BIDRAGEN TO1 DE FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIE, UITGEGEVEN DOOR Gi L. B E UM E 9 M. D. , COMMISSARIS VOOR DEN BURGERLIJKEN GENEESKUNDIGEN DIENST, DIRECTEUR VAN ’sLANDS PLANTENTUIN TE BUITENZORG, ENZ. 9 - i3 AM O93 3399. 7 y 909 999 rr VN 4ste Stuk. rr DID PID ED Kk PID varen BETTY IA, TER LANDS DRUKKERIJ. AAN ZIJNE EXCELLENTIE, DEN HOOG WEL GEBOREN HEER, G.A.G.P. BARON VAN DER CAPELLEN, GROOT-KRUIS DER ORDE VAN DEN NEDERLAND- SCHEN LEEUW, SECRETARIS VAN STAAT, GOUVERNEUR - GENERAAL VAN NEDER- LANDSCH INDIE, ENZ., ENZ., ENZ., ALS VERLICHT VOORSTANDER EN IJVERIG BEVOR- DERAAR DER NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN, WORDEN DEZE BIJDRAGEN TOT DE FLORA TAN NEDERLANDSCH INDIE MET ALLEN EERBIED OPGEDRAGEN noon Ziiner ÉXCELLENTIE S ZEER ONDERDANIGEN EN ZEER GEHOORZAMEN DIENAAR C. L. BLUME, ar. D. .de kennis der Indische Flora bijgedragen. oan e ^ YOORBERIGT. iai ola OFSCHOON reeds de werken van Rhede ez Rum- phius van de ryke verscheidenheid der Indische planten getuigen, ts echter eerst in latere tijden de grondslag gelegd tot eene getensehappeli yke beoefening der Indische Flora. Op het vaste land van Azie hebben inzonder- ‘heid Roxburgh en Wallich , met eene bewonderens- waardige naauwkeurigheid, een groot getal In- dische planten beschreven; doch ook de meer zuidwaarts gelegene Indische Archipel, ten aan- zien der vegetatie zoo rijk en nog zoo weinig bekend, is door verige natuur-onderzoekers niet onbezocht gebleven. Onder de gunstigste omstandigheden heeft, on- der anderen, Dr. Horsfield, in dienst der voor- matige Hollandsche Regering, gedurende ver- scheidene jaren, het eiland Java doorreisd: de Hoogleeraar Reinwardt heeft later zijn onderzoek niet enkel tot diteiland bepaald, maar hetzelve ook tot de meeste onzer overige bezittingen uitge- strekt, en eindelijk hebben de voortre[felyke na- tuur-onderzoekers Kuhl ez van Hasselt, a/s mede de Engelsche natuurkundigen Dr. Arnold ez Jack, allen in den bloei hunner jaren woor hun- nen al te grooten gver bezweken, merkelijk tot On- , >, L qa OS d an MT EST S :— ed 4 t di RR Ondanks dit alles is de voorraad van onbekende voorwerpen uit het plantenrijk van dezen Archipel verre van uitgeput, em nog een ruim veld tot onderzoek biedt zieh aan allen, wien de uitbrei- ding en eolna&ing der botanische wetenschap- pen ter harte gaat, en die zich daarvoor moeite en ontbering getroosten. Het is uit den aard van dit onderzoek onmo- gelijk, zich daarbij aan den schadelijken invloed ean het klimaat te onttrekken, en ligtelizk loopt men gevaar, onder de overmaat van vermocije- rdoor dan ook meestal de Ten einde zoodanig verlies zoo weel mogelijk voortekomen en tevens de bekendmaking der bo- tanische ontdekkingen in de Nederlandsch- Indi- sche bezittingen te bespoedigen, heeft Zijne Ex + cellentie de Gouverneur - Generaal mij gemag- tigd tot de uitgave dezer bijdragen tot de Flora van Nederlandsch Indië, van welke, naar gelang dat de voorraad van bouwstoffen zulks zal ge- doogen, van tijd tot tijd enkele wellen het licht zullen zien. Hoezeer deze bladeren meer-bijzonder bestemd zijn tot bekendmaking der beschrivingen van Indische gewassen, zal evenwel daarin ook eene plaats worden ingeruimd voor opstellen over het nut kr nut of het gebruik van die planten, vooral met opzigt tot genees- of huishoudkunde, Een tegelijk vindt alzoo gelegenheid, en wordt bij dezen uitgenoodigd , om zijne waarnemingen omtrent botanische onderwerpen spoedig aige- meen te maken, en het zal alleen noodig zijn, dat de intezenden stukken door den zender wore den geteekend, en dat voorts, ter voorkoming van verwarring, deze stukken, voor zoo verre zij beschrijvingen van planten behelzen, van zorg- vuldig gedroogde exemplaren dier planten wor- den verzeld. Wat de bouwstoffen aangaat, welke door mij voor deze bijdragen zullen worden geleverd, dezelve bepalen zich voorloopig tot korte maar zakelijke beschrijvingen van alle zoodanige ge- wassen als ik in deze gewesten heb waargeno= men. Derzelver getal is voorzeker niet onaanzien- lijk s: want sedert een tijdvak van ongeveer twee jaren, dat de bosschen van ons gebergte mijn aangenaamst verblijf geworden zijn, heb ik reeds omtrent twee duizend onderscheidene planten gade geslagen, en woor het grootste gedeelte uitvoerig beschreven. Van deze mijne waarnemingen nopens onze Flora zal ik voort- aan door deze bijdragen beknopte beschrijvin= gen bekend maken, terwijl de uitgave van een grooter werk omtrent hetzelfde onderwerp tot mijne terugkomst in Europa blijft uitgesteld, ten einde door de toelichtingen en teregtwijzin- > ger UA. de deo gen vam ervarene Aruidkundigen aan hetzelve de wereischte volmaaktheid te verzekeren. Feel zal misschien de Kenner aun mijne thans het ligt ziende waarnemingen te beris- pen vinden: doch, indien men in aanmerking neemt, dat ib bijna van alle hulpmiddelen der litteratuur verstoken ben, even als van alle onderrigting van andere Kruidkundigen, zal zulks voorzeker mij op eene toegevende beor deeling eenige aanspraak geven. c. L. BLUME, A M. Dr. u BIJ- EPA X BI DRAGEN TOT DE "E OI NX A A SYNOPTISCHE BESCHRIVING van cenige planten, behoorende tot de familie der Llanunculaceen , Dilleniaceén , Magnotiaceen , Anonaceén en Menispermeén, op eene, in de ja- ren 1825—1824 gedane reis over Java, Waargeno= men en beschreven. | RANUNCULACEAZE. CLEMATIS GLANDULOS 4. C: pedunculis paniculatis trifidisve, floribus monotcis; foliis 5 - nerviis ovatis dentatis glabris, dentibus glandulosis. Habitat: ad montem Burangrang Provincie Krawang. Floret: Aug. Sept. Nomen : . CLEMATIS SMILACINA. C: peduneulis paniculatis, folis integerrimis ovaüs coriaceis glabris quinquenerviis. Habitat: in sylvis Proviueiarum, Buitenzorg et Tjanjor. Floret : per totam annum. Nomen: Kadjan Kelan. CLE. EE) CLEMATIS LECHENAULTIAN 4. | €: pedunculis paniculatis aut wiüdis trifloris, folis 'ternatim sectis sericeo-villosis, segmentis. ovato- oblongis 5-nerviis exserte serratis, lateralibus obliquis. Habitat : in locis montanis et petrosis Jave Insul. Floret: Sept., Octobr. etc. Nomen: Aroy Tjun-tjun. THALICTRUM JAVANICUM. T: caule subtetragono striato, panicula corymbosa | dichotoma erecta, petiolis quadriternatim decoin- positis, segmentis glabris subtus glaucis ovato- orbiculatis trifidis (aff. T. folioso et T. petaloideo). Habitat: in altis montis Tjerimai Provincie Che- ribon. Floret: Sept., Octobr. Nomen: RANUNCULUS GERANIOÏDES. R: villosus, folis omnibus petiolatis, radicalibus trisectis, segmentis petiolulatis basi cuneatis tri- fidis inciso-dentatis, caule adscendente pauci- = foro, pedunculis 1 - floris oppositifolijs, petalis oblongis, calice subreflexo. , Habitat: m elatis montium ad fontes rivulorum. 4 Voret : per totum annum. ` Namen RA. ca) RANUNCULUS JAVANICUS. R: foliis omnibus petiolatis cordato-ovatis grosse crenulatis, summis lanceolatis trifidisve, pedun- culis 1 - floris oppositifoliis, petalis calice duplo longioribus, carpellis kevibus (aff. Zt. Bonarien- sí.) Habitat: cum precedente. Floret: per totum annum. Nomen : Ee DILLENIACE ZE. TETRACERA DICHOTOMA. T: folis ellipticis utrinque acutis a medio ad apicem. denticulatis venis subtus pedicellisque pubescen- tibus, pedunculo subdichotomo, floribus trigy- nis subumbellatis, sepalis glabris ciliolatis. Habitat: in limosis et calcareis Provinciarum Buitenzorg et Bantam. Floret: per totum annum. Nomen : TETRACERA SERICEA. T'!: foliis oblongis acuminatis basi acutis apice ser- rulatis subtus ramulis pedicellisque pubescentibus, racemo 4 - 5 floro, floribus trigynis, sepalis pe- talisque intus sericeis. Habitat: in monte Seribu Provincie Buitenzorg. Floret: Febr. Martio, E - Nomen: TE- (E) STETRACEB 4 GRACILIS. T: foliis ovalibus utrinque acutis apice serrulatis sub= tus ramulis pedicellisque subvillosis, pedunculo 1-2 floro, floribus trigynis, sepalis 4 ciliatis. Habitat: in Provincia Cherihon australi ad littora. Floret: Novbr. Dechr. Nomen: TETRACERA RIGID 4. T: folis ovalibus utrinque acutis apice. repaudis rie gidis subtus scabris, panicula composita divari- cata tomentosa, floribus trigynis sepalis petalis- que intus sericeo-villosis. Habitat: in sylvis Nuse Kambange insule. Floret: Novbr., Decbr. ` Namen : Kiassahan. TETRACERA FAGIFOLIA. T: foliis ovato - ellipticis acutis apice serratis sub- tus scabriusculis, panicula composita pyramidata tomentosa, floribus trigynis, sepalis petalisque ciliatis. Habitat: in montanis Provincie Bantam, Ploret: lan. Febr. Nomen : DELIMA INTERMEDIA. JD: folis ovalibus utrinque vix acutis apice repando- serrulatis rigidis scabris, panicula composita fo- De Mos, cR --DO he zn AG (35) liosa, floribus hermaphroditis, ovaxiis capsulisque pubescentibus. Habitat: in montanis Provincie Tjanjor. Floret: Jun. Julio. Nomen : CAPELLIA. Polyandria Polygynia L. famil natural. Dillenia- cearun. Sepala 5, subrotunda, persistentia. Petala 5, decidua. Stazmzna numerosa, libera; exteriora con- ferta, breviora; interiora uniserialia, aliis multo lon- giora. Ovaria 5-0 aut plurima, monostyla, coalita in pericarpium subglobosum; Sżyli subulati, diver- gentes. Carpella submenibranacea, intus dehis- centia, polysperma, Semina duplici serie margini affixa. CAPELLIA MULTIFLOR 4. C: arbor excelsa; foliis elliptico - oblongis repando- serrulatis glabris, peduuculis terminalibus multi- floris. Habitat: in Nuse Kambauge insule montosis. Floret: Novbr. Decbr. Women : Dregel. Speciosum hoc genus eum Dilleniis habitu tan- tum conveniens, memorie Viri Excellentissimi var - der (97 der Capellen, Gubernatoris Generalis. Coloniarum Belgicarum in India Orientali, Fautoris Historie Na- turalis et Botanices prestantissimi dicari velim. ` A Colbertia differt: carpellis intus dehiscentibus nec baccatis neque pulposis. A Dillenia: petalis deciduis nec persistentibus ; fila- mentis interioribus aliis valde longioribus nec sequalibus. COLBERTIA. Sepala 5-6, subrotunda, persistentia. Petala 5, decidua. S/amina numerosa, libera, interiora uni- serialia (10 = 50) cxteris multo longiora, antherisque subvacuis ; Anthero lineares, apice poro duplici dehiscentes. Ovaria 4 - 12, monostyla , coalita in pe- ricarpium subglobosum, loculis verticillatis, totidem. quot ovaria; $/y/; 5 - 12, divergentes, acuti. Se- mina in quoque loculamento plurima, reniformia, pulpa pellucida glutinosa obvoluta. COLBERTIA OBOVATA. C: foliis obovatis serratis, pedunculis unifloris, flo- ribus polygynis. Habitat: in vallibus montium J xvn insule. Floret : Septembr. Octobr, Nomen : Sompur. MI- A bc ER) MAGNOLIACEZE. MICHELIA CHAMP AC A4. M: foliis ovate-oblongis acuminatissimis basi acutis costis subtus petiolis pedunculis spathisque sericcis. Habitat : in Insule Jave cultis, Flore! : per totam annum. Nomen: Tjampakka. MICHELTA LONGIFOLIA. M: foliis elliptico-oblongis acuminatis basi attenta- tis rigidis utrinque glabris, pedunculis spathis- que sericeis. Habitat: in callis Jave Insule. Floret: per totum annum. Nomen: Tjampakka putie: MICHELIA TSJAMP.AC A. M: fohis elliptico-oblongis acuminatis basi parum attenuatis l. rotundatis subtus ramulisque pubes- centibus. Habitat: in hortis culta, Ploret: flores non vidi. Nomen: Tjampakka bala. MICHELIA MONTANA. M: foliis ovali-oblongis utrinque acutis goriaceis gla- bris, petiolis spathisque nudis. Rp y d Haz [1j Habitat : in regioiibus occidentalibuà Jat:e Insule. Fioret : Novbr. Febr. Nomen : Gelatrang. — MICHELIA RUFINERVIS, „AL: foliis elliptico-oblongis acuminatis basi attenua- tis l. obtusiusculis sabtus in venis petiolis ramulis spathisque rufo-velutinis, petalis exterioribus spa- tulatis obtusis. Habitat: ad montes Salak et Gede, Provincie Bui» tenzorg. psi: Octobr. ete. n: Mangliet bet MANGLIETIA. Polyandria Polygynia L. fitaif. natural. Ms | ltacearum. Calis spathaceus, irregulariter