VERZAMELING VerAN UITLANDSCHE ex ZELDZAAME _VOGELEN, BENEVENS EENIGE VREEMDE DIEREN en PLAN TGEWASSEN: IN TT ENGELSCH NEP VEN EN NAAR T LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD, DOOR G. EDWARDS E_N M. CATESBY LNA DENON, VERVOLGENS, TEN OPZIGT VAN DE PLAATEN MERKELYK | VERBETERD, IN TD HooepuiTscH UITGEGEVEN DOOR EM SE LIG MA NN. an Vnenteneinnandetna 7 THANS IN ?r NEDERDUITSCH VERTAALD EN MET AANHAALINGEN VAN ANDERE AUTHEUREN | | VERRYKT, DOOR | ME HOURETUXN; Meprc Doctor BEE MEER EEE TOE EEDE EDE EDO PE BD OEE EED WEEDE BAN D, HE APLZPENDE Her DERDE en VIERDE DEEL. DT A Mss T BRD 4 M; Bx JAN CHRISTIAAN SEPP, _MDCCLXXVL Wp die Dt Vr À A N DEN WEL EDELEN GESTRENGEN HEERE DEN HEERE WILLEM vaxorn MEULEN, DIRECTEUR EN LID VAN VERSCHEIDE GELEERDE | GENOODSCHAPPEN, REGENT VAN °T OUDEZYDS HUYSZITTEN-HUIS DER ST AD AMS On GROOT KENNER EN LIEFHEBBER DER NATUURLYKE HISTORIE; worp HET DERDE eN VIERDE DEEL | EN DEE NEDERDUITSCHE UITGAVE DER UITLANDSCHE VOGELEN VAN EDWARDS eN CATESBY, EERBIEDIGST OPGEDRAGEN | DOOR ZYN WEL EDELENS onderdanig bereidwillige Dienaar | JAN CHRISTIAAN SEPP. VERZAMELING Van UITHEEMSCHE en ZELDZAAME VOGELEN BRD Ee DBEL RB HA A Tr De Afchgraauwe Buizerd (1). k heb deezen Vogel gemelden naam toegelegd, om dat hy met den genen, dier Ì wy Buizerd noemen, in geftalte, grootte en ten deele ook in Kleur; taamelyk _overeenkomftig is; offchoon hy anders, in veele opzigten, van hem afwykt, zo dat hy in’ byzonder verfchilt van onzen Engelfchen Buizerd, wiens befchryving men in de Vogelkunde van Wirzouausy, bladz. 38. Plaat 6, kan vinden. Hy íchynt my de grootte te hebben van een middelmaatige Hen of Haan, maar volgens zyne geftalte heb ik hem in evenredigheid op deeze Plaat, zo naauwkeurig als % my doen= lyk was, afgebeeld. ie | | De Bek is blaauwagtig Loodverwig en gedekt met een Vlies van dergelyke Kleur, dat men het Wafch noemt. Van de Neusgaten tot aan de ééne Punt is dezelve vyÉ Kwartier Duims, en, van de hoeken des Beks tot aan die zelfde Punt, twee Duimen lang. De Kop en het voorfte deel van den Hals, zyn met Vederen gedekt, die in het midden donkerbruine V lakken hebben, doch voor ’ overige wit Zyn; zo dat dezelve een fraay aanzien heeft. Van de hoeken des Beks loopt wederzyds, onder de Oogen, eene donkere Streep. De donkere Vlakken zyn aan de Borft grooter dan op den Kop. De Zyden en het Lyf zyn gedekt met donker bruine Vederen, welke ronde of ovaa- le Vlakken hebben. De Schenkels voeren, tot hunne bedekking, witte, zagte en loste Vederen, met lange, ongelyke, donker bruine overlangs uitloopende Vlakken. De Dekveders , aan den onderkant van den Staart, zyn overdwars wit en zwart gevlakt. De geheele bovenkant, de Hals, Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met bruin- agg Afchgraauwe Vederen, welke in *t midden donkerer zyn, doch aan den rand allengs helderer worden; ’t welk zig aan de kleine Dekveders der Wieken het duide- Jykfte openbaart, wier Rand bykans wit is. De buitenfte Baard van de eerfte Slag- pennen is helder gevlakt; de binnenfte Baard, aan de onderkant, is Afchgraauw en zeer blykbaar met witte Punten uitgehakkeld, die, tot aan de twaalfde Slagpen toe, langs hoe meer afgebroken en ongeregelder zig vertoonen, verdwynende aldaar byna ges heel, terwyl de overige Slagpennen van onderen Afchgraauw zyn. De Dekveders 3 onder de Wieken, zyn vuil donker bruin, en befprengd met ronde witte Vlakken. De bovenfte vlakte van den Staart is overdwars met Smalle Kleyverwige Streepen over- toogen, hoedanigen men ook aan derzelver bovenfte Dekvederen waarneemt: de enderfte Vlakte is Afchgraauw en overdwars wit geftreept. De Pooten en Voeten zyn blaauwagtig Afchgraauw ; de Klaauwen zwart en de Pooten van vooren, tot aan de helft der Voeten, gedekt met donkere Vederen, | | Dee- (CE) Eow. Av. II. T. 53. IL Dee. | A 2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE __Deezen Vogel heeft de Heer ALEXANDER LiGHT, die my denzelven vereerde, uit de Hudfons- Straat tot ons gebragt. Hy was flegts opgezet; doch wel geconfér - veerd. Deeze Heer gaf my tevens berigt, dat deszelfs Aas voornaamelyk beftond in Sneeuwhoenders, die men aldaar witte Patryzen noemt, en waar van ik ’er een, tot fieraad, onder hem voorgefteld heb: doch, -dewyl ik de witte Patrys op eene by- zondere Plaat voorneemens ben mede te deelen, zo heb ik daarvan thans niets anders te melden, dan dat dezelve hier in Wintergewaad verfchynt, zynde, uitgenomen ee- nige zwarte Veders in den Staart, geheel wit. De op myne Bladz. 72, volgende Af- beelding zal dezelve, gelyk zy zig in t Voorjaar opdoet, wanneer de witte Kleur der Vederen in eene bruine of roodagtige verandert, voorftellen. 3 | PL A Ame Ir | De purperkleurige Zwaluw (2). Deeze is grooter dan onze gemeene Zwaluwen. De geheele Vogel is donker Pur- perkleurig, doch de Wieken, als ook de Staart, zyn donkerft en byna bruin. Zy broeden gelyk de Duiven in Hokjes, die men voor hun aan de Huizen maakt; gelyk ook in Kalabasfen, welke men aan hooge Staaken hangt, op dat zy daar in voorttee- len mogen: dewyl zy om de Huizen en Tuinen van veel nut zyn. De Kraaijen; Sperwers en andere Roofvogelen, naamelyk, worden door hun van het tamme Ge- vogelte verjaagd en afgehouden. Met de aankomft van den Winter trekken zy weg; en komen in ’ Voorjaar te rug, naar Virginie en Karolina. den De (mooglyk) ongedoornde Steekwinde, met hoekige Klim-op Bladeren 5): De Ranken van deeze Plant zyn dun, klimmende aan de Muuren van oude Ges bouwen op, en windende zig om Paalen en Boomen. De Bladen gelyken naar die van onze gewoone Klim-op of Boom- Veil. In bloey heb ik ze nooit gezien, maat zy draagt roode Besfen, zo groot als kleine Erwten, die by trosfen groeijen. | SSS sss sss sss SISSI SSS SSS EP LAAD De Gekuifde rosfe Klaauwier (3). __Deeze Vogel is in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy komt in gedaante en geftalte, als ook eenigermaate in Kleur, met de Wyfjes- Klaauwier, welke Wrs LOUGHBY bl. 54, befchryft, overeen. De Bek is de Snebbe van een Valk eeniger- maate gelyk, doch langer en een weinig gekromd, hebbende in zyn beenen n deelte, niet verre van de Punt, wederzyds een hoek. Aan *t Grondftuk is hy Vleeft h: kleurig, doch wordt naar de Punt toe allengs zwart. Agter ieder Oog beet che zwarte halfmaanswyze Vlak, Rondom het Grondítuk van het bovenfte gede zwarte Bor ftelhaairen, als een Baard. De Kuif op den Kop is roodagtig van Hs en vertoont zig In den dooden Vogel, gelyk in deeze Af beelding. De Hen Vlake te van den Hals, de Rug, Stuit en Staart, is rood, of roodagtig, doch niet z a =, zig als de Kuif. De zyden van den Kop zyn ; rondom de Oogen, zo wel dside Meel. Borft, (2) Hirundo purpurea, Carrss. Car, 1, T. sr. Hi- (3) Lanius ful He rundo apus Carolinenfis. Briss, Av. II. p‚, srs. Hi- ad, Benen Ag IL T. 54, ass bee (fore) Syt. Aa XI EE Sp. 5. _nius criftatus. Linn, Syt. Nai. XII Genee me | ilax enis folio angulofo Hederaceo, Gekuif ì AT : "4. DD. 3e CatesB. Car, LL T. st. age En Nat. Hift.I, D, IV. STUK, braan EN ZELDZAAME VOGELEN. 3 Borft, Buik, de Schenkels en Dekvederen onder den Staart, vuil bleek Oranjekleur, met donkere dwars-Streepen. De Wieken zyn bruin, en hebben de groote Vede- ren wat donkerer dan de Dekvederen; doch allen met een wat helderer bruinen zoom. De Pooten, Voeren en Klaauwen, zyn zwart. De onderfte Vlakte van den Staart is Kley-kleur: de middelfte Veders zyn in dezelve de langften, doch wederzyds wor- den de anderen allengs korter, gelyk in de Aakfters plaats heeft. Dewyl deeze Vogel het boven gedagte Wyfje van den Klaauwier dermate gelyk | is, zo zal het niet ondienftig zyn, dat. ik aantoone, waar in dezelven zig van elkan- der onderfcheiden. De tegenwoordige heeft iets van eene Kuif, waar van men in dat Wyfje niets befpeurt: ook ontbreekt aan ’t zelve die groote zwarte Vlak agter % Oog, welke zo duidelyk zigtbaar is in deezen. De geheele onderfte Vlakte des Lig- haams, welke in deezen roodagtig geel is met dwars- Streepen, heeft in genen een vuil witte Kleur, met halfmaanswyze Vlakken. Deeze toont eene gantích rood bruine Rug, zonder Vlakken; dat Wyfje een Afchgraauw bruine Rug met heldere en don- kere dwars-Streepen. De Bek , Wieken en Voeten, zyn in beiden nagenoeg eveneens. Deeze Klaauwier werdt aan den Heer DANDRIDGE, die te Londen in Moorfields woont, uit Bengalen toegezonden. Men geeft’er, in zyn Vaderland, den naam van Charab aan. In Vrankryk noemt men de Vogelen van dit Geflagt meen, Pie Griéche. Men kan daar over een Boek nazien, waar in de Vogelen zeer fraay in Plaat gebragt zyn, naar de Tekeningen van den Heer Rosen > een der Kabinet-Schilderen van wylen Koning Lodewyk den XIV. Het is door dien Schil- der uitgegeven, en op de Vierde Plaat worden verfcheide Soorten van Kldauwieien zeer naauwkeurig voorgefteld, | | ‚ in het alge- | EBA ALT Iv ne De Gekuifde Vliegenvanger met een geelen Buik (4). Deeze weegt een Once. Zyn Bek is zwart en breed. Boven aan ’ Lyfis de Vo- gel donker groen; hebbende de Keel en Borft Loodkleurig, den Buik geel, de Wie- ken bruin, wier meefte Slagpennen, echter, aan de Baarden een rooden Rand heb- ben. De beide middelfte Veders van den Staart zyn geheel bruin; zyn de binnenfte Baarden rood; de Pooten en Voeten zwart. Hy broedt in Karoli- na en Virginie, doch trekt des Winters weg. Deeze Vogel fchynt, van wegen zyn onaangenaam en fterk gefchreeuw, met alle anderen in ftryd en onmin te leeven. _ Steekwinde met Bladen van Zwarte Wilde WP yngaard, Stekelige Steelen | en Swarte Beffen (*). De Dit Gewas fchiet verfcheide buigzaame Stekelige Ranken, die, volkomene dikte hebben, zo dik als een Rotting en Knoopig zyn. Het wordt ge= meenlyk twintig Voeten hoog , kruipende over de naby ftaande Boomen en Heefters, door middel van zyne Gaffeltjes, heen. In de Herfst draagt het zwarte Beflen, die by troffen groeijen en aan Steelen hangen , welke omtrent drie Duim lang zyn, be- _vattende ieder Befie een harde ronde Kern. Het heeft een knobbeligen Wortel, wel- ke zig in verfcheide Knoeften en Knollen verdeelt, zynde, als menze uitgraaft, in % eerft week en Sappig, doch wordende, door % droogen in de Lugt, zo hard als Hout. De Ingezetenen van Karolina maaken van denzelven een Drank, daar zy in a» van de overigen wanneer Zy haareé _ (4) Mufcicapa criftata Ventre luteo. Caresn. Car. (*) Smilax Bryonie nigree foliis, Caule fpinov, LT. 52. Mufcicapa Virginiana criftata. Briss. 4v; Baccís nigris. CaresB. Car, I, T. 52. Smilax Tam- IL, p. 12. Mufcicapa crinita, Linn. Syf?. Nat. XII, _noides. Linn. Spec. Plan, Ed, IL, pag. 1460, Gen. 113. Sp. 6. | Re EA | A 2 4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE 5 Bloed zuiveren als anders groote kragten aan toefchryven. Ook kooken A 5 Voorjaar de tedere Scheuten, en eeten dezelven als Afpergies. Men geeft ’er, al- daar, den naam van China- Wortel aan. BEEIDENDE BEDE EEDE OD EE ED PE Ae Ve _De kleinfbe Klaauwier (5). Dit Vogeltje is reeds door ArgrN afgebeeld en kortelyk befchreeven; doch, by het onderzoeken van zyne Afbeelding en befchryving , heb ik die beiden zo onvolkomen gevonden, dat ik, alzo dit Vogeltje in Engeland weinig bekend is, het niet ongevoeg- Iyk oordeelde, herzelve ook af te beelden en omftandig te befchryven. Ik heb ’er tevens zyn Wyfje bygevoegd, dat, zo veel ik geloof, te vooren nog nooit was af- gebeeld, Argin noemt dit Vogeltje de Gebaarde Meeze of Baardmees: doch terwyl het in de meefte Kenmerken met de Klaauwieren overeenkomt, houd ik hetzelve _voor eene Soort van dit Geflagt. | | __Deeze Vogeltjes zyn alhier in hunre Natuurlyke grootte voorgefteld. De onderfte Figuur op de Plaat is het Mannetje, dat den Bek wat krom heeft, gelyk in de overige „Soorten, en fchoon helder Oranjekleur. Ik heb ’er geen hoekigheid aan kunnen be- {peuren. Rondom het Oog loopt een glinfterende Oranjekleurige Kring. Van het Grondftuk des Beks ftrekt zig een breede, zwarte Vlak, welke het Oog in zig bevat; ‚ dâar onderen uit, alwaar dezelve in eene Punt uitloopt, gelyk de Afbeelding aantoont. De Keel is, zo wel alsde Kop, aan de zyden wit, alwaar gedagte zwarte Vlak van het Witte omringd wordt, De Kruin vân den Kop is blaauwagtig Afchgraauw , de Borft eenigermaate bleek Rooze-kleur: het Onderlyf van vooren witagtig, doch wordt naar de Stuit toe, en aan de Schenkels, donkerer. Op de zyden, onder de Wieken, vertoont zig iets Oranjekleurigs. De Dekveders, onder den Staart, zyn zwart. De bovenfte Vlakte, de Hals, Rug en Staart, zyn roodagtig bruin en trekken ook wat naar ’t Oranje. De groote Slagpennen der Wieken zyn zwart en hebben eenen wit- ten Rand: de binneníte, naar de Rug toe, zyn zwart en Oranjekleurig gezoomd: de beide binnenften, eene uitgezonderd, hebben inwaards eenen witten Baard: zynde de laatfte en binnenfte Slagpen geheelenal wit. De eerfte ry der bovenfte Dekvede- ren vande Wieken komt, in Kleur, volkomen met de Slagpennen overeen, welken zy bedekken: doch, wat de Oranje- Kleur betreft , dezelve is daar aan donkerer en breeder dan aan de Slagpennen; en hieruit ontftaat, op de Wieken, een breede Oran- | jekleurige dwars - Streep. De kleine Dekveders zyn zwart: de Rand van de Wiek is wit: de binnenfte Dekveders der Wieken zyn geelagtig wit. Tuflchen de Rug en de bovenfte Dekveders der Wieken zyn ’er eenige heldere of witagtig geele Ve- ders onder gemengd. De Staart beftaat uit twaalf Vederen, welke in * midden langft zyn, en aan de zyden allengs korter worden, zo dat zy ten deele maar half zo lang zyn als de middelften. De Staart trekt‘van onderen uit het Oranjekleurige naar het Afchgraauwe; zynde de Pooten en Voeten zwart. Het Wyfje onderfcheidt zig van het Mannetje daar door, dat het rondom de Oogen geene zwarte Vlak heeft, en dat de Dekveders onder den Staart helder bruin zyn. De middelfte Veders in den Staart zien ‘er uit als in het Mannetje; die op zyde van dezelven ftaan zyn zwart met taamelyk lange witte Punten. De Kruin van % Hoofd is vuil bruin; in het Mannetje daarente- gen blaauwagtig. Haare Rug is met eene langwerpige donkere Vlak befprengd. De _ Punt van den Bek is zwart, en aan de Borft vertoont zig niets Roozekleurigs. Voor | Ee | t (5) Lanius minimus. Epw. Av, II, T. 55. Parus rus biarmicus. Linn. Syft. Nat, beardmannicus. Ars. 40. 1. p. 40. T. 48. Parus bar- mannetje. Nat. Hijt, 5 v. Sn Bad _ batus. Briss. do. UL p. 567. Friscr. do, IT, g. Pa- ’ « 599; d | PO UI Sli[o} eruouBrg “ES °y Tug ‘asarvg *Sovr Sed ‘608 dr py “vwagy “aavq ‘suoaAdodursy “suopueaj “wmuerursr A, UJ “US °NNPT ‘startrduay vruousrg +166 “ivg “Wmesopo wrang wnurwjef oAF urmnurwajss (,) Pòn7 Nafroyy 'SIWLIJadogur sraednluoo snejospuej-orAo “ES *y "1 4) 'ASILV) ‘suanjoaBru edeorjnmr (9) LVV’Id ‘jeej UojftA 293 "UAA Sp Ur uoperg oreey Áz zp Suorzo8 sooye yoop yr qoy ‘1woou opuauooas pÂI TE SEEU NOSNIYUvJ Uooyog "uoBregoq 23 uÂyay [OA Jooz puorc) ua IeeWIJJJ sUO dEEU JEP [IMA HO0A paod oz Áz seemje ‘puejoSur ur vorxoH 93} JEE NODVY JooH SP JM JOO [eISAO oZUoW zpura euroIeyp ur goop ‘uoowo8 zoru zuejg ozoop st IUD uy “uozororA ojoo8 sje voyin1 vowosorg CJ “Ief vojjeA oAJPzIY ua 3uodo 201 [29IS Uop uer 303 “sr dÁ1 peez Io Joouvem “Biz sypoaroy ‘ofsmypeez sndj Bid “JoMBUe[ Uoo Ur 1EAJSA UD pjosnojae8 opÂz oupo op uee Sed sr Peez IoJJ ‘uÁZ Lap “oaujodur uojoop JAA ur puey voreey uee oyjoA “uowoorg oSnBedig oj298 vodoouyy “Zaop HN Us fH0oa “Jopueyj 1oAOUDBII “[eoig Uop ueA uodoouyy op In uvowoy Uopelg 9 ‘vowwijgdo Áz Goe, US VouweIg Joyjoar sSuef “s1ojjoopj UO vowoog Ure uodury uofoorg osvey uo “uopeerg oSnSoa do sueedsoop 110018 zuejg 92290 () vbmfef opvonuupy opuoyortpom apooë oqofludn 4 “UBB UIJOWSEIC) AIBANZ UEA UIEEU uop Ja, 1903 NIATSJ ‘EUIJOIESJ Ur vopsorq ua Ua1jjUj oJopue Ua uodolf A UEA 31 ua “oalod AZ “uoqqoy or UolzoS uojoBoA oSruepoz SJUUL AA Sop “zolu Aw JouUUD yy ‘siee[d ployojtapuo uoo8 Uogojjm Jeep 299 Y slopur :olz AA HY UEA o1p uep JOuEAZ st ofloguew zo uea doy oq “eAZ UoI90A UI UoI0od op ;uo0IS mneejq Bndejooî Po Ng Lo Prog op “umiq uz “ares op uo uoxor AA op ‘SBny op : HEAZ Joy “top doy] up uea joop ozjusaoq Jol “MIEMZ UO pooq SI [9d0,A Uozoop UEA qoUS 0 (9) _soFuvauosoy f orwanz odf TA SOVON TE SISISSSISIS SS SISSI SSISSSISISISSSISIS SS sis SSS SSS SS SSS “uaqgey 91 UoIzo3 “AVAN AUvHory oro Jeopj uop *snorpomw -J£r uoyÁjSuruoyy uop uea Surpowez -194 op UI ueAIEEP Uoduruoyof, sjoourSug op ‘usow yr [Áarop aytozjtea Joow ol yt Pioa uajpoaog) ap ur “spuraoq ‘gp -zpeig “OOI -[PSoA ouÂÁz uea jood *[ 3, UI Sz oja “sooupieeg SUÁZ 100A oajozop pnoy yr goop * IJeEWAS UALMOT SVWOH L, JopprjJ Uop UEA uoduiuoyoj, op Jeeu op ipey Ápy ‘pwoouoS Uozooudlogf UOAJLZ -op Uo “UsAgoUYIoq U pjoaqoSje €£$ “zpeig jpod oplo] uÁz ur “eerd opyjez ouoo do “olF£ AA U99 ua ofiouuegg uaa ‘solhouuewpieeg osjnz ooA pe NImIy doo oC | __“U9JDOA 01 WEEU UouoBro uouse WO “Boouaf puoyoq 3oru puejoSug ur uz Az yoop “uorem UoI0OUYo8 tuopBIoOW Jop Uoyapoqgrg op ur “uopuory soonjwo opa “uawoysdsooa *solJÁ AA Sje sofiouuen! [PA OZ “Hoog opy|oz oIp.UBA uoJopue odtuss Aw u£zZ Yoo :uarz o7 uiageic) op Áq oop UEA Jogf op PeU I[ "siny teeu Biz zou sofijoBon oBtuepoz uea [OA anoyf 930018 oua Áz Beiq *Wemydnsor aeep ueA topprojo3 uodequoddoyf zeeu ‘apen YÁjpAnH ur SEPLr zeef 3, ur “uosysewmousogg ueA suiiduooryy op opow secar “uopjoourid SUD “TUUENI 10016) Jozuo ou oyfoM “oyrewoqfy UEA UiAgeIE op uooy, ‘pZozo3 uosop "UE UEA YoO *QoY UoWOUIDA Yl 0Z sr zep C3jopoq “uojjoor Áz zoouuem tolk MA ja ofjouuep] za opa zeem (6) ki | br MlLAN , | , Ied. “SulppuezioA Szoap UEA [aa{.T 19U 917 Ee 4D) 'ASALV) ‘stheuop Snqrurweig snqunjd € streden ‘996 ZPEY HALS “AT ‘A T “VIH VN SUY Wnorjo,f Xa snqtaojf *oroy raneT doq:y () for2O oUSjueedg «bh vdo “16 “UID *K IN KS “br ‘ds “ErT “ua TX VN fÄS NNP Sds LS ug TX vN “fkS NNPT ‘snepuerg. '6So ry, 86 :d:A rap “mag “e9DeAID deon; “vS ShjnonD ger °d Ar tap “sstug CGUePUY snLMD °L 'I ‘WJ 'ASALV) ‘staqor sIJHO edeolojnm (,) 9410018 op uoy[oA zopuo “uasopaA ouiniq 1oyuop zow 1opo8 uÂz “MEEIG UO UIY ALMA “Soy “spe op “oneja ojjuoAaq ojpoyos of … ‘UotoowI0y Jy Loo ozeEW OSU "oo Áz gep “uoBoproou Bruroa oz uo uz Burj oz os[aA Uoropo A oAAneBISYIJy. Binde “AANBE[Q JAWI Hjopo8 Bnn st doyy-uop vea umispof vsi Jopoaaq Surejj Vado) op deep “uopprw 3, ur us “syjewy vopum oproq uee olp *doong oruraz uaa ‘dosy Uap UEA o1papas ojj1orde zoq zeEu SHoH Sop JooY op UEA ‘Biz mon spÁzropo AA « ‘anorsj UeA HEMZ QoUS ofvoyos op opuÁz “aol uoo oreewIoBIusd UoIopu0 UEA Joa JY oyjJopuo oCI unY oprdy ouoo ur opuoBipure “sr pworjoS spieeaopot Blu UID UISOOA UEA top “ Suer ze orytp ouÂz uea uorzuer u op “og UONEMZ Lay Iof Doo HooY LH | ‘Uopula pjooqedje ua uoaoorysjag (,) 6 “Sed “joo 'T xasaL vs) 199} Uop zoop “eurjoseyy veA onHoyrp oykjinmen op ur ouoo ua ‘gsc aeergdo “ETE “zi ‘zpe[q [PQ II 'ANVOIS SNv HJ +oofj- Uop UEA eyreur “ef UeA- SHOT oyLinmeN op ur vou Ue UoH0OG oom f, "Uopuoao] qoy vooor “aq Inayiny Bruoo Áq Jo “uoizaî 3100 yr vosje “jo3o A 9yuooygj op Áy st. ‘sueyiBou “UoYELA US Uormorsj ouk ueA vorzuer uo L "qoq voduipjooq jy orjeewo8 voaor 9, Jeeu “uojoSo A UEA Surpowez1o A oukur ur “yr UEA aeEm “UI OOG -Yooyoosf 9ZU0 UEA ozjioord op Áy st JO "IWooaz Jojjjey Uoa- eeu Ky jep. “uodBoz yr nOz oz * Uoy “Álod1oa o3 spuoyoq sIor Jow tonooi8 oukz ueA Uorzuee uor “jodoA uozoop UID (6). vooroor orypyaa® 210043 of Bed de KE en ed : SISISISISISISISISISISISIS\ SISSI SISI SISI SISI Ss SISISISISISISI SIS SSS EE ‘EUI[OIEYJ UEA UosjoonjpuerT oder) Jop uoyogog oyLmowwof 9SnBoa ur 319018 zuerJ 9ZooCJ "Uorzo8 zo1u yr qoq 13niA od '3joopioo Bijuoip Suroamnzpoord J03 ua Beem; op 100A uow olp “1YooyoBje uoyueig ur uopsom SEA\AL) HP UBA SO “JOMA 9CI ‘safdou zj ofooî zow “sofpeeipjoopg vEA orBruow uaa vopprui ), Ur opuoqgoy “ueejjaq sofpeerg JÁA zm oip “sofduroorg oSnBena uoltoo13 Uojaars Iop safi Jo uoy “OO PAN UOYJEL op vee “Hoef wing] voo UBA Ujaorg ow sBurpornaqg Very Az “Hopelg -dolineT Jo -sWoogetoogf Jeeu jPoA uoyÁjB uoprjg oukz ua beginnen met de Avondfchemering en laaten zig hooren tot dat de Dag aanbreekt, _2 doch onthouden zig voornaamelyk menigvuldig in de bovenfte of Weftelyke dee- » len des Lands. In de Zuidelyke deelen heb ik ’er nooit een gehoord, maar in > Gebergte beginnen zy in de Mey - maand, ettelyke Minuuten na der Zonne On- » dergang, allen te gelyk, en maaken den geheelen Nagt door een luid en helder - »» klinkend gefchreeuw, % welk nog bovendien door den wedergalm der Bergen der- ‚> maate vermeerderd wordt, dat ik by myn eerfte verblyf aldaar naauwlyks daar van ss kon flaapen. Over dag laaten zy zig zelden zien. De Índiaanen beelden zi in, » dat deeze Vogels de Zielen zyn van hunne Voorouders, welken de Engelfchen 5 weleer dood geflagen hebben: want voor dat Bloedbad, zeggen Zy, hadden zig dee- > ze Vogels nimmer in hun Land vertoond. Veele Luiden houden ze voor boden ‚ van aanftaande Ongelukken. Naar men my berigt, leggen zy twee donker groe- »» ne Zwart gevlakte Kijeren op de opene Voetpaden, zonder dat men iets, % welk „ naareen Neft gelykt, daar by gewaar wordt. Zy zitten er op te broeden, zon- ‚» der zig te verroeren , laatende den Voetganger zeer naby komen eer zy daar van > opvliegen”. | | PLAAT _(®) Niettegenftaande een dergelyke Vogel reeds in *t degedeeld; hebben wy doch deezen, zo als hy van den __L Deel deezer Verzameling, op Plaat XVL, onderde Heer Epwaxps afgebeeld en befchreeven is ‚ hier ook van den Heer Caresy uitgegeven Vogelen, was mee _ willen invoegen. MR Deel | Ee | £ 18 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Pk AtA T XXL De Geelagtige Dennen- Mees (22). Deeze is weinig meer dan een Loot zwaar. Zy heeft den Bek zwart, en het bovenfte gedeelte des Lighaams, van den Bek tot aan den Staart, geelagtig groen; den Hals en de Borft geel; den Buik, naar den Staart toe, bleek; de Wieken bruin met eenige witte Vlakken. De Staart is insgelyks bruin, uitgezonderd de twee bui- tenfte Vederen , welke half wit zyn, en de Voeten vuil zwart. Het Wyfje is over geheel bruin. Zy klauteren rondom de Boomen, inzonderheid de Pyn-en Den- nen daar zy allerley Ongediert uit haalen, ’% welk hun tot Voedzel dient. Met de meefte andere Boomkruipers en Meezen leeven zy; by kleine fchoolen, in gezel= fchap, en derhalve ziet men ze gemeenlyk in de Winter op Boomen, welke de Bladen vallen laaten. Mondbout met Laurierbladen (*). … Deeze Boom wordt gemeenlyk zeftien Voeten hoog, en de Stam van zes tot agt Duimen dik. De Bladen zyn zeer glad en glanziger groen dan die van den gewoo- nen Laurierboom , naar welken hy anders, ten aanzien van de geftalte en manier van groeijing, zeer gelykt. In Maart komen, tuflchen de Bladen, Aairen uit van twee of drie Duimen lang, welke uit vierbladerige, zeer kleine, witte Bloempjes beftaan, groeijende tegen elkander over en eenen Steel hebbende van een Duimlang. De daar op volgende Vrugten zyn ronde Beflen, bykans zo groot als de Laurierbeflen, met eene Purperkleurige Huid overtoogen, en eene Kern bevattende, welke in % midden van één fplyt. | GRA is AbsAT XXIIE De Brafiliaanfche Aakfler, Toucan genaamd of Pepervreeter (23). _Deeze Vogel is zo groot als een gemeene tamme Duif, en komt in de geftalte des Lighaams taamelyk met een Aakfter overeen, doch heeft den Kop grooter, om zyne groote Snebbe zo veel te beter te kunnen draagen. De Staart is eer kort dan lang en beftaat uit Vederen van gelyke langte. De Sneb is, van de hoeken des Beks tot aan de Punt, zes Duimen lang, en heeft, daar zy het hoogtte is, wat meer dan twee Duimen, doch digt aan den Kop, van de ééne zyde tot de andere, één Duim dikte. Het bovenfte gedeelte is bleek geelagtig groen, maar op zyde heeft het, aan den gehakkelden Rand, een lange Oranjekleurige Streep, in welke donkere of zwarte dwars-Streepen zyn, welke zig door de verdeeling van de Snebbe heen ; oogfchynelyk, tot in de zyden van de onderfte helft uitftrekken. Deeze is ongemeen fchoon blaauw, naar den Kop toe bleeker , doch voorwaards donkerer. Ook is de Spits van de geheele Snebbe, ter langte van ongevaar een Duim, fchoon rood Schar- laken-kleur. Zy is aan de zyden taamelyk plat, en loopt in *t bovenfte gedeelte in eene volkomene Sneede uit; zynde die van het onderfte gedeelte niet zo fcherp. Aan de Punt kromt zig de Snebbe, gelyk de Afbeelding vertoont, en boven het Gehe- | | mel. RAG Parus Americanus lutefcens, Carrss. Carol. IL, na Brafilienfis Gutture albo. Briss. 4v. IV. p, arg. de) Liguftrum Lauri folio, fruêtu violaceo, CATESB.. en En Ate eend | Carol Leon Syf?. Nat, XII Gen. 46. S Aracari (23) Pica Brafilienfis, Epw. 4v. II. T, 64. Tuca- XII Gen. AS. Sp. A Ne Eft IV. Sr. See EN ZELDZAAME VOGELEN. 19 melte heeft zy een groote holte, De Neusgaten vertoonen zig niet, doordien Zy; in het bovenfte gedeelte van de Snebbe, regt in de Lyn, die tuflèhen de Sneb en het Voorhoofd doorgaat „ zeer digt by elkander ftaan. De Oogen zyn donker Ka- neelkleur, en in % ronde met eene kaale groenagtig geele Huid omgeven, in wel- ke afgebrokene Rimpels en Plooijen om het Oog loopen. Deeze Huid trekt zig tot aan de Snebbe uit , wier Grondftuk omringd wordt door eene fimalle zwarte Streep. Het bovenfte gedeelte van den Kop en Hals, de Rug, Wieken, het Lyf, de Schen= kels en Staart, zyn zwart; doch de Wieken alleen {peelen met eenen glans van ver- fchietende Kleuren. De zydelyke deelen van den Kop, de Keel en Borft, zyn wit, of veeleer Roomkleur. Tuflthen het witte van de Borft en het zwarte des Lighaams is eene fchoon roode halfmaanswyze Streek, wier Punten opwaards naar de Zyden toe gerigt zyn, en welke, zo wel van boven als van onderen, in de Kleur verdwynt waar zy tegen aan floot. De Stuit of Dekveders, aan het bovenfte deel van den Staart, zyn wit. De Veders boven het F ondament, en de onderfte Dekveders van den Staart, zyn bleekrood: de Pooten, Voeten en Klaauwen, helder blaauw of Violetkleur. In ‘t zitten houdt hy, aan ieder Voet, twee Vingeren voorwaards en twee agterwaards. Ik heb deezen Vogel, gelukkig, by den Heer CONCANEN , Koninglyk Opper- Regter van Jamaika, levendig aangetroffen, die hem van daar met zig naar Engeland gebragt hadt, doch hy was eigentlyk uit een gedeelte van * Vafte Land der Spaan- íche Weftindiën gekomen. De befchry vingen en af beeldingen ‚ welken wy van dee- ze Vogels hebben, brengen my tor de gedagten, dat er meer Soorten van dezelven zyn: doordien die grootelyks van elkander verfchillen. Ook heb ik 'er, in de Natus raliën- Kabinetten, verfchillende Snebben van gezien; zynde eenigen wel twee Duim langer dan deeze, anderen, in tegendeel, veel korter: ook eenigen anders getekend en fommigen glanzig zwart. Terwyl ook niemand der genen, die deezen Vogel be- {chryven, hem voorgeeven levendig gezien te hebben, en de meefte Berigten, ons daar van toegekomen, uit andere Gefchiedfchriften en Reisbefchry vingen ontleend zyn: daar ik gelegenheid heb gehad, om hem nog levendig en gezond af te tekenen f als ook na zynen dood naauwkeurig te onderzoeken: zo hope ik dat deeze Afbeel- ding en befchryving, tot welke niets van anderen ontleend is, myne Landsgenooten en, en dat zy ’er dus een vol- daartoe zal dienen, dat hy hun beter bekend mag word dus verre daar van gehad heb. komener denkbeeld van mogen maaken, dan zy tot ben. Na ’% fterven van deezen Vogel verfchooten de Kleuren aan de Snebbe t eene. _ maal en de kaale Huid om 't Oog wierdt zwart (*) oonosesssseosssssssssssesseeossstesss k is zwart ZO el als % voorfte | van den Kop, doch dezelve heeft wederzyds, digt aan het bovenfte van den Bek, twee geele Vlakken. De Keel is glanzig geel, met eene zwarte Streep aan ieder zyde gezoomd. De Rug en het agterfte van den Kop is graauw. De Wieken zyn meer donker graauw, en trekken naar het bruine, doch eenigen van derzelver Dekvederen - zyn met wit gezoomd. Het onderfte des Lighaams is wit en heeft aan ieder zyde, by de Wieken, zwarte Vlakken. De Staart is zwart en wit. De Pooten Zyn bruin, En (*)-[Men ziet naauwlyks- Toukans zonder verfchil gel van dit Geflagt, waar in ik onder anderen heb. Van Kleuren. Ik heb Bekken, die byna geheel rood waargenomen, dat hy gelyk een Aakfter huppelt. Zyn, van zes Duim lang. In de opgezette , die ik (24) Parus Americanus Gutture luteo, Carrss. Car, gezien heb, is de Bek meeftal bleek of geelagtig. In: 1: ’T. 6à, | ij | dit Jaar 1772 is hier te Amfterdam een leevende Vo- Ez so VERZAMELING van UITHEEMSCHE en hebben, gelyk in de Boomkruipertjes, zeer lange Klaauwen, welke hun ten ui- terften dienftig zyn, wanneer zy op de Boomen de Infekten opzoeken, die hun tot Aas verftrekken. Het Wyfje heeft niets geels noch zwarts. Zy zyn in Karo- lina zeer gemeen. De Abornboom met voode Bloemen (*). Deeze Boomen wallen zeer hoog , doch hebben zelden een zeer dikken Stam. Fer zig nog in February de Bladen vertoonen, openen zig derzelver kleine roode Bloe. men, en bloeijen dan drie Weeken lang; waar op de Vrugten volgen , die rood zyn, en benevens de Bloemen zes Weeken lang duuren: zo dat zy eer dan andere Boo- men de Boffchen in Karolina verfieren. Ons Klimaat, hier in Engeland, verdraagen zy zo wel als het hunne; gelyk dit in den Hof van den Heer BAcoN, te Hoxton, aan verfcheide zodanige Boomen, welke zeer groot zyn, gezien kan worden. EEE HE EEE HEE DEE OEE EEE POLL RAS TK De Groenfpecht met den Afcbgraamwen Kop (25). Deeze Vogel is byna zo groot als de Groenfpecht, dien wy in Engeland hebben; welke wat kleiner dan de Aakfter is. Hy heeft eene regte zeer fpit{e Snebbe, van even de zelfde geftalte als in de andere Spechten, en donker Afchgraauw gekleurd; doch het onderfte gedeelte heeft aan zyn Grondftuk , en rondom de hoeken van den Bek, iets helder Oranjekleurigs. De Neusgaten zyn met ftyve zwarte Borftelhaairen bezet, die over dezelven voorwaards gekeerd ftaan, doch het zwarte trekt Zig, we _derzyds, van den Bek naar de Oogen terug. Van het Grondftuk der onderfte Snebbe loopt, aan ieder zyde, een zwarte Streep terugwaards beneden naar de Keel toe, die witagtig is tuflchen deeze Streepen. De Kop, Hals, Borft, het Lyf en de Schen- kels, zyn blaauwagtig graauw of Afchkleurig. Aan den Kop en boven aan den Hals _js deeze Kleur zuiverer dan aan de onderfte Vlakte, alwaar dezelve van de Keel af, geheel voortgaande, vermengd is met eenig groen. Het bovenfte deel van de Rug is fchoon blaauwagtig groen , doch naar de Stuit toe wordt dezelve bykans volkomen geel. De Dekveders van de Wieken, en de naaft aan %t Lyf ftaande Slagpennen, zyn geclagtig groen, maar hebben de binnenfte Baarden overdwars wat donker ge= ftreept. De grootíte Slagpennen, en een gedeelte der op dezelven leggende Dek- vederen, zyn donker bruin met helder geele Vlakken, welke aan derzelver Rand et- telyke ryên uitmaaken. De Staartveders fchynen dubbelde Punten te hebben, dewyl haare Baarden, wederzyds, over de gebrokene en afgefleetene Schaft zig uitftrek- ken: zy zyn donker bruin en nog donkerer overdwars geftreept; aan den Rand groen- agtig, in °t midden langft, doch aan de zyden worden zy allengs korter. De Dek- vederen van den Staart zyn, zo wel boven als onder, vuil groen. De Pooten, Voe« ten en Klaauwen, zyn zwart, en de langfte Vinger is zo groot als de Poot zelve. De Vingers zyn, in ieder Voet, op even de zelfde manier, voorwaards en agterwaards, gericht, als gemeenlyk plaats heeft in de Spechten. De Ridder Tayror Warre verfchafte my deezen Vogel, die uit Noorwegen was gekomen, en zig daar in van onzen Groenfpecht (f) onderfcheidt, dat hy boven op den Kop niet zo íchoon Scharlakenrood is, maar van vooren, digt aan het Grond- ftuk (*) Acer Virginianum , Folio majore fabtus Argen- (25) Picus viridis Capite cinereo. Epw. 4v. IL. T. 65. teo, fupra viridi fplendente. Pruk. Almag. 7. T. 2. (f) Picus viridis Capite coccineo. Linn. Sy/Z. Nat, £, 2. Acer Foliis quinquelobis acuminatis, acuteferra- XIL Gen. 59. Sp. r2. Picus viridis Authorum. Zie tis, Petiolis teretibus. Mort. Upf, 94. JA A EN Hit ÈD Iv. Sti bladz.tago. rum. Zie Linn. Spec. Plant, IL p. 1496, | EN ZELDZAAME VOGELEN. ar __fluk der Snebbe, flegts vier of vyf naauwlyks zigtbaare roode Pukkeltjes heeft. Ver der onderfcheiden hem ook de beide Vlakken, die van de zyden des Beks wederzyds naar agteren loopen, en de Afchgraauwe Nek , benevens de onderfte Vlakte des Lig- haars, alwaar de andere bleek geelagtig groen is. Voor *t overige komen zy taa- melyk met elkander overeen. Doch, dewyl deeze Vogel uit een Noordelyk Land is, zo mag het onderfcheid der Kleur miffchien veeleer daar van daan komen, dan dat __zulkseen weezentlyk byzonder verfchil tuflchen hem en onze Engelfche Groenfpecht zoute kennen geeven. De Noorder Landftreeken, naamelyk, brengen geene zo fchoon gekleurde Vogelen voort, als die naby den Evenaar leggen. Dus neemen wy ook waar, dat Beeren, Voffen, Haazen en verfcheide Vogelen, in regt Noor- delyke Landen, graauw en menigmaal ook wit zyn, welke verder van den Pool ge- heel andere Kleuren hebben: weshalve ik dan ook geloof, dat de Afchgraauwe Kleur van den Kop en van de onderfte Vlakte des Lighaams, in deezen Vogel, alleenlyk aan zyn Noordelyke verblyfplaats is toe te chryven. | | DR dT Bob AAT XXVI De geele Mees van Karolina (26). Zy is kleiner dan een Winterkoningje. In * eerfte aanzien houdt menze voor gantích geel, doch, wanneer men haar naauwkeuriger befchouwt, dan wordt men ’er het volgende in gewaar. Haar Bek is dun; de Kop, de Borft en t Lyf, zyn hel- der geel; de Rug is groenagtig geel: de Staart is bruin met iets geelagtigs daar onder gemengd. Het Wyfje is niet zo helder geel als het Mannetje. Zy broeden in Ka- rolina, doch vertrekken met het aankomen van den Winter, | | De roode Laurierboom (*). _… De Bladen van denzelven komen in gedaante met die van den gemeenen Laurier- boom grootelyks overeen, en hebben eene Speceryagtige Reuk. De rype Beflen ‚zyn blaauw en groeijen met haar tweeën of ook dikwils met haar drieën by elkander, _ op Steeltjes van twee tot drie Duimen lang, die, gelykerwys de Kelk der Vrugt, welke aan den rand gehakkeld is, rood zyn. Deeze Boomen zyn in Virginie niet gemeen, uitgenomen in eenige aan de Zee leggende plaatfen. In Karolina ziet men- ze overal, inzonderheid in laage Moeraflige Landftreeken. Doorgaans worden het flegts kleine Boomen en Heefters, doch op eenige Eilanden, en byzonderlyk aan de Zee, groeijen zy tot groote en regte Boomen op. Het Hout heeft fchoone Aders en levert zeer fraaije Kabinetten uit. Ik heb er eenige uitgezogte Stukken van ge- zien, welke naar gewaterd Atlas geleeken , en alle ander Hout, dat my ooit voor ’ gezigt gekomen is, in fchoonheid overtroffen. _SSSSSSSSSSNSISSSSSISSISISISISISISISISISISISSISIS SISSI SS: Bel AA Teek XV De Zilverlakenfe Chineefche Faifant - Haan met zyne Hen (27) De Haan is aanmerkelyk grooter dan onze gewoone Faifanten Haan, doch gelyke in geftalte veel naar denzelven. Zyn Bek vertoont zig als die van onze Hoenderen, | zyn- (26) Parus luteus. CarrsB. Carol. 1. T. 63. An Mo- (27) Phafianus Sinenfis albus e nigro coeruleus, Epw. tacilla Trochilas. Linn. Sy/t. Nat, XII. Gen. 114. Sp.49. Av. ll T.66, Ars. Ao, III, T. 37. p. 35. Briss. Av. (*) Laurus Carolinienfis, Foliis acuminatis, Baccis Ip. 276. Phafianus nyêthemerus. Linn. Syft. Nat, ceruleis , pediculis longis rabris infidentibus. Caress, XI. Gen. ror. Sp. 6. Syf?, Nar. X. Gen. go. Sp. 5. Carol. 1, T. 63. j Nat. Hift, I, D. V. Stuk, bl, 389. 2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE zynde geel van Kleur, doch naar de Punt toe donker. De Oogen zyn ook geel maar taamelyk breed; zy flaan in eene fchoon Scharlakenroode Plek, welke: geene Vede- ren heeft, maar dunnetjes met Haair bezet is. Dezelve maakt boven wederzyds een Hoorntje; eindigt agterwaards, in eene Punt, en verlangt Zig pederwaards met Lap*- _pen, als de Lellen van een Haan. Het bovenfte deel des Kops is van den Bek terug-_ waards bedekt met lange zwarte Vederen, welke int purperkleurige fpeelen en agter in de Nek nederhangen. De zyden van den Kop, het bovenfte van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met witte Vederen , hebbende: ieder drie of _ vier fyne zwarte Streeken, van welken altoos de eene binnen de andere rond getrok. ‘ken is, en die evenwydig loopen aan den. buitenftem rand der Vederen, gelyk in de Afbeelding is aangetoond, De groote Slagpennen, evenwel, en de buitenfte Staart» vederen; zyn hier van uitgezonderd, als welke fcheef loopende zwarte Streepen heb- ben, die insgelyks in de Afbeelding uitgedrukt zyn. De twee bovenfte. Staartveders zyn wit. De onderfte Vlakte des Lighaams-is, van den. Bek af tot aan. de Dekveders onder den Staart, zwart, en fpeelt tevens in het purperkleurige. Boven aan den Hals is deeze Vlakte fmal, doch wordt, naar de Borft en het Lyf toe, langs hoe breeder. De Pooten en Voeten zyn fchoon Scharlakenrood; ook heeft hy Spooren gelyk een gemeene Haan, welke wit van Kleur zyn. [ De Hen is wat kleiner: haar Bek ziet bruinagtig geel, zo wel als de Oogen, die __ook in een roode Plek van de naakte Huid, doch welke niet zo groot als in den Haan is, laan. De kruin des Kops is gedekt met donker bruine Veders , welke agterwaards wat afhangen. De Keel en de zyden van den Kop, onder de roode Plek, zyn wite agtig. De geheele Hals, de. Borft, Rug, Wieken en de middelfte Veders van den Staart, voeren eene roodagtige bruine Kleur, uitgezonderd de groote Slagpennen, die in het donkere vallen; die, welke naaft aan *t Lyf zitten , zyn zwart gefprenkeld: de Buikveders en die aan de zyden van den Staart, zyn vuil wit, en- overdwars. doch: op eene wat ongeregelde manier, donker of zwart gevlakt. De Pooten en Voeten zyn rood, gelyk in den Haan, doch niet zo helder en hebben geene Spooren. Deeze zonderlinge Vogels zyn eenige Jaaren lang , door den Heer HANs SLOANE , _ by zyn Huis te Londen, onderhouden, alwaar zy ook Eijeren gelegd en die uitge- broed hebben: Den Haan heeft ArgIN- in-zyne Vogel- Hiftorie, in't Derde Deel, bladz. 35» afgebeeld en befchreeven; doch dewyl ik zo wel de afbeelding als de be- fchryving verbeterd, en ook de Hen daar by gevoegd heb, welke in zyn Werk ont- breekt; zo hope ik dat de Liefhebbers mynen arbeid niet overtollig zullen agten. ALBIN heeft den Staart veel te kort gemaakt; ook is de roode Plek, rondom het Oog, niet naauwkeurig van hem afgetekend. Van de aardige en zonderlinge Teke- ningen der witte Vederen heeft hy insgelyks geen gewag gemaakt, noch dezelven aangetoond, en-de Spooren zyn door hem weg gelaten. Waarfchynlyk zal hy dee- zen Vogel flegts in den Tuin rond loopende gezien „ en dus op ftaande voer zyne- Te- kening aldaar naar denzelven gemaakt hebben; weshalve hy geene zo goede gelegen- heid gehad heeft om het wel te volbrengen , als ik. Want deeze Vogels behoorden mynen vriendelyken begunftiger, in wiens Wooning ik dikwils kwam, en dus ver- fcheide maalen gelegenheid had, om myne Tekening te verbeteren; doordien ik der- zelver ook de allergeringfte Lighaamsdeelen, zo wel in °t leven als na de dood, ten naauwkeurigfte onderzoeken kon, _ PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN. 33 Ernesto onteerd deed hennen emeente dn : PLAAT XXVIII De Amerikaanfche Wink- Mees (28). Deeze weegt wat minder dan een half Loot. Het bovenfte gedeelte van den Bek is bruin, het onderfte geel. De Kop is blaauw. Boven en onder ieder Oog heeft zy een witte Vlak. Her bovenfte van de Rug is geelagtig groen. Het overige van het bovenfte des Lighaams, de Wieken en Staart, zyn donker blaauw. De Veders aan de Schoüderen hebben ettelyke witte Vlakken. De Keel is geel, de Borft donkerer geel en tuffchen beiden heerfcht een donker blaauwe Streek. De Buik is wit, en aan de Borft zyn ettelyke Vlakken rood geftreept. De Voeten zyn donker geel. Aan het Wyfje zyn de gedagte Veders zwart en bruin. Deeze Vogeltjes klimmen al kruipen- de rondom de Starmmen van groote Boomen, daar zy zig voeden met Infekten, wel. ke zig in de barften van de Schors verzamelen. Den geheelen Winter houden zy hun verblyf in Karolina. | \ Ben Heefter met Klokswyze witte Bloemen en dikke vierzydige rugten Gi De Stam van deezen Heefter is dun en menigmaal komen uit eenen Wortel twee of drie Stammen , die gemeenlyk tien Voeten hoog worden. De Bladen gelyken naar die der Peereboomen. In February en Maart groeijen aan de zyden der ‘Takken witte Klokswyze Bloemen, die tot twee en drie, aan Steeltjes van een Duim lang, by el- kander hangen. Uit het midden van de Bloem komen vier Meeldraadjes , benevens een roode Styl, welke een halven Duim voorby dezelven uitfteekt. Op de Bloemen volgen langwerpig vierzydige Zaadhuisjes , die in.een Punt uitloopen. | Pl AlbAAT EXIE De Chineefóhe Paauw-Faifant (29). _Deeze Vogel overtreft in grootte den gewoorien Faifant, en, fchoon men hem insgelyks dien naam geeft, houd ik hem doch voor geene Soort van Faifanten. Zyn Staart, naamelyk, beftaat uit platte Veders, die aan *t Find niet fpits zyn, en zig naar hetzelve toe ook niet nederwaards ombuigen , noch aan haare onderfte zyde, wegens den gekromden Baard, hol worden: maar zy zyn aan ‘t End plat en rond, en in het loopen buigt zig de Staart niet zodanig, dat zy eenen boog maakt als in de Faifanten; gelyk aan de overigen, die in dit Werk befchreeven worden, is te zien. Offchoon, nu, deeze Vogel ook wat donker is van Kleur, mag men hem wel een der grootfte: fchoonheden van de Natuur heeten. Men zou zyn Pluimagie zelfs met een Sa- bel-Vel, dat-met glinfterende Juweelen, van verfcheide Kleuren, bezet ware, ver- gelyken kunnen. | en | dl _ De Bek is wat donker, doch in ’ bovenfte gedeelte, van de Neusgaten af tot aan de Punt toe, rood. De Oogen zyn geel, en tuffchen dezelven en den Bek heeft hy eene geele vederlooze Vlak, die bezet is met zwarte Haairtjes;, zynde de Zyden, tot wat verder dan de Oogen, witagtig. Boven op den Kop heeft hy donkerbruine Ve- | ders, (28) Parus Fringillago. Caresn. Carol. I. T. 64. petalis albis, campaniformibus, Frutu craflo tetragoe Ficedula Carolinenfis cinerea. Brrss, Av. IL, p. 522. no. CarrsB, Carol, 1. T. Ó4. Parus Americanus, Linn: Sy/t. Nat, XIL Gen. 116. (29) Phafianus Pavonicus Chinenfis. Epw. dv. IL Sp: 4. Sy/t. Nat. X, Gen, roo. Sp. 3. Nat. Hift. L, 'T. 67. Briss. 4v. IL. p. 291. Pavo bicalcaratus. Syft. D. V. Stuk, bladz. 595. ee Nat, XII. Gen. 98. Sp. 2. Syf?. Nat. X. Gen. 87. Sp. (*) Frutex Padi foliis non ferratis, Floribus monos 2. Nat. Hift, ID, V. Stuk, bladz. 334. F 2 24 VERZAMELING van UITHBEEMSCHE ders, welke opwaards ftaan, met de Punten voorwaards geboogen. Aan den Hals is hy glanzig bruin, en heeft donkerbruine dwars-Streepen. Hert bovenfte gedeelte van de Rug is, benevens alle de Veders der W ieken, de groote Slagpennen uitge- zonderd, donker bruin, doch aan ’ end heeft ieder Veder eene keurlyk glinfterende, ronde, purperkleurige Vlak, welke in het blaauwe, groene; Goud en Koperkleuri- ge fpeelt. Deeze Vlakken zyn zwart gerand en ieder Veder is tevens nog aan t End fchoon geelagtig bruin. De ruimte, tuflchen de Vlakken der Wieken en de Rug, _ is aardig licht bruin gefprenkeld. De grootfte Slagpennen zyn geheel donker bruin of zwart. De Borft, het Lyf en de Schenkels, zyn donker bruin met Zwarte Vlak- ken over-dwars. Het onderfte deel van de Rug en de Dekveders van den Staart zyn bruin, en tevens {Choon helder bruin gefprenkeld. De Staartveders zyn taame= lyk donker bruin, en insgelyks fyn licht bruin gefprenkeld: in 't midden vallen zy langft, doch naar de zyden worden zy allengs korter, leder Staartveder heeft, naar het Endtoe, twee fchoone Oogen, waar van ieder aan een zyde van de Schaft ge- plaat{t is, zo dat zy by paaren ftaan, fpeelende ook met niet minder {choone Kleu- ren, dan die op de Rugen Wieken. Zy hebben een zwarten Rand, die wederom van een anderen, welke donker Oranjekleurig is, omzoomd wordt. Aan de onder- fte zyde van den Staart, alwaar dezelve een donkere Kleur heeft, zyn deeze Vlakken niet duidelyk zigtbaar. De Pooten en Voeten zyn van geftalte als in de Hoenders, hebbende eene vuil bruine of zwarte Kleur. Hy heeft aan ieder Poot twee Spooren;, waar van de eene, die de grootfte is, in % midden van de Poot, de andere wat laas ger flaat. Dit is ongemeen zeldzaam en merkwaardiger dan alle zyne fchoonheid. Toen ik deezen Vogel aftekende , was hy in bezitting van een Doktor der Genees- kunde te Londen, genaamd J. Monro, een zeer hoflyk Heer, die my veele be= leefdheden beweezen heeft. Naderhand werdt hy aan den Lord ORFoRD vereerd, efì is nog werkelyk in deszelfs Woonplaats, by de Koninglyke Schatkamer, in ’ leven. __ Het Bloemgewas, dat hier tot verfiering van de Plaat bygevoegd is, en zeer dike. wils voorkomt in Sineefche Tekeningen, wordt de Chineefche Roos geheten. Ik heb het naar de Natuur afgebeeld. De Bloem breidt zig meer dan eene Roos uit, en is fchoon Roozerood , doch in ’ midden geel of Goudkleurig. De groene Bladen zyn fly, vaft en glad, gelyk die van altoos groen blyvende Gewaflen. Deezen, zo fchoon _ bloeijenden Boom, heeft wylen Lord PETER, een edel Liefhebber van zeldzaame Planten, in zyne Broeihuizen te Thorndonhall in Eflex, opgekweekt. SSS SISSI SISSI SSS SSS ESSE PL SA TASTEN KK | Het Bloemzuigertje of Kolibrietje (30). In Karolina is maar ééne Soort van dit {lag van Vogeltjes, dewelke zig by Zomer in x Noordelyk deel van ’% Vafte Land, tot aan de Grenzen van Nieuw Engeland toe, onthoudt. Deszelfs Lighaam is ongevaar zo groot als een Honigby. De zwar- te Bek loopt regt uit, en is drie Kwartier Duims lang. De Oogen zyn zwart; het bovenfte des Lighaams, benevens de Kop, glanzig groen. De geheele Hals is ver- fierd met Vederen, welke gelyk de Vifch(chubben op elkander leggen en glinfteren als Karmozynrood Emailjeerzel. De Buik is donker wit. De Wieken zyn van eene zonderlinge figuur, gelykende naar de Kling van een Turkfen Zabel, De Staart is Koperkleur, uitgenomen de bovenfte Veder, welke groen is. De Pooten zyn zeer bede SA | kort (go) Mellivora Avis Carolinenfis. Cares. Car. L. _Trochilus Colubris. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 66, T. 65. Mellifaga Carolinenfis Gutture rubro. Brrss. Sp. 12. Syt. Nat. X. Gen. óo. Sp, 6, Nat. Hijt, Av. UL p. 716. T. 36. f. 5,6. Tominio Mariana LD, IV, SrukK, bladz, 439. virefcens Gûttare flammeo. Periv. Gaz. T, 3. f, 8. | { ENZ NDZAAME VOEELEN 25 kort en zwart. Het zoekt zyn Voedzel als de Byën in de Bloemen, doordien zyne Tong een Pypje is, waar mede het uit dezelven haar Honigfap inzuigt. Door de ge- zwinde beweeging van zyne Wieken zweeft het zodanig in de Lugt, dat het geheel zonder beweeging fchynt te zyn. Zy vliegen van de eene Bloem naar de andere, gelyk de Hommelbyën; en ik heb niet befpeurd of vernomen, dat zy eenig In(ekt of iets anders, dan die Honig, tot hun Aas gebruiken. In Karolina broeden zy en vertrekken tegen ’t aankomen van de Winter, En | | t Geen LERIUS en THEVENOT van hun Gezang verhaalen, is even zo waar, als dat men van ‘t Gezang der Zwaanen vertelt. Daar wordt, naamelyk, geen ander Geluid van hun gehoord, dan Serip, Scrip, gelyk MARCGRAAF met meer waarheid berigt. HERNANDEZ zoekt ook zyne Lezers wys te maaken, dat het geen Fabel Zy, dat zy den geheelen Winter in diepe Slaap doorbrengen. Ik heb deeze Vogel- tjes, het geheele Jaar door, op ’t Eiland San Domingo en in verfcheide andere Land- ftreeken, tuflchen de Keerkringen, gezien; doordien men aldaar een geduurige ver= wifleling van zodanige Bloemen, als waar van zy leeven, heeft, | Trompetboom met Scharlakenvoode Bloemen en Efichen- Bladeren (*. Dit Gewas kruipt taamelyk hoog langs de Boomen op, en dikwils ziet men de geknotte Stammen van hooge Boomen geheel daar mede bedekt. De Bladen, die het heeft, zyn Vinswyze famengefteld uit verfcheide gehakkelde Blaadjes, die paar aan paar aan eene Ribbe groeijen. In Mey, Juny;, July en Auguftus, draagen Zy troflen van roode Bloemen, welke eenigermaate naar de Vingerhoedbloemen ge= Iyken. leder Bloem beftaat uit een geheel Stuk, dat van eene Tromperagtige ge- __daante is, in ‘t midden dik, en zig aan ’ End verdeelt in vyf omkrullende lappen. De Kelk, daar deeze Bloem uit voortkomt, is van langwerpige figuur en roodag- tig, geevende eenen Styl of Stamper uit, die midden door de Bloem heen gaat. In Auguftus komen de Peulen of Zaadhuisjes te voorfchyn, welke, ryp geworden, de langte van agt Duimen hebben. Zy zyn aan beide Enden {mal en verdeelen zig, van boven tot beneden, in twee gelyke deelen, waar door zy veele platte gewiekte Zaaden vallen laaten. De Kolibrietjes beminnen het fäp van deeze Bloemen, en, wanneer zy 'er te diep in kruipen, heeft men dikwils gelegenheid om ze levendig te vangen. j SSS SISSI SISSI SI SISI ISIS SIS SSS SISSI SSS SSS ss sss boe AAT NRK _ De Goudlakenfe Faifant uit China (31). Deeze Vogel is wat kleiner dan onze Engelfche Faifant, doch anders gelykt hy 'er taamelyk naar; hoewel zyne Staart, zo ik meen, naar evenredigheid langer is, hebbende de middelfte Veder, daar van, de langte van drie- en- twintig Duim. Ar- BIN heeft hem reeds, in zyne Vogel-Hiftorie, in * Derde Deel, bladz. 