ig steed a KABINET RRD URLYEKEE HISTORIEN, WETENSCHAPPEN, KONSTEN E N HANDWERKEN, Voor de Maanden JANUARY —= FEBRUARY 172 Verciert en opgeheldert met Kopere Plaaten, AGTSTE DEEL le KACMES TER D.A MG | By BALTHAZAR LAKEMAN, Boekverkoper achter de Nieuwe Kerk; over de Molfteeg. 1723 Bnn ids mn henk a) E t Ls af % BAT pi Re Wig Wb dua ZAT KASA ti Sin VOORREDE AAN DEN BE Z ER ls wy een bekwaam verftand hebben, is niets zo noodzakelyk als dat wy onze nieuwsgierigheid en al te groten drift beteu- gelen, eer wy ons begeven om de ene of de andere wetenfchap of konft in den grond te leren, Want de nieuwsgierigheid en ônge- duldigheid doed ons fpringen en vliegen’ van het ene voorwerp op het andere, zonder dat wy genoegzaam gedult oefenen, om het eer- fte zeer wel en diep te onderzoeken en te le- ren kennen , eer wy tot het ander overgaan. Hier door werd veroorzaakt dat wy dikwils ons gehele leven verflyten om atle dingen te leren, en echter altyd verwaande weetnieten en narren vol ingebeelde kennifle komen te blyven. Wantals wy onzen geeft op: deze wyze door den tyd hebben bedurven „ en over- laden met een onnutten ballaft van fchrale, arme oppervlakkige en veeltyds verkeerde denkbeelden, van kenniflen, zegge ik, die, ten opzigt van de wezentlyke zaken , hunne voorwerpen „ die zy zullen hieten te vertonen __aan ons verftand, zeer erbarmelykzyn , wer- _ den wy onbekwaam, om ooit recht onder- wezen te werden van andere; ons inbeelden- 3 de, J VOORKREDE de, dat wy zulk een groot getal van weten- fchappen in ons geheugen hebben opgeleid door onze naarftigheid, rasheid van leer wy- ze, en ondervindinge van ontelbaar veel za- keng fat een ander ons"kwalyk voorby zoür- de konnen ftreven , ofsmeerder leren als wy weten. De Republycq der geleerde krielt, tot finefte van de kenners , tegen woordig van zo- danig;een;zoort van, Manneú , die alles we- tèn, enteigelyk „dat wat raars{chynt, van alles onkundig zya. „Het onkundig. en kwar lyk opgevoed gemeen „ en-alle dewelke.om het ongelukkig gebruik van bun verftand,daar, onder, behoren „en niet te helpen zyn uit bunne-gude gewoontens, die alreede met een Callus.begroeid zyn „zal geen de min{te nutbeid ait onze bovengemelde aanmerkinge konnen genieten. Maar de menfchen dewels kgeikallengsken gekregen hebbe tot‚beitendis ge Luezers van her Natuur-en Kon(t-Kabinet eu diergelyke andere, zeer, veel. Omdat de, ze geaoegeaam doen zien, de bekwaamheid Kan,huanen geeft „om zich zeer lang meteen en dezelfde zaak opsteyhouden , en dezelve met nenkeurige opletentheid op veelderhan- de: wyzen,te befchouwen,, ‚en tot in deszelfs afgelegen{te- fchuilhoeken na te fpeuren. , Dit vermogen. werd in geen fwakke „maar altyd in min of. meer dterke-verftanden, gevonden; die.de doordringentheid en de ‚wysheid bezit” ten, van te konnen-zien ‚de fchadelykheid der nieuwsgierigheit en-ongeduldigheit,, Zo, lang als onze weerlu{t gepaart-gaat.met nieuwsgien rig= AAN DEN LEZER. righeid en ongedult, is dezelve ziek, en moet genezen werden eer wy, dezelve tot dingen van belang ín oeffeninge brengen. Onder _ onze natie werden veel. wakkere verftanden el gevonden, dewelke voor niemant der tegen= _ woordig bekende volkeren zouden behóeven de Vlag te flryken; en het is zeker dat hun getal noch veel vergroot zoude werden „als ons van buiten niet was. toegebragt een. ver= keerde manier van letter-oeffeninge ; dewel- ke vele in ons Land zeer onbedagtzaam naar- volgen. Alvan over oude tyden hebbende Broalis verftanden , gelyk als by voorbeelt lato, Ariftoteles , Cicero „Seneca, Plu- tarchus, en zeer veel andere hunnen, roem geflelt in-het betragten van zeer veel weten. chappen. en. -konften. «Maar buitenflands heeft zich over enige jaren opgedaan een be- lagchelyke meninge : datis , zommige.Let- ter-knegten „ ezelachtige blokkers , en „oude fchooljongens, dreven „dat een men{ch van een bekwaam verftand , het vermogen hadde van alle wetenfchappen en konften ja zelfs daar by noch de handwerken , machtig te kon- nen werden. Daatlyk begonden hier op ve- le die inde Bergen woonden , en op zyn hoogfte geen andere ‘ondervindinge van de wereld, de menfchen en zaken hadden, als een fchraal reiftochtje, met eene fprong van de ene hoge fchool op de andere , uit de ene Landfchaps; of flats of Vorftelyke, of Uzi- werhiteits. Bibliotheecg in de andere, aan het Lezen en Schryven van Loc Coumunes * 4 te VOORREDE tegaan, voorgevende dat zy nu Boeken maak- ten in dewelke het pit en het merg van alle de wetenswaardige zaken , en den inhoud van duizenden van andere Boeken , en de- befte gedagten der Schryvers, voortaan als in een Boek by malkander te vinden zouden zyn. Zommige die al vroeg begonnen hadden ga- ven deze werken verfcheide namen als van Theatrum vite humane, Speculum doërinale, „Naturale , Morale;, Golletkanea Omnium Doërinarum €5° artium;, Seminarium, Pan= dele , Polymathia, Bibliotheca, Thefau- rus Loca pletiffimus , Poftille , Campus Elyfius , Dies canicnlares, Hore Succifive, Lettiones , Memorabilia, en ontelbare andere Zituls, Onder deze Schryvers van de Loet Communes tyn enige die in ’t algemeen van alle wetenfchappen en konften handelen; maar de meefte en de befte hebbe zich aan een- derhande zoort van zaken gehouden , of maar in eene wetenfchap of kontt gewerkt ; gelyk als in de tydreken kunde, Hiftorien, ofin de, Outheden, of in de Talen, of in de welfpre- kentheid, of zedekunde, Godgeleerde, Regts- geleerde , Geneeskundige , Natuurkundige Wetenfchappen, Wiskundige, en ontelbare andere Konften. Van diergelyke Schryvers konnen de Hoofdgeleerde een groot gebruik maken. Maar menfchen die niet voor af on- derlegt zyn in de Talen, en andere voorbe- reidende Difciplinen of wetenfchappen , en in de Konft die zy in hun leven trachten te oefenen, moeten zich van dezelve als vande | Petit # AAN DEN LEZER. ‚Pelt wagten. Na deze eerfte dwaasheid is, als in hoedanigheit van een Raferny, gevolgt het fchryven van de algemene grote woor- den Boeken , die naar myn oordeel niet an- ders zyn als grote A B boeken en zulks wel om drie redenen. Eerftelyk : Dat zy alle za- ken, die in hen verband en zamenhang by veel grote Schryvers gevonden worden van malkander fcheuren, en wederom volgensde ordre van ’ A B hol over bol onder mal- kander rollen; ten anderen : Dat de ftoffen dewelke in dezelve elk op hunne Letters ge- vonden -worden zo fchraal, afgebroken en gering zyn, dat dezelve, nu in deze A B boeken overgebragt zynde, niet hoger aan te merken zyn als het A B van de dingen, dewelke zy och arme! voorgeven te beteke- nen en aan de Lezers te onderwyzen; en eindelyk : Om dat hunneSchryvers, diedoor zodanige grote Kameels dragten van woor- den Boeken aan de wereld willen voorkomen als of zy bezaten een Algemene kenniffe van al- le goede Letteren, wetenfchappen, Konften enz. In vergelykinge der hoofdgeleerde meer naar grote A BC Jongensgelyken, als naar Mannen die waarlyk doorleerd,en te gelyk ver- ftandigen wys zyn. Want van de meelte zaken _ die deze onnutte Letter Rotten, overal uitge- knabbelt, en in hunne grote woorden Boeken als in Rotneften by malkander gefleept hebben , zyn zy zelfs dikwils zeer onkundig, en roonen dart zy de flegte en goede dingen dikwils niet _ weetente'onderfcheidenente {chiften : datzy | kT ook ErVOQRREDEN A. ook het veel of weinig.gezag , en deachtinge, die de Schryvers , dewelke zy gebruiken by de Geleerde hebben niet weeten : dat zy geen onderfcheid konnen maken tuffchen vertellingen en waarheden : dat zy uyt an- dere woorden Boeken , diebyzonder zyn, een groot woorden Boek maken, uit fchry- vende dat zy niet verftaan. Andere die mede gingen ploegen aen deze nieuwe Konft, om ín alle goede Let:eren , wetenfchap- pen ‚en kuuften algemeen te konnen werden, of ten minften te fchynen by de onkundige, vielen aan het fchryven van Sy» flemata, of Kontftige zamentftelzels „ van vele wetenfchappen zelfs; aan korte begrippen van alles ineen boeksaan de algemene Hiltorien der Letteren, en ger Schryveren. Onder deze zyn zommige grote Mannen , maar. de ande- re zyn Cwaarmoedige, blokkers, zonder on- derfcheidend oordeel, of difcerwemeut ; en brengen meer de mot in ‚de. ware geleerd- heid, als enige voortplantinge of verbere- ringe van wetenswaardige zaken. Zy zyn de oorzaak , dat de Jractaat-Schryvers, en kern-uipluizers, en de vitmuntenttetBoeken buiten het gebruik en_de kennifle:der men-_ fchen geraken. Waardoor. den, voortgang der goede Letteren „ongeloofelyk, is-verhin- dert geworden. Want de nieuwsgierigheit, ongeduldigheit , Jeuiheit en: laatdunkentheit hebben de meefte Menfchen, weggefleept en verleid, om zich te: bedienen. van „het, ge- mak dezer ezelsbruggen’, en groot-te-fchy- kens ‚A AN DIENT L DZJE RK, nen, terwyl zy inder daad zeer gering eù klein. zyn, n-de plaats van goede Boeken; uit dewelke zyy als zy believen te werken, door den tyd de zaken in den Grond kon- nen agterhalen:; Wy zouden noch een groot gel andere zoorten van diergelyke regi- _fter-fchryvers , elk in hunne {maldelen ver- deelt, konnen aanmerken , maar ik zal hier van aftappen ‚om dat hanne achtinge en het gebruik van hunne Boeken van zelfs zal _moêten vervallen. ‚Onder de Ongeletterde werden heden- daags mede weel goede verftanden gevon- den , die hen bederven door her Lezen van de bovengemelde regifter-Boeken, die in de _ Tuand-talen of Franíche taal dagelyks wers “den vertaalt. Dit brengt het gehele Land zo vol waan wysheid , dat de onbekwaamfte ziel zich zelfs vergelykt by de Geleerdfte en Ate „Mannen. Waar door de goede atteren en dovrgeleerde Menfchen by die gene , dewelke zich anderszints over dezel- „ve moetten verwonderen; en derzelver be- _ zitters hooglyk waarderen , buicen alle ach« tinge gebragt werden. Andere onder de ou- geleerde die noch niet tot dien hogen trap van het gebruik der grote woorden Boeken opgeklommen. zyn, lezen zonder onder: feheid , en zonder enig inzicht van verkies Zing, of zonder wyzer te werden, dagelyks alles wat hen voorkomt : Namentlyk vaii aag ineen Digter, morgen ineen Roman, aar na in een Hiftorie: “Schryver, dan wer derom VOORREDE derom in een Godgeleerde, nu in een Boek over de Regten, Geneeskunde , Wysbegeer- te, Landbefchryvinge , Reisbefchryvers enz. Waar door niet van alle enige plaats kan krygen, werdende het eeríte door bet laafte geheel verltooten en over hoop gewurpen. Dit is de oorzaak dat wy in het midden van een groote Letter oefeninge van dag tot dag onkundiger, verwaander, en in de zaken on- nofelder werden. Als de alderverftandigfte onder de Ge- leerde, om de uitgeftrektheid der zaken, de kortheid des levenstyd en het onvermo- gen van ’s Menfchen geeft, niet bekwaam is, om van alles een regte kennifle te kry- gen, wat zal dan een ongeoefende en onge- letterde zonder gronden, of onderwyzingen “toch uitrechten ? Alle de verftandige onge- letterde met malkandere , of de bloem van de Natie kan zeer veel kenniffe verkrygen, als elk maar eene wetenfchap of Kont kwam te verkiezen, en zich daar alleenlyk op toepaften: Alles onderzocht wat tot op= helderinge, en verklaringe , en uitbreidinge van zodanig een wetenfchap of konft kan dienen, en niet meer uit de andere weten- fchappen en Konften nafpeurden , en tot de zyne overbragt, als het gene gemeen- fchap met dezelve hadde, en dezelve kwam te verklaren , of groter op te maken : en vorder alles varen liet, het welke aan zyne verkore wetenfchap of konft zonder nut of dienft is. Dan zoude zelfs zodanig een On- Be: MAN DEN LrE ZE R. geleerde de grootheid van diergelyk een we= tenfchap of konft komen te ontdekken ; hy zoude een gezicht krygen van de heerlykheid der Geleerdheid, en een grote achting, ge- oelen voor zodanig hoofd-Geleerde, in dewelke hy kwam te befpeuren een diepe en uitgebreide kennifle van veel diergelyke we- tenfchappen en Konften; hy zoude ook klaar- lyk zien de onbekwaamheid van de grote woorden Boeken en andere Ezelsbruggen en regifter-fchryvers. Hy zoude gewaar were den, dat veeltyds meer wezentlyke geleerd- heid, en groter verftand vereifcht werd, om een kleine en nieuwe verhandeling te fchryven, alstot een Ezelsbrug van verfcheide Foiianten ; gelyk als ook zulks by de Ge- leerde altyd meerder gewaardeert werd. Om eens te ondekken, hoe ontelbaar veel wetenswaardige zaken zich opdoen, als wy ons op een (tantvaftige wyze uitleggen en toepaflen op het onderzoek van dingen, die van een en dezelfde natuur zyn, behoeft de Lezer zyn aandagt maar te laten gaan op het Natuur- en Konft-Kabinet. Want wy hebben hier geen andere befchouwinge van zaken , als die der natuurlyke fchepzelen. Alles wat wy uit andere wetenfchappen en Konften daar by brengen verftrekt alleenlyk maar om ‘derzelver kennifle aan ons op te helderen en uit te breiden ; wy befchryven Weer natuur of gefteltheid , en betrek- kelyke hoedanigheden. Hier toe bieden ons verfcheide proef kundige wenlghjppen en 7 on=- V-OOR RE DEE Konften de hand, om ons te verftrekken tot Dienareflen en Leidslieden in ons onder zoek. Zo ras als wy nu deze natuurlyke fchepzels tot ons nut willen doen gedyen, vertonen zich de natuurlyke Koníten en handwerken, om van dezelve alderhande Kont(t-ftukken te bereiden. Op deze wyze vertoont zich een fchat van wetenswaardi= ge zaken, daar noch zeer vele naar my een eindeloos werk aan zullen konnen vinden; voornamentlyk als zy bekwamer, en geoe= fender, en dieper doorgedrongen zyn als ik, die my maar zeer gering en klein en onmagtig daar toe bevinde. Als wy dan zo veel werk vinden in de befchouwinge en het onder- zoek van maar eenderhande zoort van za- ken, namentlyk de natuurlyke fchepzels, hoe zouden wy ons dan buiten verwerringe en dwaasheit kunnen houden , als wy alle de wetenfchappen en Kontten die de na= tuurlyke fchepzels niet eigentlyk maar andes re zaken op ’t oog hebben , wilden leren? Ik zoude zeer veel wetenfchappen en kun= ften konnen optellen, die in hen zelven zo’ groot.en uitgeftrekt zyn als de Natuer- en Konft-Hiftorie en der zelver proef kundige nafpeuringe en behandelingen, wie zal dan _ konnen toeftemmen dat een enig menfch de grootheid van geeft, het vermogen , de ge- Tegentheid , en den tyd zoude hebben om te agterhalen een vafte en diepe kennifle van alle wetenfchappen , Konften , Letter-oefe- ningen enz ò a err On- BEN DEN LEZER, der het fchryven- van dit eerfte -ftukje het Achtíte Deel is de verhandelinge an de Stenen ‘ongevoelig zo veel uitgedyd, dat de Drukker de laafte, verhandelinge de- welke ik over den Indigo daar ook by had- de gevoegt niet in dit flúkje heeft konnen _plaatzen. Dit is de rede dat dit tegenwoor= dige maar uit twe verhandelingen beltaat; het ‘welk echter in het naaft toekomende ftuk- je, in het welke vier verfcheide verhande- linge zullen gevonden werden, wederom vergoedet zal werden, ‘Uit ‘die zelfde oor= zaak is ook om het beftek te voldoen , en de plaats te Vullen moch meerder by die ver- handelinge der Stenen gevoegt als anders het oogmerk “Was, “en de overige plaats tot de- Ze lange Voorrede gebruikt. Van welkers inhoud ik zelfs oordeel dat weinig Lezers de regter nutheid zullen trekken. Want de vooroordelen en ingewortelde gewoontens, die de leuiheidt Carefferen, en krukken byzeten , en de fchyn geleerdheid met hon= derde Maskers optooijen , verniffen, en zo- „danig vergulden, dat zy by de ongeletterde meerder uitfchittert als de ware Geleerdheid, daten zich niet licht uitroeijen. De aandoe- Ringen en kittelingen, die een half blanks Leiter Knegt geniet, als hy van ’t gemeen aangezien en ge-eert werd als een doorge- (5 eerd Man, zyn voor die Mannen zeer ver= makelyk. Een Knegt gevoelt zich nooit meer verheven, als wanneer hy in een fchoon Kleed, op zyn Meefter bete en wel opgedo- fte VOORREDE fte Paardt komt te ryden, en van elk een voor den Heer zelfs aangezien werd. Een half blanks geleerde heeft ook meer ver- wouderinge over de zaken, dewelke hy weet , gelyk de Studenten die noch in een grote onkunde , en ongeoefentheid, op de Hoge Schole zyn. Hy vertoont zyne weten- fchap aan elk een , en maakt veel groter op- hef, alsde regtfchape en wel door blekte Mannen, Want hoe geringer kennifle hoe groter verwonderinge. Ík ben bekwame Lie- zer uw goede Vrind W. V. Ranrouw. M. D. Pag. 1 AN ATUU Re EN KONST-K ABINET, Pi de Wid ‚. JANUARY, FEBRUARY EENENTWINTIGSTE VERHANDELING. Wan de ALGEMENE Natuurlyke Hifto- rifchryvers, en in de zelve het vervolg van het kort begryp en de ophelderinge der Natuurlyke Hiftorie , en de proefkun- dige Wysbegeerte van ROBERTUS … BOYLE, waar in apr werd van _ de LUCHT. z Natuur- en Konft-Kabinet, E. DENN myné Verhandelinge van de de SS Natuurlyke Hiftorie van de Lucht* 5 IS van Auguftus-December 1722 heb \ AS) ik belooft een verder onderzoek : WEN OT op de DOOR KONST GE- MAAKTE LUCHT aan te ftellen. Na dat de hoogwaardige. Robertus Boyle uit ver= £cheide ftoffen lucht hadde weten te verwek= ken in een lucht-ledigen recipient, heeft het aan dien Heer behaagt enige middelen te on- derzoeken en in het werk te ftellen, door de welke dit aangroeijen van een door konft verwekte lucht in een lucht-ledigen recipient als anderzints verhindert konde werden. De Heer Onderzoeker maakte uit bloem of fyn tarwe meel een deeg, en deed het zelve op den 21 December 1678 in een lucht-ledigen recipient. Deze recipient wierd geftelt in een plaats die warm gehouden wierd, tot groter ‚graad van warmte als in het midden van den zomer gevoeld werd: Nochtans was in den tyd van tien uren geen de minfte lucht van dit deeg in den lucht-ledigen recspiezt voort- gebragt. Waar uit fchynt te volgen , dat, als het deeg eenmaal al te veel koude ontvangen of geleden heeft, gelyk als in den winter ,het zelve zyn vermogen van geften zo licht niet wederom aanneemt, zelfs in een grote warm- te geftelt zynde. Want als zodanig een deeg in den zomer in een lucht-ledigen recipzent ge- plaatít is geworden , is daar uit binnen zeer î wei- * Zie Nartuur- en Konft-Kabinet Auguftus- December 1722 pag» 67 Fannary, February 1723. 3 „weinig vuren een goede hoeveelheit van lucht voortgekomen. ‘ xe _— Op den 23 Mey 1678 heeft de Heer Onder- zoeker drie oncen deeg, dat met geft door- kneed was, gefloten in een recipient, die een ruimte hadde in de welke so onfen- watérf „konde gehouden werden. Hier op wierd een weinigje Brandewyn gegoten, om te onder- zoeken of door de brandewyn de geftinge niet zoude belemmert of enigzints verhindert wer= den. Op den 24 Mey was de kwik maar drie vingerenbreed gerezen. Op den 26. dito was de aanwafzinge van lucht maar een weinigje; Op den 27 dito wierd geên veranderinge aan de kwik of de lucht- peilder befpeurt. Op den 29 dito wederom noch geen verandering. Op den 2. Juny was de kwik noch een weinigje gerezen. Op den 14 Juny was geen de min- fte veranderinge, gelyk als ook zelfs op den 4 December noch geen meer lucht uit het gemelde deëg voortgekomen was. Waar uit epenbaarlyk bleek, dat in den tyd van om- trent zeven maanden maar ruim drie duim fwaarte van kwik aan lucht uit dit deeg voort- Bekomen was ; en dewyl dit deeg noch met gelt gemengt was geweeft, zoude het auder- Zints ongemeen veel lucht hebben moeten voortbrengen, indien zulks door de brande- wyn niet belet was geweeft ; gelyk uit devol- gende proef klaarlyk zal gezien werden. Na dat dit Deeg uit den recipient gedaan was , be- vond de Heer Boyle dat het zelve een onaan- A z ge- 4 Niles en Konft-Kabinct, gename reuk uitgaf, die cen weinigje zuur- achtig was. Js Op den 23 Mey van her zelfde jaar 1678 hadde de Heer, Onderzoeker-ook noch drie onfen deeg, daar gelt in was, gedaan in een anderen lucht- ledigen recipient van eene even- gelyke grootte, zonder daar brandéwyn by te doen, gelyk als in de bovengemelde proef ge- fchied was. Maar op den 24 dito was de kwik al gerezen op 19 duim, en op den 26. dito tot op 38 duim, zynde binnen den tyd van 72 uuren uit die deeg 39 duim,kwiks, - fwaarte-kragt aan lucht voortgebragt. Op den 27 dito ftond echter den aanwas van de lucht geheel (til, en bleef de kwik op die zelfde hoogte van 33 duim tot aan den 14 December. Waar uit gezien kan worden, dat onder den tyd van de geltinge, namcentlyk, de eerfte 72 uren, de lucht uit het deeg was voortgekomen. 'Uit deze „proef blykt open- baarlyk, dat de Brandewyn in de voorgaande proef de oorzaak was geweelt, door dewelke het verwekken van lucht door konft belet was geworden. De brandewyn is voor het groot= fte gedeelte een vloeibare en òlyachtige {wa- vel, en het is genoegzaam aan een iegelyk be. kent ‚ dat de fwavel of wynkopers-lucht: de ryzinge en werkinge van den wyn en verfchei- de andere geltingen nederlegt , of belet; en dewyl de lucht uit her deeg doör middel van de geflinge moet opgeloft werden , behoeven wy ons, niet te verwonderen , dat de Bran- dewyn het voortkomen van de lucht uit _ deeg Janumy, February 1723. 5 „deeg in een lucht-ledige recipient komt te be- Jetten. In dit deeg wierd ook noch dat on- derfcheid gevonden , dat het zelve veel fterker en doordringender zuren reuk uit gaf, toen _ het uit den recipient gekregen wierd , als het voorgaande, het welke met brandewyn be- daauwd was geweelt. 8 4. us EN: Op den 29 Augutty 1678 deed de Heer _ Boyle eenige peeren in een recipient daar wa- “ter in was. {n dezen recipient wierd ook zo veel lucht geparft , dat daar door de kwik kwam te ftaan noch 26 duimen hooger als ge- woonlyk,gelyk als aan den Jucht-wyzer kon- de gezien worden. . Op dat de Lezer de wer- kinge van den lucht-wyzer wel mag begrypen, kan nagezien worden wat wy in ons voor- gaande Natuur- en Konft-Kabinet daar van voorgeftelt hebben *. Binnen den tyd van een uur kwam een van de peercn te barften , en _ geheel als ‘in pap te veranderen. Len 39 di- to hadden de peeren noch geen de minfte ‘ Jucht voortgebragt, in tegendeel was de kwik 15 duim lager gezakt. Op den 3r dito ge- _{chiede peen verandering aan de kwik. Op __den r. September begonden de peeren lucht voort te.brengen , en de kwik was wederom geklommen tot 27 duim. Op den 2. dito was de kwik 35 duim hoog geworden. Op den 3. dito was de kwik gerezen op $2 duim. Op … den 4. dito was de kwik gerezen op 59 duim. _Op den 5. dito was de kwik gerezen op 64 duim, en depeer die geborften-was hadde een CNN A fwar- * Zie Natuur- en Konft-Kabinet Auguftus--Detember __ A722. Pag. 49. bn 6 Natuur-en Konft-Kabinet, fwarte koleur aangenomen. Op den 6. dito was de kwik geklommen op 674 duim. Op den 7 dito was de kwik wederom gezakt 3 duim, en ftond vervolgens op 64. duim. Op den 8 dito was de kwik gezakt op 58 duim, dewyl eenig water uit den recipiezt was uit- gezypert. Maar alles wederom lucht- en wae ter-dicht gefloten zynde was de kwik op den 9 dito negen duimen gerezen, en ftond ver- volgens op 67 duim. Op den ro dito was de kwik noch wederom gerezen op 69 duim. Op den elfden September was de kwik wederom twee duimen gezakt en ftond op 67 duim, niet tegenftaende de Heer Boyle wel verze- kert was, dat noch water noch eenige lucht uit den reciptext was uitgegaan, maar her was tuffchen den ro en 11 dito des nachts zeer kout geweelt. Op den 12 dito bleef de kwik onveranderlyk ftaan. Op den 13 dito was de kwik gezakt tot op 64 duim en de koude was ook merkelyk toegenomen. Op den 14 dito was de kwik wederom zes duim gerezen en ftond op 7o duim. Op den 16 dito was de kwik gezakt op 59 duim. Op den rg dito bleef de kwik ftaan, maar op den 20 dito was de kwik gerezen op 72 duim. Op den 23 di- to was de kwik wederom gezakt op 69 duim. Op den r Oétober was de kwik wederom ge- rezen op 75 duim. Op den 3 dito was de zel- ve wederom gezakt op 7o duim; maar de koude van het weer was ook zeer vermeer- dert. Op den $ dito was de kwik wederom gerezen op 75duim met regenachtig weer. Op den 7 dito bleef de kwik op die zelfde oer aan _ January, February 1723. 7 ftaan met een aanhoudende regen. Maar op den ro dito was de kwik wederom gezakt op €7 duim, niet tegenftaande het regenachtig weer noch kwam aan te houden. Op den 12 dito was de kwik gezakt op 6s duim, maar „de koude ook wederom zeer vermeerdert. Den 13 dito was de kwik op 64, dert 14 op 69, den 15 op 74, den 24 dito op 68 met meer koude. Op den 2 November was de kwik 64 duim met vermeerdering van kou- de. Op den $ November was de kwik ge- rezen op So! duim , maar de koude was ook zeer veel vermindert. Op den 20 dito was de kwik gedaalt tot op 65 duim, maar met fterke vorft. Op den 27 dito was de kwik op 68 ‘met dooi-weer. Op den 6 De- cember was de kwik gezakt op Ó1 duim met een hevige vorft. Uit deze proef word ontdekt dat de vrugten niet zo veel lucht uitleveren in een lucht die te zamengeperft is, als in een lucht-ledigen recipiezt of vrye Jacht. Want na een naaukeurige uitrekening wierd bevonden , ‘dat de hoeveelheid van lucht, die uit deze peren was woortgebragt, geen ; kwam te bedragen van de hoeveel- heit van-lucht die voortgebragt was geweeft uit diergelyke peeren in een lucht-ledigen re- eipient. Ook is het wel waarfchynelyk,vol- gens de ondervinding van de volgende proef, dat de koude van het water vry wat belem- meringe aan het voortbrengen van de lucht toegebragt heeft. ‘Het is ook in deze proef- ondervinding aanmerkelyk , dat de lucht by _tierhaalde beurten voortgebragt wierd : dat de Eek A 4 zel- 8 _…Natuur- en Konfl-Kabinet, zelve gedurig fcheen te vermeerderen en te verminderen. Maar het is wel zeer beden- kelyk dat de warmte en koude van het weer hier veel toe gedaan hebben. E Op den 22 February 1677 plaatfie de Heer Boyle tien onfen deeg in een recipiezt, die maar twee en twintig onfen water in des- zelfs ruimte konde houden. Deze recipient was vervult met de gewonelyke lucht tot de hoogte van 29 duimen Engelfche maat, ge- Jyk als wy voor dezen befchreven hebben dat de lucht in de reciptenten was ,daar de lucht- wyzer in gebruikt wierde , en uit de welke dan geen lucht uitgepompt wierd. Behalven deze lucht parfte de Heer Onderzoeker noch zo veel lucht, dat behalven die 29 duim de kwik nog 73 daim hooger ftond. In den tyd van twee uuren wierd geen verandering aan de kwik befpeurt, maar op den 23 dito was de kwik gerezen tot op $o duim. Op den 24 dito was de hoogte go duim , den zs dito 97, den 26 dito ror, den 27 dito ros, den 29 dito 107. Den 1 Maart was de hoog- te van de kwik rr2 duim, den 2 dito 120, den 3 dito 121 ‚ den 4 en $ dito bleef de kwik ftaan op 121 duim. Den 8 dito was de kwik op 125 duim. Den ro dito 131. Den 21 dito hadde door de koude de kwik - eerft uiet aangewonnen ; maar in de laatíte drie dagen was de kwik echter 7 duim gere- zen en (tond vervolgens op 138. Den4 A- Pril was de kwik wederom nog wel wat ge- pe 4 p January, February 1723. 9 ‚gerezen, maar de recipient kwam te barften, en wierd wel vier of vyf voéten weg ge- fineten. - Uit deze proef bleek genoegzaam, dat de te ‘zamen geparfte lucht een groot be- Jetzel was aan het voortbrengen van nieuwe __Jucht uit het deeg, om dat auderzints binmen _ twee of drie dagen, in een lucht ledigen re- gipient of in de vrye lucht, uit zodanig een deeg veel meer lucht voortgebragt zoude wor- den. Ook was de koude een groote belem- _ meringe in de voortbrenginge van nieuwe lucht. 6. ê ‚ Op den:r Maart 1677 floot de Heer On- derzoeker twee onfen geftote Rozynen met zes onfen Azyn gemengt in een lucht-ledigen recipient. Daar vertoonden zich daatlyk ver- _ fcheide Jucht-bellen. Den 2 dito was de kwik nog geen half duim breed gerezen , niet te- genftaande gedurig lucht bellen uit de rozy- nen opkwamen. Op den 25 dito was de A- _ zyn wel als doorzaait met lucht-belletjes,maar … de kwik was nochtans geen duim breed gere- _ zen in aldien tyd. Uit deze proef blykt klaar- lyk dat de Azyn de voortbrenginge van de lucht en de geftinge in de rozynen komt te g beletten: om dat de Rozynen- in een lucht- ‚ ledige plaats niet alleen zeer wel komen. te giften, maar ook zeer veel lucht komen uit _ te brengen. Het is zeer aanmerkelyk dat wy in de geftinge van deeg tot het bereiden van koren-wyn, van honing-water, van brood, van zuiker-water, en sn groot getal vrugten, í als 1o __ Natuur- en Konft-Kabinet, als van appelen, peeren , aalbeflen , kerfen, pruimen, enz. gewaar werden een zeer door- dringenden en fcherpen zuren reuk „en dat wy echter bevinden dat de Azyn de geftinge we- derhoud en belet. Maar als wy acht geven op de werkdaad die de natuur gebruikt in het voortbrengen van den Azyn, zullen wy deze zaak beter konnen begtypen , en ook leeren verftaan de reden waarom de Azyn zo be- k waam is om het vlee{ch en alderbande ligcha- men in te zulten, en voor de verrottinge te bewaren, en zeer lang te doer duuren -kap- pers, komkommers, ÁÂzia, alderhande bloe- men en vrugten die zeer lang zonder eenige _ bedervinge in de zelve bewaard konnen wor- den, tilde Op den 7 April 1677 nam de Heer Boyle tien orfen deeg en wierp de zelve in een re- cipient die 22 onfen water konde houden. In deze kleine recipient wierd, boven de gewo- pelyke lucht, noch zo veel lucht ingeparft, als bekwaam was om te dragen of op te par- fen 128 duimen kwik. Na verloop van zes uren ftond de kwik op 132 duim , zynde 4 duim aangewafzen. Op den 8 dito was de kwik 9 duim aangewafzen, en ftond op rár duim. Den 9 dito ging by ongeluk de lucht verloren die aangegroeid was, en Wierd we- derom gebragt op 141 duim, en alles wel lucht-dicht gemaakt. Den 1o dito ftend de kwik op 1is1, den rr op 158,-den 12 op 168, den 13op 176, den 14 op 183, den 15 nog Sanuary, February 1723; HI nog op 183, den 16 op’ 187, den 17 op 191. Tot den z5 dito is de kwik blyven ftaan op 191, maar in den tyd van twee dagen, namentlyk-den 26 en 27 , is de kwik aan- _gewafzen 7 duim, en was vervolgens geklom- men tot 198 boven deszelfs gewoonelyke _ hoogte van 29 duim Engelfche maat. Op den __3o dito bleef de kwik onbeweeglyk ftaan op 198 duim. De Heer Boyle oordeelde of de __@orzaak niet wel mocht zyn, dat de lucht in _ den recipient al te onmatig geparít wierde, en __ dat zulks de reden was , dat geen nieuwe _ lucht meer konde voortkomen uit het Deeg. __ Daarom opende die Heer de kraan van de __ lucht-pomp een weinigje , en Jiet zo veel __Tucht uit den recipient, dat de kwik kwam te __ zakken op so duim boven de gewoonlyke hoogte. Zo ras als de lucht op die wyze verdunt was geworden groeide binnen den tyd van drie uuren twaalf duim-breed, en de kwik rees op 62 duim. Op den 3 Mey ftond d de kwik op 66 duim; waar uit genoegzaam __ kwamteblyken dat de voorgaande al te ge- parfte lucht het aangroeijen van de nieuwe __ lucht merkelyk belemmert hadde. Op den 11 Mey wierd geen meer lucht uit het deeg __ aangewonnen. Maar als wy nu eens over- wegen de hoeveelheid van lucht dewelke uit dit deeg voortgekomen was, zullen wy be- vinden dat in een warm faifoen, gelyk als in April en Mey, de lucht uit het-deeg zoo wel opgeloft word in een te zamen geperftelucht, als in een vrye lucht, hoewel echter de za- menparzinge niet al te veel moet zyn, gelyk W. als 3 iz __ Natuurs en Konfl-Kabinet, als kwam te blyken op den 30 Mey. Ook verfcheelt het aanwafzen van de lucht uit het deeg in een te zamen gedrukte lucht daar in, dat de door konft verwekte lucht binnen weinig dagen word voortgebragt in een Jucht- ledige plaats, of vrye lucht ; maar in een te zamen-geparfte lucht niet eerder als in ruim zes weeken. De heer Boyle was ook begee- rig om te weeten of al de lucht diein het deeg was volkomentlyk was opgeloft ; daarom lichtte die Heer dit deeg uit den recipient, en plaatfte het zelve in een lucht- -ledigen rect- pient. Maar van den 11 tot den 30 Mey kwam de kwik maar 4 du'm nieuw verwek- te lucht, en naderhand niet meer aan te wy= zen. Zoo dat al de lucht behalven deze vier duim kwiks hoogte uit het deeg voortgebragt was in de bovengemelde te zamen geperfte lucht. _ Uit de boven gemeide proef kwam ook klaar te blyken , dat in een te zamen ge- perfte lucht, de lucht die uit het deeg door kont wetwekd wierd, by beurten wierd aan-, gewonnen „en dagelyks. eenige duimen toe- nam, maar niet fchielyken op eene reis, ge- Iyk zomtyds in zommige fchielyke gelingen en opbruizingen komt te gebeuren, 8. De Heer Boyle ftelde te gelyk twee proe- ven aan met gelyke vrugten „het eene gedeel te wierd geplaatft in een recipient, în de wel- ke gedaan wierd lucht, die door konft voort - gebragt was uit kerzen, en het andere gedeel - te wierd geplaatti in een n recipient in de welke ge Jannary, February 1723. ed gedaan wierd de vrye lucht welke wy inade- men, maar de ondervindinge leerde, dat on- gemeen veel meer lucht uit de vrugten voort- kwam, die in de vrye lucht geplaatft waren, als uit de vrugten die in de door konft ver: wekte lucht geplaatft waren; en dat vervol- gens de lucht, die door konft uit de kerzen gemaakt was, het aanwafzen van lucht uit de vruchten ongemeen kwam te belemmeren; als ook dat de zelve veel bekwamer was om den {maak van die vruchten te bewaren, als de vrye lucht, en te gelyk om derzelver zelf- ftandigheit en kolenr veel meer te veranderen als de natuurlyke lucht. Want de pruimen en appelen, Omtrent welke deze proeven ge- daan waren, veranderden veel meer van fmaak in de vrye lucht, en wederom vel meer van koleur in de lucht die uit de kerzen door konit voortgebragt was. 9 _ Op den ro Oftober 1677 leide de Heer Boyle anderhalf ons gekneusde ‚druiven in een zeer kleinen recipient ‚die maar tien on- „fen water konde houden ‚zonder ook uit de zelve eenige lucht uit te pompen. Den 1rdi- to was de lucht maar een weinig gerezen. Den 12 dito was de verandering ook deer gering. Den 13 (lond de kwik op 4 duim , den 15 dito op 1 duim, den 18 op 14 duim , den 19 op 4 duim, gelyk ook den 20 dito, als wanneer zich eenige (chimmel op de gekneus- ‘de druiven kwam te vertonen. Den 21 dito was de kwik op 4;duim. Op den 22, 23, 24. 14 Natuur-en Konft-Kabinet; 24 dito ftond de kwik fil, en de fchimmet groeide meerder aan. Den 26 dito rees de kwik op $+ duim, den 27 dito op 6 duim ,den 30 dito 64duim, den 2 November 74 auim, den 6 dito 9 duim, den 8 dito 1o duim, den 9 dito'12 duim, den 12 dito 14 duim, den 18 dito 23 duim, den 8 December 36: duim, den r2 dito 39 duim. Den 6 January 1678 was de kwik wederom gezakt op 36 duim, buiten twyfel door de koude. Op: den zelf- den ro Oëtober 1677 hadde de Heer Boyle op de zelve wyze gekneusde druiven in een an- deren recipient gedaan, maar by deze was ge-= mengt twee Drachma brandewyn , het welk de oorzaak was dat uit deze druiven niet meer als ; duim lucht was voortgebracht tot op den zelfden 6 January 1678. Waar uit openbaarlyk bleek „dat de brandewyn een vol- komen beletzel was, om uit gekneusde drui- ven lucht door konft op te lofzen ; om dat de zelve zo wel de verrottinge als de geftinge der drulven kwam te beletten. Miflchien zullen diergelyke proef-ondervindingen aan zommi- ge lezers voorkomen als zeer gering, en de opmerkinge van een verftandig man naauwe- lyks waardig , maar de opmerkende lieden die van oordeel en ondervindinge zyn zullen de- ze zaken geheel anders befchouwen , en de gevolgen die uit deeze waerneemingen op een vaften grond konnen getrokken wor- den, met veel vrucht toepaffen op de werkda- den van de natuur, aan de welke wy den naam van verrottinge , geftinge , opbruizing, we- zens ftantsverwiflelinge, enz, gewoon zyn te geeven. De January, February I723. LS | ser … De Heer Onderzoeker genoegzaam on- dervonden hebbende dat de brandewyn , de welke gemengt wierd met rype vrugten, ge- noegzaam het voortbrengen van de, lucht kwam te beletten „ begeerde eens te onder- zoeken , of de reuk van de brandewyn het voortbrengen van de lucht door konft zo wel konde beletten als de brandewyn zelfs. Daar- om wierden rype Perfiken geplaattt in de hoogte van een recipiezt , in welkers bodem een weinigje brandewyn was, zodat de bran dewyn de Perfiken niet konde raken, als met deszelfs fyne uitvloeizels of reukdeelen. In €en anderen recipient wierden insgelyks vyf type perfiken gedaan zonder brandewyn, maar in eenen denzelfden tydt ‚ namentlyk van den 17 Oëtober 1677 tot den 28 Maart 1678, was de lucht aangewafzen in den recipient met brandewyn tot op 31; duim, en in den recipient Londer brandewyn was op den zelf- den 28 Maart de lucht aangewafzen tot 33: duim. Zodat de uitwazeminge van de bran- „dewyn noch belet hadde het aanwafzen van 2 duim kwiks, hoogte. Uit deze twee recipien- ten was de gemeene lucht niet uitgehaalt, zo dat het aanwafzen van de 31; en 33; duims lucht gerekent meet werden boven de gewo- nelyke lucht die in de beide recipsenten gelaten „was. Uit deze proef-ondervindinge konnen „Wy, volgens myn gedachten, een gevolg trekken ‚ dat de geltinge der dingen eenig- zints kan belet worden, in plaatzen welker lucht 16 Natuur- en Konft-Kabinet, lucht zeer vervult is met brandewyn , het zy van druiven; of van koorn, of van zuiker, of van andere diergelyke deftillatsen, ligueu- ren of brandende en fwavelachtige geeften. _ Deze zaak kan ook opgemerkt worden van de flokers der koren-wynen en andere bran= dewynen. Want dewyl.de ftook-huizen al- tyd geweldig ruiken na de Defkllatien en brandende geeften, zoude zulks wel enig be- letzel konnen toebrengen aan de geftinge van het beflag, en de oorzaak zyn, dat minder koren-wyn gewonnen wierde als ‘anderszins. Want dat den (taat en de gefteltheit van de buiten-lucht veel kan toebrengen in het meer- der of minder winnen van koren-wynen, is een waarheid de welke de ftokers dagelyks ondervinden , dewyl zy gewoonlyk in een’ zeer goede lente-lucht de meefte w yn aanwin- nen uit de zelfde hoeveelheid van koren.Door verfcheide andere proeven met deeg daar geft Onder gemengt was , en met rype en varfche erweten enz. heeft de Heer Boyle insgelyks ondervonden, dat de brandewyn, zelfs in-het heetfte van den zomer, het voortbrengen van door konft verwekte lucht zo wel kwam te beletten, als wy boven gezien hebben in de druiven, perziken enz. II. Na dat nu de Heer Boyle onderzocht had- de, welke zaken het vermogen hadden om te belemmeren” of ook wel geheel te beletten het aanwinnen van de lucht die door konft uit de zaken verwekt kan worden ,vonddie Heer goed \ _eerlt eeu goed gedeelte door konft verwek- SFannary, February 1723. 37 goed om eens te onderzoeken het onderfcheid dat gevonden word in de uitwerkingen van de door konft verwekte lucht, en de uitwer- kingen van de natuurlyke lucht. Om hier toe te geraaken was het nodig dat de Heer Boyle te lucht kwam te vergaderen, om in de zelve zyne voorgenomen proeven aan te ftel- ‚Jen. En dewyl die Heer reets by ondervin- dinge zeer wel wilt , dat de rype kerzen in een lucht-ledigen recipient ongemeen veel _ lucht komen uit te leveren, deed de Heer Boyle een gedeelte rype kerfen in een lucht- ledigen recipient, en hadde-de werktuigen zodanig weeten toe te flellen, dat zo ras als de lucht-ledige recipient zeer vol nieuwe lucht uit de kerfen geworden. was, met de zelve een andere lucht-ledige recipient konde gevult worden, zonder dat de buiten-lucht ‚eenige toegang konde krygen. „Op deze wy- ze vulde de Heer Boyle verfcheide lucht-ledíi- ge recipientea met lucht, die door de geftinge uit de karfen verwekt was geworden. De tyd in welke al deeze lucht uit de kerfen voortgebragt was geworden was van den 19 Juny 1677, tot den 9 Augufty 1677 szcluss. Jit deeze proef ontdekte de Heer Boyle twee zaken: als 1 dat een ongelooflyke hoeveelheit van lucht uit de kerfen voortgebragt wierd, En 2 dat deeze voortbrenging daaglyks wel by gedeeltens gefchiede, maar dat de voortbren- ginge zeer onevenmatig gefchiede, wordende op de eene dag zomtyds aangewonnen 15 duimen kwiks hoogte, en wederom op den Be VAI. Drer. B an- 18 Natuur en Konft-Kabinet, anderen dag maar 4, of 3, of 6, of 9 dui men kwiks hoogte, het welke eenigzint naar ons oordeel zoude konnen afgeleit wor den van den veranderlyken flaat van de bui-f ten-lucht, en deszelfs vermeerderinge va warmte of koude , beweeging of ftilftant} broeijinge of rechtlynige beweeging. Want alfchoon de buiten-lucht zelfs, als lucht, welt geen toegang tot het binnenfte van een lucht- ledigen recipient heeft, is het echter zeker, dat het vuur, en verfcheide andere fyne we- zens,die altyd min of meer in de buiten-lucht} gevonden worden, konnen dringen niet al-# leen door het glas, maar zelfs door de alder- vate en dichtfte lichamen ; gelyk als ik nade- ze in de natuurlyke hiftorie van het vuur, en ook noch omtrent verfcheide andere fyne we- zens, met zekere en vafte proeven zal doen Zien. 12. De Heer Boyle hadde een gedeelte rype kerfen gedaan in een lucht-ledigen recipient, en deed zoo veel lucht, die uit de voorgaende kerfen verwekt was, vloeijen in dezen rect-| pient als van noden was om de kwik te doen klimmen op de hoogte van $o duimen. De Heer Onderzoeker liet deze kerfen werken van den 13 July 1677 tot den 27 Augufty van het zelfde jaar, zynde te zamen 4s dagen. Maar aan de uitkomtt kwam te blyken , dat! uit deze rype kerfen niet zo veel lucht wierd voortgebragt in een lucht, die door konft uit ! de voorverhaalde kerfen gemaakt was , als / an- | | January, February 1723. 19 anderzints kwam te gefchieden in een luchte tedigen recipient , of in de natuurlyke lucht. Ook waren deze kerfen, na dat zy uit den re- cipient genomen wierden, niet zonderling verandert van koleur , en in dezelve wierd geen de minfte verrottinge of fchimmel ge- zien, maar de fimmaak was echter een wei- nigje zuurder geworden , derzelver pap of pafta onderzocht zynde wierd van binnen vol holligheden gevonden, gelyk als deeg , het welke aan ’t gelten is. Maar de kerfen van de boven gemelde proef , die in den lucht-le- digen recipient gefchied was, waren zeer ver- andert van koleur , en hadden zeer weinig fÍmaak, en derzelver vlees was zeer bol en _fpongiachtig, en licht geworden door de gef- tinge. 13. Op den ro September 1677 hadde de Heer Boyle zes oncen Druiven gedaan in een re- cipient in welke 25 oncen water gehouden konde worden. De gemeene lucht was ín " deezen recipient gelaten ‚en de zelve wierd volkomen dicht gefloren. Van den zo Sep- tember tot den 20 December was boven en behalven de gemeene lucht die in den reci- pient gelaten was, noch uit de druiven aan- wonnen de hoogte van 36 duim, hoewel de- ze hoeveelheit van lucht in de laatíte dagen door de grote koude gedrongen was op 32 duim kwiks hoogte. Deeze lucht was, ge- Iyk als wy voor deezen van de door kont voortgebrachte lucht aangemerkt hebben eon , p â- zo Natuur-en Konft-Kabinet , dagelyks by trappen aangewonnen, en toen de Druiven uit den recipient gedaan wierden, was derzelver reuk en finaak eenigzints fchim- melachtig. De Heer Boyle hervatte deze proef in een recipient, in welke by de ge- meene lucht ook was ingeperlt een lucht die uit peeren gemaakt was. Maar uit deze proef kwam te blyken dat de werking anders ge- fchiede in een gemaakte lucht als in de na- tuurlyke lucht, of in een lucht-ledigen rect- pent. De Heer Boyle-heeft noch verfcheide proeven gedaan met oranje-appelen , kalfs- vleefch, uyen , met onrype druiven, met bloemen, pruimen, perfiken , peeren enz. in gemaakte luchten, en door deze proeven on- dervonden, dat de uitwerkinge van de ge- maakte luchten veel verfcheelden van de uit- werkinge der natuurlyke lucht, omtrent het voortbrengen van lucht ; als ook dat de ge- maakte lucht byzondere uitwerkingen deed in byzondere vruchten , uit welke lucht voort- gebracht wierd, De rede zal zyn, dat in de gemaakte lucht deelen gevonden worden van de ftoffen uit welke deze lucht voortgebracht was geworden , die in de natuurlyke lucht niet zoodanig gevonden worden; en deze de- ten zullen de oorzaak zyn van de byzondere uitwerkingen in welke de gemaakte luchten kwamen te verfcheelen van de natuurlyke lucht. i 14- De Heer Onderzoeker heeft ook verfchei= de proeven aangeftelt in een te zamen geperfte na- _ January, February. 1723. ar natuurlyke lucht. Deze proeven gefchiede met ajuin , tulpbloemen , oranje-appelen ‚ro- gen, muizen, vliegen, kikvorfchen „ citrce- pen, peeren, vogels , enz. en uit de zelve _ kwam te blyken dat deze zaken zich op ver- _fcheide andere wyzen kwamen toe te dragen, als dat zy beproeft wierden in de natuurlyke Jucht die niet ingedrukt of te zamen gepertft is geworden. Hier uit konnen verfcheide _duilterheden, die in de zaken, welke in ver- fcheide luchten verkeeren, voorvallen, opge- heldert worden; maar myn beftek laat niet toe om alles z00 omftandig aan te. merken en te befchryven, als daar toe wel vereifcht zou- de worden. bb 15. Het is een zeer aangenaam onderzoek , waar door ontdekt kan worden of de gemaak- te lucht wel zoo bekwaam is voor het leeven „der dieren als de Natuurlyke lucht. Op den ‚5 Mey 1677 ftelde de Heer Doyle seen leven- ‚dige honingby in een recipient. Uit deze re- cipient wierd de natuurlyke lucht uitgepompt, waar door de honingby onbeweegelyk kwam neder te vallen. Ais nu eenige buiten-lucht „was ingelaten geworden zoude de honingby daar door wederom beweegelyk gemaakt en herftelt zyn geworden , maar de Heer Onder- Zoeker maakte zeer fchielyk in den. recipient Een genoegzame hoeveelheit van lucht door konft. Hier toe-was in den recipient geftelt Een glaasje met gediftilleerden wyn-azyn. Zo _ ras als de natuurlyke lucht uit den recipiezt KE B 3 uit- 22 __Natuur- en Konfl-Kabinet „ uitgepompt was viel in deze Azyn een goede hoeveelheit geftoote koraal, het welk op een behendige wyze zodanig was toegeftelt ge- weell. Zoo ras als het koraal-poeder neder- ftortede in den Azyn wierd daar door, gelyk aan een iegelyk bekent is, verwekt een (ef- ferveftentia) opbruizinge, uit welke opbrui- zinge fchielyk een genoegzame hoeveeclheit door konft verwekte lucht in den resipient wierd voortgebracht. Maar de honingby bleef onbeweegelyk leggen en wierd niet we- derom herftelt, gelyk als gefchied zoude zyn geweelt, ais in den recipzent , in plaats van deze door kon(t gemaakte lucht, ingelaten was geweeft een genoegzame hoeveelheit na- tuurlyke of buiten-lucht. Want zo ras als deze honingby uit den recipient wierd geplaattt in de buiten-lucht, verkreeg de zeïìve naar een korten tyd de beweéeginge wederom. Waer uit wy konnen befluiten dat de lucht die door konft gemaakt word níet zoo bekwaam is voor het leven der dieren, als de natuurlyke lucht ; het welk noch meer beveftigt word door de volgende proeven. 16. Op den 12. Augufly 1677 ftelde de Heer Boyle twee vliegen in een recipient, die tot 26 duim kwiks hoogte gevult was met kunft- lacht, die voortgebracht was uit Druiven. Eer de kunft-lucht in den recipient gebracht wierd, was de natuurlyke lucht uit de zelve je rd waar door de vliegen in den tacht-ledigen recipient als dood of onbeweeg- Iyk | Jannar), February 1723. 23 Iyk nedervielen, en ook door het invoeren van de konft-lucht geenzints opgewekt of ‘perftelt wierden. De Heer Boyle hadde op den zelfden tyd twee andere vliegen gedaau in gen recipient die lucht-ledig gemaakt wierd. Doo ras als de lucht uitgepompt was vielen ook deze vliegen neder en bleeven onbeweeg- Iyk leggen. Maar zoo ras als in den recz- pient ingelaaten wierd de natuurlyke lucht tot 23 duim kwiks hoogte , wierden deze twee vliegen opgewekt binnen den tyd van 15 mi- nuten , en begonden zelfs in deeze lucht te vliegen, niet tegenftaande de zelve zodanig dun was, zynde 23 duim, 7 duim minder als de Confiftentie van de buiten-lucht, die de kwik opparft tot zo Engelfche duimen en daar over. Uit deze proeven kwam te blyken dat de vliegen niet konden opgewekt worden door 26 duim kwiks hoogte konft-lucht, maar door de natuurlyke lucht volkomen her- ftelt wierden, alfchoon veel minder natuur- Iyke lucht, dat is tot 23 duim ingelaten wierd. Ook leerde deze proef dat de vliegen niet al- Teen konden leven maar zelfs ook vliegen in een verdunde lucht. Het fchynt dat de vlam des levens word uitgebluft van de meefte die- ren, als hen de lucht word onthouden. Maar _dat zich de vlam des levens in zommige die- ten wederom laat aanfteeken , al fchynen zy zelfs een geruimen tyd gelegen te hebben als dood in een lucht-ledige plaats, zoo ras ais în die plaats natuurlyke lucht ingelaten werd. Maar het blykt zeer klaar dat de konft-lucht niet bekwaam is om de vlam des levens té BE 4 ont- 24 Natuur- en Konft- Kabinet. ontfteeken „en vervolgens de dieren wederom op te wekken. 17; Wy ontdekken uit zeer veel proeven dat de vlam van het vuur in een recipient word uitgeblu{t, zoo ras als de lucht uit de zelve word uitgepompt, op de zelfde wyze als de vlam des levens van de meefte dieren. Ik zeg- ge de meefte dieren , om dat eenige onder de vifzen enz. gevonden worden, die zeer lang kunnen leven in een lucht-ledige plaets; waar door het fchynt als of de vlam des levens en de vlam des vuurs in dat opzicht veel over- eenkomft hebben. Den 22 Juny 1677 heeft de Heer Boyle Deeg gedaan in drie verfchei- de recipienten, uit welke de lucht wierd uit- gepompt. Als deze drie recipienten uit. het deeg vol konft-lucht geworden waren, heeft de Heer Boyle een welriekende pattil aange- fteeken, en geftelt ín een van die drie recipsen- ten die met konft-lucht gevult waren. Maar. zo ras als de recipient daar op in een oogen- blik gefloten wierd, ging de brand van de paftil daatlyk uit. De Heer Onderzoeker , heeft daar op door middel van blaazen al de konft-lucht uit die recipient uitgedreeven , in zoo verre dat de zelve met natuurlyke lucht gevult was, en wederom op de voorgaande wyze de brandende paftil in de zelve geftelt, in welke de paftil, die zoo fchielyk in de ° konft-lucht was uitgebluft geworden, nu een geruimen tyd kwam te branden. In de twee- de recipient wierd in de konft-lucht die uithet deeg Fanuary, February 1723. 25 deeg voortgekomen was , gedaan een vlieg, maar de zelve fcheen daatlyk gefturven te Zyn, doch zoo ras als hy uitgenomen en in de vrye lucht geftelt was wierd hy wederom levendig en volkomen herftelt. Deze laatfte proef wierd noch eens hervat in den derden ‘reeipient ; maar de vlieg lag daa lyk wederom voor dood in de kon(t-lucht, en wierd we- derom levendig in de natuurìyke lucht. Uit ‚deze proeven blykt genoegzaam, dat de konft- lucht zo wel fchadelyk is voor den brand van _het vuur als voor de vlam des levens der die- ren ;en buiten alle twyfel ook fchadelyk zou- de zyn aan de vlam des levens der menfchen. Hier door kan de Leezer eenigzints begrypen waarom zommige luchten voor de men{chen fchadelyk zyn , als in dè zelve deelen komen om te zwerven, die met den ftaat van hunne zappen niet overeenkomen, en de vlam des levens of verdoven, of zomtyds wel uitbluf- fen. Want deze kontt-lucht is niet andersals Een lucht de welke met diergelyke deelen ver- zien is. 18. Den 25 Juny 1677 heeft de Heer Onder- _ zoeker deeg gewurpen in vier reciprezten , van welke twee geheel ontbloot wierden van alle natuurlyke lucht. Maar uit de andere twee wierd maar de helft van de lucht uitgepompt. __Na dat nu uit het deeg zoo veel kunfi-lucht was voortgebracht , dat de recipienten , die half vol natuurlyke lucht gelaten waren „daar door geheel vervult waren geworden, deed B 5 ê de 26 Natuur-en Konft-Kabinet, de Heer Boyle in een van deeze twee recipien- ten twee vliegen te gelyk werpen. Na dat zy op den grond van den recipient gekomen waren geraakten zy na eenige beweeginge aan t (il leggen en als dood. Hier op wierd noch een derde vlieg in die zelfde rectprent gewurpen. Deze leefde eenige oogenblikjes langer als de eerfte. Eindelyk wierd een vier- de vlieg in den zelfden recipient gewurpen. Deze leefde wel het langfte van de vier „maar zeer getroubleert, en fcheen ook, na dat hy eenige trekkinge geleden hadde, gefturven te zyn. Na dat nu deze vier vliegen eenigen tyd als dood in de konft-lucht gelegen hadden wierden zy genomen uit den recipient en ge- legt in de open of natuurlyke lucht, waar door zy alle vier wedercm levendig en volkomen herftelt wierden. Deze proef wierd noch eens hervat in den anderen recipient, die met de helft kunft-lucht en de helft natuurlyke lucht gevult was. Maar de vliegen fturven en wierden wederom opgewekt byna op de zelfde wyze als in de gemelde proef. Door deze ondervinding werd geleerd dat de konft- lucht fchadelyk is voor het leven der dieren, niet tegenftaande de zelve met de helft natuur- lyke lucht gemengt en als getempert ís. Op den 27 dito waren de twee recipienten , uit welke alle de natuurlyke lucht was uitge- pompt, geheelyk opgevult met konft-lucht, die uit het deeg voortgebracht was ín den tyd van twee dagen; maar door een ongeluk ge- raakte eenige natuurlyke lucht in een van de- ze twee recipienten, Indezen wierd een kik- vorfch January, February 1723. 27 vorfch gewurpen , maar de zelve fcheen wei- nig ongemak te lyden van de konft-lucht, het _ welk buiten twyfel is gekomen om dat al te veel natuurlyke lucht in dien recipsent geraakt was. . Want in den anderen recipient wierd _ insgelyks een kikvorfch geftelt in de kon(t- lucht die door den tyd van vyf minuten zeer fterk getrokken wierd ,en eindelyk onbewee- gelyk en als dood bleef leggen. Na dat nu deze kikvorfch vier minuten als dood gelegen hadde, wierd de zelve genomen uit den reci= prent en gelegt in de openbare lucht, in wel- ke de kikvorích 46 minuten onbeweeglyk en als dood bleef leggen. Maar zoo ras als de kikvorfch wederom eehige beweeginge be- gonde te krygen, wierd de zelve binnen vyf minuten zeer wel herttelt., Uit deze laat{te proef blykt, dat de enkelde konft-lucht fchie- lyker dood, en vervolgens noch fchadelyker is voor het leven der dieren als de gemengde kontt-lucht. De meefte menfchen zyn zeer achteloos omtrent de lucht. Want om dat zy de lucht, welke zy inademen, niet zien, vormen zy van de zelve geen denkbeeld. Maar uit zodanige proeven kan nu elk genoegzaam overtuigt worden van de groote kracht en heerfchappy welke de lucht daaglyks komt te oefenen omtrent de menfehen en de dieren ; voornamentlyk als wy acht geeven dat een kwade lucht het leeven der dieren beneemt, en een goede lucht hen als van de dood komt te verwekken. Den 28 Natuur- en Konft-Kabinct, 19. Den 28 Juny 1677 beeft de Heer Boyle deeg gewurpen in vier verfcheide recipierten , uit drie van welke al de natuurlyke iucht wierd uitgepompt , maar de vierde wierd half vol natuurlyke lucht gelaten. Op den 29 dito wierd een van de geheel tucht ledige recipiea- ten al geheel vol kontt lucht gev onden , die binnen vierentwintig uuren uit het deeg was voortgebracht. In deezen wierd een levendí- ge kikvorfch geftelt, die in den zelfden vier of vyf minuten leefde, in welken tyd de zel- ve geweldig met trekkingen gezien wierd, maar na dat de trekkirgen ophielden en de kikvorfch een minuit voor dood gelegen had- de, wierd de zelve uit den reciptezt genomen en in de natuurlyke lucht geplaatit ; atwaar de kikvorfch binnen den tyd van vyf. minuten wederom levendig en geheel herftelt wierd. In een tweeden recipient , die nu ook reets geheel met konft-lucht van her deeg gevult was, wierd insgelyks een leevendige kik vorfch gewurpen, maar deze leefde wel zeven minu- ten met trekkingen. Als de zelve geheel als dood gelegen hadde den tyd van een minuit, wierd die uit den recipient genomen; en gelyk als de voorige in de natuurlyke en vrye lucht gelegt; maar het duurde meer als 30 minuten eer de zelve wederom begonde te leeven, € volkomen herftelt was. In den derden recz- pient, in welken de eene helft natuurlyke lucht was, was de konft-lucht uit het dees zoo veel aangewafzen, dat een groot gedeelte van fannary , February 1723. 29 van de natuurlyke lucht uit de zelve was uit- gedreeven. In dezen wierd insgelyks een kikverfch gewurpen, die tien minuten zeer hevig getrokken wierd, en eindelyk op de zelfde wyze, als de bovengemelde, dood fcheen te zyn. Deze kikvorfch wierd een _minuit in dien ftaat gelaten, en eindelyk uit- genomen en in de vrye lucht gelegt; in wel. ke dezelve binnen rs minuten wederom le- vendig en herftelt geworden is. Op den 30 Juny wierd in den laatften recipient een kik- vorlch gelegt. Deze was noch mede een van die drie recipieuten die geheel vol konft-lucht waren. Deze kikvorfch wierd 7: minuten geweldig getrokken , en (turf ; maar wierd in dien (taat twee minuten gelaten, en toen in de vrye lucht gelegt: maar de zelve wierd niet wederom levendig. Hier uit blykt dat _de konft-lucht voor het leven der dieren meer- der of minder fchadelyk is, na dat de zelve meerder of minder met natuurlyke lucht ver- mengt is. 20. Op den dartigften Juny wierd wederom in twee recipienten deeg gelegt. ° Na dat nu al de natuurlyke lucht uit de zelve was uitge- pompt, En uit her geftende deeg vol gewor- den ware met konft-lucht, wierd in een van deze twee recipienten een muis gedaan. Maar door het fpartelen van dit dier geraakte eenige natuutlyke lucht in dezen vecipiezt, Echter fturf de muis met veel trekkingen binnen een minuit, en wierd daatlyk uitgenomen en d Dn ’ « & \ 30 Natuur-en Konft-Kabinet , de vrye lucht gelegt. Maar de muis bleef dood en bekwam niet weder. In den anderen re- cipient, die met konft-lucht gevult was, wierd een flak gewurpen, die tot verwondering 15 minuten zeer hevig bewogen wierd , daar na wierd de zelve langzamer bewogen noch door den tyd van 15 minuten, als wanneer de flak neder rolde en als dood bleef leggen. Maar daatlyk uitgenomen en in de vrye lucht gelegt zynde wierd de zelve zeer kortelyk wederom levendig en herftelt, Uit deze proef blykt, dat de dieren aìs door een hoedanigheid van de konft-lucht komen te fterven , die voor haar als fenynig is, en niet alleen uit gebrek van de natuurlyke lacht. Want de flakken blyven zelfs zeer lang leven in een lucht-ledi- ge plaats, daar zy van alle natuurlyke lucht Ontbloot zyn. 21. Op den 5 July 1677 wierd een kikvorfch gelegt in een recipient die geheel vol konft-… lucht was. Maer deze kon{t-lucht was niet voortgebracht uit deeg, maar uit kerfen. De kikvorfch wierd 15 minuten getrokken en bleef eindelyk onbeweeeglyk leggen ; maar daatlyk in de vrye lucht gelegt zynde bekwam de zelve zeer fchielyk en leefde als te vooren. Uit deze proef blykt, dat de konft-lucht die uit kerfen voortgebracht is niet zo fchadelyk is voor de kikvorfchen, als de konft-lucht die voortgebracht word van geftend deeg, Den e January, February 1723. 31 Pd 22 Deng July 1677 wierden onrype druiven gelegt in drie verfcheide recipienten, in een van welke, na dat de zelve met konft-lucht uit de druiven vervult was , gewurpen wierd een vlieg, maar de zelve was in een oogen- blik idoodt. De tweede vlieg die insgelyk in dezelve recipient gewurpen wierd was ook daatlyk dood. Een derde vlieg fpartelde een weinig, maar fturf ook haaftiglyk. Maer een vierde vlieg, die in de zelvegewurpen wierd, leefde een minuut. Na dat de kunft-lucht uit deze recipient was uitgedreven, en dezel- ‚ve met natuurlyk lucht gevult wierd, begon- den alle de vier vliegen weder te leven, en wierde kort herftelt. Inde andere rec:pi- enten die insgelyks met konft-lucht uit de on- rype druiven gevult was, wierd een muis ge- wurpen, deze fturf binnen 4 minuit. Niette- genftaande de kunft-lucht die uit vrugten voortgebracht werd zoo ongemen fchadelyk is voor het leven der dieren, bevond de Heer _ Boyle dat de kunft-lucht die uit mineralen voortgebracht werd noch fchadelyker voor dezelve was, want een muis, geworpen zyu- de in een konft-lucht die uit buskruit voort- gebragt was, (turf in den tyd van + minuit. 25: Den 5 July 1677 wierd in vier verfcheide recipienten deeg gewurpen en de natuurlyke Tucht uit dezelve uitgepompt. Op den 6 di- to wierd in een van deze recipienten, die a ie 32 Natuur- en Konft-Kabinet, die korten tyd met konft-lucht uit het geften- de deeg gevuld was, een muis gewurpen „die inet flerke trekkingen binnen anderhalf minuit fturf of eigentlyk voor dood leide; en uiet- teegen{taande deze muis aanftonts uitgeno- men en in de frifle lucht geleyt wierd, bleef dezelve dood; hoewel noch eenige trekkin- gen aen dezelve gezien wierden. In de twe- de recipient, die met konft-lucht gevult was» wierd een vogeltje gedaen, het welk met trekking van leden fturt binnen den tyd van 4 minutts En al fchoon het zelve daatlyk wierd uitgenomen, en in de friffe lucht ge- legt, bleef echter het beesje onbeweeglyk en dood. Uit de twede recipient wierd de kontt- lucht uitgedreven door blazen, en in.dezelve een diergelyk vogeltje gedaan, maar niette- genstaende de geur van de konftlucht noch in die recipient gebleven zal geweeft zyn,“ en dit veugeltje over de 4 minuten in die fles ge- houden wierd, bleef het zelve volkomen fris en gezont. Dit vogeltje wierd gedaen in de derde recipient, die vol konft lucht was, maar het zelve kwam binnen den tyd van minuit te flerven, en bleef uitgenomen en in de friffe lucht gelegt zyndedood. Inde vierde recipient die insgelyks vol konft lucht was wierd een flang gewurpen. In de eerfte twee minuten begon dezelve al kwalyk te varen, en zich te rekken, maar daar liepen) echter „24 minuten voorby eer dezelve onbeweeglyk wierd, daar na wierd de flang noch 6 minu= ten in de recipient gelaten, toen uitgenomen en in de frifle lucht geplaaft, maar hetferpent wierd January, February x7iâ. 33 wierd niet weder levendig. Uit deze proef kwamte blyken dat een flang veel langer kon= de leven in de konft-lucht van deeg als de vos gels. l B ke: 24. ‚Den 12 July 1678 wierd een vogeltje ge= daan in een rocipiezt die met konft-lucht, de- welke uit druiven was voortgebragt, gevult was. Maar het zelve {turf binnen den tyd _ van £ minuit want het wierd niet wederom Jevendig al {choon het aanftonds uitgenomen en in de vrye lucht geplaaft was. Op den 16 dito. wierd een muis in een andere recipient gedaen, dewelke met konft-lacht, die uit ro= zynen gemaekt was, gevult was. De muis wierd onbeweeglyk inden tyd van twee mi= nuten. Maar ua dat dezelae uitgenomen en in de vrye lucht gelegt-was , wierd dezelve binnen drie minuten wederom volkomentlyk herftelt. . en Bg lira „Den 1 O&tober 1678 des morgens te ro uuren wierd een muis gedaan in een ricipient die met natuurlyke of gemene lucht gevult was. Maar om dat de: recipient zodanig dige gefloten wierd, dat de binnen lucht geen ge- meenfchap met de buiten lucht konde hebben, was de muis te elf uuren al-zo flaau gewor- den, dat-dezelve-nauwelyks konde adem has len Hier by wierd een andere levendige muis gedaan ; maar. zo ras als door het ope= nen van de recipiezt de buiten lucht weder= VIEL Deer. G om, Ld 34 __Natuursen Konfl-Kabinèt, | om eenige gemmeenfchap kfeeg met de binnen tucht, die door de uit wazeming van de muis verdikt was, begon de eerfte muis wederom veel beter te werden. Maar de fles weder= om gefloten zynde kwamen de beide muizen des middags te twaalf uren te fterven. Na de middags te vier uren wierd een derde muis in dezelve recipient gedaan, maar met die voorzichtigheid dat van de buiten lucht zeer weinig in den recipient konde indringen, om tets van de binnen lucht uit te dryven en te vervarfchen ,. waardoor deze muis ook bin- nen den tyd van drie minuten in die verdikte lucht kwam te fterven. Uit deze proeft kwam te blyken, dat de beflote natuurlyke lucht „die uitgedient heeft in de ademhalinge van andere dieren „geen dienft van belang meer kan doen voor een dier van de zelfde zoort; dewyl dit laafte dier niet langer als drie minuten in de zelve konde leven, 26. , Op den 28 April 1678 wierd des morgens zo veel deeg in een recipiezt daar de natuur- Iyke lucht naderhand uitgepomt wierd gedaen, dat dezelve na den middag al vol kontt lucht uit dit deeg geworden was. In deze konft- lucht wierd een flak gedaen. Deze begon daat- Iyk veel fchuim uit te werpen, en zich dik- wils uit te rekken, en wederom in te trekken; maar binnen den tyd van 4 minuten wierd de- zelve onbeweeglyk ; en in dien ftaet in de re- | cipient den tyd van 15 minuten gelaten, daer , na uitgenomen zynde fcheen de {lak eri ent- Samvat, February 1723. 35 ientlyk dood te zyn , wat met een naalt ge- prikt werdende, gaf dezelve geen eenig teken Van leven. Maar omtrent 15 minuten in de vry lucht gelegen hebbende wierd dezelve we- derom met eèn naalt geprikkelt, en gaf door beweging eenige tekens van leven. Uit deze recipient wierd niet alleen de konft-lucht ge- heel uitgepompt, na dat in dezelve een ande- fe flak gedaen was; geheel lucht-ledig gela- ten. Maar deze flak voer zeer wel, en gaf Er fchuim uit, waar door beveftigt wierd ; at de konft-lucht fchadelyker is voor het le- ven der dieren als het lucht-ledige. WE d Den 29 Juny 1678 wierd een flak gewur- en in een recipiext die gevult was met kon(t- ucht dewelke voortgebragt was uit groene erwten, De flak fchuimde zeer fterk, ftak zyne hoorens verfcheide maalen uiten trok dezelve elke reis wederom geheelyk in, bin- nen 6 minùten wierd dêzelve geheel onbe- Ë ‚ weeglyk , èn wierd zodanig noch twe of by- ha drie minuten in de recipsent gehouden,toen ùitgenomen en geprikkelt met een naald; waarop de, flak zich eenigzints kwam te be- wegen. Waar uit kwam te blyken, dat de _konft-lucht die uit erwten voortgebragt is, pins fchadelyk is aan de flakken als de konft-lucht die voortgebragt werd uit deeg. bais: Ee st EN __Nadat wy ou gezien hebben uit verfcheide Proeven hoe fchadelyk de kanft-lucht is voor OR het 36 Natuur-en Konft-Kabinet, het leven der dieten, zullen wy eens gaan be- fchouwen de ongemakken die aan verfcheide dieren overkomen ín een luchtledige plaats. Hier toe vinden wy wederom gelegenheit door verfcheide proeven, dewelke de Grote Boyle daar omtrent in het werk heeft geftelt. Den 22 Juny 1676 wierd“*in een lucht ledi- ge recipient gedaan een kapelletje, het welk den tyd van drie uren leefde zonder Tucht, Na welke tyd het eindelyk onbeweeglyk wierd. Maar zo ras als de lucht wederom in den recipient wierde ingelaten verkreeg het beesje deszelfs voorgaande leven en bewegin- ge ook daatlyk weder. Het kapelletje wierd daar na zeer behendig vaft gebonden aan des- zelfs eene hoorn, en gehangen in de zelfde recipient die nu vol natuuriyke lucht gelaten was. Het beesje vloog in die (taat zeer luch- tig van de eene kant na de andere van den re- cipient, en fcheen geheelyk wederom fris en gezond, Maar zo ras als de lucht wederom uit de recipient uitgepompt wierd wapperde het wel met deszelfs vleugeltjes, maar het hadde geenzints het vermogen om van deeene na de andere zyde te bewegen. Want het kon- de zelfs de draad aan de welke het kwam te hangen niet eens uit de perpendical brengen. Nd, Den 12 July 1676 wierden twee vliegen in een recipient gewurpen „ in dewelke een der- de van de lucht was overgelaten. De groot- fte vlieg (turf binnen korten tyd, maar de klein- fte vlieg leefde omtrent 24 uren. Na dar zy nu january, February 1723. 37 nu beide onbeweeglyk en als dood lagen, wierd noch zoo veel lucht in de reciprent ge- laten, dat de lucht-wyzer op 15 duint zynde de helft van de Natuurlyke lucht, kwam ‘té flaär, waarop daatlyk de kleine vlieg met de pootjes eenige beweging maakte maar de gro- te bleef dood leggen. Uit deze proef komt te blyken dat de zrfedfen in een zeer dunne Tucht niet alleen lang konnen leven, maar dat een zeer verdunde lucht niet zoo fchade- Iyk voor hen is alseen konft-lucht , gelyk uit de voor verhaalde proeven klaar genoeg gebleken is. : f nb 0. — Den 1 ‘Mey 1676 HE twe flakken in een lucht-ledige recipient gedaan, die door den tyd van een geheel uur niet alleen zeer helder fchenen te‘zyn , maar zelfs gekro- pen waren tot aan de bovenkant van den re- vipient maar een uur daar ha vielen zy neder en lagen onbeweeglyk. Na dat zy Ó uren in de recipient gelegen hädden, hadden zy uit hunne ligchamen zo veel lucht voortgebragt, als & duim kwiks hoogte bedraagt. Zy wier- ‚def uit-de lucht-ledige recipient uitgenomen - eh in de vrye lucht’ gelegt, alwaar zy na een halfuur gelegen te hebben zich wederom een \weinigje begonden te bewegen. Uit deze proeven. blykt baarblykelyk dat de fläkken (veel langer konnèn leven ín een lucht-lédige plaats, als in de konft-lucht, daar wy reeds (van gefproken hebben.“ en old OS Dep 38 _Natuur- en Konft-Kabinet, | A Deu 1z Augufty 1e wierden Eyeren van vliegen in een lucht-ledige recipzent gedaan, om te onderzoeken, of uit die eyeren zo we wurmen zouden konnen voortgeteelt wor den ín een lucht-ledige plaats, als in de na: tuurlyke lucht. Maar op den 4 dito ware: uit de eyeren wurmen voortgekomen. Doc by ongeluk was zoo veel lacht gedrongen i de recipient , dat de kwik op 15 duimen ftont Waar uit ten minfte volgden, dat als al gee wurmen uit eyertjes mogten voortgebrag worden in een lucht-ledige plaats, zulks te minfte gefchieden konde in een zeer verdun de lucht, want deze lucht was de helft dun der als de natuurlyke lucht. 2. Den 17 Maart ie wierden twe flesjes et kikvorszaat geplaaft in twe recipienten Jit de eene recipient wierd de lucht gehee BIBSROMPE, maar in de andere wierd dé luch gelaten en wel dicht toegefloten. Het kik: vorszadt dat in de lucht-ledige recipient ge: aan was fwol geheel op in blaasjes. Den ley waren uit geen van beide de zaden kik vorsjes voortgekomen. Hert zaat dat in d ir We recipieut gelegt was bleef altyt i e gedaante van blaasjes (laan, tot eindely den s_ Mey alle de blaasjes of bellen kwame te verdwynen, en het zaad veranderde in ee groenachtig (tof. Uit deze proef kwam blyken dat uit het kikvorszaat geen jonget Wer January, February 1723. 39 werden voortgebragt in een lucht-ledige plaats, noch in geen natuurlyke lucht die befloteá E nen in een lucht die tot op de helft verdunt. vas. Ì 34- Den 15 Juny-1677 wierd in een lucht-ledi- zen recipient een kikvorfch gedaan , welke pinnen den tyd van twee uuren in het lucht- edige kwam te fterven. Deze proef wierd aoch eenmaal met een andere kikvorfch in n anderen lucht-ledigen recipient hervat, deze fturf insgelyks in den tyd van twee gren. De kikvorfchen in de recipienten ge- „tynde waren ongemeen veel opgefwol- en, en uit de zelve was ook een weinigje vr C 4 __lucht hs 49 Natuur= en Konft-Kabinet, lucht voortgekomen in de recipzezten. Uit deze proef komt te blyken dat de kikvor- fchen langer leven in het lucht-ledige als in de konft-lucht : dat eenderhande zoort van dieren in het lucht-ledige de zelve hoeveel- heid van tyd konnen duren: dat de lucht die in het lichaam van deze dieren is, geen te- genitand vindende van de buiten-lucht, op de oppervlakte van hun huid, der zelver ligchaa- men niet alleen doed opfwellen,maar zelfs voor een klein gedeelte uit derzelver ligchaamen uitgaat, gelyk als door de lucht-wyzer , die in zoodanige recipienten geftelt wierd „ aan- gewezen wierd. f 34. Op den 22 Augufty 1678 deed de Heer Boyle in een lucht-ledigen recipient azyn, in welke zeer veel levendige aaltjes als flangetjes gezien wierden. Op den 29 dito wierden noch enige aaltjes gezien die zich beweegden ; maar echter minder in getal als van te voren. Den s September wierden ook noch aaltjes gezien die zich beweegden, maar op den 6 dito wierd geen beweeginge meer vernomen maar door het vergrootglas gezien dat de aal- tjes alle gefturven waren , terwyl'‘in andere azyn,-die in de lucht was, en in welke ins- gelyks aaltjes waren, alle de aaltjes noch e- ven krachtig leefden en zich kwamen te ‘be- weegen. Uit-welke-proef kwam te blyken, dat zelfs de onzichtbare diertjes door de af- wezendheid en tegenwoordigheid van de lucht worden aangedaan. riant bx Wy Stanmary, February 172 ME 5 p. Arin: 36. Wy ondervinden dat het vuur in den win- ter als het fterk vrielt veel eer van den haart verteert word als in deu zomer. De Heer _ Boyle begeerde een onderzoek te doen, of.de _ brandftoffen in een en den zelfden tyd egaal verteert wierden in de natuurlyke lucht en in een te zamen geparfte lucht. Op den 14 _ Mey 1698 liet de Heer Boyle bereiden: een __welruikende Paflil, op een wyze, dat als de _ zelve ontvonkt en in dé open lucht gelegt _ Wierd, aldaar allengskeris geheel verteerde, op de wyze als brandend lond. Deze wierd in een reciptent gewurpen. “In den recipient wierd boven de natuurlyke lucht noch zoa __veel natuyriyke lacht ingeparft, dat de-kwik 20 duîmen hoog ftond boven de gewoon- Iyke hoogte van 30 Engelfche duimen. De paltil wierd aan deszelfs einde aan brand ge- ftoken door middel van een brandglas. Bin- nen eenigen tydt fcheen omtrent een duim lengte van. de paftil verbrand, of in afch, o- vergegaan te zyn. Maar toen de ‘paftil uit den recipient wierd uitgenomen en de afch van __ het verbrande einde wierd weg geblazen „ kwam te blyken, dat alleenlyk maar de op- _ pervlakte van ‚het verbrande gedeelte van de. paftil verteert was, en. dat de binnenfte dee- len niet dangeraakt waren van het vuûr. In een recipient die veel grooter was, en in welken, niet_als natùurlyke lucht;was, wierd een andere paftil ingelegt en door het brand= glas aangefteeken: “Zóo tas als de rook ge- Cs zakt 42 Natuur en Konft-Kabinct, zakt was wierd deze uit den recipiext geno- men, maar van dezelve was noch veel min- der verteert door ’t vuur in den zelven tyd als van de eerfte… ade Op den 16 Mey 1678 wierd een gelyke wel-- ruikende en gewogen paflil in een recipient, die maar met gemeene lucht gevult was „ge- legt, en alles dicht gemaakt zynde, door ’ brandglas aangefteeken. Na dat de rook ge- zakt, de paftil uit het glas genomen en ge- woogen was, wierd bevonden dat de zelve was geworden een grein lichter. De zelve paftil wierd wederom in een recipient ge- daan, die boven de gewoone hoogte van de kwik opgevult was met ingeparfte lucht tot 92 duim kwiks hoogte. Deeze wierd aan brand gefteeken met het brandglas, en uitge- nomen zynde wierd bevonden dat de zelve verlooren hadde vier grein. Zoo dat in den zelven tyd van deze paftil vier maal zo veel verbrand was als in de bovengemelde proef- ondervindige. Waar uit komt te blyken dat de Cozfnmtie van de ftof door den brand grooter is,als ir den recipient meerder lucht is ingeperft, en dat vervolgens in een verdik- te lucht de vuurftof rafler verteert word als in de gewoone lucht; gelyk als noch nader zal blyken uit de volgende proeven. pd 38. Den 17 Mey 1677 wierd een welruiken- de paltil gedaan in gen recipient, in meike, 1 January, February 1723. 43 pa dat alles wel gefioten was, wierd inge- parft noch 6o duim lucht, boven de gewo- pe lucht. De paftil wierd aangelteeken door het brand-glas, gelyk als boven gemeld is, __Na dar de pattil was uitgenomen en gewogen, _ wierd bevonden dat van de zelve door’t vuar verteert was 3: gren, Deze proef wierd her- vat in een recipient, in welken boven de ge- oone lucht noch ingeparft wierd 120 duim BE Na dat deze paftil was uitgeligt en ewoogen „ wierd bevonden dat de zelve | Bdde verlooren 7} grein. Waar uit kwam te blyken , dat alfchoon de hoeveelheid van de lucht niet was geweelt de helft meerder, echter van de pa{lil meer als de helft meerder verbrand was in de 120 duim lucht kwiks hoogte , als in de.6o duim lucht kwiks hoogte. Dat in den eenen recipient niet was de helft meer lucht als in den anderen, is om dat by elk moet bygerekent worden de 30 duim kwiks hoogte, die in elken recipient te vooren was en blyft, het welk uitmaaktin den eenen recipient 150 duim en in den ande- ren go duim, Deze zelfde proef wierd we= derom herhaalt in een recipient , in welken boven de gewoonlyke lucht noch was inge- perft 97 duim lucht kwiks hoogte. Maar na dat de paftil door het brandglas was aan gefteken , naderhand uitgenomen en gewo= gen , wierd bevonden dat door het vuur ver= \ 44 ___Natuur- en Konft- Kabinet, Boyle met verfcheide proeven , welke wy voorby gegaan zyn, nader beveftigt. 39 | Wy hebben uit verfcheide proef-ondervin= dingen gezien, dat door middel van de gef- tinge , opbruizinge , verrottinge, afknaginge enz. konft lucht kan voortgebracht worden uit verfcheide zaken. Maar het behaagde aan den Heer Boyle om eens te onderzoeken , of ook konft lucht zoude konnen voortgebragt worden door middel van het vuur. Hier toe léide die Heer een {tuk papier , het welk met zwavel beftreeken was, in een lucht- ledigen recipient. Het papier wierd door het brandglas aangefteeken en verbrand. Door deze verbrandinge wierd voortgebracht een weinig lucht in den recepiezt. Deze lucht moelt naar het oordeel van den Heer On- derzoeker voortgekomen zyn van het papier; dewyl de ondervinding hadde geleerd, dat de zwavel geen konft-lucht voortbrengt. Ô 40. Op den rs Juny 1677 wierd een gedeel- te hartshoorn in een lucht-ledigen reczpzezt gefloten, en door middel van het brandglas verbrand. Uit het hartshoorn was een ge- deelte konft-lucht voortgekomen. Na dat de hartshoorn uit den recipient was uitgeno- men; wierd bevonden dat uit den zelven was voortgebragt de bekende ftinkende olie van hartshoorn ; maar geen vlug zout. Deze proef wierd wederom hervat, en van E de zelf- Ee January, February 1723. 45 zelfde uitkomft bevonden. In de plaats van hartshoorn wierd in den lucht-ledigen recipiezt. gedaan barnfteen. Na dar het zelve door het brandglas verbrand was, wierd bevonden dat uit de barnfteen geen de minfte lucht voort- ebracht was geworden. Den #8 Juny 1677 wierden twee drachmaas Campher in een lucht= ledigen recipient gedaan, en die op een war« me plaats gezet in digeftie. ‘Maar alfchoon de Campher in bloemen was gefublimeert of opgeheven, was echter uit de zelve geen de minfte lucht voortgekomen: Op den 24 Mey 1676 wierd zwavel gedaan in een lucht-ledi- gen recipient, maar de zwavel door ’t brand= glas aangelteken zynde, bracht niet de minfte lucht voort. 41. De Heer Boyle heeft noch zeer veele en verfcheide proeven in het werk geftelt om- trent het voortbrengen van konft-lucht , en om te ontdekken noe veel konft-lucht uit elk byzonder lichaam voortgebracht wierd ; waar door die Heer ondervonden heeft, dat uit verfcheide zaken die op een en de zelve wy- ze gehandelt wierden , een, zeer ongelyke hoeveelheid van kon{t-lucht voortkwam , en dat ook de zaken zich zeer ongelyk dragen jn het voortbrengen van de kon(t-lucht: dat uit zommige zaaken de konít-lacht voort= komt zeer langzaam; uit andere zeer ras, en uit zommige in een zeer korten tyd; uit an- dere wederom in een zeer langen tyd : Dat zommige hunne konft-lucht voortbrengen als î met à6 __Natiuri oë Ronyt-Räbintt, met horten en ftooten ; andere wederom alë } by overvallen, die eenige dagen, of ook wel ùren duren , en dan wederom eenige dagen of uren ftil ftaan: Dat uit zommige zaaken de konft-lucht eenige dagen zeer geregeld en Zeer egaal word voortgebracht, en wederom eenige dagen zeer zrregulier en zonder eenige Order: Dat zommige ligchamen gekneuft zynde veel bekwamer zyn om hunne lucht uit te geven, als dat zy ongekneuft en in hurt geheel gelaten worden : Dat de ligchaamen gedroogt zynde minder konft lucht voortbren- gen, als de zelfde ligchamen wanneer zy noch met haar eigen vogt bevrucht zyn. Myn beltek laat tegenwoordig niet toe om meef hoedanigheden en betrekkelyke krachten van de lucht aan te tekenen; ook zullen in deze onze Natuurlyke Hiftorie van de lucht, wel- ke wy inademen, noch zoo veel danmerke- Iyke zaken voorgeftelt worden, dat wy van de zelve noch verfcheide Verhandelingen zullen in ’ licht geven, in welke wy altyd zorg zulien dragen, dat elk, het zy Schryver of gêmeenzame vriend, van welken wy on- derwezen worden , zynen behoorlyken lof zal toegeëigent worden, Ik zal de proeven „ die zoodanig van anderen in het werk geftelt Zyn geworden dat wy de zelve niet konnen verbeteren, ook eenvoudiglyk en zonder op- gefmukre verandering aanhaalen , en de zaa- ken omtrent welke eenige verbetering plaats heeft zoo veel als in myn vermogen is ophêl- dèren, of met andere proeven, als zulks ges fchieden kan, nader aantoonen. ZE S- Fanwarp, Pebrüûry i523. âr ZESTIENDE VERHANDELING. Wan het GOUD enz. In de welke vervolgt _ werd de FUWELIERS-KONST en . de NATUURLYKE HISTORIE DER STENEN. Jn de tegenwoordige Verhandeling over de Stenen in ’t algemeen zullen wy voortgaan om aan den Lezer te doen zien, 1.DE VER- SCHEIDE MANIEREN OP WELKE DE STENEN KOMEN TE GROEI- JEN ; en 2. DE VERSCHEIDE EN VERWONDERENSWAARDIGE GE- DAANTENS WELKE DE STENEN KOMEN TE VERTONEN. Want al- fchoon wy deze {tof reets verhandelt hebben*, is zulks niet genoeg in vergelykinge van de verfcheide manieren op welke de ftenen wor- den voortgebracht , en der zelver verfcheide gedaantens;, van welke ik noch niet, om: de bepaaldheid van myn beftek „hebbe gefproken. Wy hebben verfcheide manieren van fteen- wordingen aangewezen, en verfcheide be- paalde gedaantens befchreven ; zr. omtrent het berg-kryftal ; 2. verfcheide zoortem, van Saxen; als 3. de viool-fteen;, 4de ley-{teenz $. de potte-fteen 5, 6 de. zant-fteen ; 7. de toff of tuf-fteen, Zophus; 8. de, vuur-lteen; 9: de mole-fteen ;. ro. de. kalk-fteen; 11. de „940 ) iois vib U > BYPS- 4 Zie Nâtthr- ed Koft-Kabthet, Auptifrds-Detenks Bér 1722. van pag. 67 tot pag. 166. 48 __Natuurs en Konft-Kabinet ; gyps=fteen ; 12, het albaft , en ‘13, het mar= mer. Maar dewyl de key-fteen zulk een ôn- noemelyken getal van verfcheide gedaantens komt te vertoonen, en op zoo vele en ver- fcheide manieren word voortgebracht, zullen , wy na de boven gemelde de zelve in rang doen volgen. Z. De Silex of key-fteen is niet alleen van een ontelbaar verfcheide gedaante, maar ook van een onuitdrukkelyk getal van verfcheide ko- leuren. Zommige key-ftenen zyn op de wy- ze ais de Agaat, Jafpis en andere fraaije ge- mengde (tenen ; ook van verfcheide door mal- kander fpelende en gemengde kolcuren ; waar uit genoegzaam blykt dat zoodanige keyfte- nen uit verfcheide ftoffen en fteen-zappen ko- men te groeijen en gevoed worden. De key- ftenen worden ongemeen veel gevonden in de zandgronden , zanderige aderen, groeven, putten, of velden, in de rivieren enz. De zuiverfte zyn dikwils zeer hart, en doorgaans. zyn de keiftenen harder als het marmer; en het fpecifigne onderfcheid, waar door zy van veel ftenen konnen onderfcheiden worden , ís de ongelykheid van der zelver gedaarite , de rondachtigheid en kleinheid der meefte keyfte- nen en der zelver brosachtigheid. Want de keyfteen laat zich minft fpouwen en polyften van byna al de andere harde fteengewaflen. Het gebeurd zomtyds wel dat enige keyftenen gevonden worden die zich enigzints laten po- lyften of flypen ; maar echter de meefte kon- nen January, February 1723. 49 nen niet gebracht worden tot die alderuitfte= kentte glans en gladheit, gelyk als by voor- beeld de agaat, of zommige marmers enze Echter moeten wy bekennen, dat onder de ‘keyfteentjes in de rivieren en gronden van wit zand zomtyds enige gevonden worden , die doorfchynende en zeer fchoon wit ef, harder als kryital zyn. Van deze worden zomtyds fraaije (teentjes geflepen. …_ De keyfteen is genoegzaam aan alle men- {chen bekent, om dat de (traten met de zelve bevloert worden. Zommige gebruiken de zelve tot het bouwen van muren, maar Zy zyn geheel onbekwaam, om dat zy geen kalk konnen indtinken. Zy zyn uiterlyk gewoor= | Jyk zeer glad zonder zichtbare tochtgaatjes of fcherpe hoeken. Ook zyn de koleuren van ‘de keyfteen veeltyds niet zeer helder , maar of duilterachtig of morzig of onegaal. Zom- mige keyftenen zyn fwartachtig „andere rood, wit, geel, blaauwachtig , groen, bruin of | gemengt vankoleur. Ook is de keyfteen van een zeer verfcheiden aart. Zommige zyn fmeltbaar en vloeien in het vuur ; gelyk als die van buiten witachtig en ook doorfchynen- de zyn, en aan welke de Hoogduitfchers den naam van Plusfteinen of Weyffer kiefling gee- ven, en die van Ariftoteles pyrimachos ge- __paamt worden. Deze worden veel gevonden in zant , of zaverkuilen , en aan rotzige en klippige boorden der rivieren. De metaal- fmelters werpen de fmeltbaare keifteen op VIIL Deer. D hug- so _Natuut- en Konft-Kabinet, hunne gefmolte metaalen, daar zy op dryven en ook zomtyds beletten dat-het gefmolte ‘metaal niet te hoog opryít, niet worde ge- rooft, niet te veel overga in damp ; behalven noch tot verfcheide oogmerken, daar de me- taal-{cheiders de key(tenen toe komen te ge- bruiken. De glasblazers gebruiken de witte én doorfchynende f{meltbare keyfteen ook wel lief{t tot het maken van hun befte glas. Maar zy moeten zich in zommige landen dikwils met andere die niet zo helder van koleur, of zuiver van zelfitandigheid zyn, behelpen Zommige zyn zoo ongemeen helder en door- fchynende, dat zy geflepen zynde Boheem- fche of Amersfortfche diamanten genaamt worden. De keyfteen, die zoo hard is dat zy geflagen zynde vuur van zich uitgeeft , word vuurfteen of pyrites genaamt, gelyk als wy voor dezen reets aangetekent hebben. Veele zyn geheel duifter , ondoorfchynende en ook broflcher, gelyk als onze balftenen, of keijen daar wy onze (traten mede dekken „ onze fchepen mede ballaften, enz. hoewel zommige fchryvers deze (tenen niet onder de keyfteen komen te (tellen, maar de zelve al- leenlyk maar uitdrukken met den naam van fteen. Het is ook waar dat de zelve rouwer en flechter als de keyfteen zyn, en uit een onzuiverder aardachtige (tof zyn te zamen gee ftelt. Zy hebben ook zulk een gladde op- pervlakte niet als de keyfteen en de marmer, “maar rouw en poreus. Zy zyn ook veel hoe= kiger, als zy niet door het water glad ge= fchaafd zyn, als de keyfteen. Zy worden _meeft eN 4 en SFannary, February 1723. st meeft licht bruin van koleur in de veldeu en aan de boorden der rivieren gevonden , hoe- di zy ook van verfcheide koleuren gevonden worden , gelyk als blykt daar zy onder de bal- ftenen op de ftraten leggen. Zommige van deze ftenen zyn poreus en drinken de kalk in, en zyn vervolgens bekwaam om te metzelen. > _ Zommige keyfteen vioeid niet in het vuur, maar laat zich tot afch, dat is fteen-kalk bran- den, hoewel volgens de getuigenifle van de ot deze kalk niet van de befte zoort is. Andere keyftenen weder ftaan niet alleen zeer el het vuur , maar konnen onbedenke- Iyke lange tyden duuren zonder te bederven, of te vermyteren , en worden zelfs gemaakt tot vormen, in de welke koper gegoten word. Uit zommige worden fteene mortiertjes ge- maakt, in welke het gruis en de ftukjes van de Gemmen fyn gevreven konnen worden. Zy konnen niet hol gemaakt worden door het graveer-yzer ; want dat konneu zy niet verdragen; maar worden met veel moeite en arbeid en door langen tyd uitgeholt en gevre- en met zand, of het poeder van Amarilfteen en water. Zommige keyfteenen konnen ook gefpouwen en als doorzaagt worden met een zaag zonder tanden, met water en zand, op de wyze als de marmers, Eenige zyn van gedachten dat de lichtgeele Fluor, dien de Duitfchers Sil noemen, dien Dz naam s2 Natuur-en Konft-Kabinet, naam ontleent heeft van de Silex of kei-fteen. Om dat in de Sil zo veel kei-fteen gevonden werd. Door de Sil werd eigentlyk verftaan _ een gele Fluer of (teen van de welke gemaakt “werd gele oker ; en dewelke de fchilders ge- bruiken om geel te fchilderen. Van de welke ook kan gemaakt worden een purper verf als dezelve in ’t vuur gloeyend gemaakt zynde, met azyn gebluft werd, De Sil of oker is van verfcheide zoorten , maar ik zal tegen- woordig geen verder befchryvinge van de Sil doen , om dat zulks naderhand zal te pas ko- men ; maar alleenlyk hier aan merken, dat zommige keiftenen overvloedig gevonden werden in de Sil. De kei-fteen werd ook zeer veel gevonden omtrent de metaal-aderen en in bergachtige landfchappen. De Heer .J Scheuchzerus getuigt * dat een onuit- drukkelyke menigte en verfcheidentheit van kei-{teen gevonden werd door geheel Switzer- land. Gelyk als in het kanton Zurich worden in de Sil gevonden kei-fteenjes die wit en half doorfchynende zyn. Deze laten zich poly- ften , en hebben eenigzints een kriftalachtigen aart. Zy zyn zeer bekwaam om glas te ma= ken ; zommige zyn volkomen doorfchynende en bekwaam tot het maken van Europifche zogenaamde Diamanten. Hoewel zy echter noch in hardigheid , noch in driehoekige op= pervlaktens met den waren Diamant geen de minfte gemeenfchap hebben, De $ Orydograpb, Helvetica. January, February 1723. 53 6. De kei-(tenen die op de gronden der vloey- ende rivieren gevonden worden zyn gemeen- yk zeer glad en effen , en verkrygen door het fchuren van het water zomtyds zeer _ vremde gedaantens. In de vloed Tofz in % kanton Zurich wierden in * Jaar 1556 drie kei-fteenen gevonden met figuren ; van de welke zy in dat land niet alleen een groten ophef maakte , maar dezelve als iet wonders aanzagen. Wy hebben dezelve in tabula XLiii. hier achter by gevoegt met Fig. 1. 2. 3, op deze kei-ftenen vertoonde zich een kruis, een Swaart en een wapen. Zy wierden vol- ‚gens * de getuigenifle van de Heer J.J. Scheuchzerus , na ’t leven getekent door den Hoog Edelen Jonker Andreas Schmid, toenmaals landvoogt te Keyburg. Ik heb deze hiftorie hier echter niet voorgeltelt omte bewyzen dat zommige kei-ftenen met dierge- Iyke bepaalde teekens groeyen, maar om een voorbeeld te geven hoe de natuur zomtyds by geval met de uitteikeninge der dingen komt te fpelen. Het welk in de kei-{tenen zeer dik- wils plaats heeft. Gelyk als by voorbeeld in de kei-{teen aan dewelke den Naam van koe- fteen en ook van pyplteen gegeven werd , om dat dezelve met een gat en.zomtyds met verfcheide is doorboord; en dewyl de boeren in Switzerland volgens de getuigenifle van Conrad. Gefnerus } aan maikander vertellen, ) D 3 dat * OryBograpbia Helvetica, t De figuris lapidam &e, Natuur-en Konft-Kabinet. dat dezen {teen dienftig is voor de koeyen die onder het melken ook bloed geven, als zy door het gat van zodanig een fteen gemolken. worden , hebben zy den naam van koe-fteen aan, dezen kei-fteen gegeven. Zodanig een koe {teen met vier gaten werd in Tab. XLm1. Fig, 4. uitgebeeld. Zommige natuur-kun- dige zyn van gedagten , dat deze gaten ge- boren worden van het water, dat met gedurig druppen, op zommige plaatzen of watervallen zodanige kei-ftenen allengskens zoude ko- men te doorboren. Dit gevoelen oordeelt de geleerde Heer J.J. Scheuchzerus te waar- fchynlyker, om dat de openingen aan de bo- venkant van dieftenen, en met de welke zy na de lucht leggen, wyder zyn als na de an- dere kant. Maar de Heer Langius* oordeelt by Scheuchzerus dat deze gaten eerder afge- leid dienen te worden van fcherpbytende drek der vogelen , of andere onreinigheden,, te meer om dat in zommige gaten van dier- gelyke ftenen zomtyds wel fwarte vuilig- heden en Scherpe ftoffen gevonden worden, » De keifteentjes bon zomtyds zeer gee- ftig gekoleurt en geplekt zyn. De Heer Scheuchzerus. heeft in zyn kabinet een kei- fteenije dat van een marmerachtigen aart, purperkleurig, en vol witte plekjes is. Dit is mede uitde Sil in dewelke zeer veel harde kei-ftenen gevonden worden, die zich ôok laten poly(ten, Zommige kei-{tenen Eat wor- * Vid, Hiftor, lap. Figur, Helv. pega i3e January, February 1723. sf worden uit verfcheide andere die aan mal- kander gegroeid zyn te zamen geftelt. Zo- danig een kei-fteen werd onder anderen ook | men in het kabinet van den vermaarden Here J. J. Scheuchzerus, Deze is uit ver- (cheide kleine kei-fteentjes aan malkander ge- groeid, Deze kleine kei-fteentjes zyn wede- rom van verfcheide koleuren, als geel, licht, bruin, en wit, daar zich noch enige witte adertjes by voegen , die de gedaante van de letter H uit drukken. Zy is mede uit de “fluor Sil. Ik heb voor dezen meermalen van e fluores en derzelver fchone koleuren ge- fproken , maar tot noch toe niet zo veel op- helderinge gegeven , als miflchien wel nodig zoude zyn voor lezers, die in deze zaken on= kundig en onervaren zyn. De Hlgores by de hoogduit{chers Flufle, by ons vloeden ge- _naamt, zyn {tenen die in de metaeladeren en _bergwerken gevonden werden, en dewelke ten opzichte van hunne fchone koleur en antzen zeer veel overeenkom(t hebben met de Edele gefteentens. Gelyk als ik in de eer- fte verhandelinge van deze Natuurlyke hi- ftorie der ftenen reets * aangemerkt hebbe. Maar wat de hardigheit belangt zy zyn zelfs veel zagter als het kryftal. De berglieden even aan dezelve den naam van vloeden , om dat zy door de hette des vuurs vloeyen, en fmelten als het ys door de wermte der zonne:-ftralen. De fchoonfte onder de flxores of vloeden zyn die rood van koleur zyn. Deze D 4 hebben _* Zie Natuur-en, konft-kabinet , „Maart-July Pag. 173» Attic, 45. 56 Natuur-en Konft-Kabinet , hebben zomtyds zeer veel overeen komft met de rode Silver-erts, om dat die ook zomtyds doorfchynende is. Zommige zyn zodanig fchoon en doorfchynende dat zy na een befte_ robyn gelykenen. Hoewel echter den brand van hunne ftralen niet zo fterk is, als die van den robyn: ook werden zy daatlyk van koleur verandert en komen te fmelten in het vuur : daar de robyn beftendig of ant{meltbaar voor is, Zommige zyn van koleuf als viool-purper dat uit rood en blauw beftaat , en zyn zo fchoon dat de onkundige dezelve zeer licht voor den Amethyft zouden kopen. Deze werden volgens de getuigeniffe van Chrifto- phorus * Encelius op zeer veel plaatzen in bohemen gevonden , en door de bedriegers dikwils geflepen, in ringen gezet, en aan de onkundige voor Amethyften verkogt. _ De vermaarde Johannes Kentmannus van Dref- den , heeft in zyn naam regifter van de voor- naamfte bergftoffen, die te Meiffen en elders gevonden werden, wel negen verfcheide zoorten van witte en doorfchynende vloeden aangetekent. Als ook veertien verfcheide zoorten van vloedítenen of vloeden die wit maar niet doorfchynende en ook zmperfelt zyn , als ook vier zoorten van rode vloed- ftenen ; drie zoorten van fwarte vloeden ; vyf zoorten van doorfchynende groene vloe- den ; twe zoorten van fchone doorfchynende blauwachtige vloeden, verfcheide zoorten van purpere vloed-{tenen , twe zoorten van Caftanje “Vid. de lapidibus, & Gemmis , aliis que rebus Pretiofis Lib, sir. Cap.a. hes EV January, February 1723. $7 Caftanje bruin. Drie zoorten van een afch- grauwe koleur , onder deze en noch een groot getal andere vloeden zyn zeer veele dewelke tot bepaalde gedaantens komen te groeyen. Zommige als feshoekige pilaartjes , andere vierkantig, en vele als dobbelftenen, andere langwerpig „zommige met een {pits toelopende, zommige met ttreken , of gefpikkelt, of ge- plekt, of met alderhande gemengde koleuren. Zommige als befprenkelt met gourtzand. Zommige van een veelhoekkige gedaante. Zommige in de gedaante van kluiten. An- dere van binnen geel en van buiten als met wit zant befprengt. Zommige driehoekkig. Zommige van binnen wit en uitwendig fchoon geel, in zommige werden andere mineralen gevonden, aan andere, namentlyk _die rood zyn, werden kleine fwarte fteentjes, die van buiten aan dezelve groeyen gezien. Zommige zyn feshoekkige of vierhoekig py- ramidael. Zommig zyn vyfhoekig van _… gedaante, andere zyn fchubfgewyze te zamen _ geftremt. Andere wederom van andere koleu- ren, vermengingen, en gedaantens. Gelyk wy na dezen klaarder zullen befchryven. Deze ftenen werden zeer veel gebruikt van de metaal-kokers of fmelters. Want zy ma- ken het vuur fcherper en vloeyender. Het is zeker, zegt Encelius, dat uit deze fchoonge- koleurde fxores uitmuntende fchilder ko- leuren gemaakt zouden konnen worden, als ‘ymant zulks ondernam. Van de Sil of gele fluor of vloed (teen , werd een gele Oker of verfltof gemaakt gelyk als wy aangetekent $, hebben , ss Natuur-en Konft-Kabinet, hebben , maar alle zoorten van gele fluor is daar niet bekwaam genoeg toe, De Boven- gemelde Heer Kentmannus heeft vyftien ver- fcheiden zoorten van gele vloeden ( fluores ) aangetekent , onder dezelve is een zoort dat zeer helder en doorfchynend is, en de koleur: van en Chryfolyt volmaaktelyk vertoont; fpelende een kragtig gout-gele koleur door een licht-groene. Daar is ook een gele fluor of vloed-fteen die zo kragtig en volmaaktelyk gout jazelfs fafferaan-geel is als een oor{terfche topaas. Maar zy verfchelen zeer veel in har- digheid. Want daar de oofterfche topaas buiten den Diamant een van de hardite ftenen des weerelds is, werd deze zeer zagt bevonden , en daarom ook zeer bekwaam tot de bereidinge van fchilder verwe. Dus verre genoeg van de flwores: wy zullen we- derom gaan Onderzoeken in de kei-ftenen DE VESCHEIDE MANIEREN DOOR DE WELKE DE STENEN GROEYEN EN DER ZELVER AANMERKELYKE GEDAAN LENS. In het vermaarde kabinet van den. Heer Joh. Jacob. Scheuchzerus werd ook een kei- fteen die in ’t kanton Zurich uit de Sil gehaalt is gevonden die groen van kolcur is, en zo= danig met witte aderen werd door lopen en door kruift, dat als de fteen deur gezaagt werd, zy een kruis koomt te vertonen, Waarom aan den zelven ook den naam van kruifdragende kei-fteen gegeven is, In het zelfd kabinet is ook een kei-fteen die uit de Sil “Sfanuary,-February.1723. 