Een Ni Herd ts ia rd Wk KR A 4 44 hal Et Tu baldo tn Eee: ij Eee EERE std EH kao dehal Labohi esi OEE tier users Ad EE tee Ee Ht sE dl ’ sdebtheaalh jef | b sl Hi) À aj X B Ì ’ Ì ì 4 $ â abril battle ehehe Beiden | \ Kas | EEEN A MEA bald PARA ij dak oi cd Ki Keble bin ih pi! Mt rn ih 1 Ì art, } t Ô 8 had bite \ Hd Niet REDCAAER id pe LEER in Hd iik: bi H ij ALLA ab } EEE genre ' ‘ d Hi herpuhitd Hfr ve en : H ze hj k Hap Ki Re ait Ì HH Le RE in ri En Er En en Tet een teens Eet zen 2. ze En ETE es Hitt rtdkenesd vl IJ ste bi ef | if al € ii EVER vist 5 BEONE It RENE Aa AMA ‚ EVEN } ni / wetge d (\ { \ | HA NGR ie 4 CSU k 4 VENI ' L / ie HA LW UNA PAL RET) PERSEE Á He Ks nit gene) vid Ht eh / 4 N d \ Bert | \ E 4 Iet Ji gilsp tyd , KH rde Je nebe ad ike ader ok î h „d Î Wi Aij EL Me iN Wd, k 4 tet Aiekertel er EES EE a mes: Et er EE: je zee E ee enen ál Hi Han | ie ki HE Hin eN Ì il Ii ee Zeer Ee Ei ee etend Een Ee 4 BEU ERO A KI H en na etn Sns ne, en Û 4) En) nit ij AGN « hart 834 bl pd Bode! A AEDES EE u Ee: dif i Í li ht BNR le wt Hi \ Mi â 18e, m tl Ei / 4 id í fi Ì idd hs end | U a ij Kik f bard agefne nnn si bt hik demand A ‚ pe HN, Ji fi hj is etten aten ion rl ‘ hy EERE En AIEE M Hes Alk ERNA di At i t KE if eht En 5 vrt t hie, Stene Pda eed EE ik Ed … « RL: srt , ne af AN “Tr mf zee MEDEDEELINGEN VAN HET ECE PPS EAT TON „VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE IS Fi) ee pink, ha hd 5 E “ u LIBRARY NEW YORK BOTANICAL GAS irEN MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION 1 OG le ©) VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE RN Nast ib. INHOUD. Dr. G. BREMER. Een cytologisch onderzoek van eenige soorten en soortsbastaarden van het geslacht Saccharum Dr. J. M. Grerrts. De factoren, die het product bepalen. se Bijdrage. Het product van EK 2 Dr. J. Kuyper. De waarde van de Tee alikstof. meststoffen voor de suikercultuur op Java . C. E. vAN DER ZyrL. De huidige stand der Rhene grondbewerking op Java. Dr. J. Kuyper. Suikervorming en rijping bi het sul- WETELEL ener Ir. H. EGETER. hen en over ede Ir. H. EGeErer. Sapzuivering Dr. J. M. Geerts. De factoren, die het EEn nen. Ge Bijdrage. Het product van EK 28 J. VAN HARREVELD. De Samenstelling van den lant 1921 — 1922 G. WirBrink. Een bidet naar hae dense de gelestrepenziekte door bladluizen. Dr. J. Kuyper. Een nog niet als plaag voor ge Mae riet beschreven slakrups (Thosea species) Dr. J. M. Geerts. De factoren, die het product Hapalen Ze Bijdrage, Het product van 90 F. se CRE » » Tjep. 24 Je » ‚De variëteiten onderling vergeleken . J. VAN HARREVELD. Statistiek van de verbreiding en de productie der rietsoorten in oogst 1921 . 145 155 UI bO © 5 337 Jot ES Bat maes sal Bleno : ie " ” We À n N ë d vd Ë _ ON il zt KE Zi C K IR si; 4 RAD i vn D Air in me ’ ‘ hd | FOTO ni 1 ATAR LEN Î ì dn en id sat | dj 4 E En ia he ® Bess | „an MAS … / r KP rd On BRL, | ee | / T 4 . 5 ik Ë BA di 1e gE wr Kane k k Ja p Mt: beke tefe \ p ids f 1 Aeg ij: Me ‚Afi Tate ' Á . y « Huld ke et. HRE + * Ì i es | goal 4 AT PR Dh ifs Á F ì s L d é e « ks Í Mi Mij ei hd ut KAT lis ke eri Hi BEG, Ee nn he N Ì erk | . . - ee bh B | » rd pe de hi PE oh | _ {es 1 ais ads ii 8 Ke € ris 7 Ter ne ‘ . j pe A8 „ | . t , | p hed Í . NA 0 Í k De 1. ‘ il KJ î - MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA- SUIKERINDUSTRIE : REE JAARGANG 1922 No. 1 Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië m | EEN CYTOLOGISCH ONDERZOEK VAN EENIGE SOORTEN EN SOORTSBASTAARDEN VAN HET GESLACHT SACCHARUM DOOR Dr. G BREMER Ek: N.V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ Nn V/H. H. VAN INGEN — SOERABAJA. | MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, LIBRARY NEW YORK Jaargang 1922, No. 1. BOTANICAL Erie DEN EEN CYTOLOGISCH ONDERZOEK VAN EENIGE SOORTEN EN SOORTSBASTAARDEN VAN HET GESLACHT SACCHARUM door Dr. G. BREMER, Plantkundige aan de Cultuurafdeeling te Pasoeroean. Inleiding. Vóór het jaar 1885 was men algemeen van meening, dat Sac- charwm officinarum geen kiembaar zaad kon opleveren. Het weinig bloeien en de geheele of gedeeltelijke steriliteit van vele variëteiten, de kleinheid van het zaad en de zorgvuldige behandeling, die noo- dig is om het zaad te doen kiemen, zijn hier ongetwijfeld de oorzaak van geweest. A. pE CANDOLLE Í) schreef nog in den tweeden druk van zijn boek „L’origine des plantes cultivées”, in het jaar 1883, „personne à ma connaissance n’a décrit ou figuré la graine”. Hacker °) schrijft in 1889 over Saccharum officinarum „Cariopsin nemo ad- hue videsse videtur”’ (het schijnt, dat niemand tot nogtoe de graan- vrucht gezien heeft). Toch moet J. W. Parris?) reeds tusschen de jaren 1858 en 1861 op het eiland Barbados suikerriet uit zaad ge- kweekt hebben. Ook heet het, dat op Java door den regent van Ken- dal, Noro HaAmr Propso, 4) in 1862 zaadplantjes van suikerriet ver- kregen zijn. Voor de cultuur heeft dit zaaien echter geen beteekenis 1) A. DE CANDOLLE. L'origine des plantes cultivées, deuxième édition 1883. 2) Monographiae Phanerogamarum A. DE CANDOLLE. Vol. VI, E. HACKEL, Andropogonae. { 3) J. D. Kogus. Historisch overzicht over het zaaien van suikerriet, Archief voor de Java-Suikerindustrie 1 pag. 15. ed 4) Jhr. D. F. VAN ALPHEN. Natuurkundig tijdschrift voor Ned.-Indië, Deel 25 ot862, pag. 359. q gehad; de mogelijkheid riet uit zaad te winnen was geheel onopge- merkt gebleven en spoedig weder geheel vergeten geraakt. In 1885 begon SorLrweperL, de eerste directeur van het proef- station „Midden Java” te Semarang, zijn proeven over rietzaaien. Hij bracht in dat jaar zaad van glagah, Saccharum spontaneum, tot kieming !). Het volgend jaar begon hij met onderzoekingen over den bloei en over het voorkomen van stuifmeel bij suikerriet. Hij vond, dat de pluimen bij meerdere suikerrietvariëteiten normale bloempjes voortbrachten, en bij het Mauritiusriet, Loethers, zag hij dikwijls stuifmeelkorrels op de stempels, welke daar gekiemd waren. Ook bij glonggong®) trof hij „geheel normaal ontwikkelde bloemen, bestui- ving, bevruchting en zaadvorming’” aan. Naar aanleiding hiervan schreef hij nu: „Hetgeen thans allereerst voor de hand ligt, is te beproeven, of een kruising tusschen Glonggong en Mauritiusriet Loethers mogelijk is”. In het jaar 1887 trachtte SOLTWEDEL glagah te kruisen met Loethers >). Hij schreef hierover: „Voor zulk een proef met kruis- bevruchting kozen wij dit jaar Glagah en Loethers; Glonggong kon niet in aanmerking komen, omdat deze rietsoort eerst bloesem zet als Loethers reeds uitgebloeid heeft. Een kruisbevruchting bij sui- kerriet echter stoot op bijna niet te overwinnen moeilijkheden, wegens de zeer geringe grootte der bloesems. Door middel van een zeer kleine anatomische schaar trachtten wij de nog niet geopende helmknopjes uit een reeks van bloesems van Glagah en Loethers te verwijderen. Vervolgens brachten wij op de dusdanig gecastreerde bloesems van Glagah, stuifmeel van Loethers, en omgekeerd, op de bloesems van Loethers stuifmeel van Glagah. Bij het daarop volgend onderzoek bleek, dat de bloesems van Glagah wel zaad, maar de bloesems van Loethers geen zaad gezet hadden’. Hijzelf betwijfelde echter, of het glagahzaad wel door kruising ontstaan was. Kruisingen tusschen glagah en Loethers heeft hij niet verkregen. Het idee van rietkruisen stamt echter van SOLTWEDEL. In hetzelfde jaar kreeg SoLTWEDEL zaad van negen suikerriet- 1) Verslag der werkzaamheden, verricht in den proeftuin en het proefstation te Semarang, gedurende de maand Mei 1886. Tijdschrift voor Land- en Tuinbouw en Boschcultuur, Tweede jaargang 1886-1887, pag. 104, 2) Mededeelingen van het proefstation voor Midden-Java te Semarang, Aug. 1886. Tijdschrift voor Land- en Tuinbouw en Boscheultuur, Tweede jaarg. pag. 210. 3) Mededeelingen van het Proefstation voor Midden-Java te Semarang, Juni 1887. Tijdschr, v,‚ Land- en Tuinbouw en Boschcultuur, Derde jaargang pag. 129, 3 soorten |); van zes soorten kiemde het. Slechts van Geel Hawai-riet kreeg hij krachtige planten 2). Hiermede dus had Sorrweper in 1887 bewezen, dat suikerriet kiembaar zaad kon voortbrengen. Men is zich, van toen af‚ met grooten ijver gaan toeleggen op het winnen van zaailingen van suikerriet. Het zaad of liever gezegd de vrucht werd het eerst beschreven en afgebeeld door BENECKE 3). Geheel onafhankelijk van SoLtTweper’s zaaiproeven zijn op Bar- bados door J. B. HARRrsoN en T.R. Boverr f) in het jaar 1889 riet- planten uit zaad verkregen. In 1890 waren op dat eiland reeds 2500 zaailingen. Den eersten tijd had men op Java veel last van het doodgaan der kiemplantjes. De oorzaak hiervan was, dat men de kiemplantjes in zand kweekte en hen in de schaduw liet staan. MogerrE®) vond, in 1891, dat het voor de kiemplantjes noodig was hen in vette aarde en in de volle zon te laten opgroeien. Het resultaat hiervan was, dat hij het volgend jaar een vijfduizendtal zaadplanten, afkomstig van 38 rietvariëteiten, in den vollen grond kon overbrengen. ’ Op Java werd in dien tijd haast uitsluitend Zwart Cheribon verbouwd, dat zwaar van serehziekte te lijden had. Men ging zich daarom spoedig ten doel stellen door kruising rietsoorten te ver- krijgen, die een hooge suikerproductie zouden geven en tevens im- muun zouden zijn tegen serehziekte. Dit wilde men verwezenlijken door Zwart Cheribon, dat een hoog gehalte aan suiker in het sap bezit, te kruisen met voor serehziekte ongevoelige soorten. In het jaar 1893 kruiste Bourrcrus ©) op aanraden van MoqueTTE Zwart Gheribon met Canne-morte of Fidji en kreeg hieruit in dat jaar 21 zaailingen. Over het Fidji-riet schreef hij in 18947), dat deze 1) De Java-rietplanter spreekt nooit over suikerrietvariëteiten, doch steeds over suikerrietsoorten. Waar hier dus in het vervolg over suikerrietsoorten wordt ge- sproken, worden bedoeld individuen, uit één zaadje ontstaan, behoorende tot de botanische soorten Saccharum officinarum, die steeds ongeslachtelijk dooe stekken vermeerderd zijn; in werkelijkheid zijn deze suikerrietsoorten dus klonen. Worden soorten van het geslacht Saccharum bedoeld, dan zal, waar dit noodig is, geschre- ven worden „botanische soorten”; zie ook Jeswrert, Onderscheidingskenmerken bij het suikerriet. Verslag Ge bijeenkomst Technisch personeel proefstations. | 2) J.D. Korus. Historisch overzicht over het zaaien van suikerriet. Archief I pag. 17, 3) F‚ BENECKE. Over suikerriet uit „zaad”. Mededeelingen van het Proefstation Midden-Java” te Semarang 1889. Ed 4) J. D. Kopus. Historisch overzicht over het zaaien van suikerriet. Archief I pag. 29. f 5) Moquerrre. Is het kweeken van suikerriet uit zaad op groote schaal mogelijk ? Teysmannia 3e deel, 1892 pag. 610. Í 6) R‚ J. Bourrcivs. Zaaien en kruisen van suikerriet. Archief T 1893, pag. 500, 1) R. J. Bouricius. Kruisingsproeven van Cheribonriet met Canne-morte, Ars chief IT 1894 pag. 807, En soort een groot weerstandsvermogen tegen sereh bezit, waardoof bibittuinen in de bergen onnoodig zijn. Een derde generatie bevatte geen spoor van sereh. In het jaar 1895 vond hij t) echter reeds in de door stekken vermeerderde zaadplanten van 1893 serehziekte. J. H. WAKKER, de toenmalige directeur van het Proefstation Oost-Java te Pasoeroean, en J.D. KoBus wilden het Zwart CGheribon- riet kruisen met andere botanische soorten van het geslacht Saccha- rum, die immuun zouden zijn tegen serehziekte. Hun bedoeling was dus over te gaan tot soortsbastaardeering. WakrkKER 2) schreef hierover in 1893: „Wij moeten trachten eene of meerdere variëteiten te ver- krijgen, die in een of ander opzicht de voorkeur verdienen boven de variëteiten, die wij thans bezitten. De opzichten, waaraan men in de eerste plaats denken zal, zijn : le. Een hooger gehalte aan winbare suiker. 2e, Een grooter weerstandsvermogen tegen ziekten.” In hetzelfde jaar was WAKKER ertoe overgegaan CGheribon te kruisen met het Kassoerriet, hetgeen in het wild aan den voet van den Tjerimai gevonden was. WAKKER hield dit riet voor een wilde botanische soort. Uit de kruising kreeg hij dertien planten. In het jaar 1890 maakte Kous een reis door Britsch-Indië, om vanuit dat land rietsoorten te importeeren op het eiland Banka. Die rietsoorten, welke daar niet ziek werden, zouden later naar Java overgebracht worden. Naar aanleiding van deze reis schrijft hij: 3) „Een groot aantal der Engelsch-Indische rietvariëteiten toch komen mij voor tot een andere soort van het geslacht Saccharum te behooren. Mogelijk, dat men deze kan kruisen met onze rietsoorten en daardoor bastaardvormen verkrijgen, die met het hooge suiker- gehalte van beide ouders, de afmetingen van de eene en het weer- standsvermogen van de andere overnemen”. Tot de rietsoorten, die hij op Banka invoerde, behoorden o. a. Chunnee en Ruckree, die in habitus sterk afwijken van Saccharum officinarum. Hij vond de kans groot, dat zij immuun zouden zijn tegen serehziekte, en voor kruising had hij groote verwachtingen van deze soorten. Nadat zij op Banka gezond gebleven waren, werden ze naar Java overgebracht en in het jaar 1897 werd voor het eerst het 1) R. J. Bouricrus. Archief III, 1895, pag. 976, 2) J. H. Wakker, Onze zaadplanten van het jaar 1893. Archief I pag. 386. 3) J. D. Korus. De zaadplanten der kruising van Cheribonriet met de Engelsch- Indische variëteit Chunnee. Archief VI 1998 pag. 625. 5) suikerriet Gestreept Preanger met Chunnee gekruist t). De krui- sing slaagde. Vanaf dien tijd heeft men op steeds grootere schaal soortsbas- taardeering toegepast en hieruit zijn planten verkregen, die in hooge mate ongevoelig zijn voor serehziekte en een goed suikerproduct geven. Steeds werd hierbij uitgegaan van aecharum Soffieinarwm, Chunnee en Kassoer. De soortshybriden, hieruit gewonnen, zijn voor een groot deel volkomen fertiel. Hierdoor bleek het mogelijk bast- aarden van Saccharum officinarum en Chunnee te kruisen met die van Saccharum officinarum en Kassoer, eveneens deze kruisingen weder te kruisen met suikerriet. Hierdoor zijn soortsbastaarden van zeer ingewikkelden aard verkregen. Het Kassoerriel werd door KRrRücer?) als de mogelijke wilde stamouder van suikerriet aangezien; JESwier is echter van meening, dat dit riet een spontane kruising is van wild riet met Zwart Cheri- bons). In de jaren 1918, 1919 en 1920 zijn aan het Proefstation te Pasoeroean vele kruisingen verricht tusschen suikerriet, Saccharum officinarum en glagah, Saccharwm spontaneum; deze kruisingen hebben vele individuen opgeleverd, die in habitus zeer groote overeenkomst met het Kassoerriet vertoonen. Hieruit blijkt dus, dat het uiterst waarschijnlijk is, dat Kassoer een kruising is tusschen suikerriet en glagah en dat men dus alle Kassoerkruisingen te beschouwen heeft als kruisingen van Saccharwm spontaneum en Saccharum officinarum. De aan het Proefstation te Pasoeroean gemaakte soortsbastaar- den zijn dus opgebouwd uit Saccharum officinarum, Saccharum spontaneum en het Chunneeriet, een Saccharumvariëteit, die niet tot deze twee soorten gerekend kan worden. Sedert 1918 zijn bovendien nog kruisingen gemaakt tusschen S. officinarum en een andere „botanische soort”, die vooral in Zuid- China voorkomt; het ligt in de bedoeling aan dit proefstation zoo mogelijk alle botanische soorten van het geslacht Saccharum in de kruising te betrekken. Het is daarbij van belang een indeeling van de „botanische soorten” te maken en deze nauwkeurig te beschrij- ven naar hare morphologische kenmerken. Met dit onderzoek is Jeswier bezig. Hiernaast kan een cytolo- gisch onderzoek van groot nut zijn. In de laatste vijftien jaren is namelijk gebleken, dat „botanische soorten”, tot één geslacht be- 1) J. D, Kogus. De zaadplanten der kruising van Cheribonriet met de Engelsch- Indische variëteit Chunnee. Archief VI 1998 pag. 625, 2) W. Krücer. Das Zuckerrohr und seine Kultur, pag. 24. 3) J. Jeswier. Beschrijving der soorten van het suikerriet, Derde bijdrage, Archief 1916, pag. 1345. 6 hoorend. dikwijls verschillende chromosomengetallen bezitten en dat deze in vele gevallen een reeks vormen. Zoo vond TAHAra f) in de geslachtscellen van soorten van het geslacht Chrysanthemum de chrormosomengetallen 9, 18, 27, 36 en 45. Volgens HEILBORN ?) heeft Carer pilulifera 8, Carex ericetorum 16, CG. digitata 24, C. caryo- phyllea en C. flava 32 als haploid chromosomengetal. Srour had bij Carex aquatilis 37, Jurn bij Carex acuta 52 haploide chromosomen gevonden. Bij de eetbare pisang of banaan, Musa sapientum, komen in de rassen verschillende chromosomengetallen voor; TiscHLeER ®) vond bij het ras „Dole” in de gametophyt 8, bij de „Radjah Siam” 16 en bij de „Kladi” 24 chromosomen; D' ANGREMOND#) kon bij de „Appel- bacove” 11 — 12 en bij de „Gros-Michel” 16 chromosomen aantoonen. Uit het hier volgend onderzoek zal nu blijken, dat Saccharum officinarum en Saeccharum spontaneum verschillende chromosomen- aantallen bezitten en dat bij de variëteiten, die tot deze „soorten” behooren, de aantallen chromosomen overeenstemmen, terwijl de morphologisch afwijkende typen Chunnee en Puckree een onderling overeenstemmend aantal chromosomen bezitten, dat echter afwijkt van de chromosomenaantallen der bovengenoemde soorten. Waar- schijnlijk zal dit een steun zijn voor een indeeling op morphologi- sche kenmerken. Over de chromosomengetallen bij Saccharum bestaan reeds twee onderzoekingen, waarvan de uitkomsten niet met elkander in overeenstemming te brengen zijn en evenmin met de uitkomsten, welke door mij verkregen zijn. FRANCK®) vond bij Saccharum offi- cinarum haploid 14 en diploid 28 chromosomen; KuwapaA ©) ver- meldt, dat zoowel bij Saccharum officinarwm als bij Saccharum spontaneum diploid circa 68 chromosomen voorkomen. Verder zal iets medegedeeld worden over het voorloopig onder- zoek der cytologie van eenige bastaardindividuen uit kruisingen van Saccharum officinarum en Saccharum spontaneum. 1) Masaro TArnara. Cytological Studies in Chrysanthemum. Botanical Magazine Tokyo. Vol. XXIX 1915 pag. 48. 2) Orro HeILBORN. Zur Embryologie und Zytologie einiger Carex-arten. Svensk Botanisk Tidskrift 12, 1918. 5) G. Frscurer. Untersuchungen über die Entwicklung des Bananen - Pollens. Archiv f. Zellforschung V 910. 1) A. d'ANGREMOND. Parthenocarpie und. Samenbilding bei Bananen. Flora. Bd. 107, pag. 57—110. 1915. 5) W.J. FrANCK. Somatische kern- en celdeeling en microsporogenese bij het suikerriet. Dissertatie 1911. — Over kern- en celdeeling bij het suikerriet, Archief XVIII 1910 pag. 383. 5) Yosuinant Kuwapa. Veber die Chromosomenzahl von Zea Mays L. Botanical Magazine, Vol. XXIX 1915, pag. 87. HOOFDSTUK I. MATERIAAL EN METHODE VAN ONDERZOEK. Waar bij alle tot nogtoe onderzochte soorten van het geslacht Saccharwm een bijzonder groot aantal chromosomen voorkomt, ko- men voor het onderzoek naar het chromosomengetal in de eerste plaats de pollen-moedercellen in aanmerking. Met de embryozak- moedercellen bezitten zij de grootste kernen, welke bij Saccharum voorkomen. Gaan deze kernen zich deelen, dan wordt het aantal chromosomen op de helft gereduceerd. In de prophase der deeling komen de chromosomen daarbij in paren te liggen, die door inkor- ting zich ten slotte als klompjes gaan voordoen, welke bijna even lang als breed zijn; deze nu zijn, ook doordat ze in het halve aan- tal voorkomen, bijzondef geschikt voor telling. De chromosomen in zich deelende kernen van worteltopcellen zijn gekromd, langgerekt en komen in het volle aantal voor; dit maakt, dat tellingen veel moeilijker te verrichten zijn, zoodat het zelfs vrijwel onmogelijk is tot het juiste chromosomengetal te komen. We moeten daarom in de eerste plaats nagaan, in welk ont- wikkelingsstadium der pluim zieh deelende pollen-moedercellen te vinden zijn. Vóór hiertoe over te gaan, zal echter eerst in het kort iets over den bouw van de pluim van Saccharum gezegd moeten worden. De pluim is samengesteld; de hoofdas draagt zijassen van de eerste orde, deze dragen weder assen van de tweede orde, soms kunnen ook assen van de derde orde voorkomen. De zijassen van de tweede, respectievelijk die der derde orde zijn trossen, opgebouwd uit zeer korte leedjes. Aan de knoopen tusschen deze leedjes is, beurtelings aan de eene zijde, dan weder aan de andere zijde der as, een aar- tjespaar ingeplant, bestaande uit een zittend en een gesteeld aartje. leder aartje wordt omhuld door een krans van lange haren, welke aan den voet van het aartje zijn ingeplant. In de aartjes komt steeds één bloempje voor. Fig. 1 toont een diagram van een aartje van Saccharum spontaneum, vervaardigd naar twee doorsneden uit een microtoompraeparaat. In het geheel zijn 3 glumae, een palea inferior en een palea superior aanwezig. 8 Gluma 1 is dubbelgekield en bezit twee hoofdnerven ; gluma 2 is enkelgekield, staat tegenover gluma 1 en wordt door de randen van gluma 1 omgeven; gluma 3 ligt binnen eluma 1 en is vliezig. Fie. 1b, Fig. 1. Diagram van een aartje van Saccharum spontaneum. u. doorsnede ter hoogte van den zaadknop en lodiculae. b. doorsnede ter hoogte van de antheren. Vergr. 86 5 De palea inferior ligt binnen gluma 2, is meestal lijnvormig en vliezig en kan bij Saccharwm officinarum ontbreken. De palea su- perior is meestal veel korter dan de palea inferior en kan zeer sterk wisselen in vorm. Binnen de twee palea ligeen drie helmknoppen, een ib, vruchtbeginsel met twee veervormige stempels en twee lodiculae. Het vruchtbeginsel bevat een campylotropen zaadknop, die zijdelings aan den vruchtwand is ingeplant. De zaadknop bezit twee integu- Fie. 2. Fig. 2. Mediane doorsnede van een jongen zaadknop met embryozak-moe- dercel van officinarum (variëteitsbastaard 241 B) Verer. 380 4. menten, waarvan het buitenste integument het binnenste slechts gedeeltelijk omhult. In fig. 2 is dit duidelijk te zien bij een jongen zaadknop, waarin een embryozak-moederecel aanwezig is; bij oudere zaadknoppen, die een volgroeiden embryozak bevatten, blijft dit zoo. Zeer algemeen komt het verschijnsel, dat het buitenste integument 10 den zaadknop slechts ten deele omhult, bij Gramineën voor; heteis o.a. door GoLiNskKt 1) gevonden bij Friticum en door GuIGNARD 2) bij Zea Mays. De helmknoppen bezitten twee thecae, die ieder twee pollenzakjes of mierosporangia bevatten. De wand der helmknoppen bestaat uit vier cellagen: de epidermis, het endothecium, een laag van cellen, die later verdrukt wordt, en het tapetum. Het tapetum omsluit in jonge antheren de pollen-moedercellen, zoodanig, dat iedere pollen-moedercel aan één zijde tegen het tapetum aan gelegen is (zie de figuren 9, 10 en 11 pag. 26 en 27). Bij suikerriet komt de pluim apicaal aan den stengel voor. On- geveer drie maanden voor den bloei heeft het bladgevend vegetatie- punt zich reeds omgevormd tot één, waaruit een pluim ontwikkeld wordt. De laatste bladeren, die door het vegetatiepunt gevormd zijn, vertoonen een afwijkenden vorm. Dit maakt, dat, voordat de pluim uit den koker der bladscheeden geschoven is, men reeds aan een rietstengel kan zien, dat deze zal gaan bloeien. Van deze bloei- verschijnselen is door WirBrRINK en LEDEBOER®) een goede beschrij- ving gegeven. Zij deelen hierover mede: „Wanneer een rietstok zal gaan bloeien, is dit het eerst hier- aan te zien, dat de afstand tusschen de opvolgende bladgewrichten, die anders naar den top toe kleiner wordt, nu bij de hoogste ge- wrichten grooter gaat worden. Dit is het gevolg hiervan, dat de op- volgende bladscheeden langer worden. Hiermede gaat gepaard een steile stand van de topbladeren, hetgeen weer veroorzaakt wordt door het korter worden der opvolgende bladschijven. Gaan we de lengteverhouding van scheede en schijf bij de opvolgende bladeren onder de bloeiwijze na, dan zien we, dat, naarmate de scheede langer wordt, de schijf korter wordt en de totale bladlengte dus vrijwel gelijk blijft. De laatste bladscheede, die de bloeipluim omsluit, kan een lengte bereiken van meer dan één meter, de laatste bladschijf, het zoogenaamde vlaggetje, is dikwijls niet meer dan enkele deci- meters lang (bij G.Z. 100 40 c.M. tegen scheede 95 e.M.).” Verder merken zij op: „De middennerf is aan de basis der bladschijf zeer zwak ge- bouwd, zoodat de bladschijf op die plaats dan ook gemakkelijk om- knikt, wat vooral bij het vlaggetje dikwijls voorkomt. IS, J. Gouinskr. Ein Beitrag zur Entwicklungsgeschichte des Androeceums und des Gynaeceums der Gräser. Bot. Centralblatt. Bd, dV. 1893 pag. 1. ; 2) L. Gvrerarp, La double fécondation dans le Maïs. Journ. de Bot. 1901. 5) G. WirpriNK en F, LEDEBOER. De geslachtelijke voortplanting bij het suikerriet, Archief XIX 1911, pag. 368. 11 Het ver uit elkander schuiven der bladgewrichten wordt behalve door de grootere lengte der bladscheeden, ook veroorzaakt door het langer worden der geledingen, naar den top van: den stengel toe”. Meestal zijn aan een bloeistengel 7 of S florale bladeren aan- wezig. Zoolang de schijven hiervan nog niet alle uit den koker der bladscheeden voor den dag getreden zijn, doch wei de vormveran- dering van de „bladkroon” reeds te zien is, zegt de Javaan van den rietstengel, die dit verschijnsel vertoont, dat deze „boenting” (zwanger) is. Dit „boenting” zijn wordt steeds meer opvallend, naarmate meer bladschijven te voorschijn komen. Ongeveer drie weken nadat de eerste „boenting”’-verschijnselen op te merken waren, komt het vlag- getje in zijn geheel te voorschijn. Het ver uit elkander schuiven der bladscheeden gebeurt tijdens het „vlaggetjes”’-stadium, doordat de strekking der hoogste leden begint, nadat alle bladscheeden vol- groeid zijn. De as tusschen den hoogsten stengelknoop en de oksels der laagste zijassen van de pluim is gedurende het „boenting”’-sta- dium nog geheel ongestrekt; de strekking begint ongeveer gelijktijdig met den aanvang van het „vlaggetjes”-stadium. De pluim, welke geheel omhuld wordt door de hoogste bladscheede, komt hierin steeds hooger te liggen en treedt na 14 dagen uit den top der scheede te voorschijn. De as onder de pluim groeit daarna nog een tijd door, zoodat de pluim zich ten slotte een eind boven het vlaggetje verheft. Door metingen te doen aan rietstengels, die bloeiverschijnselen in verschillend ontwikkelingsstadium vertoonen en deze in teekening te brengen op overeenkomstige wijze als door Kuyper!) gedaan werd voor een drie maanden ouden stengel van de rietsoort 247 B, kunnen voorstellingen gegeven worden, welke in meerdere opzich- ten het hierboven beschrevene verduidelijken. Kuyper schrijft over de nomenclatuur, welke hij toepaste, het volgende : „Blad 1 is dat blad, waarvan de overgang van schijf tot scheede, het gewicht dus, nog juist zichtbaar is. Naar buiten volgen hierop de bladeren 2, 3, 4, enz., oudere dus; naar binnen blad 0, —1,—2 enz, de jongere dus. Ik beschouw verder het internodium, op welks top het blad zit, als bij dit blad behoorende ; internodium 1 draagt dus blad 1”. Over zijn voorstelling van een drie maanden ouden stengel van 2417 B schrijft hij: 1) J. Kuyper. De groei van bladschijf, bladscheede en stengel van het suikerriet. Arch. v/d. Suikerindustrie in Ned.-Ind. 23ste jrg. 1915 pag. 592 en 593. 12 „Om nu een overzichtelijke voorstelling te krijgen, heb ik mij den stengeltop gehalveerd gedacht. Daar de dan verkregen doorsnee symmetrisch gebouwd is, wordt slechts één helft afgebeeld. Aan den linkerkant vindt men de buitenste bladscheeden, aan den rech- terkant de binnenste, en den vegetatietop van den stengel. Ik laat een ouder internodium steeds 1/, c.M. buiten het jongere uitspringen; terwijl dus aan de afbeelding in de lengterichting de maten ten grondslag liggen, zijn de maten in de breedterichting relatief veel te groot, zoodat de figuur in de breedterichting sterk EERE EREEF TE 67-09 10 90pÓsr3arorddrsÓ) HM Fig. 3. Fig. 4. Fig, 3, Voorstelling van een stengeltop van de suikerrietsoort Bandjermasin hitam, geen bloeiverschijnselen vertoonend. De lengtematen zijn op Îf5 der natuurlijke grootte weergegeven. Fig. 4, Voorstelling van een glagahstengeltop, welke uitwendig nog geen bloeiverschijnselen vertoonde, doch waarin reedseen jeugdig pluim- pje aangelegd was. 13 gerekt is. De stengel krijgt door het uitspringen den vorm van een trap; op den hoek van elke trede is een blad ingeplant, dat voor- gesteld wordt door de dunne verticale lijn, in dat punt opgericht”. Fig. 3 geeft nu eerst voor het suikerriet Bandjermasin hitam een dergelijke voorstelling van een stengeltop, die geen bloeiver- schijnselen vertoont. Men ziet dat alle schijven der bladeren 1 tot en met 6 ongeveer even lang zijn, hetzelfde is het geval met de scheeden. De internodiën 1 en 2 zijn, doordat ze nog niet volgroeid zijn, veel korter dan de lagere. De ontwikkelingsgang van een blad verloopt zoodanig, dat de bladschijf vrijwel haar volle lengte heeft bereikt, voordat de scheede begint te strekken. Bij blad —6 was de lengte der scheede nog niet te meten, de schijf was reeds 72 c.M. lang. Fig. 4 geeft een voorstelling van een glagahstengeltop, waaraan uitwendig nog geen bloeiverschijnselen zichtbaar waren. Zoowel van de schijven als van de scheeden der bladeren 1 tot en met 9 is de lengte gelijk. Van blad—2 was de scheede 0,7 c.M. lang, de schijf 53 c.M.. De bladeren hierbinnen hadden alle reeds een meetbare scheede; die van blad—7 had een lengte van 0,5 c.M. en omsloot een zeer jeugdig pluimpje, dat 0,25 c.M. lang was. Dit wordt dus reeds in de eerste stadiën van ontwikkeling door een meetbare blad- scheede beschermd. Bij een rietstengel kan dus reeds een eerste begin van een pluim aanwezig zijn, als uitwendig nog geen bloei- verschijnselen zichtbaar zijn, doordat alle florale bladeren nog in on- volwassen toestand binnen den koker der bladscheeden gelegen zijn. Fig. 5 geeft een voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam, die duidelijk „boenting” was. Van blad 8 tot en met blad 4 zijn de scheeden ongeveer even lang. Van blad 3 tot en met blad 1 neemt de lengte der scheeden voortdurend toe; de afstanden tus- schen de opeenvolgende bladgewrichten is hier grooter dan bij de lagere bladscheeden, niettegenstaande de leden nog zeer kort zijn. De scheede van blad — 2 omhult een 25 e.M. lange pluim. Bij een niet-bloeistengel is deze scheede nog zeer kort, hier overtreft zij de normale bladscheeden aanzienlijk in lengte. Men ziet verder, dat vanaf blad 5 de lengte der schijven voortdurend afneemt; de afname in lengte der bladschijven begint hier dus reeds eerder dan de toe- name in lengte der bladscheeden; dit is gewoonlijk, doch niet altijd het geval. Fig. 6 geeft voor Bandjermasin hitam een voorstelling van een stengel in het „vlaggetjes”’-stadium. Het vlaggetje is hier in zijn 14 geheel uit de bladscheede van blad 2 te voorschijn gekomen. Alle scheeden en schijven der florale bladeren zijn hier ongeveer vol- groeid. Het verschil in lengteverhouding van scheeden en schijven tusschen de florale bladeren en blad S, dat als het laatste normale blad te beschouwen is, komt hier duidelijk uit. De bladscheede van blad 1 omhult een pluim van 75 c.M. lengte; de as tusschen den 200 200 0-0. 90 a on 190 AN A x 180 0 780 Tee & O yo ot 10 if N „60 nd „60 O 150 5 750 40 740 130 130 120 „20 1/0 ‘ 110 4 „00 700 } 90 90 À l/j pr 80 / jk ar jo ' p bo E a / 50 d 50 h 40 5 40 / zo} © PEN be 10 „0 70 JOSS LION SEND EL Fig. 5. Fig. 6. Fig. 5. Voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam in het „boenting”’-stadium. : Fig. 6. Voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam in het „„vlaggetjes’”’-stadium. hoogsten stengelknoop en de oksels der laagste zijassen der pluim begint te strekken en heeft een lengte van 2 c.M.…. De hoogste leden zijn nog niet met de strekking begonnen. In fig. 7 is een bloeistengel van Bandjermasin hitam voorgesteld, 15 waarvan de pluim bezig is uit te schuiven. De afstanden tusschen de hoogste bladgewrichten zijn hier veel grooter dan bij den stengel uit fig. 6. De oorzaak hiervan is, dat de hoogste leden bezig zijn te strekken: internodium 1 overtreft alle lagere internodiën reeds in lengte. De pluim is hier volwassen en overtreft die uit fig. 6 2/0 2ó0 250 240 230 220 o 270 ie 200 0-0-0 190 190 naa ÀÄ 190 10 ET jo ' „60 „60 l 160 150 : 140 140 /30 „30 : 120 120 û 170 1/0 | 100 h 100 H 90 ij 90 NN go jd 80 J zo 7 jo ô bo , bo hd 50 id 60 5 40 4 40 Kd, JO Ì 0 20 fi 20 /0 J0 PEN WENN BrÓrnser RM Fig. 7. Fig. 8. Fie. 7. Voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam, waarvan de pluim bezig is uit te schuiven. Fig. 8. Voorstelling van een stengeltop van Bandjermasin hitam, met een bloeiende pluim, 16 slechts zeer weinig in lengte. De grootste groei van de pluim ge- schiedt dus niet tijdens het „vlaggetjes”’-stadium, maar gedurende het „boenting”’-stadium. In fig. S is een stengel van Bandjermasin hilam afgebeeld, waar- van de pluim geheel uitgeschoven en volop in bloei is. Men ziet, dat de as onder de pluim hier een Aanzienlijke lengte gekregen heeft en dat de hoogste stengelleden de lagere duidelijk in lengte over- treffen. In het algemeen kan men wel zeggen, dat als uitwendig de eerste bloeiverschijnselen te zien zijn, de pluim ongeveer een vijfde of een zesde van hare definitieve lengte bereikt heeft. Als ‘de stengel van het „boenting’”’- tot het „vlaggetjes”-stadium overgaat, heeft de pluim reeds ongeveer 2/3 van hare lengte bereikt. De groote groei heeft dus plaats tijdens het „boenting’”’-stadium. Tijdens dit stadium worden zijassen en aartjes gevormd en ontstaan binnen de aartjes de geslachtsorganen. Steeds is daarbij de top van de pluim veel verder ontwikkeld dan de voet. Onderzoekt men een pluim uit een stengeltop, waarvan het vlag- getje nog niet geheel uit de scheede van het tweede blad te voor- schijn getreden is, dan zal men in de aartjes aan den top reeds duidelijk helmknoppen kunnen onderscheiden, terwijl in de aartjes aan den voet van de pluim deze veelal nog niet aanwezig zijn; zelfs kunnen de glumae dezer aartjes nog in een jeugdig ontwik- kelingsstadium verkeeren. Maakt men mierotoompraeparaten van aartjes uit den top van zulk een pluim, dan zal men wel hierin reeds pollen- en embryozak-moedercellen kunnen vinden, deze zijn echter nog niet in deeling. Pluimen uit rietstengels, die in het „boenting”’-stadium verkeeren, zijn dus voor het onderzoek der reductiedeeling te jong. Zich deelende pollen-moedercellen kan men echter volop vinden in pluimen uit stengeltoppen, die sinds korten tijd vlaggetjes dragen. Men kan zeggen, dat ongeveer gelijk- tijdig met den overgang van het „boenting”- tot het „vlagge- tjes’-stadium ook de deeling van de pollen-moedercellen een aan- vang neemt. Zich deelende pollen-moedercellen komen steeds het eerst in de helmknoppen der bloempjes aan den top van een pluim voor; als hierin reeds stuifmeelkorrels aanwezig zijn, kan men in het midden der pluim pollen-moedercellen in deeling vinden, eerst later vindt men die in den voet der pluim. Aan den top van een as zijn steeds de bloempjes in een ouder ontwikkelingsstadium dan aan den voet. Bij Saccharum spontaneum is in één aartjespaar het gesteelde aartje verder ontwikkeld dan het zittende, bij Saccharum 17 officinarum is het omgekeerde het geval; bij Chunnee en Ruckree II zijn de gesteelde aartjes in een ouder ontwikkelingsstadium dan de zittende, doch het verschil in ontwikkeling is hier veel minder geprononceerd dan bij Saccharum spontaneum. Bij Saccharum spon- taneum kan het voorkomen, dat in de aartjesparen dicht onder den top van een as de helmknoppen der gesteelde aartjes reeds pollen bevatten, als in die der zittende aartjes pollen-moedercellen in het diakinese- of metaphasestadium van deeling te vinden zijn; de helm- knoppen der gesteelde aartjes aan den voet dier as kunnen dan b.v. pollendiaden of nog moedereellen in het metaphasestadium van dee- ling bevatten, terwijl in die der zittende aartjes nog algemeen moe- dercellen in het synapsisstadium voorkomen. In de drie helmknoppen van één bloempje kan men soms dezelf- de, soms verschillende deelingsstadia vinden, ook kunnen in één heimknop verschillende deelingsstadia tegelijkertijd voorkomen, zelfs kan dit het geval zijn bij de verschillende sporangia van één helm- knop. Als men helmknoppen van versch materiaal onder den micro- scoop bekijkt, is het zeer goed mogelijk, door den wand heen pollen- moedercellen, diaden, tetraden en stuifmeelkorrels te onderscheiden. Pollen-moedercellen, die nog in het ruststadium zijn, sluiten alle nog geheel tegen elkaar aan. Dit is ook nog zoo als zij al in het synap- sisstadium overgegaan zijn (zie fig. 11 pag. 26 en 27). Tijdens dit sta- dium ontstaat echter een centrale holte tusschen deze cellen. Is deze centrale holte nog niet aanwezig, dan weet men zeker, dat de voor het chromosomenonderzoek vereischte deelingsstadia nog niet te vinden zijn en het materiaal nog te jong is. Door bij elke fixatie eenig materiaal af te zonderen om in verschen toestand onder den micro- scoop te bekijken, kan men zich steeds overtuigen of men al of niet materiaal in den gewenschten ouderdomstoestand gefixeerd heeft. In het algemeen kan men zeggen, dat, als in de gesteelde aar- tjes uit een top vaneen pluim van Saccharum officinarum bepaalde deelingsstadia te vinden zijn, ongeveer 6 dagen later deze deelings- stadia aan den voet dier pluim zullen voorkomen. Bij Saeccharum spontaneum, welke soort kleinere pluimen heeft, zal dit na een tijdsverloop van 4 dagen reeds het geval zijn. Het bleek het meest gewenscht pluimen van Saccharum spon- taneum 1 of 2 dagen na het begin van het „vlaggetjes”-stadium in te zamelen. Bij Saccharum officinarum was het beter te wachten tot de stengel 4 of 5 dagen „vlagde”. Werd langer gewacht, dan 18 kwamen hoogstens enkel in den voet der pluim nog pollen-moedere cellen in deeling voor. Verder kan nog opgemerkt worden, dat als met het bloote oog in de aartjes duidelijk heldergele helmknoppen te onderscheiden zijn, deze zeker te oud zijn voor onderzoek. Dergelijke helmknoppen be- vatten steeds stuifmeelkorrels, die reeds een exine en intine bezitten. Komen deze enkel in den top van de pluim voor, dan is het zeker, dat lager nog volop de juiste stadia te vinden zijn. Ten slotte geeft ook de lengte der hoofdas tusschen de oksels der laagste zijassen van de pluim en den hoogsten stengelknoop in dit opzicht eenige aanduiding. Is dit deel der hoofdas met de strek- king begonnen en ongeveer 2 tot 5 e.M. lang, dan is de pluim waar- schijnlijk geschikt voor fixatie; is de lengte hiervan reeds 8 of 10 e.M. dan is de pluim zonder twijfel voor dit doel te oud. Ter verkrijging van wortelmateriaal werden stukken van riet- stengels in groote glazen doozen boven water tusschen vochtig fil- treerpapier gelegd, waarbij deze doozen niet geheel gesloten werden, zoodat lucht kon toetreden. Het aantal wortels, dat uitliep uit de wortelringen boven de knoopen, zoowel als de snelheid, waarmede dit uitloopen geschiedde, kon voor de verschillende rietsoorten in sterke mate variëeren. Bij zachtbastige S. officinarum-variëteiten werden na weinig dagen reeds vele wortels ter fixatie verkregen. | Wij zullen nu van de onderzochte Saccharwm-soorten in het kort die kenmerken aangeven, waaraan deze soorten te onderscheiden zijn. Saccharwm spontaneum. Stengels dun, ongekleurd, van een dikke waslaag voorzien. Leden cylindrisch. Merg niet of zeer weinig sui- kerhoudend. Voorkomen van lange stolonen. Bladeren variabel in stand en breedte. Pluim klein, slechts de onderste zijassen van de Iste orde dragen soms assen van de 2de orde. De assen zijn lang, zacht behaard. In de aartjes komt steeds de palea inferior voor. Lodiculae gewimperd. Saccharum officinarum. Stengels dik, van zeer wisselende kleur, dikte der waslaag zeer verschillend. Leden uiteenloopend in vorm. Merg suikerhoudend. Lange stolonen ontbreken. Bladeren variabel in stand en breedte, steeds breeder dan bij Saccharum spontaneum. Pluim groot, draagt zijassen van de 1ste, 2de en 3de orde, soms komen zijassen van de Ade orde voor. Assen nooit lang behaard. De palea inferior is al of niet aanwezig. Lodiculae ongewimperd. 19 De Britsch-Indische Saccharum-variëteiten Chunnee en Ruckree II. In habitus veel overeenkomst met Saccharum spontaneum ver- toonend. Stengels dun, lichtgeel, van een dikke waslaag voorzien. Leden eylindrisch. Merg suikerhoudend. Lange stolonen ontbreken. Bladeren vrij smal, overhangend, steeds van talrijke kleine gele vlekjes voorzien. Pluim vrij klein, draagt zijassen van de dste en van de 2de orde; de laatste komen ook hooger in de pluim voor, terwijl soms aan den voet van de pluim assen van de 3de orde voorkomen. Assen dragen een lange zachte beharing. De palea in- ferior is aanwezig. Lodiculae ongewimperd. Het onderzoek naar het chromosomengetal van Saccharum of/fi- cinarum werd door mij aan vijf variëteiten dezer soort verricht, te weten Ardjoeno, Groen Duitsch Nieuw Guinea, Fidji, Batjan en Bandjermasin hitam. Van al deze variëteiten is door Jeswier ft) een uitgebreide beschrijving gegeven. Hier zal daarom slechts heel in het kort iets over deze soorten vermeld worden, dat in hoofdzaak aan zijn beschrijving ontleend is, Teboe Ardjoeno of Reajoeno. Veel op Javaansche erven gekweekt. Stengel groen, leden tonvormig. Steile breedbladige „bladkroon”’. Van deze variëteit komt een geelgestreepte knopvariant voor, die witte strepen in de bladscheeden en bladschijven vertoont. Groote gevoe- ligheid voor serehziekte, gele strepenziekte en wortelrot. De soort is mannelijk en vrouwelijk in hooge mate fertiel en levert bij zelf- bestuiving wel planten op, die groote overeenkomst vertoonen met de moedersoort, doch niet, zooals OSTERMANN ?) dacht, in haar uiter- lijk hieraan volkomen gelijk zijn. Meerdere variëteiten, zooals het Teboe Agoeng en het T'eboe Soerat Bourbon, zijn nauw aan Ardjoeno verwant. Groen Duitsch Nieuw Guinea. Afkomstig van Nieuw Guinea. Forsche, dikke, bronsgroene soort, met vrij korte, eylindrische tot bijna tonvormige geledingen; „bladkroon” breedbladig, de oudere bladeren hangen over, de jongere staan rechtop en hebben overhan- gende punten. Rietproduct hoog, rendement laag. De soort bloeit veel met groote pluimen. Zoowel mannelijk als vrouwelijk fertiel, doch de mannelijke fertiliteit kan vrij sterk uiteenloopen. Bij zelfbestuiving 1) J. Jeswier. Een zestal rietsoorten, die meermalen als bijmenging in 100 POJ voorkomen. Rietsoort Fidji, Archief voor de Suikerindustrie in Ned-lud. Jaargang 24, 1916, pag. 1325. — Zestien oorspronkelijke Rietsoorten uit den Maleischen Archipel. Archief. Jaargang 28, 1920, pag. 2183. 2) F. BENECKE. Over Suikerriet uit „zaad”, Mededeelingen van het Proefstation „Midden-Java” 1889, pag. 51. 20 en kruising ontstaan, naast krachtige forsche planten, vele dwergen met zeer korte geledingen. Nauw verwant aan deze soort zijn volgens Jeswier: het Sampangriet van Madoera, Sawoe Kroepoek van Java, Rood en Wit Ceram, Rood en Geel Duitsch Nieuw Guinea en Yellow Caledonia. In de groep komen vele krachtig groeiende soorten voor, die een sterk wortelstelsel en een geringe gevoeligheid voor sereh- ziekte hebben. Naast een groote mannelijke en vrouwelijke fertiliteit komt in de groep geheele steriliteit voor, waarbij in de uiterste ge- vallen zelfs alle geslachtsorganen in de aartjes ontbreken. Fidji. Stengels lang en dik, eerst geel, later donkerrood. Leden lang, eylindrisch, staan duidelijk zig-zag. „Bladkroon” steil, soms wijnrood aangeloopen. Bloeit veel met groote pluimen. Mannelijk en vrouwelijk goed fertiel. Op Java met groot succes voor kruising gebruikt. Batjan. Komt in twee vormen voor: een geheel groene vorm, daarnaast een groen met geel gestreepte knopvariant, met witte stre- pen op de bladscheeden, die zieh tot in de bladschijven kunnen voort- zetten. Stengel vrij dun, leden conisch. „Bladkroon” steil, smalbladig. tendement hoog, Zeer gevoelig voor sereh- en gele strepenziekte. Bloeit vrij rijk met kleine pluimen. De soort levert een vrij geringe hoeveelheid pollen, dat voor 50 % normaal ontwikkeld is. Wordt Gestreept Batjan als moederplant in een kruising gebruikt, dan kun- nen geheel witte kiemplantjes ontstaan, die spoedig afsterven. De oorzaak hiervan is, dat ook in de pluim witte sectoren kunnen voor- komen, waarin alle chlorophyl ontbreekt. Voor kruising is Batjan veel gebruikt, omdat ook de zaailingen hooge rendementen bezitten. Bandjermasin hitam. Stengels donker bruinrood, duidelijk be- wast, dik. Leden vrij kort, cylindrisch tot tonvormig. Bladeren breed, overhangend. Hoog rietgewicht, vrij hoog rendement. Gevoelig voor serehziekte, gele strepenziekte en wortelrot. Bloeit veel met groote pluimen. Vrouwelijk goed fertiel, mannelijke fertiliteit gering. Onge- veer de helft der antheren opent, waarbij een kleine hoeveelheid pollen vrijkomt, dat slechts voor 50 /% normaal ontwikkeld is. Men kan de soort zonder castratie als vrouwelijke plant in een kruising gebruiken; zelfbestuiving treedt daarbij slechts sporadisch op. Nauw verwant aan deze soort zijn o.a. Zwart Cheribon, Zwart Borneo, Soerat Banteng en Soerat Bali. Deze soorten vertoonen alle een geringe mannelijke fertiliteit of zijn mannelijk geheel steriel, waarbij de helmknoppen gesloten blijven. Van Zwart Cheribon, dat door Franck onder den naam van Rood Egyptisch riet eytologisch onderzocht werd en waarvan hij als diploid chromosomengetal 28 opgeeft, kon slechts het somatische chromosomengetal onderzocht worden, daar dit riet de laatste 2 jaren op het Proefstation te Pasoeroean niet bloeide. Zwart Gheribon is een vrij dikke, donkerviolette, blauw-berijpte rietsoort met cylindrische leden en een breede, waaiervormige, over- hangende „bladkroon”. Rendement hoog. De soort bloeit frequent met groote pluimen en is mannelijk geheel steriel; de helmknoppen blijven gesloten en zijn vaak verdroogd en verschrompeld. Zwart Cheribon wordt in vele landstreken, waar suikerriet verbouwd wordt, gekweekt en werd vanuit Tucuman in Argentinië naar het Proef- station te Pasoeroean gezonden onder de namen No. 6 Morada Tucuman, No. 55 van Brazilië en No. 58 van Brazilië; van Louisiana werd de soort ontvangen als Louisiana purple, terwijl de soort ook in Eeypte veel gekweekt wordt. Het fixeeren van het materiaal geschiedde steeds in den ochtend, gewoonlijk tusschen 7 en 9 uur. Aangezien fixatie van bloeimateriaal in den tuin onmogelijk was, moesten rietstokken, die de gewenschte bloeiverschijnselen vertoonden, steeds naar het laboratorium gebracht worden. Zij werden daarbij even boven den grond afgesneden, in een bamboekoker met water geplaatst en zoo vlug mogelijk getrans- porteerd; de kans, dat de pluim daarbij vocht zou verliezen, was daardoor practisch uitgesloten. In het laboratorium werd de pluim ontdaan van de omhullende bladscheeden, vervolgens werden op verschillende hoogte uit de pluim eenige zijassen genomen en deze in buisjes met fixeeringsvloeistof gedaan. Daarbij werd steeds zorg gedragen, dat het volume van het fixatiemiddel vele malen dat van het te fixeeren materiaal overtrof. De buisjes werden daarna onmiddellijk onder de luchtpomp geplaatst, zoodat de lucht uit de kafjes en uit de weefsels verdrongen werd. Voor fixatie werden de volgende middelen beproefd: le. Een mengsel van drie deelen absoluten alcohol en één deel ijsazijn volgens CARNOY f). 2e. Een mengsel van 6 deelen absoluten aleohol, 3 deelen chloro- form en 1 deel ijsazijn volgens CARNOY 2). de. Ken mengsel van 2 gram zinkchloride, 2 e.MS. ijsazijn en 100 e.M3. 80 %% aleohol volgens Jurn, gewijzigd door STRASBURGER #). 1) E‚ STRASBURGER. Das Botanische Praktikum. Fünfte Auflage. 1913 pag. 71. 2) STRASBURGERS Praktikum, pag. 64. 3) STRASBURGERS Praktikum, pag. 70. 92 Ae. De FreumiNesche fixeeringsvloeistof in zwakke oplossing volgens CHAMBERLAIN |). Van de bovengenoemde fixatiemiddelen gaf alcohol-ijsazijn de beste resultaten. De Juersche fixeeringsvloeistof en het alcohol- chloroform-ijsazijnmengsel deden het plasma sterk verschrompelen, zoodat deze vloeistoffen geheel onbruikbaar waren. Het „Flemming”’-materiaal was eveneens minder goed gefixeerd dan het alcohol-ijsazijnmateriaal: ook slaagde de kleuring met haema- toxyline bij het laatste beter, zoodat deze fixatie verder uitsluitend toegepast werd en het geheele onderzoek aan alcohol-ijsazijnmateriaal is geschied. Bij bepaalde soorten slaagde het fixeeren altijd goed, terwijl bij andere steeds minder goede resultaten verkregen werden. De fixatie der kernen was echter steeds voldoende. Daar het niet gewenscht was geheele aartjes met het microtoom te snijden, aangezien de buitenste twee glumae vrij hard zijn en evenals de top van het derde kafje vele kiezelharen dragen, werden de aartjes in een bakje met alcohol onder den binoeculair-mieroscoop hiervan ontdaan. Tevens werden hierbij steeds bloempjes voor verder onderzoek genomen, die waarschijnlijk pollen-moedercellen in de ver- langde stadia van deeling bevatten. Dit kan men bereiken door van de zittende of van de gesteelde aartjes even onder den top en aan den voet der bloeias de antheren te nemen en deze onder den mi- croscoop in een druppel water te bekijken. Ook in het gefixeerde materiaal namelijk kan men duidelijk, door den wand der helmknop- pen heen, pollen-moedercellen en stuifmeelkorrels onderscheiden. Door een weinig op het dekglas te drukken, gelukt het dikwijls een deel der pollen-moedercellen uit de antheren te doen treden, en dan is het zeer goed mogelijk in deze nog ongekleurde cellen chromo- somen als sterk lichtbrekende lichaampjes te onderscheiden; men kan daarbij dan duidelijk diakinesestadia en metaphasen waarnemen. Vertoonen nu aartjes vlak onder den top van een bloeias pollen- moedercellen of tetraden, terwijl die aan den voet der as pollen- moedercellen bezitten, waarin nog geen chromosomen waarneembaar zijn, dan kan men er vrijwel zeker op aan, dat in de daartusschen gelegen aartjes de verlangde deelingen voorkomen, zoodat men, door deze voor verder onderzoek te bestemmen, reeksen van bloempjes verkrijgt, waarin alle deelingsstadia voorkomen vanaf synapsis-klu- wens of spiremen tot en met homotypische deelingen toe. Een groot 1) Cu, J. CHAMBERLAIN. Methods in Plant Histology. Third revised edition 1915. 23 nadeel van Flemmingmateriaal is, dat, door het zwart worden van alle weefsels, niet na te gaan was welke deelingsstadia in de bloem- pjes voorkwamen, zoodat veel bloempjes voor verdere behandeling uitgekozen werden, die voor het onderzoek niet in aanmerking kwamen. De bloempjes, die op de hierboven beschreven wijze uitgezocht waren, werden op de gebruikelijke wijze in paraffine overgebracht en in blokjes ingesmolten. Voordat deze blokjes geheel in het water afgekoeld waren, doch juist zoo hard waren geworden, dat de pa- raffine snijdbaar was, werden zij uit het water genomen en zóó gemodelleerd, dat ze met het microtoom gesneden konden worden. Het bleek namelijk, dat als-ik de paraffine eerst geheel liet afkoelen, deze dikwijls inwendig barstjes ging vertoonen en dat alleen de buitenste laag gelijkmatig en fijn uitkristalliseerde. Door nu reeds vóór de geheele afkoeling de paraffineblokjes zoodanig te modelleeren, dat de te snijden voorwerpjes slechts omringd bleven van een vrij dun laagje paraffine, had ik van dit grofkorrelig wor- den en barsten in het geheel geen last. De gebruikte paraffine had een smeltpunt van 75° CG, en liet zich, bij een kamertemperatuur van + 28° C., nog tot op dikte van 20 mieron snijden. Voor worteltoppen werd paraffine gebruikt, die iets harder was en daardoor dunner gesneden kon worden, doch welke een smeltpunt van 56° C. bezat. Dit is wel een bewijs, dat paraffine van verschil- lenden oorsprong sterk uiteen kan loopen in eigenschappen. Voor het snijden werd een „Roeking microtome” der Firma wed. C. VAN DER STADT en Co. te Amsterdam gebruikt, dat voor deze kleine objecten bijzonder goed voldeed. De bloempjes werden eerst op 7—12 mieron dikte gesneden; hierdoor echter snijdt men slechts stukken van celkernen, daar de diameter hiervan variëert tusschen 12 en 18 micron. Later werden daarom steeds de doorsneden op 18 tot 20 mieron dikte genomen, daar enkel aan heele celkernen juiste chromosomentellingen mogelijk zijn. Het maken van doorsneden van deze dikte was door de hooge temperatuur zeer goed mogelijk. Al- leen vroeg in den ochtend, als de temperatuur nog eenige graden lager was, kon de paraffine zoo hard zijn, dat de doorsneden niet aan elkander kleefden, waardoor geen paraffinelinten ontstonden. Om dit dan toch te bereiken, werden de blokjes voor het snijden even zacht verwarmd. Van de bloempjes werden zoowel lengte- als dwarsdoorsneden gemaakt. Lo eN De wortels van Saccharum zijn vrij hard, doordat de buitens wand van het dermatogeen evenals bij andere Gramineeën, verdikt is. Ze laten zich daardoor slechts op een dikte van 7 à 10 micron snijden. Het was bovendien niet noodig om er dikkere doorsneden van te maken, aangezien het slechts om metaphasen van kerndee- lingen te doen was. De kleuring geschiedde met HeIpENHAINS ijzer-haematoxyline. De haematoxyline-oplossing was bij de hooge temperatuur slechts een korten tijd houdbaar en kon zeer snel in bederf overgaan. Ze werd daarom steeds in vrij verschen toestand gebruikt en spoedig door een nieuwe oplossing vervangen, waarmede, een week na het maken, reeds goede kleuringen te verkrijgen waren, zoodat voor Indië niet geldt, dat de kleuring des te beter slaagt, hoe ouder de oplossing is !). In een goed praeparaat behooren de chromosomen en nucleoli blauwzwart van kleur te zijn, terwijl uit alle andere deelen de haematoxyline verdwenen is. Na eenige oefening werden talrijke praeparaten verkregen, die aan deze eischen voldeden. Behalve de haematoxylinekleuring werd nog kleuring met sa- franine geprobeerd. Bruikbare resultaten werden daarbij niet ver- kregen, mogelijk, doordat bij de hooge temperatuur de safranine te snel uit de chromosomen trok. Voor het verrichten van chromosomentellingen werden steeds de homogene immersie 1/12”, num. apert. 1.5 of de apochromatische homogene immersie 1,5 m.M. num. apert. 1.3 van Zeiss gebruikt, welke objectieven gecombineerd werden met het compensatie-oculair 12. De kerndeelingsfiguren, die voor telling werden uitgekozen, wer- den steeds zoo nauwkeurig mogelijk met het teekenapparaat van ApBBeE geteekend. Daarna werd de teekening zorgvuldig naar het microscopisch beeld gecorrigeerd. Figuren, die gereproduceerd moesten worden, werden eveneens geteekend met behulp van het teekenapparaat. Op enkele uitzon- deringen na, werd daarbij steeds de apochromaat 1,5 m.M. gebruikt, gecombineerd met compensatie-oculair 12. Het teekenpapier lag daar- bij op de werktafel. De vergrooting van de geteekende figuren over- trof hierbij die van het microscopische beeld. Het voordeel hiervan was, dat aan de zeer kleine chromosomen in de teekening beter de juiste vorm gegeven kon worden. De figuren werden bij reproductie 1) T. J. Sromrs, Kerndeeling en synapsis bij Spinacia oleracea L. Dissertatie 1910, 65 pag. 26. 25 op 2/3 verkleind, waardoor de vergrooting ten naaste bij gelijk is aan die der microscopische beelden. De chromosomen, die bij hooge instelling te zien waren, werden donker geteekend, terwijl aan die, welke bij lage instelling zichtbaar werden, een lichte tint gegeven werd. Als lichtbron deed een groot wit scherm dienst, dat buiten, voor het venster, in de zon geplaatst werd. Over het algemeen viel gedurende den ganschen ochtend op de zon te rekenen, daar te Pasoeroean gedurende den morgen de hemel meestal onbewolkt is. Dit scherm wierp een sterker licht op den spiegel van den micro- scoop dan een glasgloeilamp, waarvan bovendien de hitte bij de tropische temperatuur ondragelijk was. HOOFDSTUK IL HET ONDERZOEK OVER HET CHROMOSO- MENGELAL. S 1. De prophase der deeling van de pollen-moederecellen. In hoofdstuk 1 werd er reeds op gewezen, dat de somatische kerndeeling der cellen van worteltoppen zich slecht leent tot chro- mosomentelling, terwijl de reduetiedeeling der pollen-moedercellen voor dit doel bij uitstek geschikt is. Enkel van de laatstgenoemde cellen zal daarom het verloop der deeling besproken worden. Slechts heel in het kort zal iets over de jongste deelingsstadia gezegd worden, dat geldt voor alle tot nogtoe onderzochte soorten van het geslacht Saccharum. Hierover lang uit te weiden, ligt geheel buiten het doel van het onderzoek; bovendien zijn deze deelings- figuren zoo ingewikkeld en uiterst fijn van structuur, dat het on- mogelijk is zich hier een juist oordeel over te vormen. Zoolang de pollen-moederecellen nog in rust zijn of juist in synapsis overgaan, ziet men haar in mediane lengte-doorsneden van micro-sporangia in twee lange rijen liggen, die tegen elkander aan- sluiten en welke samen geheel omgeven worden door tapetumeellen (fig. 9); in dwarsdoorsneden van antheren vindt men de pollen-moe- dercellen bij drie tot vijf tegelijk en deze worden dan omsloten door een ring van tapetumeellen (fig. 10). Hieruit blijkt, dat het tapetum de pollen-moedercellen omgeeft, en wel zoodanig, dat ieder van deze cellen aan een zijde tegen het tapetum aan ligt. Dit blijft nog zoo tijdens de hoogste contractie van het synapsiskluwen. waar- bij dit tegen den nueleolus aanligt of dezen omgeeft. Na dit sta- dium echter ontstaat een centrale holte tusschen de microspore- moedercellen in; in dwarsdoorsneden liggen deze in een ring, om- geven door een ring van tapetumecellen. Een dusdanige ligging van de pollen-moedercellen toont fig. 11, doch daar zijn deze cellen reeds in een later deelingsstadium. Uit de synapsiskluwens beginnen nu uiterst fijne chromatinedra- den voor den dag te komen. Hierbij wordt het kluwen steeds los- ser en gaat over in een spireem van lange, dunne gesegmenteerde draden, welke in vele bochten voornamelijk tegen den kernwand 27 aanliggen, doch waarvan ook steeds eenige de kern doorkruisen. Het was mij onmogelijk in een teekening een juisten indruk van deze zeer ingewikkelde spiremen te geven. In het nu volgende stadium, de diakinese, zijn de draden inge- kort en liggen in paren. Hoe echter deze paring tot stand gekomen is, was niet na te gaan. Eerst zijn nog de draden van een paar, die ieder een chromosoom voorstellen, zoo lang en daarbij dikwijls zoo gekromd, dat het onmogelijk is de paren te tellen, doordat deze ten deele nog door elkander geward liggen. Langzamerhand korten de Fig. 9. Fig. 10. Fig, 9. Deel van een lengtedoorsnede van een microsporangium van Sac- charum officinarum var. Groen Duitsch Nieuw Guinea, waarin de pollen-moedercellen in het synapsis-stadium overgaan. Vergr. 900 X, Fig. 10. Dwarsdoorsnede van een microsporangium van Saccharum offici- narum var. Groen Duitsch Nieuw Guinea met pollen-moedercellen In synapsis. Vergr. 900 X. chromosomen van ieder paar of geminus zich verder in en komen daarbij nauwer tegen elkander aan te liggen. Dit schrijdt zoo ver voort, dat de gemini zich ten slotte als klompjes voordoen, die maar weinig langer dan breed zijn en waarin nog wel bij het meerendeel de dubbele structuur te herkennen is. In gunstige gevallen laten 28 deze gemini zich met vrij groote nauwkeurigheid tellen. Diakinese- kernen, waarin alle chromatine-elementen duidelijk als bivalent te herkennen zijn, zijn vrij zeldzaam. De inkorting der chromosomen mag hiervoor nog niet te ver gevorderd zijn en moet in de verschil- lende gemini ongeveer gelijktijdig hebben plaats gegrepen. Dit laatste komt zelden voor; meestal zijn enkele gemini reeds te sterk ingekort, terwijl andere nog te lang zijn, waardoor telling moeilijk wordt. Fig. 14. Dwarsdoorsnede van een microsporangium van Saccharum spontaneum met pollen-moedercellen in het metaphase-stadium van deeling. Vergr. 900 XX. $ 2. Het chromosomengetal van saccharum spontaneum L. De diakinesekernen van Saccharum spontaneum, glagah, ver- toonen een buitengewoon groot aantal gemini. Bij onderzoek blijkt het aantal 56 te zijn. Deze gemini rangschikken zich zeer regelma- tig in het aequatoriale vlak, vervolgens wijken in de anaphase de twee chromosoom-groepen gelijkmatig naar de polen uiteen. Ook tijdens de homotypische deeling zijn, hoewel met moeite, in beide kernplaten nog 56 chromosomen te onderscheiden. Aan de hand van figuren zal dit nu verder duidelijk gemaakt worden. 29 Fig. 12 geeft een beeld van een diakinesekern van S. spontaneum weer. In deze kern is de inkorting der gemini zeer gelijkmatig ge- schied. Van alle chromatine-elementen is duidelijk te zien. dat ze uit twee deelen opgebouwd zijn. De gemini hebben hier een X-, O-, of V-vormige gedaante. Later zal blijken, dat ook bij S. offieinarum de- zelfde geminusvormen teruggevonden worden. Door vele onderzoekers zijn dergelijke vormen bij andere planten geconstateerd. In de figuur \ Fig. 12. | Fig. 13. Fig. 12. Pollen-moedercel van Saccharum spontaneum (Glagah alas Troeno) in het diakinese-stadium. Vergr. 2300 X. Fig. 12. Pollen-moedercel van Saccharum spontaneum (Glagah alas Troeno) in het eindstadium van diakinese. Vergr. 2300 XX. zijn de gemini, die bij hooge instelling te zien zijn, zwart gekleurd; die, welke bij instelling en ter halver hoogte van de kern voor den dag treden, hebben een donkergrijze tint gekregen; de laag gelegen chro- mosomen zijn lichtgrijs getint. Ze liggen bijna alle tegen den kern- wand aan, hetgeen in de teekening duidelijk uitkomt. Men ziet hoe 0 sommige gemini andere bijna geheel bedekken; toch kan men die alle afzonderlijk waarnemen, doordat ze bij verschillende instelling zicht- baar worden. In de afbeelding komen twee nucleoli voor, een vrij groote en een kleine; meestal echter is er slechts een groote nucle- olus aanwezig. De nucleolus kan bij telling moeilijkheden opleveren; het kan voorkomen, dat de chromosomen er vlak tegenaan liggen, zoodat ze zich slechts als uitpuilingen van dit lichaampje voordoen; ook kunnen ze geheel door den nucleolus bedekt worden, zoodat ze geheel onzichtbaar blijven. In de hier afgebeelde figuur is dit laatste waarschijnlijk niet het geval. De afgebeelde kern vertoont ons 56 gemini. Het hierboven beschreven geval is echter uitzondering en is te beschouwen als een tusschenstadium, dat slechts van zeer korten duur is en meestal minder regelmatig verloopt. Veel treft men in de praeparaten het eindstadium van de diakinese aan, waarin de chromosomen, waaruit de gemini opgebouwd zijn, nauw tegen elkan- der aan gelegen zijn (fig. 13). Vele gemini laten door hun kruis- vorm nog duidelijk de dubbele structuur herkennen, doch -bij som- mige, vooral bij die, welke men van de smalle zijde waarneemt en in de afbeelding aan den rand der kern voorkomen, is de bivalentie niet duidelijk zichtbaar. Hetzelfde is het geval bij de twee chromo- somen, die onder tegen den nucleolus aan liggen en zich als uit- puilingen van dit lichaampje voordoen. Men ziet hier tevens, dat ook hier bijna alle chromosomen tegen den kernwand aan gelegen zijn, doch dat eenige chromosomen, dicht bij den nucleolus, hierop een uitzondering maken. Dit laatste is zeer dikwijls het geval. In deze kern bedroeg het aantal chromatine-elementen wederom 56, waarvan het wel waarschijnlijk was, dat ze alle bivalent waren; doch de bivalentie was niet altijd aantoonbaar. Na afloop van de diakinese verdwijnt de kernwand, de chro- mosomen komen in een kluitje te liggen, vanwaar naar verschillende zijden kinoplasmadraden uitstralen, die te zamen een multipolaire spoel vormen. Dit stadium werd in de praeparaten vrij dikwijls aangetroffen, komt echter nooit veel tegelijk voor, waaruit volgt, dat het slechts van korten duur is. Uit de multipolaire spoel ont- staat een bipolaire, de gemini rangschikken zich in het aequatoriale vlak. Hiermede is de metaphase der heterotypische deeling bereikt. Duidelijk zijn van terzijde gezien de spoeldraden waarneembaar, maar slechts in sommige gevallen is te zien, dat deze met de ge- mini verbonden zijn. De metaphase is bij Saccharum spontaneum bijzonder geschikt 3l voor chromosomentelling. Ze komt veel in de praeparaten voor en treedt veel tegelijk op, waaruit blijkt, dat dit stadium van vrij langen duur is 1). In kernplaten vanuit een der polen gezien zijn vrijwel alle gemini gelijktijdig waarneembaar, ze zijn dan rond tot hoekig van vorm, ongeveer even lang als breed en verschillen nogal in grootte. Ook hier is de bivalentie moeilijk herkenbaar. Toch verschilt het nog aanmerkelijk, welk glagahindividu men voor telling heeft uitgekozen. Bij sommige liggen de gemini duidelijk gescheiden, bij andere nauw tegen elkaar, bij de eene zijn ze nauwkeuriger in een vlak gelegen dan bij de andere. In kernplaten van terzijde gezien (fig. 14), hebben de gemini dikwijls een min of meer ruitvormige gedaante, ze zijn zeer kort; de twee chromosomen, waaruit ze opge- bouwd zijn, zijn niet afzonderlijk te onderscheiden. Toch zal later blijken, dat univalente chromosomen duidelijk een anderen vorm Fig. 14. Fig. 14. Metaphase van de heterotypische deeling bij Saccharum spontaneum van terzijde gezien. Vergr. 2300. bezitten. Bovendien liggen deze dikwijls niet zuiver in het aequatori- ale vlak, hetgeen bij de gemini van Saccharum spontaneum wel het geval is. Tellingen van gemini in kernplaten van terzijde gezien zijn totaal onmogelijk, doordat de hoog gelegene de andere te veel bedekken. 1) Fig. A1 toont een dwarsdoorsnede van een deel van een helmknop van Glagah Kepandjen: men ziet hier 6 aequatoriale platen tegelijkertijd. Voor het onderzoek van metaphasen zijn steeds dwarsdoorsneden van bloempjes te preferee- ren, aangezien meer kernplaten loodrecht op, dan evenwijdig aan de lengte-as van den helmknop gelegen zija. Voor het diakinesestadium echter zijn lengtedoorsneden te verkiezen, 32 Van vier vormen van S. spontaneum, die in hun habitus dui- delijke verschillen vertoonen, zoowel in bladbreedte, stengeldikte, vorm en beharing van het oog, als vorm en beharing van de glu- mae, werd het chromosomengetal onderzocht. | Verreweg de mooiste kernplaten vertoonde een vorm, ingeza- meld bij de desa Kepandjen bij Malang; zij is zeer smalbladig en dunstengelig. Hiervan is een kernplaat in fig. 15 afgebeeld, waarin duidelijk 56 chromosomen te tellen zijn. In 26 andere kernplaten werd 24 keer zonder eenigen twijfel het getal 56 vastgesteld, één- maal bestond twijfel tusschen de getallen 55 en 56, éénmaal werden 97 chromosomen gevonden, doch in het laatste geval was waar- schijnlijk reeds een begin van anaphase aanwezig. Bij een forschen, breedbladigen vorm, afkomstig van de suiker- fabriek Djatiroto, werd 12 maal 56 gevonden, 2 maal bestond twijfel tusschen 55 en 56, eenmaal tusschen 56 en 57. Voor Glagah alas Kletak III, een vorm uit het Tenggergebergte, waarvan de chromosomen in de kernplaten veel dichter tegen elkaar Fig. 15. Fig. 15. Metaphase van de heterotypische deeling bij Saccharum spontaneum (Glagah Kepandjen), vanuit een der polen gezien. Vergr. 2300 X. aanliggen, terwijl ook de diameter van de kernplaat kleiner is, werd 3 maal 56 gevonden, 2 keer 57 en eenmaal 55, zoodat ook hier 56 waarschijnlijk het juiste getal is. Voor Glagah alas Troeno van het Ardjoenogebergte, waarvan de twee afgebeelde diakinese-figuren (fig. 12 en 13) 56 chromosomen laten zien, werd in de metaphase 4 keer 56 geteld, 2 keer 55, terwijl 2 keer getwijfeld werd tusschen 55 en 56. Zonder eenigen twijfel is dus het haploide chromosomengetal van Saccharum spontaneum 56. JJ In het volgende deelingsstadium, de anaphase, hebben de chro- mosomen der gemini van elkander losgelaten en wijken zij naar de polen uiteen. Het aantal anaphasen is in de praeparaten steeds vrij gering, waaruit blijkt, dat de chromosomen de polen snel bereiken. Zeer zelden ziet men achterblijvende chromosomen. Fig. 16 toont een anaphase van terzijde gezien. In deze cel was de lengte-splitsing der chromosomen, welke gewoonlijk reeds in de anaphase der hetero- typische deeling de homotypische deeling voorbereidt, niet te zien. Fig. 16. Fig. 16. Anaphase van de heterotypische deeling bij Saccharum sponta- neum (Glagah alas Troeno) van terzijde gezien. Vergr. 2300 X. In fig. 17 is een anaphase afgebeeld, vanuit een der polen gezien. De twee chromosomenplaten waren in dezelfde doorsnede, iets scheef gelegen, doch op beide was zeer goed in te stellen. In ieder van haar waren duidelijk 56 chromosomen te tellen, welke op bijna gelijken @ © te doot oo ge “ee 009 09 oo Se Biej hdd 4 09 e [) e eg (5) D @ os rta @ 9 teg 5 Ve, ee Oe Ô Fig. 17, Anaphase van de heterotypische deeling bij Saccharum sponta- neum (Glagah Kepandjen). Vergr, 2300 X. afstand de polen genaderd waren, zoodat er geen sprake van was dat er chromosomen achterbleven. Dat in dit stadium het getal 56 gevonden werd, is het beste bewijs, dat werkelijk 56 gemini in de pollen-moedercellen gevormd worden. Waren er tusschen de 56 chromatine-elementen, die in de kernplaat gelegen zijn, univalente chromosomen, dan zouden deze zich zóó gedragen, dat men in de anaphase tot andere uitkomsten zou komen, zooals later blijken zal. Hebben de chromosomen in de telephase de polen bereikt, dan vormen ze hier een dichte massa, waarin ze niet afzonderlijk te onderscheiden zijn (zie fig. 45 pag. 48, die op suikerriet betrekking heeft). Vervolgens worden de dochterkernen gevormd en ontwikkelt Fig. 18. Fig. 19. Fig. 18, Vorming van den tusschenwand in een diade van Saccharum spon- taneum (Glagah alas Djatiroto). Vergr. 1750 X. Fig. 19. Pollen-diade bij Saccharum spontaneum. (Glagah alas Djatiroto). Vergr. 2300 X. ä zich de scheidingswand (zie fig. 18); de dochterkernen komen niet tot een ruststadium. Het vormen van een celwand tijdens de inter- kinese is iets, dat bij monocotylen algemeen voorkomt, bij dicotylen ontstaan pas celwanden bij de vorming der tetrade. De diade is in lig. 19 te zien; in de twee kernen zijn duidelijk chromosomen waar- neembaar, waarvan sommige een kruisvorm vertoonen, ontstaan na- dat de chromosomen reeds met de lengtesplitsing zijn begonnen, 50) welke in de homotypische deeling voltooid wordt. Het is onmogelijk de chromosomen hier nauwkeurig te tellen, doordat er te veel over elkander heen liggen. In de homotypische deeling liggen de kernspoelen meestal met hare lengte-assen vrijwel evenwijdig aan elkander of zij kruisen elkander onder een rechten hoek; zelden ziet men, dat ze elkander onder een scheeven hoek kruisen. In fig. 20 ziet men de twee kern- platen van uit de polen gezien, de chromosomen doen zich voor als klompjes, welke ongeveer even lang als breed zijn. Ze zijn kleiner dan de gemini, liggen vrij dicht op elkander en zijn slechts zelden nauwkeurig te tellen. In dit geval werden in beide platen duidelijk 96 chromosomen vastgesteld. Fig. 21 vertoont het geval, dat de as- sen der kernspoelen elkander loodrecht kruisen. Daardoor ziet men Fig. 20. Fie 245 Fig. 20. Metaphase der homotypische deeling bij Saccharum spontaneum. (Glagah alas Djatiroto). Beide kernplaten vanuit de polen gezien. Verer. 2300 X. Fig. 21. Metaphase der homotypische deeling bij Saccharum spontaneum. 5 ypt 8 DI (Glagah alas Djatiroto). Eén kernplaat vanuit een der polen ge- zien, de andere van terzijde. Vergr. 2300 X. de eene kernplaat van terzijde, waarbij de chromosomen zich als korte, eenigszins ingesnoerde lichaampjes voordoen. In de andere plaat, vanuit een der polen gezien, zijn 57 chromosomen geteekend, hetgeen waarschijnlijk hierop berust, dat een der chromosomen reeds overlangs gesplitst is. Fig. 22 vertoont de anaphase der homotypische deeling; het juiste aantal der chromosomen is hier niet aan te geven, doordat zij elkaar te veel bedekken. De teekening werd echter vervaardigd om aan te toonen, dat er ook hier geen sprake van achterblijvende chromosomen is. Het ontstaan van de tetrade, waarbij de celwanden gevormd worden en chromosomen in de vier kernen te zien zijn, is afgebeeld in fig. 23, terwijl fig. 24 ons de voltooide tetrade laat zien. Jonge stuifmeelkorrels, kort na het uiteenvallen van de tetrade, zijn in lig. 25 afgebeeld. De figuren geven afbeeldingen van normale, algemeen voorko- mende deelingsstadia van pollen-moedercellen van Saccharum spon- tLaneum. Deelingen, die op een andere wijze verloopen, kwamen bij de onderzochte vormen dezer soort niet voor. Slechts zeer zelden werden kleine onregelmatigheden in de deeling aangetroffen. ” Fig. 22, Fig. 22, Anaphase der homotypische deeling bij Saccharum spontaneum Et (Glagah alas Djatiroto) van terzijde gezien. Vergr. 2300 X. Fig. 23, Vorming van de tusschenwanden in een pollen-tetrade. (Glagah alas Djatiroto.) Vergr. 1750 X. Uit het bovenstaande volet dus: 1. Bij Saccharum spontaneum heeft een volkomen normale re- duetiedeeling plaats. 2. In de prophase dezer deeling ontstaan 56 chromosomenparen. 3. In de kernplaten der homotypische deeling zijn 56 chromo- somen aanwezig. 4. Als gevolg hiervan krijgen de kernen der pollenkorrels 56 chromosomen. In kernplaten van de vegetatieve celdeeling uit worteltoppen was chromosomentelling onmogelijk, aangezien de somatische chro- mosomen dun, lang en gekromd zijn en over elkander heen liggen, waardoor een hoogst onduidelijk beeld ontstaat. ‘ Fig. 24. Fig. 25. Fig. 24, Pollen-tetrade van Saccharum spontaneum. (Glagah alas Djatiroto). laror 175 N: Vergr. 1750 X. Fig. 25. Jonge pollenkorrels van Saccharum spontaneum. (Glagah alas Dja- tiroto). Vergr. 1750 X. S 3. Het chromosomengetal van saccharum officinarum L. Bij vergelijking van kernen van pollen-moederecellen van S. officinarum met die van S. spontaneum valt het op, dat gedurende de diakinese die van suikerriet duidelijk kleiner zijn dan die van glagah en dat er tevens minder gemini in voorkomen. Bij de on- derzochte suikerrietvariëteiten blijkt dan ook het haploide chromoso- mengetal 40 te bedragen. Tengevolge van onregelmatigheden in de reductiedeeling echter worden dikwijls getallen gevonden, die van 38 dit getal 40 afwijken. Er zijn variëteiten, waarbij geheel regelma, tige reductiedeeling der pollen-moedercellen steeds vergezeld wordt door onregelmatige, bij andere verloopt de reductiedeeling steeds onregelmatig. Bij het Ardjoenoriet, waarbij zoowel de regelmatige als de onregelmatige deeling voorkomt, worden duidelijke deelings- figuren aangetroffen. Het Groen Duitsch Nieuw Guined-riel geeft eveneens zeer duidelijke beelden van kerndeeling te zien, doch hier is het deelingsverloop steeds onregelmatig en valt dit onregelmatige deelingsverloop meer op dan bij Ardjoeno. Daarom zal eerst het re- gelmatige deelingsverloop behandeld worden bij Ardjoeno, vervolgens het onregelmatige bij G.D.N.G.…. Daarna wordt de reductiedeeling van Fidji, Batjan en Bandjermasin hitam beschreven. Ten slotte zal een geval van deeling van pollen-moedercellen gegeven worden, waarbij men eigenlijk in het geheel niet meer van reductiedeeling kan spreken. DE REGELMATIGE REDUCTIEDEELING DER POLLEN-MOEDERCELLEN BIJ HET ARDJOENO-RIET. Indien de deeling der pollen-moedercellen bij dit riet normaal verloopt, komen tijdens de diakinese 40 chromatine-elementen voor. De figuren 26 en 27 geven kernen weer, waarbij dit het geval is. Men ziet, dat beide kernen duidelijk kleiner zijn dan die, welke Fig. 26. Fig. 26, Diakinese bij Ardjoeno. Vergr. 2300 X. voor glagah werden afgebeeld (fig. 12 en 13). In fig. 26 kan men duidelijk de bivalentie van vele chromosomen herkennen: dit is echter 39 niet bij alle mogelijk, vooral niet bij eenige, welke in de afbeel- ding aan den rand van de kern geteekend zijn. Evenals bij glagah kan bij suikerriet de nucleolus een of meer chromosomen bedekken. Ook in deze kern levert de nucleolus moeilijkheden op; in de tee- kening zijn even beneden dit lichaampje drie chromosomen over elk- ander geteekend, terwijl de nucleolus over drie chromosomen heen ligt; toeh waren deze alle zichtbaar. In fig. 27 is de bivalentie bij vrijwel alle chromosomen te zien; onder de nucleolus ligt een chro- mosoom, waarvan slechts een deel te zien is. Geheel links, iets naar onder in de figuur bedekt een hoog gelegen bivalent chomosoom een laag gelegen zoodanig, dat de bivalentie hiervan in de teekening niet te zien is; in het microscopisch beeld was echter de dubbele structuur duidelijk waar te nemen. Fig. 27. Fig. 28. Fig. 27. Diakinese bij Ardjoeno. Vergr. 2300 XX. Fig. 28. Metaphase der heterotypische deeling bij Ardjoeno van terzijde gezien. Verg. 2300 X. Bekijkt men kernplaten van Ardjoeno van terzijde, dan valt het op, dat de chromosomen minder regelmatig in één vlak gelegen zijn dan die van glagah. De gemini zijn ten deele zeer kort en ruitvormig, 40 andere zijn iets langer en vertoonen een duidelijke insnoering. Bis de laatste staan de twee chromosomen op het punt van elkander los te laten. Vrijwel steeds is dit zelfs bij eenige reeds gebeurd. Fig. 28 geeft een afbeelding van een dergelijke kernplaat. Ook hier was het natuurlijk onmogelijk alle chromosomen aan te geven. Doordat de chromosomen der: gemini in de kernplaat dus niet geheel gelijktijdig van elkander loslaten, is het onmogelijk kernplaten in poolaanzicht te vinden, waarin de chromosomen zoo gelijkmatig gelegen waren als dit bij glagah het geval was. Tellingen zijn daar- door moeilijker. Men moet steeds gemini onderscheiden van chro- mosomen, welke al in begin van anaphase zijn. Van de laatste ziet men er natuurlijk telkens twee bij verschil van instelling, die van de pool uit gezien boven elkander gelegen zijn. Doordat van zulk Fig. 30. Fig. 29. Metaphase der heterotypische deeling bij Ardjoeno (regelmatige deeling) vanuit een der polen gezien. Vergr. 2300 X. Fig. 30. Anaphase der heterotypische deeling bij Ardjoeno (regelmatige deeling) van terzijde gezien. Vergr. 2300 X. een tweetal het eene chromosoom weleens iets ten opzichte van het andere verschoven is, kan dit aanleiding zijn tot het maken van fouten in de telling, doordat men die aanziet voor twee.gemini. In fig. 29 is een kernplaat afgebeeld, waarin zonder eenigen twijfel 1) chromosomen aanwezig zijn. Ze zijn alle bij één instelling van den mieroscoop zichtbaar, hoewel sommige iets wazig. Ook hier wa- ren eenige, en wel juist de kleinste, in een eerste begin van anaphase; 41 doordat telkenmale het eene chromosoom tijdens de anaphase het andere bedekte, kon slechts het bovenste afgebeeld worden. Bij 21 metaphasetellingen werd het getal 40 gevonden ; eenmaal bestond twijfel tusschen 39 en 40, tweemaal tusschen 40 en 41. Fig. 30 geeft een afbeelding van een anaphase van terzijde ge- zien ; doordat sommige chromosomen andere geheel bedekken, was het onmogelijk alle in teekening te brengen. Men ziet, dat hier de % ENOR De ° ® eo 2 8 82 «de mas Ù o 5 PR > ged oo) le“ “Oe O 9 4 OPa e rat Deen RoN 0 2oÎo Fie. 92, Fig. 92. Anaphase der heterotypische deeling bij Kassoer, Vergr. 2300 X. Voorbeelden daarvan zijn mij uit de literatuur niet bekend, terwijl evenmin aanwijzingen aanwezig zijn, die zoo iets waarschijnlijk maken. Er is echter een tweede veronderstelling mogelijk, die mij wel waarschijnlijk lijkt. Stelt men het zuiver haploide chromosomengetal der bastaarden op 68, — hetgeen waarschijnlijk juist is — dan zou het diploide getal 136 bedragen. De som van de haploide chromoso- mengetallen der ouders is 96, hetgeen 40 verschilt van dit diploide getal, terwijl juist 40 het haploide chromosomengetal is van suiker- riet. Is onze veronderstelling, dat 68 het haploide chromosomengetal is, juist, dan zou een diploid aantal suikerriet-chromosomen samen- gekomen moeten zijn met het haploide aantal chromosomen van gla- gah. Daarbij in het oog houdende, dat het suikerriet in de kruising steeds de vrouwelijke en de glagah de mannelijke plant was, kan men zich dit op twee wijzen denken. le. In de embryozak-moedercel van S. officinarum is de chromo- somenreductie achterwege gebleven, waardoor een diploide eicel a ontstond, die bevrucht is geworden door een haploide spermakern van S. spontaneum. Je. In de embryozak-moedercel van S. officinarum heeft wel reductiedeeling plaats gehad, waardoor een haploide eicel is ont- staan. Deze eicel is bevrucht door een haploide spermakern van S. spontaneum, bij de bevruchting hebben de S. officinarum-chromo- somen zich alle overlangs gesplitst, terwijl dit niet het geval geweest is met de S. spontaneum-chromosomen. Hierdoor is een zygote met 136 chromosomen ontstaan, die door normale deeling aanleiding heeft gegeven tot de vorming van een individu, dat in de somatische cellen 136 chromosomen bezit en in de gonotokonten 68 chromo- somenparen vormt. ei De eerste veronderstelling kan men dadelijk uitsluiten. Indivi- duen van één zaaisel verschillen onderling duidelijk in kleur van stengel. Men kan individuen vinden met lichtgelen of lichtgroenen stengel, bij andere is de stengel rose, terwijl weer andere helder wijnroode of donkerpaarsroode stengels hebben. De kleuren loopen vrijwel evenveel uiteen als in een zaaisel van een kruising van twee suikerriet-variëteiten. Aangezien, S. spontaneum steeds een licht- groenen, ongekleurden stengel heeft, ook na kruising van spontaneum- typen onderling, moet men deze talrijke kleurschakeeringen wel toeschrijven aan segregatie van factoren bij het suikerriet, waaruit volgt, dat reductiedeeling in de embryozak-moedercellen plaats ge- had moet hebben. Er is echter een tweede reden, waarom men de eerste veron- derstelling uit moet sluiten, en dit“is de gewichtigste. In de prae- paraten van. S. officinarum is nooit een aanwijzing te vinden, dat chromosomenreductie achterwege blijft. De gevonden deelingsstadia van de megaspore-moedercel wijzen steeds op reductiedeeling. Aan- gezien echter in een pluim vele duizenden bloempjes voorkomen, blijft de kans bestaan, dat hier en daar reductiedeeling in de mega- spore-moedercel achterwege blijft. De vijf voor onderzoek uitgekozen individuen, welke onderling overeenstemden in chromosomengetal, waren normale individuen uit verschillende zaaisels. Er bestaat dan ook geen kans, dat zij zich alle eytologisch anders zouden gedragen dan de andere individuen uit dezelfde zaaisels. Men moet daarom wel veronderstellen, dat alle of bijna alle individuen, van één kruising afkomstig, zich evtologisch overeenkomstig gedragen. Aangezien echter het zaad van één suikerrietpluim meerdere duizenden bas- taardindividuen op kan leveren en het absoluut uitgesloten is, dat bij 92 duizenden embryozak-moedercellen uit één pluim de reductiedeeling achterwege gebleven is, kan men niet anders dan veronderstellen, dat reductiedeeling wel plaats gehad heeft. Bovendien heeft het voor- loopig onderzoek van een drietal variëteitsbastaarden van Saccharum oflicinarum steeds het haploide getal 40 opgeleverd, hetgeen alleen mogelijk is, als normale reductiedeeling heeft plaats gevonden. sij meting van kernen van pollen-moederecellen in het diaki- nesestadium bij de soortsbastaardindividuen G 101 en G 107 werden de volgende getallen gevonden : G 101 G 107 gemiddelde straal gemiddelde straal van 20 kernen van 25 kernen f.='8,14. nucron Trel mievon r3—= 674 rs—= 698 Voor Saccharum officinarum werd gevonden r* == 407, voor Saccharum spontaneum werd gevonden r3 = 539. De grootte der kernen van S. officinarum, S. spontaneum en S. officinarum X S. spontaneum verhoudt zich dus als 41 : 54 : 67, terwijl de chromo- somenaantallen respectievelijk 40, 56 en + 68 bedragen. Men ziet dus, dat bij de bastaarden met de verhooging van het chromoso- mengetal een vrijwel evenredige vergrooting van het kernvolume gepaard gaat. Behalve bastaardindividuen tusschen S. officinarum en S. spon- taneum werden ook reeds in het voorloopig onderzoek bastaarden tusschen S. officinarum en Chunnee betrokken. Deze individuen waren 181 POJ, 213 POJ en 920 POJ. Het scheen mij toe, dat hun haploide chromosomengetal ongeveer 62 à 64 bedroeg. Dit zou dus wijzen op een diploid chromosomengetal van ongeveer 124 à 128. Telt men het diploid chromosomengetal 80 van S. officinarum op bij het haploide chromosomengetal van Chunnee, dat ongeveer 46 à 48 bedraagt, dan komt men weer juist op een diploid echromoso- mengetal van 126 à 128: bij reductiedeeling zouden dan geslachts- cellen met ongeveer 63 à 64 chromosomen ontstaan. Het laatste komt dus geheel overeen met het gedrag der bastaarden tusschen S. officinarum en S. spontaneum. Men ziet dus, dat ik voor deze bastaarden tot een geheel ander chromosomengetal kom dan FRANCK voor zijn bastaardindividu 234 POJ vond, dat ik helaas niet kon onderzoeken, doordat het niet meer in de collectie van het Proef- station aanwezig is. HOOFDSTUK V. DE CYTOLOGIE VAN ANDERE SOORTSBAS- TAARDEN IN VERBAND MRT DIE VAN HET GESLACHT SACCHARUM. In de literatuur zijn geen gevallen bekend, waarbij bastaarden met een hooger chromosomengetal door kruising ontstonden op die wijze, welke door mij verondersteld wordt voor de in het vorige hoofd- stuk behandelde soortsbastaarden van het geslacht Saccharum. Door _ErnNsr wordt in zijn boek: „Bastardierung als Ursache der Apogamie im Pflanzenreich” de volgende indeeling gegeven van de bastaarden : Groep 1. Bastaarden, waarvan in de diploide phase het chromo- somengetal gelijk is aan de som der chromosomengetallen der beide vereenigde gameten. Deze groep verdeelt hij verder in: d. bastaarden, ontstaan uit gameten met gelijk chromosomengetal of iso-diploide bastaarden ; b. bastaarden, ontstaan uit gameten met verschillend chromosomen- getal of hetero-diploide bastaarden. Groep 2. Bastaarden, waarvan het chromosomengetal gelijk is aan de som der diploide chromosomengetallen der ouders of tetra- ploide bastaarden. Bastaarden met een iso-diploid chromosomengetal bezitten in hunne haploide phase over het algemeen een chromosomengetal, dat gelijk is aan het haploide chromosomengetal der beide ouders. Ge- woonlijk ontbreken ongepaarde chromosomen in de prophase van de deeling der gonotokonten. Zoowel fertiele als steriele vormen komen onder deze bastaarden voor. Bij de hetero-diploide bastaarden kunnen zich meerdere geval- len voordoen: Te. Chromosomenparing in de gonotokonten blijft geheel uit. Dit is door Frau Haase-BesseLL |) gevonden bij de bastaarden tusschen Digitalis purpurea en Digitalis lutea, welke respectievelijk 1) GERTRAUD HAASE-BEsSELL. Digitalisstudien I. Zeitschrift f. ind. Abst. u. Verer- bungslehre Bd. XVI 1916, 04 haploid 24 en 48 chromosomen bezitten. Bij de bastaarden kwamen in de pollen-moedercellen tijdens de diakinese 72 univalente chro- mosomen voor. De meiotische deelingen verliepen steeds geheel abnormaal. Fertiel pollen werd nooit gevormd. Ook vrouwelijk bleken deze bastaarden geheel steriel te zijn. Je. Een variëerend aantal chromosomen gaat tot paring over. Een geval, waarbij dit voorkomt, is door FARMER en Diny t) beschreven bij de varenbastaard Polypodium Schneideri, een kruising tusschen P. aureum met haploid ongeveer 3% chromosomen en P. vulgare var. elegantissimum met haploid ongeveer 90 chromosomen. De bas- taard bezit een diploid chromosomengetal, dat ongeveer 124 bedraagt. In de prophase van de reductiedeeling waren meestal 95 tot 105 chromatine-elementen te zien. Het aantal chromosomen, dat tot paring overging, bleek niet constant te zijn; nooit paarden alle 34 chromo- somen van de eene oudersoort met 34 chromosomen van de andere oudersoort; zelden scheen alle chromosomenparing uit te blijven. Bij de deeling der spore-moedercellen werden allerlei onregelmatighe- den gevonden; zelden worden nog tetraden gevormd. De bastaard is steriel. Je. Alle chromosomen van de eene oudersoort van den bastaard gaan paring aan met een deel der chromosomen van de andere oudersoort, terwijl de overige chromosomen ongepaard blijven. Het meest bekende en het eerst beschreven voorbeeld hiervan is de door ROSENBERG °) onderzochte bastaard tusschen Drosera longifolia, die haploid 20 chromosomen bezit en Drosera rotundifolia, die er haploid 10 heeft. De bastaard D. obovata bezit 30 chromosomen in de soma- tische cellen, terwijl in de prophase van de deeling der pollen-moe- dercellen 10 gemini en 10 ongepaarde chromosomen voorkomen. ROSENBERG vond het waarschijnlijk, dat 10 chrornosomen van D. lon- ifolia paring aangegaan hadden met alle 10 chromosomen van D. rotundifolia en dat de 10 ongepaarde chromosomen de resteerende 10 van D. longifolia waren. In de metaphase vond hij 10 gemini en 10 ongepaarde chromosomen, die duidelijk half zoo groot waren en meestal aan de randen der spoelen boven of onder den aequator lagen. De chromosomen der gemini weken regelmatig naar de polen uiteen, terwijl de ongepaarde chromosomen volgens het toeval over 1) J. B. FARMER and L. DragBy.On the Cytological Features exhibited by Certain Varietal and Hybrid Ferns. Annals of Botany. Vol. XXIV 1910 pag. 191. 2) 0. RoseNBerG. Cytologische und morphologische Studien an Drosera longifolia X rotundifolia. Kungl. Svenska Vetenskapsakademiens Handlingar. Band 43 No. M 1909, 95 de polen verdeeld werden, waardoor deze verschillende chromoso- mengetallen kregen. Soms ontstonden, doordat niet alle ehromoso- men in de dochterkernen opgenomen werden, dwergkernen. Het aantal chromosomen in de twee kernplaten der homotypische deeling kon verschillen; het totaal aantal bedroeg echter 30, waaruit volgde, dat geen chromosomen opgelost werden. In de homotypische deeling werden de chromosomen overlangs gesplitst. Eenige konden weder buiten de tetradekernen blijven en dwergkernen vormen. Fertiel pollen kwam nooit voor. Ook vrouwelijk bleek deze bastaard steriel te zijn; bij kruising met D. longifolia werden wel embryonen ge- vormd, doch nooit werd kiembaar zaad verkregen. Door ROSENBERG |) zijn verder vele apogame en facultatief apo- game Hieradciumsoorten cytologisch onderzocht, eveneens Hieracium- bastaarden, welke OSTENrELD?) door kruising verkregen heeft. Het bleek, dat in het ondergeslacht Pilosella, waarin aposporie voorkomt, diploide en tetraploide soorten voorkomen, terwijl in het onderge- slacht Archieracium, waarin oöapogamie voorkomt, triploide en tetra- ploide soorten voorkomen, RoSENBERG vond, dat 9 het chromosomen- grondgetal bij Hieracium is. Bastaarden tusschen di- en tetraploide soorten volgden bij de deeling van de pollen-moedercellen het Dro- sera-schema. Van de soort Hieracium excellens vond RoseNBerG het waar- schijnlijk, dat deze soort zelf als een bastaard tusschen soorten met verschillend chromosomengetal te beschouwen is. Het gedrag der univalente chromosomen bij H. evcellens stemt geheel overeen met dat van Saccharum officinarum. ROSENBERG schrijft hierover :,, In der Metaphase treten 18 Gemini und 6 ungepaarte Chromosomen auf. Hier liegt also, meiner Ansicht nach, ein neues Beispiel von einer nach der Drosera-obovata-Schema verlaufenden heterotypischen Teilung mit Gemini und ungepaarten Chromosomen vor, das wohl auf eine vorausgegangene Bastardierung hindeutet. Besonders deut- lich zeigt sich dies in der Anaphase. Was am meisten auffällt, sind die paarig angeortneten, längs gespaltenen kleineren Chromosomen im Äquator. Diese entsprechen ganz sicher den in der Metaphase auftretenden ungepaarten Chromosomen, die im Äquator eine Längs- spaltung ausführen, welche normalerweise in dem nächsten Teilungs- 1) O. RosENBERG. Die Reduktionsteilung und ihre Degeneration in Hieracium. Svensk Bot. Tidskrift, Bd. 14. 1917 pag. 145. 2) C. H. OsrenNreLp. Further Studies on the Apogamy and Hybridization of the Hieracia. Zeitschrift für ind. Abst. und Vererbungslehre. Bd. III 1910, pag. 239, 06 schritt folgen sollte und in den an den Polen angelangten Chromo- somen gewöhmnlich nur angedeutet ist. Solche Gebilde sind sehr charakteristisch für meiotische Teilun- gen wo Gemini und ungepaarte Chromosomen gleichzeitig auftreten und die letzteren im Áquator zu liegen kommen. In Drosera obo- vata waren sie nicht so deutlich zu sehen, weil hier die ungepaarten Chromosomen meistens ausserhalb dem Áquator, oft in der Nähe der Pole gelagert waren.” Ook in het geslacht Oenothera zijn eytologische onderzoekingen verricht over bastaarden tusschen soorten met verschillende chromo- somengetallen. Men heeft in dit geslacht kruisingen verricht tusschen soorten, die diploid 14 chromosomen bezitten, eenerzijds, en de mu- tant Oenothera gigas met 28 diploide chromosomen, anderzijds; ver- der tusschen O. lata, die diploid 15 chromosomen bezit, en 0. gigas. Zeer veel bastaarden, uit deze kruisingen ontstaan, bleken steriel te zijn. Betrekkelijk weinig fertiele bastaarden werden verkregen. Over de bastaardeering tusschen 0. gigas en de andere Oenothera- soorten schrijft De Vriest): „Die Bastardierungen gelingen in der Regel schwierig, und die Hybriden sind fast ausnahmslos entweder durchaus, oder doch nahezu steriel.” Cytologisch onderzocht zijn bastaarden tusschen O. Lamarckiana en O. gigas, verder die tusschen O. lata en O. gigas. Deze onder- zoekingen hebben zeer verschillende uitkomsten opgeleverd. Geerts ?) bericht, dat in de prophase der reductiedeeling bij deze bastaarden 7 Gemini en 7 ongepaarde chromosomen voorkomen. Tot de vorming der tetradekernen zouden meestal slechts van Gemini afkomstige chromosomen bijdragen, terwijl de chromosomen, die in de heterotypische deeling univalent gebleven waren, dwergkernen zouden vormen. Bij een individu uit de tweede generatie van de kruising O. gigas X 0. Lamarckiana vond hij 14 chromosomen ; de chromosomen, die in de diakinese ongepaard waren, zouden dus te gronde gaan. Mrss Lurz 3) is echter tot andere resultaten gekomen. Zij vond bij 53 individuen van de tweede generatie (49 O. lata X O0. gigas en 4 O0. Lamarckiana X 0. gigas) zeer verschillende chromosomen- getallen, waaruit dus zou blijken, dat de univalente chromosomen soms wel, soms niet in de tetradekernen zouden worden opgenomen. 1) Hveo pe Vries. Gruppenweise Artbildung. Berlin Borntraeger. 1913 pag. 176. 2) J. M. Geerts, Cytologische Untersuchungen einiger Bastarde von Oenothera gigas. Berichte der Deutschen Botanischen Gesellschaft. Bd. 29. 1911, pag. 160. 3) ANNE M. Lurz. Triploid Mutants in Oenothera. Biol. Centralblatt XXXII 1912, 07 ' Bij 52 individuen van de eerste generatie van de kruising 0. lata XO. gigas vond zij echter reeds de volgende chromosomen- getallen : aantal ehromosomen 15 A 2 93 20) 30 aantal individuen 2 16 25 6 2 Á Het ehromosomengetal 15 zou volgens haar verklaard kunnen worden door apogame ontwikkeling van een niet gereduceerde kiem- cel; de getallen 29 en 30 (2) door bevruchting van een ongeredu- ceerde vrouwelijke kiemeel door een gereduceerde mannelijke. Miss Lurz vond dus, dat bij kruising van O. lata met O. gigas bastaardindividuen kunnen ontstaan, die een chromosomengetal ver- toonen, dat hooger is dan de som der haploïde chromosomengetallen der ouders. De oorzaak hiervan zou zijn, dat bij de vorming van deze individuen een diploide gamete van de eene oudersoort zich vereenigt met een haploide gamete van de andere oudersoort. SrToMPs 1) kon hetzelfile aantoonen voor indiviluen van de zoo- genaamde Oenothera hybrida Hero. Deze individuen bezaten 21 chro- mosomen in hunne vegetatieve kernen en waren ontstaan door krui- sing van soorten, welke haploid 7 chromosomen bezaten. Deze in- dividuen zouden volgens Sromrs 2) ontstaan zijn uit versmelting van een normale gameet met een, die als gevolg van gigas-mutatie een verdubbeld ehromosomengetal bezat. Vormen, waarbij tijdens de deeling der gonotokonten univalente ehromosomen naast bivalente voorkomen, zijn verder nox door Täcknorm >) gevonden bij het geslacht Rosa. Naast soorten, die tijdens de diakinese 7, 14 en 2l chromosomenparen bezitten, ko- men er andere voor, die naast 7 bivalenten 7, 14, 21 en 28 univa- lente chromosomen bezitten. De laatste zouden alle opgevat kunnen worden als bastaarden tusschen soorten met verschillend chromo- somengetal. TäcknoLMm vond verder, dat bij rozen, die zich steeds apogaam voortplanten, de univalente chromosomen in veelvouden van 7 bewaard bleven; dit was niet het geval met rozen, die zich langs sexueelen weg voortplanten. Het gedrag der univalente chromosomen bij Rosa komt in zoo- verre overeen met dat van Saccharum, dat ook hier in de meta- phase der heterotypische deeling de univalente chromosomen aan 1) Tu, J. Stones. Die Entstehung von Oenothera gigas. Berichte der Deutschen botanischen Gesellschaft. Bd. 30 1912, 2) Tu. J. Sromes. Veber den Zusammenhang zwischen Statur und Chromoso- menzahl bei den Oenotheren. Biol. Centralblatt 1916, pag. 157. 5) G. Täcknorm. On the Cytology of the Genus Rosa. A preliminary note. Svensk Botanisk Tidskrift 1920, pag. 300, te, den omtrek der kernfiguur lagen. De chromosomen der gemini we- ken normaal naar de polen uiteen, terwijl de univalente chromoso- men in veel gevallen achterbleven, om zich na overlangsche splitsing naar de polen te begeven. Ten slotte zijn in het geslacht Triticum nog hetero-diploide bas- taarden onderzocht door Barry 1) en Krrara ?). De resultaten dezer onderzoekingen zal ik niet bespreken, daar men het over de chro- mosomengetallen in het geslacht Friticeum in het geheel niet eens is. Door KE. OvErTON (1893). GorinskKr (1893), M. KoerNicKkE (1896) en Bauuy (1912) wordt voor Triticum vulgare als haploid chromoso- mengetal S opgegeven: BALLy vond bij Priticum ovalum (—=Aegilops ovata) haploid 16 chromosomen. Daarentegen geeft SAKAMURA (1918) voor Triticum vulgare als haploid chromosomengetal 21 en als di- ploid getal 42 op; andere Triticum-soorten zouden volgens hem 14, 28 en 42 als diploid chromosomengetal bezitten. Krmara is het ge- heel eens met SAKAMURA wat betreft de clhiromosomengetallen. Wij zullen nu overgaan tot die soortsbastaarden, welke in de sporophyt tetraploid zijn en ontstaan zijn uit ouders, die in de spo- rophyt gelijke diploide chromosomen-getallen vertoonen. Door Miss DicBy ©) is een cytologisch onderzoek verricht over een soortsbastaard uit het geslacht Primula, de zoogenaamde Pri- mula Kewensis. Deze soortsbastaard bleek tweemaal zooveel chro- mosomen te bezitten als de ouders. Volgens Miss DicBy was deze Primula Kewensis op de volgende wijze ontstaan. In 1899 trad in een zaaisel van P. floribunda een afwijkende vorm op, die ontstaan moest zijn uit een kruising van P. floribunda met P. verticillata. Deze soortsbastaard was intermediair tusschen beide ouders en kreeg den naam van Primula Kewensis. In 1900 werd dezelfde bastaard- vorm in een grooter aantal exemplaren verkregen door kruising van P. floribunda met P. verticillata. Alle bloemen van dezen bastaard waren kortstijlig en steriel, zoodat deze planten enkel vegetatief te vermeerderen waren. In 1905 trad éénmaal aan een dergelijke plant één langstijlige bloem op, die bevrucht werd door het pollen van een kortstijlige. Het resultaat hiervan was, dat uit het zaad ‘zoowel 1 W. Barry, Die Godronschen Bastarde zwischen Aegilops- and Triticumarten. Zeitschrift f. ind. Abst. u. Vererbungslehre. Bd. XX 1919 pag. 177. 2 H. Krrara. Uber eytologische Studien bei emigen Getreidearten. Mitteilung LL. The Botanical Magazine XXXIII 1919 pag. 17. Mitteilung AL Uber die Schwankungen der Chromosomenzahlen bei den Spe- ziesbastarden der Triticum-Arten. The Botanical Magazine XXXV 1921, pag. 19, 8 L, Diesy. The Cytology of Primula Kewensis and of other related Primula ybrids. Annals of Botany. Vol. XXVI pag. 357, 99 kortstijlige als langstijlige planten ontstonden, die bij legitieme krui- sing kiembaar zaad gaven. De in 1899 en 1900 ontstane steriele Primula Wewensis bleek diploid te zijn en evenals de ouders vegetatief 18 chromosomen te bezitten en generatief 9. De in 1905 ontstane fertiele P. Kewensis bezit generatief 18 en vegetatief 56 chromosomen, is dus tetraploid. Uit de P. Kewensis is door selectie een andere vorm ontstaan, de P. Kewensis farinosa. Door kruising van P. verticillata met de bleekbloemige P. floribunda, welke beide diploide vormen zijn, zijn later tetraploide planten ontstaan van den habitus van P. Kewensis farinosa. Door kruising van P. werticillala en P. floribunda hebben Miss Perrew en Miss Durmam |) later nog 2 maal een tetraploid exemplaar van Primula Kewensis verkregen. Deze exemplaren waren fertiel en bleven constant; zij vermoeden echter, dat bij P. Kewensis „parthenogenesis”” voorkomt. ErNsr noemt deze „parthenogenesis” geïnduceerde apogamie. Uit een onderzoek van GREGORY |) is gebleken, dat in Primula sinensis een diploid reuzenras voorkomt, maar dat tevens van deze soort twee tetraploide rassen bestaan. Ken dezer rassen is in zijn eigen culturen ontstaan. Hierover deelt hij mede: „Two non-giant diploid plants were erossed together reciproecally. The F/ from one of these crosses gave a perfectly normal HF, eonsisting of non- giant plants among whieh all the expeeted classes of offspring were represented in numbers elosely approximating to expectation. The F, from the reciprocal eross gave no seeds in a cross with one of its parent races and gave only four plants as a result of self-fer- tilization. These four plants were giants, and from one of them the race has been bred”. Primula sinensis heeft in de somatische cellen 24 echromoso- men. in de geslachtscellen 12; Primula sinensis gigas heeft in de somatische cellen 48 en in de geslachtscellen 24 chromosomen. De tetraploide Primula sinensis gigas bleek in mindere mate fertiel te zijn dan de diploide Primula sinensis. Toch ontstonden steeds voldoende zaden om dezen givas-vorm in het leven te houden. Oc De tetraploide Primula-bastaarden, welke uit diploide Primula- soorten ontstaan zijn, bezitten alle een normale reduetiedeeling, waarbij in de prophase slechts gemini en geen ongepaarde chromo- 1) CAROLINE PerLEW and FroRENCE M. DuRHAM. The genetic Behaviour of the Hybrid Primula Kewensis and its Allies. Journal of Genetics Vol. V 1915—1916 pag. 159. 100 somen voorkomen. Deze bastaarden zijn ontstaan uit ouders met gelijke diploide ehromosomengetallen. : De hetero-diploide bastaarden vertoonen in vergelijking tot de tetraploide bastaarden en tot de bastaarden tusschen Saccharum officinarum en Saccharum spontaneum in het algemeen een geringe fertiliteit. Bij de laatste gaan in de prophase der deeling van de go- notokonten alle of bijna alle chromosomen tot volledige paring over. Bij de hetero-diploide bastaarden is van paring van alle chromosomen nooit sprake. Soms worden hierbij in het geheel geen gemini gevormd, zooals bij de Digitalisbastaarden, of heeft bij een klein deel der ehromosomen geminusvorming plaats, zooals bij Polypodium Schnei- deri. Bij deze bastaarden geschiedt de deeling der gonotokonten ge- heel abnormaal, de chromosomen worden hierbij zonder regelmaat en volgens het toeval over de polen verdeeld. Het behoeft daarom geen verwondering te wekken, dat deze bastaarden steriei zijn. Bij bastaarden, waarbij de deeling der gonotvkonten volgens het Drosera-schema geschiedt, kunnen de ongepaarde chromosomen zich zeer verschillend gedragen. Bij Drosera en Oenothera worden ze in de heterotypische deeling zonder te splitsen over de polen verdeeld en kunnen daarbij dwergkernen vormen; in de homoty- pische deeling splitsen zij zich overlangs en dragen soms tot de vorming der tetradenkernen bij, terwijl ze in andere gevallen dwerg- kernen vormen en daardoor geëlimineerd worden; bij Oenothera kunnen ze bovendien zoowel in de anaphase der heterotypische als in die der homotypische deeling in segmenten uiteenvallen. Bij Hieracium kunnen de ongepaarde chromosomen reeds in de hetero- typische deeling overlangs splitsen; deze splitsing kan zich al of niet in de bomotypische deeling herhalen. Bij deze bastaarden kun- nen daardoor de tetradenkernen zeer uiteenloopende aantallen chro- mosomen bezitten. Het lijkt mij niet onmogelijk, dat hierbij chro- mosomencombinaties kunnen ontstaan, die de levensvatbaarheid van den gametophyt uitsluiten, evenals dit mogelijk het geval zou kun- nen zijn voor de Saccharum officinarumvariëteiten, waarbij in de prophase der deeling van de pollen-moedercellen bij een deel der chromosomen normale geminusvorming achterwege kan blijven. De grootere fertiliteit der tetraploide bastaarden en die der bovengenoemde Saccharumbastaarden zou misschien daarin hare oor- zaak kunnen vinden, dat bij deze bastaarden wel volledige of bijna volledige chromosomenparing plaats heeft, waardeor de echromoso- menverdeeling over de dochtercellen regelmatig geschiedt. 101 Toch moet men wel rekening houden met het feit, dat er iso- diploide bastaarden bestaan, waarbij wel volledige ehromosomen- paring in de gonotokonten plaats heeft, maar welke toch steriel zijn. Hieruit volgt dus, dat er ongetwijfeld vele andere oorzaken voor bastaardsteriliteit bestaan. — Van de bastaarden tusschen Saccharum officinarum en Saccha- rum spontaneum werd door mij verondersteld, dat bij hun ontstaan in de zygote de chromosomen, van Succharum officinarum afkomstig, door splitsing in aantal verdubbeld zouden zijn, waardoor het soma- tische chromosomengetal dezer bastaarden niet 96, doch 136 bedraagt. In de literatuur zijn geen gevallen bekend, waarbij het ehromoso- mengetal van een bastaard op deze wijze verhoogd wordt. Wel zijn er in de literatuur aanwijzingen te vinden, die met een dergelijke verhooging van chromosomengetal rekening houden. Er werd reeds eerder op gewezen, dat men tegenwoordix alge- meen aanneemt, dat vormen met hooger chromosomengetal uit vor- men met lager chromosomengetal ontstaan kunnen. Men heeft uit vormen met lager chromosomengetal vormen met hooger chromosomengetal zien ontstaan. Door kruising zijn uit diploi- de Primulda’s tetraploide Primuld’s ontstaan, door mutatie uit diploide Oenothera’s tetraploide en triploide Oenolheravormen. Verder hebben Er. en Em. Marcrar uit diploide mossen op experimenteele wijze tetraploide mossen verkregen en heeft WinNkKLER 1), eveneens experi- menteel, uit diploide Solanumsoorten tetraploide verkregen. Men heeft verder gevonden, dat het chromosomengetal van be- paalde soorten uit een geslacht dikwijls een veelvoud bedraagt van het chromosomengetal van andere soorten van hetzelfile geslacht. Tevens heeft men opgemerkt, dat apogame soorten ten opzichte van normaal sexueele soorten van hetzelfde geslacht, dikwijls, doch niet altijd, een verhoogd chromosomengetal vertoonen. Over de wijze, waarop hoogere chromosomengetallen uit lagere ontstaan, loopen de meeningen sterk uiteen. STRASBURGER 2) was van meening, dat verdubbeling van het aan- tal chromosomen kon geschieden door lengtesplitsing van alle chro- mosomen in een mitotische kerndeeling, waarbij deze deeling zich niet voortzet, zoodat geen twee diploide dochterkernen ontstaan, doch één tetraploide kern gevormd wordt. Ook meende hij, dat het 1 HANs WinkLeER. Über die experimentelle Erzeugung von Pflanzen mit abwei- ehenden Chromosomenzahlen. Zeitschrift für Botanik VII 1916. 2) E. STRASBURGER. Chromosomenzahl. Flora 100, 1910, 102 mogelijk was, dat wel diploide dochterkernen zouden ontstaan, doeh dat deze zich weder zouden vereenigen. Hij vond het waarschijnlijk, dat de cel, waarin deze chromosomenvermeerdering plaats zou heb- ben, de bevruchte eicel was. Als tweede oorzaak van het ontstaan van chromosomengetallen, die een veelvoud waren van andere chromosomengetallen, meende STRASBURGER. dwarsdeeling van chromosomen te moeten aannemen. Hierdoor zouden tevens kleinere chromosomen ontstaan. Chromoso- menvermeerdering door lengtesplitsing zou leiden tot de vorming van grootere kernen, door dwarsdeeling zouden de kernen even groot blijven. ROsENBERG 1) zegt over het ontstaan van Mieraciumsoorten met een hooger chromosomengetal uit die met een lager chromosomen- getal mijns inziens terecht: „Wo die Chromosomenzahl einer Art ein Vielfaches einer anderen derselben Gattung ist, wie in den ober angeführten Fällen, ist wohl eine Entstehungsweise durch Querseg- mentierung von Chromosomen unwahrscheinlich”. Omtrent het ontstaan van het tetraploide chromosomengetal bij Oenothera gigas meent Gares?), dat het echromosomengetal na de bevruchting verdubbeld moet zijn. Deze verdubbeling zou in de zygote geschied zijn door lengtesplitsing van de chromosomen, die niet onmiddellijk gevolgd is door eeldeeling. Sromes ®) daarentegen is van meening, dat Oenothera gigas ontstaan is door het samen- treffen van twee kiemcellen, „die beide tengevolge van een muta- tieverschijnsel reeds een dubbel zoo groot aantal chromosomen in haar kernen voeren”. Door Nwemrcí) is gevonden, dat bij Gugea lutea bevruchting van de eicel door twee spermakernen kan geschieden. Volgens hem zou dispermatische of polyspermatische bevruchting de oorzaak kun- nen zijn van verhooging van het chromosomengetal. Bij de bastaarden tusschen S. officinarum en S. spontaneum, waar een verhoogd chromosomengetal voorkorat, kan van disperma- tische bevruchting geen sprake zijn. Dispermatische bevruchting zou 1) 0. KoserperG. Die Reduktionsteilung und ihre Degeneration in Hieracium. Svensk Botanisk T'idskrift Bd. 14, 1917, pag. 196. 2) R.R. Gares. The Bebavior of the Chromosomes in Oenothera lata X 0. gigas. Botanical Gazette 48. 1919, noot pag. 196. 3) Tu. J. Sroues. Kerndeeling en synapsis bij Spinacia oleracea L. Dissertatie 1910, pag. 58. HB. Neurec, Uber die Befruchtung bei Gagea. HI, Dispermatische Befruchtung und die Chromosomenzahl bei verwandten Arten und Varietäten. Bull, int, de VAcad, d. Se. de Bohéme. Bd. 17, 1919. 105 bij deze bastaarden leiden tat een diploid chromosomengetal van 152 (nl. 4 + 255) en een haploid chromosomengetal van 76. Zonder eenigen twijfel is bij deze Saccharumbastaarden het haploide chromo- somengetal lager. Haploide chromosomengetallen in de kernplaat der heterotypische deeling, die iets hooger zijn dan 70, kunnen slechts voorkomen tengevolge van het achterwege blijven van paring van eenige chromosomen. Het haploide chromosomengetal bij deze bas- taardindividuen is zeker iets lager dan 70. We hebben gezien, dat in het geslacht Primula bastaardeering verhooging van het echromosomengetal ten gevolge kan hebben Ernst lj) heeft als hypothese opgeworpen, dat bastaardeering de oor- zaak zou zijn van apogamie in het plantenrijk. Hij komt daarbij tot het volgende betoog: „hie in den beiden vorstehenden Abschnitten besprochenen Tat- sachen ergeben. dass ungefähr die Hälfte der bis jetzt als apogam be- funden Angiospermen im Vergleich zu den befruchtungsbedürftigen Verwandten eine Verdoppelung der Chromosomenzahl erfahren hat. Ähnliche Verdoppelungen oder noch weitergehende Erhöhungen der Chromosomenzahlen werden auch innerhalb der fertilen Arten von Gattungen, bei Varietäten derselben Art, bei Mutationen, und was für unsere Beweisführung besonders wichtig ist, bei experimentell erzeugten, fertilen Artbastarden gefunden. Die Entstehung tetraploider, neuer Pflanzenformen aus Stamm- formen mit diploiden Sporophyten durch einmalige Verdoppelung der Chromosomenzahl ist also möglich. Sie kann bei der Entstehung apogamer Sippen aus befruchtungsbedürftigen Stammformen ebenso plötzlieh wie bei den besprochenen Primula-Bastarden und den Oenothera-Mutationen eingetreten sein. Aus der Tatsache, dass eini- ge Spezies mit erhöhter Chromosomenzahl apogam oder apospor sind, hat man bisher den Schluss gezogen, dass die Vereinigung der Apo- gamie mit tetraploider Chromosomenzahl auf dem Vorhandensein kausaler Beziehungen zwischen beiden Erscheinungen beruhe. Es müssten demnach ganz ähnliche Beziehungen auch zwischen: Chro- mosomenverdoppelung und Bastardierung sowie zwischen Chromoso- menverdoppelung und Mutation existieren. Einer solechen Annahme gegenüber erscheint es wohl zweekmässiger, die Erhöhung der Chro- mosomenzahl nicht als Ursache. sondern als Begleiterscheinung von Apogamie, Mutation und Bastardierung zu betrachten un:l die Frage 1) A. ERNsr, Bastardierung als Ursache der Apogam'e im Pflanzenreich. pag. 341. 104 zu prüfen, ob nicht in allen Fällen dieselbe oder ähnliche Ursachen dieselbe Folgeerscheinung auslösen” Enrsr wil dus behalve de tetraploide bastaarden, ook een deel der apogame planten rangschikken tot de bastaarden met verhoogd chromosomengetal. Hij vraagt zich verder af‚ of niet door dezelfde of overeenkomstige oorzaken verhooging van chromosomengetal bij apogame planten, tetraploide bastaarden en mutanten plaats heeft gehad. Van de bovengenoemde Saccharum-bastaarden leek het mij toe, dat ze ontstaan moesten zijn uit een bevruchting, waarbij een di- ploid aantal chromosomen van S. officinarum samengekomen is met het haploide aantal chromosomen van S. spontaneum. Deze bastaarden zouden dus triploid zijn en omdat ze uit gameten met verschillend chromosomengetal zijn ontstaan, zou ik hen overeenkomstig de no- menclatuur van ERNsT hetero-triploid willen noemen. Tri- ploide bastaarden, door kruising uit diploide soorten met verschillend echromosomengetal verkregen, waren tot nogtoe onbekend. Wel kent men triploide Oenotheramutanten en bastaarden, uit ouders met gelijke diploide chromosomengetallen ontstaan. Van deze Oenothera- bastaarden en -mutanten heeft men tot nogtoe steeds gemeend, dat zij ontstaan moesten zijn door versmelting van een diploide gameet met een haploide gameet. Bij onze Succharum-bastaarden is dit zeker niet het geval. In de veronderstelling, dat werkelijk gelijke of overeenkomstige oorzaken de chromosomenvermeerdering bij deze Oenothera-mutanten en bij de Saccharum-hybriden bewerkstelligd hebben, hetgeen niet zeker is, zou men nu ook van de triploide Oenothera-mutanten kunnen denken, dat zij uit versmelting van ha- ploide gemuteerde gameten ontstaan zijn. ErNsr acht verdubbeling van het chromosomengetal zoowel M0- gelijk als gevolg van versmelting van diploide gameten als door verdubbeling van het chromosomengetal in de bevruchte eicel. Over deze verdubbeling schrijft hij: 4) „Nichts scheint mir nun näher zu liegen, als den Anstoss für die Abnormalität der Keimkernbildung und -teilung gegeben zu se- hen im heterogenen Charakter der zur Vereinigung kommenden Gametenkerne. Vorgänge der Bastardierung sind in der Aszendenz der fertilen tetraploiden P. Kewensis erwiesen, für Primult sinensis gigas und Oenothera Lam. gigas nicht ausgeschlossen und für die apogamen Pflanzen durch unsere Arbeitshypothese angenommen. 1) A. Erxsr. Bastardierung als Ursache der Apogamie im Pflanzenreich, pag. 356. 