34, onder den naar van Roode Faifant. befchreeven ; doch alzo hy ongemeen kakelbont is door eene mengeling van de allerpragtigfte Kleuren, die men zig voorftellen kan, heb ik geoordeeld dat myne benaaming gepafter zy. Dewyl ook de Af beelding, welke ALBIN van deezen Vogel heeft gegeven, ver afwykt van de Natuur, zo wil ik zyne gebreken in de myne tragten te verbeteren. Hy heeft den Bek en Ko naar evenredigheid veel te groot gemaakt: de Wiek is te lang en de Staart heeft naauw- (*) Bignonia Fraxini Foliis, coccineo Flore mino- _T. 68. Phafianus Aureus Sinenfis. Briss. Ao, I, pie re, CatesB. Car, 1. T, 65. Gelfeminum Hederaceum Phafianus ruber e China. Ars. 4v. III. P. 34. T. 36. Indicum, Corn. Canad, T. 103. Bignonia radicans. Phafianus pictus. Linn. Syf?. Nat. XIL Gen. ror. Sp. Linn. Spec. Plant. II. p. 871. _ 5. Syft. Nat. X. Gen. go, Sp. 4. Natuurl. Hift. 1, D, (31) Phafianus variis Coloribus fplendidus, Epw. 4v. V. Stuk, bladz. 308. III. Deel, G 26 VERZAMELING van UITHEEMSCHE naauwlyks de helft van haare langte. Bovendien zyn nog veele Byzonderheden door hem voorbygegaan, welke ik, zo wel in myne Afbeelding als befchry ving; zal bybrengen. ee | : | Lin De Bek van deezen Vogel is helder geel, en wordt naar de Punt toe wat donke= rer: de Oogen hebben eenen helder geelen Ring: de zyden van den Kop Zyn on: der de Oogen Vleefchkleurig en kaal, of zeer dun met Vederen bezet. De Kruin van den Kop is bedekt met fchoone helder geele of Goudkleurige Vederen, wel- ken hy menigmaal overend zet als een Kuif, doch dikwils ook in de Nek laat neder- zakken. Het bovenfte van den Hals is met Oranjekleurige Vederen bedekt, en ge- tekend met zwarte dwarsftreepen. Deeze Veders kunnen zy op de zelfde manier over-end zetten, als onze Haanen, wanneer zy met elkander vegten , gewoon zyn te doen. Het onderfte van den Hals en het bovenfte. van de Rug, is bezet met _fchoone donkergroene Vederen, die eenen Goudglans en aan de Punten zwarte dwarsftteepen hebben. Wanneer zig de Vogel beweegt, hebben deeze Veders een andere beweeging dan de overigen, doordien zy wat over de Rug heen vallen en aan de zyden over elkander fchuiven. Het overige van de Rug is, tot aan de Staart toe, fchoon Goudgeel, en by het Gewricht van de Wiek, als ook by de Dekve- deren van de Staart, met eenige weinige rood Scharlakenfe Vederen gemengeld. De zwaarfte of grootfte Slagpennen zyn donker of zwart, en aan de baarden bruingeel gevlakt: de middelfte donkerrood met zwarte Vlakken, en eenigen der kleinften, die digft aan de Rug flaan, van eene by uitftek fchoone Hemelíchblaauwe Kleur. Aan de binnenzyde zyn alle Slagpennen donker, en alle Dekvêders van eene don- kerroodagtige Kleur: doch de eerfte ry, welke de Slagpennen onmiddelyk bedekt, is wat geelagtiger, en overdwars zwart geftreept. De onderfte zyde des Vogels is, van den Bek tot aan de Staart, fchoon rood of Scharlakenkleur: de Schenkels zyn Tegelrood. De Staart heeft eene mengeling van zwart en roodagtig bruin; de twee middelfte Veders zyn zwart, met eenige ronde, benevens ettelyke onregel- maatige bruine Vlakken: terwyl de Zyd-Veders fchuins zwart en bruin geftreept zyn, gelyk de Afbeelding vertoont. Boven de groote Staartpennen fteeken eenige lange en fmalle Scharlakenkleurige Vederen, met geelagtige Schaften, uit, welke byna de halve langte van de Staart hebben. Ik heb de Sraartvederen yler en meer van elkander afgezonderd voorgefteld, dan de Vogel dezelven gemeenlyk draagt, ten einde ik derzelver verfchillende Tekening zo veel te beter mogt kunnen vertoo- nen. De Pooten en Voeten gelyken naar die der Hoenderen, doch zyn wat dun- ner, van Kleur geel en hebben korte geele Spooren. | Dergelyke Vogels zyn ons, federt eenige Jaaren, dikwils uit China toegebragt. Ik heb verfcheidene derzelven by onzen Adel, als ook by eenige andere Lief heb- bers, gezien, en de Gemaalin van Sir J. HeaTrcore heeft 'er my eenen, die kort te vooren geftorven was, vereerd; waar door ik in ftaat gefteld ben geworden, om een naauwkeuriger Afbeelding van denzelven te maaken, dan het my anders wel doenlyk geweeft zou zyn, die te leveren, en naauwkeuriger tevens, dan dezelve van anderen uitgegeven was. Deeze Vogels zyn taamelyk fterk van natuur, en verdraagen ons Klimaat zeer wel; ja, indien men ze met hunne Hennen tot ons overbragt, zou men ze, zonder veel moeite, kunnen aanfokken. De Haan, wel- ken de tegenwoordige Afbeelding voorftelt, is nog werkelyk by den Heer HANs SLOANE in Leven, en, zo ik het wel onthouden heb, heeft zyn Ed. denzelven reeds vyftien Jaaren gehad. | PLAAT ENSZELDZAAME VOGELEN 2 Bob B XXXL De Zwarigekruinde Vliegenvanger (32). Deeze Vogel is byna zo groot, of ook wat grooter dan een Leeurik. De Kruin des Kops is zwart; de bovenfte Vlakte des Lighaams, der Wieken en der Staart, donkerbruin;” zynde de Staart in ’t byzonder byna geheel zwart. Hy heeft den Hals, de Borft en Buik, wat helderer bruin. Van agteren komen, onder de Staart, ee- nige vuilroode Vedertjes.te voorfchyn. Op hooge Boomen ziet men deezen Vogel niet, maar hy onthoudt zig in Boflchen en-Struwellen , aazende op Infekten. Zyn Stem beftaat uit eenerley toon, en komt met het maauwen van een Kat overeen, weshalve hy ook Katten-Vogel geheten wordt. Hy legt een blaauw Ey, en ver- trekt % Winters uit Virginie. | Elsbladerige Amerikaanfche Heefter met witte Aairswyze geplaatfie Bloemen (5): Deeze Heefter groeit op vogtige Plaatfen en dikwils in *t Water, uit het welke hy zig, met veele dunne Steelen, van tien tot veertien Voeten verheft, Zyne wat ruuwe Bladen ftaan beurtlings tegen elkander over, zynde wat Tandswys uitgefneeden, en in figuur de Haagappel- Bladeren niet ongelyk, In July komen, aan de enden der Takken, Aairen voort van vier tot vyf Duim lang, beftaande uit witte Bloemen, die ieder vyf Blaadjes en in ’ midden een Bosje- van kleine Draadjes-hebben.. De Bloemen ftaan digt by elkander op Steeltjes van een Kwartier. Duims lang, Daar volgen klei- ne Eyvormige {pitte Doosjes op, waar in veele ligte Zaadjes vervat zyn. Deeze _ Plant verdraagt ons Klimaat in de vrye Lugt, en bloeit by den Heen BACON te Hoxton. hant sr | | | | Pe AA XAAIEL De Hennen van den Paauw-Faifant uit. China en van den Chineefchen. Goudlakenfen. | | j | Faifant (33). | | De Vogel, dien de bovenfte Afbeelding voorftelt, is ongevaar een derde deel kleiner dan de Paauw-Faifänt Haan, die op Plaat XXIX is vertoond; doch hy komt met denzelven, ten aanzien van de Kleur en Vlakken , meer overeen dan andere Vo- gels van het F aifänten- Geflagt, welken ik ooit gezien heb: hoewel hy veel donke- rer is. De Bek is donker of zwart; de Oogkring geel: de Veders zyn aan denge- heelen Vogel donkerbruin: hebbende het agterfte deel van de Rug, benevens de ge- heele Staart, donkere en helderbruine Stippen. Alle Dekveders der Wieken en van het bovenfte deel der Rugge, als ook de naaft daar aan zynde Slagpennen, hebben, ieder op zig zelf, digt aan de tip, een ronde donkerblaauwe Vlak; doch de tippen zelf zyn vuil Oranjekleurig of roodagtig-bruin. „Op ieder van de Staartvederen zyn, naar het end toe, twee donkerblaauwe Vlakken , maar alle deeze. Vlakken ontbreekt de heldere Glans;-die-aan den Haan waar, te neemen is, De Pooten en. Voeten zyn donkerblaauw-of zwartagtig, zonder Spooren. … De Hen van den bonten Chineefchen Faifänt, die-op de XXXTI. Plaat vertoond is, wordt in de onderfte. Afbeelding-van, deeze Plaat voorgefteld„ en is zo zeer van 40 haa- (32) Mufcicapa Vertice nigro. Caresa. Carol, I. T, 66. Mufcicapa fufca, fubtus cinerea „ Capice:nigro. » Criffo rubro. Briss. Av. IL p. 365. Mufcicapa Caroli- ni variis Coloribus fplendidi, five Aurei Chinenís. | ee Av, IL, T.69. Foemellee precedentium, Tab. 29 nenfis. Linn. Syt. Nat. XIL. Gen. 113. Sp. 18. — (*) Alnifolia Americana ferrata, HFloribus pentape- talis albis, in fpicam, difpofitis. Prur. Phyt, Tab. 15. fig. r. CarrsB. Carol, I, T. 66. Clethra. Linn. Spec. Plant. IL p. 566. | (33) Foemella Phafiani Pavonici Chinenfis & Phafia- 3. | (f) [Zy heeft ook, in dit Jaar 1772 „ gebloeid op de Baitenplaats van onzen Amfterdamfchen Hooglee- raar J. BuRMANNus, die dezelve aldaar in zyne Boffcha- gie van veelerley uitheemfch Geboomte heeft. Een Takje daar van, met Bloem en Bladen, my vereerd, vind ik met deeze Afbeelding vry wel overeenkomftig, ] G 2 B _ VERZAMELING van UITHEEMSCHE haaren Haan verfchillende, als eenig ander {lag van Faifänten, my bekend. Ter- wyl, naamelyk, de Haan eene mengeling van Zo pragtige Kleuren heeft, als men zig voorftellen kan, ziet ‘er de Hen gantfch gemeen en eenkleurig uit, zonder de minfte Vlakken of andere Kentekenen te hebben. Haar Bek is geel: de Oogen zyn geelagtig Hazelaarkleur en met donkerkleurige Vederen omringd: de Kruin van den Kop is bedekt met roodbruine Vederen, die eenigermaate een Kuif of Toupet maaken. De bovenfté Vlakte van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, Zyn roodagtig bruin. Kort onder den Bek zyn de Vederen wit; doch de Keel, Borft en * Lyf, helder geelagtig bruin, hebbende wat donkerer bruine Vlakken, gelyk in de Afbeelding is aangetoond. De rand aan % bovenfte der Wieken is witagtig. De Pooten en Voeten zyn geel. ‘ Den hier eerft befchreeven Vogel heb ik, benevens-deszelfs Haan, by Doktor Monroo te Londen gezien, alwaar zy beiden ook van my zyn afgetekend. Die Heer hadt veel hope, dat deeze zeldzaame Vogels Jongen voortbrengen zouden, ten welken einde hy ‘er ook in zyn Huis, te Croydon by Londen, eene zeer be- kwaame plaats voor inruimde; doch, dewyl de Hen kwam te fterven, eer hy ze lang genoeg gehad hadt, werdt hy in zyne verwagting te leur gefteld. Den tweeden hier voorgeftelden Vogel kan ik onder allen, die in dit Werk voor- komen, het allerminft met zekerheid uitgeeven voor den genen, dien hy zal ver- toonen. Ik heb hem zelf nooit gezien: doch alzo ik thans drie Chineefche Faifan- ten- Haanen, en van twee derzelven de Hennen, had voorgefteld, wilde ik gaarn derzelver Huishouding hier compleet maaken. Derhalve gelegenheid gehad, om verfcheide fraaije en zeer wel gemaakte Chineefche Schilderytjes van den bonten Fai- fant en deszelfs Hen, naauwkeurig te befchouwen, en dus bevonden hebbende, dat de Haanen met de Natuur zeer wel overeenkwamen, geloofde ik, dat de Hennen met derzelver Origineelen niet minder overeenkomftig zouden zyn. De Hennen, naamelyk, fchoon niet van een zelfde Hand getekend, en op verfchillende tyden, dus, in Engeland overgebragt, ftemden in Kleur mer elkander overeen. Het is my der- halve waarfchynlyk, dat de onderfte Figuur, op de nevensgaande Plaat, den Vogel even zo gelyk zy, als of ik hem zelf naar de Natuur had afgetekend. Ook heb- ben eenigen myner Vrienden, door wien deeze Goudlakenfe Faifant-Hen hier te Lande gezien is, my verzekerd, dat onze Aftekening den Vogel, zo zy zig erin- nerden, zeer wel geleek. | | BL A A RKK. | Het Amerikaanfche Roodftaartje (34). Deeze Vogel is byna zo groot als, of veeleer wat kleiner dan ons Roodftaartje en heeft eenen dunnen zwarten Bek. De Kop, Hals, Rug en Wieken, zyn zwart, uitgenomen vyf of zes der grootfte Slagpennen, die ten deele aan haare bui- tenfte Baarden rood zyn. De Borft is rood, maar door een Afchgraauwe Streek verdeeld, welke Kleur ook de Buik heeft. De Staart is rood, behalve het End. dat zig zwart vertoont. De Pooten en Voeten zyn zwart. De Wyfjes zyn B Deeze Vogeltjes onthouden zig in digte Boffchen van Virginie. Zy laaten zig al- leenlyk by Zomer zien. De zwarte Walnooten- Boom van Virginie (*). De meefte Streeken, van % Noordelyke Vafte Land van Amerika, zyn vol van en | dee- (34) Ruticilla Americana. Cares. Carol, I. T. 67 (*) Naux Juglans Virgini i 3 Rurici ‚1. 1,07. iniana nigra. CATEsB, Car, I Mufcicapa Kuucilla. Linn. Sy? Nat. XIL Gen. 113. T. ó7. Nux Mislahs rise Virginienûs, PaRkK, wen Sp. ro. Motacilla Ruticilla. Sy/%, Nat, X. Gen. 99. Sp. Bn 15. Nat. Hift. I. D. V. Sk bra 577 99. Sp. Juglans nigra. Linn. Spec. Plant. IL, p. 1415. MN ZLD ZAAME VOGELEN 5 deeze Boomen, doch inzonderheid Virginie en Maryland, by den oirfprong der Ri- vieren, alwaar zy op laage vette Gronden menigvuldig en zeer hoog groeijen, De Bladen zyn fmalier en ípitfer, en zo glad niet, als die van onze Nooteboomen. De Schaal det Nooten is zo dik, dat men ze met den Hamer moet aan ftukken {laan: De Bolfter is ook zeer dik en van buiten gantfch ruuw. De Kern is zeer Olieagtig en van een garftige Smaak, doch wordt, als zy ettelyke Maanden gelegen heeft, . van de Indiaanen, als ook van de Inkhoorntjes, enz. gegeten. Het fchynt dat de Boom van de Kleur des Houts zynen naam bekomen heeft, * welk bruiner is, dan alle ander Stamhout van zulk eene grootte, wordende deswegen ook tot Kabinet- ten, Tafels en ander Huisraad, zeer veel gebruikt. | BL A ATR XXXV De roodpootige Patrys uit Barbarye (3 5). Ìk houd deezen Vogel voor wat kleiner, dan onze gewoone Patrys: want, hem afmeetende, heb ik bevonden, dat hy van de Punt des Beks tot aan het End der Vingeren dertien, doch tot aan het end van de Staart flegts twaalf en een half Duim lang ware, en zyne uitgebreide Wieken hadden, van ’ eene Eind tot het ander, negen- tien Duimen vlugts. WirLougngy íchryft, in zyne Ornithologie , dat de Haan van onze Engelfche Patryzen, van den Bek tot aan de Klaauwen, de langte van veertien en een vierde Duims; doch, tot aan ’t End van de Staart „van twaalf en drie vierden Duims heeft, en van de eene Punt der uitgefpreide Wieken tot aan de andere eene breedte van twintig Duimen. Hier uit blykt, nu, dat de tegenwoordige Vogel klei- ner Zy dan de gewoone of Afchgraauwe Patrys , niettegenftaande Heer WirLLouar- By de roode Franfche en Italiaanfche Patrys grooter maakt dan deeze en de graauwe is; ftellende de hoogfte langte van dezelve op agttien, en de breedte op twee-en= twintig Duimen: zo dat niet alleen het ver{chil der Grootte , maar ook dat der Kleur van eenige Deelen, tuflchen de Roode Europifche Patrys en die van de Afri- _kaanfche Kuften, een weezentlyk onderfcheid aanduidt. De Bek is {choon Scharlakenrood; de Oogen zyn Hazelbruin, en de Oogleden , rondom het Oog, lieflyk rood. Boven op den Kop is hy helder Kaftanje- bruin, „welke Kleur zig ook over het agterdeel van den Kop nederwaards uitftrekt, doch dan donkerer wordt, naar vooren toe loopt en om den Hals eenen Ring maakt, wel- ke met ronde witte Vlakjes is gefpikkeld. De Kop en Hals zyn op zyde lichtblaauw- _agtig Afchgraauw , en deeze Kleur omringt ook de Oogen. Aan ieder Zyde is, rond- om de plaats van het Oor, een donkere Vlak. Het voorfte van den Hals is, onder _den Ring, Afchgraauw , en deeze Kleur verdwynt aan de Borft, ongewaarwordelyk, in eene bleeke Roozekleur. De Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn helderbruin of Tegelrood. De bovenfte Vlakte van den Hals, Rug en Wieken, zyn donkerbruin en fpeelen wat in *t Afchkleurige. De grootíte Slagpennen der Wieken vallen wat donkerer dan de overige Vederen, en hebben naar de Punt toe, aan den Rand, eene niet zeer groote, lichte, geelagtig bruine Vlak, De binnen- zyde der Slagpennen is donker Afchgraauw , maar de binnenfte Dekveders der Wie- ken zyn eenigermaate Tegelrood. De Veders die op de Schouders, tuffchen de Rug en de Wieken flaan, zyn lieflyk blaauw, met donker rood gezoomd. De Zyden van het Lyf zyn gedekt met fchoone dwars gefchakeerde Vederen , die de Tippen Oranjekleur, mer een zwart Halfmaantje daar boven, en verder wit, doch ) Perdix ruffa, Africana. Epw. 4v. IL T. „os Nat. XIL. Gen, rog. Sp. 12. Sift. Nat. X. Gen. gr. ken rufa five major. Gesn. Aw. 682. Jonsr. 4v. 68. Sp. 8. Roode Patrys. Natuurl, Hijt, IL, D, V. Stuk, T. 27. Wir, Ornithol, 118. T. 29. Àrs. Av. L T. 29. bladz. 413. | Briss. Av. 1, p. o4r. T. 23. £, 1. Tetrao rufus, Soft, JI. Deel. oi VERZAMELING van UITHEEMSCHE doëh het overige en bedekte gedéelte-Afchgräauw hebben: Deeze Veders gaan ten is over de Wieken ie De Stuit soeken en gelyke Kleur hebbenrook de middelfte Staartpennen, doch zyn wat ‘donkerer en tevens overdwars donker ge- ftreept. De zydveders van de'Staart zyn in de eene helft, naar het Lyf toe, Afch graauw, doch: in de andere helft; naar dertippen toe, vuil Oranjekleur: de Pooten en Voeten rood; doch fchoöner dan in de Duiven. Ook hadt deeze Patrys nog kleine Spooren en haare Klaauwen: waren bruin. Ô lS Myn Goede Vrind, de Heer Tomas RAWLINGS, een Koopman, woonende te St. Crux, in dar gedeelte van Barbarye; ‘t welk buiten de Straat van Gibraltar aan den Atlantifchen Oceaan legt, heeft my een paar van deeze' Vogelen levendig toegefchikt. Ik heb niet gehoord, dat de Patrys met roode Pooten, noch de Euro- piche noch de Afrikaanfche, ooit in Engeland heeft voortgeteeld, offchoon de bei. de Soorten dikwils daar heen gebragt zyn. De geren, die verlangen naar Berigt, aangaande de Europifche roode Patrys , hebben maar de Ornithologie van Wir: LOUGHBY, pag. 167, Îab. 29, na te zien. ALBIN aan te haalen is onnoodig , de- wyl deszelfs befchryving een gedeelte van ’t Berigt van Wit voucmsr uitmaakt. „ PD As AOP XN VR Het kleine zwarte Roodftaartje (36). Dit is byna zo groot als een Kanarie- Vogel en geheel zwart, uitgenomen dé Schouders der Wieken, en een gedeelte van de Baarden der beide grootfte Slagpen- rien, welke wit zyn. De Bek is dik en kort, en heeft in zyn bovenfte gedeelte ee- rie infnyding, gelyk in de Valken plaats heeft. Dit Vogeltje onthoudt zig in Mexiko, en wordt van de Spanjaarden Maripofaà nigra, dat is de Zwarte Vlinder of Kapel genoemd. Of dit het Mannetje of het Wyfje zy, weet ik niet aar te wyzen, De Amelanchier of Franje- Boom (5). Deeze Heefter groeit gemeenlyk aan de Oevers van kleine Beeken en Rivieren, Zy wordt van zes tot tien Voeten hoog, en heeft meerendeels eenen krommen on- regelmaatigen Stam. De Bladen zyn helder groen, en van figuur als de Oranje- _boorns- Bladeren. In Mey brengt hy Troflen voort van witte Bloemen, welke aan Takkige Steelen hangen, die een half Duim lang zyn. leder Bloem beftaat uit vier finale dunne en twee Duim lange Blaadjes; waarop ronde, zwartagtig blaauwe Bes- fen volgen, die in grootte veel naar de Slee- Pruimen gelyken. en SSS SIS SSS SSS SS SSS SSS SIS SS SESSIES SSS SS sss: PEA AT ME MRVII: Het bruine gevlakte Hazelboen (37). Deeze Vogel is wat grooter dan een Engelfche Patrys, of bykans zo groot als onze kleine Soort van tamme Hoenderen. Hy fchynt-ook wat langer van Liyf dan | ; \ een „ (36) Rubicilla minor nigra. Caress: Carol. 1. T. 68. CCXLI. f£, 4. Chionanthus, Hort. Cliff. 17. Gron: Ars. dv, IL p. 65. T. 69. Pyrrhula Mexicana nigra. Virg. ro. Royen Lugd. Bat. 17. Chionanthus Virgi- _ Briss. Ao. II, p. 316. Loxia nigra, Linn. Syft. Nat. _nica. Lann. Spec. Plant, IL. p. 1x. XIL. Gen, rog. Sp. 40. Óf? Nat. X. Gen. 96. Sp. 28. (37) Urogallus minor Americanus ; five maculatus Zwarte Kernbyter. Nat. Hift. IL. D. V. STUK, bladz. Canadenfis: foemina. Epw. Av. IL. T. 71. Bonafia Fre- 5l4. ti Hudfonis. Briss. 4v. IT, p. zor. Append. ro. Te- _(*) Amelanchier Virginiana, Laurocerafi folio. H. _trao Cânâdenfis. Linn. Syf?. Nat. XII Gen, 1o3. Sp. 5. Per, Ras. Suppl. App. 112. Arbor Zeylanica Coti- 3. Syf?. Nat. X. Gen. ò1. Sp. 3. Kanadafche Veldhoen. ni foliis, fubtus Lanugine villofis, Floribus albis Cu- Nar, Hit, 1: D. V. Stuk’, bladz. 403. ‘ culi modo laciniatis. Pruxn. Alm. pl 44. Pbyt, Tab. | | EN ZELDZAAME VOGELEN: 31 een Patrys te zyn, hebbende naar evenredigheid de Staart langer. De Bek is zwart, en gedekt met bruine Vederen, welke voorwaards over de Neusgaten zig uitftrek- ken. Boven het Oog heeft hy een klein ftukje van eenen rooden Huid. Van het Grondftuk des Beks loopt naar het Oog een witte Streek, en van het Oog loopen agterwaards twee andere Streeken, van welken de onderfte de langfte is. Het bo- venfte deel van den Kop, de bovenfte vlakte van den Hals en de Kug, zyn gedekt met donker bruine Vederen, onder welken zig ook wat vuil Oranjekleurigs en Afch- graauws mengt. De Dekveders der Wieken zyn donkerbruin, en hebben de tippen wat lichter bruin gerand, niet alleen, maar binnen dezelven nog eene helderbruine Streek; die met deezen Rand evenwydig is. De groote Slagpennen zyn donker of zwart, en aan den Rand van den buitenften Baard wit gefprenkeld. De kleiner Slag- pennen, naaft aan de Rug, zyn helderbruin, met donkerbruine Streepen overdwars. De binnenfte Dekveders der Wieken zyn donker en hebben witte Punten. Tus- _fchen de Rug en de Wieken zyn eenige Veders, welke langwerpige witte Vlakken hebben, die naar de Tippen toe geftrekt zyn. De Staart is donkerbruin of zwart, en derzelver middelfte Vederen zyn, overdwars, helder roodagtig bruin, ja byna Oranjekleurig geftreept: terwyl de zyd- Vederen met de zelfde Kleur gefprenkeld en getipt zyn. De Keel is, onder den Bek, geelagtig wit, en heeft kleine zwarte Vilakken. De Hals; daar onder, zo wel als de Borft, is verfchooten Oranjekleu- rig en overdwars getekend met halfimaanswyze zwarte Vlakken , waar van de pun-_ ten opwaards flaan. Onder het zwarte en Oranjekleurige van de Borft is ook wat wit gemengd. Het overige der onderfte Vlakte, van de Borft af tot aan de Dek- veders onder de Staart, is wit met wat Roomkleurigs gemengd, en tevens met even zodanige Vlakken, als de Hals en Borft, bezet. De Pooten zyn van boven over de Kniejen tot aan de Voeren gedekt met Haairagtige bruine Vederen, welke we- gens haare fyne dwars- Streepjes zig als geaderd vertoonen. De Voeten zyn bruin- ‘rood en hebben de drie voorwaards ftaande Vingers gehakkeld aan ieder zyde; doch „de agterfte Vinger is op zyde glad, met een zeer lange zwarte Klaauw, gelyk de „ânderen. | «Ik houd deezen Vogel voor een Soort van Hazelhoen. Ik heb hem met alle be- fehryvingen, welken ik van-diet Geflagt kon vinden, vergeleeken, en bevind, dat hy zo zeer van dezelven afwykt, dat ik geloof hem voor eene tot nog toe niet be- fchreevene Sooft te kunnen uitgeeven. Hy werdt my uit de Hudfons- Baay, door myn Vrind den Heer LrerT, toegezonden, met een Berigt, dat hy zig in die Landftreek het geheele Jaar onthoude. Deeze Soort van Vogelen leeft , in Noords Amerika, op laag vlak Land: in Buropa, daarentegen, vindt menze niet dan in hooge Landen en op de Bergen, alwaar. de Lugt, wegens de hoogte, zo koud is als in de laage Landfttreeken van de Hudföns-Baay, die het bewoonde deel van Amerika uitmaken „ dat het meeft naar * Noorden legt. By de Autheuren treft men, in de befchryving van dit Geflagt van Vogelen, enkel duifterheid en tegenftry- digheden aan: waar van het meefte door den Heer WarLoucHBy, in zyne Orni- thologie, by een verzameld is, alwaar men het van pag. 172 tot 178 kan nazien, Bels AA PP XXXVII De Wejtindifche Ysvogel (38). Deeze Soort van Ysvogelen is wat grooter dan een Merel. Hy heeft bres | | | et- En (88) Ifpida. Caresa. Carol. 1, T. 69. Ras. 4v. 49. -Gen. 62. Sp. 7. Syft. Nat. X. Gen, 56. Sp. 3 Nat. 2 $ 184, N, 14. Ifpida Carolinenfis criftata. Briss. Hij? I. D. IV, Stur, bladz. 404. do. IN. p. 512. Alcedo Alcyon. Linn. Syft. Nat, XIL, je H2 32 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE derdhalf Duim lang en zwart, de Oogen zyn groot: de Kop is met lange blaauwag- tige Vederen bedekt. Onder het Oog heeft hy eene witte Vlak en nog een andere aan % Grondftuk van de bovenfte helft des Beks. De geheele Oppervlakte des Lig- haams is donkerblaauw. De Hals is wit, met eene breede donkerblaauwe dwars- ftreep, waar onder de Borft vuilrood verfchynt. De Buik is wit. De Slagpennen der Wieken zyn zwart, doch hebben ook eenig wit aan de binnenfte Baarden, die bovendien eenen blaauwen en zwarten zoom met witte dwars- Vlakken voeren 3 doch men kan zulks alleenlyk, wanneer de Wiek uitgefpreid is, befchouwen. De Staart is donkerblaauw en aan het End wit, gelyk de meefte Slagpennen. Hy heeft vier Vingers, van welken maar ééne agterwaards ftaat. Zyn Geluid, zyn eenzaa- me ophouding aan de Rivieren, en zyn Voedzel, maaken hem den Engelfchen Ys- vogel gelyk. Hy vreet niet alleen Viffchen, maar ook Haagdiflen. Krein geeft ‘er den naam van Ruigkop aan. De Smalbladerige Kaarfenfineer-of Wafchboom dan Carolina (EN Gemeenlyk zyn dit maar kleine Boomen of Heefters, die byna de hoogte van twaalf Voeten en kromme Stammen hebben, welke hunne Takken ongeregeld over den Grond uitbreiden. De Bladen zyn lang, fmal, en zeer fpits; aan eenige Boo- men grootendeels, aan anderen in ’ geheel niet gehakkeld. In Mey zyn de kleine Takken overhoeks bezet met langwerpige troflen van zeer kleine Bloemen, die in gedaante en grootte naar de Katten der Hazelaaren gelyken, van-eene rood en groe- ne Kleur. Hier op volgen Druifttoflen van kleine Beflên, die blaauw zyn, zo digt aan elkander {taande als de Druiven. De Kern fteekt in eene langwerpige harde Steen, die met eene vette Meelige Stoffe overtoogen is, welke het Watch of Smeer uitlevert, daar men op de volgende manier Kaarfen van bereidt. | In November en December, op welken tyd de Beffen ryp zyn, begeeft zig een Man, benevens zyne Familie, van Huis, op een Eiland of een aan de Zee leggen= de Zandbank, alwaar deeze Boomen in menigte groeijen ‚ en neemt Ketels met zig om de Beffen daar in te kooken. Aldaar maakt hy zig van Palmboombladen eene Hut, om, benevens zyne Huisgenooten geduurende zyn verblyf aldaar , °t welk ge- meenlyk drie of vier Weeken duurt, daar in te woonen. De Man kapt de Boomen af, en de Kinderen vergaderen de Beflen in een Schottel, waar op zy dan verder Water gieten, en die zo lang kooken, tot dat de Olie ’er boven op zwemt, welke alsdan in een ander Vat afgefchuimd wordt. Dit herhaalt men zo dikwils, tot dat ’er een Olie meer overblyft. Wanneer dezelve vervolgens verkoeld is, wordt zy zo ftyf als Wafch, en krygt eene vuilgroene Kleur. Dan kookt men deeze Stoffe __nog eens en zuivert dezelve in Koperen Ketels, % welk dezelve doorfchynend groen maakt. De Kaarfen, daar van gevormd, branden lang, en geeven een aangenaa- men Reuk. Gemeenlyk wordt ’er een vierde deel Smeer onder gedaan, en dit doet deeze Kaarfen helderer branden. | — SSSSSSSISSIS SESSIE SISISISISISSISISISS SSI SISSI SISSI SISISISes: | Pali A Aep Ne Het witte Berkhoen of’ Hazelboen (39). _Deeze Vogel flat, ten opzigt van de grootte, in ’ midden tuffchen de gewoo- ne Patrys en Faifant, doch in geftalte komt hy de Patrys zeer naby, uitgenomerì dat (*) Myrtus, Brabanticee fimilis, Carolinenfis, bac- p. 216, Friscu Av. T. irr. Tetrao L cata, Fruêta racemofo feffili monopyreno. Puk. Alm. Linn. Syft. Nat. XII. Gon Sp. 4. Sf Na X. 250. T. 48. f. 9. Caressa. Carol. LT. 69. Myrica Ce- Gen. | rìfera. Linn. Sp. Plant. II. p. 1453. On, Ee 1 ba ‚4, Sneeuwhoen. Nat, Hijs, IL, D. V‚ Srux gi. | (39) Lagopus. Epw. 4v. II. T. 72. Briss. 4v.I. EN ZELDZAAME VOGELEN. 33 dat Zyn Staart wat langer is. Hy heeft den Bek zwart; de Neusgaren zyn gedekt met kleine witte Vedertjes, die voorwaards gepunt zyn. Het onderfte deel van den Bek heeft aan zynen Wortel ook witte Vederen, van welken een fial Kringetje om de Oogen ftaat. Boven ieder Oog is een flappe Wenkbraauw, die maar van onderen vaft zit, gaande wederzyds over de Kruin van den Kop in de hoogte. De- zelve is een Duim lang en een half Duim breed: zy ziet ’er uit als Pluis, of als de Huid die het Oog van eenen Faifant- Haan omringt, en heeft een fchoon roode Kleur. De Kop en Hals zyn roodagtig bruin en hebben fyne zwarte dwars-Streep- jes, doch van vooren aan den Hals zyn ook ettelyke witte Vederen. Het middelfte deel van de Rug is, gelykerwys de geheele Wiek , wit; de Schaft der grootfte Slagpennen, welke zwart is, uitgezonderd. De gevlamde Veders, onder aan den Hals, houden niet eensklaps op, maar vertoonen zig ook hier en daar, op ‘t begin van de Rug en wederzyds, tuflchen dezelve en de Wieken. Ook ftaan ’er eenigen op de Borft, en in de Dekveders boven aan de Staart. De twee middelfte Staart- pennen zyn overdwars bruin en zwart geftreept, gelyk die aan den Hals, enz: de beide wederzyds aan dezelven volgende zyn wit; de overige buitenfte Staartpennen vuilbruin of zwart, hebbende witte Punten. Het Lighaam, de Zyden, de bin- nenfte Vlakte der Wieken, de Dekveders onder de Staart, de Pooten en Voeten zyn, tot aan het End der Vingeren, t'eenemaal bedekt met witte Vederen, doch - die aan de Pooten en Voeten {taan gelyken meer naar Haair. De Klaauwen zyn bruin en taamelyk lang, maar tevens regter dan men dezelven gewoonlyk vindt in het Pluitngediert. | Ee de ; By den Heer HaNs SLOANE is deeze Vogel opgezet te zieh, ef naar denzelven heb ik myne Afbeelding en befchtyving gemaakt. De Heer LiGur, die eerft kott- lings uit de Hudfons- Baay in Engeland terig gekomen is, zeid’, toen hy deezen Vogel zag, dat dezelve een Haan ware, gelyk die in % Voorjaar, wanneer hy de witte Kleur verlieft en weder bruin wordt, Zig vertoont: aangezien zy des Win- ters Sneeuw-witte Vederen hebben, uitgenomen de buitenften aan de Staart, wel- ke zwart zyn met witte Punten. In ’ Voorjaar beginnen zy te veranderen, en worden op de bovenfte Vlakte bruin, terwyl het Lyf grootendeels wit blyft. „De Heer Lranr heeft een deezer Vogelen van de Hudfons- Baay medegebragt, die volkomen wit was, en my denzelven prefent gedaan. Hy hadt hem aldaar in de Winter gefchooten, en verzekerde my tevens, hoe hy voorzeker wift, dat zi deeze Vogels tegen den Avond in de Sneeuw ter rufte begeeven. In dat Land is de Sneeuw zo lugtig als fyn droog Zand. Zy blyven de geheele Nagt over daar __in, doch met den morgenftond vliegen zy regtop in de hoogte, om de Sneeuw van ’t Lyf te fchudden. Hy heeft ze dikwils dus zien opftygen, en hunne Drek in de Sneeuw- Legerftee gevonden. Hy voegde ’er by, hoe men waargenomen hadt, dat zy in den Winter maar ‘s morgens en ’s avonds vreeten, doch omtrent den Middag zig in de Zon zetten. Het zyn Inboorlingen van de Hudföns- Baay, alwaar zy broe- den en zig het geheele Jaar door ophouden; doch bovendien zyn zy zo wel in Ame- - rika als in Europa gemeen. Ik heb dergelyke uit Noorwegen gekreegen, en in alle Vogel -Hiftoriën worden zy naauwkeurig befchreeven, met het byvoegzel, dat zy zig in Switzerland, Spanje, Italie, enz. op het Gebergte onthouden. Een Patrys is deeze Vogel eigentlyk niet, maar van de Soort der genen, die wy Berkhoen noe- men, zynde de Lagopus Avis van ALDROVANDUS. In zyn Wintergewaad vindt men hem by Wirrovargy, pag. 176, befchreeven. Aan den Vogel, naar wel- ken ik, als boven gemeld is, myne Tekening heb gemaakt, waren de roode Wenkbraauwen veel grooter, dan aan alle anderen, doordien menze, wanneer de - Huid droog is, in eenigen naauwlyks befpeurt. Ik heb ’er niettemin zeer veelen ge- Zien; des ik geloof, dat dit een oude en volkomen opgegroeide Haan geweeft zy. Wy worden gewaar, dat de Kammen, in onze gewoone Hoenders, in ’ Voor- HI. Deel. el ee jaar 34 VERZAMELING van UITHEEMSCHE jaar veel grooter en rooder dan % Winters zyn. Dewyl het my voorkomt, dat ee nige dingen, die ik ten aanzien van deezen Vogel ontdekt heb, gantích nieuw zyn; zo geloof ik, dat de Liefhebbers mynen arbeid niet voor overtollig houden, noch het uitgeeven van hun Geld beklaagen zullen, offchoon dezelve reeds overlang befchreeven en aan de Liefhebbers niet onbekend zy. De Heer ALBIN heeft hem _niet gekend. | ee PGA A TA De bruine Ral (40). Deeze Vogel is, in grootte en geftalte, aan onze zwarte Water- Ral gelyk. Zy Lighaam is over ° geheel met bruine Vederen bedekt, doch heeft de onderfte Vlak- _ te helderer dan de bovenfte. De Bek en de Pooten zyn ook bruin. In de Herfft worden deeze Vogels, wanneer zy wilden Haver vreeten, zo vet, dat zy de In- diaanen niet ontloopen kunnen, welke hun door het rondom jaagen moede maaken; en dus een groote menigte daar van vangen. In Virginie, alwaar ik ze maar alleen gezien heb, worden zy, wegens hun lekker Vleefch, zo hoog-geacht, als in Karo- lina de Ryftvogels en de Ortolaanen in Europa. De Virginifche Gentiaan met Zeepkruid- bladen (*), Deeze Plant groeit in Slooten en op belommerde vogtige plaatfen. Zy wordt ge: meenlyk zeftien Duimen hoog: zy heeft overend {taande regte Steelen met lange fpitfe Bladen, die tegen elkander over ftaan, en zig horizontaal uitbreiden. Uit de oxels der Bladen komen vier of vyf eenbladerige blaauwe Bloemen voort, welke; êer zy zig openen, de gedaante van eene langwerpige Rol hebben, doch, als zy open gaan, dan vertoonen zy zig als een Beker, met vyf infnydingen aan den Rand, PEAP 2e De Mannetjes Trapgans (41). ‚De Wieken van deezen Vogel hebben, wanneer zy uitgefpreid zyn, van % eene End tot het andere, de langte van zeven Voeten en vier Duimen. Van de punt des Beks tot aan het end der Klaauwen is hy drie Voet en tiendhalf Duim lang , doch tot aan het end van de Staart drie Voeten en zes Duimen. Van den hoek tot aan de punt is de Bek drie en een vierde Duim lang ; de Poot, van de Knie tot aan den Hiel, ruim zeven, en de middelfte Vinger omtrent drie Duimen. De zwaarfte Slagpennen hebben eene langte van twintig Duimen en de geflootene Wieken zyn twee Voeten lang. Hy woog twintig Pond, het Pond tot zeftien Oncen gerekend. Om de Afbeelding _op myn Blad te brengen, heb ik den Voet op drie Duimen gereduceerd; zo dat, door deeze verkleining, de grootte van den Vogel, in de Afbeelding, volgens den Cubifchen of Lighaamelyken Inhoud, tot de Natuurlyke grootte {taat als 1 tot 64. Het is zonder twyfel de grootfte Vogel, hebben (*). ì (40) Gallinula Americana. Rallus Americanus. Ca- resB. Carol. IL, T. 7o. Briss. Ao, V. p. 175. Rallus Virginianus. Linn. Sy/f. Nat. XIL, Gen. 93. Sp. zo. Nat. Hift. 1. D. V. Stur, bladz. 285. _(*) Gentiana Virginiana Saponarice folio , Flore cee- tuleo longiore, Hijf. Oxon, Il. p. 484. Tab. 5. Se. 21. Gentiana major Virginiana, floribus amplis ochro- leucis. Prux. Alm, 16. T. 186. Gentiana Saponaria, Linn. Spec Plant. IL. p. 330. ig (41) Otis mas. Epw. dv. II, T, 73. Tarda. Ars. dien wy in Groot Brittannie en lerland De Av. III, pag. 36. T. 38, 39. Otis five Tarda Avis. Arprov. Ornithol, IL. p. 85. T. 89. GesN. 4v. 484. Wir. Orn, 129 T. 32. Briss. Av. V. p. 18. Otis Tarda, Linn. Sy/t. Nat: XIL. Gen. os. Sp. 1. Sy/t. Nar, X. Gen. 85. Sp. r. Gewoone Trapgans. Nat, Hift. IL, D. V. Stuk, bladz. 288. | (*) [Hier tot een vierde verkleind, moet hy Na- ab in dit poftuar, omtrent. drie Voeten. hoog Zyn, | ENZ UD AAAMEVOBERENY on _ De Bek is helder Hoornkleurig en trekt wat naar het-geele: de Oogen zyn Oran- je-geel: de Kop en Hals fchoon helder Afchgraauw en fpeelen in * blaauwe. Van vooren is de Hals in 't midden gantích helder of wit. Aan de zyden van de onderfte helft der Snebbe heeft hy lange Vederen, welke gelyk'een Knevelbaard terugwaards gaan, doch aan het Wyfje ontbreeken. Aan de zyden van den Hals vertoont zig de kaale Huid, welke Violetkleurig , en, wanneer de Hals fterk uitgeftrekt wordt, van de Vederen bedekt is. Midden op de Kruin des Kops vertoont zig iets Oranje- kleurigs. Doch, *t gene het wonderlykfte in deeze Vogel is, heeft de onlangs over- leeden Heer Douarass, Doktor der Geneeskunde en Medelid van het Collegium Medicum, ontdekt: een Beurs of Zak naamelyk, waar in frifch Water door hem __ bewaard wordt, om zig daar van te bedienen, als hy zig in drooge en ver van Wa- ter afgelegene plaatfen bevindt. Deeze Zak heeft zyne Opening onder de Tong, tuflchen dezelve en de Onderkaak. By A wordt deze Zak opgeblazen vertoond. - Ik heb daar in, eer de Kop afgefneeden werdt, volle zeven Pinten Waters, die omtrent zeven Ponden van ons gewoon Gewicht uitmaaken, gegooten, eer hy over- liep. B wyft de Strot of Lugtpyp aan, en C de Keel of Zwelgpyp. Aan het Wyf- je ontbreekt deeze Zak (*). | ae Het agterlte en onderfte deel van den Hals, de geheele Rug, de Stuit, de mid- delfte Vederen van de Staart, gelyk ook de kleine Dekveders der Wieken, zyn licht- bruin of Oranjekleurig en overdwars {choon zwart geftreept, maar op eenige plaat- _ fen onregelmaatig befprengd met zwarte Vlakken. Het Dons, aan de Wortels der Vederen, is over % geheele Lyf fchoon Roozerood. De zyd-Vederen van de Staart zyn wit, doch hebben tevens iets bleek Oranje-geels en blaauwagtig Afch- kleurigs. Ook toont zig aan ieder by de Punt een zwarte dwars-Streep. In ieder Wiek heeft de Vogel twee-of drie-en-dertig Slagpennen. De zeven of agt eerften Zyn donker Afchgraauw met witte Schaften; daar op volgen omtrent vyftien; wier Grond ten halven wit, doch het overige benevens de Punten, zwart is: hoe nader zy aan ° Lyf ftaan, hoe minder donker het Zwart is, % welk in de vyf-of zes-en-twintigfte Slagpen geheel verdwynt. Daar op volgen vyf of zes geheel witte, en de overige drie of vier, die naaft aan de Rug ftaan, zyn daar mede eenkleurig. Het gantíche deel van de Wiek, dat op de Borften het Lyf legt, is wit met eenig helder Afchgraauw daar onder gemengd. Dit Wit beflaat de ruimte onder de Wiek, wanneer dezelve geflooten is, van den Schouder af tot byna aan het end der Wiek, geheelenal. De Borft, het Lyf, de Schen- kels, de Dekveders onder de Staart en de zyden onder de Wieken, zyn t'eenemaal wit. De Pooten zyn grof en met kleine Schubben bedekt; de Voeten dik en kort. _ Zy hebben een ronden Hiel en drie Vingeren, welke altemaal voorwaards uitge- ftrekt zyn, hebbende dikke niet zeer fpitfe Klaauwen. De Pooten en Voeten zyn vuil Vleefchkleurig, wat naar het Afchgraauwe trekkende. g Zo iemand aangaande de Ontleeding van deezen Vogel eenig Berigt begeert, hy behoeft maar de Memoriën van de Koninglyke Academie der. Weetenfchappen van Parys, van de Jaaren 1666 tot 1699, in het Tweede Deel van den Derden Band, pag. TOI, ma te zien, alwaar men de Anatomifche befchryving van zes Mannetjes Frapganzen vindt (f). Daar in is nogthans geen agt gegeven op deeze zonderlinge bewaarplaats. van Water, wier voornaamfte nuttigheid, naar myn gevoelen, daar in beftaat, dat het Wyfje, wanneer zy haar Eijeren uitbroedt, en de Jongen, eer zy nog vliegen en Water haalen kunnen , daar uit voorzien worden. | _ Ik heb deezen Vogel, frifch en wel gefteld, van den Heer Dante GwiLr in | de | | de C°) [De maat vant Zakje neemende, dat hierby daar in meer dan drie Pond Waters zoude kunnen. J À is afgebeeld „ kan ik evenwel niet berekenen, dat’, (1) [Zie de Natuurlyke Hiftorie volgens het Samen- íchoon men het viermaal zo lang en breed begrypt, ftel van Linnaus, L Deel V. Stuk, bladz. 292, enz} E2 56 VERZAMELING van UITHEEMSCHE de Melkftraat te Londen, myhen hoog geagten Vrind en Bloedverwant ‚ bekomen, Een opmerkzaam en fchrander Man van Norfolk, die eenige der grootfte Mannet. jes Trapganzen gewoogen hadt, heeft my verzekerd, dat zy menigmaal meer, dan a zevenentwintig Ponden van zeftien Oncen , hebben opgehaald. SSS SSS SS SS SSS ISS SNS SS SISSSS ESSE SS SSS SS SISI Pb AA dep De Schreeuwende Plevier (42). Deeze Vogel is van grootte als de grootte Snep. Hy heeft groote Oogen;, die met eenen Scharlakenrooden Kring omgeven zyn. Van den Bek af loopt een zwar: te Streep onder de Oogen heen. Het voorfte van den Kop is wit, doch boven wordt dezelve zwart, en zyn overig gedeelte is bruin. De Keel is, gelyk ook de omtrek van den Hals, wit, en daar onder is weder een breede zwarte Streep; die den Hals omringt. Dwars over de Borft loopt, van den eenen Schouder tot den anderen, wederom een zwarte Streep, zynde voor °t overige de Borft, als mede het Lyf; wit. De Rug en de Wieken zyn bruin, doch de grootfte Slagpennen meer donkerbruin. De kleine Vederen van de Stuit, welke drie vierde deelen van de Staart bedekken, zyn geelagtig rood, maar het overige van-de Staart is zwart. De Pooten en Voeren zyn Strookleurig. Een agterfte Vinger ontbreekt ’er aan. | Deeze Vogels zyn, zo wel in Virginie als in Karolina, zeer gemeen, enden Vogelaaren zeer hinderlyk, dewyl zy door afgryflyk Gefchreeuw de andere Vogels verjaagen. Men noemtze in Virginie Killdeer, dewyl haar Geluid eenige overeen- komft heeft met dit woord. Zy blyven ’* geheele Jaar door in Virginie en Karoli- na. De Kleur der Vederen van het Mannetje en Wyfje is weinig verfchillende. Zy behooren onder de Plevieren, en worden van Krein de lang geftaarte Mornel ge- heten. De Zuuringboom (* De Stam van deezen Boom is gemeenlyk vyf of zes Duim dik, en wordt by de twintig Voeten hoog. Hy heeft dunne Twygen, welke digt met Bladen bezet zyn, die naar Peerebooms- Bladen gelyken. Aan het end der Twygen groeijen klei. ne witte uit één Blaadje beftaande Bloemen, die naar de Bloemen van den Aard: bezie-Boom gelyken. Zy zitten aan korte Steeltjes op de ééne zyde van verfcheis de dunne Steelen, digt by elkander, en hangen maar aan ééne zyde van ieder Tak nederwaards, | SSS SSS SSS SSS SSS SSS ESS SSS SISSI SS eN OP SLAA TE KEI De Wifjes T rapgans (43). Deeze Vogel was, wat de grootte aangaat, van. het Mannetje zo zeer verfchil- lende, dat ik hem voor eenen Jongen, nog niet volgroeiden Trapgans, zou ger houden hebben, indien ik hem niet in * begin van de Meymaand te Londen gekogt had, op welken tyd, naar ik onderftel, deeze Vogels of nog piep-jong of reeds geheel volwaflen zyn: het welk met alle my in Engeland bekende Vogelen, nog lang __ (42) Pluvialis vociferus. Cares, Carol, 1, T. zr. Pla- dromeda Arborea, Foliis oblongo- ovatis integerrimis, vialis Virginiana torquata. Briss. 4v. V. p. 68. Chara- _Floribus paniculatis nutantibus , Racemis fimpliciffimis. drius vociferus, Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 88. Sp. 3. Gron. Vir 8 48. Andromeda Arborea. Lann. Spes, Syt. Nat. X. Gen. 79. Sp. 4. De Schreeuwer. Nat. Plan, II, p. 565. Hij. L.D. Vo orux, blad, 255, (43) Otis foemina. Epw. 4v. IL T Zie de hi … enn e e . pn . e . Ld ® 74: Ie G EE (*) Frutex foliis oblongis acuminatis, Floribus fpi- voor % catis uno verfu difpofitis, CaresB. Carol, L T. zr. An- SUL, OP Plaat XLI, aangehaalde Autheuren. EN ZELDZAAME VOGELEN. 55 dang voor dat zy den Ouderdom van een Jaar bereikt hebben, plaats heeft. De uit: gefpreide Vlerken van deeze Trapgans hadden; van * eene tot het andere End, maat de langte van 66; aan het Mannetje, daarentegen, wel van 88 Duimen. Dus wa: ren ook alle de overige Lighaamsdeelen naar evenredigheid kleiner. Wanneer mens nu, het onderfcheid in Lighaamelyke grootte, tuflchen dit Wyfje en het voor be- íchreevene Mannetje, wil weeten, zo moet men alleenlyk de Teerlingen zoeken van de gedagte getallen; door dezelven eerft in zig zelf, en dan nog eens met het zelf: de getal, te vermenigvuldigen. Dus krygt men 287496 en 681472; waar uit blykt, dat het Wyfje meer dan de helft kleiner is dan het Mannetje: een onderfcheid zo groot, als ik nooit tuflchen de beîde Sexen, in eenig andere Soort van Vogelen; waargenomen heb. Zo zyn, integendeel, ook onder de Roofvogelen de Wyfjes doorgaans grooter dan de Mannetjes. | | Se De Bek van deezen Vogel heeft even de zelfde geftalte en kleur, als in de Man- netjes Trapgans. De Tong is zeer fpits en aan de zyden gehakkeld: de Bek van binnen bleek Vleefchkleurig. De Water- Zak mankeerde geheelenal, en onder de Tong was voor dezelve geene zodanige Opening, als in het Mafnetje. De Oogen zyn Oranje of Goudkleurig. De Kop is vuilbruin en trekt naâr % Afchgraauwe; uitgenomen de Kruin, die zig fchoon Oranjekleurig vertoont met zwarte dwárs- ftreepjes. Het voorfte van den Hals is blaauwagtig Afchgraauw: zyn agterfte deel, de Rug, Wieken en Staart, zien ’er uit als in het Mannetje , doch zyù niet zo hel- der van Kleur. De Wiek is van deszelfs Wiek daar in verfchillende, dat haar Rand, die op de Borft en het Lyf legt, met zwarte Vederen bedekt is, en het witte, dat langs de Wiek, wanneer dezelve gefloöten is, loopt, heeft Zo veel breedte niet als in den Haan. De zyd- Veders van de Staart zyn aan beide Enden wit: zy hebben in ‘t midden eêne roodagtige Vlak en digt aan ’ uiterfte End afgebrokene dwars- Streepen. De Slagpennen zyn, Zo ver zy zig onbedekt vertoonen, zwart, doch haar gronddeel is wit. Inwaards zyn de Wieken, zo wel als de geheele onderfte Vlakte van het Lyf, even als in ct Mannetje, wit. De Pooten, Voeten en K laau- wen, komen, wat de geftalte en kleur belangt , in het Wyfje en Mannetje mét elkander overeen. Eenige weinigen van de grootfte Slagpennen hebben witte Schaften. de | … Van deezen Vogel hadt Wirrouaney reeds een korte Befchryving gemaakt, en … indezelve, wat de maat der langte van den Bek tot aan het end der Staart aangaat, welke hy op zeftig Duimen begroot, Zeer mis gétaft. ALBIN, die hem náfchreef, heeft den misflag voortgeplant, % welk tot een bewys dient, dat hy den Vogel niet onderzogt, ja mooglyk zelfs niet eens gezien hadt: want zyne Af beeldingen, die van het Mannetje zo wel als van het Wyfje, zyn uit de Plaat, welke zig in de Me- moriën vande Akademie van Parys bevindt, genomen. Aan zyn Wytje heeft hy die lange Veertjes aan den Bek , of Knevels gegeven, welke het Mannetje maar alleen heeft, en van het Wyfje is door hem geen woord tot be{chryving gezegd, dewyl hy in geen Autheur dienaangaande iets vondt, dat hy kon nafchryven: ‘weshalve het zeker is, dat de Afbeelding van zyne W yfjes Trapgans louter uit het hoofd gemaakt zy. | | j _ Terwyl deeze Vogel zo veele voornaame Éigenfchappen heeft, eù het ons dan een volkomen Berigt daar van ontbreekt, gelyk ook de ontdekking van den Warterzak geheel nieuw is, zo hope ik, dat de Liefhebbers de mededeeling myner Afbeel- dingen en Befchryvingen voor geenen overtolligen Arbeid zullen houden. De Heer WirrLoUGHBY zegt, dat zy op Koorn, Zaaden van Kruiden, Kool, Paardebloems- Bladen en dergelyke Kruiden, aazen. Men treftze in opene en vlakke Landftree- ken, in verfcheide deelen van Engeland, aan} doch inzonderheid in de Vlakte van Salisbury: weshalve ik ook deeze Afbeelding, in % verfchiet, met de oude Stonee HIK Deel, Gin K 5 | hens 38 5 VERZAMELING wan UITHEEMSCHE benge verfierd heb (*). Met den onlangs overleeden- Doktor Dougrass heb ik- van deeze Hen „ welke ik aan-zyn. Bd. bezorgd had, gegeten; en bevonden, dat dezel. ve, inzónderheid de: Borft, ‘kort en zeer malfch Vleefch, dat ongemeen lekker was; uitleverde. | | _ De Autheuren, die van deezen. Vogel handelen „zyn de volgende. BELLONIUS over de: Natuur der Vogelen,:in.’t Franfch-pag. 236 : WILLOUGHBY, in zyne Or. nithologie, ‚p. 178. T. 32: De Natuurlyke Hiftorie van de Dieren, van de Koning- Iyke Akademie der. Weetenfchappen. van Parys, welke in’ jaar 1702, door A.P, Sekretatis van. de. Koninglyke Societeit van Londen in ’ Engelfch overgezet, is uit- gegeven, p. 196. „ALBIN over de Vogelen behoeft niet nagezien-te worden, dewyl hy, gelyk gezegd is, zyne- Afbeeldingen naar die van de Koninglyke Akademie van Parys gemaakt en de Befchryvingen uit WinLouausyv's Werk genomen heeft, Hy hadt van Doktor Douarass iets van den Waterzak in het Mannetje gehoord; en dit alleenlyk gemeld: want hem zelf niet gezien hebbende, wift hy niets van dess zelfs legging, nog ook hoe veel Waters deeze. Zak wel bevatten kon: alzo de Doke tor toen nog van de.waarheid der zaak niet overtuigd was. Doktor ‘F'Homas Mour: FET noemt, in-zyn Werk, aangaande.de,natúur der: Spyzen en -derzelver-toeberets dingen, den Trapgans een lekkere en.gezonde Spyze. | | SSISSSIS SISSI SISISISI SISI ESISISISISI SS SISISISISISISISISIe SISSI st AAP MAME PETRE De Zee-Leeurik of Zee- Mornel (44). _ Deeze Vogel heeft, ten aanzien.van zyn. Lighaam, eenen. kleinen Kop; benevens eenen regten, fpitfen „ zwarten; en één Duim, langen. Bek, …—%t-Geheele bovenfté deel van zyn Lighaam is. bruin, doch daar onder vermengt zig. ook eenigwit: en zwart. De Slagpennen der Wieken zyn donkerbruin; de-Hals-en Borft wit; dè Pooten en Voeten helder rood. De Vogel, naar welken deeze Aftekening gemaakt Js, vloog by ons, op eenen Reistogt naar Amerika, in ‘ct jaar 1722, op de breedte van 31 Graaden, veertig Mylen van de Kuft van Florida, aan boord en werdt dus gevangen. Hy was zeer bekwaam om de Steenen, die wy in zyne Kouw leiden; om te draaijen; doch, dewyl hy onder dezelven zyn gewoone Voedzel niet vondt; kwam hy te fterven. Hier toe bediende hy zig flegts van de bovenfte helft zyns Beks, keerende daar, mede, met groote behendigheid en zeer vlug; zelfs Steenen van drie Pond om. Het fchynt als of hem de Natuur deeze Eigeníchap heeft toeges deeld, op dat hy zyn Voedzel zou kunnen vinden, dat waarfchynlyk uit zulke Wors men en Ínfekten, beftaat, die zig aan den Oever der Zee onthouden. Toen ik hem met de Befchryving vergeleek, welke daarvan te vinden. isin de Ornithologie van WirLouGusy die ik by my in *t Schip-had, bevond ik, dat het even de zelfde Soort.is ‚als hy, heeft befchreeven. … | Het Paletblader- Boompje (5. Deeze. Plant, wordt gemeenlyk vier of vyf Voeten hoog „ en-heeft verfcheide regte Floutige.Stammen aan welken, vyf of zes-Duim wyd-van: elkander, weder andere | | en- (*) [Dit Stonehenge is een Verzameling van zwaare. …_ (44) Morinellus: marinus. Catzsn:- Carol: 1. T. 72. Steerien, die op elkander als in de Lugt hangende ge- _Arenaria cinerea. Briss. 