59 Sil, gehaalt is van een fwartachtige koleur , en overal als beftrooit met witte (tippen, en _befwangërt, met een yzer-erts. Als ook ‘cen zeer klein kei-lleentje „ dat infgelyks. uit de Sil gehaalt is, het welke de gedaante van een _@ogappel verbeeld , zynde het (wart van het oog omringt met wit en dit wederom met een fwarte kring. De Naukeurige Frederic. _ Lachmund, befchryft * een kei-lteen, die _ geelachtig van koleur is en byna overal bezet met indrukzels die een zon verbeelden , ge- lyk als wy in Zab.xrin. uitgebeeld hebben met Fig. s. Wy vinden zeer veel ronde balle- tjes onder de kei-fteentjes maar zelden dat zy volkomen rond zyn; maar in heteyland Cuba in America zouden veel volkomen ronde _ keiefteentjes gevonden, worden. _ Gefnerus “verhaalt ook Libr. de figuris lapidum , dat J. Kentmanus aan hem drie af beeldzels van keifteenen gezonden; hadde, die zo rond waren _dat zy in de plaats van kogels zouden konnen _ gebruikt worden, … Zy waaren bruin van ‚ koleur met witte en {warte (lippen, gelyk als uitgebeelt werd in Fig.6. Van diergelyke flene kogels , verhaalt de Heer Rumphius 3 Boek. 34. Hooftdeel , dat veele. gevonden werden in de Xwla/che Eilanden. Zy wor- den by laag water op {trand gevonden. _Zommige zyn zo rond als of zy gegoten wa- ren. De kleinfte zyn als een piftoolkogel , ven by trappen groter, tot kogels van twe en drie ponden yzer. Zomtyds is. daar mede oer een plank gefchoten , zonder dat zy Ô son 7, „komen EOrydogr. Hildesheim, Set, 3. Cap. zo 6o _Natuur- en Konft-Kabinet , komen te breken. Zy behoren onder de fwavelkey. Als zy aan fluk werden gefla- gen, en op een (teen gevreven rieken zy als {wavel: van binnen is een eenparige fwarte fubftantie die van buiten als met een (tene huid omgroeid is. Zy zyn van koleur graauw, fwart, ros, rooden z. Een voiko- men rond heeft ook de Heer Lachmund in een kei-fteen gehad gelyk als wy uit gebeeld hebben in-de zelfde Fig.6. De vermaarde Heer Wormius bewaarde ín zyn kabinet een kei- fteen die de punt hadde als een (wynfpriet, over al door lopen met zeer geeltige groefjes, die zo glad en geeftig waren dat de zelve eer door de kon(t als door de Natuur gegraveert fcheen , verbeeldende noch daar boven zo natuurlyk een vierkant handvatzel, als of het zelve door konft gemaakt was: een kei-fteen die de gedaante van brood, dat met meel be- fprengt was verbeelde: kei-ftenen als het hoofd en hals van een (chaap: andere doorzayt als met druppen witte hagelftene paarlen enz. Wy hebben zifstokdn van kei-fteenen de= welke uit veel kleine kei-fteentjes die te za- men gegroeid zyn beftaan, Maar de boven gemelde Heer Lachmund {preekt van een kei-(teen die veel andere kei-fteentjes van bui- ten in zich begrypt, gelyk als uit gebeela werd lig. 7. Het geval en het affchaven van het water geeft aan de kei-fteentjes zomtyds zeer ongewone gedaantens. De Heer Scheuch- zerus heeft in zyn kabinet twe kei-fleentjes , Mt : vér- January, February 1723. 61 vertonende de ene de gedaante van een pegis puerilis , en de andere van een penis virilis, beide gevonden in de Sil in ’t kanton Zurich, als ook een afchgrauwe kei-fteen die met gelyk lopende witte linien beftreept is. Deze is mede gevonden te Zurich in een akker aan den voet van den UIT LIBERG; inf. gelyks een kei-fteen die uitwendig met knob- beltjes begroeid is , die de gedaante van rype kinderpokjes vertonen. De koleur van deze kei-fteen is groen en de pokjes zyn wit, zy is gehaalt uit de Sil. De Heer Langius befchryft* met zeer veel naaukeurigheit zodanig een pok-key die gevonden is in de Emmen in % kanton Lucern, Van deze puiften zyn zommige witachtig , en zommige bruin, en als pokjes die beginnen te drogen: de fteen was behalven de pokjes zeer glad en effen. De pokjes de welke begonden als neer te val- jen en te drogen, hadden ook in ’t midden een klein putje. Zommige putjes waren zeer klein even als pokjes die tuflchen beide op komen. De (teen ftof uit de welke deze knobbeltjes belftonden was zeer zuiver , en hoe wel duifterder van-koleur, door de zelf- ftandigheid des (teens inwendig zodanig verfpreid , alseen wezen het welk na buiten of het oppervlack des fteens gefchuimd zynde tot des zelfs meerder rypheid is gebragt, De- _ ze kuobbeltjes verbeelden na de getuigenis van den Heer. Langius zo volmaaktelyk de kinder - pokjes-als,enig fchilder zoude konnen verto- nen. „De Heren Beflerus vertonen in hun kabinet ‚_# Lb. Supr. Cie: 6z _Natuur="en Konft-Kabinet, kabinet een wurmgatige kei teen, zie Tab. xriu. Fig. 8: Deze is van een harde keyach- tige’ zelfftandigheit van binnen vol hollighe- den, die de wurmneften en wurmgaten zeer gelyk zyn: de pok-keyen zal ik na dezen onder de beeld-ftenen in ’t koper uit- drukken. . 10. De Heer Joh: Jacob. Scheuchzerus ver- haald dat in ’t kanton Bern uit den Berg An- wanden, drie uren van Olon , by een meer een Bron ontfpringt die zomtyds kei-fteenen op werpt van verfcheide verwonderens waar- dige gedaantens. Als van mefzen, lepels; vorken enz. Maar de lezer mag wel aan- merken dat aan’ diergelyke gedaantens zom- tyds ook wel een weinigje zal toe gegeven werden , op. de wyze als aan de gedaantens die zommige menfchen in de wolken zien. Ook vallen in de wynbergen omtrent Au- bonne in ’ kanton Bern ronde witte en helder doorfchynende kei-fteentjes , van de welke Europifche Diamanten konnen geflepen worden Noch fpreekt de zelve Heer van de kei-fteen van ’t kanton Bafel, en van een kei-fleen die een menfchen nier vertoont, en van een half deurzichtige kei-fteen die een Chalcedon vertoont. Als ook van een kei- . fteen die de gedaante heeft van een menfchen hert , mitsgaders‘van een kei-fteen die de ge- daante verbeeld van het oog van een kalf. Ziet Tab. xr. Fig.g. Als ook dat in het | …_Bifdom fanuary, February 1723. ‘63 Bifdom Bafel en in den Ryn, zeer veel „doorfchynende en half doorfchynende kei- fteentjes gevonden worden, van welke zom- mige Europifche Diamanten geflepen konnen worden. Joh. Kentmanus getuigt in zyn _ paamrol der bergítoffen van Saxenland of Meiffen, van die meraienberger metallyne kei- _ fteen,die wit en met blende of glimmet door- groeid is: van een kei-fteen die in de vloed T'ri- bifch gevonden is, én in de welke witte en bruine fluor of flusfteen ingegroeid. was: van _kei-fteen in dewelke van binnen kryt gegroeid Was: van een kei-fteen die een purper Koleu- “ tige jafpis geleek : van een fwarte kei-{teen met een wit kruis: van een {warte kei-{teen met | witte linien : van een blaauwe kei-{teen daar | ‚de koleuren een theater verbeelden: van kei- ftenen die de gedaante hebben van het hoofd van een hond, vaneen kool, van een perfik enz. wi __ Gelyk als de Natuur wonderlyk komt te fpelen omtrent de gedaantens, verfcheide ‚wyze van groeyen, en verfcheide zelfltandig- heid in de kei-fteen, doet zy zulks ook niet Minder omtrent der zelver koleuren, gelyk wy feets getoont * hebben in die zoort van kei- teen dewelke vuurfteen genaamt word. De Heer Wormius getuigt } dat in zyn kabinet KA bewaard * Zie Natuur-en konft-kabinet Auguftus De- eember 1722. van pag. 108. tot Pag 134. …_ Ì Vid, mufeum Wormianum Lib, 1. Sct, A, Cap. xr. 64. __Natuur- en Konff-Kabinet, bewaard wierd een kei-{teen die ook vuurfte- nig was, en dewelke doorzaait met grein en_ flippen, welkerkoleur als zulver was. De zelf- ftandigheid van de (teen was {wartachtig, en benevens de zilverachtige punten was dezelve nog daar boven doorloopen met Adertjes van gulden vuurfteen. Deze kei-lleen was ge- haalt uit de zulvermynen van Noorwegen. De zelve was zeer {waar van gewigt, en droeg zulver en koper. Het komt my echter niet voor dat deze (teen ‘een kei-fteen maar een ftukje zulvererts geweeft zal zyn. Gelyk ook noch een andere vuurftenige key, die uit grof en groote greinen beftond , en van ko- leur was als gout. Deze fteen is zeer gemeen in de koper-mynen, is doormengt met enige blauwachtige (tof en met verfcheide drichoe- kige greinen die zeer gladen blinkende zyn. Die zelfde Heer fpreekt ook van een goude vuur- key , die te zamen geftelt was uit dobbelfte- nen van de welke zommige groter en andere kleinder waren, doch meeft alle van een vier- kante gedaante: van een gulde vuur-key die uit zeer onegaale greinen beftond, zynde zommige zeer hoekkig, en de (teen bedommelt en door- lopen met een biaauw ; hetwelke met groen gemengt was „het weelke een koleur vertoonde als een pauwe (taart. Deze fleen was zeer bros en liet zich door vryving in grein ontbinden: van een zeer aangenaame vuur-key die van een zeer valte zelfftandigheid was „en in zyn (wart- achtig ligchaam verfcheide ertzen van wonder- Iyk gekoleurt vuurfteen begreep ; in de zelve was te zien gout-geel, zulver-wit, fwart van yzer;, | “January, February 1723. Gp Yzer, koperig, rood, purper, hemelsblaauw „en verfcheide zeer aangename koleuren. Wor- mius {preekt nog van vuurkeyen die vaf= grauw , geel en wit van koleur en met mar- mere fprenkels doorlopen waren, en noch van &enige andere zoorten en koleuren. Waar uit genoegzaam komt te blyken dat de Natuur ‚de kei-(teen op verfcheide wyzen doed groe- : yen, met alderhande {chone koleuren komt te vercieren , en zommige tot zeer vremde en Ode rermantes doed groeyen. In * kabi- net van Beflerus is een hairachtige kei-fteen zie Fig. ro. Als ook een grauwe kei-fteen die de gedaante van een men{chen hand ver beelt ; uitgebeeld in Fig. 11. Een vuurkey vol ‚kromme plooyen als of dezelve door konft gemaakt was, uitgebeelt in Fig‚12. van Tab. xrur, hier achter by gevoegt. eisef Nn kn „Zommige kei-fteen is zodanig hart dat zy zelfs het gewelt van het vuur wederltaat. Pli- nius ‚ by Ferandus Imperatus, zegt dat zoda= pige gevonden wierden ‚dewelke zonder te be= derven. den tyd konden verduren, en daerom eer bekwaam waren tot overblyfzels , als giaflteeden, beelden , en andere oude gedenk- tekenen. Plinius zegt dat zy van deze ftenen vormen maakten in dewelke koper gegoten ierd. Hy {preekt ook van een groenen kei- fteen die het vuur konde wederftaan. Maar getuigt dat dezelve nergens overvloedig, ge- vonden wierd : «en van fwarte kei-ftenen die zeer hed waren tot den huisbouw, als ook NENRDEEL: ver Er on … van . 66 Natuur= en _Konft-Kabinet, van rode keifteen. Ferandus Imperatus fpreekt * van groene keiftenen die in de zaver of het grove en {teenachtig zand ge- vonden wierd, van de welke de meefte zo groot waren als een okkernoot, die-met zyn groene bolfter bekleet is. Zommige van de- zelve zyn,donker, en andere van een heldere groene koleur , uitnemende hart en zeer be- kwaam om gepolyft te werden: van kei-ftenen die rood en oker achtig vau koleur zyn; van fwarte kei-fteen die met alderhande koleuren en veel oker doorkruift word , en die zich niet alleen uitftekend wel laat polyften, maar ook vry wel het geweld des vuurs kan verdragen. In zeer fwaar vuur gelyk als in de metaal furnuifen kan alle zoort van kei-fteen ge- {molten werden. Daarom moeten wy maart gemeen vuur verftaan, als gezegt werd van zommige zoort van kei-fteen, dat dezelve het vuur kan weder (taan, In de keí-ftenen zyn dik wils verfcheide metallyne delen in ge- wikkelt door middel van metallyne uitdam- pingen , of wateren , of gronden, in dewel* ke dezelve komen te groeyen, Deze delen verwekken de koleuren die in de kei-fteen ge= vonden worden. Als in een kei-iteen zich verfcheide koleuren vertonen, word zulks veroorzaakt van verfcheide metalen als van gout , zulver , koper , yzer enz; gelyk als de ondervindinge doed zien dat wy zomtydts die metalen uit dezelve konnen bereiden. Gelyk als wy wittê doorfchynende keifteen tjes vinden in Europa, getuigt ook de Heer Rum; * Hiftoria natural. Lib, zxr. Cap. ze 4 | -Januúry, February 1723. - Ó7 Rumphius-111 Boek Cap: 22: van zekere kein fteneri dien-hy-den naam van kryftalgelykende kei-fterien geeft, dewelke gevonden werden in de Amboinfche Eilanden, Zommige zyn van zulkeen klaren weerfchyn, dat zy 't edel ge- fleente als tergen. Zummige zyn half door- fchynende, aan de ene zyde rondachtig , en bet ovrige hoekig. Zommige helder en doorfchy- mende als ys of kryftal;. zommige met een blauwe weerfchyn; Zommige hebben van bin- nen een gele weerfchyn, gelyk een lichtje van de ene plaats tot de andere verfchietende, als zy gedraeit worden ; Zommige verbeelden volkomen de heldere gom tragacant;, behalven noch verfcheide andere. And e 12: De kei-ftenen verfchelen in grote zeer veel van malkander. Want gelyk als wy gewone= lyk den naam van. keyen geven aan kleinen fteen , worden echter gehele bergen van aan „malkander gegroeide kei fteen gevonden. In zommige kei-fteenen werd vân binnen een merg van een witte , of gele of andere zelf- ftandigheid gevonden. Zomtyds groeid de kei-fteen in deszelfs eigen Aderen , en zom- _tyds in de metaal-Aderen : zeer dik wils aan malkanderen gehegt met teerlings gedaantige ftukken ‚ of met ftukken van andere bepaalde ‘gedaantens…: Als de. kei-fteén- zo, groot” is; dat dezelve-in de gronden tot Aderen komt tegroeyen , werd dezelve onder de Saxes of het groot grof gefteente geftelt: zomtyds groeyen de Aderen van de kei-fteen in de gebergtens 68 Natuur-en Konft-Kabinet. van grove Saxe; Zomtyds homen deszelfs Aderen vallen in de ryke metaal-aderen , de- welke zy dan: zeer beroven en verarmen, en, voor de bergwerkers zeer fchadelyk zyn , de- welke aan dezelve den naam van Kammen in _de metaal-Aderen geven. t 14. Wy werden -ook :kragtig overtuigt dat de Natuur wverfcheide manteren gebruikt in het voort telen der lenen, en dezelve tot zeer won- derlyke en bepaalde gedaantens doed groeven; Als wy de {tenen komen te befchouwen die met kleine en zeer dunne bladertjes en fchil- letjes op malkander komen te groeyen, ge- Iyk als ik reets aangemerkt hebbe in de alder= hartíte van alle de ftenen namentlyk den Dia- mant , en in de zachtíte- te weten zommige van de gypsfteen, en wel voornamentlyk de fpigel-gyps; gelyk als wy getoont hebben in onze twede verhandelinge van de Natuurlyke Hiftorie der ftenen; en voor dezen in onze befchryvinge * van de vegetatie der metalen, mineralen , en der zelver verfcheide zagezs- matten ‚ hebben aangehaalt van een zeker zoort van de ftenige Aarde van Zripoli, die niet alleen-met fchilfers en bladen op mal- kander komt te groeyen , maar in plaaten gefneden zynde aan weer kanten de indruk- zels van kleine kruykjes vertoont. Maar on- derde (tenen die in dit opzicht van een won- derlyke geftalte zyn munten wel voorna= „mentlyk * Ziet Natuur en konft-kabinet July Augue fly s7zo. Pag. 188. Tab: xvun. Fig. 17. January , February 1723. 69 mentlyk uit de Talk, Het Moskovyfch glas, de pluim-aluin, en de Asbeft of amianth. Want alfchoon de ‘lalk en het moskovifch glas zeer veel van malkander verfchelen, komen zy echter daar in over een dat zy in zeer buig- zame en op malkander leggende dunne blaadjes beftaan. De Talk en de Blende of Mica of glimmer hebben ook zo veel ge- meenfchap met malkander dat de talk zoude konnen genaamt werden een zuivere en blade- rige blende en de blende een infteen ingeltroide k talk. „De blende werd vande latynen en zelfs van de hoogduitfche berg-lieden Mica genaamt in ’t hoogduits Glimmer , Blende Katte-zulver enz, Zy geven de naam van zulver vaan de glimmer om dat deszelfs ko- leur dikwils zo zeer met het zulver over een komt, dat onkundige en kinderen zouden mifleid werden , door katte-zulver, ‘alfchoon niets in de glimmer gevonden werd dat naar _zulver gelykt. Want alfchoon de glimmer in gemeen vuur zich niet laat ontbinden , word zy door de grote kragt van het vuur der me- taal-furnuifen geheel verteert en verloren. De zuiverfte talk heeft zulk een fchoone en aangename parel koleur , dat het fchynt als of de natuur deszelfs kragten daar toe voor- namentlyk afgeflooft hadde, - Is. _ De talk , glimmer, Amianth, en Pluim- éluin zyn (teengewafzen die wel zeer veel over een komft fchynen te hebben , om dat zy zeer wel het vuur konnen verdragen, maar E 3 zy no _ Natuur- en Konft-Kabinet, zy verfchelen echter in veel omftandigheden; Gelyk als de talk en glimmer zeer veel over- eenkomft hebben in zommige uitwendige hoe=- danigheden , gelykenen ook de Amianth en Pluim-Aluin veel na malkander , hoewel de Pluim-Aluin-fteen Amianth is die harder en brofzer is. Detalk-fteen is van ver{cheide zoor- ten en koleuren,Zommige is wit,andeze wart, — bleek, geel , gout geel, groen, en wederom andere bruin van koleur. De talk en glimmer groeid zo zeer in en door malkander, dat wy dezelve zonder onderfcheid zullen verhande- Ien. Onder de verfcheide zoorten van talk die alleenlyk, in Switzerland gevonden werden meld de uitmuntende Joh. Scheuchzerus, dat alleenlyk in ’t kanton Zurich gevonden werd in de Sil of oker een talk-achtige (teen „die ligt groen van koleur is: Een witte talk die in fteen groeid by het Dorp Sekez: talk-achtige fteen van een grauwe koleur by Zurich , en van de welke zelfs-huizen hebouwd worden; talk van goude en een pikachtige koleur, die in deSil gevonden word : kluitachtige talk van een goude koleur, dewelkegroeid in graauwe fteen by ’% fteedje Bulach: van een talk-ach- tige blende of glimmer, die in rode fteen is, en uit de Sîl gehaalt is geworden : van een zulver-koleurige talk-achtige glimmer, die in fteen omtrent Zurich gevonden word. In het kanton Bern werd gevonden talk die van ko- leur is als pik. Kentmanus fpreekt ook van talk die van koleur ís als pik , en-die in me- tallyne kei-fteen groeid: ook noch-van een andere talk die van koleur is-al$ pik en in een January, February 1723. AT een fleen groeid van dezelve pikkige koleur. In Het kanton Schweitz werd in den berg Rigi talkachtige blende gevonden van koleur als zulver. Zy groeid in een grauwe {chil ferfteen. In het kanton Glarus word zilver= koleurige talk gevonden in de bergen Cimme- ren ‚en Weiflenmeil: In de pundten groeide witte talk als geftrooyt op de fteen boven ta- mins. In de flimfer-berg ‚ die Glarus en de pundten fcheid, werd gevonden witte talk- fteen, die met bruine aderen doorlopen is By Soglio werd witte en’ witachtige groene talk- fteen- gevonden. By den oorfprong van den Achter Ryn , word in wit gefteente talkach- tige glimmer gevonden van goud en zulver- _koleur. Langius fpreekt ook by den Here Scheuchzerus van een korftachtige talk, die duifterlyk doorfchynende en van koleur licht groen is. In het graaffchap Neuffchatel ís volgens de aantekeninge ‚van den Here „Scheuchzerus in het Jaar 1692. uit een huis niet verre van Neuenburg een talk gegraven die Îne-wit van koleur was. By de ftaal-groeven in het graaffchap Sargans, werd uit de bergen van de Voogdy Luggarus fwarte talk gegra= ven. In Gafter in het Goldinger-Dal werd gevonden blende die zulver wit en ook-die geel van koleur is als fwavel. 16. De talk werd van verfcheide {chryvers en by de berglieden in Saxen en Meiflen den naam van Magnetis gegeven. Maar wy moe- ten aanmerken dat hier niet door verftaan E 4 „werd 72 „Natuur-en. Könft-Kabinèt, werdde agnes of magneetfteen of Seil-fteen die het yzer trekt. J. Kentmannus * {preekt van een talk die doorfchynende en blinkend is en van koleur als zulver. Dezelve word gevon= den in Liyfland, en laat zich inzeer dunne fchillen» van} malkander fcheiden : als-ook ° van een wit groene talk van meiflen , die insgelyks {plytbaar is ; van talk die niet door- fchynende is, maer die van koleur isals loot, en zich insgelyks in {chillen laat fcheiden : van kluit-achtige talk in de welke veel kleine ronde harde en fwaarwegende Ileentjes ko- men te groeyen, die veel overeenkomft heb- _ ben met onzuivre robynen of onzuivre grana- ten: van Onolsbachfche talk, die yzerkleurig, fchorsachtig en groot is, van dewelke zelfs. tafelbladen gemaakt worden : van Boheemfche talksfteen die uit kleine fchubben te zamen ge- groeid, yzerachtig van koleur , en met ori- chalcum te zame geltelt is: van talkfteen die kluit-achtig en zulver-achtig van koleur is, en in, dewelke ronde fteenen gevonden wer den die root van koleur zyn. E 27. „In meiflen werden ook veel zoorten van mnica, of glimmer gevonden. _Kentmannus {preekt van mica of. kattezulver die zeer wit is en aan de fchors van de (tenen groeid: van een mica of blende die fwart en zeer dun en Jigt is: van een: glimmer te. Marieberg die „klutig en van een -zulver koleur is,en in de fchorten der kei-{teenne groeid : van goutgeele. sit 3 glimmer | ‚& Lib, cit. Fanuarys February T723. 23 glimmer of katê-goud : van eenkatte-goud: dat zich vryven laat tot-zand of een poeder dat na goud gelykt, het welk ook voor gout= zand over het fchrift als elders nog tegen- woordig gebruikt werd. Van dit gouden ‘ zand heeft te Romen een berg den naam van _gouden-berg *. Kentmannus {preekt ook van verfcheide- zoorten van harnasfteen die onder de talk en glimmer behoort; maar van deze zullen wy op zyn tyd fpreken. Nt: 13. De verfcheidentheit van de talk geeft ge- _noegzaam te kennen dat zich in deszelfs te zamenftellinge zomtyds verfcheide vremde „delen, of mineralifche dampen, of fleen-zap- _pen komen in te wikkelen. Dit is ook de oorzaak dat de. onzuiverfle -alderminft het gewelt des- vuurs- kan verdragen , anderzints getuigt Agricola f-dat-de talk het vuur zo wel wederftaat. als-de Amianth , en vervol- gens onder de andere’ onverbrandelyke fte- ‚men of -Afbefta kan geltelt werden; gelvk als „ook waargenomen is van Ferrandus $ Impe- ’ratus die de talk onder de Afbefla geftelt heeft. Zommige maken van de zuiverfte talk ook „op; de wyze als van den Amianth, lemmetten in de lantarens en lampen : maar dewyl detalk niet beftaat uit dunne Draden of wol gelyk als de Amianth, maar uit zeer dunne ‘op malkander leggende blaadjes , en ral Ess? zom- oo * Vid Kentmanni lib. citato tit. 4. de lapidibus, T De Natura foffilium lib. v. Ë + Hiffor, Naturalis Lib, xxv. Cap. 3. k | 74. Natuur-en Konft-Kabinet, zommige zoorten op malkander leggende . fchorsjes, “is het een weinig moeijelyker van dezelve lemmetten te maken als van de dra- den-of vande wol des Amianths. Echter weten zommige de blaadjes van de talk zeer geeltig aan malkander te voegen door middel van dun yzer-draad , en op die wyze lem- metten „ die zeer lang konnen duren te ma- ken. «De uitmuntende Agricola beveftigt ook, gelyk als wy uit de vermaarde Scheuch- zerus en de Naaukeurige Kentmannus gezien hebben , dat de talk op zeer veel plaatzen gevonden werd: Dat dezelve meeft gevon- « den werd van een zilver-achtige en ook dik= wils van een goud-achtige koleur , dat ook zomtyds talk gevonden werd die yzer-kleurig is gelyk als te Meiflen in het Goldekroonfche bergwerk en elders : ook talk die de koleur heeft van lood : talk die zilver-achtig van koleur met een lood-verwige koleur door- mengt is. De zoorten van talk welker ko- leur is , of als zuiver of als gout, of als yzer; is gewoonlyk vermengt, zomtyds met een roode Aarde en zomtyds met een gele Aarde, en zomtyds met aarde van een andere koleur. … By de vloed Niger werd ook fwarte talk-gevonden. Zommige talk laat zich vol- gens de waarneminge van Agricola niet in kleine blaatjes {chillen of verdelen, maar in dikker korften , gelyk als wel voorna= meptlyk. de talk die lood-verwig of zilver-en loodverwig te gelyk is. Maar dat de Iyfland- fche. talk. zich zeer wel in zeer fyne blaadjes laat fchillen en verdeelen : Dat ook de en O0, Fanuary ys February 1723 75. of -glimmer met de talk wel volkomen over een komt omtrent de koleur van goud of gulver of {wart enz. maar dat de mica of het katte-zulver door het vuur verterd werd. Ook gelykt-de mica of glimmer meer naar ‘zand als naar een (leen. Zy werd veel ge= vonden in de ftenen, in de marmers , en zelfs ook in ander zant; maar zodanig vaft aan dezelve gegroeit, dat zy niet van dezelve af gefcheiden kan werden. By de hete baad- wateren van Lotteringen werd glimmer ge- vonden , die als gout-zand gebruikt werd op het fchrift, als ook in de henvelen van T'hu- ringen. op de grenzen van Bohemen. De blende of glimmer groeid noch op verfcheide andere wyzen. en gedaantens, maar wy zul- Jen gelegentheit krygen om van dezelve te fpreken in eene verbandelinge van de ftenen met Beelteniffen. Wanneer ik ook enige zoorten van talk en talk-achtige (tenen die onder my beru{ten zal uitbeelden. k 19. In Italie werd de talk ook op zeer veel plaat- zen gevonden, en van verfcheide zoorten. Zy verfchelen wel voornamentlyk in glad- heid , in buigzaamheid van bladeren en in ko- leuren. Zy worden. volgens de getuigenifze _ van Ferrandus Imperatus *. dikwils gevonden in de doorlopende aderen van doorfchynende fteenen ‚aan dewelke zy als aanhangen „en de- zelve zomtyds als geheel bekleden, gelyk als een zeker zoort van greinachtige kei-fteen , dat inde talk groeid, en zelfs verfcheide door- b En tue rfchye X Tiftor. Natural. Lib, xxv. Cap. 3. 76. _Natuur- en Konft- Kabinet, fchynende Edele gefteentens die in de talk ge= vonden werden. Zommige talk is doorfchy= nende, maar zo ras als dezelve op het vuur gelegt werd, verlieft zy haare doortehynent- | heit en neemt de koleur aan van zulver of van gout na deszelfs verfcheiden zoort. Van het gebruik en de kragten van de talk en zzrca zal ik handelen daar wy fpreken vande (tenen in ’t byzonder. sn Tilo _ Aan de lapis fpeeularis, die wy Moskovifch glas noemen, geeft Imperatûs zeer oneigen den naam van fpeigel talk , want de lapis fpe- cularis is een fteen die door het vuur vergaat in gyps, en ís niet anders als een gyps-{teen die uit zeer taeije en dunne blaaden beitaat ; maar de talk wederftaat het vuur op de wyze als de Amianth van dewelke deou den het onverbrandelyk lywaat bereidede. Maar wy zullen van deze handelen als wy van de Ami- anth en pluim-aluin-fpreken. De talk die wit groen van koleur is, word in kluiten gevon- den, en is te zamen geftelt uit zeer dunne fchilletjes die zeer valt op malkander gevoegt zyn. In het aantaften is de kluit niet alleen zagt , maar glad en finerig aan de handen „ en als met dezelve op {wart papier geftreken werd , läat zy een dunne wite ftreek na. Als deze ligt groene talk tegens het vuur ge- houden werd, krygt zy van buiten een witte koleur, en een opperhuit als kleine viflchob- betjes. Maar als dezelve langer in ’t vuur ge= houden werd fcheiden de laagjes van de ee Ma dh zic January, February 1723. 77 zich eindelyk in zeer dunne bladen, en ver- krygt geheelyk een witte koleur als zulver.. Deze talk groeit in Italien en elders in eem witte en poreufe (teen, die aan het vuur gelegt zynde een reuk van (wavel uitgeeft. «De lk die van hoger groen is , laat zich in zeer buigzame bladen {cheiden , dezelve is taay, niet hart maar ongemeen donker groen van koleur. Als dezelve op het vuur gelegt werd fwelt zy op, en fcheid zich in zeer dunne bladen die door ’t vuur een zulver koleur aan nemen „ daar gout koleur door fpeelt. Maar deze wederftaat het vuur niet zo wel alsde andere zoorten. De korftagtige talk vaneen lood koleur , daar zelfs enig groen en zulver door {peelt , laat zich niet in blaadjes-maar korften fcheiden, en werd veel gevonden inde aderen van de kei-fteen , dien zy zeer vaft aan kleeft , en zomtyds zodanig met dezelve | vermengd en door groeid is, dat zy naauwe= lyks te onderfcheiden zyn. NS es 8 wi 21. Onder de Afbeftaof onverbrandelyke fteen is _de Amianth de voornaamfte en zeer vermaard door des zelfs gebruik by de oude volkeren, De Amíanth is een zoort van fplyt-fteen , de- wyl dezelve zich laat fcheiden in draden en vezelen of wel op de wyze als de {plyt-Aluin en zommige zoorten van Gyps. Maar de draden van de Amíanth,zyn zagter fynder en zeer wolachtig. De ‘Amianth-fteen groeid op de zelfde wyze alshet:hout der bomen ‚met wezels. en draden die: vaten. als op halkane aria à EE EN 28 _Natuurs en Konft-Kabinet , der gepakt komen te groeyen, gelyk als’in de dradige Gyps, fplyt-alain en pluim-aluin ook gezien werd. De oude fchilden de dra- den van den Amianth-fteen op een wyzek gelyk als wy vertoont hebben in * Natuur-en} Konft-kabinet July en Augufty 1720. Pag-170. en 171. en Tabula xvri1. Fig. 8. En zy maakten van deze Draden lenneppen, uitge- beelt in Fig. 9. van de zelfde Tab. xvur. die in de altyd brandende Lampen gebruikt wier= den. Dit afpluizen van de draden moet met zeef veel voorzichtigheit gefchieden want zy zy fynder als de wol , gelyk ik dezeive na ’t leven: gefneden nader uit zal beelden. De Amianth komt met de talk over een in wite heid van koleur, als ook in buigzaamheid van des zelfs delen en onverbrandelykheit, Maar de talk groeid of met korften op mal- kanderen , of met zeer dunne blaadjes, daar de Amianth in tegendeel groeid als het hout met draden, die als een bos haar aan malkan- der zyn en zich wederom fcheiden laten. De Amianth-fteen groeid tot verfcheide gedaan- tens gelyk gezien kan worden in Tab. xr11rs Fig. 13. in de welke twe Amianth-ftenen uitgebeeld werden. Na dat zy ouwelinx een genoegzame hoeveelheid van zodanige fteni- ge draden of wol gewonnen en wel gefpon= nen hadden, maakten zy van dezelve het on- verbrandelyke linden, het welke zodanig vermaard is, dat de liefhebbers het zelvein hunne natuur-en konft-kabinetten bewaren | als een groote-rariteit. Het Aanmerkelyke, waar door dit linde de verwonderige van een ygelyk Sfanuary, February 1723. 76 ygelyk opwekt , is, dat, als het zelve vuil en befmeurt „, of bevlekt, of {wart is gewor” den, niet gelyk als ander linden in het water , maar in het vuur gewafzen en gezui- vert werd 3 gelyk als wy hier achter uitgebeeld hebben Fig. 14. Want dewyl de Amianth van het vuur niet verbroken werd, verteerd het vuur door deszelfs brand alleenlyk die Onreinigheit, en vuiligheid van dit linden, en ‘het zelve werd zeer fchoon , zuiver en zin= delyk door het vuur. Als ook de lemmetten die van de Amianth-fteen in de lampen gelegt waren, eenmaal waren aangefteken, konden zy altyd branden, zo lange als zy maar geen gebrek van oly hadden , om dat zy door de vlam van de lamp niet verteert wierden, ge- Iyk als de lemmetten die anderzints in de lampen gebruikt. werden. Ettmullerus ver- haalt, dat Hy zelfs te Milaan in het kabinet van Septalius een goud-beurs gezien heeft, die van Amianth-fteen gebreid of geweven Was. Dat het goud of zulver gelt in deze gout-beurs door ’t vuur konde gefmolten Werden, zonder dat de goud-beurs in het minfte befchadigt werd. Deze Septalius was een zeer geleerd ryk en konftig Heer , kanun- nik te milaan. Het geheim van de Amianth- fleen tot een vaften draad te bereiden was aan den zelven, volgens de getuigeniffe vanEttmul-= Ter ook zeer wel bekent. Jz mufzo fepral. werden verfcheide konft{tukken gevönden die Yan de amianth gemaakt zyn. Pci 8o Natuur- en Konft-Kabinet, d 22 De Amianth werd volgens het berigt der fchryvers ontwonden , gelyk als wy aange- merkt hebben , en tot boflchen gemaakt, die _ de gedaante hebben van een bos gevlogten of — gedraaid fyn vrouwen-haar , en zodanig be- reid werd zy veeltyds verkogt op de wyze als wy uitgebeelt hebben in Fig. 15. De Amianth-fteen groeid volgens de getuigenis van Agricola in ’t gebied van Namen : in Eisfeld niet verre van het kloofter Ilfeld: in de metaalgroeven van. Neurenberg. Maar de geleerde Bajerus {preekt in zyn uitmuntend werkje of Orydographia norica niet anders van de Amianth , als dat in de gronden van Neurenberg te, Winshem gevonden werd een Gyps, die zeer wit en van een blinkende Sulver-koleur is „en de welke zich laat ver- delen in draden, by na op de zelfde wyze als ‘de Amianth. Dat dezelve door een fchande- Iyke onkunde voor pluim-aluin aangezien en verkogt werd, Agricola heeft ook aangete- kent dat de Amianth groeid in de bergen van Arcadie : in Scytifch T'artaryen sin Indien; . in Egypten enz. De Amianth verfcheelt zeer veel van koleur. Want zommige is feer wit, andere afchgraauw , andere ros , ook wel yzerkleurig. Zommige hebben aan dezelve den naam gegeven van {plyt-Àluin , om dat de- zelve ten opzichte van deszelfs draadachtig- heid en vlokachtigheit vry wel over een komt met de fplyt-Aluin. Maar de Ami- anth verfcheelt zeer veel van de hpnl eCi en January, February 1723. 8x Dewyl de fplyt- Aluin zeer te zamentrekkend van fmaak is en zich van {cherpe fcheivogten daat op lofzen, maar de Amianth geenzints, Ook is de Amianth by na fimakeloos. 23: Agricola verhaalt * Dat in Saxen en op verfcheide andere plaatzen van de Amianth- fleen lemmetten gedrait werden die in navol- ging van de oude gebruikt werden in de oly- lampen : Dat de Amianth werd gezuivert, los gemaakt, gefponnen en geweven : Dat van dezelve gemaakt werden Servetten, en hand- doeken, gelyk als in Saxen Wreberg. Volgens de getuigenifle van Hierocles maakte de rachmanen of Indifche Philofofen hunne klederen van het fteen-linden, dat van den A- mianth geweven was: gelyk ook ouwelinx de Doodkledeten der koningen van dit fteen- linde bereid wierden; op dat hunne afch, als zy verbrand waren, zonder vermenginge zoude bewaart blyven in het doodkleet. Plíi- nius getuigt by Agricola dat ouwelinx dit fteen-linden ongemeen duur was ; maar he- dendaags, dewyl de Amíanth overvloedig gevonden word , in de groeven van Neuren- berg en elders, is het zelve zeer wel te beko= men volgens de getuigenifle van Agricola. id 24. In Ambon op Leitimor werd volgens de Aantekening van den vermaarden G.E. VIII. Deer. F Rum- Re vl De Natura. foffslium lib. v, ®. 82 __Natuûr-en Konft-Kabinet, Rumphius * gevonden een zoórt van Amf anth , inzonderheit in de valleye der Riviere Den Alf. De Heer Rumphius zegt ‚ dat de Apothekers dezelve ’t onrechte Pluim-Aluin noemen. In deze valleye worden gehele klippen van die Amianth gevonden. Dezelve is van buiten hart en fwartachtig grauw , doch fchilfferig. Als twe of drie van des- zelfs buitenfte korften werden afgenomen , vertoont zich den Amianth in de gedaante van gryze haaften , doch vaft aan malkander klevende, en met veel zee-groene fchilfferen op malkander leggende , dewelke beter de talk gelyken , waar voor hy ook in Europa zoude aangezien zyn. Hy fptintert licht zo wel in haartjes als in fchubben of blaadjes. Dit zal buiten twyfel de reden zyn waarom de Heer Rumphius aan den zelven den naam van Baftert-Amianth komt te geven; want ten opzichte van deszelfs draadachtigheit komt dezelve wel met den Amianth over een maar ten opzichte van deszelfs fcheidinge in blaadjes gelykt dezelve meerder naar den talk. ai als wy begrypen dat de Amie anth nit anders als een zoort van talk is, dewelke een vezelachtige te zamenftellinge verkrygt , is de gehele fwarigheid weggenomen. De fchilfers of bladen hebben een groene kor leur en de Heer Rumphius bekent zelfs dat zy zeer wel naar talk gelyken. Als de haar= tjes en fchubbetjes van die Amianth op de huit gelegt werden veroorzaken zy jeukte, gelyk als de geftote pluim-Aluin ; dewelk wy * Ambeinfche Rariteit-kamer 3 Beek 80 kapitts Janvary,Fêlruary-1723. 83 Wy krevelkruid noemen. Hier uit zoude mifchien ymant befluiten dar deze baftert-A- mianth geen. Amianth- noch ook geen: talk was, om dat de eygentlyke langdradige Ami- anth.en den talk niet fcherp zyn , en geen jeukte op de huit veroorzaken, en dat deze ftof beter met de fcherpheit van de pluim- Aluin over een kwam: Maar het is zeer „Waarfchynelyk dat deze Amiantfteen niet an- ders is als een zoortvan pluim-aluin ;-wantde pluim-aluin is geen aluin maar een hartdra- dige Amiant-fteen. De gedaante die de uit- Bever.van de Heer Rumphius van een Amianth heeft.mede gedeelt, kan hier achter gezien werden in Tab,xrarr, Fig. 16. De ware en opregte Amianth is my toegezonden van Mynen waarden vriend , ‚den Heer Hendrik van Raat, dewelke niet alleen onbedenkelyk vele sertzen , mineralen, fteen-gewaflen en alderhande naturalia bezit, maar dezelve, dat zelden gebeurd, zeer grondig kent en verftaat. Deze Amiant-fteen ís. vitgebeelt Tab. XL1v, Fig.r. De bovenfte en onderfte fchors is fchil- feragtigen {wart by A. en B; In het midden by G. vertoont zich een fcheidinge die door een De {wartachtige fchors gemaakt ‘werd. De draadjes D. D. zyn fynder als de onbe- reide zyde der zywormen, envals zy afgefchilt werden vlokkig , als de alderfynfte wol, gelyk gezien kan werden by E. de koleur by D.D, en de koleur, vande afgefchilde draadjes E. ís overeenkomftig met de lichtrgroene talk „of liever met zyde die parelkleur geverwr en blinkende is. hbs: se BO De - 84 __Natuur- en Konft-Kabinet, 2$e De Heer Rumphius verhaalt noch ook van deze Baftert-Amianth, dat door zagt fly- pen van dezelve grote (tukken die fray blin= ken fwart-groen en grys van koieur zyn, en door de lucht harder werden , konnen ge- maakt werden. Die Heer getuigt dat aan de Amboinfche de gryze (tof meelt is, en dat die veel groen heeft met zyne fchelffers beter gelykt naar de talk. Uit de boven-gemelde rivier de Alf, en deszelfs fpruit de Way- nitoe, worden vele zodanige ftukjes van een vinger lang en kleinder uit gedreven, dewelke verftroit aan de flrand gevonden worden. Als deze lang in de zon hebben gelegen ver- liezen zy hunne groenheid, en werden grys- graauw , en verkrygen daar door zodanig een aantrekkende kragt , dat zy aan natte lippen gehouden daar aan valt kleven, en byna het vel afhalen , als zy weder afgetrokkens wer- den. Als de (tukken met water op een fleen gevreven werden , gaan zy over in een witte pap. De gehele (trand van Warnitoe heeft verfcheide rivieren en fwartachtige klippen, dewelke brokkelig en fchelferig fwart-groen en lootwervig zyn, en zeer wel naar den talk aarden. Dezelfde fchryver , dewelke ik hier in ’t brede hebbe aangehaalt om. den aart van deze baftert Amianth-fteen nader te ver- tonen, getuigt dat hy diergelyke klippen van baltert- Amianth en talk gezien heeft in Duitfchland , en wel voornament!yk in dat gedeelte van Meliboke ,’t welk het Rhyngouw een wite January, February 1723. _ 8yr uitmaakt, en de hoogte die hiÖône genaamt wert. Dat zelfs de muiren van het vervalle ftamhuis van Catzenellebogen meeit van deze fleen gemaakt zyn : doch dat zy alle op die plaatzen gehouden werden voor keyen of fchilterfteen. Van diergelyke baftert Amianth- fteen werden volgens de getuigenifle van den Heer * Scheuchzerus verfcheide in Switferland gevonden. Û 26. De vermaarde Heer J. J. Scheuchzerus ge- tuigt dat in Switzerland in het Graaf{chap Claven gevonden werd een licht groene A- mianth : infgelyks ook in den Berg Cravatalva: Dat in Wallis tuffchen Vifp en Staiden aan den weg een diergelyke Amianth groef ge- vonden werd. De inwoonders maken van dezen {teen ovens en vervocren die ook in het gebied van Bern. In het kabinet van den zelfden Heer werd ook gevonden een witte Battert-Amianth-(teen , die zich vryven laat. Deze is uit het gebied van Schaffhaufen. Uit het gebied van Bafel een witte leen, die den Amianth gelyk fchynt en zich fcheiden laat in witte Draden. De Heer Scheuchze- rus is in twyfel of deze fteenen niet wel mog- ten behoren onder het geflagt van de gyps, te ‚meer om -dat zy zich door het vuur in gyps- ‘kalk laten branden. Maar dewyl de Ami- „anth zich door het vuur niet laat verkalken, (is dezelve genoegzaam van de gyps te onder- \{cheiden,. dewyl de gyps-fteen zich eerder EF :3 laat _® Orydograpb. Helvetica, Pag.m. 132. 133e 86 Natuur-en Konft-Kabinet, laat verkalken als zelfs de meefte kalk-fteen. waar uit wy geruftelyk befluiten, dat de ge- melde fteenen niet anders alsgyps-ftenen zyn, _ die een weinigje valter en beftendiger zyn als de gewonelyke gyps, en geen Amianth-fteen, Dit werd ook noch beveltigt, om dat die zelfde-heer getuigt van een fteen die uitde gyps gegraven werd te Endingen in Baden, en als zulver blinkt, en naar den -Amianth gelykt ‚ om dat dezelve zich laat fcheiden in draden , hoewel ook in bladen , het welk meerder naar den talk fweemt. Diergelyke Amianth gelyke gyps werd ook gegraven ín het Graaffchap Neurenberg by Boudry , als ook in den Lagerberg in ’t gebied van Zurig. In Walles werd ook een zeer witte {teen ge- vonden die tezame geftelt is uit draden, die zeer vaft op malkander zyn: noch een fteen die Doorfchynend en van buiten als wit was en dradig is. Maar alle deze zyn geen Ami- anth-{teen maar op zyn hoogften baftert-Ami- anth of liever beftendiger gyps-fteen, Want wy moeten als een onaffcheidelyk merktee ken aan den Amtanth waarnemen , deszelfs beftendigheid in het vuur, gevoegt by deszelfs draatachtigheit. Als wy de Draatachtigheid ineen fteen vinden die niet beftendíg in het vuur bevonden werd, kan dezelve niet onde den vermaarden Amianth of Asbeft geftelt werden. < cad 27: À k Diofcorides verhaalt dat de Amianth oo groeiden in het Evland Cyprus, maar dat de APET Ut RATE Lets — Zelve January, February 1723. 87 gelve Bruin van koleur was , als ook in de Hete en Droge Plaatzen van de Indien, en in een zekere Provencie van Afia. Van de Ami- anth van Cyprus fpreekt Joannes de Laat lib. 2. Cap.8. een weinig omftandiger. Dezelve was hem toegezonden in de gedaante gelyk als de Lezer by die fchriver uitgebeelt zal konnen nazien. De Amianth die in Italien gevonden werd is volgens de aantekeninge van Boetius* zodánig hart en bros, dat dezelve niet wel ge- fponnen kan werden. Het welk de oorzaak is dat zy aldaar voor pluim-aluin verkogt Werd. Hoewel zy echter noch bekwaam is tot het maken van lemmetten in de altyd brandende lampen. Boetius verhaalt dat de amianth in draden gefcheïden zynde in de zon werd te drogen gelegt; Dat dezelve droog en hart geworden zynde gevreven werd in een kopere mortier, en met water gewaszen, en van deszelfs aardachtige en onreine delen ge- zuiverd zynde , gefponnen , en geweven werd, Maar dat de manier van dezelve te Weven , gelyk als in oude tyden gefchiede, heden-daags onbekent en verloren is. Hoe- wel dit echter anders werd geleerd by Agri- €ola dewelke getuigt dat de Amíanth by zyn tyd in Saxen gefponnen en geweven wierd. En by Septalius, die zelfs verfcheide ftukken van de Amianth-fteen gemaakt heeft, gelyk als den lezer in mufeo Septaliano zal konnen nazien. — F 4 Het _ % Gemmarum é& bapidam Hiftoria lib, 3 nk 88 Natuur- en Konft-Kabintt, 28. Het onverbrandelyk linden, het welke van » de Amianth-fteen bereid werd , werd in verfcheide kabinetten by de liefhebbers van de raturalta gezien. Kircherus verzekert * dat het fteen-linden van de Amianth overal overvloedig in de kabinetten der Princen ge= vonden werd; Dat hy zelfs een gehele koffer vol Amianth-fteen bezat, en onverbrandelyk fchryf-papier , het welk van de Amianth gee maakt was : Dat de Kardinaal de Lugo aan hem een gehele vlegt gefchonken hadde, die van Amianth gevlogten en gedraaid was; dat de ondervindinge hem hadde doen zien, dat een ftuk amianth-fteen zeer lang in een glas- oven gebrand zynde wederom geheel en on= befchadigt uit het vuur was gehaalt. De fchryvers fpreken van verfcheide altyd bran- dende lampjes ‚ maar als de zaak naukeurig onderzogt werd, oordelen de voorzichtigfte dat zulks verciert is. Echter gelooft Kirche- rus dat het mogelyk zoude zyn een altyd brandende lamp uit te vinden , als ymant kwam te verkiezen een plaats uit dewelkeges durig een vloeibaar betumen of peteroly kwam opwellen ; gelyk als zodanige plaatzen zeer veele gevonden werden. Als nu door gemaakte Kanalen zodanige oly in een groot vat geleid wierde, het welke gemaakt was tot een lamp, en mt een lemmet van Amis anth voorzien was, gelooft die fchryver, dat op die wyze zoude konnen toegeltelt worden : : een “S ® Mund. fubterr, Mb. vixr. Sct. 3. Cap. ze, Sanuary , February 1723. 89 een altyd brandende lamp. Hy verzekert ook , maar op een zeer geringe grond, dat ‚de oude Egyptenaren zich van deze uitvin- ‚ dinge zouden bedient heboen ; maar die fchry- ver ís niet bedacht geweeft , dat zulks om veel reden voikomentlyk onmogelyk is. Want by aldien zodanig een lamp gemeen= fchap hadde met de lucht, zoude dezelve door de togt, regen of wind zeer licht wer- den uitgebluft. En als de plaats geheel ge- floten was, zoude door de verbrande oly en deszelfs roet, de lucht die in zodanig een ruimte was door de tyd zodanig verdikt werden , dat de vlam zoude werden uitge- blufcht. Ook zoude het roet zo overvloedig aangroeyen , en zelfs ook wederom vet wer- den , dat het zelve heel licht door de vlam van de lamp vuur zoude vatten , en alles aan brand konnen vliegen ; behalven noch ver- fcheide ongemakken en toevallen , van de- welke ik-niet kome te melden. Sommige fchryvers maken een groot geheim van de manier om de draden van den Amianth te ‚ Ípinnen en te weven , maar hier toe is niet anders van noden als een bekwame en dunne _lym-pap, die enigzints met daatlyk opdrogend vernis om, wel te drogen gemengt is. O deze wyze kan alles wat dradig of vlokkig is gefponnen , en naderhand geweven worden. | Gn aish „ Het Alumen Sciffile of de fplyt-Aluin komt in koleur , hardigheid en draatachtigheit in - A: Fs ver- eo __ Natuur=en Konft-Kabinet, verfcheide omftandigheden met de Amianth overeen. Echer groeid de fplyt-Aluin op een geheel andere wyze als de Amíanth. In de konft-kamer van Adam Olearius werden twe (tukken van de fchilfer of {plyt-atuin ge- vonden, gelyk als gezien kan worden in Tab. xLIv. Fig. 2. hier achter by gevoegt, De Aderen van de fplyt-aluin groeyen meer in de lengte als de aderen van de Amianth, Maar de draadjes van de Schilfer-aluin zyn korter, en lofzer als de draden van den Amianth- fteen. Ik heb in Fig. 3. een ftuk Amianth uitgebeelt, op dat de lezer het onderfcheid van deze twe fteen-gewaszen zoude konnen zien. De Amianth groeit dikwils in de fte- nen gelyk als in Fig.3. de witte koleur aaa den Amianth, en de donkere koleur bbb den fteen in dewelke dezelve gegroeid is komt te verbeelden. Zommige fchryvers hebben de pluim-aluin en de fplyt-aluin onder malkandere verwert, om dat zommige fplyt- aluin groeid als hair, wol, of pluimveertjes. En deze hebben zy gemeent dat pluim-Aluin was. Maar de regte pluim-aluin is geen aluin , maar amianth-fteen , meêt harde fi- bren, of draden , die in Duitfchland , Italien en „op veel plaatzen gevonden werd. En aan dewelke verkeerdelyk-den naam vân aluin of pluim-aluin gegeven werd. Want ik zal aanto= nen dat dezelve is een zoort van de Amis anth-fteen, De Sanur); February 1723: gr ‘o. | De Aluin in ’*t algemeen aangemerkt be- hoort onder de: geftremde mineralifche zapt pen; gelyk als by voorbeelt de Viäriol, de Ghalcitis, de Mify, de Sory, de Metanteria „ de Borax enz. Maar dewyl onder de natuur- Iyke Aluin en ook ouder de’ Aluin-ertfen , zoorten gevonden werden, die een fteen= achtige hoedanigheit en beftendigheid bezit= ten, zal ik by deze gelegentheid dat wy van de talk , glimmer en de Amianth _ fpreken zommige van deszelfs zoorten ook onder de (tenen plaatzen „en ‘enige byzonder- heden van dezelve aanmerken, om door de- zelve op te helderen den oorfprong en de Natuur van de talk, van de Amianth, enz. De Aluin heeft in de gronden zo veel gemeen- fchap met de vitriool, dat zy zomtyds zoda- nig te zamen komen te groeyen, dat Zy door kon(t moeten gefcheiden werden. De Aluin ende vitriool werd zeer dikwils tegelyk ge= ‘haalt uitde vuurfleen , en uit aarde, erts of fteen. Zy zyn beide zeer te zamentrekkende van Smaak , maar de vîtriool heeft een bitter- heit die in de Aluin niet gevonden werd. De witriool heeft ook een zure fmaak , die in de Aluin veel minder gevonden word. De vi- triool maakt de koleuren donker en fwart, maar de Aluin heldert de donkere koleuren op; en’ maakt dezelve lichter en klaarder. De aluin is ook droger en Fynder van delen, als de vitfiool;” Als de ‘Alin van de vitriool gefcheideri" word , dryft de Alain op ENNE on Bely x ge __Natuur- voedend. gelyk als een room, of een blom op deszelfs moer of grondzap. Waar uit blykt dat de aluin lichter van {tof en fynder van delen is _ als de vitriool. Ferandus Imperatus heeft aangemerkt dat als de leem van de vaten, in dewelke vitriool geftookt is, gelegt word in regenwater , door het water uit die leem werd opgeloft een (tof die Aluinachtig is, en die naderhand komt te Cryffallizeren in vier- kante dobbelfteenen. De Aluin werd van de vitriool gefcheiden door dezelve te koken in menfenenpis. De Aluin heeft ook noch die aanmerkens waardige hoedanigheid , dat zy door ’t vuur in een tet of po: gebrand wer- dende ongemeen opfwelt, en zich in groote blaren uitzet; dat zy wit en zeer fponftieus en luchtig werd , waar uit blykt dat de fyne de- len van den Aluin in andere delen werden opgefloten die zeer lymig en taay zyn, Want zo ras als het vuur deze fyne delen in bewe- ginge komt te brengen , nemen zy de ge- daante als van een wind aan , door de taye delen daar zy door gebonden zyn, en blazen de aluin op tot een zeer groot volumen, het „welk kout geworden zynde zeer bros en zelfs vryf baar met de vingers is. Als de vitriool op die zelfde wyze gebrand werd, geeft zy een vogtigheit uit , en verandert in een wit- achtige zelfitandigheit, die valt en niet fpon- fieus is. Ook werdt zy van volumen klein- der , alles geheel anders als in de Aluin, Daarom fchynt de Aluin wel te zyn een we- zen, het welke tot meerder rypheit, droog= heit, en egaalheit door de Natuur gekookt AS, 3 January, February 1723 03 is, als de virriool. De vitriool is ook veel aardachtiger als de Aluin. De Aluin werd dikwils niet alleen uit de vitriool voort gebragt, „maar als de oly van vitriool geftookt werd brengt dezelve ook aluin voort, Gelyk wy aan- gemerkt hebben. Wy zouden noch een zeer groot getal verfchillende hoedanigheden kon- _ nen bybrengen , maar die wy dus verre heb- ben aangehaalt zullen genoeg zyn, om de onderfcheidenheid van deze twe wezens te zien _€n te begrypen. ‚B _Wy vinden onder ide mineralen of ge- ftremde mineralifche zappen , geen die zich door het vuur zo ongemeen laat opblazen, en zo winderig van Aart is als de Aluin. De- Aluin die dagelyks in grote klompen overal werd vervoerd en gebruikt, werd door konft gemaakt uit bergíteen, daarom werd aan de- zelve den naam van Rots-aluin gegeven. De dteen uit dewelke de Aluin gemaakt werd is zer hard, en van twederhande koleur. De hartfte is rofachtig van koleur, en de Aluin die uit dezelve bereid werd is rosachtig van koleur „ en is fcherper als de witte Aluin. De Andere fteen is minder hart, en laat zich veel beter breken en ftampen als de eerfte; Deszelfs koleur is wit, en de Aluin die daar ult gemaakt wert, is niet alleen wit, maar _doorfchynende als Cryftal. Om deszelfs zui- verheid werd deze gebruikt van de zydever- wers, en de verwers die de wol met fchoone rode en andere heldere koleuren vern ls 94 Natuur-en Konfl-Kabinet , Als wy nu aanmerken de hardigheid van de rotsfteen uit dewelke de Aluin bereid werd, konrien wy de'onbereide Alain ten opzichte van deszelfs Mfinera onder de fteen-gewaflen-plaat- zen;maar als wy acht geven op de bereide en ge- zuiverde Aluin, behoort dezelve-onder de ge- ftremde mineralifche zappen ‚ want de zui- vere aluin is zelfs al zo fmeltbaar in het wa- ter als de zuivere vitriool , of als zelfs enig zout. Hetvis.wel waar dat zommige zoor= ten van onbereide Aluin zich niet zo wel door het water laaten ontbinden , maar deze moeten aangemerkt worden als gzizera of erts van aluin, of voor aluinfteen doordewelkede aluin als een geftremt zap verfpreid en ge- groeid is. Als wy de Aluin op zich zelfs en als Aluin aanmerken konnen wy op een goe- den grond en ondervinding beveftigen, dat in: de. Natuur niet meer als maar eene Aluin ge- vonden werd. En deze is zuur, te zamen- trekkende van delen, en werd zeer winderig en opgeblazen door de hette van het vuur en Jaat zich in het water fmelten. Alle de zoor- ten van de onbereide Aluin verfchelen maar daar in van malkanderen , dat zy of vermengt zyn met verfcheide zoort van fteen , of dat zy onder een andere gedaante komen te groeyen en zich te vertonen, of door byvoe- ging van aarde of door metallyne dampen on- derfcheiden zyn van koleur. Of dat zy door het onderaardfche. vuur meerder of minder droog , of hard zyn geworden, Door deze aanmerkinge zal den lezer buiten verwer= ringe konnen blyven. Het welke noch van te ____« SPanmary, February 1723. 95 te meerder noodzakelykheit is, om dat veele fchryvers zeer verwerd den Aluin en deszelfs zoorten hebben voorgeftelt. Als de Aluín _ bereid werd uitde ene of de andere zoort van onbereide aluin, of Aluin-erts zonder onder- fcheid, en naderhand in het water gefinolten en wederom gecryffallizeert werd, zal dezel- ve op dezelfde wyze tezamen botten, en tot Aluin aauwaffen als de overal bekende Rots- aluin, die door konft uit den Aluin-fteen daar wy van gefproken hebben bereid ís. De _ Aluin werd zomtyds geheel zuiver in de my- nen gevonden. De Heer Hendrik van Raar, op wiens getuigenifle ik geruftelyk ftaat mag maken, heeft my van Rotterdamtoe gezonden een zeer fchoon tuk Aluin, zo als het zelve in de mynen van de Keurvorft van de Palts gegroeit, en van den Here Desobrie de Mey 1715. van daar is overgezonden: gelyk ge- zien kan werden Tabula xriv. Fig.4- Dit ftuk is zeer zuiver wit, en doorfchynende, en op een zeer aangename wyze door de na- tuur gekry{tallizeert en gegroeid. 32. Het Alamen Gapillare of de Haaïrachtige Aluin groeid in de gedaante van Haar uit kluiten , en zeer droge ftoffen, op dezelfde wyze als de Haairen of de wol op het vel der dieren, en gelyk als wy hebben uitge- beeld in Tab. xriv. Fig. s. Zommige Ade- ren die vol aluin-erts zyn, geven Aluin uit, dewelke vloeibaar of fmerigis. Deze Aluin moet echter onderfcheiden werden van de A luï- nige 96 Natuur-en Konft-Kabinet ; nige wateren , of Mineralifche bronnen, die van een Aluinachtige natuur zyn, Want deze zyn niet zo kragtig , noch zodanig fwaar, verzadigt en dik van Atuin, als de vloeibare Aluin daar wy tegenwoordig van {preken , en die als zalf of {meer is. Dewyl dit niet anders is als een volkomen zagte of vloeibare Aluin. Ook is de vloeibare Aluin veel dikker van zelfftandigheid als de Aluin-achtige wa- teren. Want de vloeibare Aluin is of als een fmeerzel of als een dikke oly. De vloeibare Aluin is gemenelyk wit van koleur en melk- achtig , en zomtyds bruin als honing, gelyk alsde vloeibare Aluin die te Pozolo op de op- pervlakte der aarde gevonden werd, en zeer fcherp en zamentrekkende van finaak, en in % aantaften is als vet of oly. Agricola * is van gedagten dat de vloeibare aluin werd voortgebragt wanneer de vogtigheid der aarde komt te verbyten de vuurfteen, in de- welke zomtyds veel Aluin en vitriool gevon- den werd. Dit heeft zelfs ook plaats in de Aluin-ertzige aderen, in-de Aluin-ertzen , Aluin-fteen , enz. Want de onderaardíche warmte en het water zyn bekwaam , om door den tyd de Aluin uit dezelve op te loffen. Matthiolus getuigt f dat devermaarde geneesheer Luucas Ghinus aan hem gezonden hadde vloeibare Aluin, die gebragt was uit het Eyland llua. Dat dezelve zich door de handen liet uittrekken, en volkomen met de merk- e * De ortu d# caufis fubterraseorum, bemant T In dib, v. Cap. 82. Diofvtoridis, January „ February 1723. 9 merktekens die Plinius van de vloeibare Aluin heeft aangetekent over een kwam: dat zy ongemeen te zamen, trekkende van {maak was enz. De vloeibare Aluin werd ook ge- vonden te Blankenberg digte by het Hercin- fche woud volgens de waarneminge van Agri= cola. De vloeibare Aluin is meerder een. zagte of weeke Aluin als een vloeibare te noemen „ dewyl dezelve zo lyvig is, dat zy zich door de handen tot pillen laat maken. 0 : 351 _ Maar om wederom e fpreken van het Alze= ien Cap:llare of de Haairachtige Aluin, ftaat aan te merken dat dezelve is een zoort van de fplyt-Aluin , of het, Alumen Scifilé , de- welke zomtyds groeid met opene fibren en draden , gelyk als wy uitgebeeld hebben , en volgens de aanmerkinge van Ferrandus [m- peratus zomtyds met lange dikkeen te zamen egroeide draden, gelyk gezien kan worden in Tab. xriv. Fig. o. Deze Aluin vertoont zich op die wyze als een (tam , die met uit- gezette bulten en knopen voorzien is, En de- welke voortkomen, als op de plaatfe , daar de eerfte groeijenge der draden komt te ein- digen, wederom ander komen uitfpruiten, „en neffens malkanderen te groeijen , boven ; naderde groeijenge. Diofcorides fpreekt van drie verfcheide zoorten van natuurlyke „òf onbereide Aluin als 1 de vloeibare Aluin 3 ‚de ronde Aluin; en 3 de fplyt-Aluin. Hy Bordeelt dat de fplyt-Àluin de bette is van deze, voornamentlyk als dezelve is zeer wit, Vil, Deer. G fwaar Kn 68 _ Natuur-en Konft-Kabinet ; {waar van reuk, en ongemeen te zamen trek= kende van fmaak ; niet kluitachtig of als fpaan= ders en brokjes, maar eenigzints als verfpreid in draden, die van koleur zyn als gryze haai- rea. Plinius befchryft de fplyt-Aluin byna op: dezelfde wyze, en verheft dezelve boven de ronde Aluin. 94. De korftachtige Aoi of het Alumen Cra- flofum groeid zomtyds in verfcheide gedaan- tens, of in enkelde korften, of met korften die trosgewys, en als met de wortelen zeer geeftig groeijen in de grond. Zommige ge- wallen van de korftachtige Alain, zyn dik= wils zeer overeenkomftig met de gedaante van de fplyt-Aluin. Anderzints groeid de korft-Aluin als met fchorzen die op malkan- der leggen , gelyk gezien kan werden Tab. xriv. Fig. 7. zomtyds groeid de Aluin in de gedaante van brokjes, fpaanders, kleine ron- de bolletjes, en als kloots gewyze enkelde ftukken. De verfcheidentheid van alle deze gedaantens in de welke de Natuurlyke-Aluin komt te groeijen , werd buiten twyfel ver- oorzaakt , van de verfcheide ftoffen , fteen Zappen, mineralen enz. dewelke zich onder de Aluin komen te mengen, en deszelfs ge- daante te bepaalen , of tot de figuur van haair, af van draden, of van korften , fpaanderen, fchillen, dunne blokjes , ronde bolletjes, als | knikkers, of noch kleinder, in een vloeibare | en taaije zelfltandigheid, enz, | 35. De | en Sanary, February 1723. 9ö 35 _ De ronde Aluin groeid ook in verfcheide | edaante. * Agricola onderfcheid de ronde Aluin in drie zoorten ; als; ronde Aluin die in de gedaante van ronde bellen opfwelt met blaasjes, van deze {preekt Diofcorides en zegt dat dezelve groeid in Egypten in ’t eiland Melos. 2. Ronde Aluin die vol pypjes en Baatjes is, op de wyzealsdefponfie, 3. Ron= de Aluin die vaft en van een kloot gedaantige figuur is. Ferrandus imperatus fpreekt van een ronde Aluin , die gevonden werd op de heuvelen by Pozzolo die meer naar een Aluin- achtige witte aarde, als na zuivere Aluin ge- Iykt. Deze aarde fchiet tot ronde Brokjes , die als met omwindzels als in malkandere gerolt zyn , op de wyze als wy hebben uitge- beeld in Tab. xriv. Fig. 8. Deze bolletjes Zyn ongelyk van groote. Als deze omwind= gels werden afgedaan „ is van binne een zoort van fplyt-Aluin, in de gedaante van wol of fyn haair. De ronde Aluin is hedendaags als zuivere Aluin niet bekent. Want dat Agri= Cola dezelve in drie zoorten onderfcheid, is ten dele nagevolgt uit Diofcorides , Plinius, Galenus enz. Deze ípreekt van de ronde Aluin. Plinius zegt dat de ronde Aluin veel kragtelozer is als de fplyt-Aluin, Het welk Zeer wel over een komt met myne gedagten, dat de oude door de ronde Aluin niet anders hebben verftakn, als de Aluin-erts , of cok wel een Aluin-achtige aarde , gelyk als de G 2 Aluin= \_ _& De Natura fofilinm. lib, 3. ri | ros _Natuurs en Konft-Kabinet, Aluin-achtige Aarde van Pozzolo die zich în ronde bolletjes komt te vertonen gelyk wy uitgebeelt in Fig. 8. Boven aangehaalt. Ech- ter kan ik hier niet onaangemerkt voorby gaande ronde Aluin, dewelke my is gezonden van den Here van Raatonder den naam van Turkfche Aluin in korlen , gelyk als uitge- beelt werden Fig. 9. Dezelve is gevonden ineen Turkfchip, dat in Zeeland opgebragt is. Dezelve is insgelyk te zamen trekkende en witachtig maar niet doorfchynende , en dezelve gelykt wel onbereid te zyn. Pliniusy erkent twe zoorten van ronde Àluin , als eene zoort die zeer togtgatig en licht was, en een andere zoort die ook wel togtgatig was op de wyze als de puim-{teen , maar die wit en veel beter en valter was, en door vuur gebrand wierd. Het welk een genoeg- zaam bewys is dat dezelve niet anders als Alnin-achtige ertzen , of Aluin-achtige aar- dens , maar geen zuivere natuurlyke Aluinen zyn geweeft. * Diofcorides {preekt ook van twe zoorten van ronde Aluin. Maar hy ver- werpt die door de handen rond gemaakt werd, en aan de gedaante té kennen was. Echter (preekt hy ook van een ronde Aluin die natuurlyk was, en tot een ronde gedaan- te kwam te groeijen met een witachtige ko- leur, vol beiletjes of blaasjes, zeer tezamen trekkende, en met eenige vetheid voorzien, vryfbaar en zonder zand. Deze groeide in Egypte, en ín het Eyland Melos, en zal naar. alle POEP vd Cap. en en January, February 1723. ror lle waarfchynelykheid een Aluin-achtige wit- te aarde of zagte erts geweeft zyn. Wi 0 ó. De pluim-Aluin ed van de meefte fchry- vers voor Aluin gehouden. Maar dezelve ís niet anders als de brofle Amianth-fteen. Ge- Iyk als doorde proef ondervindinge ontdektis an den vermaarden Matthiolus. * Hoewel eer veel fchryvers tegens dit gevoelen zyn als opgeftaan. Ik oordeel echter dat zy geen enoegzaeme reden hebben om Matthiolus tegen te fpreken, De pluim-Aluin (1gt die fchryver) zs de eigentlyke fplyt-Aluin geenzonts, hoewel ik langen tyd met de betragiers der me- gaal-kunde gelooft hebbe , dat de fplyt-Aluin wiets anders was alshet gene gewoonlyk in de winkels plasm-Aluia genaamt werd. Maar nu oordeele ik dat dit niet anders ts als de Amt- antb-fleen > om dat het zelve niet zamentrek- Kende van fmaak is, en door het vuur niet ver- brand werd , het welk eigen is aan de Ami- vanth-fteen, De vermaarde Geneesheer Lucas Ghinus heeft van Pifa opregtefplyt-Aluin aan may gezonden , die met alle de tekenen voorzien was, die Drofcorides aan dezelve heeft toege- fehreven, en ook zeer te zaimentrekkende van fimaak was. Waar door het gefchied is dat ik zeer lichtelyk kwans te ontdekken, na dat ik de merktekenen en de krachten van de pluim- Aluin naarftiglyk onderzogt hadde „dat de pluim- Aluin geen fplyt-Aluin was. De naam pluim- Gra Aluin & Vid. Comm. in Diofvor. Lib. v. Cap. 82% * zor _ Natuur-en Konft-Kabinet , Aluin is gegeven aan deze Amianth ; om dat de Amianth op dezelfde wyze groeid in dra- den en vezelen als de fplyt-Aluin. Maar wy zouden beter doen, en deze oude dwalinge uit de wereld helpen, als wy aan het krevel- kruid dat in de winkels verkogt word den # naam gaven van Amianth, en den naam van # pluim-Aluin of geheel achter kwamen te la- ‚ ten, of toe te paflen op die zoort van {plyt= Aluin, dewelke als haair , of als pluimen groeid uit deszelfs voedzels of Aiuin-achtige ff kluiten. Want de pluim-Aluin is de Amianth en de Amianth is een zoort van talk , in zo verre als dezelve gelyk als de talk zeer beften- dig tegens het vuur is. 3) De naaukeurige Wormius maakt ook een wezentlyk onderfcheid tuffchen de fplyte Aluin en de Amianth-fteen. Zommige * (zegt hy) geven aan den Amianth den naam van Aluin , om de gelykheid die dezelve heeft met de fplyt-Aluin, van dewelke dezelve on derfcheiden is, om dat de fplyt-Aluin te za men trekkende van fmaak is , maar de Ami anth prikkelt de tong weinig; en is niet teza mentrekkende. De Amianth is zagt, en al dezelve gevreven werd vertoont zy de gedaan te van wol of pluimen. Het welk ook buis ten twyfel de oorzaak is, dat aan dezelvede naam van pluim-Âluin gegeven is geworde doa ® Hiftor, rerum rariorum lib. 1. Sell. 2. Cap ERN 9 î January, February 1723. 103 door de onkundige, die gemeent hebben dat dezelve een zoort van Aluin is , om dat zy giterlyk met de draadachtige fplyt-Aluin veel Overeenkomft heeft. De Amianth-fteen die in Cyprus werd voortgebragt is zeer kort van vezelen, gelyk als wy ook aangemerkt heb- ben van verfcheide andere die gevonden wer- den in Amboina, en verfcheide Eilanden daar omtrent , in Saxen enz. het is zeer waarfchy- nelyk dat van deze wel het meefte krevel- kruid dat zy pluim-Aluin noemen geftoten en verkogt werd. Echter zal ik niet ontkenne dat de langdradige Amiant-fteen daar toe enig- … zints bekwaam is en ook gebruikt werd. De Heer van Raat heeft uit zyn edele Kabinet en weergadeloze overvloet van Naturalia aan ‚my gezonden een ftuk pluim-Aluin het welk uitgebeeld werd Fig. ro. de koleur is parel- wit en blinkende als talk de fyne draden aaa lopen byna perpendrculair regt van B na G. de fchors Bis onder als een grond, uit de- welke dedraden a a a komen uitfchieten, de draden zyn by C zo bros dat zy op het aan- raken verbryzelen in de gedaante van geftote rin, gelyk gezien werd by dd dd. de draden zyn kort bros enals gefponne glas ZO teder en breekbaar ; aan de gebroke pun- ten (tekelig en fcherp maar fmakeloos en heb- nd geen gemeenfchap met Aluin, * Wor- mius getuigt dar de vermaarde Otto Sperlin- gins aan hem een ftuk Cyperfche Amiíanth- een met korte draden of fibren gefchonken hadden , waar door die Heer gelegentheid G 4 hadde % Lib. Citato, tor _ Natuur- en Konft-Kabinet , hadde om de kort-en lang-dradige Amianth- {teen by malkander te vergelyken. Want de Beroemde Petrus Bourdelotius opperlyf arts van de Koningin van Sweden hadde aan hem — gegeven een {tuk Amianth fteen met lange draden , een gedeelte wol van de Amíanth- _ fteen bereid, en een koorde die van deze wol gedraid was, daar de Graaf Hercules noch byvoegde onverbrandelyk fchryf-Papier. Ik zal my niet ophouden met een groot getal fchryvers te wederleggen die het krevelkruid of zo genaamde pluim-Aluin voor natuurly= ke Alruin hebben aangezien , want door Sa- muel Dale, Hofmavnus, Schroderus, de trazfä- Eions enz. is zulks genoeg gefchied. Agricola heeft waargenomen , dat als de vuurfteen te Goflar en de Schilfer-fteen te Eiflebe gebrand werden , uit elk door ’ vuur werd voortge- bragt en uitgeltookt een zeker wezen, dat groen-achtig van koleur, zeer droog, rouw, en dun is: Dat deze {tof naderhand het vuur alzo wel kan uitftaan als de Amianth-fteen : Dat de fchilfer-{teen veel meer van dit wezen uitgeeft als de vuurfteen. Hier uit kan de lezer enigzints begrypen op welk een wyze de talk en deszelfs zoort die wy Amianth- fteen noemen, door de natuur in de gronden werd voortgeteelt, en waarom detalk-gewaf= zen of de Amianth onverbrandelyk is in het vuur, als zynde een wezen het welk door de. onderaardíche hitte werd uitgefchuimd uit de vierfteen eu uit de (tenen en ertzen van fwavel, vitriool , Aluin enz. om dat het zel- ve door het vuur niet kon gebragt werden tot January, February 1723. _ z05 tot een anderen „wezensbands , om deszelfs onverbrandelykheid, weerbarftigheid enz, B EE. N 39. _ Nadat wy de Natuuriyke Aluín befchre- ven hebben, ftaat aan te merken dat de Aluin, _ die door kontt bereid en dagelyks in een gro- Be overvloed overal verzonden en gebruikt _ werd, niets anders is als een natuurlyke _ _Aluin ‚ die of uit gehele Aderen word ge- __haalt uitde gronden , en van deszelts oprei- _ pigheden gezuivert, of die uit Aluinachtige- fteen , en zeifs ook uit zommige zoort van vuurfteen, of uit Aluinachtige wateren , of wit Aluinachtige Aarde enz bereid werd. De _ Àluin is geen gewrogt van de konft maar van __ de Natuur. De konft zuivert en ontflaat de- _ zelve van de aardachtige , fteenachtige, vi- trioolachtige, fwavelachtige , waterachtige, ef andere onnutte delen. De Aluin-make- ‚_ryen worden byna in alle metaalrvke Landen gevonden. Maar wel voornamentiyk in Vrankryk , Engeland, Sweden, en Italien; gelyk als ook op zommige plaatzen van Duitfland, De manier van bereiden gefchied ‚_byna op dezelfde wyzeals die van de Salpe- ter, vitriool , en andere mineralifche zappen; gelyk als wy na dezen, als wy van de Alvin „ zelfs handelen , naukeurig zullen befchryven en in het koper uitbeelden. 7 39. Het Moskovifch glas ofde Lapis Specularis getuigt mede op een kragtige wyze, dat de ’ G 5 4= ro6 _Natuur- en Konft-Kabinet, Natuur verfcheide en zeer aanimerkens waar= dige manieren aanwend in het voortbrengen der fleen en der zelver verwonderens waardige ge- daantens. Want het Moskovifch glas is een fteen-gewas of berg-{tof, die niet alleen helder en doorfchynend is als kriftal, maar zich in zodanige dunne en onbedenkelyk lichte en doorfchynende blaadjes laat fcheiden als een glasblazer zoude konnen blazen. Alwaar noch by komt dat deze blaadjes zeer buig= zaam zyn maar echter niet licht breken gelyk als het glas. Wy hebben zodanige dunne blaadjes uitgebeeld in tab. xL1v. Fig. 11. Het Moskovifch glas werd van veel fchryvers on- der de talk geftelt, maar dewyl dit fteen-ge- was zich door ’t vuur daatlyk in een wit poeder laat verkalken, kan niemant twyfelen dat dezelve niet anders als een zoort van fpie- gei-gybs is. In Moskovien en in Spanje werd dit teen-gewas overvloedig gevonden, en tot ons overgebragt. Maar het Moskovifch glas werd ook genoeg op andere plaatzen hoewel zelden zo zuiver alsuit Spanje en Moskovie, in Saxen, te Meiflen, in T'huringe, in Swit= zerland, Italieenz. gevonden, onder de naam van Spiegel-fteen, 40. Agricola heeft waargenomen dat uit de Le- pis Specularis of et Moskovifch glas de al= derbefte gibs gebrand werd; al fchoon het Moskovifch glas in glans en blinkendheid met de andere {piegel gyps of fpiegelfteen over- eenkomt, en zelfs ook gypsis, verfcheelt het zel. January, February 1723. 107 zelve ongemeen wel in tedere dunheit van bladen. Her laat zich fpouwen ‘in dikke bla- den gelyk gezien kan werden in Fig. 12. by A. en die wederom in oubegrypelyk fyne dunne bladen geiyk als by C. de duune olar den zyn zeer doorfchynende , maar die & lin. dik zyn duifterder in het doorzien. Als cen dun blaadje maar een ogenblik op't vuur ge- houden werd verlieft het zyn door!chyneud- ‚heid, en neemt de koleur aan van Zilver. De __glans van deze (piegelfteen is onuitdrukkelyk __fchoon, en blinkende, Deze fteen groeid _ dikwils in de kalkfteen, en ook onder de an- dere gyps-{teen. De naam van Lapis fpecula= ris of fpiegel-(teen is aan dit fteen-pewas se geven om deszelfs glans en grote overeen” komt met het glas, in welkers plaats het zelve ook in verfcheide landíchappen voor __ Ruiten in de Kerken, tot Lantaarns, en an= dere zaken gebruikt werd. Zommige vande z oude gaven aan de fpiegel-fteen den naam kt van Lapis Phrygius, om dat deze fteen over- __vloedig, in Phrygie gevonden wierd. Dezel- ve werd wel in verfcheide Landfchappen __gevonden maar in zommige niet veel, en ia __ zommige zeer flegt, en onzuiver. De fpiegel- {teen groeid volgens de getuigeniffe van Ägri- cola * en andere overvloedig in Spanje on- der het gebied van de vervalle aloude ftad Se- gobrica, dezelve groeid ook in Vrankryk „maar niet veel : ook by Hildesheim in Ne- derfaxe maar weinig : voorby Bunfedort aan de voet van den berg Defter : miet verse van Nor- + & De Natura faffiliuns, 108 Natuur en Konft-Kabinet, Northufe in de Steiger valley in het T'hurin- ger gebied overvloedig. Het word ook zeer overvloedig gevonden in een Berg op dewel- ke geboud is het Kafteel Vifleben : ook in het landfchap Heinfleben digte by ’t oude Ka- fteel Beichling. De fpiegel-fteen groeid ook in Meiffen by de rivier Sala maar zeer weinig. Het Moskovifch glas groeid ook zeer over- vloedig in Italien in ’tgebied van Bologne, de muren van de flad Bologne waren ouwe- * linx van deze fteen die noch daaglyks ín de oude fundamenten gevonden werd, gemaakt en opgeboud. Deze fteen groeid ook in het koninkryk Sicilie: in het eyland Cyprus : in Phrygie: in Cappadocie : in Arabie: in E- Sypte: in Afrika: in Moskovie enz. De mee- ite fpiegel-{teen die zich niet laat fcheiden in zodanige dunne en tedere blaadjes , is ook niet zo buigzaam maar veel broffer als het Moskovifch glas , onder verfcheide zoorten aan my gezonden door mynen meergemelden vriend is ook die uitgebeeld werd in Fig. 13. A A is een rouwe grauwe fchors ; de ftukjes beftaan uit onegalevierkanten BB CC DD die als met regte draden opgaan , maar by hunne fcheidinge E E een hoek maakt, de- ze Khombi of vierkanten beftaan, dat zeer geeltig is, wederom uit kleinder Rhomb: of diergelyke vierkanten uitgebeelt met fÉFFF, endie wederom uit kleinder. Deze fcheidin- gen of naden zyn niet overal zigtbaar, ten zy het zelve hart gehandelt of gefcheiden werd, en deze fpiegel-fteen is zo helder en door- fchynende als het alderzuiverfte en witfte B ; fak SYanuarys February 1723. rog ftal, Diergelyke fpiegel-{teen of fpiegel-gyps, - dewelke zich in vierkanten {cheid , is noch ook van verfcheide zoorten, koleuren, glans, „meerder of minder doorfchynendheid , en ge= aante van deszelfs vierkante ftukjes. Want _zommig zyn als dobbelftenen. De Lapis Spe- cularis of fpiegel-fteen die zich in vierkanten $ of dobbelfteen fpouwt is de Androdamas van Plinius gelyk nader zal beveltigt werden. 41. Zommige {piegel-fteen is geheel wit van koleur: andere geheel {wart : andere half wart en half wit, gelyk als volgens de getuigeniffe van Agricola uitgegraven is aan de voeten van den Berg Defterus te Hanober in het Kloo= fter der Franciskaners, Zommige fpiegel- fteen is wel zeer wit, maar met fwarte plek« jes doorgroeid gelyk als de Opbita. Deze werd niet alleen hedendaagfch gevonden, maar Theophraftus getuigt dat de Denen van Egypte zodanig geplekt was. Zomtyds ‚doch zelden werd het Moskovifch glas gen vonden dat wit van koleur is, en als meteen gele honing-koleur doorlopen. Het wit Mos- kovifch glas is gewoonlyk meer doorf{chy- nende als de andere koleur. Maar als het zel- ve al niet doorfchynende is, blinkt het noch- tans zeer wel. Zommige fpiegel-fteen is zagt en andere zo hart als marmer, hoewel zy echter een en dezelfde {teen zyn, en geen ander, onderfcheid hebben. als omtrent de hardheid of de zagtheid. De harde fpiegel- fteen laat zich niet licht in blaadjes fcheiden , maar rio Natuur-en Konft-Kabinet, maar de zagte laat zich zeer wel in dunne blaadjes fcheiden. Agricola getuigt dat de fpiegel (teen van Cappadocie de zagíte is van alle de andere zoorten. In Duitfch-land word de harde en zapte fpiegel-fteen gevonden. Zy zyn beide niet (waar , maar de zagfte is ge- woonlyk ook de lichtfte, De kortften of de « fchillen en bladen uit dewelke het Mosko= vifch glas beftaat , zyn op zommige plaatzen lang, gelyk als in Spanje, het gebied van T'u= ringen, en in Cappadocie. Maar Plinius ver= zekert by Agricola dat dezelve noit langer als vyf voeten gevonden werden. Op zommige plaatzen zyn de bladen of fchilfers hart , ge- Iyk als in Meiflen aan de Rivier Sala, en aan de rivier Oenus ook in Italie onder het gebied van Bologne, De Bladen van het Neuren= bergs zyn veel hoekkiger als de andere. 42. N De fpiegel-fteen kan de hette van de Zon en de koude vorft zeer wel verdragen , maar als dezelve in gedurige regen gelegt werd komt zy te bederven. De Romeinen hebben de doorfchynende fpiegel-fteen , volgens de ge- tuigenifle van Seneca, alvoor glaze ruiten gebruikt. Agricola getuigt dat de Kerk van Coswyk in Saxe met fpiegel-fteen in de plaats van glas verzien is ; gelyk als ook de Kerk van Merfeburg in het gebied van Turinge. De Ruiten die van de bladen van de fpiegel-{teen gemaakt worden zyn op zommige plaatzen rond en op andere vierkant, en met lood ge= Iyk als de glaze ruiten aan malkander gehegt. Zom- Sanary, February 192% vit Zommige maken van dezelve Lantarens die met papier of linden en wit was aan malkan- der geplakt zyn. De onbereide en ruwe {pie- gellteen werd gebruikt voor cement, en de gebrande in de plaats van kalk dewyl dezelve niet anders is als gyps. Als de alderzuiverfte _en doorfchynentte {piegel-gyps of fpiegel-fteen met de nagel gekrapt werd is de ftreek. wit als kryt, of als witte en verkalkte gyps. Ook is de gyps die van zodanige fpiegel-{teen ge- brand werd de alderbefte. Boetius heeft ook aangetekent * dat zommige fpiegel-{teen aan malkander groeid op een wyze als van mal- kander onderfcheide tichchelfteentjes , gelyk Wy uitgebeeld hebben en andere in een zes kantige gedaante, op de wyze als het kryftal waar door genoegzaam uit de fpiegel-{teen blykt, dat de Natuur verfcheide wyzen gen bruikt in het voort telen der fleengewafzen, en der zelve gedaantens op verfcheide, manie= ren bepaalt. 43. Als de lezer zich geliefd te erinneren wat Wy voor dezen van de fpiegel-gyps geleert hebbe, zal hy zeer wel konnen begrypen dat ‚ deze niet anders is als een zoort van Lapis specularis of {piegel-{teen daar wy tegenwoor dig van {preken. Maar dewyl zommige zoor- ten van de fpiegel-gyps veel broffcher en klein- der van bladen is alsde fpiegel-fteen van Span- Je, * Genmarum & Lapidum Hiftoria lib. z. Cap, es. ti2 __Natuur- en Konff-Kabinet. je, of Moskovie, die wy Moskovifch glas _ noemen , konten wy dezeive in dit opzicht _ ondericheiden in fpiegel-fteen met korte er brofle, en fpiegel-{teen met langeen taaije bla- den. Om nu ook de fpiegel {teen niet te ver= warren met zommige zoorten van onverbran= delyke talk die blinkende is, en zich in dun- ne blaadjes laat {chilfere, en van zommige Ípiegeltaik genaamt werd , ftaat aan te mer- » ken dat deze geen gemeenfchap met de (pie= gel (leen, of het Moskovifch glas heeft. Want de zo genaamde fpiegeltalk wederftaat het gewelt des vuurs of dezelve behoort niet onder de talk, maar onder de gyps, of Fluo- res, en de fpiegel-fteen is een gypsfteen , die zich laat verkalken in witte gyps. Chrilto- phorus Encelius * heeft uit veel eigen onder- vindinge van den fpiegel-fteen en het Mos- kovifch glas gefchreven. Het welk te meer der geacht mag werden, om dat die Heer ge- boren was te Salfeld in ’ gebied van T'hu- ringe alwaar de gypsiteen en deszelf zoort de fpiegel-lleen genoeg gevonden werd. Die fchryver getuigt dat de gyps die van de fpie- gel-fteen gebrand werd , van de befte zoort is, ook werd alles wat wy van de fpiegel- fteen gemelt hebben , door dien vermaarden bergkundigen beveftigt ; mitsgaders dat van de fpiegel-tteen verfcheide zoorten gevonden werden ; als fpiegel-fteen die zeer wel na El- penbeen gelykt en op veel plaatze van Duits- land gevonden werd. By ons zegt Encelius werd ook gevonden fpiegel-{teen die {wart= achtig & Dere Metallica, lib. 3. Cap. 17. January, February 1723. 13 achtig en wit geheel doorfchynend is; Als de Lapis Specularis bladerig en doorfchynen- de is, word dezelve Sefen:tes of maan-fleen genaamt. Hoewel van zommige deze naam gegeven werd aan alle de zoorten van den ipiegel-fteen , en zelfs aan de gekoleurde door- fchynende Flgores „ die bladerig of fciilverig zya ; en uit dien hoofde enigzints den Lapis Specularis of fpiegel fteen gelyken. Encelius zegt by ons namentlyk in ’ gebied van Thu- ringen werd fpigel-fleen gevonden die zeer wit, belder en doorzichtig is. Van deze wierdenin voorige tyden glazen of ruiten gemaakt in de vengfters, Aandeze zoort van Selenites of fpic= gel-iteen geven de Hoogduitfchers den naam van Marien-ys of Vrouwen-ys, hoewel zom- mige ook zonder onderfcheid alle zoort van fpiegel-(teen Vrouwen:-ys noemen. De uit- muntende Bergbloem Joh. Kentmanus van Drefder, {preekt insgelyks van de boven ge= melde witte fpiegel-fteen , die in’t gebied van Thuringen gevonden werd, en beveftigt ins- gelyks dat dezelve zo ongemeen witendoor- fehynende is, en zeer licht in bladen gefchei- den kan werden. Die fchryver fpreekt ook van. een baftert fpiegel-fteen die zeer buig- ‚zaam „-witen zeshoekig is „ en uit andere (teen ‚groeit te Hal in Saxe. Mitsgaders van een Ondoorfchynende fbiegel-{teen, die zich ook in {chillen laat verdelen. Noch van een fpie- sl:(teen-die in de afchgrauwe-gyps groeid te huringeen veer wit , en doorfchynende is. Noch een andere die met de gyps vermengt VIII Deer. H groeid, had E rrd Natuur-en Konft-Kabinet , groeid, in de fundamenten van een Kaftecl te Thuringe, by de rivier Uftruc. Af Ik vinde onder de ftenen, naauweliks een fteen-gewaás , omtrent het welk de fchryvers 20 ongemeen verwerd zyn, en aan het welk zy zo veel onderfcheide namen geven als aan de fpiegel-fteen. Ik zal om de verwerring voor te komen my alleenlyk houden aan den naam van fpiegel-{teen, en daar door ook niet anders verllaan als gyps-{teen , dewelke Blinkende en bladerig is, tot onderfcheid van blinkende en bladerige talk. Aan de fpiegel- fteen geven zommige den Naam van Arabi- fchen-{teen , als dezelfe van koleur en ge- daante is als Elpeubeen, om dat Plinius ver- haalt dat die groeide in Arabie. Encelius getuigt dat zodanige fpiegel-{(leen die na El- penbeen gelykt gevonden werd ín Saxe : dat zomtyds ook fpiegel-fteen gevonden werd die fwart, doorfchynende. en doormengt is met rode plekken. Diofcorides gaf de naam van Arabiche-fteen aan zodanig een teen die doorfchynend en plekkig was , bet welkde plekkige fpiegel-gyps of (piegel-fteen geweeft zal zyn; en alfchoon die Arabifche-fteen van Plinius de gedaante heeft als Elpenbeen , zal alles doch ap een uitkomen, namentlyk dat elk een byzondere zoort van de fpiegel- teen is, die byna overal in de talkachtige en gyps- achtige gronden gevonden werd, 45. De „January, February 1723. if 45. De uitimuntende Joh. Jac. * Scheuchze- rus heeft zeer veel , en verfcheide zoorten van fpiegei-fteen in zyn Kabinet verzamelt. Ook befchryft die Heer verfcheide zoorten die van Kanton tot Kanton in Switferland gevonden werden ; maar belyd echter dat door geheel Switferland nergens zodanige fpiegel-fleen ge- vonden werd, die zich, gelyk als het Mof= kovifch-glas, in zodanige dunne, taaije, fyne en vafte bladen laet fcheiden, dat van dezel- ve konnen gemaakt werden bekwame ruiten. Maar wel {piegel-fteen die veel harder ‚ veel zamengepakter, en geheel of half doorfchy- nende is, en van gedaante of figuur als kry- ftal is, en dewelke aan flukken gebroken zyn- de openbaarlyk vertoont, dat dezelve uit kleine blaadtjes beftaat. Van deze zoort . werd in het Kanton Zurig uitden Lagerberg EEE fpiegel-{teen , als een kryftal ge- aantige Flus, of Flyor , maat dezelve is zeer onzuiver, wit en licht-geel van koleur, dezelve zit als aange{chooten aan ’t gefteente, en deszelfs kry(tallen zyn drie pùüntig. Al- „daar Werd ook gevonden €en bladerige fteen of fpiepel-fteen, van gedaante als Elpenbeen, “De Heer Scheuchzerus ftelt voor of deze niet „Wel zoude zyn de Arabifche fpiegel-fteen van „Plinius. In het Kanton Bern werd gevonden vin het Grindelwalteen bladerige geftreepte Flus of Fluor, die geftreept en fheeuw witis. In het Kanton Luucern werd uit den Pilatus-berg 5 WD) een & Orydograpbia Helveticd, 116 Natuur= en Konft-Kabinet , een kryftalachtige fpiegel-fteen, die ruw en wit is gehaalt, In het Kanton Schweits werd een fpiegel-{tenige Flus of Flgor gehaalt, uit den berg Aubrig. Deze is gegroeid aan fteen, die fwartachtig en met witte {tippen is , als aan een muur of warde. Uit den zelfden Berg werd noch gehaalt een fpiegel-ftenige Elus of Fluor, die kryftal gedaantig is, en aangegroeid is aan groenachtige fteen. Uit den berg den kleinen Aubrig genaamt een fpiegel-ltenige kryftallyne Fluor of Flus, die geelachtig van koleur en niet doorfchynend is: Een deurzigtige fpiegel teen uit het Sil- thal. “ In het Kanton Glarus werd uit den Flimferberg gehaalt een onrype en onzuivere fpiegel-fteen. Uit de Limmer Alpes een fpiegel (teen die kry(tal gedaantig is. Uit de Glarifche Alpes een te zamen gepakte en zeer grote fpiegel-fteen , drie hoekkig , en drie voet over deszelfs diameter lang, en een voet dik. Deze fteen beftaat volgens de ge- tuigenis van * Langius by Scheuchzerus uit enkelde witachtige plaaten , diebladerig , van verfcheide fchikkingeen gedaante zyn. In het Kanton Bazel groeid by het Farnfpurger flot een veel hoekige en pylaars-gedaantige fpiegei-fleen, die van koleur is als Bruine ftokzuiker. Deze fteen beftaat uit veel kry- ftallen, die als tot eene (teen zymte zamen ge- groeid. Dezelve is vry zuiver en doorfchy- nende. In het Kanton Schauff hauflen groeid Een pylaar-gedaantige fpiegel-{teen als kry- ftal „ en -licht-geel van koleur. In Wallifz groeid * Hiff. Lap. Fig. 6 x __… January, February 1723. 17 groeid een (treepachtige en pylaars gewyze fpiegel-{teen die fplytachtig is in de lengte. In het Bielifche groeid een fpiegel-fteen die geelachtig en in driezydige Pyrarnides gevormt is. In het Bifdom Bafel werd ook fpiegel- fteen gevonden van een kry(talachtige ge- daante, gelyk de lezer omf{tandiger kan na= zien by den gemelden Here Scheuchzerus. 6, Dewyl de meefte van deze zoorten van fpiegel-{teen, die van de Here Scheuchzerus aangetekent zyn en in Switferland gevonden werden , eigentlyk Flores of fteen-vloeden zyn, van dewelke wy gefchreven hebben, zou- de zomtyds konnen tegen gewurpen wor- den , dat dezelve niet zyn.fpiegel-fteenen; om dat wy hebben geleert dat de fpiegel-(teen iseen gyps-{teen , en de Fluflen of Aluores in geen gyps maar in een krakende witte en glasachtige zelf{tandipheid door het vuur over- gebragt werden. Maar als wy in aanmer- inge nemen, dat door de fpiegel-{teen ook verftaan werd blinkende of doorfchynende fteen, die uit plaatjes «en op malkandere leg- gende fchilletjes of bladertjes beftaat en te zamen gegroeid is, en dat in dit opzichte de- | ze Pluores in zo verre met de fpiegel-fteen | overeenkomen , konnen wy deze bladerige Flmores aanmerken als een byzoort- van de | fpiegel-(teen , dewelke met dezelve daar in | verfcheelt, dat dezelve geen gyps-{teen is, en ‚door het vuur zich in geen regte gyps laat verkalken. H3. 47. De 18 Natuur-en Konft-Kabinet, De Heer J. J. Beh ieneerut oordeelt, in navolginge van enige Engelfche Schryvers dât de fpiegel-fteen dewelke in vierkante de- len groeid, die of de gedaante hebben van een Rhombus of ook wel van een dobbelfteen en van dewelke de grote ftukken zo wel als de kleinfte ftukjes zich in dobbelfteentjes of on- gelyke vierkanten laat verdeelen, is de An- drodatnas van Plinius, Den welken de mee- fte fchryvers oordelen dat hedendaags onbe- Kent zoude zyn. De gemelde Natuurkender is van gedagte dat de {piegel-fteen, die uit onegale vierkanten of ook teerlings gedaantige ftukjes is te zamen geftelt , alle de merkte- kens heeft die Plinius aan den Androdarmnas heeft toege eygent. Om nu te ontdekken of zuiks de waarheid is zullen wy deeigen woor- den van Plinius voorftellen. Plinius geeft aan twe verfcheide fteen-gewaflen den naam van Androdamas, Maar door de ene ver: ftaat Plinius een zoort van bloed-fteen of Lapis Heimatites. Sotacus (zegt hy) * Zee fchryft uit de alderoufte fchryvers vyf zoorten wván bloed-fleen, Nadat Plinius deeerfte zoort uit die fchryver heeft voorgeftelt vervolgt hy: de andere zegt hy (namentlyk Sotacus) dat Ardrodamas genaamt werd, aanmerkelyk door deszelfs fwarte koleur , fwaarwigtigheid en If härdigberd. Deze werd voorwameèntlyk in Afris ka gevonden, en deszelfs proef is, dat dezelve ec “® Hij Nees! Wh, vervI. Cap. 29. . January, February 1723. 110 een bloedrood zap maakt als dezelve op een Wetfteen geftreken werd. Dewyl deze nu de merktekenen van de bloed-fteen zyn, kan de Lezer zeer welbegrypen, dat Plinius daor deze Androdamas geen gyps-{teen of fpiegel-- fleen maar een zoort van Lapis Hiematites of bloed-fteen verftaat. Maar van de ande- ren zegt Plinius. * De Androdamas heeft den glans van het Lulver , als een diamant , de- Relwe is vierkant, en altyd gelyk als vierkante fleentjes. Wy moeten hier niet oordelen dat Plinius hier zegt dat de Androdamas de glans heeft als zulver , op de wyze als een dia- mant. Want Plinius wift zeer wel dat een diamant niet heeft de koleur van het zulver; noch ook niet dat Plinius zegt dat d’Andro- \damas vierkant is alseen diamant, want een diamant groeit niet vierkant, maar altyd met driehoekkige oppervlaktens, gelyk als ik reets uitgebeelt hebbe ; f maar dat Plinius zegt. De Androdarnas heeft de glans van het zul- ver als een diamant doorfchynende en blin- kende, zynde het woord doorfchynende en ook blinkende achter gebleven , volgens de ewoonte van Plinius om zyn kortheit van frr Deze voorgeftelde merktekens van de Androdamas van Plinius komen volkoment- dyk over een met de Lapis Specularis of fpie- gel-fteen die in vierkanten groeit. Want de fpiegel-gyps heeft een glans als zulver, is H 4 door- I d % Natur. Hift. Lib. xxxvrr. Cap. ro, | Zie watwur en Konft-Kabinet Augiftus, De- gember 1722. Tab, xrrr.EFig. ss. xzo Natuur-en Konft-Kabinet, doorfchynende als een diamant, en wy vin- den onder dezelve verfcheide zoorten diete — zamen geftelt zyn uit vierkante fteeutjes, die als tafeltjes, of blokjes, of als een teerling of als een Rhombus zyn. S | 45. Wy hebben noch meer reden om te gelo= ven dat Plinius door de Androdamas een zoort van fpiegel-{teen verftaat, om dat hy in hert zelfde kapittel, en maar enige weinig re- gels lager {preekt van de Arabifche-fteen , die de koleur heeft van elpenbeel, door den welken wy weten dat Plinius een zoort van fpiegel-gyps verlaat; waar na hy onmidde- yk ook fpreekt van de Asbettos , welke za= ken. om hunne draadachtigheid „en fchilfer- achtigheid zeer wel by malkanderen paffen. Dat Plinius door de Lapis Specularis of fpie- gel-fteen in ’t algemeen niet anders ver(taan — heeft als de fpiegel-gyps , kan ook op geen- derley wyze ontkent worden. Want daar hy van de gyps handelt. Zegt hy * Het ss zeker dat de befte gyps uit de Lapis Specula= ris die fchubachtig is gemaakt werd. Plinius fchynt de fpiegel-{teen zeer wel gekent te heb- ben. Want hy zegt # dat dezelve zich zeer licht laat fpouwen in zeer dunne fchorzen, of bladeren ; Dat dezelve gevonden werd in Spanje niet overal maar in den omtrek van hondert duizend treden omtrent de Stad Se gobricas ‚…* Hiffor. Nat. Lib. xxxiir, Cap. 24e Tt Lib. xxxvr. Capo aa N January, February. 1723. E21 gobrica : als ook in het eyland Cyprus , in Cappadocie, , in Sicilie; en dat dezelve on= langs gevonden was in Afrika. Dat ook in ‚ het gedeelte van Italie onder Bologne gevon- den wierd , die zeer kort van bladere en ge- _ plekt was , en als van de. Kei fteen omhelft wierd, en aan dezelve valt gehegt was : dat dezelve onder de gronden en in de Saxe of grovelteen gevonden wierd , en van dezelve als met een kleinen ader of fcheiding onder- fcheide: dat dezelvezelden boven de vyfvoe- ten lang gevonden wierd. Plinius zegt dat zommige menen dat de fpiegel-{teen op de manier als het kry{tal van een aard-zap komt te {lrremmen enz. 495 ms _ De Androdamas of vierhoekkige fpiegel- fteen is zeer verfcheide , en van verfcheide _ zoorten. Dezelve bewy{t ook zeer kragtig, elyk als wy van de andere fpiegel-(teen, en e vordere tenen van de welke wy in deze Ewe verhandelingen gefproken hebbe , ge- toont hebben, dat de Natuur verfcheide ma- wieren gebruikt in het voortelen der [leen ge- wallen, en dezelve tot verwonderens waardige of geometrifche gedaantens doed groeijen. „De Heer Scheuchzerus heeft verfcheide zoorten van de Androdamas aangetekent. * Zom- mige vierhoekkige fpiegel-fteen is doorfchy- nende als het befte kryítal en wit. Andereis Hs door= * Vid, Specimen Lithograpbie Helvetica Cu: viofe, Ù 122 Natuurs en Konft-Kabinet, doorfchynende en van een geelachtige ko. leur. Enige is doorfchynende , maar door- lopen mer fwarte gelyk voort(trykende ader- tjes, die hoekkig zyn. Andere is doorfchy= nende en te gelyk als melkachtig. Een an- dere zoort vertoont zich als inwendig door- zaait met lucht belletjes, gelyk hier achter is uitgebeelt. In Tab. xrrv. Fig. 14. 50, Onder de gyps werden dikwils vierkante lofze fteentjes gevonden , die niet anders zyn als de Androdamas , daar wy van fpreken, of de vierkante fpiegel-fteen, Van deze heeft my de Heer Hendrik van Raat verfcheide zoorten mede gedeelt. Al fchoon deze fteen- tjes niet anders zyn als gyps of op zyn hoogtt Fluor, werden echter onder dezelve enige ge- vonden, die zo hart zyn, dat zommige lief- hebbers aan dezelve den naam van Topaas geven. Maar de lezer zal hier wel begrypen, dat zy daar door niet verftaan den Orientaal- fchen Topaas, die van een fchone gout-gele kóleur is, of van een koleur als Saffraan water, of getrokke Rhabarber , en dewelke behalven den Diamant mede is de alderhart= fle van alle de edele gefteentens. Want om dat de Orientaalfche Topaas, zomtyds zon- der koleur en wit of zelfs de Diamant wa- ters hebben, werden door bedriegers de zo- daníige zomtyds wel voor Diamanten aan de onkundige verkogt, Maar alfchoon de lief- hebbers, door dezen naam van Topaas ver- tlaan de Europifche Topaas , is zulks echter zeer January, February 1723. 