105 Wir wissen, dass bei vielen sterilen oder fast sterilen Bastarden die Embryobildung in zahlreichen Embryosäecken beginnt, auf den ver- schiedensten Stadien des Verlaufes unregelmässig wird und einge- stellt werden kann. Solche Unregelmässigkeiten des Entwicklungs- verlaufes, die man sich, wie schon ausgeführt worden ist, als Folge einer gewissen Disharmonie in den vereinigten verschiedenartigen Chromosomensätzen uud ihrer Kntwicklungstendenzen vorstellen kann, können nun schon bei den Vorbereitungen zur ersten Teilung der Keimzelle eintreten. Kin erster Entwieklungsanstoss führt zur Teilung des Zygotenkerns, vielleicht mit verlangsamten Verlauf. Der Kernteiling folet wegen gestörter Kernplasmarelation keine Zelltei- lang, sondern wieder eine Kernvereinigung nach. Hierauf wird die Keimbildung mit verdoppelter Chromosomenzahl der Kerne durch- geführt. Es ist denkbar, dass durch die Herstellung des doppelten Chromosomensatzes einer jeden der an der Heterozygotenbildung beteiligten Arten die vegetative Entwicklung des Bastards erleichtert wird. Für diese Annahme, dass Verdoppelung der Chromosomenzahl sich für die Entwicklung eines Bastardes als vorteilhaft erweist, scheint wenigstens das Verhalten von P. Kewensis zu sprechen. wel- che mit diploider Chromosomenzahl steril bleibt, nach Verdoppelung derselben dagegen fertil geworden ist. So schafft also offenbar die Chromosomenvermehrung erleichterte Bedingungen, in den einen Fiällen für Fertilität, in den anderen für Apogamie von Dastarden.” Voor de triploide Saccharumbastaarden moet men de wijze van de chromosomenvermeerdering in de zygote zich wel wat anders denken dan ErNsr zich dit doet voor de tetraploide bastaarden. Men zou zich bij de bevruchting van S. offieinarum door S. spontaneum kunnen voorstellen, dat de bevruchtende spermakern een prikkel uitoefent op de vrouwelijke kernsubstantie, waardoor hierin de chromosomen overlangs splitsen. Het is zeker merkwaardig, dat ook hier de vermeerdering van het ehromosomengetal voordeelig voor de ontwikkeling van de bas- taardindividuen schijnt te zijn. Bij kruising tusschen S. officinarum en S. spontaneum ontstaan bastaardindividuen, die, op zeer weinig uitzonderingen na, wat mannelijke fertiliteit betreft, het S. offici- cinarwm-individu, dat voor de kruising gebruikt werd, in belangrijke mate overtreffen. De voor kruisingen gebruikte S. officinarum-individuen waren òf geheel mannelijk steriel, òf leverden slechts een zeer kleine hoe- veelheid pollen op, dat bovendien nog voor een laag percentage nor- 106 maal ontwikkeld was. De geringe fertiliteit dezer suikerrietsoorten blijkt ook uit het feit, dat waar zij als moederplant in kruisingen gebruikt worden, vrijwel nooit zelfbestuiving optreedt, zoodat cas- tratie overbodig is. Door Winge tb) is erop gewezen, dat waar bij Musa sapientum- rassen voorkomen, die haploid 8, 16 en 24 chromosomen bezitten, het chromosomengetal 24 niet ontstaan kan zijn door verdubbeling uit rassen met lager chromosomengetal. Het getal 16 kan ontstaan zijn door verdubbeling uit het getal 5; verdubbeling van het aantal 16 zou echter 32 chromosomen moeten geven en niet 24. Tiscurer?) acht het mogelijk, dat een ras met het haploid chro- mosomengetal 24 door dispermatische bevruchting zou zijn ontstaan uit een ras met 16 chromosomen in de haploide phase. Disperma- tische bevruchting zou een ras met 48 als diploid aantal chromo- somen geven en na reductiedeeling zouden geslachtscellen ontstaan met 24 chromosomen. Wince daarentegen meent, dat in een ras, door dispermatische bevruchting ontstaan, dikwijls normale reductie- deeling verhinderd zal worden. Inderdaad kan men zich moeilijk anders voorstellen dan dat bij de deeling der gonotokonten van door dispermatiseche bevruchting ontstane individuen een stel chromosomen ongepaard blijft, zooals dit bij de hetero-diploide bastaarden het geval is. WiINee meent, dat door verdubbeling van het chromosomengetal wel planten met grootere afmetingen zouden kunnen ontstaan; deze zouden overigens slechts weinig verschillen van de planten, waaruit zij ontstaan zijn. Aangezien echter plantenvormen met hoogere chromosomengetallen in vele eigenschappen verschillen van verwante vormen met lagere aantallen chromosomen, acht hij het onmogelijk, dat de eerste door chromosomenverdubbeling uit de laatste ontstaan zijn. Hij tracht nu zich het ontstaan van reeksen van chromosomen- getallen zooals 8, 16 en 24 voor Musa en 9, 18, 27, 36 en 45 voor Chrysanthemum op andere wijze, en wel door kruising te verklaren. Chromosomen bezitten zeer veelvuldig de neiging om reeds in de somatische cellen in paren op te treden, doch deze paring komt voor- al tot uiting in de gonotokonten, waar de twee chromosomen van één paar in het algemeen nauw verbonden liggen. Bezitten twee 1) 0, Winae, The Chromosomes. Their numbers and general Importance. Comptes rendus des travaux dn Laboratoire de Carlsberg. 13me Vol. 1917. 2) G. TrscuLer. Chromosomenzahl, -Form und -Individualität im Pflanzenreiche, Progressus Rei Botanicae 1916 pag. 227. 107 gameten, die bij bevruchting te zamen komen, groote overeenkomst, zooals bij gameten van nauw verwante ouders het geval is. dan zullen de overeenkomstige mannelijke en vrouwelijke chromosomen zichtin de gonotokonten tot gemini vereenigen. In dit geval spreekt Wince van philozygotie. Zijn de ouders minder nauw verwant, dan kan het gebeuren, in het geval dat „pathozygotie” zich voordoet, dat directe paring van ehromosomen onmogelijk is, doch dat paring nog wel langs indirecten weg kan geschieden. In het geval van „misozygotie” is vorming van een zygote, waarin mannelijke en vrouwelijke chromosomen harmonisch naast elkaar voorkomen, niet meer mogelijk. Als zieh pathozygotie voordoet, denkt Wince zich chromosomen- paring toeh nog mogelijk, doordat eerst alle chromosomen in de zygote overlangs splitsen. Twee chromosomen, door splitsing van een chromosoom ontstaan, zouden dan een paar kunnen vormen. Vinden chromosomen dadelijk in de zygote een partner, dan noemt hij dit „direct chromosome union’; vinden zij pas na overlangsche splitsing een partner, dan spreekt Wince van „indireet chromosome union”. Met „direet chromosome union” gaat dus geen verdubbe- ling van het chromosomengetal samen; dit is wel het geval, als „in- direct ehromosome union” plaats heeft. Wince stelt zich voor, dat als in een zygote „indirect chromo- some union” heeft plaats gehad, hieruit zoowel normaal sexueele als apogame planten ontstaan kunnen. Bij normaal sexueele planten zouden na reductiedeeling gameten ontstaan, die de haploide chro- mosomenaantallen der beide ouders zouden bevatten. Door kruising van twee soorten A en B, beide met 9 echromo- somen in hare gameten, zou een primaire zygote ontstaan met Ja + Ib chromosomen; na splitsing dezer chromosomen zouden in de zygote en in de somatische cellen van het dochterindividu 2 X Ja + 2 X Ab chromosomen voorkomen. Na reductiedeeling zouden vervolgens gameten ontstaan met Ja + 9b chromosomen, zoodat dus het haploide echromosomengetal van dit dochterindividu IS zou zijn. Door kruising hiervan met een soort C, die 9 chrromo- somen in de gametophyt bezit, zou een primaire zygote ontstaan met Da + Ib + Ie chromosomen; vna splitsing dezer chromosomen zouden 2 X Oa + 2 X Mb + 2 X Ie chromosomen in de soma- tische cellen van dit nieuwe individu voorkomen. bij reductiedee- ling hiervan zouden gameten met 27 chromosomen ontstaan. Mocht het op den duur uit kruisingsproeven blijken, dat werke- 108 lijk nieuwe vormen op deze wijze kunnen ontstaan, dan zou men zich S. officinarum kunnen denken als te zijn ontstaan door krui- sing uit vormen, die haploid 8 en 32 chromosomen bezitten, of uit vormen met 16 en 24 haploide chromosomen, daarbij uitgaande van de veronderstelling, dat 8 het chromosomengrondgetal voor Sac- charum is. Voor S. spontaneum zouden de ouders dan 8 en 48, 16 en 40 of 24 en 32 chromosomen gehad kunnen hebben. Aangezien de bastaarden tusschen S. officinarum en S sponta- neum zeer waarschijnlijk tripoid zijn, doch ontstaan zijn uit haploi- de gameten, moet men zich bij deze bastaarden eveneens een „in- direet chromosome union” denken. Daar hier waarschijnlijk slechts splitsing van S. officinarum-chromosomen plaats gevonden heeft en de ongesplitste S. spontanermm-chromosomen in de paring betrok- ken worden, moet de paring hier op andere wijze geschieden, dan Wince dit zieh denkt voor de tetraploide bastaarden. Voor deze Saccharum-bastaarden kan men zich drie wijzen van paring voor- stellen: le. een willekeurig even aantal S. officinarum-chromosomen gaat paring aan met een gelijk aantal. S. spontaneum-chromosomen. de overblijvende S. officinarum-chromosomen paren onderling, het- zelfde is het geval met de overblijvende S. spontaneum-chromo- somen ; 2e. alle S. officinarum=chromosomen gaan onderling paring aan, hetzelfde is het geval met de S spontaneum-chromosomen: de. 28 chromosomen van een stel van 40 chromosomen van S. officinarum paren met 28 S. spontuneum-chromosomen, 28 chro- mosomen van het tweede stel van 40 chromosomen gaan paring aan met de 28 andere chromosomen, van S. spontaneum afkomstig. De 12 overblijvende S. officinarum-chromosomen uit het eerste stel gaan paring aan met de 12 overeenkomstige chromosomen, over- blijvende van het tweede stel. Doordat de chromosomen van S offi- cinarum en S. spontaneum ongeveer even groot zijn, zal het niet uit te maken zijn, welke van de drie veronderstellingen de juiste is. Toch lijkt mij de laatste de meest waarschijnlijke toe, aangezien ik mij moeilijk kan voorstellen, dat ongesplitste S. spontaneum-chro- mosomen paring zouden aangaan met ongesplitste chromosomen uit hetzelfde stel. Blijkt nu werkelijk bij voortgezet onderzoek aan meer van deze bastaard-individuen, dat het haploide ehromosomengetal 68 bedraagt en blijkt bovendien, dat Saccharum-bastaarden uit ouders met an- 109 dere chromosomengetallen zich overeenkomstig gedragen, —en tot nogtoe is de waarschijnlijkheid zeer groot — dan zal hiermede de splitsing van chromosomen in de zygote bewezen zijn. Dit zal dan tevens een groote steun zijn voor de theorie van- WiNae. Nu kan wel reeds gezegd worden, dat het haploide chromosomengetal het theoretische getal 68 zoozeer nadert, dat de triploidie dezer bast- aarden zeer waarschijnlijk is. Steeds is bij de kruising tusschen S. officinarum en S. spontaneum de eerste soort als moeder gebruikt. Het is onbekend, of de reci- proke kruising mogelijk is. Zeer zeker zal een dergelijke kruising met moeilijkheden gepaard gaan, doordat het pollen van S. spontaneum veel meer fertiel is dan dat van S. officinarum. Castratie is dus zonder twijfel noodzakelijk. Ingeval deze kruising gelukt, zal het in- teressant zijn het chromosomengetal dezer bastaardindividuen na te gaan. Uit het chromosomengetal zou men na kunnen gaan, of hierbij ook de S. efficinarum-echromosomen overlangs splitsen of alle chro- mosomen overlangs splitsen, terwijl men als derde mogelijkheid nog zou kunnen veronderstellen, dat dan de S. spontanewm-chromosomen een splitsing uitvoeren. Zou men een ander aantal chromosomen vinden dan zou men tevens kunnen nagaan, of hiermede ook een andere habitus der bastaardindividuen samengaat. Het interessante gedrag der bastaarden tusschen S. officinarum en S. spontaneum maakt een uitgebreid onderzoek dezer bastaarden zeer gewenscht. De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat sommige dezer bastaardindividuen zich eytologisch anders gedragen. Van vele vormen van het geslacht Saccharum is nog niets bekend over het chromosomengetal en het is natuurlijk niet uitgesloten, dat bastaar- den van deze vormen diploid of tetraploid zullen blijken te zijn. Aan bastaarden uit het geslacht Saccharwm is waarschijnlijk te bepalen, of de meening van ERNsT en WINGE, dat vormen met hoo- ger chromosomengetal door kruising kunnen ontstaan uit vormen met een lager aantal, gegrond is. SAMENVATTING DER RESULTATEN, Bij Saccharum spontaneum komen in de kernen der pollen-moe- dercellen gedurende de prophase en metaphase der reductiedee- ling 56 gemini voor. De deeling dezer cellen is een regelmatige reduetiedeeling, wat ook uit de anaphase blijkt. Het haploide chromosomengetal bedraagt 55. Jij Saccharum officinarum komen tijdens de prophase en meta- phase der reductiedeeling in de kernen der pollen-moedercellen, indien deze deeling geheel regelmatig verloopt, 4 gemini voor. Het haploide chromosomengetal bedraagt bij Saccharum officina- rum 40, het diploide moet op 80 gesteld worden. Bij Saccharum officinarum blijft dikwijls in de prophase der reductiedeeling paring van een deel der chromosomen achter- wege. llierdoor ontstaat een onvolledige chromosomenreductie en ontstaan waarschijnlijk pollenkorrels, die in hare kernen een aantal chromosomen bezitten, dat afwijkt van het haploide chro- mosomengetal 40. Bij wijze van uitzondering kan bij een variëteit van Saccharum officinarum, waarbij in den regel reductiedeeling voorkomt, alle chromosomenparing in de prophase der deeling van de pollen- moedercellen achterwege blijven. Deze deeling verloopt dan ab- normaal en komt overeen met die deeling, welke ROSENBERG „halbheterotypische Teilung” noemt. Bij de Britsch-Indische soorten Chunnee en Ruckree II bedraagt het haploide chromosomengetal ongeveer 46, terwijl het diploide chromosomengetal op 90 à 91 gesteld moet worden. Ook hier kunnen eenige chromosomen in de prophase der reductiedeeling ongepaard blijven, hetgeen wederom een onvolledige chromoso- menreductie ten gevolge heeft. Door kruising van Saccharum officinarum met Saccharum spon- taneum zijn zeer vele goed fertiele bastaardindividuen verkregen. Slechts een zeer klein aantal is mannelijk steriel. De fertiliteit dezer bastaarden overtreft verre die der Saccharum officinarum- variëteiten, welke voor de kruising gebruikt worden. In andere geslachten zijn bastaardvormen tusschen twee soorten met verschillend chromosomengetal, die een dergelijke mate van fertiliteit vertoonen, ten eenenmale onbekend. riá 6. Deze bastaardindividuen bezitten een verhoogd chromosomengetal, d. w. z. hun chromosomengetal is hooger dan de som van de haploide ehromosomengetallen der ouders. Waarschijnlijk komen in de kernen der pollen-moedercellen dezer bastaardindividuen gedurende de prophase en metaphase der reductiedeeling ongeveer 68 gemini voor; dit zou wijzen op een diploid ehromosomengetal van 136. Daar de gameten van S. offi- cinarum en S. spontaneum respectievelijk 40 en 56 chromosomen bezitten, zijn waarschijnlijk in de zygote door overlangsche split- sing de S. officinarum-chromosomen in aantal verdubbeld, waar- door een bastaardindividu met 196 chromosomen ontstaan is. De bastaarden tusschen Saccharum officinarum en Saccharum spontaneum zouden daarom, in overeenstemming met de nomen- clatuur van ERNsr, „hetero-triploid” genoemd moeten worden. EN EL U NIN eee Blz. In lELULAE AN Rep en de oat et 5 at 1 Hoofdstuk I. Materiaal en methode van onderzoek. . . .... 7 Hoofdstuk IL. Het onderzoek over het chromosomengetal. 26 S 1. De prophase der deeling van de pollen-moedereellen … 26 S 2. Het chromosomengetal van Saccharum spontaneum L, 28 S 9. Het chromosomengetal van Saecharum oflficinarum L, 37 S 4. De chromosomengetallen van de Britsch-Indische Sac- charum-variëteiten Chunnee en Ruckree II... . . 65 Hoofdstuk II. Bespreking van de resultaten van het vorige hoofd- stuk in verband met de literatuur . . . .. : te Hoofdstuk IV, Resultaten van een voorloopig onderzoek over de eytologie van eenige bastaarden tusschen Saccharum offici- narum en Saccharum spontaneum. Sá S 1. Kenige opmerkingen over soortsbastaarden in het ge- slacht Saccharum, voornamelijk betreffende de fertiliteit 84 S 2. De cytologie van eenige bastaard-individuen Saccharum officinarum X Saccharum spontaneum. ....-... 86 Hoofdstuk V. De cytologie van andere soortsbastaarden in verband met die van het geslacht Saccharum. 95 Samenvatting -der resultaten … ev en gremer VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië A ER te MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA- SUIKERINDUSTRIE wg m JAARGANG 1922 No. 2 DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN DOOR Dr. J. M. GEERTS N.V. BOEKHANDEL EN DRUKKER IJ V/H. H. VAN INGEN — SOERABAJA. nl rr _ MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, Mn LIBRARY Jaargang 1922, No. 2. NEW YORK BOTANICA! GARDEN DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN door Dr. J. M. GEERTS. T Î Landbouwkundieg Adviseur van Nederlandsech-Indische Landbouw-Mij. VIJFDE BIJDRAGE: Het Product van EK 2. Van EK 2 kies ik enkele ondernemingen, waar zij reeds eenige jaren in vrij groote complexen voorkomt. We zullen bij EK 2 dezelfde moeilijkheid ondervinden als bij Dl 52 en de andere nieuwe soorten, dat namelijk door de uitbreiding en het dikwijls sterk wisselen in gronden, de jaren niet steeds goed vergelijkbaar zijn; dit geldt o.a. in hooge mate op de suikerfabriek Bandjardawa, waarmee ik wil beginnen. — De cijfers van EK 2 staan in de volgende tabel. EK 2 werd in 1918/19 vroeg geplant, in de andere jaren kwam een gedeelte in Augustus in den grond. 1916/17 gaf op Bandjardawa ook voor EK 2 het hoogste product. De uitstoeling was toen 106% van de ge- __middelde uitstoeling van EK 2 over alle jaren op Bandjardawa. Het grootste deel van EK 2 was vóór Augustus geplant. De oroeiverdee- ling was zeer gunstig; de groeifactor was 1,480. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was dan ook zeer hoog, nl. 1,110, zoodat een zwaar rietproduct ontstond. 26% van het riet _ legerde tengevolge van het dikwijls te zware rietproduct, waardoor het rendement natuurlijk eenigszins leed. In dit jaar stonden slechts _ 18 bws EK 2 op oude gronden (zie tabel hiernevens), 63 op voor de tweede maal geoccupeerde gronden en 3% bws op nieuwe gronden. In dit gunstige jaar was het rietproduet op ouden grond hoog en het rendement goed; op voor de 2de maal beplanten grond was het riet- product iets hooger, maar het rendement lager en op- nieuwen grond werd zeer veel riet met een laag rendement verkregen, zoodat het hooge rietproduct en het lage rendement het gevolg van de nieuwere gronden waren. 114 . In 15/16 was de uitstoeling iets minder, 104% ; de EK 2 kwam gemiddeld iets later in den grond. De groeiverdeeling was minder gunstig dan in 16/17, de groeifactor was 0,831. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was vrij goed, zoodat toch een zwaar rietproduct ontstond. Het rendement was, al legerde nu min- der riet dan in 16/17, door de minder gunstige groeiverdeeling lager dan in 16/17, zoodat 134 pikols suiker werden verkregen. In 1015/16 stond nog een groot quantum EK 2 op oude gron- den, EK 28 was bijna nog niet aangeplant en op oude gronden werd het product hoog, zooals onderstaande tabel doet zien. Daar- door haalde 1915/16, al was:de groeifactor niet zoo hoog, op 16/17 na het hoogste product. OVERZICHT VAN HET PRODUCT VAN EK 2 op BANDJARDAWA, GESPLITST NAAR OUDE EN NIEUWE GRONDEN IN OPVOLGENDE JAREN: Voor de 2de maal ‘ond Oude gronden beplante gronden Nieuwe gronden Oogst- jaar Riet Rdt. | Skr. |[Bws.| Riet | Rdt. B ws. Skr. Bws. Riet Rat Skr. | 1915 [29 |1424) 8,57122 | 43 1189[ 9,00/107 | 30 |1336/6,67| 88 1916 |65 [1586 9,71154 | 19 [1578] 9,25/146 | 55 [1432/7,33| 105 1917 18 |(471940,54178 | 63 [17481 8,72152 | 34 |4962) 8,37) 164 1918 [221/,/1382/10,13140 | 43 11354| 9,231425 | — | — 1919 |42 |1453| 9,417133 | 7 [1137| 7,34183,4 | 11 |1268 1920 [76 _{4195/10,421241/,| 16 [1037 10,841424/| — | — 6,12] 78,0 De rendementen zijn op de nieuwe gronden veel lager; de riet- producties in den regel ook, behalve in het gunstige jaar 1916/17. In 1917/18 werd later geplant. De uitstoeling was veel forscher, 113 % van de gemiddelde. De groei in den Oostmoesson was zeer hoog. In den Westmoesson was de groei matig, zooals uit de groei- cijfers per dag blijkt. Het riet groeide door den geringen regenval op het eind van den Westmoesson niet lang door en bleef daardoor _ korter dan in andere jaren. De groeifactor werd daardoor hoog, maar is zeer geflatteerd. In verband met de sterke uitstoeling was het kattiegewicht per meter laag, maar ook omgerekend op gemid- delde uitstoeling was het nu lager dan in de vorige jaren. EK 2 ke, Ke Shae rg OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 115 OP DE SUIKERFABRIEK Bandjardawa. 13/14 | 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 19/20 | Lengte op 30 Nov. Eid 65 1553 185 174 | 168 | 126 » » 1 Maart — 288 299 912 285 319 215 D) » 1 April — 916 |- "418 1=-329 | 307 | 354 294 » » 1 Mei — 326 | 3383 | 335 | 310 | 369 | 307 » ps 1 Juni —— — — — 383 — Groei gedurende den Westmoesson, d.i, van 30 Nov. tot 1 Mei — Zoen. 200 150 }::136| 201 181 Groei per dag in c.M. in den Oostmoesson — [0,618 1,108 |1,480 |1,626 (1151 [0,940 » _> _Westmoesson — [1,753 1,333 [1,000 | 0,907 Ë ‚340 [1,207 Groeifactor — [0,353 [0,831 [1,480 | 1,793 0; 859 | 0,779 Gebleven uitstoeling per bruto bouw — 147900 | 50500 | 51300 | 54800 | 45700 | 41300 Gebleven uitstoeling in /% van het gem, tot en met 1920 (48600) Ea 981404074061" 115 92 85 Wijze van afplanten in April == — — — — — —— » Mei — —- Allo) — — 15 » Juni — — 271/of 151/5 2 53 32 > Juli - 45 | 82/5) 391/,, 27 8 26 » Augustus — 55 29 | 381/,| 26 -- 20 _» September — 3 | — == — En — October — — — — _— — -— Gemiddelde leeftijd op 30 Nov. in dagen — 102 120 125 107 146 134 Idem bij het oogsten in maanden —- —- 12 44 PATHE "12 | Gesneden bouws — 105 139 115 55 60 92 ____Riettaxatie — | 1240 | 1229 | 1445 | 1375 | 1360 | 1238 Á Rietgewicht — 1300 | 1523 | 1807 | 1346 | 1382 | 1167 Rendement — 8,14 | 8,78 | 8,85 | 9,70 | 8,48 10,49 í Suiker -— 106 | 4134 | 460 | 131 117 | 1221/, î Suikerproduct in % van het gem. product ' der soort tot en met ej oogst 1920 (128) 85 105 | 125 102 91 95 E Legerpercentage — 8 12 26 8 36 | — Bloeipercentage Kattiegewicht per M. Î bij de rietlengte op À 1 April — {0,833 [0,906 |1,051 [0,792 [0,790 | 0,920 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling — [0,821 [0,941 |1,110 [0,893 | 0,771 | 0,782 EE oe MORE he 116 was van de mooie gronden verdrongen door EK 28, waardoor dit lagere cijfer mede veroorzaakt wordt. Het rietproduect was dan ook niet hoog. Daardoor legerde weinig riet, 8%; het rendement werd mooi, ook doordat de rijping gunstig was door den geringen regen- val op het einde van den Westmoesson. f Er ontstond dan ook bijna hetzelfde suikerproduet als in 1915/16. Daar in 1918 geen EK 2 op nieuwe gronden stond, werd ook daardoor het rendement hooger en het legerpercentage lager dan in andere jaren. In 1914/15 werd laat geplant. De uitstoeling was gering. In den Oostmoesson was de groei zeer matig, in den Westmoesson zeer forsch. Door deze ongunstige groeiverdeeling was het kattie- gewicht per meter laag, al was het door de geringe uitstoeling hoo- ger dan in 1917/18. Het rietproduct werd voor EK 2 laag. Het rendement was door de ongunstige groeiverdeeling laag, zoodat weinig suiker ontstond. Vooral de nieuwe gronden gaven weinig suiker. In 1918/19 was vroeg geplant. De groei in den Oostmoesson was beter dan in 14/15, maar toch stagneerde het riet, zooals ook bleek uit het afsterven van de uitstoeling, die slechts O1 % van de gemiddelde was. De Westmoessongroei was forsch. Het kattiegewicht bleef door dien minder gunstigen groei laag, en er legerde, niette- genstaande het rietproduct laag was, veel riet; het rendement bleef dan ook laag. Er ontstond dan ook slechts een suikerproduct, dat’ 90 % van het gemiddelde was. Vooral op de nieuwe gronden werd het rendement zeer laag. In 1919/20 was ook vrij goed op tijd geplant, de groei in den Oostmoesson was zeer gering, o.a. veel minder dan in 17/18, toen nog later geplant was; de Westmoessongroei was matig, het riet bleef dan ook kort; de groeifactor was laag. De uitstoeling werd dit jaar nog minder dan in 18/19. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd iets hooger dan in 18/19. Het rietpro- duct bleef echter door het kortere riet en de mindere uitstoeling veel lager. Waar in 18/19 zelfs 36 % legerde, was er nu door het lage rietproduct vrijwel geen gelegerd EK 2. Het grootste deel van EK 2 stond op oude gronden. Waar verscheidene oogstjaren zonder een nadere toelichting niet terstond duidelijk zijn, zal ik de graphische voorstellingen niet meer aan het slot der bijdrage geven, maar liever na de bespreking van elke onderneming. u | 117 Groeifactor ; voor elke 0,01 is 1 m.M. genomen. mmm Suiker; voor elk pikol boven 100 is 3 m.M. genomen. meene Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling. De abscis is op 0,8 gesteld, voor elke 0,01 erboven is 5 m.M. uitgezet. Fig. 1. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling en suikerproduct per bouw van EK 2 in opvolgende jaren op de sf. Bandjardawa. 118 Voor de suikerfabriek Bandjardawa zijn de voornaamste cijfers van EK 2: E Kattiegewicht per M., Oogstjaar Groeifactor bij zer. Btovdelink | Suikerproduct 1915 0,353 0,821 | 106 1916 0,831 0,941 | 154 1917 1,480 1,110 160 1918 1,793 0,893 131 1919 0,859 | 0,771 117 1920 0,779 | 0,782 | 1221/, | dennen In de graphische voorstelling (fig. 1) is te zien, dat de paral- lelliteit vrij duidelijk is; de groeifactor in 1918 was zooals we za- gen zeer geflatteerd. Voor de afwijkingen tengevolge van de verdeeling over oude en nieuwe gronden, verwijs ik naar het boven besprokene. Op de suikerfabriek Balapoelang wordt ook reeds vanaf 1914/15 EK 2 aangeplant en in vrij groote uitgestrektheden, zooals de vol- gende tabel doet zien. EK 2 bracht ook hier in 1916/17 het hoogste product op. De uitstoeling, die op Balapoelang steeds aan den lagen kant is, was in 16/17 het hoogst, 115%. Er was vrij vroeg geplant. De groeiver- deeling was gunstig, zooals de groeifactor, 0,853, doet zien. Het kat- tiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was dan ook goed, 1,162, terwijl ook een mooi rendement ontstond, zoodat 154 pikols suiker verkregen werden. In 1915/16 was later geplant dan in 16/17; de uitstoeling was zwaar, 112%. De groeiverdeeling was minder gunstig; de groeifac- tor was 0,549. Het kattiegewicht per meter werd hoog, 1,273. Er ontstond een hoog rietproduct, het rendement werd in verband met den lagen groeifactor veel minder dan in 16/17. Er ontstond door het zware rietproduct toch een goed suikerproduct. In 1915/16 begon men pas met EK 28, zoodat EK 2 toen nog op de goede EK 28-gronden stond, hetgeen het hooge product bij vrij lagen groeifactor verklaart. In 1917/18 was eerder geplant, de uitstoeling was minder, 108%. De groeiverdeeling was, zooals de groeifactor aangeeft, bijna even gunstig als in 16/17. Men zou dus minstens hetzelfde kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling verwachten. Het was echter 119 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Balapoelang. 13/14 | 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | Lengte op 30 Nov. 76 69 93 | 138 136 15 | 135 » » 1 Maart 269 | 250 | 260 | 280 277 254 | 234 » » 1 April 296 | 282 | 300 | 306 305 | 297 277 Bens 1 Mei 319 | 304 | 320 | 319 320 | 328 | 301 » » 1 Juni 327 | 305 | 323 — — 337 | 322 Groei gedurende den Westmoesson, d. 1. van 4 30 Nov. tot 1 Mei 243 235 | 227 181 184 | 253 166 ‚ Groei per dag in c.M. in den Oostmoesson — 0,651 |0,830 (1,030 | 1,038 |0,694 | 1,250 » _» _Westmoesson — |41,567 |41,513 |1,207 | 1,227 |1,687 | 1,107 Groeifactor — |0,415 [0,549 [0,853 | 0,846 [0,411 | 1,129 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 33900 (34500 [43800 [44700 | 42300 (35600 (39300 Gebleven uitstoeling in | 9/ van het gem. tot en „met 1920 (39000) 87 Se 112 | 145 108 91 101 Wijze van afplanten in April on ot od — Dn ns in » Mei —- — 12 10 | Al — — » Juni — 13 1 42 31 6 3 » Juli —— 27 34 43 49 32 26 » Augustus — 27 36 20 6 37 14 » September — 12 f| — — — 4 » October — — — - — — — Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen) — 106 112 134 131 108 108 Idem bij het oogsten in maanden NE 11/5) 12 13 (121/,/13/ 124/a) 121/, Gesneden bouws 3 7711 90 | 1415 90 75 MI Riettaxatie 1400 | 1200 | 1204 | 1227 | 1208 | 1042 | 1166 Rietgewicht 1444 | 1255 | 1589 | 1446 | 1234 | 1244 | 1361 Rendement 7,01 | 8,88 | 8,90 [10,62 | 10,73 | 9,88 | 10,24 Suiker 4e VN ee 141 154 132 123 | 139 Suikerproduct in % van het gem. der soort tot en met 1920 (1301/3) 87 Bak 108 | 149 101 94 | 107 Legerpercentage — — | 3 — — — a Bloeipercentage — — — — — — 29 Kattiegewicht per M. bij de rietlengte op 1 Meij 1,333 [1,197 |1,134 {1,014 | 0,912 |1,065 | 1,151 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling |1,158 |1,059 (1,273 |1,162 | 0,989 [0,972 | 1,260 ‘mmm 120 lager, 0,989, zoodat het rietproduct minder werd dan in 16/17 en 15/16. Dit kwam aan het rendement, dat dank zij de gunstige groei- verdeeling hoog was, ten goede. Kr ontstond dan ook nog een goed suikerproduct. De mooiere gronden had EK 2 in dit jaar reeds aan EK 28 moeten afstaan, zoodat dit jaar bijvoorbeeld moeilijk met 15/16 te vergelijken is. EK 2 is nu teruggedrongen naar de schralere gronden. In 1918/19 werd laat geplant. De groei in den Oostmoesson was slecht, 0,69 c.M. per dag. De Westmoessongroei was zeer forsch, 1,687 c.M. per dag. De groeifactor werd slechts 0,411, Behalve dat stagnatie in den groei optrad door de droogte, werd ook de uit- stoeling zeer gering, 91%. Al was het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling nog vrij goed, 0,972, het rietproduct bleef laag en werd door het langere riet gelijk aan dat van 17/18. Het rendement was door de ongunstige groeiverdeeling minder goed, zoodat een matig suikerproduet ontstond. In 1914/15 was evenals in 18/19 laat geplant. De uitstoeling werd ook laag, 88%. De groeiverdeeling was, zooals uit de groei- cijfers per dag blijkt, ook ongunstig; de groeifactor was 0,415. Het kattiegewicht per meter was beter dan in 18/19, vermoedelijk tenge- volge van- de betere gronden, waarop KEK 2 stond en doordat het riet kort bleef. Er ontstond vrijwel evenveel riet als in 18/19. Het rendement werd, hoewel, zooals we zagen, de groeiverdeeling even gunstig was als in 18/19, lager, zoodat dit jaar het geringste sui- kerproduet voor EK 2 gaf. Doordat de EK 2 in de laatste jaren op minder vruchtbaren grond staat, geeft zij minder riet, maar een beter rendement. In 19/20 werd EK 2 ongeveer op denzelfden tijd geplant als in 18/19. De groei in den Oostmoesson was veel beter, in den West- moesson matiger, zoodat de groeifactor veel beter was, 1,129. De uitstoeling was 101%, waaruit ook blijkt, dat EK 2 nu niet zooals in 18/19 leed. Het kattiegewicht per meter bij gemiiddelde uitstoe- ling werd nu hooger dan in vorige jaren, bijna hetzelfde als in 1915/16. Het rietproduct werd dan ook zeer hoog, vooral als we bedenken, dat EK 2 nu op minder vruchtbaren grond staat dan vroeger. Het rendement was goed, zoodat een suikerproduct ont- stond, bijna even hoog als in 1915/16. | Bij deze bespreking van Balapoelang zien we, dat de groeifactor een goed inzicht in het product geeft, maar daarbij komt ook hier als moeilijkheid, dat EK 2 in den loop der jaren sterk van grond wisselde. 1915 mmm SUiker; voor. elk pikol boven 100 is Fie. 2. | / / / Í | / Í fi / | | / | / / 14 | 1916 19 1% [918 1919 (920 Groeifactor ; voor elke 0,01 is 1 _m.M. genomen. 3 m.M. genomen. Kattiegewicht per meter bij gémiddelde uitstoeling. De abscis Is op 0,9 gesteld. Voor elke 0,01 erboven is 5 m.M. uitgezet. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling en suikerproduct per bouw van EK 2 in opvol- gende jaren op de sf. Balapoelang. 122 De voornaamste cijfers van EK 2 op de suikerfabriek Balapoe- lang zijn dus: n Kattiegewicht per Oogstjaar Groeifactor meter bij gem, Suikerproduct uitstoeling 1915 0,415 | 1,059 111 1916 0,549 1,273 141 1917 0,853 1,162 154 1918 0,846 0,989 132 1919 0,411 0,972 123 1920 1,129 1,260 139 We zagen reeds, dat de jaren 1915 en 1916 niet goed met d latere vergeleken kunnen worden, doordat toen EK 2 op beteren grond stond. De graphiek geeft, wanneer we dit in acht nemen, ook hier een voldoende parallelliteit te zien (figuur 2). De suikerfabriek Remboen plant EK 2 reeds sedert 1913 aan en verkrijgt sterk wisselende producties. Zij plant, zooals in de vol- gende tabel is te zien, niet vroeg. De groei in den Oostmoesson is * meestal zeer krachtig, de groeicijfers per dag zijn hoog. De West- moessongroei is matig, het riet wordt meestal niet lang. Het valt terstond op, dat de rietproductie in de eerste jaren het hoogst was en regelmatig is gaan dalen. Daaruit is reeds dadelijk te zien, dat EK 2 door EK 28 van de vruchtbare gronden is teruggedrongen. De jaren 1913/14, 15/16 en 16/17 gaven eenzelfde suikerproduct. In 1916/17 was vroeger geplant dan in voorgaande jaren. De uitstoeling was goed, 108% van de gemiddelde. De groeiverdeeling was zeer gunstig, de Oostmoessongroei was bijna tweemaal zoo forsch als de Westmoessongroei, de groeifactor was 1,80. Het kattie- gewicht per meter was in verband met de zware uitstoeling en het lange riet vrij laag, 0,819, omgerekend op de gemiddelde uitstoe- ting 0,888. Het rietproduct was dan ook lager dan in vorige jaren, omdat de EK 2 toen op betere gronden stond. Het rendement was, niettegenstaande reeds op 114/, maand gesneden werd, door de gunstige groeiverdeeling hooger dan in andere jaren. In 1915/16 was de EK 2 veel later geplant, de uitstoeling was geringer, 98%. De groeiverdeeling was minder dan in 1916/17; de groeifactor was 1,41. Het kattiegewicht per meter was door de ge- ringe uitstoeling en het kortere riet hooger, 1,071, maar omgerekend op gemiddelde uitstoeling eveneens. Het rietproduct was veel hoo- ger dan in 16/17, hetgeen een gevolg van de gronden, waarop EK 2 125 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Remboen. 13/14 | 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 Lengte op 30 Nov. 195 vab Ao4 247 218 160 140 D) » 1 Maart 382 | 241 293 | 335 | 306 | 309 | 306 D) » 1 April — 275 | 317 | 351 317 | 346 | 334 D) » 1 Mei — — — — — — == Groei gedurende den Westmoesson, d, 1. van 30 Nov. tot 1 Mei 187 POI 165) 134 gn, Leb er Groei per dag in c.M. in den Oostmoesson — [1,442 |1,540 (1,607 [1,603 0,889 | 1,23 » _» _Westmoesson 2,078 1,133 [41,09 |0,89 [0,66 |1,24 1,30 Groeifactor — |1,273 4,41 |1,8 2,43 [0,717 | 0,95 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 49700 [45100 (43200 [47700 [47900 [36400 (38200 Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde tot en met 1920 (44000) | 113 102 98 108: #09 83 87 Wijze van afplanten in April — — — — ka 10 | — » Mei -— -- — 2 wo 57 8 » Juni — — — Allo 66 10 | — » Juli — OP OT EL A en 3 » Augustus ee 2i/) 351/ol - 9 26 | — 18 » September — 26 Lilo — — —- 2 » October Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen| — 86 100 155 156 180 114 Idem bij het oogsten in maanden — 13 | 444 14l/of 12 15 13 Gesneden bouws 43 50 58 75 191 81 30 Riettaxatie 1315 | 1303 | 1349 | 1246 | 1164 | 1174 | 1127 Rietgewicht 1692 | 1416 | 1468 | 1372 | 1308 | 1299 | 1214 Rendement 7,02 , 7,49 | 8,99 \ 9,60 | 8,81 | 8,51 | 9,35 Suiker 13e 1063 BAR AIDE AAD aj o BAeh ALSA, Suikerproduct in /% van het gemiddelde product der soort tot en met oogst 1920 (120) 110 88 p:440|[".410 96 93 95 Legerpercentage — — 3 Á 3 91, 14 Bloeipercentage — — — — — en 5 Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 Mei 0,891 [1,067 [1,071 [0,819 [0,861 | 1,031 | 0,951 Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoe- ling 1,007 [1,170 [1,052 [0,888 |0,938 | 0,853 | 0,827 ‘mmm AEN ARN 124 stond, moet zijn. Het rendement werd in verhouding tot andere jaren goed, maar toch lager dan in 16/17, zoodat hetzelfde suikerproduct verkregen werd. In 1913/14 was de uitstoeling zeer groot, 113 %, en het riet zeer lang, zoodat een zeer hoog rietproduct werd verkregen. Het rendement bleef laag, zoodat ook 132 pikol suiker ontstond. Het product ging op het einde van den maaltijd, vooral in October, door daling van het rietgewicht en het rendement, achteruit. Het product van EK 2 was in 1913/14: Re Riet Rendt. Suiker JOU Ws Op 31 Juli 5 1850 1,19 144 » 16 September 23 1780 8,33 148 » 30 D) 42 1696 1,88 134 » 31 October | ej 1691. 1,82 132 Nog duidelijker spreken de cijfers, wanneer ik van de in elke periode gesneden bouws het product opgeef. Produet van EK 2 in 1913/14 in 15-daagsche perioden: In 15-daagsche periode gesne- Riet Rendt. | Suiker den bouws 15-34 Jul 3 1850 1,79 144 L—15 September 20 1770 8,42 149 150 » 19 1594 1,34 117 16—31 October 1 1481 3,24 48 In 1917/18 werd, evenals in 1916/17, vroeger geplant. De uitstoe- ling was even hoog als in 16/17, 109% van de gemiddelde. De Oost- moessongroei was zeer goed, 1,60 e.M. per dag. In den Westmoesson groeide EK 2 zeer weinig, door het spoedig ophouden der regens. Zij bleef dan ook kort. De groeifactor werd daardoor geflatteerd, en. was zeer hoog, 2,45. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd goed, zoodat toch een goed rietproduct werd ver- kregen. Het rendement bleef lager dan in 16/17. Waar er in 17/18 een veel grootere aanplant van EK 2 stond, zijn de jaren 17 en 18 niet geheel vergelijkbaar. In 1918/19 werd zeer veel vroeger geplant; in Juni was EK 2 afgeplant. Door den fellen drogen Oostmoesson was de groei per dag { 125 gering. Ook uit de geringe uitstoeling, die 85% van de gemiddelde bedroeg, blijkt, dat de EK 2-aanplant leed. De Westmoessongroei werd vrij forsch. De groeifactor werd laag, 0,717. Door de geringe uitstoeling was het kattiegewicht per meter toeh nog goed, maar omgerekend op een gemiddelde uitstoeling, was het laag. Er ontstond bijna evenveel riet als in 17/18 werd gemaakt. Het rendement was echter lager, al sneed men op 15 maanden leeftijd. Er legerde 91/5. In 1914/15 werd zeer laat geplant. De groei per dag in den Oostmoesson was goed, de Westmoessongroei forsch. Het riet bleef kort. De uitstoeling was goed. Er ontstond een goed rietproduct, maar het rendement was in verband met het late planten laag, zoodat dit jaar het laagste suikerproduct opbracht. In 1919/20 werd EK 2 zeer laat geplant. De.uitstoeling werd daardoor (de regens vielen vroeg in) laag, 87%. De groeifactor was vrij goed, 0,95. Er waren nu nog maar 30 bws. EK 2, zoodat deze aanplant niet goed met vroegere jaren te vergelijken is. Het rietproduct werd b.v. lager dan in 18/19, hetgeen men niet zou verwachten. Het rendement was beter, zoodat iets meer suiker dan in 18/19 werd verkregen. Uit de cijfers van Remboen valt dus, daar de rietpro- ducties, die in de laatste jaren van EK 2 gehaald werden, lager zijn dan vroeger, op, dat EK 2 de mooiste gronden voor EK 28 moest inruimen. De voornaamste cijfers van EK 2 op de suikerfabriek Remboen zijn dus: Oogstjaar Groeifactor ren a Bee ale Ln B ws. gemiddelde uitstoeling product 1915 1,273 1,170 106 50 1916 1,41 1,052 132 58 1917 BBS. 0,888 132 75 1918 2,43 0,938 115 [91 1019 0,717 0,853 111 S1 1920 0.950 0,827 1131/5| 30 Uit de uitgestrektheid van den aanplant blijkt, dat 1918 en 1917 niet vergelijkbaar zijn, terwijl 1915 en 1916, toen zeer laat geplant werd, door hunne gronden niet met de latere jaren te vergelijken STE 1916 191% 1918 1919 go Groeifactor ; voor elke 0,01 is 1 m.M. genomen. mmm Stiker; voor elk pikol boven 100 is 3 m.M. genomen. -------- Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling. Voor de abscis werd 0,8 en voor elke 0,01 erboven 5 m.M. genomen. Fig. 3. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling en suikerproduct per bouw van EK 2 in opvolgende jaren op de sf. Remboen, ai 127 zijn; daardoor is de parallelliteit in de ela voorstelling (figuur 3) niet steeds even duidelijk. EK 2 stond in de eerste jaren op de suikerfabriek Petaroekan op te vruchtbare gronden. De legerpercentages zijn dan ook, zooals de tabel op blz. 16 doet zien, zeer hoog en de rendementen laag. EK 2 wordt vrij laat geplant. Oogst 1916/17 gaf nog het beste product. De uitstoeling was 100°/%. De groei in den Oostmoesson was forsch, in den Westmoesson eveneens. De groeifactor was 1,179. Het riet werd dan ook zeer lang. Het kattiegewicht per meter was voor Petaroekan goed, zoodat een zeer hoog rietproduct ontstond. Door dit hooge product legerde 50% van het riet. Het rendement was dan ook zeer laag, zoodat 19% pikols suiker ontstonden. „Het grootste deel van EK 2 stond op nieuwe gronden, zooals onderstaande tabel doet zien. \ Nieuwe gronden Oude gronden Oogstjaar Bws. | Riet Rendt. | Suiker | Bws. Riet | Rendt. | Suiker 1916 ANO T 47AL 6,66 114 33,8 | 1616 | 8,51 137 1/5 1917 143 | 1714 | 7,47 128 33,6 | 2045 | 7,84 160 1918 EED RAOR SEND 111 23 1481 | 9,96 147 1/5 2919 42 | 1044 | 715 75 16 1397 | 9,14 128 In de eerste jaren was de rietproductie op de nieuwe gronden veel hooger dan in de latere, doordat toen EK 2 op schralere grond- stukken werd geplaatst. Terwijl in 1916 het rietproduct op de nieu- we gronden nog veel hooger is, was dit in 1918 en 1919 niet meer het geval. In 1915/16 was de uitstoeling iets grooter, er werd later ge- plant. De groei per dag in den Oostmoesson was zeer hoog, in den. Westmoesson eveneens. De groeifactor was nog hooger dan in 16/17, nl. 1,297. Het kattiegewicht per meter was lager, 0,786. Niettegen- staande de zwaardere uitstoeling werd het rietproduct van 15/16 lager dan van 16/17. Dat in dit jaar nog meer riet legerde dan in 16/17, 53 %, is voornamelijk het gevolg van de te vruchtbare gronden voor EK 2. Het rendement werd zeer laag, zoodat slechts 120 pikols suiker ontstonden. Het rietproduct op de nieuwe gron- den was zeer hoog, en het rendement zeer laag. In 1917/18 was EK 2 eveneens laat geplant. De uitstoeling, 106 ®%, was iets grooter dan in 15/16. De groei was in den Oost- OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 oP pE 128 EN . SUIKERFABRIEK Petaroekan. ETE ETE SE EE EL OOC 13/14 4 14/15 , 15/16 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | Lengte op 30 Nov. |_ 124 80 | 197 | 196 ! 4136 | 133. 132 » __» 1 Maart 292 | 280 | 376 | 345 | 308 | 286 | 288 >» A April 339 | 324 | 404 | 403 | 338 | 310 | 316 » » 1 Mei ‚_ 5369 _r A12 411 | 349 335 531 HE B | — — —, | 418 Bia 348 339 Groei gedurende den f Westmoesson, d.i. van, 30 Nov. tot 1 Mei [--248-| 244 | 245 | 245 |--243|: 200! 199 Groei per dag in e.M. | in den Oostmoesson |_— [0,700 {4,858 [1,690 [1,259 |0,974 | 1,091 » _» Westmoesson 1,653 [1,627 11.433 [1.433 |1,420 | 1,333 1,327 Groeifactor — [0,430 [1,297 |1,179 |0,887 [0,728 [0,822 Gebleven uitstoeling per, | bruto bouw 58400 47800 53700 52600, 54400 (49200 | 455060 Gebleven uitstoeling in, /o van het gemiddelde, tot en met 1920 (51: 500) | 143 | 93 | 104 | 102 106 96 88 Wijze van af planten | in April | — — — — — — —- » Mei — ES == 3 6 10 21/o » Juni — 71/, 91/| 58 14 13 32 » Juli — 71fol 601/,| 43 317 35 | _861/, » Augustus -— 153 fb Oe Bi —- 31 » September — 1 3 15 | — — — » October ns 8 — EES en — Gemiddelde leeftijd op | 30 November in dagen! — 115 106 116 108 137 121 Idem hij het oogsten in maanden - 121/f 411/5 12 | 111/, 18 vz Gesneden bouws 26 96 | 144 Ade. DS 152 Riettaxatie | 1260 | 1278 | 1379 | 1288 | 4307 1158 | 1139 Rietgewicht | 1632 | 1290 [f 1668 1774 | 1439 | 14144 | 1168 Rendement 6,14 | 7,45 | 7,09 | 7,56 | 8,12 | 7,82 |- B‚53 Suiker 100 | 96 | 4120 134 117 89 100 Suikerproduct in % van | het gemiddelde product | tot en met oogst 1920, (108) | _ 93 891): 141 124 108 82 93 Legerpercentage 12 (Pan Bte 0 26 21 20 Bloeipercentage — __ en An — — 6 Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 Mei 0,757 [0,825 /0,754 (0,821 | 0,758 [0,696 | 0,776 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling {0,859 |0,773 0,786 0,838 | 0,801 0,665 | 0,685 an ch rna 129 moesson niet zoo forsch, in den Westmoesson forscher. De groei- factor was dus veel lager, 0,887. Door de zware uitstoeling werd het kattiegewicht per meter laag, maar omgerekend op een gemiddelde uitstoeling was het hooger dan in 15/16. Door het kortere riet ontstond een minder zwaar rietproduct. Het legerpercentage was dan ook maar 26%, het rendement was iets beter, ook doordat de rijping, tengevolge van den geringen regenval op het einde van den Westmoesson, gunstig verliep. Er ontstonden 117 pikols suiker. Het rietproduct op de nieuwe gronden was veel matiger. In 1913/14 werd een hoog rietproduct met zeer laag rendement ‘verkregen. De uitstoeling was zwaar, 113 %/,. In 1914/15 was de uitstoeling gering, 93%; het riet groeide in den Oostmoesson weinig, in den Westmoesson zeer forsch. De groeifactor was zeer laag, 0,430. Door de geringe uitstoeling was het kattiegewicht per meter vrij hoog. Wanneer we het omrekenen op een gemiddelde uitstoeling, was het laag, 0,773. Het rietproduct en het rendement bleven laag, zoodat slechts 96 pikols suiker ontstonden. In 1918/19 was iets vroeger geplant. De uitstoeling leed door droogte; de groei per dag in den Oostmoesson was nog vrij forsch, per dag in den Westmoesson eveneens. De groeifactor werd 0,728. Door den ongunstigen groei, zooals o.a. uit de lage uitstoeling blijkt en door de stagnatie, werd het kattiegewicht per meter laag, ook | wanneer we het omrekenen op de gemiddelde uitstoeling. Er ont- | stond weinig riet. 21 % hiervan legerde nog, hetgeen ook op een ongunstigen groei wijst. Het rendement bleef laag. Op de nieuwe gronden leed de EK 2 dit jaar veel zwaarder dan op de oude gron- | den, niettegenstaande op de oude gronden eerder werd geplant, \_zooals onderstaande cijfers doen zien. nn Leeft. op|Lengte Hind lende Uitstoe- Legerpercentage Gemid., 30 Nov. | op 30 ling per nieuwe ; lengte { factor | ; in dagen{ Nov. Ee 5 bouw [Le occ. 2e occ. Be oec.| gronden Nieuwe gronden | 144 1,09 | 3,44 [ 0,42 |48000| 77 16 19 121/, | Oude gronden) 189 2,01 | 3,70 | 0,815 [56000 | — — nn 0,4 Op de nieuwe gronden bleef het riet korter en was de uit- | stoeling veel minder; toch legerde hier veel meer riet; de groei- factor was op de oude gronden tweemaal zoo hoog als op de nieuwe. 130 In 1919/20 was de groeiverdeeling vrij gunstig. De uitstoeling was veel lager, 88%; nu is dit ook een gevolg van de muizenplaag, 10 bouws EK 2 werden vernield. Het rietproduct werd iets hooger dan in 1918/19. Het legerpercentage was ongeveer gelijk. In 1918/19 was de aanplant ingekrompen, zoodat toen slechts 58 bouws EK 2 voorkwamen, en in 1920 152 bouws. Het rendement werd in 1920 veel beter, zoodat meer suiker ontstond. In 1919/20 was het product op de nieuwe gronden, waarbij steeds de schraalste stukken werden gekozen, ook lager dan op de oude of Bandjardawa-gronden, zooals volgende cijfers doen zien. | Gem. Bles Kattie- (Bws. | Riet | Rdt. | Skr. (leeft. op En gin iste gewicht | 30 Nov.l ee | 5 |per M. 8 Ze occupatie) 8 804} 7,1 57 | 135 |(0,637/ 354 | 39800 | 0,57 1 ge » 68 1178|8,37| 99| 138 [0,676 347 46000 | 0,74 | 17,9 Ze » | 45 |4480| 8,69) 103 | 129 | 0,642 340 [45000 | 0,77 | 13,4 5e » 2| 953 9,44 90, 135 0,484| 300 {50000 | 0,635 |_0 MD EE eN RCN ENOR Nieuwe gr. Lende 8,46| 97 Bandjarda- | wa-gronden | _ 29 1248 8,83) 141 | 150 0,947) 329 50000 | 0,77 | 11% 8 | | Totaal 1521168) 8,53 100 | | | en NEVEN ENA Op de nieuwe gronden waren in dit jaar de groeifactor en het kattiegewicht per meter ook het laagst. De legerpercentages waren op de nieuwe gronden, doordat EK 2 op de schraalste afgespoelde | stukken staat, niet bijzonder hoog. De voornaamste cijfers voor EK 2 op Petaroekan zijn dus : ä Kattiegewicht per meter stjaar roeifd K 4 Ô i i Oogstjaar Groeifactor bij gemiddelde uitstoeling 1915 0,430 0,713 ‚96 1916 1,297 0,786 120 1917 1,179 0,338 134 1918 0,387 0,801 117 1919 0,728 0,665 89 1920 0,822 0,685 100 151 SE Groeïfactor; voor elke 0,01 is Î m.M. genomen. a Suiker; voor elk pikol boven 100 is 3 m.M. genomen. meeer. Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling. De abscis is op 0,7 gesteld, Voor elke 0,01 erboven is Î c.M, uitgezet, Fig. 4. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling en het suikerproduct per bouw van EK 2 in opvolgende jaren op de sf, Petaroekan, 132 We zagen, dat de groeifactor in 1916 hoog was door de vrucht= bare gronden, waarop EK 2 toen nog stond. De graphische voorstel- ling (figuur 4) doet zien, dat de parallelliteit vrij groot is. Ook de cijfers voor EK 2 op de suikerfabriek Redjosarie ver- toonen hetzelfde, zooals de tabel op blz. 21 doet zien. In de eerste jaren, toen de soort nog op de betere gronden stond, gaf zij een hooge uitstoeling en vrij laag rendement. In de laatste jaren is men haar meer op de schralere gronden gaan plaatsen, waardoor de uit- stoeling lager is en de kattiegewichten per meter en de rendementen door de minder zware rietproducties beter zijn. In de laatste jaren plant Redjosarie EK 2 vrij vroeg en oogst haar laat. In 1916/17 werd door EK 2 het hoogste product gehaald. Er was tijdig geplant, de uitstoeling was 101°%, van de gemiddelde. De groeiverdeeling was vrij gunstig. Het kattiegewicht per meter was dan ook hoog, zoodat een zwaar rietproduct ontstond. Het rende- ment was door de vrij gunstige groeiverdeeling beter dan in vorige jaren, zoodat een schitterend suikerproduct ontstond. In 1917/18 was iets vroeger geplant. De uitstoeling werd minder. De groeifactor was hooger dan in 1916/17, maar dit was een gevolg daarvan, dat het riet, doordat de regens niet zoo lang doorgingen, iets korter bleef. Het kattiegewicht per meter was goed, het rende- ment zeer goed, zoodat een mooi product ontstond, maar toch min- der dan in 1916/17. In 1915/16 was veel later geplant, de uitstoeling was veel for- scher. De groei was forsch, de groeifactor werd vrij goed. Het kattie- gewicht was niet hoog, toeh ontstond een zwaar rietproduct, waar- van het rendement door de vrij goede groeiverdeeling goed was, zoodat 144 pikols suiker ontstonden. In 1914/15 was de uitstoeling zwaar. De groeiverdeeling was vermoedelijk niet gunstig, zoodat het rietproduct lager dan de taxatie bleef. Het rendement was vrij goed. In 1918/19 was vroeg geplant. Door de droogte leed de uitstoe- ling, zij bleef laag. De groei in den Oostmoesson was gering en in den Westmoes- son zeer forsch, zoodat de groeifactor zeer laag werd. Tengevolge van den ongunstigen groei was het legerpencentage hoog. Het kat- tiegewicht per meter was dan ook laag, terwijl ook het rendement minder goed was. Nu trad in het jaar 18/19 ook verdrogen en af- sterven van EK 2 op, waardoor het product, zooals volgende cijfers laten zien, terugviel. 135 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Redjosarie. Lengte op 30 Nov. » » 1 Maart > » 1 April D) » 1 Mei Groet gedurende den Westmoes- son, d.i, van 30 November tot 1 Mei Groei per dag in c.M. in den Oostmoesson » _» _Westmoesson Groeifactor Gebleven uitstoeling per bruto bouw Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde t/m. 41920 (47700) Wijze van afplanten in April » Mei » Juni > Juli » Augustus » September » October Gemiddelde leeftijd op 30 Nov. in dagen Idem bij het oogsten in maan- den Gesneden bouws Riettaxatie Rietgewicht Rendement Suiker Suikerproduct in % van het gem. product der soort t/m. 1920 (133) Legerpercentage Bloeipercentage Kattiegewicht per M. rietlengte op 1 Mei Kattiegewicht per M. bij ge- middelde uitstoeling bij de | | | | 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 100 323 1.615 51800 1081/, 116 295 322 333 217 1,160 1,447 0,802 49200 105 129 285 312 316 168 295 301 301 133 1,235 0,887 1,392 44600 931/s 1313 1380 10,91 151 1131/, 1,033 | 1,028 1,059 0,961 79 | _M 270 |_ 269 302 | 289 320 | 309 24 | 238 0,530 [0,689 1,607 [1,587 0,330 [0,434 4#1500 | 44300 991/, 93 AA 2e 109 35 40 475 A 105 Le 72 an | 9 149 103 141/ 141/, 191 389 1209 | 1104 1923 | 1153 8,93 | 9,30 109 107 82 80 8 pl) Ln 11 0,805 | 0,843 0,801 | 0,782 134 PERIODECIJFERS VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Redjosarie voor 1918/19. . jet Riet Rendement Suiker JOUWS 16—31 Juli 1 1572 9,85 155 1—15 Augustus 6 1371. 8,82 121 16—31 > 45 1328 9,35 124 1—15 September 55 1263 8,65 109 16—30 ) 83 1194 8,88 100 | Totaalproductie 190 | 1223 3,93 109 Terwijl het product van de bouws, die in Augustus gesneden werden, boven 120 pikols suiker kwam, gaven de 83 bouws, die in de tweede helft van September gesneden werden, slechts 100 pikols suiker. 247 B liep op Redjosarie nog sterker in product terug. In de vorige jaren hield EK 2 zich steeds goed, maar toen kwamen nog geen 40 bouws EK 2 voor, tegen in 18/19 191 bouws. Er is nu gebleken, dat na een ongunstige groeiverdeeling als in 18/19, EK 2 niet zoo droogteresistent is. Trouwens ze had best 1 of 11/5 maand eerder gesneden kunnen worden, daar 14!/, maand wel wat oud is. Dit voorbeeld toont aan, hoe de groeiverdeeling een aanwij- zing kan zijn voor het eventueel te verwachten gedrag van een soort in de campagne. Wanneer uit den groeifactor blijkt, dat een soort geleden heeft, houdt ze zich in de campagne minder lang goed. In 1919/20 werd een veel grooter aantal bouws EK 2 geplant, voornamelijk ter vervanging van 247 B. Daardoor werd de planttijd gemiddeld veel later dan in vorige jaren. De groei in den Oost- moesson per dag was gering, hoewel beter dan in 18/19, de West- moessongroei forsch, maar iets minder dan in 18/19, zoodat de groeifactor iets beter werd. De uitstoeling was minder, slechts 93%. Het kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling was iets lager dan in 18/19. Dit was ook een gevolg van achteruitgang van het riet door het late malen. 135 1916 191% (9/8 EUR 1920 Groeifactor ; voor elke 0,01 is 1 m.M. genomen. mmm Suiker; voor elk pikol boven 100 is 3 m.M. genomen. meneere Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling. De abscis is op 0,7 gesteld, Voor elke 0,01 erboven is 5’ m.M. uitgezet. Fig. 5. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling en suikerproduct per bouw van EK 2 in opvolgende jaren op de sf. Redjosarie, 136 De periodecijfers voor EK 2 in 1919/20 waren de volgende: Gesneden Riet per | Rende- he Ae %/ Gele- bouws bouw ment gerd 1/15 Juni | 0,34 1033 | 9,26 95,6 | — 16/30 » 0,10 870 9,60 83,5 — 16/31 Augustus 15,16 1159 8,73 101,2 — 1/15 September 56,26 1057 10,26 108,4 — 16/30 » 51,24 1077 10,50 113,1 — 1/15 October 56,64 1110 9,85 109,3 — 16/31 D) Ë 79,38 1306 8,31 108,6 61/, 1/15 November 45,35 1293 9,03 116,7 3 16/30 » 58,57 1100 8,99 89,9 — 1/13 December 26,01 | 1007 9,33. | 98,9 — Door de lang aanhoudende regens liep het product lang zoo snel niet terug als in 1918/19. De 80 bouws, die na 15 November verma- len werden, gaven vooral lager product. Het eindproduct, dat door het goede rendement bijna even hoog werd als in 18/19, is niet ge- | heel met vorige jaren te vergelijken, door de uitbreiding van den fj EK 2-aanplant en door het abnormaal laat afmalen. De voornaamste | cijfers van EK 2 op de suikerfabriek Redjosarie waren dus: \ | Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling Sen Oogstjaar Groeifactor 1916 | 0,802 0,945 144 1917 1,004 1,059 163 j 1918 1,392 0,961 151 1919 0,330 0,801 109 j 1920 0,434 0,782 107 Wanneer we er rekening mee houden, dat de groeifactor in 1918 | geflatteerd was en dus slechts hooger schijnt dan in 1916/17, in welk jaar de groeifactor door het laat planten gedrukt was, is de parallelliteit tusschen de drie lijnen van fig. 5 groot. | Ten slotte wil ik hier de EK 2 op tegallans bespreken. EK 2 is in de laatste jaren op de tegallans van de suikerfabriek Pesantren sterk uitgebreid. De producties waren, zooals de volgende tabel doet zien, zeer wisselend. In 16/17 werd het hoogste product gehaald. De uitstoeling liep, zooals telkenjare, ongeveer 35% terug. De gebleven uitstoeling was goed. De groei zette in de eerste maanden matig in, maar werd in den Oostmoesson forsch en in den daarop volgenden 137 Westmoesson weer matig. Het riet groeide dus in één stuk regelmatig door, het werd voor tegallans dan ook lang en had toch een goed kattiegewicht per meter. Het rietproduct kwam boven de 1000 pikol. OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2 op pe Sf. Pesantren-tegallan. en 15/16 | 16/17 [17/18 18/19 | 19/20 PAREDES fe NE EN aes Lengte op 1 Juni 49 35 34 34 73 > » 30 November 197 243 183 121 172 » » __1 Maart 282 321 280 226 243 » | » » 1 Mei 309 8 303 269 | :-267 » » 1 Juni a == 305 274 — Groei per dag in c.M. in den Ísten Westmoesson Groei per dag in c.M. in den Oostmoesson 0,73 | 0,43 | 0,42 | 0,45 | 0,88 April Ja 331 dl 251 | 255 a 0,93 | 0,82 | 0,48 | 0,55 >» _» 2den Westmoesson ‚7 0,59 | 0,81 | 1,02 | 0,55 Hoogste uitstoeling 71200 | 77100 | 60200 | 61400 | 57000 Gebleven uitstoeling per bruto bouw | 42400 | 45100 | 40100 | 40600 | 38300 Teruggang in ®% van de gebleven uitstoeling 40 40 34 34 33 Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde tot en met 1920 (41300) 103 109 977 98 93 Wijze van afplanten in Februari | — 103 345 280 11/5 » __ Maart —— 26 133 150 1/, » April — zj 7 36 — » Mei -— — — — — » Juni — — — — — Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen 247 262 261 256 263 Idem bij het oogsten in maanden 161/5| 171/5 17 Lane dijg Gesneden bouws 6 18 471 466 2 Riettaxatie 760 857 836 647 564 Rietge wicht 900 | 1055 823 500 ohh Rendement 0 SO 18:53 | 847 |. 7,25 Suiker 81 94 70 41 39 Suikerproduct in % van gemiddeld product der soort tot en met 1920 (65) 125 145 | 1071/, 65 60 Legerpercentage — 1 — 4 =— Bloeipercentage — Tr — =S at Kattiegewicht per M. bij de rietleng- te op 1 Mei 0,687 | 0,705 [0,677 | 0,458 | 0,532 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling 0,705 | 0,769 | 0,658 | 0,450 | 0,493 138 Het rendement was goed, zoodat 9% pikols suiker ontstonden. _ In 1915/16 liep de uitstoeling even sterk terug, maar de ge- bleven uitstoeling was voldoende, iets lager dan in 16/17. De groei zette dadelijk flink in, werd in den Oostmoesson nog iets sterker en nam in den Westmoesson weer iets af. Het kattiegewicht per meter werd goed, zoodat het rietproduct goed werd; ook het ren- dement ging wel, zoodat &1 pikols suiker ontstonden. In 1917/18 was de gebleven uitstoeling minder. De groei was eerst gering, daarna vrij goed en in den Westmoesson bleef het riet zoo doorgroeien. Het kattiegewicht per. meter bleef lager dan in vorige jaren, evenals het rendement. Het product bleef dus ook lager dan in vorige jaren. Hierbij dienen we wel in aanmerking te nemen, dat EK 2 zeer sterk was uitgebreid en daarbij, waar zij beter tegen droogte bestand bleek dan 247 B, ook op zeer droge tegallans kwam. In 1918/19 was de uitstoeling dezelfde. Het riet stagneerde eerst, zooals de lage groeicijfers per dag tot 30 November doen zien; daar- na schoot het te forsch door. Het kattiegewicht per meter werd dan ook laag, zoodat het rietproduct zeer laag bleef. Het rendement bleef, doordat het riet zoo stagneerde, laag, EK 2 gaf slechts 41 pikols suiker. | In 1919/20 werden slechts 2 bouws EK 2 geplant, waardoor de cijfers van dit jaar veel minder waarde hebben. De Oostmoesson- groei en de groei in den 2den Westmoesson waren zeer matig; het riet bleef kort. De uitstoeling leed ook nu door de droogte, de blijvende uitstoeling was slechts 93%. Het rietproduct werd bijna even laag als in het vorige jaar en het rendement iets minder. In deze cijfers komt zeer duidelijk uit, dat de kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling en het riet- en suikerproduct parallel gaan. Gerangschikt, afdalend, volgens het kattiegewicht, zijn deze cijfers: | | Oogstjaar Eh rene 4 LE Rietproduct | Suikerproduct 1917 0,769 1055 41916 0,705 900 1918 0,658 823 (1920) (0,493) (544) | en 1919 | 0,450 500 nn 159 OVERZICHT DER PRODUCTIECIJFERS VAN EK 2 IN oogstjaar 1920. Goedo | Meri- | Redjo- | Rem- | Bala- tjan | sarie | boen |poelang Lengte op 30 November 4 — 71 140 135 ) » 1 Maart 217 84 269 306 234 D) » 1 April 250 132 289 334 277 D) » 1 Mei 269 195 30 334 301 ) Mets teed umd 269 221 310 334 322 Groei van 30 November tot 1 Mei 215 195 238 194 | 166 Groei per dag in c.M. ! in den Oostmoesson 0,600 | — 0,689 | 1,23 | 1,250 » » Westmoesson 1,433 | 1,300 | 1,587: 1,30 | 1,107 Groeifactor in 1920 0,419 0,434 | 0,95 | 1,29 » » 1919 (7 7 Gebleven uitstoeling 46000 | 37200 | 43300 ' 38200 , 39300 Idem in 9% van het gemiddelde tot en met 1920 89 78 93 87 101 Idem in % van het gemiddelde in oogstjaar 1919 — — — 83 91 Wijze van afplanten | in Mei — — — 8 — » Juni 1| — 33, — 3 » Juli 1 — 175 3 | 26 » Augustus 38| — 105 18, 14 » September 23 — 72 2 4 » October —- 4 2| — E: » November — 2) — an — Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen 90 20 105 114 108 Idem bij het oogsten in maanden 122/3 11 | 141/5 EN 121/, Gesneden bouws 75 6 389 30 MI Riettaxatie | 815 844 | 1104| 1127 | 1166 Rietproduct 1078 881 | 1153! 1214 | 1361 Rendement 8,19,/ 9,861 9,30 | -9,57 | 10,24 Suiker 95 87 107 | 1131/,j 139 Suikerproduct in %/% van het gemid- delde tot en met 1920 82 66 80 95 107 Idem in % van het gemiddelde in oogstjaar 1919 — — — — 94 Legerpercentage 2| — 2 14| — Bloeipercentage — — Ml — 29 Kattiegewicht per M. bij de lengte op 1 Mei | 0,871 f 1,215 | 0,843! 0,951 | 1,151 Idem bij gemiddelde uitstoeling tot | | | en met 1920 | 0,784: 0,943 | 0,782 | 0,827 | 1,260 Idem voor oogstjaar 1918/19 od — 0,801 | 0,853 | 0,972 140 OVERZICHT DER PRODUCTIECIJFERS VAN EK 2 IN OOGSTJAAR a} Pesantren Ban- Peta |Soember- Bagoel| Perning djar- | Vie roekan./ kareng. Sawah. | teg. | dawa. ä | Lengte op 30 Nov 81 | 33 38 | 172 El 132 66 » __» 1 Maart | 254, 149, 200| 243 Dal 288 | _260 D) pi April 284 194.) : 240| 255 294 316 301 » » 1 Mei | 293 241} 201 | 267 307 331 322 » » 1 Juni 293 211 | 291 | 267 307 239 325 Groei van 30 Nov. | tot 1 Mei 212 1181-2531" 05 181 199 256 Groei per dag in c.M., | in den Oostmoesson |1,174/ 0,550 | 0,633 — | 0,940 | 1,091 | 0,611 » >» Westmoesson |1,413/ 1,187 [ 1,687 — | 1,207) 1,327 | 1,707 Groeifactor in 1920 \0,831| 0,463 ae — | 0,779 | 0,822| 0,358 » » 1919 == 0,859 | 0.728 Gebleven uitstoeling (42300| 31200 51900 38300 41300 | 45500 | 41300 Idem in % van het gem. tot en met 1920 88 68 | 100 95 85 88 — Idem in % van het gem. in oogstjaar 1919| — -- — —- 92 96 — Wijze van afplanten in _ Mei — — — aten: 15 21/5 —- » Juni et ns | _82| 432) 21/, » _ Juli ns == Ee = 26 | 861/, 61/5 » _ Augustus — | —= DE | _ 20 31 101/, » _ September TE dS 8S| — — — — » _ October 4) — — À — | -— — — Gem. leeftijd op 30 Nov. in dagen 69 60 60 | 263 154 121 108 Idem in oogstjaar 1919 | — —— | 146 157 — Idem bij het oogsten in maanden |102/, 12 VIA 12 12 | 102/3 Gesneden bouws 26 6 4 2 92 152 18 Riettaxatie 152 596 | 936 | 564| 1238 | 1139 976 Rietproduct 900 502 | 1057 | 544} 1167) 1168 | 1154 Rendement 9,16 | 9,56 /|141,20| 7125 | 10,49| 8,53 6,25 Suiker 82 48) 118 39 | 1221/, 100 72 Suikerproduct in °% van het gem. t/m. 1920| 4100 50{ 1410 | 60 95 93 109 Idem in 9% van het gem, in oogstj. 1919 — — — — ot 82 — Legerpercentage — | — — 21 — 20 8 Bloeipercentage ti Ee —= sl == 6| — Kattiegewicht per M. — | — Dd bij de lengte op 1 Mei/0,726 | 0, 763 0,700 | 0,532 | 0,920 | 0,776 | 0,868 Idem bij gem. uitstoe- | ling t/m. 1920 0,631 0,516 | 0,699 | 0,493 | 0,782 | 0,685 -— Idem voor oogstjaar | | 1918/91 uk bs 0,620 | 0,450 | 0,771 | 0,665 a 141 Doordat we voor tegallans geen groeifactor kunnen opgeven, als bij sawahs, laat ik de graphische voorstelling achterwege. In de tabel op de vorige twee bladzijden staan de cijfers, welke EK 2 in19/20 op 12 van onze ondernemingen haalde. Daarbij zijn ook de voornaamste cijfers van oogstjaar 1919 ter vergelijking opgenomen. EK 2 kwam laat in den grond. Hare uitstoeling was zeer laag, zoodat, gezien den lagen groeifactor, het niet te verwonderen is, dat haar product zeer laag bleef. Een beeld van den groei van EK 2 wordt het best verkregen, wanneer ik de groeicijfers van een paar typeerende fabrieken geef. Op de sf. Redjosarie, een bergonderneming, waar de groei zeer af- hankelijk van regen is, waren de 15-daagsche groeicijfers van EK 2 als volgt: GROEI EN LENGTE VAN EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Redjosarie. 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 Gem. „engte op 30 Nov. 100 116 4 PE 168 Tab, Ly! Pie 105,7 troei 1—15 Dec. Di A1 34 32 ot 36 24 | 35,6 » 16-31 » 40 oi 29 29 Ah 38 7 32,0 » 1—15 Januari ai 39 26 26 36 57, 33 33,0 16-31 » 30 32 28 93 28 29 30 28,4 B 115 Febr. 31 20 25 18 928 Oi 27 25,3 B 16—28 Dy 30 16 Ot 11 25 31 23 22,4 D 1—15 Maart 23 14 14 6 16 9 2! 14,7 46-31 » — 14 13 == 16 4 45 9,9 » 1—15 April Ts 10 A — 10 16 10 Le » 16—50 » mer — En — 6 Á 1 dels D 1—15 Mei S= — en 3 | 5 ‚9 dindlengte ' 349 Ja 316 301 320 319 295 een eeftijd op 30 Nov. ee 100 103 136 149 403 67 = In de eerste jaren, toen EK 2 nog niet naar de schralere gron- den was verdrongen, werd het riet langer dan in de latere jaren. In 17/18 bleef het riet het kortst, doordat de Westmoesson spoe- dig ophield. Bij aanhoudenden Westmoesson kan EK 2 lang door- groeien. In December en Januari is de groei zeer krachtig. In 1920/21 werd EK 2 zeer laat geplant en was zij dus op 30 November kort. Hoewel zij lang krachtig doorgroeide, haalde zij toch niet de lengte van de andere jaren. 142 Als tweede voorbeeld om den groei van EK 2 te demonstreeren, kies ik de sf. Petaroekan, waarvan ik de groeicijfers van enkele tuinen op nieuwe en van enkele op oude gronden opgeef. De cijfers zijn: EK 2 OP DE SUIKERFABRIEK Petaroekan. Il Kp | Oude gronden Nieuwe gronden 1916 | 1917 | 1976 {| te 10e Bouws | EN Re | + 20 Tuinen | 6 6 | ds | 2 Leeftijd op 30 Nov. | HA 122 142 | 157 Lengte » ) | 147 166 | 170 208 Westmoessongroei | 278 254 | 227 195 Eindlengte | 426 420 | 397 403 16—30/11 | 301/, 51 | 43 40 1—15/12 | 52 38 | 31 33 16—31/12 43 34 35 27 1—15/1 381/5 oM 25 22 16—31/1 26 7 221/ 181/5 1—15/2 29 19 | 181/, 16 16—28/2 18 rd) 21 101/5 1—15/3 20/5 12 10 10 & 16—31/3 16 14 71/5 11 | 1—15/4 4 17 14 3 16—30/4 d 1 & 1—15/5 3 1/, 16—31/5 5 21/g Leger-percentage 53 30 -- — Riet | 1793 1871 1619 1990 Rendement | 6,47 6,95 1,91 8,24 Suiker | 116 150 128 164 Oostmoessongroei in c.M. per dag 1,25 1,43 1,20 1,323 „Westmoessongroei in c.M. per dag 1,855 1,70 1,515 1,248 Groeifactor 0,674 0,84 0,792 1,06 In beide jaren werd op de nieuwe gronden later geplant ; toch werd het riet nog langer dan op de oude gronden. Zoowel in den Oostmoesson als in den Westmoesson groeit het op de nieuwe gron= den per dag meer. De groeifactor is op de nieuwe gronden dan ook lager. Nu kan dit ook een gevolg zijn van het later planten, maar in tuinen, waar eerder geplant was en de lengte op 30 Nov. dan ook al grooter was dan het gemiddelde van de oude gronden in 1916, was 143 de groei in den Westmoesson toch nog zoo krachtig, dat de groei- factor lager werd dan op oude gronden ; het riet was op de nieuwe gronden langer, legerde zwaar en had een veel minder rendement. Deze cijfers doen duidelijk uitkomen, hoe de groei op nieuwe gronden te zwaar is, zoowel in den Oostmoesson als in den West- moesson. Daardoor ontstaan hooge legerpercentages en lage rende- menten. In deze studie ging ik bij verschillende ondernemingen iets ver- der op de cijfers in, ook al omdat de parallelliteit niet steeds dui- delijk te voorschijn treedt en een nadere toelichting gewenscht was. De methode zelf is, n.m.v. in de vorige publicaties voldoend duidelijk geworden, zoodat het er nu niet meer om te doen is, om haar te demonstreeren. Ik koos daarom nu ondernemingen, waar door toepassing van de methode afwijkende cijfers duidelijk te voorschijn treden en door verdere ontleding dier cijfers veelal de verklaring te vinden is, waarom de regel niet door schijnt te gaan. Op deze wijze treden de bijzondere eigenschappen der rietsoor- ten meestal scherp te voorschijn, hetgeen we ook in de volgende publicaties zullen zien. SOERABAJA, Maart 1922. antik 7 hed pn an Hf had i Ans 1 ed Ed par Bft ret Pd mr se E Bhsa id ed ERE k hi hief 4 sdi pan ej Werk Kk tej El El . LAN bek. Ke e Hú po Pa % E ke A Mi $ pe Ëe Kee eN Led LE 2 É & 4 heet Ne Ha, ln : ze VDE EDE EE OE TEE AEN EERDE VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië EREK JE MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA: SUIKERINDUSTRIE en | m JAARGANG 1922, No. 3 DE WAARDE VAN DE VERSCHILLENDE STIKSTOFMESTOFFEN VOOR DE SUIKERCULTUUR OP JAVA. DOOR Dr. J. KUYPER N.V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ V/H. H. VAN INGEN — SOERABAJA. NE TEE TEEN EEE EEE EE Ï „… MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, Jaargang 1922, No. 3. DE WAARDE VAN DE VERSCHILLENDE STIKSTOFMESTSTOFFEN VOOR DE SUIKERCULTUUR OP JAVA door Dr. J. KUYPER, Onderdirecteur der Cultuurafdeeling. De publicatie's van Dr. Geerts in de reeks: Samenvattende Bewerking van de resultaten der proefvelden bij de rietcultuur op Java, over de vergelijking van Chilisalpeter, kalkstikstof en boeng- kil met zwavelzure ammonia hadden betrekking op proeven, die vóór 1 Januari 1915 genomen waren. In de 7e bijdrage van die reeks, verschenen in 1917, en in de later verschenen Voorloopige Overzichten der proefveldresultaten resp. in 1919, 1920 en 1921 werden nog eenige aanvullingen gegeven, maar een volledig over- zicht over die onderwerpen werd niet meer gepubliceerd ; het aan- tal proeven is in den loop der jaren evenwel zoodanig gestegen, dat het van belang geacht moest worden na te gaan, of wellicht de vroeger getrokken conclusie’s gewijzigd dienen te worden. De afzonderlijke proeven zullen thans niet besproken worden; het voornaamste resultaat geven wij telkens in een grafiek, terwijl voor zoover noodig eenige opmerkingen over het verwerkte materiaal gemaakt zullen worden. De voorstellings- en behandelingswijze is dezelfde gebleven. De proeven worden beoordeeld naar de betrouwbaarheid der verschil len; deze worden dus in m, d.i. de middelbare fout van het ver- schil uitgedrukt. De proeven worden daarna ondergebracht in 4 groepen: een met verschillen, kleiner dan 2/; m, een met verschil- len van 2/3 tot 2 m, een met verschillen van 2 tot 3 m en de laatste met verschillen van 3 m en grooter. Pe AUG 28 197 146 De 1e groep bevat dus de proeven, waarin ongeveer gelijke resultaten met de vergeleken meststoffen verkregen worden, de 2e groep die met een weinig zeker verschil, de 3e die met een vrij- wel zeker verschil en de 4e die met een volmaakt zeker verschil. Deze verschillen kunnen natuurlijk naar beide zijden optreden, zoo- dat er in totaal 7 kolommen ontstaan, nl. de nul-kolom en 3 ko- lommen met verschillen ten voordeele van ieder der vergeleken meststoffen. In de graphische voorstelling geven verticale balken het aantal gevallen in elke groep aan; riet is aangegeven door een zwarten balk, suiker door een gearceerden balk. 6 | ten voordeele | ten voordeele van ZÀ | van Chilisalpeter 3m 2m 2m O 2fzm 2m 3m Fig. 1. ZA vergeleken met Chilisalpeter in 162 proeven (zwart beteekent riet, gearceerd suiker.) 147 In de eerste plaats behandelen wij de vergelijking van zwavel- zure ammonia met Chilisalpeter. In Archief 1916 blz. 929 werden 41 proeven behandeld. Tot en met oogst 1921 was dit aantal tot 162 gestegen, met het resultaat, voorkomende in fig. 4. Uit deze graphiek ziet men, vooral bij beschouwing van de suikerproductie, dat ZA en Chilisalpeter volkomen gelijkwaardig zijn; in deze 162 vergelijkingen zijn alle proeven opgenomen, zoowel die op zware klei als op lichte gronden, zoowel die met totale vervanging als met gedeeltelijke vervanging van ZA door Chili. Door Dr. GeeRTS werd reeds een scheiding gemaakt tusschen zware en lichte gronden; wij hebben deze cijfers opnieuw bepaald tot en met oogst 1921 en wel speciaal voor totale vervanging, om beter vergelijkbare cijfers te krijgen, daar gedeeltelijke vervanging in latere jaren vooral veel meer op lichte gronden dan op zware onderzocht is. Zoo werd gevonden: gn Ten voordeele van | LA Chili a 2 2 m 0 Us mj 2m/ 3 m riet 2 ie) 15 1, 13 3 1 (zware gronden suiker| 2 2 14 19 11 4 2 (J94 proeven riet 6 5 14 26 25 3 3 __\iehte gronden suiker) 4 7 14 32 21 2 2 _|)82 proeven Men ziet, dat op zware gronden geenerlei verschil bestaat; op lichte gronden, waaronder ook de lichte kleigronden gerekend zijn, geeft Chilisalpeter betrekkelijk vaak een klein voordeel, maar de iets betrouwbaardere verschillen zijn weer meer ten voordeele van ZA. De conclusie moet dan ook luiden, dat geen essentieel verschil tusschen ZA en Chilisalpeter bestaat. Wanneer men nagaat of er eenige overeenkomst is te vinden in de enkele gevallen, waarin LA beslist beter was dan Chili, constateert men bovendien, dat de betreffende ondernemingen en gronden niets bijzonders vertoonen en zeer uiteenloopen; ook dit wijst erop, dat er geen essentieel verschil tusschen de twee meststoffen bestaat. 148 Ook bij gedeeltelijke vervanging van ZA door Chili treedt weinig verschil op, zooals uit het volgende staatje blijkt: Ten voordeele van ZA Chili 3m | 2m | 2/zm 0 2zm | 2m | 3m riet — — 8 12 L 2 —, ( gedeeltelijke vervanging suiker — — g 11 5 1 — | 26 proeven Wellicht is hier een klein nadeel van gedeeltelijke vervanging in te zien, maar de getallen zijn te klein om er eenige waarde aan te hechten. | Voor de jaren 1915 tot 1921 is nog nagegaan of in bepaalde jaren een voorkeur voor een der meststoffen optrad; in de volgende tabel van alle proeven met totale vervanging is het resultaat neer- gelegd. Ten voordeele van ZA Chili 3m [3m jam |%m) 0 |%p 2m |2sm{| O |2/zm | 2m | 3m DEE EET A PE: 1915 ER Kn 5 5 E p ks bj dele 15 proeven riet 2 1 p) 3 2 |= geit 1918 | idee 1 fj 1 AAE EE 10 proeven riet | 1 3 6 21 23 3 )) AEK LORD muiker TA Bla Tso Ne | O0 PrOPren 09 riet 4 3 | — 1 1 1 | — RA EPO omiker d-Acdeeidind dr Jed Ale NE 1921 2 [ae | 1 jeje =| rbe Wed nen Het valt direct op, dat terwijl bijna nooit een duidelijk verschil optreedt; en dit verschil, indien aanwezig, ten voordeele van ZA is, er in 1919 een vrij duidelijk verschil ten gunste van Chilisalpeter optrad, al behooren de verschillen bijna steeds tot de groep 2/5—2 m. De oogst 1919 groeide onder slechte omstandigheden op, daar de Oostmoesson van 1918 lang en droog was; men zou kunnen denken, dat hierin de oorzaak van dit verschijnsel gezocht moet worden, 149 maar het plantjaar voor oogst 1915 was ook droog en vertoont het niet. Splitst men de proeven in 1919 naar de grondsoort, naar ge- heele en gedeeltelijke vervanging, dan vindt men. geen onderling verschil; steeds is Chilisalpeter iets in het voordeel. Dat dit een gevolg zou zijn van mindere uitspoeling van Chilisalpeter in droge jaren is niet waarschijnlijk, daar 1919 en 1915 niet beide het ver- schijnsel vertoonden en vooral omdat in 1919 ook bij de boengkil- bemesting, die hieronder behandeld wordt, iets dergelijks optreedt, en hier is uitspoeling geheel uitgesloten. De conclusie uit alle tot en met 1921 genomen proeven is dus, dat Chilisalpeter een even goede meststof is als zwavelzure ammo- nia; daar Chilisalpeter minder stikstof bevat, is het iets duurder in transport; het is hygroscopischer dan ZA en de zuurstof, die het bevat, is reeds in verschillende gevallen gebleken gevaarlijk te kun- nen worden, wanneer ergens brand ontstaat. Zoo moet ons oordeel ten slotte luiden, dat ZA een meer verkieslijke meststof is dan Chilisalpeter voor de Java-omstandigheden. Wij vermelden nog even, dat in 1919 14% vergelijkingen gemaakt werden, waarin nagegaan werd of het beter was Chili in vele kleine giften of wel in een geringer aantal wat grootere giften te geven. Er bleek geen verschil te zijn; er kan dus met de gewone giften van 2 à 21/, pikol volstaan worden. Het aantal proeven in ieder jaar geeft een afspiegeling van den oorlogstoestand ; eerst werd Chilisalpeter niet aangevoerd (1916 en 1917), daarna begon ZA te ontbreken en werd het loonend Chili met zeilschepen aan te voeren; vandaar het groote aantal proeven in 1919. Direct daarna begon evenwel de ZA-aanvoer beter te wor- den ; daarmee is de belangstelling voor Chili weer verdwenen. Kalkstikstof (nitroline, cyanamide) vergeleken met zwavelzure ammonia. Tot en met 1914 werden 59 proeven over dit onderwerp geno- men; het resultaat was toen, dat zwavelzure ammonia beslist betere resultaten opleverde dan kalkstikstof. In 1915 kwamen hierbij nog 16 proeven, in 1916 15, in 1918 3 en in 1921 nog 4, zoodat wij nu in totaal over 97 proeven beschikken. De grafiek toont voldoend aan, dat ons oordeel niet behoeft te worden gewijzigd; ook bij dit totaal van 97 proeven blijkt ZA verre te verkiezen boven kalkstik- stof; wanneer een betrouwbaar of bijna betrouwbaar verschil ver- kregen wordt, is dit steeds ten voordeele van ZA. De verschillende 150 jaren vertoonden geen verschil in resultaten; ook in 1921, toen dus kalkstikstof, volgens verbeterde procédé’s bereid, gebruikt werd, waren de resultaten niet afwijkend van de vroeger verkregene. 29 ten voordeele 7 ten voordeele van ZA 24 van kalkstikstof 3 m 2 m 23 m O 2 m 3 m Fig. 2, ZA vergeleken met kalkstikstof in 97 proeven (zwart beteekent riet, gearceerd suiker. S Verschil tusschen de werking op lichten en op zwaren grond is niet op te merken. Kalksalpeter (kalknitraat) tegenover zwavelzure ammonia. Na 1914 zijn geen proeven met deze meststof genomen; het toen verkregen resultaat was: Ten voordeele van ZÄ kalksalpeter Jm | Jm | 2m Kn 2/am 2m | 3m 5 9 4 — == suiker ), riet D l In deze 14 proeven, alle genomen op ondernemingen der Ned. | Ind. Landbouw Mij, werkte kalksalpeter beslist minder goed dan ZA. | 11 Ammoniumnitraat tegenover zwavelzure ammonia. In 1916 werden 14 proeven met het volgende resultaat genomen: Ten voordeele van ZÀÁ amm. nitraat 3m | 2m | sm O0 | zm | 2m | 3m riet 3 4! Á 5 —= 4 == suiker 3) Te 5 / pl =— En Dit resultaat werd reeds in Archief 1917 blz. 1670 gepubliceerd. De stof blijkt zoo hygroscopisch te zijn, dat zij voor de tropen on- geschikt is; het hooge stikstofgehalte (34%) zou overigens een voor- deel geweest zijn. Ammonsulfaatsalpeter tegenover zwavelzure ammonia. In 1921 werden verscheidene proeven met deze door de „Badische Anilin und Sodafabriken” in den handel gebrachte meststof aangezet; geoogst werden reeds 8 proeven met 12 vergelijkingen in de bibit- tuinen van het Proefstation. In 7 gevallen was de werking der mest- stoffen volkomen gelijk, in 5 gevallen was het verschil 2/3m ten gunste van ammonsulfaatsalpeter. De stof, die ongeveer 26% stikstof bevat (+ 19 als ammoniak en 7 als nitraat) is te hygroscopisch voor de tropen; zij komt ook overigens als meststof niet verder in aan- merking, daar volgens een mededeeling van de „Badische” als gevolg van de groote explosie te Oppau de fabricatie stopgezet is. Ureum tegenover zwavelzure ammonia. Ook over de werking van deze stof, die 46% stikstof bevat, zijn reeds eenige bibitproeven in de tuinen van het Proefstation geoogst. In 6 vergelijkingen was het resultaat > maal gelijk, 1 maal 2/zm ten nadeele van ureum, 1 maal 2/}m ten voordeele van ureum en 1 maal zelfs 2m ten voordeele van ureum. Ureum is ongeveer even hygroscopisch als Chilisalpeter. Voor oogst 1923 worden een vrij groot aantal proeven aangezet. Salmiak (ammoniumchloride) tegenover zwavelzure ammonia. In 5 bibitproeven van het Proefstation was de opbrengst 3 maal gelijk, 1 maal 2/, m ten voordeele en 1 maal 2/3 m ten nadeele van salmiak. 152 Salmiak bevat 26 % stikstof en trekt vrijwel geen water aan. Met deze en de vorige meststof zijn ook reeds een aantal proe- ven in maalriettuinen voor oogst 1922 aangezet. Neutrale zwavelzure ammonia tegenover gewone zwavelzure ammonia. Neutrale of synthetische ZA is een zeer weinig vrij zuur bevat- tende zwavelzure ammonia, bereid uit luchtstikstof, en die overigens in geen enkel opzicht afwijkt van de gewone ZA. In 1920 werd er 1 proef mee genomen, in 1921 oogstte men er 2. Eenmaal was de suikeropbrengst gelijk, éénmaal 2/, m ten voordeele van gewoon ZA, éénmaal 2/, m ten voordeele van neutraal ZA. De werking is dus als gelijk te beschouwen, zooals te verwachten was. Boengkil tegenover zwavelzure ammonia. Het aantal proeven over dit onderwerp is belangrijk toegeno- men; in de oorlogsjaren werd de aanvoer van de buitenlandsche stikstofmeststoffen steeds moeilijker; de olie-industrie bloeide op Java, zoodat in de bestaande behoefte aan stikstofmest gemakkelijk voorzien kon worden door het gebruik der afvalproducten van deze industrie. Allerwege onderzocht men, in hoeverre boengkil in de plaats van ZA kon treden; het aantal beschikbare proeven steeg van 111 in eind 1914 tot 306 na afloop van oogst 1921. In de volgende grafieken zijn de resultaten van alle proeven neergelegd; de proeven zijn weer verdeeld, evenals in Archief 1916 op blz. 194 en 195, in die met totale en met gedeeltelijke vervanging, en elk dier groepen weer in proeven op lichten en op zwaren grond. De vroeger getrokken conclusie’s bleven in hoofdzaak juist, nl: le. boengkil geeft niet zulke goede resultaten als zwavelzure am- monia ; 2e. gedeeltelijke vervanging van ZA door boengkil is minder nadeelig dan totale vervanging ; Je. boengkilbemesting voldoet op lichten grond beter dan op zwaren. In het algemeen is het verschil tusschen ZA- en boengkilbe- mesting iets minder groot geworden dan het in de vroegere pu- blieatie was. Waarschijnlijk moet dit hieraan toegeschreven worden, dat men de proeven, door ervaring geleerd, meer op die plaatsen aangelegd heeft, waar kans op succes te verwachten was. Alleen bij totale vervanging op zwaren grond (lig. 6) is het resultaat voor boengkil even ongunstig gebleven; gedeeltelijke vervanging op zwa- 153 60 ten voordeele van ZA ten voordeele HN van boengkil 3 m 2m 2/3 m 0 2/3 m 2m | 3 m Kier ZA gedeeltelijk vervangen door boengkil in 4145 proeven op lichten grond. ten voordeele ten voordeele 8 van ZA van boengkil 3 m 2m 2/3 m Fig. 4, ZA geheel vervan gen door grond. boengkil in 61 proeven op lichten ten voordeele ten voordeele van ZA I8 18 van boengkil 0 TTN 3m Fig. 5, ZA gedeeltelijk vervangen door boengkil in 57 proeven op zwaren grond, ten voordeele ten voordeele van ZA van boengkil 3 m 2m 213 m 0 213 m 2m 3 m Fig. 6. ZA geheel vervangen door boengkil in 43 proeven op zwaren grond. ren grond (Fig. 5) blijkt in enkele gevallen zelfs met eenig voordeel te kunnen plaats hebben, maar de duidelijke eenzijdigheid der be- treffende graphische voorstelling wijst er toch op, dat dit slechts uitzonderingsgevallen blijven. Ten slotte wijzen wij erop, dat het jaar 1919 in alle groepen een iets geringer verschil vertoonde tusschen de twee meststoffen dan de andere jaren der reeks 1915 tot 1921; wellicht moet dit toegeschreven worden aan de hevige droogte, die als minimum factor optrad en betrekkelijk kleine verschillen niet meer aan den dag liet komen, zooals reeds verondersteld werd in Archief 1919. blz. 2323. PASOEROEAN, Mei 1922. VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië MEDEDEELENGEN: VAN: HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA: SUIKERINDUSTRIE | oo | | JAARGANG 1922, No. 4 DE HUIDIGE STAND DER MECHANISCHE GROND- BEWERKING OP JAVA DOOR C. E. VAN DER ZYL. N,V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ V/H. H. VAN INGEN — SOERABAJA. | ‚* - MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, aad LIBRARY NEW YORK Jaargang 1922, No. 4. BOTANICAL UARDEN DE HUIDIGE STAND DER MECHANISCHE GROND- BEWERKING OP JAVA door GIAESMAN DER ZVL, Inspecteur van het Proefstation te Pasoeroean. Inleiding. Het vraagstuk van de mechanische grondbewerking heeft reeds lang de aandacht van de Javasuikerindustrie. De eerste mede- deelingen hierover vinden we in een lezing van den Heer G.J. B. BLEKKINK, door hem gehouden op het 7de suikercongres over „De beteekenis van den Europeeschen ploeg voor de rietcultuur in _ theorie en practijk’ (7de Congresverslag 1905, blz. 10). In hetzelfde jaar verscheen in het Archief, blz. 606 een verslag over de eerste proefnemingen met den kabelstoomploeg van HEUCKE in combinatie met den geulploeg van VAN MUSSCHENBROEK door J. F. A. C. VAN Morr. Verdere mededeelingen over de resultaten, met deze combi- natie verkregen, vinden we in Archief 1913 blz. 855 en Archief 1914 blz. 1174 door W. W. Scurrpers. Deze locomobielen en de ploeg zijn thans nog op de sf. Kalimati in gebruik. Daarnaast werden in 1914 de eerste proeven genomen met directe trekkracht door de z.g. tractoren. Wanneer we in deze publicatie verder spreken over tractor, is daarbij in tegenstelling met tractie door middel. van ka- bels steeds aan directe tractie gedacht. In Archief 1914 blz. 441 verscheen van de hand van den Heer F. LEDEBOER een publicatie „Verslag omtrent een onderzoek naar den huidigen stand van het vraagstuk der mechanische grondbe- > werking in Europa, benevens een bijdrage tot de oplossing van dit vraagstuk voor de Javasuikerindustrie’’, waarin zoowel het kabelsy- ‚ steem als het tractorsysteem behandeld werden. Het spreekt vanzelf, ke 156 dat men toen nog geen oordeel over de voor- en nadeelen van beide systemen kon uitspreken op grond van op Java gedane proef- nemingen. De Heer J.F. W. vaN VroreN had tevoren de belanghebbenden in de suikerindustrie reeds opgewekt tot het voortzetten vande proeven met mechanische tractie, speciaal door middel van cater- pillars, in zijn „Vragen van den dag en van de toekomst” (Archief 1913 blz. 1201). De resultaten met de caterpillars, waarmede kort na deze opwekking proeven werden genomen op Sempalwadak, wer- den door den Heer VAN VrLOTEN vastgelegd in eenige mededeelin- gen: „De caterpillar” (Archief 1914 blz. 1009) en „Mechanische grondbewerking” (Archief 1914 blz. 1807, Archief 1915 blz. 1825). Verder publiceerde in Archief 1917 (blz. 57) de Heer C. PRIEBEE „Eenige mededeelingen omtrent de mechanische grondbewerking, toegepast op de gronden der S. O0. Soemberhardjo”’. De resultaten, met mechanische grondbewerking verkregen tot eind 1920, werden door een door het Suikersyndicaat benoemde „Enquêtecommissie voor de machinale grondbewerking op Java” samengevat in een rapport, hetwelk werd gepubliceerd in Archief 1920 blz. 2021. | In dit rapport werd erop gewezen, dat het vervangen van dier- lijke trekkracht door mechanische op lichte gronden zeer goed mo- gelijk bleek, maar dat op gronden, die door hun zwaarte niet met dierlijke trekkracht geploegd konden worden, met mechanische trek- kracht, en speciaal met tractoren, ook geen behoorlijk resultaat be- reikt werd. Vooral de nabewerkingen, die bij ploegen noodzakelijk zijn, leverden op deze gronden onoverkomelijke bezwaren, terwijl het gebruik van de directe tractie zeer afhankelijk bleek van weers- omstandigheden. Er waren duidelijk twee punten te onderscheiden, die tot op- lossing gebracht moesten worden, nl. de vraag, of men indirecte tractie (het kabelsysteem) dan wel directe tractie (tractor) zou ge- bruiken, en de vraag, of men den grond plantklaar zou maken door middel van geulen of door middel van ploegen. In 1914 had Ir. VAN Dijk in overleg met de Directie van de Koloniale Bank het vraagstuk der machinale grondbewerking op Java in studie genomen. Om zich ter plaatse van de eischen op de hoogte te stellen, werd door hem op Java en in Deli gewerkt. Als resultaat van deze studie werden verschillende werktuigen geïmporteerd, waar- mede in 1921 op Bandjaratma proeven door hem werden genomen. 157 Onder leiding van Ir. VAN Dik werden de verschillende punten naast elkander onderzocht. Het verslag van deze proefnemingen is vastgelegd door den Heer VAN Dijk in zijn rapport aan de Directie van bovengenoemde Bank, welke Directie zoo vriendelijk was ons dit verslag ter bestudeering af te staan. In onderstaande verhandeling wordt eerst nagegaan het verband tusschen planttijd en grondbewerking, dan de voor- en nadeelen, verbonden aan ploegen en aan het Reynoso-systeem, in verband met de bijzondere eischen van de rietcultuur; daarna wordt be- sproken de combinatie van kabelstoomlocomobielen en geulploeg ; vervolgens de eischen, die aan de tractoren gesteld moeten worden en de door middel van deze tractoren verkregen ploegresultaten. Verder worden de resultaten beschouwd van de proefnemingen op Bandjaratma in 1921, waar vergeleken werden het ploegen en geu- len, en wat het laatste betreft, het gebruik van den gecombineerden tractor-geuler tegenover dat van het kabelsysteem en geuler. Ten slotte worden de met mechanische grondbewerking ver- kregen resultaten kort samengevat. Het verband tusschen den planttijd en het vraagstuk der mechanische grondbewerking. Bij een studie over het ploegen bij de suikercultuur ziet men al heel spoedig, dat een deel der bezwaren, die het ploegen op zwaren grond aankleven, ontstaan, doordat er geen tijd is voor bepaalde nabewerkingen; het is daarom van belang na te gaan, hoe het met den planttijd voor de rietcultuur staat. De planttijd van het riet volgt zoo spoedig mogelijk op den oogsttijd van de padi en houdt daar elk jaar ten nauwste verband mee. De hoofd-padi-oogst valt in de maanden April en Met; de voor- naamste planttijd van het riet in de maanden Juni en Juli; verschui- ving van de eerste heeft direct verlating van de tweede ten gevolge, zooals uit de tabel op de volgende blz. kan blijken. De voornaamste oogst- en plantmaanden zijn in deze tabel vet gedrukt. De gegevens betreffende den padi-oogst zijn voor de jaren 1916 tot 1920 overgenomen uit de publicatie van het Statistisch Bureau No. 41), en voor 1921 uit de Korte Berichten van het Departement 1) Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel. f Mededeelingen van het Statistisch kantoor No. 4 (1921) blz. 23, 158 5 Geoogste padi en geplant riet per maand in duizendtallen bouws op Java in de jaren 1916 tot 1921. 1916 1917 | 1918 | 1919 1920 1921 Maand | | | Ei Padi | Riet [Padi | Riet {Padi ‚ Riet Padi ‚ Riet [Padi | Riet \Padi | Riet Januari 53 Ah 53 69 69 67 Februari 66 82 124 71 65, 109 Maart 188 | 358 328 152, 132, 156 April “| 570) 2,9 972 3,2} 997 4,1} 425| 2,4} 493 2,1/102%| 5,3 Mei 1156) 19,9/1028! 24,6/1023) 27,2 1013) 12,5} 1272) 11,6/1239| 22,6 Juni 691/58,0| 613 68,8] 609) 66,1! 1184 40,2/1070 31,9! 674 46,6 Juli 435|66,5/| 299 54,9| 325/48,0| 533 59,1} 494 65,4| 316/59,9 Augustus | 1921 32,6 147) 33,7} 157| 22,6 218) 52,9 173) 55,1 41,8 September 7,8 4,5 2,0l _ \227} |253 12,1 October | 5,8 | Ah November 1,3) van Landbouw. De planttijden van het riet zijn verzameld uit de gegevens, door de fabrieken aan het Proefstation verstrekt voor de jaren 1916 tot 1920. Voor 1921 is gebruik gemaakt van de Syndi- caatsstatistiek betreffende aanplant en oogst van suikerriet !). Duidelijk blijkt uit de tabel, dat de planttijd van het riet in de eerste plaats afhankelijk is van den padi-oogst. Maar hoewel in 1921 deze oogst veel vroeger was dan de beide vorige jaren, is toch later afgeplant dan b. v. in 1916 en 1917, hetgeen toegeschreven moet worden aan een tekort aan werkvolk. In de jaren 1911 tot 1921 werden na 31 Juli de volgende percentages van het totaal rietoppervlak nog geplant: EE 1911 1912 1913 1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921 Jp 28,9 32,5 34,1 33,9 29,6 21,8 20,2 (14,5) 41,9 43,5 28,0 Bij het cijfer voor 1918 moet in aanmerking genomen worden, dat in dat jaar de aanplant met —+ 15% was ingekrompen. Gemiddeld wordt dus na 31 Juli nog + 30% geplant, en het is een bekend feit, dat planten na dien datum een oogstderving geeft, die grooter wordt naarmate men later plant. Daar de planttijd zoo spoedig mogelijk volgt op den padi-oogst, zooals in de tabel te zien is, kan men slechts op dit laatste stuk uitwinnen; het is dus deze 30%, die gemiddeld na 31 Juli geplant wordt, welke men zou willen verminderen door middel van mechanische grondbewerking. 1) Algemeen Syndicaat van Suikerfabrikanten in Ned.-Indië, Gegevens betreffende aanplant en oogst van suikerriet. 1058) Wij wenschen er hier ook even op te wijzen, dat, indien het ge- lukt dit percentage belangrijk in te krimpen, als gevolg daarvan veranderingen in de bibitvoorziening gebracht zullen moeten worden. Men zal door dit vervroegen van den planttijd de topstek van de later vermalen tuinen immers niet kunnen benutten; we noemen deze zaak slechts om aan te geven, hoever het vraagstuk, dat wij behandelen, ingrijpt in het bedrijf. Indien het ploegen dus voordeel zal brengen, moet de volledige bewerking van den grond in zeer korten tijd afloopen en daarbij treden nu groote bezwaren op, die wij hier willen bespreken. Wij gaan uit van een geploegden, zwaren tuin. De bij het ploe- gen ontstane grondbalken en groote kluiten moeten verder bewerkt worden door middel van den kajerploeg om de plantgeulen te trek- ken. Deze balken en kluiten bleken nu juist bij de verdere bewer- king groote moeilijkheden op te leveren, en welke verbeteringen men ook aan de kajerploegen aanbracht, het bleek ten slotte wel, dat men eerst moest trachten deze kluiten fijn te maken. Wanneer deze maar eerst voldoend verbrokkeld waren, kon men mechanisch of uit de hand wel kajeren. Maar voor het fijnmaken der kluiten is onder de gegeven omstandigheden geen werktuig aanwezig en de techniek kan dit ook niet leveren, wanneer vastgehouden moet wor- den aan den eisch, die boven gesteld werd, dat deze verkruimeling als het ware dadelijk na het ploegen geschieden moet. Immers de zware Indische kleigronden, uit andesietisch gesteente ontstaan, zijn zeer colloïdaal; ze bevatten in onuitgezuurden toestand veel water en staan dit zeer langzaam af; de bovenbedoelde kluiten vallen eerst dàn gemakkelijk uit elkaar, wanneer ze voldoend lang zijn uitgezuurd, hetgeen geschiedt door den grond bloot te stellen aan de inwerking van zon en lucht. In de practijk is nu gebleken, dat van de kluiten, die aan de oppervlakte van het ploegveld liggen, na eenige dagen slechts de buitenkant uitgezuurd is en men moet wederom eenige dagen wach- ten tot de kleinere kluiten, die na de eerste bewerking door middel van een egge zijn ontstaan, verkruimeld kunnen worden. Het ploeg- veld, dat er na een of twee keer eggen behoorlijk uitziet, blijkt bij het kajeren alleen oppervlakkig te zijn verkruimeld. Onder het op- pervlak zijn de kluiten nog even onhandelbaar als dadelijk na het ploegen, zoodat de losse grond niet in behoorlijke goeloetans komt te liggen. Men kan dan ook op zware kleigronden niet volstaan met één keer ploegen en eggen. Het verkrijgen. van de goed verkruimelde 160 bouwkruin kost dus op de zware kleigronden veel tijd en die tijd ontbreekt bij de suikercultuur, zooals in het voorgaande aange- toond is. Het resultaat der ernstige proefnemingen na 1914 om met trac- toren op zware gronden te ploegen, is dus teleurstellend geweest, grootendeels omdat de ervaring leerde, dat men niet met één be- werking kon volstaan en dat men dus niet zooveel tijd won, als men wenschte en verwacht had. Zoodoende kwam men weer tot het systeem, waarbij met één bewerking een goede plantbodem ver- kregen kan worden, het mechanisch geulen. Ploegen tegenover Reynoso. In het vorige hoofdstuk hebben wij gezien, hoe men als gevolg van den eisch om vlug te werken, tot het geulen, dus tot het Reynososysteem terugkeerde. Voordat wij verder gaan over de mechanische bewerking, wenschen wij een vergelijking tusschen het ploegen en Reynoseeren, ook in het algemeen te maken. Een der eerste eischen voor de cultuur van het suikerriet is een goede, diepe grondbewerking. Deze diepe grondbewerking wordt verkregen, hetzij door het graven van plantgeulen (Reynososysteem), hetzij door ploegen. De practijk heeft in het algemeen een voorkeur voor het ploegen; zij zou zoo mogelijk veel meer willen ploegen; dat het tot nu toe niet gebeurde, lag slechts aan de onmogelijkheid om de zwaardere gronden even diep en even vlug te bewerken als bij het Reynososysteem. Deze voorkeur voor het ploegen berust op de veronderstelling, dat het riet zich beter zal ontwikkelen in een geheel omgewerkte bouwkruin dan wanneer, zooals bij het geulen, de grond slechts gedeeltelijk bewerkt wordt, terwijl bovendien in de practijk bleek, dat in een ploegtuin de aanaardingen gemakke- lijker en goedkooper geschiedden dan in een gegeulden tuin. Dat men niet meer ploegde, vond zijn oorzaak daarin, dat het tot on- geveer 1914 alleen mogelijk bleek om lichte gronden te ploegen, daar het trekvee, de eenige tot op dat oogenblik gebruikte trek- kracht, niet in staat was zware kleigronden tot een voldoende diepte te bewerken. Toen echter de techniek zoover gevorderd was, dat zij tractoren leverde, die de benoodigde kracht konden ontwikkelen, werd ernstig geprobeerd hiermee ook de zware kleigronden te ploegen. Is die voorliefde voor ploegen gemotiveerd; is het Reynoso- systeem als grondbewerkingsmethode minder goed en geeft het min- der goede resultaten ? 161 Het antwoord op deze vragen moet zijn, dat het Reynososysteem op zwaren grond geheel voldoet aan de eischen, die men in de suiker- cultuur stelt. Bij deze wijze van grondbewerking wordt de plantbodem dadelijk na de eerste bewerking blootgesteld aan den invloed van zon en lucht, terwijl een flinke hoeveelheid goed uitgezuurde grond gedurende den groei geleidelijk ter beschikking van het riet komt. We kunnen immers in het algemeen het uitzuringsproces be- vorderen door goede drainage en door de oppervlakte van den grond, die aan de lucht wordt blootgesteld, zoo groot mogelijk te maken. De verhouding van de oppervlakten, die vóór en na het geulen aan de lucht worden blootgesteld, laat zich als volgt globaal berekenen. Nemen we bij een plantverband van 4 voet h.o.h. aan, dat de goeloetan 28’, de geul 20’ breed is, dat de diepte van de geul 1 voet bedraagt, dan verhouden de aan de' lucht blootge- stelde oppervlakten zich ongeveer als 48: 96 =1 :2. Op de zwaarste kleigronden ontstaat bij deze wijze van grondbewerking een voldoen- de hoeveelheid uitgezuurde grond, zoodat zes weken na het geulen geplant kan worden, onverschillig of dan de groote kluiten op de goeloetans al of niet door en door zijn uitgezuurd. De goede uit- zuring van deze kluiten wordt verkregen in den tijd, die verloopt tusschen de diverse aanaardingen. Bedoelde kluiten, die zoo hinder- lijk zijn in het ploegveld, bevinden zich nu op een plaats, die een regelmatigen voortgang van de werkzaamheden niet belemmert; zoo- doende is het geulen op zware gronden met betrekking tot de verlangde tijdbesparing zeker te verkiezen boven ploegen. Terwijl dus, bezien van het standpunt van snel afwerken, het geulen zooveel voordeelen biedt boven het ploegen, moeten we nu nog nagaan of er aanwijzingen zijn, dat uit een landbouwkundig oogpunt het ploegen te verkiezen is boven geulen. Daarvoor volgt hieronder een overzicht van de vakkenproeven, die over dit onder- werp zijn genomen. In deze proeven werd natuurlijk steeds met sapie’s geploegd, zoodat in hoofdzaak de proeven op lichte gronden zijn genomen. Waar wij den aanleg zagen, werden eerst de ploeg- vakken van de proef bewerkt, voordat er goten gegraven werden; later werden dan de tusschenliggende onbewerkte vakken gereyno- seerd. Soms werden alleen strooken afwisselend geploegd en ge- reynoseerd; echter alleen die proeven zijn opgenomen, waarin een voldoend aantal contrôlestrooken waren aangelegd. In het overzicht der proeven hebben de afkortingen onder het hoofd „Publicatie” de volgende beteekenis: Nummer van de proef Oogst jaar Fabriek Tuin. la 1b 1915 Kentjong. Djeroek goeloeng | D D 1914 Tangarang. Demangan Wetan Westweg Demangan Wetan. Oost | Pesantren. Ringinsarie Zd. | Betet Tjentang West Djeroek Noord Ngronggo Oost Tegalan Goedo. Brangkal Modjotengah Borotengah Djantie Meritjan. Kweden Nambahan Aantal contrôlevakken Gabroe 1915 Pesantren. Kandat Zuid D] D] Tegalan Poerwokerto Kalen Doko Bandjaran Tjentong West DJ Dj Ngronggo Zuid D] Soemberkareng. Moeneng Kid. N. Soemoermati Z. 1916 Goedo. ‚ Djaten Kempleng Pesantren. Djeroek Zuid Tjentong Oost Bettet Noord | 12 | Aard van den grond ‚ roode kleigrond | vrij lichte grond ‚met padasonderlaag vrij zware grond | zandgrond ‚lichte klei D » D zavel zandgrond zavelgrond | zavelgrond zavel » » met grint zandgrond D D) zavelgrond lichte zavelgrond D) » Î » » zavelgrond vrij zware zavel ) ) » ) » | lichte klei » » ‚ kleiachtige zavel » » ‚ zavelgrond lichte klei klei vermengd met zand ‚ zavelgrond lichte zavel » _ klei » _ zavel Ld Ploegen. Rindert! Riet | I 241 B 1562: | 247 B 1729 100 POJ 1407 100 POJ1179 471 B 1635 247 B 1605 100 POJ 1442 100 POJ 4118 100 POJ Ui B 247 B 41 B 100 POJ Mi B 1498 1396 1068 1398 100 POJ 247 B 1047: 865 100 POJ 100 POJ 1012 976 100 POJ 100 POJ! 100 POJ 1231 1300 1436 Ë 1068 100 POJ 191 247 B 12076 471 B \2162 247 B A3) | 247 B 1237 947 B 1442 947 B Hug 947 B 1496 41 B 1475 100 POJ 1244) 100 POJ 1284 100 POJ1290 100 POJ1122 1109) 1103, 36 48 14 22 19 0/, id Skr.| m. 28 13,39! 143) 2,5 2,2} 12,85| 1441 4,0 2,6| 9,49 | 19111,2 4,9 | 10,58 | 229 9,3 1,3| 8,75| 4124) 21 24| 749| 93 41 12} 7,47! 1081 4,5 1,7 | 9,00| 128/ 3,8 30| 7,23| 86| 1,2 14 8,62| 127 4,7 1,8 | 11,50 | 143] 2,9 1,9! 10,05 | 129/ 3,4 1,6 | 10,23 | 132) 3,5 6.6| 9,89 | 141| 8,6 1,2| 9,94| 455) 1,4 1,0| 9,77 | 168) 1,8 1,8| 11,95 | 168] 2,1 1,4| 10,43 | 123] 1,6 18| 887| 145| 48 1,0| 8,26| 132) 3,7 1,7| 8,14| 147) 1,3 1,4 | 11,48 | 128) 1,6 14 | 10,54 | 117) 21 15| 9,02| 99) 2,4 14| 7,25| 109| 2,1 0,2! 8,63! 120| 1,3 1,7| 9,93| 106| 1,6 8,2, 9,03| 126) 45 | 0,9 | 10,09 | 106! 3,9 29| 9,53| 82 3,6 | 3,6 | 11,76 | 119) 3,7 49 12,09 \ 118] 51 Lt 11,62| 143) 1,7 1,7 | 14,15| 184) 9,6 1,3 | 10,65| 4153] 2,9 0/, UI en pn DO En ee DO UO GOT OE OO GO == TO 165 md EE EEEN REET eee ane eeen Leger- | Aantal malen, dat het Reynoso percen- |\productieverschil de mid- tage bij | delbare fout bedraagt NE) É 2 [ten voordeele| | ten voordeele Publicatie ao © van ploegen van Reynoso Riet | m. | % |Rend./Skr. m. | 0/0 EE AT 9 2/3 \0| 2/31 213 DS lm} mlm \m) m |m | m 98al 27 | 2,7 13,62| 134| 2,5| 1,8 rs 1050[ 27 | 2,5 13,14 | 138) 41| 2,9 rs H.V.A. pag. 31 9039 44 | 22: 9,15 187| 2,7| 1,4 rs Arch. blz. 515 _ 9209 45 | 2,0 10,70 | 238 13,81 5,8| 46 | 5 rs Arch. — blzsoti 1548| 38 | 2,5| 8,21 127 2,6 4,5) 87 | 64 s r [N.IL.L.M. blz. 169 1305| 59 | 4,5| 815| 106| 4,8) 4,4| 93 r Ss ) » 170 (bai 30 1231718142 5,024 SO | 47 s ï ) » 170 1462| 26 | 1,8) 9,71| 142} 3,0 1,2/ 23 1 1 s ) pe 1317) 47 | 3,6/ 7,177| 102 1,2 19) 84| 4 1 s ) » 172 1395) 18 | 13| 9,80) 137 2,6| 2,6 68| 6 E s ) » 172 1264\ 2% | 1,9 12,03| 152 3,3 2,2 8| 7 r s 1313| 28 | 2,1 | 9,60 126 3,3 2,6| 94 | 90 | s|r N.I.L.M. blz. 164 1249| 19 | 1,5 10,41 | 130) 41 31 | 78} 58 BS » » 165 TAI DA HLOAD 0-74 C4ALON D7| 5,2 p 47} 24 rs D) je 05 1587| 12 | 0,7| 9,85 196\ 1,1} 0,7 sier N.LL.M. blz. 168 1661} 18 | 1,1) 9,31 | 154 1,0/ 1,3| 30| 35 | s |r » pe 07 1408\ 28 | 2,011,38| 160 2,8 1,7 | 37 | 32 s ï D) » 166 1246 M-\ 1,7 14,09) 138) 2,7/ 2,0 82| A r s|N.I.L.M. blz. 137 1705) 2 | 1,2/| 9,49| 157 2,7 11 | 46 | 36 Û s D > 138 1663| 24 | 1,4|-8,41| 140| 2,7 1,91 32| 31 slr » je 130 1500) 21 | 1,4| 342) 126| 2,8) 2,2| 52| 22 1 s D) » 129 1088| 25 | 2,3 |1214| 132) 3,0 2,3/|30| O ï s D) » 180 TAO 4801456 MAAT PA27IK 4,3) 4,01 2410 1 s D) padt 1024 A4 211918) O4 1,5} 1,6 I s ) » 132 ATI 42 | 28 7,18) 106| 3,0| 2,81 21 | 4 sl D) » 183 1522 9 | 0,6 8,81| 134 1,0 0,71 39| O rs D) > 134 1449| 42 | 1,0 111,63| 134) 1,9) 14) 60 | 19 rs » >» 135 1449 30 | 2,1) 9,65) 140} 2,7 19 | 26| 45 rs ) » 136 405513 4241401418) 4,91° 1,6 r s |_N.I.L.M. blz. 140 929 18 | 1,9| 9,%| 85| 3,1| 3,6 sr ) >» 141 gtr 313,3: 41,71: 109 3,6/-3,3.| 0110 IES Doms No &4 940} 67 | 7,1 12,45 | 117) 7,5 6,4 Vch rs | » ) 8 1189) 22 | 1,9.12,531-149), 3,1 2,4. 20|- O rs \Ked. No. 106 1268| 28 | 2,2/12,38| 157| 3,4 2,2) 44 | 10 s | r D) » 107 1455) 51 | 3,9 11,27 | 164| 4,2| 2,6| 59 | 76 Ì s D) » 108 164 de proef Nummer van RN en 42 43 46 | | el — | 5 Ploegen Oogstjaar S S| NEN Fabriek KE K | Tuin < 5 Aard van den grond/Rietsoort/ Riet) m.| 0%/g | Rend. | Skr./ m. | %g_ | Tegalan 12 | lichte zavel 100 POJ 1332) 42 | 3,2 | 10,89 | 145 | 3,5 DA ‚ Kandat West | 12 ) ) 400 POJ 1311/76 | 5,8 | 9,53 | 125 | 6,4 | 5,1% Silir Zuid 112 » _ klei 247 B 1622/48 | 3,0 | 10,17 [165 | 3,9 | 2,4% ‚ Kepandjen 12 ) D 247 B 1516 AA | 2,7 | 8,97 |136| 42 | 3,1 Tegalan 12 > __ zavel (247 B 1836/39 | 21 8,55 |157| 2,6 | 1,74 Kandat West 12 ) ) | 247 B |1566/82|5,2| 7,47 |447| 4,6 | 3,9 | __Kebonhardjo. Kebonhardjo | 30 | zware klei 47 B 12M41}18/ 1,5 | 8,92 |108| 9,2 | 8,5 1917 Goedo. | Bandjaranjar ‚10 | zavelgrond 100 POJ1019, 29 | 2,8 | 12,07 [123 | 3,4 | 2,8 Tjingklak 20 D ‚100 POJ 1188 10,90 | 129 1918 Tjoekir. | Genoekwatoe Z. | 36 | zandgrond (247 B 1183 39 | 3,3 | 10,06 119 | 2,9 | 2,4 Gending. | Klaseman 10 | vrij zware klei | 247 B (1766/35 | 2,0 | 12,12 |214/ 4,9 | 2,34 1919 Soemberkareng Moning Kid. Z. | 10 | lichte zandgrond | EK 28 1309/44 3,4 | 10,16 zi 41 | 3,18 | | Arch. = „Archief voor de Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië”. N.LL.M. = Cultuurproeven der Ned. Ind. Landbouw Maatschappij. H.V.A.= Proefveldverslagen der Handelsvereeniging „Amster- dam”. De afgekorte groepsnaam met een nummer beteekent, dat de proef onder dat nummer opgenomen is in de gewone Roneo-publi- catie der proeven van het Proefstation te Pasoeroean. In de tabel zijn de hoogste suikerproductie's en de hoogste legerpercentages in iedere proef cursief gedrukt. De verschillen voor riet en suiker tusschen beide objecten zijn in de middelbare fout van het verschil uitgedrukt. Uit de samenvat- ting van alle proeven blijkt, dat het Reynoso-systeem een gering voordeel biedt boven ploegen, in geen geval in het nadeel blijft. Rangschikt men de resultaten volgens de grondsoorten, ook dan 165 Leger- | Aantal malen, dat het Reynosd percen- \productieverschil de mid- tage bij | delbare fout bedraagt. gn 7 5 ten voordeelel ten voordeele Publicatie en le) van ploegen | van Reynoso Riet | m. | % [Rend.Skr./ m. | % | 8 | S 319 93/0 |2/31 213 [Sl [mlmlm/m/m |m |m | | | | 1353 | 21 | 1,6 11,16 |-454| 2,2| 1,5: 13 | 16 BANS Ked. No. 53 1287 | 54 | 42| 987| 127| 3,1 | 2,9 41 | 36 rs ) » 54 1756 | 47 | 2,7 10,14| 178) 4,5 2,51 4| 14 rs D} MDS 1504 | 37 | 2,5 9,79 | 147| 26| 18) 56| 7 | r | s » 56 1808 | 41 | 2,3| 8,52| 154| 2,6| 1,7 41 | 40 s |r ) adh MS 1651 106 | 6,4| 7,33| 121| 68| 5,6\ 64| 57 rs ) » _58 1153| 24 | 2,1| 8,59 | 99 9,9| 1,0 sr Remb. No. 22 1054 | 65 | 6,2 12,43 | 134| 7,5) 5,1 | Elke Djomb. No. 20 1352 | | 11,00 | 149 0 22 Bis D} » 4 | 1372 | 32 | 2,3 10,13 | 139| 2,4 4,7 | | rs | Djomb. No. 100 | 1633 | AA | 2,5 [11,98 | 198) 5,4| 2,7 | rs | Prob. No. 100 Prob. No. 36 1303 | 47 | 3,6/10,44| 136) 5,0} 3,7} O| O | rs Gemiddeld 0/, gelegerd riet 41 | 22 riet | 1 |4| 4 47/40 | 6 | 5 suiker) 1 |5 [4 Mu 87 blijkt niet, dat op een bepaald type grond een voorkeur voor ploe- gen bestaat. De gronden zijn in drie groepen verdeeld, waarbij zavel- gronden en lichte klei als één groep werden beschouwd. In de volgende tabel is aangegeven, hoeveel malen op de ver- schillende grondtypen de uitslag der proeven was ten voordeele van geulen, geen verschil opleverde of ten nadeele van het geulen uitviel. Ten voordeele Gelk Ten unadeele van geulen J van geulen suiker | riet suiker | riet suiker riet op zandgrond 3 op lichte klei 23 16 op zware klei 0 | me GO HO de SL Se) „a 1 1D mmm eee en eee 166 Er blijkt echter een bepaald nadeel aan het ploegen verbonden te zijn. In bovenstaande proeven is 35 maal het legerpercentage opgenomen, 27 maal was het legerpercentage in de ploegvakken grooter, 2 maal was het in beide objecten gelijk en slechts 6 maal was er meer gelegerd riet in de gegeulde vakken. Vermoedelijk is dit hoogere legerpercentage toe te schrijven aan een snelleren groei in de jeugd, waardoor het riet meer legerneiging vertoont en niet, zooals uit de samenvatting blijkt, aan een hooger rietproduct op de ploegvakken. Op dezen snellen jeugdgroei wijst ook de uitslag van de in 1905 door den Heer BrEKKINK f) gehouden enquête. Van de 35 fabrieken, die zijn vragenlijst beantwoordden, deelden 27 mede, dat het riet op ploegtuinen sneller groeide; 11 hiervan meenden, dat dit alleen in het begin het geval was; 25 fabrieken vermeldden, dat het riet op ploegtuinen sterker legerde, hetgeen dus door de vakkenproeven bevestigd werd. Nu zullen de nieuwere rietsoorten minder last van dit legeren hebben, maar dit neemt niet weg, dat er nu eenmaal in dit opzicht een verschil tusschen ploegen en Reynoseeren bestaat ten nadeele van ploegen. Als nadeel van het ploegen wordt ten slotte nog genoemd, dat ploegtuinen meer water vragen dan gereynoseerde. In bovenge- noemde enquête werd 15 maal geantwoord, dat er op ploegtuinen meer water gebruikt was, terwijl 20 maal ontkennend werd geant- woord; men is het hierover dus in de practijk niet eens. De tegenwerping, als zouden de proeven minder bewijskracht hebben, omdat bij het ploegen niet altijd de gewenschte diepte be- reikt wordt, lijkt ons onjuist; dit is een aan het ploegen inhaerente moeilijkheid. We mogen uit het bovenstaande wel besluiten, dat ploegen uit een landbouwkundig oogpunt geen bijzonder voordeel biedt, en zelfs door den langeren tijd, dien een geploegde tuin noodig heeft om plantklaar te komen, op zwaren grond beslist bij het Reynososysteem achterstaat. Het kabelsysteem en de Heucke-geulploeg der Nederlandsche Handel Maatschappij. In 1905 werden de eerste proeven over grondbewerking met mechanische tractie op Java genomen, en wel op de onderneming 1) G.J. B. BreKKINK, De beteekenis van den Europeeschen ploeg voor de rietcul- tuur in theorie en practijk, Handelingen van het 7e Congres van het Alg. Syndicaat van Suikerfabrikanten op Java, 1905, blz. 10. 167 Ketanggoengan West door de Nederlandsche Handel Maatschappij. Waar ploegen door middel van het kabelsysteem in Europa sedert jaren met succes werd toegepast, meende S. U. vaN MUSSCHENBROEK dat dit systeem voor Indië ook toekomst had, indien men den gewonen ploeg verving door een geulenploeg. De firma HEUCKE te Hausheindorf (Saksen) leverde twee kabellocomobielen, zooals deze door de firma sedert lang werden gebruikt, en construeerde op aanwijzingen van VAN MUSSCHENBROEK een geulenploeg daarbij. De 60 PK loeomobielen waren zwaar, zooals dit nu eenmaal onvermij- delijk schijnt te zijn bij stoommachines, die een dergelijke groote kracht moeten leveren. Inclusief watertank wegen de locomobielen 16 ton, terwijl de lengte dan 8!/, meter bedraagt; de locomobielen alleen meten bijna 6 meter. Ze zijn moeilijk verplaatsbaar, daar ze op rails voortbewogen moeten worden, terwijl gewicht en lengte ook hinderlijk zijn voor gemakkelijk manoeuvreeren met deze ge- vaarten. Men heeft getracht om het transport te verlichten door den kabel met trommel, die ‘terzijde van de machine is gemonteerd, gedurende het transport te verwijderen, maar met het weder aan- ‚brengen ging zeer veel tijd verloren. De machines loopen op dub- bele rails, de buitenste rails hebben een spoorbreedte van 1430 m.M., de binnenste van 740 m.M. De baan wordt bij verplaatsing der machine verlegd door de railramen, elk vijf meter lang, geleidelijk achter de machine weg te nemen en naar voren te brengen. Hoe- wel het gewicht van zoo’n railraam niet zoo verbazend groot is, aangezien rails gebruikt zijn van 12 K.G. per strekkenden meter, had men in de practijk toch 25 koelies noodig voor het verplaatsen. De machines hebben twee versnellingen; de op de locomobielen gemonteerde kabel is ongeveer 450 M. lang en heeft een diameter van 22 m.M. Bij het ploegen worden twee locomobielen aan tegenoverliggende zijden van het veld opgesteld, die om beurten den ploeg over het veld trekken. Terwijl de eene machine den ploeg over het veld trekt, rijdt de andere vooruit over een afstand, overeenkomende met de geulbreedte, die bij den geulenploeg van VAN MUSSCHENBROEK 5 voet bedraagt. De ploeg zelf bestaat uit een onderstel op drie wielen, een vóór en twee achter, waarvan het voorste als stuurwiel wordt gebruikt; tusschen de beide achterste wielen is de eigenlijke ploeg opgehangen. Deze bestaat uit een kouter, dat dienst doet als pro- fielschaar. Dit kouter vormt een geheel met de dubbele, wigvormige ploegschaar, die den uit te graven grond in twee deelen snijdt. De 168 tusschen de profiel- en ploegschaar losgewerkte grond wordt nu langs de beide risters omhooggevoerd, eenigszins gekeerd ‘en ten slotte aan weerszijden op den ongeploegden grond gelegd, waardoor links en rechts van den ploeg halve goeloetans worden gevormd. De ploegdiepte bedraagt ongeveer 14 duim, de geulbreedte 2 voet 2 duim, zoodat de goeloetan bij het verband van 5’ h.o.h. 2 voet 8 duim wordt. Aan het einde van het veld gekomen, wordt de ploeg door middel van een ingewikkelde draaiingstechniek gekeerd. De wijze, waarop deze draaiing tot stand komt, is een van de grootste tech- nische bezwaren van den ploeg van VAN MussCHENBROEK. De benoo- digde tijd hiervoor is te groot, terwijl er bovendien 8 koelies voor noodig zijn. De ploeg en het werken ermee is uitvoerig beschreven door J. F. A. C. vaN Morr, Archief 1905, Deel 13, blz. 606. Zooals boven reeds gezegd is, wordt de grond als het ware in twee groote balken uitgegraven. Deze grondbalken zijn ongeveer een voet breed, 14 duim hoog, terwijl de lengte geheel afhankelijk is-van den aard en den toestand van den grond. Is nl. de grond niet te zwaar, en heeft hij een gunstigen vochtigheidsgraad, dan breken de grondbalken gemakkelijk af door de wringing, die de grond ondergaat, terwijl hij langs het rister oploopt. Wanneer de grond zwaar, en vooral wanneer hij zeer vochtig is, kan het ge- beuren, dat de balken zoo lang worden, dat ze boven de bestuur- dersplaats uitsteken alvorens af te breken. Het spreekt vanzelf, dat men dan niet alleen geen goede goeloetans krijgt, maar dat boven- dien deze grondbalken zoo langzaam drogen, dat ze last veroorzaken bij de verdere bewerkingen, daar deze groote kluiten zeer langzaam uitzuren en hard blijven. Alleen als de grond niet te zwaar is en vooral, indien de vochtigheidsgraad van den bodem voor ploegarbeid optimaal is, worden de grondbalken bij het ploegen voldoend ver- kruimeld en aan weerszijden van de geul neergelegd. Toch zagen wij het vorige jaar op Kalimati, waar hetzelfde systeem van Ke- tanggoengan West thans nog wordt gebruikt, dat zelfs bij een gun- stigen bodemtoestand nog geen eerste rangs ploegwerk werd geleverd. Dit komt, doordat er te veel grond ineens naar boven wordt ge- bracht en doordat de vorm van het rister zoodanig is, dat de grond onvoldoend gekeerd en te veel op den kant van de geul neer- gelegd wordt, tengevolge waarvan de grond achter den ploeg weder gedeeltelijk in de geul terugvalt. Maar als geheel was het ploeg- werk bevredigend. 