4v. V. p. PAR plaat{t zyn, in ‘et midden van een uitgeftrekte Vlakte, Tringa Morinellas. Linn. Syft. Nat. XII, Gen. 87. by Salisbury. „ Men heeft gegronde redenen ‚om te on=. Sp. 6, | \ | derelen, gan hen een delentele, Lampslje geneik 3 (©) Arbor maritima, Foliis conjugatis Pyriformibus, ie de Fogenw. òtaat van Groot Brittannie, Amfterd. __Apice in fammirate inftructis , Floribus racemofis lutei 1755.» bladz. 124, | | < Carasp, Carol, 1, T, 72. ee hei, EN ZED ZA A:M Er VO GIEUPENY qo enkelde tegen elkander over groeijen”……De Bladen ftaan.insgelyks aan Steeltjes;- die een half Duim lang zyn, tegen elkander over, Aan Steeltje zyn zy fmal; doch aan ‘t End breed en hebben aldaar een klein Puntje. [Zy vertoonen zig als een door- gefneeden Peer of liever eenigermaate Paletagtig en als een. Chineeíche Waaijer. | De Bloemen groeijen. troswys’ aan ’t End der Takken: zy {taan op korte Steeltjes: ieder Bloem heeft eene Klokswyze gedaante, en geeft geele Puntjes uit. | ssssssssssssssrsrssssssesrsssssssHssss Hs De Duif met driehoekige V lakken (45). _ In geftalte en grootte komt deeze overeen met de grootfte Soort van onze tamme Duiven, welke in onze Huizen broeden. Haar Bek is donker of zwart en van fat- zoen als ín de gewoone Duiven. Het verhevene deel, tu{lchen de Neusgaten, is __Afchgraauw; de Kring in t Oog fchoon geel en bykans Goudkleurig. Rondom het Oog neemt eene helder roode Huid, welke geene Vederen heeft, eene taamelyke ruimte in, ftrekkende zig voor-en agterwaards puntig uit. De geheele Kop, de Hals, het Lyf ‚de Schenkels en de Dekveders onder de“Staart, zyn licht Afchgraauw , wel- ke Kleur rondom de-kaale Plek der Oogen, aan het Onderlyf en onder de Staart, „allengs wit wordt. De Veders, die om den Hals ftaan, loopen alle in {cherpe Pun- ten uit, en zyn aan den Rand Wyükleurig rood gezoomd. Het bovenfte van de Rus, alle Dekveders der Wieken, als ook eenigen van de Slagpennen, welke naaft aan ’t Lyf ftaan; Zyn fchoon roodagtig bruin „en trekken wat naar Roozekleur; doch, naar dat het Licht op dezelven valt, fpeelen zy ook in *t purperkleurige. Alle de Dekveders der Wieken, benevens eenige weinige, naaft aan ’t Lyf geplaatfte, Slag- pennen, zyn zeer {choon driehoekig gevlakt, en, naar dat de Veders in grootte ver- Schillende zyn, hebben Zy ook de Vlakken grooter of kleiner. Zy ftaan aan ° End der Vederen, en zyn met haare Punten naar derzelver Wortel , met haare kortfte zyde naaf de tippen der Vederen gerigt. De grootfte Slagpennen zyn zwart, en haare Baarden hebben helder Afchgraauwe Randen. De onderfte helft van de Rug en Stuit is wit, en de Dekveders van de Staart zyn helder; de Staartveders donker Afchgraauw, en aan't End ter breedte van meer dan een Duim, altemnaal zwart. De Pooten en Voeten zyn, gelyk in andere Duiven, roodagtig van Kleur met brui-_ ne Klaauwen. kbd | E | | _ Jk heb myne Afbeelding, voor eenige Jaaren , gemaakt in het Paleis van den Her- tog van Richmond te Londen, alwaar ik een paar van deeze Duiven zag. De geen, die dezelven aan. den Hertog bragt, zeide, dat zy uit de binnenfte deelen van Gui- née, if Afrika, kwamen. ’% Zyn wilde Duiven. Ik heb weinig anderen gezien, van welken deeze, in fchoonheid van Kleuren Vlakken, overtroffen werden. — vetnek denemarken etat Br AAT “xv De Babamafcbe Reiger, Flamingo genaamd (46). Deeze Vogel bekomt eerft in twee Jaaren zyne regte Kleur, zynde alsdan geheel | | | … “rood; (45) Columba maculis ttiquetris. Epw. 4v.ll. T.75. 692. Wir. Ornith. T. 60. Ray. 4v. 190, 117. SLOAN. Columba Guiaëenfis. Briss. Zo. IL p, 132. Columba Fam, ll. p. ger. Sen. Mu/, L p. 123. T. 67. f.r. Guinea: Linn. Syft,'Nat.'XIL Gen. ro4. Sp. 16. Syt. ‘Ars, Av. IL T. 77. Brise. Av. VI. p. 532. T. 47. f. 1. Nat. X. Gen. 92. Sp. 9. Nat. Hij. I. D, V. Stuk, _Pheenicopterus rubêér. Linn. 'Sy/t. Nat. XII. Gen. 79. bladz. 446. | Sp. 1. Syft. Nat. X. Gen. 72. Sp: 1. Nar, Hijt. L. D, “46) Pheenicopterus Bahamenfis, Caresr. Carol. 1. V. Stuk, bladz, 162. | | T, 73. Pheenicopterus.- Birt, Zu, 199: GesN. 4u. T, K 40 VERZAMELING van UITHEEMSCHE rood; de Slagpennen uitgenomen, welke zwart Zyn. Een volwaflene is zo zwaar als eene wilde Eend, en, wanneer hy overend ftaat, dan heeft hy de hoogte van vvf Voeten, Hunne Voeten zyn gewebd als die der Ganzen. Het Vleefch is lek- ker en maakt bykans als dat der Patryzen. De Tong werdt, by de welluftige Ro- meinen, wegens haaren voortreffelyken {maak , boven alle andere deelen van den Vogel hoog gefchat. E a Een | 2 De Flamingo’s bouwen huune Neften op kleine Heuveltjes in Moeraffen, en zitten öp dezelven met de Pooten uitgeftrekt, gelyk een Menfch op een Stoel gewoon is te zitten. Zy broeden aan de Kuften van Kuba en de Bahamafche Eilanden, en ont- houden zig alleenlyk in brakke Wateren. Wanneer iemand zig verfchuilt, dat zy hem niet zien, kan hy ‘er veelen magtig worden: want de Slag van een Musker doet hun niet in de hoogte ftygen: ook verfchrikken de overigen niet, wanneer de naby hun zittende vallen en hun als ware voor ’t gevaar waarfchouwen: maar Zy blyven _met ftaarende Oogen en als verwonderd ftaän , tot dat zy grootendeels of byna allen dood zyn. | In Cefiihe Lon deeze Vogel den Reiger zeer naby; den Bek uitgezonderd, en, dewyl deeze een geheel byzondere figuur heeft , zo zal ik denzelven op de volgende Plaat, in de Natuurlyke grootte afgebeeld, voorftellen , en in * byzonder befchry vens De Hoornagtige gegaffelde bruine Zee- Heefter (*). Dit Gewas heeft een kort, dik, Stammetje, van ongevaar twee Duimen omtreks en twee Duimen hoogte. Dan verdeelt het zig in twee T'wygen, waarvan ieder we- derom twee dunnere uitgeeft, die zig op de zelfde manier, en t'elkens Gaffelswyze verdeelen, tot dat het Gewas ongevaar de hoogte van twee Voeten heeft, en de bo- venfte Enden der Takken niet dikker zyn dan een Raäven- Veder Schaft. Zy laaten zig allen als Hoorn of Vifchgraaten buigen, en hebben eene donkerbruine Kleur. Het groeit in menigte op de Ondiepten der Zee en in de Kanaalen, omftreeks de Baha- mafche Eilanden, waar in het Water uitneemend helder is. Ik heb ze zeer duide- lyk, en bynatien Vademen diep, onder Water op de witte Rotfen zien ftaan, SISISISISISISISISISISISISISISISISISIS\SISISIS\SIEISISIaISISISISISIe SISISIS SIS Peer, PA A Te KEVIL De bruine Ooffindifche Duif (47). Deeze Duif is byna zo groot als de kleine Witte Tortelduif, welke by ons maar alleen in Hokjes wordt voorgeteeld, wyzende deeze Afbeelding vry naauwkeurig haare volle grootte aan. De Bek is donker zwart; de Ring in * Oog hoog Schar- laken ‚ naar Goudkleur trekkende ; de’ Oogen ftaan ieder in eene fierlyk blaauwé kaale Huid, welke voorwaards, aan ieder Zyde, Zig tot aan den hoek des Beks uit- ftrekt, en terugwaards, wat agter de Oogen, met eenen hoek eindigt. Het voor- fle van den Kop, den Hals, en de Borít, zyn helder geelagtig bruin: het agterfte van den Kop en Hals zyn donkerer bruin. Onder het Oor is, aan ieder Zyde, een lange, zwarte, dwars- Vlak, die uit zeer korte Vederen beftaat, zodanig, dat men haar niet ziet, dan wanneer de Vogel zynen Hals wat uitftrekt. De Veders, die zig onder deeze Vlak bevinden, hebben , by beurten ; in verfcheiderley plaatzingen; eenen groenagtigen Goudglans ; terwyl het overige van het agtergedeelte, en de | | zyden (*) Keratophyten Dichotomum fufcum. Caresn, Ca- Columba fubfufca media, Iride croceâ, Palpebris im- vol. L. T. 73. An Gorgonia elongata. Linn. S3/?. Nat. _ primis coeruleis. Brown Jam. 468. Columba Indica. XII. Gen. 341. Sp. 7. Roode Zee- Boom. Nat. Hit, L. Kriss. 4v. IL. p. ros. Columba leucoptera. Linn. Syt. Dn __Nat. XIL Gen. ro4. Sp. 15. Syft. Nat. X, Gen. 92, Sp. (47) Turvar Indicus fufcus. Epw. dv, IÍ, T. 76, 214. Nat, Hift. LL D.V. Stuk, bla449g. °° EN ZELDZAAME VOGELEN. 4T wyden van den Hals, eenen Purpergloed hebben, Het bovenfte van de Rug, de _ Dekveders der Wieken, en eenige naaft aan ’t Lyf ftaande Slagpennen, zyn donker roodagtig bruin, en fpeelen dikwils in het blaauwe. De buiteníte of grootfte Slag- pennen zyn zwart, doch wat helderer aan de Punten: de middelfte zwart, met groo- te witte Tippen, gelyk ook de Dekvederen, en dit maakt een fchuinfe Streek dwars over de Wieken. De binnenzyde der Wieken, de Buik en de Dekveders onder de Staart, zyn fierlyk bleek blaauwagtig Afchgraauw: het laagfte deel van de Rug _ en de bovenfte Dekveders van de Staart zyn donker Afchgraauw. De twee mid- delfte Staartveders hebben het zelfde bruin als de Rug en Wieken, en al de overige Veders, aan ieder Zyde, zyn donker Afchgraauw mert witte Tippen van omtrent een Duimbreed lang. Dikwils wipt deeze Vogel zyn Staart zeer fchielyk op, % welk ik in andere Duiven niet waargenomen heb. De Pooten en Voeten zyn gedekt met roode Schubben: de Klaauwen bruin. | Myne Aftekening is gemaakt naar een leevenden, en ten opzigt van zyn Pluimaz gie wel geftelden Vogel, die aan den Schildknaap TayrLor Warre toebehoorde. __Men gaf my berigt, dat dezelve uit Ooftindie kwam. Ik kon nergens de Befchry- ving vinden van een Duif, die met deeze overeenkomftig was. SESSIES SSISIESSIS SSS SISSI SISSI SISSI SISSI SEIsIse: EEA TeEVIIE. De Bek van den Flamingo in natuurlyke grootte (48). — j __Het zou onnoodig zyn, van deezen Bek een andere befchryving te willen gee- ven, dan Dr. GREW ons daar van in zyn Kabinet der Koninglyke Societeit (Mu. Soc. Reg. p. 67.) medegedeeld heeft. Dus luiden zyne woorden. „ De figuur van „ ieder Snebbe is regt Hyperbolifch. De bovenfte is van agteren verheven, doch van vooren effen of plat, en loopt fpits uit als een Degen, doch met de Punt een > weinig omgekromd. Inwendig heeft zy een verhevene hoekige Streep, diein het _ > midden, overlangs, door de geheele Snebbe heen loopt. Daar de Hyperbole haare ‚‚ hoogte heeft, is de Snebbe niet boven een Kwartier Duims dik. De onderfte Sneb … heeft, omtrent die zelfde plaats, meer dan een Duim dikte, en is hol. Doch „ haare Randen breiden zig zeer zonderling, ter breedte van meer dan een Kwartier … Duims, naar binnen toe uit, en zyn wat verheven. Zy zyn beiden bezet met … zwarte, vreemd gefatzoeneerde Tanden: want zo noem ik ze, wegens de nut- s tigheid welke zy toebrengen. Zy zyn dun, in taamelyke veelheid en evenwy- dig gelyk de Tanden van eene Kam: ook tevens vry kort, en naauwlyks een half …, Kwartier Duims lang. Eene wonderlyke uitvinding der Natuur: want door be- „ hulp van deeze Tanden en de boven gedagte hoekige Streep, kan deeze Vogel > zyne glibberige Prooy des te beter vaft houden.” | | Wanneer de Flamingo's eeten (t welk altoos in ondiepe Moeraflen gefchiedt „) leggen zy , door buiging van hunnen Hals, het bovenfte deel van hunnen Bek op den Grond, en beweegen de Pooten geftadig in de Modder op en neer. Hier door wer- ken zy een klein rond flag van Zaad, dat naar Geerft gelykt, om hoog en in den Bek, doch middelerwyl komt er ook eenige Modder in, en om die reden heeft de Natuur hun, aan den Rand der Snebbe, met eene Zeef of met Tanden voorzien, welke naar de Tanden van eene fyne Kam gelyken, door middel van welken zy hunne Spyze terughouden, en de Modder, welke zy tevens hadden opgevat, weder van (48) Caput Phoenicopteri naturalis rhagnitudinis. Caress. Carol, I. T, 74e HI Deel, L 42 VERZAMELING van UITHEEMSCHE van zig geeven. Dit Berigt heb ik van geloofwaardige Luiden bekomen, doch zelf hun niet zien aazen; zo dat ik het Gevoelen der genen, die zeggen dat zy Vis fchen, en in *t byzonder Aalen vreeten, niet wederleggen kan. « Ook fchynt Dr. Grew met zyne glibberige Prooy, om welke vaft te houden de 1 anden gefchike À waren , iets dergelyks te hebben willen aänduiden. Ae! iS De vlytige Heer Do@tor J. Doucrass heeft de geleerde Wereld, door eene by: zondere en omftandige Befchryving van deezen Vogel , aan zig verpligt gemaakt, Zie Nomm. 550, van de Philofophifche TransaCtiën. : HA ZE ) Een zwarte Hoornagtige. Zee- Heefter (1). Deeze Soort is van de voorige verfchillende door haare zwarte Kleur; en dat zy een dikker Boomagtigen Stam heeft , welke door het midden van de Plant-heen gaat, verdeelende zig in verfcheide groote Takken, uit welken kleinere Twygjes voort- komen, die krommer en dunner dan aan de overige zyn: zodat zy. zig in % alge- meen gelyk een Bladerlooze Boom vertoont. Zy groeit insgelyks tuflchen de ge zegde Eilanden op de Rotíen onder Water. | ELL | ep Ant De Zwartkoppige Iudifibe Geelvogel. (49). Deeze Vogel, hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld, gelykt taamelyk naar-een Lyfter, doch heeft den Bek naar evenredigheid wat fterker. Dezelve is bruinagtig. wit of vuil Vleefchkleur: de Kop en de Hals daaronder, aan de Keel, is zwart: De Kop {peelt in ‘t purpere, en het geel vereenigt zig met het zwarte aan de zyden van den Hals, Zaagswyze, gelyk de Afbeelding toont. Het geheele Lighaam, de buis tenfte Dekveders der Wieken zo wel als de binnenfte, en byna de geheele Staart, zyn fchoon glanzig geel. De grootfte of buitenfte Slagpennen zyn zwart, doch by haaren Wortel is de Rand geelagtig : de overige naaft aan * Lyf ftaande Slagpennen hebben geele Punten, en gelyke Kleur voeren zy ook, eenigermaate , langs haaren buitenften Baard, De Punten der Dekveders, daar zy op de grootere Slagpennen leggen, zyn geel, en daar door wordt, wat boven het midden van de Wiek, een geele Vlak geformeerd; hoedanig eene ook van de Punten der binnentte Slagpennen _ aan het onderfte deel ontftaat. Op het bovenfte deel van de Wiek, aan den Rand, is geel en zwart eenigermaate met elkander vermengd. De Staart beftaat uit twaalf geele Veders van gelyke langte; van welken flegts de twee middelften-eene zwarté dwars- Vlak, die ongevaar een Duimlang is, naar het End toe; hebben; doch het fmalle End is geel. De Pooten en Voeten zyn donker blaauwagrtig. zwart. Hy heeft aan ieder Poot, vier Vingers, flaande ‘als gewoonlyk,in de Vogelen, met zwarte taamelyk fterke Klaauwen,. | | | | De Heer Josep DANDRIDGE, in Moorfields, heeft my deezen Vogel prefent _ gedaan, dien hy van een zyner Bloedverwanten uit Bengale gekreegen hadt. Ik heb ‘er den naam van Geelvogel aan gegeven, om dat hy met een Vogel; die by Zomer À oh He vault C°) Keratophyton Fraticis fpecie nigrum. Caress. <77. Arn. Ao. IL T: 41. Oriolus: Benoalenfis. Brise; Carol. 1 E74. An Gorgonia Ventalina* Linn. Syl. do. IL p. 329. Oriolus melanocephalas. Syt. Nar. XIL Nat. XIL Gen. 34r. Sp. 15, Platte Zeeboom. Nat. Hit. Gen. 52. Sp. 3. Sturnus lateolus. Syft. Nat. X, Gen, 94. LD. KVIL Stuk, bladz. 352. Sp. 2. Nat, Hijt. 1. | (49) Iéterus Indicus Capite nigro, Epw. 4v. II, T. PE blad. d Zn ï EN (ZELDZAAMEIVOGENEN … i4s uit ‘heeter Landen in de Zuidelyke.deelen van Europá komt; en van welken ALpro- VANDUS de Jlerus Plinii maakt, veel gelykheid heeft: doch. ik-heb den mynen tot onderfcheiding de Zwartkoppigè- geheten , alzo de ander den. geheelen Kop geel heeft, uitgenomen. een zwarte Streek, die. wederzyds van den hoek: des: Beks náar de Oogen loopt. In deeze zyn de Dekveders. der Wieken zwart „doch aan den mynen geel. Het Lyf is, in beiden, t'eenemaal geel, en zy komen beiden in Ben- gale voor, weshalve zy ook beiden den naam van 4udiföhe mogen voeren. Die het onderfcheid tu{fchen den een en anderen begeeren te zien, zullen genen in Wir- LOUGHBYS Ornithologie , bladz. 198 , onder den naam van Wielewaal zeer wel, doch {legter by ArBiN voorgefteld vinden, in deszelfs Vogel- Hiftorie, het Derde Deel, pag. 19; alwaar hy hem den Bengaalfchen Geelvogel noemt , doch welken hy, volgens zyn eigene bekentenis, maar uitgefchilderd heeft gezien. Myne Aftekening van deeze beide Vogelen, heb ik naar het Leven en volgens volkomene Origineelen gemaakt. De hier voorgeftelde Vogel zal, zo ik geloove , den Liefhebberen in dit Wereldsdeel geheel nieuw zyn. Ík heb in geene Natuurlyke Hiftorie of Reis- befchryving eene Afbeelding of eenig Berigt van denzelven gevonden. Pel AFA TR Le De Witte Amerikaanfche Kraanvogel ( 50): Ee Deeze is byna zo groot als de gewoone Kraanvogel. Hy heeft den Bek bruin en zes Duim lang, aan ’t End, zo wel boven als onder, aan den Rand, ongevaar een half Duim lang, met Tandjes uitgefneeden. In de bovenfte helft der Snebbe loopt, van den Kop af tot over de Helft, eene diepe en breede Groef. De Neusgaten — zyn zeer groot. Vande Oogen gaat, fchuins naar den Hals toe, een breede witte Streep , doch anders is de Kop bruin. De Kruin is als Eelt zo hard, en met ftyve zwarte Haairen dunnetjes bezet, die “er plat enzo yl op leggen, dat de Huid kaal fchynt te zyn, van eene roodagtige Vleefchkleur. Agter aan den Kop is een Tou- pet van zwarte Vederen. De groote Slagpennen zyn zwart, de overige Vederen van ‘t geheele Lighaam wit. Ren __ Deeze Befchryving heb ik opgemaakt naar een geheel Vel van deezen Vogel, ‘t welk my vereerd werdt door een Indiaan , die zig daar van tot een Tabaks- Zak bediende. Hy berigtte my tevens, dat zig deeze Vogels in % begin des Voor- Jaars aan de Rivieren, naby de Zee, zeer overvloedig ophielden, en in de Zomer weder naar * Gebergte begaven. Naderhand werdt my % zelfde van eenen Blanken — verzekerd, die er nog byvoegde, dat zy een luid Gefchreeuw maaken, en dat hy deeze Kraanvogels aan den Uitloop der Savanna, Aratamaka en andere Rivieren om= ftreeks Sint Auguftyn, doch nooit zo verre Noordwaards als het bewoonde deel van Karolina legt, waargenomen had. De Snapbaan- Kogel Boom (*). Het dikfte deel van den Stam deezes Heefters is zelden dikker dan het Been van een Meních. Hy heeft gemeenlyk de hoogte van vyf Voeten, maar chiet zyne Tak- (so) Grus Americana alba. Caress. Carol.I. T. zg. _bladz. roo. | ge Epw. 4v. 132. T. 132. Briss. Av. V. p. 382. Ardea (*) Prunus Baxi folid cordato, Fruêtu nigto rotun- Americana. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. 84. Sp. 5. Syt. do, CaresB. Carol, I. T, 75. Nat, X. Gen. 76. Sp. 5. Nat. Hift. ID. V. Srux, | L 2 44 Takken digt aan den Grond, die zig vry ver uitbreiden. VERZAMELING van VOGELEN. De Bladen zyn zo ftyf al | de Bladen van Palm, en hebben ook dergelyke grootte , met eene uitfnyding aaú % End. De Beffen hangen, aan de kleinfte Takjes, aan Steelen die maar een half Duim lang zyn. Zy zyn Kogelrond, wat grooter dan een zwarte Kers of Kriek, blaauwagtig zwart, en bevatten eenen enkelen Steen. SS EN bi / & de in 9 4 NNENS PN 0 IE DUDES Kit AN ren ze Die | DANS e . rl A y EN ca CS CI DE =$ ee à Ek am Prent í DO de Ken 3 5 Bi VN 5 Ge in Cs Wrts ie; tE „ RS Ô fi EN 8 wd NN ij Be \ î 7 : | \ ee ER : ef Ne We LT RNN zeN en Kl > vn S E As M NS N \ ki \ Tab.I. rand, 7 ‚et zetud. No / SA lima Jif , ‚Sao, laes, May. / 4 LVL vw. delen. Cduards ad G 4 Cum P3 GE Nele La Buze Cendr inereus. Buteo c Pan En goud Nôremb, SS INIEN NN AN \ de pourpre. FMN Seligmann feulps, pe Mar tunet c ouleur nn Iwan == pen en ee mn ve SO ee Maroflates. N°Q Jl. sebaser , id Verd. Sac. Cacs. EP td er Pd 4 ds , Lit LS > ‚ A „ik Caleb, ad viv, dein … rundo Purpurea. 1 A H Ne \ jn Rn Ceuntoder. Habib abte viif ab.III | De aehaubte ade is, ERN LS Gass eur VUE. WS ent hd LN | AM Schgmann Julps, ef ext Es N° 5.Zal. oe La Pie-Grieche-Roulfe, Aupce Or ade Gegen tefer mit geben Baiich. Sm Srmlaa Bryonmae ragrae flas caule frio fo baccs zagris. A Caaofbyy adv. dln. | 4e, VEL Tlpmann frulos, et geeud Morind, E Gen PBbriw. fac, bres, Maeftats ‚ | Mulcteapa criftata ventre luteo. Les preneur de Mouches hup pe N°4 MI Thl. jab V. T er Pe le Al Lanius minimus. \ « A) ef / er Hetrnlfe eumntoder DA, A SL RIA r-EN ih H at Wij Cum Gj Sac, Caes. Mageft. 5 Mhal. \ lak! + ij ds rt A; ri Y UD IDOL ms! Nipo otten MG / 4, 4, ezen er Dire, AA, Schgmann Jeulps. et-eneud, La petite Pie- Griëécha. odoratum Vargermaraan , Jeanden, mf Jemper viretns, Parel Theatpaga4bs. Mufeicapa Nierelc ens. a 6 IMial Preneur de Mouches noir :tre. Tab VII. 8 | er tmbrantfhe eumtoder nit dem gab elfSeminen Defjman3 en SEE 5 gs Es WS Nn \ en IN ie SS NS ji, , NES RENE Ee nnn h AIN NN 5 De INN î N Add hum Pri. Sac. lres, Aaefiahis. Lanius, cauda forcipata. ON La Pie des Indes, a queue fourchue. er Fleme Graùne Plegenftecher. Der rof BO ieaenftee er 5 Tab a ad Arbor Laars fobo, floribus ea florian abs pentapetahs, pluribus flammbus 5 fi 9 MERIEN / AA, Schgmann Is) ef 1 AM. Catifly ad vw, U PRESINNN a It | 17: 405 Ja 5 | Cum PO, Sac. Caos. Magest: | HE | 4 cicapa oculis rubris. Mufcrcapa fufca. 7 BNL JL ZE Muf Ë ge Pelt Preneur de Mouches brun. N° 8. Del. Preneur de Mouches aux,yeux rouges. ne ér grof? geflectte Ducfaucf. Lp Ke AZ HR P DANE venen; ek A5 ZE Sac laes, Aaefiahis ô ee AA Schomann Jadps. er gleudht, Cuculus fulvus, maculatus. N20. Thal. | Le Grand Coucou tachete. Mufcicapa Corona rubra : B en ben Prw, Sac Caes.Mayofbates N2J0. Mal EN il Ae cat 4 _ SEEN eneen dorata, Joho tfido, : Ee Leta Pluk Ana 5. NAP GULE A | EL tairtt D hd , er febr arge t XI drab 4 t DAN ZONN Da AND NS 8 NS S SN AS COD JL 4e Ne IN 5D % AD AN h) N pen 8 SN SEN bj) SNS AN S Ne 4 des Indes. La Coucou noir el, o .. N ecus ai ger 5 1 Ns uculus Ind Al (8 vothe Pegenfie Een d E | Tab. XII. [ | g He eene end, en bs! PE EE ne en N ate p h n= bee) ELPRIA EN A RIN en ELT CALL TS LELZL nn mn TNG en ee hen NAE ane k a ze, AGEGEGDOIDN, DDI x RN ahd TT me N IN ve RS gant att S À OIS , | 5, y, pe 5D D Î Ds Dir Ï AA ALD ATI CHOIR jj et rn Sns | 18 Sei | Rouge. - gatebr ad viv. delen DE Preneur de Mouches Y EE € , 5 A 9 0, Hel Mufcicapa Rubra. N Tab. XII. Geduards 2d wv delen. Cueculus Indieus fulcus, maculatus .’ = HE) a pen 1 Ô Er Graune a Een ANN 8 SA ) BTRDTT RN: lagda)V 3) Einar 5 ms) Var, varasshp Cran De II Claes. AMgest. Ne 45 llel. KT „ gefleefte imovaart (ch e Gicfguct , JA Sthgmaan fous et evend, Nerenbergae Le Coucou brun et tachete. Pe, eN | Die ae bte Mey ie | EN A Aflus Hrpermana Aore et odori, Pervelymernd D, Baulfer, | x Alatafbyr ad var. deken Gan Prio, Sac, laas. Aoflahs. Parus Craftatus. | En 2 IAM. Melange huppee. À | | j er Chu. Ù Ne in be Nen ì mornogpvmmtt je BUT hij ijden” afl 0 a bna pn | 4, a zout pon be a pi a gade iin kt TT gi et ons I, seird, vhn 5 pan ijf ii ij ee say nt ei if Dad AAN Hr geni OR HN opte, i de 5 ú nn ami | Î | vain eu ijn SE ee Nn” DN Be Ni AN) | gang ik ef ij / | dn ee dlards id vir de | hai G ad vu Gean Pr, Sac, laas, Mazeftahs Otus Americanus N° 35 Zeil. | Le Duc. ab. XVI: hd hd \ | « Gs 11 ve je vut den selb en % ur) Je Helleborme Zily flo cauden ambiente 4 / EN ZAN jp ij pen : ebfaure punpureis Apoeyrnaam Jeandens Joho, cordato fre abbo. Cum Pr. Sac, laas. Aefbats 3 LAM Sthgrmann Jeulps. et geeud …— Parus uropy seo haute o NeJÓ UIlhed. Melange au croupion jaune. | py ; 5 S EN GE Ne „apie LIMIT VDI Raan D DID | Alueo albus, dirwenus. CZL EIT Gun Prw. Sac. laos. Maroflates. Ne 57. Teil Ji) / zi N ED anp 5 IN kj’ ' U) it Ke \ TA st ' | zt ONE er 1 ) 5 jk Lont I D ME re rd, . dj ü 1 } kar Ej nd fe od Np is BEN or Ei 7 04 AD } SL /) 4 AMS dlomarnn Joules. et EEE Te ee and Hibou blanc. ER Pd SSS N SNAREN \ Tab. XVI. IS SS 4 ES EENS EENES (KAAN HONING \/ ee SES Se Se Kon A Ô EEL, IN Aelatkntent ar N A el \ NNS AN N IN ANN AN NX NN NN ama. Á / OA Op ORNE 1/ Melange de Bah B 5 IS S AO AAN Parus B ah amen (fis EPE Ee De | | Le Eler ‘ Gkeneule £ AMMI \, N Ad 1 il LN hihi ANS NIN pet NN J Gedidsal ve den Cun Prw. Sac. Caes, Mayeflatis. Ulula, Accaprtei | affams. 70. MI Mel. ele peut Fauc on Chouette. Al db Parus cucullo mgro. rend) „ Mi, SODA IN: Mp /) Gan Priv. Sac. lacs. Maofhare N°20. Dal. Add Melange au Capuchon noar. mb SXT. | C. le Sn er JBhn- Soor- JDM over Eline erstnelcfer. „ NS, NS MN Rie NNS NA ek le del | Com Pri, Sac. Cres. Maeflatis. — FA Fdlmaam fairs eb rad NS QJ Ml À Le Whip-poor-will, ou Peut Tetté -chevre. of : ; | primulgrus maimor „Amercanus Tab: Van | - << ANTer mer vehite Cell fe. ho fructu 0 OL) Laceo zufbrum T J6 en (es ' Ll aatefba, add vwo, tigque î brune de l'Ame N À anse Me vic anus lutefe ens. Parus ame Je Absent , eng Pica Brafienfis. {A GE OU AT Ke je fl IT gi TMN = Î: Sn Sn A } EAR 0) zi 5 69 De E E es a | (0) & < dl E & 3 DD 5 5D * k 8 RO 5 EE ESTATE CELLE Zl dE MES D. en £ MPs - ”: 5 E N Gt estats Cen ‘ en RIN 5 A 5 el « 5: RA = En © een } 5 AN / / : _& E / A A iel ad 4 afus americanus gutture. : < ) HE CASES 2 eas * te grafe, { \ A c vert, te Pz Schiymann Jeulp eter. ik LeP SEEN, eftahs | NON NS jÀ Jac, Caes. Ne 25. MI Mal. . dis capite cinereo. he dent VW, Us VAL - » Pi € | he gi IENS Dj VLA r4 NE ER / 1/8 MM Up peen Úf MMM bert Brard, Sac. Caes. Aayfais_N N° 6 U Tel. Ke) Melange jaune. / Sn Tab.XXVIL. wijk k Phals menfis, cuan foemella , colore fulrv. 2e „ Mton detule sns J ik RAIN) AARS LA f Ain hel WO oars! NIR Kil Pi ON°27 Mel. (an. de Le Chine mn o1 Za Feamelle, En zn Rnd, Zrutve, Padt jolys HON Jerrahs, Aoribus monopetahs albs, cainpam formabus, jrucht crafo tetragono, ‚ Ar SP ZM Sehg Le, eteacud. : Cum Pr, Sac, lacs, Maeftats. TEE LEE ; ven. de | | Ne 98 Met. Mefange-Pinlon. NAG oe < \ ernie À Ls ú IN KE | di IN iN NN UNE. U u Ni k IN \ AN N AN MSN EN sne Gtduards ad yi. den Ee Cacr, Mageflates Le tn deed Phafanus, alis et:canda óeulatis. N22 OQ UThal. Le Paon-Phaifan de la Chine: Mellivora avis carolinenhis. pn as Lim Pr Jac Lies, Maeftehs , | e 50 Ika, Bignorza,Fraaru Joho „coceheo Aore EE 5 e Cobb ra. Der bûnte efjmefifehe Kart. 2 ll POS" pon Al AAE SMANIKK NEN SNN SN ee , = 5 kn ted \ Sie Gan Prw Sac. lacs. Mayetats. jd | Phaltanussvarus coloribus fplendidus. ° DJ Id. Le Phaalan belles-couleurs. 9 er Jlugenfe En | 5 atte, Tab Sat ur pam dpofitis Pluk. Phyt. Tab us 41. pd Cum Pra. Sac. lacs. Maoftahis. ZA Schgmann 3 zuip. d-greud. A btafby ad vin. deli, Mufere ap a vertice mugro. 949 HIL En zeen Le Chat osleaus ze C da © | Ì d ed 5 NS DS : ; % sc Zi je meld Oh li F5 1, y : Emser ans al hd RNN / WIDL \ SN OBN fj . 4ie, Lin € (EME : es A N MEN dus hind, ODE fa p | La Femelle du Paon-Ph AA € À 2 zi N° 33 MIhal 5 AL nne ves Safanen CED a rum N°'9get 33. nù sd, MIPS IKS 6 Edvardy ad Foemellae precede IV Amer1que. 8 ‚Park, 1414 lle del’ 15 al FAM Se ‚ r GG ee Ee En TE K Ee hens ES SSS id Md Ben ben lans (e + He Roflignol de mur 1) ug P44 Ep LA} ng DD AAN WS Ze MIT Mua y id Gun Prw. Sac. las. Mays 54 IT hal. o ches Koten mrt e er + (EE 4 (Ver . Lcana. ‚ « jn Rutte ii Perdix ruffa, Mn un Pra „Sac, Cas, Ma ofiadis 7 e 551 Ihal. La Perdix rouge de Barbarie. \ „ slo SEL Lauro ceraft LA Shgm -queüùe noir. Tab. XXXVI. (ed) ee &N » Ô N 5 NS © Ae ò: NS) = ‘8 dq Ze ‚&n zi s Sel S EO Ae el RE A ken 8 Ee U tf En EN EN SN = bl ens id n Pr Lum … Der Lisv ode É 4 AI nl IJ fp ID mw ODD, jp ZL Jh Tab. XXXVII Jambi Larol. enfis baccatta fruct JD racomofo Jeff 5 LE Alcyon. Laeopus 5 LN EN Dear Binck. SN Nx Cem NE NS SENS SEN Ne © NN SN ° SEEN SNN NS N SN NN NS AND En a\N NASD El ne ersten En Pri Sac lacs. Majofichis 2 5Q Mel. \ \ La Perdrix blanche. re mem ef 1» , Jque En Med | Amer Le Rale de Ee rf Sort ain eg ad en Ga Ee aad Be, En Gee Ve Ptn 5 te elienne Lie EN x: 2/ Znhis en « , Sac, los. Lay 4Û o sis : deden d zn, ed eed en, led Ld icana del la Amer 4 cl d Gallinu ab el | AEN | Si | | er Prop af ee | an df RIEN Ki ANNA k EK | EER di le), é ij Hilti Find Ki lt AIK, ul hant er Sn NT En h 1 L Wen Eg : AN H U | fid NN Wijf Hi iN KAN _ Ni VAE NCN KN DENNEN NN SSN ES RN KNS N LEN ”, AN EN N oes) Î ER ee B | j | Gem Priv. Jao, Caes. Nageftaho | ZA sligmaran feulpsd ged Otus | | | MAS. | ON: 43 Mel ee U Outarde Male. | Ti EEE | Der Selve atb 13 a 5 Zrudter folys Ml en Hlerrus | | fprcitis unover fu, dif ofbs. à 7 0 EN ning 1 A Arnen / Bant 4 i Kn k etn nn Î Hi zt | 1 Î Ht | ak lie) 00e I In} | | ‚il jl / y (ERA en ei Á hg / / 1/41 f PN Go 7 # „ 1 Al HD Á EN f EOS EIL in) nan Pit ciere Criard. Plivialsvoedernn ak LE Aran entte „ ol / U i Uni Ke: vh Honk 4 Ei, ij in, il // 10 OM Sn | | Ái fi zn 4 SS NN NASNENS md! \ N SS & EA in a RNN eN 5 N R N \ N e BNN … een zl xs id ME: ve N IN f N \ NEENN rd; Ni \ : vI 5 S S GN, Ns NS k N SIND N OND raa 1 Lie, Web 1 ed Ous foemella. Pin / sk Ph L Outarde Femelle Ld an Cinclus Zurnert SWall.p. E11 ais PE zand of VA 5 of Sir hom, Broún "ee en ne PAN SI, DAE LAS fps + greud Allouette de Mer. . altfes. Td Dd 1angsul | H U) 5 ® Edle E 1 | 3 5 & - AN 0) > u : OM / 5 PINE 8 md CE kj ‚5 ate b SS EN EN id \ ) 5 NIN 4 iS Oe SS = er SS se ii SEND B N / / y N 7 EE RAN 8 be Cum A au atis trigquetris notata. te SS ES EE Columba, maculats ET oh a G Cduards ad | | | | E de bum Pra, Sac. laf. Mugoft e Be 107 | Phoemicopterus Bahamen(is. 5 ; 46 Ia. | hen | Flamant. Gldnards ad vur, delen. Tuartur ) Indieus „fuleus 5 \ Le Pie: eon brun des Indes. | MOAB | N° 48 Mal. \ Caput Phoemcopter1 naturalis magsmtudims Per Sch: abel ves JShoerssippfers in 4 ze Ee 5 NNIGS er, pebgerigher Gfella- MM / Tab XLVI \ Á p: ZA Sehrmann Jeulps. et geend NNS Te Bec du Flamant de grandeur natur elle Fab. LES. c merdfopfiapr (mer , al 1 / PMA Ln Iyypl!s fi H ERE je , 4 B CPS. les. Morofkat a IA Salima ‘ep Zn En en de ee, N249 II lhel. Le Loriot a tête noire des Indes. Der meuf|e amerteamfche Rranich) j | Tabs | De Eed À \ NS NN k ALAN AN RON KS ANNIEIEN \ NS NEEN As \ EN IN AN Aard A Nt, | MMJ, N NIN } M. catfby ad viv deken, je jn GEN Mee | | DL Crus americana alba. | | NE 50 Thal De | Grie blanche de | Amerique. @ VERZAMELING Van UITHEEMSCHE en ZELDZAAME EE GE L BN DOEN Ok TL De kleine Spotvogel (51). Fk heb deezén Vogel de Kleine genoemd, dewyl hy my inlang Zo groot miet A voorkomt als de andere Spotvogel, dien ik uit het Vafte Land van Noord-Aime- rika heb zien brengen, en van welken ik, zo wel als van dezen, Aftekeningen heb. De Heer CaTesBY heeft er, in zyne Hiftorie van Karolina (*), ook eenen _voorgelteld , dien ik voor den Grooten houde. De tegenwoordige is van genen ook daar in verfchillende, dat hy aan de onderfte Vlakte wit is, welke in de andere een lichtbruinagtige Afchgraauwe Kleur heeft. Hier vertoont zig de Vogel volmaakt yan Natuurlyke grootte, doordien ik hem in alle zyne Deelen afgemeten heb. De Sneb is zie taamelyk regt en donkerbruin. De Vogel heeft wederzyds, boven de hoeken van den Bek, kleine, ftyve, donkere Borftels. Van de Neusga- ten loopt, door het Oog heen, een donkere Streep, en boven ieder Oog , van het Grondfítuk des Beks af, een witagtige Streep. Van boven is de Kop, het agterfte van den Hals, als ook de Rug, Afchgraauw , doch met eenig bruin gefchaduwd en daar onder gemengd. De zyden van den Kop, het onderfte van den Hals en ’ Lighaam, de Dekveders onder de Staart en die aan de binnenzyde der Wieken, zyn wit en op eenige plaatfen wat Roomkleurig gewolkt. Het Afchgraauwe van de Nek en het Witte van de Keel, is op de zyden van den Hals gefprenkeld ; dewyl die beide Kleuren door elkander loopen. De Veders der Wieken zyn meeft van der- gelyke donkerbruinagtige Afchgraauwe Kleur, als de middelfte Veders van de Staart. Het Grondítuk der middelfte Vederen van de Wieken is wit, de Tip bruin. lenige weinigen der Slagpennen naaft aan de Rug hebben witte Tippen, zo wel als de ry der Dekvederen naaft boven de Slagpennen. De witte Tippen naaft aan de __Rug zyn de kortften, die naaft aan den Buik zyn langer, en hebben ieder een don- kere Vlak, De kleinfte Dekveders hebben eenige weinige kleine witte Streepjes overlangs. De Rand van de Wiek is wit. De twee buitenfte Veders van de Staart zyn geheel wit: die daaraan volgen hebben alleenlyk de binnenfte Baarden wit, en de overige Veders in ’t midden zyn donker bruin. De middelfte van de Staart zyn wat langer dan die aan de zyden. De Pooten en Voeten zyn, zo wel als de Klaau- wen, zwart. De Vingers ftaan op de gewoone Wyze. / | x _ De Schildknaap, T,‚ Wire ‚ van Lincolns-Inn , heeft my deezen Vogel, die __van Jamaika gekomen was, wel droog bewaard zynde, prefent gedaan. Zo ik my niet bedrieg is deeze eigenfte Soort, door den Heer HANs SLOANE, in zyn Foia- | | ie __ (sr) Turdus cinereus minor. Eow. Av. II T.78. 95. Sp. 8. Kleine Spotvogel. Nat. Hift, 1. D. V. St. Turdus mimus. Briss, Ju. II. p. 362, Avis poly- _bladz. 489. rd glotta, WirL Ornith, os. Turdus Orpheus. Linn. (*) LD, pag. 27. Ziede LIV. Plaat in het Twee- _ Syt. Nat, XII, Gen. 107. Sp.rr. Syft. Nat, X. Gen. de Deel van deeze Verzameling. 1, Deel, | aM 46 VERZAMELING van UITHEEMSCHE se naar Yamaïka, Wol. II, Pag. 306. Tab. 256, befchreeven en afgebeeld, | B en Berigt van twee hie deezer Vogelen uit het Werk van Her. NANDEZ getrokken, dat men in ’t Engelfch vertaald kan vinden in. de Appendix van WirLoucHsys Ormitbology, pag. 385. Aldaar worden zy Poliglottos en Tzay. pan geheten. Zo iemand begeerte heeft, om deezen te vergelyken met den genen, die ik onderftel de Groote Spotvogel te zyn; hy kan het Werk van den Heer Ca. TESBY, op de aangehaalde plaats, nazien; alwaar hy daarvan een goede Af beelding en befchryving zal vinden. ie NSS SISSI SSS SISSI SSS SSS es EEE FL A ATS BIE De Blaauwe Reiger van Karolina (52). Deeze Vogel weegt vyftien Oncen, en is wat kleiner dan een Kraay. Hy heeft den Bek blaauw , doch wat donkerer naar de Punt toe. De Oogkringen zyn geel, De Kop en Hals fpeelen in *t purperkleurige , doch voor ’ overige is hy volkomen blaauw. De Pooten en Voeten zyn groen. Aan de Borft hangen lange fmalle Ve. ders, hoedanigen ook agter aan den Kop zyn, en deeze hebben de langte van een Voet. Dergelyke Vederen ftrekken zig ook vier Duimen over de Staart heen, díe een weinig korter is dan de toege{lagen Wieken. Men vindt niet veel van deeze Vogelen in Karolina : ook worden zy ’er zelden, dan in Voorjaar, vernomen, Van waar zy kommen en waar zy broeden, is my onbekend. SSSSSISSSISS SSS S sssssssssssssssrssr sss | Bels AA TeerhEk De groene Indiaanfcbe Vliegenvanger (53). Deeze Afbeelding vertoont het Vogeltje in de Natuurlyke grootte. Het is ’er een; dat tot de Dunbekken behoort, en dus van de genen die gewoonlyk Infekten eeten. Het heeft den Bek zwart of donker, by den Kop een weinig naar * Geele trekken- de, en iets of wat nederwaards geboogen. De Kruin van den Kop, en de bovenzy- de van den Hals en Rug, zyn van eene vry donkere Groene Kleur: de Stuit en de bovenfte Dekveders van de Staart zyn wat lichter groen. De zyden van den Kops de Keel, Borft, Buik, Dyêën, en de Dekveders onder de Staart, zyn Geel, met Groen een weinig gewolke, Aan den Kop en aan de zyden van den Hals, verfmelt het donkergroen van de boven- en het geel van de onderzyde, in malkander. De Wieken zyn donkerbruin of zwart. Eenige Slagpennen hebben den rand der Baarden geel. De eerfte en tweede-ry der Dekvederen, boven aan de Wieken ‚ hebben witte Punten, waar uit, aan’t bovenfte van de Wiek, twee witte Streepen ont{taan, Binnenwaards zyn de Veders der Wieken wat helderer dan aan de buitenzyde. De Staart is even zo donkergroen als de Rug. De Pooten, Voeten en Klaauwen, Zyn donkerbruin of zwart. | | An _ Ik heb dit Vogeltje den Heer DANDRIDGE te danken » wien het, benevens ande- ren, uit Bengale toegezonden was. Alzo ik geene befchryving daar van heb kunnen vinden, dagt ik dat deszelfs Af beelding den Lief hebberen niet ongevallig konde zyn. Jam. U. Pp. 315. dE 263, fig. 3e Cancrophagus coeru= micha herscape Indien viridis Eow, En ie leus. Briss. 4u, V. p. 484. Ardea violacea. LinN. cilla Typhia. L sr (GONTa. Sy/t. Nat. XIL. Gen. 84. Sp. 17. Syf?. Nat. X. Gen. Syft Ne Dd Aart Sy/Z. Nat. XII. Gen. rr4. Sp.13 | » 99. Sp. 14. Bengaalfche Kwikftaarts 76. Sp. 13. Blaauwe Krabben-eeter. Nar. H .LD.V. E90 | | Stuk, bladz, 208. Gede ae Nat, Hift, ID. V. Srux. bladz, 576. | $ (52) Ardea coerulea. Carrss. Car. Er 76. SLOAN, EN ZELDZAAME VOGELEN 4 De Engelfche Vogeltjes, die er % naafte mede overeenkomen ‚zyn het Goudhaant- je en een klein geel Vogeltje, dat nog geen naam heeft, zynde van den Heer WirLoucHBY, in zyne Ornithology, pag. 227, 228, befchreeven, Het myne komt met het eerftgemelde in Kleur en Vlakken der Wieken overeen, doch ’er ontbreekt de Goudgeele Streep op den Kop aan, zynde daarentegen het Lyf helderer van Kleur en de Staart langer. Mert het andere, dat op de Wieken geene Vlakken heeft, komt het nog minder overeen. Het myne fchynt ook byna de helft grooter te zyn ‚dan één van beiden. Ik geloof dat het behooren zal tot het Geflagt van die Vogel- tjes, welken WirLouGHsY, in zyn Ornitbology, pag. 216, Vygen:eeters (Becca- _fgo) tytelt, die gelyke Geftalte en Grootte hebben „ doch van welken geen zo Groen is als het hier afgebeelde. | PoE AAT ETV De kleine witte Reiger van Karolina (54). — & 5 EE 4 Eh En C Deeze Vogel is ongevaar zo groot als de voorgaande blaauwe Reiger. Zyne Sneb is rood: de Oogen hebben geele Ringen: de Pooten en Voeten zyn groen: de geheele Pluimagie is wit. Hun Voedzel beftaat in Viflchen, Kikvorfchen, enz. Zy onthouden zig, gelyk andere Reigers, aan Rivieren, Meiren-en.Moeraffen. Ik ge loof wel dat zy in Karolina broeden; doch heb ’er nooit eenen in de Winter gezien. _ Heefleragtige blaauwgroene Ketmia, met Abornbooms Bladen en W leefthkleurige | AE | Bloemen (*). bed | | _ Dit Gewas maakt gemeenlyk verfcheide Stammetjes. van vyf Voeten hoog, met breede, uitgefneeden , Wollige Bladen, gelyk die van den breedbladerigen. Ahorn- boom, met zes Infhydingen. De Bloemen groeijen troswys aan * end van den Steel. Zy zyn bleekrood, met vyf Infhydingen. De Vrugt is rond en geribd, bykans zo groot als een groote Hazelnoot, en bevat veele kleine zwarte Zaaden. Het groeit tus- _fchen de Rotfen op de Bahamaas-Eilanden. | SSS ISIS sss SSS SSS SS ESS SSS | | Het kleine Amerikaanfhe Roodflaartje (55). De Afbeelding ftelt dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte voor. Deszelfs Sneb is regt en dun, maar van den eenen hoek des Beks naar den anderen wat breed, van Kleur donker, naar den Kop toe bleeker en aan de Tip zwart. De Grondfteun van de Bovenkaak heeft wederzyds zwarte Haairtjes of Borfteltjes. De Kop, Hals en Rug zyn zwart; zo ook de Wieken aan de bovenzyde , uitgenomen het begin der Slagpennen , dat Oranjekleurig is; doch de kleinfte Slagpennen, naaft aan de Rug ; zyn t'eenemaal zwart, De zyden des Lighaams , en alle de Dekveders onder aan de. Wieken, zyn hoog Oranjekleur. Om dat dit een van zyne grootfte fchoonheden Is ; ‚ (54) Ardea alba. minor Carolinenfis. Cares. Caro T. 79. 5 L T. 77. Ardea alba Roftro Pedibufque viridibas, (55) Ruticilla minor Americana. Epw. 4v. IL T, Briss. 4. V. p. 435. Ardea eequinotlialis. Linn. 80, Serino affinis Avicula, e Croceo & nigro varia; Syt. Nat. XII. Gen. 84. Sp. 25. Syf?. Nat, X. Gen. Sroan. Amer. II, p. 312. Ray. dv. 188. Mufcicapa 76. Sp. 19. Witte Reiger. Nat. Hift. 1. D: V. Stuk, Ruticilla, Linn. Sy? Nat. XII, Gen. 113. Sp. 10. bladz, 215. Doch Linnaus ftelt de aanhaaling twy- _Motacilla Ruticilla. Syft, Nat. X, Gen. 99. Sp. rs. felagtig. | Amerikaanfche Roodftaart, Nat. Zijt. I, D. V. Stuk, … (°) Ketmia fruteftens. glauca , Aceris majoris folio _ bladz. 517 longiore , ferrato, Flore carneo, CaresB. Carol, 1. | | | M 2 8 VERZAMELING van UITHEEMSCHE is, heb ik het Vogeltje in die poftuur afgebeeld. Het Zwart ftrekt zig van de Keel in een ftompe Punt op de Borft uit, en van daar loopt langs den Buik een witte Streep, welke allengs breeder wordt; zo dat de Schenkels en Dekveders onder aan de Staart, geheel wit zyn » uitgenomen eenige weinige zwarte Vlakken aan hee agterfte van het Lyf. Wanneer de Wieken geflooten zyn, vertoont zig nogthans vry veel Orana je aan de Borft. De twee middelfte Veders van de Staart zyn geheel zwart, alle de zyd-Vederen Oranje-kleur aan begin, doch aan de Tippen , zo wel als de Pooten, Voeten en Klaauwen, zwart. - | | | | _ De Heer Cower, Heelmeefter in de Lombardftraat, heeft my begunftigd mee ‘een gezigt vân dit Vogeltje, 't welk hy, mèt eenige anderen , ‘van Jamaika hadr ontvangen. Ín de Hiftorie van Jamaica, door Sir Hans SLOANE, vond ik ’r wel een befchryving doch geene Afbeelding van; naamelyk, in ’ Il. Deel, bladz, 315, ___ender den naam van #aar een Kanarie gelykend, zwart en Saffraankleurig bont Zyn elije. De Heer CATESBY heeft ’er, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, in IL Deer, bladz. 67, ook gewag van gemaakt, en er een Af beelding van gege: ven (*). Hy zegt: dat deeze Vogeltjes zig in digte Boflchen van Virginie onthou: den, laatende zig alleenlyk by Zomer zien, en dat de W'yfjes bruin zyn. Hy noemt hetzelve Roodftaartje, en, dewyl my deeze benaaming zeer eigen voorkwam, heb ik hem hier in nagevolgd. De Heer SroaNe hadt ‘er geen Engelfchen taam aan gegeven. Aangezien het een Trekvogel is in Virginie, geloof ik zal het op Jamai- ka ook zodanig zyn, alwaar het miflchien zyne Wintefkwartieren houdt: doch hier van heb ik geen Berigt gekreegen. Deeze Plaat was reeds gemaakt en mén met Af zetten ver gevorderd, eer ik my herinnerde, dat de Afbeelding zig in t Werk van CarpesBY bevondt: anderszins zou ik dezelve agterweg hebben gelaten; doch niet- temin zal myne moeite, zo ik hope, niet geheel vrugteloos zyn, aangezien ’er vee- le begunftigers zyn van dit myn Werk, die de Natuurlyke Hiftorie van den Heet CATESBY niet gekogt hebben (|). | B | | Geel geftreepte zwarte geftrekte Kapel (). _ De Kapel, hierafgebeeld, heeft my de Heer P. CorLINSON gegeven. Zy was van Montferrat uit de Weftindiën overgebragt. Zy heeft van boven geen anderé Kleur dan zwart met geele Streepen, uitgenomen twee kleine rôode Vlakjes, die _op ieder van de kortfte Wieken, digt aan het Lyf der Kapel ftaan. Op de onderlte Vlakte vindt men de zelfde Tekeningen, doch in plaats van geel zyn dezelven vul Roozekleur , en de Grond of het zwarte deel is van onderen insgelyks vuil bruin. SSse sssesstesss SSESISSSSSSSSISSISESSSSSISE SI Pl AARD a | Amerikaanftbe Roerdomp (59). _ Deeze is wat kleiner dán onze Engelfche Roerdomp of Butoor. Zyn Bek is vier Duim lang, aan °t Enden boven zwart, van onderen groen. De Oogen zyn groot, hebbende Goudkleurige Ringen en {taande in een groene Huid , die dezelven om- ringt. Het geheele Lighaam is bruin, met eenige witte Vederen daar onder ge* mengd. De Rug is donker, de Borft en Buik bleeker van Kleur. De meefte groote _Slagpennen zyn wit getipt. De Staart is kort en Loodkleurig : de Pooten en Voe- ten zyn geelagtig groen. Derzelver buitenfte en middelfte Vingers zyn door een | | Ee Vlies _(*) Zie dezelve op Plaat XXXIV, ín het voorgaan- niet gefproken wordt.J | de Derde Deel van deeze Verzameling, bladz. 28. (9) Papilio Heliconius Charitonia. Linn. Sy/l. Nat. (P) [My dunkt echter, dat het tegenwoordige van XII, Gen. 231. Sp. Ó5. | | dat van CaresBY aanmerkelyk in Kleur verfchilt, het (56) Ardea ftellarig Americana, Carass. Carol. Le welke inderdaad een roode Staart heeft, waar vanhier T, 7g. EZEL DZ AA ME VOGELEN — 4 Vlies met elkander verbonden. Aan de binnen- zyde is de middelfte Vinger Zaags- wyze gekarteld. Deeze Vogels onthouden zig aan friflche Beeken en Meiren, in de hoog en ver van de Zee afgelegene deelen des Lands. | | SSSSSSSSSS SSS SISSI SISSI SSS SSS SIS SS SIS Ss sE: Bels As Agel EMILE | Het zwart, wit en rood bont Boomkruipertje (57). Dit aarcig klein Vogeltje is, wederom , in zyne natuurlyke grootte voorgefteld. Ik heb hetzelve een Boomkruipertje genoemd, om dat het, ten aanzien van de ge- daante zynes Beks, met orvze Boomkruipertjes overeenkomt; zynde dezelve neder- _waards geboogen en zeer fpits. Hy heeft een zwarte Kleur, en een wyde gaaping, {trekkende tot onder de Oogen. Van den Bek tot aan het end der Staart is de bo- venfte Vlakte donker zwart, uitgenomen eenige heldere Scharlakenroode Vlakken, van welken de eerfte een weinig agter den Bek begint, en het geheele bovenfte ge- deelte des Kops, van het eene Oog tot het andere, beflaat: de tweede is regt in de Nek: de derde kruift het midden van de Rug: de vierde en laatfte bekleedt de Dek- veders van de Staart. De Staart en Wieken zyn geheel zwart. Al het zwarte is zeer glanzig en fpeelt in % donkerblaauwe. De geheele onderzyde, Keel, Borft, Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn wit; de Pooten , Voeten en Klaauwen, zwart. | Ae Myn Vriend, de Heer Danpripee in Moorfields, begunftigde my met een ge- zigt vandit fraaije Vogelje, ’ welk hem van Bengale in Ooftindie, netjes opge- zet, zeer wel geconferveerd en fri{ch van Kleur, was toegezonden. 8 Het dubbeld geflaarte blaauwe Pagetje 6, _ Dit Kapelletje heeft het Lyf, de Pooten en Sprieten, zwart ‚ de Wieken zeer fchoon Hemelfchblaauw. De bovenfte zyn aan haaren uiterften Rand, en aan het End, zwart gezoomd, doch de onderften alleenlyk aan den uiterften Rand, hebben- de ieder aan ’t End een ronde zwarte Vlak, agter welke zig nog een zwart Streep- je vertoont. De vier Staartpuntjes zyn donker en aan ’% End wit. De onlangs. overleeden Heer Will. Gourry, in Surryftraat, heeft my een Doos met Infekten vereerd, onder welken ook dit Kapelletje zig bevondt, doch hy kon my niet zeg= gen, van waar hetzelve kwam (f). Aan zyne onderfte Vlakte is het donkerblaauw met bruine Zoomen, hebbende ook by de veertig onregelmaatig ronde zwarte Vlak- ken, van welke ieder met een fyn bleekerblaauw Streepje is omgeven, BAAR tv De Amerikaanfcbe gekuifde Roerdomp (58). Het Gewigt van deezen Vogel is anderhalf Pond. Zyn Bek is grof en zwart: | de (57) Certhia minor, ex albo, nigto & rabro varia. pelletjes van Suriname en mooglyk ook van elders Epw. Av. IL, T. 81. Certhia Bengalenfis. Briss. Av. uit de Wetftindiën, af komftig zyn. II, p. 663. Certhia cruentata, Linn. Sy}. Nat. XI (58) Ardea Stellaris criftata Americana. Catrss. Ca- Gen. 65. Sp. 17. Syt. Nat. X, Gen. 59. Sp. 4. Ben- rol. I. T. 79. Ardea coerulea. SLOAN. Fam. IL p. 314. gaalfch Boomkruipertje. Nat. Hijt. L, D. IV. Sruk, T. 264. f. 5. Ray. 4o. 189. Cancrophagus Bahamen- bladz. 429. | gi fis. Briss. Zo, V. p. 481. Ardea violacea. Linn. Sy/. (*) Papilio Plebejus Marfyas. Linn. Sy/?. Nat, XII. Nat. XII, Gen. 84. Sp. 16. Syf?. Nat. X. Gen. 76. Gen. 231. Sp. 223. Syft. Nat. X. Gen. 203. Sp. 149. Sp. 12. Krabben-eeter Nat. Hift. Ll. D, V. Stuk, ‚Nat. Hijt. 1, D. XL. Stuk, bladz. 36r. bladz. 