123 zeer Oneigen, ten zy dezelve zeer hart zyn, gelyk als in Bohemen en elders op zeer veel plaatzen Europifche T'opaas genoegzaam ge- vonden werd. Maat die is gewoonlyk har- der als de gewoonlyke fpiegel-gyps of {pie- gel-lteen, en niet zo bros en laat zich ook niet zo licht in kleine vierkante brokjes fchei- den. Onder de Boheemfche ‘Topaas, is zom- mige zo hart als kryítal, en zo fchoon gout- geel van koleur, dat dezelve niet als in har- digheid voor de Orientaalfche behoeft te wy- ken. Andere zyn wederom zo weinig geel, dat zy nauwelyks van het berg-kry{tal te on- derfcheiden zyn. Diergelyke vierkanten wor- den gevonden onder dezoorten, dewelke my door mynen gemelden vriend zyn overge- zonden. Deze zyn uitgebeelt Fig. 15. Zy laten zich altyd {pouwen in Rhomboidale of onegale vierkante figuuren. Gelyk gezien kan werden by aaaaaaaaaaaa. Deze íchei- ‚ dinge is zodanig dat dwars over de andere we- derom diergelyke vierkante tafeltjes heen leg- gen, en aile laten zy zich wederom in dier- gelyke kleinder vierkantjes fcheiden. Deze menigvuldige fcheidingen maken als eenige belemmeringe in hunne doorfchynendheit. Zy zyn zeer wit en half doorfchynende. Op der zelver oppervlaktens legt eene tedere zul- ver glans, die zeer wel na de zulverachtige koleur van de talk, die in ’t vuur geweeft is, gelykt. Als nu hier by vergeleken werd wat wy gezegt hebben van de fpiegel-fteen uitge- beeldin Fig. 13. zal de Lezer wel konnen begrypen , dat deze fteentjes zyn de vierkante fpie= 124 _Natuur- en Konft-Kabinet ; fpiegel-fteen , of Androdaias van Plinius .en níet anders als gyps. st. De Heer van Raat fchryft aan my in een brief uit Rotterdam den 12. O@tober 1723, dat onder de Gom Olibanum of mannetjes _ wierook die uit de Levant gebragt werd ge- vonden. werden diergelyke blinkende viër- kante fteentjes; -die zeer verfcheiden uit den - gelen van koleur zyn. Van deze fteentjes — js het (teentje in Fig. 16. a van geelheid als licht bruine kandy-zuiker, vry hart en matig fwaar, doorfchynende, blinkendeen van een veel hoekige gedaante en driehoekkige opper- vlaktens. Inwendig met weinig fcheidingen, die veroorzaakt werden van den verfcheiden loop der febren. Deze zoude konnen door- gaan voor een Europifche Topaas, of een gele Androdamas die hard is. Het fteentje b. ís minder geel van koieur, maar ongemeen helder, doorfchynende , blinkende , en vry hart. In het zelve kan enigzints gezien wer den een verfcheide loop van fibren , of door- ‘ fehynende draden. De gedaante is Ahomboi- dael vierkant, zonder fcheidingen. Dit kan ook geltelt werden onder de Androdamas, ‚die licht geel, vierkant en blinkend is. Het fteentje c. is noch minder geel , uitwendig zeer blinkende van een Ahomboidale vierkan- te gedaante, half doorfchynend, vol verwar- de fcheldingen, gelyk als doorfchynende ver- warde kry(tallen van zout , of ys dat gebro- «| ken is, op de ene plaats doorfchynende, en op Fanuary, Febrùarp 1723. _ vzf op de andere wit. Deze is ook een zoort van harde Androdamas die uit vermenginge van onrype delen , niet is geworden tot des= zelfs vierkante gedaante, maar over al begon- nen en gebroken. Het fteentje d. is van des zelfde zoort, maar noch minder doorfchy- nend , zeer verwerd van inwendige fcheidine gen, en uitwendig blinkende, en driehoekige oppervlaktens. Van dewelke zommige binnen doorgaan , alsof deze Androdamas te zamen geltelt was uit driehoekige (teentjes, gelyk als de andere uit vierhoekige.. Deze vier fteen= tjes trekken alle na’ geel , en zyn zodanig hart, dat dezelve gepolyft zouden konnen werden , en de kanten ook vry lang zouden konnen ftaan. De fteentjes in Fig. 17. wer= den ook onder de andere in den Olibanum ge= vonden. Deze zyn byna wit, uitwendig blin- kende; zommige ongemeen helder en door- fehynende; andere vry doof; andere half door- fchynende , en van een gebroke inwendige fcheidinge als gebroken ys. Alle van een ge- Iyke vierkante gedaanten , zommige of lang- werpig of gefcheiden vierkant, als met, zes gladde en egalen oppervlaktes, als dobbelfte- nen, en behoren onder de harde Androda- mas , of fpiegel-{teen van een teerlings gedaan- te. Zy verfchelen enigzints van koleur , en zommige trekken een weinigje meer naar het geel als andere. PE) | | Se „ Gelykals de eerfte boven gemelde vierhoe= kige fpiegel-{teentjes behoren onder de door- AE „fEhy- r26 Natuur- en Konft-Kabinet fchynende en witte Androdamas Ahombordas ks, en de twede zoorten onder de geel-kleu= rige doorfchynende Androdamas Ahombordar ks, en de darde onder de doorfchynende geel= koleurige en Cubifche Androdamas, werden noch verfcheide andere zoorten van Andro- damas of vierhoekige fpiegel-{teen gevonden, Van deze heeft de uitmuntende Heer Joh. Jacob Scheuchzerus vyftien verfcheide zoor- ten aangetekent, en onder dezelve zyn welde. voornaamfte de doorfchynende vierkantige fpiegel-fleen , of Androcamas die doorfchy= nende en met gelyk voortgaande en hoekige fwarte adertjes doorkruift is : als ook Andro- damas die als uit een dubbelde tafel beflaat te zien by Grew , * en hier achter in Tab. xL1v. Fig. 18: Noch een halve of enkelde diergelye ke plaat , dewelke genaamt werd by Grew Ax half Cryflal. door den Heer Scheuchzerus Androdamas Simplex Trapezoides , hier acht uitgebeelt in Fig. 19. Als ook een zoort die uit dobbelfteentjes , dewelke ongeregelt wer enigt zyn, beflaat.. Te vinden by Scheveke zerus en ‘Grew onder ‘de naam van Muadich fpar. Hier agter uitgebeeld in Fig. 20. Greu {preekt ook wan veen zoort van Androdamaf die van een cubifche of teerlings gedaante en van koteur als een Topaas of gele Amber is deze hebben wy reets uitgebeeld in Fig. 1 Dezelfde fchryver heeft ook aangetekent ee fwar tachtige Androdames , een groenachtig: Androdamas of vierkentige fpiegel-{teen. Ee „Androdamas met een kryítal gedaantige figuu wer DAE on Om Oe Eke we De ek en Ee ee <3 ® Muf. Reg. Soc, January, February 1723. _f27 werd gevonden by Plot, Nat. Hit. of Straf= fordshiri , als ook by de Heer Scheuchzerus en hier achter uitgebeeld in Fig. 21. Je 53 … Wy en a fpiegel-fteen , die in de ge= daante van feskanig kryftal groeit, niet konnen ftellen onder de zoorten van de Androdarnas, maar om dat deze zich ook laat fcheiden in ‚ dobbelfteentjes, en uit vierhoekige deelen be= ftaat, behoren dezelve uit dien hoofde onder de Androdamas. Diergelyke kryftal gedaan= tige Androdamas werd op zeér veel plaatzen, en ook noch van verfcheide zoorten gevon= den. In het vermaarde Kabinet van den Here Scheuchzerus zyn verfcheide zoorten die in „Switzerland gevonden werden; * als in het kanton Bern by de Glashutten. Te Luter- brunnen vierhoekkige Androdamas die een zulver witte glans heeft , maar echter niet doorfchynende is. En by het Schinznacher Bad. Androdamas die als het kryftal in zes- wydige Pyramiden groeit, dewelke beftaan uit vierkante plaatjes. Androdamas uit ver- fcheide winkelhoeken te zamen geftelt. In het kanton Uri Androdamas die de gedaante heeft van krytal, en een Robynrode koleur. Deze ride onder het regte kryftal. In het Glarus Androdamas die bleekf{wart van koleur isen in de gedaante groeid vandrie hoekig kryftal, maar zich ook in vierkante gedaantens fcheid. Kryftals gedaantige Andro= damas door dewelke een gele of een meny- rood- ® Orydograpbia Helvetica, „r238 Natuursen Konft-Kabinet, roodachtige ader loopt. Gelyk als ook goch verfcheide andere zoorten die gevonden wer- de in het kantons Schweitz, in het Toggen- burgs, in de pundten, in het Graaffchap Sar- gans, in het Rhyndal , in de Abdy Engelberg enz. Gelyk by. dien naukeurigéh gatuur-be- fchouwer na gezien kan werden. 54: Onder de fteen-gewaflen ; die draadachtig of fchilferachtig zyn , kan met regt geftelt werden de Spaat (teen, die de Hoogduitfchers Spathnoemen.Degrove en fware {fpaat-fteen be= hoort onder de Saxe. . Deze is zeer hart, glad, vaft en fwaar , wit van koleur, zomtyds een weinig na den gelen trekkende , op de wyze als Eipenbêen dat enigzints geelachtig begint te werden. …-Zommige fpaat-fteen is wit, half doorfchynende, gegroeid in brede en plat- te draden, die als {chilfers op malkander leg- gen in de lengte , en van onderen regt lynig na boven groeijen. Zodanige fpaat-fteen heeft in gedaante veel overeenkomft met de gyps die-draadachtig groeid. „Want zy is wit, en blinkt als de gyps-{teen op de oppervlakte van deszelfs platte draden. Maardeszelfs zelfsftan- digheid is niet zo fyn noch zo dichtalsdegyps ‘zodanige fpaat is uitgebeeld in Tab. xrrv._ Fig. 22. De voet A beftaat uit regte fibren. ‘Deze worden gefcheiden-by B, door het tuf=_ fen komen van een volkomen fcheidinge, „tuffchen dewelké enige fwarte (tof gevonden — „werd , als een dun vlies. Van B tot C lo-_ pende platte vezelen ddddd regt Iynig, laet Jannary February, 1723 129 groter, breder en hiet zo valt gedrongen als aan de voer A. Dêze platte vezelen zyn doorfchynende als wit glas „ en bros. De glans uitwendig is als paerel koleur, én alle andere tekenen bewyzen genoegzaam dat de- ‘ze fpaat niets anders ís als een zoort van wit- te en hafPdoorfchynende gypsfteen. De naam van fpaat werd ook gegeven aan verfcheide zoort van ftenen. Zelfs ook aan de gyps, en wel voornamentlyk aan de fpiegel-gyps. Als Ook aan marmerachtige ftenen , gelyk als wy veel met aderen zien lopen door de blaauwe ftenen, daar wy onze vloeren en hooge ftoe- „pen van maken en aan dewelke ook de naam van kwerts, gegeven werd. De fpaat is ge- 1yk als de Flus-of Fluor bekwaam om de êrtzen te doen fmelten , waar uit enigzints. blykt dat de fpaat , gelyk als het albaft , het marmer enz. een ftremzel is daar de natuur zoùûten, en delen toe gebruikt heeft die door het vuur in beweginge gebragt zynde, zich van malkander trachten te verwyderen , en die zy ontmoeten te verbreken. De fpaat is van veelderhande koleúr, als wit, root, geel enz. Zommige is zeer waar, en andere wederom lichter; zommige.vaft en hart, an- dere zagter en brofler. De fpaat werd zeer veel aan de metaal ertzen gevonden. Zom- ‚ mige gehele rotzen zyn van fpaat, de dichte €n fware fpaat werd onder de gemene (tenen geacht ; dezelve is niet alleen glad, fyn, en dicht, maar ook fwaar, en de erts-dderen zyn zeer fwaar in dezelvete bewerken, De dichte en fware f{paat is veel vafter , “digter, VIE Deer. } en 230 _ Natuur-en Konft-Kabinet; en fynder als de®kwerts, of ook als de fplyt= achtige gyps, of de fchilfer-fteen of fchiefer, daar door kan de lichte fpaat zeer wel van dezelve onderfcheide werden. Want zy heeft in der daad veel overeenkomft met de vafte en dichte Key-fteen , zo wel im fwaarte als dichtheid en glatheid. De ligte fpdät is zeer bekwaam, gelyk als de Fluor, en als dekey- fteen, tot het fmelten vande tin-erts, en ook andere ertfen, Want dezelve vervliegt door ’% vunr. Maar de fware ípaat zet zich teveel, en maakt het metaal dikwils niet beter , maar zomtyds een weinigje brofler. Onder de gout-értzen werd zeer veel fpaat gevonden, die als kwerts, en andere die als hoorn-fteen en zeer hart, wit en vaft is. Het loodgroeid ook zeer veel in een lichte fpaat, die van ge- daante en koleur is als wit en half doorfchy- nendt albaft. By Lobenftein en Lichtenberg werd een yzer-erts gegraven, die een lichte en zeer blinkende fpaat is. Dezelve is twe- derley wit en Bruin. Maar wy zoude geen einde krygen als wy alle de werfcheide manie- ren op dewelke de fpaat door de natuur voort= gebragt word, en deszelfs menigvuldige ge- nee en wverfcheide koleuren wilden aante- CHEN. $ hd De Lapis B eet bloed-fteen is een yzer-erts, in dewelke het yzer meerder of minder tot rypheid of hoeveelheid is gegroeid, en kan mede onder de {plyt-fteen geltelt were den, uit oorzake van den loop van deszelfs fibren Faruary, Febriarp 1723. T3t fibren en draden, Voornamentlyk als wy die zoort van bloed-{teen verftaan, die fplyt of fchilferachtig is, en by de oude lapis fchi- Îtus genaamt wierd. Want de eigentlyke va= fte en leverachtige bloed-fteen , is noch fplyt noch fchilferachtig. De draden of fibren van de Bloed-fteen laten zich echter niet fcheiden; op de wyze als de vezelen van de fplyt-Aluin; of als de vezelen van de draadachtige gyps, talk, of de wol van de Amianth-fteen , de glasachtige en ftyve fibren van de pluim- Aluin, of als de draden van de lichte fpaat , vande fchilfer , of andere zagte fchilferach= tige en draadachtige ftenen. De bloed-fteen laat zich alzo licht over-dwars breken als in de lengte. Maar voor het oog zyn de dras den van de draadachtige Bloed-fteen zeef openbaar, en grof van zamenftellinge, byna op dezelfde wyze als de Fibren van het Ar- moniak-zout. Maar de Bloed-fteen ís van verfcheide zoorten. De ene zoort is veel digter , vafter, en fwaarder ; en ook meer metallyn , als de andere. De andere zoort is wederom veel roder van koleur; en dean- dere veel bruinder of donkerder , en gelykt meefder naar ftaal. Zommige en wel de meefte zoorten , vertoonen zich tet dradéri en fibren gelyk als wy boven aangetekent hebben, en andere vaft als lever en zonder draden, De. koleur van zommige Bloed- fteen is fwartachtig , andere is geelachtig, en geeft op een Wet-fteen met water geftreken zynde een Saffraanachtig zap van zich af. De Bloed-fteen groeid ook tot verfcheide ge- KAN Erge) eh „usg daân- 132 Natuur-en Konff-Kabinet daantens gelyk als aangewezen zal wêr= den. 56. De Heer Joh. Laurent. * Baufch heeft over de Bloed-fteen een byzonder traétaatje gefchreven, en van deszelfs benaminge, on-= derfcheid, voortteling ,‚ medicinale kragten, en goede hoedanigheden veel uit de fchryvers by malkanderen gebragt. Maar wy oordelen dat het ter nederftellen van de gevoelens der fchryvers , met veel onderfcheid moet ge- fchieden. Als wy dezelve bybrengen. om te verftrekken voor zekere bewyzen , door de= welke wy de natuur der zaken trachten te betogen, niet zodanige als de fchryvers mee nen, maar gelyk als dezelve zich in der daad bevind. Een lezer werd onkundig gehou- den, en in verwerringe gebragt als enige te- genftrydige gevoelens werden voorgeftelt, zonder dat echter werd bewezen, wat de waarheid, de natuur van de zaak ‚ deszelfs eigenfchappen, en ware hoedanigheden zyn. Ik zal als ik. van elk gefteente in ’t byzonder komete handelen, deze verwonderens waar- dige {teen met zo veel naaukeurigheid uit pluizen en befchryven, als in myn vermogen is. Maar in deze verhandelinge over de ftee- nen in ’t algemeen , valleenlyk aantonen dat de natuur de bloed: fleen „ zowel als andere ffeen= gewaflen op verfcheiden wyzen voortteelt, en tot verfcheide verwonderens waardige gedaan- tens +® Schediafin, de lapide Hamarte, January, February 1723: 133 tens doed groeien. De fchryvers onderfchei- den de Bloed-{leen in drie hoofd geflagten. Als r. in fplyt-Bloed(teen 3. in fchilferach- tige Bloedfteen , en 3- in baftert Bloedfteen. Maar de baftert bloed {teen is of geen bloed- fteen of een zoort van de bloed {teen zelfs. Zommige fchryvers verzekeren dat de He- matites Schiftos , of fchilferachtige bloed= _fteen, van dewelke Plinius {preekt , heden= daags niet bekent is. Andere fchryvers be- fchryven niet alleen vericheide zoorten van de fchilferachtige bloed-{teen , maar melden ook met naaukeurigheid de plaatzen daar de- zelve groeijen„ en dagelyks overvloedig ge« vonden werden. «Daarom zullen wy aanto- nen welke zyn de ware bloed-(teen , en de fchilferachtige bloed-{teen : benevens ver- fcheide van dezelver zoorten. De later fchry- vers hebben de bloed-{teen in de bovengee „melde twe hoofd geflagten verdeelt , in navol- ginge van de oude en wel voornamentlyk van ‘Theophraftus, -Diofcordes en Plinius. Om dan regt te verflaan welke (teen wy moeten houden voor bloed-{teen, welke voor fchil- ferachtige bloed-{teen zullen wy de befchry- Vinge der bloed-{teen van de oude fchryvers- ter neder ftellen. Sipelind De Bloed fleen zegt Theophraftus * is eez grove fleen , die de koleur heeft als geftremt en droog bloed ‚van welkers gelykheid deszelft vaam ontleent is. ken andere Bloed-freen JD ARS Eer werd. ® De-Lapidshus, … \ #34 Natuur-en Konft-Kabinet, werd Xanthe genaamt, deze is enigzints wits achtig. Hier uit blykt dat alleenlyk de donke- re bloedachtige koleur , den bloed-fteen niet bepaalt. Om dat ook den naam van bloed- fteen gegeven werd aan diergelyken fleen , die ten minften bleker van koleur is als geftremt bloed. * Want Plinius getuigt insgelyks dat een zeker zoort van bloed-fteen gevonden wierd, die vande Indianen Mezut , en van de Grieken Xanthos genaamt wierd, engeel- achtig wit van koleur was. Waar uit open- baar is dat de Bloed-fteen volgens de bena- minge en de getuigenifze der ouden onder- fcheide van koleur is , en dat de Donker ro- de koleur alleenlyk niet voor een onaffchei- delyk merkteken moet gehouden werden. De koleur van de bloed-fteen is verfcheide naar de verfcheide Aarde of gronden in de welke dezelve komt te groeijen , en naar de ver- fcheide metalen of mineralifche ftof , bene-= vens of onder dewelke dezelve voort geteelt werd. Diofcorides getuigt $ dat de bloed. fleen die Bros, vryfbaar , vol van koleur uit den fwarten, bart, gelyk van oppervlakte, en wan gene fkreken of draden doerlopen of onder- feheiden 15, woor de befte gehouden werd. Niet tegenftaande de bloed-fteen veeltyds fplytach- tig en als uit draden en grove fibren fchyntte beftaan , werd behalven deze ook bloed-fteen gevonden , dewelke zo vaft en dicht is als metaal, Onder de zoorten- dewelke de Heer van Raat aan my heeft mede gedeelt , werd 5e % Lib. 37. Cap.cro. 1 De materia medica lib. s2-Cap. zaxì January, February 1723. 135 gevonde een Bloed-fteen , dewelke volko- mentlyk met de bloed-fteen dewelke Diofco- fides befchryft overeenkomt. Wy hebben dezelve uitgebeelt in Tab. xrrv, Fig. 23. de koleur is uitwendig donker als ftaal , en de fteen is zo glad en egaal van oppervlakte als een gepoly{t metaal, overal bedomnmelt met een rode koleur, zonder enige fibren of dra- den. Alsde fteen aan een hoek met fpekzel werd nat gemaakt, en over een wit pampier wert geftreeken, laat dezelve een ftreek na, die zo fchoon rood is als de koleur van het alderbefte rood-aard. Zy verft ook de han- den met een fchoon licht rood , ‘als vermi- _Jioen. Als deze fteen met zyn punt lang op papier geftreken werd, geeft dezelve niet lan- ger koleur, het welk veroorzaakt werd, door deszelfs hardheid en vaftheid. Maar als de punt met een mes een weinig gefchrapt , en wederom nat gemaakt werd , laat dezelve op ’t papier geftreken zynde wederom als te voren een fchone rode ftreep na zich. Als deze fteen op een Wet-fleen met water ge- ftreken werd, geeft dezelve een zap, datzeer fchoon rood van koleur is , en in het welke de gehele fteen zoude overgaan. De uiter- Iyke {wartheid, metaalachtige gladheid , en ftaalachtige koleur werden geboren van de yzerachtige delen díe zich onder deszelfs zelf- fltandigneid bevinden. De fteen is zeer fwaar van gewigt , en zo ongemeen gevult van ko- leur, dat wy dezelve buiten alle tegenfpraak met Diofcorides voor de alderbefte bloed- fteen mogen houden. ak dat. vorder. alle de LJ: EE ADL Ben 136 Natuur-en Korf Kabinet, andere zoorten die of lichter van gewigt of. minder ge/atreert van koleur „ of geel van. afvervinge, of gelyk als fplyt-fteen , met draden en fibren doorlopen , of als de fchil- fer bloed-fteen dradig, niet zo goed, of ook wel tot minder rypheid, volmaaktheid , en . zuiverheid gebragt zyu. $ö: Plinius heeft onder de ouden, uit de fchry- vers dewelke hy gebruikt heeft, de meefte zoorten van Bloed-fteen aangetekent en be- velligt * dat de Lapis Hematites of bloed- fteen, en de Lapis Schifkus of fchilferachtige bloed- fteen, van een en dezelfde oorfprong zyn. Dat de btoed-{teen onder de metalen gevonden werd : dat-dezelve gecalcineert of gebrand zynde de koleur van Meny vertoont: Dat de Hematites door de Lapis Schiftus vervalft wierd. Waar uit genoegzaam blykt dat de Lapis Schiftus, of fchilferachtige bloed- fteen, by de oude veel minder geacht is ge= weeft , als de fware, leverachtige, en vafte bloed-fteen. Die fchryver getuigt ook zelfs, dat de {chilferachtige bloed-{teen , of Lapis Schiftus. veel minder van kragte is als de ei- gentlyke bloed fteen. Maar dat echter die zoort van Lapis Schiftys of fchilferachtige bloed-fleen , onder de andere zoorten van fchilferachtige bloed-fteen voor de befte ge: | houden wierd , die van koleur als Saffraan is. _Svtacus een onder de oufte-fchryvers (ver- volgt Elfin) befchryft vyf zonen van bloed- ‚…fleen, B * Ti XXxvi. Cap. 20, Sfanuary, February 1723. 137 fleen, behalven de magneet, (of die zoort van magneet dewelke bloed (teen genaamt wierd.) Hy geeft de voorrang aan de bloed-fleen , de= welke uit Etheopte gebragt werd. De twede zoort zegt hy (namentlyk Sotacus) dat Az= drodamas genaamt wierd , kenbaar door des= zelfs fwarte kolenr , fwaarte en hardigbeid. Deze wierd voornamentlyk gevonden in Afria ka, en gaf van zich af een zap dat bloed rood 25. Als dezelve met water op een Wet-{teen evreven wierd. Dit zal buite twyfel die zelfde befte bloed-{teen zyn, dewelke wy in Tab. xrtv. Fig, 23. hebben uitgebeeld. Dat otacus aan deze bloed-(teen den naam geeft van Androdamas zal miffchien veroorzaakt Zyn, van deszelfs blinkende en gladde opper- vlakte , alsin vergelykinge van de vierhoe- kige en gladde en blinkende fpiegel Îteen, die eigentlyk gelyk als wy uit de Heer Scheuchzerus getoont hebben , de ware Andro- damasder oude is, De derde zoort van bloed- fteen dewelke Plinius uit Sotacus optelt, was de Arabifche bloed-fteen , die insgelyks wel zeer hart maar op de Wet-(teen met water gevreven zynde, naauweliks een zap van zich af gaf, als zomtyds een zap van Satfraan ko- leur. De vierde. zoort wierd Elatites ge- naamt. Als deze gebrand wierd, geleek de- zelve naar rood aarde , maar was echter be- ter van kragten. De vyfde-zoort van dewel- Plinius uit-Sotacus preekt , wierd Schi= ftus: of fchilfer-fteen genaamt. Sotacus fpreekt ook by Plinius van een Schiftus die noch van de bovengemelde Schiftus onderfcheiden. en- K] ' WT | 5 Ân 138 Natuur-en Konft-Kabinet , Anthracites genaamt wierd. Deze zoort groeide in Afrika , en als dezelve met water op een Wet-fteen gevreven wierd aan de kant van zyn wortel , met dewelke dezelve was geweelt aan deszelfs moer , gaf dezelve een fwarte koleur van zich ; maar aan deszelfs ° boven einde geftreken zynde, een Saffraan koleur, Volgens de getuigenifle van Agri- cola werd ook zodanig een fplyt formige bloed-{teen gevonden te Goflar , diein dege- daante groeid als druiven , en aan dat einde ‚ eftreken zynde een fwart zap op de natte et-fteen geeft, maar aan ’t onder einde een zap dat fwartachtig geel is. $9. De oude fchryvers f die na Theophraftus, Diofcorides en Plinius, geleeft hebben , als by voorbeeld, Solinus, lfidorus, Galenus, Aetius , Oribafius, Marbodeus,enz. Hebben in de befchryvinge vande bloed-{teen, de drie boven gemelde Schryvers meeft na gevolgt. Waarom ik oordeele, dat het onnodig is der zelver getuigeniflen aan te halen. Maar wy zullen onderzoeken wat de later fchryvers, en zelfs ook die van onze tyden , van de bloed-fleen , en deszelfs zoorten uit eigen ondervindinge en kennifle aan ons mede de- len. En hier uit zal genoegzaam blyken , dat de bloed-fteen, en alle deszelfs zoorten die de oude befchreven hebben , niet alleen he- dendaags dezelfde zyn, maar dat wy noch verfcheide zoorten kennen , van dewelke de bovengemelde oude niet gefproken hebben. Waar Panuary, February 1723. 139 Waar door geheel zal komen te vervallen, _ het voorgeven van verfcheide {chryvers , de- |__ welke oordeelen , dat de Lapis Schiftus of _fchilferachtige bloed-{teen der oude heden- |_daags onbekent is;-en het voorgeven van “zommige, dewelke zelfs menen, dat de reg- te bloed-fteen der oude tegenwoordig niet |_gekent werd; en datalles wat wy tegenwoor: | dig voor bloed-fteen aanzien niet is de bloed- fteen van dewelke de oude gefchreven heb- „ben; en andere diergelyke onkundige oorde- lingen. 6o, De hooggeleerde en vitmuntende berg Blom Agricola * beveftigt , dat de bloed-{teen ge- _ vonden werd in de yzer mynen , en ook ín zyn eigen aderen : Datde Lapis Schiflus of draad of fchilferachtige bloed-fteen niet zo- | danig genaamt werd , om dat dezelve zich daat fplyten, of fpouwen, gelyk als het hour, (_ maar om dat dezelve in de lengte, met zo- 4 _ danige draden komt te groeijen , die zich ver- _ tonen, als of zy fplytbaar waren. Maar de- ge fibren of draden zyn zodanig vaft aan een gegroeid, dat zy zich niet laten fpouwen, maar de fteen geflagen zynde breekt aan alle zyden, zo-wel over dwars als in de lengte. Door den Lapis Schiftos of fplytformige bloed-fteen moeten wy verftaan, alle Bloed- fteen die zich met zodanige draden of fibren vertoont, op de wyze als het hout, ofals het \_ _Sal, Armoniac „ of als de Antimony , enz. k Mbt rod Door % De Natura foffilium, Í | EN | sao Natuur-en Konft-Kabinet, Door de enkelde bloed (teen moeten wy ver- - ftaan alle bloed-{teen, die valt , digt, lever- achtig , egaal en zonder zodanige fibren of draden zich vertoont , en dewyl deze beide zoorten overvloedig genoeg gevonden wer- den, is het een zekere waarheid, dat de La- pis Hamatites en de Lapis Schiftus der ouden by ons zeer wel bekent zyn. Ór. De bloed-{teen werd op zeer veel plaatzen in Duitfchland gevonden ; Als onder ande- ren te Hildesheim , -by den berg Mauritius, alwaar dezelve in een breden en vlak leggen- de ader komt te groeijen. Dezelve werd ook gevonden onder het gebied van Goflar. De bloed-fteen werd ook gevonden op ver- fcheide plaatzen in het Hercynfche woud, en aldaar wel voornamentlyk by Macekerode, alwaar de {plytformige bloed-fteen vald : als ook by het Kloofter Mlfeld onder Eisfelde: als ook te Gladebach in Heffen; te Meilen in een Berg-groef, die den naam vande gou- de Kroon heeft. Deze is zeer voorzien van bloed-{teen die {plytformig is. Agricola ge tuigt ook dat in Bohemen veel bloed-fteen gevonden werd, voornamentlyk in de yzer- mynen by het dorp Lef/a , als ook in de zil- ver-mynen van het Joachims dal. Waar uit komt te blyken dat de bloed-fteen ook in an- der metaal mynen gevonden werd. Maar de lezer diend aan te merken , dat byna geen mynen gevonden werden, in dewelke niet ook te gelyk yzer-ertzen komen te ee . P TS Sfanvary, February 1723. 14 Op deze plaatzen werd de bloed-fteen niet gevonden in voortgaande aderen ‚ maar híer en daar in de grond verfpreid ; gelyk alsook tuflehen Amberg en Sulsbach in de yzer- dek Alwaar overal bloed-fteen en Lapis Schiftus of Íplytformige bloed-(teen gevonden werd. Aldaar is overal rode berg-fteen, en ook rode aarde, uit welke beide de bloed- fteen als uit deszelfs moer voortgeteelt werd. Diofcorides heeft al aangetekent dat de bloed- fteen groeid en voortgeteelt werd in de rood= aard, die wy daaglyks gebruiken om van de- zelve te maken pennen, om mede te teke- nen, of die ook dagelyks gebruikt werd van de timmerlieden , en daarom van vele rood= kryt genaamt Werd , of van dewelke ook in Duitfland vaatwerk gemaakt werd, De loed-fteen werd buiten en behalven Saxen ook gevonden in Moravien, Bohemen, On- ien, in Noorwegen, Sweden, Engeland, talien „Ethiopie, Afrika, Arabien en vol- gens de getuigeniflen van Hernandes „ ook n Amerika, De bloed-fteen is op zommige plaatzen zo yzerryk , dat uit dezelve yzerge- kookt werd. Gelyk als gefchied te Amberg Joachims dal. Hedendaags werd zelfs te Kreflis in een plaats die Rothe genaamt werd, als ook-te Schoneheide-yzer gekookt uit de Schiftns of fpiytformige bloed-{teen, volgens de aantekeninge van den geleerden Baufchius. De bloed-fteen werd ook-veel gevonde in de yzer mynen en andere plaatzen by de Magueert, of zeil-fleen: Het welk niet te verwondereis; dewyl‘zy-beide van een en de zelfde oor= A cò fprongy- r4x _Nataur- en Konft-Kabinet, fprong , dat is van het yzer zyn. Zommige getuigen, dat uitde bloed-ftenige kluiten, die met een yzerachtige geeft bevrugt zyn, den Magneet komt te groeijen. Boëtius verze- kert, dat de zeil-{teen en de bloed-fteen van zodanig een nauwen verwandfchap zyn, dat in zommige bloed-fteen zomtyds ontdekt werd, dat dezelve enigzints het yzer na zich trekt. De bloed-tteen werd ook zomtyds gevonden onder de tin«fteen, en uit dewelke het tin gekookt werd. 62. De bloed-fteen die te Meiffen gevonden werd is van koleur als yzer, en op zommige enden geel, als Saffraan. Die van Goflar is geheel (wart. De fplytformige bloed-fteen of Schiftus die in Meiflenland gevonden werd; is uitwendig glad als gepolyft yzer , en ook harder dan meeft alle andere zoorten. Als deze werd doorgebroken glinftert dezelve na de getuigenifle van Agricola van binnen ook; maar uiet veel. Diergelyken zoort van fplyt= formige bloed-fteen werd ook wel gevonden, dat zy van buiten geheel niet blinkt , maar doorgebroken zynde van binnen als rode me- ny. Zodanige groeid in ’t Hercynfche woud, Als de bloed-fteen en ook de Schiftzs of fplyt= formige bloed-fteen , die donker rood is ge= ealcineert werd, verandertde koleur in fchoon heider rood. Maar als de koleur van die beí- de is zeer bruin of fwart , brand dezelve in een donkerder rood: Hoe de fplytformige bloed-fieen meerder blinkt als yzer, hoe de= zelve ook harder is. 63. Gee January, Febrnary 1723: 143 AE 63: _ Gelyk als de Dlocdficen onderfcheiden is van zelfltandigheid ,koleur , manier van voor- telinge of groeijenge, is dezelve ook zeer on= „derfcheiden van gedaanten.: Het eer{te on- „derfcheid van gedaante werd gezien tu{lchen ‚de vafte en egale bloed-{teen, die zonder dra- den of fibren groeid, gelyk als wy uitgebeeld hebben in Tab. xrvr. Fig. 23. en de Lapis Schiltos of {plytformige bloed-fteen , die wy hebben uitgebeeld in dezelfde Tab, Fig. 24. met A BC. Door A werd vertoont een ftukje fplytformige bloed-fteen aan my toege= zonden door den Heer Hendrik van Raad. De koleur is zo wel van buiten als van bin- nen als ftaal, tuffchen de draden , en op de oppervlakte vertoont zich een roodt, als van rood-Aard. Als het zelve geflepen word, gelyk by r. 2. 3. verkrygt het een glans als geflepe (taal, zeer blinkend en glad. De dra- den lopen van deszelfs Bafis tot aan deszelfs apex Pyramidaels gewyze tot malkander. Deze fplytformige bloed-fteen is-zeer harden yrerachtig: Als dezelve nat gemaakt en met deszelfs punt over pampier geftreken werd, Fo zy in het eerít een zeer fchrale rode (ireep, maar twe of driemaal hervat zynde, geen koleur , doch met een ies op de punt gefchrapt, en nat gemaakt zynde, wederom jeen rode ftreek, hoewel nietzo vol, noch zo \fchoon van koleur, als wy ván de befte die tin Fig. 23. uitgebeeld is aangetekent hebben. Zodanige zoort van fplytformige bloed=fteen, é N Ge is x44 __Natuurs en Konft-Kabinet, | is by de Drogiften en in de Apotekers win- kels overal genoeg bekent, maar de befte bloed-fteen zeer zelden. B is een groot (tuk fplytformige bloed-lteen, het welk uitgebeeld werd om-deszelfs gladde oppervlaktens , en _ inwendige (reken en draadsgewyze en fchil-_ fersgewyze wasdom aan te wyzen. Hoewel in dit ftuk de draden echter nauwelyks gezien _ werden ‚ waarom hetzelve ook zeer komtte naderen aan de befte zoort van bloed-fteen 5 zynde de koleur uitwendig bruin , maar in. deszelfs zelfftandigheid ongemeen gezatu- weerd van rood, als zy gevreven werd. Van deze zoort van bloed-{teen werden dikwils zeer grote flukken gevonden in de gronden. De geleerde Lochnerus verhaalt * dat hy by den Heer Dietericus een ftuk van dezelve gezien heeft, dar hondert en tien ponden fwaar was. Dit moet echter als iets zeld= zaams aangemerkt werden , want Agricola ge- tuigt, dat de grootfte flukken van de fplyt- formige bloed-fteen , zyn van omtrent veer= tien ponden. CG is een (luk Lapis Schiftús of fplytformige bloed-fteen met zeer grove en onderfcheide draden, gelyk als grof hout dat verfteent is. Deze is niet zo goed als dievan B, en is zonder alle tegenfpraak een Lapis Schiflys van de flegte zoort. De koleur vande Aderen of draden is uit den fwarten roodachtig, en zodanig flegt werd hedendaags meeft altyd de bloed-fteen in de Apoteekers en Drogift-win= kels gevonden , uit oorzaak dat de eigent- lyke 2 & Vid. Mufti Befleriuni illuft. Tab, zxrx- | | | January, Felruary 1723. I4y Iyke en befte bloede(teen by de meefte onbe- kent is. ‚Wy vinden een Bloed-fteen aan dewelke den naam gegeven werd van Meimatites Bo- tryites, of Druifsgewyze bloed-fteen, om dat. dezelve gegroeid is tot de gedaante van ronde „Druiven en druiftroffen. Deze werd gevon- den op verfcheide plaatzen in ’t Herfcynifche * woud; te Goflar met een fwarte koleur, en elders; gelyk als. dezelve werd uitgebeeld in _ Fig. 25. Zommige vertonen zich geheel als ronde druiven , ander zyn een weinig lang- | werpig rond. Enige zyn niet groter als de knop van een fpeldel; andere als een druif. Zommige zyn alleen en enkeld , andere zyn in malkander gegroeid. Nog een andere zoort van bloed-fteen groeid tot de gedaante, als de Herfens van een Kalf , of ander Dier. _ Deze vertoont zich ook noch, op een ver- “dceheide wyze, gelyk als uitgebeeld werd in Fig. 26. in dewelke behalven de Herzenfor= mige gedaante , noch verfcheide andere waf- zingen en uitfpruitingen vertoont werden. _ Dewelke alle van onderen als met een kort _ werden omvangen , die aan de uitberftingen en te zamengevoegde knobbels voor een_wor - stel {chynt te verftrekken , en met malkander de gedaante uitmaken van een kluit. Deze knobbels zyn {plytformige bloed-fteen, of Schiftus, want zy vertonen hùnne draden in de lengte voortlopende genoegzaam voor’, Oog, en de voortgaande langheid van de dra- VII Deer. K den; 146 _Natuur= en Konft-Kabinet, den komen de dikte van de korft uit te ma- ken. Daar de draden in de korft eindigen, werden zy zodanig te zamen gedrongen, en omhelzen malkander met zo weinig onder- fcheidinge, dat zy een ligchaamals een fchors vertonen , dat uit verfcheide rokken fchynt te beftaan. De fchorzen zelfs maken zo veel omweundingen, en draaijengen , dat de bo- venfte oppervlakte van den gehelen kluit, zom- tyds zeer volmaaktelyk vertonen de herfens van een kalf, gelyk noch klaarder gezien werd in Fig, 27. Het welk een kluit bloed- fteen is die vry hart en fwaar van gewigt is, Deszelfs oppervlakte blinkt als gepoly(t{taal, van binnen is dezelve roodachtig van koleur, byna als roeft van yzer. Uit deszelfs Bafis komen zo veel half ronde knobbels , op zo= danig een zonderlinge wyze, uitte botten, dat zy zeer natuurlyk de herfens van een kalf komen te vertonen. * Van deze zoort van bloed-fteen is aan my een ftukje toegezon- den, door myn vriend van Rotterdam , ge- Iyk als uitgebeeld werd in Fig. 28. De ope pervlakte ís door deszelfs uitpuilinge van ge- daante als een Roos, en enigzints blinkende, als glad yzer. Deze uitpuilingen fchieten draads gewyze uit deszelfs Bafis. Deszelfs koleur is van buiten als taal overal bevlekt met rood, maar van binnen is de koleur zo rood als rood-aard. Als het zelve met een punt die nat gemaakt is werd geftreken op een * Vid. Mufeum Cakeonrienum Veronenfe, Sel. 3. ' January, February 1723. #42 een wit pampier , laat het na een rode ftreek. Het welk echter na verfcheide ftrykingen niet gekchiet, Maar gefchrapt en nat gemaakt zyn- e, wederom een fware rodeftreep. De hans den werden door het behandelen van deze, als ook van alle andere zoorten rood ge- verwt. Deze zoort komt in volheid van ko- leur , en deugdzaamheid ook nader aan de eigentlyke en befte bloed-fteen als de andere zoorten van de Schiffus, of Íplytformige bloed-fteen , hoe meer de bloed-fteen kluic- achtig ,.digt en gefatureert van koleur is, hoe dezelve nader {chynt aan de befte zoort van rood-aard. 6$. : De Bloed-ftenige knoop , is een {plytfor= mige bloed-{teen, die niet alleen van de an= dere verfcheelt in gedaanie, maar ook zeer in zelfftandigheid , hardigheid en gebruik. Zy werden veel gevonden in Meiflen te Geur, te Annenberg, te Salfeld, volgens de getui- genifle van Ercelius, en ook op andere plaat- zen. Zommige van deze knopen grocijen _ volgens de waarneminge van: Agricola * tot de grote van een Okkernoot. De gedaante van dezelve is ongelyk. Zomtyds een wei- nig gedraaidt , en veeltyds zodanig als wy dezelve hebben uitgebeeld + mer Ïig. 29. Als „deze knopen van bloed-fteen werden doorge- {lagen , zyn zy van binnen zeer dicht , vaft K 2 en ® De Natura fofilium lib. v. Ì Vids ctiam apud Baufchyum lib. &ci 148 Natuur- en Konfl-Kabinet , en blinkende als een digt en valt metaal. De- ze knopen zyn in hardigheid wel enigzints ongelyk , maar zommige zyn zo overmatig hart, en valt, dat zy op een aanbeeld gelegt zynde, de flagen van fwaare hamers komen te wederitaan; en dat zelfs de vyl op dezel- ve geen vat heeft. Daarom werden zy ge- polyft , en door behulp van het rad geflepen. Want de Goutfimits gebruiken dezelve om mede te polyften het bladgout, dat zy op het zulver gelegt hebben , om te vergulden ; of ook wel om met dezelve te polyften , de Foelie, die onder de edele gelteentens gelegt werd enz, 66. Zommige bloed fteen groeid met een witte kort, die de gedaante heeft van Oefterfchul- pen, daar dezelve ook naar genaamt werd. Het yzer groeid zeer veel in roodachtige {teen of aarde, gelyk als ook de bloed-fteen en alle deszelfs zoorten. «Want de knoop-bloed- fteen groeid zelfs gewoonlyk ín een roodach- tige yzer-{teen , volgens de getuigenifle van * Balthafar Rofzlern, Hoewel echter deze knoop-{teen veel meerder overeenkomft met het yzer heeft, als.met de bloed-fteen. Want aan deze knopen geven de Hoogduitfchers den naam van Glasz-Kopff ; en dewyl de- zelve vry wat onderfcheiden van gedaante zyn, verkopen de Berglieden alleenlyk maar voor bloed-fteen, die wat langwerpig en fpits % Specul, Metallurg. lib, 1. Cap, 35e * u - | | | Sfanuary, February 1723: 149 {pits zyn, gelyk als wy in Fig. 29. uitgebeeld, hebben. Zommige van deze knopen,,zyn bleek bruin, deze zegt Rofzlern dat een op-= regte ftaal-erts zyn, het welke om derzelve hardigheid ook zeer waarfchynelyk is. De meefte fplyt-formige bloed-{leen groeid in. de gedaante van een wigge, zommige zeer breed, andere fial, andere groot en andere klein, gelyk als uitgebeeld werd; Fig. zo. van de- welke de groot (te ftukken zomtyds tien twaalf en veertien ponden fwaar zyn. Zomtyds groeid de bloed-{teen in de gedaante van ke- gels, op de wyze als de kegel-fteen. 67- De vermaarde Bergkundige Encelius ver- haalt dat in die plaatzen als te Geur , te An- neberg, te Salfeld, enz. Alwaar de knoop- bloed-{teen genoegzaam gevonden werd, ook een bloed-{teen gegraven werd, die in navol- ginge van Plinius Trichrus kan genaamt wer- den. Dezeis uiterlyk {wart , maar op drie verfcheide plaatzen aan de Wet-fteen geftre- ken zynde, geeft dezelve ook drie verfcheide zappen, aan de wortel fwart, in het midden rood , en boven bleek. Deze behoort ook onder de knoop-bloed-fteen , want dezelve js ongemeen harten gedraait, De Hematí- tes die de gedaante vertoont van herzens, groeid volgens de getuigenifle van Kentma- nusin het Hercynfche woud , in een zeker zoort van fteen , die zeer hart en afchgraauw van koleur is, met een uiterlyke huit, die de koleur vertoont van yzer, overal op deszelfs K 3 OR 4só __Natuur- en Konft-Kabinet, oppervlakte met gaatjes doorboord, Hier uit blykt dat de moer van de bloed-fteen niet altyd de gedaante heeft van rood-aard. Hoe- wel wy echter niet ontkennen, dat de rood- aard en de bloed-fteen genoegzaam als ver- enigt zyn, en dat zelfs met die bloed-fteen, die in afchgraanw of anders gekoleurde fteen komt te groeijen, rood aard verenichtis. Van de kragten en het gebruik van den bloed- fteen als ook van enige proeven omtrent den zelven in ’t werk geftelt , zal ík niet tegen- woordig , maar na dezen, als ik van de fte= nen in het byzonder kome te handelen fpre- ken, en enige proef ondervindingen van de- zelve mede delen, tegenwoordig is maar myn oogmerk, om den Lezer uitde verfcheide wyzen van groeijinge en gedaante van de ‚ bloed-fteen aan te tonen , dat de natuur op wverfcheide wyze de fleen gewafzen komt voort te telen, en tot zeer byzondere en aanimerkely= ke gedaantens doed groeijen. 68. De Rood-aard, die de tekenaars en Tim- merlieden dagelyks gebruiken, groeijt zomn- tyds tot zodanig een vafte zelfftandigheid, en hardigheid, dat zommige van deszelfs zoor- ten meer onder de zagte ftenen , als onder de Aardens behooren geftelt te werden. Daar- om noemen de Duitfchers dezelve ook rot= tel-ftein: Om dat ook dezelve is de moer- fteen, of moer-aarde , in dewelke de bloed- fteen werd voortgeteelt, zullen wy, tot op- helderinge van de natuur en enn jrk | es SFanuary , February 1723. II des bloed-fteens, een weinig {preken van de _rood-aard. De rood-aard werd meeft gevonden inde yzer-mynen, of onder de Saxeen grove gefteentens in dewelke yzer-erts groeid. Zom- tyds werdook rood-aard gevonden in de goud- mynen, zulver-mynen,en koper-mynen. Maar dew yl ook in meeft alle zoort van metaal-groe- ven yzer-erts, of yzer-fleen of yzer-aarde ge- vonden werd, is het niet te verwonderen dat de rood-aard ook zomtyds in dezelve komt te groeijen. Want de rood aarde is niet an« ders als een yzer-aarde, of yzer-fteen; gelyk als dezelve ook in zamentrekkentheid ‚en ko- leur overeenkomt metde Sil, of Oker, met de bloed-fteen , en ook met het roeft van yzer. Zeer dikwils werd de rood-aard ook gevonden in deszelfs eigen aderen, of als een rode aarde, ef als een rode Saze , in de wel- __kede yzer-erts, bloed-fteen, Sil enz. gevon= den werden. Meeft alle rood-aard die aan de Saxe is valt gelegt, is gemeenlyk een kleu- rig en daarom ook beter als de andere, De rood-aarde die niet aan de Saxe gehegt komt te groeijen word gemeenlyk voort geteelt in kluiten, die van buiten geplekt en met vlak- ken zyn. Ten opzigte van de koleur , kan de rood.aard in drie zoorten verdeelt werden, als ; die zeer hoog rood is, 2. die in deszelfs rood ook wit is, en 3. die tuflchen wit en rood is. Ten opzigte van de hardigheid kan de rood-aard insgelyks in drie zoorten ver- deelt werden, als 1. die zeer zagt is, aan de handen kleeft, en de zelve zeer befmet, 2. die een weinig grover is en aan de han- ae den 1sz Natuur-en Konft-Kabinet, den maar weinig afverft , en 3. die hart is, op de wyze als Saxe, of fteen, en aandehan- den niet zonderling afverft , als na dat zy door water bevogtigt is geworden. Deze ‘werd door de tekenaars, íchilders en tim= merlieden gebruikt, en ís noch zeer onder- fcheiden , gelyk ook de bovengemelde zoorten. Want zommige is middelmatig in vetheid, en dorheid , zommige is zeer digt en hart, andere is zagt en middelmatig van vetheid, en dorheid. Zommige is licht, en hart, of licht en zagt , en middelmatig van vetheid, of dorheid. Andere is middelmatig hart, of middelmatig zagt. Zommige rood- aard is ongemeen hart, of zagt, of tuflchen beide, maar ook te gelyk uitftekend vet, of uitftekend dor en mager. Gelyk alsde Hoog- duitfchers de harde en fteenachtige rood-aard Rottelftein noemen, geven zy aan de zagte tood-aard den naam van Weich Berckrotel. 69. Niet tegenftaande de rood-aarde te zamen= trekkend is, word echter zomtyds rood-aard gevonden die zeer zagt van fmaak en weinig te zamentrekken is. Maar deze ís dan zeer vet. Want de vetfte rood-aard is minft te za- mentrekkend. Zodanige werd volgens dege- tuigeniffe van Agricola * gevonden in’ Hil- desheims. Dezelve is kluitachtig , zeer hoog- rood van koleur , van een goed zap en zagt van finaak, Want zo ras als dezelve op de tong £ & De Natura foffilium, lib. 2: Sannary, February 1723. 153 tong gelegt werd. komt zy te finelten als But- ter. Te Ellebogen werd rood-aard gevonden _ die roodachtig wit is, gelyk als ook tufïchen ’ „Marpurg en Suenesburg deze is te zamen- trekkende en heeft dezelfde kragten als de Terra Lemnia of rood-aard van ’ eyland Lemnos. Zodanigezagte en verte rood-aard behoord onder de Rubrica Sinopica , of Sino= pifche rood-aard, gelyk wy hier achter zul- Jen aantonen. De rood-aarde van Armenie, of Zerra Armenie , werd zodanig genaamt, om dat dezelve groeid in Armenie by de gren- fen van Cappadocie. Deze is bleek van ko- leur, maar echter dicht, en fwaar. Zy groeid in kluiten die de gedaante van zagte teen ver- tonen. Zy is vryf baar en zeer te zamentrek- kende van fmaak, en werd in zeer veel on- gemakken en ziektens met veel vrugt ge« bruikt. In Duitfland werdook op verfcheide _plaatzen, als in Bohemen, te Voitlande, by Reichebach, en by Francberg , rood-aard gevonden die geel van koleur is, en in de gedaante van kluiten komt te groecijen in des- „zelfs eigen Aderen. De ingezetene verwen „met dezelve het Leer, en die van Bohemen gebruiken dezelve om mede te fchilderen. Maar de Duitfchers geven aan dezelve den naam van opregte Oker. Volgens de gee tuigenifle van J. Kentmarrus Nomex clatura verum folium werd rood-aard gevonden, die zeer zuiver en ook fimeltbaar is by een dorp in het T'hurings , met dewelke de T'hu- ringers. hunne Dakken van de huizen rood fchildegen; Dezelve is hart ;-en ook bekwaam CML) K 5 voor 154 Natuur- en Konft-Kabinet , voor de timmerluiden. Zy noemen dezelve Doringifch Rotel Kagel, Encelius de Re me- tallica. Lib. 2. Cap. 27. getuigt : dat-by wel rood aard gezien heeft aan de boorden van de Vloeden, gelyk als aan de elfftroom, en in het Thurings gebied zyn vaderland in de Gar- _ mersdorfervliet. Dit is ook zeer gemeen Overal daar ftaal wateren , en Okerachtige bronnen gevonden werden. Omtrent de bron Piermont heb ik met zeer veel vermaak een groot getal beekjes en vlietjes gezien , door dewelke het water , dat zo helder. en door= fchynende is als kryftal, heenfnorden, over een grond die zeer íchoon en aangenaam rood is, en uit Okerachtige aarde of rood-aarde beftaat. Zommige rood-aardens zyn zeer fcherp, en door de kragt der onderaardfche hitte veel gedroogt en als gebrand , deze wer- den veel onder de metalen gevonden, en zyn verfcheide van koleur of geel, of ros, of rood „ of purper. Zy zyn bytende en weg- etende gelyk als de Oker daar zy zoorten van zyn, maar niet wel door namen onderfchei- den werden ; behalven die geel is, en daarom geele Oker genaamt werd. Zy komen veel overeen met het Gaput Mortuuim Vitrioli , of de aarde uit dewelke de-zuure oly ‚ of geeft van vitriooluitgeitookt, of uitgebrandis. Wy mogen hen ook wel houden voor een vitri= ooi-erts, die door de onderaardfche hitte ge- calcineert of gebrand is, Alle de zoorten van rood-aarde, die Okerachtig of bytendeen wegetend zyn, geven te kennen dat zy meer metallyn, en yzer-of vitrioolachtig- zyn, pn ie Fanuary, Februâry 1723. 155 die zoorten van rood-aardens die zagten vet, of maar alleen!yk te zamentrekkende en niet bytend of wegetend zyn. 0. De uitdampingen An de yzer-aderen , in dewelke door de onderaardfche hitte het yzer gekookt werd, geven aan de aarde en (teen, door dewelke zy doorwazemen en indringen, zomtyds een gele koleur als den geel Oker, of Sil, en ook wel een rode koleur ais de rood-aard of als de bruine Oker. Op de plaa:zen daar zeer veel yzer-bergen of yzer- aderen gevonden werden is de teel aarde der boven gronden dikwils zelfs hoog-geel van koleur, en ook zomtyds wel hoog-rood, ge- Iyk ik de teel-aarde van Pirmond omtrent den bron, en by Lughden gevonden hebbe. Her is zeer waarfchynelyk , dat in Groenland of Spitsbergen , ongemeen veel yzer aarde is, waùt onder een groot getal Kei-fteentjes, en {tukjes Erts dewelke my onlangs gebragt zyn, hebbe ik zeer veele gevonden, dewelke yzer- ertzig, en ook enige die koper-ertzig waren. Ook is het aardryk aldaar in de Valleyen op zeer veel plaatzen zo hoog rood als rood- aard. Diergelyke zoorten van gele en rode- aardens moeten ook onder derood-aard van dewelke wy tegenwoordig, handelen geftelt “werden, om dat zy hun Tin@uur van het | _yzer ontvangen en vervolgens yzerachtig zyn. |_Als wy alle zoort van zagte-teen, of aarde, die deszelfs gele, of rode, of bruine koleur van het yzer trekt onder het geflagt varr de E OER, rood. 156 _Natuur- en Konft-Kabinet ; rood-aard ftellen, maken wy opdie wyzeeen geflachts Charaêter, dat onaf{cheidelyk is, en waar door de rood-aard onderfcheiden werd van alle andere rode-{teen of aarde, die geel < rood of bruin van koleur , maar niet yzer- achtig is ; gelyk als by voorbeeld het Auri- pigment of geele Arfenium , de Sardaraca of rode Arfenicum , of de rode Cinaber of K wikzulver-erts, en verfcheidetandere ttenen, kluiten en aardens die wel van koleur zyn of geel, of rood, of bruin, maar niet van een yzerachtige natuur. Ik heb waargenomen dat het gebergte in het welke de natuur veel yzer komt te koken of voort te telen, ongemeen veel ftookt, en des morgens, of op zommi- ge tyden, zeer vele en fware fwarte nevels en dampen uìt hunne toppen en fpitzen na bo- ven dryven. Waar uit genoegzaam blykt, dat in de yzerachtige gronden veel onderaardfche hitte werd gevonden. Als wy ook acht geven op de key-{teen uit dewelke zomtyds yzer gekookt werd, en die vanalderhande zoort veel gevon- den werd in de Sil of gele Oker , ontdekken wy dat dezelve ongemeen vol vuur is, waarom wy ook aan verfcheide zoorten den naam van vuur-fteen geven , of ook wel van {wa- velachtige Key , om dat dezelve is vitriool- achtig en fwavelachtig gelyk als het yzer. De rode koleur van de meefte yzer-ertzen , of yzer-ftenen, of yzerachtige aardens en wate- ren, is ook geen geringe getuige van de onder= aardfche hitte daar ik tegenwoordig va Ípreek. Want het is aan de metaalkundige wel bekent , dat veel mineralifche ftoffen aah e January, February 1723. E57 e hitte een rode koleur verkrygen. Zommi- e aarde die wit, of blauw is, verkrygt door et branden een gele koleur , of bleek geleof veel witte kKolenr, gelyk als blykt aan dege- e klinkert, die van dezelve gebakken werd. oor een fterke graad van hitte zien wy de ele aardens een hoog-rode koleur aanne- nen , gelyk als de gele Sil of Oker door ’t uur de koleur van rode Oker verkrygt, of elyk als de gele of anders gekoleurd , knip- arde, door het vuur zeer hoog-rood werd; ls wy zien aan de dakpannen , aan de rode loer ftenen , aan de potten enz. die van de- elve gebakken werden. Het rood van deze potten , pannen en ftenen is niet anders als e Oker, die in de knipaarde was, en door jet vuur hoog-rood gebrand is. Ook is het ood van rode-ftenen, potten , pannen enz. riet anders als de rood-aarde, daar ik tegen- woordig van {preek , als dat deze door konft, en de rood-aarde door de natuur gekookt erd. Anderzints zyn zy beide van een bee inzel, namentlyk van de yzer-erts, of de itriool en fwavel des yzers. Ook isde brui- ne of bruIn rode Oker, die van de gele Oker door ’t vuur gemaakt werd , niet anders als e rood-aard, daar wy van handelen. Door et vuur werd de fwave!l, die in de Oker is, eexalteert. Daarom werdde gele Okerrood, elyk als de knipaarde die in rode lteen-pan- nen of potten overgaat ‚om dezelve oorzaak of exaltatie van de mineralifche fwavel. Dat de ‘wavelachtige en zelfs ook de olyachtige din- en een rode koleur verkrygen, door de A „Hin warns en 4 Û * 258 __Natuur- en Konft-Kabinet, warmte van het vuur, blykt aan de fwavel, die met alderhande olien tot een balfem be- reid werd , en aan ontelbare zappen , liqueren, balfems, Tinêturen, fyne olien, die door de » waimte roder en hoger van holeur werden, Wy konnen zelfs door het geweld van het vuur het yzer tot een hoog rood poeder Cal- cineren , gelyk als elk een in de glas ovens kan beproeven, als hy vylzel van yzer of (taal in een bal , die van pypaarde gemaakt is, be= fluit, en zeer lang in het vuur laat blyven, zal bet in geflote poeder in een hoog-rode Crocus martis overgaan. k 71. De reden, waarom ik geen wezentlyk on- derfcheid ftel tuffchen de gele Oker enderood=_ aard, is, om dat zo wel door de natuur als door de konft van de geel Oker rood-aard voortgebragt werd gelyk ouwelinx al is aan= gemerkt van Theophraftus en Diofcorides, en zeer kragtig beveftigt werd door den oog getuigen en uitmuntenden berg-blom Chrifto=_ phorus Encelius * de gemaakte rood-aard (zegt hy) werd van de Duitfchers Braun Rot- tel genaamt , deze werd van Oker gebrand. Ik beb by de vloeden zomtyds Oker gevonden die half rood-aard geworden was door de hitte van de aarde, of van de Son. +} Diofcorides ge- tuigt ook, dat in het weftelyke gedeelte van Iberien Oker, die als gebrand en ín rood-aard vers %* De re metallica, Lib. 2. Cap. 27; … …t De materia medica, Lib. v- Cap. 724 Fanuary, February 1723. 159 verandert is, gevonden werd. Alhoewel tuf= “ fehen de Oker en de rood-aard, ten opzigte van deszelver yzerachtig begingzel, geen we- zentlyk onderfcheid is , werd nochtans cen groot onderfcheid gevonden tuflchen de Oker en okerachtige rood-aard, en de rood-aarde of fteen die wy gebruiken tot teken pennetjes, en die by de fchilders, tekenaars en timmer- lieden gebruikt werd. Want zommige van dezelve is zeer vaft , fteenachtig , hart, fyn van zelfltandigheid , hoog-rood, vol van ko- leur en zagt, of ligtte zamentrekkende van fimaak , zonder enige wegetinge of bytinge. Daar de Oker en de okerachtige rood-aard, gelyk wy aangetekent hebben , bytachtiger, fcherper , en wegetende is. Als de vitriool geeft, en yzerdamp komt te dringen en te Eeen een zeer vette en fyne kley , en dat dezelve door de onderaardíche hltte ge- “bakken werd tot rood-aard , zal deze niet zo fcherp en bytend zyn, als de rood-aard die | van de Oker groeid, of in dewelke noch | _weel fcherpe en bytende vitriool delen zyn in- | _gewikkelr, of die uit een grove en wrede, ef yzerachtige-erts , of liem , of knipaarde, die door de onderaardfche hitte tot rood- aard gekookt is, beftaar. Wantde zuurtem- perende kragt van de vette kley, of fyne aarde, of alkalyne fteen breekt de punten en Anydende fwaartjes van-de vitriool geeft. Als de gele Oker gebrand, en in-Azyn uitgebluft Werd, verkrygt dezelve een Bruin rode ko- leur, die zeer hoog is. De natuurlyke Oker is zomtyds zo-hoog geel, dat dezelvevry wat komt 160 _ Natuur- en Konft-Kabinct, komt te fwemen na zommige zoorten van rood-aard die geel rood zyn, Zodanige Oker « getuigt Joh. Kentmanus dat te Breffel ge- vonden werd die van koleur is als Saffraan. Het welk buiten twyfel veroorzaakt werd, door de meerder onderaardfche hette ; dat dezelve hoger van koleur werd als de gele Oker van Goflar, of de gemene Oker of ge- meen Oker-geel. Het twede onderfcheid tffchen de geel Oker en de rood -aard is de koleur. Want de regte koleur van de befte rood-aard is zeer hoog en fchoon rood als bloed, en de regte koleur van de geel Oker is licht geel byna als de auripigment of het konings geel. Het darde onderfcheid tuffchen de Oker en de rood-aard is ook de vetheid of magerheid, want de Oker is veel fchraalder, en dorder , en de rood-aard veel vetter en zagter 72 Na dat wy getoont hebben waar inde Oker van de rood-aard verfchilt, zullen wy wee ll derom aanmerken waar in dezelve overeen= komen. Alst. dat zy beide afkomtftig zyn if van het yzer opdrogend en zamentrekkend ff zyn. 2. Dat zy beide in de yzer aderen, inf de yzer-erts, en ook in hun eigen aderen ge= vonden werden. 3. Dat zy beide komen te groeijen tot kluiten, of tot aarde, of tot fleen. Gelyk wy aangemerkt hebben van de gele Flus (teen of Fluor, die zomtyds niet anders is als Sil of Oker, want de Sil heefti} dikwils de gedaante van zagte en glehieeg b January, February 1723. _ xÓr In de gedaante van kluiten werd de Oker op zeer veel plaatzengevonden, alsook in dege- ne van aarde. Lachmund getuigt * dat in ’t Hildesheims Oker gevonden werd in zele kluiten , dat tuflchen Alfeld en Eimber ker groeid. die zomtyds de gedaante van _ Defter-fchulpen vertoont, en dat tuflchen het _ lurp Hafda en het plaatsje Sarftend Oker ge- onden werd die in de gedaante van pypen roeid. Encelius befchryft vier zoorten van Jker 1. fteenachtige, ‘2. poeder als de rood- rde, 3. grove droge aarde die geel is, 4. Iy- nige of taye Oker enz. De Oker, en de ood-aarde werd zeer dikwils by malkander revonden in het gebied van Neurenberg , daar juwelinx zeer veel yzer gegraven werd en joch hedendaags ongemeen yzerryk bevonden werd. Valerius Cordus f getuigt dat de yzer verken van Amberg zeer ryk waren , dat in lezelve zeer fchoone bloed-fteen gevonden wierd die uitwendig {wart was, en veel yzer itleverden : als ook zeer veel Oker , dieyzer oeftig was, aan dewelke zy den naam van beber-ertz gaven, en die ook fchoon yzer uit- everden; Dat noch in die zelfde yzer groe- zen gevonden wierd rood-aard die hart was, mn op de wyze als de Hematites uitwendig erachtig van glans. J. Jac. Bajerus getuigt, Ff dat noch tegenwoordig uit die yzer groe- _… VIII Deer, L ven Pr Ee _%* Orydographie Hildesbeimenfis SeÀ, z… Cap. 4. ‚ tT Syl. Var. Obfer vat. t Orglographig Norica, Cap. 195 zóz Natuurs en Konft-Kabinet; ven goed yzer gemaakt werd. Dat in dezelve niet alleen nach gevonden werden de fwarte Hematites, daar Cordus van fpreekt , maar ook die knoop bloed (teen, van dewelke wy gefchreven hebben, die zo ongemeen hart is, dat zy de hamerflag op het aanbeelt verdraagd, 4ls yzer blinkt, van de duittche Glafzkopfge= naamt, en van de Gout-fimits om te polyíten gebruikt werd. De oude maakte el werk van de Rubri- ea Sinopica of de Sinopifche rood-aard. Dio- fcorides zegt * dat dezelve was fwaarwigtig, digt, van gedaante of koleur als lever, zon- der enige tteenachrigheit eenkleurig en door water ontbonden zynde gaf dezelve zeer veel ftoffelykheit uit. Zy wierd gegraven in Cap- padocie uit enige fpelonken of diepe putten; en na dat dezelve wel gereinigt en gezuivert was over gezonden in de ftadt Sinope, al- waar dezelve dan verkogt wierd. Alfchoon deze rood-aard in Cappadocie kwam te groei= jen, wierd dezelve echter naar de ftadt Sino- pe genaamt. Deze ftadt Sinope is naderhand door de Turken , onder welkers gebied de- zelve is , Sinabe genaamt. Dezelve is een Ze ftadt van Paphiagonie of het hedendaags Bo!li, een Landfchap tuffchen de Pont Euxin en Galate. Aan welkers Oofterfche gedeelte Cappadocie komt te grenfen. Hej welk de oorzaak was „ dat deze rood-aard. zeer licht over te brengen was uit Cappadocie in Paph- lago= * De materia medica Lib, 5. Cap. 71. __ Fannary, February 1723. 163 Jagonie, en vervolgens te Sinope. Dezeftad is-ouwelinx zeer vermaard. Zy was de hoofd plaats van Pontus , en is de geboorte plaats vanden Hondfchen Diogenes, en de Koning- Iyke ftadt of fitplaats geweelt van den Groten Mithridatus Koning van Pontus. Diofcorides getuigt dat deze Sinopifche ofdat beter is Cap- padocifche rood-aard , bezat een opdrogende, en als verftoppende kragt, die te gelyk ookte zamentrekkende was. Waarom dezelve zeer veel gemengt wierd met wond pleifters , en opdrogende en zamentrekkende paftillen , en ook met een Ey gemengt ingenomen wierd, om de buik te floppen. Sy wierd ook gegeven voor verfcheide gebreken in de lever. Uit het welke genoegzaam blykt dat deze rood-aard moet geweelt zyn van een fyne en vette zelf- ftandigheit, en meer een Bolus als een kley of leem. Verfcheide van de later fchryvers heb= ben wel enige meldinge van deze Sinopifche rood-aard gedaan, maar niemant heeft tot noch toe aangetoont , welke rood-aard van alle de zoorten, dieaan ons bekent zyn, eindelyk die gene is dewelke de oude de Sinopifche rood- aard noemden. Andr. Matthiolus * oordeelt, dat onder alle de berg ftoffen geen gevonden werd, die met deze rood-aard meerder over- eenkomft fchynt te hebben als de Bolus van Armenie. Maar deze Bolus is niet zo hoog van koleur als de Rubrica Sinopica van de- welke Diofcorides fpreekt , hoewel Plinius verhaalt dat wel drie verfcheide zoorten van inopifche rood-aard gevonden wierd. Als L 2 een ‚ & Commentar, in lib, v. Diofcoridise 164 Natuurs en Konft-Kabinet, een zoort die rood was, een zoort die min= der rood was, en een zoort die tuffchen rood en bleek was ; en dewyl deze drie verfchei- dentheden ook in de Bolus van Armenie ge- vonden worden, zoude het gevoelen van Mat- thiolus aannemelyk zyn; temeerder, omdat in de Bolusdezelfde opdrogenden, ftremmen- de, opftoppende , en te zamentrekkende kragt gevonden werd , en dat wy hedendaags de Bolus insgelyks onder de opdrogende plei- fters-, en tegen de loop, en enige gebreken van de lever komen te gebruiken. Manardus van Ferrara gedenkt by Matthiolus ook van een Sinopifche rood-aard die van een witach= tige koleur was, Dat de Bolus van inte gelyk als ook de bekend: gezegelde aarde van het eiland Lemnos mede onder de rood-aard behoren, En zoorten van dezelve zyn ; dewelke fynder zagter en digter van, zelfltandigheid zyn , als de gemene rood-aard , hebben wy hier voor reeds aangemerkt. Want of een Aarde een weinig hoger of bleker-rood van koleur, een weinig harder of zagter, een weinig grover of fynder, een weinig dichter of tochtgatiger , en een weinig vetter of magerder van zelfftans digheid is, zulks belet niet dat dezelve onder de rood-aard geftelt mach werden ; Alsdezel- ve maar is opdrogende, (tremmende, zamen- trekkende, en vaneen yzerachtigen af komft ; en dewyt-ditlaafte vande Bolus van Armenie, en van de aarde van het eiland Lieemnos, van niee Jannary, February 1723. 16y piemant ontkentzal worden, is de Bolus van Armenie en alle andere zoorten van rode Bo- lus, en de aarde van het Eyland Lemnos , en alle andere rodeof gele aardens, die in kragten en hoedanigheden met die van Lemuos over- ‚ eenkomen, met goed regt te {tellen onder de ‚ food-aard. Omdante weten wat wy eigent- yk doorde Rubrica Srnopica of de Sinopifche rood-aard der ouden verftaan moeten „ ftaat maar te letten, dat dezelve niet anders is als alle vette, digte, fyne en roode, of geele, of bleekachtige Bolus, ofalderhandefyne, vette, digte, roodagtige aarde , dewelke is zamen« trekkende, firemmende , opftoppende, van Een martiale of yrerachtige natuur. Want de- ze komen met de eigenfchappen die Diofcori- „des van de Sinopifche roodsaard opgeftelt heeft overeen. Deze in water opgeloft zynde ver- fpreiden een groote hoeveelheid van ftoftelyk- heit van zich. Het is wel waar, ‚dat dezelve juift miet altyd hoog bruin rood, of leverkleu- rig, of ook een koleurig zyn , gelyk als Dií- _ofcorides vandeSinopifche melt, maar zulks ‚doed niet tot de zaak. Dewyl zelfs Plinius ge- tuigt van bleeke en ligtrode Sinopifche rood- aard, Echter is het aan de andere kant ook de „waarheid, dat alle deze verfcheide zoorten van de rood-aard, alfchoon dezelve van een yzer- achtige afkomft en heedanigheid zyn, niet | vaneen en dezelfde kragten zyn. Maar in cer veel hoedanigheden in dit opzicht van mal- anderen verfchelen. Want een Oker is veel vreder en droger , als een rood-aard ; een Oker= achtige rood-aard EAF een weinig vetter, 3 sh 166 Natuur-en Konft-Kabinet , én minder vreed, alsde Oker zelfs; een fleen- achtige en harde rood-aard verfcheelt weder- Om zeer veel van een aardachtige en vryf bare rood-aard; gelyk als ook een grove in kragten verfcheelt van een fyne, en een zeer vette van een rood-aard die byzonder fchraal is. Als wy de rood-aard in eenige wezentlyke hoofd zoor- ten wilden onderfcheiden, zouden wy onder de eerfte zoort konnen ftellen de gele Oker en deszelfs andere zoorten die meer of min Okerachtig zyn. De twede zoort is by my de rood-aard der werklieden , die wederom in verfcheide zoorten kan onderfcheiden wer- den van een weinig minder of meerder hart, of zagt, grof of fyn, vet of mager, ftenig of aardachtig, roder of rofler of geelder van ko- leur, en eindelyk houde ik voor de Derde hoofd zoort van rood-aard de vette, digte, fyne en veel ftoffelikheid uitgevende en ligt {meltbare Bolus, met alle dezelfs zoorten van rood, bleek-rood, geelachtig , geplekt met rode en witachtige plekken, of ook wel die aardens dewelke rodegezegelde aarde , als de aarde van ’teiland Lemnos, van Silefien, van Neureberg enz. genaamt werd. Want deze zyn niet anders, als zy goed en bekwaamzyn, als verfcheide zoorten van Bolus, of zagteen vette rood-aard, of liever zoorten van de Si- nopifdhe rood-aard der ouden, Door welke verdelinge alle de zoorten van de rood aard aart gebracht werden, r. onder de Oker, ‘2. onder het rood-kryt, en 3. onder de Bo- lus; in zo verre als dezelve zyn zamentrek- kende, en van een yaerachtige natuur, Wy Zous January, February 1723. 167 „den hier noch wel als een vierde hoofd zoort hebben konnen byvoegen de bloed-fteen , als een rood-aard die meer metallyn ‚ en verder tot de yzerachtige volkomenheid gebragt is. _ Om dat deze genoegzaam op zich zelfs kan gelaten, en met onaffcheidelyke geflagts merk- tekens onderfcheiden kan werden , heb ik zulks nlet nodig geoordeelt. Van de Drie boomer hoofd zoorten van rood-aard, werd de laafte Zoort alleen- 1yk maar inwendig in de geneeskuntt gebruikt. Want de Oker met alle deszelfs zoorten, en alle de Okerachtige rood-aardens, zyn te wegetende , te bytende, en te vreed om in- wendig gebruikt te werden, Maar de fchil- ders gebruiken dezelve zeer veel in de fchil- der-konft en om mede te verven. De twede zoort of handwerks rood-aard met alle haar zoorten is ook veel te dor, en te grof van de= Jen om inwendig gebruiktte werden; zy zou- de de maag te veel befwaren „en niet licht kon= nen ontbonden werden. Maar deze werd ge- ed van de timmerlieden , om hunne linien | mede te maken , en de fynfte van deszelfs | zoorten, diete gelyk vatten als zagte fteen | Zyn, werden gebruikt van de tekenaars , en ‚| ‘Wert voornamentlyk by de Italianen, dewelke [| zeer veel konttige tekeningen met deze roode aard gemaakt hebben gebruikt. De Handwerks | zood-aard werd ook op zommige plaatzen | gebruikt om van dezelve te bakken potten, | pannen, alderhande vaatwerk, en zelfs rode lu4 °, beeld- 268 Natuur-en Konft-Kabinet beeldjes. Op zommige plaatzên verven zy met dezelve de pannen van de huizen, en _ deszelfs wanden en muren. Ook werden _ „de twe bovengemelde hoofd zoorten te we- ten de Oker en de handwerks rood-aard zom- _ tyds wel gebruikt in de heel kunft , onder pleifters, zalven enz, Maar de derde hoofd _ zoort de Rubrica Sinopica of de Bolus, en verfcheide van deszelfs zoorten , werden in de genees-kunft zeer dikwils gebruikt , en tegens verfcheide ziektens met goede vrugt ingegeven. Daarom zal het niet ondien(tig zyn, dat ik dezelve by deze gelegentheid wat nader kome op te helderen. 76. Strabo getuigt dat uit Spanje rood-aard gebragt wierd , die voor de Sinopifche rood- aard niet benoefde te wyken. Waar uit blykt dat deze zoort van rode Bolus op meer plaatzen als in Cappadocie komt te vallen. Agricola getuigt * dat diergelyke kluitachti- ge, en bleekkleurige en zeer vette aarde , die zomtyds roodachtig en bleekachtig geplekt is, werd gevonden te Elbogen by het Durp Toterbifa, als ook tuffchen Marpurg en Su- enisburg. Dat dezelve is zamentrekkende en in kragten met de Terra Lemnia overeen komt. De oude hebben verfcheide name aan alle deze zoorten van Bolus gegeven die by de nakomelingen veel verwerringene reden twiften veroorzaakt hebben. Zy druk: te „& De Natura foffilium lib. xx; SFanuary, February 1723. _ 169 ten met deze verfcheide namen veeltyds za- ken uit, dewelke de eigeufchappen en hoe- danigheden der dingen niet betekenen. Ge- lyk als by voorbeeld de Bolus, die uit Cappa- docie te Sinopis gebragt en aldaar verkogt Wierd, noemden zy Rubrica Sinopica of Si- __nopifche rood-aard, de Bolus van het eiland Lemnos noemden zy Terra Lemnia of Lem- nifche Aarde, aan de Bolus van Armenie ga- ven zy den naam van Terra Armenia of Ar-= menifche Aarde. Paulus MEgineta en Aetius „Amidenus noemen dezelve de Armenifche kluit, en zyn daar ín nagevolgt van de*Ara- bifche geneesheren. Agricola verzekert dat op zeer veel plaatzen in Duicfland diergelyke kluiten, en wel voornamentlyk ín hunne ei- gen Aderen, die geelachtig van koleur zyn, gevonden werden , en wel byzonder in Bo- ‚ hemen, en ook niet verre van Reichenbach, en ook omtrent Francoberg. De Duitfche inwoonders verwen het Leer met deze Bo- _ dus. In Ongerien, in t Neurenburgs, by Hil- _desheim, en op veel andere plaatzen werden _verfcheide zoorten van diergelyke Bolus ge- vonden. Aan andere Bolus ward wederom den naam gegeven van Terra Sigillata of ge- gegelde aarde; een naam die in der daad ins- gelyks niets uitdrukt van de hoedanigheden „van de zaak die genaamt werd. Van dierge- “Iyke gezelde Aarde werden verfcheide zoor- ten gevonden. * Agricola getuigt dat hy ge- zien heeft tot Venetien paftillen of gemaakte ONM: Ls Brok- % Vid, Agricole Bermannauss 170 Natuur-en Konft-Kabinet, Brokjes van geelachtige Bolus , die uit Kon- ftantinopole overgebragt, en met Turkf{che letters gerekent waren , aan deze gaven zy insgelyks den naam van gezelde aarde, Van de Bolus werden alderhande koekjes en ta- bletten gemaakt te Konítantinopele en dezel- ve werden met veelderley letters getekent of gezegelt. Ouwelinx wierd ook de Terra Liem- nia of Bolus van ’ Eyland Lieemnos met de uitbeelding van een geit getekent of ingedrukt. Deze wierd ook gezegelde aarde genaamt. De Heer Baptifta Opizo gaf aan Agricola te Ve- netien Sinopifcherood-aardof Bolus , die vol- komen overeenkwain met de befchryvinge van de Sinopifchevan Diofcorides. Deze was noch niet in paftillen gekneet maar in klui- ten, gelyk als dezelve gegraven werd. Waar ut wy mogen befluiten datde Turken te Kon- ftant nopele noch tegenwoordig deze hoogro- de Bolus in ’t gebruik hebben , en dat hunne gezelde aarde dewelke zy in de Pelt met veel voordeel gebruiken , niet anders is als of de Bolus van Armenie, of de Bolus van Cappa- docie, die de oude Rubrica Sinopica, Sinopie fche rood-aard noemden, of de Bolus van het Eyland Lemnos, want dit Eyland is niet ver- re van T'hracie, en dewyl de Turken aldaar gebieden kan de Bolus van *t Eyland Liemnos ligt te Konitantinopolegebragt werden. Waar uit de Lezer kan zien dat alle die gezegelde aardens niet anders alsrode Bolus zyn. Want of de ene wat meer geel, of bleik, of rood, of geplekt is , zulks geeft in de zaak niet zo veel onderfcheid als zommige zich wel zou- den Sfannafy, February 1923. 194 den inbeelden. Want éen en dezelfde Ader van de Bolus, by voorbeelt die van Armenie, heeft meeft altyd aarde die in koleur van ho= ger of ligter rood, of bleek , of geelachtig, of geplekt van malkander verfcheelt. Dat al- le deze zoorten van gezegelde aardens vande Bolus van Armenie niet zonderling verfche- len in kragten is buiten tegenfpraak. Want Galenus getuigt zelfs van de grote dienft die de Bolus van Armenie in een zeer fware Pelt by zynen tyd gedaan hadde. De Arabifche geneesheeren {chryven ook aân de Bolus van Armenie een grote kragt toe in de genezinge van de Peft. Waar uit genoegzaam blykt, dat tuflchen de vermaarde gezegelde aardens, _€n de Bolus van Armenie geen ander onder- feheid is, als dat de ene opgemaakt is in koekjes of paftiilen en brokjes, en de Bolus in kluiten werd gelaten. Echter konnen wy _ noch zomtyds enig onderfcheid (tellen ; als by de Bolus díe tot paftillen gemaakt en gezegelt „werd, andere zaken gemengt werden: Gelyk als by voorbeelt daar Diofcorides gefchreven heeft dat die van Lemnos onder hunne rood- aard of Bolus bokke bloed vermengde , het welk zelfs de grote Galenus (die de grootfte onderzoeker van alle de oude geneesheren is van de kragten en aart en hoedanig- eden der Medicinale Stmplicia of enkelde” Îtoffen) heeft bewogen , om na Lemnos over te (teken, om teonderzoeken , hoe veel hok- ke bloed, en op welk een wyze zulks onder die aarde vermengt, en hoe dezelve gegraven wierd, Gelyk als ook die groorite rt cr r7z Natuur-en Konft-Kabinet, der Geneesheren (na Hippocrates) zelfs de moeite deed om te reizen naar Cyprus om aldaar de berg-ftoffen en koper-mynen te on= derzoeken , en ook naar Paleítina of het Jo- denland om de Afphalt of het Jodenpik dat uit de Dode Zee werd opgewurpen in den grond te onderzoeken. Maar wat eigentlyk — het bokke bloed belangde , dit bevond Ga- lenus, zo ras als hy zelfs te Liemnos kwam dat een Fabel was. Het is beklagelyk dat on- der onze hedendaagfche geneesheren zo wei- nig gevonden werden , die de fchriften van dien weergalozen Griek lezen, en noch min- der die dezeive in de grond komen te ver- ftaan. Het is voorwaar de moeite wel waar- dig , dat wy in deze overweging van de rood- aarde eens mede delen de ontdekkingen die Galenus omtrent de vermaarde Terra Lemnia of Bolus van ’t Eyland Lemnos gedaan heeft. 77: A Galenus verhaalt * dat de Zerra Lemnia, of aarde van *t Eyland Lemnos van zommi- e Lemnifche rood-aard genaamt wierd. aar uit klaarlyk blykt dat de gele Bolus ° zelfs by de oude onder de rood-aard geftelt is geworden. Andere zegt hy gaven aan dezel= ve den naam van het Lemnifíche zegel, om dat in het zelve ingedrukt was het zegel dat aan Diana was toegewyd. Hy getuigt dat deze aarde met een grote feefielykheid van een 7 * De Simpliciun medicamenterum faculatibus, ib, 1x. : January, February 1723. 173 een Priefter- wierd opgenomen en in de tad dk dat de grond niet wierde befproeid et het bloed van offer Dieren, maar om aan dezelve hunne dankbaarheid te betonen met Tarw, en Gertt, als tot een zoen-offer, Als nu de Priefter de Aarde in de ftad gebragt hadde, doorweeckte hy dezelve met water ‚en roerde dezelve zeer hevig door malkander. Daar na liet hy dezelve watftilftaan, en goot het water dat boven dreef zachtjes af, en de vette aarde die onder het water was, nam hy uyt het vat, en het overige dat in de gedaan- te van (teentjes, zaver of zand op de grond geraakt was, wierd weggewurpen : Deze vet- te aarde daar wy van gefproken hebben, wierd gedroogt tot omtrent de hardigheid van zagt geel was, Dan werden van dezelve brokjes gemaakt, in dewelke ingedrukt wierd het „Segel aan Diana toegewyd. Daarom gaven zommige-aan dezelve den naam van Sphra= Bida datzo veel betekent als een Merk-beeld of Zegel. Na dat nu deze aarde door de Priefter gezegeld was, wierd dezelve in de fchaduwe zo lang gedroogt, tot datalle vog- tigheid. was weg gewazemt. De, heuvel, „daar deze aarde valt beftaat „volgens de getuige- _mis van Galenus, geheel uit diergelyke Aarde, dewelke hy in drie zoorten onderfícheid. De ene dewelke wy befchreven hebben en die hy de Heilige aarde noemt : de andere dewelke hy den naam van Rubrica of rood-aard geeft, en dewelke hy zegt dat van de handwerks- dieden en timmerlieden gebruik wierd : en ge derde die zeer afvegende en bytende is; % an 174. Natuur en Konff-Kabinet, en die gebruikt wierd van die gene dewelke het linden en de klederen kwamen te waflen — en te reinigen. Waar uit de Lezer zeer klaar _ zal konnen ontdekken dat de laafte is ge-_ weelt een Okerachtige aarde, de andere on- ze bekende rood-aard, en de eerfte een rode of gele Bolus die gezegelt wierd. Galenus verhaalt ook dat op deze heuvel geen bomen of planten gevonden wierden, het welk zou- de kunnen veroorzaakt zyn door de fcherpe dampen van de ondergelege yzer: erts. 78. De Schryvers hebben goed gevonden om alle de zoorten van gezegelde aarde onder de Argilla of Lieem te {tellen , en dewyl zy tuflchen den Bolus en de Lieem of kley een wezentlyk onderfcheid ftellen , zouden wy volgens die order geen regt hebben om de ge- "_zegelde Aardens te (tellen onder het geflagt van de Bolus. Maar de gezegelde Aarde, die regt fyn, vet en Ímerig is, moet niet on= der de Leem of kley geftelt werden ; om dat dezelve door het vuur niet in fteen veran- dert, gelyk de regte Leem en kley. Want deszelfs lym-zap is niet zo beftendíg als het lym-zap van de Leem of kley tegens het vuur. Gelyk als ook niet is het lym-zap van de Bo- lus. Daarom behoren zy meerder onder de Bolus als onder de kley of Leem , en het uiterfte dat daar van geftelt zoude konne wer- den , is dat zommige gezegelde aarde een . Bolus is, die een weinigje meer drs enn yam. à Fanuary, February 1723. 175 paap. heeft als de kluitachtige Bolus van Armenie, maar niet zo veel als de potte- akkers kley of Leem-aarde. Als de kleyen pf Lieem-aardens volkomen droog zyn, zyn dezelve te hart, en te vreet, en te grof om e Ronden dienen voor gezegelde aardens, ohemen werd Bolus gevonden die zeer peel overeenkomft heeft met de Bolus van Armenie , zo wel in gele, rode en bleke ko= leur, als in vetheid zameutrekkendheid en zelfftandigheid. De twe zoorten van geze 4 aarde van Silefie, zyn niet anders als plus. De Heer Bajerus {preekt insgelyks in een aarde die in ’t Neurenbergs gevon- werd, en licht bruin van keleur , zui- en vet is , en die dezelfde krag en heeft s de Bolus van Lemnos, of de geregelde e van Silefien. Van het Eiland Walta werd ook een gezegelde aarde gevragt die al- met veel fecltelykheid van de Bolus toebereid werd. Myn beftek laat niet toe dn van alle de zoorten van gezezelde aar- ens te fpreeken. Het zal tegenwoordig ge= g zyn dat ik heb aangetoont, dat dezelve niet anders zyn als verfcheide zoorten van ‚ Bolus, dewelke na de gronden, in dewelke go te groeijen , en na de metaal dam- van dewelke dezelve bevrugt en door= | drongenzyn, en na derzelver kokinge of ryp- | wordinge, ook wertbleek in koleur,order fcheis. | den (waarte fynheid van delen en vetheid,mits- | gadersdat de rode, of gele,of bleke Bolus en ge- | zegelde aardens, die te zamentrekkende zyn, | Participeren aan de natuur des yzers , en ven | vols ED éh 1 { 276 Natuur-en Konft-Kabinet 5 volgens onder het derde hoofd zoort van de rood-aard ‚ namentlyk de Rxbrica Sizopica of Sinopifche rood-aard beboren. Als wy dan een Bolus hebben , die fwaar, lyvig,- fmerig, rood geelachtig , ot bleek-geeì, te zamentrekkend , opdrogend, verftoppende, 9 en van een martiale voorttelinge is, kon= nen wy dezelve gerultelyk gebruiken in de plaats van alle die hoog opgegeven en met 5 veel bygelovigheit opgehulde gezegelde of © Heilige aardens , gelyk als ik naderhand, 5 als ik van deze zaken in ’t byzonder ko-* me te handelen met eenige proeven en na- der bewyzen zal aantonen, het welk van te meerder dienft zal konnen zyn , om dat de goede gezegelde aardens, of de befte zoor= ten van Bolus, inwendige hulpmiddelen zyn _ van groot belang, en die tegenwoordig zeer verwaarlooft werden by de Geneesheren. EEND HE: | ) ) i ( JW) / F4 ” Janiwary enFebruarij 1 123. Wi rd Ure k/ ij I IN Á N / si il IN IN wa Jaar en Februari w723 Sn gon KABINET DER NATUURLYKE HISTORIEN, WETENSCHAPPEN, KONS TEN EN HANDWERKEN, Voor de Maanden MAART —- JULY 1723; Verciert enopgeheldert met Kopere Platen. Tr AMSTERDAM, By BALTHAZER LAKEMAN, Boekverkoper achter de Nieuwe Kerk; over de Molfteeg. 1724» rg Le dj { | NC zg NRR UT Alte ce gs on tern MantAunewatavt ua ik: 2 HON A VvE VEER ATW C % Au k E kes 55 Ta bera ot "Ì rete UPD. var ek ho iN Ph 0 vst c CT TEDIREENE 20 1010 Ve Pag. 3 Nek URe | E_N | KONST-KABINET. id Voor de Maanden MAART — JULY ijkrie WeS Twe en twintigfte Verhandeling van de ALGEMENE Natuurlyke Hifton rifchryvers, en in dezelwe het vervolg van het kort begryp, en de opheldering der Natuurlyke Hiftorie, en de Proef= kundige Wysbegeerte van ROBERTUS BOTLE, waar in gebandelt werd var de LUCHT. delinge van de Lucht noch verfcheide Proe- lk Ven , dewelke ín de lucht , die door konft gemaakt was, waren aangeftelt door den Here A z Boy- (4) Zie Natuur-en Konft-Kabinet, January en February 1723. van pag. tot pag. 46 incluys, I. LE heb in de laatft voorgaande (a) Verhan- Natuur- en Konft-Kabinet , Boyle, befchreven; maar zeer weinige van de- zelve nader Behoeven op te helderen of te ver- klaren; om dat de overige voor het verftand van elken Lezer genoegzaam bevarrelyk door dien hoogwaardig Schryver zelfs voorgeftelt waren. Die Heer heeft noch verfcheide proe- ven van alderhande zoort in het werk geftelt: of de betrekkelyke hoedanigheden van de lucht, én van vele zaken , dewelke mer de lucht een wederzydze gemeenfchap hebben, na te fpeu- ren en te ontdekken. En dewylik dezelve zeer bekwaam oordele om de gefteltheid des damp- krings, of van de lacht in dewelke wy teven, mer openbaar te maken; vinde ik my verplicht de voornaamfte en aanmerkelykfte van dezelve in deze onze NATUURLYKE HISTORIE VAN pe Lucent plaars te geven, Ze Op den 16. Maart 1677. ftelde de Heer Boyle een koper fmeltkroesje van anderhalf duim Dig- meter, in het welke loot gefmolten was, in een recipient voor dat her gefmolten loot noch be- gonde re ftremmen. De lucht wierd zeer fchic= Îykuirde recipient uitgepompt. Nadar het lood eindelyk in het kroesje geftort en koel was ge- worden, vertoonde het zelve een holie gedaante van de boven oppervlakte, welkers delen meer= der nedergedrukt waren, naar dat zy het mid- delpunt meerder naderden; nier tegenttaande het loot een bulrige gedaante aanneemt, als het in de lucht komt te ftremmen, behalven een klefn / putje her welke zich in het verheven middelpunt komt | Maart —= Puly 1723. 5 komt te zetten, Deze zelfde proef wierdop de zelfde wyze in een lucht ledige recipient aange- ftelt met'gefmolren tin, en wierd insgelyks van de zelve uirkomft bevonden, De oorzaak hier van is zeer wel te begrypen , daarom zullen wy ons met deszelfs uitlegginge nier ophouden. > Nier tegenftaande deze twe meralen langigenoe zeer heet en gefmolten in de recipient vertoeft hadden eer zy quamen te ftremmen, bragten zy echter geen van beiden eenige blazen te voor- fchyn, gelyk als de andere vuur-hete vogten, die altyd ip her lucht-ledige geweldig komen op te walmen, 3: Als de vafte zouten gefmolten werden in water , in zodanig een hoeveelheid dat het wa- ter geen mecr zour kan fimeltenof verfwelgen, en - zodanig een zwaar loog geplaatft werd in de lucht, fchier het zout Chryftallen op de opper- vlakte van het water en aan de kanten der va- _ ten, gelyk aan een iegelyk genoegzaam bekent is, De Heer Onderzoeker wilde eens beproe- ven of zodanig een Cryftal-fchietinge wel zou- de gefchieden in een lucht ledige plaats, Hier toe wierd gezer op den 2, September 1677. zo- danig een zwaar loog in een recipient, uit de- welke de lucht uitgehaalt wierd. Maar op den 15. September was noch geen Cryftal verfche- nen, Daarom wierde den recipient geopent en het loog uirgehaalt. De Heer Boyle oordeelt dac __dezeCryftal-{chieringe niet konde gefchieden, om _ dat in de lucht-ledige recipient, die wel geflo- A 3 ten 6 Natuur- en. Konft= Kabinet , ten was, geen uitwazemingen uit het water op, geheven wierden, en dat vervolgens de fyne zour deeltjes niet wierden vereenigt toc Cryfítal- len op de oppervlakte van her loog, gelyk als in de lucht gefchied, 4. Op den 6. January 1677. ftelde de Heer Boyle in een recipient fterkwater en vaft zout van Sal- peter ,dochelk byzonder. Na dar delucht uit den recipient was uitgehaalr , wierd mer behendig- heid her fterk water gegoten over her vafte zout. Hier door wierd veel konft-lucht in de lucht-ledige recipient voorrgebragr , gelyk als kwam te blyken aan de kwik van de lucht- peilder, die te gelyk in dien recipient ,geplaaft was. Deze konft-lucht wierd enigen tyd ge, laten in den recipienr, en na dat dezelve geo- pent was, wierd bevonden dar het vafte zour verandert was in falperer. Het fterk warer betaat voornameutlyk in de zure geeft van falpeter, en dewyl uit her vafte zout. van de falperer deszelfs zure geeft is verteert door het inwerpen van de kolen, gelyk bekent is, voeg- den zich de zure delen van deze geeft wederom in de pypjes van het vafte zout van de falperer., en bragt door die zamenvoeginge wederom {al- epter voort, gelyk als bekent is, darin deopen lucht gefchied, De zaak van dit onderzoek beftond hier maar ín, of her zelfde zoude ge- beuren ín een lucht-ledige recipient, en in de konft-lucht, diein dezelve, doorde opbruzinge van ditmengzel , voort gebracht was. De Maart — fuly 1723- 7 5. De Heer onderzoeker wilden eens bepros- ‚ ven, of de oly of het water niet een weinig zou- de konnen ingedrukt, en tor kleender volumen werden gebragt ‚ door het inparzen van de lucht, Den 12. Mey 1-77. wierd een phiool-glaasje met een zeer langen en nauwen hals, gevult met oly, tot op de helft van de lengte van den hals van her glaasje _ Dit phiool-glaasje wierd geplaaft in een recipient, in de welke by dege- wone lucht, noch ingeparft wierd zo veel lucht, dat de kwikin de lucht-peilder kwam te ryzen r20 duim boven deszelfs gewoonlyke hoogt: van ruim 29 of zo duimen engelfche maat. De oly wierd in den langen en nauwen hals van her phiool-glaasje bevonden een vierde van een duim lager te ftaan als te voren. De Heer Boyle oor- deelde dar zulks gefchiet was door de perzinge van de ingeperfte lucht, maar vond zich mis- leid, Want de lucht uitgelaten zynde tot des= zelfs natuurlyken ftaat , bleef echeer de oly her zelfde £ duim Jager {taan zonder op te ryzen tot de eerfte hoogte, en wierd geoordeeltr dat deze inzakkinge nier was voortgebragt, door de in= geperfte lucht, maar alieenlyk door koude : ce zelfde proef wierd hervar mer water in de zelfde ‚phiool te doen in de plaats van de oly, maar ra dar de zelfde lucht was ingeperft geworden in den recipient , wierd geen verandering gevon- den aan de hoogte van het warer in den hals van de phiool. De warmte of het vuur kan door een zeer geringen invloed daatlyk verande- 6e A ring 8 Natuur-'en Konft-Kabinet ; ting aan het water toebrengen, maar de ingee erfte lucht geenzints, gelyk als uit deze proef wam te blyken, 6. De Heer Boyle hadde het vermoeden of niet wel de oorzaak mochte zyn, dat het water zich niet het alderminfte liet inperzen van de ingeperfte en in malkander gedrongen lucht, om dat mifchien de lucht-deeltjes , die in de pypjes van het water mogten gedrongen, en door het water enigzints verfpreid mogten zyn, zulks kwamen te beletten, en vervolgens door hunne wederftrevinge en egale in eengedrongent- heid mert de ingeperfte lucht, de oorzaak waren dat het water door de ingeparfte lucht zich in geen kleinder volumen konden laren indrukken, Om nu eens te onderzoeken of de geperfte lucht niet wel eenig vermogen zoude hebben om het water, of de brandewyn, of diergelyke een vogt enigzinrs te konnen dringen in een kleinder wolumen, als belet wierde dar de lucht onmid= delyk toegang tot zodanig een vogr hadde, bedagt de Heer Boyle de volgende proef, In het boven gemelde phiool-glas mer de lange hals, wierd op den 14 January 1678. zo veel brandewyn gegoten, dar omtrent een lengte van de hals des phiools van drie duim ledig gelaten wierd, Dewyl deze plaars nu mer natuurlyke lucht gevult was, befloeg de Heer onderzoeker het phiool-glas zo lang met de warme handen, dat daar door aan de brandewyn zo veel warm- te wierd mede gedeelt, dat dezelve in hetnauwe PyP- Maart — july 1723e 9 pypje of den hals van de phiool zo veel kwam op te ryzen, dar dezelve tot boven toe met de brandewyn vervult wierd, en vervolgens de lucht, die in de ruimte van drie duim lengte _ van de hals geweeft was, geheel uitgedreven wierd, Ditphiool-glaasje wierd voorzichtig het onderfte boven gekeert, en mer de vinger be- let, dat geen de minfte brandewyn uit her zel- ve konde uirftorten en dus geftelt in een bakje, met kwikzilver, als wanneer de vinger van de openinge van het pypje wierd afgenomen. Zo ras als nu de brandewyn wederom kout was geworden, rees de kwik rorsop de hoogte van drie duim in den nauwen hals van her phiool- glaasje, perzende de brandewyn juift zo verre na boven, als de zelve door de warmte uitge- zet was geweeft, Her kwik-bakje mer de in- geftelde phiool wierd in deze hoedanigheid ge- plaaft in een recipient. Na dar alles wel geflo- ten was , wierd in dezelve ingeperft zo veel lucht, dat in de kwik-peilder de kwik opge- __ dreven wierd 7o duim boven de gewone hoogte van de natuurlyke lucht, die in den recipient was. Echter wierd geen de alderminfte in een dringinge van debrandewyn befpeurt, noch ook de kwik in de nauwen hals van % phiool-glas hoger opgeperft. En dewyl nude kwik hadde belt dat geen de minfte lucht van de ingeperfte hadde konnen doordringen in de brandewyn, bleek hier uit dar de luchc-deeltjes , die volgens her eerfte vermoede van den Heere Boyle, mog- ten doorgedrongen zyn in het water van de voorgaande proef niet waren geweeft dé weder- ftreevende oorzaak , waar door belet wierde dar As her ro Natuur- en Konft-Kabinet, her water zich in geen kleinder volumen liet parzen, al zo weinig als nu de brandewyn in deze tegenwoordige proef. Zo ras als de reci- pient geopent wierd en de uitgang aan de lucht toegelaten, vertoonde zich ook in de brandewyn geen de minfte belletjes of blaasjes, gelyk an- ders gefchiet zoude zyn, als enige lucht in de brandewyn ingedrongen was geweeft. De Heer Boyle oordeelde dat het wel een dieper onder- zoek en nader betrachting zoude waardig zyn, war eigentlyk de rede mag zyn dart de koude een geelt als de brandewyn, en diergelyke vog- ten, zo ongemeen kan doen Condenferen , en overbrengen tot een kleender volumen en echter de ingeparfte lucht geenzints, 7. Her is by de liefhebbers een bekende zaak, dat de geeft van Ammoniac zout een zeer fchoone blauwe koleur verkrygt, als dezelve eenigen korten tyd komt te ftaan in koper, gelyk als zelfs ook her regenwater, in het wel- ke zour van Ammoniac gefmolten is, dezelfde blauwe koleur verkrygr van het koper. De Heer Boyle wilde eens onderzoeken , of de lucht in het worden van deze blauwe koleur ters konde toe of afdoen. Op den 4. Maart 1677. dede de Heer Boyle in een phiool-glas, de geeft van Ammoniac-zout, en wierp in dezelve een genoegzame hoeveelheid vylzel van koper. De phiool was omtrent half gevult door dit meng- zel, en wierd geftelt in een luchr-ledige reci- pient. Binnen den tyd van 1$ minuten verkreeg Maart — July 1723. 1E de geeft een blauwe koleur, maar dezelve was zeer fchraal en flauw: maar de lucht was zo ras niet ingelaten, in den recipiant, of de geeft verkreeg binnen den tyd van drie minuten eea fchoone, wel verzadigde en levendige blaauwe koleur. Dit gekoleurde vogr wierd wederom geftelt in een recipient, die luchr-ledig was, mer inzicht om te zien of de blaauwe koleur ín de luchtledige plaats zoude verflauwen, ofdoor den tyd verdwynen. Deny April wierd ook bevonden, dat de blaauwe koleur byna geheel verdwenen wis in die lucht-ledige recipient : Hierfop wierd de lucht in deze recipient weder- om ingelaten, en de blaauwe koleur verfcheen ook daarlyk wederom in den geeft van Ammo- niac zour als van te voren. 8. Op den 3 Mey 1676, deed de Heer on- derzoeker by een zekere hoeveelheid fterkwater brandewyn, doch een weinig meer als de hoe- veelheid van her fterkwatrer kwam te bedragen. Dir mengzel wierd verdeelt in 3 egale delen, en in drie glaze kopjes gegoten, in elk kopje wierd een flukje yzer gewurpen; zynde deze drie ftukjes yzer insgelyks van een gelyke groote. Een van deze drie kopjes wierd geplaaft in een lacht-ledige recipient. ln dewelke daarlyk zeer _grote opbruizingen en opziedingen voortgebragt wierden, in het kopje, Na den tyd van een kwartier van een uur wierd het kopje wederom uit den recipient genomen en bevonden, dar hét vogr nosbel cn zwart was geworden , terwyl on- 12 Natunre en Konft-Kabinet, Ondertuffchen in dien zelfden tyd de koleur van her vogt van de twe andere kopjes, die noch in de vrye lucht gelaten waren , nier het alder= minfte was verandert geworden, en niet anders in deze kopjes wierd gezien, als dat een wei- nig zwart poeder op den grond van elk kopje gezakt was, Uit deze proef kwam te blyken, dat een groot onderfcheid gevonden wierd tus- fchen de werkinge van her fterkwater op het yzer, dar geftelt was in het luchreledige , en dar geftelt was in de vrye lucht, Een van deze twe laarfte kopjes wierd insgelyks in her lucht- ledige geplaaft; waar op ook daatlyk deszelfs vogt geweldig begon te zieden en op te borre- Ten, hoewel echter deszelfs ziedingen en op- kokingen vry minder waren als in her eerfte kopje, Dit kopje wierd mede na den tyd van * kwartier van een uur uit de lucht ledige re= Cipient uitgeligt, en deszelfs. vogr insgelyks zwart bevonden; maar echrer niet zo donker zwart, als ín her eerfte kopje. Het vogt dar in het laatfte kopje was, en dus lang in de openlucht geftaan hadde, was tot noch toe geenzints van koleur verandert, Maar her zel- ve begonde op den 4, Mey, dat is naar den tyd van een of twe etmaal in de lucht geftaan te ‘hebben, meerder te zieden, en verkreeg einde- Jyk een rode koleur, terwyl het vogr van de twe voorgaande kopjes, die in her luchr- ledige geftaan hadden, onderruffchen groen van koleur was geworden. E indelyk wierden deze drie kopjes in den lucht-ledige recipient ge- plaat, Maar in de twe die te voren in ’t lucht= Jedige geftaan hadden, geen merkelyke ziedin- 10 ge Maart — July 1723. 13 ge befpeurt, en in het darde maar eenige bore lingen en lucht-belletjes , die echter kleinder waren als de luchr-bellen , die zich vertoont hadden onder de ziedinge van de twe eerfte kopjes. Uit deze proef komt te blyken dat de brandewyn de vryvinge en beweginge van het fterkwater op het yzer zeer komr te verhaaften in het lucht-ledige. 9. De phiool mer geeft van Ammoniac-zout en vylzel van koper, daar wy van gefproken heb: ben, hadde de Heer Boyle bewaart tot den ar. January 1678, in dien ftaar als dezelve deszelfs blaauwe koleur in het luchtledige verloren had- de. Want de phiool was zeer digt toegefloren gehouden, om te beletten dat de buiten lucht niet konde dringen inhetvogt. De phiool was gefloten , niet meteen ftop , maar met leer, her welk over deszelfs opening wel vaft gebonden __was. Deze phiool wierd geplaatft in een lucht- Bee ledige Recipient , en te gelyk in den recipient _ gelegt een gedeelte ongerezen deeg ‚ om uit het _ zelve konft-lucht te verwekken. Want het _ oogmerk was, om eens te onderzoeken, hoeda- nig de konft-lucht zoude werken, op het meng= zel van de phiool. En of de konft-lucht het vermogen zoude hebben, om, gelyk als de na- tuurlyke lucht, de blaauwe koleur wederom op te wekken in de geeft van Ammoniac zout, En op dat de voortgebragte konft-lucht van het deeg toegang zoude konnen krygen tor de geeft in de phiool , was een werktuigje gemaak in Een, en 14 _Natuur- en Konfl-Kabinet , den luchtledigen recipient , waar mede het leer, met het welke de phíool was gefloten , konde doorgefteken werden. Maar zo ras als de konft- lucht uit het deeg voortgekomen was op den 22 January, wierd de koleur van de geeft van Ammoniac zout daatlyk blaauw. Zo dat het doorfteken van het leer niet nodig was, Hier uit kwam te blyken dar de konft-lucht van deeg, niet alleenlyk het vermogen haddeom de blauwe koleur in dien geeft op te wekken, raar dat de zelve doordringender en fynder was als de na- tuurlyke lucht, want her leer mer het welke her flesje wierd geflotea was nog nier eensdoorgeboort en de konft lucht was door deszelfs zelfsftandig- heid doorgedrongen, tot in de phiool onder de geeft, en hadde op die wyze de blaauwe koleur opgewekt ‚door her zelfde dekzel van leer datde natuurlyke lucht, in dewelke de phiool zolange te voren geftaan hadde, buiten had konnen fluie ten. De Heer Boyle behield deze phiool , en ftelde dezelve wederom in het lucht-ledige. Waar door de geeft deszelfs blaauwe koleur op den 25 January geheel wederom verloor , en dewyl de phiool gefloten was gebleven, kwam re blyken, dar de konft lucht wederom zo weluit de phiool konde gaan doorde zelfftandigheid van ’ leede- ren dekzel, als dezelve te vooren door het leer hadde konnen dringen in het phiool-glas , en ín de geeft van Ammoniac zout, Op den 2 Fe- bruary wierd dezelfde phiool wederom geftelt in het lucht-ledige , maar het dekzel van den lucht-ledigen recipient wierd niet zo lucht- dicht gémaakt, of tuffchen deszelfs retenkonde allengskens zo veel lucht influipen , dat ee QoL Maart —- july 1723. 