169 De Heer Screens f), die langen tijd met den ploeg werkte, kwam tot de volgende conclusie'’s : „De ploeg voldoet op zwaren grond, zoowel als op lichten grond, „begroeid of onbegroeid, mits goed. droog. „Hij voldoet op betrekkelijk zwaren grond, mits niet te vochtig „(hier is de vochtigheid een factor van veel belang). „Op lossen grond, vochtig of droog, voldoet hij steeds. „Plantengroei bemoeilijkt het werk, naarmate de grond voch- tiger is.” We zien uit deze conclusie’s, waarin de cursiveeringen van ons zijn, dat de vochtigheidsgraad een groote rol speelt. Voortdurend wordt er in de aangehaalde publicatie op gewezen, dat het ploegre- „sultaat in hoofdzaak afhankelijk is, niet van de zwaarte, maar van den vochtigheidsgraad van den bodem. Is de grond te nat, dan stopt de ploeg vaak, omdat het sturen bemoeilijkt wordt door het aankle- ven van den grond aan het stuurwiel, of omdat de grond zich op- hoopt tusschen de ijzeren balken van het frame. Dat de vochtigheids- graad een der belangrijkste factoren is, die het resultaat beïnvloeden, blijkt b.v. nog uit de mededeeling, dat als ’s morgens het veld nog vochtig was van dauw, het ploegwerk lastig ging, terwijl na eenige uren, als de oppervlakte geheel droog was, het werk ongestoord verliep. De bezwaren, die men dus bij dit kabelsysteem met geuler ondervond, waren te splitsen in twee groepen, n.l. bezwaren, ver- bonden aan de trekkracht en die, verbonden aan den ploeg. Wij meenen, dat in de bezwaren, die de locomobielen opleverden, de oorzaak is te zoeken, dat het systeem niet verder op Java werd toegepast. Niet omdat ze niet solide zijn of onvoldoende kracht ontwikkelen, maar omdat ze moeilijk verplaatsbaar zijn. De 8 1/3 meter lange en 16 ton zware zich op rails bewegende gevaarten zijn lang niet op alle tuinen te brengen, zoodat ze slechts dáár gebruikt kunnen worden, waar de-tuinen in groote complexen aan goed berijdbare wegen liggen. Ten bewijze, dat aan de soliditeit dezer locomobielen niets ontbreekt, vestigen wij de aandacht op een in 1918 in Engeland gehouden enquête?) over het gebruik van kabellocomobielen, waarbij bleek, dat er 540 dubbele stoomkabel- ploegen in gebruik waren, waarvan 267 meer dan 40 jaar oud 1) W. W. Senrppers, Machinale grondbewerking op Java, Archief 1913, blz. 855. 2) F. S, Courtney, Les machines agricoles, Referaat in het „Bulletin Mensuel des renseignements agricoles et des Maladies des plantes”, 1918, No. 1021, blz. 1177. 170 waren, 99 tusschen ‘de 30 en 40 jaar, 28 tusschen 10 en 20 jaar en 133 minder dan 10 jaar. Uit het laatste cijfer blijkt boven- dien, dat het systeem thans nog een ruime toepassing vindt, niet- tegenstaande de benzinetractor zich zoo sterk op den voorgrond geschoven heeft. Aan de moeilijke verplaatsbaarheid is het ook toe te schrijven, dat de hoeveelheid arbeid, die geleverd wordt, zoo gering was. In 1913 werkte de ploeg van 3 Mei tot 1 September, dus 120 dagen, op Kalimati; in dit tijdsverloop werd geploegd 120 bw of gemiddeld één bouw per dag. Was de ploeg echter eenmaal opgesteld en was het complex groot genoeg, dan kon men ongeveer vier bouw per dag geulen. | Elk systeem van mechanische grondbewerking zal steeds dit - bezwaar blijven houden, dat men groote complexen hebben moet om oeconomisch te kunnen werken, en dit komt bij het kabelsysteem nog meer op den voorgrond dan bij het gebruik van tractoren, die zich vrij over het veld bewegen. Ook het onregelmatig beschikbaar komen der gronden, veroorzaakt doordat de inlander een sawah- complex onregelmatig afplant en daardoor onregelmatig oogst, zal dus steeds meer bezwaren blijven opleveren dan men bij geulen door handenarbeid ondervindt. Bij het gebruik van het kabelsysteem is het bezwaar weer het grootst, doordat men het werk eerst beginnen kan, als de padi over een voldoend groot complex is afgeoogst. | De tweede groep der hiervoor aangegeven bezwaren, dus die, verbonden aan het werktuig, dat de geulen trekt, zijn zeker be- zwaren van de tweede orde, daar zij veroorzaakt zijn door technische onvolmaaktheden, die verbeterd kunnen worden en die door den Ingenieur VaN Duk bij de constructie van zijn geulploeg dan ook. reeds in hoofdzaak zijn ondervangen. Hierover zal later uitvoerig gesproken worden. ‘Het ploegen „met tractoren. Van 1905 tot 1914 bleef het kabelsysteem het eenige, dat op Java voor mechanische grondbewerking werd gebruikt. In 1914 werd op Sempalwadak de eerste benzinetractor in gebruik geno- men, een 60 PK Holt caterpillar. Spoedig breidde het aantal in gebruik genomen tractoren zich uit, maar alvorens de verkregen resultaten te bespreken, willen we eerst nagaan, welke eischen aan tractoren voor het ploegen, zooals we dat in de suikercultuur noodig achten, gesteld moeten worden. De benoodigde trekkracht voor lichten zandgrond in Europa be- draagt 30 tot 50 KG. en voor klei 70 tot 100 K.G. per dM? Wij mogen de trekkracht, die bij het ploegen van de Indische klei noodig is, zeker op 100 K.G. per d.M?. stellen. Ir. VaN Dik rekende bij de constructie vau zijn geulploeg zelfs op een weerstand van 140 K.G. per d.M?. Uitgaande van den eisch, dat bij de suikercultuur de gronden minstens een voet diep bewerkt moeten worden, willen we nu voor een bepaald geval berekenen, hoeveel ploegarbeid er verricht moet werden om een indruk te geven van de grootte der te overwinnen weerstanden. Nemen wij b.v. een scharenploeg, die een ploegbreedte beslaat van 1 meter en een ploegdiepte haalt van 30 c.M. De door- snede van de ploegvoor bedraagt dan, uitgedrukt in d.M?., 10 X 3 = 30 d.M?. Per d.M?2 hebben we een trekkracht noodig van 100 K.G., dus voor een dergelijke ploegvoor 30 X 100 = 5000 K.G. De meeste tractoren zijn zoodanig geconstrueerd, dat zij een snelheid bij het ploegen hebben van ongeveer 1 meter per seconde. Bij deze snel- heid moet er een arbeid verricht worden van 3000 K.G. M. per sec, of, daar 1 P.K. gelijk is aan 75 K.G.M. per sec., van 40 P.K.. Dit aan- tal PK. is dus noodig voor den ploegarbeid, waarbij dus nog komt het aantal P.K. voor eigen voortbeweging. Dit bedraagt vaak de helft van het totaal aantal P.K. bij kleinere machines; de 75 Holt daaren- tegen vraagt hiervoor slechts 25 P.K.. Wij zien hieruit, dat bij zoo’n betrekkelijk geringe ploegbreedte toch minstens, bij de vereischte diepte, een tractor noodig is van 60 a 7oP.K. Wij willen hier een voorbeeld uit de practijk laten volgen. PrreBee heeft de resultaten, met een 75 Holt op Soemberhardjo ver- kregen, gepubliceerd in het Archief 1917, blz. 57. De snelheid van dezen tractor bedroeg 21/) mijl (4 K.M.) per uur of 1,1 meter per seconde. De breedte der ploegvoor bedroeg 1,35 meter, de ploegdiepte 0,15 meter. Met een dynamometer werd de trekkracht opgenomen ; deze bedroeg tusschen de 2000 en 3000 K.G., bij het gebruik van een 8-schijvenploeg. Uit deze gegevens kunnen we globaal den weer- stand per d.M?2 berekenen; we vinden dan, dat hij varieerde tus- schen 90 en 135 K.G., en er was dus minimaal 30 en maximaal 4% P.K. voor den ploegarbeid noodig. De te verrichten ploegarbeid wordt dus bepaald door de dicht- heid van den grond, door de diepte en de breedte van de ploegvoor en door de snelheid, waarmede de tractor zich voortbeweegt. Aan den weerstand van den grond is niets te veranderen; de diepte _ van de ploegvoor voor de rietcultuur is te stellen op 30 ec. M.pde motor is gebouwd om bij een bepaalde snelheid zijn arbeid te ver- richten, zoodat wij, werkende met een bepaalden motor op een ge- geven grond, alleen de breedte van de ploegvoor kunnen veranderen. Men had dus op Soemberhardjo met de 75 Holt de gewenschte diepte kunnen halen van 30 e.M., indien men zich met een veel geringere ploegbreedte had tevredengesteld. Door RINGELMAN!), directeur van het Station d’essais de ma- chines, werden in 1918 eonclusie's gepubliceerd van een door hem ingesteld onderzoek over de prestaties van diverse tractoren, welk onderzoek liep over de jaren 1915 tot 1917 en betrekking had op 63 tractoren. Naar zijn oordeel moet een tractor voor landbouw- doeleinden geen grooter gewicht hebben dan 2800 tot 3000 K.G.; dergelijke machines veroorloven een gemiddelde trekkracht van 600 tot 700 K.G. bij een snelheid van 0,85 M. tot 1,10 M. per sec. Moet men diep ploegwerk verrichten, dat een grootere kracht ver- eischt, dan blijkt het in de practijk niet voordeelig om zwaardere tractoren te gebruiken, maar dan moet men gebruik maken van ka- belmachines. Merkwaardig is, dat hij bij deze lichte tractoren het gebruik van een rupsband geheel afkeurt, omdat ze meer brand- stof gebruiken, om hun moeilijke bestuurbaarheid en vooral om hun grootere slijtage. Wil men echter toch met tractoren weerstanden overwinnen, grooter dan 700 K.G., zooals hier in de suikercultuur bij het ploegen het geval is, zoo heeft men andere tractoren noodig dan die met 20 a 30 P.K., door RINGELMAN bedoeld. Bouwt men tractoren met zwaardere motoren, dan wordt het gewicht ook belangrijk grooter. Bouwt men die op wielen, dan is de druk per c.M?2. van het draagvlak op den meestal weeken bodem te groot, zoodat de machine in den grond zakt. De druk per c. M?2 moet dus geringer gemaakt worden door het steunvlak te vergrooten en zoodoende is men dan aange- wezen op het caterpillar-systeem, zooals dit het eerst door de Holt Mg. Co. is gebruikt. Volgens Ir. VAN Dik is de belasting van den kettingband, bij de machines op Java in gebruik, te gering, nl. 0,4 K.G. per c.M?2., hetgeen een der factoren zou zijn van het vele slippen van deze tractoren op niet voldoend droge sawah. Hij rekende daarom bij zijn 1) _M. RINGELMAN, Essays d'appareils de culture méchanique à Noisy-le-Grand, Prance; Feuilles d'informations du Ministère de l'Agriculture, XXII, No. 39 et 4l, 1917, referaat in Bulletin mensuel des renseignements agricoles et des maladies des plantes, 1918, No. &1, blz. 100. mt 175 motorgeulmachine op een druk van 0,6 K.G. per c.M?. Het slippen wordt echter niet alleen beheerscht door den druk per c.M?, maar ook door den vorm van het oppervlak van den tractorband. Slechts wanneer de tractor niet slipt, kan de weerstand van tractor en ploeg te zamen overwonnen worden. Het blijkt wel, dat nòch in theorie, nòch in practijk een vorm van het steunvlak gevonden is, die in alle gevallen het slippen voorkomt. K. vAN DER Veer |) behandelt dit punt uitvoerig in zijn nog niet afgesloten verhandeling over den tractor. Hij noemt dit het hart van het tractorvraagstuk, „een hart, dat weleens zoo onvermurwbaar hard kon blijken, dat een alge- “meene toepassing van den tractor er een strandingsklip in vond”. Tot staving van zijn meening haalt hij aan den schrijver Poncin, die van „le terrible problème de ladhérence” spreekt. Hoe dan ook de vorm en de breedte van den rupsband bij een bepaalden tractor moeten zijn, kan men niet aangeven. Ir. VAN Dijk meent, dat de druk per c.M?. van de thans gebruikte tractors te ge- ring is. De Holt Mg. Co. daarentegen is van plan den nieuw uit te zenden tractors nog breeder tracs te geven dan tot dusver door hen gebruikt. Beiden zoeken verder de oplossing in een bevredi- gender vorm van de rupsbandplaten. Uit het bovenstaande volgt dus, dat men wel tractoren kan bouwen, die voldoende kracht ontwikkelen om den gewenschten ploegarbeid te verrichten, die niettegenstaande hun zwaarte niet in den bodem wegzinken, maar dat de moeilijkheid blijkt te zitten in het verkrijgen van een voldoende grondhechting, zonder welke de motor zijn kracht niet kan benutten. Of m.a.w: kan de tractor aan den trekhaak de voor een bepaald geval vereischte trekkracht leveren, heeft de motor daarboven nog voldoende kracht voor eigen voortbeweging, dan beheerscht het al of niet slippen van den trac- tor de vraag, of de ploegarbeid verricht kan worden. Het is de steeds wisselende toestand van den bodem, die de oplossing hier- van zoo bemoeilijkt. 4 Vatten we nu de gegevens samen, zooals die te vinden zijn in diverse publicaties in het Archief en de gegevens, verzameld door den Buitendienst van het Proefstation over het mechanisch ploe- gen, dan blijkt, dat de bezwaren tegen de tractoren inderdaad terug te brengen zijn tot die van het slippen. Men meende eerst, dat het gebruik van zeer zware tractoren, tot 125 P.K. toe, het bezwaar zou overwinnen, maar dit bleek spoedig onjuist. Thans voldoen zoowel IJ) K. v. d. Veer, De tractor, Teijsmannia, deel 31, 1920, blz. 389 met vervolgen. 174 op zware als op lichte gronden tractoren van +60 P.K. het best. Welk merk het meest is aan te bevelen, is niet te zeggen. We willen in verband hiermede aanhalen uit een overzicht, getiteld „Avantage éeonomique du labour mécanique” in het Bulletin mensuel des renseignements agricoles et des maladies des plantes, 1921, No. 424, blz. 506, dat alleen in Amerika thans reeds 170 diverse tractoren wor- den gemaakt door 116 firma’s, en de schrijver voegt hieraan toe: „het aantal merken neemt steeds toe. In ieder geval staat het vast, dat de, zij het ook slechts gedeeltelijk volmaakte tractor nog niet is uitgevonden en het is niet waarschijnlijk, dat hij het ooit zal worden”. Het lijkt ons hier wel de plaats om de importeurs van nieuwe tractoren erop te wijzen, dat men bij de groote concurrentie op dit gebied op moet passen, geen slecht voorbereide demonstraties te geven. De meeste demonstraties, die wij bijwoonden, mislukten om- dat de bestuurder van den tractor met ploeg in den regel een uit- stekend chauffeur was, maar van ploegen niet het minste verstand had. Als voorbeeld willen we aanhalen het verslag van een derge- lijke demonstratie in Koedoes. De groepsadviseur berichtte hierover in April 1921: „Over de ploegdemonstraties kan ik weder kort zijn; het was wederom hetzelfde liedje, men ging weer ontevreden huiswaarts. De tractor presteerde absoluut geen werk; zoo langzamerhand liepen alle Administrateurs en andere toeschouwers weg, zoodat de bestuurder met zijn tractor en ploeg alleen op het veld achterbleef. 's Middags schijnen de ondernemers van de tractordemonstratie er weer heen geweest te zijn en ’s avonds waren ze weder in Koedoes. Toen was volgens hen het ploegen schitterend geslaagd, tot 11 duim diep geploegd. Maar dit gezegde heb ik door niemand anders hooren bevestigen”. We willen nu nader het verkregen ploegwerk bezien in de ge- vallen, waarin met den tractor op zwaren grond gewerkt werd. De daar verkregen resultaten worden het best getypeerd door enkele aanhalingen uit rapporten van de groepsadviseurs, uitgebracht in den loop van 1921. Zoo meldde de groepsadviseur van Modjokerto in Januari 1921: „Wat de trekkracht aangaat, men is het er hier over eens, dat de Best tracklayer van 60 P.K. de meest geschikte is. Het ploegen met den schijvenploeg gaat ook vrij goed, indien op de stelling gelet wordt. Wat echter nog lang niet bevredigend is opgelost, is de be- werking na het ploegen. Is de grond van niet al te lichte structuur, 175 dan zijn de kluiten na indrogen zoo geweldig hard, dat het vrijwel onmogelijk is om te kajeren, zoowel machinaal als uit de hand”. En in Mei 1921: „Op voldoend vochtigen en lichteren grond werd inderdaad 10 duim diepte verkregen. Was de grond echter iets droger, dan wer- den de ploeglichamen. er uitgelicht en was 6 tot 7 duim diepte reeds schitterend; verder blijft het groote bezwaar bestaan, dat de scha- renploeg geweldige grondbalken maakt, die met geen mogelijkheid goed zijn te verkruimelen. Het dwars er overheen ploegen met den scharenploeg geeft al heel weinig. Hierdoor wordt het uit de hand kajeren vrijwel ondoenlijk, men kan er namelijk geen volk in krijgen. Het beploegde veld moet als het ware weer geheel gegraven wor- den, zoodat de bewerking duurder wordt en men in het geheel geen tijd gewonnen heeft. Op Sentanenlor zullen wij nu probeeren, of door het onder water zetten na het ploegen de kluiten gemakkelijk genoeg uit elkander zullen vallen om het uit de hand kajeren mo- gelijk te maken. Uit het bovenstaande blijkt wel, dat het verkregen succes met den scharenploeg zeer matig is. In de eerste plaats moet dit geweten worden aan het droog zijn van het veld en in de twee- de plaats aan het te zwak geconstrueerd zijn van den ploeg voor de eischen, die we er hier in Modjokerto aan stellen. De geploegde grondsoort was een jongdiluviale, vrij zware klei. Hoewel ook niet bevredigend. was het werk, geleverd door den schijvenploeg, toch iets beter te noemen”. Op 13 Augustus 1922 werd op de sf. Ngelom op zware mer- gelklei een ploegdemonstratie gehouden met diverse soorten trac- toren, ploegen en kajerploegen, waarover de groepsadviseur van Pasoeroean het volgende schreef. „De demonstratie heeft duidelijk getoond, dat op de zwaarste gronden met gewoon ploegwerk niets gewonnen is, hoe goed het werk op zichzelf ook zij. Alleen door herhaaldelijk met tusschen- poozen te ploegen, verkreeg de grond den voor kajerwerk en voor de rietcultuur geschikten toestand. De uiting van een der aanwezige Administrateurs karakteriseert treffend den toestand van den bij deze demonstratie geploegden grond: „Wie zal nu:deze grond we- der in orde maken?’ Afwerken van den tuin door graafvolk zal beslist veel moeilijkheden opleveren, gezien de groote’ kluiten en ploegbalken, die onregelmatig over den tuin verspreid liggen ” Men ziet steeds dezelfile opeenvolging van moeilijkheden op zwaren grond, Is de grond te nat, dan doet de tractor zijn werk 176 niet: is de grond te droog, dan gaat de ploeg er niet of te ondiep in en wanneer de grond een zoodanigen graad van vochtigheid heeft, dat de tractor niet slipt, dat de ploeg tot de vereischte diepte den grond omlegt, dan zijn de balken en kluiten zóó groot, dat men in ieder geval den grond moet eggen alvorens de kajerans te kun- nen trekken. We zullen straks zien, dat met de Mac LAREN-schij- venegge wel resultaten bereikt kunnen worden, maar alleen ten koste van tijd. Bij het kajeren behoeven we niet stil te staan. Als de grond goed diep geploegd en verkruimeld is, kunnen, zooals we bij de bespreking der proeven op Bandjaratma zullen zien, zeer zeker goede kajerans getrokken worden, al zullen deze, daar de tractor op den reeds omgeploegden grond wat lastiger te besturen is, niet zoo gemakkelijk evenwijdig te krijgen zijn als bij het kabelsysteem. Op de lichte gronden hoort men uit den aard der zaak alle bo- vengenoemde bezwaren niet of slechts in geringe mate. De resultaten met tractor en ploeg zijn evenals in Amerika en Europa op lichte gronden goed te noemen. Vooral het gebruik van den schijvenploeg geeft op daarvoor geschikte gronden bijzonder mooi werk, zooals we dit b.v. zagen op de sf. Peterongan met een 60 PK. Holt in combinatie met een Holt-schijvenploeg. Gemakkelijk werd op dezen zandgrond een diepte gehaald van 12 duim bij een ploegbreedte van ongeveer 1 meter. Het kajeren van dergelijke lichte gronden levert ook geen bij- zondere bezwaren op. We zagen b.v. op de sf. Djombang met een eenigs- zins gewijzigden TrEDEMAN-kajerploeg zeer behoorlijke resultaten. We laten hieronder twee tabellen volgen, die een indruk geven van wat op enkele ondernemingen in de laatste jaren met mecha- nisch ploegen gepraesteerd is. Op de lichte gronden van de sf. Pesantren waren, zooals de eerste tabel aangeeft, de kosten per bouw zeer laag, zoodat een belangrijk oppervlak loonend geploegd kon worden. Tractor Aantal bws geploegd Kosten per bouw Oogstjaar [Aantal REE AAR KOE, POESEEEER TT NEE E PK Type tegallan sawah tegallan | sawah 1916/17 125 | Holt 174 eK 1917/18 75 | Best 5 er : dj ekke (oe He EE 117 „17,67 | f£ 21,61 125 Holt Í { 191 8/19 75 Best 140 173 ve; 1 4010 1919/20 15 | Best 216 „19,05 1920/21 15 jest 202 \ 938 ADA 15 Ae 60 Best { Vid De kostprijzen zijn inclusief alle onkosten, zooals brandstof, olie, vet, bediening, transport, schade enz, doch exclusief afschrijvingen. Door de onderneming Sempalwadak, waar gedeeltelijk lichte en gedeeltelijk zware gronden mechanisch geploegd worden, werden de volgende gegevens verstrekt. Aantal == Ì ao Holt 5 | Totaal Sed E Ee ploegdagen xj \per werkdag| Kosten Practor En aantal | Geka- | Oogstjaar. ‚ij |Ploegtype van 10 uren| per ee Aantal Ei 7 ; \bwsge-| jerd. uucler. PS excl Se ak incl. bouw PK ploegd stopdagen stopuren 1918 60 (5 schijven 41 36 O8 OST Tds )Á A0) 125 J.0 Sn Le en ) 6% (At 123 el C_F 35.02 120 [6 à 8 | scharen k5 27 166 a, 1949 | 60 5 schijven 57 20 | 37 1,8 der VD G1 49 78 1,8 We HE De ‚If 53,15 120 6 à 8 | d scharen 74 A5) 148 DAS 1920 15 jo schijven) 66 5, 62 7, | {9 hk ve 8 120 6 à 8 | je ED U Ir 44,05 scharen| 62 45 139 EL | 15 \kajerploeg, _ ? Î O2 d 1921 60 4 schijven) 15 15 17 We) 19 kh à 6 | scharen| 114% 96 224,5 93 f 56,85 120 (6 scharen, 104% Ss 180,5 2,2 | 60 |kajerploeg, 69 61 193,0 3,1 Ook deze kostprijzen zijn exclusief afschrijvingen. De dagcapa- citeit is ook hier nog gering; in 1921 werd met geen der tractoren meer dan ruim 2 bouw per dag geploegd. De kosten per bouw zijn op Sempalwadak belangrijk hooger dan op Pesantren hetgeen voor een belangrijk deel veroorzaakt wordt door het verschil in grond- typen. Naast de systemen, waarbij ploeg en tractor door middel van kettingen onderling verbonden zijn, nam men in 1921 ook geslaagde proeven met een aggregaat, waarin tractor en ploeg door een ver- ticaal beweegbare stang of dissel gekoppeld zijn (zie fig. 1). Deze proeven werden genomen op de sf. Pradjekan met den PoenL-ploeg, een drieschaar motorploeg met 4 cylinders en 40 PK., 178 geimporteerd door het Ingenieursbureau VAN Dijk. De groepsadviseur van Sitoebondo schreef ons hierover het volgende op 10 Juli 1921. „Vrijdag bezocht ik een demonstratie op de s.f. Pradjekan met den Pornr-drie-schaarmotorploeg. Zij had plaats op een stuk tegal- langrond op Soemberwringin aan den weg naar Soekosari. De grond van het te ploegen veld was van uitstekende kwaliteit: licht en droog. Ter beoordeeling van de bruikbaarheid van een ploegma- chine was het ploegen van zulk een grond natuurlijk niet voldoende. De voor rietcultuur in aanmerking komende gronden zijn meestal van geheel andere hoedanigheid en structuur. Fig. 1. „Poreur” Drieschaar-Motorploeg. Ken nadeel van de tot nu toe op Java gebruikte mechanische ploegen is soms het volgende. De met behulp van een min of meer langen ketting of stang aan den tractor bevestigde ploeg heeft dik- wijls de eigenschap, bij het ontmoeten van een hindernis in den, grond ter zijde of naar boven uit te wijken. Daardoor wordt dan steeds een stuk grond onbewerkt achtergelaten en het gebeurt niet zelden, dat tusschen de voren lange strepen van onbewerkten grond overblijven. Bijzonder vaak kan men dit zien, wanneer de ploeg een galangan in schuine richting moet snijden, of wanneer de ploeg een bocht maken moet of om de hoeken getrokken wordt. Daarom moet men dan ook vele velden twee of meer keeren ploegen om die geheel gelijkmatig om te werken. 179 Dit bezwaar komt bij den Pornr-ploeg niet voor. Tengevolge van de vaste, gedwongen leiding door het loopen van drie wielen, (een groot wiel van den motor en twee wielen van den ploeg) in de voor, was een afwijking der ploegscharen van de rechte richting niet mogelijk. Bij éénmaal ploegen was het veld geheel gelijkmatig omgewerkt en de voren waren overal gelijk breed en het geploegde veld maakte op het oog een goeden indruk. Andere voordeelen van den Poenr-ploeg tegenover den aan- hangploeg blijken de volgende te zijn: L. De ploeg kan gemakkelijk achterwaarts uit de voor geschoven worden, omdat hij door een vasten dissel met den motor verbonden is; dit is van bijzondere waarde. wanneer men op een te sterke hin- dernis stuit of kans heeft vast te blijven zitten; dit kan bij geen enkelen aanhangploeg zoo volkomen bereikt worden; 2. door achteruitgaan met den opgehaalden ploeg is het ver- der mogelijk, zonder moeite in de hoeken der tuinen te komen en kleinere stukjes grond van onregelmatigen vorm te bereiken en te ploegen, die men anders met den Javaanschen ploeg en sapis of met de patjol zou moeten omwerken, wat een zeer groot voordeel is. Het ophalen van den ploeg geschiedt door een aan den motor ge- koppelde hefinrichting: | 3. de grijpers steken door gaten in de velgen van de groote transportwielen van den tractor naar buiten en zijn door een enkele beweging verstelbaar, zoodat zij zich aan de verschillende grond- typen kunnen aanpassen. Wil men op vaste wegen rijden, dan kun- nen ze zelfs geheel worden ingetrokken.” Op 16 Juli 1921 meldde deze groepsadviseur: „Woensdag, 13 Juli, werd de motorploeg op twee sawahstukken op de sf. Tangarang gedemonstreerd. Er werden twee tuintjes ge- ploegd, een van 200 R. en een van ongeveer 150 R. De grond van deze sawahs was een middelzware bergklei, die nogal gemakkelijk kruimelde:; het vochtgehalte was niet hoog, het gehalte aan klei 1s „jets beneden de 50%; gronden van deze structuur komen in de groep vrij veel voor en worden hier als zwaar beschouwd; aan- merkelijk zwaardere gronden zijn hier vrij zeldzaam. Vergeleken met Sidhoardjo-klei is deze grond nog licht te noemen. De ploeg bewerkte dezen grond in ieder opzicht schitterend. Het veld werd absoluut gelijkmatig op een gemiddelde diepte van 12 duim omgeploegd; het keeren van de kluiten was zoo volledig als met den besten handploeg mogelijk is. Hoewel nog vrij veel 180 rijststroo op het veld stond, kwamen er toch geen moeilijkheden voor door: verstopping van het ploegmechanisme; ook hier voldoet deze ploeg veel beter dan de lichte aanhangploegen. Deze één keer geploegde sawahs van het beschreven grondtype waren zoodanig omgewerkt, dat met één nawerking met de schijven- egge, na uitzuring de grond volkomen geschikt was om te kajeren. De bestuurbaarheid van den Porur- ploeg is zeer goed. Wanneer de ploeg eenmaal een rechte voor gemaakt heeft, is het sturen om zoo te zeggen overbodig, de ploeg houdt zich met het groote voor- wiel van den motor, dat in de voor loopt, zelf in de rechte richting; de ploeger kan zelfs van den ploeg afstappen en daarnaast op het veld wandelen. Dit richting houden lijkt mij een zeer groot voor- deel, omdat men met inlandsch personeel werken moet. De caterpillar- tractorploegen zijn moeilijk te besturen, men moet er zeer op letten, dat de tractor steeds precies op den rand van de laatste voor loopt om eenigszins de juiste richting voor den aanhangenden ploeg te verkrijgen”. Tot zoover het bericht uit Sitoebondo. Op 6 Augustus 1921 werd met dezen ploeg nog een demonstratie gegeven op de sf. Sempalwadak. De ploeg deed hier ook goed werk, maar duidelijk kwam toch uit, dat voor zwaardere gronden deze ploeg niet geschikt is; de behaalde ploegdiepte was slechts 9 duim, terwijl de ploeg ook op nattere stukken slipte. Voor de lichtere gronden heeft de Pornr- ploeg zeker een toekomst, in verband met de boven beschreven voordeelen. Proeven met mechanische grondbewerking op Bandjaratma in 1921, In samenwerking met de Directie van de Koloniale Bank wer- den in 1921 door Ir. VAN Dik op Bandjaratma verscheidene proeven genomen met een aantal uit Europa uitgezonden werktuigen. De proefnemingen waren te verdeelen in ploeg- en geulproeven. Het ploegen met kabeltractie. Het ploegen geschiedde door middel van kabeltractie, waarvoor waren aangeschaft: twee motor-kabelwagens, met als bijbehoorende werktuigen : een drie-scharige balansploeg een vier-schijven (antijbalansploeg een schijven-egge een kajerploeg. 181 Al deze machines werden geleverd door de firma Mac LAREN te Leeds, die hare gebruikelijke modellen in overleg met den Heer VAN Dik ombouwde, zoodat de machines aan de speciale eischen voor de zware gronden op Java konden voldoen. Fig. 2. MeLareN’s > Tons Motorkabelwagen, van achteren gezien. In de eerste plaats werd de 3-tons kabelwagen, die in den in fig. 2 afgebeelden vorm thans voor landbouwdoeleinden in Europa geleverd wordt, omgebouwd tot een 6 tons-wagen met een benzine- motor van 60 PK. (zie fig. 3 en 4), een kracht, die ruim voldoende bleek voor het vereischte werk. In het verslag van de proefnemingen op Bandjaratma, dat de Heer VAN Dijk aan de Directie van de Koloniale Bank uitbracht, geeft hij enkele veranderingen aan, die hem bij het bouwen van een volgenden kabelmotorwagen gewenscht voorkwamen. Dit zijn trouwens ondergeschikte wijzigingen, zooals het gebruiken van een motortype, dat plotselinge weerstanden beter kan overwinnen, het aanbrengen van een aanloopmagneet, wielver- breeding enz, veranderingen dus, die niet den principieelen bouw van de kabelwagens betreffen. Wij waren in de gelegenheid, deze motorkabelwagens te zien 182 werken op 16 en 17 Juni 1921 en kregen den indruk, dat „deze: wijze van tractie volkomen aan de in het suikerbedrijf gestelde eischen beantwoordt. De proefnemingen met deze machines geschied- den in een tuin, ongeveer 10 paal van de fabriek gelegen. De weg daarheen is een gewone kampongweg, smal, onverhard en met zeer slechte bruggen. Op eigen kracht zijn de wagens zonder bijzondere voorzorgen half Mei naar den tuin gebracht, waarmede bewezen is, dat deze kabelmotoren overal te brengen zijn, waar de tractoren, die thans in gebruik zijn, kunnen komen, hetgeen een grooten vooruit- gang beteekent in het kabelsysteem, vergeleken bij het op Kalimati gebruikte. De kabel is 450 yard lang en achter de machine gemonteerd, zooals fig. 2 en 3 aangeven: hij wordt onder den wagen doorgevoerd, waardoor het aangrijpingspunt van de trekkracht zoo laag ligt, dat ze | KE Fig. 3. MeLareN's 6 Tons Motorkabelwagen, van achteren gezien. 183 van omtrekken bij het ploegen geen sprake is: alleen wanneer de grond wat nat is, werkt de wagen zich er een weinig in en bij grooten ploegweerstand wordt hij eenigszins op zijde getrokken. Dit laatste voorkwam men door enkele dwarsliggers in schuine richting tegen de wielen te plaatsen, terwijl in een nieuwe uitvoering de Heer VAN Dik de wielen wil verbreeden en bovendien zóó inrich- ten, dat door middel van zijdelings ingeschoven balken de wielen gedurende het werk een grooter steunvlak verkrijgen, waardoor in- zakken voorkomen wordt. Aan beide zijden van het veld wordt, evenals bij de Kalimati- locomobielen, één machine opgesteld. De beide machines werken „afwisselend, zoodat wanneer de eene machine trekt, de andere stil- staat, nadat zij zich over een afstand, gelijk aan de ploegbreedte, heeft verplaatst. De motor is zoodanig geconstrueerd, dat wanneer de ploeg aan de tegenovergestelde zijde van het veld aankomt, de stilstaande motor automatisch door den afloopenden kabel in werking wordt gesteld. De ploeg beweegt zich over het veld met een snel- heid, die men kan doen varieeren tusschen 0,45 M. tot 1,75 M. Fig. 4, MceLareN’s 6 Tons Motorkabelwagen. Zijaanzicht links, 18% per sec. welke snelheidsveranderingen niet worden verkregen door omschakelen, maar door het vervangen van de kamwielen. In fig. 4 ziet men zulke kamwielen opgesteld vóór op de machine. Het gebruik van een gangwisselkast met de daaraan verbonden gewichtsvermeerdering werd hierdoor vermeden, terwijl er veel meer souplesse verkregen is bij het verhoogen of verlagen van de snel- heid. Dit verwisselen van de kamwielen gaat uiterst snel en brengt geen merkbare stagnatie in het werk. Bij ploegen door middel van het kabelsysteem kan men zich beter rekenschap geven van de moeilijkheden, die zich voordoen bij het ploegen en bij de trekkracht afzonderlijk dan bij de combi- natie van tractor en ploeg. De kabelmotoren bleken voldoende kracht te bezitten om op dezen zeer zwaren, vochtigen kleigrond den drie-scharen- of vier-schijvenploeg rustig te trekken, waardoor de aandacht bijna uitsluitend op den aard van het ploegwerk ge- vestigd bleef. Het bleek, dat werken met den scharenploeg groote moeilijkhe- den opleverde. Het zou bijzonder toe te juichen zijn, indien Ir. VAN Disk ertoe kon overgaan het verslag van zijn proefnemingen te pu- blieeeren, waarin systematisch de ondervonden bezwaren behandeld worden en de wijze, waarop deze werden ondervangen. Hier zal niet in bijzonderheden getreden worden, maar wij vermelden slechts, dat het zich vastwerken van den ploeg in te natten grond het grootste bezwaar bleek, welk gebrek volgens den Heer VAN Dik niet volkomen zal kunnen worden opgeheven. Nog willen we ver- melden, dat het bijzonder opviel welk een lange tijd werd ver- eischt om de scharen in deze zware, fijne klei slijpblank te maken, een voorwaarde, die absoluut noodig bleek om regelmatig en diep ploegwerk te verkrijgen. Toen de scharen voldoend gepolijst waren, bleef de grond ook minder hieraan kleven, zoodat minder tijd ver- loren ging aan het einde van iederen trek met het schoonmaken van den ploeg. Bij den schijvenploeg deed zich in het begin dezelfde moeilijk- heid voor, die men elders op Java ondervond, nl. dat de zware klei tusschen de schijven spoedig opstoppingen veroorzaakte. Echter werd na eenigen tijd van proefnemingen gevonden, dat dit opstop- pen slechts afhankelijk was van den stand der schrapers, zoodat het opstoppen geheel achterwege bleef, toen men deze bijna vlak tegen de schijven had aangelegd. Het werk als ploegwerk beschouwd, was echter van nog mindere kwaliteit dan dat bij het ploegen met den 185 scharenploeg verkregen. De grondbalken waren dikwijls zoo groot, dat de bestuurder moeite had om op zijn plaats te blijven zitten, zoo hoog staken de ploegbalken boven hem uit. Met den schijvenploeg kan men niet zoo diep komen als met den scharenploeg, daar het technisch moeilijk blijkt te zijn om schijven van voldoende sterkte te construeeren, die dieper dan 10 duim ploegen. Nadat het veld geploegd is, hetzij met scharen, hetzij met schij- ven, moet het, alvorens men kan kajeren, met de egge bewerkt worden. De egge bestond uit 2 maal 9 schijven van 24 duim middellijn, die op een wagen gemonteerd waren. Alvorens te kunnen eggen, moet het veld den juisten graad van vochtigheid bereikt hebben. Is de grond nog te nat, dan kleven de kluiten te veel; zijn ze te sterk uitgedroogd, dan worden ze in dezen kleigrond te hard om zelfs met de zware schijven-egge verkruimeld te kunnen worden. Door den Heer VAN Dik wordt opgegeven, dat indien er geen regen valt, acht dagen na het ploegen geëgd kan worden. Met de egge werd ook geprobeerd het veld vóór te bewerken tot een diepte van = 7 duim, waardoor de ondergrond gemakkelijker uitdroogde, ten- gevolge waarvan beter ploegwerk werd verkregen. Bovendien bleek door deze voorbewerking het onkruid goed vernietigd te worden. Na het eggen werd gekajerd. De kajerploeg, die hiervoor gebruikt werd, heeft twee ploeglichamen, waarvan de wijdte van de vleugels verstelbaar is. Een dergelijke kajerploeg wordt reeds gebruikt bij de suikercultuur in Britsch-Indië. De kajerans worden alleen goed, indien de grond goed geploegd en goed verkruimeld is; is dit niet het geval, dan worden ze te ondiep en stort de opgehaalde grond achter den ploeg weder terug. Het fraaiste aan den kajerploeg is wel de wijze, waarop de draaiing aan het einde van het veld wordt verkregen. Nadat de ploeg, door een handel naast het stuur, uit den grond is gelicht, wordt de machine door het aantrekken van den kabel, die haar terug- trekken moet, gewend, waarbij ze, door het vastzetten van het eene wiel, hierom als middelpunt draait. Is de machine 180 graden ge- draaid, dan kunnen zonder verder rangeeren de volgende kajerans getrokken worden. De voor de draaiing benoodigde tijd is zeer gering. Deze draaiingstechniek is daarom zoo belangrijk, omdat ze later werd toegepast bij de proeven van machinaal geulen door middel van kabeltractie. Op deze wijze werden de moeilijkheden overwonnen, 156 die men op Kalimati hierbij ondervond, waar, zooals we reeds mededeelden, acht koelies noodig waren om de draaiing van den ploeg tot stand te brengen. Deze ploeg-proefnemingen samenvattende, kan men dus het vol- gende concludeeren : le. De kabelmotorwagens beantwoorden als trekkracht volko- men aan het doel. 2e. Het ploegen van natte, zware klei is zeer goed mogelijk, maar het verkregen werk is uit een landbouwkundig oogpunt niet fraai; dit komt vooral omdat de scharenploeg niet goed te gebruiken is en men daarom met den schijvenploeg moet werken, die feitelijk niet voor zulke zware gronden geschikt is: men behaalt met den schijvenploeg minder diepte en de zware klei wordt bij het ploegen niet verkruimeld. Je. Men moet minstens een week wachten alvorens men het geploegde veld kan eggen, welke tijd langer wordt, naarmate de weersomstandigheden minder gunstig zijn. Ae. Indien de grond goed geëgd en geploegd is, kan men met den kajerploeg zeer goed kajerans trekken. 5e. Bij het gebruik van de beschreven ploegen op zware klei verdient het aanbeveling om den grond met de schijvenegge vóór te bewerken, waardoor de ondergrond gemakkelijker opdroogt ; daar- door kan men beter ploegwerk verrichten en het onkruid beter ver- nietigen. 6. Vóór het planten moet men minstens 3 tot 4 machinale bewerkingen op hetzelfde veld uitvoeren, zoodat men met twee ka- belwagens niet veel bouws kan bewerken. Machinaal geulen met tractor. Na jarenlange studies over het vraagstuk van het machinaal geulen, ontwierp Ir. VAN Dijk een vier voets geulmachine, die naast de hierboven genoemde machines van Mac LAREN in 1921 op Ban- djaratma geprobeerd werd. Bij den „VaN Duk’s motorgeulploeg” zijn tractor en ploeg als een geheel gebouwd (fig. 5). De ploeg was uitgevoerd als balansploeg, om het keeren aan het einde van het veld te voorkomen. De totale machine woog ruim 12 ton en was ongeveer 15 meter lang. De 4 cylinder motor had 100 P.K., welke den ploeg met een snelheid, varieerende tus- schen 32 en Sl meter per minuut, kon trekken. We zullen ons ook hier weder ervan onthouden, de proefne- 187 mingen op den voet te volgen en slechts in hoofdtrekken den gang van zaken mededeelen. De oorspronkelijke ploeg bestond uit drie schrijven als voor- snijders, die de bovenlaag doorsnijden, welke door de dubbele voor- eulploeg. lo) o Motor S ke) \ AN Dr xr / Fig. 5. 188 schaar tot een diepte van enkele duimen links en rechts op zijde worden geschoven, terwijl het eigenlijke dubbele ploeglichaam met de daaraan verbonden profielschaar de geul tot 12 duim diepte uit- graaft, welke grond dus twee halve goeloetans vormt. Al spoedig bleek, dat de uit te graven ploegbalken veel te groot waren. In samenwerking met den Heer Van Horsr PELLEKAAN, Administrateur van Bandjaratma, werd de ploeg nu geheel gewijzigd. De voorschaar werd zoo diep gesteld, dat zij, in plaats van slechts enkele duimen grond op zijde te schuiven, geulen maakte van 15 ec. M. diep, dus van ongeveer de helft van de gewenschte geuldiepte; in verband daarmede moest nu de achterschaar zoo gewijzigd worden, dat de hiermede uit te graven grond langs het rister hoog genoeg opgevoerd werd, om boven op de eerste snede gedeponeerd te kunnen worden. Daar men bij de uitzending natuurlijk niet op deze principieele wijziging had gerekend, moest deze ombouw geheel provisorisch geschieden. Wij konden ons ervan overtuigen dat het resultaat, niettegenstaande deze voorloopige uitvoering, bijna volkomen aan de verwachting voldeed. Wel werd door de grond, die door de achterschaar uitgegraven werd, de reeds door de voorschaar op de goeloetan geworpen grond gedeeltelijk op zijde geschoven en boven- dien stortte een gedeelte van den grond achter den ploeg in de geul terug, maar, wanneer de ploeg door Ir. VAN Dik volgens dit nieuwe principe geheel wordt opgebouwd, zullen zeker deze fouten grootendeels kunnen worden opgeheven. Indien echter dit terug- vallen van den grond niet geheel te verhelpen is, zou dit nog geen overwegend bezwaar zijn tegen het systeem; het in orde maken der goeloetans is zeer goed met handenarbeid uit te voeren; de kluiten zijn niet meer te groot en de kosten van dit werk zouden, naar schatting van eenige bij de proefneming aanwezige administra- teurs, niet meer dan 1/3 à 1/9 cent per geul behoeven te bedragen. Dergelijke afgewerkte geulen deden niet onder voor de met de hand gegraven geulen. Wel is het een bezwaar, dat, evenals bij den scharenploeg, de grond gedeeltelijk blijft kleven, zoodat de scharen door middel van water nat gehouden moeten worden. De motorgeulploeg kon echter slechts gebruikt worden, indien de bovengrond voldoend uitgedroogd was om de zware machine te kunnen dragen, een bezwaar, dat zelfs bij een wat lichtere uit- voering toch niet op te heffen zal zijn. Bovendien maakt de lengte van de machine, dat deze weinig mobiel is en dus lang niet op alle 189 tuinen gebracht kan worden. Daarom zal ook hier de kabeltractie de oplossing moeten brengen. Machinaal geulen met kabeltractie. Reeds in Holland had men het plan opgevat om een combinatie tot stand te brengen tusschen den eigenlijken geulploeg en de kabel- tractie. Door omstandigheden bleef de in Holland bestelde wagen, waarop de geulploeg gemonteerd moest worden, uit, zoodat de Heer VAN Dijk genoodzaakt was den wagen van den kajerploeg hiervoor te gebruiken. Het was te verwachten, dat na hetgeen gepresteerd was door de kabelmotorwagens bij het ploegwerk en door den geulploeg in combinatie met den tractor, de nieuwe samenstelling kabelmotor- wagen en geulploeg een uitstekende combinatie zou geven. De groepsadviseur van Pasoeroean woonde deze laatste proefnemingen bij ; uit zijn verslag nemen wij het volgende over: „De demonstratie had plaats in Tuin Bandjaratma Oost, vlak achter de fabriek. De grond vormt een overgang van wat minder zwaren tot zeer zwaren kleigrond. De ondergrond is zwaar en klef. Er zullen slechts. weinig rietgronden zijn, die nog moeilijker te be- werken zijn. De sawah was twee maanden geleden geoogst. De felle droogte (slechts 2 regenbuien van 6 en van 18 m.M. waren er in dien tijd gevallen) had tot 7 duim diepe scheuren doen ontstaan, terwijl de ondergrond toch nog vrij vochtig en klef was. Op grond van het werk van deze ploeginstallatie op Tuin Bandjaratma (zie fig. 6) kan men van een volkomen succes voor den uitvinder spreken. In een tijdruimte van 2 tot 3 minuten trok de ploeg op dezen moeilijken grond een schitterend afgewerkte Reynoso-geul van 200 M. lengte, die er precies als een met de hand gegraven geul uitzag. In f/, tot 3/, minuut stond de ploeg gekeerd en was opnieuw ploegklaar voor het trekken van een nieuwe geul. (De cijfers zijn gemiddelden uit eigen tijdopnamen). Het ploegwerk werd zeer bemoeilijkt, doordat de bovengrond 6 tot 8 duim diep was uitgedroogd. Dat tengevolge van het doorbreken van deze harde bovenlaag stukken van den gebarsten grond achter het aan- aard-lichaam in de geul terugvielen, acht ik geen groot bezwaar. Ook bedroeg de teruggevallen grond niet meer dan 10 tot 15, van den op de goeloetan gedeponeerden. Volgens een mondelinge mede- deeling werd bij een volgende demonstratie iets later, toen een buitje den bovengrond wat zachter had gemaakt, het geulwerk zonder terugvallen van den grond afgeleverd. 190 In verband met het moeilijk bewerken van den harden boven- grond heeft men door de Mac Laren schijven-egge den tuin laten voorbewerken. Het effect werd toen schitterend; de op deze manier in kleine kluitjes gebroken, losse bovenlaag biedt voor het ploeg- werk veel minder weerstand. BREE penn TE Fig. 6. Tuin Bandjaratma, met Van Dik’s:Helios Reynosoploeg bewerkt. Het bleek op Bandjaratma in een anderen natten, zwaren tuin, dat de grond bij een dergelijke voorbewerking sneller uitdroogt, Proefnemingen in het volgende jaar moeten aantoonen, in hoeverre het twee keer installeeren der locomobielen voor voorbewerker en geulenploeg oeconomisch is. Men kan echter ook zonder voorbe- werking de natste of droogste tuinen direct met den geulploeg be- werken. Of de voorbewerking andere voordeelen oplevert, moet uit proeven blijken”. En hiermede is ook naar onze meening het vraagstuk van de mechanische grondbewerking op zware klei in hoofdzaak tot een oplossing gebracht. De practijk zal zeker nog vele verbeteringen in den ploeg aanbrengen, misschien ook wel in het kabelsysteem als geheel, maar de bruikbaarheid van de combinatie „geulploeg en kabelmotoren”’ is door deze voorloopige proefnemingen op Bandjar- atma aangetoond. 191 In deze campagne zullen verschillende ondernemingen dezen kabelgeulploeg probeeren, zoodat we aan het einde van dit jaar een beter oordeel over de oeconomische waarde zullen hebben. Dan zal b.v. uitgemaakt kunnen worden of het al of niet loonend is, den grond met een schijvenegge voor te bewerken. De Heer VaN Dik stelt zich voor, dit laatste te doen door extra-aanschaffing van lichtere kabelwagens van 3 ton en 32 P.K., hetgeen dus een belangrijk hoogere kapitaalsuitgave beteekent. Waarschijnlijk zul- len deze lichtere wagens op de lichte gronden met succes ook voor het geulen gebruikt kunnen worden. Voor zoover we nu kunnen oordeelen, is echter de toepassing van het kabelsysteem alleen oeconomisch, indien het op groote complexen wordt gebruikt. Of men in de toekomst kleine complexen zwaren grond machinaal zal kunnen bewerken, is dus nog een open vraag. Andere machines. Een korte aanduiding moge hier nog volgen van andere ma- chines in verband met de mechanische grondbewerking op Java. In 1916 werd op de sf. Goedo door Tu. Garrors van de N. V. O. DUNKERBECK en Co. o.a. een gotengraafmachine (Buckey Ditching machine) gedemonstreerd, die echter geen verdere toepassing vond f). Het principe dezer machine is hetzelfde als van een baggermolen. Voor goten graven in lichten grond werkt de machine uitstekend, doch niet goedkoop. Voor het maken van plantgeulen werkt zij te langzaam. Door W. pe Voce werd in 1919 op de sf. Perning een door hem ontworpen geulploeg in werking gebracht, die echter niet vol- deed; deze ploeg werkte min of meer als een sneeuwploeg en keer- de dus de uitgegraven grondbalken niet. Een aantal tractoren met vast aangebouwden ploeg van het type van den Srock-motorploeg zijn in 1921 geïmporteerd op de Oer Tronc Ham-fabrieken; zij hebben even weinig voldaan als vroeger de STOCK- motorploeg op Rewoeloe (Archief 1914, blz. 1691, en 1915, blz. 695). Een groot aantal wieltractoren en andere kleine tractoren zijn geimporteerd, gedemonstreerd en hier en daar in gebruik genomen; de Forpson-tractor is daarvan wel het meest bekende type. Bij de suikerrietcultuur is hun aanwending echter beperkt tot slechts enkele zeer lichte grondtypen. bj W. C. Drieknorr, Demonstraties machinale grondbewerking, Archief 1916, blz. 1383. 192 De GEVEKE-Geulengraver heeft op bevroren kleigrond in Hol- land mooi werk geleverd. De grond wordt bij dit systeem uitge- boord, en het is zeer de vraag, of de meeste Java-kleitypen niet te klef zullen blijken voor zulk een bewerking. Weldra zal dit door proeven op Java worden uitgemaakt. Landbouw-fraismachines (Archief 1922, blz. 20) zijn op Java nog niet geprobeerd ; er zullen hier slechts weinig gronden te vin- den zijn, die voor zulk een bewerking geschikt zijn. Proeven met een nieuw HEUCKE-garnituur als dat van de Ne- derl. Handel Mij. hebben in 1921 op de sf. Sindanglaoet niet voldaan. Met de geulmachine van W.J. Tromp (patent beschreven in Archief 1921 blz. 509) zijn voor rekening van eenige suikerconcerns proeven genomen in Holland, doch met slecht resultaat. De Firma JonN FowrLeER AND Co. te Leeds zendt dit jaar een paar stellen kabelmotoren uit met gewone ploegen en geulploegen, waarmede op eenige fabrieken proeven genomen zullen worden. (Archief 1922, blz. 8). Deze firma zal werken in dezelfde richting als door Ir. VAN Dik is ingeslagen. Resumé. De beslissing, of men een grondsoort voor de rietcultuur zal ploegen dan wel door middel van het Reynososysteem plantklaar zal maken, werd tot nu toe geheel beheerscht door de zwaarte van den grond. Technisch is het zeer goed uitvoerbaar zware gronden te ploegen en verder met behulp van egge en: kajerploeg plantklaar te maken, maar slechts ten koste van te veel arbeid, tijd en geld. Alvorens men den grond namelijk na het ploegen door eggen kan verkruimelen, moet hij goed uitgezuurd zijn, waarvoor tijd noodig is. Na het eggen moet dan nog gekajerd worden, voordat de plant- bodem aan de inwerking van zon en lucht is blootgesteld. Bij toepassing van het Reynososysteem brengt men den plant- bodem juist dadelijk in de gelegenheid om uit te zuren, terwijl de niet uitgezuurde grond zich op de goeloetans bevindt en gedurende een lange periode, terwijl men hem nog niet behoeft te gebruiken, gelegenheid heeft om over te gaan in de gewenschte kruimelstruc- tuur; deze grond wordt geleidelijk voor de aanaardingen gebruikt. De lichtere gronden drogen zeer gemakkelijk uit, zoodat hier de verkruimeling snel plaats vindt. Dit is dan ook de hoofdreden, dat men dit grondtype steeds met succes heeft kunnen ploegen. Daar men de machinale grondbewerking juist wil invoeren om 193 den planttijd te kunnen vervroegen, kan het machinaal ploegen op zware gronden nooit een bevredigende oplossing geven. Uit een landbouwkundig oogpunt blijkt het niet noodzakelijk om te ploegen, zooals blijkt uit een 46-tal vakkenproeven. Bij samenvatting bleek het ploegen niet voordeeliger dan het Reynososysteem te zijn. De eerste poging om de zware gronden machinaal te bewerken, geschiedde door middel van kabel-stoomloeomobielen en geulploeg. Dat dit systeem niet verder werd toegepast, moet uitsluitend toege- schreven worden aan de grootte en de zwaarte der locomobielen, die zich op rails voortbewogen, zoodat men die slechts op weinig plaatsen gebruiken kon. | Toen in de laatste jaren in Europa een groot succes bereikt werd met het ploegen door middel van tractoren, heeft men getracht deze trekkracht ook op onze zware kleigronden toe te passen. Men meende nl, dat slechts het ontbreken van voldoende trekkracht het ploegen van den kleigrond tegenhield. De tractoren blijken wel voldoende kracht te bezitten, maar ze zijn slechts te gebruiken, indien de vochtigheidsgraad van den grond zoodanig is, dat zij niet slippen. Het vraagstuk van het slippen blijkt het tractorvraagstuk te beheerschen, en dit cardinale punt is nog niet opgelost. Velen twijfelen zelfs, of dit ooit opgelost zal worden. Op de lichte zandgronden, die zooveel sneller hun vocht ver- liezen, doet zich dit slipbezwaar in veel mindere mate gelden ; bo- __vendien laten deze gronden zich gemakkelijker verkruimelên, waar- door de geheele bewerking minder tijd kost, zoodat men hier met succes de dierlijke tractie door mechanische vervangen heeft. Op grond van het slippen van de tractoren eenerzijds, en de vele arbeid en tijd, benoodigd voor de bewerking volgens het ploeg- systeem anderzijds, heeft-men opnieuw kabeltractie in verband met machinaal graven van Reynoso-geulen geprobeerd. In plaats van de zware kabelstoomlocomobielen werden nu lichtere kabelmotorwagens gebruikt, en in plaats van den geulploeg, die den grond in één snit uitgraaft, een geuler, waarbij de uitgegraven grond in twee tempo’s op de goeloetan wordt gelegd. De proeven op Bandjaratma onder leiding van Ir. VAN Dik hebben aangetoond, dat met deze combi- natie het vraagstuk van mechanische grondbewerking op zware gronden in principe is opgelost. PASOEROEAN, April 1922, Erol dae B 9 loop Hol: Ö iik tn fe OE tf KR # gert Be 1 t- NÀ VK UL ik | rf Ne (arb ld TEAN a / REF LA, Add, cf . 3 & Id es h é 2 5 i hei Zan: eeft Tr Re ln py fr Nef N K itt d 5 \ tar \ EN t Jt 5 hd hits it â f, 2] Ï qe é 8. re f et 5 he . pe ie af, t ur ML / tt fat aal oval tE. i Es Pe LE 2e bt ; Abt ad ' 6 ot ; Ì k T HT roti É det Ess de zien HON OEE Tele Lyre MIE AT Aiken er tier Rn Jk ek: N : t pit k pi } ET Hot ie ahl nf nALDd n ij he Al bi Uil bedr 8) rest ara IE) Kika d gern ELKE { ie kE He é aratau fn do DE jd tk ast oil if! ij rif AAT. hit zis REL GE MESEN hale Aut ii AAA bet! ie hd 4e Ek. i « ' Ì et } 3 Î br d E Ô ü inl Ei j iN T ri Dd Ld d Ê { n ' ik {U Ì Ll ‘ R . ER | aars Ì uit HA be „ik uri IE À RUNE Eis u IFOR È Á EPI calf Mt J ' ni : É br . _ d $ i - * 7 Ne IJ ® av A Kade hae BC! Ha Hi VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-indië BEE MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA: SUIKERINDUSTRIE. EE] m JAARGANG 1922, No. 5. SUIKERVORMING EN RIJPING BIJ HET SUIKERRIET DOOR Dried KUYPER. N. Vv. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA, pun MEDEDEELINGEN VAN HET PROEESTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, nnn nnn SUIKERVORMING EN RIJPING BIJ HET SUIKERRIET 2: door 5 Dr KUNPER, Onderdirecteur van de Cultuurafdeeling te Pasoeroean. In de volgende bladzijden zullen een aantal punten besproken worden, die betrekking hebben op de in den titel aangegeven onder- werpen; onder suikervorming zullen dit in hoofdzaak eenige alge- meene physiologische beschouwingen zijn, die direct samenhangen met de practijk der rietcultuur; onder rijping zullen hoofdzakelijk de methoden voor rijpheidsbepalingen besproken worden en de con- clusie’s, die uit deze bepalingen getrokken kunnen worden omtrent den invloed van uitwendige omstandigheden op de rijping. De stof is op de volgende wijze onderverdeeld: A 1 De vorming van organische stof bij het riet. Inleiding, invloed van den habitus van het riet, invloed van gelestrepenziekte, plantverband, opbinden van riet, algemeene beschouwingen over het rendement en het tijdstip van oogsten. B Rijpheidsbepalingen. IT De monsterneming. II Het onderzoek der monsters, bemonstering van rietgewicht of sap, bespreking der driedeelingsmethode. IV Bewerking der vooranalyseresultaten: het verloop van het sui- kergehalte van het sap in verschillende jaren bij verschillende soorten en op verschillende ondernemingen. V De verschillen in suikergehalte tusschen onder-, midden- en bo- vengedeelte; vergelijking van soorten en ondernemingen in dit opzicht. VI Het gedrag van WS, RQ en Brix in de drie deelen van den stengel onder invloed van de klimatologische omstandigheden. VIT Glucosegetal en glucosefactor. VIII Bepaling van het soortelijk gewicht van riet. C Samenvatting. 196 HOOFDSTUK 1. A. De vorming van organische stof bij het riet. De vaste stof, die een riettuin ons bij het oogsten levert, is verreweg in hoofdzaak te beschouwen als het resultaat van het assimilatieproces, met andere woorden: zij bestaat grootendeels uit organische stof, die door de plant zelf opgebouwd is. De hoeveelheid anorganische stof is zeer gering; volgens analysen, die men vindt in elk handboek over rietsuikerfabricage, bedraagt voor Java gemiddeld het gehalte van het sap aan anorganische stof + 0,3% en » D} » de rietplant aan » > de 0,6%. Meer dan 99% van het rietgewicht bestaat dus uit organische stof en water; de vaste stof in deze massa is geheel door de plant opgebouwd uit koolzuur en water met behulp van het bladgroen onder medewerking van het licht als energiebron. Van deze vier factoren wenschen wij na te gaan, in hoe groote mate ieder in het practisch bedrijf een rol speelt; in hoeverre wij bij het planten met ieder rekening hebben te houden. Koolzuur is steeds in dezelfde hoeveelheid in de lucht aanwezig; practisch treedt koolzuur nooit als minimumfactor op. Wij behoeven dezen factor dus niet verder te beschouwen. Water treedt ook in de functie var leverancier van waterstof en zuurstof bij de assimilatie wel zeker nooit als minimumfactor op; deze hoeveelheid is zoo- veel kleiner dan die, welke de plant voor hare verdamping noodig heeft, dat de plant reeds lang lijdt aan watergebrek, voordat er speciaal voor de koolhydraatvorming te weinig water is. Zoo blijven er nog twee factoren voor het assimilatieproces ter bespreking over: bladgroen en licht; bladgroen als de stof, die niet gemist kan worden om de binding te doen plaats hebben van CO3 + H,O; licht als de eenige energiebron. Om een zoo groot mogelijke ophooping van koolhydraten in een bepaalde tijdsruimte te krijgen, moeten wij zorgen, dat zooveel mogelijk bladgroen werkzaam is en dat zooveel mogelijk van alle licht geprofiteerd wordt. Een donkergroene rietsoort heeft in het algemeen ge- sproken meer chlorophyl dan een geelgroene, en wij zullen dus onder de donkergroene soorten ook eerder de soorten met een hoog productievermogen aantreffen dan onder de andere. EK 28, de soort met een werkelijk bijzonder hoog productievermogen, be- hoort tot de donkergroene; zoo ook EK 2 en 247 B. Daarentegen behoort 100 POJ, een vaak opvallend lichtgroene plant, tot de pro- 197 ducenten met beperkt vermogen. Het is volstrekt niet uitgesloten, dat wat ik hier een soort met een laag productievermogen noem, zeer mooie opbrengsten geeft, maar men kan van zoo’n soort niet verwachten, dat de in het geheel geleverde massa koolhydraat bo- ven een zeker peil zal stijgen. Wij moeten bij deze beschouwings- wijze ons er niet door laten leiden of de soort ons door een hoog rendement toevallig een groot deel van haar product als suiker levert; het gaat om de totale hoeveelheid koolhydraten, dus vezel en suiker samen. De bekende zaailingen van het Cheribon X Chunnee- bloed hebben alle het lichter gekleurde blad, het blad met weinig chlorophyl, en van alle is het productie-vermogen dan ook beperkt. Bij de selectie moet dus ook wel degelijk de bladkleur een der factoren zijn, waarop gelet wordt. Het Cheribon X Chunnee-bloed is om verschillende redenen door het Proefstation verlaten als uitgangsmateriaal voor zijne krui- singen; één dier redenen is het beperkte productievermogen; krach- tens zijn bladkleur levert het Kassoerbloed veel betere aspecten. Minder chlorophyl treedt als pathologisch verschijnsel bij de gelestrepenziekte op. Bij deze ziekte zijn bepaalde plekken in het blad lichtgeel in tegenstelling met de normale kleur, die donkergroen is. BREDA DE HAAN |) constateert ook mieroscopisch een geringere hoe- veelheid chlorophyl, en een gebrekkige ontwikkeling der chlorophyl- korrels. Een dergelijke plant moet minder produceeren. Van vele soorten, als EK 28, EK 2, 247 B, 100 POJ is dat bekend, daarbij is het verschil in opbrengst tusschen gezonde en strepenzieke tuinen zeer duidelijk. Ook in vakkenproeven blijkt dat duidelijk. In 1916 bracht op Kedaton Pleret 247 B in een proef met 12-voudige con- trole op: gezond 139 pikol suiker per bruto bouw strepenziek 74 » ) ) ) je DI 52 werd op deze wijze in 1916 zes keer onderzocht; hoewel de verschillen dikwijls klein waren, was het voordeel toch steeds aan den kant van het gezonde materiaal. In 1917 bracht ziek materiaal in 1 proef betrouwbaar minder op dan gezond materiaal. In 1918 bleek in alle proeven de productie van strepenzieke planten bij alle onderzochte soorten belangrijk lager dan die van gezond riet. Er blijft ons over na te gaan, hoe de laatste factor, het zonlicht, het productieproces beïnvloedt. De hoeveelheid zonne-energie, die op 1), Dr. J. vAN BREDA DE HAAN, De gelestrepenziekte bij het suikerriet, Teijsman- nia, deel 4, 1893, blz. 513, 198 een bepaald oppervlak ter beschikking van het gewas komt, is een grootheid, die wij niet veranderen kunnen, maar wel kunnen wij de cultuur zoo inrichten, dat de grootst mogelijke hoeveelheid door de plant verwerkt kan worden. Daarvoor is noodig, dat op elke plaats, waar een zonnestraal doordringt, zich een chlorophyl bevattend oppervlak bevindt om de lichtenergie om te zetten in chemische energie. 9 Van bovenaf gezien moet een tuin dus één aaneengesloten groen oppervlak zijn; de tuin moet „sluiten”, zooals men dat in de practijk uitdrukt. Het juiste plantverband is dus dat, waarbij juist de toestand bereikt is, dat geen zonnestralen ongebruikt de laag der bladkronen passeeren. Dit zou het ideale plantverband zijn; gewoonlijk plant men iets dichter om het risico te verminderen, dat men door uitvallen van planten open plekken zal krijgen, maar dat doet hier natuurlijk niets ter zake. Wanneer dus de kronen der verschillende geulen elkaar niet raken, niet aaneensluiten, beteekent dit met zekerheid verlies ; men verliest een hoeveelheid arbeidsvermogen, die kosteloos geleverd wordt. Nu heeft niet alleen het plantverband hierop invloed, ook de bladstand speelt een rol. Want volledige sluiting wordt slechts ver- kregen, wanneer de bladeren zoo ineengrijpen, dat een goed mozaïek ontstaat. En dat zal gemakkelijker gebeuren bij een soort met mooi „overvallend breed blad, waarbij de bladeren onderling niet te dicht opéén zitten, dan bij een soort met een steilen bladstand. Dus ook hierin ligt een reden, dat de meeste EK-soorten een groot produc- tievermogen hebben, de Cheribon X Chunnee-kruisingen een beperkt. De Kassoerafstammelingen, die het Proefstation in de laatste jaren door kruising tracht te krijgen, hebben in het algemeen ook deze gunstige eigenschap van het breede overvallende blad. Men mag natuurlijk niet zeggen: een soort met donkergroen, breed, mooi over- hangend blad zal een soort met hoog productievermogen zijn, maar wel mag men zeggen, dat een werkelijk hoog productievermogen alleen bij die soorten zal voorkomen, welke de genoemde eigenschap pen hebben. Onder de EK-soorten is ongetwijfeld EK madoe met haar steilen bladstand in dit opzicht in minder gunstige conditie. Behalve door een onjuist plantverband lijdt men ook op een andere wijze verliezen door het te loor laten gaan van zonne- energie, en wel door het opbinden. ne ij | k d | 199 Opbinden wordt herhaaldelijk aangeprezen als middel tegen legeren. Dat legeren schadelijk is, bewijst de practijk telkens weer ; in cijfers uitgedrukt vindt men den invloed van legeren door PrIN- SEN GEERLIGS in Archief deel VII, 1899, blz. 1020 en door MurLER VON CZERNICKI in Archief, deel VIII, 1900, blz. 643. Legeren kan in vele gevallen bestreden worden door het geven van de juiste mesthoeveelheid in verband met de juiste zorg voor de cultuur. Onvoldoende grondbewerking en onvoldoende drainage maken groote mestgiften noodig, en deze doen weer veel riet lege- ren: verbetering van de cultuurvoorwaarden maakt, dat veel minder mest noodig is om een goed product te maken, en daardoor vermin- dert het legerpercentage weer belangrijk. In enkele gevallen, waar het riet vrijwel altijd legert, meestal in verband met eigenaardig- heden van den groei gedurende de eerste maanden van de ontwik- keling tengevolge van den bodemtoestand of klimatologische om- standigheden, kan opbinden weleens goede resultaten geven, maar de verschillende schrijvers over dit onderwerp hebben vaak zelf tot voorzichtigheid aangespoord. Zoo zegt Soeters, Archief deel XXI, 1913, blz. 67, na een exposé van zijn methode gegeven te hebben : „Alleen die stukken, welke neiging tot omvallen vertoonen, mogen in aanmerking komen”. Hij wijst daarna op het gebrek aan licht, dat door het opbinden ontstaan kan; het resultaat van zijne proeven is, dat in vier gevallen niet opbinden gunstiger resultaten gaf, in zes gevallen het opgebonden riet. | Onze bedoeling is niet het opbind- en legervraagstuk in extenso te behandelen, maar slechts te wijzen op de bezwaren, die van physiologisch standpunt tegen het opbinden in te brengen zijn. Klk systeem van opbinden leidt tot nog toe tot het dicht bij elkaar bren- gen van rijen rietstengels, wat ten gevolge heeft, dat tusschen deze rijen van samengebonden toppen groote openingen ontstaan. Photo's en teekeningen in de publicatie'’s demonstreeren dit; zeer overtui- gend o.a. zijn de photo’s van De SroPPELAAR in Archief XXV, 1917, blz. 1007. Een dergelijk beeld zegt ons direct: hier gaat bijna de helft van de zonne-energie, die aan een bouw toegevoerd wordt, verloren. En dit moet zich weer uiten in verlaagde productie's. Wij beschikken over eenige cijfers uit proeven aangaande den invloed van opbinden. In de eerste plaats ontleenen wij het volgende aan de voor- analysen van de sf. Poerwokerto ; de stengels waren daarbij in > deelen verdeeld, n. |l. onder, midden en boven: TuiN PABOEWARAN, EK 28 PLANTRIET. Onder Midden Boven Gemiddeld sap Pol. | RQ. vs Br. | Pol. | RQ. |W.S ee RQ. Ws. Br. | | /5.|19, iN 17,4 90, 2 177,5| 14,6| 83, à 10,1 | 18,4 16,1) 88, 0 11,5) Opgebonden, staand, [5 3 | 4 17,4 14,8) 85 ‚0 10,3 18,9/16,6 87, 9 11,8/ Niet opgebonden, staand. 12,4 17,4 14,8) 85 PN SO PSS 4218 he za Í 19,5 17,9 91,6 12,9| 19,1 Tuin PANDAK, DI 52 PLANTRIET. 1e 93,0! 13,0 87,3, 10,9 Niet opgebonden, staand. Opgebonden, staand. Zl 47,9) 16,1 902 14106) 17,4 14,6) 83,7) 10,1 | 17,8 88,7 18/6 118,2/ 16,9 17.9/15,9 45 200 Tuin KARANGRAOE, 247 B PLANTRIET. IN STETEN ea flake 12,4| 79 9 8,3| Opgebonden, staand. 10,2 76,4 6 „1 Niet opgebonden, gelegerd. 13,9 83,6 9,6, Niet opgebonden, ‘staand. a 13158 12,7/80,5| 8,6 1461 10,7/73,01 6,8 13,5) 10,4 17,A 69118) 813/70,9) 5,2 13,4 | 17) 7.7) ‚0| 15,9] 88,2 alen 84,5 15,8 88.1 11,4 13,9 9.7) 15,0) 14,71 7 16,6 TUIN SINGOSARIE, DI 52 PLANTRIET. hd Niet opgebonden, staand. Opgebonden, staand. 101 18,4 93,2 3/6 |20,118,7 93,6 3/6 | 20,0) 18,7 pd 03, hal / 19, Rr 89, 4 12,4 92,1| 12,3 18,3| 16,0) 87,41 11,3 20,1! 18,3 419,6) 17,7 20,0 90; 4 ene 201 Het blijkt duidelijk, dat riet, dat opgebonden en niet omgeval- len is, in vergelijking met niet opgebonden, staand riet een minder goed product geeft; dat brix en polarisatie bij het laatste beide beter zijn. Gelegerd riet gaat ook hier sterk achteruit. In 1917 zijn eenige vakkenproeven genomen over opbinden als middel tegen legeren. Wij halen hier deze proeven echter aan om den invloed van het opbinden op de productie na te gaan. De proeven gaven het volgende resultaat : ue | NEN s | hase Datum No, proef | Rietsoort Riet | Rdt. | Suiker [®/, Gel. nn Djomb. 25 ‚opgebonden) 1378 | 8,71 120 85 | December Goedo 100 POJ} „iet opgeb.| 1374 | 10,48 | 444 | 400 Djomb. 40 ‚opgebonden, 1356 | 10,55 143 85 | Februari Goedo ‚100 POI siet opgeb.| 4491 [44,54 | 172 | 60 Tegal 41 ‚opgebonden, 1351 [11,18 | 151 | zwaar — Bandjardawa 100 POJ \ ier opgeb.| 1354 | 10,93 148 | zwaar | Op de s.f. Bogokidoel werden in 1917 bovendien nog twee reek- sen proeven genomen, waarbij in elken tuin een stuk van 2 bouw werd uitgekozen, dat in 4 gelijke vakken verdeeld werd. Kruiselings werd in 2 hiervan het riet opgebonden, in 2 niet. Alle tuinen ston- den bekend als plaatsen, waar het riet gewoonlijk legerde. Wanneer niet opbinden de hoogste productie gaf, is dit getal vet gedrukt. Rietsoort 100 POJ, opgebonden in Februari. Riet Rdt. | Suiker ‘mmm Saks opgebonden 1254 10,98 | 137,7 Tuin Bogokidoel __} iet opgeb. 1200 |12,00 | 144,0 | — enen j opgebonden 4408 Laa ASG ARIE ee Oee BEN sief opgeb: 1243 |12,27 1525 |“ 5 » > en ‚ opgebonden 10971079 MALS Bal He ER BOND et vaneen. 1149 [11,00 [1263 | £ 2 _ _j opgebonden 1383 | 9,89 | 136,8 E je, Be Oe Dor SV giet opgel, 1265 |10,12 [128,0 | * WES ___ opgebonden 1214 10,60 [128,6 | © ap ELO Werelt onzeb: 1369 |13,17 | 180,3 | … Ee Ee ‚ opgebonden 1488 [12,01 | 178,7 ú ha SEEOSDEEDNS 1 niet opgeb. 1369 [13,17 | 180,8 202 ad Rietsoort 247 B, opgebonden in Februari. e é Riet Rdt. | Suiker | Gelegerd Tuin Badioel: (opgebonden 1546 9418 | 141,9 nihil Ee Ad De / niet opgeb. 1652 | 9,10 | 150,3 » _ Kedoengmalang | opgebonden 1791 8,28 [4482 OL = 8 opg o Kidoel ) niet opgeb. 1857 | 8,42 | 156,4 | 47% Aj er eere \ opgebonden | 1612 | 8,98 |444,7 | nihil aai “_) niet opgeb. 1687 | 9,09 | 153,3 sind Een \ opgebonden 1546 | 8,93 | 138,0 nihil on | niet opgeb. 1695 | 8,84 | 149,8 Dn | opgebonden 1882 | 6,15 | 115,7 | nihil he Mone 2016 | 7,51 | 155,9 eeen Wen ‚ opgebonden 1412 10,26 | 144,8 | nihil he hese opgeb. 1463.},.9,72 |-442,2| 1095 Eee (opgebonden 1531 | 8,53 | 130,6 3% : ) niet opgeb. 1723 | 8,46 | 145,7 3 » Pajeman beng- ( opgebonden 1727 ETON KITA NDE kok ) niet opgeb. 1890 | 8,01 | 151,3 | 35% de, opgebonden 14713 | 8,99 | 132,4| nihil. | Dus niet opgeb. | 1343 | 7,39 | 99,2 | | {opgebonden 1430 | 8,73 | 139,1 Do | St niet opgeb. 1524 | 9,57 | 145,8 05e | / pe ) opgebonden 1508 | 9,42 | 142,0 Sis REN ane opgeb. AAA 2e 7 Ae sij de rietsoort 100 POJ is in 5 van de 6 gevallen de opbrengst van het niet opgebonden riet hooger, terwijl nergens riet gelegerd was; voor 247 B geldt hetzelfde voor 8 van de 11 gevallen, terwijl hier een aantal tuinen zijn, waar in beide soort vakken gelegerd riet voorkomt. 1) Zoowel de cijfers van Poerwokerto, als de vakkenproeven van Goedo en Bandjardawa, en de eenvoudige proeven van Bogokidoel, bewijzen dat in het meerendeel der gevallen opgebonden riet ach- terblijft in productie tegenover niet opgebonden; dit is dus geheel in overeenstemming met de physiologische beschouwingen, die hierbo- ven ontwikkeld zijn. Voor de practijk kunnen wij de zaak aldus 1) In de vakkenproeven van 1918 blijkt eveneens de zeer schadelijke invloed van opbinden op de productie. 203 „zeker werkt; het mag slechts in enkele gevallen toegepast worden. _ De practijk is zich dit ook wel bewust, zooals o.a. blijkt uit het volgende: In het reeds aangehaalde artikel van De SroPpELAAmr Jr. werd het voordeel van het opbinden beredeneerd en berekend. In het daarop volgende jaarverslag van de onderneming Bodjong, waar de proeven genomen waren, wordt echter gezegd, dat de resultaten van het opbinden zoodanig waren, dat men het op groote schaal niet meer wilde toepassen! De voordeelen, die men berekent door aan te nemen, dat alle riet gelegerd zou zijn, worden opgeheven door het verlies, dat men vrijwel zeker lijdt door de physiologische fout, die aan het opbinden verbonden is. Deze bezwaren tegen het opbinden zijn dus slechts daardoor te ondervangen, dat men een systeem vindt, waarbij de verdeeling der bladkronen over den tuin gelijkmatig blijft, zoodat alle licht nuttig effect levert. Veel juister is het evenwel rietsoorten te zoeken, die weinig legeren. In dit verband moet ook vermeld worden de waarneming, die door den Heer ScHMUTZER op Gondang Lipoero gedaan werd. Vrijwel volgroeid riet, dat dus bijna geen groei meer vertoonde, werd op die onderneming op de gewone wijze opgebonden. Het riet begon daarna een belangrijken lengtegroei te vertoonen. Ook hierdoor kan opbinden dus een ongunstigen invloed uitoefenen, want er bestaat groote kans, dat de rijping hierdoor verlaat wordt. De opgebonden vakken hadden bijna steeds een lager rendement dan de niet op- gebonden. De waarneming op Gondang Lipoero had betrekking op laat opgebonden riet; bij vroeger opgebonden riet zal deze speciale invloed wel minder merkbaar zijn, daar het riet dan meestal nog aan het groeien is. Bij de hierboven uitgewerkte beschouwingswijze, dat de pro- ductie van organische stof plaats heeft onder invloed van een con- stante hoeveelheid toegevoerde zonneënergie, willen wij nog eenige besprekingen laten aansluiten. Twee riettuinen kunnen na eenige maanden groei een gelijk bladoppervlak hebben bij verschillende lengte van stok. Het oppervlak, dat de zonneënergie benut, is dus even groot, maar uit de verschillende stoklengte volgt, dat er om- standigheden geweest zijn, die het riet verschillend deden groeien. Het is a priori aannemelijk, dat nu ook de manier, waarop de organische stof verder gevormd wordt, niet dezelfde zal zijn; laten we aannemen, dat vanaf het gekozen oogenblik de totale hoeveel- heid organische stof, die nog gevormd wordt, gelijk is, dan zal de verhouding van vezelstof tot suiker verschillend kunnen zijn. Meer 204 vezelstof zal dan gepaard gaan met minder suiker; minder vezelstof met meer suiker. En dit is ook, wat wij vrij geregeld waarnemen in de practijk; de gevallen zijn dan niet altijd zoo gemakkelijk vergelijkbaar als het hierboven aangegevene, dat geschematiseerd is, maar wel gaat in het algemeen de regel op, dat bij ongeveer vergelijkbare omstandigheden de som van vezelstof en suiker con- stant is, en dus stijging van den eenen factor daling van den anderen ten gevolge heeft. Gaan we na, wat er gebeurt bij stijging van de bemesting. We beginnen onder het optimum; bij meer mest stijgt en riet- én suikerproduct, omdat door den meerderen mest een grooter assimileerend oppervlak ontstaat en dit meer orga- nische stof kan vormen. Nu komen we boven het optimum; het groene oppervlak blijft hetzelfde; het wordt wel door snellen groei vlugger opgeheven, maar grooter wordt het niet in vergelijking met den optimum toestand. In dien groeienden stengel wordt ve- zelstof vastgelegd, waardoor minder organische stof voor suiker beschikbaar blijft; m. a. w. het rendement wordt lager en het totaal product stijgt niet meer. Bij een mislukten tuin, een tuin dus, waar het riet abnormaal kort blijft, waar dus weinig organi- sche stof afgezet is als vezelstof, zal het rendement dikwijls hoog zijn. Evenwel kan zich ook het volgende geval voordoen. Het riet kan zoo sterk lijden, dat het geheele organisme ongunstig beïnvloed wordt, zoodat naast een gebrekkige vezelstofvorming ook een slech- te suikerafzetting plaats heeft; dit geval komt evenwel in vergelij king met de eerst beschreven gevallen veel minder voor. Het ge- wone type mislukte tuin dus is een tuin, waarvan het riet zoo kort gebleven is, dat het rietgewicht uiterst laag is en het hooge rende- ment niet in staat is dit lage rietgewicht te compenseeren. Behalve door de geringe lengte wordt het rietproduct dan bovendien nog gedrukt door een te gering aantal stokken, terwijl veelal ook de bladontwikkeling schaarsch is, en dus de totaal verzamelde hoeveel- heid organische stof ook al gering is. Zulke gevallen doen zich b.v. voor bij tuinen, die door bandjir geleden hebben, in hun jeugd bui- tengewoon door droogte geleden hebben, een buitengewoon armen bodem hebben enz. Ook kan de beperkingYan de vezelvorming door andere omstandigheden teweeggebracht worden; wanneer men b.v. dicht plant of door bemesting een zeer sterke uitstoeling krijgt, kan het stokkenaantal zoo groot worden, dat de stokken individueel zich niet behoorlijk kunnen ontwikkelen en dun blijven, dus een groei- stoornis ondergaan als het ware, en dit kan dan weer rendements- | | 205 stijging meebrengen. Al deze beschouwingen gelden evenwel voor die gevallen, waarbij vele omstandigheden gelijk zijn. Vergelijkt men echter b.v. jaren met gunstige groeivoorwaarden en met ongunstige groeivoorwaarden, dan zal een gunstig jaar gewoonlijk opleveren veel riet en een goed rendement, omdat in een gunstig jaar de groeivoorwaarden zoo zijn, dat de rijping volkomen ten einde toe kan plaats hebben ; onder minder gunstige voorwaarden, b.v. een droog oogstjaar, zal de rijping minder volkomen verloopen bij het laatrijpende riet, en ten slotte onder zeer ongunstige voorwaarden zal èn rietproduct èn rendement slecht zijn. Beschouwen we in dit verband b.v. de gemiddelde cijfers voor Java, ontleend aan de jaar- lijksche overzichten van Drceknorr in het Archief: Riet per bouw | Suiker per bouw Rendement 1914 1210 122,3 10,26 1912 1198 113,5 9,65 1915 1201 ‚114,3 9,65 1914 447) 108,2 9,28 1915 1096 GT es 1 1916 1186 118,6 10,05 1917 1245 130,2 10,50 Deze jaren mogen vergeleken worden, omdat de samenstelling van den aanplant in die jaren slechts betrekkelijk geringe wijzigin- gen onderging. 1911 en 1917 waren bekende goede jaren, de weers- omstandigheden tijdens de groei- en de rijpingsperiode waren gunstig; het rietgewicht is hoog en het rendement goed, vooral in 1917, dat een schitterend moessonverloop had. 1912 en 1913 gaven minder riet en een belangrijk lager rendement, de omstandigheden waren middelmatig; 1916 had een niet zeer gunstige groeiperiode, maar een mooie rijpingsperiode, wat zich uit in een mooi rendement en een wat hoogere suikeropbrengst dan 1912 en 1913. De jaren 1914 en 1915 waren de met een zwarte kool geteekende jaren; vooral 1915 was uiterst ongunstig; èn groeiperiode èn rijpingsperiode hadden zeer ongunstige omstandigheden, welke resulteerden in een zeer laag riet- product en een zeer laag rendement. Het oogstjaar 1915 kenmerkte zich vooral door een sterke droogte in April en een laten regenval in Mei—Juni. De droogte in April was de fnuikende factor voor de rijping, het riet kwam daardoor ontijdig in een toestand, waarin de ontwikkeling afgesloten werd, de veranderingen in de plant traden 206 zoo snel op, dat het geheele rijpingsproces in de war gestuurd werd. In 1915 trad dit verschijnsel over heel Java op; elk jaar treedt het bijna op afzonderlijke ondernemingen weleens op. Wat kan men in dergelijke gevallen doen? Niets anders dan vroeg malen, want verbetering van het sap is in dergelijke gevallen niet meer te. ver- wachten. Onder water zetten van dergelijke tuinen heeft slechts resultaat, indien men oogenblikkelijk, zoo gauw de eerste verschijn- selen van verdroging optreden, ingrijpt. Wij zagen dergelijke geval- len in 1916 in het Sitoebondosche. Men beschikt daar over genoeg water om den staanden aanplant onder water te zetten. Men nam op één onderneming te laat zijn toevlucht tot dezen maatregel; hoewel de tuin oogenschijnlijk nog slechts weinig geleden had, her- stelde hij zich niet; andere tuinen, waar men vroeger water gegeven had, rijpten veel normaler. De plotselinge vroege droogte had hier alle processen in de plant stop gezet. Een goede rijping is gebonden aan het geleidelijk stop zetten van den groei; mindert de beschik- bare waterhoeveelheid (regen- of irrigatiewater) geleidelijk van Mei tot Juni, dan zal men meestal een mooi verloopende rijping krijgen. De verschillen, die in de rijping optreden tengevolge van den daar- na min of meer sterk optredenden Oostmoesson, zullen in latere hoofdstukken uitvoerig besproken worden. Hier wil ik slechts stipu- leeren, dat in een jaar met een vroeg invallende droogte, ook al wordt die weer gevolgd door een regenperiode in April en Mei, vroeg malen als regel zeer aan te raden is. In 1918 deden zich zulke gevallen verspreid over Java voor. Zwaardere gronden zullen dikwijls sterker daarop reageeren dan lichtere. In 1918 constateerden wij zulke gevallen in Besoeki, Madioen en op enkele Djocja-fabrieken met zwaren grond. Heeft men echter een geleidelijke vermindering van den regen in Maart — April en daarna een vroege droogte, dan zal in het algemeen de rijping mooi verloopen, maar tevens zal het vroeg- rijpe riet in Juni — Juli langzaam beginnen te verdrogen. De ver- liezen in rietgewicht worden dan in die maanden al spoedig zoo groot, dat zij door de stijging in rendement niet goedgemaakt worden, vooral bij de-soorten met een betrekkelijk korte groeipe- riode als 100 POJ, DI 52, 90 F en SW 5, waarbij ook de zwakte van het wortelstelsel voor sommige soorten op zwaardere gronden een rol kan spelen. Oók hier is dus niet te laat malen noodzake- lijk. En ten slotte hebben we op een verschijnsel te wijzen, dat op bijna alle zware gronden op Java ook in goede jaren optreedt, dat 207 nl. ongeveer eind Augustus de grondvochtigheid zoodanig vermin- dert, dat het riet, hoewel nog tamelijk goed staande, plotseling sterk uitdroogt en niet verder rijpt; zeer typisch treedt dit op in de Sidhoardjo-delta; de latere 247 B-tuinen gaan daar op verschillende ondernemingen, b.v. op Poppoh, op Boedoeran, begin September bijzonder snel achteruit, zooals ons herhaaldelijk uit cijfers bleek. Men zou verwachten, dat met het langzaam verminderen van het vochtgehalte van den grond ook geleidelijk de achteruitgang in riet- gewicht zou plaats hebben. Dit is niet zoo. Vermoedelijk moet men zich de zaak zoo voorstellen, dat de plant tot op een bepaald vocht- gehalte in staat is nog water op te nemen; wordt die grens over- schreden, doordat juist op zware gronden de capillairg toevoer van diepere lagen ophoudt, dan staat voor de plant ook plotseling de wateropname stil. Uit al deze feiten blijkt naar onze meening vol- doend, dat in het algemeen gesproken een vroege maaltijd minder risico oplevert dan een late; er zijn natuurlijk van die gezegende fabrieken, waar de gronden in zoo’n gunstigen vochtigheidstoestand blijven, dat eigenlijk nooit verdroging optreedt en waar dus de soor- ten met een lange levensperiode heel laat gemalen kunnen worden. Ik noem b.v. Gondang Lipoero en enkele andere Djocja-fabrieken. Ook de mooie Slamatgronden van Banjoemas hebben nooit verdro- gend riet, maar door het ontbreken van een echte droge periode ondervindt de rijping daar weer bezwaren. In het voorgaande hebben wij eenige opmerkingen gemaakt over het oogsten en den maaltijd in verband met de algemeene physiologische beginselen, waarop de suikervorming berust. In de volgende hoofdstukken zal speciaal nagegaan worden, hoe men de rijping van het riet kan vervolgen en hoe deze meer in Ee onder invloed der uitwendige omstandigheden staat. B. Rijpheidsbepalingen De rietplant levert ons hare assimilatieproducten grootendeels in den vorm van vezelstof en suikers. Voor de industrie is het be- langrijkste punt het grootste quantum rietsuiker af te scheiden uit dit totaal assimilaat. Steeds wordt een zeker percentage van het totaal assimilaat, dus ook van het rietgewicht, als rietsuiker in de plant gevormd; de totaal te verkrijgen hoeveelheid rietsuiker wordt dus aangegeven door het product rietgewicht X rendement, want het rendement geeft aan, hoeveel suiker op 100 rietgewicht te 208 verkrijgen is. Het juiste oogenblik van oogsten is aangebroken, wan- neer het product rietgewicht X rendement zoo hoog mogelijk is en het doel van rijpheidsbepaling is dus dit oogenblik te vinden. Immers de beide factoren, die dit produet samenstellen, zijn veranderende grootheden, beide stijgen eerst, komen tot een optimum en dalen weer. Maar dit verloop valt niet voor beide factoren op hetzelfde oogenblik, zoodat men niet slechts het eene proces, b.v. suikervor- ming, kan vervolgen en wanneer dit zijn optimum bereikt heeft, kan zeggen: dit is het oogenblik van snijden. Het is mogelijk, dat het juiste tijdstip dan reeds gepasseerd is, doordat het riet reeds be- gonnen is vocht te verliezen en dus de factor rietgewicht kleiner werd, terwijl de plant toch nog niet doodging, zoodat de factor rendement nog toenam. lmmers droger riet wil zeggen minder sap, waardoor zelfs bij een juist compenseerend hooger suikergehalte van het sap weer minder suiker verkregen wordt wegens de slech- tere persing van het riet. Het bovenstaande wordt slechts vermeld om aan te toonen, dat feitelijk de twee factoren van het product weer onderverdeeld zou- den moeten worden om tot een ideale bepaling van het tijdstip van oogsten te komen, maar toch blijft in principe dit product de grootheid, die wij wenschen te bepalen. Wenschelijk zou het zijn, als wij beide factoren even goed konden vervolgen in hunne veranderingen. Dit is evenwel niet het geval; om nl. een indruk te krijgen, hoe deze factoren in een staan- den tuin veranderen, moet men monsters nemen uit dien tuin en aan deze het gewicht en de sapsamenstelling bepalen. De groote moeilijkheid is nu, dat het bemonsteren van het rietgewicht bui- tengewoon onzeker is, omdat de variabiliteit van het rietgewicht zoo groot is. Ik kom op deze kwestie in een later hoofdstuk nog terug, maar vestig er hier slechts de aandacht op, dat deze groote variabiliteit de oorzaak is, dat wij ons speciaal met het sap bezig- houden. Ik zal dus in de eerste plaats behandelen den tweeden factor van het product, het rendement, dus de sapsamenstelling ; en het eerste punt, dat wij daarbij moeten behandelen, is de vraag, hoe een goed monster verkregen wordt om dit sap te onderzoeken. De beschouwingen, die wij in de volgende bladzijden zullen publiceeren, zijn gebaseerd op hetgeen in de groote practijk is waargenomen. De fabrieksarchieven bevatten, voornamelijk in de vooranalyseboeken, een omvangrijk materiaal over het rijpingsproces; wij hebben getracht van dit materiaal zooveel mogelijk gebruik te | ' | | 209 maken. Verschillende ondernemingen, o.a. Remboen, Gempolkrep, Tandjongmodjo, Gondang Lipoero, Pohdjedjer, Poerwokerto, Perning stonden ons welwillend hare vooranalyse-boeken vaak voor langen tijd af; ik wensch hier een woord van dank uit te spreken tot de betrokken administrateurs. Maar in het bijzonder wensch ik de aandacht te vestigen op het voortreffelijke werk van den Heer Cocurus, den in 1917 afgetreden administrateur van de sf. Remboen, die met groot doorzettingsvermogen en intense belangstelling van- af 1908 op dit gebied werkzaam geweest is, en aan wiens werk ik het mooiste en overzichtelijkste materiaal op dit gebied dank. Her- haaldelijk zal ik dan ook terugkomen op de methoden, die gevolgd werden op Remboen, waarmee allerminst de beteekenis van het werk van anderen verkleind wordt; de volledige doorvoering op Remboen maakt evenwel, dat dikwijls deze fabriek voor ons als voorbeeld gegolden heeft, en als zoodanig zal worden aangehaald. H OOFDSTUK II Monsterneming. Monsterneming is niet alleen bij riet een vraagstuk, dat deug- delijk bestudeerd moet worden; op allerlei gebied blijkt het telkens weer, dat het nemen van een goed gemiddeld monster een moeilijke opgave is. Het eerste vereischte voor het nemen van een goed monster is, dat het monster zonder eenige individueele voorkeur genomen wordt. Het uitkiezen” moet totaal vermeden worden, en daarvoor is noodig, dat de monsters als het ware automatisch aangewezen worden, zonder dat de persoon, die het monster aan- wijst, iets afweet van het te bemonsteren materiaal. Verder zal een goed genomen monster des te eerder een gemiddelde voorstellen, naarmate het materiaal, waaruit men het monster neemt, meer gelijkmatig is. Dit moet niet gezocht worden in de keuze der riet- stoelen, doch in de keuze van beperkte en gelijkmatige monsterblok- ken. Aan de bovengestelde eischen voldoet m.i. het systeem, dat op Remboen en vele andere fabrieken wordt toegepast. Als men soms in de practijk „normale” stoelen uitzoekt en bij de opeenvolgende monsternamen de stokken steeds van dezelfde stoelen neemt, achten wij dit minder juist. Maar gelukkig is het op vele fabrieken reeds lang niet meer in gebruik. Meer en meer fabrieken volgen een met- hode, die voldoet aan de zooeven door mij gestelde eischen, en die hier nader zal worden uitgewerkt. 210 Om tot een beperking van het te bemonsteren materiaâl te komen, moeten monsterblokken aangewezen worden, die voldoen aan de volgende eischen: 1e. het blok moet beplant zijn met één soort riet, die 2e. van één bibitherkomst is; 3e. het verschil in plantdatum tusschen verschillende deelen van het blok mag niet grooter dan 15 à 20 dagen zijn: 4e. de grondverschillen in het blok mogen niet te groot zijn; 5e. de oppervlakte moet gemiddeld niet meer dan 10 bouw zijn, liefst wat kleiner. Eisch een en twee behoeven geen toelichting. Wat punt 3 betreft, is het mij bij mijn onderzoek gebleken, dat voor bepaalde soorten verschillen in plant- datum van f maand zeer veel invloed hebben, b.v. voor 100 POJ; daarom moet men als eisch stellen, dat het plantverschil niet veel meer dan een halve maand zij, al is dan ook voor andere soorten, als 247 B, de invloed van verschil in planttijd geringer. Men kan natuurlijk geen nieuw vak maken, omdat 200 à 300 geulen toe- vallig veel later geplant zijn; men moet hier eenigszins geven en nemen. Wat de grondverschillen betreft, moet het volgende in aan- merking genomen worden. Het kan voorkomen, dat een tuin b.v. door een kali doorsneden wordt, die tevens de grens van twee grondtypen is, welke sterk uiteenioopen. In een dergelijk geval mag men de twee deelen niet in één blok onderbrengen; maar de be- doeling is natuurlijk niet, dat men voor een slibrand of een zak in het terrein een apart blok maakt. In het algemeen moet hier opgemerkt worden, dat een eerste eisch bij een practijkonderzoek is, dat het practisch uitgevoerd kan worden ; er moet niet gestreefd worden naar detailleering, de groote lijnen moeten goed vastgehouden worden en het systeem moet vol- doende soepelheid hebben om aan bijzondere omstandigheden aan- gepast te worden. Kleine plukjes, uit een overgeschoten partijtje bibit geplant, vallen dus buiten het groote onderzoek, tenzij men er bijzonder prijs op stelt de rijping van deze soort te vervolgen. De blokindeeling wordt aangegeven door den leider van het onderzoek, meestal de fabricagechef of de proeftuingeëmployeerde. Daarom moet hij de beschikking hebben over goede tuinkaarten, van een dergelijke nauwkeurigheid, dat daarop de gegevens, noodig voor een blokindeeling, te vinden zijn. Een vereischte voor deze tuinkaarten is b.v. dat de kottaks of petaks daarop aangegeven zijn, of tenminste een zoodanige inrichting, dat de bakken of kendits of laloe's met het aantal kottaks erop te vinden zijn. Onder kottak —= pettak wordt hier een aantal geulen verstaan, omsloten door 2 moedjoergoten 211 en 2 malanggoten; een bak of kendit is een reeks kottaks of petaks tusschen dezelfde moedjoergoten. Deze indeeling is noodig om tot het aanwijzen der monsterplaatsen te komen. We hebben nu nl. de tuinen verdeeld in proefblokken. Uit elk proef blok wil men een aan- tal stokken als monster nemen, en wel eenige keeren achter elkaar. Die stokken moeten, om onderling vergelijkbare cijfers te krijgen, steeds op dezelfde plaatsen gesneden worden; zoodoende krijgt men dus in elk blok een aantal monsterplaatsen. Het aantal dezer plaat- sen hangt af van het aantal stokken, waaruit ren een monster wil laten bestaan. Hoe groot moet dit aantal zijn? Er zijn fabrieken, die 20, 30 of 40 stokken nemen. Het aantal hangt o.a. af van de capaci- teit van het monstermolentje, van de wijze van vervoer der monsters in verband met de ligging der tuinen; toch is 20 wel het meest voorkomende getal, wat gewoonlijk beteekent per bouw 2 tot 4 stokken. Op sommige fabrieken komt men soms nog hooger, tot 6 à 7 stokken per bouw, b.v. op de sf. Perning. Het hangt er vooral van af‚, of men in een tuin veel verschillende soorten heeft. De practijk heeft uitgewezen, dat dit aantal stokken per blok voldoende is; ook hier geldt, wat ik boven schreef: men moet zich bij de om- standigheden aanpassen. Heeft men een zeer grooten tuin, dan kan het aantal verhoogd worden; bij een kleinen kan het desnoods ver- laagd worden, maar het heeft iets voor, de monsters zooveel moge- lijk even groot te houden. Nadat het aantal stokken bepaald is, moeten dus in het blok evenveel, laten we zeggen 20, monsterplaatsen aangewezen worden. | Deze moeten gelijkmatig over het blok verspreid worden; men telt daarvoor hoeveel kendits er zijn en stelt vast hoeveel monster- plaatsen er per kendit komen, en hieruit bepaalt men weer, in de hoeveelste petak een monsterplaats komt. Dit alles wordt door den leider op de kaart aangegeven. Verder wordt nu een afspraak ge- maakt, dat in elke petak altijd in een bepaalde geul bij de zoo- veelste plant van den rand begonnen wordt. Door dit systeem wordt dus, met wilschakeling van elke: keuze, op het fabriekslaboratorium vastgelegd, waar de monsters uitgezet worden. Keuze is hierbij niet mogelijk. Nu hangt het van het aantal malen, dat men een monster wil onderzoeken, af, hoeveel stokken op één plek gemerkt worden. Wil men 10 maal een vooranalyse maken, dan worden op elke plaats 10 stokken geëtiketteerd, want het merken geschiedt met etiketten. Op deze etiketten komen te staan: de tuinnaam, de letter van het 212 monsterblok, de rietsoort, de bibitherkomst en één der nummers 15 10, voor het geval, dat men 10 analysen wenscht. Deze etiketten worden vroeg, dus lang vóór het begin der campagne, in Februari b.v, vastgemaakt; de mandoer weet, dat hij in een bepaalde petak in geul nummer zooveel, bij plant nummer zooveel moet beginnen; hij gebruikt alle stokken van de aangewezen plant en gaat op de volgende over, als er minder dan 10 stokken zijn. De 10 etiketten worden in willekeurige volgorde opgehangen. Zooals men ziet is het uitkiezen van „normale” stoelen of stokken uitgesloten. De etiket- ten worden met touwtjes, die geplombeerd worden, vastgemaakt. Het ophangen geschiedt onder controle van Europeesch personeel. Ten slotte wordt een geul, waarin monsteretiketten hangen, kenbaar gemaakt door een merkteeken, b.v. door een plant aan het tuinpad flink met kalk te bestrijken. Op een bepaalden datum worden nu binnengebracht alle stokken met eenzelfde nummer uit een bepaald blok. De fabricagechef kan dus gemakkelijk controleeren, of de goede stokken binnenkomen; door het plombeeren is het niet ge- makkelijk de etiketten eraf te halen en om andere stokken uit dichtbijzijnde tuinen te hangen, waardoor de monstermandoer min- der ver zou behoeven te loopen. Nu heeft men mij weleens tegengeworpen, dat knoeierij toch wel mogelijk is, maar er is vrijwel geen systeem te bedenken, waar- bij knoeien absoluut uitgesloten is en men zoekt dus een systeem, waarbij de kans op knoeien zoo gering mogelijk is. En dit is hierbij bereikt Ook het argument, dat het op een kleine onderneming wel gaat, maar niet op een groote, geldt niet; Remboen met haar 2800 bouw is er om te bewijzen, dat het uitvoerbaar is. Naast de hier beschreven werkwijze zijn er andere in gebruik, die op ondergeschikte punten afwijken, o.a. in het uitzetten van de monsterplaatsen. Dit wordt soms diagonaal in den tuin gedaan, door b.v. in elke volgende petak 2 geulen te verspringen. Het systeem Remboen geeft mi. een even goed gemiddelde, terwijl de controle op de etiketteering. het vinden van.de monsterplaatsen eenvoudiger is, omdat al die plaatsen in rechte rijen liggen, en dus telkens door één geul eenige monsters te bereiken zijn. Volledigheidshalve dient hier een verhandeling van SAVER |) ge- noemd te worden, die reeds aangeeft, dat vóór den maaltijd be- monsterd moet worden en ook pleit voor het gebruik van geplom- 1) J. SAvER, Het bemonsteren van riettuinen. Archief voor de Java-Suikerindu- strie, deel 13, 1905, blz, 271. 213 beerde iijjzerdraadjes ter bevestiging van de etiketten. Als systeem verkiest hij het plaatsen der monsters in zigzaglijnen- Hij gaat nog uit van het standpunt, dat een „gemiddelde” stoel uitgekozen moet worden. De verschillende bezwaren tegen dit laatste zijn reeds in het voorgaande behandeld. Een andere wijziging is de volgende: Op sommige fabrieken merkt men op één -monsterplaats alle stokken met hetzelfde num- mer; uit één blok komen dan op één dag etiketten met een reeks nummers. Dit systeem is beslist minder juist; per monsterplaats zijn de stokken gelijk gemerkt, zoodat de mandoer op elke plaats b.v. den dunsten stok kan uitzoeken bij elke bemonstering. De stok- ken worden dan wel alle opgebruikt ten slotte, maar de kans op een eenzijdige samenstelling van een monster is grooter ge- worden. Het is duidelijk, dat allerlei afwijkingen geoorloofd zijn, mits het principe: monsterneming zonder uitkiezen, zoo goed mogelijk gehandhaafd blijve. Het kan ten slotte voorkomen, dat een bepaalde plaats niet meer bereikbaar is wegens legeren van riet: in derge- lijke gevallen doet men het best later nog het monster uit te zetten op een andere plaats. Legert een groot gedeelte van een tuin, dan is het beter dit gedeelte niet meer te bemonsteren; de rijping van dergelijke stukken is meestal zoo onregelmatig, dat men beter doet òf groote proefvakken te snijden, òf het riet te oogsten op de rijpheid van het staande riet in den omtrek. - Men wenscht soms grootere monsters te nemen en laat dan b.v. van een monsterplaats een heelen stoel halen: het bezwaar van het meerdere vervoer en het meerdere te vermalen materiaal wordt dan wel gevoeld en ondervangen door bij de eerste analysen weinig stoelen te nemen, en wanneer het oogenblik van rijpheid nadert, dit aantal uit te breiden. Het komt mij juister voor om als men zich de moeite wil geven van grootere monsters te vervoeren en te vermalen, dezen meerderen arbeid aan te wenden voor het halen van stokken van meer monsterplaatsen; de betrouwbaarheid van een monster stijgt niet door het eenvoudig grooter maken ervan, maar door de betere samenstelling. Ook prefereer ik monsters, die steeds van dezelfde samenstelling zijn boven die, welke langzamerhand grooter gemaakt worden. Er is nog een punt, waarover dikwijls verschil van meening heerscht. Er wordt ons dikwijls gevraagd, of er niet rekening ge- houden moet worden met de aanwezigheid van meer of minder 214 moederstokken en anakans. Ook hier kan het antwoord weer zijn, dat alles afhangt van de goede monsterneming. Men krijgt in elk geval door elkaar in één monster moederstokken en anakans; bij een wijd plantverband, wanneer er dus veel anakans zijn, komen in het monster ook relatief veel anakans:; bij dicht planten, dus bij weinig uitstoeling, gebruikt men op elke monsterplaats allicht meer pollen en is ook de kans op meer moederstokken in elk monster grooter. Bij goede bemonstering zal het monster steeds een afspie- geling van de samenstelling van den aanplant blijven. Reeds MULLER vON CzERNICKL heeft in het 8e Congresverslag, blz. 296, erop gewezen, dat het geen werkelijk verschil maakt, of men de stokken voor een monster telkens van een nieuwen stoel haalt, of van een stoel, waar reeds stokken afgenomen zijn; uit de cijfers, die hij daarbij overlegt, blijkt dit duidelijk. Ook aan het Proefstation te Pasoeroean heeft men in 1910 twee reeksen monsters aangezet, om deze kwestie uit te maken; ook bleek daar in het verloop der rijping geen werkelijk verschil op te treden. Natuurlijk vindt men altijd absolute verschillen, eenvoudig omdat geen dezer methoden van monsterneming in staat is een monster te leveren, dat mathematisch aan alle eischen voldoet; daarvoor ware een veel grooter monster noodig. Maar het monster is voor het groote bedrijf uitstekend bruikbaar. Ik heb getracht ook meer direct het bewijs bij te brengen, dat de monsters een goed beeld geven van den geheelen tuin of van het geheele blok. Indien dit nl. werkelijk het geval is, zal er geen groot verschil mogen bestaan tusschen het laatste rendementscijfer van de vooranalyse en het gemiddelde stapelmonster, dat genomen is, terwijl de tuin gesneden werd. Hierbij dienen wij echter in het oog te houden, dat er bijna altijd een verschil te verwachten is, daar de tuin altijd een aantal slechte kansen heeft tegenover de monsters, omdat omgevallen riet niet bemonsterd wordt; bovendien worden de monsters opzettelijk niet uit randplanten genomen, ter- wijl in de stapelmonsters de randen, die vaak ongunstig zijn, wel een rol kunnen spelen. Ook wordt een tuin pas gesneden, nadat het monster het goede oogenblik van snijden aanwees; de- kans op òf eenigen vooruitgang, òf eenigen achteruitgang in dien tijd is dus vrij groot. Ten slotte zijn er persingsverschillen, die ook een zekeren invloed uitoefenen. Uit de cijfers van Remboen, oogstjaar 1914, be- paalde ik deze verschillen voor zoover de stapelmonsters in de analyseboeken vermeld waren, 215 Voor 100 POJ werd het volgende gevonden : 8 keer 0,0 verschil reder sel B npe vO Aer Dt ve OE 13 >» 0,4 Ore 05 denn 016 ntt 07 den 08 Oene 00 » 1 keer 1,0 verschil RD nld 4 ) UD EN D} IE ED. D) ne D) OO 10 ) rd) Bt ) riad 7 D) (VR) ) Den Ae ) BR 0,0 D) Het verschil is aangegeven in procenten rendement (—= persing xX winbaar suiker in sap); het aantal waarnemingen bedraagt 70; het gemiddelde verschil bedraagt 0,6; men ziet, dat de curve geheel scheef is, dat dus de kleine verschillen verreweg de overhand hebben. De groote verschillen hebben betrekking op zwaar gelegerde tuinen; in 19 gevallen was het verschil positief, was dus het stapelmonster „ hooger in rendement dan het laatste monster. Neemt men het teeken van het verschil in aanmerking, dan was het gemiddelde verschil 0,3°/,. De overeenstemming is dus zeer voldoende. Rietsoort EK 28 Het verschil is: Rietsoort DI 52 Het verschil is: Rietsoort EK 2 Het verschil is: Rietsoort 221 DB. Het verschil is: 2 keer 0,3 Ate man Ore Mrs De OPZ 2 keer 0,2 4 BORA dE EEN DEP 1 keer 0,0 De me Od Arna OLS Arnen 1 ORE Eheren 0D kek) | keer 0,7 ketan 08 ) Gemiddeld ‚ Gemidd. (teekens in aan- ] merking genomen) ) Gemiddeld | Gemidd. (teekens in aan- | merking genomen) Gemiddeld Gemidd. (teekens aan- merking genomen) en Gemiddeld | Gemidd. (teekens in aan- merking genomen) 0,6% 0,49/, 0,49/, 0,1% 0,5% 0,0% 0,9% 0,5% 216 Rietsoort 247 B. 6 keer 0,0 verschil Á keer 1,5 verschil On 04 » B 1,0 ) 8: 20,8 ) LN » T&E DUO dep 109 D) 64 Dr 0 » Js gen ME) > 8 mer D) 1e 920 » 1. 5006 » DD » De DD D) dsten 2D D) Br 08e fp de 28 ) Okee ORE) » Arn ) dert ds0 ) de PAD » 1e vue: Pe | » BIG D) DN PV » Marpa » A HE » der Del D) Het gemiddelde verschil bij deze 114 waarnemingen bedraagt 0,9°/%; er waren slechts 19 positieve afwijkingen, dus procentsgewijs veel minder dan bij 100 POJ (ml. 19 op 70 waarnemingen); neemt men de teekens der verschillen in aanmerking, dan wordt het ge- middelde verschil — 0,8%. Ook hier komen de kleine verschillen het grootste aantal malen voor. Zooals ik reeds opmerkte, zijn er steeds verschillen te verwach- ten, en ik gaf daarbij als voorname reden het legeren op. Het blijkt uit deze cijfers ook duidelijk, dat bij sterk legerende tuinen het gemiddelde verschil veel grooter is en dat vooral de groote afwij- kingen daarbij belangrijker zijn, zooals te verwachten was. 247 Ben 221 B vertoonen verreweg de grootste verschillen. Daarbij bedenke men nog, dat Remboen veel natte tuinen heeft, waar speciaal 247 B geplant wordt en waar deze rietsoort veel le- gert, zoodat 247 B hier als een meer legerende soort dan 100 POJ aangemerkt moet worden. De verschillen zijn echter grootendeels klein, zoodat ook volgens deze beschouwingswijze de monstername zeer voldoende geacht moet worden. Ik kan nog eenige cijfers van Pohdjedjer aanvoeren. Van deze onderneming heb ik het gemiddel- de der laatste voor-analysecijfers bepaald en het gemiddelde der cijfers van den geheelen tuin, die hier bij de voor-analysen ver- meld waren. De volgende waarden werden gevonden: 217 N Winbaar suiker in sap. ‘ Voor-analyse Tuinopbrengst DI 52, 4 Juni-tuinen 17,6 Bid DI 52, 3 Juli-tuinen 18,4 18,6 EK 28, 4 Augustus-tuinen 17,8 de AfL 100 POJ, 8 Juni-tuinen 18,5 18,3 100 POJ, 48 Juli-tuinen 18,7 17 100 POJ, 11 Augustus-tuinen 19,1 18,8 Zooals men ziet, is de overeenstemming zeer fraai, op Pohdjedjer blijft het riet vrij kort, daar het een hoog gelegen onderneming is; er komt dus weinig omgevallen riet voor, wat een gunstige factor is. Bovendien wordt een tuin vaak betrekkelijk lang na de laatste voor-analyse gesneden, zoodat: een verbetering van rendement mo- gelijk is, wat op deze hoogte nogal eens voorkomt. Ten bewijze, dat deze cijfers geen geflatteerd beeld geven, maak ik melding van de uitspraak van een der vroegere administrateurs van Pohdjedjer, die verklaarde, dat wanneer het verschil tusschen voor-analyse en werkelijk resultaat meer dan eenige tienden van pro- centen bedroeg, er een fout gemaakt moest zijn. Al voelen wij hierin een kleine overdrijving, toch is het een bewijs voor het vertrouwen, dat men in de methode stelt. . HOOFDSTUK [II Het onderzoek der monsters. Reeds in het vorige hoofdstuk wees ik erop, dat het sap veel eerder voor bemonstering in aanmerking komt dan het rietgewicht. Ten bewijze hiervan mogen een paar cijfers aangevoerd worden. MULLER voN CzZERNICKI f) heeft reeds gegevens hieromtrent verzameld. Hij onderzocht een groot aantal stokken apart, bepaalde het gemid- delde en ging nu na, hoeveel % van het gemiddelde de hoogste positieve en negatieve afwijking bedroeg. Hij vond: positief negatief ‚ {voor gewicht 92 al dots ikernehalten Mel 14,2°/, de eder ‚ voor gewicht 18% | A09/5 \ voor suikergehalte 5,4/ 0,1% 1D) O. F. MurLer Von CzeRNickr, Het laboratorium ten dienste der riet- en sui- kerproductie, Archief voor de Java-Suikerindustrie, deel 8, 1900, blz. 507. 218 r . . Ld Van de le reeks waarnemingen werd door ons het gemiddelde en de middelbare fout bepaald met het volgende resultaat: gemidd. mf. in voor gewicht 1,95 KG. 0,057 1,9 voor suiker NT A 0,181 4 Ikzelf 1) vond de volgende cijfers in twee reeksen bepalingen, die daarin verschilden, dat de monsterneming meer of minder nauw- keurig was: gemidd. mf. hoe le reeks gewicht 134 K.G. dd 138 Prix 1AI8/5 0,05 0,4 Pol 27,3 0,16 0,6 2e reeks gewicht 1341 K.G. Di 4,3 Brix AA Se 0,1 0,9 Pol 27,2 0,5 1,8 Welke soort van monsters men ook onderzocht, steeds is het resultaat hetzelfde: het sap geeft veel betrouwbaarder cijfers dan het rietgewicht. Om nog een beeld te geven van dit, verschillende gedrag in het onderhavige geval, heb ik eenige berekeningen uitge- voerd bij het cijfermateriaal van Remboen. Bij de voor-analysen wordt hier, evenals op de meeste ondernemingen, het gemiddelde rietgewicht per stok van het monster bepaald. Ik heb nu de waar- den van de WS en van het rietgewicht bij elke bemonstering van een aantal tuinen met dezelfde plantmaand laten rangschikken naar de perioden, waarin de bemonstering plaats vond en daarvan de gemiddelden laten berekenen. Zoo vond ik voor: 100 POJ, 36 tuinen, geplant in Mei 1918, 12/3 22/3 1/4 40/4 24/4 1/5 11/5 21/5 31/5 10/6 Ws 9,8 Ake te te 12,7|12,5| 12,8| 13,0} in % in kattie’s A Ld Gewicht 2,32] 2,29| 2,17) 2,06) 2,14] 2,17| 2,04/ 1,98) 2,04 247 B, 40 tuinen, geplant in Juli 1913. 5/5 15/5 25/5 4/6 14/6 24/6 4/7 14/7 24/7 3/8 13/8 23/8 2/9 12/9 WS _ [6,7 ke 17,2 (17,8 (8,1 [8,5 [8,4 [9,7 |10,010,3/10,4111,044 „Blin Gewicht [2,23 185 2,01 2 3 111,8011,89/2,05/2,21 2,262, 20 Breeden ee | le S Elk getal geeft dus aan het gemiddelde van de bepalingen, die gedaan zijn tusschen de aangegeven data. Terwijl men nu van een 1) J. Kuyper, Proeven over de afhankelijkheid van het assimilatieproces bij het suikerriet van de uitwendige omstandigheden, Archief, deel 25, 1917, blz. 1528, Ld 219 dergelijke reeks cijfers mag verwachten, dat ze geleidelijk en regel- matig verandert, ziet men, dat dit ook werkelijk het geval is met de cijfers voor WS, maar dat daarentegen de reeks cijfers voor het gewicht zeer onregelmatig is. Ook dit is een indirect bewijs, dat de monsterneming voor het sap veel nauwkeuriger is dan voor het riet- gewicht. Het is dus volkomen logisch, dat het zwaartepunt van het monsteronderzoek gelegd wordt bij het saponderzoek. In de volgen- de pagina’s wordt nu aangegeven, hoe op de meeste fabrieken het onderzoek der monsters plaats vindt. Wanneer het monster binnengekomen is, wordt het allereerst gewogen. Dit lijkt in strijd met de herhaaldelijk uitgesproken stel- ling, dat men van het gewicht toch geen juist beeld krijgt. Het we- gen is echter noodig om later de persing te bepalen. Daar het getal dus toch bepaald wordt, ligt het voor de hand het in de staten op te nemen, want al is het onnauwkeurig, toch heeft men er weleens iets aan. De stokken moeten daarna in drie gelijke deelen gehakt worden, want het beste systeem is voor ons nog het onderzoek in drieën. Voor deze driedeeling is het bepalen van de lengte van iederen stok noodig. Uit de verkregen cijfers wordt dan tevens de gemid- delde lengte van het monster bepaald, en dit cijfer wordt ook weer genoteerd. Gok voor dit cijfer geldt hetgeen over het gewicht gezegd is; de rietlengte is in het algemeen echter iets beter te bemon- steren dan het gewicht. De eenvoudigste manier om het riet te meten, is het langs een vaste verdeeling op een plank of op een muur te leggen of te zetten; op één derde van de totaallengte wordt dan een insnijding gemaakt; een koelie kapt hier het een derde deel af‚ en gebruikt dit stuk weer om het overblijvende deel in tweeën te deelen. Zoodoende krijgt men 3 bossen derde deelen, die ieder voor zich vermalen wor- den door een monstermolentje. De ampas van de drie bossen wordt gezamenlijk weer gewogen om de persing van het geheele monster te bepalen; van het sap worden brix en polarisatie bepaald. Nu zijn er gewoonlijk nog een paar gegevens, die verzameld worden. Men kan het rijpingsonderzoek ook dienstbaar maken aan het bepalen van ziektepercentages, vooral van het percentage sereh. Daarvoor moeten de stokken overlangs gespleten worden. Dit splij- ten heeft wel een bezwaar, nl. dat de gehalveerde stokken vrij snel uitdrogen en daardoor te hooge brixen geven. Toch wordt het nogal 220 eens gedaan, terwijl deze behandeling tevens dienen kan om het ge- middelde sapecijfer te bepalen. Men vermaalt dan n.l. van elken stok drie helften gemengd, terwijl de andere drie helften apart onderzocht worden. Andere ondernemingen voegen echter het van de analyse overblijvende sap der derde deelen bijeen, mengen dit, en bepalen hiervan weer brix en pol. Op Remboen heeft men nagegaan, of het verschil maakt, wan- neer men het sap mengt en de cijfers hieruit als gemiddelde analyse gebruikt, of wanneer men het gemiddelde cijfer berekent als arith- metisch gemiddelde der drie deelen. Het bleek, dat deze verschillen zeer gering waren en meestal vielen binnen de foutengrenzen der bepalingen; tegenwoordig berekent men daar dus de gemiddelde cijfers, uitgaande van het juiste principe, dat elke toelaatbare vereen- voudiging moet worden ingevoerd. De cijfers hebben waarde als vergelijkingsmateriaal, als relatieve grootheden en niet als absolute; ook daarom hebben kleine fouten zoo weinig beteekenis. De analyse van het gemengde sap heeft echter het voordeel, een controle op verwisseling, afleesfouten en schrijffouten bij de analyse der derde deelen op te leveren. De wijze van noteeren der verschillende gegevens loopt zeer uiteen, maar, daar overzichtelijkheid voor de waarde der geheele methode van groot belang is, wil ik hier toch even aangeven, wat m. i. de beste methode is; mijn ervaring gaat over een vrij groot aantal fabrieken en steeds heb ik bevonden, dat de boeken van Remboen het gemakkelijkst waren in het gebruik. Ik laat hier daarom een pagina uit een rijpingsboek volgen, zooals het naar mijn meening het best te gebruiken is. Het is zeer aan te raden de gemiddelde cijfers met rooden inkt in te vullen, dit geeft een zeer goed overzicht; in het voorbeeld op de volgende pagina zijn ze cursief gedrukt. Gewoonlijk houdt men naast het analy seboek een klapper aan van alle tuinen, waarin alleen het gemiddelde rendement (persing X WS.) of alleen de winbare suiker in sap overgeschreven wordt. Daar _ wordt het mogelijk, met één oogopslag na te gaan, welke tuinen zoo ongeveer voor snijden in aanmerking komen; het is dan niet noodig telkens- allerlei tuinanalysen na te gaan, die nog niet van belang zijn voor het vaststellen van het oogenblik van oogsten. Kerst wanneer de gemiddelde analyse een hoogte bereikt heeft, waarop de tuin gewoonlijk zoo ongeveer komt, moet men dan de analysen der onderdeelen gaan raadplegen. Oogstjaar 1912. Afdeeling C. 8 bouw 0 roe bruto. Beers ts netto: ‚groot 5 bouw 21 roe bruto, | geplant van | >» 4 » 272 » netto. | 24/6 tot 1/7 Tuin Bondjok Lor, groot (geplant van 16/6 tot 1/7 Blok Bondjok. Lor Oost Rietsoort 100 POJ. | Gem. | Gem. Se Datum Aantal | lengte \gewicht/ Stok- |___ Sh a Opmer onder- d Di | ' k stokken! in mn deel ste To | Per- kingen cri meters | katties | Brix| Sacch. | RQ. | WS, sing 9 Maart 20 2,91 2,30 | onder |18,1/ 14,94 | 82,5) 9,9 midden | 17,4/ 13,53 | 77,7| 8,4 boven |14,3/ 9,13. 63,8! 4,7 Gem. | 16,6) 12,53, 75,5} 7,6 [74° 19 Maart | 20 2,76 | 2,40 | onder | 18,8| 16,19 | 86,1/11,2 midden | 17,5, 14,17 | 81,0\ 9,2 boven |14,8| 10,20./ 68,9| 5,6 Gem. 117,0} 413,52 | 79,5| 8,6 [73 29 Maart 20 2,17 | 2,60 | onder | 19.0| 16,55 | 87,1) 11,5 midden 18,2/ 14,92 | 82,0 9,8 boven | 16,4 141,75 | 71,6) 6,7 Gem. | 17,9) 14,41 | 80,5| 9,3[73% enz. Blokken Bondjok Lor Oost en West te zamen S SOR EE KEO PD EED netto Geoogst van 24 tot 27 Mei Gem. analyse der groote molenmonsters 19,8—17,95 —90,6—12,8 Pikols riet totaal 10399, p. bruto bouw 1300, p. netto bouw 1468 Pe Smkers»! AOBA Us Ip ) 166,4 » ) MPs ofer. (Voorbeeld van een bladzijde uit een voor-analyseboek.) Practisch is bovendien de methode van Gempolkrep, waar alle tuinen naar den gemiddelden plantdatum gerangschikt worden. Om b.v. een overzicht van den invloed van den planttijd te krijgen, is 222 deze regeling heel aangenaam. Als in een tuin meerdere rijpings- blokken voorkomen van uiteenloopende plantdata, zal men die toch in den klapper bijeen wenschen te plaatsen. Men kan dan als gemiddelden plantdatum nemen het oogenblik, waarop de tuin half afgeplant was. Vindt men b.v. als begin- en eindplantdatum 21 Mei en 19 Juli, met vermelding, dat de halve tuin is afgeplant 1 Juni, dan is de waarschijnlijkheid heel groot, dat men ook nog na 1 Juni regelmatig doorgeplant heeft en dat het late afplanten het gevolg was van het overblijven van een klein stukje van den tuin. Was omgekeerd de halve tuin 1 Juli afgeplant, dan is men wellicht toevallig heel vroeg begonnen, maar heeft ten slotte vlug afgeplant. De tuin is dan te beschouwen als een Juli-tuin. Ter illustratie gaf ik hier natuurlijk zeer sprekende data. Van het grootste belang is mi. de graphische voorstelling: de meest wenschelijke methode is het doorschieten der boeken met millimeterpapier of papier met ruitjes; men vindt dan tegenover elken tuin de daarbij behoorende graphische voorstelling; men krijgt dan telkens èn de cijfers èn de lijnen onder oogen, wat van veel belang is, en wat meer moeite kost, wanneer men 2 aparte boeken, het eene met de cijfers, het andere met de lijnen, aanlegt. Over een der bepalingen, die nog dikwijls naast de hier ge- noemde uitgevoerd wordt, nl. die van het glucose-% of den glucose- factor, zal later uitvoerig gesproken worden. De cijfers kunnen even- tueel in een kolom naast de persing ondergebracht worden. Hier is dus aangegeven, hoe de voor-analyse in de practijk gewoonlijk gebeurt en hoe ze naar ons inzicht ook het best gebeurt. Er blijft ons over na te gaan, waarop deze methode berust en waarom ze de geschiktste bleek te zijn. Om te beginnen moeten wij ons afvragen, hoe de suikervorming in den rietstengel verloopt. Een antwoord daarop ontvangen wij in de publicatie van Went ®), die als het ware de basis is, waarop de methode later uitgewerkt is. WeNrT onderzocht de rietstengels, door die in kleine stukjes van 1 of eenige rossen te verdeelen; hij gebruikte uitsluitend Zwart Cheribon, wat eenigen invloed op zijne conclusie’s heeft uitgeoefend. Voor ons onderzoek zijn de volgende eonclusie's van WeNrT van belang: Elke geleding begint met bijna geen suikers te bevatten; daarna, tijdens hare ontwikkeling, bevat ze veel glucose en weinig saccharose; na het oogenblik, waarop ze uitgegroeid is tot volle grootte, neemt 1) F. A. F. U. Wert, Onderzoekingen over de chemische physiologie van het suikerriet Archief voor de Java-Suikerindustrie, deel 4, 1896, blz. 525. 