deciduus. Corolle subenneapetala. Stamina subulata, antheris in- trorsis. Capsulae plurime, in conum dense im- bricatm , semibivalves, persistentes, polysperme. MANGLIETÍA GLAUCA: M foliis elliptico-oblongis utrinque denn sub- tus glaucis. - eth Habitat : in sylvis Bonke Salak, Gede , etc. Floret: per totum annu. Nomen: M angliet. ( 9.) MAGNOLIA PUMILA. M: foliis perenpantibus coriaceis glabris reticula- to-venosis oblongis utrinque acuminatis, floribus - eernuis, Habitat: iu montanis. Jave Insule, necnon in hortis colitar. Floret: per totum amum, Nomen : Tjoen-tjon. MAGNOLIA PARFIFLOR A. AM: folis perennantibus ellipticis obtusiusculis gla- bris, ramuli gemmis spathisque rufo-villosis, pedunculis axillaribus solitariis 1-floris, corolla hexapetala, petalis exterioribus latioribus. Habitat: in hortis colitur, et verisimiliter e China nobis allata, Floret: per totum annum. Nomen ; Art pala (Chin.) TALAUMA CANDOLLIT. T: foliis oblogis utrinque. acuminatis, pedunculis subcernuis unifloris petiolisque junioribus fusco- villosis, caule fruticoso. — Farietas: T. latifolia: foliis Jatioribns basi minus attenuatis. —— EHabitat. in sylvis montium Insularum Jave ct Nuse Kambaugz. Floret : toto anno. Nomen : Kirapat. x. Aa C 16 ALAUMA HRUMPRHII. T. foliis oblongo - lanceolatis &eliminalissimis ; pé- dunculis unifloris erectis, canle arboreo. . Habitat: in Moluccanis insulis; in Java insula nondum vidi. Secundum Rumphii Herba- rium Amboinense, p. Il tab. 69 species distinctissima. AROMADEND RON. Polyandria Polygynia L. famil, natural. Magno- liacearum. Cilia monophyllus, spathaceus. Pelala numerosa merosa, subulata; Arntheris extrorsis. Ovaria im- bricata, 9 - spora. Carpella super axim coalita in fructum ovoideum , ligneum, 1 - locularia,- forte valvatim decidua et indehiscentia, disperma. l * . Obs: genus adhuc vagum , a Talauma vix nu- mero petalorum diversum. AROMADENDRON ELEGANS. Arbor excelsa ; folia bifaria, oblongo - lanceolata; flores terminales solitarii. (70-90 ped. altitudine.) H: ditat: dn sylvis circa viam Lebak Provincie Ban- - tam, necnon in montosis Salak et Gede, Floret: Jan.——- Martio. — Nomen: Kilungiung , Gelatrang. Se (u) ANONACEZE. ANONA SQUAMOSA. 4: folis oblongis obtusiusculis glabris subtus glau- co - virentibus, petalis exterioribus subclausis, fructibus ovato-globosis squamulosis. Habitat: in Jave cultis. Floret: per totam annum. Nomen: Siri. Kaija; Boa-nona. ANONA RETICULATA. * — ad. : 2 A ze x. ` z r 4: folis oblongo-lanceolatis acuminatis, petalis ex- terioribus subclausis, fructibus ovato-globosis re- ticulato-areolatis. Habitat: in Javae cultis. Floret : per totum annum. Nomen : Manoa. UFARIA PURPURE 4. U: foliis elliptico-oblongis acutis l. acuminatis basi subcordatis utrinque ramulisque stellatim-tomeu- tosis, pedunculis oppositifoliis sub - 1 - floris a-bracteatis, bracteis subrotundis reticulato-ner- VOSIS. i l Habitat: in sylvis humilioribus Jave Insulw. Floret: Novbr. Decbr. Nomen: Kadjang. ; OV A- . Se ad UVARIA RUGOSA. - U: folis oblongis acuminatis glabris, pedunculis axillaribus aut lateralibus —paucifloris, carpellis glohosis rugosis 4-spermis (arbor 60 ped.) - Habitat: in montibus Parang Provincie Tjanjor Jave Insula Floret : Junio , Julio. Nomen : UVARIA SPH EROCARPA, U: folis ovali- oblongis acutis basi obtusis subtus - gyamulisque farmainon ac veins, baccis longiter - .Süpitatis. eyibu: CNS canle sar- mentoso. Habitat: in syivis ad montem Salak. Floret: flores nunquam observavi. Nomen: Kitgantung Aroy. ` UVARIA JAVANA: U: sarmentosa , foliis ovalibus acutis 1. obtusis basi subeordatis utrinque. stellato-tomentosis , pedun- culis solitariis 2-5 floris lateralibus aut opposi- _tifolüis, pedicellis subumbellatis medio bracteatis. Habitat: in sylvis regionis australis Provincie Cheríbon. - Floret: Novbr. Decembri. Nomen; Kallak. PPA TN xT (13) UVAIA VELUTINA? Roxb. Ut canle sarmentoso, folis clliptico-oblongts acus» münatis basi subeordatis ramulisque villosiuseulis , pedunculis lateralibus paucifloris, carpellis sùb~ cylindricis villosis. Habitat: iu colliculis calcareis prope Kuripan re- gionis occidentalis Provincie Buitenzorg. Florct : Martio. Nomen : UVARILA OBTUSA. U: folis ovatis l. ovalibus obtüsis, costis subtüs ras mulisque ferrugineo-velüünis, peduncwis elonga- tis lateralibus aut oppositifoliis sub 1 = floris, baeeis ovalibus tomentosis. Habitat: ad montem Salak Provincie Buitenzorg. Floret: Augusto. Nomen: Kisauhnun Jalakkie. UVARIA LON GIFOLIA. U: foliis oblongo-ovalibus retusis l. acutiusculis sub- tus rfamulisque ferrayineo=tómentosis, racemis elongatis axillaribus e=Sefloris, pedicellis medio bracteolatis. Habitat: in Nusae Kambangae Insula, Floret : Novbr. Nomen : Aroij Kiladjah, : is UFA- UTE UVARIA BURAIIOL. U: folis oblongis nitidis, pedunculis unifloris um- bellatim confertis , floribus monoicis. (arbor 6o ped.) — Habitat: in monte Parang Provincie Tjanjor, aliisque montosis Jave Insule. Floret: Augusto, Septbr. etc. - Nomen : Barahol. UNONA ODOR AT A. CANANGAE. — Ur folis ovato-oblongis acuminatis basi rotunda- tis obliquis glabris, pedunculis axillaribus uni- 1. multi-floris demum foliosis, pedicellis subco- rymbosis, petalis lanceolatis, baccis stipitatis ovoideis. Habitat: ubique circa habitacula. Floret: per totum annum. Nomen : Kananga. UNONA VIRGATA. U: foliis ovato-lanceolatis acuminatis glabris, pedun- culis axillaribus 1-floris, petalis lanceolatis, in- terioribus basi glandulosis. Habitat: in montanis Salak. Floret : Decembri. Nomen : Kisauw - huing. (15) UNONA HAMATA. Ws ramis subscandentibus; folis elliptico-oblongig utrinque acutis coriaceis glabris, pedunculis soli- tariis uncinatis paucifloris, petalis lanceolatis basi constrictis ferrugineo-tomentosis, carpellis ovalis atrinque attenuatis 2-spermis. Habitat: in sylvis Salak prope Buitenzorg. Floret : Decbri, Nomen: Aroij Kiladja. UNONA ELLIPTICA. U: foliis subsessilibus ovali-oblongis acutis l. acumi- natis basi subcordatis glabris, pedunculis axilla- ribus aut oppositifoliis unifloris bracteatis, peta- | lis lineari-lanceolatis obtusiusculis. Habitat: in Provincie Buitenzorg occidentalis val- libus montium Seribu: Floret : Martio. Nomen: UNONA SUBCORDATA. DESMOS. _ U: foliis subsessilibus oblongis acuminatissimis basi subcordatis ad costam subtusque pubescentibus, pedunculis solitariis axillaribus unifloris, carpellis stipitatis subglobosis 2-spermis. Habitat: in Jave sylvis humidis, et in Insula Nusa Kambanga. Floret : Septbr. Novbr. «Nomen: Kitjantung Aroij. UNO: 10) UNON.A BIGLANDULOSA. U: foliis vrachten: acuminatis basi abade “tis et margine biglandulosis smbtus .glaucis, pe- dunculis lateralibus 1-floris folio brevioribus , =- carpellis moniliformibus stipitatis , caule frutico- so.—(U: chinensi affinis.) | Habitat: in Provincia Tjanjor een Iu Floret: Junio , Julio. CE o Le Nomen : UNONA LITTORALIS. U: ramis subscandentibus; foliis ovalibus obstuse : acuminatis basi rotundatis coriaceis glabris, pe- ^ duneulis oppositifoliis wnifloris petiolo longiori- bus, carpellis subbaccatis breviter stipitatis ova- libus medio subcoarctatis. Habitat : in Bataviæ locis stagnosis, Floret : Febr, Martio, Nomen : NONA KENTII. MELODORUM. U: folis oblongo -lanceolatis coriaceis nitidis, pe- "> - duneulis axillaribus nutantibus unifloris, baccis > subglobosis breviter stipitatis 2-spermis. - Speciem hane novam dicamus memorie Kentii, qui ingentem copiam plantarum in itinere per insulam Javam mihi adduxit. Ha ES EI) Habitat: in montosis Salak ad originem flami- nis Tjapus. + Floret: fere per totum annum. Nomen : UNONA MACROPHYLLA. U: foliis majusculis oblongis acuminatis basi rotun- datis coriaceis glabris, pedunculis 1-floris axil- laribus. supraaxillaribusve , carpellis subbaccatis ovalibus breviter stipitatis ? - spermis. Habitat: in montium declivitatibus Jave insula. Floret : Octbr. Novbr. Nomen: Kitjantong. UNONA SUAVEOLENS. U: folis oblongo - lanceolatis utrinque acuminatis glabris, pedunculis uncinatis oppositifoliis late- ralibusve mulufloris, petalis linearibus basi con- strictis sericeis , baccis breviter stipitatis ovalibus utrinque acutis 2 - spermis. Habitat: in sylvis montium Salak, Seribu ete. Floret : Februario. | Nomen: Aroy Kiladja Kilakinja. UNONA HUMILIS. U: folis lato - lanceolatis in venis subtus fusco-seri- ceis, pedunculis opposiufoliis 5- floris, baccis pedicellatis globosis 1 «2 - spermis. Ha- ( 38 ) Habitat : in montibus Salak, Gede, aliisque provin- ciarum Buitenzorg et Tjanjor. * Floret : per totum annum. Nomen: OROPHE A. Triandria Trigynia L. famil. natural. Anona- cearum.. : Calix 5-parütus. Petala 6, duplici serie dispo- Sita, exteriora minora, interiora pedicellata, apice calyptratim coherentia. Filamenta 6 - 9, brevissima, alterna saepe sterilia; 4ntherae biloculares extrorsum adnate. Ovaria 5, rarissime 4, villosa, primo ap- proximata, demum divergentia, 2 spora. Stigmata obtusa. Carpella totidem , (ex abortu solitaria) ses- Silia, baccata, cylindrica, 1-2 sperma; semina super imposita. OROPHEA HEXANDR A. O: frutex, foliis avato - lanceolatis , pedunculis axil- laribus ierminalibusque solitariis subracemosis , pedicellis 1 - floris, floribus hexandris. Habitat: prsesertim in regionibus calcareis circa Tjampiam et ad montem Parang. Floret: Jul. Aug. etc. Nomen : OROPHEA ENNEANDRA. O: frutex, foliis oblongis, pedunculis supra axilla= ribus aut oppositifoliis sub -5-floxis, pedicellis. fasciculatis, floribus enneandris. A «a (19) Habitat : in limosis Nusae - Kambangae insula. Floret : Novbr. Decbr. Nomen : GUATTERIA MACROPHYLLA. G: folis ovalibus acuminatis bast acutis coriaceis subtus pubescentibus, pedunculis brevissimis la- teralibus paucifloris, petalis exterioribus mino- ribus, baccis breviter stipitatis ovoïdeis. Habitat: in monticulis caleareis circa Kuripan Provincie Buitenzorg. Floret : Mart. Apr. Nomen : Kisauhun. GUATTERIA CUNEIFORMIS. G: foliis subeuneiformibus rotundato-retusis l. acu- tiusculis basi subeordatis glabris subtus glaucis, pedunculis elongatis solitariis lateralibus l. oppo- sitifoliis unifloris, petalis exterioribus elongatis. falcatis , baecis stipitatis ovalibus utrinque attenuatis glabris. Farietas: baccis ovali-oblongis longissime sti- pitatis. Habitat: in monte Salak. Floret: Novbr. Decbr. Nomen: Kitjantong Aroij. GU- ( 20 ) GUATTERIA LATERIFLORA. G: foliis oblongis acuminatis glabris, pedunculis la- teralibus solitariis unifloris, baccis ovalibus basi attenuatis, stipite bacca multo longiore. : Habitat: in sylvis montis Salak juxta rivulos. Floret : Januario , Febr. Nomen : Kisauhun. GUATTERIA BRAGMA. G: foliis oblongis acuminatis basi vix acutis supra lucidis venis subtus ramulisque tomentosis, pe- dunculis brevissimis bracteolatis lateralibus soli- tariis sub-unifloris, petalis interioribus brevioribus. Habitat: in sylvis umbrosis Nusae Kambangae Insulz. Floret: Decbr. Nomen: Bragma. GUATTERIA PALLIDA. G: folis oblongis utrinque acuminatis glabris subtus pallidis, pedunculis lateralibus solitariis unifloris petiolo longioribus, baccis stipitatis ovalibus utrinque parum attenuatis pilis minutissimis ob- - sessis. Habitat: in summo montis Menare aliisque mon- tanis regionis occidentalis Provincie Bui- tenzorg sub nomine Gunung Seribu co- guitis. Floret : Martio. Apr. Nomen : GUAT- : y E E E E ES EE Cr) GUATTERIA4 PISOCARP A. G: folis ovato-oblongis basi inæquali- rotundatis apice obtusiusculis venis subtus ramulisque to- mentosis, pedunculis suboppositifoliis unifloris, = baccis 1-4 globosis subsessilibus gbris. (arbor 20 ped.) Habitat : inter frutices ad montem Parang Provincue Tjanjor. Floret: Jal. Aug. - Nomen : Genera Anonaceis et Menispermeis quasi inter- media et forsan. cum Schizanaris novam familiam constituentia. SARCOCARPON. MONOECIA POLY ANDRIA. L. Flores