Een
Ni Herd ts ia rd
Wk KR
A 4 44 hal Et Tu
baldo tn
Eee:
ij
Eee
EERE
std EH
kao dehal Labohi esi
OEE
tier users Ad
EE
tee
Ee
Ht
sE
dl
’
sdebtheaalh jef | b sl Hi) À aj X B
Ì ’ Ì ì 4 $ â abril battle ehehe
Beiden | \ Kas | EEEN A MEA bald PARA
ij
dak
oi cd
Ki
Keble bin ih pi! Mt rn ih 1 Ì art, } t Ô 8 had bite \
Hd Niet REDCAAER id
pe LEER in Hd iik: bi H ij ALLA ab } EEE genre
' ‘ d Hi herpuhitd Hfr ve en : H ze
hj k Hap Ki Re ait
Ì HH Le RE in
ri
En
Er En
en
Tet een
teens Eet
zen
2.
ze
En
ETE es
Hitt rtdkenesd
vl IJ ste bi ef |
if al € ii
EVER vist 5 BEONE It RENE
Aa AMA ‚ EVEN } ni
/ wetge d
(\ { \ | HA NGR ie
4 CSU k 4 VENI ' L / ie HA
LW UNA PAL RET) PERSEE Á He
Ks nit gene) vid Ht eh / 4 N d \ Bert | \ E 4 Iet
Ji gilsp tyd ,
KH
rde Je
nebe
ad ike ader ok
î h „d Î
Wi Aij EL
Me
iN Wd,
k
4 tet
Aiekertel
er
EES EE
a mes: Et er
EE: je zee E
ee
enen
ál Hi Han
| ie ki HE
Hin
eN Ì
il
Ii
ee
Zeer Ee Ei
ee etend
Een Ee
4
BEU ERO
A
KI H
en na
etn
Sns ne,
en
Û
4) En)
nit ij
AGN
« hart 834
bl pd Bode! A
AEDES
EE
u
Ee:
dif i Í li
ht
BNR le
wt Hi \ Mi â 18e, m tl
Ei / 4 id í fi Ì idd
hs end | U a ij Kik
f bard agefne nnn
si bt hik demand
A ‚ pe HN, Ji fi hj is etten
aten
ion
rl
‘ hy
EERE
En
AIEE M
Hes
Alk
ERNA
di At i t KE
if
eht
En
5
vrt
t
hie, Stene
Pda
eed EE ik
Ed
…
«
RL:
srt ,
ne af
AN
“Tr
mf zee
MEDEDEELINGEN
VAN HET
ECE PPS EAT TON
„VOOR DE
JAVA-SUIKERINDUSTRIE
IS
Fi)
ee
pink,
ha
hd 5 E
“ u
LIBRARY
NEW YORK
BOTANICAL
GAS irEN
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
1 OG
le ©)
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE
RN
Nast ib.
INHOUD.
Dr. G. BREMER. Een cytologisch onderzoek van eenige
soorten en soortsbastaarden van het geslacht Saccharum
Dr. J. M. Grerrts. De factoren, die het product bepalen.
se Bijdrage. Het product van EK 2
Dr. J. Kuyper. De waarde van de Tee alikstof.
meststoffen voor de suikercultuur op Java .
C. E. vAN DER ZyrL. De huidige stand der Rhene
grondbewerking op Java.
Dr. J. Kuyper. Suikervorming en rijping bi het sul-
WETELEL ener
Ir. H. EGETER. hen en over ede
Ir. H. EGeErer. Sapzuivering
Dr. J. M. Geerts. De factoren, die het EEn nen.
Ge Bijdrage. Het product van EK 28
J. VAN HARREVELD. De Samenstelling van den lant
1921 — 1922
G. WirBrink. Een bidet naar hae dense de
gelestrepenziekte door bladluizen.
Dr. J. Kuyper. Een nog niet als plaag voor ge Mae
riet beschreven slakrups (Thosea species)
Dr. J. M. Geerts. De factoren, die het product Hapalen
Ze Bijdrage, Het product van 90 F.
se CRE » » Tjep. 24
Je » ‚De variëteiten onderling vergeleken .
J. VAN HARREVELD. Statistiek van de verbreiding en
de productie der rietsoorten in oogst 1921 .
145
155
UI
bO ©
5
337
Jot
ES Bat maes sal Bleno :
ie " ” We À n N ë
d vd Ë _ ON
il zt KE Zi C K IR si; 4 RAD i
vn D Air in me ’ ‘ hd |
FOTO ni 1
ATAR LEN
Î
ì dn en id
sat | dj
4 E En ia
he ® Bess |
„an MAS … / r
KP rd
On BRL, |
ee | /
T 4 . 5 ik
Ë BA
di 1e
gE wr Kane k k Ja p Mt:
beke tefe \ p ids f 1 Aeg ij:
Me ‚Afi Tate
' Á . y « Huld ke
et. HRE
+
* Ì i es | goal
4
AT PR Dh ifs
Á F ì s L d é e «
ks Í
Mi
Mij ei hd
ut KAT lis ke eri Hi BEG, Ee nn
he N
Ì erk |
. . - ee bh B |
» rd pe de hi
PE oh | _ {es 1 ais ads ii
8 Ke
€ ris
7 Ter
ne ‘
. j
pe A8
„ |
.
t , |
p
hed Í
.
NA 0 Í k
De
1.
‘
il KJ
î
-
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA-
SUIKERINDUSTRIE
: REE
JAARGANG 1922 No. 1
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
m |
EEN CYTOLOGISCH ONDERZOEK VAN EENIGE
SOORTEN EN SOORTSBASTAARDEN VAN HET
GESLACHT SACCHARUM
DOOR
Dr. G BREMER
Ek: N.V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
Nn V/H. H. VAN INGEN — SOERABAJA. |
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
LIBRARY
NEW YORK
Jaargang 1922, No. 1. BOTANICAL
Erie DEN
EEN CYTOLOGISCH ONDERZOEK VAN EENIGE SOORTEN
EN SOORTSBASTAARDEN VAN HET
GESLACHT SACCHARUM
door
Dr. G. BREMER,
Plantkundige aan de Cultuurafdeeling te Pasoeroean.
Inleiding.
Vóór het jaar 1885 was men algemeen van meening, dat Sac-
charwm officinarum geen kiembaar zaad kon opleveren. Het weinig
bloeien en de geheele of gedeeltelijke steriliteit van vele variëteiten,
de kleinheid van het zaad en de zorgvuldige behandeling, die noo-
dig is om het zaad te doen kiemen, zijn hier ongetwijfeld de oorzaak
van geweest. A. pE CANDOLLE Í) schreef nog in den tweeden druk
van zijn boek „L’origine des plantes cultivées”, in het jaar 1883,
„personne à ma connaissance n’a décrit ou figuré la graine”. Hacker °)
schrijft in 1889 over Saccharum officinarum „Cariopsin nemo ad-
hue videsse videtur”’ (het schijnt, dat niemand tot nogtoe de graan-
vrucht gezien heeft). Toch moet J. W. Parris?) reeds tusschen de
jaren 1858 en 1861 op het eiland Barbados suikerriet uit zaad ge-
kweekt hebben. Ook heet het, dat op Java door den regent van Ken-
dal, Noro HaAmr Propso, 4) in 1862 zaadplantjes van suikerriet ver-
kregen zijn. Voor de cultuur heeft dit zaaien echter geen beteekenis
1) A. DE CANDOLLE. L'origine des plantes cultivées, deuxième édition 1883.
2) Monographiae Phanerogamarum A. DE CANDOLLE.
Vol. VI, E. HACKEL, Andropogonae. {
3) J. D. Kogus. Historisch overzicht over het zaaien van suikerriet, Archief voor
de Java-Suikerindustrie 1 pag. 15.
ed 4) Jhr. D. F. VAN ALPHEN. Natuurkundig tijdschrift voor Ned.-Indië, Deel 25
ot862, pag. 359.
q
gehad; de mogelijkheid riet uit zaad te winnen was geheel onopge-
merkt gebleven en spoedig weder geheel vergeten geraakt.
In 1885 begon SorLrweperL, de eerste directeur van het proef-
station „Midden Java” te Semarang, zijn proeven over rietzaaien. Hij
bracht in dat jaar zaad van glagah, Saccharum spontaneum, tot
kieming !). Het volgend jaar begon hij met onderzoekingen over den
bloei en over het voorkomen van stuifmeel bij suikerriet. Hij vond,
dat de pluimen bij meerdere suikerrietvariëteiten normale bloempjes
voortbrachten, en bij het Mauritiusriet, Loethers, zag hij dikwijls
stuifmeelkorrels op de stempels, welke daar gekiemd waren. Ook
bij glonggong®) trof hij „geheel normaal ontwikkelde bloemen, bestui-
ving, bevruchting en zaadvorming’” aan. Naar aanleiding hiervan
schreef hij nu: „Hetgeen thans allereerst voor de hand ligt, is te
beproeven, of een kruising tusschen Glonggong en Mauritiusriet
Loethers mogelijk is”.
In het jaar 1887 trachtte SOLTWEDEL glagah te kruisen met
Loethers >). Hij schreef hierover: „Voor zulk een proef met kruis-
bevruchting kozen wij dit jaar Glagah en Loethers; Glonggong kon
niet in aanmerking komen, omdat deze rietsoort eerst bloesem zet
als Loethers reeds uitgebloeid heeft. Een kruisbevruchting bij sui-
kerriet echter stoot op bijna niet te overwinnen moeilijkheden,
wegens de zeer geringe grootte der bloesems. Door middel van een
zeer kleine anatomische schaar trachtten wij de nog niet geopende
helmknopjes uit een reeks van bloesems van Glagah en Loethers te
verwijderen. Vervolgens brachten wij op de dusdanig gecastreerde
bloesems van Glagah, stuifmeel van Loethers, en omgekeerd, op de
bloesems van Loethers stuifmeel van Glagah.
Bij het daarop volgend onderzoek bleek, dat de bloesems van
Glagah wel zaad, maar de bloesems van Loethers geen zaad gezet
hadden’. Hijzelf betwijfelde echter, of het glagahzaad wel door
kruising ontstaan was. Kruisingen tusschen glagah en Loethers
heeft hij niet verkregen. Het idee van rietkruisen stamt echter van
SOLTWEDEL.
In hetzelfde jaar kreeg SoLTWEDEL zaad van negen suikerriet-
1) Verslag der werkzaamheden, verricht in den proeftuin en het proefstation
te Semarang, gedurende de maand Mei 1886. Tijdschrift voor Land- en Tuinbouw
en Boschcultuur, Tweede jaargang 1886-1887, pag. 104,
2) Mededeelingen van het proefstation voor Midden-Java te Semarang, Aug.
1886. Tijdschrift voor Land- en Tuinbouw en Boscheultuur, Tweede jaarg. pag. 210.
3) Mededeelingen van het Proefstation voor Midden-Java te Semarang, Juni 1887.
Tijdschr, v,‚ Land- en Tuinbouw en Boschcultuur, Derde jaargang pag. 129,
3
soorten |); van zes soorten kiemde het. Slechts van Geel Hawai-riet
kreeg hij krachtige planten 2). Hiermede dus had Sorrweper in 1887
bewezen, dat suikerriet kiembaar zaad kon voortbrengen.
Men is zich, van toen af‚ met grooten ijver gaan toeleggen op
het winnen van zaailingen van suikerriet. Het zaad of liever gezegd
de vrucht werd het eerst beschreven en afgebeeld door BENECKE 3).
Geheel onafhankelijk van SoLtTweper’s zaaiproeven zijn op Bar-
bados door J. B. HARRrsoN en T.R. Boverr f) in het jaar 1889 riet-
planten uit zaad verkregen. In 1890 waren op dat eiland reeds 2500
zaailingen.
Den eersten tijd had men op Java veel last van het doodgaan
der kiemplantjes. De oorzaak hiervan was, dat men de kiemplantjes
in zand kweekte en hen in de schaduw liet staan.
MogerrE®) vond, in 1891, dat het voor de kiemplantjes noodig
was hen in vette aarde en in de volle zon te laten opgroeien. Het
resultaat hiervan was, dat hij het volgend jaar een vijfduizendtal
zaadplanten, afkomstig van 38 rietvariëteiten, in den vollen grond
kon overbrengen. ’
Op Java werd in dien tijd haast uitsluitend Zwart Cheribon
verbouwd, dat zwaar van serehziekte te lijden had. Men ging zich
daarom spoedig ten doel stellen door kruising rietsoorten te ver-
krijgen, die een hooge suikerproductie zouden geven en tevens im-
muun zouden zijn tegen serehziekte. Dit wilde men verwezenlijken
door Zwart Cheribon, dat een hoog gehalte aan suiker in het sap
bezit, te kruisen met voor serehziekte ongevoelige soorten.
In het jaar 1893 kruiste Bourrcrus ©) op aanraden van MoqueTTE
Zwart Gheribon met Canne-morte of Fidji en kreeg hieruit in dat
jaar 21 zaailingen. Over het Fidji-riet schreef hij in 18947), dat deze
1) De Java-rietplanter spreekt nooit over suikerrietvariëteiten, doch steeds over
suikerrietsoorten. Waar hier dus in het vervolg over suikerrietsoorten wordt ge-
sproken, worden bedoeld individuen, uit één zaadje ontstaan, behoorende tot de
botanische soorten Saccharum officinarum, die steeds ongeslachtelijk dooe stekken
vermeerderd zijn; in werkelijkheid zijn deze suikerrietsoorten dus klonen. Worden
soorten van het geslacht Saccharum bedoeld, dan zal, waar dit noodig is, geschre-
ven worden „botanische soorten”; zie ook Jeswrert, Onderscheidingskenmerken bij
het suikerriet. Verslag Ge bijeenkomst Technisch personeel proefstations. |
2) J.D. Korus. Historisch overzicht over het zaaien van suikerriet. Archief I
pag. 17,
3) F‚ BENECKE. Over suikerriet uit „zaad”. Mededeelingen van het Proefstation
Midden-Java” te Semarang 1889. Ed
4) J. D. Kopus. Historisch overzicht over het zaaien van suikerriet. Archief I
pag. 29. f
5) Moquerrre. Is het kweeken van suikerriet uit zaad op groote schaal mogelijk ?
Teysmannia 3e deel, 1892 pag. 610. Í
6) R‚ J. Bourrcivs. Zaaien en kruisen van suikerriet. Archief T 1893, pag. 500,
1) R. J. Bouricius. Kruisingsproeven van Cheribonriet met Canne-morte, Ars
chief IT 1894 pag. 807,
En
soort een groot weerstandsvermogen tegen sereh bezit, waardoof
bibittuinen in de bergen onnoodig zijn. Een derde generatie bevatte
geen spoor van sereh. In het jaar 1895 vond hij t) echter reeds in
de door stekken vermeerderde zaadplanten van 1893 serehziekte.
J. H. WAKKER, de toenmalige directeur van het Proefstation
Oost-Java te Pasoeroean, en J.D. KoBus wilden het Zwart CGheribon-
riet kruisen met andere botanische soorten van het geslacht Saccha-
rum, die immuun zouden zijn tegen serehziekte. Hun bedoeling was
dus over te gaan tot soortsbastaardeering.
WakrkKER 2) schreef hierover in 1893:
„Wij moeten trachten eene of meerdere variëteiten te ver-
krijgen, die in een of ander opzicht de voorkeur verdienen boven
de variëteiten, die wij thans bezitten.
De opzichten, waaraan men in de eerste plaats denken zal, zijn :
le. Een hooger gehalte aan winbare suiker.
2e, Een grooter weerstandsvermogen tegen ziekten.”
In hetzelfde jaar was WAKKER ertoe overgegaan CGheribon te
kruisen met het Kassoerriet, hetgeen in het wild aan den voet van
den Tjerimai gevonden was. WAKKER hield dit riet voor een wilde
botanische soort. Uit de kruising kreeg hij dertien planten.
In het jaar 1890 maakte Kous een reis door Britsch-Indië, om
vanuit dat land rietsoorten te importeeren op het eiland Banka. Die
rietsoorten, welke daar niet ziek werden, zouden later naar Java
overgebracht worden.
Naar aanleiding van deze reis schrijft hij: 3)
„Een groot aantal der Engelsch-Indische rietvariëteiten toch
komen mij voor tot een andere soort van het geslacht Saccharum te
behooren. Mogelijk, dat men deze kan kruisen met onze rietsoorten
en daardoor bastaardvormen verkrijgen, die met het hooge suiker-
gehalte van beide ouders, de afmetingen van de eene en het weer-
standsvermogen van de andere overnemen”.
Tot de rietsoorten, die hij op Banka invoerde, behoorden o. a.
Chunnee en Ruckree, die in habitus sterk afwijken van Saccharum
officinarum. Hij vond de kans groot, dat zij immuun zouden zijn
tegen serehziekte, en voor kruising had hij groote verwachtingen van
deze soorten. Nadat zij op Banka gezond gebleven waren, werden ze
naar Java overgebracht en in het jaar 1897 werd voor het eerst het
1) R. J. Bouricrus. Archief III, 1895, pag. 976,
2) J. H. Wakker, Onze zaadplanten van het jaar 1893. Archief I pag. 386.
3) J. D. Korus. De zaadplanten der kruising van Cheribonriet met de Engelsch-
Indische variëteit Chunnee. Archief VI 1998 pag. 625.
5)
suikerriet Gestreept Preanger met Chunnee gekruist t). De krui-
sing slaagde.
Vanaf dien tijd heeft men op steeds grootere schaal soortsbas-
taardeering toegepast en hieruit zijn planten verkregen, die in hooge
mate ongevoelig zijn voor serehziekte en een goed suikerproduct
geven. Steeds werd hierbij uitgegaan van aecharum Soffieinarwm,
Chunnee en Kassoer. De soortshybriden, hieruit gewonnen, zijn voor
een groot deel volkomen fertiel. Hierdoor bleek het mogelijk bast-
aarden van Saccharum officinarum en Chunnee te kruisen met die
van Saccharum officinarum en Kassoer, eveneens deze kruisingen
weder te kruisen met suikerriet. Hierdoor zijn soortsbastaarden van
zeer ingewikkelden aard verkregen.
Het Kassoerriel werd door KRrRücer?) als de mogelijke wilde
stamouder van suikerriet aangezien; JESwier is echter van meening,
dat dit riet een spontane kruising is van wild riet met Zwart Cheri-
bons). In de jaren 1918, 1919 en 1920 zijn aan het Proefstation te
Pasoeroean vele kruisingen verricht tusschen suikerriet, Saccharum
officinarum en glagah, Saccharwm spontaneum; deze kruisingen hebben
vele individuen opgeleverd, die in habitus zeer groote overeenkomst
met het Kassoerriet vertoonen. Hieruit blijkt dus, dat het uiterst
waarschijnlijk is, dat Kassoer een kruising is tusschen suikerriet en
glagah en dat men dus alle Kassoerkruisingen te beschouwen heeft
als kruisingen van Saccharwm spontaneum en Saccharum officinarum.
De aan het Proefstation te Pasoeroean gemaakte soortsbastaar-
den zijn dus opgebouwd uit Saccharum officinarum, Saccharum
spontaneum en het Chunneeriet, een Saccharumvariëteit, die niet tot
deze twee soorten gerekend kan worden.
Sedert 1918 zijn bovendien nog kruisingen gemaakt tusschen
S. officinarum en een andere „botanische soort”, die vooral in Zuid-
China voorkomt; het ligt in de bedoeling aan dit proefstation zoo
mogelijk alle botanische soorten van het geslacht Saccharum in de
kruising te betrekken. Het is daarbij van belang een indeeling van
de „botanische soorten” te maken en deze nauwkeurig te beschrij-
ven naar hare morphologische kenmerken.
Met dit onderzoek is Jeswier bezig. Hiernaast kan een cytolo-
gisch onderzoek van groot nut zijn. In de laatste vijftien jaren is
namelijk gebleken, dat „botanische soorten”, tot één geslacht be-
1) J. D, Kogus. De zaadplanten der kruising van Cheribonriet met de Engelsch-
Indische variëteit Chunnee. Archief VI 1998 pag. 625,
2) W. Krücer. Das Zuckerrohr und seine Kultur, pag. 24.
3) J. Jeswier. Beschrijving der soorten van het suikerriet, Derde bijdrage, Archief
1916, pag. 1345.
6
hoorend. dikwijls verschillende chromosomengetallen bezitten en dat
deze in vele gevallen een reeks vormen. Zoo vond TAHAra f) in de
geslachtscellen van soorten van het geslacht Chrysanthemum de
chrormosomengetallen 9, 18, 27, 36 en 45. Volgens HEILBORN ?) heeft
Carer pilulifera 8, Carex ericetorum 16, CG. digitata 24, C. caryo-
phyllea en C. flava 32 als haploid chromosomengetal. Srour had bij
Carex aquatilis 37, Jurn bij Carex acuta 52 haploide chromosomen
gevonden. Bij de eetbare pisang of banaan, Musa sapientum, komen
in de rassen verschillende chromosomengetallen voor; TiscHLeER ®)
vond bij het ras „Dole” in de gametophyt 8, bij de „Radjah Siam” 16
en bij de „Kladi” 24 chromosomen; D' ANGREMOND#) kon bij de „Appel-
bacove” 11 — 12 en bij de „Gros-Michel” 16 chromosomen aantoonen.
Uit het hier volgend onderzoek zal nu blijken, dat Saccharum
officinarum en Saeccharum spontaneum verschillende chromosomen-
aantallen bezitten en dat bij de variëteiten, die tot deze „soorten”
behooren, de aantallen chromosomen overeenstemmen, terwijl de
morphologisch afwijkende typen Chunnee en Puckree een onderling
overeenstemmend aantal chromosomen bezitten, dat echter afwijkt
van de chromosomenaantallen der bovengenoemde soorten. Waar-
schijnlijk zal dit een steun zijn voor een indeeling op morphologi-
sche kenmerken.
Over de chromosomengetallen bij Saccharum bestaan reeds
twee onderzoekingen, waarvan de uitkomsten niet met elkander in
overeenstemming te brengen zijn en evenmin met de uitkomsten,
welke door mij verkregen zijn. FRANCK®) vond bij Saccharum offi-
cinarum haploid 14 en diploid 28 chromosomen; KuwapaA ©) ver-
meldt, dat zoowel bij Saccharum officinarwm als bij Saccharum
spontaneum diploid circa 68 chromosomen voorkomen.
Verder zal iets medegedeeld worden over het voorloopig onder-
zoek der cytologie van eenige bastaardindividuen uit kruisingen
van Saccharum officinarum en Saccharum spontaneum.
1) Masaro TArnara. Cytological Studies in Chrysanthemum. Botanical Magazine
Tokyo. Vol. XXIX 1915 pag. 48.
2) Orro HeILBORN. Zur Embryologie und Zytologie einiger Carex-arten. Svensk
Botanisk Tidskrift 12, 1918.
5) G. Frscurer. Untersuchungen über die Entwicklung des Bananen - Pollens.
Archiv f. Zellforschung V 910.
1) A. d'ANGREMOND. Parthenocarpie und. Samenbilding bei Bananen. Flora. Bd.
107, pag. 57—110. 1915.
5) W.J. FrANCK. Somatische kern- en celdeeling en microsporogenese bij het
suikerriet. Dissertatie 1911.
— Over kern- en celdeeling bij het suikerriet, Archief XVIII 1910 pag. 383.
5) Yosuinant Kuwapa. Veber die Chromosomenzahl von Zea Mays L. Botanical
Magazine, Vol. XXIX 1915, pag. 87.
HOOFDSTUK I.
MATERIAAL EN METHODE VAN ONDERZOEK.
Waar bij alle tot nogtoe onderzochte soorten van het geslacht
Saccharwm een bijzonder groot aantal chromosomen voorkomt, ko-
men voor het onderzoek naar het chromosomengetal in de eerste
plaats de pollen-moedercellen in aanmerking. Met de embryozak-
moedercellen bezitten zij de grootste kernen, welke bij Saccharum
voorkomen. Gaan deze kernen zich deelen, dan wordt het aantal
chromosomen op de helft gereduceerd. In de prophase der deeling
komen de chromosomen daarbij in paren te liggen, die door inkor-
ting zich ten slotte als klompjes gaan voordoen, welke bijna even
lang als breed zijn; deze nu zijn, ook doordat ze in het halve aan-
tal voorkomen, bijzondef geschikt voor telling. De chromosomen in
zich deelende kernen van worteltopcellen zijn gekromd, langgerekt
en komen in het volle aantal voor; dit maakt, dat tellingen veel
moeilijker te verrichten zijn, zoodat het zelfs vrijwel onmogelijk is
tot het juiste chromosomengetal te komen.
We moeten daarom in de eerste plaats nagaan, in welk ont-
wikkelingsstadium der pluim zieh deelende pollen-moedercellen te
vinden zijn.
Vóór hiertoe over te gaan, zal echter eerst in het kort iets over
den bouw van de pluim van Saccharum gezegd moeten worden. De
pluim is samengesteld; de hoofdas draagt zijassen van de eerste
orde, deze dragen weder assen van de tweede orde, soms kunnen
ook assen van de derde orde voorkomen. De zijassen van de tweede,
respectievelijk die der derde orde zijn trossen, opgebouwd uit zeer
korte leedjes. Aan de knoopen tusschen deze leedjes is, beurtelings
aan de eene zijde, dan weder aan de andere zijde der as, een aar-
tjespaar ingeplant, bestaande uit een zittend en een gesteeld aartje.
leder aartje wordt omhuld door een krans van lange haren, welke
aan den voet van het aartje zijn ingeplant. In de aartjes komt steeds
één bloempje voor. Fig. 1 toont een diagram van een aartje van
Saccharum spontaneum, vervaardigd naar twee doorsneden uit een
microtoompraeparaat. In het geheel zijn 3 glumae, een palea inferior
en een palea superior aanwezig.
8
Gluma 1 is dubbelgekield en bezit twee hoofdnerven ; gluma 2
is enkelgekield, staat tegenover gluma 1 en wordt door de randen
van gluma 1 omgeven; gluma 3 ligt binnen eluma 1 en is vliezig.
Fie. 1b,
Fig. 1. Diagram van een aartje van Saccharum spontaneum.
u. doorsnede ter hoogte van den zaadknop en lodiculae.
b. doorsnede ter hoogte van de antheren. Vergr. 86 5
De palea inferior ligt binnen gluma 2, is meestal lijnvormig en
vliezig en kan bij Saccharwm officinarum ontbreken. De palea su-
perior is meestal veel korter dan de palea inferior en kan zeer sterk
wisselen in vorm. Binnen de twee palea ligeen drie helmknoppen, een
ib,
vruchtbeginsel met twee veervormige stempels en twee lodiculae.
Het vruchtbeginsel bevat een campylotropen zaadknop, die zijdelings
aan den vruchtwand is ingeplant. De zaadknop bezit twee integu-
Fie. 2.
Fig. 2. Mediane doorsnede van een jongen zaadknop met embryozak-moe-
dercel van officinarum (variëteitsbastaard 241 B) Verer. 380 4.
menten, waarvan het buitenste integument het binnenste slechts
gedeeltelijk omhult. In fig. 2 is dit duidelijk te zien bij een jongen
zaadknop, waarin een embryozak-moederecel aanwezig is; bij oudere
zaadknoppen, die een volgroeiden embryozak bevatten, blijft dit zoo.
Zeer algemeen komt het verschijnsel, dat het buitenste integument
10
den zaadknop slechts ten deele omhult, bij Gramineën voor; heteis
o.a. door GoLiNskKt 1) gevonden bij Friticum en door GuIGNARD 2) bij
Zea Mays. De helmknoppen bezitten twee thecae, die ieder twee
pollenzakjes of mierosporangia bevatten. De wand der helmknoppen
bestaat uit vier cellagen: de epidermis, het endothecium, een laag
van cellen, die later verdrukt wordt, en het tapetum. Het tapetum
omsluit in jonge antheren de pollen-moedercellen, zoodanig, dat iedere
pollen-moedercel aan één zijde tegen het tapetum aan gelegen is
(zie de figuren 9, 10 en 11 pag. 26 en 27).
Bij suikerriet komt de pluim apicaal aan den stengel voor. On-
geveer drie maanden voor den bloei heeft het bladgevend vegetatie-
punt zich reeds omgevormd tot één, waaruit een pluim ontwikkeld
wordt. De laatste bladeren, die door het vegetatiepunt gevormd
zijn, vertoonen een afwijkenden vorm. Dit maakt, dat, voordat de
pluim uit den koker der bladscheeden geschoven is, men reeds aan
een rietstengel kan zien, dat deze zal gaan bloeien. Van deze bloei-
verschijnselen is door WirBrRINK en LEDEBOER®) een goede beschrij-
ving gegeven. Zij deelen hierover mede:
„Wanneer een rietstok zal gaan bloeien, is dit het eerst hier-
aan te zien, dat de afstand tusschen de opvolgende bladgewrichten,
die anders naar den top toe kleiner wordt, nu bij de hoogste ge-
wrichten grooter gaat worden. Dit is het gevolg hiervan, dat de op-
volgende bladscheeden langer worden. Hiermede gaat gepaard een
steile stand van de topbladeren, hetgeen weer veroorzaakt wordt
door het korter worden der opvolgende bladschijven. Gaan we de
lengteverhouding van scheede en schijf bij de opvolgende bladeren
onder de bloeiwijze na, dan zien we, dat, naarmate de scheede langer
wordt, de schijf korter wordt en de totale bladlengte dus vrijwel
gelijk blijft. De laatste bladscheede, die de bloeipluim omsluit, kan
een lengte bereiken van meer dan één meter, de laatste bladschijf,
het zoogenaamde vlaggetje, is dikwijls niet meer dan enkele deci-
meters lang (bij G.Z. 100 40 c.M. tegen scheede 95 e.M.).” Verder
merken zij op:
„De middennerf is aan de basis der bladschijf zeer zwak ge-
bouwd, zoodat de bladschijf op die plaats dan ook gemakkelijk om-
knikt, wat vooral bij het vlaggetje dikwijls voorkomt.
IS, J. Gouinskr. Ein Beitrag zur Entwicklungsgeschichte des Androeceums und
des Gynaeceums der Gräser. Bot. Centralblatt. Bd, dV. 1893 pag. 1. ;
2) L. Gvrerarp, La double fécondation dans le Maïs. Journ. de Bot. 1901.
5) G. WirpriNK en F, LEDEBOER. De geslachtelijke voortplanting bij het suikerriet,
Archief XIX 1911, pag. 368.
11
Het ver uit elkander schuiven der bladgewrichten wordt behalve
door de grootere lengte der bladscheeden, ook veroorzaakt door het
langer worden der geledingen, naar den top van: den stengel toe”.
Meestal zijn aan een bloeistengel 7 of S florale bladeren aan-
wezig. Zoolang de schijven hiervan nog niet alle uit den koker der
bladscheeden voor den dag getreden zijn, doch wei de vormveran-
dering van de „bladkroon” reeds te zien is, zegt de Javaan van den
rietstengel, die dit verschijnsel vertoont, dat deze „boenting” (zwanger)
is. Dit „boenting” zijn wordt steeds meer opvallend, naarmate meer
bladschijven te voorschijn komen. Ongeveer drie weken nadat de
eerste „boenting”’-verschijnselen op te merken waren, komt het vlag-
getje in zijn geheel te voorschijn. Het ver uit elkander schuiven der
bladscheeden gebeurt tijdens het „vlaggetjes”’-stadium, doordat de
strekking der hoogste leden begint, nadat alle bladscheeden vol-
groeid zijn. De as tusschen den hoogsten stengelknoop en de oksels
der laagste zijassen van de pluim is gedurende het „boenting”’-sta-
dium nog geheel ongestrekt; de strekking begint ongeveer gelijktijdig
met den aanvang van het „vlaggetjes”-stadium. De pluim, welke
geheel omhuld wordt door de hoogste bladscheede, komt hierin steeds
hooger te liggen en treedt na 14 dagen uit den top der scheede te
voorschijn. De as onder de pluim groeit daarna nog een tijd door,
zoodat de pluim zich ten slotte een eind boven het vlaggetje verheft.
Door metingen te doen aan rietstengels, die bloeiverschijnselen
in verschillend ontwikkelingsstadium vertoonen en deze in teekening
te brengen op overeenkomstige wijze als door Kuyper!) gedaan
werd voor een drie maanden ouden stengel van de rietsoort 247 B,
kunnen voorstellingen gegeven worden, welke in meerdere opzich-
ten het hierboven beschrevene verduidelijken.
Kuyper schrijft over de nomenclatuur, welke hij toepaste, het
volgende :
„Blad 1 is dat blad, waarvan de overgang van schijf tot scheede,
het gewicht dus, nog juist zichtbaar is.
Naar buiten volgen hierop de bladeren 2, 3, 4, enz., oudere
dus; naar binnen blad 0, —1,—2 enz, de jongere dus. Ik beschouw
verder het internodium, op welks top het blad zit, als bij dit blad
behoorende ; internodium 1 draagt dus blad 1”.
Over zijn voorstelling van een drie maanden ouden stengel van
2417 B schrijft hij:
1) J. Kuyper. De groei van bladschijf, bladscheede en stengel van het suikerriet.
Arch. v/d. Suikerindustrie in Ned.-Ind. 23ste jrg. 1915 pag. 592 en 593.
12
„Om nu een overzichtelijke voorstelling te krijgen, heb ik mij
den stengeltop gehalveerd gedacht. Daar de dan verkregen doorsnee
symmetrisch gebouwd is, wordt slechts één helft afgebeeld. Aan
den linkerkant vindt men de buitenste bladscheeden, aan den rech-
terkant de binnenste, en den vegetatietop van den stengel.
Ik laat een ouder internodium steeds 1/, c.M. buiten het jongere
uitspringen; terwijl dus aan de afbeelding in de lengterichting de
maten ten grondslag liggen, zijn de maten in de breedterichting
relatief veel te groot, zoodat de figuur in de breedterichting sterk
EERE EREEF TE 67-09 10 90pÓsr3arorddrsÓ) HM
Fig. 3. Fig. 4.
Fig, 3, Voorstelling van een stengeltop van de suikerrietsoort Bandjermasin
hitam, geen bloeiverschijnselen vertoonend. De lengtematen zijn
op Îf5 der natuurlijke grootte weergegeven.
Fig. 4, Voorstelling van een glagahstengeltop, welke uitwendig nog geen
bloeiverschijnselen vertoonde, doch waarin reedseen jeugdig pluim-
pje aangelegd was.
13
gerekt is. De stengel krijgt door het uitspringen den vorm van een
trap; op den hoek van elke trede is een blad ingeplant, dat voor-
gesteld wordt door de dunne verticale lijn, in dat punt opgericht”.
Fig. 3 geeft nu eerst voor het suikerriet Bandjermasin hitam
een dergelijke voorstelling van een stengeltop, die geen bloeiver-
schijnselen vertoont. Men ziet dat alle schijven der bladeren 1 tot
en met 6 ongeveer even lang zijn, hetzelfde is het geval met de
scheeden. De internodiën 1 en 2 zijn, doordat ze nog niet volgroeid
zijn, veel korter dan de lagere. De ontwikkelingsgang van een blad
verloopt zoodanig, dat de bladschijf vrijwel haar volle lengte heeft
bereikt, voordat de scheede begint te strekken. Bij blad —6 was de
lengte der scheede nog niet te meten, de schijf was reeds 72 c.M.
lang.
Fig. 4 geeft een voorstelling van een glagahstengeltop, waaraan
uitwendig nog geen bloeiverschijnselen zichtbaar waren. Zoowel van
de schijven als van de scheeden der bladeren 1 tot en met 9 is de
lengte gelijk. Van blad—2 was de scheede 0,7 c.M. lang, de schijf
53 c.M.. De bladeren hierbinnen hadden alle reeds een meetbare
scheede; die van blad—7 had een lengte van 0,5 c.M. en omsloot
een zeer jeugdig pluimpje, dat 0,25 c.M. lang was. Dit wordt dus
reeds in de eerste stadiën van ontwikkeling door een meetbare blad-
scheede beschermd. Bij een rietstengel kan dus reeds een eerste
begin van een pluim aanwezig zijn, als uitwendig nog geen bloei-
verschijnselen zichtbaar zijn, doordat alle florale bladeren nog in on-
volwassen toestand binnen den koker der bladscheeden gelegen zijn.
Fig. 5 geeft een voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin
hitam, die duidelijk „boenting” was. Van blad 8 tot en met blad 4
zijn de scheeden ongeveer even lang. Van blad 3 tot en met blad 1
neemt de lengte der scheeden voortdurend toe; de afstanden tus-
schen de opeenvolgende bladgewrichten is hier grooter dan bij de
lagere bladscheeden, niettegenstaande de leden nog zeer kort zijn.
De scheede van blad — 2 omhult een 25 e.M. lange pluim. Bij een
niet-bloeistengel is deze scheede nog zeer kort, hier overtreft zij
de normale bladscheeden aanzienlijk in lengte. Men ziet verder, dat
vanaf blad 5 de lengte der schijven voortdurend afneemt; de afname
in lengte der bladschijven begint hier dus reeds eerder dan de toe-
name in lengte der bladscheeden; dit is gewoonlijk, doch niet altijd
het geval.
Fig. 6 geeft voor Bandjermasin hitam een voorstelling van een
stengel in het „vlaggetjes”’-stadium. Het vlaggetje is hier in zijn
14
geheel uit de bladscheede van blad 2 te voorschijn gekomen. Alle
scheeden en schijven der florale bladeren zijn hier ongeveer vol-
groeid. Het verschil in lengteverhouding van scheeden en schijven
tusschen de florale bladeren en blad S, dat als het laatste normale
blad te beschouwen is, komt hier duidelijk uit. De bladscheede van
blad 1 omhult een pluim van 75 c.M. lengte; de as tusschen den
200 200
0-0.
90 a on 190 AN
A x
180 0 780 Tee &
O
yo ot 10 if N
„60 nd „60 O
150 5 750
40 740
130 130
120 „20
1/0 ‘ 110 4
„00 700 }
90 90 À
l/j pr 80 /
jk ar jo '
p
bo E a /
50 d 50 h
40 5 40 /
zo} © PEN
be 10
„0 70
JOSS LION SEND EL
Fig. 5. Fig. 6.
Fig. 5. Voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam in het
„boenting”’-stadium. :
Fig. 6. Voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam in het
„„vlaggetjes’”’-stadium.
hoogsten stengelknoop en de oksels der laagste zijassen der pluim
begint te strekken en heeft een lengte van 2 c.M.…. De hoogste leden
zijn nog niet met de strekking begonnen.
In fig. 7 is een bloeistengel van Bandjermasin hitam voorgesteld,
15
waarvan de pluim bezig is uit te schuiven. De afstanden tusschen
de hoogste bladgewrichten zijn hier veel grooter dan bij den stengel
uit fig. 6. De oorzaak hiervan is, dat de hoogste leden bezig zijn
te strekken: internodium 1 overtreft alle lagere internodiën reeds
in lengte. De pluim is hier volwassen en overtreft die uit fig. 6
2/0
2ó0
250
240
230
220 o
270 ie
200 0-0-0
190 190
naa ÀÄ 190
10 ET jo '
„60 „60 l
160 150 :
140 140
/30 „30 :
120 120 û
170 1/0
|
100 h 100 H
90 ij 90 NN
go jd 80 J
zo 7 jo ô
bo , bo hd
50 id 60 5
40 4 40 Kd,
JO Ì 0
20 fi 20
/0 J0
PEN WENN BrÓrnser RM
Fig. 7. Fig. 8.
Fie. 7. Voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam, waarvan de
pluim bezig is uit te schuiven.
Fig. 8. Voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam, met een
bloeiende pluim,
16
slechts zeer weinig in lengte. De grootste groei van de pluim ge-
schiedt dus niet tijdens het „vlaggetjes”’-stadium, maar gedurende
het „boenting”’-stadium.
In fig. S is een stengel van Bandjermasin hilam afgebeeld, waar-
van de pluim geheel uitgeschoven en volop in bloei is. Men ziet, dat
de as onder de pluim hier een Aanzienlijke lengte gekregen heeft
en dat de hoogste stengelleden de lagere duidelijk in lengte over-
treffen. In het algemeen kan men wel zeggen, dat als uitwendig de
eerste bloeiverschijnselen te zien zijn, de pluim ongeveer een vijfde
of een zesde van hare definitieve lengte bereikt heeft. Als ‘de stengel
van het „boenting’”’- tot het „vlaggetjes”-stadium overgaat, heeft de
pluim reeds ongeveer 2/3 van hare lengte bereikt. De groote groei
heeft dus plaats tijdens het „boenting’”’-stadium. Tijdens dit stadium
worden zijassen en aartjes gevormd en ontstaan binnen de aartjes
de geslachtsorganen. Steeds is daarbij de top van de pluim veel
verder ontwikkeld dan de voet.
Onderzoekt men een pluim uit een stengeltop, waarvan het vlag-
getje nog niet geheel uit de scheede van het tweede blad te voor-
schijn getreden is, dan zal men in de aartjes aan den top reeds
duidelijk helmknoppen kunnen onderscheiden, terwijl in de aartjes
aan den voet van de pluim deze veelal nog niet aanwezig zijn;
zelfs kunnen de glumae dezer aartjes nog in een jeugdig ontwik-
kelingsstadium verkeeren. Maakt men mierotoompraeparaten van
aartjes uit den top van zulk een pluim, dan zal men wel hierin
reeds pollen- en embryozak-moedercellen kunnen vinden, deze zijn
echter nog niet in deeling. Pluimen uit rietstengels, die in het
„boenting”’-stadium verkeeren, zijn dus voor het onderzoek der
reductiedeeling te jong. Zich deelende pollen-moedercellen kan men
echter volop vinden in pluimen uit stengeltoppen, die sinds korten
tijd vlaggetjes dragen. Men kan zeggen, dat ongeveer gelijk-
tijdig met den overgang van het „boenting”- tot het „vlagge-
tjes’-stadium ook de deeling van de pollen-moedercellen een aan-
vang neemt. Zich deelende pollen-moedercellen komen steeds het
eerst in de helmknoppen der bloempjes aan den top van een pluim
voor; als hierin reeds stuifmeelkorrels aanwezig zijn, kan men in
het midden der pluim pollen-moedercellen in deeling vinden, eerst
later vindt men die in den voet der pluim. Aan den top van een
as zijn steeds de bloempjes in een ouder ontwikkelingsstadium dan
aan den voet. Bij Saccharum spontaneum is in één aartjespaar het
gesteelde aartje verder ontwikkeld dan het zittende, bij Saccharum
17
officinarum is het omgekeerde het geval; bij Chunnee en Ruckree
II zijn de gesteelde aartjes in een ouder ontwikkelingsstadium dan
de zittende, doch het verschil in ontwikkeling is hier veel minder
geprononceerd dan bij Saccharum spontaneum. Bij Saccharum spon-
taneum kan het voorkomen, dat in de aartjesparen dicht onder den
top van een as de helmknoppen der gesteelde aartjes reeds pollen
bevatten, als in die der zittende aartjes pollen-moedercellen in het
diakinese- of metaphasestadium van deeling te vinden zijn; de helm-
knoppen der gesteelde aartjes aan den voet dier as kunnen dan b.v.
pollendiaden of nog moedereellen in het metaphasestadium van dee-
ling bevatten, terwijl in die der zittende aartjes nog algemeen moe-
dercellen in het synapsisstadium voorkomen.
In de drie helmknoppen van één bloempje kan men soms dezelf-
de, soms verschillende deelingsstadia vinden, ook kunnen in één
heimknop verschillende deelingsstadia tegelijkertijd voorkomen, zelfs
kan dit het geval zijn bij de verschillende sporangia van één helm-
knop.
Als men helmknoppen van versch materiaal onder den micro-
scoop bekijkt, is het zeer goed mogelijk, door den wand heen pollen-
moedercellen, diaden, tetraden en stuifmeelkorrels te onderscheiden.
Pollen-moedercellen, die nog in het ruststadium zijn, sluiten alle nog
geheel tegen elkaar aan. Dit is ook nog zoo als zij al in het synap-
sisstadium overgegaan zijn (zie fig. 11 pag. 26 en 27). Tijdens dit sta-
dium ontstaat echter een centrale holte tusschen deze cellen. Is
deze centrale holte nog niet aanwezig, dan weet men zeker, dat de
voor het chromosomenonderzoek vereischte deelingsstadia nog niet te
vinden zijn en het materiaal nog te jong is. Door bij elke fixatie eenig
materiaal af te zonderen om in verschen toestand onder den micro-
scoop te bekijken, kan men zich steeds overtuigen of men al of niet
materiaal in den gewenschten ouderdomstoestand gefixeerd heeft.
In het algemeen kan men zeggen, dat, als in de gesteelde aar-
tjes uit een top vaneen pluim van Saccharum officinarum bepaalde
deelingsstadia te vinden zijn, ongeveer 6 dagen later deze deelings-
stadia aan den voet dier pluim zullen voorkomen. Bij Saeccharum
spontaneum, welke soort kleinere pluimen heeft, zal dit na een
tijdsverloop van 4 dagen reeds het geval zijn.
Het bleek het meest gewenscht pluimen van Saccharum spon-
taneum 1 of 2 dagen na het begin van het „vlaggetjes”-stadium in
te zamelen. Bij Saccharum officinarum was het beter te wachten
tot de stengel 4 of 5 dagen „vlagde”. Werd langer gewacht, dan
18
kwamen hoogstens enkel in den voet der pluim nog pollen-moedere
cellen in deeling voor.
Verder kan nog opgemerkt worden, dat als met het bloote oog
in de aartjes duidelijk heldergele helmknoppen te onderscheiden zijn,
deze zeker te oud zijn voor onderzoek. Dergelijke helmknoppen be-
vatten steeds stuifmeelkorrels, die reeds een exine en intine bezitten.
Komen deze enkel in den top van de pluim voor, dan is het zeker,
dat lager nog volop de juiste stadia te vinden zijn.
Ten slotte geeft ook de lengte der hoofdas tusschen de oksels
der laagste zijassen van de pluim en den hoogsten stengelknoop in
dit opzicht eenige aanduiding. Is dit deel der hoofdas met de strek-
king begonnen en ongeveer 2 tot 5 e.M. lang, dan is de pluim waar-
schijnlijk geschikt voor fixatie; is de lengte hiervan reeds 8 of 10
e.M. dan is de pluim zonder twijfel voor dit doel te oud.
Ter verkrijging van wortelmateriaal werden stukken van riet-
stengels in groote glazen doozen boven water tusschen vochtig fil-
treerpapier gelegd, waarbij deze doozen niet geheel gesloten werden,
zoodat lucht kon toetreden. Het aantal wortels, dat uitliep uit de
wortelringen boven de knoopen, zoowel als de snelheid, waarmede dit
uitloopen geschiedde, kon voor de verschillende rietsoorten in sterke
mate variëeren. Bij zachtbastige S. officinarum-variëteiten werden
na weinig dagen reeds vele wortels ter fixatie verkregen. |
Wij zullen nu van de onderzochte Saccharwm-soorten in het kort
die kenmerken aangeven, waaraan deze soorten te onderscheiden zijn.
Saccharwm spontaneum. Stengels dun, ongekleurd, van een dikke
waslaag voorzien. Leden cylindrisch. Merg niet of zeer weinig sui-
kerhoudend. Voorkomen van lange stolonen. Bladeren variabel in
stand en breedte. Pluim klein, slechts de onderste zijassen van de
Iste orde dragen soms assen van de 2de orde. De assen zijn lang,
zacht behaard. In de aartjes komt steeds de palea inferior voor.
Lodiculae gewimperd.
Saccharum officinarum. Stengels dik, van zeer wisselende kleur,
dikte der waslaag zeer verschillend. Leden uiteenloopend in vorm.
Merg suikerhoudend. Lange stolonen ontbreken. Bladeren variabel
in stand en breedte, steeds breeder dan bij Saccharum spontaneum.
Pluim groot, draagt zijassen van de 1ste, 2de en 3de orde, soms
komen zijassen van de Ade orde voor. Assen nooit lang behaard.
De palea inferior is al of niet aanwezig. Lodiculae ongewimperd.
19
De Britsch-Indische Saccharum-variëteiten Chunnee en Ruckree
II. In habitus veel overeenkomst met Saccharum spontaneum ver-
toonend. Stengels dun, lichtgeel, van een dikke waslaag voorzien.
Leden eylindrisch. Merg suikerhoudend. Lange stolonen ontbreken.
Bladeren vrij smal, overhangend, steeds van talrijke kleine gele
vlekjes voorzien. Pluim vrij klein, draagt zijassen van de dste en
van de 2de orde; de laatste komen ook hooger in de pluim voor,
terwijl soms aan den voet van de pluim assen van de 3de orde
voorkomen. Assen dragen een lange zachte beharing. De palea in-
ferior is aanwezig. Lodiculae ongewimperd.
Het onderzoek naar het chromosomengetal van Saccharum of/fi-
cinarum werd door mij aan vijf variëteiten dezer soort verricht, te
weten Ardjoeno, Groen Duitsch Nieuw Guinea, Fidji, Batjan en
Bandjermasin hitam. Van al deze variëteiten is door Jeswier ft) een
uitgebreide beschrijving gegeven. Hier zal daarom slechts heel in
het kort iets over deze soorten vermeld worden, dat in hoofdzaak
aan zijn beschrijving ontleend is,
Teboe Ardjoeno of Reajoeno. Veel op Javaansche erven gekweekt.
Stengel groen, leden tonvormig. Steile breedbladige „bladkroon”’. Van
deze variëteit komt een geelgestreepte knopvariant voor, die witte
strepen in de bladscheeden en bladschijven vertoont. Groote gevoe-
ligheid voor serehziekte, gele strepenziekte en wortelrot. De soort
is mannelijk en vrouwelijk in hooge mate fertiel en levert bij zelf-
bestuiving wel planten op, die groote overeenkomst vertoonen met
de moedersoort, doch niet, zooals OSTERMANN ?) dacht, in haar uiter-
lijk hieraan volkomen gelijk zijn. Meerdere variëteiten, zooals het
Teboe Agoeng en het T'eboe Soerat Bourbon, zijn nauw aan Ardjoeno
verwant.
Groen Duitsch Nieuw Guinea. Afkomstig van Nieuw Guinea.
Forsche, dikke, bronsgroene soort, met vrij korte, eylindrische tot
bijna tonvormige geledingen; „bladkroon” breedbladig, de oudere
bladeren hangen over, de jongere staan rechtop en hebben overhan-
gende punten. Rietproduct hoog, rendement laag. De soort bloeit veel
met groote pluimen. Zoowel mannelijk als vrouwelijk fertiel, doch de
mannelijke fertiliteit kan vrij sterk uiteenloopen. Bij zelfbestuiving
1) J. Jeswier. Een zestal rietsoorten, die meermalen als bijmenging in 100 POJ
voorkomen. Rietsoort Fidji, Archief voor de Suikerindustrie in Ned-lud. Jaargang
24, 1916, pag. 1325.
— Zestien oorspronkelijke Rietsoorten uit den Maleischen Archipel. Archief.
Jaargang 28, 1920, pag. 2183.
2) F. BENECKE. Over Suikerriet uit „zaad”, Mededeelingen van het Proefstation
„Midden-Java” 1889, pag. 51.
20
en kruising ontstaan, naast krachtige forsche planten, vele dwergen
met zeer korte geledingen. Nauw verwant aan deze soort zijn volgens
Jeswier: het Sampangriet van Madoera, Sawoe Kroepoek van Java,
Rood en Wit Ceram, Rood en Geel Duitsch Nieuw Guinea en Yellow
Caledonia. In de groep komen vele krachtig groeiende soorten voor,
die een sterk wortelstelsel en een geringe gevoeligheid voor sereh-
ziekte hebben. Naast een groote mannelijke en vrouwelijke fertiliteit
komt in de groep geheele steriliteit voor, waarbij in de uiterste ge-
vallen zelfs alle geslachtsorganen in de aartjes ontbreken.
Fidji. Stengels lang en dik, eerst geel, later donkerrood. Leden
lang, eylindrisch, staan duidelijk zig-zag. „Bladkroon” steil, soms
wijnrood aangeloopen. Bloeit veel met groote pluimen. Mannelijk en
vrouwelijk goed fertiel. Op Java met groot succes voor kruising
gebruikt.
Batjan. Komt in twee vormen voor: een geheel groene vorm,
daarnaast een groen met geel gestreepte knopvariant, met witte stre-
pen op de bladscheeden, die zieh tot in de bladschijven kunnen voort-
zetten. Stengel vrij dun, leden conisch. „Bladkroon” steil, smalbladig.
tendement hoog, Zeer gevoelig voor sereh- en gele strepenziekte.
Bloeit vrij rijk met kleine pluimen. De soort levert een vrij geringe
hoeveelheid pollen, dat voor 50 % normaal ontwikkeld is. Wordt
Gestreept Batjan als moederplant in een kruising gebruikt, dan kun-
nen geheel witte kiemplantjes ontstaan, die spoedig afsterven. De
oorzaak hiervan is, dat ook in de pluim witte sectoren kunnen voor-
komen, waarin alle chlorophyl ontbreekt. Voor kruising is Batjan
veel gebruikt, omdat ook de zaailingen hooge rendementen bezitten.
Bandjermasin hitam. Stengels donker bruinrood, duidelijk be-
wast, dik. Leden vrij kort, cylindrisch tot tonvormig. Bladeren breed,
overhangend. Hoog rietgewicht, vrij hoog rendement. Gevoelig voor
serehziekte, gele strepenziekte en wortelrot. Bloeit veel met groote
pluimen. Vrouwelijk goed fertiel, mannelijke fertiliteit gering. Onge-
veer de helft der antheren opent, waarbij een kleine hoeveelheid
pollen vrijkomt, dat slechts voor 50 /% normaal ontwikkeld is. Men
kan de soort zonder castratie als vrouwelijke plant in een kruising
gebruiken; zelfbestuiving treedt daarbij slechts sporadisch op.
Nauw verwant aan deze soort zijn o.a. Zwart Cheribon, Zwart
Borneo, Soerat Banteng en Soerat Bali. Deze soorten vertoonen alle
een geringe mannelijke fertiliteit of zijn mannelijk geheel steriel,
waarbij de helmknoppen gesloten blijven.
Van Zwart Cheribon, dat door Franck onder den naam van
Rood Egyptisch riet eytologisch onderzocht werd en waarvan hij als
diploid chromosomengetal 28 opgeeft, kon slechts het somatische
chromosomengetal onderzocht worden, daar dit riet de laatste 2
jaren op het Proefstation te Pasoeroean niet bloeide.
Zwart Gheribon is een vrij dikke, donkerviolette, blauw-berijpte
rietsoort met cylindrische leden en een breede, waaiervormige, over-
hangende „bladkroon”. Rendement hoog. De soort bloeit frequent
met groote pluimen en is mannelijk geheel steriel; de helmknoppen
blijven gesloten en zijn vaak verdroogd en verschrompeld. Zwart
Cheribon wordt in vele landstreken, waar suikerriet verbouwd wordt,
gekweekt en werd vanuit Tucuman in Argentinië naar het Proef-
station te Pasoeroean gezonden onder de namen No. 6 Morada
Tucuman, No. 55 van Brazilië en No. 58 van Brazilië; van Louisiana
werd de soort ontvangen als Louisiana purple, terwijl de soort ook
in Eeypte veel gekweekt wordt.
Het fixeeren van het materiaal geschiedde steeds in den ochtend,
gewoonlijk tusschen 7 en 9 uur. Aangezien fixatie van bloeimateriaal
in den tuin onmogelijk was, moesten rietstokken, die de gewenschte
bloeiverschijnselen vertoonden, steeds naar het laboratorium gebracht
worden. Zij werden daarbij even boven den grond afgesneden, in
een bamboekoker met water geplaatst en zoo vlug mogelijk getrans-
porteerd; de kans, dat de pluim daarbij vocht zou verliezen, was
daardoor practisch uitgesloten.
In het laboratorium werd de pluim ontdaan van de omhullende
bladscheeden, vervolgens werden op verschillende hoogte uit de pluim
eenige zijassen genomen en deze in buisjes met fixeeringsvloeistof
gedaan. Daarbij werd steeds zorg gedragen, dat het volume van het
fixatiemiddel vele malen dat van het te fixeeren materiaal overtrof.
De buisjes werden daarna onmiddellijk onder de luchtpomp geplaatst,
zoodat de lucht uit de kafjes en uit de weefsels verdrongen werd.
Voor fixatie werden de volgende middelen beproefd:
le. Een mengsel van drie deelen absoluten alcohol en één deel
ijsazijn volgens CARNOY f).
2e. Een mengsel van 6 deelen absoluten aleohol, 3 deelen chloro-
form en 1 deel ijsazijn volgens CARNOY 2).
de. Ken mengsel van 2 gram zinkchloride, 2 e.MS. ijsazijn en
100 e.M3. 80 %% aleohol volgens Jurn, gewijzigd door STRASBURGER #).
1) E‚ STRASBURGER. Das Botanische Praktikum. Fünfte Auflage. 1913 pag. 71.
2) STRASBURGERS Praktikum, pag. 64.
3) STRASBURGERS Praktikum, pag. 70.
92
Ae. De FreumiNesche fixeeringsvloeistof in zwakke oplossing
volgens CHAMBERLAIN |).
Van de bovengenoemde fixatiemiddelen gaf alcohol-ijsazijn de
beste resultaten. De Juersche fixeeringsvloeistof en het alcohol-
chloroform-ijsazijnmengsel deden het plasma sterk verschrompelen,
zoodat deze vloeistoffen geheel onbruikbaar waren.
Het „Flemming”’-materiaal was eveneens minder goed gefixeerd
dan het alcohol-ijsazijnmateriaal: ook slaagde de kleuring met haema-
toxyline bij het laatste beter, zoodat deze fixatie verder uitsluitend
toegepast werd en het geheele onderzoek aan alcohol-ijsazijnmateriaal
is geschied. Bij bepaalde soorten slaagde het fixeeren altijd goed,
terwijl bij andere steeds minder goede resultaten verkregen werden.
De fixatie der kernen was echter steeds voldoende.
Daar het niet gewenscht was geheele aartjes met het microtoom
te snijden, aangezien de buitenste twee glumae vrij hard zijn en
evenals de top van het derde kafje vele kiezelharen dragen, werden
de aartjes in een bakje met alcohol onder den binoeculair-mieroscoop
hiervan ontdaan. Tevens werden hierbij steeds bloempjes voor verder
onderzoek genomen, die waarschijnlijk pollen-moedercellen in de ver-
langde stadia van deeling bevatten. Dit kan men bereiken door van
de zittende of van de gesteelde aartjes even onder den top en aan
den voet der bloeias de antheren te nemen en deze onder den mi-
croscoop in een druppel water te bekijken. Ook in het gefixeerde
materiaal namelijk kan men duidelijk, door den wand der helmknop-
pen heen, pollen-moedercellen en stuifmeelkorrels onderscheiden.
Door een weinig op het dekglas te drukken, gelukt het dikwijls een
deel der pollen-moedercellen uit de antheren te doen treden, en dan
is het zeer goed mogelijk in deze nog ongekleurde cellen chromo-
somen als sterk lichtbrekende lichaampjes te onderscheiden; men
kan daarbij dan duidelijk diakinesestadia en metaphasen waarnemen.
Vertoonen nu aartjes vlak onder den top van een bloeias pollen-
moedercellen of tetraden, terwijl die aan den voet der as pollen-
moedercellen bezitten, waarin nog geen chromosomen waarneembaar
zijn, dan kan men er vrijwel zeker op aan, dat in de daartusschen
gelegen aartjes de verlangde deelingen voorkomen, zoodat men, door
deze voor verder onderzoek te bestemmen, reeksen van bloempjes
verkrijgt, waarin alle deelingsstadia voorkomen vanaf synapsis-klu-
wens of spiremen tot en met homotypische deelingen toe. Een groot
1) Cu, J. CHAMBERLAIN. Methods in Plant Histology. Third revised edition 1915.
23
nadeel van Flemmingmateriaal is, dat, door het zwart worden van
alle weefsels, niet na te gaan was welke deelingsstadia in de bloem-
pjes voorkwamen, zoodat veel bloempjes voor verdere behandeling
uitgekozen werden, die voor het onderzoek niet in aanmerking
kwamen.
De bloempjes, die op de hierboven beschreven wijze uitgezocht
waren, werden op de gebruikelijke wijze in paraffine overgebracht
en in blokjes ingesmolten. Voordat deze blokjes geheel in het water
afgekoeld waren, doch juist zoo hard waren geworden, dat de pa-
raffine snijdbaar was, werden zij uit het water genomen en zóó
gemodelleerd, dat ze met het microtoom gesneden konden worden.
Het bleek namelijk, dat als-ik de paraffine eerst geheel liet
afkoelen, deze dikwijls inwendig barstjes ging vertoonen en dat
alleen de buitenste laag gelijkmatig en fijn uitkristalliseerde. Door
nu reeds vóór de geheele afkoeling de paraffineblokjes zoodanig te
modelleeren, dat de te snijden voorwerpjes slechts omringd bleven
van een vrij dun laagje paraffine, had ik van dit grofkorrelig wor-
den en barsten in het geheel geen last.
De gebruikte paraffine had een smeltpunt van 75° CG, en liet
zich, bij een kamertemperatuur van + 28° C., nog tot op dikte van
20 mieron snijden.
Voor worteltoppen werd paraffine gebruikt, die iets harder was
en daardoor dunner gesneden kon worden, doch welke een smeltpunt
van 56° C. bezat. Dit is wel een bewijs, dat paraffine van verschil-
lenden oorsprong sterk uiteen kan loopen in eigenschappen.
Voor het snijden werd een „Roeking microtome” der Firma wed.
C. VAN DER STADT en Co. te Amsterdam gebruikt, dat voor deze
kleine objecten bijzonder goed voldeed. De bloempjes werden eerst
op 7—12 mieron dikte gesneden; hierdoor echter snijdt men slechts
stukken van celkernen, daar de diameter hiervan variëert tusschen
12 en 18 micron. Later werden daarom steeds de doorsneden op 18
tot 20 mieron dikte genomen, daar enkel aan heele celkernen juiste
chromosomentellingen mogelijk zijn. Het maken van doorsneden van
deze dikte was door de hooge temperatuur zeer goed mogelijk. Al-
leen vroeg in den ochtend, als de temperatuur nog eenige graden
lager was, kon de paraffine zoo hard zijn, dat de doorsneden niet
aan elkander kleefden, waardoor geen paraffinelinten ontstonden.
Om dit dan toch te bereiken, werden de blokjes voor het snijden
even zacht verwarmd. Van de bloempjes werden zoowel lengte- als
dwarsdoorsneden gemaakt.
Lo
eN
De wortels van Saccharum zijn vrij hard, doordat de buitens
wand van het dermatogeen evenals bij andere Gramineeën, verdikt
is. Ze laten zich daardoor slechts op een dikte van 7 à 10 micron
snijden. Het was bovendien niet noodig om er dikkere doorsneden
van te maken, aangezien het slechts om metaphasen van kerndee-
lingen te doen was.
De kleuring geschiedde met HeIpENHAINS ijzer-haematoxyline. De
haematoxyline-oplossing was bij de hooge temperatuur slechts een
korten tijd houdbaar en kon zeer snel in bederf overgaan. Ze werd
daarom steeds in vrij verschen toestand gebruikt en spoedig door
een nieuwe oplossing vervangen, waarmede, een week na het maken,
reeds goede kleuringen te verkrijgen waren, zoodat voor Indië niet
geldt, dat de kleuring des te beter slaagt, hoe ouder de oplossing is !).
In een goed praeparaat behooren de chromosomen en nucleoli
blauwzwart van kleur te zijn, terwijl uit alle andere deelen de
haematoxyline verdwenen is. Na eenige oefening werden talrijke
praeparaten verkregen, die aan deze eischen voldeden.
Behalve de haematoxylinekleuring werd nog kleuring met sa-
franine geprobeerd. Bruikbare resultaten werden daarbij niet ver-
kregen, mogelijk, doordat bij de hooge temperatuur de safranine
te snel uit de chromosomen trok.
Voor het verrichten van chromosomentellingen werden steeds
de homogene immersie 1/12”, num. apert. 1.5 of de apochromatische
homogene immersie 1,5 m.M. num. apert. 1.3 van Zeiss gebruikt,
welke objectieven gecombineerd werden met het compensatie-oculair
12. De kerndeelingsfiguren, die voor telling werden uitgekozen, wer-
den steeds zoo nauwkeurig mogelijk met het teekenapparaat van
ApBBeE geteekend. Daarna werd de teekening zorgvuldig naar het
microscopisch beeld gecorrigeerd.
Figuren, die gereproduceerd moesten worden, werden eveneens
geteekend met behulp van het teekenapparaat. Op enkele uitzon-
deringen na, werd daarbij steeds de apochromaat 1,5 m.M. gebruikt,
gecombineerd met compensatie-oculair 12. Het teekenpapier lag daar-
bij op de werktafel. De vergrooting van de geteekende figuren over-
trof hierbij die van het microscopische beeld. Het voordeel hiervan
was, dat aan de zeer kleine chromosomen in de teekening beter de
juiste vorm gegeven kon worden. De figuren werden bij reproductie
1) T. J. Sromrs, Kerndeeling en synapsis bij Spinacia oleracea L. Dissertatie 1910,
65
pag. 26.
25
op 2/3 verkleind, waardoor de vergrooting ten naaste bij gelijk is
aan die der microscopische beelden. De chromosomen, die bij hooge
instelling te zien waren, werden donker geteekend, terwijl aan die,
welke bij lage instelling zichtbaar werden, een lichte tint gegeven
werd.
Als lichtbron deed een groot wit scherm dienst, dat buiten,
voor het venster, in de zon geplaatst werd. Over het algemeen viel
gedurende den ganschen ochtend op de zon te rekenen, daar te
Pasoeroean gedurende den morgen de hemel meestal onbewolkt is.
Dit scherm wierp een sterker licht op den spiegel van den micro-
scoop dan een glasgloeilamp, waarvan bovendien de hitte bij de
tropische temperatuur ondragelijk was.
HOOFDSTUK IL
HET ONDERZOEK OVER HET CHROMOSO-
MENGELAL.
S 1. De prophase der deeling van de pollen-moederecellen.
In hoofdstuk 1 werd er reeds op gewezen, dat de somatische
kerndeeling der cellen van worteltoppen zich slecht leent tot chro-
mosomentelling, terwijl de reduetiedeeling der pollen-moedercellen
voor dit doel bij uitstek geschikt is. Enkel van de laatstgenoemde
cellen zal daarom het verloop der deeling besproken worden.
Slechts heel in het kort zal iets over de jongste deelingsstadia
gezegd worden, dat geldt voor alle tot nogtoe onderzochte soorten
van het geslacht Saccharum. Hierover lang uit te weiden, ligt geheel
buiten het doel van het onderzoek; bovendien zijn deze deelings-
figuren zoo ingewikkeld en uiterst fijn van structuur, dat het on-
mogelijk is zich hier een juist oordeel over te vormen.
Zoolang de pollen-moederecellen nog in rust zijn of juist in
synapsis overgaan, ziet men haar in mediane lengte-doorsneden van
micro-sporangia in twee lange rijen liggen, die tegen elkander aan-
sluiten en welke samen geheel omgeven worden door tapetumeellen
(fig. 9); in dwarsdoorsneden van antheren vindt men de pollen-moe-
dercellen bij drie tot vijf tegelijk en deze worden dan omsloten
door een ring van tapetumeellen (fig. 10). Hieruit blijkt, dat het
tapetum de pollen-moedercellen omgeeft, en wel zoodanig, dat ieder
van deze cellen aan een zijde tegen het tapetum aan ligt. Dit blijft
nog zoo tijdens de hoogste contractie van het synapsiskluwen. waar-
bij dit tegen den nueleolus aanligt of dezen omgeeft. Na dit sta-
dium echter ontstaat een centrale holte tusschen de microspore-
moedercellen in; in dwarsdoorsneden liggen deze in een ring, om-
geven door een ring van tapetumecellen. Een dusdanige ligging van
de pollen-moedercellen toont fig. 11, doch daar zijn deze cellen reeds
in een later deelingsstadium.
Uit de synapsiskluwens beginnen nu uiterst fijne chromatinedra-
den voor den dag te komen. Hierbij wordt het kluwen steeds los-
ser en gaat over in een spireem van lange, dunne gesegmenteerde
draden, welke in vele bochten voornamelijk tegen den kernwand
27
aanliggen, doch waarvan ook steeds eenige de kern doorkruisen.
Het was mij onmogelijk in een teekening een juisten indruk van
deze zeer ingewikkelde spiremen te geven.
In het nu volgende stadium, de diakinese, zijn de draden inge-
kort en liggen in paren. Hoe echter deze paring tot stand gekomen
is, was niet na te gaan. Eerst zijn nog de draden van een paar, die
ieder een chromosoom voorstellen, zoo lang en daarbij dikwijls zoo
gekromd, dat het onmogelijk is de paren te tellen, doordat deze ten
deele nog door elkander geward liggen. Langzamerhand korten de
Fig. 9. Fig. 10.
Fig, 9. Deel van een lengtedoorsnede van een microsporangium van Sac-
charum officinarum var. Groen Duitsch Nieuw Guinea, waarin de
pollen-moedercellen in het synapsis-stadium overgaan. Vergr. 900 X,
Fig. 10. Dwarsdoorsnede van een microsporangium van Saccharum offici-
narum var. Groen Duitsch Nieuw Guinea met pollen-moedercellen
In synapsis. Vergr. 900 X.
chromosomen van ieder paar of geminus zich verder in en komen
daarbij nauwer tegen elkander aan te liggen. Dit schrijdt zoo ver
voort, dat de gemini zich ten slotte als klompjes voordoen, die maar
weinig langer dan breed zijn en waarin nog wel bij het meerendeel
de dubbele structuur te herkennen is. In gunstige gevallen laten
28
deze gemini zich met vrij groote nauwkeurigheid tellen. Diakinese-
kernen, waarin alle chromatine-elementen duidelijk als bivalent te
herkennen zijn, zijn vrij zeldzaam. De inkorting der chromosomen
mag hiervoor nog niet te ver gevorderd zijn en moet in de verschil-
lende gemini ongeveer gelijktijdig hebben plaats gegrepen. Dit laatste
komt zelden voor; meestal zijn enkele gemini reeds te sterk ingekort,
terwijl andere nog te lang zijn, waardoor telling moeilijk wordt.
Fig. 14. Dwarsdoorsnede van een microsporangium van Saccharum spontaneum
met pollen-moedercellen in het metaphase-stadium van
deeling. Vergr. 900 XX.
$ 2. Het chromosomengetal van saccharum spontaneum L.
De diakinesekernen van Saccharum spontaneum, glagah, ver-
toonen een buitengewoon groot aantal gemini. Bij onderzoek blijkt
het aantal 56 te zijn. Deze gemini rangschikken zich zeer regelma-
tig in het aequatoriale vlak, vervolgens wijken in de anaphase de
twee chromosoom-groepen gelijkmatig naar de polen uiteen. Ook
tijdens de homotypische deeling zijn, hoewel met moeite, in beide
kernplaten nog 56 chromosomen te onderscheiden. Aan de hand
van figuren zal dit nu verder duidelijk gemaakt worden.
29
Fig. 12 geeft een beeld van een diakinesekern van S. spontaneum
weer. In deze kern is de inkorting der gemini zeer gelijkmatig ge-
schied. Van alle chromatine-elementen is duidelijk te zien. dat ze uit
twee deelen opgebouwd zijn. De gemini hebben hier een X-, O-, of
V-vormige gedaante. Later zal blijken, dat ook bij S. offieinarum de-
zelfde geminusvormen teruggevonden worden. Door vele onderzoekers
zijn dergelijke vormen bij andere planten geconstateerd. In de figuur
\
Fig. 12. | Fig. 13.
Fig. 12. Pollen-moedercel van Saccharum spontaneum (Glagah alas Troeno)
in het diakinese-stadium. Vergr. 2300 X.
Fig. 12. Pollen-moedercel van Saccharum spontaneum (Glagah alas Troeno)
in het eindstadium van diakinese. Vergr. 2300 XX.
zijn de gemini, die bij hooge instelling te zien zijn, zwart gekleurd;
die, welke bij instelling en ter halver hoogte van de kern voor den dag
treden, hebben een donkergrijze tint gekregen; de laag gelegen chro-
mosomen zijn lichtgrijs getint. Ze liggen bijna alle tegen den kern-
wand aan, hetgeen in de teekening duidelijk uitkomt. Men ziet hoe
0
sommige gemini andere bijna geheel bedekken; toch kan men die alle
afzonderlijk waarnemen, doordat ze bij verschillende instelling zicht-
baar worden. In de afbeelding komen twee nucleoli voor, een vrij
groote en een kleine; meestal echter is er slechts een groote nucle-
olus aanwezig. De nucleolus kan bij telling moeilijkheden opleveren;
het kan voorkomen, dat de chromosomen er vlak tegenaan liggen,
zoodat ze zich slechts als uitpuilingen van dit lichaampje voordoen;
ook kunnen ze geheel door den nucleolus bedekt worden, zoodat ze
geheel onzichtbaar blijven. In de hier afgebeelde figuur is dit laatste
waarschijnlijk niet het geval. De afgebeelde kern vertoont ons 56
gemini. Het hierboven beschreven geval is echter uitzondering en is
te beschouwen als een tusschenstadium, dat slechts van zeer korten
duur is en meestal minder regelmatig verloopt. Veel treft men in
de praeparaten het eindstadium van de diakinese aan, waarin de
chromosomen, waaruit de gemini opgebouwd zijn, nauw tegen elkan-
der aan gelegen zijn (fig. 13). Vele gemini laten door hun kruis-
vorm nog duidelijk de dubbele structuur herkennen, doch -bij som-
mige, vooral bij die, welke men van de smalle zijde waarneemt en
in de afbeelding aan den rand der kern voorkomen, is de bivalentie
niet duidelijk zichtbaar. Hetzelfde is het geval bij de twee chromo-
somen, die onder tegen den nucleolus aan liggen en zich als uit-
puilingen van dit lichaampje voordoen. Men ziet hier tevens, dat
ook hier bijna alle chromosomen tegen den kernwand aan gelegen
zijn, doch dat eenige chromosomen, dicht bij den nucleolus, hierop
een uitzondering maken. Dit laatste is zeer dikwijls het geval. In
deze kern bedroeg het aantal chromatine-elementen wederom 56,
waarvan het wel waarschijnlijk was, dat ze alle bivalent waren;
doch de bivalentie was niet altijd aantoonbaar.
Na afloop van de diakinese verdwijnt de kernwand, de chro-
mosomen komen in een kluitje te liggen, vanwaar naar verschillende
zijden kinoplasmadraden uitstralen, die te zamen een multipolaire
spoel vormen. Dit stadium werd in de praeparaten vrij dikwijls
aangetroffen, komt echter nooit veel tegelijk voor, waaruit volgt,
dat het slechts van korten duur is. Uit de multipolaire spoel ont-
staat een bipolaire, de gemini rangschikken zich in het aequatoriale
vlak. Hiermede is de metaphase der heterotypische deeling bereikt.
Duidelijk zijn van terzijde gezien de spoeldraden waarneembaar,
maar slechts in sommige gevallen is te zien, dat deze met de ge-
mini verbonden zijn.
De metaphase is bij Saccharum spontaneum bijzonder geschikt
3l
voor chromosomentelling. Ze komt veel in de praeparaten voor en
treedt veel tegelijk op, waaruit blijkt, dat dit stadium van vrij langen
duur is 1). In kernplaten vanuit een der polen gezien zijn vrijwel
alle gemini gelijktijdig waarneembaar, ze zijn dan rond tot hoekig
van vorm, ongeveer even lang als breed en verschillen nogal in
grootte. Ook hier is de bivalentie moeilijk herkenbaar. Toch verschilt
het nog aanmerkelijk, welk glagahindividu men voor telling heeft
uitgekozen. Bij sommige liggen de gemini duidelijk gescheiden, bij
andere nauw tegen elkaar, bij de eene zijn ze nauwkeuriger in een
vlak gelegen dan bij de andere. In kernplaten van terzijde gezien
(fig. 14), hebben de gemini dikwijls een min of meer ruitvormige
gedaante, ze zijn zeer kort; de twee chromosomen, waaruit ze opge-
bouwd zijn, zijn niet afzonderlijk te onderscheiden. Toch zal later
blijken, dat univalente chromosomen duidelijk een anderen vorm
Fig. 14.
Fig. 14. Metaphase van de heterotypische deeling bij Saccharum
spontaneum van terzijde gezien. Vergr. 2300.
bezitten. Bovendien liggen deze dikwijls niet zuiver in het aequatori-
ale vlak, hetgeen bij de gemini van Saccharum spontaneum wel het
geval is. Tellingen van gemini in kernplaten van terzijde gezien
zijn totaal onmogelijk, doordat de hoog gelegene de andere te veel
bedekken.
1) Fig. A1 toont een dwarsdoorsnede van een deel van een helmknop van
Glagah Kepandjen: men ziet hier 6 aequatoriale platen tegelijkertijd. Voor het
onderzoek van metaphasen zijn steeds dwarsdoorsneden van bloempjes te preferee-
ren, aangezien meer kernplaten loodrecht op, dan evenwijdig aan de lengte-as van
den helmknop gelegen zija. Voor het diakinesestadium echter zijn lengtedoorsneden
te verkiezen,
32
Van vier vormen van S. spontaneum, die in hun habitus dui-
delijke verschillen vertoonen, zoowel in bladbreedte, stengeldikte,
vorm en beharing van het oog, als vorm en beharing van de glu-
mae, werd het chromosomengetal onderzocht. |
Verreweg de mooiste kernplaten vertoonde een vorm, ingeza-
meld bij de desa Kepandjen bij Malang; zij is zeer smalbladig en
dunstengelig. Hiervan is een kernplaat in fig. 15 afgebeeld, waarin
duidelijk 56 chromosomen te tellen zijn. In 26 andere kernplaten
werd 24 keer zonder eenigen twijfel het getal 56 vastgesteld, één-
maal bestond twijfel tusschen de getallen 55 en 56, éénmaal werden
97 chromosomen gevonden, doch in het laatste geval was waar-
schijnlijk reeds een begin van anaphase aanwezig.
Bij een forschen, breedbladigen vorm, afkomstig van de suiker-
fabriek Djatiroto, werd 12 maal 56 gevonden, 2 maal bestond twijfel
tusschen 55 en 56, eenmaal tusschen 56 en 57.
Voor Glagah alas Kletak III, een vorm uit het Tenggergebergte,
waarvan de chromosomen in de kernplaten veel dichter tegen elkaar
Fig. 15.
Fig. 15. Metaphase van de heterotypische deeling bij Saccharum spontaneum
(Glagah Kepandjen), vanuit een der polen gezien. Vergr. 2300 X.
aanliggen, terwijl ook de diameter van de kernplaat kleiner is, werd
3 maal 56 gevonden, 2 keer 57 en eenmaal 55, zoodat ook hier 56
waarschijnlijk het juiste getal is.
Voor Glagah alas Troeno van het Ardjoenogebergte, waarvan de
twee afgebeelde diakinese-figuren (fig. 12 en 13) 56 chromosomen
laten zien, werd in de metaphase 4 keer 56 geteld, 2 keer 55, terwijl
2 keer getwijfeld werd tusschen 55 en 56.
Zonder eenigen twijfel is dus het haploide chromosomengetal
van Saccharum spontaneum 56.
JJ
In het volgende deelingsstadium, de anaphase, hebben de chro-
mosomen der gemini van elkander losgelaten en wijken zij naar de
polen uiteen. Het aantal anaphasen is in de praeparaten steeds vrij
gering, waaruit blijkt, dat de chromosomen de polen snel bereiken.
Zeer zelden ziet men achterblijvende chromosomen. Fig. 16 toont
een anaphase van terzijde gezien. In deze cel was de lengte-splitsing
der chromosomen, welke gewoonlijk reeds in de anaphase der hetero-
typische deeling de homotypische deeling voorbereidt, niet te zien.
Fig. 16.
Fig. 16. Anaphase van de heterotypische deeling bij Saccharum sponta-
neum (Glagah alas Troeno) van terzijde gezien. Vergr. 2300 X.
In fig. 17 is een anaphase afgebeeld, vanuit een der polen gezien.
De twee chromosomenplaten waren in dezelfde doorsnede, iets scheef
gelegen, doch op beide was zeer goed in te stellen. In ieder van haar
waren duidelijk 56 chromosomen te tellen, welke op bijna gelijken
@ ©
te doot oo
ge “ee 009 09 oo
Se Biej hdd 4 09 e
[) e eg (5) D @
os rta @ 9 teg 5
Ve, ee Oe Ô
Fig. 17, Anaphase van de heterotypische deeling bij Saccharum sponta-
neum (Glagah Kepandjen). Vergr, 2300 X.
afstand de polen genaderd waren, zoodat er geen sprake van was
dat er chromosomen achterbleven. Dat in dit stadium het getal 56
gevonden werd, is het beste bewijs, dat werkelijk 56 gemini in de
pollen-moedercellen gevormd worden. Waren er tusschen de 56
chromatine-elementen, die in de kernplaat gelegen zijn, univalente
chromosomen, dan zouden deze zich zóó gedragen, dat men in de
anaphase tot andere uitkomsten zou komen, zooals later blijken zal.
Hebben de chromosomen in de telephase de polen bereikt, dan
vormen ze hier een dichte massa, waarin ze niet afzonderlijk te
onderscheiden zijn (zie fig. 45 pag. 48, die op suikerriet betrekking
heeft). Vervolgens worden de dochterkernen gevormd en ontwikkelt
Fig. 18. Fig. 19.
Fig. 18, Vorming van den tusschenwand in een diade van Saccharum spon-
taneum (Glagah alas Djatiroto). Vergr. 1750 X.
Fig. 19. Pollen-diade bij Saccharum spontaneum. (Glagah alas Djatiroto).
Vergr. 2300 X. ä
zich de scheidingswand (zie fig. 18); de dochterkernen komen niet
tot een ruststadium. Het vormen van een celwand tijdens de inter-
kinese is iets, dat bij monocotylen algemeen voorkomt, bij dicotylen
ontstaan pas celwanden bij de vorming der tetrade. De diade is in
lig. 19 te zien; in de twee kernen zijn duidelijk chromosomen waar-
neembaar, waarvan sommige een kruisvorm vertoonen, ontstaan na-
dat de chromosomen reeds met de lengtesplitsing zijn begonnen,
50)
welke in de homotypische deeling voltooid wordt. Het is onmogelijk
de chromosomen hier nauwkeurig te tellen, doordat er te veel over
elkander heen liggen.
In de homotypische deeling liggen de kernspoelen meestal met
hare lengte-assen vrijwel evenwijdig aan elkander of zij kruisen
elkander onder een rechten hoek; zelden ziet men, dat ze elkander
onder een scheeven hoek kruisen. In fig. 20 ziet men de twee kern-
platen van uit de polen gezien, de chromosomen doen zich voor als
klompjes, welke ongeveer even lang als breed zijn. Ze zijn kleiner
dan de gemini, liggen vrij dicht op elkander en zijn slechts zelden
nauwkeurig te tellen. In dit geval werden in beide platen duidelijk
96 chromosomen vastgesteld. Fig. 21 vertoont het geval, dat de as-
sen der kernspoelen elkander loodrecht kruisen. Daardoor ziet men
Fig. 20. Fie 245
Fig. 20. Metaphase der homotypische deeling bij Saccharum spontaneum.
(Glagah alas Djatiroto). Beide kernplaten vanuit de polen gezien.
Verer. 2300 X.
Fig. 21. Metaphase der homotypische deeling bij Saccharum spontaneum.
5 ypt 8 DI
(Glagah alas Djatiroto). Eén kernplaat vanuit een der polen ge-
zien, de andere van terzijde. Vergr. 2300 X.
de eene kernplaat van terzijde, waarbij de chromosomen zich als
korte, eenigszins ingesnoerde lichaampjes voordoen. In de andere
plaat, vanuit een der polen gezien, zijn 57 chromosomen geteekend,
hetgeen waarschijnlijk hierop berust, dat een der chromosomen
reeds overlangs gesplitst is.
Fig. 22 vertoont de anaphase der homotypische deeling; het
juiste aantal der chromosomen is hier niet aan te geven, doordat zij
elkaar te veel bedekken. De teekening werd echter vervaardigd om
aan te toonen, dat er ook hier geen sprake van achterblijvende
chromosomen is.
Het ontstaan van de tetrade, waarbij de celwanden gevormd
worden en chromosomen in de vier kernen te zien zijn, is afgebeeld
in fig. 23, terwijl fig. 24 ons de voltooide tetrade laat zien. Jonge
stuifmeelkorrels, kort na het uiteenvallen van de tetrade, zijn in
lig. 25 afgebeeld.
De figuren geven afbeeldingen van normale, algemeen voorko-
mende deelingsstadia van pollen-moedercellen van Saccharum spon-
tLaneum. Deelingen, die op een andere wijze verloopen, kwamen bij
de onderzochte vormen dezer soort niet voor. Slechts zeer zelden
werden kleine onregelmatigheden in de deeling aangetroffen.
”
Fig. 22,
Fig. 22, Anaphase der homotypische deeling bij Saccharum spontaneum
Et (Glagah alas Djatiroto) van terzijde gezien. Vergr. 2300 X.
Fig. 23, Vorming van de tusschenwanden in een pollen-tetrade. (Glagah
alas Djatiroto.) Vergr. 1750 X.
Uit het bovenstaande volet dus:
1. Bij Saccharum spontaneum heeft een volkomen normale re-
duetiedeeling plaats.
2. In de prophase dezer deeling ontstaan 56 chromosomenparen.
3. In de kernplaten der homotypische deeling zijn 56 chromo-
somen aanwezig.
4. Als gevolg hiervan krijgen de kernen der pollenkorrels 56
chromosomen.
In kernplaten van de vegetatieve celdeeling uit worteltoppen
was chromosomentelling onmogelijk, aangezien de somatische chro-
mosomen dun, lang en gekromd zijn en over elkander heen liggen,
waardoor een hoogst onduidelijk beeld ontstaat. ‘
Fig. 24. Fig. 25.
Fig. 24, Pollen-tetrade van Saccharum spontaneum. (Glagah alas Djatiroto).
laror 175 N:
Vergr. 1750 X.
Fig. 25. Jonge pollenkorrels van Saccharum spontaneum. (Glagah alas Dja-
tiroto). Vergr. 1750 X.
S 3. Het chromosomengetal van saccharum officinarum L.
Bij vergelijking van kernen van pollen-moederecellen van S.
officinarum met die van S. spontaneum valt het op, dat gedurende
de diakinese die van suikerriet duidelijk kleiner zijn dan die van
glagah en dat er tevens minder gemini in voorkomen. Bij de on-
derzochte suikerrietvariëteiten blijkt dan ook het haploide chromoso-
mengetal 40 te bedragen. Tengevolge van onregelmatigheden in de
reductiedeeling echter worden dikwijls getallen gevonden, die van
38
dit getal 40 afwijken. Er zijn variëteiten, waarbij geheel regelma,
tige reductiedeeling der pollen-moedercellen steeds vergezeld wordt
door onregelmatige, bij andere verloopt de reductiedeeling steeds
onregelmatig. Bij het Ardjoenoriet, waarbij zoowel de regelmatige
als de onregelmatige deeling voorkomt, worden duidelijke deelings-
figuren aangetroffen. Het Groen Duitsch Nieuw Guined-riel geeft
eveneens zeer duidelijke beelden van kerndeeling te zien, doch hier
is het deelingsverloop steeds onregelmatig en valt dit onregelmatige
deelingsverloop meer op dan bij Ardjoeno. Daarom zal eerst het re-
gelmatige deelingsverloop behandeld worden bij Ardjoeno, vervolgens
het onregelmatige bij G.D.N.G.…. Daarna wordt de reductiedeeling
van Fidji, Batjan en Bandjermasin hitam beschreven. Ten slotte zal
een geval van deeling van pollen-moedercellen gegeven worden,
waarbij men eigenlijk in het geheel niet meer van reductiedeeling
kan spreken.
DE REGELMATIGE REDUCTIEDEELING DER POLLEN-MOEDERCELLEN
BIJ HET ARDJOENO-RIET.
Indien de deeling der pollen-moedercellen bij dit riet normaal
verloopt, komen tijdens de diakinese 40 chromatine-elementen voor.
De figuren 26 en 27 geven kernen weer, waarbij dit het geval is.
Men ziet, dat beide kernen duidelijk kleiner zijn dan die, welke
Fig. 26.
Fig. 26, Diakinese bij Ardjoeno. Vergr. 2300 X.
voor glagah werden afgebeeld (fig. 12 en 13). In fig. 26 kan men
duidelijk de bivalentie van vele chromosomen herkennen: dit is echter
39
niet bij alle mogelijk, vooral niet bij eenige, welke in de afbeel-
ding aan den rand van de kern geteekend zijn. Evenals bij glagah
kan bij suikerriet de nucleolus een of meer chromosomen bedekken.
Ook in deze kern levert de nucleolus moeilijkheden op; in de tee-
kening zijn even beneden dit lichaampje drie chromosomen over elk-
ander geteekend, terwijl de nucleolus over drie chromosomen heen
ligt; toeh waren deze alle zichtbaar. In fig. 27 is de bivalentie bij
vrijwel alle chromosomen te zien; onder de nucleolus ligt een chro-
mosoom, waarvan slechts een deel te zien is. Geheel links, iets naar
onder in de figuur bedekt een hoog gelegen bivalent chomosoom een
laag gelegen zoodanig, dat de bivalentie hiervan in de teekening
niet te zien is; in het microscopisch beeld was echter de dubbele
structuur duidelijk waar te nemen.
Fig. 27. Fig. 28.
Fig. 27. Diakinese bij Ardjoeno. Vergr. 2300 XX.
Fig. 28. Metaphase der heterotypische deeling bij Ardjoeno van terzijde gezien.
Verg. 2300 X.
Bekijkt men kernplaten van Ardjoeno van terzijde, dan valt het
op, dat de chromosomen minder regelmatig in één vlak gelegen zijn
dan die van glagah. De gemini zijn ten deele zeer kort en ruitvormig,
40
andere zijn iets langer en vertoonen een duidelijke insnoering. Bis
de laatste staan de twee chromosomen op het punt van elkander los
te laten. Vrijwel steeds is dit zelfs bij eenige reeds gebeurd. Fig. 28
geeft een afbeelding van een dergelijke kernplaat. Ook hier was het
natuurlijk onmogelijk alle chromosomen aan te geven.
Doordat de chromosomen der: gemini in de kernplaat dus niet
geheel gelijktijdig van elkander loslaten, is het onmogelijk kernplaten
in poolaanzicht te vinden, waarin de chromosomen zoo gelijkmatig
gelegen waren als dit bij glagah het geval was. Tellingen zijn daar-
door moeilijker. Men moet steeds gemini onderscheiden van chro-
mosomen, welke al in begin van anaphase zijn. Van de laatste ziet
men er natuurlijk telkens twee bij verschil van instelling, die van
de pool uit gezien boven elkander gelegen zijn. Doordat van zulk
Fig. 30.
Fig. 29. Metaphase der heterotypische deeling bij Ardjoeno (regelmatige
deeling) vanuit een der polen gezien. Vergr. 2300 X.
Fig. 30. Anaphase der heterotypische deeling bij Ardjoeno (regelmatige
deeling) van terzijde gezien. Vergr. 2300 X.
een tweetal het eene chromosoom weleens iets ten opzichte van het
andere verschoven is, kan dit aanleiding zijn tot het maken van
fouten in de telling, doordat men die aanziet voor twee.gemini. In
fig. 29 is een kernplaat afgebeeld, waarin zonder eenigen twijfel
1) chromosomen aanwezig zijn. Ze zijn alle bij één instelling van
den mieroscoop zichtbaar, hoewel sommige iets wazig. Ook hier wa-
ren eenige, en wel juist de kleinste, in een eerste begin van anaphase;
41
doordat telkenmale het eene chromosoom tijdens de anaphase het
andere bedekte, kon slechts het bovenste afgebeeld worden.
Bij 21 metaphasetellingen werd het getal 40 gevonden ; eenmaal
bestond twijfel tusschen 39 en 40, tweemaal tusschen 40 en 41.
Fig. 30 geeft een afbeelding van een anaphase van terzijde ge-
zien ; doordat sommige chromosomen andere geheel bedekken, was
het onmogelijk alle in teekening te brengen. Men ziet, dat hier de
% ENOR
De ° ® eo 2 8
82 «de mas Ù
o 5
PR > ged oo)
le“ “Oe O 9 4 OPa e
rat Deen
RoN 0 2oÎo
Fie. 92,
Fig. 92. Anaphase der heterotypische deeling bij Kassoer, Vergr. 2300 X.
Voorbeelden daarvan zijn mij uit de literatuur niet bekend, terwijl
evenmin aanwijzingen aanwezig zijn, die zoo iets waarschijnlijk maken.
Er is echter een tweede veronderstelling mogelijk, die mij wel
waarschijnlijk lijkt. Stelt men het zuiver haploide chromosomengetal
der bastaarden op 68, — hetgeen waarschijnlijk juist is — dan zou
het diploide getal 136 bedragen. De som van de haploide chromoso-
mengetallen der ouders is 96, hetgeen 40 verschilt van dit diploide
getal, terwijl juist 40 het haploide chromosomengetal is van suiker-
riet. Is onze veronderstelling, dat 68 het haploide chromosomengetal
is, juist, dan zou een diploid aantal suikerriet-chromosomen samen-
gekomen moeten zijn met het haploide aantal chromosomen van gla-
gah. Daarbij in het oog houdende, dat het suikerriet in de kruising
steeds de vrouwelijke en de glagah de mannelijke plant was, kan
men zich dit op twee wijzen denken.
le. In de embryozak-moedercel van S. officinarum is de chromo-
somenreductie achterwege gebleven, waardoor een diploide eicel
a
ontstond, die bevrucht is geworden door een haploide spermakern
van S. spontaneum.
Je. In de embryozak-moedercel van S. officinarum heeft wel
reductiedeeling plaats gehad, waardoor een haploide eicel is ont-
staan. Deze eicel is bevrucht door een haploide spermakern van
S. spontaneum, bij de bevruchting hebben de S. officinarum-chromo-
somen zich alle overlangs gesplitst, terwijl dit niet het geval geweest
is met de S. spontaneum-chromosomen. Hierdoor is een zygote met
136 chromosomen ontstaan, die door normale deeling aanleiding
heeft gegeven tot de vorming van een individu, dat in de somatische
cellen 136 chromosomen bezit en in de gonotokonten 68 chromo-
somenparen vormt. ei
De eerste veronderstelling kan men dadelijk uitsluiten. Indivi-
duen van één zaaisel verschillen onderling duidelijk in kleur van
stengel. Men kan individuen vinden met lichtgelen of lichtgroenen
stengel, bij andere is de stengel rose, terwijl weer andere helder
wijnroode of donkerpaarsroode stengels hebben. De kleuren loopen
vrijwel evenveel uiteen als in een zaaisel van een kruising van twee
suikerriet-variëteiten. Aangezien, S. spontaneum steeds een licht-
groenen, ongekleurden stengel heeft, ook na kruising van spontaneum-
typen onderling, moet men deze talrijke kleurschakeeringen wel
toeschrijven aan segregatie van factoren bij het suikerriet, waaruit
volgt, dat reductiedeeling in de embryozak-moedercellen plaats ge-
had moet hebben.
Er is echter een tweede reden, waarom men de eerste veron-
derstelling uit moet sluiten, en dit“is de gewichtigste. In de prae-
paraten van. S. officinarum is nooit een aanwijzing te vinden, dat
chromosomenreductie achterwege blijft. De gevonden deelingsstadia
van de megaspore-moedercel wijzen steeds op reductiedeeling. Aan-
gezien echter in een pluim vele duizenden bloempjes voorkomen,
blijft de kans bestaan, dat hier en daar reductiedeeling in de mega-
spore-moedercel achterwege blijft. De vijf voor onderzoek uitgekozen
individuen, welke onderling overeenstemden in chromosomengetal,
waren normale individuen uit verschillende zaaisels. Er bestaat dan
ook geen kans, dat zij zich alle eytologisch anders zouden gedragen
dan de andere individuen uit dezelfde zaaisels. Men moet daarom
wel veronderstellen, dat alle of bijna alle individuen, van één kruising
afkomstig, zich evtologisch overeenkomstig gedragen. Aangezien
echter het zaad van één suikerrietpluim meerdere duizenden bas-
taardindividuen op kan leveren en het absoluut uitgesloten is, dat bij
92
duizenden embryozak-moedercellen uit één pluim de reductiedeeling
achterwege gebleven is, kan men niet anders dan veronderstellen,
dat reductiedeeling wel plaats gehad heeft. Bovendien heeft het voor-
loopig onderzoek van een drietal variëteitsbastaarden van Saccharum
oflicinarum steeds het haploide getal 40 opgeleverd, hetgeen alleen
mogelijk is, als normale reductiedeeling heeft plaats gevonden.
sij meting van kernen van pollen-moederecellen in het diaki-
nesestadium bij de soortsbastaardindividuen G 101 en G 107 werden
de volgende getallen gevonden :
G 101 G 107
gemiddelde straal gemiddelde straal
van 20 kernen van 25 kernen
f.='8,14. nucron Trel mievon
r3—= 674 rs—= 698
Voor Saccharum officinarum werd gevonden r* == 407, voor
Saccharum spontaneum werd gevonden r3 = 539. De grootte der
kernen van S. officinarum, S. spontaneum en S. officinarum X S.
spontaneum verhoudt zich dus als 41 : 54 : 67, terwijl de chromo-
somenaantallen respectievelijk 40, 56 en + 68 bedragen. Men ziet
dus, dat bij de bastaarden met de verhooging van het chromoso-
mengetal een vrijwel evenredige vergrooting van het kernvolume
gepaard gaat.
Behalve bastaardindividuen tusschen S. officinarum en S. spon-
taneum werden ook reeds in het voorloopig onderzoek bastaarden
tusschen S. officinarum en Chunnee betrokken. Deze individuen
waren 181 POJ, 213 POJ en 920 POJ. Het scheen mij toe, dat
hun haploide chromosomengetal ongeveer 62 à 64 bedroeg. Dit zou
dus wijzen op een diploid chromosomengetal van ongeveer 124 à 128.
Telt men het diploid chromosomengetal 80 van S. officinarum op
bij het haploide chromosomengetal van Chunnee, dat ongeveer 46
à 48 bedraagt, dan komt men weer juist op een diploid echromoso-
mengetal van 126 à 128: bij reductiedeeling zouden dan geslachts-
cellen met ongeveer 63 à 64 chromosomen ontstaan. Het laatste
komt dus geheel overeen met het gedrag der bastaarden tusschen
S. officinarum en S. spontaneum. Men ziet dus, dat ik voor deze
bastaarden tot een geheel ander chromosomengetal kom dan FRANCK
voor zijn bastaardindividu 234 POJ vond, dat ik helaas niet kon
onderzoeken, doordat het niet meer in de collectie van het Proef-
station aanwezig is.
HOOFDSTUK V.
DE CYTOLOGIE VAN ANDERE SOORTSBAS-
TAARDEN IN VERBAND MRT DIE VAN
HET GESLACHT SACCHARUM.
In de literatuur zijn geen gevallen bekend, waarbij bastaarden
met een hooger chromosomengetal door kruising ontstonden op die
wijze, welke door mij verondersteld wordt voor de in het vorige hoofd-
stuk behandelde soortsbastaarden van het geslacht Saccharum. Door
_ErnNsr wordt in zijn boek: „Bastardierung als Ursache der Apogamie
im Pflanzenreich” de volgende indeeling gegeven van de bastaarden :
Groep 1. Bastaarden, waarvan in de diploide phase het chromo-
somengetal gelijk is aan de som der chromosomengetallen der beide
vereenigde gameten. Deze groep verdeelt hij verder in:
d. bastaarden, ontstaan uit gameten met gelijk chromosomengetal
of iso-diploide bastaarden ;
b. bastaarden, ontstaan uit gameten met verschillend chromosomen-
getal of hetero-diploide bastaarden.
Groep 2. Bastaarden, waarvan het chromosomengetal gelijk is
aan de som der diploide chromosomengetallen der ouders of tetra-
ploide bastaarden.
Bastaarden met een iso-diploid chromosomengetal bezitten in
hunne haploide phase over het algemeen een chromosomengetal, dat
gelijk is aan het haploide chromosomengetal der beide ouders. Ge-
woonlijk ontbreken ongepaarde chromosomen in de prophase van
de deeling der gonotokonten. Zoowel fertiele als steriele vormen
komen onder deze bastaarden voor.
Bij de hetero-diploide bastaarden kunnen zich meerdere geval-
len voordoen:
Te. Chromosomenparing in de gonotokonten blijft geheel uit.
Dit is door Frau Haase-BesseLL |) gevonden bij de bastaarden
tusschen Digitalis purpurea en Digitalis lutea, welke respectievelijk
1) GERTRAUD HAASE-BEsSELL. Digitalisstudien I. Zeitschrift f. ind. Abst. u. Verer-
bungslehre Bd. XVI 1916,
04
haploid 24 en 48 chromosomen bezitten. Bij de bastaarden kwamen
in de pollen-moedercellen tijdens de diakinese 72 univalente chro-
mosomen voor. De meiotische deelingen verliepen steeds geheel
abnormaal. Fertiel pollen werd nooit gevormd. Ook vrouwelijk bleken
deze bastaarden geheel steriel te zijn.
Je. Een variëerend aantal chromosomen gaat tot paring over. Een
geval, waarbij dit voorkomt, is door FARMER en Diny t) beschreven
bij de varenbastaard Polypodium Schneideri, een kruising tusschen
P. aureum met haploid ongeveer 3% chromosomen en P. vulgare
var. elegantissimum met haploid ongeveer 90 chromosomen. De bas-
taard bezit een diploid chromosomengetal, dat ongeveer 124 bedraagt.
In de prophase van de reductiedeeling waren meestal 95 tot 105
chromatine-elementen te zien. Het aantal chromosomen, dat tot paring
overging, bleek niet constant te zijn; nooit paarden alle 34 chromo-
somen van de eene oudersoort met 34 chromosomen van de andere
oudersoort; zelden scheen alle chromosomenparing uit te blijven. Bij
de deeling der spore-moedercellen werden allerlei onregelmatighe-
den gevonden; zelden worden nog tetraden gevormd. De bastaard
is steriel.
Je. Alle chromosomen van de eene oudersoort van den bastaard
gaan paring aan met een deel der chromosomen van de andere
oudersoort, terwijl de overige chromosomen ongepaard blijven. Het
meest bekende en het eerst beschreven voorbeeld hiervan is de door
ROSENBERG °) onderzochte bastaard tusschen Drosera longifolia, die
haploid 20 chromosomen bezit en Drosera rotundifolia, die er haploid
10 heeft. De bastaard D. obovata bezit 30 chromosomen in de soma-
tische cellen, terwijl in de prophase van de deeling der pollen-moe-
dercellen 10 gemini en 10 ongepaarde chromosomen voorkomen.
ROSENBERG vond het waarschijnlijk, dat 10 chrornosomen van D. lon-
ifolia paring aangegaan hadden met alle 10 chromosomen van D.
rotundifolia en dat de 10 ongepaarde chromosomen de resteerende
10 van D. longifolia waren. In de metaphase vond hij 10 gemini en
10 ongepaarde chromosomen, die duidelijk half zoo groot waren en
meestal aan de randen der spoelen boven of onder den aequator
lagen. De chromosomen der gemini weken regelmatig naar de polen
uiteen, terwijl de ongepaarde chromosomen volgens het toeval over
1) J. B. FARMER and L. DragBy.On the Cytological Features exhibited by Certain
Varietal and Hybrid Ferns. Annals of Botany. Vol. XXIV 1910 pag. 191.
2) 0. RoseNBerG. Cytologische und morphologische Studien an Drosera longifolia
X rotundifolia. Kungl. Svenska Vetenskapsakademiens Handlingar. Band 43 No. M
1909,
95
de polen verdeeld werden, waardoor deze verschillende chromoso-
mengetallen kregen. Soms ontstonden, doordat niet alle ehromoso-
men in de dochterkernen opgenomen werden, dwergkernen. Het
aantal chromosomen in de twee kernplaten der homotypische deeling
kon verschillen; het totaal aantal bedroeg echter 30, waaruit volgde,
dat geen chromosomen opgelost werden. In de homotypische deeling
werden de chromosomen overlangs gesplitst. Eenige konden weder
buiten de tetradekernen blijven en dwergkernen vormen. Fertiel
pollen kwam nooit voor. Ook vrouwelijk bleek deze bastaard steriel
te zijn; bij kruising met D. longifolia werden wel embryonen ge-
vormd, doch nooit werd kiembaar zaad verkregen.
Door ROSENBERG |) zijn verder vele apogame en facultatief apo-
game Hieradciumsoorten cytologisch onderzocht, eveneens Hieracium-
bastaarden, welke OSTENrELD?) door kruising verkregen heeft. Het
bleek, dat in het ondergeslacht Pilosella, waarin aposporie voorkomt,
diploide en tetraploide soorten voorkomen, terwijl in het onderge-
slacht Archieracium, waarin oöapogamie voorkomt, triploide en tetra-
ploide soorten voorkomen, RoSENBERG vond, dat 9 het chromosomen-
grondgetal bij Hieracium is. Bastaarden tusschen di- en tetraploide
soorten volgden bij de deeling van de pollen-moedercellen het Dro-
sera-schema.
Van de soort Hieracium excellens vond RoseNBerG het waar-
schijnlijk, dat deze soort zelf als een bastaard tusschen soorten met
verschillend chromosomengetal te beschouwen is. Het gedrag der
univalente chromosomen bij H. evcellens stemt geheel overeen met
dat van Saccharum officinarum. ROSENBERG schrijft hierover :,, In der
Metaphase treten 18 Gemini und 6 ungepaarte Chromosomen auf.
Hier liegt also, meiner Ansicht nach, ein neues Beispiel von einer
nach der Drosera-obovata-Schema verlaufenden heterotypischen
Teilung mit Gemini und ungepaarten Chromosomen vor, das wohl
auf eine vorausgegangene Bastardierung hindeutet. Besonders deut-
lich zeigt sich dies in der Anaphase. Was am meisten auffällt, sind
die paarig angeortneten, längs gespaltenen kleineren Chromosomen
im Äquator. Diese entsprechen ganz sicher den in der Metaphase
auftretenden ungepaarten Chromosomen, die im Äquator eine Längs-
spaltung ausführen, welche normalerweise in dem nächsten Teilungs-
1) O. RosENBERG. Die Reduktionsteilung und ihre Degeneration in Hieracium.
Svensk Bot. Tidskrift, Bd. 14. 1917 pag. 145.
2) C. H. OsrenNreLp. Further Studies on the Apogamy and Hybridization of the
Hieracia. Zeitschrift für ind. Abst. und Vererbungslehre. Bd. III 1910, pag. 239,
06
schritt folgen sollte und in den an den Polen angelangten Chromo-
somen gewöhmnlich nur angedeutet ist.
Solche Gebilde sind sehr charakteristisch für meiotische Teilun-
gen wo Gemini und ungepaarte Chromosomen gleichzeitig auftreten
und die letzteren im Áquator zu liegen kommen. In Drosera obo-
vata waren sie nicht so deutlich zu sehen, weil hier die ungepaarten
Chromosomen meistens ausserhalb dem Áquator, oft in der Nähe
der Pole gelagert waren.”
Ook in het geslacht Oenothera zijn eytologische onderzoekingen
verricht over bastaarden tusschen soorten met verschillende chromo-
somengetallen. Men heeft in dit geslacht kruisingen verricht tusschen
soorten, die diploid 14 chromosomen bezitten, eenerzijds, en de mu-
tant Oenothera gigas met 28 diploide chromosomen, anderzijds; ver-
der tusschen O. lata, die diploid 15 chromosomen bezit, en 0. gigas.
Zeer veel bastaarden, uit deze kruisingen ontstaan, bleken steriel
te zijn. Betrekkelijk weinig fertiele bastaarden werden verkregen.
Over de bastaardeering tusschen 0. gigas en de andere Oenothera-
soorten schrijft De Vriest): „Die Bastardierungen gelingen in der
Regel schwierig, und die Hybriden sind fast ausnahmslos entweder
durchaus, oder doch nahezu steriel.”
Cytologisch onderzocht zijn bastaarden tusschen O. Lamarckiana
en O. gigas, verder die tusschen O. lata en O. gigas. Deze onder-
zoekingen hebben zeer verschillende uitkomsten opgeleverd.
Geerts ?) bericht, dat in de prophase der reductiedeeling bij deze
bastaarden 7 Gemini en 7 ongepaarde chromosomen voorkomen. Tot
de vorming der tetradekernen zouden meestal slechts van Gemini
afkomstige chromosomen bijdragen, terwijl de chromosomen, die in
de heterotypische deeling univalent gebleven waren, dwergkernen
zouden vormen. Bij een individu uit de tweede generatie van de
kruising O. gigas X 0. Lamarckiana vond hij 14 chromosomen ;
de chromosomen, die in de diakinese ongepaard waren, zouden dus
te gronde gaan.
Mrss Lurz 3) is echter tot andere resultaten gekomen. Zij vond
bij 53 individuen van de tweede generatie (49 O. lata X O0. gigas
en 4 O0. Lamarckiana X 0. gigas) zeer verschillende chromosomen-
getallen, waaruit dus zou blijken, dat de univalente chromosomen
soms wel, soms niet in de tetradekernen zouden worden opgenomen.
1) Hveo pe Vries. Gruppenweise Artbildung. Berlin Borntraeger. 1913 pag. 176.
2) J. M. Geerts, Cytologische Untersuchungen einiger Bastarde von Oenothera
gigas. Berichte der Deutschen Botanischen Gesellschaft. Bd. 29. 1911, pag. 160.
3) ANNE M. Lurz. Triploid Mutants in Oenothera. Biol. Centralblatt XXXII 1912,
07 '
Bij 52 individuen van de eerste generatie van de kruising
0. lata XO. gigas vond zij echter reeds de volgende chromosomen-
getallen :
aantal ehromosomen 15 A 2 93 20) 30
aantal individuen 2 16 25 6 2 Á
Het ehromosomengetal 15 zou volgens haar verklaard kunnen
worden door apogame ontwikkeling van een niet gereduceerde kiem-
cel; de getallen 29 en 30 (2) door bevruchting van een ongeredu-
ceerde vrouwelijke kiemeel door een gereduceerde mannelijke.
Miss Lurz vond dus, dat bij kruising van O. lata met O. gigas
bastaardindividuen kunnen ontstaan, die een chromosomengetal ver-
toonen, dat hooger is dan de som der haploïde chromosomengetallen
der ouders. De oorzaak hiervan zou zijn, dat bij de vorming van
deze individuen een diploide gamete van de eene oudersoort zich
vereenigt met een haploide gamete van de andere oudersoort.
SrToMPs 1) kon hetzelfile aantoonen voor indiviluen van de zoo-
genaamde Oenothera hybrida Hero. Deze individuen bezaten 21 chro-
mosomen in hunne vegetatieve kernen en waren ontstaan door krui-
sing van soorten, welke haploid 7 chromosomen bezaten. Deze in-
dividuen zouden volgens Sromrs 2) ontstaan zijn uit versmelting
van een normale gameet met een, die als gevolg van gigas-mutatie
een verdubbeld ehromosomengetal bezat.
Vormen, waarbij tijdens de deeling der gonotokonten univalente
ehromosomen naast bivalente voorkomen, zijn verder nox door
Täcknorm >) gevonden bij het geslacht Rosa. Naast soorten, die
tijdens de diakinese 7, 14 en 2l chromosomenparen bezitten, ko-
men er andere voor, die naast 7 bivalenten 7, 14, 21 en 28 univa-
lente chromosomen bezitten. De laatste zouden alle opgevat kunnen
worden als bastaarden tusschen soorten met verschillend chromo-
somengetal. TäcknoLMm vond verder, dat bij rozen, die zich steeds
apogaam voortplanten, de univalente chromosomen in veelvouden
van 7 bewaard bleven; dit was niet het geval met rozen, die zich
langs sexueelen weg voortplanten.
Het gedrag der univalente chromosomen bij Rosa komt in zoo-
verre overeen met dat van Saccharum, dat ook hier in de meta-
phase der heterotypische deeling de univalente chromosomen aan
1) Tu, J. Stones. Die Entstehung von Oenothera gigas. Berichte der Deutschen
botanischen Gesellschaft. Bd. 30 1912,
2) Tu. J. Sromes. Veber den Zusammenhang zwischen Statur und Chromoso-
menzahl bei den Oenotheren. Biol. Centralblatt 1916, pag. 157.
5) G. Täcknorm. On the Cytology of the Genus Rosa. A preliminary note.
Svensk Botanisk Tidskrift 1920, pag. 300,
te,
den omtrek der kernfiguur lagen. De chromosomen der gemini we-
ken normaal naar de polen uiteen, terwijl de univalente chromoso-
men in veel gevallen achterbleven, om zich na overlangsche splitsing
naar de polen te begeven.
Ten slotte zijn in het geslacht Triticum nog hetero-diploide bas-
taarden onderzocht door Barry 1) en Krrara ?). De resultaten dezer
onderzoekingen zal ik niet bespreken, daar men het over de chro-
mosomengetallen in het geslacht Friticeum in het geheel niet eens is.
Door KE. OvErTON (1893). GorinskKr (1893), M. KoerNicKkE (1896) en
Bauuy (1912) wordt voor Triticum vulgare als haploid chromoso-
mengetal S opgegeven: BALLy vond bij Priticum ovalum (—=Aegilops
ovata) haploid 16 chromosomen. Daarentegen geeft SAKAMURA (1918)
voor Triticum vulgare als haploid chromosomengetal 21 en als di-
ploid getal 42 op; andere Triticum-soorten zouden volgens hem 14,
28 en 42 als diploid chromosomengetal bezitten. Krmara is het ge-
heel eens met SAKAMURA wat betreft de clhiromosomengetallen.
Wij zullen nu overgaan tot die soortsbastaarden, welke in de
sporophyt tetraploid zijn en ontstaan zijn uit ouders, die in de spo-
rophyt gelijke diploide chromosomen-getallen vertoonen.
Door Miss DicBy ©) is een cytologisch onderzoek verricht over
een soortsbastaard uit het geslacht Primula, de zoogenaamde Pri-
mula Kewensis. Deze soortsbastaard bleek tweemaal zooveel chro-
mosomen te bezitten als de ouders. Volgens Miss DicBy was deze
Primula Kewensis op de volgende wijze ontstaan. In 1899 trad in
een zaaisel van P. floribunda een afwijkende vorm op, die ontstaan
moest zijn uit een kruising van P. floribunda met P. verticillata.
Deze soortsbastaard was intermediair tusschen beide ouders en kreeg
den naam van Primula Kewensis. In 1900 werd dezelfde bastaard-
vorm in een grooter aantal exemplaren verkregen door kruising van
P. floribunda met P. verticillata. Alle bloemen van dezen bastaard
waren kortstijlig en steriel, zoodat deze planten enkel vegetatief te
vermeerderen waren. In 1905 trad éénmaal aan een dergelijke plant
één langstijlige bloem op, die bevrucht werd door het pollen van
een kortstijlige. Het resultaat hiervan was, dat uit het zaad ‘zoowel
1 W. Barry, Die Godronschen Bastarde zwischen Aegilops- and Triticumarten.
Zeitschrift f. ind. Abst. u. Vererbungslehre. Bd. XX 1919 pag. 177.
2 H. Krrara. Uber eytologische Studien bei emigen Getreidearten.
Mitteilung LL. The Botanical Magazine XXXIII 1919 pag. 17.
Mitteilung AL Uber die Schwankungen der Chromosomenzahlen bei den Spe-
ziesbastarden der Triticum-Arten. The Botanical Magazine XXXV 1921, pag. 19,
8 L, Diesy. The Cytology of Primula Kewensis and of other related Primula
ybrids. Annals of Botany. Vol. XXVI pag. 357,
99
kortstijlige als langstijlige planten ontstonden, die bij legitieme krui-
sing kiembaar zaad gaven.
De in 1899 en 1900 ontstane steriele Primula Wewensis bleek
diploid te zijn en evenals de ouders vegetatief 18 chromosomen te
bezitten en generatief 9. De in 1905 ontstane fertiele P. Kewensis
bezit generatief 18 en vegetatief 56 chromosomen, is dus tetraploid.
Uit de P. Kewensis is door selectie een andere vorm ontstaan, de
P. Kewensis farinosa. Door kruising van P. verticillata met de
bleekbloemige P. floribunda, welke beide diploide vormen zijn, zijn
later tetraploide planten ontstaan van den habitus van P. Kewensis
farinosa. Door kruising van P. werticillala en P. floribunda hebben
Miss Perrew en Miss Durmam |) later nog 2 maal een tetraploid
exemplaar van Primula Kewensis verkregen. Deze exemplaren waren
fertiel en bleven constant; zij vermoeden echter, dat bij P. Kewensis
„parthenogenesis”” voorkomt. ErNsr noemt deze „parthenogenesis”
geïnduceerde apogamie.
Uit een onderzoek van GREGORY |) is gebleken, dat in Primula
sinensis een diploid reuzenras voorkomt, maar dat tevens van deze
soort twee tetraploide rassen bestaan. Ken dezer rassen is in zijn
eigen culturen ontstaan. Hierover deelt hij mede: „Two non-giant
diploid plants were erossed together reciproecally. The F/ from one
of these crosses gave a perfectly normal HF, eonsisting of non-
giant plants among whieh all the expeeted classes of offspring were
represented in numbers elosely approximating to expectation. The
F, from the reciprocal eross gave no seeds in a cross with one of
its parent races and gave only four plants as a result of self-fer-
tilization. These four plants were giants, and from one of them the
race has been bred”.
Primula sinensis heeft in de somatische cellen 24 echromoso-
men. in de geslachtscellen 12; Primula sinensis gigas heeft in de
somatische cellen 48 en in de geslachtscellen 24 chromosomen. De
tetraploide Primula sinensis gigas bleek in mindere mate fertiel
te zijn dan de diploide Primula sinensis. Toch ontstonden steeds
voldoende zaden om dezen givas-vorm in het leven te houden.
Oc
De tetraploide Primula-bastaarden, welke uit diploide Primula-
soorten ontstaan zijn, bezitten alle een normale reduetiedeeling,
waarbij in de prophase slechts gemini en geen ongepaarde chromo-
1) CAROLINE PerLEW and FroRENCE M. DuRHAM. The genetic Behaviour of the
Hybrid Primula Kewensis and its Allies. Journal of Genetics Vol. V 1915—1916
pag. 159.
100
somen voorkomen. Deze bastaarden zijn ontstaan uit ouders met
gelijke diploide ehromosomengetallen. :
De hetero-diploide bastaarden vertoonen in vergelijking tot de
tetraploide bastaarden en tot de bastaarden tusschen Saccharum
officinarum en Saccharum spontaneum in het algemeen een geringe
fertiliteit. Bij de laatste gaan in de prophase der deeling van de go-
notokonten alle of bijna alle chromosomen tot volledige paring over.
Bij de hetero-diploide bastaarden is van paring van alle chromosomen
nooit sprake. Soms worden hierbij in het geheel geen gemini gevormd,
zooals bij de Digitalisbastaarden, of heeft bij een klein deel der
ehromosomen geminusvorming plaats, zooals bij Polypodium Schnei-
deri. Bij deze bastaarden geschiedt de deeling der gonotokonten ge-
heel abnormaal, de chromosomen worden hierbij zonder regelmaat
en volgens het toeval over de polen verdeeld. Het behoeft daarom
geen verwondering te wekken, dat deze bastaarden steriei zijn.
Bij bastaarden, waarbij de deeling der gonotvkonten volgens
het Drosera-schema geschiedt, kunnen de ongepaarde chromosomen
zich zeer verschillend gedragen. Bij Drosera en Oenothera worden
ze in de heterotypische deeling zonder te splitsen over de polen
verdeeld en kunnen daarbij dwergkernen vormen; in de homoty-
pische deeling splitsen zij zich overlangs en dragen soms tot de
vorming der tetradenkernen bij, terwijl ze in andere gevallen dwerg-
kernen vormen en daardoor geëlimineerd worden; bij Oenothera
kunnen ze bovendien zoowel in de anaphase der heterotypische als
in die der homotypische deeling in segmenten uiteenvallen. Bij
Hieracium kunnen de ongepaarde chromosomen reeds in de hetero-
typische deeling overlangs splitsen; deze splitsing kan zich al of
niet in de bomotypische deeling herhalen. Bij deze bastaarden kun-
nen daardoor de tetradenkernen zeer uiteenloopende aantallen chro-
mosomen bezitten. Het lijkt mij niet onmogelijk, dat hierbij chro-
mosomencombinaties kunnen ontstaan, die de levensvatbaarheid van
den gametophyt uitsluiten, evenals dit mogelijk het geval zou kun-
nen zijn voor de Saccharum officinarumvariëteiten, waarbij in de
prophase der deeling van de pollen-moedercellen bij een deel der
chromosomen normale geminusvorming achterwege kan blijven.
De grootere fertiliteit der tetraploide bastaarden en die der
bovengenoemde Saccharumbastaarden zou misschien daarin hare oor-
zaak kunnen vinden, dat bij deze bastaarden wel volledige of bijna
volledige chromosomenparing plaats heeft, waardeor de echromoso-
menverdeeling over de dochtercellen regelmatig geschiedt.
101
Toch moet men wel rekening houden met het feit, dat er iso-
diploide bastaarden bestaan, waarbij wel volledige ehromosomen-
paring in de gonotokonten plaats heeft, maar welke toch steriel
zijn. Hieruit volgt dus, dat er ongetwijfeld vele andere oorzaken
voor bastaardsteriliteit bestaan. —
Van de bastaarden tusschen Saccharum officinarum en Saccha-
rum spontaneum werd door mij verondersteld, dat bij hun ontstaan in
de zygote de chromosomen, van Succharum officinarum afkomstig,
door splitsing in aantal verdubbeld zouden zijn, waardoor het soma-
tische chromosomengetal dezer bastaarden niet 96, doch 136 bedraagt.
In de literatuur zijn geen gevallen bekend, waarbij het ehromoso-
mengetal van een bastaard op deze wijze verhoogd wordt. Wel zijn
er in de literatuur aanwijzingen te vinden, die met een dergelijke
verhooging van chromosomengetal rekening houden.
Er werd reeds eerder op gewezen, dat men tegenwoordix alge-
meen aanneemt, dat vormen met hooger chromosomengetal uit vor-
men met lager chromosomengetal ontstaan kunnen.
Men heeft uit vormen met lager chromosomengetal vormen met
hooger chromosomengetal zien ontstaan. Door kruising zijn uit diploi-
de Primulda’s tetraploide Primuld’s ontstaan, door mutatie uit diploide
Oenothera’s tetraploide en triploide Oenolheravormen. Verder hebben
Er. en Em. Marcrar uit diploide mossen op experimenteele wijze
tetraploide mossen verkregen en heeft WinNkKLER 1), eveneens experi-
menteel, uit diploide Solanumsoorten tetraploide verkregen.
Men heeft verder gevonden, dat het chromosomengetal van be-
paalde soorten uit een geslacht dikwijls een veelvoud bedraagt van
het chromosomengetal van andere soorten van hetzelfile geslacht.
Tevens heeft men opgemerkt, dat apogame soorten ten opzichte van
normaal sexueele soorten van hetzelfde geslacht, dikwijls, doch niet
altijd, een verhoogd chromosomengetal vertoonen.
Over de wijze, waarop hoogere chromosomengetallen uit lagere
ontstaan, loopen de meeningen sterk uiteen.
STRASBURGER 2) was van meening, dat verdubbeling van het aan-
tal chromosomen kon geschieden door lengtesplitsing van alle chro-
mosomen in een mitotische kerndeeling, waarbij deze deeling zich
niet voortzet, zoodat geen twee diploide dochterkernen ontstaan,
doch één tetraploide kern gevormd wordt. Ook meende hij, dat het
1 HANs WinkLeER. Über die experimentelle Erzeugung von Pflanzen mit abwei-
ehenden Chromosomenzahlen. Zeitschrift für Botanik VII 1916.
2) E. STRASBURGER. Chromosomenzahl. Flora 100, 1910,
102
mogelijk was, dat wel diploide dochterkernen zouden ontstaan, doeh
dat deze zich weder zouden vereenigen. Hij vond het waarschijnlijk,
dat de cel, waarin deze chromosomenvermeerdering plaats zou heb-
ben, de bevruchte eicel was.
Als tweede oorzaak van het ontstaan van chromosomengetallen,
die een veelvoud waren van andere chromosomengetallen, meende
STRASBURGER. dwarsdeeling van chromosomen te moeten aannemen.
Hierdoor zouden tevens kleinere chromosomen ontstaan. Chromoso-
menvermeerdering door lengtesplitsing zou leiden tot de vorming van
grootere kernen, door dwarsdeeling zouden de kernen even groot
blijven.
ROsENBERG 1) zegt over het ontstaan van Mieraciumsoorten met
een hooger chromosomengetal uit die met een lager chromosomen-
getal mijns inziens terecht: „Wo die Chromosomenzahl einer Art ein
Vielfaches einer anderen derselben Gattung ist, wie in den ober
angeführten Fällen, ist wohl eine Entstehungsweise durch Querseg-
mentierung von Chromosomen unwahrscheinlich”.
Omtrent het ontstaan van het tetraploide chromosomengetal
bij Oenothera gigas meent Gares?), dat het echromosomengetal na
de bevruchting verdubbeld moet zijn. Deze verdubbeling zou in de
zygote geschied zijn door lengtesplitsing van de chromosomen, die
niet onmiddellijk gevolgd is door eeldeeling. Sromes ®) daarentegen
is van meening, dat Oenothera gigas ontstaan is door het samen-
treffen van twee kiemcellen, „die beide tengevolge van een muta-
tieverschijnsel reeds een dubbel zoo groot aantal chromosomen in
haar kernen voeren”.
Door Nwemrcí) is gevonden, dat bij Gugea lutea bevruchting
van de eicel door twee spermakernen kan geschieden. Volgens hem
zou dispermatische of polyspermatische bevruchting de oorzaak kun-
nen zijn van verhooging van het chromosomengetal.
Bij de bastaarden tusschen S. officinarum en S. spontaneum,
waar een verhoogd chromosomengetal voorkorat, kan van disperma-
tische bevruchting geen sprake zijn. Dispermatische bevruchting zou
1) 0. KoserperG. Die Reduktionsteilung und ihre Degeneration in Hieracium.
Svensk Botanisk T'idskrift Bd. 14, 1917, pag. 196.
2) R.R. Gares. The Bebavior of the Chromosomes in Oenothera lata X 0. gigas.
Botanical Gazette 48. 1919, noot pag. 196.
3) Tu. J. Sroues. Kerndeeling en synapsis bij Spinacia oleracea L.
Dissertatie 1910, pag. 58.
HB. Neurec, Uber die Befruchtung bei Gagea. HI, Dispermatische Befruchtung
und die Chromosomenzahl bei verwandten Arten und Varietäten. Bull, int, de VAcad,
d. Se. de Bohéme. Bd. 17, 1919.
105
bij deze bastaarden leiden tat een diploid chromosomengetal van 152
(nl. 4 + 255) en een haploid chromosomengetal van 76. Zonder
eenigen twijfel is bij deze Saccharumbastaarden het haploide chromo-
somengetal lager. Haploide chromosomengetallen in de kernplaat der
heterotypische deeling, die iets hooger zijn dan 70, kunnen slechts
voorkomen tengevolge van het achterwege blijven van paring van
eenige chromosomen. Het haploide chromosomengetal bij deze bas-
taardindividuen is zeker iets lager dan 70.
We hebben gezien, dat in het geslacht Primula bastaardeering
verhooging van het echromosomengetal ten gevolge kan hebben
Ernst lj) heeft als hypothese opgeworpen, dat bastaardeering de oor-
zaak zou zijn van apogamie in het plantenrijk. Hij komt daarbij tot
het volgende betoog:
„hie in den beiden vorstehenden Abschnitten besprochenen Tat-
sachen ergeben. dass ungefähr die Hälfte der bis jetzt als apogam be-
funden Angiospermen im Vergleich zu den befruchtungsbedürftigen
Verwandten eine Verdoppelung der Chromosomenzahl erfahren hat.
Ähnliche Verdoppelungen oder noch weitergehende Erhöhungen der
Chromosomenzahlen werden auch innerhalb der fertilen Arten von
Gattungen, bei Varietäten derselben Art, bei Mutationen, und was
für unsere Beweisführung besonders wichtig ist, bei experimentell
erzeugten, fertilen Artbastarden gefunden.
Die Entstehung tetraploider, neuer Pflanzenformen aus Stamm-
formen mit diploiden Sporophyten durch einmalige Verdoppelung
der Chromosomenzahl ist also möglich. Sie kann bei der Entstehung
apogamer Sippen aus befruchtungsbedürftigen Stammformen ebenso
plötzlieh wie bei den besprochenen Primula-Bastarden und den
Oenothera-Mutationen eingetreten sein. Aus der Tatsache, dass eini-
ge Spezies mit erhöhter Chromosomenzahl apogam oder apospor sind,
hat man bisher den Schluss gezogen, dass die Vereinigung der Apo-
gamie mit tetraploider Chromosomenzahl auf dem Vorhandensein
kausaler Beziehungen zwischen beiden Erscheinungen beruhe. Es
müssten demnach ganz ähnliche Beziehungen auch zwischen: Chro-
mosomenverdoppelung und Bastardierung sowie zwischen Chromoso-
menverdoppelung und Mutation existieren. Einer solechen Annahme
gegenüber erscheint es wohl zweekmässiger, die Erhöhung der Chro-
mosomenzahl nicht als Ursache. sondern als Begleiterscheinung von
Apogamie, Mutation und Bastardierung zu betrachten un:l die Frage
1) A. ERNsr, Bastardierung als Ursache der Apogam'e im Pflanzenreich. pag. 341.
104
zu prüfen, ob nicht in allen Fällen dieselbe oder ähnliche Ursachen
dieselbe Folgeerscheinung auslösen”
Enrsr wil dus behalve de tetraploide bastaarden, ook een deel
der apogame planten rangschikken tot de bastaarden met verhoogd
chromosomengetal. Hij vraagt zich verder af‚ of niet door dezelfde
of overeenkomstige oorzaken verhooging van chromosomengetal bij
apogame planten, tetraploide bastaarden en mutanten plaats heeft
gehad.
Van de bovengenoemde Saccharum-bastaarden leek het mij toe,
dat ze ontstaan moesten zijn uit een bevruchting, waarbij een di-
ploid aantal chromosomen van S. officinarum samengekomen is met
het haploide aantal chromosomen van S. spontaneum. Deze bastaarden
zouden dus triploid zijn en omdat ze uit gameten met verschillend
chromosomengetal zijn ontstaan, zou ik hen overeenkomstig de no-
menclatuur van ERNsT hetero-triploid willen noemen. Tri-
ploide bastaarden, door kruising uit diploide soorten met verschillend
echromosomengetal verkregen, waren tot nogtoe onbekend. Wel kent
men triploide Oenotheramutanten en bastaarden, uit ouders met
gelijke diploide chromosomengetallen ontstaan. Van deze Oenothera-
bastaarden en -mutanten heeft men tot nogtoe steeds gemeend, dat
zij ontstaan moesten zijn door versmelting van een diploide gameet
met een haploide gameet. Bij onze Succharum-bastaarden is dit
zeker niet het geval. In de veronderstelling, dat werkelijk gelijke of
overeenkomstige oorzaken de chromosomenvermeerdering bij deze
Oenothera-mutanten en bij de Saccharum-hybriden bewerkstelligd
hebben, hetgeen niet zeker is, zou men nu ook van de triploide
Oenothera-mutanten kunnen denken, dat zij uit versmelting van ha-
ploide gemuteerde gameten ontstaan zijn.
ErNsr acht verdubbeling van het chromosomengetal zoowel M0-
gelijk als gevolg van versmelting van diploide gameten als door
verdubbeling van het chromosomengetal in de bevruchte eicel. Over
deze verdubbeling schrijft hij: 4)
„Nichts scheint mir nun näher zu liegen, als den Anstoss für
die Abnormalität der Keimkernbildung und -teilung gegeben zu se-
hen im heterogenen Charakter der zur Vereinigung kommenden
Gametenkerne. Vorgänge der Bastardierung sind in der Aszendenz
der fertilen tetraploiden P. Kewensis erwiesen, für Primult sinensis
gigas und Oenothera Lam. gigas nicht ausgeschlossen und für die
apogamen Pflanzen durch unsere Arbeitshypothese angenommen.
1) A. Erxsr. Bastardierung als Ursache der Apogamie im Pflanzenreich, pag. 356.
105
Wir wissen, dass bei vielen sterilen oder fast sterilen Bastarden die
Embryobildung in zahlreichen Embryosäecken beginnt, auf den ver-
schiedensten Stadien des Verlaufes unregelmässig wird und einge-
stellt werden kann. Solche Unregelmässigkeiten des Entwicklungs-
verlaufes, die man sich, wie schon ausgeführt worden ist, als Folge
einer gewissen Disharmonie in den vereinigten verschiedenartigen
Chromosomensätzen uud ihrer Kntwicklungstendenzen vorstellen
kann, können nun schon bei den Vorbereitungen zur ersten Teilung
der Keimzelle eintreten. Kin erster Entwieklungsanstoss führt zur
Teilung des Zygotenkerns, vielleicht mit verlangsamten Verlauf. Der
Kernteiling folet wegen gestörter Kernplasmarelation keine Zelltei-
lang, sondern wieder eine Kernvereinigung nach. Hierauf wird die
Keimbildung mit verdoppelter Chromosomenzahl der Kerne durch-
geführt. Es ist denkbar, dass durch die Herstellung des doppelten
Chromosomensatzes einer jeden der an der Heterozygotenbildung
beteiligten Arten die vegetative Entwicklung des Bastards erleichtert
wird. Für diese Annahme, dass Verdoppelung der Chromosomenzahl
sich für die Entwicklung eines Bastardes als vorteilhaft erweist,
scheint wenigstens das Verhalten von P. Kewensis zu sprechen. wel-
che mit diploider Chromosomenzahl steril bleibt, nach Verdoppelung
derselben dagegen fertil geworden ist. So schafft also offenbar die
Chromosomenvermehrung erleichterte Bedingungen, in den einen
Fiällen für Fertilität, in den anderen für Apogamie von Dastarden.”
Voor de triploide Saccharumbastaarden moet men de wijze van
de chromosomenvermeerdering in de zygote zich wel wat anders
denken dan ErNsr zich dit doet voor de tetraploide bastaarden. Men
zou zich bij de bevruchting van S. offieinarum door S. spontaneum
kunnen voorstellen, dat de bevruchtende spermakern een prikkel
uitoefent op de vrouwelijke kernsubstantie, waardoor hierin de
chromosomen overlangs splitsen.
Het is zeker merkwaardig, dat ook hier de vermeerdering van
het ehromosomengetal voordeelig voor de ontwikkeling van de bas-
taardindividuen schijnt te zijn. Bij kruising tusschen S. officinarum
en S. spontaneum ontstaan bastaardindividuen, die, op zeer weinig
uitzonderingen na, wat mannelijke fertiliteit betreft, het S. offici-
cinarwm-individu, dat voor de kruising gebruikt werd, in belangrijke
mate overtreffen.
De voor kruisingen gebruikte S. officinarum-individuen waren
òf geheel mannelijk steriel, òf leverden slechts een zeer kleine hoe-
veelheid pollen op, dat bovendien nog voor een laag percentage nor-
106
maal ontwikkeld was. De geringe fertiliteit dezer suikerrietsoorten
blijkt ook uit het feit, dat waar zij als moederplant in kruisingen
gebruikt worden, vrijwel nooit zelfbestuiving optreedt, zoodat cas-
tratie overbodig is.
Door Winge tb) is erop gewezen, dat waar bij Musa sapientum-
rassen voorkomen, die haploid 8, 16 en 24 chromosomen bezitten, het
chromosomengetal 24 niet ontstaan kan zijn door verdubbeling uit
rassen met lager chromosomengetal. Het getal 16 kan ontstaan zijn
door verdubbeling uit het getal 5; verdubbeling van het aantal 16
zou echter 32 chromosomen moeten geven en niet 24.
Tiscurer?) acht het mogelijk, dat een ras met het haploid chro-
mosomengetal 24 door dispermatische bevruchting zou zijn ontstaan
uit een ras met 16 chromosomen in de haploide phase. Disperma-
tische bevruchting zou een ras met 48 als diploid aantal chromo-
somen geven en na reductiedeeling zouden geslachtscellen ontstaan
met 24 chromosomen. Wince daarentegen meent, dat in een ras,
door dispermatische bevruchting ontstaan, dikwijls normale reductie-
deeling verhinderd zal worden.
Inderdaad kan men zich moeilijk anders voorstellen dan dat bij
de deeling der gonotokonten van door dispermatiseche bevruchting
ontstane individuen een stel chromosomen ongepaard blijft, zooals
dit bij de hetero-diploide bastaarden het geval is.
WiINee meent, dat door verdubbeling van het chromosomengetal
wel planten met grootere afmetingen zouden kunnen ontstaan;
deze zouden overigens slechts weinig verschillen van de planten,
waaruit zij ontstaan zijn. Aangezien echter plantenvormen met
hoogere chromosomengetallen in vele eigenschappen verschillen van
verwante vormen met lagere aantallen chromosomen, acht hij het
onmogelijk, dat de eerste door chromosomenverdubbeling uit de
laatste ontstaan zijn.
Hij tracht nu zich het ontstaan van reeksen van chromosomen-
getallen zooals 8, 16 en 24 voor Musa en 9, 18, 27, 36 en 45 voor
Chrysanthemum op andere wijze, en wel door kruising te verklaren.
Chromosomen bezitten zeer veelvuldig de neiging om reeds in de
somatische cellen in paren op te treden, doch deze paring komt voor-
al tot uiting in de gonotokonten, waar de twee chromosomen van
één paar in het algemeen nauw verbonden liggen. Bezitten twee
1) 0, Winae, The Chromosomes. Their numbers and general Importance.
Comptes rendus des travaux dn Laboratoire de Carlsberg. 13me Vol. 1917.
2) G. TrscuLer. Chromosomenzahl, -Form und -Individualität im Pflanzenreiche,
Progressus Rei Botanicae 1916 pag. 227.
107
gameten, die bij bevruchting te zamen komen, groote overeenkomst,
zooals bij gameten van nauw verwante ouders het geval is. dan
zullen de overeenkomstige mannelijke en vrouwelijke chromosomen
zichtin de gonotokonten tot gemini vereenigen. In dit geval spreekt
Wince van philozygotie. Zijn de ouders minder nauw verwant, dan
kan het gebeuren, in het geval dat „pathozygotie” zich voordoet,
dat directe paring van ehromosomen onmogelijk is, doch dat paring
nog wel langs indirecten weg kan geschieden. In het geval van
„misozygotie” is vorming van een zygote, waarin mannelijke en
vrouwelijke chromosomen harmonisch naast elkaar voorkomen, niet
meer mogelijk.
Als zieh pathozygotie voordoet, denkt Wince zich chromosomen-
paring toeh nog mogelijk, doordat eerst alle chromosomen in de
zygote overlangs splitsen. Twee chromosomen, door splitsing van
een chromosoom ontstaan, zouden dan een paar kunnen vormen.
Vinden chromosomen dadelijk in de zygote een partner, dan noemt
hij dit „direct chromosome union’; vinden zij pas na overlangsche
splitsing een partner, dan spreekt Wince van „indireet chromosome
union”. Met „direet chromosome union” gaat dus geen verdubbe-
ling van het chromosomengetal samen; dit is wel het geval, als „in-
direct ehromosome union” plaats heeft.
Wince stelt zich voor, dat als in een zygote „indirect chromo-
some union” heeft plaats gehad, hieruit zoowel normaal sexueele
als apogame planten ontstaan kunnen. Bij normaal sexueele planten
zouden na reductiedeeling gameten ontstaan, die de haploide chro-
mosomenaantallen der beide ouders zouden bevatten.
Door kruising van twee soorten A en B, beide met 9 echromo-
somen in hare gameten, zou een primaire zygote ontstaan met
Ja + Ib chromosomen; na splitsing dezer chromosomen zouden
in de zygote en in de somatische cellen van het dochterindividu
2 X Ja + 2 X Ab chromosomen voorkomen. Na reductiedeeling
zouden vervolgens gameten ontstaan met Ja + 9b chromosomen,
zoodat dus het haploide echromosomengetal van dit dochterindividu
IS zou zijn. Door kruising hiervan met een soort C, die 9 chrromo-
somen in de gametophyt bezit, zou een primaire zygote ontstaan
met Da + Ib + Ie chromosomen; vna splitsing dezer chromosomen
zouden 2 X Oa + 2 X Mb + 2 X Ie chromosomen in de soma-
tische cellen van dit nieuwe individu voorkomen. bij reductiedee-
ling hiervan zouden gameten met 27 chromosomen ontstaan.
Mocht het op den duur uit kruisingsproeven blijken, dat werke-
108
lijk nieuwe vormen op deze wijze kunnen ontstaan, dan zou men
zich S. officinarum kunnen denken als te zijn ontstaan door krui-
sing uit vormen, die haploid 8 en 32 chromosomen bezitten, of uit
vormen met 16 en 24 haploide chromosomen, daarbij uitgaande
van de veronderstelling, dat 8 het chromosomengrondgetal voor Sac-
charum is. Voor S. spontaneum zouden de ouders dan 8 en 48, 16
en 40 of 24 en 32 chromosomen gehad kunnen hebben.
Aangezien de bastaarden tusschen S. officinarum en S sponta-
neum zeer waarschijnlijk tripoid zijn, doch ontstaan zijn uit haploi-
de gameten, moet men zich bij deze bastaarden eveneens een „in-
direet chromosome union” denken. Daar hier waarschijnlijk slechts
splitsing van S. officinarum-chromosomen plaats gevonden heeft en
de ongesplitste S. spontanermm-chromosomen in de paring betrok-
ken worden, moet de paring hier op andere wijze geschieden, dan
Wince dit zieh denkt voor de tetraploide bastaarden. Voor deze
Saccharum-bastaarden kan men zich drie wijzen van paring voor-
stellen:
le. een willekeurig even aantal S. officinarum-chromosomen
gaat paring aan met een gelijk aantal. S. spontaneum-chromosomen.
de overblijvende S. officinarum-chromosomen paren onderling, het-
zelfde is het geval met de overblijvende S. spontaneum-chromo-
somen ;
2e. alle S. officinarum=chromosomen gaan onderling paring aan,
hetzelfde is het geval met de S spontaneum-chromosomen:
de. 28 chromosomen van een stel van 40 chromosomen van
S. officinarum paren met 28 S. spontuneum-chromosomen, 28 chro-
mosomen van het tweede stel van 40 chromosomen gaan paring
aan met de 28 andere chromosomen, van S. spontaneum afkomstig.
De 12 overblijvende S. officinarum-chromosomen uit het eerste stel
gaan paring aan met de 12 overeenkomstige chromosomen, over-
blijvende van het tweede stel. Doordat de chromosomen van S offi-
cinarum en S. spontaneum ongeveer even groot zijn, zal het niet
uit te maken zijn, welke van de drie veronderstellingen de juiste is.
Toch lijkt mij de laatste de meest waarschijnlijke toe, aangezien ik
mij moeilijk kan voorstellen, dat ongesplitste S. spontaneum-chro-
mosomen paring zouden aangaan met ongesplitste chromosomen uit
hetzelfde stel.
Blijkt nu werkelijk bij voortgezet onderzoek aan meer van deze
bastaard-individuen, dat het haploide ehromosomengetal 68 bedraagt
en blijkt bovendien, dat Saccharum-bastaarden uit ouders met an-
109
dere chromosomengetallen zich overeenkomstig gedragen, —en tot
nogtoe is de waarschijnlijkheid zeer groot — dan zal hiermede de
splitsing van chromosomen in de zygote bewezen zijn. Dit zal dan
tevens een groote steun zijn voor de theorie van- WiNae. Nu kan
wel reeds gezegd worden, dat het haploide chromosomengetal het
theoretische getal 68 zoozeer nadert, dat de triploidie dezer bast-
aarden zeer waarschijnlijk is.
Steeds is bij de kruising tusschen S. officinarum en S. spontaneum
de eerste soort als moeder gebruikt. Het is onbekend, of de reci-
proke kruising mogelijk is. Zeer zeker zal een dergelijke kruising met
moeilijkheden gepaard gaan, doordat het pollen van S. spontaneum
veel meer fertiel is dan dat van S. officinarum. Castratie is dus
zonder twijfel noodzakelijk. Ingeval deze kruising gelukt, zal het in-
teressant zijn het chromosomengetal dezer bastaardindividuen na te
gaan. Uit het chromosomengetal zou men na kunnen gaan, of hierbij
ook de S. efficinarum-echromosomen overlangs splitsen of alle chro-
mosomen overlangs splitsen, terwijl men als derde mogelijkheid nog
zou kunnen veronderstellen, dat dan de S. spontanewm-chromosomen
een splitsing uitvoeren. Zou men een ander aantal chromosomen
vinden dan zou men tevens kunnen nagaan, of hiermede ook een
andere habitus der bastaardindividuen samengaat.
Het interessante gedrag der bastaarden tusschen S. officinarum
en S. spontaneum maakt een uitgebreid onderzoek dezer bastaarden
zeer gewenscht. De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat sommige
dezer bastaardindividuen zich eytologisch anders gedragen. Van vele
vormen van het geslacht Saccharum is nog niets bekend over het
chromosomengetal en het is natuurlijk niet uitgesloten, dat bastaar-
den van deze vormen diploid of tetraploid zullen blijken te zijn.
Aan bastaarden uit het geslacht Saccharwm is waarschijnlijk te
bepalen, of de meening van ERNsT en WINGE, dat vormen met hoo-
ger chromosomengetal door kruising kunnen ontstaan uit vormen
met een lager aantal, gegrond is.
SAMENVATTING DER RESULTATEN,
Bij Saccharum spontaneum komen in de kernen der pollen-moe-
dercellen gedurende de prophase en metaphase der reductiedee-
ling 56 gemini voor. De deeling dezer cellen is een regelmatige
reduetiedeeling, wat ook uit de anaphase blijkt. Het haploide
chromosomengetal bedraagt 55.
Jij Saccharum officinarum komen tijdens de prophase en meta-
phase der reductiedeeling in de kernen der pollen-moedercellen,
indien deze deeling geheel regelmatig verloopt, 4 gemini voor.
Het haploide chromosomengetal bedraagt bij Saccharum officina-
rum 40, het diploide moet op 80 gesteld worden.