35 _deor de recipient binnen 24 uuren met lucht ge- wult wierd, op dezelfde wyze als de konft-lucht in 24 uuren in den recipient aangegroeid was uit her deeg, Maar het liqueur wierd nier blaauw, gelyk als te voren door dekonft lucht, Zodat her langzaam influipen of aanwaffen van de konft lucht, niet was de oorzaak dat dezelve hadde konnen dringen door het leere dekzel, maar deszelfs fynheid en doordringentheid „daar dezelve de natuurlyke lucht in te boven gaat. Want de langzame influipinge vande naruurlyke lucht in den recipient gaf aan dezelve in dit ge- val geen meerder bekwaamheid ‚ om te konnen dringen door het lere dekzel van de phiool, den Op den 2. Mey 1678. wierd het zaad van omtrent zes kikvorfchen in drie gelyke delenge- daan in drie verfcheide recipienten. De eerfte recipient was lucht-ledig. De tweede was gevult met natuurlyke lucht. De darde was gevult mer geparfte lucht ‚, die de kwik in de kwik- _peilder konde dragen rot de hoogte van 6o duim boven de gewone hoogte. Na verloop van vyf- tien dagen was in de lucht-ledige recipient een kwiksduim hoogte aan lucht voortgebragt, niet tegenftaan de kleur van dit zaad nier kwamre veranderen, zelfs in geen gehele maand, behal- ven de fwarte bolletjes van het zaad , in wa- ter verandert fchenen te zyn. Maar binnen de- zelfde 1$ dagen was de koleur van her zaad ongemeen {wart geworden in de recipient , die mer gemene lucht opgevult was. De koleur he et al z6 Natnur- en Konft-Kabinet; het zaad dat gedaan was in derecipient met ge- | a lacht, was in 15 dagen niet verandert van oleur , maar naar verloop van een maand, be- gon het zelve zeer rood van koleur tc werden, Den 23 Juny was het zaad van de lucht-ledige recipient noch mer geen koleur aangedaan, en het zaad dar in de gemeneluchtwas, haddeook alle deszelfs fwarte koleur verloren , en was on- gekoleurd geworden. Het zaad dar in de ge- | parfte lucht was begonde enigzints groen te | worden, Op den 15 Otober wierden alle deze drie gedeeltens zaad uit de recipienten uitgeno- men. Hert zaad, dat ín de lucht-ledige reci- } pient geftaan hadde, was in dien tyd byna ge- heel uitgewazemr uit deszelfs bakje, en alsklaar water in den recipient by malkander gelopen: dat in de gemene lucht geftaan hadde was nu noch ongekoleurd gebleven, en dar in de gepar- | fte lucht hadde geweeft , hadde deszelf rode ko- leur ook tot nu toe noch wel behouden, Onder tuffchen waren uit al dit zaad geen kikvorfch- jes voortgekomen, Deze proeven geven duide- 1yk te kennen het groot vermogen , het welk de lucht heeft op de uitbroeijinge van dit zaad, of de eyeren der kikvorfchen, naarden ftaat, in dewelke dezelve geftelt is van meerder of min- der verdunninge, of verdikkinge en zamenper- zingen, of na dar zelfs de gemene lucht beflo= ven isin een vat, of vry en onbelemmert. II. Op den 11, Augufty 1678. wierd een gedeelte geeft van Ammoniacq-zout geftelt in een pad en Mlsart — Fuly 1723: zj ledige recipient, na dar de geeft kwam op te houden deszelfs lucht-belletjes uit te werpen wierd behendiglyk vylzel van koper , dat ook byzonderlyk in de fecipient geplaatft was, in dezelve geftort ; waar door wederom op nieuw zeer veel bellen of lucht-blaasjes zich kwamen te vertonen in de geeft, Deze laatfte luchr- | belletjes bragten geen de minfte lucht voort in den recipient, maar fchenen volgenstde aanwy- zinge van den lucht-peilder noch te roven de lucht die zich in de recipient vergadert hadde, en her liqueur wierd niet blaauw , maar een weinigje groenachtig entroebel, Op den 5 De- cember was de geeft uit het kopjê, in het welke dezelve gehouden was geweeft, voor her groorfte gedeelte uitgewazemt , en wierd in den recipient geftremt en troebel gevonden. Maar het ge- deelte van her liqueur , of de fpiritus, dat noch in het kopje gebleven was vertoonde zich klaar, helder , en zo doorfchynende als fchoon water. Ook bleek aan de lucht-peilder , dar geen de _ alderminfte lucht in de recipient was, Waar uit befioten wierd dat de weinige lucht , die in zodanig een geval noch in de recipient was geheel verflonden was geworden. 12 Op den 2. September 1678. wierden twe Cylinders, van de welke de eene van tin, en de andere van lood was, in een lucht-ledige recipient geftelt, met hun onderfte einde in een bakje mer kwik, Op die zelve tyd wierden twe diergelyke cylinders, op dezelve wyze, in VIII Deer, B de 18 Natnur- enn Konft-Kabinet, . de kwik geftele, maar in de open lucht gelaten; Den 6. September wierd de lucht-ledige recis pienr geopent. De kwik was in den tinne cy- linder 4; duim opgekomen boven de opper vlak- te van de kwik, die in het bakje was, Deze cylinder wierd dwars door gefneden in het midden van deszelfs lengte, en bevonden dar de Amalgama omtrent een halve duims linie dik was, Dezelve cylinder wierd ook over dwars doorgefneden op die plaats, dewelke 1maar cen duim, van de oppervlakte van de kwik , die in ’t bakje was , afwas, maar daar was de dikte van de Amalgama een gehele duims linie,, In de lode cylinder was de kwik maar 25 duim, opgeklommen alleenlyk maar op of langs de oppervlakte van de evlinder, Zelfs was het gedeelte dat in de kwik geftaan hadde, van de kwik tor geen merkelyke diepheid doorgedron- gen of geamalgameert. Op den 7. Seprember wierd de tinne cylinder, die in de open lucht in de kwik geftaan hadde, uit dezelve uitgeno- men, en bevonden , dar de kwik 5 duim was op- geklommen. Op den 10, September wierd aan den zelfden, die wederom rot aan dezen tyd óp de vorige wyze in de kwik geftaan hadde „ bevonden, dat dezelve tot aan deszelfs boven- einde roe met kwik als befmeert fcheen te zyn; deze lengte van den cylinder bedroeg omtrent 6. duim, Deze cylinder wierd op verfcheide plaatzen dwars doorgefneden , en het kwam re, blyken, dar de kwik dieper geamalgameert had- de, na dar de cylinder nader aan de opper-, vlakte van de kwik was, die in-het bakje was. Zelfs zo zeer, dar her gedeelte van den en È Is Maart —= Pauly 1723. 1G der, dar aldernaaft aan de gemelde oppervlakte des kwiks kwam te ftrekken, geheel doorge- drongen of geamalgameert was van de kwik, niet regenftaande deszelfs zelfftandheid 3 duims linie dik was. In de lode cylinder die in de open lucht geftaan hadde, was de kwik maar opgeklommen :5 duim, en maar zeer weinig ingedröngen in de zelfftandigheid van het lood, Waar uit blykr, dat de zwaarte kragt van de lacht maar zeer weinig kan uitregten , tot de Opklimminge van de kwik in de metalen, Op dat een geheel onbedreve hier nier zoude ver= lege {taan met de kunftwoorden, ftaat aan te merken dat door een Amalgama verftaan werd her mengzel van een meraal en kwik, en door Amalgeren hert indringen van de kwik in dezelf. ftandigheid der metalen, om zich met dezelve te verenigen, en op die wyze het metaal als te verbryzelen en in te flokken. Door deze proef kan ook gezien werden, dateen merallyneftof, die zeer zwaar is, gelyk als de kwik, van de laagte in de hoogte komt op te klimmen, zon- der dat dezelve na boven geperft word, gelyk als wy voor dezen zelfs ok van het water ge- leert hebben. 13e Op den ra. December 1678. wierd een Schelvis, van de welke de kop reets was afge- neden en weggewurpen, in vyt ftukken over dwars gefneden, van dewelke her eerfte ftuk ge- legt wierd in een lucht-ledige recipient; het twede in de Benel lucht , maar echter 2 in 20 Natuure en Konfl-Kabinet; in een geflore recipient; het darde ftuk in een recipient, in dewelke de lucht wierd ingeparft, dat dezelve de kwik in de lucht-peilder 5o duim konde opperfen, boven deszelfs gewoonelyke hoogte. Deze drie recipienten waren zeer digt gefloten. Her vierde ftuk wierd gelegt in een recipient, in dewelke konft lucht was, die uit deeg was voortgebragt. Hert vyfde ftuk wierd in de ope en vrye lucht gelaten. Op den rs, December, des morgens, begonde het ftuk dat in de ope of vrye lucht gelaten was te glinfteren of te vuren, en wierp des avonds nog een wei- nig levendiger ligt uit als des morgens, Den 16. December , des morgens, kwam her zelfde ftuk op te houden mer ligten , maar des avonds fchitterde het wederom , en des anderen daags morgens. den 17. ook wederom een weinig ; maar des avonds minder als op den avond van den voorgaanden dag. Op den 18, December , des morgens, wierd geen de minfte glans ge- zien, alf{choon de Heer Boyle her zelve ook in een donkre plaats befchoude: maar met het be- gin van den nagt begon het ftuk wederom te higren. Op den 20. December, vervolgden her zelfde fluk nog gedurig deszelfs ligringe; al- fchoon tor nog toe niet de alderminfte ligtinge in een van de vier recipienten was befpeurt. Op den 24. December wierd geen ligtinge van her bovengemelde ftuk meer waargenomen, maar her fluk, dat in de recipient met gewone lucht befloten was, had een weinigje beginnen te lig- ten op den 23. December, maar op den 24. December wierd zulks niet langer vervolgt. En aan de drie overige ftukken was tot op Re Ga Maarr — july 1723. af December nier de minfte lichtinge befpeurt ; zelfs wierd op den 26. January 1679. geen de minfte ligtinge in een van de vier recipienten vernomen. _Uitrdeze proeven blykr, dar de vrye en open lucht veel komt toe te brengen aan het _ligten van de vis. Want her tuk, dat wel in de gewone lucht gelegt maar befloren was, be= gon veel later te ligten, en wierp ook minder ligt uic, als het (tuk dat in de open of vrie lucht gelegt was. De konft-lucht en ingeparfte lucht deden ook geen dienft aan deze ligtinge, maar nadeel , gelyk als ook her lucht-ledige; ik zou= de van deze verfcheide berrekkelyke hoedanig- heden wel breder konnen uitweiden, maar onze Natuurlyhe Hiftorie van de lucht zoude te veel uitdyen , als wy over alles ons met fpeculatien kwamen op te houden , ook kan elke Lezer ‚daar zelfs over reden-wikken naar zyn eigen | goedvinden. | 14. | … Omrrent de konft-lucht die uit vruchten ver= wekt is, hadde de Heer onderzoeker ondervon- _ den, dat dezelve in het begin voor een gedeelte « vernietigt wierd. Maar dar het overige gedeelte zeer lang de geftalte van lucht konde behouden | en bewaren. Maar de konft-lucht, die uitde- opbruizinge der zouren en metalen fchielyk voort | gebragt werd , kan nier lang de geftalte ván lucht behouden. Den 26, Mey :676, wierd een genoegzame hoeveelheid oly van virriool en _ zes grein ammontiac zout, elk byzonder in een en dezelve recipient De, Na dat de lucht b bil é 3 ur Nok 22 Natuur- en Konfl-Kabinet , uit deze recipient uitgepompt was, wierd door een konftige roeftellinge, het Amwmoniac- zout gewurpen In de oly van vitrtool, Hier uit wierd daariyk voortgebragt een groote opbru- zinge tuflchen den oly en het zour; waar op de kwik die in de lucht-wyzer was, kwam te ry- zen tot de hoogte van de natuurlyke lucht , na- mencyk 29 of zo dutin engelfch maar, Maar dat aanmerkelyk is , de kwik kwam daatlyk wederom neder te vallen, en wees aan, dar die konft-lucht wederom was vernietigt. Op den 27. Mey wierd deze proef wederom hervat; maar met dit onderfcheid, dar de oly van vi= triool en het Ammoniac-zour , elk byzonder gelaten wierden in den lucht-ledigen recipient den tyd van tien uren, eer zy beide by malkan- der gemengt wierden. Zo ras als her Ammo- niac-zout in de oly gewurpen wierd, verhefte zich als te voren de opziedinge zeer geweldig, maar uit de lucht-wyzer bleek echter, dat de konft-lucht veel langzamer kwam aan te was- zen als in de eerfte proef ; ook wierd dezelve niet wederem vernietigt als na verloop van ze- ven of agt uren, wanneer de kwik in de lucht- wyzer eindelyk wederom. geheel neder gezakt was, Op den 29, Mey wierd dezelve proef wederom hervat, mer die veranderinge , dat het Ammoniac-zourt en de oly van virriool, elk op hen zelve een gehele 24, uren in de lucht- ledige recipient gelaten wierden, Na dar einde- Iyk het Ammontac-zouct in de oly gewurpen was, wierd een veel minder opbruzinge bee fpeurt, als in de twe voorgaande proeven ; ook wierd uit deze opziedinge de nn veel “ Maart — July 1723e 23 eel langzamer en in minder hoeveelheid voorrt- „gebragt. Op den 3. Juny wierd de oly van vitriool alleen en zonder zout gedaan in een re- cipient, in dewelke een vyfde gedeelte patuur- Iyke luche overgelaten was, Het oogmerk was „om te ontdekken of de oly van vitriool de e/a- lafticiteit van deze verdunde lucht niet zoude konnen verminderen en verzwakken; maar her tegendeel wierd bevonden: Wart de elafficitcit van de lucht wierd vermeerdert; en de kwik kwam binnen den tyd van een uur een weinig op te ryzen in de lucht-peilder. Maar na dien tyd wierd geen meer veranderinge aan de lucht befpeurt ‚ niet tegenftaande de oly vier-en-twin- tig uren in de recipient gelaten was. Is, De Heer onderzoeker was begerig om te be- „proeven het vermogen der zonne-ftralen in her verminderen of het vermeerderen van het ge- wigt of de fwaarte der ligchamen. Op den 4, September 1678. wierd een drachma meny ge- daan in een phiool-glas, dat geheel open was, ‚ „Op deze meny wierden gebragt de zonne-ftralen door een brand-glas, en vervolgens geconcen- treert > en nier tegenftaande veel meny onaan- geraakt was gebleven van de brandftraal, wierd echter bevonden dat de meny 4 van eea grein ligrer was geworden. Op deze wyze wierden noch verfcheide proeven aangeftelt zelfs in her Jucht-ledige mer aích van tin, met meny, mer hourts-kool , mer levendige zwavel , mer bloem van zwavel , enz, maar de verandering van B 4 zwaar- 24. Natuur= on Konflemabinet ; zwaarte, dewelke daar door voortkwam, was zo gering, dar dezelve niet waardig is te mcl- den, alleenlyk ftaat aan te merken dart de brand- ftraal van het brandglas de houtskool in het luchtledig niet konde aanfteken, en de zwavel ook niet konde doen branden, maar wel doen fmelten en veel rook uitgeven, zonder echter in deszelfs zwaarte iets te verminderen, 16. De bovengemelde proeven zyn meer voor de befpiegelinge der dingen als tor een nuttig ge- bruik, Maar de Heer Boyle vond geraden om eensteonderzoeken , of niet zommige ligchamen zouden konnen bewaard werden voor de bedervin- ein de zamengeparfte konft-lucht der zappen of liqugurea, Op den 3, Augufty 1678. wierden twe Abrikoozen gedaan in twe verfcheide re- cipienten, De ene recipient was geftelt met wa- ter, in het welke ook gekneusde Rozynen ge- wurpen waren. In de andere recipient waren alleenlyk maar enige rozynen gedaan , en zo- danig gefchikt dat noch de rozynen, noch ook de uitwazemende vogtigheid geenzints konden raaken aan den Abrikoos, Op den zo. Sep- tember wierd de Abrikoos uit her water geno- men , of uit de infufie van Rozynen , zoras alsde recipient wierd geopent, en deszelfs lucht een vryen uitgang verkreeg, begon het water op re bruizen: de Rozynen hadden al hun fmaak ver- loren; maar de abrikoos hadde zyn aangenome {maak nier alleen behouden, maar dezelve fcheen veel aangenamer als de abrikozen, dewelke, op dien Maart —= Pauly 1723. 25 dien tyd varfch gekogt wierden, Nier tegen- ftaande deze abrikoos 38 dagen in dit zap en deszelfs kunft-lucht bewaart en opgefloten was geweeft, Op den ro. February 1678, wierd de abrikoos die zonder water in de andere reci- ient gelegt was geweeft bezien, maar dezelve er deszelfs vaftigheid verloren, doch de koleur en gedaante tot aan dezen tyd overgehouden en bewaart. Uit deze proeven komt te bly- ken, dat de fmaak van zommige vrugten kan bewaart worden in de infufie van rozynen, ten ‚ minften in vaten, dewelke een goede hoeveel heid van te zamengeparfte lucht konnen bevar- ten, Deze geparfte lucht is konft-lucht die uit de rozynen werd voortgebragt, en geen uitgang vindende zeer ingeperft werd, 1 Op den 15 Seprember1678. wierdentwe perfi- ken mer infufie van rozynen gedaan , in twe wel ge- floten recipienten, Op den 21 September wasin de ene recipient zo veel lucht aangewaszen, dat van het water of de infufie een weinigje door dereren _vandefchroef uitgedreven wierd, Maar uit de an- dere recipient was tot noch toe niets uitgevloeid, Op den 25. Seprember hadde de eerfte recipient wederom vry wat water verloren, in zo verre dat deszelfs zesde part omtrent zonder water was. Maar de fchroef van dezen recipient be- ter gefloten zynde, wierd her uitparzeh van hee water voor eerft belet. De twede recipient was noch in den zelfden ftaat gebleven. Op den 26, September was uit de eerfte recipient B 5 Wée ‘26 Natnnr- en Konft=Kabinep , wederom eenig water uitgeperft, her welk door noch naauwer flaitinge van de kraan of fchroef belet wierd, in zo verre, dar zelfs tor op den 17. November deze recipient volkomen digt was gebleven. Op dien dag wierd dezelve geopent, en de perfiken begonden als te zieden, zo ras als de ingeflote lucht uit de recipient kwam uir- barften. Een perfik , dewelke van die zoortr was, in dewelke de fteen inwendig aan ’ vlees- vaft is, hadde niet alleen behouden deszelfs vaftig- heid, maar ook noch een zeer goedefmaak. De andere perfik , dewelke van deze zoort van per- fiken was die geel zyn, was ongemeen zagt ge- worden, maar deszelfs {maak was echter veel ‘aangenamer als de {maak van de andere; en hee liqueur was ongemeen aangenaam. Op den 28. December was de andere rectpient noch onver- anderlyk digt en gefloten gebleven, en wierd op die dag geopent; waar op daatlyk een on- telbaar geral van lucht-bellen in’ zap, en op de perfiken voort gebragt wierden, De perfik hadde deszelfs vaftigheit aan de ene zydebehou- den, maar aan de andere zyde verloren, en was echter in’ geheel zeer aangenaam van fmaak , maar een weinig aan de rinfe kant. Uit deze perfiken blykt eeritelyk , dat door de geperfte kunft-lucht de {maak der perfiken lang bewaart en befchermt wierd in een infufie van rofy- nen; en ten anderen dat een zap zuur kan wer- den, zonder dar enige geeften uit het zelve uit- gegaan zyn. 18, De Heer Boyle wilde eens onderzoeken, of Feel hed ‚Maart — July 1723. 27 de perfiken, of diergelyke vrugten zo wel be- waart zouden konnen werden in de zappen van andere vrugten, als in de infufie van rozynen. Op den 20. September 1678. wierden twe per- fiken en enige rauwe druiven gedaan in twe re- cipienten. Deze recipienten wierden beide ge= heel opgevulr, de ene mer appelen, die tot een pap geftampt waren, en de andere met infufie van rozynen. Den 25, September was de rect- pient die mer appel-pap gevult was, noch in een goeden ftaat gebleven; maar in de andere recipient, die opgevult was mer de znfufie van rozynen, was zo ongemeen veel kontt-lucht voortgebragt, dar daar door wel de helft van - her ligueur of de infufie was uitgeparft, en de kwik was in de lucht-wyzer tor roo duimen opgedreven door de kragt van de konft-lucht, De recipient wierd daar op aanftonds geopenr, en de perfik wierd byna in een pap verandert, terwyl de geparfte lucht uit den recipient gedre- ven wierd door de geftinge, Echter was de {maak van de perfik zeer aangenaam en goet ge- bleven. Deze proef wierd noch eens hervat mer een andere perfik in verfche infufie van rozynen, maar de uitko:nft was byna dezelve, en de per= fik door de hoe veelheit van konft-luchr, byna in een pap verandert, behoudens deszelfs aange- name {maak Op den 3. Oétober was uit den recipient, die mer appelpap gevult was, geen vogruitgedreven, maar op den zelfden dag wierd echter al de pap door de kragt vân de gemaakte lucht uit dien recipient gedreven. De recipient geopent zynde, wierd alles zeer aan * geften gevonden, ende perfik was ook geheel week ge- wore z8 Natuur en Konff-Kabinet, worden, maar echter gebleven van een zeer aan= genamen imaak, Uit deze laafte proef kwam te blyken, dar de vrugten in een appelpap , nier zo wel konnen bewaard werden, om de grote hoeveelheit van konft-lucht , diein dezelve voort- gebragt werd, alfchoon deze voortbrenginge al wat later gefchiede, als in de infufie van de ro- zen, ok zyn de raauwe druiven als zy los of mede aan’rgeften geraken, niet zo bekwaam vor het bewaren van vrugten, om dat zy al te veel lucht voortbrengen, gelyk als door de vol- gende proef nader beveftigt zal werden door een druifzap. 19. Op den 23. September 1678, wierden twe perfiken en enige rauwe druiven gedaan in twe verfcheide recipienten, van dewelke de ene ge- vult was met pap van appelen, en de andere mee pap van druiven. Op den 1, Oâtoher was de recipient, die mert appelpap gevult was, nog in zyn geheel gebleven, maar de andere was geheel van zyn druive-zap of wyn ontbloot geworden. Deze recipient wierd geopent, en dewyl in de- zelve zwe verfcheide perfiken gedaan waren, wierde de ene van dezelve geheel week , en zagt bevonden, hoewel echter zeer goed van {maak ; maar de andere perfik hadde deszelfs vaftigheic en fmaak vry wel behouden, De recipient, die met appelpap gevult was, wierd op den $. Fe- bruary 1676 noch in zyn geheel bevonden, en geopent. De grore opbruizinge die daar op volg- de was een teken, datin deze fles een onge oc- ‚Maart == July 1723: z9 hoeveelheit van geperfte konft-lucht befloten was geweeft, De perfik hadde echter noch een aan= gename fmaak behouden, gelyk als ook zelfs de appelpap, maar zy waren beide war zuuragtig geworden. Uit deze proeven blykt , dat her zap van druiven, nauwelyx kan gebru'kt werden tot het bewarender vrugten, om het {chielyk voorts brengen van al te veel lucht. 20. Op den 24. September 1678. wierden twa peren, dewelke gewoonlyk burrer-peren ge« naamt werden, gedaan in een recipient. die naàukeurig zhe was met appelpap. Op den 28, September bleek aan de lucht-wyzer , die te gelyk gebruikt wierd, dat de kwik noch geen veranderinge van hoogte gemaakt hadde. Op den $ O&tober was de kwik 15 duim gerezen. Den 6. Oëtober was de kwiks hoogte 16 duim. De kwik kwam niet hoger te ryzen. En op den 26. Oétober wierd bevonden dar in den re- cipient een fcheur voortgebragt was, het welk mifchien veroorzaakt zal zyn, om dat defchroef van de fles al te ongemeen digt gefloten geweeft zal zyn. De peren waren zeer week en pappig geworden, en deene peer begonook alenigzints te rotten, Maar de appel-pap zelfs was zeer aangenaam van fmaak gebleven. De fcheur van de recipient is mifchien de oorzaak geweeft dat in deze proef zo weinig konft-lucht uit de appel-pap voortgebragt wierd - 21. Op den 1, O@tober 1678. wierden twe ri za Natuur- èn Konft-Kabinét, fiken gefloten in twe recipienten. De ene van deze recipienten was opgevult mer appel-pap , en de andere met gekneusde raauwe druiven. Op den s, Oêtober was reers al veel lucht voortge- bragt ín den recipient die met gekneusde drui- ven opgevult was; ook wierd een weinig van de dfuivewyn uit den recipient geparft, maarde kwik bleef echter in de lucht-wyzer ftaan op de hoogte van 64 duim , tot een teken dat zich noch een genoegzame hoeveelheit van te zamen- geparfte konft-lucht in deze recipient kwam te onthouden, Op den 6. Oâcber wierd noch al wederom een weinige druive-wyn uit de reci- pient geparft, want zodanige recipienten wer- den nier zo digt gefloten, of de fynfte delen van her zap konnen zomtyds doorgedreven werden, . door de nauwe reren van de fchroef , niet tegen- ftaande de konft-lucht door de nauwheit der reten van den fchroef nier al te veel konde door- dringen, want de konft-lucht was noch zoda- nig in den recipient aangewaszen en ingedron- gen; dat de kwik in de lucht-wyzer ftonde op 7o duim. Den 8. Oktober was al de wyn uit den recipient uitgegeft , en de hoogte van de kwik was op 86 duim in de lucht-wyzer. Op den r2. O&ober bleef de hoogte van de kwik noch op 86 duim, gelyk als ook noch op den 18. Oâtober ; het welk een bewys was, dat de- ze recipient desz:\fs konft-lucht zeer veel kwam te behouden, niet tegenftaande al het druive-za uir den zelven was uitgedreven, Op dezen zelf- den 18, dito wierd ook bevonden, dat zederte wyf dagen de recipient, die mer appel-pap ge wult was, ook een weinigje van deze pap hadde éÀ uit Maart faly 1723: 31 wirgegeven, Op den 4. December was al de appel-pap ook uitgedreven, uit deszelfs reci= pient, niet tegenftaande dezelve ook deszelfs te zaamgeparfte konft-lucht vry wel hadde behou- den. Deze recipient wierd geopent en uit de- zelve kwamen zeer veel lucht-bellen mer enig gedruis onder het openíchroeven van dezelve, De perzik werd bevonden zeer week meteen prikkelende en wynige {maak, Op den28, Ja- nuary 1679. was de kwik in de recipient, die „met druive-zap gevult was geweeft ,‚ noch op _dezelve hoogte van 86 duim blyven ftaan, en terwyl ‘dezelve geopent wierd ,‚ kwamen veel luche-bellen’ uit den perzik te voorfchyn, de perzik zelfs was uiterlyk vol rimpels en vous wen , maar deszelfs koleur was zeer weinig ver- andert , de fmaak was zeer prikkelende door- dringende, en enigzints aan de zure kant, Uit deze proeverì komt te blyken, ‘dar de perziken al vry lang befchermt konnen werden tegens de verrottinge in een konft-Jucht zonder zap. Op een andere vyd hadde de Heer Boyle enige per- ziken gewurpen in bier, en in wyn, met voor= nemen om te onderzoeken , of de vogren, die reers uitgegeft hadden , gelyk als het bier en de wyn, bekwaam zoude zyn omde vrugten voor de verrottinge te bewaren, Dewyl deze reci- pienten ook gefloten wierden. als de voorgaan- | de, gefchiede enige werkinge in de wyn en in het bier, waar daor enige konft-lucht voortge- _bragtwerd, die geperft en gefloten bleef in den recipient mer bier, zo wel als die, dewelke met _wyn gevult was, Maar deze konft-lucht was maar Zo veel dar zy in de wyn de kwiks a | ichz. 32 Natnur- en Konft-Kabinet , hucht-wyzer opdreef tor 33 duim , en in hee bier tot 47 duim, na dat van den 4, O&tober 1678. tor den 3o. December 1678. de perfiken in de recipienten geweeft hadden, wierd de per- fik , die in de wyn gelegen hadde bevonden, noch vaft, en van een goed koleur, en een aan- gename wynige {maak ; maar de perfiken die in ’ bier gelegen hadde , verkregen al te veel de {maak van het bier, voornamentlyk eene per= fik die in ongegeft bier gelegen hadde. Uit deze proef blykt echter dat de gegefte zappen , be- kwaam zyn om de vrugten te bewaren voor de werrottringe, en te befchermen voor week wor- den , omdat zy niet alte veel konft-lucht voort- brengen, gelyk als wel de ongegefte zappen. 22. De Heer onderzoeker heeft noch verfcheide andere diergelyke proeven in het werk geftelt mer perfiken , en dezelve bekwaam gevonden om de vrugten te bewaren, Behalven deze proe- ven wierden ook aangeftelt verfcheide andere proeven, om op die wyze voor de bedervinge te bewaren, in verfcheide vegten en geperfle konft- lucht raauw rundvlees, oefters, verfche of on- gezoute boter, leeuwerken, appelen, melk enz. en de uirkomften waren verfcheide, na de ver- fcheide aanftelling der proeven; maar de onder- vindinge leerde , dar op deze wyze zeer veel zaken voor de bedervingebewaart konnen werden. Het welke wy oordelen van zo veel belang te zyn, dat her zelve veel nader onderzogt mag warden. Gelyk als ook de proeven haa: de 5 ki | Maart —= fuly 1723: 33 _ Heer Boyle in het werk geftelt heeft, om in het | __ Jucht-ledige door bekwame werktuigen te deftil. _ leten, en de proeven door dewelke de beende ren en pezen der dieren binnen een korten tyd ® tot een voedende pap overgebragt worden, Met _ deze proeven befluit de Heer Boyle zyne darde Verhandeling over de lucht; en uit de aanteke- ninge van den datum blykt » dart deszelfs proe- ven volteokken zyn in het begin van het jaar 1679. zommige van dezelve zyn van de uitvin- dinge van den Heere Papin, die gelyk de Heer ‚Boyle in zyne Voorreden verklaart mede ge- werkt en de meefte werktuigen , die daar toe gebruikt zyn, zelfs gemaakt heeft. Het welk ‘wy hier noch eenmaal hebben aangerekent, op dat aan een iegelyk de eere toegeeigent werde, dewelke hy inderdaad verdiend heeft. Ik heb niet goed gevonden om alle deze proeven te be- fchryven , uit vrees dar derzelver uicbreidinge “den Lezer zoude konnen vervelen, en onze Ng. zuurlyke Hiftorie van de Lucht onaangenaam doen werden. Ook konnen de Lezers die zeer paaukeurig zyn , deze zaken by den fchryver zelver onderzoeken en nafpeuren. 23: De Heer Boyle die omtrent alles van de als | “deruiterite naaukeurigheit was, heeft naderhand | ‘in hoedanigheit van een brief, nog uitgegeven “een verhandeling over de wonderlyke en ont- dekte verdunning van de lucht, zelfs ook zon= der middel van de herte. Voor dezen hadde de | Heer Boyle in de bovengemelde Verhandelin. | PRM Deer. C gen | b 24 Natuur- en Konft-Kabinet ; gen al aangetoont , dat de lucht in de lucht- pomp hondert en twe en vyftig maal groter plaats konde beflaan, als zy in hare natuurlyke Con- fiftentie zynde vervult, wanneer zo veel van de- zelve uitgepompt is geworden dat de overige weinige lucht zich door den zelfden recipient egaal uitbreid. Maar deze uitbreidinge voldeed nochtans aan den Heer Boyle niet volkomen; (niet tegenftaande Merfennus noch maar half zo veel uitzertinge had konnen vinden) om dar hy geloofde door andere en bekwamer werktuigen ze zullen konnen ontdekken, dar de lucht zich door deszelfs elafticiteit noch veel meer kan uit- zetten, gelyk als ook naderhand genoegzaam gebleken en van my reers aangemerkt is. Maar de reden dat ik echter deze proef ondervindinge van den Here Boyle aan den Lezer kome mede ze delen, is, om datik in deze Natuurlyke Hi- frorie van de Lucht ook te gelyk befloteu hebbe ene Hiftorie en aanreenfchakeling te maken van de ontdekkingen, van de proeven, van de per- zonen, en vande tyden omtrent, door, eninde welke elke zaak voorgevallen en gebeurd is, toe op dezen onzen tegenwoordigen tyd. By dezen tyd dat de Heer Boyle die proeven in ’t werk kwam te ftellen , hadden de Heren van de Aca- demie van Florence alreers ook uitgegeven, zo= danige proeven, waar door zy ondekt hadden, dar de lucht zich hondert en drie en zeventig-’ maal meer konde uitbreiden als de plaats, de- welke dezelve eerft hadde beflagen of gevult. 24e Om de uitzetringe van de lucht door ane ela: _ “Maart == Fuly1723 35 elafticiteitj noch nader te ontdekken, ham de Heer Boyle een matrasje, her wel een glaze ey genaamt werd. De pyp van dit matrasje was enige duim breed en lang, dit werktuig wierd benevens een phiool-glas in een recipient geftelr. _Zy waren beide gevult met water, terwyl de lucht uitgepompt wierd, quamen zo veel lucht- bellen te vooríchyn, zo wel ín de marras als ín het phiool-glas, dat het water dar in de bol van de matras was , fcheen te koken, en het water dat in de pyp was van het matrasje daar uit vloeide, Na dart nual de lucht uit deze beide waters in de gedaante van lucht-bellen was uit- gegaan, wierden de glazen uitgenomen, en de pyp van de matras wierd wederom gevult met water uit het phiool-glas, zynde dít phiool-glas alleenlyk maar medein den recipient geftelt, om genoeg water te hebben, dat van lucht ontbloot was; en daar mede.de pyp van de matras, als dezelve enig water verliezen mogte wederom te konnen vullen, Zo ras als nu de gehele matras evult was, wierd dezelve voorzichtelyk omge- eert, engeftelt ín een bakje, met een genoegzas me hoeveelheid water, De matras en deszelfs pyp was wel geheel gevult, maar een klein wei- nigje was overgelaren , voor een klein luchte belletje van de natuurlyke lucht. Zo ras alsnu de matras omgekeert ftond in het warer, klom de lucht-bel na boven , en zette zich tegens de bovénfte kant van den-bol. Dewyl het glas van dit matrasje zeer helder en klaar was, kondede Jucht-bel zeer wel gezienworden en zeer naau- keutig gemeten zynde wierd uitgerekentì, dat deze lucht-bel egaal grooor was mer her cwe Ca hondert 36 Natuur= en Konft-Kabinet ; hondert en tiende gedeelte van een duim, Het matrasje wierd met zyn onderfte glaze bakje daar deszelfs omgekeerde pyp in ftonde in díe gedaante zeer voorzigriglyk geftelt in een bekwame reci- pient, Alles wel gefloten zynde , wierd de “tucht uit de recipient uitgepompt. Naar enigen tyd begon het luchtebellerje zich een weinig uit te zetten, en na lang pompen wierd het zelve zo groot, dat al her water uit de bol van de marras uitgedreven wierd door de pyp, beneden in het waterbakje, blyvende de pyp alleen noch maar vol water; maar de pompinge noch vers volgt werdende wierd zelf het water van depyp zo láag geparft van de uitgezette lucht van dit eerfte luchtbelletje, dat het water in de pyp zelfs lager ftond als het water in het warerbak- je, daar de pyp in was, Waar uirgenoegzaam bleek , dar het luchr-belletje zich ten minften zo veel uitgezer hadde, en meer als de inwendige ruimte van de bol van de matras bedroeg. De- ze proef wierd noch eenmaal mert dezelfde uit- komft hervat, En het volumen van de bol wierd inwendig gemetenen gecompareert by het wolumen van het kleine lucht-bellerje, en bevon- den, dar de Diameter van het lucht-belletje tot de Diameter van des bols ruimte inwendig zo verfchelendewas, dat het wvolumen van de bol Inwendig agt duizent maal groter was als hee volumen van her lucht-belletje, Zo dar uit deze proef wierd afgeleid dar de lucht, door deszelfs elafticiteit , zich zodanig kan uitzetten, als de wederftreving werd weg genomen , dat zy ache duizent maal groter plaats komt te beflaan, als de plaats dewelke zy in haar natuurlyke confif= tentie Maart — July 1723 37 _ vegtie komt te vervullen, Het is wel waar dat _ zodanig een glazen bol of matras niet volmaak- _ telyk rond is, maar de plaats die de lucht van __de luchrt-bel ook nog hadde beflagen van de pyp ‚van den matras, buitenen behalven deszelfsbol, kwam dit gebrek rykelyk te vergoeden , gelyk ook kwam te oordeelen de vermaarde Wiskon- Îtenaar Dokter Wallifius, die by deze proef ook tegenwoordig was, Deze proef wierd noch met nader proevenonderzogt, en uit alleswierd _ bevonden dat de eerfte calculatie goed was, 25. __ Dar deze kleine lucht-bel zich nog veel meer zoude hebben konnen uitzetten , als alle weder- ftreving geheel konde weg genomen worden, is _ Een zekere waarheid. Want als de lucht uit de recipient uitgepompt werd , ís het wel een waar- heid dat de lucht-bel, die zich boven in de bol van de matras bevind , zich uitzer door de elafticiteit, __en vervolgens het water door de pyp van de ma- _ tras parft naar beneden, tor in het waterbakje , in her welke de pyp vande matras komt te ftaan, om dat het water van dít warerbakje op deszelfs oppervlakte deszelfs perzinge verloren heeft, door het uiepompen van de lucht, uit den recipient, maar de lucht kan noit volkoment- Iyk uit een recipient nitgepompt werden, gelyk als deervarene weren, Het is wel waar dat deze lucht, die in den recipient komt over te blyven zeer gering èn ongemeen verwydert en dun ís, maar echter noch niet zodanig, dat alle deszelfs elafticiteit geheel en volmaaktelyk ver- C 3 looren 38 _Natuur=en Konft-Kabinèt; looren is. Dit is de reden, dar die weinige lucht door deszelfs elaftscizeit, hoe kragteloos dezelve ook mag zyn, noch enige wederftant bied op de oppervlakte van her water „als her zelve in het warerbakje komt te ryzen, door het invallen van het warer, dat uitde matras werd uit geperft „door de elafticiteit van de lucht-bel, dia, zich indenmarrasbevind. Deze wederftant belet de lucht van her luchr-belletje vervolgens noch: enigzints in deszelfsuitbreidinge; voornamentlyk. in her geval van debovengemelde proef; van de- welke de Heer Boyle zelfs bekent, datde lucht nier volkomen genoeg. uit den recipient hadde kunnen uitgepompt worden, om dat de recí- pient hiet zo volmaakrelyk-dicht was geweeft , dat noch niet een weinig lucht onder hee „doen van de proef wan buiten was komen in te {lui- pen; ook blykruir de volgende proef dar onze gedagren niet ongegrond zyn. 26. De Heer onderzoeker bediende zich van een zeer klein en dun kloot gedaanrig glaasje, het welke mer een zeer lang en dun pypje of halsje voorzien was. Dit glaasje was geblazen aande - konft-Jamp , en vervolgens zeer teder, dun en doorfchynende, en zo klein dar her zelve maar omtrent 80 grein water konde houden, , Dit glaasje wierd voorzichtelyk omgekeert „en des zelfs dunne pypje geftelt an een fles , die insge= lyks mer water vervult en ruim genoeg van-hals was. Na dat nu de lucht uit den recipient ge- pompt was, in dewelke deze rweglazen geftelt warcna Maart — fuly 1723. 39 waten, ‘vertoonden zich daartlyk een oneindig’ getal van lucht-bellen , die uit het water kwa- _ men uit te borrelen in de luchr-ledigen recipient, _ Ook wierd het water uitgedreven uit het kloot- _ formige glaasje door de lucht-bellen , diein het bovenite gedeelte van de bol van dit glas wa- ren, en zich kwamen uit te zetten, Maar zo ras als de buiten lucht wederom wierd ingela- ten in den recipient, wierd daatlyk het kloor- formig glaasje wederom gevult met water , en _de lucht-bellen die het warer daar hadden uitge- parlt wierden ín malkander gedrongen tot een enig luchrtbelletje , dat niet groter was als de __knop van een fpelde, Echter wierd het kloot- gedaantig glaasje uit het water genomen, en _ met de vinger belet , dar niets konde lekken uie de opening van het pypje van dit glaasje, Het glaasje wierd wederom omgekeert merhet pypje naar boven , op dat het lucht-bellletje zoude opryzen , en uit de opening van het pypje uic- aan. Nadat dit gefchiet was wierd her ge- eelte van het pypje , dat daar door ontledigt wasgeworden, met water daar de lucht uitge- «haalt was kunftiglyk gevult.” Zo dar nu her glaasje geheel zonder enige lucht fcheen te zyn, “sen geheel vol water, daar de lucht uitgegaan was, gevult was, Wederom omgekeert. zynde wierd “her zelve wederom als te voren in een bakje mer “water geftele, en in de recipient geplaaft, en her kwam te blyken dat noch zo veel natuurlyke Jucht in het zelve was gebleven , dar zich een lucht-bellerje zertede boven tegens het bollerje, gelyk alste voren, miaar het was zodanig klein, \dac her ndauwlyks zichtbaar was, Maar na vriend GC gers dat jo __Natnur= en Konft-Kabinet;, dar enigeuirpompingen van lucht uit den reci- pienr gefchied waren, wierd her zelve merkelyk groter. De lucht wierd uit vermaak wederom ingelaten in den recipient, waar op daartlyk hee lucht-bellerje wederom zoengemeen klein wierd. als te voren, Eindelyk wierd de lucht geheel uirgepompt uit den recipient , waar door het Jucht-belletje zo groot wierd dat het de ruimte van her gehele kloot-gedaantig glaasje, en zelfs ook van deszelfs pypje, kwam te beflaan, en al her water uit her zelve uit te dryven in her ondergeftelde warerbakje. Waar uit kwam te blyken, naar een naaukeurige rekening van den Here Boyle , dat her volumen van de uirgezerre luchr-bel dartien duizend zeven hondert en negen en zeftig maal groter was, als het volumen van die zelfde lucht-bel , in deszelfs natuurlyke Confiftentie. Deze zaak is voor het menfchely- ke verftant onbegrypelyk , en van dezelve kan, naar mya oordeel, geen beter reden gegeven werden, als onder anderede uitmuntende wiskon- ftenaar en proef knndige Wysgeer de Heer ’sGra- vezande daar van geoordeelt heeft; gelyk als wy voor dezen reers hebben aangerekent; na- mentlyk: dart de luchtdeelen zodanig geftelt zyn, dart zy zich van malkander gedurig trachten te verwyderen, zo lang alszy daar-niet in weder- houden werden van andere zaken, die hunne verwydering komen te wederftreven en te belet- ten; en als gevraagt werd waar deze lucht- pun- „ten of deeltjes dit vermogen van verkregen heb- ben? wy pier anders konnen antwoorden, als dar her zelve van hunnen maker hen is ingedrukt als een natuurlyke wet, dewelke zy moeten op- | volgen , _ Maart — July 1723e Ar volgen, uichoofde van hunne natuurlyke geftelc- _ heid, en dat als wy daar toe iets, dar aan ons onbekent is komen te vercieren of te onderftel- len, wy ons in gevaar ftellen van gedurig re ver- vallen in alderhande onzekerheden en dwalin- gen , daar niets mer zekerheid op gebouwt, uit vaftgeftelt, of befloten kan werden. Wy be= hoeven ons niet te bekommeren noch op tehou- den, en te malen met ons verftant , omtrent de dingen dewelke wy niet konnen achterhalen, W bevinden dar alle ligchamen en fchepzels mer _ hunne byzondere gefteltheden, eigenfchappen, hoedanigheden en vermogens begaaft zyn, zo- danig dat dezelve voortvloeien uit hunne by- zonderlyke natuurlyke gefteltheid , dewelke de wezens doet zyn dat zy zyn , en dat zulks hen van hunnen maker zodanig is ingefchapen , of Ingedrukr , als natuurlyke werren die hen be- palen, en dewelke zy gedwongenzyn op te vol- gen, 27. Naar deze korte verhandelingebeeft de hoog- waardige Robertus Boyle , in de gedaante van een aanhangzel , laren volgeneen andere verhan- delinge, wegens de duuringe van de elaf?riteit van de uitgefpanne lucht, Na: dat onze yveri- ge en geduldige onderzoeker der natuurlyke Schepzels ondervonden hadde , dar de lucht het vermogen hadde om door deszelfs Flafticiteir zich uit te zetten tor een volumen , dat zo veel duizende malen groter was als deszelfs natuur- lyke uitgebreidheid, en gelyk als wy-dezelve in« bi Hie ademen ; 42 Natuur-en Konft-Kabinet, ademen , en in dezelve komen te leven en om: ringt te werden, bekendehy dat wy niet weten tothoe verre deze uitzettinge wel zoude kon- nen gaan, daar dezelve alle deszelfs e/afticiteit eheel kwam te verliezen, Mirsgaders,daraan em tot noch toe onbekent was, of de elaftici- teit zich zelfs wel kondebefchermen, en in dien ftaat volherden en duren , als zichde lucht zo veel hadde uitgezet, als in de voorgaande proe- ven is gebleken, dan of zodanigeen uitgezette lucht, de verfwakte elafticsteit die zy noch heeft overgehouden nier door den tyd komt te verlie- zen? om dit problema tebeantwoorden vervoeg- de zich de Heer Boyle, volgens zyne gewoonte, wederom naar de proef-ondervindingen , te meer om dat hy hadde aangemerkt, dat noch niemant‚hadde onderzogt of de raaiheit en beften= digheit van deelafticiteit des luchts, en deszelfs uitzertinge wederzydsop malkander wel beften- dig waren? 28, Omtrent de bovengemeldeonzekerheid , ftel-, de de Heer onderzoeker noch verfcheide fwarig- heden en defiderata , die noch niet onderzogt of bepaaldelyk bekent waren gemaakte door de Schryvers, voor aan zyn oplettend en naaukcu- rig verftand. Alseerftelyk : Dar tor op dien tyd noch van niemant gedecideert wis, ef de natuurlyhe lucht , diein cen olas , dat Herme- tifche gezegelt word , is opoefloten, dezelfde graad van Elafticiteit altyd of ten minften voor een Zeruimen tyd behoud, dewelke dezelfde haddde toen zy ingefloten wierd @ dan of dezelve ‚ des- | zelfs Á Madrit, ven Fuly1723e 4% / zelfifpanninge zomtyds verandert,naar de veranderin- ‚ge van de buiteu lucht, die wy. daagelyks aan de zelve befpeuren, door middel van de Barometer. ‘Fen tweden: was ook noch niet gebleken, of de, angefloten lucht > als dezelwe haar elafticiteit al, egaal homt te bewaren woor een matig en tyd, wel: eeven tay en Elaflycq zoude konnen* blyven een zeer langen tyd? dan of niet wel eindelyk zoude kemen te volgen > dat de elafticitert zeer verfiwakte of ook wel geheel-kuwam te verdwynen? gelyk als waar genomerì berd in de klingen van de ‘Degens „, en in zeer veel veerachtige of Elaftigue ligchaamen » dat zy door den tyd verswakken en hunne weder— flrevends kragt verliezen, Ven derden was nockn _ vande wysgeren niets vaft geftelt van de graden ‚der Elafticiteir ‚zamentlyk of de geduurzaamheit y de gelyk, formigheit, of de veranderinge van de- kragteu vande Elafticiteit, af kwam te bangen van die verfchiilende graad in dewelke de Elafti- citeit wastoen de lucht alder cerft in gefloten wierde, ‚ Ten vierde hadden de wysgeren zich ook noch _ pier uit gelegdt om aan te tonen of de Elafticiteit heen de ingeflote Lucht in des zelfs fpanning niet _ werandert (bet zy de zelve verflapt, of meer ge- Spannen werd) van de voorzeide veranderinge der buitenlucht, ten opzigte wan. fwaarte-kradt èn de volle maanflyden of inde nieuwe maansty- | | | den? bydeze vier zoorten van defiderata, zegt de Heer Boyle, dat nochverfcheideandere zou- de konnen gevoegt worden diezodanig zyn dat zy zelfs niet eens in vermoeden komen, maar dac de tyd, en,de gefteltheit van zyn fwakke lig- chaam zulks belertede, Herswelk ook de oor- ‚zaak was, dar.die Heer veele proeven dewelke hy 44 Natnurs en Konfl-Kabinet 5? hy noch wel in het werk zoude geftelt hebben omtrent de bovengemelde fwarigheden heeft na. gelaten Echter kan deze voorftelling aangemerkt werden als een aanfporing voor andere natuur onderzoekers, te meer om dat de Heer Boyte mer de volgen de proef ondervindingen den weg daar voe heeft geopent en klagr gemaakt, 29. De Heer Boylelier aan de konft-lamp blaafen kloor-formige glaasjes, die zeer teder zyn, en dun afgehaalt werden met een ongemeen dun pypje of halsje, Ter wyl zodanig een glaasje noch ongemeen heer was, en geen andere, als maar zeer verdunde lucht in zich konde hebben, Svierd her zelve aan de openinge van des zelfs pypje is de vlam vande koft-lamp gefwindelyk bermetifche toegezegelt. Hier door wierdde zeer verdunde ingeflote lucht gedwongen temoeten blyven in die graad van uitzetting , tot dewelke - de herte dezelve hadde gebragt in den tyd als het glaasje hermetifshe gezegelt wierd. Na ver- loop vaneenige maanden wierd zodanig een glaas- je mer des zelfs pypje in het water geftelr, en met de vinger of iets anders, want deze pypjes zyn heel teder, aan deszelfseinde onder ’t water eopent, waar door het warer door de buiten bet die op de zelve mer des zelfs natuurlyke fwaartedrukte,geperft wierd in her kloot gêdaan- vig flesje; dewyl dit maar gevult was met een lucht, die door de herre, daar wy van ge- fproken hebben, ongemeen verdunt, en vervols gens van een geringe graad van Elafticiteit was, echter ï „Maart —= July 172 ze 45 echter wierd het geheeleiglaasje niet gevuld, om __dat de lucht die in het zelve was, door het wa- ter gedrongen zynderót de zelve graad van Elaf?z- citeit, als de buiten lucht, zulks kwam te belet. te en vervolgens het gedeelte dar de zelvebefloeg van het glaasje, waterloos deed blyven. Uir deze proef kwam te blyken: dar de Lucht diein het kloot-formig flesje opgefloten was, niet van des zelfs elafficiteit , zo veel als hier uit geoor- deelt konde werde, hadde verloren, niet tegen- ftaande dezelve zo veele maanden uit gefpannen ‘hadde geweeft, of in her fiesje uitgebreid gehuis« velt hadde. 30. De Heer Boyle, door de boven gemeldeproef noch niet geheel voldaan zynde, ftelde noch de volgende in her werk, om te onder zoeken of de lucht, in een ongemeen groot volumen boven des zelfs natuurlyke Confiffentie uirgelfpannen zynde, lang indien zelfden ftaar zoude konnen duren, In een fyne en dunne blaas wierd onge- _meen weinig lucht over gelaten, daar na wierd de zelve zeer naauwf{en wel vaft toe gebonden, en ineen recipient gehangen na dat de lucht uit de recipient was uitgepompt, heeft het weinigje lucht dar in den blaas was zich zodanig uitge- zet, dar daar door den gehele blaas opgeblaze en gevult wierd, Na den tyd van twe jaars dewelke deze blaas in den luchr-ledige recipient bewaart was geweeft, vertoonde de Heer onder- zoeker dezelve aan verfcheide grote Heren te Londen, en wierd bevonden, dar dezelve in een zu 46 __Natuur= en Konft-Kabinet;, en den zelven ftaar van uitzettinge, zonder de mir: fte verandering was gebleven , gelyk als ook noch een jaar daar na terwyl den Heer Boyle deze ver- » handelinge fchreef. Behalven deze proeven wier- den tot het zelfde oogmerk noch verfcheide an= dere proeven in het werk geftelt, en bevonden dar de wyd uitgezette lucht, geende minfte ver. … andering in des zelfs elafliciteit kwam telyde zelfs nier, al wierd de lucht met gewigt of uit- wendige fwaarte gedrukt, De Heer onderzoee » ker hadde ook weren toe te ftellen. een klein Werk-tuigje, dat in de zak konde gedragen wer- den, en in het welke lucht befloten was; die meer als duizent maal groter plaats befloeg, door des zelfs uitfpanninge als in des zelfs na-_ tuurlyke uitgebreidieid , en echter een zeerlangen tyd niets van des zelfs clafticiteit en taaïheit kwam te verliezen. Door dit werktuigje konde ook onderzogt en beproeft wetden, of de lucht, die uit zich zelfs uitgezet zynde onveranderlyk kwam te blyven , echter door de warmte of kou-. de niet aangedaan wierde in het vermeerderen of verminderen van des zelfs e/afticiteit , en de on- der vindinge getuigde dat door de minfte warmte de lucht hoe zeer de zelve zich ook reets uitge- zer mogte hebben, in des zelfs elafticiteit noch kwam te vermeerderen. Want zo ras als die werktuigje in de warme hand gehoude wierd veroorzaakte de warmte daatlyk een merke “Iyke veranderi g. Zo ras als de hand weder wierdt weg gehaalt, wierd bevonden dat deinge- lore uitgefpanne lucht , wederom tor! des zelfs eerfte koelheit gebragt zynde, cok te gelyk aan= „gain zyn vorige uirgeftrektheid , met vernieti= Sns | Martti —= July 1723: 45 ‘gingevande vermeerde uitgeftrektheid, die door ‚de warmte was aangebragt, Waar uit komt te 7 blyken dat hoe zeer de lucht zich ook uitge. breid mag hebben, de warmte echter in ftaat is van de zelvenog meerder uit te zetten, enver- volgens des zelfs elafticiteit te vermeerderen. Zeventiende Verhandeling van het GOUD enz. Indewelke vervolgt word de FOS ‚ WELIERS-KONST en de NA4- TUURLTKE HISTORIE DER STENEN. al | _p TS heb voor dezén aangemerkt (a) dat aan de Naruurlyke en konft en-Hiftorie van het Goud onder anderen is gehegt de juweliers-konft. Wy konnen dit zeer lige begrypen, als wy aanmer ken, dat de Edele gefteentens op zo veel ver- fcheide manieren door middel van her goud by malkander geplaaft en als ve famen gevoegt worden tor de gedaantens van verfcheide zoorten van ju= „welenen vorftelyke cieraden. Het is wel waar dat hier toe ook veel malen het zulver gebruikt „word maar echter veeltyds tegelyk benevens her ‚ goud, Ook achter wy de gout{mirs-konft en de zulverfmits-konft in dit opzicht zo naauw ver- bonden te zyn dar een volkomen gour-{mit tege= Ayk behoort te zyn een zulver-{mit, een fteen- | N é zete _ (a) Zie Natuur-en Konft-kabinet Maart-Ful 722, PAL. 120, 28 Natunr- en Konfl-Kabinet) zetter, een Amolieer-konftenaar en_een Hteen= kundige. Ek weet wel dat deze goud fmits-konft als wy dezelve op die wyfebegrype , in verfchei- de konften en Ambagten werd verdeelt, en ook van verfcheide perfonen werd geoefent, dewelke zich verkeerdelyk inbeelden, dar zy wezentlyk van’ malkander onderfcheiden zyn, om datizy kwanfuiselk maareen byzonder gedeelte van deze gitmuntende konft komenite behandelen. Maar dit is in derdaad een’ groote onkunde en agteloos- heid die aan zeer veel andere konftenaren gemeen is, Dit vooroordeel is de oorzaak dat veele kons- ten en Ambagten niet zo veel werdeu verbetert , en geenzints tot hoger trap van volmaaktheid komen op te klimmen, als zy zouden doen, indien elk konftenaar het daar op toeleide, om zyne konft of ambagrt na te fpeuren en te leren in deszelfs uirgebreidheit, enntet zo armhartig en bekrompen, als hy: dezelve van deze of gene onnofele meefters,dien hy maar blindeling naar volgt, heeft geleert en zien behandelen. Een ‘zulverfmit die te gelyk geen navkeurige kenniffe heeft van het Goud, en de andere metaalen, van het goutfmeden, van de edele gefteentens en der- zelver bewerking,vanhet Amolieren , van het te- kenen em verder van alles war daar toebehoort , 1s in der daad zeer gebrekkelyk en niet hoger te agren als een A mbagtsman, die maar mannêtje naar mannetje maakt. Dekonften en Ambagren die van eene natuur zyn, en in dezelfde natuur- Iyke ftoffen en onderwerpen befig zyn , geven zeer ‘veel lichtten ophelderinge aan malkander, er maken een kenner , die heee gelyk of ‘gezament= yk in de grond verftaat, tor een verheven kon- ea el, Maart —= July 1723: 45 ftenaar, die bekwaam isom veele gebrekente ver- . beteren, en veele nieuwe zaken en vermeerde- … ringenvan zyn kontt uit te vinden. E Als dan de kennifle der tenen en der zelver bereidingen, bewerkingen, en behandelingen, onder andere van zodanig een konftenaar be- hooren geweten te werden, volgt immers van zelfs, dar de jaweliers-konft een aanhangzel is van het gour en filverfmeden, en vervolgensoa- _ der de konft Hiftorie van her gout, zilver en an- dere metalen behoort. Ook behoort de juwe- _ liers-konft nier onder dezelve zodanig bekrom- pen,“ als dezelve hedendaags van de meefte begrepen werd, maar zodanig als de natuur vandezaak zelfs komtrte vereifchen, namentlyk darde zelve inharen rykdom en uitgebreidheir begreepen word , gelyk als dezelve door verfchei- de perzonen, die daar in komen te werken ge- oefent werd; want” de juweliers-konit is niet in in. deszelfs geheel of alleen en volkomen by een koopman in ruwe of fyne ftenen, of alleen en volkomen by een diamant-{lyper of polyfter , of robyn of zagter edel gefteen-{lyper. of alleen by een diamantkliever , of alleen by een Diamanrt- Ínyder, of alleen by een zerter, of alleen by een kender derr{teenen. Maar de juweliers-konft in zyn geheel is by deze alle te zamen, en in een ryk.denkbeeld begrepen; om dar zy alle in de zelvewerken , en kennifle van dezelvein het geheel behoorden te hebben, Op dar dan eindelyk de naukeurige liefhebberseens een regt denkbeeld van de juweliers-kon{t zouden komen te verkrygen, is myn voorneemen om dezelve rebefchryven;mer _ VIII, Deer, D alle 5o Natnur= en Konft- Kabinet, alle deszelfs kenniffen, konften, en_handwere ken, die omtrent de ftenen bezig zyn. 3: Dejuwelierskonft kan in des zelfs rykdom en uitgebreidheirnier verftaan werden,zonder een die- pe en naaukeurige kenmfle van de fteenen. _De- wyl deze zyn de ftoffen , en de onderwerpen, uit dewelke de juwelen of konft-ftukken van de ju- weliers-konft gemaakt en voortgebragt worden. Om deze reden heb ik als her eerfte en voor- naamfte deel der fuwelters-konft geoordeelt te zyn de natuurlyke hiftorie derftenen, als ditdeel afgehandelt is, zalik; als ik leve, de andere delen van de juwelters-konft. volgens een _natuur- Iyke zamenfchakelinge befchryven , elk in hunne berrekkingenop en onder malkandere. Welk een nut en voordeel hier door zullen konnen genieten alle, die mer de ftenen Koopmanfchap dryven, of mer de zelve omgaan, of indezelve dagelyks komen te werken, zal de aldereenvoudigfte Lezer zeer licht konnen begrypen. 4. Om danonfe aandagtte laten gaan op de natuurlyke hiftorie der fteenen,ftaar te noteren, dat de hiftorie der fteenen gebrekkelyk en mank zoude zyn, als wyalleenlyk maar kwamen te befchry- ven dejnatuurlyke hiftorie der fyne ftenen, of edel gefteentens om dat de hardefteenen,gemeeneen an- der edel gefteentes, te veel gemeenfchap en ver- wandfíchap hebben mer de grove ftenen, in de welke Maart — July 1723. st welke zy dikwils als in hunne moeren en voefters komen te groeijen , en onderen omtrent dewelke zy zeer veel gezogt en gevonden worden. Daar om zal ík befchryveneennatuurlyke hiftorie van alle deftenen geen utrgefondert, zo veel als aan my bekent zyn geworden. Dezenatuurlyke Hifto-. rie der ftenen , heb ik reets verdeelt intwehoofd — delen; zynde het eerfte deel een natuurlyks his- torie der ftene in her algemeen , en het twede deel zal zyneen Natuurlykehiftorie van elk zoort van ftenen ín her byzonder. 5, Van de natuurlyke hiftorieder fteenen in ’t ge= meen ‚ heb ik de volgende zaken (die ik om her geheugen te ververfchen van den Lefer eens kor= telyk zal herhalen) reets befchreven en aangetei- kent. 1. Zyn aangetekent (a) de voornaamfte fchryvers die over de ftenen hunne waarnemingen. ophelderingen en befchryvingen hebben ín het ligt gegeven; 2 van (b) her Natuuriyk onder- fcheid dat in de Stenen gevonden word; 3. is _ bewezen (c) dat de ftenen groeyen „leven enfterven, en hunnen oorfprong hebben uit vloeibare of ten minfte zeer weeke delen; 4 is ook aangetoont (d) dat de koleuren van rood, blaauw , geel, groen, paars en verder alle andere koleuren der 2 ftenen (a) Zie Natuur-en konft-kabinet Maart-July. 2722 van pag. 123 tot pag. 145. inclais. (6 Zie het zelve kabinet van pag. 14S. #03 tag. 148. incluis. (c) Zie van pag. 148 tot pag. x5$. (B) Zie van pag. 153. tot pag. 192. 52. _Natuurs en Konft-Kabinet, ftenen gebore worden uit de metallyne en minera- hfche zappen, of dampen, die op verfcheide wyzengemeenfchap mer de ftenen hebben; 5. zyn onderzogt (a) verfcheide manieren op de welkede ftenen komen te groeyen; en de verfcheide be- paalde gedaantens de welke de ftenen als zy tot “hanne rypheid zyn gekomen vertonen, Dit laafte Argument is zodanig uitgeftreke, Leerzaam en aangenaam, dacik reers over het zelve twe grote verhandelingen heb gefchreven. Maar de wyzen of manieren op dewelke de fteen-gewas- fen door de Natuur werden voortgereelt, zyn zodanig verfcheiden, en de gedaanrens, tot de welke de ftenen komen te groejen, zodanig veel- derhanden en aanmerkelyk, dat ik dezelve on- der den titul;van de beeld ftenen zal afhandelen en befluiten Ik zal mer dezen. titul te weten de be- fchouwinge en verhandelingen van de beeld-ftenen, deNatuurlyke befchry vinge der ftenen in ’t gemeen aangemerkt fluicen, en daar op laten volgen de Naruurlyke Hiftorie van elke zoort van ftenen in her bezonder. Alsherkomrt te gebeurendat enige aanmerkelyke manieren door dewelke de fteen- gewaffen van de natuur werden voort gebragt , of ook welenige verwonderens-waardige gedaan tens dier ftenen niecaangemerkt mogten zyn ge- worden in de algemeene befchryvingeder ftenen, zullen dezeals uit hen zelfs moeten te, voorfchyn komen in de nacuurlyke hiftorie of byzondere befchryvinge van elke byzondere zoort vanftenen, die wy noch zullen mededelen. Ù (a) Zie Natuur-en konft-kabinet Auguftuse December. 1722 van pag. Ó7. tot pag. 1Ós. incluis, en ook Natuur en konft-kabinet fanuary February 1723 van pag. 47. tot pag. 276 ancluis, Baart — July 1723. $3 6. DAT DE NATUUR VERSCHEIDE MA- NIEREN GEBRUIKT OM DE STEEN- GEWASSEN VOORT TE TELEN, EN DE STENEN TOT ALDERHANDE BEPAALDE EN VERWONDERENS- WAARDIGE GEDAANTENS DOED GROEYEN, werd door de beeld-ftenen niet “alleen meer als door enige zaak beveftigt, maat ook aangeroont dar de natuur, op alder hande aangename wyzen in het voortbrengen der fteen gewaflen komt te fpelen, en zich als gedurig bezig hout mer alderhande verkwikkelyke en vermakelyke veranderingen , gelyk als de Lezer in debeeld-{tenen zàl befpeuren. 7e Ik verfta door de Beeld-ftenen alle zoorten van ftenen. Het zy fyne, of grove, dewelke van de eene of de andere zaak een beeltenis ver- tonen, Dewyl in de wereld zeer veel en ver- fcheide ftoffelyke zaken gevonden worden , en ver- fcheide van de zelve door de fteengewaflen wer- den als uirgebeelt, komt daar uit voort, dat de beeld-ftenen in verfcheide Claffes konnen onder- _feheiden worden, even gelyk alsde natuurlyke we- _zensen fchepzels, die zy komen te verbeelden insgelyks in hunne byzondere, Claffes verdeelt zyn. Op die wyze zal ik onder her eerfte Clas- fis 'by voorbeeld ftellen. De Beeld-ftenen, de- welke of iets verbeelden of gemeen hebben merde De He- 54 Natuur on Konfl=Kabinet, Hemel-lichten, het zy fterren, zon of maan, of met de 4 Elementen, of mer de verhevelingen des luchts, Onder het twede Claffis zullen geftelt worden de beeld-{tenen , die enige gemeenfchap hebben met deonderaardfíche bergftoffen , of van dezelve iets komen uit te beelden, Onder het derde Claflis zullen geplaaft worden debeeld-fte- nen , dewelke uit beelden , of de ligchamen der menfchen , viervoetige dieren , vogelen , kruí- pende, ook bloedelooze diertjes,of der zelver delen, of de welke enige gemeenfchap met deze dingen hebben. In het vierde Claflis zullen gevonden worden de beeld-ftenen , dewelke komen uit te beelden der viffchen en zee-dieren , of derzelver delen , horens’, fchulpen, graten, tandenenz. In het vyfde Clafhis zullen zyn de beeld-ftenen , de welke uit beelden , bomen , heefters „ planten , kruiden , zaden , bloemen , bladen , en andere delen der plant-gewaffen, zo wel van de zee-ge- waflen als land-gewaffen. Her zesde Cla(fis zal behelzen de beeld-ftenen die enige konft-ftukken komen uit te beelden, In de zevende Claffis zul- Jen gebragt werden de beeld tenen, dewelketotr enige mathematifche gedaantens komen te groei- jen, Onder deze verdelinge of onderfcheidinge der “beeld-ftenen konnen zy alle gebragt werden. Want de gehele ftoffelyke natuur , met alle deszelfs fchepzels, behoort zodanig onder deze fmal-de= Yen of Clafles, dar allesonderfdezelve gebragt kan worden. De beeld-ftenen konrienook noch op verfcheid ander, Maart —= july 1723. 55 andere wyzen , of in verfcheide andere opzichten onderfcheiden worden. Want zommige beeld- {tenen verbeelden door hunne eige figuur of ge- daante enige natuurlykezaken , of kunt gewrog- ten 5; anderebeeld-ftenen zyn wel zelfsnier zoda- nig van gedaantens, door de welkeiers uitgebeeld werd ‚ maar de natuur heeft door den loop van verfcheide aderen , en koleuren , of indrukkin- gen in haar als gefchildert en uitgebeeld de ge- daantens van dieren, bomen , plant-gewaflen, vrugten , boffchen , laadfchappen , enz. op een wyze als of dezelve in-of op hunne opper-vlakte gefchildert , of ín dezelve gegraveert waren. Zommige beeld-ftenen zyn zaken die verfteent zyn geworden, en dan hunne gedaantens, diezy voor de verfteninge hadden noch behouden hebben in de hoedanigheid van fteen. Zommige beeld. ftenen werden voortgebragt uit geftremde fteen- zappen, en nemen dikwils aan degedaantens van de goten, of bakken, ofandere vormen; of lig- chamenì, in de welke zy komen re ;ftremmen. Gelyk als den Lezer in * vervolg klaarder zal „aangeroont worden, Omtrent de beeld-ftenen ftaat ook noch aan te merken, dar de zelve niet zyn een enig geflagt van gefleente , maar dar zy beftaan uit alderhande geflagten , en zoorrten ; gelyk als uit edele gefteenten , uit grove ftenen, en faxes , uit keifteen , uit vuurfteen , uit kalk- fteen , uit gypsfteen , uit tofus , flusfteen , uit marmer, uit albaft , of uic fpaarfleen, uit zand- fteen, uit fchilferfteen, uit fplytfteen, en verder uit alle andere geflagten en’ zoorten van ftenen. Want alle zyn zy bekwaam om de gedaante vaa de ene of de andere beeltenis te ontfangen. D 4 9. In Pi 56 Natuur- en Konff-Kabinet , 9, In het befchryven van de Beeldftenen zal ik geenzintsnaar volgen de al te vergezogteover cen flemminge, deweike zommige fchryvers weren uit te vinden byna in alle zoort van {tenen , tuf- fchen de gedaanre des fteens, en dezeof gene na- tuurlyke zaak, Want op die wyze konnen wy uit de gedaante van elke {teen wel iets vinden, dat naar zodanig e-n gedaante enigzints komt te fwemen, gelyk als wy uit de wolken, door onze inbeeldinge, als wy willen alderhande ge- daantens komen op te maken Wy zullen geen andere beeld-ftenente boekftellen , als zodanige aan welkers uitbeeldinge niemant behoeft tetwyf- felen. Omtrent de oorzaken door dewelke zodani- ge beelden enfchilderien in de ftenen voortgebragt enuit gewerkt werden, benik ook volkomen van hergevoelen vanden Geleerden Joh. Jac. (a) Ba- jerus:Dar wy daar omtrent niet zekers konnen vaft ftellen ; ten minften alles war daar tot noch toe van uitgedagten voorgeftelt isvan zommige fchry vers, komt maar uitop loutere giffingen,ongegronde me- ningen, en verzieringen, zonder overtuigende bew yzen van zekerheit en waarheid, Zommige hebben vercierr een zeker werkzaam wezen dat van God onderfcheiden is, en als cen alge- meen Archite de fchepzels in hunne voortreling en groeijinge komt te bewerken tot de gedaante, geftalte, eigenfchappen , en de hoedanigheden met dewelke zy voorzien zyn, op de wyze als een konftenaar uit een ruw blok, of van een deeg, of andere ftof een beeld of konit-fluk weet voort te brengen, en dat dit wezen, door een ydele en (a) Vid Oryctographie Norice cap. V. ‚Maart — july 1723: 57 en onbedagtzame fpeling, zomtyds de gedaan tens en beelteniffen voortbrengt ín andere zaken, als by voorbeeld aan de ftenen aan dewelke de- zelve niet cigentlyk behoren. Maar deze mening is zodanig ongegrond en ontbloot van zekere be- wysftukken, dar her de moeite nier waardig is om zich mer dezelve op te houde, Andere heb- ben verzonneneen vis plaftica,door welk de wezens als geboerzeert werden , maar deze mymeringe is van her zelfde aloi alsde voorgaande. Andere dromen van zekere geeftjes of werkzame wezens, die over elke zaak als geftelt zouden zyn , om de zelve verftandiglyk te fchikken en te vormen tor hunne natuurlyke gedaantens en gefteltheid, Zommige geloven, dar het geheel al vervult is met onnafpeurelyke beeldjes, dewelke alle ftoffen daar zy zich komen mede te verenigen , komen te bepalen tor de figuur die zy zelfs h-bben. Wy vinden in de natuur een vermogen waar door de fchepzels bepaalt werden tot hunne vereifchre ei- genfchappen, hoedanighedenen geftaltens, maar om dar wy de natuur en de gefteltheid van dir vermogen niet konnen agterhalen , hebbeik altyd goed gevonden aan her zelve geen andere naam te geven , als'die vande ZADELYKE EIGEN- SCHAPDER NATUURLYKE zaken. Dar de gehele natuur verfpreid is met zaad,uit her welke de dingen voortkomen , zal niemant licht ont- kennen. Maar war dit zaat is, en op welk ecn wyze het werd voortgebragr, en waar door her zelve tot zyne natuurlyke gelteltheid bepaalt en naderhand bewerkt werd , ís aan ons onbekent. Daarom moeten wy befluiren dat de beelteniflen die in de ftenen gevonden worden, van cen oor- Ds {prong 58 Natuur-en Konff-Kabinet ; fpronr, en herkomft zyn, die voor ons onbekent, en cazeker is, Hert fchynt dar de fchepper en zderhouder van de grote natuur , en van alles wat daar in is, veel zakenheeft believen te doen verftrekken als voorwerpen voor onze vermake- Iyke verwonderinge , om ons door der zelver ern- ftige onderzoek , en naukeurige befchouwinge te ftrelen, en te verkwikken, Want deze aangena- me verwonderinge zoude ophouden , zo ras als wy openbaarlyk kenden de manier, doorde welke deze voortbrenginge komt te gebeuren. Hier door zoude het leven der menfchen veel van des zelfs wezentlykfte genietinge van vermaak en plaifier verliezen; dewyl de aangenaamfte van de pafJien van onzen geeft gemeenlyk is de ver- wondering. Door dezelfde verwondering worden wy ook opgeleid tot ene behoorlyke er- kentenifze van onze kleinheit , en van de groor- heid van zulk een verwonderenswaardigen God , die alles zo konftiglyk , en met zo veel onna- fpeurelyke wysheid heeft weren voort tebrengen en gedurig te onderhouden. Io. Onder de beeldftenen van het eerfte Clais, zullen wy den voorrang geven aan de fter-ftenen, Deze ftenen zyn verfchetde en zeer aanmerkelyk, gelyvk uit her gevolg zal blyken. Coenradus Gefnerus (a) heeft een fteen uitgebeelt „ die als met fterren bezaaid is. Gelyk gefien kan wer- den in tab. XLV. Fig.r. hier achter bygevoegt, Zommige maken onderfcheid tuffchen de naam van (a) De fig-lapidum dre. cap. 2, | fes, Maart — July 1723. Sg van de ftar-ftenen om dat zommige vangedaan- re zelfs als {tarren zyn, en andere‘de beeltenifzen van ftarren in of op hun oppervlakte , als of de- zelve daar op gefchildert. of in gegraveert wa- ren komen te vertonen. Aan de eerfte geeft Gef- nerus den naam van Afferie , en aan de laafte van Affroites. Wy zullen dezelve onderfcheidea met de naam van ftar ftenen , en geftarde fte- nen. De oude hebben de geftarde ftenen al mer naaukeurigheit aangemerkt. Plinius (a) {preckr van verfcheide edele. gefteentens , ín dewelke de fterre ftralen aangemerkt worden. Onder de witte gemmen zegt hy word een gevonden , die Ceraunia genaamt word „en de glans der fter- ren na zich trekt; en dar de fteen zelfs als kry= ftal was , maar van een blaauwe uitfchitterin= ge: Dar Zenothemis een oud Schryver wel toeftond, dat deze fteen eigenrlyk; wit was, maar als inwendig een wemelende fter vertoon- de, Dewyl de gemmen en andere ftenen mer draadjes, of fynefibertjes, of op malkander leg- gende, zeer dunne, en genoegzaam onzigtbaare blaadjes komen te groeijen, gebeurt het dikwils dat door den loop dezes wasdems, de ftralen van het licht op een zeer aangename wyze ge- bogen en verfcheidentlyk wederom gekaaft wer- den. Waar door verfcheide wemelingen van ftra- ‘ Ten , flikkeringen , koleuren „ fterretjes, vuur- venkjes , waterdruppeltjes , regenboogjes enz. voortgebragt werden. Maar al fchoon dierge- dyke fpelingen van het licht de ftralen van een we- melende fter komen te vertonen , behoren echter zodanige ftenen geenzints onder de beeldftenen , aan (a) Hiftor. Nat. lib. XXXVII. Cap‚9. bo Natuur-en Konft-Kabinet, aan dewelke wy den naam van fter-ftenen ge- ven. Om dar de gedaante vaneenifter , of fterren , in dit opzigt valt en als ingefchildert of gegra- weert , of aan de fteen zelfs moetzyn. Deoude hadden de gewoonte, dat zy aan verfcheide Schitterende gemmen den naam van geftarde fte- nen gaven. Op die wyze getuigt (a) Plinius dar onder de befte Robynen , die zy karbunkels noemden, gevonden wierden , dewelke zy den paam gaven van Carchedonis, en dewelke zy on- derfcheide in mannetje en wyfje, Dat in deze Carchedonius mannetje van binnen bran- dede , of flikkerende fterren zich vertoon- de. Maar jdat de Carchedonius wyfje, des- zelfs gehele {chittering naar buiten van Zich kwam tuit te werpen: dat ook de gem , dee welke Sandareftus genaamt wierd , naar de plaars in dewelke dezelve in de Indien groeide, ineen hooge waarde was, om dart in deszelfs door- fchynencheid een vnur ingefloten fcheen te zyn; en dar zygeflepen zynde, inwendig goude drup- pels vertoonden : dat deze ftenen zelfs tor een Godsdienftig gebruik gebragt waren , om de overeenkomft mer de fterren: en dat de Chal- deers dezelve ín hunne Ceremonien gebruikten: dar dezelve in prys hoger gewaardeert wierden 4 naar het meerder geral van Sterren die zy ver= toonden: dar de ftenendewelke zy Syrtides noem- den, en van een honing en faffraan gele koteut waren , van binnen flaauwe fterren vertoonden. Maar op die wyze zouden zeer veel Robynen ; Diamanten, opalen, en andere vlammende of flikkerende ftenen , onder het getal konnen ge- ftelt G) L. Cit.Cap‚ 7. : „Maart —= Pauly 1723: 6z ftelt werden van de ftenen , in dewelke zich al- derhande tintelende Starren of ligtjes vertoonen. Echter kan ik wel toeflemmen dat deze waar- neminge der oude ‚omtrent de gemmen geheel nier te verwerpen is. Dewyl door deze onder- fcheidinge van her vuur , en de {chirteringen der verfcheide tintelende koleuren , en wateren, als ik zo fpreken mag „ de-onderfcheide fchoonheid der ftenen, op een byzondere en zeer aangename wyze kan afgeperkt en bepaalt worden, Il. Plinius {preekt ook noch van verfcheide gee ftarde ftenen die uit Pontus gebragt wierden, dar onder dezelve geftarde Stenen gevonden wier- den, van dewelke enige bloed-druppelen, en de andere goud-druppelen vertoonde. Deze Sre- nen wierden ook onder de heiligdommen gehou- den, om dar volgens de geruigenifle van Ifido- rus (a) geloofd wierd , dat zy door derzelver behulp de-geeften konden ondervragen, en ook verdryven. … Deze Stenen zyn volgens Gefnerus agaatftenen. Al fchoon deze bygeloovigheid belagchelyk is, heeft zy echter veroorzaakt, dat de gemmen en edele gefteentens ouwelinx hoog. gewaardeerd wierden , en zeer koftbaar waren. ‚ Plinius fpreekt ook zelfs van een grove geftarde Steen, die Acopas genaamt wierd puim= ftenig en mer goude ftarrerjes voorzien was. Zy maakten malkander wys , dat deze Stenen de verwoedheid konden wegnemen. Plinius {preekt ook nochvan een zoort van Jafpis, die mer rode punten (a) Lib. 16. Orig. Cap, 14. 62 Natuur-en Kon t-Kabinet, punten geftart of als met Sterren doorzaaid is. Als wy op deze wyze op de Stenen mer ver- fcheide koleuren wilden acht geven, zouden wy een groot geral Stenen vinden , in dewelke wy Starren zouden konnen vercieren, of ook wel ‘ derzelver gelykenifzen vinden, I2, Na dat wy nu aan den Lezer hebben vertoont, de grote naaukeurigheid en bygelovigheid der oude, omtrent de geftarde Stenen , zullen wy overgaan tor de eigentlyke Star-ftenen , welkers gehele gedaante een Star verbeelden, of met een veelhoekige gedaante voorzienzyn. Deze Lapi- des Stellares of Afterie , Srar-ftenen konnen ge- zien werden Tab. XL V, Fig, 2. N.r. 2. 3. de- ze Star ftenen vallen, volgens de getuigenis van (4) Bajerus in het Neurenbergs, en zyn niet zo- danig perfed en fchoon , als diergelyke Srar-fte- nen, dewelke overvloedig gevonden worden op andere plaatzen, N. 1. heeft nochtans genoeg- zame gelykheid met de regre Star-ftenen; hier werden vier Srar-ftenen boven malkander ver- toont, . Gelyk als zy op malkander komea te groeien. De meefte laaren zich licht vanmal- ‚ dkander fchetden , maar deze die ook kleinder zyn, als wel gewonelyk niet zo ligt, N. 2, vertoont ook vier op malkander gewaffchen Starsftenen, in dewelke de Star wederom van een andere gedaante Is, en de Stenen groter zyn als die van N, r, De Srar-fteen die in N. 3, werd vertoont, is noch groter als de voorgaan- % cn “(a Lib, Citat Cap. V Maart —= July 1723. 63 des en de gedaante van de Star ook geheel ver. fchelende „ deszelfs ftralen of punten zyn ftom-= per ; enin ’t midden zyn de bladen ook veel breder. N. r, is gevonden tn een beekje in *t __Neurenbergs. N.2. omtrent her dorp winchel- heid, N.3. werd hier wel als enkeld uitgebeeld, maar dezelve valt ook altyd te zamen gevoegd. De geleerde Bajerus (a) oordeeld , dat dezelve on- der de Earrochos of Lapides Rotulares, of rader= ftenen behoord. Deze zyn alle een byzondere zoort van beeldeftenen , die echter in zelfftan- digheid, al fchoon zy van uitwendige gedaante „onderfcheiden zyn , met de Srar-ftenen overeen komen , zynde van ftof als de lapis judaicus vf joden-fleen ; te weten van een glinfterende en cryftals-gewyze fubftgntie, als de Lapis Sele- mitis. Door de Lapis Selenitis werd eigentlyk verftaan de Spiegelfteen, of witte lapis fpeculs- ris van dewelke ik genoeg voorgeftelt heb. De- ze Steen word daar by vergeleken , om dar de- zelve enigzints kryftalachrtig van zelfltandigheid en een weinig doorfchyuende zyn, 13. P \ el __ Een opregte Srar-fteen werd uitgebeeld Tab XLV. Fig, 3. A. is een enkelde, die van B af= gefcheiden is, Behalven dat in deze Steen de Saar verbeeld werd, is deszelfs gedaante ook als een Star. De grote van deze {tenen komtom- ‚ trent overeen met onze uitgebeelde figuur , die wy ontleend hebben van onzen leermeefter Con- radus Gesnerus; inderdaad Lezer ! een hoofd- 8 Te. Ca) Vid. Lib, Cit. Cap. 2, ze 64 _ _Natnur- en Konft- Kabinet , geleerde van den eerften rang , en den welken, ik onder anderen groote mannen , voôr mynen weg wyzerenleidsman hebbe uirgekoren, Wanr wy konnen de uitmunrent{te en verhevenfte ver ftanden zo wel na hun affterven door middel van hunne rtreffelyke fchrifcen tot onze preceptores aannemen, als by hun leven door het mondeling onderwys. De Star fteen B van dewelke A is afgefcheiden , beftaar uicagt Star-{lenen, die zo- danig net en wel gepa{t op malkander gegroeid en te zamen gevoegt zyn „ alsof de zelve door eén konftenaar gewerkt waren. Zy:waren wel vaft en tz zamen verenigt gegroeid , maar lieten zich echter zeer wel fcheiden , en elk verbeelden een (tar, als of de zelve in gegraveert was, De ftralen van de ftar haddeg elk hunne holligheid , die door de buiten ftrepen gemaakt wierd. De kanten van den fteen beftaan uit dwarfche ftre- pen, en deszelfs zelf{tandigheid is ongemeen hart enfelenitifch, 14. By de aftroites of ftar-ftenen , kan ook ge- voegd worden her fteentje dar uitgebeeld word in Fig. 4. mer C, D. hoewel dit fteentje ook zou- den konnen geplaaft werden onder de entrocht of lapides rotulares, vader-ftenen, De zelfltan- digheid van dir teentje is ook geheel anders als de aftroites of ftar-ftenen. Maar wy hebben daat in Bajerus naar gevolgt, als meeft her oog heb- benop de gedaante, Her is zeer dun vlak, hoee wel her fteentje aan deene zyde D, war lageris, als aan de andere, en van binnen war Scherp o EUwW 3 mn mn EE en ED ‚ Maart — July 1723: 6$ ruw ‚ mer kleine raspaachtige bultjes. De an- dere zyde C. is vol kleine ftreepjes , van hee middel -punt naar den omtrek ftraals gew ys voort= gaande , en zich omdraijende ror de holligheid van de zyde D. De Heer Baje:us heeft het zeive gekregen uit de zaver van een kleine kreek, in’e neurenburgs fchwartzah genaamt, 15. Onder de geftarnde-ftenen , kan ook geplaaft werden de fteen , die uitgebeeld werd in Fig. $. Deze geftarde-fteen is over al befprengt mer ftar- rerjes. Dezelve is in een rivier in ’ neurenbergs gevonden , en heeft de hardigheid van marmer, De ftarrerjes zyn niet uitpuilende, maar als ge- ‚graveert of uirgefneden Onder zommige die onkundig en bygeloovig zyn, werd noch gevon- den die dwaze meninge , dar de (tarren een by- zondere gemeenfchap hebben mer diergelyke (tar fteentjes , maar als zy begrepen dat de ftarren zodanige ontzagchelyké ligchamen zyn , en.dar het lige dar zy zien van een (tar, de ftar zelfs niet is, ja dat zy van de ftar zelfs niets zien, zouden zy begrypen , dat de gedaante van da ftarren in deze fteenen geenzints wierden uirge- drukt ; maar alleenlyk het Figuurtje , met hec welke wy de ftarren gewent zyn te fchilderen , of ergens op uit te beelden. Deze kenniffe zoude buiten twyfel aanhen openbaar maaken, de on= gegrontheid en dwaasheid van hunne opinie, Mal | 16. De Modsolus Stellaris van Luidius, werd door _VIIL Deer. 9 den 66 Natuur- en Konft-Kabinet , den geleerde Scheuchzerus en “ajerus ook by de ftarftenen gevoegt. Dic fteentje beftaar volgensde Befchyvinge van den Autheur uit een Setenirifche of blinkende zelfftandigheid, gelykals de Afdroi- tes of ftar-ftenen , joden-ftenen , en diergelyke, De gedaante ís als een een-bladige klok-bloem , - de holligheid werd gevuld als mer een ftar-formige plaar , deonderfte bafis is nier puntig maar breed- agtig. Diergelyk een fteen heeft de Heer Baje- rus gevonden op den berg Schlepfelberg in ° gebied van Wolfltein. Deze werd uitgebeeld Fig. 6. deze fteen is wel niet kompleer , maar afgebroken, Echter werd de ftar klaar genoeg in de zelveuirgebeeld. Zommige voorname man- pen, Scheuchzerus Rajus » en verfcheide andere, zyn van gedagten , dat de verfteende ftoffen van de dieren, of der zelver delen, van de vogelen , vifchen, zee-gewafichen , bloede'oze diertjes , ofinfeêten, van de plantgewaffen, bomen, krui- den, bladen, bloemen), vrugten , zaaden enz. die gevonden werden op de hoge bergachtige, en verre vande zee afgelege landen; in debergen, in alderhande zoorten vanfaxes, of groveftenen;, en wel voornamentlyk in de tofus of tuflteen , fteen-kool enz. overblyfzels van de algemene zondvloed zyn. Onder deze ftoffen werden ook geftelt de koraal-gewaflen, die in de bergen ge= vanden werden, en alderhande gedaantens verto= nen. 17. In de bergen , en onder de gronden werden onder anderenook gevonden, fterformigekoraal- ae men Maart == Puly 1723e 67 Bewaffen; die om der zelver gedaante ook onder de geftarde ftenen van de natuur-kundige geftelt werden, Deftarformige koraal-gewaffen der wa- teren zynook zeer verfcheide , maarom dardeze ftar-gedaantige koraal-gewaffennog van verfchei- de geftalre zyn; werdendezelve mer verfcheide by- namen uitgedrukt , en van malkander onderfchei- den. Van deze zyn verfchiede namen aangete- kent ín het doorvrogte werk var Hans Sloa- ne the Natural Hiftory of Jamaica pag 54. $5.56.57. met byvoeginge van hunne Schryvers. Joh ‘ac Scheuchzerus heeft dezelve ook aan- gerekent (a) op dezelve wyze. Alsby voorbeeld, _ ftar-fteen mer grote fterren. Star-fteen uitge- beelt met grote koraatachtigegeftreepte por van Boccone.(b) Kleine geftriemde en gefternde Bafa/e tes van luid, (c) alsook van Hans Sloane (d) en Ans Boer de Boor (e) ierra Srellaria ( ftar- Îteen) van Gregorius Ironfter. Marfilius Ficie nus(f) noemt de ftar-fteen een fteentje in Indien uithet hoofd van een Draak gehaalt. Cardanus eeft aande zelve den naam lapis ftellaris offtar- een Gefnerus neemt de ftar-fteen Aftroites, _of ftarren-fteen , gelyk wy aangemerkt hebben, : Aldrovandus (g)geeft aan de zelve den naam van Stellatus lapis „eftardefteen, Agricola (5) noemt de zelve Draconites. Swammerdam (ú) zegt Afroites diftinttiffime flellas emulans. Sarren- E 2 ) fteen (a) Oryc. Hebv. Pag 221. (b) Recherche Nat. P. 119. (c) Lith.p.tab. 122. Fig. 23-(d) Natvral Hiftoryof jamaica pag.sq. (e) Lib 2. Cap. 146. (£) De Vita Coelitus Comparanda. Lib 3 Cap.rs. (8) Mus. Metall, Pag.872.877.875.879.(h) De gatur. fol, lib.6. (1) Mus.Pag.6, 68 Natnur= en Konft-Kabinet fteen zeer onderfcheïdentlyk de ftarren na apen- de, Plot (a) zegt Aftroites or Starryffones. Im- peratus (4) geeft aan een ftar-forimig koraal-ge- was den naam van Millepora duizend pore; aan een ander koraal-gewas Corallzum fle:latum —geftarde koraal ; aan een ander porus matronalis ; aan een ander porus motronalis ransofus, Luid (c) zegt Atrestes ligneus elegantiur flellulis to- tain maJam per meantibus. Houtachtige flarren= Sleen , cierlyk door deszelfs geheele froffe met flar- vetjes doorlopen. De vaalkundige Velfchius (d) heeft Aftersas Cardioides major. Behalven deze , zyn nog verfcheide andere namen , metde welke de fterren-koraal-gewaffen gedoopt werden, ge- Iyk als gezien kan werden in her Zundvloeds Kabiner van den Here Joh, Jac. Scheuchzerus, aangehaalt in verfcheide van deszelfs uitgegeven Schriften. Hoe wel echter deze bynamen maar dienen om enige kleine omftandigheden uit te drukken, die niet zonderling tor de zaak doen. Want her komt toch alles maar daar op uit, dar de zelve zynfterre-koraal-gewaflen, of geftarde {tenen van verfcheide gedaantens of verfcheide andere omftandigheden, ' 18. Op dat de Lezer het onderfcheid van deze ftar-formige koraal-gewaffen, ende harde Se/eni- tifche (a) Natur, Hift. ofoxfordsbire Pag. 87, tab. za Fig. 6.7.8 dr” Pag. 130. tab. 8. Fig. 2. (bì Zi. 27. Cap 4. (c) Lith, PN. 160. Tab, 2, {d) Hecat, Pag. 6o. Maart — Fuly 1723 Co tifche Îtar-{tenen mag zien, en by malkander vergelyken , hebben wy mer Fig. 7.8, en o. uitge- beeid, (a) de eerfte beginzelen metde welke deze geftarde-koraal-fteen zich begint te vertonen, en te groeijen op de ze-gronden. InF'ig.:o. rr. 12.1 3.14, werden vertoont der zelver verfcheidentheeden : en fchikkinge, als de zelve tordeszelfs rypheid is gekomen. Fig rs. is een ftuk van diergelyke 8 ftarde fleen , dat in Engeland is uitgegraven , alwaar het zelve zeer overvloedig even onder de aarde gevonden werd. Fig. 16. en 17. verbeelden Een diergelyke geftarde teen of koraal gewas dart in fteen , in Engeland gevonden is , en zodanig is verandert. dat dezelve de hardigheid en door- E eid van agaat , ‘of keifteen verkregen eeft. 19. Onder deze laafteftarformige koraal- gewaffen, diein de van de zee afgelegen gronden gevonden werden , koanen noch zeer veel andere zoorten geftelt werden die gevondenworden byLangius,(4) pamentlyk gemene afchgrauwe geftarnde fteen E ftar-fteen mer zeer grore {tarren,‚pypformige witte es teen, Morron(e)hesft ook enige van deze arformige koraalge waffen aangetekent. Maar nergens werd groter menigte van de zelve gevon- den als in her vermaarde Zundvloeds Cabiner van den Heer Joh. Jac. Scheuchzerus, als by voorbeeld koraalfterren of ftarpypen in’t marmer vanEiltad. „E53 Star- (a) Sloane L;b. Cit. tab. ar. Fig. 1. 2,3. enz, (b) Hij, Lap, fz. (©) Hift. Natur. of Northamtonsbire. 70 Natuur. en Konff-Kabinet; Star fteen uit den Donauw, Star-fteen in grys: koleurig marmer van Salisburg. Ruwe ftar-fteen , of liever geftarde fteen van Tyrol. Gepolyfte eftarde fteen van Tyrol, Koraal-fterren van Mrffina Koraal-poren of pypen uit Sicilie, Star-fteen met grote (tarren uic de Birfz, by Bafel , die harde keiftenen zyn , in de welke de ftarren door en door lopen in deszelfs harde zelf- ftandigh. id, Geftarde fteen mer kleine fterren uit de Burfz. Gefterde fteen met verhevene fterren uit de sirfz, Komeer-fteen. Scolopender-gedaantige- ftarre-fteen uit de Birfz _Pypformige ftar-fteen zeer groot en.cierlyk uit * kanton Bafel,. Gee ftarde fteen met grote fterren in een zeer opene en togt-gatige Saxe, uit den Birfz, Geftarde fteen met zeer witte fterretjes in cen grys-gele Saxe van Chatelaut in Burgundie. Aftroites van Maflel, uit grauwe en harde !teen,fterren-{teen uit de bergen van Querfurt, Flusftenige ftarre-fteen van Querfurt die geel van kleur is. Spongtach- tige en ligre (tarre-fteen vau Querfurt die geel agtig van kleur is. Witre {pongtachtige ftarren- fteen van Querfurt. Uit deze en een zeer groot getal andere zaken oordeelen de geleerde Scheuch- zerus, Steno, Rocconeenz. dar overblyfzels van de Zondvloed zyn. Als.de menfchen eenmaal een harzen-fchildery tot een grondftellinge van zaken , díe zy daar naderhand op ftaan te bou- wen, geftelt hebben, verflyten zy menigmaal hun gehele leven mer alles uit de vierhoeken dezer Waereld daar na toe te halen , het welke naar: hunne inbeeldinge hunne grondfiellinge maar enigzints waarfchynelyk maakt, De liefde en drift voor hanne grondftellinge maakt „hen me- ZA ì nig= Maart — July 1723: pd _ ‘nigmaal zodanig blind, dat zy verwaarlozen naaukeurig té onderzoeken en te overwegen , de béwysftukken en ondervindingen , die hunne ge- hele grondftelling overhoop werpen. Zommige van die männen dewelkede verfteênde ligchamen alsoverblyfzels van de Zondvloed aanzien , be- dienen zich (doch zeer averegts) van het middel met de welke de ongegronde. Sektariffer hunne ‚ tegenftrevers gewoonlyk te keer gaan, darismer hen éen kwaden naam té geven. Zy oordelen als iemant ontkent , dar dië dingen overblyfzels van de Zondvloed zyn , daar uit komt te bly- ken dat hy ís een ongelovige , die de gehele Zond- vloed ontkent , en zomrydö noch als vry wat meerder, Maar war zullen wy vân hen oorde- len , die de Zondvloed tragten te bewyzen mer bew ysftukken die tegens de befchry vinge van Mofis komen te ftryden,en hun ftellingen met argumenten tragten te bewyzen die onmogelyk zyn? 1s her niiet beter dar wy de gefchiedemflëe van de Zund- vloed geruftelyk geloven, op éen wyze overeen= komftig mer de befchryvinge van Mofis , en op gronden en bewysftukken die deze befchryvinge beveftigen , als op ermhertige en onnof-le onder- ftellingen , die hen zelfs om verre floten, zo ras als Zy maâr &êns diëp ondetzogt , of wat hart ‘ aangeraakt werden ? verkeerde bewyzen by te brengen tor verdediginge van de waarheid des Zondvloeds, is die waarheid onder mynen en on- waarfchynelyk maken , gelyk de Lezer breder ds B in myne verrdndelingt over de Zond- vloed. 20. De eigentlykeftar fleen , die van een Seleniri- ds E 4 fche 72 Natuur-en Konft-Kabinet, fche of blinkende zelffrandigheid is, en dewelke wy uitgebeelt hebben in Fig. 2. mer, 2 ftelt Fe- rand, Íimperatus onder her geflagt van de joden- Steen of lapis judaicus ‚ en noemt dezelve flella judaica of oodfche Star Ais wy ook op de zelfltandigheid , manier van groeijen, loop van Striemen, hardheit, glinfterachugheid, agt gc- ven, ís her zeker dar de Affroites of Star-Steen, Joden-Sreen is, die maar om deszelfs Star-figuur Star fleen genoemt werd : daaro is ook de * naam van odenit in dit opzicht zeer be- kwaam, om dar zy de gedaante en her geflagt des Steens uitdrukt. Op dezelfde wyze zouden wy konnen noemen de geftarde Stenen , cie wy van de koraal-gewafzen enz. boven aangerekenc hebben , koraal-frarren „ of rofus-frarren , of key-ftarren, of na deze of gene Steen, welkers gedaante Starformig was. De Seleniuifche Star- freen is gemeenlyk asgraauw van koleur , hoewel “de koleur zo wel als de gedaante van de Sterren, onderfcheiden zyn. Wormius getuigt (a) darre Koppenhage in ’tjaar 164 ».een uitmunrtendeStar- fteen gevonden wierd , van die zoort dewelke wy Fig. 3. met. B. hebben uitgebeeld ; dar de- zelve drie ellen larg was , zeer hart , en dart de ftarretjes , of enkelde Starre-fteentjes , niet wel te fcheiden waren, als In het Kabinet van de Heren Besleri , is een Selenitifche of gemene Srar-freen van twaalf Star Steentjes, die op malkander gegroeid zyn, (&) Mufeums lib. 1 fel fecond.Capro, * \ Maart —faly\ 1723a 73 gelyk als wy uitgebeeld hebben tab. XLVt. Fig, 1. A en B verbeeld een enkeld Srarfteentje, het welk van A afgefcheiden is, de gedaante van de Star is verfcheiden , en meer verheven, als die wy uitgebeeld hebben tab. KLV. Fig. 3. _ maar ik twyfel ten hogften , of wy wel vol- komen ftaat konnen maken op de figaren van beslerus. Een uitmuntende geftarnde freen, werd uitgebeeld tab, XLVi, fig 2. van deze _geruigt Wormius(a) Jar dezelve zomtyds gevonden werd zo groot als een menfchen hoofd. De Steen is matiglyk hart, en overal mer fterren als bezaid , van koleur graauwagrig bruin, aan de fwarte kant, en geheel ondoorfchynende, Deze geftarde freen komt over een mer die gene de welke wy uitgebeeld heoben Tab. Xi V. Fig. s. Zy verfchelenalleenlyk 1» de groorhvid. Zommige van deze geftarnde frenen verbeelden in de plaatsvan (tarretes , warergolven, andere, wederom enige ftreken , en andere gedaanrens die wy zullen verhandelen in her aafre gedeelte van deze verhandelinge, om dat zy, uit hoofde yan hunne uitbeeldinge, niet onder de geftarnde Írenen geplaaft behoorden te werden, 22e eftar-frenenen geftardeftenen, dewelke wy dus verre onderzogt hebben , kovnen ín vier hoofd-zoorten onderfcheiden werden , als 1. de Átarre {tenen , die onder de edele en fikerende gefteentensof gemmen behoren ; deze verbeelden door haar gedaantens geenzints een ftar , sh (a) Mus. Pag. 68, 74 Natnur- en Konft-Kabinet , als de oprechte Helenitifche ftar fteen , ook zyn in de zelve geen ftarretjes uitgebeelt, gelyk als in de geftarnde ftenen die mer zeer veel ftarretjes als bezaaid, en alsgegraveertfchynen , veel min- der hebben zy over een komft met de frarformige koraal-gewaffen. . Zy wierden alleenlyk maar van de Oude frar-frenen genaamt , om dar in zom- mige door de buiginge en reflexie der licht-{tra- Jen gezien weiden alderhand. wemelende vonka jes, als frarren , vuur-vonken, bloer-ftippen, en andere fchitteringen van verfcheide koleuren ; of in zommige warenenige plekjes, die by fterretjes vergeleken wierden , gelyk als in de frenén van Pentus , daar Plinius van fpreekt enz. 2. De regte frarfrenen , die van een harde en blinkende of Selenirifche zelffrändigheid zyn „ op de wyze als de Joden-{teen , n op malkander zodanig paukeurig met hunne veken en lirifen komen te groeijen , dat zomtyds een goed gedeelte maar eenen fteen fchynr te vertonen; hoe wel zy zich ge- woonlyk wellsten fcheiden, maar ook niet altyd even ligt, Daar noch by komt , dat deze ftar- ftenen in grote en gedaante van frarren van mal: kander zomtyds ook onderfcheiden zyn „ gelyk als wy aangetoont hebben. 3 De geftarde fte- nen dewelke ín zelfftandigheid en fcof van de andere verfchelen , en zelfs de gedaante van een {tar ontberen , maar welker oppervlakten ech- ter als bezaait zyn mer ftarren,even als of de zelvé daar in gegraveert waren. 4. De ftar-formige koraal gewaffen , het welk nier anders zyn als koraal-pypen, die nevens malkander uit hunnen bafis-opgroeijen , en de gedaante van een frar in bunne holligheid vê@rtonen. Deze zyn in ’% alge- Ì & , „ Maart — faly 1723. 75 algemeen eigentlyk zee-gewaflen , maar wer- den ook in-de bergen en rivieren gevonden, en in zommige grove ftenen , en faxes, die hen zomtyds zodanig hebben beklemt , en met hun …_fteen-zap door drogen en verfteent, datzy zom. tyds naauwelyk gezien konnen werden, als daar hunne kraal-pypen zichdoor die ftenen verfprei- den , of uiterlyk vertonen, op alderhande Wyze, gedaantenss en met verfcheide koleuren en ffeen- ftoffen, gelyk als-wy aangerekent hebben, Om deze flar-tormige koraal gewaflen wel tekenen, dient de Lezer een bekwaine kennifle van dekoraal tehebben; te meerder ‚ om dat ík zal doen zien, dat alle de koraal zelfs de echte zo wel de rode als de witte , in een zeker opzigt onder de ge- ftarde fteen gewaffen geplaaft kan werden. 23 De rode en witte echte kraal, die met gehele banken en langs onmetelyke zee-gronden , op ontelbaar veel plaatzen en zee-boorden aan de vafte landen , en Eilanden gevonden werden, groeid in zo veel verfcheide en aanmerkenswaar- dige geftaltens, dat alleen de befchryvinge van der zelver reers ontdekte gedaantens en formen , (ak {preek nu. noch niet eens ‘van de baftert-ko- zaal , van de koraline en ‘andere zèe-gewaflen, - die meteen koraal-tarter bekleet en ook wel door- drongen zyn,) een geheel boek zoude konnen wiemaken. Zy komen zo in ftammén, takken ftrayken, als andere delen zodanig met de plant- gewaffen,heefters,boomrtjes, kruidenenz. der teel= garde over éen; datzommige die onkundig in kt / : \ e 76. _ Natuur-en Konft-Kabinet, de koraal-gewaffen zeer licht voor wart B fen van de reel-aarde zouden aanzien. aar de zelfitandigheid „uit de welke zy beftaan , ver= pligt ons om dezelve onder her geflagt der ftenen te Stellen. De koraal heeft geen wortel , maar mn deszelfs plaars als een ftene rok ,‚ met de welke zy als haar bafis zich hegt aan de plaats , op de welke zy komt te groeien. Mer deze fteen- achtige rok , hegr de koraal zich zodanig vaft , aan de ligchamen , op de welke zy groeid, dar zy niet als met kragt daar van afgefcheurt en gebroken kan werden ; gelyk als waargenomen is , en beveftigt werd van den oog-geruige ‚ en zeer naauwkeurige Paul. Boccone. (a) In de koraal werd . als zy eerft uit de zee gevifchr werd befpeurt een zap , her welke als deszefs geft word aangemerkt. In de koraal , zo wel de roode alsde witte, vertonen zich overal port, of tocht-pypjes, welker openingetjesde gedaante hebben vaneen ftar , gelyk gezien kan werden Tab. XLVL. Fig. 3 AAAAAA. Als wy pu dezeftarretjes , in aanmerkinge nemen, kon= nen wy alle de koraal , zo wel de rode als de witte » in dit opzicht , onder de geftarde ftenen. plaatzen Op de oppervlakte van de koraal vertoont zich ook een tarrerachtige ftof , of een zeer tedere en dunne korft , in de plaats van een _ Schors, Deze tarterachtige korft , heeft op de: rode koraaleen koleur , die zo fchoon rood is als vermilioen. In ’t gemeen groeid de koraal op. ander gefteente , gelyk verfcheide by gewaflen , die op andere plantgewaffen der teel-aarde koe men _(@) Vaj. Recherches ds obfervations Natnvellesde Monf. Boccone. prim. let, a Monf: Pierre Guifony. | ë » | „Maart —= July 1723. 