207. | (1) [Wy weeten thans zeer wel, dat deeze Ka- 1. Deel. N VERZAMELING van UITHEEMSCHE le Oosen zyn zeer groof, uitpuilende, en hebben roode Ringen , zynde mat re Ee GEen | De Kruin van den Kop is, van El ie der Sriebbe af, bleekgeel, en eindigt in een Punt, aan welke drie o ennen Witte Veders nederhangen , zynde de grootfte zes Duim lang. Vertoorn a e Benne, deeze Veders in de hoogte. Van den hoek des Beks af loopt GED, reede witte Streep langs de zyde van den Kop, die voor ’ overige blaauwagtig zwart Je De Hals, de Borft en * Lyf, zyù donkerblaauw. De Rug heeft zwarte Streepen, tuflchen welken zich ook wat Wits vertoont. Uit het bovenfte van de Rug komen veele lange fmalle Veders voort, welke zig over de Staart uitftrekken > En waar onder eenigen zeven Duim lang zyn. De grootfte Veders der Wieken zyn bruin en fpeelen in het blaauwe. Hy heeft de Pooten en Voeten geel, | _ In Karolina laaten: zig deeze Vogels in de Regenmaanden zien , maar op de Bahamaas-Eilanden broeden zy zeer menigvuldig, in de tu{lchen de Rotfen groeijen. de Boffchagiën, en de Inwooners leggen zig veel toe, om dezelven te vangen, en maaken daar van hun gebruik, dewyl de Jongen een zeer lekkere Spyze uitleveren, _Zy onthouden zig-op fommigen van deeze Rotzige Eilanden in zulk een menigte, dat twee Man, die dezelven; op het Geboomte en de Rotfen zittende, vangen, in weinig, Uuren één van hunne Calapatches of kleine Booten daar mede belaaden kun- nen: want, al zyn zy reeds byna volgroeid, vliegen zy doch niet ligt daaraf. De Bahamers noemenze Krabbenvangers, doordien zy voornaamelyk op Krabben aa- zen; doch niettemin zyn zy aangenaam om te eeten, en fmaaken in ’% geheel niet naar Vifch, 50 | Heefterdgtige Lobelia met Porfeleinbladen (7. _Deeze Plant groeit gemeenlyk vyf of zes Voeten hoog. De Bladen zyn, ten aanzien van hunne dikte en grootte, de Bladen van % Porfelein niet ongelyk. Aan ’t end van een Steel, die uit de mik van een Blad hiet, zitten drie of vier eenbla- derige Bloemen, welke in vyf pitfe Punten verdeeld zyn, en eenen gedraaiden uit- waards hangende Styl hebben. Deeze Bloem heeft het byzonder aanzien, als of zy een Pypje geweeft ware, dat tot onderen toe opgefpleeten en uitgefpreid was geworden. Op de Bloemen volgen ronde Beffen, die zo groot als zwarte Slee- Pruimen Zyn, en een Steel bevatten, welke met eenen gladden zwarten Huid over- toogenis. De Plant groeit in veelen der Bahamaas-Eilanden, op de Rotfíen die aan den Oever ftaan. | „ SSSSSSSSSS SE EE SSSSISISSSSSSISSSSSSI SSS SS EEE: dbi P 1 AAT LIX.- ús De groote Goudvink (59). _Niet weetende, welk een naam ik aan deezen Vogel zoude geeven, wiens Va- derland my onbekend was, zo verkoos ik eindelyk den bovenffaanden, aangezien hy den Goudvink eenigermaate, wegens de dikte van zyn Bek en de Kleur van zyn Keel en Borft, gelykt (*). Hy is hier in de Natuurlyke grootte voorgeftelt. De Bek is naar den Kop toe redelyk dik, van boven een weinig krom , en loopt | EP in C) Ebel früteltens, Portulacr folio. Pit. Noo. KardinëlL Nm | rog sedert. KP Rurefees Fai (©) komeet nie, hor aan eg Plamierii, Linn. Sp. Plant, IT p. rgrg pl Det Saar ereen Hel KE ; gelfch woord Bull-Finch niets (50) Rúbieillt fafea mazor aw Ah rime. — APE bre Cârdinalis Fafcus. Biss. Ad ir bf IL. T. 83, Anders dan een Goudvink betekent, en deeze Vogel Ten nerd mberiza mi- de Staart in ’t allermi ft nief ‚ N eeen an Syt. Nat, XII. Gen. fche woord Pivoine SEL eert Gobevink elke "je 26 97. Sp. 7. Bruine _hädt tiem de bruine Amerikaanfche Vink geheten] EN ZELDZAAME VOGELEN 51 in een fpitfe Punt uit, zynde geheel en al wit van: Kleur. De Kruin en de- zyden van den Kop, de bovenfte Vlakte van den Hals, de Rug, Wieken en de Staart, zyn allen dorikerbruin: of zwartagtig ‚ maar alle de Veders zyn ligterbruin gezoomd, het welk een aartige: mengeling formeert. De Keel, de onderfte Vlakte van den Hals, de Borften Buik, zyn heerlyk fcharlakenrood. De Schouder van de Wiek is _vandergelyke Kleur, die langs den Rand, met een klein Strookje, nog wat neder- waards loopt. De onderfte Vlakte der Wieken is donker, de Dyën, het Onderlyf ende Dekveders onder aan de Staart, hebben eene zwartagtig bruine Kleur. De Staart is kort naar het Lyf te rekenen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn ligt bruin. Aan ieder Voet {taan vier Vingers in de gewoone rigting. dek _ De Heer Brew, Bibliothecaris van de Inner-Temple te Londen , vereerde my deezen zonderlingen Vogel , benevens eenige anderen: doch dewyl dezelven in ver- fcheide-handen waren geweeft, eer hy ze in bezitting hadt, kon hy niet weeten, van. waar Zy. kwamen, „Ik ben van denkbeeld „ dat Amerika zyn Vaderland is, alzo 'er verfcheidene onder de gemelden waren, die ik vaft weet, Amerikaanfche te zyn. SSSISSISS SISSI SSS SISSI SIS SISI SSI SISSI SISSI SEE EE SEINE: | Be Ar TD j DE De kleinfte Roerdomp (6o). De Sneb van deezen Vogel was, van den hoek des Beks tot aan zyn End, wat meer dan zes Duimen lang en tevens zwart, uitgenomen een gedeelte van de onder- fte helft, her welk geel is, zo wel als de Oogen. _ De Kruin van den Kop is met een Kuif van lange groene Vederen bedekt. De Hals en Borft zyn vuil bruin rood. De Rug is met lange, (malle, bleekgroene Vederen gedekt ; de groote Slagpennen der Wieken zyn geheel donkergroen, en fpeelen wat in purperkleurige, terwyl de overige Veders der Wieken glanzig groen, en fommigen daaronder geel gezoomd zyn. De Pooten en Voeten zyn bruin. en 3 | | „Deeze Vogels hebben een langen Hals, doch houden denzelven gemeenlyk inge- trokken ‚ wanneer.zy aan de Oevers der Rivieren, op de Takken van de over ’% Water heen hangende Boomen „ geheel eenzaam „ op haaren buit te loeren zitten, dewelke in Kikvorfchen, Krabben en kleine Vifchjes beftaat. Ik kan my hiet erin= neren, een derzelven des Winters gezien te hebben + weshalve ik geloof, dat zy uit Virginie en Karolina verhuizen en Zuidwaards trekken. | De Karolinifche Effibeboom, met finalle nederbangende Bladen (OE | Dit zyn gemeenlyk Boomen van middelmaatige grootte en hoogte. Zy hebben de Bladen aan beide Enden {pits. De Zaaden zyn gevleugeld, |als die der gewoone Es-_ fchen], en hangen troswyze by elkander. Zy groeijen in laage, vogtige Landftreeken, SsSssessssrssEssssssssrsssssssssssTsss sE U VAB Es Act Pe de EXEL or De kleine bruine Goudvink (61). ‚De bovenfte Af veelding ftelt dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte voor. Het Fo | | en fchynt, „(6o). Ardea Stellaris, minima, Car ren. Carol. I. T. Fraxinus Americana. Linn. Sp. Plant. II p. 1510. 80. Cancrophagus viridis. Brass. 4o. V, p. 486. T. (Gr) Rubicilla fufca minima. Epw, 4v. IL. T. 83 38: fig. IE. Ardea. wirefcens, ‚Linn; SyfB. Nat. XIL fig. 1. Fringilla rubra minor. Brrss. 4u. III p. 164. Gen. 84, Sp. zo. Syt. Nat, X,Gen. 76, Sp. 15.:Groes. Loxia bicolor. Linn. Syft. Nat. XII. Gen. 109. Sp. 48. ne .Krabben-eeter, Nat, Hijf. LD. V. Stum. bladz, zog. Syt. Nat. X. Gen. 96. Sp. 32. Tweekleurige Kernby- GAD raxinus Carolinenfis , Foliis anguftioribus,. ter. Nat, Hifl. IL, D. V. Stuk. bladz. 515. UETINQUÊ acuminatis, pendulis, Carrsp, Carol, 1. T. go, j | 5 N 2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE | js de dikte en kortheid van zynen Bek, tot dar {lag van kleine Vogelen ie. : Kl gemeenlyke Zaaden eeren. De Bek is wit; de Kruin en Zyden van den Kop; de bovenzyde van den Hals, de Rug, Wieken en Staart, zyn allen van eene donkerbruine Kleur , met lichter bruin gefchakeerd, om dat de randen der Vederen zo donker niet zyn als het midden. Dus zyn ook de Wieken aan de binnenzyde helder bruin. De Keel, de onderzyde van den Hals, de Borft, Buik, Dyén en de Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene bleek roodagtige Oranje. Kleur: de Pooten, Voeten en Klaauwen bleekbruin. Ik heb dit Vogeltje gekree. gen van den gedagten Heer Brew, Bibliothekaris van de Inner- Temple, die my ook niet zeggen kon, van waar het kwam. Het was, met anderen, gedroogd be. — A2 waard. De Goudgeele Manakyn (*). _… Het Vogeltje van de onderfte Afbeelding is van het zelfde Geflagt als dat, het welk onder den naam van Zwarte Mees met eenen Goudkleurigen Kop, in % Herfte Deel, bladz. 32, is befchreeven, en op Pl. XLlafgebeeld, * Verfchynt hier ook in zyne Natuurlyke grootte, De Bek is niet zeer dik noch dun, eerder wat krom dan volko- men regt, en in een Punt uitloopende, wit van Kleur. De geheele Kop, Hals, de Borften Buik, tot aan de Dyën toe, zyn bleek geelagtig Oranjekleur : de Dyën Oranjekleur en zwart gemengeld. De Dekveders onder aan de Staart, zo wel als de Rug, de Wieken en Staart, zyn zwart, zonder eenigen verfchietenden Glans. Die aan de binnenkant der Wieken, benevens eenigen van de kleine Vedertjes der Wie- ken aan de Schouders buitenwaards , zyn vuil Oranje. Eenigen der binnenfte Baarden van de Slagpennen zyn aan * Grondftuk wit, en dit maakt witte Vlakken op den bo- venkant der Wieken, die echter, als de Wieken digt famen geplooid zyn, verdwy- nen. De Pooten, Voeten en IKlaauwen, zyn donkerbruin. | Dit Vogeltje bevondt zig, met het voorgaande, in de Verzameling van den Heer Brew. Ik geloof dat hetzelve afkomftig is uit eenig gedeelte van Zuid- Amerika, digtaan de Evennagts-Linie: want ik heb Aftekeningen van vier verfchillende Soor- ten, welke gezegd werden uit de Hollandfche Volkplantingen op ’t Vafte Land van Zuid-Amerika te komen : waaronder één volmaaktelyk met het hier af gebeelde over- eenftemt , in Gedaante, Grootte en Kleur, uitgenomen dat het fchitterend rood is en dit alleenlyk vuil Oranjekleurig: zo dat mooglyk dit myn Vogeltje het Wyf- je en het andere het Mannetje zal zyn van de zelfde Soort. Van de andere Soorten heb ik alleenlyk Aftekeningen gezien; des het tegen myne Voorftelling , by de eer- fte Uitgaave van dit Werk, zou ftryden, indien ik daar gebruik van ging maaken, | SESESTSESOSSSSS SSS ESES SIE Pe ASAT EXTE De Amerikaanfche Pellikaan (62). Deeze Vogel is byna zo groot als een Gans. Zyne Sneb is tiendhalf Duim lang, naar het Énd toe gekromd, aan den Kop zeer dik, doordien hy daar eenen Omtrek heeft van zes en een half Duim (*. Het voorfte gedeelte van den Kop is bedekt met eene donkerblaauwe Huid, welke geen Vederen heeft, en het agterfte is, zo wel (*) Parus niger & fulvus, Epw. 4v. IL T.83.f.2. Caricaca. Marco. Braf. 1or. Wir. Ornitb. 218. Manacus Aurantius. Briss. Av, IV, . 454. Ävicul Surinamenfis. Per. Gaz. T. 46. f. 5 Pira Ne RES nage Loculator. Linn. Syf?. Nat. XIL. Gen. la. Sy?. Nat. XIL. Gen. 115 Sp. 7. Parus Aureola (*) Ind v è e , Je A Franfche O 7 ti ft Syft.. Nat. X. Gen. roo. Sp. Ir. R 6 nde Hverzetting ftaat van negen en een SBE ED. Vo suk hae Rn \oodkopje. Nat, half Duim, doch dit is fout, gelyk uit de Afmeeting (62) Pelicanus Americanus. Catrsa. Carol. ESBiSr: EEn ne in Schets voor geltelden Kop deezes Vo- Numenius Americanus major. Briss, 4v. V. Di aa on ykt, EN ZELDZAAME VOEDBEN Mm. wel als de Hals, bruin. De Wieken zyn groot, en aan haar gantfche onderfte ge- deelte, van den Schouder tot het Eind toe, naar oogenfchyn zwart, doch tevens met Groen gemengeld. Het bovenfte deel van de Wiek is wit, de Staart zwart, zeer kort en aan ‘t End vierhoekig. Voor % overige is’ geheele Lighaam wit. De Pooten zyn zwart en zeer lang. De Vingers der Voeten zyn famengevoegd door middel van een Vlies, doch dat niet zo groot is als in de Eenden: want het ftrekt zig flegts tot aan her eerfte Lid van ieder Vinger uit. De agterfte Vinger is geheel los en vry, zonder zulk een Vlies, en langer dan gewoonlyk. Dat deeze Vogel tot het Geflagt der Pellikaanen behoort, toont de Zak, die zig onder de Snebbe bevindt: hoewel dezelve doch maar klein is, en niet meer dan een half Pintje Vogts bevat. Tegen % end van den Zomer vallen gewoonlyk in Karoli- na zwaare Regens, en dan komen geheele fchoolen van zulke Vogelen op de open Velden, die alsdan onder Water ftaan; doch voor November trekken zy weder weg. Zy zyn zeer goed om te eeten, offchoon zy van Viflthen en andere Wa- terdieren leeven. Voort overige is het een domme Vogel, die niet gaauw ver- fchriket, en gemakkelyk gefchooten kan worden. Zy zitten menigvuldig op hooge Cypre{len en andere Boomen. Zy houden zig regtoverend, en laaten, waarfchyn- lyk gemakshalve, hunne zwaare Snebbe op den Hals ruften. Ten aanzien van de ÏSleur heb ik, tuflchen * Mannetje en Wyfje, geen onderfcheid kunnen vinden. [KLEIN geeft ‘er den naam van Nimmerzat en Boom-Pellikaan aan JE [ Eee Dre Ae L XIII. De Fndiaanfche Groenling (63). Dit Vogeltje, hier in zyne Natuurlyke grootte afgebeeld, gelykt eenigermaate naar een Kanarie- Vogel , doch kome my een weinig grooter voor. Het heeft een taamelyk dikken, fterken, korten Bek, welke , in Geftalte > met dien van onze meefte kleine Zaad-eetende Vogeltjes overeenkomt. Deszelfs boveníte gedeelte is donkerbruin of zwartagtig; het onderfte lichterbruin. De Oogen zyn Kaneelkleu- rig. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug, de bovenkant van de Wieken en Staart, hebben eene vuil groene Kleur. De buitenfte Baarden ‚ der zes of zeven grootfte Slagpennen, zyn wit gerand, en de Staartveders helder geelagtig groen ge- zoomd. Van het Grondftuk des Beks gaat door de Oogen , wederzyds, een groene Streep of Baar, en boven dezelven loopt een breede geele Streep, welke zig als eene Wenkbraauw vertoont. Van de hoeken des Beks komt wederzyds een zwarte Streep, die een half Duim lang is. De geheele onderfte Vlakte, van den Bek af tot aan de onderfte Dekvederen van de Staart, is geel, en aan de zyden des Lighaams en der Borft met eenig Groen gefchaduwd: doch aan de zyden van den Hals ver- {melt het Geel en Groen in malkander. De Pooten, Voeten en Klaauwen ko- men in gedaante met die der overige Vogeltjes van die Geflagt overeen; zynde al len van eene bruinagtige Afchkleur. | 5e De Heer Hawkins vereerde my een Aftekening van dit Vogeltje, door hem o *t Eiland Madéra, alwaar hetzelve uit eenig ander Land gebragt was, gemaakt. De naam, Bengalas, door hem daar onder gefchreeven, denk ik zal de plaats zyner af: komft betekenen. Hy zeid, dat het fraaijer zong dan een Kanarie-Vogel. Dew yl deeze Afbeelding wat fober was, zou ik ’er geen gebruik van gemaakt hebben; alzo ik het Vogeltje zelf niet gezien had: maar federt Zyn my ’er twee voorgeko- men, (63) Chloris Indicus. Epw. Av. IL T. 84. Brrss, 17. Indiaanfche Groenling. Nat, Hijt. LD. V. STUK, Av. UL p. 195. Fringilla Butyracca, LiNN.Sy/t. Nat. bladz, sag. f XII Gen, r12. Sp, 22, Syf?, Nat. X. Gen, 98. Sp, IW. Deel. | 8, 54 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE 9 ’ f s ® UNT' k men, die ik gezien heb en hooren zingen, ten huize van den Heer BruNT, Koop man in Goodmans-Fields te Londen. ik bevond , dat Zy ari ove met de Tekening en het Berigt van den Heer HAWKINS, gers as zie nu 5 é Leven voor my hebbende, verbeterde ik de Tekening, om die volmaakt 5 d icht | By den Heer BLUNT werd ik onderrigt, dat Zy uit Jo indie Dokter Henry PLUMPTREE; Prefident van het Koninglyke eeze Vogeltjes by gezegden Heer , en hadt de Waarneemingen daar op in % _te kunnen geeven. gekomen waren. à Kollegie van Geneesheeren, zag d „oedheid van my toegang te bezorgen, Olm myne werk te ftellen. De Chineeftbe Paauw-Oog Kapel a heeft de bovenfte Wieken van eene meer naar Bruin trekkende. Zo wel de bovenften als de onderften zyn donkerbruin gezoomd , met zwarte Stree- pen. De bovenften hebben langwerpige donkerblaauwe Merken, langs haaren voore ften Rand, benevens een groote en kleine ronde Vlak op ieder Wiek. Van deeze Vlakken is de buitenfte Kring zwart, die daar aan volgt geelagtig , de binnenfte blaauw; met een bleekblaauwe of witte Stip in ’t midden. De onderfte Wieken heb- ben ieder een groote ronde Vlak, beftaande uit een zwarten Kring, met Geel daar binnen, en verder Purperkleurig ; aan de ééne zyde zwart met twee witte of bleek- blaauwe Vlakjes in t midden, die langwerpig zyn. Bovendien heeft ieder onderfte Wiek nog een klein, rond, donker Vlakje. Het Lyf, de Pooten en Hoorntjes of Sprieten, zyn roodagtig bruin. De geheele onderfte Vlakte is donkerbruin, daar de Vlakken van de bovenkant flegts flaauw doorblinken. Deeze Kapel was uit China gebragt, door mynen Goeden Vriend , Kapitein Isaak WorTH, die my een Doos met Infekten van dat Land heeft prefent gedaan. 7 De Kapel, hier Levensgrootte afgebeeld, roodagtige Oranjekleur; de onderften een weinig PLA AT KEN De witte Amerikaanfche Pulp (64). ‚ Deeze Vogel is byna zo groot als eene tamme Duif. Hy heeft eene Snebbe van zes en een half Duim lang, bleekrood gekleurd en van het Grondftuk tot aan de Punt uitgegroefd. De Oogkring is graauw. Het voorfte deel van den Kop en een Plek om de Oogen zyn bedekt met een kaale helder roode Huid. Vier der grootfte Slag- _pennen zyn aan de Enden donkergroen. Voor t overige is de Vogel geheel wit uitgenomen de Voeten en Pooten, die bleekrood zyn. Het Vleefch, doch zion derheid het Vet, is zeer geel en Saffraankleurig. Wanneer de zwaare Regens vallen Erin bnn end van en ed plaats heeft, dan komen deeze Vogels enigvuldig m Karolina aan, en houden zig op in de laage Water Het Mannetje en Wyfje zyn op *t Oog 10 verfehilknas® senen on Het kleine int Water groeijende Kalfsvoet - Kruid (*). 5 Deeze Plant groeit aan de kanten der Riviere eeze it aan 5 Ieren en op andere Waterige plaat{en. Zi heeft een Knolligen Wortel, uit welken veele dek Bladen ra oe pe agt (© Papilio Nymphalis Almana. Linn. S | | | Gen Bar a. Linn. Sy/7. Nat. XII, — Scolopax ‘alba. Syfî. | en, 231, Sp. 132. Sy/?. Nat. X. Gen. 203. Sp. 89. Wulp. Nat. miei D. v. ne Gini hi Nat. Hift. 1. D. XI. Stuk. bladz, 28 vo. Ti ‚XI. Á ‚ 283. Plaat 89. Fig. r. * p - | 4 Ae, Wms njsahes CATESB. Carol, L T. 3e. Nu pen inns Ar nius Braultenfis .candidus. Briss, 4wv. V. p. 339. fil. 28 irginianum. D, BANisTER Pruk. Man- Tantalus albus, Linn. 89/7, Nas, XII, Gen. ss Sp. 6 EN ZEUD: ZA AMESVOGELEN, 55 agt tot tien Duimen breed zyn, ftaande aan dikke, Sappige, ronde Steelen, van by de vier Voeten hoog. Voorts fchieten uit den Wortel verfcheide andere dergelyke Steelen, aan ieder van welken, op het End, blaauwe Bloemen groeijen: doch de- wyl ik geen gelegenheid had, om de Plant in haar bloeffem paauwkeurig te onder- zoeken, zo berigt ik maar alleen, dat op de Bloemen een ‘Tros van groene Beffen. volgt, die digt aan elkander zitten, en als eene Ananas- Vrugt zig vertoonen. Deeze Beffen worden nooit hard, maar vallen af wanneer zy ryp zyn, en komen in Kleur, gedaante en vaftheid, de Kappers naby. | EE EEE P LAAT LXV. De bruine Amerikaanfche Geelgors (65). Ik weet niet regt, in welk een Geflagt ik deezen Vogel zal plaatzen. In Kleur gelykt hy veel naar de Leeuwrikken, doch de Bek is veel te groot en lang; niet beter komt hy met de Lyfters overeen , wat de gedaante van den Bek aangaat. Naaft, denk ik, dat hy met den Geerftvogel ftrookt, hoewel die een grooter Bek heeften van een andere ftruêtuur , met een Knobbel in ’t Gehemelte, dat het Kenmerk uitmaakt der Ortolaanen. Ik moet derhalve de Rang{chikking van deezen Vogel aan Lief heb- bers overlaaten, die kundiger in deeze zaaken zyn. Dikwils heb ik meer moeite, om een Geflagt uit te vinden, waarin ik de Weftindifche Vogels plaatzen zal, dan met Vogels, die in de aller-afgelegenfte deelen van de oude Wereld gevangen zyn. Hy is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteld, hebbende den Bek taamelyk lang en dik, van eene donkere Vleefchkleur , fpits uitloopende. De Oogen zyn Ha- zelnootenkleur. De zyden van den Kop en de Keel, een weinig beneden den Bek, zyn zwart, en deeze zwarte Kleur ftrekt zig aande zyden van den Hals, nederwaards;, tot byna aan het begin der Wieken uit. « In die zwarte Plekken zyn de Oogen ge- plaatft. De Kruin van den Kop, de Nek, Rug en Dekveders van de Wieken, zyn bruin, doch wat helderer of meer naar ’t Oranje trekkende dan in het Leeuwrikken- Geflagt , en met zwart gevlakt; uitgenomen de Kruin van den Kop. De Slagpen- nen „ Wieken en Staart, zyn van eene donkere of zwartagtige Kleur, gezoomd met een helder roodagtig Bruin. De geheele onderkant, van de Keel tot aan de Dek- veders onder aan de Staart, is van eene bevallige licht roodagtig bruine Kleur, de Borft en Buik met zwarte Vlakken: want de Veders over °% geheele Lyf zyn in %* _ midden zwart, en bruin aan de Randen; die der Schouderen, welke over de Wie- ken vallen, licht geelagtig bruin. De Dyén, Stuit en de Dekveders van de Staart, zo wel boven als beneden, hebben geen Vlakken, en zyn lichter bruin dan de ande- re deelen van den Vogel; de Pooten en Voeten roodagtig Vleefchkleur , maar de Klaauwen bruin. De agterfte Klaauw is wat langer dan gewoonlyk, doch veel kor- ter dan in de Leeuwrikken. BOR otd en ie ‚… Deeze Vogel. was-levendig uit de. Spaanfche Weftindiën overgebragt, en pre- fent gedaan aan de Gemaalin van den Hoog Edelen, Sir CHARLES WAGER, dies- tyds eerfte Lord van de Admiraaliteit, in wiens Huisik de Aftekening maakte (*). „PLAAT € hl (65) Emberiza fulca Americana. Epw. 4v.II. T. 85. (*) [In ’t Engeifch Werk van Epwarps wordt hy _ Xanthornus-neevius, Brrss. Av. U. p. 126. Oriolus me- the Schomburger genoemd , zonder dat ik reden gegeven Jencholicus, Linn. Öyft Nat. XI. Gen..52. Sp. 17. vind van die zeldzaame benaaming . De Heer Krein Fringilla melancholica. Sy/t. Nat. X. Gen. 98, Sp, 7. heeft hem de bruin en zwart. bonte Amerikaanfche Vink , Droevige Vink, Nat. Hift, ID, V. Stuk, bladz, 537. met eene opgewipte Staart, geheten. ] O 2 VERZAMELING seAr UETHAETON wennen baga seamd vaneen tavass amg wansteans vane bans wand ant PARAAENDAENEERE MANEN bas Pir AMT aL AN De bruine Amerikaanfche VVuip (66). sevaar zo groot als de Witte, hier voor befchreeven. Hy heeft ee. ne Ae Sobbe. Gis aan ’ Grondftuk rood is en zyn Cogen zyn ook als in de Witte, maar her Lighaam en de Hals is van eene gemengelde graauwe Kleur. Het bovenfte van de Rug, de Wieken en de Staart, zyn bruin: het onderfte is, zo wel als de Stuit, gelyk ook het onderfte des Lighaams, wit. De Pooten zyn roodagtig, gelyk in de Witte; ook komt deeze in geftalte en grootte met hem overeen. Dee- ze groote gelykheid bragt niy tot de gedagten, dat zy flegts in Sexe verfchillende mogten Zyn, maar, toen ikze opende, vond ik de Balletjes in ieder Soort. De tegen- woordige heeft een donker Vleefch, dat niet zogeel is als in de Witte Wulp. Zy gaan te famen hun Aas na, en vliegen Schoolswyz’ met elkander, doch van dewitten zyn ‘er wel twintigmaal meer dan van de bruinen. In hunne Kroppen waren Krabben. Beide deeze Soorten van Wulpen komen Jaarlyks, omtrent het midden van Sep- tember, met en benevens de Pellikaanen „ by gant{che Schaaren op de Waterige Velden: zy houden zig aldaar zes Weeken op, en trekken vervolgens weder weg „ Jaatende zig niet eer dan in het naaftvolgende Jaar , op den zelfden tyd, wederom zien. In veele Wyfjes der witte Soort heb ik geheele troflen van Eijeren gevon- den; weshalve ik van gevoelen ben, dat zy, om te broeden, ergens naar 't Zuiden _ heen trekken; doordien Karolina, om deezen tyd van ’t Jaar, voor deeze Schepzelen te koud zyn zoude: want het is in dit Wereldsdeel , onder de zelfde Hemelsbreedte, veel kouder dan in Europa. In de Kleur der Vederen van t Mannetje en W yfje is weinig of geen onderfcheid. Kalfsvoet- Kruid, met zeer fpits gepunte Pylkruid- Bladeren (*. Deeze Plant groeit in Meiren en ondiepe Wateren, drie of vier Voeten hoog. Zy heeft veele Pylagtige Bladen, aan lange Sappige Steelen, die uit- eenen Knolli- gen Wortel fchieten, waaruit ook andere ronde Steelen voortkomen, die aan hun ui- terfte Endeen groot, rondagtig, groen, nederhangend Zaadhuisje hebben, waarin verfcheide ronde, groene, Beffen, van ongelyke grootte, begreepen zyn. Deeze hebben ten deele de grootte van eenen Snaphaan- Kogel; ten deele zyn zy de helft kleiner. Dit Zaadhuisje, dat ongevaar zo groot als een Hoender- Ey is, opent zig, wanneer het ryp wordt, aan beide zyden, en laat de Zaadkorrels zien, die ryp ge- worden nog groen en zagt zyn. Ik heb zulke Beflen van de Indiaanen met hun Wildbraad zien kooken. In myn Mond kwamen my de groenen zeer brandend en _famentrekkende voor, doch door ’t kooken verliezen zy die hoedanigheid, wordende vry fmaakelyk en zynde ook, naar men zeide, gezond. In July worden zy ryp. BLA Aa LXVII De Pogel bet WW eeuwtje genaamd (67). | De onderfte Af beelding, op deeze Plaat, ftelt hem in zyne Natuurlyke grootte voor: (66) Numenius fufcus. CarrsB, Carol, 1. T. 82. Nu- É k oh menius Braûlienfi fafcus. Biss. Jo, V. p. Ei es (67) Paffer Peftore rubro , Caudâ longiffimâ, S, Frin- gf la Africana m talus fufcus. Linn, Sy/t. Nat. XIL, Gen. 85. S 57 acroura, Epw. Ao. IL. T. 86. Pafler Scolopax fafca. Syfi. Nat. X. Gen. Be Soa Bee Vidua. Beriss, Av. III p. 120. T.8. f. 1. Paffer Indií- CUS mMmacrourus alius,. W Orni Walp. Nat. Hift. Ì, D. V. Stuk, bladz. 219. Ben 5. \VIEL. Ornith. 184, T., 45. Em- _(*) Arum elan folio angufto, Tie & auri- Gen Dj 5 1 AE culis-acutiffimis. Catzss. Carol, 1, T, 83. Nat, Hifi. L D.V Stuk Se Dn jn | N ® 3 ° N ° e le ke EN ZELDZAAME VOGELEN, _* voor: de bovenfte ís verkleind, om hem, benevens zyne Staart, in ’ geheel te kun- nen vertoonen. Het is een zeer vlug aartig Vogeltje, van grootte als een Mofch; daar de lange Staart, welke het opligt en weder zakken laat, een zeer vermaakelyke vertooning aan geeft. Ee Bn 5 Deszelfs Bek is kort en naar evenredigheid zeer dik, blaauwagtig of Loodkleurig De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur. De geheele Kop is, benevens de Keel tot aan de Borft toe, zwart, zo wel als de Rug, Wieken en Staart, doch de Rand der groote Slagpennen is war witagtig of Afchgraauw. De Staart is, gelyk in andere kleine Vo- geltjes., gefchapen „doch daar boven ontfpringt; uit de Stuit, als een tweede Staart , die maar uit vier Vederen beftaat, waar van de twee langften dertien en een half Duim lang en aan de Stuit drie Ïwartier Duims breed zyn, doch allengs zo afneemen, dat zy aan ’t end naauwlyks de breedte van een Kwartier Duims hebben. Tuflchen deeze Zyn twee kortere, wier langte zig tot zevendhalf Duira uitftrekt, en die op ’t meeft de breedte van anderhalf Duim hebben, doch {chielyk verfmallende twee dunne Punten - maaken „die uit nevens elkander leggende Draaden beftaan. De lange Veders Zyn wat krom, gelyk de Veders van een Haaneftaart, en hebben dergelyke Dwars-Stree= pen, als wy in de gewaterde Zyden Stoffen zien, doch voor % overige vertoont zig niets byzonders in haar Kleur, alzo zy over ’ geheel donkerzwart zyn. De Borft is van een zeer donkere Oranje-Kleur; de Nek bleeker Oranje of Goudkleur; de Buik en Dyën zyn wit; de Stuit en Dekveders onder de Staart donker of zwart. De Pooten, Voeten en Klaauwen, in gedaante met die van de meefte andere kleie ne Vogeltjes overeenkomende, zyn Vleefchkleurig. B Het wonderbaarlykft in deeze Vogel is, dat dezelve van Kleur verandert en van Staart beroofd is, meer dan zes Maanden in * Jaar. Omtrent het begin van No- vember verlieft hy zyn Staart en ruit, wordende dan van een gemengelde Kleur: de Kop is by Streeken zwart en wit; de Borft, Rug en Dekveders der Wieken zyn roodagtig bruin, met donkere Vlakken, byna gelyk de Pluimagie van een Kwartel: de groote Slagpennen en Staartveders zwartagtig bruin: de geheele Buik, Dyën en Dekveders onder de Staart wit: de Pooten en Voeten Vleefchkleurig als te vooren. In deeze {taat blyft hy den geheelen Winter, zonder de vier lange Staartvederen. Tegen % begin van den Zomer ruit hy wederom. dan beginnen zyne lange Staartveders uit te {chieten, en in Juny of ’ begin van July is hy even de zelfde als hy in de voorgaande Zomer was. De bovenfte Af beelding vertoont hem in zyn Zomer-, de onderfte in zyn Winter-Gewaad. | oe _ Dit Weeuwtje was in bezitting van den verpligtende Heer HATTON, woonende in Laurence-Lane te Londen. Hy heeft hetzelve vier Jaaren in % Leven gehou- den, en deszelfs Veranderingen zodanig waargenomen, als ik die heb befchreeven, Hy maakte my tot een Getuige daar van, door my verfcheide maalen te ver=" zoeken, om den Vogel in zyne verfchillende ftaaten en tegen den tyd van zyne Verandering te befchouwen; geevende my ook de vryheid, om ’er Aftekeningen van te maaken, op welk een tyd ik het bekwaamft oordeelde. EE ne nn … Van Angola in Afrika was dit Vogeltje overgebragt. Het fchynt kortelyk door ALDROVANDUS, in zyn 15 Boek Kapittel 23, befchreeven te zyn, doch is onge= voeglyk, zo ik oordeel, onder de Moflèhen geplaatft, alzo het, naar myn gevoelen, eerder tot het Geflagt der zingende Vinken behoort (*). Het gelykr, in zyn Win tergewaad, veel naar de Berg-Vink. Onze Landsman, de Heer Wim roueusry, heeft in zZyne Ornitbologie, Pag. 251, de befchryving van deezen Vogel ingevoegd 4 uit ALDROVANDUS, van wien dezelve een Indifche lang geftaarte Mofch geheten a. | | ee de Pe _ wordt. (*) [De Heer Krein plaatft dit ‚Vogeltje onder de trekt het tot de Geelgorfen (Emberize). Zodanig een Moffchen; en geeft het den naam van Mofch met de - Weeuwje heeft hier te Amfterdam ‚ by den Heer zeer lange en veranderlyke Staart: zo doet ook Bris- _ ScrorrtE, thans, in *t midden van January, 1773, SON noemende het PafJerVidug; maar Linnavs bee nog zyn volkomen Staart.] B 17. Deel. | Pe 58 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE Een Heer die onlangs van Lisbon is gekomen, verhaalde my, dat de Por: Torel de | ti ens zyne lk langen Sleep; an Vogel de ZP tduw heeten, wegens zyne Kleur en läng Sleep; rani Wyfje nds eene Leeuwrikken-I&leur, hebbende geene wordt. tugeezen de Hy'zeid' oo lange Staart. wonsneesanssentien annen oterndtonteedranevnerntn neden EE EE PDR Dev De roode Amerikaanftve Wulp (68). Dit is eem grooter Vogel, dan de voorgaande bruine Wulp, komende in grootte den-gemeenen Kraay naby. Zyn Bek is van geftalte als in de andere Wulpen en van Kleur bleekrood. Aan ’ voorfte deel van den Kop en rondom de Oogen heeft hy een Huid, die van de zelfde Kleur is als de Sneb, en Vederloos. De Pooten zyn insgelyks bleekrood. Aan *t end zyn de Wieken een Duim lang „ zwart, voor 't _ overige is de geheele Vogel food, 25 | _- Zy houden zig aan de Kuften der Bahamaas-Eilanden, en in andere deelen van Amerika, tuflchen de Keerkringen op, en zelden ziet men ze meer Zuid- of Noordwaards. De Wyfjes zyn donkerer rood dan de Mannetjes. SSSISISISISI SIS SISISISISISSISISISISISISeISISISISIS SISSI EES SISSI Pi ESA TENEM: De Vogel genaamd Poule Sultane. (69). Deeze hadt de grootte van een middelmaatig Hoen; hoewel zyn Bek en Pooter veel langer waren. De Sneb hadt de langte van een Duim en-drie Kwartier, van. de Punt tot aan de hoeken van den Bek, en van de Punt tot aan het bovenfte ge- deelte, op de Kruin van den Kop, was de langte een Duim meer. De Poot, van de Kniebuiging nederwaards, was vier Duimen lang , en deeze langte hadt ook de middelfte Vinger, zonder de Klaauw te rekenen. De Bek is fchoon rood en een gedeelte daar van ftrekt zig uit tot aan het midden van de Kruin des Kops, boven de Oogen, alwaar het in een ovaale figuur eindigt. Hy isaan de zyden zeer famengedrukt, zo dat de hoogte meer dan tweemaal zo groot is als de breedte. Daar is een groote egaalheid van Kleur over ’t geheele Lig- haam van deezen Vogel, zo dat ik alleen behoef te zeggen, dat hy fchoon blaauw: is; een weinig naar Violet trekkende, uitgenomen de Dekveders onder de Staart, die wit zyn. Middelerwyl is nog in zyne Kleur eenig onderfcheid waar te nee- men. De zyden van den Kop, het voorfte van den Hals en de Borft, benevens de Dekveders der Wieken „zyn helderft en glanzig , verfchietende een weinig, wan- neer de plaatzing veranderd wordt; zo dat zy nu eens volkomen blaauw zyn ‚ dan wat naar ’% roode trekken, waar door zy zig Purperkleurig vertoonen. Somtyds veroirzaakt ook de opvalling van het Licht, dat de Rug eenigermaate een groenen Glans krygt. Hert bovenfte deel van den Kop, het agterfte van den Hals, de Dyën, het Onderlyf en de Slagpennen, zyn donkerbruin of zwartagtig, hebbende alleen- yk een Haauwe mengeling van blaauw. De Dekveders der Wieken; aan de bin nenzyde (68) Numenias ruber, Carzsn. Carol. I, T. 84. Nu- Ellende Be Vn Walp van Brafil. Nat, Hift. LD. V. Stuk, bladz. 217. F. 29. £, 1, 2. Numenius Indicus Crus. Exot. 366, 4 (9) Teigg, Eon: Áv. IL, T. 87. Brass. Aw. V. Porphyrio Amboinenfis. Sn. Muf. Rn * „orde Le 42E TI. ALB. Áo, IL p. 79; T. 84: Por- Tantalas ruber. Lann. Sofi. Na kli en En b d Phyrio Autorum. Fulica Porphyrio. Linn. Syf?. Nat, Scolopax rubra. Syfì. Nat. X, Gen, 77. Sp. ï, Roode hee EE 9 lr: an Sp. 3. Poule Sultane EN SZ ED ZA AME VOGBENENS nenzyde, zyn blaauw: de Slagpennen inwaards roeftig zwart. …De-Beenen zyn; an- derhalf Duim boven de Kniejen, Vederloos. De Pooten en Voeten zyn bevallig rood, en byna Roozekleurig. « Voorts heeft deeze Vogel fterke bruine Klaauwen: De Vingeren hebben niets, dat naar Vliezen gelykt, ’e welk anders gemeen is in de Waterhoentjes. Het Lighaam was aan de zyden zeer platagtig famengedrukt, te- genftrydig met de Eendvogelen, en ik geloof dat de Natuur ‘er deeze geftalte aan gegeven heeft, op dar de Poule Sultane gemakkelyker door Riet en: Biezen, waar mede de Oevers der Rivieren gemeenlyk begroeid: zyn; zou kunnen heen {luipen. Deeze Vogel bevindt zig thans in de Verzameling van den Baronet Hans SLOA- NE, in Spiritus geconferveerd. De Bek en Pooten waren, toen hy dood was, van _ eene geelagtige Kleur, maar Sir Hans toonde my een fraaije Tekening, naar den leevendigen Vogel gemaakt, waar in dezelven rood: waren, gelyk ik ze heb be- {chreeven. De Vingers zyn vier in getal, en ftaan op de gewoone manier, drie voorwaards en een agterwaards, tegenftrydig met de monftreuze en valfche Berig- ten, welken veele Autheuren,die deezen Vogel nooit gezien hebben , daar van-gee- ven. De Heer George Berr, Heelmeefterte Londen, verhaalt my, dat hy in China van deeze Vogelen heeft gezien. Liefhebbers, die naar de Ontleedkundige Hiftorie van dezelven nieuwsgierig zyn, kunnen te regt komen in de Mem. de P.Acad. Royale des Sciences de PAn, 1666 jufgu'a 1699. Tom. III troifieme Partie p. so, al- waar deeze Vogel Poule Su/tane geheeten wordt. Men onderftelt daar, dat hy de Porpbyrio der Ouden zy, en, war de verfchietende. Kleur der Vederen aangaat, on- derftellen de Akademiften, dat de fyne Baardjes aan de eene zyde van eene andere Kleur zyn, dan aan de andere zyde; zo dat, in verfchillende plaatzingen , de ver- fchillende zyden der Baardjes het Oog met verfchillende Kleuren aandoen; ’t welk Zy daar door betoogen willen, dat men dergelyke Verfchieting van Kleuren waar= neemt in gewaterd Taf, of Zyden Stoffen, die van verfchillend gekleurde Zyden. Draaden door een geweven zyn. De Ondervinding heeft te Parys geleerd, dat dee- ze Vogel zyn Aas met den Poot opligt en dus aan den Bek brengt, gelyk de Pap- pegaaijen doen, maar dat hy drinkt gelyk andere Vogelen, neemende het Water in den Bek; en dan den Kop opligtende om het door te zwelgen. Ik heb een Plaat van Vogelen; te Parys uitgegeven, en door P. Boer. getekend , waar op twee van deeze Vogelen in aartige poftuuren voorkomen, onder den naam van Bluets. Dit oordeel ik een gepafte benaaming te zyn; alzo zy zig, in den eerften opflag, volko- men blaauw verroonen (*). Ik ben verzekerd, dat geen Engelfch Autheur over de Vogelen immer deezen volgens de Natuur heeft befchreeven, en daarom, hope ik; zal deeze Aftekening en befcliryving fimaak vinden, oflchoon wy een duifter Berigt daar van by WirLouGHBY, en nog duifterer by Arrin hebben. gn PHM ATEX | _De Oeflervreeter of Schol- Aakfler (30). _Deeze Vogel weegt een Pond en twee Oncen. Zyn Sneb is lang, regt en hel- | 5 | De der …_ (*) [De Heer Epwarps noefnt hem echter de Pur- pere Waterhoen, en uit de befchryving komt het my voor, dat hy naauwlyks blaauw genoemd kan worden, Wey hebben Vogels, welke dien naam veel meer ver- dienen. KreIN noemt hem evenwel de Water- Ral! , met den Bek, het Woorhoofd en de Pooten rood, het 'obe- rige Ligbaam Hemelfchblaauw ; doch dit komt, noch met de befchryving, noch met de Afbeelding, over- Een, LinNseus geeft ’er thans een groen Lyf aan, Cor- pore viridi, fubtus violaceo. Syft. Nat. XII. pag. 253. Denkelyk wil hy zeggen de Rug groen en ’ Lyf Violet. } | | (zo) Hematopus Cares. Carol, I, T. 85. Hiema- topus omnium Autorum. Oftralega Pica Marina. Briss. dv. V. p. 38. T. 3.f. 2. Heematopus Oftrale- gus. Linn. $y/7. Nat, XII, Gen. go. Sp. 1. Syft. Nat. X. Gen. 8r. Sp. 1. Schol-Aakfter, Nat, Hijt. 1, D. V. Stuk, bladz, 267, re P-2_ VERZAMELING ES OLDHERS SAE der rood; doch *% Grondftuk fmal en aan % end plat. Den Oogkring heeft hy geel, Rins omseven. De geheele Kop is, benevens den Hals, dn er fen On heek hy een B | Het Behee ACNE heeft een Vuil smiite Kleur. De groote Slagpennen der Wieken zyn Zan er er De Staart is kort, naar het End toe zwart, en aan den Stuit wit. : e oven e Vlakte des Lighaams en de Wieken zyn bruin, doch een breede witte streep gopt over ie= der Wiek, in’t midden. De Pooten zyn lang en dik; roodagtig van Sleur. Hy heeft maar drie voorwaards geftrekte en geenen agter- Vinger. De Voeten zyn, door eene ruuwe gefchubde Huid, zeer wel befchut. | Aan de Oevers der Rivieren en van kleine Zee- Boezems onthouden zig veele Oefters, welke met de Ebbe op % drooge leggen. Van deeze Oefters leeven ‚ ZO _niet geheel, ten minfte voor een groot gedeelte, deeze Vogels; en ten dien einde heeft hun de Natuur niet alleen een zeer bekwaamen Bek gegeven, maar ook hunne Voeten en Pooten zo wel bekleed, dat zy tegen den fcherpen rand der Oefteren ge- wapend zyn. De Wyfjes verfchillen daar in van de Mannetjes; dat Zy rondom de Oogen geenen rooden Kring hebben: ook is haare Buik vuiler wit, dan in het Mannetje. In de Maag van zulk een Vogel werdt niets, dan onverteerde Oefters, gevonden. Hy fchynt de Hematopus van Ber LONIUS, Wir. p. 297; te zyn, offchoon ’er eenig verfchil is in de befchryving. Ik heb deezen Vogel zo wel aan de Zee-Kuften van Karolina, als aan die van de Bahamaas-Eilanden, gezien. Heefter met langwerpige Sappige Bladen en een vonde Vrugt, die maar f ééne Kern beeft (*). __Deeze wordt zo groot als een kleine Boom. Zyn Bladen groeijen by paaren aan Steelen van byna een Duim lang. Zy zyn lang, diken fappig. Aan ‘t end der- Steelen groeijen, dikwils by paaren, dikwils enkeld, ronde platte Zaadhuisjes, by- na zo breed als een Schelling zynde. De Vrugt gelykt in zelfftandigheid veel naar een Boon, en verdeelt zig ook, even als dezelve, in ’t midden, zynde met een dunne bleekgroene Huid bedekt. Ik heb geen gelegenheid gehad om de Bloem te zien, doch men heeft my berigt, dat dezelve klein is en wit. De Schors van dee- zen Boom wordt tot bereiden van Zoolleder gebruikt. EEND UD IREDIE DHO AD EEDE HEEE EN DEL EEE ODDER AED PB As Asi: ERGE De Vogel, dien men Albatrofs noemt (71). Deeze is zwaar van Lyf en heeft zeer lange Wieken. Ik houd hem voor een der grootften, zo niet den allergrootften der Watervogelen op den gantfchen Aard- bodem. Met uitgebreide Wieken hadt hy, van de eene Punt tot de andere, byna tien Voeten breedte. Het eerfte Been vande Wiek, dat dezelve aan het Lighaam voegt, komt in langte overeen met het geheele Lighaam. Zulks is my uit het Ge- raamte van één deezer Vogelen , dat ik thans by my heb, blykbaar. De Wiek tegen ’t Lyf aangevoegd, heeft, van het Gewricht tot aan het end der Slagpennen, | twee Voeten langte. De Poot beneden de Knië is vier en een half Duim: de ek delfte Vinger zeven duimen lang. Deeze Vogels verfchillen in grootte: want in het Geraamte, dat ik heb, zyn alle deeze Deelen een derde kleiner. dan ikze hier opgeef. | | | ; De (71) Albatrofs maxima. Epw. Av. II. Tab, 88. Al- _Albatrofs. Nat. Hit. LD. V. Stor, blads 90 batrofs, Ars. do. IL, p. 76. Briss. 4v. VL p. 126. (©) Frutex Bahamenfis, Foliis oblonpia:faoodleons =d Grew. Muf. T. 6.f. 1. Diomedea exulans. Linn. Syft. _Fruêtu fabrotundo, unicum Nucleum continente. Ca- Nat, XII Gen. zr. Sp. z. Syt. Nat, X. Gen, 65.Sp. 1. _TEsB. Carol, I, T. 85. EN ZELDZAAME VOGELEN De Sneb isvan eene vuilgeelagtige Kleur, gelyk die van oude Beenders. On- der op de Plaat is dezelve in de Natuurlyke grootte voorgefteld, met haare Groe- ven en Streepen. De Neusgaten zyn zeer aantnerkelyk, alzo die verheven bedek- zels hebben, met de Openingen voorwaards, gelyk in de Afbeeldingen is uitge- drukt. De Sneb is, by den Kop, op zyde een weinig plat, en deeze platheid ver= meerdert allengs naar de Punt toe, welke een krommen Haak maakt. De Kruin van den ÏKop is licht Afchkleurig bruin: het overige, zo wel als de Hals, Borft, Buik, Dyen en Dekveders onder de Staart, als mede die aan de binnenzyde der Wieken, is wit. Hert agterfte van den Hals, de Zyden onder de Wieken en de Zyden van de Borft, hebben eenige, kleine, donkere, dwarsftreepjes door het Wit heen loopende. De Rug is vuil bruin met dergelyke kleine zwarte dwars- Îtreepjes, en eenige grootere Vlakken van Zwart of Loodkleur. De Stuit is helder bruin: de Staart van eene blaauwagtige Loodkleur , naar Zwart trekkende. De Wiek is van de zelfde Kleur als de Staart, doch heeft de Slagpennen donkerer of volkomen zwart. De Rand, van het gedeelte der Wiek naar de Rug toe, is wit. De Pooten en Voeten zyn Vleefchkleurig. Hy heeft maar drie Vingers, welke al- len voorwaards ftaan, zynde met een Vlies aan elkander verbonden. Ook heeft hy een Vlies, loopende langs de buitenzyde van de buitenfte en binnenfte Vingeren van ieder Voet;hetwelk ik in geene andere Watervogelen, anders dan aan de binnen- fte Vingers van ommigen, waargenomen heb. | Ik heb twee opgezette Vogelen van dit flag onderzogt, welke in grootte en alle andere opzigten overeenkwamen, daar ik Tekeningen van maakte. De een werdt my getoond door den Schildknaap Grorce Hormes, Regifterbewaarder in den Tower te Londen: de ander is in bezitting van den Heer BENJAMIN COWELL, Heelmeefter in de Lombardflraat. Arsin heeft een Af beelding gegeven van den Bek van deezen Vogel: zie zyn Werk over de Vogelen, Vol. Ill. p. 76, en ik geloof dat wylen Doktor James Douaras hem met de befchryving daar van ver- pligt heeft. Hy verwart hem met eenen in de Wetftindiën de F regatvogel genaamd, daar hy zeer mis in heeft: want de Reizigers over dit ftuk raadpleegende , bevind ik, dat zy den Fregatvogel als een veel kleiner Vogel opgeeven,: en, die van den Al. batrofs fpreeken „ maeken ’er een Watervogel van de eerfte grootte van: zo dat ik in geenen deele kan toeftemmen, dat het de zelfde Vogelen zyn zouden. | Ik weet niet, dat ‘er reeds een Afbeelding gemaakt en uitgegeven is, of eenige befchryving van deezen Vogel, buiten de Berigten der Reizigers, welke meeften- deels zeer oppervlakkig zyn; zo dat men zelden andere dan onvolmaakte denkbeel. den van Natuurlyke Zaaken van hun krygt. Dus oordeelde ik, dat deeze myne A£ beelding en befchryving niet onaangenaam zoude zyn aan de begunftigers van myn Vogelen- Werk. — hete it BE ae Zy komen van de Kaap der Goede Hope, alwaar menze in groote menigte vers neemt. Ik hoor niet, dat zy in eenig ander gedeelte van den Aardkloot gemeen zyn. „Ik heb hier de befchryving, welke de Heer SroANE van den Fregatvogel in zyne Hiftorie van Jamaika geeft, overgenomen, om te toonen, dat deeze de Alba- trofs niet zy. Dus luide dezelve, Vor. 1. p. 30. „ Deeze Vogel (Chynt zeer groot, - ‚ grooter dan een Kuikendief te zyn, en is zwart. Zy vliegen, gelyk de Kuiken- » dieven, zeer hoog , en houden zig dikwils als onbewoogen boven * Water, tot … het beloeren en vangen van kleine Vifchjes, die in de Oppervlakte zig vertoonen, > Zy zyn fcherp gewiekt en hebben een gevorkte Staart” Ik oordeel dat die van ALBIN Pregate- Bird genoemd wordt, de zelfde als deeze zm). | PLAAT (*) [Men leeze, om daar van verzekerd te Zyn,de fchil met den Albatrofs te zien, de Afbeelding var Natuurlyke Hiftorie , volgens’t Samenftel van Linnaus, den Fregatvogel aldaar, Plaat XXXVII, Fis. 2. ED.V.Srur „bladz, zix., en befchouwe , om het ver. 8 À | ‚Fig, 2] IW. Deel. op a Q NERZAMELENG Vak SUEDE, geosesseessessssssscerSSSSSSSSAESE EE — PETA ASL LXXIL De groote Gek (72). | one is byna zo groot als een Gans. De Kopen Hals zyn vry dik: de Sneb is Aan Kept He Den lang. In het bovenfte deel der Snebbe is een Geurt of Reet, welke van % eene Énd tot aan het andere loopt. De Wieken ftrekken zig tot Zes Voeten uit, en, geflooten zynde, reiken zy tot aan het End van de Staart. De middelfte Staartveder was de langfte; de overigen wierden allengs, van ’t mid- den af, korter. De Oogen zyn groot en Hazelnooten- Sleur ‚ met eene kaale Huid omringd. De Kleur van deezen Vogel is donkerbruin, op den Kop fraay „gefprenkeld met digt ftaande kleine witte Vlakjes, die aan den Hals en Borft breeder zyn en meer verfpreid, doch het dunfte ftaan op de Rug, alwaar zy de grootfte breedte hebben. De Wieken zyn ook gevlakt, uitgezonderd de groote Slagpennen en de Staart, die zig geheel bruin vertoonen. Het Lyf is donker wit. De Pooten zyn zwart „ en van geftalte als in de Zee Water-Raave, Cormoran genaamd. Het zonderlingfte in dit flag van Vogelen is,dat de bovenfte helft der Snebbe, twee Duim van den hoek des Beks af, eene Geleding heeft , door middel van welke zy dat Stuk twee Duim hoog kunnen opheffen, zonder den Bek te openen. | Deeze Vogel gelykt dermaate naar den Gek (Booby), inzonderheid wat het zon- derlinge maakzel van den Bek aangaat ‚dat ik den gedagten naam voor denzelven ge« voeglykft oordeelde. Hy onthoudt zig aan groote Kivieren, en volgt ook onder _ Water de Vilfchen naa, gelyk de Gek gewoon is in de Zee te doen. Onder dit vervolgen der Viflchen blyft hy een aanmerkelyken tyd onder Water. Maar, de- wyl ik deeze Vogelen dikwils aan den Oever afgemat, en menigmaalen dood gevon- den heb, zo is het waarfchynlyk, dat hy dikwils van de Zee- Honden en andere werfcheurende Dieren of Viflchen onder Water aangerand, gekwetft en fomtyds ‘ook wel opgevreeten worde. In Florida vindt men deeze Vogels aan de Rivieren en Zee-Kuften. Het Mannetje heeft de Kleuren fchooner en glanziger dan het Wyfje. Een Gewas, gelykende naar de Tbymelaa, met flompe Bladeren (*). _Deeze Heefter wordt van agt tot tien Voeten hoog, en heeft eenen dunnen Stam, die met eene witagtige Schors bedekt is. De Bladen groeijen overhoeks op Stee- len, die een derde Duims lang zyn. Aan ’t begin zyn zy {mal, doch aan * End worden zy breeder en rond. Hunne langte ftrekt zig tot twee Duimen, de breedte tot één Duim uit. In % breedte deel zyn zy Glanzig groen, en hebben ook maar een enkele Ribbe, De Bloemen zyn Pypagtig, van boven met vier Inínydingen, wit van Kleur, doch inwendig wat roodagtig. Zy groeien Troswyze aan ’ end der Takken. Men vindt deezen Heefter, op veelen der Bahamaas-Eilanden, aan de Rotzige Stranden, onder het Rietgras ftaan. … (72) Anferi Baflano congener Avis Fluviatili p \ V.S dake L T. 86. Grens Gek. Na. Hil 1 5 en erdee: obtufis? CATESB. Carol, L, | We Whe ® I27. - PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN, en 63 sssssrrsssTresssrsssrsssrrsrSrssSsSsSsSSSSEsE „Pe AA TFT EXKIEL: De groote zwarte Onweersvogel (73). Deeze Vogel is ongevaar zo groot âls een Raaf. Zyn Sneb is, van de hoeken des Beks tot aan de Punt, drie Duimen; van * Voorhoofd tot aan de Punt maar twee Duimen lang. De Wieken, toegeflagen zynde, hebben eene langte van vyf- tien Duimen. Hy heeft met de boven, Plaat LXXI befchreeven Albatrofs, eenige overeenkomft, doch ik wil niet voor zeker beweeren, dat hy van even % zelfde _Geflagt zy. Zyn Sneb komt, wat de geftalte aangaat, byna volkomen met de Snebbe van dien Vogel overeen; doch is naar evenredigheid merkelyk kleiner, en de Neusgaten ftaan op haar bovenfte gedeelte nevens elkander. De Pooten en Voe- ten gelyken. ook naar die van den Albatrofs zeer veel; uitgenomen dat deeze On- weersvogel, ter plaatfe daar in andere Vogelen de agter- Vinger ftaat, een klein Spoortje of Klaauw heeft, en dit Spoortje komt regt op den Hiel, ze De Sneb is geel van Kleur , zonder veel Glans, doch mag by ’t Leven van den Vogel wel glanziger geweeft zyn. De Neusgaten fchynen inwaards te loopen, met twee aan elkander gevoegde Buizen, welke van * Voorhoofd afkomen , en boven aan de Snebbe een derde deel van derzelver langte beflaan, doch van vooren twee Openingen hebben. De Sneb is wat uitgehold en van vooren zeer krom geboo- gen: gelyk dit alles uit de onderfte Figuur , welke haar in de Natuurlyke grootte voorftelt, duidelyk is te begrypen. In % algemeen komt de geftalte van deezen Vo- gel veel met die van een Kievit overeen; doordien zyne Wieken, geflooten zyn- de, over de Staart heen zig uitftrekken. De Pluimagie is, over ‘t geheele Lig- haam, van eenerley Kleur, zonder eenigen weerfchyn, en ziet ‘er. geheel Roeftig zwart of zwartbruin uit. De Pooten en Voeten zyn bykans van die zelfde Kleur, doch trekken wat naar ’t Vleefchverwige en zweemen veel naar een Mooren- Huid. De Klaauwen zyn zwart. Hy heeft van agteren een Klaauwtje als een Spoor, kos mende onmiddelyk uit den Hiel, alzo het op geen Vinger ftaat: want van een agter- Vinger is geen blyk in deeze Vogel. In de Afbeelding kan men aan ieder Vinger eene Klaauw waarneemen. De drie Vingers: zyn met een Vlies famengevoegd en de buitenften aan de buitenzyde ook gevliesd, even als in de Albatrofs. | Deezen Vogel heeft my de Heer BenjAMiN Cower geleend om af te tekenen. Hy is, benevens den Albatrofs, door een Ooftindiefchvaarder medegebragt; des ik geloof, dat hy zig in de Zee, omftreeks de Kaap der Goede Hope, onthoude: ten minfte heb ik geen nader Berigt, aangaande de plaats van zyn Verblyf, kunnen bekomen. In’ doorbladeren van een Traktaatje, ’ welk den tytel voert van, Lene Reize naar St. Kilda, (dat van alle de Wefter-Eilanden van Schotland het verft afge- legene is, door den Heer Mar TiN, Londen 16985) heb ik de Afbeelding gevon- den van eenen Vogel , die wat de Snebbe aangaat met deezen volmaakt overeenkomt: eok is, op de Plaat, de agterfte Klaauw naauwkeurig vertoond, die men echter in de befchryving een agterften Vinger noemt. Bovendien {chynt hy nagenoeg de zelfde grootte als de hier befchreevene gehad te hebben. Daarentegen heeft hy een andere Kleur; als op de bovenfte Vlakte graauwagtig wit, aan de onderfte ge- heel wit zynde, Dat niettemin deeze Vogels van eenerley Geflagt en Soort zyn; bekragtigt ook ’% Gevoelen van Dr. JacoB MoNRroo, die een Lid van * Collegium | Medi= « (73) Petrella magna fufca Enw. Zo. IL T. 89. Paf- lis. Linn. Syt. Nat. XIL Gen. zo. Sp. 4. Syf?. Nat. finus Capitis Bone Spei. Briss. Av, VL p. 137. X. Gen, 64. Sp. 2. Nat, Hijt, ID. V. Stuk „bladz. 