Bij Saccharum officinarum blijft dikwijls in de prophase der
reductiedeeling paring van een deel der chromosomen achter-
wege. llierdoor ontstaat een onvolledige chromosomenreductie
en ontstaan waarschijnlijk pollenkorrels, die in hare kernen een
aantal chromosomen bezitten, dat afwijkt van het haploide chro-
mosomengetal 40.
Bij wijze van uitzondering kan bij een variëteit van Saccharum
officinarum, waarbij in den regel reductiedeeling voorkomt, alle
chromosomenparing in de prophase der deeling van de pollen-
moedercellen achterwege blijven. Deze deeling verloopt dan ab-
normaal en komt overeen met die deeling, welke ROSENBERG
„halbheterotypische Teilung” noemt.
Bij de Britsch-Indische soorten Chunnee en Ruckree II bedraagt
het haploide chromosomengetal ongeveer 46, terwijl het diploide
chromosomengetal op 90 à 91 gesteld moet worden. Ook hier
kunnen eenige chromosomen in de prophase der reductiedeeling
ongepaard blijven, hetgeen wederom een onvolledige chromoso-
menreductie ten gevolge heeft.
Door kruising van Saccharum officinarum met Saccharum spon-
taneum zijn zeer vele goed fertiele bastaardindividuen verkregen.
Slechts een zeer klein aantal is mannelijk steriel. De fertiliteit
dezer bastaarden overtreft verre die der Saccharum officinarum-
variëteiten, welke voor de kruising gebruikt worden.
In andere geslachten zijn bastaardvormen tusschen twee soorten
met verschillend chromosomengetal, die een dergelijke mate van
fertiliteit vertoonen, ten eenenmale onbekend.
riá
6. Deze bastaardindividuen bezitten een verhoogd chromosomengetal,
d. w. z. hun chromosomengetal is hooger dan de som van de
haploide ehromosomengetallen der ouders.
Waarschijnlijk komen in de kernen der pollen-moedercellen dezer
bastaardindividuen gedurende de prophase en metaphase der
reductiedeeling ongeveer 68 gemini voor; dit zou wijzen op een
diploid ehromosomengetal van 136. Daar de gameten van S. offi-
cinarum en S. spontaneum respectievelijk 40 en 56 chromosomen
bezitten, zijn waarschijnlijk in de zygote door overlangsche split-
sing de S. officinarum-chromosomen in aantal verdubbeld, waar-
door een bastaardindividu met 196 chromosomen ontstaan is.
De bastaarden tusschen Saccharum officinarum en Saccharum
spontaneum zouden daarom, in overeenstemming met de nomen-
clatuur van ERNsr, „hetero-triploid” genoemd moeten worden.
EN EL U
NIN eee
Blz.
In lELULAE AN Rep en de oat et 5 at 1
Hoofdstuk I. Materiaal en methode van onderzoek. . . .... 7
Hoofdstuk IL. Het onderzoek over het chromosomengetal. 26
S 1. De prophase der deeling van de pollen-moedereellen … 26
S 2. Het chromosomengetal van Saccharum spontaneum L, 28
S 9. Het chromosomengetal van Saecharum oflficinarum L, 37
S 4. De chromosomengetallen van de Britsch-Indische Sac-
charum-variëteiten Chunnee en Ruckree II... . . 65
Hoofdstuk II. Bespreking van de resultaten van het vorige hoofd-
stuk in verband met de literatuur . . . .. : te
Hoofdstuk IV, Resultaten van een voorloopig onderzoek over de
eytologie van eenige bastaarden tusschen Saccharum offici-
narum en Saccharum spontaneum. Sá
S 1. Kenige opmerkingen over soortsbastaarden in het ge-
slacht Saccharum, voornamelijk betreffende de fertiliteit 84
S 2. De cytologie van eenige bastaard-individuen Saccharum
officinarum X Saccharum spontaneum. ....-... 86
Hoofdstuk V. De cytologie van andere soortsbastaarden in
verband met die van het geslacht Saccharum. 95
Samenvatting -der resultaten … ev en
gremer
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
A ER te
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA-
SUIKERINDUSTRIE
wg
m
JAARGANG 1922 No. 2
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
DOOR
Dr. J. M. GEERTS
N.V. BOEKHANDEL EN DRUKKER IJ
V/H. H. VAN INGEN — SOERABAJA.
nl
rr
_ MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
Mn
LIBRARY
Jaargang 1922, No. 2. NEW YORK
BOTANICA!
GARDEN
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
door
Dr. J. M. GEERTS.
T
Î
Landbouwkundieg Adviseur van Nederlandsech-Indische Landbouw-Mij.
VIJFDE BIJDRAGE:
Het Product van EK 2.
Van EK 2 kies ik enkele ondernemingen, waar zij reeds eenige
jaren in vrij groote complexen voorkomt. We zullen bij EK 2 dezelfde
moeilijkheid ondervinden als bij Dl 52 en de andere nieuwe soorten,
dat namelijk door de uitbreiding en het dikwijls sterk wisselen in
gronden, de jaren niet steeds goed vergelijkbaar zijn; dit geldt o.a.
in hooge mate op de suikerfabriek Bandjardawa, waarmee ik wil
beginnen. —
De cijfers van EK 2 staan in de volgende tabel. EK 2 werd in
1918/19 vroeg geplant, in de andere jaren kwam een gedeelte in
Augustus in den grond. 1916/17 gaf op Bandjardawa ook voor EK 2
het hoogste product. De uitstoeling was toen 106% van de ge-
__middelde uitstoeling van EK 2 over alle jaren op Bandjardawa. Het
grootste deel van EK 2 was vóór Augustus geplant. De oroeiverdee-
ling was zeer gunstig; de groeifactor was 1,480. Het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling was dan ook zeer hoog, nl.
1,110, zoodat een zwaar rietproduct ontstond. 26% van het riet
_ legerde tengevolge van het dikwijls te zware rietproduct, waardoor
het rendement natuurlijk eenigszins leed. In dit jaar stonden slechts
_ 18 bws EK 2 op oude gronden (zie tabel hiernevens), 63 op voor de
tweede maal geoccupeerde gronden en 3% bws op nieuwe gronden.
In dit gunstige jaar was het rietproduet op ouden grond hoog en het
rendement goed; op voor de 2de maal beplanten grond was het riet-
product iets hooger, maar het rendement lager en op- nieuwen grond
werd zeer veel riet met een laag rendement verkregen, zoodat het
hooge rietproduct en het lage rendement het gevolg van de nieuwere
gronden waren.
114 .
In 15/16 was de uitstoeling iets minder, 104% ; de EK 2 kwam
gemiddeld iets later in den grond. De groeiverdeeling was minder
gunstig dan in 16/17, de groeifactor was 0,831. Het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling was vrij goed, zoodat toch een
zwaar rietproduct ontstond. Het rendement was, al legerde nu min-
der riet dan in 16/17, door de minder gunstige groeiverdeeling lager
dan in 16/17, zoodat 134 pikols suiker werden verkregen.
In 1015/16 stond nog een groot quantum EK 2 op oude gron-
den, EK 28 was bijna nog niet aangeplant en op oude gronden
werd het product hoog, zooals onderstaande tabel doet zien. Daar-
door haalde 1915/16, al was:de groeifactor niet zoo hoog, op 16/17
na het hoogste product.
OVERZICHT VAN HET PRODUCT VAN EK 2 op BANDJARDAWA, GESPLITST
NAAR OUDE EN NIEUWE GRONDEN IN OPVOLGENDE JAREN:
Voor de 2de maal
‘ond
Oude gronden beplante gronden
Nieuwe gronden
Oogst-
jaar
Riet Rdt. | Skr. |[Bws.| Riet | Rdt.
B ws.
Skr. Bws. Riet Rat Skr.
|
1915 [29 |1424) 8,57122 | 43 1189[ 9,00/107 | 30 |1336/6,67| 88
1916 |65 [1586 9,71154 | 19 [1578] 9,25/146 | 55 [1432/7,33| 105
1917 18 |(471940,54178 | 63 [17481 8,72152 | 34 |4962) 8,37) 164
1918 [221/,/1382/10,13140 | 43 11354| 9,231425 | — | —
1919 |42 |1453| 9,417133 | 7 [1137| 7,34183,4 | 11 |1268
1920 [76 _{4195/10,421241/,| 16 [1037 10,841424/| — | —
6,12] 78,0
De rendementen zijn op de nieuwe gronden veel lager; de riet-
producties in den regel ook, behalve in het gunstige jaar 1916/17.
In 1917/18 werd later geplant. De uitstoeling was veel forscher,
113 % van de gemiddelde. De groei in den Oostmoesson was zeer
hoog. In den Westmoesson was de groei matig, zooals uit de groei-
cijfers per dag blijkt. Het riet groeide door den geringen regenval
op het eind van den Westmoesson niet lang door en bleef daardoor _
korter dan in andere jaren. De groeifactor werd daardoor hoog,
maar is zeer geflatteerd. In verband met de sterke uitstoeling was
het kattiegewicht per meter laag, maar ook omgerekend op gemid-
delde uitstoeling was het nu lager dan in de vorige jaren. EK 2
ke, Ke
Shae
rg
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2
115
OP DE SUIKERFABRIEK Bandjardawa.
13/14 | 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 19/20
|
Lengte op 30 Nov. Eid 65 1553 185 174 | 168 | 126
» » 1 Maart — 288 299 912 285 319 215
D) » 1 April — 916 |- "418 1=-329 | 307 | 354 294
» » 1 Mei — 326 | 3383 | 335 | 310 | 369 | 307
» ps 1 Juni —— — — — 383 —
Groei gedurende den
Westmoesson, d.i, van
30 Nov. tot 1 Mei — Zoen. 200 150 }::136| 201 181
Groei per dag in c.M.
in den Oostmoesson — [0,618 1,108 |1,480 |1,626 (1151 [0,940
» _> _Westmoesson — [1,753 1,333 [1,000 | 0,907 Ë ‚340 [1,207
Groeifactor — [0,353 [0,831 [1,480 | 1,793 0; 859 | 0,779
Gebleven uitstoeling
per bruto bouw — 147900 | 50500 | 51300 | 54800 | 45700 | 41300
Gebleven uitstoeling
in /% van het gem, tot
en met 1920 (48600) Ea 981404074061" 115 92 85
Wijze van afplanten
in April == — — — — — ——
» Mei — —- Allo) — — 15
» Juni — — 271/of 151/5 2 53 32
> Juli - 45 | 82/5) 391/,, 27 8 26
» Augustus — 55 29 | 381/,| 26 -- 20
_» September — 3 | — == — En —
October — — — — _— — -—
Gemiddelde leeftijd op
30 Nov. in dagen — 102 120 125 107 146 134
Idem bij het oogsten
in maanden —- —- 12 44 PATHE "12
| Gesneden bouws — 105 139 115 55 60 92
____Riettaxatie — | 1240 | 1229 | 1445 | 1375 | 1360 | 1238
Á Rietgewicht — 1300 | 1523 | 1807 | 1346 | 1382 | 1167
Rendement — 8,14 | 8,78 | 8,85 | 9,70 | 8,48 10,49
í Suiker -— 106 | 4134 | 460 | 131 117 | 1221/,
î Suikerproduct in %
van het gem. product
' der soort tot en met
ej oogst 1920 (128) 85 105 | 125 102 91 95
E Legerpercentage — 8 12 26 8 36 | —
Bloeipercentage
Kattiegewicht per M.
Î bij de rietlengte op
À 1 April — {0,833 [0,906 |1,051 [0,792 [0,790 | 0,920
Kattiegewicht per M. bij
gemiddelde uitstoeling — [0,821 [0,941 |1,110 [0,893 | 0,771 | 0,782
EE oe MORE he
116
was van de mooie gronden verdrongen door EK 28, waardoor dit
lagere cijfer mede veroorzaakt wordt. Het rietproduect was dan ook
niet hoog. Daardoor legerde weinig riet, 8%; het rendement werd
mooi, ook doordat de rijping gunstig was door den geringen regen-
val op het einde van den Westmoesson. f
Er ontstond dan ook bijna hetzelfde suikerproduet als in 1915/16.
Daar in 1918 geen EK 2 op nieuwe gronden stond, werd ook
daardoor het rendement hooger en het legerpercentage lager dan
in andere jaren.
In 1914/15 werd laat geplant. De uitstoeling was gering. In
den Oostmoesson was de groei zeer matig, in den Westmoesson
zeer forsch. Door deze ongunstige groeiverdeeling was het kattie-
gewicht per meter laag, al was het door de geringe uitstoeling hoo-
ger dan in 1917/18. Het rietproduct werd voor EK 2 laag. Het
rendement was door de ongunstige groeiverdeeling laag, zoodat
weinig suiker ontstond. Vooral de nieuwe gronden gaven weinig
suiker.
In 1918/19 was vroeg geplant. De groei in den Oostmoesson
was beter dan in 14/15, maar toch stagneerde het riet, zooals ook
bleek uit het afsterven van de uitstoeling, die slechts O1 % van de
gemiddelde was. De Westmoessongroei was forsch. Het kattiegewicht
bleef door dien minder gunstigen groei laag, en er legerde, niette-
genstaande het rietproduct laag was, veel riet; het rendement bleef
dan ook laag. Er ontstond dan ook slechts een suikerproduct, dat’
90 % van het gemiddelde was. Vooral op de nieuwe gronden werd
het rendement zeer laag.
In 1919/20 was ook vrij goed op tijd geplant, de groei in den
Oostmoesson was zeer gering, o.a. veel minder dan in 17/18, toen
nog later geplant was; de Westmoessongroei was matig, het riet
bleef dan ook kort; de groeifactor was laag. De uitstoeling werd
dit jaar nog minder dan in 18/19. Het kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoeling werd iets hooger dan in 18/19. Het rietpro-
duct bleef echter door het kortere riet en de mindere uitstoeling
veel lager. Waar in 18/19 zelfs 36 % legerde, was er nu door het
lage rietproduct vrijwel geen gelegerd EK 2. Het grootste deel van
EK 2 stond op oude gronden.
Waar verscheidene oogstjaren zonder een nadere toelichting
niet terstond duidelijk zijn, zal ik de graphische voorstellingen niet
meer aan het slot der bijdrage geven, maar liever na de bespreking
van elke onderneming.
u | 117
Groeifactor ; voor elke 0,01 is 1 m.M. genomen.
mmm Suiker; voor elk pikol boven 100 is 3 m.M. genomen.
meene Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling.
De abscis is op 0,8 gesteld, voor elke 0,01 erboven is 5 m.M.
uitgezet.
Fig. 1. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling en suikerproduct per bouw van EK 2 in
opvolgende jaren op de sf. Bandjardawa.
118
Voor de suikerfabriek Bandjardawa zijn de voornaamste cijfers
van EK 2: E
Kattiegewicht per M.,
Oogstjaar Groeifactor bij zer. Btovdelink | Suikerproduct
1915 0,353 0,821 | 106
1916 0,831 0,941 | 154
1917 1,480 1,110 160
1918 1,793 0,893 131
1919 0,859 | 0,771 117
1920 0,779 | 0,782 | 1221/,
|
dennen
In de graphische voorstelling (fig. 1) is te zien, dat de paral-
lelliteit vrij duidelijk is; de groeifactor in 1918 was zooals we za-
gen zeer geflatteerd. Voor de afwijkingen tengevolge van de
verdeeling over oude en nieuwe gronden, verwijs ik naar het boven
besprokene.
Op de suikerfabriek Balapoelang wordt ook reeds vanaf 1914/15
EK 2 aangeplant en in vrij groote uitgestrektheden, zooals de vol-
gende tabel doet zien.
EK 2 bracht ook hier in 1916/17 het hoogste product op. De
uitstoeling, die op Balapoelang steeds aan den lagen kant is, was
in 16/17 het hoogst, 115%. Er was vrij vroeg geplant. De groeiver-
deeling was gunstig, zooals de groeifactor, 0,853, doet zien. Het kat-
tiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was dan ook goed,
1,162, terwijl ook een mooi rendement ontstond, zoodat 154 pikols
suiker verkregen werden.
In 1915/16 was later geplant dan in 16/17; de uitstoeling was
zwaar, 112%. De groeiverdeeling was minder gunstig; de groeifac-
tor was 0,549. Het kattiegewicht per meter werd hoog, 1,273. Er
ontstond een hoog rietproduct, het rendement werd in verband
met den lagen groeifactor veel minder dan in 16/17. Er ontstond
door het zware rietproduct toch een goed suikerproduct.
In 1915/16 begon men pas met EK 28, zoodat EK 2 toen nog
op de goede EK 28-gronden stond, hetgeen het hooge product bij
vrij lagen groeifactor verklaart.
In 1917/18 was eerder geplant, de uitstoeling was minder, 108%.
De groeiverdeeling was, zooals de groeifactor aangeeft, bijna even
gunstig als in 16/17. Men zou dus minstens hetzelfde kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling verwachten. Het was echter
119
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Balapoelang.
13/14 | 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20
|
Lengte op 30 Nov. 76 69 93 | 138 136 15 | 135
» » 1 Maart 269 | 250 | 260 | 280 277 254 | 234
» » 1 April 296 | 282 | 300 | 306 305 | 297 277
Bens 1 Mei 319 | 304 | 320 | 319 320 | 328 | 301
» » 1 Juni 327 | 305 | 323 — — 337 | 322
Groei gedurende den
Westmoesson, d. 1. van 4
30 Nov. tot 1 Mei 243 235 | 227 181 184 | 253 166
‚ Groei per dag in c.M.
in den Oostmoesson — 0,651 |0,830 (1,030 | 1,038 |0,694 | 1,250
» _» _Westmoesson — |41,567 |41,513 |1,207 | 1,227 |1,687 | 1,107
Groeifactor — |0,415 [0,549 [0,853 | 0,846 [0,411 | 1,129
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw 33900 (34500 [43800 [44700 | 42300 (35600 (39300
Gebleven uitstoeling in |
9/ van het gem. tot en
„met 1920 (39000) 87 Se 112 | 145 108 91 101
Wijze van afplanten
in April on ot od — Dn ns in
» Mei —- — 12 10 | Al — —
» Juni — 13 1 42 31 6 3
» Juli —— 27 34 43 49 32 26
» Augustus — 27 36 20 6 37 14
» September — 12 f| — — — 4
» October — — — - — — —
Gemiddelde leeftijd op
30 November in dagen) — 106 112 134 131 108 108
Idem bij het oogsten in
maanden NE 11/5) 12 13 (121/,/13/ 124/a) 121/,
Gesneden bouws 3 7711 90 | 1415 90 75 MI
Riettaxatie 1400 | 1200 | 1204 | 1227 | 1208 | 1042 | 1166
Rietgewicht 1444 | 1255 | 1589 | 1446 | 1234 | 1244 | 1361
Rendement 7,01 | 8,88 | 8,90 [10,62 | 10,73 | 9,88 | 10,24
Suiker 4e VN ee 141 154 132 123 | 139
Suikerproduct in % van
het gem. der soort tot
en met 1920 (1301/3) 87 Bak 108 | 149 101 94 | 107
Legerpercentage — — | 3 — — — a
Bloeipercentage — — — — — — 29
Kattiegewicht per M. bij
de rietlengte op 1 Meij 1,333 [1,197 |1,134 {1,014 | 0,912 |1,065 | 1,151
Kattiegewicht per M. bij
gemiddelde uitstoeling |1,158 |1,059 (1,273 |1,162 | 0,989 [0,972 | 1,260
‘mmm
120
lager, 0,989, zoodat het rietproduct minder werd dan in 16/17 en
15/16. Dit kwam aan het rendement, dat dank zij de gunstige groei-
verdeeling hoog was, ten goede. Kr ontstond dan ook nog een goed
suikerproduct. De mooiere gronden had EK 2 in dit jaar reeds aan
EK 28 moeten afstaan, zoodat dit jaar bijvoorbeeld moeilijk met
15/16 te vergelijken is. EK 2 is nu teruggedrongen naar de schralere
gronden.
In 1918/19 werd laat geplant. De groei in den Oostmoesson
was slecht, 0,69 c.M. per dag. De Westmoessongroei was zeer forsch,
1,687 c.M. per dag. De groeifactor werd slechts 0,411, Behalve dat
stagnatie in den groei optrad door de droogte, werd ook de uit-
stoeling zeer gering, 91%. Al was het kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoeling nog vrij goed, 0,972, het rietproduct bleef
laag en werd door het langere riet gelijk aan dat van 17/18. Het
rendement was door de ongunstige groeiverdeeling minder goed,
zoodat een matig suikerproduet ontstond.
In 1914/15 was evenals in 18/19 laat geplant. De uitstoeling
werd ook laag, 88%. De groeiverdeeling was, zooals uit de groei-
cijfers per dag blijkt, ook ongunstig; de groeifactor was 0,415. Het
kattiegewicht per meter was beter dan in 18/19, vermoedelijk tenge-
volge van- de betere gronden, waarop KEK 2 stond en doordat het
riet kort bleef. Er ontstond vrijwel evenveel riet als in 18/19. Het
rendement werd, hoewel, zooals we zagen, de groeiverdeeling even
gunstig was als in 18/19, lager, zoodat dit jaar het geringste sui-
kerproduet voor EK 2 gaf. Doordat de EK 2 in de laatste jaren op
minder vruchtbaren grond staat, geeft zij minder riet, maar een
beter rendement.
In 19/20 werd EK 2 ongeveer op denzelfden tijd geplant als in
18/19. De groei in den Oostmoesson was veel beter, in den West-
moesson matiger, zoodat de groeifactor veel beter was, 1,129. De
uitstoeling was 101%, waaruit ook blijkt, dat EK 2 nu niet zooals
in 18/19 leed. Het kattiegewicht per meter bij gemiiddelde uitstoe-
ling werd nu hooger dan in vorige jaren, bijna hetzelfde als in
1915/16. Het rietproduct werd dan ook zeer hoog, vooral als we
bedenken, dat EK 2 nu op minder vruchtbaren grond staat dan
vroeger. Het rendement was goed, zoodat een suikerproduct ont-
stond, bijna even hoog als in 1915/16. |
Bij deze bespreking van Balapoelang zien we, dat de groeifactor
een goed inzicht in het product geeft, maar daarbij komt ook hier als
moeilijkheid, dat EK 2 in den loop der jaren sterk van grond wisselde.
1915
mmm SUiker; voor. elk pikol boven 100 is
Fie. 2.
|
/
/
/
Í
|
/
Í
fi
/
| |
/
|
/
/
14
|
1916 19 1% [918 1919 (920
Groeifactor ; voor elke 0,01 is 1 _m.M. genomen.
3 m.M. genomen.
Kattiegewicht per meter bij gémiddelde uitstoeling. De abscis Is
op 0,9 gesteld. Voor elke 0,01 erboven is 5 m.M. uitgezet.
Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling en suikerproduct per bouw van EK 2 in opvol-
gende jaren op de sf. Balapoelang.
122
De voornaamste cijfers van EK 2 op de suikerfabriek Balapoe-
lang zijn dus: n
Kattiegewicht per
Oogstjaar Groeifactor meter bij gem, Suikerproduct
uitstoeling
1915 0,415 | 1,059 111
1916 0,549 1,273 141
1917 0,853 1,162 154
1918 0,846 0,989 132
1919 0,411 0,972 123
1920 1,129 1,260 139
We zagen reeds, dat de jaren 1915 en 1916 niet goed met d
latere vergeleken kunnen worden, doordat toen EK 2 op beteren
grond stond.
De graphiek geeft, wanneer we dit in acht nemen, ook hier een
voldoende parallelliteit te zien (figuur 2).
De suikerfabriek Remboen plant EK 2 reeds sedert 1913 aan
en verkrijgt sterk wisselende producties. Zij plant, zooals in de vol-
gende tabel is te zien, niet vroeg. De groei in den Oostmoesson is *
meestal zeer krachtig, de groeicijfers per dag zijn hoog. De West-
moessongroei is matig, het riet wordt meestal niet lang. Het valt
terstond op, dat de rietproductie in de eerste jaren het hoogst was
en regelmatig is gaan dalen. Daaruit is reeds dadelijk te zien, dat
EK 2 door EK 28 van de vruchtbare gronden is teruggedrongen.
De jaren 1913/14, 15/16 en 16/17 gaven eenzelfde suikerproduct.
In 1916/17 was vroeger geplant dan in voorgaande jaren. De
uitstoeling was goed, 108% van de gemiddelde. De groeiverdeeling
was zeer gunstig, de Oostmoessongroei was bijna tweemaal zoo
forsch als de Westmoessongroei, de groeifactor was 1,80. Het kattie-
gewicht per meter was in verband met de zware uitstoeling en het
lange riet vrij laag, 0,819, omgerekend op de gemiddelde uitstoe-
ting 0,888. Het rietproduct was dan ook lager dan in vorige jaren,
omdat de EK 2 toen op betere gronden stond. Het rendement
was, niettegenstaande reeds op 114/, maand gesneden werd, door de
gunstige groeiverdeeling hooger dan in andere jaren.
In 1915/16 was de EK 2 veel later geplant, de uitstoeling was
geringer, 98%. De groeiverdeeling was minder dan in 1916/17; de
groeifactor was 1,41. Het kattiegewicht per meter was door de ge-
ringe uitstoeling en het kortere riet hooger, 1,071, maar omgerekend
op gemiddelde uitstoeling eveneens. Het rietproduct was veel hoo-
ger dan in 16/17, hetgeen een gevolg van de gronden, waarop EK 2
125
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Remboen.
13/14 | 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20
Lengte op 30 Nov. 195 vab Ao4 247 218 160 140
D) » 1 Maart 382 | 241 293 | 335 | 306 | 309 | 306
D) » 1 April — 275 | 317 | 351 317 | 346 | 334
D) » 1 Mei — — — — — — ==
Groei gedurende den
Westmoesson, d, 1. van
30 Nov. tot 1 Mei 187 POI 165) 134 gn, Leb er
Groei per dag in c.M.
in den Oostmoesson — [1,442 |1,540 (1,607 [1,603 0,889 | 1,23
» _» _Westmoesson 2,078 1,133 [41,09 |0,89 [0,66 |1,24 1,30
Groeifactor — |1,273 4,41 |1,8 2,43 [0,717 | 0,95
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw 49700 [45100 (43200 [47700 [47900 [36400 (38200
Gebleven uitstoeling in
% van het gemiddelde
tot en met 1920 (44000) | 113 102 98 108: #09 83 87
Wijze van afplanten
in April — — — — ka 10 | —
» Mei -— -- — 2 wo 57 8
» Juni — — — Allo 66 10 | —
» Juli — OP OT EL A en 3
» Augustus ee 2i/) 351/ol - 9 26 | — 18
» September — 26 Lilo — — —- 2
» October
Gemiddelde leeftijd op
30 November in dagen| — 86 100 155 156 180 114
Idem bij het oogsten in
maanden — 13 | 444 14l/of 12 15 13
Gesneden bouws 43 50 58 75 191 81 30
Riettaxatie 1315 | 1303 | 1349 | 1246 | 1164 | 1174 | 1127
Rietgewicht 1692 | 1416 | 1468 | 1372 | 1308 | 1299 | 1214
Rendement 7,02 , 7,49 | 8,99 \ 9,60 | 8,81 | 8,51 | 9,35
Suiker 13e 1063 BAR AIDE AAD aj o BAeh ALSA,
Suikerproduct in /% van
het gemiddelde product
der soort tot en met
oogst 1920 (120) 110 88 p:440|[".410 96 93 95
Legerpercentage — — 3 Á 3 91, 14
Bloeipercentage — — — — — en 5
Kattiegewicht per meter
bij de rietlengte op 1
Mei 0,891 [1,067 [1,071 [0,819 [0,861 | 1,031 | 0,951
Kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoe-
ling 1,007 [1,170 [1,052 [0,888 |0,938 | 0,853 | 0,827
‘mmm
AEN ARN
124
stond, moet zijn. Het rendement werd in verhouding tot andere jaren
goed, maar toch lager dan in 16/17, zoodat hetzelfde suikerproduct
verkregen werd.
In 1913/14 was de uitstoeling zeer groot, 113 %, en het riet
zeer lang, zoodat een zeer hoog rietproduct werd verkregen. Het
rendement bleef laag, zoodat ook 132 pikol suiker ontstond. Het
product ging op het einde van den maaltijd, vooral in October, door
daling van het rietgewicht en het rendement, achteruit.
Het product van EK 2 was in 1913/14:
Re Riet Rendt. Suiker
JOU Ws
Op 31 Juli 5 1850 1,19 144
» 16 September 23 1780 8,33 148
» 30 D) 42 1696 1,88 134
» 31 October | ej 1691. 1,82 132
Nog duidelijker spreken de cijfers, wanneer ik van de in elke
periode gesneden bouws het product opgeef.
Produet van EK 2 in 1913/14 in 15-daagsche perioden:
In 15-daagsche
periode gesne- Riet Rendt. | Suiker
den bouws
15-34 Jul 3 1850 1,79 144
L—15 September 20 1770 8,42 149
150 » 19 1594 1,34 117
16—31 October 1 1481 3,24 48
In 1917/18 werd, evenals in 1916/17, vroeger geplant. De uitstoe-
ling was even hoog als in 16/17, 109% van de gemiddelde. De Oost-
moessongroei was zeer goed, 1,60 e.M. per dag. In den Westmoesson
groeide EK 2 zeer weinig, door het spoedig ophouden der regens.
Zij bleef dan ook kort. De groeifactor werd daardoor geflatteerd, en.
was zeer hoog, 2,45. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling werd goed, zoodat toch een goed rietproduct werd ver-
kregen. Het rendement bleef lager dan in 16/17. Waar er in 17/18
een veel grootere aanplant van EK 2 stond, zijn de jaren 17 en
18 niet geheel vergelijkbaar.
In 1918/19 werd zeer veel vroeger geplant; in Juni was EK 2
afgeplant. Door den fellen drogen Oostmoesson was de groei per dag
{
125
gering. Ook uit de geringe uitstoeling, die 85% van de gemiddelde
bedroeg, blijkt, dat de EK 2-aanplant leed. De Westmoessongroei
werd vrij forsch. De groeifactor werd laag, 0,717.
Door de geringe uitstoeling was het kattiegewicht per meter
toeh nog goed, maar omgerekend op een gemiddelde uitstoeling,
was het laag. Er ontstond bijna evenveel riet als in 17/18 werd
gemaakt.
Het rendement was echter lager, al sneed men op 15 maanden
leeftijd. Er legerde 91/5.
In 1914/15 werd zeer laat geplant. De groei per dag in den
Oostmoesson was goed, de Westmoessongroei forsch. Het riet bleef
kort. De uitstoeling was goed. Er ontstond een goed rietproduct,
maar het rendement was in verband met het late planten laag,
zoodat dit jaar het laagste suikerproduct opbracht.
In 1919/20 werd EK 2 zeer laat geplant. De.uitstoeling werd
daardoor (de regens vielen vroeg in) laag, 87%. De groeifactor was
vrij goed, 0,95.
Er waren nu nog maar 30 bws. EK 2, zoodat deze aanplant
niet goed met vroegere jaren te vergelijken is. Het rietproduct werd
b.v. lager dan in 18/19, hetgeen men niet zou verwachten. Het
rendement was beter, zoodat iets meer suiker dan in 18/19 werd
verkregen. Uit de cijfers van Remboen valt dus, daar de rietpro-
ducties, die in de laatste jaren van EK 2 gehaald werden, lager
zijn dan vroeger, op, dat EK 2 de mooiste gronden voor EK 28
moest inruimen.
De voornaamste cijfers van EK 2 op de suikerfabriek Remboen
zijn dus:
Oogstjaar Groeifactor ren a Bee ale Ln B ws.
gemiddelde uitstoeling product
1915 1,273 1,170 106 50
1916 1,41 1,052 132 58
1917 BBS. 0,888 132 75
1918 2,43 0,938 115 [91
1019 0,717 0,853 111 S1
1920 0.950 0,827 1131/5| 30
Uit de uitgestrektheid van den aanplant blijkt, dat 1918 en 1917
niet vergelijkbaar zijn, terwijl 1915 en 1916, toen zeer laat geplant
werd, door hunne gronden niet met de latere jaren te vergelijken
STE 1916 191% 1918 1919 go
Groeifactor ; voor elke 0,01 is 1 m.M. genomen.
mmm Stiker; voor elk pikol boven 100 is 3 m.M. genomen.
-------- Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling.
Voor de abscis werd 0,8 en voor elke 0,01 erboven 5 m.M.
genomen.
Fig. 3. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling en suikerproduct per bouw van EK 2 in
opvolgende jaren op de sf. Remboen,
ai
127
zijn; daardoor is de parallelliteit in de ela voorstelling
(figuur 3) niet steeds even duidelijk.
EK 2 stond in de eerste jaren op de suikerfabriek Petaroekan
op te vruchtbare gronden. De legerpercentages zijn dan ook, zooals
de tabel op blz. 16 doet zien, zeer hoog en de rendementen
laag. EK 2 wordt vrij laat geplant. Oogst 1916/17 gaf nog het beste
product. De uitstoeling was 100°/%. De groei in den Oostmoesson was
forsch, in den Westmoesson eveneens. De groeifactor was 1,179. Het
riet werd dan ook zeer lang. Het kattiegewicht per meter was voor
Petaroekan goed, zoodat een zeer hoog rietproduct ontstond. Door
dit hooge product legerde 50% van het riet. Het rendement was
dan ook zeer laag, zoodat 19% pikols suiker ontstonden.
„Het grootste deel van EK 2 stond op nieuwe gronden, zooals
onderstaande tabel doet zien.
\ Nieuwe gronden Oude gronden
Oogstjaar
Bws. | Riet Rendt. | Suiker | Bws. Riet | Rendt. | Suiker
1916 ANO T 47AL 6,66 114 33,8 | 1616 | 8,51 137 1/5
1917 143 | 1714 | 7,47 128 33,6 | 2045 | 7,84 160
1918 EED RAOR SEND 111 23 1481 | 9,96 147 1/5
2919 42 | 1044 | 715 75 16 1397 | 9,14 128
In de eerste jaren was de rietproductie op de nieuwe gronden
veel hooger dan in de latere, doordat toen EK 2 op schralere grond-
stukken werd geplaatst. Terwijl in 1916 het rietproduct op de nieu-
we gronden nog veel hooger is, was dit in 1918 en 1919 niet meer
het geval.
In 1915/16 was de uitstoeling iets grooter, er werd later ge-
plant. De groei per dag in den Oostmoesson was zeer hoog, in den.
Westmoesson eveneens. De groeifactor was nog hooger dan in 16/17,
nl. 1,297. Het kattiegewicht per meter was lager, 0,786. Niettegen-
staande de zwaardere uitstoeling werd het rietproduct van 15/16
lager dan van 16/17. Dat in dit jaar nog meer riet legerde dan in
16/17, 53 %, is voornamelijk het gevolg van de te vruchtbare
gronden voor EK 2. Het rendement werd zeer laag, zoodat slechts
120 pikols suiker ontstonden. Het rietproduct op de nieuwe gron-
den was zeer hoog, en het rendement zeer laag.
In 1917/18 was EK 2 eveneens laat geplant. De uitstoeling,
106 ®%, was iets grooter dan in 15/16. De groei was in den Oost-
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 oP pE
128
EN
.
SUIKERFABRIEK Petaroekan.
ETE ETE SE EE EL OOC
13/14 4 14/15 , 15/16 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20
|
Lengte op 30 Nov. |_ 124 80 | 197 | 196 ! 4136 | 133. 132
» __» 1 Maart 292 | 280 | 376 | 345 | 308 | 286 | 288
>» A April 339 | 324 | 404 | 403 | 338 | 310 | 316
» » 1 Mei ‚_ 5369 _r A12 411 | 349 335 531
HE B | — — —, | 418 Bia 348 339
Groei gedurende den f
Westmoesson, d.i. van,
30 Nov. tot 1 Mei [--248-| 244 | 245 | 245 |--243|: 200! 199
Groei per dag in e.M. |
in den Oostmoesson |_— [0,700 {4,858 [1,690 [1,259 |0,974 | 1,091
» _» Westmoesson 1,653 [1,627 11.433 [1.433 |1,420 | 1,333 1,327
Groeifactor — [0,430 [1,297 |1,179 |0,887 [0,728 [0,822
Gebleven uitstoeling per, |
bruto bouw 58400 47800 53700 52600, 54400 (49200 | 455060
Gebleven uitstoeling in,
/o van het gemiddelde,
tot en met 1920 (51: 500) | 143 | 93 | 104 | 102 106 96 88
Wijze van af planten |
in April | — — — — — — —-
» Mei — ES == 3 6 10 21/o
» Juni — 71/, 91/| 58 14 13 32
» Juli — 71fol 601/,| 43 317 35 | _861/,
» Augustus -— 153 fb Oe Bi —- 31
» September — 1 3 15 | — — —
» October ns 8 — EES en —
Gemiddelde leeftijd op |
30 November in dagen! — 115 106 116 108 137 121
Idem hij het oogsten in
maanden - 121/f 411/5 12 | 111/, 18 vz
Gesneden bouws 26 96 | 144 Ade. DS 152
Riettaxatie | 1260 | 1278 | 1379 | 1288 | 4307 1158 | 1139
Rietgewicht | 1632 | 1290 [f 1668 1774 | 1439 | 14144 | 1168
Rendement 6,14 | 7,45 | 7,09 | 7,56 | 8,12 | 7,82 |- B‚53
Suiker 100 | 96 | 4120 134 117 89 100
Suikerproduct in % van |
het gemiddelde product |
tot en met oogst 1920,
(108) | _ 93 891): 141 124 108 82 93
Legerpercentage 12 (Pan Bte 0 26 21 20
Bloeipercentage — __ en An — — 6
Kattiegewicht per meter
bij de rietlengte op 1
Mei 0,757 [0,825 /0,754 (0,821 | 0,758 [0,696 | 0,776
Kattiegewicht per M. bij
gemiddelde uitstoeling {0,859 |0,773 0,786 0,838 | 0,801 0,665 | 0,685
an ch
rna
129
moesson niet zoo forsch, in den Westmoesson forscher. De groei-
factor was dus veel lager, 0,887. Door de zware uitstoeling werd het
kattiegewicht per meter laag, maar omgerekend op een gemiddelde
uitstoeling was het hooger dan in 15/16. Door het kortere riet
ontstond een minder zwaar rietproduct. Het legerpercentage was
dan ook maar 26%, het rendement was iets beter, ook doordat de
rijping, tengevolge van den geringen regenval op het einde van den
Westmoesson, gunstig verliep. Er ontstonden 117 pikols suiker. Het
rietproduct op de nieuwe gronden was veel matiger.
In 1913/14 werd een hoog rietproduct met zeer laag rendement
‘verkregen. De uitstoeling was zwaar, 113 %/,.
In 1914/15 was de uitstoeling gering, 93%; het riet groeide
in den Oostmoesson weinig, in den Westmoesson zeer forsch. De
groeifactor was zeer laag, 0,430. Door de geringe uitstoeling was
het kattiegewicht per meter vrij hoog. Wanneer we het omrekenen
op een gemiddelde uitstoeling, was het laag, 0,773. Het rietproduct
en het rendement bleven laag, zoodat slechts 96 pikols suiker
ontstonden.
In 1918/19 was iets vroeger geplant. De uitstoeling leed door
droogte; de groei per dag in den Oostmoesson was nog vrij forsch,
per dag in den Westmoesson eveneens. De groeifactor werd 0,728.
Door den ongunstigen groei, zooals o.a. uit de lage uitstoeling blijkt
en door de stagnatie, werd het kattiegewicht per meter laag, ook
| wanneer we het omrekenen op de gemiddelde uitstoeling. Er ont-
| stond weinig riet. 21 % hiervan legerde nog, hetgeen ook op een
ongunstigen groei wijst. Het rendement bleef laag. Op de nieuwe
gronden leed de EK 2 dit jaar veel zwaarder dan op de oude gron-
| den, niettegenstaande op de oude gronden eerder werd geplant,
\_zooals onderstaande cijfers doen zien.
nn
Leeft. op|Lengte Hind lende Uitstoe- Legerpercentage Gemid.,
30 Nov. | op 30 ling per nieuwe
; lengte { factor | ;
in dagen{ Nov. Ee 5 bouw [Le occ. 2e occ. Be oec.| gronden
Nieuwe
gronden | 144 1,09 | 3,44 [ 0,42 |48000| 77 16 19 121/,
| Oude
gronden) 189 2,01 | 3,70 | 0,815 [56000 | — — nn 0,4
Op de nieuwe gronden bleef het riet korter en was de uit-
| stoeling veel minder; toch legerde hier veel meer riet; de groei-
factor was op de oude gronden tweemaal zoo hoog als op de nieuwe.
130
In 1919/20 was de groeiverdeeling vrij gunstig. De uitstoeling
was veel lager, 88%; nu is dit ook een gevolg van de muizenplaag,
10 bouws EK 2 werden vernield. Het rietproduct werd iets hooger
dan in 1918/19. Het legerpercentage was ongeveer gelijk.
In 1918/19 was de aanplant ingekrompen, zoodat toen slechts
58 bouws EK 2 voorkwamen, en in 1920 152 bouws. Het rendement
werd in 1920 veel beter, zoodat meer suiker ontstond.
In 1919/20 was het product op de nieuwe gronden, waarbij
steeds de schraalste stukken werden gekozen, ook lager dan op de
oude of Bandjardawa-gronden, zooals volgende cijfers doen zien.
|
Gem.
Bles Kattie-
(Bws. | Riet | Rdt. | Skr. (leeft. op En gin iste gewicht
| 30 Nov.l ee | 5 |per M. 8
Ze occupatie) 8 804} 7,1 57 | 135 |(0,637/ 354 | 39800 | 0,57 1
ge » 68 1178|8,37| 99| 138 [0,676 347 46000 | 0,74 | 17,9
Ze » | 45 |4480| 8,69) 103 | 129 | 0,642 340 [45000 | 0,77 | 13,4
5e » 2| 953 9,44 90, 135 0,484| 300 {50000 | 0,635 |_0
MD EE eN RCN ENOR
Nieuwe gr. Lende 8,46| 97
Bandjarda- |
wa-gronden | _ 29 1248 8,83) 141 | 150 0,947) 329 50000 | 0,77 | 11% 8
| |
Totaal 1521168) 8,53 100 | | |
en NEVEN ENA
Op de nieuwe gronden waren in dit jaar de groeifactor en het
kattiegewicht per meter ook het laagst. De legerpercentages waren
op de nieuwe gronden, doordat EK 2 op de schraalste afgespoelde |
stukken staat, niet bijzonder hoog.
De voornaamste cijfers voor EK 2 op Petaroekan zijn dus :
ä
Kattiegewicht per meter
stjaar roeifd K 4 Ô i i
Oogstjaar Groeifactor bij gemiddelde uitstoeling
1915 0,430 0,713 ‚96
1916 1,297 0,786 120
1917 1,179 0,338 134
1918 0,387 0,801 117
1919 0,728 0,665 89
1920 0,822 0,685 100
151
SE Groeïfactor; voor elke 0,01 is Î m.M. genomen.
a Suiker; voor elk pikol boven 100 is 3 m.M. genomen.
meeer. Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling.
De abscis is op 0,7 gesteld, Voor elke 0,01 erboven is Î c.M,
uitgezet,
Fig. 4. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling en het suikerproduct per bouw van EK 2
in opvolgende jaren op de sf, Petaroekan,
132
We zagen, dat de groeifactor in 1916 hoog was door de vrucht=
bare gronden, waarop EK 2 toen nog stond. De graphische voorstel-
ling (figuur 4) doet zien, dat de parallelliteit vrij groot is.
Ook de cijfers voor EK 2 op de suikerfabriek Redjosarie ver-
toonen hetzelfde, zooals de tabel op blz. 21 doet zien. In de eerste
jaren, toen de soort nog op de betere gronden stond, gaf zij een
hooge uitstoeling en vrij laag rendement. In de laatste jaren is men
haar meer op de schralere gronden gaan plaatsen, waardoor de uit-
stoeling lager is en de kattiegewichten per meter en de rendementen
door de minder zware rietproducties beter zijn. In de laatste jaren
plant Redjosarie EK 2 vrij vroeg en oogst haar laat.
In 1916/17 werd door EK 2 het hoogste product gehaald. Er
was tijdig geplant, de uitstoeling was 101°%, van de gemiddelde. De
groeiverdeeling was vrij gunstig. Het kattiegewicht per meter was
dan ook hoog, zoodat een zwaar rietproduct ontstond. Het rende-
ment was door de vrij gunstige groeiverdeeling beter dan in vorige
jaren, zoodat een schitterend suikerproduct ontstond.
In 1917/18 was iets vroeger geplant. De uitstoeling werd minder.
De groeifactor was hooger dan in 1916/17, maar dit was een gevolg
daarvan, dat het riet, doordat de regens niet zoo lang doorgingen,
iets korter bleef. Het kattiegewicht per meter was goed, het rende-
ment zeer goed, zoodat een mooi product ontstond, maar toch min-
der dan in 1916/17.
In 1915/16 was veel later geplant, de uitstoeling was veel for-
scher. De groei was forsch, de groeifactor werd vrij goed. Het kattie-
gewicht was niet hoog, toeh ontstond een zwaar rietproduct, waar-
van het rendement door de vrij goede groeiverdeeling goed was,
zoodat 144 pikols suiker ontstonden.
In 1914/15 was de uitstoeling zwaar. De groeiverdeeling was
vermoedelijk niet gunstig, zoodat het rietproduct lager dan de taxatie
bleef. Het rendement was vrij goed.
In 1918/19 was vroeg geplant. Door de droogte leed de uitstoe-
ling, zij bleef laag.
De groei in den Oostmoesson was gering en in den Westmoes-
son zeer forsch, zoodat de groeifactor zeer laag werd. Tengevolge
van den ongunstigen groei was het legerpencentage hoog. Het kat-
tiegewicht per meter was dan ook laag, terwijl ook het rendement
minder goed was. Nu trad in het jaar 18/19 ook verdrogen en af-
sterven van EK 2 op, waardoor het product, zooals volgende cijfers
laten zien, terugviel.
135
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Redjosarie.
Lengte op 30 Nov.
» » 1 Maart
> » 1 April
D) » 1 Mei
Groet gedurende den Westmoes-
son, d.i, van 30 November tot
1 Mei
Groei per dag in c.M.
in den Oostmoesson
» _» _Westmoesson
Groeifactor
Gebleven uitstoeling per bruto
bouw
Gebleven uitstoeling in % van
het gemiddelde t/m. 41920
(47700)
Wijze van afplanten
in April
» Mei
» Juni
> Juli
» Augustus
» September
» October
Gemiddelde leeftijd op 30 Nov.
in dagen
Idem bij het oogsten in maan-
den
Gesneden bouws
Riettaxatie
Rietgewicht
Rendement
Suiker
Suikerproduct in % van het
gem. product der soort t/m.
1920 (133)
Legerpercentage
Bloeipercentage
Kattiegewicht per M.
rietlengte op 1 Mei
Kattiegewicht per M. bij ge-
middelde uitstoeling
bij de
| | | |
14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20
|
100
323
1.615
51800
1081/,
116
295
322
333
217
1,160
1,447
0,802
49200
105
129
285
312
316
168
295
301
301
133
1,235
0,887
1,392
44600
931/s
1313
1380
10,91
151
1131/,
1,033 | 1,028
1,059
0,961
79 | _M
270 |_ 269
302 | 289
320 | 309
24 | 238
0,530 [0,689
1,607 [1,587
0,330 [0,434
4#1500 | 44300
991/, 93
AA 2e
109 35
40 475
A 105
Le 72
an | 9
149 103
141/ 141/,
191 389
1209 | 1104
1923 | 1153
8,93 | 9,30
109 107
82 80
8 pl)
Ln 11
0,805 | 0,843
0,801 | 0,782
134
PERIODECIJFERS VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Redjosarie
voor 1918/19.
.
jet Riet Rendement Suiker
JOUWS
16—31 Juli 1 1572 9,85 155
1—15 Augustus 6 1371. 8,82 121
16—31 > 45 1328 9,35 124
1—15 September 55 1263 8,65 109
16—30 ) 83 1194 8,88 100
|
Totaalproductie 190 | 1223 3,93 109
Terwijl het product van de bouws, die in Augustus gesneden
werden, boven 120 pikols suiker kwam, gaven de 83 bouws, die in
de tweede helft van September gesneden werden, slechts 100 pikols
suiker. 247 B liep op Redjosarie nog sterker in product terug. In
de vorige jaren hield EK 2 zich steeds goed, maar toen kwamen
nog geen 40 bouws EK 2 voor, tegen in 18/19 191 bouws. Er is
nu gebleken, dat na een ongunstige groeiverdeeling als in 18/19,
EK 2 niet zoo droogteresistent is. Trouwens ze had best 1 of 11/5
maand eerder gesneden kunnen worden, daar 14!/, maand wel wat
oud is. Dit voorbeeld toont aan, hoe de groeiverdeeling een aanwij-
zing kan zijn voor het eventueel te verwachten gedrag van een
soort in de campagne. Wanneer uit den groeifactor blijkt, dat een
soort geleden heeft, houdt ze zich in de campagne minder lang
goed.
In 1919/20 werd een veel grooter aantal bouws EK 2 geplant,
voornamelijk ter vervanging van 247 B. Daardoor werd de planttijd
gemiddeld veel later dan in vorige jaren. De groei in den Oost-
moesson per dag was gering, hoewel beter dan in 18/19, de West-
moessongroei forsch, maar iets minder dan in 18/19, zoodat de
groeifactor iets beter werd. De uitstoeling was minder, slechts 93%.
Het kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling was iets lager
dan in 18/19. Dit was ook een gevolg van achteruitgang van het
riet door het late malen.
135
1916 191% (9/8 EUR 1920
Groeifactor ; voor elke 0,01 is 1 m.M. genomen.
mmm Suiker; voor elk pikol boven 100 is 3 m.M. genomen.
meneere Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling. De abscis
is op 0,7 gesteld, Voor elke 0,01 erboven is 5’ m.M. uitgezet.
Fig. 5. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling en suikerproduct per bouw van EK 2 in
opvolgende jaren op de sf. Redjosarie,
136
De periodecijfers voor EK 2 in 1919/20 waren de volgende:
Gesneden Riet per | Rende- he Ae %/ Gele-
bouws bouw ment gerd
1/15 Juni | 0,34 1033 | 9,26 95,6 | —
16/30 » 0,10 870 9,60 83,5 —
16/31 Augustus 15,16 1159 8,73 101,2 —
1/15 September 56,26 1057 10,26 108,4 —
16/30 » 51,24 1077 10,50 113,1 —
1/15 October 56,64 1110 9,85 109,3 —
16/31 D) Ë 79,38 1306 8,31 108,6 61/,
1/15 November 45,35 1293 9,03 116,7 3
16/30 » 58,57 1100 8,99 89,9 —
1/13 December 26,01 | 1007 9,33. | 98,9 —
Door de lang aanhoudende regens liep het product lang zoo snel
niet terug als in 1918/19. De 80 bouws, die na 15 November verma-
len werden, gaven vooral lager product. Het eindproduct, dat door
het goede rendement bijna even hoog werd als in 18/19, is niet ge- |
heel met vorige jaren te vergelijken, door de uitbreiding van den fj
EK 2-aanplant en door het abnormaal laat afmalen. De voornaamste |
cijfers van EK 2 op de suikerfabriek Redjosarie waren dus:
\
|
Kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoeling Sen
Oogstjaar Groeifactor
1916 | 0,802 0,945 144
1917 1,004 1,059 163 j
1918 1,392 0,961 151
1919 0,330 0,801 109 j
1920 0,434 0,782 107
Wanneer we er rekening mee houden, dat de groeifactor in 1918 |
geflatteerd was en dus slechts hooger schijnt dan in 1916/17, in
welk jaar de groeifactor door het laat planten gedrukt was, is de
parallelliteit tusschen de drie lijnen van fig. 5 groot. |
Ten slotte wil ik hier de EK 2 op tegallans bespreken. EK 2
is in de laatste jaren op de tegallans van de suikerfabriek Pesantren
sterk uitgebreid. De producties waren, zooals de volgende tabel doet
zien, zeer wisselend. In 16/17 werd het hoogste product gehaald. De
uitstoeling liep, zooals telkenjare, ongeveer 35% terug. De gebleven
uitstoeling was goed. De groei zette in de eerste maanden matig in,
maar werd in den Oostmoesson forsch en in den daarop volgenden
137
Westmoesson weer matig. Het riet groeide dus in één stuk regelmatig
door, het werd voor tegallans dan ook lang en had toch een goed
kattiegewicht per meter. Het rietproduct kwam boven de 1000 pikol.
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 op pe Sf. Pesantren-tegallan.
en
15/16 | 16/17 [17/18 18/19 | 19/20
PAREDES fe NE EN aes
Lengte op 1 Juni 49 35 34 34 73
> » 30 November 197 243 183 121 172
» » __1 Maart 282 321 280 226 243
» |
» » 1 Mei 309 8 303 269 | :-267
» » 1 Juni a == 305 274 —
Groei per dag in c.M.
in den Ísten Westmoesson
Groei per dag in c.M.
in den Oostmoesson
0,73 | 0,43 | 0,42 | 0,45 | 0,88
April Ja 331 dl 251 | 255
a 0,93 | 0,82 | 0,48 | 0,55
>» _» 2den Westmoesson ‚7 0,59 | 0,81 | 1,02 | 0,55
Hoogste uitstoeling 71200 | 77100 | 60200 | 61400 | 57000
Gebleven uitstoeling per bruto bouw | 42400 | 45100 | 40100 | 40600 | 38300
Teruggang in ®% van de gebleven
uitstoeling 40 40 34 34 33
Gebleven uitstoeling in % van het
gemiddelde tot en met 1920 (41300) 103 109 977 98 93
Wijze van afplanten
in Februari | — 103 345 280 11/5
» __ Maart —— 26 133 150 1/,
» April — zj 7 36 —
» Mei -— — — — —
» Juni — — — — —
Gemiddelde leeftijd op 30 November
in dagen 247 262 261 256 263
Idem bij het oogsten in maanden 161/5| 171/5 17 Lane dijg
Gesneden bouws 6 18 471 466 2
Riettaxatie 760 857 836 647 564
Rietge wicht 900 | 1055 823 500 ohh
Rendement 0 SO 18:53 | 847 |. 7,25
Suiker 81 94 70 41 39
Suikerproduct in % van gemiddeld
product der soort tot en met 1920
(65) 125 145 | 1071/, 65 60
Legerpercentage — 1 — 4 =—
Bloeipercentage — Tr — =S at
Kattiegewicht per M. bij de rietleng-
te op 1 Mei 0,687 | 0,705 [0,677 | 0,458 | 0,532
Kattiegewicht per M. bij gemiddelde
uitstoeling 0,705 | 0,769 | 0,658 | 0,450 | 0,493
138
Het rendement was goed, zoodat 9% pikols suiker ontstonden. _
In 1915/16 liep de uitstoeling even sterk terug, maar de ge-
bleven uitstoeling was voldoende, iets lager dan in 16/17. De groei
zette dadelijk flink in, werd in den Oostmoesson nog iets sterker
en nam in den Westmoesson weer iets af. Het kattiegewicht per
meter werd goed, zoodat het rietproduct goed werd; ook het ren-
dement ging wel, zoodat &1 pikols suiker ontstonden.
In 1917/18 was de gebleven uitstoeling minder. De groei was
eerst gering, daarna vrij goed en in den Westmoesson bleef het
riet zoo doorgroeien. Het kattiegewicht per. meter bleef lager dan
in vorige jaren, evenals het rendement. Het product bleef dus ook
lager dan in vorige jaren. Hierbij dienen we wel in aanmerking te
nemen, dat EK 2 zeer sterk was uitgebreid en daarbij, waar zij
beter tegen droogte bestand bleek dan 247 B, ook op zeer droge
tegallans kwam.
In 1918/19 was de uitstoeling dezelfde. Het riet stagneerde eerst,
zooals de lage groeicijfers per dag tot 30 November doen zien; daar-
na schoot het te forsch door. Het kattiegewicht per meter werd dan
ook laag, zoodat het rietproduct zeer laag bleef. Het rendement
bleef, doordat het riet zoo stagneerde, laag, EK 2 gaf slechts 41
pikols suiker. |
In 1919/20 werden slechts 2 bouws EK 2 geplant, waardoor de
cijfers van dit jaar veel minder waarde hebben. De Oostmoesson-
groei en de groei in den 2den Westmoesson waren zeer matig;
het riet bleef kort. De uitstoeling leed ook nu door de droogte, de
blijvende uitstoeling was slechts 93%. Het rietproduct werd bijna
even laag als in het vorige jaar en het rendement iets minder.
In deze cijfers komt zeer duidelijk uit, dat de kattiegewichten
per meter bij gemiddelde uitstoeling en het riet- en suikerproduct
parallel gaan.
Gerangschikt, afdalend, volgens het kattiegewicht, zijn deze cijfers:
|
|
Oogstjaar Eh rene 4 LE Rietproduct | Suikerproduct
1917 0,769 1055
41916 0,705 900
1918 0,658 823
(1920) (0,493) (544) | en
1919 | 0,450 500
nn
159
OVERZICHT DER PRODUCTIECIJFERS VAN EK 2 IN oogstjaar 1920.
Goedo | Meri- | Redjo- | Rem- | Bala-
tjan | sarie | boen |poelang
Lengte op 30 November 4 — 71 140 135
) » 1 Maart 217 84 269 306 234
D) » 1 April 250 132 289 334 277
D) » 1 Mei 269 195 30 334 301
) Mets teed umd 269 221 310 334 322
Groei van 30 November tot 1 Mei 215 195 238 194 | 166
Groei per dag in c.M. !
in den Oostmoesson 0,600 | — 0,689 | 1,23 | 1,250
» » Westmoesson 1,433 | 1,300 | 1,587: 1,30 | 1,107
Groeifactor in 1920 0,419 0,434 | 0,95 | 1,29
» » 1919 (7 7
Gebleven uitstoeling 46000 | 37200 | 43300 ' 38200 , 39300
Idem in 9% van het gemiddelde tot
en met 1920 89 78 93 87 101
Idem in % van het gemiddelde in
oogstjaar 1919 — — — 83 91
Wijze van afplanten |
in Mei — — — 8 —
» Juni 1| — 33, — 3
» Juli 1 — 175 3 | 26
» Augustus 38| — 105 18, 14
» September 23 — 72 2 4
» October —- 4 2| — E:
» November — 2) — an —
Gemiddelde leeftijd op 30 November
in dagen 90 20 105 114 108
Idem bij het oogsten in maanden 122/3 11 | 141/5 EN 121/,
Gesneden bouws 75 6 389 30 MI
Riettaxatie | 815 844 | 1104| 1127 | 1166
Rietproduct 1078 881 | 1153! 1214 | 1361
Rendement 8,19,/ 9,861 9,30 | -9,57 | 10,24
Suiker 95 87 107 | 1131/,j 139
Suikerproduct in %/% van het gemid-
delde tot en met 1920 82 66 80 95 107
Idem in % van het gemiddelde in
oogstjaar 1919 — — — — 94
Legerpercentage 2| — 2 14| —
Bloeipercentage — — Ml — 29
Kattiegewicht per M. bij de lengte
op 1 Mei | 0,871 f 1,215 | 0,843! 0,951 | 1,151
Idem bij gemiddelde uitstoeling tot | | |
en met 1920 | 0,784: 0,943 | 0,782 | 0,827 | 1,260
Idem voor oogstjaar 1918/19 od — 0,801 | 0,853 | 0,972
140
OVERZICHT DER PRODUCTIECIJFERS VAN EK 2 IN OOGSTJAAR a}
Pesantren Ban- Peta |Soember-
Bagoel| Perning djar- |
Vie roekan./ kareng.
Sawah. | teg. | dawa. ä
|
Lengte op 30 Nov 81 | 33 38 | 172 El 132 66
» __» 1 Maart | 254, 149, 200| 243 Dal 288 | _260
D) pi April 284 194.) : 240| 255 294 316 301
» » 1 Mei | 293 241} 201 | 267 307 331 322
» » 1 Juni 293 211 | 291 | 267 307 239 325
Groei van 30 Nov. |
tot 1 Mei 212 1181-2531" 05 181 199 256
Groei per dag in c.M., |
in den Oostmoesson |1,174/ 0,550 | 0,633 — | 0,940 | 1,091 | 0,611
» >» Westmoesson |1,413/ 1,187 [ 1,687 — | 1,207) 1,327 | 1,707
Groeifactor in 1920 \0,831| 0,463 ae — | 0,779 | 0,822| 0,358
» » 1919 == 0,859 | 0.728
Gebleven uitstoeling (42300| 31200 51900 38300 41300 | 45500 | 41300
Idem in % van het
gem. tot en met 1920 88 68 | 100 95 85 88 —
Idem in % van het
gem. in oogstjaar 1919| — -- — —- 92 96 —
Wijze van afplanten
in _ Mei — — — aten: 15 21/5 —-
» Juni et ns | _82| 432) 21/,
» _ Juli ns == Ee = 26 | 861/, 61/5
» _ Augustus — | —= DE | _ 20 31 101/,
» _ September TE dS 8S| — — — —
» _ October 4) — — À — | -— — —
Gem. leeftijd op 30
Nov. in dagen 69 60 60 | 263 154 121 108
Idem in oogstjaar 1919 | — —— | 146 157 —
Idem bij het oogsten
in maanden |102/, 12 VIA 12 12 | 102/3
Gesneden bouws 26 6 4 2 92 152 18
Riettaxatie 152 596 | 936 | 564| 1238 | 1139 976
Rietproduct 900 502 | 1057 | 544} 1167) 1168 | 1154
Rendement 9,16 | 9,56 /|141,20| 7125 | 10,49| 8,53 6,25
Suiker 82 48) 118 39 | 1221/, 100 72
Suikerproduct in °%
van het gem. t/m. 1920| 4100 50{ 1410 | 60 95 93 109
Idem in 9% van het
gem, in oogstj. 1919 — — — — ot 82 —
Legerpercentage — | — — 21 — 20 8
Bloeipercentage ti Ee —= sl == 6| —
Kattiegewicht per M. — | — Dd
bij de lengte op 1 Mei/0,726 | 0, 763 0,700 | 0,532 | 0,920 | 0,776 | 0,868
Idem bij gem. uitstoe- |
ling t/m. 1920 0,631 0,516 | 0,699 | 0,493 | 0,782 | 0,685 -—
Idem voor oogstjaar | |
1918/91 uk bs 0,620 | 0,450 | 0,771 | 0,665 a
141
Doordat we voor tegallans geen groeifactor kunnen opgeven,
als bij sawahs, laat ik de graphische voorstelling achterwege.
In de tabel op de vorige twee bladzijden staan de cijfers, welke
EK 2 in19/20 op 12 van onze ondernemingen haalde. Daarbij zijn ook
de voornaamste cijfers van oogstjaar 1919 ter vergelijking opgenomen.
EK 2 kwam laat in den grond. Hare uitstoeling was zeer laag,
zoodat, gezien den lagen groeifactor, het niet te verwonderen is, dat
haar product zeer laag bleef.
Een beeld van den groei van EK 2 wordt het best verkregen,
wanneer ik de groeicijfers van een paar typeerende fabrieken geef.
Op de sf. Redjosarie, een bergonderneming, waar de groei zeer af-
hankelijk van regen is, waren de 15-daagsche groeicijfers van EK
2 als volgt:
GROEI EN LENGTE VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Redjosarie.
14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21
Gem.
„engte op 30 Nov. 100 116 4 PE 168 Tab, Ly! Pie 105,7
troei 1—15 Dec. Di A1 34 32 ot 36 24 | 35,6
» 16-31 » 40 oi 29 29 Ah 38 7 32,0
» 1—15 Januari ai 39 26 26 36 57, 33 33,0
16-31 » 30 32 28 93 28 29 30 28,4
B 115 Febr. 31 20 25 18 928 Oi 27 25,3
B 16—28 Dy 30 16 Ot 11 25 31 23 22,4
D 1—15 Maart 23 14 14 6 16 9 2! 14,7
46-31 » — 14 13 == 16 4 45 9,9
» 1—15 April Ts 10 A — 10 16 10 Le
» 16—50 » mer — En — 6 Á 1 dels
D 1—15 Mei S= — en 3 | 5 ‚9
dindlengte ' 349 Ja 316 301 320 319 295 een
eeftijd op 30 Nov. ee 100 103 136 149 403 67 =
In de eerste jaren, toen EK 2 nog niet naar de schralere gron-
den was verdrongen, werd het riet langer dan in de latere jaren.
In 17/18 bleef het riet het kortst, doordat de Westmoesson spoe-
dig ophield. Bij aanhoudenden Westmoesson kan EK 2 lang door-
groeien. In December en Januari is de groei zeer krachtig. In
1920/21 werd EK 2 zeer laat geplant en was zij dus op 30 November
kort. Hoewel zij lang krachtig doorgroeide, haalde zij toch niet de
lengte van de andere jaren.
142
Als tweede voorbeeld om den groei van EK 2 te demonstreeren,
kies ik de sf. Petaroekan, waarvan ik de groeicijfers van enkele
tuinen op nieuwe en van enkele op oude gronden opgeef.
De cijfers zijn:
EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Petaroekan.
Il Kp
| Oude gronden
Nieuwe gronden
1916 | 1917 | 1976 {| te 10e
Bouws | EN Re | + 20
Tuinen | 6 6 | ds | 2
Leeftijd op 30 Nov. | HA 122 142 | 157
Lengte » ) | 147 166 | 170 208
Westmoessongroei | 278 254 | 227 195
Eindlengte | 426 420 | 397 403
16—30/11 | 301/, 51 | 43 40
1—15/12 | 52 38 | 31 33
16—31/12 43 34 35 27
1—15/1 381/5 oM 25 22
16—31/1 26 7 221/ 181/5
1—15/2 29 19 | 181/, 16
16—28/2 18 rd) 21 101/5
1—15/3 20/5 12 10 10 &
16—31/3 16 14 71/5 11 |
1—15/4 4 17 14 3
16—30/4 d 1 &
1—15/5 3 1/,
16—31/5 5 21/g
Leger-percentage 53 30 -- —
Riet | 1793 1871 1619 1990
Rendement | 6,47 6,95 1,91 8,24
Suiker | 116 150 128 164
Oostmoessongroei in
c.M. per dag 1,25 1,43 1,20 1,323
„Westmoessongroei in
c.M. per dag 1,855 1,70 1,515 1,248
Groeifactor 0,674 0,84 0,792 1,06
In beide jaren werd op de nieuwe gronden later geplant ; toch
werd het riet nog langer dan op de oude gronden. Zoowel in den
Oostmoesson als in den Westmoesson groeit het op de nieuwe gron=
den per dag meer. De groeifactor is op de nieuwe gronden dan ook
lager. Nu kan dit ook een gevolg zijn van het later planten, maar in
tuinen, waar eerder geplant was en de lengte op 30 Nov. dan ook
al grooter was dan het gemiddelde van de oude gronden in 1916, was
143
de groei in den Westmoesson toch nog zoo krachtig, dat de groei-
factor lager werd dan op oude gronden ; het riet was op de nieuwe
gronden langer, legerde zwaar en had een veel minder rendement.
Deze cijfers doen duidelijk uitkomen, hoe de groei op nieuwe
gronden te zwaar is, zoowel in den Oostmoesson als in den West-
moesson. Daardoor ontstaan hooge legerpercentages en lage rende-
menten.
In deze studie ging ik bij verschillende ondernemingen iets ver-
der op de cijfers in, ook al omdat de parallelliteit niet steeds dui-
delijk te voorschijn treedt en een nadere toelichting gewenscht
was. De methode zelf is, n.m.v. in de vorige publicaties voldoend
duidelijk geworden, zoodat het er nu niet meer om te doen is, om
haar te demonstreeren.
Ik koos daarom nu ondernemingen, waar door toepassing van
de methode afwijkende cijfers duidelijk te voorschijn treden en door
verdere ontleding dier cijfers veelal de verklaring te vinden is,
waarom de regel niet door schijnt te gaan.
Op deze wijze treden de bijzondere eigenschappen der rietsoor-
ten meestal scherp te voorschijn, hetgeen we ook in de volgende
publicaties zullen zien.
SOERABAJA, Maart 1922.
antik 7
hed
pn an
Hf
had i
Ans 1 ed
Ed par
Bft ret
Pd mr
se E
Bhsa
id
ed
ERE
k hi
hief
4
sdi
pan
ej
Werk Kk
tej
El
El
.
LAN
bek.
Ke
e
Hú
po
Pa
%
E
ke
A
Mi
$
pe
Ëe
Kee
eN
Led
LE 2
É
&
4
heet
Ne
Ha,
ln
:
ze
VDE EDE EE OE TEE
AEN EERDE
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
EREK JE
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA:
SUIKERINDUSTRIE
en |
m
JAARGANG 1922, No. 3
DE WAARDE VAN DE VERSCHILLENDE STIKSTOFMESTOFFEN
VOOR DE SUIKERCULTUUR OP JAVA.
DOOR
Dr. J. KUYPER
N.V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
V/H. H. VAN INGEN — SOERABAJA.
NE TEE TEEN EEE EEE EE
Ï
„…
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
Jaargang 1922, No. 3.
DE WAARDE VAN DE VERSCHILLENDE STIKSTOFMESTSTOFFEN
VOOR DE SUIKERCULTUUR OP JAVA
door
Dr. J. KUYPER,
Onderdirecteur der Cultuurafdeeling.
De publicatie's van Dr. Geerts in de reeks: Samenvattende
Bewerking van de resultaten der proefvelden bij de rietcultuur op
Java, over de vergelijking van Chilisalpeter, kalkstikstof en boeng-
kil met zwavelzure ammonia hadden betrekking op proeven, die
vóór 1 Januari 1915 genomen waren. In de 7e bijdrage van die
reeks, verschenen in 1917, en in de later verschenen Voorloopige
Overzichten der proefveldresultaten resp. in 1919, 1920 en 1921
werden nog eenige aanvullingen gegeven, maar een volledig over-
zicht over die onderwerpen werd niet meer gepubliceerd ; het aan-
tal proeven is in den loop der jaren evenwel zoodanig gestegen, dat
het van belang geacht moest worden na te gaan, of wellicht de
vroeger getrokken conclusie’s gewijzigd dienen te worden.
De afzonderlijke proeven zullen thans niet besproken worden;
het voornaamste resultaat geven wij telkens in een grafiek, terwijl
voor zoover noodig eenige opmerkingen over het verwerkte materiaal
gemaakt zullen worden.
De voorstellings- en behandelingswijze is dezelfde gebleven. De
proeven worden beoordeeld naar de betrouwbaarheid der verschil
len; deze worden dus in m, d.i. de middelbare fout van het ver-
schil uitgedrukt. De proeven worden daarna ondergebracht in 4
groepen: een met verschillen, kleiner dan 2/; m, een met verschil-
len van 2/3 tot 2 m, een met verschillen van 2 tot 3 m en de
laatste met verschillen van 3 m en grooter.
Pe
AUG 28 197
146
De 1e groep bevat dus de proeven, waarin ongeveer gelijke
resultaten met de vergeleken meststoffen verkregen worden, de 2e
groep die met een weinig zeker verschil, de 3e die met een vrij-
wel zeker verschil en de 4e die met een volmaakt zeker verschil.
Deze verschillen kunnen natuurlijk naar beide zijden optreden, zoo-
dat er in totaal 7 kolommen ontstaan, nl. de nul-kolom en 3 ko-
lommen met verschillen ten voordeele van ieder der vergeleken
meststoffen. In de graphische voorstelling geven verticale balken
het aantal gevallen in elke groep aan; riet is aangegeven door een
zwarten balk, suiker door een gearceerden balk.
6 |
ten voordeele | ten voordeele
van ZÀ | van Chilisalpeter
3m 2m 2m O 2fzm 2m 3m
Fig. 1. ZA vergeleken met Chilisalpeter in 162 proeven
(zwart beteekent riet, gearceerd suiker.)
147
In de eerste plaats behandelen wij de vergelijking van zwavel-
zure ammonia met Chilisalpeter.
In Archief 1916 blz. 929 werden 41 proeven behandeld. Tot en
met oogst 1921 was dit aantal tot 162 gestegen, met het resultaat,
voorkomende in fig. 4.
Uit deze graphiek ziet men, vooral bij beschouwing van de
suikerproductie, dat ZA en Chilisalpeter volkomen gelijkwaardig
zijn; in deze 162 vergelijkingen zijn alle proeven opgenomen,
zoowel die op zware klei als op lichte gronden, zoowel die met
totale vervanging als met gedeeltelijke vervanging van ZA door
Chili.
Door Dr. GeeRTS werd reeds een scheiding gemaakt tusschen
zware en lichte gronden; wij hebben deze cijfers opnieuw bepaald
tot en met oogst 1921 en wel speciaal voor totale vervanging, om
beter vergelijkbare cijfers te krijgen, daar gedeeltelijke vervanging
in latere jaren vooral veel meer op lichte gronden dan op zware
onderzocht is.
Zoo werd gevonden:
gn
Ten voordeele van |
LA Chili
a 2 2 m 0 Us mj 2m/ 3 m
riet 2 ie) 15 1, 13 3 1 (zware gronden
suiker| 2 2 14 19 11 4 2 (J94 proeven
riet 6 5 14 26 25 3 3 __\iehte gronden
suiker) 4 7 14 32 21 2 2 _|)82 proeven
Men ziet, dat op zware gronden geenerlei verschil bestaat; op
lichte gronden, waaronder ook de lichte kleigronden gerekend zijn,
geeft Chilisalpeter betrekkelijk vaak een klein voordeel, maar de
iets betrouwbaardere verschillen zijn weer meer ten voordeele van
ZA. De conclusie moet dan ook luiden, dat geen essentieel verschil
tusschen ZA en Chilisalpeter bestaat. Wanneer men nagaat of er
eenige overeenkomst is te vinden in de enkele gevallen, waarin
LA beslist beter was dan Chili, constateert men bovendien, dat de
betreffende ondernemingen en gronden niets bijzonders vertoonen
en zeer uiteenloopen; ook dit wijst erop, dat er geen essentieel
verschil tusschen de twee meststoffen bestaat.
148
Ook bij gedeeltelijke vervanging van ZA door Chili treedt weinig
verschil op, zooals uit het volgende staatje blijkt:
Ten voordeele van
ZA Chili
3m | 2m | 2/zm 0 2zm | 2m | 3m
riet — — 8 12 L 2 —, ( gedeeltelijke
vervanging
suiker — — g 11 5 1 — | 26 proeven
Wellicht is hier een klein nadeel van gedeeltelijke vervanging
in te zien, maar de getallen zijn te klein om er eenige waarde aan
te hechten. |
Voor de jaren 1915 tot 1921 is nog nagegaan of in bepaalde
jaren een voorkeur voor een der meststoffen optrad; in de volgende
tabel van alle proeven met totale vervanging is het resultaat neer-
gelegd.
Ten voordeele van
ZA Chili
3m [3m jam |%m) 0 |%p 2m |2sm{| O |2/zm | 2m | 3m
DEE EET A PE:
1915 ER Kn 5 5 E p ks bj dele 15 proeven
riet 2 1 p) 3 2 |= geit
1918 | idee 1 fj 1 AAE EE 10 proeven
riet | 1 3 6 21 23 3 )) AEK
LORD muiker TA Bla Tso Ne | O0 PrOPren
09 riet 4 3 | — 1 1 1 | — RA
EPO omiker d-Acdeeidind dr Jed Ale NE
1921 2 [ae | 1 jeje =| rbe Wed nen
Het valt direct op, dat terwijl bijna nooit een duidelijk verschil
optreedt; en dit verschil, indien aanwezig, ten voordeele van ZA is,
er in 1919 een vrij duidelijk verschil ten gunste van Chilisalpeter
optrad, al behooren de verschillen bijna steeds tot de groep 2/5—2 m.
De oogst 1919 groeide onder slechte omstandigheden op, daar de
Oostmoesson van 1918 lang en droog was; men zou kunnen denken,
dat hierin de oorzaak van dit verschijnsel gezocht moet worden,
149
maar het plantjaar voor oogst 1915 was ook droog en vertoont het
niet. Splitst men de proeven in 1919 naar de grondsoort, naar ge-
heele en gedeeltelijke vervanging, dan vindt men. geen onderling
verschil; steeds is Chilisalpeter iets in het voordeel. Dat dit een
gevolg zou zijn van mindere uitspoeling van Chilisalpeter in droge
jaren is niet waarschijnlijk, daar 1919 en 1915 niet beide het ver-
schijnsel vertoonden en vooral omdat in 1919 ook bij de boengkil-
bemesting, die hieronder behandeld wordt, iets dergelijks optreedt,
en hier is uitspoeling geheel uitgesloten.
De conclusie uit alle tot en met 1921 genomen proeven is dus,
dat Chilisalpeter een even goede meststof is als zwavelzure ammo-
nia; daar Chilisalpeter minder stikstof bevat, is het iets duurder in
transport; het is hygroscopischer dan ZA en de zuurstof, die het
bevat, is reeds in verschillende gevallen gebleken gevaarlijk te kun-
nen worden, wanneer ergens brand ontstaat. Zoo moet ons oordeel
ten slotte luiden, dat ZA een meer verkieslijke meststof is dan
Chilisalpeter voor de Java-omstandigheden.
Wij vermelden nog even, dat in 1919 14% vergelijkingen gemaakt
werden, waarin nagegaan werd of het beter was Chili in vele kleine
giften of wel in een geringer aantal wat grootere giften te geven.
Er bleek geen verschil te zijn; er kan dus met de gewone giften
van 2 à 21/, pikol volstaan worden.
Het aantal proeven in ieder jaar geeft een afspiegeling van den
oorlogstoestand ; eerst werd Chilisalpeter niet aangevoerd (1916 en
1917), daarna begon ZA te ontbreken en werd het loonend Chili
met zeilschepen aan te voeren; vandaar het groote aantal proeven
in 1919. Direct daarna begon evenwel de ZA-aanvoer beter te wor-
den ; daarmee is de belangstelling voor Chili weer verdwenen.
Kalkstikstof (nitroline, cyanamide) vergeleken met zwavelzure
ammonia.
Tot en met 1914 werden 59 proeven over dit onderwerp geno-
men; het resultaat was toen, dat zwavelzure ammonia beslist betere
resultaten opleverde dan kalkstikstof. In 1915 kwamen hierbij nog
16 proeven, in 1916 15, in 1918 3 en in 1921 nog 4, zoodat wij nu
in totaal over 97 proeven beschikken. De grafiek toont voldoend
aan, dat ons oordeel niet behoeft te worden gewijzigd; ook bij dit
totaal van 97 proeven blijkt ZA verre te verkiezen boven kalkstik-
stof; wanneer een betrouwbaar of bijna betrouwbaar verschil ver-
kregen wordt, is dit steeds ten voordeele van ZA. De verschillende
150
jaren vertoonden geen verschil in resultaten; ook in 1921, toen dus
kalkstikstof, volgens verbeterde procédé’s bereid, gebruikt werd, waren
de resultaten niet afwijkend van de vroeger verkregene.
29
ten voordeele 7 ten voordeele
van ZA 24 van kalkstikstof
3 m 2 m 23 m O 2 m 3 m
Fig. 2, ZA vergeleken met kalkstikstof in 97 proeven
(zwart beteekent riet, gearceerd suiker.
S
Verschil tusschen de werking op lichten en op zwaren grond is
niet op te merken.
Kalksalpeter (kalknitraat) tegenover zwavelzure ammonia.
Na 1914 zijn geen proeven met deze meststof genomen; het
toen verkregen resultaat was:
Ten voordeele van
ZÄ kalksalpeter
Jm | Jm | 2m Kn 2/am
2m | 3m
5 9 4 — ==
suiker ),
riet D l
In deze 14 proeven, alle genomen op ondernemingen der Ned. |
Ind. Landbouw Mij, werkte kalksalpeter beslist minder goed dan ZA. |
11
Ammoniumnitraat tegenover zwavelzure ammonia.
In 1916 werden 14 proeven met het volgende resultaat genomen:
Ten voordeele van
ZÀÁ amm. nitraat
3m | 2m | sm O0 | zm | 2m | 3m
riet 3 4! Á 5 —= 4 ==
suiker 3) Te 5 / pl =— En
Dit resultaat werd reeds in Archief 1917 blz. 1670 gepubliceerd.
De stof blijkt zoo hygroscopisch te zijn, dat zij voor de tropen on-
geschikt is; het hooge stikstofgehalte (34%) zou overigens een voor-
deel geweest zijn.
Ammonsulfaatsalpeter tegenover zwavelzure ammonia.
In 1921 werden verscheidene proeven met deze door de „Badische
Anilin und Sodafabriken” in den handel gebrachte meststof aangezet;
geoogst werden reeds 8 proeven met 12 vergelijkingen in de bibit-
tuinen van het Proefstation. In 7 gevallen was de werking der mest-
stoffen volkomen gelijk, in 5 gevallen was het verschil 2/3m ten
gunste van ammonsulfaatsalpeter. De stof, die ongeveer 26% stikstof
bevat (+ 19 als ammoniak en 7 als nitraat) is te hygroscopisch voor
de tropen; zij komt ook overigens als meststof niet verder in aan-
merking, daar volgens een mededeeling van de „Badische” als gevolg
van de groote explosie te Oppau de fabricatie stopgezet is.
Ureum tegenover zwavelzure ammonia.
Ook over de werking van deze stof, die 46% stikstof bevat, zijn
reeds eenige bibitproeven in de tuinen van het Proefstation geoogst.
In 6 vergelijkingen was het resultaat > maal gelijk, 1 maal 2/zm ten
nadeele van ureum, 1 maal 2/}m ten voordeele van ureum en
1 maal zelfs 2m ten voordeele van ureum. Ureum is ongeveer even
hygroscopisch als Chilisalpeter.
Voor oogst 1923 worden een vrij groot aantal proeven aangezet.
Salmiak (ammoniumchloride) tegenover zwavelzure ammonia.
In 5 bibitproeven van het Proefstation was de opbrengst 3 maal
gelijk, 1 maal 2/, m ten voordeele en 1 maal 2/3 m ten nadeele van
salmiak.
152
Salmiak bevat 26 % stikstof en trekt vrijwel geen water aan.
Met deze en de vorige meststof zijn ook reeds een aantal proe-
ven in maalriettuinen voor oogst 1922 aangezet.
Neutrale zwavelzure ammonia tegenover gewone
zwavelzure ammonia.
Neutrale of synthetische ZA is een zeer weinig vrij zuur bevat-
tende zwavelzure ammonia, bereid uit luchtstikstof, en die overigens
in geen enkel opzicht afwijkt van de gewone ZA. In 1920 werd er
1 proef mee genomen, in 1921 oogstte men er 2. Eenmaal was de
suikeropbrengst gelijk, éénmaal 2/, m ten voordeele van gewoon ZA,
éénmaal 2/, m ten voordeele van neutraal ZA. De werking is dus
als gelijk te beschouwen, zooals te verwachten was.
Boengkil tegenover zwavelzure ammonia.
Het aantal proeven over dit onderwerp is belangrijk toegeno-
men; in de oorlogsjaren werd de aanvoer van de buitenlandsche
stikstofmeststoffen steeds moeilijker; de olie-industrie bloeide op
Java, zoodat in de bestaande behoefte aan stikstofmest gemakkelijk
voorzien kon worden door het gebruik der afvalproducten van deze
industrie. Allerwege onderzocht men, in hoeverre boengkil in de
plaats van ZA kon treden; het aantal beschikbare proeven steeg
van 111 in eind 1914 tot 306 na afloop van oogst 1921.
In de volgende grafieken zijn de resultaten van alle proeven
neergelegd; de proeven zijn weer verdeeld, evenals in Archief 1916
op blz. 194 en 195, in die met totale en met gedeeltelijke vervanging,
en elk dier groepen weer in proeven op lichten en op zwaren grond.
De vroeger getrokken conclusie’s bleven in hoofdzaak juist, nl:
le. boengkil geeft niet zulke goede resultaten als zwavelzure am-
monia ;
2e. gedeeltelijke vervanging van ZA door boengkil is minder nadeelig
dan totale vervanging ;
Je. boengkilbemesting voldoet op lichten grond beter dan op zwaren.
In het algemeen is het verschil tusschen ZA- en boengkilbe-
mesting iets minder groot geworden dan het in de vroegere pu-
blieatie was. Waarschijnlijk moet dit hieraan toegeschreven worden,
dat men de proeven, door ervaring geleerd, meer op die plaatsen
aangelegd heeft, waar kans op succes te verwachten was. Alleen
bij totale vervanging op zwaren grond (lig. 6) is het resultaat voor
boengkil even ongunstig gebleven; gedeeltelijke vervanging op zwa-
153
60
ten voordeele
van ZA
ten voordeele
HN van boengkil
3 m 2m 2/3 m 0
2/3 m 2m | 3 m
Kier ZA gedeeltelijk vervangen door
boengkil in 4145 proeven op
lichten grond.
ten voordeele
ten voordeele
8 van ZA
van boengkil
3 m 2m 2/3 m
Fig. 4, ZA geheel vervan
gen door
grond.
boengkil in 61 proeven op lichten
ten voordeele ten voordeele
van ZA I8 18 van boengkil
0 TTN 3m
Fig. 5, ZA gedeeltelijk vervangen door boengkil in 57 proeven
op zwaren grond,
ten voordeele ten voordeele
van ZA van boengkil
3 m 2m 213 m 0 213 m 2m 3 m
Fig. 6. ZA geheel vervangen door boengkil in 43 proeven
op zwaren grond.
ren grond (Fig. 5) blijkt in enkele gevallen zelfs met eenig voordeel
te kunnen plaats hebben, maar de duidelijke eenzijdigheid der be-
treffende graphische voorstelling wijst er toch op, dat dit slechts
uitzonderingsgevallen blijven.
Ten slotte wijzen wij erop, dat het jaar 1919 in alle groepen
een iets geringer verschil vertoonde tusschen de twee meststoffen
dan de andere jaren der reeks 1915 tot 1921; wellicht moet dit
toegeschreven worden aan de hevige droogte, die als minimum
factor optrad en betrekkelijk kleine verschillen niet meer aan den
dag liet komen, zooals reeds verondersteld werd in Archief 1919.
blz. 2323.
PASOEROEAN, Mei 1922.
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
MEDEDEELENGEN: VAN: HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA:
SUIKERINDUSTRIE
| oo |
|
JAARGANG 1922, No. 4
DE HUIDIGE STAND DER MECHANISCHE GROND-
BEWERKING OP JAVA
DOOR
C. E. VAN DER ZYL.
N,V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
V/H. H. VAN INGEN — SOERABAJA. |
‚*
-
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
aad LIBRARY
NEW YORK
Jaargang 1922, No. 4. BOTANICAL
UARDEN
DE HUIDIGE STAND DER MECHANISCHE GROND-
BEWERKING OP JAVA
door
GIAESMAN DER ZVL,
Inspecteur van het Proefstation te Pasoeroean.
Inleiding.
Het vraagstuk van de mechanische grondbewerking heeft reeds
lang de aandacht van de Javasuikerindustrie. De eerste mede-
deelingen hierover vinden we in een lezing van den Heer G.J. B.
BLEKKINK, door hem gehouden op het 7de suikercongres over „De
beteekenis van den Europeeschen ploeg voor de rietcultuur in
_ theorie en practijk’ (7de Congresverslag 1905, blz. 10). In hetzelfde
jaar verscheen in het Archief, blz. 606 een verslag over de eerste
proefnemingen met den kabelstoomploeg van HEUCKE in combinatie
met den geulploeg van VAN MUSSCHENBROEK door J. F. A. C. VAN
Morr. Verdere mededeelingen over de resultaten, met deze combi-
natie verkregen, vinden we in Archief 1913 blz. 855 en Archief 1914
blz. 1174 door W. W. Scurrpers. Deze locomobielen en de ploeg
zijn thans nog op de sf. Kalimati in gebruik. Daarnaast werden in
1914 de eerste proeven genomen met directe trekkracht door de
z.g. tractoren. Wanneer we in deze publicatie verder spreken over
tractor, is daarbij in tegenstelling met tractie door middel. van ka-
bels steeds aan directe tractie gedacht.
In Archief 1914 blz. 441 verscheen van de hand van den Heer
F. LEDEBOER een publicatie „Verslag omtrent een onderzoek naar
den huidigen stand van het vraagstuk der mechanische grondbe-
> werking in Europa, benevens een bijdrage tot de oplossing van dit
vraagstuk voor de Javasuikerindustrie’’, waarin zoowel het kabelsy-
‚ steem als het tractorsysteem behandeld werden. Het spreekt vanzelf,
ke
156
dat men toen nog geen oordeel over de voor- en nadeelen van
beide systemen kon uitspreken op grond van op Java gedane proef-
nemingen.
De Heer J.F. W. vaN VroreN had tevoren de belanghebbenden
in de suikerindustrie reeds opgewekt tot het voortzetten vande
proeven met mechanische tractie, speciaal door middel van cater-
pillars, in zijn „Vragen van den dag en van de toekomst” (Archief
1913 blz. 1201). De resultaten met de caterpillars, waarmede kort
na deze opwekking proeven werden genomen op Sempalwadak, wer-
den door den Heer VAN VrLOTEN vastgelegd in eenige mededeelin-
gen: „De caterpillar” (Archief 1914 blz. 1009) en „Mechanische
grondbewerking” (Archief 1914 blz. 1807, Archief 1915 blz. 1825).
Verder publiceerde in Archief 1917 (blz. 57) de Heer C. PRIEBEE
„Eenige mededeelingen omtrent de mechanische grondbewerking,
toegepast op de gronden der S. O0. Soemberhardjo”’.
De resultaten, met mechanische grondbewerking verkregen tot
eind 1920, werden door een door het Suikersyndicaat benoemde
„Enquêtecommissie voor de machinale grondbewerking op Java”
samengevat in een rapport, hetwelk werd gepubliceerd in Archief
1920 blz. 2021. |
In dit rapport werd erop gewezen, dat het vervangen van dier-
lijke trekkracht door mechanische op lichte gronden zeer goed mo-
gelijk bleek, maar dat op gronden, die door hun zwaarte niet met
dierlijke trekkracht geploegd konden worden, met mechanische trek-
kracht, en speciaal met tractoren, ook geen behoorlijk resultaat be-
reikt werd. Vooral de nabewerkingen, die bij ploegen noodzakelijk
zijn, leverden op deze gronden onoverkomelijke bezwaren, terwijl
het gebruik van de directe tractie zeer afhankelijk bleek van weers-
omstandigheden.
Er waren duidelijk twee punten te onderscheiden, die tot op-
lossing gebracht moesten worden, nl. de vraag, of men indirecte
tractie (het kabelsysteem) dan wel directe tractie (tractor) zou ge-
bruiken, en de vraag, of men den grond plantklaar zou maken door
middel van geulen of door middel van ploegen.
In 1914 had Ir. VAN Dijk in overleg met de Directie van de
Koloniale Bank het vraagstuk der machinale grondbewerking op Java
in studie genomen. Om zich ter plaatse van de eischen op de hoogte
te stellen, werd door hem op Java en in Deli gewerkt. Als resultaat
van deze studie werden verschillende werktuigen geïmporteerd, waar-
mede in 1921 op Bandjaratma proeven door hem werden genomen.
157
Onder leiding van Ir. VAN Dik werden de verschillende punten
naast elkander onderzocht. Het verslag van deze proefnemingen is
vastgelegd door den Heer VAN Dijk in zijn rapport aan de Directie
van bovengenoemde Bank, welke Directie zoo vriendelijk was ons
dit verslag ter bestudeering af te staan.
In onderstaande verhandeling wordt eerst nagegaan het verband
tusschen planttijd en grondbewerking, dan de voor- en nadeelen,
verbonden aan ploegen en aan het Reynoso-systeem, in verband
met de bijzondere eischen van de rietcultuur; daarna wordt be-
sproken de combinatie van kabelstoomlocomobielen en geulploeg ;
vervolgens de eischen, die aan de tractoren gesteld moeten worden
en de door middel van deze tractoren verkregen ploegresultaten.
Verder worden de resultaten beschouwd van de proefnemingen op
Bandjaratma in 1921, waar vergeleken werden het ploegen en geu-
len, en wat het laatste betreft, het gebruik van den gecombineerden
tractor-geuler tegenover dat van het kabelsysteem en geuler.
Ten slotte worden de met mechanische grondbewerking ver-
kregen resultaten kort samengevat.
Het verband tusschen den planttijd en het vraagstuk der
mechanische grondbewerking.
Bij een studie over het ploegen bij de suikercultuur ziet men al
heel spoedig, dat een deel der bezwaren, die het ploegen op zwaren
grond aankleven, ontstaan, doordat er geen tijd is voor bepaalde
nabewerkingen; het is daarom van belang na te gaan, hoe het met
den planttijd voor de rietcultuur staat.
De planttijd van het riet volgt zoo spoedig mogelijk op den
oogsttijd van de padi en houdt daar elk jaar ten nauwste verband mee.
De hoofd-padi-oogst valt in de maanden April en Met; de voor-
naamste planttijd van het riet in de maanden Juni en Juli; verschui-
ving van de eerste heeft direct verlating van de tweede ten gevolge,
zooals uit de tabel op de volgende blz. kan blijken.
De voornaamste oogst- en plantmaanden zijn in deze tabel vet
gedrukt.
De gegevens betreffende den padi-oogst zijn voor de jaren 1916
tot 1920 overgenomen uit de publicatie van het Statistisch Bureau
No. 41), en voor 1921 uit de Korte Berichten van het Departement
1) Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. f
Mededeelingen van het Statistisch kantoor No. 4 (1921) blz. 23,
158
5
Geoogste padi en geplant riet per maand in duizendtallen
bouws op Java in de jaren 1916 tot 1921.
1916 1917 | 1918 | 1919 1920 1921
Maand | | | Ei
Padi | Riet [Padi | Riet {Padi ‚ Riet Padi ‚ Riet [Padi | Riet \Padi | Riet
Januari 53 Ah 53 69 69 67
Februari 66 82 124 71 65, 109
Maart 188 | 358 328 152, 132, 156
April “| 570) 2,9 972 3,2} 997 4,1} 425| 2,4} 493 2,1/102%| 5,3
Mei 1156) 19,9/1028! 24,6/1023) 27,2 1013) 12,5} 1272) 11,6/1239| 22,6
Juni 691/58,0| 613 68,8] 609) 66,1! 1184 40,2/1070 31,9! 674 46,6
Juli 435|66,5/| 299 54,9| 325/48,0| 533 59,1} 494 65,4| 316/59,9
Augustus | 1921 32,6 147) 33,7} 157| 22,6 218) 52,9 173) 55,1 41,8
September 7,8 4,5 2,0l _ \227} |253 12,1
October | 5,8 | Ah
November 1,3)
van Landbouw. De planttijden van het riet zijn verzameld uit de
gegevens, door de fabrieken aan het Proefstation verstrekt voor de
jaren 1916 tot 1920. Voor 1921 is gebruik gemaakt van de Syndi-
caatsstatistiek betreffende aanplant en oogst van suikerriet !).
Duidelijk blijkt uit de tabel, dat de planttijd van het riet in
de eerste plaats afhankelijk is van den padi-oogst. Maar hoewel in
1921 deze oogst veel vroeger was dan de beide vorige jaren, is toch
later afgeplant dan b. v. in 1916 en 1917, hetgeen toegeschreven
moet worden aan een tekort aan werkvolk.
In de jaren 1911 tot 1921 werden na 31 Juli de volgende
percentages van het totaal rietoppervlak nog geplant:
EE 1911 1912 1913 1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921
Jp 28,9 32,5 34,1 33,9 29,6 21,8 20,2 (14,5) 41,9 43,5 28,0
Bij het cijfer voor 1918 moet in aanmerking genomen worden,
dat in dat jaar de aanplant met —+ 15% was ingekrompen.
Gemiddeld wordt dus na 31 Juli nog + 30% geplant, en het
is een bekend feit, dat planten na dien datum een oogstderving geeft,
die grooter wordt naarmate men later plant. Daar de planttijd zoo
spoedig mogelijk volgt op den padi-oogst, zooals in de tabel te zien
is, kan men slechts op dit laatste stuk uitwinnen; het is dus deze
30%, die gemiddeld na 31 Juli geplant wordt, welke men zou
willen verminderen door middel van mechanische grondbewerking.
1) Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten in Ned.-Indië,
Gegevens betreffende aanplant en oogst van suikerriet.
1058)
Wij wenschen er hier ook even op te wijzen, dat, indien het ge-
lukt dit percentage belangrijk in te krimpen, als gevolg daarvan
veranderingen in de bibitvoorziening gebracht zullen moeten worden.
Men zal door dit vervroegen van den planttijd de topstek van de
later vermalen tuinen immers niet kunnen benutten; we noemen
deze zaak slechts om aan te geven, hoever het vraagstuk, dat wij
behandelen, ingrijpt in het bedrijf.
Indien het ploegen dus voordeel zal brengen, moet de volledige
bewerking van den grond in zeer korten tijd afloopen en daarbij
treden nu groote bezwaren op, die wij hier willen bespreken.
Wij gaan uit van een geploegden, zwaren tuin. De bij het ploe-
gen ontstane grondbalken en groote kluiten moeten verder bewerkt
worden door middel van den kajerploeg om de plantgeulen te trek-
ken. Deze balken en kluiten bleken nu juist bij de verdere bewer-
king groote moeilijkheden op te leveren, en welke verbeteringen men
ook aan de kajerploegen aanbracht, het bleek ten slotte wel, dat
men eerst moest trachten deze kluiten fijn te maken. Wanneer deze
maar eerst voldoend verbrokkeld waren, kon men mechanisch of
uit de hand wel kajeren. Maar voor het fijnmaken der kluiten is
onder de gegeven omstandigheden geen werktuig aanwezig en de
techniek kan dit ook niet leveren, wanneer vastgehouden moet wor-
den aan den eisch, die boven gesteld werd, dat deze verkruimeling
als het ware dadelijk na het ploegen geschieden moet. Immers de
zware Indische kleigronden, uit andesietisch gesteente ontstaan, zijn
zeer colloïdaal; ze bevatten in onuitgezuurden toestand veel water en
staan dit zeer langzaam af; de bovenbedoelde kluiten vallen eerst
dàn gemakkelijk uit elkaar, wanneer ze voldoend lang zijn uitgezuurd,
hetgeen geschiedt door den grond bloot te stellen aan de inwerking
van zon en lucht.
In de practijk is nu gebleken, dat van de kluiten, die aan de
oppervlakte van het ploegveld liggen, na eenige dagen slechts de
buitenkant uitgezuurd is en men moet wederom eenige dagen wach-
ten tot de kleinere kluiten, die na de eerste bewerking door middel
van een egge zijn ontstaan, verkruimeld kunnen worden. Het ploeg-
veld, dat er na een of twee keer eggen behoorlijk uitziet, blijkt bij
het kajeren alleen oppervlakkig te zijn verkruimeld. Onder het op-
pervlak zijn de kluiten nog even onhandelbaar als dadelijk na het
ploegen, zoodat de losse grond niet in behoorlijke goeloetans komt
te liggen. Men kan dan ook op zware kleigronden niet volstaan met
één keer ploegen en eggen. Het verkrijgen. van de goed verkruimelde
160
bouwkruin kost dus op de zware kleigronden veel tijd en die tijd
ontbreekt bij de suikercultuur, zooals in het voorgaande aange-
toond is.
Het resultaat der ernstige proefnemingen na 1914 om met trac-
toren op zware gronden te ploegen, is dus teleurstellend geweest,
grootendeels omdat de ervaring leerde, dat men niet met één be-
werking kon volstaan en dat men dus niet zooveel tijd won, als
men wenschte en verwacht had. Zoodoende kwam men weer tot het
systeem, waarbij met één bewerking een goede plantbodem ver-
kregen kan worden, het mechanisch geulen.
Ploegen tegenover Reynoso.
In het vorige hoofdstuk hebben wij gezien, hoe men als gevolg
van den eisch om vlug te werken, tot het geulen, dus tot het
Reynososysteem terugkeerde. Voordat wij verder gaan over de
mechanische bewerking, wenschen wij een vergelijking tusschen het
ploegen en Reynoseeren, ook in het algemeen te maken.
Een der eerste eischen voor de cultuur van het suikerriet is
een goede, diepe grondbewerking. Deze diepe grondbewerking wordt
verkregen, hetzij door het graven van plantgeulen (Reynososysteem),
hetzij door ploegen. De practijk heeft in het algemeen een voorkeur
voor het ploegen; zij zou zoo mogelijk veel meer willen ploegen;
dat het tot nu toe niet gebeurde, lag slechts aan de onmogelijkheid
om de zwaardere gronden even diep en even vlug te bewerken als
bij het Reynososysteem. Deze voorkeur voor het ploegen berust op
de veronderstelling, dat het riet zich beter zal ontwikkelen in een
geheel omgewerkte bouwkruin dan wanneer, zooals bij het geulen,
de grond slechts gedeeltelijk bewerkt wordt, terwijl bovendien in
de practijk bleek, dat in een ploegtuin de aanaardingen gemakke-
lijker en goedkooper geschiedden dan in een gegeulden tuin. Dat
men niet meer ploegde, vond zijn oorzaak daarin, dat het tot on-
geveer 1914 alleen mogelijk bleek om lichte gronden te ploegen,
daar het trekvee, de eenige tot op dat oogenblik gebruikte trek-
kracht, niet in staat was zware kleigronden tot een voldoende diepte
te bewerken. Toen echter de techniek zoover gevorderd was, dat
zij tractoren leverde, die de benoodigde kracht konden ontwikkelen,
werd ernstig geprobeerd hiermee ook de zware kleigronden te ploegen.
Is die voorliefde voor ploegen gemotiveerd; is het Reynoso-
systeem als grondbewerkingsmethode minder goed en geeft het min-
der goede resultaten ?
161
Het antwoord op deze vragen moet zijn, dat het Reynososysteem
op zwaren grond geheel voldoet aan de eischen, die men in de suiker-
cultuur stelt. Bij deze wijze van grondbewerking wordt de plantbodem
dadelijk na de eerste bewerking blootgesteld aan den invloed van
zon en lucht, terwijl een flinke hoeveelheid goed uitgezuurde grond
gedurende den groei geleidelijk ter beschikking van het riet komt.
We kunnen immers in het algemeen het uitzuringsproces be-
vorderen door goede drainage en door de oppervlakte van den
grond, die aan de lucht wordt blootgesteld, zoo groot mogelijk te
maken. De verhouding van de oppervlakten, die vóór en na het
geulen aan de lucht worden blootgesteld, laat zich als volgt globaal
berekenen. Nemen we bij een plantverband van 4 voet h.o.h. aan,
dat de goeloetan 28’, de geul 20’ breed is, dat de diepte van
de geul 1 voet bedraagt, dan verhouden de aan de' lucht blootge-
stelde oppervlakten zich ongeveer als 48: 96 =1 :2. Op de zwaarste
kleigronden ontstaat bij deze wijze van grondbewerking een voldoen-
de hoeveelheid uitgezuurde grond, zoodat zes weken na het geulen
geplant kan worden, onverschillig of dan de groote kluiten op de
goeloetans al of niet door en door zijn uitgezuurd. De goede uit-
zuring van deze kluiten wordt verkregen in den tijd, die verloopt
tusschen de diverse aanaardingen. Bedoelde kluiten, die zoo hinder-
lijk zijn in het ploegveld, bevinden zich nu op een plaats, die een
regelmatigen voortgang van de werkzaamheden niet belemmert; zoo-
doende is het geulen op zware gronden met betrekking tot de
verlangde tijdbesparing zeker te verkiezen boven ploegen.
Terwijl dus, bezien van het standpunt van snel afwerken, het
geulen zooveel voordeelen biedt boven het ploegen, moeten we nu
nog nagaan of er aanwijzingen zijn, dat uit een landbouwkundig
oogpunt het ploegen te verkiezen is boven geulen. Daarvoor volgt
hieronder een overzicht van de vakkenproeven, die over dit onder-
werp zijn genomen. In deze proeven werd natuurlijk steeds met
sapie’s geploegd, zoodat in hoofdzaak de proeven op lichte gronden
zijn genomen. Waar wij den aanleg zagen, werden eerst de ploeg-
vakken van de proef bewerkt, voordat er goten gegraven werden;
later werden dan de tusschenliggende onbewerkte vakken gereyno-
seerd. Soms werden alleen strooken afwisselend geploegd en ge-
reynoseerd; echter alleen die proeven zijn opgenomen, waarin een
voldoend aantal contrôlestrooken waren aangelegd. In het overzicht
der proeven hebben de afkortingen onder het hoofd „Publicatie”
de volgende beteekenis:
Nummer van
de proef
Oogst jaar
Fabriek
Tuin.
la
1b
1915
Kentjong.
Djeroek goeloeng |
D D
1914
Tangarang.
Demangan Wetan
Westweg
Demangan Wetan.
Oost |
Pesantren.
Ringinsarie Zd. |
Betet
Tjentang West
Djeroek Noord
Ngronggo Oost
Tegalan
Goedo.
Brangkal
Modjotengah
Borotengah
Djantie
Meritjan.
Kweden
Nambahan
Aantal
contrôlevakken
Gabroe
1915
Pesantren.
Kandat Zuid
D] D]
Tegalan
Poerwokerto
Kalen
Doko
Bandjaran
Tjentong West
DJ Dj
Ngronggo Zuid
D]
Soemberkareng.
Moeneng Kid. N.
Soemoermati Z.
1916
Goedo.
‚ Djaten
Kempleng
Pesantren.
Djeroek Zuid
Tjentong Oost
Bettet Noord
|
12 |
Aard van den grond
‚ roode kleigrond
| vrij lichte grond
‚met padasonderlaag
vrij zware grond
| zandgrond
‚lichte klei
D »
D zavel
zandgrond
zavelgrond
| zavelgrond
zavel
»
» met grint
zandgrond
D
D)
zavelgrond
lichte zavelgrond
D) »
Î » »
zavelgrond
vrij zware zavel
) ) »
) »
| lichte klei
» »
‚ kleiachtige zavel
» »
‚ zavelgrond
lichte klei
klei vermengd
met zand
‚ zavelgrond
lichte zavel
» _ klei
» _ zavel
Ld
Ploegen.
Rindert! Riet
|
I
241 B 1562:
| 247 B 1729
100 POJ 1407
100 POJ1179
471 B 1635
247 B 1605
100 POJ 1442
100 POJ 4118
100 POJ
Ui B
247 B
41 B
100 POJ
Mi B
1498
1396
1068
1398
100 POJ
247 B
1047:
865
100 POJ
100 POJ
1012
976
100 POJ
100 POJ!
100 POJ
1231
1300
1436
Ë 1068
100 POJ 191
247 B 12076
471 B \2162
247 B A3)
| 247 B 1237
947 B 1442
947 B Hug
947 B 1496
41 B 1475
100 POJ 1244)
100 POJ 1284
100 POJ1290
100 POJ1122
1109)
1103,
36
48
14
22
19
0/, id Skr.| m.
28 13,39! 143) 2,5
2,2} 12,85| 1441 4,0
2,6| 9,49 | 19111,2
4,9 | 10,58 | 229 9,3
1,3| 8,75| 4124) 21
24| 749| 93 41
12} 7,47! 1081 4,5
1,7 | 9,00| 128/ 3,8
30| 7,23| 86| 1,2
14 8,62| 127 4,7
1,8 | 11,50 | 143] 2,9
1,9! 10,05 | 129/ 3,4
1,6 | 10,23 | 132) 3,5
6.6| 9,89 | 141| 8,6
1,2| 9,94| 455) 1,4
1,0| 9,77 | 168) 1,8
1,8| 11,95 | 168] 2,1
1,4| 10,43 | 123] 1,6
18| 887| 145| 48
1,0| 8,26| 132) 3,7
1,7| 8,14| 147) 1,3
1,4 | 11,48 | 128) 1,6
14 | 10,54 | 117) 21
15| 9,02| 99) 2,4
14| 7,25| 109| 2,1
0,2! 8,63! 120| 1,3
1,7| 9,93| 106| 1,6
8,2, 9,03| 126) 45
|
0,9 | 10,09 | 106! 3,9
29| 9,53| 82 3,6
|
3,6 | 11,76 | 119) 3,7
49 12,09 \ 118] 51
Lt 11,62| 143) 1,7
1,7 | 14,15| 184) 9,6
1,3 | 10,65| 4153] 2,9
0/,
UI en pn DO En ee DO UO
GOT OE OO GO == TO
165
md EE EEEN REET eee ane eeen
Leger- | Aantal malen, dat het
Reynoso percen- |\productieverschil de mid-
tage bij | delbare fout bedraagt NE)
É 2 [ten voordeele| | ten voordeele Publicatie
ao © van ploegen van Reynoso
Riet | m. | % |Rend./Skr. m. | 0/0 EE AT 9 2/3 \0| 2/31 213
DS lm} mlm \m) m |m | m
98al 27 | 2,7 13,62| 134| 2,5| 1,8 rs
1050[ 27 | 2,5 13,14 | 138) 41| 2,9 rs H.V.A. pag. 31
9039 44 | 22: 9,15 187| 2,7| 1,4 rs Arch. blz. 515
_ 9209 45 | 2,0 10,70 | 238 13,81 5,8| 46 | 5 rs Arch. — blzsoti
1548| 38 | 2,5| 8,21 127 2,6 4,5) 87 | 64 s r [N.IL.L.M. blz. 169
1305| 59 | 4,5| 815| 106| 4,8) 4,4| 93 r Ss ) » 170
(bai 30 1231718142 5,024 SO | 47 s ï ) » 170
1462| 26 | 1,8) 9,71| 142} 3,0 1,2/ 23 1 1 s ) pe
1317) 47 | 3,6/ 7,177| 102 1,2 19) 84| 4 1 s ) » 172
1395) 18 | 13| 9,80) 137 2,6| 2,6 68| 6 E s ) » 172
1264\ 2% | 1,9 12,03| 152 3,3 2,2 8| 7 r s
1313| 28 | 2,1 | 9,60 126 3,3 2,6| 94 | 90 | s|r N.I.L.M. blz. 164
1249| 19 | 1,5 10,41 | 130) 41 31 | 78} 58 BS » » 165
TAI DA HLOAD 0-74 C4ALON D7| 5,2 p 47} 24 rs D) je 05
1587| 12 | 0,7| 9,85 196\ 1,1} 0,7 sier N.LL.M. blz. 168
1661} 18 | 1,1) 9,31 | 154 1,0/ 1,3| 30| 35 | s |r » pe 07
1408\ 28 | 2,011,38| 160 2,8 1,7 | 37 | 32 s ï D) » 166
1246 M-\ 1,7 14,09) 138) 2,7/ 2,0 82| A r s|N.I.L.M. blz. 137
1705) 2 | 1,2/| 9,49| 157 2,7 11 | 46 | 36 Û s D > 138
1663| 24 | 1,4|-8,41| 140| 2,7 1,91 32| 31 slr » je 130
1500) 21 | 1,4| 342) 126| 2,8) 2,2| 52| 22 1 s D) » 129
1088| 25 | 2,3 |1214| 132) 3,0 2,3/|30| O ï s D) » 180
TAO 4801456 MAAT PA27IK 4,3) 4,01 2410 1 s D) padt
1024 A4 211918) O4 1,5} 1,6 I s ) » 132
ATI 42 | 28 7,18) 106| 3,0| 2,81 21 | 4 sl D) » 183
1522 9 | 0,6 8,81| 134 1,0 0,71 39| O rs D) > 134
1449| 42 | 1,0 111,63| 134) 1,9) 14) 60 | 19 rs » >» 135
1449 30 | 2,1) 9,65) 140} 2,7 19 | 26| 45 rs ) » 136
405513 4241401418) 4,91° 1,6 r s |_N.I.L.M. blz. 140
929 18 | 1,9| 9,%| 85| 3,1| 3,6 sr ) >» 141
gtr 313,3: 41,71: 109 3,6/-3,3.| 0110 IES Doms No &4
940} 67 | 7,1 12,45 | 117) 7,5 6,4 Vch rs | » ) 8
1189) 22 | 1,9.12,531-149), 3,1 2,4. 20|- O rs \Ked. No. 106
1268| 28 | 2,2/12,38| 157| 3,4 2,2) 44 | 10 s | r D) » 107
1455) 51 | 3,9 11,27 | 164| 4,2| 2,6| 59 | 76 Ì s D) » 108
164
de proef
Nummer van
RN
en
42
43
46
|
|
el —
| 5 Ploegen
Oogstjaar S S| NEN
Fabriek KE K |
Tuin < 5 Aard van den grond/Rietsoort/ Riet) m.| 0%/g | Rend. | Skr./ m. | %g_
|
Tegalan 12 | lichte zavel 100 POJ 1332) 42 | 3,2 | 10,89 | 145 | 3,5 DA
‚ Kandat West | 12 ) ) 400 POJ 1311/76 | 5,8 | 9,53 | 125 | 6,4 | 5,1%
Silir Zuid 112 » _ klei 247 B 1622/48 | 3,0 | 10,17 [165 | 3,9 | 2,4%
‚ Kepandjen 12 ) D 247 B 1516 AA | 2,7 | 8,97 |136| 42 | 3,1
Tegalan 12 > __ zavel (247 B 1836/39 | 21 8,55 |157| 2,6 | 1,74
Kandat West 12 ) ) | 247 B |1566/82|5,2| 7,47 |447| 4,6 | 3,9 |
__Kebonhardjo.
Kebonhardjo | 30 | zware klei 47 B 12M41}18/ 1,5 | 8,92 |108| 9,2 | 8,5
1917
Goedo. |
Bandjaranjar ‚10 | zavelgrond 100 POJ1019, 29 | 2,8 | 12,07 [123 | 3,4 | 2,8
Tjingklak 20 D ‚100 POJ 1188 10,90 | 129
1918
Tjoekir. |
Genoekwatoe Z. | 36 | zandgrond (247 B 1183 39 | 3,3 | 10,06 119 | 2,9 | 2,4
Gending. |
Klaseman 10 | vrij zware klei | 247 B (1766/35 | 2,0 | 12,12 |214/ 4,9 | 2,34
1919
Soemberkareng
Moning Kid. Z. | 10 | lichte zandgrond | EK 28 1309/44 3,4 | 10,16 zi 41 | 3,18
|
|
Arch. = „Archief voor de Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië”.
N.LL.M. = Cultuurproeven der Ned. Ind. Landbouw Maatschappij.
H.V.A.= Proefveldverslagen der Handelsvereeniging „Amster-
dam”.
De afgekorte groepsnaam met een nummer beteekent, dat de
proef onder dat nummer opgenomen is in de gewone Roneo-publi-
catie der proeven van het Proefstation te Pasoeroean.
In de tabel zijn de hoogste suikerproductie's en de hoogste
legerpercentages in iedere proef cursief gedrukt.
De verschillen voor riet en suiker tusschen beide objecten zijn
in de middelbare fout van het verschil uitgedrukt. Uit de samenvat-
ting van alle proeven blijkt, dat het Reynoso-systeem een gering
voordeel biedt boven ploegen, in geen geval in het nadeel blijft.
Rangschikt men de resultaten volgens de grondsoorten, ook dan
165
Leger- | Aantal malen, dat het
Reynosd percen- \productieverschil de mid-
tage bij | delbare fout bedraagt. gn
7 5 ten voordeelel ten voordeele Publicatie
en le) van ploegen | van Reynoso
Riet | m. | % [Rend.Skr./ m. | % | 8 | S 319 93/0 |2/31 213
[Sl [mlmlm/m/m |m |m
| | | |
1353 | 21 | 1,6 11,16 |-454| 2,2| 1,5: 13 | 16 BANS Ked. No. 53
1287 | 54 | 42| 987| 127| 3,1 | 2,9 41 | 36 rs ) » 54
1756 | 47 | 2,7 10,14| 178) 4,5 2,51 4| 14 rs D} MDS
1504 | 37 | 2,5 9,79 | 147| 26| 18) 56| 7 | r | s » 56
1808 | 41 | 2,3| 8,52| 154| 2,6| 1,7 41 | 40 s |r ) adh MS
1651 106 | 6,4| 7,33| 121| 68| 5,6\ 64| 57 rs ) » _58
1153| 24 | 2,1| 8,59 | 99 9,9| 1,0 sr Remb. No. 22
1054 | 65 | 6,2 12,43 | 134| 7,5) 5,1 | Elke Djomb. No. 20
1352 | | 11,00 | 149 0 22 Bis D} » 4
|
1372 | 32 | 2,3 10,13 | 139| 2,4 4,7 | | rs | Djomb. No. 100
|
1633 | AA | 2,5 [11,98 | 198) 5,4| 2,7 | rs | Prob. No. 100
Prob. No. 36
1303 | 47 | 3,6/10,44| 136) 5,0} 3,7} O| O | rs
Gemiddeld 0/, gelegerd riet 41 | 22
riet | 1 |4| 4 47/40 | 6 | 5
suiker) 1 |5 [4 Mu 87
blijkt niet, dat op een bepaald type grond een voorkeur voor ploe-
gen bestaat. De gronden zijn in drie groepen verdeeld, waarbij zavel-
gronden en lichte klei als één groep werden beschouwd.
In de volgende tabel is aangegeven, hoeveel malen op de ver-
schillende grondtypen de uitslag der proeven was ten voordeele van
geulen, geen verschil opleverde of ten nadeele van het geulen uitviel.
Ten voordeele Gelk Ten unadeele
van geulen J van geulen
suiker | riet suiker | riet suiker riet
op zandgrond 3
op lichte klei 23 16
op zware klei 0 |
me GO HO
de
SL Se)
„a 1 1D
mmm eee en eee
166
Er blijkt echter een bepaald nadeel aan het ploegen verbonden
te zijn. In bovenstaande proeven is 35 maal het legerpercentage
opgenomen, 27 maal was het legerpercentage in de ploegvakken
grooter, 2 maal was het in beide objecten gelijk en slechts 6 maal
was er meer gelegerd riet in de gegeulde vakken. Vermoedelijk is
dit hoogere legerpercentage toe te schrijven aan een snelleren groei
in de jeugd, waardoor het riet meer legerneiging vertoont en niet,
zooals uit de samenvatting blijkt, aan een hooger rietproduct op de
ploegvakken.
Op dezen snellen jeugdgroei wijst ook de uitslag van de in 1905
door den Heer BrEKKINK f) gehouden enquête. Van de 35 fabrieken,
die zijn vragenlijst beantwoordden, deelden 27 mede, dat het riet
op ploegtuinen sneller groeide; 11 hiervan meenden, dat dit alleen
in het begin het geval was; 25 fabrieken vermeldden, dat het riet
op ploegtuinen sterker legerde, hetgeen dus door de vakkenproeven
bevestigd werd. Nu zullen de nieuwere rietsoorten minder last van
dit legeren hebben, maar dit neemt niet weg, dat er nu eenmaal
in dit opzicht een verschil tusschen ploegen en Reynoseeren bestaat
ten nadeele van ploegen.
Als nadeel van het ploegen wordt ten slotte nog genoemd, dat
ploegtuinen meer water vragen dan gereynoseerde. In bovenge-
noemde enquête werd 15 maal geantwoord, dat er op ploegtuinen
meer water gebruikt was, terwijl 20 maal ontkennend werd geant-
woord; men is het hierover dus in de practijk niet eens.
De tegenwerping, als zouden de proeven minder bewijskracht
hebben, omdat bij het ploegen niet altijd de gewenschte diepte be-
reikt wordt, lijkt ons onjuist; dit is een aan het ploegen inhaerente
moeilijkheid.
We mogen uit het bovenstaande wel besluiten, dat ploegen uit
een landbouwkundig oogpunt geen bijzonder voordeel biedt, en zelfs
door den langeren tijd, dien een geploegde tuin noodig heeft om
plantklaar te komen, op zwaren grond beslist bij het Reynososysteem
achterstaat.
Het kabelsysteem en de Heucke-geulploeg der Nederlandsche
Handel Maatschappij.
In 1905 werden de eerste proeven over grondbewerking met
mechanische tractie op Java genomen, en wel op de onderneming
1) G.J. B. BreKKINK, De beteekenis van den Europeeschen ploeg voor de rietcul-
tuur in theorie en practijk, Handelingen van het 7e Congres van het Alg. Syndicaat
van Suikerfabrikanten op Java, 1905, blz. 10.
167
Ketanggoengan West door de Nederlandsche Handel Maatschappij.
Waar ploegen door middel van het kabelsysteem in Europa sedert
jaren met succes werd toegepast, meende S. U. vaN MUSSCHENBROEK
dat dit systeem voor Indië ook toekomst had, indien men den
gewonen ploeg verving door een geulenploeg. De firma HEUCKE te
Hausheindorf (Saksen) leverde twee kabellocomobielen, zooals deze
door de firma sedert lang werden gebruikt, en construeerde op
aanwijzingen van VAN MUSSCHENBROEK een geulenploeg daarbij. De
60 PK loeomobielen waren zwaar, zooals dit nu eenmaal onvermij-
delijk schijnt te zijn bij stoommachines, die een dergelijke groote
kracht moeten leveren. Inclusief watertank wegen de locomobielen
16 ton, terwijl de lengte dan 8!/, meter bedraagt; de locomobielen
alleen meten bijna 6 meter. Ze zijn moeilijk verplaatsbaar, daar
ze op rails voortbewogen moeten worden, terwijl gewicht en lengte
ook hinderlijk zijn voor gemakkelijk manoeuvreeren met deze ge-
vaarten. Men heeft getracht om het transport te verlichten door
den kabel met trommel, die ‘terzijde van de machine is gemonteerd,
gedurende het transport te verwijderen, maar met het weder aan-
‚brengen ging zeer veel tijd verloren. De machines loopen op dub-
bele rails, de buitenste rails hebben een spoorbreedte van 1430 m.M.,
de binnenste van 740 m.M. De baan wordt bij verplaatsing der
machine verlegd door de railramen, elk vijf meter lang, geleidelijk
achter de machine weg te nemen en naar voren te brengen. Hoe-
wel het gewicht van zoo’n railraam niet zoo verbazend groot is,
aangezien rails gebruikt zijn van 12 K.G. per strekkenden meter,
had men in de practijk toch 25 koelies noodig voor het verplaatsen.
De machines hebben twee versnellingen; de op de locomobielen
gemonteerde kabel is ongeveer 450 M. lang en heeft een diameter
van 22 m.M.
Bij het ploegen worden twee locomobielen aan tegenoverliggende
zijden van het veld opgesteld, die om beurten den ploeg over het
veld trekken. Terwijl de eene machine den ploeg over het veld trekt,
rijdt de andere vooruit over een afstand, overeenkomende met de
geulbreedte, die bij den geulenploeg van VAN MUSSCHENBROEK 5 voet
bedraagt. De ploeg zelf bestaat uit een onderstel op drie wielen,
een vóór en twee achter, waarvan het voorste als stuurwiel wordt
gebruikt; tusschen de beide achterste wielen is de eigenlijke ploeg
opgehangen. Deze bestaat uit een kouter, dat dienst doet als pro-
fielschaar. Dit kouter vormt een geheel met de dubbele, wigvormige
ploegschaar, die den uit te graven grond in twee deelen snijdt. De
168
tusschen de profiel- en ploegschaar losgewerkte grond wordt nu
langs de beide risters omhooggevoerd, eenigszins gekeerd ‘en ten
slotte aan weerszijden op den ongeploegden grond gelegd, waardoor
links en rechts van den ploeg halve goeloetans worden gevormd.
De ploegdiepte bedraagt ongeveer 14 duim, de geulbreedte 2 voet
2 duim, zoodat de goeloetan bij het verband van 5’ h.o.h. 2 voet 8
duim wordt.
Aan het einde van het veld gekomen, wordt de ploeg door
middel van een ingewikkelde draaiingstechniek gekeerd. De wijze,
waarop deze draaiing tot stand komt, is een van de grootste tech-
nische bezwaren van den ploeg van VAN MussCHENBROEK. De benoo-
digde tijd hiervoor is te groot, terwijl er bovendien 8 koelies voor
noodig zijn. De ploeg en het werken ermee is uitvoerig beschreven
door J. F. A. C. vaN Morr, Archief 1905, Deel 13, blz. 606.
Zooals boven reeds gezegd is, wordt de grond als het ware in
twee groote balken uitgegraven. Deze grondbalken zijn ongeveer
een voet breed, 14 duim hoog, terwijl de lengte geheel afhankelijk
is-van den aard en den toestand van den grond. Is nl. de grond
niet te zwaar, en heeft hij een gunstigen vochtigheidsgraad, dan
breken de grondbalken gemakkelijk af door de wringing, die de
grond ondergaat, terwijl hij langs het rister oploopt. Wanneer de
grond zwaar, en vooral wanneer hij zeer vochtig is, kan het ge-
beuren, dat de balken zoo lang worden, dat ze boven de bestuur-
dersplaats uitsteken alvorens af te breken. Het spreekt vanzelf, dat
men dan niet alleen geen goede goeloetans krijgt, maar dat boven-
dien deze grondbalken zoo langzaam drogen, dat ze last veroorzaken
bij de verdere bewerkingen, daar deze groote kluiten zeer langzaam
uitzuren en hard blijven. Alleen als de grond niet te zwaar is en
vooral, indien de vochtigheidsgraad van den bodem voor ploegarbeid
optimaal is, worden de grondbalken bij het ploegen voldoend ver-
kruimeld en aan weerszijden van de geul neergelegd. Toch zagen
wij het vorige jaar op Kalimati, waar hetzelfde systeem van Ke-
tanggoengan West thans nog wordt gebruikt, dat zelfs bij een gun-
stigen bodemtoestand nog geen eerste rangs ploegwerk werd geleverd.
Dit komt, doordat er te veel grond ineens naar boven wordt ge-
bracht en doordat de vorm van het rister zoodanig is, dat de grond
onvoldoend gekeerd en te veel op den kant van de geul neer-
gelegd wordt, tengevolge waarvan de grond achter den ploeg weder
gedeeltelijk in de geul terugvalt. Maar als geheel was het ploeg-
werk bevredigend.
169
De Heer Screens f), die langen tijd met den ploeg werkte, kwam
tot de volgende conclusie'’s :
„De ploeg voldoet op zwaren grond, zoowel als op lichten grond,
„begroeid of onbegroeid, mits goed. droog.
„Hij voldoet op betrekkelijk zwaren grond, mits niet te vochtig
„(hier is de vochtigheid een factor van veel belang).
„Op lossen grond, vochtig of droog, voldoet hij steeds.
„Plantengroei bemoeilijkt het werk, naarmate de grond voch-
tiger is.”
We zien uit deze conclusie’s, waarin de cursiveeringen van ons
zijn, dat de vochtigheidsgraad een groote rol speelt. Voortdurend
wordt er in de aangehaalde publicatie op gewezen, dat het ploegre-
„sultaat in hoofdzaak afhankelijk is, niet van de zwaarte, maar van
den vochtigheidsgraad van den bodem. Is de grond te nat, dan stopt
de ploeg vaak, omdat het sturen bemoeilijkt wordt door het aankle-
ven van den grond aan het stuurwiel, of omdat de grond zich op-
hoopt tusschen de ijzeren balken van het frame. Dat de vochtigheids-
graad een der belangrijkste factoren is, die het resultaat beïnvloeden,
blijkt b.v. nog uit de mededeeling, dat als ’s morgens het veld nog
vochtig was van dauw, het ploegwerk lastig ging, terwijl na eenige
uren, als de oppervlakte geheel droog was, het werk ongestoord
verliep.
De bezwaren, die men dus bij dit kabelsysteem met geuler
ondervond, waren te splitsen in twee groepen, n.l. bezwaren, ver-
bonden aan de trekkracht en die, verbonden aan den ploeg. Wij
meenen, dat in de bezwaren, die de locomobielen opleverden, de
oorzaak is te zoeken, dat het systeem niet verder op Java werd
toegepast. Niet omdat ze niet solide zijn of onvoldoende kracht
ontwikkelen, maar omdat ze moeilijk verplaatsbaar zijn. De 8 1/3
meter lange en 16 ton zware zich op rails bewegende gevaarten
zijn lang niet op alle tuinen te brengen, zoodat ze slechts dáár
gebruikt kunnen worden, waar de-tuinen in groote complexen aan
goed berijdbare wegen liggen. Ten bewijze, dat aan de soliditeit
dezer locomobielen niets ontbreekt, vestigen wij de aandacht op
een in 1918 in Engeland gehouden enquête?) over het gebruik van
kabellocomobielen, waarbij bleek, dat er 540 dubbele stoomkabel-
ploegen in gebruik waren, waarvan 267 meer dan 40 jaar oud
1) W. W. Senrppers, Machinale grondbewerking op Java, Archief 1913, blz. 855.
2) F. S, Courtney, Les machines agricoles, Referaat in het „Bulletin Mensuel des
renseignements agricoles et des Maladies des plantes”, 1918, No. 1021, blz. 1177.
170
waren, 99 tusschen ‘de 30 en 40 jaar, 28 tusschen 10 en 20 jaar
en 133 minder dan 10 jaar. Uit het laatste cijfer blijkt boven-
dien, dat het systeem thans nog een ruime toepassing vindt, niet-
tegenstaande de benzinetractor zich zoo sterk op den voorgrond
geschoven heeft.
Aan de moeilijke verplaatsbaarheid is het ook toe te schrijven,
dat de hoeveelheid arbeid, die geleverd wordt, zoo gering was. In
1913 werkte de ploeg van 3 Mei tot 1 September, dus 120 dagen,
op Kalimati; in dit tijdsverloop werd geploegd 120 bw of gemiddeld
één bouw per dag. Was de ploeg echter eenmaal opgesteld en was
het complex groot genoeg, dan kon men ongeveer vier bouw per
dag geulen. |
Elk systeem van mechanische grondbewerking zal steeds dit -
bezwaar blijven houden, dat men groote complexen hebben moet
om oeconomisch te kunnen werken, en dit komt bij het kabelsysteem
nog meer op den voorgrond dan bij het gebruik van tractoren, die
zich vrij over het veld bewegen. Ook het onregelmatig beschikbaar
komen der gronden, veroorzaakt doordat de inlander een sawah-
complex onregelmatig afplant en daardoor onregelmatig oogst, zal
dus steeds meer bezwaren blijven opleveren dan men bij geulen door
handenarbeid ondervindt. Bij het gebruik van het kabelsysteem is het
bezwaar weer het grootst, doordat men het werk eerst beginnen
kan, als de padi over een voldoend groot complex is afgeoogst. |
De tweede groep der hiervoor aangegeven bezwaren, dus die,
verbonden aan het werktuig, dat de geulen trekt, zijn zeker be-
zwaren van de tweede orde, daar zij veroorzaakt zijn door technische
onvolmaaktheden, die verbeterd kunnen worden en die door den
Ingenieur VaN Duk bij de constructie van zijn geulploeg dan ook.
reeds in hoofdzaak zijn ondervangen. Hierover zal later uitvoerig
gesproken worden.
‘Het ploegen „met tractoren.
Van 1905 tot 1914 bleef het kabelsysteem het eenige, dat op
Java voor mechanische grondbewerking werd gebruikt. In 1914
werd op Sempalwadak de eerste benzinetractor in gebruik geno-
men, een 60 PK Holt caterpillar. Spoedig breidde het aantal in
gebruik genomen tractoren zich uit, maar alvorens de verkregen
resultaten te bespreken, willen we eerst nagaan, welke eischen aan
tractoren voor het ploegen, zooals we dat in de suikercultuur noodig
achten, gesteld moeten worden.
De benoodigde trekkracht voor lichten zandgrond in Europa be-
draagt 30 tot 50 KG. en voor klei 70 tot 100 K.G. per dM? Wij
mogen de trekkracht, die bij het ploegen van de Indische klei noodig
is, zeker op 100 K.G. per d.M?. stellen. Ir. VaN Dik rekende bij
de constructie vau zijn geulploeg zelfs op een weerstand van 140
K.G. per d.M?.
Uitgaande van den eisch, dat bij de suikercultuur de gronden
minstens een voet diep bewerkt moeten worden, willen we nu voor
een bepaald geval berekenen, hoeveel ploegarbeid er verricht moet
werden om een indruk te geven van de grootte der te overwinnen
weerstanden. Nemen wij b.v. een scharenploeg, die een ploegbreedte
beslaat van 1 meter en een ploegdiepte haalt van 30 c.M. De door-
snede van de ploegvoor bedraagt dan, uitgedrukt in d.M?., 10 X 3 =
30 d.M?. Per d.M?2 hebben we een trekkracht noodig van 100 K.G.,
dus voor een dergelijke ploegvoor 30 X 100 = 5000 K.G. De meeste
tractoren zijn zoodanig geconstrueerd, dat zij een snelheid bij het
ploegen hebben van ongeveer 1 meter per seconde. Bij deze snel-
heid moet er een arbeid verricht worden van 3000 K.G. M. per sec,
of, daar 1 P.K. gelijk is aan 75 K.G.M. per sec., van 40 P.K.. Dit aan-
tal PK. is dus noodig voor den ploegarbeid, waarbij dus nog komt
het aantal P.K. voor eigen voortbeweging. Dit bedraagt vaak de helft
van het totaal aantal P.K. bij kleinere machines; de 75 Holt daaren-
tegen vraagt hiervoor slechts 25 P.K..
Wij zien hieruit, dat bij zoo’n betrekkelijk geringe ploegbreedte
toch minstens, bij de vereischte diepte, een tractor noodig is van 60
a 7oP.K. Wij willen hier een voorbeeld uit de practijk laten volgen.
PrreBee heeft de resultaten, met een 75 Holt op Soemberhardjo ver-
kregen, gepubliceerd in het Archief 1917, blz. 57. De snelheid van
dezen tractor bedroeg 21/) mijl (4 K.M.) per uur of 1,1 meter per
seconde. De breedte der ploegvoor bedroeg 1,35 meter, de ploegdiepte
0,15 meter. Met een dynamometer werd de trekkracht opgenomen ;
deze bedroeg tusschen de 2000 en 3000 K.G., bij het gebruik van
een 8-schijvenploeg. Uit deze gegevens kunnen we globaal den weer-
stand per d.M?2 berekenen; we vinden dan, dat hij varieerde tus-
schen 90 en 135 K.G., en er was dus minimaal 30 en maximaal 4%
P.K. voor den ploegarbeid noodig.
De te verrichten ploegarbeid wordt dus bepaald door de dicht-
heid van den grond, door de diepte en de breedte van de ploegvoor
en door de snelheid, waarmede de tractor zich voortbeweegt. Aan
den weerstand van den grond is niets te veranderen; de diepte
_
van de ploegvoor voor de rietcultuur is te stellen op 30 ec. M.pde
motor is gebouwd om bij een bepaalde snelheid zijn arbeid te ver-
richten, zoodat wij, werkende met een bepaalden motor op een ge-
geven grond, alleen de breedte van de ploegvoor kunnen veranderen.
Men had dus op Soemberhardjo met de 75 Holt de gewenschte
diepte kunnen halen van 30 e.M., indien men zich met een veel
geringere ploegbreedte had tevredengesteld.
Door RINGELMAN!), directeur van het Station d’essais de ma-
chines, werden in 1918 eonclusie's gepubliceerd van een door hem
ingesteld onderzoek over de prestaties van diverse tractoren, welk
onderzoek liep over de jaren 1915 tot 1917 en betrekking had op
63 tractoren. Naar zijn oordeel moet een tractor voor landbouw-
doeleinden geen grooter gewicht hebben dan 2800 tot 3000 K.G.;
dergelijke machines veroorloven een gemiddelde trekkracht van 600
tot 700 K.G. bij een snelheid van 0,85 M. tot 1,10 M. per sec.
Moet men diep ploegwerk verrichten, dat een grootere kracht ver-
eischt, dan blijkt het in de practijk niet voordeelig om zwaardere
tractoren te gebruiken, maar dan moet men gebruik maken van ka-
belmachines. Merkwaardig is, dat hij bij deze lichte tractoren het
gebruik van een rupsband geheel afkeurt, omdat ze meer brand-
stof gebruiken, om hun moeilijke bestuurbaarheid en vooral om
hun grootere slijtage.
Wil men echter toch met tractoren weerstanden overwinnen,
grooter dan 700 K.G., zooals hier in de suikercultuur bij het ploegen
het geval is, zoo heeft men andere tractoren noodig dan die met 20
a 30 P.K., door RINGELMAN bedoeld. Bouwt men tractoren met
zwaardere motoren, dan wordt het gewicht ook belangrijk grooter.
Bouwt men die op wielen, dan is de druk per c.M?2. van het draagvlak
op den meestal weeken bodem te groot, zoodat de machine in den
grond zakt. De druk per c. M?2 moet dus geringer gemaakt worden
door het steunvlak te vergrooten en zoodoende is men dan aange-
wezen op het caterpillar-systeem, zooals dit het eerst door de Holt
Mg. Co. is gebruikt.
Volgens Ir. VAN Dik is de belasting van den kettingband, bij
de machines op Java in gebruik, te gering, nl. 0,4 K.G. per c.M?2.,
hetgeen een der factoren zou zijn van het vele slippen van deze
tractoren op niet voldoend droge sawah. Hij rekende daarom bij zijn
1) _M. RINGELMAN, Essays d'appareils de culture méchanique à Noisy-le-Grand,
Prance; Feuilles d'informations du Ministère de l'Agriculture, XXII, No. 39 et 4l,
1917, referaat in Bulletin mensuel des renseignements agricoles et des maladies des
plantes, 1918, No. &1, blz. 100.
mt
175
motorgeulmachine op een druk van 0,6 K.G. per c.M?. Het slippen
wordt echter niet alleen beheerscht door den druk per c.M?, maar
ook door den vorm van het oppervlak van den tractorband. Slechts
wanneer de tractor niet slipt, kan de weerstand van tractor en ploeg
te zamen overwonnen worden. Het blijkt wel, dat nòch in theorie,
nòch in practijk een vorm van het steunvlak gevonden is, die in
alle gevallen het slippen voorkomt. K. vAN DER Veer |) behandelt
dit punt uitvoerig in zijn nog niet afgesloten verhandeling over den
tractor. Hij noemt dit het hart van het tractorvraagstuk, „een hart,
dat weleens zoo onvermurwbaar hard kon blijken, dat een alge-
“meene toepassing van den tractor er een strandingsklip in vond”.
Tot staving van zijn meening haalt hij aan den schrijver Poncin,
die van „le terrible problème de ladhérence” spreekt.
Hoe dan ook de vorm en de breedte van den rupsband bij een
bepaalden tractor moeten zijn, kan men niet aangeven. Ir. VAN Dijk
meent, dat de druk per c.M?. van de thans gebruikte tractors te ge-
ring is. De Holt Mg. Co. daarentegen is van plan den nieuw uit te
zenden tractors nog breeder tracs te geven dan tot dusver door
hen gebruikt. Beiden zoeken verder de oplossing in een bevredi-
gender vorm van de rupsbandplaten.
Uit het bovenstaande volgt dus, dat men wel tractoren kan
bouwen, die voldoende kracht ontwikkelen om den gewenschten
ploegarbeid te verrichten, die niettegenstaande hun zwaarte niet in
den bodem wegzinken, maar dat de moeilijkheid blijkt te zitten in
het verkrijgen van een voldoende grondhechting, zonder welke de
motor zijn kracht niet kan benutten. Of m.a.w: kan de tractor
aan den trekhaak de voor een bepaald geval vereischte trekkracht
leveren, heeft de motor daarboven nog voldoende kracht voor eigen
voortbeweging, dan beheerscht het al of niet slippen van den trac-
tor de vraag, of de ploegarbeid verricht kan worden. Het is de
steeds wisselende toestand van den bodem, die de oplossing hier-
van zoo bemoeilijkt. 4
Vatten we nu de gegevens samen, zooals die te vinden zijn in
diverse publicaties in het Archief en de gegevens, verzameld door
den Buitendienst van het Proefstation over het mechanisch ploe-
gen, dan blijkt, dat de bezwaren tegen de tractoren inderdaad terug
te brengen zijn tot die van het slippen. Men meende eerst, dat het
gebruik van zeer zware tractoren, tot 125 P.K. toe, het bezwaar zou
overwinnen, maar dit bleek spoedig onjuist. Thans voldoen zoowel
IJ) K. v. d. Veer, De tractor, Teijsmannia, deel 31, 1920, blz. 389 met vervolgen.
174
op zware als op lichte gronden tractoren van +60 P.K. het best.
Welk merk het meest is aan te bevelen, is niet te zeggen. We willen
in verband hiermede aanhalen uit een overzicht, getiteld „Avantage
éeonomique du labour mécanique” in het Bulletin mensuel des
renseignements agricoles et des maladies des plantes, 1921, No. 424,
blz. 506, dat alleen in Amerika thans reeds 170 diverse tractoren wor-
den gemaakt door 116 firma’s, en de schrijver voegt hieraan toe:
„het aantal merken neemt steeds toe. In ieder geval staat het vast,
dat de, zij het ook slechts gedeeltelijk volmaakte tractor nog niet is
uitgevonden en het is niet waarschijnlijk, dat hij het ooit zal worden”.
Het lijkt ons hier wel de plaats om de importeurs van nieuwe
tractoren erop te wijzen, dat men bij de groote concurrentie op dit
gebied op moet passen, geen slecht voorbereide demonstraties te
geven. De meeste demonstraties, die wij bijwoonden, mislukten om-
dat de bestuurder van den tractor met ploeg in den regel een uit-
stekend chauffeur was, maar van ploegen niet het minste verstand
had. Als voorbeeld willen we aanhalen het verslag van een derge-
lijke demonstratie in Koedoes. De groepsadviseur berichtte hierover
in April 1921:
„Over de ploegdemonstraties kan ik weder kort zijn; het was
wederom hetzelfde liedje, men ging weer ontevreden huiswaarts. De
tractor presteerde absoluut geen werk; zoo langzamerhand liepen alle
Administrateurs en andere toeschouwers weg, zoodat de bestuurder
met zijn tractor en ploeg alleen op het veld achterbleef. 's Middags
schijnen de ondernemers van de tractordemonstratie er weer heen
geweest te zijn en ’s avonds waren ze weder in Koedoes. Toen was
volgens hen het ploegen schitterend geslaagd, tot 11 duim diep
geploegd. Maar dit gezegde heb ik door niemand anders hooren
bevestigen”.
We willen nu nader het verkregen ploegwerk bezien in de ge-
vallen, waarin met den tractor op zwaren grond gewerkt werd. De
daar verkregen resultaten worden het best getypeerd door enkele
aanhalingen uit rapporten van de groepsadviseurs, uitgebracht in
den loop van 1921. Zoo meldde de groepsadviseur van Modjokerto
in Januari 1921:
„Wat de trekkracht aangaat, men is het er hier over eens, dat
de Best tracklayer van 60 P.K. de meest geschikte is. Het ploegen
met den schijvenploeg gaat ook vrij goed, indien op de stelling gelet
wordt. Wat echter nog lang niet bevredigend is opgelost, is de be-
werking na het ploegen. Is de grond van niet al te lichte structuur,
175
dan zijn de kluiten na indrogen zoo geweldig hard, dat het vrijwel
onmogelijk is om te kajeren, zoowel machinaal als uit de hand”.
En in Mei 1921:
„Op voldoend vochtigen en lichteren grond werd inderdaad 10
duim diepte verkregen. Was de grond echter iets droger, dan wer-
den de ploeglichamen. er uitgelicht en was 6 tot 7 duim diepte reeds
schitterend; verder blijft het groote bezwaar bestaan, dat de scha-
renploeg geweldige grondbalken maakt, die met geen mogelijkheid
goed zijn te verkruimelen. Het dwars er overheen ploegen met den
scharenploeg geeft al heel weinig. Hierdoor wordt het uit de hand
kajeren vrijwel ondoenlijk, men kan er namelijk geen volk in krijgen.
Het beploegde veld moet als het ware weer geheel gegraven wor-
den, zoodat de bewerking duurder wordt en men in het geheel geen
tijd gewonnen heeft. Op Sentanenlor zullen wij nu probeeren, of
door het onder water zetten na het ploegen de kluiten gemakkelijk
genoeg uit elkander zullen vallen om het uit de hand kajeren mo-
gelijk te maken. Uit het bovenstaande blijkt wel, dat het verkregen
succes met den scharenploeg zeer matig is. In de eerste plaats moet
dit geweten worden aan het droog zijn van het veld en in de twee-
de plaats aan het te zwak geconstrueerd zijn van den ploeg voor
de eischen, die we er hier in Modjokerto aan stellen. De geploegde
grondsoort was een jongdiluviale, vrij zware klei. Hoewel ook niet
bevredigend. was het werk, geleverd door den schijvenploeg, toch
iets beter te noemen”.
Op 13 Augustus 1922 werd op de sf. Ngelom op zware mer-
gelklei een ploegdemonstratie gehouden met diverse soorten trac-
toren, ploegen en kajerploegen, waarover de groepsadviseur van
Pasoeroean het volgende schreef.
„De demonstratie heeft duidelijk getoond, dat op de zwaarste
gronden met gewoon ploegwerk niets gewonnen is, hoe goed het
werk op zichzelf ook zij. Alleen door herhaaldelijk met tusschen-
poozen te ploegen, verkreeg de grond den voor kajerwerk en voor
de rietcultuur geschikten toestand. De uiting van een der aanwezige
Administrateurs karakteriseert treffend den toestand van den bij
deze demonstratie geploegden grond: „Wie zal nu:deze grond we-
der in orde maken?’ Afwerken van den tuin door graafvolk zal
beslist veel moeilijkheden opleveren, gezien de groote’ kluiten en
ploegbalken, die onregelmatig over den tuin verspreid liggen ”
Men ziet steeds dezelfile opeenvolging van moeilijkheden op
zwaren grond, Is de grond te nat, dan doet de tractor zijn werk
176
niet: is de grond te droog, dan gaat de ploeg er niet of te ondiep
in en wanneer de grond een zoodanigen graad van vochtigheid
heeft, dat de tractor niet slipt, dat de ploeg tot de vereischte diepte
den grond omlegt, dan zijn de balken en kluiten zóó groot, dat men
in ieder geval den grond moet eggen alvorens de kajerans te kun-
nen trekken. We zullen straks zien, dat met de Mac LAREN-schij-
venegge wel resultaten bereikt kunnen worden, maar alleen ten
koste van tijd. Bij het kajeren behoeven we niet stil te staan. Als de
grond goed diep geploegd en verkruimeld is, kunnen, zooals we bij
de bespreking der proeven op Bandjaratma zullen zien, zeer zeker
goede kajerans getrokken worden, al zullen deze, daar de tractor
op den reeds omgeploegden grond wat lastiger te besturen is, niet
zoo gemakkelijk evenwijdig te krijgen zijn als bij het kabelsysteem.