223 de saccharosehoeveelheid absoluut en relatief steeds toe, de glucose steeds af, totdat het oogenblik van rijpheid gepasseerd is. De stengel, als samenstel van de rossen, vertoont hetzelfde; tijdens de ontwik- keling vertoont hij een absolute stijging in suikergehalte, terwijl ook relatief het sap steeds meer saccharose gaat vertoonen; de glucose neemt weer af; deze gelijktijdige stijging en daling vindt niet op het- zelfde oogenblik in alle deelen van den stengel plaats; zij begint on- deraan en verplaatst zich langzaam naar boven. De oudere leden maken het proces dus eerder door dan de jongere deelen. Dit is het principe, waarop het geheele rijpingsonderzoek gebaseerd is; men wenscht te bepalen, in welk stadium elk deel van den stengel ver- keert, en dit is slechts mogelijk door den toestand van verschillende deelen van den stengel te vergelijken. WeNrT kwam nog niet tot een methode van rijpheidsbepaling; MULLER voN CZERNICKIÌ) heeft in twee artikelen de grondslagen voor practische rijpheidsbepalingen gelegd. In het eerste artikel behandelt de schrijver een aantal vragen, die vooraf opgelost moesten worden, o.a. de vragen, wat de invloed van legeren is; hoe betrouwbaar monsters zijn; waardoor suikerverliezen ontstaan; wat de invloed van ziekten is, enz. Om met een bepaald materiaal te werken, moet men eerst voldoend op de hoogte zijn van de eigenschappen van dat materiaal, en hiertoe diende in hoofdzaak deze eerste publicatie. Ook werd een begin gemaakt met een voor-analyse- methode; het uitzetten der monsters geschiedde niet vooraf; uitkie- zen van goede stokken was mogelijk (le. blz. 647); de monsters werden in hun geheel onderzocht, dus zonder verdeeling in drieën. Hoewel dus verre verwijderd van het door ons wenschelijk geachte systeem, hebben we hier de eerste poging op dat gebied te be- groeten. Volledigheidshalve zij hier nog vermeld, dat het vraagstuk eigen- lijk al eerder behandeld is in de literatuur. ARENDSEN Hein heeft in 18892) en 18905) een en ander over deze zaak gepubliceerd. In 1889 bespreekt hij hoofdzakelijk de cijfers, die gedurende de cam- pagne in de fabriek verkregen worden; uit deze cijfers van den 1 0. F. MULLER v. CZERNICKI, Archief deel 8, 1900, blz, 597. 0. F. Murrer v, CZERNICKI, De rijpheidsbepalingen en het oogsten van sui- kerriet, Handelingen van het 8e Congres 1907, blz. 265. 2) S. A. ARENDSEN HEIN, Over rijpheid van het Suikerriet, De Landbouwer, 2de jaargang No. 35, 2e deel, blz. 197, 1888 — 1889. 3) S. A. ARENDSEN HEerN, Rietanalysen, De Landbouwer, 3de jaargang 1890, blz, 1013; ook in Overdrukken en referaten van belangrijke publicaties vóór 1893, blz. 337, Bijlage van het Archief voor de Java - Suikerindustrie, PJ heelen aanplant tracht hij conclusie's te trekken, die gelden voor de rijping van één tuin. Voor het hier besproken onderwerp heb- ben deze beschouwingen geen waarde. In 1890 evenwel doet dezelf- de schrijver reeds pogingen om tot een verdeeling van den stok over te gaan: hij geeft in zijn resumé een overzicht, nog zeer in het algemeen, van het verloop van watergehalte, cellulose, soortelijk gewicht, glucose in een jongen rietstengel. Tot bruikbare resultaten voor de rijping komt hij nog niet; toch is de wijze van opvatting eenigszins een voorlooper van die, welke door WeNrr later gevolgd is. Meer bepaald over de rijpheidsbepaling sprak CoNRrApr op het suikercongres te Semarang in 1889. In het verslag van dit congres lezen we op blz. 126, dat de Heer CoNrADI, geëmployeerde op de sf. Tjomal, de vraag behandelde: Kan een eenvoudig toepasbaar middel aangegeven worden om te bepalen, wanneer een te velde staande tuin dient gesneden te worden, voor de meest voordeelige verwerking? Welke uiterlijke kenteekenen zijn daartoe aan te geven ? Hij raadt aan een monster uit een tuin te halen door diago- naalsgewijs eenige stokken te verzamelen, ongeveer 25 per bouw, en deze niet in hun geheel te onderzoeken, maar hier en daar 5 à 6 rossen uit den stok te kappen om minder riet te verwerken en de- ze stukken gezamenlijk te onderzoeken. Hij verdeelt hen eerst over- langs in vieren; één vierde wordt gebruikt voor een cellulosebepa- ling, drie vierde voor sapanalyse. Er wordt nu beweerd, dat het riet rijp is, wanneer het sap achteruitgaat en het cellulosegehalte con- stant blijft. De sf. Tjomal heeft dus wel reeds zeer vroeg dit vraag- stuk geëntameerd. Als eindresultaat van de onderzoekingen op die onderneming mogen we beschouwen de tweede verhandeling van MULLER voN CzeERNICKI, als lezing voorgedragen in 1907 op het 8e Congres, 7 jaar na zijn eerste publicatie, waarin de schrijver een grooten sprong voorwaarts gedaan heeft; hier vinden we de tegenwoordige methode, vooral van monsteronderzoek, volkomen uitgewerkt. Wat betreft het uitzetten der monsters houdt de spreker op dat Congres nog vast aan de o.i. onjuiste methode van het kiezen van „nor- male stokken” (blz. 274). Uitvoerig wordt de monsterneming behandeld in de „Handlei- ding bij de rijpheidsbepaling van riettuinen en bij het bemonsteren van snijtuinen” over de fabrieken der Ned. Handel Mij. in West-Java door BokMA DE Boer, verschenen in 1906. De stokken worden zoo uitgezet, dat telkens in één stoel 1 monsterstok aangewezen wordt, . dat wil dus zeggen, dat in iederen stoel een mooie stok uitgekozen wordt, | Wat betreft het onderzoek der monsters is MULLER voN CZERNICKI tot het inzicht gekomen, dat de processen, die volgens WeNrT plaats vinden in den rijpenden stengel, slechts vervolgd kunnen worden door verschillende deelen van dien stengel apart te analyseeren: analysen van stukjes van 2 à 3 rossen waren niet wel uitvoerbaar, dus ging MurLER over tot een vereenvoudiging: hij verdeelde den stengel in 10 deelen. De analysecijfers werden in beeld gebracht, en hoofdzakelijk op het’ verloop dezer lijnen werd een oordeel uit- gesproken over den rijpingstoestand. In het algemeen bleek het, dat elke convergentie rijping, elke divergentie achteruitgang beteekende; elke snijding der lijnen wees op een verandering in de onderlinge verhouding der deelen en was dus een sein om speciaal te letten op mogelijken achteruitgang. Werkelijk geldt bijna alles, wat Murrer daaromtrent opmerkt, ook nu nog. In 1911 is er nog een artikel van HAZEWINKEL f) verschenen, dat wij later zullen bespreken. De practijk heeft dus een vorm gevonden, die geschikt is voor toepassing in het groot. Zij heeft bijna altijd de 10-deeling verlaten en is meestal overgegaan tot een 3-deeling. Voor zoover ons bekend is, paste tot voor kort alleen de Factorij de 10-deeling nog toe. Zij werd in campagne 1919 op de sf. Modjoagoeng vergeleken met de J-deelige methode door Dr. P. L. Lour ?), die aan de hand van een groot aantal grafieken terecht tot de conclusie komt, dat in zijn voorbeelden „een verdeeling van het monster in tien deelen abso- laut overbodig is geweest” 5). Op één fabriek is weleens tijdelijk 5-deeling bij wijze van proef gebruikt; en zoo zullen er nog wel meer kleine variaties zijn. Wij willen nu eerst nog eens het principe der verdeeling be- spreken, daarna de beste wijze van verdeeling. Ter illustratie van de fraaie resultaten, die men met de 10- deelingsmethode verkrijgt, voeg ik hier een paar graphische voor- stellingen in van cijfers, die met deze methode aan het Proefstation te Pasoeroean verkregen werden. De dikke lijnen geven het suiker- 1) J, J, HAZEWINKEL. Het verloop van het rijp worden van het riet en een moge- lijk verband tusschen molenarbeid en rijpingssnelheid van het riet (speciaal voor No. 100), Archief voor de Java Suikerindustrie, deel 19, 1911 blz. 252, 2) Dr. P.L, Lonr. Kan bij Rijpheidsbepalingen volstaan worden met de drie- deelige analyse? Archief 1920, pag. 980. 3) Le. pag. 991. Fig: 4 Fig. 2. WE \ NH AI ni AN \ Nl em | L/ bn nf | BEE \ NS mm EEN BEN EEE em el Ca sat Len te item eee en ee ne nn ERE Ee |: er OERS ES EEEN ee EL 18/3 _ 18/4 16/5 3/7 18/7 16/8 16/9 Rijping van 247 B in 19141 te Pasoeroean. De dikke lijnen geven aan het suikergehalte van het sap van ieder tiende deel op verschillende data van onderzoek; de dun- ne lijnen de WS. 48/8.» Blan elle « it 21 Rijping van 100 POJ in 1911 te Pasoeroean. De dikke lijnen geven aan het suikergehalte van het sap van ieder tiende deel op verschillende data van onderzoek; de dun- ne lijnen de WS. 227 gehalte in het sap aan, de dunne lijnen de winbare suiker in sap. Elk stel van 2 lijnen geeft dus de verdeeling aan van de suiker over de tien deelen, waarin elk monster verdeeld was. Links heeft betrek- king op het ondereinde, rechts op den top. Men ziet zoowel in Fig. 1 voor 247 B als in Fig. 2 voor 100 POJ, hoe het verloop dier lijnen zieh wijzigt op de verschillende data van onderzoek. Kerst een bijna gelijkmatig hellende lijn, d.w.z. een gelijkmatige verdee- ling van de suiker over de 10 deelen; langzamerhand verandert dit, de lijn krijgt een knik, de onderste deelen nemen sneller in suikergehalte toe dan de top, het aantal deelen, dat valt in het linksche, min of meer vlakke deel van de lijn, wordt grooter, of anders gezegd het zeer onrijpe topgedeelte wordt steeds korter. In de laatste drie curven van 247 B ziet men duidelijk, dat ook de uiterste top, het laatste 10de deel, flink vooruitgaat. Let men op de lijnen van 18 Juli en 16 Augustus, dan ziet men, dat het hoofdver- schil zit in de rijping der bovenste drie deelen ; het dwarsstreepje geeft nl. het gemiddelde van het heele monster aan. Dit gemiddel- de stijgt betrekkelijk weinig; de wijze, waarop het ontstaat, verandert wel. Zeer fraai komt dit ook uit in Fig. 2, die betrekking heeft op 100 POJ. Op 3/, en 2/4 is het gemiddelde ongeveer gelijk ; de curve verandert ; het midden en de top stijgen bij de laatste analyse ; ook de eurven van 18/9 en f/,y zijn zeer fraai in dit opzicht ; het gemid- delde blijft ongeveer gelijk ; de top stijgt op f/10, maar het RQ daalt onderaan (zichtbaar in den grooteren afstand van de dikke en de dunne lijn). Want ook dit laatste is zoo belangrijk : het is niet onver- schillig, hoe men een bepaald getal aan WS vindt; de samenstelling van het sap, zijn lagere of hoogere reinheid is van veel belang voor ons, en natuurlijk ook weer de vergelijking dier waarden in de ver- schillende tiende deelen. Het zal duidelijk zijn, dat wij als Viola de 10-deeling zouden prefereeren boven elke andere verdeeling, maar practisch levert zij bezwaren op; of liever gezegd: zij levert niet genoeg voordeel in verband met de hoeveelheid arbeid, die ervoor geëischt wordt. Men heeft daarom een vereenvoudiging ingevoerd; de tien- deeling is veranderd in een drie-deeling. Uit de figuren 1 en 2 blijkt, wat de belangrijke momenten in het rijpingsvraagstuk zijn ; het onderste deel, laten we zeggen de onderste 4 tiende deelen, geven als het ware het peil van den stengel aan; het middenstuk is het stuk, waarin het buigpunt van de curve gewoonlijk ligt, als ik het zoo mag noemen; naarmate dit buigpunt naar rechts, 228 dus naar het bovengedeelte verschuift, nadert het midden tot het ondereinde ; de top, de bovenste 3 tiende deelen, blijft lang onrijp en stijgt eerst op het laatst. De 3 deelen geven dus werkelijk iets karak- teristieks; hun gedrag typeert den rijpingstoestand. En dat de g-deeling voldoende aanwijzing geeft, moge blijken uit de volgende analysen : Remboen 1916, Gedong, blok 2; EK 2 25 Juni Ö Tull Beele IRO WS Ier | Sac. 1 BO WR Onder |16,1| 14,07 | 87,4/ 9,3 [15,9 13,67 | 86,0/ 8,9 Midden |15,3| 12,90 | 84,3) 8,4||15,3| 13,02 | 85,1| 8,5 Boven |14,6| 11,44| 78,3| 7,4 ||14,7/ 11,87 | 80,7) 7,5 Gem. 15,3| 12,84 | 83,9) 8,3 |15,3/ 12,85 | 84,0| 8,3 De gemiddelde analyse op beide data is volkomen gelijk; uit de partieele analysen blijkt, dat het ondereinde iets achteruitgegaan is (Brix en RQ), dat het midden iets vooruitgegaan is (RQ ge- stegen) en dat de top gelijk gebleven is. De vrij belangrijke daling van het RQ in het ondereinde, naast de stijging ervan in het mid- dendeel, wijst op het naderen van den eindtoestand. Remboen 1916, Bedono Kloewoeng, blok 2; DI 52, 15 Mei 25 Mei RE Br. | Sac. | RQ | WS || Br. { Sac. | RQ | WS Br. | Sac. | RQ | WS Onder _ | 20,7/18,63 90,0) 13,2 20,7/19,03) 91,9) 13,6 21,2/ 19,52 92,1/ 13,9 Midden _ | 20,4 18,00; 88,2! 12,6 20,4 18,05! 88,5) 412,7/ 20,618,76, 1,1 13,3 Boven 18,7/15,26/ 81,6) 10,3/18,1/14,84/ 82,0/ 10.0/19,6/17,09/ 87,2) 11,9 Gem. 19,9/17,30/ 86,9! 12,0] 19,7/17,31| 87,8 12,1] 20,5/18,46/ 90,1/ 13,0 Tusschen 15 en 25 Mei steeg de gemiddelde WS 0,1%, dus onbetrouwbaar naar alle waarschijnlijkheid. Onder en midden hiel- den denzelfden Brix, maar stegen in RQ ; de top daalde in Brix, maar steeg in RQ, waarschijnlijk ging het riet dus een beetje groeien, maar de stijgende reinheden wijzen op een normaal verloop der rijping. Men wachtte dus nog een analyse af; men bleek juist ge- zien te hebben; alle Brixen en reinheden stegen. 229 Remboen 1916, Gesikan Wetan, blok 4; EK 2, 24 Juni 5 Juli | 15 Juli Br. | Sac. | RQ | WS Br. | Sac. | RQ | WS || Br. | Sac. | RQ | WS Onder 17,4115,37| 88,3/10,2 [17,0/15,03| 88,410,0 | 17,3]15,48| 89,5) 10,3 Midden _ |16,6/44,50| 87,3| 9,6 [46,4/14,71! 86,41 9,3 || 16,8/14,88 88,6| 9,9 Boven 15,6/12,78| 81,9! 8,5 [45,6/13,15/ 84,3] 8,8 | 15,613,40| 85,9) 8,8 Gem. 16,5/14,23| 86,2| 9,4 |16,3/14,12) 86,6) 9,4 16,6/14,59/ 87,8/ 9,6 Op 2% Juni en 25 Juli waren WS gemiddeld gelijk; de deelcij- fers verliepen iets onregelmatig, maar de stijging der reinheid in onder- en bovendeel wijst erop, dat de dalende reinheid voor het midden waarschijnlijk op een waarnemingsfout berust; de geheele analyse op 5 Juli is wat laag, maar geeft geen aanwijzing voor achteruitgang. De analyse op 15 Juli geeft duidelijk aan, dat er op 5 Juli geen werkelijke achteruitgang was; alle cijfers vertoonen den normalen gang, die bij volle rijpheid te verwachten is. Remboen 1916, Warengredjo Lor, blok 2; 247 B. 25 Augustus 4 September 14 September Br. | Sac. | RQ [WS Br. | Sac. | RQ | WS! Br. | Sac. | RQ | WS Onder MIZ 17,12, 89,2 11,4} 19,6/ 17,78) 90,7 11,9 19,2 17,33) 90,3| 11,6 Midden 17,9/15,61/ 87,2 10,3) 18,4 16,46) 89,5, 11,0 18,4 16,44) 89,3) 11,0 Boven 16,6/13,88/ 83,6 9,0/15,5 12,99 83,8| 8,4/15,712,83/ 82,0, 8,2 Gem. 17,9/15,54/ 86,8) 10,2 17,8/ 15,74 88,4) 10,4[17,8/15,53) 87,3) 10,2 Van 25 Augustus tot 4 September steeg de WS met 0,2%; onder en midden droegen hiertoe bij door hoogeren Brix en hooger RQ; de top kreeg een lageren Brix. Tot 4 September was het riet dus normaal rijpende: in de volgende periode bleef het in denzelf- den toestand of ging het iets achteruit; de WS is volkomen de- zelfde als op 25 Augustus, maar de verdeeling doet zien, dat het riet veel meer zijn eindtoestand genaderd is. Het dalen van het RQ in vergelijking met 4 September in alle deelen, maant tot voor- zichtigheid ; waarschijnlijk is het oogenblik van rijp zijn bereikt. 230 Remboen 1916, Semampir, blok 1; 247 B. PN Ah tE 3 September Br. | Sac RQ WS! Br. Sac | ro | ws Onder 19,8118,07/ 91,2 12,2[ 20,0 18,05! 90,3 12,1 Midden _ |[18,917 or 90:0/14,4149.34712! 8857 11 4 Boven kei 214,87) 86,5, 9,8 17,414,97| 86.6, 9,8 Gem. 18, 6116, 65|89:5 14.1 18,9 16, 74 | 88, 4 11,1 WS op beide data volkomen gelijk. Toch is het riet over zijn optimum toestand heen: alle Brixen zijn gestegen, alle reinheden zijn gedaald. Remboen 1916, Kedoengwaroe, blok 1; 247 B. 20 Augustus 30 Augustus | 9 September - mn H Br. | Sac. | RQ ws | Br. | Sac. | RQ | | WS s| sr | Sac. | Bid WS Onder _ |[20,5/18,76/ 91,5 12,6) 19,8/18 07 91,2 12 2 19 67, 89, 91 2 12,0 Midden _[19,217,31/ 90,1) 11,6) 19,2 17,06, 88,9, 11,3} 19,0/17,04 89, 741,4 Boven _ |46,413,80/84,1| 8,9| 18,1 15,48| 85,5) 10,1 17,815,24 85,6) 9,9 Gem. _ |18,716,62) 88,9, 11,0/ 19,0 16,87 88,8) 11,2) 18,8 16,72 88,9 111 I | | | | Een mooi type van een rijpen tuin, die in gunstige conditie verkeert en dus lang op rijpheid kan blijven. Het ondereinde gaat op 30 Aug. iets in Brix en RQ achteruit; daar deze achteruitgang in beide grootheden optreedt en het meest in den Brix, wijst ze niet op overrijpheid; het midden blijft gelijk, de top komt prachtig bij; op 9 Sept. zakt de Brix in het ondereinde nog iets, maar de rein- heid blijft dezelfde; in het midden en boven stijgt de reinheid. De eindanalyse wijst op volledig rijp zijn. Remboen 1916, Semawoengdaleman 100 POJ. El Apr Î | 1 en Br. RQ | WS | Br. É sac. | RQ | WS RRD Onder 20,9/19, Al 93,0) 14,01 20,9/19,31| 92,4 13,8 Midden 19,918 36 EE 13,1 20,0) 18, 12 90,6 12,9 ’ bl Boven 19,0/16,06, 85,5/ 11,0/19,1/16,21| 84,9) 11,1 Gem. 19,9/17 "95 90’ 12,7 7//20,0 17,88) 89,4 12,6 | 231 WS op 7 April en 21 April vertoonen geen feitelijk verschil. De Brix is overal op dezelfde hoogte gebleven, de reinheid is in alle drie deelen wat achteruitgegaan; wel weinig, maar in verband met den gelijk blijvenden Brix toch wel van belang. Dit riet is over zijn hoogste rijpheid heen; de top gaat ook zelfs achterut. Een ander beeld geeft : Remboen 1916, Kepoeh, blok 41; 100 POJ. | 26 Maart 5 April Rn Wor Br. Sac. RQ ws Br. | Sac. RQ | ws Br. | Sac. | RQ | WS Onder 21,4 20,11 (94,0 14,5 (21,2 (19,78 (93,3 14,2 21,1 19,78 93,8 | 14,2 Midden |[20,6 19,16 92,9 (13,8 [20,8 (19,06 (91,6 15,6 [20,8 19,24 (92,5 | 13,8 Boven 19,1 (16,08 (84,2 (141,0 19,4 17,09 188,1 12,0 19,9 17,51 [88,0 | 12,3 Gem. 20,4 118,45 (90,4 '13,1 (20,5 (18,64 190,9 13,2 [20,6 18,84 91,5 | 13,4 De WS op de verschillende data is niet volkomen gelijk; de ver- schillen zijn evenwel zeer gering; als tegenstelling tegen het vorige voorbeeld kwam mij dit zeer geschikt voor. In onder- en middendeel blijven de Brixen vrijwel gelijk; de reinheid van het ondergedeelte schommelt iets, maar gaat nog niet werkelijk achteruit; in het middengedeelte gebeurt hetzelfde, terwijl het bovengedeelte tot op 5 April zeer beslist vooruitgaat, maar dan blijft staan. Op 19 April is het monster volledig rijp of kan zelfs nog iets stijgen. Hier is de achteruitgang dus nog niet ingetreden, zooals bij het vorige monster. Het komt mij voor, dat deze voorbeelden van zeer verschillende rietsoorten, EK 2 en 247 B laatrijpe, DI 52 en 100 POJ vroegrijpe, een duidelijk bewijs geven van het nut der deelmethode. Er zijn na- tuurlijk veel frappanter voorbeelden te vinden, maar ik koos speciaal eenige gevallen, waarin de gemiddelde WS gelijk bleef of verande- ringen vertoonde, die volgens andere methoden als onbetrouwbaar zouden moeten worden aangemerkt. Is nu werkelijk de 3-deeling voor de practijk het meest gewenscht? Vergeleken met de 10-deeling zeker, maar ook in vergelijking met nog meer vereenvoudigde systemen? Ten eerste zijn er fabrieken, die den stok in twee gelijke stukken deelen en deze onderzoeken. Reeds bij de bespreking van Fig. 1 en 2 wees ik erop, dat de bedoeling van de deeling is de kromme lijn, die het suikerverloop in den stok voorstelt, vast te leggen. En daar een kromme lijn nu eenmaal nooit door 2 punten vastgelegd kan worden, is daarmee de 232 twee-deeling reeds verworpen. Bovendien: wanneer men in tweeën deelt, nivelleert men de verschillen tusschen ondergedeelte en top ; het onderdeel wordt verlaagd door toevoeging van een deel van het middendeel, de top belangrijk verhoogd door toevoeging van een deel van het midden. Ook in dit opzicht is de twee-deeling irrationeel. Nu ontken ik volstrekt niet, dat men op een fabriek weleens goede resultaten krijgt, doordat men aan deze methode volkomen gewoon geraakt is, maar het inzicht in wat er gebeurt in den tuin wordt veel moeilijker verkregen. Een andere methode is het weglaten van het middenste derde deel bij het onderzoek. Ook dit is verwerpelijk; hoewel iets beter dan de vorige methode, kleven haar toch dezelfde fouten aan. De vereenvoudiging komt neer op het vermijden van één Brix- en één suikerbepaling, en juist het middengedeelte, waarvan men in dubieuze gevallen zoo graag weet of het dicht bij het onderdeel is, of wel het gepasseerd is, òf wat het in het algemeen doet, laat men weg. Typeerend is wel, dat ik eens opmerkte, dat men op een fabriek, waar men deze twee-deeling toepaste, toen er twijfel over de rijping heerschte, direct om meer inzicht te krijgen, het drie-deelig onder- zoek weer begon. De 3-deeling is te beschouwen als de minimum grens, waartoe men bij vermindering van het aantal deelen gaan kan, omdat 3 punten het minimum aantal is, waarmee een kromme te bepalen is. Soms hoort men als een bezwaar tegen de deelingsmethode aanvoeren, dat zij slechts zou gelden voor rietsoorten met een „normaal” rijpingsverloop als Zwart Cheribon en 100 POJ, maar niet voor laatrijpende soorten als 247 B en EK. In de eerste plaats wensch ik op te merken, dat er nog heel wat belangrijke nieuwe soorten zijn, die niet tot de late rijpers behooren, b.v. DI 52, EK 28, SW 3, DI 46, 90 F; maar afgezien daarvan, spruit dit oordeel voort uit onbekendheid met den physiologischen ondergrond, die de basis vormt van de deelingsmethode. Het physiologisch proces, dat wij rijping noemen, is niet afhankelijk van één rietsoort, het treedt niet op speciale wijze bij Zwart Cheribon op, doch het is een algemeen optredend botanisch proces, dat zich dus wel is waar eenigszins verschillend zal kunnen uiten, maar dat overal waarneem- baar is. Ik hoop aan te toonen, dat geenszins alleen bij vroegrijpend riet de deelmethode van belang is. | In de eerste plaats zal ik hier een aantal rijpingsgevallen van verschillende rietsoorten afbeelden van de S.f. Perning. 233 Hier is geen essentieel onderscheid te zien. Men bedenke, dat we hier voor analysen uit den grooten aanplant voor ons hebben; in het voorgaande is genoegzaam betoogd, dat de monsterneming prac- tisch voldoende, maar uit streng wetenschappelijk oogpunt onvol- doende is. Dat de lijnen dus niet altijd glad verloopen, is in hoofd- zaak hieraan toe te schrijven. 8: T Er) Tuin Blidjoo sE Twin Blidioo L 979 POJ 13 DN or ll 14/5 26 13/6 B/6 WT V8 23/8 1/5 46 WG 2/6 6/7 ZT /_Tuín Blidjoo 247 B fo al Tuin Blidjoo | Tep 24 6/6 2/6 20/7 9/8 22/9 18/6 4/1 UT W8 23/8 p Fig. 3. Rijpingscurven voor 4 rietsoorten op de Sf. Perning. De cijfers geven het % rendement aan. HV ondergedeelte HEEE == middengedeelte vereer == topgedeelte. Maar het principe, dat de curven der derde gedeelten elkaar moeten naderen, en dat onder en midden elkaar dicht naderen, komt in alle voorbeelden goed uit. En hoe kunnen we deze riet- soorten karakteriseeren ? 979 POJ, een middel-tot laatrijpe soort, die in het algemeen een moeilijke en slechte rijping vertoont. Tjepiring 24, een soort, die betrekkelijk vroeg een goed rende- ment heeft, maar daarna heel lang geleidelijk toeneemt in suiker, dus gewoonlijk als laat rijp gemalen wordt. 234 247 B een laatrijpe soort, een echte tegenstelling tegenover Zwart Cheribon en 100 POJ. 100 POJ een vroegrijpe, snel en „„normaal” rijpende soort. De teekeningen spreken voor zichzelf. Slechts wil ik nog op- merken, dat Perning een onderneming is, die in het algemeen geen mooie rijping vertoont. Fig. 4 vertoont een ander stel curven, van de Sf. Remboen. EK 2 en 247 B zijn hieronder de slechte rijpers, die volgens sommigen abnormale beelden zouden geven. 100 POJ, 221 Ben DI 52 zijn vlugge en vroege rijpers, EK 28 staat er tusschenin. Essentieel onderscheid zal men niet vinden tusschen deze typen. Remboen is een onderneming, waar het riet lang doorgroeit, dus waar de laat- rijpe soorten toch allicht eens heel slecht zouden kunnen rijpen; er is echter geen sprake van iets dergelijks. Ik geloof wel te mogen concludeeren, dat deze analyseresulta- ten niet het bewijs leveren, dat de deelmethode slechts voor enkele soorten opgaat, en ons, speciaal bij de laatrijpen, in den steek laat. Maar ik wil dadelijk erkennen, dat het bewijs, dat alle soorten zich gelijk gedragen, niet bijzonder sterk is, want naast de hier gere- produceerde curven zijn er evenveel te vinden, die geen „normaal” verloop vertoonen. Maar die zijn even goed te vinden onder de vroegrijpe soorten Zwart Cheribon en 100 POJ. En ook dit pleit weer voor de stelling, dat er geen principieel verschil is; wanneer „men een vreemde curve krijgt, wil dit niet zeggen, dat de soort zich niet houdt aan haar gewonen gang, maar dat de soort in het onderhavige geval anders rijpt, en dan constateert men de mate van het slechte rijpen met de deelmethode. qr is nog een middel om na te gaan of er werkelijk principieel verschil is tusschen de soorten wat betreft haar gedrag ten opzichte van de deelmethode. Een der punten, die men vaak op den voor- grond brengt, is het verloop der verschillen tusschen de verschillen- de gedeelten. Om hier een inzicht in te krijgen, heb ik niet den weg gevolgd om eenige voorbeelden uit het groote materiaal te zoeken, maar mij daarentegen gewend tot een ander middel, het werken met de gemiddelden uit de vele aparte opgaven. In het kort zij hier al aangegeven, hoe dit gebeurde. De bemonsteringstijd werd verdeeld in een aantal perioden, die elk voor: zich even groot waren als het normale tijdsverschil tusschen twee analysen. De cijfers van de verschillende tuinen werden per rietsoort naar deze perioden ge- rangschikt, en uit alle cijfers in elke periode werd het gemiddelde Tuin Bedonokloewoeng EK 28 2/5 30/5 96 19/6 6 10/7 A7 38 13/8 20/3 30/3 10/4 2/4 5/5 15/5 2/5 4/6 14/6 esiekan Wetan EK 2 Tuin Patjar 221B 25/4 5/5. 355 2/5 4/6 14/6 4/6 5/1 15/1 WI 3/3 WA 2/4 65 16/5 Tuin Bedonokloewoen Tuin B jl IOO POJ 7 2/3 3/4 134 2/4 18/5 Wi 6 20/3 30/3 10/4 2/4 5/5 15/5 %/5 4/8 Fig. 4. Rijpingscurven van 6 rietsoorten op de Sf. Remboen. De lijnen geven het % rendement aan. —____— ‘== ondergedeelte -eeenen — middengedeelte „seen =— topgedeelte. bepaald. Om meer vergelijkbaar materiaal te krijgen, werden boven- dien de tuinen naar den planttijd gerangschikt. Over de voor- en 236 nadeelen van deze werkwijze spreek ik in een volgend hoofdstuk uitvoerig; hier deel ik slechts eenige resultaten mee. Op deze wijze heb ik nl. ook de verschillen tusschen onder- en middengedeelte, en tusschen midden en top laten bewerken. De zoo verkregen lijnen vertoonen allerlei typen in de verschillende jaren en het zal blijken, dat het herhaaldelijk voorkomt, dat de curven van één rietsoort ongeveer gelijk zijn aan die van een andere soort, soms zelfs in hetzelfde jaar op dezelfde onderneming, soms in verschillende jaren op verschillende ondernemingen. Allereerst moge in Fig. 5 het verschillend gedrag van Zwart Cheribon gedemonstreerd worden op de sf. Gempolkrep. 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 sf. Gempolkrep 1911 sf. Gempolkrep 1912 6 tuinen van Juli 17Stuinen van Juli Fig. 5. Verschillen van W.S. in sap bij Zwart Cheribon. == verschil onder — midden „eenn. =— verschil midden — top. In 1911 deed Zwart Cheribon, wat men van een ideaal riet ver- wachten kon; het verschil tusschen onder- en middengedeelte werd steeds geringer, totdat het zelfs negatief werd en dus het midden meer suiker bevatte dan het ondergedeelte. Ondertusschen naderde de top ook meer tot het middengedeelte; deze nadering verliep zeer geleidelijk. In 1912 iets geheel anders. Het verschil tusschen onder- en middengedeelte blijft schommelen om 1%, en vertoont zelfs een neiging tot stijgen. De top daarentegen nadert dicht tot het midden. In 1912 bleef het riet dus, als men aanneemt, dat het type 1911 normaal is, min of meer onrijp, maar daarin ligt toch geenerlei aan- wijzing, dat de deelmethode hier niet van toepassing zou zijn; inte- gendeel, zij alleen verschaft inzicht in de wijze, waarop het riet in een bepaald jaar rijpt. In Fig. 6 zijn afgebeeld twee gevallen van 100 POJ en 247 B, nl. op de sf. Gempolkrep in 1914. 100 POJ, een vroege en vlugge rijper, vertoont hier het verschijnsel, dat het verschil tusschen onder en midden grooter wordt in plaats van kleiner, d.w.z. dat het mid- den langzamer in suiker stijgt dan het ondereinde, terwijl de top Û IOO POJ 26 tuinen van Juli : 2 I f 7 tuinen van Juni | gartaa ej [ACS Aj 8 20/5 30/5 9/6 19/6 29/6 9/7 9/6 19/6 29/6 9/7 19/7 29/7 EK 2 4 tuinen van Juli 0/4 20/4 30/4 105 205 30/5 9/6 19/6 2/6 YT 19/7 27 88 10/5 20/5 30/5 6 19/6 29/6 Fig. 7. sf. Gempolkrep 1917 IOO POJ k inen van Juli 28/3 U4 14 UA Wo M/5 25 6/6 16/6 2W/6 67 16/7 61 5/8 15/8 14/5 245 3/6 13/6 23/6 3/1 18/7 29/1 2/8 12/8 228 V9 11/9 2/9 Fig. 8. sf. Remboen 1912 lI00 POJ (6 tuinen van Aug 2/3 TUA 17/4 2/4 U5 115 25 6/6 16/6 W/6 GT 16/7 Fig. 9. sf. Remboen 1915 9 Verschillen in W.S, (Gempolkrep) en Rend. (Remboen). == verschil onder —: midden. ndehetelinddin — verschil midden — top. 238 snel tot het midden nadert. 247 B daarentegen vertoont een in alle opzichten normaal verloop; alleen is het niveau der verschillen hooger dan bij 100 POJ; ze blijven in de buurt van 2%. Bij beide soorten is op een gegeven oogenblik het verschil tus- schen onder en midden gelijk aan dat van midden en top. In 1917 vinden wij voor Zwart Cheribon, EK 2 en 247 B op de sf. Gempolkrep de lijnen van Fig. 7. » EK 2 en Zwart Cheribon geven beelden van hetzelfde karakter; midden- en ondereinde zijn bijna gelijk geworden; de top nadert in beide gevallen regelmatig tot het middengedeelte en nadert dit ten slotte heel sterk. 247 B vertoont eenzelfde verloop der verschillen; de absolute waarde blijft echter veel grooter. Er is dus niveauver- schil, maar geen principieel verschil. Op Remboen met zijn geheel ander klimaat, waar bovendien de bemonstering lang doorgezet wordt, krijgt men geheel andere curven. Maar ook daar is een essentieel verschil tusschen 100 POJ en 247 B niet aanwezig, zooals blijkt uit Fig. 8. Deze in Fig. 8 afgebeelde lijnen van sf. Remboen in 1912 geven een volkomen gelijk verloop te zien; het verschil tusschen ondereinde | en midden blijft zoowel bij 100 POJ als bij 247 B vrijwel constant; | de top nadert in beide gevallen langzaam het middengedeelte. | Even goed zijn er gevallen te vinden, waarin 100 POJ een | zeer afwijkend type vertoont: 100 POJ op de sf. Remboen in 1915, afgebeeld in Fig. 9, kan b.v. moeilijk als een voorbeeld van mooie rijping, volgens de gewone nomenclatuur gelden, niettegenstaande zij tot de vroege en snelle rijpers behoort. Ten slotte nog een voorbeeld, hoe EK 2 zich in Djokja en Ban- joemas verschillend gedragen kan, en hoe 100 POJ onder bepaalde omstandigheden een ongunstige rijping kan vertoonen (zie Fig. 10.) Op de sf. Gondang Lipoero, een onderneming, die bekend staat voor het mooie langzame uitrijpen van verschillende rietsoorten, gaf EK 2 een zeer fraaie curve; op Poerwokerto, dat als echte Banjoe- mas-fabriek niet op een bijzonder mooi rendement kan bogen, zien we een zeer ongunstig beeld. De top ligt voortdurend dichter bij het midden dan het midden bij het ondereinde; van eenige nadering is niets te bespeuren. Maar 100 POJ vertoont op dezelfde onder- neming eveneens een zeer gebrekkige rijping; d.w.z. de top blijft ongeveer hetzelfde verschil opleveren met het midden, hoewel het riet grootendeels reeds 13 maanden oud is. | Hierbij eindig ik deze reeks voorbeelden. Het komt mij voor, 239 dat uit deze bespreking blijkt, hoezeer de deelmethode inzicht ver- schaft over de rijping ook van laatrijpende soorten. Dat men eerst een behoorlijke kennis van een rietsoort moet hebben om er een methode op toe te passen, dat men dus niet alle rietsoorten over één kam mag scheren, is iets geheel anders; in de volgende hoofd- stukken hoop ik uiteen te zetten, dat men voor de richtige beoor- deeling van de rijping, eerst de rijping op elke onderneming voor elke in rietsoort min of meer zal moeten kennen. WT 2V7 10/8 20/8 30/8 En 18/9 29/9 9/10 19/10 29/10 8/11 18/1 sf. Gondang Lipoero 1916. EK 2. 17 tuinen van September-October 1/4 24 1/5 21/5 10/6 sf. Poerwokerto 1917. EK 2. 3 tuinen van Maart. 1/4 21/4 Us 15 2/5 31/5 10/6 20/6 sf. Poerwokerto 1916. 100 POJ. 16 tuinen van April-Juli Fig. 10. Verschillen in W.S. — verschil onder — midden eeens — verschil midden — top. HOOFDSTUK IV. Bewerking der vooranalyse-resultaten. De aanleiding tot een onderzoek der vooranalyseboeken der ondernemingen was onze wensch, uit dit zeer omvangrijke materiaal de oplossing te vinden voor vragen, die met de gewone laborato- riummethoden niet gemakkelijk te beantwoorden zijn, b.v. de in- vloed van het klimaat op de suikervorming, de invloed van den planttijd onder verschillende klimatologische omstandigheden enz. In de eerste plaats moest er gezocht worden naar een methode om eenige orde te brengen in de groote massa cijfers; een derge- lijk materiaal is slechts te gebruiken door gemiddelde cijfers af te leiden uit de gegevens voor de tuinen apart; voor het afleiden van 240 gemiddelden was noodig een rangschikking, zoodat het materfaal niet al te ongelijksoortig zou zijn. Zoodoende ben ik begonnen de tuinen te rangschikken naar hun plantmaand; hierdoor kon ik tevens de vraag oplossen, welken invloed de planttijd op het rendement en de rijping uitoefent. De weg, dien ik volgde om gemiddelde cijfers te vinden, was de volgende: De analysen worden met geregelde tusschenpoozen uitgevoerd; wanneer men den tijdsduur tusschen twee analysen dus als basis neemt voor een indeeling naar den tijd, zou men, wanneer alles volkomen regelmatig liep, in elke periode evenveel monsterana- lysen krijgen, en dus ook een zeer regelmatig stel cijfers. Helaas gaat het zoo niet. Een analyse moet weleens uitgesteld worden; men laat een analysedatum uitvallen voor een tuin, die nog zeer onrijp is; er komen stoornissen in de fabriek voor enz. enz. Ten slotte bemonstert men niet alle tuinen tegelijk en niet alle even lang, en daardoor wordt het aantal cijfers, dat men in elke periode tot zijn beschikking heeft, zeer verschillend. Dit is een moeilijkheid, voortspruitend uit het feit, dat wij niet te doen hebben met cijfers, die met een wetenschappelijk doel verzameld zijn, maar met prac- tijkcijfers. Het gebrek, dat practijkcijfers in dezen zin aankleeft, moet goedgemaakt worden door het groote aantal cijfers, dat wij verzamelen; elk cijfer apart heeft minder waarde, het geheel heeft echter veel waarde voor ons. Maar zelfs niet alle fabrieken werken in dit opzicht gelijk, ook hier moet men weer onderscheid maken tusschen ondernemingen, die zich meer en die zich minder tot de zuivere practijk bepalen. De eene onderneming meent b.v. te kunnen volstaan met een korte reeks waarnemingen om daaruit voldoend zeker het oogenblik van rijpheid te kunnen bepalen, de andere meent een langere reeks te moeten verkiezen om daaruit niet alleen het oogenblik van rijp- heid te kunnen bepalen, maar ook een inzicht in den geheelen gang der rijping te kunnen krijgen. Het is dan ook eigenlijk geen kwestie van zich meer of minder tot de practijk bepalen, maar beter zou het zijn te zeggen, dat de eene onderneming haar bedrijfscontrole verder uitstrekt dan de andere. Het is onnoodig te zeggen, dat wij bijzonder profiteeren van haar, die het rijpingsonderzoek op een breede basis hebben gegrondvest. In de wijze, waarop de cijfers verzameld zijn, ligt dus een bron van fouten. Laten wij nagaan, welke dit zijn. Wanneer de cijfers zich over b.v. 4 maanden uitstrekken, zullen in de twee mid- | delste maanden bijna alle tuinen bemonsterd zijn, en krijgt men dus voor dien tijd een reeks cijfers, die voldoet aan alle eischen. Maar daarvóór mindert het aantal cijfers in elke periode meestal naar- mate men vroeger komt. Dit zou niet zoo erg zijn, als hierbij slechts het toeval een rol speelde. Wat zijn evenwel gewoonlijk de eerst bemonsterde tuinen ? Die, welke om de een of andere reden dan reeds kans geven op een behoorlijk rendement. Na eenigen tijd komt echter de groote massa der tuinen los, en is dus een belang- rijke kans, dat het gemiddelde suikergehalte der monsters iets terugloopt of tenminste langzamer stijgt dan in werkelijkheid het geval is. Omgekeerd bij de analysen in de laatste maand: er wor- den vele tuinen gesneden, maar men laat enkele staan, die òf nog een wat laag rendement hebben, wat een daling van het gemiddelde ten gevolge kan hebben, òf een goed rendement hebben en er nog zeer fraai voorstaan, zoodat men een nog mooier suikergehalte meent te mogen verwachten. Het geringere aantal, waaruit aan het eind van de reeks het gemiddelde bepaald is, zal dus minder eenzijdig afwijken, omdat er zich twee kansen op afwijking, en wel in tegenovergestelden zin, bij voordoen, dan het geringere aantal cijfers in de eerste periode. In elk geval moet men dus voorzichtig zijn met de beoordeeling van schommelingen der gemiddelden aan het begin en het einde der waarnemingsreeks. Wanneer minder dan 4 waarnemingen in één periode ter beschikking stonden, werd geen gemiddelde bepaald en dus geen cijfer voor deze periode ingevuld, terwijl ook tuinen met zeer onwaarschijnlijke cijfers uit- vielen. De absolute waarde der cijfers van verschillende tuinen loopt vrij sterk uiteen, maar dit is geen bezwaar voor het werken met een gemiddelde, omdat het ons te doen is om de veranderingen, die in verband met den tijd optreden, en deze veranderingen in elke waarnemingsreeks, hoog of laag, voorkomen. Ik heb echter wel bui- ten beschouwing gelaten die tuinen, waarvan b.v. in het begin 2 à 3 monsters genomen zijn, en die dan plotseling afgesneden zijn. Dit feit op zichzelf wijst meestal op iets abnormaals; zijn de getallen heel laag, dan zijn dat vaak gelegerde tuinen, een anderen keer zijn het verdrogende tuinen. Ook kan het voorkomen, dat door uitstellen van monsterneming in sommige perioden een paar afwijkende tuinen niet voorkomen, in een andere periode juist vrij veel van die tuinen voorkomen. Dit zou een onjuist beeld geven, vooral wanneer het totaal aantal tuinen, in één maand geplant, niet groot is. Wanneer een paar cijfers uit een reeks onverklaarbaar af- 242 weken, moest natuurlijk de heele reeks uitvallen, tenzij het duidelijk was, dat men met een rekenfout te doen had. Ook de indeeling van de tuinen naar de plantmaand levert eenige moeilijkheden op. Tuinen, die voor een even groot deel in twee opeenvolgende maanden geplant waren, heb ik gewoonlijk niet gebruikt; lag verreweg het grootste deel van den planttijd in één maand, dan werd de tuin in die maand ondergebrächt. Natuurlijk moet men hierbij eenigszins schattender- wijs te werk gaan; maar ook hier geldt weer, dat te groote nauw- keurigheid bij een dergelijk onderzoek onnoodig en onjuist is. Remboen is weer de onderneming, die ons het mooiste mate- riaal verschafte, omdat daar de bemonstering altijd vroeg begonnen en systematisch tijdens den maaltijd doorgezet werd. Dit kon ook op Remboen gebeuren, omdat het klimaat een langzame, doorgaande rijping toelaat; op andere ondernemingen, met een sterk uitge- sproken Oostmoesson, wordt het rijpingsproces eerder afgebroken. Hieruit volgt reeds, dat de ligging der onderneming ook invloed uitoefent op de resultaten, die men bij bewerking der cijfers vindt, terwijl het natuurlijk niet onverschillig is, welke rietsoort men beschouwt. Mijn onderzoek heeft zich dus in hoofdzaak bewogen om deze drie punten: fe. wat is de invloed van den planttijd op de suikervorming ; 2e. hoe gedragen zich daarbij verschillende rietsoorten ; Je. wat is de invloed van verschillende klimatologische om- standigheden ? De vraag naar het verschillend gedrag der rietsoorten is aller- minst in tegenspraak met het hiervoren betoogde, dat voor geen rietsoort de deelmethode onbruikbaar is; terwijl alle rietsoorten zich toch principieel gelijk gedragen, zijn wel bijkomstige verschillen in het rijpingstype van iedere soort te constateeren. Daar het bij een onderzoek, gebaseerd op een betrekkelijk ruw cijfermateriaal, er vooral op aankomt over veel cijfers te beschikken, heb ik mij bij het zoeken naar een antwoord op de zooeven gestelde vragen, in hoofdzaak bepaald tot de soorten 100 POJ en 247 B, omdat vooral in de jaren vóór 1914 het aantal gegevens voor andere soorten zoo uitermate klein was. Bovendien plantte iedere onderneming deze twee soorten, zoodat men zeker is van vergelijkingsmateriaal. De conclusie's, getrokken uit het materiaal van 100 POJ voor 247 B, kunnen dan later vergeleken worden met de beschikbare gegevens van eenige andere soorten. In de figuren 11 tot 20 zijn nu de resultaten neergelegd van Juni-—— Juli ——- V3 1/3 2/3 31/3 10/4 20/4 30/4 105 20/5 30/5 %6 1/6 2/6 6 tuinen van Mei —— Juni -—-- Jl Es 15/3 25/3 4/4 14/4 44 4/5 14/5 Wó 3/6 13/6 6 tuinen van Mei — duni=== V3 1/3 2/8 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/6 29/6 9/1 10 LO tuinen van Mel — 9 30 3 Juni-—- Juli —- | 19/2 29/2 103 W/3 30/3 94 14 WA 5 19/5 Wi Vö 18/8 28/6 8/7 Fig. 14. Sf. Remboen. Rendement 100 POJ, gesplitst naar de plantmaaunden, [6 tuinen van Juni Juli ——-- en —_L 1 1 | 30/4 10/5 25 30/5 96 19/6 2/6 97 1971 271 88 IVS 2W8 9 Ea do ) tuinen van J 26/5 uni— Juli — 6 146 W6 3/7 13/1 237 38 19/8 23/8 [911 20 tuinen van Juni Juli ——-- Ws Wi 3/5 10/6 20/6 30/6 10/7 20/7 30/7 98 19/8 WB 5/9 18/9 28/9 8/10 22 tuinen van Juni Juli -——— Aug ak ee 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 19/6 26 97 19/1 29/1 B8 18/8 WB TO 1 qa Fig. 12. Sf. Remboen. Rendement bij 247 B, gesplitst naar de plant- maanden. de berekeningen, die ik, in het voorgaande besproken heb. Elke figuur geeft een lijn voor elk der maanden, waarin voldoende tuinen geplant zijn; bij elke plantmaand is het aantal tuinen vermeld, waaruit de cijfers verkregen zijn. De volgorde der lijnen in deze figuren is steeds aldus: de eerste is een doorgetrokken lijn ; de tweede is een streepjeslijn ; de derde is een streep-stiplijn ; de vierde is een stippellijn; 100 POJ IS913 J tuinen van Mei Te V3 1/3 2/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/55 305 95 19/6 ed 5 ee le . se je ze . | 77 / De / 7 A IOO POJ I914 3l tuinen van Mei_ Ee 17 12/3 22/3 1/4 24 WV6 W5 WW 10/6 20/6 A En eef IOO POJ ISIS [O tuinen van Mei — 3 n … Juni --- 6 34 nx … Juli -—- | 5 14 7 B Aug. eee | 7 Sept — | 3 13 WB WVA NA DA 5 Ws Hib 66 1W6 WG GA WA WT Fig. 13. Sf. Remboen. Rendement bij 100 POJ, gesplitst naar de plantmaanden. de vijfde is weer doorgetrokken evenals de eerste; en zoo ver- volgens. 247 B I9N3 s 1 tuinen van Juni — 27 8 10/5 20/5 30/5 96 19/6 29/6 97 19/7 27 88 IVS de 55 Wi BA HV6 W6 A6 A/T MIT UT 38 135 23/8 99 12/9 99/9 247 B I9I5 7 tuinen van Mel — : Juni „Juli — am Aug. == de Sept--- KE 4D: …__Dec.-— WI TA NU PA Ub 15 25 6/6 1WG WB GT 17 AT SHB IWB LB 49 WA 24/9 Afl 14/10 ZUMO 31 Fig. 14. Sf. Remboen. Rendement bij 247 B, gesplitst naar de plant- maanden. De figuren hebben betrekking op de sf. Remboen en de sf. Gempolkrep. Voor Remboen beschikken we over de jaren 1909 —1917, voor Gempolkrep over 1911—1917; dit zijn de twee langste reeksen, die ik tot nu toe bestudeerd heb: de ondernemingen vertegenwoor- digen een geheel verschillend type wat klimaat betreft, waardoor het gebruik van deze waarnemingsreeksen nog interessanter wordt. Fig. 21 vertoont ons den gemiddelden regenval der twee fabrieken 247 gedurende een reeks van jaren. Het meest opvallende verschil is, dat Remboen een belangrijk surplus aan regen heeft in October en November; voor de rijping is echter het belangrijkst de zeer geleide- lijke overgang van West- en Oostmoesson en het grootere kwantum regen in de maanden Juni—September. De regenval in de verschil- lende jaren blijkt uit de bijgevoegde tabellen op pag. 248 en 249. Remboen be- hoort - tot. de Zuidkust-fa- brieken, die gekenmerkt ER zijn door een vrij belangrij- ken regenval in den Oostmoes- son; bovendien ligt Remboen voor een goed deel laag, zoo- dat de gronden vochtig blijven; vele gronden zijn eenigszins 10/3 20/3 30/3 9/4 19/4 29/4 8/5 18/5 28/5 UB 17/6 21/6 Ui (OO POJ [917 9 Sje Ee hens rawahachtig. OE … Juli -—-- Gempolkrep heeft daaren- tegen grooten- deels sterk uit- Fig. 15. Sf. Remboen. Rendement 100 POJ, drogende klei gesplitst naar de plantmaanden. 8 L el | | 1 l 1/3 10/3 20/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/6 2/6 en zelfs mer- gelgronden; al- leen langs de Brantas liggen streken, die vochtig blijven door druk- water van die rivier. De overgang van Westmoesson tot Oostmoesson is scherper, in vele jaren zelfs zeer scherp. Het riet op Remboen heeft dus zeer weinig kans, ontijdig af te sterven door droogte; lage rende- menten door legeren komen vaak voor, terwijl ook regens in de Oost- moesson-maanden het rendement soms schadelijk beïnvloeden ; voor de late tuinen kan ook de nieuw invallende Westmoesson bezwaren opleveren. In het algemeen kunnen wij dus op Remboen mooie, gelei- delijk verloopende rijpingslijnen verwachten, in hoofdzaak omdat het _ 247 B ISI6 MA W4 4 M5 Wô 2W5 31/5 10/0 20/6 30/6 10/7 É zj, ” ahd ed an 33 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 Fig. 16. Sf. Remboen. maanden. 20/7 , 19/6 Rendement bij 247 B, gesplitst naar 30/7 29/65 9/8 See pee 547 É 1917 4 tuinen van edge 9/7 2 tuinen van Met — Juni —- Ulm Aug. pe) Ee Slee: 19/8 2/8 8/9 199 19/1 29/1 8/8 de plant- Maandelijksche regenval op Remboen in m.M. (emplacement). Jan. [Febr.) Mrt. | Apr. | Mei. an Juli |Aug.\Sept. 1909 376 | 339 | 352 | 207 | 340 | 562 | 320 | 136 | 136 1910 456 | 775 | 307 | 470 | 202 | 140 | 137 | 217 | 95 1911 241 [1741185 | 296 | 81 |128| 47| Ol MM 1912 464|324|303! 43\ Ol 32} Ol Ol 47 1913 256 |172| 4581400! 36| ol 2| 15l 3 1914 336 | 3421179103 /132| 42|l Ol Ol 0 1915 499 | 700 [4165 | 220 | 309140 | O| 3| 22 1916 303 | 264 | 344 | 38|127|239| 23| 88 | 204 1917 680 | 320 [2401340 | 67| 30| 12l 69 | 1830 Gem, «1908 283 211 | 126 | 108 | 107 | 45 | 35 | 56 Oct. 487 504 283 167 ol 01:37 315 480 560 937 198 | 255 enen van Mei — I4 seks van Aug. 24 : AES a), ve … Sept— 20/4 30/4 10/5 20/5 A UB 19/6 2/6 9 IM AA BB 18 2/8 30/4 95 2W5 305 VA 19/6 26 971 19/1 29/1 8/8 18/8 16 7 Ee 100 POJ I913 5 9 tinen van Juni — Saas … Juli -—- ed 20/4 30/4 10/5 W/5 30/5 6 19/6 2/6 97 19/1 29/1 8/8 18/8 28/8 ‚17. Sf. Gempolkrep. 100 POJ. W. S. (Winbaar Suiker in Sap), naar de plantmaanden gerangschikt. Maandelijksche regenval op Gempolkrep in m.M. Gemiddelde van alle afdeelingen. Jan. |[Febr./ Mrt. April, Mei {Juni | Juli (Aug. [Sept./ Oct. | Nov. 1907 322352 394 153) 133| 4| — {| 13 | 33 8 | 157 1908 240| 403 | 507 | 146/ 206| 40| 70| — | — 58 1909 254| 402 | 377 | 232| 424| 313/105| 30 | 70 181 180 1910 290 | 229 | 385) 309| 210 114| 53| 34 101 | 163 | 143 1911 430) 291 | 249| 140/137| 76) 13| — | 30} 107 | 147 1912 4381622 /341| 57| 40| — | 16| — | —| 34| 253 1913 267/ 380 366) 56| — | — | — 2| —| 52113 1914 255 | 382 | 290196 174| 14) — | — | —| —| 24 1915 8571398 312| 44 269| 104 | — — | 36/1190 1916 A4h| 385 488) 52) 43 50| 22| 43 2471125 ef) 352| 441 | 373 | 378 | 124 5 9 31 | 131 | 249 Gem 343 | 357 | 340147 |447 | 60| 24| 410 | 24| 80|137 Dee, 9299 318 256 483 351 270 riet lang in gunstige vonditie blijft, maar bovendien omdat de geek Ie ne Hi he Ean 30/5 96 196 26 9YT. IT AT BB IVB WB 7/9 Leer ANN bijzonder na de uit- breiding van het be- plante oppervlak, en omdat de admini- strateur van Rem- boen ter bereiking van zijn doel: een goed inzicht in de 247 B 1912 ST) van Ae — rijping op Remboen ® — _Aug.--- K5 k A 4 Sept. es te krijgen, het belang Leene, Denn le Ì ] LL IE l UT It Wi E/5 188 28 UI 1/9. 2/9 OER van lang voortgezette ‘waarnemingsreeksen 247 B I913 7 tuinen van April — EHA 25 … Mei --= Sar … Juli -—=- U keepte: Sept. — 3/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 19/6 2/6 Vi 17 WT 88 WA DVR WM WW 2/9 7/10 Fig. 18. Sf. Gempolkrep. 247 B, W.S, naar de plantmaanden gerangschikt. inzag. Het absolute rendement van de onderneming is evenwel om de zooeven besproken redenen niet altijd even mooi. Gempolkrep zal veel minder gelegerd riet hebben, de absolute hoogte van het rendement is zeer voldoende, maar de groeivoor- waarden zijn er niet gunstig voor een mooie regelmatige stijging van het rendement. In al deze graphische voorstellingen is het eindpunt der lijnen betrekkelijk willekeurig; in de eerste plaats zette ik al uiteen, dat de laatste cijfers dikwijls berekend zijn uit weinig waarnemin- gen; wanneer het aantal waarnemingen zeer klein was tegenover het in de middenrijpingsperiode gebruikte aantal, werden de eind- waarnemingen niet gebruikt; een gemiddelde uit minder dan 4 waar- nemingen werd bijna steeds weggelaten. Maar bovendien wil dan 25 tuinen van Juni — 26 - > Juli =d SJ -__Aug. === A: … Sept. 30/4 10/5 20/5 30/5 %6 19/6 22/6 97. 19/7 29/1 Ee loo POJ I9I5 46 tuinen van Juli -—- „| [8 tuinen van Juni—-28 -— ls Í end c 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 1/6 2/6 Di 1/7 2/À I00 POJ ISI6 6 tuinen van Juni— 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 80/5 9/6. 19/6 2/6 Oi 19/1’ Pm [00 POJ 1917 34 tuinen van Juli —- 13 tuinen van jeni— 24 rr »_Aug.-—- 10/4 20/4 30/L 10/5 20/5 0/5 9/6 16 2/6 9/7 Fig. 19. Sf. Gempolkrep. 100 POJ, W. S., naar 5 de plantmaanden gerangschikt. nog het eindpunt der lijn niet zeggen, dat daarmee het hoogste rendement aangege- ven is; immers de bedoeling der rij- pingsanalysen is o.a. dat men verliezen door te laat snijden voorkomt ; wanneer men dus een goed inzicht in zijn cijfers heeft, zal men bij de eerste aanwijzing van achteruitgang een tuin laten snij- den; practisch wil dat zeggen, dat men dikwijls iets vóór de hoogste rijpheid de waarnemingsreeks afbreekt. Zoodoende ziet men in de cur- ven dan ook zelden aan het eind een da- ling optreden. Maar op de bruikbaarheid heeft dit weinig in- vloed, want het alge- meen verloop is dan toch reeds door ge- noeg punten vastgelegd. Het eindigen van een rendementslijn wil dus slechts zeggen, dat de tuinen, toen ze om verschillende redenen gesneden moesten worden, het aangegeven rendement hadden, en dat is het, wat ons ten slotte interesseert; niet, tenminste hier niet, of eventueel een enkele tuin een wat hooger rendement heeft gehaald. Beschouwen we eerst de figuren 11—16, die betrekking heb- ben op Remboen. Naast elkaar zijn steeds afgebeeld de suikercurven van 100 POJ en 247 B van hetzelfde jaar. Het opvallende verschil 252 247 B I914 8 tuinen van Mel 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/6 29/6 19/7 2/7 8/8 16/8 WB UI 17/9 21/9. A: == sn 247 B I915 8 tuinen van Juni _ „20/5 305 6 19/6 W6 YT 191 29/1 8/8 18/8 2/8 7/9 30/5 96 19/6 2/6 9/7 197 297 88 15/8 26/8 247 B I917 4 tuinen van Juni — 9/6 19/6 29/6 Vi 19/7 29/7 8/8 18/8 28/8 Kb Fig. 20. Sf. Gempolkrep, 247 B, W.S, gerangschikt naar de plantmaanden. tusschen deze twee stellen lijnen is, dat die voor 100 POJ in hoofd- zaak naast elkaar verloopen, die van 247 B door elkaar of in elk geval heel dicht bij elkaar. Of met andere w oorden: de rijping van 100 POJ heeft plaats in sterken ‘samenhang met den planttijd, die van 247 B reageert veel minder op den planttijd. Beschouwen we b.v. het jaar 1914, dat een zeer goed voor beeld is van dit verschijnsel. 350 300 250 200 150 100 50 JAN. FEBR. MRT. APRIL MEI JUNI JULI AUG. SEPT. OCT. NOV. DEC. Fig. 21. Maandelijksche regenval in millimeters. Sf. Remboen, gemiddelde van 1909 — 1917. „eenen Sf. Gempolkrep, gemiddelde van 1907 — 1917. De Meituinen 100 POJ bereikten 12% WS op 21 April >» Junituinen ) D) 1/5 Dr Mak Met > Julituinen ) » AI ne a akeMel » Aug.-tuinen » ) BRAND 2 AOT U, terwijl daarentegen van 247 B de Meituinen 10% WS bereikten op 4 Juli » Junituinen 10% » D) » 14 Juli » Julituinen 10% » D} » 24 Juli » Aug.-tuinen 10% » D} » 24 Juli » Sept.-tuinen 10% » D} » 3 Augustus » Oect-tuinen 10% » D} » 13 » De getallen 12 en 10% werden gekozen, omdat de tuinen gemid- deld alle die percentages bereikten en deze in het algemeen als de gemiddeld te bereiken cijfers voor die soorten beschouwd worden. Had 254 men voor 247 B 11% genomen, dan had men gevonden, dat de tuinen, geplant in Juni, Juli, Augustus, September en October die grens alle overschreden tusschen 13 Augustus en 2 September. De planter spreekt weleens van een „rijpingsmaand” voor-247 B en werkelijk ziet men in deze graphische voorstellingen, dat er waarheid schuilt in deze uitdrukking. Het zal echter later blijken, dat onder andere omstandigheden ook andere soorten wel iets dergelijks vertoonen. In het staatje voor 100 POJ hierboven blijkt reeds, dat het ver- schil in plantmaand bij Juli- en Augustus-tuinen zich uit in een rijpingsverschil van minder dan een maand; in andere jaren komt dit nog iets duidelijker uit; de lijnen der verschillende maanden loopen dus niet evenwijdig, maar convergeeren min of meer; het sterkst wel in 1917, toen na begin April de lijnen elkaar zoo naderden, dat het verschil met 247 B zeer gering werd; ook hier komt men dus voor 100 POJ reeds dichter bij het begrip rijpingsmaand. Het blijkt in elk geval door deze methode van onderzoek wel, hoe belangrijk het verschil in planttijd werkt op de rijping. Hier is als eenheid van verschil aangenomen 1 maand; de vraag dringt zich op in hoeverre bij een kleinere tusschenpoos ook verschil in rij- ping optreedt. Bij de monsterblok-indeeling is een der principes geweest, dat het verschil in planttijd in één blok niet meer dan 15 à 20 dagen mocht zijn, juist met het oog op dit verschil in rijping; in een grooten tuin kan men zoodoende blokken krijgen, die alleen maar ongeveer een halve maand in planttijd verschillen; wij kunnen zoodoende dus uitmaken, of het verschil van 15 à 20 dagen voldoende is, en tevens of het noodig is. De volgende tabellen geven hierop een antwoord. Remboen 1914, 247 B |. Tuin Langenredjo planttijd 15/6 5/7 18/7 30/17 7/8 17/8 29/8 9/9 18/9 26/9 blok lor 25/7—14/8 7,3 7,6 9,9 10,5 10,9 11,2 11,7 11,9 12,2 12,3 blok tengah 27/8—22/9 6,8 7,6 8,2 9,6 10,2 10,8 11,3 11,6 12,2 12,2 IL. Tuin Bajem planttijd 1/5 2/6 24/6 21/7 16/7 26/7 5/8 blok tengah 18—28/7 6,5 7,4 7,9 81 10,0 10,1 410,4 » lor wetan 3—30/8 60. 74 Ue, 1 DO HOREN HI Tuin Bajem planttijd 1/5 2/6 24/6 Af/7 16/7 26/7 blok kidoel kali 20—30/6 9,8 6,8 7,4 7,7 10,6 10,6 » koelon » 1— 9/7 16 84 8,5 9,7 10/3705 255 IV. Tuin Semawoeng planttijd 5/5 20/5 1/6 11/6 24/6 4/1 blok kidoel koelon 19—29/6 8,3 91 9,2 9,6 9,9 101 >» _» wetan 20/6—3/7 83 — 9,2 9,4 9,9 101 V. Tuin Blimbing planttijd 16/6 5/7 18/7 28/7 7/8 17/8 29/8 9/9 18/9 blok lor AMIS PT 192 1198 105 10,9 14,5 11,52 12,0 12,2 » kidoel 10—26/8 7,0 8,8 9,9 10,6 11,2 11,6 11,9 121 12,4 VL. Tuin Gijantie planttijd 30/6 10/7 22/7 2/8 11/8 27/8 7/9 16/9 24/9 Be blok Alor 17/8—23/9” 9,3 9,5 M,4 14,1 14,7 12,2 12,5 12,9 12,9 » A kidoel 30/9 — 3/10 6,6 6,8 10,0 10,0 10,8 11,3 11,6 11,9 12,1 VIL. Tuin Krojo kidoel planttijd 22/6 10/7 22/7 1/8 12/8 29/8 7/9 16/9 Blok log» Zas 0/8 #5 121 8,01:8,7 1,98 100 110 11,55:14.0 » kidoel19/9—15/10 5,7 7,5 8,0 9,0 9,6 4103 10,7 111 VIII. Tuin Dlangoe kidoel planttijd 5/5 20/5 1/6 11/6 26/6 6/7 blok lor wetan 4—15/6 9,2 9,4 10,6 10,6 10,8 10,9 )» _» koelon 16—28/6 8,5 9,3 94 9,6 9,7 9,8 Bij het bestudeeren van deze 8 gevallen zal men zien, dat deze cijfers een bevestiging geven van de conclusie, die wij uit het geheele materiaal trokken. Later planten geeft bij 247 B een wat latere rijping; het verschil is niet groot, en vooral naderen de rijpingscijfers elkaar meestal aan het eind van de waarnemingsreeks, wat b.v. heel duidelijk is in geval l en IL. Is het verschil in planttijd gering, dan vindt men bijna geen onderscheid b.v. in [II (zelfs ten deele omgekeerd), IV en V. In Vl en VI is het tijdsverloop grooter ; direct is het rijpingsverschil ook grooter. In geval VIII vindt men duidelijk verschil door een halve maand later te planten. Het blijkt dus ook, dat het volkomen juist is, de blokindeeling te baseeren op een verschil in planttijd van onge- veer een halve maand. Wij hebben hier aangenomen, dat er behalve den planttijd geen verschil was tusschen deze monsterblokken; dit gold wel wat betreft bibitherkomst, bemesting en rietsoort, maar grond- verschillen hebben natuurlijk hier en daar eenigen invloed gehad. Gaan we hetzelfde nog na voor 100 POJ. 1. Tuin Wiroen planttijd 18/3 19/4 17/5 27/5 6/6 16/6 26/6 blok wetan 18/7—6/8 3,2 5,4 14,5 11,5 14,6 11,9 12,0 » _ koelon 15208 20 34 10,2 44,4 14,3 M1,6 14,7 256 IL. Tuin Kaligesing planttijd 40/3 22/3 2/4 14/4 28/4 blok wetan 17-21/5- 10,0 11,0 116 12,3 713,1 » _ koelon 26/61/11 7,2 8,6 98 104 111 UI. Tuin Karangdoewoer planttijd 10/3 30/5 19/4 17/5 6/6 16/6 blok rail 30/7—2/8 5,0. 6,2 7,3 <98 9,9,14,0 » _ lor 21/8—12/9 38 5,5 6,9 104 10,9 11,2 IV. Tuin Soekoredjo Lor planttijd 10/3 22/3 2/4 14/4 30/4 13/5 23/5 2/6 blok koelon rail 15/5—7/6 9,4 10,4 11,0 M,3 M,8 12,2 12,2 12,4 » _ wetan rail 8—17/6 1,2 8,2. 9,9:108 10,8 A40 11 41E » _ koelon kali 22/6 —10/7 5,8 7,0 7,1 83 98109 — — V. Tuin Katerban | planttijd 6/3 18/3 30/3 10/4 24/4 12/5 blok wetan 2—22/5 101 113 11,6 12,1 12,1 13,1 » _koelon 25/5—18/6 6,3 6,7 8,3 89 10,8 11,0 VL. Tuin Kemintjip planttijd 22/5 17/4 16/5 26/5 5/6 15/6 25/6 blok lor 3—12/7 48 5,8 112 11,6 12,2 12,8 12,9 » _ kidoel 13/1—26/8 44 5,5 8,6 10,2 10,8 11,6 12,0 VIL. Krojo Lor Wetan planttijd 11/5 17/4 14/5 24/5 3/6 blok kidoel 12/6 —5/1 5,8 91 11,2 11,9 13,0 » _ lor 5—18/7 5,0 7,8 9,4 10,3 11,5 VIII Tuin Gesikan planttijd 8/3 19/3 31/3 12/4 28/4 19/5 29/5 blok koelon kidoel 11—15/5 81 9,0 108 11,2 11,4 12,5 12,8 » » _ lor 16—18/5 7,7 7,9 9,9 9,9 11,2 12,4 12,7 Bij 100 POJ doet het verschil in planttijd zich sterker gelden dan bij 247 B, wat ook reeds uit de gemiddelde cijfers volgde. Slechts in een enkel geval, b.v. in III, is de gang van zaken min- der regelmatig, terwijl in VIII het verschil blijkbaar te klein is om merkbaar uiteenloopende analysen teweeg te brengen. Een verschiltermijn voor de monsterblokken van 15 dagen is dus voor 100 POJ juist voldoende, voor 247 B kan hij zonder be- zwaar iets langer gesteld worden. In het voorgaande is dus aangetoond, dat de gevolgtrekking, die uit de figuren 11—20 met de gemiddelde lijnen getrokken werd, ook geldt, wanneer ze aan speciale gevallen getoetst wordt. 251 Wanneer we nu verder deze graphieken van de verschillende jaren doorzien, valt het op, dat in de jaren 1911 en 1917 100 POJ en 247 B onderling minder verschil vertoonen dan in andere jaren. Men vraagt zich dan af of deze jaren ook in andere opzichten af- wijken van de overige en daarvoor richt men als vanzelfsprekend zijn blik op den regenval. Dat de regenval een der belangrijkste factoren in het rijpingsproces is, daaraan twijfelt wel niemand, maar het is niet altijd even gemakkelijk dezen invloed in cijfers aan te toonen. Laten we nagaan, in hoeverre dit hier mogelijk is. Wanneer we zoeken naar een verband tusschen regenval en rijping, zullen we ons allereerst wenden naar de maanden Februari— Juni van het oogstjaar om te zien, of deze iets karakteristieks ver- toonen; wel oefent de regenval in het plantjaar sterken invloed op het algemeen verloop der rijping uit, maar voor den directen in- vloed moet men ook naar het oogstjaar zien. De jaren 1911 en 1917 vertoonen nu een eigenaardigen regenval in de maanden Maart— April, die voor beide jaren onderling bijna gelijk verloopt, zooals op de graphische voorstelling in Fig. 22 te zien is. Na een matig natte Februari - maand is ook Maart betrek- kelijk droog, waarna April voor beide een stijging van ongeveer 100 m.M. te zien geeft. Deze stijging komt alleen in deze jaren voor; 1915 vertoont haar ook eenigszins, maar in dat jaar was Februari veel vochtiger. Rijp worden van riet wil physiologisch gesproken zeggen: het beëindigen van het ontwikkelingsproces. ledere rietplant, tot welke soort ook behoorend, maakt een levenseyelus door; wanneer deze eyclus ten einde loopt, demonstreert zich dit proces o. a. in het toenemen van het saccharose - gehalte van het sap, het zuiverder worden van het sap, enz. Dit proces is aan de plant eigen en treedt dus steeds weer op, maar de uitwendige omstandigheden, dus voor ons geval in hoofdzaak het klimaat, kunnen het specifieke verloop voor elk jaar beïnvloeden. Bij klimatologische omstandigheden, die naar geen van beide zijden in sterken zin afwijken, kunnen we dus verwachten, dat de inwendige neiging van de plant goed tot uiting kan komen, en dat dus ook leeftijdsverschillen zich goed zullen manifesteeren ; immers het afsluiten van de ontwikkeling hangt ten nauwste samen met den leeftijd. 1914 is een jaar, dat hiervoor uit- stekend geschikt was; de regenval nam (zie Fig. 22) in Februari, Maart en April zeer geleidelijk af. 100 POJ is een soort met een korte ontwikkeling, dus in die maanden begint het einde van de 200 700 600 500 400 912 \ IS NN == 300 200 100 FEBRUARI MAART APRIL MEI JUNI Fig. 22. Maandelijksche regenval in m. M. van Webruari tot Juni op Rem- | boen in de jaren 1910 — 1917. levenscyclus te naderen en met het zoo geleidelijk afnemen van den ter beschikking staanden watervoorraad als in het jaar 1914 wordt het oogenblik, waarop de rijping intreedt, weinig beïnvloed 259 door de uitwendige omstandigheden. Anders in 1911 en 1917. Februari was in 1911 vrij droog, in 1917 niet vochtig. Maart was in beide jaren vrij droog. Het riet had tot op dat oogenblik een vrij goede kans om de innerlijke neiging tot regelmatig afsluiten van den groei te volgen, hoewel het al een beetje te droog was, en dus bij riet van elken leeftijd de rijping terzelfder tijd noodge- drongen optrad. Daarna komt de meerdere regen van April. Het riet treedt als het ware een hernieuwde groeiperiode in; wanneer onder invloed van de droogte van Mei de neiging tot afsluiting van den groei opnieuw en nu voorgoed intreedt, is de toestand bij riet van allerlei leeftijd feitelijk dezelfde geworden. Zoo kunnen wij ons voorstellen, dat eenigszins bijzondere weersomstandighe- den het leeftijdsverschil verdoezelen en 100 POJ meer tot het type van 247 B doen naderen. Dat werkelijk bij het voortschrijden van den Oostmoesson een neiging tot nivelleering optreedt, ziet men ook in het langzaam ombuigen der rijpingslijnen. Eerst hellen deze vrij sterk, terwijl ze op denzelfden datum een vrij groot niveau- verschil vertoonen, daarna buigen ze op een niveau, dat onderling weinig verschilt, tenminste minder verschilt dan eerst, in horizon- tale richting om. Het jaar 1914 vertoont dit mooi; later zal blijken, dat deze ombuiging en nivelleering sterker optreedt als het moes- sonverloop ongunstiger wordt, d.w.z. ongunstiger voor een geleidelijk verloop; dit blijkt o.a. uit de figuren van Gempolkrep. 2417 B is een soort, die veel later tot afsluiting van haar levens- proces komt, indien ze tenminste behoorlijke levensvoorwaarden vindt. Leeftijds-, dus planttijdsverschillen, doen zich bij 247 B minder gelden, maar voor zoover ze merkbaar zijn, verdwijnen ze blijkbaar ten slotte in Augustus meestal onder invloed van den Oostmoesson. Voor de onderneming Remboen en de rietsoorten 100 POJ en 247 B kunnen we aan de hand van de graphische voorstellingen beslui- ten: Op Remboen verloopt de rijping zeer geleidelijk; het moesson- verloop en de wvochtigheidstoestand van den bodem zijn er zoo, dat vrijwel altijd een tot het eind toe-langzaam stijgende rijpingslijn ver- kregen wordt; 100 POJ vertoont een zeer duidelijk verband tusschen planttijd en rijping ; hoe later geplant, hoe lager op denzelfden datum het rendement, terwijl toch ook de jongere tuinen op denzelfden leeftijd ongeveer hetzelfde rendement kunnen halen als de oudere twinen ; 247 B vertoont het bovenbedoelde verband minder dan 100 POJ; op een gegeven oogenblik bereiken de meeste tuinen alle onge- veer hetzelfde rendement. 260 Laten we nu deze zelfde punten nagaan voor de onderneming. Gempolkrep (zie fig. 17—20). Het beschikbare cijfermateriaal loopt over de jaren 1911—1917. Gempolkrep maakt in tegenstelling met Remboen korte waarnemingsreeksen ; men begint analysen te ma- ken een bepaald aantal weken, voordat men de hoogste rijpheid van iederen tuin verwacht; de begindatum der analysen hangt dus samen met den planttijd. Het gevolg is, dat men kortere reeksen cij- fers krijgt, en reeksen, die op verschillende data beginnen, waardoor de regelmatigheid van de gemiddelde reeks niet in de hand gewerkt wordt, terwijl het moessonverloop en de gronden van Gempolkrep die evenmin in de hand werken, zooals ik reeds vroeger besprak. De cijfers, waarop de graphische voorstellingen gebaseerd zijn, geven voor Gempolkrep Winbaar Suiker in sap aan, in tegenstelling met die voor Remboen, waar ze het rendement in riet aangeven. Het onderscheid tusschen 100 POJ en 247 B komt heel wat minder duidelijk uit dan op Remboen; in de meeste gevallen ge- dragen de twee soorten zich ongeveer gelijk; wanneer ze echter verschillen vertoonen, zijn het dezelfde als op Remboen. In de jaren 1912, 1916 en 1917 vinden we de eigenschap terug, dat de rijping van 100 POJ nauwer luistert naar de plantmaand dan die van 247 B. 1912 en 1916 spreken voor zichzelf ; 1917 is minder duidelijk, maar vertoont hetzelfde toch ook, als men de September-tuinen buiten beschouwing laat. Vooral bij 247 B treedt vaak het ver- schijnsel op, dat de vroege tuinen (Mei-Juni-Juli) ver uiteenvallen, maar dat b.v. de Augustus- en September-tuinen elkaar dekken. Voorbeelden hiervan vindt men in de jaren 1915, 1914, 1915. Wan- neer de tuinen feitelijk later zouden moeten rijpen (ze zijn dan meestal pas 12 maanden). werkt het gebrek aan vocht zoodanig op het riet in, dat op hetzelfde tijdstip het eindigen van den groei en de daarmee gepaard gaande rijping intreedt. Steeds treedt evenwel het verschijnsel op, dat speciaal bij 100 POJ het eindpunt der curven, naarmate de tuinen later geplant zijn, lager wordt; dat wil dus zeggen, dat de latere tuinen ten eerste later een bepaald rende- ment bereiken, wat ook op Remboen voorkomt, maar dat zij ook rijp zijn, dus gesneden moeten worden, als zij nog niet het rende- ment van hunne voorgangers bereikt hebben. Dit is geheel in te- genstelling met wat op Remboen regel is; daar zijn de eindpunten der curven ongeveer even hoog; op Remboen gaat de stijging der curven gedurende de latere analysen door, al is het langzaam, op Gempolkrep treedt veel eerder het horizontale verloop en zelfs her- 261 haaldelijk een kleine daling op. De omstandigheden op Gempolkrep zijn zoo, dat het normale rijpingsverloop spoedig stopgezet wordt; ze treden als het ware als minimumfactor bij de rijping op, de tuinen kunnen zich hoogstens eenigen tijd op het bereikte peil handhaven. Vroeg planten is dus voor 100 POJ op Gempolkrep ten zeerste ge- boden, omdat men anders de gewenschte hoogste rendementen niet bereiken kan. Voor 247 B geldt dit weer veel minder; deze soort kan beter tegen het moessonverloop met een sterke droge periode. We kunnen Gempolkrep dus als volgt definieeren : Op Gempolkrep hebben bodem en klimaat een ongunstigen invloed op de langzame en geleidelijke rijping; 100 POJ en 247 B vertoonen slechts zwal; de kenmerken, die hunne rijping op Remboen typeert: naarmate de planttijd later valt, rijpt het riet wel later, maar vooral van 100 POJ bereiken de later geplante tuinen niet meer het rendement van de voorgaande. 247 B is in dit opzicht beter bestand tegen de omstan- digheden, maar vertoont hetzelfde in zwakkere mate. Vergelijken we de twee ondernemingen, dan zien we, dat de uitgesproken droge tijd op Gempolkrep wel in het begin tot snelle rijping leidt, maar dat ten slotte de droogte schadelijk werkt op het proces. Hoe vroeger het riet dus gesneden wordt, hoe minder treden deze storende invloeden op. Later zullen 100 POJ en 247 B op Remboen en Gempolkrep voor één jaar nog eens speciaal ver- geleken worden. Ik stipuleer hier nog eens, wat ik reeds vroeger opmerkte, dat we hier speciaal spreken over het verloop van het suikergehalte van den stengel; het eindrendement op Gempolkrep is ten slotte, niettegenstaande het onregelmatige, vaak overhaaste rijpingsproces, toch goed en vaak beter dan op Remboen. Dezelfde tegenstelling zal uitkomen in het volgende hoofdstuk, waarin de vergelijking van Remboen en Gempolkrep voortgezet wordt, maar nu gebaseerd op andere grootheden. In het fabrieksmateriaal komen af en toe wel zeer laat geplante tuinen voor, maar deze zijn ten eerste gering in aantal en bovendien zijn ze dikwijls nog vrij onregelmatig bemonsterd. De vraag rijst even- wel direct, of laat geplante tuinen zich anders zullen gedragen ; men kan zich voorstellen, dat het Oostmoessonverloop hen zoo sterk doet rijpen, dat het verschil in planttijd volmaakt ondergeschikt wordt aan de directe klimaatsinvloeden. Daarvoor werd in 1916 een proef aan het Proefstation aangezet, terwijl wij bovendien nog beschik- ten over een proef aldaar uit het jaar 1913/1914, aangezet met een ander doel, maar ook in dit opzicht bruikbaar. Wij zullen de twee 262 proeven in chronologische volgorde behandelen. Het klimaat van Pasoeroean behoort tot de zeer droge met een uitgesproken Oost- moesson. Planttijdproef 1913/1914 van het Proefstation te Pasoeroean, tuin Pekoentjen. De proef werd half geplant met 100 POJ, half met 247 B; van iedere soort waren 20 controlevakken aanwezig. Er werd geplant op 25 September, 16 October, 6 November en 27 Novem- ber, dus buitengewoon laat. Van iederen planttijd waren er dus 5 controlevakken ; de proef was opgezet als een goede vakkenproef. Om de 10 dagen werden analysen gemaakt van monsters uit ieder vak; in Fig. 23 en 28a zijn de gemiddelden van het Totaal Suiker a in Sap afgebeeld Ee AE deon 20 7 È ef eren prana ERBANKEP SD En med A lijnen van 100 POJ en Pe 241 B vergelijken, krijgen we den indruk, dat 100 POJ ook bij laat planten een dui- Aad vschen plant en rijping ver- E toont, terwijl dit amie jj verband bij 247 B î Lj) “ook ‘zichtbaar as; hoewel in min- p ES (tal dere mate. 247 B ii’ VErKODA AB ORE HL GEB ee | ide MOE IODERDREEN IOO POJ duidelijken voor- jj geplant op E ite WREE | uitgang, terwijl : | de | BIN ed 1005 “POT maar ONE bd rechts ombuigen- 15/5 2/5 4/6 M/G 24/5 AT MT 24/5 OS HK 28 WD de toppen heeft Fig. 23. Suiker in sap van zeer laat geplant riet in de laatste helft (Proefstation Pasoeroean 1913 — 1914). van Juli. Het ter- rein, waarop de proef geplant was, bestond uit goede, lang vochtig blij- vende klei. In de proef 1916/1917 werd alleen 100 POJ geplant; er waren MU. vakken, waar- van telkens 6 den- zelfden plantda- tum hadden, nl. 19 Juli, 8 Augus- tus, 29 Agustus en 19 September, 247 B | Geplant op 25 Sept. — dus niet zoo ab- … __… 16 Oct. —- ennuh normaal laat als 27 Nov in de vorige proef. En EN . 75 B 46 16 WG Hi WI Wi Hs B MB MW Uit ieder vak Fie. 93a. Suiker in sap van zeer laat geplant riet werd op zeer zorg- (Proefstation Pasoeroean 1913 — 1914). vuldige wijze een monster genomen. Fig. 24 geeft de gemiddelde resultaten voor ieder object. De lijnen der eerste drie objecten loopen vrijwel door elkaar; de laatst geplante vakken [00 POJ (19 September) kwamen ach- —_Geplantop 19 Juli teraan, maar bereikten ten ae slotte in Augustus toch hetzelf- de peil. In het begin is ook BSA 105 Bh U We W6 ov wa wa voor de eerste 3 plantdata het sap lager, naarmate later ge- plant is. Bovendien heb ik het gewicht der monsters laten be- palen; hoewel de bemonstering naar rietgewicht verre van betrouwbaar is, zooals boven d B/A 105 5 UB W6 Wo Hi 1/7 3/8 Fig. 24. Vakkenproef over planttijd (Proefstation Pasoeroean 1916 —1917.) betoogd is, mag men toch 264 veilig besluiten, dat de verschillen in gewicht in geen geval groot zijn. Men krijgt den indruk, dat de laat geplante tuinen practisch in gelijken toestand den Westmoesson ingingen en ongeveer evenveel riet maakten: in tijdstip van bloei was ook weinig verschil waar te nemen. Van de proef in 1913/1914 waren de gewichten zoo onregel- matig, dat ze niet bruikbaar waren. Het verloop der rijpingslijnen verschilt niet essentieel van dat der practijkvooranalysen; de zeer late tuinen September tot Decem- ber gaven ook daar meestal analysereeksen, die veel lager begon- nen naarmate de plantdatum later viel. Noch hier, noch in de practijkecijfers is een aanwijzing te vin- den, dat later geplante tuinen door hooger rendement een tekort aan rietgewicht zouden compenseeren. Integendeel ziet men op Gempolkrep bijna algemeen, dat de- later geplante tuinen in rendement achterblijven bij de vroeger ge- plante, vooral voor zoover 100 POJ betreft. HOOFDSTUK V. De verschillen in suikergehalte tusschen onder-, midden- en bovengedeelte. Reeds in een vorig hoofdstuk besprak ik een andere grootheid, die een inzicht kan geven in het verloop der rijping in de plant, nl. het verschil tusschen de 3 deelen van den stengel. De driedee- lingsmethode berust eigenlijk geheel op het bestaan dezer verschil- len; het is dus te verwachten, dat de bestudeering ervan typische kenmerken voor het rijpingsproces op moet leveren, als de driedee- lingsmethode werkelijk een goede methode is. De bewerking van het materiaal had op volkomen dezelfde wijze plaats als voor het sui- kergehalte van den geheelen stengel; bij de critische bespreking van die methode werden eenige opmerkingen gemaakt, die grootendeels ook gelden voor het werken met de gemiddelde verschillen. Bezien we eerst weer het materiaal van Remboen, dan blijkt in de eerste plaats, dat er een groote gelijkvormigheid bestaat tusschen de verschillende jaren. Ik beeld hier de jaren 1911 —1917 af in Fig. 25—33; 1917 is hiervan het vochtigste jaar; ’12 en ‘13 zijn de droogste en lijken veel op elkaar, ’14 ligt er tusschenin en kenmerkt zich door den zeer geleidelijken overgang van Westmoesson tot Oostmoesson. De algemeene indruk uit deze stellen lijnen, die het verschil in Rendement voorstellen, is wel, dat in hoofdzaak 100 POJ en 247 B een gelijk verloop vertoonen. Toch zijn er op Remboen wel verschillen 265 in details tusschen de twee soorten waar te nemen: bij 100 POJ is de afstand tusschen de twee lijnen in het algemeen grooter, en blijft deze grooter, dan bij 247 B. Anders uitgedrukt: bij 100 POJ zal in het algemeen het gemiddelde sap lager zijn dan dat van het mid- dendeel, daar het verschil midden-boven belangijk grooter is dan het verschil onder-midden:; voor 247 B zal het slechts weinig van het midden verschillen en vaak er ongeveer mee overeenkomen. Onze aandacht werd reeds vroeger op dit verschijnsel gevestigd door den Heer Worr, toentertijd fabricagechef op Remboen, die het waarnam bij de vooranalyseresultaten van deze onderneming. Feitelijk moet men de zaak nog anders formuleeren: bij 100 POJ ligt bij rijpend riet het gemiddelde sapgehalte vrij ver onder dat van het middendeel; eerst op het laatste oogenblik, als het riet bijna volkomen rijp is, verschillen onder- en bovendeel ongeveer evenveel van het midden- deel; bij 247 B daarentegen is gedurende het geheele rijpingsproces de toestand ongeveer zooals hij ten slotte bij 100 POJ wordt. Deze con- clusie is weer geheel in overeenstemming met wat de figuren 1 en 2 vertoonen. Bij 247 B heeft de lijn, die de suikergehalten der 10de deelen aangeeft, een gelijkmatig hellend verloop; onder- en bovendeel vertoonen ongeveer dezelfde afwijking van het midden; bij 100 POJ komt zeer duidelijk een knik in de lijnen voor, behalve in het begin; onder- en middendeel naderen elkaar sterk, terwijl het bo- vengedeelte ver achterblijft. Uit de graphische voorstellingen volgt ook, dat bij 100 POJ het verschil tusschen onder- en middengedeelte als regel vrij vroeg onder 1°/, daalt, terwijl bij 247 B dit verschil meestal vrij constant in de buurt van 1% blijft. Op Remboen komt het slechts bij uitzondering voor, dat de twee lijnen elkaar snijden, d. w.z. dat het verschil tusschen onder en midden kleiner wordt dan tuschen midden en boven (zie Fig. 30). Zooals wij later zullen zien, is dit op Gempolkrep een bijna geregeld voorkomend verschijnsel. Gewoonlijk beschouwt men als een der belangrijke punten in de deelmethode het convergeeren der lijnen, die de suikergehalten der aparte deelen voorstellen, dus het kleiner worden der verschillen tusschen de deelen. Zooals duidelijk blijkt, is hiervan op Remboen slechts in geringe mate sprake. De lijnen, die de verschillen aange- ven, zouden dan geregeld moeten dalen naar rechts; in vele gevallen is haar verloop echter practisch horizontaal. Wel treedt soms in het begin van de analysereeksen een vrij sterke daling der verschillen op, maar zoodra de top op een behoorlijk suikergehalte gekomen is, dus als men kan zeggen, dat het riet bezig is zijn groei te beëin- I6 tuinen van Mei 266 N | zi/r DE KEE en 100 POJ IS tuinen van Juni digen, is van geregelde da- ling geen spra- ke meer. 100 POJ en 247 B gedragen zich volkomen _ge- lijk in dit op- zicht; sommige jaren vertoont 100 POJ het convergeeren Ee 5 wat _ sterker, | f maar dit gaat niet geregeld op. WS 7/4 1/4 24 1/5 15/5 © Lo 6/5 IGM WA/b 8/7 Zi/r 7 | 247 Gempolkrep nl Kee N ZAL 20 tuinen van Juni \ EE vertoont bij den eersten 4 oogopslag een ander _ beeld, zooals blijkt uit de Wiguren J4 „tot 40. Nergens het langdurige horizontale verloop der verschillijnen ; bijna steeds daalt vooral de lijn der verschillen van midden- en bovengedeelte sterk ; kruising der lijnen treedt herhaaldelijk op; het verschijnsel, dat het gemiddelde van 100 POJ op een andere plaats valt ten opzichte van het middendeel dan bij 247 B, kan hier bijna niet waargenomen worden. De twee lijnen vallen voor beide soorten in vele gevallen vlak bij elkaar; evenwel kan men in enkele jaren toch iets ervan waarnemen, b.v. in 1917, een der vochtige jaren in de reeks 1911 tot 1917, zooals blijkt uit de tabel van den regenval voor deze fabriek. In 1911, ook een der vochtige jaren, is het ge- heele verloop der lijnen ook veel meer overeenkomstig het type Remboen ; ook zelfs 1915 en 1916 vertoonen nog eenigszins een tusschentype. Vochtige jaren zijn in dit verband jaren, waarin ge- wi 2/7 UB IR 22/8 Us We A9 Vw uro 5 oe ‚_ 247 B 9 tuinen van Juli 2 A 7 va nr ENT 25. Sf. Va s/n FVG Z/6 1 Fig. Remboen. Verschillen 1911. lI00 POJ IO tuinen van Mei 100 POJ 30 tuinen van ie | JL V3 W&S WI B U ÛA AA Wi U Po UE 16/5 We le IOO POJ 18 tuinen van Juli Oee, EA : k 22 tuinen van Juni — M5 A5 HB IVG 26 U EV. WW UIN IA ZIN vs na 2/9 247 B 37 tuinen van Juli Wi Wi Va Wa 7/7 M6 EVN 2/6 Mi OWA EMT UB IR 247 B 4/4 36 1/6 2/5 MT OWA UK 12/8 2/8 Wig. 26, Verschillen op Remboen in 1912. 28/3 14 1/4 27/4 7 KF AT 6 W6/6 WB 67 16/7 WT 58 durende de maanden April tot Juni nogal wat regen viel, zoo- dat dus de rijping plaats vond onder voor het leven van de plant vrij gun- stige voorwaarden. Wij zien dus, dat vrijwel in alle op- zichten het proces, dat plaats vindt in den rietstengel, op Gempolkrep anders verloopt dan op Remboen. Het komt herhaal- delijk voor, dat de lijnen elkaar kruisen, dus dat het verschil tusschen onder- en middengedeelte grooter wordt dan dat van midden- en topgedeelte ; de droogte van den Oostmoesson be- werkt dus eensnelle en dichte nadering van den top tot het middengedeelte, ter- wijl het riet op Remboen, dat meer vocht tot zijn beschikking heeft, lang een door- groeienden top houdt. In overeenstemming hiermee komt de krui- sing der lijnen in de droogste jaren het sterkst tot uiting. Men moet hierbij bedenken, dat 1915, hoewel een zeer droog jaar voor het plantbedrijf, door den hoogen regenval in Mei voor de rijping in engeren zin niet zoo sterk als droog jaar optrad. Op een ander verschijnsel moet ook de aandacht gevestigd worden. Het verschil tuschen onder- en middengedeelte bij 100 POJ 268 5 mjn nn ed 9 tuinen van Mei | EE | | 2l tuinen van Juni hin | Ss Paden Te nnn Vi Wi 2V5 ME W6 PG 7 IMT ZT UB IS WB 23 tuinen van Juni nd den ec ben M/5 Wi HE 13/6 6 MM Wi ZWi ZU IVB IH U3 83 IW3 3 TA MA 2 TU 15 _ ae | | RE er rl ‚12 tuinen van Juli UW 6 16 6 37 HBr Bi A8 IUR WB 83 185 3 4 M/4 27/4 U Kh Zi a d | A | 11 tuinen van Aug. | ek PEET | IN | | | | Ì me CE EO 7 Wi 6 1M6 Wb 37 WI B U | ==ken MA V/A ZA Us Mb As 6/5 16/6 Fig. 27. Verschillen op Remboen in 1913 voor 100 POJ, (links) en 247 B (rechts). is dikwijls zeer gering (beneden 1°/%, suiker in sap) en nadert dik- wijls tot nul, ja, wordt zelfs negatief bij de Juni-tuinen in 1915. Vlak bij nul komt de lijn o.a. in Mei en Juni 1911, in Juli en Augustus 1915, in Augustus 1916 en in Juni 1917. In verschillende van deze laatste gevallen, waar het gemiddelde verschil dus niet negatief wordt, komen telkens aparte tuinen voor, waarin het verschil wel negatief wordt; waar dus het midden een hooger suikergehalte krijgt dan het ondergedeelte. Ik trof dit op Gempol- krep wel aan bij 100 POJ, nooit bij 247 B. Ook andere rietsoorten vertoonen het, b.v. Zwart Cheribon, EK 2 en DI 52. Dat WENT alleen met Zwart Cheribon werkte en dus dit verschijnsel speciaal vermeldt, is waarschijnlijk de reden, dat men bij „normale” rijping deze verhouding van midden- en ondergedeelte weleens als regel beschouwt. Er \ + T T Sn 3S tuinen van Mei Set | IO tuinen van Mei | V3 WI WI U NA OUA B UA HTA WI Vi RA 4 WV Ui 2% Ui 28/3 UA WA Zi A MW U 6/6 16/6 26/6 67 167 100 POJ „24 tuinen van Juni WB WA Lis 6 18/5 WB 6/7 MT 2/7 Fig. 29. Remboen. Verschillen voor 100 POJ in 1915. Wi UA 6 ZUG 3/7 | EEEN el 45 | US H6 146 26 7 137 BT Ve 12/8 22/8 ue n/9 2u . UT UE WUNK 28 UI WI WI ZEE ie Ll : a à Se mn nn en EEn Dn | BE UA NWA ZA OW KB Ws G6 UW Wi GA 167 WA WR IR NK WS TUA NA 4 Wi 15 WU Gi WG M/G WT WS OW HK, “ms 2/3 VA IW WI 4 MB 25 6 19/6 ZV6 IMT 25 UN 12/R 2/8 MJ MA 29 MIO WIN 2/10 kij Vb MD 20/9 IO WIO 210 3/0 BA 27 Wb Ls 28 Ma WP 249 UIO Fig. 30. Remboen. Verschillen voor 247 B in 1915. Wanneer men de frequentie van de gevallen bij 109 POJ na- gaat in verschillende jaren, vindt men voor Gempolkrep: in 1911 van de 74 tuinen 11 met negatieve verschillen p 1012 >» pad D) Us } » D) » 1913 » »-87 D a) » » » 1914 » » 102 ) L » D) „ae pd» DB > 3% » » » » 1916 » » 88 » Jy » » » 117. re» pW D » » In de droogste jaren blijken de negatieve verschillen het minst voor te komen; in 1915 met zijn hoogen regenval in Mei-Juni ’t meest; het bovendeel van den stengel was toen in staat frisch te 5 blijven en uit te rijpen, terwijl 't onderste 3de deel al tot stilstand gekomen was door de droogte, die aan die regenperiode vooraf ae IOO POJ 2 tuinen van Juni En an 5/3 2/3 44 144 24/4 3/5 15 ZM5 46 1/5 225 IOO POJ IO tuinen van Aug, 24/EBe 24 tuinen van Juni | V4 WA 24 Va Wa 25 3U5 10/6 2/56 30/5 107 20/7 30/7 9/5 247 B 72 tuinen van Juli 16/4 2/4 6/5 16/5 26/5 5/6 15/6. 25/6 5/7 16/7. 2/7 48 14/8 24/R 3/9 13/9 10/3 20/3 30/3 94 19/4 2/4 95 195 2/5 8/6 18/6 2/6 P/1 18/7 28/1 71/8 Fig. 31. Remboen. Verschillen in 1916. ging. Het komt mij voor, dat deze beide punten essentieel zijn: het onderdeel, de dongkellan moet tot stilstand komen door ongunstige omstandigheden, dus te veel water of droogte, ’t bovendeel moet met behulp van den vochtigheidstoestand van de atmosfeer goed frisch kunnen blijven. Zoo kan ’t ook in regenrijke klimaten als Banjoemas voorkomen; volgens mondelinge mededeelingen kwam het daar bij 100 POJ vaak voor. Bij DI 52 (zie eind van dit hoofd- stuk) constateerde ik het daar zelf. Ook de rietsoort heeft invloed, want bij 247 B komt het uiterst zelden voor. Op Gempolkrep zag ik het nooit, op Perning wel een enkele maal in 1917, toen van verschillende ondernemingen ons ‘berichten hieromtrent bereikten, vooral van ondernemingen met zware gronden. Ook in het regenrijke jaar 1917 is denkelijk eerst 3 en 5 Kes mg , _— 4 Ï =t 30 tuinen van Mei | Faal & les | 26 tuinen van Juni hant ed 5 us us WI We 4 WA B vs Ww3 W3 3 10/4 20/4 30/4 105 205 30/5 mensen ed 3 : 1 Pas EE manne zj Eee a sel A v3 w/3 3 33 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 0/5 Ww3 2/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 2/5 0/5 9/6 19/6 Fig. 32. Verschillen op Remboen in 1947 voor 100 POJ: eenige stagnatie opgetreden, terwijl daarna de regenval gunstig was voor ’t goed in leven blijven van het bovendeel van den stok. Wanneer de stagnatie te sterk wordt, vooral b.v. door hevige droogte, sterft de plant te vroeg af en is dus verdere rijping uitgesloten. Dit kwam b.v. hier en daar in 1918 voor, toen Februari zeer nat was en Maart-April zeer droog. Ook in de absolute grootte der verschillen van de derde deelen vindt men afwijkingen. Op Remboen zijn de verschillen tusschen onder en midden en meestal ook tusschen midden en top voor 247 B over t algemeen kleiner dan op Gempolkrep: voor 100 POJ is het omgekeerd, ten minste voor zoover het verschil midden-top betreft. Dit verschil is op Remboen meestal grooter ; vooral in de drogere jaren merkt men dit op. Ook in dit opzicht bemerkt men steeds, dat de afwijkingen optreden hoofdzakelijk ten gevolge van het drogere klimaat !). Dat de absolute grootte der verschillen min of meer typeerend is voor de onderneming en op elke onderneming voor een bepaald 5 rijpingsstadium, vindt ook hierin zijn bevestiging, dat men op een | onderneming bij een bespreking van de vooranalyses bijna steeds op de grootte van een bepaald verschil zeer de aandacht vestigt. Herhaaldelijk werd mij gezegd: „wanneer het verschil tusschen die {wee deelen die en die grootte heeft bereikt, is hier het riet rijp” De hier boven gegeven analyse der cijfers toont de juistheid hiervan aan. Eveneens is in dit opzicht aan afwijkingen van het voor de onderneming normale, groot gewicht te hechten. Wanneer op een 1) Bij de vergelijking der graphische voorstellingen dient men steeds te bed denken, dat voor Remboen Rendement in riet opgegeven is en voor Gempolkrep Wins baar suiker in sap. hea | 4 tuinen van Maart E. nn 1 Mij V3 1/8 W3 33 10/4 20/4 u3 1/3, 21/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 0/5 Ve 19/6 EN dte 0 33 104 2/4 304 W5 5 305 0% 19/6 _ 29/6 3 UB 203 =T TT ni EST TT T ] | 48 tuinen van Juni n/3 2/3 3/3 10/4 20/4 30/4 10/5 25 30/5 9/6 19/6 29/6 Vi Wi 207 S/S 18/8 penn _ paepe. Il tuinen van Aug. 0 mene. 6 19/6 20/6 Ul 197 297 8/8 30/4 10/5 20/5 30/5 VE 16 2/6 VL bz 10/4 20/4 30/4 1075 205 305 Fig. 33. Remboen. Verschillen voor 247 B in 19417. bepaalden ouderdom of op een bepaalden datum b. v. het verschil onder-midden abnormaal groot is, wil dit dikwijls zeggen, dat men zich geen illusie's meer behoeft te maken, dat nog goede rijping zal intreden. Ten slotte ziet „men op Gempolkrep herhaaldelijk, dat de ver- schillen tusschen 2 deelen gedurende de rijping grooter worden in plaats van kleiner; b. v. in in 1914 en 1916 treedt dit nogal eens op. Dit moet hieraan toegeschreven worden, dat het deel met het hoogste suikergehalte sneller stijgt dan het er boven liggend, of anders uitgedrukt, dat het deel met het lagere suikergehalte achter- blijft. Op Remboen treedt dit verschijnsel bijna niet op. De indruk, die men uit deze vergelijking krijgt, is deze, dat op Gempolkrep de veranderingen in den stengel sneller maar ook onre- gelmatiger verloopen; dat er veel minder sprake is van een gere- gelde toeneming van het suikergehalte in alle deelen, waarbij de verhoudingen onderling gelijk blijven, maar dat het herhaaldelijk voorkomt, dat de verschillende deelen met zeer verschillende snel- ‘heid hun hooger suikergehalte bereiken. Het onderscheid, dat wij tusschen de beide ondernemingen constateerden bij beschouwing van 27 3_r_JI00 POJ 4 tuinen van Mel i | | . _ _ _ DN dienden el aad _ Kd 20/4 30/4 10/5 _ 20/5 30/5 9/6 19/6 lp 247 B 3 tuinen van Juni 0E 30/5 9/6 19/6 _ 2/0 9/7 b 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/5 29/6 36 tuinen van Juli 2 pn et | 100 POJ or 19/7 29/7 8/8 18/8 28/8 30/5 9/6 19/6 2/6 9/7 19/1 29/7 8/8 ook on en. Ore Baris i 247 B 13 tuinen van Aug 29/7 2/8 18/8 2/8 1/9 Fig. 34. Gempolkrep. Verschillen in 1914. 29/7 8/3 18/8 28/8 het totaal suikergehalte, blijkt ook teruggevonden te worden, wan- neer het gedrag der derde deelen aan een onderzoek onderworpen wordt. De eindindruk is ook hier, dat op Gempolkrep de uitwendige omstandigheden een veel duidelijker invloed uitoefenen op het rij- pingsproces dan op Remboen. Op Remboen wordt de beëindiging van den groei minder in de hand gewerkt door bodemtoestand en moessonverloop, Op Gempolkrep daarentegen treedt een vrij plot- seling stopzetten van de levensprocessen in. Hierboven wordt dit besluit getrokken uit de algemeene feiten, ‚die men waarnam bij vergelijking van. het materiaal der jaren TEER 20 tuinen van Juni EE 30/4 10/5 2/5 30/5 9/6 19/6 30/5 6 196 29/5 MT 195 WT Es IDO POJ en ee Dl 7 tuinen van Sept id —t 2/6 47 19/7 2/7 EBR 188 Vi 197 2/7 85 18/8 Vi 19/7 WT B8 IVB 28 79 C- Sl tuinen van Aug. 9/6 19/6 29/6 tT 19/7 2/7 VS I&R 2/8 7 19 2/9 Fig. 35. Gempolkrep. Verschillen in 1912. 1911—1917. Evenwel kan ook in ieder jaar op Gempolkrep duide- lijk die sterke invloed van uitwendige omstandigheden aangetoond worden. In 1912 had de kruising der verschillende lijnen van 100 POJ, geplant in verschillende maanden, steeds plaats omstreeks midden Juni. Voor de Juni-tuinen vond dit gelijkworden der verschillen tus- schen onder- en middengedeelte en midden- en topgedeelte plaats op 19 Juni, voor de Juli-tuinen tegen 9 Juni, voor de Augustus- tuinen vóór 29 Juni, want op dien datum was het verschil der boven- ste derde deelen al minder dan dat der onderste; voor de Septem- ber-tuinen, wanneer de waarnemingsreeks op 9 Juli begint, gold ditzelfde. Dus: de uitwendige omstandigheden waren half Juni, zoo dat onafhankelijk van de plantmaand de top veel sneller rijpte dan midden- en onderdeel, zoodat dus overal tegelijkertijd de gelijkma- tige verdeeling van het suikergehalte over den geheelen stengel in- trad; het naar beneden gebogen gedeelte van de lijnen, zooals dat te zien is in fig. 2, verdween; in het daar afge- beelde _ geval had dit plaats Ee gehad vóór den Sen September. Het gemiddel- de suikergehal- 0 0/4 WA 105 2/5 5 V6 146 26 97 19/7 30/4 105 Ws HW We IVB 2/B 97 19/7 20/7 3 100 POJ 2 te liet dus ook f 48 tuinen van Aug. langen tijd bo- 247 B a J „L__4 tuinen van Mai | ven dat van het 30/4 105 2/5 30/5 : : Mela: middendeel, in ; 150 PoJ ed! strijd met wat 5 Il tuinen van Sept. wij op Remboen 247 B nme ‚ 4 tuinen van Juii zagen. Bij 247 B VG 146 WG 7 17 fi 8/8 IVS 29/8 Wi 197 WT PB IVB 2/8 7 17/9 2/6 YT 19/7 29/7 BEB IVB 28 9 ND 27/8 Fig. 36. Gempolkrep. Verschillen in 1915. was voor de Juli- en de Augustus-tuinen resp. op 9 Juli en 9 Juni het verschil der bovenste derde deelen al kleiner dÀn dat der onderste wanneer de kruising optrad, is in de waarnemingsreek- sen niet meer te zien. In 1913 had de omslag, als ik het zoo noemen mag, voor 4100 POJ bij de Juli- en Augustus-tuinen omstreeks 19 Juni plaats, voor de September-tuinen zelfs iets vroeger. Bij de Juni-tuinen na- derden op 19 Juni de lijnen elkaar wel zeer sterk, maar kruisen deden zij elkaar niet. Voor 247 B trad dit op bij de Mei-tuinen in eind Mei, bij de Juli-, Augustus- en September-tuinen vóór 9 Juli of 29 Juni; de datum lag hier vóór het begin van de waarnemings- reeks. Wanneer de verhouding der verschillen zoo geworden is, moet men zich dus voorstellen, dat op een ondereinde met een betrekke- lijk hoog suikergehalte zich twee derde deel van den stengel bevindt met een aanmerke- lijk-lager suikerge- halte, dat van onder naar boven gaande BNN [te | een geringere ver- 8 tuinen van Mel mindering vertoont, dan in het stuk, ge- vormd door de on- derste twee derde A OOPO) 25 tuinen van Juni _ mendel N « | Tes | 30/4 105 5 Ws Wh 1/6 20/4 30/4 10/5 20/5 305 9/8 | deelen. 1 I 247 B 5 7 tuinen van Juni In 1914, een Iets 0 ! | 20/5 30/5 W6 156 WG 97 6 1/6 W/K 97 19/7 207 vochtiger jaar(zie ta- bel regenval p. 248) viel de kritieke da- tum voor de Juli-, | Augustus- en Sep- tember-tuinen op 9 Se Jult dussieis. later: Voor de Mei-tuinen werden de waarne- 14 tuinen van Sept. . mingen afgebroken Iw6 26 wr 17 WA 7 OT B IR W8 UD 1U9 op AOT uni; toen Fig. 37. Gempolkrep. Verschillen in 1914. was de kruising nog niet opgetreden. Voor 247 B is het oogenblik niet scherp te bepalen, daar de lijnen eenigen tijd evenwijdig loopen; het verschil van midden en top werd beslist kleiner op 29 Juli voor de Juni-, Juli-, Augustus- en September-tuinen. Voor de Mei-tuinen is het punt nog niet be- reikt op het oogenblik van oogsten. 1915 is een jaar, dat met zijn eigenaardigen regenval, nl. droogte in April en meer dan 200 m.M. regen in Mei, afwijkende toestan- den kan doen verwachten. Het snel rijpen van het topgedeelte bij 100 POJ, waarvan de kruising der verschil-lijnen de uitdrukking is, komt niet voor of misschien veel later (zie Augustus-tuinen). Het verschil onder-midden is zeer gering, herhaaldelijk wordt het nega- tief; bij de 16 Juni-tuinen 4 keer, bij de 44 Juli-tuinen 11 keer en bij de 27 Augustus-tuinen 8 keer. Het oogenblik, waarop onder en midden bijna gelijk waren, viel steeds tusschen 30 Mei en 9 Juni. Van 247 B-tuinen is niet veel te zeggen; wel is het duidelijk, dat de kruising laat optrad; voor de Augustus- en September-tuinen in =p. | 247 B 7 tuinen van Juli 0 30/5 96 146 26 SY 1971 29m 19/6 26 97 19/7 29/7 begin Septem- ber, waarschijn- lijk ook voor Juni- en Juli- tuinen. De late regen- val heeft dus be- werkt, dat het geheele type der rijping iets ver- schoven is in de richting Rem- boen ; de karak- teristieke _pun- ten voor Gem- polkrep komen wat later te voorschijn dan in de vooraf- gaande jaren. Dergelijke fei- ten kunnen we waarnemen in _ IOO POJ e I6 tuinen van Juni 20/4 30/4 10/5 20/5 05 B 30/5 9/6 I1W6 29/8 9/7 1/7 0 a = 30/4 {10/5 20/5” 30/5, 96 19/6 ZWO 7 9/6 196 Wô 7. 19/7 29/7 8/8 18/8 (00 POJ 27 tuinen van Aug eid elden kee ded sede d 0 15 Wi W5 UE 146 2Wö 97 19/7 9/7 19/7 2/7 E88 IB 2/8 19 Fig. 38. Gempolkrep. ? Verschillen in 1915. 29/7 8/8 18/8 2/8 19 20/5 WD W6 19/6 20/0 YT 197 100 POJ 63 tuinen van Juli 20/A 30/4 10/5 2/5 W/5 W6 19/6 2/6 9/7 Wi WG Wk 97 Wi WT VE WR WE 100 POJ 29 tuinen van Aug Fig. 39, Gempolkrep. Verschillen in 1046: 10/5 20/5 W/5 W6 1/5 W/6 0/7 1916. Voor de 100 POJ-tuinen treedt de kruising laat op; in het begin van Juli. Het verschil onder-midden is vrij groot, evenals het verschil midden-top, wat wijst op een geleidelijke toename van het totaal suikergehalte met onderling gelijk blijvende verhoudingen der 3de deelen. De 247 B- tuinen geven een eenigszins verward beeld; voor beide plantmaanden (Juli en Augustus) blijft de top ver achter bij I00 POJ à 13 tuinen van Juni 0 10/1 20/4 30/4 10/5 20/5 19/6 2/6 VT 19/7 2/7 IOO POJ 4 34 tuinen van Juli, 1 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 146 WG 97 9/6 16 20/6 9/7 19/7 29/7 8/8 32 tuinen van Aug. 7 0 L jn le e0/5 35 96 1 26 9/7 1/6 6 OT IT WT 88 198 W3 U Fig, 40. Gempolkrep. Verschillen in 1917. het middengedeelte, waardoor het verschil toeneemt. 1917, eveneens een vochtig jaar, vertoont ook meer het type Remboen. De Juni- en Augustus-tuinen zijn grootendeels reeds op 11 maanden gesneden en vertoonen nog niets, wat op kruising wijst; de Juli-tuinen bleven gedeeltelijk tot 12 maanden te velde staan en vertoonden ook wer- kelijk op dien leeftijd het gelijk worden der verschillen. De weers- omstandigheden hebben waarschijnlijk minder invloed gehad, de leeftijd van het riet speelt nu weer een grootere rol. Van 247 B is niet veel anders te zeggen dan dat in begin Augustus de verschillen vrijwel gelijk geworden zijn, zonder dat het kruisen der twee lijnen typisch optreedt. Ten slotte vermeld ik hier het jaar 1911, een vochtig jaar, dat dan ook sterk het type Remboen heeft en dus ook lijkt op het jaar 1917. De 100 POJ-tuinen van de plantmaanden Augustus en September vertoonen eind Augustus de krúising; bij de eerder geplante tuinen was op het oogenblik van snijden die toestand nog niet ingetreden. In al de behandelde jaren ziet men dus min of meer duidelijk op één oogenblik bij al het riet van een bepaalde soort eenzelfde verschijnsel in de rijping optreden; dit bewijst wel ten duidelijkste, 280 dat het hier de klimatologische omstandigheden zijn onder de fac- toren, welke de richting en de snelheid van het rijpingsproces aan- geven, die domineeren. Wij willen nu de vergelijking van Remboen en Gempolkrep beëindigen door èn totaal suikergehalte, èn de verhouding der derde deelen in één jaar op beide ondernemingen naast elkaar te stellen. Wij kiezen daarvoor het jaar 1914, een jaar, dat voor Remboen iets droger was dan gemiddeld en voor Gempolkrep vrijwel een gemid- delde voorstelde, wat regenval in den rijpingstijd betrof; alleen de maand Juni was iets te droog. De lijnen, die het totaal suikergehalte voorstellen, hebben om te beginnen op Remboen een gelijkmatig, vrij sterk stijgend verloop; de eindpunten der lijnen voor de verschillende plantmaanden liggen ongeveer op dezelfde hoogte; tot het einde toe is de plant voortge- gaan suiker in haar sap af te zetten. Op Gempolkrep daarentegen loopen de lijnen eerst op, maar reeds zeer spoedig gaat het stijgend verloop in een horizontaal over, zóó sterk zelfs, dat de laatst ge- plante tuinen niet meer stijgen boven het in Juni bereikte niveau, wat vooral typisch te zien is bij de Augustus en September 100 POJ- tuinen; het eindpercentage suiker der later geplante tuinen wordt daardoor steeds lager. Bij 247 B gaat feitelijk tijdens de geheele waarnemingsperiode het verloop al sterk in horizontale richting. De vochtigheidstoestand, in den meest algemeenen zin genomen, laat op Remboen een doorgaan van het proces toe; op Gempolkrep eindigt op een gegeven oogenblik de vooruitgang, of wordt deze zeer gering, zonder dat evenwel nog achteruitgang optreedt. De 100 POJ-tuinen vertoonen een sterke afhankelijkheid van de plantmaand; voor 247 B is die op Remboen geringer, op Gempolkrep nog tamelijk duidelijk. De lijnen, die de verschillen tusschen onder-midden en midden-top aangeven, vertoonen op Remboen voor 100 POJ een langzaam dalend verloop; het verschil der twee bovenste stukken blijft steeds belang- rijk grooter dan dat der onderste. Alleen de Juli-tuinen vormen eenigzins een uitzondering. Op Gempolkrep worden de verschillen in begin Juli voor alle tuinen even groot, waarna de top steeds dich- ter tot het midden nadert. Het verschil der twee onderste deelen wordt voor Juli-, Augustus- en September-tuinen grooter, het on- dereinde rijpt dus sneller dan het midden. 247 B op. Remboen heeft verschillijnen, die vanaf eind Juli vlak bij elkaar loopen, maar elkaar niet kruisen. Dit vlak naast elkaar loopen der lijnen heeft steeds plaats op een niveau van 281 ongeveer 1% verschil in suiker. Op Gempolkrep kruisen ongeveer half Juli alle lijnen elkaar ‚bij 247 B op een niveau van ongeveer 2 tot 21/5/. Op Gempolkrep heeft de sterke nadering der twee boven- ste deelen dus voor alle plantmaanden plaats in éénzelfde periode, dus geheel onder invloed van bodem en klimaat. De maand Juli blijkt dus in 1914 (en ook in andere jaren) het tijdstip geweest te zijn, waarin de rijping snel verliep, voornamelijk door toeneming van het suikergehalte van het topgedeelte. In de totaal-suikercurven uit zich deze weersinvloed door het ophouden van de regelmatige stijging der lijnen, hoewel deze verschijnselen, n.l. de kruising der verschillijnen en het ombuigen der totaalsuikerlijnen, niet volkomen op hetzelfde oogenblik vallen. Het 100 POJ-riet, dat in begin Juli nog geen 12 maanden oud was, bereikt in verband met de zooeven ge- noemde verschijnselen niet meer hetzelfde rendementspeil ; voor 247 B kan men zeggen, dat de kritieke periode wat later ligt. Men ziet dus, dat er velerlei verschillen zijn tusschen de onder- nemingen Remboen en Gempolkrep en tevens, hoewel in geringere mate, tusschen de rietsoorten 100 POJ en 247 B. Men kan dus bij de practische toepassing van de methode der rijpingsanalysen niet eenvoudig algemeene regels volgen, maar ver- schillende ondernemingen hebben voor verschillende rietsoorten aparte rijpingstypen, waarvan een zekere kennis aanwezig moet zijn, voor- dat het nut van de vooranalysen ten volle tot zijn recht kan komen. Deze kennis kan op haar beurt ontleend worden aan de vooranalysen… Aan het einde van deze beschouwingen over de verschillen der drie deelen dient nog iets gezegd te worden over de reeds vroeger genoemde publicatie van HAZEWINKEL. Deze wenscht het be- erip „rijpingssnelheid” in te voeren en dit in een getal uit te druk- ken, dat hij afleidt uit het beginverschil in rendement tusschen onder- en middengedeelte en de toename in rendement dier deelen in een bepaalde periode. Schrijver zegt, Le. blz. 264: „Inderdaad kan men ook zeggen, dat al die meditaties onnoodig zouden zijn, indien men van elken tuin een graphische voorstelling maakte”. Ja, inderdaad. En daar wij aanraden die graphische voorstelling te maken, is dus de heele beschouwing overbodig. Wat HAZEWINKEL deed, is eenvoudig de graphische voorstelling goed bekijken en hierbij maakte hij eenige opmerkingen, die juist zijn, b. v. dat elk jaar zijn eigen rijpingsverloop heeft. Maar het onjuiste is, dat hij de rijping wou laten passen in het keurslijf van een formule; ik hoop 282 juist er in de voorgaande hoofdstukken in geslaagd te zijn aan te toonen, dat de rijping een levensproces is, een proces dus, dat door ontelbare factoren bepaald wordt, en daarom niet met een formule weer te geven is. Hoe staat het nu met andere fabrieken en andere rietsoorten? Onze nog vrij geringe kennis op dit gebied zal hier in het kort behandeld worden; in de eerste plaats bespreek ik de eigenaardig- heden van andere rietsoorten, zoowel wat het verloop van het totaal 1908 5 tuinen van Mei Juni--- Juli —- ie T Zw Cher 1908 tuinen van Mei — u3 0 U3 WB 23 6/4 16/4 2/4 6/5 15 V3 U3 NB 273 6/4 9 tuinen van Juni 0 WB WB 22/3 6/4 16/4 26/4 13 17/3 27/3 6/4 16/4 2/4 6/5 16/5 26/2 8/3 18/3 29/3 4 17/4 2/4 Ta M/5 ls 6/6 16/6 2/6 Mei — 9 Juni--- tE > 7 > 0 - 2/5 46 14/6 Wb AT WT 1/8 2/3 3V3 10/4 20/4 30/4 Fig. 44. Sf. Remboen. Zwart Cheribon. Rendement der tuinen, gerangschikt naar plantmaanden, en verschillen. suikergehalte als van de verschillen der derde gedeelten betreft. Omtrent den invloed van de plantmaand is onze kennis voor andere soorten nog uiterst gering, omdat tot eind 1917, tot welk oogenblik dit onderzoek loopt, nog slechts op weinig ondernemingen de nieu- were rietsoorten in zulke hoeveelheden gekweekt werden, dat een behoorlijk aantal tuinen met verschillende plantmaand ter beschik- king stonden. Vooral in het begin plant men een nieuwe soort vaak zooveel mogelijk in die maand, die blijkens elders opgedane ervaring de geschiktste is, en dat kan men doen, juist omdat de nieuwe soort dan nog zulk een geringe uitbreiding heeft. Zwart Cheribon is een uitzondering op het hierboven gezegde, want de cultuur van deze soort neemt niet toe, maar af. Daarom vindt men in latere jaren weinig uitgebreide gegevens omtrent haar. Zij heeft echter historisch belang, omdat het onderzoek van WeNr l. e. met Zwart Cheribon als proefobject uitgevoerd werd en omdat zij zoo'n belangrijke rol in de cultuur gespeeld heeft. Zwart Cheribon (zie fig. 41 en 42) is zoowel op Remboen als op Gempolkrep in haar rijping zeer afhankelijk van de plantmaand. ZA enten en 16 1917 3 tuinen van Juni p 6 tuinen van Juli 15 all À z (911 12 tumen van Juni 0/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 2 1 3172 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 0 Û _ 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 30/4 10/5 20/5 50/5 0/6 1/6 3 r ez 1 hi [917 6 tuinen van Juli | 2 L Stuinen van Juni | ; 3 hen | 10/4 20/4 30/4 10/5 10/4 20/4 30/4 10/5 20/4 30/5 Fig. 42. Gempolkrep. W.S, gerangschikt naar de plantmaanden, en ver- schillen voor Zw. Cheribon. 284 Steeds rijpen de vroeger geplante tuinen eerder; als regel kunmen verschillend geplante tuinen toch hetzelfde rendement halen. Bij de beschouwing der verschillen van de 3de deelen moet in aanmerking genomen worden, dat Zwart Cheribon altijd als vroeg- rijpe soort gekweekt werd en dus vroeg geoogst werd. De top was op dat oogenblik dan ook meestal ver achter bij het midden; onder- en middengedeelte naderen elkaar echter zeer dicht en herhaaldelijk wordt het verschil negatief, bevat dus het midden meer suiker dan het ondereinde. Het volgende staatje geeft aan, in hoeveel tuinen negatieve cij- fers voorkwamen. Hierbij zijn buiten beschouwing gelaten die tuinen. waar midden in de reeks eens een negatief verschil voorkwam, waar- bij men den indruk van een toevallige afwijking krijgt. Sf. Remboen. 1908 Mei — 5 tuinen 0 met negatieve verschillen Juni— 9 » 2 » ) ) Juli —4 » 4 D) ) 1909 1585 deep ) » \ voornaamste 1910 12» 2 » ) pal planttijd Juni Sf. Gempolkrep 1911 Juni —12 tuinen 8 met negatieve verschillen Juli —6 » DD D} ) 1912 Juli —17 » Dap ) D) 1917 Juni— 3 » 0 » De D} Juli —6 » 5) ) D) Op beide ondernemingen komt het verschijnsel dus vrij geregeld voor; alleen op Gempolkrep in 1912, een vrij droog jaar, ontbraken de negatieve verschillen geheel. Dit jaar is tevens het eenige, waar- in de top zoo dicht bij het midden komt, dat het verschil midden- top kleiner wordt dan onder-midden. Het verschil onder-midden werd in dat jaar langzaam grooter; het midden rijpte dus heel slecht. Zwart Cheribon wordt dus gekarakteriseerd door een duidelijke afhankelijkheid der rijping van de plantmaand; door het verschijn- sel, dat dikwijls het midden meer suiker bevat dan het onderdeel; en dat meestal de top lang onrijp blijft. De verschillen dalen in het algemeen zeer geleidelijk ; er is dus een goede convergentie. De in- vloed van de verschillende klimaten is weinig merkbaar, omdat het riet meest reeds gesneden is, wanneer die invloed zich sterk zou kunnen doen gelden. Zwart Cheribon komt het meest overeen met 100 POJ. J en MES War 285 EK 2 levert ons twee gevallen, waarin wij het gedrag van de rijping in verband met de plantmaand kunnen nagaan, nl. op Gon- dang Lipoero en Poerwokerto. Voor zoover hieruit een conclusie te trekken is, moet men besluiten, dat de rijpingslijnen op Gondang Lipoero eerst naast elkaar verloopen, maar elkaar ten slotte kruisen, zoodat hetzelfde niveau bereikt wordt. Dit lijkt op het type van 247 B; in datzelfde jaar 1916 vertoonden 100 POJ en 247 B op Gondang Lipoero heel duidelijk de typen, die wij voor Remboen beschreven hebben. Ook op Poerwokerto loopen de lijnen eenigszins door elkaar, de Maart-lijn valt daar tusschen die van April en Mei (zie Fig. 43.) Pda e_ add 9 k en 8 tuinen van Juli —8 tuinen van Sept ; 3 Aug--3 ds … Oct. V6 WB 26 Wi WT WT 3UT 10/8 W/B 30/8 0/9 19/9 20/9 910 19/10 20/10 Sf. Gondang Lipoero 1916 3 tuinen van Maart— 8 À April -- Be Mei -- M4 U1/4 21/4 Ma Ma 2a 3M5 10/8 20/6 30/6 10/7 20/7 30/1 Sf. Poerwokerto 1917. Fig. 43. Rendement naar de plantmaanden gerangschikt voor EK 2, Voor het gedrag der derde deelen beschikken we over wat meer gegevens. Op Gempolkrep waren 4 tuinen in 1912, 4 in 1916 en 4 in 1917. Het meest typeerende is, dat steeds de verschillen onder-midden vlak bij 0 liegen, en ten slotte negatief worden (zie Fig. 45.) In 1912 en 1916 waren de verschillen telkens in 2 van de 4 gevallen negatief, in 1917 in 1 geval. In 1912 en 1916 bleef de top vrij ver van het midden afstaan in suikergehalte (ongeveer 29%). In 1917 naderen midden en top elkaar ten slotte sterk. In al deze ge- vallen werd EK 2 vroeg gesneden (begin Juli), het onderdeel rijpte dan niet meer aan, het midden wel en de top alleen in het jaar 1917 behoorlijk. Op Perning waren in 1915 6 Juni-tuinen: de verschillen onder- 1/4 U 11/4 1/5 25 31/5 10/6 eo me” Ne „1917 Ituinen van April VA WA 24 WV W5 25 35 10/5 WG 30/6 107 2071 jn ed oek ELS ‚1917 Btuinen van Mei IA 2/4 Ws WB 25 35 10/6 2/6 30/6 101 21 307 Sf. Poerwokerto. SIG 13 tuinen van Juni- Aug. me FT 29/6 7 19/7 29/7 WV M/5 25 3M5 6 19/6 Je WW 2/7 10/8 20/8 30/8 9/9 19/9 29/9 9/10 19/10 Sf. Gondang Lipoero. Fig. 44. Verschillen voor EK 2. 29/10 8/1 19/1 912 4 tuinen eo 5 305 6 19/6 W6 7 Sf. Gempolkrep. 20/5 30/2 96 19/6 29/0 ta “1917 4 tuinen van Juli I= on 1 I 0 10/5 20/5 30/5 96 1/6 20/6 2/5 835 10/5 20/6 30/M 10/7 20/5 Sf. Gempolkrep. Sf. Perning. 2 $ [314 S tuinen l 0 L meng Oes IR/5 18/6 7/1 18 18/8 26/8 6/9 M/5 20/5 Sf. Remboen. 45. Verschillen voor EK 2, “11917 6 tuinen van Juni ee ee J0/ midden “be- wogen zich steeds dicht bij 0, maar werden niet negatief; de lijn midden- top liep dicht naast de an- dere en bleef er _ vrijwel parallel mee (zie Fig. 45). Remboen (Fig. 45) had 5 EK 2-tui- nen in 1914 en 6 in 1917. In 1914 lie- pen de ver- schillijnen door elkaar heen. ze kruisten el- kaar her- haaldelijk;de verschillen bleven iets beneden1/%, en er was een kleine daling in waar te ne- men. in 1917 liepen de \ 0/6 10/6 Poerwokerto I9I6 3 tuinen 9 Ì lj ö Poerwokerto [917 IO tuinen van April 2/4 M5 MW5 25 35 10/6 20/6 UA WA 21/4 U5 (5 2/5 asf lijnen ongeveer op hetzelfde ni- veau parallel vlak naast elkaar. Ne- gatieve verschil- len kwamen niet voor. | Poer wokerto I917 3 tuinen van Mei- Juni LE vt I/4 24 V5 15 2/5 3/5 10/6 20/6 30/6 10/1 Gondang Lipoero I9I6 Stuinen van Juli IN Ee , el zelfde beeld, even- B als Poerwokerto N5 Ws WV 1% We 97 197 29/7 (zie Fig. 44.) De waarnemings- reeksen zijn hier veel langer; krui- sing der lijnen komt op Poerwo- kerto 1 maal 1/3 21/3 31/3 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 30/5 96 19/6 29/6 voor; steeds blij- an Gondang Lipoe- ro vertoont het- 5 2 . ven de verschillen Fig. 46. Verschil- d len voor EK 28. Op ongeveer de- zelfde hoogte, meest niet ver van 1% suiker; de verschillen on- der - midden en midden-top zijn bijna gelijk. De geheele stengel stijgt dus op de vochtige onder- nemingen in suikergehalte met onderling gelijk blijvende verhou- dingen der derde deelen. In alle gevallen is het verschil tusschen onder en midden bij EK 2 dus zeer gering. Van EK 28 bezit ik nog geen gegevens om den invloed van de plantmaand voldoend te bestudeeren. Ook omtrent de verschil- Gempolkrep I917 2 tuinen van Juli 10/5 20/5 30/5 9/6 19/5 29/6 I9I 6 3 tuinen van Juni | MA 11/4 21/4 5 W5 2/5 3/5 10/6 20/6 Va MW Wi Bi 10/6 Wh 30/6 Fig. 47. Sf. len zijn de PD xr r » Poerwokerto. gegevens nog Verschillen : / voor DI 52, maar gering !). Op _ Poerwo- W4 UA W5 Wi Wo Ha 10/6 20/6 3/6 1/7 kerto, Gondang Lipoero, Rem- boen vinden we echter steeds een zeer langzaam dalend verschil tusschen onder en midden, dat meest in de buurt van 1% ligt (zie Fig. 46), op Gempolkrep is dit verschil nog dichter bij 0 ge- komen. De top blijft meestal onrijp, het verschil midden-top blijft dus vrij belangrijk en daalt heel weinig, uitgezonderd in één geval op Poerwokerto, waar de lijnen elkaar ten slotte raken. De gegevens zijn te weinig in aantal om er besluiten uit te trekken. DI 52 is van belang, omdat het suikergehalte hier zelfs in den top hooger kan zijn dan in het ondereinde van den stengel. In het algemeen is DI 52 een soort, waarvan de totaal rijping mooi ver- loopt; de verschillijnen zijn karakteristiek, doordat het verschil onder-midden vlak bij de nullijn verloopt en er zelfs dikwijls onder- duikt; het verschil midden-top is eerst groot, om dan vrij snel te dalen, waardoor dus een sterke convergentie ontstaat. De rijping heeft dus, wat sommigen noemen normaal”, plaats (zie Fig. 47). Zeer karakteristiek is let negatief worden van het verschil onder-midden. Op Poerwokerto kwam dit in 1917 in 10 van de 11 gevallen, die behoorlijke reeksen cijfers gaven, voor; in 1916 in 2 van de 3 gevallen. Op Remboen in 1917 kwamen geen gevallen voor; wel was het verschil zeer gering; de tuinen werden echter alle op een leeftijd van 11 maanden Healer: Op Perning kwam het in 2 gevallen voor; de 7 waarnemingsreeksen waren echter gedeeltelijk zeer kort; op Pohdjedjer kwam het niet voor. In het vochtige Banjoemas-klimaat komt het dus bijna geregeld voor; zelfs 1) In Djocja, waar reeds meerdere jaren groote oppervlakken met EK 28 be- plant worden, analyseert men in vele gevallen slechts 2 stukken van den stengel, n.l. het onderste en het bovenste derde deel. 289 komt daar de top soms boven het ondereinde, ten bewijze waarvan hier een analysereeks van Kalibagor moge volgen Î Î Ì DIL 52 Br. | RQ | en Br. | RQ | SiS | Br. | RQ | SiS | Br. | RQ | SiS | | | | | | | Datum | 5/5 22/5 | 7/6 | 22/6 | | | | Onder 18,5) 88,8 15,6) 19,1, 90, 11 6,5): 20,2/ 92,0/ 17,9 20,2 03,7! 18,4 Midden [19,91 94,8| 18,4 20,4| 94, 6 5 ‚9 21,2) 94,3/ 19,5) 20,5/ 95,2| 19,1 Boven |19,5/ 94,5) 18,0/ 19,5| 93,6/ 17,8| 20,5) 93,7/ 18,7/ 19,9) 94,5) 18,4 4 tüinen van Juni— 3 Juli -— Aug--- Ook in eenige ande- re tuinen op Kalibagor vond ik dergelijke cij- fers. Bij Zwart Cheribon vermeldde ik reeds, dat het negatief worden in t droge jaar 1912 niet voorkwam, in de voch- 5 35 16 205 30/6 107 207 307 ws on ws tige jaren 1911 en 1917 | wel. Mijn indruk is, dat in een vochtig klimaat het bovendeel van den 315 Ws 2/6 30/6 107 7 37 9% We O8 stengel gemakkelijker tot volle rijpheid komt: wanneer nl. droogte dit deel niet in ongun- stige conditie brengt, 31/5 10/6 20/6 30/5 10/7 20/71 307 9/8 19/8 20/8 terwijl het wortelstelsel Fig. 48. Verschillen Tjepiring 24 op de sf. Perning. al eenigszins minder is begonnen te functio- neeren, waardoor het onderdeel stagneert, kan het als een min of meer zelfstandig deel doorrijpen. Ik wijs in dit verband op 100 POJ in 1915 op Gempolkrep (zie hoofdstuk IV); door de droogte in Maart- April was ’t wortelstelsel sterk achteruitgegaan, het onderdeel was al vrij ver gerijpt en bleef stilstaan, terwijl het deel daarboven door de regens van Mei-Juni zijn sap nog sterk verbeterde. Het materiaal van andere variëteiten als 221 B, 90 F en enkele POJ-soorten is nog zoo gering, dat daaruit nog geen juist beeld te vormen is omtrent de eigenschappen dier soorten. WS 3/5 10/5 2/6 30/6 10/7 W/7 307 8 19/8 29/8 290 Ik wil slechts nog bespreken 3 reeksen cijfers van Tjepiring 24 op Perning. Wij beschikken daar over 9 tuinen, telkens 3 van één plantmaand; wel is waar een gering aantal, maar de analysen zijn zeer geregeld gemaakt. De lijnen der verschillende maanden voor het totaal suikergehalte dekken elkaar geheel; ze loopen op het- zelfde niveau en stijgen geregeld langzaam (zie Fig. 48). Voor de verschillen is het merkwaardig dat de verschillen onder-midden reeds op een leeftijd van 10 maanden om O schommelen, terwijl het verschil midden-top steeds in de buurt van 1% ligt en vrijwel gelijk blijft. We hebben hier dus een soort, die goed rijpt, vroeg een goed rendement krijgt, maar waar de convergentie der lijnen voor de afzonderlijke derde deelen vrijwel ontbreekt. Er blijft ons nu nog over, iets over het type der verschillende ondernemingen te zeggen. Poerwokerto is een echte Banjoemas onderneming; het klimaat van die streek is gekarakteriseerd door een korten Oostmoesson, die zelden geheel droog is. Het riet zal dus bijna steeds frisch kunnen blijven en geen last van verdroging en dus van overhaaste rijping hebben. De cijferreeksen, die ons ter beschikking stonden, slechts weinig materiaal van de oogstjaren 1916 en 1917, vertoonden het type van Remboen: de lijnen voor totaal suiker stijgen geregeld en langzaam; 100 POJ toont een goede afhankelijkheid van de plant- maand, 247 B minder; de verschillen verloopen voor 247 B juist zooals op Remboen, dus bijna horizontaal en niet ver van elkaar; voor 100 POJ komt het verschil midden-top wat dichter bij ’t ver- schil onder-midden. Gondang Lipoero vertoont dezelfde geleidelijk verloopende reek- sen cijfers. Het klimaat van Djocja is wel is waar droger dan dat van Remboen, maar de onderneming Gondang Lipoero beschikt over ondergrondsch water op een zoodanig peil, dat het riet er steeds frisch blijft; uit den laten maaltijd van deze fabriek blijkt reeds, dat het riet er lang in leven moet blijven. Men moet de onderneming dus onder het vochtige type rangschikken; de rijping verloopt er dan ook als op Remboen. 