95. Avis Diomedea, Rem: Differc. Procellaria Equinoêtia- Te ee Q 2 gn TEMSCHE 64 VERZAMELING vAN UETHE EN 1d SC 5 : m-Hofpitaal is: want, toen deez’ myne Af. Melaan Ges de EE nn in de Reisbefchryving naar St. Kilda / rde Vogel grinnerde , die aldaar Fu/mar genoemd werdt ‚komende met den ‘ ereen: waarby hy tevens meldde, dat hy denzelven gezien, en, nog Jon- en Oi een Tekening voor de Plaat in. dat Werk hadt gemaakt. De Afbeel. en befchryving van den Fulmar kan in de Reize naar St. Ed 55, nagezien worden, alwaar de Autheur getuigt, dat hy zyn Aas zoekt op he Ug van | leevende. Walviffchen. Deeze zyne manier van aazen kan ons tot een bewys die. nen; dat de Natuur ieder Dier zodanig gefabriceerd heeft, als deszelfs Levensma- ie vereichee: De kromme Bek, naamelyk, kan tot vergaaring van de Slymige | zelfftandigheid ‚ welke aan de Huid van den Vifch zit, niet dan zeer bekwaam zyn (®), en de Klaauw of Spoor aan den Hiel, welke geheel naar onderen ftaat, mag ten dien einde daar zyn, op dat de Vogel niet van den gladden Huid der Walviflchen | ZO afglyden, of door den Wind en Baaren daar af gefmeeten worden; doch ik wil deeze myne gedagten gaarn aan het oordeel der geenen, die meer Ondervinding hier in hebben, onderwerpen. Ik geloof niet, dat deeze Vogel ergens anders voorgefteld of befchreeven zy ({)- hope. PL TAM TP CEXKIV. De bruine Gek. (74% Deeze is wat kleiner dan een Gans. Het Grondftuk van zyn Bek is geel en met geen Veders begroeid : ook ftaan in t zelve de helder graauwe Oogen; maar het onderfte gedeelte der Snebbe is helder bruin. Deeze Vogels zyn, wat de Kleur aangaat, Zo verfchillende , dat men ze naar dezelve alleen niet wel onderfcheiden _ kan. Het Lyf was aan één hunner wit, de Rug bruin; doch een ander hadt de Borft ent Lyf bruin; anderen wederom waren geheel bruin: ook kon ik geen uiterlyk on- _ derfcheid tuflchen Man en Wyf waarneemen. . Hunne Wieken zyn uitermaate lang: _de Pooten en Voeten bleek geel en van geftalte als in de Water-Raaven. Zy ont- houden zig op de Bahamaas-Kiilanden, alwaar zy, het geheele Jaar door, alle Maan- den broeden. Zy leggen één, twee, en fomtyds ook drie Eijeren, op de bloote Rotfen. DAMPIER zegt, dat zy op een der Weftindifche Eilanden , genaamd Bon- Aire, broeden op Boomen; ’ welk men, zo hy meldt, nergens anders waargeno= men hadt. Zolang zy nog jong zyn, hebben zy een wit Pluimagie en behouden % zelve ook, tot dat zy volkomen geruid hebben. Zy leeven enkel en alleen van Vifch, om welken te vangen zy onder Water duiken. Voor ’ overige is deeze Vogel, zo wel als de Groote Gek, wegens het Gewricht, dat hy in de bovenfte helft der Snebbe heeft, merkwaardig. %t Geeft een byzonder vermaak, het dikwils voorvallende Gevegt te befchouwen tuflchen den Gek en den Zeeroover (6), welke laatfte Vogel van den Vang{t der an- dere (5) [Ik geloof veeleer, dat deeze Vogels op de Zee- Pokken, die aan de Rug der Walviflchen groeijen, en dergelyk Ontuig aazen. Waarfchynlyk is ook deeze een andere Soort van Onweersvogel, en wel die in Noorwegen *t Zee-Paard geheeten wordt, met de Mallemukken der Groenlanderen overeenkomttig, die op Ingewanden van Vifch aaft: Procellaria Glacialis. Lann. Syft. Nat. XIL, Gen. zo, Sp. 3. Zie de befchry- vg en afbeelding Nas. Hift. LD. V. Sruk bladz 9 3. ] _) [Te weeten, toen Epwarps zyn Werk uitgaf: want federt is hy ook door den Heer Brisson bee fchreeven, en men vinde reeds eene Verhandeling van Repr, onder den naam van Diomedes-Vogel, van ’ Jaar 1674, op deeze Soort aangehaald. (74) Anferi Baflamo affinis fufca Avis, Cares. Ca- rol, T. 87, Sula, Briss. Av. 6. p. 495. SLOAN. Fam. IL. Pp. 322. {. 271. f, 2, Pelecanus Sula. Linn. Sy/?. Nat. XIL. Gen. 72, Sp. 7. Gek. Nat. Hift. I. D. V. Stuk bladz. 125. (6) [Deeze is de gene, die in de befchryving van den Albatrofs , Plaat LXXI, hier voor ,de Fregatvogel Senoemd wordt, in ’t Engelfch Man of War. [Zie de befchryving Natuurlyke Hiftorie. 1. D. V. Stuk, bladz, rrr, en de Af beelding aldaar PL, 38. fig. 2} EN ZELDZAAME VOGELENS _ & > dere Strandvogelen, doch inzonderheid van dien der Gekken leeft. Zo dra, haas melyk, als de Zeeroover verneemt , dat de Gek een Vifch gevangen heeft, vliegt hy in volle woede op hem toe, en dwingt denzelven, zig tot zyne veiligheid onder Water te begeeven, Terwyl, nu, de Zeeroover hem aldaar niet volgen kan, zo zweeft hy over die plaats, en zo drade Gek weder boven komt om Lugt te {chep- pen, randt hy hem weder aan; herhaalende dit telkens: zo dat eindelyk de Gek , _geheel afgemat, den gevangen Vifch moet ten befte geeven. Hier door echter laat die Zig niet affchrikken, maar begint op nieuws met allen vlyt te villchen, oflchoon hy van zynen Roofzugtigen Vyand op nieuws wordt aangevallen, en dus zynen Buit by herhaaling moet vaaren laaten. eo ee | _ Aangezien ik geen gelegenheid gehad heb, om den Zeeroover ergens anders dan in de Lugtte zien, zo kan ik denzelven niet wel befehryven , noch ook eenig an- der berigt van hem geeven, dan dat ik uit vertellingen heb, hier in beftaande. Men zegt my, dat, zo lang zy te broeden zitten, hunne bruine Kop Scharlakenkleu- rig is, wordende, als zy uitgebroed hebben, weder bruin. Die hebben my veelen verzekerd, die deeze Vogelen dikwils op hun Neft gezien hebben: want diestyds zyn zy zeer tam, en lyden dat men ‘er naby komt; hoewel Zy anders zeer {chuuw _ zyn. Men heeft deeze Zeeroovers, op de meefte Bahamaas-Kilanden , in menigte. sssssesssesssssssssssssTsrrsssssnnn PL AAT xev De wit en zwart gevlakte Onweersvogel, (75) Dit is een Vogel, die, wat de Geftalte aangaat, met den genen, welken mien op Plaat LXXII afgebeeld vindt , overeenkomt, doordien hy alle deszelfs byzon- dere Kenmerken heeft. In grootte is hy ongevaar als een gemeene tamme Duif, De Bek is zwart: de Neusgaten zyn Buizen, welke op het bovenfte deel aan % Grondftuk van de Snebbe leggen, zynde voorwaards open. Hy heeft ook een dub- beld Geutje, dat fcheef langs de Snebbe, van’t eene End tot het andere , loopt. Het onderfte deel der Snebbe „evenwel, is niet nederwaards geboogen, gelyk in de voorge- melde groote Onweersvogel, maat het heeft aan de onderfte zyde, by de Punt, een Knobbel of Hoek ; gelyk men dit alles in de Af beelding duidelyk kan zien. De Kop is, benevens het onderfte deel van de Nek, zwart, hebbende op ieder zyde van den Hals eene witte Vlak, die met het Zwarte ongeregeld vermengd is. De Rug en kleine Dekveders van de Wieken zyn wit, en tevens geheel regelmaatig zwart gevlakt, Even zo beftaat het met den Stuit en de Dekvederen van de Staart, die geheel zwart is, zo wel als eenigen der grootfte Slagpennen, doch de binnenfte, welke naaft aan de Rug ftaan, hebben zwarte Tippen, en derzelver Gronddeel is wit. De Dekve- ders van de eerfte Ry, digt boven de Slagpennen, hebben allen zwarte Punten, waar uit een Zwarte, dwars over den Vogel loopende, Streep ontftaat. De Wieken, die Zig tot over de Staart uitftrekken, zyn aan den geheelen Rand Zwart gezoomd. Van den Vogel is de geheele onderfte Vlakte, van den Bek af tot aan de Dekveders onder de Staart, wit. De Keel, Borft en de Dekveders, zo even gemeld, heb. ben eenige weinige zwarte langwerpige Vlakken. De Pooten en Voeten zyn, even als in den grooten Onweersvogel, gefchapen „en voeren insgelyks, aan den Hiel, eene zyde der Klaauw of Spoor: doch in deeze middelbaare heb ik geen Vlies aan de buiten (75) Peteril media maculata. Eow. 4o, IL T.go. XII Gen, zo. Sp. 5. Syft. Nat, X. Gen. 64. Sp. 3. Anas alia Indica, Geen. dv. 803. T. 804. fig. 2. _Kaapfche Onweefsvogel. Nat. Hit, 1, D. v. Si Damier. Frum. Peruv. err. Procellaria neevia, Briss. _bladz. 95. dv, VI p. 146. Procellaria Capenfis, Linn. Syf?. Nat. | 1. Deel | RK 66 VERZAMELING VAN UITHEEMSCHE der buitenfte Vingeren waargenomen; daar hy hetzelve niettemin aan de binnenzy- de der inwaardfe Vingeren heeft, De Pooten en Klaauwen zyn van eene zwarte of donkere Kleur. En Gn De kleine of gewoone Onweersvogel (*)- Ik kon niet nalaaten , hier het kleine Onweersvogeltje „ dat men gemeenlyk Sjorm-Zwaluw tytelt, by te voegen. Dit heeft omtrent de grootte van een Leeu- rik, en is over ’ geheel, de witte Stuit uitgezonderd, donker of zwartagtig van Kleur. Ik vertoon hetzelve in een vliegend poftuur, en op den Steen, die tot een Voerftuk voor den bonten ftrekt, is de omtrek van den Kop en Snebbe, in de Na tuurlyke grootte , voorgefteld. Het gelykt den grooten zwarten Onweersvogel, uitgenomen de Stuit alleen, ZO volkomen; dat het byna een Aftekening daar van in °t klein fchynt te vormen. De Qneb en Pooten zyn zwart : de Neusgaten en __Spooren even als in de beide anderen. | Den zwart- en wit bonten Onweersvogel heeft my myn zeer waarde Vrind, de Ridder JaKOB TurowALD van Lambeth, gegeven, zeggende my dat dezelve van de Kaap der Goede Hope gekomen ware, alwaar menze Pintado noemt, wel- ken naam de Portugeezen ook aan een gantích ander flag van Vogelen gegeven heb- ben; wanneer dezelven gevlakt of gefprenkeld zyn, gelyk de Naam zelf aantoont. Van de kleine Onweersvogeltjes of Storm-Zwaluwen , heb ik een groote menig- te, midden in ’ Noordelyke en breedfte deel van de Noordzee, gezien, zynde al- daar meer dan honderd Engelfche Mylen van Land af. Het is te verwonderen, dat zig een zo klein Vogeltje in de opene Zee onthoudt, alwaar het nergens dan op het Water ruften kan, ’ welk byna altoos ongeftuimig is. De genen, die ik gezien heb, vloogen onophoudelyk rond, laatende zig by de Schepen of aan Land alleen. Iyk in Stormagtig Weder zien, Die my zig vertoonden zogten zig voor den Wind onder het agterfte deel van het Schip, waar op ik my bevond, te verbergen. Me- nigmaal zoeken zy zelfs in de diepfte holligheden, welke van de groote Zeebaaren gemaakt worden, hunne befchutting, en houden zig daar op eene wonderbaare wy= ze in op; offhoon deeze zeer gezwind voortrollen. Zy flodderen zo digt langs % Water, dat het fchynt, of zy daar op liepen, en zy worden, gelyk de Heer Ar- BIN zegt, deswegen Peterils of Pietertjes genaamd, om dat zy daar in den Heili- gen Petrus zouden nabootzen. DE Heer ALBIN heeft zo wel deezen laatftgemelden Vogel , als deszelfs manier van Vliegen, en hoe hy zig by Storm op de Zee verbergt, befchreeven; doch van dat byzonder flag van Spooren aan de Hielen heeft hy niets gemeld, hebbende 1 ne Afbeelding daarentegen een klein Agtervingertje met eene Klaauw venrgell ’: welk ftrydt tegen de eigenfchap van deezen Vogel. Ik geloof dat alle Vogelel Kk Se flag fe de Rug van leevende of ook van doode in de Zee dryvende Vifchen nederzetten, en daar op hun Aas zoeken. De Heer Wm. LOUGHBY heeft in * Aanhangzel van zyne Ornithologie, pag. 306, eene korte befchryvi twee of drie Soorten van Vogelen medegedeeld welke EL ri 3 stg van houde , met de boven befchreevenen ond re Aen zelven wordt de Stormvink ge er eere Geljgt Gepoora BEN delend genoemd, en naar myn Gevoelen zou deeze tytel een gevoeglyke algemeene naam zyn voor dit Geflagt van Vogelen. …_ @&) Petrella fiinde five vulgaris. Epw ie 4 90, fig. fup. Peterel. Crus. De 368. We be E18. Ex, Proctlarle Belgica, Linn, Sd NA XIL 306. Daur. Jin: IIL, p. 97. Arn. 4v. III Gen. zo. Sp. r. SyfZ. Nat. X. Gen. 64. Sp. I. Ge« TL. 92. Larus minimus Naribus tubulofis. Oe Ee woone Onweersvogel. Nat. Hit. J.D, V. Stuk, in P. oi E I4. Procellaria, Briss. dv. VL p. 140. Hadden PLAAT EN ZELDZAAME VOGELEN, 62 SSS SESSIES ssssssdsesssessssssssssses P Bee SAT LEXVE De Zee- Zwaluw met den witten Kop (76). Deeze weegt vier Oncen. Haar Bek is zwart, lang en fpits: de Oogen ftaan bo- ven en onder in’ Wit. Op den Kop heeft zy een witte Kruin, die naar agteren langs hoe donkerer wordt. Al het overige van deezen Vogel is bruin, en de Staart benevens de Slagpennen zyn donkerft. De Wieken en Staart zyn van gelyke langte. Zy leggen hunne Eijers op de bloote Rotfen, in verfcheide der Bahamaas- Eilanden, alwaar zy in gezelfchap van de Gekken broeden. Het is pleizierig te zien, hoe zy, in gezelfchap van verfcheidene fchaarswys' vliegende Vogels, langs de Oppervlakte van het Water zweeven en geduurig pikken naar de kleine V ifchjes, die van de Zroo- teren Schoolswyze in de hoogte gedreeven worden. Door hun gefchrey en zingen, dat eenige Engel{che Mylen ver gehoord kan worden, fchynen zy tevens vol vreugde en in genoegen te zyn. De menigte der Viflchen, welken zy vervolgen ; maakt in % Water eene beweeging en een witte Schuim, waar door deeze Vogelen de weg aangetoond wordt, dien zy te volgen hebben, en welken men van de Bergen eenige Mylen ver kan zien. Daar de grootfte beweeging is, zwermen ook deeze Vogels het overvloedigfte rond. Dit gefchiedt echter alleenlyk in de Broedtyd, en, als de= zelve gepafleerd is, dan vliegen deeze Zwaluwen maar enkeld over de Zee: men zietze wel eenige honderd Mylen ver van Land; doch zelden buiten de Keerkrin- gen. Hert zyn domme Vogels, welke zig; gelykerwys de Gekken, op de Stengen of andere deelen der Schepen, waar op zy zig nederzetten, met de Flanden grypen Jaaten. Het Mannetje en Wyfje verfchillen in Kleur zeer weinig. BOERE HEIDE EOD EEDE Denteneer dennen enekele nent PB AAT LXXVIL De kleine swart en witte Duiker (72). … Deeze Vogel is hier in zyne Natuurlyke grootte, op eene Klip ftaande, voorge feld. Wm.roucney heeft hem naar eene Schildery, zo goed als hy kon; befthree- ven, doch tot een Geflagt betrokken, waar toe dezelve niet behoort. Hy is van dat flag van Zee- Vogelen, die Vliespooten hebben zonder Ägtervinger. De oirfpron- gelyke Tekening, naar welke Wirrouaurr zyne befchryving opgefteld heeft ; behoorde aan Sir THoMaAs BROWN, en bevindt zig in de Verzameling van Sir HANs SLOANE. Hy werdt van hem Mergulus melanolencos Roffro acuto brevi genoemd. Zyne Sneb is zwart, rond en zo dik als breed. Het bovenfte deel en de zyden van den Kop, de geheele bovenfte Vlakte, de Hals, Rug, Wieken en Staart, zyn zwart of donker van Kleur. De naaft aan * Lighaam {taande Slagpennen hebben witte Punten, welke, wanneer de Wiek geflooten is, over dezelve eene witte dwars- Streep maaken. Aan de binnenfte Vlakte zyn de Wieken bruinagtig Afchkleur. De Keel is wit, en dit Witte eindigt wederzyds, omtrent de plaats der Ooren, wat af= ge- (76) Hirundo rharina major Capite albo. Cárrss. C4- rol. 1, T, 88. SLOAN. Jam. 1, p. 31. T. 6. f. 2. Larus ga- via fafca. Briss, Av. VL. p. 199. T. 18. f. o, afer ftultus. Nierems. Nat. 207. Wir. Orn. 297. Ray. 4v. 154. Sterna ftolida, Linn. Sy/?. Nat, XII, Gen. 77. Sp. zr. Syf?. Nat. X. Gen. 7o. Sp. 1. Amerikaanfche Stern. Nat. Hift. 1, D. V. Stuk. bl. 154. (77) Mergulus melanoleucus Roftro acuto bteví, Witt. Ofnith. 261. T. so. Raj. Aus 125, N. 5. Uria minor, Brrss. dv. VI, p. 73. Plautus Columbarius. Gunner. 4. Nidros, Lp. 261. T, 6. Columba Groen: landica. Ars. 4v. Lp. 81. T. 85. Epw. Ao. IL, T. or. Alca Alle, Linn. Syt. Nat. XIL Gen. 69. Sp. 5. Sift. Nat. X. Gen. 63. Sp. 6, Rottetetje, Nat, Hijt. 1. D. V. St. bl, go, En j | R 3 68 VERZAMELING van. UITHEEMSCHE gebroken. Het voorfte deel van den Hals is taamelyk donker of Afchgraauw , doch wordt naar de Borft toe langs hoe helderer. De Buik, de Zyden onder de Wieken, en de Dekveders onder de Staart, zyn wit. De Pooten en Voeten zyn vuil Vleefch= kleurig. Het Vlies tuflchen de Vingeren is zwart. De agterfte Vinger ontbreekt, doordien de Vogel maar drie Vingers heeft , welke voorwaards ftaan, en kromme Klaauwen voeren. Aan de zyden der binnenfte Vingers zyn geene Vliezen of Lap- pen, welken de meefte Vogels met Vliespooten anders hebben. Wat boven de Knieën heeft deeze geene Vederen. Ik houd hem voor het Wyfje van deeze Soort. | De gene , die boven op deeze Plaat vliegende vertoond wordt, houd ik voor het Mannetje, en dezelve is van gelyke grootte. Deszelfs Bek is zwart en van geftalte als in de voorgaande. De geheele boventte Vlakte komt, zo wel als de Buik, en de Zyden benevens de Dekvederen onder de Staart, met even de zelfde deelen van den voorigen volkomen overeen. Aan de binnenzyde der Wieken vertoont zig, in vergelyking met den voorigen daar in eenig onderfcheid, dat, wanneer die uitgebreid zyn, aan dezelven zig eene vuilwitte dwars-Streep openbaart, doordien de Dekve- ders der Slagpennen deeze Kleur hebben. De Kop en Hals zyn aan deezen Vogel geheel zwart, en dit is het aanmerkelykfte onderfcheid tuffchen beiden. De Pooren en Voeten zyn, wat de Kleur en Geftalte aangaat, even als in de voorige gefchapen. De Afbeelding van den eerften deezer Vogelen heb ik in ’e jaar 1742, in ‘t Vir- ginifche Koffyhuis, agter de Koninglyke Beurs te Londen , naar eenen afgezetten Vogel gemaakt. Volgens het Berigt van Sir Tromas BROWN van Norwich, zyn het taamelyk zeldzaame Vogels, welke zig aan de Zee- Kuft, (van Norwich zo ik denk ,) onthouden : gelyk hem dan ook een Kuftbewaarder twee derzelven gebragt hadt. Zyne befchryving en Afbeelding daarvan is in de Ornithologie van Wir: LouGEBY. bladz. 26r. ‘lab. 59, te vinden. Den anderen Vogel heb ik, in jaar 1743, in ’t Bierhuis van Marlboroughs Hoofd, in Pettycoat- Lane te Londen, zien hangen; van waar ik hem om af te tekenen wift _ te bekomen, en vervolgens weder daar heen liet brengen. ArgiN heeft hem be- fchreeven, en Groenlandfche Duif genoemd, zonder zig verder over deszelfs Na- tuurlyke eigenfchappen te bekommeren. Zyne Afbeelding is weinig verfchillende, maar heeft de Snebbe veel te dik , de Pooten en Voeten te klein. De Luiden in het | Bierhuis wiften my niet te zeggen, van waar deeze Vogel was gekomen. Onder- tuflchen twyfel ik ‘er geenszins aan, of deeze beide Vogelen ‚ die Zo ongemeen naar elkander gelyken, zyn Mannetje en Wyfje. Dewyl echter de befchryving van WairLouenHey zo kort is, en ook {legts naar eene Schildery gemaakt: ALBIN daar- entegen den Vogel wat gebrekkelyk voorgefteld, en hem als een Wyfje met een Mannetje gepaard heeft, daar hy doch in Soort niet mede overeenkomt: ik, in te- gendeel, beiden met elkander vertoond, en naar de Natuur zelve befchreeven heb: zo hope ik dat de Liefhebbers zulks als eene verbetering, van het gene te vooren over deeze Vogelen gefchreeven was, zullen aanzien. SSS SNS SISSI SISSI SISSI SISSI SISSI KISS SSS SSIs: Fel AAD LXXVIIL | De lachende Meeuw (78). __Deeze Vogel weegt agt Oncen. Zyn Sneb is rood en aan de Punt k de onderfte helft aan ° end een hoek maakt. De Kop is donker ZR SEE Den zyn van boven en van onderen in °t Wit gevat. De helft der Slagpennen is aan % end (78) Larus major. Carzsn. Carol, IL, T. 89. Gavia 129. N. 8. Larus Arricilla. Lins. Syft. Nat. XII. Gen ridibunda. Briss. dv. VL. p. 102. T.18.f.r. Larus 76.8 8 | cinereus major Baltneri, Wir. Ornitb, 263. Ray. dv. Hij. L D. Ve ze Gen. 69. Sp. 5. Spotter. Nar. EN ZELDZAAME VOGELEN. 65 end donker; de geheele overige Oppervlakte des Lighaam is wit, zo wel als de Staart, wier Veders van gelyke langte en by de twee Duimen korter dan de Wieken zyn. De Pooten en Voeten, wier Vingers door middel van een Vlies te famen gevoegd zyn, hebben eene zwarte Kleur. | A | ‚ Deeze Vogels onthouden zig menigvuldig op de meeften der Bahamaas-Eilanden. Hun gefchrey beftaat in een Soort van Lachen, weshalven zy ook van de Engelfchen de Lachende Meeuw genoemd worden. [Anderen geeven ‘er den naam van Spotter aan. KrerN noemtze de Roodbek met den zwarten Kop.| Of het Mannetje van het Wyfje onderfcheiden zy, ts my onbekend, SSS SIS SISI SISSI SIS SSISISISIS SISI SISIsISIs SI SIsis: PEA ASR LXXIX. _De witte Pelikaan (79). Deeze Vogel fcheen.my tweemaal zo groot te zyn als de grootte Zwaan. ZynSneb was, van de Punt af tot aan den hoek des Beks, twintig Engelfche Duimen, zynde dus by de zes Duimen langer, dan hem eenig befchryver der Natuurlyke Hiftorie bevonden heeft. De Akademiften van Parys hebben ’er eene gemeten, die maar veertien Dui- men lang was; waar door , zo ik denk, Pary{lthe Duimente verftaan zyn. Onze Lands- man WiLLOUGHBY, de Maat van een zodanigen Pelikaan, die uit Rusland gekomen was „afgemeten hebbende, maakt den Bek veertien Engelfche Duimen lang: weshalven ik reden meen te hebben, omte gelooven, dat myn Vogel, naar evenredigheid, in alle zyne deelen grooter geweeft moet zyn, dan die te vooren befchreeven wa- ren. ’t Gene WirLoucHsYy in zyne befchryving zegt, dat een Man zyn Hoofd in den onder aan zyn Bek hangenden Zak zou kunnen fteeken, kwam my wat onge- looflyk voor, tot dat ik zulks door den Oppafler van den hier afgebeelden Vogel zag doen, en ik ben verzekerd, dat die Zak nog wel een tweede Hoofd van een Mentch zou hebben kunnen inneemen , of dat ‘er in dezelve genoegzaam plaats was voor twee — Hoofden. | | | 3 De bovenfte helft der Snebbe is regt en plat, en heeft in t midden, overlangs, eene verhevene Streep; aan ’t end eene aanmerkelyke Haak. De Huid, rondom de Oogen, is Vederloos, en zo wel als de geheele Snebbe bleek en Vleefchkleurig, uitgezonderd het End van de bovenfte helft, hetwelke geelagtig groen is, met eeni- ge donkere Loodkleurige Vlakken, De Neusgaten zyn niet zigtbaar; de Oogen donker Hazelnooten-Kleur. Het onderfte deel der Snebbe is uit twee buigzaame zyd- ftukken famengefteld; welken de Vogel zeer wryd openen of naar believen famen- trekken kan, en die zig aan ‘t end met elkander vereenigen. Deeze zydftukken zyn in de langte door een flappe Huid met elkander verbonden, welke van dikte is als dun Leer, en van eene geelagtige Kleur. De Vogel kan deeze Huid zeer digt te- gen zyne Snebbe opfchorten, en wederom zeer wyd van dezelve af laaten nederzak- ken. Deeze Huid {trekt tot onder de Keel, en gelykt meer naar den Wortel van eene Tong, dan ’t gene men de Tong kan noemen. Wanneer hy den Hals uit- ftrekt, vertoont zy zig naar evenredigheid langer, dan zy inde Af beelding voorge- fteld is, en menigmaal trekt hy de Huid zelfs nog meer in, dan alhier. In den eer- __ften op{lag fchynt het een witte Vogel te zyn, hebbende aan het agterfte van den Kop eenige (lappe Vederen, in de gedaante van een Kwaft. De geheele Kop, de Hals, de ondervlakte des Lighaams en de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken, zyn | / | | wit ; (79) Onocrotalus five Pelecanus. Epw. 4v.1II. T. Otzar. Muf. T. r 3. f. 1. Briss. Ao. VL D. 519. Pele- 92. Ray. Av. rer. Marsir. Danub, 6. T. 35. Wier, canus Onocrotalus. Linn. Syft, Nas. XII Gen, 72. Sp. r. Ornith. 246. T. 63. Arpr. Orn. ILL p. 42, T. 48. 490. Syft. Nat. X. Gen. 66, Sp. 1, Pelekaan, Nat. Hi Pelecanus, Berr, 4u, 30, Onocrotalus, Grsn. 4v, 630. _V. Stuk, bladz, 104. E Ë an, Mas, Zifs. L B. WW. Deel de & zo VERZAMELING van UITHEEMSCHE wit; maar de Slagpennen zwart. De eerfte en naaft daar bovenftaande ry der Dek. vederen is graauwagtig licht bruin, de overigen zyn meer bleekgraauwagtig, met eenig wit gemengeld. De Rug en Staart zyn van eene helder graauwe Kleur, wel. ke tuflchen de Rug en Wieken war naar ’ roodagtige trekt, Zynde met zwarte Vlak. ken doorzaaid. De Pooten en Voeten zyn Purperagtig Vleefchkleur het Vlies tus- fclien de Vingeren bleek Loodkleurig. Hy heeft vier Vingers die, gelyk in de Schot. {che Garis (Soland Goofs) en in de Zee-Water-Raave ( Cormoran), door middel van éen Vlies met elkander verbonden zyn. De beide inwaardíe Vingers ftaan Wat ag= terwaards, doch niet zo regt naar agteren, als inde Vogels, die dezelven vry heb. ben. De Klaauwen zyn van eene bruinagtige Kleur. be Ri Deeze Pelikaan, van de Kaap der Goede Hope, door den in dienft van de Ooft. indifche Kompagnie ftaande Kapitein Perry, in ’ jaar 1745, herwaards gebragt zynde, kreeg ik verlof, om hem, eer hy te Londen vertoond werdt, naauwkeurig te befchouwen. Ik vond tuflthen hem en den geren, dien WirLouGHBY benevens de Akademiften van Parys uitgegeven hebben, geen verfchil, dan alleenlyk ten danzien van de Grootte: zo dat ik niet zeggen kan, dat dezelve zig grootelyks van de voorlieen. befchreévenen onderfcheidt. De gezegde Akademiften houden hun- nen Vogel voor den Pelikanos van ArisTOTELrs en den Onocrotalus van Prins: ook achtert zy hun Gevoelen, dat dergelyke Vogels lang van Leven zyn, daar door bekrastigd, dat van veelen derzelven, die te Verfailles onderhouden werden, geen _@nkele voor het Twaalfde Jaar geftorven zy, en deeze waren, dat aanmerkelyk is, de eenigfte- Dieren in de Menagerie, van welken ‘er geen, binnen deezen tyd, zyn Leven hadt ge-eindigd. De Wieken hadden, uitgebreid zynde, eene langte van elf Voeten, waardoor wy waarfchynlyk Parysfche maát te verftaan hebben. De Lief: hebbers, die naar de Ontleeding van deezen Vogel nieuwsgierig zyn, kunnen de Werken van de Akademie van Parys daar over nazien (*). De Heer WL LoucHsr heeft ook de Berigten van oude Autheuren, dienaangaande, byeen verzameld; voe- gende daar by, eene door hem zelf vervaardigde befchryving van deezen Vogel (4). Men kan hieromtrent ook de Reizen van de BRUIN, door Moskovie, Perfie, enz. in’ Tweede Deel, bladz. 167, nazien, alwaar hy hem Babbe noemt. _De Pelikaan fchynt een Inwooner van ’t grootfte gedeelte der Oude Wereld te zyn; doordien men hem in verfcheide Landen, zo wel ver naar °t Zuiden en Noor- den, als ook tuffehen beiden, vindt. In Rusland is hy zeer gemeen; in Egypte treft men hem overvloedig aan, en fomtyds ook aan de Kaap der Goede Hope, in welk Land deeze Vogel, gelykerwys dit uit onze befchryving blykt, grooter fchynt te vallen dan elders. Alzo geen Engelfch Autheur van hem een goede Afbeelding gegeven heeft, zal myne befchryving, zo wel ten dien opzigte, als wat de onge- meene Grootte aangaat, nieuw zyn, en wat het laatfte betreft, daar van kunnen alle Liefhebbers te Londen getuigenis draagen, dewyl men hem hier opentlyk heeft laaten zien. [Krein heeft hem Kropgans, Sneeuwgans , Veelvraat en Obnwvogel geheten} - | | sssssscsssssssssssssssssssrsssrsEssssss | FOL ASAT KNX En De Verkeerd-Snavel of Waterfiyder, (80). De Sneb die het onderfcheidend Kenmerk van deezen Vogel uitmaakt, is een ver- | wonde- 5 (*) Man, de Acad, Royale des Sciences, depuis Avis Carolina Roftro Cultriformi. Per. Gaz. T. 76. 1666 jufqu'a 1699. Tom, III. Part, 3. p. 186, fig. 2. Rygchopfalia Dorfo BE Ventre albo, Briss. (1) Zie zyne Ornithology. pag. 246. Av, VL. p. 323. T. ar. f. 2, Rynchops nigra. LiNN. (80) Latus major Roftro inzequali. Cares. Carol. I, Syt. Nat, XIL G Sp Nat. X. Gen. 71. T, go. Plotus Roftro Conico incequali. Krein, Zo. 142. Sp. I. Nat. HLD VPS bi. àe EN ZEELDZAAME VOGELEN:S or wonderenswaardig Werkftuk der Natuur. Het Grondftuk van de bovenfte helft is dik en aan de zyden wordt dezelve langs hoe platter, tot dat zy in eene Punt ein= digt. Deeze helft heeft de langte van drie Duimen. De onderfte helft der Snebbe is nog platter dan de bovenfte en zeer dun, hebbende haare beide Randen zo fcherp als een Mes. Deeze is byna een Duim langer dan de bovenfte, welke een fimalle Sleuf heeft, daar de bovenfte Rand van de onderfte Snebbe in ’% fluiten haaren in= trek neemt. Het grootfte deel der Snebbe, van den Kop af, is rood, het overige zwart. Het voorfte van den Kop, de Hals, Borften Buik, zyn wit: het agterfte van den Kop, de Rug en Wieken, zyn zwart, met eenig Wit vermengd. De bovenfte Veder van de Staart is zwart: de anderen zyn wit. Hy heeft de Pooten kort, klein, en rood van Kleur. De Vingers der Voeten zyn door een Vlies famengevoegd, gelyk in andere Meeuwen, en agter aan den Hiel is een kleine Vinger, | | | a De Vogels onthouden zig aan de Zeekuften van Karolina. Zy vliegen al ftry- kende langs de Oppervlakte der Zee, [als of zy het Water met hunnen Bek fees „den; weshalve menze; in 't Engelfch, JPaterfnyders noemt ,] en dus fchynen zy uit dezelve eenig Aas te fcheppen. Men vindtze ook op de vol Oefters leggende Oevers, die, myns oordeels , mede tot hun Voedzel dienen: want hunne Sneb komt my zeer bekwaam voor om de Oefters te openen. Het Mannetje en Wyfje zyn van eenerley Kleur. | EEDE EDEN DEED crete Ehrhard eetbar annen ener ea aante KLA Aat, LAAX De Amerikaanfche Pelikaan. (81). Het Lighaam van deezen Vogel cheen my, in een opgevulden en gedroogden; wat grooter dan dat van eene groote tamme Gans te zyn. De Sneb was, van haare Punt af tot aan de hoeken des Beks, dertien Duimen lang, en de Wiek, toes geflagen zynde, hadt eene langte van agt en twintig Duimen (*. Ik verdeel dee- zen Vogel ongevaar de helft kleiner te zyn dan de voorige (van Plaat LXXIX) door- dien hy my kleiner dan een Zwaan, en die andere meer dan tweemaal zo groot, is voorgekomen. ; ar | De bovenfte helft der Snebbe is in * midden fmaller dan aan beiden Enden, en fluit in de onderfte, uitgenomen by de Punt, alwaar zy breeder wordt, en de on- derfie inneemt. Naar de Punt toe is de geheele Sneb rood; doch by den Kop geel. Het Oog zit in een Plek, welke Vederloos is en bruin van Kleur, doch, naar ik geloove, in de leevende Vogel Vleefchkleurig geweeft zal zyn, doordien zy in de voorheen befchreevene Pelikaan dergelyke Kleur heeft, Aan de Punt der bovenfte helft is een bruine Haak of Klaauw, die in een Sleuf van de onderfte fluit. Men kon geen Neusgaten in de Sneb waarneemen. De Krop of Zak hadt, droog zynde; de zelfftandigheid en Kleur van eene opgeblazene drooge Offenblaas; met overlangs loopende Vezelen, en dwars over dezelve heen gaande Bloedvaten, welke aan de zyden van de onderfte helft der Snebbe ontípringen, die over haar geheele langte zig in den Zak opent. De geheele Kop was, zo wel als de Hals, met witte Veders bedekt, zynde die aan het agterfte van den Kop wat langer dan de anderen. Het Witte _ (81) Onocrotalus Americanus. Epw, Av. IL, T. 93. (*) LEowarps heeft 18, doch het moet, volgens Pelecanus fubfufcus, Gulâ diftenfili, Brown Jam. 480. de opgegevene Langte des Beks, wel 28 Duimen zyn. Onocrotalus five Pelecanus fufcus, Sroan. Pam. IL, p. Waarfchynlyk zal men een 1 in plaats van 2 gezet 322. Briss. dv. VI. p. 524. Pelecanus Onocrotalus Oc- _hebben.] nn a | je cidentalis, Linn, Syt, Nat, XII, Gen, 73. Sp. 1. Var. B. 9 2 =2 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Witte eindigde, aan % agterfte van den Hals, Piekswyze, byna op ’t midden van de Rug, die met kleine Vederen gedekt is, welke onder aan haare Schaften wit, en op zyde donker Afchgraauw zyn, loopende ook allen fpits uit. De Staart is Afchgraauw en middelmaatig donker. De groote Slagpennen der Wieken zyn zwart, maar de regte daar boven ftaande Dekveders, zo wel aan de boveníte als onderfte Vlakte der Wieken, Afchgraauw. De kleine Dekveders, zo wel bo- ven als onder, zyn in haar midden wit, en aan de zyden Afchgraauw gerand, even als die-op de Rug, en tevens ook wat pits gepunt. Aan de binnenfte zyde zyn de Slagpennen vuil Afchgraauw. Het groote Been van de Wiek gebroken zynde, bevond ik hetzelve zeer ligten hol, van Merg geheel ontbloot; en aan de zyden zo dun als Perkament. De Borft, Buik, de zyden onder de Wieken, dat is de geheele onderfte Vlakte van het Lyf, is donker Afchgraauw en byna zwart, zonder dat zig een heldere ISleur daar mede onder menge. De Pooten zyn kor, Hy heeft vier Vingers, die met elkander, gelykerwys in de voorige, verbonden zyn. De middelfte of langfte Vinger is langer dan de Poot. Zo wel de Pooten „als de Voeten zyn vuil groenagtig Geel, met donkere Klaauwen. on Deeze Vogel heeft myn hoog-eerwaarde begunftiger , de Schildknaap |. Tero- BALD, uitde Weftindiën medegebragt en My verëerd. Offchoon dezelve met den voorigen Pelikaan, in gedaante en evenredigheden , wel overeenkomt, zyn zy doch in Grootte en Kleur ongemeen verfchillende. Den eerften kan men niet zeer on- gevoeglyk den witten Pelikaan noemen, doch deezen niet dan den donker Graau- wen met den witten Kop, en geeven wy acht op den afftand hunner woonplaatfen wordt het Gevoelen , dat zy tweederley van elkander verfchillende Vogels zyn, daar door niet onwaarfchynlyk gemaakt. Tot verder voldoening wil ik nog dat gez ne bybrengen, hetwelke Sir HANs SLOANE, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Ja- ___maika, Vol. II. pag. 322, van deezen Vogel fchryft. … Dezelve fchynt met den Witten Pelikaan eenerley te zyn, zynde alleenlyk donker van Kleur. Zy zyn in „ alle Zeewateren der heete Streeken van de Weftindiën zeer gemeen. De Vis- … fchen worden door hun op dergelyke manier gevangen, als door de zogenaamde „ Fregatvogelen. Ook komen zy, by Stormagtig Weder, in de bedekte Zee: … boezems, alwaar zy dikwils op de Boomen roeften. Zy vliegen over de Zee … gelyk de Meeuwen, en vangen de Viffchen, welken zy gewaar worden, door „ op dezelven neer te vallen ; begeevende zig dan weder in de hoogte. Men achtze … niet bekwaam tot Spyze. Als men hun op de Zee gewaar wordt, zo is dit een … teken, dat men niet ver van Land zy.” _ Waremr zegt, in zyne Reistogt en be- _fchryving der Land-Engte van Amerika, Iflbmus de Panama genaamd, „ dat aan „ de Weftelyke zyde van die Land-Engte de Pelikaan niet gevonden wordt; ter- … wyl zy, in tegendeel „aan de andere zyde, in de Weftindiën, menigvuldig voor- … kwamen; zynde donkergraauw van Kleur, met een Zak onder aan den Hals. „ De ouden werden niet gegeten, maar de jongen waren goed tot Spyze.” Hier voegt die Reiziger nog meer by, %* welk de Lief hebbers in zyne aangehaalde Reis- befchryving, p. 119 en 120, kunnen leezen. Veele andere Reisbefchryvers fchy- nen ook van deezen Vogel, onder verfchillende naamen, melding gemaakt te heb- ben, ‘maar ik vind in geen derzelven eene Afbeelding, noch eene zo omftandige befchryving als de myne; weshalve ik hope, dat myne moeite in dezen niet nutteloos zal geagt worden. JEE | dd De twee Koraalfoorten, op de Grond van de Aftekening tot fieraad daarby ge: voegd, zyn naar de Natuur getekend en gekleurd, [De grootfte, die bruin is met witte Knobbels , noemt men Konings-Koraal; de kleine wordt Rood Pypkoraal of Orgel Koraal geheten.] | PLAAT SEN ZELDZAME: VOG ELEN. em SSS SSS SSI EES ESSE SISSI SIE SISSI EEE EE | oet be f Bruin Duikertje S2jen Deeze Vogel weegt een half Pond. Zyne Oogen zyn groot en met een witten. Kring omgeven. Aan den Hals heeft hy eene zwarte Vlak: in t midden van de Snebbe is eene zwarte dwars-Streep, en aan de onderfte helft heeft hy, digt aan het Grondftuk, eene zwarte Vlak. De Kop en Hals zyn bruin; doch de Kruin van den Kop en het agterfte van den Hals donkerer dan het overige. De Veders aan de Borft zyn lichtbruin en groenglanzig. De Buik is vuilwit en de Rug benevens de Wieken bruin. Deeze Vogels onthouden zig veel aan de Meiren van verfcht Water, in de bewoonde deelen van Karolina. Deeze was een Mannetje. Ssessssssssssssssssssssssssssssssssssss: Pale ATi EREXIEL ke Peiguyn met zwarte Voeten, (83). te _Deeze Vogels kwamen my byna zo groot voor als tamme Ganzen. Ik heb de= zelven Zwartvoetige getyteld, omze te onder{cheiden van een anderen, in dit Werk befchreeven, die roode Voeten en eene roode doch anders gefchapene Snebbe heeft, en dien ik maar eenvoudig de Penguyn geheten heb. De Afbeelding en befchryving daar van, kan in ° Tweede Deel, op Tab. KCVIL bladz. 75 worden nagezien. On= der aan, op de tegenwoordige Plaat, heb ik deszelfs Snebbe, benevens de Snebbe van den thans te befchryven Vogel, beiden in de -Natuurlyke grootte voorgefteld, en, alzo die taamelyk van elkander verfchillen, zo zou ik denken, dat zulks genoeg- zaam bewyft, dat het twee byzondere Soorten van Vogels zyn. E De Snebbe is in de Vogels van deeze Afbeelding zwart, en heeft aan de Punt van de bovenfte helft eene Haak; aan de onderfte, daarentegen, vertoont zig de Punt als afgefneeden , doch in de-daar uit ontftaande Spleet fluit de kromme Haak van de’ bovenfte helft. Aan de zyden is zy wat ingedrukt, en met Groef jes voorzien. De. Neusgaten ftaan even ver van het Grondftuk en de Punt des Beks. Naar de Punt toe loopt ’er dwars over heen eene breede geelagtige Streep. De Keel is, zo wel alsde zyden van den Kop, vuil bruin, en in dic Bruine ftaan de Oogen; maar van het Grondftuk der Snebbe af loopt, ter wederzyde van den Kop over de Oogen heen, een breede witte Streep, welke zig met het Witte, dat aan de zyden en het onders fte van den Hals is, vereenigt. Het bovenfte deel van den Kop; het bovenfte van den Hals, de Rug en de bovenfte Vlakte der Wieken,- zyn*van eene donkerbruine Kleur. De Keel, Borft en Buik, zyn wit, uitgenomen eene bruine Streep, welke over de Borft loopt , ftrekkende zig wederzyds tot-aan-de Pooten uit, gelyk in de Afbeelding iste zien. Aan de Stuit is deeze Vogel wit. Inwaards zyn de Wieken bruin, en wat gefchakeerd met zwart en wit. Alle bruine deelen zyn met wat-don= kerer of zwarte Vlakjes gefprenkeld, Van eene Staart is weinig blyk, doordien zig, | | in BEE eK | Eve Ket kt es É A @ (82) Podiceps minor Roftro vario. Caress. Carol 1, Anfer. Magellanicus. Crus, Zaot. ror. Scheniftus nes- “T. or. Colymbus flaviatilis Carolinenfis, Briss. 4v, Vl: vius. Brrss. 4v. VL. p. 9. T. 9, Diomedea demerfa, p- 63. Colymbus Podiceps. Linn. Sy/?. Nat. XII, Gen. Linn. Syf?. Nat. XIL. Gen. zr. Sp. 2. Syt. Nat. X. 75. Sp. 1r. Syf?. Nar. X. Gen. 68. Sp. 4. Nat. Hijf, Gen. 65. Sp. 2. Magellaanfche Gans Nat, Hi. LD: LDEVeSR ergg Cd ed EO OV Stk. latr zoop sr egg (83) Penguin Pedibys nigris. Epw, 4v. IL, T;g4, <-- * EADE CHR VERZAMELING van UITHEEMSCHE in plaats van dezelve, maar eenige korte Borftels vertoonen. De Veders van ’ bo. venfte deel zyn hard en digt: de Pooten en Voeten zwart van Kleur. De Pooten zyn ver naar agteren geplaat{t, gelyk in de voorlieen befchreevene. Aan de Vingers zyn fterke Klaauwen. Drie derzelven zyn met een Vlies verbonden, doch de vierde js zeer klein en geheel los, {taande ook meer voor- dan agterwaards. De binnenfte der drie groote Vingeren heeft aan de zyde een Lap. De Voeten van deezen Vo: gel zyn dik en kort. Een ander, die met hem overkwam, was in de donkere dee. len zwarter, doch. verder eveneens. a | za | Hert gedagte bevondt zig dus in de Penguyn, die van vooren afgebeeld is. De an. dere, die -men-op zyde. befchouwt, kome in de geftalte en ÍSleur van de Sneb en Pooten met de voorige overeen. De Kop, Hals, Rug en Wieken zyn donker, doch aan de Keel en boven de Oogen wat helderer bruin: de Borft en Buik geheel wit, doch de Streep „ welke de onderfte Vlakte van de andere omringt, mankeer er aan. De tegenwoordige heeft een {mallen witten Rand, aan de fcherpte van dat Deel, daar in andere Vogels de Slagpennen zig bevinden. De Wieken waren, in beiden, plat, hard en naar de grootte van den Vogel zeer klein; bedekt met zo kleine _ftyve Vedertjes, dat zy zig als Sagryn- Leder vertoonden. Ik heb een der groot- ften van deeze Vedertjes,in zyne Natuurlyke grootte, aan de zyde van den Vogel, op de Plaat voorgefteld. Ik telde in de eerfte ry meer dan honderd van dezelven. Den eerften deezer Vogelen heeft my de Heer CoweLr, den anderen de Heer Horms geleend. Zy konden met geene zekerheid zeggen, van waar dezelven kwamen, doch dewyl zy door Ooftindifche Schepen waren medegebragt, zo acht ik ze vän de Kaap der Goede Hope afkomftig, en, die op Plaat XCVIL. in hee Tweede Deel is voorgefteld, kon wel de Magellaanfche Gans zyn. Deeze Zuide- Iyke Vogels zyn van den Noorder Penguyn, welken WirLouGHsyY pag. 322 be- fchreeven heeft, zeer verfchillende: alzo deeze de Wieken volkomener heeft. Een der Slagpennen, die ik daar van heb uitgetrokken, was drie en een half Duim lang. Hy ‘hadt een zwaarder Staart, doch geen vierden Vinger. Verder Berigt van den Noorder Penguyn is in de Hiftorie der Faro-Eilanden, welke uit het Deeních in t Engelfch is vertaald, p. 14r., omftandig te vinden, alwaar men hem Garf gel noemt. De Autheur van die befchryving oordeelt, dat dezelve overeenkom- {tig zy met den Penguyn, die op Terra del Fuego, [by de Straat van Magellaan] ge- vonden wordt, zynde in de kleine Atlas van Mercator afgebeeld en befchreeven. Het Koraalgewas, van eene Klokjeswyze gedaante, tot verfiering van de Plaat hier by- gevoegd, is in de Natuurlyke grootte voorgefteld, zynde wit van Kleur: doch in welk Wereldsdeel het groeije is my niet bekend. (*) | 74 wimhadnoh bras vebrbk A Te XEEN Ô De Kanadafôbe Gans. (84). _ De Heer WirLovaunr heeft deezen Vogel, pag. 361, befchreeven (f), en alzo ik, denzelven met zyne befchryving vergelykende, bevonden heb, dat zy goed war re, zal ik niet misdoen, met die befchryving hier te plaatzen. en | | | De Berss. Av. VL p. 272. T. 26. Wir. Ornith, 276, TT. 70., fr. & Tab. zr. f, 3. Anas Canadenfis, LINN, (*) [Dit Zee-Gewas wordt betrokken tot de Bloem- Koraal (Madrepora prolifera) van Linneus, vallende aan de Kuft van Noorwegen. | van onze Natuurlyke Hiftorie , bladz. 171.: want de aanhaaling van Epwarps, aldaar, moet zyn T. 94; in plaats van T. 194. (84) Anfer Canadenfis, Caresa. Carol, I, T, Q2a Zie het XVII. Sru Sy}. Nat, XIL Gen, 67. Sp. 14. Syft. Nat. X. Gen, 61. Sp. g. Nat. Hift, 1. D, V. Srux. bl. 36. (1) In de Uitgave der Ornishologie van WiLLoUck- BY, welke te Londen Anno 1670. uitgekomen 13, flaat deeze befchryving. p. 276. en. EN ZELDZAAME VOGELEN 55 „ Des Vogels langte (zegt hy) van de Punt der Snebbe tot aan het End der Staart » of der Pooten, {trekt zig uit tot twee-en-veertig Duimen. De Snebis, van de » hoeken des Beks af „ twee Duimen lang en zwart van Kleur. Hy heeft ruime 5 Neusgaten. De geftalte zynes Lichaams zweemt naar die van eenen tammen > Gans, doch: hy fchynt wat langer te zyn dan deeze. De Stuit is zwart, doch de > Veders die digft by de Staart {taan, zyn wit. De Rug is donker graauw, gelyk » inde gewoone Ganzen: de Hals aan % onderfte deel wit, doch voor % overige » zwart. Aan de Keel heeft ‘hy een witten Ring, welke zig wederzyds , onder de j, Oogen, tot aan het Agterhoofd uitftrekt. De Buik is wit, de Staart, zo wel als „ de groote Slagpennen, zwart. De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur, en de rand s der Oogendekzelen is wit. De Voeten zyn zwart en met een Agtervinger ss voorzierts” | | Á De aangeweezen witte Ring of Keelband dient, om deezen Vogel van alle ande- re Soorten van Ganzen te onderfcheiden. Zy komen des Winters uit de Noordelyke deelen van Amerika naar Karolina, enz. | | Zonnebloempjes van de Bermudes-Eilanden , met langwerpige Bladen (*). [Het Plantgewas, op deeze Plaat afgebeeld ‚ is hier niet befchreeven. De Bladen _gelyken geenszins naar die der Violieren, en hunne dikte fchynt ook niet uit te mun- ten. % Ís derhalven duifter, hoe de gedagte benaaming van PLUKENETIUS hier aan- gehaald kan zyn, en dit zo wel als op de volgende Plaat LXXXVI, alwaar een ver- fchillend Gewas vertoond wordt] | | Pel wert ERKEV! __De roodborflige Duiker-Gans (85). De grootte van deezen Vogel is tufhen die van een Eend en Gans middelflagtig. In de Verzameling van Plaaten, door Rogerr ,. Kabinetfchilder van den Koning: van. Vrankryk, LopewYkK den XIV, vervaardigd , bevindt zig een verkleinde Af- beelding van zulk een Vogel, dien hy-Merganfer Cyrrbatus noemt. Dezelve on- derfcheidt zig, door zynen rooden Borft, van onzen: Duiker-Gans , dien Wire LIOUGHBY p. 335. befchreeven heeft. De Heer Arprn ftelt, in zyne Vogel-Hifto- rie, Il. D. p. go, eenen Vogel voor, die my naar den Amerikaanfchen Duikers Gans fchynt afgebeeld te zyn, maar wiens befchryving uit die van WILLOUGHBY {legt nagefchreeven is, alleenlyk met byvoeging van een rooden Borft, dien de En- gel{che Duiker-Gans niet heeft. Myne befchryving beftaat in * volgende. De Sneb is, van haare Punt tot aan den Hoek des Beks, bykans drie Duim en een Kwartier lang , regt en fmal, of aan de zyden als famengedrukt, niet plat ge- lyk inde Kenden, Haar bovenfte. helft is-aan *% end omgekromd, en tevens, zo wel als de onderfte helft, over de: geheele langte met,Tanden voorzien, De bo- venfte helft is donker, de onderfte helderer rood, De gantfche Kop is zwart, doch heeft tevens eenen groenagtigen weerfchyn. „De. Veders, agter aan den Kop, zyn Es ge | _ luch- (*) Chryfanthemum Bermudenfe Lecoiji foliis wiren- _collari albo: Mas. Faun. Suec. 135. Mergus Crifta de- tìibus craflis. Pruk, Alm, ro2. An Buphthalmum Ar- _pendente, Capite nigro maculis ferrugineis: Femina borefcens, Linn. Spec, Plant. Il, p. 1273. … __— Faun, Suec. 136. Mergus Criftâ dependente, Pettore (85) Mergus major Peétore rabro. Epw. Av. II. T, _rufefcente variegato, Collari albo, Re@ricibus fufcis 95. Merganfer criftatus, Briss. dv. VL. p. 237. T.23. cinereo variegatis. Mergus Serrator. Sy/Z, Nat. XIL Anas longiroftra. Arpr. Orn, III, p. 28r, T. 282. Gen, 68. Sp. 3. Langbek Nat. Hift, I, D, V. Stuk Mlergus Criflâ dependente, Capite nigro ceerulefcente, bladz, 74. 12 6 VERZAMELING van UITHEEMSCHE luchtig èn langer dan de andere Vederen. Een gedeelte van den Hals is wit doch regt agter langs denzelven loopt een zwarte Streep, welke zig van den Kop tot aan. de ‘Rug uitftrekt. Het onderfte van den: Hals en de Borft zyn bruinagtig Oranje. — geel en langs de Schaften der Vederen zwart gevlakt. Onder aân den Hals, ter wederzyde van de Borft, is een aanmerkelyke Vlak, beftaande uit witte Vederen, die zwart gerand zyn. Vooraan is de Rug zwart, maar naar agteren; zo wel als de. Stuit, Afchgraauw, en met donkere fyne dwars-Streepjes verfierd. De Staart is. vuil bruin. Van de Schouders af loopt een Streek van witte Vederen tuffchen de Rug en de Wieken heen. De eerfte tien Slagpennen zyn zwart: de drie naaft daar. aan volgende hebben uitwaards zwarte, inwaards witte Baarden: de zes volgende zyn wit, haar grondgedeelte uitgezonderd: de vier naaften insgelyks, hebbende aan haa. re uitwendige Baarden, tot aan de Punt toe, een fynen zwarten Rand: de drie bin. nenften, die digft aän de Rug ftaan, zyn geheelenal zwart. De Dekveders, naaft boven de Slagpennen, zyn, zo veel ‘er op de zwarte of groote Slagpennen leggen; zwart; de overigen hebben een zwart gronddeel en witte Punten ; en deeze bedek. ken de Slagpennen van die zelfde Kleur: boven deeze Is een gedeelte der kleine Dek- vederen van de, Wiek wit, maar de geheele Wiek heeft, geflooten zynde, eenen uit. donkere en zwartagtige Vederen beftaanden Zoom, uitgezonderd de. Rand by het Gewricht, welke wit is. De binnenfte Slagpennen der Wieken zyn ook wit , Zo wel als de Buik, Schenkels, Zyden en Dekveders onder de Staart, doch tevens met Roomkleur een weinig gefchaduwd. De zyden des Lighaams, onder de Wie- ken, zyn met fyne donkere dwars-Streepjes gefchakeerd. De Pooten en Voeten zyn _ aan die der Eenden gelykvormig. De kleine agterfte Vinger heeft, zo wel als de inwaard(e Vinger van ieder Voet, eene Vliezige Lap. Ook zyn de Pooten en Voe- ten regt fchoon glanzig rood, en de Klaauwen zwart. | Deeze Vogel is van Newfoundländ gekomen, alwaaf men hem aan de Kutten, daar men Kabeljaauw vifcht, gevangen heeft: gelyk my berigt is door mynen waar den Vriend, den Ridder Grorere Horms;, door wien my deeze Vogel, zeer fraay opgezet en wel geconferveerd, is gefchonken. Ik geloof niet, dat dezelve tot nog toe befchrèêven zy} ‘noch ook, dat men ’er eene goede Afbeelding van heeft, die, van RoBERT uitgezonderd, in welke de witte Zyd-Vlakken van den Hals aangewee- gen zyn ; welken ALBIN in de zyne niet afgebeeld noch befchreeven heeft. Toen de Heer Wirrouansy de Maag van den Europifchen Duiker-Gans opende, bevondt: hy, dat dezelve Viflchen vreet (*). a et bee EEE DE DE DEHN E eeen Ee De Babamafche Eend met een Loodkleurigen Bek (86). „Deeze is wat kleiner dan de gewoone tamme Eenden. Haar Bek is donker blaauw; de beide zyden’ van het bovenfte gedeelte uitgezonderd. Naaft aan den Kop heeft dezelve eene driehoekige Oranjekleurige Vlak, De Keel en het geheele voorfte ge- deelte van den Hals, is tot aan de Cogen wit. Het bovenfte vari den Kop is graauw gemengeld.en trekt wat naar het Geele, Even zo beftaat het ook met de Rug en en | | | Buik. ÛY [Men “noemt deêzen Vogel oök wel Zaag ek > en hy fchynt eenigermaate overeen te komen met den genen , dien. men in Noorwegen Duiker - Gans heet. Zyne zonderlinge manier van Vifchvangtt, waar door dat laatfte beveftigd wordt , is in het IL. Deels: V. Stuk der -Natuurlyke- Hiftorie., “op de ge- dagte Bladzyde, omftandig befchreeven. | "(86) Anas Bahamenfis, Roftro Plumbeo, maculâ Aurantii coloris. Carrsì. Carol. I, T. 93. Briss. Av. VL p. 358. Moreca. Maren. Braf. 214. Wint. Ornith. 