Op de lichte gronden hoort men uit den aard der zaak alle bo-
vengenoemde bezwaren niet of slechts in geringe mate. De resultaten
met tractor en ploeg zijn evenals in Amerika en Europa op lichte
gronden goed te noemen. Vooral het gebruik van den schijvenploeg
geeft op daarvoor geschikte gronden bijzonder mooi werk, zooals we dit
b.v. zagen op de sf. Peterongan met een 60 PK. Holt in combinatie
met een Holt-schijvenploeg. Gemakkelijk werd op dezen zandgrond
een diepte gehaald van 12 duim bij een ploegbreedte van ongeveer
1 meter. Het kajeren van dergelijke lichte gronden levert ook geen bij-
zondere bezwaren op. We zagen b.v. op de sf. Djombang met een eenigs-
zins gewijzigden TrEDEMAN-kajerploeg zeer behoorlijke resultaten.
We laten hieronder twee tabellen volgen, die een indruk geven
van wat op enkele ondernemingen in de laatste jaren met mecha-
nisch ploegen gepraesteerd is.
Op de lichte gronden van de sf. Pesantren waren, zooals de
eerste tabel aangeeft, de kosten per bouw zeer laag, zoodat een
belangrijk oppervlak loonend geploegd kon worden.
Tractor Aantal bws geploegd Kosten per bouw
Oogstjaar [Aantal REE AAR KOE, POESEEEER TT NEE
E PK Type tegallan sawah tegallan | sawah
1916/17 125 | Holt 174 eK
1917/18 75 | Best 5 er :
dj ekke (oe He EE 117 „17,67 | f£ 21,61
125 Holt Í {
191 8/19 75 Best 140 173 ve; 1 4010
1919/20 15 | Best 216 „19,05
1920/21 15 jest 202 \ 938 ADA 15 Ae
60 Best {
Vid
De kostprijzen zijn inclusief alle onkosten, zooals brandstof, olie, vet,
bediening, transport, schade enz, doch exclusief afschrijvingen.
Door de onderneming Sempalwadak, waar gedeeltelijk lichte en
gedeeltelijk zware gronden mechanisch geploegd worden, werden de
volgende gegevens verstrekt.
Aantal == Ì ao
Holt 5 | Totaal Sed E
Ee ploegdagen xj \per werkdag| Kosten
Practor En aantal | Geka- |
Oogstjaar. ‚ij |Ploegtype van 10 uren| per
ee Aantal Ei 7 ; \bwsge-| jerd.
uucler. PS excl Se ak incl. bouw
PK ploegd
stopdagen stopuren
1918 60 (5 schijven 41 36 O8 OST
Tds )Á A0) 125 J.0 Sn
Le en ) 6% (At 123 el C_F 35.02
120 [6 à 8 |
scharen k5 27 166 a,
1949 | 60 5 schijven 57 20 | 37 1,8
der VD G1 49 78 1,8 We HE
De ‚If 53,15
120 6 à 8 |
d scharen 74 A5) 148 DAS
1920 15 jo schijven) 66 5, 62 7, |
{9 hk ve 8
120 6 à 8 | je ED U Ir 44,05
scharen| 62 45 139 EL |
15 \kajerploeg, _ ? Î O2 d
1921 60 4 schijven) 15 15 17 We)
19 kh à 6 |
scharen| 114% 96 224,5 93 f 56,85
120 (6 scharen, 104% Ss 180,5 2,2 |
60 |kajerploeg, 69 61 193,0 3,1
Ook deze kostprijzen zijn exclusief afschrijvingen. De dagcapa-
citeit is ook hier nog gering; in 1921 werd met geen der tractoren
meer dan ruim 2 bouw per dag geploegd. De kosten per bouw zijn
op Sempalwadak belangrijk hooger dan op Pesantren hetgeen voor
een belangrijk deel veroorzaakt wordt door het verschil in grond-
typen.
Naast de systemen, waarbij ploeg en tractor door middel van
kettingen onderling verbonden zijn, nam men in 1921 ook geslaagde
proeven met een aggregaat, waarin tractor en ploeg door een ver-
ticaal beweegbare stang of dissel gekoppeld zijn (zie fig. 1).
Deze proeven werden genomen op de sf. Pradjekan met den
PoenL-ploeg, een drieschaar motorploeg met 4 cylinders en 40 PK.,
178
geimporteerd door het Ingenieursbureau VAN Dijk. De groepsadviseur
van Sitoebondo schreef ons hierover het volgende op 10 Juli 1921.
„Vrijdag bezocht ik een demonstratie op de s.f. Pradjekan met
den Pornr-drie-schaarmotorploeg. Zij had plaats op een stuk tegal-
langrond op Soemberwringin aan den weg naar Soekosari. De grond
van het te ploegen veld was van uitstekende kwaliteit: licht en
droog. Ter beoordeeling van de bruikbaarheid van een ploegma-
chine was het ploegen van zulk een grond natuurlijk niet voldoende.
De voor rietcultuur in aanmerking komende gronden zijn meestal
van geheel andere hoedanigheid en structuur.
Fig. 1. „Poreur” Drieschaar-Motorploeg.
Ken nadeel van de tot nu toe op Java gebruikte mechanische
ploegen is soms het volgende. De met behulp van een min of meer
langen ketting of stang aan den tractor bevestigde ploeg heeft dik-
wijls de eigenschap, bij het ontmoeten van een hindernis in den,
grond ter zijde of naar boven uit te wijken. Daardoor wordt dan
steeds een stuk grond onbewerkt achtergelaten en het gebeurt niet
zelden, dat tusschen de voren lange strepen van onbewerkten grond
overblijven. Bijzonder vaak kan men dit zien, wanneer de ploeg
een galangan in schuine richting moet snijden, of wanneer de ploeg
een bocht maken moet of om de hoeken getrokken wordt. Daarom
moet men dan ook vele velden twee of meer keeren ploegen om
die geheel gelijkmatig om te werken.
179
Dit bezwaar komt bij den Pornr-ploeg niet voor. Tengevolge
van de vaste, gedwongen leiding door het loopen van drie wielen,
(een groot wiel van den motor en twee wielen van den ploeg) in
de voor, was een afwijking der ploegscharen van de rechte richting
niet mogelijk. Bij éénmaal ploegen was het veld geheel gelijkmatig
omgewerkt en de voren waren overal gelijk breed en het geploegde
veld maakte op het oog een goeden indruk.
Andere voordeelen van den Poenr-ploeg tegenover den aan-
hangploeg blijken de volgende te zijn:
L. De ploeg kan gemakkelijk achterwaarts uit de voor geschoven
worden, omdat hij door een vasten dissel met den motor verbonden
is; dit is van bijzondere waarde. wanneer men op een te sterke hin-
dernis stuit of kans heeft vast te blijven zitten; dit kan bij geen
enkelen aanhangploeg zoo volkomen bereikt worden;
2. door achteruitgaan met den opgehaalden ploeg is het ver-
der mogelijk, zonder moeite in de hoeken der tuinen te komen en
kleinere stukjes grond van onregelmatigen vorm te bereiken en te
ploegen, die men anders met den Javaanschen ploeg en sapis of
met de patjol zou moeten omwerken, wat een zeer groot voordeel is.
Het ophalen van den ploeg geschiedt door een aan den motor ge-
koppelde hefinrichting: |
3. de grijpers steken door gaten in de velgen van de groote
transportwielen van den tractor naar buiten en zijn door een enkele
beweging verstelbaar, zoodat zij zich aan de verschillende grond-
typen kunnen aanpassen. Wil men op vaste wegen rijden, dan kun-
nen ze zelfs geheel worden ingetrokken.”
Op 16 Juli 1921 meldde deze groepsadviseur:
„Woensdag, 13 Juli, werd de motorploeg op twee sawahstukken
op de sf. Tangarang gedemonstreerd. Er werden twee tuintjes ge-
ploegd, een van 200 R. en een van ongeveer 150 R. De grond van
deze sawahs was een middelzware bergklei, die nogal gemakkelijk
kruimelde:; het vochtgehalte was niet hoog, het gehalte aan klei 1s
„jets beneden de 50%; gronden van deze structuur komen in de
groep vrij veel voor en worden hier als zwaar beschouwd; aan-
merkelijk zwaardere gronden zijn hier vrij zeldzaam. Vergeleken
met Sidhoardjo-klei is deze grond nog licht te noemen.
De ploeg bewerkte dezen grond in ieder opzicht schitterend.
Het veld werd absoluut gelijkmatig op een gemiddelde diepte van
12 duim omgeploegd; het keeren van de kluiten was zoo volledig
als met den besten handploeg mogelijk is. Hoewel nog vrij veel
180
rijststroo op het veld stond, kwamen er toch geen moeilijkheden
voor door: verstopping van het ploegmechanisme; ook hier voldoet
deze ploeg veel beter dan de lichte aanhangploegen.
Deze één keer geploegde sawahs van het beschreven grondtype
waren zoodanig omgewerkt, dat met één nawerking met de schijven-
egge, na uitzuring de grond volkomen geschikt was om te kajeren.
De bestuurbaarheid van den Porur- ploeg is zeer goed. Wanneer
de ploeg eenmaal een rechte voor gemaakt heeft, is het sturen om
zoo te zeggen overbodig, de ploeg houdt zich met het groote voor-
wiel van den motor, dat in de voor loopt, zelf in de rechte richting;
de ploeger kan zelfs van den ploeg afstappen en daarnaast op het
veld wandelen. Dit richting houden lijkt mij een zeer groot voor-
deel, omdat men met inlandsch personeel werken moet. De caterpillar-
tractorploegen zijn moeilijk te besturen, men moet er zeer op letten,
dat de tractor steeds precies op den rand van de laatste voor loopt
om eenigszins de juiste richting voor den aanhangenden ploeg te
verkrijgen”.
Tot zoover het bericht uit Sitoebondo.
Op 6 Augustus 1921 werd met dezen ploeg nog een demonstratie
gegeven op de sf. Sempalwadak. De ploeg deed hier ook goed werk,
maar duidelijk kwam toch uit, dat voor zwaardere gronden deze
ploeg niet geschikt is; de behaalde ploegdiepte was slechts 9 duim,
terwijl de ploeg ook op nattere stukken slipte. Voor de lichtere
gronden heeft de Pornr- ploeg zeker een toekomst, in verband met
de boven beschreven voordeelen.
Proeven met mechanische grondbewerking op
Bandjaratma in 1921,
In samenwerking met de Directie van de Koloniale Bank wer-
den in 1921 door Ir. VAN Dik op Bandjaratma verscheidene proeven
genomen met een aantal uit Europa uitgezonden werktuigen.
De proefnemingen waren te verdeelen in ploeg- en geulproeven.
Het ploegen met kabeltractie.
Het ploegen geschiedde door middel van kabeltractie, waarvoor
waren aangeschaft:
twee motor-kabelwagens, met als bijbehoorende werktuigen :
een drie-scharige balansploeg
een vier-schijven (antijbalansploeg
een schijven-egge
een kajerploeg.
181
Al deze machines werden geleverd door de firma Mac LAREN
te Leeds, die hare gebruikelijke modellen in overleg met den Heer
VAN Dik ombouwde, zoodat de machines aan de speciale eischen
voor de zware gronden op Java konden voldoen.
Fig. 2. MeLareN’s > Tons Motorkabelwagen, van achteren gezien.
In de eerste plaats werd de 3-tons kabelwagen, die in den in
fig. 2 afgebeelden vorm thans voor landbouwdoeleinden in Europa
geleverd wordt, omgebouwd tot een 6 tons-wagen met een benzine-
motor van 60 PK. (zie fig. 3 en 4), een kracht, die ruim voldoende
bleek voor het vereischte werk. In het verslag van de proefnemingen
op Bandjaratma, dat de Heer VAN Dijk aan de Directie van de
Koloniale Bank uitbracht, geeft hij enkele veranderingen aan, die
hem bij het bouwen van een volgenden kabelmotorwagen gewenscht
voorkwamen. Dit zijn trouwens ondergeschikte wijzigingen, zooals
het gebruiken van een motortype, dat plotselinge weerstanden beter
kan overwinnen, het aanbrengen van een aanloopmagneet, wielver-
breeding enz, veranderingen dus, die niet den principieelen bouw
van de kabelwagens betreffen.
Wij waren in de gelegenheid, deze motorkabelwagens te zien
182
werken op 16 en 17 Juni 1921 en kregen den indruk, dat „deze:
wijze van tractie volkomen aan de in het suikerbedrijf gestelde
eischen beantwoordt. De proefnemingen met deze machines geschied-
den in een tuin, ongeveer 10 paal van de fabriek gelegen. De weg
daarheen is een gewone kampongweg, smal, onverhard en met zeer
slechte bruggen. Op eigen kracht zijn de wagens zonder bijzondere
voorzorgen half Mei naar den tuin gebracht, waarmede bewezen is,
dat deze kabelmotoren overal te brengen zijn, waar de tractoren, die
thans in gebruik zijn, kunnen komen, hetgeen een grooten vooruit-
gang beteekent in het kabelsysteem, vergeleken bij het op Kalimati
gebruikte.
De kabel is 450 yard lang en achter de machine gemonteerd,
zooals fig. 2 en 3 aangeven: hij wordt onder den wagen doorgevoerd,
waardoor het aangrijpingspunt van de trekkracht zoo laag ligt, dat
ze |
KE
Fig. 3. MeLareN's 6 Tons Motorkabelwagen, van achteren gezien.
183
van omtrekken bij het ploegen geen sprake is: alleen wanneer de
grond wat nat is, werkt de wagen zich er een weinig in en bij
grooten ploegweerstand wordt hij eenigszins op zijde getrokken. Dit
laatste voorkwam men door enkele dwarsliggers in schuine richting
tegen de wielen te plaatsen, terwijl in een nieuwe uitvoering de
Heer VAN Dik de wielen wil verbreeden en bovendien zóó inrich-
ten, dat door middel van zijdelings ingeschoven balken de wielen
gedurende het werk een grooter steunvlak verkrijgen, waardoor in-
zakken voorkomen wordt.
Aan beide zijden van het veld wordt, evenals bij de Kalimati-
locomobielen, één machine opgesteld. De beide machines werken
„afwisselend, zoodat wanneer de eene machine trekt, de andere stil-
staat, nadat zij zich over een afstand, gelijk aan de ploegbreedte,
heeft verplaatst. De motor is zoodanig geconstrueerd, dat wanneer
de ploeg aan de tegenovergestelde zijde van het veld aankomt, de
stilstaande motor automatisch door den afloopenden kabel in werking
wordt gesteld. De ploeg beweegt zich over het veld met een snel-
heid, die men kan doen varieeren tusschen 0,45 M. tot 1,75 M.
Fig. 4, MceLareN’s 6 Tons Motorkabelwagen. Zijaanzicht links,
18%
per sec. welke snelheidsveranderingen niet worden verkregen door
omschakelen, maar door het vervangen van de kamwielen. In fig. 4
ziet men zulke kamwielen opgesteld vóór op de machine.
Het gebruik van een gangwisselkast met de daaraan verbonden
gewichtsvermeerdering werd hierdoor vermeden, terwijl er veel meer
souplesse verkregen is bij het verhoogen of verlagen van de snel-
heid. Dit verwisselen van de kamwielen gaat uiterst snel en brengt
geen merkbare stagnatie in het werk.
Bij ploegen door middel van het kabelsysteem kan men zich
beter rekenschap geven van de moeilijkheden, die zich voordoen
bij het ploegen en bij de trekkracht afzonderlijk dan bij de combi-
natie van tractor en ploeg. De kabelmotoren bleken voldoende
kracht te bezitten om op dezen zeer zwaren, vochtigen kleigrond
den drie-scharen- of vier-schijvenploeg rustig te trekken, waardoor
de aandacht bijna uitsluitend op den aard van het ploegwerk ge-
vestigd bleef.
Het bleek, dat werken met den scharenploeg groote moeilijkhe-
den opleverde. Het zou bijzonder toe te juichen zijn, indien Ir. VAN
Disk ertoe kon overgaan het verslag van zijn proefnemingen te pu-
blieeeren, waarin systematisch de ondervonden bezwaren behandeld
worden en de wijze, waarop deze werden ondervangen. Hier zal
niet in bijzonderheden getreden worden, maar wij vermelden slechts,
dat het zich vastwerken van den ploeg in te natten grond het
grootste bezwaar bleek, welk gebrek volgens den Heer VAN Dik
niet volkomen zal kunnen worden opgeheven. Nog willen we ver-
melden, dat het bijzonder opviel welk een lange tijd werd ver-
eischt om de scharen in deze zware, fijne klei slijpblank te maken,
een voorwaarde, die absoluut noodig bleek om regelmatig en diep
ploegwerk te verkrijgen. Toen de scharen voldoend gepolijst waren,
bleef de grond ook minder hieraan kleven, zoodat minder tijd ver-
loren ging aan het einde van iederen trek met het schoonmaken
van den ploeg.
Bij den schijvenploeg deed zich in het begin dezelfde moeilijk-
heid voor, die men elders op Java ondervond, nl. dat de zware
klei tusschen de schijven spoedig opstoppingen veroorzaakte. Echter
werd na eenigen tijd van proefnemingen gevonden, dat dit opstop-
pen slechts afhankelijk was van den stand der schrapers, zoodat het
opstoppen geheel achterwege bleef, toen men deze bijna vlak tegen
de schijven had aangelegd. Het werk als ploegwerk beschouwd, was
echter van nog mindere kwaliteit dan dat bij het ploegen met den
185
scharenploeg verkregen. De grondbalken waren dikwijls zoo groot, dat
de bestuurder moeite had om op zijn plaats te blijven zitten, zoo
hoog staken de ploegbalken boven hem uit.
Met den schijvenploeg kan men niet zoo diep komen als met den
scharenploeg, daar het technisch moeilijk blijkt te zijn om schijven
van voldoende sterkte te construeeren, die dieper dan 10 duim
ploegen.
Nadat het veld geploegd is, hetzij met scharen, hetzij met schij-
ven, moet het, alvorens men kan kajeren, met de egge bewerkt
worden.
De egge bestond uit 2 maal 9 schijven van 24 duim middellijn,
die op een wagen gemonteerd waren. Alvorens te kunnen eggen,
moet het veld den juisten graad van vochtigheid bereikt hebben.
Is de grond nog te nat, dan kleven de kluiten te veel; zijn ze
te sterk uitgedroogd, dan worden ze in dezen kleigrond te hard om
zelfs met de zware schijven-egge verkruimeld te kunnen worden.
Door den Heer VAN Dik wordt opgegeven, dat indien er geen regen
valt, acht dagen na het ploegen geëgd kan worden. Met de egge
werd ook geprobeerd het veld vóór te bewerken tot een diepte van
= 7 duim, waardoor de ondergrond gemakkelijker uitdroogde, ten-
gevolge waarvan beter ploegwerk werd verkregen. Bovendien bleek
door deze voorbewerking het onkruid goed vernietigd te worden.
Na het eggen werd gekajerd. De kajerploeg, die hiervoor gebruikt
werd, heeft twee ploeglichamen, waarvan de wijdte van de vleugels
verstelbaar is. Een dergelijke kajerploeg wordt reeds gebruikt bij
de suikercultuur in Britsch-Indië. De kajerans worden alleen goed,
indien de grond goed geploegd en goed verkruimeld is; is dit niet
het geval, dan worden ze te ondiep en stort de opgehaalde grond
achter den ploeg weder terug.
Het fraaiste aan den kajerploeg is wel de wijze, waarop de
draaiing aan het einde van het veld wordt verkregen. Nadat de
ploeg, door een handel naast het stuur, uit den grond is gelicht,
wordt de machine door het aantrekken van den kabel, die haar terug-
trekken moet, gewend, waarbij ze, door het vastzetten van het eene
wiel, hierom als middelpunt draait. Is de machine 180 graden ge-
draaid, dan kunnen zonder verder rangeeren de volgende kajerans
getrokken worden. De voor de draaiing benoodigde tijd is zeer gering.
Deze draaiingstechniek is daarom zoo belangrijk, omdat ze later
werd toegepast bij de proeven van machinaal geulen door middel
van kabeltractie. Op deze wijze werden de moeilijkheden overwonnen,
156
die men op Kalimati hierbij ondervond, waar, zooals we reeds
mededeelden, acht koelies noodig waren om de draaiing van den
ploeg tot stand te brengen.
Deze ploeg-proefnemingen samenvattende, kan men dus het vol-
gende concludeeren :
le. De kabelmotorwagens beantwoorden als trekkracht volko-
men aan het doel.
2e. Het ploegen van natte, zware klei is zeer goed mogelijk,
maar het verkregen werk is uit een landbouwkundig oogpunt niet
fraai; dit komt vooral omdat de scharenploeg niet goed te gebruiken
is en men daarom met den schijvenploeg moet werken, die feitelijk
niet voor zulke zware gronden geschikt is: men behaalt met den
schijvenploeg minder diepte en de zware klei wordt bij het ploegen
niet verkruimeld.
Je. Men moet minstens een week wachten alvorens men het
geploegde veld kan eggen, welke tijd langer wordt, naarmate de
weersomstandigheden minder gunstig zijn.
Ae. Indien de grond goed geëgd en geploegd is, kan men met
den kajerploeg zeer goed kajerans trekken.
5e. Bij het gebruik van de beschreven ploegen op zware klei
verdient het aanbeveling om den grond met de schijvenegge vóór te
bewerken, waardoor de ondergrond gemakkelijker opdroogt ; daar-
door kan men beter ploegwerk verrichten en het onkruid beter ver-
nietigen.
6. Vóór het planten moet men minstens 3 tot 4 machinale
bewerkingen op hetzelfde veld uitvoeren, zoodat men met twee ka-
belwagens niet veel bouws kan bewerken.
Machinaal geulen met tractor.
Na jarenlange studies over het vraagstuk van het machinaal
geulen, ontwierp Ir. VAN Dijk een vier voets geulmachine, die naast
de hierboven genoemde machines van Mac LAREN in 1921 op Ban-
djaratma geprobeerd werd. Bij den „VaN Duk’s motorgeulploeg” zijn
tractor en ploeg als een geheel gebouwd (fig. 5).
De ploeg was uitgevoerd als balansploeg, om het keeren aan
het einde van het veld te voorkomen. De totale machine woog
ruim 12 ton en was ongeveer 15 meter lang. De 4 cylinder motor
had 100 P.K., welke den ploeg met een snelheid, varieerende tus-
schen 32 en Sl meter per minuut, kon trekken.
We zullen ons ook hier weder ervan onthouden, de proefne-
187
mingen op den voet te volgen en slechts in hoofdtrekken den gang
van zaken mededeelen.
De oorspronkelijke ploeg bestond uit drie schrijven als voor-
snijders, die de bovenlaag doorsnijden, welke door de dubbele voor-
eulploeg.
lo)
o
Motor
S
ke)
\
AN Dr
xr
/
Fig. 5.
188
schaar tot een diepte van enkele duimen links en rechts op zijde
worden geschoven, terwijl het eigenlijke dubbele ploeglichaam met
de daaraan verbonden profielschaar de geul tot 12 duim diepte uit-
graaft, welke grond dus twee halve goeloetans vormt. Al spoedig
bleek, dat de uit te graven ploegbalken veel te groot waren. In
samenwerking met den Heer Van Horsr PELLEKAAN, Administrateur
van Bandjaratma, werd de ploeg nu geheel gewijzigd. De voorschaar
werd zoo diep gesteld, dat zij, in plaats van slechts enkele duimen
grond op zijde te schuiven, geulen maakte van 15 ec. M. diep, dus
van ongeveer de helft van de gewenschte geuldiepte; in verband
daarmede moest nu de achterschaar zoo gewijzigd worden, dat de
hiermede uit te graven grond langs het rister hoog genoeg opgevoerd
werd, om boven op de eerste snede gedeponeerd te kunnen worden.
Daar men bij de uitzending natuurlijk niet op deze principieele
wijziging had gerekend, moest deze ombouw geheel provisorisch
geschieden. Wij konden ons ervan overtuigen dat het resultaat,
niettegenstaande deze voorloopige uitvoering, bijna volkomen aan
de verwachting voldeed. Wel werd door de grond, die door de
achterschaar uitgegraven werd, de reeds door de voorschaar op de
goeloetan geworpen grond gedeeltelijk op zijde geschoven en boven-
dien stortte een gedeelte van den grond achter den ploeg in de
geul terug, maar, wanneer de ploeg door Ir. VAN Dik volgens dit
nieuwe principe geheel wordt opgebouwd, zullen zeker deze fouten
grootendeels kunnen worden opgeheven. Indien echter dit terug-
vallen van den grond niet geheel te verhelpen is, zou dit nog geen
overwegend bezwaar zijn tegen het systeem; het in orde maken
der goeloetans is zeer goed met handenarbeid uit te voeren; de
kluiten zijn niet meer te groot en de kosten van dit werk zouden,
naar schatting van eenige bij de proefneming aanwezige administra-
teurs, niet meer dan 1/3 à 1/9 cent per geul behoeven te bedragen.
Dergelijke afgewerkte geulen deden niet onder voor de met de hand
gegraven geulen.
Wel is het een bezwaar, dat, evenals bij den scharenploeg, de
grond gedeeltelijk blijft kleven, zoodat de scharen door middel van
water nat gehouden moeten worden.
De motorgeulploeg kon echter slechts gebruikt worden, indien
de bovengrond voldoend uitgedroogd was om de zware machine
te kunnen dragen, een bezwaar, dat zelfs bij een wat lichtere uit-
voering toch niet op te heffen zal zijn. Bovendien maakt de lengte
van de machine, dat deze weinig mobiel is en dus lang niet op alle
189
tuinen gebracht kan worden. Daarom zal ook hier de kabeltractie de
oplossing moeten brengen.
Machinaal geulen met kabeltractie.
Reeds in Holland had men het plan opgevat om een combinatie
tot stand te brengen tusschen den eigenlijken geulploeg en de kabel-
tractie. Door omstandigheden bleef de in Holland bestelde wagen,
waarop de geulploeg gemonteerd moest worden, uit, zoodat de Heer
VAN Dijk genoodzaakt was den wagen van den kajerploeg hiervoor te
gebruiken.
Het was te verwachten, dat na hetgeen gepresteerd was door
de kabelmotorwagens bij het ploegwerk en door den geulploeg in
combinatie met den tractor, de nieuwe samenstelling kabelmotor-
wagen en geulploeg een uitstekende combinatie zou geven. De
groepsadviseur van Pasoeroean woonde deze laatste proefnemingen
bij ; uit zijn verslag nemen wij het volgende over:
„De demonstratie had plaats in Tuin Bandjaratma Oost, vlak
achter de fabriek. De grond vormt een overgang van wat minder
zwaren tot zeer zwaren kleigrond. De ondergrond is zwaar en klef.
Er zullen slechts. weinig rietgronden zijn, die nog moeilijker te be-
werken zijn. De sawah was twee maanden geleden geoogst. De felle
droogte (slechts 2 regenbuien van 6 en van 18 m.M. waren er in
dien tijd gevallen) had tot 7 duim diepe scheuren doen ontstaan,
terwijl de ondergrond toch nog vrij vochtig en klef was.
Op grond van het werk van deze ploeginstallatie op Tuin
Bandjaratma (zie fig. 6) kan men van een volkomen succes voor
den uitvinder spreken. In een tijdruimte van 2 tot 3 minuten
trok de ploeg op dezen moeilijken grond een schitterend afgewerkte
Reynoso-geul van 200 M. lengte, die er precies als een met de hand
gegraven geul uitzag. In f/, tot 3/, minuut stond de ploeg gekeerd
en was opnieuw ploegklaar voor het trekken van een nieuwe geul.
(De cijfers zijn gemiddelden uit eigen tijdopnamen). Het ploegwerk
werd zeer bemoeilijkt, doordat de bovengrond 6 tot 8 duim diep
was uitgedroogd. Dat tengevolge van het doorbreken van deze
harde bovenlaag stukken van den gebarsten grond achter het aan-
aard-lichaam in de geul terugvielen, acht ik geen groot bezwaar.
Ook bedroeg de teruggevallen grond niet meer dan 10 tot 15, van
den op de goeloetan gedeponeerden. Volgens een mondelinge mede-
deeling werd bij een volgende demonstratie iets later, toen een
buitje den bovengrond wat zachter had gemaakt, het geulwerk
zonder terugvallen van den grond afgeleverd.
190
In verband met het moeilijk bewerken van den harden boven-
grond heeft men door de Mac Laren schijven-egge den tuin laten
voorbewerken. Het effect werd toen schitterend; de op deze manier
in kleine kluitjes gebroken, losse bovenlaag biedt voor het ploeg-
werk veel minder weerstand.
BREE penn TE
Fig. 6. Tuin Bandjaratma, met Van Dik’s:Helios Reynosoploeg bewerkt.
Het bleek op Bandjaratma in een anderen natten, zwaren tuin,
dat de grond bij een dergelijke voorbewerking sneller uitdroogt,
Proefnemingen in het volgende jaar moeten aantoonen, in hoeverre
het twee keer installeeren der locomobielen voor voorbewerker en
geulenploeg oeconomisch is. Men kan echter ook zonder voorbe-
werking de natste of droogste tuinen direct met den geulploeg be-
werken. Of de voorbewerking andere voordeelen oplevert, moet uit
proeven blijken”.
En hiermede is ook naar onze meening het vraagstuk van de
mechanische grondbewerking op zware klei in hoofdzaak tot een
oplossing gebracht. De practijk zal zeker nog vele verbeteringen in
den ploeg aanbrengen, misschien ook wel in het kabelsysteem als
geheel, maar de bruikbaarheid van de combinatie „geulploeg en
kabelmotoren”’ is door deze voorloopige proefnemingen op Bandjar-
atma aangetoond.
191
In deze campagne zullen verschillende ondernemingen dezen
kabelgeulploeg probeeren, zoodat we aan het einde van dit jaar
een beter oordeel over de oeconomische waarde zullen hebben. Dan
zal b.v. uitgemaakt kunnen worden of het al of niet loonend is,
den grond met een schijvenegge voor te bewerken. De Heer
VaN Dik stelt zich voor, dit laatste te doen door extra-aanschaffing
van lichtere kabelwagens van 3 ton en 32 P.K., hetgeen dus een
belangrijk hoogere kapitaalsuitgave beteekent. Waarschijnlijk zul-
len deze lichtere wagens op de lichte gronden met succes ook voor
het geulen gebruikt kunnen worden.
Voor zoover we nu kunnen oordeelen, is echter de toepassing van
het kabelsysteem alleen oeconomisch, indien het op groote complexen
wordt gebruikt. Of men in de toekomst kleine complexen zwaren
grond machinaal zal kunnen bewerken, is dus nog een open vraag.
Andere machines.
Een korte aanduiding moge hier nog volgen van andere ma-
chines in verband met de mechanische grondbewerking op Java.
In 1916 werd op de sf. Goedo door Tu. Garrors van de N. V.
O. DUNKERBECK en Co. o.a. een gotengraafmachine (Buckey Ditching
machine) gedemonstreerd, die echter geen verdere toepassing vond f).
Het principe dezer machine is hetzelfde als van een baggermolen.
Voor goten graven in lichten grond werkt de machine uitstekend,
doch niet goedkoop. Voor het maken van plantgeulen werkt zij te
langzaam.
Door W. pe Voce werd in 1919 op de sf. Perning een door
hem ontworpen geulploeg in werking gebracht, die echter niet vol-
deed; deze ploeg werkte min of meer als een sneeuwploeg en keer-
de dus de uitgegraven grondbalken niet.
Een aantal tractoren met vast aangebouwden ploeg van het type
van den Srock-motorploeg zijn in 1921 geïmporteerd op de Oer Tronc
Ham-fabrieken; zij hebben even weinig voldaan als vroeger de STOCK-
motorploeg op Rewoeloe (Archief 1914, blz. 1691, en 1915, blz. 695).
Een groot aantal wieltractoren en andere kleine tractoren zijn
geimporteerd, gedemonstreerd en hier en daar in gebruik genomen;
de Forpson-tractor is daarvan wel het meest bekende type. Bij de
suikerrietcultuur is hun aanwending echter beperkt tot slechts
enkele zeer lichte grondtypen.
bj W. C. Drieknorr, Demonstraties machinale grondbewerking, Archief 1916,
blz. 1383.
192
De GEVEKE-Geulengraver heeft op bevroren kleigrond in Hol-
land mooi werk geleverd. De grond wordt bij dit systeem uitge-
boord, en het is zeer de vraag, of de meeste Java-kleitypen niet te
klef zullen blijken voor zulk een bewerking. Weldra zal dit door
proeven op Java worden uitgemaakt.
Landbouw-fraismachines (Archief 1922, blz. 20) zijn op Java
nog niet geprobeerd ; er zullen hier slechts weinig gronden te vin-
den zijn, die voor zulk een bewerking geschikt zijn.
Proeven met een nieuw HEUCKE-garnituur als dat van de Ne-
derl. Handel Mij. hebben in 1921 op de sf. Sindanglaoet niet voldaan.
Met de geulmachine van W.J. Tromp (patent beschreven in
Archief 1921 blz. 509) zijn voor rekening van eenige suikerconcerns
proeven genomen in Holland, doch met slecht resultaat.
De Firma JonN FowrLeER AND Co. te Leeds zendt dit jaar een
paar stellen kabelmotoren uit met gewone ploegen en geulploegen,
waarmede op eenige fabrieken proeven genomen zullen worden.
(Archief 1922, blz. 8). Deze firma zal werken in dezelfde richting
als door Ir. VAN Dik is ingeslagen.
Resumé.
De beslissing, of men een grondsoort voor de rietcultuur zal
ploegen dan wel door middel van het Reynososysteem plantklaar
zal maken, werd tot nu toe geheel beheerscht door de zwaarte van
den grond. Technisch is het zeer goed uitvoerbaar zware gronden
te ploegen en verder met behulp van egge en: kajerploeg plantklaar
te maken, maar slechts ten koste van te veel arbeid, tijd en geld.
Alvorens men den grond namelijk na het ploegen door eggen kan
verkruimelen, moet hij goed uitgezuurd zijn, waarvoor tijd noodig
is. Na het eggen moet dan nog gekajerd worden, voordat de plant-
bodem aan de inwerking van zon en lucht is blootgesteld.
Bij toepassing van het Reynososysteem brengt men den plant-
bodem juist dadelijk in de gelegenheid om uit te zuren, terwijl de
niet uitgezuurde grond zich op de goeloetans bevindt en gedurende
een lange periode, terwijl men hem nog niet behoeft te gebruiken,
gelegenheid heeft om over te gaan in de gewenschte kruimelstruc-
tuur; deze grond wordt geleidelijk voor de aanaardingen gebruikt.
De lichtere gronden drogen zeer gemakkelijk uit, zoodat hier
de verkruimeling snel plaats vindt. Dit is dan ook de hoofdreden,
dat men dit grondtype steeds met succes heeft kunnen ploegen.
Daar men de machinale grondbewerking juist wil invoeren om
193
den planttijd te kunnen vervroegen, kan het machinaal ploegen op
zware gronden nooit een bevredigende oplossing geven. Uit een
landbouwkundig oogpunt blijkt het niet noodzakelijk om te ploegen,
zooals blijkt uit een 46-tal vakkenproeven. Bij samenvatting bleek
het ploegen niet voordeeliger dan het Reynososysteem te zijn.
De eerste poging om de zware gronden machinaal te bewerken,
geschiedde door middel van kabel-stoomloeomobielen en geulploeg.
Dat dit systeem niet verder werd toegepast, moet uitsluitend toege-
schreven worden aan de grootte en de zwaarte der locomobielen,
die zich op rails voortbewogen, zoodat men die slechts op weinig
plaatsen gebruiken kon. |
Toen in de laatste jaren in Europa een groot succes bereikt
werd met het ploegen door middel van tractoren, heeft men getracht
deze trekkracht ook op onze zware kleigronden toe te passen. Men
meende nl, dat slechts het ontbreken van voldoende trekkracht het
ploegen van den kleigrond tegenhield.
De tractoren blijken wel voldoende kracht te bezitten, maar ze
zijn slechts te gebruiken, indien de vochtigheidsgraad van den grond
zoodanig is, dat zij niet slippen. Het vraagstuk van het slippen
blijkt het tractorvraagstuk te beheerschen, en dit cardinale punt is
nog niet opgelost. Velen twijfelen zelfs, of dit ooit opgelost zal
worden.
Op de lichte zandgronden, die zooveel sneller hun vocht ver-
liezen, doet zich dit slipbezwaar in veel mindere mate gelden ; bo-
__vendien laten deze gronden zich gemakkelijker verkruimelên, waar-
door de geheele bewerking minder tijd kost, zoodat men hier met
succes de dierlijke tractie door mechanische vervangen heeft.
Op grond van het slippen van de tractoren eenerzijds, en de
vele arbeid en tijd, benoodigd voor de bewerking volgens het ploeg-
systeem anderzijds, heeft-men opnieuw kabeltractie in verband met
machinaal graven van Reynoso-geulen geprobeerd. In plaats van de
zware kabelstoomlocomobielen werden nu lichtere kabelmotorwagens
gebruikt, en in plaats van den geulploeg, die den grond in één snit
uitgraaft, een geuler, waarbij de uitgegraven grond in twee tempo’s
op de goeloetan wordt gelegd. De proeven op Bandjaratma onder
leiding van Ir. VAN Dik hebben aangetoond, dat met deze combi-
natie het vraagstuk van mechanische grondbewerking op zware
gronden in principe is opgelost.
PASOEROEAN, April 1922,
Erol dae
B 9 loop Hol:
Ö iik tn fe OE tf KR #
gert Be 1 t- NÀ VK UL
ik | rf Ne (arb ld TEAN a
/ REF LA, Add, cf
. 3 &
Id es
h é 2 5
i hei Zan: eeft Tr
Re ln py fr Nef N K itt
d 5 \ tar \
EN t
Jt 5 hd hits it â f,
2] Ï qe é 8.
re f
et 5 he . pe ie
af, t ur ML /
tt fat aal oval
tE. i
Es Pe LE 2e bt
; Abt ad ' 6 ot
; Ì k T HT roti
É det Ess de
zien
HON OEE Tele Lyre MIE AT
Aiken er tier Rn Jk ek:
N : t pit k pi } ET Hot ie ahl nf nALDd
n ij he Al bi Uil bedr 8) rest ara IE)
Kika d gern ELKE { ie kE He é
aratau fn do DE jd tk ast oil if!
ij rif AAT. hit zis
REL GE MESEN hale
Aut ii AAA bet! ie hd 4e Ek.
i
« '
Ì et } 3 Î br d E
Ô ü
inl Ei j iN
T ri Dd
Ld d Ê { n
' ik {U
Ì Ll ‘ R
. ER
| aars Ì uit HA be „ik uri IE
À RUNE Eis u IFOR È Á EPI calf Mt J '
ni : É br
. _ d $ i
- * 7
Ne
IJ ®
av A
Kade hae
BC! Ha Hi
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-indië
BEE
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA:
SUIKERINDUSTRIE.
EE]
m
JAARGANG 1922, No. 5.
SUIKERVORMING EN RIJPING
BIJ HET SUIKERRIET
DOOR
Dried KUYPER.
N. Vv. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA,
pun
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEESTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
nnn nnn
SUIKERVORMING EN RIJPING BIJ HET SUIKERRIET 2:
door 5
Dr KUNPER,
Onderdirecteur van de Cultuurafdeeling te Pasoeroean.
In de volgende bladzijden zullen een aantal punten besproken
worden, die betrekking hebben op de in den titel aangegeven onder-
werpen; onder suikervorming zullen dit in hoofdzaak eenige alge-
meene physiologische beschouwingen zijn, die direct samenhangen
met de practijk der rietcultuur; onder rijping zullen hoofdzakelijk
de methoden voor rijpheidsbepalingen besproken worden en de con-
clusie’s, die uit deze bepalingen getrokken kunnen worden omtrent
den invloed van uitwendige omstandigheden op de rijping.
De stof is op de volgende wijze onderverdeeld:
A 1 De vorming van organische stof bij het riet.
Inleiding, invloed van den habitus van het riet, invloed van
gelestrepenziekte, plantverband, opbinden van riet, algemeene
beschouwingen over het rendement en het tijdstip van oogsten.
B Rijpheidsbepalingen.
IT De monsterneming.
II Het onderzoek der monsters, bemonstering van rietgewicht of
sap, bespreking der driedeelingsmethode.
IV Bewerking der vooranalyseresultaten: het verloop van het sui-
kergehalte van het sap in verschillende jaren bij verschillende
soorten en op verschillende ondernemingen.
V De verschillen in suikergehalte tusschen onder-, midden- en bo-
vengedeelte; vergelijking van soorten en ondernemingen in dit
opzicht.
VI Het gedrag van WS, RQ en Brix in de drie deelen van den
stengel onder invloed van de klimatologische omstandigheden.
VIT Glucosegetal en glucosefactor.
VIII Bepaling van het soortelijk gewicht van riet.
C Samenvatting.
196
HOOFDSTUK 1.
A. De vorming van organische stof bij het riet.
De vaste stof, die een riettuin ons bij het oogsten levert, is
verreweg in hoofdzaak te beschouwen als het resultaat van het
assimilatieproces, met andere woorden: zij bestaat grootendeels uit
organische stof, die door de plant zelf opgebouwd is.
De hoeveelheid anorganische stof is zeer gering; volgens analysen,
die men vindt in elk handboek over rietsuikerfabricage, bedraagt voor
Java gemiddeld het gehalte van het sap aan anorganische stof + 0,3%
en » D} » de rietplant aan » > de 0,6%.
Meer dan 99% van het rietgewicht bestaat dus uit organische
stof en water; de vaste stof in deze massa is geheel door de plant
opgebouwd uit koolzuur en water met behulp van het bladgroen
onder medewerking van het licht als energiebron.
Van deze vier factoren wenschen wij na te gaan, in hoe groote
mate ieder in het practisch bedrijf een rol speelt; in hoeverre wij
bij het planten met ieder rekening hebben te houden. Koolzuur is
steeds in dezelfde hoeveelheid in de lucht aanwezig; practisch
treedt koolzuur nooit als minimumfactor op. Wij behoeven dezen
factor dus niet verder te beschouwen. Water treedt ook in de
functie var leverancier van waterstof en zuurstof bij de assimilatie
wel zeker nooit als minimumfactor op; deze hoeveelheid is zoo-
veel kleiner dan die, welke de plant voor hare verdamping noodig
heeft, dat de plant reeds lang lijdt aan watergebrek, voordat er
speciaal voor de koolhydraatvorming te weinig water is.
Zoo blijven er nog twee factoren voor het assimilatieproces ter
bespreking over: bladgroen en licht; bladgroen als de stof, die
niet gemist kan worden om de binding te doen plaats hebben van
CO3 + H,O; licht als de eenige energiebron. Om een zoo groot
mogelijke ophooping van koolhydraten in een bepaalde tijdsruimte
te krijgen, moeten wij zorgen, dat zooveel mogelijk bladgroen
werkzaam is en dat zooveel mogelijk van alle licht geprofiteerd
wordt. Een donkergroene rietsoort heeft in het algemeen ge-
sproken meer chlorophyl dan een geelgroene, en wij zullen dus
onder de donkergroene soorten ook eerder de soorten met een
hoog productievermogen aantreffen dan onder de andere. EK 28,
de soort met een werkelijk bijzonder hoog productievermogen, be-
hoort tot de donkergroene; zoo ook EK 2 en 247 B. Daarentegen
behoort 100 POJ, een vaak opvallend lichtgroene plant, tot de pro-
197
ducenten met beperkt vermogen. Het is volstrekt niet uitgesloten,
dat wat ik hier een soort met een laag productievermogen noem,
zeer mooie opbrengsten geeft, maar men kan van zoo’n soort niet
verwachten, dat de in het geheel geleverde massa koolhydraat bo-
ven een zeker peil zal stijgen. Wij moeten bij deze beschouwings-
wijze ons er niet door laten leiden of de soort ons door een hoog
rendement toevallig een groot deel van haar product als suiker
levert; het gaat om de totale hoeveelheid koolhydraten, dus vezel en
suiker samen. De bekende zaailingen van het Cheribon X Chunnee-
bloed hebben alle het lichter gekleurde blad, het blad met weinig
chlorophyl, en van alle is het productie-vermogen dan ook beperkt.
Bij de selectie moet dus ook wel degelijk de bladkleur een der
factoren zijn, waarop gelet wordt.
Het Cheribon X Chunnee-bloed is om verschillende redenen
door het Proefstation verlaten als uitgangsmateriaal voor zijne krui-
singen; één dier redenen is het beperkte productievermogen; krach-
tens zijn bladkleur levert het Kassoerbloed veel betere aspecten.
Minder chlorophyl treedt als pathologisch verschijnsel bij de
gelestrepenziekte op. Bij deze ziekte zijn bepaalde plekken in het blad
lichtgeel in tegenstelling met de normale kleur, die donkergroen is.
BREDA DE HAAN |) constateert ook mieroscopisch een geringere hoe-
veelheid chlorophyl, en een gebrekkige ontwikkeling der chlorophyl-
korrels. Een dergelijke plant moet minder produceeren. Van vele
soorten, als EK 28, EK 2, 247 B, 100 POJ is dat bekend, daarbij is
het verschil in opbrengst tusschen gezonde en strepenzieke tuinen
zeer duidelijk. Ook in vakkenproeven blijkt dat duidelijk. In 1916
bracht op Kedaton Pleret 247 B in een proef met 12-voudige con-
trole op:
gezond 139 pikol suiker per bruto bouw
strepenziek 74 » ) ) ) je
DI 52 werd op deze wijze in 1916 zes keer onderzocht; hoewel de
verschillen dikwijls klein waren, was het voordeel toch steeds aan
den kant van het gezonde materiaal. In 1917 bracht ziek materiaal
in 1 proef betrouwbaar minder op dan gezond materiaal. In 1918
bleek in alle proeven de productie van strepenzieke planten bij alle
onderzochte soorten belangrijk lager dan die van gezond riet.
Er blijft ons over na te gaan, hoe de laatste factor, het zonlicht,
het productieproces beïnvloedt. De hoeveelheid zonne-energie, die op
1), Dr. J. vAN BREDA DE HAAN, De gelestrepenziekte bij het suikerriet, Teijsman-
nia, deel 4, 1893, blz. 513,
198
een bepaald oppervlak ter beschikking van het gewas komt, is een
grootheid, die wij niet veranderen kunnen, maar wel kunnen wij de
cultuur zoo inrichten, dat de grootst mogelijke hoeveelheid door de
plant verwerkt kan worden.
Daarvoor is noodig, dat op elke plaats, waar een zonnestraal
doordringt, zich een chlorophyl bevattend oppervlak bevindt om de
lichtenergie om te zetten in chemische energie. 9
Van bovenaf gezien moet een tuin dus één aaneengesloten groen
oppervlak zijn; de tuin moet „sluiten”, zooals men dat in de practijk
uitdrukt.
Het juiste plantverband is dus dat, waarbij juist de toestand
bereikt is, dat geen zonnestralen ongebruikt de laag der bladkronen
passeeren. Dit zou het ideale plantverband zijn; gewoonlijk plant men
iets dichter om het risico te verminderen, dat men door uitvallen van
planten open plekken zal krijgen, maar dat doet hier natuurlijk
niets ter zake.
Wanneer dus de kronen der verschillende geulen elkaar niet
raken, niet aaneensluiten, beteekent dit met zekerheid verlies ; men
verliest een hoeveelheid arbeidsvermogen, die kosteloos geleverd
wordt.
Nu heeft niet alleen het plantverband hierop invloed, ook de
bladstand speelt een rol. Want volledige sluiting wordt slechts ver-
kregen, wanneer de bladeren zoo ineengrijpen, dat een goed mozaïek
ontstaat. En dat zal gemakkelijker gebeuren bij een soort met mooi
„overvallend breed blad, waarbij de bladeren onderling niet te dicht
opéén zitten, dan bij een soort met een steilen bladstand. Dus ook
hierin ligt een reden, dat de meeste EK-soorten een groot produc-
tievermogen hebben, de Cheribon X Chunnee-kruisingen een beperkt.
De Kassoerafstammelingen, die het Proefstation in de laatste jaren
door kruising tracht te krijgen, hebben in het algemeen ook deze
gunstige eigenschap van het breede overvallende blad. Men mag
natuurlijk niet zeggen: een soort met donkergroen, breed, mooi over-
hangend blad zal een soort met hoog productievermogen zijn, maar
wel mag men zeggen, dat een werkelijk hoog productievermogen
alleen bij die soorten zal voorkomen, welke de genoemde eigenschap
pen hebben. Onder de EK-soorten is ongetwijfeld EK madoe met
haar steilen bladstand in dit opzicht in minder gunstige conditie.
Behalve door een onjuist plantverband lijdt men ook op een
andere wijze verliezen door het te loor laten gaan van zonne-
energie, en wel door het opbinden.
ne
ij
|
k
d
|
199
Opbinden wordt herhaaldelijk aangeprezen als middel tegen
legeren. Dat legeren schadelijk is, bewijst de practijk telkens weer ;
in cijfers uitgedrukt vindt men den invloed van legeren door PrIN-
SEN GEERLIGS in Archief deel VII, 1899, blz. 1020 en door MurLER
VON CZERNICKI in Archief, deel VIII, 1900, blz. 643.
Legeren kan in vele gevallen bestreden worden door het geven
van de juiste mesthoeveelheid in verband met de juiste zorg voor
de cultuur. Onvoldoende grondbewerking en onvoldoende drainage
maken groote mestgiften noodig, en deze doen weer veel riet lege-
ren: verbetering van de cultuurvoorwaarden maakt, dat veel minder
mest noodig is om een goed product te maken, en daardoor vermin-
dert het legerpercentage weer belangrijk. In enkele gevallen, waar
het riet vrijwel altijd legert, meestal in verband met eigenaardig-
heden van den groei gedurende de eerste maanden van de ontwik-
keling tengevolge van den bodemtoestand of klimatologische om-
standigheden, kan opbinden weleens goede resultaten geven, maar
de verschillende schrijvers over dit onderwerp hebben vaak zelf tot
voorzichtigheid aangespoord. Zoo zegt Soeters, Archief deel XXI,
1913, blz. 67, na een exposé van zijn methode gegeven te hebben :
„Alleen die stukken, welke neiging tot omvallen vertoonen, mogen
in aanmerking komen”. Hij wijst daarna op het gebrek aan licht,
dat door het opbinden ontstaan kan; het resultaat van zijne proeven
is, dat in vier gevallen niet opbinden gunstiger resultaten gaf, in
zes gevallen het opgebonden riet. |
Onze bedoeling is niet het opbind- en legervraagstuk in extenso
te behandelen, maar slechts te wijzen op de bezwaren, die van
physiologisch standpunt tegen het opbinden in te brengen zijn. Klk
systeem van opbinden leidt tot nog toe tot het dicht bij elkaar bren-
gen van rijen rietstengels, wat ten gevolge heeft, dat tusschen deze
rijen van samengebonden toppen groote openingen ontstaan. Photo's
en teekeningen in de publicatie'’s demonstreeren dit; zeer overtui-
gend o.a. zijn de photo’s van De SroPPELAAR in Archief XXV, 1917,
blz. 1007. Een dergelijk beeld zegt ons direct: hier gaat bijna de
helft van de zonne-energie, die aan een bouw toegevoerd wordt,
verloren. En dit moet zich weer uiten in verlaagde productie's. Wij
beschikken over eenige cijfers uit proeven aangaande den invloed
van opbinden.
In de eerste plaats ontleenen wij het volgende aan de voor-
analysen van de sf. Poerwokerto ; de stengels waren daarbij in >
deelen verdeeld, n. |l. onder, midden en boven:
TuiN PABOEWARAN, EK 28 PLANTRIET.
Onder Midden Boven Gemiddeld sap
Pol. | RQ. vs Br. | Pol. | RQ. |W.S
ee
RQ. Ws. Br.
|
|
/5.|19, iN 17,4 90, 2 177,5| 14,6| 83, à 10,1 | 18,4 16,1) 88, 0 11,5) Opgebonden, staand,
[5
3 |
4 17,4 14,8) 85 ‚0 10,3 18,9/16,6 87, 9 11,8/ Niet opgebonden, staand.
12,4 17,4 14,8) 85 PN SO PSS
4218 he za Í
19,5 17,9 91,6 12,9| 19,1
Tuin PANDAK, DI 52 PLANTRIET.
1e 93,0! 13,0
87,3, 10,9
Niet opgebonden, staand.
Opgebonden, staand.
Zl
47,9) 16,1 902 14106) 17,4 14,6) 83,7) 10,1 | 17,8
88,7
18/6 118,2/ 16,9
17.9/15,9
45
200
Tuin KARANGRAOE, 247 B PLANTRIET.
IN STETEN ea flake
12,4| 79 9 8,3| Opgebonden, staand.
10,2 76,4 6 „1 Niet opgebonden, gelegerd.
13,9 83,6 9,6, Niet opgebonden, ‘staand.
a
13158 12,7/80,5| 8,6 1461 10,7/73,01 6,8
13,5) 10,4 17,A 69118) 813/70,9) 5,2 13,4
| 17) 7.7)
‚0| 15,9] 88,2
alen 84,5
15,8 88.1 11,4
13,9 9.7) 15,0) 14,71 7 16,6
TUIN SINGOSARIE, DI 52 PLANTRIET.
hd Niet opgebonden, staand.
Opgebonden, staand.
101
18,4
93,2
3/6 |20,118,7
93,6
3/6 | 20,0) 18,7
pd
03, hal /
19, Rr 89, 4 12,4
92,1| 12,3
18,3| 16,0) 87,41 11,3
20,1! 18,3
419,6) 17,7
20,0 90; 4
ene
201
Het blijkt duidelijk, dat riet, dat opgebonden en niet omgeval-
len is, in vergelijking met niet opgebonden, staand riet een minder
goed product geeft; dat brix en polarisatie bij het laatste beide
beter zijn. Gelegerd riet gaat ook hier sterk achteruit.
In 1917 zijn eenige vakkenproeven genomen over opbinden als
middel tegen legeren. Wij halen hier deze proeven echter aan om
den invloed van het opbinden op de productie na te gaan.
De proeven gaven het volgende resultaat :
ue | NEN s | hase Datum
No, proef | Rietsoort Riet | Rdt. | Suiker [®/, Gel. nn
Djomb. 25 ‚opgebonden) 1378 | 8,71 120 85 | December
Goedo 100 POJ} „iet opgeb.| 1374 | 10,48 | 444 | 400
Djomb. 40 ‚opgebonden, 1356 | 10,55 143 85 | Februari
Goedo ‚100 POI siet opgeb.| 4491 [44,54 | 172 | 60
Tegal 41 ‚opgebonden, 1351 [11,18 | 151 | zwaar —
Bandjardawa 100 POJ \ ier opgeb.| 1354 | 10,93 148 | zwaar
|
Op de s.f. Bogokidoel werden in 1917 bovendien nog twee reek-
sen proeven genomen, waarbij in elken tuin een stuk van 2 bouw
werd uitgekozen, dat in 4 gelijke vakken verdeeld werd. Kruiselings
werd in 2 hiervan het riet opgebonden, in 2 niet. Alle tuinen ston-
den bekend als plaatsen, waar het riet gewoonlijk legerde. Wanneer
niet opbinden de hoogste productie gaf, is dit getal vet gedrukt.
Rietsoort 100 POJ, opgebonden in Februari.
Riet Rdt. | Suiker
‘mmm
Saks opgebonden 1254 10,98 | 137,7
Tuin Bogokidoel __} iet opgeb. 1200 |12,00 | 144,0 | —
enen j opgebonden 4408 Laa ASG ARIE
ee Oee BEN sief opgeb: 1243 |12,27 1525 |“ 5
» >
en ‚ opgebonden 10971079 MALS Bal He
ER BOND et vaneen. 1149 [11,00 [1263 | £ 2
_ _j opgebonden 1383 | 9,89 | 136,8 E je,
Be Oe Dor SV giet opgel, 1265 |10,12 [128,0 | *
WES
___ opgebonden 1214 10,60 [128,6 | © ap
ELO Werelt onzeb: 1369 |13,17 | 180,3 | …
Ee Ee ‚ opgebonden 1488 [12,01 | 178,7 ú
ha SEEOSDEEDNS 1 niet opgeb. 1369 [13,17 | 180,8
202
ad
Rietsoort 247 B, opgebonden in Februari. e é
Riet Rdt. | Suiker | Gelegerd
Tuin Badioel: (opgebonden 1546 9418 | 141,9 nihil
Ee Ad De / niet opgeb. 1652 | 9,10 | 150,3
» _ Kedoengmalang | opgebonden 1791 8,28 [4482 OL
= 8 opg o
Kidoel ) niet opgeb. 1857 | 8,42 | 156,4 | 47%
Aj er eere \ opgebonden | 1612 | 8,98 |444,7 | nihil
aai “_) niet opgeb. 1687 | 9,09 | 153,3
sind Een \ opgebonden 1546 | 8,93 | 138,0 nihil
on | niet opgeb. 1695 | 8,84 | 149,8
Dn | opgebonden 1882 | 6,15 | 115,7 | nihil
he Mone 2016 | 7,51 | 155,9
eeen Wen ‚ opgebonden 1412 10,26 | 144,8 | nihil
he hese opgeb. 1463.},.9,72 |-442,2| 1095
Eee (opgebonden 1531 | 8,53 | 130,6 3%
: ) niet opgeb. 1723 | 8,46 | 145,7 3
» Pajeman beng- ( opgebonden 1727 ETON KITA NDE
kok ) niet opgeb. 1890 | 8,01 | 151,3 | 35%
de, opgebonden 14713 | 8,99 | 132,4| nihil. |
Dus niet opgeb. | 1343 | 7,39 | 99,2 |
|
{opgebonden 1430 | 8,73 | 139,1 Do |
St niet opgeb. 1524 | 9,57 | 145,8 05e |
/ pe )
opgebonden 1508 | 9,42 | 142,0 Sis
REN ane opgeb. AAA 2e 7 Ae
sij de rietsoort 100 POJ is in 5 van de 6 gevallen de opbrengst
van het niet opgebonden riet hooger, terwijl nergens riet gelegerd
was; voor 247 B geldt hetzelfde voor 8 van de 11 gevallen, terwijl
hier een aantal tuinen zijn, waar in beide soort vakken gelegerd
riet voorkomt. 1)
Zoowel de cijfers van Poerwokerto, als de vakkenproeven van
Goedo en Bandjardawa, en de eenvoudige proeven van Bogokidoel,
bewijzen dat in het meerendeel der gevallen opgebonden riet ach-
terblijft in productie tegenover niet opgebonden; dit is dus geheel in
overeenstemming met de physiologische beschouwingen, die hierbo-
ven ontwikkeld zijn. Voor de practijk kunnen wij de zaak aldus
1) In de vakkenproeven van 1918 blijkt eveneens de zeer schadelijke invloed
van opbinden op de productie.
203
„zeker werkt; het mag slechts in enkele gevallen toegepast worden.
_ De practijk is zich dit ook wel bewust, zooals o.a. blijkt uit het
volgende: In het reeds aangehaalde artikel van De SroPpELAAmr Jr.
werd het voordeel van het opbinden beredeneerd en berekend. In
het daarop volgende jaarverslag van de onderneming Bodjong, waar
de proeven genomen waren, wordt echter gezegd, dat de resultaten
van het opbinden zoodanig waren, dat men het op groote schaal
niet meer wilde toepassen! De voordeelen, die men berekent door
aan te nemen, dat alle riet gelegerd zou zijn, worden opgeheven
door het verlies, dat men vrijwel zeker lijdt door de physiologische
fout, die aan het opbinden verbonden is. Deze bezwaren tegen het
opbinden zijn dus slechts daardoor te ondervangen, dat men een
systeem vindt, waarbij de verdeeling der bladkronen over den tuin
gelijkmatig blijft, zoodat alle licht nuttig effect levert. Veel juister
is het evenwel rietsoorten te zoeken, die weinig legeren.
In dit verband moet ook vermeld worden de waarneming, die
door den Heer ScHMUTZER op Gondang Lipoero gedaan werd. Vrijwel
volgroeid riet, dat dus bijna geen groei meer vertoonde, werd op
die onderneming op de gewone wijze opgebonden. Het riet begon
daarna een belangrijken lengtegroei te vertoonen. Ook hierdoor kan
opbinden dus een ongunstigen invloed uitoefenen, want er bestaat
groote kans, dat de rijping hierdoor verlaat wordt. De opgebonden
vakken hadden bijna steeds een lager rendement dan de niet op-
gebonden. De waarneming op Gondang Lipoero had betrekking op
laat opgebonden riet; bij vroeger opgebonden riet zal deze speciale
invloed wel minder merkbaar zijn, daar het riet dan meestal nog
aan het groeien is.
Bij de hierboven uitgewerkte beschouwingswijze, dat de pro-
ductie van organische stof plaats heeft onder invloed van een con-
stante hoeveelheid toegevoerde zonneënergie, willen wij nog eenige
besprekingen laten aansluiten. Twee riettuinen kunnen na eenige
maanden groei een gelijk bladoppervlak hebben bij verschillende
lengte van stok. Het oppervlak, dat de zonneënergie benut, is dus
even groot, maar uit de verschillende stoklengte volgt, dat er om-
standigheden geweest zijn, die het riet verschillend deden groeien.
Het is a priori aannemelijk, dat nu ook de manier, waarop de
organische stof verder gevormd wordt, niet dezelfde zal zijn; laten
we aannemen, dat vanaf het gekozen oogenblik de totale hoeveel-
heid organische stof, die nog gevormd wordt, gelijk is, dan zal de
verhouding van vezelstof tot suiker verschillend kunnen zijn. Meer
204
vezelstof zal dan gepaard gaan met minder suiker; minder vezelstof
met meer suiker. En dit is ook, wat wij vrij geregeld waarnemen
in de practijk; de gevallen zijn dan niet altijd zoo gemakkelijk
vergelijkbaar als het hierboven aangegevene, dat geschematiseerd
is, maar wel gaat in het algemeen de regel op, dat bij ongeveer
vergelijkbare omstandigheden de som van vezelstof en suiker con-
stant is, en dus stijging van den eenen factor daling van den anderen
ten gevolge heeft. Gaan we na, wat er gebeurt bij stijging van
de bemesting. We beginnen onder het optimum; bij meer mest
stijgt en riet- én suikerproduct, omdat door den meerderen mest
een grooter assimileerend oppervlak ontstaat en dit meer orga-
nische stof kan vormen. Nu komen we boven het optimum; het
groene oppervlak blijft hetzelfde; het wordt wel door snellen groei
vlugger opgeheven, maar grooter wordt het niet in vergelijking
met den optimum toestand. In dien groeienden stengel wordt ve-
zelstof vastgelegd, waardoor minder organische stof voor suiker
beschikbaar blijft; m. a. w. het rendement wordt lager en het
totaal product stijgt niet meer. Bij een mislukten tuin, een tuin
dus, waar het riet abnormaal kort blijft, waar dus weinig organi-
sche stof afgezet is als vezelstof, zal het rendement dikwijls hoog
zijn. Evenwel kan zich ook het volgende geval voordoen. Het riet
kan zoo sterk lijden, dat het geheele organisme ongunstig beïnvloed
wordt, zoodat naast een gebrekkige vezelstofvorming ook een slech-
te suikerafzetting plaats heeft; dit geval komt evenwel in vergelij
king met de eerst beschreven gevallen veel minder voor. Het ge-
wone type mislukte tuin dus is een tuin, waarvan het riet zoo kort
gebleven is, dat het rietgewicht uiterst laag is en het hooge rende-
ment niet in staat is dit lage rietgewicht te compenseeren. Behalve
door de geringe lengte wordt het rietproduct dan bovendien nog
gedrukt door een te gering aantal stokken, terwijl veelal ook de
bladontwikkeling schaarsch is, en dus de totaal verzamelde hoeveel-
heid organische stof ook al gering is. Zulke gevallen doen zich b.v.
voor bij tuinen, die door bandjir geleden hebben, in hun jeugd bui-
tengewoon door droogte geleden hebben, een buitengewoon armen
bodem hebben enz. Ook kan de beperkingYan de vezelvorming door
andere omstandigheden teweeggebracht worden; wanneer men b.v.
dicht plant of door bemesting een zeer sterke uitstoeling krijgt, kan
het stokkenaantal zoo groot worden, dat de stokken individueel zich
niet behoorlijk kunnen ontwikkelen en dun blijven, dus een groei-
stoornis ondergaan als het ware, en dit kan dan weer rendements-
|
|
205
stijging meebrengen. Al deze beschouwingen gelden evenwel voor
die gevallen, waarbij vele omstandigheden gelijk zijn. Vergelijkt men
echter b.v. jaren met gunstige groeivoorwaarden en met ongunstige
groeivoorwaarden, dan zal een gunstig jaar gewoonlijk opleveren
veel riet en een goed rendement, omdat in een gunstig jaar de
groeivoorwaarden zoo zijn, dat de rijping volkomen ten einde toe
kan plaats hebben ; onder minder gunstige voorwaarden, b.v. een
droog oogstjaar, zal de rijping minder volkomen verloopen bij het
laatrijpende riet, en ten slotte onder zeer ongunstige voorwaarden
zal èn rietproduct èn rendement slecht zijn. Beschouwen we in dit
verband b.v. de gemiddelde cijfers voor Java, ontleend aan de jaar-
lijksche overzichten van Drceknorr in het Archief:
Riet per bouw | Suiker per bouw Rendement
1914 1210 122,3 10,26
1912 1198 113,5 9,65
1915 1201 ‚114,3 9,65
1914 447) 108,2 9,28
1915 1096 GT es 1
1916 1186 118,6 10,05
1917 1245 130,2 10,50
Deze jaren mogen vergeleken worden, omdat de samenstelling
van den aanplant in die jaren slechts betrekkelijk geringe wijzigin-
gen onderging. 1911 en 1917 waren bekende goede jaren, de weers-
omstandigheden tijdens de groei- en de rijpingsperiode waren gunstig;
het rietgewicht is hoog en het rendement goed, vooral in 1917, dat
een schitterend moessonverloop had. 1912 en 1913 gaven minder
riet en een belangrijk lager rendement, de omstandigheden waren
middelmatig; 1916 had een niet zeer gunstige groeiperiode, maar
een mooie rijpingsperiode, wat zich uit in een mooi rendement en
een wat hoogere suikeropbrengst dan 1912 en 1913. De jaren 1914 en
1915 waren de met een zwarte kool geteekende jaren; vooral 1915
was uiterst ongunstig; èn groeiperiode èn rijpingsperiode hadden zeer
ongunstige omstandigheden, welke resulteerden in een zeer laag riet-
product en een zeer laag rendement. Het oogstjaar 1915 kenmerkte
zich vooral door een sterke droogte in April en een laten regenval
in Mei—Juni. De droogte in April was de fnuikende factor voor de
rijping, het riet kwam daardoor ontijdig in een toestand, waarin de
ontwikkeling afgesloten werd, de veranderingen in de plant traden
206
zoo snel op, dat het geheele rijpingsproces in de war gestuurd werd.
In 1915 trad dit verschijnsel over heel Java op; elk jaar treedt het
bijna op afzonderlijke ondernemingen weleens op. Wat kan men
in dergelijke gevallen doen? Niets anders dan vroeg malen, want
verbetering van het sap is in dergelijke gevallen niet meer te. ver-
wachten. Onder water zetten van dergelijke tuinen heeft slechts
resultaat, indien men oogenblikkelijk, zoo gauw de eerste verschijn-
selen van verdroging optreden, ingrijpt. Wij zagen dergelijke geval-
len in 1916 in het Sitoebondosche. Men beschikt daar over genoeg
water om den staanden aanplant onder water te zetten. Men nam
op één onderneming te laat zijn toevlucht tot dezen maatregel;
hoewel de tuin oogenschijnlijk nog slechts weinig geleden had, her-
stelde hij zich niet; andere tuinen, waar men vroeger water gegeven
had, rijpten veel normaler. De plotselinge vroege droogte had hier
alle processen in de plant stop gezet. Een goede rijping is gebonden
aan het geleidelijk stop zetten van den groei; mindert de beschik-
bare waterhoeveelheid (regen- of irrigatiewater) geleidelijk van Mei
tot Juni, dan zal men meestal een mooi verloopende rijping krijgen.
De verschillen, die in de rijping optreden tengevolge van den daar-
na min of meer sterk optredenden Oostmoesson, zullen in latere
hoofdstukken uitvoerig besproken worden. Hier wil ik slechts stipu-
leeren, dat in een jaar met een vroeg invallende droogte, ook al
wordt die weer gevolgd door een regenperiode in April en Mei,
vroeg malen als regel zeer aan te raden is. In 1918 deden zich zulke
gevallen verspreid over Java voor. Zwaardere gronden zullen dikwijls
sterker daarop reageeren dan lichtere. In 1918 constateerden wij
zulke gevallen in Besoeki, Madioen en op enkele Djocja-fabrieken
met zwaren grond.
Heeft men echter een geleidelijke vermindering van den regen
in Maart — April en daarna een vroege droogte, dan zal in het
algemeen de rijping mooi verloopen, maar tevens zal het vroeg-
rijpe riet in Juni — Juli langzaam beginnen te verdrogen. De ver-
liezen in rietgewicht worden dan in die maanden al spoedig zoo
groot, dat zij door de stijging in rendement niet goedgemaakt
worden, vooral bij de-soorten met een betrekkelijk korte groeipe-
riode als 100 POJ, DI 52, 90 F en SW 5, waarbij ook de zwakte
van het wortelstelsel voor sommige soorten op zwaardere gronden
een rol kan spelen. Oók hier is dus niet te laat malen noodzake-
lijk. En ten slotte hebben we op een verschijnsel te wijzen, dat op
bijna alle zware gronden op Java ook in goede jaren optreedt, dat
207
nl. ongeveer eind Augustus de grondvochtigheid zoodanig vermin-
dert, dat het riet, hoewel nog tamelijk goed staande, plotseling sterk
uitdroogt en niet verder rijpt; zeer typisch treedt dit op in de
Sidhoardjo-delta; de latere 247 B-tuinen gaan daar op verschillende
ondernemingen, b.v. op Poppoh, op Boedoeran, begin September
bijzonder snel achteruit, zooals ons herhaaldelijk uit cijfers bleek.
Men zou verwachten, dat met het langzaam verminderen van het
vochtgehalte van den grond ook geleidelijk de achteruitgang in riet-
gewicht zou plaats hebben. Dit is niet zoo. Vermoedelijk moet men
zich de zaak zoo voorstellen, dat de plant tot op een bepaald vocht-
gehalte in staat is nog water op te nemen; wordt die grens over-
schreden, doordat juist op zware gronden de capillairg toevoer van
diepere lagen ophoudt, dan staat voor de plant ook plotseling de
wateropname stil. Uit al deze feiten blijkt naar onze meening vol-
doend, dat in het algemeen gesproken een vroege maaltijd minder
risico oplevert dan een late; er zijn natuurlijk van die gezegende
fabrieken, waar de gronden in zoo’n gunstigen vochtigheidstoestand
blijven, dat eigenlijk nooit verdroging optreedt en waar dus de soor-
ten met een lange levensperiode heel laat gemalen kunnen worden.
Ik noem b.v. Gondang Lipoero en enkele andere Djocja-fabrieken.
Ook de mooie Slamatgronden van Banjoemas hebben nooit verdro-
gend riet, maar door het ontbreken van een echte droge periode
ondervindt de rijping daar weer bezwaren.
In het voorgaande hebben wij eenige opmerkingen gemaakt
over het oogsten en den maaltijd in verband met de algemeene
physiologische beginselen, waarop de suikervorming berust. In de
volgende hoofdstukken zal speciaal nagegaan worden, hoe men de
rijping van het riet kan vervolgen en hoe deze meer in Ee onder
invloed der uitwendige omstandigheden staat.
B. Rijpheidsbepalingen
De rietplant levert ons hare assimilatieproducten grootendeels
in den vorm van vezelstof en suikers. Voor de industrie is het be-
langrijkste punt het grootste quantum rietsuiker af te scheiden uit
dit totaal assimilaat. Steeds wordt een zeker percentage van het
totaal assimilaat, dus ook van het rietgewicht, als rietsuiker in de
plant gevormd; de totaal te verkrijgen hoeveelheid rietsuiker wordt
dus aangegeven door het product
rietgewicht X rendement,
want het rendement geeft aan, hoeveel suiker op 100 rietgewicht te
208
verkrijgen is. Het juiste oogenblik van oogsten is aangebroken, wan-
neer het product rietgewicht X rendement zoo hoog mogelijk is en
het doel van rijpheidsbepaling is dus dit oogenblik te vinden. Immers
de beide factoren, die dit produet samenstellen, zijn veranderende
grootheden, beide stijgen eerst, komen tot een optimum en dalen
weer. Maar dit verloop valt niet voor beide factoren op hetzelfde
oogenblik, zoodat men niet slechts het eene proces, b.v. suikervor-
ming, kan vervolgen en wanneer dit zijn optimum bereikt heeft, kan
zeggen: dit is het oogenblik van snijden. Het is mogelijk, dat het
juiste tijdstip dan reeds gepasseerd is, doordat het riet reeds be-
gonnen is vocht te verliezen en dus de factor rietgewicht kleiner
werd, terwijl de plant toch nog niet doodging, zoodat de factor
rendement nog toenam. lmmers droger riet wil zeggen minder sap,
waardoor zelfs bij een juist compenseerend hooger suikergehalte
van het sap weer minder suiker verkregen wordt wegens de slech-
tere persing van het riet.
Het bovenstaande wordt slechts vermeld om aan te toonen, dat
feitelijk de twee factoren van het product weer onderverdeeld zou-
den moeten worden om tot een ideale bepaling van het tijdstip
van oogsten te komen, maar toch blijft in principe dit product de
grootheid, die wij wenschen te bepalen.
Wenschelijk zou het zijn, als wij beide factoren even goed
konden vervolgen in hunne veranderingen. Dit is evenwel niet het
geval; om nl. een indruk te krijgen, hoe deze factoren in een staan-
den tuin veranderen, moet men monsters nemen uit dien tuin en
aan deze het gewicht en de sapsamenstelling bepalen. De groote
moeilijkheid is nu, dat het bemonsteren van het rietgewicht bui-
tengewoon onzeker is, omdat de variabiliteit van het rietgewicht
zoo groot is. Ik kom op deze kwestie in een later hoofdstuk nog
terug, maar vestig er hier slechts de aandacht op, dat deze groote
variabiliteit de oorzaak is, dat wij ons speciaal met het sap bezig-
houden. Ik zal dus in de eerste plaats behandelen den tweeden factor
van het product, het rendement, dus de sapsamenstelling ; en het
eerste punt, dat wij daarbij moeten behandelen, is de vraag, hoe een
goed monster verkregen wordt om dit sap te onderzoeken.
De beschouwingen, die wij in de volgende bladzijden zullen
publiceeren, zijn gebaseerd op hetgeen in de groote practijk is
waargenomen. De fabrieksarchieven bevatten, voornamelijk in de
vooranalyseboeken, een omvangrijk materiaal over het rijpingsproces;
wij hebben getracht van dit materiaal zooveel mogelijk gebruik te
|
'
|
|
209
maken. Verschillende ondernemingen, o.a. Remboen, Gempolkrep,
Tandjongmodjo, Gondang Lipoero, Pohdjedjer, Poerwokerto, Perning
stonden ons welwillend hare vooranalyse-boeken vaak voor langen
tijd af; ik wensch hier een woord van dank uit te spreken tot de
betrokken administrateurs. Maar in het bijzonder wensch ik de
aandacht te vestigen op het voortreffelijke werk van den Heer
Cocurus, den in 1917 afgetreden administrateur van de sf. Remboen,
die met groot doorzettingsvermogen en intense belangstelling van-
af 1908 op dit gebied werkzaam geweest is, en aan wiens werk ik
het mooiste en overzichtelijkste materiaal op dit gebied dank. Her-
haaldelijk zal ik dan ook terugkomen op de methoden, die gevolgd
werden op Remboen, waarmee allerminst de beteekenis van het
werk van anderen verkleind wordt; de volledige doorvoering op
Remboen maakt evenwel, dat dikwijls deze fabriek voor ons als
voorbeeld gegolden heeft, en als zoodanig zal worden aangehaald.
H OOFDSTUK II
Monsterneming.
Monsterneming is niet alleen bij riet een vraagstuk, dat deug-
delijk bestudeerd moet worden; op allerlei gebied blijkt het telkens
weer, dat het nemen van een goed gemiddeld monster een moeilijke
opgave is. Het eerste vereischte voor het nemen van een goed
monster is, dat het monster zonder eenige individueele voorkeur
genomen wordt. Het uitkiezen” moet totaal vermeden worden,
en daarvoor is noodig, dat de monsters als het ware automatisch
aangewezen worden, zonder dat de persoon, die het monster aan-
wijst, iets afweet van het te bemonsteren materiaal. Verder zal een
goed genomen monster des te eerder een gemiddelde voorstellen,
naarmate het materiaal, waaruit men het monster neemt, meer
gelijkmatig is. Dit moet niet gezocht worden in de keuze der riet-
stoelen, doch in de keuze van beperkte en gelijkmatige monsterblok-
ken. Aan de bovengestelde eischen voldoet m.i. het systeem, dat op
Remboen en vele andere fabrieken wordt toegepast. Als men soms
in de practijk „normale” stoelen uitzoekt en bij de opeenvolgende
monsternamen de stokken steeds van dezelfde stoelen neemt, achten
wij dit minder juist. Maar gelukkig is het op vele fabrieken reeds
lang niet meer in gebruik. Meer en meer fabrieken volgen een met-
hode, die voldoet aan de zooeven door mij gestelde eischen, en die
hier nader zal worden uitgewerkt.
210
Om tot een beperking van het te bemonsteren materiaâl te
komen, moeten monsterblokken aangewezen worden, die voldoen
aan de volgende eischen: 1e. het blok moet beplant zijn met één
soort riet, die 2e. van één bibitherkomst is; 3e. het verschil in
plantdatum tusschen verschillende deelen van het blok mag niet
grooter dan 15 à 20 dagen zijn: 4e. de grondverschillen in het
blok mogen niet te groot zijn; 5e. de oppervlakte moet gemiddeld
niet meer dan 10 bouw zijn, liefst wat kleiner. Eisch een en twee
behoeven geen toelichting. Wat punt 3 betreft, is het mij bij mijn
onderzoek gebleken, dat voor bepaalde soorten verschillen in plant-
datum van f maand zeer veel invloed hebben, b.v. voor 100 POJ;
daarom moet men als eisch stellen, dat het plantverschil niet veel
meer dan een halve maand zij, al is dan ook voor andere soorten,
als 247 B, de invloed van verschil in planttijd geringer. Men kan
natuurlijk geen nieuw vak maken, omdat 200 à 300 geulen toe-
vallig veel later geplant zijn; men moet hier eenigszins geven en
nemen. Wat de grondverschillen betreft, moet het volgende in aan-
merking genomen worden. Het kan voorkomen, dat een tuin b.v.
door een kali doorsneden wordt, die tevens de grens van twee
grondtypen is, welke sterk uiteenioopen. In een dergelijk geval mag
men de twee deelen niet in één blok onderbrengen; maar de be-
doeling is natuurlijk niet, dat men voor een slibrand of een zak
in het terrein een apart blok maakt.
In het algemeen moet hier opgemerkt worden, dat een eerste
eisch bij een practijkonderzoek is, dat het practisch uitgevoerd kan
worden ; er moet niet gestreefd worden naar detailleering, de groote
lijnen moeten goed vastgehouden worden en het systeem moet vol-
doende soepelheid hebben om aan bijzondere omstandigheden aan-
gepast te worden. Kleine plukjes, uit een overgeschoten partijtje
bibit geplant, vallen dus buiten het groote onderzoek, tenzij men
er bijzonder prijs op stelt de rijping van deze soort te vervolgen.
De blokindeeling wordt aangegeven door den leider van het
onderzoek, meestal de fabricagechef of de proeftuingeëmployeerde.
Daarom moet hij de beschikking hebben over goede tuinkaarten, van
een dergelijke nauwkeurigheid, dat daarop de gegevens, noodig voor
een blokindeeling, te vinden zijn. Een vereischte voor deze tuinkaarten
is b.v. dat de kottaks of petaks daarop aangegeven zijn, of tenminste
een zoodanige inrichting, dat de bakken of kendits of laloe's met
het aantal kottaks erop te vinden zijn. Onder kottak —= pettak wordt
hier een aantal geulen verstaan, omsloten door 2 moedjoergoten
211
en 2 malanggoten; een bak of kendit is een reeks kottaks of petaks
tusschen dezelfde moedjoergoten. Deze indeeling is noodig om tot
het aanwijzen der monsterplaatsen te komen. We hebben nu nl. de
tuinen verdeeld in proefblokken. Uit elk proef blok wil men een aan-
tal stokken als monster nemen, en wel eenige keeren achter elkaar.
Die stokken moeten, om onderling vergelijkbare cijfers te krijgen,
steeds op dezelfde plaatsen gesneden worden; zoodoende krijgt men
dus in elk blok een aantal monsterplaatsen. Het aantal dezer plaat-
sen hangt af van het aantal stokken, waaruit ren een monster wil
laten bestaan. Hoe groot moet dit aantal zijn? Er zijn fabrieken, die
20, 30 of 40 stokken nemen. Het aantal hangt o.a. af van de capaci-
teit van het monstermolentje, van de wijze van vervoer der monsters
in verband met de ligging der tuinen; toch is 20 wel het meest
voorkomende getal, wat gewoonlijk beteekent per bouw 2 tot 4
stokken. Op sommige fabrieken komt men soms nog hooger, tot 6
à 7 stokken per bouw, b.v. op de sf. Perning. Het hangt er vooral
van af‚, of men in een tuin veel verschillende soorten heeft. De
practijk heeft uitgewezen, dat dit aantal stokken per blok voldoende
is; ook hier geldt, wat ik boven schreef: men moet zich bij de om-
standigheden aanpassen. Heeft men een zeer grooten tuin, dan kan
het aantal verhoogd worden; bij een kleinen kan het desnoods ver-
laagd worden, maar het heeft iets voor, de monsters zooveel moge-
lijk even groot te houden. Nadat het aantal stokken bepaald is,
moeten dus in het blok evenveel, laten we zeggen 20, monsterplaatsen
aangewezen worden. |
Deze moeten gelijkmatig over het blok verspreid worden; men
telt daarvoor hoeveel kendits er zijn en stelt vast hoeveel monster-
plaatsen er per kendit komen, en hieruit bepaalt men weer, in de
hoeveelste petak een monsterplaats komt. Dit alles wordt door den
leider op de kaart aangegeven. Verder wordt nu een afspraak ge-
maakt, dat in elke petak altijd in een bepaalde geul bij de zoo-
veelste plant van den rand begonnen wordt. Door dit systeem wordt
dus, met wilschakeling van elke: keuze, op het fabriekslaboratorium
vastgelegd, waar de monsters uitgezet worden. Keuze is hierbij niet
mogelijk.
Nu hangt het van het aantal malen, dat men een monster wil
onderzoeken, af, hoeveel stokken op één plek gemerkt worden. Wil
men 10 maal een vooranalyse maken, dan worden op elke plaats 10
stokken geëtiketteerd, want het merken geschiedt met etiketten. Op
deze etiketten komen te staan: de tuinnaam, de letter van het
212
monsterblok, de rietsoort, de bibitherkomst en één der nummers 15
10, voor het geval, dat men 10 analysen wenscht. Deze etiketten
worden vroeg, dus lang vóór het begin der campagne, in Februari
b.v, vastgemaakt; de mandoer weet, dat hij in een bepaalde petak
in geul nummer zooveel, bij plant nummer zooveel moet beginnen;
hij gebruikt alle stokken van de aangewezen plant en gaat op de
volgende over, als er minder dan 10 stokken zijn. De 10 etiketten
worden in willekeurige volgorde opgehangen. Zooals men ziet is het
uitkiezen van „normale” stoelen of stokken uitgesloten. De etiket-
ten worden met touwtjes, die geplombeerd worden, vastgemaakt.
Het ophangen geschiedt onder controle van Europeesch personeel.
Ten slotte wordt een geul, waarin monsteretiketten hangen, kenbaar
gemaakt door een merkteeken, b.v. door een plant aan het tuinpad
flink met kalk te bestrijken. Op een bepaalden datum worden nu
binnengebracht alle stokken met eenzelfde nummer uit een bepaald
blok. De fabricagechef kan dus gemakkelijk controleeren, of de
goede stokken binnenkomen; door het plombeeren is het niet ge-
makkelijk de etiketten eraf te halen en om andere stokken uit
dichtbijzijnde tuinen te hangen, waardoor de monstermandoer min-
der ver zou behoeven te loopen.
Nu heeft men mij weleens tegengeworpen, dat knoeierij toch
wel mogelijk is, maar er is vrijwel geen systeem te bedenken, waar-
bij knoeien absoluut uitgesloten is en men zoekt dus een systeem,
waarbij de kans op knoeien zoo gering mogelijk is. En dit is hierbij
bereikt Ook het argument, dat het op een kleine onderneming wel
gaat, maar niet op een groote, geldt niet; Remboen met haar 2800
bouw is er om te bewijzen, dat het uitvoerbaar is.
Naast de hier beschreven werkwijze zijn er andere in gebruik,
die op ondergeschikte punten afwijken, o.a. in het uitzetten van de
monsterplaatsen. Dit wordt soms diagonaal in den tuin gedaan, door
b.v. in elke volgende petak 2 geulen te verspringen. Het systeem
Remboen geeft mi. een even goed gemiddelde, terwijl de controle
op de etiketteering. het vinden van.de monsterplaatsen eenvoudiger
is, omdat al die plaatsen in rechte rijen liggen, en dus telkens door
één geul eenige monsters te bereiken zijn.
Volledigheidshalve dient hier een verhandeling van SAVER |) ge-
noemd te worden, die reeds aangeeft, dat vóór den maaltijd be-
monsterd moet worden en ook pleit voor het gebruik van geplom-
1) J. SAvER, Het bemonsteren van riettuinen. Archief voor de Java-Suikerindu-
strie, deel 13, 1905, blz, 271.
213
beerde iijjzerdraadjes ter bevestiging van de etiketten. Als systeem
verkiest hij het plaatsen der monsters in zigzaglijnen- Hij gaat nog
uit van het standpunt, dat een „gemiddelde” stoel uitgekozen moet
worden. De verschillende bezwaren tegen dit laatste zijn reeds in
het voorgaande behandeld.
Een andere wijziging is de volgende: Op sommige fabrieken
merkt men op één -monsterplaats alle stokken met hetzelfde num-
mer; uit één blok komen dan op één dag etiketten met een reeks
nummers. Dit systeem is beslist minder juist; per monsterplaats
zijn de stokken gelijk gemerkt, zoodat de mandoer op elke plaats
b.v. den dunsten stok kan uitzoeken bij elke bemonstering. De stok-
ken worden dan wel alle opgebruikt ten slotte, maar de kans
op een eenzijdige samenstelling van een monster is grooter ge-
worden.
Het is duidelijk, dat allerlei afwijkingen geoorloofd zijn, mits
het principe: monsterneming zonder uitkiezen, zoo goed mogelijk
gehandhaafd blijve. Het kan ten slotte voorkomen, dat een bepaalde
plaats niet meer bereikbaar is wegens legeren van riet: in derge-
lijke gevallen doet men het best later nog het monster uit te
zetten op een andere plaats. Legert een groot gedeelte van een
tuin, dan is het beter dit gedeelte niet meer te bemonsteren; de
rijping van dergelijke stukken is meestal zoo onregelmatig, dat men
beter doet òf groote proefvakken te snijden, òf het riet te oogsten
op de rijpheid van het staande riet in den omtrek. -
Men wenscht soms grootere monsters te nemen en laat dan
b.v. van een monsterplaats een heelen stoel halen: het bezwaar van
het meerdere vervoer en het meerdere te vermalen materiaal wordt
dan wel gevoeld en ondervangen door bij de eerste analysen weinig
stoelen te nemen, en wanneer het oogenblik van rijpheid nadert,
dit aantal uit te breiden. Het komt mij juister voor om als men
zich de moeite wil geven van grootere monsters te vervoeren en te
vermalen, dezen meerderen arbeid aan te wenden voor het halen
van stokken van meer monsterplaatsen; de betrouwbaarheid van een
monster stijgt niet door het eenvoudig grooter maken ervan, maar
door de betere samenstelling. Ook prefereer ik monsters, die steeds
van dezelfde samenstelling zijn boven die, welke langzamerhand
grooter gemaakt worden.
Er is nog een punt, waarover dikwijls verschil van meening
heerscht. Er wordt ons dikwijls gevraagd, of er niet rekening ge-
houden moet worden met de aanwezigheid van meer of minder
214
moederstokken en anakans. Ook hier kan het antwoord weer zijn,
dat alles afhangt van de goede monsterneming. Men krijgt in elk
geval door elkaar in één monster moederstokken en anakans; bij
een wijd plantverband, wanneer er dus veel anakans zijn, komen
in het monster ook relatief veel anakans:; bij dicht planten, dus bij
weinig uitstoeling, gebruikt men op elke monsterplaats allicht meer
pollen en is ook de kans op meer moederstokken in elk monster
grooter. Bij goede bemonstering zal het monster steeds een afspie-
geling van de samenstelling van den aanplant blijven.
Reeds MULLER vON CzERNICKL heeft in het 8e Congresverslag,
blz. 296, erop gewezen, dat het geen werkelijk verschil maakt, of men
de stokken voor een monster telkens van een nieuwen stoel haalt,
of van een stoel, waar reeds stokken afgenomen zijn; uit de cijfers,
die hij daarbij overlegt, blijkt dit duidelijk.
Ook aan het Proefstation te Pasoeroean heeft men in 1910 twee
reeksen monsters aangezet, om deze kwestie uit te maken; ook
bleek daar in het verloop der rijping geen werkelijk verschil op te
treden. Natuurlijk vindt men altijd absolute verschillen, eenvoudig
omdat geen dezer methoden van monsterneming in staat is een
monster te leveren, dat mathematisch aan alle eischen voldoet;
daarvoor ware een veel grooter monster noodig. Maar het monster
is voor het groote bedrijf uitstekend bruikbaar.
Ik heb getracht ook meer direct het bewijs bij te brengen, dat
de monsters een goed beeld geven van den geheelen tuin of van
het geheele blok. Indien dit nl. werkelijk het geval is, zal er geen
groot verschil mogen bestaan tusschen het laatste rendementscijfer
van de vooranalyse en het gemiddelde stapelmonster, dat genomen
is, terwijl de tuin gesneden werd. Hierbij dienen wij echter in het
oog te houden, dat er bijna altijd een verschil te verwachten is,
daar de tuin altijd een aantal slechte kansen heeft tegenover de
monsters, omdat omgevallen riet niet bemonsterd wordt; bovendien
worden de monsters opzettelijk niet uit randplanten genomen, ter-
wijl in de stapelmonsters de randen, die vaak ongunstig zijn, wel
een rol kunnen spelen. Ook wordt een tuin pas gesneden, nadat
het monster het goede oogenblik van snijden aanwees; de- kans op
òf eenigen vooruitgang, òf eenigen achteruitgang in dien tijd is dus
vrij groot. Ten slotte zijn er persingsverschillen, die ook een zekeren
invloed uitoefenen. Uit de cijfers van Remboen, oogstjaar 1914, be-
paalde ik deze verschillen voor zoover de stapelmonsters in de
analyseboeken vermeld waren,
215
Voor 100 POJ werd het volgende gevonden :
8 keer 0,0 verschil
reder sel
B npe vO
Aer Dt ve OE
13 >» 0,4
Ore 05
denn 016
ntt 07
den 08
Oene 00
»
1 keer 1,0 verschil
RD nld 4 )
UD EN D}
IE ED. D)
ne D)
OO 10 )
rd) Bt )
riad 7 D)
(VR) )
Den Ae )
BR 0,0 D)
Het verschil is aangegeven in procenten rendement (—= persing
xX winbaar suiker in sap); het aantal waarnemingen bedraagt 70;
het gemiddelde verschil bedraagt 0,6; men ziet, dat de curve geheel
scheef is, dat dus de kleine verschillen verreweg de overhand hebben.
De groote verschillen hebben betrekking op zwaar gelegerde tuinen;
in 19 gevallen was het verschil positief, was dus het stapelmonster
„ hooger in rendement dan het laatste monster. Neemt men het teeken
van het verschil in aanmerking, dan was het gemiddelde verschil 0,3°/,.
De overeenstemming is dus zeer voldoende.
Rietsoort EK 28
Het verschil is:
Rietsoort DI 52
Het verschil is:
Rietsoort EK 2
Het verschil is:
Rietsoort 221 DB.
Het verschil is:
2 keer 0,3
Ate man Ore
Mrs De OPZ
2 keer 0,2
4 BORA
dE EEN DEP
1 keer 0,0
De me Od
Arna OLS
Arnen 1 ORE
Eheren 0D
kek)
| keer 0,7
ketan 08
) Gemiddeld
‚ Gemidd. (teekens in aan-
] merking genomen)
) Gemiddeld
| Gemidd. (teekens in aan-
| merking genomen)
Gemiddeld
Gemidd. (teekens aan-
merking genomen)
en
Gemiddeld
| Gemidd. (teekens in aan-
merking genomen)
0,6%
0,49/,
0,49/,
0,1%
0,5%
0,0%
0,9%
0,5%
216
Rietsoort 247 B.
6 keer 0,0 verschil Á keer 1,5 verschil
On 04 » B 1,0 )
8: 20,8 ) LN »
T&E DUO dep 109 D)
64 Dr 0 » Js gen ME) >
8 mer D) 1e 920 »
1. 5006 » DD »
De DD D) dsten 2D D)
Br 08e fp de 28 )
Okee ORE) » Arn )
dert ds0 ) de PAD »
1e vue: Pe | » BIG D)
DN PV » Marpa »
A HE »
der Del D)
Het gemiddelde verschil bij deze 114 waarnemingen bedraagt
0,9°/%; er waren slechts 19 positieve afwijkingen, dus procentsgewijs
veel minder dan bij 100 POJ (ml. 19 op 70 waarnemingen); neemt
men de teekens der verschillen in aanmerking, dan wordt het ge-
middelde verschil — 0,8%. Ook hier komen de kleine verschillen het
grootste aantal malen voor.
Zooals ik reeds opmerkte, zijn er steeds verschillen te verwach-
ten, en ik gaf daarbij als voorname reden het legeren op. Het blijkt
uit deze cijfers ook duidelijk, dat bij sterk legerende tuinen het
gemiddelde verschil veel grooter is en dat vooral de groote afwij-
kingen daarbij belangrijker zijn, zooals te verwachten was.
247 Ben 221 B vertoonen verreweg de grootste verschillen.
Daarbij bedenke men nog, dat Remboen veel natte tuinen heeft,
waar speciaal 247 B geplant wordt en waar deze rietsoort veel le-
gert, zoodat 247 B hier als een meer legerende soort dan 100 POJ
aangemerkt moet worden. De verschillen zijn echter grootendeels
klein, zoodat ook volgens deze beschouwingswijze de monstername
zeer voldoende geacht moet worden. Ik kan nog eenige cijfers van
Pohdjedjer aanvoeren. Van deze onderneming heb ik het gemiddel-
de der laatste voor-analysecijfers bepaald en het gemiddelde der
cijfers van den geheelen tuin, die hier bij de voor-analysen ver-
meld waren.
De volgende waarden werden gevonden:
217
N Winbaar suiker in sap.
‘
Voor-analyse Tuinopbrengst
DI 52, 4 Juni-tuinen 17,6 Bid
DI 52, 3 Juli-tuinen 18,4 18,6
EK 28, 4 Augustus-tuinen 17,8 de AfL
100 POJ, 8 Juni-tuinen 18,5 18,3
100 POJ, 48 Juli-tuinen 18,7 17
100 POJ, 11 Augustus-tuinen 19,1 18,8
Zooals men ziet, is de overeenstemming zeer fraai, op Pohdjedjer
blijft het riet vrij kort, daar het een hoog gelegen onderneming is;
er komt dus weinig omgevallen riet voor, wat een gunstige factor
is. Bovendien wordt een tuin vaak betrekkelijk lang na de laatste
voor-analyse gesneden, zoodat: een verbetering van rendement mo-
gelijk is, wat op deze hoogte nogal eens voorkomt.
Ten bewijze, dat deze cijfers geen geflatteerd beeld geven, maak
ik melding van de uitspraak van een der vroegere administrateurs
van Pohdjedjer, die verklaarde, dat wanneer het verschil tusschen
voor-analyse en werkelijk resultaat meer dan eenige tienden van pro-
centen bedroeg, er een fout gemaakt moest zijn. Al voelen wij hierin
een kleine overdrijving, toch is het een bewijs voor het vertrouwen,
dat men in de methode stelt. .
HOOFDSTUK [II
Het onderzoek der monsters.
Reeds in het vorige hoofdstuk wees ik erop, dat het sap veel
eerder voor bemonstering in aanmerking komt dan het rietgewicht.
Ten bewijze hiervan mogen een paar cijfers aangevoerd worden.
MULLER voN CzZERNICKI f) heeft reeds gegevens hieromtrent verzameld.
Hij onderzocht een groot aantal stokken apart, bepaalde het gemid-
delde en ging nu na, hoeveel % van het gemiddelde de hoogste
positieve en negatieve afwijking bedroeg. Hij vond:
positief negatief
‚ {voor gewicht 92 al
dots ikernehalten Mel 14,2°/,
de eder ‚ voor gewicht 18% | A09/5
\ voor suikergehalte 5,4/ 0,1%
1D) O. F. MurLer Von CzeRNickr, Het laboratorium ten dienste der riet- en sui-
kerproductie, Archief voor de Java-Suikerindustrie, deel 8, 1900, blz. 507.
218
r . . Ld
Van de le reeks waarnemingen werd door ons het gemiddelde
en de middelbare fout bepaald met het volgende resultaat:
gemidd. mf. in
voor gewicht 1,95 KG. 0,057 1,9
voor suiker NT A 0,181 4
Ikzelf 1) vond de volgende cijfers in twee reeksen bepalingen,
die daarin verschilden, dat de monsterneming meer of minder nauw-
keurig was:
gemidd. mf. hoe
le reeks gewicht 134 K.G. dd 138
Prix 1AI8/5 0,05 0,4
Pol 27,3 0,16 0,6
2e reeks gewicht 1341 K.G. Di 4,3
Brix AA Se 0,1 0,9
Pol 27,2 0,5 1,8
Welke soort van monsters men ook onderzocht, steeds is het
resultaat hetzelfde: het sap geeft veel betrouwbaarder cijfers dan
het rietgewicht. Om nog een beeld te geven van dit, verschillende
gedrag in het onderhavige geval, heb ik eenige berekeningen uitge-
voerd bij het cijfermateriaal van Remboen. Bij de voor-analysen
wordt hier, evenals op de meeste ondernemingen, het gemiddelde
rietgewicht per stok van het monster bepaald. Ik heb nu de waar-
den van de WS en van het rietgewicht bij elke bemonstering van
een aantal tuinen met dezelfde plantmaand laten rangschikken
naar de perioden, waarin de bemonstering plaats vond en daarvan
de gemiddelden laten berekenen. Zoo vond ik voor:
100 POJ, 36 tuinen, geplant in Mei 1918,
12/3 22/3 1/4 40/4 24/4 1/5 11/5 21/5 31/5 10/6
Ws 9,8 Ake te te 12,7|12,5| 12,8| 13,0} in %
in kattie’s
A
Ld
Gewicht
2,32] 2,29| 2,17) 2,06) 2,14] 2,17| 2,04/ 1,98) 2,04
247 B, 40 tuinen, geplant in Juli 1913.
5/5 15/5 25/5 4/6 14/6 24/6 4/7 14/7 24/7 3/8 13/8 23/8 2/9 12/9
WS _ [6,7 ke 17,2 (17,8 (8,1 [8,5 [8,4 [9,7 |10,010,3/10,4111,044 „Blin
Gewicht [2,23 185 2,01 2 3 111,8011,89/2,05/2,21 2,262, 20 Breeden ee
| le S
Elk getal geeft dus aan het gemiddelde van de bepalingen, die
gedaan zijn tusschen de aangegeven data. Terwijl men nu van een
1) J. Kuyper, Proeven over de afhankelijkheid van het assimilatieproces bij het
suikerriet van de uitwendige omstandigheden, Archief, deel 25, 1917, blz. 1528,
Ld
219
dergelijke reeks cijfers mag verwachten, dat ze geleidelijk en regel-
matig verandert, ziet men, dat dit ook werkelijk het geval is met
de cijfers voor WS, maar dat daarentegen de reeks cijfers voor het
gewicht zeer onregelmatig is. Ook dit is een indirect bewijs, dat de
monsterneming voor het sap veel nauwkeuriger is dan voor het riet-
gewicht.
Het is dus volkomen logisch, dat het zwaartepunt van het
monsteronderzoek gelegd wordt bij het saponderzoek. In de volgen-
de pagina’s wordt nu aangegeven, hoe op de meeste fabrieken het
onderzoek der monsters plaats vindt.
Wanneer het monster binnengekomen is, wordt het allereerst
gewogen. Dit lijkt in strijd met de herhaaldelijk uitgesproken stel-
ling, dat men van het gewicht toch geen juist beeld krijgt. Het we-
gen is echter noodig om later de persing te bepalen. Daar het getal
dus toch bepaald wordt, ligt het voor de hand het in de staten op
te nemen, want al is het onnauwkeurig, toch heeft men er weleens
iets aan.
De stokken moeten daarna in drie gelijke deelen gehakt worden,
want het beste systeem is voor ons nog het onderzoek in drieën.
Voor deze driedeeling is het bepalen van de lengte van iederen
stok noodig. Uit de verkregen cijfers wordt dan tevens de gemid-
delde lengte van het monster bepaald, en dit cijfer wordt ook weer
genoteerd. Gok voor dit cijfer geldt hetgeen over het gewicht gezegd
is; de rietlengte is in het algemeen echter iets beter te bemon-
steren dan het gewicht.
De eenvoudigste manier om het riet te meten, is het langs een
vaste verdeeling op een plank of op een muur te leggen of te
zetten; op één derde van de totaallengte wordt dan een insnijding
gemaakt; een koelie kapt hier het een derde deel af‚ en gebruikt dit
stuk weer om het overblijvende deel in tweeën te deelen. Zoodoende
krijgt men 3 bossen derde deelen, die ieder voor zich vermalen wor-
den door een monstermolentje. De ampas van de drie bossen wordt
gezamenlijk weer gewogen om de persing van het geheele monster
te bepalen; van het sap worden brix en polarisatie bepaald.
Nu zijn er gewoonlijk nog een paar gegevens, die verzameld
worden. Men kan het rijpingsonderzoek ook dienstbaar maken aan
het bepalen van ziektepercentages, vooral van het percentage sereh.
Daarvoor moeten de stokken overlangs gespleten worden. Dit splij-
ten heeft wel een bezwaar, nl. dat de gehalveerde stokken vrij snel
uitdrogen en daardoor te hooge brixen geven. Toch wordt het nogal
220
eens gedaan, terwijl deze behandeling tevens dienen kan om het ge-
middelde sapecijfer te bepalen. Men vermaalt dan n.l. van elken
stok drie helften gemengd, terwijl de andere drie helften apart
onderzocht worden. Andere ondernemingen voegen echter het van
de analyse overblijvende sap der derde deelen bijeen, mengen dit,
en bepalen hiervan weer brix en pol.
Op Remboen heeft men nagegaan, of het verschil maakt, wan-
neer men het sap mengt en de cijfers hieruit als gemiddelde analyse
gebruikt, of wanneer men het gemiddelde cijfer berekent als arith-
metisch gemiddelde der drie deelen. Het bleek, dat deze verschillen
zeer gering waren en meestal vielen binnen de foutengrenzen der
bepalingen; tegenwoordig berekent men daar dus de gemiddelde
cijfers, uitgaande van het juiste principe, dat elke toelaatbare vereen-
voudiging moet worden ingevoerd. De cijfers hebben waarde als
vergelijkingsmateriaal, als relatieve grootheden en niet als absolute;
ook daarom hebben kleine fouten zoo weinig beteekenis. De analyse
van het gemengde sap heeft echter het voordeel, een controle op
verwisseling, afleesfouten en schrijffouten bij de analyse der derde
deelen op te leveren.
De wijze van noteeren der verschillende gegevens loopt zeer
uiteen, maar, daar overzichtelijkheid voor de waarde der geheele
methode van groot belang is, wil ik hier toch even aangeven, wat
m. i. de beste methode is; mijn ervaring gaat over een vrij groot
aantal fabrieken en steeds heb ik bevonden, dat de boeken van
Remboen het gemakkelijkst waren in het gebruik.
Ik laat hier daarom een pagina uit een rijpingsboek volgen,
zooals het naar mijn meening het best te gebruiken is. Het is zeer
aan te raden de gemiddelde cijfers met rooden inkt in te vullen, dit
geeft een zeer goed overzicht; in het voorbeeld op de volgende
pagina zijn ze cursief gedrukt.
Gewoonlijk houdt men naast het analy seboek een klapper aan van
alle tuinen, waarin alleen het gemiddelde rendement (persing X WS.)
of alleen de winbare suiker in sap overgeschreven wordt. Daar _
wordt het mogelijk, met één oogopslag na te gaan, welke tuinen zoo
ongeveer voor snijden in aanmerking komen; het is dan niet noodig
telkens- allerlei tuinanalysen na te gaan, die nog niet van belang
zijn voor het vaststellen van het oogenblik van oogsten. Kerst
wanneer de gemiddelde analyse een hoogte bereikt heeft, waarop de
tuin gewoonlijk zoo ongeveer komt, moet men dan de analysen der
onderdeelen gaan raadplegen.
Oogstjaar 1912. Afdeeling C.
8 bouw 0 roe bruto.
Beers ts netto:
‚groot 5 bouw 21 roe bruto, | geplant van
| >» 4 » 272 » netto. | 24/6 tot 1/7
Tuin Bondjok Lor, groot (geplant van 16/6 tot 1/7
Blok Bondjok. Lor Oost
Rietsoort 100 POJ.
|
Gem. | Gem. Se
Datum Aantal | lengte \gewicht/ Stok- |___ Sh a Opmer
onder- d Di | '
k stokken! in mn deel ste To | Per- kingen
cri meters | katties | Brix| Sacch. | RQ. | WS, sing
9
Maart 20 2,91 2,30 | onder |18,1/ 14,94 | 82,5) 9,9
midden | 17,4/ 13,53 | 77,7| 8,4
boven |14,3/ 9,13. 63,8! 4,7
Gem. | 16,6) 12,53, 75,5} 7,6 [74°
19
Maart | 20 2,76 | 2,40 | onder | 18,8| 16,19 | 86,1/11,2
midden | 17,5, 14,17 | 81,0\ 9,2
boven |14,8| 10,20./ 68,9| 5,6
Gem. 117,0} 413,52 | 79,5| 8,6 [73
29
Maart 20 2,17 | 2,60 | onder | 19.0| 16,55 | 87,1) 11,5
midden 18,2/ 14,92 | 82,0 9,8
boven | 16,4 141,75 | 71,6) 6,7
Gem. | 17,9) 14,41 | 80,5| 9,3[73%
enz.
Blokken Bondjok Lor Oost en West te zamen S SOR EE KEO
PD EED netto
Geoogst van 24 tot 27 Mei
Gem. analyse der groote molenmonsters 19,8—17,95 —90,6—12,8
Pikols riet totaal 10399, p. bruto bouw 1300, p. netto bouw 1468
Pe Smkers»! AOBA Us Ip ) 166,4 » ) MPs ofer.
(Voorbeeld van een bladzijde uit een voor-analyseboek.)
Practisch is bovendien de methode van Gempolkrep, waar alle
tuinen naar den gemiddelden plantdatum gerangschikt worden. Om
b.v. een overzicht van den invloed van den planttijd te krijgen, is
222
deze regeling heel aangenaam. Als in een tuin meerdere rijpings-
blokken voorkomen van uiteenloopende plantdata, zal men die
toch in den klapper bijeen wenschen te plaatsen. Men kan dan als
gemiddelden plantdatum nemen het oogenblik, waarop de tuin half
afgeplant was. Vindt men b.v. als begin- en eindplantdatum 21 Mei
en 19 Juli, met vermelding, dat de halve tuin is afgeplant 1 Juni,
dan is de waarschijnlijkheid heel groot, dat men ook nog na 1 Juni
regelmatig doorgeplant heeft en dat het late afplanten het gevolg
was van het overblijven van een klein stukje van den tuin. Was
omgekeerd de halve tuin 1 Juli afgeplant, dan is men wellicht toevallig
heel vroeg begonnen, maar heeft ten slotte vlug afgeplant. De tuin
is dan te beschouwen als een Juli-tuin. Ter illustratie gaf ik hier
natuurlijk zeer sprekende data.
Van het grootste belang is mi. de graphische voorstelling: de
meest wenschelijke methode is het doorschieten der boeken met
millimeterpapier of papier met ruitjes; men vindt dan tegenover
elken tuin de daarbij behoorende graphische voorstelling; men krijgt
dan telkens èn de cijfers èn de lijnen onder oogen, wat van veel
belang is, en wat meer moeite kost, wanneer men 2 aparte boeken,
het eene met de cijfers, het andere met de lijnen, aanlegt.
Over een der bepalingen, die nog dikwijls naast de hier ge-
noemde uitgevoerd wordt, nl. die van het glucose-% of den glucose-
factor, zal later uitvoerig gesproken worden. De cijfers kunnen even-
tueel in een kolom naast de persing ondergebracht worden. Hier
is dus aangegeven, hoe de voor-analyse in de practijk gewoonlijk
gebeurt en hoe ze naar ons inzicht ook het best gebeurt.
Er blijft ons over na te gaan, waarop deze methode berust en
waarom ze de geschiktste bleek te zijn. Om te beginnen moeten wij
ons afvragen, hoe de suikervorming in den rietstengel verloopt. Een
antwoord daarop ontvangen wij in de publicatie van Went ®), die
als het ware de basis is, waarop de methode later uitgewerkt is.
WeNrT onderzocht de rietstengels, door die in kleine stukjes van 1 of
eenige rossen te verdeelen; hij gebruikte uitsluitend Zwart Cheribon,
wat eenigen invloed op zijne conclusie’s heeft uitgeoefend. Voor ons
onderzoek zijn de volgende eonclusie's van WeNrT van belang:
Elke geleding begint met bijna geen suikers te bevatten; daarna,
tijdens hare ontwikkeling, bevat ze veel glucose en weinig saccharose;
na het oogenblik, waarop ze uitgegroeid is tot volle grootte, neemt
1) F. A. F. U. Wert, Onderzoekingen over de chemische physiologie van het
suikerriet Archief voor de Java-Suikerindustrie, deel 4, 1896, blz. 525.
223
de saccharosehoeveelheid absoluut en relatief steeds toe, de glucose
steeds af, totdat het oogenblik van rijpheid gepasseerd is. De stengel,
als samenstel van de rossen, vertoont hetzelfde; tijdens de ontwik-
keling vertoont hij een absolute stijging in suikergehalte, terwijl ook
relatief het sap steeds meer saccharose gaat vertoonen; de glucose
neemt weer af; deze gelijktijdige stijging en daling vindt niet op het-
zelfde oogenblik in alle deelen van den stengel plaats; zij begint on-
deraan en verplaatst zich langzaam naar boven. De oudere leden
maken het proces dus eerder door dan de jongere deelen. Dit is het
principe, waarop het geheele rijpingsonderzoek gebaseerd is; men
wenscht te bepalen, in welk stadium elk deel van den stengel ver-
keert, en dit is slechts mogelijk door den toestand van verschillende
deelen van den stengel te vergelijken.
WeNrT kwam nog niet tot een methode van rijpheidsbepaling;
MULLER voN CZERNICKIÌ) heeft in twee artikelen de grondslagen voor
practische rijpheidsbepalingen gelegd. In het eerste artikel behandelt
de schrijver een aantal vragen, die vooraf opgelost moesten worden,
o.a. de vragen, wat de invloed van legeren is; hoe betrouwbaar
monsters zijn; waardoor suikerverliezen ontstaan; wat de invloed
van ziekten is, enz. Om met een bepaald materiaal te werken,
moet men eerst voldoend op de hoogte zijn van de eigenschappen
van dat materiaal, en hiertoe diende in hoofdzaak deze eerste
publicatie. Ook werd een begin gemaakt met een voor-analyse-
methode; het uitzetten der monsters geschiedde niet vooraf; uitkie-
zen van goede stokken was mogelijk (le. blz. 647); de monsters
werden in hun geheel onderzocht, dus zonder verdeeling in drieën.
Hoewel dus verre verwijderd van het door ons wenschelijk geachte
systeem, hebben we hier de eerste poging op dat gebied te be-
groeten.
Volledigheidshalve zij hier nog vermeld, dat het vraagstuk eigen-
lijk al eerder behandeld is in de literatuur. ARENDSEN Hein heeft
in 18892) en 18905) een en ander over deze zaak gepubliceerd. In
1889 bespreekt hij hoofdzakelijk de cijfers, die gedurende de cam-
pagne in de fabriek verkregen worden; uit deze cijfers van den
1 0. F. MULLER v. CZERNICKI, Archief deel 8, 1900, blz, 597.
0. F. Murrer v, CZERNICKI, De rijpheidsbepalingen en het oogsten van sui-
kerriet, Handelingen van het 8e Congres 1907, blz. 265.
2) S. A. ARENDSEN HEIN, Over rijpheid van het Suikerriet, De Landbouwer, 2de
jaargang No. 35, 2e deel, blz. 197, 1888 — 1889.
3) S. A. ARENDSEN HEerN, Rietanalysen, De Landbouwer, 3de jaargang 1890,
blz, 1013; ook in Overdrukken en referaten van belangrijke publicaties vóór 1893,
blz. 337, Bijlage van het Archief voor de Java - Suikerindustrie,
PJ
heelen aanplant tracht hij conclusie's te trekken, die gelden voor
de rijping van één tuin. Voor het hier besproken onderwerp heb-
ben deze beschouwingen geen waarde. In 1890 evenwel doet dezelf-
de schrijver reeds pogingen om tot een verdeeling van den stok
over te gaan: hij geeft in zijn resumé een overzicht, nog zeer in
het algemeen, van het verloop van watergehalte, cellulose, soortelijk
gewicht, glucose in een jongen rietstengel. Tot bruikbare resultaten
voor de rijping komt hij nog niet; toch is de wijze van opvatting
eenigszins een voorlooper van die, welke door WeNrr later gevolgd is.
Meer bepaald over de rijpheidsbepaling sprak CoNRrApr op het
suikercongres te Semarang in 1889. In het verslag van dit congres
lezen we op blz. 126, dat de Heer CoNrADI, geëmployeerde op de
sf. Tjomal, de vraag behandelde: Kan een eenvoudig toepasbaar
middel aangegeven worden om te bepalen, wanneer een te velde
staande tuin dient gesneden te worden, voor de meest voordeelige
verwerking? Welke uiterlijke kenteekenen zijn daartoe aan te geven ?
Hij raadt aan een monster uit een tuin te halen door diago-
naalsgewijs eenige stokken te verzamelen, ongeveer 25 per bouw, en
deze niet in hun geheel te onderzoeken, maar hier en daar 5 à 6
rossen uit den stok te kappen om minder riet te verwerken en de-
ze stukken gezamenlijk te onderzoeken. Hij verdeelt hen eerst over-
langs in vieren; één vierde wordt gebruikt voor een cellulosebepa-
ling, drie vierde voor sapanalyse. Er wordt nu beweerd, dat het riet
rijp is, wanneer het sap achteruitgaat en het cellulosegehalte con-
stant blijft. De sf. Tjomal heeft dus wel reeds zeer vroeg dit vraag-
stuk geëntameerd.
Als eindresultaat van de onderzoekingen op die onderneming
mogen we beschouwen de tweede verhandeling van MULLER voN
CzeERNICKI, als lezing voorgedragen in 1907 op het 8e Congres,
7 jaar na zijn eerste publicatie, waarin de schrijver een grooten
sprong voorwaarts gedaan heeft; hier vinden we de tegenwoordige
methode, vooral van monsteronderzoek, volkomen uitgewerkt. Wat
betreft het uitzetten der monsters houdt de spreker op dat Congres
nog vast aan de o.i. onjuiste methode van het kiezen van „nor-
male stokken” (blz. 274).
Uitvoerig wordt de monsterneming behandeld in de „Handlei-
ding bij de rijpheidsbepaling van riettuinen en bij het bemonsteren
van snijtuinen” over de fabrieken der Ned. Handel Mij. in West-Java
door BokMA DE Boer, verschenen in 1906. De stokken worden zoo
uitgezet, dat telkens in één stoel 1 monsterstok aangewezen wordt,
.
dat wil dus zeggen, dat in iederen stoel een mooie stok uitgekozen
wordt, |
Wat betreft het onderzoek der monsters is MULLER voN CZERNICKI
tot het inzicht gekomen, dat de processen, die volgens WeNrT plaats
vinden in den rijpenden stengel, slechts vervolgd kunnen worden
door verschillende deelen van dien stengel apart te analyseeren:
analysen van stukjes van 2 à 3 rossen waren niet wel uitvoerbaar,
dus ging MurLER over tot een vereenvoudiging: hij verdeelde den
stengel in 10 deelen. De analysecijfers werden in beeld gebracht,
en hoofdzakelijk op het’ verloop dezer lijnen werd een oordeel uit-
gesproken over den rijpingstoestand. In het algemeen bleek het, dat
elke convergentie rijping, elke divergentie achteruitgang beteekende;
elke snijding der lijnen wees op een verandering in de onderlinge
verhouding der deelen en was dus een sein om speciaal te letten op
mogelijken achteruitgang. Werkelijk geldt bijna alles, wat Murrer
daaromtrent opmerkt, ook nu nog.
In 1911 is er nog een artikel van HAZEWINKEL f) verschenen,
dat wij later zullen bespreken.
De practijk heeft dus een vorm gevonden, die geschikt is voor
toepassing in het groot. Zij heeft bijna altijd de 10-deeling verlaten
en is meestal overgegaan tot een 3-deeling. Voor zoover ons bekend
is, paste tot voor kort alleen de Factorij de 10-deeling nog toe. Zij
werd in campagne 1919 op de sf. Modjoagoeng vergeleken met de
J-deelige methode door Dr. P. L. Lour ?), die aan de hand van
een groot aantal grafieken terecht tot de conclusie komt, dat in zijn
voorbeelden „een verdeeling van het monster in tien deelen abso-
laut overbodig is geweest” 5).
Op één fabriek is weleens tijdelijk 5-deeling bij wijze van
proef gebruikt; en zoo zullen er nog wel meer kleine variaties zijn.
Wij willen nu eerst nog eens het principe der verdeeling be-
spreken, daarna de beste wijze van verdeeling.
Ter illustratie van de fraaie resultaten, die men met de 10-
deelingsmethode verkrijgt, voeg ik hier een paar graphische voor-
stellingen in van cijfers, die met deze methode aan het Proefstation
te Pasoeroean verkregen werden. De dikke lijnen geven het suiker-
1) J, J, HAZEWINKEL. Het verloop van het rijp worden van het riet en een moge-
lijk verband tusschen molenarbeid en rijpingssnelheid van het riet (speciaal voor
No. 100), Archief voor de Java Suikerindustrie, deel 19, 1911 blz. 252,
2) Dr. P.L, Lonr. Kan bij Rijpheidsbepalingen volstaan worden met de drie-
deelige analyse? Archief 1920, pag. 980.
3) Le. pag. 991.
Fig: 4
Fig. 2.
WE
\ NH AI ni
AN \ Nl
em | L/
bn nf
|
BEE
\
NS
mm
EEN BEN
EEE
em el
Ca sat Len
te
item eee
en
ee
ne
nn
ERE
Ee |:
er OERS
ES EEEN
ee
EL
18/3 _ 18/4 16/5 3/7 18/7 16/8 16/9
Rijping van 247 B in 19141 te Pasoeroean.
De dikke lijnen geven aan het suikergehalte van het sap van
ieder tiende deel op verschillende data van onderzoek; de dun-
ne lijnen de WS.
48/8.» Blan elle « it 21
Rijping van 100 POJ in 1911 te Pasoeroean.
De dikke lijnen geven aan het suikergehalte van het sap van
ieder tiende deel op verschillende data van onderzoek; de dun-
ne lijnen de WS.
227
gehalte in het sap aan, de dunne lijnen de winbare suiker in sap.
Elk stel van 2 lijnen geeft dus de verdeeling aan van de suiker over
de tien deelen, waarin elk monster verdeeld was. Links heeft betrek-
king op het ondereinde, rechts op den top. Men ziet zoowel in
Fig. 1 voor 247 B als in Fig. 2 voor 100 POJ, hoe het verloop dier
lijnen zieh wijzigt op de verschillende data van onderzoek. Kerst
een bijna gelijkmatig hellende lijn, d.w.z. een gelijkmatige verdee-
ling van de suiker over de 10 deelen; langzamerhand verandert
dit, de lijn krijgt een knik, de onderste deelen nemen sneller in
suikergehalte toe dan de top, het aantal deelen, dat valt in het
linksche, min of meer vlakke deel van de lijn, wordt grooter, of
anders gezegd het zeer onrijpe topgedeelte wordt steeds korter. In
de laatste drie curven van 247 B ziet men duidelijk, dat ook de
uiterste top, het laatste 10de deel, flink vooruitgaat. Let men op de
lijnen van 18 Juli en 16 Augustus, dan ziet men, dat het hoofdver-
schil zit in de rijping der bovenste drie deelen ; het dwarsstreepje
geeft nl. het gemiddelde van het heele monster aan. Dit gemiddel-
de stijgt betrekkelijk weinig; de wijze, waarop het ontstaat, verandert
wel. Zeer fraai komt dit ook uit in Fig. 2, die betrekking heeft op
100 POJ. Op 3/, en 2/4 is het gemiddelde ongeveer gelijk ; de curve
verandert ; het midden en de top stijgen bij de laatste analyse ; ook
de eurven van 18/9 en f/,y zijn zeer fraai in dit opzicht ; het gemid-
delde blijft ongeveer gelijk ; de top stijgt op f/10, maar het RQ daalt
onderaan (zichtbaar in den grooteren afstand van de dikke en de
dunne lijn). Want ook dit laatste is zoo belangrijk : het is niet onver-
schillig, hoe men een bepaald getal aan WS vindt; de samenstelling
van het sap, zijn lagere of hoogere reinheid is van veel belang voor
ons, en natuurlijk ook weer de vergelijking dier waarden in de ver-
schillende tiende deelen.
Het zal duidelijk zijn, dat wij als Viola de 10-deeling
zouden prefereeren boven elke andere verdeeling, maar practisch
levert zij bezwaren op; of liever gezegd: zij levert niet genoeg
voordeel in verband met de hoeveelheid arbeid, die ervoor geëischt
wordt. Men heeft daarom een vereenvoudiging ingevoerd; de tien-
deeling is veranderd in een drie-deeling. Uit de figuren 1 en 2
blijkt, wat de belangrijke momenten in het rijpingsvraagstuk zijn ;
het onderste deel, laten we zeggen de onderste 4 tiende deelen,
geven als het ware het peil van den stengel aan; het middenstuk
is het stuk, waarin het buigpunt van de curve gewoonlijk ligt,
als ik het zoo mag noemen; naarmate dit buigpunt naar rechts,
228
dus naar het bovengedeelte verschuift, nadert het midden tot het
ondereinde ; de top, de bovenste 3 tiende deelen, blijft lang onrijp en
stijgt eerst op het laatst. De 3 deelen geven dus werkelijk iets karak-
teristieks; hun gedrag typeert den rijpingstoestand. En dat de
g-deeling voldoende aanwijzing geeft, moge blijken uit de volgende
analysen :
Remboen 1916, Gedong, blok 2; EK 2
25 Juni
Ö Tull
Beele IRO WS Ier | Sac. 1 BO WR
Onder |16,1| 14,07 | 87,4/ 9,3 [15,9 13,67 | 86,0/ 8,9
Midden |15,3| 12,90 | 84,3) 8,4||15,3| 13,02 | 85,1| 8,5
Boven |14,6| 11,44| 78,3| 7,4 ||14,7/ 11,87 | 80,7) 7,5
Gem. 15,3| 12,84 | 83,9) 8,3 |15,3/ 12,85 | 84,0| 8,3
De gemiddelde analyse op beide data is volkomen gelijk; uit
de partieele analysen blijkt, dat het ondereinde iets achteruitgegaan
is (Brix en RQ), dat het midden iets vooruitgegaan is (RQ ge-
stegen) en dat de top gelijk gebleven is. De vrij belangrijke daling
van het RQ in het ondereinde, naast de stijging ervan in het mid-
dendeel, wijst op het naderen van den eindtoestand.
Remboen 1916, Bedono Kloewoeng, blok 2; DI 52,
15 Mei 25 Mei RE
Br. | Sac. | RQ | WS || Br. { Sac. | RQ | WS Br. | Sac. | RQ | WS
Onder _ | 20,7/18,63 90,0) 13,2 20,7/19,03) 91,9) 13,6 21,2/ 19,52 92,1/ 13,9
Midden _ | 20,4 18,00; 88,2! 12,6 20,4 18,05! 88,5) 412,7/ 20,618,76, 1,1 13,3
Boven 18,7/15,26/ 81,6) 10,3/18,1/14,84/ 82,0/ 10.0/19,6/17,09/ 87,2) 11,9
Gem. 19,9/17,30/ 86,9! 12,0] 19,7/17,31| 87,8 12,1] 20,5/18,46/ 90,1/ 13,0
Tusschen 15 en 25 Mei steeg de gemiddelde WS 0,1%, dus
onbetrouwbaar naar alle waarschijnlijkheid. Onder en midden hiel-
den denzelfden Brix, maar stegen in RQ ; de top daalde in Brix, maar
steeg in RQ, waarschijnlijk ging het riet dus een beetje groeien,
maar de stijgende reinheden wijzen op een normaal verloop der
rijping. Men wachtte dus nog een analyse af; men bleek juist ge-
zien te hebben; alle Brixen en reinheden stegen.
229
Remboen 1916, Gesikan Wetan, blok 4; EK 2,
24 Juni 5 Juli | 15 Juli
Br. | Sac. | RQ | WS Br. | Sac. | RQ | WS || Br. | Sac. | RQ | WS
Onder 17,4115,37| 88,3/10,2 [17,0/15,03| 88,410,0 | 17,3]15,48| 89,5) 10,3
Midden _ |16,6/44,50| 87,3| 9,6 [46,4/14,71! 86,41 9,3 || 16,8/14,88 88,6| 9,9
Boven 15,6/12,78| 81,9! 8,5 [45,6/13,15/ 84,3] 8,8 | 15,613,40| 85,9) 8,8
Gem. 16,5/14,23| 86,2| 9,4 |16,3/14,12) 86,6) 9,4 16,6/14,59/ 87,8/ 9,6
Op 2% Juni en 25 Juli waren WS gemiddeld gelijk; de deelcij-
fers verliepen iets onregelmatig, maar de stijging der reinheid in
onder- en bovendeel wijst erop, dat de dalende reinheid voor het
midden waarschijnlijk op een waarnemingsfout berust; de geheele
analyse op 5 Juli is wat laag, maar geeft geen aanwijzing voor
achteruitgang. De analyse op 15 Juli geeft duidelijk aan, dat er op
5 Juli geen werkelijke achteruitgang was; alle cijfers vertoonen den
normalen gang, die bij volle rijpheid te verwachten is.
Remboen 1916, Warengredjo Lor, blok 2; 247 B.
25 Augustus 4 September 14 September
Br. | Sac. | RQ [WS Br. | Sac. | RQ | WS! Br. | Sac. | RQ | WS
Onder MIZ 17,12, 89,2 11,4} 19,6/ 17,78) 90,7 11,9 19,2 17,33) 90,3| 11,6
Midden 17,9/15,61/ 87,2 10,3) 18,4 16,46) 89,5, 11,0 18,4 16,44) 89,3) 11,0
Boven 16,6/13,88/ 83,6 9,0/15,5 12,99 83,8| 8,4/15,712,83/ 82,0, 8,2
Gem. 17,9/15,54/ 86,8) 10,2 17,8/ 15,74 88,4) 10,4[17,8/15,53) 87,3) 10,2
Van 25 Augustus tot 4 September steeg de WS met 0,2%;
onder en midden droegen hiertoe bij door hoogeren Brix en hooger
RQ; de top kreeg een lageren Brix. Tot 4 September was het riet
dus normaal rijpende: in de volgende periode bleef het in denzelf-
den toestand of ging het iets achteruit; de WS is volkomen de-
zelfde als op 25 Augustus, maar de verdeeling doet zien, dat het
riet veel meer zijn eindtoestand genaderd is. Het dalen van het RQ
in vergelijking met 4 September in alle deelen, maant tot voor-
zichtigheid ; waarschijnlijk is het oogenblik van rijp zijn bereikt.
230
Remboen 1916, Semampir, blok 1; 247 B.
PN Ah tE 3 September
Br. | Sac RQ WS! Br. Sac | ro | ws
Onder 19,8118,07/ 91,2 12,2[ 20,0 18,05! 90,3 12,1
Midden _ |[18,917 or 90:0/14,4149.34712! 8857 11 4
Boven kei 214,87) 86,5, 9,8 17,414,97| 86.6, 9,8
Gem. 18, 6116, 65|89:5 14.1 18,9 16, 74 | 88, 4 11,1
WS op beide data volkomen gelijk. Toch is het riet over zijn
optimum toestand heen: alle Brixen zijn gestegen, alle reinheden
zijn gedaald.
Remboen 1916, Kedoengwaroe, blok 1; 247 B.
20 Augustus 30 Augustus | 9 September
- mn H
Br. | Sac. | RQ ws | Br. | Sac. | RQ | | WS s| sr | Sac. | Bid WS
Onder _ |[20,5/18,76/ 91,5 12,6) 19,8/18 07 91,2 12 2 19 67, 89, 91 2 12,0
Midden _[19,217,31/ 90,1) 11,6) 19,2 17,06, 88,9, 11,3} 19,0/17,04 89, 741,4
Boven _ |46,413,80/84,1| 8,9| 18,1 15,48| 85,5) 10,1 17,815,24 85,6) 9,9
Gem. _ |18,716,62) 88,9, 11,0/ 19,0 16,87 88,8) 11,2) 18,8 16,72 88,9 111
I | | | |
Een mooi type van een rijpen tuin, die in gunstige conditie
verkeert en dus lang op rijpheid kan blijven. Het ondereinde gaat
op 30 Aug. iets in Brix en RQ achteruit; daar deze achteruitgang
in beide grootheden optreedt en het meest in den Brix, wijst ze niet
op overrijpheid; het midden blijft gelijk, de top komt prachtig bij;
op 9 Sept. zakt de Brix in het ondereinde nog iets, maar de rein-
heid blijft dezelfde; in het midden en boven stijgt de reinheid.
De eindanalyse wijst op volledig rijp zijn.
Remboen 1916, Semawoengdaleman 100 POJ.
El Apr Î | 1 en
Br. RQ | WS | Br. É sac. | RQ | WS
RRD
Onder 20,9/19, Al 93,0) 14,01 20,9/19,31| 92,4 13,8
Midden 19,918 36 EE 13,1 20,0) 18, 12 90,6 12,9
’
bl
Boven 19,0/16,06, 85,5/ 11,0/19,1/16,21| 84,9) 11,1
Gem. 19,9/17 "95 90’ 12,7
7//20,0 17,88) 89,4 12,6
|
231
WS op 7 April en 21 April vertoonen geen feitelijk verschil.
De Brix is overal op dezelfde hoogte gebleven, de reinheid is in
alle drie deelen wat achteruitgegaan; wel weinig, maar in verband
met den gelijk blijvenden Brix toch wel van belang. Dit riet is over
zijn hoogste rijpheid heen; de top gaat ook zelfs achterut.
Een ander beeld geeft :
Remboen 1916, Kepoeh, blok 41; 100 POJ.
| 26 Maart 5 April Rn Wor
Br. Sac.
RQ ws Br. | Sac. RQ | ws Br. | Sac. | RQ | WS
Onder 21,4 20,11 (94,0 14,5 (21,2 (19,78 (93,3 14,2 21,1 19,78 93,8 | 14,2
Midden |[20,6 19,16 92,9 (13,8 [20,8 (19,06 (91,6 15,6 [20,8 19,24 (92,5 | 13,8
Boven 19,1 (16,08 (84,2 (141,0 19,4 17,09 188,1 12,0 19,9 17,51 [88,0 | 12,3
Gem. 20,4 118,45 (90,4 '13,1 (20,5 (18,64 190,9 13,2 [20,6 18,84 91,5 | 13,4
De WS op de verschillende data is niet volkomen gelijk; de ver-
schillen zijn evenwel zeer gering; als tegenstelling tegen het vorige
voorbeeld kwam mij dit zeer geschikt voor. In onder- en middendeel
blijven de Brixen vrijwel gelijk; de reinheid van het ondergedeelte
schommelt iets, maar gaat nog niet werkelijk achteruit; in het
middengedeelte gebeurt hetzelfde, terwijl het bovengedeelte tot op
5 April zeer beslist vooruitgaat, maar dan blijft staan. Op 19 April
is het monster volledig rijp of kan zelfs nog iets stijgen. Hier is de
achteruitgang dus nog niet ingetreden, zooals bij het vorige monster.
Het komt mij voor, dat deze voorbeelden van zeer verschillende
rietsoorten, EK 2 en 247 B laatrijpe, DI 52 en 100 POJ vroegrijpe,
een duidelijk bewijs geven van het nut der deelmethode. Er zijn na-
tuurlijk veel frappanter voorbeelden te vinden, maar ik koos speciaal
eenige gevallen, waarin de gemiddelde WS gelijk bleef of verande-
ringen vertoonde, die volgens andere methoden als onbetrouwbaar
zouden moeten worden aangemerkt.
Is nu werkelijk de 3-deeling voor de practijk het meest gewenscht?
Vergeleken met de 10-deeling zeker, maar ook in vergelijking met
nog meer vereenvoudigde systemen? Ten eerste zijn er fabrieken,
die den stok in twee gelijke stukken deelen en deze onderzoeken.
Reeds bij de bespreking van Fig. 1 en 2 wees ik erop, dat de
bedoeling van de deeling is de kromme lijn, die het suikerverloop
in den stok voorstelt, vast te leggen. En daar een kromme lijn nu
eenmaal nooit door 2 punten vastgelegd kan worden, is daarmee de
232
twee-deeling reeds verworpen. Bovendien: wanneer men in tweeën
deelt, nivelleert men de verschillen tusschen ondergedeelte en top ;
het onderdeel wordt verlaagd door toevoeging van een deel van
het middendeel, de top belangrijk verhoogd door toevoeging van
een deel van het midden. Ook in dit opzicht is de twee-deeling
irrationeel. Nu ontken ik volstrekt niet, dat men op een fabriek
weleens goede resultaten krijgt, doordat men aan deze methode
volkomen gewoon geraakt is, maar het inzicht in wat er gebeurt
in den tuin wordt veel moeilijker verkregen.
Een andere methode is het weglaten van het middenste derde
deel bij het onderzoek. Ook dit is verwerpelijk; hoewel iets beter
dan de vorige methode, kleven haar toch dezelfde fouten aan. De
vereenvoudiging komt neer op het vermijden van één Brix- en één
suikerbepaling, en juist het middengedeelte, waarvan men in dubieuze
gevallen zoo graag weet of het dicht bij het onderdeel is, of wel
het gepasseerd is, òf wat het in het algemeen doet, laat men weg.
Typeerend is wel, dat ik eens opmerkte, dat men op een fabriek,
waar men deze twee-deeling toepaste, toen er twijfel over de rijping
heerschte, direct om meer inzicht te krijgen, het drie-deelig onder-
zoek weer begon.
De 3-deeling is te beschouwen als de minimum grens, waartoe
men bij vermindering van het aantal deelen gaan kan, omdat 3
punten het minimum aantal is, waarmee een kromme te bepalen is.
Soms hoort men als een bezwaar tegen de deelingsmethode
aanvoeren, dat zij slechts zou gelden voor rietsoorten met een
„normaal” rijpingsverloop als Zwart Cheribon en 100 POJ, maar
niet voor laatrijpende soorten als 247 B en EK. In de eerste
plaats wensch ik op te merken, dat er nog heel wat belangrijke
nieuwe soorten zijn, die niet tot de late rijpers behooren, b.v.
DI 52, EK 28, SW 3, DI 46, 90 F; maar afgezien daarvan, spruit dit
oordeel voort uit onbekendheid met den physiologischen ondergrond,
die de basis vormt van de deelingsmethode. Het physiologisch proces,
dat wij rijping noemen, is niet afhankelijk van één rietsoort, het
treedt niet op speciale wijze bij Zwart Cheribon op, doch het is
een algemeen optredend botanisch proces, dat zich dus wel is waar
eenigszins verschillend zal kunnen uiten, maar dat overal waarneem-
baar is. Ik hoop aan te toonen, dat geenszins alleen bij vroegrijpend
riet de deelmethode van belang is. |
In de eerste plaats zal ik hier een aantal rijpingsgevallen van
verschillende rietsoorten afbeelden van de S.f. Perning.
233
Hier is geen essentieel onderscheid te zien. Men bedenke, dat
we hier voor analysen uit den grooten aanplant voor ons hebben; in
het voorgaande is genoegzaam betoogd, dat de monsterneming prac-
tisch voldoende, maar uit streng wetenschappelijk oogpunt onvol-
doende is. Dat de lijnen dus niet altijd glad verloopen, is in hoofd-
zaak hieraan toe te schrijven.
8: T
Er)
Tuin Blidjoo sE Twin Blidioo L
979 POJ 13 DN or
ll
14/5 26 13/6 B/6 WT V8 23/8 1/5 46 WG 2/6 6/7 ZT
/_Tuín Blidjoo
247 B
fo al
Tuin Blidjoo
| Tep 24
6/6 2/6 20/7 9/8 22/9 18/6 4/1 UT W8 23/8
p
Fig. 3. Rijpingscurven voor 4 rietsoorten op de Sf. Perning.
De cijfers geven het % rendement aan.
HV ondergedeelte
HEEE == middengedeelte
vereer == topgedeelte.
Maar het principe, dat de curven der derde gedeelten elkaar
moeten naderen, en dat onder en midden elkaar dicht naderen,
komt in alle voorbeelden goed uit. En hoe kunnen we deze riet-
soorten karakteriseeren ?
979 POJ, een middel-tot laatrijpe soort, die in het algemeen een
moeilijke en slechte rijping vertoont.
Tjepiring 24, een soort, die betrekkelijk vroeg een goed rende-
ment heeft, maar daarna heel lang geleidelijk toeneemt in suiker,
dus gewoonlijk als laat rijp gemalen wordt.
234
247 B een laatrijpe soort, een echte tegenstelling tegenover
Zwart Cheribon en 100 POJ.
100 POJ een vroegrijpe, snel en „„normaal” rijpende soort.
De teekeningen spreken voor zichzelf. Slechts wil ik nog op-
merken, dat Perning een onderneming is, die in het algemeen geen
mooie rijping vertoont.
Fig. 4 vertoont een ander stel curven, van de Sf. Remboen.
EK 2 en 247 B zijn hieronder de slechte rijpers, die volgens
sommigen abnormale beelden zouden geven. 100 POJ, 221 Ben DI 52
zijn vlugge en vroege rijpers, EK 28 staat er tusschenin. Essentieel
onderscheid zal men niet vinden tusschen deze typen. Remboen is
een onderneming, waar het riet lang doorgroeit, dus waar de laat-
rijpe soorten toch allicht eens heel slecht zouden kunnen rijpen;
er is echter geen sprake van iets dergelijks.
Ik geloof wel te mogen concludeeren, dat deze analyseresulta-
ten niet het bewijs leveren, dat de deelmethode slechts voor enkele
soorten opgaat, en ons, speciaal bij de laatrijpen, in den steek laat.
Maar ik wil dadelijk erkennen, dat het bewijs, dat alle soorten zich
gelijk gedragen, niet bijzonder sterk is, want naast de hier gere-
produceerde curven zijn er evenveel te vinden, die geen „normaal”
verloop vertoonen. Maar die zijn even goed te vinden onder de
vroegrijpe soorten Zwart Cheribon en 100 POJ. En ook dit pleit
weer voor de stelling, dat er geen principieel verschil is; wanneer
„men een vreemde curve krijgt, wil dit niet zeggen, dat de soort
zich niet houdt aan haar gewonen gang, maar dat de soort in het
onderhavige geval anders rijpt, en dan constateert men de mate van
het slechte rijpen met de deelmethode.
qr is nog een middel om na te gaan of er werkelijk principieel
verschil is tusschen de soorten wat betreft haar gedrag ten opzichte
van de deelmethode. Een der punten, die men vaak op den voor-
grond brengt, is het verloop der verschillen tusschen de verschillen-
de gedeelten. Om hier een inzicht in te krijgen, heb ik niet den
weg gevolgd om eenige voorbeelden uit het groote materiaal te
zoeken, maar mij daarentegen gewend tot een ander middel, het
werken met de gemiddelden uit de vele aparte opgaven. In het kort
zij hier al aangegeven, hoe dit gebeurde. De bemonsteringstijd werd
verdeeld in een aantal perioden, die elk voor: zich even groot waren
als het normale tijdsverschil tusschen twee analysen. De cijfers van
de verschillende tuinen werden per rietsoort naar deze perioden ge-
rangschikt, en uit alle cijfers in elke periode werd het gemiddelde
Tuin Bedonokloewoeng
EK 28
2/5 30/5 96 19/6 6 10/7 A7 38 13/8 20/3 30/3 10/4 2/4 5/5 15/5 2/5 4/6 14/6
esiekan Wetan
EK 2
Tuin Patjar
221B
25/4 5/5. 355 2/5 4/6 14/6 4/6 5/1 15/1
WI 3/3 WA 2/4 65 16/5
Tuin Bedonokloewoen
Tuin B jl
IOO POJ
7
2/3 3/4 134 2/4 18/5 Wi 6 20/3 30/3 10/4 2/4 5/5 15/5 %/5 4/8
Fig. 4. Rijpingscurven van 6 rietsoorten op de Sf. Remboen.
De lijnen geven het % rendement aan.
—____— ‘== ondergedeelte
-eeenen — middengedeelte
„seen =— topgedeelte.
bepaald. Om meer vergelijkbaar materiaal te krijgen, werden boven-
dien de tuinen naar den planttijd gerangschikt. Over de voor- en
236
nadeelen van deze werkwijze spreek ik in een volgend hoofdstuk
uitvoerig; hier deel ik slechts eenige resultaten mee. Op deze wijze
heb ik nl. ook de verschillen tusschen onder- en middengedeelte, en
tusschen midden en top laten bewerken. De zoo verkregen lijnen
vertoonen allerlei typen in de verschillende jaren en het zal blijken,
dat het herhaaldelijk voorkomt, dat de curven van één rietsoort
ongeveer gelijk zijn aan die van een andere soort, soms zelfs in
hetzelfde jaar op dezelfde onderneming, soms in verschillende jaren
op verschillende ondernemingen.
Allereerst moge in Fig. 5 het verschillend gedrag van Zwart
Cheribon gedemonstreerd worden op de sf. Gempolkrep.
30/4 10/5 20/5 30/5 9/6
sf. Gempolkrep 1911 sf. Gempolkrep 1912
6 tuinen van Juli 17Stuinen van Juli
Fig. 5. Verschillen van W.S. in sap bij Zwart Cheribon.
== verschil onder — midden
„eenn. =— verschil midden — top.
In 1911 deed Zwart Cheribon, wat men van een ideaal riet ver-
wachten kon; het verschil tusschen onder- en middengedeelte werd
steeds geringer, totdat het zelfs negatief werd en dus het midden
meer suiker bevatte dan het ondergedeelte. Ondertusschen naderde
de top ook meer tot het middengedeelte; deze nadering verliep zeer
geleidelijk. In 1912 iets geheel anders. Het verschil tusschen onder-
en middengedeelte blijft schommelen om 1%, en vertoont zelfs een
neiging tot stijgen. De top daarentegen nadert dicht tot het midden.
In 1912 bleef het riet dus, als men aanneemt, dat het type 1911
normaal is, min of meer onrijp, maar daarin ligt toch geenerlei aan-
wijzing, dat de deelmethode hier niet van toepassing zou zijn; inte-
gendeel, zij alleen verschaft inzicht in de wijze, waarop het riet in
een bepaald jaar rijpt.
In Fig. 6 zijn afgebeeld twee gevallen van 100 POJ en 247 B,
nl. op de sf. Gempolkrep in 1914. 100 POJ, een vroege en vlugge
rijper, vertoont hier het verschijnsel, dat het verschil tusschen onder
en midden grooter wordt in plaats van kleiner, d.w.z. dat het mid-
den langzamer in suiker stijgt dan het ondereinde, terwijl de top
Û IOO POJ
26 tuinen van Juli :
2
I f
7 tuinen van Juni
| gartaa ej [ACS Aj
8 20/5 30/5 9/6 19/6 29/6 9/7 9/6 19/6 29/6 9/7 19/7 29/7
EK 2
4 tuinen van Juli
0/4 20/4 30/4 105 205 30/5 9/6 19/6 2/6 YT 19/7 27 88 10/5 20/5 30/5 6 19/6 29/6
Fig. 7. sf. Gempolkrep 1917
IOO POJ
k inen van Juli
28/3 U4 14 UA Wo M/5 25 6/6 16/6 2W/6 67 16/7 61 5/8 15/8
14/5 245 3/6 13/6 23/6 3/1 18/7 29/1 2/8 12/8 228 V9 11/9 2/9
Fig. 8. sf. Remboen 1912
lI00 POJ
(6 tuinen van Aug
2/3 TUA 17/4 2/4 U5 115 25 6/6 16/6 W/6 GT 16/7
Fig. 9. sf. Remboen 1915
9 Verschillen in W.S, (Gempolkrep) en Rend. (Remboen).
== verschil onder —: midden.
ndehetelinddin — verschil midden — top.
238
snel tot het midden nadert. 247 B daarentegen vertoont een in alle
opzichten normaal verloop; alleen is het niveau der verschillen hooger
dan bij 100 POJ; ze blijven in de buurt van 2%.
Bij beide soorten is op een gegeven oogenblik het verschil tus-
schen onder en midden gelijk aan dat van midden en top.
In 1917 vinden wij voor Zwart Cheribon, EK 2 en 247 B op de
sf. Gempolkrep de lijnen van Fig. 7. »
EK 2 en Zwart Cheribon geven beelden van hetzelfde karakter;
midden- en ondereinde zijn bijna gelijk geworden; de top nadert
in beide gevallen regelmatig tot het middengedeelte en nadert dit
ten slotte heel sterk. 247 B vertoont eenzelfde verloop der verschillen;
de absolute waarde blijft echter veel grooter. Er is dus niveauver-
schil, maar geen principieel verschil.