monoici. Mas: Calix 5-bracteatus, 5- sepalus. Petala 9-12, ordine subternario disposita. Filamenta brevissima, discum hemisphericum ob- teg gentia, tamen libera; antheris apice extrorsum ad- natis. Fem: Calix et Corolla maris. Ovaria numerosa, super torum conicum congesta, 2-spora; carpella baccata, sessilia, compressa, in fructum unicum agglomerata, 2-sperma. Albumen carnosum, SARCOCARPON SCANDENS. S: frutex scandens; folis ovato-oblongis, pedun- culis confertis axillaribus lateralibusve unifloris. Ha- (22 ) Habitat: in altis montibus Jave Iusule. Floret : omni tempore. | Nomen: Hun - gan Bu- ut. SPHAEROSTEMA. MONOECIA MONADELPHIA L. Flores monoici aut dioici. Mas: Calix bracteatus, S-sepalus. Petala circiter 9, triplici serie ternaria disposita. Stamina disco globoso imposita, filamen- tis subconnatis. Fem: Calix et Corolla maris. Ovaria supra torum conicum demum elongatum aggregata. Baccae totidem, spicate , distantes, nec imbricate, 2-sperme. Albumen carnosum. Genus Sarcocarpo proximum, sed differt stami- nibus connatis, et carpellis supra rachin spicatis et distantibus, nec imbricatis. SPHAEROSTEMA AXILLARIS. S: frutex scandens; folis integerrimis ovato-lan- ceolatis acuminatissimis, pedunculis axillaribus subsolitariis unifloris petiolo vix qualibus, flori- bus dioicis, filamentis exterioribus liberis. Habitat : in sylvis altis montis Zjerimai Provincie Cheribon, Floret: Ocibr. Nomen `: SPAAE- ( 25 ) SPHAEROSTEMA ELONGATA. SS; folis ovatis acuminatis tenuissime denticulatis glabris, pedunculis axillaribus 1-floris petiolo multo longioribus, floribus dioicis, filamentis om- nibus connatis. Habitat: in altis montis Burangrang Provincie. Krawang. Floret : Aug. Nomen: MENISPERME Æ. GYNOSTEMM 4. Dioecia Monadelphia L. fam. nat. Menispermes arum. Flores dioici. Mas: sepala 10, ordine quinario biserialia, basi coalita. Corolla nulla. Stamina 5, monadelpha, extus antherifera; antherae in annulum fere coalite, biloculares. Fem: calix maris. Corolla nulla. Ovarzum simplex , semiinferum , 5-4-loculare, loculis 1 -sporis. Stigmata totidem, persistentia, Drupa baccata, globosa, loculis et nucleis 1-sper- mis totidem quot stigmata, Embryo iitversus, exal- buminosus. GYNOSTEMMA PEDA TA. .G: folis 5-5-7-tim sectis, segmentis ovato-oblon- gis grosse serratis, panicula axillari. Habitat: in montanis Provinciarum Buitenzorg, Tjaujor et Krawang. Floret: per totam annum. == Nomen : - GY- C”) GYNOSTEMMA SIMPLICIFOLIA. G: foliis ovato-oblongis acuminatis cum mucrone repando - - serrulatis glabris, | racemis paniculatis _ axillaribus terminalibusque. utm — Habitat: in sylvis altioribus Provincie Krawang. loreh E ok wie > Nomen : COCCULUS CORYMBOSUS.. C: villosus; foliis subpeltatis orbiculato ~ cordatis acutis mucronulatis 5-nerviis , corymbis axillaribus solitariis folio minoribus, pedicellis. subumbellatis, Habitat : in’ montosis ealeareis prope Kuripan Pro- vincie Buitenzorg. Floret: Apr. Nomen: COCCULUS LANUGINOSUS. C: lanuginosus; foliis lato-ovatis retusis basi vix cordatis, corymbis axillaribus confertis folio valdc brevioribus, pedicellis subumbellatis. (aff. C, corymboso.) Habitat: in montanis Jave Insule. Joret : Febr, , Mart., Apr. Nemen: Gurrun & COCCULUS RIMOSUS. C: foliis sub peltatis ovali-oblongis paulo acuminatis co= riaceis EE RPM SERI P RN Kl RS T € 38.) ` riaceis glabris; racemis paniculatis confertis axil- laribus folio brevioribus, caule rimoso. Habitat: in saxis ed littora meridionalia Jave Insule. Floret: Novbr., Decbr. Nomen: Aroij Kikonueng. COCCULUS GLAUCESCENS. : foliis subpeltatis basi subcordatis orbiculatis ób- tusis mucronulatis glabris subtus glaucis, racemis -~ paniculatis lateralibus folio longioribus. Habtiat: ad montem Tjerimai Proyincie Cheribon. Floret : Octobr. Nomen: Handje Sonneh. COCCULUS CORIACEUS. : folis cordatis ovatis obtuse aeuminatis mucro- nulatis coriaceis glabris, racemis elongatis axil- laribüs solitariis pendulis (aff: C: Malabarico. ) Habitat: in umbrosis Sallak. - Floret: Septbr. , Octbr. _ 4ANomen : COCCULUS OF ALIFOLIUS, : foliis ovalibus integerrimis mucronatis trinerviis glabris, ramulis villosis; pedunculis inferioribus axillaribus petiolo fere aequantibus, summis in paniculam terminalem dispositis, pedicellis um- bellatis. Has (26 } Habitat; inier lapides montium calcareorum Ku- ripau, et circa Bataviam, Floret: Martio, Apr. ete, Nomen : COCCULUS BAN TAMEN SIS. C: foliis ovatis aut ovalibus | acutis basi rotundatis | subeordafis « _subquinquenerviis intégerrimis gla. | bris, paniculis elongatis axillaribus solitariis. >] Habitat: prope Collelet Provincie Bantam. Floret: Decbr., Jannario. Nomen: Kendit monjet, AAA Dicecia Miranda L. famil. natural. ISI, _ Mmearume Flores dioici. Mas: Sepala 6-9, ordine ternario biel. triserialie. Petala 3-4. Stamen 1, peltatum, superne in circuitu polliniferum. Fem: Sepala 3-4. Petala maris. Ovarium 1, stigmatibus 5-5, acutis. Drupa obovata aut reniformis, stigmatibus basi ap- proximatis, 1-sperma. | Genus Cissampelo proximum, sed structura flo- rum et staminum distinctissimum. = €LYPEAÀ4 DISCOLOR. C: foliis ovatis peltatis obtusiusculis mucronatis sub- tus incano - tomentosis, capitulis in umbellam axil- larem dispositis, die C az) Habitat: circa Buitenzorg , Pamanukan etc. Floret: per totum. amum. Nomen: Aroy Gurrung. CLYPEA VENOSA. C: folis ovatis peltatis obtusiusculis mucronulatis basi subtruncatis glabris subtus albicantibus ner- visque purpurascentibus, umbellis elongatis axil- laribus solitariis compositis. Variet: folis sabangulatis. | Habitat: ad radicem montis Burangrang Provin- cie Krawang; etiam ad flumen Tjiseda- nie prope Rompien Provinciae Duitenzorg. Floret: omni tempore. Nomen: Aroy Gurrung Burrum. -CLYPEA TOMENTOSA. C: tomentosa; foliis ovatis 1. suborbiculatis obtusis mucronatis, corymbis dichotomis axillaribus so- litariis geminisve folio brevioribus. Habitat: in paludosis prope Tangerang Provincie Batavia. y Floret: Novbr., Dechr. Nomen : CLYPEA CORYMBOSA. C: foliis peltatis ovatis acutis l. obtusiusculis mucro- nulatis pergamaceis glabris, umbellis compositis or - AAN- : (51 ) AANHANGSEL. ED) DE Hu ik in voorgaande bladeren eene korte be- schrijving gegeven van eenige onzer gewassen, het zal ook niet geheel ongepast zijn, hier nog enkele waarnemingen bijtevoegen omtrent de algemeene, vooral geneeskundige , hoedanigheden dezer voort- brengselen van het plantenrijk, in zoo verre dezelve mij bekend geworden zin;—ook mogen eenige aan- merkingen, welke meer betrekking hebben tot hunne Botanische kenteckenen, hier eene plaats vinden. RANUNCULACE Æ. Het gering aantal planten van dit geslacht, welke onze FLORA bezit, is voornamelijk in bergachtige streken verspreid, zoo als b. v. Ranunculus Java- nicus en R. geranotdes, welke zelden beneden eene hoogte van 5000 voet boven de oppervlakte der zee wor- den aangetroffen. Aan deze omstandigheid zou men het kunnen toeschrijven, dat deze planten door de Ja- vanen tot geen geneeskundig gebruik worden aan- gewend. Overigens vertoonen deze gewassen bij ons echte geringe sporen van die zoo vlugge scherpte, (*) welke (*) Deze stof verdwijnt weldra door het droogen , door ko- ken met water, terwijl daarentegen zuren, ook wijngeest, en suiker= achtige bestanddeelen hare corrosieve hoedanigheid versterken, Uitwen- dig op de huid gelegd veroorzaakt zij een brandend gevoel, roodheid | ontsteking, blaren, ja zelfs het koudvuur; zelfs zag men reeds door bare uitwaseming ontsteking der oogen en der mondholte ontstaan. In- welke dit geslacht in het algemeen eigen is, en slechts aun de bovengemelde soorten van Ranunkel nam ik dezelve enigermate waar, wanneer deze planten op hooge en drooge plaatsen grocijen , terwijl zij in moerassige en tevens schaduwrijke stre- ken naauwelijks cen spoor daarvan bezitten; des niet te min vermijden ook op de laatst gedachte plaatsen de van kruiden zich voedende dieren zorgvuldig het gebruik van dit gewas, en dit instinkt doet vermoeden, dat hetzelve toch niet geneest van — scherpte ontbloot i is. Y DIL- as xr en Me verdeel wétdt de: zaamheid der zenuwen daardoor aanmerkelijk onderdrukt, Met nut bedient men zich van eenige der Kanunculaceén , waarin deze scherpe stof meer of min de hoofdrol speelt, in de volgende gevallen: — Uitwendig, als een prikkelend en blaastrekkend middel, beveelt vooral Dartón den. Ranunculus bulbosus aan Cwaartoe ook R: acris, R: Sec» lerátus 4 Knowltonia vesicatoria, Anemone nemorosa etc. gebezigd y wor- den), waarvan men bij podagra, jicht, rheumatismus , en zelfs totstni- —— ting van hardnekkige wisselkoortsen (in dit laatste geval als een deeg om den handwortel gelegd) de beste werking heeft waargenomen ;— als een bijtend middel ter reiniging van ‘oude zweren, en om wratten, beengezwellen en verouderde huidziekten te verdrijven, heeft men bijzonder Clematis erecta, C: flammula, C: vitalbo, Ramrmeulus acris Sevelen. —Inwendig heeft men zich van het over Ranunculus — - cumula explican water als braakmiddel ‘bediend, * 63 DILLENIACEAE. De Botanische kenteekenen onzer Dilleniaceërz zijó weinig onderzocht, en daar ik planten, die in den tuin te Buitenzorg reeds lang voor echte Dil- leniae doorgingen, bij nader onderzoek onder an- dere geslachten heh moeten rangschikken, moet ik vermoeden, dat. deze zelfde gewassen vroeger wel bekend waren, doch voor andere gehouden werden. Reeds beveelt Rheede in zijnen Malabaarschen tuin, deel 5, pag. 5, de bladeren van Acarapats Jot- ti (Tetracera Rhedii. aan, om met rijstwater afge- kookt tot mondspoeling te worden gebruikt tegen aph- then, en Rumphius (deel 2, pag. 140) prijst tot het zelfde einde aan den met water fijn gewreven bast van Sangius (Dillenia? serrata). Deze nuttige handeni) bepalen zich echter niet alleen bij deze m €) Deze. hoedanigheid is gegrond op de in deze ¿ecien zamentrekkende stof (Tanin), die bijzonder onvermengd in dit sane sche geslacht heerscht, maar zich nog niet als galappelzuur vertoont. De oplossing van zwavelzuurijzer geeft de aanwezigheid van die stof in haré afkooksels door eene groenachtige kleur te kennen; die der gelatina. door een troebel bezinksel. Zoo wel het uit- cls É . dezer middelen heeft eene verhoogde werkzaam- huid ten doel welker contractibiliteit daar- door vermeerderd wordt. In ziekten, verbonden met algemeene of plaatselijke verslapping der spieren. en vaten, zijn zulke middelen uit- dien hoofde bijzonder aangewezen; slechts vordert de inwendig voort- gezette aanwending van zulke middelen de grootste omzigtigheid, . wegens de sterke zamentrekkinz van het darm-kanaal, de daarop um volgende verminderde werkzaamheid der bloedvaten, en.de ophooping van blocd i in het Systema portarum, terwijl hun gebruik ook bij ome en aanwezigheid van gastrische stoffen schadelijk is. (54) deze gewassen, maar wij treffen dezelve bijna in alle medeleden dezer famile in cenen gelijken graad aan, zoo dat men tot dat einde ook de basten der Capellia en Colbertia enz., mits die niet al te oud zijn, kan bezigen. | Bijzonder kan, men zich in de Spruw, by Scheurbuik en verslapping van het tandvleesch cen groot nut von het gebruik van dit middel beloven, vooral wanneer men koude baden van het geheele ligchaam daarmede verbindt. Dit middel wordt op de volgende wijze gebruikt.