25 mien te groeien, en zich te zerten , of op der zelver fchorzen, ftammen , takken , ranken, of bladen enz, en daarom alseen plant-gewas ‚ opcen plantgewas moeten aangezien werden, Op die wyze komt te blyken dar de koraal insgelyks als een fteen-gewas op een fteen-gewas aangemerkt kan werden. Het is wel waar ‚dar dekoraal zome tyds komr te groeijen, enzichtezertren, op ver= fcheideandere ligchaamen buiten en behalvenfteen, gelykals by voorbeeltop hout, op planten, takken en andere zaken , die op de koraal-gronden ge- vonden worden ‚ maar dit gebeurd maar in ze- kere byzondere omftandigheden, daar ik op zyn tyd genoegzaam ophelderinge van zal geven. „Maar in her algemeen groeijen de koraal-gewas- chen op andere fteen-gewaflen , of ftenen}, of Áteenaguige gronden, 24. De Heer Boccone is van gedagten dat.deko- raal werr voorrgeteelt door een opheving of zoort van fublimatie, door eene uitbreidinge van het koraal-geft , daar wy van gefproken heb- ben, en door een beneffen-fchikkinge of juxta pofitie van deeltjes. Die Heer heeft deze ge. dagte verkregen, uit de waarnemingen-dewelke hy omtrent de koraal heeft in’ werk geftele. ‚Want het is jaarlyks de gewoonte in den tyd van enige maand-koraal te viflchen in het pharo of kanaal. van Meffina, door het welke Sicilie, van kalabrie werd afgefcheiden. By deze ko- | raal viffchery vervoegde zich de Heer Boccone , ‚en ondervond dar de koraal altyd hart, en nier zagtis, als dezelve uit de zee opgehaalt word ; Behalven aan deszelfs ronde eindens, BBBBB EB, 28 _ Natuur- en Konft- Kabinet’; BB, om dat die zyn opgevult, en als opgebla= zen, en zeer teder , uirgevende éen weinigje melkagtig vogt, van gedaante alsde melk van detirhymalus enandere melkagtig planten. Deze ronde en uirgezerte knoppen zyn niet groter als een aalbezie. De Schryvers hebben dezelve tot aan diën ryd nog befchreven nog uitgebeeld, zegt de Heer Bonone, om dat zy miffchien geen zorg gedragen hebben, dat de koraal zeer voor- zigtiglyk opgehaalt wierd uit het water, en ook naderhand zagtelyk wierd behandelt, want dewyl deze kuoppen zeer teder zyn, komen zy veeltyds te breken en «f te vallen onder het — viffchen, Dat de Schryvers deze ronde knop- pen nier aangetekent hebben voor dien tyd van den. Here boccone is een kleine misflag ; want Plinius {preekt van dezelve genoegzaam verftaan- _ baar en klaar; gelyk als ook Ifidorus, Jib. 16. — orig. cap. 8, 25. Diofcorides (a) heeft ouwelinx al aange= merkt , dat in deze van Sicilie zeer veel , en ook de befte zoorr van koraal kwam re groeijen, Maar by getuigt dat dezelve niet eerder hart — werd, als na dar zy uit het water ís gehaalt dat zy komt rte ftremmen zo ras als de lucht haar — komt te raken of te omringen, her welk door de ondervinding echter anders komt te blyken, — elyk als wy aangerekent hebben. Ook fpreekt Diofcorides van fwarte koraal, welke laafte hy Antipathes noemt. Ek zalna dezeuitleggen wat A Wy («) Lib, v, Cap. 97. Maart —= Puly1723e 7D wy door de Antipathes moeten verftaan. Pli nius getuigt dat in de rode zee of Arabifche golf zeer veel koraal komt te groeijen , maar dat dezelve fwarter is als de andere, echter is het zeker dar de koraal van de rode zee veel groter en {pongiachtiger is als de befte zoort van rode koraal, maar dezelve is niet fwart, maar rood van koleur. Plinius heeft (a) aangerekent dat de koraal beijen droeg, en de vermaarde Mar- thiolus heeft dit (6) aangemerkt als een grote misflag en dwaling van dien Schryver , maar als wy door de koraal beijen van Plinius de uitge- zette knoppen BBBB6BB verftaan, zullen wy bevinden dat nier Plinius maar Marthiolus een misflag begaat. Ook is zeer wel.van Plie nius aangemerkt, dar deze koraal-knoppen on- der water enigzints week zyn, maar hart wer- den als zy in de lucht komen, De uitleggers van Plinius, hebben gemeent dar de koraal aan ftukjes gefneden wierdonder het viflchen , en dat Plinius deze ftukjes beijen genaamt heeft. Het is waar, Plinius heeft den naam van beijen ‚ (Baccae ) gegeven aan de koralen, die mer {noe _ fen gedragen wierde, maar ik zal na dezen uit- voerig aantonen.dat Plinius in dit opzicht in den droom is geweeft , door het ene van zyne Schryvers wel, en het ander kwalik te verftaan 5 daar ik van de koraal in het byzonder kome te handelen. Óu 7 ‚Als de koraal uit her water gehaalt werd, zs dezelve bedekt met een tarter , of een zeer ard { ie, Á Orig Ë (a) Lib.3a, (B) Jib, Cit, äns Cornusent. Capa Get. go Natuur-en Konft-Kabinet; Korft, die rood is op de rodekoraal , en witop de witte koraal. Deze korft werd vande Schry- vers mofch genaamt, maar de Heer Boccone noemt dezelve (fucus)» onder deze vertonen zich op de oppervlakte van de koraal , van bo- ven tot onderen, overal de ftar gedaantige togt= gaten, (pori), daar wy van gefproken hebber. Ook gaan deze togrgaatjes door de {chors, en worden in dezelve ook gezien, het welk niet te verwonderen fs ‚ om dat deze koraal-tarter of fchorsde ftofis,daar de koraal eerft in zer,en nader= hand van werd aangevoed , en nier anders alsmaar onrype koraal ís; die de volkomen hardigheid van de koraal-zelfftandigheid nog niet verkregen heeft. _ De Heer Boccone is van gedagten , dat deze togrgaten dienen tor het voortbrengen der tak- ken van de koraal. In de togtgacen vertonen. zich zes of zeven inklovingen , die met malkan= der de gedaante van een {tar aan de openinge van deze togrgaten geven. Behalven dar deze ftar- gedaantige togtgaren gefchikt fchynen tot her voortbrengen van nieuwe takken, fchynen de- zelve ook te dienen , voor de doorwazeminge van de koraal, en ook om te ontfangen hetzour en her zerzel van her zee-warer. 27. Als onder het viffchen van de koraal de ko- raal-knoppen, daar wy van gefproken hebben, worden gebroken mer de nagel, gelyk als de Heer Boccone bezogr heeft, werd bevonden, dar zodanig een koraal-knop , is te zamengeftelt uit Zes celletjes ‚ of hokjes, die opgevult zyn mer een Maart == Puly 1723. 2r gen wir en dikachtig melkachtig vogt. Ziet deze hokjes of Celletjes van de koraal-knoppen in tab. xLvr. fig. 3. leec, BB ö. Aan dir vogt geeft de Heer Boccone den naam van een geft , om dat het zelve, geproeft zynde, bevonden wierd te zyn van een zeer fcherpefmaak , onder welke enige zamentrekkende. delen - vermengt _ waren. Deze zeer fcherpe fimaak gaat weg , als de koraal droog is geworden , en de koraal- knoppen behouden alleenlyk maar de zamen- trekkende fmaak over. De melkachtige ftof de= _ welke gevonden word ín de einden en knoppen van de rode koraal, veranderden ook voor een ‚ gedeelte van wit in rood, en zulks alleenlyk aan die kant van de koraal-eindes , die alder- niaaft was aan de vafte koraal, na dart de koraal “enige uren uit de zee gevift geweeft hadde. De Heer Boccone verhaalt, dat te Marfeille aan hem gerooar is geworden , een ftuk koraal, het welk de koleur hadde van een roos, en een ander ftuk mét gemengde koleuren, 28. «De koraal word dikwils gevonden als inge: __&nt op de rankjes, of takjes, of bladeren van kruiden; of zee-gewaszen . of ook wel op ftukjes \__ hout, en groeidt op dezele zonder derzelver hulp, _ me ee of voedinge, waaruit genoegzaam openbaar is; dat de koraal groeid zonder wortelen te fchie= ten, door dewelke dezelve word gevoed, - Ech= ter kan niet ontkent werden, dat de koraal; door een ftoffe, die ineen zekere opzigte als des- zelfs zaad Kan aangemerkt werden voortgebragt „VIII. Deer. EF werd; 32 Natnur- en Konft= Kabinet , werd; maar hoedanig en wat dit zaad is; daa de koraal onmiddelyk eerft door voorrgebragt word, is niet openbaar bekent. Wy hebben zelfs, zegt de Heer Boccone, noch niet anders als maar waarfchynelyke vermoedens wegens deszelfs aanwaszinge, hardwordinge , «en tak= fchietinge, en dat het zeer waarfchynelyk is; dar deszelfs zaat hier en daar verfpreid ís, op verfcheide plaatzen vande zee. De voortjes of ftriemtjes die op de oppervlakte van her koraal zich vertonen, en die uitgebeeld werden, Fig. 3. met CCCG. oordeelt de Heer Boccone dar naargelaren voerden door her opdrogen en de za- mendrukkinge van de celletjes. Die Heer kan __ook nier geloven dar de koraal komt te groeijen door een inwendige ontfanging van voedinge. De tarter die gevonden werd rondom aan de volmaakte koraa , en die uirgebeelt werd tab, kr vi. fig. 4. A AA A, zoals zy rondom aan de koraal noch vaft zit ‚en door boort is mett de fterretjes zo wel als de koraal ; en met BBB. zoals zy van de koraal afgeligt en gefcheiden is. Deze koraal-tarter groeid door een zoort van een gedurige applicatie van de tarrerachtige deeltjes , die gedurig van buiten aanwaffchen , en zich vaft.hegten op die gene, dewelke reeds geftremr of hard geworden zyn, Op de koraal-gronden werden gevonden onge- meen veelderhande zoort van Fucus, of wier, van zagte koralline, vanzee-kruiden, bladeren, alderhande zee-gewaffen ‚ en zee-moffchen, die zich als een vloeijende was, op de ftenen, op defchulpen, fchalen, kruiken, het hout, enan- dere zaken fchynen vaftgezer en verfpreidte a en Maart — Púly 1733e 83 Ben, Maar alle deze merkrekenen geven niet te kennen, waar eigentlyk in beftaat her zaad van de koraal. De ftof, door de welke de koraal aangevoed werd ; ís buiten alle tegen{praak van een fteen-zappige zelfftandigheid, het welk deze koraal-rarter uitfchier op de wyze als de gewone tarter ; van dewelke zommige ook komt te groeijen met takken, bladeren, ftammetjes, rankjes; enz: Gelyk als wy hebben uitgebeeld in her Natuur: en Konft-Kabiner, july en Au- gufty 1720, tab. svrrr. fig, 18.en fig. 19, en _ aldaar befchreven pag. 189. 29: De bovengeimelde aanmerkinge werd ook enig- %ints beveftigt, door een waarneminge van det ‚ Here Boccone; Onder de verwonderingswaar- dige dingen die my in de handen gevallen. zyn, (a) zegt hy, waseen ftuk rode koraal, het welk gegroeid en aangewaflen was op de oppervlakte “vaneen ftak hout, het welk insgelyks met her zelfde koraal omringt was , gelyk uitgebeeld werd fig:s. Dit ftuk was niet veel dikker als een ping , fmäar wel twemaal zo lang, eu geheel räw over deszelfs oppervlakte, gelyk als de ko- raal eerft uit de Zee gehaalt word, want het is noch bekleed met zyn tarter , die vermilioen rood van koleur ís; Onder de rarter en de ko- raal is het hout, van het ene einde tot het an= dere, gelyk ats het katoene lemmer door een gehele kaersloopt, Het dikrfte einde werd ver- bi F2 toont _ (a) Troftem. lett. à Monf' 1. B. Denys Confzit= ber & Medicin,Ordinaire du Roy. 84 Natuur= 0% Konfl-Kabinet, toont by A, her midden by.B , en her danfteby C Her dikfte einde van het hour fcheen- door het ingedronge koraal-zour en geft, als verfteent inwendig, en hadde een rode koleur als de ko- raal , met dewelke het bekleet was. Waar uit enigzints komt te blyken dat het koraal-gift of koraal-zout enigzints de kragt heeft, vante ver- ftenen, gelyk verfcheide andere doordringende fteen-zappen, namentlyk van de vuurefteen , en diergelyke ftenen. Op het midden by B, was de koraal zelfs minder tor ryphzit en volmaakt- heit, ook was aldaar het onderleggende hour minder verfteent , maar echter veel harder als hout. Aan her einde by C. was het hour byna geheel ontbloot van koraal, en maar bekleer met een dunne rok van rode koraal-tarter. Hier wir befluie de Heer Boccone dat de eerfte hegting ef indrukkinge van her koraal, dat op fteen, of hout, of elders anders op komt te groeien, nier anders ís als een tarter-fchietinge, en hegtinge , om en onder , en door dewelke het koraal-zour, of het melkachtig en fcherp koraal-geft zich komt in te wikkelen, en te verfpreiden, en zich als opte heffen, en in te dringen, re fixeren, en de gehele ftof zodanig te vermeerderen, te ver- harden, en eindelyk over te brengen rot de Con. fiftentie van koraal, door een gedurige applica- tse van nieuwe delen aan die gene, die reets enig zints beveftigt en hard geworden zyn De Ge. leerde Johannes. Swammerdam , eertyds ver= maard geneesheer, en ontleder te Amfterdam , heeft de koraal-tarter op verfcheide manieren onderzogt, mer verfcheide liqueuren , doorbran- dinge, door her vergrootglas, en bevonden dat _de- Maart — July 1723. 85 dezelve beftaat uit dezelfde beginzelen , en delen als de rype koraal, en de baftert-koraal, tor beveftinge van de ondervindingen van den Here Boccone , namentlyk „dat de koraal-tarter, fchynr te zyn her beginzel en voedzel van de ko- raal.gewaflen. Alwaar noch verfcheide waar- nemingen bygevoegt zyn , omtrent de koraal- melk ,endeszelfsveranderinge , gebruik en dienft in de vermeerderinge, en aanwaflinge van de koraal. Zodanig een applicatie van de koraal gefchiet ook op de (tenen, fchel pen „hout , tigchel- ftenen, yzer en verder alle andere zaken die op de koraal-gronden van de zee gevonden wor- den. Zelfs tremt de koraal-tarter gelyk als een geftreke kalk of pleifter van bloed-rood overde oppervlakte van de koraline die in de gedaante van kleine boomtjes komt te groeijen. Zelfs wer- den cok op de oppervlakte van deze zeer dunne en rode koraal-tarrer, die als geftreken fchynt „op de koraline, gezien fpleetjes, of fcheurtjes, als kleine geftarde gaatjes, gelyk als wy vande koraal aangemerkt hebben, Deze zeer dunne en rode koraal-rarter van de boomrtjes-gedaantige koraline, is van zelfftandigheit volkomen over- eenkomftig , mer. de koraal-tarter die geftremt „ gevonden werd op de tegre koraal, of ook op het hour daar wy van gefproken hebben; in zo verre dat de nauwkéurige Bocconein zyn gevoe- len beveltigt werd , dar deze tarter, cigenrlyk is her beginzel en het aanzerzel van de regte ko- raal, De koraal-tarter is van zelfftandigheic ongelyk , of zomtyds groot en dik, of dun en fyn, of meer of minder zuiver, naar verfchei- ‚de zoorten van koraal , die hun oorfprong van F 3 de 36 Natunr- en Konft-Kabinet, dezelve gekregen hebben. Maar zy is echter al- tyd voorzien mer geftarde por of togtgaarjes. 3C. De Heer Boccone heeft ook nog aangemerkt, dar de koraal-tarter , als dezelve eerft met de koraal varfch uit de zee word opgehaalt, van zelfltandigheit zagt , fmerig , glad en als olyach- tig bevonden werd , nier alleen daar zy gezer is op de regte rode en witte koraal, maar ook zelfs zeer dikwils op de ‘heefterachtige koraline. Hy oordeelt dat dic mifchten wel de oorzaak geweeft is, waar door de Schryvers, die geoor- deelt hebben, dar de eigentlyk koraal zagt is, als zy nog in het zee-water is, of eerft uit her zelve werd opgevift , misleid zyn geworden. Wat de fwarte koraal of Antipathes van lobel betreft, deze oordeelt de Heer Boccone te zyn een hourachtige plant, dewelke zeer dikwils ge- vulr is mer een fwarte gom van het midden tor boven toe. Zommige vermaarde Mannen en on- der andere enige van de Koninglyke Societeit van Londen hadden geoordeeld, dar de koraal wel komt te groeijen door een juxta pofitio, maar dar de koraal-tarter van noden hadde enige hour- achtige als de Antipates, of heeftersgewyze zeeegewaffen , als de koralline, of andere zee- heeftertjes, of hourachtigeftoffen , dewelke door de koraal-tarter van binnen verfteent, en van buiten aangegroeid zynde, op die wyze de ko- raal doed verfchynen, in zo veelderhande ge- daantes van heeftertjes, kleene boomtjes, mer hunne ftammerjes, vakjes, rankjes, kroontjes, enz Maart — Fuly 1723 87 enz. Maar de Heer Boccone heeft in een (a) Brief aan de Hooggeleerde Mannen , Charles Hatton, Joh, Ray, Roberr Hook , Dr, George Smit, Dr, Daniel Cox, Dr. Nehemias Grew. , - de Heer Oldenburg toegeftaan, dar her wel waar is, dat de koraal-tarter dikwils komt te omrin- gen, en zich te zerten aan alderhande zee-plan- ten, of zee-heefters en boomachtige gewasjes, Antipates en verfteent hour, enz. Maar dat zulx toevallig komt te gebeuren; en dat de on- dervindinge aan hem heeft doen zien, dat noch hout, noch enige draden of vefelen van planten nodig zyn, om te fchikken, en op te bouwen, de takken aan dekoraal ; dewyl dezelve gemeen- Iyk zich begint voort ve brengen , te groeijen, en takken te maken door aanvlyenge, en beneven- fchikkinge of juxta pofstio. dE Uit de bygebragte waarnemingen van den ‚_ Here Boccone fchyne te blyken, dat de koraal- tarter het eigentlyke beginzel is van de koraal. Nu zoude de fwarigheid maar zyn om aan te tonen, op welk een wyze de koraal door het gedurig aanfchieren en vermeerderen van deze tarter zich komt uit te breiden in takken. Maar als wy acht geven dat verfcheide fteen-gewas- - zen , mineralen , enz. door een enkelde aan- _fchietinge, en juxta pofitie van deeltjes gevormt werden, tor de gedaante van boomtjes, heeftert- jes , en takachrige ligchamen, zal deze zaak zo (a) Voy. Recherche & obfirvations Natu- vell, Six, lit. 88 Natnur= en Konft-Kabiget ; zo geheel vreemd of ongewoon niet voorkomen; Maar wy zullen ons tegenwoordig met dit on- derzoek niet ophouden, om dar zulks zal uitge- legt werden ín.onze byzondere befchryvinge der ftenen, daar de naruurlyke hiftorie van de ko- raal op zyn plaats medegedeelt {taat te worden, en wy tegenwoordig alleenlyk maar hebben ge= tragt aan te tonens dat de koraal enigzints on- der de geftarde fteen-gewaszen kan geftelt wer- den. Wy konnen de manier van verminderinge en groeijenge der natuurlyke ligchamen van die- ren, planten, mineralen, enz. door de zinnen als zy zyn voortgefproten wel enigzints ontdek- ken, maar de eerfte affchilderinge der ligchamen 1s ons byna van alles onbekent, 3e. De Heer Boccone heeft alle zoorten van kor _ raal-plantenr zo wel echre- als baftert- of ook zelfs koraals-gewyze zee-planten, in vier hoofd- geflagten onderfcheiden-, en onder elk hoofde geflagt wederom deszelfs zoorten begrepen On- der het eerfte geflagt worden geftelt de eigent- Iyke rode en witte koraal, die gewoonlyk de koraal van Diofcorides genaamt word. Deze is de echte koraal, en te zamengeftelt uit zeer zuivere, vafte, harde en fyne deelen, die aan alle zyde zeer „wel verenigt zynde een redelyk fwaar en vaft lig- chaam uitmaken, en daarom ook zeer wel ge- draait en gepolyft konnen werden. Gelyk aan elk een bekent is, uit de hals en andere cieraden der vrouwen, en korale kleinodien , dewelke daar van gedraait en gevormt worden, he rie Maart —= July 1723. 8g 1 drie‘andere hoofdzoorten van koraal, en alle hunne onderzaorten zyn geen echte mear ba- ftert-koraal gewaszen, van, dewelke zommige beftaan uit grover, ongelyker , onreinder , en ruwerjdelen; andere wederom als uit buigza- mer, teerder, fynder, en draadachtiger deelen alsdeechte koraal. Gelyk als by voorbeeld de koralline en ‘deszelfs zoorten ; enige uit zeer kruidachtige gedaantens , die wel na koraalach- tig zee-kruiden gelyken, enz. Onder de twede hoofd-zoort van koraal , word gefteld her Co- rallum verrucofum punétatum , de geftarde koraal , en deszelfs verfcheide zoorten ,-die te Zamen geftelt zyn uit veel grover delen, als de koraal van her eerfte fmaldeel; en ook veel Onzuiverder zyn , en welker oppervlaktens ver- zien zyn mert ronde gaten en ftarren, onder her darde’ hoofdzoort werd geftelt de heefterach- tige Coralline van lobel , mer alle deszelfs zoor- ten; die in der daad niet anders zyn als hout- achtige en feberachtige zee-planten, of zoorten van de Antspates, overal omringt met koraal- tarter, van dewelke wy overvloedig gefproken hebben; zomtyds van de ene, en zomtyds van een andere koleur, namentlyk rood, wit, geel, gitroen-koleur, of purperachtig . en bruin. On- : derde vierde zoorten word gefteld de bekende koraline, die in de geneeskunft tegens de wur- men, enz. gebruikt word , met de naam van Coratlina officinarum, of wifcus Corallinus mari- nus, en alle deszelfs zoorten, Deze zyn zagt, vryfbaar, buigzaam, enz. Hier onder behoren ook alle de andere zee-planten die vaneen ko- ralline en buigzame natuur, en echrer enig Zints F 5 ftoes go Natuur= en Konft-Kabinet, fteenachtig of tarterachtig zyn, en met regt Co- vallina berbacea of kruidachtige koralline ge- naamt konnen worden, Ik heb deze zaken hier eens willen aantekenen , op dat een onervare Le- zer een wel-onderfcheiden, en klaar denkbeeld zoude konnen krygen van de menigvuldige en zeer onderfcheide koraal-gewaszen. 33 Na dat ik nu genoegzaam heb aangeroont, dat de echte, of rode en witte koraal van Dio- fcorides , enigzints onder de geftarde fteen-ge= waszen kan gefteld worden; in zo verre, als dezelve op deszelfs oppervlaktens hier en daar mer klein geftarde tocht-gaatjes, die zelfs door hunne rarterachtige korft doorgaan , voorzien zyn, wanneer zy eer{t uit her zee-water werden opgevift, en by deze gelegentheid een weinig van de koraal in ’t algemeen gefproken en opgchel- dert hebbe, zal ik noch een weinig naaukeuri- ger handele van die baftert-koraal, dewelke eí- gendyk geftarde koraal-gewaszen genaamt worden, Onder deze kan geftelt worden her Corallium flellatum imperati, of de geftarde ko- raal van imperatus uitgebeeld, fig. 6. Deze is van zelfftandigheid als de rode en witte koraal, maar minder vaft en wit van koleur, en ín des- _ zelfs uiterfte oppervlakte mer zeer kleine-en vele uitbeeldingen, en als ftarretjes bezaaid. Dit ge- was is onder de koraal-gewaszen vande grootfte zoort, en in ronde takken en ftammen gegroeid op de zee-gronden. Zommige van de koraal- gewaszen hebben den naam van pori, zy komen vry “ Maart — fuly 1723. or vry na aan. de zelfltandigheid van de koraal, * Maar verfchelen echter van dezelve in hunne oreusheid of togtgaatige hoedanigheid. #nige ket ook meer en andere wederom minder mer de zelfftandigheid van de koraal overeen. Ge- meenlyk zyn zy wit, en de witfte zyn ook de koraal naderin vaftigheid , en rakfchieringe, Zy verfchelen in verfcheide omftandigheden , van gedaante, grote , oppêrvlakte, takachugheid, ‚ vaftheid, zagrheid, brosheid, enz. Zommige vertonen in de holligheid’ hunner pypjes dwars. aangemerkt zynde , de gedaante van een ftar. Onder deze is de Millepora van ‘mperatus, ziet fig. 7, Deze heeft een groot geral uicfpruitzels, die als ried pypjes uit hun bafis {chieren. Deze pypen Zynvan binnen door fcheidingen, die als @pgaande kanalen in de lengte na boven gaan , zodanig gefchikt, dat zy overdwars in het bo- venfte van hunne einden een ftar vertonen, Zom- mige werd porus matronalis genaamt, gelyk ge- zien werd fig. 8. Deze is effen en egaal van oppervlakte , en overdwars gefneden zynde, ‚ vertoonen de pypen van binnen de gedaante van een ftar, Een rakachtige porus van imperatus werd uitgebeeld fig. 9. Deze is een geftarde po- fas matronalis ramofus , of vakachtige. Van eze en ook noch van verfcheide andere pord, en topheufe en koraal-achtige fteen-gewaszen , is zeer veel aan te merken, her welke wy voor een andere tyd en plaats gefchikt hebben, Dier- gek zee-koraal-gewaszen , pori en geftarde oraal, worden dagelyks genoeg gezien onder de cieraden van de fonteinen, waterfprongen ; cafcades, grotten enz. Dier- Land 92, Natuur-en Konfl-Kabinet , 34. Diergelyke pori, of koraale zee-gewaszens werden ook jin de gronden en bergen op verfchej- de wyzen verfteent gevonden, Gelyk als onder » andere de ftar-fteen van Sicilie van Boccone. Deze ftar-fteen is voorzien mert koraal-achtige en flraal-formige pori of pypjes. De geftarde fteen met grote (tarren is nier anders, als een vafte te zamengebonde verzamelinge van een on- zelbaar geral keine pypjes of koraal-pori, die tuffchen beiden gevult zyn mer toplus, tuf-{teen, met zaver en kley 5; en: m dar her inwendige van de pypen fpongieufus, en in zeer veel evenredige cellen of ruimrtentjes onderfcheiden is, die rond en ftra-Îs-gewys gefchikt zyn, vertoonen alle deze pypjes in elke ronde pyp, dwars doorge- Theden zynde , de gedaante van een ftar, Uit oorzaak van de middelfchotjes, door dewelke de zeer kleine pypjes die in elke koraal-achtige pyp befloten zyn, van malkander gefcheiden zyn. Deze holle, en uit veel kleine pypjes be- ftaande, koraal-pypen zyn in hun oppervlakte gevoort, gelyk als den Lezer kan zien; fig. 1o, by AAAAAAAA. daar ftar-pypen op zich zelfs vertoont werden. De uicwendige voortjes, of riemtjes , en ftreken , worden ook gezien aan de pypen van de millepora van imperatus die wy. uitgebeeld hebben, fig. 7, en her welke een zee- koraal gewas is. Diergelyke voortjes of ftreep- jes, maar veel fynder, werden ook aan de echte koraal waargenomen, als ook aan verfcheide onechte zee-koraal-gewafichen; gelyk onder an- e= ï | Maart —= fuly 1723. 53 deren aan hee welk Uly{lus Aldrovandus den naamt geeft van pleudo- corallium album fungofum fpon- giachtige vaifche witte koraal. Deze geftarde {teen van Sicilie is zeer verfcheide, gelyk als by voorbeeld van koleur, want de zaver, de Hem en de rophus of tuff-fteen, met de welke gevult zya de tuffchen ruimtens , die tuflchen de ‘ko- raalachtige pori, of groote pypen, uit dewelke de fleen is te zaam geftelt gevonden word, is zomtyds wit, zomtyds afch-graauw , en zome tyds ros, en deelt ook deszelfs koleur mede aan de koraal-achtige ftar-pypen, die aan deze ge- ftarde fteen dien zy uitmaken, door hunne kleine rochtgaaten of inwendige ftraal-formige zuby uitbeelden een groot geral van ftarren, van de zelfde rondte en gedaante gelyk verbeeld werd ; dog in *t klein met B. Zommige van deze ge- ftarde ftenen werden ook noch verfcheide gevon= den, die in zommige hoedanigheden van mal- kanderen verfchelen; want zommige zyn onge- meen harr, andere wederom teder. Alfchoon u deze geftarde koraalachtige {tenen , op het oge land in de bergen , in her gefteente, en on= er de aarde gevonden worden, hebben zy tert pzichte van hunne koraal achtige pypen, een eer volkomen overeenkomt met de geftarde zee- oraal-gewaszen, porienz, daar wy van gefpro= en hebben. Maar dewyl deze op de gronden, f inde bergen door verfcheide zoorten van fteen« appen verfteent worden, of bezoedelt en gevult worden mer de ftoffen, liem, kley , aardesenz; n dewelke zy gevonden worden, is het geheel let te verwonderen, dat zy in dit opzigt zeer eel van malkander komen te verfcheelen, ten ‘ p= 94 “Natuur-en Konft-Rabinet, opzicht van derzelver gehele fteen-achtige zelfs= ftandigheid. De Heer Paulus Boccone getuigt, dat hy in den Berg Erna op Sicilie gevonden heeft, zodanige geftarde ftenen, die zeer na kwa: men aan de natuur van her kryftal, 35: De Heer Boccone oordeelt, dat de vetfvof. minge van deze koraal-achtige geftarde fteen, iri een harde en kryftalachtige fteen , ís voorrge- bragt, door de tofus ; of door de zuivere en rei- nezaver, die eerft de pypjes zoude gevult heb- ben, en dan naderhand meerder verfteent en ver-_ hard zyn geworden , zelfs tot de hardigheid en hoedanigheid van kryftal. Maar wy hebben tot het verftenen of veranderen van diergelyke zaken in harde ftenen, niet anders aan ve merken, als de uitwerkinge ‚ doordringentheid en verhardinge van her fteen-zap van de vuurfteen, daar wy van gehandelt hebben, dewyl de Berg Erna ook bee ftaat uit een zoort van vuur-fteen, molen-fteen genaamt, gelyk wy bewezen hebben voor dezen is niet ligter te begrypen als deze verhardinge door de overvloed van het vuurfteen-zap van de zen Berg, en deszelfs gedurige ftovende warn en doordringende miniraal-dampen: Want als 4 zulksal veroorzaakt was door de tophus; zoude, dog noch zodanig een fteen-zap van noden zyng om zo wel de tophus of zaver in een kryftals hardigheid overtebrengen, als de koraal-pypet zelfs. Want de tophus kan zulks uit deszelfs eigen natuurlyke geftelcheid , zonder behulp van \ Scherpe doordringende fteen-zappen of dampen; nlet verregten, __ Zom: \ Maart — July 1723 Ds 36, Zommige van deze geftarde ftenen van Sicilie worden gevonden, die de hardigheidendekoleur hebben van wit marmer. De Heer Boccone heeft ook aangemerkt, dat de ftarren van deze geftarde ftenen alle befloten zyn in een kleine cir= cul. Gelyk alsgezien kan worden in onze boven- gemelde figuur, Zommige ftarren van deze geftarde itenen hebben hunne koraal-pypen zomtyds wel een weinigje buicen de ordre, De Heer Boccone oordeelt, dat zulx veroorzaakt is , om dat de koraal-achtige pypen mifchien gefcheiden waren van te voren , en dar zy zich naderhand door de verfteninge komende te verenigen, zich by mal- kander hebben gevoegt enigzints buiten ordere. Zodanige worden vertoont door Q. om te on= derzoeken de overeenkomft van deze geftarde ftee nen der bergen, mer de koraalachtige geftarde zee-gewaszen, namentlyk de wille port, of ma- dre pors, of junci lapidei of pleudo-corallium fungofum , of fiftule Coralloides , want ditkomt alles meeftop een uit. Ten opzigte van derzelver wortel en bafis, heeft de Heer Boccone dezelve laten doorzagen, gelyk gezien word by C C, Deze koraalachtige ftarre-pypen worden ook by malkanderen in order uitgebeeld mer D D D. De Heer Boccone heeft ook ftenen gevonden die vol gaten;waren ; op de wyze als ledige honingra- ten, Zommigeivan deze gaten waren ledig , en in andere wierden ftarre-pypen gevonden; gelyk gezien word by de bovengemelde aangewezen , mer Q.- Maar wy behoeven ons mer zo veel : Zorg 6 __Natuur- en Konft-Kabinet ; zorgvuldigheid niette bekommeren, ten opzich= te van hetonderfcheid dar in geftarde ftenen, die in de bergen gevonden werden, mer koraalach- tige pypen gevonden word, Want in Swirzer- land, in Vrankryk , en in zeer veel andere berg- achtige Landen werden verfcheide zoorten van grove ftenen gevonden, (die uitgehakt en tot de gebouwen, en het maken van trappen gebruikt worden, } in dewelke zodanige koraal-pori in- gegroeid gezien werden met hunne ftarren, rib- berjes, enz. even als der zee-koraal-pori of ge- "_ftardekoraal-gewaszen . der zee-gronden. Hier tot Amfterdam worden blaauwe fteenen gevon- den, die van Nemours, Nivel, Scoffein, enz, over Bruszel als elders gebragt worden, gelyk ook zeer wel aangemerkt heeft de Heer Bocco- ne, in dewelke zodanige koraal-pori genoeg ge- zien worden, 3). De Aftroites wndulatus of golfachtige geftatde fteen, van dewelke ik in her begin vandeze Ver- handelinge gefproken heb, word zo:algemeen van elk een onder de geftarde ftenen geftelt, dat ik daar niet van durf afwyken , alfchoon deze ftenen geen de minfte uitbeeldinge hebben, die naar een ftar gelykr, maar onder de beeld-ftenen van een ander Claflis,eigentlyk zouden beho= ren. Gelyk gezien kan‘werden fig. vr. Deze is een grote golfachtige zo genaamde geftarde fteén. Zommige van deze ftenen zyn als grote broden, andere kieinder , en andere “wederom groter. De boven oppervlakteris bultig en poreus „05 en ) Maart — July 1723s 97 en geeftig onderfcheiden, door verheven ftreken en trekken van een ftof die wit, en van zelfitan= digheid is, als marmer. Deze ftreken lopen __golfachtig en mert alderhande bogten, op de … wyze als gezien word aan de harzens van kal- veren „enz. Deonderfte zyde van dezeftenenzyn plat, en zomtyds ook wel enigzints ingebogên. Deze ftenen worden zeer veel gebruikt tot ciee raad van de fonteinen , grortes , rorswerkjes, gemaakte fpelonkjes, enz, Als zodanige tenen worden doorgezaagt en gepolyft, vertonen zy: _ zeer vermakelyk de golven der warterbaren, ale derhande plooijen , en wandelingen als. witte wurmen. Gelyk als gezien kan werden fig 12, De Heer Poccone oordeelt.dat deze golfachrtige fteen , alfchoon dezelve in de bergen en onder de aarde gevonden word, nier anders is als de golf achtige zee-fungus, fwagus maritimus Coralloi- des undulatus De golf formige koraalachtige zee-fungus, die uitgebeeld word fig. 13. Maar dewyl veel onderfcheid, ín verfcheide omftandig- heden, tuffchen de golf-fteen en deze golfachtige fungus gevonden word , is zulks niet waarfchyne= lyk, gelyk de Heer Boccone zulks zelfs ook mistrouwende, tot een andere giszinge, hoewel . van het zelfde aloy-is overgegaan, Als het nu echter eens komt te gebeuren, dar de ene of de andere liefhebber eens een fungus ‚ of zee-gewas op de zee-gronden en banken komt te: ontdek- ken, dat nog war nader bykomt, zal de Aftroi- tes undulatus of golfachtige geftarde {teen buiten twyfel mede onder de overblyfzels van de zond- vloed gefteld worden, Myn beftek laat tegen- woordig niet toe om de andere beeld-{tenen van VIII Deer, G ons \ 98 _ Natuur- en Konft- Kabinet , ons eerfte Claflis af te handelen. Ik zal dezelve . benevens andere verwonderenswaardige beeld- {tenen voor het volgende ftukje- van het Natnur- en Kenft-Kabiner bewaren. TIENDE VERHANDELING wan de BYZONDERE NATUVOUR- LTYKE HBISTORIE-SCHRIVERS, en in de zelve het laatfte vervolg van de NATVUR- en KONST-HISTO- RIE van den INDIGO. Te heb in de drie voorgaande Verhandelingen van den Indigo befchreven deszelfs natuurlyke Hiftorie, verfcheide manieren van bereidingen, enige proeven omtrent den Indigo in ’t werk geftelt, en deszelfs gebruik in de Geneeskunft , Heelkunft, en een weinig in de verlichterykunde. Maar om dar her gebruik van den Indigo zich verder komt uit te ftrekken, zullen wy 1n deze laatfte Verhandeling noch een weinig fpreken, van deszelfs nuttig gebruik in verfcheide zaken, En daar by voegen nog enige proef-ondervindin= en, die wy van den indigo verkregen hebben. Gek als de Indigo zeer bekwaam ‘ís tot het maken van blaauwe fchryf-inkren , heeft dezelve ongemeen veel gebruik inde illumineer-kuntt, of verlichtery-kunde, Want onder alle de blaauwe zap-verwen, is geen beftendiger blaauw als de Indigo. Van de paftel of wede kan ki een aan Maart — fuly 17238 95 blaauwe fchilderlak , die zeer fchoon van koleur is, gemaakt werden, gelykals wyop zynplaats zullen befchryven. Het is wel waar ; dát ver- fcheide blaauwe lakken, dewelke maar in hoger of lichter blaauw verfchelen gevonden werden, maar deze zyn of niet zo beftendig, of al re grof korlig, of beftaan meeft uit den Indigo. Deze laatfte zyn ook altyd de befte en de beftendigfte blaauwe lakverwen, De blauwe lakverwen kon- nen ook wel bereid werden uit verfcheide andere zaken, maar geen van deze allen is nader aan de beftendigheid van den Indigo, als die blaau- we lak, dewelke gemaakt werd uit de blaauwe paftel, diedoor de purrefaétie enz, van de Ifatis gemaakt werd. Ook konnen wy zeer fchoone blaauwe lakken bereiden van verfcheide ftoffen’, als lakens „ en andere wolle ftoffen , of ook zyde ftoffen, of vangarens, of lindens, bokke of kameels of haze of andere hàiren gefabriceert, De blaau- we ftoffen. of de vlok van dezelve werden eerft gewaszen mer fpaanfche zeep, op dar alle fmex tigheid en vuiligheid uit dezelve zoude weg gera- ken, De blaauwe koleur werd dan daar na door een loog uitgetrokken. Als dit blaauwe’loog ‚ door een lekzak is gezuivert, werd in het zelve zo veel aluin gewurpen, dat het zelve zeer zag- telyk komt te ftremmen of te fchiften, nader- hand werd deze ftof in een lek-zak, die vaa fyne ftof gemaakt is, overgegoren, Als het wa- ter uit dezelve is weggezakt, blyft de blaauwe koleur in de zak. Deze werd geëdulcoreert of af- „ gezoer, gedroogt, en tor brokjes of koekjes ge: maakt. Als de vlok of de ftoffen, van dewelke zodanige blaauwe lakken bereid werden , en is ek ei Ez ns. zo __ Natuur= en Konft-Kabinet , Indigo en paftel geverwd zyn, mogen zodanige lakken wel gehouden werden voor zeer be- kwaam, en beftendig, om de vaftigheid van de blaauwe koleur van de Indigo, die zomtyds zo vaft is, dat dezelve zich niet als door zeer fter- ke logen , en zelfs ook noch wel kragtiger mid- „delen, dewelke ik na dezen zal befchryven, wil laren afkoken of uittrekken van de blaauwe ge- verfde ftoffen, Her Indigo lak maer als hert ge- “bruikt werd, op dezelfde wyze gehandelt were den, als de Indigo. Ze Ik hebbe (4) aangeroont, op weik een wyze de blaauwe {chryf-inkten konnen gemaakt wer- den, uit alderhande blaauwe bloemen , vrugten enz. alzowel maar niet zo vaft als uit den Ín- digo; maar tegenwoordig zal ik korrelyk be- Schryven op welk een wyze de blaauwe lakken, en zelfs alderhande lakken konnen gemaakt wer- den uit de blaauwe bloemen, beijen , en andere blaauwe plant gewaszen, of alsjwy andere ko- leur van lak begeren uit de bloemen, wortels, houten, kruiden, vrugren, beijen, zaden, de- welke zodanig gekoleurt zyn, als de lak dewel- ke wy tragten te bereiden, De lak is inderdaad niet anders als een magiflerium dat getrokken en gepracipiteert werd uit de planten, beijen , wore tels, bloemen, houten, of bladen die gekoleurd zyn. Neemt van deze zaken, die gene uit de- welke gy verkieft een lak te maken, zo veel als ON her @ (a) Zie Natuur- en Konft-Kabinet, Asguflus — geeen December 1722, pag. 189 en 190, in Maart — july 1723: EO het u behaagt, doed by her zelve of potafch of vaft zout van wynfteen , of cen ander alkalyn __zour, omtrent een twintigfte gedeelte in vergely- kinge van de bloemen, wortels, houten, of beijen, of kruiden, dewelkegy tracht af re rrek- ken. Geef by dit mengzel een genoegzame hoe- veelheid van fchoon en helder water, kookt al- les met malkander door een zeer zagt vuur (want door fterk vuur zoude de koleur gekrenkt wer- den) ror het water genoegzaam gefatureerd en verzadigt is geworden met de koleur, Gier dit afverfzel, na dat her zelve is zuiver geworden door verzakkinge over in een -{choone pan, en doed by her zelve aluin die in water is gefmol= ten, waar door in het afverfzel zal voortkomen een ftremzel, Laat dit ftremzel naar de grond zakken , en verzoet her zelve naderhand mer dikwils over het zelve regenwater op en af te gieten; laar her zelve byna droog werden , en maakt daar van vierkante of andere tabellen na de konft. Tor de bloemen, dewelke zeer teder van koleur zyn, moet nier zo veel noch ook zo kragtige loog gebruikt werden, als tor de bloe- men, wortels , of houten, die zeer volen ryk _ van koleur zyn, De lakken kunnen noch op verfcheide andere wyzèn bereid werden , maar we zullen in de befchryvinge van de verf-konft __ ook {preken van de voebereidinge der fchilder- « verwen, en aldaar van het maken van alderhan- de lakken, en der zelver onderfcheid omftandi= ger handelen. 3. N In de verligterykunde werden behalven het ie Ait In- / zoz _ Natuur-en Konfl-Kabinet , Indigo bìaauw , ook andere blaauwe ftoffen ver= Eifchr, of om te dekken, of ook wel om ver- fcheide uitbeeldingen, diemer het Indigo blaauw niet konnen vertoont werden, te z/lumineren. Onder deze blaauwe ftoffen zyn 1. het biaauw- zel met alle deszelfs zoorten;s 2 de ultramarin ; 3. het Berlyns blaauw 5 4. de blaauwe afch en deszelfs zoorten; $. de blaauwe tournefel ; 6, het geblaauwde linden ; 7 bafterr azuur; 8, blaauw fcheerhaars 9. lakmoes; 10. inland- fche Indigo die plat Indigo genaamt werd; tr. Brafilje blaauw , en noch verfcheide andere zoor- ten, en verfcheide kunftige bereidingen. Om dat de indigo zomtyds mer deze verfitoffen ge- mengt werd tor temperinge, of ook wel tor ver- hoginge of verlaginge van tinten, of tot de fcha- duwen enz, zal ik deze blaauwe verfltoffen kore _telyk ophelderen tor dienft van de leerlingen. Want zonamige konnen geen vermenging mer de Indigo verdragen, en andere bederven de Indigo zelfs, … Meeft alle de verligters of afzerters mer waterverwen en zelfs genoegzaam alle onze Schilders zyn onbedenkelyk onkundig , ín de verfltoffen zelfs; zy weren niet waar de meefle van bereid werden, of waar dezelve uit voort komen. Hert welk ook de oorzaak is, dat zy zeer zelden konnen vinden een goet kolorytr, en dat hunne koleuren. dikwils in *t begin te veel gtoeijen en naderhand te vaars werden. Of dar ban blaauw groen werd, of hun groen blaauw „ door den tyd, of dat hun naakt, of hun vleis- koleur verandert in de koleur van dode fchelvis, of van een bruine Meftyk, of een gevaande Afri- kaan, of gele Spanjaart , of in de koleur van een. 1 Maart —= Fuly 1723. 103 een verbleekre blaauwe fchorteldoek , of van een rode zalm. De onkunde van de verfftoffen, is de oorzaak dat hunne koleuren malkander dikwils opeten, of bederven, of ook wel door de lucht verflonden werden. Maar wy zullen hier van afftappen. Want ik zal van de gebreken van het kolorye der fchilders , dewelke geboren wer- den uit onkunde van de verfltoffen, op een ande- ‚ re plaats handelen. 4. De blaauwe {malt of het blaauwzel word ge- maakt van een bergftof of een errs-fteen die ar= fenicaal, bytende en fcherp is. Aan deze erts- fteen geven de bergwerkers en meraal-kundige den naam van kobolt Dezelve werd te Schnee- berg in meiffen uit degrond gehaalt, of uitgegra- ven. In dezelve werd zelden enig goed metaal gevonden. Dikwils volgens de getuigenis van de Heer {ohan (a) Kankelius werd gevonden eenloor, „ofook wel geheel niets in hondert ponden kobolt. Want de kobolt is een rover die de metalen be- derft, Deze kobolt werd gelegt in een oven, die gemaakt ís byna op de wyze van een grote bak- kers oven , op dar het hout zodanig aan de zy- __den zoude konnen gelegt werden, dar deszelfs _ vlammen over deze erts.fteen gedurig konnen toc … malkander flaan, enop en over de fteen branden. Zo ras als nu de kobalt begint gloeijend te wer- den, geeft dezelve een witte rook van zich Nu is de oven aan de bovenzydekant voorzien mer een wyde fchoorfteen van hour, die nier in de G 4 ‚__ hoog- ‚ (4) Vid. ars virrarsa experimentalis. 104 _Matuur= en Konft-Kabinet ; hoogte maar in de lengte voortgaat, en op houte pilaartjesdie langsde gront ftaanword onderfteunt, Deze fchoorftcen is hondert en meer ellen lang, De rook werpt van zich een witre ftof , die op de wyze als het roed zich van binnen aan de fchoorfteen vaft legt. En deze ftof is de witte Arfenicum of het alom bekende rortekruid. Her iste verwonderen, zegt de Heer Kunkelius, dar dero k', als is deze fchoorfteen hondert en meer ellen lang altyd noch eindelyk aan her einde van deze fchoorfteen. dat een weintg ín de hoog- te geboud is, uittrekt. Deze afgerookte en ge- roofterde kobolt werd in een daar toe gemaakre molen geftampt, en dan wederom gecalcineert of gebrand, en noch naderhand weder geftamprt. Daar na werd dit meel of de kalk van de-kôbolt gezift, in een zeef die nier kan ftuiven. Van dit kobolt-meel werd dan genomen een deel, ea daar onder gemengt twee of meer deelen fyn geftampre kafteen, Die voor af bereid en ge- ftamprt is op de wyze als de keifteen door gloeí- jen bluffen en ftampen gebroken werd. Dic sengzel wel onder malkander geroerd zynde, word in tonnen of vaten gedaan en wel doorvog- tige. Waar door dit poeder zodanig hart en vaft werd als een fteen, in zo' verre dat het zul- Jende werden uitgenomen, wederom met yzere ftaven moet aan ftukken geflagen werden. Deze ftof werd van de Berg-lieden zafloer , en in de wandeling by ons en anderezafter genaamt, Deze zaffer werd na Holland en ook na andere Land- {chappen gezonden, om met dezelve het fyn vaat-werk dar wy delfs paftelein_ noemen, blaauw te fchilderen, en in te bakken. Her blaauw , Maart — fuly 1723: — 105 blaauw „ dat ook gefchildertis op het ooftindifch paftelein , is insgelyks nier anders als deze zaffer, De gebrande keifteen werd in zodanig een hoe- veelheid in meiffen , onder deze gebrande kobolt of zaffer gemengt, omte beletten, dar de Hol- landers en andere natien, aan dewelke de zaffer gezonden werd „ van dezelve geen blaauwzel mer voordeel zouden konnen bereiden. 5. $ Als het blaauwzel van de kobolt gemaakt werd, doen zy by de uitgebrande en wel gecaf- … eineerde kobolt insgelyk een gedeelte zand , of poeder van keifteen , maar niet zo veel als by de zaffer, ook voegen zy by dit mengzel por- afch in een behoorlyke hoeveelheid , daar na zer- ten zy deze ftoffen in een glas-pot in een oven; en koken dezelve tor glas; het welk van een zeer hoog blaauwe en wel gezatureerde koleur is. Dit glas werd gemalen tor een zekere trap van fynheid, met een daar toe gefchikte meulen, tuflchen twe zeer harde ftenen, én naderhand in verfcheide fortementen gezift, en overal gezon- den, en onder de naam van blaauwzel verkogt. Als her blaauwzel gebruikt zal werden tot wa- terverf, moer het zelve gemengt worden meteen _ bekwaam gomwarer , en tor olyverf mer be. kwame oly. Her grofite blaauwzel is meeft hoog van blaauwe koléur, en flikkerende, maar ntec bekwaam om enige tederc dingen te verbeelden. Hoe meer her blaauwzel op een vryfiteen fyn gewreven werd , hoe her zelve ook bleker en onbekwamer zal Rede » gelyk als al de saf eur- 106 Natuur- en Konfl-Kabinet, deurde {malt, of het fmelr-glas. daar mede gen amolieert werdt, deszelfs koleuruiterlyk verlieft en bleek werd door al te lang en te fyn, vryven, De bleekheid van her al te fyne blaauwzel kan met de ‘ndigo een weinigje verholpen werden; en ook in de fchaduwen gediept werden. De blaauwekoleur van het blaauwzel iszeer fchoon;, kragug, helder en glanzig Maar kan de buiten- lucht niet lang verdragen, en word door den tyd zeer onaangenaam, ‘Anderzints kan her in het llumineren, tot alderhande trappen, en zelfs tor de koleur van uitramarin getempert worden, zynde deszelfs grofheid de oorzaak, dt het niet kan gebrukt werden tor fyne en delicate ftukken op uitbeeldingen. 6. …_De ultramarin is de duurfte en de fchoonfte van alle de blaauwe fchilderftoffen. Zy word _ bereid vandelapis lazuli ; oflazuur-{teen, Daar- om geven zommige aan deze fchilderftof den naam van lazuur. De lapis lazuli en des zelfs onderfcheid , zullen wy befchryven in onze Na- tuurlyke Haftorie der ftenen, De Heer Kunkc- hus (a) heeft op de volgende wvyze de ultrama- rin uit de lapis lazuli bêreid, De Steen wierd geftoten In ftukjes als erweren ; deze wierden gloeijend gemaakt, en in fcherpe wyn-azyn uit- gebluft. Naderhand tor een ontaftbaar fyn poe= der gewreven, met wyn-azya op een perphyr- fteen. Dir poeder wierd gefimolten onder een dee _ (a) F- Kurkels anmerkurge uber das 7. be Anthonii Neri von der Gles-kunfl. in Cap. us. DE De / Maart — July 17236 107 deeg van was, enkalkfchuim, vanelks de helft 5 dit wierd naderhand gedaan ín kout water , in het welke her zelve acht dagen blyft leggen. Daar na wierden twe grote zuikerglazen gevult jd N met water; het welk juift zo heet was, dar de handen daar in konden gehouden werden. - In dit water wierd een rol van dz ftof mer de han- den gekneed , uitgerekus gedrukt , gedraait en gevrongen, zo lang , tor her fynfte en fchoonfte van het blaauwe poeder zich in ’t water gemengt hadde.’ Dan wierd zodanig eer maa of rol overgegeven aan een ander , die dezelfde in hee andere zuikerglas ook op dezelfde wyze in het water van dar glas vringten draait , om een twede “ zoort van poeder of ultramarin , die nter zodas nig fyn en fchoon is, uit te wafzen in herswa= ‘ter. Op deze wyze werd ook mer het overige van de ftof gehandelt. Wy konnen op die ma- ater verfcheide-zortementen van ultrramarin bc- reiden door verfcheide glazen, De lapis lazuli * geeft van de fchoonfte zoort van ultramarin zeer weinig , het welk de oorzaak is, dat dezelvezo ongemeen duur is. Dir werk moer zeer zinde- Iyk en rein behandelt werden, want de koleur is teer, en werd licht befmer, Het poeder werd voorzigtiglyk uirgenomen, gedroogt, en zinde- v kyk bewaart. Deze verfftof laat zich zeer wel op een witte grond uicftryken, enis zeer vol van fchone blaauwe koleur , als blaauwe korenbloc- men. De ulrramarin is nier zo bekwam om over andere koleuren geftreken te werden in de Alluminarie, maar werd licht morzig , het wel - ke tor waarfchouwinge diend van de onkurdige en ook in ’r gebruik van den Indigo. Her ie ins zo8 Watnur- en Konft=Kabinet , lins blaauw 1s een zeer fchone blaauwe fchilder- verf, die zommige uit {paarzaamheidin de plaats van de ultramarin gebruiken. Maar ik zal van dezelve na deze fpreken, daar ik in de befchry- vinge van de lapis lazuli de bereidinge van ver fcheide nagemaakte ultramarins zal aanraaken. 2 hs 7: De blaauwe afch is verfcheide , ten opzichte van deszelfs fchoonheid. en zuiverheid , en fyn- heid van delen. Debefteis zeer Iyv:g , vaal van koleur , en fyn, en vertoont een {choon hemels- blaauw. De blaauwe afch laar zich om te ge= bruiken in de illuminatie veel beter mengen met perkament water als met gom-warer. . Deze fchilder-koleur moer nier gevreven werden op de vryflteen, want door al te veel vryven verlieft dezelve zyne fchoonhuid , gelvk als de fmalt of het blaauwzel, of de mafticor, of de meny enz. De blaauwe afch verdraagt zeer wel her lood«= wit, hier door werd dezelve wat zagter en als Jeniger gemaakt, enlaarzyne droogheid , wreed- heid en dorheid, die dezelve van her koper , of de vitriool heeft , daar dezelveeen vrugt van is, war intomen. Ook beler het wit dar dezelve niet zo ras groen werd, «De blaanwe afch kan den Indigo verdragen, en mach wel mer dezelve gemengt werden, om te diepen « f te fchaduwen. Dewyl de blaauwe afch’ eigentlyk een vrugt is van de koper-erts, kan dezelve niet met aldere hande fchilder-verwen vermengt werden , want - zy werd zeer licht groen. De blaauwe afch, de Chryfocolla, de lapis armenius of armenifche fteen , ndr Pes. zeis EE A Trel Bn ad ed IRE Se Maart —= Pauly 1723. 109 fteen, die groen en blaauw van koleur , en zelfs __ook de lapis lazuli of lazuurfteen , hebben hun blaauw en groen alle van het koper. Als her koper ontbonden werd door zuur , als azyn, ‘ uitgeparfte druiven enz. geeft her een groene ko- leur, gelyk als blykruit her Spaansgroen, maar als het koper opgeloft werd door Armoniac-zout, of andere zuurtemperende zouten , geeft her ko- per een blaauw afverfzel, Gelyk alsde blaauwe fchülder-afch gevonden werd in de gronden, en ‚in de koper-, zulver , of goudmynen , kan de- __gelve ook door konft bereid werden , gelyk wy „zullen befchryven, als wy van dezelve komente _ handelen. De blaauwe en groene afch , of het „ Berg-groen, hebben-zo veel verwandfchap , dar _ zy nier alleen by malkander in de gronden ge- vonden werden, maar zelfs-dikwils ineen ende- zelve erts, of fleen , gelyk veelryds in de Zapzs armenius , of armentíche fteen , en in de flores of flu(f. of in de blaauw-groene vloei-fteen, en „ ook wel in de gedaantens van blaauweengroene aarde, of fyn zand. Wy konnendoor koaft zo veelderhande zoorten van blaauwe affchen ma- _ken als ons goed dunkt, gelyk als na dezen ge- leerd zal werden. 8. …_ Her lakmoes werd in de verligtery of het fchil- deren met waârerverwen niet op zich zelfs ge- bruikt, om deszelfs donkerheid, als alleenlyk in het maken van zeer donkere en regenachtige luchten, of donker blaauwe ftenen, en derzelver - diepe rio Natuur= en Konft-Kabinet, diepe fchaduwen , of in het verdiepen van de fchaduwen van andere blaauwe koleuren. .Hoe- wel echter altyd vereifcht word, dat het zelve met andere blaauwe fchilderverf gevempert wer- de; want het lakmoes is onderwurpen , dat het zeer licht roodachtig werd ; het laat zich ook door de lucht verflinden en wegbyrten. Om her lakmoes bekwaam te maken , en voor ’t rood, werden, en al re ras verfchieten, enigzins te bes hoeden, kan her zelve gemengt werden mer Jn- digo en kalk , of met porafch-water; maar het kan niet het alderminfte zuur verdragen, De vrouwen doen het lakmoes onder de kalk; mee dewelke zy de muuren wir maken ‚om dat door her zelve benomen werd het geel, waar door de gewitte muuren veel witter en fchoonder ko= men opte drogen. Her lakkmoes werd gemaakt van de orfeilje, het welk een mofch is, die op de ftenen en tuffchen de klippen-groeid. Deze. mofch werd veel gevonden in de kanarifche Ey- landen , en zelfs op verfcheide bergachtige en klippige plaatzen van Vrankryk en Italien. De- zelve geeft met pis en kalk bereid Zynde, een zeer fchoone blaauwe koleur. De orfeilje werd ook gebruikt van de verwers, en geeft een by= zonder blaauw , maar dewyl de koleur niet valt is, maar verfchier, moeren met dezelve maar _ ftoffen van een laage prysgeverwt worden. Ik heb van de orfeilje voor dezen gefprokeu in my= — ne Verhandeling over de Kina, Kina, eu zal — naderhand nevens de. bereidinge van het lakmoes — van dezelve omftandiger handelen, Maart ——= July 1723. Ei Je 9. Onder de blaauwe zap-verwen is de Indigo niet alleen de voornaam{te, maar ook ongemeen valt en beftendig van koleur. Als de Indigo wel is afgekookt en wederom gedroogt , word de- zelve zeer lang gewreven mer water, op eenfteen die nier {met, nog afverft, en met een {tenen loper van dezelve hardigheid, De Indigo kan niet te lang gewreven werden, wanr dezelve werd altyd fchoonder en beter door het wryven, De Indigo moet ook mer geen al te ver gomwater tor waterverf gemengt werden , maar mer eef water dat zeer zagt, en niet al te kleverig van gom gemaakt is, Dewyl de Indigo wat {wart en donker van koleur is ‚ mach dezelve altyd wel met Enig {-hoon wit, als fchulpwir enz, opge- heldert werden, dan geeft dezelve een zeer fchoon en aangenaam blaauw, Dewylde Indigo zoon gemeen vaft en beftendig van koleur ís „ zoude ik ock raden dar dezelve altyd daar zulks enig- _zints te pas komt, gebruike wierd om te men= en mer andere zap-koleuren of fchilderverwen ‚ die de menginge verdragen konnen. Wanr als her groen of rood, purperof violet-purper , door vermenginge gemaakt werd mer blaauwe lakken ; of zap-verwen; „zoude de gemengde koleur be- derven, als;her blaauw onbeftendig. was; en al- lengskens kwam te vervliegen. -Gelyk als zom= mige blaauwe zap-verwen , die van bloemen, houten, beijen zomtyds bereid werden. Los _ zi _ Natuur- en Konfi-Kabinet ; Io. ‘Zodanig een blaauwe zap=-verwe is de tourne- fol of herklein Heliotropion. Van zommige vrat- tenkruid genaamt Dit kruid werd zeer veel ge= vonden in ìanguedok; het zaad van dit kruid werd in Languedok omtrent September zeer ryp» ale-wanneer de boeren het zelve vlytiglyk vergaderen , en aan de verwmakers verkopen. Her geeft een blaauwe verwe, en van het zelve kan ook een fchoon blaauw fchilderlak gemaakt werden. Hert groeid ook in Spanje en in Ira- lie, by Bolognie, en Abruzzo. Het zap geperft zynde, werd mer aluin opgeheldert en gepreci- piteert in een blaauwe, en ook wel in een purpere fchilderlak, gelyk na dezen geleert zal werden. Deszelfs koleur is nier zeer beftendig, en ook wat vreet. Daarom zyn de lakken die van In- digo of wede of andere vafte koleuren gemaakt werden, veel beter in de illuminarte mer water- verwen. De Spanjaarden en Franfchen verwen mer de tournefal wolle, of ook wel linde lappen die dan overgezonden en verkogt werden , uit deze.kan de verw getrokken worden met een bekwame loog , die de koleur niet bederft, en gebruikt werden om te fchilderen ín watet-ver- wen. De koleur laar zich zeer wel uittrekken mer water; onder her welk een gedeelte wyn ge- _ mengt is, Ir. Zommige geven den naam van bar 4 ì 1g0 Maart —= fuly 1723: II3 digo aan een blaauwe zap-verwe, die gemaakt werd van ligufter-beijen, Zy doen in een kerel genoegzame hoeveelheid van rype en welgekneus- de ligufter-beijen, hier by werden gegoten vyf delen fchoon water, en een deel wyn. Na een be= kwame kokinge werd in dezelve gedaandrie loot aluin, tegen dat dit mengzel begint kout te wer- den, vringen zy het zelve door een doek, en werpen noch vier loot aluin ín het zelve, of zo veel-als hen goeddunkt. Naderhand werdde ftof in blazen een maand ín de lucht gehangen, en gedroogt. Deze blauwe koleur is noch minder beftendig als de tournefol. Maarzy konnen bet- de wel mer Indigo aangezet en tot goede fchil- derlakken gemaakt werden. Zommige mengen onder deze verwen wel een weinigjeSpaansgroen dart afgetrokken is met water , en een weinig ar- moniac-zout, om de koleuren een weinig te doen veranderen, want elk kan met dezelve handelen paar zyn welbehagen, 12: Van de blaauw krake-beijen, dewelke hier genoegzaam bekent en gemeen zyn, en in Gel- derland overvloedig groeïjen , enin’t Latyn Bae- ce Vaccinie werden genaamt, werd ook een blaauwe zap-verf bereid. Als deze beziën zeer Typ zyn, werden zy gekneutt tor de gedaante van een pap, die in een fchoone pot gedaan werd, terwyl werd in een andere por , die insgelykszeer zuiver en fchoon is, zeer zuiver en helder regen- water gegoten, doed hier by vier foot tevendige kalk, een half loot van het befte Spaansgroen, ‚VIII, Deer. ERR | en zi Natuur en Konff=Kabine , en} loots Armoniac-zout 7 alles ongeftampt er in zyn geheel. Als dit water nu een ermaal ge- {taan heeft „ verkryge- het zelve een groene ko- leur „ en werd zachtjes afgegoten door een fchone lekzak of fyne zeef, Dit groen water werd.ge= goten by de geftote krake-beijen, die inde ande- re pot zyn, en dewelke mer dit warer eens wer= den opgewald, of kortelyk gekookt. Naderhand werd deze blaauwe verwe ; kout geworden zynde; door een doek gevrongen in een fchoone en ver- glaasde por, als dezelve nu dik begint te wor- den, word zy gedaan in een bekwame blaas, en zot het gebruik bewaard. Deze koleur kan ook door her byvoegen van de alderbefte Indigo zeer fchoon en hoog blaauw gemaakt werden , want mer de befte en uitgelezenfte Indigo kan onge- meen veel uitgeregt. werden, om dat dezelve zo vol en fwaar van blaauwe koleur is. Aan deze blaauwe verf werd ook van vele den naam van tournefol gegeven in navolginge van de regte tour= nefol van Languedocq, Spanje en Italie, Zelfs maken zommige blaauwe linden-lappen van de- zelve, op de wyze als met de tournefol gedaan werd; dar is, zy halen dezelve door deze blaa- we verf-ftof, en- laten: dezelve in de lucht dro- gens droog zynde , werd het linden weder- om door deze verf gehaalt, en wederom ge- droogt ; dit hervatten zy zo dikwils als de lappen, noch maar enige koleur na zich konnen halen, wanneer zy dezelve zeer wel drogen en bewa- ren tot het gebruik. Als zy eindelyk deze ko- leur van noden hebben» plukken zy tets van dit linden; en-laten her zelve uittrekken , in een fchoon kopje met helder- water, aan her heren CE ze haters leen ed ° Maart — July 1723. 115 hert zelve een uitmuntende blaauwe koleur komt mede te delen. De Franfchen en Spanjaarden geven aan hunne gekoleurde lappen zo wel den naam van tournefol als aan de verfftof zelfs. 13: De inlandfche Indigo die wy Plat-Indigo noe-= men, is ook een Compofitie die gemaakt werd, Deze Plar-Indigo werd gemaakt in vierkante tas bleren, die omtrent een duim breed over haar diamerer , en vierlinien van eenduim , of 5; duim dik zyn. Zy is dorder als de eigentlyke Indigo „ en gebroken werdende, ook brofler, en ftotfiger , én na haar volmumen ook fwarder als de befte of ware Indigo. Ek wurp een ftukje van ro grein ineen fchoon kryftalyn kelkje vol regenwater , dar zeer helder, doorfchynende, en zuiver was, de Plar-Indigo zonk daatlyk en zeer fchielyk op den grond, geheel en anders als de onvervalfte Tuúdigo, dewyl die altyd zo lang op het water dryfr, tor dar zy Enigzints doorweekt is ge- worden, Na dar dir ftukje enigen tyd in ° wa- ter gelegen hadde , gaf her zelve niet de alder- minfte koleur aan het kour water, maar bleef ip zyn geheel. Ik vreef mer een elpenbeen het flakje toc poeder, op‘ den grond van het glas; door deze beweginge. verípreide zich her poeder door het water, en gaf aan her zelve een doffe blaauwe koleur, die zeer donker en onaangenaam was, op de wyze als de koleur van her lakmoes of de Indigo-droezem en zonder enige tint van violet als het blaauw van de onvervalfchte Indigo, Hz Door zx6 _ Natunr- en Konft-Kabinet; I4. “Door de bovengemelde proef kan daarlyk ont- dekt werden, dar de plat Fndigo geen Indigo is, gelyk als zulks ook wel kan gezien worden, als de droge vablerten maar werden doorgebroken Want zy zyn van binnen gelyk als van buiten blaauw. Daar in tegendeel de opregre Indigo van binnen in het doorbreken van een zeer aan- gename violet purpere koleur is, Na dat het kelkje enigen tyd ftil geftaan hadde, zakte het poeder , dat zeer fyn was, en op de minfte be- weginge na boven rees, op den grond: latende in het bovenfte gedeelte van het water een licht blaauwe koleur , tor een teken dar deze Plar-In- digo voor een gedeelte een zap-koleur was. Ik dede noch enige andere proeven, en bevond dat deze Plat-Indigo onbekwaam tot waterverf is, at dezelve wel enigzints beftendig is, maar be- ter op wol als op pampier wilde hegten, Daar- om werd dezelve ook veel gebruikt om de fcha- pen mede te tekenen, Ook kan dezelve mer gom- water rot water-verf gemaakt worden. De ftof vande Plat-Indigo, die zich niet met het water kwam te verenigen, maar op de grond bleef leg _gen, wasdoffer en onaangenamer van koleur, ik trachte dezelve te zolveren, maar de oly van vi- trioel , de geeft van falpeter , en her fterk warer , noch ook de potafch, daar by beurten ingedrupt zynde, hadden geen de minfte macht op dezelve, waar uit kwam re blyken, dat deze Plar-Indigo gemaakt werd van een fwaar, aerdachtig hig- chaam, met een blaauwe zap-koleur, of eigent- lyk mer een weinigje Indigo blaauw. Et EE Maart —= Puly 1723: 117 15. Het zal niet nodig zyn, dat wy onslang ko= men uit te breiden wegens her gebruik van den Indigo in de fchilderkonft mer oly-verwen, of ook in de verlak-konft, in dewelke de Indigo ook een zeer groot gebruik heeft in her vertonen van blaauwe koleuren, Want deze zaken kon- nen genoegzaam uit de voorverhaalde dingen be- grepen worden. Ik zal alleenlyk maar aanmer ken, dat wy om te verlakken van de Indigo konnen maken een zeer fchoone, doorfchynende blaauwe kokur, Deze kan zodanig fchoon en doorfchynende gemaakt werden, dar een foclie of het bladgoud, of her bladzulver. daar one _ der gelegt zynde, mer deszelfs glans zeer aange- ‚naam door de blaauwe koleur komr heen te {pe len, gelyk ook zelfs andere dek-koteuren, door deze doorfchynende koteur overgelegt ss. Ded by Indigo die mer geperfte oly van het zaad van witte flaap-bolten, tor cen blaauwe verf zeer lang gevreven is , een goed gedeelte maftix - vernis of eenander zeer doorfchynend vernis , want hier door zal een blaauwe of andere verf-koleur doore fchynende werden. In de plaats vande wirt oly van her zaad van flaapbollen kunt gy ook wel gekookte lynoly mee droogzel gebruiken, Maar dan zal uw doorfchynend blaauw zo hel- der nier zyn; ook wil de oly van her zaad. van witte flaapbollen zeer wel drogen, en is nier zeer duur, Op deze wyze konnen alderhande door- Schynende oly-koleuren gemaakt werden. Want als wy in de plaats van de Indigo gerafineers | | H3 Spaans: K28 Matuure en Konfl-Kabinet; Spaans-groen nemen, en her zelve mert de oly en het vernis vermengen, zu'len wy een zeer doorfchynende oly-verf verkrygen;, die een fcho- ne groene koleur heeft. En oordeelt zodanig vorders over de anderekoleuren, die gy daar toe bekwaam komt te oordelen, 16. In het gebruiken van den Indigo tot de fchil- derkunft , moet zeer aandagrelyk agt gegeven worden, dat dezelve niet gemengt word met andere verwen, die minder beftendig zyn, of ook mer verf-ftoffen die deszelfs wreedheid nier konnen verdragen. Her welk elk een door een langdurige ondervindinge beft kanleren. Als ook door het naaukeurig be{chouwen van fchilderyen, die al enige jaren gefchildert zyn geweelt, en met opmerkinge van het verfchieten en verande- ren van derzelver koloryt. Alsop die zaak zeer naaukeurig geler word, zult gy bevinden, dat zelfs de grootfte Meefters in de {childerkonft gro- ve misflagen begaan hebben, in het vermengen van hunne verf-{toffen, tot het maken van hunne tinten, of ook gemengde koleuren, of grond- koleuren, of dek-koleuren, enz- De 17, Dat de Indigo een zeer wyd uitgeftrekt ge- — bruik heeft in de verw-kunft, kan tegenwoordig aan niemant onbekent zyn, want de meefte In- digo, die jaarlyx in een zeer groote hoeveelheid werd verkogt, werd verbruikt door de verwers vaii ° Maart. —= Fuly 17238 119 van wollen, linden, zyde, gare (toffen ; van -hairen der dieren, gelyk tor hoeden, dekkledens enz. In her toeflellen van de blaauw-kuip is de , Indigo her voornaamfte, en de ftof die cigenrlyk het werk moet verrigten. Her is wel waar, dat de blaauwe paftel , daar ik in de voorgaande Ver- andelinge genoegzaam van gefproken hebbe, aangemerkt word als de grond van de goede blaauw-kuip ‚ maar her isook aan de andere kant de waarheid, dar de indigo de kragtige blaauwe koleur voortbrengt , en ook zeer bekwaam is om de ftoffeneen hogekoleur te geven. Tor de roebe- teidinge van de blaauw-kuip , kan by voorbeeld ge- nomen worden »4o pond paftel , en maar 12 pond Indigo, Door de paftel of wede word de Indigo, die van zich zelfs zeer wreed en doof is, ren Oopzigte van de geftinge, luchtig en levendig ge- maakt, en de wreedheid en flrafheid van den indigo benomen, en te zamen tot zagteren beter koleur gemaakt. De levendigheid en geftinge die de paftel aan den indigo toebrengt, ontbind dezelve, maakt deszelfs delen beweegelyker en levendiger en ook bequamer om zich te vlijen in de ftoffen die geverwt moeten worden. Alsde koleur en kragt van den indigo ververwr is, door de cerfteverwinge; is echter de paftel- noch zeer _ _bequaam, daarom word wederom in de kuip maar twaalf of tien, of minder ponden indigo ‚gewurpen by de bovengemelde paftel, en dezelve 1s noch wederom bekwaam om den indigo op te „wekken, en de kuip te doen leven. Gelyk als „ook noch zeer dikwils naderhand, zelfs ror vvf- tien of twintig reizen, na dat in elke verwinge „gedurig wederom nieuwe indigo gewurpea werd aides H 4 ia {20 Natuur- en Konft-Kabinet In de kuip by de gemelde paftel, Her gebeurd zomrtyds wel dar de paftel te flap is geworden, maar noch niet geheel verfwakt, in zodanig een geval, werden onder deze gedurige aanzerringen mer indigo wel eens enige fchoppen paftel by de gemelde paftel by geworpen, om de indigo aan de gang te brengen, en levendig te maken. De indigo kan ook in de pis-kuip levendig gemaakt werden, maar zulx ís niet zo goed, In de kuip word ook gedaan zemel water om te verzagten , en om re geften. Terwyl de blaauw-kuip ftil ftaar, en niet in dezelve geverwd werd, is het nodig dar in de geftende en werkende paftel, een wei- nigje kalk ingeworpen word , om de paftel te we- der houden, en deszelfs kragt te bewaren. Als dit ook al te dikwils gedaan werd , kan de paftel door den tyd wel war al te doof en de kuip alte ftyf werden, maar dan moer wederom wat ver= fche paftel in de kuip geworpen werden. Om nu her blaauw zeer fchoon en glanzig te maken, werd ook vereifcht her krap-rood, enz. daar ik na dezen van zal preken. 18. De paftel komt in zeer veel hoedanigheden met de indigo overeen, en zoude in dat opzigt ook met regt inlandfche indigo kunnen genaamt worden, Wantdepaftel is alleenlyk, buiten den _ indigo, bekwaam, om mer dezelve een violer- blaauw te verwen. De Franfche verf-kundige zyn van gedagten , dat de paftel, als dezelve kragtig» en bereid is, ( gelyk als voor dezen de gewoonte was) en dar dezelve te gelyk op her  Od de Maart —— Puly 1723. I2r alderbekwaamfte land geoefent en wel voort ge- teelt is, de alderbefte blaauwe verf geeft. En dat de indigo is een zeer kwade verf-ftof, als dezelve alleen gebruikt, en niet met een groote hoeveelheid van de paftel bekwaam gemaakt en verbetert word. De wede of paftel is ook voor dezen alleen, en zonder den indigo gebruikt, tor her blaauw-verwen. Maar het gebruik van de indigo is tegenwoordig overal zodanig door- gedrongen, dat dezelve geworden is de hoofd» verf-ftof van de blaauw-verwen en blaauw-kuipen. En de paftel nier hoger aangemerkt word als een byvoegzel, om den indigo te helpen ontbinden» luchtig en levendig en bekwaam tor het wel aan- grypen der ftoffèn te maken, en dezelve ook te doen hegrenenbeklyven. Want de indigo iseen verf-{tof die zo vol en zwaar van koleur is, dar de wede of paftel geenzints daar by kan verge- leken worden. Echter word de paftel in Vrank- ryk, Duitsland, en op verfcheide andere plaat- zen, tor zommige ligter blaauwe koleuren, nog wel zonder de byvoeginge van de indigo gebruikt, als ook tort her leggen van verfcheide zoorten van ligte blaauwe gronden op de ftoffen, hoeden en andere ftoffen die fwart geverwd ftaan te wor= den, gebruikt. 19. Lommige zyn van gedagten dat de wreed- heid en harcheid, die aan zommige fwarrgeverf- de wolle ftoffen gevonden word, veroorzaakt word door de blaauwe verf-ftof, mer de welke zy zyngegrond, agt zyn misleid , want deze 5 wreod- \ zr Natuur enn Konft-Kabiner , wreedheid word veroorzaakt door de verf-ftoften die tor het fwart gebruikt worden. Als tot de blaauwe gronden van de fwarte verf ftoffen indi- go erf paftel gebruikt word , ín die hoed nigheid , gelyk als zulx behoort, zal het {wart dar daar over geverwd word veel zagter konnen zyn. Want het zal niet zo veel vitriool vereifchen, en deze ig wel de eigentlyke vyand van de wolle en alle andere ftoffeu; zy doed de fijne draadjes van de wol hart worden, krullen en inkrimpen, her welk de oorzaak is dar de fwarte ftoffen zo veel wreder zyn, alsdie dewelke mer andere koleu- ren geverwd worden. Í pien In het blaauw-verwen ftaat ook aan te mer= ken, dat op een en dezelfde paftel, hedendaags al te dikwils door her gedurig inwerpen van den indigo geverwd word. Hert is ook zelfs zeer wel bekent aan de blaauw-verwers, dat heteer= fte, twede en derde afverwzels, de befte en veel berer als de volgende zyn. Want de levendigfte en de fijnfte delen van de paftel worden in de © eerfte en twede, en voornamentlykde derde ver- winge te veel verfwolgen, Het welk de oorzaak is, dat de overige paftel, bv dewelke gedurig , voor elke verwingeindigo gewurpen word ‚mag- telozer , en de kuip ook veel ftyver word; daar nog by komt, dat de indigo ook niet zo leven- dig gemaakt en zo wel opgewekt word, zo ras als de paftel minder leven heeft. Ik weer wel dar de blaauw verwers, deze onmagt van de paftel, zo veel als zy konnen, verhelpen, mer ge “7 MOEydS Maart — july 1728 123 tyds enige Schoppen paftel in de kuip te werpen ; maar dit weinigje-paftel heeft niet zo veel leven- dige en werkelyke deeltjes „als reers uit de voorgaande paftel uigegaan zyn, en is derhalwen niet bekwaam nog kragtig genoeg, om den in- digo regtfchapen en ook zo als-dar behoort, ke- vendig te maken. al. De oefeninge, de bouwinge, en de kragt van de landeryen , of ‚der zelver teel-aarde konnen zeer veel toebrengen „aan de paftel. Wam de paftel of wede,, die ouwelinx gebouwd wierd te Touloufe en vorder in Languedoc, was veel berger elders, en vervolgens ook veel bekwamer en kragtiger om de blaauw kuip te doen leven en kragtig te verwen; daar de goede bereidinge van de wede, als dezelve tor paftel gemaakt werd, ook niet weinig toe komt te helpen, Want als de verrortinge van de wede niet wel gefchied, en op zyn tyd niet wederom geftuit werd, zal de paftel, die daar-uit voortkomt, veel dover en ook onbekwamer zyn om de indigo aan her leven te brengen, en zulx dikwils en lang te konnen herhalen. Dit blykt aan de vouëde her welk een zoort van wede is, die in Normandien voortgereelt word, en zeer kagreloos isin ver- gelvkinge van de befte wede, of deszelfs werf- tof, die wy paftel noemen. Zomryds konnen „de ftoffen, die blaauw geverwd worden , de oor- zaak zyn, datde indigo niet zodanig aang:ypt als wel vereifcht word, hoe zuiverder, wwirrex er fchoonder deze ftoffen zyn, hoe dezelve door 224 __Natnur- en Konff-Kabinet , den Indigo ook konnen gebrägt worden tot een fchoonder en vafter blaauw 5; °t welk niet zo wel zal gefchieden, alsde ftoffen die blaauw geverwd moeten werden, fmerig, vet, onrein, of wreed: en weerbarftig zyn. 22. De enkelde zuiverheid der wolle en andere ftoffen, Is de befte voorbereidinge , om dezelve bekwam te maken, tot het ontvangen van de blaauwe koleur van de paftel en van de indigo, De ftoffen die rood of geel geverwd moeren « or- den, hebben cer voorbereidinge van noden, en «worde gekookt mer aluin , wynfteen en andere fimplicia of zouren, op dat zy daar door te be- kwamer zouden worden , om de rode of gele ver- wen re ontvangen, en op te helderen De ftoffe diefwart geverwd worden moeten bereid worden, mert galnoten, fumach en diergelyke zaken , maar het blaauw heeft diergel; ke voorberetdinge, om de ftof aan te grypen en op te helderen, zondere ling niet van noden, want de paftel ts een zeer luchtige verf-ftof , en maakt dar de Indigo door haar in ’t leven en aan ’t werken gebragt zyn- e,‚ daar door een verw werd voort gebragt , die in de ftoffen, die geverwd w rden, zeer wel indringend, aanvalt en dezelve aangrypt en vaft- hout, zonder daar toe van enige zoute, of vran- ge, of zure, of andere delen aangezet te wor- den. Hoewel echter verfcheide verwers en voor- namentiyk in Duitsland de ftoffèn die zy mer Indigo ftaan te verwen, eerft komen te aluinen, of ook wel aluin re gelyk mer de indigo in de kuip ee ee dr Maart — Puly 17238 125 kuip werpen, op dar, zeggen zy, daar door de indigo de ftoffen beter zoude konnen aangrypen, Andere geven voor de aluin te gebruiken, omde al te donkere en al te {ware blaauwe koleur van de indigo, door dezelve op te helderen. Dat de aluin de donkerheid en doofheid van de koleuren komt op te helderen, word door de dagelykfche ondervindinge-en de proeven beveftigt. Ík hebbe zelfs zulks door een proef met aluin-water en afverfzel van indigo voor dezen (a) aangetoont, dart de aluin wel zeer weinig verandering komt te geven aan de blaauwe koleur van de indigo, maar dat dezelve echter de doorfchynentheid, van het tändwur van de indigo , een weinigje kwam op te helderen, en de- dofheid van het blaauw een weinigje kwam weg te nemen. Maar als een genoegzame hoeveelheid van goede en kragtige paftel, mer de indigo vermengt word , is de aluin niet zonderling nodig om een fchoon en vaft blaauw te verkrygen. De menfche pis wel gebruikt zynde, is zomtyds niet kwaad , maar zeer dienftig, om deszeìfs vlugge pis-zout , omtrent her welke zy mer den paftel over-een- komt. Her aanzetten mer enig rood, als mee- krap, enz, is ook ten hoogften nodig. 23. Ik oordeel dar de Blaauw-verwers heden- daags geen genoegzame acht komen te geven op de hoedanighei: van de paftel of wede: dat zy geen genoegzame zorge dragen , om td de rag- _ (a) Natuur- en Konfl-kabinet, Maart —— July | 722: Pag. 94. Art, 32. 126 _ Natair-'en Konft-Kabinet, gugfte en befte paftel re gebruiken: dat z Ea eas genoegzame hoeveelheid van de paftel by de indigo voegen, en daar door dikwils de oorzaak zyn, dat de indigo niet genoeg uitge- haalt word: dat zy ook al te dikwils op een en de zelfde paftel, met gedurige byvoeginge van de fwaarmoedigs indigo komen af te trekken of te verwen, dewyl de paftel door dit dikwils af- trekken te kragteloos is geworden, omî de indigo regtfchapen te doen leven, wel uit te halen, op re helderen en aan te brengen, De Franfchen hebben waargtnomen, dar de hondert pond vouëde her welk een zeer kragreloze’ zoort van wede of paftel is, niet te kragtig ís om een pond indigo te doen leven, en wel op te wek- Ker, waar uit blvkt, dar her zelfde te wagten’ fEzar ván de paftel, die niet kragtig genoeg , of te veel afgeverwdis. De Erfurdrer paftel is tegenwoordig byna over al in ’t gebruik , om dar de Franfchen hün paftel-bouwery vry wat verwaarlooft hebben. Maar of die wel zo krag- tig ís als voor dezen de paftel bevonden wierd van Languedoc of Touloufe, laar ik over aan de endervindinge. 24. Zommige Blaauw-verwers hebben zich be- diend van Brafilien-hout, en andere van orfeilje dm Kwanfuis de blaauwe koleur, zo alszy voor- gaver te verhógen en te verlterken; maar zy reg- ten hier niets anders mede ult, als dar zy hunne blaauwe koleur bederven , door het by voegen van valfehe en onbeftendige koleuren, gelyk als die van Maart — July 1723. 125 _van het brafilien-hout , en ook de orfeilje; De verwers-die de befte blaauwe, of andere ftoffen komen te verwen, behoorden zich noit van zoe danige verf-ftoffen ve bedienen, 26. De blaauwe koleur van de indigo, kan opge- helderr én aangenamer gemaakt worden. Als de blaauw geverwde ftof , wel gefpoeld zynde 3 door laauw water alleen, of met wat aluin ge= mengt, wel doorgehaalt word, Maar de blaauw geverfde ftoffen konnen nog beter opgeheldert worden , als zy met gefinolte zeep getreden worden, en dan naderhand de zeep wederom wel „werd uirgefpoelt, Op deze wyze werden de grove en donkere delen van den indigo, die zich niet vaft genoeg hebben. konnen hegten aan’ de ftof, en door hunrie donkerheid de helderheid van de koleur komen te verduifteren, als uitgewas- fchen; en daar door ook belet, dar de blaauw geverwde ftoffen onder het eertte gebruik , zo Ongemeen niet komen af te fmetten, en de han= den en alles dar zy zanraken te bevuilen. Deze de= len, dewelke de affmettinge veroorzaken, zyn gro- ve en fwaarmoedige delen van den indigo, die niet levendig genoeg gemaakt zyn van de ge- ftende-paftel, als dezelve niet is van de kragug- e endeugdzaamfte zoort’, of als dezelve reers al te veel gevergd is geworden. De hoge blaauwe koleurens gelyk als de turquin, of noch hoger mideel tinten, konnen fchoonder gemaakt wor= den , als zy-:door een hegrzap gehaalt zynde 4 werden gedreven door een Cunchenillage. pee “28 _ Natuur- en Konft- Kabinet ; de lage middel tinten, gelyk als hemels blaauw en ander licht blaauw , konnen zulx niet vere dragen. Want zy zouden daar door morziger en onaangenaam worden , en hunne helderheid en blaauwe glants verliezen. Dat de hoog- blaauwe tinten daar door verhoogt en echter glanfiger en fchoonder gemaakt worden, is om dat her rood aan her {ware blaauw van den in- digo een. violet tintie mededeelt. De kley, en de zure zemel-wareren zyn wel zeer goed om de blaauw geverfde ftoffen, hunnen verheiden {me- righeid te benemen, maar als over het blaauw een andere koleur geverwd ftaat te worden, zyn dezelve ondienftig ; om dat de kley de ftoffen te droog maakt, en zich te veel indringt, in her fyne zamenweefzel der ftoffen. Ook geeft her meel van het zuur zemel-water een kleverigheid aan de geverfde ftoffen, waar door dezelve min* der mollig en zagt worden, volgens de waar- neminge der naaukeurigfte (a) Verf-kundige, De toezerttinge van al te veel verfcheide ftoffen , doed dikwils meer nadeel als voordeel aan de blaauw-kuip, gelyk als in de befchryvinge der verf-konft na dezen klaarder zal blyken. Hert is noodzakelyk dat iemant zeer wel verftaat, en door onkoftbare proeven onderzoekt, de berrek= kelyke kragt van elke fiof, die behalven de hoofd-verf, namentlyk de indigo en de paftel , in de blaauw-kuip gedaan word. Zommige voegen Agaricus, en andere ftoffen by de ver- wen, en als zy gevraagd wierden , om welke zedenen. zy zulx komen te doen, zouden zy of niets, of zeer weinig met reden van. wetenfchap e Wen (a) Voiez. le tintur, parjait. Art. XIV. a ‘Maart —= Puly 1723 125 “weten by te doen, zommige voegen by de in= digo een fterke loog van pot-afch, maar zy doen meer kwaad als goed, door dezelve, want wy hebben mer de proef getoont (a), dat zelfs de alderfterkfte loog van por-afch geen de alder- minfte verandering konde maken aan de hoog- blaauwe koleur van den indigo. Het is wel waar dat de port-afchenandere zuur-temperende loog-zouten een groene en donkere koleur geven aan de blaauwe koleuren , die uit bloemen , beyen , vrugten, en andere wegetabilia bereid worden, maar de indigo , fchoon dezelve een plantgewafch is, moet hier (dat zeer aanmer- kelyk is) buiten gefloten worden. Hier uit blykt, dat alsde por-afch iets van belang konde uitregren op de koleur van de indigo, zy dezelve zoude groen of duifter maken en bederven, Ook ftaar omtrent de pot-afch aan te merken, dat Zy» even als de kalk , niet voordelig is aan de zagte geftinge van de paftel. 27. Her overvloedig gebruik van de indigo , heeft niet alleenlyk plaats in her verwen van de blaau- we koleuren, maar zelfs ook zeer veel in de ge- mengde koleuren ; gelyk als by voorbeeld de blaau= wekoleurenfranfche rood fcharlaken koleur, ma- ken gezamentlyk de konings koleur, de prince koleur en de koleur van de Amarant, en andere amiddel-tinten zo rasals deze koleur is opgeheldert VII Deer. | door (a) Natuurs en Konft-habinet-; Maart —- Judy E72. Pag. 93. Art.30. f 130 Natuur-en Konft-Kabinët , door de Kurkuma „die daar zeer bekwaam toe bea vonden word. En als deze koleur niet opgeheldert word door de Kurkuma,geeft de bovengemelde vers menginge een violet en koleur-penfé of gemengt violet. De vermenginge vanblaauw en karmozyn= rood geeft een {choon purper, en Columbin, en Amarant-karmofin, gemengde violet en karmozyn violet. Uit de verfcheide zamenmenginge van deze twe koleuren, namentlyk blaauw en kar- mozyn rood, konnen nog verfcheide heldere en fchoone koleuren voortgebragt werden; als tot de floffen een weinig gewald worden in de aluin en wyn-fteen 5 gelyk als by voorbeeld zulver koleur , Gris de lin, fleur de lin, gris wiolant en ris vineux. Wir de vermenginge van dezetwe ovengemelde koleuren blaauw en karmozyn- rood konnen noch verfcheide zoorten van gryze karmozynen, tor dewelke ook bruine koleur gebruikt werd voortgebrage worden, als by voorbeeld, gris lavande, gris de fauge, gris de ramier, gris plombé, Couleur d’ardoife, enz, Uit de vermenginge van het blaauw en het krap- rood word ook voortgebragt de konings ko- leur, prince koleur, en, de Couleur minime ; ‘als ook le tané, de Amorant-koleur , droge roofe- koleur ; als ook alle zoorten vangris-de garance , _en aldefhande grysachtige blinkende koleuren, en middeltinten met bruin, kraprood en blaauw, enz, Want door het vermeerderen of vermin= deren of van het blaauw , of van het kraprood , of van het bruin, werden ontelbare middeltinten geboren. Op de zelfde wyze worden door de vermenging van de middel-verwen van het blaauw en van de half-{charlake koleur, ook verfcheide blaauws Maart mm Fuly 1723. 13% blaauw-rode koleuren voortgebragt; gelyk als ook uic het blaauw en half karmofin, verfcheide fchoone koleuren voortgebragt worden. Uit de vermenginge van het blaauw en fcheerwollen- rood werden ook diergelyke gemengde koleuren voortgebragt. | 23. Üit de verfcheide vermenginge van het blaauw en het geel werden oök voortgebragt alderhande groene koleuren , als geel groen, vert naisfant , ligt groen. gras goen , laurier groen, vert mole- quin, bruin groen, donker groen, zee groen ; cheledonie groen , vert de perroquet, fwavel- groen, en.nog verfcheide andere groene koleuren. Blaauw en bruin werden zelden enkelyk te za- men gemengd , maar wel met byvoeginge van rogd, als van conchenille , kraprood enz, De indigo of deszelfs blaauw , word niet alleenlyk ge- bruikt in de gemengde koleuren, die wel meeft uit twe koleuren beftäan, maar ook in de ge- mengde koleuren, die uit drie vier en meer koe ‚Teuren te zamen geftelt worden , en een groot getal koleuren komen uit-te leveren, door her ‘vermeerderen of verminderen van deze of gene van de hoofd-koleuren , daar zy uit te zamen „geftelt zyn geworden. thd gb De indigo is ook van een zeer gfoot gebruik in het {wart verwen, wanr als de grond van de befte fwarre ftoffen ES geblaauwd zyn, Sa Fegsp eN de 132. Natsur- en Konft-Kabinet , de fwarte verf nier zo {wart, vaft en goed; zomtyds word deze grond gelegt mer paftel en rood, en en zomtyds mer paftel, indigo en rood, zom- tyds wel mert de paftel en indigo alleen. Na dat de ftoffen die fwarr geverfd (taan te worden, meerder of minder koftelyk zyn, werd ook de blaauwe grond meerder of minder koftelyk en beftendig gemaakt. De beftendigheid beftaatr gemeenlyk uit een grond die gemaakt is uit in- digo, paftel en kraprood, Zommige gronden voor het fwart worden enkelyk met blaauw zon- der rood gelegt. Na dar ook de ftoffen zyn die fwart geverfd ftaan te werden, moet de grond hooger of laag blaauw gemaakt worden, als hoog blaauw , turks blaauw, hemels blaauw , of een bleumignon, enz. Hier uit konnen wy klaarlyk zien het groor gebruik van de indigo, zelfs in het verwen van de fwarte ftoffen. Want als de grond goed is, zal ook veel eerder een goede en beftendige fwarte koleur geverfd kon- nen werden, Echter ftaat aan te merken, dat de blaauwe grond voor de fwarte verwen niet uit indigo alleen moer gelegt werden ; want dan zoude het {wart niet genoegzaam vaft hegten, maar al te veel aan de handen en de klederen afverwen, - Daarom is de paftel en ook de krap daar toe dikwils noodzakelyk. Maar dewyl tot hetfwart verwen, en her leggen van deszelfs gronden zeer veel konft, ondervindinge, wetenfchap en grote naaukeurigheid vereifcht word, laat myn beftek niet toe, om alles aan te tekenen, dewyl myn voornemen tegenwoordig maar is ‚ om aan te tonen, her groot gebruik van den indigo in her Swart verwen, Nergens is de verf-kunft ik vl C= Maart —m July 1723. 133 kelyker als in her {wart verwen, en wy konnen met regt zeggen, dar her regre {wart tot noch toe naauwelyx ergens geverfd word, waar over ik in de befchryvinge van de verf-konft een naau- keurig onderzoek -zal doen, en deze zaak met sverfcheide proeven hope op te helderen. 8 he Gelyk als de indigo-zeer dienftig en van groot eg is tot verwen van alderhande wolle la- kenen , wolle ftoffe , en diergelyke andere Fa- brycq » word dezelve ook zeer veel gebruikt ror het verwen van zyde, hennip , linnen, garen , katoen , alderhande ftoffen , karoen-drukkerye, hoeden , hair ,,leere vellen, pampier; enz, In zo verre dat wy geen einde zouden vinden, als wy al- leenlyk maar kwamen op te rellen alle die za- „ken, tor dewelke hedendaags de indigo gebruikt word. Ook zullen zeer veel van deze zaken be- fchreven en opgeheldert worden, in de Verhan- delingen over de verf-konft; tot de welke ik ook {pare de befchryvinge van de blaauw-kuip,- enhert gebruik en de nutugheid van de krap , enz. tor dezelve, mitsgaders de proeven, dewelke ik _nog verder over de indigo gedaan hebbe. T 2 ELF- T. 134 Natuur-en Konft-Kabinet ; ELFDE VERHANDELING van de BYZONDERE NATUURLTKE HISTORIE-SCHRYVERS, en in de zelve een PROEF-KUNDIGE- HISTORIE, van de zigtbare ge- Sfleltheid , woortbrenginge, en verwonden rens waardige veranderinge der, K O- LEUVREN, en GEKOLEURDE LIGCH AMEN. WP: decals» pee MY oogmerk ís tegenwoordig niet, om een diepe en afgelege Natuur-kundige be- Schryvinge te doen van de koleuren, want dan zouden wy dezelve meerder inwendig, en tot ' derzelver afgelege en andere oorzaaken moeren Onderzoeken: de verfcheide wyzen op dewelke dezelve gefchieden , moeten uitpluizen, Wy zouden daatlyk ook tegens veel kweftieufe ge- voelens moeten kampen, en ons gedurig dienen op te houden, mer befpiegelingen over het licht, donker, fchaduwen , en over de licht-ftraalen, en der zelver doeningen, verfcheide voort-ftro- mingen , verfcheide wederom kaatzingen, ve- fraftien, {moringen , veel-hoekkige, of meerder of minder recht-lynige bewegingen, Als de Le= zer een vafte en wel gedemontftreerde theory van de koleuren verlangt , kan hy zich oefenen in de Natuur- en Gezigt-kundige Schriften van de Heeren Ifaac Newton, en G. J. ’s Grave 5 Wels Maart — Puly 1723 135 welke laatftet zeer beknoptelyk , onderfchei- dentlyk en klaar deze ftof heeft voorgeftelt in _Phi/. Newton. Fuftitutien, Lib. 111. Part. uri. de Opaco d5 Coloribus , vanpag, 253. tot 284. Als Wy» zeggeik „ ons begaven om de koleuren uit te leggen naar de Norma vande Pbyfica. Zouden wy ook int brede moeten handelen van het oog, deszelfs gedaante, verfcheide vliezen, verfcheide vogren ; van de fyne draadjes der gezigr-zenu- wen; en der zelver verfcheide aandoeningen on- der de gewaarwordinge der koleuren; wy zou- den moeten handelen van de gedagten of denk- beelden, die in onzen geeft onmiddelyk op deze aandoeningen komen te volgen ; als ook over het onderfcheid dat gevonden word, tuffchen de- ze onligchamelyke gedagten , en de ligchame- Iyke bewegingen van het gezigt, op dewelke deze gedagten onmiddelyk komen te volgen; wy zouden ook moeten handelen van levens-geeften , die als fnelle Couriers door de zenuwen vliegen , om alles aan en van de ziel te beftellen, zonder dat ons tot noch temant heeft konnen beduiden, wat deze levens-geeften zyn, Maar dewyl myn verftand zo verre nietkomttoete reiken, zalikde koleuren gaan befchouwen als een eenvoudig na- _tuulyk Hiftorie-fchryver en alseen werkman tor nut en zamenvoeginge van Natuur en Konft. Ik zal „my nier zonderling ophouden met de byfondere Hiftory van de koleuren in zo verre als dezelve komt te ruften op onzekere onderftellingen en denkbeeldige befpiegelingen zonder genoegzaam zakelyke en proef-kundige bewyzen. Ik zal myne redenkavelinge en beflaiten alleenlyk maar „opmaken van agteren, dat is, uit de ondervin- Ï 4 gen 136 __ Natuur- en Konft- Kabinet; gen of waarnemingen en vafte proeven, op dat dezelve beter, eerder en mer meerder. zeker- heidt op de prakryk zullen rtoegepaft konnen werden. Ik zal als een natuurlyke Hiftorie- Schryver alles naaukeurig aan tekenen, wat my omtrent de koleuren ontmoet, en aan het gezigt en zinnen openbaar geworden is, en alseen Konft- befchryver ophelderen, en verklaren, de ver- fcheide gebruiken en nutheden dewelke ver- fcheide Konften, Ambagten, en grote en kleine handwerken van de koleuren komen te genieten, x, De rede, dewelke my bewogen hebben om deze proef-kundige befchryvinge van de koleuren tegenwoordig aan te vangen, is, omdarik, te- genwoordig bezig zynde te befchryven en te ver- volgen de juweliers-konft en de natururlyke hifto- ‚rie der (tenen, mitsgaders de befchryvinge der verf-ftoffen , alderhande verwen, en vervolgens de gehele verw-konft, noit meerder dienft zal konnen doen, om den Lezer deze zaken klaar te doen verftaan , als door deze proef-kundige Hiflo- rie van de koleuren, Want in dezelve zullen aangetoont worden , een groot getal proeven „ dewelke omtrent de koleuren, derzelver zigtbare gefteltheid , voortbrenginge en verwonderens- waardige veranderingen , in het werk geftelt zyn, tot groot nur van de Amolieer-konft, als ook tor nut van de glas-{chryvers-konft ; pafte= lein-bakkers en andere koleur ín bakkers-konften ; tot nut van de verf-konft, verligtery-kunde, en andere konften en handwerken , in dewelke de - koleuren de voornaamfte ftoffen, of onderwer- pan, Maart — July 1723. 137 pen, of konft gewrogten zyn. Debefchouwin- ge van de koleuren, die op deze proef-kundige wyze gefchied is zo zeer aangenaam, en zelfs verkwikkende aan den geeft, dat ik menigmaal van het doen der proeven, zelfs maar voor een korten tyd, niet heb konnen affcheïden, alsmet ongenoegen. Want gy zier in een ogenblik, door het inftorten van maar enige druppelen van herene of her andere ongekleurde vogr, de fchoonfte koleuren des werelds verfchynen , en dezelve door her inftorten van wederom enige druppelen van her ene of her andere regenftrydig ongeko- leurd vogt, de gehele koleur weg vegen, of een geheel andere in deszelfs plaats verfchynen. 3: De Heer R, Boyle is de eerfte geweeft, die rechtfchapcn ondernomen heeft, op deze een onderzoek op de koleuren aan te ftellen, de verhandelinge, dewelke die Heer daar over in het ligt heeft gegeven, wil hy echter nier hoger aangemerkt hebben, als maar een BEGINZEL OF ONTWERP VAN DE PROEFKUN- DIGE HISTORIE DER KOLEUREN. _Zommige hebben dir werk wel gerragt te vere volgen, of te vermeerderen, en enigzints meer te voltooyen, maar zy zyn tornog toe daar om- “trent zo weinig gevordert , dar het de moeire naauwelyx waardig is, om hunne proeven aan te merken, Want behalve dat zy zeer weinig in getal en gering zyn, vinden wy dikwils, dar zy geen goede befluiren, uic hunne proeven komen op te maken, om dat zy hunne redenkavelingen „erik Is meer 238 _ Natnur- en Konff-Kabinet, meer doen ruften, op de eene of de andere alge mene onderftellinge, die zy komen aan te kle- ven, als op dikwils herhaalde proeven, wel- ekende ondervindingen , en eenvoudige uir- raken van de natuur. Ik weet wel dat vele hryvers zich geweldig toeleggen. om in hunne Tezers een. grote verwonderinge te verwekken over de diepzinnige redenkavelingen, en opgemaakte waarfchynelykheden , die zy uit de kragt van hunne vindinge hebben weten voort te brengen, maar ik oordeel dar zy daar in te gelyk ook zeer klaar doen zien, dat zy hun eigen belang , en gewaande roem meaerder behertigen, als de eenvoudige waarheid , en het nut dat daar als een noodzakelyk gevolg uit voortvloeid, Ik zal my in deze befchryvinge zo war aan de eenvou- dige en lage kant houden; want ik bevinde dar de hoogvliegers dikwils ftikziende en {chemeren- de van gezigt werden, en dar zy veeltyds hun eigen vertand niet kennende, het zelve averechts komen toe te paffen op zaken die geen voorwer- pen van betr menfíchelyke verftand zyn en ook "zullen konnen zyn, In deze Verhandeling zal niets geleert of befloten of ‘vaft geftelt worden , als het gene elke reis komt te blyken door de „proef, zo dat wy hier de natuur zelfs zullen la- ten fpreken door haar eige en onveranderlyke taal, buiten alle tmenfchelyke vercieringen, on- ‚ derftelde meningen, harzenfchilderen, of onge- ‚grondefpeculatien. Door deze proeven zalaanelk, ‚die op dezelve agt geeft, ook zeer klaar en open- baar. worden, de hoedanigheid en her vermogen van de ongekoleurde ftoffen, en door welke ei- „genfchappen zy op alles, daar zy op toegepaft Wwor- Maart — july 1723. 139 “worden, komen te werken. Wy zullen door deze ‘proeven, voor het oog vertonen, by voorbeeld ‘de reden, waarom de aluin moer gebruikt wor- “den om zommige koleuren op te helderen, glan= “zig en fchgon te maken ; en derzelver duifterheid “en morzigheid weg te vegen, of op welk een wyze enige druppels van her ongekoleurde virri- ool-water een ander klaar of helder trekzel van deze of gene zamentrekkende kruiden, of vrug- ten, of fchorfen, enz; daar insgelyk geen de al- derminfte koleur, als wy willen ingezien word , fe eenogenblik doen veranderen ín een pikfwarten “inkt: of op welkeen wyzeenige druppelen fterk- water of oly van virriool geftort zyndein eenfwaar vn, of oolt wel zomtyds zeer dik en drab- ig vogr , in een ogenblik al deze koleur weg ‘vegen, of zelfs het alderdikfte én drabbigfte vogt , “dat bedagt zoude konnen worden, in een ogen- blik zodanig helder , klaar en doorfchynende maken, alsher alderzuiverfte en doorfchynenfte ‘fontein-water, zonder dat zich van al dat dikke en drabbige iets op de grond heeft gezet, of er- ens gezien word, en voor het oog maar enke- k is verdwenen, of op welk een wyze enige uppelen van een ander ongekoleurt vogt, ge- drupt zynde in dit zelfde heldere ligueur, daat- lyk het zelve wederom doen’ veranderen in de | zelfde zeer dikke pap, die het was te voren. | Door deze proeven, zal elk een konnen zienop wat | wyze de aluin, en een?groot geral andere zaken, de porafch, de wynfteen , de pis alderhande koleu- ren komen voort te brengen, dezelve komen re veranderen, en aan welke zy fchadelyk of voor- | delig zyn. Door deze proeven zullen de verf- N ma- 140 Natuurs en Konft-Kabinet, makers, of die de verf-ftoffen bereiden gelegear= heir krygen, om zommige gebreken te verbeteren. De fchilders zullen hier door leren verftaan , den aart van hunne fchilder-verwen, de reden van hunne meerder of minder beftendigheid, verfchie- tinge, en veranderinge van koleur, en wederzyd= fche verwoeftinge > of goede overeenkom(t en minnelyke omhelzinge, 4: Ik zal deze proef-kundige befchryvingevande _ koleuren ook geenzints beklemmen in een bepaal. de of konftige limyefcheidinge, methode „fyftema, of konftig zamenftelfel ‚ want ik oordeel, dar de ontdekkingen, dewelke door zekere en ware praef-ondervindingen, omtrent de koleuren tot — noch toe gedaan zyn, veel te weinig en te ge« — ring zyu, om tor een fyftema of konftig zamen- — ftelzel gebragt te worden. Want dit veld is zo wyd uitgeflreke en vrugtbaar, dat noch vele, na de Schryvers, die tor noch toe prgef-ondervin- dingen omtrent de koleuren bekent hebben-ge= maakt, alsook na my, ongeloofelyk veel proe- ven zullen konnen aanftellen, door dewelke de koleuren dieper gekent en beter opgeheldert zou- de konnen worden , als tor nog toe ís gefchier ; om dat de gelegentheid, levenstyd, en andere bezigheden, zeer zelden toelaten , dar alles door maar weinige menfchen in her werk geftelt kan worden, Deverfchynzelen vande koleuren, de= welke zich onder de werkdaden van de ftof-fchei= — kunde komen te vertonen , zyn alleenlyk zo veel vuldig, dar dezelve byna een oneindigheid fchy- nen Maart — July 1723 141 _ nen in te fluiten. Als wy onfe aandagt laren gaan op de plant-gewaszen, bladeren, vrugren, bloemen, fchorzen, zaden „op de vogelen, viffen , zeegewallen, metalen , mineralen, en alle fchep- zelen, ende gedurige veranderingen van derzelver koleuren „ als ook op de koleuren der konft-ge- wrogten, zullen wy wel haaft bemerken, dat tor het proef-kundig onderzoek der koleuren, altyd genoegzame overvloed van voorwerpen zullen konnen gevonden worden. Als andere die na my komen de proef-kundige ontdekkingen der koleuren, door den tyd zodanig aangegroeid en vermeerdert bevinden, dat zy dezelve oordelen bekwaam en ryk genoeg te zyn, om dezelve te verfchikken in eene methode of Syftematifche leer- ordre ror dienft en nur der onkundige leerlingen, zullen zy zich daar toe beter in ftaat bevinden, wanneer zy uit een genoegzame overvloed van ontdekkingen, een vafte theorie konnenopmaken, als tegenwoordig. Want het is een ondervon- de waarheid , dar veel konften ín hunne voorr- gangen gefteuir, en lange eeuwen (til geftaan heb- ben, om dat zy al te vroeg tor fyftemata gebragt zyn. Als ook een theorie opgemaakt word in een tyd van een konft dat de ondervindinge nog geen genoegzame data, en van elk een toe- geftemde zekerheden heeft opgelevert, is zoda- nig een theorie gewoonlyk of al te generaal, en vervolgens te arm om toegepaft te konnen wer- den op de praktyk van zodanig een konft, of al re onzeker, en te veel gebouwd op onderftel- lingen en harzen-fchilderien , uit gebrek van data 5 welke zoort van theoriën altyd zeer fchadelyk bevonden zyn geworden voor de praktyk, of oefe- 142 Natuur en Konft-Kabinet ; oefeninge van zodanige konften. Om deze re-_ den zal ikin deze Verhandelinge volgende manier der Hiftorie-fchryvers , dat is met alles eénvou- dig aan te tekenen, zodanig als her zelve ge- fchied, en uit die gefchiedeniffen zomtyds enige leerftukken op te maken, die bekwaam zyn om voor regelen, die op verfcheide zaken toegepaft konnenworden, te konnen verftrekken, Op dat deze proef-kundige Hiftorie voor den Lezer van de uiterfte nutheid zoude konnen zyn, zullen in dezelve zeer veel uitmuntende en zommige ver- burge en zeldzame konften geleert en befchreven worden; want verfcheide van deze konften wor- den van ons aangemerkt en bygebaagr , alsproef- ondervindingen van de koleuren. En dewyl her doen van ditonderzoek , zedert den tyd van een- endartig jaaren altyd myn favoryt fludie is ge= weeft, om deszelfs onuitdrukkelykevermakelyk- „heid, nutheid en gebruik genoegzaam in alle konften, handwerken , enz. zullen mifchien zom- mige lezers uit deze proef-kundige Hiftorie der koleuren zomtyds wel een weinigje vermaak en dienft, tar voordeel konnen trekken of genieten. $e Ik zal in deze proef-kundige befchryvinge der koleuren ook zorge dragen, dat de proeven de- welke door anderre uitgevonden en in het werk _geftelt zyn, op hunne naam en tot hun lof mede gedeelt en bekent gemaakt worden en daar het is gebeurd, dar van my enige van die proeven zyn hervar , zal ik onderfcheidentlyk aanteke- zen, wat zich in dezelve „ of in derzelver ge an- 4 ‚Maart — July 1723. 