Op Remboen met zijn geheel ander klimaat, waar bovendien de
bemonstering lang doorgezet wordt, krijgt men geheel andere curven.
Maar ook daar is een essentieel verschil tusschen 100 POJ en 247 B
niet aanwezig, zooals blijkt uit Fig. 8.
Deze in Fig. 8 afgebeelde lijnen van sf. Remboen in 1912 geven
een volkomen gelijk verloop te zien; het verschil tusschen ondereinde |
en midden blijft zoowel bij 100 POJ als bij 247 B vrijwel constant; |
de top nadert in beide gevallen langzaam het middengedeelte. |
Even goed zijn er gevallen te vinden, waarin 100 POJ een |
zeer afwijkend type vertoont: 100 POJ op de sf. Remboen in 1915,
afgebeeld in Fig. 9, kan b.v. moeilijk als een voorbeeld van mooie
rijping, volgens de gewone nomenclatuur gelden, niettegenstaande
zij tot de vroege en snelle rijpers behoort.
Ten slotte nog een voorbeeld, hoe EK 2 zich in Djokja en Ban-
joemas verschillend gedragen kan, en hoe 100 POJ onder bepaalde
omstandigheden een ongunstige rijping kan vertoonen (zie Fig. 10.)
Op de sf. Gondang Lipoero, een onderneming, die bekend staat
voor het mooie langzame uitrijpen van verschillende rietsoorten, gaf
EK 2 een zeer fraaie curve; op Poerwokerto, dat als echte Banjoe-
mas-fabriek niet op een bijzonder mooi rendement kan bogen, zien
we een zeer ongunstig beeld. De top ligt voortdurend dichter bij het
midden dan het midden bij het ondereinde; van eenige nadering
is niets te bespeuren. Maar 100 POJ vertoont op dezelfde onder-
neming eveneens een zeer gebrekkige rijping; d.w.z. de top blijft
ongeveer hetzelfde verschil opleveren met het midden, hoewel het
riet grootendeels reeds 13 maanden oud is. |
Hierbij eindig ik deze reeks voorbeelden. Het komt mij voor,
239
dat uit deze bespreking blijkt, hoezeer de deelmethode inzicht ver-
schaft over de rijping ook van laatrijpende soorten. Dat men eerst
een behoorlijke kennis van een rietsoort moet hebben om er een
methode op toe te passen, dat men dus niet alle rietsoorten over
één kam mag scheren, is iets geheel anders; in de volgende hoofd-
stukken hoop ik uiteen te zetten, dat men voor de richtige beoor-
deeling van de rijping, eerst de rijping op elke onderneming voor
elke in rietsoort min of meer zal moeten kennen.
WT 2V7 10/8 20/8 30/8 En 18/9 29/9 9/10 19/10 29/10 8/11 18/1
sf. Gondang Lipoero 1916. EK 2. 17 tuinen van September-October
1/4 24 1/5 21/5 10/6
sf. Poerwokerto 1917. EK 2. 3 tuinen van Maart.
1/4 21/4 Us 15 2/5 31/5 10/6 20/6
sf. Poerwokerto 1916. 100 POJ. 16 tuinen van April-Juli
Fig. 10. Verschillen in W.S.
— verschil onder — midden
eeens — verschil midden — top.
HOOFDSTUK IV.
Bewerking der vooranalyse-resultaten.
De aanleiding tot een onderzoek der vooranalyseboeken der
ondernemingen was onze wensch, uit dit zeer omvangrijke materiaal
de oplossing te vinden voor vragen, die met de gewone laborato-
riummethoden niet gemakkelijk te beantwoorden zijn, b.v. de in-
vloed van het klimaat op de suikervorming, de invloed van den
planttijd onder verschillende klimatologische omstandigheden enz.
In de eerste plaats moest er gezocht worden naar een methode
om eenige orde te brengen in de groote massa cijfers; een derge-
lijk materiaal is slechts te gebruiken door gemiddelde cijfers af te
leiden uit de gegevens voor de tuinen apart; voor het afleiden van
240
gemiddelden was noodig een rangschikking, zoodat het materfaal
niet al te ongelijksoortig zou zijn.
Zoodoende ben ik begonnen de tuinen te rangschikken naar
hun plantmaand; hierdoor kon ik tevens de vraag oplossen, welken
invloed de planttijd op het rendement en de rijping uitoefent.
De weg, dien ik volgde om gemiddelde cijfers te vinden, was
de volgende: De analysen worden met geregelde tusschenpoozen
uitgevoerd; wanneer men den tijdsduur tusschen twee analysen dus
als basis neemt voor een indeeling naar den tijd, zou men, wanneer
alles volkomen regelmatig liep, in elke periode evenveel monsterana-
lysen krijgen, en dus ook een zeer regelmatig stel cijfers. Helaas
gaat het zoo niet. Een analyse moet weleens uitgesteld worden;
men laat een analysedatum uitvallen voor een tuin, die nog zeer
onrijp is; er komen stoornissen in de fabriek voor enz. enz. Ten
slotte bemonstert men niet alle tuinen tegelijk en niet alle even
lang, en daardoor wordt het aantal cijfers, dat men in elke periode
tot zijn beschikking heeft, zeer verschillend. Dit is een moeilijkheid,
voortspruitend uit het feit, dat wij niet te doen hebben met cijfers,
die met een wetenschappelijk doel verzameld zijn, maar met prac-
tijkcijfers. Het gebrek, dat practijkcijfers in dezen zin aankleeft,
moet goedgemaakt worden door het groote aantal cijfers, dat wij
verzamelen; elk cijfer apart heeft minder waarde, het geheel heeft
echter veel waarde voor ons. Maar zelfs niet alle fabrieken werken
in dit opzicht gelijk, ook hier moet men weer onderscheid maken
tusschen ondernemingen, die zich meer en die zich minder tot de
zuivere practijk bepalen.
De eene onderneming meent b.v. te kunnen volstaan met een
korte reeks waarnemingen om daaruit voldoend zeker het oogenblik
van rijpheid te kunnen bepalen, de andere meent een langere reeks
te moeten verkiezen om daaruit niet alleen het oogenblik van rijp-
heid te kunnen bepalen, maar ook een inzicht in den geheelen gang
der rijping te kunnen krijgen. Het is dan ook eigenlijk geen kwestie
van zich meer of minder tot de practijk bepalen, maar beter zou
het zijn te zeggen, dat de eene onderneming haar bedrijfscontrole
verder uitstrekt dan de andere. Het is onnoodig te zeggen, dat wij
bijzonder profiteeren van haar, die het rijpingsonderzoek op een
breede basis hebben gegrondvest.
In de wijze, waarop de cijfers verzameld zijn, ligt dus een bron
van fouten. Laten wij nagaan, welke dit zijn. Wanneer de cijfers
zich over b.v. 4 maanden uitstrekken, zullen in de twee mid-
|
delste maanden bijna alle tuinen bemonsterd zijn, en krijgt men dus
voor dien tijd een reeks cijfers, die voldoet aan alle eischen. Maar
daarvóór mindert het aantal cijfers in elke periode meestal naar-
mate men vroeger komt. Dit zou niet zoo erg zijn, als hierbij slechts
het toeval een rol speelde. Wat zijn evenwel gewoonlijk de eerst
bemonsterde tuinen ? Die, welke om de een of andere reden dan
reeds kans geven op een behoorlijk rendement. Na eenigen tijd
komt echter de groote massa der tuinen los, en is dus een belang-
rijke kans, dat het gemiddelde suikergehalte der monsters iets
terugloopt of tenminste langzamer stijgt dan in werkelijkheid het
geval is. Omgekeerd bij de analysen in de laatste maand: er wor-
den vele tuinen gesneden, maar men laat enkele staan, die òf nog
een wat laag rendement hebben, wat een daling van het gemiddelde
ten gevolge kan hebben, òf een goed rendement hebben en er nog
zeer fraai voorstaan, zoodat men een nog mooier suikergehalte
meent te mogen verwachten. Het geringere aantal, waaruit aan
het eind van de reeks het gemiddelde bepaald is, zal dus minder
eenzijdig afwijken, omdat er zich twee kansen op afwijking, en wel
in tegenovergestelden zin, bij voordoen, dan het geringere aantal
cijfers in de eerste periode. In elk geval moet men dus voorzichtig
zijn met de beoordeeling van schommelingen der gemiddelden aan
het begin en het einde der waarnemingsreeks. Wanneer minder
dan 4 waarnemingen in één periode ter beschikking stonden, werd
geen gemiddelde bepaald en dus geen cijfer voor deze periode
ingevuld, terwijl ook tuinen met zeer onwaarschijnlijke cijfers uit-
vielen. De absolute waarde der cijfers van verschillende tuinen loopt
vrij sterk uiteen, maar dit is geen bezwaar voor het werken met
een gemiddelde, omdat het ons te doen is om de veranderingen, die
in verband met den tijd optreden, en deze veranderingen in elke
waarnemingsreeks, hoog of laag, voorkomen. Ik heb echter wel bui-
ten beschouwing gelaten die tuinen, waarvan b.v. in het begin
2 à 3 monsters genomen zijn, en die dan plotseling afgesneden zijn.
Dit feit op zichzelf wijst meestal op iets abnormaals; zijn de
getallen heel laag, dan zijn dat vaak gelegerde tuinen, een anderen
keer zijn het verdrogende tuinen. Ook kan het voorkomen, dat
door uitstellen van monsterneming in sommige perioden een paar
afwijkende tuinen niet voorkomen, in een andere periode juist vrij
veel van die tuinen voorkomen. Dit zou een onjuist beeld geven,
vooral wanneer het totaal aantal tuinen, in één maand geplant, niet
groot is. Wanneer een paar cijfers uit een reeks onverklaarbaar af-
242
weken, moest natuurlijk de heele reeks uitvallen, tenzij het duidelijk
was, dat men met een rekenfout te doen had. Ook de indeeling van
de tuinen naar de plantmaand levert eenige moeilijkheden op. Tuinen,
die voor een even groot deel in twee opeenvolgende maanden geplant
waren, heb ik gewoonlijk niet gebruikt; lag verreweg het grootste
deel van den planttijd in één maand, dan werd de tuin in die maand
ondergebrächt. Natuurlijk moet men hierbij eenigszins schattender-
wijs te werk gaan; maar ook hier geldt weer, dat te groote nauw-
keurigheid bij een dergelijk onderzoek onnoodig en onjuist is.
Remboen is weer de onderneming, die ons het mooiste mate-
riaal verschafte, omdat daar de bemonstering altijd vroeg begonnen
en systematisch tijdens den maaltijd doorgezet werd. Dit kon ook
op Remboen gebeuren, omdat het klimaat een langzame, doorgaande
rijping toelaat; op andere ondernemingen, met een sterk uitge-
sproken Oostmoesson, wordt het rijpingsproces eerder afgebroken.
Hieruit volgt reeds, dat de ligging der onderneming ook invloed
uitoefent op de resultaten, die men bij bewerking der cijfers vindt,
terwijl het natuurlijk niet onverschillig is, welke rietsoort men
beschouwt. Mijn onderzoek heeft zich dus in hoofdzaak bewogen
om deze drie punten:
fe. wat is de invloed van den planttijd op de suikervorming ;
2e. hoe gedragen zich daarbij verschillende rietsoorten ;
Je. wat is de invloed van verschillende klimatologische om-
standigheden ?
De vraag naar het verschillend gedrag der rietsoorten is aller-
minst in tegenspraak met het hiervoren betoogde, dat voor geen
rietsoort de deelmethode onbruikbaar is; terwijl alle rietsoorten zich
toch principieel gelijk gedragen, zijn wel bijkomstige verschillen in
het rijpingstype van iedere soort te constateeren. Daar het bij een
onderzoek, gebaseerd op een betrekkelijk ruw cijfermateriaal, er
vooral op aankomt over veel cijfers te beschikken, heb ik mij bij
het zoeken naar een antwoord op de zooeven gestelde vragen, in
hoofdzaak bepaald tot de soorten 100 POJ en 247 B, omdat vooral
in de jaren vóór 1914 het aantal gegevens voor andere soorten zoo
uitermate klein was. Bovendien plantte iedere onderneming deze
twee soorten, zoodat men zeker is van vergelijkingsmateriaal. De
conclusie's, getrokken uit het materiaal van 100 POJ voor 247 B,
kunnen dan later vergeleken worden met de beschikbare gegevens
van eenige andere soorten.
In de figuren 11 tot 20 zijn nu de resultaten neergelegd van
Juni-——
Juli ——-
V3 1/3 2/3 31/3 10/4 20/4 30/4 105 20/5 30/5 %6 1/6 2/6
6 tuinen van Mei ——
Juni -—--
Jl Es
15/3 25/3 4/4 14/4 44 4/5 14/5 Wó 3/6 13/6
6 tuinen van Mei —
duni===
V3 1/3 2/8 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/6 29/6
9/1
10
LO tuinen van Mel —
9 30
3
Juni-—-
Juli —- |
19/2 29/2 103 W/3 30/3 94 14 WA 5 19/5 Wi Vö 18/8
28/6 8/7
Fig. 14. Sf. Remboen. Rendement 100 POJ, gesplitst
naar de plantmaaunden,
[6 tuinen van Juni
Juli ——--
en —_L 1 1 |
30/4 10/5 25 30/5 96 19/6 2/6 97 1971 271 88 IVS 2W8 9
Ea do
) tuinen van J
26/5
uni—
Juli —
6 146 W6 3/7 13/1 237 38 19/8 23/8
[911
20 tuinen van Juni
Juli ——--
Ws Wi 3/5 10/6 20/6 30/6 10/7 20/7 30/7 98 19/8 WB 5/9 18/9 28/9 8/10
22 tuinen van Juni
Juli -———
Aug ak ee
20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 19/6 26 97 19/1 29/1 B8 18/8 WB TO 1 qa
Fig. 12. Sf. Remboen. Rendement bij 247 B, gesplitst naar de plant-
maanden.
de berekeningen, die ik, in het voorgaande besproken heb. Elke
figuur geeft een lijn voor elk der maanden, waarin voldoende tuinen
geplant zijn; bij elke plantmaand is het aantal tuinen vermeld,
waaruit de cijfers verkregen zijn. De volgorde der lijnen in deze
figuren is steeds aldus:
de eerste is een doorgetrokken lijn ;
de tweede is een streepjeslijn ;
de derde is een streep-stiplijn ;
de vierde is een stippellijn;
100 POJ IS913
J tuinen van Mei Te
V3 1/3 2/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/55 305 95 19/6
ed 5 ee
le . se je
ze . |
77 / De
/ 7 A
IOO POJ I914
3l tuinen van Mei_ Ee
17
12/3 22/3 1/4 24 WV6 W5 WW 10/6 20/6
A
En eef
IOO POJ ISIS
[O tuinen van Mei —
3 n … Juni ---
6
34 nx … Juli -—- |
5 14 7 B Aug. eee |
7 Sept — |
3 13 WB WVA NA DA 5 Ws Hib 66 1W6 WG GA WA WT
Fig. 13. Sf. Remboen. Rendement bij 100 POJ, gesplitst naar de plantmaanden.
de vijfde is weer doorgetrokken evenals de eerste; en zoo ver-
volgens.
247 B I9N3
s 1 tuinen van Juni —
27
8 10/5 20/5 30/5 96 19/6 29/6 97 19/7 27 88 IVS
de
55 Wi BA HV6 W6 A6 A/T MIT UT 38 135 23/8 99 12/9 99/9
247 B I9I5
7 tuinen van Mel —
: Juni
„Juli —
am Aug. ==
de Sept---
KE 4D:
…__Dec.-—
WI TA NU PA Ub 15 25 6/6 1WG WB GT 17 AT SHB IWB LB 49 WA 24/9 Afl 14/10 ZUMO 31
Fig. 14. Sf. Remboen. Rendement bij 247 B, gesplitst naar de plant-
maanden.
De figuren hebben betrekking op de sf. Remboen en de sf.
Gempolkrep. Voor Remboen beschikken we over de jaren 1909 —1917,
voor Gempolkrep over 1911—1917; dit zijn de twee langste reeksen,
die ik tot nu toe bestudeerd heb: de ondernemingen vertegenwoor-
digen een geheel verschillend type wat klimaat betreft, waardoor het
gebruik van deze waarnemingsreeksen nog interessanter wordt.
Fig. 21 vertoont ons den gemiddelden regenval der twee fabrieken
247
gedurende een reeks van jaren. Het meest opvallende verschil is,
dat Remboen een belangrijk surplus aan regen heeft in October en
November; voor de rijping is echter het belangrijkst de zeer geleide-
lijke overgang van West- en Oostmoesson en het grootere kwantum
regen in de maanden Juni—September. De regenval in de verschil-
lende jaren blijkt uit de bijgevoegde tabellen op pag. 248 en 249.
Remboen be-
hoort - tot. de
Zuidkust-fa-
brieken, die
gekenmerkt
ER zijn door een
vrij belangrij-
ken regenval in
den Oostmoes-
son; bovendien
ligt Remboen
voor een goed
deel laag, zoo-
dat de gronden
vochtig blijven;
vele gronden
zijn eenigszins
10/3 20/3 30/3 9/4 19/4 29/4 8/5 18/5 28/5 UB 17/6 21/6 Ui
(OO POJ [917
9 Sje Ee hens rawahachtig.
OE … Juli -—-- Gempolkrep
heeft daaren-
tegen grooten-
deels sterk uit-
Fig. 15. Sf. Remboen. Rendement 100 POJ, drogende klei
gesplitst naar de plantmaanden.
8
L el | | 1 l
1/3 10/3 20/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/6 2/6
en zelfs mer-
gelgronden; al-
leen langs de Brantas liggen streken, die vochtig blijven door druk-
water van die rivier. De overgang van Westmoesson tot Oostmoesson
is scherper, in vele jaren zelfs zeer scherp. Het riet op Remboen heeft
dus zeer weinig kans, ontijdig af te sterven door droogte; lage rende-
menten door legeren komen vaak voor, terwijl ook regens in de Oost-
moesson-maanden het rendement soms schadelijk beïnvloeden ; voor
de late tuinen kan ook de nieuw invallende Westmoesson bezwaren
opleveren. In het algemeen kunnen wij dus op Remboen mooie, gelei-
delijk verloopende rijpingslijnen verwachten, in hoofdzaak omdat het
_ 247 B ISI6
MA W4 4 M5 Wô 2W5 31/5 10/0 20/6 30/6 10/7
É zj,
”
ahd ed an
33 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6
Fig. 16. Sf. Remboen.
maanden.
20/7
,
19/6
Rendement bij 247 B,
gesplitst naar
30/7
29/65
9/8
See pee
547 É 1917
4 tuinen van edge
9/7
2 tuinen van Met —
Juni —-
Ulm
Aug. pe) Ee
Slee:
19/8 2/8 8/9 199
19/1 29/1 8/8
de plant-
Maandelijksche regenval op Remboen in m.M. (emplacement).
Jan. [Febr.) Mrt. | Apr. | Mei. an Juli |Aug.\Sept.
1909 376 | 339 | 352 | 207 | 340 | 562 | 320 | 136 | 136
1910 456 | 775 | 307 | 470 | 202 | 140 | 137 | 217 | 95
1911 241 [1741185 | 296 | 81 |128| 47| Ol MM
1912 464|324|303! 43\ Ol 32} Ol Ol 47
1913 256 |172| 4581400! 36| ol 2| 15l 3
1914 336 | 3421179103 /132| 42|l Ol Ol 0
1915 499 | 700 [4165 | 220 | 309140 | O| 3| 22
1916 303 | 264 | 344 | 38|127|239| 23| 88 | 204
1917 680 | 320 [2401340 | 67| 30| 12l 69 | 1830
Gem, «1908 283 211 | 126 | 108 | 107 | 45 | 35 | 56
Oct.
487
504
283
167
ol
01:37
315
480
560
937 198 | 255
enen van Mei — I4 seks van Aug.
24 : AES a), ve … Sept—
20/4 30/4 10/5 20/5 A UB 19/6 2/6 9 IM AA BB 18 2/8
30/4 95 2W5 305 VA 19/6 26 971 19/1 29/1 8/8 18/8
16 7
Ee 100 POJ I913
5 9 tinen van Juni —
Saas … Juli -—-
ed 20/4 30/4 10/5 W/5 30/5 6 19/6 2/6 97 19/1 29/1 8/8 18/8 28/8
‚17. Sf. Gempolkrep. 100 POJ. W. S. (Winbaar Suiker in Sap),
naar de plantmaanden gerangschikt.
Maandelijksche regenval op Gempolkrep in m.M.
Gemiddelde van alle afdeelingen.
Jan. |[Febr./ Mrt. April, Mei {Juni | Juli (Aug. [Sept./ Oct. | Nov.
1907 322352 394 153) 133| 4| — {| 13 | 33 8 | 157
1908 240| 403 | 507 | 146/ 206| 40| 70| — | — 58
1909 254| 402 | 377 | 232| 424| 313/105| 30 | 70 181 180
1910 290 | 229 | 385) 309| 210 114| 53| 34 101 | 163 | 143
1911 430) 291 | 249| 140/137| 76) 13| — | 30} 107 | 147
1912 4381622 /341| 57| 40| — | 16| — | —| 34| 253
1913 267/ 380 366) 56| — | — | — 2| —| 52113
1914 255 | 382 | 290196 174| 14) — | — | —| —| 24
1915 8571398 312| 44 269| 104 | — — | 36/1190
1916 A4h| 385 488) 52) 43 50| 22| 43 2471125
ef) 352| 441 | 373 | 378 | 124 5 9 31 | 131 | 249
Gem 343 | 357 | 340147 |447 | 60| 24| 410 | 24| 80|137
Dee,
9299
318
256
483
351
270
riet lang in gunstige
vonditie blijft, maar
bovendien omdat de
geek Ie ne Hi he Ean
30/5 96 196 26 9YT. IT AT BB IVB WB 7/9 Leer ANN
bijzonder na de uit-
breiding van het be-
plante oppervlak, en
omdat de admini-
strateur van Rem-
boen ter bereiking
van zijn doel: een
goed inzicht in de
247 B 1912
ST) van Ae — rijping op Remboen
® — _Aug.--- K5
k A 4 Sept. es te krijgen, het belang
Leene, Denn le Ì ] LL IE l
UT It Wi E/5 188 28 UI 1/9. 2/9
OER
van lang voortgezette
‘waarnemingsreeksen
247 B I913
7 tuinen van April —
EHA 25 … Mei --=
Sar … Juli -—=-
U keepte: Sept. —
3/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 19/6 2/6 Vi 17 WT 88 WA DVR WM WW 2/9 7/10
Fig. 18. Sf. Gempolkrep. 247 B, W.S, naar de plantmaanden gerangschikt.
inzag. Het absolute rendement van de onderneming is evenwel om
de zooeven besproken redenen niet altijd even mooi.
Gempolkrep zal veel minder gelegerd riet hebben, de absolute
hoogte van het rendement is zeer voldoende, maar de groeivoor-
waarden zijn er niet gunstig voor een mooie regelmatige stijging
van het rendement.
In al deze graphische voorstellingen is het eindpunt der lijnen
betrekkelijk willekeurig; in de eerste plaats zette ik al uiteen,
dat de laatste cijfers dikwijls berekend zijn uit weinig waarnemin-
gen; wanneer het aantal waarnemingen zeer klein was tegenover
het in de middenrijpingsperiode gebruikte aantal, werden de eind-
waarnemingen niet gebruikt; een gemiddelde uit minder dan 4 waar-
nemingen werd bijna steeds weggelaten. Maar bovendien wil dan
25 tuinen van Juni —
26 - > Juli =d
SJ -__Aug. ===
A: … Sept.
30/4 10/5 20/5 30/5 %6 19/6 22/6 97. 19/7 29/1
Ee loo POJ I9I5 46 tuinen van Juli -—-
„| [8 tuinen van Juni—-28 -— ls
Í end c
20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 1/6 2/6 Di 1/7 2/À
I00 POJ ISI6
6 tuinen van Juni—
10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 80/5 9/6. 19/6 2/6 Oi 19/1’
Pm
[00 POJ 1917 34 tuinen van Juli —-
13 tuinen van jeni— 24 rr »_Aug.-—-
10/4 20/4 30/L 10/5 20/5 0/5 9/6 16 2/6 9/7
Fig. 19. Sf. Gempolkrep. 100 POJ, W. S., naar
5 de plantmaanden gerangschikt.
nog het eindpunt der
lijn niet zeggen, dat
daarmee het hoogste
rendement aangege-
ven is; immers de
bedoeling der rij-
pingsanalysen is o.a.
dat men verliezen
door te laat snijden
voorkomt ; wanneer
men dus een goed
inzicht in zijn cijfers
heeft, zal men bij de
eerste aanwijzing
van achteruitgang
een tuin laten snij-
den; practisch wil
dat zeggen, dat men
dikwijls iets vóór de
hoogste rijpheid de
waarnemingsreeks
afbreekt. Zoodoende
ziet men in de cur-
ven dan ook zelden
aan het eind een da-
ling optreden. Maar
op de bruikbaarheid
heeft dit weinig in-
vloed, want het alge-
meen verloop is dan
toch reeds door ge-
noeg punten vastgelegd. Het eindigen van een rendementslijn wil
dus slechts zeggen, dat de tuinen, toen ze om verschillende redenen
gesneden moesten worden, het aangegeven rendement hadden, en
dat is het, wat ons ten slotte interesseert; niet, tenminste hier
niet, of eventueel een enkele tuin een wat hooger rendement heeft
gehaald.
Beschouwen we eerst de figuren 11—16, die betrekking heb-
ben op Remboen.
Naast elkaar zijn steeds afgebeeld de suikercurven
van 100 POJ en 247 B van hetzelfde jaar. Het opvallende verschil
252
247 B I914
8 tuinen van Mel
30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/6 29/6 19/7 2/7 8/8 16/8 WB UI 17/9 21/9.
A: ==
sn
247 B I915
8 tuinen van Juni _
„20/5 305 6 19/6 W6 YT 191 29/1 8/8 18/8 2/8 7/9
30/5 96 19/6 2/6 9/7 197 297 88 15/8 26/8
247 B I917
4 tuinen van Juni —
9/6 19/6 29/6 Vi 19/7 29/7 8/8 18/8 28/8 Kb
Fig. 20. Sf. Gempolkrep, 247 B, W.S, gerangschikt
naar de plantmaanden.
tusschen deze twee stellen lijnen is, dat die voor 100 POJ in hoofd-
zaak naast elkaar verloopen, die van 247 B door elkaar of in elk
geval heel dicht bij elkaar. Of met andere w oorden: de rijping van
100 POJ heeft plaats in sterken ‘samenhang met den planttijd, die
van 247 B reageert veel minder op den planttijd. Beschouwen we b.v.
het jaar 1914, dat een zeer goed voor beeld is van dit verschijnsel.
350
300
250
200
150
100
50
JAN. FEBR. MRT. APRIL MEI JUNI JULI AUG. SEPT. OCT. NOV. DEC.
Fig. 21. Maandelijksche regenval in millimeters.
Sf. Remboen, gemiddelde van 1909 — 1917.
„eenen Sf. Gempolkrep, gemiddelde van 1907 — 1917.
De Meituinen 100 POJ bereikten 12% WS op 21 April
>» Junituinen ) D) 1/5 Dr Mak Met
> Julituinen ) » AI ne a akeMel
» Aug.-tuinen » ) BRAND 2 AOT U,
terwijl daarentegen van 247 B
de Meituinen 10% WS bereikten op 4 Juli
» Junituinen 10% » D) » 14 Juli
» Julituinen 10% » D} » 24 Juli
» Aug.-tuinen 10% » D} » 24 Juli
» Sept.-tuinen 10% » D} » 3 Augustus
» Oect-tuinen 10% » D} » 13 »
De getallen 12 en 10% werden gekozen, omdat de tuinen gemid-
deld alle die percentages bereikten en deze in het algemeen als de
gemiddeld te bereiken cijfers voor die soorten beschouwd worden. Had
254
men voor 247 B 11% genomen, dan had men gevonden, dat de tuinen,
geplant in Juni, Juli, Augustus, September en October die grens
alle overschreden tusschen 13 Augustus en 2 September. De planter
spreekt weleens van een „rijpingsmaand” voor-247 B en werkelijk
ziet men in deze graphische voorstellingen, dat er waarheid schuilt in
deze uitdrukking. Het zal echter later blijken, dat onder andere
omstandigheden ook andere soorten wel iets dergelijks vertoonen.
In het staatje voor 100 POJ hierboven blijkt reeds, dat het ver-
schil in plantmaand bij Juli- en Augustus-tuinen zich uit in een
rijpingsverschil van minder dan een maand; in andere jaren komt dit
nog iets duidelijker uit; de lijnen der verschillende maanden loopen
dus niet evenwijdig, maar convergeeren min of meer; het sterkst
wel in 1917, toen na begin April de lijnen elkaar zoo naderden,
dat het verschil met 247 B zeer gering werd; ook hier komt men
dus voor 100 POJ reeds dichter bij het begrip rijpingsmaand.
Het blijkt in elk geval door deze methode van onderzoek wel,
hoe belangrijk het verschil in planttijd werkt op de rijping. Hier is
als eenheid van verschil aangenomen 1 maand; de vraag dringt
zich op in hoeverre bij een kleinere tusschenpoos ook verschil in rij-
ping optreedt. Bij de monsterblok-indeeling is een der principes
geweest, dat het verschil in planttijd in één blok niet meer dan
15 à 20 dagen mocht zijn, juist met het oog op dit verschil in
rijping; in een grooten tuin kan men zoodoende blokken krijgen,
die alleen maar ongeveer een halve maand in planttijd verschillen;
wij kunnen zoodoende dus uitmaken, of het verschil van 15 à 20
dagen voldoende is, en tevens of het noodig is.
De volgende tabellen geven hierop een antwoord.
Remboen 1914, 247 B
|. Tuin Langenredjo
planttijd 15/6 5/7 18/7 30/17 7/8 17/8 29/8 9/9 18/9 26/9
blok lor 25/7—14/8 7,3 7,6 9,9 10,5 10,9 11,2 11,7 11,9 12,2 12,3
blok tengah 27/8—22/9 6,8 7,6 8,2 9,6 10,2 10,8 11,3 11,6 12,2 12,2
IL. Tuin Bajem
planttijd 1/5 2/6 24/6 21/7 16/7 26/7 5/8
blok tengah 18—28/7 6,5 7,4 7,9 81 10,0 10,1 410,4
» lor wetan 3—30/8 60. 74 Ue, 1 DO HOREN
HI Tuin Bajem
planttijd 1/5 2/6 24/6 Af/7 16/7 26/7
blok kidoel kali 20—30/6 9,8 6,8 7,4 7,7 10,6 10,6
» koelon » 1— 9/7 16 84 8,5 9,7 10/3705
255
IV. Tuin Semawoeng
planttijd 5/5 20/5 1/6 11/6 24/6 4/1
blok kidoel
koelon 19—29/6 8,3 91 9,2 9,6 9,9 101
>» _» wetan 20/6—3/7 83 — 9,2 9,4 9,9 101
V. Tuin Blimbing
planttijd 16/6 5/7 18/7 28/7 7/8 17/8 29/8 9/9 18/9
blok lor AMIS PT 192 1198 105 10,9 14,5 11,52 12,0 12,2
» kidoel 10—26/8 7,0 8,8 9,9 10,6 11,2 11,6 11,9 121 12,4
VL. Tuin Gijantie
planttijd 30/6 10/7 22/7 2/8 11/8 27/8 7/9 16/9 24/9
Be blok Alor 17/8—23/9” 9,3 9,5 M,4 14,1 14,7 12,2 12,5 12,9 12,9
» A kidoel 30/9 — 3/10 6,6 6,8 10,0 10,0 10,8 11,3 11,6 11,9 12,1
VIL. Tuin Krojo kidoel
planttijd 22/6 10/7 22/7 1/8 12/8 29/8 7/9 16/9
Blok log» Zas 0/8 #5 121 8,01:8,7 1,98 100 110 11,55:14.0
» kidoel19/9—15/10 5,7 7,5 8,0 9,0 9,6 4103 10,7 111
VIII. Tuin Dlangoe kidoel
planttijd 5/5 20/5 1/6 11/6 26/6 6/7
blok lor wetan 4—15/6 9,2 9,4 10,6 10,6 10,8 10,9
)» _» koelon 16—28/6 8,5 9,3 94 9,6 9,7 9,8
Bij het bestudeeren van deze 8 gevallen zal men zien, dat deze
cijfers een bevestiging geven van de conclusie, die wij uit het geheele
materiaal trokken. Later planten geeft bij 247 B een wat latere rijping;
het verschil is niet groot, en vooral naderen de rijpingscijfers elkaar
meestal aan het eind van de waarnemingsreeks, wat b.v. heel duidelijk
is in geval l en IL. Is het verschil in planttijd gering, dan vindt men
bijna geen onderscheid b.v. in [II (zelfs ten deele omgekeerd), IV en V.
In Vl en VI is het tijdsverloop grooter ; direct is het rijpingsverschil
ook grooter. In geval VIII vindt men duidelijk verschil door een halve
maand later te planten. Het blijkt dus ook, dat het volkomen juist is,
de blokindeeling te baseeren op een verschil in planttijd van onge-
veer een halve maand. Wij hebben hier aangenomen, dat er behalve
den planttijd geen verschil was tusschen deze monsterblokken; dit gold
wel wat betreft bibitherkomst, bemesting en rietsoort, maar grond-
verschillen hebben natuurlijk hier en daar eenigen invloed gehad.
Gaan we hetzelfde nog na voor 100 POJ.
1. Tuin Wiroen
planttijd 18/3 19/4 17/5 27/5 6/6 16/6 26/6
blok wetan 18/7—6/8 3,2 5,4 14,5 11,5 14,6 11,9 12,0
» _ koelon 15208 20 34 10,2 44,4 14,3 M1,6 14,7
256
IL. Tuin Kaligesing
planttijd 40/3 22/3 2/4 14/4 28/4
blok wetan 17-21/5- 10,0 11,0 116 12,3 713,1
» _ koelon 26/61/11 7,2 8,6 98 104 111
UI. Tuin Karangdoewoer
planttijd 10/3 30/5 19/4 17/5 6/6 16/6
blok rail 30/7—2/8 5,0. 6,2 7,3 <98 9,9,14,0
» _ lor 21/8—12/9 38 5,5 6,9 104 10,9 11,2
IV. Tuin Soekoredjo Lor
planttijd 10/3 22/3 2/4 14/4 30/4 13/5 23/5 2/6
blok koelon rail 15/5—7/6 9,4 10,4 11,0 M,3 M,8 12,2 12,2 12,4
» _ wetan rail 8—17/6 1,2 8,2. 9,9:108 10,8 A40 11 41E
» _ koelon kali 22/6 —10/7 5,8 7,0 7,1 83 98109 — —
V. Tuin Katerban |
planttijd 6/3 18/3 30/3 10/4 24/4 12/5
blok wetan 2—22/5 101 113 11,6 12,1 12,1 13,1
» _koelon 25/5—18/6 6,3 6,7 8,3 89 10,8 11,0
VL. Tuin Kemintjip
planttijd 22/5 17/4 16/5 26/5 5/6 15/6 25/6
blok lor 3—12/7 48 5,8 112 11,6 12,2 12,8 12,9
» _ kidoel 13/1—26/8 44 5,5 8,6 10,2 10,8 11,6 12,0
VIL. Krojo Lor Wetan
planttijd 11/5 17/4 14/5 24/5 3/6
blok kidoel 12/6 —5/1 5,8 91 11,2 11,9 13,0
» _ lor 5—18/7 5,0 7,8 9,4 10,3 11,5
VIII Tuin Gesikan
planttijd 8/3 19/3 31/3 12/4 28/4 19/5 29/5
blok koelon kidoel 11—15/5 81 9,0 108 11,2 11,4 12,5 12,8
» » _ lor 16—18/5 7,7 7,9 9,9 9,9 11,2 12,4 12,7
Bij 100 POJ doet het verschil in planttijd zich sterker gelden
dan bij 247 B, wat ook reeds uit de gemiddelde cijfers volgde.
Slechts in een enkel geval, b.v. in III, is de gang van zaken min-
der regelmatig, terwijl in VIII het verschil blijkbaar te klein is om
merkbaar uiteenloopende analysen teweeg te brengen.
Een verschiltermijn voor de monsterblokken van 15 dagen is
dus voor 100 POJ juist voldoende, voor 247 B kan hij zonder be-
zwaar iets langer gesteld worden.
In het voorgaande is dus aangetoond, dat de gevolgtrekking,
die uit de figuren 11—20 met de gemiddelde lijnen getrokken werd,
ook geldt, wanneer ze aan speciale gevallen getoetst wordt.
251
Wanneer we nu verder deze graphieken van de verschillende
jaren doorzien, valt het op, dat in de jaren 1911 en 1917 100 POJ
en 247 B onderling minder verschil vertoonen dan in andere jaren.
Men vraagt zich dan af of deze jaren ook in andere opzichten af-
wijken van de overige en daarvoor richt men als vanzelfsprekend
zijn blik op den regenval. Dat de regenval een der belangrijkste
factoren in het rijpingsproces is, daaraan twijfelt wel niemand, maar
het is niet altijd even gemakkelijk dezen invloed in cijfers aan te
toonen. Laten we nagaan, in hoeverre dit hier mogelijk is.
Wanneer we zoeken naar een verband tusschen regenval en
rijping, zullen we ons allereerst wenden naar de maanden Februari—
Juni van het oogstjaar om te zien, of deze iets karakteristieks ver-
toonen; wel oefent de regenval in het plantjaar sterken invloed op
het algemeen verloop der rijping uit, maar voor den directen in-
vloed moet men ook naar het oogstjaar zien. De jaren 1911 en 1917
vertoonen nu een eigenaardigen regenval in de maanden Maart—
April, die voor beide jaren onderling bijna gelijk verloopt, zooals op
de graphische voorstelling in Fig. 22 te zien is.
Na een matig natte Februari - maand is ook Maart betrek-
kelijk droog, waarna April voor beide een stijging van ongeveer 100
m.M. te zien geeft. Deze stijging komt alleen in deze jaren voor;
1915 vertoont haar ook eenigszins, maar in dat jaar was Februari
veel vochtiger.
Rijp worden van riet wil physiologisch gesproken zeggen: het
beëindigen van het ontwikkelingsproces. ledere rietplant, tot welke
soort ook behoorend, maakt een levenseyelus door; wanneer deze
eyclus ten einde loopt, demonstreert zich dit proces o. a. in het
toenemen van het saccharose - gehalte van het sap, het zuiverder
worden van het sap, enz. Dit proces is aan de plant eigen en treedt
dus steeds weer op, maar de uitwendige omstandigheden, dus voor
ons geval in hoofdzaak het klimaat, kunnen het specifieke verloop
voor elk jaar beïnvloeden. Bij klimatologische omstandigheden, die
naar geen van beide zijden in sterken zin afwijken, kunnen we dus
verwachten, dat de inwendige neiging van de plant goed tot uiting
kan komen, en dat dus ook leeftijdsverschillen zich goed zullen
manifesteeren ; immers het afsluiten van de ontwikkeling hangt ten
nauwste samen met den leeftijd. 1914 is een jaar, dat hiervoor uit-
stekend geschikt was; de regenval nam (zie Fig. 22) in Februari,
Maart en April zeer geleidelijk af. 100 POJ is een soort met een
korte ontwikkeling, dus in die maanden begint het einde van de
200
700
600
500
400
912 \
IS NN ==
300
200
100
FEBRUARI MAART APRIL MEI JUNI
Fig. 22. Maandelijksche regenval in m. M. van Webruari tot Juni op Rem- |
boen in de jaren 1910 — 1917.
levenscyclus te naderen en met het zoo geleidelijk afnemen van
den ter beschikking staanden watervoorraad als in het jaar 1914
wordt het oogenblik, waarop de rijping intreedt, weinig beïnvloed
259
door de uitwendige omstandigheden. Anders in 1911 en 1917.
Februari was in 1911 vrij droog, in 1917 niet vochtig. Maart was
in beide jaren vrij droog. Het riet had tot op dat oogenblik een
vrij goede kans om de innerlijke neiging tot regelmatig afsluiten
van den groei te volgen, hoewel het al een beetje te droog was,
en dus bij riet van elken leeftijd de rijping terzelfder tijd noodge-
drongen optrad. Daarna komt de meerdere regen van April. Het
riet treedt als het ware een hernieuwde groeiperiode in; wanneer
onder invloed van de droogte van Mei de neiging tot afsluiting
van den groei opnieuw en nu voorgoed intreedt, is de toestand
bij riet van allerlei leeftijd feitelijk dezelfde geworden. Zoo kunnen
wij ons voorstellen, dat eenigszins bijzondere weersomstandighe-
den het leeftijdsverschil verdoezelen en 100 POJ meer tot het type
van 247 B doen naderen. Dat werkelijk bij het voortschrijden van
den Oostmoesson een neiging tot nivelleering optreedt, ziet men
ook in het langzaam ombuigen der rijpingslijnen. Eerst hellen deze
vrij sterk, terwijl ze op denzelfden datum een vrij groot niveau-
verschil vertoonen, daarna buigen ze op een niveau, dat onderling
weinig verschilt, tenminste minder verschilt dan eerst, in horizon-
tale richting om. Het jaar 1914 vertoont dit mooi; later zal blijken,
dat deze ombuiging en nivelleering sterker optreedt als het moes-
sonverloop ongunstiger wordt, d.w.z. ongunstiger voor een geleidelijk
verloop; dit blijkt o.a. uit de figuren van Gempolkrep.
2417 B is een soort, die veel later tot afsluiting van haar levens-
proces komt, indien ze tenminste behoorlijke levensvoorwaarden
vindt. Leeftijds-, dus planttijdsverschillen, doen zich bij 247 B minder
gelden, maar voor zoover ze merkbaar zijn, verdwijnen ze blijkbaar
ten slotte in Augustus meestal onder invloed van den Oostmoesson.
Voor de onderneming Remboen en de rietsoorten 100 POJ en 247 B
kunnen we aan de hand van de graphische voorstellingen beslui-
ten: Op Remboen verloopt de rijping zeer geleidelijk; het moesson-
verloop en de wvochtigheidstoestand van den bodem zijn er zoo, dat
vrijwel altijd een tot het eind toe-langzaam stijgende rijpingslijn ver-
kregen wordt; 100 POJ vertoont een zeer duidelijk verband tusschen
planttijd en rijping ; hoe later geplant, hoe lager op denzelfden datum
het rendement, terwijl toch ook de jongere tuinen op denzelfden
leeftijd ongeveer hetzelfde rendement kunnen halen als de oudere
twinen ; 247 B vertoont het bovenbedoelde verband minder dan 100
POJ; op een gegeven oogenblik bereiken de meeste tuinen alle onge-
veer hetzelfde rendement.
260
Laten we nu deze zelfde punten nagaan voor de onderneming.
Gempolkrep (zie fig. 17—20). Het beschikbare cijfermateriaal loopt
over de jaren 1911—1917. Gempolkrep maakt in tegenstelling met
Remboen korte waarnemingsreeksen ; men begint analysen te ma-
ken een bepaald aantal weken, voordat men de hoogste rijpheid
van iederen tuin verwacht; de begindatum der analysen hangt dus
samen met den planttijd. Het gevolg is, dat men kortere reeksen cij-
fers krijgt, en reeksen, die op verschillende data beginnen, waardoor
de regelmatigheid van de gemiddelde reeks niet in de hand gewerkt
wordt, terwijl het moessonverloop en de gronden van Gempolkrep
die evenmin in de hand werken, zooals ik reeds vroeger besprak.
De cijfers, waarop de graphische voorstellingen gebaseerd zijn,
geven voor Gempolkrep Winbaar Suiker in sap aan, in tegenstelling
met die voor Remboen, waar ze het rendement in riet aangeven.
Het onderscheid tusschen 100 POJ en 247 B komt heel wat
minder duidelijk uit dan op Remboen; in de meeste gevallen ge-
dragen de twee soorten zich ongeveer gelijk; wanneer ze echter
verschillen vertoonen, zijn het dezelfde als op Remboen. In de jaren
1912, 1916 en 1917 vinden we de eigenschap terug, dat de rijping
van 100 POJ nauwer luistert naar de plantmaand dan die van
247 B. 1912 en 1916 spreken voor zichzelf ; 1917 is minder duidelijk,
maar vertoont hetzelfde toch ook, als men de September-tuinen
buiten beschouwing laat. Vooral bij 247 B treedt vaak het ver-
schijnsel op, dat de vroege tuinen (Mei-Juni-Juli) ver uiteenvallen,
maar dat b.v. de Augustus- en September-tuinen elkaar dekken.
Voorbeelden hiervan vindt men in de jaren 1915, 1914, 1915. Wan-
neer de tuinen feitelijk later zouden moeten rijpen (ze zijn dan
meestal pas 12 maanden). werkt het gebrek aan vocht zoodanig op
het riet in, dat op hetzelfde tijdstip het eindigen van den groei en
de daarmee gepaard gaande rijping intreedt. Steeds treedt evenwel
het verschijnsel op, dat speciaal bij 100 POJ het eindpunt der
curven, naarmate de tuinen later geplant zijn, lager wordt; dat wil
dus zeggen, dat de latere tuinen ten eerste later een bepaald rende-
ment bereiken, wat ook op Remboen voorkomt, maar dat zij ook
rijp zijn, dus gesneden moeten worden, als zij nog niet het rende-
ment van hunne voorgangers bereikt hebben. Dit is geheel in te-
genstelling met wat op Remboen regel is; daar zijn de eindpunten
der curven ongeveer even hoog; op Remboen gaat de stijging der
curven gedurende de latere analysen door, al is het langzaam, op
Gempolkrep treedt veel eerder het horizontale verloop en zelfs her-
261
haaldelijk een kleine daling op. De omstandigheden op Gempolkrep
zijn zoo, dat het normale rijpingsverloop spoedig stopgezet wordt; ze
treden als het ware als minimumfactor bij de rijping op, de tuinen
kunnen zich hoogstens eenigen tijd op het bereikte peil handhaven.
Vroeg planten is dus voor 100 POJ op Gempolkrep ten zeerste ge-
boden, omdat men anders de gewenschte hoogste rendementen niet
bereiken kan. Voor 247 B geldt dit weer veel minder; deze soort
kan beter tegen het moessonverloop met een sterke droge periode.
We kunnen Gempolkrep dus als volgt definieeren : Op Gempolkrep
hebben bodem en klimaat een ongunstigen invloed op de langzame
en geleidelijke rijping; 100 POJ en 247 B vertoonen slechts zwal;
de kenmerken, die hunne rijping op Remboen typeert: naarmate de
planttijd later valt, rijpt het riet wel later, maar vooral van 100 POJ
bereiken de later geplante tuinen niet meer het rendement van de
voorgaande. 247 B is in dit opzicht beter bestand tegen de omstan-
digheden, maar vertoont hetzelfde in zwakkere mate.
Vergelijken we de twee ondernemingen, dan zien we, dat de
uitgesproken droge tijd op Gempolkrep wel in het begin tot snelle
rijping leidt, maar dat ten slotte de droogte schadelijk werkt op
het proces. Hoe vroeger het riet dus gesneden wordt, hoe minder
treden deze storende invloeden op. Later zullen 100 POJ en 247 B
op Remboen en Gempolkrep voor één jaar nog eens speciaal ver-
geleken worden. Ik stipuleer hier nog eens, wat ik reeds vroeger
opmerkte, dat we hier speciaal spreken over het verloop van het
suikergehalte van den stengel; het eindrendement op Gempolkrep
is ten slotte, niettegenstaande het onregelmatige, vaak overhaaste
rijpingsproces, toch goed en vaak beter dan op Remboen. Dezelfde
tegenstelling zal uitkomen in het volgende hoofdstuk, waarin de
vergelijking van Remboen en Gempolkrep voortgezet wordt, maar
nu gebaseerd op andere grootheden.
In het fabrieksmateriaal komen af en toe wel zeer laat geplante
tuinen voor, maar deze zijn ten eerste gering in aantal en bovendien
zijn ze dikwijls nog vrij onregelmatig bemonsterd. De vraag rijst even-
wel direct, of laat geplante tuinen zich anders zullen gedragen ; men
kan zich voorstellen, dat het Oostmoessonverloop hen zoo sterk doet
rijpen, dat het verschil in planttijd volmaakt ondergeschikt wordt
aan de directe klimaatsinvloeden. Daarvoor werd in 1916 een proef
aan het Proefstation aangezet, terwijl wij bovendien nog beschik-
ten over een proef aldaar uit het jaar 1913/1914, aangezet met een
ander doel, maar ook in dit opzicht bruikbaar. Wij zullen de twee
262
proeven in chronologische volgorde behandelen. Het klimaat van
Pasoeroean behoort tot de zeer droge met een uitgesproken Oost-
moesson.
Planttijdproef 1913/1914 van het Proefstation te Pasoeroean,
tuin Pekoentjen.
De proef werd half geplant met 100 POJ, half met 247 B;
van iedere soort waren 20 controlevakken aanwezig. Er werd
geplant op 25 September, 16 October, 6 November en 27 Novem-
ber, dus buitengewoon laat. Van iederen planttijd waren er dus
5 controlevakken ; de proef was opgezet als een goede vakkenproef.
Om de 10 dagen werden analysen gemaakt van monsters uit ieder
vak; in Fig. 23 en 28a zijn de gemiddelden van het Totaal Suiker
a in Sap afgebeeld
Ee AE deon
20 7 È
ef eren prana
ERBANKEP SD En
med A
lijnen
van 100 POJ en
Pe 241 B vergelijken,
krijgen we den
indruk, dat 100
POJ ook bij laat
planten een dui-
Aad vschen plant
en rijping ver-
E toont, terwijl dit
amie jj verband bij 247 B
î Lj) “ook ‘zichtbaar as;
hoewel in min-
p ES (tal dere mate. 247 B
ii’ VErKODA AB ORE
HL GEB ee | ide MOE IODERDREEN
IOO POJ duidelijken voor-
jj geplant op E ite WREE | uitgang, terwijl
: | de | BIN ed 1005 “POT maar
ONE bd rechts ombuigen-
15/5 2/5 4/6 M/G 24/5 AT MT 24/5 OS HK 28 WD de toppen heeft
Fig. 23. Suiker in sap van zeer laat geplant riet in de laatste helft
(Proefstation Pasoeroean 1913 — 1914). van Juli. Het ter-
rein, waarop de
proef geplant was,
bestond uit goede,
lang vochtig blij-
vende klei.
In de proef
1916/1917 werd
alleen 100 POJ
geplant; er waren
MU. vakken, waar-
van telkens 6 den-
zelfden plantda-
tum hadden, nl.
19 Juli, 8 Augus-
tus, 29 Agustus
en 19 September,
247 B |
Geplant op 25 Sept. — dus niet zoo ab-
… __… 16 Oct. —-
ennuh normaal laat als
27 Nov in de vorige proef.
En EN .
75 B 46 16 WG Hi WI Wi Hs B MB MW Uit ieder vak
Fie. 93a. Suiker in sap van zeer laat geplant riet werd op zeer zorg-
(Proefstation Pasoeroean 1913 — 1914). vuldige wijze een
monster genomen. Fig. 24 geeft
de gemiddelde resultaten
voor ieder object. De lijnen
der eerste drie objecten
loopen vrijwel door elkaar;
de laatst geplante vakken
[00 POJ (19 September) kwamen ach-
—_Geplantop 19 Juli teraan, maar bereikten ten
ae slotte in Augustus toch hetzelf-
de peil. In het begin is ook
BSA 105 Bh U We W6 ov wa wa voor de eerste 3 plantdata het
sap lager, naarmate later ge-
plant is. Bovendien heb ik het
gewicht der monsters laten be-
palen; hoewel de bemonstering
naar rietgewicht verre van
betrouwbaar is, zooals boven
d
B/A 105 5 UB W6 Wo Hi 1/7 3/8
Fig. 24. Vakkenproef over planttijd
(Proefstation Pasoeroean 1916 —1917.) betoogd is, mag men toch
264
veilig besluiten, dat de verschillen in gewicht in geen geval groot
zijn. Men krijgt den indruk, dat de laat geplante tuinen practisch in
gelijken toestand den Westmoesson ingingen en ongeveer evenveel
riet maakten: in tijdstip van bloei was ook weinig verschil waar te
nemen. Van de proef in 1913/1914 waren de gewichten zoo onregel-
matig, dat ze niet bruikbaar waren.
Het verloop der rijpingslijnen verschilt niet essentieel van dat
der practijkvooranalysen; de zeer late tuinen September tot Decem-
ber gaven ook daar meestal analysereeksen, die veel lager begon-
nen naarmate de plantdatum later viel.
Noch hier, noch in de practijkecijfers is een aanwijzing te vin-
den, dat later geplante tuinen door hooger rendement een tekort
aan rietgewicht zouden compenseeren.
Integendeel ziet men op Gempolkrep bijna algemeen, dat de-
later geplante tuinen in rendement achterblijven bij de vroeger ge-
plante, vooral voor zoover 100 POJ betreft.
HOOFDSTUK V.
De verschillen in suikergehalte tusschen onder-, midden-
en bovengedeelte.
Reeds in een vorig hoofdstuk besprak ik een andere grootheid,
die een inzicht kan geven in het verloop der rijping in de plant,
nl. het verschil tusschen de 3 deelen van den stengel. De driedee-
lingsmethode berust eigenlijk geheel op het bestaan dezer verschil-
len; het is dus te verwachten, dat de bestudeering ervan typische
kenmerken voor het rijpingsproces op moet leveren, als de driedee-
lingsmethode werkelijk een goede methode is. De bewerking van het
materiaal had op volkomen dezelfde wijze plaats als voor het sui-
kergehalte van den geheelen stengel; bij de critische bespreking van
die methode werden eenige opmerkingen gemaakt, die grootendeels
ook gelden voor het werken met de gemiddelde verschillen.
Bezien we eerst weer het materiaal van Remboen, dan blijkt in de
eerste plaats, dat er een groote gelijkvormigheid bestaat tusschen de
verschillende jaren. Ik beeld hier de jaren 1911 —1917 af in Fig. 25—33;
1917 is hiervan het vochtigste jaar; ’12 en ‘13 zijn de droogste en
lijken veel op elkaar, ’14 ligt er tusschenin en kenmerkt zich door
den zeer geleidelijken overgang van Westmoesson tot Oostmoesson.
De algemeene indruk uit deze stellen lijnen, die het verschil
in Rendement voorstellen, is wel, dat in hoofdzaak 100 POJ en 247 B
een gelijk verloop vertoonen. Toch zijn er op Remboen wel verschillen
265
in details tusschen de twee soorten waar te nemen: bij 100 POJ is
de afstand tusschen de twee lijnen in het algemeen grooter, en
blijft deze grooter, dan bij 247 B. Anders uitgedrukt: bij 100 POJ zal
in het algemeen het gemiddelde sap lager zijn dan dat van het mid-
dendeel, daar het verschil midden-boven belangijk grooter is dan het
verschil onder-midden:; voor 247 B zal het slechts weinig van het
midden verschillen en vaak er ongeveer mee overeenkomen. Onze
aandacht werd reeds vroeger op dit verschijnsel gevestigd door den
Heer Worr, toentertijd fabricagechef op Remboen, die het waarnam
bij de vooranalyseresultaten van deze onderneming. Feitelijk moet
men de zaak nog anders formuleeren: bij 100 POJ ligt bij rijpend riet
het gemiddelde sapgehalte vrij ver onder dat van het middendeel;
eerst op het laatste oogenblik, als het riet bijna volkomen rijp is,
verschillen onder- en bovendeel ongeveer evenveel van het midden-
deel; bij 247 B daarentegen is gedurende het geheele rijpingsproces de
toestand ongeveer zooals hij ten slotte bij 100 POJ wordt. Deze con-
clusie is weer geheel in overeenstemming met wat de figuren 1 en 2
vertoonen. Bij 247 B heeft de lijn, die de suikergehalten der 10de
deelen aangeeft, een gelijkmatig hellend verloop; onder- en bovendeel
vertoonen ongeveer dezelfde afwijking van het midden; bij 100 POJ
komt zeer duidelijk een knik in de lijnen voor, behalve in het
begin; onder- en middendeel naderen elkaar sterk, terwijl het bo-
vengedeelte ver achterblijft. Uit de graphische voorstellingen volgt
ook, dat bij 100 POJ het verschil tusschen onder- en middengedeelte
als regel vrij vroeg onder 1°/, daalt, terwijl bij 247 B dit verschil
meestal vrij constant in de buurt van 1% blijft. Op Remboen komt
het slechts bij uitzondering voor, dat de twee lijnen elkaar snijden,
d. w.z. dat het verschil tusschen onder en midden kleiner wordt dan
tuschen midden en boven (zie Fig. 30). Zooals wij later zullen zien,
is dit op Gempolkrep een bijna geregeld voorkomend verschijnsel.
Gewoonlijk beschouwt men als een der belangrijke punten in de
deelmethode het convergeeren der lijnen, die de suikergehalten der
aparte deelen voorstellen, dus het kleiner worden der verschillen
tusschen de deelen. Zooals duidelijk blijkt, is hiervan op Remboen
slechts in geringe mate sprake. De lijnen, die de verschillen aange-
ven, zouden dan geregeld moeten dalen naar rechts; in vele gevallen
is haar verloop echter practisch horizontaal. Wel treedt soms in het
begin van de analysereeksen een vrij sterke daling der verschillen
op, maar zoodra de top op een behoorlijk suikergehalte gekomen
is, dus als men kan zeggen, dat het riet bezig is zijn groei te beëin-
I6 tuinen van Mei
266
N |
zi/r
DE KEE en
100 POJ
IS tuinen van Juni
digen, is van
geregelde da-
ling geen spra-
ke meer. 100
POJ en 247 B
gedragen zich
volkomen _ge-
lijk in dit op-
zicht; sommige
jaren vertoont
100 POJ het
convergeeren
Ee 5 wat _ sterker,
| f maar dit gaat
niet geregeld
op.
WS 7/4
1/4 24 1/5 15/5
©
Lo 6/5 IGM WA/b 8/7
Zi/r 7
| 247 Gempolkrep
nl Kee N ZAL 20 tuinen van Juni \
EE vertoont bij
den eersten
4 oogopslag een
ander _ beeld,
zooals blijkt uit
de Wiguren J4
„tot 40. Nergens
het langdurige
horizontale
verloop der
verschillijnen ;
bijna steeds daalt vooral de lijn der verschillen van midden- en
bovengedeelte sterk ; kruising der lijnen treedt herhaaldelijk op; het
verschijnsel, dat het gemiddelde van 100 POJ op een andere plaats
valt ten opzichte van het middendeel dan bij 247 B, kan hier bijna
niet waargenomen worden. De twee lijnen vallen voor beide soorten
in vele gevallen vlak bij elkaar; evenwel kan men in enkele jaren
toch iets ervan waarnemen, b.v. in 1917, een der vochtige jaren in
de reeks 1911 tot 1917, zooals blijkt uit de tabel van den regenval
voor deze fabriek. In 1911, ook een der vochtige jaren, is het ge-
heele verloop der lijnen ook veel meer overeenkomstig het type
Remboen ; ook zelfs 1915 en 1916 vertoonen nog eenigszins een
tusschentype. Vochtige jaren zijn in dit verband jaren, waarin ge-
wi 2/7 UB IR 22/8 Us We A9 Vw uro
5 oe
‚_ 247 B 9 tuinen van Juli
2 A 7 va nr
ENT
25. Sf.
Va s/n FVG Z/6 1
Fig. Remboen. Verschillen 1911.
lI00 POJ
IO tuinen van Mei
100 POJ
30 tuinen van ie |
JL
V3 W&S WI B U ÛA AA Wi U Po UE 16/5
We le
IOO POJ
18 tuinen van Juli
Oee, EA
: k 22 tuinen van Juni —
M5 A5 HB IVG 26 U EV. WW UIN IA ZIN vs na 2/9
247 B
37 tuinen van Juli
Wi Wi Va Wa 7/7 M6 EVN 2/6 Mi OWA EMT UB IR
247 B
4/4 36 1/6 2/5 MT OWA UK 12/8 2/8
Wig. 26, Verschillen op Remboen in 1912.
28/3 14 1/4 27/4 7 KF AT 6 W6/6 WB 67 16/7 WT 58
durende de maanden
April tot Juni nogal
wat regen viel, zoo-
dat dus de rijping
plaats vond onder
voor het leven van
de plant vrij gun-
stige voorwaarden.
Wij zien dus, dat
vrijwel in alle op-
zichten het proces,
dat plaats vindt in
den rietstengel, op
Gempolkrep anders
verloopt dan op
Remboen.
Het komt herhaal-
delijk voor, dat de
lijnen elkaar kruisen,
dus dat het verschil
tusschen onder- en
middengedeelte
grooter wordt dan
dat van midden-
en topgedeelte ; de
droogte van den
Oostmoesson be-
werkt dus eensnelle
en dichte nadering
van den top tot het
middengedeelte, ter-
wijl het riet op
Remboen, dat meer vocht tot zijn beschikking heeft, lang een door-
groeienden top houdt. In overeenstemming hiermee komt de krui-
sing der lijnen in de droogste jaren het sterkst tot uiting. Men
moet hierbij bedenken, dat 1915, hoewel een zeer droog jaar voor
het plantbedrijf, door den hoogen regenval in Mei voor de rijping
in engeren zin niet zoo sterk als droog jaar optrad.
Op een ander verschijnsel moet ook de aandacht gevestigd
worden. Het verschil tuschen onder- en middengedeelte bij 100 POJ
268
5 mjn nn
ed 9 tuinen van Mei
| EE
| | 2l tuinen van Juni
hin |
Ss Paden
Te nnn Vi Wi 2V5 ME W6 PG 7 IMT ZT UB IS WB
23 tuinen van Juni
nd
den ec ben
M/5 Wi HE 13/6 6 MM Wi ZWi ZU IVB IH
U3 83 IW3 3 TA MA 2 TU 15
_ ae
| | RE er rl ‚12 tuinen van Juli
UW 6 16 6 37 HBr Bi A8 IUR WB
83 185 3 4 M/4 27/4 U Kh Zi
a d |
A | 11 tuinen van Aug. |
ek PEET
| IN | | | |
Ì me
CE EO 7 Wi 6 1M6 Wb 37 WI B U
| ==ken
MA V/A ZA Us Mb As 6/5 16/6
Fig. 27. Verschillen op Remboen in 1913 voor 100 POJ, (links) en
247 B (rechts).
is dikwijls zeer gering (beneden 1°/%, suiker in sap) en nadert dik-
wijls tot nul, ja, wordt zelfs negatief bij de Juni-tuinen in 1915.
Vlak bij nul komt de lijn o.a. in Mei en Juni 1911, in Juli en
Augustus 1915, in Augustus 1916 en in Juni 1917. In verschillende
van deze laatste gevallen, waar het gemiddelde verschil dus niet
negatief wordt, komen telkens aparte tuinen voor, waarin het
verschil wel negatief wordt; waar dus het midden een hooger
suikergehalte krijgt dan het ondergedeelte. Ik trof dit op Gempol-
krep wel aan bij 100 POJ, nooit bij 247 B. Ook andere rietsoorten
vertoonen het, b.v. Zwart Cheribon, EK 2 en DI 52. Dat WENT
alleen met Zwart Cheribon werkte en dus dit verschijnsel speciaal
vermeldt, is waarschijnlijk de reden, dat men bij „normale” rijping
deze verhouding van midden- en ondergedeelte weleens als regel
beschouwt.
Er \ + T T Sn
3S tuinen van Mei Set | IO tuinen van Mei |
V3 WI WI U NA OUA B UA HTA
WI Vi RA 4 WV Ui 2% Ui
28/3 UA WA Zi A MW U 6/6 16/6 26/6 67 167
100 POJ
„24 tuinen van Juni
WB WA Lis 6 18/5 WB 6/7 MT 2/7
Fig. 29. Remboen. Verschillen
voor 100 POJ in 1915.
Wi UA 6 ZUG 3/7
| EEEN
el
45
| US H6 146 26 7 137 BT Ve 12/8 22/8 ue n/9 2u .
UT UE WUNK 28 UI WI WI
ZEE ie
Ll : a à
Se mn
nn en EEn Dn |
BE UA NWA ZA OW KB Ws G6 UW Wi GA 167 WA WR IR NK
WS TUA NA 4 Wi 15 WU Gi WG M/G WT WS OW HK, “ms 2/3
VA IW WI 4 MB 25 6 19/6 ZV6 IMT 25 UN 12/R 2/8 MJ MA 29 MIO WIN 2/10
kij
Vb MD 20/9 IO WIO 210 3/0 BA 27 Wb Ls 28 Ma WP 249 UIO
Fig. 30. Remboen. Verschillen voor 247 B in 1915.
Wanneer men de frequentie van de gevallen bij 109 POJ na-
gaat in verschillende jaren, vindt men voor Gempolkrep:
in 1911 van de 74 tuinen 11 met negatieve verschillen
p 1012 >» pad D) Us } » D)
» 1913 » »-87 D a) » »
» 1914 » » 102 ) L » D) „ae
pd» DB > 3% » » »
» 1916 » » 88 » Jy » »
» 117. re» pW D » »
In de droogste jaren blijken de negatieve verschillen het minst
voor te komen; in 1915 met zijn hoogen regenval in Mei-Juni ’t
meest; het bovendeel van den stengel was toen in staat frisch te 5
blijven en uit te rijpen, terwijl 't onderste 3de deel al tot stilstand
gekomen was door de droogte, die aan die regenperiode vooraf
ae IOO POJ
2 tuinen van Juni
En an
5/3 2/3 44 144 24/4 3/5 15 ZM5 46 1/5 225
IOO POJ
IO tuinen van Aug,
24/EBe
24 tuinen van Juni |
V4 WA 24 Va Wa 25 3U5 10/6 2/56 30/5 107 20/7 30/7 9/5
247 B
72 tuinen van Juli
16/4 2/4 6/5 16/5 26/5 5/6 15/6. 25/6 5/7 16/7. 2/7 48 14/8 24/R 3/9 13/9
10/3 20/3 30/3 94 19/4 2/4 95 195 2/5 8/6 18/6 2/6 P/1 18/7 28/1 71/8
Fig. 31. Remboen. Verschillen in 1916.
ging. Het komt mij voor, dat deze beide punten essentieel zijn: het
onderdeel, de dongkellan moet tot stilstand komen door ongunstige
omstandigheden, dus te veel water of droogte, ’t bovendeel moet
met behulp van den vochtigheidstoestand van de atmosfeer goed
frisch kunnen blijven. Zoo kan ’t ook in regenrijke klimaten als
Banjoemas voorkomen; volgens mondelinge mededeelingen kwam
het daar bij 100 POJ vaak voor. Bij DI 52 (zie eind van dit hoofd-
stuk) constateerde ik het daar zelf.
Ook de rietsoort heeft invloed, want bij 247 B komt het uiterst
zelden voor. Op Gempolkrep zag ik het nooit, op Perning wel een
enkele maal in 1917, toen van verschillende ondernemingen ons
‘berichten hieromtrent bereikten, vooral van ondernemingen met
zware gronden. Ook in het regenrijke jaar 1917 is denkelijk eerst
3 en 5 Kes mg , _— 4 Ï
=t 30 tuinen van Mei | Faal & les | 26 tuinen van Juni
hant ed
5 us us WI We 4 WA B
vs Ww3 W3 3 10/4 20/4 30/4 105 205 30/5
mensen
ed 3
: 1 Pas EE manne
zj Eee a sel A
v3 w/3 3 33 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 0/5 Ww3 2/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 2/5 0/5 9/6 19/6
Fig. 32. Verschillen op Remboen in 1947 voor 100 POJ:
eenige stagnatie opgetreden, terwijl daarna de regenval gunstig
was voor ’t goed in leven blijven van het bovendeel van den
stok. Wanneer de stagnatie te sterk wordt, vooral b.v. door
hevige droogte, sterft de plant te vroeg af en is dus verdere
rijping uitgesloten. Dit kwam b.v. hier en daar in 1918 voor, toen
Februari zeer nat was en Maart-April zeer droog. Ook in de
absolute grootte der verschillen van de derde deelen vindt men
afwijkingen. Op Remboen zijn de verschillen tusschen onder en
midden en meestal ook tusschen midden en top voor 247 B over
t algemeen kleiner dan op Gempolkrep: voor 100 POJ is het
omgekeerd, ten minste voor zoover het verschil midden-top betreft.
Dit verschil is op Remboen meestal grooter ; vooral in de drogere
jaren merkt men dit op. Ook in dit opzicht bemerkt men steeds,
dat de afwijkingen optreden hoofdzakelijk ten gevolge van het
drogere klimaat !).
Dat de absolute grootte der verschillen min of meer typeerend
is voor de onderneming en op elke onderneming voor een bepaald 5
rijpingsstadium, vindt ook hierin zijn bevestiging, dat men op een |
onderneming bij een bespreking van de vooranalyses bijna steeds
op de grootte van een bepaald verschil zeer de aandacht vestigt.
Herhaaldelijk werd mij gezegd: „wanneer het verschil tusschen die
{wee deelen die en die grootte heeft bereikt, is hier het riet rijp”
De hier boven gegeven analyse der cijfers toont de juistheid hiervan
aan. Eveneens is in dit opzicht aan afwijkingen van het voor de
onderneming normale, groot gewicht te hechten. Wanneer op een
1) Bij de vergelijking der graphische voorstellingen dient men steeds te bed
denken, dat voor Remboen Rendement in riet opgegeven is en voor Gempolkrep Wins
baar suiker in sap.
hea
|
4 tuinen van Maart
E. nn 1 Mij
V3 1/8 W3 33 10/4 20/4 u3 1/3, 21/3 31/3 10/4
20/4 30/4 10/5 20/5 0/5 Ve 19/6
EN dte
0
33 104 2/4 304 W5 5 305 0% 19/6 _ 29/6
3 UB 203
=T
TT ni EST TT T ]
| 48 tuinen van Juni
n/3 2/3 3/3 10/4 20/4 30/4 10/5 25 30/5 9/6 19/6 29/6 Vi Wi 207 S/S 18/8
penn
_ paepe.
Il tuinen van Aug.
0 mene.
6 19/6 20/6 Ul 197 297 8/8 30/4 10/5 20/5 30/5 VE 16 2/6 VL bz
10/4 20/4 30/4 1075 205 305
Fig. 33. Remboen. Verschillen voor 247 B in 19417.
bepaalden ouderdom of op een bepaalden datum b. v. het verschil
onder-midden abnormaal groot is, wil dit dikwijls zeggen, dat men
zich geen illusie's meer behoeft te maken, dat nog goede rijping zal
intreden.
Ten slotte ziet „men op Gempolkrep herhaaldelijk, dat de ver-
schillen tusschen 2 deelen gedurende de rijping grooter worden in
plaats van kleiner; b. v. in in 1914 en 1916 treedt dit nogal eens
op. Dit moet hieraan toegeschreven worden, dat het deel met het
hoogste suikergehalte sneller stijgt dan het er boven liggend, of
anders uitgedrukt, dat het deel met het lagere suikergehalte achter-
blijft. Op Remboen treedt dit verschijnsel bijna niet op.
De indruk, die men uit deze vergelijking krijgt, is deze, dat op
Gempolkrep de veranderingen in den stengel sneller maar ook onre-
gelmatiger verloopen; dat er veel minder sprake is van een gere-
gelde toeneming van het suikergehalte in alle deelen, waarbij de
verhoudingen onderling gelijk blijven, maar dat het herhaaldelijk
voorkomt, dat de verschillende deelen met zeer verschillende snel-
‘heid hun hooger suikergehalte bereiken. Het onderscheid, dat wij
tusschen de beide ondernemingen constateerden bij beschouwing van
27
3_r_JI00 POJ 4 tuinen van Mel i | | .
_
_
_ DN dienden
el aad _
Kd
20/4 30/4 10/5 _ 20/5 30/5 9/6 19/6
lp 247 B
3 tuinen van Juni
0E
30/5 9/6 19/6 _ 2/0 9/7
b
30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/5 29/6
36 tuinen van Juli
2 pn et | 100 POJ
or 19/7 29/7 8/8 18/8 28/8
30/5 9/6 19/6 2/6 9/7 19/1 29/7 8/8
ook on en. Ore Baris i
247 B
13 tuinen van Aug
29/7 2/8 18/8 2/8 1/9
Fig. 34. Gempolkrep. Verschillen in 1914.
29/7 8/3 18/8 28/8
het totaal suikergehalte, blijkt ook teruggevonden te worden, wan-
neer het gedrag der derde deelen aan een onderzoek onderworpen
wordt. De eindindruk is ook hier, dat op Gempolkrep de uitwendige
omstandigheden een veel duidelijker invloed uitoefenen op het rij-
pingsproces dan op Remboen. Op Remboen wordt de beëindiging
van den groei minder in de hand gewerkt door bodemtoestand en
moessonverloop, Op Gempolkrep daarentegen treedt een vrij plot-
seling stopzetten van de levensprocessen in.
Hierboven wordt dit besluit getrokken uit de algemeene feiten,
‚die men waarnam bij vergelijking van. het materiaal der jaren
TEER
20 tuinen van Juni EE
30/4 10/5 2/5 30/5 9/6 19/6 30/5 6 196 29/5 MT 195 WT
Es IDO POJ
en ee
Dl 7 tuinen van Sept
id —t
2/6 47 19/7 2/7 EBR 188 Vi 197 2/7 85 18/8
Vi 19/7 WT B8 IVB 28 79
C-
Sl tuinen van Aug.
9/6 19/6 29/6 tT 19/7 2/7 VS I&R 2/8 7 19 2/9
Fig. 35. Gempolkrep. Verschillen in 1912.
1911—1917. Evenwel kan ook in ieder jaar op Gempolkrep duide-
lijk die sterke invloed van uitwendige omstandigheden aangetoond
worden.
In 1912 had de kruising der verschillende lijnen van 100 POJ,
geplant in verschillende maanden, steeds plaats omstreeks midden
Juni. Voor de Juni-tuinen vond dit gelijkworden der verschillen tus-
schen onder- en middengedeelte en midden- en topgedeelte plaats
op 19 Juni, voor de Juli-tuinen tegen 9 Juni, voor de Augustus-
tuinen vóór 29 Juni, want op dien datum was het verschil der boven-
ste derde deelen al minder dan dat der onderste; voor de Septem-
ber-tuinen, wanneer de waarnemingsreeks op 9 Juli begint, gold
ditzelfde. Dus: de uitwendige omstandigheden waren half Juni, zoo
dat onafhankelijk van de plantmaand de top veel sneller rijpte dan
midden- en onderdeel, zoodat dus overal tegelijkertijd de gelijkma-
tige verdeeling van het suikergehalte over den geheelen stengel in-
trad; het naar beneden gebogen gedeelte van de lijnen, zooals dat
te zien is in fig.
2, verdween; in
het daar afge-
beelde _ geval
had dit plaats
Ee gehad vóór den
Sen September.
Het gemiddel-
de suikergehal-
0
0/4 WA 105 2/5 5 V6 146 26 97 19/7
30/4 105 Ws HW We IVB 2/B 97 19/7 20/7 3
100 POJ 2 te liet dus ook
f 48 tuinen van Aug. langen tijd bo-
247 B a J
„L__4 tuinen van Mai | ven dat van het
30/4 105 2/5 30/5 : :
Mela: middendeel, in
; 150 PoJ ed! strijd met wat
5 Il tuinen van Sept. wij op Remboen
247 B
nme ‚ 4 tuinen van Juii zagen. Bij 247 B
VG 146 WG 7 17 fi 8/8 IVS 29/8
Wi 197 WT PB IVB 2/8 7 17/9
2/6 YT 19/7 29/7 BEB IVB 28 9 ND 27/8
Fig. 36. Gempolkrep. Verschillen in 1915.
was voor de Juli- en de Augustus-tuinen resp. op 9 Juli en 9 Juni
het verschil der bovenste derde deelen al kleiner dÀn dat der
onderste wanneer de kruising optrad, is in de waarnemingsreek-
sen niet meer te zien.
In 1913 had de omslag, als ik het zoo noemen mag, voor 4100
POJ bij de Juli- en Augustus-tuinen omstreeks 19 Juni plaats, voor
de September-tuinen zelfs iets vroeger. Bij de Juni-tuinen na-
derden op 19 Juni de lijnen elkaar wel zeer sterk, maar kruisen
deden zij elkaar niet. Voor 247 B trad dit op bij de Mei-tuinen in
eind Mei, bij de Juli-, Augustus- en September-tuinen vóór 9 Juli of
29 Juni; de datum lag hier vóór het begin van de waarnemings-
reeks.
Wanneer de verhouding der verschillen zoo geworden is, moet
men zich dus voorstellen, dat op een ondereinde met een betrekke-
lijk hoog suikergehalte zich twee derde deel van den stengel bevindt
met een aanmerke-
lijk-lager suikerge-
halte, dat van onder
naar boven gaande
BNN [te | een geringere ver-
8 tuinen van Mel mindering vertoont,
dan in het stuk, ge-
vormd door de on-
derste twee derde
A OOPO)
25 tuinen van Juni
_
mendel
N
«
|
Tes
|
30/4 105 5 Ws Wh 1/6 20/4 30/4 10/5 20/5 305 9/8
| deelen.
1 I 247 B 5
7 tuinen van Juni In 1914, een Iets
0 ! |
20/5 30/5 W6 156 WG 97 6 1/6 W/K 97 19/7 207 vochtiger jaar(zie ta-
bel regenval p. 248)
viel de kritieke da-
tum voor de Juli-,
| Augustus- en Sep-
tember-tuinen op 9
Se Jult dussieis. later:
Voor de Mei-tuinen
werden de waarne-
14 tuinen van Sept. . mingen afgebroken
Iw6 26 wr 17 WA 7 OT B IR W8 UD 1U9 op AOT uni; toen
Fig. 37. Gempolkrep. Verschillen in 1914. was de kruising nog
niet opgetreden.
Voor 247 B is het oogenblik niet scherp te bepalen, daar de
lijnen eenigen tijd evenwijdig loopen; het verschil van midden en
top werd beslist kleiner op 29 Juli voor de Juni-, Juli-, Augustus-
en September-tuinen. Voor de Mei-tuinen is het punt nog niet be-
reikt op het oogenblik van oogsten.
1915 is een jaar, dat met zijn eigenaardigen regenval, nl. droogte
in April en meer dan 200 m.M. regen in Mei, afwijkende toestan-
den kan doen verwachten. Het snel rijpen van het topgedeelte bij
100 POJ, waarvan de kruising der verschil-lijnen de uitdrukking is,
komt niet voor of misschien veel later (zie Augustus-tuinen). Het
verschil onder-midden is zeer gering, herhaaldelijk wordt het nega-
tief; bij de 16 Juni-tuinen 4 keer, bij de 44 Juli-tuinen 11 keer en
bij de 27 Augustus-tuinen 8 keer. Het oogenblik, waarop onder en
midden bijna gelijk waren, viel steeds tusschen 30 Mei en 9 Juni.
Van 247 B-tuinen is niet veel te zeggen; wel is het duidelijk, dat
de kruising laat optrad; voor de Augustus- en September-tuinen in
=p.
|
247 B
7 tuinen van Juli
0
30/5 96 146 26 SY 1971 29m 19/6 26 97 19/7 29/7
begin Septem-
ber, waarschijn-
lijk ook voor
Juni- en Juli-
tuinen.
De late regen-
val heeft dus be-
werkt, dat het
geheele type der
rijping iets ver-
schoven is in de
richting Rem-
boen ; de karak-
teristieke _pun-
ten voor Gem-
polkrep komen
wat later te
voorschijn dan
in de vooraf-
gaande jaren.
Dergelijke fei-
ten kunnen we
waarnemen in _
IOO POJ e
I6 tuinen van Juni
20/4 30/4 10/5 20/5 05 B 30/5 9/6 I1W6 29/8 9/7 1/7
0 a =
30/4 {10/5 20/5” 30/5, 96 19/6 ZWO 7 9/6 196 Wô 7. 19/7 29/7 8/8 18/8
(00 POJ
27 tuinen van Aug
eid elden
kee ded
sede d
0
15 Wi W5 UE 146 2Wö 97 19/7 9/7 19/7 2/7 E88 IB 2/8 19
Fig. 38. Gempolkrep. ?
Verschillen in 1915.
29/7 8/8 18/8 2/8 19
20/5 WD W6 19/6 20/0 YT 197
100 POJ
63 tuinen van Juli
20/A 30/4 10/5 2/5 W/5 W6 19/6 2/6 9/7 Wi WG Wk 97 Wi WT VE WR WE
100 POJ
29 tuinen van Aug
Fig. 39, Gempolkrep. Verschillen
in 1046:
10/5 20/5 W/5 W6 1/5 W/6 0/7
1916. Voor de 100 POJ-tuinen treedt de kruising laat op; in het begin
van Juli. Het verschil onder-midden is vrij groot, evenals het verschil
midden-top, wat wijst op een geleidelijke toename van het totaal
suikergehalte met onderling gelijk blijvende verhoudingen der 3de
deelen. De 247 B- tuinen geven een eenigszins verward beeld; voor
beide plantmaanden (Juli en Augustus) blijft de top ver achter bij
I00 POJ à
13 tuinen van Juni
0
10/1 20/4 30/4 10/5 20/5 19/6 2/6 VT 19/7 2/7
IOO POJ
4 34 tuinen van Juli, 1
20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 146 WG 97 9/6 16 20/6 9/7 19/7 29/7 8/8
32 tuinen van Aug.
7 0 L jn le
e0/5 35 96 1 26 9/7 1/6 6 OT IT WT 88 198 W3 U
Fig, 40. Gempolkrep. Verschillen in 1917.
het middengedeelte, waardoor het verschil toeneemt. 1917, eveneens
een vochtig jaar, vertoont ook meer het type Remboen. De Juni- en
Augustus-tuinen zijn grootendeels reeds op 11 maanden gesneden en
vertoonen nog niets, wat op kruising wijst; de Juli-tuinen bleven
gedeeltelijk tot 12 maanden te velde staan en vertoonden ook wer-
kelijk op dien leeftijd het gelijk worden der verschillen. De weers-
omstandigheden hebben waarschijnlijk minder invloed gehad, de
leeftijd van het riet speelt nu weer een grootere rol. Van 247 B is
niet veel anders te zeggen dan dat in begin Augustus de verschillen
vrijwel gelijk geworden zijn, zonder dat het kruisen der twee lijnen
typisch optreedt.
Ten slotte vermeld ik hier het jaar 1911, een vochtig jaar, dat
dan ook sterk het type Remboen heeft en dus ook lijkt op het
jaar 1917. De 100 POJ-tuinen van de plantmaanden Augustus en
September vertoonen eind Augustus de krúising; bij de eerder
geplante tuinen was op het oogenblik van snijden die toestand nog
niet ingetreden.
In al de behandelde jaren ziet men dus min of meer duidelijk
op één oogenblik bij al het riet van een bepaalde soort eenzelfde
verschijnsel in de rijping optreden; dit bewijst wel ten duidelijkste,
280
dat het hier de klimatologische omstandigheden zijn onder de fac-
toren, welke de richting en de snelheid van het rijpingsproces aan-
geven, die domineeren.
Wij willen nu de vergelijking van Remboen en Gempolkrep
beëindigen door èn totaal suikergehalte, èn de verhouding der derde
deelen in één jaar op beide ondernemingen naast elkaar te stellen.
Wij kiezen daarvoor het jaar 1914, een jaar, dat voor Remboen iets
droger was dan gemiddeld en voor Gempolkrep vrijwel een gemid-
delde voorstelde, wat regenval in den rijpingstijd betrof; alleen de
maand Juni was iets te droog.
De lijnen, die het totaal suikergehalte voorstellen, hebben om te
beginnen op Remboen een gelijkmatig, vrij sterk stijgend verloop;
de eindpunten der lijnen voor de verschillende plantmaanden liggen
ongeveer op dezelfde hoogte; tot het einde toe is de plant voortge-
gaan suiker in haar sap af te zetten. Op Gempolkrep daarentegen
loopen de lijnen eerst op, maar reeds zeer spoedig gaat het stijgend
verloop in een horizontaal over, zóó sterk zelfs, dat de laatst ge-
plante tuinen niet meer stijgen boven het in Juni bereikte niveau,
wat vooral typisch te zien is bij de Augustus en September 100 POJ-
tuinen; het eindpercentage suiker der later geplante tuinen wordt
daardoor steeds lager. Bij 247 B gaat feitelijk tijdens de geheele
waarnemingsperiode het verloop al sterk in horizontale richting. De
vochtigheidstoestand, in den meest algemeenen zin genomen, laat op
Remboen een doorgaan van het proces toe; op Gempolkrep eindigt
op een gegeven oogenblik de vooruitgang, of wordt deze zeer gering,
zonder dat evenwel nog achteruitgang optreedt. De 100 POJ-tuinen
vertoonen een sterke afhankelijkheid van de plantmaand; voor 247 B
is die op Remboen geringer, op Gempolkrep nog tamelijk duidelijk.
De lijnen, die de verschillen tusschen onder-midden en midden-top
aangeven, vertoonen op Remboen voor 100 POJ een langzaam dalend
verloop; het verschil der twee bovenste stukken blijft steeds belang-
rijk grooter dan dat der onderste. Alleen de Juli-tuinen vormen
eenigzins een uitzondering. Op Gempolkrep worden de verschillen
in begin Juli voor alle tuinen even groot, waarna de top steeds dich-
ter tot het midden nadert. Het verschil der twee onderste deelen
wordt voor Juli-, Augustus- en September-tuinen grooter, het on-
dereinde rijpt dus sneller dan het midden.
247 B op. Remboen heeft verschillijnen, die vanaf eind Juli
vlak bij elkaar loopen, maar elkaar niet kruisen. Dit vlak naast
elkaar loopen der lijnen heeft steeds plaats op een niveau van
281
ongeveer 1% verschil in suiker. Op Gempolkrep kruisen ongeveer
half Juli alle lijnen elkaar ‚bij 247 B op een niveau van ongeveer 2
tot 21/5/. Op Gempolkrep heeft de sterke nadering der twee boven-
ste deelen dus voor alle plantmaanden plaats in éénzelfde periode,
dus geheel onder invloed van bodem en klimaat. De maand Juli
blijkt dus in 1914 (en ook in andere jaren) het tijdstip geweest te
zijn, waarin de rijping snel verliep, voornamelijk door toeneming
van het suikergehalte van het topgedeelte. In de totaal-suikercurven
uit zich deze weersinvloed door het ophouden van de regelmatige
stijging der lijnen, hoewel deze verschijnselen, n.l. de kruising der
verschillijnen en het ombuigen der totaalsuikerlijnen, niet volkomen
op hetzelfde oogenblik vallen. Het 100 POJ-riet, dat in begin Juli nog
geen 12 maanden oud was, bereikt in verband met de zooeven ge-
noemde verschijnselen niet meer hetzelfde rendementspeil ; voor 247
B kan men zeggen, dat de kritieke periode wat later ligt.
Men ziet dus, dat er velerlei verschillen zijn tusschen de onder-
nemingen Remboen en Gempolkrep en tevens, hoewel in geringere
mate, tusschen de rietsoorten 100 POJ en 247 B.
Men kan dus bij de practische toepassing van de methode der
rijpingsanalysen niet eenvoudig algemeene regels volgen, maar ver-
schillende ondernemingen hebben voor verschillende rietsoorten aparte
rijpingstypen, waarvan een zekere kennis aanwezig moet zijn, voor-
dat het nut van de vooranalysen ten volle tot zijn recht kan komen.
Deze kennis kan op haar beurt ontleend worden aan de vooranalysen…
Aan het einde van deze beschouwingen over de verschillen
der drie deelen dient nog iets gezegd te worden over de reeds
vroeger genoemde publicatie van HAZEWINKEL. Deze wenscht het be-
erip „rijpingssnelheid” in te voeren en dit in een getal uit te druk-
ken, dat hij afleidt uit het beginverschil in rendement tusschen onder-
en middengedeelte en de toename in rendement dier deelen in een
bepaalde periode.
Schrijver zegt, Le. blz. 264: „Inderdaad kan men ook zeggen,
dat al die meditaties onnoodig zouden zijn, indien men van elken
tuin een graphische voorstelling maakte”.
Ja, inderdaad. En daar wij aanraden die graphische voorstelling
te maken, is dus de heele beschouwing overbodig. Wat HAZEWINKEL
deed, is eenvoudig de graphische voorstelling goed bekijken en
hierbij maakte hij eenige opmerkingen, die juist zijn, b. v. dat elk
jaar zijn eigen rijpingsverloop heeft. Maar het onjuiste is, dat hij de
rijping wou laten passen in het keurslijf van een formule; ik hoop
282
juist er in de voorgaande hoofdstukken in geslaagd te zijn aan te
toonen, dat de rijping een levensproces is, een proces dus, dat door
ontelbare factoren bepaald wordt, en daarom niet met een formule
weer te geven is.
Hoe staat het nu met andere fabrieken en andere rietsoorten?
Onze nog vrij geringe kennis op dit gebied zal hier in het kort
behandeld worden; in de eerste plaats bespreek ik de eigenaardig-
heden van andere rietsoorten, zoowel wat het verloop van het totaal
1908
5 tuinen van Mei
Juni---
Juli —-
ie T Zw Cher 1908
tuinen van Mei —
u3
0
U3 WB 23 6/4 16/4 2/4 6/5 15 V3 U3 NB 273 6/4
9 tuinen van Juni
0
WB WB 22/3 6/4 16/4 26/4 13 17/3 27/3 6/4 16/4 2/4 6/5 16/5
26/2 8/3 18/3 29/3 4 17/4 2/4 Ta M/5 ls 6/6 16/6 2/6
Mei — 9
Juni---
tE
> 7 > 0 -
2/5 46 14/6 Wb AT WT 1/8 2/3 3V3 10/4 20/4 30/4
Fig. 44. Sf. Remboen. Zwart Cheribon. Rendement der tuinen,
gerangschikt naar plantmaanden, en verschillen.
suikergehalte als van de verschillen der derde gedeelten betreft.
Omtrent den invloed van de plantmaand is onze kennis voor andere
soorten nog uiterst gering, omdat tot eind 1917, tot welk oogenblik
dit onderzoek loopt, nog slechts op weinig ondernemingen de nieu-
were rietsoorten in zulke hoeveelheden gekweekt werden, dat een
behoorlijk aantal tuinen met verschillende plantmaand ter beschik-
king stonden. Vooral in het begin plant men een nieuwe soort
vaak zooveel mogelijk in die maand, die blijkens elders opgedane
ervaring de geschiktste is, en dat kan men doen, juist omdat de
nieuwe soort dan nog zulk een geringe uitbreiding heeft.
Zwart Cheribon is een uitzondering op het hierboven gezegde,
want de cultuur van deze soort neemt niet toe, maar af. Daarom
vindt men in latere jaren weinig uitgebreide gegevens omtrent haar.
Zij heeft echter historisch belang, omdat het onderzoek van WeNr
l. e. met Zwart Cheribon als proefobject uitgevoerd werd en omdat
zij zoo'n belangrijke rol in de cultuur gespeeld heeft.
Zwart Cheribon (zie fig. 41 en 42) is zoowel op Remboen als
op Gempolkrep in haar rijping zeer afhankelijk van de plantmaand.
ZA
enten en 16
1917 3 tuinen van Juni
p 6 tuinen van Juli
15 all À z
(911
12 tumen van Juni
0/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5
2
1
3172 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5
0 Û _
31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 30/4 10/5 20/5 50/5 0/6 1/6
3 r
ez 1 hi
[917 6 tuinen van Juli |
2 L Stuinen van Juni | ; 3
hen
|
10/4 20/4 30/4 10/5 10/4 20/4 30/4 10/5 20/4 30/5
Fig. 42. Gempolkrep. W.S, gerangschikt naar de plantmaanden, en ver-
schillen voor Zw. Cheribon.
284
Steeds rijpen de vroeger geplante tuinen eerder; als regel kunmen
verschillend geplante tuinen toch hetzelfde rendement halen.
Bij de beschouwing der verschillen van de 3de deelen moet in
aanmerking genomen worden, dat Zwart Cheribon altijd als vroeg-
rijpe soort gekweekt werd en dus vroeg geoogst werd. De top was
op dat oogenblik dan ook meestal ver achter bij het midden; onder-
en middengedeelte naderen elkaar echter zeer dicht en herhaaldelijk
wordt het verschil negatief, bevat dus het midden meer suiker
dan het ondereinde.
Het volgende staatje geeft aan, in hoeveel tuinen negatieve cij-
fers voorkwamen. Hierbij zijn buiten beschouwing gelaten die tuinen.
waar midden in de reeks eens een negatief verschil voorkwam, waar-
bij men den indruk van een toevallige afwijking krijgt.
Sf. Remboen.
1908 Mei — 5 tuinen 0 met negatieve verschillen
Juni— 9 » 2 » ) )
Juli —4 » 4 D) )
1909 1585 deep ) » \ voornaamste
1910 12» 2 » ) pal planttijd Juni
Sf. Gempolkrep
1911 Juni —12 tuinen 8 met negatieve verschillen
Juli —6 » DD D} )
1912 Juli —17 » Dap ) D)
1917 Juni— 3 » 0 » De D}
Juli —6 » 5) ) D)
Op beide ondernemingen komt het verschijnsel dus vrij geregeld
voor; alleen op Gempolkrep in 1912, een vrij droog jaar, ontbraken
de negatieve verschillen geheel. Dit jaar is tevens het eenige, waar-
in de top zoo dicht bij het midden komt, dat het verschil midden-
top kleiner wordt dan onder-midden. Het verschil onder-midden
werd in dat jaar langzaam grooter; het midden rijpte dus heel slecht.
Zwart Cheribon wordt dus gekarakteriseerd door een duidelijke
afhankelijkheid der rijping van de plantmaand; door het verschijn-
sel, dat dikwijls het midden meer suiker bevat dan het onderdeel;
en dat meestal de top lang onrijp blijft. De verschillen dalen in het
algemeen zeer geleidelijk ; er is dus een goede convergentie. De in-
vloed van de verschillende klimaten is weinig merkbaar, omdat het
riet meest reeds gesneden is, wanneer die invloed zich sterk zou
kunnen doen gelden. Zwart Cheribon komt het meest overeen met
100 POJ.
J en MES War
285
EK 2 levert ons twee gevallen, waarin wij het gedrag van de
rijping in verband met de plantmaand kunnen nagaan, nl. op Gon-
dang Lipoero en Poerwokerto. Voor zoover hieruit een conclusie te
trekken is, moet men besluiten, dat de rijpingslijnen op Gondang
Lipoero eerst naast elkaar verloopen, maar elkaar ten slotte kruisen,
zoodat hetzelfde niveau bereikt wordt. Dit lijkt op het type van
247 B; in datzelfde jaar 1916 vertoonden 100 POJ en 247 B op
Gondang Lipoero heel duidelijk de typen, die wij voor Remboen
beschreven hebben. Ook op Poerwokerto loopen de lijnen eenigszins
door elkaar, de Maart-lijn valt daar tusschen die van April en Mei
(zie Fig. 43.)
Pda
e_
add
9 k en 8 tuinen van Juli —8 tuinen van Sept
; 3 Aug--3 ds … Oct.
V6 WB 26 Wi WT WT 3UT 10/8 W/B 30/8 0/9 19/9 20/9 910 19/10 20/10
Sf. Gondang Lipoero 1916
3 tuinen van Maart—
8 À April --
Be Mei --
M4 U1/4 21/4 Ma Ma 2a 3M5 10/8 20/6 30/6 10/7 20/7 30/1
Sf. Poerwokerto 1917.
Fig. 43. Rendement naar de plantmaanden gerangschikt voor EK 2,
Voor het gedrag der derde deelen beschikken we over wat
meer gegevens. Op Gempolkrep waren 4 tuinen in 1912, 4 in 1916
en 4 in 1917. Het meest typeerende is, dat steeds de verschillen
onder-midden vlak bij 0 liegen, en ten slotte negatief worden (zie
Fig. 45.) In 1912 en 1916 waren de verschillen telkens in 2 van de 4
gevallen negatief, in 1917 in 1 geval. In 1912 en 1916 bleef de top
vrij ver van het midden afstaan in suikergehalte (ongeveer 29%). In
1917 naderen midden en top elkaar ten slotte sterk. In al deze ge-
vallen werd EK 2 vroeg gesneden (begin Juli), het onderdeel rijpte
dan niet meer aan, het midden wel en de top alleen in het jaar
1917 behoorlijk.
Op Perning waren in 1915 6 Juni-tuinen: de verschillen onder-
1/4 U
11/4 1/5 25 31/5
10/6
eo
me”
Ne
„1917 Ituinen van April
VA WA 24 WV W5 25 35 10/5 WG 30/6 107 2071
jn ed oek ELS
‚1917 Btuinen van Mei
IA 2/4 Ws WB 25 35 10/6 2/6 30/6 101 21 307
Sf. Poerwokerto.
SIG 13 tuinen van Juni- Aug.
me FT
29/6 7 19/7 29/7
WV M/5 25 3M5 6 19/6
Je
WW 2/7
10/8 20/8 30/8 9/9 19/9 29/9 9/10 19/10
Sf. Gondang Lipoero.
Fig. 44. Verschillen voor EK 2.
29/10 8/1 19/1
912 4 tuinen
eo
5 305 6 19/6 W6 7
Sf. Gempolkrep.
20/5
30/2 96 19/6 29/0
ta
“1917 4 tuinen van Juli
I=
on
1 I
0
10/5 20/5 30/5 96 1/6 20/6 2/5 835 10/5 20/6 30/M 10/7 20/5
Sf. Gempolkrep. Sf. Perning.
2 $
[314 S tuinen
l
0 L meng Oes
IR/5 18/6 7/1 18 18/8 26/8 6/9 M/5 20/5
Sf. Remboen.
45. Verschillen voor EK 2,
“11917 6 tuinen van Juni
ee ee
J0/
midden “be-
wogen zich
steeds dicht
bij 0, maar
werden niet
negatief; de
lijn midden-
top liep dicht
naast de an-
dere en bleef
er _ vrijwel
parallel mee
(zie Fig. 45).
Remboen
(Fig. 45) had
5 EK 2-tui-
nen in 1914
en 6 in 1917.
In 1914 lie-
pen de ver-
schillijnen
door elkaar
heen. ze
kruisten el-
kaar her-
haaldelijk;de
verschillen
bleven iets
beneden1/%,
en er was
een kleine
daling in
waar te ne-
men. in 1917
liepen de
\
0/6 10/6
Poerwokerto
I9I6 3 tuinen 9
Ì lj
ö Poerwokerto [917 IO tuinen van April
2/4 M5 MW5 25 35 10/6 20/6 UA WA 21/4 U5 (5 2/5
asf
lijnen ongeveer
op hetzelfde ni-
veau parallel vlak
naast elkaar. Ne-
gatieve verschil-
len kwamen niet
voor.
|
Poer wokerto I917
3 tuinen van Mei- Juni
LE
vt I/4 24 V5 15 2/5 3/5 10/6 20/6 30/6 10/1
Gondang Lipoero I9I6 Stuinen van Juli
IN Ee ,
el zelfde beeld, even-
B als Poerwokerto
N5 Ws WV 1% We 97 197 29/7 (zie Fig. 44.) De
waarnemings-
reeksen zijn hier
veel langer; krui-
sing der lijnen
komt op Poerwo-
kerto 1 maal
1/3 21/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 19/6 29/6 voor; steeds blij-
an
Gondang Lipoe-
ro vertoont het-
5
2 . ven de verschillen
Fig. 46. Verschil- d
len voor EK 28. Op ongeveer de-
zelfde hoogte,
meest niet ver
van 1% suiker;
de verschillen on-
der - midden en
midden-top zijn
bijna gelijk. De geheele stengel stijgt dus op de vochtige onder-
nemingen in suikergehalte met onderling gelijk blijvende verhou-
dingen der derde deelen.
In alle gevallen is het verschil tusschen onder en midden bij
EK 2 dus zeer gering.
Van EK 28 bezit ik nog geen gegevens om den invloed van
de plantmaand voldoend te bestudeeren. Ook omtrent de verschil-
Gempolkrep I917
2 tuinen van Juli
10/5 20/5 30/5 9/6 19/5 29/6
I9I
6 3 tuinen van Juni |
MA 11/4 21/4 5 W5 2/5 3/5 10/6 20/6
Va MW Wi Bi 10/6 Wh 30/6
Fig. 47. Sf. len zijn de
PD xr r »
Poerwokerto. gegevens nog
Verschillen : /
voor DI 52, maar gering !).
Op _ Poerwo-
W4 UA W5 Wi Wo Ha 10/6 20/6 3/6 1/7 kerto, Gondang
Lipoero, Rem-
boen vinden we echter steeds een zeer langzaam dalend verschil
tusschen onder en midden, dat meest in de buurt van 1% ligt
(zie Fig. 46), op Gempolkrep is dit verschil nog dichter bij 0 ge-
komen. De top blijft meestal onrijp, het verschil midden-top blijft
dus vrij belangrijk en daalt heel weinig, uitgezonderd in één geval
op Poerwokerto, waar de lijnen elkaar ten slotte raken. De gegevens
zijn te weinig in aantal om er besluiten uit te trekken.
DI 52 is van belang, omdat het suikergehalte hier zelfs in den
top hooger kan zijn dan in het ondereinde van den stengel. In het
algemeen is DI 52 een soort, waarvan de totaal rijping mooi ver-
loopt; de verschillijnen zijn karakteristiek, doordat het verschil
onder-midden vlak bij de nullijn verloopt en er zelfs dikwijls onder-
duikt; het verschil midden-top is eerst groot, om dan vrij snel te
dalen, waardoor dus een sterke convergentie ontstaat. De rijping
heeft dus, wat sommigen noemen normaal”, plaats (zie Fig. 47).
Zeer karakteristiek is let negatief worden van het verschil
onder-midden. Op Poerwokerto kwam dit in 1917 in 10 van de 11
gevallen, die behoorlijke reeksen cijfers gaven, voor; in 1916 in 2
van de 3 gevallen. Op Remboen in 1917 kwamen geen gevallen
voor; wel was het verschil zeer gering; de tuinen werden echter
alle op een leeftijd van 11 maanden Healer: Op Perning kwam
het in 2 gevallen voor; de 7 waarnemingsreeksen waren echter
gedeeltelijk zeer kort; op Pohdjedjer kwam het niet voor. In het
vochtige Banjoemas-klimaat komt het dus bijna geregeld voor; zelfs
1) In Djocja, waar reeds meerdere jaren groote oppervlakken met EK 28 be-
plant worden, analyseert men in vele gevallen slechts 2 stukken van den stengel,
n.l. het onderste en het bovenste derde deel.
289
komt daar de top soms boven het ondereinde, ten bewijze waarvan
hier een analysereeks van Kalibagor moge volgen
Î Î Ì
DIL 52 Br. | RQ | en Br. | RQ | SiS | Br. | RQ | SiS | Br. | RQ | SiS
| | | | | |
|
Datum | 5/5 22/5 | 7/6 | 22/6
| | | |
Onder 18,5) 88,8 15,6) 19,1, 90, 11 6,5): 20,2/ 92,0/ 17,9 20,2 03,7! 18,4
Midden [19,91 94,8| 18,4 20,4| 94, 6 5 ‚9 21,2) 94,3/ 19,5) 20,5/ 95,2| 19,1
Boven |19,5/ 94,5) 18,0/ 19,5| 93,6/ 17,8| 20,5) 93,7/ 18,7/ 19,9) 94,5) 18,4
4 tüinen van Juni—
3 Juli -—
Aug---
Ook in eenige ande-
re tuinen op Kalibagor
vond ik dergelijke cij-
fers.
Bij Zwart Cheribon
vermeldde ik reeds, dat
het negatief worden in
t droge jaar 1912 niet
voorkwam, in de voch-
5 35 16 205 30/6 107 207 307 ws on ws tige jaren 1911 en 1917
| wel. Mijn indruk is, dat
in een vochtig klimaat
het bovendeel van den
315 Ws 2/6 30/6 107 7 37 9% We O8 stengel gemakkelijker
tot volle rijpheid komt:
wanneer nl. droogte
dit deel niet in ongun-
stige conditie brengt,
31/5 10/6 20/6 30/5 10/7 20/71 307 9/8 19/8 20/8 terwijl het wortelstelsel
Fig. 48. Verschillen Tjepiring 24 op de sf. Perning. al eenigszins minder is
begonnen te functio-
neeren, waardoor het onderdeel stagneert, kan het als een min of
meer zelfstandig deel doorrijpen. Ik wijs in dit verband op 100 POJ
in 1915 op Gempolkrep (zie hoofdstuk IV); door de droogte in Maart-
April was ’t wortelstelsel sterk achteruitgegaan, het onderdeel was
al vrij ver gerijpt en bleef stilstaan, terwijl het deel daarboven door
de regens van Mei-Juni zijn sap nog sterk verbeterde.
Het materiaal van andere variëteiten als 221 B, 90 F en enkele
POJ-soorten is nog zoo gering, dat daaruit nog geen juist beeld te
vormen is omtrent de eigenschappen dier soorten.
WS 3/5 10/5 2/6 30/6 10/7 W/7 307 8 19/8 29/8
290
Ik wil slechts nog bespreken 3 reeksen cijfers van Tjepiring 24
op Perning. Wij beschikken daar over 9 tuinen, telkens 3 van één
plantmaand; wel is waar een gering aantal, maar de analysen zijn
zeer geregeld gemaakt. De lijnen der verschillende maanden voor
het totaal suikergehalte dekken elkaar geheel; ze loopen op het-
zelfde niveau en stijgen geregeld langzaam (zie Fig. 48). Voor de
verschillen is het merkwaardig dat de verschillen onder-midden
reeds op een leeftijd van 10 maanden om O schommelen, terwijl
het verschil midden-top steeds in de buurt van 1% ligt en vrijwel
gelijk blijft. We hebben hier dus een soort, die goed rijpt, vroeg
een goed rendement krijgt, maar waar de convergentie der lijnen
voor de afzonderlijke derde deelen vrijwel ontbreekt.
Er blijft ons nu nog over, iets over het type der verschillende
ondernemingen te zeggen.
Poerwokerto is een echte Banjoemas onderneming; het klimaat
van die streek is gekarakteriseerd door een korten Oostmoesson, die
zelden geheel droog is. Het riet zal dus bijna steeds frisch kunnen
blijven en geen last van verdroging en dus van overhaaste rijping
hebben. De cijferreeksen, die ons ter beschikking stonden, slechts
weinig materiaal van de oogstjaren 1916 en 1917, vertoonden het
type van Remboen: de lijnen voor totaal suiker stijgen geregeld
en langzaam; 100 POJ toont een goede afhankelijkheid van de plant-
maand, 247 B minder; de verschillen verloopen voor 247 B juist
zooals op Remboen, dus bijna horizontaal en niet ver van elkaar;
voor 100 POJ komt het verschil midden-top wat dichter bij ’t ver-
schil onder-midden.
Gondang Lipoero vertoont dezelfde geleidelijk verloopende reek-
sen cijfers. Het klimaat van Djocja is wel is waar droger dan dat
van Remboen, maar de onderneming Gondang Lipoero beschikt over
ondergrondsch water op een zoodanig peil, dat het riet er steeds
frisch blijft; uit den laten maaltijd van deze fabriek blijkt reeds, dat
het riet er lang in leven moet blijven. Men moet de onderneming
dus onder het vochtige type rangschikken; de rijping verloopt er
dan ook als op Remboen. 247 B houdt nog lang een onrijpe top
als gevolg van het heel lang doorgroeien; uit de vrijwel horizontaal
loopende verschillijnen en de langzaam stijgende lijnen voor totaal
suiker blijkt, dat het sap beter wordt zonder dat de verhouding der
deelen onderling veel gewijzigd wordt t).
1) Zie hierover ook: Dr. J. SCHMUTZER, Over het S.G. van eenige rietvariëteiten
op de S.O, Gondang Lipoero in 1916. Archief voor de Suikerindustrie in Ned.-Indië
1918, blz, 564,
291
= Pes gnke van Mei
35 … __ Juni
3
Perning is een
lastige __onderne-
ming om te beoor-
deelen. De stijging
Juli der rijpingslijnen is
Aug. over het algemeen
U4 IA 21/4 M5 11/5 2/5 3/5 10/6 20/6 30/6 10/1 2W/MT gering ; het onder-
scheid tusschen 100
BAI Be mek
ed Sie nig geprononceerd.
7 tuinen van Mei ; ht 155
27. we et In dit opzicht lijkt
Juli j de onderneming op
Gempolkrep. De
verschillijnen voor
2/3 UV 1/4 21/4 Va 1/5 25 3/5 10/6 20/6 30/6 10/7
Je 100 POJ loopen in ’t
A Le Al algemeen dicht bij
BED ek elkaar; in 1917 be-
Se wegen zich de ver-
BAE 4 tuinen van Mei schillen ondermid-
ene de all
VA WA WA V5 15 Wi 35 10/6 20/8 30/6 10/7 2/M terwijl ze in de an-
Fig. 49. Sf. Perning. Rendement, naar de plant- dere jaren op gerin-
maanden gerangschikt voor 100 POJ. gen afstand daar-
van zijn. Dit wijst op ’t type Gempolkrep. Kruising der lijnen treedt
evenwel zelden op; wel het negatief worden van het verschil onder-
midden. zelfs een enkele maal bij 247 B in 1917 (zie Fig. 49 tot 52.)
Hoewel hoofdzakelijk het type Gempolkrep terug te vinden is,
wat ook overeenkomt met de groeivoorwaarden op de onderneming,
zijn er afwijkingen, die misschien bij een nauwkeurige studie van
het materiaal van vele jaren te verklaren zouden zijn.
Van de onderneming Tandjong Modjo beschikte ik slechts over
de jaren 1913, 14 en ’15; men verdeelt daar de stok slechts in 2
deelen, zoodat de verschillijnen niet vergeleken kunnen worden met
het reeds besproken materiaal. De totaal suikerlijnen hebben een
geringe helling over ’t algemeen en buigen aan ’t eind nogal om
in horizontale richting, behalve de 100 POJ lijnen in 1915, denkelijk
onder invloed van de regens in Mei (de waarnemingsreeksen gaan
niet verder dan 1 Juni); 100 POJ en 247 B vertoonen onderling
niet veel verschil (zie Fig. 53.)
Voor zoover te beoordeelen moet men hier spreken van't type
209
met een-dro-
1915 ge Oost-
Il tuinen van Juni— moesson; op
VAD edi: e
epa Hee Mn
E het weinige
1/6 21/6 Vi U 27 37 10/8 20/8 30/8 e
materiaal en
tengevolge
van de ande-
re deelings-
I9 tuinen van Juni — methode kan
dE Juli - 5 6
ik geen defi-
nitief oordeel
12/5 2/5 UB 1/6 2/6 vi 17 2/7 31/1 10/8 20/8 30/8 9/9 B
uitspreken.
Ik heb hier
slechts wil-
len _aange-
ven, hoe op
[6 tuinen van Juni—
EREN deze wijze
9 — _— Aug de onderne-
3/3 10/6 Wis Zld W/V WIT 30/7 8 1VB WR WI mingen in
Fig. 50 Sf. Perning. Rendement, naar de plantmaanden eenige groe-
gerangschikt voor 247 B. pen onder te
brengen zijn; wanneer men de gegevens van vele ondernemingen
bewerkt naar de hiervoor aangegeven methode, zal men in deze
richting waarschijnlijk verder kunnen komen. Hoofdzaak is echter,
wat ik reeds eenige bladzijden vroeger opmerkte, dat men voor elke
onderneming en elke rietsoort vaststelt uit de cijfers van eenige
jaren, wat karakteristiek voor ieder is; op grond daarvan zal men
weten, wat te verwachten is en kunnen beoordeelen, aan welke
eischen rijp riet in ’t speciale geval voldoet.
HOOFDSTUK VI.
Het gedrag van W.S. R.Q. en Br. in de drie deelen van
den stengel onder invloed van de klima-
tologische omstandigheden.
Oorspronkelijk hebben wij gemeend het in dezen titel aange-
geven vraagstuk het best door laboratoriumproeven te kunnen op-
lossen. In een vroegere publicatie!) werd echter aangetoond, dat
ú 1) Dr. J. Kuyper, Proeven over de afhankelijkheid van het assimilatieproces
bij het suikerriet van de uitwendige omstandigheden, Archief voor de Suikerindus-
dustrie in Ned.-Indië, deel 25, 1917, blz. 1528.
12 tuinen van Juni
We Ws U Wi Wi Wa 10/8 2/5 6
1915
WS 25 5 10/5 WG 30/6 17 WW?
=
me En Ee |
Ed Od TE er
2/3 UV4 W$ 2/4 Va W5 25 345 22/3 M4 WI 2U4 UV? UW 25 35 10/6 20/6 30/6
Va Wa 25 3/5 10/5 20/6 30/6 10/1
1916
: “ 4 tuinen van Mei
gen
Wb 25 35 10/6 20% JB 107 7 V4& 14 2/4 V5 WS 25 31/5
2
BOD
Fig. 51. Verschillen voor 100 POJ op de sf. Perning 1915—1917.
1/6 2/6 37 ü 6 VT WT 2/7 37 10/8 _ 20/8
ETE B
en tn
U6 U/6 21/6 WT 2/77 3/7 10/8 20/8 -
ij
W/5 2/5 31/5 1/8 W/6 B/6 107 2W/i 307 8 19/8 2/5 35 10/5 2/6 30/6 10/7 2/7 307 98 19/8 2/8 RA)
2/5 3/5 10/6 20/6 30/6 10/7 20/7 30/5 98 1/8 2/8
u —
S 10/5 20/6 30/6 10/7 20/7 30/7 9/8 19/3 29/8 0 Tos 20/6 30/6 10/7 2/7 30/7 VB IVB 2/8 VI
Fig. 52. Verschillen voor 247 B op de sf. Perning
dergelijke proeven groote bezwaren opleverden en dat het dus
voorloopig juister was te trachten uit het fabrieksmateriaal con-
1/4
16/4 M5 16/5 M6 16/6 Vi
21 tuinen van Juni
5) » » Juli
3 » »
1/4
Fig. 53. Sf
clusie’s
heden.
Nu doet zich bij zulk een onderzoek deze moeilijkheid voor,
dat men dergelijke invloeden slechts kan aantoonen, wanneer ze
16/4 15 16/5 MV6 16/6
3 tuinen van Mei
15 > » Juni
14 » » Juli
16/3 _ V4 16/4 5 _ 16/5 1/6
92 tuinen van Mei
93 » » Juni
8) » » Juli
te trekken omtrent den invloed der uitwendige omstandig-
Augustus
Tandjong Modjo. Rendement naar de plantmaanden gerangschikt.
313 247 B
8 V6 16/6 MT 16/1 U8 _ 16/8
S tuinen van Mei
28 ) » Juni
40) » » Juli
57 » » Augustus
314 247 B
U6 16/6 V7 167 VB WS Vo
12 tuinen van Mei
31 D) » Juni
34 » » Juli
23 __» __» Augustus |
I9I5 247 B
V6 16/6 Vi 167 MV8 168 vo
16 tuinen van Met
38 » » Juni
49 D) » Juli
5 > » Augustus
160
40
120
100
8û
40
20
8/3 18/3 2W3 74 1/4 27/4 15 MM 25 6/6 16/6 2/6 GT 16/7 20/7 5/8 15/8 B UI MJ A/B 4/10 IO AO Hil
Fig. 54. Regenval op Remboen in m.M. in 1915 in 10 daagsche perioden:
gemiddelde der 3 afdeelingen.
zich algemeen op de onderneming doen gelden; tenminste, wanneer
men, zooals in dit geval, slechts de beschikking heeft over een hoe-
veelheid materiaal van vroegere jaren en niet elken dag de gebeur-
tenissen op de onderneming kan volgen. In, dit laatste geval kan
men veel beter voor elken tuin apart de gevolgen van b.v. plaatse-
lijke regenbuien, onder water staan van een tuin, sterke droogte
enz. vaststellen. Uit het groote materiaal, dat ons ter beschikking
stond, moest dus een jaar uitgezocht worden, waarin algemeen
optredende klimatologische eigenaardigheden zich voordeden. Als
zoodanig koos ik het jaar 1915 op de Sf. Remboen. Dat de “conclu-
sie's bij deze wijze van onderzoek verkregen even goed zijn als die,
welke bij dagelijksche waarnemingen getrokken kunnen worden,
moge hieruit blijken, dat het resultaat van het onderzoek, dat hier
volgt, geheel bevestigt, wat verschillende employé’s, die met rijp-
heidsbepalingen belast waren, blijkens mondelinge mededeelingen
reeds in speciale gevallen opgemerkt hadden.
Het jaar 1915 leek mij zeer geschikt wegens de eigenaardige ver-
deeling van den regenval. Fig. 54, die de gemiddelde regenval der 3
afdeelingen aangeeft, vertoont een droge periode in midden Maart, ge-
volgd door een langzaam stijgenden regenval, die zijn maximum be-
reikt in begin Juni. Daarna komt werkelijk de Oostmoesson; eerst in
begin October valt weer een belangrijke hoeveelheid regen. De regen-
val van 28/3 — 7/4 is hoog door een wolkbreuk in één afdeeling : in
het algemeen was deze periode vrijwel even droog als de voorgaande.
Ee
/
bd
KAD A
Ie
8/3 18/3 28/3 74 17/4 U/4 75 17/5 21/5 6/6 16/6
Fie. 55. Gemiddeld Rendement der derde deelen
van 100 POJ op Remboen in 1915
Bezien we de lijnen
van het Rendement
voor 100 POJ in 1915
in Fig. 13 en 14 on-
der aan, dan valt ons
op de. eigenaardige
knik in de Mei- en
Juni-lijn op 7 April en
die in de Juni-, Juli- en
Augustus-lijn op 27
Mei. De 247 B-lijnen
vertoonen die knik al-
len duidelijk op 27 Mei.
Hier is dus hoogst-
waarschijnlijk een ge-
zamenlijke oorzaak te
vinden en omdat het
verschijnsel overal op-
treedt, zal die oorzaak
wel te zoeken zijn in
den regenval. Van af 7
April begint het gelei-
delijk weer vochtiger
te worden, de over-
gang van de droge naar
‘de vochtige periode
heeft hier klaarblijke-
lijk veel invloed gehad.
Na een tijd van toe-
nemenden regenval,
waarin ook het suiker-
gehalte vrij regelmatig
stijgt, wordt eind
Mei — begin Juni het maximum bereikt en juist op 27 Mei vinden we
de afwijkingen in de lijn voor winbare suiker.
Op dat oogenblik, of
liever in de periode van 27 Mei — 6 Juni was dus blijkbaar de regenval
zoo sterk, of deed de geregeld stijgende vochttoevoer gedurende Mei
zich zoo sterk voelen, dat de rijping er een storing door ondervond.
Wij zullen voorloopig volstaan met deze twee data, waarop het
verband met den regenval duidelijk merkbaar is.
207
14
ahd
„eme: LEL
TE am ARE
12 = =
EE Sr EREN
ee” 2
AE 4
EA ze ENE
9 ef Bee EN
EPA ar ee Ela
a BEA £ Pd
S
EN GEMEEN KE
A EE ERE
6 4
Ae ENEN REE
BE |
4 34 tuinen van Juli
3
8/3 18/3 28/3 7/4 17/4 2/4 7/5 17/5 25 6/6 16/6 9/6 6/7
13
12
11
10
g
8
7
6
4
5:
2
9/3 7/4 17/4 21/4 75 1/5 25 6/6 16/6 26/6 6/7
Fig. 56. Gemiddeld Rendement der derde deelen van
100 POJ ‘op Remboen in 1915.
De periode
tusschen deze
data. nelsvan./
April tot 27 Mei
kenmerkt zich,
zooals reeds
gezegd is, door
een over ’t al-
gemeen gelei-
delijk stijgend
rendement ;
daaruit mag
men dus opma-
ken, dat een
matige regenval
zeer gunstige
rijpingsvoor-
waarden kan
geven. Het is
dan ook een feit,
dat op verschil-
lende onderne-
mingen gecon-
stateerd is, dat
een geringe
regenval in den
Oostmoesson,
en vooral in
het laatst van
den maaltijd
na een flinke
droogteperio-
de, b.v. in Sep-
tember-Octo-
ber, de rijping
zeer begunstigt.
Dit verschijnsel deed zich o. a. voor op Remboen, Redjosarie en
Perning.
Keeren wij echter terug tot het eigenlijke onderwerp. Hoe is
de invloed van den regenval in de verschillende deelen van den
8/3 18/3 28/3 7/4 17/4 fh Ms 175 A5
Eef
OERLE ES
ORE Ge ze
EEE EE EEE
ER
31 tuinen van Juni
8/3 18/3 23/3 7/4 17/4 9/4 7/5 115 Uf5 6/6 16/6
Fig. 57. Gemiddelde Brix der derde deelen van
100 POJ op Remboen in 1915.
stengel ? Daartoe heb
ik in de Fig. 55-67
de gemiddelden van
het Rendement, de
Brix en het RQ van
de 3 deelen berekend
en uitgezet, geheel
zoo als dit vroeger
gebeurde voor de WS
van den heelen sten-
gel. Hetgeen nu di-
rect opvalt is dit, dat
de stoornis zich het
eerst en het sterkst
vertoont in het on-
dereinde. Dit is in
strijd met de dikwijls
verkondigde meening,
dat de top zoo ge-
makkelijk zou reagee-
ren op veranderde
rijpingsomstandighe-
den ; wel is de groei
van den top zeer af-
hankelijk van den
regenval, maar het
duurt lang eer het
suikergehalte achter-
uitgaat in verband
met dien groei. Natuurlijk bestaat de kans, dat de uiterste top min-
der suiker zal krijgen bij groeiend riet, maar buiten dezen uiter-
sten top, dus buiten de 4 à 5 groeiende leden, gaat het bovenste
derde deel bij geringe stoornissen in de rijping rustig vooruit.
Ten bewijze hiervan diene het volgende overzicht der 100 POJ-
tuinen:
Rendement Mei-tuinen: 7-17 April onder daalt, midden gelijk,
top stijgt nog.
Juni » : 7-17 April onder daalt, midden en top
stijgen iets.
Julien Aug. » : » _ geen invloed merkbaar.
8/3 18/3 28/3 7/4 47/4 21/4 7/5 17/5 Zifs 6/6 16/6 WG 6/7
20
PA an
DRE ee ES
EE Se EER ER
Ree en BEER
15
8 E 4 tuinen van Aug.
28/3 7/4 A4 Uk 7/5 A15 21/5 6/6 16/6 W/6 6/7
Fig. 58. Gemiddelde Brix der derde deelen van 100 POJ op Remboen
m 1915.
Mei-tuinen: 27 Mei-6 Juni reeds afgesneden.
Juni, Julien Aug. » : » _ onder en midden dalen, top
blijft gelijk.
Brix. Mei-tuinen : 7-17 April onder en midden dalen, top stijgt
Juni » ) _» onder daalt, midden en top blijven gelijk.
Jut >» » _» geen invloed merkbaar.
Aug. » » _» onder daalt, midden blijft gelijk, top daalt.
Mei » 27 Mei-6 Juni reeds afgesneden.
Juni, Juli en Aug. tuinen ) alle deelen dalen iets, midden ’t
meest.
RQ. Mei-tuinen : 7-17 April onder blijft gelijk, midden en top stijgen.
Vinci diep, dake » onder daalt iets, midden en top stijgen.
00
Juli en Aug.-tuinen: 7-17 April alle deelen stijgen.
Mei » 27 Mei-6 Juni reeds afgesneden.
Juni en Juli » 27 »-6 » onder en midden dalen, top
blijft gelijk.
Aug. » 27 Mei-6 Juni onder en midden dalen, top stijgt.
Vergelijking van het
gedrag van Rend.,
Brix en RQ toont ons,
dat Rend. en Brix
vrijwel op dezelfde
wijze reageeren en
dat ook de absolute
verschillen hier van
dezelfde grootte zijn;
het ‘valt echter op,
dat de Brix van den
top sterker reageert
dan het Rend; in
eenige gevallen daalt
de Brix namelijk, ter-
wijl het Rend. gelijk
blijft; dat wil dus zeg-
gen, dat de RQ van
het bovengedeelte
heelemaal niet ach-
teruit gaat, maar in-
tegendeel iets stijgt
En dit is ook werke-
31 tuinen van Junij lijk zoo; de regenval
rl 6/8 1428/3 ORNI/AP/SSPI/D ne 8/3 WJ IA Ui A5 10/6 schij üi de Brix in
Pic. 59. Gemiddeld RQ der derde deelen vin den kopsgemakkehij
100 POJ op Remboen in 1915. iets te doen dalen,
terwijl de reinheid
van het sap toch toeneemt. Dit wijst er weer op, dat een daling van
het RQ niet spoedig optreedt. In het algemeen krijgt men den in-
druk, dat de invloed van 7-17 April minder sterk was dan van 27 Mei
tot 6 Juli; zeer duidelijk uit zich dit in het gedrag van het
RQ, dat van 7-47 April steeds nog eenigszins steeg (behalve het on-
dereinde der Mei-tuinen), terwijl het in de volgende periode, dus
de periode van veel regen, bijna overal daalde of hoogstens gelijk
IO tuinen van Mei
301
bleef. Het RQ
93
AEEA IDT Ee ERE is door zijn
91 EDEN Porf_1% CREED . NU SIT jn Al vrij oroote
90 En 90 ee le Le ©
keld 1 lt schommelin-
ds gen een zeer
goede indica-
tor voor de
grootte van
den invloed
der uitwen-
‚dige omstan-
digheden.
Voordat wij
verdere de-
tails behan-
delen, zullen
we eerst een
dergelijken
staat als
hierboven
voor 241 B
„opmaken. Bij
Ee Im 5 Pas ma wu nh We 07 241 B vinden
afl Eet wij slechts in
één periode
Le en | IE overal den
Et
invloed van
|4 tuinen van Aug. —
eh
Ws: 34 tuinen van Juli — den _regen-
6/7 val duide-
lijk uitge
Fig. 60. Gemiddeld RQ der derde deelen van 100 POJ drukt, nl
op Remboen in 1915. van 27 Mei-6
Juni.
8/3 2/3 14 Ui 25 16/6
In het volgend overzicht zijn de veranderingen aangegeven,
die optraden in die periode; over verdere onregelmatigheden in
de rijping zal dan later gesproken worden.
Rend. Mei-tuinen 27/5-6/6 onder en midden stijgen, top daalt.
Hanter D) onder en midden dalen, top blijft gelijk.
Juli D} » onder en midden dalen, top stijgt iets.
Aug. » D) alle deelen dalen gelijk.
28/3 7/4 A4 JA 7/5 11/5 21/5 6/6 16/6 26/6
98/3 7/4 Mk 2Wl4 7/5 11/5 fs 6/6 16/6 W/6 6/7 16/7 2/7 5/8 15/8 WB/8 4/9 14/9 24/9
Fig. 61. Gemiddeld Rendement der derde deelen van 247 B op
Remboen in 1915.
Brix. Mei-tuinen 27/5-6/6 onder stijgt iets, midden blijft gelijk, top
daalt iets.
Juni » ) alle deelen dalen iets, midden t meest.
Juli » ) onder en midden dalen, top stijgt.
Aug. » » alle deelen blijven gelijk.
RQ. Mei » D) alle deelen stijgen.
Juni » ) alle deelen dalen, top ’t minst.
Juli » D} onder daalt, midden en top stijgen.
Aug. » ) alle deelen dalen, top ’t meest.
Overziet mcn deze tabel, dan blijft de indruk gevestigd, dat
het onderste deel het eerst achteruitgaat, dan ’t midden en
daarna eerst de top.
Evenwel komen bij 247 B meer uitzonderingen voor. Het ver-
schijnsel, dat één deel kan stijgen, terwijl een ander daalt, verklaart
ook, dat het suikergehalte van den geheelen stengel doorloopend kan
BSE
E
B
DE
B
EE
IR
Ea
el
a
S
173 t
vinen van Juli
Ee
le
Ebert edt
sed ENE REE EDE
Ik AIk Uk 5 4/5 WU/5 6/6 16/6 2/6 6/7 16/7 2/7 5/8 15/8 WD/8 4/9 14/9 2/9 4/10 14/10 24/10
Fig. 62, Gemiddeld Rendement der derde deelen van 247 B op Remboen
in 1915.
stijgen en dus geen duidelijken invloed behoeft te vertoonen van de
uitwendige omstandigheden, terwijl toch in het gedrag der aparte
derde deelen die invloed heel goed te constateeren is. Hierin liet
een volkomen bevestiging van het reeds vroeger gezegde, toen wij
het nut van de 3-deeling betoogden. Het komt mij voor, dat dit een
‚der sterkste argumenten voor de 3-deelingsmethode is. Ook hier
blijkt het RQ weer verreweg het gevoeligste te zijn voor weersin-
vloeden, waaruit dus tevens de belangrijkheid van deze grootheid
volgt bij het rijpingsonderzoek.
De stoornis in de rijping van 7-17 April is bij 247 B slechts
zwak terug te vinden bij de Mei-tuinen, dus bij de tuinen, die op
dat oogenblik het oudst waren, terwijl men ze bij de 100 POJ-tuinen
slechts duidelijk waarneemt bij de Mei- en Juni-tuinen; bij de Juli- en
EED
RENSE z ers
7 tuinen van Mei
98 7/5 11/4 L4 75 21/5 6/6 16/6 2/6
AOR EE ES EREA
WEEKE RESERRE EEL
ded JE
IE IER
EEGA RE STER.
HEBE ABE ERE £ BEEK
PEEN aken T
hi 4l tuinen van Juni
er per pep
17/4 27/4 7/5
17/5 2if5 6/6 16/6 9W/G 6/1 46/7 26/7 58 15/8 2/8 4/9 14/9 24/9
28/3 7/4
Fig. 63. Gemiddelde Brix der derde deelen van 247 B op Remboen in 1915.
Augustus-tuinen is ze ook daar zwak of niet waarneembaar. Misschien
mag hieruit de conclusie getrokken worden, dat het riet gevoeliger is
voor uitwendige omstandigheden naarmate het vuder is, wat zeer
aannemelijk is, daar het dan dichter bij de labiele evenwichtstoe-
stand komt, die rijpheid genoemd wordt. Kleine invloeden zijn dan
in staat de balans naar de een of andere zijde te doen doorslaan.
Er blijft ons nu nog over de dalingen in de verschillende sap-
grootheden na te gaan bij 247 B buiten de besproken perioden,
waarin gemakkelijk een verband te leggen was tusschen den regen-
val en de rijping. In de eerste plaats zien we dan een sterke stoornis
in de periode van 4-24 September behalve bij de Augustus-tuinen,
waar echter 10 dagen eerder, op 25/8, wel iets dergelijks waar
te nemen was. Voor het laatste gedeelte van deze periode zou er
sprake kunnen zijn van den invloed van regen, maar van 4-14
September viel er nog geen regen, terwijl toen reeds duidelijk de
daling optrad.
Voor Rend., Brix en RQ geldt, zooals reeds opgemerkt is, bijna
overal de regel, dat onder en midden dalen, terwijl de top nog stijgt
305
EE
N
ad 73 tuinen van Juli
EEE
SANNE RBAR
Pzamm!
B
CEA
GARDE AEDES
Oa 38 tuinen van Aug.
dave unne KREDEEn
Da A4 ijk 75 AIf5 fs 6/6 10/6 WJ6 6/7 16/7 JT 5/8 15/8 2/8 4/9 14/9 2/9 410 14/10
Fig. 64. Gemiddelde Brix der derde deelen van 247 B op Remboen in 1915.
of minder daalt. Vooral het RQ vertoont steeds een sterke reactie.
Er zijn nog een aantal dergelijke niet eenvoudig te verklaren onregel-
matigheden bij 247 B, b.v. van 17—26 Juli in de Juni—tuinen, van
26 Juni tot 6 Juli in de Augustustuinen, van 5—15 Aug. in de
Augustustuinen. Een verband met den regenval op de onderneming
is hier niet te vinden; het is evenwel mogelijk, dat door regenval
in het gebergte, of door toevallige omstandigheden groote complexen
meer of zelfs te veel water hebben gekregen, maar toch blijft dit
vreemd, omdat die invloed dan over de heele onderneming merk-
baar geweest is, daar de cijfers gemiddelden zijn uit een groot aantal
waarnemingen. Speciaal voor de periode 4—24 Sept. zou de invloed
van regen in ’t gebergte wel aannemelijk zijn. Verder is het merk-
waardig, dat in de Augustustuinen bij 247 B de regel niet op gaat, dat
de top het minst de stoornis vertoont. Integendeel, van 26/6—6/7
is het speciaal de top, waarvan het RQ het meest daalt; eveneens
JEREZ EN:
88 L__| ON BE AEN id El hd
E EE ELEN
Ae alt Baas
ze ZPE AC EA
AE ARE a Al
EE
82
nadat im SE
IK IE Ban EE
see / ein Ben
78
EEE EI Ga den
EAI EE
E
ix
Ta
a
EE m
68
AEN
Era ane
65
28/3 104 5 25 16/6
5
L
Ze
7
en
E
En
RE
BEL RE BEENIE
GEENEN DEKBED
SEEKER KEEK KEKEN
of
e HEERE Sue 41 tuinen van zr
H 8/3 IMA 75 Us 1/6 GT W1 WB 49 WI
Fig. 65. Gemiddeld RQ der derde deelen van 247 B op Remboen in 1915.
van 27/5 —6/6 en in de periode 5/8 —15/8 gaat ’t ondereinde vooruit,
terwijl midden en top iets zakken. Een verklaring voor dit verschijn-
sel kan ik op het oogenblik nog niet geven, maar wel mag in dit ver-
band gewezen worden op het RQ bij de Juli- en Augustustuinen van
100 POJ. In de laatste periode, waarover de waarnemingen loopen,
toevallig ook 26/6 — 6/7, daalde het Rend. belangrijk. Blijkens het
ophouden der analijses werden de tuinen toen gesneden, omdat ze
rijp waren. In die laatste periode daalde het RQ zeer sterk, en wel in
den top vrijwel even sterk als in de andere deelen. Ook hier ging
dus de regel niet op, die in het algemeen gold, wanneer de daling
in duidelijk verband stond met den regenval. Mijn indruk is dan
ook, dat dergelijke gevallen zieh voordoen speciaal als de wijzigingen
in de rijping meer
samenhangen met
den inwendigen toe-
stand van het riet
dan met voorbijgaan-
de weersinvloeden.
Gaat men op een on-
derneming de cijfers
van aparte tuinen
na, wanneer ze de
rijpheid naderen, dan
vindt men dikwijls
sterke daling van het
RQ, ook speciaal in
den top.
Ik heb ditzelfde
nog na kunnen gaan
in de cijfers der Juni-
en Juli-tuinen van
247 B. Tusschen 14 en
24/9 daalde de WS
in de Juni-tuinen,
ook het RQ ging flink
m ad H achteruit. De gemid-
28 tuinen Ree Jyj } delden waren afgeleid
een zer , Uitsam eters. vans
B/3 14 Ui Ul 16/6 6/7 WT 14/8 4/9 24/9 14/10 )
Fig. 66. Gemiddeld RQ der derde deelen van nen, die lange analy
247 B op Remboen in 1915. sereeksen hadden,
waardoor de cijfers
dus meer waarde krijgen. Het bleek nu, dat in 4 van de 5 gevallen
het RQ sterk daalde, ook in den top; in één geval steeg het in mid-
den en top; maar daar stegen de analysen dan later ook nog belang-
rijk. In 2 van de 4 gevallen steeg de Brix overal of in midden- en
onderdeel.
In de periode 24/9—4/10 bij de Juli-tuinen steeg wel is waar
het gemiddelde Rend. weer iets; gaan we de detailcijfers der 11
onderzochte tuinen na, dan zien we, dat in 8 gevallen het RQ min
of meer belangrijk daalt, terwijl de Brix hier en daar nog wat
stijgt. Er moge hier terloops op gewezen worden, dat de Juni-, Juli-
en Augustus-tuinen gedurende den regenval van de eerste helft van
erde MME, October alle een meer of
zl A AE
N Î Î | | Í a . ee
dE EA NIA Hi OA Ee minder sterke stijging
AS + — …
A EE! ILT Il Ld! vertoonen; deze stijging
ss TA m Led Fe _) is niet belangrijk, maar
se ende
de A dif || EEDE na de duidelijke inzin-
B AAA king in September, die
Ee E ET 7
dr A mid wijst op rijpheid, is het
0 am! JE in overeenstemming
” PEAR CAREEE ED ee
EEE AN
8 | gin van dit hoofdstuk
AE AAE EERER DAE «5 -
E Es ed KOELEN DEE dat onder invloed van re-
nk | / ed gen na droogte het sap
ä an LAN MITE Als regel eenigszins voor-
EEE vien
8 [ 3 aaa De hiervoor besproken
d n EE sterke RQ-dalingen zijn
E E ee m.i. altijd de aanwijzing,
ket OE IIi! dat er heftige stoornis-
oe | sen in het rijpingsproces
£ EERDER Hpepp
| En optreden; in verband met
À Bw Ennn ene andere omstandigheden,
6
À | AI! dus ouderdom van het
se HH n ed riet, absolute waarde van
E BERKENDE (ok:
5 f 38 tuinen van Aug. Rend., Br. en RQ, ver-
GIVE A (Sl 1
1/4 27/4 17/5 6/6 26/6 16/7 2/8 25/8 14/9 _ 4/10 schil der derde deelen
Fig. 67. Gemiddeld RQ der derde deelen van moet dan echter uitge-
247 B op Remboen in 1945. maakt worden of men
werkelijk aan het einde
van het rijpingsproces is gekomen en deze RQ-daling dus overrijp-
heid beteekent. Kr kunnen ten allen tijde dergelijke onregelmatig-
heden in het rijpingsproces optreden; het meest normale type is
dat, waarbij het ondereinde het sterkst reageert en de hooger gele-
gen deelen minder, zooals dikwijls tengevolge van een niet zwaren
regenval optreedt; het type van ernstigen aard is dat, waarbij voor-
al sterke RQ-dalingen optreden in den geheelen stok, en zelfs in
den top sterker, dikwijls gepaard met stijgende Brixen, maar ook
dergelijke verschijnselen geven slechts een aanwijzing tot oogsten,
wanneer de hierboven aangehaalde grootheden aanleiding geven te
veronderstellen, dat het riet een stadium is ingetreden, waarin de
rijpheidstoestand ongeveer bereikt is. Zoodat ook hier blijkt, dat
309
men moeilijk van een algemeen rijpheidskenmerk kan spreken,
maar dat voor elke onderneming en elke rietsoort eenige stan-
daardgrootheden, om ze zoo eens te noemen, bekend moeten zijn,
die in verband met de algemeene theorie der rijping, het gunstigste
oogenblik van oogsten aanwijzen.
Ik heb mij hier beperkt tot de waarnemingen van Remboen,
omdat dit het eenige materiaal was, waarin ik beschikte over lange
waarnemingsreeksen. Het is niet uitgesloten, dat een onderneming
met een ander rijpingstype andere gezichtspunten in deze zaak zou
kunnen openen. Hier is het mij er in hoofdzaak om te doen geweest
die punten op den voorgrond te brengen, waarop bij een verdere
gedetailleerde bewerking der vooranalyseresultaten speciaal moet
worden gelet, en tevens om de algemeene methode voor een der-
gelijk onderzoek aan te geven.
HOOFDSTUK VII.
Glucosegetal en glucosefactor.
Naast de gewone cijfers ter bepaling van de hoedanigheid van
het sap, dus naast den Brix en Pol. en de daaruit afgeleide RQ en
WS, bepaalt men op verschillende ondernemingen het gehalte aan
glucose en leidt daaruit af den glucosefactor, dus de verhouding
van glucose tot saccharose, uitgedrukt in procenten.
Uit de reeds meer vermelde onderzoekingen van WeNrT volgt,
dat de glucose in het sap zich juist andersom gedraagt dan de sac-
charose ; waar de saccharose toeneemt bij de rijping, daar neemt de
glucose af en de plaats in den stengel, waar dit proces zich afspeelt
en de tijd, waarop het gebeurt, zijn beide dezelfde als bij saccha-
rose. Hieruit volgt, dat men het glucosegehalte even goed als crite-
rium voor rijpheid kan gebruiken als het saecharosegehalte. In wezen
maakt het vrijwel geen verschil of men het glucosegehalte direct
noteert of den glucosefactor; de glucosefactor is alleen gemakke-
lijker en geeft meer inzicht, omdat hij de verhouding is van twee
getallen, waarvan het eene steeds toeneemt en het andere steeds af-
neemt, zoodat men deze gebeurtenissen als het ware versterkt of ver-
groot in het cijfer ziet uitgedrukt. Een glucosebepaling geeft meer
werk dan een Brix-en Pol.- bepaling, zoodat, wanneer inderdaad alles
volkomen was, zooals het hierboven aangegeven is, er geen reden
zou zijn glucosebepalingen. te maken voor de vooranalysen. Nu zijn
er echter uitzonderingsgevallen ; gevallen, waarin de glucosefactor
een afwijking vertoontsin
zijn verloop van de WS
b.v.: er zou dus toch re-
den zijn glucose te bepa-
len, indien het aantal ge-
vallen, waarin deze af wij-
king optreedt, en waarin
zij betere inzichten geeft
dan de gewone Brix- en
Pol.-bepaling, belangrijk
Bld A5 MWB WE Ui YT 15 UK MR 2/8 was, zoodat de meerdere
moeite voldoend loonend
Fig. 68. Rendement én glucosefactor van de
247 B-monsters van een tuin op sf. Perning. _Wä$S. Ik heb getracht na te
—= rendement gaan, hoe het met dit
ies — glucosefactor. vraagstuk staat.
Ons stonden cijfers ter
beschikking van de ondernemingen Gempolkrep, Perning en Tan-
djongmodjo.
Alleen de laatste onderneming bepaalt het glucosegehalte van
de twee gedeelten, waarin de stengel daar verdeeld wordt. Dat de
andere ondernemingen dat niet doen, is reeds een aanwijzing, dat
de bepaling vrij tijdroovend is.
Reeds een oppervlakkige beschouwing doet ons zien dat de lijn,
die den glueosefactor voorstelt, frappant het spiegelbeeld is van de
lijn, die het Rend. aangeeft. Ter illustratie diene in de eerste plaats
fig. 68, waarop de bovenste lijn het rendement van 247 B in tuin
sotjok lor blok e van sf. Perning voorstelt, de onderste den glucose-
factor. De overeenkomst is werkelijk buitengewoon; de kleinste wij-
zigingen in de Rendementslijn vindt men in het spiegelbeeld terug,
b.v. op de data 21/6 en 1/7.
Dit is één tuin en één rietsoort, maar het is geenszins een uit-
zondering, integendeel. De volgende figuren geven de gemiddelden
van tuinen der sf. Gempolkrep aan, die in dezelfde maand geplant
zijn, berekend zooals dit reeds vroeger door mij voor andere groot-
heden is aangegeven.
Voor 100 POJ (Fig. 69) is de overeenkomst der lijnen voor WS
en Glucosefactor schitterend. Om de vergelijking gemakkelijk te ma-
ken, is de schaal voor de WS-lijn voor 100 POJ tweemaal zoo
groot genomen als voor den glucosefactor.
sij de Augustus-tuinen is een kleine afwijking op 9/7 te zien
1
16 6
30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/6 20/5 30/5 9/6 196 25 97 1/1 29/7
en bij de Sep-
5 _tember-tuinen
ligt de glucose-
factor op 29/7
2/6 OM WPA A AR B °° on PA PA BE 1% B jets te laag,
Fie. 69. Sf. Gempolkrep. 100 POJ. 19412 maar beide af-
WS — _—__—__—_— en glucosefactor ------- der wijkingen zijn
tuinen naar de plantmaanden gerangschikt.
6 buitengewoon
Links schaal voor glucosefactor, rechts voor WS.
klein. Van be-
lang is het-
geen bij de Juni-tuinen op 19/6 te zien is; de saecharoselijn loopt
daar horizontaal, wat beteekent, dat de normale vooruitgang opge-
houden is, dat er dus kans op eenige onregelmatigheid is. Op dat
oogenblik gaat de glucosefactor nog naar beneden; daar is er dus
geen sprake van, dat de glucosefactor eerder waarschuwt om op te
letten.
Voor 247 B (Fig. 70) kloppen de lijnen niet zóó fraai met elkaar.
Fig. 70 is iets anders geconstrueerd dan fig. 69; saccharose en elu-
cose hebben hier dezelfde schaal, wat voor de Juli- en September-
tuinen zeer goede beelden geeft, maar voor Augustus niet zoo mooi
is. De Juli-tuinen vertoonen vrijwel totale overeenkomst tusschen de
twee lijnen. Bij de Augustus-tuinen begon op 18/8 de stijging van
de saccharose zeer langzaam te gaan; de glucosefactor is sterk ge-
daald, waarmee dus aangegeven wordt, dat hoewel het suikergehalte
weinig toeneemt, de qualiteit van het sap nog wel vooruitgaat. Het
reinheidsquotient geeft evenwel dezelfde aanwijzingen.
De lijnen voor de September-tuinen loopen wat onregelmatig,
speciaal voor glucose, maar ze hebben ook slechts betrekking op
4 tuinen.
Men kan dus ook hier zeggen, dat de overeenkomst tusschen
suiker- en glucoselijnen in het algemeen zoo treffend is, dat moeilijk
aangenomen kan worden, dat de bepaling van den glucosefactor bij-
312,
Fig. 70. Sf. Gempolkrep 1912,
W. S. en glucosefactor voor 247 B.
gerangschikt naar de plantmaanden.
u Links schaal voor glucosefactor,
rechts voor W.S.
’
9/7 19/7 29/7 BR 18/8 Ws 71/9
4 tuinen van Sept.
Vi 19/7 20/7 88 18/8 VR U) WP 27/9 di Yi 197 Zi 8 IVN 2/8 TA 179 29
zondere voordeelen zou opleveren boven de bepaling van Brix en
Pol. en de berekening daaruit van het RQ. Voor een enkel jaar heb
ik deze kwestie nog op een andere wijze trachten te beslissen.
Het voornaamste resultaat der vooranalysemethode moet hierin
gezocht worden, dat men gewaarschuwd wordt om zijn riet niet
langer te laten staan, dus om tijdig te weten, dat achteruitgang te
verwachten is. [k heb nu nagegaan op een paar fabrieken in een
bepaald jaar, of de glucosefactor deze waarschuwing eerder gaf. Men
… heeft hier te doen met schattingen, zoodat de getallen, die ik hier
geef, slechts een benaderende waarde hebben.