— Men wrijft nagenoeg een lo der gemelde - IC EI van Saiassie (Ocymum basilicum), tot eene fijne pap, waarmede men dagelijks meermalen de geheele - mondholte bestrijkt, en bij eenen ziekelijken toestand van het tandvleesch dit laatste zelf zachtjes daarmede inwrijft, In de Molukko's worden de zuurachtige vruchten der Dillenia elliptica volgens Rumphius inwendig in heete koortsen ter verkoeling gebruikt. Hier ver- dunt men het doorschijnend sap, dat in de vruch- ten van Sompur (Colbertia obovata.) besloten is, met. water, en bedient zich van dit middel, om het hoofd - intewrijven, bijzonder tegen vervellingen en het uit- vallen der haren. —— ( 35 ) MACNOLIACEAE EN A ANONACEAE. ` De planten dezer geslachten toonen, zoowel ii hare organen als in hare krachten, zoo vele overeen - &temmende hoedanigheden; dat ik mijne waar- nemingen omtrent dezelve gevoegeljk kan vereenigen. De grondige bewerking, vooral der Anonace?n; wordt, bij overeenstemming van haren habitus, daar- door zeer moejelijk gemaakt; dat men zich ten uiterste zeldzaam vruchten van dezelve kan verschaf- fen, op wier bijzondere vorming de verscheidenheid der genera voornamelijk gegrond is,— op kenteeke- nen; die daarenboven bij menige geslachten zoo in een loopen, dat men beter zoude doen meerdere derzelve te vereenigen. Dit laatste zoude voornamelijk ten aanzien van Uvarid en Unona wenscheljk zijn, zoo men nict tene geheele hervorming van beide geslachten wik tot stand brengen: Zoo zal b: y. Uvaria zich van Unona onderscheiden door eene sappige vrucht; hetgeen echter nict bij alle soorten van Uvarien het geval is, daar dergelijke vruchten ook meuigvul- dig onder Unona voorkomen, zoo als bij Unóna edorata. ` De zaadkorrels der Uvariae moeten iñ eene dubbele rij over elkander liggen; bij de Unonae daarentegen in eene enkele (dit karakter is bij de vruchtbeginselen dezer gewassen van een grooter gewigt, en ik heb op hetzelve bijzonder daar acht WE : a ( 36 ) geslagen, waar mij vruchten ter bepaling ontbraken), hetgeen echter wederom bij menige Unona-, en on- der anderen de U. odorata, geene plaats heeft, waarbij ik dezelye , door yerşchuiving der ejjeren, niet zelden in meer dan twee rien over elkander. liggende heb waargenomen, Het onderzoek der vruchtbeginselen dezer gewassen moet ons daarom tot vaster resultaten leiden dan dat der vracht, daar ik buitendien heb waargenomen dat de eitjes (ovula.) , welke oorspronkelijk in twee rijen gelegerd waren, bij meerdere ontwikkeling der yracht, door uitdijing van het pericarpium, langzamerhand in ééne rij zamenschaven , en oin- gekeerd zulke, die in ééne rij lagen , door vers pum meerdere lagen aannamen, = Opent zich hier alzoo voor den plantenkenner een ruim yeld, om de veranderingen nategaan welke de organen der planten in hunne ontwikkeling plegen te ondergaan, ook den arts beveelt zich deze fa- milie aan, ter nuttige aanwending van uitstekende heelkrachten waarmede zij begaafd is, Bijna alle basten dezer gewassen, voornamelijk hunne vruchten, ja zelfs de bladeren bevatten eene bittere extractiefstof en eene zeer aromatische scherpe olie, welke meest aan plantenslijm of ook harst gebonden is, zonder dat zich een spoor van Tanin in dezelve bevindt. Zij behooren alzoo tot de H i i EE) klasse der bittere extractiefstof bevattende, met aethe« rische olie doordrongene middelen (*), zoo dat vele derzelye in werking der Cascarille zeer nabij komen, . Het gunstig gebruik, hetwelk men van meerdere gc- wassen uit beide familien gemaakt heeft (f)—de merkelijke overeenstemming, die zij in hunne physische en chemi- sche hoedanigheden doen kennen —en eindelijk de gewigtig ze en allezins overeenstemmende waarnemin- gen, door Rheede en Rumphius omtrent het me- dicinelo Mm E Se van “middelen etit reeds door hare bite gerstor prikkelend op het systema der spieren, en verhoogt door hare aanwending op de organen der spijsvertering derzelver werkzaamheid, zoo als zij ook door den meerderen of minderen inhoud van aroma en harstdeelen op het systema der zenuwen en vaten opwekkende werkt, en daardoor zelfs den zieken toestand van verwijderde organen helpt pit den weg ruimen , welke voornamelijk met eenen vertraagden om- loop der sappen verbonden is. Bij volbloedige personen, en ncizing tot stenische bloedyloeden, vereischt het gebruik dezer gewigtige middelen de grootste omzigtigheid, waartegen zij bij verminderde werkzaamheid der spieren, vooral van de ingewanden des onderlijf, bj zwakken om- loop van bloed, bijzonder in het systema der poortader en van den terus, bij eencn zieke! yk prikkelbaren toestand van het stelsel der zenuwen, bijzonder yan. de ganglien, en de meeste zickten, die door zwakheid wor ‘en onderhouden, yan een groot nut zijn, Mee cx Nora. Tot deze” behoort onder anderen Mistera aromatica van Drymis Winteri) bij verzwakte spijsvertering , ophooping van slijm, colica Aatulepta, bij typheus boosaardige koortsen, uit- en in wendig tegen scorbut, ~ De bast des Melambo tegen tusschenpoozende koortsen en zwakte ger maag. De bast dar Liriodendron Ti vlipifera tegen tusschenpoozende koortsen. Het zaad van /Hicium anisatum tegen zwakte van de maag, krampe : wehtige aamborstigheid y Fheumatieke ziekten, enz. > ( 58 ) dicinale gebruik van vele derzelve aangegeven — dit alles moet ons dansporen, om hunne heelkrachteri met opmerkzaamheid gade te. slaan. Den Aromadendron beveel ik hiertoe bijzonder aan, waarvan het aftreksel der bladeren zich aan my als zeer krampstillende heeft doen kennen in hysterische gevallen ; en tiens bast eenen doordrin- genden specerijachtigen bitteren smaak en zeer liefe- lijken geur bezit; ook de Tjampakka verdient in dat opzigt, te meer, wijl dezelve bij ons zoo alge- meen verspreid is, eene bijzondere opmerking. Van deze laatste; als ook van de Kananga (Unona odorata), zag ik de met Jaz (Zingiber officinále.) of Kunje (Kaempferia rotunda.) fijn gewrevene zaad- korrels uitwendig tegen afwisselende koortsen; met goed gevolg, bij een kind op de maagstreck aanwen= den, nadat nien te vergeefs had getracht inwendige middelen te geven. Zoo wel dit zaad; als dat vari vele andere Magnoliaceën en Anonaceén; bevat eene resineuse aromatische stof; die ten uiterste scherp is, en bij een onvoorzigtig gebruik, zoo wel uit- als inwendig, tot ontstekingen aanleiding kan geven. Thans hog een woordje over de voornaamste ge- . neeskundige eigenschappen, welke door Rheede eh Rumphius omtrent eenige dier gewassen zijn aan= gewezen. _ De eerste zegt onder anderen van de T'jampakkds dat de bast des wortels; met warm water afgewreven en EGT en gedronken, de maand-stonden bevordert, doch door zwangere vrouwen té veel gedronken, de afdrij- ving der vrucht te weeg zoude brengen; dat het uit het zaad geperste sap , uitwendig op het onderlijf ingewre- ven, tegen winden dienstig is. | Rumph beveelt daarentegen aan de met Kunje ( Kaempferia rotunda.) en water fijn gewrevene bladen verwarmd te drinken tegen het graveel, en de nog on- geopende knoppen in klapperwater gekookt, bij Go- | norrhoeae, als een den slijmafgang bevorderend middel; | ook merkt hij aan; dat de bast met andere ingredien- ten, aan de kraamvrouwen , na de bevalling, kan toc- gediend worden, om de nageboorte uittedrijven. Doch wij zullen, om wydloopigheid te vermijden, in geene bijzonderheden treden, en slechts aanmer- ken, dat reeds Rheede de groote gelijkvormigheid heeft ingezien, welke de verschillende gewassen der Anonacéen , ten opzigte hunner werkingen op het lig- chaam, toonen, dewijl hij aan meerdere soorten, zoo als de Guatteria Corinti (Rheede, 5 deel, t. 14). G sempervirens (deel 51.16), G: montana (deel 5 t. 17), bna gelijke heelkrachten toekent, als aan Unona Narum (deel 2 f. 10),—hoedanigheden, die door Rumphius wederom aan andere soorten der £no- nacéen worden toegeschreven, zoo als aan de Unona Muscaria (Rumph. 5 t. 42), Unona odorata (Rph. 2t. 65), namelijk werkzaam door het gebruik harer aromatische basten, bij windkolieken , diarrhoeën die met geene ontsteking verbonden zijn, koude koortsen, en uitwendig tot inwrijvingen (waartoe men bijzon- ES en | Tug: d * zs MISES -x (45 der de olie gebruikt), of als baden, tot verzachting van arthritische en rheumatische pijnen , tot mond- spoclingen bij ontsteking der keel, mondzweren „ e rickenden adem, enzo ^ MENISPERMEAR. ande de Candolle noodigt. de. peisigens y in warme landen uit, om deze familie- naauwkeu À nu toe geschied is te onderzaeken , daar dit bis ei ver teedere blócsems, wanneer die gedroogd zm, | moeijeljk te bewerkstelligen is. Ik heb die uitnoodi- - ging ter harte genomen, eu verironw dat min ou- derzoek iets tot kennis onzer Menisper meen zal by- deep. qnem dezer : ee có van de der beide Duce cdi de daerdoor zeer af, dat zieh in al derzelver deelen geen harst en naauwelijks een spoor van aetherische olie bevindt, waartegen zij, zonder zamentrékkende te zijn „ zeer rijk aan verwende bittere extractiefstof en plan- tenslijm, alsmede -ook aan emylu: zijn") In het zaad. C*) Wij hebben hier alzoo middelên voor ons, die niet alleen door hunne bittere exttactiefstof eene opwekkende kracht op de- vezelen hebben, maar door de menigte van hun. slijm zelve ligt te. assimileren en hoogst voedend zijn, de door sterke ontlastingen vere lorene_ vochten helpen herstellen, en zoo de vaste declen versterken. — Door middet van humen meerderen rijkdom aan slijmige declen, om= wikkelen zij niet alleen vreem ps, seo en weed die minder schadelijk, maar zij 3 hoogde prikkelbaarheid van zulke organen, die rijk aan ya e : weckelen zijn, zoo als van de maag en de dime SS De C e ) záad yan E eoe is een eigenaardig zout. besloten, het Pikrotoxin (+) een der hevigste narcotische mid- delen, | hetwelk zich bijzonder op diesen, met sterk ontwikkelde zenuwen van het ruggemerg, als ten Ik Este n mij mind: dat ook onder de door my beschrevene gewassen zich het cen of andere bevindt, waardoor ons de Columbo wortel (van Gocculus palmatus) voor onzen Indischen medicijn winkel zoude kuunen worden vergoed; trouwens, *op de kusten van Malabar heeft men van de bittere wortelen van Cocculus peltatus (Rheede 7, t, 40) cen eyen zoo gunstig gebruik gemaakt bij dysenterien * en zame hoedanigacden der wmiddeien dezer familie bij doorloopen, ten gevolge van zwakte, of door overmaat van prikkels der galaizon- derende organen ontstaan, bij geelzucht, krampachtige brakingen, enz. zijn daaruit te verklaren, zoo als men zelfs van deze middelen , i in - dysenterien van eenen ontstekenden aard, minder dan van vele andere te vreezen heeft, wegens de geheele afwezendheid van Tanin en harstdeelen, Ct) Als geneesmiddel is , naar mijn weten, het Pikrotoxin nog niet aangewend, ofschoon het dit, in de hand van eenen voor- -—zágtigen arts, wel zoude verdienen. Deszelfs werkingen bepalen zich bijna alleen op het ruggemerg, en niet, zoo als het Morphin Ceen zout, uit Opium gewonnen ) op het hersengestel, weshalve het ook geene eigenlijk bedwelmende krachten bezit, maar stuipachtige trekkingen verwekt, en spoedig de zamen- i trekking van het hart onderdrukt. C$) Bijzonder op visschen, die ook daarmede vergifügd worden Hier op Java bedient men zich intusschen van het zaad van dien Ceeculus daartoe niet, maar de vruchten van Croton Tiglium - Ckamalakkian ) , de wortel vau Dalbergia hererophylla (Tuba arojj ), en zelfs eenige soorten van Polygona worden daartoe genomen. (42) en ziekten van het onderlijf, als van d$ Columbo 3 en Cocculus flavescens (Rumph. 5, t. 24), dien wij -waarschijnlijk ook hier op Java bezitten, wordt door Rumphius tegen zwakte der ingewanden, verslijming , geelzucht, enz., aangeprezen. Van bijna alle soorten van C/ypea, maar bijzon- der van die, welke als Ojot tjam-tjouw (Clypea capitata.) bij de bergbewoners bekend is, wordt, door weeking der bladen in water, een taai plantenslijm getrokken, hetwelk, uitgenomen dat het niet bitter ) is; dezelfde krachten en voedende eigenschappen bezit, als dat van IJslandsche mos. BIJDRAGEN TOT DE FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIË, UITGEGEVEN DOOR CL" DLUME,. MD., COMMISSARIS VOOR DEN BURGERLHKEN GENEESKUNDIGEN DIENST, DIRECTEUR VAN 'sLANDS PLANTENTUIN TE BUITENZORG, ENZ. ca^ 933-999 PROD enen ade Stuk. III BAT MAF LA, TER LANDS DRUKKERIJ. 