292. Anas Bahamenfis. Linn. Syt. Nat. XI, Gen. 67, Sp. 17. Syft. Nat. X. Gen, 61. Sp. 14. Nat. Hijt. LD. V. Stuk, bladz. 45. EN ENE ZELDZAAM OVO GE LEEN. 27 Buik. Het bovenfte van de Wiek en de Staartveders zyn donker bruin. Op % mid: den van de Wiek ftaat een ry van groene Vederen, gelyk in de gewoone Schyf-Ta- lingen. Deeze Veders zyn aan * Eind zwart en hebben voorwaards een witten Zoom. - Onder deeze, en zeer digt aan de Slagpennen, ftaat een ry van geele Vederen. De Voeten zyn Loodkleurig. 4 Gn gi | Deeze Vogels onthouden zig in de Bahamafche Eilanden, doch daar moeten ‘er niet veel zyn, alzo ik nooit meer dan één gezien heb, welke een Mannetje was. Bermudifche Goudsbloein met dikke V voher - Bladen (*). Dit Gewas groeit aan de Zeekuften, op de Rotfen, in de meeften der gedagte Eilanden. Het wordt gemeenlyk van vier tot vyf Voeten hoog, en heeft veele buig- _zaame groene Steelen, welke uit den Wortel voortkomen. De Bladen zyn lang, en worden naar het nd toe langs hoe breeder, doch komen in geftalte overeen met die der Muurbloemen. Zy zyn dik, Sappig en glanzig groen, ftaande tegen elkander over. De Bloemen groeijen enkeld, aan * End der Steelen, op Steeltjes van vier Duimen lang. a ge in | | | _ [Deeze Plant is van die, welke op Plaat LXXXIV voorkomt, niet alleen ten op= zigt van de Bloemen, maar ook van de Bladen en van het gantíche Gewas, aanmer= kelyk verfchillende. De Heer Linnzus heeftze, gelyk hier onder, aangehaald.|_ SS ISSN ISSN SISSI SIS SSS SESSIES BLA AT LXXXVII. De zwart en wit bonte en ge- Oorde Duiker of Aarsvoet (87). vaar zo groot als een Schyftaling. Zyn Sneb is, van de Punt tot aan den hoek des Beks, vyf Kwartier Duims lang: de Wiek heeft, geflooten zynde, eene langte van vyf Duimen en een Kwartier. Deezen noem ik den zwart en wit bonten Duiker. De ander, die zwemmende voorgefteld wordt, is kleiner dan de eerfte, doch ook wat grooter dan de gemeene kleinfte Duiker. Zyn Sneb is, van de Punt tot aan den hoek des Beks, wat meer dan een Duim lang. Met de Wieken geflooten ftrekte zig zyne langte tot vier Duimen en drie Kwartier Duims (“*) uic. Hier aan heb ik den naam van ge- Oorden Duiker gegeven. [Krein noemt den eenen de Gekapte, den anderen de Gehoornde Duiker. Anderen geeven hun den naam van Fuut of Aars- voet, en aan den laatften dien van Oor- Fuut. ] NA | __De zwart en wit bonte Duiker heeft eene regte en aan °* end fpitfe Snebbe, zwart _ De eerfte deezer Vogelen, dien men op de Plaat van vooren befchouwt, is onges van Kleur, uitgenomen dat de Rand van derzelver bovenfte helft „ digtft aan den - Kop, en het Grondftuk van de onderfte, rood zyn. Om het Oog is eene helder roode Kring, en van de zyde der bovenfte helft van de Snebbe loopt, naar het Oog toe, een kaale Huid, die fchoon donkerrood is. Boven deeze Huid is, wederzyds een witte Vlak. De Kruin van den Kop is zwart, met eene groene doch niet ze heldere weerfchyn. De bovenfte vlakte van den Hals ‚ de Rug, Stuit en Wieken zyn taamelyk donker zwart, doch de Wieken hebben aan den bovenften Rand se Schouder een witten Zoom, en de Punten der middelfte Slagpennen zyn wit, waar _ door (*) Chryfanthemum fruticofum maritimum , folis VI Pp. 59. Colymbus Auritus. Briss. Ao. VL P. 54. glaucis oblongis, Flore luteo, SLoan. Fam. 125. Eift, __Colymbus Cornutus minor. Briss. 4o. VL Pp 50 Co: 1. p. 260, Caressa. Carol. 1. T. 93 Corona Solis fru- lymbus (ive Padiceps minor. Wizz. Orn. 258. T 6r tefcens, Lychnidis folio carnofo, Flore luteo. Ptuu. Colymbus Autitus. Linn. Sy/7. Nat. XIL- Gen, 25. Sp. | Sp. 10, Tab. ro7. £, r. Buphthalmum frutefcens, Linn. 8. Sy/t. Nat. X. Gen. 68. Sp. 3. Ge- Oorde Fuut, Nat. Spec. Plant. IL p. 1273. | Hift. L. D. V. Stuk, bladz 1 39. | (87) Podicipes albus & fufcus, Podicipes Auritus. (**) [In de Hoogduitfche Vertaaling heeft men hier Epw. 4v. IL. L. 96, Colymbus fluviatilis. Buiss, 4w. de vier Duimen vergeten of by toeval uitgelaten} 1. Deel, | | eV 78 VERZAMELING van UITHEEMSCHE door éen breede dwars-Streep op de Wiek ontftaat. Ook zyn de Dekveders, aan de binnenzyde der: Wieken: wit. Vaneen Staart: is niets te zien. De Keel en Hals is wit gelyk ook-de geheele. Buik, en de Zyden die: doorde Wieken bedekt wor: den :-maar het agterfte,gedeelte van den Buik is, omtrent de. plaats daar de Schenkels haare inplanting hebben, Zwart gevlakt. De Pooten ftaan-geheel aan ‘t agter=End des deighaamss zodat de Vogel niet ftaan:kan… dan: in een opgeregt poftuur, De Pooten:en- Voeten zyn-aan:de binnenzyde purperagtig Vleefchkleur, doch aan de buis tenzyde vuil groen. . Hy heeft. vier Vingers, welke gelyk gewoonlyk geplaatft, en alle van elkander afgezonderd zyn, maar aan ieder zyde Lappen hebben; uitgenomen de kleine Agtervinger „ welke {legts van onderen een Lapje heeft. Zyne KKlaauwen zynsbreed- en:plat als Menfchen-Nagelem. De Pooten zyn van vooren fmal, op zyde plat en: zeer: breed, gelyk-dit de Afbeelding duidelyk- aantoont. Van agterenszyn zy ‚met: Fandjesvals een: Zaag gewapend, De Vingers zyn, met hunne Lappen, Zos danig:gefchapen ; dat-zy zig gelyk een Waaijer kunnen famenvouwen : dit maakt „dae Zy zo: veel gemakkelyker door % Water kunnen’ gehaald worden; maar Zy openen zig weder als de Vogel daar mede roeit (*). De Schubben der Pooten, zo wel als die-der Voeten: zyn: volgens haare verdeling, door *t Graveer- Yzer naauwkeurig aangeweezen. gee _ „De ge- Oorde Duiker heeft eene regte en zeer fpitfe Snebbe, zwart- van Kleur, uitgenomen de Punt van de onderfte helft, welke witagug is. De Oogkringen zyn rood, en agter dezelven {taat wederzyds een lugtig Kwaftje van lange Vederen, die. roodagtig geel van Kleur zyn, en of langs de zyden van den Hals neerhangen, of, wanneer de Vogel zig beweegt, agterwaards vliegen: gelyk in de Afbeelding is uit- gedrukt. De Kopen Hals-zyn zwart, doch aan de Keel zyn daar eenige witte Vlak: jes onder gemengd. De geheele bovenfte Vlakte is zwartagtig bruin, uitgenomen de Rand der Wieken aan de Schouders en de Punten der middelfte Slagpennen, wel ke wit zyn, gelyk in de andere. De binnenwaardfe Dekveders zyn insgelyks wit, als ook de Borft. Daar zig het donkere van de bovenfte Vlakte met het Witte van de onderfte vereenigt; daar vertoont zig, langs den geheelen Vogel, eene roodagtig geele Kleur, welke in beiden als verdwynt. Hy heeft ook geen Staart. De Pooren en Voeten zyn gelyk in de voorige, doch de laatften in deeze meer vuil groen. Van den eerft befchreeven Duiker heb ik, in de harde Winter van % jaar 1739; verfcheidene , hierte Londen, op de Markt aangetroffen, daar ik te vooren van de- zelven nooit iets gezien of gehoord had. De ander werdt omftreeks de groote Plas- fen, te Hamftead, by Londen, gevangen, en aan Sir HaNs SLOANE levendig toe- ezonden , die denzelven, toen hy geftorven was, aan my bezorgde, om de Af- beelding daarvan te kunnen bewaaren. Beide deeze Vogels heb ik kort na hunnen dood bekomen, eer nog de Kleur van hunne Oogen en Pooten eenige verandering hadt ondergaan. Ik kan van geen van beiden eene tot dezelven behoorende beíchry- ving vinden. | | | SISSSISSSSsSIsSIsISISiSISISISIs\ SISI SISISISIsI SISSI SISISISISI SI SISI P LiA Aat LESXVUT De gekuifde WWeftindifche Duiker (85). Deeze Vogel is wat kleiner dan de gewoone tamme Eend. Zyne Oogkringen | | | zyn (*) [Als de Vogel vliegt, vìnd ik hier in’t Hoog- (88) Anas criftatus. Carrss. TI. T. 94. Mer. duitfch vertaald het Engelfche when te Bird (trikes, sien ek Barss. Rr HS. her Ven- zekerlyk het flaan der Voeten van deezen Vogelom ti. HeRrN. Mex. 24, 33. Wirr, Ornith. zor. Ray. 4v. voortgang te maaken in’t Water betekent, In’tvlie- 175. Mergus cucullatus. Linn. Syft. Nat. XII. Gen. gen komt het openen der Voeten niet te pasen zou. 68.Sp. r. Sy/#. Nat. X. Gen. 62, Spr. Gekapte Zaag= hem zelfs hinderlyk zyn. | __bek. Nat. Zijt. L. D. V. Stuk , bladz, 72. EREA E LIDIA MME CWOIG HEEN: Vv 5 zymgeel; de Sneb langen final; met het bovenfte gedeelte aan *t end krom geboo- _geneny zo wel als-’tonderfte, ZLaagswyze gehakkeld. Deeze gefchapenheid van de Snebbe toont; dat hy tot-de Duikers [of liever tot de Zaagbekken] behoore. Zie WinroueugY, pag. 1335: Plaat 64: De Kop'is met een groote ronde Kuif , Kwaft of Vederbofch, gekroond „welke in ’t midden wederzyds wit en voorts rondom zwart is ftrekkende. deeze Zwartheid. zig tot aan de Keel uit, en dezelve benevens den. Hals geheel bedekkende. De Borft en Buik is wit. De Slagpennen der Wieken zyn bruin, en digt' boven dezelven ftaan eenige kleine Vederen , wier uitwendige Baarden wit gerand zyn. Ook vertoont zig in dezelven, gelyk in eenige andere Ve- deren een weinig Wits. De Staart is bruin, zo wel als het agterfte van den Buik maby- de Stuit en de Zyden onder de Wieken; zynde het overige derzelven en des Lighaams, donker zwart. De Wyfjes zyn geheelenal bruin, zelfs ook het kleine Vederbofchje, dat zy op den Kop hebben. Zy onthouden zig in verfch Water, in= zonderheid by de Molen- Plaffen in Virginie en Karolina. | EE BED BBE EDE PDA Ae DP ENXXIX ) De roodkeelige Duiker of Lomme (89). Deeze heeft ongevaar de grootte van een tamme Eend. De Sneb is, van den hoek _des Beks tot aan de Punt, drie Duimen en een Kwartier Duims lang, zynde, tot aan de Neusgaten toe, bedekt met korte Vederen. Dezelve is regt, (mal, {pits ge- punten zwart van Kleur. De Kop en de zyden van den Hals zyn blaauwagtig Afch- graauw: het agterfte van den Hals is wit, maar met zwarte nederwaards ftrekkende- _ Vlakken getekend: de Keel of *t voorfte van den Hals is bruinagtig rood, gelyk ge- droogd Bloed. De Kleur van de Rug, het bovenfte der Wieken en de Staart, is donker Afchgraauw : de Slagpennen der Wieken het donkerfte, als byna zwart zyn- de, en eenigen van de middelfte Slagpennen wit getipt. De Dekveders der Wieken hebben witte Streepjes , by haare tippen, ter wederzyde van de Schaft, zynde die aan de binnenzyde der Wieken wit, zo wel als de Borft, Buik, de zyden onder de Wieken en Dekvederen onder aan de Staart. De zyden van de Borft zyn regelmaa- tig gevlakt met zwarte nederwaards ftrekkende, de Dekveders onder aan de Staart _met breeder en verwarder donkere Vlakken. De Pooten en Voeten zyn van eene donkere of zwartagtige Kleur, doch de Vingers een weinig naar Vleefchkleur trek- kende. Hy heeft ’er drie, voorwaards ftaande en aan elkander gewebd even als in de Eenden, met een Vlies langs de binnenzyde van den inwaardfen Vinger. De Vogel heeft ook twee kleine Agtervingertjers, die een Vlies of Vin aan de onderzyde voe- ren. De Klaauwen zyn breeden plat, gelykerwysde Nagels van een Meních: de Pooten byna aan ’t end des Lighaams geplaatít en zeer plat (*). Deeze Vogel kwam, droog bewaard, uit Groenland, en werdt prefent gedaan aan mynen goeden Vriend, den Koopman Jonn WARNER, in Rotherhich, die hem vervolgens aan my gaf, om hem in dit Werk af te beelden en te befchryven. De- zelve verfchilt hoofdzaakelyk in de Kop van eenen van dit Geflagt, die in Engeland gevonden werdt, door Wir LouGHBr in zyne Ornithologie, bladz. 311, befchreeven, | de 5 heb- _ (89) Colymbus Caudatus Gutture rabro, Epw. 4u. Gen. 68. Sp. r. Lomme. Nat. Hift. L D. V. Srux. IT. 97, „Mergus Gutture rubro. Brrss. 4v. VI. p. bladz. 134. zin, Ùrr. fr. Colymbus Lumme, Corpore fupra (*) [In’t Hoogduitfch leeft men hier und find. glatt, nigricante, fubtus albo , Collo antice Ferrugineo. Brunw. _ dat is, en zyn glad, terwyl in t Engelfch van Epwarps Ornith, 132, Colymbus feptentrionalis. Linn.Sy?. Nat. ftaat, and are very flat, Ook blykt uit de Afbeelding, XII, Gen. 75: Sp. 3. Colymbus Arcticus, Sy/t, Nat, X. dat zy plat zyn en ver van glad] en V2 so VERZAMELING van UITHEEMSCHE hebbende aan de Keel geen rood (}). Onlangs werdt my een van dit flag van Voge. len gebragt, die nieuwlings in de Theems gevangen was, waarin ik, door de Vin- gers voorwaards over te buigen, bevondt, dat zy niet meer dan veertig Graaden wil. den afwyken van de verlangde linie der Poot, daar zy , om den Poot loodregt te maä. _ ken in het gaan, een hoek van negentig Graaden met die linie moeften kunnen maa- ken (*). Derhalve oordeel ik, dat het Berigt, van hun overend loopen, een mis- flag zy: want, ftond het Lighaam regtop, En de Pooten niet, Zo moeften de Voe. ten voorwaards uitfteeken, en dan zou noodwendig de Vogel agterover vallen, ten. ware hy zyn Lighaam op de Knokkels der Pooten van agteren deed ruften, dat niet _patuurlyk is: des verbeeld ik my, dat hy in een half regtop ftaande poftuur moet loo- pen, zo als ik hem in Afbeelding heb gebragt. By myn weeten Is deeze Vogel toe nog toe niet befchreeven. en 3 | rn ge SSS ESS SSS SI SISSI SISSI SSS SISSI SS SEEN _ PLAAT XC De kleine Buffels- Kop Eend (go). In grootte komt deeze Vogel tuflchen de gemeene Eend en Ee Schyfraling in. Zyn Bek is Loodkleurig. Aan beide zyden van den Kop is een taamelyk gedeelte _wit, doch buitendien de geheele Kop met lange Dekvederen bezet, die zeer fierlyk in * blaauwe, groene en purperkleurige fpeelen. De langte deezer Vederen, als ook _derzelver luchtigheid, maakt, dat de Kop zig veel grooter, dan hy weezentlyk is, vertoont, en daarvan mag wel deeze Eend den naam van Buffelskop bekomen heb. ben: alzo de Kop des Buffels, wegens de dikke en lange Haairen, waar mede hy bedekt is, zeer plomp en groot fchynt. De Wieken en het bovenfte deel des Lig: haams hebben beurtlings witte en zwarte Streepen, die zig van de Schouders en Rug. tot aan de Stuit uitftrekken. De Slagpennen, naamelyk, zyn zwart; nevens dezel- ven loopt een witte Streep, waar aan een zwarte volgt, dan weder een witte, en eindelyk een zwarte, die het midden van de Rug bedekt. De Staart is, gelyk het _Lyf van onderen, witagtig Afchgraauw, en de Pooten zyn rood. Het Wyfje is over % geheel bruin, zelfs de Pooten en Voeten; hebbende den Kop glad en zonder _ Franje. Zy onthouden zig in verfch Water en komen flegts des Winters, in Karo- lina, te voorfchyn. es | en | SISSSSSSS SSS SESSIES SS ESISS SSS SSS SS SISISSSISIS SE PT A Aat XCL. _De Noordfche LEidergans (91). Deeze Vogel is een der groorften onder de Eendvogelen. Zyn Sneb wordt in de Natuurlyke grootte onder aande Afbeelding vertoond. Ik houd hem voor den Eider of zagtvederigen Endvogel van WoRrMrus, en voor de Sé. Cutberis Eend van de Faro- (4) [Linneus haalt deezen van Epwarps, T. 97, in. bucephala. Linn. Sy/?. Nat. XII. Gen. 67. Sp. 21. SyfZ. de XIl. Uitgaave van zyn $y/?. Nat. aan, onder den Nat. X. Gen. 6r. Sp. 19. Dikkop-Eend. Nat. Hij. L , naam van Columbus Caudatus Gutbure nigro (met een _D. V. Stuk. bladz. so. zwarte Keel) dat een groote misflag is. ] j (or) Anas major albus & fufcus. Epw. 4v. IL. 1D _@) [Int Hoogduitfch ftaat, van veertien en negen- 08. Anas St. Cuberti five Farnenfis. Watr. Ornith, 278, tien Graaden: waar uit blykt dat die Vertaaler hier T.76. Ray. Av. rar. N. 3. Anas Plamis molliffimis. noch het Engelfch, noch de zaak , waar van gefproken Worm. Muf. gro Anfer lanuginofus. Briss, 4v. VL wordt, begreepen heeft. | | B: 404. T. 19, 20. Anas molliffima. Linn. Syf?. Nat. (go) Anas minor purpureo Capite, Cares. Carol. TI. XII, Gen. 67. Sp. 15. Syt. Nat. X. Gen. Ór. Sp. 12 T, 95. Anas hyberna. Brass. do. VL p. 349. Anas Eider-vogel. Nat. Hij. Ï, D. V. Stuk, blad. 40. ENEN NEN EN ZELDZAAM VOGELEN gi Faro-Eilanden, beiden door WitouGur verzameld; en in zyne Ornitbologie; pag. 362 geplaatst WE cue Rene ok ne | Het Mannetje, dat hier ftaande is afgebeeld, heeft de Snebbe niet zo zeer famene gedrukt, als die gewoonlyk in de Eenden is, zynde zwartagtig van Kleur, en inde — boven- en onder- Kaak , beiden, Zaagswyze getand, uitgenomen naby de Punt. De tip van de Bovenkaak hangt een weinig over die van de Onderkaak heen. Het Grond- ftuk van de Sneb gaat in ’ Voorhoofd wederzyds met twee fcherpe punten; en de Veders, ter wederzyde van den Kop, trekken zig in een fcherpen hoek tot digt onder de Neusgaten uit: gelyk dit in de Af beeldingen duidelyk is te zien. Van het voorfte naar het agterfte van den Kop loopen twee breede zwarte Streeken, waar in de Oogen geplaatft zyn. Tuflchen die twee Streeken is de Kruin, byna tot aan de Snebbe toe, wit, zo wel als het overige van den Kop, de geheele Hals, Rug en de kleinfte Dekveders der Wieken ; maar in het agterfte van den Hals, effen onder dé enden der twee Zwarte Streeken, zyn de Veders van eene lichtgroene Kleur, die in het Witte verfmelt. Dit laatfte vertoont zig meer als een toevallige Vlak, dan als een Natuurlyke Plek, en ik zou het voor iets zodanigs gehouden hebben; indien ver- {cheide Onderwerpen my niet verzekerd hadden , dat deeze Vlak natuurlyk ware; Alle de Slagpennen zyn zwart of donker, uitgenomen drie of vier der inwendigften, naaft aan de Rug, welke wit zyn. De eerfte ry der Dekvederen, naaft boven de Slagpennen, is ook donker , maar de binnenwaardfe Dekveders Zyn wit. De Staart is van eene vuilzwarte Kleur. De Buik, de zyden onder de Wieken en de Dekve- ders, zo wel boven als onder aan de Staart, zyn donkerzwart. Op de Borft breekt het Zwart en Wit niet eensklaps af, maar vloeit een weinig in malkander. De Poo- ten en Voeten zyn van eene zeer vuil bruine of zwartagtige Kleur, hebbende vier Vingers, op de gewoone manier geplaatft , erì gewebd als in de gewoone Eenden. Ook zyn de binnenfte en agterfte Vingers met zydelingfche Vliezen of Lappen voor- zien; gelyk gemeen is aan dit Geflagt. De Klaauwen zyn zwart. ee | _ Het Wyfje, boven aan de Plaat, als in * verfchiet, vliegende voorgefteld, komt in Geftalte, Grootte, de Kleur van den Bek en Voeten, naauwkeurig met het Man- netje overeen , maar de Pluimagie is grootelyks verfchillende. Het is over geheel | van eene bruine Kleur, doormengd met kleine zwarte Streepjes, uitgenomen de Staart en de groote Slagpennen, die donker zyn. Dat deeze Vogels hunne Jongen, aa de Kuft van Noorwegen, in de Maand Juny uitbroeden, heb ik ontdekt, door in laatft van Mey 1718, van een Viflcher in Noorwegen , een Wyfje van deeze Soort te koopen , ° welk ik aan iemand gaf klaar te maaken om te braaden ‚ en deeze bragt my daar uit een volmaakt Ey; grooter dan een Eenden-Ey en groenef van Kleur, dan die gewoonlyk zyn. Aj Deze Vogels zyn droog bewaard uit Groenland overgebragt, en ten huize vari Sir HANs SLOANE te Chelfea geplaatft, Ik geloof dat men ze op alle Kuften en Ei- landen van den Noorder Oceaan aantteft. Ik vind van deezen Vogel gewag ge- maakt, in de uit het Deenfch vertaalde Hiftorie der Faro-Eilanden, welk Werk niet gemeen zynde, zal ik hier daar uit overneemen, ’ gene de Eigenfchappen betreft van deeze Eenden. … De Eider-Haan is jong zynde bruin, gelyk de Hennen dock >, wordt volwaflen zynde byna geheel wit, zo dat men hem Eider-Blinkh heet … Van deezen Vogel vergadert men het Eider- Dons, * welk de Eider van zyn Borft En » plukt , en in het Neft rondom de Eijeren legt, wanneer hy die gaat broeden, en „ âls dezelven uitgekomen zyn, en de Jongen met de Moer zyn weg gev oogen ; » dan wordt dit Dons uit het Neft genomen , zynde alsdan vol Mos en Stroo, waar j van men het zuivert en droogt. Het Dons, dat men op andere tyden van deeze ‚ Vogels afplukt; is nergens goed toe, zynde vet en rottende,” Ge ___Dewyl ik veel gebrek vind in andere befchryvingen van deeze Vogelen en geene Afbeeldingen om dezelven op te helderen, zo hope ik dat myne moetn | WW, Deel, | deezen ® 82 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE | deezen niet verfimaad zal worden door de onderzoekers der Natuur en Lief hebbers, Ik houd het voor een Zee-Eend, die alleenlyk de Zoute Wateren bezoekt (*). COR Ta AT CEL za De breedbekkige Amerikaanfche Eend (92). Deeze is wat kleiner dan een gemeené Eendvogel. De Oogen zyn geel. Het bovenfte van de Wiek is met bleekblaauwe Vederen bedekt, onder welken eene ry van witte Vederen, en onder deeze eene ry van groene ftaat. Verder is de Wiek, tot aan de Punt toe, bruin, zo wel als het geheele Lighaam , hoewel met eene Wolkagtige mengeling , vertoonende zig byna als in de gewoone wilde ee) Ook komt deeze Vogel, met den genen dien WirzoUGHBY, bladz. 370, befchrees ven heeft, niet volkomen overeen. Doch indien zy, naar ‘t gene hy zegt, des Winters van Kleur veranderen , zo kan deeze wel een en de zelfde zyn met de zyne. En, aangezien hunne Snebben eenerley gedaante hebben, waar door zy van allerley ander flag van Benden onderfcheidelyk zyn, zo kan ik dezelve niet be- ter, dan met de woorden van dien voortreffelyken ‘Autheur, befchryven. … Hunne „ Sneb (zegt hy) is drie Duim lang, Koolzwart, (doch die van den tegenwoordigen js roodachtig bruin met zwarte Vlakken ,) aan ’t end veel breeder dan aan ’t Grond- ftuk, als een Schild uitgehold en van omtrek rond; hebbende aan de Punt een klein Haakje of Klaauw. leder helft van de Snebbe is Kamswyze met ‘Tanden bezet, en heeft fmalle Streepen of Blaadjes, welke , als zig de Sneb fluit, in elkander … fchieten. De Pooten en Voeten zyn rood.” Ik weet niet, of de tegenwoordige van de Mannelyke dan van de Vrouwelyke Sexe ware. | | 39 ee 39 39 33 vaat vane ramen ses oneans anssen wanten sant vante dont aut emt ensendand Pels A AT CHE Gekraagde Eend van Terreneuve (93). _Deeze heeft omtrent de grootte van de gewoone wilde Eenden. De Sneb is on- gevaar een derde korter, en niet zo veel famengedrukt als in de tamme of Hok-Eends Zy heeft, van den hoek des Beks tot aan de Punt, anderhalf Duim, en de Wiek, geflooten zynde, zeven en een half Duim langte. De Kleur van de Sneb is donker of zwartagtig. Aan de kanten, Zo wel van de boven- als onder-Kaak , is zy getand, en een weinig Haakswyze krom, aan de tip van de eerftgemelde. De Neusgaten {taan vry digt by elkander, in het bovenfte der Snebbe. Tuffchen den Bek en de Oogen , wederzyds, is een witte Plek, van welke opwaards een witte Streek loopt, die allengs roodagtig Oranjekleur wordt, reikende tot aan het agterfte van den Kop; wiens zyden, agter de Oogen, donkerblaauw zyn, naar het Purpere een weinig, trek= 5 kende. Midden in deeze blaauwe Plekken , omtrent de plaats der Ooren, is ook een wit Vlakje. Verder ftrekt zig, van agter den Kop, nederwaards langs den Hals, | | ek | aan (*) [Een omftandiger befchryving vande Levens- T.g2. fig. 1. Anas-latiroftra major. GesN. 4v- 120. manier , aart en eigenfchappen deezer Vogelen, groo- Friscu. 4v. T.16r, 163. Anas Clypeata, LINN. Syft. tendeels uit de Natuurlyke Hifborie van Noorwegen door Nat. XIL, Gen. 67. Sp. 19. Syt. Nat. X- Gen. 61. Sp. den Heer Ponrorripans,,Biffchop van Bergen, ont- 16. Schild-Eend of Slobbe. Nas. Hift. IL, D Vv. St, bl,46. leend, kan men vinden in myne Natuurlyke Hiftorie, _ (93) Anas fufcus maculatus. Epw. 4v. IL. T. 99- 1 Daers V. Stuk, bladz 40, enz. ] _Anas torquata ex Infulâ Terrze nove. Briss. 4v. VL. _(92) Anas Americanus lato Roftro. Caresn.Carol.I. p. 362, Anas Hiftrionica. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen, T. 96. Anas platyrynchos erythropus. Arpr. Ornith. 67. Sp. 35. Syf?. Nat. X. Gen. dr Ei go. Gekraagde HE p. 230,231. Anas Clypeata. Briss, 4v. VL p. 329. Amerikaanfche Eend. Nat. Hijt, I. D. V, Stuk, bl. 59: EEN OEE LIDIZIA A MEOVOGRELEN vo a aan ieder zyde , een witte Streep uit, De Kop is van boven bruin, loopende de Vedertjes voorwaards in een Punt langs de Snebbe, tot tu(lchen de Neusgaten, uit. De geheele Hals , zo voor als agter, tufichen de gezegde witte Streepen , is zwart; maar heeft onder, effen boven de Borft,-een witte Ring of Kraag , die byna rond loopt en zig als een Halsband vertoont, zynde van agteren flegts een weinig afge- broken. De Veders, aan deeze Haiskraag paalende , zo boven als beneden, zyn _ donker zwart. Ben dergelyke witte Streep vertoont zig tuffchen deeze Kraag en de _ Wieken. De Rug is, digt aan den Hals, donker purperblaauw ; in t midden vuil zwartagtig bruin, zynde de Stuit en Dekveders van de Staart donkerzwart , met eenen blaauwen weerfchyn. De grootfte Slagpennen en de Staartvederen zyn vuil zwarte agtig bruin, hebbende de middelfte Slagpennen haare buitenfte Baarden fchoon glin- fterend purperagtig blaauw, en de Dekveders , onmiddelyk daar boven, zyn van even de zelfde Kleur, met witte Tippen. De Slagpennen naaft aan de Rug, als ook de Vederen, die van de Schouders over dezelven heen vallen, zyn aan de ran-. den haarer Baarden blaauwagtig Afchgraauw, en in °t midden, langs haare Schaften, wit: de kleine Dekveders zyn Afchgraauw , met eene witte Vlak in °% midden van, dezelven, op ieder Wiek, De Schouders zyn roodagtig bruin. De Wieken zyn. aan de binnenzyde donkerbruin. De Borft onder de Halskraag is blaauwagtig. De Buik en Schenkels zyn van een vuiler Kleur, naar Zwart hellende; maar de Veders, op de zyden van het Lyf, zyn roodagtig bruin of dof Oranjekleur, welke de Wie-_ ken, als die geflooten zyn, ten deele bedekken. Daar is aan ieder zyde van de _ Staart, waarde bovenfte en onderfte Dekveders famenkomen , een kleine witte Vlak. De Pooten, Voeten en Klaauwen , zyn blaauwagtig zwart; met de Vingeren ge. webd of gevliesd, gelyk de Afbeelding toont. A eta … Deeze Vogel was, met en benevens anderen, gedroogd zynde, van Newfound- land of Terreneuve herwaards gebragt. My werdt dezelve geleend door den Heer. Horms, van den Tower te Londen, die my zeid’, dat de Terreneuffche Vifichers hem den Lord noemen. Wat hier van de reden zy kan ik niet zeggen , maar ik onderftel, dat zulks van de gedaante van een Halsband voorgemeld, welke deeze Vogel aan den Hals heeft, af te leiden zy: aangezien het draagen van Gouden Ket- tingen van ouds een merkteken van hooge Waardigheid in Europa is geweeft (*). Geen Afbeelding noch elders eenig het minfte gewag gemaakt vindefide van deezen _ Vogel, mag ik, dunkt my, het wel waagen, denzelven voor eenen niet befchtiee- wenen te verklaaren. sessssssrssssesssrssTes sss BLW Re Kers. | 5 Gekuifde of Zomer- Eend van Karolina (04). Haar grootte is tuffchen die der Wilde Eenden en Schyftalingen middelflagtig. Zy heeft een roode Snebbe , met een zwarte Vlak op ’t midden, en aan ’t end een zwarte Nagel of Hoornagtige Klaauw, Het Grondftuk der Snebbe is gerand met een geelen Vleezigen zoom, welke uitpuilt, loopende wederzyds {pits toe, naar de Oogen, wier Kringen zeer groot en rood zyn, ftaande in een roode Ring. Het bovenfte van den Kop is fierlyk met een dubbelde Vederbos bedekt, welke uit lange Vederen, van eene blaauwe , groene en Purperkleur, famengefteld is , hangende in Ee | agter (*) [Ik geloof veeleer, dat ’er die naam aan gege- (94) Anas Americanus criftatus elegans. Caress. ven zy, wegens de kakelbonte Pluimagie, waarin hy Carol. L T.97. Anas eftiva. Briss. 4v. VL P. 35 La mooglyk in die Geweften uitmunt boven de andere 'T. 32. f.2, Anas Sponfa. Linn. Syft, Nat. XII, Gen. Wilde Eenden , hoewel veel te kort fchietende by de 67. Sp. 43. Syf?. Nat. X. Gen. 61. Sp. 37. Bruidje. volgende , deswegen het Bruidje getyteld ; want die Nat, Hift, I, D, V. Stuk, bladz, 68, Halsband zegt byzonder weinig} — 2 Ae Rn | X 2 Su VERZAMELING vaN. UITHEEMSCHE agter aan den Kop af, en van een gefcheiden zynde door eene (malle witte Streep, welke zig, van het bovenfte des Grondftuks der Snebbe, agterwaards uitftrekt. Van onderen is ieder Vederbofch ook met eene witte Streep gezoomd , welke aan de Oogen begint, met de andere evenwydig voortloopt, en de Kuif van het onderfte deel des Kops, het welk purperkleurig is, afzondert. De Keel is wit; en daar van komen wederzyds twee witte Streepen af , waar van de eene opwaards loopt raar de Kruin, de andere rondgaat om den Hals. De Borft is vuil rood; en, gelyk Ermelyn, digt befprenkeld met witte Vlakken. Wat boven de Schouders is een breede witte Streek, overdwars, en daar onder, digt tegen dezelve aan, een breede zwarte Streek. De Rug en bovenfte deelen der Wieken zyn op veelerley en ver- anderlyke wyzen , bruin , blaauw en Purperkleurig. De kleine Veders , aan de Stuit „ zyn roodagtig Purperkleur, en tuflchen dezelven komen twee geelen te voor. fchyn. De Staart fpeelt in *t blaauw en paarfche. Het onderfte gedeelte of de Rand der Wieken wordt door de kleine zyd-Pluimen, van de Schouders af tot aan de helft _der Wiek , ingeflooten en bedekt, en deeze maaken eene wonderbaare verwifleling van zwarte en witte Streepen, die echter, naar de beweeging van den Vogel, en de verfchillende plaatzing welke hy aan zyne Vederen geeft, een ander aanzien -krygt.(*) ; het welk zyne Schoonheid kragtig vermeerdert. Aan de zyden is het Lyf, onder de Wieken, bruin, met dwars loopende, Golfswys geboogene Stree- pen, gelykerwys in veele andere Eenden. De Pooten en Voeten zyn roodagtig bruin, In Virginie en Karolina broeden deeze Eenden, en maaken haar Neft in de Gaten, — door de Spechten gehakt in hooge in % Water groeijende Boomen; inzonderheid in de Cypreflen. Nog jong zynde en niet vliegen kunnende , worden zy door de Ouden , op de Rug, uit de Neften in ’t Water gebragt, en, als “er gevaar ont=. {taat , dan houden zy zig met den Bek vaft aan de Rug der Ouden , die dus met hun dan weder van daar weg vliegen. Het Wyfje is t'eenemaal bruin. PL A A Te OV De Eend, het Wittertje genaamd (95). … Deeze Vogel fcheen my wat kleiner dan de gewoone Eend te zyn, en nader te komen aan de grootte der Talingen. De Sneb is, van den hoek des Beks tot aan de Punt , anderhalf Duim lang, en de Wiek, geflooten zynde, een weinig over de zeven Duimen. De Sneb heeft eene donker zwarte Kleur, en is van geftalte als in de Eenden, doch niet wel zo lang als in fommigen van dit Geflagt. De Kop is glanzig donker zwart, uitgenomen twee groote witte Vlakken , die agter de Oogen wederzyds beginnen, loopende agter in de Nek famen. De zwarte Veders, digt aan het Grondítuk van de Sneb in * ronde, hebben een fchoonen groenen weerfchyn, maar dië op de Kruin, en aan % begin van den Hals, zyn meer paarfchagtig. Wat laager is de Hals geheel wit, doch wordt van agteren , benevens de geheele Rug dof zwart. De Stuit en Dekvederen van de Staart, zyn vuil wit. De middelfte Ve- ders van de Staart heeft deeze Vogel aanmerkelyk langer dan de Zyd-Vederen, die zydewaards allengs korter worden. Zy waren allen van eene donkerbruine of zwart- agtige Kleur aan de boven- en wat bleeker aan de onderkant. De buitenfte Slagpen- nen der Wieken zyn zwart; de middelften hebben witte Tippen, doch zyn naar de inplanting toe, alwaar zy onder de Dekveders {chuilen , donker. Drie of vier der EE bin- % Dit 5 p de ‚ } 3 . © gee tentamen Vonn in Nanne AEN Aita a eee teld vindt. | Sp E83 S Nat. X. G 5 K , fl ä ‚ 18. : DC . Ór, Sp, rs, 't Wittertje. (95) Anas minor albus & fufcus, Épw, 4v. Il, T. roo. Nat. HLD V. Stuk es EL ien dj TER GEN ZELDZAAM EVOG EL EEN 8% binnenfte Slagpennen, naaft aän de Rug, Zyû Zwatt, De Dekveders van de eerfte ry Zyn, daar zy op de groote of Warte Pennen leggen, zwart; en wits daar Zy de witte Pennen dekken : de kleine Dekveders zyn wit, doch met eenige menge- ling van zwart rondom den Rand, daar die op de Borft valt, en in de Huid , welke de Leedjes der Wieken famenvoegt. Van ieder Schouder ontfpringt een plat van witte Vederen, die agterwaards met Punten tuffchen de Rug en Wieken vallen. De Borft en de geheele onderzyde tot aan de Staart, benevens de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken, zyn altemaal wit: de Pooten en Voeten van eene Oranjes geele Kleur, met zwarte Klaauwen. *t Getal der Vingeren , hunne ftand en hoe Zy gewebd zyn, ís duidelyk genoeg in de Afbeelding uitgedrukt. | | Deeze Vogel werdt my door den Heer Horms van den Tower, welke my, dik- wils op deeze manier verpligt heeft, gefchonken. Hy zeid’, dat dezelve van New-_ foundland in Amerika kwam , alwaar het Zeevolk denzelven een Geeft noemen; „zonder dat ik de reden daar van weet. Ík gis, dat hy een vlugge Duiker zy, die zig mooglyk op een afftandige plaats der Zee wederom vertoont ; welke hoedanig- heid vry wel overeenkomt met het denkbeeld, dat het Gemeen zig vormt van de verfchyning der Geeften. [De witagtige Kleur zal waarfchynlyk ’er dien naam aan doen geeven, in onderfcheiding van andere Duikers. | Ín verfcheide Vogelen, die ik van myne Vrienden of Correfpondenten ontvangen heb , heb ik gewag gemaakt van de langte der Wieken, als die geflooten zyn: want ik oordeel, dar dezelven dus in een gedroogden byna de zelfde langte hebben als in eenì leevenden Vogel. Met geene zekerheid kunnen wy de langteé opgeeven van gedroogde en opgezette Voge- len , wanneer de Lighaamen uit de Huid genomen zyn; zo als wy dit kunnen doen van leevende of nieuwlings gedoode Vogelen. Het is ondertuffchen zeer nuttig , de maat te hebben van zulke Deelen, die gemeten kunnen worden. Ik heb nergens eene Afbeelding of eenige befchryving ‚ met deezen Vogel overeenkomftig , ge- vonden. etek | FEA Af XCVI. De graauwe Taling van Karolina (96). NS Deeze Eend heeft, aan ieder zyde van den Kop, eene groote witte Vlak, eri een andere aan ‘t onderfte van de Wiek, Buitendien is de Kop en het geheele Lighaam van boven , zo wel als de Wieken, donker bruin. De Borft en Buik zyn helder graauw: de Sneb is zwart, en de Oogkringen Hazelnooten-Kleur. De hier afgebeelde is een Wyfje; zynde het Mannetje zwart en wit getekend; doch, dewyl ik daar geen van krygen kon, zo kan ik 'er ook geen omftandiger befchryving van geeven. Zy onthouden zig op laage plaaten der Rivieren in Karolina, alwaar het Water brak is. | De Zeepboom (>). _ Deeze Heefter of kleine Boom wordt van zes tot agt Voeten hoog, en heeft ge- meenlyk eenen regten Stam, welke met eene witagtige Schors bekleed is. Zyne … Bladeren komen in grootte , gedaante en zelfftandigheid, met de Palmboom-Blade- fen overeen, en verfcheidene derzelven groeijen hol of met den Rand inwaards ge: kromd. Aan ’ end der kleine Twygen komen Troffen voort van ronde bleekgroene Beflen, die zo groot zyn als groote Erwten, ftaande op Steelen van een Kwartiet | zn __ Duim (96) Anas minor ex albo & fufco varia. Carzsay Taling. Nat. Hift. I. D. V. Stuk, bladz. 52. | Carol, 1. T. 98. Querquedula Carolinenfis. Briss. 4v. (*) Frutex Buxi foliis oblongis, Baccis pallide wirt VL p. 466. Anas ruftica. Linn. Sy/2. Nat. XII, Gen. dibus, Apice donatis. Cares. Carol, 1. T, 98, 67. Sp. 24. Syt. Nat. X, Gen, 61. Sp. 21. Graauwe y MEDE 86 VERZAMELING van UITHEEMSCHE Duims lang en een kleine getande Kelk hebbende. Deeze Beffen bevatten een on. | zeker getal, van vier, vyf en dikwils zes, kleine bruine met Slym overtoogene Zaadjes. Wanneer de Baft en Bladen van deezen Boom in een Mortier geftooten worden, geeven zy een Zeepagtige Schuim, waar van men Zig tot het waflehen van Kleederen en Lywaat bedient; doch het laatfte wordt daar geel van. De Jaa. gers, die in de woefte Bahamafche Eilanden zig veel onthouden , moeten van deeze Zeep dikwils, tot het waflchen hunner Hembden, by gebrek van beter, gebruik maaken. … gf SIETSE EN BEELEN AT KCVAIL De Gekuifde of Zomer-Eend van CaTESBY (97). _ Deeze Vogel is kleiner dan de gewoone Eend; ik reken hem omtrent zo groot als een Taling. De Wieken, uitgefpreid zynde, komen met de punten ruim dertì Duimen van elkander. Vande tip der Snebbe is, tot aan het end van de Staart, de langte negentien en een half Duim, raar tot aan de enden der Vingeren één Duim minder. De Sneb is, van de punt tot aan den hoek, daar dezelve zig in de Onder. kaak beweegt, twee Duimen lang. De Opperkaak is aan ‘t grondftuk geel, in % midden rood en naar de punt witagtig: zy heeft een zwarte Vlak van boven, tus-_ {chen de Neusgaten ; zynde haare Randen en het Haakig kromme gedeelte, als ook de Onderkaak , zwart. De Tong en Bek van binnen zyn Vleefchkleurig ; de Oogkringen Hazelnooten-Kleur, met Oogleden , die fierlyk rood zyn , omringd, Hy heeft een dubbele Kwaft of Kuif, die agterwaards van den Kop af hangt. Hier van is het bovenfte gedeelte groen, met een weerfchyn: dan volgt een witte Streep, die aan % Grondftuk van de Sneb begint en over het Oog heen gaat, doorloopende verder de geheele langte van de Kuif. Hier onder is de tweede Kuif, van eene glan- zige donkere Purperkleur. Een tweede witte Streep, van agter het Oog voortko- mende, fcheidt deeze Kuif van het agterfte des Kops. De zyden van den Kop zyn _purperkleurig, doch wat groenagtig naby de Snebbe, De Keel is wit , en daar van loopt een witte Streep af , die agter de Oogen opdraait, en laager gaat een andere naar de Nek toe, ontmoetende bykans die van de tegenoverzyde , onder de Kuif. De Hals en Borft zyn verder bruinagtig donker rood, van vooren digt bezet met driehoekige witte Vlakken. By de Schouders is , aan ieder zyde van het Lighaam, een breede witte Streep overdwars, en daar tegen aan een andere zwarte. De Rug is donkerbruin, met verfchietende glanzen van Koperkleur en Groen. De Staart en derzelver Dekveders zyn donker, maar de kanten van de Veders hebben een fchoo- nen weerfchyn. Onder de Dekveders van de Staart zyn eenige weinigen glanzig Koperkleur, die aan ieder zyde nederwaards hangen. De grootfte of buitenfte Slagpennen zyn van eene donkere Kleur, met groene Tippen, hebbende de kanten der buitenfte Baarden wit: de middelfte zyn van een allerheerlyk(t Blaauw, met fmalle witte Tippen, en een gedeelte der genen, die naaft aan de Rug leggen, zyn geheel blaauw: de eerfte en tweede ry der Dekvederen’, die de blaauwe Pennen dekken, zyn van de zelfde Kleur; maar alle deeze Veders geeven nu en dan een paarfchen of groenagtigen weerfchyn. De kleiner Dekveders van de Wieken zyn glanzig bruin, gelyk de Rug. Aan de binnenzyde zyn de Slagpennen donker Afch- graauw , en de binnenfte Dekveders der Wieken wit, met onregelmaatige zwarte dwars-Streepen. De Veders der Zyden, die over een gedeelte der Wieken vallen, zyn Anas Sponfa. Linn. Syf?. Nat. XII, Gen. 67. Sp. 43. Anas fufca criftata, ad Gulum alba, Iride flammeâ. Sy? Nat. X. Gen. een. 37. Bruidje. Nat. Hift. L _ BROWN Jam. 48r. Anas varii Capitis. HERN. Mex.28. D. V. STUK, bladz 68. ; (97) Anas criftatus elegans. Epw. 4o. II. T. ror. EN DLD LAAMK VOGELEENS 5 zyn fierlyk, met geboogene zwarte en witte Streepjes, overdwars getekend. De Zyden des Lighaams, naaft hier onder, zyn geelagtig bruin, met zeer fyne don- kere dwars-Streepjes, onder welken wederzyds eenige donkere ronde Vlakken ftaan. Het onderfte van de Borft , de Buik en verder tot aan de Stuit toe, is t'eenemaal wit. De Dekveders onder aan de Staart zyn zwart; de Pooten en Vingers bruinagtig Oranjekleur, met de Vliezen donker en de Klaauwen zwart. Ik heb geen Vin of Vlies aan den agter-Vinger kunnen waarneemen. | ee __ Deeze Vogel werdt my door mynen geëerden Vrind, den Baronet Sit ROBERT Aspy, gezonden. Hy was in een Meirtje, by de Luftplaats van Wirrtam Nr CHOLAS, deszelfs Bloedverwant, gefchooten. * Is een inboorling van Noord-Ame-= rika, en, zo men onderftelt, van eenig Heeren Huis naar de plaats , daar hy ge fchooten werdt, verdwaald. De Heer CarersBx heeft deezen Vogel in zyne Hifto= rie van Karolina befchreeven (*). Uit den naam onderftel ik, dat het een Trekvo- gel zy, die tegen den Winter van Virginie, Karolina, enz. de wyk Zuidwaards neemt. Ik heb het voordeel gehad, van verfcheidene van deeze Vogels, levendig, van Karolina te Londen gebragt te zien, zo wel als de boven befchreeven, die nieuw- lings gedood was. De Wyfjes, die ik gezien heb, waren over * geheel bruin, heb- bende iets dat naar een Kuif geleek, even als Mannetje. Ik geef ’er de Afbeel- ding niet van, om die van den Heer Caresgy te verbeteren ‚ maar op het verzoek van de voorgemelde Heeren, welke my deezen fierlyken Vogel vereerden , en die Infchryvers van myn Werk zyn. | | | SSS SESSIES SEE ESSE ESSE EES: oP LAAT KCVEEL Blaauw gevlakte Amerikaanfchbe Taling (98). Deeze is wat grooter dan de gemeene Schyftaling. Zy heeft den Bek zwart. De Kop en het grootfte deel des Lighaarns is gemengeld graauw, even als in eene wilde Wend, en de Rug donker, gelyk het onderfte des Lighaams. Het bovenfte van de Wiek heeft eene fchoone glanzig blaauwe Kleur, en daar onder {taat een {malle ry van witte Vedertjes, waar op een ry van groene volgt, zynde het overige van de Wiek, dat de Slagpennen uitmaaken, donkerbruin; de Pooten en Voeten bruin. Het Wyfje is volkomen bruin, gelyk een gewoone wilde Eend. In Auguftus komen deeze Vogels in menigte naar Karolina, alwaar zy blyven tot in Oktober, om welken tyd de Ryft, die hun tot Voedzel ftrekt in huis gebragt wordt. In Virginie , daar geen Ryft groeit, aazen zy op een Soort van wilde Ha ver, die in Moeraffen groeit, en in die beide Landen worden zy zeer ver. De In- gezetenen niet alleen, maar allen, die ‘er van gegeten hebben, geeven aan hun 5 wegens hunnen lekkeren Smaak , den voorrang boven alle andere Watervogelen. OEE EELDE DEED DEE OPDE OEE OPE EED BL AA Pro Gekapte Kriel-Taling uit China (99). Deeze verwonderlyke ongemeene Vogel heeft omtrent de grootte van onze Ta- | | lin- (*) [De Heer Epwarps haalt eenige Regels uit het (98) Querquedula Americana fufca, Caress. Carol. Ì, Werk van CarrsBy aan, om zyne befchryving van Tog. Querquedula Virginiana, Brrss. Av. VL p. 455: deezen Vogel volkomener te maaken. Dit was in zyn Anas difcors. Linn. Syf?. Nat, XII. Gen, 67. Sp. 37. Werk , byzonder gedrukt en uitgegeven , niet onge- __ (99) Querquedula Sinenfis elegans. Epw. Av. IL voeglyk, maar hier zou het overtollig zyn geweeft, T.ro2. Briss. 4v. VL P- 450. Kindmodfus. Kamrrt, dewyl men dat alles op bladz. 83,84, hier voor, inde Jap. 129, T. to. Anas galericulata. Linn. Syf?. Nas. verklaaring der XCIV, Plaat van het Werk van Serie- XII. Gen. 67. Sp. 42. Syf?. Nat. X. Gen. 6r, Sp. 36,’ MANN, welke deeze zelfde Amerikaanfche Eend, doch Gekapte Taling. Nar. Hift. IL. D. V.Stuk, bladz, 6%. _ minder naauwkeurig, voorftelt , kan lezen, sf | C | | 2 Be VERZAMELING van UITHEEMSCHE lingen of is een weinig grooter, indien er eenig verfchil in plaats heeft. Zyne Kley ren zyn zo fchoon, als de geftalte zyner Wieken zeldzaam. … De Sneb gelykt naar die van een gewoone Taling, zynde donker roodagtig, de Cogkringen Hazelnooten-Kleur; de zyden van den Kop, van het grondftuk der Snebbe tot aan de Ooren, zyn wit, en in % midden van deeze Plekken ftaan de Oogen. De Kruin van den Kop ís fchoon groen. Van boven de Oogen agterwaards loopt wederzyds een Streek van paarfche Vederen, onder welke de Veders wederom groen Zyn. Alle deeze Veders, op den Kop. zyn zeer lang, en maaken een Kuif of Toupet , welke de Eend een weinig kan opheffen, of agter in de Nek laaten val. —_ _len; gelyk de Afbeelding voorftelt. De Veders van agteren om den Hals, tot van vooren een weinig onder de Keel, zyn fmal en fpits gepunt, gelykerwys die aan den Hals der Haanen, en van eene fchoon roode Kleur , een weinig naar ’t Geele _ trekkende. De Borft is van een roode Wynkleur of wat paarfchagtiger. Aan het onderfte van den Hals, ter wederzyde van de Borft, is een plek van zwarte en witte Streeken , beurt om beurt overdwars geplaatft. De Rug en Dekveders der Wieken zyn donker bruin of van eene donkere Kleur, met een veranderlyken weerfchyn. van blaauw en groen. De langften der buitenfte Slagpennen zyn zwart of donker; döch hebben haare randen naby de Schaften wit. De middelften zyn van eene ver- anderlyke blaauwgroene Kleur, met wit getipt. Drie of vier der Slagpennen naaft aan het Lighaam zyn bruinagtig , met de uiterfte Baarden wit gerand; even als fom- migen der Vederen die tu{lchen de Rug en de Wieken vallen. *t Gene deezen Vogel zyne buitengewoone figuur geeft zyn twee Veders, één onder de Slagpennen van jeder Wiek , welke, wanneer de Wieken geflooten zyn , boven de Rug in dief voegen ZIS verheffen, als de Afbeelding vertoont. Deeze Veders zvn donker Oranje of helder Baay-kleur, aan haare opperfte of breede Baarden , naar de Punten met zwart gezoomd: de fimalfte of onderfte Baarden fierlyk blaauw , maar aan de Punt roodagtig , gelyk de bovenfte. De Schaften deezer Vederen zyn wit. (Zie de Af. beelding van zulken Veder, op zig zelf „ onder de Staart van den Vogel.) De Staart is bruin met een blaauwen glans. Het Lighaam, en de Dekveders onder de Staart, eeb) zyn wit. De Zyd-Vederen , die ten deele over de Wieken vallen, zyn helder Afchgraauw bruin, met kromme dwars-Streepen van Zwart en Wit, beurtlings ge. plaatít. De Pooten en Voeten zyn Oranjekleur, met de Vliezen tuflchen de Vine ers donker en de Klaauwen zwart. de Et il E Ik tekende deezen Vogel te Richmond in Surrey , naar een leevenden Vogel, dien _ men in de Tuinen van den Baronet MarruEw Decker hieldt. In KaMPHers Befchryving van Japan vind ik een Berigt van een Vogel, die ik denk geen ande: ren te kunnen zyn, dan de zo even befchreevene, Hetzelve luidt aldus. , Van ; Eenden zyn aldaar ook verfcheide byzondere Soorten. Van eene derzelven , on der anderen, kan ik niet nalaaten gewag te maaken, wegens de verbaazende {choon: _… heid van het Mannetje daar van, Kimmodf{ui genaamd; welke zo groot is, dat, toen hetzelve my in Kleuren afgebeeld vertoond werdt, ik naauwlyks myn &igen Oogen vertrouwde ‚ tot dar ik den Vogel zelf zag, die daar zeer gemeen is. Dese zelfs Pluimagie heeft een wonderbaare mengeling van de {choonfte Kleuren die > men zig kan verbeelden. Omftreeks den Hals en Borft zyn de Veders voornaâr 5, melyk rood, en de Kop is met een allerpragtig{t Toupet gekroond. De Staart, zig fchuins verheffende, en de Wieken, boven de Rug, op eene zonderlinge manier overend ftaande, maaken eene Vertooning niet minder fraay, dan onge- …„ woon” Zie deeze paflagie, bladz. 129, in de bovengemelde Befchryving van Fapan , en op de Tiende Plaat een klein Figuurtje, met myne Afbeelding overeen- komende. Ik heb deeze Taling met het Wyfje verfcheide maalen afgebeeld ge- vonden in gekleurde Chinee{che Tekeningen, van de fraaifte Soort, zynde de Man: netjes daar in nagenoeg als de gene, die ik befchreeven heb, gekleurd, maar de bp, 32 33 59 33 ee, « ad ee pm EN ZELDZAAME VOGELEN 89 de Wyr jes altyd geheel bruin vertoond. De witte Bloemen, waar mede ik den Voor- grond verfierd heb, zyn naar de Natuur gemaakt. Men vindt dezelven in alle Wa- ters rondom Londen groeijen ‚ in de Maanden Mey en Juny. pl Bonte Amerikaanfcbe Schyftaling (too). _ In grootte overtreft deeze de gewoone Schyftalingen. De Bek is zwart, zo wel als de Kruin van den Kop , en dit Zwart ftrekt zig langs het Grondftuk van dé Snebbe heen tot aan de Keel, tuflchen welke en de Oogen de Vogel wit is. Voor ’ overige is zyn geheele Lighaam purperkleur met Groen gemengeld. De Borft en Buik zyn even als in de Schyftalingen gekleurd. Het bovenfte van de Rug , naaft aan den Kop , is bruin, en met Golfagtige Streepjes verfierd. Het onderfte van de Rug is gedekt met lange, zeer {pits gepunte, licht bruine Vederen. De ee hebben even die zelfde Kleur, als in de bruine Amerikaanfche Schyftaling. De Staart is bruin en wat langer dan de Wieken. De Veders aan de Stuit zyn zwart, de Poo- ten en Voeten geel. Het Wyfje is over ’ geheele Lyf bruin. Zy onthouden zig aan Plaflen en Rivieren van zoet Water , in Karolina. SSSSSSSSISISISI SS SSI SISS sss EES ss ses sss ess ss: BA AST ET De Amerikaanfche 7, olf beer (ror). Dit Dier fchynt byna tweemaal zo groot te zyn als een gewoone Vos, en, zò myn geheugen my niet bedriegt, was het zo groot als eenige Wolven, die ik ge= zien heb, welke uit Duitfchland tot ons gebragt waren. In % loopen verheft deszelfs Rug zig boogswyze. Het draagt den Kop zeer laag en ruft met de geheele langte van zyne Voeten, tot aan de Hielen of eerfte Gewrichten der Pooten toe; op den Grond, terwyl het loopt: zo dat de Buik niet ver van den Grond komt. In % aanzien heeft het iets dat naar een Vos en naar een Beer gelyke. De Kruin van den Kop en de Snuit is zeer breed, wanneer men het van vooren befchouwt. Ook zyn de Voé- ten zeer breed, komende, naar reden van de Lighaams grootte, naby aan die van een Beer. De Staart is van middelmaatige langte, en naar het Find toe wat ruig. De geheele Snuit, zo. wel de Opper- als de Onderkaak, tot aan de Oogen toe, is zwart, maar het Voorhoofd wordt van boven allengs witagtig. De Oogen zyn don- ker. De Keel en het voorfte van de Borft is wit, van vooren met zwart gevlakt, en verder zwarte dwars-Streepen hebbende. De Ooren zyn klein en rond, vertoonende zig maar weinig langer dan het Haair dat op den Kop groeit, en bekleed zynde met kort bruin Haair. Het agterfte van den Kop en Hals , het geheele Lighaam van boven en beneden, de Pooten en de Staart, zyn allen bruin of Kaftanjekleur, lichter en donkerer gewolkt. Het bovenfte van den Hals en het begin van de Rug, ndamelyk , is zwartagtig of donker bruin, veranderende allengs in lichter of aangenaamer bruin ; _ op ’t midden van de Rug. Deeze Kleur wordt wederom by trappen donkerer, tot dat zy, op ’ agterfte van de Rug, byna geheel zwart is. Ook wordt de Staart naaf ’ | | Kef | | _het — (roo) Querquedula. Americana váriegatá, Cârrsn. (ror) Urfalus Lupo affinis Americanus, Ebw. 4. Carol. 