Op Tandjongmodjo vond ik in 1913:
Glucose- en saccharosecijfers Glucose geeft eerder
geven éénzelfde resultaat in: achteruitgang aan in:
247 B 112 tuinen 9 tuinen
100 POJ DO leup JPN
Zw. Cher. MA » Or sa
Op Perning in 1916:
241 B 70 iva JAKE
100 POJ O7 wen 4 >
313
Onderzocht men de cijfers op beide ondernemingen weer op
de wijze, zooals ik dit voor Gempolkrep deed, dan vindt men over
het algemeen een zeer fraaie overeenstemming. Uit het bovenstaan-
de tabelletje volgt, dat in slechts een klein aantal gevallen de glucose-
bepaling juistere aanwijzingen gaf; daartegenover staan ook weer
gevallen, waarin zeker de saccharosecijfers juistere inlichtingen ver-
schaffen.
Deze manier van uitdrukken is feitelijk minder juist; men
moet eigenlijk beide cijfers naast elkaar leggen en daaruit een con-
clusie trekken ; ik wil volstrekt niet ontkennen, dat elke meerdere
kennis van de sapsamenstelling ons een beter inzicht in het verloop
der rijping geeft, maar wel ontken ik op grond van het voorafgaan-
de, dat de glucosecijfers in het algemeen een beter inzicht geven
in den toestand van het sap dan de saccharosecijfers. Mijns inziens
is het zeer de vraag of de meerdere arbeid, die vastgelegd wordt in
de glucosebepalingen, opweegt tegen het meerdere inzicht, dat men
in den rijpingstoestand krijgt.
Wanneer men de glucose bepaalt, is omrekening tot den glu-
cosefactor naar mijn meening aan te raden, omdat men hierin
de schommelingen in de qualiteit van het sap versterkt tot uiting
ziet komen; maar ook hier geldt de uitspraak, dat deze grootheden
eerst volkomen bruikbaar zijn, als men eenmaal weet, wat men van
elke rietsoort op een bepaalde onderneming verwachten kan. Aan
welke grootheid men de meeste waarde hecht, is grootendeels een
kwestie van gewoonte; wanneer de administrateur of de fabricage-
chef zich aangewend heeft speciaal op de glucoseciijfers te letten,
zullen deze meer voor hen spreken dan andere cijfers, en omgekeerd.
HOOFDSTUK VIII.
Bepaling van het soortelijk gewicht van het riet.
Herhaaldelijk is hierboven reeds besproken, dat het vrijwel
onmogelijk is, door practisch uitvoerbare monsterneming een juist
beeld van het rietgewicht te krijgen. Toch is dit voor de juiste be-
paling van het oogenblik, waarop het maximum product verkregen
kan worden, van veel belang en het is dus niet te verwonderen,
dat men getracht heeft op andere wijzen dit vraagstuk op te lossen.
Zoodoende is de belangstelling te verklaren, die er bestaat
voor soortelijk gewicht-bepalingen. Dopr het S. G. te bepalen, hoopte
men een nieuwe grootheid in te voeren, die iets omtrent de ge-
wichtsveranderingen van den rietstok zou zeggen, Kr waren ook
JlÁ
andere motieven bij het onderzoek naar het S.G. bij het Proefsta-
tion hoopte men hierin b.v. een hulpmiddel te vinden bij de
selectie der Laag) Het zal echter blijken, dat het vertrouwen,
dat men in het S.G. stelde, misplaatst was.
Eerst in de hann jaren werden systematisch proeven met het
S.G. genomen. Voor zoover ons bekend is, zijn de eerste bepalingen
in dit verband in 1910 door Krrran tj) op de sf. Kanigoro uitgevoerd.
Hij kreeg daarbij zeer onregelmatige uitkomsten (l.c. blz. 474); een
der oorzaken hiervan moet gezocht worden in een nog onjuiste
techniek, naar ons uit latere mededeelingen van den schrijver bleek 2).
In 1914 werden op de sf. Pandji en Pradjekan op verzoek van
het Proefstation te Pasoeroean eenige S.G.-bepalingen uitgevoerd;
ook deze hadden nog geringe waarde voor het hier besproken doel.
Op Randoe Goenting echter werden eenige jaren achtereen bepa-
lingen gedaan, speciaal om na te gaan, wat de oorzaak was van het
snel achteruitgaan van het rietgewicht in een bepaalde afdeeling en
met de uitgesproken bedoeling, een hulpmiddel bij de rijpheidsbe-
palingen te hebben. Op deze onderneming werd daarbij het systeem
gevolgd om van groote monsters, geheele lorrieladingen zelfs, zonder
verdeeling der stokken het S.G. te bepalen. Tegelijkertijd werkte men
op Gondang Lipoero met kleine monsters, die in 3 deelen gehakt
werden; het doel was hier meer een bestudeering van het S.G. Het
resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een bijzonder belangrijk
artikel van Dr. SCHMUTZER ®), waarin afdoend aangetoond wordt,
dat de S.G.-bepaling nimmer de sapanalyse kan vervangen. Op
eenige fabrieken der Maatschappij Sentanenlor c.s. werden in 1917
hoofdzakelijk naar aanleiding van de onderzoekingen op Randoe-
goenting systematisch naast de sapbepalingen bij de vooranalysen
ook S.G.-bepalingen gedaan. Ten slotte werden aan het Proefstation
te Pasoeroean een aantal bepalingen uitgevoerd. Wij zullen van de
verschillende pogingen nog een en ander zeggen. Dr. SCHMUTZER ana-
lyseert in zijne verhandeling het S.G. van het riet; dit getal is de
resultante van 2 grootheden, nl. van het S.G. van het sap en het
1) J. Krrran, Bemestings- en plantverbandproeven op de Sf. Kanigoro, oogst
1908 — 1909; Archief voor de Suikerindustrie in Ned. „Indië, 1910, blz, 566.
2) Reeds in 1890 zijn door S, A. ARENDSEN HEIN eenige cijfers over het S.G.
vastgesteld. Men vindt deze cijfers, die voor ons hier geen belang hebben, in een
artikel: Rietanalysen, oorspronkelijk gepubliceerd in den Landbouwer, 3e jaargang,
1890, blz, 1013, dat.ook opgenomen is in den bundel: Herdrukken en referaten van
re publicaties voor 1893, versghenen als Bijlage van het Archief.
3) Dr. J. ScHMUTZER, Over het soortelijk gewicht van eenige rietvariëteiten op
de SO. Gondang Lipoero in 1916, Archief voor de Suikerindustrie in Ned. „Indië,
1918, blz. 545,
S.G. van het weefsel. Het S.G. van het sap stijgt voortdurend bij
rijpend riet; dat van het weefsel is in sterke mate: afhankelijk van
uitwendige omstandigheden, omdat het afhangt van de krimping en
uitzetting van het riet, die beide weer sterk afhankelijk zijn van den
vochtigheidstoestand. Op blz 641 Le. vinden we de conclusie: „In elk
opzicht schijnt integendeel de gevolgtrekking gewettigd, dat de po-
gingen, om direct verband te leggen tusschen het soortelijk gewicht
en de rijpheid resp. snijdbaarheid van het riet, uit den aard der
zaak tot mislukking gedoemd zijn”. Maar wel meent de schrijver,
dat men het S.G. zal kunnen gebruiken als hulpmiddel bij het
bepalen van het maximum rietgewicht. Daarvoor moet echter eerst
uitgemaakt worden, uit hoeveel stokken een monster moet bestaan
om een goed gemiddelde te geven. Deze proeven zijn door den
schrijver aangezet, zoodat wij mogen hopen over niet te langen tijd
het resultaat dier onderzoekingen in dit tijdschrift te zien ver-
schijnen.
De administrateur van Randoegoenting, de Heer H.V. Apam,
deelde in Maart 1918 een en ander over zijne proeven mede op een
vergadering van de Technische vereeniging van geëmployeerden van
suïikerfabrieken in de residentie Soerabaja te Modjokerto. Het ver-
slag dezer vergadering is verschenen in den Jen bundel „Voordrachten”
dezer vereeniging. Het voornaamste resultaat, waartoe de Heer ApAMm
gekomen was, bestond hierin, dat 1% daling van het S.G. overeen-
kwam met 10% achteruitgang in rietgewicht, waaruit dus volgt, van
hoeveel belang een daling van het S.G. is; maar dat deze daling
grootendeels te wijten was aan serehziek riet, want dat gezond riet
meestal niet in S.G. achteruitgaat, wat klopt met de waarnemingen
van Dr. SCHMUTZER; de achteruitgang zou dus een soort controle zijn
op het voorkomen van ziek riet en bovendien een aanwijzing zijn
om dit eerder te oogsten. De hoofdindruk was, dat het S.G. als een
soort controle kan dienen op feiten, die ook op andere wijze vast
te stellen zijn; de achteruitgang in rietgewicht wordt eenigszins in
cijfers vastgelegd. Ook deze onderzoeker wenscht de S. G.-bepaling
naast de sapanalyse toe te passen, maar hecht er toch meer waarde
aan dan Dr. ScHMUurzeER, omdat hij in de daling van het S.G. een
waarschuwing tot snel oogsten ziet. Uit de onderzoekingen van Dr.
SCHMUTZER volgde, dat bij normaal riet het S.G, steeds steeg; wan-
neer dus werkelijk een duidelijke achteruitgang geconstateerd wordt,
moet men aannemen, dat het riet niet een weinig achteruitgaat
(want dan zou het S.G. op hetzelfde peil blijven) maar dat het riet
+16
snel uitdroogt en afsterft. De waarschuwing zal dan wel te laat
komen.
De cijfers van Gempolkrep ten slotte, waar kleine monsters, in
drieën verdeeld, onderzocht werden, heeft men ons welwillend ter
inzage gegeven.
De indruk, dien men daaruit gekregen had, en dien ook wij er-
uit meenen te moeten putten, is deze, dat het S.G. in geen enkel op-
zicht een betere aanwijzing geeft voor den toestand van het riet
dan het sap. Wel bewogen de S. G.-cijfers zich hier dikwijls op en
neer met de sapanalyse, vooral bij 100 POJ, maar toch was dit lang
niet algemeen en dan kwamen bovendien de veranderingen in beide
reeksen cijfers op hetzelfde oogenblik.
Deze resultaten wijken af van die op Gondang Lipoero ; de mo-
gelijkheid bestaat dus ook, dat er belangrijke verschillen in dit op-
zicht bestaan tusschen Gondang Lipoero, een onderneming met lang
frisch blijvend riet, en- Gempolkrep, een onderneming met een ge-
forceerde rijping in het hartje van den Oostmoesson. Ik heb op
Gempolkrep de gemiddelden bepaald van eenige tuinen, waaruit met
gelijke tusschenruimte analysen gemaakt waren, en waarvan de plant-
tijden nog minder dan een maand verschillen. In de volgende tabel-
letjes zijn vergeleken het S.G. en de winbare suiker.
Gempolkrep 1917.
12 Juni tuinen 100 POJ.
10/4 20/4 30/4 10/5 20/5
| | |
W.S. | 13,5| 4145| 415,0| 4154
14,8
S.G. | 1,066 | 1,067 | 1,068 | 1,065 | 1,061
8 Juli tuinen 100 POJ.
30/4 10/5 — 30/5 Je 19/6 _ 29/6
Ï Ì | Ì
| |
ws. | 13,2 13,6) 13,9 | 14,0| 443| 441
S.G. | 1,054) 1,054 | 1,056 | lee 1,053 | 1,035
15 Juli tuinen 247 B.
neee ee en eee ee ee een nen
9/6 19/6 - 29/6 97 19/7 29/7
| | | | |
W.S. | 106/ 109[ 4113| 14,8| 12,4| 121
S.G. | 1,045 | 1,046 | 1,048 | 1,048 | 1,038 , 1,045
17
Bij de Juni-tuinen 100 POJ stijgt eerst het S.G. met de hoe-
veelheid suiker, maar terwijl er nog meer suiker afgezet wordt, daalt
het S.G. na 10/5. Nu zou dit een aanwijzing kunnen zijn, dat het
riet plotseling begon te verdrogen, maar in het algemeen was die
kans in eind Mei 1917 gering, en bovendien is dit ook niet waarge-
nomen op de onderneming, wat natuurlijk wel het geval geweest
moest zijn, indien het feit zich werkelijk in het groot (12 tuinen)
voordeed. De Juli-tuinen hebben hun hoogste S.G. op 20/5. terwijl
het hoogste suikergehalte op 9/6 bereikt wordt. Daarna valt het S.G.
geweldig, van 1,053 op 1,035, wat zou wijzen op een bijna volmaakt
afsterven. Toch was hier niets van merkbaar. Eenige Juli-tuinen
van 247 B vertoonen sterke schommelingen in S.G. ; merkwaardig
is de stijging op het eind, terwijl het suikergehalte daalt.
De conclusie op Gempolkrep is dan ook geweest, dat men voor-
loopig nog geenerlei aanwijzing vond in het verloop der S.G.-cijfers.
De op het Proefstation bepaalde cijfers hebben dit geleerd, dat
men zeer goede rietsoorten kan hebben met een laag S. G. en om-
gekeerd slechte met een behoorlijk S. G. Trouwens ook in de prac-
tijk blijkt het, dat de beste en suikerrijkste soorten als EK 28 vol-
strekt niet altijd het hoogste S. G. hebben.
De bepaling van het S. G. kleven vele fouten aan, die voor de
practische uitvoerbaarheid ook een belemmering zijn; zooals hierbo-
ven bleek, liggen de verschillen meestal in de derde decimaal, wat
erop wijst, dat de techniek vrij volmaakt moet zijn om betrouw-
bare cijfers te krijgen.
Wij hebben hier slechts een zeer kort resumé gegeven van
hetgeen er op dit gebied verricht is; de zaak moest hier besproken
worden, omdat wij hierin een der jongste pogingen zien om het
probleem der rijpheidsbepaling vooruit te brengen, maar de onder-
zoekingen zijn nog niet zoover gevorderd, dat ze zich leenen voor
een goed doorwerkt overzicht. Het lezen van het artikel van Dr.
SCHMUTZER kan ieder, die belang in dit onderwerp stelt, zeer wor-
den aanbevolen. Onze algemeene conclusie omtrent de S. G.-bepa-
lingen kan voorloopig zijn, dat ze een interessant studiemateriaal
vormen, dat ons wellicht omtrent hetgeen in den rietstengel gebeurt
belangrijke gezichtspunten kan openen, maar dat tot nogtoe de
waarde voor de bepaling van het juiste oogenblik van oogsten nog
zeer gering is en vermoedelijk ook gering zal blijven.
Voorloopig zullen wij dus op een andere manier moeten trach-
ten een indruk te krijgen, hoe het met het rietgewicht gaat. Want
JIS
zooals ik reeds in het begin dezer verhandeling opmerkte: sap-
samenstelling en rietgewicht behoeven volstrekt niet op hetzelfde
oogenblik hun maximum te bereiken, zoodat de optimum oogstda-
tum vroeger kan vallen dan de datum van optimum sapgehalte. In
vele gevallen zelfs daalt het rietgewicht dan reeds, en dit kan vrij-
wel alleen door waarneming van den tuin uitgemaakt worden. Dus
naast alle controle door cijfers blijft deze weinig objectieve controle
van groot belang. Het voorkomen van het riet, het geel worden
van het blad, het optreden van een vooze kern in het merg, het zijn
allemaal teekenen, die belangrijke aanwijzingen kunnen geven om-
trent den meest gewenschten oogstdatum, natuurlijk in verband
met de analysen. Is men met het sap in een stadium gekomen, dat
men slechts een vooruitgang van enkele tiende procenten meent te
moeten verwachten, dan is elk teeken van droog worden bij het
riet een reden om het snijden zooveel mogelijk te bespoedigen; in
het algemeen zijn de verliezen door achteruitgang van rietgewicht
dan veel belangrijker dan de kleine stijgingen in rendement. Maar
daarom ook juist zijn de vooranalysen op ondernemingen, waar
het riet naar het voorkomen bijna nooit achteruitgaat van zooveel
belang, omdat men ten eerste het oogenblik van snijden door het
niet duidelijk veranderen van de uitwendige kenmerken moeilijk op
het oog kan bepalen en ten tweede, omdat kleine rendementsstij-
gingen bij zulk frisch blijvend riet goed tot haar recht komen.
C. SAMENVATTING.
In het eerste gedeelte van deze publicatie is behandeld, hoe
de vorming van organische stof afhankelijk is van bladgroen en
lichtenergie. De hoeveelheid lichtenergie is constant; men dient dus
de cultuur zoodanig in te richten, dat van deze hoeveelheid alle
voordeel getrokken wordt, dat ervan te trekken is. Daarvoor dient
alles erop berekend te zijn, dat overal zooveel mogelijk bladgroen
aan het licht blootgesteld wordt; het is dus een voordeel voor een
soort, als zij een diepgroene bladkleur, een overhangenden bladstand,
een breed blad heeft; gezond riet is om die reden in het voordeel
tegenover strepenziek riet, dat minder chlorophyl bevat; het plant-
verband dient zoo te zijn, dat de geheele oppervlakte bedekt is door
blad. Opbinden van riet werkt schadelijk op het productievermogen,
omdat de bladkronen samengevoegd worden en dus de lichtenergie
niet ten volle benut wordt. Het opbinden is dus een middel tegen
legeren, dat somtijds beslist ongunstig kan werken.
aid
Onder overigens vergelijkbare omstandigheden zal hoog rietge-
wicht gewoonlijk gepaard gaan met een lager rendement, een lager
rietgewicht met hooger rendement. Een gunstig jaar zal echter in
vergelijking met een ongunstig jaar hooger rietgewicht en hooger
rendement geven, omdat gunstige weersomstandigheden het riet
gelegenheid geven beter uit te rijpen. Bijna altijd zal vroeg oog-
sten minder risico opleveren dan later oogsten.
In het tweede gedeelte worden meer speciaal de rijping en de
rijpheidsbepalingen behandeld. In de eerste plaats is de monsterne-
ming besproken. Het beste systeem is het op de tuinkaart volkomen
vastleggen van de plaatsen, waar monsters genomen zullen worden
„en het op die plaatsen, lang voordat de monsters onderzocht wor-
den, met behulp van etiquetten aanwijzen van de te gebruiken
stokken. De aanwijzing dezer stokken geschiedt dus volmaakt auto-
matisch. Het is onverschillig, of de stokken van één of meer pollen
afkomstig zijn. De betrouwbaarheid van deze methode is uitvoerig
besproken.
In Hoofdstuk III over het onderzoek der monsters wordt eerst
bewezen, dat bemonstering van het rietgewicht practisch onmogelijk
is en dat daarom de cijfers van het sap onze speciale aandacht ver-
dienen. Daarna wordt betoogd, dat de 3-deeling der stokken de beste
wijze van onderzoek is. Er wordt uitvoerig nagegaan, hoe deze me-
thode zich ontwikkeld heeft en wat hare wetenschappelijke basis is.
De verdeeling van den stengel in 10 deelen geeft mooie gegevens,
maar is voor de practijk te omslachtig ; bij onderzoek van 2 deelen
gaan de belangrijkste voordeelen van de verdeelingsmethode verlo-
ren. De methode geldt niet alleen voor enkele rietsoorten; èn op
physiologische gronden, én naar voorbeelden, aan de practijk ontleend,
wordt betoogd, dat tusschen de rietsoorten geen principieel verschil
bestaat.
In hoofdstuk IV „Bewerking der vooranalyseresultaten” wordt
eerst nagegaan, hoe men de cijfers der vooranalyseboeken het best
kan samenvatten om een overzicht te krijgen van het aanwezige
materiaal. Daarvoor worden de tuinen ondergebracht in groepen met
dezelfde plantmaand. Uit de zoo verkregen cijfers ziet men, hoe de
rijping afhankelijk is van de plantmaand; bij 100 POJ is deze af-
hankelijkheid grooter dan bij 247 B; op de sf. Remboen komt zij
beter uit dan op de sf. Gempolkrep. Ook het verloop der lijnen,
die het gemiddelde suikergehalte aangeven, is voor beide onderne-
mingen verschillend. Hieruit wordt de conelusie getrokken, dat rij-
320
ping verschilt voor rietsoorten en ondernemingen. Het blijkt, dat
men twee groepen van ondernemingen kan vormen; die, waarop
grond en klimaat in den Oostmoesson een langzaam rijpen mogelijk
maken en die, waar grond en klimaat in den Oostmoesson de rijping
eerst versnellen, maar daarna vrij plotseling afbreken. Op de eerste
groep ondernemingen kunnen later geplante tuinen hetzelfde ren-
dement halen als vroeger geplante; in de laatste groep zullen de
latere tuinen meestal slechts een lager rendement kunnen halen.
De invloed van het klimaat in verschillende jaren op de rijping
wordt nagegaan.
Hoofdstuk V houdt zich bezig met de verschillen tusschen de
3 deelen, waarin de stengel verdeeld wordt. Ook hierin kan de zoo-
even genoemde groepindeeling doorgevoerd worden. Het blijkt dan
o.a, dat op een onderneming met een sterken Oostmoesson voor
alle riet, onafhankelijk van de plantmaand, ongeveer op hetzelfde
oogenblik het verschil onder-midden gelijk wordt aan het verschil
midden-top, dat dus in de graphische voorstelling de lijnen elkaar
kruisen op ongeveer denzelfden datum. Bij een onderneming van
het type Remboen gebeurt dit niet.
Het gebeurt herhaaldelijk, dat het verschil onder-midden nega-
tief wordt; dit blijkt speciaal, bij enkele rietsoorten, o.a. DI 52, zeer
vaak op te treden, bij andere weinig, bij weer andere, o.a. 247 B,
practisch nooit. De samenhang van dit verschijnsel met den regen-
val wordt aangetoond. De vergelijking tusschen de ondernemingen
Remboen en Gempolkrep wordt nog eens uitvoerig doorgevoerd op
grond van het in de beide vorige hoofdstukken behandelde. Aan het
einde van dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het ge-
drag van eenige rietsoorten op verschillende ondernemingen; er
wordt nagegaan, in hoeverre rietsoorten en ondernemingen in de
opgestelde groepen onder te brengen zijn.
In Hoofdstuk VI wordt behandeld hoe WS, Brix en RQ veran-
deren in de 3 deelen van den stengel onder invloed van uitwendige
omstandigheden, speciaal van regen. Het blijkt, dat het onderste
gedeelte het eerst en het sterkst reageert op niet diep ingrijpende
factoren als betrekkelijk lichte regens. Het RQ vertoont in het alge-
meen de sterkste schommelingen en leent zich dus bijzonder voor
het constateeren van onregelmatigheden in de rijping; een sterke —
daling van het RQ in alle deelen wijst op groote stoornissen, vooral
als hier nog Brixstijging mee gepaard gaat. De aard der reactie van
het sap is op verschillenden leeftijd gelijk, zoodat voor het vaststellen
321
van het oogenblik van rijpheid naast deze veranderingen in sap-
eigenschappen de bijzonderheden van elke rietsoort en elke onder-
neming bekend moeten zijn. °
In Hoofdstuk VIT over de glucose wordt aangetoond, dat de
glucosefactor wisselingen vertoont, die bijna volkomen overeenko-
men met de wisselingen in de gewoonlijk bepaalde sapciijfers. Op
grond hiervan wordt betoogd, dat bepaling van het glucosepercentage
slechts geringe voordeelen oplevert; het is twijfelachtig of deze op-
wegen tegen den meerderen arbeid, die voor de bepalingen noodig is.
Aangaande het soortelijk gewicht wordt in Hoofdstuk VIII op-
gemerkt, dat het tot nu toe geenerlei hulp verleent bij het bepalen
van het oogenblik van rijpheid; ook de kans, dat het in de toekomst
een betere aanwijzing zal geven dan het sap, is zeer gering. Het
levert hoogstens een controle op sommige verschijnselen in den
aanplant (b. v. aanwezigheid van ziek riet) als studiemateriaal
hebben de S. G.-bepalingen wel waarde.
PASOEROEAN, 1921.
Gremer
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-indië
Er EO
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA:
SUIKERINDUSTRIE.
EE |
m
JAARGANG 1922, No. 6.
BESCHOUWINGEN OVER FILTRATIE
DOOR
bee G ETEN
N. Vv, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA,
es
ee
nen ee Rn
„arne
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUNTRIE,
NN Ane
Jaargang 1922, No. 6.
BESCHOUWINGEN OVER FILTRATIE
door
Ir. H} EGETER.
Over den theoretischen kant van het filtratievraagstuk is in de
literatuur weinig of niets te vinden.
Meestal beperkt men zich tot het opgeven van practische er-
varingen, zonder duidelijk systematisch verband. Het doel van deze
beschouwingen nu is dus te trachten, een systematisch theoretischen
opzet van de kwestie te geven, waarop dan later door proefne-
mingen en practijkgegevens kan worden voortgebouwd.
Filtratie stelt zich in het algemeen ten doel: het zoo volkomen
mogelijk scheiden van een vloeistof van de daarin gesuspendeerde
stoffen (van het dispersiemiddel van de daarin gedispergeerde stof-
fen). In de suikerindustrie: het scheiden van het dispersiemiddel
met de daarin aanwezige molecuul- en iondisperse stoffen, van de
daarin aanwezige grofdisperse en liefst ook colloïddisperse stoffen.
Bij den tegenwoordigen stand van het filtratievraagstuk gelukt
het afscheiden van de op het tijdstip der filtratie colloïddisperse
phasen slechts voor een zeer klein gedeelte en wordt dan meestal
het terughouden van colloïden nog veroorzaakt door adsorptie in de
filterkoek. Wel is men met de techniek reeds zóóver gevorderd, dat
ook een mechanische filtratie van colloiden mogelijk is.
Bij gewone filtratie van grofdisperse deeltjes gebeurt de scheiding
doordat de poriën, eerst van het filterdoek, en later van de filter-
koek, kleiner zijn dan de deeltjes der gedispergeerde stolfen; een
absoluut mechanische kwestie dus.
Bij de Plauson-ultrafilterpers geschiedt de afscheiding der col-
loiden op gelijke wijze; hierbij is echter een buitengewoon hooge
druk van + 200 atmospheren noodig, wat begrijpelijk is, den buiten-
gewoon kleinen poriediameter in aanmerking genomen.
Waar deze laatste methode in de techniek nog bijna geen
toepassingen vindt en in de suikerindustrie, voor zoover ons be-
324
kend, nog geen enkele, zullen we, hoewel het zéér groote belang
van deze methode, speciaal voor de suikerindustrie, erkennend, ons
voorloopig alleen bezighouden met die filtratie, waarbij een grofdis-
perse phase afgescheiden wordt van het dispersiemiddel.
De factoren, die in het algemeen de filtratie beheerschen, zijn:
le. De druk.
2e. De viscositeit van het dispersiemiddel.
3e. De doorsnede der poriën van de filterkoek, welke doorsnede af-
hankelijk is van den vorm en de grootte der af te filtreeren
deeltjes. Her,
4e. Het aantal poriën per eenheid van oppervlak; eveneens van vórm
en grootte der deeltjes afhankelijk. e
5e. De lengte der poriën: deze is afhankelijk :
a. van de koekdikte, die weer in nauw verband staat tot gröot-
te en vorm der deeltjes en het aantal deeltjes per volume-
eenheid van het aan de filtratie onderworpen systeem ;
b. van den vorm en de grootte der deeltjes, waardoor het ver-
band tusschen koekdikte en porielengte beheerscht wordt.
Als we de factoren, die de filtratie beheerschen, op deze wijze
opschrijven, dient erbij te worden vermeld, dat deze opsomming
alleen geldig is voor de filterpersen, zooals die tegenwoordig voor-
namelijk in gebruik zijn.
Bij- een Taylorfilter bijvoorbeeld is er geen sprake van een
regelmatig dikker worden der filterkoek en is het proces discontinu
door het naar beneden zakken van de dikke filterbrij.
Hoe dient het mechanisme der filtratie met filterpersen nu te
worden opgevat ?
Als uitgangspunt van alle beschouwingen nemen we aan, dat
de toegevoerde te filtreeren vloeistof in zekeren zin homogeen is;
d.w.z. dat in de volumeeenheid bij het begin der filtratie niet _
meer en geen andere deeltjes aanwezig zijn dan bij het eind.
Wij kunnen ons nu de filtratie voorstellen als een zich opsta- _
pelen van de gedispergeerde deeltjes, zoodanig, dat er poriën over-
blijven, waardoor het dispersiemiddel kan afvloeien. Waar in de |
techniek bij de gewone filterpers de poriediameter van het filterdoek
en de lengte ervan ten opzichte van de porielengte en -diameter
van de filterkoek voorloopig gerust buiten beschouwing kan blijven,
wordt dus de afvloeisnelheid van het dispersiemiddel en daarmede
de filtratiesnelheid bepaald, door het drukverschil voor en achter de
koek, de porielengte en -diameter der koek, het aantal poriën per
eenheid van oppervlak en door de viscositeit van het dispersie-
middel.
Het verband tusschen porielengte en koekdikte is zoodanig, dat:
porielengte
koekdikte
Een maximum is niet goed aan te geven, hoewel de waarde
van die verhouding meestal zal liggen tusschen 1 en 2.
Berekeningen van de waarde dezer verhouding, gegeven gemid-
delde vorm en grootte van de deeltjes der disperse phasen zijn zeer
lastig uit te voeren en geven alleen bij zuiver bolvormige deeltjes
de juiste waarden.
Daar echter, zooals later zal blijken, deze constante in een an-
dere constante overgaat, is de kennis van de grootte dezer verhou-
ding voor ons van minder belang. Slechts moeten wij er den nadruk
op leggen dat wij haar, gegeven een bepaald systeem van disperse
phasen, als een constante beschouwen.
Is nu van een porie de per tijdseenheid doorgestroomde hoe-
veelheid dispersiemiddel bekend, dan is hieruit, uit het aantal po-
riën per eenheid van oppervlak en uit het oppervlak de totaal
doorgestroomde hoeveelheid te vinden.
Nemen we de doorsnede der porie een cirkeloppervlak, dan is
de doorgestroomde hoeveelheid, bij gegeven straal, lengte, viscositeit
en constant drukverschil voor en achter de porie, te berekenen.
Hiervoor geldt dan de bekende wet van PorsseuiLLeE, die zegt,
dat de per tijdje dT doorgestroomde hoeveelheid dq gelijk is aan:
Kales aT 4)
817
waarin P — P, — P, == het drukverschil voor en achter het filter
r =de straal van de poriedoorsnede
l =de porielengte
minstens —={.
n= de coëfficient van inwendige wrijving van het disper-
siemiddel of wel de viscositeit
T =de tijd
q =de doorgestroomde hoeveelheid.
Al dadelijk moeten wij nu onderscheid maken naar den aard
van de disperse phasen.
Deze kunnen namelijk zijn al of niet elastisch, en al of niet
samendrukbaar. Ook is het mogelijk, dat de disperse phasen g gedeel-
telijk de eene, gedeeltelijk de andere eigenschap bezitten. Hierbij
326
kan dadelijk worden aangemerkt, dat de disperse phasen nietyof
althans in zeer geringe mate, de eigenschap der samendrukbaar-
heid kunnen bezitten. Als we te maken hebben met een kristallijne
of amorphe vaste stof, is dit duidelijk genoeg. lets anders wordt het
bij de aanwezigheid van een gel. Aangezien echter een gel voor het
grootste gedeelte uit vloeistof bestaat en we een vloeistof in dit
verband wel als onsamendrukbaar mogen beschouwen, is er tegen
de aanname der onsamendrukbaarheid ook bij een gel, niet veel
bezwaar.
Blijft dus, de al of niet elasticiteit van alle, of van een deel
der disperse phasen. Zijn de disperse phasen niet elastisch, dan zal
door drukverandering het koekvolume niet gewijzigd worden, en
dus niet het totaal porievolume en ook niet het oppervlak van een
bepaalde poriedoorsnede.
Zijn de disperse phasen geheel of gedeeltelijk wèl elastisch,
dan verandert door drukverandering het koekvolume wèl.
Deze verandering geschiedt, doordat de aanwezige deeltjes zelf
niet samendrukbaar zijn, geheel ten koste van het volume der
poriën.
1e Geval. De disperse phasen zijn niet elastisch.
en mek ap
8 1 2
Stel 7 — constant; gegeven een bepaalde temperatuur, die tij-
AT (1)
dens de filtratie constant gehouden wordt.
r is in dit geval eveneens als een constante te beschouwen.
De variabelen zijn dus q, l en T.
l is een functie van de doorgestroomde hoeveelheid en is er
recht evenredig mede. Dit is gemakkelijk in te zien als we bedenken,
dat ieder gelijk quantum te filtreeren vloeistof een gelijk quantum
disperse phase inhoudt en tevens dat de koekdikte rechtevenredig
is met de porielengte.
Hieruit volgt:
dq = e‚dl (2)
q= cl (2)
4 4
pe Rean Lap UT — TC A aT
8 1 Sq 7
P
q dq rte T (2)
8 7
327
Dit geïntegreerd wordt
7 4
E
a eee
Go
zn of
Ò PE en En
di Og — dit is de doorgestroomde hoeveelheid
3 il,
bij f porie; Hen
ral) Re :
Sr gedus OQ —=ieH-a0: is de totaal doorgestroomde
7
hoeveelheid, als Q is het filteroppervlak en a is het aantal poriën
per, eenheid van oppervlak.
De slotvergelijking wordt dus:
OEE Le (3)
n
Dit is dus de filtratievergelijking voor P en # constant, terwijl
de gedispergeerde phasen niet elastisch zijn.
O0, P, T en 7 zijn direct te bepalen; indien we dus voor één
geval de Q bepalen, is daarmede de constante C bekend.
Hiermede is dan ook de doorgestroomde hoeveelheid bij een
willekeurige T en P te berekenen.
Van ieder dispersiemiddel wordt de 7 bij temperatuursverhooging
lager.
Het is dus zaak om, althans wat betreft de snelheid der filtratie,
bij zoo hoog mogelijke temperatuur te filtreeren.
Praectisch zal het dus zelden noodig zijn de 7 direct te bepalen
en zullen we kunnen volstaan met P.T.O en Q, waardoor dan
Bid — CO, bekend is.
7
Hierbij is dan
Q CROND.T (Ja)
We hebben tot nu toe de P gedurende de filtratie constant
verondersteld.
Laten we nu de P varieeren en beschouwen we hem als een
functie van den tijd. Wat is hiervan het gevolg ?
Bij verandering van P verandert r niet, omdat we de disperse
phase als onsamendrukbaar en niet elastisch hebben aangenomen.
328
9 verandert niet. ®
Stel dus P —= P‚ (fT), dan is P, de druk op het moment dat
(EE) =d
We krijgen nu
4
rt a
8 1
Caor.rt.Po.(f
pe he D ar @
u.ri.P
en ee A ef (er) ar
8
ee (er) ar
4 q
of ac.o EV (er) er 5)
el
Door (fT) in te vullen en te integreeren, is de voor dat geval
geldende filtratievergelijking te verkrijgen.
Stel, we willen nu weten, welke functie van den tijd de P moet
zijn, om te bereiken, dat er in elke tijdseenheid evenveel doorstroomt;
m.a.w. dat dus de toename van den druk de toename van de porie-
lengte nivelleert. P‚ is dan de druk. op het moment, dat we de per
tijdseenheid doorgestroomde hoeveelheid constant gaan houden.
In vergelijking (5) moet dus de
Vv frr) aT =T
[ (ear
(er) 27
P =P, (fT) —= P‚, 2T (6)
per eenheid van tijd wordt dus verkregen
de algemeene vergelijking wordt dus nu
eco. VEL (3)
n
De doorgestroomde hoeveelheid kan dus constant gehouden wor-
den als P —= P,, dat is na verloop der halve tijdseenheid. Dit is
begrijpelijk, daar we uitgegaan zijn van een begindruk =O en een
beginweerstand — 0. REN
\
329
De eindvergelijkingen voor het geval dat de disperse phasen
onsamendrukbaar en niet elastisch zijn, worden
batik 0 iN ie voor het geval, dat de druk gedurende
if
de filtratie constant is.
MRE 0 Ae Vv | ( fT ) dT voor het geval dat
n
de druk continu verandert met den duur der filtratie volgens
ESB).
RE =S Or Or De P==P,.2T voor het geval de druk ver-
_andert met den duur der filtratie, zoodanig, dat in iedere tijdseen-
heid behalve de eerste, evenveel filtraat verkregen wordt.
In deze vergelijkingen is:
Q =de hoeveelheid filtraat.
C — een constante, afhankelijk van den aard der disperse phasen.
O = het filteroppervlak.
P =P, — Ps is gelijk het drukverschil voor en achter de koek,
de overdruk dus.
He destijd.
n — de coëfficient van inwendige wrijving van het dispersie-
middel of de viscositeit.
P, == het drukverschil op het moment dat (fT) =1.
In de practijk is het, zooals reeds vermeld, zeer goed mogelijk
de bepaling van de 7 te ontgaan, door uit de proef in plaats van
CO, Eeke te bepalen. Hierdoor wordt de practische toepassing
n
natuurlijk nog eenvoudiger en zijn alle constanten voor een bepaald
neerslag gemakkelijk te bepalen.
We bezitten dus nu een middel om, gegeven een bepaald
neerslag, den meest economischen druk of drukwverloop te berekenen.
Ze Geval. De disperse phasen zijn niet samendrukbaar, gedeeltelijk
elastisch, gedeeltelijk niet elastisch.
Dit is het geval, waar we in de suikerindustrie mede te makeu
hebben.
Werken we bij een constanten druk, dan is de filtratie-vergelijking
Q=co/ El ook hier geldig, daar C een constante is bij P
nù
constant; echter met deze beperking, dat we nu de C, die bij een
330
bepaalde constante P is gevonden, niet kunnen gebruiken bij „een
andere P.
Een benadering is hier te verkrijgen door bij minstens 3 ver-
schillende drukken de C te bepalen en de overige te vinden door
grafische interpolatie.
Jij een verandering van P tijdens de filtratie valt er met de
reeds afgeleide formules niet veel te bereiken.
Echter zijn ook in dit geval formules te vinden, die ons in
staat stellen door een paar proeven de gewenschte waarden te
berekenen.
Beschouwen we eerst het geval, dat de druk gedurende de filtratie
constant blijft en trachten we uit een paar bepalingen bij verschil-
lenden druk de waarden voor iederen anderen druk te berekenen.
In de oorspronkelijke vergelijking van PorssEUILLE
mt ;
dq = —__—-— dT (1) is nu r variabel.met
Sn
den druk.
We hebben gesteld P is geen functie van den tijd, maar is
gedurende de filtratie constant.
Hoe verandert r nu met den druk ?
Stel we hebben een zeker volume van het neerslag met de
poriën gevuld met het dispersiemiddel. Bij een druk o is het
volumen V
Stellen we ons voor dat we dit volume begrensd hebben door
een vast cylinderoppervlak, waarin een zuiger beweeglijk is. Aan
den tegenovergestelden kant van den zuiger is het volume be-
grensd door een wand, (b.v. filterdoek) welke alleen doorlaatbaar
is voor de vloeistof. Bij verandering van druk op den zuiger zal nu
ook het volume veranderen. Wij willen het verband tusschen P
en V nagaan. Het beperkte stuk van de P V-lijn, waar we practisch
mede te maken hebben, is met een geringe fout als een rechte aan
te nemen, welke aan de vergelijking (9) V = V, (1 — a P) beant-
woordt, waarin x een compressabiliteitsmodulus is, welke constant is
voor een bepaald systeem van gedispergeerde phasen, met andere
woorden voor een bepaald neerslag. Aangezien de gedispergeerde
phasen onsamendrukbaar zijn, gaat deze volumeverandering geheel
ten koste van het porievolume, welk volume bij P = o zijn maxi-
mum grootte heeft, welke gelijk is aan O .l.n.o, waarin
O —= het beschouwde oppervlak
| == porielengte
331
n — aantal poriën per eenheid van oppervlak
o — het oppervlak van de poriedoorsnede.
Het volume van het neerslag bij een druk =o was: O.d=V,
en bij druk = P: V‚, = V‚ @sscenP Y of: Ond, (Et Ei)
De volumeafname bij druk = P =0.d.a.P,, waarin d =
— laagdikte van het beschouwde volume. Voorts is d == c 1, waarin
de constante c de verhouding aangeeft tusschen de laagdikte en de
porielengte.
Het porievolume bij een druk P is nu:
OPN mor On zen ON 1D 7 On Os zr BJ
Het oppervlak bij druk P van een poriedoorsnede wordt nu
Og (nr Or=i0 vd B) c
DE
me Ob.el n
2 2 2 c )
OLE Po. dus nu isz rp == n}
of:
(10) rp „ee aP=rì — Pp.
Bij deze berekening is de verandering in koekdikte met den
druk niet in acht genomen, daar dit toch betrekkelijk een zeer
kleine verandering ten opzichte van de verandering in het porie-
volume is en door het weglaten van deze verandering de bere-
kening ten koste van een kleine fout zeer vereenvoudigd wordt.
We zullen dan ook bij de volgende berekeningen de verande-
ring van l met de drukverandering niet in rekening brengen.
De vergelijking (2) dq =e d 1 blijft dus gelden.
ETE Hu
81.
7 (ri ar ne Pp)? De
(1) dq = dT
8 1
de dldus
qe lof
Ee
c
Gm EE
dg dT
8 q 7
me Cp jn. P
q dq == - dT
oe
T= Oso das
n
PT
1 ENE ROEIDE A EEE
12 Q=(C, EPE
Door proeven bij twee verschillende drukken zijn dus C en C,
te bepalen, waardoor ook bij anderen druk de hoeveelheid filtraat
bekend is. Het is hierbij echter in aanmerking te nemen, dat we bij
de afleiding van de formule gebruik hebben gemaakt van de ver-
andering van ‘het porievolume met den druk, welke functie we
slechts met eenige beperking als een rechte lijn mochten voor-
stellen.
Hieruit volgt nu, dat we door een constanten-bepaling bij b.v.
len 10 atmospheer niet zijn ingelicht over de constanten bij b.v.
50 atmospheer.
Rest ons nog een formule te vinden voor het geval dat nu P
gedurende de filtratie verandert, en wel als een functie van den
tijd. Nemen we aan dat de P gedurende de filtratie verandert, maar
niet als een bepaalde functie van den tijd dus discontinu, dan is er
op deze wijze niets te berekenen. We moeten dan de filtratie ver-
deelen in stukken, waarbij de druk constant blijft.
Hiervoor moeten we dus de eerste filtratievergelijking uitbrei-
den en wel zoodanig, dat bij de vergelijking (2e)
Ut Lepke EEN TS
8 7
de C, behouden blijft.
Deze quaestie is echter van minder belang en er is slechts aan-
gegeven hoe, indien het geval zich mocht voordoen, gehandeld moet
worden.
333
Gesteld P is (fT), dan:
dq = ezdl Gp tegl En:
rene ad
q dq — G5 Cy - (cs: Cy P) RE dT
il,
c A dE
(12) q dq = ae. (2 — 2e. e, Pee P) dT
: 4 1
ie)
I a? us _4 C5 ef (ee) nnen: 4 Cy Ca C3 Cy, HE (er) dT Eik
f 7 7
de tf (er) aT
7
GL CtBarpe 2 AN: 3
Wa q? n (er) ien a (er) if (rt) ar
Ie 1) 7 nijl '5
480 ni In | (er) Bo, | (rr) ar He il (er) aT
1
Hierin nu de bepaalde functie T ingevuld, geeft ons de filtra-
tievergelijking voor dit geval.
Gesteld we nemen als voorwaarde dat de P zoo met SL T moet
varieeren, dat de per tijdseenheid verkregen hoeveelheid filtraat
constant is. Welke functie van T is de P?
dQ
dT
dj Ce dT Oita
l
De voorwaarde is — Constant of — Cg.
Q dQ is dus 0. TdT en ook gelijk aan a. O2. q . dq.
CG, T dT — a BEACHPR 10 ps) aT
Pee SGP LG: PPC, PP )
Caine
We komen dus voor het verband van P en T hier op een der-
de graadsvergelijking. In plaats van die op te lossen, volgen we
beter een anderen weg.
Cs, Ce en C‚ zijn te bepalen door drie proeven bij verschil
lenden constanten druk.
334
9
Q afg (c, P__CeP24 GC; ps) ar
ll
Stel P — constant, dan is
(16) Yo qr (G; P 06 P2 + C4 ps) TP
7
Op deze wijze is dus Cs ,C; en C, bekend.
Cs is eveneens bekend=—= de per eenheid van tijd verkregen
hoeveelheid filtraat, op het moment dat we dit constant wenschen
te houden.
Van het verband tusschen P en T is nu alles bekend en dit is
grafisch voor te stellen.
Het drukverloop is dus nu aan de hand van de grafiek te re-
gelen.
3e Geval. De disperse phasen zijn alle elastisch.
De filtratieformules in dit geval zijn dezelfde als in geval 2.
Alleen zal de druk hier een veel grooteren invloed op het porievo-
lume uitoefenen.
De eindvergelijkingen voor het geval de disperse phasen onsa-
mendrukbaar, maar geheel of gedeeltelijk elastisch zijn, worden dus:
KAR Ot ( OTN P) EE
ij
voor het geval dat de druk gedurende de filtratie zelf constant is.
Zijn eenmaal C, en C bepaald, dan is Q voor een anderen druk
en tijd te berekenen.
Vire Ve (e) dT — Cs f (er) ar — cr f (er) ar
voor het geval dat de druk gedurende de filtratie continu verandert
met den tijd, dus P = (fT).
Willen we de per tijdseenheid te verkrijgen hoeveelheid filtraat
constant houden, dan moet P zoo varieeren met de T, dat:
VI. T = CoP — Cu P2 + Oso PS.
Cio, Cy en Cyg zijn hier dan betrekkelijk eenvoudig te bepalen.
Bij de afleiding van alle formules is gebruik gemaakt van de
wet van PorssEuiLLeE, die eigenlijk alleen geldt voor cylindrische bui-
zen van gelijkblijvenden diameter.
Het is echter te bewijzen dat ook in andere gevallen, dus bij
een doorsnede van anderen vorm niet gelijkblijvend, de wet met
voldoende nauwkeurigheid kan worden toegepast.
339
De grootste verandering, die in zulke gevallen de vergelijking
moet ondergaan, is de vermenigvuldiging van het tweede lid met
een constante, die afhankelijk is van de natuur van het neerslag.
Deze constante gaat echter dan toch over in de constanten der
eindvergelijkingen, welke door proeven worden bepaald, en is daar-
om weggelaten.
In campagne 1921 werden filterpersproeven op Djatiroto ge-
nomen, waaraan de afgeleide vergelijkingen ten deele kunnen worden
getoetst.
Daar deze proeven genomen werden voordat de bovengenoemde
filtratie-vergelijkingen bekend waren, zijn daarbij natuurlijk te dien
opzichte geen voorzorgen in acht genomen en bleek ook dat
slechts kon worden nagegaan, of de doorgestroomde hoeveelheid
werkelijk evenredig was met Vv Ë:
Enkele proeven toch waren met een vrij constanten filtratie-
druk genomen; hierbij was tevens per 5 minuten- de hoeveelheid
filtraat ten naasten bij gemeten. De hier toepasbare vergelijking is:
g-(e-e, p) 1 T
cf)
In deze vergelijking is nu alles constant, behalve T; we krijgen
dus: Q=C V ig
Uit twee opgemeten waarden werd mede constante c berekend
en hieruit alle andere waarden.
Het resultaat is hieronder in een tabel samengevat.
Hoeveelheid filtraat, | Hoeveelheid filtraat,
wid i \ Afwiikine
jd m minuten ie Afwijking
J berekend. in hters JS
opgenomen in liters
5 | 152,9 niet opgenomen |
10 262,9 262,9 _—
15 322,1 326,9 + 4,8
20 371,8 379,9 + 81
25 415,9 424,9 + 9,0
30 455,4 459,9 + 4,5
35 491,9 491,9 —
40 514,0 516,9 + 2,9
45 557,8 943,9 — 13,9
336
Hoeveelheid filtraat, / hoeveelheid filtraat.
en doula berekend in hters | opgenomen in liters ADE |
|
5 1441 niet opgenomen
10 229,1 229,1 —
15 280,6 280,6 —
20 324,0 niet opgenomen
25 362,0 | 359,0 — 3 |
30 397,0 387,0 — 10 |
5 154,9 niet opgenomen
10 227,9 227,9 — |
15 219,1 285,9 + 6,5 |
20 324,9 324,9 —
95 | 360,4 niet opgenomen
30 | 394,8 393,4 1 |
5 90,9 |_miet opgenomen
10 128,6 132,9 + 3,3
15 157,5 158,9 + 1,4
20 181,9 181,9 — 4
25 198,7 1938/9 +- 0,2
30 222,7 | 215,9 eek
Welk resultaat hebben nu de gegeven beschouwingen opgele-
verd ? | |
Het geringste resultaat is zeker niet, dat het met de afgeleide
vergelijkingen nu mogelijk zal zijn, met een klein proefpersje in het
laboratorium de meest economische wijze van werken met de
fabrieksinstallatie met vrij groote zekerheid te bepalen. Ook kunnen
we nu op betrekkelijk eenvoudige manier antwoord krijgen op de
vraag, of in een gegeven geval een laagdruk- dan wel een hoogdruk-
filterinstallatie de voorkeur verdient. Bij dit laatste kunnen we nog
opmerken, dat het natuurlijk altijd mogelijk is een hoogdrukfilter
te gebruiken, mits de hoeveelheid niet elastisch neerslag maar groot
genoeg wordt genomen; hiervoor bestaat echter een economische
grens, welke niet mag worden overschreden. |
SEMARANG, Februari 1922.
Da Dh
El ker RS PD
Ker bt MOA ee ME
can WT and
En he ni or ens ef cl .
„vd? .d 2e
nia zankemtaadedel sdenkanaAamiddesen anaaathadnnt en
BRW n … ze ASN
k ERN id 5 Er : B
Cek 15 NE
Eel bert Getik de hk ate han Ja rr dg vre A & vemogen. Horta hekel p '
EN A AP N Jer
é\ Lt ne,
RA dag Jo «
re Van
ct
6
ln PA nn
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
gE
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA:
SUIKERINDUSTRIE.
| ee
JAARGANG 1922, No. 7.
SAPZUIVERING
DOOR
re EGE TER
N. Vv, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA.
en
ET a ‚ en
haf: re Aak OS
- …
Je bn mgee ent
.
°
€
«
i
es paf
Ë -
'
t
1
Di *
Li
5 vr vaer Ender denkt - _ an ve en en nn .
se mt ame ee . omen ar en he # nnn pr eee je —
hen  : q
| wepe en .
+ ener or A DN are _n
E dn. - : _ ov venen rr om Ber an» € arenerns on \
mevr ne pe é
te en fi
ee ld ke
\
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
LN
Jaargang 1922, No. 7 ,
SAPZUIVERING
door
Ir. H. EGETER,
Chef Onderzoek Fabricaat.
Indien wij wenschen door te dringen in het wezen der sapzui-
vering, dienen wij ons allereerst rekenschap te geven van de sa-
menstelling en eigenschappen van het ruwsap, dat aan de zuivering
moet worden onderworpen.
Het ruwsap, dat door persing met molens uit suikerriet wordt
verkregen, doet zich aan het oog voor als een troebele van grijs- tot
bruin-groen gekleurde vloeistof.
Het bevat met water als dispersiemiddel alle stoffen, die in het
riet voorkomen, respectievelijk als moleculaire oplossing, als colloï-
dale oplossing en als grove suspensie.
Àls moleculaire oplossing zijn b.v. aanwezig: saccharose, fruc-
tose, glucose; de kationen kalium, natrium, calcium, magnesium
en ijzer in evenwicht met de anionen der organische zuren, ely-
colzuur, azijnzuur, oxaalzuur, appelzuur, barnsteenzuur; en de zuur-
resten der anorganische zuren, kiezelzuur, phosphorzuur enz. Het
geheel heeft een zure reactie.
Colloïddispers zijn b.v. aanwezig: gommen, pectinestoffen, eiwit-
ten, kiezelzuur, klei, kleurstoffen enz. De meeste dezer zijn echte
emulsiecolloiden en kunnen door hunne beschuttende werking stof-
fen als b.v. klei, gemakkelijk in colloïdale oplossing doen overgaan
of houden. Als grove suspensie zijn b.v. aanwezig: zand, klei, rietwas,
stukjes ampas en lucht.
Uit dit buitengewoon ingewikkelde samenstel moet nu de sac-
charose met zoo weinig mogelijk verliezen en met zoo weinig moge-
lijk kosten worden gewonnen.
De voorwaarden, die we aan een goede suikerfabricage moeten
stellen, zijn dus:
le. Het saccharësegehalte der eindmelasse dient laag te wezen.
\
|
338
2e. De hoeveelheid eindmelasse zoo klein mogelijk. :
Je. Door en tijdens de bewerkingen mag geen saccharoseverlies
optreden.
4e. Alle bewerkingen moeten zoo economisch mogelijk geschieden.
Welke consequenties hebben nu deze voorwaarden ?
le. „Het saccharosegehalte der eindmelasse dient laag te wezen”.
Op welke wijze moet aan deze voorwaarde worden voldaan? Als
antwoord op deze vraag kunnen wij volstaan met de factoren aan
te geven, die op het saccharosegehalte der eindmelasse invloed uit-
oefenen. Dit zijn:
a. De duur en de wijze van koeling der massecuit, in verband met
het meer of minder moeilijk uitkristalliseeren der saccharose
en het uitschieten van fijn grein, dat de centrifuge passeert.
b. De samenstelling der melasse. Sommige stoffen hebben de
eigenschap de oplosbaarheid der saccharose in water te ver-
hoogen (b.v. vele alkali- en calciumzouten der organische en
anorganische zuren), andere weer verlagen de oplosbaarheid
(b. v. glucose en fructose).
ce. Het moeilijk uitkristalliseeren der saccharose door groote visco-
siteit.
2e. „De hoeveelheid melasse moet klein zijn”. De voorwaarden
hiervoor zijn:
a. Dat er zoo weinig mogelijk nietsaccharose aanwezig is. (Na-
tuurlijk dienen de stoffen, die de oplosbaarheid der saccharose
in water verlagen, zorgvuldig te worden gespaard.)
b. Dat de brix der melasse zoo hoog mogelijk wordt opgevoerd.
Voor het opvoeren van den brix bestaat een practische grens.
Het eindkooksel moet namelijk nog goed centrifugeerbaar zijn.
Hoe lager de viscositeit, hoe hooger de brix kan worden opgevoerd,
voordat deze grens overschreden wordt. (Hoe lager de viscositeit
van het kooksel is, des te minder is ook het uitschieten van
valsch grein te duchten).
ge. „Door en tijdens de bewerkingen mag geen saccharose wor-
den verloren”. Geen chemische verliezen dus bij de zuivering, het
verdamp- en kookproces; en geen mechanische verliezen bij het
filter-, het verdamp- en het kookstation ft). Wat betreft chemische
verliezen hebben we vrijwel uitsluitend te maken met inversiever-
liezen, daar andere saccharose-ontledingen, indien ze al voorkomen,
1) Hierbij zijn saccharoseverliezen door werking van micro-organismen niet vet=
meld, daar ze voor de eigenlijke sapzuivering van weinig belang zijn.
339
van zeer ondergeschikt belang zijn. De inversie van saccharose
wordt, gelijk bekend, veroorzaakt door de aanwezigheid van vrije
H' ionen, en zeer versneld door verhooging van temperatuur.
Saccharoseverliezen bij de filtratie ontstaan door het slecht
uitzoetbaar zijn van het filtervuil, wat gewoonlijk met slecht filtree-
ren samengaat.
De oorzaken hiervan zijn te zoeken in een verkeerde tempe-
ratuur bij de sapzuivering, waardoor de deeltjes der gecoaguleerde
emulsiecolloiden een ongunstige geaardheid hebben; in een niet
volkomen coagulatie der grootere colloïdale deeltjes, waardoor de
poriën gedeeltelijk kunnen verstoppen; in een groote viscositeit der
vloeistof ; en ten slotte in een ongunstige verhouding der hoeveel-
heid vast —op de hoeveelheid elastisch — neerslag. Dit laatste be-
hoeft wellicht eenige toelichting.
Bij de sapzuivering coaguleeren de emulsiecolloiden voorname-
lijk door het aanwenden van verhitting. Nu zal op de grootte en de
geaardheid der alsdan gevormde geldeeltjes de wijze van aanwen-
ding der warmte vrij zeker eenigen invloed uitoefenen. Hierover is
echter nog weinig bekend.
De hoeveelheid, de grootte en de vorm dier geldeeltjes zijn nu
de factoren, die voor vrijwel elk ruwsap verschillend zijn, en zij
zijn het, die voornamelijk wat wij noemen „de geaardheid van het
sap’ bepalen.
Deze geldeeltjes bezitten een zekere mate van elasticiteit, al
zijn ze ook niet volkomen elastisch. In ieder geval is een kleine druk
reeds voldoende om hen een vormverandering te doen ondergaan.
Een filterkoek bestaat uit een mengsel van vaste (amorphe of
kristallijne) deeltjes, met deze vervormbare geldeeltjes. In de poriën,
die in dit systeem gevormd zijn, bevindt zich het sap.
Wordt nu de druk op den filterkoek vergroot, dan zal door de
vervormbaarheid der geldeeltjes het volume van den filterkoek wor-
den verkleind, en gaat deze volumevermindering door de zeer ge-
ringe samendrukbaarheid t) der aanwezige deeltjes uitsluitend ten
koste van het volume der poriën.
Zijn er nu uitsluitend gemakkelijk vervormbare geldeeltjes
aanwezig, dan is het porievolume door het aanwenden van druk
zeer spoedig tot nul gereduceerd. Het is echter duidelijk, dat door
de gelijktijdige aanwezigheid van vaste deeltjes het porievolume
moeilijker te verkleinen zal zijn.
1) Zie hierover ook Beschouwingen over filtratie, Archief 1922, deel II, pag. 323.
340
Hoe meer vaste deeltjes, hoe beter de filtratie en later de uit-
zoeting verloopt. Hierbij valt nog op te merken, dat ook. vorm en
grootte der structuurgevende deeltjes invloed zullen hebben.
De mechanische verliezen bij het verdamp- en kookproces vin-
den veelal hun oorzaak in een foutieve wijze van werken of in in-
stallatiefouten ; echter kan niet worden ontkend, dat ze door een
hooge viscositeit van het sap ongunstig zullen worden beïnvloed.
Door bovenstaande overwegingen komen we tot de volgende
voorwaarden, waaraan een ideale sapzuivering moet voldoen.
A. Stoffen, die de viscositeit verhoogen, moeten zoo volledig mo-
gelijk verwijderd worden; en er dient voor te worden gewaakt,
dat er bij de zuivering geen toestand wordt geschapen, waar-
door later het ontstaan van dergelijke stoffen in de hand wordt
gewerkt.
B. Er moeten zooveel mogelijk nietsuikerstoffen worden verwijderd,
echter alleen die, welke de oplosbaarheid der saccharose in
water verhoogen.
C. Bij de sapzuivering en ook later, mag nooit een hooge tempera-
tuur met een geprononceerd zure of alkalische reactie samengaan.
D. Ten slotte moeten we speciaal voor de witsuikerfabrikage nog
een laatste voorwaarde stellen. De aanwezige kleurstoffen moeten
zoo volledig mogelijk worden verwijderd, terwijl tijdens de ver-
dere bewerkingen geen kleurstoffen mogen ontstaan als direct
of indirect gevolg van de sapzuivering.
Verder spreekt het vanzelf, dat alle als grove suspensie aanwe-
zige onzuiverheden moeten worden verwijderd.
A. De stoffen, die de viscositeit van het ruwsap verhoogen, zijn
voornamelijk de emulsiecolloïden. De verwijdering dezer lastige
elementen kunnen wij op verschillende wijzen bewerkstelligen. Ten
eerste kunnen wij het sap aan een ultrafiltratie onderwerpen
(Plauson-pers). Dit zou ongetwijfeld de beste sapzuiveringsmethode
zijn, indien het gelukte de practische moeilijkheden, die hieraan
verbonden zijn, geheel op te lossen; als de „koekdikte” bij deze
methode zeer klein gehouden kan worden, behoeft de benoodigde
arbeid, ondanks de zeer hooge drukken, waarmede gewerkt moet
worden, geen beletsel te wezen.
Deze methode zou daarom zoo verkieslijk zijn, omdat de ver-
wijdering der colloïden volkomen kan zijn; en daarmede zou dus
ook het grootste gedeelte der kleurstoffen op afdoende wijze worden
verwijderd. Tot nu toe schijnt de Plauson-ultrapers echter nog niet
ee
en
_—_—
voor de practijk geschikt te zijn gemaakt ; mogelijk zou ook met
deze methode geen voldoende capaciteit kunnen worden gehaald.
Ten tweede kunnen we trachten de emulsiecolloiden uit te
vlokken door oppervlaktewerking (adsorptie) van een van buiten
ingebracht, of in het sap zelf gevormd neerslag.
Ten derde, uitvlokking door electrolytwerking. Deze beide laatste
methoden geven echter juist bij emulsiecolloïden geringe resultaten.
Beter gelukt de eoagulatie door verhitting; en dit is dan ook
de oorzaak, dat ons voornaamste sapzuiveringsmiddel eigenlijk is
een physisch middel, de verhitting.
Eenige jaren geleden constateerde Nor DEERR, dat verreweg
het grootste gedeelte van de door een intensieve sapzuiveringsme-
thode, als de carbonatatie, verwijderde onzuiverheden alleen door
verhitting kon worden ‘verwijderd, of althans in den vorm van een
grove suspensie overgebracht.
Ook onze eigen onderzoekingen hebben dit volkomen bevestigd.
De sapzuivering bestaat dus tegenwoordig eigenlijk uit twee
deelen.
le. Neutralisatie en overbrenging der onzuiverheden in een vorm,
welke voor mechanische verwijdering geschikt is. (Verkleinen
van den dispersiegraad).
2e. De mechanische verwijdering zelf.
Hebben wij nu een groot deel der emulsiecolloiden door ver-
hitting gecoaguleerd en zouden wij beproeven die zonder meer af
te filtreeren, dan zou dit groote moeilijkheden opleveren en zou
blijken, dat dit alleen b.v. door een asbestfilter of na gebruik van
infusoriënaarde mogelijk was.
De oorzaak hiervan is reeds vroeger uiteengezet; we hebben
nog noodig een structuurgevend vast neerslag.
Een structuurgevend neerslag kunnen we op twee wijzen aan-
wenden; in de eerste plaats door het in het sap zelf te vormen
uit b.v. kalk met koolzuur, zwaveligzuur of phosphorzuur; in de
tweede plaats kunnen wij buiten het sap gevormde fijngemalen of
gekristalliseerde stoffen toevoegen.
Doen wij het eerste, dan verkrijgen wij nagenoeg altijd een
goede samenballing van de geldeeltjes met het structuurgevend
neerslag. Het voordeel hiervan is, dat hierdoor een natuurlijke
gelijkelijke verdeeling van de vaste deeltjes over het oppervlak der
geldeeltjes wordt verkregen; en verder dat de bezinking erdoor
wordt „bevorderd. De structuurgevende deeltjes hebben over het
342
algemeen een veel hooger soortelijk gewicht dan de geldeeltjes. Hoe
meer structuurgevend neerslag en hoe beter de samenballing, hoe
vollediger de bezinking dus zal zijn.
Bezien wij een dergelijk neerslag onder het microscoop, dan
zien wij dat de calcium-sulfiet of carbonaatdeeltjes op de geldeeltjes
zitten. De omringende vloeistof is helder, terwijl de kleinste gel-
deeltjes op het oppervlak van grootere calcium-sulfiet of -carbonaat-
deeltjes zitten geplakt.
Hebben wij het structuurgevend neerslag van buiten ingebracht,
dan balt het meestal slechts zeer onvolkomen met de geldeeltjes
samen. Door het microscoop zien wij dan de geldeeltjes met slechts
enkele deeltjes der structuurgevende stof samengebald; en verder
zien wij een troebele vloeistof, waarin deeltjes der structuurgevende
stof en geldeeltjes zich los van elkaar bevinden.
Het gevolg hiervan is, dat zeer spoedig een ontmenging van de
geldeeltjes en het structuurgevend neerslag, door verschil in soorte-
lijk gewicht, optreedt, waardoor de filtratie zoo niet onmogelijk, dan
toch zeer bemoeilijkt wordt.
Door welke factoren wordt nu de samenballing van het neer-
slag beheerscht? Bij de eerste methode zien wij de vaste deeltjes
zich vasthechten op het oppervlak der geldeeltjes; er moet dus een
zekere kracht zijn, die hen tegen dat oppervlak aanhoudt.
Deze kracht is de resultante der oppervlaktespanningen, die in
de gemeenschappelijke raakpunten der drie phasen: geldeeltje, vast
deeltje en vloeistof optreden.
In onderstaande teekening zij L de vloeistofphase, S de vaste
phase, G de gelphase. Voor het gemak is het grensvlak gel-vloeistof
vlak genomen en de vaste phase een bol; dit is echter geenszins
AN N NN
343
Gesteld, het vaste deeltje zit tegen de gel aan en is er gedeel-
telijk in gedrongen. In punt P b.v. werken nu drie oppervlaktespan-
ningen; die, werkende in het grensvlak vloeistof-vast, oj_s ; die,
werkende in het grensvlak vloeistof-gel, ay, ; en die, werkende in
het grensvlak gel-vast, os.
Indien er evenwicht is, moet; ars + ogg COS « — ss.
Maken wij oj_s kleiner, dan is het tweede lid dus grooter dan
het eerste; het gevolg hiervan is, dat het deeltje zich meer naar
boven, in de vloeistofphase, verplaatst; de hoek « wordt dus kleiner
en daardoor het eerste lid grooter, waardoor het evenwicht zich
weer in kan stellen.
Maken wij sy_s nog kleiner, dan wordt ten slotte aj_s + sas
<< 5-s; hiervan is het gevolg dat er een kracht resulteert, die het
vaste deeltje van het geldeeltje verwijderd houdt.
Dit laatste is meestal het geval, als we het structuurgevend
neerslag van buitenaf inbrengen.
Indien wij op de een of andere wijze de oppervlaktespanning
van de vloeistof ten opzichte van de lucht kunnen verhoogen,
worden hierdoor tevens de oppervlaktespanningen, vloeistof-vast err
vloeistof-gel verhoogd.
Op deze wijze, door het verhoogen der oppervlaktespanning
van de vloeistof ten opzichte van de lucht, is dus een neerslag tot
samenballing te brengen. Stoffen, die de oppervlaktespanning van
een vloeistof in het algemeen verhoogen, zijn b.v. alkaliën. Inder-
daad blijkt, dat, als wij, ingeval het neerslag niet is samengebald,
een alkali aan de vloeistof toevoegen, dadelijk samenballing optreedt.
Bij rietsuikerruwsap behoeft de vloeistof meestal niet eens al-
kalisch te worden gemaakt.
Hierdoor zal het nu wellicht meer dan tot dusver mogelijk zijn
indifferente stoffen voor de zuivering van rietsappen te gebruiken.
Ook zou een reeds gebruikt neerslag door het verwijderen van de
gelatineuze bestanddeelen (b.v. door gloeien) voor herhaald gebruik
geschikt kunnen worden gemaakt. Onze tegenwoordige sapzuive-
ringsmethoden hebben dus als voornaamste sapzuiveringsmiddel de
verhitting; in zekeren zin maken hierop de carbonatatiemethoden
een uitzondering; hierbij toch treden de chemische precipitatie, het
coprecipiteeren van onder de gegeven omstandigheden eigenlijk niet
onoplosbare stoffen en de coagulatie door oppervlaktewerkingen van
het calciumcarbonaat, meer op den voorgrond.
Bij de tegenwoordige sapzuiveringsmethoden is de verwijdering
der emulsiecolloïden ver van volkomen; wij zijn nog onbekend met
de oorzaken, die groote verschillen teweegbrengen in de hoeveelheid
der gecoaguleerde emulsiecolloïden bij oogenschijnlijk dezelfde om-
standigheden.
B. Met het verwijderen van zooveel mogelijk nietsuikerstoffen,
geen colloïden zijnde, komen wij op het gebied der eigenlijke che-
mische zuivering. Het onoplosbaar maken dus van stoffen door
verandering van het milieu, zuur of alkalisch ; of door het vormen
van onoplosbare zouten, b. v. calciumzouten. Ook speelt hierbij het
medeprecipiteeren van stoffen, die eigenlijk niet onoplosbaar zijn,
een rol. Dit laatste is dus een werking, die bij het van buitenaf in-
brengen van het structuurgevend neerslag grootendeels komt te
vervallen. Of wij echter aan deze werking een groote waarde
moeten toekennen is niet zeker, in ieder geval is hiervan nog niets
bewezen.
Ook hier weer, evenals vroeger bij het verwijderen der emul-’
siecolloïiden, verkleinen wij den dispersiegraad der te verwijderen
stoffen, om daarna de verwijdering mechanisch te doen plaats vin-
den. En ook hier weer bestaat, althans theoretisch, de mogelijkheid,
de scheiding, zonder den dispersiegraad der te verwijderen stoffen
te verkleinen, te volvoeren.
Saccharose, glucose en fructose hebben namelijk een veel groo-
ter molecule dan de andere nog aanwezige stoffen; hierdoor zouden
deze op dezelfde wijze als de colloïden, door ultrafiltratie kunnen
worden afgescheiden. Hiervoor zijn echter zeer hooge drukken be-
noodigd van wellicht eenige duizenden atmospheren, zoodat zulk
een methode wel niet practisch door te voeren zou zijn.
Afgescheiden van laatstgenoemde methode schijnt het mij toe,
dat we op dit gebied niet veel verder kunnen komen dan we nu
reeds zijn. De hiertoe benoodigde middelen zullen veel te ingewik-
keld en te duur zijn (b.v. het gebruik van baryt)om een practische
toepassing ervan mogelijk te maken.
C. Door samengaan van de twee factoren, hooge temperatuur
en alkalische reactie, treedt er ontleding van fructose en glucose op,
met alle schadelijke gevolgen daarvan. In de eerste plaats worden
er donker gekleurde, de viscositeit van het sap verhoogende ontle-
dingsproducten gevormd, waarmede het door de sapzuivering gewon-
nen terrein weer geheel verloren kan gaan; en zelfs meer dan dat.
Voorts verdwijnen daardoor fructose en glucose, die de oplos-
baarheid der saccharose in de eindmelasse verlagen, om plaats te
345
maken voor stoffen, die de oplosbaarheid der saccharose sterk kunnen
verhoogen. Ten slotte wordt er kalk verloren voor neutralisatie
der gevormde zuren.
Aan den anderen kant ontstaat bij het samengaan van hooge
temperatuur en zure reactie, inversie van saccharose.
Aangezien wij bij onze tegenwoordige sapzuiveringsmethoden
in ieder geval van verhitting gebruik moeten maken, zou het het
beste zijn de reactie precies neutraal te nemen. Dit altijd door te
voeren is echter practisch niet wel mogelijk; het sap zou soms iets
alkalisch, soms iets zuur zijn.
Waar nu de gevolgen der glucose-ontleding veel ernstiger zijn
dan de geringe inversie der saccharose, (waarbij wij voor het verlies
der saccharose in ieder geval stoffen terugkrijgen, die de oplosbaar-
heid der saccharose in de eindmelasse verlagen) doen wij het best,
de reactie iets aan den zuren kant te houden. Dit moet zelfs
zoodanig gebeuren, dat later in het verdampstation de reactie niet
alkalisch kan worden.
Op welke wijze wordt hieraan bij de verschillende sapzuiverings-
wijzen voldaan?
Bij de defecatie tracht men tegenwoordig somtijds zoo weinig
kalk te geven, dat het sap nog juist even zuur reageert door de
nog niet gebonden organische zuren. Vroeger gaf men zooveel kalk
tot juist een even alkalische reactie was verkregen, maar later zijn
sommigen hiervan teruggekomen.
Zekerheid geeft deze methode natuurlijk niet.
Bij de defecatie-sulfitatie bleek, dat als wij het sap met SO
juist zuur maken, de reactie in de verdamping of later niet meer
alkalisch wordt. Anders stond het bij de carbonatatie-methoden.
Hier werd een met CO3 zuur gemaakt sap in de verdamping wel
degelijk weer alkalisch. Het euvel werd verholpen door het sap
licht alkalisch af te filtreeren en daarna met SO3 iets zuur te
maken.
Wat is nu de oorzaak van dit eigenaardig verschijnsel ?
Als wij aan een kalkoplossing CO toevoegen, ontstaat er eerst
een neerslag van CaC03. Nu reageert CaC0O3 in waterige suspensie
zwak alkalisch op phenolphtaleïne. Het is namelijk niet absoluut
onoplosbaar; in oplossing bevinden zich een weinig CaC0O3-mole-
culen; deze zijn gedeeltelijk gehydrolyseerd volgens:
(D) CaC03z + Hs0 > Ca (OH) + HoC03.
Het Ca (OH); is gedissocieerd volgens:
346
(ID) Ca (OH) -2 Ca + 2 OH
Het H3CO3 zal grootendeels uiteenvallen volgens:
(HI) H‚COs —= H3O + CO in oplossing
en verder gedeeltelijk volgens:
(IV) H9CO3 2 2 H' + CO3”.
Terwijl het niet gehydrolyseerde CaCO3 gedeeltelijk gedisso-
cieerd zal zijn volgens:
(V) CaC03 <2 Ca* + CO3.
De OW’ en de H'-ionen uit (ID) en (IV) zullen ongedissocieerd
H3O vormen, terwijl er daarbij dus drie gevallen mogelijk zijn: òf
er zijn OH’- ionen in overmaat, òf er zijn H'-ionen in overmaat, òf
er is van beide evenveel. Dienovereenkomstig zal dan ook de reactie
der vloeistof alkalisch, zuur of neutraal zijn.
In dit geval zijn er evenveel moleculen H3CO3 als Ca (OH)
(vergelijking I); echter wordt een zeer groot deel van de HC0O3-
moleculen door vergelijking III weggenomen en de waarschijnlijk-
heid is dus zeer groot, dat er meer OH’- ionen zullen ontstaan dan
H' - ionen. De eindreactie zal dus alkalisch zijn. Dit is in werkelijk-
heid ook zoo.
Anders wordt het, als we meer CO, in oplossing gaan brengen.
Hierdoor zal de hoeveelheid H,CO3 van vergelijking [IL grooter
worden, waardoor ook het aantal H'-ionen volgens (IV) zal ver-
meerderen.
Door toevoegen van CO, kunnen we dus de reactie eerst neu-
traal en later zelfs zuur maken f). De grens der CO3- toevoeging is
de hoeveelheid CO3, die in een gegeven geval oplosbaar zal zijn. De
oplosbaarheid van CO3 nu is zeer afhankelijk van de temperatuur,
en het laat zich dus denken, dat bij hoogere temperatuur de even-
wichtsreactie neutraal of zelfs alkalisch kan wezen.
Practisch blijkt dan ook, dat bij b.v. 80° een CaC03- suspensie
niet door COy- invoering te neutraliseeren is. Aan den anderen
kant zal ook, als we een met CO, zuur gemaakte CaC03- suspensie
koken, de reactie weer alkalisch worden door het verdwijnen van
de CO, uit de oplossing.
Afhankelijk van de oplosbaarheid van het koolzuur is dus de
evenwichtsreactie zuur, neutraal of alkalisch.
l) Wordt de reactie door CO, invoeren zuur gemaakt, dan zal er ook Ca(HCO3)s
gevormd worden, waardoor er meer vast CaC03 in oplossing gaat.
Dit zout reageert echter zuur en de vorming ervan verandert aan de redenee-
ring niets. Gaan we het erbij in aanmerking nemen, dan wordt de kwestie iets
gecompliceerder, maar het resultaat blijft hetzelfde.
347
Bij het systeem Ca(OH),, SO is in de eerste plaats de ontleding
van het H5S03 in H3O + SO niet zoo geprononceerd als de disso-
ciatie van het H‚,CO3 in H90O —+ CO5, terwijl verder de oplosbaar-
heid van het SOj grooter is dan van het CO. Hierdoor is het wèl
mogelijk om zelfs bij 100° een oplossing van Ca(OH), met SO, te
neutraliseeren en wordt een met SO; zuur gemaakte oplossing
door koken niet alkalisch.
Ook hier heeft de vorming van Ca(HSO3) op het wezen der
kwestie geen invloed.
Gaan we nu ook nog suiker toevoegen aan de oplossing, dan
zal de oplosbaarheid van Het CaC03 en Cas03 grooter worden,
maar de heele redeneering blijft verder opgaan.
Ter controle van bovenstaande voorstelling werden door mij
nog verschillende proeven genomen.
In de eerste plaats werd een hoeveelheid kalkwater bij lage
temperatuur met CO, en een andere hoeveelheid met SO, zwak
zuur gemaakt.
Daarna werden beide gekookt. De hoeveelheid, die met CO, was
zuur gemaakt, was na 2 minuten koken reeds duidelijk alkalisch
op phenolphtaleine ; die met SO, was na 30 minuten koken nog
zuur.
Daarna werd een 15% sacharose-oplossing met barnsteenzuur
zuur gemaakt, KOH toegevoegd zonder dat de reactie alkalisch werd,
verder Ca(OH), tot sterk alkalische reactie.
Het geheel werd in 2 deelen verdeeld, de eene helft werd met
CO juist zuur gemaakt en gekookt; de andere helft werd met SO
even zuur gemaakt en eveneens gekookt. De helft met CO3 was na
een paar minuten koken weer duidelijk alkalisch, die met SO3 nog
niet na 30 minuten koken.
Ten slotte werd nog het volgende gedaan:
Aan een oplossing van barnsteenzuur in een 15% saccharose-op-
lossing werd KOH toegevoegd en daarna Ca(OH) tot sterk alkali-
sche reactie.
Een gedeelte hiervan werd op 80° verhit en CO ingeleid. De
reactie bleef, hoe lang het inleiden ook werd voortgezet, steeds
alkalisch.
Een ander deel werd eveneens op 80° verhit en SOj ingeleid.
De reactie was na korten tijd zuur op phenolphtaleïne.
sen derde deel werd bij + 50° met CO verdund alkalisch ge-
348
maakt, afgefiltreerd, het filtraat met SO, zuur gemaakt en gekookt.
De reactie werd niet alkalisch.
Een vierde deel werd bij + 50° met CO; iets alkalisch gemaakt,
niet gefiltreerd en met SO; iets zuur gemaakt, waarna zonder fil-
tratie werd gekookt; na 8 minuten was de reactie weer alkalisch.
Hebben we vóór het SO} toevoegen afgefiltreerd, dan wordt de
reactie door koken niet meer alkalisch. Wat toch is het geval? Het
zich in oplossing bevindende CaCO3 heeft zich met SO, omgezet tot
Cas0O3z en CO, dat, daar het minder oplosbaar is dan het SO, door
koken grootendeels wordt verwijderd. Is er overmaat SO, geweest,
dan krijgen we weer het systeem CaS03, SOs, dat, zooals we gezien
hebben, door koken niet alkalisch wordt. Wordt gekookt zonder dat
het neerslag is afgefiltreerd, dan zal eerst SO, worden uitgedreven.
De hoeveelheid SO, die bij koken oplosbaar is, zal zich echter om-
zetten met het vaste CaC03 tot CaS03 + CO5, dat wel weer wordt
uitgedreven. Hierdoor ontstaat op den duur een alkalische reactie.
In ruwsap zijn aanwezig alkali-zouten der organische zuren, orga-
nische zuren en verder suikers en colloïden, die op de.kwestie weinig
invloed uitoefenen. Door toevoeging van kalk krijgen wij eerst een
neutralisatie der vrije zuren, terwijl een deel der oplosbare calcium-
zouten, die hierbij worden gevormd, zich zullen omzetten met de al-
kalizouten der zuren, die een onoplosbaar calciumzout kunnen geven.
KOH zal zich natuurlijk door het toevoegen van kalk aan dit
systeem niet vormen.
Bij het neutrale punt bevinden zich dus in oplossing: caleium-
en alkali-ionen, in evenwicht met organische zuurrest-ionen en de
betreffende ongedissocieerde zoutmoleculen.
Bij verdere kalktoevoeging wordt de reactie natuurlijk alkalisch.
Gaan wij nu koolzuur toevoegen bij lagere temperatuur, dan
zal eerst het vrije Ca(OH), worden omgevormd tot CaC0s, dat, zoo-
als wij gezien hebben, alkalisch reageert. Gaan wij verder, dan zal
ook uit de calciumzouten der organische zuren calciumcarbonaat
ontstaan; de hierbij vrijkomende organische zuren zullen de alkali-
zouten der organische zuren neutraliseeren, terwijl er ook calciumbi-
carbonaat zal worden gevormd, en de reactie wordt zuur na eerst
neutraal te zijn geweest. Bij het neutrale punt kunnen we ons voor-
stellen twee systemen te hebben, die op elkaar weinig invloed uit-
oefenen. In de eerste plaats het systeem van alkali- en calcium-ionen
in evenwicht met de organische zuren. En in de tweede plaats het
erde "ed
349
vroeger beschreven systeem, dat ontstaat als we aan Ca (OH);-oplos-
sing koolzuur toevoegen tot neutrale reactie. K9C0O3 wordt hierbij
niet gevormd, daar indien het al zou ontstaan, het zich toch dadelijk
met een calciumzout van een organisch zuur zou omzetten.
Bij verhitting gaat het bicarbonaat over in carbonaat en wordt
de reactie alkalisch, omdat de oplosbaarheid van het koolzuur bij
hooge temperaturen te gering is om de reactie zuur te houden.
In overeenstemming hiermede is dan ook dit systeem bij hoo-
gere temperatuur, b.v. 80°, met koolzuur niet meer te neutraliseeren.
Bij SO, is nu de oplosbaarheid zelfs bij koken groot genoeg om
de evenwichtsreactie niet alkalisch te doen zijn.
Door het gebruik van SO3 is dus een gunstige oplossing van deze
belangrijke kwestie verkregen. Het gebruik van dit gas heeft nog
een ander voordeel, sulfieten werken reduceerend op kleurstoffen in
en dragen daarom nog bij tot het verbeteren der kleur van het sap.
D. Ten slotte de kleurstofkwestie. Hiervan weten wij eigenlijk
nog veel te weinig.
We kunnen wel in het algemeen zeggen, dat de in suikersappen
aanwezige kleurstoffen een colloïdaal karakter hebben, wat blijkt als
wij suikersappen door een ultrafilter filtreeren. Ze zijn zeer moeilijk
te verwijderen, wat ook gedeeltelijk zijn oorzaak vindt in het feit,
dat ze door zeer resistente emulsiecolloiden worden beschermd.
Het eigenaardige is hier, dat verreweg het grootste gedeelte der
kleurstoffen tijdens de verschillende bewerkingen ontstaat. Rietsap,
buiten de aanwezigheid van ijzer (om de donker gekleurde ijzerpoly-
phenolverbindingen te ontgaan) verkregen, is na als zoodanig bij
een temperatuur, lager dan 45°, tot diksap ingedikt te zijn, buiten-
gewoon licht gekleurd, lichter zelfs dan het lichtste practijksdiksap.
Bij onze tegenwoordige sapzuiveringsmethoden gaan wij dus, wat
de kleurstoffen betreft, ondanks alles, eerder achteruit dan vooruit.
Voor het verwijderen of onschadelijk maken van kleurstoffen
hebben wij verschillende middelen.
le. Chemische middelen, door haar te oxydeeren of te reduceeren ;
hiervan wordt tegenwoordig nagenoeg uitsluitend de reductie
toegepast. Met SO9 b.v. is een duidelijke opbleeking waar te
nemen, welk voordeel echter later door oxydatie weer gedeel-
telijk verloren gaat.
Oxydatie wordt weinig toegepast, hoewel in den laatsten tijd
wordt aangegeven, dat met ozon goede resultaten kunnen wor-
350
den bereikt; echter is bij deze proeven niet vermeld, dat-de
hiermede verkregen opbleeking van blijvenden aard is.
2e. Variatie van het millieu, waarin de kristallisatie der saccharose
plaats vindt. Dit kan namelijk van invloed zijn op het al of niet
meekristalliseeren van de kleurstof met het saccharosekristal
(b.v. het niet medekristalliseeren van ijzerpolyphenolverbindin-
gen in zuur milieu).
de. Coagulatie door verhitting. Bij het coaguleeren der emulsiecol-
loiden wordt meteen een gedeelte der kleurstoffen verwijderd.
Ae. Adsorptie door het struetuurgevend neerslag. Het is hierbij de
vraag, of het wel onverschillig is, of het neerslag in of buiten
het sap wordt gevormd; zekerheid hierover bestaat nog niet.
de. Ontkleuren met een adsorptiekool. Dit is op het oogenblik wel
de meest doeltreffende methode. Echter zijn aan een uitgebreide
toepassing hiervan groote technische en economische bezwaren
verbonden, die het twijfelachtig maken, of dit wel de juiste
methode zal blijken te zijn.
Ge. Eindelijk dan nog de ultrafiltratie, waarvan de toepassing zeer
waarschijnlijk het gebruik van andere middelen overbodig zou
maken, indien zij practisch toe te passen was.
Op dit oogenblik is dus de kleurstofkwestie nog lang niet als
opgelost te beschouwen en zouden maatregelen, die de vorming van
kleurstoffen tijdens de verschillende bewerkingen tegengaan, wel-
licht de voorkeur verdienen. Ook is het niet onmogelijk, dat b. v.
door ozoniseeren practische resultaten kunnen worden bereikt.
In het bovenstaande hoop ik den indruk te hebben gewekt, dat
hoewel in de laatste jaren onze inzichten in de sapzuiveringskwesties
ontegenzeglijk zeer verruimd zijn, er nog veel duisters is, dat op-
heldering behoeft.
Mijns inziens behoeven we niet al te bevreesd te zijn, dat
onze onderzoekingen slechts theoretische waarde zullen hebben; al
is het directe resultaat daarvan niet altijd groot, toch zal ieder on-
derzoek zijn aandeel bijdragen in later bereikte practische resul-
taten, waardoor ook de samenhang en de juiste waarde der proeven
veelal eerst veel later zullen kunnen worden vastgesteld.
SEMARANG, Maart 1922.
ri Mrs dwalen
mr
Iep” hij hek
JAE: Í 3 E
4 +k De
ij
Ji Bird
b
A eN
SAAD
En u 5
LL ® ab
E Î ee
irt
NN Mer \
hik ee vs ee,
ie, Te .
ler
> 7 Len
Er A er % Ri i
Wed
í y A4
ket
REN
ê
* dn
“t
Ie
'
el
ds
\ in | f
,
k
en
j SN
: i ‘
&
bi Kl
Mi
is
Î
ht
À
4
‘
E
L
â
Af
\
een ne ere alie heen aa ELSE Ie ane
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
A
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA-
SUIKERINDUSTRIE.
|
| sie |
LJ
JAARGANG 1922, No. 8.
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
DOOR
De. J. M. GEERTS,
N. Vv. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA.
| mmm am |
ee
4
he
VAN =
MEDEDEELINGEN VAN HET PROBENSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUNTRIE,
Dn Bed
Jaargang 1922, No. S.
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
door
Br, lt Me GEERTS,
Landbouwkundig Adviseur der Nederlandsch-Indische Landbouw-Mij.
ZESDE BIJDRAGE:
Het Product van EK 28.
EK 28 is op de meeste ondernemingen nog slechts vanaf het
jaar 1916/17 in cultuur. Om haar gedrag onder verschillende groei-
omstandigheden te kunnen bestudeeren, wil ik deze soort voor
meerdere ondernemingen behandelen. Waar deze publicatie tot 1922
is blijven liggen, zal ik, daar EK 28 nu onze hoofdsoort is geworden,
ook het oogstjaar 1920/21 opnemen.
Ik begin met de onderneming Goedo, waarvan de cijfers in de
tabel op blz. 353 staan. In 1915/16 werden slechts 2 bouws geplant,
welke door zeer laat planten geen gunstige uitstoeling en geen
gunstige groeiverdeeling hadden. Ze gaven dan ook geen hoog
product.
In 1916/17 werd ook vrij laat geplant. De uitstoeling was goed.
De groei was reeds terstond zeer forsch, terwijl de Westmoessongroei
niet te zwaar was. De groeifactor was bijna 1. Het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling werd dan ook goed, zoodat
een hoog rietproduct ontstond. Door de gunstige groeiverdeeling
legerde niettegenstaande het hooge rietproduect weinig riet en werd
het rendement ook goed; er ontstonden 152 pikols suiker per bouw.
In 1917/18 werd bijna even laat geplant. Det uitstoeling werd
toen maar weinig minder. De groeiverdeeling was ook vrij gunstig.
Door de vroeg ophoudende regens groeide het riet minder lang
door en bleef het korter. De groeifactor is dus geflatteerd. Er
legerde nu bij lager rietproduct iets meer riet, 10% Het kattiege-
wicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd iets lager dan in
1916/17. Het rietproduect was dan ook lager. Het rendement werd
waarschijnlijk door het legeren niet hooger, zoodat 1917/18 minder
suiker gaf dan 1916/17.
In 1918/19 werd iets eerder geplant. De groei was in den Oost-
moesson toch nog minder dan in vorige jaren, zoodat het groeicijfer
per dag ook laag bleef. De uitstoeling was door de groote droogte
minder dan in vorige jaren. De groei in den Westmoesson was for-
scher. De groeiverdeeling was dus minder gunstig, zooals de lage
groeifactor ook aangeeft. Er legerde 12% van het riet, niettegen-
staande het rietproduct laag bleef, doordat het riet eerst stagneerde
en daarna snel doorschoot. Het rendement was door de stagnatie
ook lager dan in vorige jaren. Het product was slechts 120 pikols
per bouw.
In 1919/20 werd weer laat geplant; 128 bouws kwamen nog in
September en 10 bouws in October in den grond Het riet groeide
in den Oostmoesson maar weinig, in den Westmoesson zeer forsch.
De groeifactor werd dan ook zeer laag. De uitstoeling was ook niet
groot. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was
lager dan in een der vorige jaren. Het rietproduct werd daarom
door mij reeds laag getaxeerd, nl. op 1050 met een rendement van
91/, zoodat ik 100 pikols suiker verwachtte. De fabriek taxeerde het
rietproduct op bijna 1100, het werd 1046. Het rendement werd 9,94, _—
zoodat 104 pikols suiker werden verkregen. |
In 1920/21 werd bijzonder laat geplant. De groei in den Oost-
moesson was echter zeer goed, in den Westmoesson matig, waardoor
niettegenstaande het late planten toch een vrij goede groeifactor werd
verkregen. De uitstoeling was tamelijk goed. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling werd vrij goed, zoodat het rietpro-
duet boven taxatie kwam. Het rendement was goed. Er werden
125 pikols suiker verkregen.
Voor de sf. Goedo waren de cijfers dus in opvolgende jaren:
Kattiegewicht
Oogstjaar | Aantal bws. | Groeifactor \per M. bij gem. Arae Gem. leeftijd
HMR product
uitstoeling
1916 2 0,700 1,124 114 90
1917 21 0,998 1,204 152 112
1918 154 0,994 1,101 145 116
1919 255 0,690 1,021 120 154
1920 460 0,376 0,966 104 95
1921 516 0,831 1,012 123 87
3553
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Goedo.
Lengte op 30 November
De De Maart
ne ed AE
De ede Met
Groei gedurende den West-
moesson, d.i. van 30 Nov.
tot 1 April
Groei per dag in c.M.:
im den Oostmoesson
» _» _Westmoesson
Groeifactor
Gebleven uitstoeling per bru-
to bouw
Gebleven uitstoeling in °%
v/h gemiddelde tot en met
1920 (39500)
Wijze van afplanten:
In Mei
» Juni
) Juli
» Augustus
» September
» October
Gemiddelde leeftijd op 30
Nov. in dagen
Idem bij het oogsten im
maanden
Gesneden bouws
Riettaxatie
Rietgewicht
Rendement
Suiker
Suikerproduct in % v/h gem.
product der soort t/m oogst
1920 (127)
Legerpercentage
Bloeipercentage
Kattiegewicht per M. b/d.
rietlengte op 1 April
Kattiegewicht per M. bij ge-
middelde uitstoeling en riet-
lengte op 1 April
15/16
98
228
285
305
187
1,090
1,558
0,700
37800
96
150
299
31
42000
106
17/18
1,259
1,267
0,99%
41600
1494 |
18/19
134
286
308
19/20 | 20/21
61
228
266
284
76
1,038
0.996
109
262
290
296
35%
96 JI J938 3953 920 JIE
Fig. 1. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit-
stoeling en product van EK 28 op de Sf. Goedo.
De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 4/; m.M. op de
ordinaat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling voor, de abcis werd op 0,9 genomen en voor elke 1/100 erboven
is 4 m.M. uitgezet.
De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door 22/; m.M.
voorgesteld.
55
In fig. 1 zijn deze cijfers graphisch voorgesteld. Er blijkt een
volkomen parallelliteit tusschen de 3 lijnen te bestaan. Alleen zou
men in 1916 een iets hooger suikerproduct verwacht hebben dan
in 1919, maar daarbij vergete men niet, dat er in 1916 maar 2
bouws waren. Het rietproduct was toen ook iets hooger dan in
1919, maar door het late planten bleef het rendement lager.
Als tweede voorbeeld neem ik de cijfers van de sf. Ngandjoek.
(Zie tabel blz. 356).
Op Ngandjoek gaf het jaar 1916/17 voor EK 28 een laag product.
Er was toen laat geplant. De uitstoeling was beter dan in volgende
jaren, maar toch gering. De groeiverdeeling was vrij gunstig, zooals
uit den groeifactor blijkt. Het riet bleef echter kort. Al was het
__kattiegewicht per meter goed, toch werd een laag rietproduct ver-
kregen, al was het veel boven de taxatie. Het rendement was, als
we in acht nemen dat laat geplant werd en reeds op 11 maanden
werd geoogst, in verband met de gunstige rn goed,
zoodat 129 pikols suiker werden verkregen.
In 1917/18 was vroeger geplant. De uitstoeling was toen nog iets
minder. De groei in den Oostmoesson was ongeveer dezelfde, in
den Westmoesson veel forscher. Het riet was dan ook veel langer.
Toch schaadde dit niet aan het kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling, zoodat dan ook een goed rietproduet werd
verkregen met een goed rendement. In dit jaar werd het suiker-
product het hoogst.
In 1918/19 was de EK 28 weer iets later geplant. De Oost-
moessongroei was matig, de Westmoessongroei zeer forsch, zooals
de groeicijfers per dag laten zien. De groeifactor was dan ook laag.
Het riet werd zeer lang. De uitstoeling was matig. Door de ongun-
stige groeiverdeeling was het kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling wel minder, maar er ontstond toch nog een goed riet-
product. Door de stagnatie in groei, die o.a. ook uit de geringe
uitstoeling blijkt, werd het legerpercentage hoog, 44%. Het rende-
ment viel, al werd op een leeftijd van 13 maanden gesneden, dan
ook tegen. Het suikerproduct werd lager dan in vorige jaren.
In 1919/20 werd laat geplant, 51 bouws in September en 8 in
October. Op 30 November was het riet nog kort, het groeide in
den Westmoesson forsch, al was het niet zoo krachtig als in 1918/19.
De groeifactor was iets hooger dan in 1918/19. Ik taxeerde het
kattiegewicht per meter op ongeveer 0,9 en kwam daardoor tot
1009 pikols riet; met een rendement van 11, zou dit 111 pikol sui-
356
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Ngandjoek.
15/16 [16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21
Lengte op 30 November — 127 157 115 103 151
D) » 1 Maart 307 276 343 342 299 342
D) » 1 April 336 292 356 381 336 382
» » 1 Mei — — — 394 342 | 396
Groei gedurende den West-
moesson, d.i. van 30 No-
vember tot 1 April — 165 199 266 233 231
Groei per dag in c.M.:
in den Oostmoesson — [1,296 |1,246 | 0,966 | 0,990 | 1,438
» _» Westmoesson — |1,375 [1,658 | 2,247 | 1,942 | 1,925
0,943
Groeifactor — 0,752 [0,436 | 0,510 | 0,747
Gebleven uitstoeling per bru-
to bouw 38400 (32600 (31900 (31800 34800 [34700
Gebleven uitstoeling in % |
van het gemiddelde t/m
1920 (33900) 115 96 94 94 103 102
Wijze van afplanten:
in April — -— — —_ — —
» Mei — — 6 131/, 13 2
» Juni — — 281/5 38 63 | 78
» Juli — A 331/5 41 137 109
» Augustus — 11 22 111/9) 147 | 253
» September — — —| — 51 31
» October — — — —- 8 —
Gemiddelde leeftijd op 30
November in dagen — 98 126 119 104 105
Idem bij het oogsten in
maanden — 11 12 15 12 12
Gesneden bouws 2 15 90 144 405 468
Riettaxatie — 979 | 1324 | 1320 | 1056 | 1223
Rietgewicht 1309 | 1101 | 1285 | 1308 | 1038 | 1341
Rendement 10,86. | 14,75 «| 14594 rf OOAD
Suiker 142 129 153 113 115 141
Suikerproduct in % v/h ge-
middeld product der soort tot
en met oogst 1920 (131) 108 98 117 90 85 108
Legerpercentage — — 5 hk 0 21/5
Bloeipercentage — — — 5 36 25
Kattiegewicht per M. bij de
rietlengte op 1 April 1,015 [1,157 | 1,132 | 1,080 [0,888 | 1,012
Kattiegewicht per M. bij ge- |
middelde uitstoeling 1,149 [1,112 |1,065 | 1,013 | 0,911 | 1,036
357
Ja JS J9I8 III JAI 92
Fig. 2. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Ngandjoek.
De verklaring is als bij figuur 1.
358
ker gegeven hebben. Het rietproduct werd iets hooger en het ren-
dement ook, zoodat 115 pikols suiker werden verkregen.
In 1920/21 werd ongeveer even laat geplant als in 1919/20. De
Oostmoessongroei was veel gunstiger, zooals het groeicijfer per dag
doet zien. Waar het riet in den Westmoesson bijna evenveel per
dag groeide als in 1919/20 werd het langer, maar de groeifactor
was toch veel beter. Hij kwam zeer dicht bij dien van 1917/18. De
uitstoeling was dit jaar 102%. Het kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling was lager dan in 1917/18. Het rietproduct werd
nu hooger. Terwijl in 1917/18 door den kort aanhoudenden West-
moesson het riet niet lang doorgroeide, maar de rijping zeer mooi
was, gebeurde nu het omgekeerde en bleef het rendement vrij
laag, zoodat minder suiker ontstond dan in 1917/18. Nu is in de
laatste twee jaren veel meer EK 28 geplant op gronden, die minder
goed zijn dan waar EK 28 eerst stond.
De cijfers voor de sf. Ngandjoek zijn:
| Kattiegewicht Se
Oogstjaar | Aantal bws/ Groeifactor [per M. bij gem.) zen Gem. leeftijd
| uitstoeling kee |
|
1916 | B, -— 1,149 142 —
165 7D 15 | __0,943 1,142 129 98
1918 90 0,752 1,065 153 126
1919 144 0,456 1,015 118 110
1920 405 0,510 0911 115 104
1921 | 468 0,747 1,056 141 105
In figuur 2 zijn deze cijfers in curve gebracht. De parallelliteit
is vrij groot.
In 1916/17 was laat geplant, waardoor het riet over de 15 bouws
kort bleef. In 1917/18 was vroeger geplant en ontstond veel langer
riet met beter rendement.
In 1920 zou men meer verwacht hebben dan in 1919, maar
daarbij speelt de uitbreiding van de EK 28 een rol.
In 1920/21 was de groeifactor wel minder dan in 1916/17, maar
het riet was langer en had meer uitstoeling, zoodat bijna evenveel sui-
ker ontstond als in 1916/17. Er werd later geplant dan in 1917/18,
zoodat toen het rendement veel beter was, en meer suiker ontstond.
EK 28 haalde op de sf. Meritjan hooge kattiegewichten per
meter, zooals uit de cijfers van de tabel op blz. 359 blijkt. EK 28
wordt op deze onderneming vrij laat geplant.
Jo9
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Meritjan.
EN TEA EE
16/47 | 17/18 [18/19 | 19/20 | 20/21
Lengte op 30 November 146 87 95 65 82
D) D) | Maart 325 283 322 234 236
» pe 1 April 339 316 367 283 273
» D) | Mei 342 323 382 311 292
» » 1 Juni | — — — 326
Groei gedurende den Westmoesson,
d.i. van 30 Nov. tot 1 April | 1983 229 272 218 gel!
Groei per dag in c.M.:. |
in den Oostmoesson ‚1,404 | 0,935 0,848 ; 0,813 | 0,988
» __» _Westmoesson PARBO 429081 22070 ASS bend O2
Groeifactor 0,873 | 0,490 | 0,374 [0,447 | 0,621
Gebleven uitstoeling per bruto bouw 33500 !85200 34600 '33900 (40200
Gebleven uitstoeling in % van het
gemiddelde t/m 1920 (34300) 98 103 101 99 17
Wijze van afplanten: |
in April == _— — — —
» Mei — — — — —
» Juni — 5) 32 21 457
» Juli ed: 19 70 81 95
» Augustus 12 58 70 84 156
» September | 16 6 90 B
» October Es — — 57 56
» November — — — 13
Gemiddelde leeltijd op 30 Novem-
ber in dagen 104 95 112 80 85
Idem bij het oogsten in maanden 121/,\ 12 | 1223) 111/5 den
Gesneden bouws 29 ae A SATE 347 | 452
Riettaxatie KIO MOT LSI O0 BELLS
Rietgewicht 4009 4372 13120 1094 1193
Rendement KOER 206 T A OIO7 AEZD 111,62
Suiker 162 166 138 125 4139
Suikerproduct in % v/h gemid- |
deld product der soort tot en
met oogst 1920 (147) 110 113 94 84 95
Legerpercentage 3 0 15 6 1
Bloeipercentage — ==: == == DT
Kattiegewicht per M. bij de riet- |
lengte op 1 April | [1,320 | 1,233 [1,080 | 1,137 | 1,087
Kattiegewicht per: M. bij gemiddelde |
uitstoeling 1.289 | 1,266 | 1,090 | 1,124 ‚1,274
360
In 1916/17 was de uitstoeling niet groot. De groei in c.M. per
dag in den Oostmoesson was zeer goed, 1,40 c.M., in den daarop
volgenden Westmoesson was hij zeer forsch, 1,61 c.M. Het riet werd
zeer lang. De groeiverdeeling was voor deze soort wel gunstig. Het
kattiegewicht per meter werd dan ook goed. Er ontstond een hoog
rietproduet met goed rendement.
In 1917/18 was later geplant. De uitstoeling was beter. De
Oostmoessongroei was matiger, de Westmoessongroei forsch. De
groeifactor werd niet hoog. Het riet bleef een weinig korter dan
in 1916/17. Het kattiegewicht per meter werd minder, zoodat niet-
tegenstaande de zwaardere uitstoeling minder riet ontstond. Er
legerde bijna geen riet. Doordat de regens vroegtijdig ophielden, was
de rijping zeer goed en ontstond nog meer suiker dan in 1916/17.
In 1918/19 was weer vroeger geplant. De uitstoeling was iets
minder dan in 1917/18 en beter dan in 1916/17. De Oostmoessongroei
was door den drogen moesson gering, de Westmoessongroei zeer
forsch. De groeifactor werd dan ook laag. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling werd door die ongunstige groeiver-
deeling lager dan in vorige jaren. Door de grootere rietlengte werd
toch eenzelfde rietproduct verkregen. Door de ongunstige groeiver-
deeling legerde 15% der EK 28 en werd het rendement laag,
waardoor minder suiker dan in vorige jaren ontstond.
In 1919/20 werd zeer laat geplant, zoodat het riet op 30 No-
vember nog kort was; al groeide het riet in den Westmoesson
forsch, het bleef toch veel korter dan in vorige jaren. De groeifactor
was beter dan in 1918/19. Het kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling eveneens. Toch ontstond een veel lager rietgewicht
dan in vorige jaren. Daarbij legerde nog 6% van het riet. Wel was
het rendement vrij goed, maar het suikerproduct bleef dus laag.
In 1920/21 werd eveneens zeer laat geplant, 123 bouws in
September, 56 in October. De groei in c.M. per dag in den Oost-
moesson was vrij goed. In den Westmoesson was de groei matig.
Het riet bleef veel korter dan in vorige jaren. De groeifactor was
nu beter. De uitstoeling was zeer groot. Het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling was hoog. Het rietproduct werd voor
zulk kort riet goed, al was het veel minder dan in de eerste drie
jaren. Het rendement was goed, er ontstonden 139 pikols suiker.
Door de uitbreiding der EK 28 in de laatste jaren, waardoor
de soort gemiddeld veel later in den grond kwam, zijn de laatste
jaren niet zoo goed vergelijkbaar met de vroegere.
361
JI57 DIS AIF SLE ILES
„Fig. 3. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Meritjan.
De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 9/10 m.M. op de
ordinaat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling voor, de abcis werd op 0,9 genomen en voor elke 1/100 erboven is 41/3 m.M.
uitgezet. De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door
2,7 m.M. voorgesteld.
362
De cijfers voor EK 28 op de sf. Meritjan waren:
Kattiegewicht |_ ij |
Oogstjaar Bouws Groeifactor (per M. bij gem.) nn Gera: leeftijd
bt Ea product |
uitstoeling |
| nnn
117 | 99 0,873 1,289 | 463 | 104
1918 91 0,490 1,266 | 166 | 95
ROAD OT 478 | 0,974 1,090 1885 |T MR
1920 | BET DMT etend ‚124 {aas 80
1921 | _ 452 | 0,621 | 1,274 139 | 83
In figuur 3, waar deze cijfers graphisch zijn voorgesteld, zien we
dat groeifactor en kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling
wel parallel gaan, het suikerproduet minder. Het rendement hangt j
vooral bij laat planten zeer af van het eindigen van den Westmoes-
son. In de beide laatste jaren bleef het riet kort door het laat planten.
Nu wil ik twee bergondernemingen behandelen, Redjosarie en
Balapoelang. Voor Redjosarie staan de cijfers in de tabel op blz. 363.
In 1916/17 was bij tamelijk vroeg planten de groei in den Oost-
moesson zeer goed, in den Westmoesson matig, zoodat de groei-
factor goed werd. De uitstoeling was matig. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling was hoog. Er ontstond dan ook een
zwaar rietproduct, boven taxatie, met een mooi rendement. Het riet
legerde niet.
In 1917/18 was iets later geplant. Ook nu was de groei in den
Oostmoesson goed, in den Westmoesson niet al te forsch. De groei- |
factor werd dan ook gunstig. De uitstoeling was beter dan in het
vorige jaar. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling
werd veel lager dan men bij dezen groeifactor zou verwachten. Begin
Maart van het oogstjaar hield de eigenlijke Westmoesson op en
vielen nog slechts enkele buitjes. Door den bloei werd het riet in
zijn top zeer voos. ‘Terwijl in andere jaren EK 28 krachtige siwi-
lans vormt, waarop ze rustig doorleeft, bleven deze dit jaar zeer
klein en werd, zooals gezegd, de top door indrogen zeer voos. Dit
gaf een veel lager rietproduct dan verwacht kon worden, n.l. 200
pikols onder de taxatie.
In de laatste drie jaren vond weinig groei in den Oostmoesson
en een zeer krachtige in den Westmoesson plaats. In 1918/19 was de
oorzaak hiervan een andere dan in 1919/20 en 1920/21.
In 1918/19 toch werd vroeg geplant, maar door de felle droogte
stagneerde het riet; de groei in c.M. per dag in den Oostmoesson
was nog niet de helft van die in vorige jaren. De Westmoesson-
„65
“ OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2S OP DE SUIKERFABRIEK Redjosarie.
16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21
Lengte op 30 November 165 141 85 87 89
D) » _1 Maart 322 309 | 298 287 274
D) pee Pr April 336 316 | 338 318 309
Totale groei in den West-
moesson Er 175 | 253 231 220
Groei per dag in c.M.:
in den Oostmoesson 1,342 | 1,282 /0,599 [0,888 | 1,157
» _» Westmoesson 1,425 | 1,458 |2,108 1,925 | 1,833
Groeifactor 0,942 | 0,879 [0,284 [0,461 | 0,631
Gebleven uitstoeling 33600 | 38700 36100 [36700 136100
Gebleven uitstoeling in %
van het gemiddelde tot en
met 1920 (36300) 93 107 99 101 99
Wijze van afplanten :
in April ES — — — —
» Mei — 1 50 DE 3
» Juni 23 12 | 103 171/,) 141
» Juli 31 57 96 [| 1161/, 6
» Augustus 7 56 11 179 174
» September 5 — — 49 145
» October == — — 3 180
Gemiddelde leeftijd op 30 No-
vember in dagen 123 110 | 142 98 di
Idem bij het oogsten in
maanden 12 10 12 14 del
Gesneden bouws 66 129 , 259 365 621
Riettaxatie 1287 | 1191/1166 | 1013 996
Rietgewicht 1331 995 | 1100 |1018 | 1030
Rendement 12,61 | 13,70 [11,03 141,25 | 11,94
Suiker 168 136 | 121 1141/ | 123
Suikerproduct in % van het
gemiddelde product tot en '
met 1920 (137) 123 99 93 84 90
Legerpercentage — — 171/, 0 2
Bloeipercentage 68 69 65 85 70
Kattiegewicht per meter bij
de rietlengte op 1 April 1,179 | 0,81410,902 [0,872 | 0,920
Idem bij gemiddelde uitstoeling
en rietlengte op 1 April 1,091 | 0,867 [0,897 [0,882 | 0,918
EE
364
groei was forsch. De groeifactor werd zeer laag. De uitstoeling
bleef, waar Redjosarie veel bibits per geul gebruikt en dus veel
moederstokken heeft, goed. Het kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling werd voor zulk een lagen groeifactor nog goed.
Het rietproduct werd, hoewel het riet geleden had, nog hoog, 1100
pikols. Dat het riet een ongunstige groeiverdeeling had, was oorzaak
dat 171/5/ van het riet legerde.
Het rendement werd dan ook lang zoo hoog niet als in vorige
jaren.
In 1919/20 werd veel later geplant, 179 bouws kwamen in Augus-
tus in den grond, in September 49 bouws en in October nog 3
bouws; den S0sten November was het riet, hoewel de groei per dag
vrij goed was, nog kort en in den Westmoesson groeide het forsch.
De groeifactor werd laag, hoewel beter dan in 1918/19. De uitstoeling
was 101%. De bloei was zeer hoog. Het kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoeling was niet hoog. Door de staking tijdens den
maaltijd en moeilijkheden in de fabriek bleef vaak riet liggen en
werd tot half December gemalen. Dit heeft natuurlijk invloed op
het rietproduct gehad. Door het gunstige moessonverloop hield het
riet zich echter vrij goed. Het rendement werd niet hoog, zoodat
weinig suiker ontstond.
Door de staking werd aanplant 1920/21 zeer laat geplant, toch
werden de groeifactor en het kattiegewicht per meter bij gemiddel-
de uitstoeling vrij goed en ontstond meer riet en suiker dan in 1920.
Het product in opvolgende perioden hield zich in 1917 en
1918 goed. Voor deze jaren waren de cijfers:
1916/17 1917/18
AUBESDe Riet | IRAt 1 Bkr, | NRN
den bouws den bouws
op 31 Mei 9 860 14ba) 103 8 898 | 13,55 | 121
» 15 Juni — — — — 6 — —
"00 1» d7 1231 | 12,49| 154 20 909 | 14,07} 128
» 15 Juli a) 1203} 12:63 163 23 963 | 13,81 155
Beads 45 12581 42,72 160 74 1024 | 13,66 | 138
» 15 Aug. G1 1319 112,55 | 166 103 4004-|- 13:67 [+487
» 34. 63 1350 42551 167 kh | 983 | 13,67 | 134
» 15 Sept. — £ — — 129 995 | 13,70| 136
» 30 » — — e= _— —
» 15 Oct. 65 1329 | 12,56} 167 — m_ se Ee
» 31 » 66 1327 | 12,62 | 1671/, — — — en
elan nt te en a ne
Nadat
campagne weggesneden zijn, blijft het product vrij constant.
In de laatste drie jaren waren de cijfers van het EK 28 in 15-
daagsche perioden op de sf. Redjosari als volgt:
de minder
365
geslaagde stukken aan het begin van de
Oogst 1919.
Periodecijfers van EK 98,
Perioden
16 — 30
1 —15
16 — 31
1 —15 4
16 — 31
1 —15
16 — 30
Juni
Juli
Bws.
8,66
14,16
33,32
63,00
58,46
59,04
22,24
258,95
Taxatie
1166
1166
1166
1166
1166
1166: ||
Riet
1101
1084
1108
1126
1110
1055
1110
1100
Oogst 1920.
eenn enn aen ne ae Een
Rendement
10,77
11,23
11,74
11,54
11,13
10,45
9,70
11,03
Ehle
118,52
121,76
129,76
129,94
123,45
110,27
107,75
121,28
Berekende sui-
: Verkre- ie
Riet per Rectifica-[ker p. bw. met
Perioden Bouws Eh Rdt. gen skr. eb tioa en
Ee factor 0,72
1—15 Juni 1507 695 10,31 71,6 0,89 80
46—30 » 8,14 760 del! 9,21 0,95 97
ga Jul 2,50 12 12, 05 90,6 0,98 99
16— 31 Aug. 18, 65 937 44 ’o2 103,3 0,84 pad
1—15 Sept 44,37 1158 11,90 en 0,93 148
1630 » DI 96 1058 12, 07) 130,8 0,97 435
tet Oet 58,16 1004 11,68 es, 0,93 421
1031 » 38 90 1071 10, 19 109,1 0,87 126
nl> Nov 50, 24 982 10, ‘St 106,2 0,91 116
16—30 » 47, ’90 1050 10,84 115,8 0,89 128
1—13 Dec 42,55 11 12, 24 41455 4e 106
Tot. en gem.| 365 | 1018 | 1125 | 4145 | — | —
In 1919 ging het product in September zeer omlaag.
Voor 1920 staan 2
groepen cijfers, nl. berekende hoeveelheid
suiker en werkelijk verkregen suiker. Door moeilijkheden met den
Storkshredder en later door de staking bleef het riet vaak te lang
liggen en werd zeer laat afgemalen.
De eerste cijfers voor suiker zijn berekend met den gewonen
rendementsfactor 0,72. Er werd echter veel minder suiker verkregen.
In de voorlaatste kolom staat de rectificatiefactor. Doordat gedurende
het oogsten van tijd tot tijd een buitje viel, hield het riet zich goed.
366
end
|
‘
\
\
\
\
\
\
\
\
\
\
\
\
1
\
\
\
IEI 328 939 el ded J£23
Fig. 4. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Redjosarie.
De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 7/g m.M. op de
ordinaat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling voor, de abcis werd op 0,8 genomen en voor elke 1/100 erboven is 4%/g m.M.
uitgezet. De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door
367
Oogst 1921.
mmm ie ne HE den Ed EEE ei en |
Perioden Bouws Taxatie | Riet Rendement Suiker
445 Jun 27,51 w.o. 996 1007 8,59 85,82
. verbr. riet.
16—30 » 62,90 1285 12,41 159,50
4415 Juli 101,78 1135 12,16 138,02
16—31 » 158,30 960 11,79 113,18
1—15 Aug. 14,11 963 11,69 112,57
1631 » 115,50 949 12,13 114,26
1—15 Sept. 10779 995 11,93 118,70
MAG 30 op 9,24 1302 13,10 170,56
620,53 | | 1030 11,94 | 129,98
De periodecijfers van EK 28 over 1921 geven een scherpen te-
rugval te zien na 15 Juli. Op dien datum was het op tijd geplante
riet afgeoogst, daarna kwam riet, dat nà 1 Augustus (na de staking)
geplant was, aan de beurt. Het groote verschil zit vnl. in het lagere
rietproduct.
De cijfers voor Redjosarie waren dus:
Den
Oogstjaar Bouws | en M. bij gemidd. SU Ts
factor ne ak product | op 30 Nov.
uitstoeling
1917 66 0,942 1,091 > 168 lln:
1918 129 0,879 0,867 136 110
1919 259 0,284 0,897 121 149
1920 365 0,461 0,882 1141/5 98
1921 621 0,631 0,918 125 77
Wanneer we er rekening mee houden, dat de laatste beide oogst-
jaren abnormaal waren, is de parallelliteit, zooals fig. 4 doet zien, vrij
groot. 1919 gaf, doordat zeer tijdig geplant was, nog een behoorlijk
suikerproduct. In 1920 en 1921 werd het minder dan in verband met
den groeifactor verwacht mocht worden, tengevolge van de staking.
De cijfers van EK 28 op de sf. Balapoelang staan in de tabel
op blz. 368. Het beste product werd verkregen in 1916/17. Er werd
toen niet zeer vroeg geplant, maar de groeifactor werd gunstig: er
was een flinke uitstóeling. Het kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling werd hoog; er ontstond een hoog rietproduct met
vrij goed rendement.
368
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Balapoelang.
‘mmm
14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21
Lengte op 30 November| — | 90 | 4153 | 151 | 94| 66 | 125
D » _1 Maart ek B6Ô 4 829 324 "TAU PATS DD
D) pr, 1-April — | 310 | 334 | 351 345 | 324 | 326
D) » 1 Mei — 314 | 34 353:| 359 | 349 | 33
Groei gedurenden den
Westmoesson, d. 1. van
30 November tot 1 April — 220 | 181 200 | 251 258 | 201
Groei per dag in c.M.:
in den Oostmoesson — [0,804 |41,417 1,171 [0,783 | 0,635 | 1,190
» >» Westmoesson — [1,833 |41,508 1,667 | 2,092 | 2,150 | 1,675
Groeifactor — {0,439 \0,940 0,702 [0,374 | 0,295 | 0,710
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw — (34000 (34800 (32800 (31100 29500 (55100
Gebleven uitstoeling in
o/, van het gemiddelde
t/m. 1920 (32400) — 105 | 407 101 96 90 | 108
Wijze van afplanten:
in Mei — 12 — — —— 3 16
» Juni — 1 12 83 97 24 67
» Juli — 34 34 91 ATA AR 241
» Augustus — 36 50 26 93 | 254 | 208
» September 5 il — -— — 36 103
» October — == — — — — Á
Gemiddelde leeftijd op 30
November in dagen 75 LD 108 129 120 104 115
Idem bij het oogsten in
maanden ze 11 12 | 414/aj + 12 14 101/5
Gesneden bouws | 5 324 DB 200 362 540 578
Riettaxatie 4914 1 1272 |-1298, | 4264, A14 4 1050 HRD
Rietgewicht 1214 | 1306 | 1422. | 1206 | 1060 | 1028 | 1028
Rendement 44,07 | 141,80 | 11,62 | 12,53 |11,27 11,26 | 12,48
Suiker 134 154 | 165 | 151 4149. | A46 AZS
Suikerproduct in % van
het gemiddeld product
der soort tot en met
oogst 1920 (140) 96 410 | 118. 108 „85 85 hl
Legerpercentage — 2 — — 6 1 1
Bloeipercentage — — — — — 59 55
Kattiegewicht per M. bij
de rietlengte op 1 April) _— [1,239 (1,223 [1,048 0,988 [1,083 | 0,898
Kattiegewicht per M. bij
gemiddelde uitstoeling — [1,300 |1,314 [1,060 | 0,948 | 0,979 | 0,973
„69
In het jaar 1915/16 werd iets vroeger geplant, de groeifactor
was niet hoog. Er stonden slechts 32 bouws op goeden grond. Het
kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en de uitstoeling
waren goed, zoodat een goed produet werd verkregen.
In 1917/18 werd vroeger geplant: er stonden nu 200 bouws. De
groeifactor werd vrij goed. Het kattiegewicht pêr meter bij gemid-
delde uitstoeling was ook goed, zoodat een goed rietproduct werd
verkregen, al was het lager dan in vorige jaren. Door de gunstige
rijping werd een mooi rendement verkregen en daardoor een goed
suikerproduct.
In 1918/19 werd iets later geplant. Het riet stagneerde sterk,
de uitstoeling werd laag. De groeifactor werd, doordat v.n.l. West-
moessongroei optrad, laag. Het kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling werd laag.
In verband met de ongunstige groeiverhouding legerde, hoewel
het rietproduct laag werd, toch 6%. Er ontstond dus een laag
product.
In 1919/20 kwam de EK 28 weer later in den grond. De
groeiverhouding werd nu nog ongunstiger dan in 1918/19. De eroei-
factor werd dan ook lager, de uitstoeling was nog minder. Het
kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd iets hooger
dan in 1918/19, maar er ontstond minder riet met eenzelfde ren-
dement als in 1918/19, zoodat dit jaar nog minder suiker ontstond
dan in 1918/19, hetgeen we ook op Redjosarie constateerden.
In 1920/21 kwam de aanplant wel weer iets vroeger in den
grond, maar een groot deel, 315 bouws, toch na 1 Augustus. De
groeifactor en de uitstoeling waren goed. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling werd niet zoo hoog als b.v. in
1917/18, toen de groeifactor vrijwel dezelfde was. Het rietproduct
bleef dan ook laag, ver onder taxatie. Het rendement werd heel
mooi, maar het suikerproduct bleef vrij laag.
Zooals we boven opmerkten zou men bij dien groeifactor, die
even hoog was als in 1917/18, een beter kattiegewicht per meter
verwachten. i
Het groote verschil tusschen beide jaren is, dat in 1917/18 maar
26 bouws in Augustus geplant waren. We willen nu dus nagaan,
wat het product gesplitst naar den planttijd was.
Teruggang in product door later planten is niet steeds even
duidelijk te constateeren, doordat de productiecijfers zeer afhankelijk
zijn van de tuinen, waarin in een bepaalde plantperiode geplant is,
370
EK 28, gesplitst naar planttijd op de sf. Balapoelang
Plantvak Ni
Suiker
Bouws Riet Rendement Leeftijd in mnd.
Oogstjaar 1918
de helft Juni ‚18 1334 12,98 173 12
Je Dy » 17 1067 12,39 132 12
le » Juli 13 1099 13.00 143 12
2e » D) 23 1189 12,61 150 12
4E »= Aug. 30 1278 11,88 152 | 11
Oogstjaar 1919.
2de helft Mei h 1O4S le Abe eZ 121/,
de _ >» Juni 23 ‚1064 10,43 14 12
Bel» 15 63 ‚1090 11,09 121 12
fe » Juli 33 A27 11,01 134 de
Denn p 98 | 1028 10,51 108 12
le » Aug. 33 901 11,92 107 12
HED ei 7 ‚ 983 11,48 113 12
Oogstjaar 1920.
2de helft Mei 4 840 12,02 101 131/,
de « » Juni 2 891 12,22 109 12
NT MN, 37 1004 10,66 107 12
le _» Juli 71 1040 14,41 116 111/5
Zen HDs nd 1353 1068 10,71 114 111/5
le » Aug, 152 1066 11,39 121 11 1/5
Zer De lr 90 965 11,67 113 111/,
Ae _» Sept.l 38 896 11,97 107 u
Oogstjaar 1921.
2de helft Mei 4 1178 11,45 135 11
Je _» Juni 15 1022 13,10 134 11
Ae 57 1089 12,52 136 101/5
de » Juli 95 114D vre 2243 155 |
Der fesatp 140 992 12,39 123 10
le » Aug, 102 1001 12,74 128 10
DEAN DN ID 90 1007 12,46 126 10
de » Sept. 39 969 12,64 122 91/,
2e Cp 26 1041 12,30 128 9
de » Oct, t) 982 12,16 119 9
ee
Toch is over het algemeen een teruggang voor de laatste perioden
duidelijk te constateeren, vooral als deze iets laat zijn gevallen. Dit
kwam in 1920/21 zeer duidelijk uit op de sf. Redjosarie, daar toen
door de staking een deel van den aanplant zeer laat in den grond
kwam.
EK 28, in de verschillende perioden geplant, gaf in 1920/21
op de sf. Redjosarie :
371
_
nn
om
JIJ6 JII7 JIE Ee J920 Eid
Fig. 5. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Balapoelang.
De verklaring is als bij figuur 1.
312
End
eG.
EK 28 Imp. Magetan. EK 28 gen. EK 28 gen. v. derden
Planttijd E TE | En nT | nn
Bouws, Riet ‚ Rdt. Skr, Bong, Riet, Rdt. \ Skr. Bouws, Ef Rdt. (Skr.
| | | | | :
Juni „115 1269 12,31/156) — | — | — | — 51/5 1498, 12,35 185
Äug. 129 1057/12,33|130| 141 144714,89/136 | — | —| — | —
Sept. 58 | 748/12,41| 93 18 | 99712,04/ 120 | 149| 974) 11,78 115
Uit deze cijfers is duidelijk vast te stellen, dat het product bij
later planten terugloopt. De groeifactor, het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling en het suikerproduct waren in opvolgende
jaren op de sf. Balapoelang dus:
| Kattiegewicht | «‚… rn raft:
Oogst jaar Bouws Groeifactor | per SM bi ee TL EEE sE
| midd. uitstoeling duct 30 November
1916 32 0,439 1.300 154 112
1917 96 0,940 1,314 165 108
1918 200 0,702 1,060 151 129
AAG | 362 0,374 0,948 410 120
1920 d40 |__0,295 0,979 116 104
1921 978 lr 0,700 0,973 128 115
Over het algemeen bestaat er, zooals in fig. 5 is te zien, een
vrij groote parallelliteit. 1917 gaf de hoogste cijfers voor groeifactor,
kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en suikerproduct;
in 1919/20 zijn ze alle drie laag.
De cijfers voor de sf. Bandjardawa staan in de tabel op blz. 373.
EK 28 werd op de sf. Bandjardawa in 4 jaren uitgebreid van
53 tot 1146 bouws, dit is tot 90% van den aanplant. Daarbij heeft
zij haar product bijna geheel weten te handhaven. De eerste 33
bouws in 1916/17 werden niet zoo vroeg geplant. Groeifactor, uit-
stoeling en kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werden
hoog. Er ontstond een zeer mooi product. In 1917/18 werd veel eerder
geplant, de groeifactor werd dan ook nog hooger. Het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling was iets lager dan in het
vorige jaar, hetgeen natuurlijk een gevolg was van de uitbreiding
van EK 28. Door de gunstige rijping werd het rendement zeer hoog
en ontstond een mooi product.
In 1918/19 werd over het geheel ook vroeg geplant. Door de
droogte stagneerde het jonge riet; de uitstoeling leed. De groeifactor
werd laag; niettegenstaande het rietproduct niet hoog werd, legerde
373
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2$ op pe sr. Bandjardawa.| 100 POJ.
16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 | 16/17 | 20/21
Ì
Lengte op 30 November | 173 214 173 164 227 217 219
» » 1 Maart JJÁ 358 358 323 J48 302 286
» » 1 April 350 375 „61 347 371 303 295
) » 1 Mei 397 378 368 357 — „05 294
Groei gedurende den
Westmoesson, d. 1. van
30 Nov, tot 1 April 17 161 188 1853 144 86 74
Groei per dag in c.M.: |
in den Oostmoesson (EAS ASSH AE2OA 242 1,657 1034012509
… » » Westmoesson |1,477 |41,342 [1,567 |4,525 | 1,200 [0,717 | 0,617
Groeifactor 0,960 |1,029 |0,766 |0,814 (1,381 11,87 | 2,04
Gebleven uitstoeling [
per bruto bouw 37800 (34400 132200 152600 (35800 [53100 [49800
Gebleven uitstoeling in
EK,
/o van het gemiddelde
t/m. 1920 (34300) 110 100 04 95 104 102 95
Wijze van afplanten :
in April — —— —- — 39 —
» Mei — 60 74 85 290 || 325 41
» Juni 3 66 101 176 288 316 11
» Juli 29 32 124 | 1781/95) 281 36/3 —
» Augustus d — 5 | 1471/95, 4179 Sl —
» September — — -— — 10 | — —
Gemiddelde leeftijd op
30 November in dagen | 122 155 144 132 137 162 174
Idem bij het oogsten
in maanden 12/4214), 18) 121/,) 112/3 42 || 111//12 del
Gesneden bouws 33 158 „04 Hop 140 685 53
Riettaxatie 13718 “43744 43438) 41267 (144767 14661}! 1039
Rietgewicht 41549. 4390 | 1485). 1449 | 1335-[- 1277 | 1241
Rendement 14,99 [12,58 144,52 12,26 (12,24 12,05 | 12,01
Suiker 181 175 | 1361/9) 137 163 154 149
Suikerproduect. in % van
het gemiddeld product
der soort t/m. oogst
1920 (157) 145 |_ 144 87 87 | 104 120 116
Legerpercentage 11/5 6 21 8 5de 35
Bloeipercentage — — — 89 — DET oe
Kattiegewicht per M. bij |
de rietlengte op 1 April | 4,148 |1,078 [1,019 |0,989 [1,005 {0,794 | 0,851
Kattiegewicht per M. bij
gemiddelde uitstoeling [1,265 |1,081 0,957 0,940 1,049 | 0,807 | 0,811
mmm
374
21 °/. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd
laag. Er ontstond veel minder riet dan in vorige jaren. Het rende-
ment was niet hoog, zoodat 1361/, pikol suiker ontstond. .
In 1919/20 waren de cijfers niet veel beter. Er werd, doordat
weer 250 bouws meer EK 28 in den grond gebracht moesten wor-
den, iets later geplant, 117 bouws in Augustus. De groeifactor was
weinig hooger, de uitstoeling ook. Het kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoeling was iets lager. Er ontstond dan ook minder
riet, maar beter rendement (er legerde maar 8%), zoodat evenveel
suiker ontstond als in 1918/19.
In 1920/21 werd niet zoo heel vroeg geplant, 179 bouws in
Augustus en 70 in September. De groeifactor werd zeer gunstig.
De uitstoeling was 104 %.
Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd in
verband met den goeden groeifactor goed, iets lager dan in 1916/17.
Het rietproduet werd nu door een goed rendement heel mooi, 165
pikol suiker. In een paar tuinen had EK 28 zwaar wortelrot en
bracht daar dan ook veel minder op. Het produet werd hierdoor
dus gedrukt. De 1146 bouws van 1920/21 zijn natuurlijk niet met
de eerste 33 bouws, die op een mooi stuk stonden, zoo maar te
vergelijken. | |
Waar in 1916/17 nog maar weinig EK 28 en veel 100 POJ werd
geplant, kon toen gezegd worden: het gunstige resultaat van EK 28
is daaraan toe te schrijven, dat de soort maar met weinig bouws
voorkomt. In 1920/21 was het juist omgekeerd. Nu stonden er 1146
bouws EK 28 en maar 53 bouws 100 POJ. Daarom wil ik hier 100
POJ in 1916/17 en 1920/21 met EK 28 in die beide oogstjaren op
Bandjardawa vergelijken. In de tabel werden daarom ook de cijfers
van 100 POJ in 1916/17 en 1920/21 opgenomen.
Doordat er in 1920/21 maar 53 bouws 100 POJ geplant werden,
konden deze vroeg in den grond komen. In den Westmoesson be-
hoefde het riet weinig te groeien. De groeifactor werd dan ook zeer
gunstig. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd
hooger dan in 1916/17. Doordat er een iets mindere uitstoeling
was, werd het rietproduct iets lager dan in 1916/17.
Het rietproduet werd zoo hoog, dat 35% legerde. Er ontstond
een goed rendement, zoodat slechts weinig minder suiker werd ver-
kregen dan in het gunstige jaar 1916/17. Toch bleef het product van
100 POJ, niettegenstaande het nu in alle opzichten onder gunstige
omstandigheden opgroeide, nog 14 pikols suiker onder het gemiddel-
375
TEE EI Je JIL Joe
Fig. 6. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij
uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Bandjardawa.
De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 3/4, m.M. op de
ordinaat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling voor, de abcis werd op 0,9 genomen en voor elk 1/100 erboven
is 33/, m.M. uitgezet
De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door 21/4, m.M.
voorgesteld.
gemiddelde
376
de produet van EK 28, welke soort, doordat ze bijna den geheelen
aanplant besloeg, volstrekt niet die gunstige voorwaarden had als
100 POJ.
EK 28 heeft zich dus verre superieur boven 100 POJ getoond.
Groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling
en suikerproduct van EK 28 in opvolgende jaren waren voor Ban-
djardawa dus:
Kattiegewicht per | … … ad
| Suiker- Leeftijd
Oogstjaar | Bouws Ak ‚M. bij gemiddelde, bnadtnet en
uitstoeling |
A17 33 0,960 1,265 | 181 122
1018. 158 1,029 1,081 175 155
1919 | ‘304 | 0,766 0,957 1361/, 14th
1920 953 0,814 0,940 157 132
1924 | 4446 | 138 | 1,049 EE EE
Er is, zooals figuur 6 doet zien, een vrij groote parallelliteit. In
de oogstjaren 1917, 1918 en 1921 waren alle drie hoog, in 1919 en
1920 zijn alle drie laag.
De cijfers voor de sf. Petaroekan staan in de tabel op blz. 377.
In 1916/17 werd het hoogste product verkregen. Van de 40 bws
werden nog 12 in Augustus geplant, 2 in September. De groei in
den Oostmoesson was zeer forsch, in den Westmoesson matig, zo0-
dat een goede groeifactor werd verkregen. De uitstoeling was, hoewel
98%, toch voor een soort als EK 28 hoog. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling werd hoog, zoodat een zeer goed
rietproduet ontstond. 33% legerde. Het rendement werd ook al in
verband met de nieuwe gronden niet hoog.
Het product op de nieuwe gronden tegenover de oude Bandjar-
dawa-gronden was:
Bouws hiet Rendt. Suiker
Gronden 2de occupatie 23,209 1551 8,93 138,46
» 3de occupatie 6,021 1423 9,39 135,57
Bandjardawa-gronden 10,855 1560 11,33 176,74
Totaal generaal 40,065 1534 9,66 148,07
Hieruit ziet men terstond, dat het lage rendement op de nieuwe
gronden verkregen werd. In 1917/18 werd eerder geplant. Van de
311
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Petaroekan.
16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/24
EE nd
Lengte op 30 November 224 185 171 466 17. 219
) » 1 Maart 385 354 347 329 | 367
D) » 1 April 416 375 380 355 | 393
» » 1 Mei — 379 — 360 | 399
» » 1 Juni — 383 —— — —
Groei gedurende den Westmoesson,
d.i. van 30 November tot 1 April 195 195 209 189 | 174
Groei per dag in c.M.:
in den Oostmoesson 1,922 [1,683 [1,204 | 1,287 | 1,622
» _» _Westmoesson 1,625 |1,608 [1,742 | 1,575 | 1,450
Groeifactor 1A83r 1047 (0604 0817 [1,119
Gebleven uitstoeling per bruto bouw 38900 |43100 [39400 [36400 (38800
Gebleven uitstoeling in % van het
gemiddelde t/m. 1920 (39500) 98 109 100 92 9
Wijze van afplanten :
in April — — -— — 2
» Mei 1 3 48 46 E71
» Juni 7 45 95 152 165
» Juli 18 56 114 238. | 216
» Augustus 12 30 — 81 157
» September 2 — — — ==
Gemiddelde leeftijd op 30 Novem-
ber in dagen 115 104 142 129 155
Idem bij het oogsten in maanden 102/5 10 11 El 11
Gesneden bouws 40 134 257 517 „688
Riettaxatie 1375 | 1349 | 1372 | 1256 | 1217
Rietgewicht 1534 | 1365 | 14179 | 1069 | 1303
Rendement 9,66 | 9,77 | 9,76 [10,42 | 10,49
Suiker 148 135 115 tiel: 137
Suikerproduct in % van het ge-
middeld product der soort t/m. |
oogst 1920 (127) AFT E05 91 87 | 108
Legerpercentage 5) 28 33 12 | 201/o
Bloeipercentage — — o4 64 29
Kattiegewicht per M. b/d rietlengte
op 1 April 0,948 [0,844 | 0,787 | 0,827 | 0,855
Kattiegewicht per M. bij gemiddelde |
uitstoeling 0,934 | 0,922 | 0,785 | 0,762 | 0,839
mmm
378
134 bouws werden maar 30 na 1 Augustus geplant. De groeifactor
werd vrij hoog. De uitstoeling was zeer groot, misschien wel te
groot. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was
iets lager dan in 1916/17. Het riet bleef korter, het rietproduct werd
dan ook minder. Het rendement werd iets hooger. Nu legerde 28%.
De verdeeling over oude en nieuwe gronden was:
Bouws Riet Rendt. Suiker
Gronden Aste occupatie 9,337 1685 8,1 159,92
» 2de occupatie 61,518 1273 10,18 129,64
D) Sde occupatie 47,899 1494: 9,32: 139,72
D) Ade occupatie 4,676 839 11,32 94,99
Nieuwe gronden 123,230 1373 9,69 133,02
Oude gronden 10,884 | 1270 10,76 | 136,65
In 1918/19 werd veel vroeger geplant. Door het ongunstige moes-
sonverloop werd de groeifactor laag. De uitstoeling was 100%. Het
kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd dan ook
laag. Het rietproduct werd laag, toch legerde door de ongunstige
groeiverdeeling 33 %. Het rendement werd ongeveer even hoog als
het vorige jaar, zoodat 115 pikols suiker ontstonden.
De verdeeling over de oude en de nieuwe gronden was:
Lengte! Tot. Leeft. … | Uit-
op 30 |leng-lop 301, 196E
3 stoe- 5
Nov, | te | Nov, factor ling /o
Bouws | Riet Rdt.
Suiker
|
ste occupatie | 38,2391225/ 7,64/ 94f 1,71 13,98) 156 | 0,57 [37300 76
2e ) 6,284/1664/ 6,55 109, 2,00 3,87) 200 | 0,64 (49400) 76
3e » 135,80 (1126) 9,99/113| 1,62 |3,72| 156 | 0,59 138900) 27
Le » 2,717/1276, 9,03115) 1,45 | 3,70, 135 | 0,64 |43600/ 66
Tot. nieuwe gr. [183,042/1167| 9,29108| — | — | — | — 138900) 37
Bandjardawa gr. | 74,384/1207,10,8711381| 1,64 (3,79) 174| 0,5 |40400, 11/5
Tot. generaal 257,42611179/ 9,76115| — | — | — | — [39400 33
Het riet werd op de oude gronden veel eerder geplant en leed
daardoor zeer sterk door de droogte, zoodat de groeifactor zelfs la-
ger werd dan op de nieuwe gronden. Het product werd op oude
379
gronden alleen hooger, doordat minder riet legerde en een beter
rendement ontstond. Op nieuwe gronden was het degerpercentage
zeer hoog.
In 1919/20 werd niet zoo vroeg geplant. De groeiverdeeling werd
iets gunstiger, maar het riet bleef kort en de uitstoeling laag. Het
kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd dan ook
laag. Er ontstond nog minder riet dan in 1918/19. Wel was het
rendement beter, er legerde maar 12%, maar het suikerproduct
was toch laag.
De verdeeling over oude en nieuwe gronden was in oogst 1920
op de sf. Petaroekan :
5 hee Totale Eea roa ene
Gronden 2 | Riet) Rdt. (Suiker | op 30 Denn gon dO min Ser
mA | Nov. | 2 | Nov. | 5 aA
2e occupatie | 23 1419| 7,89/-112 1,57 | 414 144 0,53 | 48800 55
Je » 315 (104610,54) 110 67 304 1150 0,71 | 42500\ 7
Le ) 101 11050/10,40/ 109 1,47 | 356 141 0,6 42000, 12
De » 9 910/10,88/ 99 1,81 | 382 1271/,j 0,9 44000, O0
Nieuwe gr.| 423 1065110,32) 110
Oude gronden) 74 (107411,02/ 121 1,91 | 371 163 0,78 | 39400 0
Tot. generaal [517 1070 10,48/1111/) 1,68 | 363 | 9,6
Alleen voor de 2de occupatie was de groeifactor laag, het
legerpercentage groot, bij zware uitstoeling. Het rendement werd
hier laag. Bij de andere nieuwe gronden was de groeifactor vrij
goed, het legerpercentage laag en het rendement beter. Op oude
gronden werd, hoewel de groeifactor vrij laag is, bij geen gele-
gerd riet het beste rendement en dus het beste suikerproduct ver-
kregen.
Voor oogst 1920/21 werd vroeg geplant. De groeifactor werd
bijna even hoog als in 1916/17, de uitstoeling was ook dezelfde. Het
riet bleef echter korter. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling werd lager. Er ontstond wel een goed rietproduct, maar
minder dan in 1916/17 en 1917/18, toen de EK 28 trouwens nog
maar weinig uitgebreid was. Het rendement werd goed, zoodat een
goed suikerproduct werd verkregen.
De verdeeling over oude en nieuwe gronden was in 1920/21 :
80
5 uE S Slee ld SE
Gronden s | Riet = = 54 24 3 2 E 8 8 ha 5
le heen 63/1487 | 8,88/ 132156 | 2,26 | 407 | 0,966/ 95 | 70
2e 19/1533 | 9,84/ 151 | 124 13,13 | 463 | 1,38 | 82 | 63
3e 146 | 1234 | 10,34/ 128 | 162 | 2,27 | 389 1,036| 78 | A
4e 20 [1435 | 10,20) 146 | 145 | 1,93 | 414 | 0,734| 89 | 25
volgende » 313 | 1156 | 10,86/ 126 | 142 | 1,81 |383/0,77 | 84 7
Tot. nieuwe
gronden 562 | 1235 | 10,39) 128 | 152 | 2,05 | 392| 0,86 | 84 | 20
sand jardawa-
gronden 126 [1606 | 10,84) 174 | 188 | 2,78 | 438 | 1,11 | 81 | 20
Tot. gemidd. 688 ‚1503 10,49 137 | 156 | 2,18 | 399 | 0,933) 81 20
De aandachtige lezer ziet, dat het totaalcijfer hier niet denzelf-
den leeftijd heeft als in de tabel op blz. 377, waardoor ook de groei-
factor lager is. Doordat in de gesplitste tabellen de leeftijd bepaald
is door summeering van het aantal bouws in halfmaandelijksche
plantperioden en in de tabel van maandelijksche perioden, wordt
hier een hoogere leeftijd gevonden. Op de nieuwe gronden was de
groeifactor lager.
De groeifactor, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit-
stoeling en het suikerproduct waren in opvolgende jaren voor de
sf. Petaroekan dus:
Oogstjaar Bouws | Groeifactor EN fn Suiker el
1917 40 1,185 | 0,954 148 115
1918 154 1,047 0,922 155 104
1919 257 0,691 0,785 115 142
1920 517 0,817 0,762 g44 129
1921 688 1,119 0,839 137 155
De parallelliteit tusschen deze cijfers is, zooals in figuur 7 uit-
komt, groot.
1917 gaf de hoogste cijfers. 1921 gaf, doordat eerder geplant
is, iets hooger product dan 1918, 1919 en 1920 gaven het laagste
product.
Ja1
Fig. 7. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Petaroekan.
De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 1 _m.M. op de ordi-
naat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit-
stoeling voor, de abeis werd op 0,8 genomen en voor elke 1/100 erboven is 5 m.M. uit-
»
gezet. De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door 3
m.M. voorgesteld,
382
Om een goed beeld te geven van EK 28, wil ik hier hare
productie
op de sf. Petaroekan, gesplitst naar de verschillende
grondsoorten, naar planttijd en naar leeftijd geven in oogstjaar 1920/21.
Grondsoort
Zware klei, nieuwe
grond
Zware
grond
Zware klei, lichtelijk
gemengd met witte
klei, nieuwe grond
Klei met witte klei,
nieuwe grond
klei, oude
Middelzware klei,
nieuwe grond
Lichte klei, nieuwe
grond
Zand met zavel,
nieuwe grond
Slechte grond, nieu-
we grond
Totaal
en Riet | Rendt. | Suiker opo pe | EE
266 | 1317 10,37 | 137 | 2,12 | 4,07 | 26
126 | 1606 | 40,84 | 4174 | 2,78 | 438 | 19
39 | 1229 | 10,82| 4133 | 1,99 | 3,81 4
2 | 1334 | 410,58| A4 | 41,65 | 4,4 2
42 | 14% | 949| 434 | 1,78 | 3,78 | 56
43 | 1268 | 9,47| 4120 | 2,412 | 414 | 35
166 | 1061 | 410,99 | 147 | 2,06 3,67 3
B BEA IMA AAI, TA 4107 (HOUS
688 | 1303 1040, 137 | 218 | 3,99 | 20%
In 1920/21 is over het algemeen het riet op 30 November vrij
lang; er wordt een goed product verkregen. De legerpercentages
Naar planttijd gesplitst:
me nn ee ee ee ee DEE ee en
Plantvak Bouws
2de helft April B 59
dste » Mei C { 114
2de » Mei D 89
Aste » Juni E 82
de » Jumi FE 82
Aste » Juli G he!
Ader pe Jai H 83
Iste » Aug... 56
2de » Aug. K 8
Iste » Sept. L 6
2de » Sept. M 41
688
1920/21.
Lengte Aant. | Waars
Riet | Rdt. (Suiker! op 30 | ha tuin- | van
|_Nov. | 'S” |blokkenjoude gr.
1406 |44,441| 156 | 3,01 | 418 | 44 //
1490|10,35' 154 | 2,85 | 4,30 | 23 9
1427 |10,59| 151 | 2,64 | 4,26 | 20 7
1464| 10,14 149 | 2,44 | 4,26 | 41 4
1327 |10,29| 137 | 2,47 | 4,08 | 22 2
1120 | 10,93\ 122 | 2,02 | 3,93.| 19 0
1445 | 10,37| 119 | 1,49 | 3,72 | 92 0
1049 |10,29/ 108 | 1,42 | 3,57 | 20 0
1144 | 9,94| 114 | 1,00 | 3,25 4 0
824|10,13| 85 | 0,93 | 3,34 3 0
587|44,52| 68 | 0,70 | 2,35 1 0
[1303 |10,49| 137 | 2,18 | 3,99
383
zijn vrij hoog, vooral op nieuwe gronden. Op zware klei was het
rietproduet op ouden grond 400 pikols hooger dan op nieuwen grond,
toch legerde het riet op nieuwen grond voor 26%, op ouden grond
voor 19%. Op ouden grond was eerder geplant en ontstond een
betere groeifactor.
Deze cijfers zijn zeer demonstratief. Onder de eerste plantvak-
ken behooren de oude gronden, hoewel voor elke periode de nieuwe
gronden in de meerderheid zijn. Het product daalt bij later plan-
ten zeer regelmatig. Na 1 Juli zijn het uitsluitend nieuwe gronden.
Daarbij is de daling ook zeer regelmatig.