1825. BD RA CEN: TOT DRC-- Tr OR 6 SYNOPTISCHE BESCHRIJVEN G van eenige planten, behoorende tot de familie der Berberideen , Nymphaeaceen, Papaveraceen, Cru- cifereën, Capparideen, Flacourtianeën, Bixi- neen, Violarieen, Polygaleén, Caryophylleën. Maleaceen, Bombaceen, en Byttneriaceón, op cene, in de jaren 1823—1824 gedanc reis over Java, Waargenomen en beschreven. — TD |E cpm — BERBERIDEZE. MAHONIA NAPAULEN SIS. M: folis 5-9-jugis cum impari, jugo inferiore mi- nore ad petioli basin approximato, foliolis ovato- oblongis cuspidatis basi 5-nerviis repando-dentato- spinescentibus, dentibus utrinque 5-10, racemis elongatis gracilibus. Habitat: in monte Patuha, ad ortum fluminis Tji- tarum Provinciae Tjanjor. Floret: Junio, Julio etc. Nomen: Kipayong. N Y M- ( 48 ) NYMPHAEACEAE. NELUMBIUM SPECIOSUM. N: corolla polypetala, antheris ultra loculos in ap- pendicem clavatam productis. Habitat: in stagnosis M insulae. Floret: Mart. Jal. 3 e MUI. — Nomen : Tarratti. : CASTALIA. Polyandr, Polygyn. 3 L. famil, natural. Nymplae- Calix 4 sepalus, intus petaloidens, basi toro in- sertus, persistens. Petala 12-15, toro adnata. Sta- mina numerosa, antheris apice appendiculatis aut inappendiculatis. Carpella 10-16, intra torum am- pliatum inclusa. Stigmata totidem, peltato- radia- ta, apice libera et incurva. Semina numerosissima, minutissima, arillata, toro globoso per maturitatem, ` irregulariter rupto exeuntia. . CASTALIA PUBESCENS. C: antheris apice inappendiculatis, foliis peltaus repando ~ argute - dentatis. orbiculato = reniformi- bus discoloribus subtus velatino — pubescentibus » | lobis subrotundis. EST Green Cha) | Habitat: in aquis.lenté fluentibus et stagnosis Ja- i — — vae insulae. Loret : Febr. = Junio. Nomen: Tarratti Kij il. CASTALIA STELLATA. C: antheris apice productis, foliis peltatis repandis glabiis basi bilobis, lobis divaricatis. - Habitat: cum praecedente, ! ! Lloret: eodem tempore. Nomen: Tarratti Biru: PAPAVERAC E AE. ARGEMONE MEXICANA. «d: foliis sessilibus epen slet dentato-spinu- osis. maculatis, i fest, Habitat: in ruderatis Bataviae. Floret: per totum annum. Momen : CRUCIFERAE- NASTURTIUM OFFICINALE. N: foliis pinnatisectis , segmentis ovatis sub cordatis repandis. — . Habitat: in paludosis montium Javae insulae. Floret: Decbr. etc. Nomen: Slada Aijer. NAS- 5o ) NASTURTIUM PALUSTRE. N: folis pinnato-lobatis, diesli amplixicaulibus ciliatis, lobis confluentibus grosse dentatis gla- bris, radice fusiformi, petalis calicem aequanti- bus, siliquis ütrinque obtusis subturgidis. Wariet : auriculis foliorum oblitteratis. Habitat: ad fontes rivulorum prope Toegn Pro- vinciae Duitenzorg. N o Ploret: Apri ét. —— ; A - Nomen: mlkas runcihote- datie: summis a en- i ticulatis, siliquis teretiusculis subarcuatis pedi- cello quadruplo longioribus. An Varietas? Habitat: in fossis et aquis stagnantibus circa Bataviam. Floret: Septbr. etc. Nomen : _NASTUR TIUM HETEROPHYLLUM. N: glabrum; caule angulato subramoso 5 folis daten ticulatis obovatis 1. rhomboïdeis integris aut sub= liratis, inferioribus petiolatis , summis sessilibus. siliguis teretiusculis Monge stes ms ( & ) Afabitai ; in ruderatis- Provinciae Buitenzorg. Floret: per totum annum. Nomen : PTERONEURUM JAY ANICUM. P: foliis ternatim sectis, segmentis petiolatis ovatos oblongis inciso-dentatis, lateralibus basi inequa= libus. Habitat: prope | catarrhactas calidas montis Gede Provinciae Buitenzorg. Floret : Majo. — - š Nomen : PTERONEURUM DECURRENS. P: folis pinnatisectis, segmentis subquinis ovatis repando-dentatis subciliatis basi in peuiolam: de- currentibus. : Habitat: in altis paludosis montis. Durangrang Pro- vinciae Krawang. Floret : Julio. Nomen: ’ CAPPARIDEAE. | | GYNANDROPSIS AFFINTS, G: glanduloso - pilosiuscula; foliis infimis floralibuse que - 5 ~ foliolatis,, mediis . 5 - foliolatis, foliolis obovatis integerrimis glanduloso - Ciliolatis. ds A ae "peer nmm 52 ) Habitat: in vuderatis et siccis Javae insulae. Floret: per totum annum. Nomen: - —POLANISIA VISCOSA. P: piloso-glandulosa; foliis 5-5-foliolatis, foliolis obovato - cuneatis oblongisve, staminibus 8-20, siliqua oblongo sessili striata glanduloso-hirsuta. Habitat: in hortis Javae insulae. Floret: per totum annum. Nomen: CAPPARIS FOETIDA. £': süpulis spinosis rectis, folis ovalibus acuminatis basi parum cordatis subtus ramulisque stellato -= pubescentibus, pedicellis solitariis aut 2-4 seriatis petiolo duplo longioribus, petalis peou (aff. C. ‘acuminatae.) Habitat: prope Bataviam; et ad pedem montis Tjerimai. Floret: fere per totam annum. Nomen: Sienic. CAPPARIS MICRACANTH A. Gł stipulis spinosis parvis vectis, foliis ovalibus apice scariosis basi subcordatis coriaceis glabris, pedi- cellis 2-6 seriatis petiolo brevioribus, ~- ~ Ha- eise o Rea ere en ( 85 ) Habitat: in oriente Javae insulae, nec non in Ma- dura insula, Floret: Febr., Martio ete. Nomen: CAPPARIS CALLOSA. C: stipulis spinulosis rectis , foliis oblongis apicc sca- riosis basi rotundatis coriaceis glabris, pedicellis solitariis l. 2-3 seriatis petiolo subaequalibus. (aff. C. micracanthae) er Habitat: in paladosis Javae insulae. Floret : Maj. Jul. etc. Nomen: Tjampakka Gondok Utan. CAPPARIS FLEXUOSA. C: stipulis spinulosis brevissimis, foliis ellipiico- oblongis utrinque acutis apice scariosis coriaceis glabris, pedicellis in ramulis junioribus 2-4 seri- atis petiolo aequalibus. (aff. C. Callosae e£ C. MicracantAae) Habitat: in montanis Pangarango Proviciae Bui- tenzorg. Floret: Novbr., Decbr. Nomen: Kigangarongang. CAPPARIS CALLOPHYLLA. C: stipulis spinosis uneinatis, foliis ovalibus cum mucrone calloso coriaceis glabris, racemis elon- gatis, pedicellis umbellatjs. Ha- C) Habitat: in monticulis calcareis prope Rompien Pré- vinciae Buitenzorg. Floret: Apr. , Majo. Nomen : CAPPARIS SALACCENSIS. C: süpulis spinosis uncinatis, foliis lato-lanceolatis acuminatissimis glaberrimis subaveniis, racemis axillaribus et paniculato-terminalibus, pedicellis subumbellatis. Habitat : la montosis Salak, et Gede. Floret: Apr. etc. ` Nomen : CRATAEVA RELIGIOSA. C: staminibus 20- 50 toro abbreviato insertis petalis longioribus, bacca ovali, folis elliptico -oblongis acuminatis, lateralibus inaequali - attenuatis, Habitat: ad montem Sallak, Floret: Julio etc. Nomen: Randu Allas. CRATAEVA TAPIA. C: staminibus 14-24 toro abbreviato insertis petalis demum longioribus, bacca globosa, foliolis ovato- acuminatissimis , lateralibus basi inaequali - rotun- datis, 5 Habitat: ad túmulos saeros prope Kandang-Auer Provinciae Cheribon. Floret: Septbr. etc. Nomen : Kaligarrong- (FLA D ( 35 ) FLACOURTEANE AL. FLACOURTIA CATAPHR ACT A. F: folis ovali-oblongis acuminatis grosse serratis glabris. Habitat: in montosis Javae Insulae. Floret: Aug., Septbr. etc. Nomen: Kupa Landak. FLACOURTIA SAPID A. J^ folis elliptico- oblongis obtuse acuminatis bast obtusis repando-serratis subtus in costis ramulis- que junioribus tomentosis. Habitat: in montosis Javze. Floret: Aug. etc. Nomen: BIXINEAE. BIXA. Calix basi tuberculatus, 5-sepalus, sepalis imbri- catis. Petala 5, obovata. Stamina numerosa, disco annulari impositas aztheris oblongis, apice poro duplici dehiscentes. Ovarium unum; stylus flifor- mis, apice dilatatus; stigma emarginatum. Capsula bivalvis, valvis extus setoso- hispidis, medio intus placentam linearem gerentibus. Semira pellicula pul- posa arillata, 8-14 ad quamque placentam affixa. BIX- ( 56 ) BIXA ORELLANA. B: foliis ovátis acuminatis basi excisis glabris, co* rymbo terminali. Habitat: in Java insula colitur, Floret: per totum aunum. Nomen: Galingun; Kassumba. ECHINOCARPUS. Polyandr. Monog. L. fam. nat. Bixinearum. Calix quadripartitus, deciduus. Petala 4-5, in- cisa. Stamina numerosa, disco insertas antheris cuspidatis. Ovarium unum; stylus subulatus 5 stigma simplex. Capsula lignosa, 4-valvis, valvis extus echinatis, intus pulpa farinacea repletis, et medio seminiferis. Semina basi arilata, 1-2 ad quamque placentam adhzrentia. ECHINOCARPUS SIGUN. Arbor, foliis alternis petiolatis ovalibus acutis vel acuminatis, pedunculis 1-floris lateralibus (arbor alutudine 120 ped.) Habitat: i sylvis primevis montis Salak. Floret: Febr., Martio. Nomen: Sigun. TRICHOSPERMUM. Polyandr, Digynia L. fam. nat. Bixinearum. Calix 5-sepalus, sepalis ovalibus, deciduis, per aestivationem imbricatis, Petala 5, ovalia, calice sub- PP ES STRE E NS ( 57 ) subminora. Stamina numerosa, libera, disco hy- pogyno inserta; antheris didymis. Ovarium sub= biloculare; stylus nullus; stigmata 2, emarginata, Capsula reniformis, bivalvis, valvis extus hirsutis, medio intus receptaculum lineare seminiferum ge- rentibus. Semina plura, lenticularia, arillata, in ambitu ciliata. —4/buren carnosum; cotyledones foliacez , orbiculate ; radicula centripeta. TRICHOSPERMUM JAVANICUM. Arbor, foliis alternis ovato-oblongis serrulatis bast cordatis et subtus biglandulosis, stipulis ovatis, cymis axillaribus solitariis. ! Habitat: in montibus Seribu Provincie Buitenzorg. Floret: Febr., Martio. Nomen : Doolok. VIOLARIE AE. VIOLA PILOSA. J: stigmate proboscideo foraminulo laterali, stylo elavato, staminibus oblongis appendiculatis cou- nexis capsulis ovato-globosis, petalis 4, superio- ribus basi hirsutis, foliis cordatis basi in peti0- lum parum attenuatis crenulatis pilosiusculis, sti- pulis oblongis setaceo-incisis ciliolatis erectis , caule stolonifero. Habitat: in elatis montium Javae Insulae. Floret: per totam annum, Nomen ; SP 100 (58 3 VIOLA ARCUATA. Z: caulibus herbaceis decumbentibus, foliis semior- biculato-reniformibus acutiusculis serratis in venis utrinque pubentibus, stipulis foliaceis ovato- oblongis ciliolatis basi subserratis trinerviis. Habitat: in montibus altissimis Jave. Floret: Dechr. etc. Nomen : VIOLA INCONSPICUA. W: stylo ineurvo, antheris inappendiculatis, capsulis elliptico-trigonis, foliis radicalibus cordato-hasta- tis basi parum attenuatis crenulatis, pedunculis nutantibus, Habitat : verosimiliter e China in Javam introducta, Junio. Floret: Januario Nomen : JIONIDIUM FRUTESCENS. LABELLO STIPITATO, J: caule suffruticoso ramoso glabro, foliis alternis lanceolatis mucronatis serratis glabris -margine ciliolatis, stipulis setaceis erectis pubescentibus , floribus axillaribus solitariis nutantibus. Habitat: im montanis Javae orientalis. Floret: Junio eter Nomen: POLY- ( 59 ) POLYGALEAE. POLYGALA BRACHYSTACHY A. BLEPHARIDIUM. P: caule diffuso subpubente, foliis lineari-lanceolatis subsessilibus mucronatis glabris, racemis 5-5-flo- ris folio longioribus, alis ovalibus acuminatis subfalcatis capsula ovali emarginata zequantibus. Habitat: in graminosis circa Buitenzorg. Floret: Jan, —— Apr. etc. Nomen * POLYGALA DENSIFLORA. P: caule a basi ramoso suffruticoso pubente, foliis oblongo-aut lineari-lanceolntis mueronatis glabris | margine reflexis alisque ciliolatis, infimis obovatis, racemis supra-axillaribus densifloris brevibus, alis ovali-oblongis acuminatis faleatis capsula orbicu- lata emarginata longioribus. Habitat: in graminosis et paludosis Provinciae Buitenzorg. Floret : omni tempore Nomen : Djokut Malela: POLYGALA FENENOS 4. P: caule fruticoso, foliis petiolatis oblongis acumi- natis basi in petiolum angustatis maximis, racemis extra-axillaribus deflexis, carina apice calloso- cristata, Has ( 60 ) Habitat: in umbrosis montium Provinciarum Buis - tenzorg et Tjanjor. Floret: omni ferè tempore, Nomen: Kata tutun, SOULAME 4, Hexandr. Digyn. L. fam, nat. Polygalearum. Calix minimus, 5-fidus. Petala 5, laciniis calicig staminibusque majora. Stamina 6. Ovarium com- pressum, emarginatum, basi annu!o glanduloso cinc- tum. Stigmata 2, sessilia. Samara compressa, obcordata, bilocularis, loculis 1-spermis. L£¿mbryq inversus. : SOULAMEA AMARA S: frutex; folia conferta, ovalia, basi attenuata, ; integerrima, venosa; racemi abbreviati , axillares, Mab: ad littora, Floret: Junip etc, Nomen: Boua -attie, JACKI 