1. T. 1oo, Anas fubfufca minor. Remigibusex- Il. T, 103. Urfus Freti Hudfonis: Briss. Quadrup, 240, timis ceeruleis, Fafciâ albâ in Fronte. Brown. Jam. 481. _Urfus lufcus, Linn. Sy/?, Nat. XII, Gen. 16. Sp. 4: ‚_Anas difcors, Linn. S/?. Nat, XIL Gen. 67.Sp 37.&c. _Urfus lafcus, Syfl. Nat. X, Gen. 15. Sp, 2. Wolfbeef. Zie bladz. 87. B Nat, Hift, IL D. IL, Stuk 3 bl. 227. 1, Deel, | en | ge OVERZAMBLING Kent GEDE ‘het End toe donker. Het Dier heeft een breede Streek ‚ van zeer licht Aschkleurig bruin, welk rondom het Lighaam gaat, beginnende aan iedet Schouder, langs de zy= den agterwaards loopende, en effen boven de Staart , op het Gat 5 alwâar dezelve | breedít is, famenkomende. Het Haair op het geheele Lighaam :s taamelyk lang, en fchynt niet zo plat op de Huid te leggen als in ommige Dieren. Alle de Voeren zyn, tot aan den Hiel of het eerfte Gewricht toe, met kort zwart Haair gedekt, het welk boven de Kniejen allengs bruin wordt. De Klaauwen zyn van een lichte Hoornkleur, Het heeft aan ieder voorften Voet vier en aan ieder agter-Voet vyf Vingeren. | zn Ee de | Die Dier, in ’ Engelsch Ouick-Hatch of IWolverene genaamd, was van de Hud. fons-Baay, het Noordelykfte bewoonde Land in Amerika, afkomftig. Verfcheide Jaaren heeft hetzelve geleefd ten Huize van Sir Hans Sjoane te Londen, en fcheen een goedaartig onfchadelyk Dier te zyn. Het liep als een Hond na. In t loopen maakte het een Kring, draaiende zig altoos, na ettelyke Schreeden, in t ronde om. Ik geloof, dat deeze beweeging het Dier niet natuurlyk, maar hier aan toe te fchry- ven ware, dat het zyn ééne Oog verlooren hadt: want het drhaide altoos naar de kant, daar aan * zelve zyn Oog ontbrak. Myn Vriend, de Heer LIGHT, zegt, dat hy veelen van deeze Dieren gedood hadt in de Hudfons-Baay (alwaar menzeomde _ Bonten jaagt,)en dat het een vinnig Schepzel is in zig te verdedigen; wanneer men. _ het met een Snaphaan-Kogel gekwetft heeft, of in een Val gevangen: dat zy fom- tyds het Hout van de Snaphaans Loop affcheuren met hunne Tanden, als de Jaager bun de reft wil geven, na dat zy gekwetft zyn; doende dikwils meer fchade door byten en fcheuren aan Vallen en Strikken , dan de waarde van hunne. Bonten bedraagt. Ik geloof dat ’er tot nog toe geen Berigt of Afbeelding van dit Beeft gegeven zy. BDA EN WEA RN EEDE EED ADE EBDE AED Pol AAL CIT. | Het Amerikaanfche Marmeldier (1o2)}. - Dit Dier heeft de grootte van een Konyn. Het maakt ook holen in den Grond, of kruipt in uitgeholde Wortels van Boomen, en flaapt den geheelen Winter. De geftalte, in % algemeen, zweemt naar die van een groote Rot. Zyne Voeten fchynen _ tot het opklauteren langs de Boomen, of tot het graaven van Holen in het Aardryk, _ ter zyner beveiliging „ geformeerd te zyn. Het behoort tot de Marmeldieren, doch onderfcheidt zig van dezelven, zo wel een weinig door de Kleur, als inzonderheid daar door, dat het de Staart, naar evenredigheid, veel langer heeft. | _De Snuit is, gelyk de boven- en onder-Kaaken , helder, blaauwagtig Aschgraauw” De Tanden zyn even als in de Konynen: de Oogen donker van Kleur, puilende wat buiten den Kop uit. Rondom de Neus heeft het vry lange Haairen, en buitendien ftaan , ter wederzyde van den Kop, agter de hoeken van deszelfs Bek, ettelyke lange Borftels by elkander. De Kop en % Lyf hebben over ‘t geheel eene bruine Kleur; doch die wat in *t groenagtige valt, gelyk wy dit zien in eenige van onze Water-Rotten. Het blaauwagtige van de Snuit, en het bruine des Lighaams; vers melt agter aan den Kop, rondom, in elkander. De Ooren zyn klein en rond, en fteeken, naar evenredigheid, niet zo ver uit, als in de gewoone Rotten. De bruine Kleur is op de Rug donkerft, aan de zyden wat helderer, doch het helderfte aan den Buik. De Voeten, Vingers en Klaauwen, zyn tot aan de Enkels of het eerfte Ge- wricht des Beens, zwart. De Vingers zyn lang, en tot aan het End toe, gelyker- | ER | | _wys ro2) Mo î | | fi je Marmot, kenen Patten EN SZELDZAÁME VOGELEN, In Wys in de Inkhoornen, vân elkander afgezonderd, Ook heeft dit Dief de Klaauwen zeer lang en fcherp, De Staart overtreft in langte de helft des Lighaams: zy is met donkerbruin Haair begroeid, dat middelmaatig lang is, geevende de Staart een ruig aanzien. . d dn | | : | | Dit Marmeldier uit Maryland, *t welk in Nóord-America gelegen is, óvergebragt zynde , wierdt aan den Heer HANS SLOANE vereerd, die het ettelyke Jaaren in 't leven gehouden heeft. Dewyl men er niet dan zagte Spyzen aan gaf, en het dus niets te knaagen hadt, werden zyne Tanden zo lang en krom, dat het niets meer ‚ Vreeten kon, en derhalve moeft men het, indien het in Leven zou blyven, die Tan: den uitbreeken. De Aftekening werdt door my van hetzelve; terwyl het aan *t Vuur te ruften lag, gemaakt. Zo veel my bekend is, was dit Dier nog niet befchreeven. Die luft heeft, om de befchryving van hetzelve met die van het gewoone Marmeldier te vergelyken, kan de Memoriën van de Koninglyke Franfche Akademie der Wee: tenfchappen, van de Jaaren 1666 tot 1699, Zom LIL troifieme partie, p. 31. ha- gien, alwaar men ook eene Afbeelding daar van vindt. Ik heb bovendien een Kort Verhaal aangaande het Marmeldier in een klein Werkje gevonden, het welke in % Jaar 1744 uitgekomen is, voerende den Tytel van; Bericht van de Gletfchers of Ts= bergen in Savoije; het welke ik, ’t zy waar of valsch zynde, tot vermaak van de Leezers hier zal invoegen. » De Inwooners verhaalen ons, dat deeze Dieren zes s Maanden in’ Jaar; dat is den geheelen Winter over, flaapen, maakende zig in 5 den Zomer; als hunne Slaaptyd nadert, een watme Legerftede. Ten dien einde ‚> byten zy het Gras af, en, om hetzelve naar hunne Holen te brengen, gaat één van hun op zyne Rug leggen; terwyl de anderen hem als een Kar belaaden en „> dus by de Ooren naar het Hol trekken. Men beweert ook dat deeze Marmel- „ dieren, om niet overvallen te worden, Wagten uitzetten, die door fluiten alarm … maaken. Zy worden van de Inwooners des Lands gegeten, die dezelven voor … eene zeer goede Spyze houden, brandende hun Vet in de Lampen”. Niets komt my, in dit Verhaal, onwaarfchynlyker voor, dan dat zy van een Dier eene Kar maaken , die van de anderen voortgetrokken worde: doch men kan Zulks geen grove Onwaarheid noemen fchoon het ’er eene was; doordien dezelve van de een- voudige Alpifche Boeren haaren oirfprong heeft , die zulks mifchien van hooren geggen hebben. | ME TVA ss Hd De Heer Doktor Mrrcurr, een Geneesheer uit Virginie, die zig thans in Lon-_ den ophoudt; heeft my berigt, dat dit Diertje in Levensmanier veel overeenkomt met de Inkhoornen heeft; zynde deszelfs Staart, wanneer het in ° wilde leeft, ook veel ruiger, dan in deeze Afbeelding: | ceessessssssssssrrsssrsnsssssrsTsssss Paard SOHE De Bek van den Egyptifchen Reiger ; Ibis genaamd, 8 Op deeze Plaat; die een Land- en Zee-Kaart is (*, ftelt de bovenfte Afbeelding den gedagten Bek, in-zyne Natuurlyke grootte, voor. Men heeft denzelven, in te- genwoordigheid van den Hertog van RrcHMoNT, genomen uit een Lighaam, dat | | | gebal- (©) [De Heer Enwanps heeft deeze Kaart, die een gedeelte van Vrankryk, Holland , Duitschland „Deene- marken en Noorwegen, benevens geheel Engeland en Schotland, als ook het Kanaal en de Noordzee behelft;, aan ’t licht gegeven, om daar op de Reistogten te vertoonen , welke door hem in de aangeweezen Jaaren gedaan zyn. Alleenlyk merkt hy aan, dat men in plaats van 1736 , moet leezen. 1731 , hebbende hy in dat Jaat een Reisje van omtrent twee Maanden , met zyn Broc= der en Zufter, in Holland en Bräband afgelegd. Om. trent 1720 hadt hy zig ruim anderhalf Jaar, by Parys opgehouden. Hier van, en van zyn overigen Levens- loop „ vindt men in het Aanhangzel van zyn Werk een omftandige befchtyving. En L2 O2 p gebalfemd uit Egypte was gekomen (*) VERZAMELING va v UITHEEMSCHE Deeze Bek was byna-zo dik als breed, zynde in de geheele langte rond. Droog vertoonde hy zig wat ruuw, en het Bee-. nige of binnenfte gedeelte hadt eene roo derde Beenders van Dieren. Dit was ten dagtig bruine Kleur „ gelyk andere verou.. grootften deele bedekt met eene, donkere. Huid, die ’er aan beide Enden afgefchild was; zynde het aan “End haar den Kop | toe wat ingekorven, doch de uiterfte punten toonen de volle langte aan van deezen. Bek. De beide Kaakebeenen hadden hunne fpitfe Enden onbefchadigd. Door dit Stuk. dus te bewaaren kunnen de Lief hebbers mooglyk in % vervolg dien Vogel, welke, by de oude Egyptenaars zo beroemd was, ontdekken (f)» A CN De Koninglyke Akademie van Parys heeft de befchryving gegeven van een wisten Ibis, wiens Bek genoegzaam overeenkomt met deezen, uitgenomen, dat hy aan % End als’ ware afgefneeden is; my , dat het toevallig moet Zyn, 5 39 gepolyft als Yvoor of Hoorn. 23 É Ni AN e : , : ; men rond, hebbende van binnen een 2) 53 om het Zeewater uit te laten, 33 39 2) den te Verfailles geleefd (4). Doktor Smaw zegt, in zyne … De dbis, die weleer aan 33 39. at het een Drukfeil zy ) hetwelk zy voor Natuurlyk aanzien; doch ik verbeeld De Bek wordt aldus door hun befchreeven. „ Het begin daar van was een helder Geel, het welk allengs fterker wierdt en van eene Goudkleur, zeer hoog aan ’t End. De Oppervlakte van den Bek was effen, en Geflooten vertoonde dezelve zig uitwendig volko- Kanaal van de zelfde gedaante, De twee _ deelen dus famengevoegd zynde, bleef ’er aan * End een kleine Opening over. | | waar mede men zegt dat zy zig zelf waflchen zouden. De kanten van den Bek waren fcherp en hard, gelykerwys al het overige daar van, en ftevig genoeg om Slangen door te fnyden; gelyk men zegt dat deeze Vogel doet”. Volgens hun was hy uit Egypte gebragt en heeft verfcheide Maan: Reizen en Waarneemingen over Barbarie, enz, ieder Huisgezin [in Egypte] bekend was, is thans onge: meen zeldzaam , hoewel zyn gemis genoegzaam wordt vervuld door*de Oijevaa- ren”. In * Aanhangzel van dat zelfde Werk heeft de Doktor een gedeelte van de Onderkaak in Afbeelding vertoond, die uit een gebalfemd Lighaam was genomen hoewel dezelve by mifllag, (ik onderftel d î de bovenfte helft genoemd wordt. Eenigen der Beenderen van den Jbis zyn ook aldaar, bladz. 65, in Plaat gebragt. Die den Zwarten Ibis van BeLLONIusS met den J7”1ten vergelyken wil, kan de Vertaaling, daar van vinden door onzen Landsgenoot, WirLouGHBY, in deszelfs Wogelkunde , pag. 288. Soorten van Ibis befchreeven te zyn; 200, Jabiru genaamd ($). Het kleinfte Kolibrietje (**). — ‘In de Hiftorie van Brafil door Piso fchynen twee de eerfte, pag. I9I, Curicaca, de ander pag. Beneden op de Plaat is het kleinfte Honigzuigertje in zyne Natuurlyke grootte ef je) _ (*) [In ’t Hoogduitsch heeft men hier , ban efínem fotchen Galfamfrten Wagel; doch, dewyl in ’t Engelsch __ ftaat, as it was taken out of an embalmed fubjelt,zo ge- Joof ik veeleer , dat dezelve uit een Momie was geno- men: te meer , dewyl in ’t vervolg blykt, dat men den geheelen Vogel toen niet in Engeland gehad heeft. De Egyptenaars waren gewoon verfcheide dingen, van dien aart, by de Lighaamen in te balfemen, | _“(f) [Hier uit blykt het zo even gemelde; want, in- dien de Vogel 'er by was geweeft, zou dit niet ftroo- __‘ken,en dan hadt Egwarps denzelven ook wel in Plaat _ „gebragt. | | (1) Zie de geheele befchryving van deezen Egypti- | fchen Reiger, in de Mém. de Vdcad, Royale des Scien- den Hals, het Lighaam, de Wieken en Staart, is van eene vuil bruine Kleur, doch geftalte voorgefteld. Deszelfs Bek, benevens de geheele bovenkant van den Kop, die ces, de Paris, depuis 1666 jufqu’à 1999. Tome ILL troifieme Partie. Es | fret GRA (9 [De witte Ibis, voorheen door Linneus onder de Reigers betrokken, is thans door zyn Ed. in *t Ger flagt der Tantali geplaatft, onder den naam van Zania- lus Ibis. Syf?. Nat. XII, Gen.85. Sp.4. Zie daaromtrent de Nat. Hift.I. D, V, Stuk, bladz. 213] _ (**) Mellivora Avis minima. Epw. 4v. Il. T. tos. Mellifuga. Briss. Av. III, p. 695. T. 36. f. Te Quai- numbi feptima fpecies. Marcer. Braf. 197. Wir. Ornith, 167. Ray. Av. 187. Quainumbi minor corpore toto cinereo, Raj. 4v-83. Trochilus minimus. LINN. Syft. Nat. XIL. Gen. 66. Sp. 22. Allerkleinft Bloemzui- gertje. Nat. Hit, ID. IV: St. bl. 447. Pl, XXXVL E14 he EN ZELDZAAME VOGBELEN. 4 die deelen hebben, in den Zonnefchyn, eenigen groehagtigen Goüdglans , daa? het Oog in gewoon Licht geen aandoening van heeft. De onderzyde van den Kop; Hals en *t Lighaam, is vuil wit, Zò wel als de buitenfte Veertjes van de Staart; de Pooten en Voeten zyn zwart, Dit geheele Geflagt van Vogeltjes heeft een zeer fyn Buisje of Pypje, *t welk zy buiten hunnen Bek, onder aan deszelfs Punt, kunnen uitftrekken. Dit Pypje fchynt zig aan ’t end, in twee zeer kleine te verdeelen, en daar mede zuigen zy den Honig uit de Bloemen. Het Eytje van dit Vogeltje, zo ik onderftel, is nevens hetzelve in de Natuurlyke grootte afgebeeld, zynde wit van Kleur. Gedroogd zynde woog dit Vogeltje niet meer dan vyf Greinen. Ik agt dit hetzelfde te zyn als het kleinfte Honigzuigertje; uit Sir HANs SLOANE’s Hiflorië van Jamaika, (Vol. IL p. 307.) die aldaar zegt, dat het, toen het zo even gedood was, niet meer dan twintig Greinen woog (*). De Heer BENJAMIN COwer. vereer: de my dit Vogeltje, en de Heer P. CorinsonN het Eytje. Het een zo wel als ’ andere was van Jamaika ef komftig (f). | Twee vreemde Hoorn- Torrèn. De Torren, hier afgebeeld, zyn van de Natuurlyke Grootte. Ik onderftel dat de bovenfte het Mannetje , de onderfte het Wyfje zy. Haar Geftalte verfchilt ner- gens in, dan in de fcherpheid en langte van de Hoorens in het Mannetje, terwyl dezelven ftomper en korter in het Wyfje zyn. Het Mannetje is over ’ geheel don- ker bruin of Koperkleurig, met eenen glinfterenden Goudglans: het Wyfje zwart en tevens glanzig. De Oogen zyn in beiden rood. | nn | _Myn verplichtende Vriend, Dr. Marrnew Lrr;, Lid van het Kollegie der Geneeskundigen, voorzag my van deeze Torren, die uit Ooftindie gekomen was ren. PeriveR fchynt van het Mannetje twee Afbeeldingen in zyne Werken té hebben, waar van het eene, zo hy zegt, van Borneo kwam (1). SSSSSSISSIISSSSSSSSSSS SSS SSS SSL ESE EE: Bol An Ta CVO. De Amerikaanfche Berkbaan (104). __Deeze Vogel was ongevaar een derde grooter dan een gewoone Patrys. Hy hadt den Bek bruin, de Öogen zwart met Hazelnootkleurige Ringen. De Pooten was= ren, tot aan de Vingers toe, gedekt met geelagtige Wollige Vederen. De Staart was kort en aan ° onderfte donker zwart; zynde;, voor * overige, de Pluimagie van den geheelen Vogel roodagtig bruin en overdwars met zwarte En witte Streepen Golfswyze overtoogen. Op den Kop hadt hy lange Veders, welke, als zy overend ftonden, een foort van Kuif formeerden. Het byzonderfte nogthans en iets zeer ongewoons, waar door zig ook dezelve van alle andere bekende Vogelen onders fcheidt, zyn twee bondeltjes van Vederen , naar kleine Wiekjes gelykende; drie Duim ‚) De Is derhalve onbegrypelyk , hoe de Ridder LiNNeus van dit Vogeltje kan zeggen: (Sloanei viva ponderabat Gr. ao, Edward ficca 45.) Dat van SLOANE woog leevende twintig, dat van EpwaARDs ge- droogd vyfenveertig Greinen. Het is, volgens zyn Ed. , de kleinfte, zo wel als de Struisvogel de grootíte, on- „der alle bekende Vogelen. | | EAS (t) [De Maatftok, die aan de zyde van dit Vogel- tje geplaatft is, dient om dan te toonen, welke Maat door den Heer Epwarps is gebruikt in zyne befchry- ving der Vogelen. | _ Ù [Linneus heeft dangaande deeze Torren een ander denkbeeld. Zyn Ed. betrekt de bovenfte, wier Borftftuk driehoornig is, tot zynen Scarabeus Alas (Sy/Z. Nat. XIL, Gen, 189. Sp. 6.) en telt dezelve uie IW. Deel, America afkomftig: de andere tot zyne Scar. bilobus- (Sp. 12.) welke het Borftftuk flegts met twee Knob. bels heeft , woonende in de Zuidelyke deelen van Eus ropa. Ik geloof dat die van Epwarps beiden Man: netjes zyn. | | | (D [Deeze en de tien volgende Plaaten zyn uit Het Derde Deel van 'CarrsBy ontleend. Dit ftrekt tot verbetering van ’t gene in de Voorrede dienaangaande gemeld is} (104) Urogallus minor fufcus, Cervice Plumis Alas imitantibus donatâ. Cares. Car, III. p. 1. T.t. Las gopus Attinga Americana, Briss. 4u. I. p. 212. Te: trao Cupido. Linn. Syy?, Nas. XII. Gen 103, Sp. &s Gekuifd Veldhoen. Nat, Hift, 1. D, V. Stuk, bl.4o8. Aa 4 VERZAMELING van UITHEEMSCHE. Duim lang, welke agter in de Nek, by den Kop, tegenover elkander Ítaan. leder boudeltje beftaat uit vyf over elkander leggende Vedertjes, als Wiekpluimen, die allengs in langte afneemen. Kn | ee he Deeze Wiekjes, als menze zo mag noemen, Zyn op zodanig eene wyzè dan den Hals gehecht, dat de Vogel dezelven famentrekken en uitbreiden kan. Wanneer hy verontruft worde, fpreidt hy dezelven horizontaal uit, en op andere tyden laat hy ze ter wederzyde van den Hals nederhangen. De Hen heeft deeze Halsvederen niet, AN doch buitendien is ’er tuflchen haar en den Haan weinig onderfcheid waar te neemen, Het maakzel van deeze Halsvederen, en ‘de overeenkomft welke zy met weezent. Iyke Wieken hebben, ‘kunnen haar den Vogel in t loopen of vliegen , of ook tof beiden „ dienftig maaken; inzonderheid dewyl deszelfs gewoone Wieken, ten aan: zien van de zwaarte zynes Lighaams, kort zyn. ZE | Ik heb eenigen van deeze Vogels, in % jaar 1743 , by den Graaf Wir mingron te Chiswick gezien, die my zeid’ dat dezelven oirfpronglyk uit Amerika kwamen : doch, uit welk gedeelte zy eigentlyk waren, was hem niet bekend, | De Plant, Meadia genaamd (°). | De Bladen van deeze Plant zyn bleekgroen, en naar die van de getheene Kropla- lade gelykende. Midden uit dezelven verheft zig een enkele Steel, welke ongevaar een Voet hoog is, en aan wiens boven-end zig verfcheide omgeboogen Steeltjes be- vinden, draagende ieder een enkele Bloem, en dus maaken zy met elkander een Kroontje van by de twintig Bloemen. De Bloem beftaat uit eene groene Kelk mee vyf Infnydingen en een terug geboogene Bloemkrans, welke zeer diep is ingefnee- den, en veel gelykt naar de Bloemen van Cyclamen of Varkensbrood. De Helmpjes ( Antbere) loopen met elkander in één Punt uit en zyn nederwaards geftrekt, Of. fchoon nu de Bloemen dus nederwaards hangen, draaijen zig vervolgens de Steeltjes. om , invoegen de Zaadhuisjes regt opwaards ftaan. | DE Deeze Plant bloeide, in September des Jaars 1744, in de Hof van den Heer COLINSON te Peckham. Zy was geteeld uit Zaad, het welk aan zyn Ed. gezon: den was door den Heer BARTRAM, die hetzelve ingezameld hadt aan gene zyde der Apallachifche Bergen, welke met de Kuft van Virginie evenwydig leggen. Het Zaad was vervat in een lang Vliezig Doosje, hetwelk in vieren open gaat en dan zyne zeer kleine Zaadjes uitwerpt. | | “Ik heb aan dit nieuwe Geflagt van Planten den naam van den geleerden Doktor Merap, ’s Konings Lyf-Arts en Medelid der Koninglyke Societeit, bygelegd, om hem alseen Patroon der Konften en Weetenfchappen in ’t algemeen, doch inzon: derheid deswegen myne dankbaarheid te betuigen, dat hy, ter bevordering van de __Uitgaave deezes Werks , ten grootmoedigfte veel heeft toegebragt. Zie hier de Geflagts Kenmerken van deeze Plant. zee SE Calyx. Perianthium monopbyllum, femiquinquefidum ‚ perfiftens ; Lacinüs lauu latis, veflexis „ derum longifJunis revolutis. | Corolla monopetala, guinguefida, Tubo accreta „ fiùrfum reflexa: Lacinia lonsima Linguiformes, acuta. TT: ubus Cylindricus , Germen involvens , Corollam fuftinens. “ Stamina. Filamenta guingue breviflima, Tubo infidentia, Anthere longe lanceold- ia, didyma, | | | | Piftillum. Germen Conicum reétum. Stylus filiformis longitudine Staminum. Stigma: Perianthium Capfüla ovata unilocularis, bivalvis , apice debifcens. | Semina plura parva. Receptaculam Colwmnare Mberum, za _ ($) Dedecatheon Meadia, Linn, Sp. Plant. Ed. II, inftar Roftratis, Cyclamitam more reflexis. Pov: P. 207. Auricula Urfi Virginiana, Floribus Borraginis Alm. 62, T, 79. f. 6. Vid, Traw. Plant, Sel, Te 12. EN ZELDZAAME VOGELEN pe Zodanig vertoonde zig het mmaakzel in drooge, verdòrde Planten; in welken de Bloemkrans in fommigen van de Buis afgefcheiden; in anderen digt daar mede veréè- nigd was, zynde het dus onmoöglyk volftrekt te bepâalen ; of, die Buis een famen- groeijing der Meeldraadjes ware, gelyk in de Mfonadelphia pentandria van den be- roemden LiNNzeus (waar van zy ongemeen verfchilt door de famenhechting en plaatzinge der Bloemkrans;) dan of die Buis tot de Bloemkrans behooren mogte; gelyk in de Cyclamen en Diapenfia van Linn. Het befchouwen der leevende Bloe- men zal deeze twyfeling wegneemen, — | SSS SS ESSE SS SSESSESESESS EEE E Ft AA at 0 Ve | Het geheel zwarte Kaauwtje (105). _ Deeze Vogel is war kleinet dan onze Kaauw. Op eenigen afftand vertoont hy zig geheel zwart, maar, wanneer men hem wat digter van naby befchouwt ; zó hebben eenigen van Zyne Vederen een paarfchen en groenen weerfchyn. Zyn Bek is, wegens deszelfs byzondere geftalte , met die van den Bek der Noordfche Alk, een Vogel die ook Scheermes-Snavel van Wir LouGHBy genoemd wordt, overeen- komftig (*); doordien zig de bovenfte helft merkelyk Boogswyze verheft, hebbende eenen hoogen en zeer dunnen Rand, Volgens het getuigenis van Sir HANS SLOANE leeft deeze Vogel van Kevers en Sprinkhaanen; aazende tevens ook op Vrugten en Graanen. Zy vliegen by fchoolen, maakende een fterk klaagend Gefchrey. Over vloedig onthouden zy zig op Jamaika;, Hifpanjola en andere Hilanden. | De Vrouwe-Schoen, met een zeer groote Hoodagtige Bloem (}). Onder alle Soorten van Helleborines , draagt deeze Plant de fchoonfte Bloemen; welke in groote achting zyn by de Ingezetenen van Noord- Amerika; doordien Zy hun Hoofdhaair daar mede verfieren , noemende dezelven Moccaflen-Bloemen: welk woord in hunne Taal zo veel betekent als een Schoen of Pantoffel. Men geeft ’er derhalve ook den naam aan van Calceolus Marie of Lieve Vrouwe Schoen. BEER REHAETEOEER EE Denna dahae Boleoh Ar To ONder oe De zwart en geel bonte Ankfler (106). __Deeze Vogel is byna zo groot als een Merel of zwarte Lyftet. Hy heeft de Oog: kringen geel en met een blaauwagtige Huid omringd: den Bek Zwart en iets meet daneen Duim lang. Aan den Hals zyn langagtige {pitfe Veeren, welke los hangen, Van boven is de Rug, zo wel als de Wieken, zwart doch waar mede zig eenig wit vermengt; zynde onder de Slagpennen bruin. De Hals en het onderfte deel des Lighaams zyn, zo wel als het agterfte van de Rug en de Stuit, roodagtig geel. Op Jamaika noemt menze Banannen-Vogels, dewyl zy ten deele leeven van deeze Vrugten; [of liever om dat zy hunne hangende Neften zeer konftig hechten aan de. Banannen of Pifangbladen.} Het zyn vlugge levendige Vogels, die men, wegens hunne leerzaamheid en aardig tuimelen, dikwils in Kouwen houdt, De __(1o5) Monedula tota nigra. StoaN. Far. ÏL p. 299. his notato , Foliis amplis d hirfatis, ctenatis, Radice, T, 257. f. 2: Raj. 4v. 185. N. 28. Iéteras niger Buiss. 4v. Il. p. 103. T. to, f. r. Gracula Darita. Linn. Sy/t, Nat. XIL. Gen. 53. Sp. 4. Syf?. Nat. Gen. 50. Sp. 3. Pifang-Spreeuw. Nat, Hijt, I. D. IV, Stuk, bladz. 34 r. ee _(*) [Ziehet TI. D. V, Stur van myne Nat, Eft, bladz, 81.) reet Be À (1) Calceolus Flore maximio rübente, purpureis Ves Aa 2 _ Dentis Canini. (r06) Pica lateo-nigra varia, Caresò, Car. HI Ts. SLOAN. Jam, II. p‚3or. T. 259. Picus major Nidum. fufpendens. Wirr. Orn. 97. T. 23. Kanthornus ma- jor nigro-varius, Brown. Jam, 477. Avis Bananas; Ars, do. IL T. 40. Oriolus Iéterus. Linn. Syf?. Nat, X. Gen. 49. Sp. 6. Zwartkop Schiarlaat, Nat, Hijs. LD. IV, St bl. 336, Pl, XXXIV, fz; — ei eetl 66 VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE De Lelie- Narcis, met witte Bloemen aan een îros (*). Deeze Plant heeft eenen Bolagtigen Wortel , uit welke zig een dikke Sappige Steel, zeven of agt Duimen hoog, verheft, voerende op zynen top een Tros van agt of tien kleine groene Bolletjes , uit ieder van welken eene eenbladerige, roodag: witte Bloem voortkomt. Het bovenfte deel van de Kelk verdeelt zig in zes {malle Blaadjes , welke een Beker omvatten, dat de Bloem is, hebbende twaalf In- fínydingen aan den rand , en van binnen een Styl, benevens zes Meeldraadjes met geele Helmpjes. De geheele ‘Tros der Bloemen wordt van eene-Scheede ingeflooten, welke zig verdeelende de Tros uitlaat, doch zo lang aan den Steel blyft hangen als de Bloemen duuren. De Bladen zyn donker glanzig groen, gelyk die van de geele | Herfft Lelie-Narciflen. Ik heb deeze Planten in een Moeras by Palluchucula , dat een Stad is, binnen de paalen van Georgie, aan den Savanna-Stroom gelegen , groeijen. de gezien. _ | À se | 5e | De blaauwe Sluipwesp (4). Deeze Wesp is ongevaar drie vierden Duims lang. Eene Buis, welke de langte van een Kwartier Duims heeft, vereenigt de Borft met het Agterlyf, die beiden dons _kerblaauw zyn. Het Diertje heeft zes Pooten. De Wieken waren bruin en blaauw gemengeld en ieder hadt aan ’t end een zwarte Vlak. | Ó De Heer CoriNsonN heeft in de Verhandelingen der Koninglyke Societeit van Londen, ‚N. 476. p. 363, twee Sluipwespen uit Penfylvanie met haare Neften be- {chreeven en afgebeeld: doch, aangezien de Kleuren van de zynen en de myne _ niet overeenftemmen, zo kan men ook met geene zekerheid bepaalen, of zy ee- nerley Zyn. | dd _ Deeze Soort van Wespen maakt van Kley Cylindriche Pypen, welke van dikte als de Pink doch eens zo lang zyn. Deeze hechten zy waterpas aan een Luiffel of overfiangend Dak, voegende daar van agt, tien of meer zydelings by een. Derge- lyke Buizen, nu, zyn door verfcheide Middelfchotten verdeeld in veele Celletjes, in jeder van welken zy een Ey leggen, en *t gene ledig blyft met Spinnekoppen op: vullen, maakende dan het Hokje geheel digt. Hier omtrent is ’t opmerkelyk, dat deeze Wesp de Spinnen de Pooten afbyt, doende zulks met dit oogmerk, niet al- leen op dat de Spinnen, geduurende den tyd, dat zy een genoegzaamen Voorraad — derzelven tragt by een te brengen, niet wegloopen zouden kunnen , maar op dat zy inmiddels levendig blyven en dus de Worm, uit het Ey gekomen, een Voor: raad van frisch Aas hebben zou, tot dat hy verandert. Ten dien einde fpint zig de Worm een Zyden Tonnetje, waar In de Pop den geheelen Winter overblyft, mat in’ Voorjaar, een Wesp geworden Zynde, byt zy door het Kleijen Pypje heen, en vliegt weg. Anders zyn zy ftil, doch, als zy haare Neften maaken, laaten zy, _ go dikwils zy aan *t werk gaan , haar zonderling brommend gezang hooren, en vol- brengen tevens haaren arbeid regt vrolyk , met eene wonderbaare gefchiktheid en _ aardige beweegingen. Vervolgens houden zy met brommen op, tot dat zy weder. met een Bek vol natte Kley komen, en haaren arbeid op de gezegde wyze van nieuws weder aanvangen, tot dat alles is gereed gemaakt. En | _ Merk aan, dat de Wesp, die op de volgende CX, Plaat voorgefteld is, ook een- Neft van Kley maakt, doch van een andere ftruêtuur, hoewel de manier van arbeid en het gebrom niet verfchillende is. $ nn da Deeze Wespen fchynen niets met de Planten te doen te hebben, dewyl zy eenig en alleen van Infekten leeven. Voornaamelyk fchynen de Spinnen hun Voedzel te | ZYN; (*) Lilio- Narcisfus polyanthos Flore albo. CATEsB. (D Sphex coerulea Alis fufcis. Caress. Car. III Car, OI. Ts. Pancratium Carolinianum. Linn. Sp. T. 5. Sphex coerulea. LINN. Soft. Nat. XIL Gen, 2457 Plant. Ii. Pp. 418. Sp. 2e se 5 EN ZELDZAAME VOGELEN, 9 © Zyn; weshalve zy zig veel by Afdaken, Kelders, enz. onthouden , alwaar de groot- fte overvloed is van Spinnen. Zy vallen dezelven aan, de Bek weg, offchoon eenigen haar in grootte niet wyken. gezien, van haare dapperheid in. deezen en draagenze vliegende in Ik heb een voorbeeld Een zodanige Wesp fleepte een zeer grooten. Spinnekop langs een Muur op „en droeg denzelven in haar Neft,en, wanneer men ze beiden woog , werdt de Spin agtmaal zo zwaar als de Wesp bevonden (Je BA À de VIE De Amerikaanfche Zwaluw » met eene flekelige Staart (107). _ Deeze is wat kleiner dan de Engelfche Huis- Zwaluw , doch gelykt ’er veel naar. Over °% geheel heeft zy eene bruine Kleur, maar het onderfte deel van het Lighaam en de Staart is wat ligter bruin, zynde inzonderheid de Keel byna wit. Het Man- netje heeft eenige Veders, die zig wat Purpervlakkig vertoonen, doch is voor *t ove- rige, ten aanzien van de Kleur, niet verfchillende van het Wyfje. Het zonder- lingfte in deezen Vogel is, k dar de Schaften der Staart-pennen zeer ftyf en pits, en âan ‘tend met geene Baarden bezet zyn, * welk de Natuur ten dien einde {chynt gefchikt te hebben, op dat die hun Lighaam zouden kunnen onderftutten, wanneer Zy regtoverend hun Neft bouwen, dat kander gelegde en met een foort van Zy trekken uit Virginie en Karolina we zy in de Schoorfteenen op kleine over el- Gom famengelymde Houtdeeltjes maaken, 8» en komen weder derwaards, op den _Zelfden tyd des Jaars, als onze Zwaluwen, in Engeland, vertrekken en wederko- men: weshalve ik reden meen te hebben om te gelooven, dat het Land, waär heen zy zig uit Karolina begeeven, Brafil is > als waar van een gedeelte, in de Zuidelyke helft des Aardkloots, die van hunne Verblyfplaats, het maat kunnen genieten. op even die zelfde breedte legt, Noordelyke helft, gelegen is: alzo zy dus, op welke Karolina, in de by de verandering der Saizoenen, door geheele Jaar eene aangenaame egaalheid van Kli- Ferwyl ook de befchryving der Brafilifche Andorinha van MaRCGRAAF met die van deezen Vogel wel overeenkomt, zo wordt daar door het boven gemelde vermoeden nog waarfchynlyker: maar hy meldt niets van de Stekels in de Staart, welken hy miflchien hadt over ° hoofd gezien. | IG N.B. Zo het uitgemaakt was, dat deeze Virginifche Zwaluw de Andorinha van MARcGRAAF ware; dit zou de Stelling dat de Trekvogels, en in *t byzonder de Zwaluwen, in ’ Zuidelyke Wereldsdeel zig op de zelfde breedte begeeven , als de Noordelyke is, daar zy van daan trekken, veel gewigt byzetten 5): De finalbladerige roode Lelie, met één Bloem (7). _Deeze Lelie {chiet, uit den Grond, van een, twee, tot drie regte Steelen, van welken. ieder, in een hoogte van ongevaar zeftien Duimen, een enkele Bloem draagt. (*) [Even ’t zelfde wordt door onze Europifche Bafterd- Wespen, die men Spinnedooders noemt, doch in de Grond verricht: zie Nat. Hiflorie, XII Stur, bladz, 232, enz. De Nieuw Jorkfe, aldaar Plaat XCVI, Fig. ro. afgebeeld, heeft vry veel overeenkomft met die hier voorgefteld is, doch verfchilt grootelyks in Kleur.) — 4 ol (107) Hirundo Caudâ aculeatâ , Americana, Sp. IO. Linn. $y/?. Nat, XII. Gen. 117, CatesB. Car. III TS. Briss. 4v. IL, p. sor. Hitundo Pelasgia, Sy/Z. Nat. X. Gen. ror. Sp. 7. Karolinifche Zwaluw. Nat, Hift. 1, D., V. Stuk. bladz. 613. __(@#*) [Doch, wat zouden zy daar mede uitwinnen, WW. Deel. alwaar dit Aas in voorraad blyft, _ De mag men vraagen ? ’t Is waarfchynlyk dat z wege de aanftaande donde vertrekken a En , sed Zy Ea Muggen en Vliegen leeven, zo is ’t veel waarfchynly- ker , dat zy zo lang een warmer Klimaat opzoeken , [ dan dat Zy een zo verren Togt zouden onderneemen, om een Klimaat te betrekken, daar het even koud ware, als in ’t gene 't welk zy verlaten hadden] 5 (1) Lilium anguftifolium, Flore rubro fingulari. An Lilium five Martagon Canadenfe floribus magnis flavis non reflexis, CáresB. Car. III. T. 11. Lilium Cana- denfe. Linn, Sp. Plant, II, p. 435e | Bb 98 * VERZAMELING van UITHEEMSCHE De Bladen zyn fial en aan *t End purperkleurig gevlakt. De Bloem beftaat uit een Styren zes Meeldraaden, die uit het midden van zes donker fcharlakenroode Bloem. bladen komen. Deeze zyn donker rood of purperkleurig gevlakt, doch aan de Rug. zyde wat ruig en Haairig, gelykerwys het bovenfte van den Steel, Zy groeit natuur- Iyk in Penfylvanie, en heeft in ’ jaar 1743, in den Hof van den Heer COLINSON, te Peckham, gebloeid. ESSE EELS SSESCESSSSESSSES EE PL WAT C\IDE Hr De grootfle Amerikaanfche Gekuifde Reiger (108). Alzo ik de langte van deezen Vogel niet gemeten heb, ben ik flegts van vermoe- den, dat, wanneer hy overend ftaat, dezelve zig omtrent tot vier en een halven Voet uitftrekke. De Sneb was, van den hoek des Beks tot aan het end, bykans agt Dui- men lang. Agter de Oogen hadt hy eene geelagtig bruine Kleur, en onder de Keel was hy helder bruinagtig geel. De Kuif aan den Kop beftondt uit lange, finale, brui- ne Veders, waar van de langften omtrent vyf Duimen haalden , en deeze kon hy, naar believen, overend zetten en weder laaten vallen. De Hals en Borft wa- ren bruin, doch bleeker en van onderen gevlakt. Het overige des Lighaams hadt, zo wel als de Beenen, eene bruine Kleur, de Slagpennen uitgezonderd, welke zwart waren. Zy aazen niet alleen op Viffchen en Kikvorfchen, maar ook op Haag- diflen, Warer- Salamanders, en wat dies meer is. Oorfprongelyk bevinden zy zig in Virginie, dl | Fig. 2. De Amerikaanfche Water- Salamander (*). Men vindt ze in Vyvers, Meiren en flaande Wateren, alwaar zy de Slangen ef Reigers tot Voedzel dienen. Deeze was vyf Duim lang en hadt een grooten Kop: Aan ieder Voorpoot waren vier, aan de Agterpooten vyf Vingers. Boven, van den Kop af, liep een dubbelde ry, van ronde witte Vlakken, tot aan de Agterpooten; doch verder, tot aan het end van de Staart, een enkelde ry. Deeze Diertjes zyn _zo onfchadelyk, als onze gewoone Water-Salamanders. Fig. 3. De zeer kleine Amerikaanfche Vloo, Chego genaamd (f) Dit is een zeer klein flag van Vlooijen, die men alleenlyk in heete Landen aart treft. Het Diertje is zeer laftig, inzonderheid voor de Negers en anderen, welke blootvoets loopen en zig niet genoegzaam reinigen. Zy booren door de Huid en leggen onder dezelve een zakje vol Kijeren, dat zo groot als een kleine Erwt wordt en fcherpe Pynen veroorzaakt, tot dat het uitgenomen worde ; doch men moet zeer voorzigtig zyn, dat men onder het uithaalen het Zakje niet opene; alzo daar uit het Vuur in het Lid kon ontftaan, ja zelfs het Leven van den Lyder in gevaar komen. Dit Diertje heeft naauwlyks een vierde Deel der grootte van een gewoone Vloo, maar , door *t Mikroskoop vergroot zynde, vertoonde het zig in die grootte, in welke onze Afbeelding hetzelve voorftelt. Uit zyn Mond komt een hol Buisje, tufichen twee Sprieten, gelyk in de gewoone Vlooijen. Het heeft zes Pooten, die uit Leedjes | | ne | famen- (108) Ardea criftata maxima Americana, Carrsa. Gen. 122. Sp. 45. | ren Jl Car. UI, T, ro, Ardea Virginiana criftata, Briss, Av. V, (1) Palex minimus Catem penetrans, Americanus. p. 416, Ardea Herodias. Linn. Sy/7, Nat. XII Gen.84. Catesn. Car. IIL, T. ro, Acarus fufcus fub Cute nidu- Sp. 15. Sy/t. Nat. X. Gen. 76. Sp. rr. Groote Kuif- lans, Probofcide acutiori. BrowN Jam. 418. Pulex pe- Reiger, Nar. Hift. I. D. IV. Stuk, bl. zos. _netrans, Linn. Syf?. Nat. XII. Gen, 265. Sp. 2. Zand: (*) Stellio Aquaticus minor Americanus. Caressa. _vloo, Nat. Hift, Î ì 107. Car, IL T. ro. Lacerta punêtata. Linn. Sy/t, Nat. XII, ve, AUL Stuk, bi 107 ENEZELDZAAME:VOGEIL EN? zo famengefteld zyn, en iets dat naar een Staart gelykt, \waar onder een van zyne Eir- jes, insgelyks zeer vergroot zynde, voorgefteld is: want met het bloote Oog zyn die naauwlyks zigtbaar. Deeze Zandvlooijen maaken in de meefte deelen van Amerika; tuflehen de Keerkringen, een zeer fchadelyk Ongediert uit. Zie de Hiftorie van Jamaika door SLOANE, in de Inleiding, pag. CXXÌV, en in ’% Tweede Deel, p. LOP TZ Ee Fig. 4. Ben zeer klein Huid- Torreije (°). Toen ik my, int Jaar 1725, in de Wooning van zyne Excellentie, den Heer Painney, welke diestyds Gouverneur van de Bahama’s Bilanden was, bevondt, en hy aan zyne Voeten Chego’s zogt, die wy door een Mikroskoop befchouwden , kwam een zonderling Infekt te voorfchyn aan de punt van de Naald, waar mede hy zo on- middelyk aan zyn Voet gepeuterd hadt. Ik vertoonde % zelve aan eenen Neger en andere Luiden, van welken niernand ooit dergelyke gezien hadt. In de Natuurlyke grootte was dit Infekt niet grooter, dan het Streepje by zyn Kop is; doch door een Mikroskoop hadt het die grootte en gedaante, in welke het hier verfchynt. Het mag, myns oordeels ‚ den gemelden naam voeren (Q). Fig. s. De Amerikaanfche Kakkerlak (“5 Dit is een zeer laftig en fchadelyk Ongediert, * welk zo menigvuldig voorkomt in de Weftindiën, en zo fterk vreet, dat men onmoog!yk allerley foort van Betwaa- ren daar voor beveiligen kan, indien menze niet met de uiterfte naauwkeurigheid be- waart. Zy zyn plat en zo dun, dat er byna geen Kift of Doos is, waar in zy niet kunnen komen. Zy knaagen niet alleen Leder, Parkement en Wollen Stoffen, maar ook Linnen en Papier. In de Winter verdwynen zy, en komen in de heetfte Zomerdagen zeer overvloedig te voorfchyn. Des Nagts gaan zy op den. Roof uit; dan byten zy de Menfchen in * Bed, doch inzonderheid de Vingers der Kinderen wanneer die vet zyn. Zy leggen ontelbaare Eijeren, en kruipen weg in de gaten van oude Muuren, en in % Befchot, blyvende daar den geheelen Winter als dood leggen. Eenigen hebben Wieken , anderen niet, * welk miffchien een onderfcheid van Sexe aanwyft. EE | Fig.6. De zeer groote bruine Kakkerlak (1). Deeze is driemaal zo groot als de voorige gewoone Kakkerlak. De Kop en een deel der Borft was met een halfrond, glanzig, hard Schild gedekt, waar onder twee andere Huiden van dergelyke zelfltandigheid voorkwamen, die een gedeelte van het Onderlyf bedekten, * welk uit agt glanzige dwars-Ringen van eene bruine Kleur was famengefteld, De Kop hadt eenige gelykenis naar dien van een Aap, zynde de Sprieten bykanseen Duim lang. Het Dier hadt zes Pooten, ieder van drie Leed- _ jes, waar van het onderfte bezet was met fcherpe Stekels en aan *t End kromme Klaauwen hadt. Men vindtze in Karolina. Waar van zy leeven, en hoe zy voort- teelen, is my onbekend, hebbende maar alleenlyk deeze eenige van die Soort gezien, | | Fig.7. Het Geelfcbildig Torretje (1). | Een Vliezig geel Schild, dat eene donkerbruine Vlak in *t’ midden heeft, bedekt cen (D) [Zie deswegen omftandig, de Natuurlyke Hiflo- _vyf Duimen: zo dat het hier ten minfte een millioen- rie, volgens het Samenftel van Linnavs, XIII. Stuk, maal vergroot voorkomt , ’t welk een aanzienlyke Ver. bladz, 107 , Enz. Ens grooting is, | j ee _(*) Scarabzeus Capricornus minimus, Cutem pene- __(**) Blatta Americana. Cartesa. Car, IIL, T. ro. trans. Caressa. Car. III, T. 10. | (f) Blatta maxima fufca peltata.Caress. Car.III, Tro. _ (6) Ct Gedagte Streepje, by den Kop, is niet meet (1) Scarabeeus peltatus, Caressa, Car, III T: ro. Sil- dan een halve Linie lang, én de vergroote Afbeelding pha ovata fulca , Clypeo flavo; centro nigro intra An- Bb 2 nu- roo VERZAMELING van UITHEEMSCHE een deel van den Kopen de Borft, terwyl het overige des Lighaams gedekt wordt. door de Wieken, die donker paarsch zyn en glanzige Vlakken hebben van even de zelfde Kleur. Het hadt zes zwarte Pooten, ieder maar van twee Leedjes. Ieder Wiek was van binnen, door een dunne, Vliezige, geele, in de langte uitloopende _ Streep geftevigd. Her overige onderfte deel der Wiek was glanzig groen. Dit In. fekt kwam uit Penfylvanie. SSS SS SSS SSSISI SISSI SISSI: SSS SS SSS ses Pld ne De Amerikaanfebe Patrys (rog). Deeze is bykans half zo groot als de gemeene Patrys ( Perdix cinerea,) naar wel: ke zy ook in Kleur eenigermaate gelykt, doch heeft andere Vlakken. In % byzon= der zyn aan den Kop drie zwarte Streepen, de eene boven en twee onder de Oo- gen, tuffchen welken zig twee witagtige vertoonen. De Bek is zwart, de Oog- kring rood; de Slagpennen zyn donkerbruin, gelykerwys de Staart; terwyl alle de overige Vederen aan ’: Lighaam roodagtig bruin, en op veelerley wyze met zwart en wit gemengeld zyn. De Pooten en Voeten zyn bruin. Een geheel School derzelven zet zig op de Takken der Boomen , doordien zy zig meer in de Boflchen en rondom de befchaduwde Moeraflen, dan in t open Veld onthouden. Hun Vleefch is zeer blank en regt fmaakelyk, doch heeft nog een geheel andere Smaak dan het Vleefch van onze gewoone Patryzen. Niettemin leggen zy even veel Eijeren als deeze, _ Lely-Narcis ‚ uit Wirginie (*). Deeze Plant fchiet, uit eene Bolagtige Wortel, fmalle Bladen, gelyk de Narcis= fen. De Bloemen groeijen enkeld aan Steelen van een Voet hoog , en beftaan uit één Blad, hetwelke zes diepe Infnydingen heeft. Uit het midden derzelven komt een. _Styl of Stamper voort, benevens zes Meeldraaden, die geele Topjes hebben. Kort, eer de Bloem zig opent, heeft zy wat Roozekleurigs, dat bleeker wordt, wanneer de Bloem vergaan wil. Zy groeit oirfpronglyk in Virginie en Karolina, alwaar, op ee- nige plaatfen, de Velden met dezelve en met Krul Leliën (Martagons) zo dik, als by ons in Engeland met Sleutelbloemen en Standelkruid, bezet zyn. OP LA weep CX ’$ Gewas, dat men Stewartia noemt (110). _ Deeze Heefter fchiet uit den Grond verfcheide ftyve onbuigzaame Stammen. van de gewoonlyke hoogte. De Blaadjes zyn gekarteld en groeijen beurtlings, gelyken- _de naar die der Vlierboomen. De Bloemen vertoonen zig als een enkelde Roos, en beftaan uit vyf holle Bloemblaadjes, hebbende in ° midden een Styl die van een bleekgroen Zaadhuisje af komt, met veele paarfche Draadjes omringd , die blaauwe Topjes hebben. Hier omtrent is ’t merkwaardig, dat één Blaadje in % byzonder, aan 2 | | | ieder | nulam fulvam, Silpha Americana. LinN. Sy/?. Nat.XIL, Linn. Syft, Nat. XIL Gen. rog. Sp. 16, Sy/?. Nar. X. Gen. 196. Sp. 7. [Linneus haalt de Blatta Americana Gen. gr. Sp. 10. Virginifche Patrys. Nat. Hit. LD. van CaresBY Fig. 5, aan, doch't is zeker, dat zyn V. Stuk, bladz, 420, | Ed. deeze Fig. 7. bedoelt, ] en | (*) Lilio-Narciflus Virginienfis. PARK. (rog) Perdix fylveftris Virginiana, Caress. Car HI, (11o) Stewartia, Caress. Car. III, T. 13. Aê, Upfal. T. 12. Fetrao Pedibus nudis, Fafciâ nigrâ fupra &in- 1741. p. 79. T. 2. Malacodendron. Mrrcu. Gen. 16. fra Oculos, Lineâ Verticali fulvâ, Tetrao Virginianus. Stewartia Malacodendron. Linn. Spec. Plant, IL.p.982e SEN ZELDZAAME VOGELËN iof jeder Bloem, eenigermaatê bleek groenagtig geël gekleurd is. De Kelk ; die de Bloem draagt, is in vyven verdeeld. Het Zaadhuisje is van buiten haairig ruig, en van ee* ne Kegelvormige geftalte: ryp zyrde ípringt het opeù en vertoont vyf Vliezige-Cel- letjes, waarvan ieder een enkeld, langwerpig, bruin glanzig Zaadkorteltje bevan Deeze zo fchoone Plant heb ik mynen waardíten Vrind, den Heer CLAYTON, te danken, die my zodanig eene uit Virginie heeft gezonden, welke, drie Maânden na dat zy by my aangekomen was, naamelyk in Mey dès Jaars 1742, in myn Tuin, te Fulham, bloeide. Ziet hier een Brief dienaangaande, | Myn Heer. ‚„ De Plant, welke Gy ty ônder den fäam van Stewartia getoond hebt , houd ik voor een nieuw Geflagt, en wel voor die zelfde, als welke ik Malacódendron ‚heb getyteld. Behoudens allen eerbied echter, dien ik het Sweedfche Genoot- „ fchap, dat de Alta Suecica uitgeeft, toedraage, agt ik de Gellagtskenmerken van „ deeze Plant, welke Gy my in hetzelve getoond hebt; zo gebrekkelyk , dat daar „ doot in geen Kruidkundig Samenftel, zelfs maar de eigentlyke Klafle, tot welke > dezelve behoort, bepaald worde; veel minder geeft zulks het waare Geflagt der- » zelve te kennen. Zy wordt aldaar in die Klafle gezet, welke LiNNzus Polyan- ‚> ria monogynia noemt, terwyl zy eigentlyk tot de Klaflé der Monadeipbia polyan- » ria behoort. Hier in maakt zy éen nieuwen Rang uit, welke déh naam vatì ‘> pentagynia voert, en daar door wordt zy van den geheelen Rang der Plante > Malwaced afgezonderd, waar onder zy in alle Kruidkundige Stelzels is begree- „ pen: want de Bloemblaadjes Zyn onder met elkander vereenigd , en vallen ook … met elkander af: % welke, volgens Ray en TOURNEFORT, de eigenfchap is > van eene éénbladige Bloem. De Meeldraaden zyn onder Zo met elkander ver= ‚ bonden, dat zy eenen Ring uitmaaken, en zyn in het Grondftuk der Bloemblá- > den ingeplant. Deeze Plant heeft vyf Styltjes; gelyk ik die aan ééne derzelven, > welke ik bezit, getoond heb. De Vrugt beftaat in een droog Zaadhuisje, met > Vyf hoeken, vyf Vakken en vyf Kleppen, welke zig boven openen, doch niet > van*de Kelk, die aan ’ Grondftuk hangen blyft, bekroond worden. In ieder ‚> Vak ís maar één langwerpig, Eyvormig, driehoekig Zaadkorreltje. Jon. MrrcerneLrus. De Heer Graaf van Bute zal het, zo ik hope, niet ongunftig opneemen, dat ik dit nieuwe Gellagt van Planten met zynen naam verëerd hebbe. Gekuifd WW interkoningje (*. Aangezien dit Vogeltje zo wel in Engeland voorkomt als in Amerika, meld ik alleen maar, dat ik hetzelve; uit dat Wereldsdeel af komftig, et de befchryving, welke WiLLOUGHBY ons van het Europifche geeft, vergeleeken en bevonden heb; dat zy in alle opzigten met elkander overeenkomen; weshalve ik my dan ook alhier op de Engelfche Uitgaave van zyne Ornitbologie , pag. 227. beroepe. Dit Vogeltje „dat het kleinfte der Europifche Vogelen is, onthoudt zig ook op gely- ke Poolshoogten in de Nieuwe Wereld. Wanneer ’% Winters de Zon fchynt; zyn zy gewoon, in gezelfchap met andere kleine Vogeltjes, in *t byzonder met de Boom- kruipertjes, Plakkers en Pimpeltjes, of andere Meezen, de Boffchen doorftrykende, van den eenen Boom op den anderen te hippelen, als of zy allen van één Broedzel waren, en langs de Schors der hoogfte Eiken op en nederwaards te klauteren, als in e\ R ì E Ca« Sp. 20. ntje. A TLD: V St: ne on Tg Sje Orde Nn IL DV _ Linn. Sy/f. Nat. XII, Gen. 114. Sp. 48. Syft, Nat, X. | Deel. | | Ce +óp VERZAMELING van UITHEEMSCHE in wier Reeten zy hun Voedzel zoeken, het welke in Infekten beftaat, die daar in, den geheelen Winter over, als dood leggen. Op gelyke manier zoeken de gezeg. de kleine Vogeltjes in Amerika ook hun Voedzel, alwaar zy zig op de Genever. ftruiken; als ook op de Dennen en Pynboomen onthouden, en het tegenwoordige altoos zyn Zilzilperle hooren laat, gelyk GrSNeRUsS van zyne Bofchmees getuigt, De groote Baflerd- Wesp. Deeze Wesp is wat meer dan een Duim lang, en heeft de Wieken geelagtig bruin. Haar Kop, Borft en Buik, zyn zeer donkerbruin, ja byna zwart, en te. vens over *t geheel met geele Vlakken. Zy heeft zes geelagtige Pooten. Het Ag. terlyf was Eyrond, en met de Borft verbonden door een klein Buisje, % welk by- na de langte hadt van een half Duim. | | SSS SSS SSS SSS SS SS SSS Sese ses Pab sA Ae CXI.