De lengte op 30 November wordt bij later planten regelmatig
geringer, de eindlengte eveneens. Met de hooge rietproducties gaan
hooge legerpercentages gepaard. Bij laat planten ontstaat kort riet
en laag rietproduct, maar de legerpercentages blijven vrij hoog,
doordat het riet op nieuwe gronden stond en een ongunstigen
groeifactor heeft.
Zooals we dadelijk zullen zien, werden over het algemeen de
eerst geplante tuinen op hoogeren leeftijd gesneden.
Het product van EK 28, gesplitst naar leeftijd, was in 1920,21
op de sf. Petaroekan:
Leeft. 4 A Dn Eeeh Eind- Groei-| Leger
in | Bouws) Riet Rendt.| Suiker | „io | onde |OP 30 | op 30 |enote BIN Ear
mnd. ken. | grond Nov. | Nov, ie /e
9 11,4 | 880/ 10,56, 93 5 0 109 | 1,6% | 3,53 | 0,9 —
91/,| 26,6 | 969 11,34 110 ú 0 123 | 1,45 | 3,37 | 0,74 | —
10 59,4 | 994| 10,97/109 13 0 132 | 1,73 | 3,61 | 0,84 |
101/5| 55,2 [1124/ 10,291116 15 0 129 | 1,86 | 3,84 0,87 | 10
11 11,5 |1224/10,48/128 22 1 LARA 88 374016) A1
111/,1159,2 (1297| 10,82/140 36 7, 160 | 2,24 | 4,07 0,91 | 15
12 [122 [1452 10,341150 30 | 11 163 | 2,78 | 4,14 | 1,5 22
121/5| 52 1328/10,38/138 14 1 144 | 2,29 | 4,22 | 1,0 24
15 66 1495/ 9,88/148 16 2 172) 2,36 | 4,32 4,020 Sd
131/,| 31,2 (1638) 10,83/177 6 3 179 | 2,83 | 4,50 | 1,14| 42
14 28,7 |1521/ 9,66/147 3 1 172 | 2,59 | 4,38 | 1,0 (9)
141/s, 4,7 1331] 11,85/158 2 0 180 | 2,58 | 4,41 | 0,95 4
687,76/1303/ 10,49 136,76 2,18 | 3,99 20%
De tuinblokken, die op hoogeren leeftijd werden gesneden, waren,
zooals ik boven reeds zei, eerder geplant. Hunne lengte op 30 No-
vernber was dan ook grooter, en hunne eindlengte eveneens. De
groeifactor was voor de tuinblokken ouder dan 12 maanden 1. De
“384
productie stijgt regelmatig tot 14 maanden; kleine afwijkingen zijn
uit den groeifactor en de verdeeling over oude en nieuwe gronden
onmiddellijk te verklaren.
Nu wil ik de cijfers, die EK 28 in 1918/19 en in 1920/21 op
de verschillende ondernemingen verkreeg, vergelijken (zie de tabel-
len op p. 386 en 387). 1918/19 was een jaar, waarin over het alge-
meen vroeg werd geplant en de groeiomstandigheden ongunstig
waren; in 1920/21 werd veel later geplant, maar waren de groei-
voorwaarden zeer gunstig.
In 1918/19 werd het riet op de meeste ondernemingen langer ;
er was toen over het algemeen veel vroeger geplant, de Pd
songroei was veel forscher. De groeifactor werd dan ook lager. Door
de droogte leed de uitstoeling en was deze veel geringer. Ook het
kattiegewicht per meter werd in den regel minder dan in 1921.
Het rietproduct was vaak hooger dan in 1921, het legerpercentage
was ook veel hooger, het rendement werd minder, waardoor min-
der suiker ontstond. Uitzondering op dezen regel was Boedoeran,
waar EK 28 door laten aanvang van de campagne ging afsterven.
Op Meritjan werd in 1921 zeer laat geplant, evenals op Redjosarie,
waardoor weinig meer suiker ontstond. Op Remboen werd ook veel
later geplant en leed het riet in 1921 door bandjirs geducht. Op de
sf. Bagoe ontstond in 1921 door zware bemesting een hoog leger-
Groei van EK 28 in 16/17 op de suikerfabriek Petaroekan.
| Rabine Lor Bedji _ Serang Koelon
Lan Nieuwe grond oude gerond
Bouws | 2 6
Planttijd ‚1e helft Juli le helft Juli te helt Juli | de helft Juli Te helft Juli
Lengte op 30 November 178 155 132
Eindlengte ANT 450 385
Groeifactor 0.7 0,47 0,47
Lengtegroei 2e helft Nov. 52 4 50 55
terp hrDee. 48 50 45
Zes M.D 27 43 48
de P- JAn, 40 32 30
2e » » ‚bj 30 35
de » Febr. 23 25 15
2e » » 10 50 15
fe » Maart 10 15 10
2e »y » 12 —- 10
Riet 1701 1489 1593
Rendement 6.87 be ef 11,44
Suiker 117 168 182
38
hj
percentage en abnormaal laag rendement. De aanplant van Perning
leed in 1921, toen zeer laat geplant was, ook door hoogen waterstand.
De 15-daagsche groeicijfers van enkele tuinen van Petaroekan
vindt men op blz. 384.
De drie tuinen werden gelijk geplant. Op nieuwen grond was
de Oostmoessongroei veel forscher. In den Westmoesson werd de
groei op de oude gronden zelfs nog krachtiger dan op den nieuwen
grond. Het rietproduct werd op den nieuwen grond het hoogst, het
rendement bleef daar echter zeer laag. De groeifactor is op nieuwen
grond door den forschen Oostmoessongroei hooger dan op ouden
grond; zij geeft ons daardoor geen juist beeld, wel ter vergelijking
van de nieuwe gronden onderling.
De groei in opvolgende halfmaandelijksche perioden was voor
EK 28 op de sf. Bandjardawa als volgt:
| ARN
1917 | 1918 | 41919 | 4920 | 1994 |Fermid-
deld.
1
Leeftijd op 30 November 429 155 144 1392 LE —=
Lengte op 30 November 173 214 173 164 227 -—
Groet fe helft Dec. 5 DT 30 99 DI 99
Je Dy » 29 Id 38 34 16 30
1e De Jan: 32, 97 30 20 20 | 26
Ze. y » il 90 26 26 Del 24
le » Febr. 25 7 24 q5 261 225
Ve >» » 16 29 21 25 15 19
le » Maart 0) 10 14 | 90 14 13
2e Dy » 7 Â M) 10 5 8
Te » April 5 Oul 6 10 ZZ 4,8
2e Dy » 3 | == en Es 0,4
Eindlengte 957 378 368 37e jd! —
Groeifactor 0,950 | 1,029 | 0,766 | 0,844 | 1,381 | —
In de jaren met gunstigen groeifactor (1918 en 1921) was de
lengte op 30 November groot, de groei in de 15-daagsche perioden
lager dan de gemiddelde. In het jaar 1919, toen de groeifactor
het laagst was, waren de groeicijfers hooger, en de lengte. op 30
November was minder.
Op de ondernemingen Redjosarie en Balapoelang waren de
periodieke groeicijfers als op blz. 388 voorkomend.
In de jaren 1917 en 1918 was op beide ondernemingen het riet
op 30 November vrij lang en ontstond een goede groeifactor. Op de
sf. Redjosarie wordt de groei in Februari en Maart geleidelijk, op
Balapoelang meer plotseling minder.
OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 iN 1919.
| | | | |
Soem- Boe- | Per- | Meri- |Pesan- Ngan- Redjo- ‚Rem-, Ban- | pota- | Pago- | Bala-
Bagoe berka- |; hee a GORT tren die k| SRE | djar me ee ve | OE
rene geraR ning / | tjan saw ah, joek | sarie | BOERE an roekan, ngan | Tang
Í Î Ì |
Lengte op 30 November 420 | 409-| 242 | 200-134 95 ne be KE 85 149) 478 171 85 9
> » 1 Maart 301 | 323 | 47 | 401 | 286 | 322 | 294 342 28 | 347 | 338 347 | 201 299
D) >» 1 April 331 | 362 | 440 | 409 | 308 | 367 | 347 | 381 | 338 | 358 | 361 | 380 | 329 | 345
Groei gedurende den Westmoesson 211 243 198 |-_ 209 | 174 | 272 | 274 | 26 | 253 |23—9| 188 209 | MA \ 21
Groei per dag in c.M.: | | bree | |
in den Oostmoesson 0,889 |0,916 | 1,561 (1,316 (1,000 (0,848 | 0,580 |0,966 (0,599 (0,75 (1,201 1,204 0,639 ‚ 0,783
> _» Westmoesson (1,758 | 2,025 (1,650 (1,742 1,450 | 2,267 (2,283 2,217 (2,108 1,99 |1,567 (1,742 2,033 | 2,092
Groeifactor 0,506 |0,452 |0,946 0,755 | 0,690 0,374 (0,210 (0,436 (0,284 | 0,377 (0,766 (0,691 0,314 ‚ 0,374
Gebleven uitstoeling „34400 |41200 36200 33900 38100 34600 42100 31800 36100 (33400 32200 39400 30500 31100
Idem in 0) van het gemiddelde | | | | | | | |
t/m 1920 | 99 | 106 OBAN ee dOr LO 103-| 94 99 | 93 | 9 | 100 97 96
Wijze van afplanten: | | | | | | | |
<= in April nn es — | 15 | — — — | — VO — — —
ef » Mei — 8l/j Mr 16} — A4 \ 131/5} 50 | 167 74 48 | — —
Dn > Juni 25 4 AA LOUS 125 95 32 | 141-/ 38 | 103 | 290 Lot 95 | Al 97
> Juli ee. B Silke AE 70 | 162 31 96 ea Be DT ess D° 8 | 172
>» Augustus —- 16 — | — | 45 | 70 129 | 71 AM 1 | 5 -— 1/93
> September —- — — — | — 6 | L EN en — — — —
Gemiddelde leeftijd op 30 November | | | | | | | | |
in dagen eat eet KIES | 155 | 452 (434 | 142 | 16 | 119 142 | 159 | 144 | 142'| 133 | 120
Bij het oogsten in maanden 122/ 12, Mfg, 12/5 12 | 1223, 12/5 18-12 13 121/, NM eg be 12
Gesneden bouws Zr 88 2D a RD 178 | 466 | 4144 | 259 | 517 | 304 | 257 39 | 362
Taxatie 1091 | 4160 | 1452 | 1314 | 1249 | 1289 | 1245 | 1320 | 1166 | 1230 | 1313-| 1372 | 999 | 1143
Riet [4147 | 1246 | 1514 | 134 | 1249 | 1372 | 1175 | 1308 | 1100 | 1238 | 1185 | 1179 | 752 | 1060
Rendement 10,38 | 9,81 (10,13 | 9,86 | 9,63 [10,07 | 9,07 | 9,04 [11,03 | 9,22 [11,52 | 9,76 | 9,40 (11,27
Suiker 149 er 422 A58 Aa 120 ABB 1070 A18 Je 4 AL 114 \ 1361/5) 115 71 9
Idem in 0 v/h. gemiddelde t/m. 1920 | | | | | |
voor elke onderneming 107 | 440 | 106 | 400 94 QA rss 90 93 86 87 | A1 80 85
Legerpercentage Il NE 12 15) 97e 44 | AMol 5038 At. 33 8 6
Bloeipercentage Er TE en ie |_äf | 86 | — | 68 Jel Oane — | Al — —
Kattiegewicht per M. bij de lengte op | | | | | |
|L April 1,001 0,859 ‚0,949 0,953 1,058 | 1,080 | 0,804 | 1,080 0,902 1,035 |1,019 (0,787 | 0,749 | 0,988
Bij gemiddelde uitstoeling 0,996 | 0,912 | 0,901 (0,920 (1,021 (1,090 (0,828 |1,013 (0,897 0,966 0,957 0,785 0,726 0,48
‘nn mmm mmm
387
| | | | [A End | | |
€L6'0 | 1860 | 6880 | 670'T |6E8'O (8760 [9EO'T |CEOT |7LGT |GIO'T | 5680 | 0760. |716'0 | ELOT | 5 056r "w/I
| | | | | | | Surjaogsyim opfoppruwos ftq wopr
868'0 | 7480 | EE8'0 | GOOT (9680 | 0G6'O |GIOT |GLSO | LSOT | LIOT (3860 |75OT | 6760 | 6760 | dy y do 935uor
| | | | | ‘p/q Wd Iypraadongey
CO OOR Ge IP OS JOE 5 09 OA Oe 0 Een oBeguoodroorg
Ï | Cho |e [0 5 She [5 7 KE LT Ov See Giel oSezuogodaosor
T6 |68T \SOT |7OT |88 _|06 807 |G&V |S6 |L6 [16 |E8 GOT {96 surwoulopuo oy[o
| | | | | 100A 0Q5Gy 'w/t ‘wan "y/A P/) wr wopr
867 (var |\LEv |eor |OM ecv |My |T9v |\68r |857 |817 \OGV |VoY _ | GOU Loyms
err Wee TT |67'0V |vo'er | LV Ti |16 TT |SEOT (cO/47 \TOTT | E9OT | GOTT |80'6 |9GOT | L68 puowopuoy
8507 \e8O7 |EOEV \cEET [596 |OEOT | WET [GYEV |S6IV (GEIT |S9OT |GGET |OYIT | GEN vor
GLVT (9617 |LVGV \9LTIT [EOTV |966 |EGGT [8ITT \STTT \860T |O8OT |OGET |GEOT | 6EOT EXEL
SLG |OTG |889 |O9VIT |Yo7T |Ic9 897 [GIG |G OIC |OEG |FS ELG [855 Snog uapausos)
Shor Parr |W 4 NN DI Eh eere arr re vt ek lab uopueew UI UoJss0o Joy (id
GO [ZT [GEL [LEV [STV |LL GOT | L6 E8 |L8 |OOT \S&V |90T |7OI uodep ur
| | | | daquaaoN Og do plngoor oppoppruwoDg
ze kler se ide ep ee de Erde 19403 «
E07 [7 5 OL ee O8 CY [16 Vr |E |V [99 | — |G 85 toquordos
805 |CL LGT \GLV [858 [TLT [8% [685 |9T |7OG [9 |W 661 | L6 sngsnöny «
We [<6 |915 |G |910 [9 607 [G&T |S6 \907 |OL TG S0T {88 Inf
L9 |G8 |GOV 885 [TOY |V [8L |SE [LI Ir __|9% 9 |E |M | Tung «
9 [7 (TLT 065 ok: 6 5 [9 (EE 9 |8 |G [7 Vi TN €
SS mn er zede: il nd ree dl [Lidy ur
| | | | | | ruozuerdye uea ozlin
gov |erv |86 \vor [96 66 507 |8U |L [66 [86 \66 |96 | VIT | 0OG6T “W/A opropprues ya Vo ur wopl
OOTES | OOEEE | OORZE | OOZES | OOETE | OOTE | OOLYE | OOT8Y 00GOY OOEGE OOLTE , O0OGE | OO7LE 00986, Burjoorsyin uoAoldeD
OPL'O | 8880 | 6TTT | SET | 6880 | TEIO |L7LO |STLO | T59O | TESO | 186 O (GEET (O7LO | L060 1099BJIA0L)
GLO'T | EED T | OCT |OOGT | GET | eEST | E56 T (GOOT |G6GT |SOGT (OOIT \SEUT (SERT | G771 UOSSAOUIJSAM CC
06T*T | 0987 |zoOT | LCOT | LEGT | LEIT | BEV T |9OET (8860 | ELTT [0677 | L6LT | S86O | 808 uossaowgsog) Uop Ul
| | | | | “Wo ur Sep tod toor
OG |967 [FLY [FrV [LT |OG5 |VE5 |S05 |16T |IRV |G6T [GEV [GIG | ELI uossaougso AA UAPp opuompad TOL)
OEE VEE |E6E [TLE [SVE GOE |GEE |OGE |ELG |06& |WB |GIE |E5E | 60E | [dy p & €
565 |G5E |L [STE [865 |TLG |GYE [MG |DEG [TW |E5E |GYE |S6G | EG HEEN VT CC
SE |SST |6I5 [Lo OV [68 TT |L |G8 |GOV |G7T (OEF |TOV | IEI daqutoaoN O8 do o75uoT
| | | | |
DUeI | ueZu | UNE MEP | uaoge st4BS | Teolp yeves ueuly | Suru | UvA | Duo | |
-aod Et 0d =1elp î | a.…| ueut ‚opao5) ‚oop \-eYLAY POOH
greg | Oe&d | =uzodg | -ueg | WOU | ofpoy |-ULIN -uesog) FN | | “1dd | -soy j-Woog |
TG6T NI S& MH NVA SUHAPID HAT LHOIZUHAG)
388
Redjosarie Balapoelang 8
1917, 19181919, 1920/1921) 1916/1917 1918 1919 1920 1921
Lengte op 30
November 165 | 141 85 87 80 ok 4531 151 O4 66 125
Leeftijd op ‚
30 November| 123 |4110 [142 | 98 | 97 [4112 [108 [4129 [120 [104 | 115
Groei dste | |
helft Dec. 27 | 33 | 43 | 32| 37| 33 | W| — | — | 33} 31
Zdehelft Dec.l 34 | 29 | 37 | 37 | 33 | 34 | 33 | 35 | 38 | 39 | WA
de Dan. 30 53 39 9 38 36 98 28 36 38 52
Je B » | 23 | 29 | 37 | 36 1 231-20 | "A 99 134 1 FILE BR
Te, en Febrij 25% “25134 | 254 31 25e Salt DT le Aa KOEN AR
Je D poeh 48 40 288 | Ap 2 | O8 FEB
le » Mrt. | 13 7 | 22 | A4 | A | 26 | 28| 45 | 28 | 8 | 90
2e » » AA sel 481401 24 A5 kB KOS
de >» Apr. | — — == — 6 4 —= —= ik U 6
Ed el Oei Mitt Plek Anr vien ema ete TN 5)
Eindlengte |336 |846 [338 |848 | 309 |314-| 341 |353 | 359 | 349 | 331
Groeifactor {0,942,0,879,0,2840,461 0,631 0,439/0,940/0,702/0,3740,295/0,710-
In 1919 trad op beide ondernemingen een forsche Westmoes-
songroei op.
In 1920 is op beide ondernemingen laat geplant en was het
riet op 30 November zeer kort; er trad een forsche Westmoes-
songroei op.
In 41921 was op Redjosarie nog later geplant. Het riet was op
30 November nu ook kort en de groei ging lang door. Op Balapoelang
was eerder geplant; de groei ging hier ook lang door, maar nam
geleidelijk af.
Regelmatige toename in groei en geleidelijke afname geven een
beter product dan onregelmatige en tijdelijke zeer forsche groei-
perioden, hetgeen ook voor de andere rietsoorten geconstateerd werd.
De lezer zal wellicht in deze studie over EK 28 naar een
bespreking over het wortelrot zoeken. In enkele rietstreken maakt
men zich ernstig ongerust over EK 28. Men meent daar, dat KK 28
in de laatste jaren veel gevoeliger wordt voor wortelrot, vooral op
gronden met tweejaarlijksche wisseling, en dan speciaal, wanneer
EK 28 na EK 28 geplant wordt.
Om dergelijke kwesties nauwkeurig te kunnen beantwoorden,
dienen de plekken, waar wortelrot voorkomt, nauwkeurig voor de
opvolgende occupaties in de tuinkaarten te worden vastgelegd.
Waar dit onderwerp van verschillende zijden in studie is ge-
389
nomen, zullen binnenkort de resultaten van dit ‘onderzoek wel be-
kend worden. Uit de uitvoerige gegevens, die ik over dit onderwerp
reeds ontving, blijkt wel duidelijk, dat op de ondernemingen, welke
regelmatig door mij bezocht worden, het wortelrot in EK 28, niet-
tegenstaande de sterke uitbreiding der soort, in verhouding niet
toeneemt.
SOERABAJA, Juli 1929,
' > Eu Jd Es Mr en
en r i N id ven id
ne ih it
te \ ECA ie. i le, ik rdf h5 ke:
Ee il ef tv pon hi
nt ) AND ANT
Ee ie
LAKERS
k e Es
É
ZR
dre
Ì Ì d | 4
bj tri
N | dl Ì
En
e EN ' EN Pass
ke 3 Je Ë os « î
k Á …
RT
js | ‘ " r
« bf hed J Ô
ê pi =
L Kin
-
s k
ej nd
:
E € x EF & :
* î # ”
d 3
5
’
Ì 5
e
En
d »
« 5
5 ’
d
’
 *
Je
EN
ld
ES
nn: jn:
H x
’
Î — N
pr fi P) . ûs
A
E ie î
r 8 "
5.
’
.
#
|
en
ROMIEF
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
Eke
MEDEDEELINGEN VAN HET
_PROEFSTATION VOOR DE JAVA:
SUIKERINDUSTRIE.
|
0 0 |
T
JAARGANG 1922, No. 9.
DE SAMENSTELLING VAN DEN AANPLANT
1921 — 1922
DOOR
J. VAN HARREVELD.
N. V, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA,
RE
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
Jaargang 1922, No. 9.
DE SAMENSTELLING VAN DEN AANPLANT 1921 — 1922
door
J. VAN HARREVELD,
Secretaris van het Proefstation voor de Java-Suikerindustrie,
Voor de statistiek van de samenstelling van den aanplant 1921 —
1922 zonden 177 van de 184 fabrieken hare opgaven in; de 7 fabrie-
ken Soemengko, Kenongo, Djoewono, Koedjonmanis, Nieuw-Losari,
Loewoenggadjah en Tjidahoe gaven geen aanplantsamenstelling op,
terwijl de tegallangronden van de Handelsvereeniging Amsterdam”
ontbreken; de aanplant van Ranoepakis werd bij dien van Djatiroto
getrokken; de fabriek Sendangpitoe in de residentie Djokja plantte
in 1921 voor het eerst.
Voor de totale met riet beplante oppervlakte verwijzen wij naar
de schatting van J.H. RrrmaN in Archief 1921, p. 1540, waar voor
oogst 1922 een beplant oppervlak van 227,648 bouw wordt opge-
geven. Het oppervlak, waarover onze statistiek loopt, is 208,254
bouw, dus 91,6% van de totale voor 1921 —’22 met riet beplante
oppervlakte.
In Tabel I zijn van de fabrieken, gerangschikt in de volgorde
van Oost naar West, de oppervlakken opgegeven, welke zij van de
_ rietsoorten aangeplant hebben, die meer dan 1% van de totale
beplante oppervlakte beslaan. Dit zijn de soorten EK 28 (599%), DI
52 (181/,/), 247 B (171/,%), EK 2 (61/5), 100 POJ (4%), 90 F
(31/,/), SW 3 (21/5%), 2714 POJ (2%) en 2725 POJ (11/5). In de
voorlaatste kolom is van de andere rietsoorten te zamen het aantal
bouws op elke onderneming opgegeven, beloopende een totaal van
51/,/%- In de laatste kolom staat het totaal aantal bouws aanplant
van elke fabriek.
In den aanplant 1920 —’21 kwam onder de soorten, welke 1%
van den aanplant besloegen, ook nog voor Tjepiring 24, met welke
392
soort toen 1795 bouw beplant waren; thans is dit oppervlak tot
1246 bouw gedaald, zoodat zij uit Tabel 1 is verdwenen. Nieuw zijn
de soorten 2714 POJ, die van 928 op 3925 bouw kwam, en 2725
POJ, die van 856 op 3143 bouw kwam, zoodat zij thans resp. 2 en
11/5/% van den aanplant beslaan.
In Tabel II zijn de cijfers uit Tabel [ groepsgewijs samengesteld
en daarna gesummeerd, zoodat daaruit ongeveer het totaaloppervlak
van elk der hoofdsoorten te zien valt.
In Tabel II zijn de cijfers van Tabel [Il in procenten uitgedrukt,
terwijl in de laatste kolom het aantal aan de statistiek deelnemende
fabrieken van elke groep vermeld is. Het percentage EK 28 is in de
meeste residenties, bij 1920 —’21 vergeleken, weinig veranderd, be-
halve in de residentie Solo, waar het wegens wortelrot aanzienlijk
daalde (van 48 op 34°/%) en in Kedoe, waar het aanzienlijk steeg (van
56% op 75%); het totaal percentage bleef gelijk (39%,).
Het percentage D[ 52 is in de meeste residenties iets gestegen,
zoodat het totaal percentage van 15 op 181/5%, kwam.
2417 B en 100 POJ, Java’s eerste belangrijke zaadrietsoorten,
blijven den teruggang der laatste jaren volhouden en daalden resp.
van 201/, op 171/,/ en van 61/5 op 4%.
De verdeeling van het oppervlak der voornaamste soorten vanaf
oogstjaar 1912 was, in procenten van den aanplant uitgedrukt, als
onderstaand :
„e 4 D= 4 de eN Z ES 1 2 A 5 GE
a la NAA NE ws AE ENE NSI
BE N A el IS:
done klan nalaat BVR
KOEN 1 CEE el ISO RReen Bil —i0
LOER ae A30 | As ete ee
ZO18 Ne VAB di s0t |t PES lol 51/5
1916 | 2 | 14/5}481/,| 4 |304,| 2 | Wol — | — | 4 | Aal 64/5
1917 | 6 | 4 |401/,| 4 |281/,| 34/4) A | — | — | 31/9) 14/0\ 74/5
191812 8U0I33 15 |24 4, | AAN ie | BON AE
1919 [2291/4143 |2Bt/o| 51/,|161/,| 4 | Ao) — | — 1 |4 | 64,
1920 [341/,l14 |261/,| 61/,10 |3 || —|—| VA |5
1921 [39 15 [205 61/a| 6/5 3 | | Vol Vol YA [5
1922 |39 sul 17ijd 61/5} 4 su, OU) 24 AA SHS
EK 2 (61/5/%) en 90 F (31/,%) bleven constant; SW 3 kwam
van 2 op 21/,% (van 4531 op 5322 bws).
'
4
B
=
393
2714 POJ (29) en 2725 POJ (11/5 %) kwamen op de meeste
fabrieken voor; deze beide soorten, die in 1917 door kruising ont-
staan zijn en die in 1919 voor het eerst in geringe hoeveelheden
uitgegeven werden, hebben zich snel een plaats onder Java’s prac-
tijksoorten veroverd.
In Tabel IV zijn de totaaloppervlakken van alle soorten in den
aanplant 1921—’22 opgegeven in bouws en in % van den aanplant.
Vergeleken bij 1920—'’21 zijn uit Tabel IV verdwenen : 36 B; 6G6B;
340 B; 36 POJ en 1101 POJ; de knopvarianten EK 2A en EK 2
Victoria; DI 89; SW 908; Koesoemo; Pwd 4, 14 en 38; Krebet 36;
Gestreept Preanger; Zwart Muntok; Wit Manilla en Yellow Cale-
_ donia. Nieuw zijn in deze lijst 2696, 2727 en 2755 POJ; Soedhono
819 en 1034.
In Tabel V en VI is het aantal bouws vermeld van de vlakte-
bibittuinen, afgesneden voor den aanplant 1921—’22. Op de 176 fa-
brieken, waarvan hierover opgaven ontvangen werden, zijn totaal
8861 bouws vlaktebibittuinen gesneden, waarvan 4101 bws EK 28;
1152 bws DI 52; 663 bws 247 B; 939 bws EK 2; 294 bws 100 POJ
en 1712 bws andere soorten.
In die gevallen, waarin de fabrieken wel opgaven, hoeveel bouws
maalrietaanplant uit vlaktebibittuinen geplant waren, doch niet het
aantal bouws verbruikte bibittuin zelf, zijn de laatste oppervlakken
berekend met gebruikmaking van een vermenigvuldigingsfactor
van 61/,.
In de laatste drie kolommen van Tabel V treft men een fabrieks-
gewijze opgave van het aantal bruto bouws maalriet aan, geplant
uit topstek, vlaktebibit of bergbibit.
In tabel VI zijn deze cijfers samengevat en hieruit blijkt, dat
deze opgaven voor aanplant 1921 —’22 loopen over 205,614 bws, waar-
van 44% uit topstek, 25% uit vlaktebibit en 31% uit bergbibit zijn
geplant. De bergbibit oecupeert circa 4000 bws, d. i. 2% meer,
de topstek oecupeert evenveel minder dan in aanplant 1920—’21. De
gemiddelde uitlevering der vlaktebibittuinen in 1921 is iets minder
dan 1 op 6 geweest (51040 bouw maalriet uit 8861 bouw vlaktebi-
bittuinen).
In Tabel VII en VIII is de hoeveelheid geimporteerde bergbibit
voor den aanplant 1921 —'’22 in honderdtallen pikols opgegeven.
Enkele fabrieken konden niet het pikolgewicht, doch hoogstens
het aantal bouws bergbibit opgeven, hetzij omdat de bibit uit eigen
bergtuinen niet gewogen werd, hetzij omdat ook de bergbibit ten
394
deele getopt en als rajoengan gebruikt werd. In die weinige gevallen
is het aantal gebruikte pikols bergbibit afgeleid uit het aantal bouws
maalriet, dat uit bergbibit geplant is, uitgaande van een verbruik
van 70 pikols per bouw.
De totale import van bergbibit bedroeg voor de 176 fabrieken
van Tabel VIT blijkens de summeering in tabel VIIL te zamen
4,594,000 pikols, waarvan 1,527,600 pikols EK 28; 744,300 pikols
DI 52: 1,368,700 pikols- 247 B: 227,900 pikols EK 2; 82,700 pikols
100 POJ: 125,000 pikols 90 F; 162,000 pikols SW 3; 72,600 pikols
2714 POJ; 59,600 pikols 2725 POJ, benevens 223,600 pikols andere
soorten.
PASOEROEAN, September 1922.
Tabel I. SAMENSTELLING IN BRUTO BOUWS VAN DEN AANPLANT
1921 —’22 VAN DE FABRIEKEN, GERANGSCHIKT VOLGENS
DE GROEPEN VAN OosrT NAAR WEesSr.
Fabrieken te EN sn ee N =) z a ie jz 5 5
25 — al an = Ee 7 nl EN EE MEN KS
= A | A
| Í
Res. Besoekt. | | | |
Soekowidi BA — | 36) 10| — | — | 28| 13 Jie el ORR
Assembagoes 503, 051265 — fr 4ál — |= 39 OON REN
Pandjie 348) 201369 — |496| 66/225| 48| 431179 1975
Olean 434) 210/437| 32} 54| — | 16) | 19 4/92
Wringin Anom | 361, 133 363 | — HI SR Al SAAN
Pradjekan | 409) 82/198| 76| — | 49| 45| | 32| 59| 971
Tangarang 525| 9 71| — Ff — | 20262 9) — | 47} 998
Boedoean | 173) — [350) 9[147) — | — | 53| 38| 48 | 788
De Maas ZOO It ee A ral ZE ZO KEEN
Res. Pasoeroean. |
Groep Probolinggo. | | |
Phaiton | J4| 40/505| —={ 25| — | 98) 65| 34| 71 815
Kandangdjatie | 18) 168/502| — | 78| — | 32 3 5|104| 910
Bagoe | 487| 125/399| 18| 6 6) 10/4157 | 122 | 132 1162
Seboroh 234| 188/174| — | 17) — a”! 3 | — | 625
Padjarakan 377| 145348 | — |'20| 27| — | A| A| — | 959
Maron 50| 207} 43 | — |A2) 35 54) — |= 9 810
dendine 944| 176) 206| — |336/ 86) 2|— | — | 28 1078
Djatiroto 1718/4489 — (539) 24| — | 24) 22 9201 17026
Soekodono 625) 485166 22| 18| — |317/ 18) 29| 42 1782
Wonoaseh 47|-299| 179 | — |176| A8) A| 5 12 — | TAM
Wonolangan 134} 252/352| — | 97) — | — | 24| 6| 17| 879
Fabrieken
Oem boel
Soemberkareng
Groep Pasoeroean.
Kedawoeng
Winongan
Gayam
Pengkol
Pleret
Wonoredjo
Soemberredjo
Ardjosarie
Pandaän
Soekoredjo
Alkmaar
Kebonagoeng
Sem palwadak
Krebet
Panggoongredjo
Res. Soerabaja.
Groep Sidhoardjo.
Porrong
Tanggoelangin
Tjandie
Boedoeran
Sroenie
Waroe
Ketegan
Krian
Balongbendo
Watoetoelis
Poppoh
Toelangan
Kremboong
Groep Modjokerto.
Sedatie
Kon. Willem Ll
… Ketanen
Pohdjedjer
Dinoyo
Tangoenan
Brangkal
Bangsal *
Sentanenlor:
Perning
Gempolkrep |
100 POJ
2714*POJ
| eo
_—
bo
de)
RO IO |
Nt SWO
bo Ol
2725 POJ
bo
OOG
ed)
me
bo TT GP CO
…
ed
| eo ar
dell SML Ker kde
0
soorten
eam,
Ser)
Co
396
0 | a la | 5 on | AE
Fabrieken PD ENEN 0, ld 5 Ël 8
B A ea B 5 EO | SMN ME
— jam A | Fm en) er op, == > IS 2 HF
| ee | A a
Groep Djombang. |
Somobito 273) 102 | 271 2| — |169| 70 6| 45 | 37| 975
Peterongan 237 258 146 | — |134/| 52) 25| 32/| 22 | 14| 920
Modjoagoeng 374) 253 | 270| 51! — | 19| 101 30) 57 211066
Seloredjo 1019| 42/4106, 60/155| 19| — | 66{ 72 2 1541
Tjoekir 636) 329 7 | — | 63 5| — | 54| 43 | 101147
Blimbing 714) 161 | 24| 99 | — | — 3) 4\ 5 | — (1007
Tjeweng 302330 |. — | — | 34 — 5 181 22 391-750
Goedo 559! 394| 127 | 44! 79| — | — | 10| 23 3 1205
Djombang 206, 389 Al 12) 83| — 128) 33) 16 54| 925
Ponen 4091 831440, 50) 29 —= 1193 | 421 SO 2507
Ngelom 582 189/227 | 26| 47| 23| 34| 3| A4| 541189
Res. Kediri.
Garoem 986) — | — | — | — | —= | — 6 6 21000
Modjopanggoeng | 875/ 405) 22 6 — | — | — 2| 12| 441366
Soemberdadie 1064| 262) — | 47| — | — | — 3 4 — 1350
Ngadiredjo aa SN arke En 1 1, — | 228
Pesantren 878) 310/216 | 414 | 40} —= | =| 3152 7 1948
Meritjan B4DIEDB3N HO
Minggiran 79 979 448| 2 — | — | — Al 5 — 11517
Menang 922, 556| 23| 56| — | — | 65 4 2 — 1228
Bogokidoel 208! 667/164! 23) 5| -— | — | — | — | 721139
Kawarassan 1030 212) 1A| — | — | -—- | — 3 5 2 1253
Tegowangi 1094) 356/ — | 74| — | — | — 1 2 — [1527
Kentjong 374 692 3| 66| — | — dl Siad 1 1155
Badas 349 366) 1| 40) — | — 03 A41 21 401001
Poerwoasrie | 345/1065/ 179 | — | | — | — | 14/| 11! — 1640
Lestari | 1411/ 323/120| — |237/105| 23! 93| 78} 87 1177
Baron 238) 88/528| 4/1410| — | — 5 | — | 33/1006
Djatie | 858) 176|/ 3) 63| — | — | — | 1} 138 1 1125
Ngandjoek 538) 183| — | — | 921237) 13| 14| 15) 34/1126
Res. Madioen. |
Redjoagoeng 480) 413| 97 /200{154|116/|295 | 16 Al — 1772
Kanigoro 574 294 8} 45 11275/154|\ 13 17|\ 85 1466
Pagottan 505 3) 34|212| 201 | 224 2 12 41367 1564
Redjosarie 690/ 377| — 152| 46| — 3| 15) 21) 181322
Poerwodadie 577) 43/165/532|142| 26 8| 21104 89 [1707
Soedhono 296) 409 17|494| 51| 17| 14| — | 11/2229 1538
Res. Soerakarta. |
Modjo 686) 329) 47 | 97/1131 292/1262| 95| 58 1 1980
Tasikmadoe 1083\ 265) — 32| — | — | — | 31| 54/4105 11570
Wonosarie — | 375) 82|/206|/125|4102| 22} 17 | 14) 60 1003
Kartasoera 83/ 439) — [201 | — | — | =| 67| MA 54 | 935
Tjolomadoe 201/ 375/ 9/160| — | — | 44|219| 86| — 1094
Bangak 592 2241| 11 | 64 — | 72 2 17| — | 94 1073
Jt)
den)
Ne
Fabrieken
Tjokrotoeloeng
Ponggok
Delanggoe
Tjepper
Manishardjo
Kradjanredjo
Karanganom
Gond. Winangoen
Prambonan
Res. Djocjakarta.
Randoegoenting
Tandjong Tirto
Kedaton Pleret
Wonotjatoor
Padokan
Bantool
Barongan
Sewoegaloor
Gondang Lipoero
Poendoeng
Gesiekan
Sedayoe
Rewoeloe
Demak Idjo
Tjebongan
Beran
Medarie
Sendang Pitoe
Res. Kedoe.
Poeworedjo
Remboen
Res. Banjoemas.
Kaliredjo
Kalibagor
Klampok
Bodjong
Poerwokerto
Madjenang
Res. Semarang.
Pakkies
Trangkil
Langsee
Tandjong Modjo
Rendeng
Besito
243
165
369
779
428
148
513
153
)
247
2
a
100 POJ
SW 3
2714 POJ
[EN Lel de)
LO GO Wm ON OTO en bo
8 |
„ee Lo
en ee DO > DO
lol Bal
bo
er)
|
Sd
OD U OO
=|
rs
Le)
sal |l S
Andere
soorten
2399
1125
1744
(2913
Fabrieken
Majong
Banjoepoetih
Petjangaän
Kaliwoengoe
Gemoe
Tjepiring
Res. Pekalongan.
GroepPekalongan.
Kalimati
Wonopringgo
Sragie
Tirto
Tjomal
Petaroekan
Bandjardawa
Soemberhardjo
Groep Tegal.
‚ Balapoelang
Doekoewringin
Pangka
Kemantran
Pagongan
Adtwerna
Kemanglen Goeng
5 Ramboet
Djatibarang
Bandjaratma
Ketangg. West
Res. Cheribon.
Nieuw Tersana
Djatipiring
Karangsoewoeng
Sindanglaoet
Soerawinangoen
Gempol
Ardjawinangoen
Paroengdjaja
Djatiwangi
Kadhipaten
0 AN
en, 1D
Á Lik END AR eket a
345| 12
O4 k9)
4151 1
67} 102
49211 241
416) —
705 9
760| —
b43l Si
8201 7
DN ==
843| 214
1081| —
5471 305
626| —
SG ES
836/ 136
280 45
245| 245
766) 43
590 70
29 207
1257| 102
1155) 297
663! 335
762} 60
SIA
4531 161
761{ 89
7A1| 44
646| 123
524| 96
551} 119
496, 184
506] 389
e;
an
en}
ken)
—
227
2714 POJ |
| EI 7
UI == EGO le)
Ad |
wo 5 OG
=S
Seen
Andere
soorten
_
© U
„99
Tabel LI. SAMENVATTING IN BRUTO BOUWS VAN DE
VAN Tabel I.
AANPLANTCIJFERS
a = s | 5
ONE CN EAR ENKA E:
Groepen 4 è 5 9, Zes iens EE
— — A = = al un Ee B Hd 3 ES
Sitoebondo || 3490 813) 1839 1291167| 135/-657| 227) 189) 521 M67
Probolinggo, 3972| 7185, 3239/ 5791385 206, 630, 384 312 937, 18829
Pasoeroean || 3047| 973/ 4774| 760| 188/ 869} 862/ 447| 300) 2382} 14602
Sidoardjo 1273) 2618\ 6767 82/1074 24/ 200 274| 185/ 994 13488
Modjokerto || 3304 3016/ 2675) 763| 753/ 456) 276) 225/ 136, 732} 12336
Djombang || 5304, 2530, 1322) 314 624) 287/ 468 268/ 345 240 11702
Kediri 10228\ 7292 1778| 765) 510 342) 195| 225) 258 293 21886
Madioen 3122| 1539 321 1635| 592 658) 476) 77 161| 788} 9369
Solo 5743| 4996) 453| 1706) 3581153| 399) 652 502 882 16844
Djocja 9021| 3133 1926 2913| A4 738| 196) 276) 146) 755 19148
Kedoe 3494| 168) 819 25 — | | — 39 18 94ij 4657
Banjoemas || 5750\/ 146| 523| 295) 28 — 3 40/ 43|/ 100 6928
Semarang || 5073\/ 986| 4321| 1227) 99/ 501 542) 192| 167) 593 13701
Pekalongan || 5617, 616| 2343, 950| 60f 516) 96, 256| 173, 442 11069
Tegal 7314| 1480| 1355) 368) 508) 69 283| 190/ 131| 1017} 12715
Cheribon 5542 1265) 1271| 10791 9811 790 39) 1531 771 648 11845
Java totaal 81 294/38756/3572613590/8368/6744/5322/5925/3143 11418208286
Tabel LIL. DE AANPLANTCIJFERS VAN TABEL [Ì, IN procenten UITGEDRUKT.
Groepen
Sitoebondo
Probolinggo
Pasoeroean
Sidoardjo
Modjokerto
Djombang
Kediri
Madioen
Solo
Djocja
Kedoe
Banjoemas
Semarang
Pekalongan
Tegal
Cheribon
Java totaal
Ee CKS ad
DD VD =
EERENENENENRAENERE ES
R En ie ie SUITE (eG
SIE IANSs IS Es IS ASS
An le | ey Be ha:
38 Ge: 20 ki MN BS 9 7 9 9 6 9
lon ben Pes 7 5: 7 1 A 9 9 5, 4 le}
1 Tan 5) 1 6 6 Seen 16 15
9 19 | 50 1 8 0 9 9 2 7 15
Din Oe 6 6 Á 9 2 1 6 11
Aen JON A 3 5 3 L 9, 3 2 11
ABk AJ 8 Le 9 D, 1 1 1 4 18
enja 7 trl 6 7 5 1 9 8 6
3 30 SO 9 7 ) A 3 5 15
747 NV 170 Oe EO AE EG 0 4 1 1 1 Á 18
15 4 | 18 ON 4 0 De Q
83 , 8 Á Ol == 0 1 | 41 6
Si 7 NEL 9 4 3 /À 1 9 Á 12
5! 5 | 8 0 5 1 D DL A 8
DAR 14 3 Á 0 Q >) 1 8 10
Alo maer 14 9 8 7 0 4 a 5 10
39 1181/,171/,) 61} 4 | 31/,| Uff 2 | 14/9) 51/9} 177
400
Tabel IV. OPPERVLAK IN BRUTO BOUWS VAN ALLE RIETSOORTEN
IN DEN AANPLANT 1921 —’99,
| °/, van den | °/, van den
Rietsoort _‘ Bouws Java- Rietsoort Bouws Java-
aanplant | ‚aanplant
225 B 45 —- DI 46 138 —
SRT 35726 | 171/, ek Ee 38756 181/,
221 86 — Ik 88 65 —
DI 7 — 90 F 6744 31/,
100 POJ 8368 4 Tjep. 24 1246 Is
159. 42 — SW „4 47
213 365 — $ 3 OO 21/5
826 6 | — 7 5a |
979 158 — k 16 50 —
1228 145 — } 70 1 —
1335 8 | — beha Ie 1536 Is
1381 14 — AD 18 —
1449 31 Te „ 499 54 —
1499 „ 1284 1/5 SIR | 40 | —
1507 | 647 | — 144055 ven 38 | —
1547 4 17318 Een REK EED) 36 —
2379 67 | ES snol 46 4} — |
2696 24 | — … 1483 3 | —
2708 271 — 719 Carp 11 | — |
2714 3925 | 7) GZA 6 | —
2725 9143 11/5 Pk 4 1659 | ==
2727 42 — „ Î Groen 120 —
rbe BART 4 | 2 Krebet 6 | 1
EK 1 604 | en Rd. goent. 667! 954 —
BE 13590 | 61/5 Soedh. 819 45 1 en
„ 6(SEK7) ir En e 1034 121 Lal
8 81294 | 39 Zw. Cheribon Dj ted
„ 30 142 | == Band). hitam 4 —
A8 rl 199 Ar Batjan 409 | Eer
„… 40 263 | ES Rood DNG | 4 eg
‚41 16 | Ee Rood Ceram | 4 | Lel
A 18 | en Hawaii 109 | iN! ats
‚„ madoe | 1084, If, Diversen 15 ee
‚ betjer | 98 | — KT
Totaal 208286 hbws
[mmm
401
Tabel V.
AANTAL BOUWS DER vlaktebibittuinen, Eelt
AFGESNEDEN VOOR DEN AANPLANT 1921 — 1922. GEPLANT UIT:
Fabrieken En A > & 3 Bi Eh en
SNN EA ENNE EAM ER BEN
me, | ee se
Res, Besoeki.
Soekowidi 45 | — 8 1| — 9, 63 || 293/ 351 6
Assembagoes 5) 3 | — || — 2, 10 || 369 53) 546
Pandjie 20 | — | — | — | 22| 20 62 || 832 422} 74
Olean dn 8 1 Zi 7| 34 [| 315/ 245 365
Wringinanom 12| — | — | — | 10| 6} 28 f| 310/ 285) 699
Pradjekan 24 ZM RIT, 6| — 8 49 ff 277) 422) 272
Tangarang 27 4 de 8 40 |[ 366) 344 286
Boedoean 1 — Ne | 3) 11! 21 [| 239 146| 403
De Maas 19 | — | — 1| 20; 11! 51 I| 345/ 255| —
Res. Pasoeroean.
Groep Probolinggo. |
Phaiton es AA LA SL 1407101591 203
Kandangdjatie — 6 — | — 6| 6/ 18 || 602, 113) 195
Bagoe — | — 1 3| — | 49 | 53 || 604| 270) 288
Seboroh 42} AAL B | — | Aj 32 || 282) 106} 237
Padjarakan 18 5 18 — | — | Â| 45 || 385) 252) 322
Maron — Dn SSZ KI a 0
Gending 3 — | — 6| 2} 44 || 672}, 79/-327
Djatiroto 126190 | — [101 5| 9[431 (54571527, 42
Wonoaseh — 4\ 2 6 || 427/ 25| 285
Wonolangan ON Me Be ej AO 80) 192) 607
Oemboel | 9| 12| 24 || 467/ 170/ 560
Soemberkareng Sne Senne 16 BO AO 04-303
Groep Pasoeroean.
Kedawoeng EEE Ne NE O {| 799, 44| 130
Winongan 1 5 AOR 6461 192 dE
Gayam —_ lll — 4 4 || 100f 14} 507
Pengkol —_ e= 0 || 213) — | 329
Pleret —_ || | dl Bit 256 ode
Wonoredjo Ee 07 A7 FJ AGO ERIKA
Soemberredjo 1\ — | 19 — 3, 13 / 36 || 308) 187/ 358
Ardjosarie en en a 0 [| 220, — | 358
Pandaän 8 — KEN 12) 19 1 Goo ment
Soekoredjo OE eeen — | 21 36 |P 320 RZA
Alkmaar EN <5 24 2E ID ZOEN OOK 032
Kebonagoeng 40 | — 6 BS | 49 OM IKGAARANO NBE
Sempalwadak 3, 9| 40) — | — | 64) 86 || 537) 578| —
Krebet 46 | — | 12) 419} — | 27/4104 || 460) 568) 179
Panggoengredjo a) B) 5) AEEA EA AIM Bj Bl
Fabrieken
Res. Soerabaja.
Groep Sidhoardjo.
Porrong
Tanggoelangin
Tjandie
Boedoeran
Sroenie
Waroe
Ketegan
Krian
Balongbendo
Watoetoelis
Poppoh
Toelangan
Kremboong
Groep Modjokerto.
Sedatie
Kon. Willem HI
Ketanen
Pohdjedjer
Dinoyo
Tangoenan
Brangkal
Bangsal
Sentanenlor
Perning
Gempolkrep
Groep Djombang.
Somobito
Peterongan
Modjoagoeng
Seloredjo
Tjoekir
Blimbing
Tjeweng
Goedo
Djombang
Ponen
Ngelom
Res. Kediri.
Garoem
Modjopanggoeng
Soemberdadie
Ngadiredjo
Pesantren
247 B
100 POJ |
Andere
soorten
Totaal
„…
hd
ol |
Topstek
210
364) 2
25)
143
7
405
313
Di
484
287
163
2971
J06
459,
468
480,
451
419,
486
517
285
253
261
812
272
367
405
325
652
7158
320
638
572
361
627
435
1105
208
1891247!
Vlaktebibit:
Bergbibit 4
A05
Fabrieken el, We TN Sj 2 EEN A
B kaina ks KST EMME e
hom 5 aa)
Meritjan ed EE nt ent east 18 || 829 S1| 290
Minggiran —_ | Off 842 17) 658
Menang | | | ál ff 972 117) 139
Bogokidoel —_ ll | 0 0 | 360 PNI,
Kawarassan 21 8 | —|— | — 1 | 30 ff1049| 99 105
Tegowangi 2 ||| | 2171220 44) 263
Kentjong 49 | — | — | 46 | — 1 |} 96 || 334| 130, 172
Badas 15 | — | — | — | — | 12 | 27 [| 637) 115) 149
Poerwoasrie 7 6 | — | 2! 15 ff 257/ 205!'1178
Lestari 110 | 25 | 42 | 474) 279 424
Baron 18 | — | 39 | — 1 2 | 60 ff 490, 397) 119
Djatie 23 9 ||| — 2 | 34 || 653) 211| 261
Ngandjoek 30 8 | — | — 2/11 | 51 f| 516) 444 166
Res. Madioen.
Redjoagoeng 38 | 17 | — | 2l Get 48 195 II 7 EO TST
Kanigoro 16 3 | — | — | — | 10 | 29 ff 630 121) 715
Pagottan 21 — | 10 | 12 | 22 | 65 || 661, 412 491
Redjosarie —_ el | | 0 | 847, — | 475
Poerwodadie — le =| 2 | 2 [692 152 860
Soedhono 37 | 49 | — | 52 8.) 21 167 || 549, 809) 183
Res. Soerakarta.
Modjo 36 | 15 | — S 9 | AL 409 1|-28911133 558
Tasikmadoe 90 | 32 | — 4 | — | 21 (147 ff 840| 645| 85
Wonosarie — | 22 | — 8 sp S&L If 1944533258
Kartasoera — [15 | — | 13 | — | 38 [| 66 [| 453/ 358) 124
Tjolomadoe 18 [15 | — 7 | — | 28 | 68 || 437/ 533| 124
Bangak 38 9 1 3 — ì | 55 || 521/ 508) A44
Tjokrotoeloeng 17 | 32 184 a 19° PSD aide 98
Ponggok DA Je HO 3 2 | — 3 | 29 || 205/ 227 2
Delangoe — | 45 | — | 10 {| — 4 | 59 86) 885) 179
Tjepper 57 | 60 | — 3 4 6 [130 [| 2931204, 54
Manishardjo 34 | — | — 8 51 34 | 81 || 587| 707/ 146
Kradjanredjo 5 Áo All — | 13 || 321} 62) 272
Karanganom 26 | 15 | — Áo 2 | 47 || 1661471| —
Gond. Winangoen 25 | 17 | — | 13 9 33 | 90 ff 1491033) 276
Prambonan 10 5) 5, 6 | — | 11 | 41 fl 298) 302 —
Res. Djocjakarta.
Randoegoenting ZL | — 4 56 | — 1 35 | 164 || 654) SAL 414
Tandjong Tirto 12 6 | — | — | — | 10 ! 28 || 426| 101! 162
Kedaton Pleret 40 | — | — | — | — | 16 { 56 || 435/ 315) —
Wonotjatoor 42 | 13 2 Ä | — 4 | 65 || 5451 303» 12
Padokan 120 18 6 | — 5 | 73 || 225) 631, 35
Bantool 26 5 | — 6 | — | — |'37 If 139 356 204
Barongan 241 rs 25 717 | — | 20 | 90 fl 402 732 —
Sewoegaloor 17 | — 9 | — | — 7 | 33 || 204| 284| 636
Fabrieken
Gond. Lipoero
Poendoeng
Gesiekan
Sedayoe
Rewoeloe
Demak Idjo
Tjebongan
Beran
Medarie
Sendang Pitoe
Res. Kedoe.
Poerworedjo
Remboen
Res. Banjoemas.
Kaliredjo
Kalibagor
Klampok
Bodjong
Poerwokerto
Madjenang
Res. Semarang.
Pakkies
Trangkil
Langsee
Tandj. Modjo
Rendeng
Besito
Majong
Banjoepoetih
Petjangaän
Kaliwoengoe
Gemoe
Tjepiring
Res. Pekalongan.
Groep Pekalongan.
Kalimati
Wonopringgo
Sragi
Tirto
Tjomal
Petaroekan
Bandjardawa
Soemberhardjo
Groep Tegal.
Balapoelang
A |
en | ze.
— 1
— 177
— 30
Ml —
3 5
el
38 3
el)
ek
„Wee bl
63 | —
En 8
— 12
10 6
16 —
30! —
EIA
— 6
— | 68
=| 418
5 1
"EE 5
9 —
49 | —
40 | —
6 9
60 | 26
— A
13 5
|
soorten
Andere
Totaal
Topstek
Vlaktebibit
Bergbibit
Vm
Ris etlalSleslg sf
Fabrieken es | SE 8 Ze EEN
SRK | Se EI
| | | Pinsel = e
Doekoewringin 3) a 1 | — | — 3 386, 355 | 159
Pangka 33 9 | — 2 | — | 34 | 74 ff 906 480 | 151
Kemantran — | — || — 8 9 250 122 | 557
Pagongan 10 On Ze 2d 391| 156 | 263
Adiwerna dd 3 | — | — | 24 1 | 49 || 592350 | 154
RES Goenggeb.l| 8 | — | — 4 — 8 | 20 If 749450, 56
“187 Ramboet | — | 18 18 || 188/102/ 10
Djatibarang 24 | — | — 71 | — 3 | 34 [240 232 253
Bandjaratma A ee 3 | 40 || 923'193 | 684
Ketangg. West DET 6| 4 | 26 ff 721198 | 784
Res. Gheribon.
Nieuw Tersana 4 | — | — | — | — | 138 [17 [1079/ 130 | 819
Djatipiring =S il {0 1438| — 513
Karangsoewoeng 3 | — Park Niers 3 ff 504 20393
Sindanglaoet 13 | — | — | Zanen See 705 MS 20
Soerawinangoen 22 || | | DAN 528| 311 | 537
Gem pol 31 813 | — | — 2 | 54 || 301) 483 | 116
Ardjawinangoen 8 | — — || 8 || 312194 250
Paroengdjaja 25 4 | 16 6 | — 3 | 54 [| 405/286| 70
Djatiwangi DE DIN LOANS SS
Kadhipaten Le == O ff 667/ 0|974
mmm
A06
Tabel VI.
|
|
Ï
| _& | Samenvatting der bouws vlaktebibittuinen
15 van tabel V.
Groepen E = DE
5 & D E a SVN PL 5 NN OOR:
— } Sn z 5 & >
Sitoebondo g | erp) 19 47 19 55 82 358
Probolinggo Ee ae 474 228 36 104 71 110 | 2D
Pasoeroean 15 | 474 15 6 33 3 266 | 550
Sidoardjo 13 24 5 — 5, 8 29 68
Modjokerto 11 145 / 7 67 25 52 | 340
Djombang 11 162 D1 11 6 15 81 | 326
Kediri 18 934 56 54 EL) 15 83 | 1239
Madioen 6 112 69 — 83 26 85 | 375
Soerakarta 15 367 292 16 414 23 252 | 1061
Djokjakarta 18 730 223 99 233 Le 245 | 1534
Kedoe 2 160 11 63 8 — 23 | 265
Banjoemas 6 249 12 26 18 5 21 331
Semarang 12 277 60 | 164 | 1104 zj 189 | 801
Pekalongan 8 165 10 66 35 E, 96 17
Tegal 10 152 47 14 17 30 39 | 299
Cheribon 10 108 12 29 7 2 50 | 208
Totaal 176 44101 | 1152 | 663 939 | 294 | 1712 | 8861
DT ot ed
A07
Samenvatting der bouws maalriet van
tabel V.
Geplant uit:
Idem in procenten van den
aariplant
90058
z 20 E =f E 20
5 ® D= Es = es
> ea 5 B 5 n
25 3298 9167 37 28 515
3166 3505 17047 60 19 21
2904 5299 14602 Ak 20 56
523 9964 13478 22 A 14
1406 6977 13274 36 | 53
$ 2077 4328 11702 45 18 37
4) 5606 20501 55 18 27
1765 3509 9369 Ah 19 dd
9319 2220 161722 3l 56 15
9669 2145 18862 38 oe 11
975 912 4657 59 Ds! 20
2366 1806 6898 40 34 26
3736 3975 13701 Ah 27 29
2713 2781 11069 | 50 5 5)
2630 3242 12720 | ot | “95
17143 4979 11845 43 15 49
51040 64516 205614 hk 25 ai
Tabel VII. HoeveEELHEID geïmporteerde bergbibit voor DEN
A08
AANPLANT 1921 —1922 IN honderdtallen pikols.
Fabrieken
Res. Besoeki.
Soekowidi
Assembagoes
Pandjie
Olean
Wringin Anom
Pradjekan
Tangarang
Boedoean
De Maas
Res. Pasoeroean.
GroepProbolinggo.
Phaiton
Kandangdjatie
Bagoe
Seboroh
Padjarakan
Maron
Gending
Djatiroto
\Wonoaseh
Wonolangan
Oemboel
Soemberkareng
Groep Pasoeroean.
Kedawoeng
Winongan
Gayam
Pengkol
Pleret
Wonoredjo
Soemberredjo
Ardjosarie
Pandaän
Soekoredjo
Alkmaar
Kebonagoeng
Sem palwadak
Krebet
Panggoongredjo
Res. Soerabaja.
Groep Sidoardjo,
Porrong
22,
100 POJ
|
2714 POJ
loal ll Sl
Pr dalle eed
lal lwal vol Sl
| ol
2725 POJ
Andere
soorten
Ny
|
Al
4
*
.
33
NE AP
De B a
7 WE
|
k Al il Ee |
Fabrieken Biel
SEE | A
Tanggoelangin 127/ 65 | 322
Tjandie 194 64 259
Boedoeran 63, 88/1195
Sroenie 61| 322 | 251
Waroe 15 7230
Ketegan 22} 97 626
Krian 41) 46 | 501
Balongbendo 10) 97 215
Watoetoelis 51! 23 | 269
Poppoh 59 53316
Toelangan 5114 | 94
Kremboong 55 120147
Groep Modjokerto.
Sedatie 19-36 | 64
Kon. Willem II JA) 44-94
Ketanen 24| 76 | 32
Pohdjedjer == |=
Dinoyo hAl 43| —
Tangoenan 156/ 114 | 130
Brangkal 74, 56 | 186
Bangsal 78151 | 194
Sentanenlor 33| 32) 163
Perning 46/1471 | 28
Gempolkrep 181, 106 | 508
Groep Djombang. |
Somobito 113/ 36, —
Peterongan 94 78) 72
Modjoagoeng 143\ 43 | 98
Seloredjo 130/ 13 | 22
Tjoekir 204, 61 4
Blimbing 139} 43-14
Tjeweng 81, 69| —
Goedo 146) 90| 75
Djombang 221590 +3
Ponen 138/ 29| 84
Ngelom 65 35| 83
Res. Kediri.
Garoem 1976) — | —
Modjopanggoeng | — | — | —
Soemberdadie ZA 431 —
Ngadiredjo —_ |=
Pesantren 62/5 | 59
Meritjan 93 128 | 41
Minggiran 59 134 323
Menang al #44
100 POJ
2714 “POJ
O5 ON)
Andere
soorten
lol |
bo
to ==
dk TEL SSL
OO A
ol sl a |
mn HO 8 —
mel
nemend
lo
lol al
Tan
ma CO Go
de
an
| |
dw)
id)
| nl |= a)
RISjSjel8je |E |A EË z
Fabrieken | z = | 5 E | 5 2 | z 2 5 5 5 2
= A | A
Bogokidoel 931317 | 76| 13 — | — | — | — |= | — [499
Kawarassan 17 | — | ll |= 47
Tegowangi 234 | — | — 1 — |t | | — | 235
Kentjong 132) 26| — | === 2 | — | — (160
Badas 64| 55 1 | | — {120
Poerwoasrie 188 | 462110, — | — | — | — | | — | — | 760
Lestari 71434, S2| — | 64) A3 — |= 2209
Baron 39 46|-18 1 3 || 3 | — 8 88
Djatie 158 | 24 2) 36 — | — | — — | — | 220
Ngandjoek 29 | Ml — | — 37 | — | — | — 3 [1410
Bes. Madioen.
Redjoagoeng 181 [132 83|/124| — | 97118 | 28 2 | — 765
Kanigoro | 102 | 130 4\ 414| 1 141415/| 98 — | — | 19 | 483
Pagottan 75 211201 150 HSN 2 — 1 1 90 321
Redjosarie 211 | 77| — | 54| — | — | — | 18 [ 23 8 | 386
Poerwodadie 227 71-.74| 84} 17 9 Se 2eicd0 3 | 436
Soedhono 261 63/43 38 — | — 4 — 1 | 15 [160
Res. Soerakarta.
Modjo 84| 45 | 22 8| 5 | 52| 58| — | — 1 | 275
Tasikmadoe 16 | 28| — | — |l =| 4y14{j 59
Wonosarie — | 40} 59| 52 — | A — | — | — 2 184
Kartasoera OA ASN te ROA SN 4 | — | — | 92
Tjolomadoe — | 31 | 16 | — 47
Bangak 6 D Á 1 | — 1 1} A1 | — 414250
Tjokrotoeloeng 13 | 34 — 1 — 1 2 — 2 59
Ponggok —_ lll | — PN en 2
Delanggoe — | 28 48 — || | | j 16
Tjepper 2 16 — | — || =| 1 | —|—| 19
Manishardjo 53. 10 6 WU — 5 2| — 3 11251198
Kradjanredjo 24A| :32 Aij. ABe | AEN 3 | SEND
Karanganom 32 8) — A a nd nst 1 1 | — | 46
Gond. Winangoen 117 | 46| 14{ 10 — 1 == 17 6-[-==| 217
Prambonan =| ee ee == 0
Res. Djokjakarta.
Randoegoenting 92 — 16| 29) — | 10 — | — | — 30440
Tandjong Tirto el 5 — | — | — 5D 3| — | — | — | 20
Kedaton Pleret a nn en an en 0
Wonotjatoor 10 J 2 a nc en nt On As 3 | 23
Padokan Of 14) A0) 816} 2 Soh tA A E
Bantool 67 23 8| Ul | 122
Jarongan lll == 0
Sewoegaloor 2| 68/305| 17| — | — | — 2 gi 306
Gondang Lipoero | 18|/ 18| 14} 34 — | — | — ||| 5 | 86
Poendoeng 421 31| 38| 37| — 8 | — 2 1 l — 159
Gesiekan 31 | 1 M{ — 1 — || 4 | 67
_
ER Ed GARDE
Fabrieken d D= 5
Si 5
Cal A A = >
Sedayoe 1 2 ek
Rewoeloe — | Wl MM —
Demak Ldjo 62 | — | 12 —
Tjebongan — | — mt ae
Beran 38| — | — U —
Medarie 60 22| — | 23| —
Sendang Pitoe 32) 17) 24| 10) —
Res. Kedoe.
Poerworedjo ee
Remboen 249 41359 | — | —
Bes. Banjoemas.
Kaliredjo 9| 49| 37 — | —
Kalibagor 135 | — |= ||
Klampok 199; — Dj) Sd sd
Bodjong 612 | — [141 | — | —
Poerwokerto 178} — | 45 — | —
Madjenang 68| 23 — | — | —
Res. Semarang.
Pakkies 244| 491325|106| 18
Trangkil 65 | — 101 | — | —
Langsee 134 | — | 61/11 | —
Tandjong Modjo 7| 74) 49) — | —
Rendeng — | 36 43| — | —
Besito 79| — | 31 34 —
Majong 40 3| 57) 61 | —
Banjoepoetih kr ES
Petjangaän 118| 23| 88| 10| —
Kaliwoengoe 20 8/14 | — | —
Gemoe —_ le —
Tjepiring 168 | — | 44 — | —
Res. Pekalongan.
GroepPekalongan.
Kalimati 155 3/102| 29 —
Wonopringgo 72 — | 58 54| —
Sragi 20| 5{ 80} 10| —
Tirto 91 1403 49 6
Tjomal 18| — | 30| 15 6
Petaroekan 75| 88 | 29 — | —
Bandjardawa | — 2 12! —
Soemberhardjo 59) 14 — | 43
Groep Tegal. —
Balapoelang 10| — | 40} — [ —
Doekoewringin 104 | — 8) 4 | —
Pangka 42) OA — | — | —
Kemantran 85 31202 — | —
DOE
Ee
ded
2714 POJ
2725 POJ
Selene
soorten
Andere
OAN ES Pane Band HES 0 S |S |e El SE
Fabrieken ad | Ì T= z pe = ze 7, z E -
EI Heel SUS IES Ten Va le BE
| — en | en |
i Í | ï Î
Pagongan 27 | 30 1 | lll | — | — [198
Adiwerna 1451 Al == te ie ee ee 6)
Kemanglen Gpengi 47 | — | Ul — | ie ee El 41
» _Ramboe t —— 6, ll — | — 6
Djatibarang | — | 45/4122) — | — | — ||| =| 8/175
Bandjaratma ‚206 194 5) 14 — | — 154) A{ — | 18/592
Ketangg. West [193/ 34[ 61| 5|104| — | 6| 17| 25| 25 | 467
Bes. Cheribon. | | | | | |
Nieuw Tersana |262/ 13| 22| 25| 28 6 9| — | — | 63 | 424
Djatipiring '203 | — | 58 8| 80 — | — | — | — | 271|376
Karangsoewoeng |100/ 94| 13\ 56| 29| — | — =| 202
Sindanglaoet (14A| 54|175| 22) 46| 36| — | 415] 15| 6|510
Soerawinangoen | M1| 8/| 48| — | 28| 2| 20| 37| 9106/3490
Gem pol Fat ee
Ardjawinangoen 851 (B LIA8NN LI ad Shi ed
Paroengdjaja 402 15 | — | 12 — | 10 | — | — | — | — |139
Djatiwangi 4251-8830 == of ER AES 336
Kadhipaten |100| 61) 77| 83) 9| 30| —| 8| 3| 40| 444
Tabel VIII. SAMeNvArTING DER honderdtallen pikols
bergbibit vir Taper VII.
5 | | 3 | 5 |= | |
38 se jalflaje ela 2
Groepen = 2 oe a | on Ka LIC | DONE a lo lS E 5
7
,
ä
ki
5 E
oid i fA
x in EI a Vl Peins IE
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-indië
Zen
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA-
SUIKERINDUSTRIE.
EE Ë
m
JAARGANG 1922 No. I2.
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
DOOR
Dr. J. M. GEERTS,
ZEVENDE BIJDRAGE:
HET PRODUCT VAN 90 F.
N. V, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
| v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA.
DR ek hd
MAx 22 1923
p
Lid aaY
NEW YUMK
BOTANICAL
GARDEN
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
Jaargang 1922, No. 12.
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
door
Dr. J. M. GEERTS,
Landbouwkundig Adviseur der Nederlandsch-Indische Landbouw-Mij.
ZEVENDE BIJDRAGE :
Het product van 90 F
Deze soort heeft geen groote uitgestrektheid kunnen veroveren.
Hare uitbreiding over geheel Java was in opvolgende jaren :
Oogstjaar | 1914 | 1915 | 1916 | 1917 | 1918
1919 | 1920 | 1021
ze is ek ago
3
al
In de laatste jaren is hare uitgestrektheid alweer teruggeloopen,
wat ook niet te verwonderen is, wanneer men hare eigenschappen
goed kent. Toen men deze soort voor het eerst in cultuur nam,
wist men niet voldoend, dat hare legerneiging zoo groot is, dat zij
bij eenigszins gunstige groeivoorwaarden, waardoor een goed riet-
product ontstaat, zwaar legert en haar rendement geducht lijdt. In
de latere jaren heeft men hiermee rekening gehouden en is men
90 F gaan plaatsen op gronden, waar de rietproducties over het al-
gemeen laag blijven.
Uit de uitbreiding dezer soort in de verschillende groepen in
de laatste jaren ziet men duidelijk, hoe zij plaatselijk gebruikt wordt.
Enkele ondernemingen plantten er dan ook veel van aan; in
1916/17 b.v. hadden de volgende ondernemingen hooge percentages
90 F (boven 109):
Prakjekan 12, Tangarang 12, Gending 12, Panggoongredjo 20,
Somobito 25, Wonosarie 11, Bangak 23, Ponggok 17, Tjepper 12,
466
Percentages 90 F, in opvolgende jaren in de verschillende groe-
pen geplant.
Java totaal 4
1918 | 1919 | 1920 | 4927
Besoeki D 5 2 2
Probolinggo 2 3 2 ä
Pasoeroean 4 4 5 5
Sidoardjo 4 | 1 1 0
Modjokerto 1 2 J 3
Djombang 3 4 2 2
Kediri 2 4 2 2
Madioen 3 3 3 5
Solo 6 5 5 A
Djocja 14 7 NE
Kedoe [3 ERE NE | 0
Banjoemas F4 1 — 0
Semarang 12 5 6 "6
Pekalongan 5 6 4 A
Tegal 0 0 1 1
Cheribon 2 4 5 5
: 3 BEL 3
Karanganom ‘29, Prambonan 12, Randoegoenting 24, Tandjong
Tirto 24, Wonotjatoor 13, Padokan 14, Bantool 31, Barongan 13,
Sewoegaloor 17, Gondang Lipoero 19, Gesiekan 36, Sedayoe 11,
Tjebongan 25, Beran 28, Tandjong Modjo 15, Banjoepoetih 18 en
Tjomal 12.
In 1920/21 zijn de percentages van enkele fabrieken nog hoog :
Panggoongredjo 229%, Koning Willem [II 16%, Somobito 18%, Ngan-
djoek 219%, Kanigoro 9%, Tjomal 17%, Djatiwangi 20% en Kadi-
paten 14%. |
De soort heeft zich dus nog altijd op enkele fabrieken weten
te handhaven. Daarom wil ik haar voor enkele van de onderne-
mingen der Ned.-Ind. Landbouw Mij. bespreken, om hare eigenaar-
digheden naar voren te kunnen brengen.
Doordat 90 F zoo zwaar uitstoelt, is zij een soort, die op droge,
schrale gronden soms nog een behoorlijk product kan opbrengen ;
ook op tegallans werd ze daarom aangeplant. Toch werd ten on-
rechte gezegd, dat 90 | droogteresistent is. Duidelijk ziet men dit
dan ook wel aan 90 F-tuinen, wanneer de regentijd lang op zich
TT NM
467
laat wachten. Ze staan dan vaak geheel met bruin blad, alsof de
tuin afsterft.
Door de vele anakans herstelt 90 | zich weer in uiterlijk bij
het invallen der regens. Dit sterk reageeren op de droogte werd
90 F daarom meestal niet al te zwaar aangerekend.
We zullen straks zien, dat haar product echter zeer sterk op
droogte reageert en zij dus volstrekt niet zoo droogteresistent is
als b.v. EK 2 of EK 28.
Ik wil beginnen met de sf. Ngandjoek, waar 90 F sedert 1916
in cultuur is. De cijfers van 90 F op de sf. Ngandjoek staan in de
tabel op blz. 468.
In 1916/17 werd 90 F vrij goed op tijd geplant, de groeifactor
werd gunstig.
De uitstoeling was niet overmatig groot. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling was in dit jaar het hoogst. Er
ontstond dan ook een zwaar rietproduct, 1285 pikols, 200 pikols
boven de taxatie. Er legerde echter 23%, zoodat het rendement
niet zoo hoog werd en 142 pikols suiker ontstonden. 90 F stond in
dit jaar grootendeels op goeden grond en legerde dan ook zwaar.
In 1917/18 werd zij eerder geplant, de groei in den Oostmoesson
was niet zoo goed; de groeifactor werd dan ook lager, ook de
uitstoeling was minder, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling was lager. Het rietproduet werd dan ook niet zoo hoog,
hoewel bijna 100 pikols boven taxatie. Er legerde nu maar 10°,
het rendement werd veel beter, zoodat maar weinig minder suiker
ontstond dan in 1916/17.
In beide jaren stond 90 F in hoofdzaak op de betere gronden,
zooals uit de verdeeling over de afdeelingen ook blijkt. Afdeeling
A en B, vooral A, hebben de betere gronden, C en D en vooral de
laatste, de slechtere gronden, zooals uit het product der afdeelingen
in /% van het totaalproduct der ondernemingen blijkt.
Suikerproduct der afdeelingen in °%/%, van het totaalproduct van
Ngandjoek in opvolgende jaren.
1919/20 | 1920/21
Afd. [4916/17 | 1917/18 | 1918/19
A 98 | 106 | 103 129 | _ 449
B 109 | 444 | 404/,| 112 98
C 07 | 974/,| 98 97 50
D 98 | 82 93 63 88
A68
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F OP DE SUIKERFABRIEK Ngandjoek.
opa Ren 18/19
Lengte op 30 November
» » 1 Maart
»- Pp Î April
» » 1 Mei
» » 1 Juni
Groei gedurende den West-
moesson, d.i. van 30 Nov.
tot 1 April
Groei per dag in c.M.:
in den Oostmoesson
» _» _Westmoesson
Groeifactor
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw
Gebleven uitstoeling in
van het gemiddelde t/m.
1920 (55500)
Wijze van afplanten :
in April
» Mei
» Juni
» Juli
» Augustus
» September
» October
Gemiddelde leeftijd op
30 November in dagen
Idem bij het oogsten in
maanden
Gesneden bouws
Riettaxatie
Rietgewicht
Rendement
Suiker
Suikerproduct in % van het
gemiddelde product der soort
tot en met oogst 1920 (122)
Legerpercentage
Bloeipercentage
Kattiegewicht per meter bij
de rietlengte op 1 April
Kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoeling
o
156 133
279 279
315 296
316 297
477 165
1,106 | 0,957
1,475 | 1,358
0,750 | 0,705
55700 | 51600
100 | ___93
zn 18
6| 30
di 3
4| 8,5
123 | 139
12| 12
19| 89
1081 | 1096
1285 | 1174
10,89 | 11,86
142 | 139
116 |_ 144
23 10
0,737 | 0,769
0,740 0,715
119
300
330
348
350
139
15
165
1166
el |
10,05
114
19/20
100
260
295
299
0,534
0,544
20/21
150
312
JAA
34
194
1,282
1,617
0,793
62200
112
469
Voor oogstjaar 1916/17 was het product van 90 F afdeelingsgewijs:
AT
va foon % Gel.
Riet | Rendt serf %% de, Riet | Rendt | Suiker
| Generatie 90 F, Import 90 F
A | 10 | 30 1269 10,83 | 137,43f 6,75| 414 [1281 | 11,92 | 152,70
1,6 | 371 |1484| 8,44/125,25| 0,8 | — |1490| 10,39 | 123,64
URE Te Eje del | 91 — | 874| 10,22| 89,32
Í
|
[ [ [a
146: 31 [1299 | 10,46 | 135.sdf Ties | 1264 | 11,75 | 148,52
Uit deze cijfers is duidelijk te zien, dat bij hoogere rietproductie
het legerpercentage hoog en het rendement laag was.
Even wil ik er hier op wijzen, dat in afd. A de generatie en
de import ongeveer een gelijk rietproduct opbrachten, maar doordat
van de generatie 30% en van de import 11% legerde, was het
rendement van de generatie zooveel lager en gaf zij minder suiker.
In afdeeling C gaf de generatie, niettegenstaande zij zwaarder legerde,
hooger product.
Voor oogstjaar 1917/18 was het product afdeelingsgewijs:
Generatie 90 KF.
Vlaktebibit 90 KF.
Afd. | Bouws (%/% Gel. Riet | Rendt | Suiker f Bouws 2% Gel.| Riet | Rendt | Suiker
\ — — — == — 25 5,4 1109) 11,65 | 129,20
} 4,7 — (1140 12,26 | 139,76} 51,3 6,8 1276\ 11,28 | 143,93
C 5 AAN Eee 107 Mt /ot nst *5,95 — 867| 11,17 | 96,84
D mite — — 0,5 se 11340) 210,92 | 443,00
Wot) O4 — 949 12,02 | mof 80,75 5 1199 11,38 136,44
Ook in dit jaar stond 90 F dus voornamelijk op de betere
gronden ; op de schrale gronden gaf ze een laag product en legerde
niet. Generatie. bracht totaal veel minder op dan vlaktebibit, door-
dat vlaktebibit eerder geplant werd. Op 30 November was de leeftijd
van 90 F vlaktebibit + 144 dagen, van generatie + 90 dagen.
In 1918/19 werd 90 F op denzelfden tijd geplant en verder
uitgebreid tot 165 bouws. De Oostmoessongroei was matig, de West-
moessongroei forsch. Zij werd zeer lang. De uitstoeling was hooger
dan in vorige jaren. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling was lang zoo hoog niet. Het rietproduct werd hoog, iets
410
lager dan taxatie. Er legerde 24°. Het rendement bleef in verband
hiermee en met den lagen groeifactor laag.
Afdeelingsgewijs was het product in 1918/19:
Generatie 90 F Vlaktebibit 90 F
arr ME el zE Í 7 1 |
Ai, Bouws Zo Gel. Riet ‚ Rendt (Suiker Bouws (/ Gel, Riet | Rendt | Suiker
|
A\ 47,21| 10,3 [1135| 9,86/ 142} 10 10 | 849 don 86,6
B 83,96, 10,7 [14139) 10,17 | 146 | 30 — (1238) 10,14 125,5
C 0,5 | — [1406! 1038| 146 [| 1,2 1323) 9,55 | 126,0
D 25 | — 959 | 8,26 191 Db, 24 | 973! 11,32 | 110,0
Tot. | kde 10,3 /1136/ 10,08 | 114,5 | 47,5 1124 10,27 | 115,4
Ook hier is geen verschil in product tusschen generatie en
vlaktebibit te constateeren, waaruit besloten zou kunnen worden,
dat een der bibitsoorten minder was. Beide bibitsoorten werden
vrijwel gelijk geplant.
1919/20 was een afwijkend jaar. Er werd zeer laat geplant, 73
bouws nog in Augustus, 21 in September en 3 bouws in October.
Dit werd mede veroorzaakt door muizenvraat; er moest telkens
opnieuw geplant worden. Verder traden veel bandjirs op. De groei-
factor werd toch iets beter dan in 1918/19, de uitstoeling was
minder, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was
lager. Er ontstond dan ook veel minder riet, ook minder dan taxa-
tie. Het legerpercentage was laag, het rendement werd goed, maar
het suikerproduct bleef natuurlijk laag. Terwijl tot nogtoe veel
90 F in afdeeling A en vooral B geplant was en weinig in afd.
C en D, was 90 F nu op de zware gronden aanzienlijk uitgebreid,
en juist daar trad de zwaarste beschadiging op.
Vernield door|Door Bandjir
muizen beschadigd
Afd. | Bouws | Gel. | Riet | Rendt | Suiker
Bws |in % | Bws |in %
A | 8 — | Se —= | 1027 10,65 | 109
B | 100,49 | A 3,9 4 19,36, 9 1073 10.65 114
Od 46 Ab 11:45 A11,85i 1 46 755 12,07 1
D | nl 8454 22 418 15 631 11,96 15
Tot. | 206,48 (99,43 | AA: ON | 18 8047 4 2,44 45 | 99
NOS
7
In 1920/21 werd ook ‘vrij laat geplant. Ook nu trad muizenbe-
schadiging op, maar niet in die mate. De groei in den Oostmoesson
was gunstig, in den Westmoesson zeer forsch. Het riet werd dan
ook lang. De uitstoeling was hoog. Het kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoeling was laag, doordat 90 F nu op de slechtste
gronden stond. Het rietproduct werd dan ook niet hoog; 16% legerde.
Het rendement bleef vrij laag. Er ontstond iets meer suiker dan in
1918/19.
Afdeelingsgewijs was het product in 1920/21 op de sf. Ngandjoek:
Le- | Rietta- Riet | Rendt Suiker
NEC. BOUWS ea (ee
ger / | Xxatie
A 12 138 756 | 10,41 79 | op de slechtste stuk-
B 96 4016" | 4105 | 10,38/ 115 ken grond.
C 58 1072 925 9,95 99
D 68 1096 999 | 10,03 | 101
De verschuiving naar de zwaarste gronden gaf natuurlijk voor
90 F een lager product. Zij verving daar voornamelijk Zw. Cheribon.
Deze soort geeft eveneens een goed rendement en is daardoor oogst-
baar, vóór die zware gronden gaan scheuren. Zw. Cheribon legert
nog sterker dan 90 F, wanneer haar product eenigszins goed wordt.
90 F geeft dan ook een hooger product, zooals in de variëteiten-
proeven ook bleek en ook met de productiecijfers van 1920 te
bewijzen is.
90 F generatie il Imp. Zw. Cheribon
Grond Bouws | Riet | Rendt | Suiker | Bouws! Riet | Rendt | Suiker
Lichte klei 10 1209 1 141,05 134 17 816 | 10,67 87
Zware klei 82 827 9 93 82 60 Se 14127 94
Vlaktebibit 90 F | Imp. 90 F
Lichte klei 30 Dr Le | 108
Zware klei UL 892 | 10,85 | 97 5 897 | 11,15 100
Bij de bespreking der cijfers van de sf. Ngandjoek kwam dui-
delijk te voorschijn, hoe de opvolgende jaren moeilijk vergeleken
kunnen worden, doordat de soort naar een ander grondtype ver-
plaatst werd. Daarom geef ik voor deze soort geen graphische
voorstellingen, om het verband tusschen groeifactor, kattiegewicht
per M. bij gemiddelde uitstoeling en product vast te leggen.
412
Bij de bespreking van deze soort op de sf. Ngandjoek gaf ik
voor eenige jaren het product op, gesplitst naar bibitherkomst. Ik
wees er daarbij op, dat tusschen de bibit van verschillende her-
komst geen doorgaand verschil in product was te constateeren ; de
verschillen in produet zijn hier te herleiden tot verschil in planttijd,
legerpercentage of grondtype. 90 F is een soort, die zeer gevoelig
is voor zeefvatenziekte. De percentages roodkleuring aan de weeg-
brug werden regelmatig vastgesteld; daartoe werd o.a. aan de
weegbrug regelmatig van een aantal stokken de dongkellan onder-
zocht; daarbij kan de roodkleuring op zeefvatenziekte wijzen, omge-
keerd behoeft alle roodkleuring, die aldus wordt geconstateerd, niet
het gevolg van zeefvatenziekte te zijn.
Een verdrogende, afstervende tuin geeft op die wijze hooge
percentages.
De percentages roodkleuring aan de weegbrug waren :
| 1917 | 1918 | 1919 \ 1920 | 1921 | 1922
Topstek eigen + 0,72 13,21 + 3,69
» van derden 1,74 — [2,92 1,871 2,38 —
Vlaktebibit | 0,36 3,42 + 3,03
Bergbibit Ean | + 0,98
Over het algemeen waren de percentages niet hoog. Er wordt
nu al eenige jaren vlaktebibit en generatie geplant, en zooals we
zagen op zware gronden, zonder dat verontrustende verschijnselen
voorkwamen. Natuurlijk blijft de soort riskant. Bij het nemen van
generatie worden de best geslaagde stukken gekozen.
Verder is een voordeel, dat de soort toch steeds vroeg verma-
len wordt, zoodat een tuin, waarin verdachte stoelen voorkomen,
onmiddellijk bij den aanvang van de campagne door den molen ge-
haald kan worden.
Dat 90 F gevoeliger voor zeefvatenziekte is dan EK 28, kwam op
de sf. Soemberkareng uit. Hier komt 3de en 4de generatie 90 F voor.
In de derde generatie komt in 4 tuinen respectievelijk 5,77, 8,
6,33 en 542%, d.i. gemiddeld 6,38% zeefvatenziekte voor, en in 4de
generatie 90 F in 2 tuinen 12,5 en 13,79 %, d.i. gemiddeld 13,14 °/.
EK 28 had in dezelfde afdeeling voor 5de en 6de generatie ge-
middeld over 16 tuinen maar 1,19%.
Op de sf. Meritjan was, zooals de cijfers in de tabel op p. 474
doen zien, de uitstoeling van 90 F veel grooter.
413
In 1916/17 was de uitstoeling 104% van de gemiddelde. Er
werd vrij laat geplant. De Oostmoessongroei was krachtig, de West-
moessongroei zeer forsch. Het kattiegewicht per meter was dan ook
laag. De groei was te forsch, 82% van het riet legerde dan ook. Er
ontstond een hoog rietproduet met een nog vrij goed rendement,
dus een goed suikerproduct.
In 1917/18 werd op denzelfden tijd geplant. De uitstoeling was
100%. De groeiverdeeling was gunstiger, de groei per dag in den
Oostmoesson werd iets grooter, in den Westmoesson geringer. De
groeifactor werd dan ook hooger. Het kattiegewicht werd door die
betere groeiverdeeling hooger, waardoor een zwaar rietproduct ont-
stond; toch legerde minder riet dan in 1916/17, nl. 21°9/. In 1916/17
was de groeifactor lager, het riet langer en de uitstoeling zwaarder.
Het rendement was door de gunstiger groeiverdeeling en de
gunstige rijping hoog, zoodat de opbrengst 168 pikols suiker per
bouw werd.
In 1918/19 werd iets later geplant, de uitstoeling werd lager,
96°/, al was ze nog steeds zeer hoog. De Oostmoessongroei was
minder, de Westmoessongroei forscher. De groeifactor werd dan ook
laag. Het legerpercentage was door dezelfde oorzaak hooger dan het
vorig jaar, niettegenstaande het lagere rietproduct. Het rietproduct
bleef lager, maar het rendement werd door de minder gunstige
groeiverdeeling niet hoog, zoodat het suikerproduct zeer tegenviel.
Tengevolge der droogtestagnatie was het product van 90 F dus veel
lager dan in voorgaande jaren. In 1919/20 werd nog 1 bouw geplant,
maar deze kwam eerst in October in den grond en gaf een mispro-
duct.
De cijfers van 90 F op de sf. Petaroekan staan in de tabel op
blz. 476. In de beide eerste jaren was het rietproduct hoog, in de
volgende jaren laag, doordat de soort toen op mindere gronden
werd geplaatst, voornamelijk op witte klei.
In 1915/16 werd een zeer hoog rietproduct verkregen. Het
rendement werd, doordat 41 % legerde, laag.
15 bouws stonden op nieuwe gronden, 1,7 bouw stond op oude
gronden.
90 F oogstjaar 1915/16.
Bouws Riet Rendt. Suiker
op Îste en 3de occupatiegronden 14,78 1281 8,73 111,83
op oude of Bandjardawagronden 176, 146% 110,30 TEATRE
16,54 1269 89 113,51
414
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F op DE SUIKERFABRIEK Meritjan.
mmm
16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20
Nn nne
Lengte op 30 November 100 108 87| —
» __» 1 Maart 276 251 270 he
» » 1 April 310 293 | 303 138
» _» 1 Mei 328 310 | 319 171
Groei gedurende den Westmoesson,
d.i. van 30 November tot
1 April 210 185 216 138
Groei per dag in c. M.:
in den Oostmoesson 0,971 | 1,038 | 0,897 | —
» _» Westmoesson 1,750 | 1,542 | 1,800 | 1,150
Groeifactor 0,555 | 0,673 | 0,498 | —
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw 79700 | 77000 [ 73700 | 37800
Gebleven uitstoeling in % van het
gemiddelde t/m 1920 119 115 110 56
Wijze van afplanten :
in Juli kT A 16 | —
» Augustus 4\ 14,5 39| —
» September — — 3| —
» October — — — d
Gemiddelde leeftijd op 30 Novem-
ber in dagen 103 104 97 30 4
Idem bij het oogsten in |
maanden 121/3| 1323) 14,5 10
Gesneden bouws 7 27 54 1m
Riettaxatie 1200 | 1106 | 1225 300
Rietgewicht 1386 | 1432| 1248 447
Rendement 10,93 | 141,75 | 9.72} 15,0
Suiker 152 168 121 oÁ
Suikerproduct in %/% van het ge-
middeld product der soort t/m.
oogst 1920 (124) 122,5 | 135,5 | 91,01 43,0
Legerpercentage 82 21 29| —
Bloeipercentage aan Es er aad
Kattiegewicht per M. b/d rietlengte
op 1 April 0,560 | 0,635 | 0,559 | 0,799
Kattiegewicht per M. bij gemiddelde
uitstoeling 0,666 | 0,728 | 0,614 | 0,450
NN
475
Op de nieuwe gronden legerde veel riet en werd het rende-
ment slecht. Het grootste deel stond op zware klei van de nieuwe
gronden.
3,05 gen. Goedo gaf 1548“ 7,20 144,5
4,93 vlakte bib. Petaroekan gaf 1429 884 126,3
0,8 imp. Preanger 1246 8,66 107,9
8,79 1454 8,22 119,5
op klei lichtelijk gemengd met witte klei (oude grond) gaf
1,3 bw. 1228 1084 133,1
op klei met witte klei (nieuwe grond) gaf
3,16 bw. vl. bibit Petaroekan 928 11,33 105,2
Duidelijk komt in deze cijfers uit, dat op nieuwe gronden, wan-
neer het rietproduct hoog wordt, de soort zoo zwaar legert, dat zij
een slecht rendement haalt.
In 1916/17 was zeer laat geplant, in September. Het riet groei-
de zeer forsch. De groeifactor werd zeer hoog. De uitstoeling was
zwaar. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was
voor deze soort vrij goed. Er ontstond een vrij hoog rietproduct,
waarvan 42%, legerde, zoodat een laag rendement ontstond en dus
weinig suiker werd verkregen.
90 F stond dit jaar op de volgende grondtypen, alles nieuwe
grond.
Klei met witte klei Vlaktebibit Pet. 7,7 bws 1214 10,36 125,83
Middelzware klei ) De MS vorm 142 S DOP 1124770
Slechte grond D) ae) ORE Oe OLE
23,1 1115 9,38 105,—
Ook hier treden zeer groote productieverschillen op, al naar het
grondtype.
In 1917/18 werd eerder geplant. De groeifactor werd ook nu
gunstig. De soort stond op mindere gronden. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling werd dan ook laag, de uitstoeling
was minder dan in 1916/17. Het rietproduct werd dan ook veel la-
ger en het legerpercentage ook. Daardoor werd een beter rende-
ment verkregen.
90 F stond in 1917/18 op de volgende grondtypen, steeds ar-
mere gronden. De rietproductie bleef dan ook laag.
Oude grond. Klei, lichtelijk gemengd
met witte klei; vroeg geplant 2 bws 965 11,16 107,67
Nieuwe gronden. Klei met witte klei 5,25 » 912 10,23 93,30
476
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F OP DE SUIKERFABRIEK Petaroekan.
Lengte op 30 November
) » - 1 Maart
D) » 1 April
» » 1 Mei
Groei gedurende den West-
moesson. d. i. van 30 No-
vember tot 1 April
Groei per dag in c. M.:
in den Oostmoesson
» _» _Westmoesson
Groeifactor \
Gebleven uitstoeling per bruto
bouw
Idem in % van het gemid-
delde t/m. 1920 (74400)
Wijze van afplanten :
in April
» Mei
» Juni
» Juli
» Augustus
» September
Gemiddelde leeftijd op 30 No-
vember in dagen
Idem bij het oogsten in maan-
den
Gesneden bouws
Riettaxatie
Rietgewicht
Rendement
Suiker
Suikerproduct in % v/h gem.
t/m. 1920 (95)
Legerpercentage
Bloeipercentage
Kattiegewicht per Meter bij
rietlengte op 1 April
Idem bij gemiddelde uitstoe-
ling
0,410
0,429
0,774
1,567
0,494
78000
105
19/20
69800
94
20/21
169
286
307
320
Be: «
411
Lichte klei 327 .bw.. 5 Had 81,58
Zand en zavel 0:82 5: 760, Odile 73/0
Slechte grond 9,12 » 929 10,79 100,17
In 1918/19 werd veel vroeger geplant. Het riet stagneerde. De
uitstoeling bleef hoog. De groeifactor was laag, het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling werd laag. Het rietproduct
bleef bijna 200 pikols onder taxatie.
Toch legerde 35% van het riet. Het rendement was dan ook
laag en er ontstond weinig suiker. De verdeeling over het areaal
was:
Oude grond Klei lichtelijk gemengd
met witte klei 1,8 bw 4052 41012 106,48
Nieuwe grond. Klei, met witte klei 10,94 » 815 9,89 80,58
Zand en zavel 0,60 » 61at 9401! 50:32
Slechte gronden 1,49 Tt SA. 80,58
14,87 853 97 82,81
In 1919/20 werden 73 bouws 90 F geplant, die natuurlijk ge-
middeld later in den grond kwamen. De groeifactor werd beter
dan in 1918/19. De uitstoeling was minder. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling was iets hooger dan in 1918/19.
Er ontstond een lager rietproduct, met een beter rendement;
slechts 4% van het riet legerde. De verdeeling over de verschillende
grondtypen was in dit jaar:
Verdeeling van 90 F over de verschillende grondtypen in 1919/20
op de sf. Petaroekan.
Leeft.|Lengte| Tot.
Bouws| Riet (Rendt Mia op 30/ op 30 |leng- Se
ker tactor
Nov. | Nov. { te
Zware klei, nieuwe gronden | 4,49/ 7371| 9,21| 68) 122 | 1,28 3,11) 0,7
Zware klei, lichtelijk gemengd
met witte klei, nieuwe grond) 18,39) 805/ 10,60| 85 | 144 ‚38 [ 3,08! 0,68
Idem, oude grond 2,23| 842/11,56| 97| 135 | 1,08 [2,87| 0,5
Gemengde grond (klei met
witte klei, nieuwe gronden | 30,72| 841/10,59| 89 | 140 | 1,25 |2,73| 0,72
Lichte klei, nieuwe grond | 0,65/1287/ 8,72/120| 165 | 1,52 [3,56 0,92
Zand en zavel D) D 10,87) 701) 9,10 63 | 149 | 1,29 | 2,80/ 0,7
Slechte grond » Dj 5,17/ 461} 9,57/- 76|,150 | 4,78 | 3,08/- 1,14
Totaal 73,13 755| 10,29 78) 1,36 (3,03)
418
De soort stond bijna uitsluitend op schralere gronden en gaf
dan, behalve op de lichte klei, een laag rietproduct.
In 1920/21 was ongeveer even laat geplant. De groeifactor was,
doordat de groei in den Oostmoesson krachtig was, veel beter. De uit-
stoeling was gering. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit-
stoeling was iets beter. Er ontstond bijna evenveel riet als getaxeerd
was. Het rendement was, niettegenstaande 24% legerde, vrij goed.
De verdeeling over de diverse grondtypen, alles nieuwe grond,
was dit jaar:
Eind-
Sui- Leeft [Lengte RE Le-
Bouws/ Riet |Rendt ker |P 30! op 30 | leng- factor | SF-
ER Not Al Nov i5 actor o/
ov. | Nov. £
| Í
Zware klei, lichtelijk | | | | | |
gemengd met witte | |
klei 10,6 |[1093/ 10,06/110 | 180 | 2,01 [3,44 | 1,06 | 44
Gemengde grond (klei
met witte klei) 23,66| 889| 10,77| 96 | 123 | 1,16 [2,87 | 1,4 | 25
Zand en zavel 15,69| 773| 11,10| 86 | 204 2:50 3,60 | 134) —
Slechte grond dlnrs ie 10, 17| 60 ord 1,59 | 3,32 zet —
Totaal 54 93 | | 1.62 [54 |ezlsossosl |acelss| Ju | 14
Dit jaar stond 90 F uitsluitend op minder goede gronden. Er
werd over het algemeen vroeg geplant. De rietproductie bleef echter
laag. Toch legerde op de eerste gronden, waar de rietproductie iets
beter was, 44% en 25 /..
Na deze bespreking der jaren is het duidelijk, dat deze moeilijk
vergelijkbaar zijn.
De cijfers, welke 90 F op de sf. Bandjardawa haalde, staan in
de tabel op blz. 479.
Hier werd 90 F over het algemeen vroeg geplant en verkreeg
zij dan ook goede groeifactoren. De uitstoeling wisselde nogal, maar
was toch hoog, gemiddeld 65500 stokken per br. bw.
In 1916/17 waren 22 bouws 90 F geplant. De groeifactor was
zeer goed. Er ontstond zeer lang riet. Het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling is door de sterke uitstoeling bij deze
soort steeds laag. In 1916/17 ontstond een zeer hoog rietproduct.
Daar maar 4/. van het riet legerde, werd het rendement zeer
mooi en ontstond een hoog suikerproduct.
In 1917/18 was nog vroeger geplant. De groeiomstandigheden
waren lang zoo gunstig niet; het riet bleef dan ook korter. De uit-
#19
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F' op DE SUIKERFABRIEK Bandjardawa.
16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21
Lengte op 30 November 225 182 162 157 186
) » 1 Maart 256 305 287 268 299
» » 1 April 374 318 305 303 312
D) » 1 Mei 383 319 309 314 318
» » 1 Juni — — 310 | — —
Groei gedurende den Westmoesson,
dt. van 30 Nov. tot 1 April 149 136 143 146 126
Groei per dag in c.M.:
in den Oostmoesson 1,355 ! 1,046 | 0,931 | 1,083 ! 1,224
» » Westmoesson 4,24%) 4,133 fe 19% 1242474 1,050
Groeifactor 1,091 | 0,975 | 0,782 | 0,890 | 1,166
Gebleven uitstoeling per bruto bouw 60500 | 71300 | 65700 | 64400 | 76000
Gebleven uitstoeling in % van het
gemiddelde t/m. 1920 (65500) 92 109 100 98 116
Wijze van afplanten :
in Mei | 12| 23,5 35 Á 18
» Juni 10 1,5 9 30 7
» Juli — 2 — 9 13
» Augustus — — = — 1
» September — — — 1| —
Gemiddelde leeftijd op 30 Novem-
ber in dagen 166 174 174 145 152
Idem bij het oogsten in maanden 11 | 102/3 12 | 102/3 | 101/,
Gesneden bouws 22 27 4 Ah 38
Riettaxatie 1151 | 1200/[ 14149 | 1053 946
Rietgewicht 1333 | 1220 { 1069 959 | 1187
Rendement 12,43: |742,76 | 10,97) 42,05 | 11,42
Suiker 166 156 117 116 | 135,5
Suikerproduct in % van het ge-
middeld product der soort t/m.
oogst 1920 (139) #19 112 84 83 97
Legerpercentage kl — 32 4,5 49
Bloeipercentage — — — — —
Kattiegewicht per meter bij de riet-
lengte op 1 April 0,589 | 0,538 [ 0,533 | 0,491 | 0,501
Kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling 0,544 | 0,586 | 0,535 | 0,483 | 0,581
‘mmm
480
stoeling was bijzonder hoog, 109%. De groeifactor was goed, 0,975.
Het kattiegewicht per meter was. nu het riet korter bleef, goed. Er
ontstonden 1220 pikols riet met een hoog rendement, daar geen
riet legerde. Het suikerproduct werd dit jaar, hoewel lager, toch mooi.
In 1918/19 werd, evenals in 1917/18, vroeg geplant. De groei
was niet zoo gunstig, de groeifactor werd 0,782. De uitstoeling was
100%. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was
nu lager, er ontstond veel minder riet. Toch legerde, in verband
met den lagen groeifactor, een hoog percentage, nl. 32. Het ren-
_de ment was dan ook veel lager, zoodat maar 117 pikols suiker ont-
stonden.
In 1919/20 was veel later geplant. De groeifactor was iets beter
dan in 1918/19. De uitstoeling was 98%; het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling was lager dan in een der vorige
jaren. Het rietproduct bleef dan ook laag. Het legerpercentage
was gering, 41/5. Het rendement werd goed, zoodat bijna even-
veel suiker ontstond als in het vorige jaar.
In 1920/21 werd iets vroeger geplant. De groeifactor werd bij-
zonder gunstig. De uitstoeling was groot, 116°/. Het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling was hoog,er ontstond dan ook
veel meer riet dan getaxeerd was. Het legerpercentage was hoog, 49 /,
waardoor het rendement vrij laag bleef en lang niet zooveel suiker
ontstond als in 1916/17, toen de groeifactor niet eens zoo hoog was.
Deze cijfers doen duidelijk uitkomen, hoe het product sterk
door het al of niet legeren beheerscht wordt. Doordat de soort op
slechtere gronden geplant wordt, bleef het legeren binnen de perken
en gaf zij door haar hoog rendement soms een vrij goed product.
Gedurende de 5 jaren, dat 90 F op de sf. Pesantren op tegal-
lans werd geplant, werden door haar de volgende cijfers verkregen
(zie de tabel op blz. 481).
In 1916/17 was haar groei verreweg het gunstigst. 1 Juni was
zij reeds 47 c.M. Gedurende den Oostmoesson bleef zij krachtig
doorgroeien, terwijl in den tweeden Westmoesson de groei regelmatig
doorging. Ook uit de. uitstoelingscijfers blijkt, dat zij gunstige groei-
voorwaarden had. Er ging 13% der stokken te gronde, maar er
bleven toch nog 60600 over. Het kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling werd in dit jaar vrij goed, 0,562. Er ontstond
daardoor een goed rietproduct met een mooi rendement, zoodat 91
pikols suiker ontstonden. Er dient hierbij opgemerkt te worden, dat
90 F in dit jaar op gunstigen tegallangrond stond,
481
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F OP DE SUIKERFABRIEK Pesantren (Tegallan.)
16/17 | 17/18. | 18/19 | 19/20 | 20/21
Lengte op 1 Juni 471 20 30 65 22
) » 30 November 217 16871, 103 154 172
>» __» 1 Maart 2841 * 296 196) 240 MA5O
D) nend April 301 a12 227 226 | 265
D) » 1 Mei 340 M9 346: "246: 934 70
Groei per dag in c. M.:
ijd. fen Westmoesson 0,60: 0,64) „0,49| 0077 | +039
» _ Oostmoesson 0,94| 0,82| 0,41 | 0,49| 0,83
» Zen Westmoesson 0,87 | 41,24| 4,24/ 0,60 | 0,653
Hoogste uitstoeling 69700 | 65600 | 68200 [ 64900 | 51400
Gebleven uitstoeling per bruto
bouw 60600 | 50100 | 47100 | 46000 | 44500
Teruggang in % van de ge-
bleven uitstoeling 13 24 30 29 13
Gebleven uitstoeling in %
van het gemiddelde t/m.
1920 (51000) 119 98 92 90 87
Wijze van afplanten :
in Februari 17 5 92 Á 18
» Maart 11 1 85 1 57
» April EE Al 84 — 32
» Mei ze — — — —
Gemiddelde leeftijd op 30
November in dagen 258 213 241 264 236
Idem bij het oogsten in
maanden —= ES 1055 Kea on 1D
Gesneden bouws 28 10 260 5 109
Riettaxatie 826 695 597 366 585
Rietgewicht 862 536| 435 311 625
Rendement 10,52| 410,21 | 8,40, 8,00} 9,31
Suiker gi 55 37 25 58
Suikerproduct in % van het s
gemiddeld product der soort
t/m. oogst 1920 (52) 175 | 4106 71 48 | 112
Legerpercentage — — — -— 1,3
Bloeipercentage — — — — 30
Kattiegewicht per M. bij
gemiddelde uitstoeling 0,562 | 0,337 | 0,376 | 0,270 | 0,462
Kattiegewicht per M. bij de
rietlengte op 1 April 0,478 | 0,343 | 0,407 | 0,299 |” 0,530
482
In 1917/18 was het riet op 30 November veel korter. Tijdens den
tweeden Westmoesson groeide het zeer forsch. Van de uitstoeling
ging 24% verloren; er bleven slechts 50100 stokken over. Dit wijst
er wel duidelijk op, dat de groeivoorwaarden in dit jaar veel minder
gunstig waren. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoe-
ling was veel lager dan in het vorige jaar. Er ontstonden maar 536
pikols riet met een vrij goed rendement, zoodat 55 pikols suiker
werden verkregen.
In 1918/19 stonden er 260 bouws 90 F op tegallans. Op 30 No-
vember was het riet nog zeer kort. In den Westmoesson groeide
het zeer forsch. Ook in den sterken teruggang der uitstoeling komt
uit, dat het riet onder ongunstige omstandigheden groeide. Er ble-
ven nu nog minder stokken over dan het vorige jaar. Het kattie-
gewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was ook nu laag, zoo-
dat slechts 435 pikols riet ontstonden. Het rendement was zeer laag,
waardoor slechts 37 pikols suiker verkregen werden.
In 1919/20 werden slechts 5 bouws 90 F geplant. Eerst groeide
het riet gunstig, maar in den Oostmoesson stagneerde het zwaar.
De Westmoessongroei was ook gering. De uitstoeling leed ook nu
geducht. Zij ging 29, terug; er bleven 46000 stokken over. Het
kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was zeer laag. Er
ontstonden maar 311 pikols riet. Het rendement werd slecht, zoo-
dat slechts 25 pikols suiker werden verkregen.
In 1920/21, toen 109 bouws waren geplant, groeide het riet
eerst weinig, tijdens den Oostmoesson bleef het riet goed doorgroeien,
in den Westmoesson was de groei matig. Dat de groeiomstandighe-
den dit jaar gunstig waren, blijkt ook daaruit wel, dat de uitstoe-
ling niet zoo sterk terugliep, 13%. Er waren echter niet zooveel
stokken. Het kattiegewicht per meter was nu veel beter dan in de
laatste jaren. Het rietproduect kwam dan ook boven de taxatie. Zelfs
legerde 1,3. Het rendement was niet hoog, maar toch beter dan
in vorige jaren. Er ontstonden nu 58 pikols suiker.
Dit gedrag in opvolgende jaren doet duidelijk zien, dat 90 F zeer
weinig tegen droogte bestand is; zij is veel gevoeliger dan EK 2
en EK 28, en loopt zeer sterk door groeistagnatie in product terug.
De groote teruggang in product door droogtestagnatie komt in
het rietproduct duidelijk te voorschijn. Wanneer de uitpersbaarheid
van het riet daarbij nauwkeurig was vastgesteld, zou n.m.m. dui-
delijk gebleken zijn, dat 90 PF, onder ongunstige omstandigheden
gegroeid, veel lager sapgehalte zou hebben,
nd
483
Wel werden op de sf. Pesantren jaarlijks enkele persproeven,
ook met 90 F van tegallans, genomen. De verkregen cijfers schom-
melen, zooals onderstaande staat doet zien, bijzonder sterk. Er werd
steeds een mengmonster vermalen.
Pikols riet | Rende- Pikols riet Rende-
Data | mengmon- | Persing | ments- Data | mengmon- | Persing | ments-
ster factor ster factor
1917 5 1918
4 Juni a01 71,88 | 0,7167 f 31 Juli 602 97,98 | 0,5789
6 » 454 | 65,23 | 0,6645
15 » 462 67,66 | 0,7055
A » 673 73,14 | 0,7297 |
523 69,63 | 0,7041 |
RE) SE 1920
20 Juni 64 63,43 | 0,6830 kn 470 53.10 | «0,50
12 Juli 380 13,43 0,6030 116 56,27 | 0,5929
| 422 68,43 | 0,6430 143 54,68 | 0,546
In 1917 werden 4 persproeven genomen, die nogal wisselende
cijfers gaven, maar alle waren hoog. In 1918 werd maar één pers-
proef genomen, die laag uitviel, in 1919 twee, die zeer sterk wissel-
den; in 1920 ook twee, die sterk verschilden.
Bij deze laatste persproeven werd de ampas gewogen en daarom
een veel kleiner monster gebruikt dan bij de eerste proeven, waarbij
het sap werd gewogen.
Deze aanplant van 90 F op tegallans heeft duidelijk doen uit-
komen, dat deze soort, die den naam had van droogte-resistent en
door hare groote uitstoeling voor tegallans geschikt leek, veel min-
der tegen droogte bestand is dan de andere tegallansoorten, 247 B,
EK 2 en EK 28, waarom zij dan ook geheel voor de tegallans van
Pesantren is afgeschaft.
Voor 90 F wil ik voor enkele ondernemingen de 15-daagsche
groeicijfers vermelden, om een beeld van haren groei te geven:
De 15-daagsche groeicijfers van 90 F op de sf. Ngandjoek, staan
in de volgende tabel.
1917
Leeftijd op 30 November 123 139 | 139
Lengte op J0 November 136 155 | 119
Groei de helft December 30 32 46
2e » » 2 928 34
de » Januari 27 29 31
2e » » 20 21 28
le » Februari 18 20 28
2e » » 20 16 23
de » Maart 24 11 16
2e » » 18 6 14
de » April 3 1 14
2e » » — — —
Eindlengte 316 297 350
Groeifactor 0,750 |0,705 | 0,48
d
_
Lo18 | 1919 | 1920 | 1921
105 147
100 150
21 32
38 30
33 32
26 26
24 25
18 19
19 19
14 13
3 10
4 ==
299 354
0,586 | 0,793
In de jaren 1917 en 1921 was het riet op 30 November vrij lang
en groeide regelmatig met een geleidelijke afname in groei. In 1918
en 1919 was even vroeg geplant, maar in 1919 was het riet op 30
November korter. De Westmoessongroei was veel forscher, zoodat
het riet‘ten slotte langer werd, maar een veel lageren groeifactor
kreeg. In 1920 leed het riet door muizen en bandjirs.
Op de s.f. Bandjardawa en Petaroekan werd, zooals wij zagen,
90 F vroeg geplant. De 15-daagsche groeicijfers dezer ondernemingen
staan in de volgende tabel:
Bandjardawa. Petaroekan.
1917 [4918 1919 1920 1921 1917 [1918 1919 \4920 1921
Leeftijd op
30 Nov. | 166 | 174 | 174 | 145 | 152 601-145: 1" 1641 AAST 2D
Lengte op
30 Nov. 995 1 1821 4621 457 -| 486-2021480 | ATEN 133
Groei: |
le helft Dee, | 26 95 36 25 | 24 31 18 28 A 35
Je jy » 28 91 28 20 126 28 26 36 54 DA 5
1e » Jan. 25 20 19 25 14 ta 24 21 28 93
Je pp » a] 20 16 toa g 17 14 39 17 19
le » Febr. | dar 15 2 16 14 29 26 16 |
Ze Dy ) 18 42 13 18 18 13 45 16 15 18
le _» Maart 12 10 10 14 7 13 13 20 11 dl
De » » Bl Aga 8 a | 64 ABU da OU AR
le » April 8) 41 3 4 6 — 1 10 6 8
Ze Dy » — - — Á — — Le — 10 5
_— — — — == Ze 3 — Á 3
zld Pk Es ch tu ee 4 kf 9) dn
Eindlengte 383 | 319 | 310 | 314 | 318 | 359 | 334 [| 332 | 291 | 320
Groeifactor 1,091 (0,975 (0,782 [0,890 | 1,16 [2,08 [1,147 [0,494 [0,953 [1,204
485
Op Bandjardawa werd steeds vroeg geplant, zoodat het riet op
30 November al lang was en de Westmoessongroei matig bleef. Op
Petaroekan werd behalve in 1917 en 1920, ook vroeg geplant. In
1917 stond zij op nieuwe gronden en was op 30 November al lang,
in 1919 en 1920 daarentegen was zij niet lang en was de West-
moessongroei forscher, maar zij bleef kort.
We hebben dus gezien, dat 90 F, zoodra zij op betere gronden
groeit, door hare groote legerneiging zwaar legert en dan geen goed
rendement haalt, waarom zij dan ook in de latere jaren alleen op
moeilijke gronden staat, waardoor haar rietproduct laag blijft en
zij door goed rendement voor die moeilijke grondtypen nog een
vrij behoorlijk product verwerft.
Daarbij dient men er wel rekening mede te houden, dat haar
sapgehalte waarschijnlijk bij indrogen sterk terugloopt, zoodat onder-
zoekingen hierover zeer wenschelijk zijn. Op tegallans bieek, dat
90 F te zwaar door felle droogte lijdt en dan misproduct geeft.
Soerabaja, Juni 1922.
ROHIEF
#
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
BA
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA-
SUIKERINDUSTRIE.
Be
m
JAARGANG 1922, No. 13 en 14.
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
DOOR
Dr. J. M. GEERTS,
ACHTSTE BIJDRAGE:
HET PRODUCT VAN TJEPIRING 24.
NEGENDE BIJDRAGE :
DE VARIETEITEN ONDERLING VERGELEKEN.
N. V, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA,
‘mmm mmm
MAR 17 1928
LIBRARY
NEW YORK
BOTANICAL
GARDEN
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
LON
Jaargang 1922, No. 13.
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
door
Dr. J. M. GEERTS,
Landbouwkundig Adviseur der Nederlandsch-Indische Landbouw-Mij,
ÄCHTSTE BIJDRAGE.
Het product van Tjepiring 24.
Terwijl 90 F door hare groote legerneiging alleen op’ niet te
vruchtbare gronden tot haar recht komt, moet Tjepiring 24, die
langzaam groeit en een geringe legerneiging bezit, juist in vrucht-
bare tuinen geplant worden. Na enkele jaren had men dit ervaren
en nu wordt deze soort plaatselijk met succes geplant.
De uitbreiding, die Tjep. 2% heeft weten te verkrijgen, is gerin-
ger dan van 90 F. Zij besloeg in procenten van den aanplant:
1915 | 1916 | 1917 | 1918 | 1919 | 41920 |
1 | Ia | 11/s | 2 | SEM EALS t
|
|
|
|
|
| |
ct EEEN EE EE AO
Daarbij is zij nu nog meer tot enkele groepen beperkt. In de
laatste 4 jaren was hare verspreiding over de groepen als in de
tabel op blz. 489 is te zien.
Van den beginne af vond zij de grootste uitbreiding in Oost-
Java en speciaal in Sidoardjo, waar ze in 1921 ook nog het meest
werd geplant.
In 1920/21 hadden de volgende ondernemingen een aanplant
van Tjep. 24 boven 10% van haar geheelen aanplant: Wringinanom
14 /, Oemboel 4%, Porrong 22%, Kremboong 17 % en Perning
27°/. Het zijn dus slechts bepaalde ondernemingen, die nog een
groot oppervlakte van deze rietsoort planten.
488
OVERZICHT DER CIJFERS VAN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Boedoeran.
mmm
14/15
15/16
Lengte op 30 November
» » 1 Maart
» » 1 April
» » 1 Mei
Groei tijdens den Westm.
Groei per dag in c. M.
in den Oostmoesson
» » Westmoesson
Groeifactor
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw.
Idem in®/% van het ge-
middelde (56900)
Wijze van afplanten:
in Mei
» Juni
» Juli
» Augustus
» September
Gemiddelde leeftijd op
30 Nov. in dagen
Bij het oogsten in maan-
den
Gesneden bouws
Taxatie í
Riet
Rendement
Suiker
Suikerproduct in ®/% van
het gemiddelde t/m
1920 (126,5)
Legerpercentage
Bloeipercentage
Kattiegewicht per meter
bij de lengte op 1 Mei
Idem en bij gemiddelde
uitstoeling
57000
100
72
234
265
2771
205
0,900
1,367
0,658
59400
0,608
0,634
16/17
146
277
307
318
172
1,132
1,147
0,987
62400
0,592
0,681
17/18
18/19
149
270
294
300
151
0,909
1,007
0,903
55500
97,5
19/20
119
256
275
284
165
0,922
1,100
0,858
51400
90,5
20/21
102
243
265
273
171
0,810
1,140
0,711
56400
99
489
PERCENTAGES VAN DEN AANPLANT!VAN TJEP. 24 IN DE
VERSCHILLENDE GROEPEN :
|
1918 MIES 1920 1921
Besoeki
Probolinggo
Pasoeroean
Sidoardjo
Modjokerto
Djombang
Kediri
Madioen
Soerakarta
Djocjakarta
Kedoe
Banjoemas
Rembang
“Semarang
Pekalongan
Tegal
Cheribon
amer e | © | | DO => DO B DO HO
oeuslsvesO Ue RU w
oeocolsleel =tom= ur wu
oo=ecl oooccosewvuor u
EE EN EN TT.
Totaal 2 11/, | 1 | 1
Ik wil ook deze soort op enkele ondernemingen behandelen en
begin met de sf. Boedoeran. De cijfers van Tjep. 24 staan in de
tabel op blz. 488.
In 1916/17 werd het hoogste product gehaald. Er was niet heel
vroeg geplant. De uitstoeling, die op Boedoeran steeds zwaar is,
was dit jaar van Tjep. 2% zeer hoog, 110%, van de gemiddelde: De
groeiverdeeling was zeer gunstig. De groeifactor was bijna 1. Het
riet werd lang. Door de zware uitstoeling was het kattiegewicht
per meter niet hoog, maar omgerekend op gemiddelde uitstoeling
wel. Het rietproduct was dan ook goed. Het rendement was goed,
zoodat 142 pikols suiker verkregen werden.
In 1914/15 was laat geplant, de groeiverdeeling was minder
gunstig, de groeifactor veel lager. De uitstoeling was niet zoo groot,
100%. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was
even hoog, zoodat een goed rietproduct werd verkregen; 6% van de
Tjep. 24 legerde. Het rendement was door de minder gunstige groei-
verdeeling niet zoo hoog, zoodat 135 pikols suiker verkregen werden.
In 1915/16 werd nog later geplant. De uitstoeling was 104 %.
De groeiverdeeling was iets gunstiger dan in 1914/15. Het kattie-
gewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was lager. 5 % der
490
Tjep. 2% legerde. Hoewel binnen 11 maanden gesneden werd, was
het rendement zeer goed en ontstonden er 131 pikols suiker.
In 1917/18 werd eerder geplant en was de uitstoeling geringer,
97%. De groeiverdeeling was zeer gunstig, de groeifactor hoog,
maar deze was, doordat het riet kort bleef, geflatteerd. Het kattie-
gewicht per meter was dan ook goed, zoodat 1100 pikols riet ont-
stonden. Er legerde geen riet. Niettegenstaande de gunstige groei-
verdeeling en het snijden op 12,5 maand was het rendement niet
hoog, zoodat 129 pikols per bouw werden verkregen.
In 1918/19 werd vroeg geplant. De uitstoeling was dezelfde als
in 1917/18. De Oostmoessongroei was gering, de Westmoessongroei
vrij forsch, zoodat de groeifactor lager werd. Het riet leed door de
droogte. Het kattiegewicht was laag, waardoor ruim 1000 pikols
riet ontstonden met een vrij laag rendement.
In 1919/20 stonden er nog 34 bouws Tjep. 24, die veel later ge-
plant werden dan in de beide vorige jaren. De groeifactor was niet
zoo gunstig, niettegenstaande het riet kort bleef. De uitstoeling was
maar 90°. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling
was laag. Het rietproduct viel geducht tegen; wel was het rende-
ment vrij goed, maar er ontstond weinig suiker.
In 1920/21 stonden er 20 bouws, die ongeveer even laat als in
1919/20 in den grond kwamen. Ook nu bleef het riet kort. De
groeifactor was niet hoog, de uitstoeling 99 %. Het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling was beter. Er ontstond dan
ook een beter rietproduct; het rendement was 1, waardoor 124
pikols suiker ontstonden. Waar deze rietsoort nog maar op enkele
ondernemingen voorkomt, neem ik geen graphieken op.
Op de sf. Perning heeft Tjep. 24, zooals de cijfers in de vol-
gende tabel, blz. 491, doen zien, een geringere uitstoeling, vooral in
de jaren, toen vrij laat geplant werd. Het product was in 1917/18
hooger dan in 1916/17.
In 1917/18 was de uitstoeling iets minder, 102%. Er werd toen
vroeger geplant, de groeiverdeeling was in dat jaar beslist gunstiger
dan in 1916/17. De groeifactor was 1,501 en in 1916/17 0,917. Het
kattiegewicht per meter was in 1917/18 iets hooger, omgerekend op
gemiddelde uitstoeling echter iets lager. Door de geringere uitstoeling
werd het rietproduct toch nog iets lager. Het rendement werd in
1917/18, al legerde iets meer riet, hooger dan in 1916/17, waardoor
8 pikols meer suiker per bouw ontstonden.
In 1914/15 worden van de 7 bouws 6 in Juli geplant. De uitstoe-
491
OVERZICHT DER CIJFERS VAN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Perning.
EE IT EEEN EL EEE CEERD
14/15 | 15/16 | 16/17 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21
Lengte op 30 November De 72 134 182 127 60 110
» --» 1 Maart 245 Pp" 204): 270 |. “292 274 \ 207 244
Dau Dee A APT 290 240) 11304 | + 305.289, 230 Le 278
mens 4d Mei 297 261 304) 305| 289| 255) 294
Groei gedurende den
Westm., d.i. van
30 Nov. tot 1 Mei — 189 170 123 162| 195| 184
Groei per dag in c.M.:
in den Oostmoesson — 0,800 | 1,039 | 1,238 | 0,784| 0,652 | 1,009
» _» Westmoesson — 1,260 | 1,133 | 0,825 | 1,080 | 1,300 | 1,227
Groeifactor — | 0,635 | 0,917 | 1,501 | 0,726 | 0,502 | 0,822
Gebleven uitstoeling
per bruto bouw 50200 50400 | 52500 | 50900 | 51600 | 45600 | 47200
Gebleven witstoeling in
% van het gemiddel-
de t/m 1920 (49900) 101 101 105 102 108 87 | 941/5
Wijze van afplanten
in Mei — —- 1 13 | — 3
» Juni — — 14 55 37 28 14
» Juli 6 B) 32 10! — 53 147
» Augustus 1 7 2 6) — 68 84
» September — 3 — — — 20 13
» October — —— -— — — 36 | —
Gemiddelde leeftijd op
30 November in da-
gen 116 90} 129 4147 162 92| 109
Idem bij het oogsten
in maanden 121/,/13 | 121/3 14 | 181/, 14 12 \ 131/3
Gesneden bouwe 7 13 49 84 60 205 261
Riettaxatie 1125 | 40041 | 4057| 41074 | 41063 872 | 1063
Rietgewicht 1165 | 41025) 1222| 1499 | 1029 792 994
Rendement 4 O2 22E 4453 12,42) 42,08 11,69 11,28
Suiker 128 126 141 149 124 Oera t12
Suikerproduct in %
van het gem. product
der soort t/m oogst
1920 (127) 101 9 rtl uee 98 73 88
Legerpercentage — — 9 0D: 7Ât Le 0
Bloeipercentage == == EE EUNARE 2 mr
Kattiegewicht per meter
bij de rietlengte op
1 Mei 0,781 | 0,779 | 0,766 | 0,772| 0,690 | 0,712 | 0,716
Kattiegewicht per meter |
bij gemiddelde uit- | Fon
stoeling 0,786 | 0,787 | 0,806 | 0,788 | 0,714 | 0,622 | 0,678
492
ling was 101 °/%. De groeiverdeeling was niet gunstig. Door de geringe
uitstoeling was het kattiegewicht per meter goed en ontstonden
bijna 1200 pikols riet. Het rendement werd niet hoog, zoodat 128
pikols suiker per bouw werden verkregen.
In 1915/16 werd veel later geplant. De uitstoeling was nu ook
101 %. De groeiverdeeling was gunstiger dan in 1914/15, maar toch
was de groeifactor niet hoog. Het riet bleef kort. Het kattiegewicht
per meter was daardoor goed, maar het rietproduct bleef laag. Er
legerde geen riet; het rendement was goed, zoodat 126 pikols suiker
per bouw werden verkregen.
In 1918/19 was daarentegen zeer vroeg geplant. De uitstoeling
was 103%. De groei in den Oostmoesson was door de droogte
gering, de Westmoessongroei forsch. De groeifactor bleef vrij laag.
Het kattiegewicht per meter was dan ook laag, zoodat het rietproduct
gering bleef. Er legerde 7% van het riet. Het rendement was vrij
goed. Er ontstonden 124 pikols suiker per bouw.
In 1919/20 werd veel meer Tjep. 24 geplant. Doordat de bibitle-
veranciers onvoldoende bibit afvoerden, stelden de vlaktebibittuinen
van Tjep. 24 de onderneming in staat, door te planten. Er kwam
nu veelmeer Tjep. 24 in den grond en daarvan werden vele bouws
laat geplant. In den Westmoesson kwamen vele bouws herhaaldelijk
onder water en stierven af. Alleen in de Modjokerto-afdeeling ston-
den de volgende bouws onder water.
Bouws. Aantal etmalen.
2de helft November 25 1 — Q
Te » December 95 3 — 4
2e ) ) 102,5 2 — 5
1e » Januari ’ 215,5 6 — 15
Op 15 Januari had 4514/, bouw reeds langer dan 15 dagen tot
aan den top onder water gestaan; 18,8 bouw daarvan was met
Tjep. 24 beplant. Waar deze soort door laat planten het kortst was,
leed zij het meest.
De productiecijfers, gesplitst naar irrigatiegebieden, doet dit
duidelijk zien (zie de tabel p. 493).
DI 52 kwam in verhouding het eerst in den grond. De produc-
tiecijfers van de Modjokerto-afdeeling zijn tengevolge van de bandjirs
abnormaal laag. Het product van Tjep. 24 in 1919/20 is daardoor
moeilijk te vergelijken met andere jaren.
In 1920/21 kwam Tjep. 24 wel eerder in den grond, maar toch
laat. Doordat aanplant 1919/20 door bandjirs zwaar had geleden,
495
SUIKERPRODUCT DER DIVERSE RIETSOORTEN IN DE VERSCHILLENDE
IRRIGATIEGEBIEDEN OP DE SF. PERNING IN 1919/20.
Rietsoort
247 B
100 POJ
DI 52
EK 28
Tjep. 24
Irrigatiegebied, begrensd
tusschen Mangetan en
Porrongkanaal
|
Irrigatiegebied tusschen
Soerabaiarivier en
Mangetan-kanaal
Modjokerto-afdeeling
Bws | Riet \Rendt.) Skr.
85 [1004
130 | 794
111 1026
99| 999
115 | 968
9,52
11,65
11,74
10,16
11,98
Bws | Riet \Rendt. | Skr,
ded
99,9
at
1267
912
998
9,51
11,03
12,18
121
102
121
Bws
Riet [Rendt. | Skr.
8,88) 54
11,98
11,69
10,01
11,47
was er weer bibit tekort en werd er meer Tjep. 24 geplant dan op
het plantplan stond, waardoor zij gemiddeld vrij laat in den grond
kwam. Groeifactor en uitstoeling waren beter dan in het vorig jaar.
Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was niet
hoog, zoodat het getaxeerde rietproduct niet werd gehaald. Het
rendement was niet hoog.
Tjep. 24, GESPLITST NAAR PLANTTIJD.
Oogstjaar 1918, Oogstjaar 1919,
Planttijd Bouws| Riet | Rendt.| SuikerjBouws) Riet | Rendt.| Suiker
16 — 31/5 | 13,92 1297 | 12,36 | 159,4 || 22,3 | 1048 | 12,10 | 126,8
1 — 15/6 — | — —: — |[32,12! 990|12,04| 119,2
16 — 30/6 56,53! 1215 | 12,12!146,8 || 5,53/ 1180 | 12,10 | 142,8
1 — 15/7 — | — — == al en ea erk
16 — 30/7 12,73 1142 | 12,54 | 143,3 || — | — — —
1 — 15/8 0,86 1149 | 12,62| 145,0 | — | — — —
16 — 31/8 — |= — —- — | — — —
Oogstjaar 1926, Oogstjaar 1921,
Planttijd Bouws) Riet |Rendt.| Suiker/Leeftijd|Bouws) Riet |Rendt,/ Suiker
1— 15/6 |10,77/1080 | 11,64| 126,3 ((441/,) || 13 [1130 11,19 | 126,4
16 — 30/6 |14,02/1003 | 12,31 | 123,3 (43 )\| 13 | 871 /11,54| 100,5
1 — 15/7 12,49\ 861 12,47 (107,4 (131/,) | 29 | 1092 | 11,78 | 128,6
16 — 31/7 27,49| 1036 | 12,19 | 125,9 (121/,) | 101 1051 | 11,41 | 119,9
1—15/8 |38,06/ 948 |11,98|113,8 |(121/,) || 88 | 923 | 11,41 | 105,3
16 — 31/8 18,23| 921, 11,60 | 109,1 (11,5 ) Je | 9094457 107,9
1—15/9 13,14 354/14,53| 40,8 (41 )} 11 | 794/12,12| 96,2
16 — 30/9 42,35) 577|/14,78| 67,6 (40 )| — | — — —
1—15/10 |16,95/ 286| 8,22| 31,3 (114/,) II — | — — —
404
De invloed van den planttijd komt te voorschijn, wanneer we de
oogstcijfers voor de laatste jaren naar planttijd splitsen (zie tabel
p. 493).
Er is over het algemeen een duidelijke teruggang in product te
constateeren, naarmate later geplant wordt.
De cijfers, welke Tjep. 2% op de sf. Petaroekan haalde, staan
op pag. 496 vermeld.
Zij wordt hier hoofdzakelijk in Juli en Augustus geplant, dus
niet vroeg, en op 10 tot 11 maanden gesneden, dus op jeugdigen
leeftijd.
Zij wordt gebruikt op gronden, waar 100 POJ legerde, dus op
zeer geile gronden. Vandaar dan ook, dat zij vaak hooge legerper-
eentages vertoont.
In 1914/15 hadden de 18 bouws een lagen groeifactor, geringe
uitstoeling en laag kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoe-
ling, zoodat een slecht product ontstond. In 1915/16 was de groei-
factor zeer gunstig, de uitstoeling was beter. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling was hooger. Nu ontstond een goed
rietproduct met goed rendement.
Tjep. 24 was in 1915/16 alleen op nieuwe gronden geplant, en
wel op zware klei 8,224 bouws en op klei, lichtelijk gemengd met
witte klei, 5,031 bouws. Het product was op zware klei (8,224 bouws)
1198 pik. riet, 10,13 rendement, 121,3 pik. suiker;op klei, gemengd
met witte klei, (5,031 bouws), 1068 pik. riet, 10,30 rendement, 110,0
pik. suïker. |
In 1916/17 werd op denzelfden tijd geplant; het riet werd langer,
de uitstoeling was zeer hoog. De groeifactor was goed, het kattiege-
_ wicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was heel goed, Er ont-
stond dan ook een zwaar rietproduct, 100 pikols boven taxatie. 15%
legerde. Het rendement werd niet hoog, waardoor 118 pikols suiker
ontstonden. De verdeeling over de gronden was als volgt:
Zware klei, nieuwe gronden 54,371 bws, 1230 pik. riet, 9,47
rendement, 116,45 pik. suiker.
Middelzware klei, nieuwe gronden 20,174 bws, 1257 pik. riet,
9,71 rendement, 122,02 pik. suiker.
In 1917/18 werd eerder geplant. De groeifactor werd niet zoo
goed, maar toch voldoende. De uitstoeling was 97%. Het kattiege-
wicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was hoog. Er ontstond
dan ook een goed rietproduct. Waar slechts 29% legerde, werd het
rendement goed en ontstonden 125 pikols suiker.
495
In oogstjaar 1918 was de verdeeling van Tjep. 24 over de gron-
den :
Zware klei, nieuwe gronden 58,937 bouws, 1277 pik. riet, 10,27
rendement, 131,12 pik. suiker.
Middelzware klei, nieuwe gronden, 36,978 bouws, 1109 pik. riet,
10,30 rendement, 114,20 pik. suiker.
In 1918/19 werden in verband met de inkrimping maar 4 bouws
geplant. Deze gaven een zeer hoog rietproduct. Er legerde 67%,
waardoor het rendement laag bleef.
In 1919/20 werden 115 bouws geplant. De groeifactor werd nu
laag, de uitstoeling was slechts 84%. Het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling was zeer laag. Er ontstond een laag
rietproduct met slecht rendement.
De aanplant 1919/20 leed door muizen. 1,792 bouws Tjep. 24
waren afgevreten en werden als 2de snit verder opgekweekt. Deze
gaven 519 pikols riet, 7,20 rendement, 37,37 pikols suiker; zonder
muizenbeschadiging gaven 115,656 bouws 913 pikols riet, 9,81 ren-
dement, 89,57 pikols suiker.
Op zware klei, nieuwe gronden, stonden 115,932 bouws, 906 pik.
riet, 9,711 rendt, 87,95 pik. suiker.
Op middelzware klei, nieuwe gronden, stonden 1,516 bouws, 932
pikols riet, 9,75 rendt, 90,94 pik. suiker.
In 1920/21 werd iets later geplant, de uitstoeling werd nog
lager, de groeifactor beter. Het riet was langer, het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling iets hooger. Er ontstonden
nu bijna 1100 pikols riet; wel legerde 24%, maar het rendement
was toch beter, zoodat 113 pikols suiker werden verkregen. Nu stond
Tjep. 24 op denzelfden grond als het vorig jaar. Het product werd:
Eind-
lengte
Lengte op
30 Nov.
Grondsoort Bouws|{ Riet Suiker tan
le)
Zware klei,
nieuwe grond
Middelzware klei
nieuwe grond | 8,531) 1128 9,15 | 103,30| 1,46 3,41 | 48
%
11,112\ 1082 | 10,52/ 113,88) 1,27 3,32 | 21
Op de sf. Meritjan werden gedurende drie jaren eenige bouws
Tjep. 24 geplant (zie tabel blz. 498). In 1916/17 kwam deze soort
bijna geheel in Juli in den grond. De uitstoeling werd vrij goed,
105°/%. De groeiverdeeling was goed, in Oost- en Westmoesson be-
droeg de groei in c.M. per dag evenveel, 1,08 c.M.
OVERZICHT DER CIJFERS
496
VAN Tjep. 24 oP DE SUIKERFABRIEK Petaroekan.
LE
| |
14/15 | 15/16 | 16/17 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/24
ed
Lengte op 30 November 62 142 152| 140 140 110 138
» >» 1 Maart 249 | 310f 289| 287) 3004 259/ 292
» » 1 April 294| 3221 1819 | 34017734101 1288 (ck 348
» » 1 Mei — 327 | 334| 321 325 | 293| 325
» » 1 Juni — — 341 J26 350| 297) —
Groei gedurende den
Westmoesson, d.i. van
30 Nov. tot 1 Mei 232). 127) 182/ 181 185| 183| 187
Groei per dag in c.M.:
in den Oostmoesson | 0,620 | 41,802| 1,382 | 1,111 | 1,443 | 0,957 | 1,380
» _» Westmoesson | 1,547 | 0,847 | 1,213 | 1,207 | 1,233 | 1,220 | 1,247
Groeifactor 0,401 | 2,128| 1,139 [| 0,920 | 1,170 | 0,784 | 1,107
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw 55100 / 57800 | 72600 ‚58100 | 66000 50400 | 48600
Gebleven uitstoeling in
%/ van het gemiddel-
de t/m 1920 (60000) 92 96| 121 97 ij»: 410 84 81
Wijze van afplanten
in Mei —— — — 2| — — —
» Juni —— — dd 33| — 20 6
» Juli 6 15 29 42 1 56 16
» Augustus 12 1 35 19 3 41 66
» September — 2 — — — — —
Gemiddelde leeftijd op
30 November in da-
gen 100\ 41 110 {| 126 9715 fe A00
Idem bij het oogsten
in maanden 10 | 104/5 | 102/5 \ 4101/3 | 411/3 | 114/3 11
Gesneden bouws 18 16 15 96 Al 147 86
Riettaxatie 1084| 1120) 1143 | 1116{ 1282| 1035| 934
Rietgewicht 867 | 1139 | 1238) 1211| 1370| 907) 1087
Rendement 8,87 | 10,07 | 9,53 10,28| 7,97| 9,70 | 10,38
Suiker 07 116| 4148| 125/| 409 88| 113
Suikerproduct in/% van
het gemiddelde pro-
duct der soort t/m
oogst 1920 (1051/) 73 140 |? AAA) SAAS F « 103 83| 4107
Legerpercentage — — 15 2 67 2 24
Bloeipercentage — -— —- — — 6 5
Kattiegewicht per meter
bij de rietlengte op
1 Mei 0.535 | 0,603 | 0,511 | 0,649 | 0,636 | 0,614 \ 0,688
Kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uit-
stoeling 0,491 | 0,581 | 0,618 | 0,629 | 0,703 | 0,516 | 0,557
‘mmm
497
Het kattiegewicht per meter werd dan ook hoog, vooral als. het
omgerekend is op de gemiddelde uitstoeling, waardoor een mooi
rietproduect ontstond; 15% van het riet legerde. Er werd op een
leeftijd van 14 maanden geoogst, het rendement was goed, zoodat
150,5 pikol suiker. per bouw verkregen werd.
In 1917/18 werd eerst in Augustus geplant. De uitstoeling was
minder, 100°%. De groei in den Oostmoesson was niet krachtig, de
Westmoessongroei vrij forsch. Het riet bleef niet lang doorgroeien
en was kort. De groeifactor was nu laag. Het kattiegewicht per me-
ter was, doordat het riet kort was, hoog. Het rietproduct werd
veel lager dan in 1916/17 en het rendement bleef eveneens laag.
In 1918/19 was weer vroeg geplant. De uitstoeling bleef laag,
95°/. De groeiverdeeling was ongunstiger dan in 1917/18. In den
Oostmoesson stagneerde het riet, in den Westmoesson was de groei
forsch. De groeifactor was laag. Het kattiegewicht per meter werd
door de droogtestagnatie, al was de uitstoeling gering, laag. In ver-
band met den ongunstigen groei legerde 15% van het riet. Door het.
langere riet ontstond toch nog meer riet dan in 1917/18, toen zoo
laat geplant werd. Het rendement was hetzelfde, zoodat iets meer
suiker ontstond. De invloed van droogte en laat planten komen
duidelijk in deze cijfers van Meritjan te voorschijn.
Op de sf. Bagoe werd Tjepiring 24 op verschillende tuinen ge-
probeerd, vooral waar 247 B een slecht rendement gaf. In 1916/17
werd vrij laat geplant (zie tabel blz. 500). De uitstoeling was vrij
normaal. Niettegenstaande het gunstige jaar was de groei in den
Oostmoesson matig, in den Westmoesson iets forscher. De groeifactor
bleef laag. Het rietproduct kwam even boven 1000 pikols. Vele stuk-
ken Tjep. 24 stonden op minder vruchtbaren grond. Het rendement
was, ook al door het late planten en de minder gunstige groeiver-
deeling, laag.
In 1917/18 was veel vroeger geplant, hoofdzakelijk in Mei. De
uitstoeling was nu zwaar, 106°%%. De groei was in den Oostmoesson
iets krachtiger dan het vorig jaar, de Westmoessongroei was dezelf-
de. Het riet werd nu langer, de groeifactor beter. Het kattiegewicht
per meter was veel lager. Het rietproduct viel dan ook geducht tegen.
Wel was het rendement veel beter, maar het product bleef toch
laag, 101 pikols per bouw. Daar Tjep. 2% een stijf blad heeft, teekent
zij niet met haar bladkroon, zooals andere soorten, die bij droogte
spoedig de bladeren inrollen en spits gaan staan. Daarom werd
het beschikbare irrigatiewater eerder naar de andere rietsoorten
498
OVERZICHT DER CIJFERS VAN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Meritjan.
TE ET ne
16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21
|
Lengte op 30 November 128 67 102 | — —
D) » 1 Maart 272 207 256 | — —
» » 1 April 289 231 285 | — —
D) » 1 Mei — 242 303 | — -
D) » 1 Juni ee Ee 306 RR e
Groei gedurende den Wesmoes-
son, d. i. van 30 Nov. tot
1 Mei 161 175 201 | — —
Gemiddelde per dag in c.M.:
in den Oostmoesson 1,076 | 0,761 | 0,739 | — —
» _» Westmoesson 1,073 | 1,167 | 1,340 | — —
Groeifactor 1,003 | 0,652 | 0,551 | — —
Gebleven uitstoeling per bruto
bouw 55500 , 52800 | 50600 | _— —-
Gebleven uitstoeling in % van het
gemiddelde t/m 1919 (53000) 105 100 95 | — ——
Wijze van afplanten :
in Juni — -— 13 | — —
» Juli 4 — 9 — —
» Augustus 1 12) — — es
» September — 1| _ — … —:
Gemiddelde leeftijd op 30 No-
vember in dagen 119 88 138 | — —
Idem bij het oogsten in maan-
den 14 14 14 | — —
Gesneden bouws 25 13 AU — ——
Riettaxatie 1089 907 | 1069) — —
Rietgewicht 1309 | 1079 | 1132| — —
Rendement 11,49 | 10,75 | 10,73 | — —
Suiker 151 116 121 | — —
Suikerproduct in % van het ge-
middeld product der soort t/m
oogst 1919 (129) 417 90 Al — —
Legerpercentage 15 0 15 | — —
Bloeipercentage — — — — —
Kattiegewicht per meter bij de
rietlengte op 1 Mei 0,816 | 0,844 | 0,738 | — —
Kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling 0,855 | 0,841 | 0,705 — —
499
geleid, die sterker teekenden. Tjep. stagneerde daardoor meer dan
anders het geval geweest zou zijn.
In 1918/19 werd eveneens vroeg geplant. De droogte was nu
nog veel feller, zoodat, al kreeg Tjep. 24 nu ook haar deel van het
irrigatiewater, zij toch te veel stagneerde. Ken deel der uitstoeling
stierf af‚ waardoor ze maar 93 % werd. De groei in den Oostmoes-
son was matig, in den Westmoesson groeide zij niet flink meer
door, zoodat het riet kort bleef. De groeifactor is daardoor hoog,
maar hij is geflatteerd. Door het korte riet en door de geringe uit-
stoeling was het kattiegewicht per meter iets beter dan in 1917/18,
maar toch laag. Het rietproduct was dan ook nog minder dan in
1917/18. Er legerde 4%. Het rendement bleef door den ongun-
stigen groei laag, zoodat slechts 92 pikols suiker per bouw ont-
stonden.
In 1919/20 stonden er maar 16 bouws Tjep. 24 meer, die voor-
namelijk in Juli geplant werden. De Oostmoessongroei was gering,
de Westmoessongroei eveneens. De groeifactor werd laag, het riet
bleef kort. De uitstoeling was 101%. Het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling was in verband met het korte riet vrij
hoog. Er ontstond een zeer laag rietproduct met een tamelijk goed
rendement.
In 1920/21 werd ongeveer op denzelfden tijd geplant. De groei-
factor was nu iets beter, doordat de Oostmoessongroei wat krach-
tiger was. Ook nu bleef het riet kort.
Oogstjaar 1915 | 1916 | 1917 | 1918 | 1919 | 1920 | 1921
Leeftijd op 30 Nov. 176 90 129 147 162 99 109
Lengte op 30 _» — zij 134 182 127 60 110
Groei 1 — 15 Dec. — 17 O5 24 28 Dil 23
» 16 — 31 » == 24 Pijl 23 De 25 24
ie 28 18 15 26 24 25 93
» 16 —31 » 24 30 15 26 26 25 22
peert 15 Febr; 25 22 14 23 929 26 19
» 16 — 28 > 26 21 21 20 20 20 23
» 1515 Maart 25 20 20 12 15 19 18
» 16 — 31 » 20 16 14 — — 13 16
» 1—15 April 7 21 —= — — 16 16
» 16 — 30 » -— — — — — —- —
> N15’ Mei — — — — — — —
» 16 — 31 » — — — — — —
Eindlengte | 297 | 261 | 304 | 305 | 289 | 255 | 294
200
OVERZICHT DER CIJFERS VAN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Bagoe.
A
16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21
Lengte op 30 November | 82 155 147 83 102
» » 1 Maart 206 314 — 229 232
> » 1 April 240 | — 282 246 270
» » 1 Mei 258 308 288 250 | —
Groei gedurende den Westmoes-
son, d.i. van 30 November tot
1 Mei 176 153 141 167 168
Groei per dag in c. M.:
in den Oostmoesson 0,739, 0,896 | 0,831 | 0,716 | 0,364
» —» Westmoesson 1,475 | 1,020 11.0,940.j AAST 120
Groeifactor 0,630 | 0,878 | 0,884 | 0,643 | 0,771
Gebleven uitstoeling per bruto
bouw — {56000 f 49000 | 53200 | 47800
Gebleven uitstoeling in van
het gemiddelde t/m 41920
(52700) — 106 93 101 o1
Wijze van afplanten :
in April — 9 7 — —
» Mei —- 111 131 — —-
» Juni Áo 47 17| — -—
» Juli 49 1 — 14 15
» Augustus 15 I,| — 2
» September — 3 | — —
Gemiddelde leeftijd op 30 No-
vember in dagen ale | 173 177 116 118
Idem bij het oogsten in maan-
den 111/5 11 | 131/, 12} 121/5
Gesneden bouws 37 144 95 16 16
Riettaxatie 956 | 1042 690 858 900
Rietgewicht 1009 876 856 845 703
Rendement 10,21 1-14,52 | 10,95.| 10,81 8.61
Suiker 103 101 | 911/5 91 | 60,5
Suikerproduct in % van het ge-
middeld product der soort t/m
oogst 1920 (961/5) 107 105 95 94 66
Legerpercentage — 1 4| — 0
Bloeipercentage Pean _— — 33 | —
Kattiegewicht per meter bij de
rietlengte op 1 Mei 0,508 | 0,592 | 0,634 | 0,545
Kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling — 0,540 | 0,551 | 0,640 [ 0,494
et a ee a en
501
Dat de soort lijdt door droogte, komt uit in haar geringe uit-
stoeling. Het kattiegewicht per meter bij de gemiddelde uitstoeling
was zeer laag. Er ontstond misproduct.
Dat Tjep. 24 een langzame groeister is, blijkt wel daaruit, dat
zij in den regel niet lang wordt en dit wordt nog duidelijker, wan-
neer ik de groeicijfers in 15-daagsche perioden voor de onderne-
ming Perning, waar de soort over het algemeen goed slaagde, geef.
(Zie de tabel op blz. 499).
De groei per 15 dagen is veel geringer dan bij andere rietsoorten.
GROEI VAN TJEp. 24 IN ENKELE TUINEN VAN DE SF. PETAROEKAN
IN 1916/17.