143 … ftandigheden , vertoont heeft, het welk van,de eerfte aanftelders, of over-’t hoofd is gezien, of niee nagefpeurd is geworden. In de befchryvin- ge der proeven zal ik my ook aan geen ordre bin- den, gelyk, als ik by voorbeeld wel zoude. kon- nen doen, als ik alle de proeven die gedaan zyn omtrent ene koleur by malkandere kwam te voe- gen, zoude ik op die wyze de volgende verde- linge konnen maken, als r. van proeven gedaan omtrent de witte koleuren; 2, van de fwarte 3 _ 3. van de ‘blaauwe; 4, van de rade; en $4 van de gele koleuren. Want uit de proeven zal bly- - ken, dat de koleuren te veel gemeenfchap. met malkanderen hebben; ais ook dar een en dezelf de ftof, dikwils verfcheide koleuren uitlevert , _ of dat twe tegenfirydige ftoffen , zomryds een en dezelfde koleur voortbrengen. Zo dat ons onderzoek door zodanig een fchikkinge of order te veel belemmert zoude worden, en zelfs nier bui- ten verwarringe konnen blyven, Ik zoude deze proeven ook nog wel volgens een andere ordre ebben konnen verdelen; als by voorbeeld, 1,de proeven die gedaan zyn in de plant-gewas ender- zelver delen; 2. de proeven die aangeftelt zyn „omtrent de dieren en der zelver delen; 3. de proeven die gedaan zyn in de metalen, minera- len, en bergftoffen. Maar dewyl in een en‚de- zelfde proef zomtyds gebruikt worden, en ftof- fen die voortgekomen zyn van de planten, en ftoffen die voortgekomen zyn.van de dieren of van derzelver uitwerpzels, en ftoffen die uit me- talen of mineralen beftaan, of uit dezelve door Konft voortgebragt geworden, zoude. zodanig gen verdelinge zeer, om de bovengemelde zoda, l als T44 Natuur= en Konft-Kabinet, als ook noch om vele andere, onbekwaam, ge= brekkelyk en vol verwarringe zyn. Zo ras als de Lezer deze zaken komt te overwegen, zal dezelve zeer wel konnen infchikken , de wyze dewelke ik in her befchryven van deze proef- kundige aantekeningen der kolcuren hebbe ge= bruikt, 6. De Heer Boyle heeft, benevens de proeven dewelke hy omtrent de coleuren heeft in hee werk geftelt, aan zynen Lezer in bedenkingege- geven verfcheide overwegingen , dewelke hy nood- zaakelyk heeft geoordeelt , om aangemerkt te „werden, dewyl dezelve volgens zyn oordeel kon= nen dienen, tot ophelderinge van de gefteltheid der koleuren, als ook om door dezelve her be- grip van zyn Lezer voor af bekwamer te ma- ken, om te konnen verftaan de proeven, en de waarheden die door dezelve getuigt en beveftigt worden; en dewyl dit werk in ° Latyn is ge- fchreven, zullen wy mer meldinge van de naam van dien groten Man, enige van dezelve voegen in deze onze proef-kundige aantekeningen der coleuren. r. Om dar dezelve zeer nut zyn voor den Lezer; en 2, om dat wy zonder dezelve deze Befchryving nier klaar en verftaanbaar ge- noeg aan de onbedrevene zouden kunnen. voor- ftellen; en 3. om dat wy oordelen, dat wy niet bekwaam genoeg zyn, om vele redenkavelingen en overwegingen in der zelve plaars te ftellen, die beter zyn, In welk geval ik my noir zal fchamen', de bewysftukken van andere by te rene Maart wam Puly 1723e 248 brengen , dewelke op hunnen naam, ten minften ten opzigte vari myne kenniffe en ondervindinge, onverbererlyk zyn. Ik houde het voor een grore dwaasheid; dar wy tragten te pronken met de witvindinge van andere. Niemant, die enig bez kwaam oordeel heeft, zal ooit kwalyk nemen, dar een fchryver de namen van zyne leermeefters „ of voorgangers te gelyk komt te melden, by de zaken dewelke hy uit hunne fchriften tor zyn ge= bruik en oogmerk komr over te brengen,” Het Îtaar altyd vry aan een fchryver , de uirvindin=; gen en de zaken van andere tor zyn gebruik en in zyne fchriften over te brengen, op den naam van. die gene, van dewelke hy dezelve komt te ont- leenen. Maar zulx ftaat altyd en ook genoeg « zaam noit vry van dezelve te gebruiken zonder meldinge van de namen der uitvinderen of fchry= veren, voornamentlyk als de zaken of uitvindin- gen zodanig zyn, dat der zelver uitvinderen daar ere en lof door komen te verdieaen. Als iemant een boek maakt, is hy dikwils gedwongen ver- fcheide zaken van andere te moeren bybrengen , ‚om het eind-oogmerk van zyn boek te bereiken, Begryp eens by voorbeeld , ‘dat deze proef-kun- dige befchryving der kolcuren zeer sg ne zoude zyn , en als uit by malkander kwalyk pafzende ftukken en brokken zoude moeten be- ftaan, als daar nier bygevoegt waren de over- wegingen en proeven, die andere reets voor my omtrent de koleuren hebben mede gedeelt, zoude ik dangenoorzaakt zyn, om een zeer gebrek kelyke befchryvinge te maken, om dar juilt andere reets hadden befchreven enige vandeze zaken , die tot hereind-oogmerk van myn boek alzo noodzake- VEL Deens °° K vent Ink® «46 Natuur-en Konft- Kabinet ; lyk zyn; als myn eigen overwegingen en _proe= ven? De billikheid zal dit nooit vergen: maar ook te gelyk mer de regtvaardigheid gepaart, Aanraden:, dat aan elk zyneigenen verdienden.lof gulhartig uirgereikt werde. Ja alle verftandige Lezers zullen zelfs meerder agtinge hebben; voor alles dat wy zelfshebben uitgevonden, ontdekt „ en in onze boeken befchreven , als anderzints. Want zy zouden veel reden hebben , om zelfs onze eigen uitvindingen te mistrouwen, als fy kwamen te ontdekken, dat wy verfcheide van andere hadden ontleent, zonder hen te melden, Sy zouden op een;goeden fchyn zeer ligt inhet ver= moeden geraken, dat alles zo wel onze overwe- gingen, redenwikkingen, als proeven maar ont- leend werk was. ‚7e De Heer Boyle heeft (4) aangemerkt, dat: verfcheide , en wel voornamentlyk onder de ftof-fchei-kundige , gevonden worden, dewelke oordeelen, dat de aanmerkelyke verfcheidentheid der koleuren volmondig beveftigen, een gelyke verfcheidentheid van de natuurlyke gefteltheid in die ftoffen, in dewelke zy zich komen te vertoo= nen. Maar die Heer belyd, dat hy dit gevoelen niet volkomen kan toeftemmen, al kwam hy zelfs noch niet eens agt te geven op de weerfchy- nende koleuren van de taffen, of op de blaauwe enygour-koleurige halzen vanj de duiven , en van verfcheide water-vogelen, of op de naruurlyke 8 Oo, (3) Experimenta d” Confiderationes de Colori- bus, Parc, 1, Cap‚z. k: sf IN Maart == Fuly 1723: 147 of door konft vertoonde regen-bogen, of alle andere ligchamen , welker koleuren geen zake- lyke, maar verfchynende van de natuurkundige, en wysgeren genaamt werden. Die Heer oordeelt dateen ligchaam wel verfcheide zakelykekoleuren kan hebben, al werd in deszeifs natuurlyke gen fteltheid geen of weinig zakelyk onderfcheid ge- vonden. Want wy zien in de pappegayen, vin< ken, puttertjes en een groot getal andere voge- Jen, miet alleen dat van zommige naaft malkan- der zynde pluimen zyn rood, andere wit, an= dere blaauw, zommige geel, enz. maar zelfs ook in de verfcheide delen van een en dezelfde veer of pluim , een grote verfcheidentheid van vafte koleuren. Gelyk als ook in een ontelbaar getal bloemen , als tulpen, angelieren, kruiden, enz, niet alleen verfcheide bladen , van byzon- dere koleuren , maar zelfs ook enkelde blader gezien worden, zonder dat ergens uit komt te blyken, dar enig zakelyk ondetfcheid omtrent de eigenfchappen van zodanige pluimen van een verfcheide gekoleurde vogel of zodanige verfchei- de gekoleurde bladen van een bloem „enz. gevon-, den word. 8. _ Alfchoon de verfcheidentheid van de koleuren in de bovengemelde ligchamen gantfch niets be- tekent , énig wezentlyk onderfcheid , of alterg- tie der verfcheidenrlyk gekoleurde delen, heeft nochtans de Heer Boyle aangemerkt, dar de ver- anderinge der koleuren dikwils berekent aan- __serkelyke alzeratier Ad veranderingen in de Lr] {c hik= za ad 248 Natuur en Konft-Kabinet , fchikkinge van de delen der ligchamens gelyk als gezien kan worden in het uittrekken der tinfturen of afverfzels, en in verfcheide andere ftof-fchei-kundige werken, in de welke de ver= anderinge der koleuren de voornaamfte zaak, ja dikwils de enigfte is, door de welke de konfte- paar zyn ftof-fchei-kunftig proces komt te be= ftieren, of door dewelke hy weer, dat zyn oog- merk op het tyd-punt van de veranderinge van de koleur bereikt is, Ik heb in myne Natuur- lyke Hiftorie van de indigo (a) aangetoont, dar de werkmeefter of konftenaar onder de bereidin- e van dezelve, aan de veranderinge van de ko= et her nette tyd-punt weer af te perken , of de indigo en deszelfs kragtig blaauw tot de behoor- lyke volmaaktheid gebragt;en bereid is, en zulx zo wel aan het nette tyd-punt van de vereifchte verrottinge van den indigo, als van de genoeg- zame kloppinge van het indigo-zap. 9e De Heer Boyle bewyft deze veranderinge van de hoedanigheid zommiger ligchamen , die aan- gewezen werd, en gelyk gefchiet mer de veran- deringe van derzelver koleuren uit de boomvrug- ten, als kerfen, pruimen, appelen, peren, enz. want in deze gaat her uiterlyke gedeelte van de vrugt over van deene koleur in de andere , nadat her voedend zap zoer of anderzints verandert werd, en van de ene trap van rypwordinge tot de andere voortgaat. Her aangenaamfte van dier- (a) Zie Natuur-en Konft-kabinet , Maart aasne July Waz. pag. 75,76, 77. Maart — July 1723. ‘149 diergelyke voerbeelden, word naar het oordeel van deze Heer gevonden in het temperen van het ftaal, dat bekwaam gemaakt word door de rem- peringe, of tot her maken van zagen , boren, vy- len, graveer-yzers, of veren, en andere konftige werktuigen van ftaal. Hert dunne {taal , dar ge- tempert ftaar te werden, moer gehart worden door het zelve gloeyende te maken in brandende kolen. Maar her mag nier daatlyk uitgebluft worden ín koucr water 5 zo aanftonds als her gloeyende van het vuur genomen is. Want hier „door zoude her al te bros gemaakt en bedurven worden. Daarom moer zodanig gloeyend ftaal eerft gehouden werden over een bekken mer kour water, zo lange tor dat de witte koleur. van her gloeyende ftaal verandert is in een minder gloe- ende rode koleur, en zo haaft als deze rode ko- eur op zyn nette tyd-punt gezien word , moer zo veel van her {taal daatlyk in kout water gebluft worden, als vereifcht werd om gehard te wor- den, Als het {taal nu op deze wyze gehard is geworden moer deszelfs koleur veel naar het wit trekken of witachtig zyn, want dir is het teken van deszelfs bekwame en goede hardinge, Eer dit geharde ftaal nu noch getempert word „ moet het zelve eerft aan deszelfs uiterfte einde glad ge- maakt, of zeer wel gepolyft worden; op dat de veranderinge van de koleuren , die het zelve komt te verkrygen onder de temperinge klaarlyk ge- zien zoude konnen werden. Daarom werd ook dit ftaal zodanig in de vlam van de kaars gehou- ‘den, dar het glad gepolyfte einde omtrent een half duim breed of war meer door de vlam komt door tefteken, op dar deszelfs ‘glans niét be- : K 3 fwalke 150 Mature en Konft-Kabinet , fwalkr zoude worden door de rook, Na dat nu dir ftaal enigen tyd op die wyze in de vlam van de kaars is gehouden, beginnen zich de koleuren te vertonen op het glad gepolyfte einde, dat even buiten de vlam van de kaars doorfteekt, en wel voornamentlykop die plaats daar dir einde noch naaft aan de vlam is. De eerfte koleur die zich vertoont , is zeer fchoon en levendig geel, en gaar allengskens over tot een hoger en meer gefa- tureert geel, dar zelfs zo veel naar ’t rood begint te trekken, dat de konítenaars aan het zelve den naam geven van de Lloed-holeur ; van deze bloed- koleur gaat her ftaal vorder over tor een flaauwe en eindelyk tot een fchoone en wel-verzadigde blaauwe koleur , gelyk als het uitmuntend blaauw van de korenbloemen. De Heer Boyle heeft ook waargenomen dar elke koleur een byzondere ge- tempertheid van her ftaal berekent, en elke reis een bewys is van een byzondere verandering in de textuur van het zelve. Want als her ftaal, op her aannemen van elke koleur fchielyk uit de vlam van de kaars word weg genomen, en in {meer of talk uirgebluft werd, behout het zelve nier alleen de aangenomen koleur, maar ook de gerempertheid , dewelke her zelve op dat tyd- punt van de vlam van de kaars verkregen heeft. Want als de koleur geel is, heeft het ftaal cí- gentyk die graad van hardigheid, die her zelve bekwaam maakt, tor her maken van vylen „ bo- ren , en diergelyk werktuigen, dewelke een zeer hard ftaal vereifchen: maar indien her enige wei- nige minuten langer in de vlam gehouden word , ror dat het zelve een koren-bloems blaauwe ko- leur verkregen heeft , is her {taal veel zagter > ge ar Maart —= July 1723: Isr kat van de gele koleur ; daarom is het.ook onbe dwaam tot her maken van vylen , boren, en diergelyke harde ftalen werktuigen, maar we- derom zeer bekwaam, tot het maken van veren voor de zak-horelogien , en andere diergelyke zagte ftale werktuigen, die ook altyd een fchoo- ne ,blaauwe koleur hebben. Als her ftaal zo lang in de vlam gehouden word , tor dar de {choone blaauwe koleur al te hoog word, zult gy het zelve zo zagt bevinden, dat het nog wederom een weinig gehard moet worden; tor het maken van taaijp,{tale werktuigen. Io. Her is zeer aanmerkelyk dat het ftaal zo veel __verfcheide graden van hardigheid en taayheid; en te gelyk elke reis een byzondere koleur aan- neemt, alleenlyk maar door de meerder of min- der langdurigheid der herte van de vlam van de kaars; daar noch by komt, dat het tyd-punt, in het welke de ene verandering en graad van hardigheid en koleur vergaat tor de andere, zeer kort en fchielyk is, ftorende de ene koleur in een kortentyd de andere geheelelyk weg , áls zo wel als de ene graat van hardigheid haaftig de andere graâár _van hardigheid wegdryft. Diergelyke grote ver- anderingen in degehele textuur van de ligchamen | € / werden in veel gevallen door het vuur in een zeer „kort tyd-puar verrigt in de behandelinge van de meralen , mineralen en ook verfcheide andere ftoften, uier dewelke, door middel van het vuur , een grote verfcheidentheid van byzondere ligcha- men ‚voorrgebragt worden. De veranderingen K Wolfe 15z Natuur= en Konft-Kabinet worden door de koleuren , die zy te gelyk komen aan te nemen, niet alleeniyk veelryds ontdekt, maar her zal ook meeft gebeuren, en mag in de ftof-fcheid-kunde wel als een regel aangemerkt worden, die dikwils plaats heeft, daarom zal ik het zelve in deze proef-kundige Hiftorie der koleuren plaats geven als de 1, Regel, DAT DE MINSTE VERANDERINGE, DIE MAAR AAN DE KOLEUR BESPEURD WORD, EEN GENOEGZAAM TEKEN IS VAN EEN VERANDERINGE IN DE el VAN HET ONDERWERP EI. Ik hadde tot een aanmerkelyke beveftiginge van de bovengemelde regel, en tor ophelderinge van de waarnemingen van den Here Boyle, om trent de ftaal-temperinge, een zeer aangename proef-ondervindinge op den 6, January 1712. Myn voornemen was om door een proef te on- derzoeken , hoe veel tyd vereifchewierde, om de wel gecalcineerde An:imonie, door het vuur te doen overgaan, tor het by elk een bekende rode braak-glas van Antimony. Maar dewyl zommí- ge Lezers onkundig zouden konnen zyn, in de Chemifche werkdaden , zal ik deze bereidinge een weinigje omftandiger befchryven, als w voor de kenders gewoon zyn. Ik dede feftien onfen zeer wel geftoten en goede Antimony in een zeer fterke en plarte verglaasde aarde pot; mer een lage en {malle rand. Deze pot was ge- plaarft op een daartoe gefchikre vvenrje met ma- ug | ‚Maart — Puly"1723'À 153 tig vuur. Her eerfte halfuur wierd het vuur in de zelfde graad en matigheid gehouden, terwyt ondertufichen mer een houte fpadel, de Antimo- ny gedurig geroerd en bewogen wierd. Nader- hand wierd het vuur vermeerdert , waar opde An- timonie een zeer fwaare, dikke en donker blaau- we rook kwam uit te geven, Deze rook is zeer fchadelyk, en moet zeer voorzigug gemyd wor- den. Want dezelve beftaar uit de grootfte en fmerigfte en corrofyve fwavel-delen van de An- timony. De koleur van deze rook word allengs- kens ligter, en byna graaus welke koleur een re- ken is dat de Calcinatie of kalk-brandinge van de Antimony op het einde begint-te gaan. Onder het uitdampen van dezen rook begint de Anri- mony gewoonlyk te zamen te lopen, en kan zomtyds door het roeren met de fpadel nier belst worden van tot harde klonters te fchieten , dewelke dan uit de pot genomen , en in een vy- zel wederom tot poeder geftampt, en als te vo- ‚ren in de pot gewurpen worden. Dirt calcineren duurd mer dezelfde graad van hette zo lang , tot de Anrimony geen de minfte rook meer korar uit te geven, Daar op wierd het vuur tor noch ho- ger graad vermeerdert, in zo verre dar de bo- dem van de pot gloeijend kwam te worden; ter- wyl oudertuffchen de Antimony gedurig als re voren geroerd wierd, tot zo lange, dar dezelve een afchgraauwe koleur kwam aan te nemen. Deze afchgraauwe koleur is wederom een reken, dat de Calcinatie voleindigt, en de Antimony bekwaam geworden is, om tot een bekwaam glas gekookt te worden. Als wy nu deze kalk of grys gecalsineerde Brin hadden begeren b) ee 254 __ Natnur- en Konff-Kabinet, te gloeijen, in een kroes tot dat deszelfs afch- graauwe koleur in een gele koleur was verandert, zoude alle deszelfs brakendeen purgerende kragt, te gelyk ook veranderen in een {weer verwekkend middel ; waar uit genoegzaam komr re blyken , dat in zodanige operatien de veranderinge van de koleur komt aan te wyzen een veranderinge in de textuur van den Antimony. Gelyk als uit her vervolg van onze bereidinge tor ligt robyn- koleurig braak-glas van antimony , nog nader komrt te blyken. 12 Na dart nu de Antimony tot het bovengemel- de afch-graauwe poeder gecalcineert. was, lier ik het zelve werpen in een zeer fterke fmelr-kroes. Deze wierd gezer in een fterk vuur ; waar door het poeder daatlyk kwam te fmelten, en een roodachtige koleur aan te nemen. Als een konftenaar zich op de graad van de doorfchy- nendheid en zuiverheid van deze koleur wel ver- ftaar, kan aan dezelve gezien worden, of de fiof de vereifchte taayheid, lymigheid en zui- verheid verkregen heeft, om in de gedaante van + lige robyn-koleurig en doorfchynend glas gego- ten te worden. Anderzints kan iemant ook met een yzere fpadel een weinig van de vloeijende en zeer lymige ftof op een plaat of in een koper — bekken druppen, en zo lang als-de koleur van « her daar uit geftremde glas als te donker rood is, moet deftof zolang inden gloedjvloeyen , toc zy de vereifchte koleur in een andere glas-drup komt te. vertonen, Maar zonder dezen balies ier - Maart — july 1723. 155 lier ik, deze zeer taaye ftof in de fmelt-kroes en het hevig vuur vloeyen, ofkoken den tyd van 15 minuten, hoewel darrien minuten genocg, ja zelfs beter waren geweeft. Maar myn oogmerk was te gelyk glas en regulus van Antimony te maken van een en dezelfde ftof, en op het zelfde Bare gelyk als ook zeer wel kwam uitte vallen, 13. Na dat nu de ftof rg minuten in de fmelr-kroes gevloeid hadde, lier ik dezelve uitgieten in een zeer heet gemaakt gloeyend koperen bekken; en het was zeer\aangenaam te zien, dar her ligre robyn-roode glas, dat overal denbodem van het bekken overlopen en geftremt was, met metal- Iyne delen , die de koleur hadden van wir ge- kookt zulver , en nier anders waren alsde regu/us van Antimony Deze delen waren veel dikker als her glas, en hadden de gedaante van platte, ronde „ en andere gedaantige grote zulvere drup- pelen. Zy waren niet alleen mer her glas ver- enigt, maar de fcheidinge van der zelver zulver en meraalachrige koleur was op zommige plaar- zen zodanig onvermengt, dat her rode glas aan ‚de zelve zonder de minfte veranderinge van we- |_derzydfche tinten vaft was, Op zommige plaar- Zen waren als zulvere ftreken op de oppervlakte { van ker glas, en dit glas was ook minder bros, } als her glas dat zuiver en doorfchynende was gebleven. In deze zaak ftaat, ten opzigte van de koleuren , aan te merken, dar elke koleur een telea is van cen byzondere textuur ‚ en van byy zon- 185 _ Natuur-en Konft-Kabinet , zondere hoedanigheden en kragten van elke ftof, Want het rode glas is een hevig braak-middel , ende zulver koleurige regulus een zeer hevig pur- geer-middel, Ook is het roode glas doorfchy- nend en zeer bros en breekbaar, en de regulus zeer hart , metallyn en ondoorfchynende. Ik liet al het glas, mer deszelfs doorgefprenkelde regulus, uit her bekken ligten, aan {tuk breken , en wederom in de zelfde kroes en vuur vloeyen, den tyd van weinig minuten. Daar na de ftof wederom uitgegoten zynde in het bekken, was de regulus aangewonnen tot de hoeveelheid van megen dragma. Ik {cheide deze regulus van het rode glas, en lier her glas wederom enige minu- ten koken, als te voren; maar dit glas gefmol. ten zynde , wierd van tyd tot tyd dikker , en minder bekwaam om te vloeyen, Ek goot her zelve eindelyk wederom in het bekken. en be- vond dat het grootfte gedeelte in regulus of het koningje van Anrtimony verandert was, hoewel echter nog overgebleven waren, twaalf dragma zeer doorfchynend en zuiver glas van Antimo- ny, het welk robyn-rood van koleur was, met een geelachtig tintje, Ik fcheide al de regulus van het glas, en zuiverde dezelve door een poe- der van {warte dovekool en zalpeter, van elks een ons, en hadde in ’ geheel 28 dragma zeer witte en zulver-koleurige regulus. Dit gevoegt by de twaalf dragma glas, kwam te blyken dar wan de 16 onzen Antimony elf onzen in rook , en Scorien die maar weinig waren , verandert wa- ren. Ik zal de omftandigheden en oorzaken van deze verfchynzelen tegenwoordig niet uitleggen, om dar myn oogmerk maar is om te EE 5 at Maart —= Pauly 1723. 355 dat in deze gehele operatie, de veranderinge van de koleur, een gedurig en onaffcheidelyk teken was, van/de veranderinge van de textuur , en zelfs van de kragten en hoedanigheden van de ftof 5 tor beveftiginge vande proevcn van den Here Boyle, omtrent de temperinge van hee ftaal, enz. Ik zoude alleen uit de Antimonie _met honderden van andere proeven , in andere werkdaden enjbereidingen van de zelve, zulxjook nog wel nader konnen beveftigen, maar dezelve zullen tot andere bewysftukken van de koleuren nadezen, in deze onze proef-kundige Hiftorie van de koleuren bygebragt en befchreven wore den. eermdonit 14. Wy behoeven ons niet te verwonderen, dat de ligchamen in zulke korte tyd-punten-door de | graaden van meerderof minder , of lager of kor ter brandinge, en herre des vuurs , zodanige. za- kelyke veranderingen, zo wel ten opzigte van hun geheele zamenfchikking „ of zamenweefzel Len textuur , als ook ten opzigte van der zelver” \koleuren, komen te ondergaan, als wy acht ge- \ven op het groot en weergaloos vermogen van hee vuur in alle ligchamen , gene uitgezondert, | Want als het al-eens komt te gebeuren, dar het | vuur de ftoffen niet kan aan fluk breken of {mel- ten , gelyk wy zulx zien aan de Asbeffa of on= |verbrandelyke wezens , zo kan echter geen lig- ‚chaam beletten, dat het vuur in en door deszelfs ftoffelykheid in en doordringt, als het zelfde gloei- jende of heet gemaakt word, enz, Dewyl de ‚8 ong 258: Natuwr- en Konft-Kabinet ; ondervindinge-ons dagelyks doet zien; als wy maar gelieven agt te geven op de -geftinge, op-- bruizinge , verrortinge, aflchavinge, vryvinge, circulatie, fchifringe „ inwikkeling van deeltjes in en aan malkanderen , invloed van koude, van zout en zeer veel andere punten ‚, manieren van be- weginge der kleine deeltjes der ligchaamen op en onder malkanderen, dat maar ene geringe ver- Schikking in de-ordre van de zamenftellinge. en textuur van een ligchaam , daatlyk in zodanig een ligchaam komt te verwekken , gehele andere. eigenfchappen, hoedanigheden, vermogens, en kragren. Hert gebeurd zomtyds wel dar de al- teratie die in een ligchaam voortgebragt word door het vuur , nier verder gaar , als wy zulx zelfs begeren, en dat ook de veranderingen, de- welke het vuur aan de textuur van de opper- vlaktens der ligchamen doed, zeer naaukeurig betekent» of aangewezen word , door de ko- leuren. + Ik zoude zulx met ongemeen veel waar= nemingen en proeven konnen beveftigen ; maar de aangenaamfte die-my tegenwoordig in de ge» dagten komen zyn de volgende. zdf 15. Wy zien dagelyks dat het vuùûrsop onzen haart, aan de glad-gefchuurde yzere platen vers wekt de koteuren van den regenboog, en wel voornamentlyk blaauw , rood en geel. Echter gaat de verandering die her yzer daar door ont= vangt niet dieper , als op deszelfs oppervlakte, Want de dienftmeisjes konnen deze koleuren we= derom in een-zeer korten tyd wegfchuuren. za % € Maart — Puly 1723e 159 de waarneming en proef-ondervinding van de Heer Boyle omtrent de ftaal-temperinge , de= welke ike hier voor heb aangehaalt , blykr, dat als her ftaal in de vlam gehet of getempert ER word, füccef}rvelyk, het zelve deze drie coleu- ren vertoont , en elke reis door deszelfs gehele zelfltandigheid geniet een gehele veranderingevan de textuur des ftaals, Maar de oppervlakkige _ herre van het vuur tegens onze platen , verwekt ook zomtyds wel die zelfde drie coleuren , maat’ ook niet verder ; als aan de delen van de opper- vlakte der gladgefchuurde platen. Deze drie _hoofd-coleuren laten zich door het witwendig vuur k fchoon zy zelfs- aan de buiten oppervlakte , err ook zo wel voortbrengenop de oppervlakte van verfcheide andere meraalen ; en zelfs nog raffer op zommigen, gelyk als by voorbeeld op her Koper, als op het Yzer. Want als wy een goede en welgeglomme kool ín ónzedagelykfche gladgefchuurde kopere tabaks-comfoortjes leg- gen, zien wy daatlyk deze drie coleuren te voor- fchyn komen, zo wel van binnen als van buiten op de oppervlakte van het komfoortje, ja zelfs aan deszelfs voet: En dewyl her kooltje vuur alleenlyk maar van binnen legt in hetkomfoortje, fchynt het vuur, dar door de zelfftandigheid van het Koper komt te dringen, de oorzaak te zyn , dart die zelfde coleuren hen ook vertonen aan de buitenkant, en zelfs aan den voer van her ta= . baks-comfoortje. Nu ftaat aan te merken, dat deze culeuren zich zo wel van buiten als vanbin- nen wederom van het comfoortje zeer ligt laten | affchuren, waar uit blyke, dar zy niet zyn van binnen in de zelfftandigheid van het Koper , al aan zr6a _ Natuur- ep Konft-Kabinet , aan den voet van het komfoortje van het door dringende vuur zyn voortgebragt geworden. Als ik my in deze proef-kundige Hiftorie der coleu= ren met Philofopheren wilde ophouden , zoude ‚ ik in bedenkinge konnen gever aan de lief heb- bers, of miffchien niet wel de verre oly-delen van de brandftof des vuurs , de oorzaak mogten zyn van deze coleuren, Want wy vinden dar hier tor Amfterdam, en in alle verte moeraflige luch- ten, her gladgefchuurde yzer, zulver en Koper, komt te beflaan , zo ras als het moeras be- gint te ftoken , en deszelfs ftinkendedelen te ver- {preiden en op te dampen indelucht. Dezeftin- kende moeras-delen zyn nier anders als verte fwavel, dat is een zamen-mengzel van de fyne verre delen van her aardver , mert enige zure de- Ien van vitriool of verrotte yzererts der gronden, welke yzererts overal door de gehele wereld ge- vonden werd, Deze vette fwaveldampen hegren zich aan de oppervlakte van de glad-gefchuurde metalen , en fchilderen by voorbeeld op her glad- gefchuurde koper , de meergemelde gele, rode en blaauwe coleuren , dewelke zich door hert fchuren wederom zeer ligt van her zelve laren affchuren. War door het aardver of bitumen verftaan word , is voor dezen van my genoeg- zaam uitgelegt en befchreven. Als wy nu bee grypen , dat onze moeras, niet anders is als een verrotte moer, of turf , krygen wy nog nader ophelderinge van deze zaak. Want dar de turf bevrugt is met ongemeen veel bitumen en fwavel, is by elk een genoegzaam bekent, Als wy nu hier bybrengen . dar de brand van de turf iseen - beweginge en uitftokinge van deszelfs verre be velz Maart — July 1723: 16x vel, zoude wy konnen vragen, of niet die zelfde _ verre fwaveldelen, die in de gedaante van ftinken- de moeras-dampen , het gladgefchuurde Koper komen tebefchilderen, mer de drie bovengemelde koleuren, namentlyk geel ‚rood en blaanw , de- zelfde zyn, die uit ons daaglyks vuur uitgaande door den brand onze gladgefchuurde platen, en kopere toebaks-komfoortjes enz. met dezelfde drie hooftkoleuren komen te verwen ê 1ó. Ld Door de ophelderinge van de bovengemelde redenwikkingen , zouden wy zelfs konnen opge- leid worden tot een nader begrip van de tempe- „_ringe van het taal. Wy weren dar de vlam van de kaars niet anders is als het vet , dar door de _ beweginge van hert vuur in een vloed gebragt is: wy weren dat die ver nier anders is als een zeer zuiver aard-vet, dat door de kokinge der dieren overgebragt is, tot een vetten ongel en fmeer: wy weten dat her yzer en ftaal voor het grootfte gedeelte beftaar uit oker-aarde, vitriool en fwa= veldelen: wy weten uit de bereidinge van de bal- fems van fwavel en ontelbare andere proef-onder- vindingen , hoe gretig de grove fwavel is, om zich te verenigen mer de oly-delen. Her is by na aan elk een bekent , welk een groot deel de fwavel heeft, in her voortbrengen van rode, gele, en andere koleuren. Als wy dan aanmer- * ken, dat het geharde ftaal in de vlam van de kaars gehouden word , om tor verfcheide gra- den van hardigheid , of raayheid getempert te worden, zouden wy miffchien wel mogen ver- VIJL Deer, L moes 162 Natuur-en Konft-Kabinet, moeden, of de vloeijende fmeerdelen van de vlam van de kaars , door middel van het vuur nier wel gedrongen worden in de zelfftandigheid van het yzer, en of deszelfs fynfte delen zich aldaar nier wel mogten komen te hegten en te verenigen aan de fynfte vitriool en dorre fwaveldelen van her yzer , en of door die aaneen-hegtinge niet wel ge- boren mogten worden in het yzer een weekma- kinge, taaiheid en nader aaneen-fchakelinge van deszelfs delen , door tuffchenkomfte van de lemige, verte, en in de virrool ingewikkelde fmeerdelen, Hert wezen dart in het yzer door de- ze zamenfchakeling geborenword , zoude dan konnen genaamt worden een zagter, lemiger en taaijer fwavel. Als wy nu aanmerken dat de eerfte koleur, die zich in de ftaal-temperinge komt te vertonen, geel is, en dat ook te gelyk op dien tyd het ftaai wel een taaijer en vafter getempertheid gekregen heeft, maarook tegelyk deszelfs hardigheid nog meeft behoude heeft , zouden wy konnen voorftellen, of zulx niet ver- oorzaakt werd, om dar noch maar weinig fmeer- delen in het yzer gedrongen, en mer dezzelfs vi- zriool of dorre fwaveldelen verenigt was; en dat na enige minuten nog meer fmeerdelen verenigt waren geworden aan de vitriool , of dorre fwa- veldelen van het ftaal, en dat zulx de oorzaak was, dat het ftaal roder van koleur, en ook weker van temperinge was geworden, en dat noch wederom na enige minuten nog meerder verte of fmeerdelen verenigt, en door de langdu- righeid van de herte meer gebeukt en gebrand zynde, daar door her ftaal nog weker , en ook te gelyk raaijer en blaauw van koleur kwam te « werden. De Maart — PFuly 1723’ 163 werden. Hoe aanmerkelyk en noodzakelyk die taaije aard-ver in de ftaal-remperinge bevonden werd, blykt genoegzaam aandeszelfs uitbluszing in de talk of {meer. Maar laten wy van deze befpiegelende kennife afltappen , en ons weders om wenden tor die van de praktyk. TZ. Uit de eenvoudige befchouwinge en waarne= . minge , dar de gladgepolyfte meralen door het vuur uitwendig gekoleurt worden met de bo= vengemelde drie hoofdkoleuren, en derzelver mid- deltinten , is een zeer aangename konft voortge= komen, namentlyk hee maken of bereiden van de (trooy-glanzen uitjalderhande}meralen. Gelyk als dezelve befchreven werden van verfcheide „ maar aldernaaukeurig{t door den Heer Joh Kun- kelius # art. witrar, experiment. part 2. Neemt by voorbeeld het afvylzel van rood koper , van geel koper , van yzer, van ftaal ‚ of ook van ge- mengde metalen. Ziftelk vylzel byzonderlyk door een fyne zeef, Dost dit doorgezifte elk in een byzonder aarden-bekkenof holle fchorel ; gier daar over een kragtige en zuivere loog, en watt her zelve zo lang tor alle de onreinigheid en vui= ligheid afgebeten is van het vylzel. Wafcht, de- ze loog afgegoten zynde, her vylzel mer fchoon en warm verfch water , en herhaalt dit zo dik- wils , tot alle onreinigheid en fmerigheid van het ‚ vylfel is afgewaffchen. Als nu alles zeer zuiver en zindelyk gedroogt is geworden, neem dan een yzer of koperblad, of zeer dunne plaar, leg dezelve op gloeijende kolen, en legt daar op een L 2 van r6 _ Natuur- en Konft-Kabinet, van de vylzels, roerd dit vylzel zagrelyk , maar gedurig met een yzer fpadel. Zo ras als nu dit vylzel rege heer begint te werden , verkrygt het zelve alderhande zeer fchone en aangename ko- leuren. Dir gedeelte van het vylzel , dat nu de _ grootfte herre komt te lyden , of het alderlangtt op de here plaat gelaten werd , zal ook de don- kerfte koleur aannemen , hoewel elk meraal of vylzel verfcheiden , naar deszelfsverfcheiden aart. Als gy nu zo veelderbande koleuren verkregen hebt als u behaagt, moer elke koleur geplet wor- den in een pler-meulen , dewelke ik uitgebeeld en befchreven hebbe in het goud-draad-pletters am- bagts maar deze plermeulen moer veel breder ftale fchyven hebben, als die der gourdraad-pler- ters pleemeulen, die ik befchreven heb, Ook mosten deze ftale fchyven van dezelve gepoly{t- heid en fpiegelachtige gladheid zyn, als de fchy- ven van de pletmeulen der goud-draad-pletrers, Ook moet deze plet-molen zodanig gefchikt zyn, dar de ftale pletfchyven nier boven « malkander ftaan, maar malkander van ter zyden raken, Ook moet dezelve zodanig roegeftelt zyn, dat dit gekoleurde vylzel alsdoor een gootje, of trech- terrje tuffchen de pletfchyven gebragt word. 18. Het is nodig dat het vylzel door de pletmeulen loopt en geplet word, want om dar alle vylzel korrelig ts , heeft her zelve geen} genoegzame platte oppervlakten om te blinken en af te fchit- teren. Maar zo ras als her zelve door de tegens- malkanders drukkende plet-fchyven gelopen is, word = Maart —= Fuly 1723. 165 word elk korreltje niet alleen zeer dun en plat gedrukt , maar ook deszelfs beide oppervlakten zo glat als een fpiegelr. Om dar de pletfchyven van de alderuirterfte gladheid en gepolyftheid zyn. Her welk de reden is , dar her pletten nier alleen een plardrukkinge , maar ook een fchone glad- makinge , en polyftinge is. De koleuren van de ftrooi-glanzen zyn verfcheide, nade verfcheiden- heid der metalen. Want her vylzel van geel ko- per, verkrygt door de hette van de plaat, of het blad , zeer heldere en fchoone goud-koleuren van alderhande verfcheide middeltinten , na dat het zelve verfcheide graden van herte geleden heeft. Het vylzel van rood-koper verkrygt door de herre alderhande fchone hoogrode koleuren , door de _welkeeen glans{peelt, als vaneen gloeijend vuur, en tot alderhande middeltinten , en zelfs zeer hoog ef ook wel purper-rood kan gebragt wor- den , naar de verfcheide graden van hette , de- welke het zelve op de plaat komt te genieten. Het vylzel van yfer en van het ftaal krygt door de herte alderhande tinten van paarfche blaauwe bruine , en anderhande donkere koleuren. D= ‚vylzelsvan her Engels Tin, als ook van de Mar- kazyra , en vaa de Bismuth, verkrygen door de herte verfcheide fchone en zeer aangename witte koleuren, ;Als her u behaagt, kont gy zo veel en zodanige verfcheide van deze koleuren onder mal- kander mengen, als u goed dunkt , of dezelve ook wel elk zyzonder houden, of gebruiken naar vereifch van her werk, dat mer de zelve gegierd sen fchitterende gemaakt word. Als deze vylfels wel bereid en naar de konft wel geplet of gepo- lyftzyn, vertonen zy de alderfchoonfte blinkende L 3 koleu- 1ó6 Natuur en Konft-Kabinet ; koleuren des waerelds ; en uit der zelver bereidin- ge en nader waarneminge van hunne meerder of minder duurzaamheid in de lucht , en door den tyd, kan een geleerd Natuur-en konft-onderzoe- ker, noch verfcheide proef-ondervindinge verkry- gen. Gelyk alsik na dezen by een andere gele- gentheid in deze proef-kundige Hiftorie der ko= Îeuren , nader zal doen zien , by welke occafie wy ook zullenaantonen , datherbrtumineufe aard- ver, van de turf , en andere brandftof , en wel voornamentlyk de daar uit gebore fwavel , ver- fcheide koleuren kan verwekken in de metale, mineralen _ en andere ftoffen ; en dat het zeer waarfchynelyk is, dat de fwavel de hoge koleu- ten der ftroot-glanzen veroorzaakt. 19. Dar zelfs de gemene fwavel aan de meralen, verfcheide fchone koleuren kan mede delen, blyke uit vele en verfcheide proef-ondervindingen. Laat ons by voorbeeld maar eens agt geven op her ma- ken van de vermiltoen. Elk een weer, dar deze is een van de fchoonft rode koleur des waerelds. Echter is de zelve niet anders als een zamen mengzel van fwavel en kwik , dar opgeheven of efublimeerd werd. Al-fchoon de bereidinge van de vermilioen dagelyk by de vermilioenttokers kan gezien worden ‚ zullen wy echter voor de onbedreve deszelfs bereidinge in ’t klein mede delen. Neem by voorbeeld een deel fwavel , en drie delen goede en zuivere kwikzilver, fmelt de fwavel ineen por. Als de zelve gefimolten is , werp dan de kwik by gedeeltens in de fwavel , dezelve Maart —= Puly-1723e i6p dezelve gedurig roerende, ror dar al de kwik by de zelve ingegoten, en wel vereent lis. Ver- volgt dir zo lange , tor al de kwik van de fwa= vel En, en doordrongen is, en dat in het mengzel geen kwikzulver gezien word. Dart de kwik door de fcherpeen vitrioolachtige zuure delendes fwavels aangegrepen word, blykrt uitde volgende proeven. 1. Als dekwikop het vuur in . een pot, of ander {melt var heet gemaakt word „ komt dezelve daatlyk in een damp op te ryzen;, voor het vuur te vlugten , en tevervliegen; maar dit gebeurt in deze operatie geenzints, want de kwik word hier niet opgeheven , maar word hard, _om dar de fwavel de zelve aangegrepen , en vaft ehegr heeft. Neemt dit mengzel uit de por, en ampt het zelve in een vyzel. Doed het daar na in de fublimeer potten, die wy uitgebeeld heb- ben , voor dezen. Sublimeer dit poeder op een open vuur „dar naar de konften behoorlyk ge= ftookt werd. Hier door word de ftof opgeheve naar boven, alwaar zy de gedaante aan komtte nemen van een klomp zeer goede vermilioen. Als gy deze vermilioen in klompen of brokken , en eer dezelve nog fyn gevreven is ‚ met aandagt komt te befchouwen , zult gy u mer vermaak konnen verwonderen over deszelf's aangename ver= toninge. Want de aan malkander gehegte deelt jes van deze ongeltamprte! vermilioen , vertonen de gedaante van fyne naalden , en leggen ook zeer _geeltig aan malkander gefchikt, Daar nog by komt , dat de kolenr van deze vermilioen ín klompjes „maar zeer donker roodagtig iss maar zo ras deze klompjes tot een fyn poeder gevreven worden , vertoont dir daatlyk de {choon- de L 4 fie 168 Natnur- en Konft-Kabiget, fte rode koleur , die gezien kan worden. Ik geë loof niet , dat iemant zal ontkennen , dat deze rode koleur van de fwavel voortgebragt word. Als wy nu aanmerken wat de fwavel eigentlyk is, zal genoegzaam blyken, dart her fyne bitumen of her aardver mede een groot deel heeft om die vitriool , of de kwik in een fchone rode koleur te veranderen. Want ik heb op verfcheide plaatzen in myne Schriften verfcheide maal aangeroont, dat de fwavel niet anders is als vitriool , die door het onderaardfche vuur enigzints gecalcineert, en met de lugtigfte delen van een bitumen of een fyne naphta , of aardverrige fyne en olieachtige geeft. als ik zo (preken mach, verenigt is, Gee yk als genoegzaam blykt uit de zure vitrioolag- uige geeft , die wy onder de naam van geeft van íwavel door de klok, komen te bereiden , door middel van de glazen klok, Her aan zyn van de luchtige dele van her aardver , of een fyne naphta of aard-oly , blykt uit her fchielyk vlam vatten van de fwavel , een hoedanigheid die boven alle andere zaken des waerelds eigen is aan de naph- ta, of de aard-olie… Dir is volgens ons oordeel de reden ‚ waarom deze rode koleur nier alleen moer toegefchreve worden aan de vitrioolachtige of zure delen van de fwavel , maar ook wel de- gelyk en voornamentlyk , aan de delen van de aardvertige en fyne bitumineufe delen , die in de fwavel zyn. Als wy nu aanmerken de fchone rode kokcure, die de Kopere ftrooiglazenvan het vuur komen te krygen, of de hoog gele koleuren van her ftaal onder deszelfs temperingen, zullen — wy zeer wel zien, dar zo wel door dte alsin deze proef van het vermilioen , de birumineufe delen — van r Maart“ July 1723 TER van het vuur of van de fwavel verenigt met de zure vitriool-delen , die in het Koper en Yzer gevonden en op die wyze tor een fwavelachtig- heid overgebragt worden, de oorzaaken zyn, dar deze metalen koleuren verkrygen. De kwik kan wederom door konft uit de vermilioen uitgehaalt worden , als by een deel vermilioen , geftampt zynde , gedaan worden drie delen kalk , of ook awel vylzel van (taal , of andese ftoffen, die de zure-delen van de fwavel aangrypen , en op die __wyze door behulp van vuur uit de kwik van des- zelfs vafthegtinge ontftaan. Her mengzel van de kalk en de vermilioen werd gedaan in} een aarde retort , die , in een reverbereer-oven ge- plaaft zynde , mer vuur na graden, en volgens de konft word geftookt. Hier door zal de kwik in de gedaante van een geeft overgedreven worden in een zeer grote ontfanger , die mer water ge- vult , en aan de hals van de rerort gevoegt is. __Gy zult, als deze öperatie gedaan is, de zuivere en vloeijende kwik in den grond van de ontfanger vergadert vinden, ende kalk met fwavel bevrugt in den grond van de reort, Behalven dat veel <_fyneolie-delen van de fwavel vervlogen zyn , door de reren die tuffchen den hals van de retorr en de __ontfanger zyn, en ook een weinig open gelaten moeten worden, voor den uitgang der vlugge bi- — tumineufe en enige fyne zure delen van de fwa- vel. Hert welk ik hier hebbe aangehaalt ‚ om met de proef-ondervinding te doen zien, dar de zure en de fyne bitumineufe dele van de fwavel, eigenlyk zyn , die de kwik gehegt en tor een fchoon-rode vermilioen overgebragt hadden. Ls zo. Wy 170 Natnur- enn Konft-Kabinet 20. Wy zien zelfs dat de Natuur, door de hette van het onderaardfche vuur , door deszelfs natuur- Iyke fwaveldampen , zodanigeen rode vermilioen vande kwik komt voort te brengensgelyk als blykt in de Cinnabaris nativa , of de naruurlyke vermi- hoen, die in de kwik-mynen, en de erts van de kwik is, en uit dewelke de kwik word uitge- {tookt, en die in der daad niet anders is, alseen mengzel van kwik en fwavel , dat door het on- deraardfche vuur gefublimeert is, gelyk als door de proef-ondervindingen genoegzaam gebleken ís. Wy konnen by deze gelegencheid onderzoeken; hoe veel deel, de lugtige olie-delen van het aard- ver» die altyd in de fwavel zyn, hebben, boven de vitrioolachtige zuure delen des fwavels, inhet voortbrengen van de fchoon-rode koleur van de vermilioen , of-mer fwavel gemengde en gefu- blimeerde kwik, als wy in aanmerkinge nemen ; dar de zure delen als dezelve met geen bitumi- neufe of fyne olie-delen gemengr , en mer de kwik verenigt. opgeheven , of geufblimeert worden, dezelve nier rood maar fneeuwir maken, Gelyk als blykr in de fublimatum corrofivum ‚ want de corrofive fublimaat is nter anders als een kwik, die van het zuur aangegrepen, en gezamentlyk gehublimeerr ís. Neemrby voorbeeld een gedeel- te zuiver kwikzulver , loft dezelve op In een glaze matras , door een genoegzame hoeveelheid van zure geeft van falpeter; als de kwik van de zure geeft wel doordrongen, aangegrepen endes- zelfs vloeibaarheid benomen is, werd al de vog- tigheid, en PE 4 Á NF aart— july 1723: 171 tigheid, die van de geeft van falperer overgeble= ven is, zagtelyk uitgegoten, en gy zult een witte ftof op den grond vande matras vinden, Dampt al de vogtigheit van deze ftof zagrelyk uit in een zeer laag afgefnede glazekolf, ot ander bekwaam en wyd glas , ineen zant herte. Deze vaftge. legde en wirgeworde kwik , moer vals zy volko- men droog is, fyn gevreven worden in een gla- zen vyzel , doet hier by zo veel wit gecalci- meerde vitriool , als het gewigt van de kwik , en ook een gelyk deel zee-zour , dat wel gerooft 1s, en daarom gekraakt zour genaamt word. _Vryft dit alles an dezelfde vyzel fyn, en wel onder malkanderen, en mer de kwik vermengt, De fublimaat kan wel bereid werden zonder een voorafgaande oplofzinge van de kwik, door de geeft van falperer , maar deze manier is ge= makkelyk, en zeer goed. Na dat. dit bovenge- melde mengze! wel gevreven is, word her zelve wederom in een grote matras gedaan, in dewel- ke een grote ruimre ledig is gelaten, deze matras sin ’t zand geftelt zynde , werd eerft zagtelyk ge- ftookt, en naderhand het vuur zodanig vermeert, „dar de kwik mer deszelfs ingedrongen zuur van „de virriool , het zour en de zalperer geeft, in de „gedaante van een {ublimaat werd opgeheven, aan de bovenfte binnen-wanden van de matras. „De koleur van deze fublimaat is zeer blinkend vwit, maar niet rood , als her vermiltoen of de „kwik , die mer de fwavel verenigt opgeheven „werd. Waar uit openbaarlyk fchyart te blyken, “dar de birumineufe of fyne aardverrige delen van de fwavel , veel meerder deel hebben: 1 het voort- brengen van de fchoon rode koleur van her ver- ì milioen, 72 _ Natuur- en Konft-Kabinet, milioen, als de virrioolachtige zure deelen vande- | zelfde fwavel. al. Ik kan hier niet wel voorby gaan myne over- weginge over de verfchynzelen van de geeft van zalpeter onder het uitvoeren van deze operatie ; te meerder om dar ik oordeel, dar het vermogen van het aardver , omtrent het voortbrengen van de meergemelde rode koleur , door dezelve nog nader opgeheldert en aangetoont kan werden, Dat is , wy zien, terwyl de kwik door de geeft van de zalperer eerft opgeloft werd, gelyk als wy verhaalt hebben , een goede hoeveelheid van rode dampen uitgaan , uit de matras, zommige hebben geoordeelt , dar deze rode dampen miet anders zyn als de vlugge en zure delen van de geeft van falpeter. Maar ik oordeel dat zulx op zich zelfs en blorelings geftelt zynde, en aan het zuur alleenlyktoegefchreven werdende. niet waar is. Maar dat in tegendeel de rode kolenr van deze dampen meerder af hangen van de zeer fyne en \ugtige olie of birumineufe delen, die altyd in de zalpeter, maar in een zeer geringe hoeveel. heit, zyn. Zommige hebben ontkent dat deze rode dampen niet van enige {wavelachtige, of aardverachtige, of bitumineufe delen des zalpe- ters voortkomen. De vermaarde Heer Lemery ftelt wel uiedrukkelyk, dar de zalperer geheel is Ontbloot van fwavelachtige en birumineufe de- len, Maar de redenen dewelke die Heer daar -van geeft, zyn zeer ongegrond , en uit de proe- ven mer dewelke hy zyn gevoelen tragt te beve- ftigen, emd anc Maart — Puly 1723: 173 fligen , zyn door hem verkeerde befluiten Ópge- maakt; een gebrekje dar“war zeer gemeen is aan de Kartefiaanfche Chemiften , of andere ftof- fcheikundige , dewelke de verfchynzelen der ftof- fcheikunftige werkdaden gemeen zyn uit te leg- gen door een denkbeeldige kenniffe. 2% … De zalperer iseen zout, dat voor een groot | Beke beftaat uit zeer luchtige delén , in deze Tuchtige delen werd de verbrandelykheid , en de fyne oliachtige geeft van het bitumen ook met dezelve meerder verenigt, als met de grof-zoutige delen van de zalpeter , die fwaar en zeer over- eenkomftig zyn, mer het algemene zout der aar- de, Als de falpeter op de: brandende kolen ge- wurpen word , verwekt de zelve zeer haaftiglyk en ras een grote vlam, dezevlam, zegt de Heer | Lemery , komt van de rook die van de kolen uitvliegt, maar deze vlam word veroorzaakt vande fwavel des vuurs, ende zeer lugtige en fyne bitumineufe delen , en luchtige zout-punten des falperersmet malkander. Deeigenfchap van mee een ongemene rasheid een grote vlam re vatten; 1s eigen aan her fyne aardver, dar wy olie nz phta noemen ‚ gelyk als bekent is aan die gene de- welke in Italien by de naphra wellen , of bron- nen komen te verkeren , als ook uit verfcheide gd van de naphta mer de vlam des vuurs, e naphta die zich bevind in de falpeter, moet maar aangemerkt worden, als een luchtige, fyne', olieachtige en brandbare geeft , die noch veel fynder en luchtiger is als de zuivereen aard- vere 174 Natuur= en Konft- Kabinet; vertige vgorloop van Brandewyn , en niet zo, fwaar, of zo veel alshet Ziszinen dar zich bevind ° in de fwavel , en door vereniging met het virri- oolzuur en des veriools gecalcineerde delen, de fwavel komt uit te maken, . Als de falperer ge- fmolten word ín een fmeltkroes , eri by de zelve een weinig poeder van dove kolen gewurpen ward , ontftaat daatlyk een grote onrplofinge , en een ongemene grote en fterk ligtende vlam, deze fchielyk brandvartinge alleenlyk af te leide van de fwavel der kolen, zonder in aanmeaking te nessen de vlugge en ligte brandvattende naphra des falpeters , word veroorzaakt door een on- kunde van de geboorte des falpeters, en dat niet genoeg agt gegeven is, op den aard van het aardver en de werkingen van deszelfs oliachtige _envurige geeft, daarik op zyn ryd van zal fpre- ken. De Heer Lemery oordeelt , dat geen bi- umen of fwavel in de falperer is, om dar dezelve m een fmelt-kroes alleenlyk gefmolten wordende, geen vlam var, maar de fwavel laar zich ook in een vat op % vuur fmelten zonder vlam te vatten. Waar uit blykr, dar deze proef-ondervindinge — kwalyk bygebragr werd, en niet bewyft , dat dien Heer daar uit komt te befluiten. 23. De Heer Lemery oordeelt ook ten anderen dar uit de verkoelende kragt van de zalperer ge- noegzaam komt te blyken, dat in de zelve geen — fwavelachtig wezen Is , maar als wy door za- menmenginge van elx even veel zure geeft van zalpeter , en volkomen voorloop van B ie 1 > e PE ee Ei Maart — July 1723: 175 de fpirstus nitri dulcis of zoete geeft van zalperer bereiden , kan die Heer (denk ik ten minften ) niet ontkennen, dar in die zoeten geeft van zal- peter veel naphta en fwavelachtige delen zyn. Want de voorloop van Brandewyn is by na ge- heel niets anders , als fyne naphra , of een vuu- rige enj brandende oliachtige geeft van het ver der aarde. Echter bevinden wy, dat de zo ge= naamde zoete geeft van zalpetes, in alle here koortzen , hirzige gal , here en als brandende zode in de maag , en zelfs in gele gal-lopen, A _ gal-brakingen, nier alleen de brand weg neemt, en alles verkoelt, maar te gelyk is een van de prefent/te hulpmiddelen des waerelds. Waar uiet openbaar is , dar het verkoelen van de falpeter geen bewys is, dat in de zelve niet zyn luchtige en vlamvattende naphra-delen , of ook enige verre fwavelachtgheid , dar in dit opzicht her zelfde berekenr, 24. Maar om wederom van de rode dampen té {preken van de geeft des zalperers, die zich ver= tonen onder het aangrypen van het kwikzulver , gelyk als wy in de voorbereidinge van de {uble- maat aangemerkt hebben , moeren wy in acht nemen , dat de zalpeter-geeft op de kwik gego- ten zynde, onder deszelfs aangrypinge en opzie- ding, behalven de rode dampen , een zeer grote herte die zich aan her glas doed gewaar worden voortgebragt word. Deze hette word veroor- zaakt van de verwarde, en veelhoekige beweging des vuur, dat in de ligchamen zynde , in zoda- nig 176 _ Natuur-en Konfl=Kabinet ; nigeen beweginge gebragt is. Deze hetre te gelyk aangemerkt mer de rode dampen , die ter zelver tyd opryzen en uitgaan, getuigen zeer te- gens de ftellingen van den Heer Lemery, Want ‘hier is geen andere fwavel of bitumen , door de- welke dit zoude gefchieden , of zy moet in de zalpeter zyn, om dat de zelve in de zuivere kwik dis hier aangegrepen word nier ís, 2Je Het is bekent by deliefhebbers, dat onder de zouten, de falperer her enigfte is, dat rode dam- penkomt te verwekken, als de zelve word luch= tig gemaakt. Als de fpiritus nitri , of geeft van falpeter van de zelve word bereid, worden drie of vier delen gedroogde klei , mer een deel wel gezuiverde falpeter gemengt , om door middel van de klei de falpeter-delen ‘van malkanderen te verwyderen, en des tebekwamer te maaken, tor den uitgang van deszelfs geeft, Dier meng- zel word in een bekwame retorr in een reverbe- veer-oven geplaaft. En door een matig vuurtje enige uren van deszelf natheid, die in damp op gaar, en uitdruipt , ontlaft. Naderhand word een grote ontfanger zeer digt aan den hals van ‚de retort gelureert , of digt toe gefmeert, en het vuur werd vermeerdert , om de witte ‘en noch Plegmatygue klei-dampen , te doen opryzen. Naderhand werd het vuur tot de groorfte trap van hette aangeftookt , als wanneer dedelen des falperers zich laten oplichten in de gedaante van rode dampen. 26. Wy ed ln te B _ 26. Wy hebben aangewezen , dar de fwavel het kwikzulver door behulp van deszelfs} aard-ver of birumendoed veranderen in de fchoonfte rode koleur des waerelds , dien wy vermilioen noc- men ; maar dat in tegendeel het zuur zonder bitumen of genoegzaam aard-vet verenigt , de __opgeheve kwik doed aannemen een zeer fchone witte koleur. … Gelyk als getoont is in de betei- dinge van de bytende fubli:mmmaar , en ook ge- ‚zien kan worden in de bereidinge van de foet Sublimaat of Mercurius dulcis , die mede {neeu- wigisvankoleur. Maarnu zal ik mer zekere proe- ven aantonen , dat wy door her by voegen van een zuurtemperend vurig, en lang gecalcineerd vaft zout , of dat daar ten minften mede over eenftemt 5 namentlyk , de levendige en ook zelfs geblufte kalk , de kwik kan gebragt worden tot geer hoge en aangename goud-gele koleuren. ‚Ek-nam by voorbeeld op den 19 Decem- _ ber r7rr. kalk-water „ dat gemaakt was door her bluffchen van levendige kalk met regen-wa- ter, Dit kalk-water was zeer kragrig, en coc de uiterfte. helderheid en doorfchynentheid gefl- breert, door een klad-papier. Ik goot hier van dn een-zeer helder en klaar glazen kelkje omtrent VUL Deer, Ewee dardeparten vol : ik ftorte daar in een ge-. deelte fublimaar die in zuiver water gefimolten, en daar: door een klaar helder en zeer doorfchy= mend voge vertoonde „ zo ras als dit fublimaar- water In her kalk water gevallen was, wierd her zelve zeer fchoon goud-geel. Dit geel-kan noch M meer- 198 __Natuure en Konft-Kabinet meerder verhoogt worden, als maar een weinigje meerder van her fublimaart-water in het zelve geftord word, Wy konnen over de voortbren- ging van deze gele koleur welenige waarfchyne- Iyke giffingen maken, maar inder daad Lezer wy moeten dezelve ook voor eerft niet hoger als maar waar{chynelyk aanmerken, want wy konnenmee ons verftand| niet diep genoeg dringen tor de eí- gentlyk inwendige gefteltheid der ligchamen, om de befluiten die wy door zodanige redenwik- kinge opmaken, voor zekerheden te houden. Ik wil wel bekennen , dat her niet onwaarfchy- nelykis, dar deze gele koleur word voortgebragt van de kwik en vande valt gemaakte of gefixeer- defwavel desvuurs, die zig onder het kalk bran- den gehegr heeft, en overvloediglyk ondekt word in de levendige kalk „ als de zelve gebluft word. Deze gele koleur is ondoorfchynende , en als de zelve enigen tyd in her kelkje gehoude word ; zakt op den grond een geel poeder , en het water werdt klaar. Dit poeder is de fublimaar die door des- zelfs zuur heeft aangegrepen enige kalk delen en de vafte fwavel-delen van de kalk , dieminder van een aardvertige hoedanigheid zyn als de fwavel die niet vaft gehegt is. Ook zyn deze fwavel- delen niet zo veel bevrugt mer vitriool-zuur „ _dewyl dit door *r geweld des vuurs en de zuur- brekende kragt van de {kalk ‚ onder her kalk branden, ftomp gemaakt en in een ander wezen als verklonken , en verklopt , en mer zyn olí- achtige fwavel-delen vafter verenigt is. Wantop deze wyze moet de vafte fwavel die geen bloed rode , maar gele koleuren in de kwik verwekt, PT aangemerkt worden; gelykik na dezen merandere proe: Maart — Puy 1723. 175 proeven nader zal beveftigen. Dat het voort- brengen var deze ‚gout-gele koleur niet toege= fchreven moet worden aan enige zure delen , die zig in de kalk of in deszelfs vat gelegd biru= men of fwavel zouden bevinden , blykt daar uit ‚ dat door een vinnig mineraal zuur , deze gele koleur word weg genomen, gelyk als uit de volgende proef-komt te blyken _ Zo ras als gy door het inftorten van het fublimazt-water in her kalk-water de gout gelen kolcur hebr voort- gebragt, moeren maar een of twee druppelen oli van vitriool in dit kelkje geftort worden , en gy zult daadlyk de dikke gele koleur voor uw ge- zige zien verdwynen „ en her kalk-water zal zig wederom vertonen zonder enige koleur , zeer hel- ‚der, klaaren doorfchynend, gelyk als te voren, Zonder dat zich ook enig poeder op de grond van her kelkje of elderskomzt te vertonen. Waar uit klaarlyk blykr , dat de fublimaart nier geel komt teworden, door enige zuredelen , dieinde kalk of deszelfs vafte fwavel zyn, maar doorde punten van de fublimaar, die de kwik des — fublimaars komen te hegren aan de vafte fwavel en zuurtemperende delen des kalks , want zo tas als deze zure punten van de fublimaar ( die __eigentlyk niet anders zyn als her zuur van de zure _falperer-geeft , van her zee-zourt „en de wit gecal= „cineerde vitriool , door de welke de fublimaar bereid isgeworden, en welk zuur de kwik komt _vaft tehegten, en mer dezelve door de fublimatie opgeheven zynde (in deze byrende fublimaar ko- mende te veranderen) de zuurtemperendedelen van de kalk en de vafte fuur-termmperende fwavel des Jevendigen kalkskomen aan tegrypen ‚ word de M 2 kwik — et Z To Natuur-en Konft-Kabinet ; kwik die van dit zuur doordrongen is verenigt, metde vafte zuurtemperende fwavel , des gebran= “den kalks, en de zuurtemperende kalk-delen , en verkrygr mer de zelve een gour-gele ko- leur, Deze zure punten vande fublimaar , fchoon ‘de zelve de fublimaat zeer bytende en kervende maken, zyn echter niet vry, enop zich zelven, maar zyn voor een gedeelte vaft gehegt in de kwik , terwylwy konnen begrypen, dat zy mer hun andere kaahe als uirfteken , mert fcherpeen {nydende delen. Deze uitftekende en fcherpfny- dende punten van de zure delen des fublimaars, zyn daarom door een zuur-temperende ftof, ge- Iyk als de kalk of potafch, in weerwil van alie hun fnydende fcherpheid , zeer licht te bereuge- len, gelyk als als blykr, dat zy al hanne fcherp- heid verloren hebben , zo ras als zy door pot- afch of zuurtemperende kalk verftompt zyn ge- worden. Zo ras als de oly van virriool , in die gour gele kalk-water word geftort , laaren de vafte en zuur-temperende fwavel-delen , en de zuurtem- perende zouten van de kalk , de fiiblimaat weder= om los , om dar zy worden sat van de hevigedelen, van deze fwaregeeft of zogenaam- de olie. Zo ras als nu de kwik of fublimaar van de kalk-delen wederom ontflagen is, word alles wederom helder en klaar ; want de ingeftorte drnppels fublimaatr-water , waren uit zich zelfs doorfchynende ; gelyk als ook het kalkwarer, en de kleine ftoffelykheid van de weinig druppe- len olie van vitriool , die nu met de fwavel vande kalk en zuurtemperende kalk-zouren vereni zyn geworden , konneu deze doorfchynendheid \ nies ‚Maart — july 17235" rôr __ gier beletten. Wy konnen deze weg geveegde geld. _koleur in her zelfde kelkje of kalk-warer weder= em in een ogenblik doen verfchynen ,j want zo ras als in het zelve maar enige druppelen fterke loog van porafch, of van een ander. verkalke _zuurtemperend zout worden ingeftort, word —_herkalkwarer wederom gour geel , en ondoorfchy= nende als te voren ; om dat door zodanig een-zout ; _ de zure delen vande oly van virriool wederom __wordén aangegrepen; waarjdoor de zuurtempes ‚rende zoute delen , en de fwavel van de kalk ; _ wederomontflagenzynde , daatlyk wederom als te voren zich verenigen mer de fublimaat , of by- ende opgeheve kwik. Wy konnen hier HE grand by gaan cen ane dere proef , maar de zelve is voor: dezen in het werk geftelt van den Heer Boyle , en tegen- „woordig algemeen bekent, en van my maar zeer dikwils en verfcheide malen herhaalt , en op verfcheide wyzen onderzogt ; gelyk op een sander tyd omftandiger zal befchreven worden, „Giet by voorbeelt in een, {choon kelkje , zeer fwaar en helder doorfchynend fublimaac water , „dat is regen-water daar fablimaart in gefmolten is. Storr in dit fublimaar-warter enige druppe: Jen fterke loog wan porafch , en her fablimaar- „warer zal oranje-geel en ongemeen dik worden , „byna als bry , die veel dikker is als her gele kalk - „water, voen wy enige druppelen van her gemel- de fublimaat- warer in het kalk-water geftort had - den, Ook is de koleur van dir fublirnaar- wactr „veel hoger „en genoegzaam een fchone oranje Mt M 3 koleur. 232 Natuur en Konff= Kabinet koleur. Deze oranjekoleur werd wederom voort= gebragt van de bitumineufe delen van her vafte our der porafch. Of als wy willen van de wyn- teen enz. Want de verre fwavel van het vuur; hegt zich onder hert branden en verkalken van de potafch, of de wynfteen enz. aan het zuur, dat in het hout daar de porafch van gebrand werd , of ook dat ín de wynfteen gevonden word , en door deze zamenhegtinge word dit zuur veran- dert , verftompt , en tor een alkaly gebrand. Gelyk blykrin het maaken van her vafte zout van falperer , door de ontploffingen en het opvlam- menen branden met her poeder van de fwavelige dove kolen. Deze alkalyne of zuurtemperende vafte fwavel , en her zuurtemperende vafte zour daar de zelve mede verenigt isdes wynfteens,‚of van de porafch , verenigen zich met de kwik door zadel van de zure uicftekende punten van de {ublimaat ofopgeheve kwik. Waar door de kwik , of dit mengzel een orarje gele koleur krygt. Gelyk als de opgeheve kwik mer fwavel ver- mengt, eenfchoon rodekoleurverkrygt, die wy vermilioen noemen. Deze proeven konnen van elk een zeer ligt en mer weinig onkoften gedaan worden , en een onervarene zal zeer veel ver- raak genieten in de fchielyke veranderingen van de koleuren. Want hoe dik en fwaar de oranje koleur van her fublimaar-water ook mag zyn ‚ zal het fublimaat-warter echter wederom klaar en doorfchynende worden in een ogenblik , „en allede dikke bry komt voor het oog te ver- {windelen , zo ras als ook maar twe druppelen — oly van virriool inhet kelkje geftorr worden. En : als wederom enige druppelen {ware loog van por: ne Maart —= July 1723e 183 potafch in het zelfde kelkje geftort worden, is _ de dikke en fware oranje koleur ook daarlyk wederom als te voren. Het welk zeer aange- naam is om te zien. Ae Dat het minerale zuur, in het welk zonderling weinig bisumen is ‚ geen rode,maar een {pier-witte koleur aan de kwik veroorzaakt, blykt ook uie de proef-ondervinding, die wy genieten onder „het bereiden van de Precipitatum Album, of witte precipitaat. Neem by voorbeelt een ge- deelte zuivere , radde en vloeibare kwik, zo vers als het u behaagt, giet op dezelve geeft van falpeter , of fterk water. De kwik opgeloft zynde ftort in dit mengzel zo veel matige én niet al te kragtige, pekel van zee-zout , tor al= les wit word. Daar na zult gy een poeder op de grond zien zinken, dat wit en de Precipita- tum Album , of witte precipitaat is. By de pekel van het zee-zour mag wel een weinigje __ vlugge geeft van ammontac-zour gedaan wor- den. - De hoeveelheid van elx kan de Lezer by de Chemiften na zien, Van dit witte poeder _ moet het vogt zagrelyk afgegoten worden, en het zelve moer verfcheidemaal geëdulcereert, of _afpewafzen werden mer vars en helder water, wanneer her in de fchaduwe gedroogt, en tot ‚gebruik bewaard word. Als de hals van uw _glas te naauw is dat onder het oplofzen van de _kwik de rode dampen van de geeft van Salperer niet genoeg konnen uitgaan , zal uw precipiraat niet ZO wit Zyn, en nog veel minder , als gy de- M 4 ze 184 Natuur- en Konft-Kabinef ze folstie , of ontbindinge over de wármîte ‘des vuurs kwam te doen. Want de minfte fwavel - achtige of bitumen-agtige delen , die zich híer’ mede verenigen, bederven de witte koteur. Dit bl,kr daartlyk als by deze witte folutie , terwyl de pekel van zee-zoural ingeftort is, om de pre- cipitaat te doen nederzinken , in de plaats van de vlugge geeft van Ammonîac-zout, e&nweïnig … gele porafch of vaft gekalkt zout van wyn- een ingeftort word, Want dan word de pre- cipitaat roodagtig, door de vafte fwavel of het bitumen des vuurs, die onder de verkalkinge ge- klonken is aan deze vafte zouten. Dat de fwa- vel of het aard-ver de oorzaak is van de rode koleuren van de kwik , en niet het mêtalline zuur zonder dezelve, blykrook uît de beréidinge van de rode precipitaarof neergeftote rode kwik, Want als gy de (ulutie van kwikzulver,, dat door geeft van Salpster opgeloft is, gelyk wy gemelr hebben, op het vuur uirdampt, én uw vuur tor ecn hoge graad van herre komt tè vers meerderen , zal deze kwik dien wy dan rode precipitaat noemen, fchoon rood van ‘koleur worden. Uit deze proef dunkt my ten minften, ‚dat het zeer waarfchynelyk is, dar, deze rode koleur veroorzaakt word , door het bitumen of aardver van het vuur, dat zich in de bránd hegt als een vafte fwavel aan de kwik of deszelfs zü- re ingedrongen punten van de geeft van falpetér. Als op deze rode precipiraat fware geëft van virriool gegoten word ineen kelkje, zal het poe- der voor.uw gezigt verdwynen , en de Tode Ko- leur weggenomen worden , het vogt klaar vér- „fchynen, om dar de kragtige zure gêeft vän vi- ie triool’, 4 Marit == Puly 1723 df 185 _ gffool, de vafte fwavel die deze precipitaat van het vuùr hadde verkregen, aargrypt ‚ en zoda- _nig toeknypt, dat de ftraten des lichts niet op- gehouden worden , gelyk ik na dezen door goe“ de protven nader zal doen zien, in verfcheide gevallen. 29. …_Alsby de meergermelde rode én droge preci= - piraat de zure geeft van keuken zout gegoten wöórd, zal deze folutie wit worden, om dather Zuur van deze geeft de kragt van de zuurtems pêrende vafte fwavel , of bitumen wegneemt, tnaar echter nier zodanig váft en in malkander komt te knypen , als de geeft van virriool, _ _ Deze fchielyke veranderingen van rode in witté jen van de éne în de Andere kolearen zyn, behale ven dat zy den Onderzoekenden Lezer kragtig onderwyzen, zéer vermakelyk en aangenaam, en konnen van elkeen, dte níet ùitftekent oukune dig is, dagelyx met geringe onkoften en moeite in't werk geftelt , en nader HSE Me wor- den. Her gele poeder dat vän het geel kalk- water en her rode poeder dàt door de vafte zou- ‚_tén water, en ook het witte poèder dar door het Indruppen van vlugge geeft van Ammoniac- zout Ahet {fublimaat-wâter haar de grond zakten, zyn Elk mier anders als de rode, pele en witte pré- scipiraarén. Hoewel niet 1m alles van dezelfde hoedanigheden, Als op de rode precipitagr ‘vlugge geeft van Ammoniac-zout geftort word, verkrygr dezelve een gryze koleur. Als in hét fublimaat-water, dat 4 regenwäter en gefmof- 3 te 186 Natuur-en. Konft-Kahinet, ze fublimaar bereid word „ gelyk wy gemelt heb=. ben, deze vlugge geeft van Ammoniac-zout ge= ftorcword , verandert het daarlyk in een {neeu- witte melk , her welk op een zeer nadrukkelyke wyzemynegiszinge zo veel waarfchynelyk maake dat ik dezelve in deze proef kundige Hiftorie, van de koleuren zal ter neder ftellen als de 2. Reel: DAT DE BITUMINEUSE DE- LEN VAN HET AARDVET TOT EEN SWAVEL GEBRAGT ZYNDE, HET KWIKZULVER ROOD KONNEN. MAAKEN, Wy konnen tot meerder ophel- deringe hier by voegen , dat de verkalkte en hardgebrande zouten, als de potafch „ het vafte zout van wynfteen, de fteenkalk „ en verfcheide diergelyke, fchynen te beftaan ; 1, uit een zouc dar door het kloppen en flaan van het vuur on- der deszelfs brandinge of calcinatie overgebragt äs tOt een zuurtemperend zout ; en 2. uit een Twavel, die uit her aardvet of bitnmen des vuurs geboren is, en zich aan dít zour vaft gehegt heeft, en geworden is als een vafte fwavel, Om nu te begrypen dat deze vafte zuur-temperende zou- ten, doer haar zuurtemperende zoute delen, zo zeer de kwik niet rood maken, als wel door der zelver. bitumineufe vafte fwaveldelen , die Zy van het vuur verkregen hebben , kan enig Hicht getrokken worden uit de proeven, die w reers gemelr hebben : namentlyk dat door de vlugge geeft, of vlug zout van Ammoniac-zout, een witte en doorgefmolte porafch „ of ander ge- brand zour, een oranje, of hoog gele koleur in het fublimaatwater , of aan de kwik medege- deelt word, al fchoon zy beide zuurtemperende zouten Maart — july 1723: 187 zouten zyn , maar daar in verfchelen , dar het vlugge zuurtemperende zout , zeer weinig met vaftebirumen „ of {wavel des vuurs , en de vafte verkalkte zuurtemperende zouten „ met zeer veel vafte bitumenof fwavel des vuurs befwangerr zyn, De gele precipitaar of zogenaamde Zurbith Mi- tale 1s insgelykseen kragug bewys dat deszelfs gele koleur voortkomt van de {wavel des vuurs, Maar van deze zaken op een anderen tyd, 30. Gelyk als wy gezien hebben ‚ dat het aardver of bitumen, onder de gedaante van alderhande zoort van fwavel , het kwikzulver rood ‚ goud- geel, oranje enz, komt te maken, bevinden wy ook het zelfde aan de metalen, die geoordeelt worden te zyn enigzints van een kwikzulver- achtige natuur. Gelyk als daar zyn het tin, her lood , de markafira, de finch , enz, De berei- dinge van het Aurum muficum is daar van eer zeer aangename proef. Neem by voorbeeld tin, kwikzulver ‚ bloem van fwavel , en Ammoniac- “zout, van-elx even veel. Smelt het tin op het vuur, laat het kwikzulver daar ín vloeijen , en dit Amalgama te gelyk kour worden. Smelt naderhand de fwavel alleen , en als dezelve ge- fmolten is, moer daar in geworpen worden her fyn geftore Ammoniac-zour ; dit twede mengzel “word - wel omgeroert, en onder malkander ge- mengt. Zo rasals nu dit mengzel van fwavel en Ammontac-zoût kour geworden is , moet her zelve tor een fyn poeder gevreven worden op een goede vryflteen. Zo haaft als dit mees % z ni 88 Natuur-en Konft- Kabinet , zel fyn genoeg gevfeven is , moer daar by ges daan worden de Amalrama, of het mengzel van de kwik en het tin, Vryfe dit op den fteen al- Jes onder malkander tot een zeer fyn poeder,” Pit poeder word gedaan in een goede en fterke glazen kolf; die met een langen hals voorzien is. Deze kolf moet zo groot zyn , dat ten minften drie delen van deszelfs inwendige ruimte ledig is en moet onder mer leern bekleed zyn, Bovenop de kolf moer een dekzel van Blik wel vaft geluteert worden. In her midden van dit dekzel moer een gaatje zyn, omtrent zo groot als een erwt, Op dat her zelve mer eeu fwikje kan’ geftopt worden , om te beletten dar door dir gaatje geen rook kan uitgaan, Plaaft deze kolf in een zande oven. Stook uw vuur eerft zagt en matiglyk, raar vermeerder her zelve allengskens „ tor de kolf van onderen en de ingeworpe ftof begint te gloeijen, Neem dân-de nagel of her fwikje uit hert gaatje van het dekzel, om te zien of de ftof ‚mog Enige rook komt uit tegeven, Alsdangeen Toókuitgewof pen word , moogt gy deftof nog twe drie uren laten {taan in een gelykmarige hetere. Als eindelyk alles is kout geworden , moet de kolf uit het zand genomen engebroken worden, en de ftof uit genomen zynde, iseen veer goet Aurum mufieum, Deze ftof werd zodanig ge- naaïst, om dat dezelve cen zeer {chone en blin- kende goud-koleer heeft. Uit deze proef komt genoegzaem te blyken „dar de fchone gele gout Kkoleur in dir Amalgama voortgebragt is door de Fwävel, Ook blykr ín de bereidinge vau hee Arbentum muficum , Aat het zelve een witre zul- wêrköleur heett gekregen ; om dat in deszelfs be- Hädinge geen fwavel gebruikt is geworden. En à : eN Ed on Maart Fall 1723. 185 _& hert 31. Uit de volgende proef komt te blyken , dat het tindeze gour-gele koleur van de fwavel komt aantenemen , zonder byvoeginge van enig kwik- __ zulver. Neem by voorbeeld een deel tin , laar __ her zelve fmelten , doed daar by een vierde van een deel bismuth , laat her te zamen finelten en __kour worden. Vryft deze ftof op een vryfiteen, __ ‘neem dan een vierde van een deel , of de vierde part van de fwaarte van het tin gele fwavel , en even zoveel Ammeoniac-zour , vryf deze twe wel ___onder malkander; naderhand alles by malkander gedaan zynde , word het geworpen in een van onderen wel mert been bekleede glaze kolf , han- delt op de zelfde wyze als boven befchreven is meêr her vuur , en belet met veel zorgvuldigheid dar geen rook door her dekzel van de kolf” ‚ of … deszelfstoegeftopte gaatje kanuirgaan, engy zult een {choon aurum muficum bekomen. : 32. De bereidinge van het argentum muficum ; _wordop devolgende wyze van denHeerKunkelius _befchreven. Neem drie loor rin, laar her-zelve fmelten in een fmeltkroes , als het byna begint te vloeijen, moet daar by gewurpen worden drie Toot bismuth; roerd dit mengzel onder het fmel- ten welonder malkander., en alsde bismuth wel Onder gebragt is , neem dan de fimeltkroes van het vuur, laar de ftof een weinig bedaren , en een welnigje minder heet worden; neem dan En - en ú xoo _ Natuur en Konft-Kabinet; half loot kwikzilver , fchud en roerd het zelve onder de gefimolte ftof, Als nu het kwikzilver geheel verfwolgen is, gier dan de ftofop een drogenen zeer zuiveren fteen ‚ om te ftremmen; en gy zult een fchoon en zulverglanzig argentum muficum bekomen. De operatie word niet beflote maar in de openlucht gadaan , oin darhier geen fwavel by gemengt is, en dar hier niet nodig is de aardverrige of bitumineufe rook van de fwa- vel, om de gele koleur te verwekken; waar door openbaar komt te blyken dar de bitumineufe delen vande fwavel, de gele koleur aan hettin komen voort te brengen. Als in de plaats van een half loot kwikzilver % vaneen loot gebruikt word , zal dít argentum muficum veel kneedbaarder en we« ker zyn maar zommige dingen , die mer het zelve opgecierd en als verzulvert worden, verei-” fchen dikwils dat her zelve niet al te week is. 33- Het aurum en argentum muficum , werd tot verfcheide zaken gebruikt , om aan de zelve een goude of zulvre glans te geven. Gelyk als by voorbeeld op alderhande lakwerk , op behang- zels, op turks pampier, in de verligterykunde, of fchilderen met warerverwen alsachrer het glas om, een fchone doorfchyninge te maken ; of ander doorfchynendeoly koleuren enz, Alsgy hert zelve begeert te gebruiken om ergens over te ftryken, kan het gemengt worden of met een witte glants vernis , of met wel bereid eiwit , of met opge- lofte gom , of met parkement-water , na dat de zaken , daar het toe gebruikt word, komen te _ wereifchen, boboimgenbdentini Maart == July 17238 ER 34: Dat de bitumineufe of aardvertige en fwavel. achtige delen van het zuur ook een zeer fchone rode koleur komen te verwekken aan het lood , blykt openbaarlyk aan de bereidinge van de meny. Bet lood word gefmolten ín een onver glaasde pot. Onder het fmelten word het lood _ gedurig omgeroerd met een fpadel , tor dar het __Jeod in een poeder komt te veranderen. Nader- _ hand word het zuur vermeerdert, en het lood word twe uren gecaleineerd ; en naderhand nog vier uren gereverbereerd , tor her endelyk in een fchoon-rood poeder, dat wy zo de meny noemen, komt te veranderen. De bitumineufe ni wee EE eta rens SR BBO ug bre ks nde } P, / nd A\MAE p …f ek! | eeen aha AN \ kel Ì Omar fatale on Pe rf? Kr \W NN N ASN WN Ji eik he : Ed x | zel | | | Re Oo T VAN HET De Kar b INE 1 El DER NATUURLYKE HISTORIEN, WETENSCHAPPEN, RO NS TEN, EN HANDWERKEN, Voor de Maanden AUGUSTUS DECEMBER, 1723: Verciert en opgeheldert met kopere Platen. Te AMSTERDAM; By BALTHASAR LAKEMAN,; Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk, over de Molfteeg ‚1727. RE enne E BOEKVERKOOPER AAN DEN EE ZEN GENE Lzo wle de Hr. W. v. / 5) e Ranow, M. D., Schry- brl ver van het bewafle KABINET DER KoNSTEN EN WETENSCHAPPEN giet lange na ons uitgeven van het Deeltje voor de Maanden Maert men July 1723. dezer Wereld 1s komen te overlyden , zo heb ik jeden verlangt na gelegentbeidom voor DE BOEKVERKOOPER woor de overige Maanden Augu- «} ftus -—-- December 1723 , sets te konnen fchikken, dat tot ver- wullinge en een beguwaem flot zou- \ de konnen verftrekken van dit k worige Werk. Sedert vernomen — hebbende ‚ dat ymand van nijn — Kennis , Liefhebber zynde van» Konftenen Wetenfchappen, twee woorname Uittrekfels wegens den — Groey, neh ‚tOnderhoud,ende — Voortteeling der PLANTGE- WASSEN hadde gemaekt , ten dienffe van zig-zelf en eenige … anderen zyner gemeenzame Vrien- den ‚zo heb ik getragt hem te be- wegen, dat het ook woor 't Ge-_ meen mogte dienen, ende plaets bekleeden van zulk een flot, als ik aen dit Werk verlangt hadde; | ZO 4 MAN DEN LEZER. “200 nogtans dat het tevens als op … zig zelf zou konnen witgaen , wan- meer ‘er het vorige Titel-blad met dit myn Voorberigt afgela- - ‚ten wierd ; waer toe hy dan be- _ willigt heeft. Elk, die vermaek _ heeft. gehad in ‘t vorige werk, en luft beeft in Naefporinge van Voorname en Merkwaerdige Wer- kingen der Nature , zal buiten _ twyffel zig niet weinig vermaekt _ winden met twee zulke Voorname Geleerden, elk op een byzondere wyze , beknopt en volledig te hoo- ven fpreken over een der uitge- _ dezenfte en gewigtiofte floffen der Natyre. Lmmers in deze Ver- © _wagtinge deelen wy het den Le- zer mede ‚en ondertuffchen be- veide ik my ook om eerlang een 2 be - DE BOEKVERKOOPER &c. begnaem Regiffer van bet gant- fche Natuur-en Konft- kabinet an een byzonder Deeltje daer by te woegen , op dat het vorige Werk van te meerder nut en dienft woor elk moge zyn. B. L. Tweederhande Natuerkundige BESCHOUWINGEN omtrent den GROE Y,-BLOEY, *t ON. DERHOUD,.- wke | en de VRUGTMAKING der — PLANT-GEWASSEN. « Benevens Eenige PROEVEN en OPMERKIN- GEN wegens LANDPLANTEN in Wae ter gezet , en wegens de Afkomft en Geboorte van MUGGEN, uif bet Water. Te AMSTERDAM, By BALTHASAR LAKEMAN, Boekverkooper achter de Nieuwe Kerk» over de Molfteeg , 1727. ef DE bi ip ond RAEHEAE ERE Wives BED ving wt wk x Zi Ì wi hd pe HS ee AE! 4 tl ann EN | HA PD Y MOA ee: j ORE AOB sorbet AG * bird 5 as me 2 HON outre k 0D reeht 1D TAMG esvonsl ki] S eN HAMA) Wo em avaenrd ox ANA AT HA TA HA eh voren or ed ts Lata NE sh Wed Ro, Ng omt | Wens, oo unda 3 vals) Aen He st bon MATNATEMA af Ab % JA Al HACK HT TAA ROL vwb tdae geod tarda 5 SUA KOOOMNT ab toto eN _ Vin _ VOORBERICHT. 2230 wellieflykheidvan Reuk PAR en Smaek, als; nut van Le- LE vens Onderhoud:te trekken eososuit de Planten en Kruiden des Melds is-den Menfchen en Bee- ften-gemeen gefchonken. De fcha- _delyke voor ’t.Lichaem te konnen fchuwens; en de-Nuttélyke te kon- _nenvuitkiezen, is genoegfaem:elkery diet! Zoo: naeukeurig ingefchapens dat yder van hem, vals met zyne gez | boorte, zig bedrevener daer in ver= toont „dan de Menfchen, riettegen= ftaende: alle hunne Moeite , Vlyts Opmerking, en Schranderheid-in’t Stuk-der Kruid - en ‘Genees- Kunde; federt vele Eeuwen daer’aen befteed? de Natuerlyke. Zins- bewegingtot Afkeervoor’tSchadelyke en tot Neis ging voor’tNuttelyke of Aengename _isbyhern van zoveel meerder verimno= | gen; ‘dat weer met al ons behulp ‚| van-de'Rede-en lseerzoeffening nog kri Á ie zeer VooRBERICHT. zeer verre in tekort fchieten. Dogde Landbouw,tot Aenqueeking en Ver- betering van Moes - Akker - en Boom- Vrugten, is een werk van Veritand , den Menfchen byzonder- lyk toegefchikt , en gantích en al boven t begrip van eenig Gedierte. Maer nog boven dit , en, 20 verre ’t nutte van ’t Gemoed het voordeel van ’tBurgerlyke overtreft ‚zo veel heerlyker „nutter, en vermaeklyker, voor den Geeft van dien die’t doen kan, is het Eerbiedig befchouwen van des Scnerpers wonderbare Wysheid en Voorzienigheid om- trent den Groey, Bloey „’t Onderhoud, $ en de Voortteeling der Plantgewaflen. Geen tyd, dat ik weet,is 'er bekent in welke deze Stoffe by Geleerde en Vermaerde Mannen zo zeer geop- pert en ter proeve gebragt is,dan fe- dert genige weinige jaren. ”T' Volle- disfte), dart ik over deze Zaken ont- moet heb,was in tweederhande Boe- ken, = VooRrBERICH TT ken , ’t eene te London in ’t En- gelfch , * andere te Padua in t La- tyn gedrukt, dog beiden aen onze Landgenooten niet zeer gemeen of bekent; waerom ik luft kreeg om in onze Moedertael een Uitrrekfel van elk te maken, hoewel zonder veel befchaving rals zynde flegts gefchikt ten dienfte van my - zelf en eenige andere gemeenzame Vrien- den; en nu, op het verzoek van den Boekverkooper, heb ik toege- ftaen, dat het ter drukperffe quam. Wie van beiden dezer Schryvers | omtrent het thans beruchte Gevoe- len wegens het tweederleye Geflacht }der Planten of Plant-bloeyfems de | de netfte en omzigtigfte is geweeft jin ’t befchouwen der Proeven , en in ’t redewikken van de Toepaflin- | gen en Befluiten , laet ik over aen Jde Befcheidenheid en ’t Oordeel } van Ervarenen, of aen het verder Ld "ig On- V.ooRrRBERICHT. Onderzoek-van-elkodien het luften. | en vlyen mogte. Achter de Eerfte Befchouwing heb ik-nog eene Vertaling gevoegt van een Verhael van Proeven-wegens Landplanten in Water te groeyen Ze- | zet, wel-eer gedaen, en in ’t EÉn- gelfch befchreven, door den Ver- maerden Dr. Woodward ; om dat deze Merkwaerdige Proeven , zo my-dacht , zeer eigen en dienfig waren by deze Stofte. En achter de ‘Tweede Befchou- wing volgen ook Eenige Opmerkingen — wegens de Afkomft en Geboorte van Muggen, mt het Water. ‘Laken van eigene beproeving en onderzoek „en wonderlyk genoeg om met aendacht befchouwt te worden. LT KHR 1727 5 INHOUD. dd a: | ANHOUD iks _ van de Ù | EERSTE BESCHOUWING, MiB Getrokken uit in „Mr. Blairs Botanick Effuys. | LL Van’ t Onderfcheid der tweederbande Sexen id de Plantgewaflen. P.I II. Bevefiging van dit we ld Gevoelen. 3 Kennis der Ouden in de, ran $ Á bd F derne „Van de byzondere Prgtfeleidingà inde Deelen Kk Bloeifems. Van den Aert en Dien der Apices (of Helin= tjes met haer Stofzaed). 7 Vv k In den wid van den Middelfbyl der an ane. VI end # Stofzaed. by den Vifcus vof-de man takken. 9 VIII, Van’ z-Stuif-zaed by de Boomen die Katreftaer= jes voortbrengên ‚ en by ’t Mapnesje van den 9 ae AS INHOUD VAN DE IX. Wan de Impregnatie of begnaemmaking der Vragts 8 zaden. ‚Pelt X. Hoe een zelfde bed Aerde aen sleek. byzonder Gell was Voedfel- vogt Erie So an. 15 XL Van ’t Vrugt -zaed en defzelfs Umbilicale Vat. 15 XII. Van de Groeying der Zaden in de Aerde, tot de „Lobben of Zaedbladen boven den Grond ko- men. 17 XIIL 3 Van de verdere groeying van’t Zaed tot het eene Plant werde. 19 XIV Van de tweederhande Zelghandigheid der Plan= ten, als Houtagtig en Kraid-agtig; en bare byzondere Groeying en wortelmaking. 20 Van de komen by de Planten. 21 VL Van de W7 ortelmaking by de Faerlykfche el ge Wortels; en van de Knol-raep. XVII. Van de Wortelmaking by de tweejarige Plan- den. XVIII. En Vergelyking van den Omloop aer ra se met dien van't nrA in den Menfch, Van 't Vogt -fpillen by Uitwaferning. 25 XX. EERSTE ekain E za de byzondere ke wiacidieen; tot Schil hens Bladen, Bloemen „Vrugt , en Zaed, Ne P: 26 Vand an dere F pe lan de byzondere Jaer=groeyin 2 ) XXI en di: Van de Baft- Sroging De on den Boom. 27 p MN Van't Hoat van den rin 28 IN XXIV. _ Van het Pit. ä 29 5 Wan de uithotti bj uó Wan ae ustbotting of Knoppen. pÀ EEE ‘ _ Vande Takfchenten. 30 Ber XXVIL Van de bladen. 32 XXVIII. - Van de Wyngaerd- Botten. 32 XXIX Wan de In-enting, ea Ia- oculatie. 33 XXX. _ Van de Omkerving, 35 XX Ô 1. Van de ee ae Hout en Baft. 38 Van de Sappen tot (eci clie Gewafen. 39 | __ Van de Sappige Ene Planten, als de Aloë, die lang‚en de Lucht hangende kúnnen leven àt XIV. pen an he Beweging der Sappen in den Winter- 44 Byge- INHOUD VAN DE Bygevoegde Proeven van Dr. Woodward, wegens Luandplanten sn water te groeyen gen ZEL. van p. 46 =-56 Uitlegging der Printverbeeldingen tot het Uittrek- _ fel uit Mr. Blair. 57 INHOUD van de TWEEDE BESCHOUWING, getrokken uit Yuliiì Pontedera Anthologia. | & Verdeeling der Planten in Boomen, Heefters, Kruiden, en Heefter= kruiden. P.63 II Wat er in de Ontledinge der Planten op te mer= ken is. 64 EE. Wan de Stofbeginfels ben Gewaffen. 64 VEV. Van de Buisdradige en Zakwyzige deelen der Planten: 65 Vv. Waer uit de Byzondere Deelen der Planten be- fraen. 65 vi FE dr Vd TWEEDE BrscHouwrnNe. VI. id At Wan den Wogt-loop en Voeding der Planten. p. 68 Ad 91 _ Wan den Aengroey ven de ‘verdikking der Plan= ten, 7à VII. Van de ‘Grootwording der Planten uit een klein “Zaedy. | 73 IX. gd. den Groey der Zaey- vanen, en van de Aer= 75 | X. ‚ Van den Groey der Nn 77 E. Wan den Groey der ed - Botten. „3 I Van de Deelen der Erne So I 4 i Van vd Calis of Bloemkas , of Kelk der Bloe- me, Sr XIV. Van het Bloem - blad. 82 XV. Van de Stamina €” Apices { Helmftyltjes met gee Helmtjes. 83 ; XVI. - het. Piftillum, of de Tuba, In het ee „vormige 7 Thompettje. 84 VII Pis den ke der ‘Tuba. 865 XVHL Van de Zaid = vorming. 87 XIX INHOUD VAN DE XIX. Van de Verdeeling deinen in Claffes. p. 88 Wat deel eener Bloeme het voornaemfle te reken nen zy. 8 Ô XL Van de Natheid der Kruidkeanis voor Medicyns ez Apothekers. op KRIL Van de Groeiplaets der Planten. 92 hae XXIII, Van den Pluk-tyd. ROL z Van de vierderhande Middelen tot het kennen wan de kragien der Kruiden, 95 XXV. Aenmerkingen op deze Vierderhande Midde- len. W 97 XXVI]. Van vele Bloemen aen welken de Tuba een Ken tecken van Vrugtbaerbeid is. 109 XXVII. Van een alte flonte Proefneming van de Kragt _ eener Plante. IOr ì XXVIII. Opmerkelyke Voorzorg en wyze Schikking van den Schepper fn ’t vormen, plaetfen, en bee fchermen van de Deelen der Bloemen en hare £ Vrugtbeginfels. IO2 XXIX. Wegens het vroeger of trager Bloeyen der Stam- planten. 107 KR, / _TwrEEDE BESCHOUWING XXX. Wan de min of meerder duurzaembeid der Plans ten, p: 108 Van Vernieuwde Botten nat beleedigen van de vken: 109 II. Of het Vogt der Apices voor de Vruchtbeginfels moodzakelyk zy? 109 XXXIII. - Tourneforts Gewoelen omtrent den dienft der BREE, 1EE, XXXIV Van ’t nieuwe Gevoelen mre de Bevrag- ting=kragt- der Apices met hare Stuif- Rore rels. II» N XXXV. Verdeeling der Bloemen in Vier Soorten tot — Onderzneking van dit nieuwe Gevoelen. 113 XXXVL Onderzoek van de Eerfte Soort, die haer Stamina en Apices by het es Vragthaginfel wvafbheeft. 114 XXVII _ Onderzoek over de Tweede Soort, die Bär Sta- mina ex Apices ver van de Vrugt af heeft, Schoon op een Je Stan is XXV LI. Onderzoek overde DSD Soort, namelyk Planten, … die ’er dabbelfoortig zyn, als vragtbaer en rte. In 6 XXXIX. KONE over de Wierde Soort, die zonder Api= ces, en zonder bekendg Verwant, rype Vrag-" ben geeft "Ia XL. 1 _Innoup van:D T wrEDE Besch. XL. Verder Onderzoek, en- wel byzonderlyk wegensde. «befproeying met het Stof der Apices overde } Palmä foemina of den Dadelboom in Egyp- tenland. p: 121 EER Van de Wonderlyke. Caprificatie der Vijgen in Griekenland. 127 XLII. Befluiting van dit Uittrekfel. 131 Uitlegging der Printverbeeldingen tot: bet Uit srekfel van J. Pontedera. 133 Jnhoud van Eenige OPMERKINGEN wegens Mua= GE Ns wit-het Water, 1. … Zuleiding. P- 143, IL. Vande Slymgualletjes met Eyertjes bezaeit. 144 UI. Van de Slangetjes uit die Eyertjes geboren. 145” IV. Van een ARE Gs dat de anderen verflond. 147 V. Van defzelfs 7 granderingì in een Poppetje, 148’ VI. Pant uitkomen der Miggetjes, Bes Île di VIL Dele tn Dd vis der Printverbeeldingen tot deze Op- MERKINGEN behoorende. EERSTE EERSTE BESCHOUWING wegens de PLANT-GEWASSEN. « __ EERSTE BESCHOUWING - seek wegens Den Brorey, GRoEY, t ONDER- vie HOUD, ende VRUGTMAKING Ki der PLANT-GEWASSEN. ak Getrokken uit de Botanick Eflais van Patrik Blair, Lidt van de Kon. Societ. tot London ; gedrukt A°. 17zo. in 8e, I. ti Van't Onderfcheid der tweederhande Sexe ín de Plantgewaflen. — 5 Ot Verweeringe van het nieuwe en /. thans beruchte Gevoelen der twee- NP derleye Sexe in al de Plant-gewaf- 5 fen, waer by men ’t Stofzaed der 255 helmtjes of Apices, op hare ftyl= tjes of flamina taande, voor *t Mafculine aen= ziet, haelt Mr. Blair in zyne Botazifche Ver- handeling voor-eerft eene Getuigeniffe aen van den Vermaarden Botanicus Mr. Ray, behelzende, dat fchoon de Vrouwelyke Plante zaed op zig zelve, al was het tot rypheid toe, voortbracht, het niettemin nooit vrugtbaar zoude zyn , zo min als de Wind-eyeren eener Henne (p. 226). En eenige bladen verder X Pe 232, 233: CN 234) ZEK | | 2 ONAEERSTE Bescnouwing p zeit hy dat ’er nooit een Vrugt of Zaed-komt, zonder een voorafgaenden Bloem: en, fchoon de. bloefem niet altyd ftaat op dezelfde.plant als de vrugt, maar te mets op eene andere van de- zelfde foort, of op byzondere takken , of op onderfcheidene plaetfen;van den Tak,-(als on- der de Boomen by den Den , Hazelaer „en Noten &c,, en onder de Kruiden by ’ Bingelkruid _ (of Mercurial:s) en by de Spinagie &c.), dat nogtans de Vrugt nooit te voorfchyn komt, nogte begint te zwellen op die planten , bevo- rens de bloeifem gefpeent zy. Ook verhaelt hy, dat by de Mans- ooren (of ’t Afaruim) de bloei- fem, {choon breed genoeg na-proportie van de Vrugt, niet te zien is, ten zy men het blad op- tille, gelyk ook by fommigen der Koorn-vrug- ten de bloflems zelden zig vertoonen, ’ en zy men de airen fchudde, als wanneer de apices of de {tof bolletjes te voorfchyn komen. Het Polypodium en andere Capillasre planten, zeit hy,hebben wel reguliere bloeifems, welke voor- af zig vertoonen voor de zaedvaten „ dog geene van die zyn zigtbaer zonder vergrootglas. De Vyg zou fchynen bloeflem-looste zyn, dog by’t — openen van die ‚wanneer hy eenige dikte hrygt, vind men ’er overvloed van bloeifem, regulier gefchikt , waer op volgen kleine zaedjes, welke — niet half zo talryk zyn als de bloeifems hare _ voorloopers. En (p:237.) vermeld hy „dat’er ook by fommige planten „ behalven door mid=_ del van de tweederleye fexe, nog eene andere» voorzorg van voortteeling of bewaring van ’t_ foort is; gelyk by den Lapulus (of Hoppe) en de Bryonsa (of Quartelbeyen ) alwaer de _ Mafcu= € 4 À ES Kn enk dgn „Der PLANTGEWASSEN. “3 „Mafculine niet altyd digt by hare femzinine plan- ten komen te ftaan, en verzorgt is, dat deze zig voortqueeken by den Wortel, waer door het zaed van die Vrugt-planten niet zo noodig heeft befproeit te worden. van een andere plant van ’ zelfde foort, gelyk wel by de Kezzip, het Bingelkruid en de Spraagie , benevens ande- ren, die zig niet dan by zaed laten aenqueeken. ' kid 4 II. _Bevefliging van dit nieuwe Gevoelen. Dit nieuwe gevoelen van de tweederhande fex-kragt in alle planten zeit de Autbeur, dat niet ru{t op loffe giffingen of ausborsteit van ge- leerden ,‚ maar op proeven en ervarentheit; en dat in ’t generael, wanneer men in ’t bloeyen der Planten de bloffems van de Apices of Helm- tjes met haer Stofzaed (dat men voor ’t manlyke _shoud})- beroofd , als dan daer uit geen ryp vrugt- of zaei-zaed (dat men ’t femizine noemt ) zal voortkomen, of zo ’er al iet wei- nigs van quam, dat het, vermits onvrugtbaer , _ nooit zal opkomen als ’t gezaeit wierd. Hier toe doet hy. verhael van eenige Proeven , en fpreekt (p.233.& 241.) van 2 Experimenten van Mr. Geoffrot ; zeggende, dat deze Heer, heb- bende afgedaen van den fteeltop der T'urk(che Terwe de Apices , vO drae ze voor den dag quamen, en bevorens de Embryons ( of vrugt- beginfelen ) van ’t Vrugtzaed uitbotteden , be- vond, dat fommigen of de meelten van die Vrugt-zaden , na datze redelyk groot waren A2 ge- 4 EERSTE BESCHOUWING geworden „ afvielen of opdroogden , hoewel ’er ook eenige graantjes van de aere zeer merke Iyk gezwollen zyn en ryp wierden : dat die Heer ten andere Mercartalis (of Bingelkruid) _ nam, en hebbende daer van opgekregen eenige fpruiten, welke zaedvrugten dragen (die men nu Wyf-{pruiten noemt), en eenige fpruiten met helm-bloflemtjes of Apices (die men nu Man -fpruiten noemt), fpoedig de laetfte fpruiten weg deed; en dat toen daar nae al de zaden van de vrugt-planten, uitgenomen vyf of zes, die vol en ryp wierden, mislukten. De Autheur voegt 'er by, dat Camerarius het zelf- de experiment gehadt heeft. Van Mr. Richard Bradley verhaelt hy (p 24r & 242.) dat die Heer twaglf Tulpen nam, plantende die op een byzondere plaats van den tuin , afgefcheiden van alle andere Tulpen; dat hy die beroofde van hare bloeyende apices ; en dat daar op geen van die Tulpen in dat jaar eenig vrugt of zaed voort- brachten ; terwyl van vierhonderd anderen, op eene andere plaats van den tuin groeyende, geen één mifte van veel zaad voort te brengen: zeg= gende ook , dat als men de man-bloeifeins van de Concommers, als mede de Katteftaertjes van de Okermen Hazel - noten bytyds afneemt, dan hare Embryorns en uitbot-neutjes af zullen vallen , zo dra ze te voorfchyn komen. En opp. 242. geeft Mr. Blair nog een ander Ex- periment op; Neem, zeit hy, twee potten met aerde, ieder met eenig (pizagie-zaed bezaeit, en plaets dezelven ver van elkander ; zo drae de Man-planten , die ligtelyk aen de {tekels te kennen zyn, voor den dag komen, zo trek Kd e DRR PLANTGEWÁSSEN. Pe de eene pot de manplanten uit, alvorens de __bloeifems opengaan, zettende dan deze pot met de Wyfplantenafgefcheiden aen een zyde;terwyl « men in de andere pot de Man -en Wyf-plant- jes onder-een laet opgroeyen : indien nu de Wyf- planten in de eene afgefcheidene pot nog eenig ryp zaed daar nae hebben voortgebracht , zo bewaer ’t zelve zorgvuidig byzonder, gelyk ook byzonder het zaed van die planten, daar de Man-fpruiten ondergebleven zyn; Zaey dan, zo drae ’t faizoen zulks toelaet, elk byzonder, als wanneer , zegt hy , zig openbaren zal, welke van de beide Wyf-planten vrugtbaer of onvrugtbaer Zyn zullen. Wyders voegt onze Schryver p. 243. hier nog by een voorval van Mr. Jacob Bobart, Opziender van den Botany- tuin t'Oxfort, namelyk dat die , omtrent 38 jaren geleden, lang bevorens ’t feztiment van de meervoudige fexe in al de planten verweert wierd ‚ by eenen zekeren Lychzis fylweftris _Jimplex bevonden hebbende, dat al die bloemen wel Stamina (of helm-ftyltjes), maar geene daarop: {taende Apices hadden ‚ daerom gifte, dat it een byzonder foort mogte zyn, en niet ver- zuimde van ’ zaed, dat ’er ryp van wierd, int ’t volgende faizoen op eene byzondere plaats te zaeyen, dog dater niets van opgquam. HI. Kennis der Ouden in dit ffuk. Ten opzichte van de Oude Botanici zegt on» ze Schryver p.247. dat ze ook wel van eenig A 3 On- 6 EERSTE BESCHOUWING Onderfcheid van Man-en Wyf- planten gee meld hebben , dog onkundig en verkeert, noe- mende de onvrugtbare die geen zaeizaad geven de Wyf-lyke ; ook wiften ze niet, zeit hy, vande nu genaemde Hermaphrodiet- bloemen of Dub- belflagtige , die de deelen van beide Sexen op een zelfden Voetfteel van den Bloem hebben zitten, van welk foort hy verre-de meeften der planten agt te zyn; hoewel men ook na naeu- keurig onderzoek meer planten bevinden zou die hare afgefcheidene Man-en Wyf-bloflems heb- ben ; dan men voormaels meende : ook wil -_ hyp. 248. aengemerkt hebben, dat de Voerftal- len van de Dubbel - flagtige Bloemen propor= tioneel grooter vallen, dan van die, welke Man- en Wyf-planten elk byzonder hebben , vermits de eeríte dubbele dienft doen. Red Ì V. Wan de bezondere Voztfcheiding in de Deelen der Bloeifems. Ten aenzien van het Voedfel- fap, deszelfs _ beweging en dienft in de byzondere Deelen der Bloemen of bloeifems wil onze Schryver(p.251. 