247 B houdt nog lang een onrijpe top als gevolg van het heel lang doorgroeien; uit de vrijwel horizontaal loopende verschillijnen en de langzaam stijgende lijnen voor totaal suiker blijkt, dat het sap beter wordt zonder dat de verhouding der deelen onderling veel gewijzigd wordt t). 1) Zie hierover ook: Dr. J. SCHMUTZER, Over het S.G. van eenige rietvariëteiten op de S.O, Gondang Lipoero in 1916. Archief voor de Suikerindustrie in Ned.-Indië 1918, blz, 564, 291 = Pes gnke van Mei 35 … __ Juni 3 Perning is een lastige __onderne- ming om te beoor- deelen. De stijging Juli der rijpingslijnen is Aug. over het algemeen U4 IA 21/4 M5 11/5 2/5 3/5 10/6 20/6 30/6 10/1 2W/MT gering ; het onder- scheid tusschen 100 BAI Be mek ed Sie nig geprononceerd. 7 tuinen van Mei ; ht 155 27. we et In dit opzicht lijkt Juli j de onderneming op Gempolkrep. De verschillijnen voor 2/3 UV 1/4 21/4 Va 1/5 25 3/5 10/6 20/6 30/6 10/7 Je 100 POJ loopen in ’t A Le Al algemeen dicht bij BED ek elkaar; in 1917 be- Se wegen zich de ver- BAE 4 tuinen van Mei schillen ondermid- ene de all VA WA WA V5 15 Wi 35 10/6 20/8 30/6 10/7 2/M terwijl ze in de an- Fig. 49. Sf. Perning. Rendement, naar de plant- dere jaren op gerin- maanden gerangschikt voor 100 POJ. gen afstand daar- van zijn. Dit wijst op ’t type Gempolkrep. Kruising der lijnen treedt evenwel zelden op; wel het negatief worden van het verschil onder- midden. zelfs een enkele maal bij 247 B in 1917 (zie Fig. 49 tot 52.) Hoewel hoofdzakelijk het type Gempolkrep terug te vinden is, wat ook overeenkomt met de groeivoorwaarden op de onderneming, zijn er afwijkingen, die misschien bij een nauwkeurige studie van het materiaal van vele jaren te verklaren zouden zijn. Van de onderneming Tandjong Modjo beschikte ik slechts over de jaren 1913, 14 en ’15; men verdeelt daar de stok slechts in 2 deelen, zoodat de verschillijnen niet vergeleken kunnen worden met het reeds besproken materiaal. De totaal suikerlijnen hebben een geringe helling over ’t algemeen en buigen aan ’t eind nogal om in horizontale richting, behalve de 100 POJ lijnen in 1915, denkelijk onder invloed van de regens in Mei (de waarnemingsreeksen gaan niet verder dan 1 Juni); 100 POJ en 247 B vertoonen onderling niet veel verschil (zie Fig. 53.) Voor zoover te beoordeelen moet men hier spreken van't type 209 met een-dro- 1915 ge Oost- Il tuinen van Juni— moesson; op VAD edi: e epa Hee Mn E het weinige 1/6 21/6 Vi U 27 37 10/8 20/8 30/8 e materiaal en tengevolge van de ande- re deelings- I9 tuinen van Juni — methode kan dE Juli - 5 6 ik geen defi- nitief oordeel 12/5 2/5 UB 1/6 2/6 vi 17 2/7 31/1 10/8 20/8 30/8 9/9 B uitspreken. Ik heb hier slechts wil- len _aange- ven, hoe op [6 tuinen van Juni— EREN deze wijze 9 — _— Aug de onderne- 3/3 10/6 Wis Zld W/V WIT 30/7 8 1VB WR WI mingen in Fig. 50 Sf. Perning. Rendement, naar de plantmaanden eenige groe- gerangschikt voor 247 B. pen onder te brengen zijn; wanneer men de gegevens van vele ondernemingen bewerkt naar de hiervoor aangegeven methode, zal men in deze richting waarschijnlijk verder kunnen komen. Hoofdzaak is echter, wat ik reeds eenige bladzijden vroeger opmerkte, dat men voor elke onderneming en elke rietsoort vaststelt uit de cijfers van eenige jaren, wat karakteristiek voor ieder is; op grond daarvan zal men weten, wat te verwachten is en kunnen beoordeelen, aan welke eischen rijp riet in ’t speciale geval voldoet. HOOFDSTUK VI. Het gedrag van W.S. R.Q. en Br. in de drie deelen van den stengel onder invloed van de klima- tologische omstandigheden. Oorspronkelijk hebben wij gemeend het in dezen titel aange- geven vraagstuk het best door laboratoriumproeven te kunnen op- lossen. In een vroegere publicatie!) werd echter aangetoond, dat ú 1) Dr. J. Kuyper, Proeven over de afhankelijkheid van het assimilatieproces bij het suikerriet van de uitwendige omstandigheden, Archief voor de Suikerindus- dustrie in Ned.-Indië, deel 25, 1917, blz. 1528. 12 tuinen van Juni We Ws U Wi Wi Wa 10/8 2/5 6 1915 WS 25 5 10/5 WG 30/6 17 WW? = me En Ee | Ed Od TE er 2/3 UV4 W$ 2/4 Va W5 25 345 22/3 M4 WI 2U4 UV? UW 25 35 10/6 20/6 30/6 Va Wa 25 3/5 10/5 20/6 30/6 10/1 1916 : “ 4 tuinen van Mei gen Wb 25 35 10/6 20% JB 107 7 V4& 14 2/4 V5 WS 25 31/5 2 BOD Fig. 51. Verschillen voor 100 POJ op de sf. Perning 1915—1917. 1/6 2/6 37 ü 6 VT WT 2/7 37 10/8 _ 20/8 ETE B en tn U6 U/6 21/6 WT 2/77 3/7 10/8 20/8 - ij W/5 2/5 31/5 1/8 W/6 B/6 107 2W/i 307 8 19/8 2/5 35 10/5 2/6 30/6 10/7 2/7 307 98 19/8 2/8 RA) 2/5 3/5 10/6 20/6 30/6 10/7 20/7 30/5 98 1/8 2/8 u — S 10/5 20/6 30/6 10/7 20/7 30/7 9/8 19/3 29/8 0 Tos 20/6 30/6 10/7 2/7 30/7 VB IVB 2/8 VI Fig. 52. Verschillen voor 247 B op de sf. Perning dergelijke proeven groote bezwaren opleverden en dat het dus voorloopig juister was te trachten uit het fabrieksmateriaal con- 1/4 16/4 M5 16/5 M6 16/6 Vi 21 tuinen van Juni 5) » » Juli 3 » » 1/4 Fig. 53. Sf clusie’s heden. Nu doet zich bij zulk een onderzoek deze moeilijkheid voor, dat men dergelijke invloeden slechts kan aantoonen, wanneer ze 16/4 15 16/5 MV6 16/6 3 tuinen van Mei 15 > » Juni 14 » » Juli 16/3 _ V4 16/4 5 _ 16/5 1/6 92 tuinen van Mei 93 » » Juni 8) » » Juli te trekken omtrent den invloed der uitwendige omstandig- Augustus Tandjong Modjo. Rendement naar de plantmaanden gerangschikt. 313 247 B 8 V6 16/6 MT 16/1 U8 _ 16/8 S tuinen van Mei 28 ) » Juni 40) » » Juli 57 » » Augustus 314 247 B U6 16/6 V7 167 VB WS Vo 12 tuinen van Mei 31 D) » Juni 34 » » Juli 23 __» __» Augustus | I9I5 247 B V6 16/6 Vi 167 MV8 168 vo 16 tuinen van Met 38 » » Juni 49 D) » Juli 5 > » Augustus 160 40 120 100 8û 40 20 8/3 18/3 2W3 74 1/4 27/4 15 MM 25 6/6 16/6 2/6 GT 16/7 20/7 5/8 15/8 B UI MJ A/B 4/10 IO AO Hil Fig. 54. Regenval op Remboen in m.M. in 1915 in 10 daagsche perioden: gemiddelde der 3 afdeelingen. zich algemeen op de onderneming doen gelden; tenminste, wanneer men, zooals in dit geval, slechts de beschikking heeft over een hoe- veelheid materiaal van vroegere jaren en niet elken dag de gebeur- tenissen op de onderneming kan volgen. In, dit laatste geval kan men veel beter voor elken tuin apart de gevolgen van b.v. plaatse- lijke regenbuien, onder water staan van een tuin, sterke droogte enz. vaststellen. Uit het groote materiaal, dat ons ter beschikking stond, moest dus een jaar uitgezocht worden, waarin algemeen optredende klimatologische eigenaardigheden zich voordeden. Als zoodanig koos ik het jaar 1915 op de Sf. Remboen. Dat de “conclu- sie's bij deze wijze van onderzoek verkregen even goed zijn als die, welke bij dagelijksche waarnemingen getrokken kunnen worden, moge hieruit blijken, dat het resultaat van het onderzoek, dat hier volgt, geheel bevestigt, wat verschillende employé’s, die met rijp- heidsbepalingen belast waren, blijkens mondelinge mededeelingen reeds in speciale gevallen opgemerkt hadden. Het jaar 1915 leek mij zeer geschikt wegens de eigenaardige ver- deeling van den regenval. Fig. 54, die de gemiddelde regenval der 3 afdeelingen aangeeft, vertoont een droge periode in midden Maart, ge- volgd door een langzaam stijgenden regenval, die zijn maximum be- reikt in begin Juni. Daarna komt werkelijk de Oostmoesson; eerst in begin October valt weer een belangrijke hoeveelheid regen. De regen- val van 28/3 — 7/4 is hoog door een wolkbreuk in één afdeeling : in het algemeen was deze periode vrijwel even droog als de voorgaande. Ee / bd KAD A Ie 8/3 18/3 28/3 74 17/4 U/4 75 17/5 21/5 6/6 16/6 Fie. 55. Gemiddeld Rendement der derde deelen van 100 POJ op Remboen in 1915 Bezien we de lijnen van het Rendement voor 100 POJ in 1915 in Fig. 13 en 14 on- der aan, dan valt ons op de. eigenaardige knik in de Mei- en Juni-lijn op 7 April en die in de Juni-, Juli- en Augustus-lijn op 27 Mei. De 247 B-lijnen vertoonen die knik al- len duidelijk op 27 Mei. Hier is dus hoogst- waarschijnlijk een ge- zamenlijke oorzaak te vinden en omdat het verschijnsel overal op- treedt, zal die oorzaak wel te zoeken zijn in den regenval. Van af 7 April begint het gelei- delijk weer vochtiger te worden, de over- gang van de droge naar ‘de vochtige periode heeft hier klaarblijke- lijk veel invloed gehad. Na een tijd van toe- nemenden regenval, waarin ook het suiker- gehalte vrij regelmatig stijgt, wordt eind Mei — begin Juni het maximum bereikt en juist op 27 Mei vinden we de afwijkingen in de lijn voor winbare suiker. Op dat oogenblik, of liever in de periode van 27 Mei — 6 Juni was dus blijkbaar de regenval zoo sterk, of deed de geregeld stijgende vochttoevoer gedurende Mei zich zoo sterk voelen, dat de rijping er een storing door ondervond. Wij zullen voorloopig volstaan met deze twee data, waarop het verband met den regenval duidelijk merkbaar is. 207 14 ahd „eme: LEL TE am ARE 12 = = EE Sr EREN ee” 2 AE 4 EA ze ENE 9 ef Bee EN EPA ar ee Ela a BEA £ Pd S EN GEMEEN KE A EE ERE 6 4 Ae ENEN REE BE | 4 34 tuinen van Juli 3 8/3 18/3 28/3 7/4 17/4 2/4 7/5 17/5 25 6/6 16/6 9/6 6/7 13 12 11 10 g 8 7 6 4 5: 2 9/3 7/4 17/4 21/4 75 1/5 25 6/6 16/6 26/6 6/7 Fig. 56. Gemiddeld Rendement der derde deelen van 100 POJ ‘op Remboen in 1915. De periode tusschen deze data. nelsvan./ April tot 27 Mei kenmerkt zich, zooals reeds gezegd is, door een over ’t al- gemeen gelei- delijk stijgend rendement ; daaruit mag men dus opma- ken, dat een matige regenval zeer gunstige rijpingsvoor- waarden kan geven. Het is dan ook een feit, dat op verschil- lende onderne- mingen gecon- stateerd is, dat een geringe regenval in den Oostmoesson, en vooral in het laatst van den maaltijd na een flinke droogteperio- de, b.v. in Sep- tember-Octo- ber, de rijping zeer begunstigt. Dit verschijnsel deed zich o. a. voor op Remboen, Redjosarie en Perning. Keeren wij echter terug tot het eigenlijke onderwerp. Hoe is de invloed van den regenval in de verschillende deelen van den 8/3 18/3 28/3 7/4 17/4 fh Ms 175 A5 Eef OERLE ES ORE Ge ze EEE EE EEE ER 31 tuinen van Juni 8/3 18/3 23/3 7/4 17/4 9/4 7/5 115 Uf5 6/6 16/6 Fig. 57. Gemiddelde Brix der derde deelen van 100 POJ op Remboen in 1915. stengel ? Daartoe heb ik in de Fig. 55-67 de gemiddelden van het Rendement, de Brix en het RQ van de 3 deelen berekend en uitgezet, geheel zoo als dit vroeger gebeurde voor de WS van den heelen sten- gel. Hetgeen nu di- rect opvalt is dit, dat de stoornis zich het eerst en het sterkst vertoont in het on- dereinde. Dit is in strijd met de dikwijls verkondigde meening, dat de top zoo ge- makkelijk zou reagee- ren op veranderde rijpingsomstandighe- den ; wel is de groei van den top zeer af- hankelijk van den regenval, maar het duurt lang eer het suikergehalte achter- uitgaat in verband met dien groei. Natuurlijk bestaat de kans, dat de uiterste top min- der suiker zal krijgen bij groeiend riet, maar buiten dezen uiter- sten top, dus buiten de 4 à 5 groeiende leden, gaat het bovenste derde deel bij geringe stoornissen in de rijping rustig vooruit. Ten bewijze hiervan diene het volgende overzicht der 100 POJ- tuinen: Rendement Mei-tuinen: 7-17 April onder daalt, midden gelijk, top stijgt nog. Juni » : 7-17 April onder daalt, midden en top stijgen iets. Julien Aug. » : » _ geen invloed merkbaar. 8/3 18/3 28/3 7/4 47/4 21/4 7/5 17/5 Zifs 6/6 16/6 WG 6/7 20 PA an DRE ee ES EE Se EER ER Ree en BEER 15 8 E 4 tuinen van Aug. 28/3 7/4 A4 Uk 7/5 A15 21/5 6/6 16/6 W/6 6/7 Fig. 58. Gemiddelde Brix der derde deelen van 100 POJ op Remboen m 1915. Mei-tuinen: 27 Mei-6 Juni reeds afgesneden. Juni, Julien Aug. » : » _ onder en midden dalen, top blijft gelijk. Brix. Mei-tuinen : 7-17 April onder en midden dalen, top stijgt Juni » ) _» onder daalt, midden en top blijven gelijk. Jut >» » _» geen invloed merkbaar. Aug. » » _» onder daalt, midden blijft gelijk, top daalt. Mei » 27 Mei-6 Juni reeds afgesneden. Juni, Juli en Aug. tuinen ) alle deelen dalen iets, midden ’t meest. RQ. Mei-tuinen : 7-17 April onder blijft gelijk, midden en top stijgen. Vinci diep, dake » onder daalt iets, midden en top stijgen. 00 Juli en Aug.-tuinen: 7-17 April alle deelen stijgen. Mei » 27 Mei-6 Juni reeds afgesneden. Juni en Juli » 27 »-6 » onder en midden dalen, top blijft gelijk. Aug. » 27 Mei-6 Juni onder en midden dalen, top stijgt. Vergelijking van het gedrag van Rend., Brix en RQ toont ons, dat Rend. en Brix vrijwel op dezelfde wijze reageeren en dat ook de absolute verschillen hier van dezelfde grootte zijn; het ‘valt echter op, dat de Brix van den top sterker reageert dan het Rend; in eenige gevallen daalt de Brix namelijk, ter- wijl het Rend. gelijk blijft; dat wil dus zeg- gen, dat de RQ van het bovengedeelte heelemaal niet ach- teruit gaat, maar in- tegendeel iets stijgt En dit is ook werke- 31 tuinen van Junij lijk zoo; de regenval rl 6/8 1428/3 ORNI/AP/SSPI/D ne 8/3 WJ IA Ui A5 10/6 schij üi de Brix in Pic. 59. Gemiddeld RQ der derde deelen vin den kopsgemakkehij 100 POJ op Remboen in 1915. iets te doen dalen, terwijl de reinheid van het sap toch toeneemt. Dit wijst er weer op, dat een daling van het RQ niet spoedig optreedt. In het algemeen krijgt men den in- druk, dat de invloed van 7-17 April minder sterk was dan van 27 Mei tot 6 Juli; zeer duidelijk uit zich dit in het gedrag van het RQ, dat van 7-47 April steeds nog eenigszins steeg (behalve het on- dereinde der Mei-tuinen), terwijl het in de volgende periode, dus de periode van veel regen, bijna overal daalde of hoogstens gelijk IO tuinen van Mei 301 bleef. Het RQ 93 AEEA IDT Ee ERE is door zijn 91 EDEN Porf_1% CREED . NU SIT jn Al vrij oroote 90 En 90 ee le Le © keld 1 lt schommelin- ds gen een zeer goede indica- tor voor de grootte van den invloed der uitwen- ‚dige omstan- digheden. Voordat wij verdere de- tails behan- delen, zullen we eerst een dergelijken staat als hierboven voor 241 B „opmaken. Bij Ee Im 5 Pas ma wu nh We 07 241 B vinden afl Eet wij slechts in één periode Le en | IE overal den Et invloed van |4 tuinen van Aug. — eh Ws: 34 tuinen van Juli — den _regen- 6/7 val duide- lijk uitge Fig. 60. Gemiddeld RQ der derde deelen van 100 POJ drukt, nl op Remboen in 1915. van 27 Mei-6 Juni. 8/3 2/3 14 Ui 25 16/6 In het volgend overzicht zijn de veranderingen aangegeven, die optraden in die periode; over verdere onregelmatigheden in de rijping zal dan later gesproken worden. Rend. Mei-tuinen 27/5-6/6 onder en midden stijgen, top daalt. Hanter D) onder en midden dalen, top blijft gelijk. Juli D} » onder en midden dalen, top stijgt iets. Aug. » D) alle deelen dalen gelijk. 28/3 7/4 A4 JA 7/5 11/5 21/5 6/6 16/6 26/6 98/3 7/4 Mk 2Wl4 7/5 11/5 fs 6/6 16/6 W/6 6/7 16/7 2/7 5/8 15/8 WB/8 4/9 14/9 24/9 Fig. 61. Gemiddeld Rendement der derde deelen van 247 B op Remboen in 1915. Brix. Mei-tuinen 27/5-6/6 onder stijgt iets, midden blijft gelijk, top daalt iets. Juni » ) alle deelen dalen iets, midden t meest. Juli » ) onder en midden dalen, top stijgt. Aug. » » alle deelen blijven gelijk. RQ. Mei » D) alle deelen stijgen. Juni » ) alle deelen dalen, top ’t minst. Juli » D} onder daalt, midden en top stijgen. Aug. » ) alle deelen dalen, top ’t meest. Overziet mcn deze tabel, dan blijft de indruk gevestigd, dat het onderste deel het eerst achteruitgaat, dan ’t midden en daarna eerst de top. Evenwel komen bij 247 B meer uitzonderingen voor. Het ver- schijnsel, dat één deel kan stijgen, terwijl een ander daalt, verklaart ook, dat het suikergehalte van den geheelen stengel doorloopend kan BSE E B DE B EE IR Ea el a S 173 t vinen van Juli Ee le Ebert edt sed ENE REE EDE Ik AIk Uk 5 4/5 WU/5 6/6 16/6 2/6 6/7 16/7 2/7 5/8 15/8 WD/8 4/9 14/9 2/9 4/10 14/10 24/10 Fig. 62, Gemiddeld Rendement der derde deelen van 247 B op Remboen in 1915. stijgen en dus geen duidelijken invloed behoeft te vertoonen van de uitwendige omstandigheden, terwijl toch in het gedrag der aparte derde deelen die invloed heel goed te constateeren is. Hierin liet een volkomen bevestiging van het reeds vroeger gezegde, toen wij het nut van de 3-deeling betoogden. Het komt mij voor, dat dit een ‚der sterkste argumenten voor de 3-deelingsmethode is. Ook hier blijkt het RQ weer verreweg het gevoeligste te zijn voor weersin- vloeden, waaruit dus tevens de belangrijkheid van deze grootheid volgt bij het rijpingsonderzoek. De stoornis in de rijping van 7-17 April is bij 247 B slechts zwak terug te vinden bij de Mei-tuinen, dus bij de tuinen, die op dat oogenblik het oudst waren, terwijl men ze bij de 100 POJ-tuinen slechts duidelijk waarneemt bij de Mei- en Juni-tuinen; bij de Juli- en EED RENSE z ers 7 tuinen van Mei 98 7/5 11/4 L4 75 21/5 6/6 16/6 2/6 AOR EE ES EREA WEEKE RESERRE EEL ded JE IE IER EEGA RE STER. HEBE ABE ERE £ BEEK PEEN aken T hi 4l tuinen van Juni er per pep 17/4 27/4 7/5 17/5 2if5 6/6 16/6 9W/G 6/1 46/7 26/7 58 15/8 2/8 4/9 14/9 24/9 28/3 7/4 Fig. 63. Gemiddelde Brix der derde deelen van 247 B op Remboen in 1915. Augustus-tuinen is ze ook daar zwak of niet waarneembaar. Misschien mag hieruit de conclusie getrokken worden, dat het riet gevoeliger is voor uitwendige omstandigheden naarmate het vuder is, wat zeer aannemelijk is, daar het dan dichter bij de labiele evenwichtstoe- stand komt, die rijpheid genoemd wordt. Kleine invloeden zijn dan in staat de balans naar de een of andere zijde te doen doorslaan. Er blijft ons nu nog over de dalingen in de verschillende sap- grootheden na te gaan bij 247 B buiten de besproken perioden, waarin gemakkelijk een verband te leggen was tusschen den regen- val en de rijping. In de eerste plaats zien we dan een sterke stoornis in de periode van 4-24 September behalve bij de Augustus-tuinen, waar echter 10 dagen eerder, op 25/8, wel iets dergelijks waar te nemen was. Voor het laatste gedeelte van deze periode zou er sprake kunnen zijn van den invloed van regen, maar van 4-14 September viel er nog geen regen, terwijl toen reeds duidelijk de daling optrad. Voor Rend., Brix en RQ geldt, zooals reeds opgemerkt is, bijna overal de regel, dat onder en midden dalen, terwijl de top nog stijgt 305 EE N ad 73 tuinen van Juli EEE SANNE RBAR Pzamm! B CEA GARDE AEDES Oa 38 tuinen van Aug. dave unne KREDEEn Da A4 ijk 75 AIf5 fs 6/6 10/6 WJ6 6/7 16/7 JT 5/8 15/8 2/8 4/9 14/9 2/9 410 14/10 Fig. 64. Gemiddelde Brix der derde deelen van 247 B op Remboen in 1915. of minder daalt. Vooral het RQ vertoont steeds een sterke reactie. Er zijn nog een aantal dergelijke niet eenvoudig te verklaren onregel- matigheden bij 247 B, b.v. van 17—26 Juli in de Juni—tuinen, van 26 Juni tot 6 Juli in de Augustustuinen, van 5—15 Aug. in de Augustustuinen. Een verband met den regenval op de onderneming is hier niet te vinden; het is evenwel mogelijk, dat door regenval in het gebergte, of door toevallige omstandigheden groote complexen meer of zelfs te veel water hebben gekregen, maar toch blijft dit vreemd, omdat die invloed dan over de heele onderneming merk- baar geweest is, daar de cijfers gemiddelden zijn uit een groot aantal waarnemingen. Speciaal voor de periode 4—24 Sept. zou de invloed van regen in ’t gebergte wel aannemelijk zijn. Verder is het merk- waardig, dat in de Augustustuinen bij 247 B de regel niet op gaat, dat de top het minst de stoornis vertoont. Integendeel, van 26/6—6/7 is het speciaal de top, waarvan het RQ het meest daalt; eveneens JEREZ EN: 88 L__| ON BE AEN id El hd E EE ELEN Ae alt Baas ze ZPE AC EA AE ARE a Al EE 82 nadat im SE IK IE Ban EE see / ein Ben 78 EEE EI Ga den EAI EE E ix Ta a EE m 68 AEN Era ane 65 28/3 104 5 25 16/6 5 L Ze 7 en E En RE BEL RE BEENIE GEENEN DEKBED SEEKER KEEK KEKEN of e HEERE Sue 41 tuinen van zr H 8/3 IMA 75 Us 1/6 GT W1 WB 49 WI Fig. 65. Gemiddeld RQ der derde deelen van 247 B op Remboen in 1915. van 27/5 —6/6 en in de periode 5/8 —15/8 gaat ’t ondereinde vooruit, terwijl midden en top iets zakken. Een verklaring voor dit verschijn- sel kan ik op het oogenblik nog niet geven, maar wel mag in dit ver- band gewezen worden op het RQ bij de Juli- en Augustustuinen van 100 POJ. In de laatste periode, waarover de waarnemingen loopen, toevallig ook 26/6 — 6/7, daalde het Rend. belangrijk. Blijkens het ophouden der analijses werden de tuinen toen gesneden, omdat ze rijp waren. In die laatste periode daalde het RQ zeer sterk, en wel in den top vrijwel even sterk als in de andere deelen. Ook hier ging dus de regel niet op, die in het algemeen gold, wanneer de daling in duidelijk verband stond met den regenval. Mijn indruk is dan ook, dat dergelijke gevallen zieh voordoen speciaal als de wijzigingen in de rijping meer samenhangen met den inwendigen toe- stand van het riet dan met voorbijgaan- de weersinvloeden. Gaat men op een on- derneming de cijfers van aparte tuinen na, wanneer ze de rijpheid naderen, dan vindt men dikwijls sterke daling van het RQ, ook speciaal in den top. Ik heb ditzelfde nog na kunnen gaan in de cijfers der Juni- en Juli-tuinen van 247 B. Tusschen 14 en 24/9 daalde de WS in de Juni-tuinen, ook het RQ ging flink m ad H achteruit. De gemid- 28 tuinen Ree Jyj } delden waren afgeleid een zer , Uitsam eters. vans B/3 14 Ui Ul 16/6 6/7 WT 14/8 4/9 24/9 14/10 ) Fig. 66. Gemiddeld RQ der derde deelen van nen, die lange analy 247 B op Remboen in 1915. sereeksen hadden, waardoor de cijfers dus meer waarde krijgen. Het bleek nu, dat in 4 van de 5 gevallen het RQ sterk daalde, ook in den top; in één geval steeg het in mid- den en top; maar daar stegen de analysen dan later ook nog belang- rijk. In 2 van de 4 gevallen steeg de Brix overal of in midden- en onderdeel. In de periode 24/9—4/10 bij de Juli-tuinen steeg wel is waar het gemiddelde Rend. weer iets; gaan we de detailcijfers der 11 onderzochte tuinen na, dan zien we, dat in 8 gevallen het RQ min of meer belangrijk daalt, terwijl de Brix hier en daar nog wat stijgt. Er moge hier terloops op gewezen worden, dat de Juni-, Juli- en Augustus-tuinen gedurende den regenval van de eerste helft van erde MME, October alle een meer of zl A AE N Î Î | | Í a . ee dE EA NIA Hi OA Ee minder sterke stijging AS + — … A EE! ILT Il Ld! vertoonen; deze stijging ss TA m Led Fe _) is niet belangrijk, maar se ende de A dif || EEDE na de duidelijke inzin- B AAA king in September, die Ee E ET 7 dr A mid wijst op rijpheid, is het 0 am! JE in overeenstemming ” PEAR CAREEE ED ee EEE AN 8 | gin van dit hoofdstuk AE AAE EERER DAE «5 - E Es ed KOELEN DEE dat onder invloed van re- nk | / ed gen na droogte het sap ä an LAN MITE Als regel eenigszins voor- EEE vien 8 [ 3 aaa De hiervoor besproken d n EE sterke RQ-dalingen zijn E E ee m.i. altijd de aanwijzing, ket OE IIi! dat er heftige stoornis- oe | sen in het rijpingsproces £ EERDER Hpepp | En optreden; in verband met À Bw Ennn ene andere omstandigheden, 6 À | AI! dus ouderdom van het se HH n ed riet, absolute waarde van E BERKENDE (ok: 5 f 38 tuinen van Aug. Rend., Br. en RQ, ver- GIVE A (Sl 1 1/4 27/4 17/5 6/6 26/6 16/7 2/8 25/8 14/9 _ 4/10 schil der derde deelen Fig. 67. Gemiddeld RQ der derde deelen van moet dan echter uitge- 247 B op Remboen in 1945. maakt worden of men werkelijk aan het einde van het rijpingsproces is gekomen en deze RQ-daling dus overrijp- heid beteekent. Kr kunnen ten allen tijde dergelijke onregelmatig- heden in het rijpingsproces optreden; het meest normale type is dat, waarbij het ondereinde het sterkst reageert en de hooger gele- gen deelen minder, zooals dikwijls tengevolge van een niet zwaren regenval optreedt; het type van ernstigen aard is dat, waarbij voor- al sterke RQ-dalingen optreden in den geheelen stok, en zelfs in den top sterker, dikwijls gepaard met stijgende Brixen, maar ook dergelijke verschijnselen geven slechts een aanwijzing tot oogsten, wanneer de hierboven aangehaalde grootheden aanleiding geven te veronderstellen, dat het riet een stadium is ingetreden, waarin de rijpheidstoestand ongeveer bereikt is. Zoodat ook hier blijkt, dat 309 men moeilijk van een algemeen rijpheidskenmerk kan spreken, maar dat voor elke onderneming en elke rietsoort eenige stan- daardgrootheden, om ze zoo eens te noemen, bekend moeten zijn, die in verband met de algemeene theorie der rijping, het gunstigste oogenblik van oogsten aanwijzen. Ik heb mij hier beperkt tot de waarnemingen van Remboen, omdat dit het eenige materiaal was, waarin ik beschikte over lange waarnemingsreeksen. Het is niet uitgesloten, dat een onderneming met een ander rijpingstype andere gezichtspunten in deze zaak zou kunnen openen. Hier is het mij er in hoofdzaak om te doen geweest die punten op den voorgrond te brengen, waarop bij een verdere gedetailleerde bewerking der vooranalyseresultaten speciaal moet worden gelet, en tevens om de algemeene methode voor een der- gelijk onderzoek aan te geven. HOOFDSTUK VII. Glucosegetal en glucosefactor. Naast de gewone cijfers ter bepaling van de hoedanigheid van het sap, dus naast den Brix en Pol. en de daaruit afgeleide RQ en WS, bepaalt men op verschillende ondernemingen het gehalte aan glucose en leidt daaruit af den glucosefactor, dus de verhouding van glucose tot saccharose, uitgedrukt in procenten. Uit de reeds meer vermelde onderzoekingen van WeNrT volgt, dat de glucose in het sap zich juist andersom gedraagt dan de sac- charose ; waar de saccharose toeneemt bij de rijping, daar neemt de glucose af en de plaats in den stengel, waar dit proces zich afspeelt en de tijd, waarop het gebeurt, zijn beide dezelfde als bij saccha- rose. Hieruit volgt, dat men het glucosegehalte even goed als crite- rium voor rijpheid kan gebruiken als het saecharosegehalte. In wezen maakt het vrijwel geen verschil of men het glucosegehalte direct noteert of den glucosefactor; de glucosefactor is alleen gemakke- lijker en geeft meer inzicht, omdat hij de verhouding is van twee getallen, waarvan het eene steeds toeneemt en het andere steeds af- neemt, zoodat men deze gebeurtenissen als het ware versterkt of ver- groot in het cijfer ziet uitgedrukt. Een glucosebepaling geeft meer werk dan een Brix-en Pol.- bepaling, zoodat, wanneer inderdaad alles volkomen was, zooals het hierboven aangegeven is, er geen reden zou zijn glucosebepalingen. te maken voor de vooranalysen. Nu zijn er echter uitzonderingsgevallen ; gevallen, waarin de glucosefactor een afwijking vertoontsin zijn verloop van de WS b.v.: er zou dus toch re- den zijn glucose te bepa- len, indien het aantal ge- vallen, waarin deze af wij- king optreedt, en waarin zij betere inzichten geeft dan de gewone Brix- en Pol.-bepaling, belangrijk Bld A5 MWB WE Ui YT 15 UK MR 2/8 was, zoodat de meerdere moeite voldoend loonend Fig. 68. Rendement én glucosefactor van de 247 B-monsters van een tuin op sf. Perning. _Wä$S. Ik heb getracht na te —= rendement gaan, hoe het met dit ies — glucosefactor. vraagstuk staat. Ons stonden cijfers ter beschikking van de ondernemingen Gempolkrep, Perning en Tan- djongmodjo. Alleen de laatste onderneming bepaalt het glucosegehalte van de twee gedeelten, waarin de stengel daar verdeeld wordt. Dat de andere ondernemingen dat niet doen, is reeds een aanwijzing, dat de bepaling vrij tijdroovend is. Reeds een oppervlakkige beschouwing doet ons zien dat de lijn, die den glueosefactor voorstelt, frappant het spiegelbeeld is van de lijn, die het Rend. aangeeft. Ter illustratie diene in de eerste plaats fig. 68, waarop de bovenste lijn het rendement van 247 B in tuin sotjok lor blok e van sf. Perning voorstelt, de onderste den glucose- factor. De overeenkomst is werkelijk buitengewoon; de kleinste wij- zigingen in de Rendementslijn vindt men in het spiegelbeeld terug, b.v. op de data 21/6 en 1/7. Dit is één tuin en één rietsoort, maar het is geenszins een uit- zondering, integendeel. De volgende figuren geven de gemiddelden van tuinen der sf. Gempolkrep aan, die in dezelfde maand geplant zijn, berekend zooals dit reeds vroeger door mij voor andere groot- heden is aangegeven. Voor 100 POJ (Fig. 69) is de overeenkomst der lijnen voor WS en Glucosefactor schitterend. Om de vergelijking gemakkelijk te ma- ken, is de schaal voor de WS-lijn voor 100 POJ tweemaal zoo groot genomen als voor den glucosefactor. sij de Augustus-tuinen is een kleine afwijking op 9/7 te zien 1 16 6 30/4 10/5 20/5 30/5 9/6 19/6 20/5 30/5 9/6 196 25 97 1/1 29/7 en bij de Sep- 5 _tember-tuinen ligt de glucose- factor op 29/7 2/6 OM WPA A AR B °° on PA PA BE 1% B jets te laag, Fie. 69. Sf. Gempolkrep. 100 POJ. 19412 maar beide af- WS — _—__—__—_— en glucosefactor ------- der wijkingen zijn tuinen naar de plantmaanden gerangschikt. 6 buitengewoon Links schaal voor glucosefactor, rechts voor WS. klein. Van be- lang is het- geen bij de Juni-tuinen op 19/6 te zien is; de saecharoselijn loopt daar horizontaal, wat beteekent, dat de normale vooruitgang opge- houden is, dat er dus kans op eenige onregelmatigheid is. Op dat oogenblik gaat de glucosefactor nog naar beneden; daar is er dus geen sprake van, dat de glucosefactor eerder waarschuwt om op te letten. Voor 247 B (Fig. 70) kloppen de lijnen niet zóó fraai met elkaar. Fig. 70 is iets anders geconstrueerd dan fig. 69; saccharose en elu- cose hebben hier dezelfde schaal, wat voor de Juli- en September- tuinen zeer goede beelden geeft, maar voor Augustus niet zoo mooi is. De Juli-tuinen vertoonen vrijwel totale overeenkomst tusschen de twee lijnen. Bij de Augustus-tuinen begon op 18/8 de stijging van de saccharose zeer langzaam te gaan; de glucosefactor is sterk ge- daald, waarmee dus aangegeven wordt, dat hoewel het suikergehalte weinig toeneemt, de qualiteit van het sap nog wel vooruitgaat. Het reinheidsquotient geeft evenwel dezelfde aanwijzingen. De lijnen voor de September-tuinen loopen wat onregelmatig, speciaal voor glucose, maar ze hebben ook slechts betrekking op 4 tuinen. Men kan dus ook hier zeggen, dat de overeenkomst tusschen suiker- en glucoselijnen in het algemeen zoo treffend is, dat moeilijk aangenomen kan worden, dat de bepaling van den glucosefactor bij- 312, Fig. 70. Sf. Gempolkrep 1912, W. S. en glucosefactor voor 247 B. gerangschikt naar de plantmaanden. u Links schaal voor glucosefactor, rechts voor W.S. ’ 9/7 19/7 29/7 BR 18/8 Ws 71/9 4 tuinen van Sept. Vi 19/7 20/7 88 18/8 VR U) WP 27/9 di Yi 197 Zi 8 IVN 2/8 TA 179 29 zondere voordeelen zou opleveren boven de bepaling van Brix en Pol. en de berekening daaruit van het RQ. Voor een enkel jaar heb ik deze kwestie nog op een andere wijze trachten te beslissen. Het voornaamste resultaat der vooranalysemethode moet hierin gezocht worden, dat men gewaarschuwd wordt om zijn riet niet langer te laten staan, dus om tijdig te weten, dat achteruitgang te verwachten is. [k heb nu nagegaan op een paar fabrieken in een bepaald jaar, of de glucosefactor deze waarschuwing eerder gaf. Men … heeft hier te doen met schattingen, zoodat de getallen, die ik hier geef, slechts een benaderende waarde hebben. Op Tandjongmodjo vond ik in 1913: Glucose- en saccharosecijfers Glucose geeft eerder geven éénzelfde resultaat in: achteruitgang aan in: 247 B 112 tuinen 9 tuinen 100 POJ DO leup JPN Zw. Cher. MA » Or sa Op Perning in 1916: 241 B 70 iva JAKE 100 POJ O7 wen 4 > 313 Onderzocht men de cijfers op beide ondernemingen weer op de wijze, zooals ik dit voor Gempolkrep deed, dan vindt men over het algemeen een zeer fraaie overeenstemming. Uit het bovenstaan- de tabelletje volgt, dat in slechts een klein aantal gevallen de glucose- bepaling juistere aanwijzingen gaf; daartegenover staan ook weer gevallen, waarin zeker de saccharosecijfers juistere inlichtingen ver- schaffen. Deze manier van uitdrukken is feitelijk minder juist; men moet eigenlijk beide cijfers naast elkaar leggen en daaruit een con- clusie trekken ; ik wil volstrekt niet ontkennen, dat elke meerdere kennis van de sapsamenstelling ons een beter inzicht in het verloop der rijping geeft, maar wel ontken ik op grond van het voorafgaan- de, dat de glucosecijfers in het algemeen een beter inzicht geven in den toestand van het sap dan de saccharosecijfers. Mijns inziens is het zeer de vraag of de meerdere arbeid, die vastgelegd wordt in de glucosebepalingen, opweegt tegen het meerdere inzicht, dat men in den rijpingstoestand krijgt. Wanneer men de glucose bepaalt, is omrekening tot den glu- cosefactor naar mijn meening aan te raden, omdat men hierin de schommelingen in de qualiteit van het sap versterkt tot uiting ziet komen; maar ook hier geldt de uitspraak, dat deze grootheden eerst volkomen bruikbaar zijn, als men eenmaal weet, wat men van elke rietsoort op een bepaalde onderneming verwachten kan. Aan welke grootheid men de meeste waarde hecht, is grootendeels een kwestie van gewoonte; wanneer de administrateur of de fabricage- chef zich aangewend heeft speciaal op de glucoseciijfers te letten, zullen deze meer voor hen spreken dan andere cijfers, en omgekeerd. HOOFDSTUK VIII. Bepaling van het soortelijk gewicht van het riet. Herhaaldelijk is hierboven reeds besproken, dat het vrijwel onmogelijk is, door practisch uitvoerbare monsterneming een juist beeld van het rietgewicht te krijgen. Toch is dit voor de juiste be- paling van het oogenblik, waarop het maximum product verkregen kan worden, van veel belang en het is dus niet te verwonderen, dat men getracht heeft op andere wijzen dit vraagstuk op te lossen. Zoodoende is de belangstelling te verklaren, die er bestaat voor soortelijk gewicht-bepalingen. Dopr het S. G. te bepalen, hoopte men een nieuwe grootheid in te voeren, die iets omtrent de ge- wichtsveranderingen van den rietstok zou zeggen, Kr waren ook JlÁ andere motieven bij het onderzoek naar het S.G. bij het Proefsta- tion hoopte men hierin b.v. een hulpmiddel te vinden bij de selectie der Laag) Het zal echter blijken, dat het vertrouwen, dat men in het S.G. stelde, misplaatst was. Eerst in de hann jaren werden systematisch proeven met het S.G. genomen. Voor zoover ons bekend is, zijn de eerste bepalingen in dit verband in 1910 door Krrran tj) op de sf. Kanigoro uitgevoerd. Hij kreeg daarbij zeer onregelmatige uitkomsten (l.c. blz. 474); een der oorzaken hiervan moet gezocht worden in een nog onjuiste techniek, naar ons uit latere mededeelingen van den schrijver bleek 2). In 1914 werden op de sf. Pandji en Pradjekan op verzoek van het Proefstation te Pasoeroean eenige S.G.-bepalingen uitgevoerd; ook deze hadden nog geringe waarde voor het hier besproken doel. Op Randoe Goenting echter werden eenige jaren achtereen bepa- lingen gedaan, speciaal om na te gaan, wat de oorzaak was van het snel achteruitgaan van het rietgewicht in een bepaalde afdeeling en met de uitgesproken bedoeling, een hulpmiddel bij de rijpheidsbe- palingen te hebben. Op deze onderneming werd daarbij het systeem gevolgd om van groote monsters, geheele lorrieladingen zelfs, zonder verdeeling der stokken het S.G. te bepalen. Tegelijkertijd werkte men op Gondang Lipoero met kleine monsters, die in 3 deelen gehakt werden; het doel was hier meer een bestudeering van het S.G. Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in een bijzonder belangrijk artikel van Dr. SCHMUTZER ®), waarin afdoend aangetoond wordt, dat de S.G.-bepaling nimmer de sapanalyse kan vervangen. Op eenige fabrieken der Maatschappij Sentanenlor c.s. werden in 1917 hoofdzakelijk naar aanleiding van de onderzoekingen op Randoe- goenting systematisch naast de sapbepalingen bij de vooranalysen ook S.G.-bepalingen gedaan. Ten slotte werden aan het Proefstation te Pasoeroean een aantal bepalingen uitgevoerd. Wij zullen van de verschillende pogingen nog een en ander zeggen. Dr. SCHMUTZER ana- lyseert in zijne verhandeling het S.G. van het riet; dit getal is de resultante van 2 grootheden, nl. van het S.G. van het sap en het 1) J. Krrran, Bemestings- en plantverbandproeven op de Sf. Kanigoro, oogst 1908 — 1909; Archief voor de Suikerindustrie in Ned. „Indië, 1910, blz, 566. 2) Reeds in 1890 zijn door S, A. ARENDSEN HEIN eenige cijfers over het S.G. vastgesteld. Men vindt deze cijfers, die voor ons hier geen belang hebben, in een artikel: Rietanalysen, oorspronkelijk gepubliceerd in den Landbouwer, 3e jaargang, 1890, blz, 1013, dat.ook opgenomen is in den bundel: Herdrukken en referaten van re publicaties voor 1893, versghenen als Bijlage van het Archief. 3) Dr. J. ScHMUTZER, Over het soortelijk gewicht van eenige rietvariëteiten op de SO. Gondang Lipoero in 1916, Archief voor de Suikerindustrie in Ned. „Indië, 1918, blz. 545, S.G. van het weefsel. Het S.G. van het sap stijgt voortdurend bij rijpend riet; dat van het weefsel is in sterke mate: afhankelijk van uitwendige omstandigheden, omdat het afhangt van de krimping en uitzetting van het riet, die beide weer sterk afhankelijk zijn van den vochtigheidstoestand. Op blz 641 Le. vinden we de conclusie: „In elk opzicht schijnt integendeel de gevolgtrekking gewettigd, dat de po- gingen, om direct verband te leggen tusschen het soortelijk gewicht en de rijpheid resp. snijdbaarheid van het riet, uit den aard der zaak tot mislukking gedoemd zijn”. Maar wel meent de schrijver, dat men het S.G. zal kunnen gebruiken als hulpmiddel bij het bepalen van het maximum rietgewicht. Daarvoor moet echter eerst uitgemaakt worden, uit hoeveel stokken een monster moet bestaan om een goed gemiddelde te geven. Deze proeven zijn door den schrijver aangezet, zoodat wij mogen hopen over niet te langen tijd het resultaat dier onderzoekingen in dit tijdschrift te zien ver- schijnen. De administrateur van Randoegoenting, de Heer H.V. Apam, deelde in Maart 1918 een en ander over zijne proeven mede op een vergadering van de Technische vereeniging van geëmployeerden van suïikerfabrieken in de residentie Soerabaja te Modjokerto. Het ver- slag dezer vergadering is verschenen in den Jen bundel „Voordrachten” dezer vereeniging. Het voornaamste resultaat, waartoe de Heer ApAMm gekomen was, bestond hierin, dat 1% daling van het S.G. overeen- kwam met 10% achteruitgang in rietgewicht, waaruit dus volgt, van hoeveel belang een daling van het S.G. is; maar dat deze daling grootendeels te wijten was aan serehziek riet, want dat gezond riet meestal niet in S.G. achteruitgaat, wat klopt met de waarnemingen van Dr. SCHMUTZER; de achteruitgang zou dus een soort controle zijn op het voorkomen van ziek riet en bovendien een aanwijzing zijn om dit eerder te oogsten. De hoofdindruk was, dat het S.G. als een soort controle kan dienen op feiten, die ook op andere wijze vast te stellen zijn; de achteruitgang in rietgewicht wordt eenigszins in cijfers vastgelegd. Ook deze onderzoeker wenscht de S. G.-bepaling naast de sapanalyse toe te passen, maar hecht er toch meer waarde aan dan Dr. ScHMUurzeER, omdat hij in de daling van het S.G. een waarschuwing tot snel oogsten ziet. Uit de onderzoekingen van Dr. SCHMUTZER volgde, dat bij normaal riet het S.G, steeds steeg; wan- neer dus werkelijk een duidelijke achteruitgang geconstateerd wordt, moet men aannemen, dat het riet niet een weinig achteruitgaat (want dan zou het S.G. op hetzelfde peil blijven) maar dat het riet +16 snel uitdroogt en afsterft. De waarschuwing zal dan wel te laat komen. De cijfers van Gempolkrep ten slotte, waar kleine monsters, in drieën verdeeld, onderzocht werden, heeft men ons welwillend ter inzage gegeven. De indruk, dien men daaruit gekregen had, en dien ook wij er- uit meenen te moeten putten, is deze, dat het S.G. in geen enkel op- zicht een betere aanwijzing geeft voor den toestand van het riet dan het sap. Wel bewogen de S. G.-cijfers zich hier dikwijls op en neer met de sapanalyse, vooral bij 100 POJ, maar toch was dit lang niet algemeen en dan kwamen bovendien de veranderingen in beide reeksen cijfers op hetzelfde oogenblik. Deze resultaten wijken af van die op Gondang Lipoero ; de mo- gelijkheid bestaat dus ook, dat er belangrijke verschillen in dit op- zicht bestaan tusschen Gondang Lipoero, een onderneming met lang frisch blijvend riet, en- Gempolkrep, een onderneming met een ge- forceerde rijping in het hartje van den Oostmoesson. Ik heb op Gempolkrep de gemiddelden bepaald van eenige tuinen, waaruit met gelijke tusschenruimte analysen gemaakt waren, en waarvan de plant- tijden nog minder dan een maand verschillen. In de volgende tabel- letjes zijn vergeleken het S.G. en de winbare suiker. Gempolkrep 1917. 12 Juni tuinen 100 POJ. 10/4 20/4 30/4 10/5 20/5 | | | W.S. | 13,5| 4145| 415,0| 4154 14,8 S.G. | 1,066 | 1,067 | 1,068 | 1,065 | 1,061 8 Juli tuinen 100 POJ. 30/4 10/5 — 30/5 Je 19/6 _ 29/6 Ï Ì | Ì | | ws. | 13,2 13,6) 13,9 | 14,0| 443| 441 S.G. | 1,054) 1,054 | 1,056 | lee 1,053 | 1,035 15 Juli tuinen 247 B. neee ee en eee ee ee een nen 9/6 19/6 - 29/6 97 19/7 29/7 | | | | | W.S. | 106/ 109[ 4113| 14,8| 12,4| 121 S.G. | 1,045 | 1,046 | 1,048 | 1,048 | 1,038 , 1,045 17 Bij de Juni-tuinen 100 POJ stijgt eerst het S.G. met de hoe- veelheid suiker, maar terwijl er nog meer suiker afgezet wordt, daalt het S.G. na 10/5. Nu zou dit een aanwijzing kunnen zijn, dat het riet plotseling begon te verdrogen, maar in het algemeen was die kans in eind Mei 1917 gering, en bovendien is dit ook niet waarge- nomen op de onderneming, wat natuurlijk wel het geval geweest moest zijn, indien het feit zich werkelijk in het groot (12 tuinen) voordeed. De Juli-tuinen hebben hun hoogste S.G. op 20/5. terwijl het hoogste suikergehalte op 9/6 bereikt wordt. Daarna valt het S.G. geweldig, van 1,053 op 1,035, wat zou wijzen op een bijna volmaakt afsterven. Toch was hier niets van merkbaar. Eenige Juli-tuinen van 247 B vertoonen sterke schommelingen in S.G. ; merkwaardig is de stijging op het eind, terwijl het suikergehalte daalt. De conclusie op Gempolkrep is dan ook geweest, dat men voor- loopig nog geenerlei aanwijzing vond in het verloop der S.G.-cijfers. De op het Proefstation bepaalde cijfers hebben dit geleerd, dat men zeer goede rietsoorten kan hebben met een laag S. G. en om- gekeerd slechte met een behoorlijk S. G. Trouwens ook in de prac- tijk blijkt het, dat de beste en suikerrijkste soorten als EK 28 vol- strekt niet altijd het hoogste S. G. hebben. De bepaling van het S. G. kleven vele fouten aan, die voor de practische uitvoerbaarheid ook een belemmering zijn; zooals hierbo- ven bleek, liggen de verschillen meestal in de derde decimaal, wat erop wijst, dat de techniek vrij volmaakt moet zijn om betrouw- bare cijfers te krijgen. Wij hebben hier slechts een zeer kort resumé gegeven van hetgeen er op dit gebied verricht is; de zaak moest hier besproken worden, omdat wij hierin een der jongste pogingen zien om het probleem der rijpheidsbepaling vooruit te brengen, maar de onder- zoekingen zijn nog niet zoover gevorderd, dat ze zich leenen voor een goed doorwerkt overzicht. Het lezen van het artikel van Dr. SCHMUTZER kan ieder, die belang in dit onderwerp stelt, zeer wor- den aanbevolen. Onze algemeene conclusie omtrent de S. G.-bepa- lingen kan voorloopig zijn, dat ze een interessant studiemateriaal vormen, dat ons wellicht omtrent hetgeen in den rietstengel gebeurt belangrijke gezichtspunten kan openen, maar dat tot nogtoe de waarde voor de bepaling van het juiste oogenblik van oogsten nog zeer gering is en vermoedelijk ook gering zal blijven. Voorloopig zullen wij dus op een andere manier moeten trach- ten een indruk te krijgen, hoe het met het rietgewicht gaat. Want JIS zooals ik reeds in het begin dezer verhandeling opmerkte: sap- samenstelling en rietgewicht behoeven volstrekt niet op hetzelfde oogenblik hun maximum te bereiken, zoodat de optimum oogstda- tum vroeger kan vallen dan de datum van optimum sapgehalte. In vele gevallen zelfs daalt het rietgewicht dan reeds, en dit kan vrij- wel alleen door waarneming van den tuin uitgemaakt worden. Dus naast alle controle door cijfers blijft deze weinig objectieve controle van groot belang. Het voorkomen van het riet, het geel worden van het blad, het optreden van een vooze kern in het merg, het zijn allemaal teekenen, die belangrijke aanwijzingen kunnen geven om- trent den meest gewenschten oogstdatum, natuurlijk in verband met de analysen. Is men met het sap in een stadium gekomen, dat men slechts een vooruitgang van enkele tiende procenten meent te moeten verwachten, dan is elk teeken van droog worden bij het riet een reden om het snijden zooveel mogelijk te bespoedigen; in het algemeen zijn de verliezen door achteruitgang van rietgewicht dan veel belangrijker dan de kleine stijgingen in rendement. Maar daarom ook juist zijn de vooranalysen op ondernemingen, waar het riet naar het voorkomen bijna nooit achteruitgaat van zooveel belang, omdat men ten eerste het oogenblik van snijden door het niet duidelijk veranderen van de uitwendige kenmerken moeilijk op het oog kan bepalen en ten tweede, omdat kleine rendementsstij- gingen bij zulk frisch blijvend riet goed tot haar recht komen. C. SAMENVATTING. In het eerste gedeelte van deze publicatie is behandeld, hoe de vorming van organische stof afhankelijk is van bladgroen en lichtenergie. De hoeveelheid lichtenergie is constant; men dient dus de cultuur zoodanig in te richten, dat van deze hoeveelheid alle voordeel getrokken wordt, dat ervan te trekken is. Daarvoor dient alles erop berekend te zijn, dat overal zooveel mogelijk bladgroen aan het licht blootgesteld wordt; het is dus een voordeel voor een soort, als zij een diepgroene bladkleur, een overhangenden bladstand, een breed blad heeft; gezond riet is om die reden in het voordeel tegenover strepenziek riet, dat minder chlorophyl bevat; het plant- verband dient zoo te zijn, dat de geheele oppervlakte bedekt is door blad. Opbinden van riet werkt schadelijk op het productievermogen, omdat de bladkronen samengevoegd worden en dus de lichtenergie niet ten volle benut wordt. Het opbinden is dus een middel tegen legeren, dat somtijds beslist ongunstig kan werken. aid Onder overigens vergelijkbare omstandigheden zal hoog rietge- wicht gewoonlijk gepaard gaan met een lager rendement, een lager rietgewicht met hooger rendement. Een gunstig jaar zal echter in vergelijking met een ongunstig jaar hooger rietgewicht en hooger rendement geven, omdat gunstige weersomstandigheden het riet gelegenheid geven beter uit te rijpen. Bijna altijd zal vroeg oog- sten minder risico opleveren dan later oogsten. In het tweede gedeelte worden meer speciaal de rijping en de rijpheidsbepalingen behandeld. In de eerste plaats is de monsterne- ming besproken. Het beste systeem is het op de tuinkaart volkomen vastleggen van de plaatsen, waar monsters genomen zullen worden „en het op die plaatsen, lang voordat de monsters onderzocht wor- den, met behulp van etiquetten aanwijzen van de te gebruiken stokken. De aanwijzing dezer stokken geschiedt dus volmaakt auto- matisch. Het is onverschillig, of de stokken van één of meer pollen afkomstig zijn. De betrouwbaarheid van deze methode is uitvoerig besproken. In Hoofdstuk III over het onderzoek der monsters wordt eerst bewezen, dat bemonstering van het rietgewicht practisch onmogelijk is en dat daarom de cijfers van het sap onze speciale aandacht ver- dienen. Daarna wordt betoogd, dat de 3-deeling der stokken de beste wijze van onderzoek is. Er wordt uitvoerig nagegaan, hoe deze me- thode zich ontwikkeld heeft en wat hare wetenschappelijke basis is. De verdeeling van den stengel in 10 deelen geeft mooie gegevens, maar is voor de practijk te omslachtig ; bij onderzoek van 2 deelen gaan de belangrijkste voordeelen van de verdeelingsmethode verlo- ren. De methode geldt niet alleen voor enkele rietsoorten; èn op physiologische gronden, én naar voorbeelden, aan de practijk ontleend, wordt betoogd, dat tusschen de rietsoorten geen principieel verschil bestaat. In hoofdstuk IV „Bewerking der vooranalyseresultaten” wordt eerst nagegaan, hoe men de cijfers der vooranalyseboeken het best kan samenvatten om een overzicht te krijgen van het aanwezige materiaal. Daarvoor worden de tuinen ondergebracht in groepen met dezelfde plantmaand. Uit de zoo verkregen cijfers ziet men, hoe de rijping afhankelijk is van de plantmaand; bij 100 POJ is deze af- hankelijkheid grooter dan bij 247 B; op de sf. Remboen komt zij beter uit dan op de sf. Gempolkrep. Ook het verloop der lijnen, die het gemiddelde suikergehalte aangeven, is voor beide onderne- mingen verschillend. Hieruit wordt de conelusie getrokken, dat rij- 320 ping verschilt voor rietsoorten en ondernemingen. Het blijkt, dat men twee groepen van ondernemingen kan vormen; die, waarop grond en klimaat in den Oostmoesson een langzaam rijpen mogelijk maken en die, waar grond en klimaat in den Oostmoesson de rijping eerst versnellen, maar daarna vrij plotseling afbreken. Op de eerste groep ondernemingen kunnen later geplante tuinen hetzelfde ren- dement halen als vroeger geplante; in de laatste groep zullen de latere tuinen meestal slechts een lager rendement kunnen halen. De invloed van het klimaat in verschillende jaren op de rijping wordt nagegaan. Hoofdstuk V houdt zich bezig met de verschillen tusschen de 3 deelen, waarin de stengel verdeeld wordt. Ook hierin kan de zoo- even genoemde groepindeeling doorgevoerd worden. Het blijkt dan o.a, dat op een onderneming met een sterken Oostmoesson voor alle riet, onafhankelijk van de plantmaand, ongeveer op hetzelfde oogenblik het verschil onder-midden gelijk wordt aan het verschil midden-top, dat dus in de graphische voorstelling de lijnen elkaar kruisen op ongeveer denzelfden datum. Bij een onderneming van het type Remboen gebeurt dit niet. Het gebeurt herhaaldelijk, dat het verschil onder-midden nega- tief wordt; dit blijkt speciaal, bij enkele rietsoorten, o.a. DI 52, zeer vaak op te treden, bij andere weinig, bij weer andere, o.a. 247 B, practisch nooit. De samenhang van dit verschijnsel met den regen- val wordt aangetoond. De vergelijking tusschen de ondernemingen Remboen en Gempolkrep wordt nog eens uitvoerig doorgevoerd op grond van het in de beide vorige hoofdstukken behandelde. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het ge- drag van eenige rietsoorten op verschillende ondernemingen; er wordt nagegaan, in hoeverre rietsoorten en ondernemingen in de opgestelde groepen onder te brengen zijn. In Hoofdstuk VI wordt behandeld hoe WS, Brix en RQ veran- deren in de 3 deelen van den stengel onder invloed van uitwendige omstandigheden, speciaal van regen. Het blijkt, dat het onderste gedeelte het eerst en het sterkst reageert op niet diep ingrijpende factoren als betrekkelijk lichte regens. Het RQ vertoont in het alge- meen de sterkste schommelingen en leent zich dus bijzonder voor het constateeren van onregelmatigheden in de rijping; een sterke — daling van het RQ in alle deelen wijst op groote stoornissen, vooral als hier nog Brixstijging mee gepaard gaat. De aard der reactie van het sap is op verschillenden leeftijd gelijk, zoodat voor het vaststellen 321 van het oogenblik van rijpheid naast deze veranderingen in sap- eigenschappen de bijzonderheden van elke rietsoort en elke onder- neming bekend moeten zijn. ° In Hoofdstuk VIT over de glucose wordt aangetoond, dat de glucosefactor wisselingen vertoont, die bijna volkomen overeenko- men met de wisselingen in de gewoonlijk bepaalde sapciijfers. Op grond hiervan wordt betoogd, dat bepaling van het glucosepercentage slechts geringe voordeelen oplevert; het is twijfelachtig of deze op- wegen tegen den meerderen arbeid, die voor de bepalingen noodig is. Aangaande het soortelijk gewicht wordt in Hoofdstuk VIII op- gemerkt, dat het tot nu toe geenerlei hulp verleent bij het bepalen van het oogenblik van rijpheid; ook de kans, dat het in de toekomst een betere aanwijzing zal geven dan het sap, is zeer gering. Het levert hoogstens een controle op sommige verschijnselen in den aanplant (b. v. aanwezigheid van ziek riet) als studiemateriaal hebben de S. G.-bepalingen wel waarde. PASOEROEAN, 1921. Gremer VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-indië Er EO MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA: SUIKERINDUSTRIE. EE | m JAARGANG 1922, No. 6. BESCHOUWINGEN OVER FILTRATIE DOOR bee G ETEN N. Vv, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA, es ee nen ee Rn „arne MEDEDEELINGEN VAN HET PROEEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUNTRIE, NN Ane Jaargang 1922, No. 6. BESCHOUWINGEN OVER FILTRATIE door Ir. H} EGETER. Over den theoretischen kant van het filtratievraagstuk is in de literatuur weinig of niets te vinden. Meestal beperkt men zich tot het opgeven van practische er- varingen, zonder duidelijk systematisch verband. Het doel van deze beschouwingen nu is dus te trachten, een systematisch theoretischen opzet van de kwestie te geven, waarop dan later door proefne- mingen en practijkgegevens kan worden voortgebouwd. Filtratie stelt zich in het algemeen ten doel: het zoo volkomen mogelijk scheiden van een vloeistof van de daarin gesuspendeerde stoffen (van het dispersiemiddel van de daarin gedispergeerde stof- fen). In de suikerindustrie: het scheiden van het dispersiemiddel met de daarin aanwezige molecuul- en iondisperse stoffen, van de daarin aanwezige grofdisperse en liefst ook colloïddisperse stoffen. Bij den tegenwoordigen stand van het filtratievraagstuk gelukt het afscheiden van de op het tijdstip der filtratie colloïddisperse phasen slechts voor een zeer klein gedeelte en wordt dan meestal het terughouden van colloïden nog veroorzaakt door adsorptie in de filterkoek. Wel is men met de techniek reeds zóóver gevorderd, dat ook een mechanische filtratie van colloiden mogelijk is. Bij gewone filtratie van grofdisperse deeltjes gebeurt de scheiding doordat de poriën, eerst van het filterdoek, en later van de filter- koek, kleiner zijn dan de deeltjes der gedispergeerde stolfen; een absoluut mechanische kwestie dus. Bij de Plauson-ultrafilterpers geschiedt de afscheiding der col- loiden op gelijke wijze; hierbij is echter een buitengewoon hooge druk van + 200 atmospheren noodig, wat begrijpelijk is, den buiten- gewoon kleinen poriediameter in aanmerking genomen. Waar deze laatste methode in de techniek nog bijna geen toepassingen vindt en in de suikerindustrie, voor zoover ons be- 324 kend, nog geen enkele, zullen we, hoewel het zéér groote belang van deze methode, speciaal voor de suikerindustrie, erkennend, ons voorloopig alleen bezighouden met die filtratie, waarbij een grofdis- perse phase afgescheiden wordt van het dispersiemiddel. De factoren, die in het algemeen de filtratie beheerschen, zijn: le. De druk. 2e. De viscositeit van het dispersiemiddel. 3e. De doorsnede der poriën van de filterkoek, welke doorsnede af- hankelijk is van den vorm en de grootte der af te filtreeren deeltjes. Her, 4e. Het aantal poriën per eenheid van oppervlak; eveneens van vórm en grootte der deeltjes afhankelijk. e 5e. De lengte der poriën: deze is afhankelijk : a. van de koekdikte, die weer in nauw verband staat tot gröot- te en vorm der deeltjes en het aantal deeltjes per volume- eenheid van het aan de filtratie onderworpen systeem ; b. van den vorm en de grootte der deeltjes, waardoor het ver- band tusschen koekdikte en porielengte beheerscht wordt. Als we de factoren, die de filtratie beheerschen, op deze wijze opschrijven, dient erbij te worden vermeld, dat deze opsomming alleen geldig is voor de filterpersen, zooals die tegenwoordig voor- namelijk in gebruik zijn. Bij- een Taylorfilter bijvoorbeeld is er geen sprake van een regelmatig dikker worden der filterkoek en is het proces discontinu door het naar beneden zakken van de dikke filterbrij. Hoe dient het mechanisme der filtratie met filterpersen nu te worden opgevat ? Als uitgangspunt van alle beschouwingen nemen we aan, dat de toegevoerde te filtreeren vloeistof in zekeren zin homogeen is; d.w.z. dat in de volumeeenheid bij het begin der filtratie niet _ meer en geen andere deeltjes aanwezig zijn dan bij het eind. Wij kunnen ons nu de filtratie voorstellen als een zich opsta- _ pelen van de gedispergeerde deeltjes, zoodanig, dat er poriën over- blijven, waardoor het dispersiemiddel kan afvloeien. Waar in de | techniek bij de gewone filterpers de poriediameter van het filterdoek en de lengte ervan ten opzichte van de porielengte en -diameter van de filterkoek voorloopig gerust buiten beschouwing kan blijven, wordt dus de afvloeisnelheid van het dispersiemiddel en daarmede de filtratiesnelheid bepaald, door het drukverschil voor en achter de koek, de porielengte en -diameter der koek, het aantal poriën per eenheid van oppervlak en door de viscositeit van het dispersie- middel. Het verband tusschen porielengte en koekdikte is zoodanig, dat: porielengte koekdikte Een maximum is niet goed aan te geven, hoewel de waarde van die verhouding meestal zal liggen tusschen 1 en 2. Berekeningen van de waarde dezer verhouding, gegeven gemid- delde vorm en grootte van de deeltjes der disperse phasen zijn zeer lastig uit te voeren en geven alleen bij zuiver bolvormige deeltjes de juiste waarden. Daar echter, zooals later zal blijken, deze constante in een an- dere constante overgaat, is de kennis van de grootte dezer verhou- ding voor ons van minder belang. Slechts moeten wij er den nadruk op leggen dat wij haar, gegeven een bepaald systeem van disperse phasen, als een constante beschouwen. Is nu van een porie de per tijdseenheid doorgestroomde hoe- veelheid dispersiemiddel bekend, dan is hieruit, uit het aantal po- riën per eenheid van oppervlak en uit het oppervlak de totaal doorgestroomde hoeveelheid te vinden. Nemen we de doorsnede der porie een cirkeloppervlak, dan is de doorgestroomde hoeveelheid, bij gegeven straal, lengte, viscositeit en constant drukverschil voor en achter de porie, te berekenen. Hiervoor geldt dan de bekende wet van PorsseuiLLeE, die zegt, dat de per tijdje dT doorgestroomde hoeveelheid dq gelijk is aan: Kales aT 4) 817 waarin P — P, — P, == het drukverschil voor en achter het filter r =de straal van de poriedoorsnede l =de porielengte minstens —={. n= de coëfficient van inwendige wrijving van het disper- siemiddel of wel de viscositeit T =de tijd q =de doorgestroomde hoeveelheid. Al dadelijk moeten wij nu onderscheid maken naar den aard van de disperse phasen. Deze kunnen namelijk zijn al of niet elastisch, en al of niet samendrukbaar. Ook is het mogelijk, dat de disperse phasen g gedeel- telijk de eene, gedeeltelijk de andere eigenschap bezitten. Hierbij 326 kan dadelijk worden aangemerkt, dat de disperse phasen nietyof althans in zeer geringe mate, de eigenschap der samendrukbaar- heid kunnen bezitten. Als we te maken hebben met een kristallijne of amorphe vaste stof, is dit duidelijk genoeg. lets anders wordt het bij de aanwezigheid van een gel. Aangezien echter een gel voor het grootste gedeelte uit vloeistof bestaat en we een vloeistof in dit verband wel als onsamendrukbaar mogen beschouwen, is er tegen de aanname der onsamendrukbaarheid ook bij een gel, niet veel bezwaar. Blijft dus, de al of niet elasticiteit van alle, of van een deel der disperse phasen. Zijn de disperse phasen niet elastisch, dan zal door drukverandering het koekvolume niet gewijzigd worden, en dus niet het totaal porievolume en ook niet het oppervlak van een bepaalde poriedoorsnede. Zijn de disperse phasen geheel of gedeeltelijk wèl elastisch, dan verandert door drukverandering het koekvolume wèl. Deze verandering geschiedt, doordat de aanwezige deeltjes zelf niet samendrukbaar zijn, geheel ten koste van het volume der poriën. 1e Geval. De disperse phasen zijn niet elastisch. en mek ap 8 1 2 Stel 7 — constant; gegeven een bepaalde temperatuur, die tij- AT (1) dens de filtratie constant gehouden wordt. r is in dit geval eveneens als een constante te beschouwen. De variabelen zijn dus q, l en T. l is een functie van de doorgestroomde hoeveelheid en is er recht evenredig mede. Dit is gemakkelijk in te zien als we bedenken, dat ieder gelijk quantum te filtreeren vloeistof een gelijk quantum disperse phase inhoudt en tevens dat de koekdikte rechtevenredig is met de porielengte. Hieruit volgt: dq = e‚dl (2) q= cl (2) 4 4 pe Rean Lap UT — TC A aT 8 1 Sq 7 P q dq rte T (2) 8 7 327 Dit geïntegreerd wordt 7 4 E a eee Go zn of Ò PE en En di Og — dit is de doorgestroomde hoeveelheid 3 il, bij f porie; Hen ral) Re : Sr gedus OQ —=ieH-a0: is de totaal doorgestroomde 7 hoeveelheid, als Q is het filteroppervlak en a is het aantal poriën per, eenheid van oppervlak. De slotvergelijking wordt dus: OEE Le (3) n Dit is dus de filtratievergelijking voor P en # constant, terwijl de gedispergeerde phasen niet elastisch zijn. O0, P, T en 7 zijn direct te bepalen; indien we dus voor één geval de Q bepalen, is daarmede de constante C bekend. Hiermede is dan ook de doorgestroomde hoeveelheid bij een willekeurige T en P te berekenen. Van ieder dispersiemiddel wordt de 7 bij temperatuursverhooging lager. Het is dus zaak om, althans wat betreft de snelheid der filtratie, bij zoo hoog mogelijke temperatuur te filtreeren. Praectisch zal het dus zelden noodig zijn de 7 direct te bepalen en zullen we kunnen volstaan met P.T.O en Q, waardoor dan Bid — CO, bekend is. 7 Hierbij is dan Q CROND.T (Ja) We hebben tot nu toe de P gedurende de filtratie constant verondersteld. Laten we nu de P varieeren en beschouwen we hem als een functie van den tijd. Wat is hiervan het gevolg ? Bij verandering van P verandert r niet, omdat we de disperse phase als onsamendrukbaar en niet elastisch hebben aangenomen. 328 9 verandert niet. ® Stel dus P —= P‚ (fT), dan is P, de druk op het moment dat (EE) =d We krijgen nu 4 rt a 8 1 Caor.rt.Po.(f pe he D ar @ u.ri.P en ee A ef (er) ar 8 ee (er) ar 4 q of ac.o EV (er) er 5) el Door (fT) in te vullen en te integreeren, is de voor dat geval geldende filtratievergelijking te verkrijgen. Stel, we willen nu weten, welke functie van den tijd de P moet zijn, om te bereiken, dat er in elke tijdseenheid evenveel doorstroomt; m.a.w. dat dus de toename van den druk de toename van de porie- lengte nivelleert. P‚ is dan de druk. op het moment, dat we de per tijdseenheid doorgestroomde hoeveelheid constant gaan houden. In vergelijking (5) moet dus de Vv frr) aT =T [ (ear (er) 27 P =P, (fT) —= P‚, 2T (6) per eenheid van tijd wordt dus verkregen de algemeene vergelijking wordt dus nu eco. VEL (3) n De doorgestroomde hoeveelheid kan dus constant gehouden wor- den als P —= P,, dat is na verloop der halve tijdseenheid. Dit is begrijpelijk, daar we uitgegaan zijn van een begindruk =O en een beginweerstand — 0. REN \ 329 De eindvergelijkingen voor het geval dat de disperse phasen onsamendrukbaar en niet elastisch zijn, worden batik 0 iN ie voor het geval, dat de druk gedurende if de filtratie constant is. MRE 0 Ae Vv | ( fT ) dT voor het geval dat n de druk continu verandert met den duur der filtratie volgens ESB). RE =S Or Or De P==P,.2T voor het geval de druk ver- _andert met den duur der filtratie, zoodanig, dat in iedere tijdseen- heid behalve de eerste, evenveel filtraat verkregen wordt. In deze vergelijkingen is: Q =de hoeveelheid filtraat. C — een constante, afhankelijk van den aard der disperse phasen. O = het filteroppervlak. P =P, — Ps is gelijk het drukverschil voor en achter de koek, de overdruk dus. He destijd. n — de coëfficient van inwendige wrijving van het dispersie- middel of de viscositeit. P, == het drukverschil op het moment dat (fT) =1. In de practijk is het, zooals reeds vermeld, zeer goed mogelijk de bepaling van de 7 te ontgaan, door uit de proef in plaats van CO, Eeke te bepalen. Hierdoor wordt de practische toepassing n natuurlijk nog eenvoudiger en zijn alle constanten voor een bepaald neerslag gemakkelijk te bepalen. We bezitten dus nu een middel om, gegeven een bepaald neerslag, den meest economischen druk of drukwverloop te berekenen. Ze Geval. De disperse phasen zijn niet samendrukbaar, gedeeltelijk elastisch, gedeeltelijk niet elastisch. Dit is het geval, waar we in de suikerindustrie mede te makeu hebben. Werken we bij een constanten druk, dan is de filtratie-vergelijking Q=co/ El ook hier geldig, daar C een constante is bij P nù constant; echter met deze beperking, dat we nu de C, die bij een 330 bepaalde constante P is gevonden, niet kunnen gebruiken bij „een andere P. Een benadering is hier te verkrijgen door bij minstens 3 ver- schillende drukken de C te bepalen en de overige te vinden door grafische interpolatie. Jij een verandering van P tijdens de filtratie valt er met de reeds afgeleide formules niet veel te bereiken. Echter zijn ook in dit geval formules te vinden, die ons in staat stellen door een paar proeven de gewenschte waarden te berekenen. Beschouwen we eerst het geval, dat de druk gedurende de filtratie constant blijft en trachten we uit een paar bepalingen bij verschil- lenden druk de waarden voor iederen anderen druk te berekenen. In de oorspronkelijke vergelijking van PorssEUILLE mt ; dq = —__—-— dT (1) is nu r variabel.met Sn den druk. We hebben gesteld P is geen functie van den tijd, maar is gedurende de filtratie constant. Hoe verandert r nu met den druk ? Stel we hebben een zeker volume van het neerslag met de poriën gevuld met het dispersiemiddel. Bij een druk o is het volumen V Stellen we ons voor dat we dit volume begrensd hebben door een vast cylinderoppervlak, waarin een zuiger beweeglijk is. Aan den tegenovergestelden kant van den zuiger is het volume be- grensd door een wand, (b.v. filterdoek) welke alleen doorlaatbaar is voor de vloeistof. Bij verandering van druk op den zuiger zal nu ook het volume veranderen. Wij willen het verband tusschen P en V nagaan. Het beperkte stuk van de P V-lijn, waar we practisch mede te maken hebben, is met een geringe fout als een rechte aan te nemen, welke aan de vergelijking (9) V = V, (1 — a P) beant- woordt, waarin x een compressabiliteitsmodulus is, welke constant is voor een bepaald systeem van gedispergeerde phasen, met andere woorden voor een bepaald neerslag. Aangezien de gedispergeerde phasen onsamendrukbaar zijn, gaat deze volumeverandering geheel ten koste van het porievolume, welk volume bij P = o zijn maxi- mum grootte heeft, welke gelijk is aan O .l.n.o, waarin O —= het beschouwde oppervlak | == porielengte 331 n — aantal poriën per eenheid van oppervlak o — het oppervlak van de poriedoorsnede. Het volume van het neerslag bij een druk =o was: O.d=V, en bij druk = P: V‚, = V‚ @sscenP Y of: Ond, (Et Ei) De volumeafname bij druk = P =0.d.a.P,, waarin d = — laagdikte van het beschouwde volume. Voorts is d == c 1, waarin de constante c de verhouding aangeeft tusschen de laagdikte en de porielengte. Het porievolume bij een druk P is nu: OPN mor On zen ON 1D 7 On Os zr BJ Het oppervlak bij druk P van een poriedoorsnede wordt nu Og (nr Or=i0 vd B) c DE me Ob.el n 2 2 2 c ) OLE Po. dus nu isz rp == n} of: (10) rp „ee aP=rì — Pp. Bij deze berekening is de verandering in koekdikte met den druk niet in acht genomen, daar dit toch betrekkelijk een zeer kleine verandering ten opzichte van de verandering in het porie- volume is en door het weglaten van deze verandering de bere- kening ten koste van een kleine fout zeer vereenvoudigd wordt. We zullen dan ook bij de volgende berekeningen de verande- ring van l met de drukverandering niet in rekening brengen. De vergelijking (2) dq =e d 1 blijft dus gelden. ETE Hu 81. 7 (ri ar ne Pp)? De (1) dq = dT 8 1 de dldus qe lof Ee c Gm EE dg dT 8 q 7 me Cp jn. P q dq == - dT oe T= Oso das n PT 1 ENE ROEIDE A EEE 12 Q=(C, EPE Door proeven bij twee verschillende drukken zijn dus C en C, te bepalen, waardoor ook bij anderen druk de hoeveelheid filtraat bekend is. Het is hierbij echter in aanmerking te nemen, dat we bij de afleiding van de formule gebruik hebben gemaakt van de ver- andering van ‘het porievolume met den druk, welke functie we slechts met eenige beperking als een rechte lijn mochten voor- stellen. Hieruit volgt nu, dat we door een constanten-bepaling bij b.v. len 10 atmospheer niet zijn ingelicht over de constanten bij b.v. 50 atmospheer. Rest ons nog een formule te vinden voor het geval dat nu P gedurende de filtratie verandert, en wel als een functie van den tijd. Nemen we aan dat de P gedurende de filtratie verandert, maar niet als een bepaalde functie van den tijd dus discontinu, dan is er op deze wijze niets te berekenen. We moeten dan de filtratie ver- deelen in stukken, waarbij de druk constant blijft. Hiervoor moeten we dus de eerste filtratievergelijking uitbrei- den en wel zoodanig, dat bij de vergelijking (2e) Ut Lepke EEN TS 8 7 de C, behouden blijft. Deze quaestie is echter van minder belang en er is slechts aan- gegeven hoe, indien het geval zich mocht voordoen, gehandeld moet worden. 333 Gesteld P is (fT), dan: dq = ezdl Gp tegl En: rene ad q dq — G5 Cy - (cs: Cy P) RE dT il, c A dE (12) q dq = ae. (2 — 2e. e, Pee P) dT : 4 1 ie) I a? us _4 C5 ef (ee) nnen: 4 Cy Ca C3 Cy, HE (er) dT Eik f 7 7 de tf (er) aT 7 GL CtBarpe 2 AN: 3 Wa q? n (er) ien a (er) if (rt) ar Ie 1) 7 nijl '5 480 ni In | (er) Bo, | (rr) ar He il (er) aT 1 Hierin nu de bepaalde functie T ingevuld, geeft ons de filtra- tievergelijking voor dit geval. Gesteld we nemen als voorwaarde dat de P zoo met SL T moet varieeren, dat de per tijdseenheid verkregen hoeveelheid filtraat constant is. Welke functie van T is de P? dQ dT dj Ce dT Oita l De voorwaarde is — Constant of — Cg. Q dQ is dus 0. TdT en ook gelijk aan a. O2. q . dq. CG, T dT — a BEACHPR 10 ps) aT Pee SGP LG: PPC, PP ) Caine We komen dus voor het verband van P en T hier op een der- de graadsvergelijking. In plaats van die op te lossen, volgen we beter een anderen weg. Cs, Ce en C‚ zijn te bepalen door drie proeven bij verschil lenden constanten druk. 334 9 Q afg (c, P__CeP24 GC; ps) ar ll Stel P — constant, dan is (16) Yo qr (G; P 06 P2 + C4 ps) TP 7 Op deze wijze is dus Cs ,C; en C, bekend. Cs is eveneens bekend=—= de per eenheid van tijd verkregen hoeveelheid filtraat, op het moment dat we dit constant wenschen te houden. Van het verband tusschen P en T is nu alles bekend en dit is grafisch voor te stellen. Het drukverloop is dus nu aan de hand van de grafiek te re- gelen. 3e Geval. De disperse phasen zijn alle elastisch. De filtratieformules in dit geval zijn dezelfde als in geval 2. Alleen zal de druk hier een veel grooteren invloed op het porievo- lume uitoefenen. De eindvergelijkingen voor het geval de disperse phasen onsa- mendrukbaar, maar geheel of gedeeltelijk elastisch zijn, worden dus: KAR Ot ( OTN P) EE ij voor het geval dat de druk gedurende de filtratie zelf constant is. Zijn eenmaal C, en C bepaald, dan is Q voor een anderen druk en tijd te berekenen. Vire Ve (e) dT — Cs f (er) ar — cr f (er) ar voor het geval dat de druk gedurende de filtratie continu verandert met den tijd, dus P = (fT). Willen we de per tijdseenheid te verkrijgen hoeveelheid filtraat constant houden, dan moet P zoo varieeren met de T, dat: VI. T = CoP — Cu P2 + Oso PS. Cio, Cy en Cyg zijn hier dan betrekkelijk eenvoudig te bepalen. Bij de afleiding van alle formules is gebruik gemaakt van de wet van PorssEuiLLeE, die eigenlijk alleen geldt voor cylindrische bui- zen van gelijkblijvenden diameter. Het is echter te bewijzen dat ook in andere gevallen, dus bij een doorsnede van anderen vorm niet gelijkblijvend, de wet met voldoende nauwkeurigheid kan worden toegepast. 339 De grootste verandering, die in zulke gevallen de vergelijking moet ondergaan, is de vermenigvuldiging van het tweede lid met een constante, die afhankelijk is van de natuur van het neerslag. Deze constante gaat echter dan toch over in de constanten der eindvergelijkingen, welke door proeven worden bepaald, en is daar- om weggelaten. In campagne 1921 werden filterpersproeven op Djatiroto ge- nomen, waaraan de afgeleide vergelijkingen ten deele kunnen worden getoetst. Daar deze proeven genomen werden voordat de bovengenoemde filtratie-vergelijkingen bekend waren, zijn daarbij natuurlijk te dien opzichte geen voorzorgen in acht genomen en bleek ook dat slechts kon worden nagegaan, of de doorgestroomde hoeveelheid werkelijk evenredig was met Vv Ë: Enkele proeven toch waren met een vrij constanten filtratie- druk genomen; hierbij was tevens per 5 minuten- de hoeveelheid filtraat ten naasten bij gemeten. De hier toepasbare vergelijking is: g-(e-e, p) 1 T cf) In deze vergelijking is nu alles constant, behalve T; we krijgen dus: Q=C V ig Uit twee opgemeten waarden werd mede constante c berekend en hieruit alle andere waarden. Het resultaat is hieronder in een tabel samengevat. Hoeveelheid filtraat, | Hoeveelheid filtraat, wid i \ Afwiikine jd m minuten ie Afwijking J berekend. in hters JS opgenomen in liters 5 | 152,9 niet opgenomen | 10 262,9 262,9 _— 15 322,1 326,9 + 4,8 20 371,8 379,9 + 81 25 415,9 424,9 + 9,0 30 455,4 459,9 + 4,5 35 491,9 491,9 — 40 514,0 516,9 + 2,9 45 557,8 943,9 — 13,9 336 Hoeveelheid filtraat, / hoeveelheid filtraat. en doula berekend in hters | opgenomen in liters ADE | | 5 1441 niet opgenomen 10 229,1 229,1 — 15 280,6 280,6 — 20 324,0 niet opgenomen 25 362,0 | 359,0 — 3 | 30 397,0 387,0 — 10 | 5 154,9 niet opgenomen 10 227,9 227,9 — | 15 219,1 285,9 + 6,5 | 20 324,9 324,9 — 95 | 360,4 niet opgenomen 30 | 394,8 393,4 1 | 5 90,9 |_miet opgenomen 10 128,6 132,9 + 3,3 15 157,5 158,9 + 1,4 20 181,9 181,9 — 4 25 198,7 1938/9 +- 0,2 30 222,7 | 215,9 eek Welk resultaat hebben nu de gegeven beschouwingen opgele- verd ? | | Het geringste resultaat is zeker niet, dat het met de afgeleide vergelijkingen nu mogelijk zal zijn, met een klein proefpersje in het laboratorium de meest economische wijze van werken met de fabrieksinstallatie met vrij groote zekerheid te bepalen. Ook kunnen we nu op betrekkelijk eenvoudige manier antwoord krijgen op de vraag, of in een gegeven geval een laagdruk- dan wel een hoogdruk- filterinstallatie de voorkeur verdient. Bij dit laatste kunnen we nog opmerken, dat het natuurlijk altijd mogelijk is een hoogdrukfilter te gebruiken, mits de hoeveelheid niet elastisch neerslag maar groot genoeg wordt genomen; hiervoor bestaat echter een economische grens, welke niet mag worden overschreden. | SEMARANG, Februari 1922. Da Dh El ker RS PD Ker bt MOA ee ME can WT and En he ni or ens ef cl . „vd? .d 2e nia zankemtaadedel sdenkanaAamiddesen anaaathadnnt en BRW n … ze ASN k ERN id 5 Er : B Cek 15 NE Eel bert Getik de hk ate han Ja rr dg vre A & vemogen. Horta hekel p ' EN A AP N Jer é\ Lt ne, RA dag Jo « re Van ct 6 ln PA nn VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië gE MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA: SUIKERINDUSTRIE. | ee JAARGANG 1922, No. 7. SAPZUIVERING DOOR re EGE TER N. Vv, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA. en ET a ‚ en haf: re Aak OS - … Je bn mgee ent . ° € « i es paf Ë - ' t 1 Di * Li 5 vr vaer Ender denkt - _ an ve en en nn . se mt ame ee . omen ar en he # nnn pr eee je — hen  : q | wepe en . + ener or A DN are _n E dn. - : _ ov venen rr om Ber an» € arenerns on \ mevr ne pe é te en fi ee ld ke \ MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, LN Jaargang 1922, No. 7 , SAPZUIVERING door Ir. H. EGETER, Chef Onderzoek Fabricaat. Indien wij wenschen door te dringen in het wezen der sapzui- vering, dienen wij ons allereerst rekenschap te geven van de sa- menstelling en eigenschappen van het ruwsap, dat aan de zuivering moet worden onderworpen. Het ruwsap, dat door persing met molens uit suikerriet wordt verkregen, doet zich aan het oog voor als een troebele van grijs- tot bruin-groen gekleurde vloeistof. Het bevat met water als dispersiemiddel alle stoffen, die in het riet voorkomen, respectievelijk als moleculaire oplossing, als colloï- dale oplossing en als grove suspensie. Àls moleculaire oplossing zijn b.v. aanwezig: saccharose, fruc- tose, glucose; de kationen kalium, natrium, calcium, magnesium en ijzer in evenwicht met de anionen der organische zuren, ely- colzuur, azijnzuur, oxaalzuur, appelzuur, barnsteenzuur; en de zuur- resten der anorganische zuren, kiezelzuur, phosphorzuur enz. Het geheel heeft een zure reactie. Colloïddispers zijn b.v. aanwezig: gommen, pectinestoffen, eiwit- ten, kiezelzuur, klei, kleurstoffen enz. De meeste dezer zijn echte emulsiecolloiden en kunnen door hunne beschuttende werking stof- fen als b.v. klei, gemakkelijk in colloïdale oplossing doen overgaan of houden. Als grove suspensie zijn b.v. aanwezig: zand, klei, rietwas, stukjes ampas en lucht. Uit dit buitengewoon ingewikkelde samenstel moet nu de sac- charose met zoo weinig mogelijk verliezen en met zoo weinig moge- lijk kosten worden gewonnen. De voorwaarden, die we aan een goede suikerfabricage moeten stellen, zijn dus: le. Het saccharësegehalte der eindmelasse dient laag te wezen. \ | 338 2e. De hoeveelheid eindmelasse zoo klein mogelijk. : Je. Door en tijdens de bewerkingen mag geen saccharoseverlies optreden. 4e. Alle bewerkingen moeten zoo economisch mogelijk geschieden. Welke consequenties hebben nu deze voorwaarden ? le. „Het saccharosegehalte der eindmelasse dient laag te wezen”. Op welke wijze moet aan deze voorwaarde worden voldaan? Als antwoord op deze vraag kunnen wij volstaan met de factoren aan te geven, die op het saccharosegehalte der eindmelasse invloed uit- oefenen. Dit zijn: a. De duur en de wijze van koeling der massecuit, in verband met het meer of minder moeilijk uitkristalliseeren der saccharose en het uitschieten van fijn grein, dat de centrifuge passeert. b. De samenstelling der melasse. Sommige stoffen hebben de eigenschap de oplosbaarheid der saccharose in water te ver- hoogen (b.v. vele alkali- en calciumzouten der organische en anorganische zuren), andere weer verlagen de oplosbaarheid (b. v. glucose en fructose). ce. Het moeilijk uitkristalliseeren der saccharose door groote visco- siteit. 2e. „De hoeveelheid melasse moet klein zijn”. De voorwaarden hiervoor zijn: a. Dat er zoo weinig mogelijk nietsaccharose aanwezig is. (Na- tuurlijk dienen de stoffen, die de oplosbaarheid der saccharose in water verlagen, zorgvuldig te worden gespaard.) b. Dat de brix der melasse zoo hoog mogelijk wordt opgevoerd. Voor het opvoeren van den brix bestaat een practische grens. Het eindkooksel moet namelijk nog goed centrifugeerbaar zijn. Hoe lager de viscositeit, hoe hooger de brix kan worden opgevoerd, voordat deze grens overschreden wordt. (Hoe lager de viscositeit van het kooksel is, des te minder is ook het uitschieten van valsch grein te duchten). ge. „Door en tijdens de bewerkingen mag geen saccharose wor- den verloren”. Geen chemische verliezen dus bij de zuivering, het verdamp- en kookproces; en geen mechanische verliezen bij het filter-, het verdamp- en het kookstation ft). Wat betreft chemische verliezen hebben we vrijwel uitsluitend te maken met inversiever- liezen, daar andere saccharose-ontledingen, indien ze al voorkomen, 1) Hierbij zijn saccharoseverliezen door werking van micro-organismen niet vet= meld, daar ze voor de eigenlijke sapzuivering van weinig belang zijn. 339 van zeer ondergeschikt belang zijn. De inversie van saccharose wordt, gelijk bekend, veroorzaakt door de aanwezigheid van vrije H' ionen, en zeer versneld door verhooging van temperatuur. Saccharoseverliezen bij de filtratie ontstaan door het slecht uitzoetbaar zijn van het filtervuil, wat gewoonlijk met slecht filtree- ren samengaat. De oorzaken hiervan zijn te zoeken in een verkeerde tempe- ratuur bij de sapzuivering, waardoor de deeltjes der gecoaguleerde emulsiecolloiden een ongunstige geaardheid hebben; in een niet volkomen coagulatie der grootere colloïdale deeltjes, waardoor de poriën gedeeltelijk kunnen verstoppen; in een groote viscositeit der vloeistof ; en ten slotte in een ongunstige verhouding der hoeveel- heid vast —op de hoeveelheid elastisch — neerslag. Dit laatste be- hoeft wellicht eenige toelichting. Bij de sapzuivering coaguleeren de emulsiecolloiden voorname- lijk door het aanwenden van verhitting. Nu zal op de grootte en de geaardheid der alsdan gevormde geldeeltjes de wijze van aanwen- ding der warmte vrij zeker eenigen invloed uitoefenen. Hierover is echter nog weinig bekend. De hoeveelheid, de grootte en de vorm dier geldeeltjes zijn nu de factoren, die voor vrijwel elk ruwsap verschillend zijn, en zij zijn het, die voornamelijk wat wij noemen „de geaardheid van het sap’ bepalen. Deze geldeeltjes bezitten een zekere mate van elasticiteit, al zijn ze ook niet volkomen elastisch. In ieder geval is een kleine druk reeds voldoende om hen een vormverandering te doen ondergaan. Een filterkoek bestaat uit een mengsel van vaste (amorphe of kristallijne) deeltjes, met deze vervormbare geldeeltjes. In de poriën, die in dit systeem gevormd zijn, bevindt zich het sap. Wordt nu de druk op den filterkoek vergroot, dan zal door de vervormbaarheid der geldeeltjes het volume van den filterkoek wor- den verkleind, en gaat deze volumevermindering door de zeer ge- ringe samendrukbaarheid t) der aanwezige deeltjes uitsluitend ten koste van het volume der poriën. Zijn er nu uitsluitend gemakkelijk vervormbare geldeeltjes aanwezig, dan is het porievolume door het aanwenden van druk zeer spoedig tot nul gereduceerd. Het is echter duidelijk, dat door de gelijktijdige aanwezigheid van vaste deeltjes het porievolume moeilijker te verkleinen zal zijn. 1) Zie hierover ook Beschouwingen over filtratie, Archief 1922, deel II, pag. 323. 340 Hoe meer vaste deeltjes, hoe beter de filtratie en later de uit- zoeting verloopt. Hierbij valt nog op te merken, dat ook. vorm en grootte der structuurgevende deeltjes invloed zullen hebben. De mechanische verliezen bij het verdamp- en kookproces vin- den veelal hun oorzaak in een foutieve wijze van werken of in in- stallatiefouten ; echter kan niet worden ontkend, dat ze door een hooge viscositeit van het sap ongunstig zullen worden beïnvloed. Door bovenstaande overwegingen komen we tot de volgende voorwaarden, waaraan een ideale sapzuivering moet voldoen. A. Stoffen, die de viscositeit verhoogen, moeten zoo volledig mo- gelijk verwijderd worden; en er dient voor te worden gewaakt, dat er bij de zuivering geen toestand wordt geschapen, waar- door later het ontstaan van dergelijke stoffen in de hand wordt gewerkt. B. Er moeten zooveel mogelijk nietsuikerstoffen worden verwijderd, echter alleen die, welke de oplosbaarheid der saccharose in water verhoogen. C. Bij de sapzuivering en ook later, mag nooit een hooge tempera- tuur met een geprononceerd zure of alkalische reactie samengaan. D. Ten slotte moeten we speciaal voor de witsuikerfabrikage nog een laatste voorwaarde stellen. De aanwezige kleurstoffen moeten zoo volledig mogelijk worden verwijderd, terwijl tijdens de ver- dere bewerkingen geen kleurstoffen mogen ontstaan als direct of indirect gevolg van de sapzuivering. Verder spreekt het vanzelf, dat alle als grove suspensie aanwe- zige onzuiverheden moeten worden verwijderd. A. De stoffen, die de viscositeit van het ruwsap verhoogen, zijn voornamelijk de emulsiecolloïden. De verwijdering dezer lastige elementen kunnen wij op verschillende wijzen bewerkstelligen. Ten eerste kunnen wij het sap aan een ultrafiltratie onderwerpen (Plauson-pers). Dit zou ongetwijfeld de beste sapzuiveringsmethode zijn, indien het gelukte de practische moeilijkheden, die hieraan verbonden zijn, geheel op te lossen; als de „koekdikte” bij deze methode zeer klein gehouden kan worden, behoeft de benoodigde arbeid, ondanks de zeer hooge drukken, waarmede gewerkt moet worden, geen beletsel te wezen. Deze methode zou daarom zoo verkieslijk zijn, omdat de ver- wijdering der colloïden volkomen kan zijn; en daarmede zou dus ook het grootste gedeelte der kleurstoffen op afdoende wijze worden verwijderd. Tot nu toe schijnt de Plauson-ultrapers echter nog niet ee en _—_— voor de practijk geschikt te zijn gemaakt ; mogelijk zou ook met deze methode geen voldoende capaciteit kunnen worden gehaald. Ten tweede kunnen we trachten de emulsiecolloiden uit te vlokken door oppervlaktewerking (adsorptie) van een van buiten ingebracht, of in het sap zelf gevormd neerslag. Ten derde, uitvlokking door electrolytwerking. Deze beide laatste methoden geven echter juist bij emulsiecolloïden geringe resultaten. Beter gelukt de eoagulatie door verhitting; en dit is dan ook de oorzaak, dat ons voornaamste sapzuiveringsmiddel eigenlijk is een physisch middel, de verhitting. Eenige jaren geleden constateerde Nor DEERR, dat verreweg het grootste gedeelte van de door een intensieve sapzuiveringsme- thode, als de carbonatatie, verwijderde onzuiverheden alleen door verhitting kon worden ‘verwijderd, of althans in den vorm van een grove suspensie overgebracht. Ook onze eigen onderzoekingen hebben dit volkomen bevestigd. De sapzuivering bestaat dus tegenwoordig eigenlijk uit twee deelen. le. Neutralisatie en overbrenging der onzuiverheden in een vorm, welke voor mechanische verwijdering geschikt is. (Verkleinen van den dispersiegraad). 2e. De mechanische verwijdering zelf. Hebben wij nu een groot deel der emulsiecolloiden door ver- hitting gecoaguleerd en zouden wij beproeven die zonder meer af te filtreeren, dan zou dit groote moeilijkheden opleveren en zou blijken, dat dit alleen b.v. door een asbestfilter of na gebruik van infusoriënaarde mogelijk was. De oorzaak hiervan is reeds vroeger uiteengezet; we hebben nog noodig een structuurgevend vast neerslag. Een structuurgevend neerslag kunnen we op twee wijzen aan- wenden; in de eerste plaats door het in het sap zelf te vormen uit b.v. kalk met koolzuur, zwaveligzuur of phosphorzuur; in de tweede plaats kunnen wij buiten het sap gevormde fijngemalen of gekristalliseerde stoffen toevoegen. Doen wij het eerste, dan verkrijgen wij nagenoeg altijd een goede samenballing van de geldeeltjes met het structuurgevend neerslag. Het voordeel hiervan is, dat hierdoor een natuurlijke gelijkelijke verdeeling van de vaste deeltjes over het oppervlak der geldeeltjes wordt verkregen; en verder dat de bezinking erdoor wordt „bevorderd. De structuurgevende deeltjes hebben over het 342 algemeen een veel hooger soortelijk gewicht dan de geldeeltjes. Hoe meer structuurgevend neerslag en hoe beter de samenballing, hoe vollediger de bezinking dus zal zijn. Bezien wij een dergelijk neerslag onder het microscoop, dan zien wij dat de calcium-sulfiet of carbonaatdeeltjes op de geldeeltjes zitten. De omringende vloeistof is helder, terwijl de kleinste gel- deeltjes op het oppervlak van grootere calcium-sulfiet of -carbonaat- deeltjes zitten geplakt. Hebben wij het structuurgevend neerslag van buiten ingebracht, dan balt het meestal slechts zeer onvolkomen met de geldeeltjes samen. Door het microscoop zien wij dan de geldeeltjes met slechts enkele deeltjes der structuurgevende stof samengebald; en verder zien wij een troebele vloeistof, waarin deeltjes der structuurgevende stof en geldeeltjes zich los van elkaar bevinden. Het gevolg hiervan is, dat zeer spoedig een ontmenging van de geldeeltjes en het structuurgevend neerslag, door verschil in soorte- lijk gewicht, optreedt, waardoor de filtratie zoo niet onmogelijk, dan toch zeer bemoeilijkt wordt. Door welke factoren wordt nu de samenballing van het neer- slag beheerscht? Bij de eerste methode zien wij de vaste deeltjes zich vasthechten op het oppervlak der geldeeltjes; er moet dus een zekere kracht zijn, die hen tegen dat oppervlak aanhoudt. Deze kracht is de resultante der oppervlaktespanningen, die in de gemeenschappelijke raakpunten der drie phasen: geldeeltje, vast deeltje en vloeistof optreden. In onderstaande teekening zij L de vloeistofphase, S de vaste phase, G de gelphase. Voor het gemak is het grensvlak gel-vloeistof vlak genomen en de vaste phase een bol; dit is echter geenszins AN N NN 343 Gesteld, het vaste deeltje zit tegen de gel aan en is er gedeel- telijk in gedrongen. In punt P b.v. werken nu drie oppervlaktespan- ningen; die, werkende in het grensvlak vloeistof-vast, oj_s ; die, werkende in het grensvlak vloeistof-gel, ay, ; en die, werkende in het grensvlak gel-vast, os. Indien er evenwicht is, moet; ars + ogg COS « — ss. Maken wij oj_s kleiner, dan is het tweede lid dus grooter dan het eerste; het gevolg hiervan is, dat het deeltje zich meer naar boven, in de vloeistofphase, verplaatst; de hoek « wordt dus kleiner en daardoor het eerste lid grooter, waardoor het evenwicht zich weer in kan stellen. Maken wij sy_s nog kleiner, dan wordt ten slotte aj_s + sas << 5-s; hiervan is het gevolg dat er een kracht resulteert, die het vaste deeltje van het geldeeltje verwijderd houdt. Dit laatste is meestal het geval, als we het structuurgevend neerslag van buitenaf inbrengen. Indien wij op de een of andere wijze de oppervlaktespanning van de vloeistof ten opzichte van de lucht kunnen verhoogen, worden hierdoor tevens de oppervlaktespanningen, vloeistof-vast err vloeistof-gel verhoogd. Op deze wijze, door het verhoogen der oppervlaktespanning van de vloeistof ten opzichte van de lucht, is dus een neerslag tot samenballing te brengen. Stoffen, die de oppervlaktespanning van een vloeistof in het algemeen verhoogen, zijn b.v. alkaliën. Inder- daad blijkt, dat, als wij, ingeval het neerslag niet is samengebald, een alkali aan de vloeistof toevoegen, dadelijk samenballing optreedt. Bij rietsuikerruwsap behoeft de vloeistof meestal niet eens al- kalisch te worden gemaakt. Hierdoor zal het nu wellicht meer dan tot dusver mogelijk zijn indifferente stoffen voor de zuivering van rietsappen te gebruiken. Ook zou een reeds gebruikt neerslag door het verwijderen van de gelatineuze bestanddeelen (b.v. door gloeien) voor herhaald gebruik geschikt kunnen worden gemaakt. Onze tegenwoordige sapzuive- ringsmethoden hebben dus als voornaamste sapzuiveringsmiddel de verhitting; in zekeren zin maken hierop de carbonatatiemethoden een uitzondering; hierbij toch treden de chemische precipitatie, het coprecipiteeren van onder de gegeven omstandigheden eigenlijk niet onoplosbare stoffen en de coagulatie door oppervlaktewerkingen van het calciumcarbonaat, meer op den voorgrond. Bij de tegenwoordige sapzuiveringsmethoden is de verwijdering der emulsiecolloïden ver van volkomen; wij zijn nog onbekend met de oorzaken, die groote verschillen teweegbrengen in de hoeveelheid der gecoaguleerde emulsiecolloïden bij oogenschijnlijk dezelfde om- standigheden. B. Met het verwijderen van zooveel mogelijk nietsuikerstoffen, geen colloïden zijnde, komen wij op het gebied der eigenlijke che- mische zuivering. Het onoplosbaar maken dus van stoffen door verandering van het milieu, zuur of alkalisch ; of door het vormen van onoplosbare zouten, b. v. calciumzouten. Ook speelt hierbij het medeprecipiteeren van stoffen, die eigenlijk niet onoplosbaar zijn, een rol. Dit laatste is dus een werking, die bij het van buitenaf in- brengen van het structuurgevend neerslag grootendeels komt te vervallen. Of wij echter aan deze werking een groote waarde moeten toekennen is niet zeker, in ieder geval is hiervan nog niets bewezen. Ook hier weer, evenals vroeger bij het verwijderen der emul-’ siecolloïiden, verkleinen wij den dispersiegraad der te verwijderen stoffen, om daarna de verwijdering mechanisch te doen plaats vin- den. En ook hier weer bestaat, althans theoretisch, de mogelijkheid, de scheiding, zonder den dispersiegraad der te verwijderen stoffen te verkleinen, te volvoeren. Saccharose, glucose en fructose hebben namelijk een veel groo- ter molecule dan de andere nog aanwezige stoffen; hierdoor zouden deze op dezelfde wijze als de colloïden, door ultrafiltratie kunnen worden afgescheiden. Hiervoor zijn echter zeer hooge drukken be- noodigd van wellicht eenige duizenden atmospheren, zoodat zulk een methode wel niet practisch door te voeren zou zijn. Afgescheiden van laatstgenoemde methode schijnt het mij toe, dat we op dit gebied niet veel verder kunnen komen dan we nu reeds zijn. De hiertoe benoodigde middelen zullen veel te ingewik- keld en te duur zijn (b.v. het gebruik van baryt)om een practische toepassing ervan mogelijk te maken. C. Door samengaan van de twee factoren, hooge temperatuur en alkalische reactie, treedt er ontleding van fructose en glucose op, met alle schadelijke gevolgen daarvan. In de eerste plaats worden er donker gekleurde, de viscositeit van het sap verhoogende ontle- dingsproducten gevormd, waarmede het door de sapzuivering gewon- nen terrein weer geheel verloren kan gaan; en zelfs meer dan dat. Voorts verdwijnen daardoor fructose en glucose, die de oplos- baarheid der saccharose in de eindmelasse verlagen, om plaats te 345 maken voor stoffen, die de oplosbaarheid der saccharose sterk kunnen verhoogen. Ten slotte wordt er kalk verloren voor neutralisatie der gevormde zuren. Aan den anderen kant ontstaat bij het samengaan van hooge temperatuur en zure reactie, inversie van saccharose. Aangezien wij bij onze tegenwoordige sapzuiveringsmethoden in ieder geval van verhitting gebruik moeten maken, zou het het beste zijn de reactie precies neutraal te nemen. Dit altijd door te voeren is echter practisch niet wel mogelijk; het sap zou soms iets alkalisch, soms iets zuur zijn. Waar nu de gevolgen der glucose-ontleding veel ernstiger zijn dan de geringe inversie der saccharose, (waarbij wij voor het verlies der saccharose in ieder geval stoffen terugkrijgen, die de oplosbaar- heid der saccharose in de eindmelasse verlagen) doen wij het best, de reactie iets aan den zuren kant te houden. Dit moet zelfs zoodanig gebeuren, dat later in het verdampstation de reactie niet alkalisch kan worden. Op welke wijze wordt hieraan bij de verschillende sapzuiverings- wijzen voldaan? Bij de defecatie tracht men tegenwoordig somtijds zoo weinig kalk te geven, dat het sap nog juist even zuur reageert door de nog niet gebonden organische zuren. Vroeger gaf men zooveel kalk tot juist een even alkalische reactie was verkregen, maar later zijn sommigen hiervan teruggekomen. Zekerheid geeft deze methode natuurlijk niet. Bij de defecatie-sulfitatie bleek, dat als wij het sap met SO juist zuur maken, de reactie in de verdamping of later niet meer alkalisch wordt. Anders stond het bij de carbonatatie-methoden. Hier werd een met CO3 zuur gemaakt sap in de verdamping wel degelijk weer alkalisch. Het euvel werd verholpen door het sap licht alkalisch af te filtreeren en daarna met SO3 iets zuur te maken. Wat is nu de oorzaak van dit eigenaardig verschijnsel ? Als wij aan een kalkoplossing CO toevoegen, ontstaat er eerst een neerslag van CaC03. Nu reageert CaC0O3 in waterige suspensie zwak alkalisch op phenolphtaleïne. Het is namelijk niet absoluut onoplosbaar; in oplossing bevinden zich een weinig CaC0O3-mole- culen; deze zijn gedeeltelijk gehydrolyseerd volgens: (D) CaC03z + Hs0 > Ca (OH) + HoC03. Het Ca (OH); is gedissocieerd volgens: 346 (ID) Ca (OH) -2 Ca + 2 OH Het H3CO3 zal grootendeels uiteenvallen volgens: (HI) H‚COs —= H3O + CO in oplossing en verder gedeeltelijk volgens: (IV) H9CO3 2 2 H' + CO3”. Terwijl het niet gehydrolyseerde CaCO3 gedeeltelijk gedisso- cieerd zal zijn volgens: (V) CaC03 <2 Ca* + CO3. De OW’ en de H'-ionen uit (ID) en (IV) zullen ongedissocieerd H3O vormen, terwijl er daarbij dus drie gevallen mogelijk zijn: òf er zijn OH’- ionen in overmaat, òf er zijn H'-ionen in overmaat, òf er is van beide evenveel. Dienovereenkomstig zal dan ook de reactie der vloeistof alkalisch, zuur of neutraal zijn. In dit geval zijn er evenveel moleculen H3CO3 als Ca (OH) (vergelijking I); echter wordt een zeer groot deel van de HC0O3- moleculen door vergelijking III weggenomen en de waarschijnlijk- heid is dus zeer groot, dat er meer OH’- ionen zullen ontstaan dan H' - ionen. De eindreactie zal dus alkalisch zijn. Dit is in werkelijk- heid ook zoo. Anders wordt het, als we meer CO, in oplossing gaan brengen. Hierdoor zal de hoeveelheid H,CO3 van vergelijking [IL grooter worden, waardoor ook het aantal H'-ionen volgens (IV) zal ver- meerderen. Door toevoegen van CO, kunnen we dus de reactie eerst neu- traal en later zelfs zuur maken f). De grens der CO3- toevoeging is de hoeveelheid CO3, die in een gegeven geval oplosbaar zal zijn. De oplosbaarheid van CO3 nu is zeer afhankelijk van de temperatuur, en het laat zich dus denken, dat bij hoogere temperatuur de even- wichtsreactie neutraal of zelfs alkalisch kan wezen. Practisch blijkt dan ook, dat bij b.v. 80° een CaC03- suspensie niet door COy- invoering te neutraliseeren is. Aan den anderen kant zal ook, als we een met CO, zuur gemaakte CaC03- suspensie koken, de reactie weer alkalisch worden door het verdwijnen van de CO, uit de oplossing. Afhankelijk van de oplosbaarheid van het koolzuur is dus de evenwichtsreactie zuur, neutraal of alkalisch. l) Wordt de reactie door CO, invoeren zuur gemaakt, dan zal er ook Ca(HCO3)s gevormd worden, waardoor er meer vast CaC03 in oplossing gaat. Dit zout reageert echter zuur en de vorming ervan verandert aan de redenee- ring niets. Gaan we het erbij in aanmerking nemen, dan wordt de kwestie iets gecompliceerder, maar het resultaat blijft hetzelfde. 347 Bij het systeem Ca(OH),, SO is in de eerste plaats de ontleding van het H5S03 in H3O + SO niet zoo geprononceerd als de disso- ciatie van het H‚,CO3 in H90O —+ CO5, terwijl verder de oplosbaar- heid van het SOj grooter is dan van het CO. Hierdoor is het wèl mogelijk om zelfs bij 100° een oplossing van Ca(OH), met SO, te neutraliseeren en wordt een met SO; zuur gemaakte oplossing door koken niet alkalisch. Ook hier heeft de vorming van Ca(HSO3) op het wezen der kwestie geen invloed. Gaan we nu ook nog suiker toevoegen aan de oplossing, dan zal de oplosbaarheid van Het CaC03 en Cas03 grooter worden, maar de heele redeneering blijft verder opgaan. Ter controle van bovenstaande voorstelling werden door mij nog verschillende proeven genomen. In de eerste plaats werd een hoeveelheid kalkwater bij lage temperatuur met CO, en een andere hoeveelheid met SO, zwak zuur gemaakt. Daarna werden beide gekookt. De hoeveelheid, die met CO, was zuur gemaakt, was na 2 minuten koken reeds duidelijk alkalisch op phenolphtaleine ; die met SO, was na 30 minuten koken nog zuur. Daarna werd een 15% sacharose-oplossing met barnsteenzuur zuur gemaakt, KOH toegevoegd zonder dat de reactie alkalisch werd, verder Ca(OH), tot sterk alkalische reactie. Het geheel werd in 2 deelen verdeeld, de eene helft werd met CO juist zuur gemaakt en gekookt; de andere helft werd met SO even zuur gemaakt en eveneens gekookt. De helft met CO3 was na een paar minuten koken weer duidelijk alkalisch, die met SO3 nog niet na 30 minuten koken. Ten slotte werd nog het volgende gedaan: Aan een oplossing van barnsteenzuur in een 15% saccharose-op- lossing werd KOH toegevoegd en daarna Ca(OH) tot sterk alkali- sche reactie. Een gedeelte hiervan werd op 80° verhit en CO ingeleid. De reactie bleef, hoe lang het inleiden ook werd voortgezet, steeds alkalisch. Een ander deel werd eveneens op 80° verhit en SOj ingeleid. De reactie was na korten tijd zuur op phenolphtaleïne. sen derde deel werd bij + 50° met CO verdund alkalisch ge- 348 maakt, afgefiltreerd, het filtraat met SO, zuur gemaakt en gekookt. De reactie werd niet alkalisch. Een vierde deel werd bij + 50° met CO; iets alkalisch gemaakt, niet gefiltreerd en met SO; iets zuur gemaakt, waarna zonder fil- tratie werd gekookt; na 8 minuten was de reactie weer alkalisch. Hebben we vóór het SO} toevoegen afgefiltreerd, dan wordt de reactie door koken niet meer alkalisch. Wat toch is het geval? Het zich in oplossing bevindende CaCO3 heeft zich met SO, omgezet tot Cas0O3z en CO, dat, daar het minder oplosbaar is dan het SO, door koken grootendeels wordt verwijderd. Is er overmaat SO, geweest, dan krijgen we weer het systeem CaS03, SOs, dat, zooals we gezien hebben, door koken niet alkalisch wordt. Wordt gekookt zonder dat het neerslag is afgefiltreerd, dan zal eerst SO, worden uitgedreven. De hoeveelheid SO, die bij koken oplosbaar is, zal zich echter om- zetten met het vaste CaC03 tot CaS03 + CO5, dat wel weer wordt uitgedreven. Hierdoor ontstaat op den duur een alkalische reactie. In ruwsap zijn aanwezig alkali-zouten der organische zuren, orga- nische zuren en verder suikers en colloïden, die op de.kwestie weinig invloed uitoefenen. Door toevoeging van kalk krijgen wij eerst een neutralisatie der vrije zuren, terwijl een deel der oplosbare calcium- zouten, die hierbij worden gevormd, zich zullen omzetten met de al- kalizouten der zuren, die een onoplosbaar calciumzout kunnen geven. KOH zal zich natuurlijk door het toevoegen van kalk aan dit systeem niet vormen. Bij het neutrale punt bevinden zich dus in oplossing: caleium- en alkali-ionen, in evenwicht met organische zuurrest-ionen en de betreffende ongedissocieerde zoutmoleculen. Bij verdere kalktoevoeging wordt de reactie natuurlijk alkalisch. Gaan wij nu koolzuur toevoegen bij lagere temperatuur, dan zal eerst het vrije Ca(OH), worden omgevormd tot CaC0s, dat, zoo- als wij gezien hebben, alkalisch reageert. Gaan wij verder, dan zal ook uit de calciumzouten der organische zuren calciumcarbonaat ontstaan; de hierbij vrijkomende organische zuren zullen de alkali- zouten der organische zuren neutraliseeren, terwijl er ook calciumbi- carbonaat zal worden gevormd, en de reactie wordt zuur na eerst neutraal te zijn geweest. Bij het neutrale punt kunnen we ons voor- stellen twee systemen te hebben, die op elkaar weinig invloed uit- oefenen. In de eerste plaats het systeem van alkali- en calcium-ionen in evenwicht met de organische zuren. En in de tweede plaats het erde "ed 349 vroeger beschreven systeem, dat ontstaat als we aan Ca (OH);-oplos- sing koolzuur toevoegen tot neutrale reactie. K9C0O3 wordt hierbij niet gevormd, daar indien het al zou ontstaan, het zich toch dadelijk met een calciumzout van een organisch zuur zou omzetten. Bij verhitting gaat het bicarbonaat over in carbonaat en wordt de reactie alkalisch, omdat de oplosbaarheid van het koolzuur bij hooge temperaturen te gering is om de reactie zuur te houden. In overeenstemming hiermede is dan ook dit systeem bij hoo- gere temperatuur, b.v. 80°, met koolzuur niet meer te neutraliseeren. Bij SO, is nu de oplosbaarheid zelfs bij koken groot genoeg om de evenwichtsreactie niet alkalisch te doen zijn. Door het gebruik van SO3 is dus een gunstige oplossing van deze belangrijke kwestie verkregen. Het gebruik van dit gas heeft nog een ander voordeel, sulfieten werken reduceerend op kleurstoffen in en dragen daarom nog bij tot het verbeteren der kleur van het sap. D. Ten slotte de kleurstofkwestie. Hiervan weten wij eigenlijk nog veel te weinig. We kunnen wel in het algemeen zeggen, dat de in suikersappen aanwezige kleurstoffen een colloïdaal karakter hebben, wat blijkt als wij suikersappen door een ultrafilter filtreeren. Ze zijn zeer moeilijk te verwijderen, wat ook gedeeltelijk zijn oorzaak vindt in het feit, dat ze door zeer resistente emulsiecolloiden worden beschermd. Het eigenaardige is hier, dat verreweg het grootste gedeelte der kleurstoffen tijdens de verschillende bewerkingen ontstaat. Rietsap, buiten de aanwezigheid van ijzer (om de donker gekleurde ijzerpoly- phenolverbindingen te ontgaan) verkregen, is na als zoodanig bij een temperatuur, lager dan 45°, tot diksap ingedikt te zijn, buiten- gewoon licht gekleurd, lichter zelfs dan het lichtste practijksdiksap. Bij onze tegenwoordige sapzuiveringsmethoden gaan wij dus, wat de kleurstoffen betreft, ondanks alles, eerder achteruit dan vooruit. Voor het verwijderen of onschadelijk maken van kleurstoffen hebben wij verschillende middelen. le. Chemische middelen, door haar te oxydeeren of te reduceeren ; hiervan wordt tegenwoordig nagenoeg uitsluitend de reductie toegepast. Met SO9 b.v. is een duidelijke opbleeking waar te nemen, welk voordeel echter later door oxydatie weer gedeel- telijk verloren gaat. Oxydatie wordt weinig toegepast, hoewel in den laatsten tijd wordt aangegeven, dat met ozon goede resultaten kunnen wor- 350 den bereikt; echter is bij deze proeven niet vermeld, dat-de hiermede verkregen opbleeking van blijvenden aard is. 2e. Variatie van het millieu, waarin de kristallisatie der saccharose plaats vindt. Dit kan namelijk van invloed zijn op het al of niet meekristalliseeren van de kleurstof met het saccharosekristal (b.v. het niet medekristalliseeren van ijzerpolyphenolverbindin- gen in zuur milieu). de. Coagulatie door verhitting. Bij het coaguleeren der emulsiecol- loiden wordt meteen een gedeelte der kleurstoffen verwijderd. Ae. Adsorptie door het struetuurgevend neerslag. Het is hierbij de vraag, of het wel onverschillig is, of het neerslag in of buiten het sap wordt gevormd; zekerheid hierover bestaat nog niet. de. Ontkleuren met een adsorptiekool. Dit is op het oogenblik wel de meest doeltreffende methode. Echter zijn aan een uitgebreide toepassing hiervan groote technische en economische bezwaren verbonden, die het twijfelachtig maken, of dit wel de juiste methode zal blijken te zijn. Ge. Eindelijk dan nog de ultrafiltratie, waarvan de toepassing zeer waarschijnlijk het gebruik van andere middelen overbodig zou maken, indien zij practisch toe te passen was. Op dit oogenblik is dus de kleurstofkwestie nog lang niet als opgelost te beschouwen en zouden maatregelen, die de vorming van kleurstoffen tijdens de verschillende bewerkingen tegengaan, wel- licht de voorkeur verdienen. Ook is het niet onmogelijk, dat b. v. door ozoniseeren practische resultaten kunnen worden bereikt. In het bovenstaande hoop ik den indruk te hebben gewekt, dat hoewel in de laatste jaren onze inzichten in de sapzuiveringskwesties ontegenzeglijk zeer verruimd zijn, er nog veel duisters is, dat op- heldering behoeft. Mijns inziens behoeven we niet al te bevreesd te zijn, dat onze onderzoekingen slechts theoretische waarde zullen hebben; al is het directe resultaat daarvan niet altijd groot, toch zal ieder on- derzoek zijn aandeel bijdragen in later bereikte practische resul- taten, waardoor ook de samenhang en de juiste waarde der proeven veelal eerst veel later zullen kunnen worden vastgesteld. SEMARANG, Maart 1922. ri Mrs dwalen mr Iep” hij hek JAE: Í 3 E 4 +k De ij Ji Bird b A eN SAAD En u 5 LL ® ab E Î ee irt NN Mer \ hik ee vs ee, ie, Te . ler > 7 Len Er A er % Ri i Wed í y A4 ket REN ê * dn “t Ie ' el ds \ in | f , k en j SN : i ‘ & bi Kl Mi is Î ht À 4 ‘ E L â Af \ een ne ere alie heen aa ELSE Ie ane VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië A MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA- SUIKERINDUSTRIE. | | sie | LJ JAARGANG 1922, No. 8. DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN DOOR De. J. M. GEERTS, N. Vv. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA. | mmm am | ee 4 he VAN = MEDEDEELINGEN VAN HET PROBENSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUNTRIE, Dn Bed Jaargang 1922, No. S. DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN door Br, lt Me GEERTS, Landbouwkundig Adviseur der Nederlandsch-Indische Landbouw-Mij. ZESDE BIJDRAGE: Het Product van EK 28. EK 28 is op de meeste ondernemingen nog slechts vanaf het jaar 1916/17 in cultuur. Om haar gedrag onder verschillende groei- omstandigheden te kunnen bestudeeren, wil ik deze soort voor meerdere ondernemingen behandelen. Waar deze publicatie tot 1922 is blijven liggen, zal ik, daar EK 28 nu onze hoofdsoort is geworden, ook het oogstjaar 1920/21 opnemen. Ik begin met de onderneming Goedo, waarvan de cijfers in de tabel op blz. 353 staan. In 1915/16 werden slechts 2 bouws geplant, welke door zeer laat planten geen gunstige uitstoeling en geen gunstige groeiverdeeling hadden. Ze gaven dan ook geen hoog product. In 1916/17 werd ook vrij laat geplant. De uitstoeling was goed. De groei was reeds terstond zeer forsch, terwijl de Westmoessongroei niet te zwaar was. De groeifactor was bijna 1. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd dan ook goed, zoodat een hoog rietproduct ontstond. Door de gunstige groeiverdeeling legerde niettegenstaande het hooge rietproduect weinig riet en werd het rendement ook goed; er ontstonden 152 pikols suiker per bouw. In 1917/18 werd bijna even laat geplant. Det uitstoeling werd toen maar weinig minder. De groeiverdeeling was ook vrij gunstig. Door de vroeg ophoudende regens groeide het riet minder lang door en bleef het korter. De groeifactor is dus geflatteerd. Er legerde nu bij lager rietproduct iets meer riet, 10% Het kattiege- wicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd iets lager dan in 1916/17. Het rietproduect was dan ook lager. Het rendement werd waarschijnlijk door het legeren niet hooger, zoodat 1917/18 minder suiker gaf dan 1916/17. In 1918/19 werd iets eerder geplant. De groei was in den Oost- moesson toch nog minder dan in vorige jaren, zoodat het groeicijfer per dag ook laag bleef. De uitstoeling was door de groote droogte minder dan in vorige jaren. De groei in den Westmoesson was for- scher. De groeiverdeeling was dus minder gunstig, zooals de lage groeifactor ook aangeeft. Er legerde 12% van het riet, niettegen- staande het rietproduct laag bleef, doordat het riet eerst stagneerde en daarna snel doorschoot. Het rendement was door de stagnatie ook lager dan in vorige jaren. Het product was slechts 120 pikols per bouw. In 1919/20 werd weer laat geplant; 128 bouws kwamen nog in September en 10 bouws in October in den grond Het riet groeide in den Oostmoesson maar weinig, in den Westmoesson zeer forsch. De groeifactor werd dan ook zeer laag. De uitstoeling was ook niet groot. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was lager dan in een der vorige jaren. Het rietproduct werd daarom door mij reeds laag getaxeerd, nl. op 1050 met een rendement van 91/, zoodat ik 100 pikols suiker verwachtte. De fabriek taxeerde het rietproduct op bijna 1100, het werd 1046. Het rendement werd 9,94, _— zoodat 104 pikols suiker werden verkregen. | In 1920/21 werd bijzonder laat geplant. De groei in den Oost- moesson was echter zeer goed, in den Westmoesson matig, waardoor niettegenstaande het late planten toch een vrij goede groeifactor werd verkregen. De uitstoeling was tamelijk goed. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd vrij goed, zoodat het rietpro- duet boven taxatie kwam. Het rendement was goed. Er werden 125 pikols suiker verkregen. Voor de sf. Goedo waren de cijfers dus in opvolgende jaren: Kattiegewicht Oogstjaar | Aantal bws. | Groeifactor \per M. bij gem. Arae Gem. leeftijd HMR product uitstoeling 1916 2 0,700 1,124 114 90 1917 21 0,998 1,204 152 112 1918 154 0,994 1,101 145 116 1919 255 0,690 1,021 120 154 1920 460 0,376 0,966 104 95 1921 516 0,831 1,012 123 87 3553 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Goedo. Lengte op 30 November De De Maart ne ed AE De ede Met Groei gedurende den West- moesson, d.i. van 30 Nov. tot 1 April Groei per dag in c.M.: im den Oostmoesson » _» _Westmoesson Groeifactor Gebleven uitstoeling per bru- to bouw Gebleven uitstoeling in °% v/h gemiddelde tot en met 1920 (39500) Wijze van afplanten: In Mei » Juni ) Juli » Augustus » September » October Gemiddelde leeftijd op 30 Nov. in dagen Idem bij het oogsten im maanden Gesneden bouws Riettaxatie Rietgewicht Rendement Suiker Suikerproduct in % v/h gem. product der soort t/m oogst 1920 (127) Legerpercentage Bloeipercentage Kattiegewicht per M. b/d. rietlengte op 1 April Kattiegewicht per M. bij ge- middelde uitstoeling en riet- lengte op 1 April 15/16 98 228 285 305 187 1,090 1,558 0,700 37800 96 150 299 31 42000 106 17/18 1,259 1,267 0,99% 41600 1494 | 18/19 134 286 308 19/20 | 20/21 61 228 266 284 76 1,038 0.996 109 262 290 296 35% 96 JI J938 3953 920 JIE Fig. 1. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling en product van EK 28 op de Sf. Goedo. De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 4/; m.M. op de ordinaat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling voor, de abcis werd op 0,9 genomen en voor elke 1/100 erboven is 4 m.M. uitgezet. De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door 22/; m.M. voorgesteld. 