Tuin Pagoenden Kidoel Tuin Pagoenden Lor
Berden: Tjep. 24 Tjep. 24 Tjep. 24 Tjep. 24
generatie vl. bibit. generatie vl. bibit.
|
Bouws 10 14 el 11
Leeftijd op
30 November 165 en 150 | 135 en 105 165 120 en 105
Lengte op
15 November 136 97 200 70
16—30 Nov. AA 36 31 37
1—15 Dec. 30 33 28 35
16—31 » 18 28 25 30
1—15 Jan. 16 14 45 25
16—31 » 13 192 10 25
1—15 Febr. 5 17 15 18
16—28 » 33 35 15 271
1—15 Maart 10 14 13 15
16—31 » 16 19 15 15
1—15 April 24 10 — 9
16—530 » — 36
1—15 Mei — 9
16—31 » 15 11
Eindlengte 365 371 365 306
Leger %/ 20% 20%, — —
Groei in c&M.
per dag, in den
Oostmoesson 0,87 0,81 4,2 0,62
Idem in den
Westmoesson 1,53 1,83 sl 1,6
Groeifactor 0,57 0,442 1.09 0,388
Product.
Riet 1411! 1301 1425| 1019 1163 1168! 1097
Rendement 9,92 8,92 8,35 110,01 10,35 10,55 110,10
102 120 A
Suiker 140! 116 119
502
In 1920 was zij, evenals in 1916, laat geplant, en groeide zij
wel iets forscher in den Westmoesson dan in andere jaren, „maar
toch niet veel; zij bleef toen dan ook kort en haalde niet voldoende
lengte.
Ook op Petaroekan op nieuwe gronden groeide Tjep. 24 veel
minder snel dan andere rietsoorten, al waren daar de groeicijfers
in sommige 15-daagsche perioden vrij hoog (zie de Tabel op p. 501).
Terwijl de andere rietsoorten in deze tuinen groeicijfers per
15-daagsche perioden halen boven 50 c.M., komt Tjep. 2% zelden
tot 40 c.M. De eindlengte van 247 B en EK 2 kwam in 1916/17 in
tuin Pagoendan boven 4 M.…. Tjep. 2% blijft, hoewel zij voor deze
soort zeer lang werd, veel korter. Bij laat planten wordt de groei-
factor lager. Doordat Tjep. 24 minder snel groeit, legert ze minder
en kan zij soms met succes op vruchtbare gronden geplant worden.
Andere soorten krijgen daardoor een hoog legerpercentage en een
laag rendement. Tjep. 24% legert daar minder, en doordat ze lang
doorgroeit, ontstaat er een vrij goed rietproduct met goed rendement.
Verder geeft de immuniteit voor sereh en strepenziekte aan deze
soort een groot voordeel boven gevoelige soorten.
SOERABAIA, Juli 1922.
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE,
nnen
nn
Jaargang 1922, No. 14.
DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN
door
Dr. J. M. GEERTS,
Landbouwkundig Adviseur der Nederlandsch-Indische Landbouw Mij.
Je BIJDRAGE.
De variëteiten onderling vergeleken.
In de vorige bijdragen werd voor elk der soorten nagegaan,
hoe zij zich onder verschillende groeiomstandigheden gedroegen.
Daartoe vergeleek ik steeds den groei en het product, welke een
soort in opvolgende jaren op een en dezelfde onderneming verkreeg.
Nu wil ik trachten vast te stellen, in hoeverre de rietsoorten op
dezelfde groei-omstandigheden verschillend reageeren en of dit met
behulp van de eigenaardigheden van elke rietsoort, zooals wij deze
in de vorige studies vaststelden, kan verklaard worden. Ik wil daar-
bij voornamelijk de soorten, die in de practijk elkaar vervangen
hebben, naast elkaar plaatsen. Natuurlijk is dit niet altijd mogelijk.
Wel is DI 52 de vervangster van 100 POJ, maar EK 28 vervangt
deels 100 POJ, deels 247 B. Tjepiring 24 vervangt in den regel 247 B
en EK 2 eveneens.
Ik kies de voorbeelden zooveel mogelijk zoo, dat de te verge-
lijken soorten op dezelfde grondtypen staan.
Ik begin met de sf. Perning; de soortenindeeling was in op-
volgende jaren voor deze onderneming in procenten als in het staatje
op blz. 505 is aangegeven.
100 POJ is uit den aanplant verdwenen, 247 B sterk vermin-
derd. De eerste werd op de mooie, niet te natte gronden vervangen
door EK 28, op de minder droge door DI 52. 247 B werd voorna-
melijk vervangen door Tjep. 24 op de vruchtbare, maar vrij natte
gronden, deels door DI 52 en nu ook door 2714 POJ,
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 100 POJ, DI 52 eN EK 28
504
OP DE SUIKERFABIEK Perning IN:
Lengte op 30 November
» 1 Maart
» 1 April
» 1 Mei
» 1 Juni
Groei gedurende den
Westmoesson, d.i. van
30 Nov. tot 1 April
Groei per dag in c,M.:
in den Oostmoesson
» _» _Westmoesson
Groeifactor
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw
Gebleven uitstoeling in
9% van het gemiddelde
t/m 1920 (52600)
Wijze van afplanten:
in April
» Mei
» Juni
» Juli
» Augustus
» September
Gemiddelde leeftijd op
30 Nov. in dagen
Idem bij het oogsten
in maanden
Gesneden bouws
Riettaxatie
Rietgewicht
Rendement
Suiker
Suikerproduct in %, van
het gemiddeld pro-
duct der soort tot en
met oogst 1920 (120)
Legerpercentage
Bloeipercentage
Kattiegewicht per meter
bij de rietlengte op
1 April
Kattiegewicht per meter
bij
stoeling
gemiddelde uit-,
1917/18 1918/19 1920/21 |
5 Kak ° | EE
od |t sa |eK98|| 100 | prs2 |eKosjj 100 | rap EK 98
183| 459| 468|| 4151| 436| 200 474| 449| 449 |
326 296| 361|| 316\ 305| 401 296| 293| 323
331| 307 377|| 325 327| 409 296| 342 34
148| 448| 209|| 474 494| 209} 4125 463 192
1.356} 1,469| 1,412) 0,956! 0,861| 1.,316/14,103! 1.483! 1,490
1.233|1,233| 4,742|| 1,450) 1,592! 1,742)| 1,042] 1,358 1,600
1,100 0,948) 0,811 0,659) 0,541) 0,755)| 1,059) 0,871 0,931 —
53700153700!38000!:49400/45500!33900!/46600/46300 32700 —
102) 108) ‘408| 94 91| 97 88,5| 93 93 |
lk all de B ER te Ns RE Ee
rije ANS Tal oat A td 5 an
90| 64 A8 249 70 ‘49 48 93 ook
159 « 5 B n n hat 5| 464 708
BN Wieler tale RN 40| 618
LEE BOE OE GM, HOOD Pes A . 3 _66l
135| 4136| 4491 458| 458| 4152|| 455| 126 100
fol 42! 122/3| A1} A2} 425 42 42} 411/5
317\ g86|. 291l993,5| | 38 31| 307 230
1108) 1145! 4261! 1067) 4284| 1344! 4008/ 1223) 1080
1195) 1364| 1344) 968| 1045| 1321|| 1009| 1071| 1068
11,72) 441,59! 14,07/| 11,03, 11,02\ 9,86) 14,95! 11,69| 11,02
140| 158|445,5/| 4107) 445| 430| 424| 125) 118
147 424l 442ll 89| 94|l 400 4104, 98) oak
3| sl a 4,5| 40 35’ 2’ 25 AB
EE 651“ 31 “Bol 67 0} 60
0,672) 0,827| 0,917/| 0,603| 0,702! 0,953) 0,732. 0,741| 0,958.
0,686! 0,892| 0,993/| 0,566! 0,642! 0,920/! 0,648 0,689 0,892
505
SOORTENINDEELING OP DE SF. PERNING IN DE OPVOLGENDE JAREN
IN PROCENTEN.
S (947 B400 POJ! DI 52 |EK 28/90 F
| A Tora AR
Oogstj. Hemme
1912 | 950 | 34 66
Tjep. 24 (1499 POJ/2714 POJ[2725 POJ
1913 | 966 | 34 66
1914 | 950 | 44 56
1915 | 950 | 44 50 — — | — 1 —- — —
1916 | 935 | 43 48 —- ed | — — —
17 932 «425 471 2 9 1 Ei) — — —
1918 | 956 | A 39 9 Sla: 19 — — —
MRT ded 1-23 41 15 re — — —
1920 94 | 20 21 22 Ar 22 1 — —
1921 | 947 9 3 32 Jur 2e 27,5 1 1 0,5
192 ISD PI A — 43 419 | 2} 22 — 9 5
1923 | 952 | 3 -— | 27,5 Bik fe 1 | — 25 | 3
Eerst wil ik naast elkaar plaatsen 100 POJ, DI 52 en EK 28,
en wel voor de jaren 1917/18, 1918/19 en 1920/21. In het jaar
1919/20 waren de cijfers door de vele bandjirs abnormaal laag. In
het jaar 1918/19 werd de aanplant ingekrompen.
In de tabel op blz. 504 worden 100 POJ, DI 52 en EK 28 ver-
geleken.
In 1917/18 waren 100 POJ en DI 52 ongeveer gelijktijdig in
den grond gekomen, EK 28 iets later. 100 POJ was.op 30 November
iets langer dan DI 52; de Westmoessongroei was gelijk. De groei-
factor van 100 POJ was dus iets beter. EK 28 groeide in den Oost-
moesson het snelst en in den Westmoesson veel forscher. Zij werd
dan ook het langst. Haar groeifactor was het laagst. EK 28 had
natuurlijk de laagste -uitstoeling, maar toch 108 /%. DI 52 en 100 POJ
hadden eenzelfde uitstoeling, hetgeen voor 100 POJ wil zeggen, dat
ze nog niet hoog was, 102%, en voor DI 52 zeer goed, 108 %.
DI 52 haalde een beter kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling dan 100 POJ, EK 28 had het hoogste kattiegewicht per
meter. Van 100 POJ, die het laagste rietproduct had, was het
legerpercentage het hoogst, 39%, tegen 8%. voor DI 52, welke
soort een nog hooger rietproduct verkreeg dan EK 28, en voor
EK 28 3%. 100 POJ had in verband met haar lager rietproduct
en beteren groeifactor nog een beter rendement dan DI 52. D[ 52
haalde het hoogste suikerproduct, daarna EK 28, en 100 POJ gaf
het laagste product.
In 1918/19 werden alle drie soorten vroeg geplant. 100 POJ en
506
DI 52 waren op 30 November korter dan in 1917/18. DI 52 groeide
het minst snel. EK 28 daarentegen, dat toch op de droogste gronden
stond, groeide flink en was op 30 November reeds 2 meter lang.
In den Westmoesson groeiden DI 52 en 100 POJ forsch, haar
groeifactor werd dus laag. EK 28 groeide weer even forsch als in
1917/18, maar ook haar groeifactor werd lager. Dat de soorten
door droogte leden, komt uit in hare uitstoeling. Deze was voor
alle drie soorten gering, voor EK 28 in procenten nog het best. In
verband met de lage groeifactoren waren de legerpercentages zeer
hoog, respectievelijk voor 100 POJ, DI 52 en EK 28 41,5, 40 en
32%. De kattiegewichten waren ook lager, van 100 POJ weer het
laagst, van EK 28 het hoogst. De rendementen waren natuurlijk
eveneens lager, vooral van het forsch gegroeide EK 28. DI 52 gaf
door hooger rietproduct meer suiker dan 100 POJ. EK 28 bewees
duidelijk, dat zij het best tegen droogte bestand is. Zij haalde,
niettegenstaande zij op de drogere tuinen stond, het hoogste
suikerproduct door haar uitstekend rietproduct.
In 1920/21 werden de drie soorten zeer verschillend geplant.
100 POJ, die nu trouwens maar met 31 bouws voorkwam, was
vroeg geplant, DI 52 veel later, 43 bws na 1 Augustus, en EK 28
verreweg het laatst.
De groeiomstandigheden waren vrij gunstig. 100 POJ kreeg
een mooien groeifactor, zij bleef kort. Ook EK 28 werd voor deze
soort niet lang, zoodat haar groeifactor geflatteerd is. De uitstoeling
van alle drie soorten was laag. De kattiegewichten per meter bij
gemiddelde uitstoeling van 100 POJ en DI 52 waren niet hoog,
maar beter dan in 1918/19. Voor EK 28 was het, ook al tengevolge
van het late planten, laag. 100 POJ legerde zwaar, 26, de andere
soorten weinig. DI 52 verkreeg het beste product door iets hooger
rietproduect dan 100 POJ, niettegenstaande 100 POJ zooveel eerder
was geplant en gunstiger groeifactor had. EK 28 haalde, doordat
zij door laat planten kort bleef, een laag rietproduct; zij verkreeg,
al was haar rendement goed, de minste suiker. Het lagere product
van EK 28 werd dan ook wel veroorzaakt doordat 9% wortelrot
voorkwam, tegen 2,5 /% in de oogstjaren 1919 en 1918.
Om 247 B en Tjep. 24 op Perning te kunnen vergelijken, plaats
ik naast elkaar de cijfers dezer beide soorten voor de jaren 1916/17,
1917/18, 1918/19 en 1920/21. (Zie tabel blz. 508).
In 1916/17 werden beide soorten bijna gelijk geplant. 247 B
groeide in den Oostmoesson veel forscher, zij was op 30 November
A nt
507
dan ook veel langer. In den Westmoesson was de groei van 247 B
ook nog krachtiger. Haar groeifactor was dan ook beter dan van
Tjep. 24. De uitstoeling van 247 B was grooter. Het kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling was van 247 B iets hooger.
247 B kreeg een veel hooger rietproduct, zij legerde zwaarder. Haar
rendement was zooveel lager, dat zij minder suiker gaf dan Tjep. 24.
Daarbij dienen wij er rekening mede te houden, dat als rendements-
factor voor 247 B 0,67 en voor Tjep. 24 0,70 werd aangenomen. Op
het einde van de campagne werd in verband met de verkregen suiker
een correctie aangebracht. Van 247 B werd het product van 132
op 134,6 pikol suiker verhoogd en van Tjep. 24 van 136 tot 140,9.
- In 1917/18 werd Tjep. 24 vroeger geplant dan 247 B. 247 B
had dus een sterken Westmoessongroei, maar werd toch weinig
langer dan Tjep. 24, De groeifactor van 247 B werd dus lager dan
van Tjep. 24. De uitstoeling van 247 B was 100%, tegen 102% van
Tjep. 24. Wel was het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit-
stoeling van 247 B hooger en ontstond er meer riet, maar 241 B
legerde ook nu zwaarder dan Tjep. 24. Door beter rendement
verkreeg Tjep. 24 veel meer suiker. De aangenomen rendements-
factor was voor 247 B dit jaar 0,68 en voor Tjep. 24 0,73.
De periodeciijjfers voor beide rietsoorten waren in 1917/18:
241 B Tjep. 24
Periode | Bouws | Riet |Rendt. | Suiker || Bouws | Riet | Rendt. | Suiker
1/15 Aug. 13 1693 1069 1430 37 TAN 49 ABE 152
16/31 » 55 1534 oa to Le 5 26 1205 | 1464 152
1/15 Sept. 99 1363 NER NAT 1445 1402 |l A310:| 152
16/30 » 37 1269 1158 96,4 6 1424 1 A356:| 152
In de laatste periode wordt ineens 35 pikol suiker minder
verkregen van 247 B; terwijl het rietproduct sterk daalt, gaat het
rendement ook naar beneden, zonder dat iets bijzonders van 247 B
werd vermeld. Tjep. 24 blijft daarentegen haar hoog rendement
behouden. Dit is zeer onwaarschijnlijk, daar de rendementsfactor
voor de laatste periode volgens de onderlinge fabrikatiecontrôle van
0,75 terugliep tot 0,64. Het cijfer van Tjep. 24 is dus ongetwijfeld
hier geflatteerd opgegeven.
In 1918/19 werden beide soorten vroeg geplant, Tjep. 24 iets
eerder. 247 B werd nu veel langer en kreeg een beteren groeifactor,
508
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 247 B EN Tjep. 24 op pe
SUIKERFABRIEK Perning IN DE JAREN:
Lengte op 30 Nov.
» » 1 Maart
» » 1 April
» » 1 Mei
» » 1 Juni:
Groei gedurende den
Westmoesson, d.i. van
30 Nov. tot 1 Mei
Groei per dag in c.M.:
in den Oestmoesson
» _» _Westmoesson
Groeifactor
Gebleven uitstoeling per
bruto bouw
Gebleven uitstoeling in
% van het gemiddel-
de t/m 1920
Wijze van afplanten:
in April
» Mei
» Juni
» Juli
» Augustus
September
» October
Gemiddelde leeftijd op
30 Nov. in dagen
Idem bij het oogsten
in maanden
Gesneden bouws
%/, Aanplant
Riettaxatie
Rietgewicht
Rendement
Suiker
Suikerproduct in % van
het gemiddelde product
der soort t/m oogst
1920
Legerpercentage
Bloeipercentage
Kattiegewicht per meter
bij de rietlengte op
1 Mei
Kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uit-
stoeling
Eed
1916/17 || 1917/18 || 1918/19 || 1920/21
247 BIT). 24247 BTj. 24247 BlTj. 24247 BlTj. 24
Hes 134l| 149| 482} 170| 427| 4144) 4110
339| 270/| 312) 992|| 344 274| 296| 944
368| 304l| 325| 305|| 357| 289|| 318| 278
—e Lr 30All eed. OBI SS AL ROR
|
180/ 170} 176 4123|| 187| 162 177 184
1,424 1,039) 1,211) 1,238) 1,097) 0,784 1,156] 1,009
1,200 1,1331/1,1731 0,825) 1,247| 1,080! 4,180| 1,227
1,187, 0,917) 1,032) 1,504| 0,880/ 0,726 | 0,980) 0,822
58100,52500!/53200/50900! 54400/51600/47700!47200
109 405! 100\ 402) 402} 103| 89 945
zh All 34) «43 - 63) 23 7 3
130 44ll 51| 55|| 103} 37| 27 A4
63| 32 31 410 32 — 29 4147
WON B 5m ed 27 84
B dol Etienne 4 13
132| 129| 123 147/| 4155| 4162/| 122| 4109
14| 14} 133/,| 13,5) 13,5/ 14 13,5] 131/3
233| 49|| 197) 84| 198 60} 87 261
25 | 5/24 %| 9 198 | 8% 9 127 4,
1368| 1057/| 1245) 4074] 1354) 1063/| 1177/ 1063
1633) 1222) 1420| 1199| 1295 1029 | 1329| 994
8,24 11,53 8,91/12,42| 8,89) 12,08] 10,01 11,28
135| 141/|126,5| 449/| 115) A24l| 133) 112
129 4141) 4144 447| 4104) 98 120) 88
a) ol 20 49, Ae eee Abn
MON If BA Ja 30| * — gij
0,764} 0,766. 0,821! 0,772/| 0,667 0,690 | 0,876) 0,716
| | | |
| | |
0,831) 0,806/| 0,818) 0,7881| 0,679) 0,714!| 0,783) 0,678
509
De uitstoeling was voor beide soorten goed. Door het kortere riet
was het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling van
Tjep. 24 beter dan van 247 B. 247 B haalde hooger. rietproduct, het
legerde zwaar en had dan ook lager rendement. Waar als rende-
mentsfactor voor 247 B 0,68 werd aangenomen, en voor Tjep. 24
0,73 genomen werd, verschilt het suikerproduct van beide rietsoor-
ten zeer weinig, te meer, waar 247 B 28% en Tjep. 24 8 / van den
aanplant besloeg.
In 1920/21 werd veel meer Tjep. 24 geplant. De aanplant 1919/20
had zwaar door bandjirs geleden, zoodat er een tekort aan topstek
was en de vlaktetuinen Tjep. 24 tot het laatst werden benut. Nu
besloeg Tjep. 24 27% van den aanplant tegen 247 B 9%. Tjep. 24
kwam nu later in den grond. Zij kreeg weer een lageren groeifactor.
De uitstoeling was gering, van 247 B slechts 89%, van Tjep. 24
O4, %
Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was
van 247 B veel hooger. Er legerde weinig riet van 247 B, nog 4%.
247 B kreeg veel hooger rietproduct met een behoorlijk rendement,
zoodat zij veel meer suiker opbracht dan Tjep. 24.
De periodecijfers der beide soorten waren nu:
247 B Tjep. 24
Periode Bouws | Riet | Rendt | Suiker! Bouws| Riet | Rendt | Suiker
|
nd 5 | 849 | 10,91 92
id Sad» 1 | 953 | 10,83| 4103 | 16 |. 894 | 42,46 | 143,75
1 —46 Aug. | 44 | 41279 | 10,89 \ 4139 | 47 | 9413 | 42,56 | 144,69
Te 16 | 4282 | 40,47 | 4134 | 47 | 851 | 44,96 | 101,78
1 —16 Sept | 28 | 4278 | 4046| 432 | 55 | 4057 | 414,26 | 128,97
16 — 30 14 | 4455 | 4022| 449 || 77 «| 1055 | 14,38 | 120,03
Meer oee tamme kidoo keset kesdaok can Ir4aas 10,48 | 114,05
87 | 1329 | 10 87 | 320 | 1001| 13 133 | 261 | 994 | 414,28 | 112,12
In de beide laatste perioden werd de rendementsfactor berekend
uit de O. F.C, 0,66. Waar in hoofdzaak Tjep. 24 vermalen werd, is
het duidelijk, dat in dit jaar de rendementsfactor van Tjep. 24 op
het einde van de campagne sterk terugliep. Daarom is het zeer
onwaarschijnlijk, dat in vorige jaren deze factor voor Tjep. 24 gelijk
bleef en alleen voor 247 B sterk terugliep.
De vergelijking van 247 Ben Tjep. 2% op de sf. Perning leert
510
ons dus, dat 247 B een veel snellere groeister is en dan ook veel
meer riet haalt. Zij legert zwaarder en heeft daardoor lager rende-
ment. Toch is Tjep. 2% geen betere producent; alleen als zij vroeg
geplant wordt over een niet te groote uitgestrektheid, zoodat zij op
tijd vermalen kan worden, is zij voor Perning, vooral door hare
immuniteit, een geschikte soort naast 247 B.
Evenals op de sf. Perning werd op de sf. Boedoeran in de
laatste jaren 100 POJ grootendeels door DI 52, voor een klein deel
door EK 28 vervangen en werd nagegaan, of 247 B door Tjep. 2%
te vervangen was. Ik wil daarom voor Boedoeran 100 POJ en
DI 52 en 247 B met Tjep. 24 vergelijken.
De soortenindeeling van de sf. Boedoeran in opvolgende jaren
was:
„ |Br. bws 100 s 8 Tjep.{2714 | 2725
Oogst) 247 B DI 52JEK 28| EK 2/90 F.
Aanpl POJ 24 [P.OJ.P.OJ.
1911 — 953 A Ml in IE Oee
1912 931 MR PERO Zo eer eline man EA EAS
1913 956 ZTA nIB Ant dre AN IN B
1914 963 34 OD Eee tn ee
1915 951 AN EON NE ee ee Ven =S
1916 954 91 A0 Om IO EE 6 Re
1917 960 48 | 29 1 d 3 RE
1918 955 40 | 39 | — kins JA 8 ARENAS
1919 747 50 | 22 3 A ze E | EE
1920 951 54 | 23 | 10 6 en v DER
1921 916 Dil 15 | 416 oe ES Leid ‘==
1922 942 50, | 12,4 -20 Te ee 4 1
1923 896 56 3.1 27 EAP BTR PEES U
DI 52 is in de laatste jaren uitgebreid. In de tabel op p. 512
staan de cijfers van 100 POJ en DI 52 voor 1918/19 tot en met
1920/21.
In 1918/19 werd 100 POJ eerder geplant dan DI 52. De laatste
soort groeide sneller. De groeifactor werd voor beide soorten vrij-
wel gelijk. D[ 52 werd iets langer. Beide hadden door droogte een
geringe uitstoeling. 100 POJ legerde voor 28%, DI 52 voor 19°.
Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling van DI 52
was hooger, zoodat Dl 52 meer riet maakte. Haar rendement was
ook beter, zoodat D[ 52 een veel beter suikerproduct gaf. Zij kan
nog beter tegen droogte dan 100 POJ, zooals we nog meer zullen
511
constateeren, maar we moeten wel in acht nemen, dat DI 52 maar
26 bouws besloeg.
In 1919/20 werden heide soorten veel later geplant; gemiddeld
kwam DI 52 iets eerder in den grond, maar alleen doordat enkele
bouws van 100 POJ vroeg geplant waren, kwam deze soort gemid-
deld vrij tijdig in den grond; 41°, werd na 1 Augustus, dus te laat
geplant. Beide rietsoorten werden even lang, DI 52 groeit eerst
langzamer dan 100 POJ, waardoor haar groeifactor lager blijft dan
van 100 POJ. De uitstoeling van beide soorten was gering. Ook nu
legerde 100 POJ, hoewel zij een beteren groeifactor had en minder
rietproduet gaf, zwaarder dan D[ 52. Het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling van D[ 52 was ook nu hooger dan van
100 POJ. DI 52 haalde een hooger rietproduct met beter rendement,
dus meer suiker dan 100 POJ.
In 1920/21 werd 100 POJ later geplant dan DI 52. Toch was
100 POJ op 30 November hier reeds langer. In den Westmoesson
groeide DI 52 sneller. De groeifactor van 100 POJ werd dan ook veel
gunstiger dan van Dl 52. De uitstoeling was goed. Van 100 POJ leger-
de 25% tegen 4% van D[ 52. Het kattiegewicht per meter bij ge-
middelde uitstoeling van Dl 52 was beter dan van 100 POJ. Het
rietproduet van 100 POJ werd iets grooter; DI 52, die minder le-
gerde, haalde hooger rendement en gaf daardoor meer suiker.
Door beter kattiegewicht per meter en mindere legerneiging won
DI 52 het dus in alle drie jaren.
Tjep. 2% en 247 B verkregen op Boedoeran de volgende cijfers
van oogstjaar 1916/17 tot en met 1920/21 (zie tabel blz. 514).
In 1916/17 waren beide soorten ongeveer gelijktijdig geplant.
247 B groeide sneller en was op 30 November langer; in den
Westmoesson groeide zij evenveel als Tjep. 24 en werd dus langer
en verkreeg toch een beteren groeifactor. Beide soorten waren
zwaar uitgestoeld. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit-
stoeling was voor 247 B hooger. Deze soort gaf een veel hooger
rietproduct, zij legerde voor 17%. Tjep. 24 legerde niet en gaf een
veel beter rendement, maar toch haalde zij minder suiker dan 247 B.
In 1917/18 werd 247 B later geplant dan Tjep. 24, maar zij
groeide veel sneller, werd veel langer en had een beteren groeifactor.
Ook nu werd het kattiegewicht per meter van 247 B beter, en haalde
zij een veel hooger rietproduct. Wel was het rendement van 247 B,
dat voor 9 legerde, lager, maar dit haalde ook nu meer suiker.
In 1918/19 werd Tjep. 24 veel vroeger geplant dan 247 B. Het
512
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 100 POJ EN DI 52 oP pe
SUIKERFABRIEK Boedoeran IN: ne
ie, ke _ 1918/19 {| 1919/20 1920/21
100 | |_100 || 100
POJ adh PA alvpor el eSadiar | DI 3
Lengte op 30 November 180 185 164 140 157 126
D) » 1 Maart 332 342 297 280 298 268
» » 1 April 341 359 303 297 299 288
» » 1 Mei — 365 — 301 — 293
>,» 1 Juni -- -— —— — — —
Groei gedurende den
Westm., d. í. van
Kattiegewicht per meter
bij de rietlengte op
1 April 0,597
Kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uit-
stoeling 0,555
0,721 || 0,584 0,665 | 0,705
0,686 | 0,519 0,650 | 0,745
30 Nov. tot 1 April 161 174 139 157 142 162
Groei per dag in c.M: |
in de Oostmoesson 1,19 | 1,321 | 1,39 | 1,138 | 1,495 | 1,024
» >» Westmoesson 1,34 | 1,450 1,16 | 1,308 || 1,18 1,350
Groeifactor 0,9 0,911 1,20 | 0,870 || 1,27 0,759
Gebleven uitstoeling
per bruto bouw 50600 | 46400 } 49400 | 46500 || 53200 | 49500
Gebleven uitstoeling in
%, van het gemiddel-
de t/m 1920 93 95 || a 95 98 | ‘101
Wijze van afplanten:
in April — -— — - — —
» Mei 12 15 9,5 — 6 —
» Juni 142 6 61,5 30 66 AA
» Juli 5 5 59 43 52 78
» Augustus — — 85 21 12 23
» September — — 1 — — 1
» October — — — — En —
Gemiddelde leeftijd op
30 Nov, in dagen 151 140 118 123 105 123
Idem bij het oogsten in
maanden 11 AAN /AAL/a 144,5 AAS Pe 1D
Gesneden bouws 165 26 222 95 156 145
Riettaxatie 1102 | 1489 || 1024 | 14142 | 1098 | 1031
Rietgewicht 1030 | 1201 856
Rendement 11,45 | 141,74 || 11,64
Suiker | 118 141 100 125 109 115
Suikerproduct in % van
het gem. product der
soort t/m oogst 1920 95 104 81 92 88 85
Legerpercentage 28 19 8 4 25 de
Bloeipercentage — 3,5 60 9 60 5
513
kreeg denzelfden groeifactor als 247 Ben had een betere uitstoeling;
van 247 B legerde 5%, van Tjep. 2% 3%. Het kattiegewicht per
meter bij gemiddelde uitstoeling was van 247 B toch nog hooger.
247 B had dan ook een hooger rietproduct. Het rendement van
Tjep. 24 was veel beter, maar dit haalde toch nog minder suiker
dan 247 B. |
In 1919/20 werden beide soorten laat geplant, maar 247 B
veel later dan Tjep. 24; toch groeide 247 B nog zooveel forscher
in den Oostmoesson, dat zij op 30 November al langer was dan
Tjep. 24. Haar groeifactor werd dan ook beter. De uitstoeling was
“niet groot, vooral niet van Tjep. 24. Het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling werd van 247 B weer hooger. 247 B haal-
de veel hooger rietproduct, Tjep. 24 had een veel beter rendement
en bracht daardoor evenveel suiker op.
Ook in 1920/21 werd laat geplant, en vooral 247 B. De groei-
factor van 247 B werd beter dan van Tjep. 24. De uitstoeling was
voor beide soorten 99°. Nu werd het kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoeling voor Tjep. 24 hooger dan voor 247 B. Van
241 B legerde 8%, van Tjep. 24 1,5%. Tjep. 2% haalde een goed
rietproduct en door haar beter rendement meer suiker dan 247 B,
maar daarbij dient men in aanmerking te nemen, dat 247 B veel
te laat werd geplant.
SOORTENINDEELING IN OPVOLGENDE JAREN OP DE SF. GOEDO IN
PROCENTEN.
Oogstjaar | PX de 247 B RN DI 52|EK 28| EK2 [90 F-|Tjep. 24
RR ado kas dol skea aU NN or Bede Uk En
De Oa ED den AR HO SO EN
EES AE AART OE zonde MARS PI 0d Rop DA
Be aans lammson kno pb Wed. E
1915 | 1201 | 2 | 74 Ean’ Ai Ei
1916 | 1205 | 17 | MA Bd I 1 1
1917 | 41203 | 13 | 66 ä 9 gt (Met 9
1918 | 4205 Agel Jane 40 Ie 44 A Hes 3
1919 [ 14157 | 10 | 32 | 19 | 92 dial fi
1920 | 41205 9 | 18 | 24 | 38 GEen De
1921 | 1205 geor | “Sap 4s god Ne
1922 | 4205 | 14 7 | 33 | 46 EE En
1923 | 4205 7 EE 230 50 Blige de
514
OVERZICHT DER CIJFERS VAN 242 B EN Tjep. 24
OP DE SUIKERFABRIEK Boedoeran IN DE JAREN:
|_ 1946/17 | 1917/18 | 1918/19 |
247 BTj. 24247 B|Tj. 24274 BT. 24
Lengteop 30 November{ 186| 146) 173) 148| 165| 149
» » 1 Maart dae 271) 901 S20N JI A0
» » 1 April 396| 307} 327|/ 286\| 358, 294
» „2, 1 Mei 364) 318) 334 286/ 368 300
» » 1 Juni — —- — — — —
Groei gedurende den
Westmoesson, d.i. van
30 Nov. tot 1 Meij 478/ 1472) 4161/ 138|/ 203, 151
Groei per dag in c. M.:
in den Oostmoesson | 1,488) 1,132) 1,491| 1,088/ 1,260, 0,909
» __» _Westmoesson| 1,187/ 1,147/ 1,073\ 0,920 1,353) 1,007
Groeifactor 1,254| 0,987) 1,390 1,183, 0,931, 0,903
Gebleven _ uitstoeling
per bruto bouw 65600,62400/58900,55500/50700'55500,
Gebleven uitstoeling in
% van het gemid-
delde t/m 1920 40e AAO … 401-975 BIJ 975
Wijze van afplanten :
in April — — — — — —-
» Mei — — — — 24 38
» Juni 114 33| 141 45) 152 43
» Juli 312 88 55 82) 156 —
» Augustus 36 90 4173 — 48 —
» September — — 9 — == =-
» October — — — — -- —
Gemiddelde leeftijd op
30 Nov. in dagen 125) 129 146) 136 131} 164
Idem bij het oogsten
in maanden 13/ 14,5/ 13,5) 12,5/ 122/5| 122/3
Gesneden bouws 462 90 378 81| 377 s1
Riettaxatie 1402| 1096) 1370 1093) 1438) 1023
Rietgewicht 1645) 1175) 1456) 1100) 1338) 1035
Rendement 9,44 12,10! 9,94) 11,73: 9,27/ 11,09
Suiker 155) 142 1445) 4129 124) 145
Suikerproduct in %
van het gemiddeld
product der soort t/m
oogst 1920 148) A12), 4140) A02 O4 O1
Legerpercentage 47 0 9 0 5 3
Bloeipercentage — Üiie — 0 0
Kattiegewicht per me-
ter bij de rietlengte
op 1 Mei 0,711| 0,592/ 0,740, 0,693) 0,717| 0,622
Kattiegewicht per me-
ter bij gemiddelde |
uitstoeling 0,778, 0,681/ 0,750) 0,676/ 0,626/ 0,606
1919/20
247 BITj. 24
12961 0.922
1,180/ 1,100
1,098! 0,838
55700151 400
96) 90,5
49 1/1
150 9
248 7
90 —
98) 129
122/3) 131/3
516 34
1182, 1004
1128) 891
9,64 12,05
108| 107
82 84,5
2 1
9 0
0.666’ 0,610
0,639
1,189) 0,810
1,400/1 14
0,849| 0,71
57600/5640
99 99
13 —l
20 Á
114\ 16
2071 A
149 MR
18) A
r
90} 126
13| 1228
521| 20
1246) 1114
1309! 1129
9,07| 11,02
119| 124
O1, 98
8 18
12 0
0,717/ 0,738
0,551, 0,711 | 0,733
mmm tno enen
515
Tjep. 2 is een zeer langzame groeister en moet dus al op zeer
vruchtbaren grond staan, om voldoend product te halen. Alleen
wanneer zij vroeger geplant wordt kan zij, doordat ze minder
legert en een mooi rendement haalt, meer suiker geven dan 247 B.
Terwijl op Perning en Boedoeran 100 POJ voornamelijk door
DI 52 werd vervangen, kon op Goedo en Pesantren 100 POJ zoowel
door DI 52 als door EK 28 worden vervangen; daarbij kwam DI 52
op de nattere, EK 28 op de drogere 100 POJ-gronden.
De cijfers van 100 POJ, DI 52 en EK 28 in de oogstjaren
1916/17 tot en met 1920/21 staan in de tabel op blz. 516 opgegeven.
In 1916/17 werden de drie soorten vrijwel gelijktijdig geplant,
100 POJ het eerst; toch was deze soort op 30 November het kortst,
__ EK 28 natuurlijk het langst. In eindlengte en uitstoeling verschilden
DI 52 en 100 POJ weinig. EK 28 werd langer en had een geringere
uitstoeling. De groeifactor was voor 100 POJ het laagst, van EK 28
het hoogst. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling
verschilden in dezelfde volgorde. Het legerpercentage van 100 POJ,
die het laagste rietproduet haalde, was het hoogst; daarna van DI 52,
en van EK 28, welke soort het hoogste rietproduct verkreeg, was
het legerpercentage maar 1°/%.
EK 28 haalde dan ook verreweg het hoogste suikerproduct.
In 1917/18 werd 100 POJ het eerst in den grond gebracht, DI 52
later en EK 28 het laatst. De groeifactor van 100 POJ werd het best.
DI 52 kon door den vroeg invallenden Oostmoesson niet doorgroeien.
EK 28 bleef kort. Van DI 52 en EK 28 werd de groeifactor ongeveer
gelijk. DI 52 had meer stokken dan 100 POJ, EK 28 de minste.
Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling van DI 52
was hooger dan van 100 POJ, van EK 28 het hoogst. De legerper-
centages waren hoog; van 100 POJ door den beteren groeifactor
echter niet hooger dan van DI 52. Ook EK 28 legerde vrij zwaar.
DI 52 haalde, hoewel dus onder omstandigheden opgegroeid,
die minder gunstig waren dan voor 100 POJ, veel meer suiker, door
beter rendement. EK 28 had wel meer riet dan DI 52, maar
door lager rendement gaf zij niet meer suiker.
In 1918/19 was vroeg geplant, vooral 100 POJ kwam vroeg in
den grond; door de felle droogte bleef het riet kort. EK 28 groeide,
hoewel ze op de droogste gronden stond, nog het meest. De uitstoe-
ling was laag, in verhouding leed EK 28 het meest. De legerpercen-
tages waren hoog, vooral van 100 POJ. Daar DI 52 veel korter was
dan EK 28 en een beteren groeifactor had, legerde zij minder dan
gro'r | 6020 | 9890 | 9660 | 1690 | 7520 | Tao‘ | o6L0 | 7690 | 161 | 6ES'O 5080 [ TOGT | E08'O | 69L°0 Surjoogsyin epjep
-pruas (iq ‘pW dod gyormodorge y
LTQT | 7ELO | 5L9O | 8EO'T | 6LL'0 | 7ALO | 8EO'T | 6930 | ILO | VETT | OLLO | LSL'O | LEVT | OLL'O | GEL'O mdy jp do
Z arduorgor op (iq yd ‘aoBongey
OL ST HL mm {SI OR ek ei ian id Ee odejuooodroorg
C C Ok SIL L EL |G 6 TG | OV 91 97 |T G Gr odezuootodaodor
ne ee 16 | 48 |M [SI | v&r-|Oer 907 | EM 0561 3sd0o
| | ui/} “wa U/A 0/, ur "poad-ays
SGV | IGP | TET {OV | 807 |OOT |O57 | SVP | L6 | ETD: | ETV | 9EV | GEV [GEV | LON LMS
6907 | LEIF | LEI | 766 | 6LOT | 8TOV| E96 | 766 | L66 | GEO | G7 TT | GL OF | 7EOV | O8'OT| 7807 yuowopuoyg
GEIT | ZOT | 596 | 97OT | OOV | 9L6 |GYGH | WIT | 696 | GOYF | SVSH | GEGN | GLYI | MGV | CLM Hol Aodon
8601 | 666 | Z56 | 8607 | 0907 | 7EOT | GFT | ITTF | 1907 | GYST | LOM | GEIT | L8GT | EOV | SGT oljexen org
9IG [88E |OYL_ | O9 [065 | 85E |L | eT& | OLE | ver |oeT | OPC | To VG _ [| 564 sanoq uapouset)
SU MW (Sr here (er |\eOr (or |Sher ler | err eer [err | Very | vepueew ur uozs3oo zou iq ‘PI
18 |T [5 [86 [9 [ETT \TEV | SEV | Wi |9U | TEV | TEV [GH [FIF | SVT | ueSep urcaoN gg do pliyoor ‘urop
GT | ps mn Or e= == en ee — | en mn == => em TE da) €
PLW (PV Ie 85 | GT eN Sier a Te a mi toqwogdag «
v0G (817 [09 [oer | 88 18 (Sp POP ARE Om rd | e8 FG vV _| 761 sugsnduy
DOF | OBV IGE | IGE FIE VPL-86 LV | BL- IGE |G. | OLK | ST | OF | 97 mur «
DT FO | LG PY |SBO_ | LG 1-86 (PID FIG (Gr [TG |L | — GEV | PT runf
4 9 6 ek L 7 NN EE mn 7 5 0e nn Sn PN U
1D | | ruoruerdje ue ozlin
66 | 16 | 86 |96 (68- | | 96 16 | 68 | 907 | 607 | 507 | 90V | TOP | ZOT O56F w/} “wod
| y/a 0 ur Burpoorsymm uoaaorgeg
00868 , OOTOS | OO6TE , 00628 | 00867 | OOSGE | OOT8E | OOTOE 00867 ‚00917 | 90009 | OOL9E | 000G7 ; OOELG | 006LE mnoq
opnag wad Burjoogsyin uoAorgen)
TESO | 96L0 \ 90,1 | 9LEO | BevO | OETO | 069:0 | 7LLO | 8590 | 766:0 | 5360 | LIO'T | 8660 | 9TS'O | CTL'O 1039819015)
808 T | OOB T | SLI T | SOLV | SEGT | LWV | OST | SLTT | SLET | LOGV | LVKT | OOVT | G7ET | OOET | 57ET UOSSAOUJSAM LC
ESET | SEOT | LOGT | 5790 | 7990 | LE9O | 0OO'T | OT6'O | TO8'O | 685 T | L6OT | BUT | GEEF | 19O'T | 8L6'0 uossaougsog Uop Ur
‘Wo ur Sep dod voor
8 |9V | WV |G | 787 |OLY |TLV | Wer |gen [oer | ver [oer |TOr | OCT | VOT mdy p 303 ‘AON Og uwa tp
£sS9OUIFSI AA uop opuomnpad Toolt)
QOE OLE (TE WEE (GLE STG ES (05 pe B een en ALO) var PNT « «
066 [YLG | 95 | 995 | TG | EYE | BOE | TG | 995 | 865 | OLG | GG | VE | LLG | TLG mdy py « «
GG | 875 | TW | 855 [5 | BIG |E | 875 | ECG | 065 | 995 | 185 | 665 | EM | TRT HEEN T CC
607 | SI [SEF [IO | LL [SL |7EV Vor | EM |9PV | 98F |OSH [OST | VOV [En Lo woaoN Og do o7duorT
8e Masca) DO |e val gero | ÎOd \e5 warjgera | LOL lee Hay sera, LCd les va, goa cÂed
Oor 007
SU/LIGT LU/9167
Oor
V&lO&6l O&/6 161 | 6ISI6F
‘Op HaAVAUANINS HT JO S& HH NA &C IA POH OOL NVA SUHALID UAA LHOIZUHAG)
517
eao°T | veg'o | velo (0880 | TOLO | vE9O (8580 | L990 | LEO |GIO'T | VOSO [GLLO |78ET | L58O | 99L0 he a eg
GL8'0 | SCL'O |99L'0 | 7160 | 8890 | 0890 (7O8'O |&E9'O 6E9O |7EO'T | 7O8'O | 96L'0 | T6G'V | 7880 | E78'O teek
Jara p/q ‘Wd ‘AoSorgey
09 cr LG — =— ke) LV 99 == ee — Ee 1: ns 998Juoodroord
6 9 ide Foz ro.e © meet. vO 6E OP ae NG 9 osepnded reder
GET - |LGb |V5hs|SE6 [EOV [86 |W 98 - (GB L66- [TOF OU |LEV |G |S'96 056 w/r poos dop
| | ‘poad ‘wro8 q/A % ur DIS
op \TSy [erb (TGV |G [LOP |LOV |FOF (86 [VEV |957 |} [897 [MT |H TS
BOEI (OST | EV TT (GET (SECTI [FEIT \L06 |6EG (EEG |VOVV LAY IT | GOUV | VEOTV | VET | 75OV ige
gren (9667 |EeGr |LEOV (BLOT |V76 \GLIL LEIT (TOT |76IV | GOT |EYVV |LOEV |FIGV | LOU HUOTMOLOT
897 | TVID (OVW (SEI |T6OV |88OV \GYGV |GETV (SOIT |GGEV [STV |EENL (O9GEV |7LIV | VEN wb |
GIG \TIE |L6 [9GG |8LG 9GV- (997 'OGG- \88L |OOE GGG (SOE |L} VOV | GLG bel aleen,
EEV |G |Gr |G |SBh yer - (SGP (EV STUWEN ISV. |G HET [GV [GV puut ur uozsdoo (iq “pr
16 lov (vvv |46 |\ver |\vov [oor |Oer |ovv {eg |80n |9et ler [gr |egr | uedep ui ‘aon oe do “joor 'wopg
—_—_ — LV Q — — — | — — eel — — — == he dT) LC
I5V-|8v : 9 [OW [GH [8 pre ek gnd Sedes TP zoqwordog
GG | G7T- LEGO (LE TE: BEV [Lb HU 687 |Y EB |T GG | GET EE
GGL | L6 67 - |7OT. 99 E8 _\597 | O7 7 59 Ge L6 GV 89 855 EE
GE -L5 |05 (88 [FEL TO |Wv \LGL | 85 — 88. JEM Ee GD run «
9 LG —£ | LG CG Ke OLS SRGD er 0 05 or Es SP RAIN or
8 -- == Ir — sl == — | — — EE — — un ready ur :ydye ue azlim,
Sille [ETV |36 |96. [EOF |[L6 |EOV 907 |B6- [TOT [OOV |L6 \S66 86 | 16 oc61 wi
\ | | ‘was y/a 0/p ur ‘sym “1499
55 | 61 68 — |75 5 67 __'68 7e L8 85 Ge GE [GE Ge Id ‘0, ur duedondo,
OOISY ‚ 00559 | OOTEE | 00768 | 00998 | OOO8E | OOTE7 | O0OESE | OONEE | OOG TY | OOOEE | OOO8E | O0LOY | GOATG | 00967 ‘A "Iq dad ‘Jsym WOAR GOD
00619 ‚ 00E9L | OOTRL | 000GE | OOEEL | 08E. 0009 | OOEBS | OONER | 00699 | OOLYR ' OOLIR | 00009 | O0T9L | O0EED Zurjoogsym o3sB0oH
eTL0 |790 | 65,0 (51e O | 7850 | 0650 [Oro O |SEGO | EGO {CEVO |vorO | L9GO |SEGO | 1970 | 1890 wb ike,
569T | LIGT \GYLV |S56 TV (SLLI |OGLV |E85G | 806,7 |ÎOC6'T [EEL V |SOGT | SLET |GLOT | GGG T | OO8T uossoourjso AA UIP UI
90G'V | EE8'O | 1560 [0090 |7OG'O | ZOE |08GO |L87O (OOGO |EELO [6890 | 6LLO 9680 | OLO | 9780 Vaste AAL
“po ur Sep dod woor
E05 |&BV [606 [185 |evo [Om |TL& |Ge5 |veG (806 |181 |c97 |TO5 [EBV |9GT | [dy p 303 'AON 'QE UEA TP
ik 'SS9OUlZsI A UP AP UD. mpas Tool)
Nam mn Ee MALEN — [865 | GLG — [958 |76G a Kl
OEE -|L85 |6VE. [FIE (808 |G65 |608 |T5E |EGE [865 [695 |LLG [SVE |E | 9 PNY CC
03E [OG [TIE |885 |6L& |ELG |LYE [GOE |LOE [GLG OG [UG [VOE (99 |O9 mdy rp «
WE |LYE |T6G- |WEG |LEG |G |76G [VOG |1G |6EG |G5E [TSG [LWG |G | CEG MEENT CC
Wb T6 (SOV LG (99 PBD (EL LEL- [BL (LO 169 (OOP GOV |E8-. | FOU JoquroaoN QE do HUT
Rd vore ore L [Od ee Od
85 MAEEIT | oor |G va oe La | oop SE AGS I voy BE AA/BSIA | voy 6 HASSIA| oor
Val0ë61 Oë/616T GUSIGT SI/LTGI LW/OT6T | Ee
(ITYAM VC) HAIAURSI A dan RI JO Q& An NSL 2e TI SLAAT OAT NVA SHAALI9 HAT LHOIZUHAG
518
EK 28. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was
van alle drie soorten-laag, maar van 100 POJ het laagst, van EK 28
het hoogst. De rendementen waren in verband met den lagen groei-
factor laag. EK 28 haalde verreweg het hoogste suikerproduct. Zij is
de soort, die het best tegen droogte kan.
In 1919/20 werd laat geplant, vooral EK 28. Het riet was op
30 November bijzonder kort, de groeifactor bleef voor alle drie riet-
soorten zeer laag, vooral voor EK 28, niettegenstaande het riet kort
bleef. De uitstoeling was ook nu gering. Het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling was voor alle drie soorten laag. De rietpro-
ducties bleven dan ook onder taxatie en waren laag. Het legerpercen-
tage van 100 POJ was zeer hoog. De rendementen bleven laag en er
ontstond weinig suiker. EK 28 gaf, niettegenstaande ze zoo laat was
geplant, toch meer suiker dan 100 POJ. DI 52 gaf het hoogste product.
In 1920/21 werd ook laat geplant; EK 28 nog veel later dan
in 1919/20. De groei was echter veel gunstiger, zoodat een goede
groeifactor ontstond; van 100 POJ was deze beter dan in een der
vorige jaren, voor DI 52 was hij goed, maar veel lager dan voor
100 POJ. EK 28 kreeg, hoewel ze zoo laat was geplant, toch een
vrij goeden groeifactor. Het kattiegewicht van EK 28 was goed. Alle
soorten haalden meer riet dan taxatie, terwijl de rendementen goed
waren. EK 28 bracht, niettegenstaande ze zoo laat was geplant, toch
het meest op.
Op Pesantren werd eveneens een deel van het 100 POJ door
DI52 en een deel door EK 28 vervangen. De soortenindeeling dezer
onderneming is:
PESANTREN SAWAH.
One Totaal er | | P. 0.5.
ogstj. | CL (247 B|100 POI DI 52 [EK 28 |Tjep.24) 90 F. DE,
Re: : | 1490 27142725
1912 | 1062 | 38 | 62 zn Haden ee rd
1913 | 1064 | 38 | 61 ah ZEN To EG
1944 | 1076 | 33 | 66 td eN
1945 | 4074 | 38 | 64 zr opt Ee a ER
19416 | 1075 | 30 | 66 ar etn 4 TE EEN
1917 | 4077 | 25 | 53 9 KEIN atol a
1918 | 1030 | 417 | 98 LE TAPE PRENTEN
ag | 4084 | oo Mien onmin INE A OS
1920 | 1077 | 8 | 12 6: AE 14 ANN NEN
1924 | 1030 | 6 9 oo AkB3 1e eSATA
1922 | 41077 | 8 Kee oo Jb sle sies
4993 | 1081) 10 | 7 | 32 | 52} | 1 |||
sake _N
519
De cijfers dezer drie soorten voor Pesantren staan in de tabel
op blz. 517.
In 1916/17 werd vrij vroeg geplant, toch was het riet op 30
November nog kort. De groeifactor was dan ook niet hoog. Voor
DI 52 was ze lager dan voor 100 POJ. De uitstoeling was, nadat
vooral van DI 52 en EK 28 weer veel stokken waren uitgevallen,
vrij hoog, in % uitgedrukt, laag. De kattiegewichten per meter bij
gemiddelde uitstoeling waren hoog. Er ontstond dan ook, vooral van
DI 52 en EK 28, een zwaar rietproduct. Het rendement was goed.
DI 52 bracht veel meer op dan 100 POJ en EK 28 verreweg het
meest. In 1917/18 was 100 POJ eerder, DI 52 later en EK 28 veel
later geplant dan in 1916/17. De groeifactoren werden dan ook veel
lager. Het riet bleef, behalve van 100 POJ, korter. Er vielen meer
stokken uit, maar de overgebleven uitstoeling was toeh nog hooger.
EK 28 legerde nogal zwaar. Zij gaf dan ook minder riet dan taxa-
tie, 100 POJ iets meer, DI 52 iets minder dan taxatie. 100 POJ gaf,
terwijl ze zooveel eerder was geplant, toch slechts evenveel suiker
als DI 52. EK 28 gaf nog het meest.
In 1918/19 werd vroeg geplant; doordat de regens veel te lang
op zich lieten wachten, stagneerde het riet zwaar en groeide het
bijna uitsluitend in den Westmoesson: De groeifactoren waren dan
ook zeer laag. Wel vielen veel stokken uit, maar er bleven nog vol-
doende over. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling
waren laag. Tengevolge van den ongunstigen groei was de legernei-
ging groot; tot overmaat van ramp werd door de Kloeteruptie veel
riet met asch bedekt en legerde het zwaar, vooral 100 POJ. EK 28
hield zich nog het best. Het product was laag, vooral van 100 POJ.
In 1919/20 werden 100 POJ en DI 52 tijdig geplant, EK 28 vrij
laat. Ook nu stagneerde het riet en werd de groeifactor laag; het
riet werd minder lang. Er vielen minder stokken uit, de gebleven
uitstoeling was vrij hoog. De kattiegewichten per meter bij gemid-
delde uitstoeling bleven laag, al waren ze iets hooger dan het vo-
rige jaar. Er legerde nu weinig riet. Het rietproduct bleef onder
taxatie, voor DI 52 ging het nogal. De rendementen waren goed.
DI 52 bracht veel meer op dan 100 POJ en 1 pikol meer dan EK
28, dat echter veel later geplant was.
In 1920/21 werden alle soorten vrij laat geplant. De groei was
veel gunstiger dan in vorige jaren, zooals o.a. uit den hoogeren groei-
factor blijkt. Van 100 POJ vielen veel stokken uit, van de andere
twee soorten minder. De gebleven uitstoeling was hoog. Het kattie-
520
gewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd als in de oogst-
jaren 1917 en 1918. Van 100 POJ legerde veel riet. De rietproducties
kwamen ver boven taxatie. De rendementen waren goed, waardoor
een mooi suikerproduet ontstond. DI 52 won het weer van 100 POJ,
terwijl EK 28 verreweg het best produceert. EK 28 blijkt zoowel op
Goedo als op Pesantren Sawah het best te produceeren; wanneer ze
laat wordt geplant, wint ze het in den regel nog; zij is het best
tegen droogtestagnatie bestand. DI 52 is steeds een betere producent
dan 100 POJ en kan ook nog beter droogte weerstaan.
Op de sf. Balapoelang werd 100 POJ eerst door EK 2 en later
door EK 28 verdrongen, zoodat ze nu uit den aanplant verdwenen
is. De soortenindeeling dezer onderneming is in procenten :
r |
. IBr. bws | 247 | 100 | Zw. | EK | DI Ti 2921 12714\ 2725
Oogst. eee g B \Posl ons| 284 so CE Nl EN 2 B |POJ\ POJ
1911 904 49 | 50 | — et PE ee Ee ES id, ig
1912 903 Ak Zn == e= EN Mee er pan
1913 902 zie cr Den Ek EE EA ES de ef
1914 898 Bt 16 1e ES RE In rb gas] ee
1915 905 ripe hi: B) zE we Dione a) ON LE En SS ge aE
1916 901 66145 Dols Leal 4D LE EE ZE mens
1917 900 54 | 14 5 DURA: 6: ME IDE: 4 Ik 1 — —
1918 900 40 | 15 IE IE 0 | 9 == 3 — —
1919 674 ja] D 615414 EEEN Ze es Br
1920 900 23 3 Sal A 5 EE Baes ie el
1921 904 26 | — [1,5 | 64 5 nn Ae ON re tse
1992 | 898 15,5 — | — | 70 |95| —| —| 2 oh
1923 | OOAD A EEEN GE | 1 PER 25} Vi
Deze 3 soorten staan in de tabel op blz. 522.
In 1916/17 werden 100 POJ en EK 2 ongeveer even vroeg, EK
28 later geplant. De groeiomstandigheden waren gunstig. De groei-
factor van EK 28 werd nog het best.
De uitstoeling is op Balapoelang in den regel laag, dit jaar in
verhouding tot andere jaren hoog. EK 28 werd langer dan EK 2.
De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren voor
EK 2 en vooral voor EK 28 hoog, voor 100 POJ vrij goed. 100
POJ bleef in rietproduct onder taxatie, de beide EK-nummers kwa-
men er ver boven. Hoewel 100 POJ een zeer mooi rendement had,
haalde zij toch de minste suiker. EK 28 gaf door hooger rendement
meer suiker dan EK 2.
Î
:
Â
J
d
3
521
In 1917/18 werd zeer vroeg geplant. EK 28 werd zeer lang. De
groeifactor was goed, maar minder dan in 1916/17. De uitstoeling
was goed, de kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling
werden goed. Er ontstond nu veel minder riet dan het vorige jaar.
De rendementen waren mooi. 100 POJ gaf de minste suiker, EK 28
de meeste.
In 1918/19 was 100 POJ weer vroeg geplant, EK 28 en vooral
EK 2 later. De groei was door de stagnatie ongunstig; wel werd
het riet lang, maar de groeifactor was laag. De uitstoeling had
zwaar geleden. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoe-
ling, werden laag. 100 POJ legerde vrij zwaar, EK 28 een weinig,
EK 2 heelemaal niet; de groeifactor van de laatste soort was het best,
100 POJ en EK 28 gaven veel minder riet dan taxatie, EK 2 meer.
100 POJ gaf tengevolge van de ongunstige groeivoorwaarden mispro-
duet. EK 2 gaf nog iets meer suiker dan EK 28.
In 1919/20 werd vrij tijdig geplant, ook nu bleef het riet eerst
kort, behalve van EK 2 en ontstond eveneens een forsche West-
moessongroei, zoodat lage groeifactoren ontstonden, behalve van
EK 2, die juist een hoogen groeifactor had. 100 POJ gaf nu een zeer
laag product. EK 2 gaf verreweg de meeste suiker, ook al doordat
ze een goed rendement had.
In 1920/21 werd geen 100 POJ meer geplant. EK 28 en EK 2
kwamen niet vroeg in den grond. De groei was vrij gunstig, de
groeifactor goed, voor EK 2 lager dan het vorig jaar. De uitstoeling
was grooter. EK 28 was weer langer dan EK 2. Haar kattiegewicht
per meter bij gemiddelde uitstoeling was iets hooger. Zij gaf minder
riet dan EK 2, maar door beter rendement meer suiker.
EK 2 stond steeds op schralere gronden dan EK 28. Beide soor-
ten zijn uitstekende groeisters. EK 28 wint het toch nog van EK 2:
door mindere uitstoeling blijft haar rietproduct lager, maar haar ren-
dement wordt beter, waardoor ze, op denzelfden tijd geplant, meer
suiker geeft.
Op de sf. Bandjardawa is 100 POJ geheel vervangen door
EK 28. 247 B werd hier ook geheel verdrongen, grootendeels even-
eens door EK 28.
De soortenindeeling was in opvolgende jaren op deze onder-
neming als het staatje op blz. 523 te zien geeft. De cijfers van 100
POJ en EK 28 staan naast elkaar in de tabel op blz. 524.
In 1916/17 werd vroeg geplant, vooral 100 POJ. Deze soort kreeg
dan ook een veel beteren groeifactor dan EK 28, EK 28 werd langer
8790 [686,0 | 090 T [7890 [GOTT VVET |OL8O purjeorsym ‘pprwoS (iq wopr
5990 GIGO | 8707 | 7490 [7TO'T | E55'T | LLL'O Ldy p do o35uor
=gor p/q NW ded yormodorney
OG — — — — — — a8eJuordodroorg
zn — — — — — — ageguoododrodory
L8 VOV |807 |407 [SIT [SH {65 O&G lr w/r 100S 1op
| N “poad “wos q/a 0/p ur “poad-rays
E61 S51 GET {9TT (88 E57 [GIP [66 [GET |Tep |GGP YEP |SOV | EF Loys
GSO | EVGI [VGO |T | EGT 886 | LEM | GSTI (SLOF | EST | GE BT 5907 | GOTT | GET yuowopuoy
E51 8501 T9EL [85OT [G8L |7YGT |OOOV [OG8 |7eor |90Gr [668 |OVrT |GG7T | LLOV WMDonT
EELT GLI QAT |OLOT |SYL EVOL |EYIT [VEB ROCE (TAGT [966 LGG |S6GT | VOM ANEXEOUT
67 Se | LY OVS [85 FCL GOE |EE 106 005 [OET IST [96 Cor SANOY Upausog
“SIT [SOV SGT |W Gor FAG [GTE |V (ET GT [VF ISF Gh \er/E/nrjpeueeuw ur uogsdoo zo (iq wopr
76 COT 807 {FOT {OEH 807 |OGh [67h [ver |65v |OG7 |7ET |SOT | 6eT uodep ui
| | doqutoaoN og do pliyooy -wog
— |y nn — — — — -— — — — — — — 320 €
97 _| SOI Ik 98 ne een on mn Ie En == hen _ ma dog «
VG 1 305 71 TG |E L6 86 — [9 9% — |05 0e 1 ‘Bny «
Co DES [9 LSG |M Te GLV [TV 67 16 er er 7e 6e mar «
eel LO EE 75 LT 9 L6 Te ES E8 Orr |G or Te runp
en KEN IS Ee et, a md er Gh Or mA 4: Ion «
le), pd DT landers == Ee: Te en as al Te ok Te — En Lidy ur
EN | : uozuerdje ue ozfin
à 001 _ | 801 [TOT | 06 66 16 96 86 80E [TOP | TOF ISP |407 [GI 05GT wi/J “woad
| | q/a % ur Surpoogsyin “qe
0068E / OOTEE OOEGE | 00865 | OOLE7 | O09EE | OOTTE | OOGEY | OOEGY | OOSTE | OO87Y | OOLTY | OOSYE | OOEG7 "A "1q dod Huroogsyin 0D
&78'0 | OTLO ‚GELE | S65O | LEBO HTO |7LEO | L650-(978O | GOL O | ESLO IEEBO | 07GO |56LO | 1099%JIO0L)
BIET | SL9'T LONT |OEVG |OEGT | LOT | 5605 (BOR T (LEGT | LOOT | SLOT [LOGT | SOCT | Liot UOSSJOUJsAA CC
DOT T | O6KT (OSG 1 (SEO | E50 [7690 | E8LO | LEGO | BEOT | TLT T | 0960 LOEOT | LIAT | 796'0 uossoougsog op ur
| Wo ur Bep dod rooar)
LGV | 105 997 [8 [IBF EG |TG [LIG PST [006 |EGT HWV [WT | 97 [dy p 303 ‘AON O8 UBA "Tp
| | “wjsaAA Uop opuomnpad toor
E „E66 Een — |4E8 - ee es eri kf ri T En ruof p° « «
JOE [SEE | TOE | 67E — |I856 | GSE — |058 [EE [665 IGE | WE as PNI a
065 [9E | LLG |YGB |7SG |[L6G |\SYB |[L65 |SOE |TGE8 |L65 ||90E [TEE | OG [dy p « «
15 | 565 (VEG |SL5 [SOG [VG [665 [EG |LLG |YEE [E85 ORG |GGE |GLG HEEN FT CC «
vO | So1 (GET | 99 89 CL 76 O8 FOEV [IGT |7PT |S8V [SGT [ver loqwaaoN Og do o7duor
|
u lez Tl LO IS ner Io: seer LOE Ie nr lostrsete LOT "Ie COTE ren ate LOT
GNA 85 MA oop EAA SG HA oor |E NL 5 MAL oor ENA SG HA) oop [EAA SS AA Gor
Tc/0c61 Ool6161 GUSIGP SI/LIGT LU 967
ï
“gugjoodereg Maravauarins aa dO & MH NA S& MA “POH OOL NVA Staar uaa LHOIZUHAO
523
SOORTENINDEELING IN DE OPVOLGENDE JAREN OP DE SF. BALAPOELANG
IN PROCENTEN
| | 4 |
han 2471 B a pos EK 28 | DI 52 | 90 F | EÉ 2. |9714 ROA POI
Oogstj.
1916 [1239 \ 53 55 —
1912 |41390| 44 56 — — — REE Zi
1913 [1499| 34 65 — — —= pm En
1914 [1275| 55 43 | — — Ee eet en
1915 [1275/ 37 54 — — pt ed
1907 11275 27 53 9
KO RO 10 3 U ie | | | | | |
|
|
bate 1275: } #25 47 15 7 9 EEn ae
EI nd db 34 26 10 Á —= Ee
1920. 1275 9 24 43 9 5)
Fr 1275) SS Á 90 —- 3 Dn Za
1922 |41275| — —— 85 —— 2 5 El
1923- |1275| — — 85 — -— Ï ú
en kreeg een veel hooger kattiegewicht per meter bij gemiddelde
uitstoeling. Zij bracht een veel hooger rietproduct op, toch legerde
zij minder dan 100 POJ, welke soort ook boven taxatie opbracht
Het rendement van EK 28 was iets lager, maar zij gaf toch veel
meer suiker.
In 1917/18 werd eveneens vroeg geplant. EK 28 kwam nu ook
vroeg in den grond; 30 November was zij reeds langer dan 100 POJ.
Haar Westmoessongroei was forscher, waardoor de groeifactor van
100 POJ hooger werd. EK 28 had minder uitstoeling dan het vorige
jaar. EK 28 kreeg weer een veel hooger kattiegewicht per meter bij
gemiddelde uitstoelings Beide soorten haalden ongeveer het getaxeer-
de rietproduct. Zij legerden beide weinig. EK 28 gaf door haar hooger
rietproduct, al was het rendement iets lager, veel meer suiker.
In 1918/19 werd vooral 100 POJ vroeg geplant; het riet leed
door de droogte, zooals in den lagen groeifactor, de geringe uitstoe-
ling en in het hooge legerpercentage uitkomt. Het rietproduct van
EK 28 vooral bleef onder taxatie. Het rendement van EK 28 was
bijna even hoog als van 100 POJ, zoodat EK 28 toch 16,5 pikol
meer suiker per bouw opbracht.
In 1919/20 werd later geplant, 100 POJ was toch vóór 1 Au-
gustus in den grond. 100 POJ bleef kort, wel was de groeifactor
iets hooger dan het vorige jaar. De uitstoeling was ook nu gering.
Er legerde niet veel riet. 100 POJ gaf door haar kort riet niette-
genstaande het mooie rendement een laag suikerproduct. EK 28
le
6707 TI8'0 0760 GE9'0 L66'0 879'0 1807 TILO CT L08:0 Burjoogspin “wos (iq PI
coor | Teo | 6860 | 5690 | 6IOT | 6890 | SLOT | LL9O | SYTT | 76L0 |, tudy y do
n 38uopgora p/q ‘WW tod gyoraosorn ey
=d el 68 == —= — — — =e — adejuoododroord
c ce 8 e id Vy g ijd Gn 55 a5ejuorrodaodor
701 97 L8 16 L8 76 TI vaan CIT OGr Qg6y 9300 "w/z J100S
Jop zonpod "wad "y/A P/p ur 'ayS
E97 677 | __Z8I LV c'ger Oor GLT 971 T81 TCT JoymsS
voo} TO'o7 erk EG ET GET OTT 8E TT 76'o1 56 U GOGT juowopuog
Gee Wor 6 Ge8 CST 6507 OGET SGI GIST LLGI WPlAADJON
OLTT | 6807 LOGT LS8 STe 9COT TLET SGI SLET 9917 orexern om
91 G eee LOE TOE 868 SCT 009 ee &39 sAnoY Uopousog
rj Tr arr S/OT Vho Ty er GT eer | SWEN uopueeur ur uozsBoo Jou (iq “PI
LET TLV Ger Ger vijf TLV ce7 LOT zal zoT ‚uosep ur
doqgwoaoN QE do plijooy “wor
OL == — — — — — — — — doquordag «
GIN kben CLU I G 7 Ee — Ë 'e sujsnony «
orde la C'8LT Gee val Or Ge O7 65 G'9e mar «
885 | WW 9LT C°LOT Tor E8 99 TG 8 97E tung «
065 W 3 671 7L T08 09 978 == Coe log €
6e — — — — - — — = — pady ur
ruoguerdye ueA ozli
70 c6 c6 56 76 76 007 COT OTT zor _ 0567 “w/} “Wad
"y/a 0 ur Suryoogsyim uoaargeng
008EE 00867 009TE 006L7 00TTE 00767 00778 0087G 008LE OOTEe ‘MY dod Burjoogsyin Te)
V8ET 105 7180 OTT 9910 860 6507 7e 096 0 LS'T 10}9jlaod)
005 L19'0 C5e'T 960 LOGT 607 Gre 7 180 LLT T LTL'O UOSSAOUJSIM CL &
LCO'T BEG T df &CO'T vo T TOT TRE T Co T 8177 TET uossaoutgsog) Uop ur
“Wo ur Sep dod 1oorg
Val TL ET CT 881 Ter Tor L6 LLT 98 [idy p 303 CAON O8 UBA "Tp
-ugsoA, Uop opuodnpes Toor
_— 765 LG6 == 898 708 8LE 908 LGE 808 lo } «
VLE 565 LV8 997 Tog 708 GLE 708 Ocg 808 mdy py _ « K
378 985 85e Eerd ZEE 765 REE L65 vee z0e HEEN JC «
LGG 615 791 Ter ELT ELT Va kd 605 ELT LV5 doqwoaoN Og do o7HuorT
85 MA | LOd OOV | 85 HA |LOd OOV| 85 HA | LOd OOV | 85 HA |LOd OOV | 85 MA | (Od OOV
rel0661 oe/6161 GHSIGI SI/LIGI LVO T6r
:Nauvr ad NI vaeptefpueg Maravauarins AA dO S& MH NA POT OOI NVA SUHAMI VAA LHOIZUIAOD
925
bleef met haar rietproduct ook ver onder taxatie. Zij gaf 20 pikols
suiker meer dan 100 POJ.
In 1920/21 werd 100 POJ weer eerder geplant. EK 28 kwam
met 70 bouws nog in September in den grond. De groeiomstandig-
heden waren nu gunstig. 100 POJ kreeg een zeer hoogen groeifactor,
trouwens EK 28 ook. De uitstoeling van 100 POJ was niet hoog.
De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren goed.
Het rietproduct kwam dan ook ver boven taxatie. 100 POJ legerde
nogal zwaar, 35 %, waardoor haar rendement lager werd dan van
EK 28. 100 POJ bracht over slechts 53 bouws 14 pikols suiker min-
der op dan EK 28 over 1146 bouws.
Terwijl we van Balapoelang EK 28 en EK 2 naast 100 POJ
vergeleken, die oorspronkelijk op de 100 POJ- gronden werden ge-
plant, wil ik voor Redjosarie beide soorten met 247 B vergelijken.
EK 28 kwam hier ten slotte grootendeels op de 100 POJ-gronden,
EK 2 op de gronden, waar eerst 247 B stond. 100 POJ werd dus
eerst op de mooiste- gronden gehandhaafd. De soortenindeeling van
Redjosarie is als volgt:
Oogstj. | CERN 47 BI SO |DIS2JEK B|EK 2 OOP | ot | DEP: (sw 3 PD
ORN ee OO en
BAE NSE sup EE Zei 16, Bek
HOI MOES Dode sen ee ek je EE
OA DE ES EN OK
OEREN A A LA
HERNG ASOONEAN PCA En B Ork see
HA OOR BEN BSD WU rr Oe H
ES OESO ENNE re 2008 NOA BOER Ere tt A0 jo EO 4 3
1919 |1299 A OENE OE 20 elf Or eee ANT
dOr ESO Maen ee 10n Hee PERL. 26e 18
WOE AAO NE GD TAB Ke MODA eere ze EEN dÁ
ODA AE MEO U ODA A NN EE
HOO Aen RE pe oe OH KN Bee EE
De cijfers der 3 soorten staan in de tabel op blz. 526. Men
dient dus te bedenken, dat EK 2 op 247 B-, dus over het algemeen
schraleren grond stond dan EK 28.
In 1916/17 kwamen de soorten niet vroeg in den grond, EK 2
het laatst, 247 B het eerst. 247 B werd dan ook het langst, terwijl in
de volgende jaren de EK-nummers langer werden. Op 30 November
was 247 B verreweg het langst. Haar groeifactor werd dan ook het
816,0 |78L0
0560 | 6680
.
OL _|O
5 0
06 LL
E5}_ | 601
76 TI |S6G6
O60T EOL
69 STE
Ib. ETT
LL L9
O8T | SVT
G7v [86
VL 19
9 0
HI [TG
8 mn
66 c76
0OT9E | OOTE7
1890 | 16L'0
EET | SGT T
LGV [6711
055 SIG
— [865
GOE | GLG
vL5 |&VG
68 LL
85 MAG MI
Haloeol
!
|
85 MJ
Oe/G161 5
en . ned
‘argsofpoy NANAVAUANING AA JO S& MH NA & MA ‘AH LPG NVA SUHALID UAA LHOIZUAAG)
Nd
G8L'0 | LE9°0
e7S'0
Ja
G
OR
LOL
086
SET
vO
688
Cy
66
OO67Y
77,0
L8GT
6890
606
G MA 4 LYC
108:0
<08'0
8
Gs
GOT
E68
Sol
GOGT
T6r
GT
67}
y
07
GOT
Wy
ere
G 66
OOSL7
OEE
LOOT
08T'0
Wo
065
506
0LG
6L
86 MAG MU
9590 |
990
8807
SGT
yy
Ger
00
00GGE ,
8880
Ove 7
86C'0
ERG
STe
Ors
Coc
va
6L
d LY5 85 MU
GUSI6T
L98'0 | 1960 |S7L0 | 1607 | 6EO'T | ET8'O Sureogsym ‘pprwos (iq ‘py
7180 (8507 |G7LO | 6LTT |SE0T | 7LL'O to y do o35uor
-Jota p/q "WW dod Yormosoney
69 — Ce ‚89 — id adeguootodroorg
— — _— =— Dd aBeguoorododor
66 qe 607 65 CEGL | GET 0567 3So00 W/} J100S JOP
poad “was qy/a 0 ur ‘poad -ays
YET VEV [IGP 897 697 [SGT doyms
OLET | 16'OT SLOT | TOEN | OG OT | TE OI patina Ade |
666 |O8ET |SLYT | TEET [LOGT | TOGT FYorMaSFANT
V6IT |\SIET OOGT |LSGT [DIT | 66GT EXEN ANT
667 |S6 655 [99 HE C66 SANOG” UopausE)
OT Ger PG CL ZIET GEPBrer uopuueur ul UoJsH00 zou fq wopy
Olt \98T |\L7V {gov |8OT [Gor | vedep ur ‘AoN 06 do pliggoof ‘wog
En _— == — En — JAYOJ) €
— — -— "G y zE Loqwaordog «
OC — at L ET |@L sngsnöny «
LS Sl <0 Te 05 OL | Haf £
Gl IG 06 EG ai ILT rungf 4
Ië Te Sg er TS LE ron ut
— — — —= — ne pady ur uoguerdje ue ozlin
LOv |S'86 \TOV |e6 |S5OT cor | 0567
ui/y “wad y/A P/) ur sin “Tg
00LSE | 0097Y | DO 009EE | 006SY | OOEVE MQ 1 dOd Huroorspm {0D
6L80 | 568 T | LOGT | &760 |7OO'T | 960'T IJD
SC7'T |L88O |056O | CGT |LYGT | LI8O UOSSSOUJSOMN WA
G8GT |GEG'T [GOTT | GYET (GLG T | CLL'T UEEAGUEOD. UAp' UI
“Wo ur Sep dod toorn
GLV [66 S6 Lv | 481 LGV Tow 7 303 CAON O6 UBA
‚rp “use uop opuoanped Toon)
— — — — Ee _ | runf y « «
De FOS. B 9E [IGE Ton 1 ‘ -
918 | TO TOS [98 [GTE [TGE dy yp « «
608 [S6G |G65 [GEGE [SRG | GEE HEEN 7 hbe Re
VI OT COT COT GoT 665 daqwoaoN O8 do a7SuorT
6 d LVG 86 G MAH LPG
SI/LL6I LUDIT
527
best. De uitstoeling was van 247 B het hoogst, dan van EK 2 en
van EK 28 het laagst, ook in procentcijfers.
De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling werden
hoog. De rietproducties kwamen dan ook ver boven taxatie. 247 B
en EK 2 haalden hetzelfde rendement, waardoor EK 2 door hooger
rietproduect 10 pikols suiker meer opbracht. EK 28 had minder riet,
en een zeer mooi rendement; zij haalde het hoogste suikerpro-
duct.
In 1917/18 waren 247 B en EK 2 eerder en was EK 28 later ge-
plant. Van de eerste twee was de groeifactor dan ook beter. EK 2
gaf dit jaar geen hooge uitstoeling. De kattiegewichten per meter bij
gemiddelde uitstoeling waren niet hoog, vooral van EK 28 viel het
„tegen. De rietproducties der beide eerste soorten waren ongeveer
gelijk aan de taxatie, EK 28 gaf echter veel minder. Wel was haar
rendement zeer mooi, zij gaf echter veel minder suiker dan EK 2.
EK 28 bloeide dit jaar even sterk als in 1916/17, toen trad er echter
een krachtige groei der siwilans op, waardoor het riet frisch bleef;
nu stagneerden de siwilans door de droogte en werden de stokken
aan hunne toppen zeer voos.
In 1918/19 werd EK 28 veel eerder geplant. Het riet was op
30 November tengevolge van de felle droogte nog zeer kort. De
Westmoessongroei was dus forsch, waardoor de groeifactoren laag
werden, vooral van EK 28, De uitstoeling was vrij goed. De kattie-
gewichten, per meter bij gemiddelde uitstoeling werden laag. Het
rietproduct bleef onder taxatie. EK 28, die den zwaarsten Westmoes-
songroei had, legerde het sterkst. EK 28 gaf door beter rendement
de meeste suiker. EK 2 en 247 B, die laat werden gesneden, liepen
geweldig terug in product, 247 B wel het meest.
In 1919/20 werd laat geplant, vooral EK 2 en EK 28; de groei-
verdeeling was niet gunstig, er ontstonden lage groeifactoren, hoe-
wel beter dan in het vorige jaar. De uitstoeling was ook goed,
behalve voor EK 2. Tengevolge van de staking werd zeer laat ge-
sneden. Gelukkig vielen er voortdurend regenbuitjes, waardoor het
afsterven niet snel ging. De kattiegewichten per meter bij gemiddel-
de uitstoeling waren niet hoog. De rietsoorten haalden ongeveer de
taxatie, De rendementen van de drie soorten waren niet hoog; 247 B
gaf zeer weinig suiker, niettegenstaande zij het eerst was geplant,
EK 28 door beter rendement nog de meeste.
In 1920/21 werd tengevolge van de staking zeer laat geplant,
tot in October. De groeiomstandigheden waren gunstig, waardoor
528
nog een betere groeifactor ontstond dan in het vorige jaar. EK 2
had nu evenmin een hooge uitstoeling. De kattiegewichten per me-
ter bij gemiddelde uitstoeling waren iets hooger dan in het vorige
jaar. De rietproducties waren ongeveer gelijk, de rendementen wa-
ren iets beter; er ontstond dan ook meer suiker.
Ik besprak reeds, hoe de na de staking geplante tuinen veel
minder suiker opbrachten dan de eerst geplante (zie blz. 367 Ar-
chief 1922, II, Mededeelingen, No. 8).
In alle jaren, behalve 1917/18, was EK 28 op Redjosarie de soort,
die het meest opbracht. EK 2 gaf steeds meer dan 247 B. Laatste
soort werd dan ook uit den aanplant verwijderd.
Ten slotte wil ik de soorten, op tegallans geplant, vergelijken.
De soortenindeeling voor de tegallans van Pesantren was in
opvolgende jaren, procentsgewijs:
eol 5 5 | | 4409l97414 27125
Oogst. tegallan | > | 100 POJ os EK 2 | & 218 | 7
| aanplant a | 5 Er 5 | | ROE | en
1912 522 80 20 — -— od a et A st
1915 979 [100 — — — —_ lll
1914 729 82 =- — — —_ ll 18 | —
1915 698 57 — — — — | — | 43 | — || —
1916 806 64 —- — 1 —_ || 35 |||
1917 890 39 — — 15 6 3 [33 | — | — |
1918 920 17 — — ol — 1, Ml
1919 924 18,5 -— 1 50 28 | — | =| —
1920 47 — -- — — —_ el
1921 926 25 — 2 61 — 12 | =| ==
1922 | 926 | 25 | — od BOB
1925 925 7 — 94 33 — |= 2 2 2
De cijfers van de soorten staan in de tabel op blz. 530.
In 1916/17 was de groeiverdeeling zeer gunstig, na het planten
groeide het riet terstond flink door; tijdens den Oostmoesson bleef het
riet zeer gunstig doorgroeien en tijdens den 2den Westmoesson was
het riet nagenoeg volgroeid, zoodat het niet te forsch groeide. Vooral
90 F profiteerde van de gunstige groeivoorwaarden. Zij behield groo-
tendeels hare uitstoeling. Ten opzichte van de volgende jaren was
de uitstoeling hoog, voor 90 F het hoogst, voor EK 2 het laagst.
De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren
hoog, 90 F haalde hetzelfde als 247 B. EK 2 gaf door haar hoog
rietproduct de meeste suiker, 90 F door beter rendement meer
suiker dan 247 B.
529
In 1917/18 was het riet op 1 Juni nog korter en op 30 November
veel korter dan het vorige jaar. In den 2den Westmoesson was de
groei dan ook forscher dan in den Oostmoesson, vooral bij 90 F.
De uitstoeling, die bleef, was geringer. Het kattiegewicht per meter
bij gemiddelde uitstoeling was veel lager, vooral voor 90 F. Deze
laatste soort gaf dan ook zoo weinig riet, dat het goede rendement
dit niet goed kon maken. EK 2 gaf nog iets meer suiker dan 247 B.
In 1918/19 was de Oostmoesson zeer droog. Op 30 November
was het riet dan ook abnormaal laag. De gebleven uitstoeling was
laag. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren
zeer laag. De rietproducties haalden de zeer lage taxaties niet. De
rendementen waren laag, ook van 90 F. 247 B gaf nog de meeste
suiker.
In 1919/20 werden te weinig bouws geplant om de cijfers te
bespreken.
In 1920/21 waren de groeiomstandigheden bijzonder gunstig;
de groei in den Oostmoesson was weer forscher dan in den 2den
Westmoesson. De uitstoeling was matig, maar er vielen niet zooveel
stokken uit.
Vooral EK 2 had een goed kattiegewicht per meter bij gemid-
delde uitstoeling. Zij kwam dan ook ver boven de taxatie, terwijl
247 B en 90 F ongeveer de taxatie haalden. EK 2 had dit jaar een
zeer mooi rendement en produceerde verreweg de meeste suiker.
90 F had wel een beter rendement dan 247 B, maar zij gaf minder
riet en daardoor minder suiker.
EK 2 was dus de beste tegallansoort; in ongunstige jaren haalde
zij, wanneer we in acht nemen dat zij op de schraalste stukken
geplant werd, het beste product. In gunstiger jaren wint zij het
ver. 90 F doet het alleen in bijzonder gunstige jaren.
In 1921/22 waren de groeiomstandigheden zeer gunstig. EK 2
gaf toen veel hooger product dan 247 B. EK 28 geeft door beter
rendement nog meer suiker.
Ik vergeleek dus 100 POJ naast DI 52 en EK 28 op de onder-
nemingen Perning, Boedoeran, Goedo en Pesantren.
100 POJ groeit in den regel iets forscher en heeft ook bij
gelijktijdig planten een iets hoogeren groeifactor dan DI 52. Toch
heeft DI 52 een beter kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoe-
ling, zoodat zij hooger rietproduet haalt. 100 POJ heeft een grootere
legerneiging en haalt daardoor in den regel een lager rendement.
EK 28 wordt meestal later geplant, waardoor de groeifactor
‘mmm
50 | T5LO | zero | oze'o | oer'o | wro | LEEO | 8e00 | weO | a9'0o | ego | VCO Suraorsyin
| apjoppruos (iq py aad qyoraodonaey
oes | vrg'o | oLco | Zoro | 8e70 | 90c'o | veto | LL90 | IGO | ELTO | c010 | VELO Tog p do
o3Buojgort op fiq ‘I dod ravosarmey
OE RT ey — — — En _— == — det en oHeguododraorg
ET eo _= — ijd G — — — — T e adejuodododorr
GI Ter 86 VL 69 GL 07 G'LOT | 807 GLT ey vol O&6T 3sSoo w/y 34008 Jop
‘poad "wos q/A 0/g ur ‘poadaoyimms
8e 86 et) LS 7 LY Ge OL 89 16 76 8L Loy ms
ee |okm ste |org |LIg |7O8 | TSOv | ESB |LE8 | GEO |o6g | SLE juouwopuor
E59 OLS GIL Ger 00G 6LG gea EC E18 598 GCOT | 888 WAIT
CC 7eL SIL L6G L79 0e9 €69 NEZ GE8 8 LC8 C6L ol eXe AH
GOT 196 | 08G 095 997 VLT O7 VLY GoT 80 Ter 07e SANOQ Uopausa5)
eer | %er | LV Gov | 87 GLD | VV LT LV == Gy | LV uopueew ur UojsSoo Joy (iq wopr
95 815 VVG rd 5 075 E15 195 Ge5 Ed 295 Oe uodep ur ‘AoN Og do plnjoor wor
End _— _ _ > _ ee == S En ee 7 Ion €
Ge 69 ey 78 98 W 7 L 8 == Dn G dy
LC 55 col ER OCT 88 r ger 85 U 95 SET HEE UI
87 7 GL 56 085 Ty G 7e TO7 LV OT L6 tenaqof ur uozuerdje we ozlin
L8 Cg 98 56 26 88 26 L6 L6 617 GOT SOT 0&6r w/r opfoppruos
joy ue 0/, ur Burjoogsyin 1qe5
87 ed O7 08 VS 15 75 7e 55 Er 07 75 Burjoojsyn
ogsdooy op uwA 0/p ur Huedin,
ooezy | oogce | OoeEv | OOTLY | 00907 | OOSE7 | OOTOG | OOIOY | 006L7 | 00909 | over | OOTES ‘MQ aq dod Burjoogsymm uoaofge5
oovre | OO7Er | OOOLY | 00389 | OO7T9 | OOREI | 009E9 | 00509 | OOLEI | 00LGI | OTLL | 00569 Butfoogsyin ogsdoopr
xc90 | 090 | L990 | TET | 660 | W'0O [TGV |O8O | 060 | Z80 | 6cO | TOO uossaoujsa A UPG CC
e8'o | 960 | 7760 | WO |87O | TEO |GRO [E80 |8LO |T6O |9vT | SOT uossoouJso() Uop UI
6eo |oo |sco |670 |e70 [STO | 190 |e70 |68O | 090 | ero | 7rO uossaoujsa A, UOS]
uop ur ‘po ur Sep dod toor
5 zn En 5 TLG 19 a cO8 _= Dr — 858 maf pF C&C
OLG 765 765 975 695 E95 OTE E06 GOE OTE Tee 158 PNI C €
COG 185 | 885 LTG C5 7/5 GI 965 £65 105 Tes GTe mdy py « «
0e 8LG | LLG a6T 5 SIG 965 085 LYG . | 785 Tog GOE HEEN VT CC
GLV 705 E05 EOT T&T Ia1 91 ERI OLT LIG E75 EEG JAYWAAON O8 CC €
Te Ee —= ee en _—_ —— 2E ee _ —_— —_— « CI « «
B |W EE | 08 7e 65 05 [7 6 |L ee Ie tunf pj do 938uoT
A 06 | GMA |A LG | A O6 |G HA|ALYG) A06 |G NA | dze | 406 | 5 NA | d LY
ral0cór GHSIGH SI/LTGH LUIT 6T
mmm
(NVIIVvoaj,) UelJUgso gf Naltadviuarins ad dO T 06 NA & MH A LF& NVA SUAAMID UAA LHOIZUIAG
531
lager wordt. Zij wordt het langst, heeft de geringste uitstoeling,
maar het hoogste kattiegewicht per rneter; zij legert weinig en haalt
daardoor een vrij goed rendement. Zij bleek in 1918/19 het best
tegen droogte te kunnen. Bij gelijk planten wordt, zooals op Bala-
poelang bleek, haar groeifactor beter dan van 100 POJ. Bij laat
planten wint zij het van andere rietsoorten.
Ten opzichte van 247 B en EK 2 wordt EK 28 het langst. 247
B heeft de grootste uitstoeling, maar kan het door lager kattiege-
wicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en lager rendement niet
tegen EK 28 houden.
247 B groeit veel sneller dan Tjep. 24, en krijgt bij gelijken
planttijd dan ook een beteren groeifactor dan Tjep. 24: de uitstoeling
van 247 B is grooter, hare gewichtswaarde eveneens. 247 B haalt
dan ook een hooger rietproduct. Zij legert zwaarder dan Tjep. 24
en heeft een lager rendement. Alleen indien Tjep. 24 vroeg geplant
wordt, kan ze met 247 B conhcurreeren. Tjep. 24 heeft het voordeel
van hare immuniteit.
Soerabaia, November 1922.
ds baka ME Edel ee) Oi eme an De 7
VOOR DE
Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië
Bik KEE)
MEDEDEELINGEN VAN HET
PROEFSTATION VOOR DE JAVA-
SUIKERINDUSTRIE.
Bled
B
JAARGANG 1922, No. 15
STATISTIEK VAN DE VERBREIDING EN DE
PRODUCTIE DER RIETSOORTEN IN
OOGST 1921
DOOR
J. VAN HARREVELD.
N. V, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ
v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA.
mn mam
.
LIBRARY
NEW YORK
BOTANICAL
GARDEN
MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION
VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE.
Jaargang 1922, No. 15.
STATISTIEK VAN DE VERBREIDING EN DE PRODUCTIE
DER RIETSOORTEN IN OOGST 1921
door
J. VAN HARREVELD,
Secretaris van het Proefstation voor de Java-Suikerindustrie.
Voor de soortenstatistiek van oogst 1921 zonden 172 van de
183 fabrieken, welke in dat jaar gemalen hebben, hare opgaven in.
De 11 ontbrekende fabrieken zijn Soekodono, Ketegan, Soemengko,
Kenongo, Djoewono, Koedjonmanis, Ponggok, Nieuw Losari, Loe-
woenggadjah, Tjidahoe en Djatipiring. Hiervan hebben Soekodono
en Ketegan geen opgaven ingezonden, omdat in het oogstjaar 1921
deze fabrieken pas zeer laat maalklaar waren en daardoor niet
over op normale wijze verkregen cijfers beschikken. Djatipiring
gaf slechts haar totaal product op, hetwelk in tabel [ tusschen
haakjes geplaatst is, daar met deze opgave geen rekening is
gehouden bij de bepaling van gemiddelden voor de groepen en
voor geheel Java.
De aanplant van de fabriek Sedayoe werd op Rewoeloe ver-
malen; Sedayoe wordt daarom niet meer als fabriek opgebracht,
doch als afdeeling van Rewoeloe; het cijfermateriaal werd evenwel
compleet opgenomen.
Voor de totale met riet beplante oppervlakte verwijzen wij
naar Archief 1922, p. 247, waar voor oogst 1921 een totaal van
224.724 bouws wordt aangegeven. Het oppervlak, waarover onze
statistiek loopt, is 201,082 bouws, dus 89%, van het totaal.
Op pag. 253 wordt in Archief 1922 de in hoofdsuiker omge-
rekende totale productie voor 1921 opgegeven als te bedragen
2121541 pikol (1.684.565 ton), hetgeen 121,37 pikol hoofdsuiker
>per bruto bouw beteekent. N
DI 52 143/, »
100 POJ 61/, »
EK 2 61/, »
90 F 3 D)
SW 3 21/, »
Tjep. 24 sl,»
Andere soorten 6l/j »
Fig. 1. Verhouding der rietsoorten in oogst 1921.
Het gemiddelde aantal maaldagen in oogstjaar 1922 bedroeg 128;
het langst maalden Pekalongan (147 dagen), Sidhoardjo (146 dagen)
en Kediri (144 dagen), terwijl het kortst gemalen werd in Banjoemas
(96 dagen).
In fig. 2 zijn de aanvangsdata en afmaaldata grafisch voorgesteld.
Aanvang Einde
BLOM Ome A0 4 1L0 ERD 11, 16. FLO EAO
April Mei Juni Juli Aug. Sept. Oct. Nov. Dec. Jan.
Fig. 2. Aanvang en einde van den maaltijd van 172 fabrieken
in campagne 1921.
Omtrent de bibitherkomst, die in de laatste drie kolommen van
Tabel III opgenomen is, merken wij op, dat deze opgegeven werd
voor een totaal van 177474 bws, Hiervan werd 80351 bws (=45%)
536
PRODUCTIES VAN 247 B, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP
FABRIEKEN MET MINSTENS 50 BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN.
Ree bon ikols riet per | Pikols suiker per
/ br. bw. br. bw.
Fabrieken EN NT VED RO NED ef
hr ER tte De OPPEN RE AAR OENE Ee vlakte{ berg | top [vlakte/ berg | top [vlakte{ berg
Soekowidi 58 | 107 — 66] 90 — o1 73 | —
Olean 54 173 [1185 1284 | 101 — | 114
Pradjekan 72 126 73 [1450 1534 1572 | 138 | 145 | 144
Phaiton 331 | 100 92 | 897) 9341} 1049 | 90 je 97 AOT
Kandangdjatie LU | — 137 [1076 — | 1161 | 103 — | 112
Bagoe 335 | — 175 |1218| — | 1223 | 103 | — | 96
Sebor oh 157 | — 240 | 794 687 70 | — | 62
Padjarakan 238 | 65 58 1409 1528 1474 | 130 | 144 | 136
Gending 154 | — 4 Mi A7, — | 1302 ! 112 123
Wonoaseh 80 | — 144 14477 | — | ÂA278 | 411 — | 128
Wonolangan 95 | — 245 (1075 | — | 1062 97 — | 96
Soemberkareng 88 | — 56 | 1065 {| — | 1193 96 — | 107
Winongan 258 | — 263 [1011 | — | 1022 | 106 — | 104
Gayam 107 127 | 989 1001 93 — | 94
Pleret 358 |-149P|- 522 947 1052 1121 89 101107
Wonoredjo 65 282 | 91 | — 765 95 — 7
Soemberredjo 128 | — 385 | 987 | — 184 | 96 — | 78
Pandaän 336 | — 123 | 898) — 815 | 96 — | 86
Porrong 143 | — | 182 |1240) — | 1424 | 104 | — | 122
Tanggoelangin 402 | — 580 |1048| — | 1194 | 82 A 97
Boedoeran 171 | — 350 [1330 | — | 1299 | 121 — | 126
Poppoh 57 | — 664 [1624 | — | 1510 | 159 | — | 147
Kon. Willem IL 15 | 129 85 | 804| 995 | 1021 661}: ABA
Ketanen | 82 112 | 983| — 992 | | — | 95
Somobito 61 | — 203 [14150 — | 1251 | 118 — | 127
Modjoagoong 102 | — 378 |1197| — | 1298 | 128 | — | 135
Ngelom 56 | — 162 |1252| — | 1044 | 129 — | 109
Meritjan 86 | — 156 [11383 | — | 1214 | 107 | 1121
Minggiran 112 | — 269 | 1291 1287 | 135 zl (431
Sewoegaloor 104 | 244 194 | 707 873 971 13: 1» O7mjeltd
Poerworedjo 241 | 480 — 637 | 797| — 50 16 | —
Remboen 88 | — 7118 | 683 — 841 67 85
Bodjong 95 | — 132 | 788) — 843: | BT heet
Pakkies 581 | — 224 [1066{ — | 1082 | 114 =| 412
Trangkil 208 | — 197 11028 | — | 1022 | 1413 — | 109
Langsee 58 | — 444 |41010{ — | 1206 | 126 | — | 148
Majong 194 | — 79 |1066) — | 1103 | 99 | — | 108
Kaliwoengoe 293 | 88 | 244 | 861 | 857| 1028 | 85 | 85 | 105
Gemoe 210 | 371 258 |1325/1279 | 1188 | 139 | 142 | 136
Tjepiring 418 76 | 598 [1253 /1132| 1182 | 134 | 124 | 128
Kalimati 142 | — 448 | 730 — 909 | 69 1
Sragi 235 | 108 | 221 1055/1028 | 1230 | 112 109 131
Tirto 95 | 50 | 407 | 946} 970| 933 | 95 88 | 89
537
Bruto bouws
Pikols riet per
Pikols suiker per
Banen Brie br. bw. br. bw.
top |vlakte) berg a OOP Ee TEN AA eene A he ee vlaktel berg | top |vlaktel berg
Tjomal 175 | 271 150 |1061 | 1175 | 1200 | 111 | 126 | 130
Soemberhardjo — | 131 56 | — |1102| 1145 — | 108 | 114
Balapoelang 94 | 96 | — |1038| 9W| — | 113 | 99 | —
Pagongan 166 | — 192 [1143 | — | 1054 | 119 — [110
Ketangg. West — [138 | 557 | — |1085| 827 — | 117 | 89
Soerawinangoen —- 87 369 | — |1011| 1259 — | 100 | 121
Gempol — 89 64 | — [14144| 970 | — [| 121 | 105
Djatiwangi — 80 232 | — 919 | 808 | — 85 | 75
Kadipaten MA — 259 | 940| — | 1027 | A1 — | 105
_____{est Jooss 12034 [1047 [1018 z080 | we | 106 | 7 2955 112034 1047 | 1018 1089 | 102 | 106 | 107
PRODUCTIES VAN 100 POJ, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN,
OP FABRIEKEN MET MINSTENS 9) BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN.
Fabrieken
Pandjie
Olean
Wringinanom
Boedoean
De Maas
Gending
Oem boel
Porrong
Sentanenlor
Seloredjo
Poerwoasrie
Lestarie
Ngandjoek
Redjoagoeng
Pagottan
Poerwodadie
Wonosarie
Adiwerna
Ketangg.
Nieuw Tersana
West
Karangsoewoeng
Sindangladet
Bruto bouws
Pikols riet per
Pikols suiker per
br. bw. br. bw.
top | vlakte | berg{ top | vlakte | berg{ top | vlakte | berg
de 183 | — (1073| 1139 | — [116| 122 | —
75 71 | — (1080) 1133 | — [121/ 127 | —
86| 198 | — | 959 1096 | — |106| 118 | —
144| 90 | — | 959 736 | — | 93 15 | —
69 173 | — 1028) 997 | — 108} 107 | —
239 147 | — 1014/ 10138 | — |1A | 117 | —
220 106 | — 1010/ 1054 140| 12 | —
52 — | 70/1180) — 1155 125 | — [127
118 81 | — 1023) 1056 | — |124) 133 | —
80[ 137 | — (1226) 1188 | — [141 | 134 | —
58 — | 65 |1124/ — |1094/126| — |120
187 79 | — 1044 986 | — [132| 125 | —
87 — | 511118 — | 982/125| — [109
108| 109 | — | 946| 896 | — |111| 107 | —
148 56 | — 1106, 923 | — [137) 115 | —
116 — | 52| 9M| — | 973124 — |1A
52 82 | — 1200/ 1184 | — [152 147 | —
102/ 248 | — | 894, 794 121 | 108 | —
— 61 | 63 | — | 1015 736 — | 130 | 102
337) 114 |312| 942 766 | 829/135| 106 |116
81 — | 98| 999 -— 1005/128| — [134
197 — | 70| 867 — 821/109 | — |103
2066, 1935 Lass Hors 994 | 914 tan 117 | 117
538
uit topstek, 44060 bws (== 25%) uit vlaktebibit en 53063 bws (30%)
uit bergbibit geplant. Deze cijfers zijn verkregen door optelling van
de laatste drie kolommen van tabel II.
Van 247 B werd 25% uit topstek, 12% uit vlaktebibit en 63%
uit bergbibit geplant. Wij geven (zie p. 536) in een aparte tabel de
oogstresultaten van 247 B op die fabrieken, waar de producties van
de drie bibitsoorten over oppervlakten van minstens 50 bws ge-
scheiden gehouden zijn.
100 POJ werd voor 63% uit topstek, 27% uit vlaktebibit en
109% uit import geplant. De tabel met de producties, naar de bibit-
herkomst onderscheiden, komt op blz. 537 voor.
Ook voor EK 28, EK 2 en DI 52 laten wij hieronder tabellen
volgen met de producties, naar de bibitherkomst onderscheiden.
PRODUCTIES vAN EK 28, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP
FABRIEKEN MET MINSTENS 5Û BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN.
Pikols riet per | Pikols suiker per
Bruto bouws br. bw. br. bw. i
Fabrieken 8
top vlakte) berg | top [vlakte berg | top |vlakte| berg
Soekowidi 178 | 250 — 761| 866| — 18 83 —
Assembagoes 234 | — 168 | 1668) — | 1690 | 175 — | 175
Pandjie 136 | 367 69 | 1205/1326) 1206 | 122 "135 | 123
Olean 417 405 73 | 1303/1397| 1286 | 137 | 155 | 140
Wringinanom 85 69 711 | 1363/1183 | 1356 | 140 | 126 | 144
Pradjekan 1571" 216 — | 1587/1603) — 159 | 166 —
Tangarang 252 | 160 — | 1280/1266, — 136 | 134 —
Boedoean 85 81 4444/1005: 1027 | 401 95 93
Bagoe 130 — 83 j 1131 LOTS — | 104
Padjarakan 234 74 — ( 1433/1330| — 158 | 147 —
Gending 105 | 1415 — | 12251311 — 130 | 144 —
Soemberkareng 177 — 81 | 1185) — | 1036 | 131 — | 114
Winongan 165 — 144 980 — | 1039 | 106 — | 113
Gayam 71 — 90 942 — | 1062 95 — { 101
Pandaän 50 — 66 | 1053| — | 1040 | 119 — | 114
Kebonagoeng 226 —- 188 | 1133) — | 1152 | 139 — | 140
Panggoongredjo 275: | 165 — | 1058/1168) — 144 | 158 —
Tanggoelangin — D1 63 — | 921) 988 — 88 | 95
Kremboong 89 — 50 | 1336 — | 1359 | 147 — | 143
Sedatie 123 — 78 948| — | 1057 | 100 — | 115
Kon. Will. II — 51 63 — |1146| 945 — | 141 93
Ketanen 174 — 60 | 1024 — 10021 420 — | 118
Dinoyo 201 90 82 918) 942| 1033 | 123 | 130 | 138
Tangoenan 97 — 174 | 1106] — 971 | 123 — | 105
Perning 123 — 100 | 1066) — | 14136 | 116 — | 135
rm eden re
ve Aa
539
RON SEEN IE ET er eee eren en Ee ET EELT EERE EE
BRONS Pikols riet per | Pikols suiker per
Fabrieken | DET DVS br. bw.
top |vlakte| berg | top [vlakte| berg | top vlakte, berg
Somobito 138 | — 177 Eel — | 1295 | 150 | — | 148
Peterongan 140 — 91 | 1125/ — | 1355 | 138 — | 170
Modjoagoeng 102 — 222 | 1007| — | 1104 | 114 — | 126
Seloredjo 400 | 488 81 | 1247/1247 | 1420 | 141 | 138 | 157
Tjoekir Er Ds Ve 1E, 67 | 1369/1466 | 1271 | 154 | 163 | 139
Blimbing 432 | 148 158 | 1404/1539| 1343 | 157 | 168 | 150
Tjeweng 258 = 15 | 1421| — | 1382.) 170 — | 165
Goedo 366 53 97 | 1474/1003| 1187 | 130 | 41417 | 184
Djombang 212 — 58 | 1075| — | 1218 ' 126 — | 134
Ponen 236 — 58 993) — | 1087 |} 113 — | 116
Ngelom 483 | 117 — | 1072/1008 | — KA 142 —
Garoem 340 —- 631 | 1499) — | 1516 | 183 — | 182
Soemberdadie 165 D1 71 | 1449/1449 | 1401 | 181 | 180 | 177
Pesantren sawah | 326 | 228 — | 1815/1390| — 469” 470 —
Meritjan 282 | 146 54 | 1232/1416 | 1458 | 150 | 135 | 141
Menang 449 65 — | 1553/1452) — 489 176 —
Bogokidoel 96 — 126 | 1362| — | 1327 | 155 — | 142
Kawarassan 804 |-139 229 | 1317/1342| 1360 | 160 | 170 | 167
Tegowangi 456 | 133 102 | 1236/1276 | 1258 | 149 | 153 | 146
Kentjong 182 | 205 — | 1269 1244| — 139 | 134 —
Badas 472 | 240 111 | 4300/1294| 1207 | 139 | 140 | 131
Lestari. 168 92 == 938/1065 | — 4110 | 123 —
Djatie 501 | 245 50 | 4449/1304) 1314 | 154 [ 138 | 140
Ngandjoek 245 | 132 91 | 4259/1494| 1341 | 140 | 168 | 145
Redjoagoeng 186 | 121 105 989/1034| 1107 | 116 | 112 | 125
Kanigoro 557 93 213 | 1290/1300{ 1397 | 156 | 153 | 173
Pagottan 235 | 188 90 | 4104/1033 | 1012 | 136 | 126 | 120
Redjosarie 292 a 328 990| — | 1065 | 122 — | 135
Poerwodadie 195 — 187 | 1020) — 962 | 123 AAA
Modjo 258 | 597 108 9311028 | 1060 | 136 | 148 | 150
Tasikmadoe 622 | 356 En 947 974) — 4122-1425 Ze
Kartasoera 92 76 ne 864/ 1071 | — 444 | 140 —
Tjolomadoe 343 | 223 ze 714 925| — 89 | 114 —
Bangak 292 | 322 — 9T4|A2TA | — 7 PED —
Manishardjo 589 | 223 68 | 1123/1115 | 1267 | 147 | 144 | 163
Kradjan Redjo 256 96 — | 1047/1181 | — 140 | 158 —
Karanganom 921 92 — | 1394/1438 | — 188 | 168 —
Gond. Winangoen, 97 , 597 93 | 4074/1452 | 1170 | 146 | 160 | 162
Prambonan 121 | 208 — | 1053/1169 | — 141 | 155 En
Randoegoenting 272 | 405 — 968/ 1061 | — 133 | 146 —
Tandjong Tirto 301 | 164 56 | 4030/1059 | 1049 | 134 | 144 | 140
Kedaton Pleret 197 | 436 — | 1231/1252 — 171 | 164 —
Wonotjatoor 302 | 247 md 716) 766| — 99 | 105 —
Padokan 120 | 293 — | 1326/1248 | — 174 | 160 | —
Bantool 144 | 201 128 | 1156/1258| 1194 | 173 | 188 | 177
Barongan 121 | 265 — | 1358/1399 | — 182 | 185 —
Sewoegaloor 268 92 es 921)1024| — | 114 | 126 —
540
Bruto bouws
Pikols riet per
Pikols suiker per
B A ee br. bw. br. bw.
abrieken een tE IS
AMOR Bheri kermen Be abe EE vlakte | berg | top | v en berg | top | vlakte | berg
Poendoeng 114 119 — |1274| 1151 — | 181 165 —
Sedayoe 73 301 — | 133| 933 — | 88 110 | —
Rewoeloe 265 | 240 | — 1016) 1121 — | 123 138 —
Demak Ldjo 162 262 — [1250/ 1192 | — | 177 166 --
Beran 184 225 — |10410| 1059 | — [ 135 143 —
Medarie 387 275 — | 770) 883 | — | 103 120 —
Poerworedjo 875 446 — | 890 | 1033 — | 106 118 —
Remboen 1071 171 182| 967| 914 | 977) 116 108 | 115
Kaliredjo 93 149 | — | 526| 526 — 53 53 | —
Kalibagor 437 656 89/ 1071 | 1338 | 1335) 132 160 | 164
Klam pok 1272 343 — [1078 | 1291 — | 128 155 —
Bodjong 657 274 642| 959 | 1108 | 1109) 112 | 130 | 129
Poerwokerto 365 637 — | 1229 | 1395 — | 145 163 —
Madjenang 148 — 101) 826) — 859) 66 — Ji
Pakkies 67 — 89/1173 | — 1167) 137 — | 135
Langsee 428 129 4105/1050 | 927 961) 140 | 123 | 128
Majong 280 — 98/1098 | — 1175/| 129 — | 135
Gemoe 199 64 — [1209 | 1237 — | 150 [| 156 —
Tjepiring 240 | 109 170) 945 | 1072 | 1149 116 135 | 142
Kalimati 370 — 281| 780| — 783 85 — 85
Wonopringgo 239 92 343| 1144 | 1142 948} 130 121 | 405
Sragi 311 166 56/1134| 970 | 1029| 143 123 | 128
Tirto 237 ol 63} 916| 1055 | 1008 96 | 100 | 104
Tjomal 326 | 504 65/1103 | 1158 | 1228) 130 142 | 153
Petaroekan 569 105 — [1345 | 1136 — | 148 125 —
Bandjardawa 789 214 143 1361 | 1138 | 1484/ 175 142 | 192
Soemberhardjo | 116 | 176 1411/1233 | 1254 | 1296) 129 | 138 | 140
Balapoelang 460 118 — [1028 | 1029 — | 131 135 —
Doekoewringin | 458 245 94/1271 | 1196 | 1194 169 160 | 153
Pangka 502 257 53 1298| 1270 | 1317 138 130 | 138
Pagongan 56 89 64 1163 | 1073 | 10351 136 | 127 | 127
Adiwerna 249 771 124 1092 | 1217 ‚ 1023) 143 | 159 | 130
Kemangl. Goeng| 472 120 — [1089 | 1054 — | 126 121 —
Djatibarang 852 258 — [1298 | 1197 — | 160 150 |__ —
Bandjaratma 635 319 — | 1332} 1301 — | 149 143 —
Ketangg. West | 325 108 | 447) 979 | 817 1451 122 102 | 143
Nieuw Tersana | 817 — 3321015 | — 1098/ 130 — | 138
Karangsoewoeng; 170 75 106) 1083 | 1126 953, 117 131 | 107
Sindanglaoet 447 191 80/1021 | 940 | 985 135 | 127 | 132
Soerawinangoen | 149 [| 141 295/1164| 1009 | 1054/ 137 | 41417 | 125
Gem pol 142 253 71/1233| 1319 | 1236) 155 |. 161 | 154
Ardjowinangoen {| 127 74 103/ 1216 | 1314 | 1249 151 160 | 155
Paroengdjaja 290 175 — [1315 | 1364 — | 169 172 | —
Djatiwangi 228 — 179 936 | — 866/ 108 — | 101
Kadipaten 144 — 187/ 1178 | — el 145 — | 138
_ [2485117813 [10049] 1138 142 | 136
re”
Ne aren
Ne 2e En
and
541
PRODUCTIES VAN EK 2, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP
FABRIEKEN MET MINSTENS 9) BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN.
Bruto bouws
Pikols riet per
Pikols suiker per
2124 | 1216 | 807
Fabrieken br. bw. br. bw.
top [vlakte) berg | top |vlakte{ berg | top |vlakte| berg
Alkmaar ATS 65: 826 == 516 81 | — 54
Redjoagoong 185 | 184 12’ 1445112087 1258 11109 14497 1426
Pagottan 92 19) — 951 | 114 —- 101 | 122 | —
Redjosarie 220{ — 95 | 1017 1500 99 | — | 129
Poerwodadie vr BS 192 |4464| — | 14176 | 4126 Pp —,r 124
Soedhono 441 | 170 1211400614070 £886 1 402 | 113 93
__ Wonosarie 44 ON A60) 11/1353 | 1404) == 113 | 123 | -—
Kartasoera LS 4007/1066 | ‘== | 1270 PMO |= 11
Tjolomadoe 71 80| — 6491016 | — 68 | 103 | —
Medarie 119| 3A| — 644| 892) — 70 | 100 En
Trangkil 89 51 Siet 84 11343 | —= 207 | 148 | —
Langsee OAN 84 14448 —= | 1208 1143 | =S 1442
Petaroekan 100 5e kts Se 193 EA
Pangka 55 Bal arii4d 1926 SS 126 | 133 | —
Karangsoewoeng 84 — 67 [1241 | — | 1169 | 128 | — | 117
Sindanglaoet 95 65 60-/1095/1035| 1094 | 112 | 105 | 114
1086 [1134 1127 | 109 | 114 | HS
PRODUCTIES vAN DI 52, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP
FABRIEKEN MET MINSTENS 5Û BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN.
Pikols riet per
Pikols suiker per
Bruto bouws br. bw. br. bw.
Fabriek
top |vlakte) berg | top |vlakte) berg top | vlakte, berg
Padjarakan 12 55 ids 14424 1 1126 — 132, 133) ==
Gending red DÁ 910 | — 992) 120| — | 113
Wonoaseh 446: '— 05, 11277 \ — 1174) 142| — | 143
Wonolangan 64 52 1 — | 1023967 — 110 | 108 | —
Soemberkareng 197 | — 145 11120) — 1105 | 131 | — | 133
Gayam SAS 95 879 | — 1012 03| — | 411
Boedoeran Oe ren 85 ON 1053 AAST
Balongbendo 11 — 136 |1389| — 1300 | 164| — | 146
Toelangan 104 | — 66 [1338 | — 1404| 170|\ — | 181
Kremboong 87 — 81 |1345| — 1296| 172| — | 167
Ketanen 105 15| — 1057 | 938 — 138) 115 | —
Brutdbbutts Pikols riet per Pikols suiker,per
Ee: br. bw. _ br. bw.
TVN HS kr ee EN Wma BE vlakte{ berg | top [vlakte| berg | top |vlakte| berg
Tangoenan 141 | — 713 | 968| — 975 | 128 — | 124
Bangsal 106 | 126 45511341 14240 | 1240 | 474466 A61
Perning 174 | — 13211087 | — 1051114133 | — | 128
Peterongan 8 — tn 4457 1236) 154 165
Tjoekir 94 97 8141127 1004 1170 | 130 114 135
Tjeweng 136 | — 116 | 1145 1101 | 146 140
Goedo 228 67 93 | 1077 1068 2OBH At 127 127 125
Djombang 123 | — 100 {| 933 — 849 | 124| — | 112
Pesantren 218 96 11275 | 1344 — 160! 162| —
Meritjan 306 | — 146 | 1091 | — 1040} 142| — | 133
Minggiran 883 | — 137 | 1234 | — 1269 | 151) — | 152
Bogokidoel AAA] — 271/1350| — 41299 | 465 |= 457
Tegowangi 362 | — 10311234 | => 1168 | 41407} == nr480
Bt 107 | — 12540183. — 1236} 127 | — [134
Poerwoasri 381 | — | 362|1139! — 1142|\ 125| — | 129
Lestari 60 | — 96 | 960} — MO[ 14) — | 117
Redjoagoeng 67 | — 159 [1071 | — 969| 128) — | 119
Redjosarie DONS 58 O8 == 093-433 rd ab
Soedhono Gb == 64 1070 == 1099 | 138 | — [444
Modjo — 114 66 | — |1024| 1076) — 151 | 164
Wonosarie 071 220 — 11138 | 1085 — 1850
Kartasoera 118 | 266 — 956 | 1012 4 1241 ABDk
Tjolomadoe 169 | 102 — 824| 934) — 105} 41419) —
Bangak 147 | 143 — 974 | 1134 — 116 | 134) —
“jokrotoeloeng dn 275 87. — 41104194247 en —
Beige 94 | 563 981129511258 | 1250| 169 | 166 | 163
Karanganom 185 95 — [1296 [ 1335 — 178 166| —
Gond. Winangoen — 155 53 |. — [11461 1428} == 161 | 159
Bantool 54 61 — [1119/1213 — 177 | 190) —
Barongan 200 | 154 — [1241/1284 Ni 472. A83 ==
Gond. Lipoero 68| — 90/1562 | — 4945 LAS er DE
Poendoeng _— 50 D8 | — 14180 12 — 477. 194
Sedayoe 64 99 — 1491 W65 99 %6 | —
Rewoeloe 200 A3 — 890 | 1001 — 116 | 130| —
Remboen 49| — bl BaO 7161: 102) == 88
Soemberhardjo 201 55 — [1150/1126 — 138 | 135
Kemanglen Ramb. 83| 82 72 863/ 939 | 761 |- 92) 108 89
Bandjaratma 196 | — 198 | 1284 | — 1191 | 144) — [135
Ardjawinangoen — 53 76| — 11189) 11416| — 157 | 148
Kadipaten 131 | — 225 |/1202| — 982| 4154 — 1131
(7538/3277) 44774439 [4126] 4196] 141) 145 [139
Op de volgende blz. komen nog de fabrieken voor, die opvallen
door de indeeling van haar aanplant.
43
80% of meer EK 28 hadden Garoem sawah (97 °/); Kawarassan
sawah (87 %); Tasikmadoe (81 %); Kedaton Pleret (84 °/%); Kali-
bagor (94%); Klampok (84%); Bodjong (86%); Poerwokerto
(95 %); Bandjardawa (90 ®%); Doekoewringin (88%).
Pengkol was de eenige fabriek, waar nog geen EK 28 aange-
plant werd.
80% of meer 242 B werd nog geplant op Pleret (84 %); Ar-
djosarie (93 %) en Krian (80%). Op 26 fabrieken werd geen 247 B
meer geplant.
90%, of meer DIL52 werd geplant op Djatiroto (73 °/%), Ming-
giran sawah (68%); Bogokidoel (62 %); Poerwoasri (50 %)}; en
Delanggoe (69 °/%). Op 18 fabrieken kwam geen DI 52 voor.
Uit Tabel IV, waarin de cijfers van Tabel [JL samengevat zijn,
blijkt, dat de volgende soorten meer dan 100 bouws aanplant be-
sloegen.
Aantal bouws k Aantal bouws
Rietsoort Rietsoort
1920 1 1924 | 1920 | 1924
EK 28 63702 wiiee 213 POJ A 529
241 B 53450 42668 45075 251 4192
Dh 52 27866 29637 EK 30 5E 330
EK 2 12608 12994 EK 40 215 309
100 POJ 19797 12439 979 POJ 351 238
90 F 6294 6269 1223 20 234
SW 3 3663 4295 Batjan 179 13
Tjep. 24 2097 1767 1547 POJ 206 ln!
1499 POJ 1046 1350 13874 vj 197 188
SW 111 1182 1193 SW 1 209 150
2714 POJ — 920 EKE 31 86 145
Zw. Cheribon 1398 865 DI 88 129 144
2725 POJ — 831 SW 1055 113 427
EK madoe 531 780 DI 46 319 126
Pk 4 579 648 SW 1114 39 123
EK 1 472 590 225 B 156 102
Uit bovenstaande lijst zijn sedert het vorige oogstjaar ver-
dwenen 221 B, 379 B, 36 POJ, 2379 POJ, SW 7712 en Pwd 38, die
resp. daalden tot 80, 59, 7, 92, 59 en 49 bouws. Nieuw zijn 2714
POJ en 2725 POJ, die in den aanplant 1920 nog niet voorkwamen,
alsmede EK 31 en SW 1114, die thans boven de 100 bouw kwamen.
Het totaal der „Diversen”’, dat zijn de niet met name aangeduide
soorten, proeftuinen enz., was 1387 bws of 5/, / van den aanplant.
1) Ontleend aan de Samenstelling aanplant, Archief 1920, pag. 399,
Di
De soorten, die 10% of meer van den aanplant eener bepaalde
fabriek besloegen, zijn met uitzondering van de 8 in tabel 1 opge-
nomen hoofdsoorten, die men gemakkelijk in tabel III bijeenvindt,
in onderstaande lijst vermeld:
5 ed oer:
TSE SR
Rietsoort | 5 ERE Fabriek Rietsoort 5 ENE Fabriek
258 258
213 POJ 12 Porrong EK 30 12 Kartasoera
1228 » 23 De Maas EK madoe) 12 Manishardjo
1337 » 10 Soedhono SW 111 20 Kebonagoeng
1499 »y 10 Kedawoeng » 23 Ser palwadak
D » 19 Pengkol D) 1 Panggoongredjo
1507 » 16 Balongbendo Ek 31 Pangka
2714 » 14 Kedawoeng Zw. Cher. | 16 Kon. Willem II
2725 » 47 D) Batjan 16 Sem palwadak
EK 1 » 11 Banjoepoetih
Evenals vorige jaren bleven EK 28 en DI 52 aanzienlijk in sui-
kerproductie boven het Java-gemiddelde uitsteken, niettegenstaande
het feit, dat zij in Oogst 1921 resp. 39% en 15 /% van de totale
met riet beplante oppervlakte besloegen; haar product was gemiddeld
139 resp. 138 pikol stand.-muscovado per bruto bouw.
PASOEROEAN, December 1922.
Tabel 1.
Tabel II.
Tabel [IL
Tabel IV.
545
LIJST DER TABELLEN.
Oppervlak, product en maaltijd van de fabrieken,
gerangschikt volgens de residenties van Oost naar
West; de soortsgewijze opgaven zijn compleet voor
de rietsoorten, die minstens 1% van den aanplant van
Java innemen; voor de andere soorten zijn alleen de
opgaven boven 10 bouws vermeld. p. 546
samenvatting van de cijfers van Tabel I. p. 566
Producties op de fabrieken, naar de rietsoorten bij-
eengevoegd. p. 568
samenvatting van de cijfers van Tabel III in dezelfde
volgorde der rietsoorten. p. 611
TABEL Í. OPPERVLAK, PRODUCT EN MAALTIJD VAN DE FABRIEKEN, G
GEWIJZE OPGAVEN ZIJN COMPLEET VOOR DE RIETSOORTEN, DIE MINSTE
546
ZIJN ALLEEN DE OPGAVEN BOVEN 10 BOUW VERMELD.
58
Fabriek Ee
85
SE
Res Besoeki
Soekowidi
644
Assembagoes
967
Pandjie
1966
Olean
925
Wringinanom
1504
Pradjekan
5 999
Tangarang
995
Boedoean
848
De Maas
600
Res. Pasoeroean.
Groep Probolinggo.
Phaiton
858
Kandangdjatie
908
Bagoe
1155
Seboroh
625
Padjarakan
975
Maron sawah
785
Maron tegallan
75
Gending
1177
Djatiroto
5509
NS
El
EK 28
134
17
241 B
DI 52
100 POJ
EK 2
118
90 F
Pik. stand.-musc. per bruto bouw en %%
SW 3
El
NE DANE ORE ve nl een
547
SCHIKT VOLGENS DE RESIDENTIES VAN OOST NAAR WEST; DE SOORTS-
| VAN DEN AANPLANT OP JAVA INNEMEN: VOOR DE ANDERE SOORTEN
Totaal product
ii aanplant (cursief) voor elke soort per bruto hekiievs eee 8
| Andere soorten met meer dan G 3 2 z den maaltijd 55
| 10 bw. aanplant 5 5 x E =
16,4) 814| 9,38| 9/5—26/8 | 409
161,8/155040,44| 5754210 | 160
129, 2725. Por 19 123.6/1207 10,24) 26/4 24/0 | 151
1268/1228 10,33) 17/5— 4/10 | 440
| 124,3/1210 10,27 11/5— 6/10 | 148
105 ; tas Por 125 150.51524| 9,88) 145-111 | 481
ie 128,4 1209 10,62 2Uf5— 8/10 | 137
a 89,2 937 9,52) 105-218 | 109
8 POJ En 108,9 1041 10,46! 14/5-—31/8 | 4109
1e 97,4| 954 10,21| 1875-2999 | 134
ie 213 POJ br 979 POJ Helio6,0 1069. 9,92 21/5280 | 160
452379 POJ*5; 2714 POI 1P5
5 | 101,4/1129\ 8,98| 18/5- 29/2 | 134
2725 POJ 5 |
67,3, 702| 9,59| 14/5-31/8 | 109
139,4/1348|10,34| 414,5 — 7/10 | 146
143,1/1206(11,87| 17/6 —22710 | 127
73,3| 702/10,44| — Dn
[21,8/1097 (14,40) 22510710 | 141
6 197; Haw. 109 190; sw 141 102 [roo,2f1183 10,92) aaj4-4510 | 176
VERVOLG TABEL Î.
1135/| 40| 11 4 4
pel u
z E Pik. stand.-musc. per bruto bouw en
E |
Fabriek ss £ a a 5 Ô | © 5 s S |
SO 2e j=g
ACNERCNEN akal
Ranoepakis 115 | 127 | 140 | — [104 | —| —| —| —
sawahf 451} 55 0 38 3
Wonoaseh 143 | 118 | 142 | 126 | — 130/115| —f —
744 Sh 30 31 31 4| 0
Wonolangan 114 | 96105 (117 | — | —| —| —| 95
O14l 131 42) 16{ 26 1
Oemboel 84 | 117 | 101 | 414 | — | —|{ 95/1138
1200f"= 40430 | AA | 27 7 24
Soemberkareng 126 | 100 |132/137 | 99 [1A| —| —| —
8431 32| 17 | 40 Dj 45
Groep Pasoeroean.
Kedawoeng 119 | 95) 23 | — | — | —122 —11411N
958 51 14 1 19 1%
Winongan 109/105 | 99| 93| — | —| 91 —| 97
1373| 22| 38 8 2 18 3
Gayam 97 | 93[103| 89 | — | —| —| —| —[10
64142513 98 6
Pengkol — (107, 78| — | — | —|104 —| 78
543 69 3 3 19
Pleret 115 | 00/4169 | 80| — [| — 118! —| —
1185| 10 | 84 0 0 5
Wonoredjo 77| 80 99| 92| 87| —108| —[ 84%
696| 23| 50| 3 9 1 0 À
Soemberredjo 94 82/4108 | 100 | — | —|/ Af 30f 87
939 7 58 1 | 14 4 Mi DRE.
Ardjosarie 92| 51 70| 88| — | 89) 85! —| —
578| O\ 93 Dy 2 dien
Pandaän 116 | 94124 [101 | 84 (102117) —| —
838| 16 | 59 1 4 dA A0
Soekoredjo 84 | 821 — | — |1041{ 91) 96 —| —
1047| 47, 28 31 A5
Alkmaar 79 | 81{ 86{ 64| 71 | 82| 70 —[ 52
876| 24| 131 1 BRON Armed d
Kebonagoeng
138 B — | — | — [150/115 JE
en aanplant (cursief) voor elke soort
Andere soorten met meer dan
10 bw. aanplant
hd
nn
107
2
zon ER
3: 1337 POJ
11
ie
213 POJ
88,
POJ Ee
Dre 95
‚82 AN JAE
Bed A 7; B |
Pwd 38 27; Pwd Ze |
MT, 47, \
BEW AAL on: |
72 lot sw 1055 19%, piss 192 al
Totaal product
Be bruto bouw te
E E ER: E ‚den maaltijd
EEE &
112,5) 957 11,76) 20/4 — 7/9
130,8/1189, 11,00, 26/5 — 21/9
105,7/1045, 10,11/ 14/5 — 23/8
111,7/1064 10,50 15/5 — 9/9
123,3/1121| 11,00, 16/6 — 20/9
107,0/ 980) 10,92, 25/5 — 1/10
102,1| 960/ 10,64/ 17/5 — 13/10
97,2) 979 9,93|30/6 — 26/9
100,0f 941| 10,63/16/6 — 10/10
102,2/1068| 9,5715/5 — 21/10
83,1: 780/ 10,65/29/4 — 21/8
SD 838) 10,24/ 10/5 — 3/9
53,0! 632 8,39} 16/5 — 31/8
99,41 917: 10,84/ 1/5 — 21/8
85,8| 822 10,43 14/6 — 23/10
15,1} 697/ 10,78/ 23/4 — 2/9
113,61084/ 12,32/ 19/6 — 15/11
149
VERvorG TABEL Ì
Zw
zg Pik, stand,-musc, per bruto bouw en
22 |
Fabriek &g 2 ca B 5 ad 5 pe 5 )
8Sle SS |=lelfigiël &le: |
Sasje je — 5 ES aA Er 5 | as
Sem palwadak 17611401162) —| —| |M | —
HOORN Zit 513 15
Krebet 1371444) —| 1126 911429 FS
1410 43! 23 45 alang
Panggoongredjo 1511110176 —137/152/137| —| —
sawah 4252 BAO ed 9 29 6
D tegallan 142] —| —| | =| | ll — —
80f 6
» totaal 149/110/176| —137/152137| —| —
1333 PON A OD
Res. Soerabaja.
Groep Sidoardjo.
Porrong 145141 41146/126| —| —|109|128| —
841] 3 39| 9 15 0 22
Tanggoelangin 97) 95/110/100, 93/100/108/104| —
16001916 ZE a ON Al ONES
Tjandie 123'127|4142|424) =| —| 4 SS
1910110 Sier D 6
Boedoeran 19611241124 1144) — | SS130HDA
0161 61 57 461 15 2E
Sroenie 45014531 158444 —| =S Siel
9931 6 52 24 11
Waroe 123| 92/138/1101121| —| —;110f 96/10
40281 7 EB GION A eh
Krian 1351134113911 4| —| —| —119 —
O3 191 80 5-2 1
Balongbendo 134/135/152/138| —| —| —[134| — 18
11691 4 43| 181 6 1
Watoetoelis 158/148/172/145| —| —| —|149f — 1%
997| 10 61| 1) 20 6 f
Poppoh 157/1481162/139| —| —| —|134 —
OON 72 ANO 6
Toelangan 150/144 174146) —| —| —144| — | 13É
7ASr 21 39120145 3
Kremboong 146/148| 170/143/136/123| —/[134/124
955l 45) 81 171 7 U 2 11e
den aanplant (cursief) voor elke soort
Totaal product
5 : 8 je)
| a Ee Io bouw Dire 2 5
| Andere soorten met meer dan Zil 2 El fa en 5
os ï s den maaltijd, =
10 bw. aanplant TOA RE: z
W aanp an fak 5 El far
jan OA; EK madoe 1 5; EK 4015:
pa 108, sw 5a 146, swae B
aas 175; sw 155102, sw 409 199; | 166,8/1254/43,30| 16/5 opt | 177
1772193 sw 908 63, SW1055
156.
Batse: |
Ee 123,9/1449110,78) 12/7 — ope | 148
111 160. pr as 120, Ex 40 nn ;
Re pes [en 1097 13,60
30 SER madoe
1 I
141,6! 98414,39
148,714090|13,64/ 93/6— 8711 | 138
|
62 |
pos #5 116,0|4168| 9,79) 18/62/11 | 157
97,414401| 8,84 11/5-—17712 | 220
127,311277| 9,97) 17/5420 | 148
122,2/1218110,03) 14/6250 | 133
|
| Ke: 144,0/1391|10,36| 1,529, 9 | 144
por 90, 1507 pos *5 079 pos *à | 99,7) 899,11.00) 19/5 18/10 | 152
134,01379| 9,72] 3075-—14/10 137
por 115; 213 POJ %: 131,2/4334l 9,84) 12631710 | 141
148,4|147210,08| 23541010 | 140
150,0/1451110,84\ 47726710 | 114
153,7/1479/10,39| 17/5-—21/ 9 | 127
POJ tet ; 1457 POJ nek 145,0/4345|40,18| 21y5 — 310 | 135
502
_
fj
Vervore Taper [. f
Pik. stand.-musc. per bruto bouw en
'
Ì
fl
|
Totaal oppervlak
in bruto bouws
Fabriek olale 5 ER
ze ef
BHA IEISAE
Groep Modjokerto.
Sedatie 104 | 84/ 137 | — | 119
TAO ZAT 12 16
Kon. Willem II 97 | 76| 90| | 58
12511 A21 23 7 6 7
Ketanen 120 | 94 137 [125 | A1
1080f 24| 18} 21) 14 8
Pohdjedjer 151 [447 | 162 1447 | 144
745| 58 F5 40113
Dinoyo 127 | — | 145 | 130 | 120
134| 63 14 Ao
Tangoenan 112 | 106 | 12% [118 | 108
1090| 25| 25| 20} 26 3
Brangkal 135 | 118 [120 /126| 94
44721-34200 1318 4
Bangsal 143 | 150 | 165 | — | 119
11731 412) 37| 33 ul
Sentanenlor 126 | 124 | 156 | 128, 104
1083| 19) 39| 14} 20 9
Perning 123 [139 | 181 /126 | —
94AT| 24 O2 3
Gempolkrep 149 [140 | 124 | 117 | 119
2493| 30| 41 A Wi El 5
Groep Djombang.
Somobito 149 | 125 | 152) — | 114
957| 37 | 28 4 1
Peterongan 149 [131 | 159 [154 | —
911 281 18} 23) 46
Modjoagoeng 123 | 131 | 133 | 104 | 139
1085| 33| 44 BD 3
Seloredjo 141 | 1341 | 150 | 137 | 133
1487| 65 9 2| 15 4
Tjoekir 152 | 128 | 126 | 136 | —
1153| 64 BAZA 7
Blimbing 158 | 84[127 | — | 108
986f 751 4 20 2
Tjeweng 169 | — | 146 | 138 | —
750| 48 36 1
Goedo 129 | 90/126|117 | 98
1205| 43 di 212 4
Djombang 128 | 77 |118 | 123 | 118
925 | 5 Wi 19) 3
Ponen 114 103 106 113 | 105
944 31 82) 6} 40|' 9
| |
HJ
den aanplant (cursief) voor elke soort
Totaal product
Andere soorten met meer dan
10 bw. aanplant
64 70
Cher. 165 EK 1 1
bra 90
Bros 4; 13 Por °%
118
1
100,
4 bi]
POJ 2725 POJ
Epos 129; 1419 por HL
Bor 10°
/
90 408
B: Dae 0
per bruto bouws
nn nm A e
EMEA =
zj Me, ii ) je)
A za am,
104,411017/40,26
17,8| 841| 9,25
112,2| 972111,54
151,0/1410/13,60
129,2} 947/13,64
115,0) 996|11,55
12431148 10,83
149,9 1291 (11,61
124,7 MAA2(14,21
125,8/1077/11,68
127,4/1233/ 10,34
138,3/1265/ 10,93
148,3/1181/12,56
126,4/1159/10,91
137,6/1259/ 10,93,
1434112914 [11,11
121,7/1084/11,22
119,6} 995/12,02
10911079) 9,67
Duur van
den maaltijd
14/5 — 2/9
5/7 — 26/10
20/5 — 21/9
13/6 — 1/10
19/6 — 15/9
11/6 — 13/9
12/6 — 29/9
24/5 — 9/10
20/5 — 12/10
95/5 — 11/10
19/5 — 26/9
14/6 — 27/9
16/6 — 27/9
N/5 — 5/10
3/8 — 8/10
26/5 — 18/9
17/5 — 21/9
6/7 — AM
19/5 — 19/9
16/5 — 16/8
14/5 — 24/9
Aantal
maaldagen
133
dod
VervorG TABEL [.
/
|
TE
5 5 Pik. stand.-musc. per bruto bouw en {
® 2
s e 2 E T ES —_—— an =
Fabriek DE % a A S lil ik es) 5 5
SS En ke ad z allel
ENERENENGIKAKAFSEIE
Ngelom 121 [145 | 441 [401[136/ 144) 148) —| — | —
/ E C 3
Ee 1154} 55| | 9| 9 41 4 2
Garoem sawah 183 | — 163 | — [| 162) — [194 — | —\—
1000f 97 9 (0) 0
Modjopang- 180 | 125 | 159 | — [187/135| — | — | — | —
goeng|! 402} 51| 23 | 24 O0
Soemberdadie 180 | — 168 | —|[141| — | 189) —|— | —
sawah1 350! 66 28 5 0
Ngadiredjo 17 | — !466| =| 92 ==
sawah[ 282f 56 41 d
Pesantren 169 | 140 | 161 [150 — | — | —| — [137134
sawah|1080j 52 Oren 1 &
) _ tegallan 80 65) — | —/102, 61, — — [==
9261. 2} 25 61 12
Meritjan 145 | 116 139 [ 136) 1A1| — | —| —|— |
1202f 38| 20| 41 hiken d)
Minggiran 174 | 132] 151 | — (190) —| —| —{—- |=
sawahjl491| 5{ 26| 68 1
Menang 187 138 | 166 | — 157) — [133 — | — | —
1226f 43 | 14| 37 2 4
Bogokidoel 148 | 109 | 162 | 146/ 131| —| — | —|—| —
14531, 49 | 42 | 62 Al 2
Kawarassan 162 | 136 | 161 | —| 96) — | 126) —|— |=
sawah[1347| 87 3 9 0 0
Tegowangi 149 | 424 | 447 | — [427 — | =| lS
sawahf1410| 49 3 33 14
Kentjong 136 | 100 | 133 | —| 95 — [139 — [| — | —
sawahf1291| 34 2 48 10 0
Badas 138 | — | 131 | — [108 — [140 —[—| —
885| 56 26 (9) 9
Poerwoasrie 116 [113 | 127 | 124 — | —|126) —[— |=
1500 12| 44| 50| 8 0
Lestari 115 | 128 | 120 [130/ — | 130/138| 90f114/116f
1176) Zar Lin 23 129155 21 SI ál
Baron 108 | 90 [101 [| 103) 123/ 110) — | —[— | TA
1222 414) 59 9 18 2 0
Djatie 148 | 122 | 147 | 121/118/ 105) 186 — [| — | TM
1125|. 71 Bn 40 NE EAT |
Ngandjoek 149 | — [135 {120 87/ 108) 116/ 115/119|
1127} 42 9 | A4 %l ZO LS OE EN
595
Totaal product
len aanplant (cursief) voor elke soort F
per bruto bonws „ie
EENES Duur van 85
Andere soorten met meer dan 5 = En Z {den maaltijd Z8
10 bw. aanplant Eil X zE E
B A
Jet 117,5/1034/14,36| 44/5 — 26/9 | 135
182,0/1509/12,06| 4/5 — 4/14 | 184
EE , 162,511317|12,84 10/6 -- 8/11 | 151
175,1/1419/12,84| 25/5 — 23/10 | 191
171,3/1356/12,64/ 11/6 — k 112
160,5/1318/12,18| 19/5 — 24/10 | 158
17,7| 803] 9,67) _— De
136,4 1141 111,96 18/5 — 22/9 | 127
1471,6/1264/11,77| 8/7 — 14 | 116
170,0/1423|11,95| 6/5 — 9/11 | 187
151,7/1307111,61| 93/6 — 21/10, 120
161,2/1313|12,28) 24/4 — 19/10 | 178
1442/1247 11,56) 10/5 — 1240 | 155
128,4|1482/10,86| 5/5 —45/10| 163
133,8/1261|/10,62| 4/5 —13/9 | 132
124,2/1146|10,84) 28/6 — 13/11 | 138
126 107
„149 POJ ,
/ 124,7/1024|12,21| 15/6 — 9/10| 116
93,0/1072| 8,67| 11/6 —10/M | 152
143,2/1376/10,41| 24/5 — 3/10 | 132
Cher. 113
a
_—
Ss
_
db) s
En
nn
128,8/1174/10,97| 20/5 — 8/9 | 111
VERrvorG TaBeL [.
Res.
Madioen.
Redjoagoeng 115 | 100 | 122 [ 118 | 118 | 113 | 116
MOOR ZT. LO je AN ASAT OB 1 412
Kanigoro 159 | 162 | 165 [138 | 159 | 141 | 166
1434 | 60 1 d 04 84:47 3
Pagottan 130 | 102 | — | 181414 | 115 | —
1579} 32 9 131, 44 7
Redjosarie 129 | 105 | 184 | 1241 | 108 | — | 104
1466 42 6|\ 18 sl Me | 4
Poerwodadi 120,1 128} 8344231425 | — —
1700f 22| 29 ol MOL OD AEEA
Soedhono 117 — | 138 ! 98 | 104! — | 139
1407 | 10 9 2 46 0
„ Soerakarta.
Modjo 145 | 112 | 156 | 149 | 135 | 159 135
1978 | 49 Di A41 ij 8 if 8
Tasikmadoe (excl. 122 | — (189 | — |134| — | 56
Bangsri en Triagan)f1227| &1 10 3 1
Wonosarie 173 [1411 |134/ 149 | 118 | 129 | 99
1059 1 9 3 130 9 5)
Kartasoera 124 | — (128 | — [122| — | —
942| 18 44 24
Tjolomadoe 99 72|111 | — | 86) — | 68
1219| 46 ge 13 1
Bangak 130 | — '125 118 | 102 | — !—
1065 | 58 28 | — 2 7
Tjokrotoeloeng 161 | — [168 150 | 149 | 140
1192. 35 34 | — 19 6 5
Delanggoe 189 | 147 | 166 158 130
1093 9 10, 69| | 45 3
Tjepper 146 | — 134 3| — || —
1556 | 60 36 | 152
Manishardjo 148 | 141 | 120 91429 1453 —
12291 72 2 2 6 0
556
i DE EDE 7
s Z
iid Pik. stand.-musc. per bruto bouw
5E
Fabriek =8l eo | « Ò
Sera | Sea sen
2 Es level
ssl ja arseen
== _—
557
Totaal product
| den aanplant (cursief) voor elke soort per bruto bouws à -
Dn Duur van 28
Andere soorten met meer dan rn 5 5 „ 7 den maaltijd 5 E
10 bw aanplant 5 7 ns 2 ie js
114,91037[14,0819/5 — 41/10| 135
B pos 115 155,1 1283112,0949/5 — 740 | 141
Bi 10° 203 BÎfl;o1sPor 1°8
| so on SL Ma9,14013}44,75/20/5 —29/ 8 | 104
R6 POJ “5 1335 POJ 5 |
122,111020/11.97 11/6 —20/ 9 | 101
ba 14 kn Ba Be 122,311063141,5042/5 — 949) 143
9 Pol 55 979 Por’ |
bi 2, P, En OD
Eke 10 106.9| 956|11.18/30/4 — 4/ 9| 127
| 10; ie 3
|
|
5)
W Bs. 2714 Por! ®2 | |
al B 143,8/1025/14,03 10/5 — 94/9| 137
B25 POI “GEK 30°; |
koo por P1; 1507 por! 1 122,3 966/12,66!95/5 — 21/9 119
4 mad 136 127,511496 10,66 23,6 —46/10\ 115
12
Bao ‚5; 2725 Pos 'S 126,511047/11,99 19/5 — 90,8 | 102
K 30°; sw 11°7, |
07 EE Ni 94,0) 7175/1213 |29/5 — 298 | 105
714 Poi®?; 2725 POI? |
129 ge
Hej [26,5/4085/14.66| 877 —49/11 | 127
159,5 4490/13.40 47/6 — 2510 | 130
161,3/1318 12,24/20/5 — 17/9 | 120
145,111095/13,25!13/6 — 30/9, 109
32 17 |
K30!7b; rk 40195; EK madoe!4, _ [142,4/1100}12,81|996 — 9/1) 133
VeErvorG TABEL Î.
558
Fabriek
Kradjanredjo
Karanganom
Gondang Winangoen
Prambonan
Res. Djocjakarta.
Randoegoenting
Tandjongtirto
Kedatonpleret
Wonotjatoor
Padokan
Bantool
Barongan
Sewoegaloor
Gondang Lipoero
Poendoeng
Gesiekan
Rewoeloe (Sedayoe)
Rewoeloe
Demak Idjo
Tjebongan
Beran
Medarie
mmm fm
FS
E _l OT
(eh) a) ej
e)0 dj, ==
_ — _— _——
2 RO ed
SS NOOT
Pik. stand.-musc.
|
per bruto bouw en % wi
Totaal oppervlak
in bruto bouws
ei)
989 38
130
1046| 48
170
833 51
129
1930f 61
139
S01f 51
dj 16
105/123
3 42
— [163
23
118/147
31| 8
— 133
12
110, 80/ —
1220f 56
_
km
en
0
100 POJ
144
147
EK =2
90 F
145| —
19
1441143
ged
128/117
29| 9
94| 87
0 3
14| —
6
17011534
1777/1167
29) 10
0
112112
241 10
9% —
38
|
SW
n aanplant (eursief ) voor elke soort
Totaal product
4199; Sw 1414
madoe ij
Andere soorten met meer dan
10 bw. aanplant
; 2725 POJ
v 111 54507 ,BOJ
per bruto bouw
eh ke 3
A u == ee
os et z
ei 8 B
TD „id
A 5 me
vz
145,0|1145|12,66
165,6|1360/12,18
152,1/112213,56
141,0/1072/13,15
130,5/1028|12,69
130,1} 984113,22
164,0/1210/13,55
102,8| 748[13,74
158,111249/12,66
179,5/1238|14,50
172,5/1337|12,90
106,9| 90311,84
110,4/1612/13,05
167,5|1249/13,41
152,5/1230|12,40
Duur van
den maaltijd
24/6 —28/9
M/7— 3/1
24/5 — 18/9
23/5— 23/9
12/6—10/10
2/1—16/10
15/6—16/10
25/5— 21/9
1/6— 9/10
3/1—25/9
15/6—28/9
19/5—14/8
Af AAM
16/6— 5/10
20/6— 8/10
22/6— 25/10
19/6—30/10
20/6— 24/10
10/6— 23/10
15/6— 26/9
13/6— 9/9
me tt ed. mn
FE
a]
jm)
le
et
maaldagen
96
105
130
105
130
VervorG TagBeL 1.
z 7 Pik. stand.-muse. per bruto bouw e
38 d
ek ae 5 en
Fabriek 3 E 99 5 te Ee È E, e N
Saa asl | 8
nen — ES
Res. Kedoe.
Poerworedjo 2168| MO[ 68| 82) — | — | — [101 | —
j 01|v33 d 1
Remboen 15{ 83 98/1061 | — | — | —
274031 32 40 4 1
Res. Banjoemas. |
Kaliredjo 53| 58| 70| — | 64) — | — | —
BTA 6 29 |
Kalibagor 150) — | — |l ==
1236| 94
Klampok 133 | 142| — | 133) 154| — | 156 | —
1951| 84 7 4 4 0
Bodjong 122 74 — |l |
1800j 86, 13 |
Poerwokerto 156 | 138! — | — ||
1060| 95 4 |
Madjenang 68 | — | 63) — | — | — | — | 49
391| 64 28 1
Res. Semarang.
Pakkies 135 | 141 | 134/ 127 | 119 | 118 | 141 | —
49611 42,1 04 1 J 2 ‚| 3.