252. 253: 254 &c.) dat het Voedfel-fap, op- geklommen zynde tot den voetftal van den bloflem of bloem, en aldaer gefcheiden zynde,- ten deele gaet tot den Calix (of Kelk ) of tot het Per:anthium „of tot het Piftillum , zynde een van die drie het zaedhuisje; als mede tot de Petala (of bloem-bladen) en tot de Stamina (of Helm-{tyltjes), welke yder wederom hare af- DER PLANTGEWAÄSSEN: 3 _äffcheiding of bereiding der vogten waernes men sen datde Apices (of Helmtjes mer haer Stof-zaed op de Stamina ruttende) de-fyn(te Geeften ontfangen. j i wd ek n V. ' | ' inb: 45 | Wanden aert en dienft der Apices; of Helm: Re tjes met baar’ Stof zaed. Zo drae de Bloembladen zig openen , ende „vogtige deelen door de lucht en hitte der zonne - 8 meer uittrekken, dan berften; zeit hy (p. 256, 257, 258, 259 & 261.) de Apices onmiddelyk open; en fpreiden haer Stof« zaed herwaerts ent derwaerts ten dienfte der Eimbryons. Schielyk, zeit hy, gefchied dit by de Parietaria (ot % Muerkruid ) als men-in den morgenftond op zyn tyd daerop paft; of, zo dit van zelf niet „lukken wil, rake men flegtseen van de Apices aen met de punt van een fpelde , als wan- neer, zo ’tryp genoeg is, men zien zal; dat het helm- ftyltje , dat eerft gerimpelt en opge- vouwen was , fchielyk zig uit(trekt,en ’t gene verborgen was , geopent word. Diergelyk , zeit Mr. Blair, ook met vermaak geobfers veert te hebben by den Moerbey- boom, wan= neer de vier Stamira binnen elks eigen Persan- „thinm van ’t Katteftaartje ingewonden zynde gelyk eene fchroeve, even als by de Parieta- ria, met een onuitdrukkelyke vaerdigheit uit= fehoten, verfpreidende haer ftuif-zaed als een rook, omtrent den opgang der zonne, of voor negene ’s morgens. Tp ten opzichte van de 8 4 8 EERrsTere BEseHouwiNc Partetarta met dit onderfcheid, dat die,als haer Stuif-zaed verfpreid is, het Perianthium, ’t welk:dan tot Vrugt-zaed-huisje dient, onmid- delyk toefluit , om ‘de tedere Embryons te be- waren , tot hare rypheid ; maer dat het, fchoon _ 'er in ’t Pertanthium van de Moerbeye geen vrugtzaed komt, dewyl het na de verfpreiding van ’t ftuif-zaed een ledig vat blyft, opmerke- Iyk is,dat yder der knobbeltjes van de vrugt der Moerbeye twee haertjes heeft, om het meelftof te ondervangen en op te houdenl, tot het zyne bykragt hebbe medegedeelt. En pag. 262, voegt hy'er by, dat de Stamina en Apices nae de Stuif- zaed-werpinge beginnen te verwelken „en de an- dere Vrugt-zaad- vaten, als de Calix, of het _ Piftillum, dan te zwellen. VL Van de dienft van den Middelftyl der Bloeme. Ten opzichte van den Middel-ftylder Bloeme, die, eer zy bloeit, in zyne volle grootheit is, agt hy (p. 265.) dat hy dienen zou, om de Stamina en Apices te manieren. Dus, zeit hy, van de Graxadilla (of Paffie-bloem) , dat, be- vorens die opengaat, de Apices leunen op den Stilus, die dan overend-ftaet, en in drie takken verdeelt is, yder met een knop boven-aan ; dat deze drie ftyl-takken , als men den bloem @- pent, eer hy ’t zig van zelf doet, met een ftren- ge veêrkragt zig vlak - uit van -een verfpreiden, waer door dan de Apices zig ook komen om te buigen en nederwaarts te hangen. VII Van Jil DER PLANTGEWASSEN: E] | VIL Van ’t Stofzaed by den Vi fcus of Morrie-zakkemi En fchoon ’er Bloemen zyn „die ’t eene of ’t andere gewoone deel eener Bloeme miflen, eg= ter, zeit hy, p. 270, & 271. dat ’er geene plant is, die geen Apices heeft of eenig middel om het Stuif-zaed te bewaren: By den Viftus (of Mar ‚ rie-takken) wiens Pertanthium en Petala. on fcheidbaer vereent zyn, hebbende geen Calix, Piftillum nog Stamina, is het Stuifzaed in klei= ne bolletjes over de binnen zyde van de Petala (of bloem-bladen) verfpreid gelyk een geel poeder; dit Stuif-zaed ‚ryp zynde, word zwart, als wanneer die bloem afvalt, en ’t Stuif- zaed door den-wind verfpreid word, op dat het ko- “me, zeit hy ‚by de Embryons of Vrugtbeginfels, welke op andere byzondere planten van dat foort zig bevinden. > VIII. Wan *t Stuifzaed by de Boomen die Katteftaer= … des voortbrengen , en by’t Mannetje van (> den Dadelboom. Ook haelt onze Schryver (p.271.) uit Mr. Ray aen, dat by al de Boomen, die katteftaer- tjes voortbrengen „de bloflemtjes daarvan vroeg in ’t voorjaar bloeyen , en haer (tuifzaed ryp heb- ben, eer dat de daar van afitaande Embryons te zien zyn: dat het Wyfje van den Dadelboom AS ooit to Eerste BESCHOUWING nooit vrugt geeft, ’t en zy ’t Stuifzaed van ’£ Mannetje daer over verfpreid zy geweeft: zulks dat, wanneer de Egyptenaers dit verzuimen, het Wyfje of geene vrugt met al, of niet dan gebrekiyke of nooit ryp wordende vrugt zal geven. In zyn Aenhangfel p: 411, voegt hy hier ook by het Verhael van Boccone wegens den Dadelboom, by hem Piftacium Siculum ge= naemt, namelyk, dat, wanneer Mannetje en Wyfje ver van elkander ftaen, de bevrugtiging daervan aldus bevorderd word : Men wagt tot de Embryozs van ’t Wyfje beginnen te voor- fchyn te komen, dan neemt men een Tak van * Mannetje, dat eerft bloeit, geftelt in een vat met aerde, en befproeit met water, dit hangt men aen een Tak van ’t Wyfje, latende het al- daer tot dat de bloffems gebloeit, en de Apsces hun Stuifzaed afgefchud „en over den gantfchen boom met behulp van den wind verfpreid heb= ben ; waer nae dan de Vrugt begint te zwellen, Nog doet men dit ook op eene andere wyze, nemende de botten van de Man-bloeifems, en ftekende die in een lynwaed-beursje,ftrooyende daernae dit geele ftofzaed , wanneer het droog is, over den gantfchen Wyf- boom. De Land- luiden zyn gewoon dit experiment te beproeven met een weinig van dit ftuitzaed op de Vrugt- begintfels van de Wyfjes te (trooyen, wanneer _ ze kort daer nae die zien opzwellen: zynde ook geobferveert , dat wanneer ’ ftuif -zaad eerder afgefchud werd, alvorens de Wyf- boo- men hare botten beginnen te fchiesen, dat als dan de vrugt mislakt; hierom zyn de Landlui- den gewoon zig te voorzien van Gewone uif- DER PLANTGEWASSEN xr ftuif-bloeifems , om in zulk geval met over= ftrooying dit te gemoet te komen. Dog wan- neer 'er-overvloed van Man-en Wyf-boomen is, zyn ze 20 zorgvuldig wegens deze Man- bloffems niet, om dat de wind het ftuif- zaed dan mild genoeg verfpreid. In Srct/:en is men; zeit hy, zeer zorgvuldig in dit (tuk, om goeden voorraed van Man-bloflems te hebben,-en op takken, daer ’t vereifcht word, te (trooyen. Re en! IX. p Van de begunaemmaking der Vrugtzaden. Ten opzigte van de Impregnatie en bequaem= making der Vrugtzaden handelt de Schryver zeer in ’t breede van p: 280 tot omtrent. p: 326 toe. En hoewel hy ten dezen aenzien zeer is voor de noodzakelykheid van’ ftuif -zaed der Apices, egter wil hy gantfchelyk niet gedacht hebben, dat dit Stuitzaed door den weg van den Stilus, fchoon die hol is „na de Vrugtzaedka- mer zoude ingaen by de Vrugtzaden , nogte ook door de Port van de Vrugthuisjes tot in % vrugtzaed zoude weten in te dringen, alzo ’t geftel der bloemen gantfchelyk onbequaem daer toe is: dog hy acht (p: 299) dat het gefchied door eenige uitwafem-kragt of levendmakende uitvloeifels van ’t ftuif-zaed der Apsces by de Landplanten, of van het taeye balfamyke Lym- vogt der Apices by de Waterplanten. En, ten opzigte van de wonderlyke kragt der -Uitwafen mingen haelt hy (p: 30) by, hoe een klein deel zuer een groote menigte van Deeg sj eN fteekt ; Ee ri EERSTE BESCHOUWING fteekt; hoe een Greintje Muskus; bewaart zyn= de onder etlyké Ponden Styfsel-poeder ; aen 'e zelve een fterke reuk kan byzetten, en dit poe=- der weder aen een ander poeder „als ’t’er by ge- mengt word; terwyl aen den Muskus geen vers lies van gewigt te vermerken is: hoe de reuk van weinige Violetten een goede wyl in een Neusdoek blyft: hoede uitdampingen van fom- mige dieren , als die van Katten enz: (ommige menfchen doet bezwymen, terwyl andere daer niet van weten: hoe een greintje Laudanum te mets 25 fB bloed van een Menfch zoodanig kan aendoen, dat zyne Geeften bedaren ; en hy in ru{t rake , midden in eene razende en_ felle koortfe : hoe een drup Olie van Kaneel, Munt, of Auys , een groote menigte Suiker bedauwt, en de Lucht van een ruim vertrek vervult. Dus ook dunkt hem zeer merkwaardig te zyn de gefteltheid der Bloemen omtrent het byeenhouden van de Stuifzaden der Apices digt by de buitenwanden der Vrugt-huisjes. Hier toe meent hy (p: 281) dat by de Corona Imperialis byzonderlyk dienen de droppels taeye vogt bin- nen en boven aen de bekken holte vande bloem=_ bladen hangende, op dat het Stuifzaed der 4pices (die zo wonderkonftig aen hare ffamina han= gen, dat ze met den minften wind allerwegen omdraeyen ) ten tyde van ’ uitberften aen hare Lymigheid werde opgehouden, tot dat de uit= wafemkragt medegedeelt zy. En tot bevefti-_ ging van deze gedachten verhaelt by ook (p: 282) hoe Mr, Farrchild , denkende dat dit Lys mige Vogt van eenige dienft ware tot de Vruchtmaking , zonder te-weten waer in be- ftaende, DER PLANTGEWASSEN, 13 ftaende ‚tot beproeving daer van ‚dat Vogt quam af tedroogen, zo drae als het zig in de bekkenhol- te vertoonde,en bevond dat die bloem geen zaed of vrugt gaf; ’t welk onze Autbear toefchryft aen ’ gebrek van vogt omde Stuifzaden daar in te kunnen ophouden. Dus (zeit hy p: 256 en 287) is de Martagon of krul-lely, die mede neder= waerts hangt met ligtelyk-draeyende apices, aen den oorfpronk of voet der bladen allefints met een lym-vogt overtogen. Dus ook (zeit hy p: 285) heeft de Witte Lely aen de binnen zyde harer bladen eene lymigheit, als of ze met oly overftrekem ware: en de Orange lely, in plaets van dat, heeft veel verfpreide ‘haertjes van bin- nen , zonder welken het ftuifzaed, zeit hy, gevaar zou loopen van verloren te gaen ; van welke haertjes wederom de witte Lelyen niet voorzien zyn. Ende Tulpen, zeit hy p. 283. die wederom niet hangen ‚maer opgerecht {taen, hebben wel bekkentjes, dog meeftendeel ont- ledigt en uitgedroogt , en zyn zonder hairtjes van binnen, als hebbende des niet noodig, ver- mits de vallende regen en de eygene zwaerte de ftuif- bolletjes genoeg na de Vrugt-huisjes dry- ven kan. By den Convolvalus major merkt hy p-29o,aen, dat, om geïyken dien{t, onder by den voet van het enkele kelkvormige blad ‘s holletjes geplaetft zyn. en p:29t & 292. dat by de Oranje-bloeflems , vaornamelyk in de Maen- den Mey, Juny en July te obferveren is, dat, hoewel de Man-en Wyf-bloeflems , op. by- zondere Voetftallen op de zelfde takken zig vertoonen, hebbende de Wyf-bloeffems een bundel fFamina als ecn fcheede, geladen met apices “14 EERSTE BESCHOUWING apices rontom een vatten Stilus, {taande ophet Vrugtbeginfel in den Calix geplactft , en de Man-bloeffems hebbende verfpreide Stamina met hare Apices, zonder een St:/us en zonder een Embryo of Vrugtbeginfel, en meteen le-_ digen Calix, egter het geftel zoodanig is, dat het Stuif-zaed der apices zo van de Man-als Wyf-bloeifems moet nedervallen en vervangen worden by’t Embryo: tynde namelyk de Man-_ bloeifels rykelyker dan de Wyflyke, en hare Voetftallen fimalder, weeker , en brofler, zo dat ze met de minfte roering afvallen, en haar _ ftuifzaed gereedelyk by de Vrugt-bloeifems op- gevangen kan worden, terwyl in tegendeel de Voetftal van de vrugtbloffems zeer taey vaft zit : waer by de Schryver p: 293. eene opmer=_ “king voegt, dat, indien men by de Fruit- boor men, als Perfiken, Abrikozen „en andere Steen- vrugten, als mede Appelen, Peren, en Queen, &c. (by welken zig mede tweederley bloeifem_ vertoont, welk onderfcheid, zeit hy, p:- 293. zig ligtelyk laat onderkennen, na dat de Cakx | of bodem van den Bloflem zig of dik-vol of ledig vertoont , even bevorens het bloeyen) te_ veel Man-bloeflems bevind na rato van de wyfe_ Iyke, en dat eenige Jaren agter-een, dat men dan bedacht moet zyn op middelen „omde booe_ men vruchtbaerder te maken, door melting, fnoeying, of anderfints. È sl DER PLANTGEWASSEN. Îf er Seb den Hoe eencaalde Bed Aerde aen allerley byzonder Gewas zyn Voedzelvogt verfchaffen kan. ‚Van dit overwonderlyke en genoegfaem on= navorfchelyke Werk der Nature in de bevrug- túging der Zaden, gaet Mr. Blair over tot het „wonder-wyze beftier en onderhoud van den al- _wyzen Werkmeetter omtrent de Plant-groeying. dier toe brengt hy p: 341. vooreer{t in aenmer= ing, dat, op een zelfde bed aerde een hand- vol verfcheidene zaden gezaeit zynde, yder zyn byzonder gewas , onderfcheiden in geflacht, foort, fmaek, kragt. enz: voortbrengen zal; na mate van de onderfcheidene porien , fa- mên- weeffels, en vorming der zaden, om _ zulke of zulke deeltjes , die anders in de Lucht mooglyk. vervliegen zouden, by de Wortel- mondtjes in te laten ; en-_dat derhalven het zaed eftelt zynde in een welbereyden grond, op bequaine diepte in de aerde, en in behoorlyke ruimte tot het fchieten der Wortelvezels, flegts gevoegelyke Vogt en warmte behoeft om ver- der op te groeyen tot het gantfche famenftel van de Plant. ADLER | pe Van 2 Vrugtzaed en deszelfs Umbilicale v at. Ten andere vermeld hy (p: 342, 343, 344; & 345-) dat alle Vrugrzaden cen Uwmvilicael vat of Pe) EERSTE BESCHOUWING of Placenta hebben om haer te voeden van haer eerfte vorming af tot dat zy ryp zyn, ’t zy eene gemeene Placenta voor vele zaedtjes,of eene voor yder byzonder zaed. Dat het Melkagtig Sap ryke= Iyk opvloeyende in den Pedikel (of Voetftal), beneden de Capfula of ’t Hoofd by de Articula= Zie ontfangen word in een groote menigte van kleine gelykftreekfche pypjes, die, opklimmende langs de zyde van de Capfula, dat Sap ver= fpreiden in elk der onderfcheidene Placenta (of moederkoeken ) ; zynde deze Pypjes we- derom onderdeelt in een groot getal van nog dunder pypjes, welke zig regttreeks {trekken na de byzondere zaedtjes; zo dat het, zeit hy,lig= — telyk te begrypen is, dat het Zaed de Quizt- effentie (of het eel{te) van de ganfche plant is, vermits dus keurlyk afgefcheiden. Hoe fyn en teder moeten nu wel deze buisjes zyn,die door _ de pories van ’t zaed dringen, den Zaed-wortet — vormen, en verder de twee kleyne fyne zaed- blaedjes en den gemeenen rok? Hoe wonder- Iyk is de Voetrftal gevoegt aen het hoofd ? {chei- dende zig daar niet van af,‚bevorens al de zaden gevult zyn ; want defteel kan men ligter breken, dan de inleding tuffchen ’t hoofd en den Voect- ftal, eer de zaden ryp zyn: gaende dit net ge= « lyk -redig aen de Placezta’s in de dieren. Dog zo dra de Zaden ryp zyn geworden ‚verlaten ze _ haere Placenta, even gelyk een bloedzuiger af-_ valt van ’t velgat, dat hy gemaakt heeft, zodra hy vol gezogen is, of gelyk de Navel -(treng — van de meefte beeften, voornamelyk de Vier- voetige, van zelf afvalt, wanneer de vrugt ge- — boren is. Dit is nett te zien in breede zaden, welke DER PLANTGEWASSEN. 17 welke bezondere Placenta’s hebben ; dog zul= ken, als Erten, Boonen, enz: worden gevoed door een gemeenen ftreng , gaende van den Pe-, dikel tot het punt langs de houwe of peuluwe hebbende op yder afitand een klein uitzetzel tot de voeding van yder zaed. Deze Placenta is by een zekere lymigheid hangende aan ’t oog van. den Boon of Erte, uitfchietende twee foorten van vaten, ’t eene vat om de gemeene rokken te voeden, en het andere om het zaed te voeden, zynde dit laet{te vat-een: verlengt deel van de; Placenta ,°t-welk door den gemeenen rok. of. fehil doordringt by ’t foramen, en eindigt in’ punt van den Radikel , voerende van daar, het voedfel door de Liobben „of het tweedeelde Lichaem van ’t zaed ; terwyl, ’t gene overtol= lig is , wederkeert by de aderleiding tot de Plam centa. Hier uit kan men zien, zeit onze Áx= thear , de wonderbare Voorzienigheit en. Âl- macht vanden Schepper „in ’t verzorgen dat yder foort zoude zyn, als of het ware een Aeneen- fchakeling en vervolg van elkander : want in dezen deele is het zaed niet anders dan een af= gezondert deel of Bottje-van den Boom ,’t welk geformeert zynde by den Boom, een _wyl ge- voed word met hem, als of ’t ware Beez van zyn Been en Vleefch van zyn Vleefch, tot dat het verkryge een’ behoorlyke: grootte, en in ftaat zy om voedfel voor zig zelf te vinden, zynde voorzien met een mond. hk XII. Van de groeying der Zaden in de Aerde , tot de Lobben of Zaed-bladen boven dei grond komen. B De 18 EERSTE BESCHOUWING Dit zaedtje in den grond gelegt zynde,fterft, — (zeit Mr. Blair p. 346.) van een Zaedtje te zyn, en leeft om een Plant te worden; en dat zelfde vat, by welk het zyn voedfel kreeg van de Moederplant, dient nu om desgelyks het voed- fel-fap van de Aerde te trekken, vermits het punt van den Radikel niet anders is als ’t afge- — brokene mondtje van den Pedikel ofte Placenta — van de Moeder-plant. Als nu de Deeltjes — in het Zaed-plantje, door de onderaerdfche. broeying en warmte in beweging raken, word _ dit mondtje verwydert, en bequaem gemaekt _ om nieuwer Voedfel- deelen van de Aerde te — erlangen. Dit foramen of deze Opening is hier. — van een byzonder gebruik, want de Voedfel- — deelen hebbende vryen toegang tot den mond _ van den Radikel of Wortelpunt, en zynde een= | mael aen ’t vloeyen geraekt, zo volgt ligtelyk — Es % eene deeltje op ’t andere, tot dat ze raken — aen de verdubbeling van ’t Worteltje, alwaar _ de twee Liobben geformeert zyn ; en aldaer be- paelt zynde by den gemeenen rok van ’t zaed, — maken zy nieuwe Canaelen , by welke zy met _ grooter kracht wederom keeren, zynde gedue- _ rig gevolgt by een nieuwe toefchieting van deel- — tjes, waer door ze al verder en verder zig uit= ftrekken, makende nieuwe Vaten, by welken zy wederkeeren na ’t uiterfte van de Lobben; en dus telkens voortgaande en wederkeeren= _ de, (trekt eensdeels het Worteltje vzig uit, te mets twee of drie duim lang, en erbreed de Lobben zo ver van elkander, dat de buitenrok of fchil komt te berften en af te vallen ag us DER PLANTGEWASSEN,. 19 dus komen de Lobben of Zaedbladen zig vry uit te -breiden,en ’t hoofd boven den grond te verheffen. - / XIII. Van de verdere Groeying vant Zaed ‚tot dat het eene Plante werde. _Weyders (zeit hy p. 348. & 349.) dat het „Sap in den beginne eenigen tyd omloopt tuf- “ fchen ’ Worteltje.en de Lobben „ tot dat de deeltjes genoeg verdunt en bereid zyn onder het doorwandelen.door de byzondere Capillaria of Vezelbuisjes. Als dit nu verrigt is, gaet het Sap hiet meer, zeit hy, zydelings, maer regt opwaarts in het Cezter, gelyk de meeft ver- dunde deeltjes van alle Vogten doen, en traps= gewyze trekt het voort, en zet de, pluim uit, tot dat hare twee bladeren ten volle zyn uitge= „zet. Van nuaf,nu’t Sap regt opwaerts fchiet, en zyn vorigen gang verlaet, beginnen de Luob- ben of Zaed-bladen terftond af te vallen , zo „dra de Pluim is toegenomen , en kragtig ge= „worden. Zo dat nu de Circulatie vervolgt van «het Worteltje tot de Grondbladeren en Steel, “en van-daär weder tot het Worteltje ; waer door ze beiden toenemen; en „terwyl het Wor- teltje grooter word, vermeerderen de Mond- tjes voor de Voedfel-deelen. En pag. 350. & 351. meld;hy ; dat ’er dus door. de Mondtjes der Worteltjes toevoer en voorraed. komt van Voedfel- fap, om al de buisjes van de Plant-op te vullen ; en indien eenigen van die Voedfel- 2 deeltjes zo EersTE BESCHOUWING. deeltjes al te fyn zyn geworden voor de Poriës “van de zydeelen der buisjes om den aenwafch en groey der Plante te bevorderen , 20 vervlie- gen die in de Lucht; die ’er in paffen, blyven daer hangen, en die te grof zyn, keeren we der ,om byeen nader omloop bequaem gemaekt te worden. brb en, | Van de tweederhande Zelffrandigbeid der Plan — ten, als Hout-agtig, er Kruidagtig; en bare byzondere Groeying en Wortelimaking. Belangende de onderfcheidene Zelfftandigheid der Planten, zeit hy p. 352 , dat ze zyn of — Hout -of Kruid-agtig, en dat de laetften meeft — beftaan uit het Parenchyma (of Vleefchige), « en uit het Merg; hoewel ook fommigen geen — Merg hebben, maer hol van binnen zyn. Dit Vleefchagtige beftaet uit een zelfde Weeffel, van gelykftreekfche Buisjes, voorzien met byzondere breede opene vlakliggende of uitwaarts (trekken- de poriën, gelyk de fchil der Boomen; en is flegts bekleed met een zeer dunne uitgeftrekte vliezi- — ge zelfltandigheid van buiten , gelyk het opper= vliesje het menfchen-vel bedekt. By die van deze foort klimt het fap op in een groote vry- _ heid en overvloed , waar door ze gemeenlyk in een zelfde Saifoen hare bloey- en ryping-tyd _ hebben; waer na dat gantfche geftel, namelyk ftruik en blad, onmiddelyk fterft. Indien nu de Wortel, die hard en houtig word , in ’ zel einde DER PLANTGEWASSEN. 2 einde van’tSaifoen mede fterft;dan is’t een Jaer- plant, en kan niet dan by zaed worden voort geteelt. In-anderen vervalt wel (zeit hy p.353-) het Plantgeftél, dog de Wortel blyft levendig en vleefchig ; wordendedan een Durende Plant eso, en in de Herfit komen’er nieuwe tten ‚voor den dag; welke botten kloeker wordende by ’t formeren van nieuwe gelyk- ftreekfche pypjes , ter. oorzake van de aenhou- dende opklimming en weder- omloop van het. Sap nae en van den Wortel, aldus in ‘t voorjaer _de nieuwe Buisjes in ftaet ftellen om nieuwe uitfcheuten te doen; en die in ’t eerfte jaer {legts een Stam voedden, zullen ’er in ’t vol- gende jaer te mets twee , drie, of vier bedie- ren, Dog onder de Jaer-planten , zeit hy; hebben fommigen een vezeligen Wortel , en deze bereiden doorgaends zeer drae haren Steel, daer nae den Wortel , welke lang en dun zig zelf uittrekt tot twee, drie, of vier duim regt- nederwaerds: dan werpt die Wortel een groote menigte dunne Vezeltakjes fchuins rondtom uit, om van allerwegen Voedfel-deeltjes te verkry- gen, en na ’ hart toe te voeren; welke dan regtlireeks opklimmende zig {trekken na de weinige Grondbladeren 5} terwyl het overtollige wederkeert tot de formering van meer en meer Wortelvezeltjes. XV. Wan de Wortelmaking by de Planten. a Dus klimt en daelt het Sap (zeit hy p: 354-) 8 B 3 ge- 22 — EERSTE BESCHOUWING gedurende omtrent twee of drie Weken,nemen- _ de de Struikfteel ondertuflchen nog zeer weinig toe, zynde de grootfte Voorraed geweeft voor de Wortelvezels. En dus worden in de Plant- groeyingen allereerft de Voedfel-buisjes met hare vervangvaetjes geformeert , terwyl de Grond-bladen in dit geval flegts dienen voor omloop-vaetjes tot Verdunning en bereiding der Vogten. Even gelyk by den Zonnebloem, hebbende een Zaedtje van omtrent twee derde grein gewigts ‚in den tydt van omtrent 2 maen- den, terwyl de Wortel-deelen en haere Vezel- ftruiken rykelyk in den grond fchieten, en ’er voorbereiding gemaakt word om al meer en meerder fap te konnen ontfangen , niet boven vier of zes bladen boven den grond zig ver- „oonen. XVL Van de Wortelmaking by de Faerlykfche Vleefchige ortets. Dog nog anders (zeit Mr. Blair p. 356.) fchynt het geval te zyn by de Vleefchige w tels , die men Jaerlykfche noemt, hoewel ze doorgaands tweejarig zyn, vermits het eene Zomergety tot groeying van den Wortel (trekt, enhet tweede tot volmaking van het zaed , waer nae zy (terven ; uitgenomen fommigen, gelyk de Radys, die in één Zomergety beyde Wortel en Zaed voortbrengen: Want deze Vleefchige Wortels doen byna al haer werking om eerft den Wortel te formeren, fchietende alleen!yk eenige or- 8 # DER PLANTGEWASSEN. 23, eenige grond-blaedjes uit ten dienfte van den Omloop van ’t Sap : welke groey-wyze de Schryver aldus zig verbeeld. Het punt van ’t Worteltje vry wyd zynde geworden, en be- quaem voor een groot deel Sap, zo zouden de fyníte deeltjes daer van, regtftreeks opgaênde, ftrekken tot voedfel van de oppervlakte, ter- wyl de groflte en waterigfte zydelings fchoten, en ’% vleefchige van ‚den Wortel vormen : de Voedfel-buisjes zouden in haar opklimmen een boog maken, en inwaerds gekromt zynde we- derom afdalen, zonder tot aen de oppervlakte te reilen ; dog, na twee of drie omloopen ,zou=- den de fynfte daar van in de gelykftreekfche Buisjes na de oppervlakte verder medegevoert worden. Dus is het generalyk , zeit hy, by de Knol-rapen , dat de grootfte knollen de kleinfte Lof-kroon hebben; zynde ook daar by (regt anders ais by de meeften van de andere Vlee- fchige Wortels) het Vleefchige fponcieufch, minder fubtiel, en wâterig, en de fchil van een vafter Weeffel en heetter van fmaek. En tet gelegentheid dat de gedachten op de Raep valt, zo voegt hy p. 357. hier by den zeer aenmerke- Iyen aenwafch van een Knol, volgens ’t opge- ven van Dr. Desaguliers aen de Koninklyke $o- cteteit, behelzende,dat in zes weken tyd, van | 2 July 1702 tot 12 Aug. van een enkel zaedtje een Knol quam van twee pond en 14 on- cen ‚ en dat volgens deszelfs rekening.een ‚dezer zaden was toegenomen tot 6716ca mael zyn eigen gewigt in 6 weken ; en ’ gene nog merkelyk ki loopt, dat een Aap ere 24 Eerste BESCHOUWING dere:Knol op 21 O&tob. uitgetrokken , * tien _ en een half pond woeg. XVII. Wan de Wortelmaking by de Tweejaerige Planten. Voorders, zeit hy p. 353, zyn ’er ook an» dere tweejarige Planten , welken eerft het Loof formeren. tot zyn volle lengte eer de Wortel veel aenwafcht: Dus gefchied het by de Uyens of Ajuin; waerom ook de Hoveniers gewoon= Iyk het pypige Loof nedertrappen , om den Groey van den Ajuin te bevorderen. Bydezen heeft wederom het Sap een byzondere circulatie in den wortel of Bol, behalven die welke ge- meen is aen Wortel en Plant te gelyk 5; want _ yder van de Zy-fchilfers, waer uit de Ajuin-bol beftaet, heeft zyne bezondere buisjes, die men zelf met het oog onderfcheiden kan ,in welken het Sap, dat eigen is voor de fchilfers, op-en _ af -klimt : hoewel de Autheur niet ontkennen — wil, dat er ook moogelyk vezel-pypjes tuf- EEE ARES EA een fchen de Schillen zyn ‚waer door ’t fap van de \ eene — N Zulk een Zwaerte. van een Raep zal menig mogelyk zeer vreemd en als onge- looflyk voorkomen „ ge- Iyk ’t ook my weleer zo toefcheen, dog nu kan ik met velen getuigen, dat we voorleden Jaer Ao. 1726. door geftoofde {nippels van een enkele Raep van ruim 8. pond , welke uirnemend _ vaft van flof, fchoon van fmaek, en hier te lande uit Duitfch - zaed gewonnen was, met ons veertienen behoorr « Iyk vooreen Voorgerecht ge- fpyzigt zyn. DER -PLANTGEWASSEN, 2$ eene fchil inde andere mogt geraken „en eindes 1yk opklimmen na de plant zelf. XVIII. Ver. abn e van den Omloop der Plani fa Eb as van't Bioed in den Menfch. in vit Aldus vergelykt Mr. Blair (p. 359.) den Omloop van % Sap in de Deelen van eene Plant met den „Bloeds-omloop in fommige deelen van ’ menfchelyke-Lichaem. Dus, zeit hy, maekt in het Hart het bloed in den Kroon-flag» ader een korten omloop in zyn Vleefchig deel, en keert weder by den Ader van dien zelfden naem. In ’t Abdomen ontlaften zig de Slag-ade- ren van den grooten Darm (Goluz) en ’t Darm- fcheidel Cof Mefenterium). in den Poort -ader (of Pena porta), loopende het bloed van daer agter by den Hollen-ader wederom in het Hart, De Tuflchen-ribbige Slag-aderen in de Borft ontlalten zig in de aderen van den zelfden naem, welke wederom ’ bloed by den paer- gien” ader (of Vena azygos) na ’t Harte zen= en. = KIK: Kat % Vogtfpillen by Uitwafeming. Wyders wil hy aengemerkt hebben, dat de Wortelen „ vermits in -den grond liggende, weinig {pillen by uitwafeming ‚ en dat de Plan- tzn-boven: den grond mogelyk meer als de B helfte 46 EERSTE BESCHOUWING helfte van hare omloop- of Voedfel- deelen by uitwafeming in de Lucht quyt raken : hier toe verhaelt hy p. 360 & 361. een Experiment met een Tabaks-plant , welke uit den grond getrok- ken zynde in zyn volle kragt, als ’t bloeyen over was en (ommige van de huisjes vol zaed waren, hoog bevonden wierd negen voet, en zwaer zes en een vierde pond: deze geplaetft zynde onder fommige Planten, daer de zonne- firalen den wortel niet konden raken , woeg, verflenft hing, flegts drie en drie vierde pond, en had alzoo 2! pond verloren : Waer uit de onzigtbare Transfpiratie, 1o wel by de Planten als by de Dieren beveftigt word. Dat nu de Poriën van fommige Planten opender, en van fommigen meer gefloten zyn, als mede dat de eene of andere Plant min of meer vlugge Sappen heeft, kan tot oplofling verftrekken van fom- mige Verfchynfels, XX. Van de byzondere Vogtfcheiaingen tot Schil, Hout, Pit, Bladen, Bloemen, Vrugt, en Zaed. Ook verdient het zyne opmerking , ’t gene Nr. Blair p. 363. aenhaelt, namelyk , dat gelyk van eenerhande enkel voedfel (als Water en Gras voor een Os, Koe, Paerd enz.) in het dier geformeert word Vel, Vleefch, Been, Kraek -been, Vliezen, Bloedvaten, Zenuwen, &ûz, alzo mede uit dezelfde Aerde in gen zelf= den « x nae verloop van 72 ueren,als wanneer het loof _ DER PLANTGEWASSEN. 27 len Boom geformeert kan worden Schil ‚Hour, Pit, Bladen, Bloemen , Vrugt, en Zaed, door de byzondere Affcheidingen in de byzon- dere Vaten. , * XXL. Hare) __ Alle Boomen, zeit hy verder p. 37t, zyn ra ten opzichte van derzelver Wortel, Tronk, en Takken; dog hebben ook eene by- zöndere Jaer-groeying, terwyl, in ’t Zomer- faizoen, Lof, Bloem, en Vrugten zig vertoo- nen ;’t gene alles doorgaends in den Herflt we- derom afvalt ; hoewel ook fommig foort hare bladeren nooit zoo gelyk ftrooyen, datde boom naekt werd , maer wel trapsgewyze, als ’er weder nieuw Loof uitfchiet, welk foort men altyd- groene Boomen noemt. ze XXII. die ee Van de byzondere Faer-groeying. Van de Baftgroeying van ges Boom, {Ten opzichte van de Deélén der Boomen, zeit Mr. Blair p. 372, dat de Baft van den Boom te famengeftelt is ten deele uit kleine Blaesjes ineengetroft; dat, als de Plant groeit, de Baft droogt en de blaesjes verdwynen ; dat onder deze Blaesjes gelykftreeks gemengt zyn eenige houtdgtige fibers of Buisjes ; dat het Vleefchige van den Baft, beftaende uit onrally- _ keen velerhande Blaesjes aeneengetroft, mee- ge ftendeel 28 EERSTE BESCHOUWING ftendeel geftelt is na den binnekant, hebbende werfcheidene foort, van Vogten in zig: en p. „ dat hare Fibers, net-agtig onder een gewe- ven „de gelyk(treek{che fibers van de Jaerlyk= fche aenvoegfels of toelage in hare plaets bewa- ren: en dat het verfchil tuffchen Balt en Hout voornamelyk beftaet in de losheid van Weeffel, en in de tuflchenfchietende uitwerp-leiders voor de uitwafeming by den een, en in de Ge- flotenheid der Gelykftreekfche Fibers by den an- der. En, p. 375, dat de Baft ook zyne eigene Vaten heeft voor zyn eigen Voedfel, of gemeen voor ’t voedfel van de Jaerlykfche Toelage; en ’t zelfde Sap, ’t welk voormaels Blad, Bloem, en Vrugt bevorderde , verftrekt in ’ Winterfaïzoen om Balt en Hout te doen aen- waflchen, en om, by menigvuldig omloopen, te beter verdunt en bereid te zyn tot uitfchie- ting van een nieuw Jaer-gewafch in ’t volgende „Saizoen. DN XXIII. Van ’t Hout van den Boom, Het Hout van den Boom, zeit hy, voorna- melyk te beftaen uit een Jaerlykfche toevoeging van gelyk-ftreekfche holle Buisjes tot den op-en af-klim van het Sap; en p. 376; dat de Verhooging van den Boom ontfpruit uit de Lent-of Herfft -fcheuten ; en dat de Jaerlyk- fche toelaeg of krings-aenwafch der gelyk- ftreek{che Buisjes (waar door de dikte toe- neemt) geformeert word gedurende de Winter- en DER PLANTGEWASSEN, Ie en Zomer-Solflitien: 10 dat ’ér, het gantfthe jaer door, werk genoeg is om den Omloop der Sappen te onderhouden, en geen tyd voor der zelver Stilftand: zulks dat van de Sap- deel- tjes, die by de Wortelmondtjes ontfatigen zyn tot voedfel van Bat en Houtenz: het overtol- lige, of uitgezonden word by den Baft, of in de Píts-Holtens fchiet, of by de Ader-buisjes tot den Wortel wederkeert, wordende alzo de gant{che omloop vervordert. XXIV. Van het Pit. Het Pit merkt hy flegts aen als een afleefél of een Secreet-vat voor de overtollige uitwerp- deelen, die onbequaem voor den omloop zig bevinden : gelyk ook „terwyl Baften Hout jaer= Iyks ‘dikker worden , het Pit integendeel ver= dunt „ zulks dat het metter tyd als indroogt. In de eerfte Jaren, zeit hy, beftaet het Pit uit kleine doorfchynende Bel -agtige Samenvoeg= fels gelyk het fchuym van eenig Vogt. XXV. os Van de Uitbottingen of Knoppen. Ter aanzien van de Uitbottingen en Tak- fcheuten, zeit Mr. Blair, p: 377, dat, gelyk de Zaden het eer(te beginfel der gant{che Plan- te vervatten , alzoo mede de Uitbottingen of Knoppen de eerfte Liniamenten eN oms 30 Eerste BESCHOUWING fommige deelen: Dat ’er driederhande Botten zyn, (1) die voor ’t Hout, (2) die voor den Blof- „fem „en (3) die voor het Loof of de Bladen: Die „voor het Hout, zeithy ‚p: 378 zyn gemeenlyk aan de T'oppunten, of fomtyds aen de zyden van de fcheut van’t laatfte Jaer ,byzonderlyk aen ’tbene= „den-deel , wanneer zy met de bladen beurtwyzig geplaetst ítaan; dog indien zy by tuflen-w ydrens of in paren geftelt zyn ‚dan vind men de Houtbotten altoosaen de T'oppunten, als een flot voor het verder groeyen in dat Saifoeri. Alsde fcheut fterk is,en in een goeden grond ftaet, zo zullen íom- tyds twee of meer van deze Hout-botten door- fchieten,en te mets ook de Blader -botten tot Hout-botten overgaen. De Bloflem-botten ftaen meeften-tyd aen‚’t onderdeel van de laetst-jaer- fche fcheut , of vandie van ’tjaerte voren; want de Hoveniers willen,dat ze gemeenlyk twee Jaren tot hare formering noodig hebben, De Blader-bot- ten komen voort uitde vleugelsder Bladeren aen den,V oet van de Blad-íteel van ’t laettte Jaer. XX Vv ) Van de Tak-fcheuten. Sommige Boomen fchieten in een Zomer fai- zoen flegts eenerhande T'akfcheute, als de Per- fik enz. dog gemeenlyk (zeit hy p: 379 ) fchie- tenze tweederhande , namelyk Voor-en- Naet= jaers-fcheuten. De Voorjaarfche nemen toe van Jazdary tot in ’t einde van Mey of begin van Jury, en houden dan op. Elke fcheut heeft ook driederhande /ubftantie, als een Baft, y die Der PLANTGEWASSEN. Ed Û k \ _ die zeer dun is, een Legfel van Hout-fibers, eneen Pit; welk laetfte by fommigen, als den … Vlierboom; het grootfte deel uitmaekt. Als de Scheuten vol-zet zyn, hebben de Hout-fibers __ van den Boom, zo by den {tam als Takken, ook een geringen toezet gekregen; de Schik is ook proportioneel gedikt, dog de Pits-ruim: te is ingedrongen ; en als dan is het, dat de Wortelvezels op nieuws”beginnen uit te fchie- ten : als dan is ’t ook dat fommige Botten voor % volgende Jaer geformeert worden. In den Maend van July word de bereyding ge= maekt voor de tweede. Witfcheuten , geduren- de welken tyd men (volgens ’ berigt vanden zeerervarenen Hovenier Mr: 7h. Farrchild)1o _fecuerlyk eenen Boom verplanten kan, alsrin den Winter, mits bewarende den Wortel voor de Luacht en ’t opdroogen. In ’t begin van July; zeit hy p: 380, beginnen de Herfst-botten-uit te fchieten , terwyl de Wortelsvezels ophouden van groeyen :. ondertuffchen lengen de. Herfst= fcheuten „en Vrugt en’ Zaed word srypy beginnende Baft en ‚Hout genoegfaem ‘nieu te dikken voor heteinde van September 3 wanneer Vrugt en Bladeren beginnen af te-val- len ;‚na ’t welke. wederom de Wortels-een nieuwen, toezet van Wortelrvezels. bekomen. _ Deze afval van Vrugt en-bladeren „ {trekkende tot de beter wederkeering van’t Sap nade Wor- tels, ten dienfte van ’t Vegetative (of Groei- leven) is hier zo min vreemd te dunken, als by die van fommige Dieren :de Meefte fchilfer= vilfchen verwiffelen Jaerlyks hare fchobben, waer van zein ’teene Saifoen,fcherp en ruig , en in 32 BersreBescHoùwiNé ’ andere zeer glad zyn. De Kruip-dieren, als de Slangen, leggen haer vel af, en-de meefte Vogels hare Veders; de Harten en Ree-bok- ken hare Horens: en „zeit hy, zo men ’ ob- ferveren wil ,de Menfchen-haren op het-Hoofd dueren niet boven twee jaren , en zelden zo lang; voornamelyk by jonge Perfonen. XXVII Van de Bladen. | „De Bladen, zeit hy p: 38r. fchieten’ beurt= wyzig of gepaert uit, en zyn nict alleen tot Gieraed, maer ook noodig tot befchaduwing vande Vrugt, want byaldien by ongeluk de Bladen van de wormen afgeknaegt of van de blikfem- vlammen verbrand zyn, zo valt de Vrugtaf, of, zo zeal ryp word; is ze droog en fap-loos; en daerenboven fchynen de bladen ook dienftig te zyn tot ryping en verdunning van ’t Sap voor de Vrugt en ’t Zaed in ’t Zo- merfaïizoen „door hare menigvuldige omloopen ; zynde dus ook met-een bequamer voor de fzb- flantie van ’t Hout en den Baft in ’t Winter- faifoen, wanneer de Poriën en Buisjes; veren= gert-zynde, de grover fappen niet zo wel zou- den konnen door-of in=laten. | XXVIII. Van de Wyngaerd-botten. , En, fchoon by de-meefte Boomen en a en eens: DER PLANTGEWASSEN. 33 _ ken de bloeifems gemeenlyk geformeert „wors den in Botten van een of twee jaer oud „ egter;, zeit hy p: 382 ‚geeft de Wyngaerd zyne Vrugt- botten aen zyne Voor-jaers- en te mets ook aen de, Naejaers-fcheuten van ’t zelfde jaer. De Botten op de Voorjaer-fcheuten zyn vol- vormt-in den vorigen maend July. Dat ook wel in een zelfde Jaer de Botten en daer uit voortkomende Loten kunnen geformeert. wor= den, kan men, zeit hy „ daer uit opmaken, dat fommige W yngaerdeniers den Wyngaerd jaer= lyks tot op den grond toe affnyden , op dat niet het fap ‚dat ’s winters- door den gant{chen Boom zoude omloopen, te zwak werken zou aen den, Wortel, De: Poriëg van de Vezel- moudtjes der Wyngaerd - wortels, en de Buis- jes van daêr opgaende, zeit. hy, zyn 20 wyd, dat ,indjen.men in ’t Voorjaer een rank dwers affnyd „en daar op een ‚glazene pyp zodanig paft, dat ’er geen uitvloeyend fap van verfpil- Jen kan, men daeglyks ‚na -mate van de min of meerder hitte , het fap zal zien -ryzen en ‚ dalen. Bidet use LNRAKst ej Van de In-enting en Inoculatie, Ten opzichte van de In-enting, die gemeen- lyk in de Maenden February, Maert, en April gefchied, wil hy ‚p. 393. dat ‚onder het inlyven van het Ent-fcheutje in den Ent=tak, het Sap _ eerft uitvloeit tot by den ingekerfden Stomp, en aldaer een Gallus hagen ‚ tot dat het zee 34 EERSTE BESCHOUWING fap zyne opening en weg vind in de buisjes van het Ent-fcheutje. En ten opzichte van de Zx- oculatie , die gemeenlyk in ’ laettte van Juzy of in ’t begin van July gefchied, wil hy aenge- merkt hebben, dat, by het in-oogen van een Bont-blads-bottje in een Effen blads (tam, bin- nen weinige jaren de Bont-geftreeptheid zig verfpreiden zal over den gantfchen Stam, bo- _ ven en beneden de in=ooging, (trekkende dit tot geen gering bewys van den Oxzloop van ’t Boom-fap.. Dit, zeit hy, zoude eerlt geob- ferveert zyn by Mr. Wats te Kenfington, om- trent 18. Jaren geleden , en federt.g Jaren by Mr. Fairchild, als mede federt eenige Jaren by Mr.Bradly, hoewel Mr. Laurence voorgeeft het allereer{t gevonden te hebben. Hier toe verhaelt onze Schryver. (p- 384. 385, & 386. ) twee zeer merkwaerdige Experimenten; het eene gedaen by Mr. Eairchild Ao. 1717, in Ju- ly, genomen by een Jasmynboomtje met efte- ne bladen, zynde oud en vry hoog, beftaande uit twee tronken uit den wortel opryzende, die aen den grond, daer ze beiden onder de aerde bedekt lagen, omtrent een voet van-één ver- fpreid waren. Hy in-oculeerde een Bont-blads- bottje in een dezer Stronken, welke vier voet. hoog was: Voorleden jaer (zynde toen Ae 1719) fchoten ’er eenige fcheuten uit, die fraey bont waren, en ’t jaer daeraen quam ’er ook eenige bontigheid op dè bladen van den anderen tronk, die boven de zes voeten hoog was ; waer uit op te maeken is, zeït hy, dat niet alleen het Sap op-en af- klimt in een zelfden tronk „maer ook door de gant{che Plant in een geen a an DER PLANTGEWASSEN. 35 ftand zig verfpreid 5 zulks'dat sin dat Jaer zig bontigheid vertoonde op bladen; die ‚niet min- der dan twaelf voeten afftonden van die plaecs daer ’ bottje ingelyft was: :En vermits het in= gelyfde Takje zyne byzondere Sap-fcheiding in zyne buisjes heeft, zo word altyd (’t gene aen- merkelyk is) de Vrugt van den zelfden aert als xt Ent of zyne Moederftam; en veraert nooit, dog verbetert wel in fynheid: van Vrugt- fmaek ; terwyl nogtans de be-ente (tronk. wel deel neemt van den aert van ’t Entje of in- geoogde ; by. ’t omloopen: van het Sap; gelyk in ’t bovengemelde geval vande bont -verfprei- ding over den gantfchen Boom: Het tweede- Experiment of geval „t gene by Mr. Bridgiman, Hovenier tot. Hertford „ gebeurt is, is niet min=:, der merkwaerdig ; want als deze een Bont E- glentier-takje inlyfde op een Hulft, zo ftierf het inlyffel ‚dog de bontigheid verfpreide zig daer nae nederwaerts aen den zelfden I'ronk.- XxX. nd Van de Omkerving: xr gene onze Autheur-(p-386. & 387) be= langende de Circumcifre (of Omkerving) ver- haelt, is mede zeer aenmerkelyk , namelyk dat Mr. Fairchild ‚hebbende in zyn tuin eenen Ley- Peereboom aen een Muer,gedeelt in drie Hoofd- tronken, Ao 1717, in den maend Mey of kort te vorên, op twee plaetfen , omtrent drie duim van-één, yder tronk omkorf, en den haft tuf= fchen de inkerving EAN tot vry nackt op sf 2 er 36 EERSTE BESCHOUWING het hout. Inden volgenden September 7wol de fchil of baft boven de inkerving vry wat op. ’T' volgende Jaer bragt egter de Boom rykelyk vruchten voort; Maer zo lang de fchil nog vaa elkander gefcheiden bleef , quamen ’er geene Hout-fcheuten, fchoon wel rykelyk Bloffem en Blader-botten 5 zo dat het Sap, dat te voren de hout=fcheuten voedde, nu gefpilt wierd aen den Bloffem en de Vrugt- botten. Niet lang daer nae begonnen de Asbers van den Baft zich uit te ftrekken, en aen de zyde nae den muer toe van boven en van onderen aen de twee zyd-takken te vereenen, en federt bragten ze minder Vrug- ten voort,en begonnen wederom Hout =fcheu= ten te maken ; dog by den middelften Hoofd- tak bleef de baft nog ongefloten, en deze vol- herdde in ’t rykelyk vrugt-geven ‚zonder Hout- fcheuten te maken, terwyl hy ook eerder in ’ voorjaer bloeide , en-wederom omtrent drie ‘weken vroeger zyne bladen ftrooide. Van 't begin van September ‚na ’t zetten van de Herfft- ícheuten zag men klaerlyk de aenwinnende kringbanding van den Baft by een nieuwe zjvel- ling van ’t bovendeel boven de inkerving. Bene- dende Inkerving was de tak flegts vier duim in ’c rond en boven de Inkerving wel Zes duim. Wel- kezwellingin dien Tak „zeit hy p.388. klaerlyk aenwyft , hoe het Sap, gefteurt zynde in zyne mederdaling, onmiddelyk wederom wandelt na den Top; als mede dat de Circulatie zo wel onderhouden word by ’t ingekerfde deel als by den Wortel , en dat de jaerlykfche aen- wafch , by een: ongewoon geval , zo wel ge= voed kan worden by de Hout-als by de Bafte fibers: | | DER PLANTGEWASSEN. 37 5 fbers: want indien in dit geval.het fap niet by de Hout-deelen ware opgeklommen geweeft, het zoude zo overvloedig niet wedergekeert zyn by den-Baft, byzonderlyk nae zo zeer ge- fpilt te zyn aen fruit en bladen, behalven ’t ge« __ne by de onzigtbare uitwaferning verloren gaet. Dit Experiment alleen, zeit Mr. Blair, is bee: quaem om ’t gefchil te befliflen, of de Jaerlyk- fche Aenwafch gevoed werd by het Hout of by den Baft. En, als men ’t geval van de bonte __ Jasmin met-een overweegt, zo leert. het ook, dat Baft en Hout geen byzonderen,maer een ge- „meenen omloop van Sap hebben : waat indjen het getingareerde Sap ‚vier voet afgezakt ,door= gaet onder den Grond door den Wortel tot een andren Tak of Tronk, en daer mede opklimt, niet alleen zes Voet hoog, maer. zig ook op de bladen vertoont van fommige takken van dien ftronk, die om-en=by twee of drie voet waren uitgefchoten (waer van de Authear zegt Ooggetuige geweeft tezyn );en indien ’t zelfde by anderen op twintig onderfcheidene Jasmyn= planten geobferveert is geweeft , gelyk. Mr, Bradly verhaalt „ zo word, zegt onze Schryver; alle twyffeling verdreven, of het Sap een. ge- meene en vrye Circulatie hebbe daor ’t gant: fehe Lichaem van de Plant „ even gelyk het Bloed by de Dieren. Dus ook, zeit hy p. 389, rhaelt Mr. Parent van een. Olmboom, die, van den Wortel af tot de Takken. toe berooft zynde van Baft, egter bladen voortbracht, en van’ andere vier Olmen in den Fuin van Lw- xemburg , die , fchoonze vry naekt geftroopt ‘Waren van een weinig boven den grond, tot ® viy 23 EERSTE BESCHOUWING vry hoog in den tronk, en fchoonseen van de vier gantfch-en=al geen baft-had „égter.nog vier of vyf jaer leefden, en bloem en doof uitfcho- ten; en van den Platanus ‚dat die,„-van zyne fchil berooft zynde, in ’t kort met een nieuwen: Batt bekleed raakte „even gelyk de flang een nieuw vel krygt. ao > DN x XXXL / hee Van de Gemeenfchap tuf]chen Hout en Baft. Le k Uit het voorverhaelde befluit dan de Schryver; dat Hout en Baft wel gevoed worden elk by zyne eigene Buisjes , dog dat de jaerlykfche Aenwafch bedient word by Buisjes welke aen beiden gemeen zyn; agtende, dat de Pit geen eigene Vaten voor zyn Voedfel heeft , maer flegts een Aflegfel is van eenige deeltjes, voor- paemelyk in ’t begin der Stam-of‘Tak-groeyin- gen; hoewel’er ook , by een ongewoone uit- berfting, zeit hy , zulk een Gemeenfchap tuf fchen Hout, en Pit, en Baft is, dat de een het gebrek van den anderen gereedelyk vervullen ‚kan. En Mr. Fairchild, zeit hy, bericht ook, dat, indien de omkerving op den T'ronk een weinig boven den grond gedaen werde, eer hy eenigen Zy=tak gefchoten hebbe, dat de Boom dan zou {terven, dog zo hy flegts een Takjê gemaekt hadde van een vinger of Duim groot, dat ny behouden zal blyven : En in zyn Aen- hangfel p. 413. voegt hy daer by, dat, indien de omgekurvene Affchilling flegts een duim wyd genomen werde in den Maend Mes aks an k | 5. DER PLANTGEWASSEN.” _ 39 dan omtrent het einde van Auguffus. de Batt _ weder nederwaerds aengroeyen zal en zig laf- fchen aen-’t onderdeel van de Omkerving ; in welk geval in ’t naefte jaer weder houtícheuten gemaekt zullen worden ; dog zoo nogtans, dat de meerder Vrugtmaking blyft aenhouden tot dat de-gantfche scifie weder met baft vervult zy; maer, indien by ’t inkerven de baft drie of vier duim lang wierd uitgenomen, dat die dan zo schie niet weder te famen zal groeyen… Mr. Fairchild, zeit hy, deed nog een ander ex= __periment, nemende twee jonge Peereboomen ineen zelfden grond, en van een zelfde groe- ying: hy topte of fnoeide den eenen in Septem- ber, affnoeyende zo wel eenige Voorjaer-als Herflt-fcheuten van dat jaer ; den anderen deed hy ’t in ’t volgende Voorjaer; welke Laetfte langer fcheuten maekte, dan die in den Herf{t om was; om dat, zegt onze Schryver „het ap, in den Herflt een anderen loop nemende tot voedfel van den Bat en Wortel, zo gereed niet regtftreeks kon opklimmen by den eerften, dan wel by den laetften , daer de Sapvloeying niet gediverteert was. 3 N * XXXII, Wan de Sappen tot Voedfel der Gewaffen. „Wegens de Sappen of Stoffen tot Voedfel der Gewaflen , zeit Mr. Blair p. 391 „Dat ze zyn een Samenloop van ongelykaerdige dees len. En-dat, alhoewel de Aerde wel voor-. zien is van ’t meelte dier deeltjes , zv echter. GO in %. 49 EERSTE BESCHOUWING in ’t Water of in de-Lucht zynde, zo ze by den gemeenen weg, pamelyk-by de Vezel- mondjes der Wortels infchieten, het famen- geftel van de Plant ook vervorderen kunnen; en p. 392. dat volgens de Proeven van Dr. Woodward, niet het Water, maer de vermengde Droetfem-deeltjes tot Voedfel van dePlant ver- ftrekken ; en dat het Water, fchoon dienftig tot opvoering en invoeging der V oedfel-deelen, egter zo min bequaem te agten is tot Voedfel, als een Menfch kan gezeit worden gevoed te worden by ’t enkel drinken van een groote menigte fchrael water. Als mede, p. 393. dat ook , alhoewel in de Lucht vele bequame Voedfel-deelen mogen hangen, die by hare ftryking of nedervalling als ’t regent, op de Aerde, en van daer in de plant geraken, hy zig nogtans niet verbeelden kan, hoe een Plant van de Lugtdeelen enkelyk door de Poriën vandes _ Booms bovengrondfche deelen gevoed zoude worden : Waerom hy liever een andere dient toefchryfì aen die Vaten welke by Malpighi de Trachee (of Longepypjes) en by Dr. Grew de Lugtvaetjes genoemt worden : als zynde zynes achtens, (volgens p. 394. & 395.) liever uit- wafeming-mondjes, volgens * voorverhaelde groote verlies by de uitgetrokkene T'abaks-plant, zynde geweeft ruim een derde van zyn gantfche gewigtin drie dagen tyd, namelyk van Zes en een VierdePond twee eneen half pond: beveftigende zulks nog met een andere T'abaks-plant uit den zelfden grond, wegende vier en een vierde pond, welke eene week lang in Water flaende, gerder toenam als verloor, blyvende fris, vers fprei. KE Ke DER PLANTGEWASSEN 4 _ fpreidende zyn Bloem, en vullende zyn Zaed. __Men bevind ook „zeit hy, dat een Plant, uit den grond getrokken zynde, eerft aen den Bloem, dan aen de bladen, dan aen den Steel en Batt, en eindeling aen het gantfche Hout verfchrom= pelten opdroogt ; en meent hy daer uit te konnen befluiten dat al de Lucht-portèr in de Plant zyn om’t Vogt uit te werpen , en niet om iets in te laten: hoewel hy p. 396. wel toeftaet , dat de Lucht aen de Plante dienft doet, even gelyk de’ Lucht aen ’t Levendige’ Gedierte noodig is; meenende ook dat reeds nu ter tyd overtuiglyk’ bewezen is „dat by onze Ademhaling de Lucht= deeltjes geene vermenging krygen onder ’t Bloed zelf, maer (door hare verkoeling) de bloedbolle- ‘tjes vafter en fteviger en ‘beter gefchikt maken door % aendrukken tegen de Zyd- wanden der _ Bloed-vaerjesin deLionge.Dus wil hy ook p.397, dat een “zachte warme Lucht de Portër- der Planten openen, en derzelver groey en transpi- ratie bevorderen kan, gelyk in tegendeel een al te koele Wind en Luacht alles kan verftoppen, - „de noodige uitwerping verhinderen, en de te- dere Bottjes in ’t voorjaer doen (terven: gelyk ook een al te groote hitte in kachelftoven eene Plant zodanig kan uittrekken en openen , dat de min(te koelte, die ’er bykomt, de Plant in ge- vaer brengt van verloren te gaen. Wb XX KTI Van de Sappige Uitlandfe Planten , als de Aloë €Fe. die lang in de Lucht hangende, ‚ konnen leeven; Gs In’t 43 Eerste BESCHOUWING In ’ befchouwen van de Sappige Planten’, federt veertig Jaren herwaerts zo rykelyk in Europa overgebracht, en welken men onder- ftelt of voorgeeft als by de Lucht te konnen leven, dog liever gezeit mogen werden zulks te kunnen by Water, zo bekent de Schryver p. 398, wel niet genoeg haer geftél onderzocht te hebben, om al de Phenomena (of Verfchyn- fels) op te loffen, dog te meenen ,.dat, by de befchouwing van een Aloë en haer geftél , het niet moeilyk is om eenige Verfchynfelen te ontvouwen , die tot derzelver gelykfoortigen behooren. De buitenfte fchil van de Aloë, zeit hy, beftaet uit gelykftreekfche Fibers, vaftge- floten , zo dat defzelfs Porsén klein en fyn moeten zyn, behalven eenige vry dikke in ’t lang liggende buizen van verfcheidene groot- te, dog zigtbaer hol , ftrekkende na den rug, en fchuin-nederwaerds zig draeyende, als zy tot aen het fchuins-platte uit-einde ko- meu. Haer binnen-fxbftantie is doorfchynend, zulks dat men ’er de Zonneftralen of een Kaerslicht, op de dikte van twee duim kan zien doorfchynen : zynde dit een bundel van zeer dunne, fyne, tedere, vliezige rokjes, in kas meringtjes afgefchoten , gelyk de raten vanden Honig. Deze Huisjes zyn vol Sap, deelende elkander niets mede dan by eenige fyne Porrén ; want indien men eene rey dwars doorfnyd, zo zal die flegts ledig loopen, en niets meer als die uitvloeyen. Uit welke befchouwingen de Schryver p. 399. dit volgende opmaekt. Eerfte- Iyk, dat de Aloë gevoed kan worden by een ‚ ZEEE » | SER PLANTGE WASSEN, 43 zeer. gering-deel Aerde „ vermits. geen. ander Vleefchig deel hebbende dan, zyn buiten-vlies, en dat alzoo een klein toevoeg{el haer lang on- derhouden kan. - Ten andere, dat ze, verinits niet poriëus zynde , nogte hebbende menigvul- dige-Buis-fperringen (of onderdeeltheid van een grooter Buis in veel anderen kleinder:) al- zoo geene verdunning inshet fap krygen ; en dat hare kleinheid. van, Purséz haer belet van veel by uitwafeming te verliezen : waer door ‚hare Kamertjes het Weyigeren doorfchynende Sap lang bewaert konnen houden, en zy, eens het blad vol hebbende „byna-zo wel in de Lucht hangende als in de Aerde kan Lievend blyven. Ten Derde, dat ze ’s Winters in de Stove moet bewaert worden, op.dat het Lymige Sap niet bevrieze. En,ten Vierde, dat ze, wane neer ze zal verplant worden, een goeden tyd bogen den-grond, moet hangen of liggen,tot dat eef deel Sap verwaellemt of opgedroogt zy; dewyl ze anderfints , komende in een vetten nieuwen grond , door het toefchieten van zo vele nieuwe Voedfel deelen op-een zoude ver- braft en verkropt raken. En, hoewel andere Sap-agtige Planten juift niet van de zelfde Sub- flantie 1yn , fommigen namelyk meer fibreus, anderen meer Celluleus, en het Sap van de eene melkig, en van de anderen lymig, en van an- deren wederom helder en weyig ; egter , zeit hy p 400, komen ze allen daar in over-een, dat haer Sap niet zo vlug is om uit te wafemen „dat hare Poríéz zeer fyn „en hare buiten - vezels zeer hiamsgnscangen zyn; als mede, dat, wanneer haer Vleefchig Deel eenmael wel doorvoed is, een * 44 Ernsre BescHouwine een klein deel Aerde, of liever Water,haer bewa= ren kan voor fterven, terwyle veel water: haer zoude doen rotten en inkankeren. En hierom is ’t, zeit hy, dat fommige van de Prikfoort (die op de bladen als geprikte gaten hebben) klaer water by de Prikgaten zullen uitwafemen, om dat ze niet genoeg by de porsêg uitwafemen: en buiten deze bloeding, zo men ’t noemt, zou de Plante drae komen te fterven. XXXIV. Van de Beweging der Sappen, in den en Eindeling ten opzichte van de beweging der — Sappen in den Wintertyd zeit Mr. Blarr p. 407. & 408, Dat alle Planten in middewinter even dunfappig bevonden worden als middenzomers; even gelyk de dieren als ze flapen, en voorna- melyk de ’s wintersflapende Dieren, als Zwa- luwen „Koekkoeks ‚enz. fchoon hare Lichaems beweging in ru{t is, egter haren bloedloop en dierlyke funtie (uitgenomen het eten, drin- — ken, en wakker zyn ) blyven behouden. Dus, zeit hy , dat ook het Vleefchige der Fruiten zyn _ omloop behoud ; en dat men daarom wel eer gewoon was Meloenen uit Spanjen en Portu- _ gael te brengen met een deel van den Steel daer _ aen, tot te beter onderhoud van dien omloop; gelyk ook, dat nu nog de Orange-en Limoen- — appels groen van den Boom geplukt worden, om dat ze anderfints in ’t overbrengen rotten zouden : als mede, dat het meefte van ons Win- terfruit „ “DER PLANTGEWASSEN. — af terfruit regt ryp word na een wyl geplukt te wezen ; en dat, zo lang als de Circula. tie duert, de Deeltjes verder verdunt worden en de Vrugt levende blyft; dog als die op- houd, dat dan het rotten komt , even gelyk het Vleefch van doode Dieten verderft en ftin= kende word, 1721. & Byges. sv _ Bygevoegd VERHAEL-* van De tanden PROEVEN van Dr. WOODWARD wegens LAND-PLANTEN in WATER te groeyen gezet. bequaeme opening om ’er den fteel van de Plante door in te zetten. De onderfcheidene Glazen wierden elk met een Letter uit het A-Bee gemerkt, om aentekening te maken van Gewigt van de Plant en haer aenwin(t, als mede van ’t gewigt van ’t Water , defzelfs ver- lies, en weder - noodige toevoeging en onder=_ 4 houd van ’t Water; gedurende den tyd van 77. Ä dagen, als van 20 July 1691, tot s OdZober. Onder _ * °T Verhaeldezer Expe- op is het, dat Mr, Blair in rimenten is getrokken uit de zyn Botanick Effais, p. 392: © Engelfche Diffionary of Arts opzicht heeft, doch zonder _ and Sciences byFohn Harrisby. daer van befchryving te t ’ Weord Vegeratien. En hier doen, he se PROEVEN VAN Dr. WoopwArD. 4f Onder de Glazen A,B,C‚,D,E,F,&G, waren de laetfte F & G, alleen gevult met en- kel Water, de eene F met Regenwater, en de audere G ‚ met Fonteinwater , zonder eenige „plant in/eene van die twee : om alzoo te be- proeven of ’er, en zo jae, hoeveel ’er Water uit mogte vervliegen ; waerom ze beiden aen den mond met Parkement overtrokken waren, en daer in een openingtje, en dat wederom ge= ftopt meteen propje van gelyke dikte als de Steeltjes der Planten; om alzo in alles omtrent ‚de bezorging gelyk te ftaen met de andere Gla- zen met Plantjes gevult. Eù alle deze Glazen wierden ineen zelfden Ventter geplaettt. In ’t Glas A, was geftelt een Plantje Gemee= ne Spizfe Munt in Fonteinwater. In ’% Glas B, een gelyke Plant, dog in Regenwater. In ’t Glas CG, een zelfde foort, dog in Teems- of Rivierwater. In ’t Glas D, Gemeene Solanum (of Nagtfchade) in Fonteinwater. ‘In %x Glas E‚Lathyris of CataputiaGerb. in Fon= teinwater. —_ Dog in ’t Glas F, enkel regen- „water , en in ’: Glas G, enkel Fonteinwater , beiden zonder Planten. ' ‚…’[-Gewigt van de Planten eerze in ’t Water quamen, was, in °t Glas A. 27 grein ; in B. 284 gr. inC;28gr. in D.49gr. en in E. 98 grein. “FP gewigt van de Planten op het laetft uitge- nomen , was in A. 42 grein : in B. 45+ gr. inG. s4gr. inD. toógr, en in E ror; grein. _ Aenwinft van de Planten in de 77 dagen, was, in Glas A. rs gr. in Bi7tgr. in CG. 2ógr. inD.s7gr. en in É 3; grein. ah "T Gee A3 PROEVEN VAN LANDPLANTEN ’T Gewigt van de Spilling van ’t Watet ‚ge= durende de 77 dagen, was, in ’t Glas A.25$8 grein: in B, 3004 gre in G.2493gr. in D 3708 gr. en in E‚ 2501 grein. Komt alzoo de Proportte van den Aenwafch der Planten tegen hare Waterfpillingen, in ’t in Glas A, als 1, tot 170%: in B,als 1. tot 1715: in C,als r,tot 955%: in D,als1, tot 6537: en inE; als 1, tot 714% In geen van beide Glazen, F, nogte G , was Yer verlies van Water in al de 77 dagen : dog ten einde van het Aaxperiszent had het Water in elk van hen een meerder (try“fel van Droeffem of Aerdagtige Stoffe en dikker Wolkjes be- komen, dan ’t Water in de arnderé. Glazen : en de Aerdagtige Stoffe in ’t Regenwater was fynder, als die in bet Fonteinwater. De Plant in D. had eenige Botten of Knop- pen,toen ze in’t Water wierd gezet, welken in _ eenige dagen fchoone Bloemen bequamen, die ook ten laetfte van Beziën gevolgt wierden. In ’ volgende haer, Ae 1692, nam Dr. Woodward nog andere Proeven met eenerleye Planten, namelvk Sp:tfe Muat,in onderfcheiden Water , op dezelfde wyze in Glazen verzorgt , in een Zuider Venfter geplaet{t; van 2 Fuxy tot 28 July, zynde 55 dagen. ' In ’t Glas H,‚ was Hydeparks Buis- water: in ’tGlas U, het zelfde foort van Water: in’ Glas K , ’ zelfde foort van Water met 14 ozee — Gemeene Tuin-aerde daer in; in ’t Glas L, Hydeparks- water , met 14 once Gemeene Tuin-muldaarin: in ’t Glas M,Hydeparks- Water, gediftilleert met eene zagte Overhaling: _ in ’t „ain WATERGEZET: «0 49 Âri’e Glas.Ns ’t overige van % ‘Water, dat in den Diftilleer - kolf gebleven was, nae %over- halen,van,’t Water in M. “T'‚Gewigt-der Planten bevorens ze i ke 5 atec.quainen,, was, by H‚_127 grein : __Asrrogr. byK, 76 gr- by b. 92 gr. oM. „A14 gr. …en.by N. 81 grein. … “T° Gewigt der Planten op ’t Jaetft uit het „Water komende, was ‚‚by-H.r25s gr. by [. 249 gr. byK,244 gr; by.Li,376 g- by M, „A55, Br. -en by_N, 176. grein. … … De Aenwinft der Planten in de ss dagen, was by H‚ 128 gr. … by 1,139 gr: ‚by K, 168 gr. by.L, 284 gr. E by M,4r Br; en by Ny; 94. grein. 4d Gewigt, van. de Watering was by H. 14190 Br by 1, de Br, by;K, 10731 gr. ‘by.Ls 14950 gr. Miles gr, en by.N, 4344 grein. … En de Proportie tuffchen den. Aenwafch der Planten. en de Waterfpilling wierd, by H als zr, tot 1IO! by I,als 1. tot 94/45: «by, K, als Is tot. PRIN by jw als 1, tot 52%: by: M, als I,‚tot 21455: en by.N,als 1, tot 4643: De Plant in H, was fraey geworden , en grastehgin ruim twee voeten hoog ‚met een loeken Zyd-tak; ook had zy vry, wat. wortel gemaekt ; aen welks Vezelhaertjes. veel aerd- tige. {loffer,was toegefchoten’; 5, zynde, ook ’ ater: op at: laetfte Broenagtig, troebel. ge= worden. eo tî _ De Plant í ja. 1 fraey als de: vorige, „dog zonder g=tak ; maer. Wortels en groene T roebelheid evn als by H. D De LR, | Zo PROEVEN*vaf. LANDPLANTEN De Plant in K; féhoon ze ’t ongeluk hadds van befchadigt te zyn door eenig klein onge- dierte, had egter aentmerkelyke Zy-takken, en op ’t laetfté zo veel Wortels als een van de ‘twee vorigen; daer en boven eén grooter me- nigte van toegefchotene aerdítoffe aen de Wor- tel-vezels; ook was ’er dezelfde groene byftof «als by de vorigen. ‚De Plant ín L, was nog veel bloeyender ge- worden ‘dan een‘der Vorigen , met fommige merkelyke Zy-Takken, als mede veel Wortels en veel toegefchoténe aerd * ftof, _“Zynde de ‘toegevoegde Tuin=aerde, zo in dit glas L, als in t Vorige K, merkelyk minder geworden’, dan toen men ’er die indeed. Erg OR De Plant in M, was vry fraey. geworden, — “met tweé kleine Zy* takjes, en eenige Wortels, dog minder als by die in H‚ & 1. Het Water — was vry dik geworden, met vele kleine’ Aërd=- _ agtige deeltjes ‘daer in zweminende , en eeni Strykfel onder op’den bodem: dog zónder groe- ne Subftantie. +” eN VOD Ent 403 ‘De Pfant in_N, -was vry frifch, met zes Zy= fcheuten, en fommige Wortels.“ < “**- _ Hier by voegde Dr. Woodward nog andere Proeven met andere Glazen, als, > xn “Een Glas O, met Myde- parks -buis- wäter, — 3 waer in 1 dragima Niter gedifTolveert was, De Munt daer in gezet ‘begon’ haeft te _, __ verflentfen, en binnen weinig dagen té _ fterven; en ’t zelfde gebeurde aen twee k andere Sprüiten agter=ten daet in ge ‚ plaettft. Ei ie 2 kn - _Ineea il Ei KET In WÁfen Grzef. °° Hà 3 mRv rn Tir eèri ander Glas fióle ijs ‘een ‘Once vere ‘gees Tuin mal, en een ‘Aragnila-Niter; na off 1 een derde Gläs ‘eën half Once d-afch, ‘tet rf drägma Niter (of dh NSälpeter) dog met de planten in ‘dezen an os ’g hi „ gelakte hets tiet betef ‚Als met de epe.” coste zzijn’ Gnidre ‘Glazen fimolt hy ei ander 151 fGort van Aerde, Kley , Mergel, eri ver- __fcheidene hee enz. Hy ftelde ook, Munt in gediftijleerd Munt - water ; ie db met ‘andere é perbinenten, om’te leêren etl waden Groey of Hifiderde of vorderlk ei 61e) ir ES ide ZI ze park bis water “allé rn Ars) Yonder’Plant;. bek in’ plactfe van dez arl ve eer “Plazene' Pyp van ‘vo’ duim’ lang, eas rhet een Pech van $ duim în ‘haêr ja arb “diatbeser, | gevult mét'fyn 5 eg ’ De vis ui atnpitt ie hg doot dete p ne sief lk ed” pis ER 56 ge zeef - lg, en ndeulyks 26 greïn Some e Planten; Ast zynde in Glazen Q, R,‚& S, en ‘als al de vorig -ge- neigen gmêlde, in de'Maeùd OAdber en de vol- a rode kouder Misenden„groeïden minder, nab d en trokken ódk riimdet watef. ‚op als in wesen dé heerer Saizöcnën: vor, „33 MOA DTL Ü ij iet oreafténde f Hihekte Dr. Wear > de Volgende, BEE, welke Ak ar ek Ae) ey vt Sns 5 SE qO 8 “By dePlanten van gelyke be, hoe ‘klein Da der s2 PROEVEN van LANDPLANTEN der die zyn, hoe minder:ze aftrekken van ’% Vogt, waer in ze gezet zyn geweeft ; en ’t ver= lies, zo de maffa van gelyke grootte is, komt omtrent na rato van de Grootte der Plante: dit beveftigt hy met de Proeven in de Glazen A.B. &H. Ook verbeeld.hy zig, dat het. Water door de Plantvaetjes opklimt als by filzreer-zui- ging ; en dat de wydfte, Filter. buisjes alzoo meer water zullen optrekken dan de mindren. Wda it Sind ) Dat van de Vloeibare Stoffe, in de Plant op- getrokken „ het grootfte, deel daer niet inblyft, maer doorgaet en in den Lucht uitwafernt: „Blykende dit uit al de voorgemelde Proeven; Want dat al ’t Water -verlies,door de Plant pafleert, en buiten dat, niêts, leeren de Proe- ven by F,en G, daer geene Planten,in waren, en ook. ’t Water ‚niet in, gewigt verminderde: dog by de Proeven „ daer planten, in: geweeft zyn, was de minte Proportie van Waterver- lies tegen den Aenwafch, van de Plant als 46 of so tot 1: terwyl 't by, fommigen, was 100 5 200; en zelf-ook tot ruim zoo, tegen 1, als by “Glas E‚ Waer uit deze Dr. in overweging brengt, hoe Landftreken. vol Boffchen en Groente veel dampen en regen-{toffe in den Dampkring kunnen verwekken; overeenkom- ftig met den ongezönden Lucht, die men ge= vonden heeft by de ontdekte Bofchryke;Kuften in America; welke na ’t uitroeyen der Boo= men veel gezonder bevonden worden. Ook meent hy, dat op zulk eene wys de Manza’s, ne v SOU «ITO, » | Ry e de Ë KE TdS WATER GEZET. b 53 de Honigdauwen , en ‘andere Gommigë ‘uit- zweetingen der Gewallen geteelt worden. dl ales dr ' ' 4 ve ERE Pl Dat een groot deel van de Aerdagtige Stoffe, welke onder * Water vermengt is, mede op- gaet in de Plant, zo wel als ’t Water: “Dit befluit Dr Woodward uit de Proeven by de Gla- zén F, en G, zonder Planten’, alzo dië meer aerdagtige Stof behouden hadden , dan de andee ren met Planten : als‘mede by de Glazen Koen L; daer de toegevoegde Tûin - mul merkelyk ver= mindert was. «Even gelyk ook, volgens zyn werhael, de Zee-porcelein, en fommig foort: van Wier, en andere Zee-planten, gemeen zout- in haer groeifel intrekken, van gelyken aert als” % Berg-zout; en dat zo rykelyk, dat her ‘niet alleen aen de fimack te vermerken is, maer dat men 'er ook een goede ‘menigte zout van kan aftrekken. ’T gene te ligter te begrypen is „als men aenmerkr, dat, hoe -menigwerf en hoe zorgvuldig het Water gefiltreert of doorkleinft: werde, datzelve egter , fchoon het telkens in zuiverheid toeneemt, ‘altyd eenige Aerdagtige Aar by zig houd. Ik heb, zeit hy,-Water: filtreert door eenige’ Vellen dik Papier, en daer nae door zeer fyn Linnen of Laken twaelf dubbeld ; en dit etlyke reyzen agtereen hervat; en , bleef ’er een ‘merkelyke merrigte van die ftoffe in het Water over: Zo dat derhalven die fynfte (toffe ook ligtelyk in de Plant-buisjes infchieten kon. Ook zouden, volgens zyne Gedachten, de Zee-zoutén en Salpeter wel dien{t konnen doen En de groeying, voor 20° verre $4, PROEVEN van, LANDPLANTEN : maken ; dog eige: 15 Ade, g, Plant zelf raken , zouden ze fchadelyk zyn ,voi-” ‚Dat de Planten, meeft aenwonnen „die in ’t Water de meelte Aerdagtige Stoffen vonden, Dus groeide de Munt by C, in, BASE MEESE veel weliger als by A ‚en B, in, Fontein-en Regen-water „en dat, zelf met minder Water-. verlies; … Dus ook nog; beter de Muut by Li, daer Fuin-mul by ’t Water was, in ee van, die by H, en Il, daer ze niet by was … „In, gelykervoege de Muut by N , flaende, in, den, droeflem „{choon in t begin kleinder dan, die by.M (ftaende in ’t overgehaelde Water ). had- twiotigmael meerder toegenomen, als de dilme, by Ml zen flegts omtrent half zo veel Water ge- fpilt of door laten gaen. . FS. ordne deithe „Pus ook, zegt Mr, Woodward, word, by. yder foort van Gewafcheeú byzondere Voedfel-. iof vereifcht ; en, elke Grond is dienftiger voor ’teene als voor ’t andere; ook korter of langer dienftig; en uitgedient hebbende voor/t eene, nog wel dienftig voor een ander Gewafch.. In Engeland willen ‚de Kerfen. beft groeyen_in, Kent s-de Appelen in Herefordshire , Saffraen, « in, Ganmbridgeshire, … Weed. kruit in twee of, drie,van. de Middelandíche Graeffchappen ; en Kaert-diftels in Somerfer shire. Weit of Tarw) inseenig bequaem, land gezaeit zynde,zal binnen. — je ver weinige jaren in dien zelfden grond mislukken; — dog dan „is die grond nog etlyke jaren bequaem, — voor IN WATER GEZET. ‚ _… $$ voor Garft; en dan nog verder eenigfints voor Haver; en-te mets.dan ook nog, voor Erten; dog op: ’t/laetfte word de grond ‚onvrugtbaer „ wanneer elks eigen voedfel daer „uit gezogen is: welk gebtek, dan weder vervult word, of door Braek- ligging, tot dat de. Regen weder nieuwe: „ Voedfeldeelen, daer. in heeft gebragt ;-of door, Melting of toevoeging van excrementen „en alle verrotte deelen van Gewaflen of Dieren. / r „Dat de Gewaffen niet geformeert worden uit Waterdeelen , maer uit seen, zekere Aerdagtige __ Stoffe daer in vermengt. «Dit blykt uit het voorverhandelde ‚ en/byzonderlyk by de Plant in ’t Glas E‚ die 2sor grein. van ’t Vogt had ingezogen , en „ondertu{lchen. flegts 3! grim gewigt had aengenomen : als mede by de Proes ven van. H,‚ en L, alwaer de kleinfte AZuut by L, vermits ze wat T'uin-aerde in ’t Water had - gekregen , tweemael meerder had aengewonnen _dan de grooter ZUuzt by. H. ‚…Diergelyk is ook _ bet geval by-lyen K ; en by Moy en‚Ne, os … De Mant in B (zeit Dr: Woodward), trole daeglyks-door-een 39 gr. Water-op, zynde veel meer als ’t gantfche. Gewigt van de eer(t- inge- zette Plant ; en nogtans ‘met dit: alles won. zy. _daegs door-een geen + grein in gewigt :-en de … Munt in H. trok daegs'door-een 253 gt, wa- — ter op ‚ zynde omtrent net. tweemael % eet- _fte gewigt van de Plant; terwyl de Plants daeg- lykfe aenwafch dooreengerekent niet‚meer was dan 2} grein, D 4 VL $6. PROEVEN van PLANTEN IN WATER. Leke) nas toptien geo 19% 9 ‘Dat Fontein-en Regen- water omtrent even veel Groei -Stoffe inhebben ;’ dog. Rivier-water meer dan’ die. Dit volgens de Proeven in A,B, èn C; En wórd-ook beveftigt by de Vrugt- baerheid der Landen die Jaerlyks van een Rivier óverftroomt worden ;als ‚die aen den Ny/,den Ganges, enz. F0 VII. Dat het Water alleenlyk dient tot een Vlot- wagen voor de Groey-Stoffen. En fchoon het Water als Water de Plant zelve nieten word, egter ìs deszelfs dieuft noodzakelyk om ’t Voed= fel op-en aen-te voeren: Waerom de Overvloed van Water en Wolken open over den Aerd- bodem toe te fchryven is aen de Goddelyke Voorzienigheid en voorzorg tot onderhoud der Gewaftlen, en der Schepfelen daer van levende. VERIGE ra Dog dat ook het Water het behulp van een bequaeme -Warmte van- nooden heeft-om de Groeying te bevorderen. Dit bleek by de Plan- ten ín de Glazen Q, R,en S, in OfZober en de volgende Maenden in 't Water gezet; behalven ook uit alle eenftemmige Ondervinding van de Winter: en Zomer-Saifoenen: beginnende ook in Voorjaef eerft de Laegfte Kruiden, dan de Heefters, en dan de Hooge Boomen te groenen. 37 5 s d 5 | « Uite UITLEG GING en PRINT-VERBEELDINGEN in de EERSTE PLAET, „Behoorende by.” ij Uietrekfel, Bië., er . pie Blair. / oh Dem Bloem van il P7 tten Lely Kleinder dan ’ Leven, waer van twee zyner bla= _ den zyn afgebroken. A, de Top van den Szylus (of Bloemftyl). B3 B.de Apsces (of Helmtjes ). C‚C,C,C, de Bloembladen. D, de opene Mondjesyalwaer:de Bloembladen zyn afgebroken. E. het Piftillum (of Stampervormige). _F. de Apex (of *t Helmtje) tot zyne volle grootte. G. dezelve dwars doorgefneden. H. de Pedikel (of Voetfteel) als alle de Bloeme bladen zyn afgevallen. IL. het Piftellum beginnende te zwellen. K. de Sylus opwaerts gekromt. Eg u De Oranje- ded ‚ twee Stelen ren Ae broken. À. de Top van den Stylus. ov . | Ds B,‚B. 53 UrirteaeciNd 3 B,B. de Apices (of Helmtjes). C\ GC. de Stamina (of Helmftyltjes). D, het Piftllum (of Stampervormige)., E. het Voorfte deel van den Apex. — F. de Pedtkel (of Bloemfteel ). G. de plaets alwaer de Bloembladen af zyn. H. het Agterite deel van den Apex. Fi De Kral-Eely i in kN Saahpne grootte. A,A. de Omgekrulde. Bloembladen. B. de Opening van den Zubus (of Buize). C,‚C. de Aptces. i D: de Raan om Knop) v van den Séylus. Fig. ‚Een Bloem van md Valma rofacea. A.de Pyramidale Tubus in de lengte doorge- fneden. ) B1-de Holte voorhet Vrugtbeginfeltje. C. de Bloemfteel. D,‚D, Di ig Top van den Tubus met Apices E, E, Ee rie Verdelingen van ’% Bloemblad; ‘de twee anderen afgefineden zynde. Fig. $. Een Bloem: van de Ketmia of Althea arborefcens. … A,A. de Stylus met zyne Vyf Knopjes. De . B. de Bloem-blads deelingen, waer van nr wer twee zyn-afgefneden, GC. de Bodem van den Pyramidalen THeles De de kde en Tubus omringen. Fig. 6. Af Bl BER] … dheedesnats 55 __De Man bissen den Cxca 15 y Aes WSE bande, Er AAA, finds KE BB, de Helm- les f tr hilike sind bl Ca Man kek) Gene WE: -bloffërne LD, de Biber Syliës, va, pt 30) vaas se vg 5 wt 5t ag a KC | ada vande nen Fac el npopen, Tet TEN dbs 34 Bede Rn ts Lilse ker len Fig. 8. De Convoloulgs major met een Witten Bloem. _A,‚A. het Bloemblad, wyd-open. pe de Voet van de Wm (of Helm - ftyltjes) den Stylus omringende. G. de Apices (of Helmtjes). E,‚E. het afgefnedene Bloem. -fteeltje. : _F‚F. de Bodem van den Bloem, wiens Blad afgekort is, en wiens Stamina en Stylus zyn weggenomen, omde Holletjes (G, G.) … Wgtbagr te vertoonen. Ego 9 60 UirLEGGING DER EERSTE Prárr. Fig. 9. ë “Het Man-en Wii . in der Orange. bloesfels. A,‚A. de Knop of Top van den Stylus. B, "B. de Bloembladen. CG: de Bodem of *t Grondbolletje van ’t hie bloeyfemtje. B D,D. het Bloeifemfteeltje. gn Ede Calis’ (of Kelk ). Ee het buiten{te gedeelte van de Vagina (of ‚ Schede) welke den Stylus omringt. G. _ de Vagina (of Schede) in hare holte in te zien. … H‚&L. de Vagina met den Stylus. K de Calix met dat van de Bloembladen. Le de Apices van den Man -bloffem. ‚ de Stamina van denzelven , met hunne 4- pices, N. de Calix van den Man- bloffem , zonder den Stylus. TWEEDE Eerfte Plaat, op pag:6o. TWEEDE BESCHOUWING _ wegens de PLANT-GEWASSEN. { a prompt Boite og rm 4 ' is } 8 „DUIWUOHDEIE HAAT ab enagew - - _ TWEEDE BESCHOUWING? oe ji “wegens id „Den Grozry,, Buoey; % ONDER: ne rte be | ze3 ab vri erde VRUGTMAKING — IDD Nh. nak 5: “under or PLANT-GEWASSEN. oe eeen Getrokken uit / Juli Pontedere Anthologia » five de Floris _sovNatura Libri tres, vac ejusdem Differ= oe stations XI Patayii 1920: if de. | Ni € zis) Verdeeling der Planten in Boomen „ Heefters, Kruiden, en Heefterkrniden, - Apk A dat deze Paduafche Profe Jor in ONE4 zyrfe cerfte Differtatie (p.s.) ge- P) zegt had,-dat hy, volgens * he- sk Ae dendaegfche gebruik „_onder- ’e OO woord Plazte begrypt alle Boom (arbor), Heefter (frutex), Kruid (herba), & _ Heefter-kruid (fuffrutex ), rekenende (p- 6.) _ allen die boven d'aerde geene botten drage vóór Krúiden of Heefter-kruiden , dog dieta doen voor Boomen of Heefters, vo’ verdeelt hy Aleide verder ö4 TwEEDE BESCHOUWING verder de Kruidez in zulken, die jaerlyks met bladen, ftruik en wortelvvergaen, en zulken « die na ’t verliezen van bladen ftruik, in den wor= tel levend blyven enjaerlyks nieuwe-{truik en bladen uitfchieten : en tu{lchen Boomen en Hee- fkers maekt hy dit onderfcheid , dat hy de eerfte als meeft eenftammig uit den wortel hoog-op= fchietende, en de Heefters als veelfcheutig uit den wortel opkomende en laeg blyvende, aen- merkt. Hi Wat er in de Ontleding der Planten op te merken is. In de befchouwinge van: de Ontledinge der Planten is ’er eensdeels agvtesgeven.op-de eer- fte algemeene beginfels , op den aert, op het verband „en den dienft der plant- deelen ;en an- derdeels op den groey en de voort-teling, van ’t ingelegde zaed af ‚tot de plantwording en rype vrugt-queeking toe, Ä ES RER Vn d sibernjdli der Ged. Ten opzigte van de algemeene Stof-beginfels der gewaflen , voor zo verre die onder de zin+ nen vallen, zeit hy, (p. 8.) dat zekere onder- vindingen ons leeren, dat alle planten, en ge= noegfaem: alle hare deelen , beftaen uit fulphu- rige of olyagtige, water-agtige, zoute, en erdn che DER PLANTGEWASSEN. 65 fche deelen ; uit welker onderfcheidene Pro- portien het onderfcheid van planten J van lom=en: Vrugt-koleuren , van Reuken en ‘Smaken komt te ontftaen; als mede het onder- fcheid van Genees: kragten. Vech IVa icere? Van de Buisdradige en Zakwyzige deelen der Planten. Voor de algemeene Plant- Deelen telt hy ’er tweederhande, als buis-dradige (fibrille ), en _zakwyzige (utriculi) ; agtende hier uit alle wor- tel, tronk, bladen, en vrugten te beftaen,even __gelyk ook by de Dieren de dradigen hunne beenderen, kraek - beenderen , zenuwen „ pee- zen, vleefch, vliezen, en vogt- vaten, uitmar ken, terwy! aldaer de klieren (glandule) het zelfde waernemen als_de Zakwyzigen (utri- culi) by de planten. De Buis-dradigen egter verdeelt hy ook nog in tweederleye, in zulken namelyk die het groey-fap op-en af-voeren, en die by uit{tek fibrille by hem heeten, en in zulken die voor Lugt - buisjes, zynes agtens „dienen „en by Maipigbius ook Trachee genoemt ‚worden: aen de Zakwyzigen fchryft hy (p. 9) „dendienft toe om de byzondere vogten te fchei- __den,en te vervangen of te bewaren, an d V. vj Waer uit de Byzondere Deelen der Planten ad beftaen. Den Wortel zegt hy te beftaen uit zak- RAN Wyzie 66 Tweede BESCHOUWING. wyzigen (wersculi), uit Pypdradigen. (fibrille), en uit Lugtbuisjes ( Zrachee ) , dog-‘de-laet{te dubbelreyig, en daer en boven grooter hierdan in de andere deelen van de plant; zynde de dunne Worteltakjes allerweege met Zuigvezeltjesom- zet, welker eene eind zig in den grond ver- fpreid, en ’t andere in een zakwyzig'vervang- vaetje uitkomt. Het Lichaem, de knoop,of quaft of ’t hart, en de Vezel-buisjes van de Wortels, zeit hy (p. 1o) dikker foort van baft te heb- ben dan dé tronk of takken der boomen. De _ verdere Deelen , zo van T'ronk als Takken, worden verdeelt in huid of baft of Schorfe _ (Cortex),waer onder men ook „even als by den _ Menfch het opperhuidje (cuticula) betrekken — mag; wyders, in binnenvlies of Binnefchil (liber); in Spek of fpint (alburaus); in Hout- ftoffe (materia); en in Merg (medulla): mits dat de haeren en doornftekels, die boven den grond den boom of takken omkleeden, onder den Baft gerekent werden 5 fchynende deze haer-buisjes zo wel als de ftekels op zakwyzige vógt-vaetjes (ztricult) teruften, welker fom- migen te mets een hartig vogt uitgeven als by de Sucory, de bloemen van Concommer, de on= vragtbare Cawoerde , en Hazelaer ,; anderen wederom werpen een fcherp en bytend vogt uit, als by den Netel en diergelyk foort. De Binne- fchil (liber) meent hy (p.11)daer in van den batt te verfchitlen , dat zy meerder-dichte Buisdra=_ den, minder Vogt-zakjes heeft ; waer door die, voornaemelyk die van den tronk, zig lich= telyk laet fchillen, en van de ouden, volgens de oude getuigenis, voor Me ge 4 ruikt Z . Der PLANTGEWASSEN. _ ê bruikt is geweelt. Het fpek of fpint (alburs aus), dichter en vafter met buisdraden en vogt= zakjes bezet dan de binnefchil , wil hy ook dat Lucht-buisjes (Jrachee) heeft, die by baft en binnefchil zig niet vertoonen. De vafte ftoffe, die men Hout noemt, en van ’t*Spint omzet , en nog vafter ineengeweven is dan dat, zeit hy minder vogt-zakjes te hebben, en onder de, Draed - bundels met Lucht- buisjes vermengt te zyn. Dog de vleefchige Wortels [gelyk de genen die men eet ] beftaen meeft uit zakwyzige deelen , met een gelyk-aerdig „week, ‚en vleefchig Spint zeer rykelyk omtogen. Het Merg der Wortels, zeit hy (p. 1), beftaat ge- heel uit Vogthuisjes (utricul:), zulks dat ook de vagtzakjes ‚die van de fchorfe af tuffchen de Sap-en Lucht-buisjes (fibrillas êS& tracheas)) doorkruipen , tot in ’t merg zig ontlaften. De _ Tronk of Stam, uit den Wortel opfchieten= de, word by de Boomen Tronk of Stam (Zruncus five Gaudex) genaemt,by de Heefter- gewaflen, die ftevig zyn, Roede of Scheute (Vargaltum ant Stolo) , by de genen, die flap langs-den grond kruipen of aen iet anders (teu= nen moeten, Rys of Ryzertakken (farmexta) ; dog by den Wyngaert. noemt men die Ran- ken (palmites); by de Heefter-agtigen en by de Kruiden heeten die Stronken of Struiken (cau= les) ‚by het Peul - of Ertmoes Stoppel of Stengel (ftapus); en by ’t koorn de Halm of ftoppel Ceulmus). De dichte T ronken (want de ftop- pels zyn hol) beftaen, even als de. Wortels, uit Baft , Binnefchil , Spint, Houtftoffe en Merg. __ Uit de Hout-ftoffe Cia) fpruiten Takken pE van 68 TwEEDE BESCHOUWING van gelyken aert en deelen, en by de flaplendige Gewaffen zyn door des Scheppers wonderlyke voorzorg Houw -vaftjes (capreoli) gefchikt om zigaen andere ftammen of takken vaft te hech- ten, als, gekrulden by den Wyngaerd en Windel- kruiden, en hecht-klauwtjes by den Klim-op (hedera), om door derzelver harft- evende mondtjes aen de mueren zich te veften. re klaviertjyes komen, zeit hy (p- 12.) mede uit het houtige deel voort, en beltaen uit Vogt- zakjes, en Lugt-en Vogt=buisjes of Pees- draden. De Bladen insgelyks hebben hunne houtige Pees- draden of Lucht- en V ogt-buisjes met vele Vogt-celletjes (utriculi) doorweven. Zynde dit aen alle Boomen en Heefters gemeen; zelfs ook aen de Heefteragtigen en aen de Kruíi- den; alleen dat by dezen meeftal de Baft dun- der is en bolder Pees- pakking (fibrillarum com- pago laxior), en in de kruiden gantfch geene - Hout -ftoffe, waar door ook hun leven zeer kort is. De Vrucht, zeit hy , beftaet mede uit Schil en Vleefch, welk laetfte tu{fchen zyne Pees-dradige Vogt- en Lucht-buisjes by de vleefchige of pappige fruiten zeer veel Vogt- zakjes, en by de drooge weiniger heeft. V Tj _ Van den Vogt-loop en Voeding der Planten Dus in ’t algemeen van de Deelen der Plan- ten gefproken hebbende, gaet hy (p.13) over tot derzelver voornaemtfte nut of dienft : eens- deels ten opzigte van den Vogt-loop, ander-. deels DER PLANTGEWASSEN, 69 deels ten aenzien van den Groey of Plant-voe- ding. Het Vogt der aerde, met voedfel -dee- len alom bezwangert, word, of van de Hair- vezelmondrtjes der Wortels ingezogen ‚en in de Vogt- kamertjes overgevoert, of zo ’er die Hair - vezels ontbreken, (als by fommige groo- te Wortels, en bolplanten) „dan door de mond- tes der Vogt-zakjes zelf, die in ’t opper- „fchorsje geplaet(t zyn. Wanneer nu de ‚Aerde in ’t Voorjaer komt te ontluiken, en de _ warmer Luucht in de Luucht-buisjes der Planten zig begint uit te zetten, zo word ‚zynes agtens, door de pranging van dezen op de Vogt- buisjes het vlocibare opwaerts gefchoven of gedrukt; gelyk ook daerom, zeit hy, de wor- tels te rykelyker Lucht-buisjes hebben, op dat ’er te grooter kragt zy, om *t Voedfel- vogt flyl-op door den tronk na boven te drin= gen tot den top en botten en bladen toe, tot dat het van daer weder tot de Wortels keere, en (zo hy voor ’t naefte gift) voornamelyk langs den baft. Dit voedfel-vogt, dus in de bladen opgevoert, word aldaer, zeit hy p. 14, op nieuws __gekleinft, terwyl het vogt door de buisjes der > klierwyzige blad -blaesjes (uzriculi vel vefieu- de glandulis analoge) door-kruipt ; van welk afgetcheidene Vogt een deel by uitwafem-mond- tjes zig ontlalt, en een deel te rugge neder- waerts keert. Van de ontlafting geven blyk de verfcheidene reuk-luchten der bladen , en hare kleverigheden; gelyk hy ook daeraen toe- {chryft de Honingkorrels-uit de bladers gedampt, en door de nacht-koude geftremt ; getuigende ook in ’t heetfte van den zomer, midden op î E13 den jo TweEE DE BESCHOUWING den dag aen de bladen van den Er yprifchen Aron gezien te hebben, dat ze droppelings uitdauw- den; ’t gene overeenkomt met zyn verhael (p. 15.) wegens de Indiaenfche boomen, die in ’t droogfte Saifoen, den inwoonders rykelyk vocht verfchaffen. Het wederkeeren of omloo- pen van ’t Vogt van uit-de bladen na de takken, befluit hy voor eertt uit de noodzakelykbeid der bladen, zulks dat een boom’, daer van berooft zynde, gevaer loopt of van te fterven, of ten minfte van zyne Vrugten tot geene bequame rypheid te brengen :en ten blyke dat het weder- keeren voornamelyk langs den baft gefchied, haelt hy aen, hoe by eeu {terk gebondenen batt, of by een rondom fmalletjes afgefchilden batt, het Vogt (dat eerft door ’t hout en fpint van den ftam of tak opwaerts tot in de bladeren ge- voert is geweeft ) in dien Tak of Stam even- boven en niet onder de pranging of afgefchilde plaets fterk komt te zwellen, ten bewyze dat het nederdalende fap aldaer by den baft verhin- dert en opgeftopt word, om niet gemakkelyk volgens gewoonte na den Wortel weder te keeren; en dat het opklimmende Sap niet door den baft, maer door het hout of fpint gegaen Zy, dewyl die baft onder de kneep of afge- fchilden ring even dun gebleven is zen hierom is ’t ook, agt hy (p.16.), dat de baften geene Lucht-pypen (tracheas) hebben, vermits ze ’t Sap niet na boven behoeven te dringen, dog alieen neder waerts nae den aert van zyneigene zwaer-_ te te laten zakken langs de baít- peesjes ; die eg- ter, op dat de zakking niet te fchielyksgefchie= de, en op dat de Vogt zakjes met het nieuwe zui- DER PLANTGEWASSEN, TI zuiverder Vogt vervult werden, niet loot-regt, ‚_maer.fehuins nederwaerts loopen; even gelyk ook in de-Dieren het Chyl - vogt door de lange kromte en ftuit-vliezen der darmen opgehouden word, om te bequamer van de mondtjes der Melkvaten ondervangen te worden. Van de Vogt-huisjes (utricult), zeit de ProfefJor (p. 16.), zyn 'er tweederbanden, als eerttelyk, zul- ken, die ’t waterige Vogt vervangen, en ’taen dePees- draden van ’t Hout weder overdoen by _drooger tyden; ten andere zulken, die de bye zondere kragt-en fmaek - Sappen en Liym-vog= ten inhebben, en inelke foort van Planten el- kander, eenigfints. ongelyk zyn. Dezen ont- houden zig grootendeels onder ’t Oppervliesje in ’t lang, of in de Schoríe zelf „en ook wel in Spint. „ Als deze Vogten te overvloedig, „of door groote ‚hitte als uitgebraden worden ,-ber- ften ze (zeit hy p. 17.) wel uit de wanden, en maken Harft-of Gom - tranen, » De menfche- Iyke Voorzorg befchikt zulks ook wel door inkerving met het Mes, en dus krygt men de _Maftiks uit den Maftik-boom (Leztifcus), de _ Galbanam-gom van ’t Ferul-kruit of Perk- wortel (Ferula), en de Mazza uit den Effchen- boom: Uit zulk vogt, tot de bloemen opge- voert; trekken de Byen, zeit hy „haren Honig, en ‘t gene uitde baiten vloeit, levert haer het __Wafch, In. de Boomen agt hy dit Vogt van ge- lyken dienft te zyn, als de Gal in den Menfch, en nut-tot.den aenwafch der Plante ende Vrugtmaking , als mede tot befcherming voor t‘onguere weer, om de koude te-keeren door hare rykelyke Zouten en‚Olyagtige Deelen: E 4 even 72 T weEeDeE BESCHOUWING even gelyk by de Dieren de verte vliezen de ingewanden koefteren en vra ve tegen de rampen van ’t Weder. Dus dan na zyne gedachten het zoutryke Vogt der aerde door de Wortel- mondtjes ontfangen, en door hare buisjes tot de Quaft of ’t Hart van den Wortel gevoert zynde, erf in de knoppen , die ’er in % Hart zyn, als een nieuwe kleinzing ontfangen hebbende , en van daar door de perfing der Lucht-buisjes na boven gedrongen zynde tot . in de uiterfte topjes, en ’t overige wederom langs den fchors nederwaerts tot in de menig- vuldige Vogt-zakjes der Wortel-deelen ge- daelt zynde, die het wederom tevens met het nieuwe Vogt, van de aerde toegevoert, na het Herte van den Wortel zenden , zo gefchied 'er op deze wyze (zeit hy p. 18) een Omloop van vogtfap der Gewaflen. En om dezen dubbelden dienft der Vogtfakjes in de wortels, agt hy „dat ze zo veel rykelyker hier-dan in de andere dee- len der Planten gefchapen zyn. VII. Van den Aengroey en Verdikking der Planten. Ten opzigte vanden Aengroey en Verdikking der Planten. zyn de Schryvers, hoe, verfchillig anderfints, het daer in {zeit hy p. 19) eens, dat des booms Tronk jaerlyks met een nieuwen _ omríing van Hout-fibers, Vogt-zakjes en Luucht- buisjes toeneemt, ’t welk zynes achtens aldus toegaet. Dewyl de boom na boven toe: ver- dunt, en in ’t midden zyne Ringbandige ie els DER PLANTGEWASSEN. 72 fels wel rot den top toe vol - uit- loopen , maer de genen die vry wat buiten-waerts (taen, al minder en_ minder hoog zig {trekken , gelyk men in t kloven van een tronk of tak befpeu- ren kan, zo vermoed hy, dat van jaer tot jaer elke ringband op die wyze zyne verlenging en hooger opfchiecing maekt, en alzoo jaerlyks yder deel van den boom eenen ring komt aen te winnen ,zulks dat de nieuw- aengewonnene eerft flegts voorfpint, en, by verharding, daer na voor hout-ftoffe verftrekt. Ondertuffcken krygt ook de Binnefchil (Liber) haeren toevoer en aengroey; en de.Baft, wat oud en verhard zynde, berit in reten5 hierom is ’t vok dat de kerven , in de jonge baften gefneden , wyder worden door den tyd: Van de Wortel-groeyin- gen , zeit hy (p.20) heeft men ’t zelfde te be- fluiten. Waer mede zyne &erlte Diflerzat:e ten einde raekt, VILL Van de Grootwording der Planten uit een klein Zaedtje. _In de tweede Differtatie (p.23) handelt de Profeffor van de Grootwording der Planten uit een klein Zaedtje, fprekende zo in deze als in de voorgaende en de overige Differtatien alle- fints met omzichtigheid en zeer groote zedig- heid. Na dat hy eerft (p. 24.) gewag maekt van de hedendaegfche algemeene gedachten der ° „ Botanici,dat in ’ kleine Zaedtje alle de plant- ‚ deelen als kort eh Pon zig vake ie 54 TweEEDeE BESCHOUWING die zig by verder aengroey komen te ontwinden en uit te breyden; zo gaet hy over tot de ver= deeling der zaden in drie foorten ; «rt. de eigentlyk Zaden genoemden , die van elk dien naem hebben, en door Botazici by de Eyeren vergeleken worden; dog egter daer in van de- zelven verfchillen, dat deze de uitbroeying, maer geen Voedfel van nooden hebben, en de zaden Voedfel, met ook eenige grondkoefte- ringe: eenige weinigen zyn ’er egter die op de baften der andere boomen haer voedfel en groey ontfangen uit de mondjes der Vogtshuisjes als *t Polypodium ( Boomvaren ), de Maf- eus (Mofch), de Lichen ( Leverkruid), & Vifcurm (Marren-takken) uit welks beziën het vogellym bereid word. Het 2. foort van Zaden noemt hy de Bollen, die van zeer vele moerkoeken voorzien zyn, welke, vol fap zynde, door de Luchts- warmte hare deelen uitzetten tot een Plant. Voor het 3. foort rekenthy (p. 25.) de Botten , dewyl dezen even als een zaed, hare in een-gevouwene plant-deelen ont- winden, en daerom van de Ouden ook Zaden genoemt zyn geweeft. De Botten van de Plant- Takken afgenomen zynde, willen zelden zig ontvouwen of uitgroeyen; egter, zeit hy , dat het hem wel gebeurt is, dat ze, in de aerde ge- plant zynde, wortels kregen , en uitfproten:_ “_dog de Botten die. onder de aerde aen de wor= tels groeyen, doen ’ lichtelyk , en zo gereed zelf, dar het beter is in ’t aenleggen van Riet-_ boffchen zulke botten te zaeyen,dan looten of wortels te planten. De middelen «van In- enting en Oculering zyn van menfchelyke- vin= ding, DER PLANTGEWASSEN. 275 ding, tot verbetering der Boom - of Heefter- vrugten, of tot verzekering van deze of gene Vrugt na zyn zin in ’t korte te konnen krygen, ‘tgene by Zaed en Stek- planting of onzeker; of ten mintte lankwy!íg by de, meefte planten is. « 8 v Wise. Edel: ‚Wan den Groey der Zaey- Zaden; en der À Aerde. De Aenqueeking van ’ eerfte en eigentlyke foort van Zaed vereifcht, dät het zaed in de aerde gelegt werde. Dog tot de vrugtbaerheid der, Aerde behoort , dat ze telkens nieuwe „Voedfel-en Groey- zouten. van de Lucht ont- fange : hier toe is ’t ploegen, eggen en grond- roeren, het braek-liggen, en ’t metten met dong (flercus),of afch of kalk,zo nut en noodig; en voornainelyk het grondroeren en Luchten tgene de onderfie fchrale gronden in ’t korte ver „maekt en vrugtbaer.Ook, zeit hy(p.26) met/ar- „ gelius, dat het afbranden der ouvrugtbare akkers zeer nut is, zo wel om dat de {toppel -aflchen voor melt dienen , als dat, het onnutte flymvogt uit de korft gebrand en gezuivert zynde, de Lucht hare. bevrugtiging te dieper kan doen doordringen. Ook, zeit hy (p-27-), by zeer ervarene Landbouwers dikwyls gezien te heb- ben „dat ze fchrael-gewordene weiden in groote zoden afitaken , en in de-heetfte zomermaenden. lieten uitdroogen , welke daer na, met vieren uitgebrand zynde , zo uitnemend vrugtbaer ’ wierden, 76 TwereEDE DESCHOUWING wierden, dat men ’er tot in het vyftiende jaer agter-een koorn-vrugten en zelf Terwe mede gewinnen kon. Het Zaed in de Aerde gelegt zynde, zo word het natte grondfap door de porté of openingetjés van de fchil tot de Lobben (die Malpighius de Secundinen of naegeBaorte noemt) tot in de Vogt -huisjes van ’t Zaed ge- drongen, zulks dat het harde zaed in eenen dag al begint te zwellen, en by naeder toevoer van buiten, het binnenfte Vogt uit haer Gelletjes in de Fibers van ’t zaed verfpreid raekt, en dedee- len zig komen uit te zetten en te ontwinden. Op den derden of vierden dag,de baft van ’ zaed nu door ’t zwellen verbroken zynde, ziet men reeds (zeit hy p. 28.) de nieuwe Wortel. fcheutjes , die verder van dag tot dag langer worden: daer op volgt na bovenwaerts de ont- winding van die bladen, die men de Sexizalia of Zaedbladen noemt 3 tuffchen welken daer na opfchiet het pluimige plantfcheutje , plautula by Malpighius , en pluma by Grew genaemt. Naomtrent 20 dagen ziet men bovenden grond ook de blyvende bladen van ’t gewas; want zo dra de plant vaft op zyn wortel raekt, en daer van voedfel genoeg begint te krygen , komen de Serzinalia of Zaedbladen,teffens miet de pla= centa of moederkoeken te verwelken en te ver- rotten. By fommige planten fchieten de zaed- bladen boven den grond; en zo deze te vroeg, en eerze uitgedient hebben, van de vogels. ge- plukt werden, raekt de plant te verlterven; waer uit hare dienft tot de eerfte voeding te vermerken is; zynde zo veel voor de jonge plant, als het moeder -zog voor het ongelpeci c Der PLANTGEWASSEN. Di) de jonge gedierte. Dus dan word (zeit hy p« 29.) in ’t eerft het grondvogt door de fchil= poriën tot in de placenta of moederkoek ge- drongen ‚en wat later ook van daer in de Zaed- bladen, en En die bladen weder tot den Nodus of hartequaft’, van waer ’t zuiverfte na de plant- deeltjes opwaerts en het overige groflte na de Wortels nederwaerts fchiet ; dog zo dra de Wor- teltjes , in de aerde nu verfpreid rakende, door hare dwars-ftreeks-liggende Vogt-vatjes (utri- culi) *t vogt der aerde-beginnen op te vangen, zo word de Sap-loop verandert, en door de Zaeds- worteldeelen tot het Hart, en van daer tot de Plant,en by bare Schil weder te rug tot den Wortel gevoert,even als by de volwaffe- nen , terwyl de moederkoek en zaedbladen, hunnen toevoeren groeideelen komendete mif= fen, verroten verteert raken. Nt et Van den Groey der Bloembollen, 2 Tweepe BescHouwine neer haer Voedfel in de plants ftruik en-bladen’ overgaet, terwyl by ’t hart van den bol doorde houtige fibers een of meer nieuwe bolletjes aen- geteelt worden: gelyk by den Orchis of tStan- gel-kruid; en by de knof -look (allium); Zelf» zyn ’er die, na dat ze haer zaed gemaekt heb- ben, met (truik en al vergaen, gelyk de Ajuyn_ (Cepe) ; dog by de meefte andere Bollen. verwelken deze Bolfchilfers of moerkoeken niet. „By dezen word het omloopende Sap tel- kens tor deze moerkoeken wederom gezonden, en ondertuffchen met-één door de houtige fibers een nieuw plantje als een Vrugt-bottje- met veel andere kleine bolletjes rondsom den knoop gevormt. XT. Van den Groey der Botten. Nu is ‘er nog de derde foort van Zaed- teeling overig, namelyk de Zaed - of Bloem-= Botten aen de Boomen of Heefters voort- gebracht ; de moeilykfte befeffing van alle dric. Elk, zeit-hy (p-30:), erkent wel dac het Zaed- bottje, even gelyk een Zaed, de grondbe- ginfels van een gantfche plant ín zig vervat, maer eenigen , gelyk ook Malpighius , agten dat de Bottjes uit vêle fibers en Vogt-vatjes,. van wegen ’ rykelyke Vogt, uit den baft uit geftooten werden ; en anderen willen , dat de Botjes in de Planten als opgefloten liggen, en voor -af daarin beftaen, dog niet door de fibers „ nogte door ’t Sap konnen voortgebracht voll en. DE DER PLANTGEWASSEN. 