4. Octandria Monogynia L. fam. nat. Polygalearum, Caiix 5-sepalus, deciduus, sepalis imbricatis , ae- qualibus. Petala 5, medio carinaeformia, Stamina ?: filamentis subdiadelphis, basi tumidis. Ovarium breviter. pedicellatum, semibiloculare, loculis 2-4- sporis. rapa globosa , nucleo 1-spermo. Semen ex- AE dijen en ETT exalbuminosum (endopleura tamen tniida. Cove dedones maximae, crassae. Radiícula brevissimas supera. Frutices aut arbores; stipulis in axillis foliornm subspinescentibus, foliis coriaceis integerrimis, flo- ribus racemosis axillaribus terminalibusve: Nomen hujus generis jam anno 1325 in enume- tatione Plantarum Horti Botanici Buitenzorgiani ad- misi in memoriam D. Jack; Botanici ac Peregri- ' hatoris Sumatrae insulae meritissimi. JACKIA VITELLINA: J: foliis ellipticd-oblongis óltuse acuminatis planis, racemis compositis subgeminatis terminalibus folio longioribus; axillaribus solitariis; (Arber pulchra; 20-30-pedalis, ramosissima Habitat: iù montibus calcareis Tjampiae etc, Floret: Majo — Julio: : Nomen: Kitelors JACKIA LONGIFOLIA. J: foliis ovali-oblongis acuminatis planis, racemis compositis axillaribus terrüinalibusque folio valde brevioribus. (Frutex ramosus; 5-pedalis.) Habitat: in montosis Provinciae Cheribon prope Linga-jattie inter frutices, et in insula Nusae Kambaángae. Floret: Octbr., Novbr. fru et. Nomen : Kindog. S JAC ( 62 ) JACKIA EXCELSA. Fr folis elliptico-oblongis undulatis, racemis com- positis axillaribus terminalibusque confertis. (Ar- bor egregia; racemi folio breviores.) — Habitat: ad montem Parang, Floret: Julio, Aug. etc. Nomen : Kiridog. CARYOPHYLLE AE, BERGIA REPENS. B: caule basi ramoso repente, foliis lanceolatis ser- rulatis, floribus breviter pedunculatis glomeratis axillaribus. Habitat: in paludosis circa Bataviam, Floret : Maj. — Junio. Nomen: MOLLUGO STRICTA. M: foliis subquaternis lanceolatis , radicalibus spa- tulatis, racemis paniculatis dichotomis, capsulis calice aequantibus, caule angulato. Habitat: in hortis et agris cultis, Floret: Apr., Maj. etc. Nomen: Djukut Fridi. : DRYMARIA DIANDR A. JD: ramosa , ramis subpuberis , foliis subrotundo-ova- tis mucronatis basi in petiolum attenuatis gla- ^ bris; A iniri si gein Qe pie a dens y Vieh mi n ET bris, pedunculis bifidis, floribus diandris, ca- lice glanduloso - pubente petalis profunde bifidis superante, capsulis ex abortu 1=spermis. (aff. D: ovatae ev D: cordatae.) Habitat: in paludosis montanis Javae insulae. Floret: per totam annum., Nomen: STELLARIA MEDIA, Varietas: caulibus procumbentibus linea laterali obverse vilosa alterna, foliis ovatis laevibus aveniis summis sessilibus, pedicellis axillaribus calicibusque hirsutis, junioribus umbellato-aggre- gatis, fructiferis reflexis, petalis 2-fidis calica brevioribus, seminibus subreniformibus rugosis. Habitat: in summo monte Meggamedong. Floeet: Apr. e c. Nomen : STELLARIA TETRAGON 4. 8: foliis lanceolatis acuminatis undulatis sessilibus; pedunculis 1 =floris axillaribus umbellato - aggre- gatis, sepalis lanceolatis acuminatis petalis duplo longioribus, caule herbaceo tetragono. (af. S: undulatae.) Habitat: in paludosis elatis Provinciac Tjanjor. Floret: Julio ete. Nomen: MAL- A (64) MALVACEAE;: | | MALVA RUDERALIS. MALVASTRUM. M: folis ovatis aut ovato-lanceolatis acütis grosse E 1 serratis supra pilosiuseulis subtus ramulisque stris ; gosis; floribus axillaribus et ad apices ramorum „glomeratis , carpellis apice 1 =cuspidatis supra bas sin 2 - cuspidatis. Habitat: in ruderatis prope Bataviam. Floret : per totum annum. Nomen : : MALVA TIMORIENSTIS. M: folis ovatis subcordatisve gross dentatis utrin= que ramisque dense stellato - hispidis, floribus in spicas demum cylindraceas digestis; capsulis 9-12 apice barbatis muticis, Habitat: in cultis Bataviae. i Floret: per totum antium: Nomen: ` URENA REPÁNDA. U: foliis subrotundis serratis repando - dentatis vix súblobatis subtus uniglendulosis glaucis pubes- centibus, summis saepé indivisis, involucellis calicem Superantibus. (caulis inferne pube stellata scaber, siiperné subtomentosus ; folia superiora sae- pé indivisa.) Ha- ñ (65) Habitat: juxta vias circa Buitenzorg etc. Floret: omni tempore, Nomen: Pompor=—utan; sedogori lanan, URENA LAPPAGO. U: folis obtusé repando - sinuatis subcordatis sub- tus canescenti-pubescentibus uni-glandulosis ser- rulatis, summis. subpanduraeformibus, involucelli lobis lanceolatis calicem aequantibus. Varietas: glauca: folis subtus glauco- pubes- centibus, intermediis sinuato - 5 - -lobis , summis subrhomboideis. Habitat: in siccis prope Buitenzorg. Floret: per totum annum. Nomen : Pompor — utan. URENA TOMENTOSA. U: foliis lato - ovatis angulatis serratis mollissime ; tomentosis uniglandulosis subtus canescentibus, summis indivisis ovatis lanceo!atisve, involucelli lobis lanceolatis calicem subaequantibus. ( Tota pianta densi tomentosas folia nonnulla vix sublo- bata, inferora 5-7 -nervia, summa 3- nervia.) Habitat: in graminosis prope Rompien et Kuripan Provinciae Bruitenzorg. Floret : omni tempore, Nomen : URE- ( 66 ) URENA HETEROPHY LI. 4. U: foliis inferioribus profande-5-lobis subtus uni- glandulosis eanescenti-pubeseentibus , sinubus latis , lobis obtusis serrulatis, intermediis sub-5-lobis elongatis basi contractis, involucelli lobis calicem vix aequantibus. (Caulis pilosiusculus; folia supe- riora oblonga, obtuse repando-sinuata ‚basi saepe angüstiora.) Habitat: ad margines rivulornm ac viarum. Floret: per totum annum, Nomen: Pompur - utan; Pupulutan. HIBISCUS LAMPAS, CREMONTIA. H; foliis cordatis semi-5-lobis acuminatis basi vix acutis subtus pube stellata pubescentibus, pedun- culis elongatis 1 -2- floris , involucellis parvis 5-seto- sis basi callosis calicibusque 5-fidis dense tomen- tosis, capsulis subglobosis calice parum majori- bus. (Caulis frutescens; folia in nervo subtus ad basin poro lineari instructa, nonnulla ovata, in= tegra.) a Habitat: verosimiliter e Bengalo introductus. Floret: omni tempore, Aomen: : nn. Hanc 5 TED LTN TN RR eL aT dudes a ( 67 ) HIBISCUS CALLOSUS: HH : foliis cordatis semi - 5 - lobis acuminatis, summis cordiformibus, subtus stellato- puberulis , pedun- culis elongatis subracemosis, involucellis minutis- simis basi callosis calicibusque 5-dentatis glabris, capsulis ovalibus levitér ó-gonis calice triplò ma- joribus. (Caulis arborescens; folia subtus in nervo medio supra basin poro lineari instructa.) An à precedetite satis differt? Habitat: in fraticétis humidis. Floret: per totum. annum; Nomen: Kapas utans HIBISCUS TUBULOSUS: H: folis cordatis acuminatis inaequaliter. dentatis súpra tómentosis subtus cano-villosis; inferiori- - bus sub-5-lobis, pedunculis brevissimis, invo- lucello 8-phyllo, foliolis spatulatis, Habitat: in horto botanico vidi: Floret : Martio etc; Nomen i HIBISCUS FICULNEUS . MANIHOT. IÍ: caulé tuberculis sparsis acuúleato, foliis palma- Meg to-5-lobis supra setis simplicibus subtus setis stellatis pilosiusculis, summis 5-lobis, lobis rotun- datis basi angustatis inaequaliter dentatis; invo- lucello 5- phyllo caduco. — Haz ( 68 ) Habitat: in hortis Javæ , colitar et ia insula Timor Cl, Reinwardt invenit. Floret: Aug. etc. Nomen: HIBISCUS ROSA-SINENSIS, : KETMIA. © MH: caule inermi arborescente, folijs ovatis ET minatis glabris supra basin grosse dentatis, pe- dunculis foli longitudine, involucello 7-phjllo. Variat flore purpureo, albido et flavo, seepius . pleno. ; _ Habitat: in hortis frequens. — — Floret: per totum annum. Nomen : Kambang Spatu. HIBISCUS SURATTENSIS. FURCARIA. JI: caule suffruticoso recurvate - aculeato, stipulis semicordatis ciliatis obtusiusculis, foliis ovatis aut 3-5-partitis, lobis lanceolatis grosse serratis y pedunculis petioli longitudine, involucelli folio- . Us spatulatis hine setaceo-appendiculatis. Habitat : inter frutices scandens. Floret: omni tempore. Nomen: Gammat Utang. ( 69 ) HIBISCUS FITIFOLIUS. ABELMOSCIIUS. JH: caule tuberculis aspero, foliis molliter tomen- tosis cordatis dentatis 5-angularibus acuminatis , summis 3-lobis aut integris, floribus cernuis, capsulis pentapteris pilosis. Habitat : in hortis. Floret: Febr, , Martio etc. Nomen: HIBISCUS HETEROPHYLLUS. JI: caule fruticoso tuberculis aculeato, folis li- neari-lanceolatis mucronatis aculeato-serratis non= nullis lobatis, involucello 10-phyllo, foliolis lineari-subulatis. Habitat: ix hortis colitur , atque ex Nova-ITollaudia allatus est. “Floret: omni tempore. Habitat: HIBISCUS ESCULENTUS. HH: foliis cordatis quinquelobis obtusiusculis grosse dentatis, petiolis pedunculo valde longioribus, involucellis 10-phyllis deciduis, calicibus longi- tudinaliter fissis. Habitat: in hortis frequens, Floret: per totam annum, Nemen : Bee AL ( 7o ) HIBISCUS PSEUDO-ABELMOSCHUS. H: caule perenni setis obversis hispidis, foliis pal. mato-5-lobis dentatis acuminatis summis 5-par- ttis sagittatis utrinque capsulisque 5-gonis pilosis, pedunculo petiolo brevioribus, involucello 6-10- phyllo, calcibus longitudinaliter fissis. Varietas: MH: longifolius Willd? foliis inferiori- bus 5-angularibus, ceteris 5-5-partito- palmatis lobis lanceolatis subincisis dentatis. Habitat: in graminosis et incultis. Provinciarum Buitenzorg, Tjanjor, Cheribon etc, Floret : omni tempore, . Nomen : Kaworoh. HIBISCUS MUTABILIS. H: folis subrotundo-cordatis angulatis 5-5-lobis acuminatis inaequaliter dentatis subtus ramulisque pube stellari leprosis, pedunculis petiolo sub- aequalibus involucello 7-10o-phyllo , foliolis lan- ceolato-linearibus, calicis lobis elongatis, cap- sulis globosis hirsutissimis. . Habitat: in hortis. Floret: per totam annum: „Nomen : Waru Landak.. Varietas: Japonica differt: foliorum lobis minus profundis erenatis , involucellis 10-phyllis, folio- lis lincaribus, calicis lobis acutis nee acumina4 tis capsula aequalibus, capsulis ovato-globosis hirsutis: an species diversa? ? n 3 F ard ciim Hr (n) à . »«- HIBISCUS VENUSTUS: FT: caule fruticoso, foliis subrotundo-cordatis se- mitrilobis acutis grosse dentatis supra pube stel- lari velutinis subtus ramulisque tomentosis setis stellatis hispidis, pedunculis petiolo brevioribus, involucello sub 5-phyllo, foliolis ovatis acutis ' capsula aequalibus, capsulis ovato-globosis ő- sonis hispidissimis.(*) Habitat : in hortis frequens. Floret: omni tempore. Nomen: Waru Landak. Farietas: flore pleno. HIBISCUS PHAENICEUS. BOMBICELLA. JH: folis ovatis acuminatis grosse serratis, serratnris seta terminatis, infimis subcordatis semitrilobis, pedicellis sub apice articulatis, involucello 10= phyllo. | Habitat : in hortis. e ad Floret: Aug., Sept. etc, /omen: b HIBISCUS VIRGATUS. H: foliis lineari-lanceolatis acuminatis superne re- mote dentatis, infimis cuneiformi-ovatis 5-lobis, P SA] Species satis distincta, huc usque cum H. mutabili consociata, C 7») pedunculis folio brevioribus supra medium artie culatis , involucello 8-10-phyllo, Habitat: in hortis. | ; Floret: Novbr., Decbr. etc, + Nomen: HIBISCUS SPATHACEUS. A H: folis orbiculato-cordatis acuminatis denticulatis 3 subtus in nervis 4 medio poro fneari instructis et stellato-villosis, ramulis fasciculatim pilosis, inyolucello 10-12-partito. Habitat: in calcareis prope Kuripan etc. Floret: Mart, April. Nomen : Tisak. HIBISCUS SABDARIFF 4. SABDARIFFA, H: foliis serratis, inferioribus ovato- oblongis, inter= mediis trifidis, summis lanceolatis, floribus sub= sessilibus, involucello 10-11-fido. Habitat. in paludosis Bataviae, Floret: per totum annum. Nomen : HIBISCUS TILIACEUS, AZANZA. 