- De Keerkringvagel (111). De onkundige Zeelieden houden het gemeenlyk, doch ten onregte, daar voor, _ dat de Staart van deezen Vogel maar uit eene Veder beftaa. De befchryving, wel- ke ons de Heer WirLouaHsy daar van gegeven heeft, is wel zeer omftandig, doch naar eenen gedroogden Vogel opgemaakt, en hier kan het ook wel van daan ko. men, dat zyne befchryving van de myne, die naar een levendigen Vogel gemaakt Is, eenigermaate verfchillende zy. Aan den zynen hadden de Pooten, dewyl hy lang bewaard was, hunne roode Kleur verlooren, welke ik aan hun allen, die leé vendig van my gezien zyn, waargenomen heb. | Bt | Deeze Vogel is ongevaar zo groot als een Patrys, en heeft zeer lange Wieken. Zyn Bek is rood, en heeft aan *t onderfte deel, gelyk de Meeuwen, tot welken hy als eene Soort behoort, een {cherpen kant. De Oogen {taan in een zwarte Plek, welke agterwaards {pits uitloopt. Drie of vier der grootfte Slagpennen zyn,aan % end zwart, en hebben witte Punten: voor °% overige is de geheele Vogel wit, de Rug uitgezonderd, alwaar eenige kromme zwarte Vlakken hem Ruitswyze verfierer. De Pooten en Voeten zyn Menie-rood en de Vingers met Vliezen bezet. De Staart beftaat uit twee regte, lange, {malle Veders of Pennen, die van de Schaft tot aan de Tippen even breed gebaard zyn. | | aat ES Deeze Vogels worden zeldzaam, daa ver van Land, tuffchen de Keerkringen, gezien. Hun naam fchynt zelfs hunne verblyfplaats aan te wyzen , en, fchoon menze niet minder zeldzaam eenige Graaden, * zy Zuid- of Noordwaards, buiten de Keerkringen, verneemt, is nogthans een der plaatfen, alwaar zy gewoon Zyn te broeden, omtrent negen Graaden van den Noorder Keerkring afgelegen. Ik meen hier de Bermudifche Eilanden, alwaar ik hun in de Broedtyd, van de hoo- ge Rotfen, welke deeze Eilanden omringen, gefchooten heb; doch, dewyl derzel- ver Toppen ontoeganglyk zyn, zo heb ik de Neften of Eijeren van deeze Vor gels niet gezien. Zy broeden ook zeer menigvuldig op eenige kleine Eilanden, Ooftwaards: van Porto Rico gelegen. | | De kleinfle Meeuw met Pypagtige Neusoaten GL _ Deeze is bynà zo groot als een Vink. De geheele Vogel heeft, de witte Stuit A, | | uit- > (trr) Avis Tropicorum. Caress. Carll. A ra: *) Lanius minimu i aribus tubulofis, Câ- Avis Rabos Forcados. ALD, Ornith. L. 20. D. Ei a Carl. T: EE Del B Av. VL p. 140. Lepturas. Berss. dv. VL p. 489. T. >4. fr. Win. T. 13. fig. 1. Rotje, Anpens. If. IL p. 54. £. IL. Pro- Ornith. 250. T. 76. Phaëton Zthereus. Linn. Syt. _ cellaria pelagica. Lann. Syft. Nas. XIL Gen. zo. Sp: 1» Nat. XII. Gen. 74. Sp. r. Syl. Nat. X. Gen. 67. Sy/l. Nar. X. Gen. 64. Sp. IL. Gewoone Storm- Zwa- Sp. Is Nat. Hit. LD. V. Srux. bladz, 129. =-/ law. Nat, Hit IL D. V. Stuk. blads, dak. RN DEL DIDAAMD NVOGEEENS — teg uitgehomen, eene donkerbruine Kleur, en de Rug is donkerer dan-het Lyf, Zyne Sneb is een half Duim lang, dun, donker bruin en aan ‘tend krom. Toen ik den Kop van een deezer Vogelen opende, bevond ik dat zyne Neusgaten uit twee even- wydige Buizen beftaan, die van binnen uit den Kop voortkomen, {trekkende zig tot aan de helft der langte op de bovenfte helft der Snebbe uit en aldaar eene verheven- heid maakende. De Wieken reiken een Duim over de Staart heen, De Pooten zyn dun; de Voeten gewebd als in de enden, en hebben van agteren een klein Vingertje of Klaauwtje. Zy ftryken op den Arlantifchen Oceaan rond, en men ziete ze, zo wel aan de zyde van Amerika als van Europa, eenige honderd Mylen van de Kuft. De Zeelieden gelooven in ’ gemeen, dat, wanneer zy zig laaten zien, zulks een op handen zynde Storm betekene, en ik zelf hebze nooit gezien dan by onftui- mig Weer. Zy bedienen zig van hunne Voeten en Pooten met ongelooflyke vlug- heid. Hunne Wieken zyn lang en gelyken naar die der Zwaluwen: ook vliegen zy even zo gezwind daar mede, doch niet gelyk dezelven heen en weer, maar regtuit, Offchoon hunne Voeten tot zwemmen gemaakt zyn, zo loopen zy doch ook daar mede „- en dit is hun niet ongewoon: want men zietze dikwils over de Baaren heen loopen, al woelen die nog zo fterk ; doch alsdan maaken zy tevens ook van hunne _ Wieken gebruik. _ k Bl Ee __ De Storm-V'ink, Waarvan in Horjers Brief aan Crusrus gewaagd wordt, is de hier befchreevene Vogel, en offchoon dezelve, wegens zyne Neusgaten, byzonder merkwaardig is, en zig zeer overvloedig in de Zee rondom de Schepen laat zien, zo hadden wy daar van nog geene Afbeelding of voldoende befchryving bekomen. Dáar- entegen moet ik melden, dat de Heer EpwaRps. in zyne be{chryving vanuitland- fche en zeldzaame Vogelen, welke van hem onlangs uitgegeven is, drie andere Soor: ten van dit Geflagt, welke nog niet bekend waren, te voorfchyn gebragt, wel be- fchreeven en afgebeeld heeft (*). Deeze Vogel fchynr, benevens de gedagte drie, tot het Geflagt der Meeuwen te behooren, [Krein geeft ‘er den naam van Kleine zwgrie Stormvogel of Storm- Meeuw aan.| | SSSSISTSSS SS SIS SS SISISISISIS SISSI SISSI EIS Pb Art S CXLL ) De kleine Amerikaanfche Geitenmelker (112). — _ Deeze Nagtvogel is omtrent een derde kleiner dan de Europifche Geitenmelker. Zyne langte ftrekt Zig » van den Bek af, op agt Duimen uit, en van den Schouder — tot aan de Punt is die der Wiek zeven Duimen. De langte des Beke maakt, van het Grondftuk der bovenfte helft tot aan de Tip, een half Duim uit. Twee derde deelen daarvan zyn met Vederen bedekt, en het zigtbaare gedeelte, daar buiten, is zo klein, dat het fchynt , als of deeze Vogel, naar zyne grootte te rekenen ‚ onder. alle Vogelen de kleinfte Snebbe had. Aan het Grondftuk van de Sneb ftaan eenige ftyve Borftelhaairen. Aan de Keel is een witte Streep „ die den halven Hals omringt + de Borft is wit, doch tevens ook roodagtig en bezet met donkere dwarsftreepen. De Slagpennen der Wieken zyn donkerbruin van Kleur, eene breede witte dwars-Streep uitgezonderd, waarmede vyf Slagpennen, in ‘t midden van ieder Wiek, getekend: zyn. De Staartveders, uitgenomen de drie bovenften, hebben ook, digt aan haar end, twee witte Vlakken. De overige Veders van het geheele Lighaam zyn bruin, ia | dock (*) [Men vindt dezelven hier voor, in dit Werk, De Heer Linnmus merkt deezen Weftindifchen als ee op Plaat LXXII en LXXV afgebeeld, en befchreeven ne verfcheidenheid van den Europifchen Geitenmelker op bladz. 63, 65, 66. } aan. Vergelyk het IL Deel van die Werk, Plaat XXL, _(zr2) Caprimulgus minor Americanus. Cares. Car. bladz. 16, 17, | UI. T. 16. Epw. dv. T. 63. Karm, Zijn, II. p. 93. a | Gd zo4 _ VERZAMELING van UITHEEMSCHE doch met iets donkerroods, op eene ongeregelde manier, daar onder gemengd. De Pooten zyn zeer kort, als hebbende maar een half Duim langte, en van geftalte Zyn de als die van den Geitenmelker; gelyk ook derzelver-middelfte Vinger, aan de bin. nenzyde, gekarteld is. He zo a _Ik heb van deezen Vogel, in de Byvoegzelen van dit Deel niynes Werks, gewag gemaakt, doch, alzo ik federt twee derzelven uit Virginie bekomen heb, ben È daar door in ftaat gefteld geworden, om de Afbeelding daarvan mede te deelen en myne befchryving nog te verryken met eenige Aanmerkingen van den Heer Cra TON; die in het volgende beftaan. | B ij a De MP hip- poor- Phill is niet zo groot als de Vogel dien men hier den Oofks indifchen Geitemelker noemt , doch gelykt denzelven taamelyk in Kleur éf Ge ftalte: ook heeft hy, aan ieder zyde van zyn Bek, drie of vier ftyve zwarte She ren, als Paardehaair, van by de twee tot drie Duimen lang. … Deeze Vogels He men omtrent het midden van April tot ons, en van deezen tyd af hoort menze alle nagten, tot aan het end van Juny toe. Zy beginnen met de A vondfchemering en roepen, en gaan daar mede voort, tot dat de Dag aanbreekt. Voornaamelyk ont= houden zy zig, in de bovenfte of Weftelyke deelen des Lands, overvloedig. In de Zuidelyke deelen heb ik er maar eenmaal een gehoord, offchoon ik my sand rig aldaar ophield; maar omftreeks de Bergen heffen zy , ettelyke Minuuren na Zonnen Ondergang, een luid en fchel Gefchrey aan, waar mede zy de geheele Nagt voortvaaren. Dit wordt door den weerklank van de Rotfen en Bergen zo kragtig vergroot, dat ik, in % begin van myn verblyf aldaar, naauwlyks daar van kon flaapen. Het is zeer moeielyk deeze Vogels in t donker te fchieten. en „ over dag laaten zy zig nimmer zien. Hun Gefchrey luidt byna even zodanig, als ‚> of men de woorden ZA hip- poor- will uitfpreekt , en, wanneer zy eenmaal, of ook twee of driemaal, dus geroepen hebben, laaten zy daar tuflchen een geklapper hooren.” Ook hoort men het laatfte woord ZP/ill fterk{t, doch het middelfte niet dan zeer flaauw. | | »‚ De Indiaanen zeggen, dat deeze Vogels by hun eerft bekend geworden zyn ss na dat de Engelfchen een groote menigte van hunne Landsluiden verflagen had: den; en het zouden de Zielen der gedoode Indiaanen zyn. Veele Menfchen zien dezelven hier als voorboden van een ongeluk aan, en, wanneer zig zulk een Vo- gel op hun Huis of digt aan de Deur neerzet, en begint te roepen, (gelyk die dit menigmaal op de Drempels doen,) dan worden zy zeer treurig; want zy geloo- > ven voor vaft, dat kort daar aan iemand van hunne Familie fterven zal. Deeze ‚Vogels broeden, naar ’ geen men wy voor zeker verhaald heeft, eveneens alsde. aangehaalde Geitemelker. Zy leggen, naamelyk, maar twee Eijeren, van don ker groenagtige Kleur, die zwart gevlakt zyn, op de betreedene Paden. zonder dat daar by de minfte blyk van een Neft Zig vertoonde: zy zitten op kn zonder beweeging en men kanze zeer naby komen, eer Zy daar af vliegen.” Hier mede eindigen de in de beide Deelen van myn Werk begreepene Vogels, wier getal zig op honderd en dertien uitftrekt (*), en waar onder ook alle Landvogels vervat zyn, welken ik gezien, of in dit gedeelte van Noord- Amerika, dat tuflchen: de 30 en 45 Graaden Breedte legt, ontdekken heb kunnen. Offchoon er nu wel. meer Soorten; binnen deeze Grenspaalen, waarfchynelyk, nog onbekend kunnen. | VA AIER hie Voorrele wezel A lode ne welken vyftig in den Eerflen Band of de twee eerfte Viffchen, Slangen enz. bee en. Zie onze Voor- Deelen van dit Werk van SELIGMANN overgenomen _ rede, bladz, XII, Aleen chr het Derde Deel se va Cem ge gn germ Dea) 3 e Honderdfle Plaat, in de volgende Deelen van dit Werk , zyn, wat de van CATEsay, bladz. 89, is befchreeven , zynde hier Vogelen b sh | ook juift Plaat C. Met onze Plaat CIV. snee de ontleend. ] serch, vie bet Werk vann Ton 59 55 35 33 95 35 52 39 23 9 53 99 3) 53 3 33 23 pb, 53 33 33 33 5) 2e EN ZELDZAAME VOGELEN - zog Zyn, zou ik doch gelooven; dat 'er teer Noordwaards niet veel nieuwe Soorten te vermoeden zyn: want aan de Noordelyke Grenzen bevinden zig maar weinige Voge- len, en, hoe nader de Dieren in % algemeen , inzonderheid het Pluimgedierte, aan de Pool nadert, hoe meer dat ook de menigte der Soorten afneemt. De Kanadafche Ginzeng: Wortel Plant e 5 _ De Wortel van eene in de Geneeskonft bekende Plant, Ginzerig genaamd; is by de Chineezen [en Japanners] in zeer groote achting. Derzelver voornaamfte Artfen hebben over de kragten en deugden van deezen Wortel veele Boeken gefchreeven. De meefte Chineefche Schryvers maaken gewag van de Ginzeng, doch deeze Wor- tel was zeer weinig bekend, voor dat Pater JaRTOUX, een Jefuiet en Zendeling in China, die op bevel des Keizers eene Kaart van Tartarie maaken zoude, de Plant in een Dorp, dat vier Mylen van ’ Koningryk Corea afgelegen was, zag groeijen, Deeze Pater bediende zig van die gelegenheid, om eene juifte Af beelding te maaken van dezelve, en vervaardigde eene naauwkeurige befchryving daarvan , welke in de Memoriën van de Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys is uitgege- ven, en zo veel Licht heeft aangebragt, dat men de gezegde Plant ook in Kanada en Penfylvanie ontdekt heeft. Uit hert laatftgemelde Land is zy den Heer COLLIN- SON toegezonden, en in de voorige twee of drie Jaaren; gelyk ook in dit tegenwoor- dige Jaar 1746 ({), heeft zy in deszelfs Konft-Tuin te Peckham gebloeid en Besfen gedragen, gelyk uit de hier bevindlyke Afbeelding blykbaar is. De overeenkomft is Zo groot met de befchryving der Chineefche Ginzeng van dien Pater, dat men in geenen deele kan twyfelen, of het is even de zelfde van hem befchreevene Soort. Maar, dewyl de befchryving van den Jefuiet te lang is, om hier plaats te vinden; zal ik alleen het merkwaardigfte daar uit bybrengen, en in myne Af beelding ook den Bloesfem voorftellen, welken de Pater, zo hy zelf zegt, niet hadt gezien. Zyn Berigt behelft het volgende. _ _s> De plaats, daar deeze Plant voorkomt, legt tuflchen de 39 en 46 Graaden ‚> Breedte, in de fchuinte der Bergen, zo wel in digte Boflchen , als aan de Oevers s der Rivieren. Men heeft de Landftreek , waarin deeze koftbaare Wortel groeit, >> aan alle zyden met Palifladen omringd, daar onophoudelyk Wagten rond gaan, > om te verhinderen, dat iemand deezen Wortel opzoeke. Ondanks alle zorgvuldig= 5» heid, echter, is by de Chineezen de Gewinzugt zo groot, dat zy zig in deeze > Wilderniffen menigmaal by twee-en drie duizenden verfteeken, offchoon zy dus >> gevaar loopen, van hunne Vryheid en al het voordeel hunner Onderneeming te » Verliezen, wanneer men ze in het weggaan, of by het aankomen in de Provincie; 3 waar deeze Wortel groeit, komt te betrappen. fan s Dewyl de Keizer hebben wilde, dat den Tartaaren alle Winft, welke van dees … ze Plant te haalen was, by voorrang boven de Chineezen, ten deel zou worden; > gef hy, in ‘jaar 1709, aan tienduizend Tartaaren bevel , om alle de Ginzeng op …, te zoeken en te verzamelen, met beding, dat ieder hem twee Oncen daar van >» geeven moeft, en dat het overige, naar % Gewigt gerekend, hun met even zo » veel fyn Zilver betaald zou worden. Op deeze wyze moeft, volgens eene Op= ‚> gemaakte Rekening, de Keizer in dat Jaar omtrent twintigduizend Chineefche Pon- „ den gewinnen, zonder dat hem zulks meer kwam te koften dan het vierde deel. ‚‚ De Ginzeng, zegt Pater JARTOUX, komt, gelyk ik waargenomen heb, in de > meefte Artfenyên, welke de Chineefche Geneesmeefters aan Patienten van Aan- en baie 5» Zien (*) Aureliana Canadenfis. R. P. Larrrrau. Ginz. st. p. 1512. ee T. 1. Caress. Car. IIL FT. 16. Araliaftrum. Trew. (t) [Men kan hier uit zien , in welk Jaar de Heer Ebret. T.6.f, 1. Panax foliis ternis quinatis. Gron. Caresny dit befchreef.] Virg. 147. Panax quinquefolium. Linn. Sp, Plant, HI, WW. Dee, Be Dd dd 0E VERZAMELING vaN UITHEEMSCHE … zien of Vermogen voorfchryven. Zy beweeren, dat dezelve het kragtigfte Mid. … del is voor alle Zwakheden, welke uit een fterke vermoeijing Zo wel van % Lig. ‚‚ haam als van den Geeft, ontftaan : dat dezelve de Slymige Vogten verdeelt en > wegvoert, de Longkwaalen en het Zydewee geneeft, het braaken doët bedaaren, „ de Maag verfterkt , de Erensluft opwekt, de Dampen verdryft, de Borft kragten , geeft en een Geneesmiddel is voor den korten en zwakken Adem; vermeerderen. — …„ de de Levens-Geeften, de Duizeling en duifterheid der Oogen wegneemende en _… het Leven verlangende tot eenen hoogen Ouderdom”. in — … Men kan onmooglyk denken, vervolgt de Pater, dat deeze Wortel by de Chí. … neezen en Tarters in zo groote waarde zoude zyn, indien hy niet beftendig een > zo goede werking had. De gezonde bedienen zig dikwils tot Verfterking en Moed: geeving daar van, en ik ben van Gevoelen, dat dezelve in handen van een Euro. _ peaan, die de Apothekers-Konft verftond, een voortreffelyk Geneesmiddel wore ‘den zou, wanneer men flegts daar van zo veel Voorraad had, als tot de noodige Proeven mogt worden vereischt, om deszelfs Natuur en Eigenfchap Scheikundig ten kunnen onderzoeken, en den Wortel, daar die dienftig mogt zyn, in behoorlyke veelheid te kunnen gebruiken. ’t Is zeker, dat dezelve het Bloed verdunt, de be= weeging daar van vermeerdert, verwarmende is, de Uitdamping bevordert en op een aanmerkelyke wyze verfterkt.” | | … Na dat ik den Wortel had afgetekend, zegt hy verder, zo voelde ik myn Pols, en vervolgens nam ik de helft van den Wortel raauw en niet geprepareerd in. Een Uur daar.na bevond ik, dat myn Pols voller en fterker ware; ik had Appetyt, was veel friflcher en fterker, en de arbeid viel my veel ligter dan te vooren. Vier Das gen daarna was ik zo mat en vermoeid, dat ik naauwlyks te Paard kon zitten, en, toen zulks een Mandaryn, die by ons was, vernam, gaf hy my een deezer Wor telen. Ik floeg op ftaande voet de helft daar van binnen, en na verloop van een Uur was myne vermoeidheid geheel over. Sedert heb ik my dikwils daar van be- » diend, en altoos de zelfde uitwerking ondervonden.” Zo ver gaat het Berigt van den Pater Jefuiet. | | | De Plant heeft een dunnen regten Steel, en wordt ongevaar tien Duimen hoog; „Boven komen uit den Steel drie kleinere Steeltjes, van drie of vier Duimen lang, en aan ‘t end van ieder derzelven vyf fraai gekartelde Bladen, op korte Steelen. Boven groeit uit den Steel een andere die korter is, Loodregt, en op deezen ftaat een ronde _ Tros van roode Beffen, wier Steelen zig naar alle kanten uitbreiden, zig vertoonen. de als de Straalen van een Zon. Deeze Beflen zyn verdubbeld, en ieder bevat twee platte ronde Zaaden, die met een dun Vlies bedekt zyn. Pe Bloemen zyn zeet klein, beftaande uit vyf ronde witte Blaadjes; zy hebben ook vyf Meeldraadjes en komen uit een Kelk die in vyven is verdeeld. De Wortel is wir, drie of viermaal zo dik als de Steel, en loopt aan ‘t End fpitstoe. Deszelfs langte ftrekt gemeenlyk tot drie Duimen, meer of min, en dikwils verdeelt zy zig in twee of drie Takken. PLAAT er De Yavanifthe Haas (113). Deeze was byna Zo groot als onze Haazen gewoonlyk zyn, doch bekleed met roodagtig bruin Haair. De Kop was klein naar het Lyf te rekenen ; de Oogen hadt hy, daarentegen, groot en fterk uitpuilende. De Ooren geleeken naar die der Kat- ten, 59 9) 3) 99 33 9) 2) 3 3 23 33 23 23 23 (113) Lepus Javenfis, Catess. Car. HIL T. 18. Mus | Nat. XI Gen. 24. S Svft. Nat & Gen. 26. Sp. 2 Caudâ abbreviatâ, Palmis tetradaêtylis, Plantis tridac- _Konyn van Tav: 4. op. 3 ft. Nat. Ke B fi tylis, Abdomine albo. Mus Eer > Linn. Syt. yn van Java, Nat, Hijt. 1 D. II, Stuk, bladz. En EN ZELDZAAME VOCELEN. 103 ten, doch voor *t overige kwam zyn Kop mêt dien der Haazen en Rheeù taarnelyk overeen. Om de Lendeneù Dyên was hy zeef dik; doch hadt lange Pooten en aan ieder Voorvoet vier Vingeren, den buitenften Zeer kort, De agterfte Voeten hadden ieder maar drie Vingers. De Staart was zeer kort, Dit Dier, voor *t overige, was zeer tam en befchadigde niemand, vreetende ook flegts Vrugten èn Kruiden. Oot- {pronglyk onthoudt het zig op Java eri Sumatra. Dit was in bezitting van den Her- tog van RrcHMmoNp, die ook van oordeel was, dat hetzelve in deeze Verzameling een plaats verdiende. | | ys met Citroenbladen en kleine pürperkleurige Vrügten (2) Deeze Boom wordt zeer groot en heeft een bleeke gladde Schors. De Bladen ko- men, in gedaante, met de Citroenbladen overeen. De Vrugten groeijen, by drie en vieren, aan de zyden der Takken nevens elkander, aan Steeltjes die niet volko- men een Duim lang zyn. De Vrugt is ongevaar zo groot als een Sleepruim ; doch van geftalte als een Vyg, en heeft een dunne purperkleurige Huid, bevattende ook; in een Vleefch van dergelyke Kleur, veele kleine Zaaden. Van Smaak is dezelve goet doch niet aangenaam, hoewel zy van de Vogels en andere Dieren zeer bemind wordt. Deeze Vygeboom groeit in de Bahamaas-Eilanden op de Rotfen. SSSSESSSSSSSESSESESESSSSSSSSSSESSSSSSSSESSE: Per A AF XIV: De Amerikaanfibe Buffel Ent) Schoon deeze Dieren zo groot niet als onze grootfte Oflen 2yn, Weegen zy doch meer dan die. De Huid van zulk een Buffel is zwaarder, dan dat de fterkfte Karel _denzelven van den Grond zou kunnen opheffen. Hunne Pooten zyn kort en dik; de Kop is breed, de Hoornen zyn krom, van onderen dik en inwaards geboogen. Op de Schouders is een groote verhevenheid of Bult. Aan de Borft zyn zy breed; van agteren fmal en hebben eene Staart, die een Voet lang is, maar zonder Haair, uitgenomen aan °t End, daar hy begroeid is met een Kwaft van lang Haair. Des Winters is hun Lighaam over ’t geheel met lang wollig Haair bedekt , dat te- en den Zomer afvalt, en dan ziet ‘er de Huid zwart en rimpelig uit, behalve aan den Kop en Nek, alwaar zy ‘t Haair door ’ geheele Jaar behouden. Aan den Stief zyn deeze Haairen, voor by deu op, een Voet lang , dik en kroes, van eene donker zwarte Kleur. Uit hoofde der langte hangen hem deeze Haairen over de Oogen heen; zo dat zy hem in ’t vlugten hinderlyk zyn, en dikwils zyn onder- gang bevorderen : maar dit beletzel in ’* Zien wordt vergoed door den fterken Reuk, welken deeze Dieren hebben, die veel tot hunne befchutting doet. In de Zomer maakt zulk een Stier, wegens zynen kaalen Huid en met lange Haairen be- zetten Kop, een fchroomelyke vertooning. Zy onthouden zig in afgelegene deelen _des Lands by de Bergen, en laaten zig zelden omftreeks bewoonde plaat{en zien: Zy trekken by troepen op , graazende ’s morgens en °s avonds in opene Velden; maar op heetfte van den Dag gaan zy naar befchaduwde Beeken en Rivieren van helder Water, ftrykende door het dikke en hooge Rietgewas en Geboomte. Of fchoon zy nu aldaar zo goed als verholen zyn, weeten doch de Indiaanen ; door | | | hunne *) Ficus Cieri folio, Fruêtu parvo purpureo. Cats (r14) Bifon Americanus, Car. Car, TIL T. 26. Tau: Car. IL T. 18. Ficus Indica. Turornrasti. Hit. Plant, tus Mexicanus,HerN. Mex, 587. Gesn. Quadrup. zor. Libr. IV. Cap. 5. Srraso Geograph. Lib. V. Prim. Lib, Bos Bifon. Linn. Syl. Nat. XIL, Gen. 32. Sp. 3. Nat. XII Cap. 5. Q. Curtius. Libr. IX. Cap. 1. FicusIns ijt. L. D, III, Stuk. bladz. 324, dica, LinN. Spec. Plant, IÌ. pag. 1514. | _Dd 3 de VERZAMELING vaN V:OGELEN. hunne Voetftappen, dezelven na te fpooren en dood te fchieten. Gekwerft Wot dende raaken zy in de grootfte woede: weshalven de Indiaanen wel zorg draagen, van deeze Dieren niet in open Velden, alwaar geene Boomen zyn, daar zy de wyk op kunnen neemen, aan te vallen. Met de Hoeven of Klaauwen verweeren zy zig meer dan met de Hoornen , en alles, wat hun tegenftand biedt, is in _grootfte gevaar, om te pletteren geflagen en Vertreeden te worden, Hun Vleefch is zeer goed, van eene treffelyke Smaak en van gemeen Rund-Vleefch, gelyk Wild. braad van Schaapen Vleefch, verfchillende. De Bult op de Rug wordt voor her lekkerfte gehouden. Men heeft ondervonden, dat zy ook tam Vee, % welk in % wilde geraakt is, befpringen, en alzo de Kalveren, daar van komende; insgelyks wild worden, heeft men zig om dezelven niet bekommerd. Offchoon men in % ala gemeen gelooft, dat deeze Dieren niet tam te maaken zyn, (t welk nooit be. proefd is) zo zou doch deeze wilde Soort, wanneer menze Met tam Vee vermeng: de, veel kunnen verbeterd worden: maar niemand heeft nog hier om gedagt of zig daar op toegelegd. De Indiaanen maaken van den Huid deezer Dieren hunne Winter. fchoenen ; maar tot Kleeding, alzo dezelve te zwaar is, bedienen Zy ’er zig niet diks wils van. Van derzelver lange Haairen maaken zy ook Kniebanden, Voorfchootjes en wat dies meer is, verwende die dan met veelerley Kleuren. | Bafterd-. Acacia, die Stekelig is, met Roozeroode Bloemen (*). De Bloemen en Bladen zyn ; in geftalte ; van die der Bafterd- Acacia met witte Bloe: men weinig verfchillende. De Steelen en groote Twygen zyn digt bezet met fpit(& Haairen en fcherpe beurtlings groeijende Doornen. De Bloemen, die tot de Kapel: len-agtige (Papilionacei) behooren, zyn bleek purper of Roozekleur en zeer welriee kende. Ik heb deeze Boomen nergens anders gezien, dan in eene niet ver vän de Apallachifche Bergen afgelegene Landftreek , daar nog de Drek der Buffelen lag, en aan eenigen deezer Boomen waren de Twygen zonder Loof ; weshalve ik denk, dat het Loof door deeze Dieren afgevreten ware. Wegens de voortreffelyke groene Kleur der Bladen en de {choonheid der Bloemen kunnen weinig Boomen deeze in _ fraaiheid evenaaren. Ik heb dezelven ten bekwaamen tyde weder opgezogt , om Zaad daar van te vergaderen, doch de alles vernielende Indiaanen hadden de Bofichen, eenige Mylen in * ronde, afgebrand en geheel uitgeroeid: zo dat ik, tot myn leed= wezen, myn verlangen niet kon voldoen. Dus moeft ik my te vrede houden met eenige monfters van deezen fchoonen Boom, die in de drooge Kruiden Verzamelin- gen van Sir HaNs SLOANE, en van deu Heer Profeflor Dir reNrus, te Oxford; zig bevinden: doch federt is my verhaald, dat de Heer J. CorrinsoN een Gewas van deezen Boom uit Amerika bekomen heeft, % welke in zyn Tuin te Exmouth in Devonshire ftaat. | | (*) Pfeudo-Acacia hifpida Floribus rofeis. Car. Car, 19. Íc. 233. fig. 2. Pifcidia foliolis ovatis. Jaco. Am HIL T.20, An Pfeudo-Acacia Siliquisalatis, Prum, Spec. 27. Pifcidia erythrina. Linn. Spec, Plant. IL, ij 993. KORTE Pf J 1 IN, Abal) % Gi Eu Ne Ne Sh ANN ie, G.eduards ad delen. | Turdus cmereus munor. + / er Heine potter. WE / / 1 Walik SNT, je » est LA Sehpmann Jeudps, el geeud. Le peut Moequeur- Fa is "PPE py = EWL, rd tje AAL nn 2 BOREALIS DEU . AA aA PEET PE AV U AT | verft VET bag IES WC 7 ame Z 7 …_Aldelby ad vw, den, Zi RAe es 1e ZA Sehomann Je. et grcud. Ardea caerulea. … NE 2 hal. | Heron bleu. N | id | 8 He | Di + - hd GG lab. L er LEUTE vadia fee C tegens A A. Ei Î ee en en en en Pes Ge LEED Sad dnden Me ap a TA dien viridis | La Moucherolle verte * Gun Pri, Sac, lacs, AMareft À | N°55. hal. | | | ere wetfse carofinifche Kei ger. Led f RK zi f, 5 cg 5 > stterd deg g , | Bk VA HNINBAON 2,710, 27 / p=: Wi Ü 5 ns / Ln KOP | EN) zi Ef PR ENE Jil) 4 ë Pen NA E : ee Hr AN] ; (NN un / LES Coret Eys Pl 4 Ee int gs, ape! road tet ef , , ENNE Í Lhrt | PR ENUS 5 ANN: TLR aad ENA EEND € , + see je eg id Nie H Dy „stant, VILLAS AED re KR Aen sr) AR PEREN (| ON LN Senb, 4 N edes 5 nt \ Ji > ‚ A 444 „ nT da , CE ze aNNE 77 AN Bid Lry EEn erts pen Ptn 4 NN 8 me p LLL, 4, pn „rd Pe AIS Nes Q f r 5 Dy Hej ren el VID) EE Ae wr LALA 4 Ee Ap IL Âp Ll E Y, Ns „rik TA 5 z LL; AIN St £ bf OON ES (es 07 er); AND rp) { LL 4 id, 7 A Kd pe Terr eeh NN Lot & ERLE WS, ef d jh rd r sie id fe #/ Je NI ze „tt NE 4 14 … El SIEF NE) SNN OST PV Aye 5 DI drh 10 RENE ARNE Dt deM a X Revan 0 … : AN in) td, ú 4 Ô y "4 \ VAD frl er E ISS A5 4 Rl A 5 : en : zd dolen | Ze } zt Sehgmann fe, er graad by deden | GREG | | | | A Late va e 7 US Thal: Ardea alb a minor. | j IN SSI [7 Petit heron blanc. el ab EN: Des fletne gemertearfe : otblelo an Gn ; nne 0 Dn et 4 en ) SEE De tart TS PEER A + do OE Di, DN EEN NIN Ne HPI DO. | Á Er 3 li Ox EN ON \ za 5 ; : à f ® ki A ‚Nv 4 Le petit Rofh golf de muraslle. ve 55 IV1hal | Ruticilla minor Americana | (Lmertearäfchje Rohrd omel? | | Tab EVE « Le AGL 17, LEET Di: SIP re, SIE) A ded es! hl ssl IN. Vi iN NI dE  Ed | SS biel 1 LINS Oe Ê Le | en 6 JA Shgmaem feubps et grad. ae OdM | Ardea ellacn Americana Am De | Butor brun. | Tab. EVE | re Ferme image wei se und rothe, indienidje Batmklete 5 tk as “ U Dn ZN e ge EEN nT j DA 5 EW Te ) ken: tt id Td onttiih g NEED ee Bani re ASN SY | pls Cum PS, C.M | Certhaa aunor ex afbo nigro et ae varia N25 712 Tal Le pekt Gramper eau des Indes now blanc et te dean eh e No Ó: eeN ome FD anniner LLL AU Catefby ad vwo, dehn, Ardea (tell aris criftata Americana. mit der Go erbiù eh | 5 Ben se à rr TT ANA 5 id L/ Sandie SAAL TL ome a | cs 2 EN SIE CPR SLC Magestahs . N° 58. Wal. ‘ab. LVII Zobddt frutyftens, Portulacae Jeho. Plum. Mor: Gen, p. 21. ee Prent ee ene Caan TSG Butor huppe. dd, SN VE) UN KK 455; ee In SD reet G Ra } DE SN ì et voine. sE LAM Selman fry La grande P My shal CRS Ce Pv ‚dein. iN major. fufe 1calla Glduards ad: Rub | De lernfte: obrdo mel”. | | ze ie 5 tab Ss EG 7 wb Te eNhret fe b E, SDN pand, EEC EL Pe Te Oe B Ardea ftellaras minmma Se En Nee bo Wilsil. | an | Pett Butor Jand gelbe Jet En à ni) Tab.LXI Das bl eene braûne Pothke Bn te eh mar en NIN \ LEN E, GIDI D N Ais Dn GR N45 HA \ ien y ROE NE / NOTE Pers mn NN RENS 5 . Dh, einer p ette Pivoine brune. Le Manakyn noir et jaune. Rubieilla fufca minima. Cum P.S. basMag. Parus niger et fulvus. Te 65 Wel. | En \ Tab. L XII ? er Oamtertc amfe Ge Bel art (/ dr ij fi : ld. € U Á ( ELTA à : ( Ar : \ WA ‚N N NN SEN sti rd A, Catefb PEN SETI D IED Pelecanus americanus. | j NE O2 Wal. | | Pelican americain. Ia Tab. LX KA } BNN À S Nard N EEN À EN RN \ TN dn, Í Î Dn 7 in ZN Een dd N lak, zi Dr. ' CES . an) \ : RENS), NAE AF Ee IS Ns a a (Ò Kn EN, ON \ PON dv ET Le, men 67 - ro ie, be " - / 8 £ 1 en E: 7 ' s j E 7 eisen Ransbeten Gmng? Pr 2 - bns eee wh eN geldwards ad vw. delen Bn CP Sac. aes. Mayeftatis tn : ; narC Uus. le Ver dier des Inde S. e SIVMäl. | ren OE En 5 en Ee met e ra node 5 | É daf EOC \ . | ; E , Arta aguatbeum manus JS Arfarum fludtans pene nudo 3 Yrgemaraum D, Paul Lter Pluk Mantils. 2e iz \ 1 4 5 Ai IE ie) 7 ES z | = zuren 2 me | il nn Ü agen ; Fennen, zie , … Ag > boy add CB sactes. Aflats Ae A Numenius albus. — Ne Óguti. ie Corlieu blanc, Emberiza fufea Americ ana: 4 ij 14 4 Ai) ene: Sn nen en + j en eau americansfehe Amer. CRS. Cas Mayof. o 65 Wihel. NEEEENNISIENNSS SSNAN SEN ANN in | | | gaagensnesenti raes en HAUTE Lit duid er trdet ETALEREN grohe arn Vig erariatiseet mas eas ggrgne en zeate bv er Eea vachs 0 4 De NE DAN DN We 11 sf 6 VIANDEN LAW £, rl “erste À CP Sae: Caes, Mage. _N°66 Vel. Dd 8 2 aa 5) DEES Ô Veaddlannikniadee 77 ll ryden” B n Pie rd ded REE , died tre Ik es, Tab. LAME an je R AL Corlieu brun en | SR D er vofhibirffige (anagfchmingfe in | 4 | Ì tf 5 sE ge 5) yr ij 3 dan, en ln APL Be KE aided FA, Sehirmarn feubp. et gr. E eam silla, Africana, macroura. Nd … bekougemormee longue queue, Í | er tobne. Brachpaayf. | Zen lab: LX VIIL / hed d : K 4 5 ì N g 1 \ : 4 1 ; k . en \ | 5 ee PA re ed AGatifhy adv del. Se Ee GPR Cn. | | - _ Corlieu route. Numenus ruber. N Heen oe 68 Vihel. E Ee AC N ng  ab.L XIX Dis prrpurfarbe) er An H NN ZAN IDEA TE ï IN | | IJj vj, | BN ZM HAT | / „lj! pe | OE DIE LLL SALLE 3irf8, DER, : ttbeiar JAREN gj Et | ig Zitinben Eduard; ad vw delen, | EPS les. Mah. | EE | | ; LO a 209 Wiel. La Poule Sultane Der Kûfternbdieb. Jl WM Je mr hee dad manner AET n ee 5 de ri wd en. ie zele bef een ffe a : vlan RAAS ANT onhus NAD ter tend or LIN Ef vend AN zene EN N ante \ Á Á aur: van $ van ld vaar aten AN je 5 ui ie ND: De wet ‘ va Nl vo tee ve en RA es N wt oj SN evet N eb KEEN, EI Ee et vet TE N ee we, al Panda ea nt dado Mi basen hip bom ie de te in t° wf vue, aha N at 3 ied dt art > 5 et JEANS, ZN id eas nt Rat Aman AAN N de Ne her SEN ee ON ns X) 64) Géduorde advi. | CPR SCAgeflachs | oen | | | oe TJ Whe. L5 Alb atr ols Albatoca, maxima. 5 Oe arofle Delgel. Tab .LXXIL af \ \ N je | 2 20 Ee, pr nge | er en NE zen |: Sen ES Te Ee SE DD dn en en Ik Hd TEEN IAM Sehgmann geeud . Ga C. Majeft Le grand Fou. AE | en ú ERS we Smeg Ee STIN ‘ NNS meer. == Ten en men en Se Short: ltr WI | | tid Wifi ERS. C.A p Otfeaar de Te pete . terrot stie grand P an N° 75. ed Vd gg ee ms EE Ze ne en = Zn « „ ‚ va” Tab.L XXII G Eduard, ad Petrella ‚magna, fulca :, meen Der | olpel Tab. LXXIV. AG Zj Gd EZ Ze Gd GE en Eg OSS AAN NN NN\ AN NN nn. A ms LNH bei SANI Sudan, MA 5 Catefby ad vw deln 5 (5 VIS ni 5 C Maye bats He oP WML ee Le Fou Anferi baffano affinss fulca av1s „14 fig | stab. LXX V. | | Jer werf ind (eloarggefledte elen ebft | k Ei | | en __ dem Betercher. | B EEE ce sh de Rn Ee ia haan GARROS A it LA Schigmann fee. df greid Je ij is ln Pal zunor, PER vulgans. N° 75. IW ne LeBärot tachele, moven Le peut Berrct commun » \ \ . ° | | 5 [ | Die Heefehrmalbe mek Dem weiffen Korf- | En e Tab. LXAXVL 7 le 0 VIE, pr ig N rand ann : En E 100 1m, 5 DOPO: _ < ” oe tt maarr ÍyFid AE AIS nl, 7 Hirundo zmarina minor Capite albo Sar Hans Sloanes Kift. Jam. p. Bt ° 70. DISSE } Hirondelle marine à la tête bite Di Tab.LXXVII dre | | er fleme (chmarde u: werfje Zaucher. Ji f d | | } 4 AA Sy) ir MD | / en 4 / , | / Jm, Uy il 7 b 4 , dd SI) ids) La | Pr | 4 ’ ; ZL A ZA 4 7 / r VTI / jh ï / Aj , 6 dl / 4 Wi Á # if; / | | U MR Gj © Ef BE vn E wsl B ded. GS OA : LA sdh / | On el) rohro acuto breva,mas etfoer.N2 7/7 Wihal. Le A a a ziee ae | a a on Ee ab LXXVI. EE | ie te Êlerne' bepeee 5 | a | ' e ie : | ’ ” | , is « { \ 3 , A. betefbj ad vo delen Larus major wen | | - | N° 78 Wiel. En ” La Mo wette rieufe RDD \ | nn Nee Onocratalus \ er Welican. | En ON \ Wijk: He Ii ik 4 ez AN hk? nl / N NN \ vA SA dj Ki if Hee wl ' À ij Í KN É bi r d, ke hl he yf PA Av 2 SN SA ih Ak ln jat id val Pr chat ZEN N Ki ea ! \ IN, ‚ i I 4 N U Vis er! ij 1 kl WI (Á Wk Í jj 1 jl ie if vi by , Vit ‚& / AOP /, DL BE 4 Log BTI god / IE / 4 „ Vu Eijns ini 2 Pr vi” PIN jj ma PT Vini de al Wm „hj zk Mms / Wij bjfy 4 Dn ran 8 di ne Le Pelican att Dem fngfeishjen Delnabe Ne | Rab. WINN | De | Die arofe Weme UD ij / CGA wgn HP | Laurus maj or Roftro maeguah., | N° 80 Wlkdt. | | | … Le Coupeur d’ eau. bee ed rme ak nerd. gb Nin, B) Onocratalus, Americanus De nternet eh e Peean À ee ij il RA jk GRS LA e 8 IVlhal. 8 LAM, Sehgmarn eacud, Le Pelican de lAmergue, GS) a à BES Brain Sale erlein . lab. LX XXI (: VAAAAEE AANEEN Dn 40 TES me SM, cedi zi) De dolns, CAP, Ki C.A ee à IM, Sthmarnn geeud, Noramb. Podicipes minor Roftro vario. sem LaFoulque a bec varie Tab.LA XXI. , de î at RON 4 ) % , Oe tag” Í Lim tj, « ! LS $ tn) EN NN erg : | ik EN ij nj) AAR fi NN ) : \ Wo AN iN \ ON | \ be GC teqe 47 CP.S.C. Mag 09277 vilt send Les Penguins aux piez noirs. Pen wnes ex Oceano Aullrah ,p edibus nigrnis.NS83 hal ZIN Rl DEN Can ada LA thfmann geeud Ove de - dla ‚fe PA eweop plus. L2AO2Z- z crofis Pluk 2e A EA Ui uv NN wit \ hi | S.CAg. Whal N°84 4 Zi A Catefbyr | Anfer Canadenfis He, dr Je „ie / 1) ER raes =n > se d 5 p a - vering Bend gai mre en EPS. CAyest: 5 sE en gn za EE FA, Seligmarn Je. et evaud. RN RET REEGLETEEN ern l 5 pe € Ô . ® eeu. jor, pectore rubro. N° 85. Le Plongeon ala poitrmne rouge ER IDeXVI. Die Balamifhe Éirte mut Dem bfenfarben Dehmabel. en | PAT Sn LM / IW Ji AAM Mij pr MEI f 7; Ii; wk f if mg: In: AN 1d OPAAL bi 4 hap IJ a lis ij oel he he KR CTT Kaf LG KT KO of TISCTTKAN id bi Ù Chrurfanthemum Bermudenfe JL eucopt Jola vwrenthbus eraffis Pluk. Alm. 102 Anas Bahamen(is IAM Selhgmann fe. ef gpeud Canard de Bahama. Tab. LXX XVII. ae felymar3 iele Saucher web Dem acölyrten acher, ' \ Ô RS atten ee PE ner be re TE “ie \ IN N IES IN | il Jit” itn iN ND DN . | Î fl Ke ; iN AIN | BE Ik We, af ei, EN \ gin ch Ae id t fj 5 | | ! : , k E | De | | €, . 4 5 N | fj AN í A AS \ | WA} Hie IN SN | IJ fg JL ï N el od Er t | jn EN Ea NG EN a of AN AN Zi Eh Gi ns * 5 Le à | | Tt ot. | Cen MM dn 0 Zi CP, ay IAM 5 ó En et-Lltus Podrapes B NS Weil La Fougue Lore et blanche et la Foulque ales Die ae abte Sate | c / 2, DE, } } sE: == hs: by) znne é \ Vi Er / AL ij Un il Ipnusit Kah ik E: : > 8 beeren MIS, \ ‘ a ES SS Sn EE : ED de H i ij) erft, Rid it NN OLE KEEL LATEN ER Aq / Ur, Hen Dig us / UI nantt 1, pee melt HIN gj ne N AEL ee AN an / jg jj Wii Gt ERO ze 5%) EM) G y u (i, Sin EN Ni pn A ARDEN N RNNSG on MNS ERN NJ RIEN 4 SN (A ij Ns S jd ANN SENS SS KEN ANSENEN Nt sN NS \ \ AN IRON EEN NN Ik NS NS NS % SSM nt > Ee. ‚js ij f 4 bs In, li N it hd / | lr K \, eh GR den IA Sigmar fes ek eud | on Canard huppe. AM, Gately ad vwrdel ba | | Anas Chriftatus Ri | | sifetof Wihel Ke | PE PRE Blap LCD. Ns | Oer Latiher mit Ber noten Me E: : it 1 N 4 AN \ NVS ES : 4 À EN ” ze i = À se UN 5 r Etn en 5 7 SEE R \ NAAN \ ERR vs Emine! ga 4 | Colymbus caudatus guttur e rubro. Ne 89 Vlhal h | LA selgmarn eraud. m wt Tab.2eCs | Eline Kn mut plrpürfarb en Korf 8 Er Zl 4 Ef / / É fj / SS ES 7 EN f, SS SS Dg À tr 1 S Ee NG 14 EN SE ZA et SES Sn SS SSSE == A ee en 6 SM, ES SS 7 ES & ES TS Se ee Zo / / E - EEE = ee PO NIIDP, -! 5 2 / / Vars en Pa ry f aas nnee OON ï A ze / JP le) p ze / P, f // EE / 4 7 ES, 5 ‚ WEDDEN Zj Sf ZE / / 1 MSA / / is s 7 3 Hi ANP (RON Kl Z WL f GE ee / ‚If / 4 / lij / f, , 3 lj , HEIT val Á / / JUT nt P PEA g i/ / / HUE Hd 7 A / ‚ , f eN ge mn ne Ge el Ke SS Ze nn ZE ee Se 5 NNS iN ï Ô 2 AS Z rt CIE 55 2 / 07 4 1 / 4 / / Í gd VOID GLA / ON / / ID OD P Ji / / /, / 4 / AM. Cate/bar ad vw. LE en ; Ge ZA Sehgymann dn Anas zmanor. purpureo caprte. N90 Wihal Pett Canard a la tete purpurine. 1 4 ä Jm ib, 14 k í Jl DY Jij kf ie jl N Ek. fj ii: ii / Ö ij | SNN hi \ KUN SVN | | | Po AN eet) ij: js ad: fr ENEN ij : : p k ne N N ij ‚} \ $ vat ï IPAEDNNEN ii 3 Hak An AN N Hi N De dt WN \ ie Kn ERN \ ä \ RNN NR @® | iN \ bna Á Pe ° 7 Ne Zi 5 4 Ë 2 Ze „7 4, | 1 hi í SS 7 : Ge , il f HA OP vj | : ORI u AAI 3 IE gn Sj Wijn | i nn 4 UN JI U MM Ë î \ AAT b ii: E A | ie ' k : i Á | il \ H Li K IJ À ] ij É vangen ERE 4 rs B ‚8 \ Zi Te if Ee Í K Ee . EE = = 5 6 6 re nd 7 5 \ ZS - ; 4 a en Ss Philo Jeulps. „ij F d ee - Pr Ld , (À G.Eduards ad, UW, del, | CPSLCAH: | | An or albus ettuleus cum foemella | NE gJ Wilal Le grand ad noar et blanco) Bel Ik _ Anas mayor | 2nard no ‘ XC. lab ij nobel’. S retdtem 5 mit b [ che Ente hd hd FICANT (Ume TRKD Rl SEN ât Ni bec. ge Alt srand , eri Una: SIN AN \N EED eN De. IN NS RN eN emmen ane ES canus lato roltro. Ad , at LO 4 AIM ETI An AS Tab. CHI nT. A Ee te Datrtle vnd gefle e In Oirezalint SAN ES EEEN ï LN fi / 8 é | IES 7 la GE SE Rn fufcus, maculatus N° 93 Wlhel. Le Canard brun tachete Tab. CX. Die Onee d Bard dte Anas Am BATCATIUS cris ele ans ; Tab.X CV. En Die Peene chrarde und wet [| Wte. Re t ú fe | 4 RENE | Zá wg /, / : i „lb u A, / Ugg) / PL 4, Mr % bile “/ HO Uw; / PL Dd 7 / Dy P  /) Ld 7 Pe 0) / / Wm! % rd DE) A, fs Jl Jr ylf 7 lijd Jab | / OLM 4 „ia k 08 B B 14 1) IJ, / , 7 /f ji $ ON NON LORD | 5 met, id WALON” / . / AL Id fp Jole pen B 4 4 We, 4 JL 25 AAN N Verahele SAAN SS ANN UTF RAARN % Eiken LEE | 5 NG A; RA zn SEN A A 1 Nets e S xe i KS EEE NN WO AN bis Nn jd esse ' Ri; en in ai RE ; ‚ s zen Ln s Cr Nr en e | | oe aen AM Seligmann feulp.k | j LA Sehgmann feulp.& grut E geduards ad vwo, del, | GRON. ng | an Anas, mamor, albus et bufeus. | OSI Tel. en Le peut Canard noir et blanc 1 Die fleme weifle tend, braune nte, TAS EVF NS Fruter Burt folius oblengis bhaccis palade vardibus ape donahs Zi Ne ES / 4 on 1, > . / cud ef IA sdhigmarn Jeadeet _ Le Canard d Ete de Catesby / . a ee en » sj \ 2 « 5 4 K N’ \ E NN 5 Ee nn 3 À en watte Homerente des Catesby Se | Z Ae ne ae 5 . 59 U) 7 RE 5 uE > B 0 j5 | An 3 | de | ne À | eh | Ke we, Blastes Amerteaat fel es sj at lern Tab. XCVIL EE EE he ee en enn = mamet ESS Aen, „s De Ld 5 PA) 5 er ARR) 5 De #, are te BEN 5D Ae Zien pantr 7, $ EN. AD: ee Laere a N pe / es 4e EAT N Tj FEES: 24 Senne pend eN A EAT ZAL LEES S D me SS SEN En NEEN ee keKacen added Macer ui nn RES en Oe NL ms ed nnn eN DR be 4 5 Ei uer quidula americana fulca ze on | N° 98 WIhal ke | Ì Sarcelle brune de t amer 1que à [ 5 5 Sfinefifches ar vrare rige eN eelde Quer que dula Sz zh ele gans EERS mn ambten nt 8 / grenen GL CAgest 299 Whe. elende a / 3, 7 Gd) (Od La Cseelle de la Chine. ch E cfiags amerieanifehes Free entlein - de | DE ES tg We EE ed Calf dn deln, en dan : RO C-May N | ) ZA. Schigmann /eulps et geeud. Quer que ula Americana varie gata. N° 300 IV Thal Sar celle d Amerigue. | + + * ge Babs: er-Êleire amertcanifehe ár. Chlied ad vw. del. | ae jz EBS. CA Ee LAM Sehgmann ercud Urfulus Lupo affinis Americenus. INS 2021 Ih: en le pet Ours, ou Louveteau G eduard; ad viv, delen. Marmota Amenesiis / Das amertrari fe e Murmeliljer. 9 5 nes 4 a} Dn PNO nd SE eN 8 en, nde ONT DEE ZARNAK > Dj | : | SINAN ie _N°oalW Ih: aj voten p en NIS NN IAM, Selgmann weud Le Monax ou Marmotte dAmerigue. À 8 Ren en Ds : Aa gen F5 Ren 8 7 ie ij je z » = nd za = : pi Derfelytedene Rerfen des Auctoris. Ta CHI | , ô ze N . Hz ál ' EN rt A2) kee 5 ne en ‘ a | | 7 SEE SES Zz dE TE 5 En 5 oR | S SEE re 3 d | | | | | a. | Ez en W EEn d En Ay 2 El, FE IN | , en IN A El de Ü, Sn > ga rar 4 S 3 == 5 pr ja | SA | N Doe BN hs t Ï En = | KIR ig Pte (IO CEANVÁ Á U / N É € / / y 1 ü , Í ú $ ‚ , D Ô ‚ Hi „5 pÀ / 4 , / / f / } Le / De he J if 5 \ 7 / N je / ' d | | ÍN / den JE 8! ‚ @ FE RM A \ Re AR d / : , , 4 / A ii | TT ij Wiborg E % EN = ned \ A F5 Ee S 8 _ 3 ER 5 D ie rn biet na 0 9771007 fl OOIT R pi 57 G.buard ad vwo, delen. 2108 IVIK. SA Sehigmann fe, et geeud Nôrimt EN Ke Omertearifthe Dirchahn. Tab.CIV. N Rp AN NR ANN NNS „ - OEE on 0 nz Wren HA : Se, og an ASA mn SN ee he 6 : ard S SR Aars AE Eed an, 7 ss „4 ESP Kar, ì mer ZP, En 5 EEN nen AE ZEE RARReee pi ve Ln fe ps - Crib renss mrktrer, 5 5 Se ne ZERE en err han : rkenen EP men * Aj iest f Nn é Bp ZENE or run se Tr nende dinidee ld ens Maa ed Ren SR, “Varan s je, NE NEN AM Catefbyr ad vw, delen. f | ä Uto gallus zminoy fasens corvice, plus Mas ondantbus donata. N= oa - | | led E Le Cocq de bois d_Amrerigue HI / nd N°ez05 Wlhel. A Letefby ad vw. delen. Monedula tota nigra Hb Jaan. 2001012, gn aelbe De | Tab . CVL.f 4 5 N Ee Her eha g Oe | di her, Á) 4 Û JE eener UM | BN, À Pica. luteo mera varia Hf Jam pzor NO406. / PN PADD ALINA La Pie jaune et noire. „EMIE Die americantfehe Schwalbe mit bent (lach (ich fen Sehmwang. _ == et Br EE EJ E EH EH EE 2 EH EE 5 s = 5 2 5 gn dE HUD f AEL EEE 4 oe SELA EE ES in 5 , Tt B Fn A ad / En Ee 2% OI ERE Er Lb hd / Ll e = Es EE SE rs 7 2 / ijf (1 | 5 \ E 5 WNP / Da Ji Cn 1 Eneas EEEN Et d E 5E: 5 EEE HEE EEH 5 zz En LEO REDESORBARSED) NS Ì VAREN RRRININDOEEKE 1 TD LOT rát Hi | | Ed es | a Se Hirundo cauda aculeata Americana. N°zor Wlhal, …— De L Hirondelle d Amer LJ ALE: Tb CVIL ran alte grand Heron EI REE GE = MEE EEE der buf XY \ t dem s Ha er” TTE Een he Ee * ErtCartt , De OEL C.Magest \ N ee NEN EN AIN \ ANA SAN NN Amer tata masxcima ruf Ardea c 1cana 108 PR EJ Pe al werdt Ss Ke) 1 me PAANS er ct BAP bee Sn Sor ANNM \ / f Ne \ 0 5 8 N \ \ / HI) ENEN f TD zr À À / / 2 Ë $ AAN ANSS / î EES gie ver \ 4 #. OD d N MUD / "4 Arbor sat EG peer tn, ME { \ / ) Ubbe pe à gege B \ \ / / 3 rr ef Zita ear De Ô E SRAM „err hb BR £ Zenden \N \ Alf / 7 EE / Zg aen ene banbeldel Dld EED Ste TN Te Seer C : \ \ NI 7, 5 : EEN E ene 2 5 edere = ‘ \ ON Rm es é SL ' Ken 5 Bars Ln ed \ k p ! Ava p 1 o N 8 N f 7 N À NL all/ 8 ; vA , \ , N / 5 0 Ô : S ns p $ 5 os N Vg D p 9 A RE ee haar vk RA é Spree rp p re / = - £ aad | Perdix bybveftris Vir gimana. | N° zoo WV Tel. La Perdrix Americame. Tl ME N NN =O Nd Sn, SIN NN AN IN ° EN Stewartva NN EED! Hald IAM DR a N? 240 WIhed | „Le Roitelet hupe TEL GT ch erit. / 9, rl gen Haf iE vt ‚ou de tenipete mit róbjrenfd s. LePinfon de Mer, Hlemftelfleme bus tub « Minmmus marinus, nar1 En EP Larus mn: CES Glas Erg o N des Tro piques. O1feau L nn. . LCOrum . A, Cate vis Trop As | Der WhipJboorABilf dek Der lem Sn IN ANNM NS AIIIIIN \N mame edna ge id, 7 ARA 7 5 here) VST BEREN EN Nt TRAS ep TA ” een ner Wree Ch { ed jd rd 4 Wd B Kr 5 en FF bijg, ï Hohe : „ Caprymulgus minor Americanus. S| fehe | eismelfer 7 CRL se { bi All pre ro -r sr 4L Jt, jk eee vern er afte ae sie, mfb adden. Ten SCE NEET ride Tb COC er javanifche | ads. 1 Nen If IN HHS / | \ N & \ 7 — ze ' ANN NN NN N \ i | N INN REEN f 8 / \ SANI , ‚r S \ f / IN BAN N \ pn . N, ANN NI NDA Zeus era fo rv / N SNN =S S N NN . / 4 N (ij N SIIA \ far _ « 1 N NN ÍN ' S en Sn SN tE ye on en dn ih ij S 4 OONK 1 / | N EN / / AI TEN \N 7 VN) EEN / jl x 14 | 07 EEEN N 7 Î IIP HAMER N \ AN \ / y \ NN \N / ADD A\ EN ' 5 N \ / ‚0 / GANAAEN AAN EES IN / / NN B N | } Kate \: \ LJL VUL OL ij AINSSEONND, WID td 23 nn 17 OADOLDIE DPO PILLEN 26 =S N \ N N \ \ NS A Ui 4 Lepus Javenlis. EE la ANNEE | LA Scliymann fo eb peut — 4 be laévre de Java. . ip UI IJ 4 Marcus Catefby ad vw. pur. _Pison Americanus \ NE N N N N Pfeudo Acacia hifpida Ni 1 Merdbur rafels ENEN SNR zn é FA Sehgmann fo, et eveud. Le Bison Americain. KORTE INHOU B. DER | zj TWEEDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK. BE ME | REBO DD derne eenen nb aen VS Den VOORT EN onz Die afgebeeld en befchreeven zyn in het DE RD PE DE RI | DD) | hek OR en Tab. Bh A Je Afchgraanwe Buizert. Graauwe Gier. Graauwe Weihe. Kt. = Kk De Purperkleurige Zwaluw. = = e 5 E 5 U De Gekuifdle roffe Klaauwier. - = len e 5 MI 2 De Gekufde Vliegenvanger met een geelen Buik. = 5 = IVi so3 De kleinfte Klaauwter, _ Pe ee 8 3 6 V % De zwarte Vliegenvanger. Lwarte Grasmofch. Kr. = = - VL 5 De Indiaanfche Klaauwier, met een gegaffelde Staart. à = = VIL 6 De kleine bruine Vliegenvanger. = = = Gn & Vil. 6 De rood-Oogige Vliegenvanger. = = > > Ee : mn 4 De groote gevlakte Koekkoek, = == en = IX. 7 De rood getopte Vliegenvanger. à 3 bh > = = X. 8 De zwarte Indiaanfche Koekkoek. . E > > 3 XL 09 De roode Vliegenvanger. = = - = = = = XI ro De bruine gevlakte Andifthe Koekkoek. = = =, > = XIII. zo De Gekuifde Mees. Roodberftige Kuif-Mees. Kr, se = XIV... zi De Virginifche Nagt-Oil, Beef-Uil. Kr. = = = = = XV: Iz De Mees met de geele Stuit. Geel-Stuit. Kr. = - a XVI. 13 De groote witte Kat-Vil, De witbandige Glad-Uil, Kr. - we XVIL. 13 De Bahamafche Mees. - > - 5 > = mk XVIIL 24 De kleine Valken-“Ùil, » - 5 5 = me XI zr5 De zwart gekapte Mees. ___ = - = S 7 en De XX. 15 De .W hip-poor-W hill of kleine Gestenmelker. — = e - XXI. 16 De geelagtige Dennen- Mees, Re = de en = XXI. 28 De Brafitiaanfche Aakfter, Toucan genaamd. Pepervreeter. KL. == XXI. 18 De geelkeelige Amerikaanfche Mees = - = = XXIV. 19 De Groenfpecht met den Afchgraanwen Kop. _ = ed 7 XXV. 20 De geele Mees van Karolina. - = we 5 er - ms XXVI 2E De Zilverlakenfe Ghineefche Faifant-Haan met zyne Hen. > > XXVII. ze De Amerikaanfthe Vinkmees. Kaasmeesje. Kr. = a 7 = XXVII 23 De Ghineefthe Paauw-Fatfant. = Pr 5 pe m 7 et 23 Hét Bloemsnigertje of Kolibrietje. - Dn Re De Goudlakenfe Faifant uit China. eAS = « En 2 XXI 25 De zwart gekruide Viiegenvanger. Kattenvogel. Eee En dn 27 De Hennen van den Paauw- Faifant uit China en van den Ghineefchen Goude ee lakenfen Fatfant. SE 5 en 3 5 jd XXXIV. zn Het Amerikaanfche Roodftaartge. Ne 5 0 gens KKXV. £ De roodpootige ‘Patrys uit Barbarye. Ben En 8 = _ _XXXVL 29, Het hleine zwarte Roodftaartge. el HEA 5 XXXVII 30 Het bruine gevlakte Hazellioon, a Dn e. KXKVI. ja De Weftindifche Tsvoget. Ruigkop. Kr, 5 Ae À XXIX 3 Het witte Berkhoen of Hazelhoen. d. ae 5 XI | de De bruine Rall. | Ee | De IV. Deel. KORTE ÌNHOUD, De zhart en wit bonte en geOorde Diiker of Aa ; LS U bonte on ge=Oorde Duiker of Aarsvoet. & - LXXXVIL De Gekuifde W eflindifthe Duiker. rde Pen Kr. - - LXXXVIII, De roodkeelige Duiker of Lomme. ie | ò … LXXXIX. De kleine Buffelskop- Eend, Pur De Nuorajele B EeEppie de mile Rug. Ee 3 ze XC: De breodbekkige Amerikaanfthe Eend. je en ee e Aer De gekraagde Eend van Terreneuwe. ee on a XCII. De gekuifde of Zomer-Eend van Karolins. Pluim-Eend. Kr. = = XCIV, De Eend het Wittertje genaamd. | ge = = - XCV. De graauwe Taling van Karolistù, Graauwkop met de witte Rug. Kv. XCVL. De Gekuifde of Zomer Eend van Catesby. … » one _ XCVII. De laand gevlakte Amerikaanfche Taling. À de 5 XCVIIL De Gekápte Kriel Taling' uit China. e ë dn n XCIX. De bonte Amerikaanfche Schyf-Taling. Blaauwkop wit getekend. Kr. = G. De Amertkaanfche Wolfbeer. = 5 cn de CI. Het Zmerikaanfthe Marmeldier. n en OR E CIL De Bek van den Eg yptifchen Reiger, Vbis genaamd. = = CHI. Het kleinfte Kolibrietje of Bloemzutgertge. | | = > me ‘Twee vreemde Hoorntorren., = & ig sanke De Amerikaanfthe Berkhaan. a n de | pn CIV. Het geheel zwart Kaauwtje. s ee é en CV De zwart en geel bonte Aakfler. = . = = CVI, De blaauwe Sluipwesp. kn ge s nea 5 EE De Amerikaanfthe Zwaluw , met een Pekelige Staart. - = CVIL. De groot fle Amerikaanfche Gekuifde Reiger. . = = CV1uI. De Amerikaanfche Water-Salamander. ke - __ De zeer kleine Amerikaanfche Vloo, Chego genaamd, = 5 mmm Een zeer kleen Huid-Torretge, > - ie mn De Amerikaanfthe Kakkerlak, eg > ETE De zeer groote bruine Kakkerlak. = > - = Ee Het geelfchildig Torretje. = > ò = : LEE _ De Amertkaanfche Patrys. = ‚- gn à e CIX. Een gekuifd Winterkoning je, al en à - ri CX, De groote Bafterd- Wesp. en a En 5 7 EEK De Keerkring vogel. Brno eaten tE Aen det CXL De kleinfte Meeuw met Pypágtige Neusgaten. Kleine zwarte Storm-Vogel. Storm- Meeuw, Kr. = e = > ek De Aleine Amerikaanfche Geitenmelker. mn - - et CXIL, De Favaanftche Haas. = > a Se nd CHI De Amerikaanfthe Buffel. = > - & ke CXIV. SISSI SIS SISISIEISISI SIG SISIS SISIS SG SISSI SISISIGISISISISISISISISISISI 5 LYST per BOOM: EN PLANTGE WASSEN, Die in het DERDE en vierpe Deer van dit Werk voorkomen, de Tab. Sok) ongedoornde Steekwinde, met Hoekige Klin-op laderen. — « IL. Ae TA van Zwarte Wilde Wyngaard , Stekelige Steelen Ee en zwarte Beffen. __ me = Ee . - IV. raint Je welriekende klimmende Fasmyn. oe ä VL A Den die Pluisagtige Bloemen üit de hoeken der Bla. or derfleelen uitgeeft. £ ak 8 | Dn a IL De Et à Dn en : ne Weflindifche Ahornboom. —__ , = s | XI rn toel: die niet Klimt. Se Se En = XIV. wilde Nieswortel, met zesbladerige Bloemen, bet Blad om den teel Jlui- SA en ze Hartuormige Bladen en witte Bloemen, = Ù Ger De zevenjaarige Appelboom. Ee 5 e hese De int Water groeijende Tupelo-Boom, 5 nn . En Mondhout met Laarjorbladen, - 5 : à 7 zel, De Ahornboom met roode Bloemen. ed = = n S