75 den. Dog zyne eigene meening zeit hy te zyn, dat in de Tak- of Stam-fibers de Bot- zaedtjes (gemine) vervangen zyn, eerftelyk , om datde gemmea regtftreeks uit de hout-fibers te voor= fchyn komen ; ten anderen, om dat ze altyd opwaerts fchieten ; en eindelyk „om dat ze dan eerft uitbotten , als er een groote menigte vogt door eenig frber-bundeltje opgedreven word, ‘komende alzoo eer{t een Blein of gezwel-bob= beltje onder den baft te maken. Dat ze niet uit de ztricu/t of Vogt-Gelletjes voortkomen, agt hy-teblyken, eensdeels, vermits de Utri- culi horizontaelwaerts zig trekken , dog de Gemime opwaerts ; anderdeels, vermits de wéri- culi, 10 ze al komen uit te berften, zo ’t onder „den grond gefchied , wel Wortel-takken , of indien ’ ‘er boven is, wel Gezwellen, en wan=- knobbels, maer nooit Gesme of Zaed -botten voortbrengen ; eindeling, vermits de Gemme nooit uit den baft , maer altyd of uit het fpint of uit het hout geboren worden. En tot ver- der beveftiging brengt hy ook (p.31.) by, dat ook (gelykde ervarentheit leert) wanneer by een afgefchilde Baft-ring het nederdalende Sap, van boven langs den baft tot aen den afgefchil- den ring komt te tuiten, en de Tak of Stam aldaer komt te zwellen, als dan door ’t verder aenftuwen van Voedfel-deelen , op de onderfte fibers wel verder een aendräng gefchied , en Botten uitgeftooten worden, die van ontallyke “andere fibers, Vogt-vatjes, en Lucht- buisjes gevolgt worden, terwyl ’t bovendeel komt te verquynen. Indien dan, zeit by, de Gemme in de wericult geplaet{t waren, waerom zouden Zy, So TweEEDE BESCHOUWING Zy, die zo veel vogts” inhebben, dezelven niet uitftooten ? Dog dit alles geeft hy egter nog niet voor zeker , maer flegts voor giffingen „op. „Wegens de voort-groeying der Bloem- Botten uitt hy (p-22) aldus zyne gedachten. Het Sap of Vogt-voedfel van onder uit de aerde door de Hout-deelen van den Plant tot in ’t Bottje en zyne Zaed-vaten gevoert zynde, en, met het gene’er reeds was, eene nieuwe klein- zing ontfangen hebbende, tot verbetering en uitzetting der deelen, zo gaet het overige we- der tot de Plant; ondertuffchen komen, even als by de zaden, nieuwe blyvende bladen (/fa- bilia folia) uit te fchieten , en de eerfte zaed- blaadjes beginnen , van wegen ’t verloop van ’t Sap na deplant, te verdorren. By verder toe- voer van Voedfel-fap in de botten raken de deelen ook verder ontwonden , zulks dat de Bloemen en Vrugten voor den dag komen. Klk Van de Deelen der Bloemen. Dog eer hy dit wonderbare Natuer - werk der Bloem-en Vrugt-teeling komt te ont- vouwen, zo verkieft hy voor af de deelen der Bloemen te leeren kennen. Even gelyk door de wyze gefchiktheid der Natuer in al de Zaden de moederkoeken (placezte) als tot Voor- raed-kamertjes zyn toegeftelt, waer door de tedere beginfels der Scheuten of jonge Plante hun eerfte voedfel komen te ontfangen , zo zyn ’er ook in de eerfte Vrugt-beginfels Pia- cente 5 DER PLANTGEWASSEN — St tente of moederkoeken , zeit hy , gefchapen, dog met edeler en fynder voedfel-vogt, om die onbegrypelyk - tedere deeltjes te ontwinden en te fterken, Met deze Placezte meent hv de Bloemen. De Deelen van een Bloem worden gewoonlyk in vyfderley onderfcheiden. I. De Kelk of Bloem-kas (Calyx). II. Het Blad-geftél (Petalum). III. De Haer- of Helm-ftyltjes (Stamina). IV. De Helmtjes of Stof -bolletjes (Apices) welke op de ffamina ruftenz; & V. De kruin-of top-ftyl (Stylus), of ’t Stampertje (Piftillum) ‚ of Lucht-buizige Trompettje (Zuba} ‚van dezen dus, vangenen- zoo genaemt. Maer-alle deze vyfderleye dee- len “worden niet gelyk in een zelfden bloem gevonden , dan by eenige Volmaektgenaêmde loemen; in de anderen mift men gemeenlyk een of ander, of eenigen dezer deelen. Dog int algemeen, zeit hy, ss de Bloem, zoer een Tusa by is, altyd aen ’t Vrugt -beginfeltje (EMBRYO) of aengehegt, of zeer digs daar by; maer zoer de T UBA ontbreekt, dan gant= fehelyk niet, (zie ook zyne Differtat. p. 48. 49. en in zyne Autholog.p:8.9. 10. & 65.) 5 Van den Kelk der Bloeme. (I.) Den Kelk of Bloem-kas (Calyx) zeit hy p: 33- te beftaen uit fibers door de houtdeelen voortgebragt,ondermengt met africuli & trachee, De dienft van den Kelk fchynt meeft te zyn tot fteun der bloem-bladen ‚en der Vrugten zelf, als welken hy dikwyls bedekt en omvangt. By vele AOT F Bloemen — 82 TweEeEDE BESCHOUWING “Bloemen ís ’er te mets geen Kelk, by anderen is hy aen ’t-blad gehegt, by fommigen ftact. hy als boven op de vrugt. XIV, Van het Bloera - blad. (IL.) Het Bloem-blad (of Petalum) , zeer cier= Iyk gewoonlyk van koleur en gedaente, zeit hy p. 33, te beftaen uit zeer vele Vogtvatjes, en zeer tedere fibertjes; zie ook zyne Anthol. p. 42, 44.49. Dit fyne Vogt eerft door ’t bloemblad heen verfpreid , en door de Zonneftralen en Lucht nog nader doorwerkt, gezuivert, en ge= kleinft zynde, word van daer, zyues agtens, gezonden na een vervangvat, ’t gene hy flegts Receptaculum noemt , om dat het nog geen naer en heeft ; waer aen de fFamina 10 wel als de bloembladen (of petala) valt gehegt zitten „en # % geneonder of op her Vrugtbeginfeltje (of Exz- bryo) geplaetft ís ; zie ook zyne Antholog. p._ 26,27; 30 32. Zo datvde Embryo door dezen weg de fyne fappen en vragtvoedfels ontfangt ‚ zo van de bloembladen (Petala), als van de Stamina of Helm-{tyltjes,en van hunne Helim= il tjes of Stof.bolletjes (Apices), die op die Styl= tjes ruften. ’T gebeurt te mets, zeit hy, dat, door overvloed van toevoer, het vogt uit de wanden ‘der africuli van dit Vervangvat fpat, gelvk men by de Aloë & by het Melanthinm ; Bes Roomfche Corrander ,Schabab, of Zwarte apaver genaemt) ziet. Uit dit vervangvat, azen vele Zufedten „en de Byën zuigen ’er hare sAAAECL 4 honig jk, DER PLANTGEWASSEN, 83 honig uit. Een Bloemblad , vermits uit zeer tedere deelen beftaende , is doorgaends drae verwelkende , en valt af ; dog fomtyds blyft het langer hangen, en bekleed de plaets vanden Kelk , tot bedekking «en koetftering van het Vrugtje; als wanneer (het gene zeer opmerke- lyk is, dewyl het verzuim daervan den grooten en zo“zeer van hem geachten Zourzefort, in de foort =tellinge der bloemen, volgens zyn zeg- gen, heeft doen doolen) het bloemblad met houtige fibertjes , die mede, als de kelken, groenagtig van koleur zyn, doorweven is. XV. — Van de Stamina en Apices of Helmftyltjes met bare Heimtjes. Aen dit zelfde Vervangvat, (zeit hy p. 34.) komen ook uit, (II) de Stamina DE Hels ftyltjes ; waer op (LV) de Apices of Helmtjes of ftof-bolletjes met hare korlige uitwerpfels;die dikwyls zo fyn als meel of ftof zyn‚en cen vere groot-glaesje van nooden hebben om onderkent te worden,geplaet{t zyn. De dienft van dezen is indeze laeter tyden vande geleerd{te en geacht{te Botaniften eenftemmelyk hoog getoemt , en als voor ’t Mafculine raed aengemerkt , zonder welks behulp de Embryo of ’t Vrugtbeginfel- tje, ’t gene voor ’t fueminine dan word aenge- zien „onvrugtbaer, even als een Windsey, zoude zyn en blyven. Dog van dezen dienft, en van - zyne gedachten daer omtrent, handelt de Schry= ver nader en vollediger in ’t boek van zyne pl a An= 84 TWEEDE BESCHOUWING $ Anthologia of Bloem-kunde , waer uit wy ’t uittrekfel hier na zullen maken. Wegens deze Apices zeit hy (p. 34.) vooreerft, dat van allen, die hy ontleedt heeft, welker getal wel toe swee ditizend loopt, hy altyd gevonaen heeft ‚dat ze grooter en fappiger zyn bevorens de bloem zig opent, dan daer nae: dat ze kort na ’t open men al beginnen te rimpelen en drooger te wor- den :; dat bare fappen vol fyne geeften zyn zulks dat by vele bloemen in deze deelen ae reu woont, bebalven dat ‘er andere medicinale Kragten by befpeurt worden. Ondertuffchen zeit hy, te vermoeden, dat in de Utricult of Vogt- huisjes van deze kleine Lichaemtjes een byzon- der fyn Vogt word afgefcheiden, dat door de Stamina of Helm-(tyltjes tot het Receptaculum, en van daer tot het Zaed-vrugtje gaet , om des- zelfs deelen aente doen en te ontwinden. De wyze voorzorg in de natuer omtrent de bewa- ring en fchikking van velen dezer Stamina & Apices is middelerwyle mede zeer merkwaer- dig. Zie ook zyne Antholog. p. 66. 67. 69. 77+ III. XVI. Van het Piltillum of de Tuba of 'e flampervor= mige Trompétje, 8 _ (V.) Hier van gaet de Profeffor over tot het laecite deel eener Bloem, namelyk het Piftil= lam of de Tuba (of « ftampervormige Trom- petje), zie ook p. $7. in zyne Anthologia. En dewyle de Vrugt daer altyd aen vereent is, zo fpreekt DER PLANTGEWASSEN. 85 fpreekt hy ook met-eene van de Vrugt. Tere _wyl het Vrugtbeginfel nog klein en teder is, zeit hy p. 36. is het vleefchig en vol Sap; maer … als het Zaed daer in ryp geworden is, vervalt de Vrugt doorgaends, en droogt, ftortende het Zaed uit: by anderen evenwel, gelyk by ap- pelen, peeren, beziën ‚& diergelyken, blyft de Vrugt vleefchig en week ; moochlyk op dat niet dePlacente of moederkoekjes der zaden te veel uitdroogen zouden Dit gedeelte „’t gene uit baft of fchil en vleefch beftaet, en by Malpi= ee de Uterus of ’t Zaedhuis genaemt word, lyft vleefchig by de Appelen,Peeren, Limoenen, Neuten , en zoo voort; dog verdroogt in de Moeskruiden. Het omvat het inwendige zaed- deel, dat men de Placenta noemt, en vereent daar mede met dwarsftreeks-gaende ztricali of Vogt-vatjes, welke laetíte verfterven, als het Zaed ryp is,en de gterus raekt allengskens van de placenta gefcheiden, als by de Amandelen, Hazelnoten Sc; by fommigen gefchied de Scheiding als met geweld, gelyk by de Balfa- * mina &c , welker inwendige veer -ípanfeltjes , door de zonskracht komende uit te zetten , de zaedhuisjes doen berften, en ’t zaed herwaerts en derwaerts heenfpatten. De inwendige op- pervlakte of wand van * zaedhuisje, ftrekt zig buisagtig uit tot aen den kruin of top van de A: en dit uitgeftrekte deel is het dat by Malpighius nu eens Tuba dan wel Stylus ge- enaemt word, dog door Zourzefort het Piftil- wim, vermits het in fommige Vrugten te famen met de Vrugt de gedaente van een ‘Stamper uit- maeckt. Zie ook zyne Anthologta p.61.65. Aen F 3 deze 36 TwEEDE BESCHOUWING deze Buis, zo binnen-als buiten =waerts (zeit hy p. 37:) zyn verfcheidene tepelmondtjes ge- hegt, die een lymig vogt uitgeven ; en door de wyze voorzorg der Nature zyn ’er ook vele haertjes geplaetft, waer door de kleine 4zjedta verhindert en afgeweert worden, om niet ligt door de buíze tot ín ’t zaed-huisje te kruipen ,en hare eyertjes daar neder te leggen: gelyk men wel by flegt weder, ’t gene dit Lymvogt of opdroogt of influit, te mets nog ziet gebeuren, dat ’er een ondiertje ingeflopen is geweeft, waer door het wurmtje, daer uit voortgekomen, ’t gantfche voedfel van ’t zaed verflind , terwvl de vrugt voort-groeit en ryp word, en de on- kundige Ontleder der Planten, uit deze bevin= dinge van ’t ondiertje midden in de vrugt, ver= keerdelyk befluit, dat dit van zelf daer in ge- groeit zy geweeft. Ook acht de Profefor, dat niemand , die dezen toeftel en voorzorg van deze Vrugt-buize (of Zuba) wel overweegt, zal kunnen befluiten , dat de Apices door dezen weg hare korl-zaeden in ’t Zaedhuisje bren- gen, dewyl'er kleinder Znfea's , zeit hy, en die een eigenwillige beweging hebben , daer door buiten worden gehouden. zie ook zyne_ Autholog. p.62. 70. XVII. Van den dienft der Tuba. een RTE Ei ee Ten opzigte van het ampt of den dien{t dezer Buize (of Zuba) maekt onze Schryver deze gifling BER PLANTGEWASSEN 85 giffing; Dat, dewyl de Lucht zeer noodzake= Iyk en dienftig is om der Sappen beweging te bevorderen, tot in de tederfte deeltjes van des bloems Embryo , en dat we geen anderen-toe- gang van Lucht-buisjes tot de jonge Placezta konnen befpeuren , dan door dezen weg, zo acht hy dat deze Buize dien dienft vervult: dog, | oi id het Voedfel tevens tet de verlengde grachee of Luchtpypjes der Vrugt door: de pla- éénta begint te wandelen , zo verwelkt deze _Baize, en de opening rackt gefloten. Zie'ook zyne Anthoiog. p. 61-65. el | XVIII. î Van de Zaed- vorming, In deze Placenta of moederkoeke verneemt men {zeit hy p.38.) eerft een wit-{lymerige ftoffe , die men op de wyze der Aratomiften een Colliguamentum of eerfte Stolvogt kan noemen Bers beftaet uiteen hoop zeer fyneutríe culi aen de Placenta door fiber - bundeltjes even als fuziculi umbilicales of navelftrengfeltjes ver- ent, aen welke verzameling met haer vlies, dat de woning van de vrugt omfluit, de naem van Chorion of Vrugtkamer- vlies word. toege= paft; En binnen weinige dagen vertoont ’er zig, als binnen dit Corton zwemmende, een wit en klein Lichaemtje, waer aen ’t plantje zelf ge= hegt is, en dat Amzion of Zaed-vliesje genaemt mag worden: . Dus dan gaet, volgens het ge= zeide, het Sap, het welk uit de Apices en Pee tala (of Bloembladen) tot het Receptacnlum , F 4 en 83 TweEEpE BESCHOUWING en van daer tot de Uterus (of Baermoeder,)_ en verder door de dwersliggende Vogt-celle= tjes in de Placenta geraekt is, van daer in ’t Chorion en verder door ’t Amnium , waer aën ’% Plantje vereent is, tot het Plant-beginfeltje zelf. Dit Amnium heeft in zig twee Lobbetjes of pitsverdeelingen , gelyk hier voor al ver- meld is geweeft. Als ’t receptaculum ledig ge- zogen is, zo volgt ’er Sap door den Steel om de Wienté verder te voeden en uit te zetten. Dus, zeit hy, moet het eerfte Vogt tot voeding „klein=_ zing „groeying en ryp-wording,door zo veleen zo fyne wegen en zo wonderlyk een weefgeftel gezuivert worden. En, als ’t aen ryp wor= den toe is, word het alleredelfte Sap na ’t_ Amnium of Zaed-Vliesje als in een Voorraed- kamertje gezonden, op dat het Plantzaedje van zyne Moeder afgefcheiden , en der aerde bevo= len zynde,aldaer zelfs zyne Voeding, en Levens groeying zou kunnen ontfangen. _ XIX. Van de Verdeeling der Planten in Claffës. Hier mede zyne tweede Differtatie befluiten= de, gaet hy p. 39. in de volgende Dif/ertatien over tot dat Deel der Botarie of Plant-kunde, dat alle de Plant-gewaflen (want tot 16000 toe zyn ’er reeds bekent, zo hy p. qo. zeit) in. ruim 20 Claf/en of foorten, alleen door ’% on- derfcheid van hare bloem=gedaentens, leert kennen, waer in hy voornamelyk de Deeling van Tournefort, dog in een omgekeerde Orde, } p op= / _ aen Á | | | | 4 DER PLANTGEWASSEN. 85 opvolgt, hoewel ook, zynes agtens, om ge= wigtige redenen, in eenigen deele van hem wel eens afwykende (zie p. 41.) : Welke zaken my, vermits loopende buiten ons oogmerk dat thans voornamelyk op de Mechazifche groeying en ’t onderhoud der Plant-gewatlen ziet, mee- ftendeel zullen overflaen, trekkende flegts hier en daer iet uit, het gene tot dit oogmerk eenig- fints zou kunnen dienftig zyn. Pi ; } - er | XX. Wat Deel eener Bloeme het Voornaemfte ' te rekenen zy. In zyne Derde Differtatie,‚p. 40. in overwe- ging nemende welke van de Vyf Deelen eener Bieem voor ’t voornaemfte en gewigtigfte te rekenen is, zo haelt hy vooreerft (p. 48.) we- derom op ,dat’er weinige bloemen zyn „die alle deze vyf deelen gelykelyk bezitten: het Li diam convallinn, de Tulp, de Afperge &c. zeit hy, hebben maer vier daer van, miflende de Kelk; dog de Zuering,Zarw, en’t Gras, mif- fende het teken (Petalum). Ook zyn ’er anderen die flegts drie van de Deelen hebben, als fommigen van die flegts den Calyx of Stamina & Apices , zonder Petala of Piftillans „namelyk de onvrugtbare Kenzip, de onvrugtbare Spina- se, gêlyk ook alle de Amentacia of Katte- Aliettis. als by de-Noten &c. Anderen we- derom hebben. Stamina, Apices & Petalam, dog zonder Calyx of Piftillum ; gelyk de onvrugtba= te Zamnus „Veratrum Ge Nieskruid), Cologuint | if, & go _TwrEDE BEscHoUwWINe & Bryonie: eenige miflende Stamina & Apices, als de After, Virga aurea, &c. Men vind’er _ ook, (zeit hy p. 49.) die flegts twee deelen be- zitten ‚als de Bellis Leucanthemum, Chryfanthe- mum, Caltha (Goudsblom) & Matricaria,die _ niet dan Petala & Piftillam hebben ; de gemee- _ ne groote onvruztbare Barnende-netel &c. daer — men flegts Calyx en Piftillum by vind ; de Cya- nus (of Koren-bloem) en Centaurinm, die flegts Calyx & Petalum hebben. En zeer velen zyn ’er die flegts maer een van de vyf Deelen bezitten, als de Zary- Kenuip, en de gemeene Spinagie met het doornige Zaed-buisje, hebben= _ de flegts het Piflillam. Zvn dan deze allen Bloemen te noemen, zo biykt, zeit hy, dat ’er tot een Bloem niet noodwendig alle die dee- len vereifcht worden. Zelf zyn ’er nog die andere deelen bezitren; want de Ficus Domefti= ca of tamme Vyg brengt vrugten voort „in wel= ker holligheid Calyces, Squame, & Piftilla ge= vonden worden ; en de Ficus Caprificus (of wilde Vyg) geeft Groflen , dragende in zyn midden Caiyces ,Squamas,& Stamina, met hare # Apices. Overwegende dan, welk deel tog voor ’t_ Voornaemfte te rekenen zy,’t gene eene bloem _ mogt uitmaken, (zeit hy p. so.) dat niemand, zynes agtens, zulks nog aengetoont heeft, en dat rnen deswegen, niet tegenftaende ’t groote _ Ligt in de Botanie, nog in duifterheid verkeert. Niettemin, zeit hy in zeer zedige Termen, dat hy, na ’t ontleden veler bloemen , en ’ agt. nemen op het onderfcheid van vrugtbaren en_ onvrugtbaten, gift of meent iet merk waerdigs daer in ontdekt te hebben. Want ziende bie en DER PLANGEWASSEN. of bevindende dat byalle Orvrugtbare Bloemen hes — PiSTILLUMofde T UBA ontbrak, en integens deel by alde Vrugtbare dezelve Tuba, of iet gelyk= aerdigs gevonden wierd, 10 befloot hy, dat deze Zuba(ookPifgillum of ’t Luchtbuisje genaemt, het voornaemtfte van den Bloem wâs: te meer om dat de andere vier foorten wel by onvrugtbare gevonden,en by vrugtbare verlangt wierden. Zie ook zyne Autholog. p.$$.$7.60.61.62. Daer na paft hy de tweede plaets toe aen t Petalum ik dewyl of dit, of iet gelykaerdigs in de plaets, altyd het Pijftillum verzelde. En (p.s1.& 42.) zeit hy, dat hy de andere Bloemen , die flegts Calyx , Stamina, & Apices hebben, niet ei- gentlyk voor Bloemen, ten minfte voor geen Vrugt-bloemen te houden acht „dewyl ’er vele vruchtbare Bloemen zyn, die dezer ontbreken. Niettemin vermoed hy, dat deze Stamina £9? Apices veer nuttelyk zyn aen de Bloemen daer ze zyn; en zelfs, fchoon ze al van ’t Vrugtje eenigfints afftaen, als in de Amzentacea (of Kat= teftaertjes ), in de Maya (of Turkfche Tarw), de Lachryma-Fob, de Ricinus (of Mollen- kruid), de Zypha (of Donze of Lifchdodde), en het Sparganium, om dat het hars-agtige en geeltige Sap door den Steel tot de vrugt kan overgebragt worden: En in de onvrugtbare Planten, mooglyk, om ’er een overtollig Vogt door te lozen; even gelyk aen de Kawoerde (excurbita), en zulk foort van planten, twee- derhande bloemen zig vertoonen , de eene vrugtbaer , de andere onvrugtbaer; dog wer- dende in de eene zo wel als de andere het vlugs ‚8e Jz TwEEDE BESCHOUWING ge en het waterige Sap bewerkt ; dewyl dit foort van planten een overtollig waterig Sap heeft , zo dat een eenige bloem niet ge- noeg fchynt te zyn tot de behoorlyke Vogtfchei- ding. XXI. Van de Nutheid der Kruid- kennis voor Medicyns en Apothekers. Zyne vierde Differtatie, vermits handelende van de Kragten der Kruiden, zo verre zulks in de Geneeskonft erkent word, en anderdeels onderzoekende met wat goede rede de kragten der Planten ontdekt konnen worden, levert ons nog ruim zo veel PAilofopbijche {tof tot uittrek- king als de Derde. Vooreerft zeit hy p. 58, sg, 6o,& 61. dat men veeltyds los te werk gaet in zyn gezondheid of genezing te vertrouwen niet _ alleen aen zeer onervarene Medicyns, maer ook aen onbedrevene Apothekers ,die ‚by gebrek van de noodige Kruid-kennis , dikwyls het eene Kruid voor ’t anderegebruiken „en zelf wel ver- giftige in plaets van heilzame leveren ; waer van ky 'er etlyken optelt. XXIL Van de Groey= plaets der Planten, Ten opzichte van de Groeiplaets der Planten zeit hy (p.62.) in 'tgenerael, dat de eee “zy hj DER PLANTGEWASSEN, 93 Ct zy hare Wortel,’t zy haer Blad Struik, Tak, Bloem, Vrugt, en Gom of Hars tot medicyn gebruikt werde) allefints kragtiger en voller van Medicyn-fap te íchatten zyn, welke op hooge gronden geteelt zyn, dan die van lage „velden; en wederom onder die van de Heuvels of hooge gronden,de zulken die op een mageren en fchralen grond ftaen, beter dan die van een vetten en milden grond; en onder deze beften wederom die het kragtigft, die bloot voor de zon, en vooral voor de Zuiderzon {taen. Ins= _gelyks kragtiger de kruiden uitde warmer Land. | ftreken, dan die uit de kouder. | - XXIII. Van den Pluk-tyd. Ten opzigte van den Pluk-tyd zeit hy (p: 63), dat men de Wortels moet uithalen wan- neer 't Vogt reeds in ruft is; namelyk de Bu/bè of Bollen , wanneer ftruik en Bladen verdro= gen ; de andere Wortels tegen den winter of na den Herfft wanneer de koude den Sap-loop doet ftilftaen ; dewyle dan de fibers niet veel onnut fap meer hebben,en de byzondere vaten, die van de gériculi de groei-zouten en oli-deelen ontfangen hebben, vol en dik daer mede be- vonden worden: gelyk daerom ook de Wor tels, die in ’t voorjaer opgegraven worden, van wegen ’t nieuw bygekomene waterige vogt, veel wateriger en vozer zyn, flegter reuk hebben, en ligter vermolmen : en zo ze onder de 04 TweEEDE BescHouwine de Medicynen gemengt worden, dikwyls den — zieken krimpingen en loop, of ook wel menig- _ vuldige brakingen verwekken. Niettemin ziet men , zeit hy (p. 64.) dat de Kruid -opkoo- persen Verkoopers,die niet de deugd maer ’t ge= wigt van de Plant zoeken „het voorjaer uitkiezen, en de mildfte gronden , om te gewigtiger plan- _ ten te hebben. Ook zyn 'er die de Kruiden hier _ toe in de verfte en allerfterk{t-gemelte gronden _ aenqueeken, gelyk voornamelyk gefchied met de Zormentilla (of wilde Ruite), de Biftorta, de Scorzonera, en het Cyclamen (of Verkens- brood); en op dat ze niet zouden eenigfints ligter worden, terwyl ze die na de fteden bren= gen , zo waffchen en natten ze die aen elk > water daer ze komen, waer door de Medicyn- kragt daer uit-geweekt raekt. Struiken èn Bla- ! den, acht hy (p.64.), dat men niet vroeger dient te plukken als na dat de eerfte Bloemen beginnen te dorren, vermits die dan eerft hare Volkomenheid en Rypheid verkregen hebben. Bloemen plukt men beft als ze eerft zig ont= vouwen , en door de zon niet uitgedroogr, mogte door dauw nat geworden zyn; en niet „ gelyk gemeenlyk gefchied, na dat de Aptces af= geworpen zyn, in welken de fyn{te bloemkragt zit. Vrugten leeft men als ze ryp zyn ; Die kent men aen de Droogen, als de Uteras be int te berften of af te vallen, en aen de Weees en of Vleefchigen, als ,’t groeyen ophoudende, en al de Sappen in de wtriculi als gaer gekieinft zynde, het opper - {chiltetje een ryp-koleur gee kregen heeft. Sappen, Gommen, & Ha unkt SDER PLANTGEWASSEN. Of dunkt hem dan op het befte vergadert te wer- den, als ’t Jaer-faifoen op zyn heerft is, zo drae ze een bequame taeyheid en dikte hebben. * XXIV. Van de vierderhande Middelen tot het kennen van de Kragten der Kruiden, ‚ Dog ten opzigte van de goede rede en zekere Kenteekenen van de Kragten der Kruiden ver- goekt hy (p- ós.) zyne Toehoorders, datze zig tog niet verwonderen zouden , wanneer ze hem hier van zo twyffelachtig en in ’t onzeker hoorden {preken , nademael hy ’er zo weinig befcheidt,„zo by de Botanic: als by de Medicyas, van te vinden weet, en dat de glorie van die vinding mooglyk voor de Nakomelingen zal overblyven. Vierderhande middelen of wegen telt hy op; door welken men de Plantkragten onderzocht-of geleert heeft. De Eerfte en wel de oudfte fchynt hem voornamelyk be- ftaen te-hebben in ’t Gebruik van Kruiden en Bladen tot ftelping van bloedloop en gene- zing der wonden; dewyl de eenvoudige fpys en drank en harde Leden der eerfte V ooroude- ten weinig andere ziektens onderhevig waren ; even-gelyk men hierom by Momeer ook al-aen den opperften roem der Geneeskonft vind ge» geven aen ’t wonden genezen. En by meerder toenemen van andere ziektens gift hy (p.66.)dat men ook verder tot andere kruiden Ezyne toevlugt hebbe genomen; en dat na be- Eproevinge en bevindinge van fchade of baet, dit ‘Vof dat kruid een goeden’of quaeden naem van ER Heil- 6 TweeEpeE BrscHouwine Heilzaern of Schadelyk voor die of deze quael zal gekregen hebben. Dog, dat deze of gene Dieren een heilzaeme Plant zouden aengetoont hebben, gelyk de Poëten hier en daer vertel= len, acht hy maer voor fabel-zang. Zulk-een nu die vele Genees- middelen kende en wift te gebruiken, volgens dezen eerften weg van beproee ving en ondervinding , moeft ook toen,zeit hy (p. 67.) voor een Medicus gehouden worden. De tweede weg was, toen men de Philofophie om-_ helsde, en die tot de Geneeskunde toepafte, toen men de krachten van de reeds-bekende kruiden op nieuws als onderzocht, en in Kouden en- Heeten, Droogen en Vogtigen onderfcheidde, en dat elk in byzondere trappen, na ’t onder- fcheid van de fmaek , na dat ze of bitter of zoet, of famentrekkend, of bytend, of zuer, of wrang, of laf voorquamen; en dus ook, de oorzaeken der ziektens in overmaect van Koude of Hitte (en in overmaet van Droogte of Vogt] verdeelende,pafte men de Koude mid- delen tegen Heete ziektens, en de-Heete tegen de Koude, en ook dikwyls met geen quaden _ uitflag : welke weg tot onzer Vaderen geheu- gen toe, zeit hy, gehouden geweeft , dog fe= dert door de vindingen der Lateren vernietigt is. De derdeen nieuwer weg, en niet minder waerfchynlyke, beftond in de Chymicale Analyfs of fcheiding der Plant-deelen door ’t vier. En dus, even gelyk men bevond dat de Arifto= lochta Clematttis, en de Dens Leonis, in d Ghymifche ontleding, Geen aert en hoeveel heit van Zuere, van Oliagtige, van Geeftige en van Äerdagtige deelen uitleverden ;en teven oo RA DER PLANTGEWASSEN:-- 97 _&ok van evengelyke kragten in de genezing, wa- ren; zo befloot men dat alle Planten „die over= eenquamen in deelen, ook van gelyke kragten te houden waren : op welken grondflag doot die van de Franfch -koninklyke Soczetert over de tweeduizend Proeven of Experimenten met zo veel onderfcheidene Planten genomen zyn. De vierde weg, welke aen Zowurnefort toege- fchreven word, beftaet (zeit hy-p. 69.) in de ‘Sappen der Planten uit te drukken op eenige papieren „en na de Chymicale coleurveranderin= gen der vlakken te oordeelen van de heerfchen= de Prixcipien of deelen der Planten : welk mid- del nog beknopter , gereeder, en te zekerder fcheen, om dat hier geene deelen door ’t vier vervlogen. \ Aenmerkingen op deze wierderbande Middeleú. Wat het eerfte Middel betreft, en ’t gene met regt van elk als verworpen word, acht hy met sppocrates, dat het onverftandig en flegt beraden is, op loflen en bedrieglyken grond zo waerdig een fchepfel, als de Menfch is, te wä- en : hoewel het nut is die middelen by een te aderen „die by de menfchen reeds tot een Huis- ebruik zyn overgegaen. En, fchoon velen er Ouden en Nieuwen na vreemde en verre anden gereift zyn tot vermeerdering van hare edicament-kunde, en van daer tot ons be- oemde Geneesmiddelen overgebracht hebhen , , G egter 1 93 Tweepe BESCHOUWING egter ontbreekt het, zeit hy (p- 70.) elke Pro= _ vincie, ja elks akker en Landhoeve niet aen by= _ zondere Remedien, van de Voorouderen goed- gekeurt, en door lang gebruik beveftigt. Dus bekent hy ook veel van de Herders en Inwoon= ders op de Alpifche Gebergtens geleert te heb- ben, met te vragen wat middelen zy voor hen- zelf en hare kudden tegen de ziektens gebruik- „ten. Belangende het tweede Middel „dat groo» 4 telyks van, het fmaeks- oordeel afhangt , acht » hy ’t zelve onbequaem om er op te bouwen van wegen onze ftompheid in dit ftuk ; dewyl deze Lichamelyke gaven van tedere onderfchei= ding door de zinnen doorgaends rykelyker aen het redelooze gedierte gefchonken zyn ‚terwyle den Menfche de Goddelyke kragt en finaek van Verftand en Rede toegedeelt is, op dat hy ’t allermeefte zig daarop , minft op de dierlyke zinnen zou toeleggen. Hoe veel fnelder en fcherper van verre zien en hooren vele dieren dan wy ? Hoe veel eerder worden ze de Vers andering van Lucht gewaer ? Van hoe verres merkt de Bye de Honig-lucht ? de Gier het doode aes? de Brak-hond het fpoor van ’ „wild? Hoe wonderlyk (zeit hy p.31.) weten de Vogelen van den Smaek en zelfs van ’t goed of quaed zyn van die zaden te oordeelen, die in harde en fteen-agtige baften of doppen nog be floten liggen > (wanneer kraken zy ooit ver eefs?]} Wy in tegendeel zwak in dit alles, oe zullen we ons zelven op de Smaeck ve trouwen omtrent de verborgene krachten de Planten? Ja wat meer is, Bitteren zyn ’er, dies Der PLANTGEWASSEN. 99 afgang maken „als de Cologuinth, Bryonia afbera; Gentraen-wortel,Afarum (5e zen tevens Bitteren zyn ’er die in tegendeel (toppen; en bloedvloe- ying ftempen, als de Lenaria fegetum, de Pí- lofella major, de Tormentil- wortel. Maer ook bitter is de Mentha agnatica, en de Wortel van de Valeriana Silveftrissmakende nogteftoppende geen afgang. „En zo telt hy ’er_(p. 72:) van verfcheidene (oorten op, die in Zuerteen Zil- tigheid, Scherpheid of Latheid van fimaek over= eenkomen, én in Kragten egter zeer verfchillen, en opzigte van de derde manier, om door fchei-(toking de Kruid- kragten te ontdekken; - dúrft hy ook gantfch geene goedkeuring gevens eensdeels om dat (zo hy p. 73. zeit ) uit al de planten flegts olie, water;ofaerde geftookt word; eene wat meet 't andere wat minder vlug van deelen ; anderdeels om dat de ervarentheid en proeven ‚die ’er de Franfche Academie; heeft op „doen neren, klaerlyk aentoonen, dat ’er van Gelykkragtige kruiden Verfchillige (took-deelen komen; en zelfs gelyke ftookdeelen van twee= derleye kruiden , waer van de eene tot fpys dient, en de andere vergiftig is; als de witte Krop-kool van de eene, en de Belladonna (of Ae arsoor) van de andere zyde: zo dat die van de Academie zelf na grondig onderzoek deze Stook = ontleding (Analyfis) , als verwer= pende, zeggen, Widetur igitur tot plantarum Analy ibus nullum aliud fruêtum percipere Aca= demiam, nifi quod detecta fit het veritas, Nihil nempe certi pofle per Analyfin haberi. Quod pal- sherrimnim ef Academie: bekennende dus vol- \ EEN mondig roo TweeEpDeE BEsCHOUWING mondig, dat ‘er niets zekers uit de Axalyfis te halen is, en dat dit geleert te bebben de eenigfte vrugt van zo veel Plant- (token fchynt te zyn. Het vierde middel, namelyk dat van Zourze- fort , hoe waerfchynlyk, kan egter, (zeit hy p 75.) ook geen Proef uitftaen : dewyl Sappen van gelyke kragt dikwils verfchillige koleur op het Papier verwekken, waer van hy eenige voorbeelden optelt. In alle deze onzekerheden befluit hy dan (p. 76.) het beft nog te zyn, dat men by ’teer(te middel, dat enkel op zig zelf te los en te ligtvaerdig is, voege dat van oor- deel en onderfcheid , na den bezonderen aert van ziektens, tyd, plaets, en perfonen, om te famen redelyke Ewspirict uit te maken , die op, de ervarentheid bouwen met rede van onder- fcheid ; en dat men daerenboven onder dit ge- bruik van oordeel midlerwyle met groote vrugt dikwils voegen kan de drie andere middelen, van de Smaek, Stoking, en Vlak-drupping : Waer by men dat van de Ontieding of Ara« tomie der Planten, met haere gelykvormig- heid en gelykflagtigheid ook piet dient te ver- geten. XXVL Van vele Bloemen aen welke de Tuba een Ken-\ teeken van vrugtbaerheid is. De verdere Zeven Differtatien {preken van de foort -verdeeling en verhandeling der Bloe- men, welke Zournefort Flores Gompofits, en hy flores _ DER PLANTGEWASSEN. ror „Hlores Monopetalt Conglobati noemt, dat buiten ons beftek loopt, maer uit zyne Vyfde zal ik Hegts iets aentrekken, dat tot den dienft der 4ba van de Bloemen ftrekt, namelyk dat hy P:83. zegt, dat de ZMonopetalt Semiflofcalofi „zo ze vrugtbaer zyn ,flegts twee Bloemdeelen heb- ben, namelyk Petalwm en Tuba, dog indien onvrugtbaer, dan maer een deel, namelyk Pe- talum : en wyders de Monopetali flofculofi zo ze Vrugbaer zyn wel drie of vier deelen’, (na- melyk Petalum, Tuba, €59 Stamina met Api- ces veeltyds tot eene buis loopende ) dog indien onvrugtbaer , dan flegts twee deelen zonder Zuba; zo dat in deze beyde Claffes, die groot - zyn,de Tuma zelkens bet kenteeken van Vrugt- daerheid is. \ XXVII. $ Van een al te flonte Proefneming van. de Kragt ep eener. Plante. ‚In zyne Zevende Differtatie verhaelt hy p. 148. het merkwaerdige zeggen van -den. Ouden en … wydberoemden …„Medzieus , GALENUS, Dat hy eenen Medicus. raed. om bedreven te berden in alle de Planten, of ten minfle in de meeften die menigvuldig in gebruik zyn. Eine deling, in zyne Negende , vermeld ‘hy. p.:238. hoe ‘er, wegens het. Doronicum vulgare , welks wortel in ’t algemeen voor de Hon- den vergiftig gerekent word) tuffchen den geleerden Matshiolus, & Gefnerus , met Lobel EN G 3 een 1ro2 TWEEDE BESCHOUWING een zeer hevige Liettertwift wel eer ontftaenvis eweelt , of die Wortel den Menfche ook zo _ chadelyk. ‘was , ín zo,verre, dat Gefnerus, — fchoon een groot Botanicus, om Mathiolus pal te zetten, zelfs het Doronicum innam, dog met zulk een flegten uitflag, dat hy niet dau door” fboedige Badítoven, Dranken , en andere Te= engiften het doodsgevaer van ’t Venyn te Brea quam. Een waerfchouwing voor elk om nooit zo toute Proeven en Bewyzen te on- _dernemen, ij XXVIII 4 Opmerkelyke Voorzorg en Wyze Schikking van … den Schepper in't vormen, plaet{en en bes Schermen van de deelen der Bloemen en hare Vrugtbeginfels. Nu zullen we „volgens ons voornemen, vooraf vermeld, overgaen-tot het Uittrekfel uit zyn werk wegens de Axthologia of Bloem- kunde, dat een Jaer jonger: is als dat van zyne Drffertatien , ei voornamelyk tot het tweede Boek van dit Werk, alwaer de Profeffor haù- delt van de thans zo vermaerde Onderícheiding der Mafcaline & Feminine, & Dubbelflagtige Planten. Niettemin; dewyl het eerfte Boek van de Autbologta van-de deelen der Bloemen in % breede, en van de Definitie en den aert & on- derfcheidene gefteïtheid. dezer deelen handélt, en-alzoo, (behalven 't gene ‘wy uit zyne' vorige Diflergätien en voornamelyk uit zyne Derde-des: ede wegen DER PLANTGEWASSEN. 103 wegen getrokken hebben) zig ook hier nog etlyke verdere Philofopbifche Opmerkingen van die natuer opdoen, zo dienenwe ook dit niet zo ongeraekt over te flaen. Na’ verhandelen van de velerhande foorten van Bloembladen (of Petala) zo fpreekt hy in zyne Antbolog.p. 49. ook van de Petala caudata, of die genen die tot een Staertvormigen of Puntigen Zak of aen- hangfel uitloopen, (als by de Linaria Vulgartis het Ocimaftrum Valerianthum, & de Viola Mar- tia,) en van derzelver merkwaerdigen dienft;- want hy acht dat’er die Aenhangfels zyn,om met het zoete vogt, dat in deze zakpunt afgefchei- den word, het Receptaculum en vervolgens den Embryo dan voornamelyk te bedauwen of be= vogtigen, als de andere bloémbladen beginnen intedroogen, dewyl dit zakpuntje , dat te vo= ren nederwaerts hangt, door ’t zwaerder wor- den van ’t vrugtje, en ’t zakken van de bloem- _fteel dan boven komt te draeyen,en zig te ont- £ laften in ’t Receptaculam. Een gelykwaerdige dient, zeit hy, als die van ’t aenhangfel aen ’ blinde gedarmte in den Menfch, ’t welk zoo _geftelt is „ dat. het zyn Sap, het welk het af- _fcheid , zenden kan in de holligheid van % ge- _darmte om die wanden te beglibberen, op dât niet de Feces , die wat te länge daer neftelen, ligtelyk te zeer daer blyven aenkleven. Tot zul- ken dienft en zulke Staerten, zeit hy. ook Áz- thol. p.$2. dat ’er ommige Calyces verftrek- ‚ken,als by het Cardamindum , den zwarten Hel-. leborus , het Aconytham Lycotonum. Wegens de Tuba zeit hy wederom ( Aztholog, p. óo, 1. 62. 63. 64. &70,) dat ’er wel vrugt- zaed.ge- En ti vord Ld t 104 —_ TweErEpDE BESCHOUWING voedt en ryp word, zonder Calyx, Stamina, — of Apices , & Petala , maer geenfints zonder Zuba; waerom ze niet te vergeefs in ’t middel- gan van den Bloem en midden op.den Uterus — tevig vaft zit, en na de byzondere gefteldheid der Bloemen, zeer byzonderlyk bezorgt is, om _ (volgens zyne gedachten) de Lucht, en niets « anders, in de holligheid van het vrugt-vormtje _ inte laten: zynde wegens de haertjes ent Lym= _ vogt van binnen gants onbequaem, om ’er, na de meening van fommigen, de korreltjes van de Aptces, met behulp van den wind, tot in ’t — Zaedhuisje door in te laten, en, voor zo verre de monden ook om hoog (taen, tevens onbe- quaem om zelfs een vlug=-en verby- opvlie- gend Geeft -fap van Apices, na de meening van — anderen , daer door te ontfangen. Verder zeit — hy mede, dat de Vrugt niet ryp word, als de — Tuba werd afgeplukt , of als door, koude,of — ryp, of fmerige douw deze buize verfchrom= — pen of verftopt rackt. Dat ook Theaphroftas — wegens de flores Mali Medici of Citroenappels- bloemen al aengemerkt heeft ‚datde vrugtbaren _ een Zubus, de onvrugtbaren ’er geen hebben. In _— * algemeen is een Bloem wel onvrugtbaer, die — een Embrso heeft, maer ook noemt hy ’erdie _ Embryo's hebben, en egter onvrugtbaer zyn, — dewyl ze dezelven tot geen rypheid brengen. — Wegens de wyze voorzorg in ’t plaetfen van de Stamina, zeit hy in zyne Azthalog. p-70,71: 75; 76.234. dat ze of zelfs vaft zyn aen ’t Recep= — tacalum van den Embryo, of aen iets daer de — Embryo aengehegt is, op dat het fyne Sap der Apices „door de Stamraa gegaen zynde, te zui= — ver DER PLANTGEWASSEN. 1o% verder , zonder door Lucht, Regen, of Dauw, befinetting geleden te hebben, tot den Embryo overgae, en de vrugts-ontwinding bevordere, Dat in alle Monopetala de Stamsnain de wanden van ’% Petalum tot op ’t Reeeptaculum valt zita ten ; dog by de Polypetala nimmer, maer al= „daer of, tot fterkte, by -een verbonden zyn, of,‚.zo ze verfpreid zyn, als dan menigvuldis ger , en tevens korter zyn, tot ftevigheid. Maer nog grooter Voorzorg vertoont ’er zig (zeit hy Axthol. p. 77.) omtrent de Apices zelf, (om welker wil de Stamrra flegts fchynen te dienen) alles-om befchermt te zyn tegen de ratnpen van buiten: waer van hy de Voorbeel- ‘den aenhaelt. Dog als men de voorzorge be- fchouwt omtrent de Vrugtbeginfels of Exzbryo= ses ‚10 wel in de Plantgewaffen als by de Die- ren, zo iser, (zeit hy Axthol. p. 32.83.) zo groote rede van verrukkende verwondering ,dat „men hemelfche Denkbeelden fchynt te genie- ten, terwyl men dien Goddelyken Raed, Wys- ‘heid, en Schikking inziet en bemerkt. En even gelyk het minfte Diertje, zo klein als groot, ingefchapenvis, om zyne-jonge worpelingen, zo lang ze nog broeying en befcherming van nooden hebben, te koefteren en te befchutten, ‘zo is niet alleen. in ’t algemeen by de gevoele- looze Plant-beginfels of Embryones insgelyks een byzondere Voorzorg der. Natuere te be- fpeurew tot koeftering en befcherming , maer allermeeft (zeit hy Axthol. p.89.93-94.) by de genen, die een Waterig en Winderig Sap heb= ben, en zwakker zyn tegen de rampen van buis , Eb ten, { 106 TweEeEDeE BESCHOUWING. ten, by de zulken namelyk die men flores Pa= pilionacei of Vlinder-bloemen noemt, [onder — welken ook behooren’ onze Spys-Erten en Boonen J; terwyl de Natuer vry minder voor= zorg vertoont by de genen, die meer uit O- lieagtige en Groei-zoure-deelen beflaen, en — daerom ook ingegeven worden tot opening en verdryving van Verftoppingen, als by de Mo» — ves lab:att of Lip-bloemen en anderen, wel- ker zaden bloot in de lucht geboren worden. — Overwonderlyk, zeit hy Axthol, p.9$: 96.97. 98. is ook de voorzorg tot befcherming van de vrugt by de Flores Conglobati, welker kleine Bloemen, in een algemeenen en gefchubden — kelk befloten zynde, op een byzondere wyze ’t vrugtje voor onweer befchermen ‚en ’t on=_ gedierte beletten van ’er hunne wurmseytjes «| by in te leggen : ondertuffchen fluiten -ze by > vogtig weder zig toe, en by droog weder ope= ren ze zig, gelyk hy daer van breede befchry= ving doet. Verder neemt de Profefor ( Anthoe — lez. p.99.&c.) ook in opmerking „hoede Pappi, af Stuif-ruigtens ; «die by. {ommige Bloemen boven op de Embryones: gevonden worden, zo — wel dienftig zyn voorde Bloemen als voor de — Zaedtjes : voor’ de Bloemen namelyk, tot fteun in ftêe van een Calyx (of Bloem-kas), als mede tot haer onderlinge tuffchenfcheiding, — en uitbreiding: en voor de Zaden,voornamelyk. om te beter door de Luuchts-beweging verfpreid — en gezaait te worden. d, jk KX DER PLANTGEWASSEN. 197 KKK Wegens hes Vroeger af Trager Bloeyen der cht Stamplanteu, Eindeling befluit hy (Axzbol. p. 102.103 104 ) zyn eeríte Boek met de vrage of bedenking omtrent de rede en wyze van het vroeger of trager Bloeyen der Stamplanten ; waer op hy geit niet zekers te hebben kunnen vinden, en dat alle zyne Proeven hem van onzeker nog onzekerder gemaekt hebben. Dat de genen die hy op eenen tyd, in denzelfden grond, en eveneens gezaeit had, de eene jonger, de an- dere ouder ‘begonden te bloeyen; en onder de ongelyk-groot=vanegroey zynde, te mets de kleinfte eerder , dog veeltyds de grootfte eerder, en fomtyds te gelyk , zo vrugten als „bloemen gevende. Dat ook van ’t eeríte bloe- yen af „ {omimigen jaerlyks, fommigen om ’ aûdere jaer, anderen met grooter tuifchenpoo- zen bloeyen : … Welke ongelykheden in ’t Bloeyen hy‘giffen zoude te ontítaen uit de min of meerder ‘overvloed van Vogt inde byzondere „bewaer- en fchei-vaten der Planten ; namelyk dan , als ’er' overvloed genoegis, bloemen en vrugten ;en., by {chaersheid „niet ; ruítende van bloeyen tot dat ‘er meer voorraed zy. Zelf kan de fpilling by ’t vorige blocyen en vrugtgeven wel zo fterk geweeft zyn’, dav’er de Plant van quynt en fterft ; even gelyk die Zudiaenfche Palmboom , die men Coddapanna noemt, door zyne groote Sap-{pilling, zo drae hy eenmaet ht $ 5e 03 TweEEDE BESCHOUWING ebloeit en Vrugt gedragen heeft,terftond komt tefterven, Uit zulke opmerkingen zyn ook de. Ervarene Hoveniers gewoon het al te dicht ge-_ fpeende fruit te dunnen: zelf fchynt hem, zeit hy Antbolog. p. 1os. *t fnoeyen der Takken uit gelyke bedenkingen ten opzigte van ‘t hout ge-_ fproten te zyn. De wyngaerden, zeit hy, wel- ke men in Italien meent te vernieuwen, is men gewoon 2 of 3 jaren te voren níet te fnoeyen, om al haer kragt aen vrugten te laten fpillen; en dan graeft men die uit, als verder onwaerdig _ of onbequaem. ini ee XXX. Wan de Min of Meerder Duurzaembheid der Plauten. Verder gift hy ook „op dezen voet (Axtholag, p. 106.) waerom fommige Planten maer voor — één jaer zyn, andere wederom duerzaem; fom= _ migen houden ’s winters een ftruik , anderen — geenfints : namelyk dat die van één - Jaer -le- vens om de flappe monden der Utricult en weekheid der fihers, hare Sappen uit de byzon- dere vaten geheel en al fpillen tot opgroeying van den Struik &c.; en alzoo,na ’t verlies van _ al haer harftig en groey - zoutig Sap, verfchrim- pelen en verfterven : 't gene bevelligt word, — eensdeels om dat ze nooit natuerlyk fterven, — voor dat ze Struik, Bloêmen Vrugtzaed heb- ben gegeven, en anderdeels, en voornamelyk, om dat ze, zo men op eenige wyze het flruik- _ fchieten belet, dan tot op ’t andere volgende _ jaer EN DER PLANTGE WASSEN. tog: jaer overblyven. Dog by andere duerzame Plan- ten vind men vafter verband van fibers, en voorraed van byzonder Sap in de Wortel -cel= detjes, om ’t meer als een jaer uit te houden. XXXI. _ Van Vernieuwde Botten na't beleedigen van de vorigen. Ook wil hy opgemerkt hebben, eensdeels, dat, wanneer de Bloembotten in ’ voorjaer, door ryp of onweer verfchroeit of afgeflagen worden, fchoon ze terftord weder andere Bot- ten en nieuwe bladen vormen, egter door= gaends daer geene nieuwe Bloemen en Vrug- ten geven, zynes agtens, om dat ’er in ’t vo- rige reeds te veel verfpilt was ; anderdeels, dat ook dat foort van Planten, *t welk ligter voor de tweedemael Bloem-botten uitwerpt;, “wranger en trekkender beziën geeft, dan de an= deren , die fynder en levendiger Sap in hare Vrugten dragen, dat eerder te bewegen is, en wrang - aerdige. | XXXII. Of het Vogt der Apices voor de Vrachtbeginfels Ù \______goodzakelyk zy? ___Nu zullen we overgaen tot, zyn Tweede Boek,’t welk alkeenlyk en in ’t breede verhandelt, of het Vogt der Ap:ees tot de bevruchtiging van de alzo mogelyk vroeger verfpilt raekt dan tiò TweEEDE BESCHOUWING de Embryones noodzakelyk zy Eerftelyk haelt hy. Antholog. p, 108. aen , ten opzigte van de Noodzake'ykheid , dat hy zulk ters aen een” zaek noodzakelyk rekent, ’t gene men altyd by dezelve vind , en afgenomen zynde, als dan erftond de kragt en natucr dier zake komt te wergaen : (2) Dat hy brerom de Tuba van den Bloem noodzaeklyk fchat tot de Vragts-ont= winding , dewyl die by geene vrugten gemifk word, en, zo ze door rampen. van buiten t'on= bruik mogt zyn geworden, als dan de vragt on= ryp afvalt; waer van de Landbouwers, als ze bemerken dat van velen de Zuba door de koude verfchrimpelt is, een fchralen oogft voorfpel- len : (3) Dat hy niet kan zien, dat dit van de APicEs kan gezegt worden „dewyl ze by ves len niët gevonden worden , als by den Moerbey= bloem, by den Fezeverboom, Populier, Willigen, Zerebinthyn, Maftichboom (Lentifcus), Zam= me Vyg (Ficus Dometfticus),Spizagie, Dove Ne- gel, Vrugtbare Hennip &c.; welke alle Vrugt= \ baer zyn, ent zaed tot rypheid brengen, zone der Apices. Maer dezen zouden fommigen meenen, dat van hare Verwanten of weergadens bedient wierden, dog ook dit zal hy daer nae © onderzoeken. Zynde voor eerft klaer , dat vele Planten Vraugten voortbrengen zonder Aprices te hebben jen velerwederom hebben ‘eren brengen een Vrugten voort, als by den onvrugtbaren adsen ‚ den grooten onvrugtbaren barnen= den Netel, wilde Kennip, onvrugtbare Kennip,' onvrugtbare Gemeene Spinagie, Willigen, Po= pulieren „onvragtbare Terebinthynen, &c. Maer van dezen geeft men voor, dat ze ‚als tot Man- _gewaflen Jd p IJ « K Nn DER PLANTGEWASSEN. Tt gewaffen „daer toe zoo gefchapen zyn, om met _ hun behulp ’t gebrek van de ‘anderen te vervul “Jen. ’T welk zeit hy (Axthol.p. 109.) eenigen fchyn zou kunnen hebben , zo niet onder de vrugtbaren en onvrugtbaren ‚van een zelfde foort wel op beiden Apices gevonden wierden, als by de Lychnis vifcofa, de Witte Rouwe Bryonie, de Troffige Tamnus, den Gemeenen Ornus; de Cueurbita, de Pepoen, Meloen , Me- dopépoen, Concommer,Gologuinch, Citroen, Li= moen, & Orangie; wat doen, vraegt hy, hier de Apices by de Onvrugtbare Plantgewaflen , de- wyl hare weergae’s die vrugtbaer zyn op hare }_Embryones zelfs Apices hebben? Wart zal men ook zeggen van de Anonymadender, die geene Apices, nog geen Verwant-boom heeft ? Wat van de Palma Indica fruên Pruniformi , die ‚ zonder: Apices vrugten tot rypheid brengt, zoris der dat 'er eenig gelykfoortig Verwant ge- _vondenis die Aptces heeft > Zo dat het voor- geven (zeit hy) van de nootzaeklykheid der ‚Apices tot Vrugtbaerheid geen genoegfamen Proef kan houden. ik: XXX. "it ; ‘ _ Tourneforts gevoelen omtrent den dienft der kj Apices. In ’t 2e. Hoofddeel meld hy, Azthol}p. rro. III. van °t gevoelen van Zoernefort omtrent ‚den dienft-der Apzces, als of ze ftrekten om ’ __onrein der bloemen.uit te werpen ; dog dit, vän velen É1a TwerEEDE BESCHOUWING velen reeds berifpt zynde, krygt ook van hem geene toeftemming om vry meer dan eene reden. XXXIV. Van't nieuwe Gevoelen omtrent de Bevrugting- kragt der Apices met bare Stuif - korrels. In ’ 3e. Hoofddeel {preekt hy (Anthol.p.112. &c.) van het thans vermaerde gevoelen van fom- mige zeer achtbare en Roemwaerdige Boranict omtrent de Apices ; een gevoelen dat hen zo veel heerlyker dienft toefchryft , als die van Zoarsefortte gering was ;den dienft namelyk van vrugtbaermaking. De Ouden, zeit hy, hebben wel van eenige gelykheid van Voortteeling als die der Dieren in eenige planten vermeld,en ook eenigen hierom in Manlyke en Vrouwelyke onderfcheiden ; maer de gedachten „dat deze er » genfchap zig tot alle Planten zou uitftrekken, „» gedachten fpruitende niet uit een oudwyffche „ bygeloovigherd , nog ydele fabeldeuntjes , nog » Üigtvaerdige opinie van ’t Gemeen , maer uit » redenen en bewyzen genomen uit de gedaente, » Jamenftel, en fandplaets der deelen, is, zeit …, hy» eez vinding van onzen tyd, en ter eere s, van onze eeuw. Indien het waer was, dat de korlige Lichaemtjes der Aptces in de Tuba als ingewentelt wierden , of als ze 'er niet nae genoeg by waren, door de winden , van de mafculine of onvrugtbare Planten tot de fwensi- nine of Vrugtbare , overgebragt wierden ; of indica DER PLANTGEWASSEN, 113 indien de Lichaemtjes zelfs niet , echter hun zaedlyk Stof of Geeltvogt of de Waeffemkragt door de Luchtader of fibers der Buize tot de Embry'os geraekte ; Indien dit bleek, zeit hy, zou hy achten dat die zaek voldaen en voldon- gen was. Maer dewyl hy van de eene kant vind, dat de Voorftanders, hoe achtbaer, niet _allefints overeenkomen, en ’t van de andere kant eenen Philofoopb niet paft zyn toeftem= ming te geven, voor dat hem de zaken klaer- AEEErTPeln en bekent zyn geworden, zo ver= zoekt hy verlof, dat hy in deze duifterheid en onzekerheid zig ’t gezag dezer Geleerden nog niet gantfchelyk onderwerpt, maer onderzoek- _wyzig over deze zaek difputere; niet (zeit hy _Anthol. p. 114.) om het gevoelen van die Aen= hangers te doen wankelen, maetgom de waer- heid of min-waerheid te onderzoeken : niets as vreezende dan toeitemming te geven aen ’t gene valfch of niet genoeg bekent mog- ER Ee RKKV. Werdeeling der Bloemen in Vier Soörten tot © Ônderzoeking van dit nieuwe ‚N Wee Gevoelen, — Hi ie, $ — Dit Onderzoek onderneemt hy Anthol.p.114. in’t breede, en verdeelt daer toe in zyn 46. Cap. vooreerft alle de Bloemen „die hem bekent zyn, - in 4. Claffes; namelyk z. in zulken; die hare Stamina & Apices opde Receptacula ( gtt, de Bmbryo’s zyn) vaft ze zyn: ten Ze. Bs | in * 114 TweeEpDE BESCHOUWING in zulken, die de Starsiaa & Apices wel op den zelfden Stam of tak hebben, maer afgefcheiden van ’t Vrugtje : ten 3e. in zulken die alleen Sta» mina & Apices ronder Vrugt, of Vrugt zonder Stamina & Apices hebben, welker getal groot sis: en ten ge. in zulken, die alleenlyk Embryozes, hebben zonder anderen Stam van ’t zelfde foort _ die Apices heeft. In ’t eerfte foort, zeit hy, is __% voorgegevene gevoelen allerligtít begrype= Iyk, in het 2e. moeilyker en duifterder; in het 3e. nog verrre moeilyker , zo wel om uit te | leggen als te verftaen ; in het 4e. fchynt het onmogelyk. ’ | xXxXXVI. Onderzoek van de Eerfte Soort, die haer Stamir Í na en Apices by het Vrugtbeginfel 4 vaft heeft. milf ne Eerft fpreekt hy Azthol. p. 115.116. 117. van de Eerftesfoort, en zeit in zyn $de. 6de, de, Cap. dat hem niet begrypelyk fchynt, hoe de flymerige Materia van de Lichaemtjes der Api= ces, die elk met hare vliezen omtogen zyn, i de Tuba van het Arum Scorzonere zouden kon= “nen komen: nog ook niet by de Mippuris A. guatica om diergelyke rede; nogte vooral ni by’t Aponogeton aguaticum , alwaer de Lichaem tjes der Apices in een Vlies overtogen liggen, en van de Zuba gefcheiden zyn. Zoo dadid hy in’t 8eCap‚p. 118. 121 &c. van eenige zulken die lang van Juba zyn, en kort van Starzina met hare dikke en flymvogtige Apices, ve laet DER PLANTGEWASSEN. His laeften tegen de buiten- rampen van ’t weer bee fchermt zyn, vermits ze bedoven, en overdekt Jiggen in de Calyces, Schobben , en Bloem- bladen, zo"dat'er zelfs geen fpel van winden _bequaem fchynt om van haer Stof iets over te voeren in de lang-uitftekende buize. Ook zeit hy niet te kunnen denken , dat dic werk volbracht zou konnen zyn ,‘eer de bloem g geopent was, en de buis zo ver uitfchoot, dewyl hv in allen, die hy onderzocht heeft, bex rond ‚dat het Sap der Apices nimmer, voordat e Bloem zig opent, tot een Zadelyk Stof over- gaet. In ’t ge. Cap. (preekt hy van de flores ambellati, welke meeftentyd dan eerft een Zuba uit het Receptaculum doen fchieten, als de Bloembladen „en de Stamina en Apices reeds af= gevallen zyn; welke 7uba met het groeyen van %t Vrugtje ook verder uitfchiet. EE KHR ALEN Onderzoek over de Tweede Soort, die hare Stan mina ex Apices ver van de Vrugt af heeft, Ri fchoon op een zelfden Stara hd In het Toe. 1r. & 12e. Cap. begint hy (p- 126. % onderzoek te doen over de 26. Soort is, namelyk de zulken, die hunne $ta- Ápices, fchoon op den zelfden Stam. ftaende, egter van de Vrugt ver afgefcheiden heb la de Mayx (of Turkfe Tarw), zeit hy, zyn de Vrugtjes bedekt en omvangen in een Calyx of Bloemkas, welken zy behouden tot haer Rypheid toe, en de draedwyzige 7: a Ì x OR H ie 16 TwerepeE BESCHOUWING die ov yder Embryo ftaen; en merter tyd zeer lang buitenuitfchieten „ komen niet eer buitca _ dien befloten Calyx uitkyken, voor dat de 4- _ pices, die ver af ftaen , reeds al verdroogt of van de winden verwaeyt zyn. En insgelyks, zeit hy, komen de Apices by ’t Sparganium Ramofuim dan eerft zig te ontwinden en te ver- toonen, als de afgefcheidene Embryones reeds al grootagtig zyn geworden , en hare bloem= _ hoofdjes afgeworpen hebben. In de Planten | die volkomene Bloemen en tevens afgefcheide- — ne Apices in hare onvrugtbare bloemen op den zelfden (lam hebben, vind men, (zeit hy ps 128.) dat ze daerenboven in alle hare vrugtbare Bloemen met Apices & Stamina wel voorzien zyn5 en dat wel groot, als by de Concommer, Cologuinth , Kaeuwoerde , Geilonfche Bryonie &c. Hoe konnen ’er dan de eerffe foort tot de | bevrugtiging noodig zyn ?’t zelfde, zeit hy, heeft plaets by de Citroen," Limoen, Orange, en Gra- naet. En by het Veratrum (of de zwarte Nies- wortel) ftaen de Vrugtbare bloemen met hare Apices zo hoog en de onvrugtbare met de ha-_ ren zo laeg aen den ftruik , dat zo de laeften de, eerften moeften bezoeken met haer ftof, zy wel vleugelen noodig hadden om ’er opwaerts by te komen. XXXVIIE. Onderzoek over de Derde Soort. In ’t 13e. 14°. & 15e. Cap. (p. 130, & 13.) neemt hy zyne befchouwing op die van deze 2e | DER PLANTGEWASSEN. 17 3e Claffis, namelyk die Planten die 'er dubbeld in haer foort zyn, de eene Vrugtbaer de andere Onvrugtbaer. Hier is het daer ’% groote en moeilyke werk komt, waer in de geleerde Voorftanders van de Apices & hare Maftuline Zaed-kracht ook geené naerftigheid en arbeid gefpaert hebben om haer gevoelen in dezen _waerfchynlyk te maken : maer dewylde Na- we te grooteen veld voor haer was ‚dan dat ze lefints onder wetten zig omfchryven laet, zo is hen, zeit deze Profzffor, ook gebeurt, dat ze eenige foorten van Planten hebben overge- flagen, die nog zelfs nog in hare Verwanten geene Apices hebben, en anderen , die ’er gantich geenen hebben, (alsde Zamimel/yzé &c.) heb= ben ze getelt als of die’er hadden. En in ’% alge- meen , om die wonderlyke en onbegrypelyke bevrugtiging tuifchen ver van elkander afltaende Planten uir te leggen, zo hebben ze geen an“ dere toevlucht gevonden, dan ’ behulp en be- fchik der winden ; waer doof ze, zynes ach- tens, de gueftie nog ongelyk minder begrypelyk en beduidbaer gemaekt hebben. Niettemin de-, Wyl ze ’t overoude verhael van de vrugtbaer- naking der Palm - boomen tot hunne beveltie nemen, zo durft hy ook (zeit hy-p- 132). t niet min ernftig onderzoeken, om niet te armen als of hy ’t met voordacht overfloeg : # Waerom hy dan eerft fpreekt van die Bloes pen die geene Apices €59 Stamina op de zelfde Plant hebben. maer op de-eene Plant de Vrugt op de andere de Apices; en dan van die genen „ welke zo wel in de Onvrugtbaren, als in hare Vrugtbare Verwanten Apices dragen. Van de be” si ohe3 eere EG Ee x18 T werEEDE BESCHOUWING eerfte Soort zyn de Moerbey , de Genever, de Vyg,de Kennip, en de Hop (Lupulus). Vande Moerbey, zeit hy, met Zournefort, dat ze zeer zelden op dien Stam, daer ze vrugten draegt Amenta (of Katteiaertjes ) voortbrengt, maer meeft op een byzondere Plant „die zonder vrugt is, en niet dan Apices geeft ;dog dat de Vrugt- bare Moerbey alleen tuba's zonder apices op zyne Vrugtjes draegt. Dat men de Vrugtbare Moerbeyen , voornaemlyk in Ztalien, overal ontmoet, de Onvrugtbare in tegendeel ‘zelden, en dikwyls wel 40 of 6o ftadiën daer van af; want de Onvrugtbare , zeit hy p. 133. worden niet alleen niet aengequeekt van de Plantquée- kers in Jtalien , maer zelfs overal uitgeroeit, vermits hare bladen minder beguaem zyn voor de Zy-wormen, waer door ze byzonder fchaers zyn. indien dan de Apices van deze zo zeer weinigen alle de menigte der Vrugtbare moeften doen vrugtbaer worden , zo moeften, zeit hy, die weinigen niet alleen met een onnoemelyk getal van zadelyke uitvl.eifels zulk een over- groote Luchtítreek, daer de vrugtbare Moer- beyen van naby en van verre zig bevinden, gantfchelyk als vervullen,maer ook moeften dan — de verft - verfpreide uitwloeifels nog dezelfde be- vruchtbaar *kragt zo lang en zo ver behouden hebben; en dat niet alleen voor één foort van Vrugtbare Moerbeyen, maer voor meer als eene foort, als de Witte Moerbey, de Purpurigwor= dende Moerbey, en de Zwarte Moerbey, en dat zonder van aert te veranderen , dewyl elk de-. wer Moerbeiboomen van yn foort niet veraert. De Fenever-boom die onvrugtbaer is, en ride ate DER PLANTGEWASSEN. 119 Katteftaertjes (Amzenta of Juli) met hunne 4- pices draegt, werpt dezelven in * begin van ’&_ voorjaer weg. Dog de Vrugtbare begint eerft _ xyne Vrugten te vormen na ’t voorjaer, en — __volherd in nieuwe vrugten uit te fchieten door _ den gantfchen Zomer heen. Daerenboven ftaen _ ze dikwyls wel 30 of 4o ftadien van elkander; zou dan ook dit zadelykeftof der Amerta niet Alleen vroeg in ’t voorjaer zo ver door de _ _ Lucht verfpreid raken, en dan nog met die _ zelfde kragt dun gantfchen Zomer door in de Lucht, niet tegen{taende allen wind en regen _ blyven zweven, voor de vrugtjes, die van ty tot tyd gevormt wierden ? Dit kan ik, zeit de _ Profeflor (p.134.), niet geloofbaer vinden. Wegens de Pygen verhaelt hy, dat de Ficus fan _Biva (of zaei- vyg) zonder Apsces, vrugten tot volle rvpheid geeft : dog dat de Caprifica Grof- ‚ fen draegt, in welken Stamina & Apices be- ‚ dektelyk opgefloten liggen, en dat dezen des _ miet tegen(taende nooit ryp worden, Daeren- - boven, zeit hy, zyn de zaed-7ube by de vrugt= _ bare Ficus fativa niet uitwendig, maer inwen- _ dig van binnen geplaetlt, met vleefch omzet, _ uitkomende in ’t hart van de Vrugt, en geen _ gemeenfchap hebbende met de Lucht dan door ‚ een eenig lucht-gaetje , en dat alles zonder Apices. Terwyl die genen die Apices- hebben, en Groffen of: wilde Vygen dragen, zeer: zel- _ den in Italiën voorkomen, dewyl ze niet daer, _gelyk in Griekenland, onder de Vyg-queeke- _ gyen gemengt worden. Zo dat ook in alle deze omftandigheden, dunkt hem, geen fchyn _overblyft , dat de Ewsbryones van de Apices aengedaen worden. Vande Kerzip, zeit hy } | OEL "__P:135- L 120 TweEeEpDE BESCHOUWING p. 135. dat ’er uit het zaed van de vrugtbare tweederlye foort opkomt, de eene Vrugtbaer, de andere Onvrugtbaer; de Luactíte eerder op- fchietende, Apices in wtriculi befloten hebben= de, en ook eerder verwelkende , waerom ze ook, vermits flegter zynde, en om de Vrugt- _ bare niet te verftikken, vroeg tuflchen de an= deren uitgeplukt word. De andere groender en grooter van Takken, & dichter van bladen, geeft ryp zaed, zeit hy, zonder aendoening van , eenig Stof der onvrugtbaren. Wegens de Hop- pe, die ’er ook tweederley even als de Kenuip is, verhaelt hy de vertelling en ’t voorgeven van fommigen , als, dat van de Eilanden in de Seyne en Marne af , alwaer de onvrugtbare Hoppe groeit, door behulp van den wind, de deeltjes der Apices tot in den Koninklyken Pa- ryfchen Tuin , daer de onvrugtbare gequeekt word , zouden overvliegen, en dat op die Lucht de Embryones van de Vrugtbare Hoppe, die van natuere nederwaerts hangen, zig zou= den opregten , en dat de fchubbetjes, die an- ders {trekken om de vallende regen van de Embryones af te keeren, zig dan zouden ope- nen „ op dat{de Vrugtjes- daer van aengedaen — wierden. Een opfchik , die zo na verziering ruikt , dat ze den Schryver geen ernftig ant- woord fchynt te verdienen. Ten aenzien- van- zulke Boomen die Apices dragen , zo wel op de Vrugtbare als onvrugtbare ftlammen, haelt — hy in % 1se. Cap. (p.137.) den wilden Efch aen, zeggende, dat ’er van deze zulk tweeder- leye foort is, hebbende elk by zyne Bloemen Apices ‚Stamina & Petala, en dat de eene foort noch» # I4 : nen zyn. à RANT) LENA SENA DER PLANTGEWASSEN. Tar nochtans maer vrugten geeft, zo dat de Apices de Onvrugtbare hier niet zyn om de Bloemen van de Vrugtbaren aen te doen , dewyle die zelfs Apices bezitten. derzoek over de Vierde Soort die zonder Api« ces, en zonder bekende Verwant, rype Wrugten geeft. In’ 16. Cap. gaet hy p. 138. over tot de Claflis, die zonder Aptces, en zonder dat eenige verwant daer toe bekent of gevons* den is, rype vrugten voortbrengt; En dit, zeit hy, volkomen plaets te hebben in de Anonyioe dros, als mede in de Toddapanna, een foort 2 Indiaenfche Palmboomen ; zo dat ook r geen Apices voor bevrugtigers te reke- JAPPEN rdler Onderzoek, en wel byzonderlyk wegens de befproeying met het Stof der Apices over de ve Palma foemina of denn Dadelboom d in Eeyptenland. | geefs bevonden hebbende, zo befluit hy wel in zyn 17e. Cap. p. 140. 141. dat die Lichaemtjes of deelen der Apices niet gefchikt of gefchapen’ om de Embryones vruchtbaer te maken. eee Hs „Maer ed \ za Twrenr BEscHouwing Maer echter omgeene tof van twyffeling meef over te laten, zo gaet hy van ’t 18e. tot het 22e. Cap. ineluf: breedelyk handelen van de ve= lerleye Palm-bonsen, en van de oudvermaerde behandeling met de Apices in Egyptenland, en van ’t 33°, tot het 35. Cap. sneluf. voegt hy ’er dat. van de Caprificatie der Wilde Vygen in Griekenland by, vermits hy ’t begrip van die _ zaek zeer dienftig acht tot opheldering van ’t < nut der befproeyinge van.het Stof der Apices — ie de Eeyptifche Palm- of Dadel -boomen. egens ’t gevoelen der Bevrugtiging van de Palmboomen ftact onze Profef/or in zyne An- zhol.p. 142. 143. 144 toe, dat van overoude _ «yden, van ’t begin der Botazie-fludieaf totnu toe, zeer vermaerde Mannen geleert en toege= — ftemt hebben, dat de Palma foemina, met het — Stof der Apices van de Palma mafvula befproeit of beftoven, en vrugtbaer gemaekt word in E- _ gyptenland. De oude Zheopbraftus doet des- wegen al een verhael, en zeit ook dat deze be- « fproeyinge en beftuiving, om de gelykheid, wel caprifsceren (6\uuddZerv) genoemt wierd. Plinins — volgt Zheophraftus nae, maer geeft ’er na zyn aert.en ftyl een Poëtifchen opfchik aen,even of hy een dierlyken trek en zucht aen de Planten — verbeeldde, maer nog zedig, zo men ’t verge= Iykt by ’t verhael van Caffianus Baffus; want — deze doet de Palm -boomen lieven en fterk lie- ven, zig buigen voor haeren beminden, trooft & verquikking vinden in geftreelt te worden — met de handen van den Akkerman, die haren « lief had aengeraekt, en voor al genezing vin= den in de bloemtjes, die van de Takken van hem S_ DER PLANTGEWASSEN. "123 he n geplukt zyn, op hare kruintjes te mogen dragen: doende dit haer tieren, en vrugten ge= _ven,dog de ontbeering haer quynen en weenen. À Die van den hedendaegfchen tyd beveftigen (zeit hy in zyne Antholog. p. 144. 145 ) dat men. Te Dn gebruik van beftuivinge met de Apices ‘in Egyptenland onderhoud , en dat de [adel- vrugten der Palma Femina anderfiuts of wrang en onryp zouden blyven of ontydig afvallen. _ Onze Schryver wil dan geenlints aen het feit van deze beftuivinge twyffelen, zelf ook niet ‘ontkennen, dat ze nut is voor den Dadel-oogtt in Egyptenland , maer onderzoeken waerom aldaer meer als op andere Plaetfen het nala- ten fchadelyk voor dien oog{t zou mogen zyn. Om dit voorzigtig te doen, verkieft hy erft van ’* onderfcheid der Pa/m-boomen te _ handelen. ‚ Na dat hy dan uit de menigvuldige _ foorten der Palm-boomen befchryving gedaen j_ heeft van de Chameriphes, de Indiaenfche of _ _Malabaerfche & Brafiliaenfche Codtapanna, de __Malabaerfche Ampanna (een foort van kleine _ Cocos-boomen ), en de zerley Schudapanna (een foort van Dadel-of Pruim- vrugt geven- de), en de Egyprifche Palm-of Dadel-boom, en de Indiaenfche Zoddupanna (Pruim-vrùgten _ gevende), de 2@rhande Brafiliaenfche ‘focara _ (een foort van Cocos-noten gevende), de In- __diaenfche Tenga met groote, & Cannga met kleine Cocos-noten : Na deze befchryving,zeg- ge ik , in ’t XI. Cap. verhandelt te hebben, treed de Profef/or p.160, 161.162: tot het on- … derzoek of het Stof of Vogt der Apices noor F dig zy tot de fweundatie der Palmboomen, In ad dit 0 % + 124 TweepeE BESCHOUWING dit onderzoek houd hy dezelfde verdeeling van gderhande Claffes: En ten opzicbte van die van — de 1e. en 2e. Clafis , namelyk die Apices dra= 4 gen, welker $tamtra valt zyn aen ’t Keceptacu= luim van den Embryo, of die ’er. wel van af- ftaen, dog egter op dezelfde plant, zo zeit hy, om redenen van al het voorgemelde, dat het niet te denken is, dat het Sap der Apices, zo het noodig ís tot de fwcuxdatie, by dezen van buiten door de Lucht heen, maer liever door de binnencanalen van gemeenfchap, mede gedeelt word ; ten minfte niet by die van de ze. Claflis, en daer onder voor al niet-by de Zenga & Caunga, waer by de Corpufeula van de Apices van onderen op na boven door de — Lucht zouden moeten. __ Ten opzigte van die — van de 3e. Claffis , over welken voornamelyk de Queftie valt, alzoo die twyffelachtig zyn, « en op den eenen boom Aptces zonder Vrugt, — op den anderen Vrugt zonder Apzees dragen, zo kan hy niet denken, datze zonder ’t behulp der Aptces geen vrugten zouden voortbrengen 5 > niet alleen om dat hy weet van een Groote Palmboom in den Tuin van den Raedshr. en Ridder F. Bapt. Nanni te Venetieun , die ’er gantfch eenig en alleen was, en Dadels tot de grootte van een Pruim heeft, voortgebracht, maer vooral uit rede van de Palmboomen. van > de ge. ClafJis . die gantfch geene Apices en te- vens geene Wederga’s met Apices hebben , ge= lyk de Zoddapanza. Deerenboven haeit hy Ei Antholog. p. 162.164. 165. 166, 167.) de getui- geniflen van Gurlandia tegen Prosperus Alpinus aen ‚dat de Palm-boomen in de Woeltyneù van DER PLANTGEWASSEN: 125 van Arabien menigvuldig, fchoone en rypedadels voortbrengen zonder die konft- bezorging als in Esypteland; Of zou de Wind dien dienft vol= brengen? Maer dan zeit hy, zou de wind leer» _zamer fchynen in Arabien dan in Egypteland, Hy vermoed derhalven dat de konft-beftuiving in Egypteiand eene andere dienft en rede en wel diergelyke mogt hebben , als die van de Gaprificatie der Groffen of Wilde Vygen in Griekenland, ’t gene aldaer noodig en op an- pre plaetfen of by andere Vygen niet noodig is : Een dienft namelyk van Rypmaking en niet van Fwcurdatie, dewyl van ’t laetfte al vooraf blyk is, en dewyl zonder de beftuivinge de-Em- bryones wel ontwonden en groot worden, _fchoon de vrugten dan wrangagtig blyven of af- vallen volgens de algemeene klagte. Zo dat het ‚meer een quade fpeening ‚of gebrekkelyke Sap= j voeding (even gelyk veeltyds by onze gemeene vrugten die ruyen of ontydig afvallen ) dan een gebrek van fweundatie gelykt. En gelyk men- by de Appel- en andere Boomen- wel midde= Ten gebruikt om dit al te veel ruyen te voorkos men, zo vermoed hf „dat men ook in Egypteg- Î land (daer men van de Palm=boomen 70 veel nut Ù trekt‚als wy in onze Landen van alle de boomen | tezamen), by geval , of door opmerking, ook dit midde] van beftuiving tot beter-ryping huns ner Dadels uitgevonden zal hebben ; en dar de duifterheid van de rede de oorzaek van deze wonderbare Hu wlyks vertellingen zal geworden zyn. _Ondertuffchen acht hy, dat men een byzondere Goddelyke Providentie ten dienfte van ’t Lievens onderhoud voor de Egyptenaers 8 hier 126 T wEEDE BEScHoOUWING hier in befpeuren kan: want, volgens zyne ge- — dachten, om de gebreklyke Sapvoeding by de _ Egyptifche Dadels te verbeteren, zyn de bedie 4 vliegjes, welke aen of in de bloemen der On- _ vrugtbare Palmen geteelt worden , zeer dien- < ftig [even als by de Caprificatie der Vygen in Griekenland J om de Exsbryones der Vrugtbare te wonden, en eerder en bequamer te doen ry- — pen, en dat ten dien einde (zeit hy Axzthol. p. _ 168.) de Palm -of Dadel-queekers, met geen — quade rede, de Vrugtbare en Onvrugtbares ® Palm-boomen onder elkander fchikken, of, zo ze wat verder van-een (taen, die met touwen te famenvoegen , of de afgefcheurde Takken met de Bloemen by de Vrugtbare bren= < en, of anders het Stof der Bloemtjes met hare — liegjes over de opene Vrugt-fpathels {troyen. — Dat nu deze gedachten van beter-ryping door dit wonden der Vliegjes omtrent den Dadelteelt geen gunftige verziering is, zo bewy(t hy zyn — zeggen zeer duidelyk met het verhael van den — Griekfchen Herodoot (in zyne Klio), dieEgyp= tenland & Babylonien zo lange met opmerking — doorreift [en tufïchen de 300 en 4oo jaren — voor Chriftus geleeft heeft), Zeggende, „ aat „ de Babylonifche Landfireeken zeer veel vrugt= \ „ bare PALM-BOOMEN voortbrengen, waer „Hit men fpyze ,wyn „en honig maekte, en wel= „, ken men behandelde even als de Vygen, [na= „, melyk in Griekenland). Dat dezen by de „ Grieken Manlyke genoemt wierden, welker „‚ Vrugtjes aen de Vragtbare Dadelboom gebon= „ den wierden ten einde de daer uit voorkomende „, Wiiegjes , de Dadeltjes zouden wonden endoen rypen, DER PLANTGEWASSEN. 125 5 7ypen voor dat ze afvallen; want [zeit hy} „DE MANLYKE PALMBOOMEN leveren „ Wliegjes uit evenalsde Fici CAPrIFictr. Dus dan acht de ProfefJor (p. 169.) dat in E- gyptenland, Syrien, Babylonien en elders de Dhdel =Palmboomen Gaprificeren „even gelyk de Vygen in Griekenland. KN XLI, _ Van de Wonderlyke Caprificatie der Vygen in Griekenland. __ Maer dewyl *t evenwel eenigfints wonder- Iyk aen ymand zou mogen voorkomen, dat do wonding van zo een Wormvliegje tot de ver= _zoeting en het beter rypen van de Vrugt zou ftrekken ; zo gaet hy van de Caprificatie der _ Vygen een breeder berigt geven. _ Eerftelyk trekt hy (p. 170.) het zeggen van Zheophra- fles aen, zynde dus, „ Dat de Arzandelboom , ‚» Granaetappel- boom, en Pereboom , maer al- os lerligtft del’ygeboom , en Palmboom , hunne 9» Vrugten kunnen verliezen eer ze ryp zyn: _p waer voor ook hulpmiddelen zyn, waer uit » ook de Caprificatie komt; want Wurm- » Yliegjes kruipende uit de aengehechte Vygen ‚‚ knagen en doorbooreh de toppunten der an- » dere Vygen “. air bn op een andere plaets, zeit Zheophraftus „ Dat deze Vyg-vliegjes (Lj ap EG) uitde Groffen of wilde Vygen (épuwoì), als 9 Bezegt is, uitgaen, want uit hare rottende | Gryn-korlen komen ze voort, ’t welk men 9 daer uit weet, dat 'er in de Groen, als zy ’ En k nn Lt kel | f vt 4 128 Twerpe Bescuouwine * „er uit zyn, geen grynkorlen meer zyn : en | 5 in ’t uitvliegen laten ze een poot of vleugel s agter “. _ Wyders uit ARISTOTELES, | haelt de Profzffor (in zyn Axtholog.p.173) aen, — s‚ Dat de Caprificus of wilde Vygeboom in zy- » ne GrofJen of wilde Vygen Vliegjes heeft die » men byvar noemt. Eerft is ’t een wurs., ;, kortdaer na,’thuidje geborften zynde, vliegt » ‘er een beeftje uit, en gaet na de onrype 9 tammêé Vyg-appels, en daer indringende, » maekt dat ze nier afvallen “. __ De uittrek= fels uit Plinius, die Theophraftus gevolgt heeft, fchoeyen omtrent op eene Leeft, waer mede, zeit hy (p. 170. 173-), ook de andere Oude | Schryvers overeenkomen, Jit Tournefors, als de eenigfte en eerfte der Jonge Schryvers, die de Ouden niet uitgefchreven heef, en die — zelf Griekenland doorkruitt,en nac./tig de ma= nier van ’t Caprificeren heeft. waerge men en te — boek geftelt, geeft hy p. 171.172. ausdanig een — Uittrekfel. „, De Caprificarie cf Vygqueeking — „ (zie in A@is R.Sc. Ac. Par: 1705. p. 340.) „ waer van de Ouden met zo groote verwon- » dering gefchreven hebben „is geene verziering, „ gelyk fommigen meenen ; jaerlyks gefchied » ze op de meefte Egeefche Eilanden door be-_ „ hulp van Vliegjes. De Vygeboom is van de 9 minfte rykdom van die Luandftreek niet, ; Ieverende ryklyk Vygen, dog die voor ’t ry-_ ;, pen zouden rûyen, ten ware men ’t voors », quam op de wyze als ik ftraks zal verhalen, „ I'weederhande foort van Vygeboomen word „in deze Eilanden gequeekt, welker eene Ornos ‚e DER PLANTGEWASSEN. 129 ” ay Ornos (Greec. épivós ) of wilde Vyg, in't » Latyn Caprificus heet. De andere foort is » de Tamme Vygeboom (Bicus Domeftica)s » de Wilde geeft drie foorten van vrugten, al- „len wel onrut om te eten, maer egter zeer », nut om door hun behulp de Vygen der Tam- », men tot rypheid te dwingen. Daer in ’t Land » noemt men de wilde Vyg- vrugten Forzites, » Cratires, en Orni. De Groffen of wilde » Vygen, die men Porgites noemt, worden » geboren in Axguflus, en blyven wrang tot » in November «. ondertuffchen worden hier » in eenige Wurmtjes geteelt door inbooring » van eenige Vliegjes, die men niet dan ront- om dit foort van boomen ziet vliegen. In de maenden van Odober &' November door- »„ booren deze Vliegjes wederom een ander » foort van Vygen op denzelfden boom uit- » Ípruitende, en die men Cratires noemt. On= » dertuflchen beginnen de Forzites,na dat hare 3 Vliegjes daer uit getrokken zyn, allengskens 9 afte vallen. De Cratires houden ’ tot de iS Maend van Mey ‚tevens met de Eyertjesdoor- ‚de Vliegjes te voren daer in gelegt. In Mey sy komt zig aen den zelfden wilden Vygenboom » de derde foort van Groffez vertoonen , die »» dikker zynen Orxi heeten. Zo draedeze foort » zo groot word , dat haer kruin bloot raekt, „, zo komen de nu volwaflene Vliegjes uit de » Cratires om deze Orzi te doorbooren en hunne eyeren daer in te leggen. In de > Maenden Guri & July vergaderen de Land- „ lieden deze wilde vygen, Orzi genaemt, zo ‚ drae ze bemerken , dat hare Vliegjes op ’t ' EN » punt 130 TweEEDE BESCHOUWING „‚ punt ftaen van uit te breken , en hangen en „ hechten die aen de Tamme Vygeboomen „‚ hier en daer verfpreid, en min of meer, na » den overvloed der Tamme vygen. Zo deze » gelegentheid verwaerlooft word, vallen ook s, de Orsi af, en de Tamme Vygen zullen niet » ryp worden, maer ook kort daer na, nog », wrang zynde, mede afvallen. Dus verre uit Zournefort. In zyn 3se. Cap.p.175. doet de Profeffor verder zyn vertoog, dat niet alleen in Ztalien de tamme Vygen ryp worden. zonder dat behulp, maer ook zelf op eenige plaetfen in Griekenland; bewyzendedit (p.177 ) met de getuigenis van Zheophraflus, teggende, „ De 5, zware Ruyingen verfchilien na de Landftre= s, ken: In Ítalien zeit men, dat ze geen placts „ hebben , en daerom de Caprificatie aldaar „ niet in gebruik is. Ook zelfs niet [hier in s, Griekenland] in de Noorder en fchrale land- „‚ ftreken, als in de Akkers van Megara ‚nogte » op ommige plaetfen van de Corinthifche land- » Îtreek. De aertder winden fchynt ’er ook „ toe te doen. By Noorder winden ftrooyen: ‚ de boomen meer dan by Zuider, en hoe dik- » wylder en fterker die zyn ‚des te meer. Ook » doet ’er de Vygebooms aert toe. Want de » vroegkomende (trooyen fterk „de laetkomen=_ » de, als de Lacomifche Vygeboom en eenige » anderen, doen ’t niet, waerom men ook niet », gewoon isdie te caprificeren. Zodat ze deze » Veranderingen ontfangen na ’t onderfcheid s, Van Plaets „en Geflagts-en Luchts-gefteltheid. Hier uit en uit verdere getuigenis befluit de Pro- Fef/or dat de Gaprificatie in Griekenland, Lwelke ge DER PLANTGEWASSEN. 131 gefchied om aldaer een foort van Tamme Vy- gen, (die, ongewond groot zynde geworden, _wrang-ryp zouden afvallen) nu door ’t wonden _der Vliegjes eerder zoet-ryp, bevorens den af- val-tyd, te maken, even gelyk ook andere ge- _ftokene Vrugten , als Appelen en Peeren vroeger zoet-ryp worden ) alleen noodzakelyk is om uitwendige oorzaken; en dat insgelyks om gelyke rede de Palmboomen in fommige Landen dienen gecaprificeert te worden ; dog in andere Landen wederom gantfchelyk niet. En, dat dit capraficeren door die Vrugt-vliegjes ge= fchied, en niet door een aendoening, welke de Apices aen de Vrugtbeginfels zouden mededee= den, meent hy dus breed genoeg aengetoont te hebben. 4 XLIE. Befluiting van dit Uittrek/el. Het laetfte en 36e. Cap. van het Tweede Boek (zie p. 178. &c.) handelt van des Aus theurs begifling hoe de Planten zonder Apices enBloembladen (Pezala) hare vrugt-beginfels ontvouwen. Het Derde Boek (van p. 187: tot 303.) heeft tot onderwerp des Schryvers onderfcheid tuffchen de Flores Perfetti € Im- perfect: ‚ waer by Hy in ’t XI. Cap. (p. 207.) verhaelt van Flores Lmperfè@i Filamen- zoft, als de Melde (Atriplex) en ’t Muer= kruid ( Parietarta), welke op dezelfde Plant eederleye Bloemen, de eene met Apices en r La Sta t 132 TWEEDE BESCHOUWING Stamina en de andere zonder die, en echter beiden tweederhande Embryones en ryp zaed geven ; ’t gene zeer aenmerkelyk is. ’T ver- dere loopt buiten ons Beftek en Voornemen, _ waerom we dit Uittrekfel hier mede befloten zullen agten. \ UITLEGGING … bi der PRINF-VERBEELDINGEN is de « WWE E DB PLAET, Behoorende by ’t Uittrekfel uit Jul. Pontedera. Eer. n EF Bloffem van een Kers, berooft van hare Bloembladen , behalven van één. - a. Het overgelatene Bloemblad. b,‚b,b. de Calyx, of Kelk, of Bloemkas. €. Het Receptaculum of Vervangvat.- d. De Zuba; of de Luchtbuize ‚of het Trompje. Fig. Een Bloem uit Malpigbins ontleent, om de ge= f”_daente en aert van het Receptaculum nog klaer- _ der te zien. 4,4. de Petala of Bloembladen aen het Recep- ___zaculium vaft. ° € ‚ce. de Calyx, of Bloemkas. dd. het Receptaculunt of Vervangvat, ezeyeje de Stamina (of Helmftyltjes), dra= … gende hunne Apieces (of Helmtjes), en groe- … yende uit het Receptaculum. N » de Embryo, of het Vrugtbeginfel. * . de Zuba of Luuchtbuize, op den: Embryo ge- _ plaetft, ne lik : . 13 De ï Enk 134 UitrrEGeGiNG Fig. 3. De Fumarta of Duive- kervels- bloem. s. Zyn Staert, wiens Vogt, wanneerde Bloem (4), in ’tgroeyen verzwaerende, komt ne- der te buigen, uit het Puntzakje begint af te vloeyen na («) dat gedeelte van den Bloem daer de Embryo in zit, vs AFI. vg De Boon -bloefem met zyne Vlinder -bladen ; waer van a. het Vexillum of Vaenblad, b. de Vleugel. c. de Calyx of Bloem-kelk. Fig. $. De Enkelbladige Vlafch- bloem. g. de Staert van dit Bloem- blad. Fig. 6. De Mayx of Turkfe Tarw, waer by de Apices hare Sappen door Takjes tot de Vrugtjes overvoeren, »4,4,a. de Calyx of Bloem- Kelk. »b,‚b»b. Vakjes waer aen de Vogt=zakjes If er Áptces valt zyn. | e‚e,e. Dezelfde Takjes, welke de Apices drae gen, en mede tot de Vrugten behooren. d,d,d,d. De Embryones of Vrugtbeginfels , tot || welken het gezuiverde en fyne Sap der Apices door Takjes gevoert word. Á Ik @‚e. Andere Embryo’s, zittende op dezelfdeijf. Takjes als daer aen de Apices vaft zyn. fhfs ’ 4,4 b‚b d DER TWEEDE PrAET. 13% fsf‚f‚f. De haerige Luuchtbuisjes (of Zube) van de Embryones., Fig. 9. Een Eyke-takje met zyn blad. a,a. de Amenta of Katteftaerten. b. Een Takje waer van ’t Katteltaertje is af= gefheden. d,d,d. Vrugtjes op hunne Takjes, met de by- zynde Katteltaertjes, Fig. 8. De Lachryme- Job Prieibsade haer Amentum of Katteltaertje op den Emóryo zittende, a. De Vrugt. b,b. De Tuba. e. Het Amentuim hangende aen het Vrugtbe- —_ ginfel. d,‚d,d. de Vogtzakjes der Apices op de wyze van een Amentum gefchikt. ijs Fig. 9. | «. Bloemlooze Tube of T'rompjes. ek ‚ Fig. 10. @. de Gaping van een Bloemlooze Tuba, of _ Luchtbnisje. ce. het Receptaculum, of Vervangvat. d. de Tuba. | Fig. 11. £,c,c. Bloemlooze Tube. d. het Receptaculum. d 8 I4 Fig. 12, ‘ id 136 UITLEGGING Fig. 13. „6. Een Embryo, of Vrugtbeginfel. _ d. de Tuba. ' e. het Receptaculum, í Î Fig. 13. Een Embryo of Vrugtbeginfel eener Oker- note. Í c‚c. de Zuba, zonder bloemblad, en bladerig. d. de Embryo. Fig. 14. a, De Top van een Bloemloofe Zuba. b. het Receptaculum, c. de Embryo. k Fig. is. a. De Gaping of Mond van een Bloemlooze. Tuba of Trompje. d. de Embryo, Hg. 16. ) Flos Arifar:, voerende het Sapvogt uit de ge- 4 kleurde Kelkbladen totde Embryozes of Vrugt- beginfels. Ge de Tuba. bb. de Stamina en, Apices hangende aen t Re= …_ Ceptaculum. e. een deel van ’t Receptaculum , waer aen het Kelkblad , dat zyn vogt daer in voert, valt is. e. het Kelkblad, , f. de Embryoges valt zynde aen het Recepta= eulum, Hee 1 Eg. I7e / DER TWEEDE PLAET. 137 / Fig. 17. a. De Vrugt van een Vrugtbaren Jeneverboom, in hare natuerlyke grootte. d,d,h. dezelfde Vrugt door een Vergrootglas gezien. : 2 d,d. de Embryo, of Vrugt. e‚eze. de Diktens, fpruitende uit het affcheuren * __ van de Schil der Vrugt. h. Drie opene Horentjes, waer door de Lucht’ toegang krygt. Fig. 18. De Tarwe-vrugt. «‚a,4, aya. de Graenveiletjes. 4,5. de Baertjes. e‚c. de Graenvelletjes tot baerdtjes ‘uitloo= pende. d,d. de Embryones, waer op dradige Tube uite groeyen. e„e,e,e,e,e. de Apices of Helmtjes. Bs: Fig. 19. 5 Een Bloem zonder Bloflemblad tot dikagtige B, Lichaemtjes uitgeltrekt. d. de Embryo. f‚f‚f. de dikke Zube den bladerloozen bloffem uitmakende. Fig. 20. Een opene Grof)us of Wilde Vyg, waer in te {zien zynde Stamina aen den Bodem, en de ‚… Embryones van de Vliegjes doorwond. Aya,a. de Stamina en Apices, gelyk die byzon-- VR Is derlyk hi * 133 UITLEGGING deriyk in de Fig. 22, byb, c, d, vertoont worden. p‚e,e. de bedorvene Embryones met Vliegjes of diertjes daer in. Hg. 21. Een opene Vyg, waer in nooit Apices te vinden zyn g,a,a. de Klaeuwvormige Vliezen, die aen den open kruin van den Vyg geplact{t zyn, en hier grooter als by de Groffen vallen ; zie ook Fig.22, by e,en sf, Fie. 22. a. Een Trosje van Stamina, gelyk ’er in de Gaprificeer- vygen, en in de GrofJen of wilde Vygen groeyen. | b‚b. de Apices op hare Stamina. €. _ het Stamen of Helmtiyltje. d. de Apex, of hee Helmyje. een f. de Blad-en klaeuw vormige Vliezen „die aen den kruin van den Vyg zig bevinden „tot des Saps bereydinge, de plaers- van de bloei- temtjes bekleedende, gelyk in de Fig. ax „by a,a,a, te zien ís, “ ‘ Big. 23. z. Een Embryo der Grofler, door de Wurmen bedorven , waar in een Vliegje gekoeftert word, gelyk breeder te zien is in Fig. 20, by ese, b. dezelfde Embryo, door een Vergrootglas ezien. s. dezelfde open. 8 &. de CA OA 7e Tweede Plaet, op pag:130. AS DER TWEEDE PLAET. x39 t‚ de Holligheid daer in. . dezelfde Enebryo met zyn Calyx en Tuba. mn. de Tuba, of het Trompje. 2. de Galys. Hen po. Een Embryo, waer in een klein Vliegje (als Fig.24,by a,b,c.) uiegebroeit word. ‘4 p. Een Embryo van zulk -eene Vyg, die nooit van de Vliegjes gewond word , door een . Vergrootglas gezien. g. de Calyx. r, de Vleefchige Placenta, omfluitende den Ente bryo of 't Zaed. f. de Embryo. é. de Juba of het Trompje. d Fig. 24. Het Vliegje, dat in de Groffen geteelt word, door een Vergrootglas gezien. a. het zelve op den rug liggende. b. het zelve voor- over. e. het zelve op zyde. Fig. 25. De Roos -agtige en Veelbladerige bloffem, wid eener Kerfle. 4,4,4a,a,a. de Bloflembladen. b,b,b,b. de Stamina. d. de Tuba op den Embryo, eye. de Calyx. BRON DOE EENIGE OPMERKINGEN wegens de AFKOMSTE en GEBOORTE 3 VAR MUGGEN, uit het WATER. | EENIGE OPMERKINGEN wegens de AFKOMSTE en GEBOORTE he M U-G-G EN; uit het Water. de Lnleidinge. RE Nder de Vliegende en zoo-genzems AFS de Bloedelooze Diertjes zyn ’er B Muggen, die eene eenigfints- zeld- PAR zame Voortqueekinge en Afkomft MT hebben; aengezien die niet en is uit liggende Poppetjes van Rupfen die geloopen hebben,maar uit dryvende Water - poppetjes van zwemmende Slangetjes, verwiflelendedus van Water - in Laand-dier. Tot dus verre is deze ‘Zake ook door anderen al eenigfints opgemerkt en befchreven ; dog de bevindinge van- waer of waer- uit die Slangetjes haren oorífprongk hadden, quam ons zoo aenmerkelyk te voren „ dat we ’t niet onwaerdig dachten, om „’ gene we zelven hier omtrent onderzocht en dikmael bee Ree 144 OPMERKINGEN beproefthebben, aen en uit te teekenen, en, te dezer Gelegentheid , den Opmerkenden me=_ de te deelen. IE Van de Slymqualletjes met Eyertjes bezaait. - Op Donderdag den 2aften van May 1ryar. zagen we in zeker (lilftaend Potje met Water, bovenaen den Zoom tegen ’t Potje vaftgehecht, twee lang-werpig-ronde Slymquailetjes „ronds= om digt na de Buiten-kant fchroefswys met Eyertjes bezaait, in een zeer verwonderlyk- nette en cierlyke Orde liggende, en dun met Slym overtogen, zo als men ten naaften by aen onze Eerfte Figuer tien kan, die omtrent de Grootte vertoont van het Grootfte der Twee; Het andere was niet wel half zo groot. De Tweede Figuer verbeeld het Groorfte, door een Vergrootglas gezien. Uit het Potje in een Glazen Flefchje met Regenwater overgebragt zynde „zonken ze beiden naarden grond. Hert kleenfte namen we ook voor,om ’t meteen Ver= grootglaesje te befchouwen, waer door we in het tellen der Eyertjes dezelven niet veel min of _ meer dan Vyfhondert bevonden : waer uit afte= leiden is, dat ’er in het andere Slymqualletje, vermits ruim tweemael zo groot en even digt bezaait, wel meer dan Duizend mogen geweetft zyn. De tuffehen- ruimte tuflchen yder Eytje was weinig grooter dan de plaats die elk op zig=f WEGENS DE MUeceN. 145 zig. zelven befloeg. Van Koleur waren ze aen Lynraad niet ongelyk, of ligt - Caftanje- bruin, en van Gedaante langwerpig en eenigfints pun- tig, IL. Van de Slangetjes uit die Eyertje geboren. Vrydag en Zaturdag bleven de Eyertjes nog in dezelfde Schikking en aerdige Schroef - orde liggen , maer op Zondag-morgen den 25ften May vonden we ’t opmerkelyk verandert. Al die cierlyke rang - en ring -{chikking was gant- fchelyk verbyftert, en in eene onzekere Wan- Orde verwiflelt. Het Vergrootglas deed ons, in ftêe van net- gefchikte Eyertjes aen den bui- tenkant, eene verwarde en woelende menigte van Levendige Slangetjes zien, die na ’t bin- nenwaartfche van den Slym uit hare Eyertjes waren uitgekropen. We ontdekten ook etlyke Eyertjes die nog niet ledig waren, bemerkende insgelyks , dat ze, zoo lang 'er de Slangetjes nog in waren, een bruinagtig puntje, of ook wel eene bruine zyde of middel(treep hadden ; maar zo haaft waren ’er de Diertjes niet uit, of beide Eyertjes en Slangetjes waren omtrent zo wit als de Slym, dog, inzonderheid de Slan- getjes, een weinig geelder. Zondag ’s mid- dag’s zagen we al eenigen dier Beeftjes wurmen en woelen om in ’t ruime Water te komen, % welk haar door de taaiheid van den Slym, en dekleenheid harer krachten , zo moeilyk fcheen te K vallen, Kd 146 OPMERKINGEN vallen, det ze in ’t eerft, als ze nu los waren, nog onder op den bodem van ’t Fleíchje bleven woelen en fpelen , als nog te vers moeit om zig naer boven te kunnen heffen en te zwemmen. Op Maandag den 2óften ’s morgens, waren ze reeds om hoog en door het Water verfpreid , zwemmende overal heen; herwaarts en derwaarts, wakkerder en fnelder zelfs, dan we federt ooit van groote en vol- wafchene Slangetjes van ’t zelfde flag gezien hebben. Maar verre de grootíte hoop was nog in den Slym befloten; dog dezen, *t zy door ’t Voordeel der openingen die de Eerft-uitgeboor- den gemaakt mogten hebben, ’t zy nadien de Slym miflchien door al dit woelen wat meer met het water vermengt en eenígûints verdunt ware, hadden veel minder werks dan de Eer- flen, om er uit te komen; gevende zig dan, als weinig of niet vermoeit, terftont naar om hoog. Den aften namelyk Dingsdag ’s namid- dag’s waren ze meeft allen los en vry, zwem- mende , fchier zonder ophouden, over-al heen. Hunne Grootte of Lengte in ’t alge- meen was omtrent gelyk aan een zeftiende-deel van een Meet-daim, hunne Dikte aen die van een Paarde-hair. Het ontledigde Slym- qualletje fcheen nu tot haar Voedfeì te dienen , want meeft-al vond men ’er eenigen aen wroeten met de koppen, en ’ {lym verminderde. IV. Van WEGENS DE MoGGEN. 147 IV. | Van één Slangetje onder den hoep, dat de andes’ ren fcheen te verflinden. Binnen weinige dagen vermerkten we ondet- deze Menigte een éénig Slangetje, ’t gene zich. Meetter fcheen te maken van vele anderen, en dezelven tot zyn voedfel te nemen; want we miften ’er velen, en dit ééne groeide veel iter- ker dan de anderen ; en, hoe grooter dit Beeflje wierd, hoe het meer te verflinden fcheen ; want naer eenige dagen “waren ’er | flegts weinigen overgebleven. In ruim Water waren ze ’t ligtelyk ontawommen geweeft: Ondertuffchen zuchten we fomtyds nog al teer andere zulke Slymgualletjes, en vonden ‘er ook, bd nimmer anders dan aan de boor- den van ’t Water vaftgehecht. Deze allen des den we in dat zeifde Flefchje by elkanderen: en, het getal der Slangetjes, die ’er in gevolg uit geboren wierden, en al-te-famen voor dien Grootert ten Prooy quâamen, ruiglyk, na de grootte der Slymquailetjes „berekent zynde;, zo giften we, dat hy ’er mooglyk wel meer dan acht - duizend verflonden had. Wyders groeide hy wel ter lengte van eén half duim; en tot ruim de Dikte eener zoo-genaamde Als manaks-{pelde Hy wierd Rood-verwig,en van tyd tot tyd hooger rood, dog bleef helder er doorfchynende, zo dat men zyne ingewanden gien kon. Zyne gedaante, bezichtigt zynde met het Oog, word door de Derde, en met Pe KA ecn EN 148 OPMERKINGEN een Vergroorglas, door de Vierde Figuer uit= gedrukt. ’t Was namelyk van even-het-zelfde foort van roode Waterflangetjes , als die genen die men wel in ftilftaand Water op Loodene Platten , als mede wel aen de kanten der Slog= ten vind, of die ook fomtyds uit onze Regen- bakken met het water worden opgepompt. De zwemtrant dier Slangetjes is een geltaadige ES- kronkeling, nu dus- dan zoo- om, ’t welk zeer fnel toegaet „en fnelder nog by de Kleenen dan by de Grooten. Vv. Van defzelfs Verandering in een Poppetje. Nu bleef hy wel veertien dagen lang in éénen ftaat liggen, en zwom zelden anders dan aen- geraakt zynde naer om hoog, wanneer hy met een {nelle kronkeling zig opgaf, en, zeer kor-= ten tyd gezwommen hebbende , zig recht- uit- ftrekte, en zakte dan van zelfs weder nêer. Eindeling begon zyn Achtereinde te fleepen en als te verlammen ; ’t gene vermoeden gaf, dat hy haaft of fterven, of, naer eigenfchap zyner natuere, veranderen zoude; welk laatfte waar wierd. Want, na een wyle tyds geheel ftil op. den bodem van het flefchje gelegen te hebben, zagen we hem ten lefte in een Paapje of Pop petje (zo als men ’t noemen wil) verandert; % gene omtrent van die gedaante was als de Vyjde en Zefde Figner het afbeelden ; de eerfte Zonder, de laatfte Met een Vergrootglas ges VALS WEGENS DE MUGGEN 138 zien. Andere Poppetjes van Luand-rupfen; fchoon ze wel eenige beweeg - kracht hebben, kunnen echter zig van plaets niet veranderen, dog dit foort in tegendeel kan zig door kron- kel - wipping verplaetfen,‚en na boven in ’t water begeven. Op een anderen dag eens by dit flefchje komende, dat altyd nae behooren toe- gedekt geweelt was, zagen we ’er eene Mugge in vliegen uit het Poppetje (dat-nu een ledig romp-velletje was, en boven aen ’t Water hing) uitgekropen. Onze Afteekeningen inde Zevende en Áchtfte Figner vertoonen de nieuw- geborene Mugge , onvergroot en vergroot *. Dog ’t was ons mislukt om ’t Uitkomen zelf van dit Muggetje by te woonen; nogtans, ’t gene we federt in andere Slangetjes of liever Pop- petjes van even-het zelfde flag déswegeh hebben opgelet, zullen we hier onder nog byvoegen. * Onlangs hebben we ter zelfder plaet{e, als daer we de Slymqualletjes en roode Slangetjes vingen, ook an- dere Diertjes gevonden, by- na van gelyke grootté als die Slangetjes , dog anders van gedaente en koleur , ge- lykende beter na die van ‘een levendig Garnaetje s Welke foort wy met de Ne- gende en Tiende Fig. hebben uitgebeeld , zonder en met Vergroetglas gezien. Deze Waterbeeftjes veranderden ook byons in Poppetjes , die veeltyds zoerloos aen de op- pervlakte van ’t Water bleven hangen , maer ook dikwyls met een fchielyken knip na beneden fchoten , en dar weder na boven dreven 5 waer uit ook eindeling ge- pluimde Muggen te voors fchyn quamen ; wordende een en ander door de Elfde, Twaelfde, Dertiende ‚en Veer= tiende Fig.vergroot én onver. groot aengewezen. Dog hoe; of uit welk foort van Eyer- tjes deze Garnaet - vormige „Diertjes haren oorfpronk hadden, ís ons tot nog tad niet gebleken, 1727 2 K 3 e se OPMERKINGEN VL Van *t Uitkomen der Muggetjes. Het Poppetje, dryvende of hangende van-oris der tegens de oppervlakte van ’t water, heeft het dikf{te Einde om hoog, en het dunfte neder= waarts. Dan begint met- der -tyd het Muggetje zyn kopje even uit te fteken ; vervolgens haalt het de Puntjes zyner voorfte Pootjes uit, zo verre het Je engte van zyn poppevelletje toee laar, en zet die zeer zacht en tederlyk boven op het water: een weinig daar nae komen ’er die twee Voorften geheel uit; niet veel later haalt het zyse Mliddellte en Achterfte Footjes, alle Vier. als met eene hort, gelykelyk uit; en ein= deling waakt net zyn Achterlyf los. Dus dan zittende boven op het water ziet men zyne Vlerkjes nog om zyn lyf gekreukt of geplooit, die, allengskens gladder eu uitgefpannen gewore den. het diertje, naer omtrent een Vierde-deel= Vers, in (laat (tellen om op te vliegen: terltond zoo volkomen ín al zyn deelen, zoo vlug en onvermoeit om te vliegen, en zoo groot van Geftalte als eenige andere Mugge van zyn’ foort. Dan is het Poppe- velletje dat ’er overs blv:t, niets meer als een dun, wit, en Joors Schynend Vlies-geiiél, dryvende (gelykgezegt — is) boven -aen tegens de Oppervlakte van ’t water Dat ook wvyders op haef” tyd de Mug- gen wederom hare Eyer-beddetjes aen den zoom van ’t water leggen, 's niet alleen ligtelyk op te maken uiv het voorverhaalde, maar hebben We ook tweemaal ondervonden, by BROER 3 5 6 WEGENS DE Mueecen. 151 die nog in ’t Flefchje, daar ze in uitgekomen waren , befloten waren gebleven ; de laet{te mael was 'er (legts een enkele Mug in, zonder wee dergade. VII. Befluit. Overwonderlyk voorwaar is de Voortteelinge van zo ongeacht een Diertje! Overwonderlyk ook de ingefchapene kragt en Inblazing by de Redeloofe Schepfeltjes ; leggende hare Eyer- tjes juilt daaf ter plaetfe daar 't uictekomene Jong besuaam- Voedfel en Onderhoud kan vinden. Want deze Mugge, fchoon harer af komite on-= bewuft, en zonder te weten dat hit hare Eyer= tjes, welken zy aen ’t water legt, Waterbeeft- jes,die buiten die Hoofd-ftoffe niet leven kunnen, zullen voortkomen, en ook zonder te weten, dat die Weterflangerjes in Poppetjes veranderen moeten, en dat uit die Poppetjes weder Land- of Lucht diertjes, namelyk Muggen gelyk zy, zullen geboren worden, werkt nochtans on- kundig even of ze kundig ware en zuiks dede met inzicht om haar geflacht te bewaren. Dus word, met hulp van een redeloozen Natuer- trek der Zmaginatie of Zinbeweginge , vervult, het gene de Rede ook by een Redelyk Schep(el leeren zoude; alles op dat het Oogmerk des Al= wyzen SCHEPPERS, om de Geflachten van ’t Gefchapene door Voorteelinge te onderhouden, in (tand blyve en ongekrenkt, : ÀÂp, 1727 om \ H. T.K.d. J. ed GE HITLEGGING A der | PRINT-VERBEELDINGEN in de | OER DD BPL nn Ut Fig. Het Slymqualletje, met Eyertjes bezaait, 2. Het zelfde, dooreen Vergrootglasgezien. 3. Een rood Slangetje, uit één dier Eyere tjes gekomen. 4. Het zelfde door een Vergrootglas gezien. s. Het Paepje of Poppetje, waarindatSlans getje veranderde. 5 6. Het zelfde, vergroot. 4 De Mug, uit dat Poppetje uitgekropen. . Dezelfde met een vergrôotglas bezigtigt. g. Een ander graeuw Garnaet- vormig Wa- terdiertje. 1o. Het Zelfde meteen Vergrootglas gezien. 11. Een Poppetje waer in dat graeuwe Wa- terdiertje verandert was. 12. Het Zelfde vergroot. 13. Een Gepluimde Mug, uit dat Poppetje te voorfchyn gekomen. p r4. Dezelve Mug , met een Vergrootglas — bezien. RN “58 oC 1950 | BE NDE Ke z gef ej Of A Us, NS lskuldSn & lOsalag 2e — Af-h0-SG ”: ES OE NT EE VD AOT EET te € NEE ve