55 In fig. 1 zijn deze cijfers graphisch voorgesteld. Er blijkt een volkomen parallelliteit tusschen de 3 lijnen te bestaan. Alleen zou men in 1916 een iets hooger suikerproduct verwacht hebben dan in 1919, maar daarbij vergete men niet, dat er in 1916 maar 2 bouws waren. Het rietproduct was toen ook iets hooger dan in 1919, maar door het late planten bleef het rendement lager. Als tweede voorbeeld neem ik de cijfers van de sf. Ngandjoek. (Zie tabel blz. 356). Op Ngandjoek gaf het jaar 1916/17 voor EK 28 een laag product. Er was toen laat geplant. De uitstoeling was beter dan in volgende jaren, maar toch gering. De groeiverdeeling was vrij gunstig, zooals uit den groeifactor blijkt. Het riet bleef echter kort. Al was het __kattiegewicht per meter goed, toch werd een laag rietproduct ver- kregen, al was het veel boven de taxatie. Het rendement was, als we in acht nemen dat laat geplant werd en reeds op 11 maanden werd geoogst, in verband met de gunstige rn goed, zoodat 129 pikols suiker werden verkregen. In 1917/18 was vroeger geplant. De uitstoeling was toen nog iets minder. De groei in den Oostmoesson was ongeveer dezelfde, in den Westmoesson veel forscher. Het riet was dan ook veel langer. Toch schaadde dit niet aan het kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling, zoodat dan ook een goed rietproduet werd verkregen met een goed rendement. In dit jaar werd het suiker- product het hoogst. In 1918/19 was de EK 28 weer iets later geplant. De Oost- moessongroei was matig, de Westmoessongroei zeer forsch, zooals de groeicijfers per dag laten zien. De groeifactor was dan ook laag. Het riet werd zeer lang. De uitstoeling was matig. Door de ongun- stige groeiverdeeling was het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling wel minder, maar er ontstond toch nog een goed riet- product. Door de stagnatie in groei, die o.a. ook uit de geringe uitstoeling blijkt, werd het legerpercentage hoog, 44%. Het rende- ment viel, al werd op een leeftijd van 13 maanden gesneden, dan ook tegen. Het suikerproduct werd lager dan in vorige jaren. In 1919/20 werd laat geplant, 51 bouws in September en 8 in October. Op 30 November was het riet nog kort, het groeide in den Westmoesson forsch, al was het niet zoo krachtig als in 1918/19. De groeifactor was iets hooger dan in 1918/19. Ik taxeerde het kattiegewicht per meter op ongeveer 0,9 en kwam daardoor tot 1009 pikols riet; met een rendement van 11, zou dit 111 pikol sui- 356 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Ngandjoek. 15/16 [16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 Lengte op 30 November — 127 157 115 103 151 D) » 1 Maart 307 276 343 342 299 342 D) » 1 April 336 292 356 381 336 382 » » 1 Mei — — — 394 342 | 396 Groei gedurende den West- moesson, d.i. van 30 No- vember tot 1 April — 165 199 266 233 231 Groei per dag in c.M.: in den Oostmoesson — [1,296 |1,246 | 0,966 | 0,990 | 1,438 » _» Westmoesson — |1,375 [1,658 | 2,247 | 1,942 | 1,925 0,943 Groeifactor — 0,752 [0,436 | 0,510 | 0,747 Gebleven uitstoeling per bru- to bouw 38400 (32600 (31900 (31800 34800 [34700 Gebleven uitstoeling in % | van het gemiddelde t/m 1920 (33900) 115 96 94 94 103 102 Wijze van afplanten: in April — -— — —_ — — » Mei — — 6 131/, 13 2 » Juni — — 281/5 38 63 | 78 » Juli — A 331/5 41 137 109 » Augustus — 11 22 111/9) 147 | 253 » September — — —| — 51 31 » October — — — —- 8 — Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen — 98 126 119 104 105 Idem bij het oogsten in maanden — 11 12 15 12 12 Gesneden bouws 2 15 90 144 405 468 Riettaxatie — 979 | 1324 | 1320 | 1056 | 1223 Rietgewicht 1309 | 1101 | 1285 | 1308 | 1038 | 1341 Rendement 10,86. | 14,75 «| 14594 rf OOAD Suiker 142 129 153 113 115 141 Suikerproduct in % v/h ge- middeld product der soort tot en met oogst 1920 (131) 108 98 117 90 85 108 Legerpercentage — — 5 hk 0 21/5 Bloeipercentage — — — 5 36 25 Kattiegewicht per M. bij de rietlengte op 1 April 1,015 [1,157 | 1,132 | 1,080 [0,888 | 1,012 Kattiegewicht per M. bij ge- | middelde uitstoeling 1,149 [1,112 |1,065 | 1,013 | 0,911 | 1,036 357 Ja JS J9I8 III JAI 92 Fig. 2. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Ngandjoek. De verklaring is als bij figuur 1. 358 ker gegeven hebben. Het rietproduct werd iets hooger en het ren- dement ook, zoodat 115 pikols suiker werden verkregen. In 1920/21 werd ongeveer even laat geplant als in 1919/20. De Oostmoessongroei was veel gunstiger, zooals het groeicijfer per dag doet zien. Waar het riet in den Westmoesson bijna evenveel per dag groeide als in 1919/20 werd het langer, maar de groeifactor was toch veel beter. Hij kwam zeer dicht bij dien van 1917/18. De uitstoeling was dit jaar 102%. Het kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling was lager dan in 1917/18. Het rietproduct werd nu hooger. Terwijl in 1917/18 door den kort aanhoudenden West- moesson het riet niet lang doorgroeide, maar de rijping zeer mooi was, gebeurde nu het omgekeerde en bleef het rendement vrij laag, zoodat minder suiker ontstond dan in 1917/18. Nu is in de laatste twee jaren veel meer EK 28 geplant op gronden, die minder goed zijn dan waar EK 28 eerst stond. De cijfers voor de sf. Ngandjoek zijn: | Kattiegewicht Se Oogstjaar | Aantal bws/ Groeifactor [per M. bij gem.) zen Gem. leeftijd | uitstoeling kee | | 1916 | B, -— 1,149 142 — 165 7D 15 | __0,943 1,142 129 98 1918 90 0,752 1,065 153 126 1919 144 0,456 1,015 118 110 1920 405 0,510 0911 115 104 1921 | 468 0,747 1,056 141 105 In figuur 2 zijn deze cijfers in curve gebracht. De parallelliteit is vrij groot. In 1916/17 was laat geplant, waardoor het riet over de 15 bouws kort bleef. In 1917/18 was vroeger geplant en ontstond veel langer riet met beter rendement. In 1920 zou men meer verwacht hebben dan in 1919, maar daarbij speelt de uitbreiding van de EK 28 een rol. In 1920/21 was de groeifactor wel minder dan in 1916/17, maar het riet was langer en had meer uitstoeling, zoodat bijna evenveel sui- ker ontstond als in 1916/17. Er werd later geplant dan in 1917/18, zoodat toen het rendement veel beter was, en meer suiker ontstond. EK 28 haalde op de sf. Meritjan hooge kattiegewichten per meter, zooals uit de cijfers van de tabel op blz. 359 blijkt. EK 28 wordt op deze onderneming vrij laat geplant. Jo9 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Meritjan. EN TEA EE 16/47 | 17/18 [18/19 | 19/20 | 20/21 Lengte op 30 November 146 87 95 65 82 D) D) | Maart 325 283 322 234 236 » pe 1 April 339 316 367 283 273 » D) | Mei 342 323 382 311 292 » » 1 Juni | — — — 326 Groei gedurende den Westmoesson, d.i. van 30 Nov. tot 1 April | 1983 229 272 218 gel! Groei per dag in c.M.:. | in den Oostmoesson ‚1,404 | 0,935 0,848 ; 0,813 | 0,988 » __» _Westmoesson PARBO 429081 22070 ASS bend O2 Groeifactor 0,873 | 0,490 | 0,374 [0,447 | 0,621 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 33500 !85200 34600 '33900 (40200 Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde t/m 1920 (34300) 98 103 101 99 17 Wijze van afplanten: | in April == _— — — — » Mei — — — — — » Juni — 5) 32 21 457 » Juli ed: 19 70 81 95 » Augustus 12 58 70 84 156 » September | 16 6 90 B » October Es — — 57 56 » November — — — 13 Gemiddelde leeltijd op 30 Novem- ber in dagen 104 95 112 80 85 Idem bij het oogsten in maanden 121/,\ 12 | 1223) 111/5 den Gesneden bouws 29 ae A SATE 347 | 452 Riettaxatie KIO MOT LSI O0 BELLS Rietgewicht 4009 4372 13120 1094 1193 Rendement KOER 206 T A OIO7 AEZD 111,62 Suiker 162 166 138 125 4139 Suikerproduct in % v/h gemid- | deld product der soort tot en met oogst 1920 (147) 110 113 94 84 95 Legerpercentage 3 0 15 6 1 Bloeipercentage — ==: == == DT Kattiegewicht per M. bij de riet- | lengte op 1 April | [1,320 | 1,233 [1,080 | 1,137 | 1,087 Kattiegewicht per: M. bij gemiddelde | uitstoeling 1.289 | 1,266 | 1,090 | 1,124 ‚1,274 360 In 1916/17 was de uitstoeling niet groot. De groei in c.M. per dag in den Oostmoesson was zeer goed, 1,40 c.M., in den daarop volgenden Westmoesson was hij zeer forsch, 1,61 c.M. Het riet werd zeer lang. De groeiverdeeling was voor deze soort wel gunstig. Het kattiegewicht per meter werd dan ook goed. Er ontstond een hoog rietproduet met goed rendement. In 1917/18 was later geplant. De uitstoeling was beter. De Oostmoessongroei was matiger, de Westmoessongroei forsch. De groeifactor werd niet hoog. Het riet bleef een weinig korter dan in 1916/17. Het kattiegewicht per meter werd minder, zoodat niet- tegenstaande de zwaardere uitstoeling minder riet ontstond. Er legerde bijna geen riet. Doordat de regens vroegtijdig ophielden, was de rijping zeer goed en ontstond nog meer suiker dan in 1916/17. In 1918/19 was weer vroeger geplant. De uitstoeling was iets minder dan in 1917/18 en beter dan in 1916/17. De Oostmoessongroei was door den drogen moesson gering, de Westmoessongroei zeer forsch. De groeifactor werd dan ook laag. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd door die ongunstige groeiver- deeling lager dan in vorige jaren. Door de grootere rietlengte werd toch eenzelfde rietproduct verkregen. Door de ongunstige groeiver- deeling legerde 15% der EK 28 en werd het rendement laag, waardoor minder suiker dan in vorige jaren ontstond. In 1919/20 werd zeer laat geplant, zoodat het riet op 30 No- vember nog kort was; al groeide het riet in den Westmoesson forsch, het bleef toch veel korter dan in vorige jaren. De groeifactor was beter dan in 1918/19. Het kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling eveneens. Toch ontstond een veel lager rietgewicht dan in vorige jaren. Daarbij legerde nog 6% van het riet. Wel was het rendement vrij goed, maar het suikerproduct bleef dus laag. In 1920/21 werd eveneens zeer laat geplant, 123 bouws in September, 56 in October. De groei in c.M. per dag in den Oost- moesson was vrij goed. In den Westmoesson was de groei matig. Het riet bleef veel korter dan in vorige jaren. De groeifactor was nu beter. De uitstoeling was zeer groot. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was hoog. Het rietproduct werd voor zulk kort riet goed, al was het veel minder dan in de eerste drie jaren. Het rendement was goed, er ontstonden 139 pikols suiker. Door de uitbreiding der EK 28 in de laatste jaren, waardoor de soort gemiddeld veel later in den grond kwam, zijn de laatste jaren niet zoo goed vergelijkbaar met de vroegere. 361 JI57 DIS AIF SLE ILES „Fig. 3. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Meritjan. De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 9/10 m.M. op de ordinaat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling voor, de abcis werd op 0,9 genomen en voor elke 1/100 erboven is 41/3 m.M. uitgezet. De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door 2,7 m.M. voorgesteld. 362 De cijfers voor EK 28 op de sf. Meritjan waren: Kattiegewicht |_ ij | Oogstjaar Bouws Groeifactor (per M. bij gem.) nn Gera: leeftijd bt Ea product | uitstoeling | | nnn 117 | 99 0,873 1,289 | 463 | 104 1918 91 0,490 1,266 | 166 | 95 ROAD OT 478 | 0,974 1,090 1885 |T MR 1920 | BET DMT etend ‚124 {aas 80 1921 | _ 452 | 0,621 | 1,274 139 | 83 In figuur 3, waar deze cijfers graphisch zijn voorgesteld, zien we dat groeifactor en kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling wel parallel gaan, het suikerproduet minder. Het rendement hangt j vooral bij laat planten zeer af van het eindigen van den Westmoes- son. In de beide laatste jaren bleef het riet kort door het laat planten. Nu wil ik twee bergondernemingen behandelen, Redjosarie en Balapoelang. Voor Redjosarie staan de cijfers in de tabel op blz. 363. In 1916/17 was bij tamelijk vroeg planten de groei in den Oost- moesson zeer goed, in den Westmoesson matig, zoodat de groei- factor goed werd. De uitstoeling was matig. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was hoog. Er ontstond dan ook een zwaar rietproduct, boven taxatie, met een mooi rendement. Het riet legerde niet. In 1917/18 was iets later geplant. Ook nu was de groei in den Oostmoesson goed, in den Westmoesson niet al te forsch. De groei- | factor werd dan ook gunstig. De uitstoeling was beter dan in het vorige jaar. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd veel lager dan men bij dezen groeifactor zou verwachten. Begin Maart van het oogstjaar hield de eigenlijke Westmoesson op en vielen nog slechts enkele buitjes. Door den bloei werd het riet in zijn top zeer voos. ‘Terwijl in andere jaren EK 28 krachtige siwi- lans vormt, waarop ze rustig doorleeft, bleven deze dit jaar zeer klein en werd, zooals gezegd, de top door indrogen zeer voos. Dit gaf een veel lager rietproduct dan verwacht kon worden, n.l. 200 pikols onder de taxatie. In de laatste drie jaren vond weinig groei in den Oostmoesson en een zeer krachtige in den Westmoesson plaats. In 1918/19 was de oorzaak hiervan een andere dan in 1919/20 en 1920/21. In 1918/19 toch werd vroeg geplant, maar door de felle droogte stagneerde het riet; de groei in c.M. per dag in den Oostmoesson was nog niet de helft van die in vorige jaren. De Westmoesson- „65 “ OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2S OP DE SUIKERFABRIEK Redjosarie. 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 Lengte op 30 November 165 141 85 87 89 D) » _1 Maart 322 309 | 298 287 274 D) pee Pr April 336 316 | 338 318 309 Totale groei in den West- moesson Er 175 | 253 231 220 Groei per dag in c.M.: in den Oostmoesson 1,342 | 1,282 /0,599 [0,888 | 1,157 » _» Westmoesson 1,425 | 1,458 |2,108 1,925 | 1,833 Groeifactor 0,942 | 0,879 [0,284 [0,461 | 0,631 Gebleven uitstoeling 33600 | 38700 36100 [36700 136100 Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde tot en met 1920 (36300) 93 107 99 101 99 Wijze van afplanten : in April ES — — — — » Mei — 1 50 DE 3 » Juni 23 12 | 103 171/,) 141 » Juli 31 57 96 [| 1161/, 6 » Augustus 7 56 11 179 174 » September 5 — — 49 145 » October == — — 3 180 Gemiddelde leeftijd op 30 No- vember in dagen 123 110 | 142 98 di Idem bij het oogsten in maanden 12 10 12 14 del Gesneden bouws 66 129 , 259 365 621 Riettaxatie 1287 | 1191/1166 | 1013 996 Rietgewicht 1331 995 | 1100 |1018 | 1030 Rendement 12,61 | 13,70 [11,03 141,25 | 11,94 Suiker 168 136 | 121 1141/ | 123 Suikerproduct in % van het gemiddelde product tot en ' met 1920 (137) 123 99 93 84 90 Legerpercentage — — 171/, 0 2 Bloeipercentage 68 69 65 85 70 Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 April 1,179 | 0,81410,902 [0,872 | 0,920 Idem bij gemiddelde uitstoeling en rietlengte op 1 April 1,091 | 0,867 [0,897 [0,882 | 0,918 EE 364 groei was forsch. De groeifactor werd zeer laag. De uitstoeling bleef, waar Redjosarie veel bibits per geul gebruikt en dus veel moederstokken heeft, goed. Het kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling werd voor zulk een lagen groeifactor nog goed. Het rietproduct werd, hoewel het riet geleden had, nog hoog, 1100 pikols. Dat het riet een ongunstige groeiverdeeling had, was oorzaak dat 171/5/ van het riet legerde. Het rendement werd dan ook lang zoo hoog niet als in vorige jaren. In 1919/20 werd veel later geplant, 179 bouws kwamen in Augus- tus in den grond, in September 49 bouws en in October nog 3 bouws; den S0sten November was het riet, hoewel de groei per dag vrij goed was, nog kort en in den Westmoesson groeide het forsch. De groeifactor werd laag, hoewel beter dan in 1918/19. De uitstoeling was 101%. De bloei was zeer hoog. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was niet hoog. Door de staking tijdens den maaltijd en moeilijkheden in de fabriek bleef vaak riet liggen en werd tot half December gemalen. Dit heeft natuurlijk invloed op het rietproduct gehad. Door het gunstige moessonverloop hield het riet zich echter vrij goed. Het rendement werd niet hoog, zoodat weinig suiker ontstond. Door de staking werd aanplant 1920/21 zeer laat geplant, toch werden de groeifactor en het kattiegewicht per meter bij gemiddel- de uitstoeling vrij goed en ontstond meer riet en suiker dan in 1920. Het product in opvolgende perioden hield zich in 1917 en 1918 goed. Voor deze jaren waren de cijfers: 1916/17 1917/18 AUBESDe Riet | IRAt 1 Bkr, | NRN den bouws den bouws op 31 Mei 9 860 14ba) 103 8 898 | 13,55 | 121 » 15 Juni — — — — 6 — — "00 1» d7 1231 | 12,49| 154 20 909 | 14,07} 128 » 15 Juli a) 1203} 12:63 163 23 963 | 13,81 155 Beads 45 12581 42,72 160 74 1024 | 13,66 | 138 » 15 Aug. G1 1319 112,55 | 166 103 4004-|- 13:67 [+487 » 34. 63 1350 42551 167 kh | 983 | 13,67 | 134 » 15 Sept. — £ — — 129 995 | 13,70| 136 » 30 » — — e= _— — » 15 Oct. 65 1329 | 12,56} 167 — m_ se Ee » 31 » 66 1327 | 12,62 | 1671/, — — — en elan nt te en a ne Nadat campagne weggesneden zijn, blijft het product vrij constant. In de laatste drie jaren waren de cijfers van het EK 28 in 15- daagsche perioden op de sf. Redjosari als volgt: de minder 365 geslaagde stukken aan het begin van de Oogst 1919. Periodecijfers van EK 98, Perioden 16 — 30 1 —15 16 — 31 1 —15 4 16 — 31 1 —15 16 — 30 Juni Juli Bws. 8,66 14,16 33,32 63,00 58,46 59,04 22,24 258,95 Taxatie 1166 1166 1166 1166 1166 1166: || Riet 1101 1084 1108 1126 1110 1055 1110 1100 Oogst 1920. eenn enn aen ne ae Een Rendement 10,77 11,23 11,74 11,54 11,13 10,45 9,70 11,03 Ehle 118,52 121,76 129,76 129,94 123,45 110,27 107,75 121,28 Berekende sui- : Verkre- ie Riet per Rectifica-[ker p. bw. met Perioden Bouws Eh Rdt. gen skr. eb tioa en Ee factor 0,72 1—15 Juni 1507 695 10,31 71,6 0,89 80 46—30 » 8,14 760 del! 9,21 0,95 97 ga Jul 2,50 12 12, 05 90,6 0,98 99 16— 31 Aug. 18, 65 937 44 ’o2 103,3 0,84 pad 1—15 Sept 44,37 1158 11,90 en 0,93 148 1630 » DI 96 1058 12, 07) 130,8 0,97 435 tet Oet 58,16 1004 11,68 es, 0,93 421 1031 » 38 90 1071 10, 19 109,1 0,87 126 nl> Nov 50, 24 982 10, ‘St 106,2 0,91 116 16—30 » 47, ’90 1050 10,84 115,8 0,89 128 1—13 Dec 42,55 11 12, 24 41455 4e 106 Tot. en gem.| 365 | 1018 | 1125 | 4145 | — | — In 1919 ging het product in September zeer omlaag. Voor 1920 staan 2 groepen cijfers, nl. berekende hoeveelheid suiker en werkelijk verkregen suiker. Door moeilijkheden met den Storkshredder en later door de staking bleef het riet vaak te lang liggen en werd zeer laat afgemalen. De eerste cijfers voor suiker zijn berekend met den gewonen rendementsfactor 0,72. Er werd echter veel minder suiker verkregen. In de voorlaatste kolom staat de rectificatiefactor. Doordat gedurende het oogsten van tijd tot tijd een buitje viel, hield het riet zich goed. 366 end | ‘ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ \ 1 \ \ \ IEI 328 939 el ded J£23 Fig. 4. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Redjosarie. De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 7/g m.M. op de ordinaat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling voor, de abcis werd op 0,8 genomen en voor elke 1/100 erboven is 4%/g m.M. uitgezet. De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door 367 Oogst 1921. mmm ie ne HE den Ed EEE ei en | Perioden Bouws Taxatie | Riet Rendement Suiker 445 Jun 27,51 w.o. 996 1007 8,59 85,82 . verbr. riet. 16—30 » 62,90 1285 12,41 159,50 4415 Juli 101,78 1135 12,16 138,02 16—31 » 158,30 960 11,79 113,18 1—15 Aug. 14,11 963 11,69 112,57 1631 » 115,50 949 12,13 114,26 1—15 Sept. 10779 995 11,93 118,70 MAG 30 op 9,24 1302 13,10 170,56 620,53 | | 1030 11,94 | 129,98 De periodecijfers van EK 28 over 1921 geven een scherpen te- rugval te zien na 15 Juli. Op dien datum was het op tijd geplante riet afgeoogst, daarna kwam riet, dat nà 1 Augustus (na de staking) geplant was, aan de beurt. Het groote verschil zit vnl. in het lagere rietproduct. De cijfers voor Redjosarie waren dus: Den Oogstjaar Bouws | en M. bij gemidd. SU Ts factor ne ak product | op 30 Nov. uitstoeling 1917 66 0,942 1,091 > 168 lln: 1918 129 0,879 0,867 136 110 1919 259 0,284 0,897 121 149 1920 365 0,461 0,882 1141/5 98 1921 621 0,631 0,918 125 77 Wanneer we er rekening mee houden, dat de laatste beide oogst- jaren abnormaal waren, is de parallelliteit, zooals fig. 4 doet zien, vrij groot. 1919 gaf, doordat zeer tijdig geplant was, nog een behoorlijk suikerproduct. In 1920 en 1921 werd het minder dan in verband met den groeifactor verwacht mocht worden, tengevolge van de staking. De cijfers van EK 28 op de sf. Balapoelang staan in de tabel op blz. 368. Het beste product werd verkregen in 1916/17. Er werd toen niet zeer vroeg geplant, maar de groeifactor werd gunstig: er was een flinke uitstóeling. Het kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling werd hoog; er ontstond een hoog rietproduct met vrij goed rendement. 368 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Balapoelang. ‘mmm 14/15 | 15/16 | 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 Lengte op 30 November| — | 90 | 4153 | 151 | 94| 66 | 125 D » _1 Maart ek B6Ô 4 829 324 "TAU PATS DD D) pr, 1-April — | 310 | 334 | 351 345 | 324 | 326 D) » 1 Mei — 314 | 34 353:| 359 | 349 | 33 Groei gedurenden den Westmoesson, d. 1. van 30 November tot 1 April — 220 | 181 200 | 251 258 | 201 Groei per dag in c.M.: in den Oostmoesson — [0,804 |41,417 1,171 [0,783 | 0,635 | 1,190 » >» Westmoesson — [1,833 |41,508 1,667 | 2,092 | 2,150 | 1,675 Groeifactor — {0,439 \0,940 0,702 [0,374 | 0,295 | 0,710 Gebleven uitstoeling per bruto bouw — (34000 (34800 (32800 (31100 29500 (55100 Gebleven uitstoeling in o/, van het gemiddelde t/m. 1920 (32400) — 105 | 407 101 96 90 | 108 Wijze van afplanten: in Mei — 12 — — —— 3 16 » Juni — 1 12 83 97 24 67 » Juli — 34 34 91 ATA AR 241 » Augustus — 36 50 26 93 | 254 | 208 » September 5 il — -— — 36 103 » October — == — — — — Á Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen 75 LD 108 129 120 104 115 Idem bij het oogsten in maanden ze 11 12 | 414/aj + 12 14 101/5 Gesneden bouws | 5 324 DB 200 362 540 578 Riettaxatie 4914 1 1272 |-1298, | 4264, A14 4 1050 HRD Rietgewicht 1214 | 1306 | 1422. | 1206 | 1060 | 1028 | 1028 Rendement 44,07 | 141,80 | 11,62 | 12,53 |11,27 11,26 | 12,48 Suiker 134 154 | 165 | 151 4149. | A46 AZS Suikerproduct in % van het gemiddeld product der soort tot en met oogst 1920 (140) 96 410 | 118. 108 „85 85 hl Legerpercentage — 2 — — 6 1 1 Bloeipercentage — — — — — 59 55 Kattiegewicht per M. bij de rietlengte op 1 April) _— [1,239 (1,223 [1,048 0,988 [1,083 | 0,898 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling — [1,300 |1,314 [1,060 | 0,948 | 0,979 | 0,973 „69 In het jaar 1915/16 werd iets vroeger geplant, de groeifactor was niet hoog. Er stonden slechts 32 bouws op goeden grond. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en de uitstoeling waren goed, zoodat een goed produet werd verkregen. In 1917/18 werd vroeger geplant: er stonden nu 200 bouws. De groeifactor werd vrij goed. Het kattiegewicht pêr meter bij gemid- delde uitstoeling was ook goed, zoodat een goed rietproduct werd verkregen, al was het lager dan in vorige jaren. Door de gunstige rijping werd een mooi rendement verkregen en daardoor een goed suikerproduct. In 1918/19 werd iets later geplant. Het riet stagneerde sterk, de uitstoeling werd laag. De groeifactor werd, doordat v.n.l. West- moessongroei optrad, laag. Het kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling werd laag. In verband met de ongunstige groeiverhouding legerde, hoewel het rietproduct laag werd, toch 6%. Er ontstond dus een laag product. In 1919/20 kwam de EK 28 weer later in den grond. De groeiverhouding werd nu nog ongunstiger dan in 1918/19. De eroei- factor werd dan ook lager, de uitstoeling was nog minder. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd iets hooger dan in 1918/19, maar er ontstond minder riet met eenzelfde ren- dement als in 1918/19, zoodat dit jaar nog minder suiker ontstond dan in 1918/19, hetgeen we ook op Redjosarie constateerden. In 1920/21 kwam de aanplant wel weer iets vroeger in den grond, maar een groot deel, 315 bouws, toch na 1 Augustus. De groeifactor en de uitstoeling waren goed. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd niet zoo hoog als b.v. in 1917/18, toen de groeifactor vrijwel dezelfde was. Het rietproduct bleef dan ook laag, ver onder taxatie. Het rendement werd heel mooi, maar het suikerproduct bleef vrij laag. Zooals we boven opmerkten zou men bij dien groeifactor, die even hoog was als in 1917/18, een beter kattiegewicht per meter verwachten. i Het groote verschil tusschen beide jaren is, dat in 1917/18 maar 26 bouws in Augustus geplant waren. We willen nu dus nagaan, wat het product gesplitst naar den planttijd was. Teruggang in product door later planten is niet steeds even duidelijk te constateeren, doordat de productiecijfers zeer afhankelijk zijn van de tuinen, waarin in een bepaalde plantperiode geplant is, 370 EK 28, gesplitst naar planttijd op de sf. Balapoelang Plantvak Ni Suiker Bouws Riet Rendement Leeftijd in mnd. Oogstjaar 1918 de helft Juni ‚18 1334 12,98 173 12 Je Dy » 17 1067 12,39 132 12 le » Juli 13 1099 13.00 143 12 2e » D) 23 1189 12,61 150 12 4E »= Aug. 30 1278 11,88 152 | 11 Oogstjaar 1919. 2de helft Mei h 1O4S le Abe eZ 121/, de _ >» Juni 23 ‚1064 10,43 14 12 Bel» 15 63 ‚1090 11,09 121 12 fe » Juli 33 A27 11,01 134 de Denn p 98 | 1028 10,51 108 12 le » Aug. 33 901 11,92 107 12 HED ei 7 ‚ 983 11,48 113 12 Oogstjaar 1920. 2de helft Mei 4 840 12,02 101 131/, de « » Juni 2 891 12,22 109 12 NT MN, 37 1004 10,66 107 12 le _» Juli 71 1040 14,41 116 111/5 Zen HDs nd 1353 1068 10,71 114 111/5 le » Aug, 152 1066 11,39 121 11 1/5 Zer De lr 90 965 11,67 113 111/, Ae _» Sept.l 38 896 11,97 107 u Oogstjaar 1921. 2de helft Mei 4 1178 11,45 135 11 Je _» Juni 15 1022 13,10 134 11 Ae 57 1089 12,52 136 101/5 de » Juli 95 114D vre 2243 155 | Der fesatp 140 992 12,39 123 10 le » Aug, 102 1001 12,74 128 10 DEAN DN ID 90 1007 12,46 126 10 de » Sept. 39 969 12,64 122 91/, 2e Cp 26 1041 12,30 128 9 de » Oct, t) 982 12,16 119 9 ee Toch is over het algemeen een teruggang voor de laatste perioden duidelijk te constateeren, vooral als deze iets laat zijn gevallen. Dit kwam in 1920/21 zeer duidelijk uit op de sf. Redjosarie, daar toen door de staking een deel van den aanplant zeer laat in den grond kwam. EK 28, in de verschillende perioden geplant, gaf in 1920/21 op de sf. Redjosarie : 371 _ nn om JIJ6 JII7 JIE Ee J920 Eid Fig. 5. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Balapoelang. De verklaring is als bij figuur 1. 312 End eG. EK 28 Imp. Magetan. EK 28 gen. EK 28 gen. v. derden Planttijd E TE | En nT | nn Bouws, Riet ‚ Rdt. Skr, Bong, Riet, Rdt. \ Skr. Bouws, Ef Rdt. (Skr. | | | | | : Juni „115 1269 12,31/156) — | — | — | — 51/5 1498, 12,35 185 Äug. 129 1057/12,33|130| 141 144714,89/136 | — | —| — | — Sept. 58 | 748/12,41| 93 18 | 99712,04/ 120 | 149| 974) 11,78 115 Uit deze cijfers is duidelijk vast te stellen, dat het product bij later planten terugloopt. De groeifactor, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en het suikerproduct waren in opvolgende jaren op de sf. Balapoelang dus: | Kattiegewicht | «‚… rn raft: Oogst jaar Bouws Groeifactor | per SM bi ee TL EEE sE | midd. uitstoeling duct 30 November 1916 32 0,439 1.300 154 112 1917 96 0,940 1,314 165 108 1918 200 0,702 1,060 151 129 AAG | 362 0,374 0,948 410 120 1920 d40 |__0,295 0,979 116 104 1921 978 lr 0,700 0,973 128 115 Over het algemeen bestaat er, zooals in fig. 5 is te zien, een vrij groote parallelliteit. 1917 gaf de hoogste cijfers voor groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en suikerproduct; in 1919/20 zijn ze alle drie laag. De cijfers voor de sf. Bandjardawa staan in de tabel op blz. 373. EK 28 werd op de sf. Bandjardawa in 4 jaren uitgebreid van 53 tot 1146 bouws, dit is tot 90% van den aanplant. Daarbij heeft zij haar product bijna geheel weten te handhaven. De eerste 33 bouws in 1916/17 werden niet zoo vroeg geplant. Groeifactor, uit- stoeling en kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werden hoog. Er ontstond een zeer mooi product. In 1917/18 werd veel eerder geplant, de groeifactor werd dan ook nog hooger. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was iets lager dan in het vorige jaar, hetgeen natuurlijk een gevolg was van de uitbreiding van EK 28. Door de gunstige rijping werd het rendement zeer hoog en ontstond een mooi product. In 1918/19 werd over het geheel ook vroeg geplant. Door de droogte stagneerde het jonge riet; de uitstoeling leed. De groeifactor werd laag; niettegenstaande het rietproduct niet hoog werd, legerde 373 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 2$ op pe sr. Bandjardawa.| 100 POJ. 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 | 16/17 | 20/21 Ì Lengte op 30 November | 173 214 173 164 227 217 219 » » 1 Maart JJÁ 358 358 323 J48 302 286 » » 1 April 350 375 „61 347 371 303 295 ) » 1 Mei 397 378 368 357 — „05 294 Groei gedurende den Westmoesson, d. 1. van 30 Nov, tot 1 April 17 161 188 1853 144 86 74 Groei per dag in c.M.: | in den Oostmoesson (EAS ASSH AE2OA 242 1,657 1034012509 … » » Westmoesson |1,477 |41,342 [1,567 |4,525 | 1,200 [0,717 | 0,617 Groeifactor 0,960 |1,029 |0,766 |0,814 (1,381 11,87 | 2,04 Gebleven uitstoeling [ per bruto bouw 37800 (34400 132200 152600 (35800 [53100 [49800 Gebleven uitstoeling in EK, /o van het gemiddelde t/m. 1920 (34300) 110 100 04 95 104 102 95 Wijze van afplanten : in April — —— —- — 39 — » Mei — 60 74 85 290 || 325 41 » Juni 3 66 101 176 288 316 11 » Juli 29 32 124 | 1781/95) 281 36/3 — » Augustus d — 5 | 1471/95, 4179 Sl — » September — — -— — 10 | — — Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen | 122 155 144 132 137 162 174 Idem bij het oogsten in maanden 12/4214), 18) 121/,) 112/3 42 || 111//12 del Gesneden bouws 33 158 „04 Hop 140 685 53 Riettaxatie 13718 “43744 43438) 41267 (144767 14661}! 1039 Rietgewicht 41549. 4390 | 1485). 1449 | 1335-[- 1277 | 1241 Rendement 14,99 [12,58 144,52 12,26 (12,24 12,05 | 12,01 Suiker 181 175 | 1361/9) 137 163 154 149 Suikerproduect. in % van het gemiddeld product der soort t/m. oogst 1920 (157) 145 |_ 144 87 87 | 104 120 116 Legerpercentage 11/5 6 21 8 5de 35 Bloeipercentage — — — 89 — DET oe Kattiegewicht per M. bij | de rietlengte op 1 April | 4,148 |1,078 [1,019 |0,989 [1,005 {0,794 | 0,851 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling [1,265 |1,081 0,957 0,940 1,049 | 0,807 | 0,811 mmm 374 21 °/. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd laag. Er ontstond veel minder riet dan in vorige jaren. Het rende- ment was niet hoog, zoodat 1361/, pikol suiker ontstond. . In 1919/20 waren de cijfers niet veel beter. Er werd, doordat weer 250 bouws meer EK 28 in den grond gebracht moesten wor- den, iets later geplant, 117 bouws in Augustus. De groeifactor was weinig hooger, de uitstoeling ook. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was iets lager. Er ontstond dan ook minder riet, maar beter rendement (er legerde maar 8%), zoodat evenveel suiker ontstond als in 1918/19. In 1920/21 werd niet zoo heel vroeg geplant, 179 bouws in Augustus en 70 in September. De groeifactor werd zeer gunstig. De uitstoeling was 104 %. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd in verband met den goeden groeifactor goed, iets lager dan in 1916/17. Het rietproduet werd nu door een goed rendement heel mooi, 165 pikol suiker. In een paar tuinen had EK 28 zwaar wortelrot en bracht daar dan ook veel minder op. Het produet werd hierdoor dus gedrukt. De 1146 bouws van 1920/21 zijn natuurlijk niet met de eerste 33 bouws, die op een mooi stuk stonden, zoo maar te vergelijken. | | Waar in 1916/17 nog maar weinig EK 28 en veel 100 POJ werd geplant, kon toen gezegd worden: het gunstige resultaat van EK 28 is daaraan toe te schrijven, dat de soort maar met weinig bouws voorkomt. In 1920/21 was het juist omgekeerd. Nu stonden er 1146 bouws EK 28 en maar 53 bouws 100 POJ. Daarom wil ik hier 100 POJ in 1916/17 en 1920/21 met EK 28 in die beide oogstjaren op Bandjardawa vergelijken. In de tabel werden daarom ook de cijfers van 100 POJ in 1916/17 en 1920/21 opgenomen. Doordat er in 1920/21 maar 53 bouws 100 POJ geplant werden, konden deze vroeg in den grond komen. In den Westmoesson be- hoefde het riet weinig te groeien. De groeifactor werd dan ook zeer gunstig. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd hooger dan in 1916/17. Doordat er een iets mindere uitstoeling was, werd het rietproduct iets lager dan in 1916/17. Het rietproduet werd zoo hoog, dat 35% legerde. Er ontstond een goed rendement, zoodat slechts weinig minder suiker werd ver- kregen dan in het gunstige jaar 1916/17. Toch bleef het product van 100 POJ, niettegenstaande het nu in alle opzichten onder gunstige omstandigheden opgroeide, nog 14 pikols suiker onder het gemiddel- 375 TEE EI Je JIL Joe Fig. 6. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Bandjardawa. De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 3/4, m.M. op de ordinaat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling voor, de abcis werd op 0,9 genomen en voor elk 1/100 erboven is 33/, m.M. uitgezet De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door 21/4, m.M. voorgesteld. gemiddelde 376 de produet van EK 28, welke soort, doordat ze bijna den geheelen aanplant besloeg, volstrekt niet die gunstige voorwaarden had als 100 POJ. EK 28 heeft zich dus verre superieur boven 100 POJ getoond. Groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en suikerproduct van EK 28 in opvolgende jaren waren voor Ban- djardawa dus: Kattiegewicht per | … … ad | Suiker- Leeftijd Oogstjaar | Bouws Ak ‚M. bij gemiddelde, bnadtnet en uitstoeling | A17 33 0,960 1,265 | 181 122 1018. 158 1,029 1,081 175 155 1919 | ‘304 | 0,766 0,957 1361/, 14th 1920 953 0,814 0,940 157 132 1924 | 4446 | 138 | 1,049 EE EE Er is, zooals figuur 6 doet zien, een vrij groote parallelliteit. In de oogstjaren 1917, 1918 en 1921 waren alle drie hoog, in 1919 en 1920 zijn alle drie laag. De cijfers voor de sf. Petaroekan staan in de tabel op blz. 377. In 1916/17 werd het hoogste product verkregen. Van de 40 bws werden nog 12 in Augustus geplant, 2 in September. De groei in den Oostmoesson was zeer forsch, in den Westmoesson matig, zo0- dat een goede groeifactor werd verkregen. De uitstoeling was, hoewel 98%, toch voor een soort als EK 28 hoog. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd hoog, zoodat een zeer goed rietproduet ontstond. 33% legerde. Het rendement werd ook al in verband met de nieuwe gronden niet hoog. Het product op de nieuwe gronden tegenover de oude Bandjar- dawa-gronden was: Bouws hiet Rendt. Suiker Gronden 2de occupatie 23,209 1551 8,93 138,46 » 3de occupatie 6,021 1423 9,39 135,57 Bandjardawa-gronden 10,855 1560 11,33 176,74 Totaal generaal 40,065 1534 9,66 148,07 Hieruit ziet men terstond, dat het lage rendement op de nieuwe gronden verkregen werd. In 1917/18 werd eerder geplant. Van de 311 OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 OP DE SUIKERFABRIEK Petaroekan. 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/24 EE nd Lengte op 30 November 224 185 171 466 17. 219 ) » 1 Maart 385 354 347 329 | 367 D) » 1 April 416 375 380 355 | 393 » » 1 Mei — 379 — 360 | 399 » » 1 Juni — 383 —— — — Groei gedurende den Westmoesson, d.i. van 30 November tot 1 April 195 195 209 189 | 174 Groei per dag in c.M.: in den Oostmoesson 1,922 [1,683 [1,204 | 1,287 | 1,622 » _» _Westmoesson 1,625 |1,608 [1,742 | 1,575 | 1,450 Groeifactor 1A83r 1047 (0604 0817 [1,119 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 38900 |43100 [39400 [36400 (38800 Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde t/m. 1920 (39500) 98 109 100 92 9 Wijze van afplanten : in April — — -— — 2 » Mei 1 3 48 46 E71 » Juni 7 45 95 152 165 » Juli 18 56 114 238. | 216 » Augustus 12 30 — 81 157 » September 2 — — — == Gemiddelde leeftijd op 30 Novem- ber in dagen 115 104 142 129 155 Idem bij het oogsten in maanden 102/5 10 11 El 11 Gesneden bouws 40 134 257 517 „688 Riettaxatie 1375 | 1349 | 1372 | 1256 | 1217 Rietgewicht 1534 | 1365 | 14179 | 1069 | 1303 Rendement 9,66 | 9,77 | 9,76 [10,42 | 10,49 Suiker 148 135 115 tiel: 137 Suikerproduct in % van het ge- middeld product der soort t/m. | oogst 1920 (127) AFT E05 91 87 | 108 Legerpercentage 5) 28 33 12 | 201/o Bloeipercentage — — o4 64 29 Kattiegewicht per M. b/d rietlengte op 1 April 0,948 [0,844 | 0,787 | 0,827 | 0,855 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde | uitstoeling 0,934 | 0,922 | 0,785 | 0,762 | 0,839 mmm 378 134 bouws werden maar 30 na 1 Augustus geplant. De groeifactor werd vrij hoog. De uitstoeling was zeer groot, misschien wel te groot. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was iets lager dan in 1916/17. Het riet bleef korter, het rietproduct werd dan ook minder. Het rendement werd iets hooger. Nu legerde 28%. De verdeeling over oude en nieuwe gronden was: Bouws Riet Rendt. Suiker Gronden Aste occupatie 9,337 1685 8,1 159,92 » 2de occupatie 61,518 1273 10,18 129,64 D) Sde occupatie 47,899 1494: 9,32: 139,72 D) Ade occupatie 4,676 839 11,32 94,99 Nieuwe gronden 123,230 1373 9,69 133,02 Oude gronden 10,884 | 1270 10,76 | 136,65 In 1918/19 werd veel vroeger geplant. Door het ongunstige moes- sonverloop werd de groeifactor laag. De uitstoeling was 100%. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd dan ook laag. Het rietproduct werd laag, toch legerde door de ongunstige groeiverdeeling 33 %. Het rendement werd ongeveer even hoog als het vorige jaar, zoodat 115 pikols suiker ontstonden. De verdeeling over de oude en de nieuwe gronden was: Lengte! Tot. Leeft. … | Uit- op 30 |leng-lop 301, 196E 3 stoe- 5 Nov, | te | Nov, factor ling /o Bouws | Riet Rdt. Suiker | ste occupatie | 38,2391225/ 7,64/ 94f 1,71 13,98) 156 | 0,57 [37300 76 2e ) 6,284/1664/ 6,55 109, 2,00 3,87) 200 | 0,64 (49400) 76 3e » 135,80 (1126) 9,99/113| 1,62 |3,72| 156 | 0,59 138900) 27 Le » 2,717/1276, 9,03115) 1,45 | 3,70, 135 | 0,64 |43600/ 66 Tot. nieuwe gr. [183,042/1167| 9,29108| — | — | — | — 138900) 37 Bandjardawa gr. | 74,384/1207,10,8711381| 1,64 (3,79) 174| 0,5 |40400, 11/5 Tot. generaal 257,42611179/ 9,76115| — | — | — | — [39400 33 Het riet werd op de oude gronden veel eerder geplant en leed daardoor zeer sterk door de droogte, zoodat de groeifactor zelfs la- ger werd dan op de nieuwe gronden. Het product werd op oude 379 gronden alleen hooger, doordat minder riet legerde en een beter rendement ontstond. Op nieuwe gronden was het degerpercentage zeer hoog. In 1919/20 werd niet zoo vroeg geplant. De groeiverdeeling werd iets gunstiger, maar het riet bleef kort en de uitstoeling laag. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd dan ook laag. Er ontstond nog minder riet dan in 1918/19. Wel was het rendement beter, er legerde maar 12%, maar het suikerproduct was toch laag. De verdeeling over oude en nieuwe gronden was in oogst 1920 op de sf. Petaroekan : 5 hee Totale Eea roa ene Gronden 2 | Riet) Rdt. (Suiker | op 30 Denn gon dO min Ser mA | Nov. | 2 | Nov. | 5 aA 2e occupatie | 23 1419| 7,89/-112 1,57 | 414 144 0,53 | 48800 55 Je » 315 (104610,54) 110 67 304 1150 0,71 | 42500\ 7 Le ) 101 11050/10,40/ 109 1,47 | 356 141 0,6 42000, 12 De » 9 910/10,88/ 99 1,81 | 382 1271/,j 0,9 44000, O0 Nieuwe gr.| 423 1065110,32) 110 Oude gronden) 74 (107411,02/ 121 1,91 | 371 163 0,78 | 39400 0 Tot. generaal [517 1070 10,48/1111/) 1,68 | 363 | 9,6 Alleen voor de 2de occupatie was de groeifactor laag, het legerpercentage groot, bij zware uitstoeling. Het rendement werd hier laag. Bij de andere nieuwe gronden was de groeifactor vrij goed, het legerpercentage laag en het rendement beter. Op oude gronden werd, hoewel de groeifactor vrij laag is, bij geen gele- gerd riet het beste rendement en dus het beste suikerproduct ver- kregen. Voor oogst 1920/21 werd vroeg geplant. De groeifactor werd bijna even hoog als in 1916/17, de uitstoeling was ook dezelfde. Het riet bleef echter korter. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd lager. Er ontstond wel een goed rietproduct, maar minder dan in 1916/17 en 1917/18, toen de EK 28 trouwens nog maar weinig uitgebreid was. Het rendement werd goed, zoodat een goed suikerproduct werd verkregen. De verdeeling over oude en nieuwe gronden was in 1920/21 : 80 5 uE S Slee ld SE Gronden s | Riet = = 54 24 3 2 E 8 8 ha 5 le heen 63/1487 | 8,88/ 132156 | 2,26 | 407 | 0,966/ 95 | 70 2e 19/1533 | 9,84/ 151 | 124 13,13 | 463 | 1,38 | 82 | 63 3e 146 | 1234 | 10,34/ 128 | 162 | 2,27 | 389 1,036| 78 | A 4e 20 [1435 | 10,20) 146 | 145 | 1,93 | 414 | 0,734| 89 | 25 volgende » 313 | 1156 | 10,86/ 126 | 142 | 1,81 |383/0,77 | 84 7 Tot. nieuwe gronden 562 | 1235 | 10,39) 128 | 152 | 2,05 | 392| 0,86 | 84 | 20 sand jardawa- gronden 126 [1606 | 10,84) 174 | 188 | 2,78 | 438 | 1,11 | 81 | 20 Tot. gemidd. 688 ‚1503 10,49 137 | 156 | 2,18 | 399 | 0,933) 81 20 De aandachtige lezer ziet, dat het totaalcijfer hier niet denzelf- den leeftijd heeft als in de tabel op blz. 377, waardoor ook de groei- factor lager is. Doordat in de gesplitste tabellen de leeftijd bepaald is door summeering van het aantal bouws in halfmaandelijksche plantperioden en in de tabel van maandelijksche perioden, wordt hier een hoogere leeftijd gevonden. Op de nieuwe gronden was de groeifactor lager. De groeifactor, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling en het suikerproduct waren in opvolgende jaren voor de sf. Petaroekan dus: Oogstjaar Bouws | Groeifactor EN fn Suiker el 1917 40 1,185 | 0,954 148 115 1918 154 1,047 0,922 155 104 1919 257 0,691 0,785 115 142 1920 517 0,817 0,762 g44 129 1921 688 1,119 0,839 137 155 De parallelliteit tusschen deze cijfers is, zooals in figuur 7 uit- komt, groot. 1917 gaf de hoogste cijfers. 1921 gaf, doordat eerder geplant is, iets hooger product dan 1918, 1919 en 1920 gaven het laagste product. Ja1 Fig. 7. Verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en product van EK 28 op de Sf. Petaroekan. De dunne lijn stelt den groeifactor voor, voor elke 1/100 werd 1 _m.M. op de ordi- naat genomen. De gebroken lijn stelt het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling voor, de abeis werd op 0,8 genomen en voor elke 1/100 erboven is 5 m.M. uit- » gezet. De dikke lijn stelt het suikerproduct voor; elke pikol boven 100 is door 3 m.M. voorgesteld, 382 Om een goed beeld te geven van EK 28, wil ik hier hare productie op de sf. Petaroekan, gesplitst naar de verschillende grondsoorten, naar planttijd en naar leeftijd geven in oogstjaar 1920/21. Grondsoort Zware klei, nieuwe grond Zware grond Zware klei, lichtelijk gemengd met witte klei, nieuwe grond Klei met witte klei, nieuwe grond klei, oude Middelzware klei, nieuwe grond Lichte klei, nieuwe grond Zand met zavel, nieuwe grond Slechte grond, nieu- we grond Totaal en Riet | Rendt. | Suiker opo pe | EE 266 | 1317 10,37 | 137 | 2,12 | 4,07 | 26 126 | 1606 | 40,84 | 4174 | 2,78 | 438 | 19 39 | 1229 | 10,82| 4133 | 1,99 | 3,81 4 2 | 1334 | 410,58| A4 | 41,65 | 4,4 2 42 | 14% | 949| 434 | 1,78 | 3,78 | 56 43 | 1268 | 9,47| 4120 | 2,412 | 414 | 35 166 | 1061 | 410,99 | 147 | 2,06 3,67 3 B BEA IMA AAI, TA 4107 (HOUS 688 | 1303 1040, 137 | 218 | 3,99 | 20% In 1920/21 is over het algemeen het riet op 30 November vrij lang; er wordt een goed product verkregen. De legerpercentages Naar planttijd gesplitst: me nn ee ee ee ee DEE ee en Plantvak Bouws 2de helft April B 59 dste » Mei C { 114 2de » Mei D 89 Aste » Juni E 82 de » Jumi FE 82 Aste » Juli G he! Ader pe Jai H 83 Iste » Aug... 56 2de » Aug. K 8 Iste » Sept. L 6 2de » Sept. M 41 688 1920/21. Lengte Aant. | Waars Riet | Rdt. (Suiker! op 30 | ha tuin- | van |_Nov. | 'S” |blokkenjoude gr. 1406 |44,441| 156 | 3,01 | 418 | 44 // 1490|10,35' 154 | 2,85 | 4,30 | 23 9 1427 |10,59| 151 | 2,64 | 4,26 | 20 7 1464| 10,14 149 | 2,44 | 4,26 | 41 4 1327 |10,29| 137 | 2,47 | 4,08 | 22 2 1120 | 10,93\ 122 | 2,02 | 3,93.| 19 0 1445 | 10,37| 119 | 1,49 | 3,72 | 92 0 1049 |10,29/ 108 | 1,42 | 3,57 | 20 0 1144 | 9,94| 114 | 1,00 | 3,25 4 0 824|10,13| 85 | 0,93 | 3,34 3 0 587|44,52| 68 | 0,70 | 2,35 1 0 [1303 |10,49| 137 | 2,18 | 3,99 383 zijn vrij hoog, vooral op nieuwe gronden. Op zware klei was het rietproduet op ouden grond 400 pikols hooger dan op nieuwen grond, toch legerde het riet op nieuwen grond voor 26%, op ouden grond voor 19%. Op ouden grond was eerder geplant en ontstond een betere groeifactor. Deze cijfers zijn zeer demonstratief. Onder de eerste plantvak- ken behooren de oude gronden, hoewel voor elke periode de nieuwe gronden in de meerderheid zijn. Het product daalt bij later plan- ten zeer regelmatig. Na 1 Juli zijn het uitsluitend nieuwe gronden. Daarbij is de daling ook zeer regelmatig. De lengte op 30 November wordt bij later planten regelmatig geringer, de eindlengte eveneens. Met de hooge rietproducties gaan hooge legerpercentages gepaard. Bij laat planten ontstaat kort riet en laag rietproduct, maar de legerpercentages blijven vrij hoog, doordat het riet op nieuwe gronden stond en een ongunstigen groeifactor heeft. Zooals we dadelijk zullen zien, werden over het algemeen de eerst geplante tuinen op hoogeren leeftijd gesneden. Het product van EK 28, gesplitst naar leeftijd, was in 1920,21 op de sf. Petaroekan: Leeft. 4 A Dn Eeeh Eind- Groei-| Leger in | Bouws) Riet Rendt.| Suiker | „io | onde |OP 30 | op 30 |enote BIN Ear mnd. ken. | grond Nov. | Nov, ie /e 9 11,4 | 880/ 10,56, 93 5 0 109 | 1,6% | 3,53 | 0,9 — 91/,| 26,6 | 969 11,34 110 ú 0 123 | 1,45 | 3,37 | 0,74 | — 10 59,4 | 994| 10,97/109 13 0 132 | 1,73 | 3,61 | 0,84 | 101/5| 55,2 [1124/ 10,291116 15 0 129 | 1,86 | 3,84 0,87 | 10 11 11,5 |1224/10,48/128 22 1 LARA 88 374016) A1 111/,1159,2 (1297| 10,82/140 36 7, 160 | 2,24 | 4,07 0,91 | 15 12 [122 [1452 10,341150 30 | 11 163 | 2,78 | 4,14 | 1,5 22 121/5| 52 1328/10,38/138 14 1 144 | 2,29 | 4,22 | 1,0 24 15 66 1495/ 9,88/148 16 2 172) 2,36 | 4,32 4,020 Sd 131/,| 31,2 (1638) 10,83/177 6 3 179 | 2,83 | 4,50 | 1,14| 42 14 28,7 |1521/ 9,66/147 3 1 172 | 2,59 | 4,38 | 1,0 (9) 141/s, 4,7 1331] 11,85/158 2 0 180 | 2,58 | 4,41 | 0,95 4 687,76/1303/ 10,49 136,76 2,18 | 3,99 20% De tuinblokken, die op hoogeren leeftijd werden gesneden, waren, zooals ik boven reeds zei, eerder geplant. Hunne lengte op 30 No- vernber was dan ook grooter, en hunne eindlengte eveneens. De groeifactor was voor de tuinblokken ouder dan 12 maanden 1. De “384 productie stijgt regelmatig tot 14 maanden; kleine afwijkingen zijn uit den groeifactor en de verdeeling over oude en nieuwe gronden onmiddellijk te verklaren. Nu wil ik de cijfers, die EK 28 in 1918/19 en in 1920/21 op de verschillende ondernemingen verkreeg, vergelijken (zie de tabel- len op p. 386 en 387). 1918/19 was een jaar, waarin over het alge- meen vroeg werd geplant en de groeiomstandigheden ongunstig waren; in 1920/21 werd veel later geplant, maar waren de groei- voorwaarden zeer gunstig. In 1918/19 werd het riet op de meeste ondernemingen langer ; er was toen over het algemeen veel vroeger geplant, de Pd songroei was veel forscher. De groeifactor werd dan ook lager. Door de droogte leed de uitstoeling en was deze veel geringer. Ook het kattiegewicht per meter werd in den regel minder dan in 1921. Het rietproduct was vaak hooger dan in 1921, het legerpercentage was ook veel hooger, het rendement werd minder, waardoor min- der suiker ontstond. Uitzondering op dezen regel was Boedoeran, waar EK 28 door laten aanvang van de campagne ging afsterven. Op Meritjan werd in 1921 zeer laat geplant, evenals op Redjosarie, waardoor weinig meer suiker ontstond. Op Remboen werd ook veel later geplant en leed het riet in 1921 door bandjirs geducht. Op de sf. Bagoe ontstond in 1921 door zware bemesting een hoog leger- Groei van EK 28 in 16/17 op de suikerfabriek Petaroekan. | Rabine Lor Bedji _ Serang Koelon Lan Nieuwe grond oude gerond Bouws | 2 6 Planttijd ‚1e helft Juli le helft Juli te helt Juli | de helft Juli Te helft Juli Lengte op 30 November 178 155 132 Eindlengte ANT 450 385 Groeifactor 0.7 0,47 0,47 Lengtegroei 2e helft Nov. 52 4 50 55 terp hrDee. 48 50 45 Zes M.D 27 43 48 de P- JAn, 40 32 30 2e » » ‚bj 30 35 de » Febr. 23 25 15 2e » » 10 50 15 fe » Maart 10 15 10 2e »y » 12 —- 10 Riet 1701 1489 1593 Rendement 6.87 be ef 11,44 Suiker 117 168 182 38 hj percentage en abnormaal laag rendement. De aanplant van Perning leed in 1921, toen zeer laat geplant was, ook door hoogen waterstand. De 15-daagsche groeicijfers van enkele tuinen van Petaroekan vindt men op blz. 384. De drie tuinen werden gelijk geplant. Op nieuwen grond was de Oostmoessongroei veel forscher. In den Westmoesson werd de groei op de oude gronden zelfs nog krachtiger dan op den nieuwen grond. Het rietproduct werd op den nieuwen grond het hoogst, het rendement bleef daar echter zeer laag. De groeifactor is op nieuwen grond door den forschen Oostmoessongroei hooger dan op ouden grond; zij geeft ons daardoor geen juist beeld, wel ter vergelijking van de nieuwe gronden onderling. De groei in opvolgende halfmaandelijksche perioden was voor EK 28 op de sf. Bandjardawa als volgt: | ARN 1917 | 1918 | 41919 | 4920 | 1994 |Fermid- deld. 1 Leeftijd op 30 November 429 155 144 1392 LE —= Lengte op 30 November 173 214 173 164 227 -— Groet fe helft Dec. 5 DT 30 99 DI 99 Je Dy » 29 Id 38 34 16 30 1e De Jan: 32, 97 30 20 20 | 26 Ze. y » il 90 26 26 Del 24 le » Febr. 25 7 24 q5 261 225 Ve >» » 16 29 21 25 15 19 le » Maart 0) 10 14 | 90 14 13 2e Dy » 7  M) 10 5 8 Te » April 5 Oul 6 10 ZZ 4,8 2e Dy » 3 | == en Es 0,4 Eindlengte 957 378 368 37e jd! — Groeifactor 0,950 | 1,029 | 0,766 | 0,844 | 1,381 | — In de jaren met gunstigen groeifactor (1918 en 1921) was de lengte op 30 November groot, de groei in de 15-daagsche perioden lager dan de gemiddelde. In het jaar 1919, toen de groeifactor het laagst was, waren de groeicijfers hooger, en de lengte. op 30 November was minder. Op de ondernemingen Redjosarie en Balapoelang waren de periodieke groeicijfers als op blz. 388 voorkomend. In de jaren 1917 en 1918 was op beide ondernemingen het riet op 30 November vrij lang en ontstond een goede groeifactor. Op de sf. Redjosarie wordt de groei in Februari en Maart geleidelijk, op Balapoelang meer plotseling minder. OVERZICHT DER CIJFERS VAN EK 28 iN 1919. | | | | | Soem- Boe- | Per- | Meri- |Pesan- Ngan- Redjo- ‚Rem-, Ban- | pota- | Pago- | Bala- Bagoe berka- |; hee a GORT tren die k| SRE | djar me ee ve | OE rene geraR ning / | tjan saw ah, joek | sarie | BOERE an roekan, ngan | Tang Í Î Ì | Lengte op 30 November 420 | 409-| 242 | 200-134 95 ne be KE 85 149) 478 171 85 9 > » 1 Maart 301 | 323 | 47 | 401 | 286 | 322 | 294 342 28 | 347 | 338 347 | 201 299 D) >» 1 April 331 | 362 | 440 | 409 | 308 | 367 | 347 | 381 | 338 | 358 | 361 | 380 | 329 | 345 Groei gedurende den Westmoesson 211 243 198 |-_ 209 | 174 | 272 | 274 | 26 | 253 |23—9| 188 209 | MA \ 21 Groei per dag in c.M.: | | bree | | in den Oostmoesson 0,889 |0,916 | 1,561 (1,316 (1,000 (0,848 | 0,580 |0,966 (0,599 (0,75 (1,201 1,204 0,639 ‚ 0,783 > _» Westmoesson (1,758 | 2,025 (1,650 (1,742 1,450 | 2,267 (2,283 2,217 (2,108 1,99 |1,567 (1,742 2,033 | 2,092 Groeifactor 0,506 |0,452 |0,946 0,755 | 0,690 0,374 (0,210 (0,436 (0,284 | 0,377 (0,766 (0,691 0,314 ‚ 0,374 Gebleven uitstoeling „34400 |41200 36200 33900 38100 34600 42100 31800 36100 (33400 32200 39400 30500 31100 Idem in 0) van het gemiddelde | | | | | | | | t/m 1920 | 99 | 106 OBAN ee dOr LO 103-| 94 99 | 93 | 9 | 100 97 96 Wijze van afplanten: | | | | | | | | <= in April nn es — | 15 | — — — | — VO — — — ef » Mei — 8l/j Mr 16} — A4 \ 131/5} 50 | 167 74 48 | — — Dn > Juni 25 4 AA LOUS 125 95 32 | 141-/ 38 | 103 | 290 Lot 95 | Al 97 > Juli ee. B Silke AE 70 | 162 31 96 ea Be DT ess D° 8 | 172 >» Augustus —- 16 — | — | 45 | 70 129 | 71 AM 1 | 5 -— 1/93 > September —- — — — | — 6 | L EN en — — — — Gemiddelde leeftijd op 30 November | | | | | | | | | in dagen eat eet KIES | 155 | 452 (434 | 142 | 16 | 119 142 | 159 | 144 | 142'| 133 | 120 Bij het oogsten in maanden 122/ 12, Mfg, 12/5 12 | 1223, 12/5 18-12 13 121/, NM eg be 12 Gesneden bouws Zr 88 2D a RD 178 | 466 | 4144 | 259 | 517 | 304 | 257 39 | 362 Taxatie 1091 | 4160 | 1452 | 1314 | 1249 | 1289 | 1245 | 1320 | 1166 | 1230 | 1313-| 1372 | 999 | 1143 Riet [4147 | 1246 | 1514 | 134 | 1249 | 1372 | 1175 | 1308 | 1100 | 1238 | 1185 | 1179 | 752 | 1060 Rendement 10,38 | 9,81 (10,13 | 9,86 | 9,63 [10,07 | 9,07 | 9,04 [11,03 | 9,22 [11,52 | 9,76 | 9,40 (11,27 Suiker 149 er 422 A58 Aa 120 ABB 1070 A18 Je 4 AL 114 \ 1361/5) 115 71 9 Idem in 0 v/h. gemiddelde t/m. 1920 | | | | | | voor elke onderneming 107 | 440 | 106 | 400 94 QA rss 90 93 86 87 | A1 80 85 Legerpercentage Il NE 12 15) 97e 44 | AMol 5038 At. 33 8 6 Bloeipercentage Er TE en ie |_äf | 86 | — | 68 Jel Oane — | Al — — Kattiegewicht per M. bij de lengte op | | | | | | |L April 1,001 0,859 ‚0,949 0,953 1,058 | 1,080 | 0,804 | 1,080 0,902 1,035 |1,019 (0,787 | 0,749 | 0,988 Bij gemiddelde uitstoeling 0,996 | 0,912 | 0,901 (0,920 (1,021 (1,090 (0,828 |1,013 (0,897 0,966 0,957 0,785 0,726 0,48 ‘nn mmm mmm 387 | | | | [A End | | | €L6'0 | 1860 | 6880 | 670'T |6E8'O (8760 [9EO'T |CEOT |7LGT |GIO'T | 5680 | 0760. |716'0 | ELOT | 5 056r "w/I | | | | | | | Surjaogsyim opfoppruwos ftq wopr 868'0 | 7480 | EE8'0 | GOOT (9680 | 0G6'O |GIOT |GLSO | LSOT | LIOT (3860 |75OT | 6760 | 6760 | dy y do 935uor | | | | | ‘p/q Wd Iypraadongey CO OOR Ge IP OS JOE 5 09 OA Oe 0 Een oBeguoodroorg Ï | Cho |e [0 5 She [5 7 KE LT Ov See Giel oSezuogodaosor T6 |68T \SOT |7OT |88 _|06 807 |G&V |S6 |L6 [16 |E8 GOT {96 surwoulopuo oy[o | | | | | 100A 0Q5Gy 'w/t ‘wan "y/A P/) wr wopr 867 (var |\LEv |eor |OM ecv |My |T9v |\68r |857 |817 \OGV |VoY _ | GOU Loyms err Wee TT |67'0V |vo'er | LV Ti |16 TT |SEOT (cO/47 \TOTT | E9OT | GOTT |80'6 |9GOT | L68 puowopuoy 8507 \e8O7 |EOEV \cEET [596 |OEOT | WET [GYEV |S6IV (GEIT |S9OT |GGET |OYIT | GEN vor GLVT (9617 |LVGV \9LTIT [EOTV |966 |EGGT [8ITT \STTT \860T |O8OT |OGET |GEOT | 6EOT EXEL SLG |OTG |889 |O9VIT |Yo7T |Ic9 897 [GIG |G OIC |OEG |FS ELG [855 Snog uapausos) Shor Parr |W 4 NN DI Eh eere arr re vt ek lab uopueew UI UoJss0o Joy (id GO [ZT [GEL [LEV [STV |LL GOT | L6 E8 |L8 |OOT \S&V |90T |7OI uodep ur | | | | daquaaoN Og do plngoor oppoppruwoDg ze kler se ide ep ee de Erde 19403 « E07 [7 5 OL ee O8 CY [16 Vr |E |V [99 | — |G 85 toquordos 805 |CL LGT \GLV [858 [TLT [8% [685 |9T |7OG [9 |W 661 | L6 sngsnöny « We [<6 |915 |G |910 [9 607 [G&T |S6 \907 |OL TG S0T {88 Inf L9 |G8 |GOV 885 [TOY |V [8L |SE [LI Ir __|9% 9 |E |M | Tung « 9 [7 (TLT 065 ok: 6 5 [9 (EE 9 |8 |G [7 Vi TN € SS mn er zede: il nd ree dl [Lidy ur | | | | | | ruozuerdye uea ozlin gov |erv |86 \vor [96 66 507 |8U |L [66 [86 \66 |96 | VIT | 0OG6T “W/A opropprues ya Vo ur wopl OOTES | OOEEE | OORZE | OOZES | OOETE | OOTE | OOLYE | OOT8Y 00GOY OOEGE OOLTE , O0OGE | OO7LE 00986, Burjoorsyin uoAoldeD OPL'O | 8880 | 6TTT | SET | 6880 | TEIO |L7LO |STLO | T59O | TESO | 186 O (GEET (O7LO | L060 1099BJIA0L) GLO'T | EED T | OCT |OOGT | GET | eEST | E56 T (GOOT |G6GT |SOGT (OOIT \SEUT (SERT | G771 UOSSAOUIJSAM CC 06T*T | 0987 |zoOT | LCOT | LEGT | LEIT | BEV T |9OET (8860 | ELTT [0677 | L6LT | S86O | 808 uossaowgsog) Uop Ul | | | | | “Wo ur Sep tod toor OG |967 [FLY [FrV [LT |OG5 |VE5 |S05 |16T |IRV |G6T [GEV [GIG | ELI uossaougso AA UAPp opuompad TOL) OEE VEE |E6E [TLE [SVE GOE |GEE |OGE |ELG |06& |WB |GIE |E5E | 60E | [dy p & € 565 |G5E |L [STE [865 |TLG |GYE [MG |DEG [TW |E5E |GYE |S6G | EG HEEN VT CC SE |SST |6I5 [Lo OV [68 TT |L |G8 |GOV |G7T (OEF |TOV | IEI daqutoaoN O8 do o75uoT | | | | | DUeI | ueZu | UNE MEP | uaoge st4BS | Teolp yeves ueuly | Suru | UvA | Duo | | -aod Et 0d =1elp î | a.…| ueut ‚opao5) ‚oop \-eYLAY POOH greg | Oe&d | =uzodg | -ueg | WOU | ofpoy |-ULIN -uesog) FN | | “1dd | -soy j-Woog | TG6T NI S& MH NVA SUHAPID HAT LHOIZUHAG) 388 Redjosarie Balapoelang 8 1917, 19181919, 1920/1921) 1916/1917 1918 1919 1920 1921 Lengte op 30 November 165 | 141 85 87 80 ok 4531 151 O4 66 125 Leeftijd op ‚ 30 November| 123 |4110 [142 | 98 | 97 [4112 [108 [4129 [120 [104 | 115 Groei dste | | helft Dec. 27 | 33 | 43 | 32| 37| 33 | W| — | — | 33} 31 Zdehelft Dec.l 34 | 29 | 37 | 37 | 33 | 34 | 33 | 35 | 38 | 39 | WA de Dan. 30 53 39 9 38 36 98 28 36 38 52 Je B » | 23 | 29 | 37 | 36 1 231-20 | "A 99 134 1 FILE BR Te, en Febrij 25% “25134 | 254 31 25e Salt DT le Aa KOEN AR Je D poeh 48 40 288 | Ap 2 | O8 FEB le » Mrt. | 13 7 | 22 | A4 | A | 26 | 28| 45 | 28 | 8 | 90 2e » » AA sel 481401 24 A5 kB KOS de >» Apr. | — — == — 6 4 —= —= ik U 6 Ed el Oei Mitt Plek Anr vien ema ete TN 5) Eindlengte |336 |846 [338 |848 | 309 |314-| 341 |353 | 359 | 349 | 331 Groeifactor {0,942,0,879,0,2840,461 0,631 0,439/0,940/0,702/0,3740,295/0,710- In 1919 trad op beide ondernemingen een forsche Westmoes- songroei op. In 1920 is op beide ondernemingen laat geplant en was het riet op 30 November zeer kort; er trad een forsche Westmoes- songroei op. In 41921 was op Redjosarie nog later geplant. Het riet was op 30 November nu ook kort en de groei ging lang door. Op Balapoelang was eerder geplant; de groei ging hier ook lang door, maar nam geleidelijk af. Regelmatige toename in groei en geleidelijke afname geven een beter product dan onregelmatige en tijdelijke zeer forsche groei- perioden, hetgeen ook voor de andere rietsoorten geconstateerd werd. De lezer zal wellicht in deze studie over EK 28 naar een bespreking over het wortelrot zoeken. In enkele rietstreken maakt men zich ernstig ongerust over EK 28. Men meent daar, dat KK 28 in de laatste jaren veel gevoeliger wordt voor wortelrot, vooral op gronden met tweejaarlijksche wisseling, en dan speciaal, wanneer EK 28 na EK 28 geplant wordt. Om dergelijke kwesties nauwkeurig te kunnen beantwoorden, dienen de plekken, waar wortelrot voorkomt, nauwkeurig voor de opvolgende occupaties in de tuinkaarten te worden vastgelegd. Waar dit onderwerp van verschillende zijden in studie is ge- 389 nomen, zullen binnenkort de resultaten van dit ‘onderzoek wel be- kend worden. Uit de uitvoerige gegevens, die ik over dit onderwerp reeds ontving, blijkt wel duidelijk, dat op de ondernemingen, welke regelmatig door mij bezocht worden, het wortelrot in EK 28, niet- tegenstaande de sterke uitbreiding der soort, in verhouding niet toeneemt. SOERABAJA, Juli 1929, ' > Eu Jd Es Mr en en r i N id ven id ne ih it te \ ECA ie. i le, ik rdf h5 ke: Ee il ef tv pon hi nt ) AND ANT Ee ie LAKERS k e Es É ZR dre Ì Ì d | 4 bj tri N | dl Ì En e EN ' EN Pass ke 3 Je Ë os « î k Á … RT js | ‘ " r « bf hed J Ô ê pi = L Kin - s k ej nd : E € x EF & : * î # ” d 3 5 ’ Ì 5 e En d » « 5 5 ’ d ’  * Je EN ld ES nn: jn: H x ’ Î — N pr fi P) . ûs A E ie î r 8 " 5. ’ . # | en ROMIEF VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië Eke MEDEDEELINGEN VAN HET _PROEFSTATION VOOR DE JAVA: SUIKERINDUSTRIE. | 0 0 | T JAARGANG 1922, No. 9. DE SAMENSTELLING VAN DEN AANPLANT 1921 — 1922 DOOR J. VAN HARREVELD. N. V, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA, RE MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, Jaargang 1922, No. 9. DE SAMENSTELLING VAN DEN AANPLANT 1921 — 1922 door J. VAN HARREVELD, Secretaris van het Proefstation voor de Java-Suikerindustrie, Voor de statistiek van de samenstelling van den aanplant 1921 — 1922 zonden 177 van de 184 fabrieken hare opgaven in; de 7 fabrie- ken Soemengko, Kenongo, Djoewono, Koedjonmanis, Nieuw-Losari, Loewoenggadjah en Tjidahoe gaven geen aanplantsamenstelling op, terwijl de tegallangronden van de Handelsvereeniging Amsterdam” ontbreken; de aanplant van Ranoepakis werd bij dien van Djatiroto getrokken; de fabriek Sendangpitoe in de residentie Djokja plantte in 1921 voor het eerst. Voor de totale met riet beplante oppervlakte verwijzen wij naar de schatting van J.H. RrrmaN in Archief 1921, p. 1540, waar voor oogst 1922 een beplant oppervlak van 227,648 bouw wordt opge- geven. Het oppervlak, waarover onze statistiek loopt, is 208,254 bouw, dus 91,6% van de totale voor 1921 —’22 met riet beplante oppervlakte. In Tabel I zijn van de fabrieken, gerangschikt in de volgorde van Oost naar West, de oppervlakken opgegeven, welke zij van de _ rietsoorten aangeplant hebben, die meer dan 1% van de totale beplante oppervlakte beslaan. Dit zijn de soorten EK 28 (599%), DI 52 (181/,/), 247 B (171/,%), EK 2 (61/5), 100 POJ (4%), 90 F (31/,/), SW 3 (21/5%), 2714 POJ (2%) en 2725 POJ (11/5). In de voorlaatste kolom is van de andere rietsoorten te zamen het aantal bouws op elke onderneming opgegeven, beloopende een totaal van 51/,/%- In de laatste kolom staat het totaal aantal bouws aanplant van elke fabriek. In den aanplant 1920 —’21 kwam onder de soorten, welke 1% van den aanplant besloegen, ook nog voor Tjepiring 24, met welke 392 soort toen 1795 bouw beplant waren; thans is dit oppervlak tot 1246 bouw gedaald, zoodat zij uit Tabel 1 is verdwenen. Nieuw zijn de soorten 2714 POJ, die van 928 op 3925 bouw kwam, en 2725 POJ, die van 856 op 3143 bouw kwam, zoodat zij thans resp. 2 en 11/5/% van den aanplant beslaan. In Tabel II zijn de cijfers uit Tabel [ groepsgewijs samengesteld en daarna gesummeerd, zoodat daaruit ongeveer het totaaloppervlak van elk der hoofdsoorten te zien valt. In Tabel II zijn de cijfers van Tabel [Il in procenten uitgedrukt, terwijl in de laatste kolom het aantal aan de statistiek deelnemende fabrieken van elke groep vermeld is. Het percentage EK 28 is in de meeste residenties, bij 1920 —’21 vergeleken, weinig veranderd, be- halve in de residentie Solo, waar het wegens wortelrot aanzienlijk daalde (van 48 op 34°/%) en in Kedoe, waar het aanzienlijk steeg (van 56% op 75%); het totaal percentage bleef gelijk (39%,). Het percentage D[ 52 is in de meeste residenties iets gestegen, zoodat het totaal percentage van 15 op 181/5%, kwam. 2417 B en 100 POJ, Java’s eerste belangrijke zaadrietsoorten, blijven den teruggang der laatste jaren volhouden en daalden resp. van 201/, op 171/,/ en van 61/5 op 4%. De verdeeling van het oppervlak der voornaamste soorten vanaf oogstjaar 1912 was, in procenten van den aanplant uitgedrukt, als onderstaand : „e 4 D= 4 de eN Z ES 1 2 A 5 GE a la NAA NE ws AE ENE NSI BE N A el IS: done klan nalaat BVR KOEN 1 CEE el ISO RReen Bil —i0 LOER ae A30 | As ete ee ZO18 Ne VAB di s0t |t PES lol 51/5 1916 | 2 | 14/5}481/,| 4 |304,| 2 | Wol — | — | 4 | Aal 64/5 1917 | 6 | 4 |401/,| 4 |281/,| 34/4) A | — | — | 31/9) 14/0\ 74/5 191812 8U0I33 15 |24 4, | AAN ie | BON AE 1919 [2291/4143 |2Bt/o| 51/,|161/,| 4 | Ao) — | — 1 |4 | 64, 1920 [341/,l14 |261/,| 61/,10 |3 || —|—| VA |5 1921 [39 15 [205 61/a| 6/5 3 | | Vol Vol YA [5 1922 |39 sul 17ijd 61/5} 4 su, OU) 24 AA SHS EK 2 (61/5/%) en 90 F (31/,%) bleven constant; SW 3 kwam van 2 op 21/,% (van 4531 op 5322 bws). ' 4 B = 393 2714 POJ (29) en 2725 POJ (11/5 %) kwamen op de meeste fabrieken voor; deze beide soorten, die in 1917 door kruising ont- staan zijn en die in 1919 voor het eerst in geringe hoeveelheden uitgegeven werden, hebben zich snel een plaats onder Java’s prac- tijksoorten veroverd. In Tabel IV zijn de totaaloppervlakken van alle soorten in den aanplant 1921—’22 opgegeven in bouws en in % van den aanplant. Vergeleken bij 1920—'’21 zijn uit Tabel IV verdwenen : 36 B; 6G6B; 340 B; 36 POJ en 1101 POJ; de knopvarianten EK 2A en EK 2 Victoria; DI 89; SW 908; Koesoemo; Pwd 4, 14 en 38; Krebet 36; Gestreept Preanger; Zwart Muntok; Wit Manilla en Yellow Cale- _ donia. Nieuw zijn in deze lijst 2696, 2727 en 2755 POJ; Soedhono 819 en 1034. In Tabel V en VI is het aantal bouws vermeld van de vlakte- bibittuinen, afgesneden voor den aanplant 1921—’22. Op de 176 fa- brieken, waarvan hierover opgaven ontvangen werden, zijn totaal 8861 bouws vlaktebibittuinen gesneden, waarvan 4101 bws EK 28; 1152 bws DI 52; 663 bws 247 B; 939 bws EK 2; 294 bws 100 POJ en 1712 bws andere soorten. In die gevallen, waarin de fabrieken wel opgaven, hoeveel bouws maalrietaanplant uit vlaktebibittuinen geplant waren, doch niet het aantal bouws verbruikte bibittuin zelf, zijn de laatste oppervlakken berekend met gebruikmaking van een vermenigvuldigingsfactor van 61/,. In de laatste drie kolommen van Tabel V treft men een fabrieks- gewijze opgave van het aantal bruto bouws maalriet aan, geplant uit topstek, vlaktebibit of bergbibit. In tabel VI zijn deze cijfers samengevat en hieruit blijkt, dat deze opgaven voor aanplant 1921 —’22 loopen over 205,614 bws, waar- van 44% uit topstek, 25% uit vlaktebibit en 31% uit bergbibit zijn geplant. De bergbibit oecupeert circa 4000 bws, d. i. 2% meer, de topstek oecupeert evenveel minder dan in aanplant 1920—’21. De gemiddelde uitlevering der vlaktebibittuinen in 1921 is iets minder dan 1 op 6 geweest (51040 bouw maalriet uit 8861 bouw vlaktebi- bittuinen). In Tabel VII en VIII is de hoeveelheid geimporteerde bergbibit voor den aanplant 1921 —'’22 in honderdtallen pikols opgegeven. Enkele fabrieken konden niet het pikolgewicht, doch hoogstens het aantal bouws bergbibit opgeven, hetzij omdat de bibit uit eigen bergtuinen niet gewogen werd, hetzij omdat ook de bergbibit ten 394 deele getopt en als rajoengan gebruikt werd. In die weinige gevallen is het aantal gebruikte pikols bergbibit afgeleid uit het aantal bouws maalriet, dat uit bergbibit geplant is, uitgaande van een verbruik van 70 pikols per bouw. De totale import van bergbibit bedroeg voor de 176 fabrieken van Tabel VIT blijkens de summeering in tabel VIIL te zamen 4,594,000 pikols, waarvan 1,527,600 pikols EK 28; 744,300 pikols DI 52: 1,368,700 pikols- 247 B: 227,900 pikols EK 2; 82,700 pikols 100 POJ: 125,000 pikols 90 F; 162,000 pikols SW 3; 72,600 pikols 2714 POJ; 59,600 pikols 2725 POJ, benevens 223,600 pikols andere soorten. PASOEROEAN, September 1922. Tabel I. SAMENSTELLING IN BRUTO BOUWS VAN DEN AANPLANT 1921 —’22 VAN DE FABRIEKEN, GERANGSCHIKT VOLGENS DE GROEPEN VAN OosrT NAAR WEesSr. Fabrieken te EN sn ee N =) z a ie jz 5 5 25 — al an = Ee 7 nl EN EE MEN KS = A | A | Í Res. Besoekt. | | | | Soekowidi BA — | 36) 10| — | — | 28| 13 Jie el ORR Assembagoes 503, 051265 — fr 4ál — |= 39 OON REN Pandjie 348) 201369 — |496| 66/225| 48| 431179 1975 Olean 434) 210/437| 32} 54| — | 16) | 19 4/92 Wringin Anom | 361, 133 363 | — HI SR Al SAAN Pradjekan | 409) 82/198| 76| — | 49| 45| | 32| 59| 971 Tangarang 525| 9 71| — Ff — | 20262 9) — | 47} 998 Boedoean | 173) — [350) 9[147) — | — | 53| 38| 48 | 788 De Maas ZOO It ee A ral ZE ZO KEEN Res. Pasoeroean. | Groep Probolinggo. | | | Phaiton | J4| 40/505| —={ 25| — | 98) 65| 34| 71 815 Kandangdjatie | 18) 168/502| — | 78| — | 32 3 5|104| 910 Bagoe | 487| 125/399| 18| 6 6) 10/4157 | 122 | 132 1162 Seboroh 234| 188/174| — | 17) — a”! 3 | — | 625 Padjarakan 377| 145348 | — |'20| 27| — | A| A| — | 959 Maron 50| 207} 43 | — |A2) 35 54) — |= 9 810 dendine 944| 176) 206| — |336/ 86) 2|— | — | 28 1078 Djatiroto 1718/4489 — (539) 24| — | 24) 22 9201 17026 Soekodono 625) 485166 22| 18| — |317/ 18) 29| 42 1782 Wonoaseh 47|-299| 179 | — |176| A8) A| 5 12 — | TAM Wonolangan 134} 252/352| — | 97) — | — | 24| 6| 17| 879 Fabrieken Oem boel Soemberkareng Groep Pasoeroean. Kedawoeng Winongan Gayam Pengkol Pleret Wonoredjo Soemberredjo Ardjosarie Pandaän Soekoredjo Alkmaar Kebonagoeng Sem palwadak Krebet Panggoongredjo Res. Soerabaja. Groep Sidhoardjo. Porrong Tanggoelangin Tjandie Boedoeran Sroenie Waroe Ketegan Krian Balongbendo Watoetoelis Poppoh Toelangan Kremboong Groep Modjokerto. Sedatie Kon. Willem Ll … Ketanen Pohdjedjer Dinoyo Tangoenan Brangkal Bangsal * Sentanenlor: Perning Gempolkrep | 100 POJ 2714*POJ | eo _— bo de) RO IO | Nt SWO bo Ol 2725 POJ bo OOG ed) me bo TT GP CO … ed | eo ar dell SML Ker kde 0 soorten eam, Ser) Co 396 0 | a la | 5 on | AE Fabrieken PD ENEN 0, ld 5 Ël 8 B A ea B 5 EO | SMN ME — jam A | Fm en) er op, == > IS 2 HF | ee | A a Groep Djombang. | Somobito 273) 102 | 271 2| — |169| 70 6| 45 | 37| 975 Peterongan 237 258 146 | — |134/| 52) 25| 32/| 22 | 14| 920 Modjoagoeng 374) 253 | 270| 51! — | 19| 101 30) 57 211066 Seloredjo 1019| 42/4106, 60/155| 19| — | 66{ 72 2 1541 Tjoekir 636) 329 7 | — | 63 5| — | 54| 43 | 101147 Blimbing 714) 161 | 24| 99 | — | — 3) 4\ 5 | — (1007 Tjeweng 302330 |. — | — | 34 — 5 181 22 391-750 Goedo 559! 394| 127 | 44! 79| — | — | 10| 23 3 1205 Djombang 206, 389 Al 12) 83| — 128) 33) 16 54| 925 Ponen 4091 831440, 50) 29 —= 1193 | 421 SO 2507 Ngelom 582 189/227 | 26| 47| 23| 34| 3| A4| 541189 Res. Kediri. Garoem 986) — | — | — | — | —= | — 6 6 21000 Modjopanggoeng | 875/ 405) 22 6 — | — | — 2| 12| 441366 Soemberdadie 1064| 262) — | 47| — | — | — 3 4 — 1350 Ngadiredjo aa SN arke En 1 1, — | 228 Pesantren 878) 310/216 | 414 | 40} —= | =| 3152 7 1948 Meritjan B4DIEDB3N HO Minggiran 79 979 448| 2 — | — | — Al 5 — 11517 Menang 922, 556| 23| 56| — | — | 65 4 2 — 1228 Bogokidoel 208! 667/164! 23) 5| -— | — | — | — | 721139 Kawarassan 1030 212) 1A| — | — | -—- | — 3 5 2 1253 Tegowangi 1094) 356/ — | 74| — | — | — 1 2 — [1527 Kentjong 374 692 3| 66| — | — dl Siad 1 1155 Badas 349 366) 1| 40) — | — 03 A41 21 401001 Poerwoasrie | 345/1065/ 179 | — | | — | — | 14/| 11! — 1640 Lestari | 1411/ 323/120| — |237/105| 23! 93| 78} 87 1177 Baron 238) 88/528| 4/1410| — | — 5 | — | 33/1006 Djatie | 858) 176|/ 3) 63| — | — | — | 1} 138 1 1125 Ngandjoek 538) 183| — | — | 921237) 13| 14| 15) 34/1126 Res. Madioen. | Redjoagoeng 480) 413| 97 /200{154|116/|295 | 16 Al — 1772 Kanigoro 574 294 8} 45 11275/154|\ 13 17|\ 85 1466 Pagottan 505 3) 34|212| 201 | 224 2 12 41367 1564 Redjosarie 690/ 377| — 152| 46| — 3| 15) 21) 181322 Poerwodadie 577) 43/165/532|142| 26 8| 21104 89 [1707 Soedhono 296) 409 17|494| 51| 17| 14| — | 11/2229 1538 Res. Soerakarta. | Modjo 686) 329) 47 | 97/1131 292/1262| 95| 58 1 1980 Tasikmadoe 1083\ 265) — 32| — | — | — | 31| 54/4105 11570 Wonosarie — | 375) 82|/206|/125|4102| 22} 17 | 14) 60 1003 Kartasoera 83/ 439) — [201 | — | — | =| 67| MA 54 | 935 Tjolomadoe 201/ 375/ 9/160| — | — | 44|219| 86| — 1094 Bangak 592 2241| 11 | 64 — | 72 2 17| — | 94 1073 Jt) den) Ne Fabrieken Tjokrotoeloeng Ponggok Delanggoe Tjepper Manishardjo Kradjanredjo Karanganom Gond. Winangoen Prambonan Res. Djocjakarta. Randoegoenting Tandjong Tirto Kedaton Pleret Wonotjatoor Padokan Bantool Barongan Sewoegaloor Gondang Lipoero Poendoeng Gesiekan Sedayoe Rewoeloe Demak Idjo Tjebongan Beran Medarie Sendang Pitoe Res. Kedoe. Poeworedjo Remboen Res. Banjoemas. Kaliredjo Kalibagor Klampok Bodjong Poerwokerto Madjenang Res. Semarang. Pakkies Trangkil Langsee Tandjong Modjo Rendeng Besito 243 165 369 779 428 148 513 153 ) 247 2 a 100 POJ SW 3 2714 POJ [EN Lel de) LO GO Wm ON OTO en bo 8 | „ee Lo en ee DO > DO lol Bal bo er) | Sd OD U OO =| rs Le) sal |l S Andere soorten 2399 1125 1744 (2913 Fabrieken Majong Banjoepoetih Petjangaän Kaliwoengoe Gemoe Tjepiring Res. Pekalongan. GroepPekalongan. Kalimati Wonopringgo Sragie Tirto Tjomal Petaroekan Bandjardawa Soemberhardjo Groep Tegal. ‚ Balapoelang Doekoewringin Pangka Kemantran Pagongan Adtwerna Kemanglen Goeng 5 Ramboet Djatibarang Bandjaratma Ketangg. West Res. Cheribon. Nieuw Tersana Djatipiring Karangsoewoeng Sindanglaoet Soerawinangoen Gempol Ardjawinangoen Paroengdjaja Djatiwangi Kadhipaten 0 AN en, 1D Á Lik END AR eket a 345| 12 O4 k9) 4151 1 67} 102 49211 241 416) — 705 9 760| — b43l Si 8201 7 DN == 843| 214 1081| — 5471 305 626| — SG ES 836/ 136 280 45 245| 245 766) 43 590 70 29 207 1257| 102 1155) 297 663! 335 762} 60 SIA 4531 161 761{ 89 7A1| 44 646| 123 524| 96 551} 119 496, 184 506] 389 e; an en} ken) — 227 2714 POJ | | EI 7 UI == EGO le) Ad | wo 5 OG =S Seen Andere soorten _ © U „99 Tabel LI. SAMENVATTING IN BRUTO BOUWS VAN DE VAN Tabel I. AANPLANTCIJFERS a = s | 5 ONE CN EAR ENKA E: Groepen 4 è 5 9, Zes iens EE — — A = = al un Ee B Hd 3 ES Sitoebondo || 3490 813) 1839 1291167| 135/-657| 227) 189) 521 M67 Probolinggo, 3972| 7185, 3239/ 5791385 206, 630, 384 312 937, 18829 Pasoeroean || 3047| 973/ 4774| 760| 188/ 869} 862/ 447| 300) 2382} 14602 Sidoardjo 1273) 2618\ 6767 82/1074 24/ 200 274| 185/ 994 13488 Modjokerto || 3304 3016/ 2675) 763| 753/ 456) 276) 225/ 136, 732} 12336 Djombang || 5304, 2530, 1322) 314 624) 287/ 468 268/ 345 240 11702 Kediri 10228\ 7292 1778| 765) 510 342) 195| 225) 258 293 21886 Madioen 3122| 1539 321 1635| 592 658) 476) 77 161| 788} 9369 Solo 5743| 4996) 453| 1706) 3581153| 399) 652 502 882 16844 Djocja 9021| 3133 1926 2913| A4 738| 196) 276) 146) 755 19148 Kedoe 3494| 168) 819 25 — | | — 39 18 94ij 4657 Banjoemas || 5750\/ 146| 523| 295) 28 — 3 40/ 43|/ 100 6928 Semarang || 5073\/ 986| 4321| 1227) 99/ 501 542) 192| 167) 593 13701 Pekalongan || 5617, 616| 2343, 950| 60f 516) 96, 256| 173, 442 11069 Tegal 7314| 1480| 1355) 368) 508) 69 283| 190/ 131| 1017} 12715 Cheribon 5542 1265) 1271| 10791 9811 790 39) 1531 771 648 11845 Java totaal 81 294/38756/3572613590/8368/6744/5322/5925/3143 11418208286 Tabel LIL. DE AANPLANTCIJFERS VAN TABEL [Ì, IN procenten UITGEDRUKT. Groepen Sitoebondo Probolinggo Pasoeroean Sidoardjo Modjokerto Djombang Kediri Madioen Solo Djocja Kedoe Banjoemas Semarang Pekalongan Tegal Cheribon Java totaal Ee CKS ad DD VD = EERENENENENRAENERE ES R En ie ie SUITE (eG SIE IANSs IS Es IS ASS An le | ey Be ha: 38 Ge: 20 ki MN BS 9 7 9 9 6 9 lon ben Pes 7 5: 7 1 A 9 9 5, 4 le} 1 Tan 5) 1 6 6 Seen 16 15 9 19 | 50 1 8 0 9 9 2 7 15 Din Oe 6 6 Á 9 2 1 6 11 Aen JON A 3 5 3 L 9, 3 2 11 ABk AJ 8 Le 9 D, 1 1 1 4 18 enja 7 trl 6 7 5 1 9 8 6 3 30 SO 9 7 ) A 3 5 15 747 NV 170 Oe EO AE EG 0 4 1 1 1 Á 18 15 4 | 18 ON 4 0 De Q 83 , 8 Á Ol == 0 1 | 41 6 Si 7 NEL 9 4 3 /À 1 9 Á 12 5! 5 | 8 0 5 1 D DL A 8 DAR 14 3 Á 0 Q >) 1 8 10 Alo maer 14 9 8 7 0 4 a 5 10 39 1181/,171/,) 61} 4 | 31/,| Uff 2 | 14/9) 51/9} 177 400 Tabel IV. OPPERVLAK IN BRUTO BOUWS VAN ALLE RIETSOORTEN IN DEN AANPLANT 1921 —’99, | °/, van den | °/, van den Rietsoort _‘ Bouws Java- Rietsoort Bouws Java- aanplant | ‚aanplant 225 B 45 —- DI 46 138 — SRT 35726 | 171/, ek Ee 38756 181/, 221 86 — Ik 88 65 — DI 7 — 90 F 6744 31/, 100 POJ 8368 4 Tjep. 24 1246 Is 159. 42 — SW „4 47 213 365 — $ 3 OO 21/5 826 6 | — 7 5a | 979 158 — k 16 50 — 1228 145 — } 70 1 — 1335 8 | — beha Ie 1536 Is 1381 14 — AD 18 — 1449 31 Te „ 499 54 — 1499 „ 1284 1/5 SIR | 40 | — 1507 | 647 | — 144055 ven 38 | — 1547 4 17318 Een REK EED) 36 — 2379 67 | ES snol 46 4} — | 2696 24 | — … 1483 3 | — 2708 271 — 719 Carp 11 | — | 2714 3925 | 7) GZA 6 | — 2725 9143 11/5 Pk 4 1659 | == 2727 42 — „ Î Groen 120 — rbe BART 4 | 2 Krebet 6 | 1 EK 1 604 | en Rd. goent. 667! 954 — BE 13590 | 61/5 Soedh. 819 45 1 en „ 6(SEK7) ir En e 1034 121 Lal 8 81294 | 39 Zw. Cheribon Dj ted „ 30 142 | == Band). hitam 4 — A8 rl 199 Ar Batjan 409 | Eer „… 40 263 | ES Rood DNG | 4 eg ‚41 16 | Ee Rood Ceram | 4 | Lel A 18 | en Hawaii 109 | iN! ats ‚„ madoe | 1084, If, Diversen 15 ee ‚ betjer | 98 | — KT Totaal 208286 hbws [mmm 401 Tabel V. AANTAL BOUWS DER vlaktebibittuinen, Eelt AFGESNEDEN VOOR DEN AANPLANT 1921 — 1922. GEPLANT UIT: Fabrieken En A > & 3 Bi Eh en SNN EA ENNE EAM ER BEN me, | ee se Res, Besoeki. Soekowidi 45 | — 8 1| — 9, 63 || 293/ 351 6 Assembagoes 5) 3 | — || — 2, 10 || 369 53) 546 Pandjie 20 | — | — | — | 22| 20 62 || 832 422} 74 Olean dn 8 1 Zi 7| 34 [| 315/ 245 365 Wringinanom 12| — | — | — | 10| 6} 28 f| 310/ 285) 699 Pradjekan 24 ZM RIT, 6| — 8 49 ff 277) 422) 272 Tangarang 27 4 de 8 40 |[ 366) 344 286 Boedoean 1 — Ne | 3) 11! 21 [| 239 146| 403 De Maas 19 | — | — 1| 20; 11! 51 I| 345/ 255| — Res. Pasoeroean. Groep Probolinggo. | Phaiton es AA LA SL 1407101591 203 Kandangdjatie — 6 — | — 6| 6/ 18 || 602, 113) 195 Bagoe — | — 1 3| — | 49 | 53 || 604| 270) 288 Seboroh 42} AAL B | — | Aj 32 || 282) 106} 237 Padjarakan 18 5 18 — | — | Â| 45 || 385) 252) 322 Maron — Dn SSZ KI a 0 Gending 3 — | — 6| 2} 44 || 672}, 79/-327 Djatiroto 126190 | — [101 5| 9[431 (54571527, 42 Wonoaseh — 4\ 2 6 || 427/ 25| 285 Wonolangan ON Me Be ej AO 80) 192) 607 Oemboel | 9| 12| 24 || 467/ 170/ 560 Soemberkareng Sne Senne 16 BO AO 04-303 Groep Pasoeroean. Kedawoeng EEE Ne NE O {| 799, 44| 130 Winongan 1 5 AOR 6461 192 dE Gayam —_ lll — 4 4 || 100f 14} 507 Pengkol —_ e= 0 || 213) — | 329 Pleret —_ || | dl Bit 256 ode Wonoredjo Ee 07 A7 FJ AGO ERIKA Soemberredjo 1\ — | 19 — 3, 13 / 36 || 308) 187/ 358 Ardjosarie en en a 0 [| 220, — | 358 Pandaän 8 — KEN 12) 19 1 Goo ment Soekoredjo OE eeen — | 21 36 |P 320 RZA Alkmaar EN <5 24 2E ID ZOEN OOK 032 Kebonagoeng 40 | — 6 BS | 49 OM IKGAARANO NBE Sempalwadak 3, 9| 40) — | — | 64) 86 || 537) 578| — Krebet 46 | — | 12) 419} — | 27/4104 || 460) 568) 179 Panggoengredjo a) B) 5) AEEA EA AIM Bj Bl Fabrieken Res. Soerabaja. Groep Sidhoardjo. Porrong Tanggoelangin Tjandie Boedoeran Sroenie Waroe Ketegan Krian Balongbendo Watoetoelis Poppoh Toelangan Kremboong Groep Modjokerto. Sedatie Kon. Willem HI Ketanen Pohdjedjer Dinoyo Tangoenan Brangkal Bangsal Sentanenlor Perning Gempolkrep Groep Djombang. Somobito Peterongan Modjoagoeng Seloredjo Tjoekir Blimbing Tjeweng Goedo Djombang Ponen Ngelom Res. Kediri. Garoem Modjopanggoeng Soemberdadie Ngadiredjo Pesantren 247 B 100 POJ | Andere soorten Totaal „… hd ol | Topstek 210 364) 2 25) 143 7 405 313 Di 484 287 163 2971 J06 459, 468 480, 451 419, 486 517 285 253 261 812 272 367 405 325 652 7158 320 638 572 361 627 435 1105 208 1891247! Vlaktebibit: Bergbibit 4 A05 Fabrieken el, We TN Sj 2 EEN A B kaina ks KST EMME e hom 5 aa) Meritjan ed EE nt ent east 18 || 829 S1| 290 Minggiran —_ | Off 842 17) 658 Menang | | | ál ff 972 117) 139 Bogokidoel —_ ll | 0 0 | 360 PNI, Kawarassan 21 8 | —|— | — 1 | 30 ff1049| 99 105 Tegowangi 2 ||| | 2171220 44) 263 Kentjong 49 | — | — | 46 | — 1 |} 96 || 334| 130, 172 Badas 15 | — | — | — | — | 12 | 27 [| 637) 115) 149 Poerwoasrie 7 6 | — | 2! 15 ff 257/ 205!'1178 Lestari 110 | 25 | 42 | 474) 279 424 Baron 18 | — | 39 | — 1 2 | 60 ff 490, 397) 119 Djatie 23 9 ||| — 2 | 34 || 653) 211| 261 Ngandjoek 30 8 | — | — 2/11 | 51 f| 516) 444 166 Res. Madioen. Redjoagoeng 38 | 17 | — | 2l Get 48 195 II 7 EO TST Kanigoro 16 3 | — | — | — | 10 | 29 ff 630 121) 715 Pagottan 21 — | 10 | 12 | 22 | 65 || 661, 412 491 Redjosarie —_ el | | 0 | 847, — | 475 Poerwodadie — le =| 2 | 2 [692 152 860 Soedhono 37 | 49 | — | 52 8.) 21 167 || 549, 809) 183 Res. Soerakarta. Modjo 36 | 15 | — S 9 | AL 409 1|-28911133 558 Tasikmadoe 90 | 32 | — 4 | — | 21 (147 ff 840| 645| 85 Wonosarie — | 22 | — 8 sp S&L If 1944533258 Kartasoera — [15 | — | 13 | — | 38 [| 66 [| 453/ 358) 124 Tjolomadoe 18 [15 | — 7 | — | 28 | 68 || 437/ 533| 124 Bangak 38 9 1 3 — ì | 55 || 521/ 508) A44 Tjokrotoeloeng 17 | 32 184 a 19° PSD aide 98 Ponggok DA Je HO 3 2 | — 3 | 29 || 205/ 227 2 Delangoe — | 45 | — | 10 {| — 4 | 59 86) 885) 179 Tjepper 57 | 60 | — 3 4 6 [130 [| 2931204, 54 Manishardjo 34 | — | — 8 51 34 | 81 || 587| 707/ 146 Kradjanredjo 5 Áo All — | 13 || 321} 62) 272 Karanganom 26 | 15 | — Áo 2 | 47 || 1661471| — Gond. Winangoen 25 | 17 | — | 13 9 33 | 90 ff 1491033) 276 Prambonan 10 5) 5, 6 | — | 11 | 41 fl 298) 302 — Res. Djocjakarta. Randoegoenting ZL | — 4 56 | — 1 35 | 164 || 654) SAL 414 Tandjong Tirto 12 6 | — | — | — | 10 ! 28 || 426| 101! 162 Kedaton Pleret 40 | — | — | — | — | 16 { 56 || 435/ 315) — Wonotjatoor 42 | 13 2 Ä | — 4 | 65 || 5451 303» 12 Padokan 120 18 6 | — 5 | 73 || 225) 631, 35 Bantool 26 5 | — 6 | — | — |'37 If 139 356 204 Barongan 241 rs 25 717 | — | 20 | 90 fl 402 732 — Sewoegaloor 17 | — 9 | — | — 7 | 33 || 204| 284| 636 Fabrieken Gond. Lipoero Poendoeng Gesiekan Sedayoe Rewoeloe Demak Idjo Tjebongan Beran Medarie Sendang Pitoe Res. Kedoe. Poerworedjo Remboen Res. Banjoemas. Kaliredjo Kalibagor Klampok Bodjong Poerwokerto Madjenang Res. Semarang. Pakkies Trangkil Langsee Tandj. Modjo Rendeng Besito Majong Banjoepoetih Petjangaän Kaliwoengoe Gemoe Tjepiring Res. Pekalongan. Groep Pekalongan. Kalimati Wonopringgo Sragi Tirto Tjomal Petaroekan Bandjardawa Soemberhardjo Groep Tegal. Balapoelang A | en | ze. — 1 — 177 — 30 Ml — 3 5 el 38 3 el) ek „Wee bl 63 | — En 8 — 12 10 6 16 — 30! — EIA — 6 — | 68 =| 418 5 1 "EE 5 9 — 49 | — 40 | — 6 9 60 | 26 — A 13 5 | soorten Andere Totaal Topstek Vlaktebibit Bergbibit Vm Ris etlalSleslg sf Fabrieken es | SE 8 Ze EEN SRK | Se EI | | | Pinsel = e Doekoewringin 3) a 1 | — | — 3 386, 355 | 159 Pangka 33 9 | — 2 | — | 34 | 74 ff 906 480 | 151 Kemantran — | — || — 8 9 250 122 | 557 Pagongan 10 On Ze 2d 391| 156 | 263 Adiwerna dd 3 | — | — | 24 1 | 49 || 592350 | 154 RES Goenggeb.l| 8 | — | — 4 — 8 | 20 If 749450, 56 “187 Ramboet | — | 18 18 || 188/102/ 10 Djatibarang 24 | — | — 71 | — 3 | 34 [240 232 253 Bandjaratma A ee 3 | 40 || 923'193 | 684 Ketangg. West DET 6| 4 | 26 ff 721198 | 784 Res. Gheribon. Nieuw Tersana 4 | — | — | — | — | 138 [17 [1079/ 130 | 819 Djatipiring =S il {0 1438| — 513 Karangsoewoeng 3 | — Park Niers 3 ff 504 20393 Sindanglaoet 13 | — | — | Zanen See 705 MS 20 Soerawinangoen 22 || | | DAN 528| 311 | 537 Gem pol 31 813 | — | — 2 | 54 || 301) 483 | 116 Ardjawinangoen 8 | — — || 8 || 312194 250 Paroengdjaja 25 4 | 16 6 | — 3 | 54 [| 405/286| 70 Djatiwangi DE DIN LOANS SS Kadhipaten Le == O ff 667/ 0|974 mmm A06 Tabel VI. | | Ï | _& | Samenvatting der bouws vlaktebibittuinen 15 van tabel V. Groepen E = DE 5 & D E a SVN PL 5 NN OOR: — } Sn z 5 & > Sitoebondo g | erp) 19 47 19 55 82 358 Probolinggo Ee ae 474 228 36 104 71 110 | 2D Pasoeroean 15 | 474 15 6 33 3 266 | 550 Sidoardjo 13 24 5 — 5, 8 29 68 Modjokerto 11 145 / 7 67 25 52 | 340 Djombang 11 162 D1 11 6 15 81 | 326 Kediri 18 934 56 54 EL) 15 83 | 1239 Madioen 6 112 69 — 83 26 85 | 375 Soerakarta 15 367 292 16 414 23 252 | 1061 Djokjakarta 18 730 223 99 233 Le 245 | 1534 Kedoe 2 160 11 63 8 — 23 | 265 Banjoemas 6 249 12 26 18 5 21 331 Semarang 12 277 60 | 164 | 1104 zj 189 | 801 Pekalongan 8 165 10 66 35 E, 96 17 Tegal 10 152 47 14 17 30 39 | 299 Cheribon 10 108 12 29 7 2 50 | 208 Totaal 176 44101 | 1152 | 663 939 | 294 | 1712 | 8861 DT ot ed A07 Samenvatting der bouws maalriet van tabel V. Geplant uit: Idem in procenten van den aariplant 90058 z 20 E =f E 20 5 ® D= Es = es > ea 5 B 5 n 25 3298 9167 37 28 515 3166 3505 17047 60 19 21 2904 5299 14602 Ak 20 56 523 9964 13478 22 A 14 1406 6977 13274 36 | 53 $ 2077 4328 11702 45 18 37 4) 5606 20501 55 18 27 1765 3509 9369 Ah 19 dd 9319 2220 161722 3l 56 15 9669 2145 18862 38 oe 11 975 912 4657 59 Ds! 20 2366 1806 6898 40 34 26 3736 3975 13701 Ah 27 29 2713 2781 11069 | 50 5 5) 2630 3242 12720 | ot | “95 17143 4979 11845 43 15 49 51040 64516 205614 hk 25 ai Tabel VII. HoeveEELHEID geïmporteerde bergbibit voor DEN A08 AANPLANT 1921 —1922 IN honderdtallen pikols. Fabrieken Res. Besoeki. Soekowidi Assembagoes Pandjie Olean Wringin Anom Pradjekan Tangarang Boedoean De Maas Res. Pasoeroean. GroepProbolinggo. Phaiton Kandangdjatie Bagoe Seboroh Padjarakan Maron Gending Djatiroto \Wonoaseh Wonolangan Oemboel Soemberkareng Groep Pasoeroean. Kedawoeng Winongan Gayam Pengkol Pleret Wonoredjo Soemberredjo Ardjosarie Pandaän Soekoredjo Alkmaar Kebonagoeng Sem palwadak Krebet Panggoongredjo Res. Soerabaja. Groep Sidoardjo, Porrong 22, 100 POJ | 2714 POJ loal ll Sl Pr dalle eed lal lwal vol Sl | ol 2725 POJ Andere soorten Ny | Al 4 * . 33 NE AP De B a 7 WE | k Al il Ee | Fabrieken Biel SEE | A Tanggoelangin 127/ 65 | 322 Tjandie 194 64 259 Boedoeran 63, 88/1195 Sroenie 61| 322 | 251 Waroe 15 7230 Ketegan 22} 97 626 Krian 41) 46 | 501 Balongbendo 10) 97 215 Watoetoelis 51! 23 | 269 Poppoh 59 53316 Toelangan 5114 | 94 Kremboong 55 120147 Groep Modjokerto. Sedatie 19-36 | 64 Kon. Willem II JA) 44-94 Ketanen 24| 76 | 32 Pohdjedjer == |= Dinoyo hAl 43| — Tangoenan 156/ 114 | 130 Brangkal 74, 56 | 186 Bangsal 78151 | 194 Sentanenlor 33| 32) 163 Perning 46/1471 | 28 Gempolkrep 181, 106 | 508 Groep Djombang. | Somobito 113/ 36, — Peterongan 94 78) 72 Modjoagoeng 143\ 43 | 98 Seloredjo 130/ 13 | 22 Tjoekir 204, 61 4 Blimbing 139} 43-14 Tjeweng 81, 69| — Goedo 146) 90| 75 Djombang 221590 +3 Ponen 138/ 29| 84 Ngelom 65 35| 83 Res. Kediri. Garoem 1976) — | — Modjopanggoeng | — | — | — Soemberdadie ZA 431 — Ngadiredjo —_ |= Pesantren 62/5 | 59 Meritjan 93 128 | 41 Minggiran 59 134 323 Menang al #44 100 POJ 2714 “POJ O5 ON) Andere soorten lol | bo to == dk TEL SSL OO A ol sl a | mn HO 8 — mel nemend lo lol al Tan ma CO Go de an | | dw) id) | nl |= a) RISjSjel8je |E |A EË z Fabrieken | z = | 5 E | 5 2 | z 2 5 5 5 2 = A | A Bogokidoel 931317 | 76| 13 — | — | — | — |= | — [499 Kawarassan 17 | — | ll |= 47 Tegowangi 234 | — | — 1 — |t | | — | 235 Kentjong 132) 26| — | === 2 | — | — (160 Badas 64| 55 1 | | — {120 Poerwoasrie 188 | 462110, — | — | — | — | | — | — | 760 Lestari 71434, S2| — | 64) A3 — |= 2209 Baron 39 46|-18 1 3 || 3 | — 8 88 Djatie 158 | 24 2) 36 — | — | — — | — | 220 Ngandjoek 29 | Ml — | — 37 | — | — | — 3 [1410 Bes. Madioen. Redjoagoeng 181 [132 83|/124| — | 97118 | 28 2 | — 765 Kanigoro | 102 | 130 4\ 414| 1 141415/| 98 — | — | 19 | 483 Pagottan 75 211201 150 HSN 2 — 1 1 90 321 Redjosarie 211 | 77| — | 54| — | — | — | 18 [ 23 8 | 386 Poerwodadie 227 71-.74| 84} 17 9 Se 2eicd0 3 | 436 Soedhono 261 63/43 38 — | — 4 — 1 | 15 [160 Res. Soerakarta. Modjo 84| 45 | 22 8| 5 | 52| 58| — | — 1 | 275 Tasikmadoe 16 | 28| — | — |l =| 4y14{j 59 Wonosarie — | 40} 59| 52 — | A — | — | — 2 184 Kartasoera OA ASN te ROA SN 4 | — | — | 92 Tjolomadoe — | 31 | 16 | — 47 Bangak 6 D Á 1 | — 1 1} A1 | — 414250 Tjokrotoeloeng 13 | 34 — 1 — 1 2 — 2 59 Ponggok —_ lll | — PN en 2 Delanggoe — | 28 48 — || | | j 16 Tjepper 2 16 — | — || =| 1 | —|—| 19 Manishardjo 53. 10 6 WU — 5 2| — 3 11251198 Kradjanredjo 24A| :32 Aij. ABe | AEN 3 | SEND Karanganom 32 8) — A a nd nst 1 1 | — | 46 Gond. Winangoen 117 | 46| 14{ 10 — 1 == 17 6-[-==| 217 Prambonan =| ee ee == 0 Res. Djokjakarta. Randoegoenting 92 — 16| 29) — | 10 — | — | — 30440 Tandjong Tirto el 5 — | — | — 5D 3| — | — | — | 20 Kedaton Pleret a nn en an en 0 Wonotjatoor 10 J 2 a nc en nt On As 3 | 23 Padokan Of 14) A0) 816} 2 Soh tA A E Bantool 67 23 8| Ul | 122 Jarongan lll == 0 Sewoegaloor 2| 68/305| 17| — | — | — 2 gi 306 Gondang Lipoero | 18|/ 18| 14} 34 — | — | — ||| 5 | 86 Poendoeng 421 31| 38| 37| — 8 | — 2 1 l — 159 Gesiekan 31 | 1 M{ — 1 — || 4 | 67 _ ER Ed GARDE Fabrieken d D= 5 Si 5 Cal A A = > Sedayoe 1 2 ek Rewoeloe — | Wl MM — Demak Ldjo 62 | — | 12 — Tjebongan — | — mt ae Beran 38| — | — U — Medarie 60 22| — | 23| — Sendang Pitoe 32) 17) 24| 10) — Res. Kedoe. Poerworedjo ee Remboen 249 41359 | — | — Bes. Banjoemas. Kaliredjo 9| 49| 37 — | — Kalibagor 135 | — |= || Klampok 199; — Dj) Sd sd Bodjong 612 | — [141 | — | — Poerwokerto 178} — | 45 — | — Madjenang 68| 23 — | — | — Res. Semarang. Pakkies 244| 491325|106| 18 Trangkil 65 | — 101 | — | — Langsee 134 | — | 61/11 | — Tandjong Modjo 7| 74) 49) — | — Rendeng — | 36 43| — | — Besito 79| — | 31 34 — Majong 40 3| 57) 61 | — Banjoepoetih kr ES Petjangaän 118| 23| 88| 10| — Kaliwoengoe 20 8/14 | — | — Gemoe —_ le — Tjepiring 168 | — | 44 — | — Res. Pekalongan. GroepPekalongan. Kalimati 155 3/102| 29 — Wonopringgo 72 — | 58 54| — Sragi 20| 5{ 80} 10| — Tirto 91 1403 49 6 Tjomal 18| — | 30| 15 6 Petaroekan 75| 88 | 29 — | — Bandjardawa | — 2 12! — Soemberhardjo 59) 14 — | 43 Groep Tegal. — Balapoelang 10| — | 40} — [ — Doekoewringin 104 | — 8) 4 | — Pangka 42) OA — | — | — Kemantran 85 31202 — | — DOE Ee ded 2714 POJ 2725 POJ Selene soorten Andere OAN ES Pane Band HES 0 S |S |e El SE Fabrieken ad | Ì T= z pe = ze 7, z E - EI Heel SUS IES Ten Va le BE | — en | en | i Í | ï Î Pagongan 27 | 30 1 | lll | — | — [198 Adiwerna 1451 Al == te ie ee ee 6) Kemanglen Gpengi 47 | — | Ul — | ie ee El 41 » _Ramboe t —— 6, ll — | — 6 Djatibarang | — | 45/4122) — | — | — ||| =| 8/175 Bandjaratma ‚206 194 5) 14 — | — 154) A{ — | 18/592 Ketangg. West [193/ 34[ 61| 5|104| — | 6| 17| 25| 25 | 467 Bes. Cheribon. | | | | | | Nieuw Tersana |262/ 13| 22| 25| 28 6 9| — | — | 63 | 424 Djatipiring '203 | — | 58 8| 80 — | — | — | — | 271|376 Karangsoewoeng |100/ 94| 13\ 56| 29| — | — =| 202 Sindanglaoet (14A| 54|175| 22) 46| 36| — | 415] 15| 6|510 Soerawinangoen | M1| 8/| 48| — | 28| 2| 20| 37| 9106/3490 Gem pol Fat ee Ardjawinangoen 851 (B LIA8NN LI ad Shi ed Paroengdjaja 402 15 | — | 12 — | 10 | — | — | — | — |139 Djatiwangi 4251-8830 == of ER AES 336 Kadhipaten |100| 61) 77| 83) 9| 30| —| 8| 3| 40| 444 Tabel VIII. SAMeNvArTING DER honderdtallen pikols bergbibit vir Taper VII. 5 | | 3 | 5 |= | | 38 se jalflaje ela 2 Groepen = 2 oe a | on Ka LIC | DONE a lo lS E 5 7 , ä ki 5 E oid i fA x in EI a Vl Peins IE VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-indië Zen MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA- SUIKERINDUSTRIE. EE Ë m JAARGANG 1922 No. I2. DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN DOOR Dr. J. M. GEERTS, ZEVENDE BIJDRAGE: HET PRODUCT VAN 90 F. N. V, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ | v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA. DR ek hd MAx 22 1923 p Lid aaY NEW YUMK BOTANICAL GARDEN MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, Jaargang 1922, No. 12. DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN door Dr. J. M. GEERTS, Landbouwkundig Adviseur der Nederlandsch-Indische Landbouw-Mij. ZEVENDE BIJDRAGE : Het product van 90 F Deze soort heeft geen groote uitgestrektheid kunnen veroveren. Hare uitbreiding over geheel Java was in opvolgende jaren : Oogstjaar | 1914 | 1915 | 1916 | 1917 | 1918 1919 | 1920 | 1021 ze is ek ago 3 al In de laatste jaren is hare uitgestrektheid alweer teruggeloopen, wat ook niet te verwonderen is, wanneer men hare eigenschappen goed kent. Toen men deze soort voor het eerst in cultuur nam, wist men niet voldoend, dat hare legerneiging zoo groot is, dat zij bij eenigszins gunstige groeivoorwaarden, waardoor een goed riet- product ontstaat, zwaar legert en haar rendement geducht lijdt. In de latere jaren heeft men hiermee rekening gehouden en is men 90 F gaan plaatsen op gronden, waar de rietproducties over het al- gemeen laag blijven. Uit de uitbreiding dezer soort in de verschillende groepen in de laatste jaren ziet men duidelijk, hoe zij plaatselijk gebruikt wordt. Enkele ondernemingen plantten er dan ook veel van aan; in 1916/17 b.v. hadden de volgende ondernemingen hooge percentages 90 F (boven 109): Prakjekan 12, Tangarang 12, Gending 12, Panggoongredjo 20, Somobito 25, Wonosarie 11, Bangak 23, Ponggok 17, Tjepper 12, 466 Percentages 90 F, in opvolgende jaren in de verschillende groe- pen geplant. Java totaal 4 1918 | 1919 | 1920 | 4927 Besoeki D 5 2 2 Probolinggo 2 3 2 ä Pasoeroean 4 4 5 5 Sidoardjo 4 | 1 1 0 Modjokerto 1 2 J 3 Djombang 3 4 2 2 Kediri 2 4 2 2 Madioen 3 3 3 5 Solo 6 5 5 A Djocja 14 7 NE Kedoe [3 ERE NE | 0 Banjoemas F4 1 — 0 Semarang 12 5 6 "6 Pekalongan 5 6 4 A Tegal 0 0 1 1 Cheribon 2 4 5 5 : 3 BEL 3 Karanganom ‘29, Prambonan 12, Randoegoenting 24, Tandjong Tirto 24, Wonotjatoor 13, Padokan 14, Bantool 31, Barongan 13, Sewoegaloor 17, Gondang Lipoero 19, Gesiekan 36, Sedayoe 11, Tjebongan 25, Beran 28, Tandjong Modjo 15, Banjoepoetih 18 en Tjomal 12. In 1920/21 zijn de percentages van enkele fabrieken nog hoog : Panggoongredjo 229%, Koning Willem [II 16%, Somobito 18%, Ngan- djoek 219%, Kanigoro 9%, Tjomal 17%, Djatiwangi 20% en Kadi- paten 14%. | De soort heeft zich dus nog altijd op enkele fabrieken weten te handhaven. Daarom wil ik haar voor enkele van de onderne- mingen der Ned.-Ind. Landbouw Mij. bespreken, om hare eigenaar- digheden naar voren te kunnen brengen. Doordat 90 F zoo zwaar uitstoelt, is zij een soort, die op droge, schrale gronden soms nog een behoorlijk product kan opbrengen ; ook op tegallans werd ze daarom aangeplant. Toch werd ten on- rechte gezegd, dat 90 | droogteresistent is. Duidelijk ziet men dit dan ook wel aan 90 F-tuinen, wanneer de regentijd lang op zich TT NM 467 laat wachten. Ze staan dan vaak geheel met bruin blad, alsof de tuin afsterft. Door de vele anakans herstelt 90 | zich weer in uiterlijk bij het invallen der regens. Dit sterk reageeren op de droogte werd 90 F daarom meestal niet al te zwaar aangerekend. We zullen straks zien, dat haar product echter zeer sterk op droogte reageert en zij dus volstrekt niet zoo droogteresistent is als b.v. EK 2 of EK 28. Ik wil beginnen met de sf. Ngandjoek, waar 90 F sedert 1916 in cultuur is. De cijfers van 90 F op de sf. Ngandjoek staan in de tabel op blz. 468. In 1916/17 werd 90 F vrij goed op tijd geplant, de groeifactor werd gunstig. De uitstoeling was niet overmatig groot. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was in dit jaar het hoogst. Er ontstond dan ook een zwaar rietproduct, 1285 pikols, 200 pikols boven de taxatie. Er legerde echter 23%, zoodat het rendement niet zoo hoog werd en 142 pikols suiker ontstonden. 90 F stond in dit jaar grootendeels op goeden grond en legerde dan ook zwaar. In 1917/18 werd zij eerder geplant, de groei in den Oostmoesson was niet zoo goed; de groeifactor werd dan ook lager, ook de uitstoeling was minder, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was lager. Het rietproduet werd dan ook niet zoo hoog, hoewel bijna 100 pikols boven taxatie. Er legerde nu maar 10°, het rendement werd veel beter, zoodat maar weinig minder suiker ontstond dan in 1916/17. In beide jaren stond 90 F in hoofdzaak op de betere gronden, zooals uit de verdeeling over de afdeelingen ook blijkt. Afdeeling A en B, vooral A, hebben de betere gronden, C en D en vooral de laatste, de slechtere gronden, zooals uit het product der afdeelingen in /% van het totaalproduct der ondernemingen blijkt. Suikerproduct der afdeelingen in °%/%, van het totaalproduct van Ngandjoek in opvolgende jaren. 1919/20 | 1920/21 Afd. [4916/17 | 1917/18 | 1918/19 A 98 | 106 | 103 129 | _ 449 B 109 | 444 | 404/,| 112 98 C 07 | 974/,| 98 97 50 D 98 | 82 93 63 88 A68 OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F OP DE SUIKERFABRIEK Ngandjoek. opa Ren 18/19 Lengte op 30 November » » 1 Maart »- Pp Î April » » 1 Mei » » 1 Juni Groei gedurende den West- moesson, d.i. van 30 Nov. tot 1 April Groei per dag in c.M.: in den Oostmoesson » _» _Westmoesson Groeifactor Gebleven uitstoeling per bruto bouw Gebleven uitstoeling in van het gemiddelde t/m. 1920 (55500) Wijze van afplanten : in April » Mei » Juni » Juli » Augustus » September » October Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen Idem bij het oogsten in maanden Gesneden bouws Riettaxatie Rietgewicht Rendement Suiker Suikerproduct in % van het gemiddelde product der soort tot en met oogst 1920 (122) Legerpercentage Bloeipercentage Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 April Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling o 156 133 279 279 315 296 316 297 477 165 1,106 | 0,957 1,475 | 1,358 0,750 | 0,705 55700 | 51600 100 | ___93 zn 18 6| 30 di 3 4| 8,5 123 | 139 12| 12 19| 89 1081 | 1096 1285 | 1174 10,89 | 11,86 142 | 139 116 |_ 144 23 10 0,737 | 0,769 0,740 0,715 119 300 330 348 350 139 15 165 1166 el | 10,05 114 19/20 100 260 295 299 0,534 0,544 20/21 150 312 JAA 34 194 1,282 1,617 0,793 62200 112 469 Voor oogstjaar 1916/17 was het product van 90 F afdeelingsgewijs: AT va foon % Gel. Riet | Rendt serf %% de, Riet | Rendt | Suiker | Generatie 90 F, Import 90 F A | 10 | 30 1269 10,83 | 137,43f 6,75| 414 [1281 | 11,92 | 152,70 1,6 | 371 |1484| 8,44/125,25| 0,8 | — |1490| 10,39 | 123,64 URE Te Eje del | 91 — | 874| 10,22| 89,32 Í | [ [ [a 146: 31 [1299 | 10,46 | 135.sdf Ties | 1264 | 11,75 | 148,52 Uit deze cijfers is duidelijk te zien, dat bij hoogere rietproductie het legerpercentage hoog en het rendement laag was. Even wil ik er hier op wijzen, dat in afd. A de generatie en de import ongeveer een gelijk rietproduct opbrachten, maar doordat van de generatie 30% en van de import 11% legerde, was het rendement van de generatie zooveel lager en gaf zij minder suiker. In afdeeling C gaf de generatie, niettegenstaande zij zwaarder legerde, hooger product. Voor oogstjaar 1917/18 was het product afdeelingsgewijs: Generatie 90 KF. Vlaktebibit 90 KF. Afd. | Bouws (%/% Gel. Riet | Rendt | Suiker f Bouws 2% Gel.| Riet | Rendt | Suiker \ — — — == — 25 5,4 1109) 11,65 | 129,20 } 4,7 — (1140 12,26 | 139,76} 51,3 6,8 1276\ 11,28 | 143,93 C 5 AAN Eee 107 Mt /ot nst *5,95 — 867| 11,17 | 96,84 D mite — — 0,5 se 11340) 210,92 | 443,00 Wot) O4 — 949 12,02 | mof 80,75 5 1199 11,38 136,44 Ook in dit jaar stond 90 F dus voornamelijk op de betere gronden ; op de schrale gronden gaf ze een laag product en legerde niet. Generatie. bracht totaal veel minder op dan vlaktebibit, door- dat vlaktebibit eerder geplant werd. Op 30 November was de leeftijd van 90 F vlaktebibit + 144 dagen, van generatie + 90 dagen. In 1918/19 werd 90 F op denzelfden tijd geplant en verder uitgebreid tot 165 bouws. De Oostmoessongroei was matig, de West- moessongroei forsch. Zij werd zeer lang. De uitstoeling was hooger dan in vorige jaren. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was lang zoo hoog niet. Het rietproduct werd hoog, iets 410 lager dan taxatie. Er legerde 24°. Het rendement bleef in verband hiermee en met den lagen groeifactor laag. Afdeelingsgewijs was het product in 1918/19: Generatie 90 F Vlaktebibit 90 F arr ME el zE Í 7 1 | Ai, Bouws Zo Gel. Riet ‚ Rendt (Suiker Bouws (/ Gel, Riet | Rendt | Suiker | A\ 47,21| 10,3 [1135| 9,86/ 142} 10 10 | 849 don 86,6 B 83,96, 10,7 [14139) 10,17 | 146 | 30 — (1238) 10,14 125,5 C 0,5 | — [1406! 1038| 146 [| 1,2 1323) 9,55 | 126,0 D 25 | — 959 | 8,26 191 Db, 24 | 973! 11,32 | 110,0 Tot. | kde 10,3 /1136/ 10,08 | 114,5 | 47,5 1124 10,27 | 115,4 Ook hier is geen verschil in product tusschen generatie en vlaktebibit te constateeren, waaruit besloten zou kunnen worden, dat een der bibitsoorten minder was. Beide bibitsoorten werden vrijwel gelijk geplant. 1919/20 was een afwijkend jaar. Er werd zeer laat geplant, 73 bouws nog in Augustus, 21 in September en 3 bouws in October. Dit werd mede veroorzaakt door muizenvraat; er moest telkens opnieuw geplant worden. Verder traden veel bandjirs op. De groei- factor werd toch iets beter dan in 1918/19, de uitstoeling was minder, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was lager. Er ontstond dan ook veel minder riet, ook minder dan taxa- tie. Het legerpercentage was laag, het rendement werd goed, maar het suikerproduct bleef natuurlijk laag. Terwijl tot nogtoe veel 90 F in afdeeling A en vooral B geplant was en weinig in afd. C en D, was 90 F nu op de zware gronden aanzienlijk uitgebreid, en juist daar trad de zwaarste beschadiging op. Vernield door|Door Bandjir muizen beschadigd Afd. | Bouws | Gel. | Riet | Rendt | Suiker Bws |in % | Bws |in % A | 8 — | Se —= | 1027 10,65 | 109 B | 100,49 | A 3,9 4 19,36, 9 1073 10.65 114 Od 46 Ab 11:45 A11,85i 1 46 755 12,07 1 D | nl 8454 22 418 15 631 11,96 15 Tot. | 206,48 (99,43 | AA: ON | 18 8047 4 2,44 45 | 99 NOS 7 In 1920/21 werd ook ‘vrij laat geplant. Ook nu trad muizenbe- schadiging op, maar niet in die mate. De groei in den Oostmoesson was gunstig, in den Westmoesson zeer forsch. Het riet werd dan ook lang. De uitstoeling was hoog. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was laag, doordat 90 F nu op de slechtste gronden stond. Het rietproduct werd dan ook niet hoog; 16% legerde. Het rendement bleef vrij laag. Er ontstond iets meer suiker dan in 1918/19. Afdeelingsgewijs was het product in 1920/21 op de sf. Ngandjoek: Le- | Rietta- Riet | Rendt Suiker NEC. BOUWS ea (ee ger / | Xxatie A 12 138 756 | 10,41 79 | op de slechtste stuk- B 96 4016" | 4105 | 10,38/ 115 ken grond. C 58 1072 925 9,95 99 D 68 1096 999 | 10,03 | 101 De verschuiving naar de zwaarste gronden gaf natuurlijk voor 90 F een lager product. Zij verving daar voornamelijk Zw. Cheribon. Deze soort geeft eveneens een goed rendement en is daardoor oogst- baar, vóór die zware gronden gaan scheuren. Zw. Cheribon legert nog sterker dan 90 F, wanneer haar product eenigszins goed wordt. 90 F geeft dan ook een hooger product, zooals in de variëteiten- proeven ook bleek en ook met de productiecijfers van 1920 te bewijzen is. 90 F generatie il Imp. Zw. Cheribon Grond Bouws | Riet | Rendt | Suiker | Bouws! Riet | Rendt | Suiker Lichte klei 10 1209 1 141,05 134 17 816 | 10,67 87 Zware klei 82 827 9 93 82 60 Se 14127 94 Vlaktebibit 90 F | Imp. 90 F Lichte klei 30 Dr Le | 108 Zware klei UL 892 | 10,85 | 97 5 897 | 11,15 100 Bij de bespreking der cijfers van de sf. Ngandjoek kwam dui- delijk te voorschijn, hoe de opvolgende jaren moeilijk vergeleken kunnen worden, doordat de soort naar een ander grondtype ver- plaatst werd. Daarom geef ik voor deze soort geen graphische voorstellingen, om het verband tusschen groeifactor, kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling en product vast te leggen. 412 Bij de bespreking van deze soort op de sf. Ngandjoek gaf ik voor eenige jaren het product op, gesplitst naar bibitherkomst. Ik wees er daarbij op, dat tusschen de bibit van verschillende her- komst geen doorgaand verschil in product was te constateeren ; de verschillen in produet zijn hier te herleiden tot verschil in planttijd, legerpercentage of grondtype. 90 F is een soort, die zeer gevoelig is voor zeefvatenziekte. De percentages roodkleuring aan de weeg- brug werden regelmatig vastgesteld; daartoe werd o.a. aan de weegbrug regelmatig van een aantal stokken de dongkellan onder- zocht; daarbij kan de roodkleuring op zeefvatenziekte wijzen, omge- keerd behoeft alle roodkleuring, die aldus wordt geconstateerd, niet het gevolg van zeefvatenziekte te zijn. Een verdrogende, afstervende tuin geeft op die wijze hooge percentages. De percentages roodkleuring aan de weegbrug waren : | 1917 | 1918 | 1919 \ 1920 | 1921 | 1922 Topstek eigen + 0,72 13,21 + 3,69 » van derden 1,74 — [2,92 1,871 2,38 — Vlaktebibit | 0,36 3,42 + 3,03 Bergbibit Ean | + 0,98 Over het algemeen waren de percentages niet hoog. Er wordt nu al eenige jaren vlaktebibit en generatie geplant, en zooals we zagen op zware gronden, zonder dat verontrustende verschijnselen voorkwamen. Natuurlijk blijft de soort riskant. Bij het nemen van generatie worden de best geslaagde stukken gekozen. Verder is een voordeel, dat de soort toch steeds vroeg verma- len wordt, zoodat een tuin, waarin verdachte stoelen voorkomen, onmiddellijk bij den aanvang van de campagne door den molen ge- haald kan worden. Dat 90 F gevoeliger voor zeefvatenziekte is dan EK 28, kwam op de sf. Soemberkareng uit. Hier komt 3de en 4de generatie 90 F voor. In de derde generatie komt in 4 tuinen respectievelijk 5,77, 8, 6,33 en 542%, d.i. gemiddeld 6,38% zeefvatenziekte voor, en in 4de generatie 90 F in 2 tuinen 12,5 en 13,79 %, d.i. gemiddeld 13,14 °/. EK 28 had in dezelfde afdeeling voor 5de en 6de generatie ge- middeld over 16 tuinen maar 1,19%. Op de sf. Meritjan was, zooals de cijfers in de tabel op p. 474 doen zien, de uitstoeling van 90 F veel grooter. 413 In 1916/17 was de uitstoeling 104% van de gemiddelde. Er werd vrij laat geplant. De Oostmoessongroei was krachtig, de West- moessongroei zeer forsch. Het kattiegewicht per meter was dan ook laag. De groei was te forsch, 82% van het riet legerde dan ook. Er ontstond een hoog rietproduet met een nog vrij goed rendement, dus een goed suikerproduct. In 1917/18 werd op denzelfden tijd geplant. De uitstoeling was 100%. De groeiverdeeling was gunstiger, de groei per dag in den Oostmoesson werd iets grooter, in den Westmoesson geringer. De groeifactor werd dan ook hooger. Het kattiegewicht werd door die betere groeiverdeeling hooger, waardoor een zwaar rietproduct ont- stond; toch legerde minder riet dan in 1916/17, nl. 21°9/. In 1916/17 was de groeifactor lager, het riet langer en de uitstoeling zwaarder. Het rendement was door de gunstiger groeiverdeeling en de gunstige rijping hoog, zoodat de opbrengst 168 pikols suiker per bouw werd. In 1918/19 werd iets later geplant, de uitstoeling werd lager, 96°/, al was ze nog steeds zeer hoog. De Oostmoessongroei was minder, de Westmoessongroei forscher. De groeifactor werd dan ook laag. Het legerpercentage was door dezelfde oorzaak hooger dan het vorig jaar, niettegenstaande het lagere rietproduct. Het rietproduct bleef lager, maar het rendement werd door de minder gunstige groeiverdeeling niet hoog, zoodat het suikerproduct zeer tegenviel. Tengevolge der droogtestagnatie was het product van 90 F dus veel lager dan in voorgaande jaren. In 1919/20 werd nog 1 bouw geplant, maar deze kwam eerst in October in den grond en gaf een mispro- duct. De cijfers van 90 F op de sf. Petaroekan staan in de tabel op blz. 476. In de beide eerste jaren was het rietproduct hoog, in de volgende jaren laag, doordat de soort toen op mindere gronden werd geplaatst, voornamelijk op witte klei. In 1915/16 werd een zeer hoog rietproduct verkregen. Het rendement werd, doordat 41 % legerde, laag. 15 bouws stonden op nieuwe gronden, 1,7 bouw stond op oude gronden. 90 F oogstjaar 1915/16. Bouws Riet Rendt. Suiker op Îste en 3de occupatiegronden 14,78 1281 8,73 111,83 op oude of Bandjardawagronden 176, 146% 110,30 TEATRE 16,54 1269 89 113,51 414 OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F op DE SUIKERFABRIEK Meritjan. mmm 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 Nn nne Lengte op 30 November 100 108 87| — » __» 1 Maart 276 251 270 he » » 1 April 310 293 | 303 138 » _» 1 Mei 328 310 | 319 171 Groei gedurende den Westmoesson, d.i. van 30 November tot 1 April 210 185 216 138 Groei per dag in c. M.: in den Oostmoesson 0,971 | 1,038 | 0,897 | — » _» Westmoesson 1,750 | 1,542 | 1,800 | 1,150 Groeifactor 0,555 | 0,673 | 0,498 | — Gebleven uitstoeling per bruto bouw 79700 | 77000 [ 73700 | 37800 Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde t/m 1920 119 115 110 56 Wijze van afplanten : in Juli kT A 16 | — » Augustus 4\ 14,5 39| — » September — — 3| — » October — — — d Gemiddelde leeftijd op 30 Novem- ber in dagen 103 104 97 30 4 Idem bij het oogsten in | maanden 121/3| 1323) 14,5 10 Gesneden bouws 7 27 54 1m Riettaxatie 1200 | 1106 | 1225 300 Rietgewicht 1386 | 1432| 1248 447 Rendement 10,93 | 141,75 | 9.72} 15,0 Suiker 152 168 121 oÁ Suikerproduct in %/% van het ge- middeld product der soort t/m. oogst 1920 (124) 122,5 | 135,5 | 91,01 43,0 Legerpercentage 82 21 29| — Bloeipercentage aan Es er aad Kattiegewicht per M. b/d rietlengte op 1 April 0,560 | 0,635 | 0,559 | 0,799 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling 0,666 | 0,728 | 0,614 | 0,450 NN 475 Op de nieuwe gronden legerde veel riet en werd het rende- ment slecht. Het grootste deel stond op zware klei van de nieuwe gronden. 3,05 gen. Goedo gaf 1548“ 7,20 144,5 4,93 vlakte bib. Petaroekan gaf 1429 884 126,3 0,8 imp. Preanger 1246 8,66 107,9 8,79 1454 8,22 119,5 op klei lichtelijk gemengd met witte klei (oude grond) gaf 1,3 bw. 1228 1084 133,1 op klei met witte klei (nieuwe grond) gaf 3,16 bw. vl. bibit Petaroekan 928 11,33 105,2 Duidelijk komt in deze cijfers uit, dat op nieuwe gronden, wan- neer het rietproduct hoog wordt, de soort zoo zwaar legert, dat zij een slecht rendement haalt. In 1916/17 was zeer laat geplant, in September. Het riet groei- de zeer forsch. De groeifactor werd zeer hoog. De uitstoeling was zwaar. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was voor deze soort vrij goed. Er ontstond een vrij hoog rietproduct, waarvan 42%, legerde, zoodat een laag rendement ontstond en dus weinig suiker werd verkregen. 90 F stond dit jaar op de volgende grondtypen, alles nieuwe grond. Klei met witte klei Vlaktebibit Pet. 7,7 bws 1214 10,36 125,83 Middelzware klei ) De MS vorm 142 S DOP 1124770 Slechte grond D) ae) ORE Oe OLE 23,1 1115 9,38 105,— Ook hier treden zeer groote productieverschillen op, al naar het grondtype. In 1917/18 werd eerder geplant. De groeifactor werd ook nu gunstig. De soort stond op mindere gronden. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd dan ook laag, de uitstoeling was minder dan in 1916/17. Het rietproduct werd dan ook veel la- ger en het legerpercentage ook. Daardoor werd een beter rende- ment verkregen. 90 F stond in 1917/18 op de volgende grondtypen, steeds ar- mere gronden. De rietproductie bleef dan ook laag. Oude grond. Klei, lichtelijk gemengd met witte klei; vroeg geplant 2 bws 965 11,16 107,67 Nieuwe gronden. Klei met witte klei 5,25 » 912 10,23 93,30 476 OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F OP DE SUIKERFABRIEK Petaroekan. Lengte op 30 November ) » - 1 Maart D) » 1 April » » 1 Mei Groei gedurende den West- moesson. d. i. van 30 No- vember tot 1 April Groei per dag in c. M.: in den Oostmoesson » _» _Westmoesson Groeifactor \ Gebleven uitstoeling per bruto bouw Idem in % van het gemid- delde t/m. 1920 (74400) Wijze van afplanten : in April » Mei » Juni » Juli » Augustus » September Gemiddelde leeftijd op 30 No- vember in dagen Idem bij het oogsten in maan- den Gesneden bouws Riettaxatie Rietgewicht Rendement Suiker Suikerproduct in % v/h gem. t/m. 1920 (95) Legerpercentage Bloeipercentage Kattiegewicht per Meter bij rietlengte op 1 April Idem bij gemiddelde uitstoe- ling 0,410 0,429 0,774 1,567 0,494 78000 105 19/20 69800 94 20/21 169 286 307 320 Be: « 411 Lichte klei 327 .bw.. 5 Had 81,58 Zand en zavel 0:82 5: 760, Odile 73/0 Slechte grond 9,12 » 929 10,79 100,17 In 1918/19 werd veel vroeger geplant. Het riet stagneerde. De uitstoeling bleef hoog. De groeifactor was laag, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd laag. Het rietproduct bleef bijna 200 pikols onder taxatie. Toch legerde 35% van het riet. Het rendement was dan ook laag en er ontstond weinig suiker. De verdeeling over het areaal was: Oude grond Klei lichtelijk gemengd met witte klei 1,8 bw 4052 41012 106,48 Nieuwe grond. Klei, met witte klei 10,94 » 815 9,89 80,58 Zand en zavel 0,60 » 61at 9401! 50:32 Slechte gronden 1,49 Tt SA. 80,58 14,87 853 97 82,81 In 1919/20 werden 73 bouws 90 F geplant, die natuurlijk ge- middeld later in den grond kwamen. De groeifactor werd beter dan in 1918/19. De uitstoeling was minder. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was iets hooger dan in 1918/19. Er ontstond een lager rietproduct, met een beter rendement; slechts 4% van het riet legerde. De verdeeling over de verschillende grondtypen was in dit jaar: Verdeeling van 90 F over de verschillende grondtypen in 1919/20 op de sf. Petaroekan. Leeft.|Lengte| Tot. Bouws| Riet (Rendt Mia op 30/ op 30 |leng- Se ker tactor Nov. | Nov. { te Zware klei, nieuwe gronden | 4,49/ 7371| 9,21| 68) 122 | 1,28 3,11) 0,7 Zware klei, lichtelijk gemengd met witte klei, nieuwe grond) 18,39) 805/ 10,60| 85 | 144 ‚38 [ 3,08! 0,68 Idem, oude grond 2,23| 842/11,56| 97| 135 | 1,08 [2,87| 0,5 Gemengde grond (klei met witte klei, nieuwe gronden | 30,72| 841/10,59| 89 | 140 | 1,25 |2,73| 0,72 Lichte klei, nieuwe grond | 0,65/1287/ 8,72/120| 165 | 1,52 [3,56 0,92 Zand en zavel D) D 10,87) 701) 9,10 63 | 149 | 1,29 | 2,80/ 0,7 Slechte grond » Dj 5,17/ 461} 9,57/- 76|,150 | 4,78 | 3,08/- 1,14 Totaal 73,13 755| 10,29 78) 1,36 (3,03) 418 De soort stond bijna uitsluitend op schralere gronden en gaf dan, behalve op de lichte klei, een laag rietproduct. In 1920/21 was ongeveer even laat geplant. De groeifactor was, doordat de groei in den Oostmoesson krachtig was, veel beter. De uit- stoeling was gering. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling was iets beter. Er ontstond bijna evenveel riet als getaxeerd was. Het rendement was, niettegenstaande 24% legerde, vrij goed. De verdeeling over de diverse grondtypen, alles nieuwe grond, was dit jaar: Eind- Sui- Leeft [Lengte RE Le- Bouws/ Riet |Rendt ker |P 30! op 30 | leng- factor | SF- ER Not Al Nov i5 actor o/ ov. | Nov. £ | Í Zware klei, lichtelijk | | | | | | gemengd met witte | | klei 10,6 |[1093/ 10,06/110 | 180 | 2,01 [3,44 | 1,06 | 44 Gemengde grond (klei met witte klei) 23,66| 889| 10,77| 96 | 123 | 1,16 [2,87 | 1,4 | 25 Zand en zavel 15,69| 773| 11,10| 86 | 204 2:50 3,60 | 134) — Slechte grond dlnrs ie 10, 17| 60 ord 1,59 | 3,32 zet — Totaal 54 93 | | 1.62 [54 |ezlsossosl |acelss| Ju | 14 Dit jaar stond 90 F uitsluitend op minder goede gronden. Er werd over het algemeen vroeg geplant. De rietproductie bleef echter laag. Toch legerde op de eerste gronden, waar de rietproductie iets beter was, 44% en 25 /.. Na deze bespreking der jaren is het duidelijk, dat deze moeilijk vergelijkbaar zijn. De cijfers, welke 90 F op de sf. Bandjardawa haalde, staan in de tabel op blz. 479. Hier werd 90 F over het algemeen vroeg geplant en verkreeg zij dan ook goede groeifactoren. De uitstoeling wisselde nogal, maar was toch hoog, gemiddeld 65500 stokken per br. bw. In 1916/17 waren 22 bouws 90 F geplant. De groeifactor was zeer goed. Er ontstond zeer lang riet. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling is door de sterke uitstoeling bij deze soort steeds laag. In 1916/17 ontstond een zeer hoog rietproduct. Daar maar 4/. van het riet legerde, werd het rendement zeer mooi en ontstond een hoog suikerproduct. In 1917/18 was nog vroeger geplant. De groeiomstandigheden waren lang zoo gunstig niet; het riet bleef dan ook korter. De uit- #19 OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F' op DE SUIKERFABRIEK Bandjardawa. 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 Lengte op 30 November 225 182 162 157 186 ) » 1 Maart 256 305 287 268 299 » » 1 April 374 318 305 303 312 D) » 1 Mei 383 319 309 314 318 » » 1 Juni — — 310 | — — Groei gedurende den Westmoesson, dt. van 30 Nov. tot 1 April 149 136 143 146 126 Groei per dag in c.M.: in den Oostmoesson 1,355 ! 1,046 | 0,931 | 1,083 ! 1,224 » » Westmoesson 4,24%) 4,133 fe 19% 1242474 1,050 Groeifactor 1,091 | 0,975 | 0,782 | 0,890 | 1,166 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 60500 | 71300 | 65700 | 64400 | 76000 Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde t/m. 1920 (65500) 92 109 100 98 116 Wijze van afplanten : in Mei | 12| 23,5 35 Á 18 » Juni 10 1,5 9 30 7 » Juli — 2 — 9 13 » Augustus — — = — 1 » September — — — 1| — Gemiddelde leeftijd op 30 Novem- ber in dagen 166 174 174 145 152 Idem bij het oogsten in maanden 11 | 102/3 12 | 102/3 | 101/, Gesneden bouws 22 27 4 Ah 38 Riettaxatie 1151 | 1200/[ 14149 | 1053 946 Rietgewicht 1333 | 1220 { 1069 959 | 1187 Rendement 12,43: |742,76 | 10,97) 42,05 | 11,42 Suiker 166 156 117 116 | 135,5 Suikerproduct in % van het ge- middeld product der soort t/m. oogst 1920 (139) #19 112 84 83 97 Legerpercentage kl — 32 4,5 49 Bloeipercentage — — — — — Kattiegewicht per meter bij de riet- lengte op 1 April 0,589 | 0,538 [ 0,533 | 0,491 | 0,501 Kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling 0,544 | 0,586 | 0,535 | 0,483 | 0,581 ‘mmm 480 stoeling was bijzonder hoog, 109%. De groeifactor was goed, 0,975. Het kattiegewicht per meter was. nu het riet korter bleef, goed. Er ontstonden 1220 pikols riet met een hoog rendement, daar geen riet legerde. Het suikerproduct werd dit jaar, hoewel lager, toch mooi. In 1918/19 werd, evenals in 1917/18, vroeg geplant. De groei was niet zoo gunstig, de groeifactor werd 0,782. De uitstoeling was 100%. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was nu lager, er ontstond veel minder riet. Toch legerde, in verband met den lagen groeifactor, een hoog percentage, nl. 32. Het ren- _de ment was dan ook veel lager, zoodat maar 117 pikols suiker ont- stonden. In 1919/20 was veel later geplant. De groeifactor was iets beter dan in 1918/19. De uitstoeling was 98%; het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was lager dan in een der vorige jaren. Het rietproduct bleef dan ook laag. Het legerpercentage was gering, 41/5. Het rendement werd goed, zoodat bijna even- veel suiker ontstond als in het vorige jaar. In 1920/21 werd iets vroeger geplant. De groeifactor werd bij- zonder gunstig. De uitstoeling was groot, 116°/. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was hoog,er ontstond dan ook veel meer riet dan getaxeerd was. Het legerpercentage was hoog, 49 /, waardoor het rendement vrij laag bleef en lang niet zooveel suiker ontstond als in 1916/17, toen de groeifactor niet eens zoo hoog was. Deze cijfers doen duidelijk uitkomen, hoe het product sterk door het al of niet legeren beheerscht wordt. Doordat de soort op slechtere gronden geplant wordt, bleef het legeren binnen de perken en gaf zij door haar hoog rendement soms een vrij goed product. Gedurende de 5 jaren, dat 90 F op de sf. Pesantren op tegal- lans werd geplant, werden door haar de volgende cijfers verkregen (zie de tabel op blz. 481). In 1916/17 was haar groei verreweg het gunstigst. 1 Juni was zij reeds 47 c.M. Gedurende den Oostmoesson bleef zij krachtig doorgroeien, terwijl in den tweeden Westmoesson de groei regelmatig doorging. Ook uit de. uitstoelingscijfers blijkt, dat zij gunstige groei- voorwaarden had. Er ging 13% der stokken te gronde, maar er bleven toch nog 60600 over. Het kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling werd in dit jaar vrij goed, 0,562. Er ontstond daardoor een goed rietproduct met een mooi rendement, zoodat 91 pikols suiker ontstonden. Er dient hierbij opgemerkt te worden, dat 90 F in dit jaar op gunstigen tegallangrond stond, 481 OVERZICHT DER CIJFERS VAN 90 F OP DE SUIKERFABRIEK Pesantren (Tegallan.) 16/17 | 17/18. | 18/19 | 19/20 | 20/21 Lengte op 1 Juni 471 20 30 65 22 ) » 30 November 217 16871, 103 154 172 >» __» 1 Maart 2841 * 296 196) 240 MA5O D) nend April 301 a12 227 226 | 265 D) » 1 Mei 340 M9 346: "246: 934 70 Groei per dag in c. M.: ijd. fen Westmoesson 0,60: 0,64) „0,49| 0077 | +039 » _ Oostmoesson 0,94| 0,82| 0,41 | 0,49| 0,83 » Zen Westmoesson 0,87 | 41,24| 4,24/ 0,60 | 0,653 Hoogste uitstoeling 69700 | 65600 | 68200 [ 64900 | 51400 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 60600 | 50100 | 47100 | 46000 | 44500 Teruggang in % van de ge- bleven uitstoeling 13 24 30 29 13 Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde t/m. 1920 (51000) 119 98 92 90 87 Wijze van afplanten : in Februari 17 5 92 Á 18 » Maart 11 1 85 1 57 » April EE Al 84 — 32 » Mei ze — — — — Gemiddelde leeftijd op 30 November in dagen 258 213 241 264 236 Idem bij het oogsten in maanden —= ES 1055 Kea on 1D Gesneden bouws 28 10 260 5 109 Riettaxatie 826 695 597 366 585 Rietgewicht 862 536| 435 311 625 Rendement 10,52| 410,21 | 8,40, 8,00} 9,31 Suiker gi 55 37 25 58 Suikerproduct in % van het s gemiddeld product der soort t/m. oogst 1920 (52) 175 | 4106 71 48 | 112 Legerpercentage — — — -— 1,3 Bloeipercentage — — — — 30 Kattiegewicht per M. bij gemiddelde uitstoeling 0,562 | 0,337 | 0,376 | 0,270 | 0,462 Kattiegewicht per M. bij de rietlengte op 1 April 0,478 | 0,343 | 0,407 | 0,299 |” 0,530 482 In 1917/18 was het riet op 30 November veel korter. Tijdens den tweeden Westmoesson groeide het zeer forsch. Van de uitstoeling ging 24% verloren; er bleven slechts 50100 stokken over. Dit wijst er wel duidelijk op, dat de groeivoorwaarden in dit jaar veel minder gunstig waren. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoe- ling was veel lager dan in het vorige jaar. Er ontstonden maar 536 pikols riet met een vrij goed rendement, zoodat 55 pikols suiker werden verkregen. In 1918/19 stonden er 260 bouws 90 F op tegallans. Op 30 No- vember was het riet nog zeer kort. In den Westmoesson groeide het zeer forsch. Ook in den sterken teruggang der uitstoeling komt uit, dat het riet onder ongunstige omstandigheden groeide. Er ble- ven nu nog minder stokken over dan het vorige jaar. Het kattie- gewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was ook nu laag, zoo- dat slechts 435 pikols riet ontstonden. Het rendement was zeer laag, waardoor slechts 37 pikols suiker verkregen werden. In 1919/20 werden slechts 5 bouws 90 F geplant. Eerst groeide het riet gunstig, maar in den Oostmoesson stagneerde het zwaar. De Westmoessongroei was ook gering. De uitstoeling leed ook nu geducht. Zij ging 29, terug; er bleven 46000 stokken over. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was zeer laag. Er ontstonden maar 311 pikols riet. Het rendement werd slecht, zoo- dat slechts 25 pikols suiker werden verkregen. In 1920/21, toen 109 bouws waren geplant, groeide het riet eerst weinig, tijdens den Oostmoesson bleef het riet goed doorgroeien, in den Westmoesson was de groei matig. Dat de groeiomstandighe- den dit jaar gunstig waren, blijkt ook daaruit wel, dat de uitstoe- ling niet zoo sterk terugliep, 13%. Er waren echter niet zooveel stokken. Het kattiegewicht per meter was nu veel beter dan in de laatste jaren. Het rietproduect kwam dan ook boven de taxatie. Zelfs legerde 1,3. Het rendement was niet hoog, maar toch beter dan in vorige jaren. Er ontstonden nu 58 pikols suiker. Dit gedrag in opvolgende jaren doet duidelijk zien, dat 90 F zeer weinig tegen droogte bestand is; zij is veel gevoeliger dan EK 2 en EK 28, en loopt zeer sterk door groeistagnatie in product terug. De groote teruggang in product door droogtestagnatie komt in het rietproduct duidelijk te voorschijn. Wanneer de uitpersbaarheid van het riet daarbij nauwkeurig was vastgesteld, zou n.m.m. dui- delijk gebleken zijn, dat 90 PF, onder ongunstige omstandigheden gegroeid, veel lager sapgehalte zou hebben, nd 483 Wel werden op de sf. Pesantren jaarlijks enkele persproeven, ook met 90 F van tegallans, genomen. De verkregen cijfers schom- melen, zooals onderstaande staat doet zien, bijzonder sterk. Er werd steeds een mengmonster vermalen. Pikols riet | Rende- Pikols riet Rende- Data | mengmon- | Persing | ments- Data | mengmon- | Persing | ments- ster factor ster factor 1917 5 1918 4 Juni a01 71,88 | 0,7167 f 31 Juli 602 97,98 | 0,5789 6 » 454 | 65,23 | 0,6645 15 » 462 67,66 | 0,7055 A » 673 73,14 | 0,7297 | 523 69,63 | 0,7041 | RE) SE 1920 20 Juni 64 63,43 | 0,6830 kn 470 53.10 | «0,50 12 Juli 380 13,43 0,6030 116 56,27 | 0,5929 | 422 68,43 | 0,6430 143 54,68 | 0,546 In 1917 werden 4 persproeven genomen, die nogal wisselende cijfers gaven, maar alle waren hoog. In 1918 werd maar één pers- proef genomen, die laag uitviel, in 1919 twee, die zeer sterk wissel- den; in 1920 ook twee, die sterk verschilden. Bij deze laatste persproeven werd de ampas gewogen en daarom een veel kleiner monster gebruikt dan bij de eerste proeven, waarbij het sap werd gewogen. Deze aanplant van 90 F op tegallans heeft duidelijk doen uit- komen, dat deze soort, die den naam had van droogte-resistent en door hare groote uitstoeling voor tegallans geschikt leek, veel min- der tegen droogte bestand is dan de andere tegallansoorten, 247 B, EK 2 en EK 28, waarom zij dan ook geheel voor de tegallans van Pesantren is afgeschaft. Voor 90 F wil ik voor enkele ondernemingen de 15-daagsche groeicijfers vermelden, om een beeld van haren groei te geven: De 15-daagsche groeicijfers van 90 F op de sf. Ngandjoek, staan in de volgende tabel. 1917 Leeftijd op 30 November 123 139 | 139 Lengte op J0 November 136 155 | 119 Groei de helft December 30 32 46 2e » » 2 928 34 de » Januari 27 29 31 2e » » 20 21 28 le » Februari 18 20 28 2e » » 20 16 23 de » Maart 24 11 16 2e » » 18 6 14 de » April 3 1 14 2e » » — — — Eindlengte 316 297 350 Groeifactor 0,750 |0,705 | 0,48 d _ Lo18 | 1919 | 1920 | 1921 105 147 100 150 21 32 38 30 33 32 26 26 24 25 18 19 19 19 14 13 3 10 4 == 299 354 0,586 | 0,793 In de jaren 1917 en 1921 was het riet op 30 November vrij lang en groeide regelmatig met een geleidelijke afname in groei. In 1918 en 1919 was even vroeg geplant, maar in 1919 was het riet op 30 November korter. De Westmoessongroei was veel forscher, zoodat het riet‘ten slotte langer werd, maar een veel lageren groeifactor kreeg. In 1920 leed het riet door muizen en bandjirs. Op de s.f. Bandjardawa en Petaroekan werd, zooals wij zagen, 90 F vroeg geplant. De 15-daagsche groeicijfers dezer ondernemingen staan in de volgende tabel: Bandjardawa. Petaroekan. 1917 [4918 1919 1920 1921 1917 [1918 1919 \4920 1921 Leeftijd op 30 Nov. | 166 | 174 | 174 | 145 | 152 601-145: 1" 1641 AAST 2D Lengte op 30 Nov. 995 1 1821 4621 457 -| 486-2021480 | ATEN 133 Groei: | le helft Dee, | 26 95 36 25 | 24 31 18 28 A 35 Je jy » 28 91 28 20 126 28 26 36 54 DA 5 1e » Jan. 25 20 19 25 14 ta 24 21 28 93 Je pp » a] 20 16 toa g 17 14 39 17 19 le » Febr. | dar 15 2 16 14 29 26 16 | Ze Dy ) 18 42 13 18 18 13 45 16 15 18 le _» Maart 12 10 10 14 7 13 13 20 11 dl De » » Bl Aga 8 a | 64 ABU da OU AR le » April 8) 41 3 4 6 — 1 10 6 8 Ze Dy » — - — Á — — Le — 10 5 _— — — — == Ze 3 — Á 3 zld Pk Es ch tu ee 4 kf 9) dn Eindlengte 383 | 319 | 310 | 314 | 318 | 359 | 334 [| 332 | 291 | 320 Groeifactor 1,091 (0,975 (0,782 [0,890 | 1,16 [2,08 [1,147 [0,494 [0,953 [1,204 485 Op Bandjardawa werd steeds vroeg geplant, zoodat het riet op 30 November al lang was en de Westmoessongroei matig bleef. Op Petaroekan werd behalve in 1917 en 1920, ook vroeg geplant. In 1917 stond zij op nieuwe gronden en was op 30 November al lang, in 1919 en 1920 daarentegen was zij niet lang en was de West- moessongroei forscher, maar zij bleef kort. We hebben dus gezien, dat 90 F, zoodra zij op betere gronden groeit, door hare groote legerneiging zwaar legert en dan geen goed rendement haalt, waarom zij dan ook in de latere jaren alleen op moeilijke gronden staat, waardoor haar rietproduct laag blijft en zij door goed rendement voor die moeilijke grondtypen nog een vrij behoorlijk product verwerft. Daarbij dient men er wel rekening mede te houden, dat haar sapgehalte waarschijnlijk bij indrogen sterk terugloopt, zoodat onder- zoekingen hierover zeer wenschelijk zijn. Op tegallans bieek, dat 90 F te zwaar door felle droogte lijdt en dan misproduct geeft. Soerabaja, Juni 1922. ROHIEF # VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië BA MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA- SUIKERINDUSTRIE. Be m JAARGANG 1922, No. 13 en 14. DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN DOOR Dr. J. M. GEERTS, ACHTSTE BIJDRAGE: HET PRODUCT VAN TJEPIRING 24. NEGENDE BIJDRAGE : DE VARIETEITEN ONDERLING VERGELEKEN. N. V, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA, ‘mmm mmm MAR 17 1928 LIBRARY NEW YORK BOTANICAL GARDEN MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, LON Jaargang 1922, No. 13. DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN door Dr. J. M. GEERTS, Landbouwkundig Adviseur der Nederlandsch-Indische Landbouw-Mij, ÄCHTSTE BIJDRAGE. Het product van Tjepiring 24. Terwijl 90 F door hare groote legerneiging alleen op’ niet te vruchtbare gronden tot haar recht komt, moet Tjepiring 24, die langzaam groeit en een geringe legerneiging bezit, juist in vrucht- bare tuinen geplant worden. Na enkele jaren had men dit ervaren en nu wordt deze soort plaatselijk met succes geplant. De uitbreiding, die Tjep. 2% heeft weten te verkrijgen, is gerin- ger dan van 90 F. Zij besloeg in procenten van den aanplant: 1915 | 1916 | 1917 | 1918 | 1919 | 41920 | 1 | Ia | 11/s | 2 | SEM EALS t | | | | | | | ct EEEN EE EE AO Daarbij is zij nu nog meer tot enkele groepen beperkt. In de laatste 4 jaren was hare verspreiding over de groepen als in de tabel op blz. 489 is te zien. Van den beginne af vond zij de grootste uitbreiding in Oost- Java en speciaal in Sidoardjo, waar ze in 1921 ook nog het meest werd geplant. In 1920/21 hadden de volgende ondernemingen een aanplant van Tjep. 24 boven 10% van haar geheelen aanplant: Wringinanom 14 /, Oemboel 4%, Porrong 22%, Kremboong 17 % en Perning 27°/. Het zijn dus slechts bepaalde ondernemingen, die nog een groot oppervlakte van deze rietsoort planten. 488 OVERZICHT DER CIJFERS VAN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Boedoeran. mmm 14/15 15/16 Lengte op 30 November » » 1 Maart » » 1 April » » 1 Mei Groei tijdens den Westm. Groei per dag in c. M. in den Oostmoesson » » Westmoesson Groeifactor Gebleven uitstoeling per bruto bouw. Idem in®/% van het ge- middelde (56900) Wijze van afplanten: in Mei » Juni » Juli » Augustus » September Gemiddelde leeftijd op 30 Nov. in dagen Bij het oogsten in maan- den Gesneden bouws Taxatie í Riet Rendement Suiker Suikerproduct in ®/% van het gemiddelde t/m 1920 (126,5) Legerpercentage Bloeipercentage Kattiegewicht per meter bij de lengte op 1 Mei Idem en bij gemiddelde uitstoeling 57000 100 72 234 265 2771 205 0,900 1,367 0,658 59400 0,608 0,634 16/17 146 277 307 318 172 1,132 1,147 0,987 62400 0,592 0,681 17/18 18/19 149 270 294 300 151 0,909 1,007 0,903 55500 97,5 19/20 119 256 275 284 165 0,922 1,100 0,858 51400 90,5 20/21 102 243 265 273 171 0,810 1,140 0,711 56400 99 489 PERCENTAGES VAN DEN AANPLANT!VAN TJEP. 24 IN DE VERSCHILLENDE GROEPEN : | 1918 MIES 1920 1921 Besoeki Probolinggo Pasoeroean Sidoardjo Modjokerto Djombang Kediri Madioen Soerakarta Djocjakarta Kedoe Banjoemas Rembang “Semarang Pekalongan Tegal Cheribon amer e | © | | DO => DO B DO HO oeuslsvesO Ue RU w oeocolsleel =tom= ur wu oo=ecl oooccosewvuor u EE EN EN TT. Totaal 2 11/, | 1 | 1 Ik wil ook deze soort op enkele ondernemingen behandelen en begin met de sf. Boedoeran. De cijfers van Tjep. 24 staan in de tabel op blz. 488. In 1916/17 werd het hoogste product gehaald. Er was niet heel vroeg geplant. De uitstoeling, die op Boedoeran steeds zwaar is, was dit jaar van Tjep. 2% zeer hoog, 110%, van de gemiddelde: De groeiverdeeling was zeer gunstig. De groeifactor was bijna 1. Het riet werd lang. Door de zware uitstoeling was het kattiegewicht per meter niet hoog, maar omgerekend op gemiddelde uitstoeling wel. Het rietproduct was dan ook goed. Het rendement was goed, zoodat 142 pikols suiker verkregen werden. In 1914/15 was laat geplant, de groeiverdeeling was minder gunstig, de groeifactor veel lager. De uitstoeling was niet zoo groot, 100%. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was even hoog, zoodat een goed rietproduct werd verkregen; 6% van de Tjep. 24 legerde. Het rendement was door de minder gunstige groei- verdeeling niet zoo hoog, zoodat 135 pikols suiker verkregen werden. In 1915/16 werd nog later geplant. De uitstoeling was 104 %. De groeiverdeeling was iets gunstiger dan in 1914/15. Het kattie- gewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was lager. 5 % der 490 Tjep. 2% legerde. Hoewel binnen 11 maanden gesneden werd, was het rendement zeer goed en ontstonden er 131 pikols suiker. In 1917/18 werd eerder geplant en was de uitstoeling geringer, 97%. De groeiverdeeling was zeer gunstig, de groeifactor hoog, maar deze was, doordat het riet kort bleef, geflatteerd. Het kattie- gewicht per meter was dan ook goed, zoodat 1100 pikols riet ont- stonden. Er legerde geen riet. Niettegenstaande de gunstige groei- verdeeling en het snijden op 12,5 maand was het rendement niet hoog, zoodat 129 pikols per bouw werden verkregen. In 1918/19 werd vroeg geplant. De uitstoeling was dezelfde als in 1917/18. De Oostmoessongroei was gering, de Westmoessongroei vrij forsch, zoodat de groeifactor lager werd. Het riet leed door de droogte. Het kattiegewicht was laag, waardoor ruim 1000 pikols riet ontstonden met een vrij laag rendement. In 1919/20 stonden er nog 34 bouws Tjep. 24, die veel later ge- plant werden dan in de beide vorige jaren. De groeifactor was niet zoo gunstig, niettegenstaande het riet kort bleef. De uitstoeling was maar 90°. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was laag. Het rietproduct viel geducht tegen; wel was het rende- ment vrij goed, maar er ontstond weinig suiker. In 1920/21 stonden er 20 bouws, die ongeveer even laat als in 1919/20 in den grond kwamen. Ook nu bleef het riet kort. De groeifactor was niet hoog, de uitstoeling 99 %. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was beter. Er ontstond dan ook een beter rietproduct; het rendement was 1, waardoor 124 pikols suiker ontstonden. Waar deze rietsoort nog maar op enkele ondernemingen voorkomt, neem ik geen graphieken op. Op de sf. Perning heeft Tjep. 24, zooals de cijfers in de vol- gende tabel, blz. 491, doen zien, een geringere uitstoeling, vooral in de jaren, toen vrij laat geplant werd. Het product was in 1917/18 hooger dan in 1916/17. In 1917/18 was de uitstoeling iets minder, 102%. Er werd toen vroeger geplant, de groeiverdeeling was in dat jaar beslist gunstiger dan in 1916/17. De groeifactor was 1,501 en in 1916/17 0,917. Het kattiegewicht per meter was in 1917/18 iets hooger, omgerekend op gemiddelde uitstoeling echter iets lager. Door de geringere uitstoeling werd het rietproduct toch nog iets lager. Het rendement werd in 1917/18, al legerde iets meer riet, hooger dan in 1916/17, waardoor 8 pikols meer suiker per bouw ontstonden. In 1914/15 worden van de 7 bouws 6 in Juli geplant. De uitstoe- 491 OVERZICHT DER CIJFERS VAN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Perning. EE IT EEEN EL EEE CEERD 14/15 | 15/16 | 16/17 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 Lengte op 30 November De 72 134 182 127 60 110 » --» 1 Maart 245 Pp" 204): 270 |. “292 274 \ 207 244 Dau Dee A APT 290 240) 11304 | + 305.289, 230 Le 278 mens 4d Mei 297 261 304) 305| 289| 255) 294 Groei gedurende den Westm., d.i. van 30 Nov. tot 1 Mei — 189 170 123 162| 195| 184 Groei per dag in c.M.: in den Oostmoesson — 0,800 | 1,039 | 1,238 | 0,784| 0,652 | 1,009 » _» Westmoesson — 1,260 | 1,133 | 0,825 | 1,080 | 1,300 | 1,227 Groeifactor — | 0,635 | 0,917 | 1,501 | 0,726 | 0,502 | 0,822 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 50200 50400 | 52500 | 50900 | 51600 | 45600 | 47200 Gebleven witstoeling in % van het gemiddel- de t/m 1920 (49900) 101 101 105 102 108 87 | 941/5 Wijze van afplanten in Mei — —- 1 13 | — 3 » Juni — — 14 55 37 28 14 » Juli 6 B) 32 10! — 53 147 » Augustus 1 7 2 6) — 68 84 » September — 3 — — — 20 13 » October — —— -— — — 36 | — Gemiddelde leeftijd op 30 November in da- gen 116 90} 129 4147 162 92| 109 Idem bij het oogsten in maanden 121/,/13 | 121/3 14 | 181/, 14 12 \ 131/3 Gesneden bouwe 7 13 49 84 60 205 261 Riettaxatie 1125 | 40041 | 4057| 41074 | 41063 872 | 1063 Rietgewicht 1165 | 41025) 1222| 1499 | 1029 792 994 Rendement 4 O2 22E 4453 12,42) 42,08 11,69 11,28 Suiker 128 126 141 149 124 Oera t12 Suikerproduct in % van het gem. product der soort t/m oogst 1920 (127) 101 9 rtl uee 98 73 88 Legerpercentage — — 9 0D: 7Ât Le 0 Bloeipercentage == == EE EUNARE 2 mr Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 Mei 0,781 | 0,779 | 0,766 | 0,772| 0,690 | 0,712 | 0,716 Kattiegewicht per meter | bij gemiddelde uit- | Fon stoeling 0,786 | 0,787 | 0,806 | 0,788 | 0,714 | 0,622 | 0,678 492 ling was 101 °/%. De groeiverdeeling was niet gunstig. Door de geringe uitstoeling was het kattiegewicht per meter goed en ontstonden bijna 1200 pikols riet. Het rendement werd niet hoog, zoodat 128 pikols suiker per bouw werden verkregen. In 1915/16 werd veel later geplant. De uitstoeling was nu ook 101 %. De groeiverdeeling was gunstiger dan in 1914/15, maar toch was de groeifactor niet hoog. Het riet bleef kort. Het kattiegewicht per meter was daardoor goed, maar het rietproduct bleef laag. Er legerde geen riet; het rendement was goed, zoodat 126 pikols suiker per bouw werden verkregen. In 1918/19 was daarentegen zeer vroeg geplant. De uitstoeling was 103%. De groei in den Oostmoesson was door de droogte gering, de Westmoessongroei forsch. De groeifactor bleef vrij laag. Het kattiegewicht per meter was dan ook laag, zoodat het rietproduct gering bleef. Er legerde 7% van het riet. Het rendement was vrij goed. Er ontstonden 124 pikols suiker per bouw. In 1919/20 werd veel meer Tjep. 24 geplant. Doordat de bibitle- veranciers onvoldoende bibit afvoerden, stelden de vlaktebibittuinen van Tjep. 24 de onderneming in staat, door te planten. Er kwam nu veelmeer Tjep. 24 in den grond en daarvan werden vele bouws laat geplant. In den Westmoesson kwamen vele bouws herhaaldelijk onder water en stierven af. Alleen in de Modjokerto-afdeeling ston- den de volgende bouws onder water. Bouws. Aantal etmalen. 2de helft November 25 1 — Q Te » December 95 3 — 4 2e ) ) 102,5 2 — 5 1e » Januari ’ 215,5 6 — 15 Op 15 Januari had 4514/, bouw reeds langer dan 15 dagen tot aan den top onder water gestaan; 18,8 bouw daarvan was met Tjep. 24 beplant. Waar deze soort door laat planten het kortst was, leed zij het meest. De productiecijfers, gesplitst naar irrigatiegebieden, doet dit duidelijk zien (zie de tabel p. 493). DI 52 kwam in verhouding het eerst in den grond. De produc- tiecijfers van de Modjokerto-afdeeling zijn tengevolge van de bandjirs abnormaal laag. Het product van Tjep. 24 in 1919/20 is daardoor moeilijk te vergelijken met andere jaren. In 1920/21 kwam Tjep. 24 wel eerder in den grond, maar toch laat. Doordat aanplant 1919/20 door bandjirs zwaar had geleden, 495 SUIKERPRODUCT DER DIVERSE RIETSOORTEN IN DE VERSCHILLENDE IRRIGATIEGEBIEDEN OP DE SF. PERNING IN 1919/20. Rietsoort 247 B 100 POJ DI 52 EK 28 Tjep. 24 Irrigatiegebied, begrensd tusschen Mangetan en Porrongkanaal | Irrigatiegebied tusschen Soerabaiarivier en Mangetan-kanaal Modjokerto-afdeeling Bws | Riet \Rendt.) Skr. 85 [1004 130 | 794 111 1026 99| 999 115 | 968 9,52 11,65 11,74 10,16 11,98 Bws | Riet \Rendt. | Skr, ded 99,9 at 1267 912 998 9,51 11,03 12,18 121 102 121 Bws Riet [Rendt. | Skr. 8,88) 54 11,98 11,69 10,01 11,47 was er weer bibit tekort en werd er meer Tjep. 24 geplant dan op het plantplan stond, waardoor zij gemiddeld vrij laat in den grond kwam. Groeifactor en uitstoeling waren beter dan in het vorig jaar. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was niet hoog, zoodat het getaxeerde rietproduct niet werd gehaald. Het rendement was niet hoog. Tjep. 24, GESPLITST NAAR PLANTTIJD. Oogstjaar 1918, Oogstjaar 1919, Planttijd Bouws| Riet | Rendt.| SuikerjBouws) Riet | Rendt.| Suiker 16 — 31/5 | 13,92 1297 | 12,36 | 159,4 || 22,3 | 1048 | 12,10 | 126,8 1 — 15/6 — | — —: — |[32,12! 990|12,04| 119,2 16 — 30/6 56,53! 1215 | 12,12!146,8 || 5,53/ 1180 | 12,10 | 142,8 1 — 15/7 — | — — == al en ea erk 16 — 30/7 12,73 1142 | 12,54 | 143,3 || — | — — — 1 — 15/8 0,86 1149 | 12,62| 145,0 | — | — — — 16 — 31/8 — |= — —- — | — — — Oogstjaar 1926, Oogstjaar 1921, Planttijd Bouws) Riet |Rendt.| Suiker/Leeftijd|Bouws) Riet |Rendt,/ Suiker 1— 15/6 |10,77/1080 | 11,64| 126,3 ((441/,) || 13 [1130 11,19 | 126,4 16 — 30/6 |14,02/1003 | 12,31 | 123,3 (43 )\| 13 | 871 /11,54| 100,5 1 — 15/7 12,49\ 861 12,47 (107,4 (131/,) | 29 | 1092 | 11,78 | 128,6 16 — 31/7 27,49| 1036 | 12,19 | 125,9 (121/,) | 101 1051 | 11,41 | 119,9 1—15/8 |38,06/ 948 |11,98|113,8 |(121/,) || 88 | 923 | 11,41 | 105,3 16 — 31/8 18,23| 921, 11,60 | 109,1 (11,5 ) Je | 9094457 107,9 1—15/9 13,14 354/14,53| 40,8 (41 )} 11 | 794/12,12| 96,2 16 — 30/9 42,35) 577|/14,78| 67,6 (40 )| — | — — — 1—15/10 |16,95/ 286| 8,22| 31,3 (114/,) II — | — — — 404 De invloed van den planttijd komt te voorschijn, wanneer we de oogstcijfers voor de laatste jaren naar planttijd splitsen (zie tabel p. 493). Er is over het algemeen een duidelijke teruggang in product te constateeren, naarmate later geplant wordt. De cijfers, welke Tjep. 2% op de sf. Petaroekan haalde, staan op pag. 496 vermeld. Zij wordt hier hoofdzakelijk in Juli en Augustus geplant, dus niet vroeg, en op 10 tot 11 maanden gesneden, dus op jeugdigen leeftijd. Zij wordt gebruikt op gronden, waar 100 POJ legerde, dus op zeer geile gronden. Vandaar dan ook, dat zij vaak hooge legerper- eentages vertoont. In 1914/15 hadden de 18 bouws een lagen groeifactor, geringe uitstoeling en laag kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoe- ling, zoodat een slecht product ontstond. In 1915/16 was de groei- factor zeer gunstig, de uitstoeling was beter. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was hooger. Nu ontstond een goed rietproduct met goed rendement. Tjep. 24 was in 1915/16 alleen op nieuwe gronden geplant, en wel op zware klei 8,224 bouws en op klei, lichtelijk gemengd met witte klei, 5,031 bouws. Het product was op zware klei (8,224 bouws) 1198 pik. riet, 10,13 rendement, 121,3 pik. suiker;op klei, gemengd met witte klei, (5,031 bouws), 1068 pik. riet, 10,30 rendement, 110,0 pik. suïker. | In 1916/17 werd op denzelfden tijd geplant; het riet werd langer, de uitstoeling was zeer hoog. De groeifactor was goed, het kattiege- _ wicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was heel goed, Er ont- stond dan ook een zwaar rietproduct, 100 pikols boven taxatie. 15% legerde. Het rendement werd niet hoog, waardoor 118 pikols suiker ontstonden. De verdeeling over de gronden was als volgt: Zware klei, nieuwe gronden 54,371 bws, 1230 pik. riet, 9,47 rendement, 116,45 pik. suiker. Middelzware klei, nieuwe gronden 20,174 bws, 1257 pik. riet, 9,71 rendement, 122,02 pik. suiker. In 1917/18 werd eerder geplant. De groeifactor werd niet zoo goed, maar toch voldoende. De uitstoeling was 97%. Het kattiege- wicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was hoog. Er ontstond dan ook een goed rietproduct. Waar slechts 29% legerde, werd het rendement goed en ontstonden 125 pikols suiker. 495 In oogstjaar 1918 was de verdeeling van Tjep. 24 over de gron- den : Zware klei, nieuwe gronden 58,937 bouws, 1277 pik. riet, 10,27 rendement, 131,12 pik. suiker. Middelzware klei, nieuwe gronden, 36,978 bouws, 1109 pik. riet, 10,30 rendement, 114,20 pik. suiker. In 1918/19 werden in verband met de inkrimping maar 4 bouws geplant. Deze gaven een zeer hoog rietproduct. Er legerde 67%, waardoor het rendement laag bleef. In 1919/20 werden 115 bouws geplant. De groeifactor werd nu laag, de uitstoeling was slechts 84%. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was zeer laag. Er ontstond een laag rietproduct met slecht rendement. De aanplant 1919/20 leed door muizen. 1,792 bouws Tjep. 24 waren afgevreten en werden als 2de snit verder opgekweekt. Deze gaven 519 pikols riet, 7,20 rendement, 37,37 pikols suiker; zonder muizenbeschadiging gaven 115,656 bouws 913 pikols riet, 9,81 ren- dement, 89,57 pikols suiker. Op zware klei, nieuwe gronden, stonden 115,932 bouws, 906 pik. riet, 9,711 rendt, 87,95 pik. suiker. Op middelzware klei, nieuwe gronden, stonden 1,516 bouws, 932 pikols riet, 9,75 rendt, 90,94 pik. suiker. In 1920/21 werd iets later geplant, de uitstoeling werd nog lager, de groeifactor beter. Het riet was langer, het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling iets hooger. Er ontstonden nu bijna 1100 pikols riet; wel legerde 24%, maar het rendement was toch beter, zoodat 113 pikols suiker werden verkregen. Nu stond Tjep. 24 op denzelfden grond als het vorig jaar. Het product werd: Eind- lengte Lengte op 30 Nov. Grondsoort Bouws|{ Riet Suiker tan le) Zware klei, nieuwe grond Middelzware klei nieuwe grond | 8,531) 1128 9,15 | 103,30| 1,46 3,41 | 48 % 11,112\ 1082 | 10,52/ 113,88) 1,27 3,32 | 21 Op de sf. Meritjan werden gedurende drie jaren eenige bouws Tjep. 24 geplant (zie tabel blz. 498). In 1916/17 kwam deze soort bijna geheel in Juli in den grond. De uitstoeling werd vrij goed, 105°/%. De groeiverdeeling was goed, in Oost- en Westmoesson be- droeg de groei in c.M. per dag evenveel, 1,08 c.M. OVERZICHT DER CIJFERS 496 VAN Tjep. 24 oP DE SUIKERFABRIEK Petaroekan. LE | | 14/15 | 15/16 | 16/17 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/24 ed Lengte op 30 November 62 142 152| 140 140 110 138 » >» 1 Maart 249 | 310f 289| 287) 3004 259/ 292 » » 1 April 294| 3221 1819 | 34017734101 1288 (ck 348 » » 1 Mei — 327 | 334| 321 325 | 293| 325 » » 1 Juni — — 341 J26 350| 297) — Groei gedurende den Westmoesson, d.i. van 30 Nov. tot 1 Mei 232). 127) 182/ 181 185| 183| 187 Groei per dag in c.M.: in den Oostmoesson | 0,620 | 41,802| 1,382 | 1,111 | 1,443 | 0,957 | 1,380 » _» Westmoesson | 1,547 | 0,847 | 1,213 | 1,207 | 1,233 | 1,220 | 1,247 Groeifactor 0,401 | 2,128| 1,139 [| 0,920 | 1,170 | 0,784 | 1,107 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 55100 / 57800 | 72600 ‚58100 | 66000 50400 | 48600 Gebleven uitstoeling in %/ van het gemiddel- de t/m 1920 (60000) 92 96| 121 97 ij»: 410 84 81 Wijze van afplanten in Mei —— — — 2| — — — » Juni —— — dd 33| — 20 6 » Juli 6 15 29 42 1 56 16 » Augustus 12 1 35 19 3 41 66 » September — 2 — — — — — Gemiddelde leeftijd op 30 November in da- gen 100\ 41 110 {| 126 9715 fe A00 Idem bij het oogsten in maanden 10 | 104/5 | 102/5 \ 4101/3 | 411/3 | 114/3 11 Gesneden bouws 18 16 15 96 Al 147 86 Riettaxatie 1084| 1120) 1143 | 1116{ 1282| 1035| 934 Rietgewicht 867 | 1139 | 1238) 1211| 1370| 907) 1087 Rendement 8,87 | 10,07 | 9,53 10,28| 7,97| 9,70 | 10,38 Suiker 07 116| 4148| 125/| 409 88| 113 Suikerproduct in/% van het gemiddelde pro- duct der soort t/m oogst 1920 (1051/) 73 140 |? AAA) SAAS F « 103 83| 4107 Legerpercentage — — 15 2 67 2 24 Bloeipercentage — -— —- — — 6 5 Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 Mei 0.535 | 0,603 | 0,511 | 0,649 | 0,636 | 0,614 \ 0,688 Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling 0,491 | 0,581 | 0,618 | 0,629 | 0,703 | 0,516 | 0,557 ‘mmm 497 Het kattiegewicht per meter werd dan ook hoog, vooral als. het omgerekend is op de gemiddelde uitstoeling, waardoor een mooi rietproduect ontstond; 15% van het riet legerde. Er werd op een leeftijd van 14 maanden geoogst, het rendement was goed, zoodat 150,5 pikol suiker. per bouw verkregen werd. In 1917/18 werd eerst in Augustus geplant. De uitstoeling was minder, 100°%. De groei in den Oostmoesson was niet krachtig, de Westmoessongroei vrij forsch. Het riet bleef niet lang doorgroeien en was kort. De groeifactor was nu laag. Het kattiegewicht per me- ter was, doordat het riet kort was, hoog. Het rietproduct werd veel lager dan in 1916/17 en het rendement bleef eveneens laag. In 1918/19 was weer vroeg geplant. De uitstoeling bleef laag, 95°/. De groeiverdeeling was ongunstiger dan in 1917/18. In den Oostmoesson stagneerde het riet, in den Westmoesson was de groei forsch. De groeifactor was laag. Het kattiegewicht per meter werd door de droogtestagnatie, al was de uitstoeling gering, laag. In ver- band met den ongunstigen groei legerde 15% van het riet. Door het. langere riet ontstond toch nog meer riet dan in 1917/18, toen zoo laat geplant werd. Het rendement was hetzelfde, zoodat iets meer suiker ontstond. De invloed van droogte en laat planten komen duidelijk in deze cijfers van Meritjan te voorschijn. Op de sf. Bagoe werd Tjepiring 24 op verschillende tuinen ge- probeerd, vooral waar 247 B een slecht rendement gaf. In 1916/17 werd vrij laat geplant (zie tabel blz. 500). De uitstoeling was vrij normaal. Niettegenstaande het gunstige jaar was de groei in den Oostmoesson matig, in den Westmoesson iets forscher. De groeifactor bleef laag. Het rietproduct kwam even boven 1000 pikols. Vele stuk- ken Tjep. 24 stonden op minder vruchtbaren grond. Het rendement was, ook al door het late planten en de minder gunstige groeiver- deeling, laag. In 1917/18 was veel vroeger geplant, hoofdzakelijk in Mei. De uitstoeling was nu zwaar, 106°%%. De groei was in den Oostmoesson iets krachtiger dan het vorig jaar, de Westmoessongroei was dezelf- de. Het riet werd nu langer, de groeifactor beter. Het kattiegewicht per meter was veel lager. Het rietproduct viel dan ook geducht tegen. Wel was het rendement veel beter, maar het product bleef toch laag, 101 pikols per bouw. Daar Tjep. 2% een stijf blad heeft, teekent zij niet met haar bladkroon, zooals andere soorten, die bij droogte spoedig de bladeren inrollen en spits gaan staan. Daarom werd het beschikbare irrigatiewater eerder naar de andere rietsoorten 498 OVERZICHT DER CIJFERS VAN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Meritjan. TE ET ne 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 | Lengte op 30 November 128 67 102 | — — D) » 1 Maart 272 207 256 | — — » » 1 April 289 231 285 | — — D) » 1 Mei — 242 303 | — - D) » 1 Juni ee Ee 306 RR e Groei gedurende den Wesmoes- son, d. i. van 30 Nov. tot 1 Mei 161 175 201 | — — Gemiddelde per dag in c.M.: in den Oostmoesson 1,076 | 0,761 | 0,739 | — — » _» Westmoesson 1,073 | 1,167 | 1,340 | — — Groeifactor 1,003 | 0,652 | 0,551 | — — Gebleven uitstoeling per bruto bouw 55500 , 52800 | 50600 | _— —- Gebleven uitstoeling in % van het gemiddelde t/m 1919 (53000) 105 100 95 | — —— Wijze van afplanten : in Juni — -— 13 | — — » Juli 4 — 9 — — » Augustus 1 12) — — es » September — 1| _ — … —: Gemiddelde leeftijd op 30 No- vember in dagen 119 88 138 | — — Idem bij het oogsten in maan- den 14 14 14 | — — Gesneden bouws 25 13 AU — —— Riettaxatie 1089 907 | 1069) — — Rietgewicht 1309 | 1079 | 1132| — — Rendement 11,49 | 10,75 | 10,73 | — — Suiker 151 116 121 | — — Suikerproduct in % van het ge- middeld product der soort t/m oogst 1919 (129) 417 90 Al — — Legerpercentage 15 0 15 | — — Bloeipercentage — — — — — Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 Mei 0,816 | 0,844 | 0,738 | — — Kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling 0,855 | 0,841 | 0,705 — — 499 geleid, die sterker teekenden. Tjep. stagneerde daardoor meer dan anders het geval geweest zou zijn. In 1918/19 werd eveneens vroeg geplant. De droogte was nu nog veel feller, zoodat, al kreeg Tjep. 24 nu ook haar deel van het irrigatiewater, zij toch te veel stagneerde. Ken deel der uitstoeling stierf af‚ waardoor ze maar 93 % werd. De groei in den Oostmoes- son was matig, in den Westmoesson groeide zij niet flink meer door, zoodat het riet kort bleef. De groeifactor is daardoor hoog, maar hij is geflatteerd. Door het korte riet en door de geringe uit- stoeling was het kattiegewicht per meter iets beter dan in 1917/18, maar toch laag. Het rietproduct was dan ook nog minder dan in 1917/18. Er legerde 4%. Het rendement bleef door den ongun- stigen groei laag, zoodat slechts 92 pikols suiker per bouw ont- stonden. In 1919/20 stonden er maar 16 bouws Tjep. 24 meer, die voor- namelijk in Juli geplant werden. De Oostmoessongroei was gering, de Westmoessongroei eveneens. De groeifactor werd laag, het riet bleef kort. De uitstoeling was 101%. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was in verband met het korte riet vrij hoog. Er ontstond een zeer laag rietproduct met een tamelijk goed rendement. In 1920/21 werd ongeveer op denzelfden tijd geplant. De groei- factor was nu iets beter, doordat de Oostmoessongroei wat krach- tiger was. Ook nu bleef het riet kort. Oogstjaar 1915 | 1916 | 1917 | 1918 | 1919 | 1920 | 1921 Leeftijd op 30 Nov. 176 90 129 147 162 99 109 Lengte op 30 _» — zij 134 182 127 60 110 Groei 1 — 15 Dec. — 17 O5 24 28 Dil 23 » 16 — 31 » == 24 Pijl 23 De 25 24 ie 28 18 15 26 24 25 93 » 16 —31 » 24 30 15 26 26 25 22 peert 15 Febr; 25 22 14 23 929 26 19 » 16 — 28 > 26 21 21 20 20 20 23 » 1515 Maart 25 20 20 12 15 19 18 » 16 — 31 » 20 16 14 — — 13 16 » 1—15 April 7 21 —= — — 16 16 » 16 — 30 » -— — — — — —- — > N15’ Mei — — — — — — — » 16 — 31 » — — — — — — Eindlengte | 297 | 261 | 304 | 305 | 289 | 255 | 294 200 OVERZICHT DER CIJFERS VAN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Bagoe. A 16/17 | 17/18 | 18/19 | 19/20 | 20/21 Lengte op 30 November | 82 155 147 83 102 » » 1 Maart 206 314 — 229 232 > » 1 April 240 | — 282 246 270 » » 1 Mei 258 308 288 250 | — Groei gedurende den Westmoes- son, d.i. van 30 November tot 1 Mei 176 153 141 167 168 Groei per dag in c. M.: in den Oostmoesson 0,739, 0,896 | 0,831 | 0,716 | 0,364 » —» Westmoesson 1,475 | 1,020 11.0,940.j AAST 120 Groeifactor 0,630 | 0,878 | 0,884 | 0,643 | 0,771 Gebleven uitstoeling per bruto bouw — {56000 f 49000 | 53200 | 47800 Gebleven uitstoeling in van het gemiddelde t/m 41920 (52700) — 106 93 101 o1 Wijze van afplanten : in April — 9 7 — — » Mei —- 111 131 — —- » Juni Áo 47 17| — -— » Juli 49 1 — 14 15 » Augustus 15 I,| — 2 » September — 3 | — — Gemiddelde leeftijd op 30 No- vember in dagen ale | 173 177 116 118 Idem bij het oogsten in maan- den 111/5 11 | 131/, 12} 121/5 Gesneden bouws 37 144 95 16 16 Riettaxatie 956 | 1042 690 858 900 Rietgewicht 1009 876 856 845 703 Rendement 10,21 1-14,52 | 10,95.| 10,81 8.61 Suiker 103 101 | 911/5 91 | 60,5 Suikerproduct in % van het ge- middeld product der soort t/m oogst 1920 (961/5) 107 105 95 94 66 Legerpercentage — 1 4| — 0 Bloeipercentage Pean _— — 33 | — Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 Mei 0,508 | 0,592 | 0,634 | 0,545 Kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling — 0,540 | 0,551 | 0,640 [ 0,494 et a ee a en 501 Dat de soort lijdt door droogte, komt uit in haar geringe uit- stoeling. Het kattiegewicht per meter bij de gemiddelde uitstoeling was zeer laag. Er ontstond misproduct. Dat Tjep. 24 een langzame groeister is, blijkt wel daaruit, dat zij in den regel niet lang wordt en dit wordt nog duidelijker, wan- neer ik de groeicijfers in 15-daagsche perioden voor de onderne- ming Perning, waar de soort over het algemeen goed slaagde, geef. (Zie de tabel op blz. 499). De groei per 15 dagen is veel geringer dan bij andere rietsoorten. GROEI VAN TJEp. 24 IN ENKELE TUINEN VAN DE SF. PETAROEKAN IN 1916/17. Tuin Pagoenden Kidoel Tuin Pagoenden Lor Berden: Tjep. 24 Tjep. 24 Tjep. 24 Tjep. 24 generatie vl. bibit. generatie vl. bibit. | Bouws 10 14 el 11 Leeftijd op 30 November 165 en 150 | 135 en 105 165 120 en 105 Lengte op 15 November 136 97 200 70 16—30 Nov. AA 36 31 37 1—15 Dec. 30 33 28 35 16—31 » 18 28 25 30 1—15 Jan. 16 14 45 25 16—31 » 13 192 10 25 1—15 Febr. 5 17 15 18 16—28 » 33 35 15 271 1—15 Maart 10 14 13 15 16—31 » 16 19 15 15 1—15 April 24 10 — 9 16—530 » — 36 1—15 Mei — 9 16—31 » 15 11 Eindlengte 365 371 365 306 Leger %/ 20% 20%, — — Groei in c&M. per dag, in den Oostmoesson 0,87 0,81 4,2 0,62 Idem in den Westmoesson 1,53 1,83 sl 1,6 Groeifactor 0,57 0,442 1.09 0,388 Product. Riet 1411! 1301 1425| 1019 1163 1168! 1097 Rendement 9,92 8,92 8,35 110,01 10,35 10,55 110,10 102 120 A Suiker 140! 116 119 502 In 1920 was zij, evenals in 1916, laat geplant, en groeide zij wel iets forscher in den Westmoesson dan in andere jaren, „maar toch niet veel; zij bleef toen dan ook kort en haalde niet voldoende lengte. Ook op Petaroekan op nieuwe gronden groeide Tjep. 24 veel minder snel dan andere rietsoorten, al waren daar de groeicijfers in sommige 15-daagsche perioden vrij hoog (zie de Tabel op p. 501). Terwijl de andere rietsoorten in deze tuinen groeicijfers per 15-daagsche perioden halen boven 50 c.M., komt Tjep. 2% zelden tot 40 c.M. De eindlengte van 247 B en EK 2 kwam in 1916/17 in tuin Pagoendan boven 4 M.…. Tjep. 2% blijft, hoewel zij voor deze soort zeer lang werd, veel korter. Bij laat planten wordt de groei- factor lager. Doordat Tjep. 24 minder snel groeit, legert ze minder en kan zij soms met succes op vruchtbare gronden geplant worden. Andere soorten krijgen daardoor een hoog legerpercentage en een laag rendement. Tjep. 24% legert daar minder, en doordat ze lang doorgroeit, ontstaat er een vrij goed rietproduct met goed rendement. Verder geeft de immuniteit voor sereh en strepenziekte aan deze soort een groot voordeel boven gevoelige soorten. SOERABAIA, Juli 1922. MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE, nnen nn Jaargang 1922, No. 14. DE FACTOREN, DIE HET PRODUCT BEPALEN door Dr. J. M. GEERTS, Landbouwkundig Adviseur der Nederlandsch-Indische Landbouw Mij. Je BIJDRAGE. De variëteiten onderling vergeleken. In de vorige bijdragen werd voor elk der soorten nagegaan, hoe zij zich onder verschillende groeiomstandigheden gedroegen. Daartoe vergeleek ik steeds den groei en het product, welke een soort in opvolgende jaren op een en dezelfde onderneming verkreeg. Nu wil ik trachten vast te stellen, in hoeverre de rietsoorten op dezelfde groei-omstandigheden verschillend reageeren en of dit met behulp van de eigenaardigheden van elke rietsoort, zooals wij deze in de vorige studies vaststelden, kan verklaard worden. Ik wil daar- bij voornamelijk de soorten, die in de practijk elkaar vervangen hebben, naast elkaar plaatsen. Natuurlijk is dit niet altijd mogelijk. Wel is DI 52 de vervangster van 100 POJ, maar EK 28 vervangt deels 100 POJ, deels 247 B. Tjepiring 24 vervangt in den regel 247 B en EK 2 eveneens. Ik kies de voorbeelden zooveel mogelijk zoo, dat de te verge- lijken soorten op dezelfde grondtypen staan. Ik begin met de sf. Perning; de soortenindeeling was in op- volgende jaren voor deze onderneming in procenten als in het staatje op blz. 505 is aangegeven. 100 POJ is uit den aanplant verdwenen, 247 B sterk vermin- derd. De eerste werd op de mooie, niet te natte gronden vervangen door EK 28, op de minder droge door DI 52. 247 B werd voorna- melijk vervangen door Tjep. 24 op de vruchtbare, maar vrij natte gronden, deels door DI 52 en nu ook door 2714 POJ, OVERZICHT DER CIJFERS VAN 100 POJ, DI 52 eN EK 28 504 OP DE SUIKERFABIEK Perning IN: Lengte op 30 November » 1 Maart » 1 April » 1 Mei » 1 Juni Groei gedurende den Westmoesson, d.i. van 30 Nov. tot 1 April Groei per dag in c,M.: in den Oostmoesson » _» _Westmoesson Groeifactor Gebleven uitstoeling per bruto bouw Gebleven uitstoeling in 9% van het gemiddelde t/m 1920 (52600) Wijze van afplanten: in April » Mei » Juni » Juli » Augustus » September Gemiddelde leeftijd op 30 Nov. in dagen Idem bij het oogsten in maanden Gesneden bouws Riettaxatie Rietgewicht Rendement Suiker Suikerproduct in %, van het gemiddeld pro- duct der soort tot en met oogst 1920 (120) Legerpercentage Bloeipercentage Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 April Kattiegewicht per meter bij stoeling gemiddelde uit-, 1917/18 1918/19 1920/21 | 5 Kak ° | EE od |t sa |eK98|| 100 | prs2 |eKosjj 100 | rap EK 98 183| 459| 468|| 4151| 436| 200 474| 449| 449 | 326 296| 361|| 316\ 305| 401 296| 293| 323 331| 307 377|| 325 327| 409 296| 342 34 148| 448| 209|| 474 494| 209} 4125 463 192 1.356} 1,469| 1,412) 0,956! 0,861| 1.,316/14,103! 1.483! 1,490 1.233|1,233| 4,742|| 1,450) 1,592! 1,742)| 1,042] 1,358 1,600 1,100 0,948) 0,811 0,659) 0,541) 0,755)| 1,059) 0,871 0,931 — 53700153700!38000!:49400/45500!33900!/46600/46300 32700 — 102) 108) ‘408| 94 91| 97 88,5| 93 93 | lk all de B ER te Ns RE Ee rije ANS Tal oat A td 5 an 90| 64 A8 249 70 ‘49 48 93 ook 159 « 5 B n n hat 5| 464 708 BN Wieler tale RN 40| 618 LEE BOE OE GM, HOOD Pes A . 3 _66l 135| 4136| 4491 458| 458| 4152|| 455| 126 100 fol 42! 122/3| A1} A2} 425 42 42} 411/5 317\ g86|. 291l993,5| | 38 31| 307 230 1108) 1145! 4261! 1067) 4284| 1344! 4008/ 1223) 1080 1195) 1364| 1344) 968| 1045| 1321|| 1009| 1071| 1068 11,72) 441,59! 14,07/| 11,03, 11,02\ 9,86) 14,95! 11,69| 11,02 140| 158|445,5/| 4107) 445| 430| 424| 125) 118 147 424l 442ll 89| 94|l 400 4104, 98) oak 3| sl a 4,5| 40 35’ 2’ 25 AB EE 651“ 31 “Bol 67 0} 60 0,672) 0,827| 0,917/| 0,603| 0,702! 0,953) 0,732. 0,741| 0,958. 0,686! 0,892| 0,993/| 0,566! 0,642! 0,920/! 0,648 0,689 0,892 505 SOORTENINDEELING OP DE SF. PERNING IN DE OPVOLGENDE JAREN IN PROCENTEN. S (947 B400 POJ! DI 52 |EK 28/90 F | A Tora AR Oogstj. Hemme 1912 | 950 | 34 66 Tjep. 24 (1499 POJ/2714 POJ[2725 POJ 1913 | 966 | 34 66 1914 | 950 | 44 56 1915 | 950 | 44 50 — — | — 1 —- — — 1916 | 935 | 43 48 —- ed | — — — 17 932 «425 471 2 9 1 Ei) — — — 1918 | 956 | A 39 9 Sla: 19 — — — MRT ded 1-23 41 15 re — — — 1920 94 | 20 21 22 Ar 22 1 — — 1921 | 947 9 3 32 Jur 2e 27,5 1 1 0,5 192 ISD PI A — 43 419 | 2} 22 — 9 5 1923 | 952 | 3 -— | 27,5 Bik fe 1 | — 25 | 3 Eerst wil ik naast elkaar plaatsen 100 POJ, DI 52 en EK 28, en wel voor de jaren 1917/18, 1918/19 en 1920/21. In het jaar 1919/20 waren de cijfers door de vele bandjirs abnormaal laag. In het jaar 1918/19 werd de aanplant ingekrompen. In de tabel op blz. 504 worden 100 POJ, DI 52 en EK 28 ver- geleken. In 1917/18 waren 100 POJ en DI 52 ongeveer gelijktijdig in den grond gekomen, EK 28 iets later. 100 POJ was.op 30 November iets langer dan DI 52; de Westmoessongroei was gelijk. De groei- factor van 100 POJ was dus iets beter. EK 28 groeide in den Oost- moesson het snelst en in den Westmoesson veel forscher. Zij werd dan ook het langst. Haar groeifactor was het laagst. EK 28 had natuurlijk de laagste -uitstoeling, maar toch 108 /%. DI 52 en 100 POJ hadden eenzelfde uitstoeling, hetgeen voor 100 POJ wil zeggen, dat ze nog niet hoog was, 102%, en voor DI 52 zeer goed, 108 %. DI 52 haalde een beter kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling dan 100 POJ, EK 28 had het hoogste kattiegewicht per meter. Van 100 POJ, die het laagste rietproduct had, was het legerpercentage het hoogst, 39%, tegen 8%. voor DI 52, welke soort een nog hooger rietproduct verkreeg dan EK 28, en voor EK 28 3%. 100 POJ had in verband met haar lager rietproduct en beteren groeifactor nog een beter rendement dan DI 52. D[ 52 haalde het hoogste suikerproduct, daarna EK 28, en 100 POJ gaf het laagste product. In 1918/19 werden alle drie soorten vroeg geplant. 100 POJ en 506 DI 52 waren op 30 November korter dan in 1917/18. DI 52 groeide het minst snel. EK 28 daarentegen, dat toch op de droogste gronden stond, groeide flink en was op 30 November reeds 2 meter lang. In den Westmoesson groeiden DI 52 en 100 POJ forsch, haar groeifactor werd dus laag. EK 28 groeide weer even forsch als in 1917/18, maar ook haar groeifactor werd lager. Dat de soorten door droogte leden, komt uit in hare uitstoeling. Deze was voor alle drie soorten gering, voor EK 28 in procenten nog het best. In verband met de lage groeifactoren waren de legerpercentages zeer hoog, respectievelijk voor 100 POJ, DI 52 en EK 28 41,5, 40 en 32%. De kattiegewichten waren ook lager, van 100 POJ weer het laagst, van EK 28 het hoogst. De rendementen waren natuurlijk eveneens lager, vooral van het forsch gegroeide EK 28. DI 52 gaf door hooger rietproduct meer suiker dan 100 POJ. EK 28 bewees duidelijk, dat zij het best tegen droogte bestand is. Zij haalde, niettegenstaande zij op de drogere tuinen stond, het hoogste suikerproduct door haar uitstekend rietproduct. In 1920/21 werden de drie soorten zeer verschillend geplant. 100 POJ, die nu trouwens maar met 31 bouws voorkwam, was vroeg geplant, DI 52 veel later, 43 bws na 1 Augustus, en EK 28 verreweg het laatst. De groeiomstandigheden waren vrij gunstig. 100 POJ kreeg een mooien groeifactor, zij bleef kort. Ook EK 28 werd voor deze soort niet lang, zoodat haar groeifactor geflatteerd is. De uitstoeling van alle drie soorten was laag. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling van 100 POJ en DI 52 waren niet hoog, maar beter dan in 1918/19. Voor EK 28 was het, ook al tengevolge van het late planten, laag. 100 POJ legerde zwaar, 26, de andere soorten weinig. DI 52 verkreeg het beste product door iets hooger rietproduect dan 100 POJ, niettegenstaande 100 POJ zooveel eerder was geplant en gunstiger groeifactor had. EK 28 haalde, doordat zij door laat planten kort bleef, een laag rietproduct; zij verkreeg, al was haar rendement goed, de minste suiker. Het lagere product van EK 28 werd dan ook wel veroorzaakt doordat 9% wortelrot voorkwam, tegen 2,5 /% in de oogstjaren 1919 en 1918. Om 247 B en Tjep. 24 op Perning te kunnen vergelijken, plaats ik naast elkaar de cijfers dezer beide soorten voor de jaren 1916/17, 1917/18, 1918/19 en 1920/21. (Zie tabel blz. 508). In 1916/17 werden beide soorten bijna gelijk geplant. 247 B groeide in den Oostmoesson veel forscher, zij was op 30 November A nt 507 dan ook veel langer. In den Westmoesson was de groei van 247 B ook nog krachtiger. Haar groeifactor was dan ook beter dan van Tjep. 24. De uitstoeling van 247 B was grooter. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was van 247 B iets hooger. 247 B kreeg een veel hooger rietproduct, zij legerde zwaarder. Haar rendement was zooveel lager, dat zij minder suiker gaf dan Tjep. 24. Daarbij dienen wij er rekening mede te houden, dat als rendements- factor voor 247 B 0,67 en voor Tjep. 24 0,70 werd aangenomen. Op het einde van de campagne werd in verband met de verkregen suiker een correctie aangebracht. Van 247 B werd het product van 132 op 134,6 pikol suiker verhoogd en van Tjep. 24 van 136 tot 140,9. - In 1917/18 werd Tjep. 24 vroeger geplant dan 247 B. 247 B had dus een sterken Westmoessongroei, maar werd toch weinig langer dan Tjep. 24, De groeifactor van 247 B werd dus lager dan van Tjep. 24. De uitstoeling van 247 B was 100%, tegen 102% van Tjep. 24. Wel was het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling van 247 B hooger en ontstond er meer riet, maar 241 B legerde ook nu zwaarder dan Tjep. 24. Door beter rendement verkreeg Tjep. 24 veel meer suiker. De aangenomen rendements- factor was voor 247 B dit jaar 0,68 en voor Tjep. 24 0,73. De periodeciijjfers voor beide rietsoorten waren in 1917/18: 241 B Tjep. 24 Periode | Bouws | Riet |Rendt. | Suiker || Bouws | Riet | Rendt. | Suiker 1/15 Aug. 13 1693 1069 1430 37 TAN 49 ABE 152 16/31 » 55 1534 oa to Le 5 26 1205 | 1464 152 1/15 Sept. 99 1363 NER NAT 1445 1402 |l A310:| 152 16/30 » 37 1269 1158 96,4 6 1424 1 A356:| 152 In de laatste periode wordt ineens 35 pikol suiker minder verkregen van 247 B; terwijl het rietproduct sterk daalt, gaat het rendement ook naar beneden, zonder dat iets bijzonders van 247 B werd vermeld. Tjep. 24 blijft daarentegen haar hoog rendement behouden. Dit is zeer onwaarschijnlijk, daar de rendementsfactor voor de laatste periode volgens de onderlinge fabrikatiecontrôle van 0,75 terugliep tot 0,64. Het cijfer van Tjep. 24 is dus ongetwijfeld hier geflatteerd opgegeven. In 1918/19 werden beide soorten vroeg geplant, Tjep. 24 iets eerder. 247 B werd nu veel langer en kreeg een beteren groeifactor, 508 OVERZICHT DER CIJFERS VAN 247 B EN Tjep. 24 op pe SUIKERFABRIEK Perning IN DE JAREN: Lengte op 30 Nov. » » 1 Maart » » 1 April » » 1 Mei » » 1 Juni: Groei gedurende den Westmoesson, d.i. van 30 Nov. tot 1 Mei Groei per dag in c.M.: in den Oestmoesson » _» _Westmoesson Groeifactor Gebleven uitstoeling per bruto bouw Gebleven uitstoeling in % van het gemiddel- de t/m 1920 Wijze van afplanten: in April » Mei » Juni » Juli » Augustus September » October Gemiddelde leeftijd op 30 Nov. in dagen Idem bij het oogsten in maanden Gesneden bouws %/, Aanplant Riettaxatie Rietgewicht Rendement Suiker Suikerproduct in % van het gemiddelde product der soort t/m oogst 1920 Legerpercentage Bloeipercentage Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 Mei Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling Eed 1916/17 || 1917/18 || 1918/19 || 1920/21 247 BIT). 24247 BTj. 24247 BlTj. 24247 BlTj. 24 Hes 134l| 149| 482} 170| 427| 4144) 4110 339| 270/| 312) 992|| 344 274| 296| 944 368| 304l| 325| 305|| 357| 289|| 318| 278 —e Lr 30All eed. OBI SS AL ROR | 180/ 170} 176 4123|| 187| 162 177 184 1,424 1,039) 1,211) 1,238) 1,097) 0,784 1,156] 1,009 1,200 1,1331/1,1731 0,825) 1,247| 1,080! 4,180| 1,227 1,187, 0,917) 1,032) 1,504| 0,880/ 0,726 | 0,980) 0,822 58100,52500!/53200/50900! 54400/51600/47700!47200 109 405! 100\ 402) 402} 103| 89 945 zh All 34) «43 - 63) 23 7 3 130 44ll 51| 55|| 103} 37| 27 A4 63| 32 31 410 32 — 29 4147 WON B 5m ed 27 84 B dol Etienne 4 13 132| 129| 123 147/| 4155| 4162/| 122| 4109 14| 14} 133/,| 13,5) 13,5/ 14 13,5] 131/3 233| 49|| 197) 84| 198 60} 87 261 25 | 5/24 %| 9 198 | 8% 9 127 4, 1368| 1057/| 1245) 4074] 1354) 1063/| 1177/ 1063 1633) 1222) 1420| 1199| 1295 1029 | 1329| 994 8,24 11,53 8,91/12,42| 8,89) 12,08] 10,01 11,28 135| 141/|126,5| 449/| 115) A24l| 133) 112 129 4141) 4144 447| 4104) 98 120) 88 a) ol 20 49, Ae eee Abn MON If BA Ja 30| * — gij 0,764} 0,766. 0,821! 0,772/| 0,667 0,690 | 0,876) 0,716 | | | | | | | 0,831) 0,806/| 0,818) 0,7881| 0,679) 0,714!| 0,783) 0,678 509 De uitstoeling was voor beide soorten goed. Door het kortere riet was het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling van Tjep. 24 beter dan van 247 B. 247 B haalde hooger. rietproduct, het legerde zwaar en had dan ook lager rendement. Waar als rende- mentsfactor voor 247 B 0,68 werd aangenomen, en voor Tjep. 24 0,73 genomen werd, verschilt het suikerproduct van beide rietsoor- ten zeer weinig, te meer, waar 247 B 28% en Tjep. 24 8 / van den aanplant besloeg. In 1920/21 werd veel meer Tjep. 24 geplant. De aanplant 1919/20 had zwaar door bandjirs geleden, zoodat er een tekort aan topstek was en de vlaktetuinen Tjep. 24 tot het laatst werden benut. Nu besloeg Tjep. 24 27% van den aanplant tegen 247 B 9%. Tjep. 24 kwam nu later in den grond. Zij kreeg weer een lageren groeifactor. De uitstoeling was gering, van 247 B slechts 89%, van Tjep. 24 O4, % Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was van 247 B veel hooger. Er legerde weinig riet van 247 B, nog 4%. 247 B kreeg veel hooger rietproduct met een behoorlijk rendement, zoodat zij veel meer suiker opbracht dan Tjep. 24. De periodecijfers der beide soorten waren nu: 247 B Tjep. 24 Periode Bouws | Riet | Rendt | Suiker! Bouws| Riet | Rendt | Suiker | nd 5 | 849 | 10,91 92 id Sad» 1 | 953 | 10,83| 4103 | 16 |. 894 | 42,46 | 143,75 1 —46 Aug. | 44 | 41279 | 10,89 \ 4139 | 47 | 9413 | 42,56 | 144,69 Te 16 | 4282 | 40,47 | 4134 | 47 | 851 | 44,96 | 101,78 1 —16 Sept | 28 | 4278 | 4046| 432 | 55 | 4057 | 414,26 | 128,97 16 — 30 14 | 4455 | 4022| 449 || 77 «| 1055 | 14,38 | 120,03 Meer oee tamme kidoo keset kesdaok can Ir4aas 10,48 | 114,05 87 | 1329 | 10 87 | 320 | 1001| 13 133 | 261 | 994 | 414,28 | 112,12 In de beide laatste perioden werd de rendementsfactor berekend uit de O. F.C, 0,66. Waar in hoofdzaak Tjep. 24 vermalen werd, is het duidelijk, dat in dit jaar de rendementsfactor van Tjep. 24 op het einde van de campagne sterk terugliep. Daarom is het zeer onwaarschijnlijk, dat in vorige jaren deze factor voor Tjep. 24 gelijk bleef en alleen voor 247 B sterk terugliep. De vergelijking van 247 Ben Tjep. 2% op de sf. Perning leert 510 ons dus, dat 247 B een veel snellere groeister is en dan ook veel meer riet haalt. Zij legert zwaarder en heeft daardoor lager rende- ment. Toch is Tjep. 2% geen betere producent; alleen als zij vroeg geplant wordt over een niet te groote uitgestrektheid, zoodat zij op tijd vermalen kan worden, is zij voor Perning, vooral door hare immuniteit, een geschikte soort naast 247 B. Evenals op de sf. Perning werd op de sf. Boedoeran in de laatste jaren 100 POJ grootendeels door DI 52, voor een klein deel door EK 28 vervangen en werd nagegaan, of 247 B door Tjep. 2% te vervangen was. Ik wil daarom voor Boedoeran 100 POJ en DI 52 en 247 B met Tjep. 24 vergelijken. De soortenindeeling van de sf. Boedoeran in opvolgende jaren was: „ |Br. bws 100 s 8 Tjep.{2714 | 2725 Oogst) 247 B DI 52JEK 28| EK 2/90 F. Aanpl POJ 24 [P.OJ.P.OJ. 1911 — 953 A Ml in IE Oee 1912 931 MR PERO Zo eer eline man EA EAS 1913 956 ZTA nIB Ant dre AN IN B 1914 963 34 OD Eee tn ee 1915 951 AN EON NE ee ee Ven =S 1916 954 91 A0 Om IO EE 6 Re 1917 960 48 | 29 1 d 3 RE 1918 955 40 | 39 | — kins JA 8 ARENAS 1919 747 50 | 22 3 A ze E | EE 1920 951 54 | 23 | 10 6 en v DER 1921 916 Dil 15 | 416 oe ES Leid ‘== 1922 942 50, | 12,4 -20 Te ee 4 1 1923 896 56 3.1 27 EAP BTR PEES U DI 52 is in de laatste jaren uitgebreid. In de tabel op p. 512 staan de cijfers van 100 POJ en DI 52 voor 1918/19 tot en met 1920/21. In 1918/19 werd 100 POJ eerder geplant dan DI 52. De laatste soort groeide sneller. De groeifactor werd voor beide soorten vrij- wel gelijk. D[ 52 werd iets langer. Beide hadden door droogte een geringe uitstoeling. 100 POJ legerde voor 28%, DI 52 voor 19°. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling van DI 52 was hooger, zoodat Dl 52 meer riet maakte. Haar rendement was ook beter, zoodat D[ 52 een veel beter suikerproduct gaf. Zij kan nog beter tegen droogte dan 100 POJ, zooals we nog meer zullen 511 constateeren, maar we moeten wel in acht nemen, dat DI 52 maar 26 bouws besloeg. In 1919/20 werden heide soorten veel later geplant; gemiddeld kwam DI 52 iets eerder in den grond, maar alleen doordat enkele bouws van 100 POJ vroeg geplant waren, kwam deze soort gemid- deld vrij tijdig in den grond; 41°, werd na 1 Augustus, dus te laat geplant. Beide rietsoorten werden even lang, DI 52 groeit eerst langzamer dan 100 POJ, waardoor haar groeifactor lager blijft dan van 100 POJ. De uitstoeling van beide soorten was gering. Ook nu legerde 100 POJ, hoewel zij een beteren groeifactor had en minder rietproduet gaf, zwaarder dan D[ 52. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling van D[ 52 was ook nu hooger dan van 100 POJ. DI 52 haalde een hooger rietproduct met beter rendement, dus meer suiker dan 100 POJ. In 1920/21 werd 100 POJ later geplant dan DI 52. Toch was 100 POJ op 30 November hier reeds langer. In den Westmoesson groeide DI 52 sneller. De groeifactor van 100 POJ werd dan ook veel gunstiger dan van Dl 52. De uitstoeling was goed. Van 100 POJ leger- de 25% tegen 4% van D[ 52. Het kattiegewicht per meter bij ge- middelde uitstoeling van Dl 52 was beter dan van 100 POJ. Het rietproduet van 100 POJ werd iets grooter; DI 52, die minder le- gerde, haalde hooger rendement en gaf daardoor meer suiker. Door beter kattiegewicht per meter en mindere legerneiging won DI 52 het dus in alle drie jaren. Tjep. 2% en 247 B verkregen op Boedoeran de volgende cijfers van oogstjaar 1916/17 tot en met 1920/21 (zie tabel blz. 514). In 1916/17 waren beide soorten ongeveer gelijktijdig geplant. 247 B groeide sneller en was op 30 November langer; in den Westmoesson groeide zij evenveel als Tjep. 24 en werd dus langer en verkreeg toch een beteren groeifactor. Beide soorten waren zwaar uitgestoeld. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling was voor 247 B hooger. Deze soort gaf een veel hooger rietproduct, zij legerde voor 17%. Tjep. 24 legerde niet en gaf een veel beter rendement, maar toch haalde zij minder suiker dan 247 B. In 1917/18 werd 247 B later geplant dan Tjep. 24, maar zij groeide veel sneller, werd veel langer en had een beteren groeifactor. Ook nu werd het kattiegewicht per meter van 247 B beter, en haalde zij een veel hooger rietproduct. Wel was het rendement van 247 B, dat voor 9 legerde, lager, maar dit haalde ook nu meer suiker. In 1918/19 werd Tjep. 24 veel vroeger geplant dan 247 B. Het 512 OVERZICHT DER CIJFERS VAN 100 POJ EN DI 52 oP pe SUIKERFABRIEK Boedoeran IN: ne ie, ke _ 1918/19 {| 1919/20 1920/21 100 | |_100 || 100 POJ adh PA alvpor el eSadiar | DI 3 Lengte op 30 November 180 185 164 140 157 126 D) » 1 Maart 332 342 297 280 298 268 » » 1 April 341 359 303 297 299 288 » » 1 Mei — 365 — 301 — 293 >,» 1 Juni -- -— —— — — — Groei gedurende den Westm., d. í. van Kattiegewicht per meter bij de rietlengte op 1 April 0,597 Kattiegewicht per meter bij gemiddelde uit- stoeling 0,555 0,721 || 0,584 0,665 | 0,705 0,686 | 0,519 0,650 | 0,745 30 Nov. tot 1 April 161 174 139 157 142 162 Groei per dag in c.M: | in de Oostmoesson 1,19 | 1,321 | 1,39 | 1,138 | 1,495 | 1,024 » >» Westmoesson 1,34 | 1,450 1,16 | 1,308 || 1,18 1,350 Groeifactor 0,9 0,911 1,20 | 0,870 || 1,27 0,759 Gebleven uitstoeling per bruto bouw 50600 | 46400 } 49400 | 46500 || 53200 | 49500 Gebleven uitstoeling in %, van het gemiddel- de t/m 1920 93 95 || a 95 98 | ‘101 Wijze van afplanten: in April — -— — - — — » Mei 12 15 9,5 — 6 — » Juni 142 6 61,5 30 66 AA » Juli 5 5 59 43 52 78 » Augustus — — 85 21 12 23 » September — — 1 — — 1 » October — — — — En — Gemiddelde leeftijd op 30 Nov, in dagen 151 140 118 123 105 123 Idem bij het oogsten in maanden 11 AAN /AAL/a 144,5 AAS Pe 1D Gesneden bouws 165 26 222 95 156 145 Riettaxatie 1102 | 1489 || 1024 | 14142 | 1098 | 1031 Rietgewicht 1030 | 1201 856 Rendement 11,45 | 141,74 || 11,64 Suiker | 118 141 100 125 109 115 Suikerproduct in % van het gem. product der soort t/m oogst 1920 95 104 81 92 88 85 Legerpercentage 28 19 8 4 25 de Bloeipercentage — 3,5 60 9 60 5 513 kreeg denzelfden groeifactor als 247 Ben had een betere uitstoeling; van 247 B legerde 5%, van Tjep. 2% 3%. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was van 247 B toch nog hooger. 247 B had dan ook een hooger rietproduct. Het rendement van Tjep. 24 was veel beter, maar dit haalde toch nog minder suiker dan 247 B. | In 1919/20 werden beide soorten laat geplant, maar 247 B veel later dan Tjep. 24; toch groeide 247 B nog zooveel forscher in den Oostmoesson, dat zij op 30 November al langer was dan Tjep. 24. Haar groeifactor werd dan ook beter. De uitstoeling was “niet groot, vooral niet van Tjep. 24. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd van 247 B weer hooger. 247 B haal- de veel hooger rietproduct, Tjep. 24 had een veel beter rendement en bracht daardoor evenveel suiker op. Ook in 1920/21 werd laat geplant, en vooral 247 B. De groei- factor van 247 B werd beter dan van Tjep. 24. De uitstoeling was voor beide soorten 99°. Nu werd het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling voor Tjep. 24 hooger dan voor 247 B. Van 241 B legerde 8%, van Tjep. 24 1,5%. Tjep. 2% haalde een goed rietproduct en door haar beter rendement meer suiker dan 247 B, maar daarbij dient men in aanmerking te nemen, dat 247 B veel te laat werd geplant. SOORTENINDEELING IN OPVOLGENDE JAREN OP DE SF. GOEDO IN PROCENTEN. Oogstjaar | PX de 247 B RN DI 52|EK 28| EK2 [90 F-|Tjep. 24 RR ado kas dol skea aU NN or Bede Uk En De Oa ED den AR HO SO EN EES AE AART OE zonde MARS PI 0d Rop DA Be aans lammson kno pb Wed. E 1915 | 1201 | 2 | 74 Ean’ Ai Ei 1916 | 1205 | 17 | MA Bd I 1 1 1917 | 41203 | 13 | 66 ä 9 gt (Met 9 1918 | 4205 Agel Jane 40 Ie 44 A Hes 3 1919 [ 14157 | 10 | 32 | 19 | 92 dial fi 1920 | 41205 9 | 18 | 24 | 38 GEen De 1921 | 1205 geor | “Sap 4s god Ne 1922 | 4205 | 14 7 | 33 | 46 EE En 1923 | 4205 7 EE 230 50 Blige de 514 OVERZICHT DER CIJFERS VAN 242 B EN Tjep. 24 OP DE SUIKERFABRIEK Boedoeran IN DE JAREN: |_ 1946/17 | 1917/18 | 1918/19 | 247 BTj. 24247 B|Tj. 24274 BT. 24 Lengteop 30 November{ 186| 146) 173) 148| 165| 149 » » 1 Maart dae 271) 901 S20N JI A0 » » 1 April 396| 307} 327|/ 286\| 358, 294 » „2, 1 Mei 364) 318) 334 286/ 368 300 » » 1 Juni — —- — — — — Groei gedurende den Westmoesson, d.i. van 30 Nov. tot 1 Meij 478/ 1472) 4161/ 138|/ 203, 151 Groei per dag in c. M.: in den Oostmoesson | 1,488) 1,132) 1,491| 1,088/ 1,260, 0,909 » __» _Westmoesson| 1,187/ 1,147/ 1,073\ 0,920 1,353) 1,007 Groeifactor 1,254| 0,987) 1,390 1,183, 0,931, 0,903 Gebleven _ uitstoeling per bruto bouw 65600,62400/58900,55500/50700'55500, Gebleven uitstoeling in % van het gemid- delde t/m 1920 40e AAO … 401-975 BIJ 975 Wijze van afplanten : in April — — — — — —- » Mei — — — — 24 38 » Juni 114 33| 141 45) 152 43 » Juli 312 88 55 82) 156 — » Augustus 36 90 4173 — 48 — » September — — 9 — == =- » October — — — — -- — Gemiddelde leeftijd op 30 Nov. in dagen 125) 129 146) 136 131} 164 Idem bij het oogsten in maanden 13/ 14,5/ 13,5) 12,5/ 122/5| 122/3 Gesneden bouws 462 90 378 81| 377 s1 Riettaxatie 1402| 1096) 1370 1093) 1438) 1023 Rietgewicht 1645) 1175) 1456) 1100) 1338) 1035 Rendement 9,44 12,10! 9,94) 11,73: 9,27/ 11,09 Suiker 155) 142 1445) 4129 124) 145 Suikerproduct in % van het gemiddeld product der soort t/m oogst 1920 148) A12), 4140) A02 O4 O1 Legerpercentage 47 0 9 0 5 3 Bloeipercentage — Üiie — 0 0 Kattiegewicht per me- ter bij de rietlengte op 1 Mei 0,711| 0,592/ 0,740, 0,693) 0,717| 0,622 Kattiegewicht per me- ter bij gemiddelde | uitstoeling 0,778, 0,681/ 0,750) 0,676/ 0,626/ 0,606 1919/20 247 BITj. 24 12961 0.922 1,180/ 1,100 1,098! 0,838 55700151 400 96) 90,5 49 1/1 150 9 248 7 90 — 98) 129 122/3) 131/3 516 34 1182, 1004 1128) 891 9,64 12,05 108| 107 82 84,5 2 1 9 0 0.666’ 0,610 0,639 1,189) 0,810 1,400/1 14 0,849| 0,71 57600/5640 99 99 13 —l 20 Á 114\ 16 2071 A 149 MR 18) A r 90} 126 13| 1228 521| 20 1246) 1114 1309! 1129 9,07| 11,02 119| 124 O1, 98 8 18 12 0 0,717/ 0,738 0,551, 0,711 | 0,733 mmm tno enen 515 Tjep. 2 is een zeer langzame groeister en moet dus al op zeer vruchtbaren grond staan, om voldoend product te halen. Alleen wanneer zij vroeger geplant wordt kan zij, doordat ze minder legert en een mooi rendement haalt, meer suiker geven dan 247 B. Terwijl op Perning en Boedoeran 100 POJ voornamelijk door DI 52 werd vervangen, kon op Goedo en Pesantren 100 POJ zoowel door DI 52 als door EK 28 worden vervangen; daarbij kwam DI 52 op de nattere, EK 28 op de drogere 100 POJ-gronden. De cijfers van 100 POJ, DI 52 en EK 28 in de oogstjaren 1916/17 tot en met 1920/21 staan in de tabel op blz. 516 opgegeven. In 1916/17 werden de drie soorten vrijwel gelijktijdig geplant, 100 POJ het eerst; toch was deze soort op 30 November het kortst, __ EK 28 natuurlijk het langst. In eindlengte en uitstoeling verschilden DI 52 en 100 POJ weinig. EK 28 werd langer en had een geringere uitstoeling. De groeifactor was voor 100 POJ het laagst, van EK 28 het hoogst. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling verschilden in dezelfde volgorde. Het legerpercentage van 100 POJ, die het laagste rietproduet haalde, was het hoogst; daarna van DI 52, en van EK 28, welke soort het hoogste rietproduct verkreeg, was het legerpercentage maar 1°/%. EK 28 haalde dan ook verreweg het hoogste suikerproduct. In 1917/18 werd 100 POJ het eerst in den grond gebracht, DI 52 later en EK 28 het laatst. De groeifactor van 100 POJ werd het best. DI 52 kon door den vroeg invallenden Oostmoesson niet doorgroeien. EK 28 bleef kort. Van DI 52 en EK 28 werd de groeifactor ongeveer gelijk. DI 52 had meer stokken dan 100 POJ, EK 28 de minste. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling van DI 52 was hooger dan van 100 POJ, van EK 28 het hoogst. De legerper- centages waren hoog; van 100 POJ door den beteren groeifactor echter niet hooger dan van DI 52. Ook EK 28 legerde vrij zwaar. DI 52 haalde, hoewel dus onder omstandigheden opgegroeid, die minder gunstig waren dan voor 100 POJ, veel meer suiker, door beter rendement. EK 28 had wel meer riet dan DI 52, maar door lager rendement gaf zij niet meer suiker. In 1918/19 was vroeg geplant, vooral 100 POJ kwam vroeg in den grond; door de felle droogte bleef het riet kort. EK 28 groeide, hoewel ze op de droogste gronden stond, nog het meest. De uitstoe- ling was laag, in verhouding leed EK 28 het meest. De legerpercen- tages waren hoog, vooral van 100 POJ. Daar DI 52 veel korter was dan EK 28 en een beteren groeifactor had, legerde zij minder dan gro'r | 6020 | 9890 | 9660 | 1690 | 7520 | Tao‘ | o6L0 | 7690 | 161 | 6ES'O 5080 [ TOGT | E08'O | 69L°0 Surjoogsyin epjep -pruas (iq ‘pW dod gyormodorge y LTQT | 7ELO | 5L9O | 8EO'T | 6LL'0 | 7ALO | 8EO'T | 6930 | ILO | VETT | OLLO | LSL'O | LEVT | OLL'O | GEL'O mdy jp do Z arduorgor op (iq yd ‘aoBongey OL ST HL mm {SI OR ek ei ian id Ee odejuooodroorg C C Ok SIL L EL |G 6 TG | OV 91 97 |T G Gr odezuootodaodor ne ee 16 | 48 |M [SI | v&r-|Oer 907 | EM 0561 3sd0o | | ui/} “wa U/A 0/, ur "poad-ays SGV | IGP | TET {OV | 807 |OOT |O57 | SVP | L6 | ETD: | ETV | 9EV | GEV [GEV | LON LMS 6907 | LEIF | LEI | 766 | 6LOT | 8TOV| E96 | 766 | L66 | GEO | G7 TT | GL OF | 7EOV | O8'OT| 7807 yuowopuoyg GEIT | ZOT | 596 | 97OT | OOV | 9L6 |GYGH | WIT | 696 | GOYF | SVSH | GEGN | GLYI | MGV | CLM Hol Aodon 8601 | 666 | Z56 | 8607 | 0907 | 7EOT | GFT | ITTF | 1907 | GYST | LOM | GEIT | L8GT | EOV | SGT oljexen org 9IG [88E |OYL_ | O9 [065 | 85E |L | eT& | OLE | ver |oeT | OPC | To VG _ [| 564 sanoq uapouset) SU MW (Sr here (er |\eOr (or |Sher ler | err eer [err | Very | vepueew ur uozs3oo zou iq ‘PI 18 |T [5 [86 [9 [ETT \TEV | SEV | Wi |9U | TEV | TEV [GH [FIF | SVT | ueSep urcaoN gg do pliyoor ‘urop GT | ps mn Or e= == en ee — | en mn == => em TE da) € PLW (PV Ie 85 | GT eN Sier a Te a mi toqwogdag « v0G (817 [09 [oer | 88 18 (Sp POP ARE Om rd | e8 FG vV _| 761 sugsnduy DOF | OBV IGE | IGE FIE VPL-86 LV | BL- IGE |G. | OLK | ST | OF | 97 mur « DT FO | LG PY |SBO_ | LG 1-86 (PID FIG (Gr [TG |L | — GEV | PT runf 4 9 6 ek L 7 NN EE mn 7 5 0e nn Sn PN U 1D | | ruoruerdje ue ozlin 66 | 16 | 86 |96 (68- | | 96 16 | 68 | 907 | 607 | 507 | 90V | TOP | ZOT O56F w/} “wod | y/a 0 ur Burpoorsymm uoaaorgeg 00868 , OOTOS | OO6TE , 00628 | 00867 | OOSGE | OOT8E | OOTOE 00867 ‚00917 | 90009 | OOL9E | 000G7 ; OOELG | 006LE mnoq opnag wad Burjoogsyin uoAorgen) TESO | 96L0 \ 90,1 | 9LEO | BevO | OETO | 069:0 | 7LLO | 8590 | 766:0 | 5360 | LIO'T | 8660 | 9TS'O | CTL'O 1039819015) 808 T | OOB T | SLI T | SOLV | SEGT | LWV | OST | SLTT | SLET | LOGV | LVKT | OOVT | G7ET | OOET | 57ET UOSSAOUJSAM LC ESET | SEOT | LOGT | 5790 | 7990 | LE9O | 0OO'T | OT6'O | TO8'O | 685 T | L6OT | BUT | GEEF | 19O'T | 8L6'0 uossaougsog Uop Ur ‘Wo ur Sep dod voor 8 |9V | WV |G | 787 |OLY |TLV | Wer |gen [oer | ver [oer |TOr | OCT | VOT mdy p 303 ‘AON Og uwa tp £sS9OUIFSI AA uop opuomnpad Toolt) QOE OLE (TE WEE (GLE STG ES (05 pe B een en ALO) var PNT « « 066 [YLG | 95 | 995 | TG | EYE | BOE | TG | 995 | 865 | OLG | GG | VE | LLG | TLG mdy py « « GG | 875 | TW | 855 [5 | BIG |E | 875 | ECG | 065 | 995 | 185 | 665 | EM | TRT HEEN T CC 607 | SI [SEF [IO | LL [SL |7EV Vor | EM |9PV | 98F |OSH [OST | VOV [En Lo woaoN Og do o7duorT 8e Masca) DO |e val gero | ÎOd \e5 warjgera | LOL lee Hay sera, LCd les va, goa cÂed Oor 007 SU/LIGT LU/9167 Oor V&lO&6l O&/6 161 | 6ISI6F ‘Op HaAVAUANINS HT JO S& HH NA &C IA POH OOL NVA SUHALID UAA LHOIZUHAG) 517 eao°T | veg'o | velo (0880 | TOLO | vE9O (8580 | L990 | LEO |GIO'T | VOSO [GLLO |78ET | L58O | 99L0 he a eg GL8'0 | SCL'O |99L'0 | 7160 | 8890 | 0890 (7O8'O |&E9'O 6E9O |7EO'T | 7O8'O | 96L'0 | T6G'V | 7880 | E78'O teek Jara p/q ‘Wd ‘AoSorgey 09 cr LG — =— ke) LV 99 == ee — Ee 1: ns 998Juoodroord 6 9 ide Foz ro.e © meet. vO 6E OP ae NG 9 osepnded reder GET - |LGb |V5hs|SE6 [EOV [86 |W 98 - (GB L66- [TOF OU |LEV |G |S'96 056 w/r poos dop | | ‘poad ‘wro8 q/A % ur DIS op \TSy [erb (TGV |G [LOP |LOV |FOF (86 [VEV |957 |} [897 [MT |H TS BOEI (OST | EV TT (GET (SECTI [FEIT \L06 |6EG (EEG |VOVV LAY IT | GOUV | VEOTV | VET | 75OV ige gren (9667 |EeGr |LEOV (BLOT |V76 \GLIL LEIT (TOT |76IV | GOT |EYVV |LOEV |FIGV | LOU HUOTMOLOT 897 | TVID (OVW (SEI |T6OV |88OV \GYGV |GETV (SOIT |GGEV [STV |EENL (O9GEV |7LIV | VEN wb | GIG \TIE |L6 [9GG |8LG 9GV- (997 'OGG- \88L |OOE GGG (SOE |L} VOV | GLG bel aleen, EEV |G |Gr |G |SBh yer - (SGP (EV STUWEN ISV. |G HET [GV [GV puut ur uozsdoo (iq “pr 16 lov (vvv |46 |\ver |\vov [oor |Oer |ovv {eg |80n |9et ler [gr |egr | uedep ui ‘aon oe do “joor 'wopg —_—_ — LV Q — — — | — — eel — — — == he dT) LC I5V-|8v : 9 [OW [GH [8 pre ek gnd Sedes TP zoqwordog GG | G7T- LEGO (LE TE: BEV [Lb HU 687 |Y EB |T GG | GET EE GGL | L6 67 - |7OT. 99 E8 _\597 | O7 7 59 Ge L6 GV 89 855 EE GE -L5 |05 (88 [FEL TO |Wv \LGL | 85 — 88. JEM Ee GD run « 9 LG —£ | LG CG Ke OLS SRGD er 0 05 or Es SP RAIN or 8 -- == Ir — sl == — | — — EE — — un ready ur :ydye ue azlim, Sille [ETV |36 |96. [EOF |[L6 |EOV 907 |B6- [TOT [OOV |L6 \S66 86 | 16 oc61 wi \ | | ‘was y/a 0/p ur ‘sym “1499 55 | 61 68 — |75 5 67 __'68 7e L8 85 Ge GE [GE Ge Id ‘0, ur duedondo, OOISY ‚ 00559 | OOTEE | 00768 | 00998 | OOO8E | OOTE7 | O0OESE | OONEE | OOG TY | OOOEE | OOO8E | O0LOY | GOATG | 00967 ‘A "Iq dad ‘Jsym WOAR GOD 00619 ‚ 00E9L | OOTRL | 000GE | OOEEL | 08E. 0009 | OOEBS | OONER | 00699 | OOLYR ' OOLIR | 00009 | O0T9L | O0EED Zurjoogsym o3sB0oH eTL0 |790 | 65,0 (51e O | 7850 | 0650 [Oro O |SEGO | EGO {CEVO |vorO | L9GO |SEGO | 1970 | 1890 wb ike, 569T | LIGT \GYLV |S56 TV (SLLI |OGLV |E85G | 806,7 |ÎOC6'T [EEL V |SOGT | SLET |GLOT | GGG T | OO8T uossoourjso AA UIP UI 90G'V | EE8'O | 1560 [0090 |7OG'O | ZOE |08GO |L87O (OOGO |EELO [6890 | 6LLO 9680 | OLO | 9780 Vaste AAL “po ur Sep dod woor E05 |&BV [606 [185 |evo [Om |TL& |Ge5 |veG (806 |181 |c97 |TO5 [EBV |9GT | [dy p 303 'AON 'QE UEA TP ik 'SS9OUlZsI A UP AP UD. mpas Tool) Nam mn Ee MALEN — [865 | GLG — [958 |76G a Kl OEE -|L85 |6VE. [FIE (808 |G65 |608 |T5E |EGE [865 [695 |LLG [SVE |E | 9 PNY CC 03E [OG [TIE |885 |6L& |ELG |LYE [GOE |LOE [GLG OG [UG [VOE (99 |O9 mdy rp « WE |LYE |T6G- |WEG |LEG |G |76G [VOG |1G |6EG |G5E [TSG [LWG |G | CEG MEENT CC Wb T6 (SOV LG (99 PBD (EL LEL- [BL (LO 169 (OOP GOV |E8-. | FOU JoquroaoN QE do HUT Rd vore ore L [Od ee Od 85 MAEEIT | oor |G va oe La | oop SE AGS I voy BE AA/BSIA | voy 6 HASSIA| oor Val0ë61 Oë/616T GUSIGT SI/LTGI LW/OT6T | Ee (ITYAM VC) HAIAURSI A dan RI JO Q& An NSL 2e TI SLAAT OAT NVA SHAALI9 HAT LHOIZUHAG 518 EK 28. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was van alle drie soorten-laag, maar van 100 POJ het laagst, van EK 28 het hoogst. De rendementen waren in verband met den lagen groei- factor laag. EK 28 haalde verreweg het hoogste suikerproduct. Zij is de soort, die het best tegen droogte kan. In 1919/20 werd laat geplant, vooral EK 28. Het riet was op 30 November bijzonder kort, de groeifactor bleef voor alle drie riet- soorten zeer laag, vooral voor EK 28, niettegenstaande het riet kort bleef. De uitstoeling was ook nu gering. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was voor alle drie soorten laag. De rietpro- ducties bleven dan ook onder taxatie en waren laag. Het legerpercen- tage van 100 POJ was zeer hoog. De rendementen bleven laag en er ontstond weinig suiker. EK 28 gaf, niettegenstaande ze zoo laat was geplant, toch meer suiker dan 100 POJ. DI 52 gaf het hoogste product. In 1920/21 werd ook laat geplant; EK 28 nog veel later dan in 1919/20. De groei was echter veel gunstiger, zoodat een goede groeifactor ontstond; van 100 POJ was deze beter dan in een der vorige jaren, voor DI 52 was hij goed, maar veel lager dan voor 100 POJ. EK 28 kreeg, hoewel ze zoo laat was geplant, toch een vrij goeden groeifactor. Het kattiegewicht van EK 28 was goed. Alle soorten haalden meer riet dan taxatie, terwijl de rendementen goed waren. EK 28 bracht, niettegenstaande ze zoo laat was geplant, toch het meest op. Op Pesantren werd eveneens een deel van het 100 POJ door DI52 en een deel door EK 28 vervangen. De soortenindeeling dezer onderneming is: PESANTREN SAWAH. One Totaal er | | P. 0.5. ogstj. | CL (247 B|100 POI DI 52 [EK 28 |Tjep.24) 90 F. DE, Re: : | 1490 27142725 1912 | 1062 | 38 | 62 zn Haden ee rd 1913 | 1064 | 38 | 61 ah ZEN To EG 1944 | 1076 | 33 | 66 td eN 1945 | 4074 | 38 | 64 zr opt Ee a ER 19416 | 1075 | 30 | 66 ar etn 4 TE EEN 1917 | 4077 | 25 | 53 9 KEIN atol a 1918 | 1030 | 417 | 98 LE TAPE PRENTEN ag | 4084 | oo Mien onmin INE A OS 1920 | 1077 | 8 | 12 6: AE 14 ANN NEN 1924 | 1030 | 6 9 oo AkB3 1e eSATA 1922 | 41077 | 8 Kee oo Jb sle sies 4993 | 1081) 10 | 7 | 32 | 52} | 1 ||| sake _N 519 De cijfers dezer drie soorten voor Pesantren staan in de tabel op blz. 517. In 1916/17 werd vrij vroeg geplant, toch was het riet op 30 November nog kort. De groeifactor was dan ook niet hoog. Voor DI 52 was ze lager dan voor 100 POJ. De uitstoeling was, nadat vooral van DI 52 en EK 28 weer veel stokken waren uitgevallen, vrij hoog, in % uitgedrukt, laag. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren hoog. Er ontstond dan ook, vooral van DI 52 en EK 28, een zwaar rietproduct. Het rendement was goed. DI 52 bracht veel meer op dan 100 POJ en EK 28 verreweg het meest. In 1917/18 was 100 POJ eerder, DI 52 later en EK 28 veel later geplant dan in 1916/17. De groeifactoren werden dan ook veel lager. Het riet bleef, behalve van 100 POJ, korter. Er vielen meer stokken uit, maar de overgebleven uitstoeling was toeh nog hooger. EK 28 legerde nogal zwaar. Zij gaf dan ook minder riet dan taxa- tie, 100 POJ iets meer, DI 52 iets minder dan taxatie. 100 POJ gaf, terwijl ze zooveel eerder was geplant, toch slechts evenveel suiker als DI 52. EK 28 gaf nog het meest. In 1918/19 werd vroeg geplant; doordat de regens veel te lang op zich lieten wachten, stagneerde het riet zwaar en groeide het bijna uitsluitend in den Westmoesson: De groeifactoren waren dan ook zeer laag. Wel vielen veel stokken uit, maar er bleven nog vol- doende over. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren laag. Tengevolge van den ongunstigen groei was de legernei- ging groot; tot overmaat van ramp werd door de Kloeteruptie veel riet met asch bedekt en legerde het zwaar, vooral 100 POJ. EK 28 hield zich nog het best. Het product was laag, vooral van 100 POJ. In 1919/20 werden 100 POJ en DI 52 tijdig geplant, EK 28 vrij laat. Ook nu stagneerde het riet en werd de groeifactor laag; het riet werd minder lang. Er vielen minder stokken uit, de gebleven uitstoeling was vrij hoog. De kattiegewichten per meter bij gemid- delde uitstoeling bleven laag, al waren ze iets hooger dan het vo- rige jaar. Er legerde nu weinig riet. Het rietproduct bleef onder taxatie, voor DI 52 ging het nogal. De rendementen waren goed. DI 52 bracht veel meer op dan 100 POJ en 1 pikol meer dan EK 28, dat echter veel later geplant was. In 1920/21 werden alle soorten vrij laat geplant. De groei was veel gunstiger dan in vorige jaren, zooals o.a. uit den hoogeren groei- factor blijkt. Van 100 POJ vielen veel stokken uit, van de andere twee soorten minder. De gebleven uitstoeling was hoog. Het kattie- 520 gewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling werd als in de oogst- jaren 1917 en 1918. Van 100 POJ legerde veel riet. De rietproducties kwamen ver boven taxatie. De rendementen waren goed, waardoor een mooi suikerproduet ontstond. DI 52 won het weer van 100 POJ, terwijl EK 28 verreweg het best produceert. EK 28 blijkt zoowel op Goedo als op Pesantren Sawah het best te produceeren; wanneer ze laat wordt geplant, wint ze het in den regel nog; zij is het best tegen droogtestagnatie bestand. DI 52 is steeds een betere producent dan 100 POJ en kan ook nog beter droogte weerstaan. Op de sf. Balapoelang werd 100 POJ eerst door EK 2 en later door EK 28 verdrongen, zoodat ze nu uit den aanplant verdwenen is. De soortenindeeling dezer onderneming is in procenten : r | . IBr. bws | 247 | 100 | Zw. | EK | DI Ti 2921 12714\ 2725 Oogst. eee g B \Posl ons| 284 so CE Nl EN 2 B |POJ\ POJ 1911 904 49 | 50 | — et PE ee Ee ES id, ig 1912 903 Ak Zn == e= EN Mee er pan 1913 902 zie cr Den Ek EE EA ES de ef 1914 898 Bt 16 1e ES RE In rb gas] ee 1915 905 ripe hi: B) zE we Dione a) ON LE En SS ge aE 1916 901 66145 Dols Leal 4D LE EE ZE mens 1917 900 54 | 14 5 DURA: 6: ME IDE: 4 Ik 1 — — 1918 900 40 | 15 IE IE 0 | 9 == 3 — — 1919 674 ja] D 615414 EEEN Ze es Br 1920 900 23 3 Sal A 5 EE Baes ie el 1921 904 26 | — [1,5 | 64 5 nn Ae ON re tse 1992 | 898 15,5 — | — | 70 |95| —| —| 2 oh 1923 | OOAD A EEEN GE | 1 PER 25} Vi Deze 3 soorten staan in de tabel op blz. 522. In 1916/17 werden 100 POJ en EK 2 ongeveer even vroeg, EK 28 later geplant. De groeiomstandigheden waren gunstig. De groei- factor van EK 28 werd nog het best. De uitstoeling is op Balapoelang in den regel laag, dit jaar in verhouding tot andere jaren hoog. EK 28 werd langer dan EK 2. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren voor EK 2 en vooral voor EK 28 hoog, voor 100 POJ vrij goed. 100 POJ bleef in rietproduct onder taxatie, de beide EK-nummers kwa- men er ver boven. Hoewel 100 POJ een zeer mooi rendement had, haalde zij toch de minste suiker. EK 28 gaf door hooger rendement meer suiker dan EK 2. Î :  J d 3 521 In 1917/18 werd zeer vroeg geplant. EK 28 werd zeer lang. De groeifactor was goed, maar minder dan in 1916/17. De uitstoeling was goed, de kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling werden goed. Er ontstond nu veel minder riet dan het vorige jaar. De rendementen waren mooi. 100 POJ gaf de minste suiker, EK 28 de meeste. In 1918/19 was 100 POJ weer vroeg geplant, EK 28 en vooral EK 2 later. De groei was door de stagnatie ongunstig; wel werd het riet lang, maar de groeifactor was laag. De uitstoeling had zwaar geleden. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoe- ling, werden laag. 100 POJ legerde vrij zwaar, EK 28 een weinig, EK 2 heelemaal niet; de groeifactor van de laatste soort was het best, 100 POJ en EK 28 gaven veel minder riet dan taxatie, EK 2 meer. 100 POJ gaf tengevolge van de ongunstige groeivoorwaarden mispro- duet. EK 2 gaf nog iets meer suiker dan EK 28. In 1919/20 werd vrij tijdig geplant, ook nu bleef het riet eerst kort, behalve van EK 2 en ontstond eveneens een forsche West- moessongroei, zoodat lage groeifactoren ontstonden, behalve van EK 2, die juist een hoogen groeifactor had. 100 POJ gaf nu een zeer laag product. EK 2 gaf verreweg de meeste suiker, ook al doordat ze een goed rendement had. In 1920/21 werd geen 100 POJ meer geplant. EK 28 en EK 2 kwamen niet vroeg in den grond. De groei was vrij gunstig, de groeifactor goed, voor EK 2 lager dan het vorig jaar. De uitstoeling was grooter. EK 28 was weer langer dan EK 2. Haar kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was iets hooger. Zij gaf minder riet dan EK 2, maar door beter rendement meer suiker. EK 2 stond steeds op schralere gronden dan EK 28. Beide soor- ten zijn uitstekende groeisters. EK 28 wint het toch nog van EK 2: door mindere uitstoeling blijft haar rietproduct lager, maar haar ren- dement wordt beter, waardoor ze, op denzelfden tijd geplant, meer suiker geeft. Op de sf. Bandjardawa is 100 POJ geheel vervangen door EK 28. 247 B werd hier ook geheel verdrongen, grootendeels even- eens door EK 28. De soortenindeeling was in opvolgende jaren op deze onder- neming als het staatje op blz. 523 te zien geeft. De cijfers van 100 POJ en EK 28 staan naast elkaar in de tabel op blz. 524. In 1916/17 werd vroeg geplant, vooral 100 POJ. Deze soort kreeg dan ook een veel beteren groeifactor dan EK 28, EK 28 werd langer 8790 [686,0 | 090 T [7890 [GOTT VVET |OL8O purjeorsym ‘pprwoS (iq wopr 5990 GIGO | 8707 | 7490 [7TO'T | E55'T | LLL'O Ldy p do o35uor =gor p/q NW ded yormodorney OG — — — — — — a8eJuordodroorg zn — — — — — — ageguoododrodory L8 VOV |807 |407 [SIT [SH {65 O&G lr w/r 100S 1op | N “poad “wos q/a 0/p ur “poad-rays E61 S51 GET {9TT (88 E57 [GIP [66 [GET |Tep |GGP YEP |SOV | EF Loys GSO | EVGI [VGO |T | EGT 886 | LEM | GSTI (SLOF | EST | GE BT 5907 | GOTT | GET yuowopuoy E51 8501 T9EL [85OT [G8L |7YGT |OOOV [OG8 |7eor |90Gr [668 |OVrT |GG7T | LLOV WMDonT EELT GLI QAT |OLOT |SYL EVOL |EYIT [VEB ROCE (TAGT [966 LGG |S6GT | VOM ANEXEOUT 67 Se | LY OVS [85 FCL GOE |EE 106 005 [OET IST [96 Cor SANOY Upausog “SIT [SOV SGT |W Gor FAG [GTE |V (ET GT [VF ISF Gh \er/E/nrjpeueeuw ur uogsdoo zo (iq wopr 76 COT 807 {FOT {OEH 807 |OGh [67h [ver |65v |OG7 |7ET |SOT | 6eT uodep ui | | doqutoaoN og do pliyooy -wog — |y nn — — — — -— — — — — — — 320 € 97 _| SOI Ik 98 ne een on mn Ie En == hen _ ma dog « VG 1 305 71 TG |E L6 86 — [9 9% — |05 0e 1 ‘Bny « Co DES [9 LSG |M Te GLV [TV 67 16 er er 7e 6e mar « eel LO EE 75 LT 9 L6 Te ES E8 Orr |G or Te runp en KEN IS Ee et, a md er Gh Or mA 4: Ion « le), pd DT landers == Ee: Te en as al Te ok Te — En Lidy ur EN | : uozuerdje ue ozfin à 001 _ | 801 [TOT | 06 66 16 96 86 80E [TOP | TOF ISP |407 [GI 05GT wi/J “woad | | q/a % ur Surpoogsyin “qe 0068E / OOTEE OOEGE | 00865 | OOLE7 | O09EE | OOTTE | OOGEY | OOEGY | OOSTE | OO87Y | OOLTY | OOSYE | OOEG7 "A "1q dod Huroogsyin 0D &78'0 | OTLO ‚GELE | S65O | LEBO HTO |7LEO | L650-(978O | GOL O | ESLO IEEBO | 07GO |56LO | 1099%JIO0L) BIET | SL9'T LONT |OEVG |OEGT | LOT | 5605 (BOR T (LEGT | LOOT | SLOT [LOGT | SOCT | Liot UOSSJOUJsAA CC DOT T | O6KT (OSG 1 (SEO | E50 [7690 | E8LO | LEGO | BEOT | TLT T | 0960 LOEOT | LIAT | 796'0 uossoougsog op ur | Wo ur Bep dod rooar) LGV | 105 997 [8 [IBF EG |TG [LIG PST [006 |EGT HWV [WT | 97 [dy p 303 ‘AON O8 UBA "Tp | | “wjsaAA Uop opuomnpad toor E „E66 Een — |4E8 - ee es eri kf ri T En ruof p° « « JOE [SEE | TOE | 67E — |I856 | GSE — |058 [EE [665 IGE | WE as PNI a 065 [9E | LLG |YGB |7SG |[L6G |\SYB |[L65 |SOE |TGE8 |L65 ||90E [TEE | OG [dy p « « 15 | 565 (VEG |SL5 [SOG [VG [665 [EG |LLG |YEE [E85 ORG |GGE |GLG HEEN FT CC « vO | So1 (GET | 99 89 CL 76 O8 FOEV [IGT |7PT |S8V [SGT [ver loqwaaoN Og do o7duor | u lez Tl LO IS ner Io: seer LOE Ie nr lostrsete LOT "Ie COTE ren ate LOT GNA 85 MA oop EAA SG HA oor |E NL 5 MAL oor ENA SG HA) oop [EAA SS AA Gor Tc/0c61 Ool6161 GUSIGP SI/LIGT LU 967 ï “gugjoodereg Maravauarins aa dO & MH NA S& MA “POH OOL NVA Staar uaa LHOIZUHAO 523 SOORTENINDEELING IN DE OPVOLGENDE JAREN OP DE SF. BALAPOELANG IN PROCENTEN | | 4 | han 2471 B a pos EK 28 | DI 52 | 90 F | EÉ 2. |9714 ROA POI Oogstj. 1916 [1239 \ 53 55 — 1912 |41390| 44 56 — — — REE Zi 1913 [1499| 34 65 — — —= pm En 1914 [1275| 55 43 | — — Ee eet en 1915 [1275/ 37 54 — — pt ed 1907 11275 27 53 9 KO RO 10 3 U ie | | | | | | | | bate 1275: } #25 47 15 7 9 EEn ae EI nd db 34 26 10 Á —= Ee 1920. 1275 9 24 43 9 5) Fr 1275) SS Á 90 —- 3 Dn Za 1922 |41275| — —— 85 —— 2 5 El 1923- |1275| — — 85 — -— Ï ú en kreeg een veel hooger kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling. Zij bracht een veel hooger rietproduct op, toch legerde zij minder dan 100 POJ, welke soort ook boven taxatie opbracht Het rendement van EK 28 was iets lager, maar zij gaf toch veel meer suiker. In 1917/18 werd eveneens vroeg geplant. EK 28 kwam nu ook vroeg in den grond; 30 November was zij reeds langer dan 100 POJ. Haar Westmoessongroei was forscher, waardoor de groeifactor van 100 POJ hooger werd. EK 28 had minder uitstoeling dan het vorige jaar. EK 28 kreeg weer een veel hooger kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoelings Beide soorten haalden ongeveer het getaxeer- de rietproduct. Zij legerden beide weinig. EK 28 gaf door haar hooger rietproduct, al was het rendement iets lager, veel meer suiker. In 1918/19 werd vooral 100 POJ vroeg geplant; het riet leed door de droogte, zooals in den lagen groeifactor, de geringe uitstoe- ling en in het hooge legerpercentage uitkomt. Het rietproduct van EK 28 vooral bleef onder taxatie. Het rendement van EK 28 was bijna even hoog als van 100 POJ, zoodat EK 28 toch 16,5 pikol meer suiker per bouw opbracht. In 1919/20 werd later geplant, 100 POJ was toch vóór 1 Au- gustus in den grond. 100 POJ bleef kort, wel was de groeifactor iets hooger dan het vorige jaar. De uitstoeling was ook nu gering. Er legerde niet veel riet. 100 POJ gaf door haar kort riet niette- genstaande het mooie rendement een laag suikerproduct. EK 28 le 6707 TI8'0 0760 GE9'0 L66'0 879'0 1807 TILO CT L08:0 Burjoogspin “wos (iq PI coor | Teo | 6860 | 5690 | 6IOT | 6890 | SLOT | LL9O | SYTT | 76L0 |, tudy y do n 38uopgora p/q ‘WW tod gyoraosorn ey =d el 68 == —= — — — =e — adejuoododroord c ce 8 e id Vy g ijd Gn 55 a5ejuorrodaodor 701 97 L8 16 L8 76 TI vaan CIT OGr Qg6y 9300 "w/z J100S Jop zonpod "wad "y/A P/p ur 'ayS E97 677 | __Z8I LV c'ger Oor GLT 971 T81 TCT JoymsS voo} TO'o7 erk EG ET GET OTT 8E TT 76'o1 56 U GOGT juowopuog Gee Wor 6 Ge8 CST 6507 OGET SGI GIST LLGI WPlAADJON OLTT | 6807 LOGT LS8 STe 9COT TLET SGI SLET 9917 orexern om 91 G eee LOE TOE 868 SCT 009 ee &39 sAnoY Uopousog rj Tr arr S/OT Vho Ty er GT eer | SWEN uopueeur ur uozsBoo Jou (iq “PI LET TLV Ger Ger vijf TLV ce7 LOT zal zoT ‚uosep ur doqgwoaoN QE do plijooy “wor OL == — — — — — — — — doquordag « GIN kben CLU I G 7 Ee — Ë 'e sujsnony « orde la C'8LT Gee val Or Ge O7 65 G'9e mar « 885 | WW 9LT C°LOT Tor E8 99 TG 8 97E tung « 065 W 3 671 7L T08 09 978 == Coe log € 6e — — — — - — — = — pady ur ruoguerdye ueA ozli 70 c6 c6 56 76 76 007 COT OTT zor _ 0567 “w/} “Wad "y/a 0 ur Suryoogsyim uoaargeng 008EE 00867 009TE 006L7 00TTE 00767 00778 0087G 008LE OOTEe ‘MY dod Burjoogsyin Te) V8ET 105 7180 OTT 9910 860 6507 7e 096 0 LS'T 10}9jlaod) 005 L19'0 C5e'T 960 LOGT 607 Gre 7 180 LLT T LTL'O UOSSAOUJSIM CL & LCO'T BEG T df &CO'T vo T TOT TRE T Co T 8177 TET uossaoutgsog) Uop ur “Wo ur Sep dod 1oorg Val TL ET CT 881 Ter Tor L6 LLT 98 [idy p 303 CAON O8 UBA "Tp -ugsoA, Uop opuodnpes Toor _— 765 LG6 == 898 708 8LE 908 LGE 808 lo } « VLE 565 LV8 997 Tog 708 GLE 708 Ocg 808 mdy py _ « K 378 985 85e Eerd ZEE 765 REE L65 vee z0e HEEN JC « LGG 615 791 Ter ELT ELT Va kd 605 ELT LV5 doqwoaoN Og do o7HuorT 85 MA | LOd OOV | 85 HA |LOd OOV| 85 HA | LOd OOV | 85 HA |LOd OOV | 85 MA | (Od OOV rel0661 oe/6161 GHSIGI SI/LIGI LVO T6r :Nauvr ad NI vaeptefpueg Maravauarins AA dO S& MH NA POT OOI NVA SUHAMI VAA LHOIZUIAOD 925 bleef met haar rietproduct ook ver onder taxatie. Zij gaf 20 pikols suiker meer dan 100 POJ. In 1920/21 werd 100 POJ weer eerder geplant. EK 28 kwam met 70 bouws nog in September in den grond. De groeiomstandig- heden waren nu gunstig. 100 POJ kreeg een zeer hoogen groeifactor, trouwens EK 28 ook. De uitstoeling van 100 POJ was niet hoog. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren goed. Het rietproduct kwam dan ook ver boven taxatie. 100 POJ legerde nogal zwaar, 35 %, waardoor haar rendement lager werd dan van EK 28. 100 POJ bracht over slechts 53 bouws 14 pikols suiker min- der op dan EK 28 over 1146 bouws. Terwijl we van Balapoelang EK 28 en EK 2 naast 100 POJ vergeleken, die oorspronkelijk op de 100 POJ- gronden werden ge- plant, wil ik voor Redjosarie beide soorten met 247 B vergelijken. EK 28 kwam hier ten slotte grootendeels op de 100 POJ-gronden, EK 2 op de gronden, waar eerst 247 B stond. 100 POJ werd dus eerst op de mooiste- gronden gehandhaafd. De soortenindeeling van Redjosarie is als volgt: Oogstj. | CERN 47 BI SO |DIS2JEK B|EK 2 OOP | ot | DEP: (sw 3 PD ORN ee OO en BAE NSE sup EE Zei 16, Bek HOI MOES Dode sen ee ek je EE OA DE ES EN OK OEREN A A LA HERNG ASOONEAN PCA En B Ork see HA OOR BEN BSD WU rr Oe H ES OESO ENNE re 2008 NOA BOER Ere tt A0 jo EO 4 3 1919 |1299 A OENE OE 20 elf Or eee ANT dOr ESO Maen ee 10n Hee PERL. 26e 18 WOE AAO NE GD TAB Ke MODA eere ze EEN dÁ ODA AE MEO U ODA A NN EE HOO Aen RE pe oe OH KN Bee EE De cijfers der 3 soorten staan in de tabel op blz. 526. Men dient dus te bedenken, dat EK 2 op 247 B-, dus over het algemeen schraleren grond stond dan EK 28. In 1916/17 kwamen de soorten niet vroeg in den grond, EK 2 het laatst, 247 B het eerst. 247 B werd dan ook het langst, terwijl in de volgende jaren de EK-nummers langer werden. Op 30 November was 247 B verreweg het langst. Haar groeifactor werd dan ook het 816,0 |78L0 0560 | 6680 . OL _|O 5 0 06 LL E5}_ | 601 76 TI |S6G6 O60T EOL 69 STE Ib. ETT LL L9 O8T | SVT G7v [86 VL 19 9 0 HI [TG 8 mn 66 c76 0OT9E | OOTE7 1890 | 16L'0 EET | SGT T LGV [6711 055 SIG — [865 GOE | GLG vL5 |&VG 68 LL 85 MAG MI Haloeol ! | 85 MJ Oe/G161 5 en . ned ‘argsofpoy NANAVAUANING AA JO S& MH NA & MA ‘AH LPG NVA SUHALID UAA LHOIZUAAG) Nd G8L'0 | LE9°0 e7S'0 Ja G OR LOL 086 SET vO 688 Cy 66 OO67Y 77,0 L8GT 6890 606 G MA 4 LYC 108:0 <08'0 8 Gs GOT E68 Sol GOGT T6r GT 67} y 07 GOT Wy ere G 66 OOSL7 OEE LOOT 08T'0 Wo 065 506 0LG 6L 86 MAG MU 9590 | 990 8807 SGT yy Ger 00 00GGE , 8880 Ove 7 86C'0 ERG STe Ors Coc va 6L d LY5 85 MU GUSI6T L98'0 | 1960 |S7L0 | 1607 | 6EO'T | ET8'O Sureogsym ‘pprwos (iq ‘py 7180 (8507 |G7LO | 6LTT |SE0T | 7LL'O to y do o35uor -Jota p/q "WW dod Yormosoney 69 — Ce ‚89 — id adeguootodroorg — — _— =— Dd aBeguoorododor 66 qe 607 65 CEGL | GET 0567 3So00 W/} J100S JOP poad “was qy/a 0 ur ‘poad -ays YET VEV [IGP 897 697 [SGT doyms OLET | 16'OT SLOT | TOEN | OG OT | TE OI patina Ade | 666 |O8ET |SLYT | TEET [LOGT | TOGT FYorMaSFANT V6IT |\SIET OOGT |LSGT [DIT | 66GT EXEN ANT 667 |S6 655 [99 HE C66 SANOG” UopausE) OT Ger PG CL ZIET GEPBrer uopuueur ul UoJsH00 zou fq wopy Olt \98T |\L7V {gov |8OT [Gor | vedep ur ‘AoN 06 do pliggoof ‘wog En _— == — En — JAYOJ) € — — -— "G y zE Loqwaordog « OC — at L ET |@L sngsnöny « LS Sl <0 Te 05 OL | Haf £ Gl IG 06 EG ai ILT rungf 4 Ië Te Sg er TS LE ron ut — — — —= — ne pady ur uoguerdje ue ozlin LOv |S'86 \TOV |e6 |S5OT cor | 0567 ui/y “wad y/A P/) ur sin “Tg 00LSE | 0097Y | DO 009EE | 006SY | OOEVE MQ 1 dOd Huroorspm {0D 6L80 | 568 T | LOGT | &760 |7OO'T | 960'T IJD SC7'T |L88O |056O | CGT |LYGT | LI8O UOSSSOUJSOMN WA G8GT |GEG'T [GOTT | GYET (GLG T | CLL'T UEEAGUEOD. UAp' UI “Wo ur Sep dod toorn GLV [66 S6 Lv | 481 LGV Tow 7 303 CAON O6 UBA ‚rp “use uop opuoanped Toon) — — — — Ee _ | runf y « « De FOS. B 9E [IGE Ton 1 ‘ - 918 | TO TOS [98 [GTE [TGE dy yp « « 608 [S6G |G65 [GEGE [SRG | GEE HEEN 7 hbe Re VI OT COT COT GoT 665 daqwoaoN O8 do a7SuorT 6 d LVG 86 G MAH LPG SI/LL6I LUDIT 527 best. De uitstoeling was van 247 B het hoogst, dan van EK 2 en van EK 28 het laagst, ook in procentcijfers. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling werden hoog. De rietproducties kwamen dan ook ver boven taxatie. 247 B en EK 2 haalden hetzelfde rendement, waardoor EK 2 door hooger rietproduect 10 pikols suiker meer opbracht. EK 28 had minder riet, en een zeer mooi rendement; zij haalde het hoogste suikerpro- duct. In 1917/18 waren 247 B en EK 2 eerder en was EK 28 later ge- plant. Van de eerste twee was de groeifactor dan ook beter. EK 2 gaf dit jaar geen hooge uitstoeling. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren niet hoog, vooral van EK 28 viel het „tegen. De rietproducties der beide eerste soorten waren ongeveer gelijk aan de taxatie, EK 28 gaf echter veel minder. Wel was haar rendement zeer mooi, zij gaf echter veel minder suiker dan EK 2. EK 28 bloeide dit jaar even sterk als in 1916/17, toen trad er echter een krachtige groei der siwilans op, waardoor het riet frisch bleef; nu stagneerden de siwilans door de droogte en werden de stokken aan hunne toppen zeer voos. In 1918/19 werd EK 28 veel eerder geplant. Het riet was op 30 November tengevolge van de felle droogte nog zeer kort. De Westmoessongroei was dus forsch, waardoor de groeifactoren laag werden, vooral van EK 28, De uitstoeling was vrij goed. De kattie- gewichten, per meter bij gemiddelde uitstoeling werden laag. Het rietproduct bleef onder taxatie. EK 28, die den zwaarsten Westmoes- songroei had, legerde het sterkst. EK 28 gaf door beter rendement de meeste suiker. EK 2 en 247 B, die laat werden gesneden, liepen geweldig terug in product, 247 B wel het meest. In 1919/20 werd laat geplant, vooral EK 2 en EK 28; de groei- verdeeling was niet gunstig, er ontstonden lage groeifactoren, hoe- wel beter dan in het vorige jaar. De uitstoeling was ook goed, behalve voor EK 2. Tengevolge van de staking werd zeer laat ge- sneden. Gelukkig vielen er voortdurend regenbuitjes, waardoor het afsterven niet snel ging. De kattiegewichten per meter bij gemiddel- de uitstoeling waren niet hoog. De rietsoorten haalden ongeveer de taxatie, De rendementen van de drie soorten waren niet hoog; 247 B gaf zeer weinig suiker, niettegenstaande zij het eerst was geplant, EK 28 door beter rendement nog de meeste. In 1920/21 werd tengevolge van de staking zeer laat geplant, tot in October. De groeiomstandigheden waren gunstig, waardoor 528 nog een betere groeifactor ontstond dan in het vorige jaar. EK 2 had nu evenmin een hooge uitstoeling. De kattiegewichten per me- ter bij gemiddelde uitstoeling waren iets hooger dan in het vorige jaar. De rietproducties waren ongeveer gelijk, de rendementen wa- ren iets beter; er ontstond dan ook meer suiker. Ik besprak reeds, hoe de na de staking geplante tuinen veel minder suiker opbrachten dan de eerst geplante (zie blz. 367 Ar- chief 1922, II, Mededeelingen, No. 8). In alle jaren, behalve 1917/18, was EK 28 op Redjosarie de soort, die het meest opbracht. EK 2 gaf steeds meer dan 247 B. Laatste soort werd dan ook uit den aanplant verwijderd. Ten slotte wil ik de soorten, op tegallans geplant, vergelijken. De soortenindeeling voor de tegallans van Pesantren was in opvolgende jaren, procentsgewijs: eol 5 5 | | 4409l97414 27125 Oogst. tegallan | > | 100 POJ os EK 2 | & 218 | 7 | aanplant a | 5 Er 5 | | ROE | en 1912 522 80 20 — -— od a et A st 1915 979 [100 — — — —_ lll 1914 729 82 =- — — —_ ll 18 | — 1915 698 57 — — — — | — | 43 | — || — 1916 806 64 —- — 1 —_ || 35 ||| 1917 890 39 — — 15 6 3 [33 | — | — | 1918 920 17 — — ol — 1, Ml 1919 924 18,5 -— 1 50 28 | — | =| — 1920 47 — -- — — —_ el 1921 926 25 — 2 61 — 12 | =| == 1922 | 926 | 25 | — od BOB 1925 925 7 — 94 33 — |= 2 2 2 De cijfers van de soorten staan in de tabel op blz. 530. In 1916/17 was de groeiverdeeling zeer gunstig, na het planten groeide het riet terstond flink door; tijdens den Oostmoesson bleef het riet zeer gunstig doorgroeien en tijdens den 2den Westmoesson was het riet nagenoeg volgroeid, zoodat het niet te forsch groeide. Vooral 90 F profiteerde van de gunstige groeivoorwaarden. Zij behield groo- tendeels hare uitstoeling. Ten opzichte van de volgende jaren was de uitstoeling hoog, voor 90 F het hoogst, voor EK 2 het laagst. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren hoog, 90 F haalde hetzelfde als 247 B. EK 2 gaf door haar hoog rietproduct de meeste suiker, 90 F door beter rendement meer suiker dan 247 B. 529 In 1917/18 was het riet op 1 Juni nog korter en op 30 November veel korter dan het vorige jaar. In den 2den Westmoesson was de groei dan ook forscher dan in den Oostmoesson, vooral bij 90 F. De uitstoeling, die bleef, was geringer. Het kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoeling was veel lager, vooral voor 90 F. Deze laatste soort gaf dan ook zoo weinig riet, dat het goede rendement dit niet goed kon maken. EK 2 gaf nog iets meer suiker dan 247 B. In 1918/19 was de Oostmoesson zeer droog. Op 30 November was het riet dan ook abnormaal laag. De gebleven uitstoeling was laag. De kattiegewichten per meter bij gemiddelde uitstoeling waren zeer laag. De rietproducties haalden de zeer lage taxaties niet. De rendementen waren laag, ook van 90 F. 247 B gaf nog de meeste suiker. In 1919/20 werden te weinig bouws geplant om de cijfers te bespreken. In 1920/21 waren de groeiomstandigheden bijzonder gunstig; de groei in den Oostmoesson was weer forscher dan in den 2den Westmoesson. De uitstoeling was matig, maar er vielen niet zooveel stokken uit. Vooral EK 2 had een goed kattiegewicht per meter bij gemid- delde uitstoeling. Zij kwam dan ook ver boven de taxatie, terwijl 247 B en 90 F ongeveer de taxatie haalden. EK 2 had dit jaar een zeer mooi rendement en produceerde verreweg de meeste suiker. 90 F had wel een beter rendement dan 247 B, maar zij gaf minder riet en daardoor minder suiker. EK 2 was dus de beste tegallansoort; in ongunstige jaren haalde zij, wanneer we in acht nemen dat zij op de schraalste stukken geplant werd, het beste product. In gunstiger jaren wint zij het ver. 90 F doet het alleen in bijzonder gunstige jaren. In 1921/22 waren de groeiomstandigheden zeer gunstig. EK 2 gaf toen veel hooger product dan 247 B. EK 28 geeft door beter rendement nog meer suiker. Ik vergeleek dus 100 POJ naast DI 52 en EK 28 op de onder- nemingen Perning, Boedoeran, Goedo en Pesantren. 100 POJ groeit in den regel iets forscher en heeft ook bij gelijktijdig planten een iets hoogeren groeifactor dan DI 52. Toch heeft DI 52 een beter kattiegewicht per meter bij gemiddelde uitstoe- ling, zoodat zij hooger rietproduet haalt. 100 POJ heeft een grootere legerneiging en haalt daardoor in den regel een lager rendement. EK 28 wordt meestal later geplant, waardoor de groeifactor ‘mmm 50 | T5LO | zero | oze'o | oer'o | wro | LEEO | 8e00 | weO | a9'0o | ego | VCO Suraorsyin | apjoppruos (iq py aad qyoraodonaey oes | vrg'o | oLco | Zoro | 8e70 | 90c'o | veto | LL90 | IGO | ELTO | c010 | VELO Tog p do o3Buojgort op fiq ‘I dod ravosarmey OE RT ey — — — En _— == — det en oHeguododraorg ET eo _= — ijd G — — — — T e adejuodododorr GI Ter 86 VL 69 GL 07 G'LOT | 807 GLT ey vol O&6T 3sSoo w/y 34008 Jop ‘poad "wos q/A 0/g ur ‘poadaoyimms 8e 86 et) LS 7 LY Ge OL 89 16 76 8L Loy ms ee |okm ste |org |LIg |7O8 | TSOv | ESB |LE8 | GEO |o6g | SLE juouwopuor E59 OLS GIL Ger 00G 6LG gea EC E18 598 GCOT | 888 WAIT CC 7eL SIL L6G L79 0e9 €69 NEZ GE8 8 LC8 C6L ol eXe AH GOT 196 | 08G 095 997 VLT O7 VLY GoT 80 Ter 07e SANOQ Uopausa5) eer | %er | LV Gov | 87 GLD | VV LT LV == Gy | LV uopueew ur UojsSoo Joy (iq wopr 95 815 VVG rd 5 075 E15 195 Ge5 Ed 295 Oe uodep ur ‘AoN Og do plnjoor wor End _— _ _ > _ ee == S En ee 7 Ion € Ge 69 ey 78 98 W 7 L 8 == Dn G dy LC 55 col ER OCT 88 r ger 85 U 95 SET HEE UI 87 7 GL 56 085 Ty G 7e TO7 LV OT L6 tenaqof ur uozuerdje we ozlin L8 Cg 98 56 26 88 26 L6 L6 617 GOT SOT 0&6r w/r opfoppruos joy ue 0/, ur Burjoogsyin 1qe5 87 ed O7 08 VS 15 75 7e 55 Er 07 75 Burjoojsyn ogsdooy op uwA 0/p ur Huedin, ooezy | oogce | OoeEv | OOTLY | 00907 | OOSE7 | OOTOG | OOIOY | 006L7 | 00909 | over | OOTES ‘MQ aq dod Burjoogsymm uoaofge5 oovre | OO7Er | OOOLY | 00389 | OO7T9 | OOREI | 009E9 | 00509 | OOLEI | 00LGI | OTLL | 00569 Butfoogsyin ogsdoopr xc90 | 090 | L990 | TET | 660 | W'0O [TGV |O8O | 060 | Z80 | 6cO | TOO uossaoujsa A UPG CC e8'o | 960 | 7760 | WO |87O | TEO |GRO [E80 |8LO |T6O |9vT | SOT uossoouJso() Uop UI 6eo |oo |sco |670 |e70 [STO | 190 |e70 |68O | 090 | ero | 7rO uossaoujsa A, UOS] uop ur ‘po ur Sep dod toor 5 zn En 5 TLG 19 a cO8 _= Dr — 858 maf pF C&C OLG 765 765 975 695 E95 OTE E06 GOE OTE Tee 158 PNI C € COG 185 | 885 LTG C5 7/5 GI 965 £65 105 Tes GTe mdy py « « 0e 8LG | LLG a6T 5 SIG 965 085 LYG . | 785 Tog GOE HEEN VT CC GLV 705 E05 EOT T&T Ia1 91 ERI OLT LIG E75 EEG JAYWAAON O8 CC € Te Ee —= ee en _—_ —— 2E ee _ —_— —_— « CI « « B |W EE | 08 7e 65 05 [7 6 |L ee Ie tunf pj do 938uoT A 06 | GMA |A LG | A O6 |G HA|ALYG) A06 |G NA | dze | 406 | 5 NA | d LY ral0cór GHSIGH SI/LTGH LUIT 6T mmm (NVIIVvoaj,) UelJUgso gf Naltadviuarins ad dO T 06 NA & MH A LF& NVA SUAAMID UAA LHOIZUIAG 531 lager wordt. Zij wordt het langst, heeft de geringste uitstoeling, maar het hoogste kattiegewicht per rneter; zij legert weinig en haalt daardoor een vrij goed rendement. Zij bleek in 1918/19 het best tegen droogte te kunnen. Bij gelijk planten wordt, zooals op Bala- poelang bleek, haar groeifactor beter dan van 100 POJ. Bij laat planten wint zij het van andere rietsoorten. Ten opzichte van 247 B en EK 2 wordt EK 28 het langst. 247 B heeft de grootste uitstoeling, maar kan het door lager kattiege- wicht per meter bij gemiddelde uitstoeling en lager rendement niet tegen EK 28 houden. 247 B groeit veel sneller dan Tjep. 24, en krijgt bij gelijken planttijd dan ook een beteren groeifactor dan Tjep. 24: de uitstoeling van 247 B is grooter, hare gewichtswaarde eveneens. 247 B haalt dan ook een hooger rietproduct. Zij legert zwaarder dan Tjep. 24 en heeft een lager rendement. Alleen indien Tjep. 24 vroeg geplant wordt, kan ze met 247 B conhcurreeren. Tjep. 24 heeft het voordeel van hare immuniteit. Soerabaia, November 1922. ds baka ME Edel ee) Oi eme an De 7 VOOR DE Suikerindustrie in Nederlandsch-Indië Bik KEE) MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA- SUIKERINDUSTRIE. Bled B JAARGANG 1922, No. 15 STATISTIEK VAN DE VERBREIDING EN DE PRODUCTIE DER RIETSOORTEN IN OOGST 1921 DOOR J. VAN HARREVELD. N. V, BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ v/h H. VAN INGEN — SOERABAJA. mn mam . LIBRARY NEW YORK BOTANICAL GARDEN MEDEDEELINGEN VAN HET PROEFSTATION VOOR DE JAVA-SUIKERINDUSTRIE. Jaargang 1922, No. 15. STATISTIEK VAN DE VERBREIDING EN DE PRODUCTIE DER RIETSOORTEN IN OOGST 1921 door J. VAN HARREVELD, Secretaris van het Proefstation voor de Java-Suikerindustrie. Voor de soortenstatistiek van oogst 1921 zonden 172 van de 183 fabrieken, welke in dat jaar gemalen hebben, hare opgaven in. De 11 ontbrekende fabrieken zijn Soekodono, Ketegan, Soemengko, Kenongo, Djoewono, Koedjonmanis, Ponggok, Nieuw Losari, Loe- woenggadjah, Tjidahoe en Djatipiring. Hiervan hebben Soekodono en Ketegan geen opgaven ingezonden, omdat in het oogstjaar 1921 deze fabrieken pas zeer laat maalklaar waren en daardoor niet over op normale wijze verkregen cijfers beschikken. Djatipiring gaf slechts haar totaal product op, hetwelk in tabel [ tusschen haakjes geplaatst is, daar met deze opgave geen rekening is gehouden bij de bepaling van gemiddelden voor de groepen en voor geheel Java. De aanplant van de fabriek Sedayoe werd op Rewoeloe ver- malen; Sedayoe wordt daarom niet meer als fabriek opgebracht, doch als afdeeling van Rewoeloe; het cijfermateriaal werd evenwel compleet opgenomen. Voor de totale met riet beplante oppervlakte verwijzen wij naar Archief 1922, p. 247, waar voor oogst 1921 een totaal van 224.724 bouws wordt aangegeven. Het oppervlak, waarover onze statistiek loopt, is 201,082 bouws, dus 89%, van het totaal. Op pag. 253 wordt in Archief 1922 de in hoofdsuiker omge- rekende totale productie voor 1921 opgegeven als te bedragen 2121541 pikol (1.684.565 ton), hetgeen 121,37 pikol hoofdsuiker >per bruto bouw beteekent. N DI 52 143/, » 100 POJ 61/, » EK 2 61/, » 90 F 3 D) SW 3 21/, » Tjep. 24 sl,» Andere soorten 6l/j » Fig. 1. Verhouding der rietsoorten in oogst 1921. Het gemiddelde aantal maaldagen in oogstjaar 1922 bedroeg 128; het langst maalden Pekalongan (147 dagen), Sidhoardjo (146 dagen) en Kediri (144 dagen), terwijl het kortst gemalen werd in Banjoemas (96 dagen). In fig. 2 zijn de aanvangsdata en afmaaldata grafisch voorgesteld. Aanvang Einde BLOM Ome A0 4 1L0 ERD 11, 16. FLO EAO April Mei Juni Juli Aug. Sept. Oct. Nov. Dec. Jan. Fig. 2. Aanvang en einde van den maaltijd van 172 fabrieken in campagne 1921. Omtrent de bibitherkomst, die in de laatste drie kolommen van Tabel III opgenomen is, merken wij op, dat deze opgegeven werd voor een totaal van 177474 bws, Hiervan werd 80351 bws (=45%) 536 PRODUCTIES VAN 247 B, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP FABRIEKEN MET MINSTENS 50 BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN. Ree bon ikols riet per | Pikols suiker per / br. bw. br. bw. Fabrieken EN NT VED RO NED ef hr ER tte De OPPEN RE AAR OENE Ee vlakte{ berg | top [vlakte/ berg | top [vlakte{ berg Soekowidi 58 | 107 — 66] 90 — o1 73 | — Olean 54 173 [1185 1284 | 101 — | 114 Pradjekan 72 126 73 [1450 1534 1572 | 138 | 145 | 144 Phaiton 331 | 100 92 | 897) 9341} 1049 | 90 je 97 AOT Kandangdjatie LU | — 137 [1076 — | 1161 | 103 — | 112 Bagoe 335 | — 175 |1218| — | 1223 | 103 | — | 96 Sebor oh 157 | — 240 | 794 687 70 | — | 62 Padjarakan 238 | 65 58 1409 1528 1474 | 130 | 144 | 136 Gending 154 | — 4 Mi A7, — | 1302 ! 112 123 Wonoaseh 80 | — 144 14477 | — | ÂA278 | 411 — | 128 Wonolangan 95 | — 245 (1075 | — | 1062 97 — | 96 Soemberkareng 88 | — 56 | 1065 {| — | 1193 96 — | 107 Winongan 258 | — 263 [1011 | — | 1022 | 106 — | 104 Gayam 107 127 | 989 1001 93 — | 94 Pleret 358 |-149P|- 522 947 1052 1121 89 101107 Wonoredjo 65 282 | 91 | — 765 95 — 7 Soemberredjo 128 | — 385 | 987 | — 184 | 96 — | 78 Pandaän 336 | — 123 | 898) — 815 | 96 — | 86 Porrong 143 | — | 182 |1240) — | 1424 | 104 | — | 122 Tanggoelangin 402 | — 580 |1048| — | 1194 | 82 A 97 Boedoeran 171 | — 350 [1330 | — | 1299 | 121 — | 126 Poppoh 57 | — 664 [1624 | — | 1510 | 159 | — | 147 Kon. Willem IL 15 | 129 85 | 804| 995 | 1021 661}: ABA Ketanen | 82 112 | 983| — 992 | | — | 95 Somobito 61 | — 203 [14150 — | 1251 | 118 — | 127 Modjoagoong 102 | — 378 |1197| — | 1298 | 128 | — | 135 Ngelom 56 | — 162 |1252| — | 1044 | 129 — | 109 Meritjan 86 | — 156 [11383 | — | 1214 | 107 | 1121 Minggiran 112 | — 269 | 1291 1287 | 135 zl (431 Sewoegaloor 104 | 244 194 | 707 873 971 13: 1» O7mjeltd Poerworedjo 241 | 480 — 637 | 797| — 50 16 | — Remboen 88 | — 7118 | 683 — 841 67 85 Bodjong 95 | — 132 | 788) — 843: | BT heet Pakkies 581 | — 224 [1066{ — | 1082 | 114 =| 412 Trangkil 208 | — 197 11028 | — | 1022 | 1413 — | 109 Langsee 58 | — 444 |41010{ — | 1206 | 126 | — | 148 Majong 194 | — 79 |1066) — | 1103 | 99 | — | 108 Kaliwoengoe 293 | 88 | 244 | 861 | 857| 1028 | 85 | 85 | 105 Gemoe 210 | 371 258 |1325/1279 | 1188 | 139 | 142 | 136 Tjepiring 418 76 | 598 [1253 /1132| 1182 | 134 | 124 | 128 Kalimati 142 | — 448 | 730 — 909 | 69 1 Sragi 235 | 108 | 221 1055/1028 | 1230 | 112 109 131 Tirto 95 | 50 | 407 | 946} 970| 933 | 95 88 | 89 537 Bruto bouws Pikols riet per Pikols suiker per Banen Brie br. bw. br. bw. top |vlakte) berg a OOP Ee TEN AA eene A he ee vlaktel berg | top |vlaktel berg Tjomal 175 | 271 150 |1061 | 1175 | 1200 | 111 | 126 | 130 Soemberhardjo — | 131 56 | — |1102| 1145 — | 108 | 114 Balapoelang 94 | 96 | — |1038| 9W| — | 113 | 99 | — Pagongan 166 | — 192 [1143 | — | 1054 | 119 — [110 Ketangg. West — [138 | 557 | — |1085| 827 — | 117 | 89 Soerawinangoen —- 87 369 | — |1011| 1259 — | 100 | 121 Gempol — 89 64 | — [14144| 970 | — [| 121 | 105 Djatiwangi — 80 232 | — 919 | 808 | — 85 | 75 Kadipaten MA — 259 | 940| — | 1027 | A1 — | 105 _____{est Jooss 12034 [1047 [1018 z080 | we | 106 | 7 2955 112034 1047 | 1018 1089 | 102 | 106 | 107 PRODUCTIES VAN 100 POJ, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP FABRIEKEN MET MINSTENS 9) BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN. Fabrieken Pandjie Olean Wringinanom Boedoean De Maas Gending Oem boel Porrong Sentanenlor Seloredjo Poerwoasrie Lestarie Ngandjoek Redjoagoeng Pagottan Poerwodadie Wonosarie Adiwerna Ketangg. Nieuw Tersana West Karangsoewoeng Sindangladet Bruto bouws Pikols riet per Pikols suiker per br. bw. br. bw. top | vlakte | berg{ top | vlakte | berg{ top | vlakte | berg de 183 | — (1073| 1139 | — [116| 122 | — 75 71 | — (1080) 1133 | — [121/ 127 | — 86| 198 | — | 959 1096 | — |106| 118 | — 144| 90 | — | 959 736 | — | 93 15 | — 69 173 | — 1028) 997 | — 108} 107 | — 239 147 | — 1014/ 10138 | — |1A | 117 | — 220 106 | — 1010/ 1054 140| 12 | — 52 — | 70/1180) — 1155 125 | — [127 118 81 | — 1023) 1056 | — |124) 133 | — 80[ 137 | — (1226) 1188 | — [141 | 134 | — 58 — | 65 |1124/ — |1094/126| — |120 187 79 | — 1044 986 | — [132| 125 | — 87 — | 511118 — | 982/125| — [109 108| 109 | — | 946| 896 | — |111| 107 | — 148 56 | — 1106, 923 | — [137) 115 | — 116 — | 52| 9M| — | 973124 — |1A 52 82 | — 1200/ 1184 | — [152 147 | — 102/ 248 | — | 894, 794 121 | 108 | — — 61 | 63 | — | 1015 736 — | 130 | 102 337) 114 |312| 942 766 | 829/135| 106 |116 81 — | 98| 999 -— 1005/128| — [134 197 — | 70| 867 — 821/109 | — |103 2066, 1935 Lass Hors 994 | 914 tan 117 | 117 538 uit topstek, 44060 bws (== 25%) uit vlaktebibit en 53063 bws (30%) uit bergbibit geplant. Deze cijfers zijn verkregen door optelling van de laatste drie kolommen van tabel II. Van 247 B werd 25% uit topstek, 12% uit vlaktebibit en 63% uit bergbibit geplant. Wij geven (zie p. 536) in een aparte tabel de oogstresultaten van 247 B op die fabrieken, waar de producties van de drie bibitsoorten over oppervlakten van minstens 50 bws ge- scheiden gehouden zijn. 100 POJ werd voor 63% uit topstek, 27% uit vlaktebibit en 109% uit import geplant. De tabel met de producties, naar de bibit- herkomst onderscheiden, komt op blz. 537 voor. Ook voor EK 28, EK 2 en DI 52 laten wij hieronder tabellen volgen met de producties, naar de bibitherkomst onderscheiden. PRODUCTIES vAN EK 28, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP FABRIEKEN MET MINSTENS 5Û BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN. Pikols riet per | Pikols suiker per Bruto bouws br. bw. br. bw. i Fabrieken 8 top vlakte) berg | top [vlakte berg | top |vlakte| berg Soekowidi 178 | 250 — 761| 866| — 18 83 — Assembagoes 234 | — 168 | 1668) — | 1690 | 175 — | 175 Pandjie 136 | 367 69 | 1205/1326) 1206 | 122 "135 | 123 Olean 417 405 73 | 1303/1397| 1286 | 137 | 155 | 140 Wringinanom 85 69 711 | 1363/1183 | 1356 | 140 | 126 | 144 Pradjekan 1571" 216 — | 1587/1603) — 159 | 166 — Tangarang 252 | 160 — | 1280/1266, — 136 | 134 — Boedoean 85 81 4444/1005: 1027 | 401 95 93 Bagoe 130 — 83 j 1131 LOTS — | 104 Padjarakan 234 74 — ( 1433/1330| — 158 | 147 — Gending 105 | 1415 — | 12251311 — 130 | 144 — Soemberkareng 177 — 81 | 1185) — | 1036 | 131 — | 114 Winongan 165 — 144 980 — | 1039 | 106 — | 113 Gayam 71 — 90 942 — | 1062 95 — { 101 Pandaän 50 — 66 | 1053| — | 1040 | 119 — | 114 Kebonagoeng 226 —- 188 | 1133) — | 1152 | 139 — | 140 Panggoongredjo 275: | 165 — | 1058/1168) — 144 | 158 — Tanggoelangin — D1 63 — | 921) 988 — 88 | 95 Kremboong 89 — 50 | 1336 — | 1359 | 147 — | 143 Sedatie 123 — 78 948| — | 1057 | 100 — | 115 Kon. Will. II — 51 63 — |1146| 945 — | 141 93 Ketanen 174 — 60 | 1024 — 10021 420 — | 118 Dinoyo 201 90 82 918) 942| 1033 | 123 | 130 | 138 Tangoenan 97 — 174 | 1106] — 971 | 123 — | 105 Perning 123 — 100 | 1066) — | 14136 | 116 — | 135 rm eden re ve Aa 539 RON SEEN IE ET er eee eren en Ee ET EELT EERE EE BRONS Pikols riet per | Pikols suiker per Fabrieken | DET DVS br. bw. top |vlakte| berg | top [vlakte| berg | top vlakte, berg Somobito 138 | — 177 Eel — | 1295 | 150 | — | 148 Peterongan 140 — 91 | 1125/ — | 1355 | 138 — | 170 Modjoagoeng 102 — 222 | 1007| — | 1104 | 114 — | 126 Seloredjo 400 | 488 81 | 1247/1247 | 1420 | 141 | 138 | 157 Tjoekir Er Ds Ve 1E, 67 | 1369/1466 | 1271 | 154 | 163 | 139 Blimbing 432 | 148 158 | 1404/1539| 1343 | 157 | 168 | 150 Tjeweng 258 = 15 | 1421| — | 1382.) 170 — | 165 Goedo 366 53 97 | 1474/1003| 1187 | 130 | 41417 | 184 Djombang 212 — 58 | 1075| — | 1218 ' 126 — | 134 Ponen 236 — 58 993) — | 1087 |} 113 — | 116 Ngelom 483 | 117 — | 1072/1008 | — KA 142 — Garoem 340 —- 631 | 1499) — | 1516 | 183 — | 182 Soemberdadie 165 D1 71 | 1449/1449 | 1401 | 181 | 180 | 177 Pesantren sawah | 326 | 228 — | 1815/1390| — 469” 470 — Meritjan 282 | 146 54 | 1232/1416 | 1458 | 150 | 135 | 141 Menang 449 65 — | 1553/1452) — 489 176 — Bogokidoel 96 — 126 | 1362| — | 1327 | 155 — | 142 Kawarassan 804 |-139 229 | 1317/1342| 1360 | 160 | 170 | 167 Tegowangi 456 | 133 102 | 1236/1276 | 1258 | 149 | 153 | 146 Kentjong 182 | 205 — | 1269 1244| — 139 | 134 — Badas 472 | 240 111 | 4300/1294| 1207 | 139 | 140 | 131 Lestari. 