Trangkil 179 | 113 | 194| — | 189) — | 159 | —
9251 47 PAD 6 19 g
Langsee 135 | MI /123| 133 | 129 | 133 | 141 | —
1325/90 13 2 dor Aj de
Tandjong Modjo 187 | 135 | 153 | 166 | 172 | 163 | 189 | —
2041| 48 (ER leu ke 1 9 d 4
Rendeng 145 ! 103 | 127 | — | 140! 98| 126! —
120619 2 1r 11e 43 3 1 2
Besito 43 | 113 | — | — |124/|113| 89) 83
901| 45| 11 25) 12 Ln
Majong 131| 102 | — [404 | 425 | 125 | — | —
953| 43 | 30 ZAL |
Banjoepoetih 123 | 47/4134! — | 133/[ 105 | — | —
155} 55 1 3 9 15
Petjangaän 181| 109 | 126 | 82|124/|120| 75 | —
764} 41\ 12 2 1 ol 22 |
Kaliwoengoe 101, 93/1 BB — | — |T
SOOP AEO Sie
Gemoe ’ 153 | 139 | 154 | 138 | — | — | — | —
1414| 21 | 63 5 9
Tjepiring 129 | 130 | — | =| ll
1622} 32| 67
561
‚den aanplant (cursief) voor elke soort
Totaal product
Andere soorten met meer dan
10 bw.
aanplant
110 108 92
B ‚;DI46 S;EK 40%;
rt Muntok 104
435
Hip
í pn EK 31 Gen
90 ze
31 A SW 1114
a Ce
€
RD. Pk. 4 ei Gestr.
oe 9725 POI He
SW 1u 8
Preanger
per bruto bouws
Pikols
st.-musc
Pikols
riet
148,8/1229/12,11
134,5/1148/ 11,71
116,3/1020/11,40
155,41336|11,63
756) 8,48
117,3/1089|10,77
148,21256|11,80
135,2/1029/13,14
171 ,5/1383|12,40
133,8/1210/ 11,06
130,1 1163) 11,14
118,511107/10,70
917/13,23
946 12,21
’
882[10,47
142,3/1236|11,51
129,5/1152/11,24
Duur van
den maaltijd $
12/6 — 6/10
)| 29/4 — 31/8
18/6 — 22/8
4/5 — 12/8
10/5 — 31/8
16/6 — 29/9
15/5 — 6/9
19/6 — 4/9
22/5 — 15/10
29/6 — 31/10
25/4 — 21/8
1/5 — 10/9
6/5 — 20/9
1/5 — 15/9
7/5 — 9/10
5/5 — 25/8
20/5 — 23/8
12/6 — 11/10
10/5 — 24/9
12/5 — 14/9
dn
562
Vervora TaBeL [.
en ij Zell 1
5E Pik. stand.-musc. per bruto bouw en
KO
: = pe) ze ò mm
Fabriek SE 4 3 eN S o Ee, 8 al Ë
Sel ja jJalS|ElS IA Els
Res. Pekalongan. 4
Groep Pekalongan
Kalimati „| 856/ 77| 62| — [101 — | — | |W
14301 46 41 5) 4 |
Wonopringgo H6{ 71112 — [110 — | HA — |R
1273| 53{ 42| 4 2 0 /
Sragi 185 | AAO IOT — A
1266 42| 45| 3 10 |
Tirto 98 | 90{ 80f 62|1413| — | — | 69| —
1020l 34! 54|l 41| O\ 41 0
Tjomal 138 | 122| 70| 123 | 141 | 145 | 202 | — | 125M
234A| 38| 25| O| 3| 410| 417| O0 OL
Petaroekan 143 | 98|125|150|119| 97) — | 1418/1448
1427, 49 40 14 Ae | 4 6 2
Bandjardawa 171 | — [162/156 | 141 | 142 | — | — | —
275| 90 0 4 2 3
Soemberhardjo 1361 1071438 | 146 (A25
10641 381-419) 26 6 7 3
Groep Tegal.
Balapoelang 1382| 105 | | — |1| — | — | — | AP
gaal 63| 26| 2 5 2}
Doekoewringin 164 | 146 | — | — [1A| — | — | — | — WW
go1l 88| 1 8
Pangka 135 | 112 130{ — {130| — | 136 | =S SR
17061 48 1 shi 6 B |
Kemantran 144 | 41351443 | —= I'll En
876| 32| 66| 1 |
Pagongan 129 1 1414/1351 189 | — | — | — It
g1ol 26| 44| 17| 10 |
Adiwerna 142 | 128/ 157 | 112| — |1A | — | — | — |
10471 43 5 4\ 33 13
Kemanglen
totaal M220 |
Goeng 125 | 444 | 125 | 143 | 4A1 | — | — | — [141 Ï
925| 66| 11| 4| 2| 5 5
Ramboet 821 — | DI — | —= |= 104 = OR
295| 3 80 | 9 4l
Djatibarang 158 | 140 | 148 140| 151 — | — |140| —
1725} 64) 16 3 Bd | 0
Bandjaratma 147 | 124 | 138 | 114| 126, — [132) — [1414
br 59 | Dik 26 AL % ij 3
Ketangg. West 122 | 94125 | 1416 | — | — | — | — | — Wk
C 4 d
Res. Cheribon. LA e p j
Nieuw Tersana 133 | 113 | — | 123[ 118) — | — | — | —
363| 49 9 32 7
a Tr
a den aanplant (cursief) voor elke soort
1547 POJ
1547 POJ
E: 4 POJ
130
1
2714 POJ
129,
31°
E,
Pk 1
2725 POJ
95
1’
64
9
157
1
123
1
156
9)
Pk 1 groen
Andere soorten met meer dan
10 bw. aantplant
137
1
2714 POJ °%9
(SD)
he
Pikols
me)
el
Pikols
u
_
ga
a
u
vo
169,1
120,1
123,1
161,6
131,1
138,3
123,4
130,2
116,1
0 OW ©
Es Oe
Go oer Sar
Totaal product
per bruto bouw
riet
Rend.
815| 9,84
923|10,47
1105/11,36
92 9:93
)
1169[11,53
1225/10,63
1326/12,75
1057/11,36
10401219
1250/12,93
1328| 9,87
b)
1221 11,33
1076|11,47
1031 [11,26
1086 11,27
859 11,21
1270/12,06
1280 111,09
912/11,90
975/12,85
1009/12,90
Duur van
den maaltijd
27/1 — 95/5
19/5 — 13/9
11/5 — 19/10
475 — AAA |
14/5 — 8/10
17/4 — 1/9
14/4 — 22/8
1/5 — 13/9
9/5 — 29/8
15/6 — 7/10
26/5 — 3/1
15/5 — 23/60
25/5 — 21/9
18/5 — 18/9
26/5 — 8/10
24/5 — 14/9
6/5 — 29/9
24/5 — 30/9
25/5 — 10/10
maaldagen
151
124
161
et
147
136
131
136
Vervora TaBeL Î.
pel ua
5 E| Pik. stand.-musc. per bruto bouw en 9
IE ne B
Fabriek 5 E ze sa} oe 5 len} & lap) e
ER ER = \ E
SHE Ss 58
Sike — E
(Djatipiring) — lll |= |= | S
655) — | — | — | — | — | — E
Karangsoewoeng 117 98) 108) 129 127) — | — |=
903 39 17 4| 20 20
Sindanglaoet 133/ 95 102) 107/ 110/ 113) — | 8
1626| 42 17 6 18 44 J
Soerawinangoen 12%/ 146/ 140, 114) 110) — | 108] =
1374) 401035) Oe Oi 49 0
Gem pol 158| 114| 165) — | 150/ 151 — |=
882 53| 49} 140 15 3
Ardjawinangoen 154| 124/ 1541) — | 156/ 133) — | =
150f 41| 241 22 — 8 6
Paroengdjaja 170\ 128| 179/ 138) 152/ 139) — | =
118 62 Je dd 0 9 9
Djatiwangi 106) 77/ 102| — | 92 IR
141751 36| 27) 12 — 4| 20
Kadipaten 41) 102) 140| 122 127| 124/ 101| S=
toner 2 2 23 4 1 0
Ó
21 B
dan 10 bw. aanplant
101,
3
979 POJ
NS den aanplant (cursief) voor elke soort
Andere soorten met meer
102
5
Totaal product
per bruto bouw
NB]
TG fab)
ee, ie
os In
A SS
Dn A en -
En aen |
a ! I=;
_—
7 an
(109,3) 1074
117,9] 1058
116,0| 961
119,0/ 1113
148,9[ 1265
145,2] 1209
164,6
Duur van
den maaltijd) £
16/5 — 21/ 8
15/5 —18/ 9
6/5 — 24/ 8
6/5 — 23/10
12/6 — 29/ 9
26/5 — 9/ 9
14/5 —16/ 9
15/5 — 5/9
1/5 —25/ 9
Aantal
maaldagen
97)
126
110
170
109
106
125
113
147
|
|
. Tabel IL. Samenvatting van de
Oppervlakken der rietsoorten in bruto bouws (de cursien
cijfers duiden de percentages aan ten opzichte van de groepen
‚ behalve in de eerste verticale kolom en in de onderste hort
zontale kolom der eindtotalen, waar zij ten opzichte van
Groepen totaal der statistiek berekend zijn).
5
ES HE |
Ee En ee je
= Á ei = S B |e |” z
Besoeki 9248) 3264 2083 AAA) 1594 142) 4197/ 804
5 21) 23 4 15 1 2 9
Probolinggo | 16197) 2733/ 3761| 5769) 1864| 431 280 310
8) lij 23 36 dd 3 D 2
Pasoeroean | 14629, 3228| 5181 611 332| 589) 712 883
7| - 29 36 4 1 4 5 GN
Sidoardjo 11868| 994) 6548) 1240 1236 36 76 138, 68
6 Si hadol ind 1 0 116 bel
Modjokerto | 12481| 3510 3230/ 1989 1411 758) 365) 222
6 28 2% 16 gd 6 3 g
Djombang 11554| 5483| 1748 1875| 1102 2841) 260| 387
6 48 15 16 10 3 2 3
Kediri 22195| 9252 2755) 6505 958) 1232 511 182
11 42 13 29) 4 6 2 1
Madioen 9593) 2939 815 740 173/ 2112 489 347
5 31 8 8 8 92 5 4
Soerakarta | 15888) 7481 386| 3994| 359) 1618} 659 321
7 47 3 25 2 10 4 2
Djocjakarta | 16959 8688 1693} 2615 36) 2230 759 156
8 51 10 15 (4) 13 9 1
Kedoe 4879) 2745\ 1587 306), 100 15) — 15
„4 56 32 6 2 1 1
Banjoemas 7312 6138 Ak 165 70 269 — 1
4 84 6 2 1 Á 0
Semarang 13457| 4857|/ 4769 7138) 322 954 682 322
| Ji 30 5 6 2 7 5 AE
Pekalongan | 11093| 5341, 3182) 591 236| 731 487 17
6 48 29 5 g 7 4 0
Tegal 12305| 6381| 23141| 1416) 658|/ 524 139) 186
6 52 19 9 5 4 1 2
Cheribon 11424 4748| 2175) 974, 1388) 1102) 653 4
4 42 19 8 12 10 6 0
Totaal 201082) 771782 42668] 29637| 12439 12994| 6269 4295! 17
A
a.)
567
ded
jfers van Tabel L.
ennen
p=
Produc Le 5
Suikerproductie der rietsoorten ct! | Ss 5 Is
per bribw.yt © | 4 [S 5
in stand.-musc. z == [8 ©
der groep z 5 |S ap
ce
mes 5) _— TD &
| | ae! es rr
en 5 ht 3 5 Sl ka
Ì 7 1 aa eh, A len | 62 ae, | 3 24: | > ee) es) D
Pe Ie 1 == == @ rd —r =,
Ee Z = hd ed ES 5 sen Ke, k e)
EES cue SRE ld: B
| _— — u
Í LEE EE ST NEE EES ET BERN, LE, TEN Ì
50
121.7 1089 11 48
132,6 1479 11.25
as
min
Co
_l
_l
dee)
_l
En
==
lep)
_—
bo
me
|
>
Jemie
|
99,2 885/11,21
122,4 1070 11,44
jn
ren
ee)
_—
Td
_—
En
ll
—
Le
Le)
de
En
ler}
ne
ie)
—
_
U
5)
lee)
le)
134,2 |1156/11,61
120,3 /1080/11,14
6 [1432/4241 | 405 | 144440 | 117 | 120 | 126 |124,0/121710,49| 9| 138
6 |
B26 |4130 [103 |128 [122 | 444 | 116 | 103 [410 [119,1 111910,64| 13, 134
Ki | |
D75 |117\ 92/4107) 93/4105 |122|4147| 80|107,4| 97441,03| 15| 131
91 | |
B71 [136 128|152/4129 | 123 | 105 | 108 | 130 [128,7 1280 10,05 12 | 146
14 Ee Le
|
122,8|1060/11,58| 6 | 120
139,1 109412,74f 14) 417
137,31072112,81f 16} 114
ul
568
Tabel UI. .
Producties op de fabrieken, naar de rietsoorten bijeengevoegd.
Danen Ee RENEE COOMA ARPTDGNS DT REET ONE EEE
sg 5 ze 2 E KE ij z 8 5 Aantal bws. uit
ek 5 =| S he ú = 5 5 zo 5 2 Ss EN EE
Fabrieken 5 E 5 = - 5 à É ANR d Lz E z 0
SISA ERESE DS |SSEE8
Et ee
(1) 66 B
Toelangan 2 Oo |1455|\ 142 [123| — U | —
Lestari 43 4 [1066 ) 126 [12,4/12,62| — | — 13
(2) 223 B jp 413
Padjarakan Bie A NAD AO | LS OA ET en
Alkmaar 6 1 740 70 | 9,5/12,20| — Gie
Toelangan 7 4 145 | A55 |40,2 == 1 | —
Pagottan 81 5 951 144 |A, — | 25) A0 10
(3) 247 B 32| 60| 10
Res. Besoeki.
Soekowidi 165/ 26 816 65 | 8,0 — | 58/4107 | a,
Assembagoes 339| 35 11571 | 163 [10,3 — | — | — | 339
Pandjie 3201 46. 113781 4301: 9,51 t— FAD Aa
Olean 9971-24- 14260 | 440,1 88) —r | DA Si AB
Wringin Anom 336.26 14291) 4491 '9B a
Pradjekan 274 271536 |- 44341195 kre
Tangarang 447 42142605 429 140,3 te
Boedoean 308 36 902 84 SO rr SO RO
Res. Pasoeroean.
Groep Probolinggo.
Phaiton 523| 62 955 93 10,0 — [331/100{ 92
Kandangdjatie 561| 62 [1097 106 | 9,6 — [424 | — | 137
Bagoe 535| 46 [1234| 103 | 83| — [335| 25| 175
Seboroh 397| 64 107 6311. 9,Of he ADT 30 PAD
Padjarakan 361| 37 |1440| 133 | 9,2} — (238) 65| 58
Maron 56 7 |1318|/ 136 4103) — | 35| — 29
Gending 945) A8 [4214 A15 105 =| Hok 61
Ranoepakis 2 O0 11090) 127 [MI — |= ||
Wonoaseh 224 30 |[1238| 1418 |'9,5/ — | S0f —e| 14A
Wonolangan 388 42 |1049 96: 1':9,1l — | 951040 | PES
Oemboel 358| 30 |1228| 117 | 9,6 — hej
Soemberkareng 144 17 |1445 | 400 | 9,0 — | 38 I= 56
Groep Pasoeroean,
Kedawoeng 206 22 AA 95 110,0 — 1206 — | —
Winongan 521| 38 [41017 | 105 |103/ — [258| — | 263
Gayam 234 37 996 03 | 9,4. — |107f == | 4
Pengkol 374| 69 |1004[ 407 "10,6 + | — | — | —
Pleret M4| 84 11051 100 | 9,5/ — [353 |/119| 522
Wonoredjo 347| 50 785 80 |10,2/13,48| 65 | — | 282
Soemberredjo 549| 58 833 82 | 9,8/15,82/128| 36| 385
Ardjosarie 537| 93 625 51 | 82 — | — | — | —
Pandaän 496) 59 886 94 110,6 — | 336 a 123
VERvorG TaBeL III.
569
Res.
Fabrieken
Soekoredjo
Alkmaar
Kebonagoeng
Sempawadak
Krebet
Panggoongredjo
Soerabaja.
Groep Sidhoardjo.
Groep Modjokerto.
Porrong
Tanggoelangin
Tjandi
Boedoeran
Sroenie
Waroe
Krian
Balongbendo
Watoetoelis
Poppoh
Toelangan
Kremboong
Sedatie
Kon. Willem II
Ketanen
Pohdjedjer
Tangoenan
Brangkal
Bangsal
Sentanenlor
Perning
Gempolkrep
Groep Djombang.
Res.
Somobito
Peterongan
Modjoagoeng
Seloredjo
Tjoekir
Blimbing
Goedo
Djombang
Ponen
Ngelom
Kediri.
Modjopanggoeng
Bruto
bouws
le}
Jo van den
aanplant
Lo
to en
DOD CO Tl a CO OO
der fabriek
Pik. stand.
muse. per
br.
bw.
9 10,5
Rendement
10,4
10,2, 11,20
9,8| 12,93
104 —
14,0! 13,08
10,31 14,78
9,6
10,4/ 12,87| —
Aantal bws. uit
al9 le
Da 0 | 4 R | Smi
Sels ess
>
— 11148
16 p- Sr 109
162 4 | 166
mé Td A
143 | — | 182
4021 41 | 580
at 475
4111 | —= | 350
254507 16
34 — | 464
— | — | 749
0
Ll EN te
br 664
si A77
Ok 205
MORE
75 | 129 85
Se 1E DN
ed
LARGE
Arn 138
nn ADO
ete
ee 87
zE OR
GE A0
— 4 1165
KONNEN SAE
29| 64| 38
— 30
8| == 5
OL —= 78
43 | — | —
ZO
56 | 14| 162
VERrvorG TABEL II,
eh)
Pe |
Ee)
Res.
Res.
ale, 2 zj 8 E E 5 E 5 L {Aantal bws. uit
REE SINE GSI SER ORS WD ETE
Fabrieken EE: 5 55 5 E BE 5 Az AX 2E p:5
Cet sPamesldj PsEsjss
Pesantren sawah 67 6 [1400| 140 [10,0 — | — | — | 67
» tegallan | 250 | 25 712| 65 9,1| — | — [230 —
Meritjan 242\ 20 41485 | 116 9,8 — | 86| — [156
Minggiran 381 |--26 [A288) 4132. 40,3 — |442./ — 1269
Menang 467: 44. [4401 | 138 9,9: 13,05/ 139 | — | 28
Bogokidoel 188 :42 4447) 409 O8 — 9 — 129
Kawarassan 43 3 11514) 136 404430 | ZB
Tegowangi 46 3 HA2SL, ABL VN —=| Al 5D
Kentjong 21 2 nAits 400 9,0 — | 19. — p)
Poerwoasrie 213 | 414 1224 4148 9,2/14,15) 6| — | 207
Lestari A20 AA AAD 428 HAA A ASA SS
Baron 125 SBP. 14070. CAO: ES A TE es
Djatie 36 B A44 422 8,6 — | — | — | 36
Madioen.
Redjoagoeng 4977) <40 986 |- 400 140,2) 413,93) —- | #07
Kanigoro 45 4 (41303) 162 [12,4 — | — Ll — | 15
Pagottan Bi ar P 922 | 102 [44,0 — | AO —| A
Redjosarie 85 6 17088 405 11406) =| Bb
Poerwodadie 487» 20 (14427 | 428 1444144710) Sche AN AST
„ Soerakarta.
Modjo 49 J 074}, AAR AAO) fe Adan Sd
Wonosarie 95 OO PA4ABE) 444 A00 nl DTAS ED
Tjolomadoe Bin HL 654 12 MA — | — || —
Delanggoe 106|\ 40 |41390| 4147 140,6 — | — |. — | 106
Manishardjo 22) “2 11195 444 PAS — | — | WW —
Kradjanredjo 492 8 |A148| 128 |M,5 — 148) A7
Prambonan bol AAL 444) 432 ALO rj es SS
„_ _Djocjakarta. Ô
Randoegoenting 97 6 |1444/| 136 [412,2 12,45) 18) 63| 16
Padokan 407) 044 4479) 430 144,0 — jj =lB7 40
Barongan 561 5 [41349 | 155 |M, — {| — | 56 —
Sewoegaloor 942 50 876 91 104 244 | 194
Gondang Lipoero | 58) 44 |41563 | 180 |44,5/13,49) MM | — | 17
Poendoeng 97| 8 993 | 117 |118 — | 10 — | 47
Gesiekan 42 1 1074) 125 |4141,6 — | — | —= | —
Sedayoe AO 44 842 84 [10,0 — | — 1107 | —
Rewoeloe 30| 3 |[4002| 105 [10,5/15,15| — | 30| —
Tjebongan 601 | 31 1403) 418-140, =| El ==
Medarie 6 0 670 80 [11,9/13,63) — 6 —
. Kedoe. |
Poerworedjo 721 88 TAA 68 | 91) — | 241 480 —
Remboen 866, 32 825 83 |10,1/17,80/ 88) — | 778
Banjoemas. | |
Kaliredjo 26 3 827 58 9,0 — |
VeEervora Tager III.
! >
Ri 8 E E 2 1 E a 5 5 En Aantal bws uit
CSpesjalES El SERESS
Klampok 146 1 11346 | 442 140,6) — | — =| 146
Bodjong 227) 13 820 74 9,0) — | 95 | — 132
Poerwokerto 49 4 1336 138 |40,4/410,79| — | 4 ==
Res. Semarang.
Pakkies BOD OL 407 HA FAOA SDE 294
Trangkil 453) 49 (1045) 113 |10,9| — |208| 48 | 197
Langsee BOU LESON 44E | 49 Ae DEN EEN
Tandjong Modjo 119 OR LAS 1358 PIO DR REISEN EES
Rendeng 433 WEL 11046" 403. 140,7 SS KES
Besito Sh El LOE 143 9,5 — | |
Majong 286| 30 1078 | 102 9,5 — 194 13 79
Banjoepoetih 1 dl 501 477 9,312 — — | —
Petjangaän 88 12 9205 409 144,5 — | | —
Kaliwoengoe 625110 C1D26 98 95) AIOS S AA
Gemoe SIR I0D 31 A07 1304440 SN ATOSTA 258
Tjepiring 1092/ 67 |1206| 130 |10,8/13,34 418 | 76 | 598
Res. Pekalongan.
Groep Pekalongan.
Kalimati 990 41 866 71 8,9 — [142| — [448
Wonopringgo 929 42 762 71 9,3/ 15,26/ — | — [929
Sragi 964 45 1149! 419 |40,6) — '235/ 108 | 291
Tirto 552 54 939 90 9,6 — | 95 | 50 | 407
Tjomal SIB Zn Ki 1AAE | 129 1 007 175 | 274 | 150
Petaroekan | 145) 410 [1049 98 NN ed 0 IT
Soemberhardjo 2061" 49E 4090 | 107 984524 RO NED | SG
Groep Tegal.
Balapoelang 239) 26 983 | 105 [410,7/ — | 94| 9%6| 49
Doekoewringin 15 ft 1309} 146 [MA =p == == 43
Pangka 24 Hett” 142 91 — |= | Ul —
Kemantran 976) 66 1213 \ 135 |141,214,35| 37 21537
Pagongan 358) 44 |1095|\ 114 (10,4 — [166 | — | 192
Adiwerna 30 3205 428. 1-40 6E40 BI ET
Kemanglen 100} 414 '4067! 444 |10,413,—| — | — | 100
Djatibarang 273) 16 |1250| 140 11,2 14,50) — | — | 273
Bandjaratma 3 O0 1339| 124 93 — | — 3| —
Ketangg. West 695 48 878 94 110,7) — | — [138 | 557
Res. Gheribon.
Nieuw Tersana 205 9 4004143 44,2 15,20 247 — 184
Karangsoewoeng 154 17 |1010 98 9,7 15,84| — | — [154
Sindanglaoet Sue 47 971 95 98 — | — | — [279
Soerawinangoen 481| 35 |1203) 116 9,1| 16,23) 25 | 87369
Gem pol 163 19 11066) 444 10,7 13,60) 15/89 64
Ardjawinangoen 164 24 14453) 44 | 40,8113,27p A4 AD 4108
Paroengdjaja 57 1 AFASOOP 44804017013 OB MMAR ID. | AA
572
VERrvore TagBer III.
de 2 Hes Z E 8 8 5 3 Aantal bws. uit
Rs SEI SS EINER le DA vS / ï
Fabrieken 5 E 3 Ek ge E 3 7 E 2 q 2 1e EE: Dz
GE REM
Djatiwangi ei 74 47 838 71 | 9, — 5. 80 232
Kadipaten 353) 22 1004) 102 104) — O4 — 259
(4) 122 B 9811/4630/245539
Bagoe 14 d 985| 100 110,2 — | — | — | —
Wonoredjo 4 1 969) 108 [11,1 12,45 Al — | —
Alkmaar 12 1 903 98 |10,8/11,56, — | — 12
Poendoeng ARE 868/ 113 (131 — | — 4 —
Kadipaten 46 3 938| 101 [10,7 — | 14 — 32
(5) 340 B 18 4 44
Kadipaten 2 0 883 87 , 9,9 — Mes
(6) 379 B
Soedhono If 3 839) 4110 131) — | 27 — 10
Karanganom 7 0 977 118 [12,1| — 1 =| —
Kedaton Pleret 10 1 857| 118 13,8 — 10| — | —
Poendoeng 5 1 982 131 |13,4/ — U 3 —
(7) 100 POJ 46) 3 10
Res. Besoeki.
Assembagoes 95/ 10 [1402 148 105) — 86 9 —
Pandjie 993/ 30 1093 118 [10,8 — | 410 183/ —
Olean 146 16 1104) 124 [11,2 — Zoi dÂie =S
Wringin Anom 284/ 22 1085/ 118 [108 — 86 198| —
Boedoean 234| 28 873 86 | 9,9 — | 144) 9 —
De Maas 242| 40 1006) 407 |40,7) — | 69/4173) —
Res. Pasoeroean.
Groep Probolinggo.
Phaiton 60 7 980| 108 [11,0 — Al — 19
Kadangdjatie dd 8 1049 110 |10,5/ — Toe
Bagoe 16 1 HO55 141 110,5 — | — | — | —
Seboroh 29 5 718 15 [10,4 — 18) — 11
Padjarakan HDN, » or AAO ARAI AAD SI Bals
Maron sawah 438| 56 1135) 136 (12,0) — | 394 44 —
Gending 386| 33 1014 149 [11,8 — | 239) 141| —
Wonoaseh 2321 341 1078) 126 44,7) —— 217) 19e —
Wonolangan 237) 26 1048) 447 [11,2 — | 40/ 197 —
Oemboel 326| 27 1025 444 144,4 — | 220 106) —
Soemberkareng 21 2 1064) 4137 112,9 — | Al —= | —
Groep Pasoeroean.
Winongan 30 2 807 93 [5 — 27 — 3
Gayam 36 6 889 89 10,0 — 36) — | —
Pleret 2 0 935 80 [10,4 — U — | —
Wonoredjo 60 9 800 92 |11,5/11,16| 36| — 24
Soemberredjo 128/ 14 9051 #100 || 141,0) 9,00 7D 16
573
VervorG Tager III.
se 2 si 8 B E 9 B 5 cn Aantal bws. uit
Fabrieken 5 5 5 EN 5 E i 9 d EN 5 ne E sds
Met EEEN ie El [SAREEZ
Ardjosarie 10 2 798 88 [11,0 — | -— | — | —
Pandaän 33 Á 914) 101 111) — 33 | — | —
Alkmaar 33 Le 584 64 |11,0/11,70| — 9| 24
Res. Soerabaja.
Groep Sidhoardjo.
Porrong 122) 415 |1166) 126 [10,8 — 52| — | 70
Tanggoelangin OEE 7033 M400P: 9,6 TE Nn
Tjandie 4a 6 |1188| 124 | 10,5/10,50| 39| — 6
Boedoeran 136: 415 11058 4114/10, — |103/ = | 33
Sroenie 105) 414 1225) 141 |141,5| — |105| — | —
Waroe 164 16 894 | 110 112,3} 7,75/134| — | 30
Krian 18 AE KLONE MAAL 110,4 18 | — | —
Balongbendo 70 6 |1259|\ 138 10,9 — 10 | — | —
Watoetoelis 196| 20 |1290| 145 [11,2 — [163 | —
Poppoh 96 10 [1249 139 111) — 69 | — | 27
Toelangan 109| 15 1326! 146 |411,0/ — |106| 3| —
Kremboong 66 7 1287) 143 [M11| — | — | 66) —
Groep Modjokerto
Kon. Willem II 78 6 885 96 110,8} — 6148 4
Ketanen 148) 14 959| 125 [13,0 — [14 | — 8
Pohdjedjer 74) 10 4104) 4147 14,4) — 52, 19| —
Dinoyo 97| 13 860| 130 |15,1| — 72| 25 —
Tangoenan 278| 26 963 | 118 [12,2 — [278 — | —
Brangkal 210) 18 |1059| 126 14,9) — 1210 — | —
Sentanenlor 220 20 |1042| 128 |12,3|/ — |118| 1 | —
Perning 31 3 \1009| 126 |12,5/ — 16 =| 15
Gempolkrep DI kee 020 t 447 | AAA GOA STP TA SS
Groep Djombang.
Peterongan 146| 16 |414174| 4154 | 13,2/ 12,26/ 135 11
Modjoagoeng 96 9 943 | 104 [11,0/10,65) 20| 49 | 27
Seloredjo 247). 455 14202 137 44,4 SA SONS SS
Tjoekir 82 7. 11242) 136 |10,9/ 12,55 82| — | —
Tjeweng 48 7 11108| 138 (12,5) — 48 | — | —
Goedo 140 12 962 147 |121| — [140 — | —
Djombang Hing 998| 123 [12,3 — [176| — 1
Ponen. 91 10 981| 113 | MA — Str | ED
Ngelom 105 9 857| 101 11,8| — 81) WU —
Res. Kediri.
Pesantren sawah 977 9 1295 150 [11,9 — SA eG
Meritjan 15 1 1125 136 (121) — 1
Bogokidoel 45 4 |1213|) 146 12,0) — 39 | — 6
Poerwoasrie 123 8 [1108/ 424 |11,2/10,25| 58| — | 65
Lestari 266| 23 |1027| 4130 |12,6/141,69/187| 79 | —
Baron 247. 18 |1050/ 103 | 9,8 — |= =| —=
574
VeEervora Taper II.
[=| Als EB cil Kopen eN
Fabrieken SSI asl sle © I28 ls : É
BAE IA EEIE |oo \ESISEIE:
OLE ST ee
ETEN OE et EE
Djatie | 37| 3 J4467| 194 103 — | 25
Njandjoek 158 14 |[41068| 120 |11,2 — 87
Res. Madioen.
Redjoagoeng 256| 13 992 4118 |11,9/ 10,74! 108
Kanigoro 4 0 [1296| 138 [10,6 — 3
Pagottan 204{ 13 (1056| 131 [12,4| — |148
Redjosarie 106 7 926 121 [13,1/ — | 106
Poerwodadie 168, 10 985| 123 |12,5) 9,76/ 116
Soedhono 185 ) 825 BD =S 5
Res. Soerakarta.
Modjo AFS 986| 149 [15,1| — | 23
Wonosarie 134) 13 [41198| 149 [12,4 — 52
Tjepper 1) 3 |1034| 129 |12,5| — | 51
Manishardjo 24 2 141460) 152 |431| — | —
Gond. Winangoen | 53 4 [10412| 144 [14,2 — 7
Res. Djokjakarta.
Poendoeng 36 5 978| 4147 |151) — 11
Res. Kedoe. ì
Remboen 100 Á 864! 106 12,3 10,50, 4100
Res. Banjoemas.
Klampok 70| 4 |4021| 133 [13,0 — | 31
Res. Semarang.
Pakkies 58| 5 [1025| 127 124 — | 33
Langsee 7 1 895| 133 [14,9 —
Tandjong Modjo 19 1 141300, 166 12,7) —
Majong 1942 869 | 4101 [14,7 — | 17
Petjangaän 9 1 634 82 12,5 —
Kaliwoengoe 87) 10 726 93 (123) — | —
Gemoe 123 g 1109| 138 [12,4 — | —
Res. Pekalongan.
Groep Pekalongan. ‚Hi
Tirto 4 0 626 62 | 9,9 — 4
T'jomal 64 3 [4465 423 |405| — | —
Petaroekan 53| 4 |[41276| 4150 [418 — | 47
Bandjardawa 5 4 11241) 156 [12,6/ — | 53
Soemberhardjo 62 6 |1078/ 116 |10,7/ 9,81) 8
Groep Tegal.
Pagongan 81| 410 [4141416{ 139 [12,4 — | 81
Adiwerna ‚350, 33 823| 112 13,6 10,86) 102
Kemanglen 22 2 [4485 MA3 | 12,6) 10,—| IB
Djatibarang 1-72 4 |4425| “440 ‚12,4 9,50, 72
Bandjaratma 9 1 1034| 114 |114/ — 9
Ketangg. West 124) 9 872 116 pr —
Vervorag Tage [II.
975
RE 3 - 5 5 E z 8 E 5 | Aantal bws. uit
SAS E EE ESS mn
Fabrieken ESSA ABe. SPI AS 502
Rs ae (Saal
ro Bles | es pe SEE
Res. Cheribon. |
Nieuw Tersana 763 | 32 869| 123 |14,1/10,24| 337| 114/ 312
Karangsoewoeng 182| 20 M003| 129 12,9/13,91/ 81|/ 3 9
Sindanglaoet 294\ 18 855 MAORI =S 497 rein 70
Soerawinangoen 87| 6 | 992 144 |11,5/12,44| — | 86 —
Paroengdjaja 1 O 1146| 138 | 12,1 10,52 1
Kadipaten 64| 4 1079| 422 [13 — — | ‘18
(8) 36 POS 7534/3172/1201
_ Assembagoes di 0 887 | 105 [11,9 — a
Soemberredjo Zij 0 875 84 | 9,6/13,35| — | — | —
(9) 139 POJ 3| — | —
Poerwodadie Oa Oben 1461} 10574 £40T Bei —
Soedhono 52 Á 1929 85 | 1,7 — 20 32 —
(10) 213 POJ 23) 32 —
Kandangdjatie 34 JA 858 81 | 94 — 34 — | —
Soemberredjo 20| 2 | 751| 78 |40,414,15| A4 6} —
Porrong 104| 12 653 62 | 9,4 — | 104 — | —
Tanggoelangin it :0 680 66 | 9,8 — 1 Nl
Balongbendo 92 8 985 90 | YA — 9 — | —
Toelangan. 2 0 1065 95 | 8,9 — U — |=
Kremboong 34e Sief136! 14440 — U —i —
Sentanenlor 22) 2 405 38 | 9,5 — 10| — | —
Gempolkrep %6| 4 957 | 100 [10,5/13,—| 14 52 —
Seloredjo 22 MON 109 | HMS ee 22 —
Tjoekir A SO REELSTEN 120, | 1062081 Aj — | —
Kanigoro 40 3 910 148 124 — 40 En
Pagottan 52 3 971 | 106 [10,9 — {9 33 —
Tasikmadoe 8 1 685 80 111,6) — a
(11) 826 POJ | 366| 113| —
Pandjie 44 ATHENE 120) OBS 1A| — | —
Pagottan 30 - 2 837 95 IMS — 19) A1 —
Djatibarang 7 O0 4408|. 474-|42,2} 12,09) Ip — | =S
(12) 979 POJ | 40) A1 —
De Maas DE 0 12481 4119 | 9,5 — en
Kandangdjatie 14) 2 H233| 413 | 91} — | AA — | —
Soemberredjo 74E BCE 7 83 | 9,9 13,06) — | — | —
Alkmaar Ai @ 885| 101 |\141,5/11,44) Al — | —
Porrong Le O 1287/ 140 10,9 — bj — | —
Waroe 81 8 113 85 [11,0 10,15) 81 — | —
Soedhono 24 2 822 92 |M — 8 16) —
Gemoe 22 2 1044) 113 [108 — 19) — 3
576
VERrvora TaBer II.
— ne Ee Eee = nnn
S8lsElss | E |A [Aantal bws uit
Fabrieken 5 2 EES in 8 2 5 E= 8 es Ák deles
A8 BBE RIEE SS lee ISS S
LES AE FLES IEEE
Djatibarang H 0 |\1379[{ 160 [141,5/12,09 7| — | —
Ketangg. West 1 0 707 93 (18,1| — 1 | — | —
Kadipaten 75 5 914| 102 |11,2) — 50 | — | 25
(13) HOI POJ 187 | 16 1 28
Sentanenlor ál 0 MBB 72, B
(14) 1228 POJ
Pandjie 8 0 11204| 115 | 9,6) — 8| — | —
Pradjekan 22 2 |1324| 129 | 98 — | — | — | —
Boedoean 54 6 852 19 | 9,3 — o4| — | —
De Maas 437). 123 964 MW | 97 — 45| 92 | —
Sroenie 5 4 14490) AIS Hed 9 — | —
Waroe Dj _O [41004| 4417 |44,6/441,85| 5 == t ==
Badas 4 0 [\1226! 109 | 8,9 — 1 — | —
Djatie 9% Ee 192) 10,4 Vb
(15) 1335 POJ 118 | 94 | —
Padjarakan 1 0 | 1040 4 | 91 — 1 — | —
Porrong ) 0 462 46 (101) — 2 | —
Somobito 9 1 870 99 3 — 6| 3 | —
Pagottan 35 2 944\ 105 ‚111 — 25) 10 | —
(16) 1337 POJ 34] 13 | —
Soemberredjo 24 3 840 88 |10,5/13,31| — | — | —
Waroe 20 Q 792 90 11,4 9,95 20| — | —
Soedhono 140| 10 865 96 [11,0 — 42| 98 | —
Sewoegaloor ki O0 187 84 |10,7/ — Á —
(17) 1419 POJ 66 | 98 | —
Pandjie 6| O0 911 96 |10,6| — 6 — | —
Waroe 0 ON A2 ADD 3 —
Somobito ddie | AOL3 HAT A AA NDE — 14 — | —
Lestari 40 3 860/ 407 | 1254 12,91} One Sn
Banjoepoetih 3 9 899 | 11416 | 12,9/11,70/ — | — | —
(18) 1499 POJ 62 ZI
antie 67 B | A5 Boos — Gen
Phaiton 12 1 INN Ik KO WA 97 | 9,6 — | — | — | 4
Bagoe ol Á 991 4 | 95 — ||| —
Seboroh 4 1 640 58 | 91) — kl — 0
Padjarakan 3 0 1440121 8,6 S= 3 —-
Gending 8 1 4442) A27 14,4) 8| — | —
Djatiroto 38 1 [1005 96 | 9,6 — | — | — | —
Wonolangan 12 1 908 95 [10,4 — 6| — 6
Oemboel 2 0 981| 102 [10,4 — 2 — | —
0 1024 84 SB 2e Sunn
Soemberkareng | 3
Vervorg TageL II. '
et 2 je e KE 8 z 8 = — Aantal bws. uit
Fabrieken EE 5 55 ze k 7 ‚| 2 4 Le 82 WE
SEE 5 sr KE pt 8 % = 285
Kedawoeng 182 19 996 | 114 [11,4/ — [182 —
Winongan 48 3 904 97 110,8 — BE Ane
Pengkol 103\ 19 153 78 [10,4 — | — —
Wonoredjo 22 3 758 84 |11,0/13,80/ 22| — | —
Soemberredjo 38 À 806 87 |10,8/14,08| 22| 16 | —
Alkmaar 11 | 493 92 [10,5/14,92/ 10| — d
Krebet 2 0 |1226| 144 |M — | — | — 2
Boedoeran 24 Sur 91 BON LOANS MAU — | —
Sroenie 5 AR REKOASN 1D UAA AE 6) — | —
Waroe 36 Le 821 96 |11,7/ 8,85) 36| — | —
Balongbendo 6 1 953 | 100 \10,5/ — 6| — | —
Watoetoelis 5 4 144177) 142 | 9,5 — | == —
Toelangan 6 1 11305) 140 |10,7| — 6 —
Kremboong ol 5 (14176) 121 |103 — | Af — | —
Kon. Willem II 20 2 956 92 9,6 — & 11 1
Ketanen 25) 0 1005 ZA LON Zn
Brangkal 5) 0 [1482| 166 |M — | — | — | —
Sentanenlor 14 1 934 100 FLOPS On 6
Perning 9 1 988 | 113 [MA — 9 =|
Gempolkrep hr) 706 11 1\10,9/13,04) — | 3 |=
Peterongan fl 2 144170) 150 !'12,8/12,38\ 12) 5 | —
Modjoagoong 18 2 847 96 |11,3/ 13,37) — | 12 6
Seloredjo 3 0 [1403 | 142 10,2} — 3| — | —
Tjoekir / 0 O16-| AOL (AAOELS OORDELEN en
Blimbing v/ 0 |1031|\ 108 [10,5 — | — 4 —
Goedo 1 0 41450} 4129 11,2 — hin
Ponen 40) | 935 | 109 [10,6 — 1Il =| —
Pesantren sawah Ait vp EtO a 137 14 OSS Al =| —=
» tegallan 6 1 114 80 1103) — | — 6 | —
Badas 9 $ der OT 95 | 8,9 — Orr On
Lestari 39 3 951 | 1414 \11,9/12,69 7/32 | —
Djatie 3, 0 [1196) 107 | 89) — 1| 2 | —
Ngandjoek 29 3: p1O8EN 419 44,0) — 13) 9 7
Kanigoro 1 0 |1519/| 210 [13,8 — AE
Pagottan 1 0 825 MMA — |l d
Tasikmadoe 19 2 510 61 [MI — | — | =| —
Kedaton Pleret 19 3 835 Om Ad LOF Ont en
Sewoegaloor Aj 0 784 | 105 113,3, — — | —
Poendoeng 3 0 [1029 |) 132 128 — | — dg
Gesiekan D1 4 v4082 | 430 | 42,0) — |= p=
Sedayoe ) 0 830 83 |10,0/ — | NIS
Madjenang 22 6 466 32 | 69/1232 4/16 2
Kalimati 4d 3} 590 aë || 9,5 — 201 24 | —
Wonopringgo 1 0 aa4 55 |10,0/14,—| — | 1 | —
Ut
Re |
0
VervorG TaBeL II.
zie 5 zj sE E ok 5 on Aantal Aantal pe, dij
lt EE en Oi Ù © 1
Fabrieken 55 5 BE RE # 7 E 3 -$ Ls 8 05
ES z 2 al 2 LAA EERE AE: SDE ee en zn, 5 SE > = EET:
Tirto s1 8 682 73 1401) — pos ror
Tjomal 1 0 816| 408 13,9 — |E ==
Petaroekan 9 1 141075|, 105 | 9,8 — Chn ie
Pangka 6| O f1444| 142 | 9,9 — 6| — | —
Pagongan 7 1 866 | 102 |11,5/ — 1 — | —
Kemanglen 2 0 925 95 |10,2/ 13 | — | —= p)
Djatibar ang 15 1 14440{ 131 [11,8/14,50j 13) — | —
Nieuw Tersana 14 1 738 84 (11,5 13,26) 14 — | —
Soerawinangoen 100 7 41050 | 444 1 410,8114,16} SIN GII ZD
Ardjawinangoen dte 0 | HL013 |. 3313 A A2 SIR 1 —
(19) 1507 POJ 1441257 | 79
Kandangdjatie 82 9 936 89 | 9,5 — 13) 69! —
Seboroh 1 0 8853 88 | 9,9 — | — | — 1
Soemberkareng $ De 1005 ALAT AO TE 1|— | —
Winongan 9 1 (1060/ 105 | 9,9 — 9 — | —
W Goede 1 0 698 79 111,3 12,59 1 — | —
Soemberredjo 27 3 749 11 |. 9,6) 12,20", 21 2D) =S
Alkmaar 6 1 558 62 [11,4'11,24) 6) — | —
Boedoeran 6 1 44135| 105) 9,2 — 6| — | —
Sroenie 3 0143381 A37 10,2 2 — 1
Waroe 23 2 807 83 [10,3 11,60 23| —
Krian 1 DN A01 SND 1| — | —
Balongbendo 183, 16 |1297|\ 445 | 8,9 — |144| — | 39
Watoetoelis 1 0 4404 89 | 7,5 — 1 —= | —
Poppoh | 0 |1425) 126 | 8,8 — 1 — | —
Sentanenlor 14 1 7118 78 [10,0 — | — | 14| —
Perning 1 0 [1641/| 186 [11,3 1 — | —
Gempolkrep d 0 |1204/ 130 10,8 13,12) — 9 —
Somobito 5 1 4481) 5514058 — 9| —
Ngelom 8 d 781 78 10,0 — 7 1 —
Badas pl) 0 41203) 4031} 8,6 — Ul == —
Djatie 1 0 [1387|\ 133 | 9,6 — 1 | — | —
Pogottan 2 0 1065 4120 [113 — 2 — | —
imke 10 1 991 | MA IMD — |= ||
Sedayoe 15 id 810 85 110,5) — 15 | — | —
Tjomal 1 0 898 | 41411 12,4 — — | —
Petaroekan 1 DOL 8 | 9,5 — 1 —|—
(20) 1547 POJ 237 (123 | 41
Kedawoeng 79 8 821 90 14,7 — 1 =S
Winongan 8 1 825 89 10,8 — 8| — | —
Soemberredjo | 0 694 18 |M — | — || —
Boedoeran 3 0 [1320/| 139 10,5) — 3 —= | —
Sroenie gi 0 [1125/ 119 105) — | — | — 4|
ee
579
VervorG TaBer III.
BS E E Bi | See Aantal bws. uit
SES : FONKE SN
Fabrieken Smees same ol SAAS do
B Sje En
Waroe 3 0 SA Sk: 10:30 BS
Balongbendo 1 0 4408) 429 #44, — biij —
Watoetoelis 4! 0 |41477| 149 |101| — 1 — |=
Poppoh 3 0 1366} 154 113) — 3| — | —
Kremboong 18 ZNA PSA ik OOS 8| — | —
Kon. Willem II 3 0 566 41 | SA — | — | — 3
Brangkal 6 1 995| 4109 [11,0 — | — | — | —
Sentanenlor 1 0 153 85 (11,3 || — | —
Gempolkrep 9 0 |1440|\ 153 [10,6/12,18/ — 9 | —
Somobito 2 0 |1568| 170 | 10,8 — 2 —
Blimbing 2 0 659 65 | 9,9 — | — | — 2
Badas 4 0 |1370|\ 128 | 9,4 — 4 — | —
Sewoegaloor 1 0 600 78 113,0 — 1 — | —
Sedayoe 9 4 504 55 (10,9 — | — 9
Kalimati J2 2 701 64 | 91) — BZ
Wonopringgo 6 0 [1218| 130 |10,7/14,22| — HAS
Tirto 1 0 769 87 [MS — | — WN
Tjomal 12 1 41455) 157 (13,6) — | — [| — | —
Petaroekan 1 0 960 A4 98 — fi ee
Kemanglen 2 0 914 | 141 [12,2/43,—| 2 — | —
Nieuw Tersana 1 0 KOSH IE 125 KRAB KD 1 | — | —
(21) 2279 POJ 129 | 56 6
Pandjie 8 0 1222) 4124 |101) — 8| — | —
De Maas 9 2 [1090 94 | 87 — 9 — |
Bagoe 31 3 996 85 | 85 —j li
Kedawoeng 4 0 742 SO [10,8 — 4 — | —
Wonoredjo 4 1 879 | 104 [11,9/12,08) 4! — | —
Waroe 2 0 507 59 11,5 10,45) 2 — | —
Balongbendo 5) 0 1352 140 [10,4 — ol — | —
Kremboong 6 NE NS 8 | 88 — 6 — | —
Sentanenlor 7 1 Srl ON F44 0 TES 1 —
Somobito 7 1 1301 | 145 |11,2/ — 6 || —
Seloredjo. d 0 [1080| 110 (10,2 — | — 1 | —
Tjoekir 1 0 [r41103|) 104 | 9,41215) 1 — | —
Sedayoe 1 0 176 85 [11,0 — 1 | — | —
(22) 2708 POJ 461 15 | —
Padjarakan 1 0 [14412 119 | 84 — | — —
Winongan „5 O 11022 89 | 8,7 — | — | —
Balongbendo 1 0 1164 82} 7,0 — |= |= 1
Watoetoelis 4 0 1425 | 84 5,9 — U 2
Modjoagoeng dj 1 [1182| 112 | 9,4 1210 — 1 | —
Tjoekir 1 0 |1354|\ 139 10,3/12,62 1) — | —
580
VervorG Taper III.
ore 2 ze sE z 8 7 5 ek Aantal bws. uit
Fabrieken 5 5 Sas RE Bz Zi 5 2e Le SE
“hesZEERZES) ZS [SEE
Lestari 1 0 1476 88 7,5/12,80/ 1 | —
Tasikmadoe 7 1 798 92 MB — ||
(23) 2714 POJ 8108
Soekowidi 2 O Me D4 |) 70 SI
Assembagoes 3 O f1200) 449 | DD
Wringinanom 1 O A62). 492 Ik OTN eN
Pradjekan 3 0 HDT 100 A0 BJMES JES Ne
Tangarang | 1 1266 126 9,9 JEE
Boedoean 2 0 [1137 106 9,3 — | — 9
De Maas 2 0 11100/.,"98 JP BI SES
Phaiton 5 1 /1043/-+109 410,5) li 5
Bagoe 32 3 1147) 1038 | 9,0| — | — | 27
Seboroh a) 1 635 58 DI — eZ 5
Padjarakan Á 0 061) 101 O5 el AR
Djatiroto DIO SOTO AOL OON
Ranoepakis 8 2 #2900r JO EN
Wonoaseh 1 0 pA4Ssp A64 1de iS 4
Wonolangan 2 0 909 04 A0, Oi ==
Oemboel 1 O0 #2007' 440 400 es 1
Soemberkareng 8 de IATA AAA 9,8 RE | IK Ed A
Kedawoeng 198144 '11075/ 444 1404 ARES
Winongan 28 2 958 98 1 108 == |B
Gayam 14 2 OTA AOS HEA AN SS EE
Pengkol 32 6 || SSS TS ELAN EE
Pleret 1 0 915 AOS HAAL EE 1
Wonoredjo 33 D Ih 864 "99 14,4 41BbI Ie
Soemberredjo 12 1 758 86 1 44 5a 1400 Sijs
Pandaän 1 0 (4497 435 AUB
Alkmaar 5 0 759 76 10,0 | 11,44) — 3
Kebonagoeng D 0 (1181) 145 12,2 — |
Sem palwadak 3 0 [1126 151 | 13,4 Ren
Panggoengredjo B m0 [420 AIA D O1 AS SOE
Porrong 1 0 1409, 146 | 10,3 dd
Tanggoelangin 2 O [1100/ 104 | 9,4 Lil 2
Boedoeran 4 0 11036/ 423 | 100) == 4
Sroenie 1 O [632 82 | 13,0 Zed EN
Waroe 31 3 11-902 #06 | 14,8! 40:30 SIBA
Krian 1 O [1327/ 145 | 10,9 MER DE
Balongbendo 19 2. 1345 MBS | LOR laks
Watoetoelis 14 1 1628/ 157 96, al AR
Poppoh 2 Os 1277133 | 10/4 en
Toelangan 13 2 1485 150 | 101) — | — | 12
Kremboong 6 1 1391) 156 | 11,2| —| 6 | —
581
VeERrvorG Tage [II
ke j © Fz E 3 z E 2 8 5 > Aantal bws. uit
Fabrieken E £ IENS EE 7 ET 2 ® 8 ne 8 2 ee
Kon. Willem II 2 0 791 13 9, == 2 | —
Ketanen 7 1 959 ld ON on AP OE SE 2 5
Pohdjedjer 3 O5 14307, [U AT TANSOL TEN 1 1
Dinoyo 3 0 11024) 139 14316) — | = er
Tangoenan 2 054464100429 | 4051 RSI GL
Brangkal 3 Oft FL2OOUM AZS F EON HALE
Bangsal 3 Omer t03 130 1126) — | — I= >
Sentanenlor 5 Over: 40 130. AMD ENE A
Perning 9 1,14423 | 124 | 10,05 =op == 9 | —
Gempolkrep Áo 0 /1073 | 122 141,4 11,09 — 4 | —
Somobito A 0 f44175 | 126 |40,7/) == ps 4 | —
Peterongan 1 0 1142) 149 13,4 12,64) — 1
Modjoagoeng 2 0 [1393 | 153 |[11,0/16,42) — 1 1
_Seloredjo 1 04315 | 144 FLO =S 1
Tjoekir Á Oren ADD 13de SO 4 | —
Blimbing 2 0 141227} 4107 | 8,7} u 2 | -—
Tjeweng 2 Ou 200 7 423 LOD 1 1
Goedo 5 0 659 JAP LOES 2 1
Ngelom 2 On AAS IE ARS LOI em 1 1
Ngadiredjo 1 0 [1418 | 148 10,4 — | — 1 | —
Pesantren sawah | 18 2 11206 134 {441 — == 18! ==
Meritjan 2 0 905 | 116 1128) — | — 2 | —
Minggiran 6 0 1380 146 10,6) — | — 5 | —
Menang 2 On net 133 |10,9/11,88| — | — 2
Tegowangi Á 0 984 | 101 [103 — | — | 4
Badas 3 0 11282) 124, 91 — | —= 2 Â
Lestari 21 2 gat | 416 11944300 =P 2 =S
Djatie A 0 11083 123 [113 — | — 4 | —
Ngandjoek 5 0 1029) 118 /[11,5/ — | — 9 | —
Kanigoro 1 0 1049 | 132 112,6) — | — | — 1
Redjosarie Á 0 925 4120 430Or SNES hi
Poerwodadie p, 0 11033 | 4148 [1431374 — 2 | —
Modjo 680 31 SRT 1091 S EN hs
Tasikmadoe 9 1 Sim 4041119 SE ES
Wonosarre 2 0 048 | 440 111,6) — | — 2 | —
Kartasoera 9 4 1020 ICL B BA) PE, (9)
Tjolomadoe 55 ij) ahl 67 (12,0 — 6 | 49 | —
Bangak d 0: PAG 138105 ZE ren
Tjokrotoeloeng 9 oe FOOT 437 436) AEN AR pee
Delanggoe 3 0 1101 15 OMEN 3 | —
Tjepper 3 0 1361 154 [11,3 — | — > he Nen
Kradjanredjo 1 0” 11007 127 4 427 1e SRE
Karanganom 3 | 0 FAO ET Ol Pe ok
Gond. Winangoen | 22 | 2 949 420: 112,7 — le 92 | —
VeEervorag Taper II.
5 EN OE en 5 L Aantal bws. uit
„IS sle eiIg®El Ss |©
Fabrieken SEle SE Falle ès WEEK
BIES | EE sl H “Ee SIE
vis slbehe LEES
Prambonan 1 0 962 126 (131, — | — | — | —
Tandjong Tirto 1 0 951.123 1429) En 1| —
Kedaton Pleret 1 0 1220| 161 [13,2 — | — 1 | —
Wonotjatoor 1 0 564 66 [44,7 — | — 1 | —
Poendoeng 9 0 754| 109 |14,5/ — | — JAN
Sedayoe 9 0 923| 108 [11,9 — 1 1 | —
Beran 1 0 8181441 | 13,6} = | — | —
Medarie 1 0 740 94 112,7 14,02 — | — |
Remboen 1 0 695 90 A29 16,90 d
Bodjong 1 0 855 84 ‚10,0 — ll
Madjenang 3 1 741 54 | 72 42, AS 3 | —
Langsee 3 0 846| 119 141 — dis
Tandjong Modjo 1 0 11387) 453 [44,0 — |= ll
Rendeng 2 0 108-410 ODIN ne
Besito 2 0 032 108 AAO SN ee —
Majong d Oerd AAB of AAST 1 | —
Banjoepoetih p) 114055434427 A AAI Sierk Wenn
Kaliwoengoe 11 1 451 8 14,0 — |= 1 -
Gemoe 4 OJA T A40 AAD EN 1 | —
Tjepiring 5 0142051 139 AOT AV DEE 5D
Kalimati Á 0 833 84 1101) — | — bl —
Wonopringgo 5 0 815 90 144 1/13,09)— 9 | —
Sragi 3 0 132 19 140,8 — | — 3 | —
Tirto 6 1 637 15 |M4 — | — 6 | —
Tjomal d O0 [1212/4157 [12,9 — |= |=
Petaroekan 9 0 |41362| 137 [10,0/ — ANNE
Bandjardawa 1 O |1244[ 161 13,0 — | — | —
Soemberhardjo 11 4 |44136|- 123 | 10,9/12,29| — | A1 ==
Doekoewringin 17 2 [1022| 136 133) — | — | 11 —
Kamantran 8 1 1137 | 137 |12,1/ 12,19 — s| —
Pagongan 6 1 865| 109 [12,6 — Ee
Kemanglen 8 1 909| 102 [11,2 13,—| — 8 |=
Djatibarang 1 0 zie 7 07 143,5/ 12,09) — Neen
Bandjaratma 1 0 [1393[ 159 MA) — | — | =| —
Ketangg. West 7 0 540 77 [14,2 — | — 1
Nieuw Tersana 37 2 837 99 |11,8/13,15) — | 31) —
Sindanglaoet 2 0 A2 117 (128 — | — | — 9
Soerawinangoen / 0 818 96 111,7, 13,36| — D=
Gem pol 1 O [41048{ 121 |11,6/12,86] — 1 —
Ardjawinangoen Dl 0 1194| 142 |11,9/ 10,33 — Dies
Paroengdjaja 1 0- 14324118173 1131142532 1
Kadipaten 2 0 689 84 [12,2 =d eT 2
BEER | 158 | 589 | 83
| Ì
583
Vervorg TaBer III.
4 2 AEN 5 + Aantal bws. uit
Fabrieken 88 5 5e z£ K E - 3 | Â NG EEE
BS TR EI
(24) 2/25 POJ
Soekowidi P, 0 949 71 AT BE Re
Assembagoes 1 0 1247 | O1 1E Ne dij en
Pandjie 12 B iRATO5 | AOM EI SE EN
Wringin Anom | 0 1401 197 OL LE
Boedoean 2 0 11098 83! |: 7,6f == 2 | —
De Maas 1 0 1072 105 ON ee
Phaiton 6 1 855 80 | 93 — | — 6 | —
Bagoe 59 5 914 95:'10,4| — | — | 52 7
Seboroh 1 0 825 2 93 — | — | — 1
Padjarakan ò 0 KES ELO We OET NES 9 4
Djatiroto 5 0 1222 42 DA Sok stee
Ranoepakis 3 1 873 181 89 =p |
Wonoaseh 1 Ort nd OO OT 65: 1 GOT 1 | —
Wonolangan 2 0 760 81 [10,6 — | — t 1
Oem boel d Ors 1406: P5 14:20 POD ra
Soemberkareng 7 1 1044\ 103 GO 41 6
Kedawoeng 15007 945 | 105 |11,4) — 156 | — | —
Winongan 50 4 820 89 [10,8 — | — | 30 | —
Gayam 17 2 972) 101 404 — =d |=
Pengkol 5 1 11034} 126 !42,9) — | — | — I=
Pleret 1 0 fr1085| 108 |10,0| =| — 1 | —
Wonoredjo 23 3 129 89 [12,2 11,95) — | 23 | —
Soemberredjo 10m a 158 89 111,8/10,82) — | — | —
‘“ Pandain 4 0 opta A44 A06
Alkmaar. 15 2 616 71 [11,5/12,18, — | 15 | —
Kebonagoeng 2 0 162 90 11,8 — |l 2
Sempalwadak 9 0 KOA RAA 436 en
Porrong 1 0 41615/ 171 (10,6) — | — | — | —
Tanggoelangin 87140 963 Al 9 — el 3| —
Boedoeran 9 0 HASO NOA en LM
Sroenie 1 0 994| 127 (128 — | — 1 | —
Waroe 15 1 903| 114 [12,6! 8,85) — | 15 | —
Krian 1 O0 \1296| 134 104 — | — | — 1
Balongbendo Á 0 AOT A 43 TAO AN Sap selin hi
Watoetoelis 5 1 [1442| 149 1105) — | — | 3 | —
Poppoh 1 0 /1437/| M47 1103 — | — | — 1
Toelangan 10 1 (1241, 127 [10,2 — | — | 10 | —
Kremboong 3 0 |1399| 173 |12,4| — 3 | — | —
Kon. Willem HI Lo 0 (1005/ 108 [10,8 — | — bij
Ketanen 2} O0 11017) 126 [12,4 — | — | 2| —
Pohdjedjer 2 O \1244| 160 128 — | — 1 1
Dinovo 1 0 920| 132 [144 — | —= | 1 | —
Brangkal 3 O |1328| 143 [10,7 — | — | — | —
Vervore Tape II. ij
|
|
|
Í
Í
= ek PI —
oel ziled EEA à Et Aantal bws, uit
R ej 1E SEN "SA ENE. ID © 1
Fabrieken 58 5 Se zi 5 4 7 ii © "à IN EE: dor
| CS GBE IS je [PEES S
Bangsal 2 0 1150) 150 (18,1 — 2
Sentanenlor 7 1 1055| 131 1124 — CN Ne en
Perning 54 1082| 146 13,5 — 5 | -—
Gempolkrep 18 1 1051 | 118 (11,2 11,62) — | 18 | —
Somobito 16 p)/ 1110| 125 113) — | — [16 | —
Peterongan 1 0 873| 119 13,7 |12,39) — 1 | —
Modjoagoeng 3 0 1308| 142 10,9113,79) — | 2 1
Seloredjo 1 0 1276, 130 102| — | — A | —=
Tjoekir 2 0 1387 | 147 106,6 12,97) — 2|—
Blimbing 2 0 1156 92 181| — | — 1 1
Tjeweng 1 0 1342) 147 109| — | — 1 | —
Goedo 6 0 870 6 11,0 — | — 1 5
Ponen 3 0 1080 | 123 109 — | — | — B
Ngelom 1 0 1440 | 1417 | 91 — | — | — |=
Ngadiredjo AA 0 1403 | 150 10,7| — | — 1 | —
Pesantren sawah | 44 | 4 |4444| 423 MA) — |= |M |=
Minggiran A 0 1362) 136 10,0) — | — 9 d
Menang 1 0 1141 | 122 10,7/11,58) — | — | 1
Tegowangi 3 0 1144| 113 10,4| — | — 3 | —
Kentjong 1 0 974 3 | 96 — | — 1 | —
Badas d 0 1142\ 4144 10,3 ii —
Lestari 17 1 876| 102 14,7 [1415| — | 17 | —
Djatie 9-14 || 2979 HOB MOM AAE
Ngandjoek 2 0 888 17 MOS (HIDE 2|—
Kanigoro 1 0 711 87 H22| — | — | —- 1
Redjosarie 3 0 178) 4001129 — | — 3
Poerwodadie 1 0 821 | 133 16,2) 13,82 — 1 | —
Modjo 22 1 850 124 14,6 — | 22 | —
Tasikmadoe 4 0 574 71 M23| — |= |l —=
Wonosarie 2 0 1030| 1411 10,7| — | — 2 | —
Kartasoera 11 1 1232143 KAAND en Ie a
Tjolomadoe 65 5 486 55 11,4 _— 6 | 59 | —
Bangak 2 0 1140|\ 127 120{ — 2 | — | —
Tjokrotoeloeng 2 0 1021, 144 HAA) — | — 2|—
Delanggoe 1 0 1205 | 158 13,2) — | — 1 | —
Tjepper 2 0 1048) 132 112,6) == A Keen
Karanganom 2 0 1275| 155 12,2| — PN ni aan
Gond. Winangoen | 21 1 670 85 127) — | — | A | —
Prambonan 2 0 883| 115 131[ — | — | — | —
Tandjong Tirto 1 0 971 | 138 142| — | — 1 | —
Kedaton Pleret 1 0 11M | 151 133] — | — 1 | —
Poendoeng | 2 0 1058| 154 14,6 — | — 1 1
Sedavoe 2 0 1066 | 118 111! — | — 2 | —
Beran | 1 0 806| 104 13,0/ — 1 | — | —
dn ann de
VERvorG TaBeL UI
pe 5 RT Ee î
EO | Eh: | Set Aantal bws, uit
SENS sma dl ESe Tt
Fabrieken SES | Sa) ol DSS
Ae Sal HlgEEl 8 |oo |ESISÊIES
NE ANNEN OE
ml Nn EN
Medarie 2 0 823) TOMA 442 AIN 2
Remboen | 0 554 13: 113.9-r15,80l == $
Bodjong 1 0 835 84 (10,0 =d
Madjenang 2 1 407 30 17,3 11406 == Dh ge
Langsee 1 0 “|:853/ 4120 14,1 — | — Tin
Tandjong Modjo 1 0 |1404{/ 153 10,9 dd be
Rendeng el 0 KS) 180 195 EE dE En DR
Besito 1 0 629 19 12,5 - desi SE
Majong 1 Ot! PRATOST RDS 07 — | — LE <
Banjoepoetih 1 0 934| 136 14,6 10,36) — | —
Kaliwoengoe 22 2 668 83 11,8 — | — | 22 —
Gemoe 1 0 931| 115 12,4 — fijne
Tjepiring as 0 LADE eo OT ICS e ee 6
Wonopringgo Le 0 658 76 11,9 |13,12/ — in U en
Sragi 8 1 766 92 12,— — on
Tirto 3 0 621 12 111,6 — | — 5 en
Tjomal 2 0 \1093|/ 130 11,9 ee
Petaroekan | 0 HAOA 7D IA en en 4
Bandjardawa 1 DE a KS er CO IEN 7 — | — | 1
Soemberhardjo Lo 0 996 103 [10,3 [14,49 — dS
Doekoewringin 4 0 |1401) 145 13,2 — | — hl) —
Kemantran 2 0 912, 120 13,2 11,70) — 2 —
Pagongan 3 0 911, 122 13,4 | — 3| — | —
Kemanglen 6 0 971) 142 11,5 [18,—| — 6| —
Djatibarang 1 0 545 73 13,4 12,09 — 1 | —
Bandjaratma 1 0 1214, 136 11,2 —_
Nieuw Tersana 31 1 748 95 12,7 [12,90 — | 30| 4
Sindanglaoet 1 0 154 99 13,1 —_ | — l
Soerawinangoen 5 0 686 17 11,2 (13,40 — en
Ardjawinangoen 3 0 961f 124 13,0 [10,62 — 3 ==
Paroengdjaja d 0 \1365) 159 141,6 |1214| — 1 | —
Kadipaten 1 0 804 SOL —_ el |
(25) 2727 POJ 178 [| 539 | 66
Winongan 3 0. KATS Timo 04 — 3| — | —
Ngelom 3 0 4224 A19 0,8 —_ ll
Tasikmadoe 1 0 261 34 112,9 —_ le —
(26) EK 1 5E emd ee
Pradjekan Zi 4 P1247p 404483. | SS PSZ
Tangarang 37 4 rog 4161105 |P SSRI SO EENDEN
Wonoredjo 2 „0 825 11 | 9,4 |18,—/l — | — 2
Pandaän 1 @ | 1101 106 [79,6 == Si
Alkmaar | 1 379 Al 10,8 [12,92 — | — | 1
Kon. Willem II 1 788 70 | 8,8 — | — al 8
VErvoLG Taper II.
586
EEEN
Fabrieken FEAE TS
Ae” Sotemis: 5 BI
| SSSR |E
Pagottan 136 9 990| 110 [11,2
Gondangwinangoen/ 29 2 HOT COO MIZ
Prambonan 39 6 686 90 [131
Randoegoenting 137 8 O13 ee, 11120
Poendoeng 11 1 AA158| 445 1126
Beran 9 1 606| 73 [12,0
Medarie 26 9 300| 36 11,9
Tandjongmodjo 22 1 [1244 135 [10,8
Besito 3 0 888! 90 1104
Majong 37 4 [1419 101 9,0
Banjoepoetih TAR AA MOS Ant 150 NAG
Petjangaän 53 7 |1034| 115 |108
27) EK 2
Soekowidi 2 Ds 14062: 576 7,2
Olean 17 2145211491 8,6
Pradjekan 83 8 [1628| 145 8,9
Boedoean 10 1 wA2611-122 9,7
Phaiton 5 1 695: 170 vp KOA
Bagoe 48 4 969| 76 7,8
Seboroh 10 9 763 | 68 8,9
Gending 2 0 879| 83 9,5
Djatiroto 347 6 |[1345| 118 8,8
Ranoepakis 14 3 |1135/ 104 9,1
Soemberkareng 5 1 11248) 99 8,0
Wonoredjo 6 d 951 #87 Eel
Pandaän 8 1 888 84 9,5
Soekoredjo 29 3 11080 101 9,3
Alkmaar 229 25 1404 Ui WAD
Krebet 210} 15 1265) 126 410,0
Panggoongredjo 114 9 14258 137 |10,9
Tanggoelangin 6 Oe AAST 8,1
Waroe 15 1 1 1207454247 100
Kremboong 15 2 [1630/ 136 8,3
Sedatie 1151 “A46 [4207 440 9,9
Kon. Willem II 88 of 788/ 58 7,4
Ketanen 82 8 968 | 1 9,4
Pohdjedjer 95 A3 ALONE 1445
Dinoyo 66 9 [41077120 |444
Tangoenan 32 3 [1094/ 108 9,9
Brangkal D1 4 11079) 94 8,7
Bangsal 86 7 11226) 119 Rl
Sentanenlor 25 2 |1070) 104 9,7
Gempolkrep 118 5 1344) 119 8,8
Somobito | el 4 |4026| 144 |444
587
VeRrvorG TaBer II.
o & 3 z E | ® EE E a 5 5 E Aantal bws. uit
Fabrieken E 5 AE DE es F5 oe Dos
Dsl gelmaldZE SE se ISSESISS
SE EES ES MEE
Modjoagoeng 30 3 1457» 13911 9,61 13,47| 30 —
Seloredjo 53 Ke 11370 Ff 433 OU eh Ta AAL
Blimbing 20 2 12041 TOE ORO kt 1
Goedo 45 4 [1013 98 | 9,7} — | 2W5| — | 20
Djombang | } 13408 149 [MSDS 11 | — | 16
Ponen 86 9 |11203| 105 | 8,4 — | 42| — | 44
Ngelom 14 1 |1454| 136 | 9,3) — 5 — 9
Garoem 3 0 \1627/ 162 |10,0/10,90) 3| — | —
Modjopanggoong 3 0 |1639| 188 [11,5 — | — | — | —
Soemberdadie 62 om 430 14” 98 EGKS 1 2
Ngadiredjo 3 1 952 DAN EK AI 3 — | —
Pesantren tegallan 561 | 61 876| 4102 |[14,7/ — | — [561
Meritjan 2 OE 409D | AAA LOM SNN — 92
Minggiran 10 1 1696 | 4190 | 141,2 1 —
Menang 28 2 |1556/\ 157 |10,1/12,63/ 28| — | —
Bogokidoel 22 DN RTD | LSA NOI ne —
Kawarassan 3 0 952 96, | 10,4) 41,7 3| —= | —
Tegowangi 204 PII 127 17 90 201 | — | —
Kentjong 25 MELO TO7E 9e SS en 20 2
Badas 46 5 1272) 4108 8,5 —'| 38 =S 8
Baron 20 Pe ASAT | 1 OE EN
Djatie 101 9 1482| 148 | 8,0) — | 47) 42) 12
Ngandjoek Ah 4 | 1067 87 | 81 — | — | — | 44
Redjoagoeng 435 r 22 |41162/ 418 [10,2 12,60) 185 | 184| 72
Kanigoro 109 8 |1498| 4159 [10,6| — | 69| — | 40
Pagottan 17E TAA BOLE | AAA AGG le 92 TES
Redjosarie 315 | 21 14103) 108 | 9,8) — |220|) — | 95
Poerwodadie 429\ 25 |\14170| 125 |!10,7/13,57) 237 | — [192
Soedhono 653 | 46 |1009) 4104 [103 — [411 /170| 72
Modjo 162 8 1286) 435 |10,5) — | 23/4114) 25
Tasikmadoe 31) 3 11363| 4134| 98} —' | 44/23 | S=
Wonosarie 915 | 30 |1368| 4148 | 86} — [110/160/[ 45
Kartasoera 223 24 |1493| 4122/4102 — | 79), 441100
Tjolomadoe 151 43 837 86 [10,3 — | 77| 80) —
Bangak 18 Zet 1290 HIS IA SS Gek: 1
Tjokrotoeloeng 227) 19 [1334/ 150 |11,3| — | 56161 | 10
Delanggoe 167 | 415 [1626| 458/ 9,7 — |’ 27 [118 /»22
Manishardjo 69 6 [1053 42271446 =| 51 A 7
Kradjanredjo 107| 419 |1334| 4145 [10,9 — | 24) 64} 19
Gond. Winangoen | 136 9 [1262| 144 [MA — | — | 136 | —
Randoegoenting 484 | 29 [41129|\ 128 113/12,58| 8/455| 18
Tandjongtirto 1 O0 | 849 94 [MA — {| — | —
Wonotjatoor | 48 6 691 74 10,7 — | 14l 34| —
Padokan |_30 3 |4640| 470 40,4) —'| — | 830| —
|
Vervore Taper III. Î
EG > 4 | z E E 9. = + Aantal bws. uit
Fabrieken E 5 5 EN LANE 7 5 k 3 ÊS Re 8 ek
ess Asiel 2 De SújsEl8S
Bantool 85) 12 |1549| 174 |M3| — RR ee 6
Barongan 196 17 [1524| 162 |10,6/ — | 18/178| —
Sewoegaloor 24 2 [1001) 105 [10,5 — | Ul — | —
Gondanglipoero 96) 19 [1781| 180 [10,1/12,25/ 6} 55| 35
Poendoeng 166) 22 |1565| 4177 |44,3| — | 42 77| 47
Gesiekan 280) 25 11306) 134 103 — | — | — | —
Rewoeloe 31 B Aat A20 O5 15,15) ALAMO EES
Demak Idjo 133) 16 |1416f 165 [11,6 — | — [133/| —
Tjebongan 1 0 /1805/ 2412 [MI — | — | — | —
Beran 192 24 979| -A12:|4A,5| — 31179 | —
Medarie - | 466) 38 842 96 |[11,4/13,16) 119 | 321 | 26
Remboen 15 1 [1088/ 121 |41,1/15,95) — | — [| —
Kaliredjo 190 22 735 64 | 8,7 — | 27/1163 | —
Klampok 79 4 1447) 154 [10,7 — 61:08 5
Pakkies 22 2 MAA AAO A0 OPT ASA 9
Trangkil 171/ 419 |1681| 4189 [14,2 — | 89} 51 | 31
Langsee 147|. 44 |41444| 129 41,6) — | 54 9 | 84
Tandjongmodjo 180 9 11533| 172 (41,2 — | — | — | —
Rendeng 39 3 [1328/ 140 | 99 — | — | en Vn
Besito 229 25 1256} 124!|-9,O a | lie en
Majong 141) 42. '4237) 125: 40A — | 43-68
Banjoepoetih 14 9 [14139/ 133 |12,1/11,29) — | — | —
Petjangaän 41 5 1106 124 [108 — | — | — | —
Kalimati 64 4 [1049|\ 104.| 9,6) — | 15) — | 49
Wonopringgo | 29 2 14108) 110 | 9,9 — 3 | — | 26
Sragie 125| 410 |1297) 4123 | 9,5| — | 28|. 49| 48
Tirto 15 4d 1165) A43 | Oi AD 9 —
Tjomal | 244 10 11392| 141 104) — | 34/207! 3
Petaroekan 153) 11 1327) 449 | 9,0/ — |100{ 53 | —
Bandjardawa 21 2 |1303) 4141 [10,8 — d 218
Soemberhardjo 74 7 (1236) 128 [10,4/11,66) 26| — | 48
Balapoelang 50 9 1125) 4126 |M, — 6| 44 —
Doekoewringin 70 8 41419; 141 |10,0/ — 4\ 31 | 35
Pangka 108 6 |1478| 130 | 88 — | 55) 53 —
Kemanglen 471 5 [1470 4M | 9.513, —| — | 41 —
Djatibarang vhn NE | 14031 151 |10,7/ 12,09) 41146 | —
Bandjaratma 62 4 1264 | 126 |10,0/ — | 61) — 1
Nieuw Tersana 157 71-4004 TARN 0,91 12 OD ASD ITE RD
Karangsoewoeng 182| 20 1241 127 |10,3/14,99| 84 31/67
Sindanglaoet 220 14 1077 | 110 [10,2 — | 95{ 65 60
Soerawinangoen 120 8) 41926: « #10 |- 9,81-13:89) AOL 414 0r 0
Gem pol 428). 15- 11477 Je kBO | 10,11-12,02) A6: on 7
Ardjawinangoen | 60 8 |1458/|/ 156 |10,7/11,65/ 1} 33/ 26
Paroengdjaja 12 0 14496152 140,21 04 BRG « 1
VervorG TaBeL HI.
589
3 ) EE a 4 E= En) Aantal bws. uit
DS Jee 5 u 2 iz Ven
Fabrieken RCN ER
SIS EE je | chat
Djatiwangt 49 Á 975 A 93 — 12 34 3
Kadipaten AARTS 7 14204) 492740,5) — jp 4e 71
(28) EK 6 4355/5017/2287
Djatiroto A 1 |1332| 132 | 9,9 — | — ||
(29) EK 10
Soerawinangoen 1 0 |1320| 132 |10,0/14,08| — R— 1
(30) EK 28 Ì
Res. Besoeki.
Soekowidi 428) 66 825 78 | 9,5) — [178/250 | —
Assembagoes 526 Ae FOIA fe 474 [10,4 SEN 24: 165
Pandjie 572 29 r1283 4130 [10,9 — 1136/3617 | 69
Olean 295 32 141332) 14414108 — 4147/1059 | 73
Wringin Anom ISARA SM IN ESO7 IS 137 14001 Sedan OA Fe
Pradjekan ODE PAA 111593 | 162102 PASEN 36
Tangarang 458) 46 |[1280| 136 [10,7 — |252/160| 46
Boedoean 238) 28 | 41050 OA DD eea Aen SE NA
De Maas 207 35 |14231 420 110,7 — 44163 | —
Res. Pasoeroean.
Groep Probolinggo.
Phaiton 70 SU NAAA8 | 122 TOB Sen Loret As
Kandangdjatie 32 3 |1401) 141 | 9,9 — 7 mins 28
Bagoe RENE IOT ERTL 106 NOAA OE
Seboroh 85) 14 631 59 jp SA Soda ton ae
Padjarakan 34210235 HI A410 | "456: 14,0p =| 23474 | 34
Maron sawah LOB CAL VI AMOE NN 458 LA IRS 23 AR
Gending Det 24 FAAAM 438 AO BRE SL 105 PEEL I PESEL
Djatiroto 933 47 1220 134,10 DP Sj ee
Ranoepakis sawah | 247) 55 905 145 EAA Op PES
Wonoaseh 21\ 3 |1365| 4143 10,5 — A ech REE 7:
Wonolangan 1291043 lot LOTBIN 44491 10,6p Se AST OGEN IS
Oemboel ga 1 814 84 |10,3| — | — | — 11
Soemberkareng DTS 32 AA DANS ALOE DE TS KAT Ane SH
Groep Pasoeroean.
Kedawoeng 48 5 114146) 4149/4103 —|.48| — | —
Winongan 307| 22 [41008/ 4109 [10,8|/ — |163| — | 144
Gayam 161 25 | 4009 97 | 9,6 — | 71l — 90
Pleret FES 410 FALSE DI —t he ZA 94
Wonoredjo 157 23 700 ZAAG OPA BTN IS: | AKE
Soemberredjo 62 7 886 94 110,6/12,93| 26| — 36
Ardjosarie 2 0 849 92 109 — | — | =|
Pandaän 132) 46 |1044| 4465 4A,A|. — |P 50 46} 66
Soekoredjo 496| 47 807 84 |10,4| — | — | — | —
Alkmaar 207) 24 123 79 |141,0/12,20| 26} — | 181
590
VERrvorG TasBer HI.
gie: E = 4 | s Ev © | = — Aantal bws. uit
Fabrieken EZ Eel CEI 5 NEE ARNE
(CST Sl NEE ZIE MEE 5
| ABe SIA HIS ES) Zia [SaaS
Í Ee ae, a. läu — -
Kebonagoeng 448| 40 |1129| 138 [12,2 — [226 34| 188
Sem palwadak 40) 4 [1447| 176 [12,4 — | — | — —
Krebet 610| 43 |1231) 137 |114| — [348| 14! 243
Panggoongredjo 440) 33 [1099/| 149 113,6 12,58 275) 165 | —
Res Soerabaja.
Groep Sidhoardjo.
Porrgng 24) 3 1428 | 145 10,2 — 10 | — 14
Tanggoelangin 140 9 970 97 110,0) — 26| 51| 63
Tjandie 73) 10 [1252|) 123 | 9,8/11,44 5| — 68
Boedoeran D4 6 1322 126 | 9,5) — | —= | — Dt
Sroenie 59 6 |[1469| 450 10,2 — 18 — 41
Waroe 70 7 44106,[4, 1231 14,2) B A5) 28 de
Krian 115|- 12 |1280| 135 |10,5/ — 33 | — 82
Balongbendo 48 kr 1312 434} 10,2 461 32
Watoetoelis 98|. 10 [41576| 158 |10,0| — ADs EE 56
Poppoh O1 9 111344) 14157 144,7) — LTA Ak
Toelangan Seg 1523 | 150 |10,6| — 39 Bi t0
Kremboong 139) 415 ./1344| 146 |10,8/ — SI 50
Groep Modjokerto.
Sedatie 212 30 972| 104 |10,7/ — |[123|. 141| 78
Kon. Willem II 160| 13 984 1D INS 46| 51) 63
Ketanen 254) 24 |41022) 4120 [11,8 — |174) 20| 60
Pohdjedjer 431| 58 |1110) 151 [13,6 — |[336| 49| 45
Dinoyo 465, 63 943| 127 13,5) — |291) 90 82
Tangoenan 274| 25 |1021| 4142 10,9) — O7 ne
Brangkal 396| 34 [1174, 135 [11,5/ — [224 2 33
Bangsal 140) 412 |\1207) 143 [11,8 — 39 7| 94
Sentanenlor 207) 419 |41050) 4126 |12,0 — | — | 35| 32
Perning 230) 24 |\1068|{ 123 |11,5| — |123 7 | 100
Gempolkrep 746| 30 |41441{ 4149 |10,7/11,35/ 248 | 35| 23
Groep Djombang.
Somobito 355| 37 |1343| 4149./11,3| — [138 -40./ 4177
Peterongan 252 28 |1200| 4149 (13,4/12,29|140| 4! MA
Modjoagoong 361| 33 |1077| 123 |11,4/12,88/102| 37| 222
Seloredjo 969 65 1262) 4141 [11,2 — |400|488| 81
Tjoekir 135) 64 [1380[ 4152 |441,0/12,77/521|147| 67
Blimbing 138| 75. [1448| 458 | 44,1) — (4324487 198
Tjeweng 359 48 |1423| 4169 |41,9) — |238) 46| 79
Goedo 516| 43 [4159/9429 | 41,2} -—1 8661 53 A
Djombang 270! 29 |1106| 128 [11,6 — 242 — 58
Ponen 294| 31 [1041/ 114 [10,8 — |236| -— 58
Ngelom 634| 55 [1044| 121 |141,6) — [483/117| 34
Res. Kediri. | |
Garoem 971, 97 ‚1510 4183 42,1 11,75/ 340 | — | 631
VeRrvorg Tage UI.
591
Fabrieken
Modjopanggoong
Soemberdadie Saw.
Ngadiredjo )
Pesantren Sawah
» Teg.
Meritjan
Minggiran
Menang
Bogokidoel
Kawarassan
Tegowangi
Kentjong
Badas
Poerwoasrie
Lestarie
Baron
Djatie
Ngandjoek
. Madioen.
Redjoagoong
Kanigoro
Pagottan
Redjosarie
Poerwodadie
Soedhono
Res. Soerakarta.
Modjo
Tasikmadoe
Wonosarie
Kartasoera
Tjolomadoe
Bangak
Tjokrotoeloeng
Delanggoe
Tjepper
Manishardjo
Kradjanredjo
Karanganom
Gond. Wimangoen
Prambonan
„ Djocjakarta.
Randoegoenting
Tandjongtirto
Kedatonpleret
|
NER:
SRS 5
of
A25 5
IGE
719 51
887| 66
159| 56
562 52
20 2
452) 38
69 5
533| 43
222) 19
1172 87
691, 49
436 34
493| 56
184 12
9289 25
129 11
796| 74
468] 42
420| 21
863| 60
513| 32
620| 42
382) 22
1AA| 10
963 49
980l_ 81
dy ed
168) 18
566| 46
6151 58
18) 35
27 2
939 60
880 72
380! 69
AA3| 59
787) 54
520 DD
698| 43
524| 77
633| 84
der fabriek |
LE
Rendement /
…
… … … …
…
5 nn
Oo OO he pe DO mT GO em OT OO
to == bo Ho to DO bo Wo Lo Lo
Aantal bws. uit
1
AIEE ES
Ss els
ed
765 | 51
105| 5| 49
326 | 228
421 34} 108
168 | 92) 29
501 |245| 50
245 1132| 1
186 | 121 [| 105
5597 :95/ "213
235 | 188 | 90
292 | — | 328
195 | — | 187
33 | 45| 63
258 | 597 | 108
TO an
343 | 223 | —
292 | 322 1
263143 | 12
zac
418 | 461 | —
502
VeErvorG TagBeL HL -
Del 2 = 3 |s2 5 Y | E + Aantal bws. uit
Fabrieken Ee 5 ge 5 EE B | 3 2 z EE EE | =
SkeSsjEglsESig jp [SEE
Wonotjatoor 549) 65 739| 102 [13,8 — | 30 247) —
Padokan AA3| 45 [1271/| 467 13,4) — | 120| 293| —
Bantool 410) 68 |41210\ 180 [14,9 — | 141) 201| 128
Barongan 386) 34 '|A886| 484 [43,3 e= 19117265 =S
Sewoegaloor | 360| 33 | 947| A17 |12,4| — | 268 92 —
Gond Lipoero 212) 42 [1669| 236 [14,2 12,72) 165) — 471
Poendoeng 2741636 4497) 4A71,/44,3| | AAA AAO CAE
Gesiekan | 6OAPF3 | 4240) AAB A30 SENS
Sedavoe 374) 38 896. 401 PAUS 73| 301| —
Rewoeloe 505) 48 [1066/ 130 12,2 15,10| 265) 240) —
Demak Idjo L424| 54 1244) 470 |44,0 — 1-16 262 —
Tjebongan (Ane Ade 4020) MON ASO en
Beran 409} 54 1037) 139 |A3,4 — | A84 2D
Medarie | 687| 56 815| 110 [13,5 13.36) 387/ 275| 25
Res. Kedoe. | |
Poerworedjo 1321| 61 938) 110 [11,7 — | 875) 446| —
Remboen 1424 53 962| 115 [11,9 15,95/1071| 171| 182
Res. Banjoemas.
Kaliredjo 542 62 526 53 |10,1| — | 393| 149 —
Kalibagor “11162 94 |1238/ 150 |121| — | 437/ 636) 89
Klampok 1633]: 84 14424) A33 UAA 9 SS 1121 BAARLE
Bodjong 1550) 86 [4046| 422 |44,7) — | 637| 271} 642
Poerwokerto 1002) 95 [1335) 156 |11,7/ 9,64 365| 637) —
Madjenang 249 64 831 68 | 8,1/11,79/ 148/ — | 101
Res. Semarang.
Pakkies 156) 42 1169, 435 141,6 — 67 — | 8
Trangkil 1601 217 13561 A79 NAS ARE STI reder
Langsee | 662/ 50 1019) 435433 HARS AO LUS
Tandjong Modjo 986| 48 |1448| 187 [12,9 — | — || —
Rendeng 743) 62 |1283| 1459 113) — |l =| —
Besito 408 45 |1166|. 143 [12,2 — | — | — | —
Majong 4071485 HAAT) EBT | AAT — een
Banjoepoetih 86| 55 911) 123 [13,5/ 11,56) — | — | —
Petjangaän 317 A41 956 4311/13, —= | neee
Kaliwoengoe 116) 13 863| 101 [14,2 — | — 45| 71
Gemoe 297 21 41227 | 453 1:42,5| — 1:190/::D4 54
Tjepiring 519) 32 |[1039|) 4129 |12,4/10,93) 240) 109/ 170
Res. Pekalongan.
Groep Pekalongan.
Kalimati 651| 46 781 85 [10,9 — | 370 — | 281
Wonopringgo 6741 53 |\1043| 446 [11,4 — | 239) 92 343
Sragie 533| 42 |1072|\ 135 [12,6 — | 314) 166/ 56
Tirto | 351) 34 | 953 98 [10,3 — | 237 51| 63
Tjomal | 895/ 38 | 1143 | 138 |12,4| — | 326) 504) 65
Vervora Taper III.
mm
: 3 ze E : E 2E 5 Ei Aantal bws. uit
Fabrieken E 5 5 as p BM 5 9 8 WE
OSSENISSE EE
A NN ENE TI O4
Petaroekan 688| 48 1303) 143 |1 1,0/ — [ 569 4105| 44
Bandjardawa 1146} 90 1335. |, 47414281 —. | 7891944 1483
Soemberhardjo 403| 38 1260 | 136 | 10,81 11,58| 146! 176 144
Groep Tegal.
Balapoelang ader 634 "10281432 [498 — I460N 148 ee
Doekoewringin 197) 88 1239 164 RS 458| 245| 94
Pangka 812 48 (4290) 435 |10,5- — 11-5021 957 53
Kemantran aa 39 1247 TAL PAMORMSTS SS 3| 279
Pagongan 209| 26 MOSD 40 AA 56) 89 64
Adiwerna 450 43 |1095| 442 [43,0/12,48l 249) 77) 404
Kemanglen G. geb.f 608 66 |1087/ 125 [11,5 12,—| 472| 120) 46
» R. » 10 5) 794 O2 LOA ERO MENE
Djatibarang 1110| 64 |1267| 158 |12,5/12,09| 859| 958 —
Bandjaratma Ateneo AAO) 447 AAA SGEE Sd 21
Ketangg. West 990 38 987) 122424 SSA LOB AN
Res. Gheribon.
Nieuw Tersana 1149| 49 1038.) 4133/1218) 19-40 SAT 332
Karangsoewoeng 351) 39 1028) 1417 [14,4 14,38| 4701 - 75 106
Sindanglaoet 688) 42 995 | 133 [13,3| — | 447 191| 80
Soerawinangoen 995| 40 |1075[ 127 |11,8|13,41| 149| 114| 295
Gem pol 20612535 21280458 12,4 12,41\ 142| 253) 74
Ardjawinangoen 304| 41 1250| 154 |12,4/ 11,57) 127| 74\ 403
Paroengdjaja 419 62 |18333| 4170 |[12,8|12,42/ 290| 175| 44
Djatiwangi 4925) 36 914| 106 |11,6/ — | 228| 18 179
Kadipaten 331 21 AAD ej AAA AD SLET AG LE
(31) EK 30 37873/1943312868
Olean 1 Oel KNO 407 1 ORS EEE
Wringin Anom 2 0 |1523|- 141 | 9,3 ret 9
Pradjekan ot Od noe 194 OSS 2 1
Padjarakan Bar O EAD, 134 NAO Ee ine
Djartiroto 1 OT IED 140 SON
Winongan 3 0 1095 | 4115 10,5 — VE EP
Panggoongredjo 15 1 LORD 159, AAE AD ONRS En
Sedatie | Ole 446 AO SS IE iS
Kon. Willen II 1 0 615 48 Ten Ake
Brangkal 1 0 785 a KS Ms UE
Bangsal D Ot 1 202B 408 LON a an
Peterongan ! 0 |41508| 189 |126| 12,77 ee EE!
Seloredjo 4 0 1412 1501406 Sri A oee
Ngelom ir 13 | (188), 12651400) ES ee
Garoem 3 0 1984 lr 475, A1 A49 ONS EE 3
Minggiran 1 Oi 4200 ng dE AO EE |E
Djatie Zen O | 208 SANO op MO Een Aln
Modjo 37) 2 1 EELDE 0 EMO HOR Aen
54
Vervora Taper HI. ij
Ee ft ale at We Ee 4
ISS ES © Ee Aantal bws. uit
8 EIESE SEE EINE N Ben k L
Fabrieken ESSE EiRes Al PS lradië 0E
Asis IAals 5E 8 0 [SSI
os FIG eos ® IN [SLISSIS ES
A ee re tee
Kartasoera 4147| 42 14049) 426 112,0 —f 50} Oi
Tjolomadoe 38 5) 655 7A A4, — | 14| Wij —
Manishardjo 23 21451 476-415 1 22) —
Kradjanredjo 3 1 [1042| 132 |12,7) — 2 1 | —
Wonotjatoor 2 0 |1065) 143 |13,4/ — U — | —
Barongan 2 0 [143 162 [11,3 — | — 2
Gesiekan 1 0 49461 430-140, — ==
Medarie 19 2 769 93 12,1/13,60| 13 6| —
Pakkies 3 0 ij4445) ALT ARI — 3
Langsee 48: A 14078 A35 ALD Se ede
Djatibarang 1 0 |A620}. ,205 112,61 12,09) Ann
Sindanglaoet 1 0 964| 103 [107 — | — | — 1
Gem pol 1 O |1435| 4151 | 10,5 12,69) — ik
Paroengdjaja 11 4114545} 4845144 TAZ AD en
(32) EK 31 | 106 | 170 | 23
Poendoeng ANN 048) 446 26) — | — | Al —
Tandjongmodjo 87 Á 1207 444 AAT =S
Rendeng 50 / 898 90 110,5) — | — | — |=
Banjoepoetih 1 0 726 94 | 42,6/ 414,90 S=
Petjangaän Bie 373 47 [129 — || |=
(33) EK 40 — aan
Pradjekan 6 1 968 85 | 8,8 — 1 5 —
Soemberkareng 0 41189) 122 [10,3 — | — 1 | —
Sem palwadak 20) 2 [1389| 186 (13,4) — — | —
Panggoongredjo 38 3 141081 449: | 13,81 44506) Adsl se
Seloredjo 1 013601 452 AT NE —
Djombang 13 rt 928 90 | 9,7) — | — | — | 18
Modjopanggoong 15 1 [1310) 164 |12,5) — | -- | —
Kanigoro 1 0 798 97 12,2 — | — 1 | —
Tasikmadoe 1 Ost) 1207) 444 JAA nn Lj ==
Kartasoera 3 0 \1073| 109 |10,2/ — — | —
Tjolomadoe 5 0 672 16 [11,4 — 1 Al —
Manishardjo 31 21/1120) 192}41,8|S — — | —
Kradjanredjo 3 4 [1196| 152 |12,7| — 2 1 | —
Tandjongtirto 4 | 945\ 125 [133 — bl — | —
Kedatonpleret AA 5 |124{ 156 [12,8 — | 35 6 —
Wonotjatoor 19 2 828| 41410 [133 — | — | 19 | —
Poendoeng Á 1 |1458| 200 |413,7). — | — 4 —
Gesiekan > 0 852 In 131 —_ | |=
Sedayoe 52 5 905 08 110,9 — | 52| —
Medarie 9 1 667 80 |12,0/13,59| 4) sf —
Poerworedjo 15 1 865 92 | 10,6 — | 15) —
B,
de)
Ct
VERvorG Taper III.
5 ENE 2 Ee 8. 5 Lt Aantal bws. uit
Bee AE he =| Keen, REESE CA
Fabrieken 5 5 | E EE | BE 2 7 Ti SHINES 8 liel |à = | 1E
SAkessjEsldEE ge (SEEES
QES 2 a IA 2 =
Remboen 9 0 879 | 102 [11,6 14,30| — 9| —
Poerwokerto 13 | 13590 VAD TRO OTIS WIS
Bandjaratma 2 0 1241 129 MOA — DN ecn
(34) EK 41 16) AR
Panggoongredjo 5 044100: | 4432 142049 AA Er Een
Kradjanredjo 2 On t1SSD ASO RS ddie
Tandjongtirto 5) 0 499 OS anne 3 | =| ==
Kedatonpleret 18 2 816 NWP EME IEN
Medarie 1 0 584 SR 144 AE AD REN EE
(35) EK 42 22 EET
Kradjanredjo 2 OPS 069: Re 126: 1458 NÀ
(36) EK madoe
Pradjekan 1 0 1736) 174 110,0 — LN
Tangarang 8 dt ASOS Ne 456 MAA =S 2 OR
Padjarakan 6 413300, 138 MO RO
Maron 3) On nEL 208 AAG AAO ee
Gending 1 O [1140/ 122 10,7) — Ar oh SS
Soekoredjo 1 On TOA pe AA AMO res
Alkmaar Á 0 922) 106: /44,5/13,07| = ES
Sempalwadak ded 2 880} 424 AAA SS Si Zi EE
Panggoongredjo 15 4 Men KO EO ZAL OC CO Le
Sedatie 2 OMNEEL2O | 120 A07 SS Zen
Kon. Willem II 2 0 JA 407 AOB en
Pohdjedjer 1 0 TAS Or 214 AOS dd 1
Dinoyo | 0 Gad. 136 A43 — em 1
Kawarassan 2 OENE OOZEN 2107124 3 ORO NE 2
Lestarie 2 0 9251: 140 |11,9/13,45) — | — | —
Tasikmadoe 5) 0 JOKE 4071408 NSS 5 |=
Wonosarie 24 DU 220 136 LALA ST INES
Tjolomadoe ‚10 1 370 48 AS OS LONEN ee
Tjokrotoeloeng 5 ONES SRE OREN 5 | —
Manishardjo 152 19 OI AAT IRO SSM TONNEN TE
Wonotjatoor 72 8 585 82 14,0 — LAI
Gesiekan 1 0 JO 126 HAAT SEE en
Medarie 3 0 551 14 113,4 13,91 3e ==
Remboen | 6 0 328 40 112,2 13,80/ — 6 | —
Kaliredjo Wade «O7 AT ak oz Oe en
Kalibagor 74 6 ‘11099 |" 4300425 — (OA TSA
Trangkil 64 7 11285| 4168 |431| — | 19 | 28
Tandjongmodjo 24 BM A PENSO HABE TE EN
Rendeng 24 9 1090: 1 A24 Sie En | ENE
Besito £ Ro |44260: 432 oop ne
Banjoepoetih 2 1 JO3 AOT 1280 DI SNE —
596
Vervora TageL II. n
Sl Els 5 | B | |Aantal bws. uit
SE EES Eee
Fabrieken ER, Ss af 8: B 5 En 2 E Sk E ® | de
AS EIZ lu EEl 8 le IESIKÊIES
BIEN EE
Petjangaän | 1 [14145 139 [121] — | — | — | —
Tjomal 10 f 0 MfAZL2 125 1208) SNN EE
Petaroekan 30 2 141243| 144 [44,7 — | 30 | =| —=
Bapoelang 20 2 142 94 112,7) — 3 | 17
Pagongan 9 1 [1068/ 127 |11,9 — | — 9 | —
Adiwerna 6 1 [13418| 176 |13,3/141,95/ 6 | — | —
Kemanglen Goeng.) 43 5} 956{ 141 [11,6/11,—| 23 | 20 | —
Kemanglen R.geb. 13 4 905 91 110,0 11, —l 11 | —
Bandjaratma 49 3 [1224 141 [M,5! — — | 49
(37) EK Betjer 344 | 185) 99
Olean 2 0 303 26 | 8,5) — KE A ST
Padjarakan 1 O0 [1461{ 139 | 9,5 — — | — 1
Kon. Willem MI 2 0 310 26 | 8,4 — 2 =S
Padokan 3 0 950| 118 [12,4 — — a
Kalimati 3 0 801 91 TAL,4| — — | — | 3
Nieuw Tersana 2 0 953) 119 |12,5/1212) — | — 9
(38) DI 46 ZN eee 6
Gending 3 0 871 97 JAAA Cl Si
Djatiroto 7 0 |1576|/ 135 | 8,6 — | — | — | —
Wonoaseh 1 0 \1320| 145 [11,0 — ri
Djombang zl 6 825 108 1131) — Dl 146
Soedhono / O 141000! 4124 1194 =| hs 4
Barongan 9 1 :)1251| 178, 143,8 — 9 | —
Rewoeloe 2 O0 [41087| 134 |12,4/14,95| — | DA ee
Demak Idjo 20 2 840| 121 14,5 Af A8
Poerworedjo 27 1 848| 108 |128| — ll
Soerawinangoen 9 0 1291 497 9:8/ 14,50 — | — 9
(39) DI 52 11 | 56 | 52
Assembagoes 69 74055) 448: UAR) — EDEN en
Pandjie A6 2 \1213| 435 |111) — | — | — | 46
Olean 109 12 [1246{ 137 [141,0 — | 60 | — | 49
Wringin Anom 85 7 [1168) 4123 |10,5| — 4 {81
Pradjekan 58 6 |4452|-156:/40,7| — | 418 jea4 9
Tangarang Zh & 14075 [-0445 | 10,7) “== 1 RSA
Phaiton 15 Q 901 | 403 | 44,5) —= |= 48 =S
Kandangdjatie 07e 4 968 |. 112 |4141,5| — | 55 |-— | 42
Bagoe 96 8 |1000}.441 |441,4/ — | 67 | — 1-29
Seboroh 74l 12 745 18 110,4 — | 17 | 30 | 27
Padjarakan 151|--46 ' |4428j P133 | 14,8) ar Rr en
Maron; 111) 14 [1199/ 157 |13,1| — | 59 | 19 | 33
Gending 18215 976 118 |42Ak — 1 LEES 54
Djatiroto 4023) 73 [1160f 130 [44,2 A= =| ==
| | |
VERVOLG Taper III.
mn
ae 5 5 E | ® is 3 aj 3 5 ë Aantal bws. uit
Fabrieken. 5 SIS EE > | ee A ne
SON Ed EEE | Ie EN CMB
“Oer sjk gs ss Sas85
TEEN EN ET EE EE EE
Ranoepakis 17038 833 VP ATONAS: Dt ES NE
Wonoaseh 231 34 |1235| 142 |4 Ae ee 95
Wonolangan 150 {| 16 982 |: 405 HA0 64 15434
Oemboel 129 11 VOIR EKOL [AAE MEE 27 | — 1402
Soemberkareng ERO 1414 ASD | 44E en AO EL
Kedawoeng Aret 14 998 143 1 (Aa AS open
Winongan 105 8 815 99 ALAN (NOA IT 5
Gayam ti r8 950, EOS - 110, Spek Bike Ge
_ Pengkol 15 3 786 18, 10,0 NSE ej EEN
Pleret Á Oss 40 O9 PAAL Tj PES Aje JJ En
Wonoredjo 18 J 810 90123 AIN Sn 18
Soemberredjo 9 1 969| 108 | 11,1) 13,29 Te
Ardjosarie 11 2 662 104109 Se EES JOS
Pandaän Ss AAE Lerend AARDE A NE |
Alkmaar 9 red 715 8641420} 41-32) rd Op "| 88
Sem palwadak BOKS AABON 46 NAA AN TE
Panggoongredjo 10 dees 80N A70 AS ANIOS VEE
Porrong 73 GEEA AAO AA Ai ES NE
Tanggoelangin 61 Ze ERS ATO OOM | 2 171 "22
Tjandie 58 81156 4142/4231 44, 20 DAI EE DA
Boedoeran MAS FMONTILOZD) AMT AAS ESS SEL 85
Sroenie IA FEN ADO | 453499 A vj LE OE
Waroe "45 Beut029: 0 1581 | 13,48 1,0 BOSS 9
Krian 5) HOMM2OT 1439: | AARD | ENEN 27
Balongbendo AS NIAS EBS 482 | AAP ENE ke ASG
Watoetoelis 9 4 [1350| 172 (128 — di der
Poppoh 8 1 Wea0 468-195 — Dee ee 3
Toelangan 184| 26 “1367 174427) — 404 A4 66
Kremboong 168 17 «1324 170: [120 2 81 | — | &1
Sedatie S60rA12: PLAAG 1371410 Salento ZO
Koning Willem LI 93 7, 892 DOO eS 59 18| 20
Ketanen 224| 21 999 |. 127 12,7) — 105) 75| 44
Pohdjedjer M43| A5! MÓGBI 462'/45;2| S— | 641748 | 3E
Dinoyo 101 | 14 | 959| 145 |15,2 — |. 69| — | 32
Tangoenan A3 20 | O7ER 127 | 43,1} — 447 5
Brangkal tas 18 97Pr 120 AZS SOS Et
Bangsal aem 33 (1266) 465 F43.1/ 106 | 126 | 155
Sentanenlor 445 11-1198, 156: |13,0j- — | 40 8 40
Perning SOON 32 14074434 [A29 — (ATA aA
Gem polkrep HEN 7 AOL 194 49,3) 097 ABI 2
Soemobito 34 4 [1327/ 152 |415/ — | — 9| 25
Peterongan 213 | 23 |1193| 159 (13,312,68| 98| 3|112
Modjoagoeng 85/ 8 |1035| 133 (12,8/12,97) 55 | — | 30
Seloredjo 38 2 (1304) 150 Lp — | 22| — | 16
Vervora TagBer UI. Î
nec 5 zh E | [Aantal bws. uit
Seb EE Tal
Fabrieken [85 Sel MEI sei Sa Sg Sens
AS Soi ZEE oo Eeen
Tr ee Men
Tjoekir [278| 24 [1097| 126 |11,5/12,78| 94| 97| 87
Blimbing 202 20 |1152| 127 (14,0/ —-|193| — 9
Tjeweng 269| 36 [1140 146 |12,8/ — |136) 17! 116
Goedo 388) 32 |10741/[ 126 |11,8|/ — |228| 67| 93
Djombang 223 24 895 118 [13,2/ — |123| — | 100
Ponen 46) 5 958 | 106 [10,5/ — 24| — 22
Ngelom 99 Onmin SSA e14A 12,6| — 82 9 8
Garoem 20 2 [1368/ 163 |11,9/12,49) 20| — | —
Modjopanggoong 341) 24 1223! 159 13,0 — | — | — | —
Soemberdadie 381| 28 |1351/ 168 [12,5 10,58/ 381 | — | —
Ngadiredjo 118) 41 |1368| 166 |121| — [141 | — ú
Pesantren sawah | 344 29 [1296| 161 12,4 — |218/ 96) —
Meritjan 489 AA 11072)" 439 (12,0) — SBB 7 HAAG
Minggiran 1020, 68 1239) 151 [12,2 — |883 | — | 137
Menang AAT) 37 |\1312/ 166 12,7) 14.20: 447 | — ! —
Bogokidoel 715| 62 |[1330| 162 [12,2 — |444| — 271
Kawarassan 125 9 |1182|\ 161 13,6 11,20 125 | — | —
Tegowangi 465) 38 |1219) 147 12,0) — |362| — | 108
Kentjong 621) 48 [A491| 133 11,2) —. 1594) 15| 12
Badas 932) 26 |1211/ 131 10,8| — [107 — | 125
Poerwoasrie 743| 50 |1441| 127 |141,2/12,35) 381 | — | 362
Lestarie 156) 13 929 120x} 12,9 12,27 BOS 96
Baron | 145 9 [1036/| 101 | 97 — | — | =| —
Djatie 407 40 94310 vr Bede) AAS 27 Til el
Ngandjoek |_ 96 9 „4136 1359 414,9 — 32| A| 43
Redjoagoeng 226) 14 994\| 122 [12,3/11,66) 67 | — | 159
Kanigoro 98 1 |1292/ 165 12,8 — 46 | — 52
Redjosarie 259) 18 987 | 134 13,6 — |201 | — | 58
Poerwodadie 29 2 748 83 |11,1/13,73| 29| — | —
Soedhono | 128 9.077 js 1380/0287 SS 65 Zj 61
Modjo (224, 14 [1043, 156 |14,9| — | 41[114| 66
Tasikmadoe 125) 10 |1054/ 139 13,2) — | — | 36/| 89
Wonosarie 18491 33: 14442) 484| 12,0) — el OV DDO | SAN
Kartasoera M1| 44 | 998) 128 [12,8 — 118/266\ 27
Tjolomadoe | 271) 22 865| 111 (128) — [169 ,/102) —
Bangak ':296| 28 [41054| 125 |11,9| — |147|143 6
Tjokrotoeloeng 405|- 34 |1244} 468 |13,9) — 43-275 | SA
Delanggoe | 755/ 69 [1262 166 [13,2 — 94| 563, 984
Tjepper 564} 36 45 OM 134 |13,5/ — [1721389 — 4
Manishardjo 20 2 1,919 120 13,4 — 16 2 2
Kradjanredjo 10) 2 -/41097) 148 (413,5) — | — I= 10
Karanganom (280 40 [1310 162 |12,4| —- 4185/95 | —
Gondang | |
Winangoen | 208) 14 | 1141 160 | 14,A| — Pa 155 | 53
Vervore Taper II.
E » Ed sg Se |L Aantal bws. uit
ERE SS San Be gs
Fabrieken 5 5 Sar Ee 2 Dele Salade
Ee Ee ZN
Stabag js [SSEEES
Prambonan 82 413 |1108| 449 [13,5 —}-18| 64 —
Randoegoenting 202 A4SS PER [13,0 LO ETS En
Tandjong Tirto 94 14 879 MS 12,9 Aen 0 AO
Wonotjatoor 497 19 -865)- 124 [44,3 el AAB S
Padokan Boon 28 1 1260 467 (A89 Geke A NONE
Bantool 140 20 |4445/| 479 [45,6 — |-54| 61| 25
Barongan 354 34 |1260| 4177 |44,0j — |200|154| —
Sewoegaloor 113013 882| 118 (13,4 — | 44| 77| 418
Gondanglipoero 118) 24 |1428| 206 |14,415,04| 68| — | 50
Poendoeng 108114 «42400485 (149 ee BONDS
Gesiekan 113 and5 NAO |; 474 NA dl Mt etl een
Sedayoe 163| 16 170)» 92 142,0 -— | 64) WS
Rewoeloe 438| 42 957 | 123 12,8/15,15/200/222| 416
Demak Ldjo 193), 23 +41443| 4163 (447) —.1,34:| 162 | —
Tjebongan WIE ESR LOAG | ALT PAAL A rb
Beran 98 42 | 959) 433 13,9 — | 98) — | —
Poerworedjo 170 lean 656 82 1425) ns et AA
Remboen 289, 410 | 817| 98 |412,0/13,40/ 249 | 19| 51
Kaliredjo 92. 6 624 10 108 — | — —
Madjenang De Ae) 655 63 | 9,7/10,83). 62 | — | 49
Pakkies ed6 1 1460) 134 [44,6 — | — | — | 16
Trangkil 55 Or ASS 105 ALL Eet
Langsee 31 2 Ls A SI A) 31 | —
Tandjongmodjo SOMEBSTILIT AAD I NDE vn ee
Rendeng 157) AS mrd 14 | 127 9,2 —_ |
Banjoepoetih 5 > 903, 134 |14,9/ 141,52) — | — | —
Petjangaän dor? 8781, 126 [13,9 mm nt
Kaliwoengoe ZONE OBO 404 1448) =O En
Gemoe 69 5 1184), 154 13,0) — | 37| — | 32
Kalimati 40) 3 O7 62 102 4| — | 36
Wonopringgo 18 A 968 | 442 | 14,6/12,06p— | 18
Sragie 392 3 1 HOPEN AST 5| — | 27
Tirto RS | 700 SO 11,4 — 2 2 2
Tjomal 5, 0 597 70 [11,7 — Oe:
Petaroekan 204| 14 41155) 425 |10,9) — | 12| — |192
Bandjardawa 6 0 1403 162) 11,5) — Iml — 6
Soemberhardjo 280| 26 |14149{ 4138 |12,0/10,62/201| 55| 24
Balapoelang 14 2 648 94 14,2 — | 14 —
Pangka O1 9 |1257) 130 |104/ — | — | 39| 52
Kemantran 8 1 10781 443 113.31 141.50 — 8
Pagongan Har 17 1010| 135 [13,4 — | 65} 44| 28
Adiwerna 49 4 1076 | 457 |14,6/ 11,40) — DE
Kemanglen Ramb.! 237) S0 858 197 HAAS Is=ais San 39 2
D) Goeng.sfd 33 4 | 969) 125 42,9 44, —| A9 |: 44) —
VrErvorG TareL HI.
er)
en)
en;
| Seles Eis S E |A _ |Aantal bws. uit
Sl Sl INE EEEN De |
Fabrieken Els aA SIE [0 1 EB [or sela
BEE Else [SEIKE S
CpssE geej SEESRS
Djatibarang 49 3. 11165/ 148 |12,7/ 9,50 31 — | 18
Bandjaratma 430| 26 1229 138 [11,3 — 196, — ‚ 198
Ketangg. West 75 5 | 848 125 [14,7 — rf OR) pe +15,
Karangsoewoeng 34 4 | 896, 108 |121/13,88) — | — 34
Sindanglaoet 99 6 ‘| 789| 102 [12,9 — U — 97
Soerawinangoen 1 O [1225 140 |11,5/14,49|- — | — 1
Gempol 89) 10. 1264} 165 113,1} 14,92; 24 PBR A6
Ardjawinangoen 169| 22 1149! 151 | 13,1 11,84} 40| 53 76
Paroengdjaja 83 44 41373: 1701 13,1144,02in 0 SIPS
Djatiwangi 143) 12 | 862 4102 |M — | — 3 140
Kadhipaten 356| 23 1063/ 140 13,1) — | 131/ — | 225
(40) DI S8 | 1175451126851
Kebonagoeng 49 4 M150/ 4139 [121 — | — Ll
Krebet 10 1 */1002f: A45 44,2} == TN en
Panggoongredjo 76 6 967) 129 | 13,3) 11,98 31 39 —
Kon. Willem 1 9, 1 825| 77 | 94 — | — | — 9
(41) 90 F | xl 39 9
Pandjie 08 5 'W1138 405109 2e Sine | 98
Wringin Anom 33 2 1247, 114 | 9, — | — |= 33
Pradjekan 38| 4 |13oál 449 |407| — |v—|735| 3
Tangarang 28-68: N1082 "AAB ALO SS SES 28
Bagoe 26|- «3 |1005/: 101 40,1) == == FE
Seboroh 43 9 | 808 14 9 — ne 12
Padjarakan 38| 4 [1131) 146 103f — SSP DIe
Maron 28| 4 [1263 1461145 — | |=
Gending 105) 9 f 928 112 |MA — 57) — | 48
Wonoaseh 32 4 (1203 130 108 — 32 — | —
Soemberkareng 38 51081 AA 11 nl ee
Ardjosarie BAO ZON BOA AAT SN
Pandaän 129/ 16 893 102 [11,4 — — — |
Soekoredjo 133) 13 | 804 91 [108 — | — | —
Alkmaar 12) % | 788) :89-140,4/ 13:00) Zar
Kebonagoeng 45. 4 293) 150 HA SP EEE
Krebet 93| 7 {863 AM 105 — 53) — | 40
Panggoongredjo 296 22 1045) 152 |14,5/10,39/ 210 86 —
Tanggoelangin 60 4 1050, 100 {| 9,5 — 6 — | 54
Kremboong 16|/ 2 M4175/ 123 [104 — bl — 12
Sedatie 82 412 853, 94 111,0 — hj — 78
Kon. Willem II | 204| 416 | 758) 70 | 9,2 — 56| 127) 21
Ketanen 15) et :7SE 710! ben — |= —
Pohdjedjer | 23/ 3 1003 139 |139 — Kier B 7
Bangsal | 41| 8 1133| 127 [MM — | — | —| 4
601
VERrvorG Tage UI
| Ë z® = 5 = De: E t_L | Aantal bws. uit
Fabrieken |= SIS As EE 5 2 3 | ® 5 Ve sld-sls
eee je eh ST PE n|aoltels
essa sE SS [SES E85
|
Somobito 152: 16 |1339|- 145. |10,9/ — | 59| —. 93
Peterongan af | 6 |1036| 135,}13,0| 13,45) — | — | 51
Modjoagoeng 80 .44168/ 134 11,4) 14,07/ — | — | 3
Seloredjo 34| 2 }1090, 141,10, — | — | — | 34
Tjoekir 6, | 965| 114 |11,9/12,78) — | — 6
Ngelom 14 1 141029) 1414-[4A,A) — || |=
Modjopanggoong 1 0 ‘141092| 435 42,4) — | — |= ==
Pesantren teg. boor 49 625 6fl 0 DE ON Nn
Lestarie 140 | 12 !1044! 130 |12,5)11,96/ — | — '140
Baron A ere EL Aad LO} IOT a
Djatie 17 2 938| 105 [11,2 — TN Mn
Ngandjoek [2341 20 [40E1[s 108 110,7}. — 442 48} 74
Redjoagoeng 1432) 7 | 975, 143 [414,6 12,08} 12219
Kanigoro (24 Ae PARLO 444 PLOT — of == — 245
Pagottan [442 | Mar 115123 ES 13 | — | 99
Modjo 1358 7 MAAL ASD LAA LOS 5
Wonosarie 04 9 [1108 129 [14,6 — | 67 — | 27
Bangak d Te BAO MORT | AO 2
Tjokrotoeloeng 68 6 \1073| 149 13,9 — | — | 68} —
Manishardjo 5 0 |1312| 153 |M4,6 — | — =| —=
Gond. Winangoen '189 | 13 |1062|\ 143 (13,5) — 41185! —
Prambonan 99 16 | 974). 127 |13A| — | 44) 55} —
Randoegoenting 149 9 851| 117 \12,6/11,30| 71| 78| —
Tandjong Tirto- 21 3 702 87 (12,4 — | UA — | —
Padokan de 8 4099| 4134/12, — |’ 27| "DON —
Barongan BOOT EER AAD 454 ASA B Ai Oe
Gondang Lipoero | 17 3 [1389|/ 186 |13,4/12,80| 5 — | 12
Poendoeng 7 10 |1479) 467 144) — 10| 45| 20
Sedavoe Oto lene B: 662 74 10,9 — | 56| 72| —
Rewoeloe Dd 3) 813 0811211 4,80, 8| 25 —
Demak Idjo 62 7 GHO 426 [139 TS helder DEES
Beran ke 0 827| 4112 [13,6/ — | 16 61 —
Pakkies 16 41° [1047! 448 11,6) — | 14) — 2
Langsee 144| MM 986| 133 [13,5) — | 89) — [| 55
Tandjong Modjo |152 7 11307). 163 |12,5/ — |= |z| —
Rendeng 14 1 934 98 10,0 — | — |= | —
Besito kid 12 995| 113 [MW — |= ||
Majong 53 5 (1024) 125 (12,2 — |-18, 26 9
Banjoepoetih 23) 45 147 | 405 14,0) — | — | — | —=
Petjangaän — 169 | 22 884|. 120.131) — | == |=
Tjomal 395 | 17 [1450| 145 (12,6| — | 240 ‚155
Petaroekan 54 L 872 97.144, — [10 AA 14
Bandjarda wa 38 3 4487. 449 112,0 ki |C 21
Adiwerna 139 | 113 980| 121 12,3/12,26/ — [139 —
Vervorg Taner III. n
{
|
Î
|
Aantal bws. uit
ow 2 E 2 | s = 5 5
Fabrieken 5 Els ke = 5 He 5 5 RE
ne (A St | aen Bee ade PE
- Sl kie © as Ss nlial2e
BS TEE | A El
Sindanglaoet 492 3 914 | 113 12,4 — 1 sl 36
Gem pol 29 3 [125% 451 | 19,1112,55) Eer MAME
Ardjawinangoen 42 6 |1053| 133 |12,7/ 12,23 1 Of
Paroengdjaja 13|*=9-| 14651 139 | 11,9/ 12,44) Alja: 207 Re 10
Djatiwangi 236 | 20 848 92 110,9 — —| 85 151
Kadhipaten (231 \ 14 |1007) 124 |12,3| — 91) —, 140
(42) Tjep. 24 166219201807
Assem bagoes 7 1 [1344| 147 [10,9 — 1 —
Pandyie hels 16 1 /414107| 41417 10,6 — | 16/ —| —
Olean 51 6 (1023/ 108 [10,5 — | 51) —| —
Wringin Anom 185) 414. !41472| 4130 |441| — 61| 103, 21
Pradjekan 18 2 |1293| 136 10,5) — 9 9 —=
Bagoe 16 1 703 63 | 9,0) — —l ol
Padjarakan 10 d 913 97 [10,6 — 10, — —
Gending 12 den 1404) A21 ALO EE 12 _-
Oemboel 285\ 24 1003) 143 |11,3 145\ 114) 26
Soemberredjo 18 2 698 80 |141,5/11,03| — —
Porrong VSA 22 TOA 128 110 36| —| 48
Tanggoelangin 55 3 11000) 104 |40,4/ — | 29 —| 2
Tjandie 40 6 [1092/ 124 |11,3 11,60 15/ —| 25
Boedoeran 20 2 [1129|\ 130 [4,5 — 8 —ij 12
Waroe 15 4] 834) 110/43,2) 8,10 Able e=
Krian 5 1 [1065/| 411419 [MA — | —| — 5
Balongbendo 8 1 [41120| 134 12,0) — 8 —| —
Watoetoelis 60 6. 14275) 449 (44,7) — 23 —| 37
Poppoh 58 6 |1161| 134 [11,6 — 12, —|/ 46
Toelangan 20 3 [1169| 144 [123 — 20 —| —
Kremboong 164| 17 |44131| 134 41,9) — | 164) —| —
Sedatie 36 5 986| 105 [10,6 — 30/ —|/ 6
Perning 261 |. 28 994| 117 [14,8 — | 217 44 —
Somobito 19 2 955 | 107 [11,2 — al 1 1
Tjeweng EP he 838) 100144,9 — WB —| —
Goedo 1| O0 /41263| 4142 |141,3! — 1 — —
Lestarie AARS 709 90 12,8/13,20/ Al —| —
Ngandjoek 6 Ì 9461 145 12,1) — —| — 6
Randoegoenting a) 0 873 | 140 ./42,6/11,66) 5 =|, =
Madjenang EP 598 49 | 8,2 12,58 4 —
Besito 93 4 711 83 [MI — | ll =| —
Tirto 1 6 IJ92 69 [11,7 — 1 —| —
Petaroekan 86| 6 [1087| 1418:/10,9r — —| 86 —
Djatibarang kje Oe 44427 |» 140 | 12,4/12,09 bl —
(43) SW 1 | | 1084| 357) 259
Pradjekan 7 | 4: “TA485' 459 | DAS IT WE
603
VeRrvore TaBeL II.
| (5 | ZS ER Me Aantal bws. uit
lorie lt lkr ® |©
Fabrieken E AE AE Ze. = en | LIS LE
CAE gd Zj SPSSE
| |
Kebonagoeng Bake 5 costi 447 Mas — sleden
Sem palwadak 76 7 |1279, 168 4131) — | — ||
Ketanen IJ 1 955, 120 (125) — | — |= |=
Bangsal 1 0 \1107| 142 [128 — 1 =|
Somobito 3 Die 14139 AZS 41,3 3 — | —
Djatie 3 Oven A7 ISSO AA, Ie 1 2 — 1
(44) SW : | | 8 1
Soekowidi 45 7 | 705 64| 91 —| 342
Assembagoes desde ESES ron 9,9 tr kel
Pandjie 300 A0 ASIN 407 [40,7 nt SO 070
Olean 69de" PLORGEN 444144, — A 12
Wringin Anom 146\ 44 [14741 | 124 10,6 — | — [| — [146
Pradjekan 37 4 11334| 144 108 — | 27| — | 10
Tangarang 296| 30 41418) 120 [10,7 — |184/ 44 | 68
Phaiton 122} 15 93 O5 AOM SNE AE
Kandangdjatie dal dee EDEN 41451403 Se pd —
Bagoe 5) 0 950 96 LONS PE
Seboroh VEN ad 465 bh | IA — 3 — 3
Maron - | 35 4 |424 | 444 11,8 — | 14| 49 3
Djatiroto kre rk 992 | AM (MQ — | — |
Wonoaseh Kat 0 (1004) 15 /M5) — U — | —
Oemboel 87 Se L004 95 | 9,5) — | — | — | 87
Kedawoeng (EEK PARA 122 (40,60 —on Bid
Winongan | 242) 18 893 97 |10,9/ — |170| 10 | 62
Pengkol then KES elOL 10, LE in
Pleret RL) oe O9 143 p10 ASS 102 58
Wonoredjo been MID VEROFSE 408: 1-40,710,30) 9 DAE ED
Soemberredjo 29 3 812 | 941.}11,2/13,93) p=’ 27
Ardjasarie 6 1 744 | 85 1 LM e=
Pandaän 10 di 998 447 [MI =| ==
Soekoredjo Arid Re Ad7/ 900 96 (10,6, — |=
Alkmaar 8-56 6 634 70 [11,4/11,50) 5| — | 51
Kebonagoeng | 4 4 G36M 445-142,3 — | SLET 1
Sem palwadak (464) 15 |1357| 477 [431 — | — | — |
Krebet ke 7e rdt 14% itt O0 — 6| 24/84
Panggoongredjo <78 6 961 | 137 [14,3 /12,65| 36} 42 | —
Porrong 1 0 14024 4109 140,6 — 1 = |=
Tanggoelangin | 137 9 [1109{ 108 | 9,7 — | 85) — | 52
Sedatie F 40 4 [1407| 145 (10,4) — 6 — 4
Kon. Willem [Il OUD | S81 son ds — 5| — | 62
Ketanen ADE! IJ 103 88 [11,5 — [| 14/ 36 |- 27
Pohdjedjer er ik (45E 1543 BT S= NE
Tangoenan 9 fe (4018) 4147 11,9). — 9| — | —
VErvorG Taper II.
.
|
ONS OS B Ie E lk Aant: IS ï
Ede se > EE zó E 8, 3 Ke ee uit
‘abrieker Ss SIS am&S Ne TTE 0 Del er
ORNE aa A A
Bangsal 55: 5 [1083j 434 A24 — | Al —s| 34
Somobito 53 6 14200 449 (144,6: — in ERE Ue OE
Peterongan 61 7e MANDO) A52 | ARA 42,33) OD PAD
Seloredjo 9 0 899 | 106 [118 — | — | — pl
Blimbing 3 0 1125\ 127 [113 — | — ||
Tjeweng 48 6 |1209| 134 |M1A) — | 4 — jl
Goedo 6 1 907{ 105 (11,6 — 6 — | —
Djombang 95 10 947 | 119 (12,5| — | 46} — | 49
Ponen 95 10 |1009} 117 (11,1) — | 62| — | 33
Ngelom 24 2 141223) 148.421) =| de
Garoem 9 0 17753 | 194 111,0) — DK A
Soemberdadie Dn 114604) A89} 4455) 12,49 enk ==
Menang 48 dr A4S6n 193 Ad T A2 DOL NDR
Kawarassan 2 0 1025} 126 |12,3/11,0 | — | — 92
Kentjong hee Or 13784» 130404 — | — | —
Badas 80 9 [1339 140 [10,5 — | 12| — | 68
Poerwoasrie 1 0. 14084) 4126 | 44,7/40,75| Al a
Lestarie 20 2 MO67 | 438|42,9/ 12,62) =|
Djatie 2 0 11601): 486 |141,6) — 2 — | —
Ngandjoek 21 2 [1020 4416 |M,4 — | — | — | À
Redjoagoeng 2431 12 098 446 A47) 12,27 1401 AO TI
Kanigoro 40 3 1378) 166 |12,0/ — | — | — | 40
Redjosarie 63 4 878| 104 [11,9 — | 55 | — 8
Soedhono d 0 [4446-4139 A21 S= — 1
Modjo 150 8 959| 135 [14,0/ — | 41/-90 | 19
Tasikmadoe 8 1 413 56 |M17 — | — | — 8
Wonosarie 37 3 869 99 |L — | — || —
Tjolomadoe dt gd 509 68 122 — 2116 | —
Tjokrotoeloeng 64 5 1007 | 140 [13,9 — 4 15| 49 | —
Delangoe 34 3 11063 130 122 — 628 | —
Gond. Winangoen | 10 de 14084 1391 USA rt Ol
Tandjongtirto 31 5D 602 66 [11,0 — | — | 28 5
Padokan 13 1 1149| 154 '13,7) — | 18 — | —
Barongan 16 4: 110541) 438 43,1) — 442 | —
Sedayoe 96 10 137 84 MA — | Al 75 | —
Poerworedjo 15 1 834| 101 124) — | — | 15 | —
Klam pok 1 0 [1251|\ 156 [125 — | — | — 1
Pakkies 32 3 114139) A41 124 — 2| — | 30
Trangkil 18 2. 11219| 459 13,0 — 8, 10 | —
Langsee 148| 11 976| 141 [14,5] — | 57) — | A
Tandjongmodjo 89 4 v41490/| 1489 |12,7) — | =| =| —
Rendeng 20 2 1441626 | 9,3 ij Sien
Besito 9 1 716 89 \124) — | — ||
Petjangaän Bie ve 566 151 129 NN Se en
VERrvorG TaBeL III.
Fabrieken
Wonopringgo
Tjomal
Pangka
Kemanglen Ramb.
Bandjaratma
à f
Soerawinangoen
Kadhipaten
(45) SW 5a
Pradjekan
Pandaän
Sem palwadak
SW 16
Kebonageeng
Sem palwadak
Poerworedjo
47) SW 70
Ketanen
(48) SW 111
Pradjekan
Phaitor
Djatiroto
Wonoredjo
Pandaän
Ssoekoredjo
Alkmaar
Kebonagoeng
Sem palwadak
Krebet
(46)
Panggoongredjo
Sroenie
Kon.
Ketanen
Bangsal
Somobito
Seloredjo
Goedo
Djombang
Badas
Djatie
Redjosarie
Willem LI
Bruto
bouws
Of ve
Js van den
aanplant
(eK mn en}
to to
OwORnROONECS N=
Es
"LO ==
“fabriek
der
1200
809
826
1885
1095
1184
888
1501
909
890
Pik. stand.
musc.
Rendement
Aantal bws. uit
vualt alas
S8EAISS
il Ne
— 30 du
MAU == d
36 — s1
Behe 1
1397! 702 1685
en | el
Au MEL
den
AE
DIAS ES
gal en
16) — | —
zh AA
nl Ji 12
84145 | —
45| — 4
155) 69) —
Ne
DP, | 19
31 — /i
En 18 6
ai là
me Ee 9
slee
dl — 13
EEn Ee, 2
IN
606
Vervore Taner HI. .
Aad WEER NI D EF Wi 27 1 125 | é Ki Ti en A
(5e © ("Edie Ek | Aantal bws. uit
| Bet ee
Fabrieken Ee EIS Ei a 6. | S LES rules ®
esse Eje SSESNS
Modjo 26 | 936| 143 |15,3| — | — | — | 26
Tjolomadoe 241 2 790 97 [123 — | Ul — | —
Bangak 62 5 987| 122 12,4 — | 28| 33 1
Poendoeng 1 0 947 | 132 [13,9 — 1) — | —
Sedavoe 40 4 609 67 |141,0/ — 3| 37| —
Demak Ldjo 1 0 4397-, 197 | 14,9 — 1 — | —
Poerworedjo 17 d 635 84 [13,2 — | — | 11 —
Kemanglen
Goeng. Geb. 2 0 881 100 \11,3/141,00/ 2\— | —
Kemanglen
Ramb. Geb. | 5 2 1082/ 148 |13,7/14,00) 5} — | —
Nieuw Tersana 1 0 250 36 | 14,4/12,59/ — 1 —
Soerawinangoen_ 1 051-1030446 A12 ALD EE en
(49) SW 425 [430344 | 124
Pradjekan 1 O (1743) 212 \122 — | — |=
Sempalwadak 22 211035 A62 ASIN en Nn
(50) SW 499 nn
Sempalwadak 34 311399 400 JAL Et Eee
(51) SW 772 mma bezit
Pradjekan 3 0 [1261 126 [10,0 — | — 3| —
Kebonagoeng 22 2 8331 104 } 12 dt =| MINE
Sem palwadak 28 3 1134) 155 43,7) — | — | — | —
Peterongan 2 0 41093, 4155. 14,2, 12,33| — | — 2
Djatie 4 O |1249| 147 [118 — 4| — | —
en
(52) SW 908 | 261 Bied
Sem palwadak | 27 3 |1256|/ 163 [13,0 — | — mln ken
(53) SW 1055 ha al
Kebonagoeng 44 | 4 141416| 139 12,5) — | 3| —
Sem palwadak 80 | 7 14173/ 151 [12,9 — | — |l
Tanggoelangin 3 0 |1333) 143 | 8,5 — | — bie
(54) SW 1114 | MEDAN
Olean Or 1 1094 | 1421103 — ek 2
Soekoredjo Be ri) 950| 4100 [10,5f — | — | — | —
Ketanen Gál 9) 700 120 EE
Goedo 10 1 784 87 (MAA — | — | — | 10
Djatie Á 0 846| 400 11,9 — bl —
Redjosarie 9 1 890| 108 (12,2 — 9 |=
Kedatonpleret 29 4 1044) 140 [13,4 — 2 1 —
607
VERvorG TABEL HT.
RE zt > 2 5 BE Oe Aantal bws. uit
Ser IRE es Ra
Fabrieken EREN sas © 1e Ell SIE
Se 4 zi o [22 £ z£
ses EEESE SEE E
|
Padokan 2 0 | 976, 120 123) — 2|— | —
Sewoegaloor 1 0 |1839/ 195 10,6 — || —= | —
Poendoeng J 0 1202| 148 [123 — 3| — | —
Tjebongan 1 0 | 372 46 |123 — | — ||
Beran 14 2 | 800| 4142 [14,0 — | — | Ml —
Rendeng 18 Merpdads rf A2BUrt1, 2 EN NEE eN
(55) SW 1381 | | | 25| M| 12
Sem palwadak NG Oe OM OTA rr OR eo
(56) SW 1483 | k
Sem pal wadak 7 des ASOLIL AOR PAB Salem
(57) 719 Carp | | &
Kemanglen 10 de 983 118 [12,0 12 — 8-2
(58) Koesoemo | | GN
Olean del Ore 4451 MW 85 — Nr leen
(59) GZ A | | | k
Sroenie 15 1 1407) 440 /10,0) — | 13) — | —
(60) Pwd 4 | | Bi,
Alkmaar 14 Jak 606 63.140,41 Svp EES
(61) Pwd 14 Pe | BRE ad oe
Poerwodadie dS D) 953| 109 |11,4/14,50/ 2| — | 31
Ketangg. West sjed 887 SON AO Ate
| 3 31
(62) Pwd 38 | | een
Alkmaar | | 3 | 540 57 |40,5/12,49| WU =| —
_ Poerwodadie Zl AF 11036. 416 | 44,2143,80pP AD re /5
Ketangg. West 1 Ot TAP LOS LEON SE a
| bh — 5
(63) Pk 1 | asho VERO
Petjangaän 38) 5 AAST IeLaO 40,3 A Ee Daan
Balapoelang H0 4 12430 TOA Sf TON
Pangka (526/ 31 [1356| 122 | 9,0 — | 364 162 —
Adiwerna F 30 3 14693 “474 -110,1/ 42,90) 4 99) —
KemanglenG. Geb. M| 5 (1283 4127 | 9,9 13,00) 2! 39| —
» R.Gebl 3| 1 | 953 83 | 8,7}13,00| 3|— | —
ar | BO A EEE
(64) PK I Groen | | ib al ER
Pangka 46 de | 1339'| 437 H1O,3N 16, —
(65) Krebet 6 | | | mt a a
Ketanen | 3| +0 [1386/ 142 | 81 — | — | — | —
VERVOLG TABEL II.
608
,
Pik. stand -
Fabrieken
(66) R 667
Randoegoenting
Hawai 109
Djatiroto
(67)
(68) Zwart Cheribon
Kon. Willem 1
Seloredjo
Ngandjoek
Redjoagoeng
Kanigoro
Pagottan
Poerwodadie
Soedhono
Modjo
Majong
Petjangaän
Nieuw Tersana
(69) Gestr. Preanger
Petjangaän |
(70) Zwart Muntok
Klampok
(71) Bat jan
Pradjekan
Sempalwadak
Panggoongredjo
Soedhono
(72) Wit Manilla
Pandaän
Kadhipaten
(73) Rood D.N.G.
Pandaän
Kedatonpleret
(74) Rood Ceram
Djatiroto
(15) Yellow Caledonia
Panggoongredjo
A88
a
|
29 2
dar 0
194) 16
À 0
64l 5
82 4
12 4
1811 41
1401 8
77 5
671- 3
37 4
Alt A
al 0
14 9
15 4
20 | 2
479 | 16
9 1
5 0
) 0
5 0
14 9
4 #0
8 0
8 1
der fabriek
Pik,
per br
riet
bw
sad® |
See
REE
129 | 8,8)
64 | 10,7
101 10,0,
113 110,6
105 | 14,5
140 112,5
AA [11,6
106 [11,9
103 (12,2
136 | 13,9
109 [10,3
98 [40,7
103 | 10,7
96 11,7
104 |10,8
MAA | 11,4
163 | 13,4
140 | 12,6
110 (12,4
113 | 14,0
105 | 9,8
93 10,4
137 | 11,4
106 | 9,6!
104 | 11,6)
Aantal bws. wit
val ® os
Olle
SEISSIES
51-24 En
rt aje 75
Ei EE hi
ils 6E
SAN
zi dir Ae
48| — | 133
0
BAL al 8
zap SRB
18-19
Nn We
293 | 31 | 537
ae sf
DÛ nes
5 Le MRS
Tk Ree
5 — En
Eel en
8 Es 6
sad
Rl dl
dik MBE
Vervora Tare III.
609
EE
[S wie S£
Fabrieken [ZES af
(EA NE
bale.
Ld
(76) Diversen |
Assembagoes [13 1 POJ-soorten
Pandjie ME 0 1445 POJ
Olean 1 0 POJ-soorten
Pradjekan 2 0 »
Padjarakan 9 0 Krebet 88
Maron Saen 40 Tegallan
Gending 2 0 Gending-soorten ; POJ-soorten
_Djatiroto 19 0 Proeftuinen
Ranoepakis 7 2 » é
„Wonolangan 1 0 EK 32
Winongan 14 0 POJ-soorten
Soemberredjo 1 0 Diversen
Ardjosarie 8 9 D)
Soekoredjo 1 1 D)
Kebonagoeng 67 6 )
Krebet 12 Krebet-soorten
Boedoeran Sj 0 POJ-soorten
Sroenie 15 1 Proeftuinen
Waroe 3 0 1991 POJ
Krian 3 0 Krian-soorten
Balongbendo 16 4 Balongbendo-soorten; POJ-soorten
Watoetoelis 1 0 POJ-soorten
Poppoh 16 2 Proeftuinen
Sedatie 6 4 Sedatie-soorten
Dinoyo 2 0 Proeftuinen
Sentanenlor 22 2 Gemengd gesneden
Perning je) 1 D. V.-soorten
Tjoekir 6 1 Tjoekir-soorten
Ponen 15 DJ) Diversen
Ngelom 2 0 2696 POJ
Garoem 1 0 H.V.A. 2464
Soemberdadie 15 1 Proef tuinen
Bogokidoel INE Bogokidoel-soorten
Kentjong 8s 7 Diversen en proeftuinen
Poerwoasrie 236 | 16 »
Lestarie p) 0 Lestarie-soorten
Baron 12 1 Gemengde soorten
Djatie 1 0 POJ-soorten
Redjoagoeng 16 1 POJ-soorten: EK-soorten; Pwd-soorten
Kanigoro Á Or Proeftuinen
Pagottan 30 2 » en diversen
Redjosarie 4} 0 POJ-soorten
Poerwodadie JA Pwd 69
|
Vervore Taper II.
Fabrieken
Soedhono
Tasikmadoe
Tjokrotoeloeng
Manishardjo
Randoegoenting
Padokan
Gondang Lipoero
Poendoeng
Gesiekan
Rewoeloe
Poerworodjo
Kaliredjo
Klampok
Bodjong
Pakkies
Trangkil
Rendeng
Besito
Majong
Gemoe
Kalimati
Wonopringgo
Sragie
Tjomal
Bandjardawa
Soemberhardjo
Pangka
Bandjaratma
Ketangg. West
Soerawinangoen
Ardjawinangoen
Djatiwangi
Bruto
bouws
mn
in
ed
En CO ml En IE TIO IE TUI DO O
_
MN 5) _
_
en,
nn OO En en DO IO OU
ko
Ofke an
Jo van den
aanplant
der fabriek
oro rOoONrOrnmnaemOS Ee SS HD
Oe U
Dm
610
Diversen: Proeftuinen: Soedhono-soorten
2696 POJ
Diversen
Manishardjo-soorten
Diversen
POJ-soorten
Diversen
Soedhono 1034
Diversen
»
»
POJ-soorten en Diversen
Zaailingen
Proeftuinen
Zaadsoorten Pakkies
Trangkil-soorten
Rendeng-soorten
POJ-soorten
Majong 49
Diversen
Kalimati-soorten
Wonopringgo-soorten
Diversen
»
»
Soemberhardjo-soorten ; Rietschel-
soorten
Diversen
Bandjaratma-soorten
Sedaradja-soorten
Soerawinangoen-soorten ; Rietschel-
soorten
B. R.-soorten
Diversen
611
Tabel IV. Samenvatting van de cijfers van tabel II in
dezelfde volgorde der rietsoorten.
Rietsoorten
4) 66 B
2). 225 D
3) 241 »
4) 2 »
5) 340 »
6) 379 »
7) 100 POJ
8) 5 Gier 4)
9 A39 py
HO 213
11) 826 »
49). 979 jy
13) 1101 »
14) 1228 »
KO 3D »
16) 1337 _»
17) 1419 »
18) 1499 »
HOYA AOR p
20) 1541 »
PS ES oe D,
22) 2708
23) 2714 »
24) 2725 »y
BATT AD
DOEK
21) EK 2
DSN EK 6
29) EK 10
30) EK 2$
31) EK “50
SEK. 31
33) EK 40
34) EK 41
35) EK 42
36) EK Madoe
37) EK Betjer
38) DL 46
39) DI 52
40) DI 88
11) 90 F
43) SW 1
42) Tjep. 24
Bouws
780
13
m1 20:
29637
| 144
6269
1767
150)
5 E |
ef a ed
ei Í o
Ei ID es |
De 5 (IE
Smal |
RR SS Gul |
SS 5 5 en
> OC LE PN
o sx
> GG |
pd _
|
ed a |
ie) | =
0 ‘1 53
stand!
Pik.
0 1078, 128
O0 1024 144
QA, A24) A44
O {939 101
0 883 87
0 871, 114
61/, 1028/ 122
0 | 880/ 93
OP LaneEn) PEST
1/, | 881) 89
0 1046| 115
0 {906 99
0 | 788| 72
O | 989 96
Oet OA AO
O | 852 9
0 | 901/ 107
3/, | 925} 100
1, 11088) 102
Oto IS
Oet LO45 101
0 1063) 99
1, | 983/ 110
Î/, | 900| 102
0 1048/ 105
1/, | 855), 97
61/, 1203) 123
0 1332) 132
0 1320/ 132
383/, (1156) 139
1/, 1087) 129
0 f1072) 120
1/, 1062) 128
0 860 106
0 1069! 126
if, | 980) 120
0 | 758| 85
0 1 BET
143/, [1124] 138
0 1023/ 128
3 _007/ 122
3/, 1046/ 119
145
== En
len! 1
® |©
= v SS.
Seg
= u
LT o
5
«bj AN
a je
bouws
topbibit
o/
pe)
o Ee
/o bouws
vlaktebibit
bergbibit
Of Ee
/o bouws
Vervore Tage IV. 7
| [5 zen z A BRE ke pe a IL: SIL»
| ZESSEN ê (Re EEESEË
Rietsoorten KSISSEEN s EMI AREA:
| Die NES NE Io 8 =S
| ne SES 2 on, Sen
44) SW 3 4295\ 21/,, hos 121 14,5-112,31|- 36/49, 45
45) SW Da 32 O |1203) 147 12,2 | — | — [100{ —
46) SW _ 16 Aál. 1,0 714048). 1433 HOT == Sn OO
41) SW 70 js 0 890/ 114 [12,9 Enk
48) SW 111 1193) 1/a [1076) 141 13,2 12,71| 48| 38) 14
49) SW 425 23| O0 1188) 164 13,8 — [100| —
50) SW 499 34| O0 (1399 199 14,2 A
51) SW 772 59} 01/1035) '133-112,9: 12:33) "SA: VOsjetib
52) SW 908 27| O M256) 163 13,— — | — | —
53) SW 1055 127/ O- 1457 4146 12,6 | — | 8748 ==
54) SW 1114 1251470 972 445 MAS) — |: 325 MAD
55) SW 1381 10 0 1246 156 12,5 | — | — | — | —
56) SW 1485 7) O0 M307) 4161 123 | — | — | — | —
57) 719 Carp 10| 0 983, 118 12,0 12 —| — | 80} 20
58) Koesoemo deka 98 | 8,5 | — [100 — | —
59) GZA 13| 0 1407) 440 HO —| — |100| — | —
60) Pwd 4 14l O0 606 63 10,4 | — 100 | — | —
61) » 14 34 0 951| 108 11,4 | — 9 91 —
62) » 38 ie SA9je (SO 787 87 141,1 12,96) 90{ 10} —
63) Pk 1 648 1/, 1351| 124 | 9,2 12,96 62| 38| —
64) Pk 1 groen 16| O0 1339 137 103 | — [100 — | —
65) Krebet 6 3| 0 M386) 112 | 81 | — | — | — | —
66) RG 667 29| O0 M798| 187 10,4 12,94 17) 83| —
67) Hawai 109 13| O0 [1461| 129 | 88 | — | — || —
68) Zwart Cheribon 865) 1/5 | S68|/ 4101 141,6 1213 34| 4| 62
69) Gestr. Preanger 14 O0 797 6 A17 | — | — ||
70) Zwart Muntok 15) m0 | 963 104 10,8 | — | — | — | 100
71) Batjan 213/ O0 M202/ 4159 13,2 12,05) 100 | — | —
72) Wit Manilla 7, O0 1061) 107 101 | — [100 — | —
73) Rood DNG 451 0 917) 96 10,5 | — | 53 7| 40
74) Rood Ceram 8. #0 1106/ 106 | 96 | — — | —
75) Yellow Caledonia 8 0 897| 104 11,6 |13,66/ 13 | 87 | —
76) Diversen 1387) 3/4
Totaal ie — [1122 128 111,4 12,6445/125/130%
gd
EI
UI
iel
EEE )
Lie) bi
shel: Ll HN
EN
ete
gi: As
Les J
Ee sh ah Ki KE: MENNE ta
' ' hire id Ì
iet dn Ki Ó ETEN thi eiged
EE aen ’ | +4 hin,
HR ia Re Kev iser HEEE De
REE biblokjd be BEN der la bant Mk rt Be ih ï / 1
bie a HEER if ús fi heft un ; ze AR gft editan
…) Het, En EE ii Hi, | | I: ’ , Ú ii
beh
Erk
Hi Ee E
i H
ij
He dt
Ate ri
EE fat He Ee Bi {
s JIL,
ee
Wit dn ke ie,
KE) aid
Ri boishe
Heerde
wer,
der PSE
u EE HEE
A ea
En
GUR EA kat „4
Dn mad, ae
EES
Ees ke
drese
Tete
OPL CRD
ub db grrhed ade
VAN AC PLERE
1 4
on
dn
hand