41: foliis A ee acuminatis crenulatis subtus glaucis stellato-tomentosis et in nervis ! MERC 1-3 ] à 417 4-3 basi poro lineari instructis, involucello 16. dentato. Habitat: ad litora Javae iusulae. — * Floret : omni tempore. Nomen: Waru Laut. HIBISCUS SIMILIS, JJ: folis orbiculato-cordatis acuminatis crenidatis - Subtus albidis stellato -tomentosis et in nervis 5-5 medio pore “lineari instructis, involucello 10-fido (aff. H. tiliaceo.) Habitat: ad vias, et in cultis inlerioribus Javad insilae frequentissimus. Floret: omni tempore: Nomen: Warn., THESPESÍA POPULNE 4. (T: foliis suhrotundo - cordatis- acuminatis subtus lepidotis, pedunculis petiolo sabezequali4 (vid. Rheede Hort. Malab, tom E, tab. 29.) r=nerviis bus. Habitat: in cultis. Floret: omni fere parse Nomen : EIU m THESPESIA MACROPHY LL 4. T: folis cordatis acuminatis 5-nerviis pergamaceis; pedunculis petiolo brevioribus. (vil, Rumph: Herb. Amb. tom. IL tab. 74.) | Ho: Habitat: ad littora. Floret : per totum annui: Nomen: ° GOSSYPIUM INDICUM. : G: folis 5-lobis aut $ub-5-lobis cuspidatis sub tis | vix eglandulosis, involucellis laeiniatis, ramulis peuolisque hirsutis. D e Habitat: in cultis Javae. d Floret: fere omni tempore; Nomen: Kapas Mirrha. GOSSYPIUM JAVANICUM. G: foliis subratundo-cordatis semitrilobis. nonuullis integerrimis glaberrimis subtus 1 -glandulosis; involucellis laciniatis trifoliatis, calicibus inae- qualiter j-dentatis petiolis ramulisque — nigros ; punctatis. Habitat: ad fluviorum ripas circa Buitenzorg: Floret: omni tempore: Nomen: Kapas Betul. GOSSYPIUM ARBOREUM. G: foliis 5-lobo-palmatis, lobis exterioribus obtu- siusculis summis lanceolatis cuspidatis subtus 1-glandulosis ramülis peuolisque hirsutis; invo= lucellis apice grosse serratis. Habitat: in culis Javae insulae; Floret: omni tempore; Nomen : Kapas: | 60 S- 4 1 | ( 75 ) GOSSYPIUM FITIFOLIUM. G: folis 5-5-lobo-palmatis subtus 1-5-glandulosis , involucellis laciniatis trifoliatis basi extus triglan- dulosis, calicibus truncatis petiolis ramulisque nigro-punctatis. Habitat: in hortis ét locis cultis, Floret: per totum annum. Nomen: Kapas Besaar. SIDA ACUTA. : MALVINDA. $: foliis lineari - lanceolatis dentatis glabris, pedicellis axillaribus solitariis geminisve 1-2-floris stipula- rum petiolique longitudine, carpellis 5-hirostra- tis, stipulis calicibusque ciliolatis, Habitat: in tota Java ad vias. Floret: per totam annum. Nomen; Sandagorie Lalakkie. SIDA RETUSA. * S: folis obovatis aut cuneiformibus lanceolatisve re- tusis vel obtusiusculis superne dentatis subtus canescentibus, pedicellis axillaribus 1-floris ad apices ramorum confertis, carpellis 7-10-rostratis. Habitat: in ruderatis, Floret: pev totam annum, „Nomen : Sidogorie. ST- S: A € 76 ) SIDA FISCIDULA. foliis subrotundo-cordatis acuminatis mucronato- crenatis subtus pube stellata mollibus, peticlis caulibusque viscoso-pubescentibus, pedicellis sab- solitariis 1-floris petiolo brevioribus ad apicem ramulorum confertis, petalis obeordatis, carpellis 5-birostratis. Habitat: in locis cultis. Floret: per totum annum. Nomen: SIDA ELONGAT A. folis cordiformibus grosse dentatis utrinque gla- bris, petiolis stipulisque sctacco-pilosis, racemis axillaribus solitariis elongatis paucifloris foliosis, calicibus campanulatis ciliolatis, carpellis 5 mu- ticis. Habitat: ad margines viarum prope Dataviam. Floret: Junio, Julio, Aug. ete. Nomen: - SIDA JAVENSIS. foliis subrotundo-cordatis semitrilobis grosse den= tatis utrinque. pubescentibus, pedicellis. solitariis i-floris petiolo longioribus, capsulis 5 - bicuspi- datis, caule prostrato. Habitat: in pratis humidis, in fossis et incultis Javae insulae, Florei : omni tempore. Nomen: s a ir iia ci ter E jp TT ( 72 ) SIDA CISTIFLORA. | ABUTILOÏDES. S: folis ovato-cordatis acuminatis crenato-dentatis utrinque mollisime-tomentosis albieantibus, pe- dunculis axillaribus solitariis 1-floris petiolo (florali) duplo longioribus ramulis calicibus car- pellisque 10-13 obtusis villosis, stipulis setaccis patulis: (aff. S: distichae, S; nutanti,) Habitat; in horto botanico Buitenzorgiano, Floret : Novbr. , Decbr. ] Noimer:. SIDA PERIPLOCIFOLT4. AEUTILON. 8: folis cordato-lanccolatis acuminatis integerrimis subtus albido-tomentosis, panicula terminali , pedieellis subdivisis folio saepe longioribus, car- pellis 5 ovatis acuminats, Habit it i in tota Java jaxta vias. Floret ; omni iempoie, Nomen ; SIDA ATROPURPUREA. S: folis orbicalato-cordatis acuminatis inaequaliter crenulatis supra pube stellari et simplici pubes- centibus subtus. eanescenti-tomentosis, stipulis foliaceis inaequaliter cordatis, panicula terminali, R e > pe- ( 78.) pedicellis petiolo valde brevioribus, carpellis circiter 10 truncatis acuminatis calice longioribus. Habitat : in montosis occidentalibus Javae insulae. Floret: per totum annum. Nomen : SIDA HIRTA. S: folis subrotundo - cordatis subacuminatis eum mucrone inaequaliter repando-dentatis pubes- centi-mollibus subtus albidis, pedunculis petiolo paulo brevioribus, carpellis 18-22 trancatis acutis calice longioribus. Rami et petioli pilosi- usculi. (an S: graveolens Roxb.?) Habitat: in fruticetis ripariis. Floret: per totum annum, „Nomen : SIDA SUNDAIC 4. S: folis profunde cordatis subrotundis acuminatis grosse dentatis supra sabvelutinis subtus cano- tomentosis, floribus racemoso-paniculatis, car- pellis 5 muticis, stipulis setaceis. (aff: S: Lu- cianae et S: Lechenaultianae.) Habitat: in paludosis montis Parang Provinciae Tjanjor. Lloret : Jul., Aug. ete, Nomen : hd SE Es ( 79 ) SIDA POPULIFOLIA. S: foliis subrotundo-cordatis acuminatis inaequa- liter repando-dentatis ramis petiolisque mollibus, pedunculis petiolo vix aequalibus, carpellis 27-22 iruncatis obtusiusculis calice brevioribus. Habitat: in solo argiloso ad vias prope Bataviam. Floret: omni tempore, Nomen : — Y Habitat: in montosis Jave insule, Floret: Martio, Apr., etc. Nomen : | E | E | | STERCULIA URCEOL AT 4. S: foliis elliptico-oblongis basi rotundatis apice obe tusiusculis integerrimis coriaceis glabris, panicu- lis contractis petiolo parum longioribus calicis busque lagaeniformibus stellato-tomentosis, cali- cis laciniis linearibus apice connexis. Halitat: in silvis montium Salak, Burangrang. Floret : Martio etc. Nomen : Hantap Hulang. STER CULIA SUBPELTATA. 8.:: foliis longiter petiolatis subpeltatis ovali-oblongis acuminatissimis basi rotundatis (junioribus sub- cordatis) integerrimis subtus arachnoideo-tomen- tosis, racemis simplicibus, carpellis pedicellatis | oblongis utrinque attenuatis. : Habitat : in silvis montium calcareorum Javæ Insule; Floret : Martio, Apr., Majo. Nomen : STERCULIA CORDATA. S: folis subcordato-ovalibus cum acumine subtus .tomentosis integerrimis, paniculis nutantibus, flo- ribus monoicis, calice 6-fido, ovariis coalitis, Hos ( 84) Habitat: in montosis Provinciarum Buitenzorg et Tjanjor. Floret: Febr., Mart. , etc. : Nomen: Mantap Badak; Hantap Hoölang. | | ^ : STERCULIA FOETIDA. S: foliis compositis, foliolis 7-9 peltatim dispositis oblongo-lanceolatis acuminatissimis , floribus pani- culatis. Habitat * in argillosis cirea Bataviam. Floret: Jun., Jul., Aug. etc, Nomen: Kapoh. HERITIERA LITTORALIS. H : foliis ovali-oblongis acutis l. obtusiusculis basi rotundatis subtus argenteatis, floribus panicula- tis axillaribus, carpellis superne nervo longitu- dinaliter notatis. Habitat: ad. littora. Jave atque Nuse Kamban- gae Insule. 3 A Floret: Novbr, , Decembri. Nomen : Dungung. THEOBROMA CACAO. E foliis elliptico-oblongis acuminatis integerrimis glabris ad costam supra pube brevissima veluti- nis, fructibus oblongis- obtusis, costis 10 eleva- tis rugo sis. Ha- ( 85.) Habitat: in hortis culta. Floret : per totum annum. Nomen : Ka - Kan. ABROMA AUGUSTA. 41: ramis velutino-tomentosis, foliis adultis ovato- oblongis acuminatis serrulatis subtus tomentosis et pube stellari scabris, inferioribus subrotundo- cordatis quinqueangularibus, capsulae alis apice iruncatis, angulo exteriore acutiusculo. Habitat: in umbrosis. Floret : per totam annum, Nomen : ABROMA MOLLIS. A : ramis subvelutino-laevibus, foliis adultis corda- | tis acuminatis serratis subtus molli- et setis stel- latis velutinis, inferioribus subrotundo-cordatis subquinquelobis, capsulae alis a e truncatis , angulo exteriore obtuso. Habitat: ad fluviorum ripas. Floret: per totum annum. Nomen : GUAZUMA TOMENTOSA. G: foliis ovatis oblongis acuminatis basi cordatis inaequilateris inaequaliter dentatis supra stellato- puberulis subtus pube stellato-albido-tomentosis. He- ( 56 ) Habitat: in tota Java. Floret : Maj. Julio. Nomen : Kaju Gurda. COMMERSONIA ECHINATA? C: caule arboreo, foliis ovato-oblongis acuminatis basi inaequali- cordatis superne pube stellari scabris subtus albido-tomentosis. Habitat: ad margines rivulorum montium Seribu: Floret : Febr. Nomen : Moran. Majo. KLEINHOVIA HOSPIT A. K: foliis lato-cordatis acuminatis integerrimis , pani- cula terminali divaricata. Habitat: in calcareis Jave occidentalis. Floret: Jul., Aug. etc. Nomen: Tonkollo. = AIEDLEIA VELUTINA. R: foliis inferioribus cordatis, superioribus ovatis 1 acuminatis subsimpliciter serratis utrinque molli- velutinis , cymis peduneulatis axillaribus paucifloris. Habitat: in ruderatis Batavis. Floret: Aug., Septbr. Nomen ; RIEDLEIA RADIATA. r R: foliis ovato-lanceolatis acuminatis serratis- ad costam ( 87 ) costam utrinque subpubescentibus, inferioribus ovatis sublobatis, spicis umbellatis terminalibus. An potius ad R: corchorifolium referenda? Habitat : in graminosis Provinciae Buitenzorg, Dan- b tam ete. Floret: per totum annum. Nomen : PENTAPETES ANGUSTIFOLIA. P: folis lineari-lanceolatis serratis basi rotundato- subcordatis, floribus 1-2 axillaribus cernuis, an- theris fertilibus 15, stylo clavato sulcato. P: phenicee valde affinis, sed folia nunquam has- tata vidi. Habitat: in paludosis Bataviae. Septbr. Floret: Junio Nomen : PTEROSPERMUM SUBERIFOLIUM. P: foliis oblongis acuminatis inaequali-lateris apice sí- nuato-dentatis, pedicellis petiolo vix longioribus. Habitat: in sylvis minus elevatis Javae insulac. Floret: Aug. etc. | Nomen: Bajur. > PTEROSPERMUM LANCEAEFOLIUM. P: foliis ovali-oblongis acutis inaequali-lateris integer- rimis (junioribus acuminatis apice denticulatis) E subtus ( 88 ) subtus incano-tomentosis, pedicellis petiolo mul- to longioribus. (arbor speciosa, 40-60 ped. alt.) Habitat: in montanis Javae insulae. Floret: Jun. , Julio; - „Nomen: Bajur. PTEROSPERMUM DIVERSIFOLIUM. FLORIBUS INVOLUCRATIS. P: fohis oblongis superne latioribus sinuatis basi oblique cordatis lobis rotundatis integerrimis; junioribus peltatis 5-1. 5-lobis. Habitat: in Java occidentali. Floret: Apr., Maj., Junio. Nomen: Walan (Batavia), Tjerlang. VISENTA. Pentandr. Pentagyn. L. fam, nat. Byttnertacearum. Calix quinquefidus. Petala quinque. Stamina 5, basi monadelpha; sterilia nulla. Ovaría 5, monostyla, connata. Capsulae 5, connatao, bi- valves, monospermae. Semina in fando capsula- rum adfixa, superne in alam producta. 