168 92 == 938/1065 | — 4110 | 123 — Djatie 501 | 245 50 | 4449/1304) 1314 | 154 [ 138 | 140 Ngandjoek 245 | 132 91 | 4259/1494| 1341 | 140 | 168 | 145 Redjoagoeng 186 | 121 105 989/1034| 1107 | 116 | 112 | 125 Kanigoro 557 93 213 | 1290/1300{ 1397 | 156 | 153 | 173 Pagottan 235 | 188 90 | 4104/1033 | 1012 | 136 | 126 | 120 Redjosarie 292 a 328 990| — | 1065 | 122 — | 135 Poerwodadie 195 — 187 | 1020) — 962 | 123 AAA Modjo 258 | 597 108 9311028 | 1060 | 136 | 148 | 150 Tasikmadoe 622 | 356 En 947 974) — 4122-1425 Ze Kartasoera 92 76 ne 864/ 1071 | — 444 | 140 — Tjolomadoe 343 | 223 ze 714 925| — 89 | 114 — Bangak 292 | 322 — 9T4|A2TA | — 7 PED — Manishardjo 589 | 223 68 | 1123/1115 | 1267 | 147 | 144 | 163 Kradjan Redjo 256 96 — | 1047/1181 | — 140 | 158 — Karanganom 921 92 — | 1394/1438 | — 188 | 168 — Gond. Winangoen, 97 , 597 93 | 4074/1452 | 1170 | 146 | 160 | 162 Prambonan 121 | 208 — | 1053/1169 | — 141 | 155 En Randoegoenting 272 | 405 — 968/ 1061 | — 133 | 146 — Tandjong Tirto 301 | 164 56 | 4030/1059 | 1049 | 134 | 144 | 140 Kedaton Pleret 197 | 436 — | 1231/1252 — 171 | 164 — Wonotjatoor 302 | 247 md 716) 766| — 99 | 105 — Padokan 120 | 293 — | 1326/1248 | — 174 | 160 | — Bantool 144 | 201 128 | 1156/1258| 1194 | 173 | 188 | 177 Barongan 121 | 265 — | 1358/1399 | — 182 | 185 — Sewoegaloor 268 92 es 921)1024| — | 114 | 126 — 540 Bruto bouws Pikols riet per Pikols suiker per B A ee br. bw. br. bw. abrieken een tE IS AMOR Bheri kermen Be abe EE vlakte | berg | top | v en berg | top | vlakte | berg Poendoeng 114 119 — |1274| 1151 — | 181 165 — Sedayoe 73 301 — | 133| 933 — | 88 110 | — Rewoeloe 265 | 240 | — 1016) 1121 — | 123 138 — Demak Ldjo 162 262 — [1250/ 1192 | — | 177 166 -- Beran 184 225 — |10410| 1059 | — [ 135 143 — Medarie 387 275 — | 770) 883 | — | 103 120 — Poerworedjo 875 446 — | 890 | 1033 — | 106 118 — Remboen 1071 171 182| 967| 914 | 977) 116 108 | 115 Kaliredjo 93 149 | — | 526| 526 — 53 53 | — Kalibagor 437 656 89/ 1071 | 1338 | 1335) 132 160 | 164 Klam pok 1272 343 — [1078 | 1291 — | 128 155 — Bodjong 657 274 642| 959 | 1108 | 1109) 112 | 130 | 129 Poerwokerto 365 637 — | 1229 | 1395 — | 145 163 — Madjenang 148 — 101) 826) — 859) 66 — Ji Pakkies 67 — 89/1173 | — 1167) 137 — | 135 Langsee 428 129 4105/1050 | 927 961) 140 | 123 | 128 Majong 280 — 98/1098 | — 1175/| 129 — | 135 Gemoe 199 64 — [1209 | 1237 — | 150 [| 156 — Tjepiring 240 | 109 170) 945 | 1072 | 1149 116 135 | 142 Kalimati 370 — 281| 780| — 783 85 — 85 Wonopringgo 239 92 343| 1144 | 1142 948} 130 121 | 405 Sragi 311 166 56/1134| 970 | 1029| 143 123 | 128 Tirto 237 ol 63} 916| 1055 | 1008 96 | 100 | 104 Tjomal 326 | 504 65/1103 | 1158 | 1228) 130 142 | 153 Petaroekan 569 105 — [1345 | 1136 — | 148 125 — Bandjardawa 789 214 143 1361 | 1138 | 1484/ 175 142 | 192 Soemberhardjo | 116 | 176 1411/1233 | 1254 | 1296) 129 | 138 | 140 Balapoelang 460 118 — [1028 | 1029 — | 131 135 — Doekoewringin | 458 245 94/1271 | 1196 | 1194 169 160 | 153 Pangka 502 257 53 1298| 1270 | 1317 138 130 | 138 Pagongan 56 89 64 1163 | 1073 | 10351 136 | 127 | 127 Adiwerna 249 771 124 1092 | 1217 ‚ 1023) 143 | 159 | 130 Kemangl. Goeng| 472 120 — [1089 | 1054 — | 126 121 — Djatibarang 852 258 — [1298 | 1197 — | 160 150 |__ — Bandjaratma 635 319 — | 1332} 1301 — | 149 143 — Ketangg. West | 325 108 | 447) 979 | 817 1451 122 102 | 143 Nieuw Tersana | 817 — 3321015 | — 1098/ 130 — | 138 Karangsoewoeng; 170 75 106) 1083 | 1126 953, 117 131 | 107 Sindanglaoet 447 191 80/1021 | 940 | 985 135 | 127 | 132 Soerawinangoen | 149 [| 141 295/1164| 1009 | 1054/ 137 | 41417 | 125 Gem pol 142 253 71/1233| 1319 | 1236) 155 |. 161 | 154 Ardjowinangoen {| 127 74 103/ 1216 | 1314 | 1249 151 160 | 155 Paroengdjaja 290 175 — [1315 | 1364 — | 169 172 | — Djatiwangi 228 — 179 936 | — 866/ 108 — | 101 Kadipaten 144 — 187/ 1178 | — el 145 — | 138 _ [2485117813 [10049] 1138 142 | 136 re” Ne aren Ne 2e En and 541 PRODUCTIES VAN EK 2, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP FABRIEKEN MET MINSTENS 9) BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN. Bruto bouws Pikols riet per Pikols suiker per 2124 | 1216 | 807 Fabrieken br. bw. br. bw. top [vlakte) berg | top |vlakte{ berg | top |vlakte| berg Alkmaar ATS 65: 826 == 516 81 | — 54 Redjoagoong 185 | 184 12’ 1445112087 1258 11109 14497 1426 Pagottan 92 19) — 951 | 114 —- 101 | 122 | — Redjosarie 220{ — 95 | 1017 1500 99 | — | 129 Poerwodadie vr BS 192 |4464| — | 14176 | 4126 Pp —,r 124 Soedhono 441 | 170 1211400614070 £886 1 402 | 113 93 __ Wonosarie 44 ON A60) 11/1353 | 1404) == 113 | 123 | -— Kartasoera LS 4007/1066 | ‘== | 1270 PMO |= 11 Tjolomadoe 71 80| — 6491016 | — 68 | 103 | — Medarie 119| 3A| — 644| 892) — 70 | 100 En Trangkil 89 51 Siet 84 11343 | —= 207 | 148 | — Langsee OAN 84 14448 —= | 1208 1143 | =S 1442 Petaroekan 100 5e kts Se 193 EA Pangka 55 Bal arii4d 1926 SS 126 | 133 | — Karangsoewoeng 84 — 67 [1241 | — | 1169 | 128 | — | 117 Sindanglaoet 95 65 60-/1095/1035| 1094 | 112 | 105 | 114 1086 [1134 1127 | 109 | 114 | HS PRODUCTIES vAN DI 52, NAAR DE BIBITHERKOMST ONDERSCHEIDEN, OP FABRIEKEN MET MINSTENS 5Û BOUWS VAN TWEE BIBITHERKOMSTEN. Pikols riet per Pikols suiker per Bruto bouws br. bw. br. bw. Fabriek top |vlakte) berg | top |vlakte) berg top | vlakte, berg Padjarakan 12 55 ids 14424 1 1126 — 132, 133) == Gending red DÁ 910 | — 992) 120| — | 113 Wonoaseh 446: '— 05, 11277 \ — 1174) 142| — | 143 Wonolangan 64 52 1 — | 1023967 — 110 | 108 | — Soemberkareng 197 | — 145 11120) — 1105 | 131 | — | 133 Gayam SAS 95 879 | — 1012 03| — | 411 Boedoeran Oe ren 85 ON 1053 AAST Balongbendo 11 — 136 |1389| — 1300 | 164| — | 146 Toelangan 104 | — 66 [1338 | — 1404| 170|\ — | 181 Kremboong 87 — 81 |1345| — 1296| 172| — | 167 Ketanen 105 15| — 1057 | 938 — 138) 115 | — Brutdbbutts Pikols riet per Pikols suiker,per Ee: br. bw. _ br. bw. TVN HS kr ee EN Wma BE vlakte{ berg | top [vlakte| berg | top |vlakte| berg Tangoenan 141 | — 713 | 968| — 975 | 128 — | 124 Bangsal 106 | 126 45511341 14240 | 1240 | 474466 A61 Perning 174 | — 13211087 | — 1051114133 | — | 128 Peterongan 8 — tn 4457 1236) 154 165 Tjoekir 94 97 8141127 1004 1170 | 130 114 135 Tjeweng 136 | — 116 | 1145 1101 | 146 140 Goedo 228 67 93 | 1077 1068 2OBH At 127 127 125 Djombang 123 | — 100 {| 933 — 849 | 124| — | 112 Pesantren 218 96 11275 | 1344 — 160! 162| — Meritjan 306 | — 146 | 1091 | — 1040} 142| — | 133 Minggiran 883 | — 137 | 1234 | — 1269 | 151) — | 152 Bogokidoel AAA] — 271/1350| — 41299 | 465 |= 457 Tegowangi 362 | — 10311234 | => 1168 | 41407} == nr480 Bt 107 | — 12540183. — 1236} 127 | — [134 Poerwoasri 381 | — | 362|1139! — 1142|\ 125| — | 129 Lestari 60 | — 96 | 960} — MO[ 14) — | 117 Redjoagoeng 67 | — 159 [1071 | — 969| 128) — | 119 Redjosarie DONS 58 O8 == 093-433 rd ab Soedhono Gb == 64 1070 == 1099 | 138 | — [444 Modjo — 114 66 | — |1024| 1076) — 151 | 164 Wonosarie 071 220 — 11138 | 1085 — 1850 Kartasoera 118 | 266 — 956 | 1012 4 1241 ABDk Tjolomadoe 169 | 102 — 824| 934) — 105} 41419) — Bangak 147 | 143 — 974 | 1134 — 116 | 134) — “jokrotoeloeng dn 275 87. — 41104194247 en — Beige 94 | 563 981129511258 | 1250| 169 | 166 | 163 Karanganom 185 95 — [1296 [ 1335 — 178 166| — Gond. Winangoen — 155 53 |. — [11461 1428} == 161 | 159 Bantool 54 61 — [1119/1213 — 177 | 190) — Barongan 200 | 154 — [1241/1284 Ni 472. A83 == Gond. Lipoero 68| — 90/1562 | — 4945 LAS er DE Poendoeng _— 50 D8 | — 14180 12 — 477. 194 Sedayoe 64 99 — 1491 W65 99 %6 | — Rewoeloe 200 A3 — 890 | 1001 — 116 | 130| — Remboen 49| — bl BaO 7161: 102) == 88 Soemberhardjo 201 55 — [1150/1126 — 138 | 135 Kemanglen Ramb. 83| 82 72 863/ 939 | 761 |- 92) 108 89 Bandjaratma 196 | — 198 | 1284 | — 1191 | 144) — [135 Ardjawinangoen — 53 76| — 11189) 11416| — 157 | 148 Kadipaten 131 | — 225 |/1202| — 982| 4154 — 1131 (7538/3277) 44774439 [4126] 4196] 141) 145 [139 Op de volgende blz. komen nog de fabrieken voor, die opvallen door de indeeling van haar aanplant. 43 80% of meer EK 28 hadden Garoem sawah (97 °/); Kawarassan sawah (87 %); Tasikmadoe (81 %); Kedaton Pleret (84 °/%); Kali- bagor (94%); Klampok (84%); Bodjong (86%); Poerwokerto (95 %); Bandjardawa (90 ®%); Doekoewringin (88%). Pengkol was de eenige fabriek, waar nog geen EK 28 aange- plant werd. 80% of meer 242 B werd nog geplant op Pleret (84 %); Ar- djosarie (93 %) en Krian (80%). Op 26 fabrieken werd geen 247 B meer geplant. 90%, of meer DIL52 werd geplant op Djatiroto (73 °/%), Ming- giran sawah (68%); Bogokidoel (62 %); Poerwoasri (50 %)}; en Delanggoe (69 °/%). Op 18 fabrieken kwam geen DI 52 voor. Uit Tabel IV, waarin de cijfers van Tabel [JL samengevat zijn, blijkt, dat de volgende soorten meer dan 100 bouws aanplant be- sloegen. Aantal bouws k Aantal bouws Rietsoort Rietsoort 1920 1 1924 | 1920 | 1924 EK 28 63702 wiiee 213 POJ A 529 241 B 53450 42668 45075 251 4192 Dh 52 27866 29637 EK 30 5E 330 EK 2 12608 12994 EK 40 215 309 100 POJ 19797 12439 979 POJ 351 238 90 F 6294 6269 1223 20 234 SW 3 3663 4295 Batjan 179 13 Tjep. 24 2097 1767 1547 POJ 206 ln! 1499 POJ 1046 1350 13874 vj 197 188 SW 111 1182 1193 SW 1 209 150 2714 POJ — 920 EKE 31 86 145 Zw. Cheribon 1398 865 DI 88 129 144 2725 POJ — 831 SW 1055 113 427 EK madoe 531 780 DI 46 319 126 Pk 4 579 648 SW 1114 39 123 EK 1 472 590 225 B 156 102 Uit bovenstaande lijst zijn sedert het vorige oogstjaar ver- dwenen 221 B, 379 B, 36 POJ, 2379 POJ, SW 7712 en Pwd 38, die resp. daalden tot 80, 59, 7, 92, 59 en 49 bouws. Nieuw zijn 2714 POJ en 2725 POJ, die in den aanplant 1920 nog niet voorkwamen, alsmede EK 31 en SW 1114, die thans boven de 100 bouw kwamen. Het totaal der „Diversen”’, dat zijn de niet met name aangeduide soorten, proeftuinen enz., was 1387 bws of 5/, / van den aanplant. 1) Ontleend aan de Samenstelling aanplant, Archief 1920, pag. 399, Di De soorten, die 10% of meer van den aanplant eener bepaalde fabriek besloegen, zijn met uitzondering van de 8 in tabel 1 opge- nomen hoofdsoorten, die men gemakkelijk in tabel III bijeenvindt, in onderstaande lijst vermeld: 5 ed oer: TSE SR Rietsoort | 5 ERE Fabriek Rietsoort 5 ENE Fabriek 258 258 213 POJ 12 Porrong EK 30 12 Kartasoera 1228 » 23 De Maas EK madoe) 12 Manishardjo 1337 » 10 Soedhono SW 111 20 Kebonagoeng 1499 »y 10 Kedawoeng » 23 Ser palwadak D » 19 Pengkol D) 1 Panggoongredjo 1507 » 16 Balongbendo Ek 31 Pangka 2714 » 14 Kedawoeng Zw. Cher. | 16 Kon. Willem II 2725 » 47 D) Batjan 16 Sem palwadak EK 1 » 11 Banjoepoetih Evenals vorige jaren bleven EK 28 en DI 52 aanzienlijk in sui- kerproductie boven het Java-gemiddelde uitsteken, niettegenstaande het feit, dat zij in Oogst 1921 resp. 39% en 15 /% van de totale met riet beplante oppervlakte besloegen; haar product was gemiddeld 139 resp. 138 pikol stand.-muscovado per bruto bouw. PASOEROEAN, December 1922. Tabel 1. Tabel II. Tabel [IL Tabel IV. 545 LIJST DER TABELLEN. Oppervlak, product en maaltijd van de fabrieken, gerangschikt volgens de residenties van Oost naar West; de soortsgewijze opgaven zijn compleet voor de rietsoorten, die minstens 1% van den aanplant van Java innemen; voor de andere soorten zijn alleen de opgaven boven 10 bouws vermeld. p. 546 samenvatting van de cijfers van Tabel I. p. 566 Producties op de fabrieken, naar de rietsoorten bij- eengevoegd. p. 568 samenvatting van de cijfers van Tabel III in dezelfde volgorde der rietsoorten. p. 611 TABEL Í. OPPERVLAK, PRODUCT EN MAALTIJD VAN DE FABRIEKEN, G GEWIJZE OPGAVEN ZIJN COMPLEET VOOR DE RIETSOORTEN, DIE MINSTE 546 ZIJN ALLEEN DE OPGAVEN BOVEN 10 BOUW VERMELD. 58 Fabriek Ee 85 SE Res Besoeki Soekowidi 644 Assembagoes 967 Pandjie 1966 Olean 925 Wringinanom 1504 Pradjekan 5 999 Tangarang 995 Boedoean 848 De Maas 600 Res. Pasoeroean. Groep Probolinggo. Phaiton 858 Kandangdjatie 908 Bagoe 1155 Seboroh 625 Padjarakan 975 Maron sawah 785 Maron tegallan 75 Gending 1177 Djatiroto 5509 NS El EK 28 134 17 241 B DI 52 100 POJ EK 2 118 90 F Pik. stand.-musc. per bruto bouw en %% SW 3 El NE DANE ORE ve nl een 547 SCHIKT VOLGENS DE RESIDENTIES VAN OOST NAAR WEST; DE SOORTS- | VAN DEN AANPLANT OP JAVA INNEMEN: VOOR DE ANDERE SOORTEN Totaal product ii aanplant (cursief) voor elke soort per bruto hekiievs eee 8 | Andere soorten met meer dan G 3 2 z den maaltijd 55 | 10 bw. aanplant 5 5 x E = 16,4) 814| 9,38| 9/5—26/8 | 409 161,8/155040,44| 5754210 | 160 129, 2725. Por 19 123.6/1207 10,24) 26/4 24/0 | 151 1268/1228 10,33) 17/5— 4/10 | 440 | 124,3/1210 10,27 11/5— 6/10 | 148 105 ; tas Por 125 150.51524| 9,88) 145-111 | 481 ie 128,4 1209 10,62 2Uf5— 8/10 | 137 a 89,2 937 9,52) 105-218 | 109 8 POJ En 108,9 1041 10,46! 14/5-—31/8 | 4109 1e 97,4| 954 10,21| 1875-2999 | 134 ie 213 POJ br 979 POJ Helio6,0 1069. 9,92 21/5280 | 160 452379 POJ*5; 2714 POI 1P5 5 | 101,4/1129\ 8,98| 18/5- 29/2 | 134 2725 POJ 5 | 67,3, 702| 9,59| 14/5-31/8 | 109 139,4/1348|10,34| 414,5 — 7/10 | 146 143,1/1206(11,87| 17/6 —22710 | 127 73,3| 702/10,44| — Dn [21,8/1097 (14,40) 22510710 | 141 6 197; Haw. 109 190; sw 141 102 [roo,2f1183 10,92) aaj4-4510 | 176 VERVOLG TABEL Î. 1135/| 40| 11 4 4 pel u z E Pik. stand.-musc. per bruto bouw en E | Fabriek ss £ a a 5 Ô | © 5 s S | SO 2e j=g ACNERCNEN akal Ranoepakis 115 | 127 | 140 | — [104 | —| —| —| — sawahf 451} 55 0 38 3 Wonoaseh 143 | 118 | 142 | 126 | — 130/115| —f — 744 Sh 30 31 31 4| 0 Wonolangan 114 | 96105 (117 | — | —| —| —| 95 O14l 131 42) 16{ 26 1 Oemboel 84 | 117 | 101 | 414 | — | —|{ 95/1138 1200f"= 40430 | AA | 27 7 24 Soemberkareng 126 | 100 |132/137 | 99 [1A| —| —| — 8431 32| 17 | 40 Dj 45 Groep Pasoeroean. Kedawoeng 119 | 95) 23 | — | — | —122 —11411N 958 51 14 1 19 1% Winongan 109/105 | 99| 93| — | —| 91 —| 97 1373| 22| 38 8 2 18 3 Gayam 97 | 93[103| 89 | — | —| —| —| —[10 64142513 98 6 Pengkol — (107, 78| — | — | —|104 —| 78 543 69 3 3 19 Pleret 115 | 00/4169 | 80| — [| — 118! —| — 1185| 10 | 84 0 0 5 Wonoredjo 77| 80 99| 92| 87| —108| —[ 84% 696| 23| 50| 3 9 1 0 À Soemberredjo 94 82/4108 | 100 | — | —|/ Af 30f 87 939 7 58 1 | 14 4 Mi DRE. Ardjosarie 92| 51 70| 88| — | 89) 85! —| — 578| O\ 93 Dy 2 dien Pandaän 116 | 94124 [101 | 84 (102117) —| — 838| 16 | 59 1 4 dA A0 Soekoredjo 84 | 821 — | — |1041{ 91) 96 —| — 1047| 47, 28 31 A5 Alkmaar 79 | 81{ 86{ 64| 71 | 82| 70 —[ 52 876| 24| 131 1 BRON Armed d Kebonagoeng 138 B — | — | — [150/115 JE en aanplant (cursief) voor elke soort Andere soorten met meer dan 10 bw. aanplant hd nn 107 2 zon ER 3: 1337 POJ 11 ie 213 POJ 88, POJ Ee Dre 95 ‚82 AN JAE Bed A 7; B | Pwd 38 27; Pwd Ze | MT, 47, \ BEW AAL on: | 72 lot sw 1055 19%, piss 192 al Totaal product Be bruto bouw te E E ER: E ‚den maaltijd EEE & 112,5) 957 11,76) 20/4 — 7/9 130,8/1189, 11,00, 26/5 — 21/9 105,7/1045, 10,11/ 14/5 — 23/8 111,7/1064 10,50 15/5 — 9/9 123,3/1121| 11,00, 16/6 — 20/9 107,0/ 980) 10,92, 25/5 — 1/10 102,1| 960/ 10,64/ 17/5 — 13/10 97,2) 979 9,93|30/6 — 26/9 100,0f 941| 10,63/16/6 — 10/10 102,2/1068| 9,5715/5 — 21/10 83,1: 780/ 10,65/29/4 — 21/8 SD 838) 10,24/ 10/5 — 3/9 53,0! 632 8,39} 16/5 — 31/8 99,41 917: 10,84/ 1/5 — 21/8 85,8| 822 10,43 14/6 — 23/10 15,1} 697/ 10,78/ 23/4 — 2/9 113,61084/ 12,32/ 19/6 — 15/11 149 VERvorG TABEL Ì Zw zg Pik, stand,-musc, per bruto bouw en 22 | Fabriek &g 2 ca B 5 ad 5 pe 5 ) 8Sle SS |=lelfigiël &le: | Sasje je — 5 ES aA Er 5 | as Sem palwadak 17611401162) —| —| |M | — HOORN Zit 513 15 Krebet 1371444) —| 1126 911429 FS 1410 43! 23 45 alang Panggoongredjo 1511110176 —137/152/137| —| — sawah 4252 BAO ed 9 29 6 D tegallan 142] —| —| | =| | ll — — 80f 6 » totaal 149/110/176| —137/152137| —| — 1333 PON A OD Res. Soerabaja. Groep Sidoardjo. Porrong 145141 41146/126| —| —|109|128| — 841] 3 39| 9 15 0 22 Tanggoelangin 97) 95/110/100, 93/100/108/104| — 16001916 ZE a ON Al ONES Tjandie 123'127|4142|424) =| —| 4 SS 1910110 Sier D 6 Boedoeran 19611241124 1144) — | SS130HDA 0161 61 57 461 15 2E Sroenie 45014531 158444 —| =S Siel 9931 6 52 24 11 Waroe 123| 92/138/1101121| —| —;110f 96/10 40281 7 EB GION A eh Krian 1351134113911 4| —| —| —119 — O3 191 80 5-2 1 Balongbendo 134/135/152/138| —| —| —[134| — 18 11691 4 43| 181 6 1 Watoetoelis 158/148/172/145| —| —| —|149f — 1% 997| 10 61| 1) 20 6 f Poppoh 157/1481162/139| —| —| —|134 — OON 72 ANO 6 Toelangan 150/144 174146) —| —| —144| — | 13É 7ASr 21 39120145 3 Kremboong 146/148| 170/143/136/123| —/[134/124 955l 45) 81 171 7 U 2 11e den aanplant (cursief) voor elke soort Totaal product 5 : 8 je) | a Ee Io bouw Dire 2 5 | Andere soorten met meer dan Zil 2 El fa en 5 os ï s den maaltijd, = 10 bw. aanplant TOA RE: z W aanp an fak 5 El far jan OA; EK madoe 1 5; EK 4015: pa 108, sw 5a 146, swae B aas 175; sw 155102, sw 409 199; | 166,8/1254/43,30| 16/5 opt | 177 1772193 sw 908 63, SW1055 156. Batse: | Ee 123,9/1449110,78) 12/7 — ope | 148 111 160. pr as 120, Ex 40 nn ; Re pes [en 1097 13,60 30 SER madoe 1 I 141,6! 98414,39 148,714090|13,64/ 93/6— 8711 | 138 | 62 | pos #5 116,0|4168| 9,79) 18/62/11 | 157 97,414401| 8,84 11/5-—17712 | 220 127,311277| 9,97) 17/5420 | 148 122,2/1218110,03) 14/6250 | 133 | | Ke: 144,0/1391|10,36| 1,529, 9 | 144 por 90, 1507 pos *5 079 pos *à | 99,7) 899,11.00) 19/5 18/10 | 152 134,01379| 9,72] 3075-—14/10 137 por 115; 213 POJ %: 131,2/4334l 9,84) 12631710 | 141 148,4|147210,08| 23541010 | 140 150,0/1451110,84\ 47726710 | 114 153,7/1479/10,39| 17/5-—21/ 9 | 127 POJ tet ; 1457 POJ nek 145,0/4345|40,18| 21y5 — 310 | 135 502 _ fj Vervore Taper [. f Pik. stand.-musc. per bruto bouw en ' Ì fl | Totaal oppervlak in bruto bouws Fabriek olale 5 ER ze ef BHA IEISAE Groep Modjokerto. Sedatie 104 | 84/ 137 | — | 119 TAO ZAT 12 16 Kon. Willem II 97 | 76| 90| | 58 12511 A21 23 7 6 7 Ketanen 120 | 94 137 [125 | A1 1080f 24| 18} 21) 14 8 Pohdjedjer 151 [447 | 162 1447 | 144 745| 58 F5 40113 Dinoyo 127 | — | 145 | 130 | 120 134| 63 14 Ao Tangoenan 112 | 106 | 12% [118 | 108 1090| 25| 25| 20} 26 3 Brangkal 135 | 118 [120 /126| 94 44721-34200 1318 4 Bangsal 143 | 150 | 165 | — | 119 11731 412) 37| 33 ul Sentanenlor 126 | 124 | 156 | 128, 104 1083| 19) 39| 14} 20 9 Perning 123 [139 | 181 /126 | — 94AT| 24 O2 3 Gempolkrep 149 [140 | 124 | 117 | 119 2493| 30| 41 A Wi El 5 Groep Djombang. Somobito 149 | 125 | 152) — | 114 957| 37 | 28 4 1 Peterongan 149 [131 | 159 [154 | — 911 281 18} 23) 46 Modjoagoeng 123 | 131 | 133 | 104 | 139 1085| 33| 44 BD 3 Seloredjo 141 | 1341 | 150 | 137 | 133 1487| 65 9 2| 15 4 Tjoekir 152 | 128 | 126 | 136 | — 1153| 64 BAZA 7 Blimbing 158 | 84[127 | — | 108 986f 751 4 20 2 Tjeweng 169 | — | 146 | 138 | — 750| 48 36 1 Goedo 129 | 90/126|117 | 98 1205| 43 di 212 4 Djombang 128 | 77 |118 | 123 | 118 925 | 5 Wi 19) 3 Ponen 114 103 106 113 | 105 944 31 82) 6} 40|' 9 | | HJ den aanplant (cursief) voor elke soort Totaal product Andere soorten met meer dan 10 bw. aanplant 64 70 Cher. 165 EK 1 1 bra 90 Bros 4; 13 Por °% 118 1 100, 4 bi] POJ 2725 POJ Epos 129; 1419 por HL Bor 10° / 90 408 B: Dae 0 per bruto bouws nn nm A e EMEA = zj Me, ii ) je) A za am, 104,411017/40,26 17,8| 841| 9,25 112,2| 972111,54 151,0/1410/13,60 129,2} 947/13,64 115,0) 996|11,55 12431148 10,83 149,9 1291 (11,61 124,7 MAA2(14,21 125,8/1077/11,68 127,4/1233/ 10,34 138,3/1265/ 10,93 148,3/1181/12,56 126,4/1159/10,91 137,6/1259/ 10,93, 1434112914 [11,11 121,7/1084/11,22 119,6} 995/12,02 10911079) 9,67 Duur van den maaltijd 14/5 — 2/9 5/7 — 26/10 20/5 — 21/9 13/6 — 1/10 19/6 — 15/9 11/6 — 13/9 12/6 — 29/9 24/5 — 9/10 20/5 — 12/10 95/5 — 11/10 19/5 — 26/9 14/6 — 27/9 16/6 — 27/9 N/5 — 5/10 3/8 — 8/10 26/5 — 18/9 17/5 — 21/9 6/7 — AM 19/5 — 19/9 16/5 — 16/8 14/5 — 24/9 Aantal maaldagen 133 dod VervorG TABEL [. / | TE 5 5 Pik. stand.-musc. per bruto bouw en { ® 2 s e 2 E T ES —_—— an = Fabriek DE % a A S lil ik es) 5 5 SS En ke ad z allel ENERENENGIKAKAFSEIE Ngelom 121 [145 | 441 [401[136/ 144) 148) —| — | — / E C 3 Ee 1154} 55| | 9| 9 41 4 2 Garoem sawah 183 | — 163 | — [| 162) — [194 — | —\— 1000f 97 9 (0) 0 Modjopang- 180 | 125 | 159 | — [187/135| — | — | — | — goeng|! 402} 51| 23 | 24 O0 Soemberdadie 180 | — 168 | —|[141| — | 189) —|— | — sawah1 350! 66 28 5 0 Ngadiredjo 17 | — !466| =| 92 == sawah[ 282f 56 41 d Pesantren 169 | 140 | 161 [150 — | — | —| — [137134 sawah|1080j 52 Oren 1 & ) _ tegallan 80 65) — | —/102, 61, — — [== 9261. 2} 25 61 12 Meritjan 145 | 116 139 [ 136) 1A1| — | —| —|— | 1202f 38| 20| 41 hiken d) Minggiran 174 | 132] 151 | — (190) —| —| —{—- |= sawahjl491| 5{ 26| 68 1 Menang 187 138 | 166 | — 157) — [133 — | — | — 1226f 43 | 14| 37 2 4 Bogokidoel 148 | 109 | 162 | 146/ 131| —| — | —|—| — 14531, 49 | 42 | 62 Al 2 Kawarassan 162 | 136 | 161 | —| 96) — | 126) —|— |= sawah[1347| 87 3 9 0 0 Tegowangi 149 | 424 | 447 | — [427 — | =| lS sawahf1410| 49 3 33 14 Kentjong 136 | 100 | 133 | —| 95 — [139 — [| — | — sawahf1291| 34 2 48 10 0 Badas 138 | — | 131 | — [108 — [140 —[—| — 885| 56 26 (9) 9 Poerwoasrie 116 [113 | 127 | 124 — | —|126) —[— |= 1500 12| 44| 50| 8 0 Lestari 115 | 128 | 120 [130/ — | 130/138| 90f114/116f 1176) Zar Lin 23 129155 21 SI ál Baron 108 | 90 [101 [| 103) 123/ 110) — | —[— | TA 1222 414) 59 9 18 2 0 Djatie 148 | 122 | 147 | 121/118/ 105) 186 — [| — | TM 1125|. 71 Bn 40 NE EAT | Ngandjoek 149 | — [135 {120 87/ 108) 116/ 115/119| 1127} 42 9 | A4 %l ZO LS OE EN 595 Totaal product len aanplant (cursief) voor elke soort F per bruto bonws „ie EENES Duur van 85 Andere soorten met meer dan 5 = En Z {den maaltijd Z8 10 bw. aanplant Eil X zE E B A Jet 117,5/1034/14,36| 44/5 — 26/9 | 135 182,0/1509/12,06| 4/5 — 4/14 | 184 EE , 162,511317|12,84 10/6 -- 8/11 | 151 175,1/1419/12,84| 25/5 — 23/10 | 191 171,3/1356/12,64/ 11/6 — k 112 160,5/1318/12,18| 19/5 — 24/10 | 158 17,7| 803] 9,67) _— De 136,4 1141 111,96 18/5 — 22/9 | 127 1471,6/1264/11,77| 8/7 — 14 | 116 170,0/1423|11,95| 6/5 — 9/11 | 187 151,7/1307111,61| 93/6 — 21/10, 120 161,2/1313|12,28) 24/4 — 19/10 | 178 1442/1247 11,56) 10/5 — 1240 | 155 128,4|1482/10,86| 5/5 —45/10| 163 133,8/1261|/10,62| 4/5 —13/9 | 132 124,2/1146|10,84) 28/6 — 13/11 | 138 126 107 „149 POJ , / 124,7/1024|12,21| 15/6 — 9/10| 116 93,0/1072| 8,67| 11/6 —10/M | 152 143,2/1376/10,41| 24/5 — 3/10 | 132 Cher. 113 a _— Ss _ db) s En nn 128,8/1174/10,97| 20/5 — 8/9 | 111 VERrvorG TaBeL [. Res. Madioen. Redjoagoeng 115 | 100 | 122 [ 118 | 118 | 113 | 116 MOOR ZT. LO je AN ASAT OB 1 412 Kanigoro 159 | 162 | 165 [138 | 159 | 141 | 166 1434 | 60 1 d 04 84:47 3 Pagottan 130 | 102 | — | 181414 | 115 | — 1579} 32 9 131, 44 7 Redjosarie 129 | 105 | 184 | 1241 | 108 | — | 104 1466 42 6|\ 18 sl Me | 4 Poerwodadi 120,1 128} 8344231425 | — — 1700f 22| 29 ol MOL OD AEEA Soedhono 117 — | 138 ! 98 | 104! — | 139 1407 | 10 9 2 46 0 „ Soerakarta. Modjo 145 | 112 | 156 | 149 | 135 | 159 135 1978 | 49 Di A41 ij 8 if 8 Tasikmadoe (excl. 122 | — (189 | — |134| — | 56 Bangsri en Triagan)f1227| &1 10 3 1 Wonosarie 173 [1411 |134/ 149 | 118 | 129 | 99 1059 1 9 3 130 9 5) Kartasoera 124 | — (128 | — [122| — | — 942| 18 44 24 Tjolomadoe 99 72|111 | — | 86) — | 68 1219| 46 ge 13 1 Bangak 130 | — '125 118 | 102 | — !— 1065 | 58 28 | — 2 7 Tjokrotoeloeng 161 | — [168 150 | 149 | 140 1192. 35 34 | — 19 6 5 Delanggoe 189 | 147 | 166 158 130 1093 9 10, 69| | 45 3 Tjepper 146 | — 134 3| — || — 1556 | 60 36 | 152 Manishardjo 148 | 141 | 120 91429 1453 — 12291 72 2 2 6 0 556 i DE EDE 7 s Z iid Pik. stand.-musc. per bruto bouw 5E Fabriek =8l eo | « Ò Sera | Sea sen 2 Es level ssl ja arseen == _— 557 Totaal product | den aanplant (cursief) voor elke soort per bruto bouws à - Dn Duur van 28 Andere soorten met meer dan rn 5 5 „ 7 den maaltijd 5 E 10 bw aanplant 5 7 ns 2 ie js 114,91037[14,0819/5 — 41/10| 135 B pos 115 155,1 1283112,0949/5 — 740 | 141 Bi 10° 203 BÎfl;o1sPor 1°8 | so on SL Ma9,14013}44,75/20/5 —29/ 8 | 104 R6 POJ “5 1335 POJ 5 | 122,111020/11.97 11/6 —20/ 9 | 101 ba 14 kn Ba Be 122,311063141,5042/5 — 949) 143 9 Pol 55 979 Por’ | bi 2, P, En OD Eke 10 106.9| 956|11.18/30/4 — 4/ 9| 127 | 10; ie 3 | | 5) W Bs. 2714 Por! ®2 | | al B 143,8/1025/14,03 10/5 — 94/9| 137 B25 POI “GEK 30°; | koo por P1; 1507 por! 1 122,3 966/12,66!95/5 — 21/9 119 4 mad 136 127,511496 10,66 23,6 —46/10\ 115 12 Bao ‚5; 2725 Pos 'S 126,511047/11,99 19/5 — 90,8 | 102 K 30°; sw 11°7, | 07 EE Ni 94,0) 7175/1213 |29/5 — 298 | 105 714 Poi®?; 2725 POI? | 129 ge Hej [26,5/4085/14.66| 877 —49/11 | 127 159,5 4490/13.40 47/6 — 2510 | 130 161,3/1318 12,24/20/5 — 17/9 | 120 145,111095/13,25!13/6 — 30/9, 109 32 17 | K30!7b; rk 40195; EK madoe!4, _ [142,4/1100}12,81|996 — 9/1) 133 VeErvorG TABEL Î. 558 Fabriek Kradjanredjo Karanganom Gondang Winangoen Prambonan Res. Djocjakarta. Randoegoenting Tandjongtirto Kedatonpleret Wonotjatoor Padokan Bantool Barongan Sewoegaloor Gondang Lipoero Poendoeng Gesiekan Rewoeloe (Sedayoe) Rewoeloe Demak Idjo Tjebongan Beran Medarie mmm fm FS E _l OT (eh) a) ej e)0 dj, == _ — _— _—— 2 RO ed SS NOOT Pik. stand.-musc. | per bruto bouw en % wi Totaal oppervlak in bruto bouws ei) 989 38 130 1046| 48 170 833 51 129 1930f 61 139 S01f 51 dj 16 105/123 3 42 — [163 23 118/147 31| 8 — 133 12 110, 80/ — 1220f 56 _ km en 0 100 POJ 144 147 EK =2 90 F 145| — 19 1441143 ged 128/117 29| 9 94| 87 0 3 14| — 6 17011534 1777/1167 29) 10 0 112112 241 10 9% — 38 | SW n aanplant (eursief ) voor elke soort Totaal product 4199; Sw 1414 madoe ij Andere soorten met meer dan 10 bw. aanplant ; 2725 POJ v 111 54507 ,BOJ per bruto bouw eh ke 3 A u == ee os et z ei 8 B TD „id A 5 me vz 145,0|1145|12,66 165,6|1360/12,18 152,1/112213,56 141,0/1072/13,15 130,5/1028|12,69 130,1} 984113,22 164,0/1210/13,55 102,8| 748[13,74 158,111249/12,66 179,5/1238|14,50 172,5/1337|12,90 106,9| 90311,84 110,4/1612/13,05 167,5|1249/13,41 152,5/1230|12,40 Duur van den maaltijd 24/6 —28/9 M/7— 3/1 24/5 — 18/9 23/5— 23/9 12/6—10/10 2/1—16/10 15/6—16/10 25/5— 21/9 1/6— 9/10 3/1—25/9 15/6—28/9 19/5—14/8 Af AAM 16/6— 5/10 20/6— 8/10 22/6— 25/10 19/6—30/10 20/6— 24/10 10/6— 23/10 15/6— 26/9 13/6— 9/9 me tt ed. mn FE a] jm) le et maaldagen 96 105 130 105 130 VervorG TagBeL 1. z 7 Pik. stand.-muse. per bruto bouw e 38 d ek ae 5 en Fabriek 3 E 99 5 te Ee È E, e N Saa asl | 8 nen — ES Res. Kedoe. Poerworedjo 2168| MO[ 68| 82) — | — | — [101 | — j 01|v33 d 1 Remboen 15{ 83 98/1061 | — | — | — 274031 32 40 4 1 Res. Banjoemas. | Kaliredjo 53| 58| 70| — | 64) — | — | — BTA 6 29 | Kalibagor 150) — | — |l == 1236| 94 Klampok 133 | 142| — | 133) 154| — | 156 | — 1951| 84 7 4 4 0 Bodjong 122 74 — |l | 1800j 86, 13 | Poerwokerto 156 | 138! — | — || 1060| 95 4 | Madjenang 68 | — | 63) — | — | — | — | 49 391| 64 28 1 Res. Semarang. Pakkies 135 | 141 | 134/ 127 | 119 | 118 | 141 | — 49611 42,1 04 1 J 2 ‚| 3. Trangkil 179 | 113 | 194| — | 189) — | 159 | — 9251 47 PAD 6 19 g Langsee 135 | MI /123| 133 | 129 | 133 | 141 | — 1325/90 13 2 dor Aj de Tandjong Modjo 187 | 135 | 153 | 166 | 172 | 163 | 189 | — 2041| 48 (ER leu ke 1 9 d 4 Rendeng 145 ! 103 | 127 | — | 140! 98| 126! — 120619 2 1r 11e 43 3 1 2 Besito 43 | 113 | — | — |124/|113| 89) 83 901| 45| 11 25) 12 Ln Majong 131| 102 | — [404 | 425 | 125 | — | — 953| 43 | 30 ZAL | Banjoepoetih 123 | 47/4134! — | 133/[ 105 | — | — 155} 55 1 3 9 15 Petjangaän 181| 109 | 126 | 82|124/|120| 75 | — 764} 41\ 12 2 1 ol 22 | Kaliwoengoe 101, 93/1 BB — | — |T SOOP AEO Sie Gemoe ’ 153 | 139 | 154 | 138 | — | — | — | — 1414| 21 | 63 5 9 Tjepiring 129 | 130 | — | =| ll 1622} 32| 67 561 ‚den aanplant (cursief) voor elke soort Totaal product Andere soorten met meer dan 10 bw. aanplant 110 108 92 B ‚;DI46 S;EK 40%; rt Muntok 104 435 Hip í pn EK 31 Gen 90 ze 31 A SW 1114 a Ce € RD. Pk. 4 ei Gestr. oe 9725 POI He SW 1u 8 Preanger per bruto bouws Pikols st.-musc Pikols riet 148,8/1229/12,11 134,5/1148/ 11,71 116,3/1020/11,40 155,41336|11,63 756) 8,48 117,3/1089|10,77 148,21256|11,80 135,2/1029/13,14 171 ,5/1383|12,40 133,8/1210/ 11,06 130,1 1163) 11,14 118,511107/10,70 917/13,23 946 12,21 ’ 882[10,47 142,3/1236|11,51 129,5/1152/11,24 Duur van den maaltijd $ 12/6 — 6/10 )| 29/4 — 31/8 18/6 — 22/8 4/5 — 12/8 10/5 — 31/8 16/6 — 29/9 15/5 — 6/9 19/6 — 4/9 22/5 — 15/10 29/6 — 31/10 25/4 — 21/8 1/5 — 10/9 6/5 — 20/9 1/5 — 15/9 7/5 — 9/10 5/5 — 25/8 20/5 — 23/8 12/6 — 11/10 10/5 — 24/9 12/5 — 14/9 dn 562 Vervora TaBeL [. en ij Zell 1 5E Pik. stand.-musc. per bruto bouw en KO : = pe) ze ò mm Fabriek SE 4 3 eN S o Ee, 8 al Ë Sel ja jJalS|ElS IA Els Res. Pekalongan. 4 Groep Pekalongan Kalimati „| 856/ 77| 62| — [101 — | — | |W 14301 46 41 5) 4 | Wonopringgo H6{ 71112 — [110 — | HA — |R 1273| 53{ 42| 4 2 0 / Sragi 185 | AAO IOT — A 1266 42| 45| 3 10 | Tirto 98 | 90{ 80f 62|1413| — | — | 69| — 1020l 34! 54|l 41| O\ 41 0 Tjomal 138 | 122| 70| 123 | 141 | 145 | 202 | — | 125M 234A| 38| 25| O| 3| 410| 417| O0 OL Petaroekan 143 | 98|125|150|119| 97) — | 1418/1448 1427, 49 40 14 Ae | 4 6 2 Bandjardawa 171 | — [162/156 | 141 | 142 | — | — | — 275| 90 0 4 2 3 Soemberhardjo 1361 1071438 | 146 (A25 10641 381-419) 26 6 7 3 Groep Tegal. Balapoelang 1382| 105 | | — |1| — | — | — | AP gaal 63| 26| 2 5 2} Doekoewringin 164 | 146 | — | — [1A| — | — | — | — WW go1l 88| 1 8 Pangka 135 | 112 130{ — {130| — | 136 | =S SR 17061 48 1 shi 6 B | Kemantran 144 | 41351443 | —= I'll En 876| 32| 66| 1 | Pagongan 129 1 1414/1351 189 | — | — | — It g1ol 26| 44| 17| 10 | Adiwerna 142 | 128/ 157 | 112| — |1A | — | — | — | 10471 43 5 4\ 33 13 Kemanglen totaal M220 | Goeng 125 | 444 | 125 | 143 | 4A1 | — | — | — [141 Ï 925| 66| 11| 4| 2| 5 5 Ramboet 821 — | DI — | —= |= 104 = OR 295| 3 80 | 9 4l Djatibarang 158 | 140 | 148 140| 151 — | — |140| — 1725} 64) 16 3 Bd | 0 Bandjaratma 147 | 124 | 138 | 114| 126, — [132) — [1414 br 59 | Dik 26 AL % ij 3 Ketangg. West 122 | 94125 | 1416 | — | — | — | — | — Wk C 4 d Res. Cheribon. LA e p j Nieuw Tersana 133 | 113 | — | 123[ 118) — | — | — | — 363| 49 9 32 7 a Tr a den aanplant (cursief) voor elke soort 1547 POJ 1547 POJ E: 4 POJ 130 1 2714 POJ 129, 31° E, Pk 1 2725 POJ 95 1’ 64 9 157 1 123 1 156 9) Pk 1 groen Andere soorten met meer dan 10 bw. aantplant 137 1 2714 POJ °%9 (SD) he Pikols me) el Pikols u _ ga a u vo 169,1 120,1 123,1 161,6 131,1 138,3 123,4 130,2 116,1 0 OW © Es Oe Go oer Sar Totaal product per bruto bouw riet Rend. 815| 9,84 923|10,47 1105/11,36 92 9:93 ) 1169[11,53 1225/10,63 1326/12,75 1057/11,36 10401219 1250/12,93 1328| 9,87 b) 1221 11,33 1076|11,47 1031 [11,26 1086 11,27 859 11,21 1270/12,06 1280 111,09 912/11,90 975/12,85 1009/12,90 Duur van den maaltijd 27/1 — 95/5 19/5 — 13/9 11/5 — 19/10 475 — AAA | 14/5 — 8/10 17/4 — 1/9 14/4 — 22/8 1/5 — 13/9 9/5 — 29/8 15/6 — 7/10 26/5 — 3/1 15/5 — 23/60 25/5 — 21/9 18/5 — 18/9 26/5 — 8/10 24/5 — 14/9 6/5 — 29/9 24/5 — 30/9 25/5 — 10/10 maaldagen 151 124 161 et 147 136 131 136 Vervora TaBeL Î. pel ua 5 E| Pik. stand.-musc. per bruto bouw en 9 IE ne B Fabriek 5 E ze sa} oe 5 len} & lap) e ER ER = \ E SHE Ss 58 Sike — E (Djatipiring) — lll |= |= | S 655) — | — | — | — | — | — E Karangsoewoeng 117 98) 108) 129 127) — | — |= 903 39 17 4| 20 20 Sindanglaoet 133/ 95 102) 107/ 110/ 113) — | 8 1626| 42 17 6 18 44 J Soerawinangoen 12%/ 146/ 140, 114) 110) — | 108] = 1374) 401035) Oe Oi 49 0 Gem pol 158| 114| 165) — | 150/ 151 — |= 882 53| 49} 140 15 3 Ardjawinangoen 154| 124/ 1541) — | 156/ 133) — | = 150f 41| 241 22 — 8 6 Paroengdjaja 170\ 128| 179/ 138) 152/ 139) — | = 118 62 Je dd 0 9 9 Djatiwangi 106) 77/ 102| — | 92 IR 141751 36| 27) 12 — 4| 20 Kadipaten 41) 102) 140| 122 127| 124/ 101| S= toner 2 2 23 4 1 0 Ó 21 B dan 10 bw. aanplant 101, 3 979 POJ NS den aanplant (cursief) voor elke soort Andere soorten met meer 102 5 Totaal product per bruto bouw NB] TG fab) ee, ie os In A SS Dn A en - En aen | a ! I=; _— 7 an (109,3) 1074 117,9] 1058 116,0| 961 119,0/ 1113 148,9[ 1265 145,2] 1209 164,6 Duur van den maaltijd) £ 16/5 — 21/ 8 15/5 —18/ 9 6/5 — 24/ 8 6/5 — 23/10 12/6 — 29/ 9 26/5 — 9/ 9 14/5 —16/ 9 15/5 — 5/9 1/5 —25/ 9 Aantal maaldagen 97) 126 110 170 109 106 125 113 147 | | . Tabel IL. Samenvatting van de Oppervlakken der rietsoorten in bruto bouws (de cursien cijfers duiden de percentages aan ten opzichte van de groepen ‚ behalve in de eerste verticale kolom en in de onderste hort zontale kolom der eindtotalen, waar zij ten opzichte van Groepen totaal der statistiek berekend zijn). 5 ES HE | Ee En ee je = Á ei = S B |e |” z Besoeki 9248) 3264 2083 AAA) 1594 142) 4197/ 804 5 21) 23 4 15 1 2 9 Probolinggo | 16197) 2733/ 3761| 5769) 1864| 431 280 310 8) lij 23 36 dd 3 D 2 Pasoeroean | 14629, 3228| 5181 611 332| 589) 712 883 7| - 29 36 4 1 4 5 GN Sidoardjo 11868| 994) 6548) 1240 1236 36 76 138, 68 6 Si hadol ind 1 0 116 bel Modjokerto | 12481| 3510 3230/ 1989 1411 758) 365) 222 6 28 2% 16 gd 6 3 g Djombang 11554| 5483| 1748 1875| 1102 2841) 260| 387 6 48 15 16 10 3 2 3 Kediri 22195| 9252 2755) 6505 958) 1232 511 182 11 42 13 29) 4 6 2 1 Madioen 9593) 2939 815 740 173/ 2112 489 347 5 31 8 8 8 92 5 4 Soerakarta | 15888) 7481 386| 3994| 359) 1618} 659 321 7 47 3 25 2 10 4 2 Djocjakarta | 16959 8688 1693} 2615 36) 2230 759 156 8 51 10 15 (4) 13 9 1 Kedoe 4879) 2745\ 1587 306), 100 15) — 15 „4 56 32 6 2 1 1 Banjoemas 7312 6138 Ak 165 70 269 — 1 4 84 6 2 1 Á 0 Semarang 13457| 4857|/ 4769 7138) 322 954 682 322 | Ji 30 5 6 2 7 5 AE Pekalongan | 11093| 5341, 3182) 591 236| 731 487 17 6 48 29 5 g 7 4 0 Tegal 12305| 6381| 23141| 1416) 658|/ 524 139) 186 6 52 19 9 5 4 1 2 Cheribon 11424 4748| 2175) 974, 1388) 1102) 653 4 4 42 19 8 12 10 6 0 Totaal 201082) 771782 42668] 29637| 12439 12994| 6269 4295! 17 A a.) 567 ded jfers van Tabel L. ennen p= Produc Le 5 Suikerproductie der rietsoorten ct! | Ss 5 Is per bribw.yt © | 4 [S 5 in stand.-musc. z == [8 © der groep z 5 |S ap ce mes 5) _— TD & | | ae! es rr en 5 ht 3 5 Sl ka Ì 7 1 aa eh, A len | 62 ae, | 3 24: | > ee) es) D Pe Ie 1 == == @ rd —r =, Ee Z = hd ed ES 5 sen Ke, k e) EES cue SRE ld: B | _— — u Í LEE EE ST NEE EES ET BERN, LE, TEN Ì 50 121.7 1089 11 48 132,6 1479 11.25 as min Co _l _l dee) _l En == lep) _— bo me | > Jemie | 99,2 885/11,21 122,4 1070 11,44 jn ren ee) _— Td _— En ll — Le Le) de En ler} ne ie) — _ U 5) lee) le) 134,2 |1156/11,61 120,3 /1080/11,14 6 [1432/4241 | 405 | 144440 | 117 | 120 | 126 |124,0/121710,49| 9| 138 6 | B26 |4130 [103 |128 [122 | 444 | 116 | 103 [410 [119,1 111910,64| 13, 134 Ki | | D75 |117\ 92/4107) 93/4105 |122|4147| 80|107,4| 97441,03| 15| 131 91 | | B71 [136 128|152/4129 | 123 | 105 | 108 | 130 [128,7 1280 10,05 12 | 146 14 Ee Le | 122,8|1060/11,58| 6 | 120 139,1 109412,74f 14) 417 137,31072112,81f 16} 114 ul 568 Tabel UI. . Producties op de fabrieken, naar de rietsoorten bijeengevoegd. Danen Ee RENEE COOMA ARPTDGNS DT REET ONE EEE sg 5 ze 2 E KE ij z 8 5 Aantal bws. uit ek 5 =| S he ú = 5 5 zo 5 2 Ss EN EE Fabrieken 5 E 5 = - 5 à É ANR d Lz E z 0 SISA ERESE DS |SSEE8 Et ee (1) 66 B Toelangan 2 Oo |1455|\ 142 [123| — U | — Lestari 43 4 [1066 ) 126 [12,4/12,62| — | — 13 (2) 223 B jp 413 Padjarakan Bie A NAD AO | LS OA ET en Alkmaar 6 1 740 70 | 9,5/12,20| — Gie Toelangan 7 4 145 | A55 |40,2 == 1 | — Pagottan 81 5 951 144 |A, — | 25) A0 10 (3) 247 B 32| 60| 10 Res. Besoeki. Soekowidi 165/ 26 816 65 | 8,0 — | 58/4107 | a, Assembagoes 339| 35 11571 | 163 [10,3 — | — | — | 339 Pandjie 3201 46. 113781 4301: 9,51 t— FAD Aa Olean 9971-24- 14260 | 440,1 88) —r | DA Si AB Wringin Anom 336.26 14291) 4491 '9B a Pradjekan 274 271536 |- 44341195 kre Tangarang 447 42142605 429 140,3 te Boedoean 308 36 902 84 SO rr SO RO Res. Pasoeroean. Groep Probolinggo. Phaiton 523| 62 955 93 10,0 — [331/100{ 92 Kandangdjatie 561| 62 [1097 106 | 9,6 — [424 | — | 137 Bagoe 535| 46 [1234| 103 | 83| — [335| 25| 175 Seboroh 397| 64 107 6311. 9,Of he ADT 30 PAD Padjarakan 361| 37 |1440| 133 | 9,2} — (238) 65| 58 Maron 56 7 |1318|/ 136 4103) — | 35| — 29 Gending 945) A8 [4214 A15 105 =| Hok 61 Ranoepakis 2 O0 11090) 127 [MI — |= || Wonoaseh 224 30 |[1238| 1418 |'9,5/ — | S0f —e| 14A Wonolangan 388 42 |1049 96: 1':9,1l — | 951040 | PES Oemboel 358| 30 |1228| 117 | 9,6 — hej Soemberkareng 144 17 |1445 | 400 | 9,0 — | 38 I= 56 Groep Pasoeroean, Kedawoeng 206 22 AA 95 110,0 — 1206 — | — Winongan 521| 38 [41017 | 105 |103/ — [258| — | 263 Gayam 234 37 996 03 | 9,4. — |107f == | 4 Pengkol 374| 69 |1004[ 407 "10,6 + | — | — | — Pleret M4| 84 11051 100 | 9,5/ — [353 |/119| 522 Wonoredjo 347| 50 785 80 |10,2/13,48| 65 | — | 282 Soemberredjo 549| 58 833 82 | 9,8/15,82/128| 36| 385 Ardjosarie 537| 93 625 51 | 82 — | — | — | — Pandaän 496) 59 886 94 110,6 — | 336 a 123 VERvorG TaBeL III. 569 Res. Fabrieken Soekoredjo Alkmaar Kebonagoeng Sempawadak Krebet Panggoongredjo Soerabaja. Groep Sidhoardjo. Groep Modjokerto. Porrong Tanggoelangin Tjandi Boedoeran Sroenie Waroe Krian Balongbendo Watoetoelis Poppoh Toelangan Kremboong Sedatie Kon. Willem II Ketanen Pohdjedjer Tangoenan Brangkal Bangsal Sentanenlor Perning Gempolkrep Groep Djombang. Res. Somobito Peterongan Modjoagoeng Seloredjo Tjoekir Blimbing Goedo Djombang Ponen Ngelom Kediri. Modjopanggoeng Bruto bouws le} Jo van den aanplant Lo to en DOD CO Tl a CO OO der fabriek Pik. stand. muse. per br. bw. 9 10,5 Rendement 10,4 10,2, 11,20 9,8| 12,93 104 — 14,0! 13,08 10,31 14,78 9,6 10,4/ 12,87| — Aantal bws. uit al9 le Da 0 | 4 R | Smi Sels ess > — 11148 16 p- Sr 109 162 4 | 166 mé Td A 143 | — | 182 4021 41 | 580 at 475 4111 | —= | 350 254507 16 34 — | 464 — | — | 749 0 Ll EN te br 664 si A77 Ok 205 MORE 75 | 129 85 Se 1E DN ed LARGE Arn 138 nn ADO ete ee 87 zE OR GE A0 — 4 1165 KONNEN SAE 29| 64| 38 — 30 8| == 5 OL —= 78 43 | — | — ZO 56 | 14| 162 VERrvorG TABEL II, eh) Pe | Ee) Res. Res. ale, 2 zj 8 E E 5 E 5 L {Aantal bws. uit REE SINE GSI SER ORS WD ETE Fabrieken EE: 5 55 5 E BE 5 Az AX 2E p:5 Cet sPamesldj PsEsjss Pesantren sawah 67 6 [1400| 140 [10,0 — | — | — | 67 » tegallan | 250 | 25 712| 65 9,1| — | — [230 — Meritjan 242\ 20 41485 | 116 9,8 — | 86| — [156 Minggiran 381 |--26 [A288) 4132. 40,3 — |442./ — 1269 Menang 467: 44. [4401 | 138 9,9: 13,05/ 139 | — | 28 Bogokidoel 188 :42 4447) 409 O8 — 9 — 129 Kawarassan 43 3 11514) 136 404430 | ZB Tegowangi 46 3 HA2SL, ABL VN —=| Al 5D Kentjong 21 2 nAits 400 9,0 — | 19. — p) Poerwoasrie 213 | 414 1224 4148 9,2/14,15) 6| — | 207 Lestari A20 AA AAD 428 HAA A ASA SS Baron 125 SBP. 14070. CAO: ES A TE es Djatie 36 B A44 422 8,6 — | — | — | 36 Madioen. Redjoagoeng 4977) <40 986 |- 400 140,2) 413,93) —- | #07 Kanigoro 45 4 (41303) 162 [12,4 — | — Ll — | 15 Pagottan Bi ar P 922 | 102 [44,0 — | AO —| A Redjosarie 85 6 17088 405 11406) =| Bb Poerwodadie 487» 20 (14427 | 428 1444144710) Sche AN AST „ Soerakarta. Modjo 49 J 074}, AAR AAO) fe Adan Sd Wonosarie 95 OO PA4ABE) 444 A00 nl DTAS ED Tjolomadoe Bin HL 654 12 MA — | — || — Delanggoe 106|\ 40 |41390| 4147 140,6 — | — |. — | 106 Manishardjo 22) “2 11195 444 PAS — | — | WW — Kradjanredjo 492 8 |A148| 128 |M,5 — 148) A7 Prambonan bol AAL 444) 432 ALO rj es SS „_ _Djocjakarta. Ô Randoegoenting 97 6 |1444/| 136 [412,2 12,45) 18) 63| 16 Padokan 407) 044 4479) 430 144,0 — jj =lB7 40 Barongan 561 5 [41349 | 155 |M, — {| — | 56 — Sewoegaloor 942 50 876 91 104 244 | 194 Gondang Lipoero | 58) 44 |41563 | 180 |44,5/13,49) MM | — | 17 Poendoeng 97| 8 993 | 117 |118 — | 10 — | 47 Gesiekan 42 1 1074) 125 |4141,6 — | — | —= | — Sedayoe AO 44 842 84 [10,0 — | — 1107 | — Rewoeloe 30| 3 |[4002| 105 [10,5/15,15| — | 30| — Tjebongan 601 | 31 1403) 418-140, =| El == Medarie 6 0 670 80 [11,9/13,63) — 6 — . Kedoe. | Poerworedjo 721 88 TAA 68 | 91) — | 241 480 — Remboen 866, 32 825 83 |10,1/17,80/ 88) — | 778 Banjoemas. | | Kaliredjo 26 3 827 58 9,0 — | VeEervora Tager III. ! > Ri 8 E E 2 1 E a 5 5 En Aantal bws uit CSpesjalES El SERESS Klampok 146 1 11346 | 442 140,6) — | — =| 146 Bodjong 227) 13 820 74 9,0) — | 95 | — 132 Poerwokerto 49 4 1336 138 |40,4/410,79| — | 4 == Res. Semarang. Pakkies BOD OL 407 HA FAOA SDE 294 Trangkil 453) 49 (1045) 113 |10,9| — |208| 48 | 197 Langsee BOU LESON 44E | 49 Ae DEN EEN Tandjong Modjo 119 OR LAS 1358 PIO DR REISEN EES Rendeng 433 WEL 11046" 403. 140,7 SS KES Besito Sh El LOE 143 9,5 — | | Majong 286| 30 1078 | 102 9,5 — 194 13 79 Banjoepoetih 1 dl 501 477 9,312 — — | — Petjangaän 88 12 9205 409 144,5 — | | — Kaliwoengoe 625110 C1D26 98 95) AIOS S AA Gemoe SIR I0D 31 A07 1304440 SN ATOSTA 258 Tjepiring 1092/ 67 |1206| 130 |10,8/13,34 418 | 76 | 598 Res. Pekalongan. Groep Pekalongan. Kalimati 990 41 866 71 8,9 — [142| — [448 Wonopringgo 929 42 762 71 9,3/ 15,26/ — | — [929 Sragi 964 45 1149! 419 |40,6) — '235/ 108 | 291 Tirto 552 54 939 90 9,6 — | 95 | 50 | 407 Tjomal SIB Zn Ki 1AAE | 129 1 007 175 | 274 | 150 Petaroekan | 145) 410 [1049 98 NN ed 0 IT Soemberhardjo 2061" 49E 4090 | 107 984524 RO NED | SG Groep Tegal. Balapoelang 239) 26 983 | 105 [410,7/ — | 94| 9%6| 49 Doekoewringin 15 ft 1309} 146 [MA =p == == 43 Pangka 24 Hett” 142 91 — |= | Ul — Kemantran 976) 66 1213 \ 135 |141,214,35| 37 21537 Pagongan 358) 44 |1095|\ 114 (10,4 — [166 | — | 192 Adiwerna 30 3205 428. 1-40 6E40 BI ET Kemanglen 100} 414 '4067! 444 |10,413,—| — | — | 100 Djatibarang 273) 16 |1250| 140 11,2 14,50) — | — | 273 Bandjaratma 3 O0 1339| 124 93 — | — 3| — Ketangg. West 695 48 878 94 110,7) — | — [138 | 557 Res. Gheribon. Nieuw Tersana 205 9 4004143 44,2 15,20 247 — 184 Karangsoewoeng 154 17 |1010 98 9,7 15,84| — | — [154 Sindanglaoet Sue 47 971 95 98 — | — | — [279 Soerawinangoen 481| 35 |1203) 116 9,1| 16,23) 25 | 87369 Gem pol 163 19 11066) 444 10,7 13,60) 15/89 64 Ardjawinangoen 164 24 14453) 44 | 40,8113,27p A4 AD 4108 Paroengdjaja 57 1 AFASOOP 44804017013 OB MMAR ID. | AA 572 VERrvore TagBer III. de 2 Hes Z E 8 8 5 3 Aantal bws. uit Rs SEI SS EINER le DA vS / ï Fabrieken 5 E 3 Ek ge E 3 7 E 2 q 2 1e EE: Dz GE REM Djatiwangi ei 74 47 838 71 | 9, — 5. 80 232 Kadipaten 353) 22 1004) 102 104) — O4 — 259 (4) 122 B 9811/4630/245539 Bagoe 14 d 985| 100 110,2 — | — | — | — Wonoredjo 4 1 969) 108 [11,1 12,45 Al — | — Alkmaar 12 1 903 98 |10,8/11,56, — | — 12 Poendoeng ARE 868/ 113 (131 — | — 4 — Kadipaten 46 3 938| 101 [10,7 — | 14 — 32 (5) 340 B 18 4 44 Kadipaten 2 0 883 87 , 9,9 — Mes (6) 379 B Soedhono If 3 839) 4110 131) — | 27 — 10 Karanganom 7 0 977 118 [12,1| — 1 =| — Kedaton Pleret 10 1 857| 118 13,8 — 10| — | — Poendoeng 5 1 982 131 |13,4/ — U 3 — (7) 100 POJ 46) 3 10 Res. Besoeki. Assembagoes 95/ 10 [1402 148 105) — 86 9 — Pandjie 993/ 30 1093 118 [10,8 — | 410 183/ — Olean 146 16 1104) 124 [11,2 — Zoi dÂie =S Wringin Anom 284/ 22 1085/ 118 [108 — 86 198| — Boedoean 234| 28 873 86 | 9,9 — | 144) 9 — De Maas 242| 40 1006) 407 |40,7) — | 69/4173) — Res. Pasoeroean. Groep Probolinggo. Phaiton 60 7 980| 108 [11,0 — Al — 19 Kadangdjatie dd 8 1049 110 |10,5/ — Toe Bagoe 16 1 HO55 141 110,5 — | — | — | — Seboroh 29 5 718 15 [10,4 — 18) — 11 Padjarakan HDN, » or AAO ARAI AAD SI Bals Maron sawah 438| 56 1135) 136 (12,0) — | 394 44 — Gending 386| 33 1014 149 [11,8 — | 239) 141| — Wonoaseh 2321 341 1078) 126 44,7) —— 217) 19e — Wonolangan 237) 26 1048) 447 [11,2 — | 40/ 197 — Oemboel 326| 27 1025 444 144,4 — | 220 106) — Soemberkareng 21 2 1064) 4137 112,9 — | Al —= | — Groep Pasoeroean. Winongan 30 2 807 93 [5 — 27 — 3 Gayam 36 6 889 89 10,0 — 36) — | — Pleret 2 0 935 80 [10,4 — U — | — Wonoredjo 60 9 800 92 |11,5/11,16| 36| — 24 Soemberredjo 128/ 14 9051 #100 || 141,0) 9,00 7D 16 573 VervorG Tager III. se 2 si 8 B E 9 B 5 cn Aantal bws. uit Fabrieken 5 5 5 EN 5 E i 9 d EN 5 ne E sds Met EEEN ie El [SAREEZ Ardjosarie 10 2 798 88 [11,0 — | -— | — | — Pandaän 33 Á 914) 101 111) — 33 | — | — Alkmaar 33 Le 584 64 |11,0/11,70| — 9| 24 Res. Soerabaja. Groep Sidhoardjo. Porrong 122) 415 |1166) 126 [10,8 — 52| — | 70 Tanggoelangin OEE 7033 M400P: 9,6 TE Nn Tjandie 4a 6 |1188| 124 | 10,5/10,50| 39| — 6 Boedoeran 136: 415 11058 4114/10, — |103/ = | 33 Sroenie 105) 414 1225) 141 |141,5| — |105| — | — Waroe 164 16 894 | 110 112,3} 7,75/134| — | 30 Krian 18 AE KLONE MAAL 110,4 18 | — | — Balongbendo 70 6 |1259|\ 138 10,9 — 10 | — | — Watoetoelis 196| 20 |1290| 145 [11,2 — [163 | — Poppoh 96 10 [1249 139 111) — 69 | — | 27 Toelangan 109| 15 1326! 146 |411,0/ — |106| 3| — Kremboong 66 7 1287) 143 [M11| — | — | 66) — Groep Modjokerto Kon. Willem II 78 6 885 96 110,8} — 6148 4 Ketanen 148) 14 959| 125 [13,0 — [14 | — 8 Pohdjedjer 74) 10 4104) 4147 14,4) — 52, 19| — Dinoyo 97| 13 860| 130 |15,1| — 72| 25 — Tangoenan 278| 26 963 | 118 [12,2 — [278 — | — Brangkal 210) 18 |1059| 126 14,9) — 1210 — | — Sentanenlor 220 20 |1042| 128 |12,3|/ — |118| 1 | — Perning 31 3 \1009| 126 |12,5/ — 16 =| 15 Gempolkrep DI kee 020 t 447 | AAA GOA STP TA SS Groep Djombang. Peterongan 146| 16 |414174| 4154 | 13,2/ 12,26/ 135 11 Modjoagoeng 96 9 943 | 104 [11,0/10,65) 20| 49 | 27 Seloredjo 247). 455 14202 137 44,4 SA SONS SS Tjoekir 82 7. 11242) 136 |10,9/ 12,55 82| — | — Tjeweng 48 7 11108| 138 (12,5) — 48 | — | — Goedo 140 12 962 147 |121| — [140 — | — Djombang Hing 998| 123 [12,3 — [176| — 1 Ponen. 91 10 981| 113 | MA — Str | ED Ngelom 105 9 857| 101 11,8| — 81) WU — Res. Kediri. Pesantren sawah 977 9 1295 150 [11,9 — SA eG Meritjan 15 1 1125 136 (121) — 1 Bogokidoel 45 4 |1213|) 146 12,0) — 39 | — 6 Poerwoasrie 123 8 [1108/ 424 |11,2/10,25| 58| — | 65 Lestari 266| 23 |1027| 4130 |12,6/141,69/187| 79 | — Baron 247. 18 |1050/ 103 | 9,8 — |= =| —= 574 VeEervora Taper II. [=| Als EB cil Kopen eN Fabrieken SSI asl sle © I28 ls : É BAE IA EEIE |oo \ESISEIE: OLE ST ee ETEN OE et EE Djatie | 37| 3 J4467| 194 103 — | 25 Njandjoek 158 14 |[41068| 120 |11,2 — 87 Res. Madioen. Redjoagoeng 256| 13 992 4118 |11,9/ 10,74! 108 Kanigoro 4 0 [1296| 138 [10,6 — 3 Pagottan 204{ 13 (1056| 131 [12,4| — |148 Redjosarie 106 7 926 121 [13,1/ — | 106 Poerwodadie 168, 10 985| 123 |12,5) 9,76/ 116 Soedhono 185 ) 825 BD =S 5 Res. Soerakarta. Modjo AFS 986| 149 [15,1| — | 23 Wonosarie 134) 13 [41198| 149 [12,4 — 52 Tjepper 1) 3 |1034| 129 |12,5| — | 51 Manishardjo 24 2 141460) 152 |431| — | — Gond. Winangoen | 53 4 [10412| 144 [14,2 — 7 Res. Djokjakarta. Poendoeng 36 5 978| 4147 |151) — 11 Res. Kedoe. ì Remboen 100 Á 864! 106 12,3 10,50, 4100 Res. Banjoemas. Klampok 70| 4 |4021| 133 [13,0 — | 31 Res. Semarang. Pakkies 58| 5 [1025| 127 124 — | 33 Langsee 7 1 895| 133 [14,9 — Tandjong Modjo 19 1 141300, 166 12,7) — Majong 1942 869 | 4101 [14,7 — | 17 Petjangaän 9 1 634 82 12,5 — Kaliwoengoe 87) 10 726 93 (123) — | — Gemoe 123 g 1109| 138 [12,4 — | — Res. Pekalongan. Groep Pekalongan. ‚Hi Tirto 4 0 626 62 | 9,9 — 4 T'jomal 64 3 [4465 423 |405| — | — Petaroekan 53| 4 |[41276| 4150 [418 — | 47 Bandjardawa 5 4 11241) 156 [12,6/ — | 53 Soemberhardjo 62 6 |1078/ 116 |10,7/ 9,81) 8 Groep Tegal. Pagongan 81| 410 [4141416{ 139 [12,4 — | 81 Adiwerna ‚350, 33 823| 112 13,6 10,86) 102 Kemanglen 22 2 [4485 MA3 | 12,6) 10,—| IB Djatibarang 1-72 4 |4425| “440 ‚12,4 9,50, 72 Bandjaratma 9 1 1034| 114 |114/ — 9 Ketangg. West 124) 9 872 116 pr — Vervorag Tage [II. 975 RE 3 - 5 5 E z 8 E 5 | Aantal bws. uit SAS E EE ESS mn Fabrieken ESSA ABe. SPI AS 502 Rs ae (Saal ro Bles | es pe SEE Res. Cheribon. | Nieuw Tersana 763 | 32 869| 123 |14,1/10,24| 337| 114/ 312 Karangsoewoeng 182| 20 M003| 129 12,9/13,91/ 81|/ 3 9 Sindanglaoet 294\ 18 855 MAORI =S 497 rein 70 Soerawinangoen 87| 6 | 992 144 |11,5/12,44| — | 86 — Paroengdjaja 1 O 1146| 138 | 12,1 10,52 1 Kadipaten 64| 4 1079| 422 [13 — — | ‘18 (8) 36 POS 7534/3172/1201 _ Assembagoes di 0 887 | 105 [11,9 — a Soemberredjo Zij 0 875 84 | 9,6/13,35| — | — | — (9) 139 POJ 3| — | — Poerwodadie Oa Oben 1461} 10574 £40T Bei — Soedhono 52 Á 1929 85 | 1,7 — 20 32 — (10) 213 POJ 23) 32 — Kandangdjatie 34 JA 858 81 | 94 — 34 — | — Soemberredjo 20| 2 | 751| 78 |40,414,15| A4 6} — Porrong 104| 12 653 62 | 9,4 — | 104 — | — Tanggoelangin it :0 680 66 | 9,8 — 1 Nl Balongbendo 92 8 985 90 | YA — 9 — | — Toelangan. 2 0 1065 95 | 8,9 — U — |= Kremboong 34e Sief136! 14440 — U —i — Sentanenlor 22) 2 405 38 | 9,5 — 10| — | — Gempolkrep %6| 4 957 | 100 [10,5/13,—| 14 52 — Seloredjo 22 MON 109 | HMS ee 22 — Tjoekir A SO REELSTEN 120, | 1062081 Aj — | — Kanigoro 40 3 910 148 124 — 40 En Pagottan 52 3 971 | 106 [10,9 — {9 33 — Tasikmadoe 8 1 685 80 111,6) — a (11) 826 POJ | 366| 113| — Pandjie 44 ATHENE 120) OBS 1A| — | — Pagottan 30 - 2 837 95 IMS — 19) A1 — Djatibarang 7 O0 4408|. 474-|42,2} 12,09) Ip — | =S (12) 979 POJ | 40) A1 — De Maas DE 0 12481 4119 | 9,5 — en Kandangdjatie 14) 2 H233| 413 | 91} — | AA — | — Soemberredjo 74E BCE 7 83 | 9,9 13,06) — | — | — Alkmaar Ai @ 885| 101 |\141,5/11,44) Al — | — Porrong Le O 1287/ 140 10,9 — bj — | — Waroe 81 8 113 85 [11,0 10,15) 81 — | — Soedhono 24 2 822 92 |M — 8 16) — Gemoe 22 2 1044) 113 [108 — 19) — 3 576 VERrvora TaBer II. — ne Ee Eee = nnn S8lsElss | E |A [Aantal bws uit Fabrieken 5 2 EES in 8 2 5 E= 8 es Ák deles A8 BBE RIEE SS lee ISS S LES AE FLES IEEE Djatibarang H 0 |\1379[{ 160 [141,5/12,09 7| — | — Ketangg. West 1 0 707 93 (18,1| — 1 | — | — Kadipaten 75 5 914| 102 |11,2) — 50 | — | 25 (13) HOI POJ 187 | 16 1 28 Sentanenlor ál 0 MBB 72, B (14) 1228 POJ Pandjie 8 0 11204| 115 | 9,6) — 8| — | — Pradjekan 22 2 |1324| 129 | 98 — | — | — | — Boedoean 54 6 852 19 | 9,3 — o4| — | — De Maas 437). 123 964 MW | 97 — 45| 92 | — Sroenie 5 4 14490) AIS Hed 9 — | — Waroe Dj _O [41004| 4417 |44,6/441,85| 5 == t == Badas 4 0 [\1226! 109 | 8,9 — 1 — | — Djatie 9% Ee 192) 10,4 Vb (15) 1335 POJ 118 | 94 | — Padjarakan 1 0 | 1040 4 | 91 — 1 — | — Porrong ) 0 462 46 (101) — 2 | — Somobito 9 1 870 99 3 — 6| 3 | — Pagottan 35 2 944\ 105 ‚111 — 25) 10 | — (16) 1337 POJ 34] 13 | — Soemberredjo 24 3 840 88 |10,5/13,31| — | — | — Waroe 20 Q 792 90 11,4 9,95 20| — | — Soedhono 140| 10 865 96 [11,0 — 42| 98 | — Sewoegaloor ki O0 187 84 |10,7/ — Á — (17) 1419 POJ 66 | 98 | — Pandjie 6| O0 911 96 |10,6| — 6 — | — Waroe 0 ON A2 ADD 3 — Somobito ddie | AOL3 HAT A AA NDE — 14 — | — Lestari 40 3 860/ 407 | 1254 12,91} One Sn Banjoepoetih 3 9 899 | 11416 | 12,9/11,70/ — | — | — (18) 1499 POJ 62 ZI antie 67 B | A5 Boos — Gen Phaiton 12 1 INN Ik KO WA 97 | 9,6 — | — | — | 4 Bagoe ol Á 991 4 | 95 — ||| — Seboroh 4 1 640 58 | 91) — kl — 0 Padjarakan 3 0 1440121 8,6 S= 3 —- Gending 8 1 4442) A27 14,4) 8| — | — Djatiroto 38 1 [1005 96 | 9,6 — | — | — | — Wonolangan 12 1 908 95 [10,4 — 6| — 6 Oemboel 2 0 981| 102 [10,4 — 2 — | — 0 1024 84 SB 2e Sunn Soemberkareng | 3 Vervorg TageL II. ' et 2 je e KE 8 z 8 = — Aantal bws. uit Fabrieken EE 5 55 ze k 7 ‚| 2 4 Le 82 WE SEE 5 sr KE pt 8 % = 285 Kedawoeng 182 19 996 | 114 [11,4/ — [182 — Winongan 48 3 904 97 110,8 — BE Ane Pengkol 103\ 19 153 78 [10,4 — | — — Wonoredjo 22 3 758 84 |11,0/13,80/ 22| — | — Soemberredjo 38 À 806 87 |10,8/14,08| 22| 16 | — Alkmaar 11 | 493 92 [10,5/14,92/ 10| — d Krebet 2 0 |1226| 144 |M — | — | — 2 Boedoeran 24 Sur 91 BON LOANS MAU — | — Sroenie 5 AR REKOASN 1D UAA AE 6) — | — Waroe 36 Le 821 96 |11,7/ 8,85) 36| — | — Balongbendo 6 1 953 | 100 \10,5/ — 6| — | — Watoetoelis 5 4 144177) 142 | 9,5 — | == — Toelangan 6 1 11305) 140 |10,7| — 6 — Kremboong ol 5 (14176) 121 |103 — | Af — | — Kon. Willem II 20 2 956 92 9,6 — & 11 1 Ketanen 25) 0 1005 ZA LON Zn Brangkal 5) 0 [1482| 166 |M — | — | — | — Sentanenlor 14 1 934 100 FLOPS On 6 Perning 9 1 988 | 113 [MA — 9 =| Gempolkrep hr) 706 11 1\10,9/13,04) — | 3 |= Peterongan fl 2 144170) 150 !'12,8/12,38\ 12) 5 | — Modjoagoong 18 2 847 96 |11,3/ 13,37) — | 12 6 Seloredjo 3 0 [1403 | 142 10,2} — 3| — | — Tjoekir / 0 O16-| AOL (AAOELS OORDELEN en Blimbing v/ 0 |1031|\ 108 [10,5 — | — 4 — Goedo 1 0 41450} 4129 11,2 — hin Ponen 40) | 935 | 109 [10,6 — 1Il =| — Pesantren sawah Ait vp EtO a 137 14 OSS Al =| —= » tegallan 6 1 114 80 1103) — | — 6 | — Badas 9 $ der OT 95 | 8,9 — Orr On Lestari 39 3 951 | 1414 \11,9/12,69 7/32 | — Djatie 3, 0 [1196) 107 | 89) — 1| 2 | — Ngandjoek 29 3: p1O8EN 419 44,0) — 13) 9 7 Kanigoro 1 0 |1519/| 210 [13,8 — AE Pagottan 1 0 825 MMA — |l d Tasikmadoe 19 2 510 61 [MI — | — | =| — Kedaton Pleret 19 3 835 Om Ad LOF Ont en Sewoegaloor Aj 0 784 | 105 113,3, — — | — Poendoeng 3 0 [1029 |) 132 128 — | — dg Gesiekan D1 4 v4082 | 430 | 42,0) — |= p= Sedayoe ) 0 830 83 |10,0/ — | NIS Madjenang 22 6 466 32 | 69/1232 4/16 2 Kalimati 4d 3} 590 aë || 9,5 — 201 24 | — Wonopringgo 1 0 aa4 55 |10,0/14,—| — | 1 | — Ut Re | 0 VervorG TaBeL II. zie 5 zj sE E ok 5 on Aantal Aantal pe, dij lt EE en Oi Ù © 1 Fabrieken 55 5 BE RE # 7 E 3 -$ Ls 8 05 ES z 2 al 2 LAA EERE AE: SDE ee en zn, 5 SE > = EET: Tirto s1 8 682 73 1401) — pos ror Tjomal 1 0 816| 408 13,9 — |E == Petaroekan 9 1 141075|, 105 | 9,8 — Chn ie Pangka 6| O f1444| 142 | 9,9 — 6| — | — Pagongan 7 1 866 | 102 |11,5/ — 1 — | — Kemanglen 2 0 925 95 |10,2/ 13 | — | —= p) Djatibar ang 15 1 14440{ 131 [11,8/14,50j 13) — | — Nieuw Tersana 14 1 738 84 (11,5 13,26) 14 — | — Soerawinangoen 100 7 41050 | 444 1 410,8114,16} SIN GII ZD Ardjawinangoen dte 0 | HL013 |. 3313 A A2 SIR 1 — (19) 1507 POJ 1441257 | 79 Kandangdjatie 82 9 936 89 | 9,5 — 13) 69! — Seboroh 1 0 8853 88 | 9,9 — | — | — 1 Soemberkareng $ De 1005 ALAT AO TE 1|— | — Winongan 9 1 (1060/ 105 | 9,9 — 9 — | — W Goede 1 0 698 79 111,3 12,59 1 — | — Soemberredjo 27 3 749 11 |. 9,6) 12,20", 21 2D) =S Alkmaar 6 1 558 62 [11,4'11,24) 6) — | — Boedoeran 6 1 44135| 105) 9,2 — 6| — | — Sroenie 3 0143381 A37 10,2 2 — 1 Waroe 23 2 807 83 [10,3 11,60 23| — Krian 1 DN A01 SND 1| — | — Balongbendo 183, 16 |1297|\ 445 | 8,9 — |144| — | 39 Watoetoelis 1 0 4404 89 | 7,5 — 1 —= | — Poppoh | 0 |1425) 126 | 8,8 — 1 — | — Sentanenlor 14 1 7118 78 [10,0 — | — | 14| — Perning 1 0 [1641/| 186 [11,3 1 — | — Gempolkrep d 0 |1204/ 130 10,8 13,12) — 9 — Somobito 5 1 4481) 5514058 — 9| — Ngelom 8 d 781 78 10,0 — 7 1 — Badas pl) 0 41203) 4031} 8,6 — Ul == — Djatie 1 0 [1387|\ 133 | 9,6 — 1 | — | — Pogottan 2 0 1065 4120 [113 — 2 — | — imke 10 1 991 | MA IMD — |= || Sedayoe 15 id 810 85 110,5) — 15 | — | — Tjomal 1 0 898 | 41411 12,4 — — | — Petaroekan 1 DOL 8 | 9,5 — 1 —|— (20) 1547 POJ 237 (123 | 41 Kedawoeng 79 8 821 90 14,7 — 1 =S Winongan 8 1 825 89 10,8 — 8| — | — Soemberredjo | 0 694 18 |M — | — || — Boedoeran 3 0 [1320/| 139 10,5) — 3 —= | — Sroenie gi 0 [1125/ 119 105) — | — | — 4| ee 579 VervorG TaBer III. BS E E Bi | See Aantal bws. uit SES : FONKE SN Fabrieken Smees same ol SAAS do B Sje En Waroe 3 0 SA Sk: 10:30 BS Balongbendo 1 0 4408) 429 #44, — biij — Watoetoelis 4! 0 |41477| 149 |101| — 1 — |= Poppoh 3 0 1366} 154 113) — 3| — | — Kremboong 18 ZNA PSA ik OOS 8| — | — Kon. Willem II 3 0 566 41 | SA — | — | — 3 Brangkal 6 1 995| 4109 [11,0 — | — | — | — Sentanenlor 1 0 153 85 (11,3 || — | — Gempolkrep 9 0 |1440|\ 153 [10,6/12,18/ — 9 | — Somobito 2 0 |1568| 170 | 10,8 — 2 — Blimbing 2 0 659 65 | 9,9 — | — | — 2 Badas 4 0 |1370|\ 128 | 9,4 — 4 — | — Sewoegaloor 1 0 600 78 113,0 — 1 — | — Sedayoe 9 4 504 55 (10,9 — | — 9 Kalimati J2 2 701 64 | 91) — BZ Wonopringgo 6 0 [1218| 130 |10,7/14,22| — HAS Tirto 1 0 769 87 [MS — | — WN Tjomal 12 1 41455) 157 (13,6) — | — [| — | — Petaroekan 1 0 960 A4 98 — fi ee Kemanglen 2 0 914 | 141 [12,2/43,—| 2 — | — Nieuw Tersana 1 0 KOSH IE 125 KRAB KD 1 | — | — (21) 2279 POJ 129 | 56 6 Pandjie 8 0 1222) 4124 |101) — 8| — | — De Maas 9 2 [1090 94 | 87 — 9 — | Bagoe 31 3 996 85 | 85 —j li Kedawoeng 4 0 742 SO [10,8 — 4 — | — Wonoredjo 4 1 879 | 104 [11,9/12,08) 4! — | — Waroe 2 0 507 59 11,5 10,45) 2 — | — Balongbendo 5) 0 1352 140 [10,4 — ol — | — Kremboong 6 NE NS 8 | 88 — 6 — | — Sentanenlor 7 1 Srl ON F44 0 TES 1 — Somobito 7 1 1301 | 145 |11,2/ — 6 || — Seloredjo. d 0 [1080| 110 (10,2 — | — 1 | — Tjoekir 1 0 [r41103|) 104 | 9,41215) 1 — | — Sedayoe 1 0 176 85 [11,0 — 1 | — | — (22) 2708 POJ 461 15 | — Padjarakan 1 0 [14412 119 | 84 — | — — Winongan „5 O 11022 89 | 8,7 — | — | — Balongbendo 1 0 1164 82} 7,0 — |= |= 1 Watoetoelis 4 0 1425 | 84 5,9 — U 2 Modjoagoeng dj 1 [1182| 112 | 9,4 1210 — 1 | — Tjoekir 1 0 |1354|\ 139 10,3/12,62 1) — | — 580 VervorG Taper III. ore 2 ze sE z 8 7 5 ek Aantal bws. uit Fabrieken 5 5 Sas RE Bz Zi 5 2e Le SE “hesZEERZES) ZS [SEE Lestari 1 0 1476 88 7,5/12,80/ 1 | — Tasikmadoe 7 1 798 92 MB — || (23) 2714 POJ 8108 Soekowidi 2 O Me D4 |) 70 SI Assembagoes 3 O f1200) 449 | DD Wringinanom 1 O A62). 492 Ik OTN eN Pradjekan 3 0 HDT 100 A0 BJMES JES Ne Tangarang | 1 1266 126 9,9 JEE Boedoean 2 0 [1137 106 9,3 — | — 9 De Maas 2 0 11100/.,"98 JP BI SES Phaiton 5 1 /1043/-+109 410,5) li 5 Bagoe 32 3 1147) 1038 | 9,0| — | — | 27 Seboroh a) 1 635 58 DI — eZ 5 Padjarakan Á 0 061) 101 O5 el AR Djatiroto DIO SOTO AOL OON Ranoepakis 8 2 #2900r JO EN Wonoaseh 1 0 pA4Ssp A64 1de iS 4 Wonolangan 2 0 909 04 A0, Oi == Oemboel 1 O0 #2007' 440 400 es 1 Soemberkareng 8 de IATA AAA 9,8 RE | IK Ed A Kedawoeng 198144 '11075/ 444 1404 ARES Winongan 28 2 958 98 1 108 == |B Gayam 14 2 OTA AOS HEA AN SS EE Pengkol 32 6 || SSS TS ELAN EE Pleret 1 0 915 AOS HAAL EE 1 Wonoredjo 33 D Ih 864 "99 14,4 41BbI Ie Soemberredjo 12 1 758 86 1 44 5a 1400 Sijs Pandaän 1 0 (4497 435 AUB Alkmaar 5 0 759 76 10,0 | 11,44) — 3 Kebonagoeng D 0 (1181) 145 12,2 — | Sem palwadak 3 0 [1126 151 | 13,4 Ren Panggoengredjo B m0 [420 AIA D O1 AS SOE Porrong 1 0 1409, 146 | 10,3 dd Tanggoelangin 2 O [1100/ 104 | 9,4 Lil 2 Boedoeran 4 0 11036/ 423 | 100) == 4 Sroenie 1 O [632 82 | 13,0 Zed EN Waroe 31 3 11-902 #06 | 14,8! 40:30 SIBA Krian 1 O [1327/ 145 | 10,9 MER DE Balongbendo 19 2. 1345 MBS | LOR laks Watoetoelis 14 1 1628/ 157 96, al AR Poppoh 2 Os 1277133 | 10/4 en Toelangan 13 2 1485 150 | 101) — | — | 12 Kremboong 6 1 1391) 156 | 11,2| —| 6 | — 581 VeERrvorG Tage [II ke j © Fz E 3 z E 2 8 5 > Aantal bws. uit Fabrieken E £ IENS EE 7 ET 2 ® 8 ne 8 2 ee Kon. Willem II 2 0 791 13 9, == 2 | — Ketanen 7 1 959 ld ON on AP OE SE 2 5 Pohdjedjer 3 O5 14307, [U AT TANSOL TEN 1 1 Dinoyo 3 0 11024) 139 14316) — | = er Tangoenan 2 054464100429 | 4051 RSI GL Brangkal 3 Oft FL2OOUM AZS F EON HALE Bangsal 3 Omer t03 130 1126) — | — I= > Sentanenlor 5 Over: 40 130. AMD ENE A Perning 9 1,14423 | 124 | 10,05 =op == 9 | — Gempolkrep Áo 0 /1073 | 122 141,4 11,09 — 4 | — Somobito A 0 f44175 | 126 |40,7/) == ps 4 | — Peterongan 1 0 1142) 149 13,4 12,64) — 1 Modjoagoeng 2 0 [1393 | 153 |[11,0/16,42) — 1 1 _Seloredjo 1 04315 | 144 FLO =S 1 Tjoekir Á Oren ADD 13de SO 4 | — Blimbing 2 0 141227} 4107 | 8,7} u 2 | -— Tjeweng 2 Ou 200 7 423 LOD 1 1 Goedo 5 0 659 JAP LOES 2 1 Ngelom 2 On AAS IE ARS LOI em 1 1 Ngadiredjo 1 0 [1418 | 148 10,4 — | — 1 | — Pesantren sawah | 18 2 11206 134 {441 — == 18! == Meritjan 2 0 905 | 116 1128) — | — 2 | — Minggiran 6 0 1380 146 10,6) — | — 5 | — Menang 2 On net 133 |10,9/11,88| — | — 2 Tegowangi Á 0 984 | 101 [103 — | — | 4 Badas 3 0 11282) 124, 91 — | —= 2  Lestari 21 2 gat | 416 11944300 =P 2 =S Djatie A 0 11083 123 [113 — | — 4 | — Ngandjoek 5 0 1029) 118 /[11,5/ — | — 9 | — Kanigoro 1 0 1049 | 132 112,6) — | — | — 1 Redjosarie Á 0 925 4120 430Or SNES hi Poerwodadie p, 0 11033 | 4148 [1431374 — 2 | — Modjo 680 31 SRT 1091 S EN hs Tasikmadoe 9 1 Sim 4041119 SE ES Wonosarre 2 0 048 | 440 111,6) — | — 2 | — Kartasoera 9 4 1020 ICL B BA) PE, (9) Tjolomadoe 55 ij) ahl 67 (12,0 — 6 | 49 | — Bangak d 0: PAG 138105 ZE ren Tjokrotoeloeng 9 oe FOOT 437 436) AEN AR pee Delanggoe 3 0 1101 15 OMEN 3 | — Tjepper 3 0 1361 154 [11,3 — | — > he Nen Kradjanredjo 1 0” 11007 127 4 427 1e SRE Karanganom 3 | 0 FAO ET Ol Pe ok Gond. Winangoen | 22 | 2 949 420: 112,7 — le 92 | — VeEervorag Taper II. 5 EN OE en 5 L Aantal bws. uit „IS sle eiIg®El Ss |© Fabrieken SEle SE Falle ès WEEK BIES | EE sl H “Ee SIE vis slbehe LEES Prambonan 1 0 962 126 (131, — | — | — | — Tandjong Tirto 1 0 951.123 1429) En 1| — Kedaton Pleret 1 0 1220| 161 [13,2 — | — 1 | — Wonotjatoor 1 0 564 66 [44,7 — | — 1 | — Poendoeng 9 0 754| 109 |14,5/ — | — JAN Sedayoe 9 0 923| 108 [11,9 — 1 1 | — Beran 1 0 8181441 | 13,6} = | — | — Medarie 1 0 740 94 112,7 14,02 — | — | Remboen 1 0 695 90 A29 16,90 d Bodjong 1 0 855 84 ‚10,0 — ll Madjenang 3 1 741 54 | 72 42, AS 3 | — Langsee 3 0 846| 119 141 — dis Tandjong Modjo 1 0 11387) 453 [44,0 — |= ll Rendeng 2 0 108-410 ODIN ne Besito 2 0 032 108 AAO SN ee — Majong d Oerd AAB of AAST 1 | — Banjoepoetih p) 114055434427 A AAI Sierk Wenn Kaliwoengoe 11 1 451 8 14,0 — |= 1 - Gemoe 4 OJA T A40 AAD EN 1 | — Tjepiring 5 0142051 139 AOT AV DEE 5D Kalimati Á 0 833 84 1101) — | — bl — Wonopringgo 5 0 815 90 144 1/13,09)— 9 | — Sragi 3 0 132 19 140,8 — | — 3 | — Tirto 6 1 637 15 |M4 — | — 6 | — Tjomal d O0 [1212/4157 [12,9 — |= |= Petaroekan 9 0 |41362| 137 [10,0/ — ANNE Bandjardawa 1 O |1244[ 161 13,0 — | — | — Soemberhardjo 11 4 |44136|- 123 | 10,9/12,29| — | A1 == Doekoewringin 17 2 [1022| 136 133) — | — | 11 — Kamantran 8 1 1137 | 137 |12,1/ 12,19 — s| — Pagongan 6 1 865| 109 [12,6 — Ee Kemanglen 8 1 909| 102 [11,2 13,—| — 8 |= Djatibarang 1 0 zie 7 07 143,5/ 12,09) — Neen Bandjaratma 1 0 [1393[ 159 MA) — | — | =| — Ketangg. West 7 0 540 77 [14,2 — | — 1 Nieuw Tersana 37 2 837 99 |11,8/13,15) — | 31) — Sindanglaoet 2 0 A2 117 (128 — | — | — 9 Soerawinangoen / 0 818 96 111,7, 13,36| — D= Gem pol 1 O [41048{ 121 |11,6/12,86] — 1 — Ardjawinangoen Dl 0 1194| 142 |11,9/ 10,33 — Dies Paroengdjaja 1 0- 14324118173 1131142532 1 Kadipaten 2 0 689 84 [12,2 =d eT 2 BEER | 158 | 589 | 83 | Ì 583 Vervorg TaBer III. 4 2 AEN 5 + Aantal bws. uit Fabrieken 88 5 5e z£ K E - 3 |  NG EEE BS TR EI (24) 2/25 POJ Soekowidi P, 0 949 71 AT BE Re Assembagoes 1 0 1247 | O1 1E Ne dij en Pandjie 12 B iRATO5 | AOM EI SE EN Wringin Anom | 0 1401 197 OL LE Boedoean 2 0 11098 83! |: 7,6f == 2 | — De Maas 1 0 1072 105 ON ee Phaiton 6 1 855 80 | 93 — | — 6 | — Bagoe 59 5 914 95:'10,4| — | — | 52 7 Seboroh 1 0 825 2 93 — | — | — 1 Padjarakan ò 0 KES ELO We OET NES 9 4 Djatiroto 5 0 1222 42 DA Sok stee Ranoepakis 3 1 873 181 89 =p | Wonoaseh 1 Ort nd OO OT 65: 1 GOT 1 | — Wonolangan 2 0 760 81 [10,6 — | — t 1 Oem boel d Ors 1406: P5 14:20 POD ra Soemberkareng 7 1 1044\ 103 GO 41 6 Kedawoeng 15007 945 | 105 |11,4) — 156 | — | — Winongan 50 4 820 89 [10,8 — | — | 30 | — Gayam 17 2 972) 101 404 — =d |= Pengkol 5 1 11034} 126 !42,9) — | — | — I= Pleret 1 0 fr1085| 108 |10,0| =| — 1 | — Wonoredjo 23 3 129 89 [12,2 11,95) — | 23 | — Soemberredjo 10m a 158 89 111,8/10,82) — | — | — ‘“ Pandain 4 0 opta A44 A06 Alkmaar. 15 2 616 71 [11,5/12,18, — | 15 | — Kebonagoeng 2 0 162 90 11,8 — |l 2 Sempalwadak 9 0 KOA RAA 436 en Porrong 1 0 41615/ 171 (10,6) — | — | — | — Tanggoelangin 87140 963 Al 9 — el 3| — Boedoeran 9 0 HASO NOA en LM Sroenie 1 0 994| 127 (128 — | — 1 | — Waroe 15 1 903| 114 [12,6! 8,85) — | 15 | — Krian 1 O0 \1296| 134 104 — | — | — 1 Balongbendo Á 0 AOT A 43 TAO AN Sap selin hi Watoetoelis 5 1 [1442| 149 1105) — | — | 3 | — Poppoh 1 0 /1437/| M47 1103 — | — | — 1 Toelangan 10 1 (1241, 127 [10,2 — | — | 10 | — Kremboong 3 0 |1399| 173 |12,4| — 3 | — | — Kon. Willem HI Lo 0 (1005/ 108 [10,8 — | — bij Ketanen 2} O0 11017) 126 [12,4 — | — | 2| — Pohdjedjer 2 O \1244| 160 128 — | — 1 1 Dinovo 1 0 920| 132 [144 — | —= | 1 | — Brangkal 3 O |1328| 143 [10,7 — | — | — | — Vervore Tape II. ij | | | Í Í = ek PI — oel ziled EEA à Et Aantal bws, uit R ej 1E SEN "SA ENE. ID © 1 Fabrieken 58 5 Se zi 5 4 7 ii © "à IN EE: dor | CS GBE IS je [PEES S Bangsal 2 0 1150) 150 (18,1 — 2 Sentanenlor 7 1 1055| 131 1124 — CN Ne en Perning 54 1082| 146 13,5 — 5 | -— Gempolkrep 18 1 1051 | 118 (11,2 11,62) — | 18 | — Somobito 16 p)/ 1110| 125 113) — | — [16 | — Peterongan 1 0 873| 119 13,7 |12,39) — 1 | — Modjoagoeng 3 0 1308| 142 10,9113,79) — | 2 1 Seloredjo 1 0 1276, 130 102| — | — A | —= Tjoekir 2 0 1387 | 147 106,6 12,97) — 2|— Blimbing 2 0 1156 92 181| — | — 1 1 Tjeweng 1 0 1342) 147 109| — | — 1 | — Goedo 6 0 870 6 11,0 — | — 1 5 Ponen 3 0 1080 | 123 109 — | — | — B Ngelom 1 0 1440 | 1417 | 91 — | — | — |= Ngadiredjo AA 0 1403 | 150 10,7| — | — 1 | — Pesantren sawah | 44 | 4 |4444| 423 MA) — |= |M |= Minggiran A 0 1362) 136 10,0) — | — 9 d Menang 1 0 1141 | 122 10,7/11,58) — | — | 1 Tegowangi 3 0 1144| 113 10,4| — | — 3 | — Kentjong 1 0 974 3 | 96 — | — 1 | — Badas d 0 1142\ 4144 10,3 ii — Lestari 17 1 876| 102 14,7 [1415| — | 17 | — Djatie 9-14 || 2979 HOB MOM AAE Ngandjoek 2 0 888 17 MOS (HIDE 2|— Kanigoro 1 0 711 87 H22| — | — | —- 1 Redjosarie 3 0 178) 4001129 — | — 3 Poerwodadie 1 0 821 | 133 16,2) 13,82 — 1 | — Modjo 22 1 850 124 14,6 — | 22 | — Tasikmadoe 4 0 574 71 M23| — |= |l —= Wonosarie 2 0 1030| 1411 10,7| — | — 2 | — Kartasoera 11 1 1232143 KAAND en Ie a Tjolomadoe 65 5 486 55 11,4 _— 6 | 59 | — Bangak 2 0 1140|\ 127 120{ — 2 | — | — Tjokrotoeloeng 2 0 1021, 144 HAA) — | — 2|— Delanggoe 1 0 1205 | 158 13,2) — | — 1 | — Tjepper 2 0 1048) 132 112,6) == A Keen Karanganom 2 0 1275| 155 12,2| — PN ni aan Gond. Winangoen | 21 1 670 85 127) — | — | A | — Prambonan 2 0 883| 115 131[ — | — | — | — Tandjong Tirto 1 0 971 | 138 142| — | — 1 | — Kedaton Pleret 1 0 11M | 151 133] — | — 1 | — Poendoeng | 2 0 1058| 154 14,6 — | — 1 1 Sedavoe 2 0 1066 | 118 111! — | — 2 | — Beran | 1 0 806| 104 13,0/ — 1 | — | — dn ann de VERvorG TaBeL UI pe 5 RT Ee î EO | Eh: | Set Aantal bws, uit SENS sma dl ESe Tt Fabrieken SES | Sa) ol DSS Ae Sal HlgEEl 8 |oo |ESISÊIES NE ANNEN OE ml Nn EN Medarie 2 0 823) TOMA 442 AIN 2 Remboen | 0 554 13: 113.9-r15,80l == $ Bodjong 1 0 835 84 (10,0 =d Madjenang 2 1 407 30 17,3 11406 == Dh ge Langsee 1 0 “|:853/ 4120 14,1 — | — Tin Tandjong Modjo 1 0 |1404{/ 153 10,9 dd be Rendeng el 0 KS) 180 195 EE dE En DR Besito 1 0 629 19 12,5 - desi SE Majong 1 Ot! PRATOST RDS 07 — | — LE < Banjoepoetih 1 0 934| 136 14,6 10,36) — | — Kaliwoengoe 22 2 668 83 11,8 — | — | 22 — Gemoe 1 0 931| 115 12,4 — fijne Tjepiring as 0 LADE eo OT ICS e ee 6 Wonopringgo Le 0 658 76 11,9 |13,12/ — in U en Sragi 8 1 766 92 12,— — on Tirto 3 0 621 12 111,6 — | — 5 en Tjomal 2 0 \1093|/ 130 11,9 ee Petaroekan | 0 HAOA 7D IA en en 4 Bandjardawa 1 DE a KS er CO IEN 7 — | — | 1 Soemberhardjo Lo 0 996 103 [10,3 [14,49 — dS Doekoewringin 4 0 |1401) 145 13,2 — | — hl) — Kemantran 2 0 912, 120 13,2 11,70) — 2 — Pagongan 3 0 911, 122 13,4 | — 3| — | — Kemanglen 6 0 971) 142 11,5 [18,—| — 6| — Djatibarang 1 0 545 73 13,4 12,09 — 1 | — Bandjaratma 1 0 1214, 136 11,2 —_ Nieuw Tersana 31 1 748 95 12,7 [12,90 — | 30| 4 Sindanglaoet 1 0 154 99 13,1 —_ | — l Soerawinangoen 5 0 686 17 11,2 (13,40 — en Ardjawinangoen 3 0 961f 124 13,0 [10,62 — 3 == Paroengdjaja d 0 \1365) 159 141,6 |1214| — 1 | — Kadipaten 1 0 804 SOL —_ el | (25) 2727 POJ 178 [| 539 | 66 Winongan 3 0. KATS Timo 04 — 3| — | — Ngelom 3 0 4224 A19 0,8 —_ ll Tasikmadoe 1 0 261 34 112,9 —_ le — (26) EK 1 5E emd ee Pradjekan Zi 4 P1247p 404483. | SS PSZ Tangarang 37 4 rog 4161105 |P SSRI SO EENDEN Wonoredjo 2 „0 825 11 | 9,4 |18,—/l — | — 2 Pandaän 1 @ | 1101 106 [79,6 == Si Alkmaar | 1 379 Al 10,8 [12,92 — | — | 1 Kon. Willem II 1 788 70 | 8,8 — | — al 8 VErvoLG Taper II. 586 EEEN Fabrieken FEAE TS Ae” Sotemis: 5 BI | SSSR |E Pagottan 136 9 990| 110 [11,2 Gondangwinangoen/ 29 2 HOT COO MIZ Prambonan 39 6 686 90 [131 Randoegoenting 137 8 O13 ee, 11120 Poendoeng 11 1 AA158| 445 1126 Beran 9 1 606| 73 [12,0 Medarie 26 9 300| 36 11,9 Tandjongmodjo 22 1 [1244 135 [10,8 Besito 3 0 888! 90 1104 Majong 37 4 [1419 101 9,0 Banjoepoetih TAR AA MOS Ant 150 NAG Petjangaän 53 7 |1034| 115 |108 27) EK 2 Soekowidi 2 Ds 14062: 576 7,2 Olean 17 2145211491 8,6 Pradjekan 83 8 [1628| 145 8,9 Boedoean 10 1 wA2611-122 9,7 Phaiton 5 1 695: 170 vp KOA Bagoe 48 4 969| 76 7,8 Seboroh 10 9 763 | 68 8,9 Gending 2 0 879| 83 9,5 Djatiroto 347 6 |[1345| 118 8,8 Ranoepakis 14 3 |1135/ 104 9,1 Soemberkareng 5 1 11248) 99 8,0 Wonoredjo 6 d 951 #87 Eel Pandaän 8 1 888 84 9,5 Soekoredjo 29 3 11080 101 9,3 Alkmaar 229 25 1404 Ui WAD Krebet 210} 15 1265) 126 410,0 Panggoongredjo 114 9 14258 137 |10,9 Tanggoelangin 6 Oe AAST 8,1 Waroe 15 1 1 1207454247 100 Kremboong 15 2 [1630/ 136 8,3 Sedatie 1151 “A46 [4207 440 9,9 Kon. Willem II 88 of 788/ 58 7,4 Ketanen 82 8 968 | 1 9,4 Pohdjedjer 95 A3 ALONE 1445 Dinoyo 66 9 [41077120 |444 Tangoenan 32 3 [1094/ 108 9,9 Brangkal D1 4 11079) 94 8,7 Bangsal 86 7 11226) 119 Rl Sentanenlor 25 2 |1070) 104 9,7 Gempolkrep 118 5 1344) 119 8,8 Somobito | el 4 |4026| 144 |444 587 VeRrvorG TaBer II. o & 3 z E | ® EE E a 5 5 E Aantal bws. uit Fabrieken E 5 AE DE es F5 oe Dos Dsl gelmaldZE SE se ISSESISS SE EES ES MEE Modjoagoeng 30 3 1457» 13911 9,61 13,47| 30 — Seloredjo 53 Ke 11370 Ff 433 OU eh Ta AAL Blimbing 20 2 12041 TOE ORO kt 1 Goedo 45 4 [1013 98 | 9,7} — | 2W5| — | 20 Djombang | } 13408 149 [MSDS 11 | — | 16 Ponen 86 9 |11203| 105 | 8,4 — | 42| — | 44 Ngelom 14 1 |1454| 136 | 9,3) — 5 — 9 Garoem 3 0 \1627/ 162 |10,0/10,90) 3| — | — Modjopanggoong 3 0 |1639| 188 [11,5 — | — | — | — Soemberdadie 62 om 430 14” 98 EGKS 1 2 Ngadiredjo 3 1 952 DAN EK AI 3 — | — Pesantren tegallan 561 | 61 876| 4102 |[14,7/ — | — [561 Meritjan 2 OE 409D | AAA LOM SNN — 92 Minggiran 10 1 1696 | 4190 | 141,2 1 — Menang 28 2 |1556/\ 157 |10,1/12,63/ 28| — | — Bogokidoel 22 DN RTD | LSA NOI ne — Kawarassan 3 0 952 96, | 10,4) 41,7 3| —= | — Tegowangi 204 PII 127 17 90 201 | — | — Kentjong 25 MELO TO7E 9e SS en 20 2 Badas 46 5 1272) 4108 8,5 —'| 38 =S 8 Baron 20 Pe ASAT | 1 OE EN Djatie 101 9 1482| 148 | 8,0) — | 47) 42) 12 Ngandjoek Ah 4 | 1067 87 | 81 — | — | — | 44 Redjoagoeng 435 r 22 |41162/ 418 [10,2 12,60) 185 | 184| 72 Kanigoro 109 8 |1498| 4159 [10,6| — | 69| — | 40 Pagottan 17E TAA BOLE | AAA AGG le 92 TES Redjosarie 315 | 21 14103) 108 | 9,8) — |220|) — | 95 Poerwodadie 429\ 25 |\14170| 125 |!10,7/13,57) 237 | — [192 Soedhono 653 | 46 |1009) 4104 [103 — [411 /170| 72 Modjo 162 8 1286) 435 |10,5) — | 23/4114) 25 Tasikmadoe 31) 3 11363| 4134| 98} —' | 44/23 | S= Wonosarie 915 | 30 |1368| 4148 | 86} — [110/160/[ 45 Kartasoera 223 24 |1493| 4122/4102 — | 79), 441100 Tjolomadoe 151 43 837 86 [10,3 — | 77| 80) — Bangak 18 Zet 1290 HIS IA SS Gek: 1 Tjokrotoeloeng 227) 19 [1334/ 150 |11,3| — | 56161 | 10 Delanggoe 167 | 415 [1626| 458/ 9,7 — |’ 27 [118 /»22 Manishardjo 69 6 [1053 42271446 =| 51 A 7 Kradjanredjo 107| 419 |1334| 4145 [10,9 — | 24) 64} 19 Gond. Winangoen | 136 9 [1262| 144 [MA — | — | 136 | — Randoegoenting 484 | 29 [41129|\ 128 113/12,58| 8/455| 18 Tandjongtirto 1 O0 | 849 94 [MA — {| — | — Wonotjatoor | 48 6 691 74 10,7 — | 14l 34| — Padokan |_30 3 |4640| 470 40,4) —'| — | 830| — | Vervore Taper III. Î EG > 4 | z E E 9. = + Aantal bws. uit Fabrieken E 5 5 EN LANE 7 5 k 3 ÊS Re 8 ek ess Asiel 2 De SújsEl8S Bantool 85) 12 |1549| 174 |M3| — RR ee 6 Barongan 196 17 [1524| 162 |10,6/ — | 18/178| — Sewoegaloor 24 2 [1001) 105 [10,5 — | Ul — | — Gondanglipoero 96) 19 [1781| 180 [10,1/12,25/ 6} 55| 35 Poendoeng 166) 22 |1565| 4177 |44,3| — | 42 77| 47 Gesiekan 280) 25 11306) 134 103 — | — | — | — Rewoeloe 31 B Aat A20 O5 15,15) ALAMO EES Demak Idjo 133) 16 |1416f 165 [11,6 — | — [133/| — Tjebongan 1 0 /1805/ 2412 [MI — | — | — | — Beran 192 24 979| -A12:|4A,5| — 31179 | — Medarie - | 466) 38 842 96 |[11,4/13,16) 119 | 321 | 26 Remboen 15 1 [1088/ 121 |41,1/15,95) — | — [| — Kaliredjo 190 22 735 64 | 8,7 — | 27/1163 | — Klampok 79 4 1447) 154 [10,7 — 61:08 5 Pakkies 22 2 MAA AAO A0 OPT ASA 9 Trangkil 171/ 419 |1681| 4189 [14,2 — | 89} 51 | 31 Langsee 147|. 44 |41444| 129 41,6) — | 54 9 | 84 Tandjongmodjo 180 9 11533| 172 (41,2 — | — | — | — Rendeng 39 3 [1328/ 140 | 99 — | — | en Vn Besito 229 25 1256} 124!|-9,O a | lie en Majong 141) 42. '4237) 125: 40A — | 43-68 Banjoepoetih 14 9 [14139/ 133 |12,1/11,29) — | — | — Petjangaän 41 5 1106 124 [108 — | — | — | — Kalimati 64 4 [1049|\ 104.| 9,6) — | 15) — | 49 Wonopringgo | 29 2 14108) 110 | 9,9 — 3 | — | 26 Sragie 125| 410 |1297) 4123 | 9,5| — | 28|. 49| 48 Tirto 15 4d 1165) A43 | Oi AD 9 — Tjomal | 244 10 11392| 141 104) — | 34/207! 3 Petaroekan 153) 11 1327) 449 | 9,0/ — |100{ 53 | — Bandjardawa 21 2 |1303) 4141 [10,8 — d 218 Soemberhardjo 74 7 (1236) 128 [10,4/11,66) 26| — | 48 Balapoelang 50 9 1125) 4126 |M, — 6| 44 — Doekoewringin 70 8 41419; 141 |10,0/ — 4\ 31 | 35 Pangka 108 6 |1478| 130 | 88 — | 55) 53 — Kemanglen 471 5 [1470 4M | 9.513, —| — | 41 — Djatibarang vhn NE | 14031 151 |10,7/ 12,09) 41146 | — Bandjaratma 62 4 1264 | 126 |10,0/ — | 61) — 1 Nieuw Tersana 157 71-4004 TARN 0,91 12 OD ASD ITE RD Karangsoewoeng 182| 20 1241 127 |10,3/14,99| 84 31/67 Sindanglaoet 220 14 1077 | 110 [10,2 — | 95{ 65 60 Soerawinangoen 120 8) 41926: « #10 |- 9,81-13:89) AOL 414 0r 0 Gem pol 428). 15- 11477 Je kBO | 10,11-12,02) A6: on 7 Ardjawinangoen | 60 8 |1458/|/ 156 |10,7/11,65/ 1} 33/ 26 Paroengdjaja 12 0 14496152 140,21 04 BRG « 1 VervorG TaBeL HI. 589 3 ) EE a 4 E= En) Aantal bws. uit DS Jee 5 u 2 iz Ven Fabrieken RCN ER SIS EE je | chat Djatiwangt 49 Á 975 A 93 — 12 34 3 Kadipaten AARTS 7 14204) 492740,5) — jp 4e 71 (28) EK 6 4355/5017/2287 Djatiroto A 1 |1332| 132 | 9,9 — | — || (29) EK 10 Soerawinangoen 1 0 |1320| 132 |10,0/14,08| — R— 1 (30) EK 28 Ì Res. Besoeki. Soekowidi 428) 66 825 78 | 9,5) — [178/250 | — Assembagoes 526 Ae FOIA fe 474 [10,4 SEN 24: 165 Pandjie 572 29 r1283 4130 [10,9 — 1136/3617 | 69 Olean 295 32 141332) 14414108 — 4147/1059 | 73 Wringin Anom ISARA SM IN ESO7 IS 137 14001 Sedan OA Fe Pradjekan ODE PAA 111593 | 162102 PASEN 36 Tangarang 458) 46 |[1280| 136 [10,7 — |252/160| 46 Boedoean 238) 28 | 41050 OA DD eea Aen SE NA De Maas 207 35 |14231 420 110,7 — 44163 | — Res. Pasoeroean. Groep Probolinggo. Phaiton 70 SU NAAA8 | 122 TOB Sen Loret As Kandangdjatie 32 3 |1401) 141 | 9,9 — 7 mins 28 Bagoe RENE IOT ERTL 106 NOAA OE Seboroh 85) 14 631 59 jp SA Soda ton ae Padjarakan 34210235 HI A410 | "456: 14,0p =| 23474 | 34 Maron sawah LOB CAL VI AMOE NN 458 LA IRS 23 AR Gending Det 24 FAAAM 438 AO BRE SL 105 PEEL I PESEL Djatiroto 933 47 1220 134,10 DP Sj ee Ranoepakis sawah | 247) 55 905 145 EAA Op PES Wonoaseh 21\ 3 |1365| 4143 10,5 — A ech REE 7: Wonolangan 1291043 lot LOTBIN 44491 10,6p Se AST OGEN IS Oemboel ga 1 814 84 |10,3| — | — | — 11 Soemberkareng DTS 32 AA DANS ALOE DE TS KAT Ane SH Groep Pasoeroean. Kedawoeng 48 5 114146) 4149/4103 —|.48| — | — Winongan 307| 22 [41008/ 4109 [10,8|/ — |163| — | 144 Gayam 161 25 | 4009 97 | 9,6 — | 71l — 90 Pleret FES 410 FALSE DI —t he ZA 94 Wonoredjo 157 23 700 ZAAG OPA BTN IS: | AKE Soemberredjo 62 7 886 94 110,6/12,93| 26| — 36 Ardjosarie 2 0 849 92 109 — | — | =| Pandaän 132) 46 |1044| 4465 4A,A|. — |P 50 46} 66 Soekoredjo 496| 47 807 84 |10,4| — | — | — | — Alkmaar 207) 24 123 79 |141,0/12,20| 26} — | 181 590 VERrvorG TasBer HI. gie: E = 4 | s Ev © | = — Aantal bws. uit Fabrieken EZ Eel CEI 5 NEE ARNE (CST Sl NEE ZIE MEE 5 | ABe SIA HIS ES) Zia [SaaS Í Ee ae, a. läu — - Kebonagoeng 448| 40 |1129| 138 [12,2 — [226 34| 188 Sem palwadak 40) 4 [1447| 176 [12,4 — | — | — — Krebet 610| 43 |1231) 137 |114| — [348| 14! 243 Panggoongredjo 440) 33 [1099/| 149 113,6 12,58 275) 165 | — Res Soerabaja. Groep Sidhoardjo. Porrgng 24) 3 1428 | 145 10,2 — 10 | — 14 Tanggoelangin 140 9 970 97 110,0) — 26| 51| 63 Tjandie 73) 10 [1252|) 123 | 9,8/11,44 5| — 68 Boedoeran D4 6 1322 126 | 9,5) — | —= | — Dt Sroenie 59 6 |[1469| 450 10,2 — 18 — 41 Waroe 70 7 44106,[4, 1231 14,2) B A5) 28 de Krian 115|- 12 |1280| 135 |10,5/ — 33 | — 82 Balongbendo 48 kr 1312 434} 10,2 461 32 Watoetoelis 98|. 10 [41576| 158 |10,0| — ADs EE 56 Poppoh O1 9 111344) 14157 144,7) — LTA Ak Toelangan Seg 1523 | 150 |10,6| — 39 Bi t0 Kremboong 139) 415 ./1344| 146 |10,8/ — SI 50 Groep Modjokerto. Sedatie 212 30 972| 104 |10,7/ — |[123|. 141| 78 Kon. Willem II 160| 13 984 1D INS 46| 51) 63 Ketanen 254) 24 |41022) 4120 [11,8 — |174) 20| 60 Pohdjedjer 431| 58 |1110) 151 [13,6 — |[336| 49| 45 Dinoyo 465, 63 943| 127 13,5) — |291) 90 82 Tangoenan 274| 25 |1021| 4142 10,9) — O7 ne Brangkal 396| 34 [1174, 135 [11,5/ — [224 2 33 Bangsal 140) 412 |\1207) 143 [11,8 — 39 7| 94 Sentanenlor 207) 419 |41050) 4126 |12,0 — | — | 35| 32 Perning 230) 24 |\1068|{ 123 |11,5| — |123 7 | 100 Gempolkrep 746| 30 |41441{ 4149 |10,7/11,35/ 248 | 35| 23 Groep Djombang. Somobito 355| 37 |1343| 4149./11,3| — [138 -40./ 4177 Peterongan 252 28 |1200| 4149 (13,4/12,29|140| 4! MA Modjoagoong 361| 33 |1077| 123 |11,4/12,88/102| 37| 222 Seloredjo 969 65 1262) 4141 [11,2 — |400|488| 81 Tjoekir 135) 64 [1380[ 4152 |441,0/12,77/521|147| 67 Blimbing 138| 75. [1448| 458 | 44,1) — (4324487 198 Tjeweng 359 48 |1423| 4169 |41,9) — |238) 46| 79 Goedo 516| 43 [4159/9429 | 41,2} -—1 8661 53 A Djombang 270! 29 |1106| 128 [11,6 — 242 — 58 Ponen 294| 31 [1041/ 114 [10,8 — |236| -— 58 Ngelom 634| 55 [1044| 121 |141,6) — [483/117| 34 Res. Kediri. | | Garoem 971, 97 ‚1510 4183 42,1 11,75/ 340 | — | 631 VeRrvorg Tage UI. 591 Fabrieken Modjopanggoong Soemberdadie Saw. Ngadiredjo ) Pesantren Sawah » Teg. Meritjan Minggiran Menang Bogokidoel Kawarassan Tegowangi Kentjong Badas Poerwoasrie Lestarie Baron Djatie Ngandjoek . Madioen. Redjoagoong Kanigoro Pagottan Redjosarie Poerwodadie Soedhono Res. Soerakarta. Modjo Tasikmadoe Wonosarie Kartasoera Tjolomadoe Bangak Tjokrotoeloeng Delanggoe Tjepper Manishardjo Kradjanredjo Karanganom Gond. Wimangoen Prambonan „ Djocjakarta. Randoegoenting Tandjongtirto Kedatonpleret | NER: SRS 5 of A25 5 IGE 719 51 887| 66 159| 56 562 52 20 2 452) 38 69 5 533| 43 222) 19 1172 87 691, 49 436 34 493| 56 184 12 9289 25 129 11 796| 74 468] 42 420| 21 863| 60 513| 32 620| 42 382) 22 1AA| 10 963 49 980l_ 81 dy ed 168) 18 566| 46 6151 58 18) 35 27 2 939 60 880 72 380! 69 AA3| 59 787) 54 520 DD 698| 43 524| 77 633| 84 der fabriek | LE Rendement / … … … … … … 5 nn Oo OO he pe DO mT GO em OT OO to == bo Ho to DO bo Wo Lo Lo Aantal bws. uit 1 AIEE ES Ss els ed 765 | 51 105| 5| 49 326 | 228 421 34} 108 168 | 92) 29 501 |245| 50 245 1132| 1 186 | 121 [| 105 5597 :95/ "213 235 | 188 | 90 292 | — | 328 195 | — | 187 33 | 45| 63 258 | 597 | 108 TO an 343 | 223 | — 292 | 322 1 263143 | 12 zac 418 | 461 | — 502 VeErvorG TagBeL HL - Del 2 = 3 |s2 5 Y | E + Aantal bws. uit Fabrieken Ee 5 ge 5 EE B | 3 2 z EE EE | = SkeSsjEglsESig jp [SEE Wonotjatoor 549) 65 739| 102 [13,8 — | 30 247) — Padokan AA3| 45 [1271/| 467 13,4) — | 120| 293| — Bantool 410) 68 |41210\ 180 [14,9 — | 141) 201| 128 Barongan 386) 34 '|A886| 484 [43,3 e= 19117265 =S Sewoegaloor | 360| 33 | 947| A17 |12,4| — | 268 92 — Gond Lipoero 212) 42 [1669| 236 [14,2 12,72) 165) — 471 Poendoeng 2741636 4497) 4A71,/44,3| | AAA AAO CAE Gesiekan | 6OAPF3 | 4240) AAB A30 SENS Sedavoe 374) 38 896. 401 PAUS 73| 301| — Rewoeloe 505) 48 [1066/ 130 12,2 15,10| 265) 240) — Demak Idjo L424| 54 1244) 470 |44,0 — 1-16 262 — Tjebongan (Ane Ade 4020) MON ASO en Beran 409} 54 1037) 139 |A3,4 — | A84 2D Medarie | 687| 56 815| 110 [13,5 13.36) 387/ 275| 25 Res. Kedoe. | | Poerworedjo 1321| 61 938) 110 [11,7 — | 875) 446| — Remboen 1424 53 962| 115 [11,9 15,95/1071| 171| 182 Res. Banjoemas. Kaliredjo 542 62 526 53 |10,1| — | 393| 149 — Kalibagor “11162 94 |1238/ 150 |121| — | 437/ 636) 89 Klampok 1633]: 84 14424) A33 UAA 9 SS 1121 BAARLE Bodjong 1550) 86 [4046| 422 |44,7) — | 637| 271} 642 Poerwokerto 1002) 95 [1335) 156 |11,7/ 9,64 365| 637) — Madjenang 249 64 831 68 | 8,1/11,79/ 148/ — | 101 Res. Semarang. Pakkies 156) 42 1169, 435 141,6 — 67 — | 8 Trangkil 1601 217 13561 A79 NAS ARE STI reder Langsee | 662/ 50 1019) 435433 HARS AO LUS Tandjong Modjo 986| 48 |1448| 187 [12,9 — | — || — Rendeng 743) 62 |1283| 1459 113) — |l =| — Besito 408 45 |1166|. 143 [12,2 — | — | — | — Majong 4071485 HAAT) EBT | AAT — een Banjoepoetih 86| 55 911) 123 [13,5/ 11,56) — | — | — Petjangaän 317 A41 956 4311/13, —= | neee Kaliwoengoe 116) 13 863| 101 [14,2 — | — 45| 71 Gemoe 297 21 41227 | 453 1:42,5| — 1:190/::D4 54 Tjepiring 519) 32 |[1039|) 4129 |12,4/10,93) 240) 109/ 170 Res. Pekalongan. Groep Pekalongan. Kalimati 651| 46 781 85 [10,9 — | 370 — | 281 Wonopringgo 6741 53 |\1043| 446 [11,4 — | 239) 92 343 Sragie 533| 42 |1072|\ 135 [12,6 — | 314) 166/ 56 Tirto | 351) 34 | 953 98 [10,3 — | 237 51| 63 Tjomal | 895/ 38 | 1143 | 138 |12,4| — | 326) 504) 65 Vervora Taper III. mm : 3 ze E : E 2E 5 Ei Aantal bws. uit Fabrieken E 5 5 as p BM 5 9 8 WE OSSENISSE EE A NN ENE TI O4 Petaroekan 688| 48 1303) 143 |1 1,0/ — [ 569 4105| 44 Bandjardawa 1146} 90 1335. |, 47414281 —. | 7891944 1483 Soemberhardjo 403| 38 1260 | 136 | 10,81 11,58| 146! 176 144 Groep Tegal. Balapoelang ader 634 "10281432 [498 — I460N 148 ee Doekoewringin 197) 88 1239 164 RS 458| 245| 94 Pangka 812 48 (4290) 435 |10,5- — 11-5021 957 53 Kemantran aa 39 1247 TAL PAMORMSTS SS 3| 279 Pagongan 209| 26 MOSD 40 AA 56) 89 64 Adiwerna 450 43 |1095| 442 [43,0/12,48l 249) 77) 404 Kemanglen G. geb.f 608 66 |1087/ 125 [11,5 12,—| 472| 120) 46 » R. » 10 5) 794 O2 LOA ERO MENE Djatibarang 1110| 64 |1267| 158 |12,5/12,09| 859| 958 — Bandjaratma Ateneo AAO) 447 AAA SGEE Sd 21 Ketangg. West 990 38 987) 122424 SSA LOB AN Res. Gheribon. Nieuw Tersana 1149| 49 1038.) 4133/1218) 19-40 SAT 332 Karangsoewoeng 351) 39 1028) 1417 [14,4 14,38| 4701 - 75 106 Sindanglaoet 688) 42 995 | 133 [13,3| — | 447 191| 80 Soerawinangoen 995| 40 |1075[ 127 |11,8|13,41| 149| 114| 295 Gem pol 20612535 21280458 12,4 12,41\ 142| 253) 74 Ardjawinangoen 304| 41 1250| 154 |12,4/ 11,57) 127| 74\ 403 Paroengdjaja 419 62 |18333| 4170 |[12,8|12,42/ 290| 175| 44 Djatiwangi 4925) 36 914| 106 |11,6/ — | 228| 18 179 Kadipaten 331 21 AAD ej AAA AD SLET AG LE (31) EK 30 37873/1943312868 Olean 1 Oel KNO 407 1 ORS EEE Wringin Anom 2 0 |1523|- 141 | 9,3 ret 9 Pradjekan ot Od noe 194 OSS 2 1 Padjarakan Bar O EAD, 134 NAO Ee ine Djartiroto 1 OT IED 140 SON Winongan 3 0 1095 | 4115 10,5 — VE EP Panggoongredjo 15 1 LORD 159, AAE AD ONRS En Sedatie | Ole 446 AO SS IE iS Kon. Willen II 1 0 615 48 Ten Ake Brangkal 1 0 785 a KS Ms UE Bangsal D Ot 1 202B 408 LON a an Peterongan ! 0 |41508| 189 |126| 12,77 ee EE! Seloredjo 4 0 1412 1501406 Sri A oee Ngelom ir 13 | (188), 12651400) ES ee Garoem 3 0 1984 lr 475, A1 A49 ONS EE 3 Minggiran 1 Oi 4200 ng dE AO EE |E Djatie Zen O | 208 SANO op MO Een Aln Modjo 37) 2 1 EELDE 0 EMO HOR Aen 54 Vervora Taper HI. ij Ee ft ale at We Ee 4 ISS ES © Ee Aantal bws. uit 8 EIESE SEE EINE N Ben k L Fabrieken ESSE EiRes Al PS lradië 0E Asis IAals 5E 8 0 [SSI os FIG eos ® IN [SLISSIS ES A ee re tee Kartasoera 4147| 42 14049) 426 112,0 —f 50} Oi Tjolomadoe 38 5) 655 7A A4, — | 14| Wij — Manishardjo 23 21451 476-415 1 22) — Kradjanredjo 3 1 [1042| 132 |12,7) — 2 1 | — Wonotjatoor 2 0 |1065) 143 |13,4/ — U — | — Barongan 2 0 [143 162 [11,3 — | — 2 Gesiekan 1 0 49461 430-140, — == Medarie 19 2 769 93 12,1/13,60| 13 6| — Pakkies 3 0 ij4445) ALT ARI — 3 Langsee 48: A 14078 A35 ALD Se ede Djatibarang 1 0 |A620}. ,205 112,61 12,09) Ann Sindanglaoet 1 0 964| 103 [107 — | — | — 1 Gem pol 1 O |1435| 4151 | 10,5 12,69) — ik Paroengdjaja 11 4114545} 4845144 TAZ AD en (32) EK 31 | 106 | 170 | 23 Poendoeng ANN 048) 446 26) — | — | Al — Tandjongmodjo 87 Á 1207 444 AAT =S Rendeng 50 / 898 90 110,5) — | — | — |= Banjoepoetih 1 0 726 94 | 42,6/ 414,90 S= Petjangaän Bie 373 47 [129 — || |= (33) EK 40 — aan Pradjekan 6 1 968 85 | 8,8 — 1 5 — Soemberkareng 0 41189) 122 [10,3 — | — 1 | — Sem palwadak 20) 2 [1389| 186 (13,4) — — | — Panggoongredjo 38 3 141081 449: | 13,81 44506) Adsl se Seloredjo 1 013601 452 AT NE — Djombang 13 rt 928 90 | 9,7) — | — | — | 18 Modjopanggoong 15 1 [1310) 164 |12,5) — | -- | — Kanigoro 1 0 798 97 12,2 — | — 1 | — Tasikmadoe 1 Ost) 1207) 444 JAA nn Lj == Kartasoera 3 0 \1073| 109 |10,2/ — — | — Tjolomadoe 5 0 672 16 [11,4 — 1 Al — Manishardjo 31 21/1120) 192}41,8|S — — | — Kradjanredjo 3 4 [1196| 152 |12,7| — 2 1 | — Tandjongtirto 4 | 945\ 125 [133 — bl — | — Kedatonpleret AA 5 |124{ 156 [12,8 — | 35 6 — Wonotjatoor 19 2 828| 41410 [133 — | — | 19 | — Poendoeng Á 1 |1458| 200 |413,7). — | — 4 — Gesiekan > 0 852 In 131 —_ | |= Sedayoe 52 5 905 08 110,9 — | 52| — Medarie 9 1 667 80 |12,0/13,59| 4) sf — Poerworedjo 15 1 865 92 | 10,6 — | 15) — B, de) Ct VERvorG Taper III. 5 ENE 2 Ee 8. 5 Lt Aantal bws. uit Bee AE he =| Keen, REESE CA Fabrieken 5 5 | E EE | BE 2 7 Ti SHINES 8 liel |à = | 1E SAkessjEsldEE ge (SEEES QES 2 a IA 2 = Remboen 9 0 879 | 102 [11,6 14,30| — 9| — Poerwokerto 13 | 13590 VAD TRO OTIS WIS Bandjaratma 2 0 1241 129 MOA — DN ecn (34) EK 41 16) AR Panggoongredjo 5 044100: | 4432 142049 AA Er Een Kradjanredjo 2 On t1SSD ASO RS ddie Tandjongtirto 5) 0 499 OS anne 3 | =| == Kedatonpleret 18 2 816 NWP EME IEN Medarie 1 0 584 SR 144 AE AD REN EE (35) EK 42 22 EET Kradjanredjo 2 OPS 069: Re 126: 1458 NÀ (36) EK madoe Pradjekan 1 0 1736) 174 110,0 — LN Tangarang 8 dt ASOS Ne 456 MAA =S 2 OR Padjarakan 6 413300, 138 MO RO Maron 3) On nEL 208 AAG AAO ee Gending 1 O [1140/ 122 10,7) — Ar oh SS Soekoredjo 1 On TOA pe AA AMO res Alkmaar Á 0 922) 106: /44,5/13,07| = ES Sempalwadak ded 2 880} 424 AAA SS Si Zi EE Panggoongredjo 15 4 Men KO EO ZAL OC CO Le Sedatie 2 OMNEEL2O | 120 A07 SS Zen Kon. Willem II 2 0 JA 407 AOB en Pohdjedjer 1 0 TAS Or 214 AOS dd 1 Dinoyo | 0 Gad. 136 A43 — em 1 Kawarassan 2 OENE OOZEN 2107124 3 ORO NE 2 Lestarie 2 0 9251: 140 |11,9/13,45) — | — | — Tasikmadoe 5) 0 JOKE 4071408 NSS 5 |= Wonosarie 24 DU 220 136 LALA ST INES Tjolomadoe ‚10 1 370 48 AS OS LONEN ee Tjokrotoeloeng 5 ONES SRE OREN 5 | — Manishardjo 152 19 OI AAT IRO SSM TONNEN TE Wonotjatoor 72 8 585 82 14,0 — LAI Gesiekan 1 0 JO 126 HAAT SEE en Medarie 3 0 551 14 113,4 13,91 3e == Remboen | 6 0 328 40 112,2 13,80/ — 6 | — Kaliredjo Wade «O7 AT ak oz Oe en Kalibagor 74 6 ‘11099 |" 4300425 — (OA TSA Trangkil 64 7 11285| 4168 |431| — | 19 | 28 Tandjongmodjo 24 BM A PENSO HABE TE EN Rendeng 24 9 1090: 1 A24 Sie En | ENE Besito £ Ro |44260: 432 oop ne Banjoepoetih 2 1 JO3 AOT 1280 DI SNE — 596 Vervora TageL II. n Sl Els 5 | B | |Aantal bws. uit SE EES Eee Fabrieken ER, Ss af 8: B 5 En 2 E Sk E ® | de AS EIZ lu EEl 8 le IESIKÊIES BIEN EE Petjangaän | 1 [14145 139 [121] — | — | — | — Tjomal 10 f 0 MfAZL2 125 1208) SNN EE Petaroekan 30 2 141243| 144 [44,7 — | 30 | =| —= Bapoelang 20 2 142 94 112,7) — 3 | 17 Pagongan 9 1 [1068/ 127 |11,9 — | — 9 | — Adiwerna 6 1 [13418| 176 |13,3/141,95/ 6 | — | — Kemanglen Goeng.) 43 5} 956{ 141 [11,6/11,—| 23 | 20 | — Kemanglen R.geb. 13 4 905 91 110,0 11, —l 11 | — Bandjaratma 49 3 [1224 141 [M,5! — — | 49 (37) EK Betjer 344 | 185) 99 Olean 2 0 303 26 | 8,5) — KE A ST Padjarakan 1 O0 [1461{ 139 | 9,5 — — | — 1 Kon. Willem MI 2 0 310 26 | 8,4 — 2 =S Padokan 3 0 950| 118 [12,4 — — a Kalimati 3 0 801 91 TAL,4| — — | — | 3 Nieuw Tersana 2 0 953) 119 |12,5/1212) — | — 9 (38) DI 46 ZN eee 6 Gending 3 0 871 97 JAAA Cl Si Djatiroto 7 0 |1576|/ 135 | 8,6 — | — | — | — Wonoaseh 1 0 \1320| 145 [11,0 — ri Djombang zl 6 825 108 1131) — Dl 146 Soedhono / O 141000! 4124 1194 =| hs 4 Barongan 9 1 :)1251| 178, 143,8 — 9 | — Rewoeloe 2 O0 [41087| 134 |12,4/14,95| — | DA ee Demak Idjo 20 2 840| 121 14,5 Af A8 Poerworedjo 27 1 848| 108 |128| — ll Soerawinangoen 9 0 1291 497 9:8/ 14,50 — | — 9 (39) DI 52 11 | 56 | 52 Assembagoes 69 74055) 448: UAR) — EDEN en Pandjie A6 2 \1213| 435 |111) — | — | — | 46 Olean 109 12 [1246{ 137 [141,0 — | 60 | — | 49 Wringin Anom 85 7 [1168) 4123 |10,5| — 4 {81 Pradjekan 58 6 |4452|-156:/40,7| — | 418 jea4 9 Tangarang Zh & 14075 [-0445 | 10,7) “== 1 RSA Phaiton 15 Q 901 | 403 | 44,5) —= |= 48 =S Kandangdjatie 07e 4 968 |. 112 |4141,5| — | 55 |-— | 42 Bagoe 96 8 |1000}.441 |441,4/ — | 67 | — 1-29 Seboroh 74l 12 745 18 110,4 — | 17 | 30 | 27 Padjarakan 151|--46 ' |4428j P133 | 14,8) ar Rr en Maron; 111) 14 [1199/ 157 |13,1| — | 59 | 19 | 33 Gending 18215 976 118 |42Ak — 1 LEES 54 Djatiroto 4023) 73 [1160f 130 [44,2 A= =| == | | | VERVOLG Taper III. mn ae 5 5 E | ® is 3 aj 3 5 ë Aantal bws. uit Fabrieken. 5 SIS EE > | ee A ne SON Ed EEE | Ie EN CMB “Oer sjk gs ss Sas85 TEEN EN ET EE EE EE Ranoepakis 17038 833 VP ATONAS: Dt ES NE Wonoaseh 231 34 |1235| 142 |4 Ae ee 95 Wonolangan 150 {| 16 982 |: 405 HA0 64 15434 Oemboel 129 11 VOIR EKOL [AAE MEE 27 | — 1402 Soemberkareng ERO 1414 ASD | 44E en AO EL Kedawoeng Aret 14 998 143 1 (Aa AS open Winongan 105 8 815 99 ALAN (NOA IT 5 Gayam ti r8 950, EOS - 110, Spek Bike Ge _ Pengkol 15 3 786 18, 10,0 NSE ej EEN Pleret Á Oss 40 O9 PAAL Tj PES Aje JJ En Wonoredjo 18 J 810 90123 AIN Sn 18 Soemberredjo 9 1 969| 108 | 11,1) 13,29 Te Ardjosarie 11 2 662 104109 Se EES JOS Pandaän Ss AAE Lerend AARDE A NE | Alkmaar 9 red 715 8641420} 41-32) rd Op "| 88 Sem palwadak BOKS AABON 46 NAA AN TE Panggoongredjo 10 dees 80N A70 AS ANIOS VEE Porrong 73 GEEA AAO AA Ai ES NE Tanggoelangin 61 Ze ERS ATO OOM | 2 171 "22 Tjandie 58 81156 4142/4231 44, 20 DAI EE DA Boedoeran MAS FMONTILOZD) AMT AAS ESS SEL 85 Sroenie IA FEN ADO | 453499 A vj LE OE Waroe "45 Beut029: 0 1581 | 13,48 1,0 BOSS 9 Krian 5) HOMM2OT 1439: | AARD | ENEN 27 Balongbendo AS NIAS EBS 482 | AAP ENE ke ASG Watoetoelis 9 4 [1350| 172 (128 — di der Poppoh 8 1 Wea0 468-195 — Dee ee 3 Toelangan 184| 26 “1367 174427) — 404 A4 66 Kremboong 168 17 «1324 170: [120 2 81 | — | &1 Sedatie S60rA12: PLAAG 1371410 Salento ZO Koning Willem LI 93 7, 892 DOO eS 59 18| 20 Ketanen 224| 21 999 |. 127 12,7) — 105) 75| 44 Pohdjedjer M43| A5! MÓGBI 462'/45;2| S— | 641748 | 3E Dinoyo 101 | 14 | 959| 145 |15,2 — |. 69| — | 32 Tangoenan A3 20 | O7ER 127 | 43,1} — 447 5 Brangkal tas 18 97Pr 120 AZS SOS Et Bangsal aem 33 (1266) 465 F43.1/ 106 | 126 | 155 Sentanenlor 445 11-1198, 156: |13,0j- — | 40 8 40 Perning SOON 32 14074434 [A29 — (ATA aA Gem polkrep HEN 7 AOL 194 49,3) 097 ABI 2 Soemobito 34 4 [1327/ 152 |415/ — | — 9| 25 Peterongan 213 | 23 |1193| 159 (13,312,68| 98| 3|112 Modjoagoeng 85/ 8 |1035| 133 (12,8/12,97) 55 | — | 30 Seloredjo 38 2 (1304) 150 Lp — | 22| — | 16 Vervora TagBer UI. Î nec 5 zh E | [Aantal bws. uit Seb EE Tal Fabrieken [85 Sel MEI sei Sa Sg Sens AS Soi ZEE oo Eeen Tr ee Men Tjoekir [278| 24 [1097| 126 |11,5/12,78| 94| 97| 87 Blimbing 202 20 |1152| 127 (14,0/ —-|193| — 9 Tjeweng 269| 36 [1140 146 |12,8/ — |136) 17! 116 Goedo 388) 32 |10741/[ 126 |11,8|/ — |228| 67| 93 Djombang 223 24 895 118 [13,2/ — |123| — | 100 Ponen 46) 5 958 | 106 [10,5/ — 24| — 22 Ngelom 99 Onmin SSA e14A 12,6| — 82 9 8 Garoem 20 2 [1368/ 163 |11,9/12,49) 20| — | — Modjopanggoong 341) 24 1223! 159 13,0 — | — | — | — Soemberdadie 381| 28 |1351/ 168 [12,5 10,58/ 381 | — | — Ngadiredjo 118) 41 |1368| 166 |121| — [141 | — ú Pesantren sawah | 344 29 [1296| 161 12,4 — |218/ 96) — Meritjan 489 AA 11072)" 439 (12,0) — SBB 7 HAAG Minggiran 1020, 68 1239) 151 [12,2 — |883 | — | 137 Menang AAT) 37 |\1312/ 166 12,7) 14.20: 447 | — ! — Bogokidoel 715| 62 |[1330| 162 [12,2 — |444| — 271 Kawarassan 125 9 |1182|\ 161 13,6 11,20 125 | — | — Tegowangi 465) 38 |1219) 147 12,0) — |362| — | 108 Kentjong 621) 48 [A491| 133 11,2) —. 1594) 15| 12 Badas 932) 26 |1211/ 131 10,8| — [107 — | 125 Poerwoasrie 743| 50 |1441| 127 |141,2/12,35) 381 | — | 362 Lestarie 156) 13 929 120x} 12,9 12,27 BOS 96 Baron | 145 9 [1036/| 101 | 97 — | — | =| — Djatie 407 40 94310 vr Bede) AAS 27 Til el Ngandjoek |_ 96 9 „4136 1359 414,9 — 32| A| 43 Redjoagoeng 226) 14 994\| 122 [12,3/11,66) 67 | — | 159 Kanigoro 98 1 |1292/ 165 12,8 — 46 | — 52 Redjosarie 259) 18 987 | 134 13,6 — |201 | — | 58 Poerwodadie 29 2 748 83 |11,1/13,73| 29| — | — Soedhono | 128 9.077 js 1380/0287 SS 65 Zj 61 Modjo (224, 14 [1043, 156 |14,9| — | 41[114| 66 Tasikmadoe 125) 10 |1054/ 139 13,2) — | — | 36/| 89 Wonosarie 18491 33: 14442) 484| 12,0) — el OV DDO | SAN Kartasoera M1| 44 | 998) 128 [12,8 — 118/266\ 27 Tjolomadoe | 271) 22 865| 111 (128) — [169 ,/102) — Bangak ':296| 28 [41054| 125 |11,9| — |147|143 6 Tjokrotoeloeng 405|- 34 |1244} 468 |13,9) — 43-275 | SA Delanggoe | 755/ 69 [1262 166 [13,2 — 94| 563, 984 Tjepper 564} 36 45 OM 134 |13,5/ — [1721389 — 4 Manishardjo 20 2 1,919 120 13,4 — 16 2 2 Kradjanredjo 10) 2 -/41097) 148 (413,5) — | — I= 10 Karanganom (280 40 [1310 162 |12,4| —- 4185/95 | — Gondang | | Winangoen | 208) 14 | 1141 160 | 14,A| — Pa 155 | 53 Vervore Taper II. E » Ed sg Se |L Aantal bws. uit ERE SS San Be gs Fabrieken 5 5 Sar Ee 2 Dele Salade Ee Ee ZN Stabag js [SSEEES Prambonan 82 413 |1108| 449 [13,5 —}-18| 64 — Randoegoenting 202 A4SS PER [13,0 LO ETS En Tandjong Tirto 94 14 879 MS 12,9 Aen 0 AO Wonotjatoor 497 19 -865)- 124 [44,3 el AAB S Padokan Boon 28 1 1260 467 (A89 Geke A NONE Bantool 140 20 |4445/| 479 [45,6 — |-54| 61| 25 Barongan 354 34 |1260| 4177 |44,0j — |200|154| — Sewoegaloor 113013 882| 118 (13,4 — | 44| 77| 418 Gondanglipoero 118) 24 |1428| 206 |14,415,04| 68| — | 50 Poendoeng 108114 «42400485 (149 ee BONDS Gesiekan 113 and5 NAO |; 474 NA dl Mt etl een Sedayoe 163| 16 170)» 92 142,0 -— | 64) WS Rewoeloe 438| 42 957 | 123 12,8/15,15/200/222| 416 Demak Ldjo 193), 23 +41443| 4163 (447) —.1,34:| 162 | — Tjebongan WIE ESR LOAG | ALT PAAL A rb Beran 98 42 | 959) 433 13,9 — | 98) — | — Poerworedjo 170 lean 656 82 1425) ns et AA Remboen 289, 410 | 817| 98 |412,0/13,40/ 249 | 19| 51 Kaliredjo 92. 6 624 10 108 — | — — Madjenang De Ae) 655 63 | 9,7/10,83). 62 | — | 49 Pakkies ed6 1 1460) 134 [44,6 — | — | — | 16 Trangkil 55 Or ASS 105 ALL Eet Langsee 31 2 Ls A SI A) 31 | — Tandjongmodjo SOMEBSTILIT AAD I NDE vn ee Rendeng 157) AS mrd 14 | 127 9,2 —_ | Banjoepoetih 5 > 903, 134 |14,9/ 141,52) — | — | — Petjangaän dor? 8781, 126 [13,9 mm nt Kaliwoengoe ZONE OBO 404 1448) =O En Gemoe 69 5 1184), 154 13,0) — | 37| — | 32 Kalimati 40) 3 O7 62 102 4| — | 36 Wonopringgo 18 A 968 | 442 | 14,6/12,06p— | 18 Sragie 392 3 1 HOPEN AST 5| — | 27 Tirto RS | 700 SO 11,4 — 2 2 2 Tjomal 5, 0 597 70 [11,7 — Oe: Petaroekan 204| 14 41155) 425 |10,9) — | 12| — |192 Bandjardawa 6 0 1403 162) 11,5) — Iml — 6 Soemberhardjo 280| 26 |14149{ 4138 |12,0/10,62/201| 55| 24 Balapoelang 14 2 648 94 14,2 — | 14 — Pangka O1 9 |1257) 130 |104/ — | — | 39| 52 Kemantran 8 1 10781 443 113.31 141.50 — 8 Pagongan Har 17 1010| 135 [13,4 — | 65} 44| 28 Adiwerna 49 4 1076 | 457 |14,6/ 11,40) — DE Kemanglen Ramb.! 237) S0 858 197 HAAS Is=ais San 39 2 D) Goeng.sfd 33 4 | 969) 125 42,9 44, —| A9 |: 44) — VrErvorG TareL HI. er) en) en; | Seles Eis S E |A _ |Aantal bws. uit Sl Sl INE EEEN De | Fabrieken Els aA SIE [0 1 EB [or sela BEE Else [SEIKE S CpssE geej SEESRS Djatibarang 49 3. 11165/ 148 |12,7/ 9,50 31 — | 18 Bandjaratma 430| 26 1229 138 [11,3 — 196, — ‚ 198 Ketangg. West 75 5 | 848 125 [14,7 — rf OR) pe +15, Karangsoewoeng 34 4 | 896, 108 |121/13,88) — | — 34 Sindanglaoet 99 6 ‘| 789| 102 [12,9 — U — 97 Soerawinangoen 1 O [1225 140 |11,5/14,49|- — | — 1 Gempol 89) 10. 1264} 165 113,1} 14,92; 24 PBR A6 Ardjawinangoen 169| 22 1149! 151 | 13,1 11,84} 40| 53 76 Paroengdjaja 83 44 41373: 1701 13,1144,02in 0 SIPS Djatiwangi 143) 12 | 862 4102 |M — | — 3 140 Kadhipaten 356| 23 1063/ 140 13,1) — | 131/ — | 225 (40) DI S8 | 1175451126851 Kebonagoeng 49 4 M150/ 4139 [121 — | — Ll Krebet 10 1 */1002f: A45 44,2} == TN en Panggoongredjo 76 6 967) 129 | 13,3) 11,98 31 39 — Kon. Willem 1 9, 1 825| 77 | 94 — | — | — 9 (41) 90 F | xl 39 9 Pandjie 08 5 'W1138 405109 2e Sine | 98 Wringin Anom 33 2 1247, 114 | 9, — | — |= 33 Pradjekan 38| 4 |13oál 449 |407| — |v—|735| 3 Tangarang 28-68: N1082 "AAB ALO SS SES 28 Bagoe 26|- «3 |1005/: 101 40,1) == == FE Seboroh 43 9 | 808 14 9 — ne 12 Padjarakan 38| 4 [1131) 146 103f — SSP DIe Maron 28| 4 [1263 1461145 — | |= Gending 105) 9 f 928 112 |MA — 57) — | 48 Wonoaseh 32 4 (1203 130 108 — 32 — | — Soemberkareng 38 51081 AA 11 nl ee Ardjosarie BAO ZON BOA AAT SN Pandaän 129/ 16 893 102 [11,4 — — — | Soekoredjo 133) 13 | 804 91 [108 — | — | — Alkmaar 12) % | 788) :89-140,4/ 13:00) Zar Kebonagoeng 45. 4 293) 150 HA SP EEE Krebet 93| 7 {863 AM 105 — 53) — | 40 Panggoongredjo 296 22 1045) 152 |14,5/10,39/ 210 86 — Tanggoelangin 60 4 1050, 100 {| 9,5 — 6 — | 54 Kremboong 16|/ 2 M4175/ 123 [104 — bl — 12 Sedatie 82 412 853, 94 111,0 — hj — 78 Kon. Willem II | 204| 416 | 758) 70 | 9,2 — 56| 127) 21 Ketanen 15) et :7SE 710! ben — |= — Pohdjedjer | 23/ 3 1003 139 |139 — Kier B 7 Bangsal | 41| 8 1133| 127 [MM — | — | —| 4 601 VERrvorG Tage UI | Ë z® = 5 = De: E t_L | Aantal bws. uit Fabrieken |= SIS As EE 5 2 3 | ® 5 Ve sld-sls eee je eh ST PE n|aoltels essa sE SS [SES E85 | Somobito 152: 16 |1339|- 145. |10,9/ — | 59| —. 93 Peterongan af | 6 |1036| 135,}13,0| 13,45) — | — | 51 Modjoagoeng 80 .44168/ 134 11,4) 14,07/ — | — | 3 Seloredjo 34| 2 }1090, 141,10, — | — | — | 34 Tjoekir 6, | 965| 114 |11,9/12,78) — | — 6 Ngelom 14 1 141029) 1414-[4A,A) — || |= Modjopanggoong 1 0 ‘141092| 435 42,4) — | — |= == Pesantren teg. boor 49 625 6fl 0 DE ON Nn Lestarie 140 | 12 !1044! 130 |12,5)11,96/ — | — '140 Baron A ere EL Aad LO} IOT a Djatie 17 2 938| 105 [11,2 — TN Mn Ngandjoek [2341 20 [40E1[s 108 110,7}. — 442 48} 74 Redjoagoeng 1432) 7 | 975, 143 [414,6 12,08} 12219 Kanigoro (24 Ae PARLO 444 PLOT — of == — 245 Pagottan [442 | Mar 115123 ES 13 | — | 99 Modjo 1358 7 MAAL ASD LAA LOS 5 Wonosarie 04 9 [1108 129 [14,6 — | 67 — | 27 Bangak d Te BAO MORT | AO 2 Tjokrotoeloeng 68 6 \1073| 149 13,9 — | — | 68} — Manishardjo 5 0 |1312| 153 |M4,6 — | — =| —= Gond. Winangoen '189 | 13 |1062|\ 143 (13,5) — 41185! — Prambonan 99 16 | 974). 127 |13A| — | 44) 55} — Randoegoenting 149 9 851| 117 \12,6/11,30| 71| 78| — Tandjong Tirto- 21 3 702 87 (12,4 — | UA — | — Padokan de 8 4099| 4134/12, — |’ 27| "DON — Barongan BOOT EER AAD 454 ASA B Ai Oe Gondang Lipoero | 17 3 [1389|/ 186 |13,4/12,80| 5 — | 12 Poendoeng 7 10 |1479) 467 144) — 10| 45| 20 Sedavoe Oto lene B: 662 74 10,9 — | 56| 72| — Rewoeloe Dd 3) 813 0811211 4,80, 8| 25 — Demak Idjo 62 7 GHO 426 [139 TS helder DEES Beran ke 0 827| 4112 [13,6/ — | 16 61 — Pakkies 16 41° [1047! 448 11,6) — | 14) — 2 Langsee 144| MM 986| 133 [13,5) — | 89) — [| 55 Tandjong Modjo |152 7 11307). 163 |12,5/ — |= |z| — Rendeng 14 1 934 98 10,0 — | — |= | — Besito kid 12 995| 113 [MW — |= || Majong 53 5 (1024) 125 (12,2 — |-18, 26 9 Banjoepoetih 23) 45 147 | 405 14,0) — | — | — | —= Petjangaän — 169 | 22 884|. 120.131) — | == |= Tjomal 395 | 17 [1450| 145 (12,6| — | 240 ‚155 Petaroekan 54 L 872 97.144, — [10 AA 14 Bandjarda wa 38 3 4487. 449 112,0 ki |C 21 Adiwerna 139 | 113 980| 121 12,3/12,26/ — [139 — Vervorg Taner III. n { | Î | Aantal bws. uit ow 2 E 2 | s = 5 5 Fabrieken 5 Els ke = 5 He 5 5 RE ne (A St | aen Bee ade PE - Sl kie © as Ss nlial2e BS TEE | A El Sindanglaoet 492 3 914 | 113 12,4 — 1 sl 36 Gem pol 29 3 [125% 451 | 19,1112,55) Eer MAME Ardjawinangoen 42 6 |1053| 133 |12,7/ 12,23 1 Of Paroengdjaja 13|*=9-| 14651 139 | 11,9/ 12,44) Alja: 207 Re 10 Djatiwangi 236 | 20 848 92 110,9 — —| 85 151 Kadhipaten (231 \ 14 |1007) 124 |12,3| — 91) —, 140 (42) Tjep. 24 166219201807 Assem bagoes 7 1 [1344| 147 [10,9 — 1 — Pandyie hels 16 1 /414107| 41417 10,6 — | 16/ —| — Olean 51 6 (1023/ 108 [10,5 — | 51) —| — Wringin Anom 185) 414. !41472| 4130 |441| — 61| 103, 21 Pradjekan 18 2 |1293| 136 10,5) — 9 9 —= Bagoe 16 1 703 63 | 9,0) — —l ol Padjarakan 10 d 913 97 [10,6 — 10, — — Gending 12 den 1404) A21 ALO EE 12 _- Oemboel 285\ 24 1003) 143 |11,3 145\ 114) 26 Soemberredjo 18 2 698 80 |141,5/11,03| — — Porrong VSA 22 TOA 128 110 36| —| 48 Tanggoelangin 55 3 11000) 104 |40,4/ — | 29 —| 2 Tjandie 40 6 [1092/ 124 |11,3 11,60 15/ —| 25 Boedoeran 20 2 [1129|\ 130 [4,5 — 8 —ij 12 Waroe 15 4] 834) 110/43,2) 8,10 Able e= Krian 5 1 [1065/| 411419 [MA — | —| — 5 Balongbendo 8 1 [41120| 134 12,0) — 8 —| — Watoetoelis 60 6. 14275) 449 (44,7) — 23 —| 37 Poppoh 58 6 |1161| 134 [11,6 — 12, —|/ 46 Toelangan 20 3 [1169| 144 [123 — 20 —| — Kremboong 164| 17 |44131| 134 41,9) — | 164) —| — Sedatie 36 5 986| 105 [10,6 — 30/ —|/ 6 Perning 261 |. 28 994| 117 [14,8 — | 217 44 — Somobito 19 2 955 | 107 [11,2 — al 1 1 Tjeweng EP he 838) 100144,9 — WB —| — Goedo 1| O0 /41263| 4142 |141,3! — 1 — — Lestarie AARS 709 90 12,8/13,20/ Al —| — Ngandjoek 6 Ì 9461 145 12,1) — —| — 6 Randoegoenting a) 0 873 | 140 ./42,6/11,66) 5 =|, = Madjenang EP 598 49 | 8,2 12,58 4 — Besito 93 4 711 83 [MI — | ll =| — Tirto 1 6 IJ92 69 [11,7 — 1 —| — Petaroekan 86| 6 [1087| 1418:/10,9r — —| 86 — Djatibarang kje Oe 44427 |» 140 | 12,4/12,09 bl — (43) SW 1 | | 1084| 357) 259 Pradjekan 7 | 4: “TA485' 459 | DAS IT WE 603 VeRrvore TaBeL II. | (5 | ZS ER Me Aantal bws. uit lorie lt lkr ® |© Fabrieken E AE AE Ze. = en | LIS LE CAE gd Zj SPSSE | | Kebonagoeng Bake 5 costi 447 Mas — sleden Sem palwadak 76 7 |1279, 168 4131) — | — || Ketanen IJ 1 955, 120 (125) — | — |= |= Bangsal 1 0 \1107| 142 [128 — 1 =| Somobito 3 Die 14139 AZS 41,3 3 — | — Djatie 3 Oven A7 ISSO AA, Ie 1 2 — 1 (44) SW : | | 8 1 Soekowidi 45 7 | 705 64| 91 —| 342 Assembagoes desde ESES ron 9,9 tr kel Pandjie 300 A0 ASIN 407 [40,7 nt SO 070 Olean 69de" PLORGEN 444144, — A 12 Wringin Anom 146\ 44 [14741 | 124 10,6 — | — [| — [146 Pradjekan 37 4 11334| 144 108 — | 27| — | 10 Tangarang 296| 30 41418) 120 [10,7 — |184/ 44 | 68 Phaiton 122} 15 93 O5 AOM SNE AE Kandangdjatie dal dee EDEN 41451403 Se pd — Bagoe 5) 0 950 96 LONS PE Seboroh VEN ad 465 bh | IA — 3 — 3 Maron - | 35 4 |424 | 444 11,8 — | 14| 49 3 Djatiroto kre rk 992 | AM (MQ — | — | Wonoaseh Kat 0 (1004) 15 /M5) — U — | — Oemboel 87 Se L004 95 | 9,5) — | — | — | 87 Kedawoeng (EEK PARA 122 (40,60 —on Bid Winongan | 242) 18 893 97 |10,9/ — |170| 10 | 62 Pengkol then KES elOL 10, LE in Pleret RL) oe O9 143 p10 ASS 102 58 Wonoredjo been MID VEROFSE 408: 1-40,710,30) 9 DAE ED Soemberredjo 29 3 812 | 941.}11,2/13,93) p=’ 27 Ardjasarie 6 1 744 | 85 1 LM e= Pandaän 10 di 998 447 [MI =| == Soekoredjo Arid Re Ad7/ 900 96 (10,6, — |= Alkmaar 8-56 6 634 70 [11,4/11,50) 5| — | 51 Kebonagoeng | 4 4 G36M 445-142,3 — | SLET 1 Sem palwadak (464) 15 |1357| 477 [431 — | — | — | Krebet ke 7e rdt 14% itt O0 — 6| 24/84 Panggoongredjo <78 6 961 | 137 [14,3 /12,65| 36} 42 | — Porrong 1 0 14024 4109 140,6 — 1 = |= Tanggoelangin | 137 9 [1109{ 108 | 9,7 — | 85) — | 52 Sedatie F 40 4 [1407| 145 (10,4) — 6 — 4 Kon. Willem [Il OUD | S81 son ds — 5| — | 62 Ketanen ADE! IJ 103 88 [11,5 — [| 14/ 36 |- 27 Pohdjedjer er ik (45E 1543 BT S= NE Tangoenan 9 fe (4018) 4147 11,9). — 9| — | — VErvorG Taper II. . | ONS OS B Ie E lk Aant: IS ï Ede se > EE zó E 8, 3 Ke ee uit ‘abrieker Ss SIS am&S Ne TTE 0 Del er ORNE aa A A Bangsal 55: 5 [1083j 434 A24 — | Al —s| 34 Somobito 53 6 14200 449 (144,6: — in ERE Ue OE Peterongan 61 7e MANDO) A52 | ARA 42,33) OD PAD Seloredjo 9 0 899 | 106 [118 — | — | — pl Blimbing 3 0 1125\ 127 [113 — | — || Tjeweng 48 6 |1209| 134 |M1A) — | 4 — jl Goedo 6 1 907{ 105 (11,6 — 6 — | — Djombang 95 10 947 | 119 (12,5| — | 46} — | 49 Ponen 95 10 |1009} 117 (11,1) — | 62| — | 33 Ngelom 24 2 141223) 148.421) =| de Garoem 9 0 17753 | 194 111,0) — DK A Soemberdadie Dn 114604) A89} 4455) 12,49 enk == Menang 48 dr A4S6n 193 Ad T A2 DOL NDR Kawarassan 2 0 1025} 126 |12,3/11,0 | — | — 92 Kentjong hee Or 13784» 130404 — | — | — Badas 80 9 [1339 140 [10,5 — | 12| — | 68 Poerwoasrie 1 0. 14084) 4126 | 44,7/40,75| Al a Lestarie 20 2 MO67 | 438|42,9/ 12,62) =| Djatie 2 0 11601): 486 |141,6) — 2 — | — Ngandjoek 21 2 [1020 4416 |M,4 — | — | — | À Redjoagoeng 2431 12 098 446 A47) 12,27 1401 AO TI Kanigoro 40 3 1378) 166 |12,0/ — | — | — | 40 Redjosarie 63 4 878| 104 [11,9 — | 55 | — 8 Soedhono d 0 [4446-4139 A21 S= — 1 Modjo 150 8 959| 135 [14,0/ — | 41/-90 | 19 Tasikmadoe 8 1 413 56 |M17 — | — | — 8 Wonosarie 37 3 869 99 |L — | — || — Tjolomadoe dt gd 509 68 122 — 2116 | — Tjokrotoeloeng 64 5 1007 | 140 [13,9 — 4 15| 49 | — Delangoe 34 3 11063 130 122 — 628 | — Gond. Winangoen | 10 de 14084 1391 USA rt Ol Tandjongtirto 31 5D 602 66 [11,0 — | — | 28 5 Padokan 13 1 1149| 154 '13,7) — | 18 — | — Barongan 16 4: 110541) 438 43,1) — 442 | — Sedayoe 96 10 137 84 MA — | Al 75 | — Poerworedjo 15 1 834| 101 124) — | — | 15 | — Klam pok 1 0 [1251|\ 156 [125 — | — | — 1 Pakkies 32 3 114139) A41 124 — 2| — | 30 Trangkil 18 2. 11219| 459 13,0 — 8, 10 | — Langsee 148| 11 976| 141 [14,5] — | 57) — | A Tandjongmodjo 89 4 v41490/| 1489 |12,7) — | =| =| — Rendeng 20 2 1441626 | 9,3 ij Sien Besito 9 1 716 89 \124) — | — || Petjangaän Bie ve 566 151 129 NN Se en VERrvorG TaBeL III. Fabrieken Wonopringgo Tjomal Pangka Kemanglen Ramb. Bandjaratma à f Soerawinangoen Kadhipaten (45) SW 5a Pradjekan Pandaän Sem palwadak SW 16 Kebonageeng Sem palwadak Poerworedjo 47) SW 70 Ketanen (48) SW 111 Pradjekan Phaitor Djatiroto Wonoredjo Pandaän Ssoekoredjo Alkmaar Kebonagoeng Sem palwadak Krebet (46) Panggoongredjo Sroenie Kon. Ketanen Bangsal Somobito Seloredjo Goedo Djombang Badas Djatie Redjosarie Willem LI Bruto bouws Of ve Js van den aanplant (eK mn en} to to OwORnROONECS N= Es "LO == “fabriek der 1200 809 826 1885 1095 1184 888 1501 909 890 Pik. stand. musc. Rendement Aantal bws. uit vualt alas S8EAISS il Ne — 30 du MAU == d 36 — s1 Behe 1 1397! 702 1685 en | el Au MEL den AE DIAS ES gal en 16) — | — zh AA nl Ji 12 84145 | — 45| — 4 155) 69) — Ne DP, | 19 31 — /i En 18 6 ai là me Ee 9 slee dl — 13 EEn Ee, 2 IN 606 Vervore Taner HI. . Aad WEER NI D EF Wi 27 1 125 | é Ki Ti en A (5e © ("Edie Ek | Aantal bws. uit | Bet ee Fabrieken Ee EIS Ei a 6. | S LES rules ® esse Eje SSESNS Modjo 26 | 936| 143 |15,3| — | — | — | 26 Tjolomadoe 241 2 790 97 [123 — | Ul — | — Bangak 62 5 987| 122 12,4 — | 28| 33 1 Poendoeng 1 0 947 | 132 [13,9 — 1) — | — Sedavoe 40 4 609 67 |141,0/ — 3| 37| — Demak Ldjo 1 0 4397-, 197 | 14,9 — 1 — | — Poerworedjo 17 d 635 84 [13,2 — | — | 11 — Kemanglen Goeng. Geb. 2 0 881 100 \11,3/141,00/ 2\— | — Kemanglen Ramb. Geb. | 5 2 1082/ 148 |13,7/14,00) 5} — | — Nieuw Tersana 1 0 250 36 | 14,4/12,59/ — 1 — Soerawinangoen_ 1 051-1030446 A12 ALD EE en (49) SW 425 [430344 | 124 Pradjekan 1 O (1743) 212 \122 — | — |= Sempalwadak 22 211035 A62 ASIN en Nn (50) SW 499 nn Sempalwadak 34 311399 400 JAL Et Eee (51) SW 772 mma bezit Pradjekan 3 0 [1261 126 [10,0 — | — 3| — Kebonagoeng 22 2 8331 104 } 12 dt =| MINE Sem palwadak 28 3 1134) 155 43,7) — | — | — | — Peterongan 2 0 41093, 4155. 14,2, 12,33| — | — 2 Djatie 4 O |1249| 147 [118 — 4| — | — en (52) SW 908 | 261 Bied Sem palwadak | 27 3 |1256|/ 163 [13,0 — | — mln ken (53) SW 1055 ha al Kebonagoeng 44 | 4 141416| 139 12,5) — | 3| — Sem palwadak 80 | 7 14173/ 151 [12,9 — | — |l Tanggoelangin 3 0 |1333) 143 | 8,5 — | — bie (54) SW 1114 | MEDAN Olean Or 1 1094 | 1421103 — ek 2 Soekoredjo Be ri) 950| 4100 [10,5f — | — | — | — Ketanen Gál 9) 700 120 EE Goedo 10 1 784 87 (MAA — | — | — | 10 Djatie Á 0 846| 400 11,9 — bl — Redjosarie 9 1 890| 108 (12,2 — 9 |= Kedatonpleret 29 4 1044) 140 [13,4 — 2 1 — 607 VERvorG TABEL HT. RE zt > 2 5 BE Oe Aantal bws. uit Ser IRE es Ra Fabrieken EREN sas © 1e Ell SIE Se 4 zi o [22 £ z£ ses EEESE SEE E | Padokan 2 0 | 976, 120 123) — 2|— | — Sewoegaloor 1 0 |1839/ 195 10,6 — || —= | — Poendoeng J 0 1202| 148 [123 — 3| — | — Tjebongan 1 0 | 372 46 |123 — | — || Beran 14 2 | 800| 4142 [14,0 — | — | Ml — Rendeng 18 Merpdads rf A2BUrt1, 2 EN NEE eN (55) SW 1381 | | | 25| M| 12 Sem palwadak NG Oe OM OTA rr OR eo (56) SW 1483 | k Sem pal wadak 7 des ASOLIL AOR PAB Salem (57) 719 Carp | | & Kemanglen 10 de 983 118 [12,0 12 — 8-2 (58) Koesoemo | | GN Olean del Ore 4451 MW 85 — Nr leen (59) GZ A | | | k Sroenie 15 1 1407) 440 /10,0) — | 13) — | — (60) Pwd 4 | | Bi, Alkmaar 14 Jak 606 63.140,41 Svp EES (61) Pwd 14 Pe | BRE ad oe Poerwodadie dS D) 953| 109 |11,4/14,50/ 2| — | 31 Ketangg. West sjed 887 SON AO Ate | 3 31 (62) Pwd 38 | | een Alkmaar | | 3 | 540 57 |40,5/12,49| WU =| — _ Poerwodadie Zl AF 11036. 416 | 44,2143,80pP AD re /5 Ketangg. West 1 Ot TAP LOS LEON SE a | bh — 5 (63) Pk 1 | asho VERO Petjangaän 38) 5 AAST IeLaO 40,3 A Ee Daan Balapoelang H0 4 12430 TOA Sf TON Pangka (526/ 31 [1356| 122 | 9,0 — | 364 162 — Adiwerna F 30 3 14693 “474 -110,1/ 42,90) 4 99) — KemanglenG. Geb. M| 5 (1283 4127 | 9,9 13,00) 2! 39| — » R.Gebl 3| 1 | 953 83 | 8,7}13,00| 3|— | — ar | BO A EEE (64) PK I Groen | | ib al ER Pangka 46 de | 1339'| 437 H1O,3N 16, — (65) Krebet 6 | | | mt a a Ketanen | 3| +0 [1386/ 142 | 81 — | — | — | — VERVOLG TABEL II. 608 , Pik. stand - Fabrieken (66) R 667 Randoegoenting Hawai 109 Djatiroto (67) (68) Zwart Cheribon Kon. Willem 1 Seloredjo Ngandjoek Redjoagoeng Kanigoro Pagottan Poerwodadie Soedhono Modjo Majong Petjangaän Nieuw Tersana (69) Gestr. Preanger Petjangaän | (70) Zwart Muntok Klampok (71) Bat jan Pradjekan Sempalwadak Panggoongredjo Soedhono (72) Wit Manilla Pandaän Kadhipaten (73) Rood D.N.G. Pandaän Kedatonpleret (74) Rood Ceram Djatiroto (15) Yellow Caledonia Panggoongredjo A88 a | 29 2 dar 0 194) 16 À 0 64l 5 82 4 12 4 1811 41 1401 8 77 5 671- 3 37 4 Alt A al 0 14 9 15 4 20 | 2 479 | 16 9 1 5 0 ) 0 5 0 14 9 4 #0 8 0 8 1 der fabriek Pik, per br riet bw sad® | See REE 129 | 8,8) 64 | 10,7 101 10,0, 113 110,6 105 | 14,5 140 112,5 AA [11,6 106 [11,9 103 (12,2 136 | 13,9 109 [10,3 98 [40,7 103 | 10,7 96 11,7 104 |10,8 MAA | 11,4 163 | 13,4 140 | 12,6 110 (12,4 113 | 14,0 105 | 9,8 93 10,4 137 | 11,4 106 | 9,6! 104 | 11,6) Aantal bws. wit val ® os Olle SEISSIES 51-24 En rt aje 75 Ei EE hi ils 6E SAN zi dir Ae 48| — | 133 0 BAL al 8 zap SRB 18-19 Nn We 293 | 31 | 537 ae sf DÛ nes 5 Le MRS Tk Ree 5 — En Eel en 8 Es 6 sad Rl dl dik MBE Vervora Tare III. 609 EE [S wie S£ Fabrieken [ZES af (EA NE bale. Ld (76) Diversen | Assembagoes [13 1 POJ-soorten Pandjie ME 0 1445 POJ Olean 1 0 POJ-soorten Pradjekan 2 0 » Padjarakan 9 0 Krebet 88 Maron Saen 40 Tegallan Gending 2 0 Gending-soorten ; POJ-soorten _Djatiroto 19 0 Proeftuinen Ranoepakis 7 2 » é „Wonolangan 1 0 EK 32 Winongan 14 0 POJ-soorten Soemberredjo 1 0 Diversen Ardjosarie 8 9 D) Soekoredjo 1 1 D) Kebonagoeng 67 6 ) Krebet 12 Krebet-soorten Boedoeran Sj 0 POJ-soorten Sroenie 15 1 Proeftuinen Waroe 3 0 1991 POJ Krian 3 0 Krian-soorten Balongbendo 16 4 Balongbendo-soorten; POJ-soorten Watoetoelis 1 0 POJ-soorten Poppoh 16 2 Proeftuinen Sedatie 6 4 Sedatie-soorten Dinoyo 2 0 Proeftuinen Sentanenlor 22 2 Gemengd gesneden Perning je) 1 D. V.-soorten Tjoekir 6 1 Tjoekir-soorten Ponen 15 DJ) Diversen Ngelom 2 0 2696 POJ Garoem 1 0 H.V.A. 2464 Soemberdadie 15 1 Proef tuinen Bogokidoel INE Bogokidoel-soorten Kentjong 8s 7 Diversen en proeftuinen Poerwoasrie 236 | 16 » Lestarie p) 0 Lestarie-soorten Baron 12 1 Gemengde soorten Djatie 1 0 POJ-soorten Redjoagoeng 16 1 POJ-soorten: EK-soorten; Pwd-soorten Kanigoro Á Or Proeftuinen Pagottan 30 2 » en diversen Redjosarie 4} 0 POJ-soorten Poerwodadie JA Pwd 69 | Vervore Taper II. Fabrieken Soedhono Tasikmadoe Tjokrotoeloeng Manishardjo Randoegoenting Padokan Gondang Lipoero Poendoeng Gesiekan Rewoeloe Poerworodjo Kaliredjo Klampok Bodjong Pakkies Trangkil Rendeng Besito Majong Gemoe Kalimati Wonopringgo Sragie Tjomal Bandjardawa Soemberhardjo Pangka Bandjaratma Ketangg. West Soerawinangoen Ardjawinangoen Djatiwangi Bruto bouws mn in ed En CO ml En IE TIO IE TUI DO O _ MN 5) _ _ en, nn OO En en DO IO OU ko Ofke an Jo van den aanplant der fabriek oro rOoONrOrnmnaemOS Ee SS HD Oe U Dm 610 Diversen: Proeftuinen: Soedhono-soorten 2696 POJ Diversen Manishardjo-soorten Diversen POJ-soorten Diversen Soedhono 1034 Diversen » » POJ-soorten en Diversen Zaailingen Proeftuinen Zaadsoorten Pakkies Trangkil-soorten Rendeng-soorten POJ-soorten Majong 49 Diversen Kalimati-soorten Wonopringgo-soorten Diversen » » Soemberhardjo-soorten ; Rietschel- soorten Diversen Bandjaratma-soorten Sedaradja-soorten Soerawinangoen-soorten ; Rietschel- soorten B. R.-soorten Diversen 611 Tabel IV. Samenvatting van de cijfers van tabel II in dezelfde volgorde der rietsoorten. Rietsoorten 4) 66 B 2). 225 D 3) 241 » 4) 2 » 5) 340 » 6) 379 » 7) 100 POJ 8) 5 Gier 4) 9 A39 py HO 213 11) 826 » 49). 979 jy 13) 1101 » 14) 1228 » KO 3D » 16) 1337 _» 17) 1419 » 18) 1499 » HOYA AOR p 20) 1541 » PS ES oe D, 22) 2708 23) 2714 » 24) 2725 »y BATT AD DOEK 21) EK 2 DSN EK 6 29) EK 10 30) EK 2$ 31) EK “50 SEK. 31 33) EK 40 34) EK 41 35) EK 42 36) EK Madoe 37) EK Betjer 38) DL 46 39) DI 52 40) DI 88 11) 90 F 43) SW 1 42) Tjep. 24 Bouws 780 13 m1 20: 29637 | 144 6269 1767 150) 5 E | ef a ed ei Í o Ei ID es | De 5 (IE Smal | RR SS Gul | SS 5 5 en > OC LE PN o sx > GG | pd _ | ed a | ie) | = 0 ‘1 53 stand! Pik. 0 1078, 128 O0 1024 144 QA, A24) A44 O {939 101 0 883 87 0 871, 114 61/, 1028/ 122 0 | 880/ 93 OP LaneEn) PEST 1/, | 881) 89 0 1046| 115 0 {906 99 0 | 788| 72 O | 989 96 Oet OA AO O | 852 9 0 | 901/ 107 3/, | 925} 100 1, 11088) 102 Oto IS Oet LO45 101 0 1063) 99 1, | 983/ 110 Î/, | 900| 102 0 1048/ 105 1/, | 855), 97 61/, 1203) 123 0 1332) 132 0 1320/ 132 383/, (1156) 139 1/, 1087) 129 0 f1072) 120 1/, 1062) 128 0 860 106 0 1069! 126 if, | 980) 120 0 | 758| 85 0 1 BET 143/, [1124] 138 0 1023/ 128 3 _007/ 122 3/, 1046/ 119 145 == En len! 1 ® |© = v SS. Seg = u LT o 5 «bj AN a je bouws topbibit o/ pe) o Ee /o bouws vlaktebibit bergbibit Of Ee /o bouws Vervore Tage IV. 7 | [5 zen z A BRE ke pe a IL: SIL» | ZESSEN ê (Re EEESEË Rietsoorten KSISSEEN s EMI AREA: | Die NES NE Io 8 =S | ne SES 2 on, Sen 44) SW 3 4295\ 21/,, hos 121 14,5-112,31|- 36/49, 45 45) SW Da 32 O |1203) 147 12,2 | — | — [100{ — 46) SW _ 16 Aál. 1,0 714048). 1433 HOT == Sn OO 41) SW 70 js 0 890/ 114 [12,9 Enk 48) SW 111 1193) 1/a [1076) 141 13,2 12,71| 48| 38) 14 49) SW 425 23| O0 1188) 164 13,8 — [100| — 50) SW 499 34| O0 (1399 199 14,2 A 51) SW 772 59} 01/1035) '133-112,9: 12:33) "SA: VOsjetib 52) SW 908 27| O M256) 163 13,— — | — | — 53) SW 1055 127/ O- 1457 4146 12,6 | — | 8748 == 54) SW 1114 1251470 972 445 MAS) — |: 325 MAD 55) SW 1381 10 0 1246 156 12,5 | — | — | — | — 56) SW 1485 7) O0 M307) 4161 123 | — | — | — | — 57) 719 Carp 10| 0 983, 118 12,0 12 —| — | 80} 20 58) Koesoemo deka 98 | 8,5 | — [100 — | — 59) GZA 13| 0 1407) 440 HO —| — |100| — | — 60) Pwd 4 14l O0 606 63 10,4 | — 100 | — | — 61) » 14 34 0 951| 108 11,4 | — 9 91 — 62) » 38 ie SA9je (SO 787 87 141,1 12,96) 90{ 10} — 63) Pk 1 648 1/, 1351| 124 | 9,2 12,96 62| 38| — 64) Pk 1 groen 16| O0 1339 137 103 | — [100 — | — 65) Krebet 6 3| 0 M386) 112 | 81 | — | — | — | — 66) RG 667 29| O0 M798| 187 10,4 12,94 17) 83| — 67) Hawai 109 13| O0 [1461| 129 | 88 | — | — || — 68) Zwart Cheribon 865) 1/5 | S68|/ 4101 141,6 1213 34| 4| 62 69) Gestr. Preanger 14 O0 797 6 A17 | — | — || 70) Zwart Muntok 15) m0 | 963 104 10,8 | — | — | — | 100 71) Batjan 213/ O0 M202/ 4159 13,2 12,05) 100 | — | — 72) Wit Manilla 7, O0 1061) 107 101 | — [100 — | — 73) Rood DNG 451 0 917) 96 10,5 | — | 53 7| 40 74) Rood Ceram 8. #0 1106/ 106 | 96 | — — | — 75) Yellow Caledonia 8 0 897| 104 11,6 |13,66/ 13 | 87 | — 76) Diversen 1387) 3/4 Totaal ie — [1122 128 111,4 12,6445/125/130% gd EI UI iel EEE ) Lie) bi shel: Ll HN EN ete gi: As Les J Ee sh ah Ki KE: MENNE ta ' ' hire id Ì iet dn Ki Ó ETEN thi eiged EE aen ’ | +4 hin, HR ia Re Kev iser HEEE De REE biblokjd be BEN der la bant Mk rt Be ih ï / 1 bie a HEER if ús fi heft un ; ze AR gft editan …) Het, En EE ii Hi, | | I: ’ , Ú ii beh Erk Hi Ee E i H ij He dt Ate ri EE fat He Ee Bi { s JIL, ee Wit dn ke ie, KE) aid Ri boishe Heerde wer, der PSE u EE HEE A ea En GUR EA kat „4 Dn mad, ae EES Ees ke drese Tete OPL CRD ub db grrhed ade VAN AC PLERE 1 4 on dn hand