4/bumen amygdalaceum ;. cotyledones foliaceae; radicula in- fera. VISENIA UMBELLATA Houtt. V: folis cordatis acuminatis obtuse serratis albido- canescentibus, corymbis axillaribus pedunculatis, floribus subumbeliatis, H dG mri E dean ( 89 ) Habitat: in montosis Javae, ~ ~ - Floret: Junio, Julio, etc. Nomen : Bintino. Genus Byttneriaceis affine, MARANTHES, Monadelph. Polyandr. L. - Calix 5-partitus, persistens. Petala 5, calice vix longiora. Filamenta numerosa , basi leviter connata, omnia fertilia, marcescentiaz antherae biloculares. Ovarium didymum, villosum; stylus 1, lateralis, persistens; stigma simplex. Drupa? ovalis, vil- losa, 2-locularis, loculis 1-spermis. Semina basi affixa. MARANTHES CORYMBOS 4. "Arbor, folis alternis oblongis integerrimis basi subtus biglandulosis, stipulis nullis, floribus corym- bosis axillaribus terminalibusque. Habitat: in silvis prope Tjiradjas Provinciae Kra- wang. | Floret: Jul., Aug. Nomen: Kitu-ak. AAN- ( go ) AANHANGSEL. —— iip- 00 a — BERBERIDEEN. We GENS de buitengewone zeldzaamheid der Mahonia Napaulensis, mogen wij ons van de- zelve hier geen bijzonder nut beloven, Haar bast is echter even zoo zamentrekkend en rijk aan verw- gevende bestanddeelen, als die van vele andere Berberideën, zoo dat dezelve, indien dit gewas hier veelvuldiger wierd aangetroffen, tot het verwen, vooral van zwarte stoffen, in aanmerking zoude. kunnen komen. - NYMPHAEACEEN. De weelderigheid van onzen plantengroei open- baart zich niet slechts op onze bergen, door reusaardigen wasdom van vele boomsoorten, maar ook onze lage streken, ja zelfs stilstaande wateren, hebben daaraan deel, daar ook hier de vegetatie prachtvolle gedaanten oplevert, Het in de leer der Oosterlingen zoo beruchte Nelumbium speciosum, welk zijne groote, meer of min rozenkleurige, bloemen boven de vlakte des waters verheft, kan ten bewijze hiervan dienen, zoowel als onze beide soorten van Castalia, welke slechts gedurende den dag hare schoone blee- A. dd Co) bloemen op het water uitspreiden, terwijl deze zich des avonds sluiten, en onder het water terugduiken, In hare werking toonen onze soorten van Nym= phaeace?n zeer overeenstemmende eigenschappen met die van andere landen. De eenigzins oude, tanije, vezelige wortels leveren, na afgekookt te zijn, eenen laffen, eenigzins narko- tieken drank op, welke pisdrijvende eigenschappen bezit, waartegen de jonge wortelspruitjes ongelijk meer amylum ‘bevatten, en zoo wel gekookt. als in asch gebraden, als eene vrij smakeljke groente te gebruiken zijn, voornamelijk voor zoodanige zie- ken, die aan verzwakkende diarrhoeén hebben ge- leden. Het taaie slijm, dat uit Ne/umbium spe- c€/osum vloeit, wanneer men de blad- of bloem- stelen doorsnijdt, heeft, zegt men, veel" dienst ge- dean bij krampachtige brakingen, en disrrhoeén; daarentegen zijn de bloembladeren dezer plant za= mentrekkend , en wij kunnen dezelve in de genees- kunde, in plaats van die van roode rozen, gebrui= ken, in alle zulke gevallen, waar zucht zamentreke kende middelen zijn aangewezen. Eindelijk is het nog onrijpe zaad van ons Nelumbiam, wegens deszelfs amandelachtigen smaak, eene geliefkoosde lekkernij voor onze inlanders: — met suiker tot eenen bri gekookt, beveelt het zich als eene voed- zame spijs voor kinderen aan, bij ontstekinglouze diarrhoeén, als mede bij Afrophie, bij welke laat- ste het echter voorzigug en matig moet aangewend 3 worden, ( 92) worden, voornamelijk wanneer neiging tot verstop= ping of verharding der ingewanden van den on= derbuik voorhanden mogt zijn, PAPAVERACIÓN, Uit deze familie is geene plant bij ons op Java te huis, want ongetwijfeld is de aangehaalde 4rge= mone Mexicana van elders ingevoerd. Cok de Pa- paver somnijerum(*) zoude ik als zoodanig hebben kunnen aantoonen, dewijl ik eenige proeven daarmede heb gemaakt, om er Op/um uit te trekken. Of- schoon nu deze proeven mislukt zijn, zoo geeft echter de mogelijkheid. om ergens in dezen uit- gebreiden : archipel met voordeel een artikel te telen(f) ‚ waarvoor wij anders aan vreemde landen cene TN. C*) fk kan hier niet nalaten, eene dwaling te gispen, die in meet dan één geacht leerboek der artsenijkunde is ingeslopen, en in de meening bestaat, dat de Papaver in Perzië en Oost-Indië eene hoogte van 40 voet'zoude bereiken. Deze aangifte is of door een. abuis vertienvoudigd, daar dit gewas zelden hooger dan 4-6 voet wordt, of de cen o! andere in de botanie onervaren reiziger heeft verschilende planten met elkander verwisseld , en daardoor dieu miss slag veroorzaakt, Ci) Men heeft voornamelijk in het zuiden van Furopa in latere tijden proeven genomen, om uit den half rijpen zaadbol van Papaver Somniferum „ door insnijdingen , Opium te trekken, welke proeven vrij wel gelukt zijn. Inrusschen was de inzaam niet zoo ruim, als ender warme hemeisftreken, en het product ook op verre na zoo krachtig niet, ofschoon het maar Wauguelin’s em Pagenstecher’s on derzockingen in zijn zamenstel aqu Morphium, Mekonzuur, extrac, ticto , vee olie en Aowischeuk cene groete overeenstemming schijnt , te webben, Hes € (95) eene zware geldschatting moeten betalen, mij aans leiding. om hier het wezenlijke, met betrekking tot de behandeling dier plaut, uit eenen brief van den heer D. A. Overbeek, gewezen resident van Chinsurah, op de vaste kust van Indië, medete- deelen, waarbij ik eenige aanmerkingen zal voegen. « De cultuur der Papaver is, sedert onheugelijke «tijden, in Indië bekend; dezelve is echter door «de Europeanen uitgebreid en verbeterd; — ook « zijà dé inlanders geensziüs gretig, om dit gewas «aan te planten, en er zijn zelfs vele aanmoedigingen « noodig, om hen daartoe over te halen, « Het klimaat van Bengale is bijzonder geschikt « voor het aankweken van dit gewas, dewijl dit land, « buiten den regentijd, die omstreeks de helft van « junij invalt, aan weinig stortregens is blootgesteld, «en de enkele vlagen uit het noordwesten geene « schade doen, maar integendeel de vruchtbaarheid « vermeerderen. « Daar men nu de Opium in het drooge jaarge- «tijde inzamelt, heeft het sap, dat uit de ingesne= « dene zaadbollen loopt, gelegenheid om te stollen, « hetgeen bij eene overvloedige vochtigheid geene « plaats zoude kunnen hebben, terwjt hierdoor «zelfs het kostbare sap zoude kunnen verloren gaan. « Ner» " x - E "5 Het door afkoken van de gedroogde maanbollen verkregenc exe tract is volstrekt niet narcotisch, en b.vat noch ddorphium noch Mekonzuur. 9t ) « Nergens wordt eene grootere hoeveelheid Opi- «um ingezameld, dan in de provincie Bahaar, als «hebbende eenen met zand vermengden kleigrond; «de vetste plaatsen hebben natuurlijk de voorkeur. _« Men ploegt den grond zestienmalen om en mest « denzelven met den drek van kocien, die er des « nachts op gelaten worden, of anders met verrotten «en tot aarde geworden’ koemist. « Na voor de laatste maal geploegd te zijn, wordt _« het veld geégd, en vervolgens in kleine afdeelin- «gen van 4 à 5 voet afgebakend, waarbij men de «aarde ter hoogte van 4 à 5 duim opwerpt.— « Deze opgeworpene hoogten worden daarna als go- « ten uitgehold, welke dienen, om het water uit een « nabijgelegen réservoir naar elke afdeeling of bed « te leiden. Men poot de planten(*) op 5 of 6 « duim iibi, dis er adh (*) Hieruit blijkt dus, dat men in Bengale even als in Perzie en Turkye de papaver vcr;lant. Bij de stad Afiom Kara Mlisfar gaait men, volgens Olivier, in den herfsttijd, en verplant men in de volgende lente, de jonge spruitjes. Volgens mijne waarnemingen zou» - de men dit alhier kort voor het invallen der drooge Mousfon dienen te bewerkstelligen ; want aanhoudende regenvlagen zijn voor de jonge plan ten zeer nadeclig, en een eenige hevige stortregen is vaak genoege gaam om het geheele plantsoen te vernielen, Zoo als. dit meermalen Op Buitenzorg heeft plaats gevonden, Daar onze lage streken min- r dan de bergachtige aan onweders zijn blootgesteld, wenschte Jk wel, dat er im de eerstgemelde proeven deswege wierden genoe men. Daar hier de wijze van zaaijen niet is aangegeven, moge het volgende tot aanleiding daartoe dienen. Men zaait het zaad der groo tere papaversooft op eenen mullen goed omgeploegden en met ouden koedrek ter dege gewesten grond, en bedekt hetzelve zeer dun A E met 3 K (95) « duim A ves Ecc A en bevochtigt des « zelve nu eu dan, tot dat zij genoegzame zaadbol» « len hebben gegeven, om de Opium te verzamelem « Deze inzameling geschiedt best omtrent 7 dagen « na het afvallen der bloembladeren, als wanneer de « bol, gedrukt wordende, hard op het gevoel is. « Men maakt alsdan, na zons ondergang, eene « dubbele insniding(T), met een werktuig, Dherrie « genaamd, hetwelk is samengesteld uit twee danne « ijzeren plaatjes, ieder met een’ draad half omwoeld , , « vervolgens tegen elkander gelegd en op nieuw om- « wonden. « Men herhaalt deze insnijdingen om den anderen « dag, zoolang de bol daartoe geschikt wordt be- « vonden: met doorgezifte aarde, waarop men de bedden met water bes Sprocit, om voortekomen, dat net zaad door insekten wotde weg- gesleept. De verplaming zelve moet zeer voorzigtg geschieden, ope da: men de worteljes niet beschadige, en wel na dar he: gewas eene hoogte van eenige duimen bereikt heeft, het beste tegen zons one dergang, waarop men dan dadelijk het water in de bovengemelde go. ten doet aflvopen. (+) Naar Olivier maakt men in Perzie transversale insnijdingen ia de maanbollen, en neemt gewoonljk eerst twee dagen daarna het uitgevloeide sap af, nadat hetzelve reeds genoegzaam hard geworde is. Deze beste soort wordt van de oosterlingen Maslac (wanen) ge. naamd. Het instrument, dat men ter kerving van de maanbollea bezigt, kan meerdere punten hebben, Door het uitkoken der zaade bollen, waaruit men reeds vroeger Opium heeft gewonnen, alsmede door dat der bladeren en door uitwaseming, wordt eene slechte soort Van amphioen: verkregen, welke men gewoonjjk onder de eerste Soort mengt, (96) « vonden. Het uitvloegende sap, hetwelk veel naar «melik gelijkt, wordt voor zons opgang afgeschroapt. « Hetzelve wordt weldra dik, en is de ware Opium. « Doch deze ware Opium wordt doorgaans ver^ « valschtz de hebzucht heeft het middel bedacht «om er het sap wit de stelen, ook gom en olie « mede te vermengen). «Om deze vervalschte zelfstandigheid wordeu « bladeren dubbel gelegd, en nu verkrijgt de Opiz « um de gedaante van een’ bol, zoo groot als een « kinderliooíd. « Het zaad rijp zijnde wordt insgelijks zeer geacht; « het levert niet alleen een heilzaam voedsel, maar vok «eene uitmuntende olie op.” B Opzigtelijk de Argemone Mexicana zal ik slechts aanhalen, dat deze plant, met betrekking tot de geneeskunde, wel onze opmerking verdient, en zulks te meer, daar de wijze harer werking niet voldoen= de uit één gezet is. De zaden van alle overige Papaveraceën bevatten namelijk eene zachte vette , olie, (*) De Opium, zoo als wij dezelve hier van Bengale eñ Perzie Krijgen, is wegens defzelver vervalsching weinig of geheel niet tot inwendig geneeskundig gebruik geschikt, en zou ook waarschijnlijk onder die gedaante op geene Europische markt aftrek vinden. Zij is als cene pikzworte, onaangenaam riekende massa, vloeibaar als honig , in meer of min ronde bollen besloten, die ecnige pond wegen, en wit dikke schellen van over elkander klevende bladeren (denkelijk van de papaverplant zelve afkomstig) zijn zamengesteld. De oplos- sing daarvan in Wijügeest is twoebel en slijuierig. à ee A IN e IN wanen (97) olie, maar volstrekt geene narcotische of drastische(*) bestanddeelen, terwijl daarentegen het zaad van de Argemone in Mexico als een purgatief zoude die- nen. Dr. Grainger heeft dezelve daarentegen in West-Indië als een zeker braukmiddel aangewend, op de volgende wijze: « Waar men geen Jpecacuanha bij de hand « heeft, mag men zich op het volgende braakmiddel « verlaten. Wrijf twee drachmen van zaad der « Argemone Mexicana fijn, en meng het met « E pint kokend water. Laat het koud wordent}), «giet het door een’ doek, en maàk het genoegzaam «zoet, om het hierdoor te veraangenamen. Deze « dosis is genoegzaam voor een’ volwassen neger. « Dit zaad is niet slechts een veilig braakmiddel, « maar versterkt de maag, even als de ZpecacuazAa."* Het geelachtig sap uit de versche plant wordt door de inlanders tegen verouderde huidziekten uitwendig aangewend, : CRUCIFEREÉN EN CAPPARIDEEN. Wij vereenigen onze opmerkingen aangaande deze twee groepen van gewassen, daar zij in hunne ge- neeskundige hoedanigheden zeer vele overeenkomst met a _(*) In het Albumen zal deze drastische eigenschap der Arge- fone nu toch wel niet te vinden zijn, maar eerder in het zaad- vel zelf. E Cf) Het braking verwekkende bestanddeel is dus van geenen harse achtigen aard, als zijnde oplosbaar in water. ( 58 >) met elkander hebben. Van de Crucifere*n bezitten wij slechts weinige soorten, en deze komen eer als voedings- dan als heelkundige middelen in aanmer- "king, zoo als b. v. de waterkers, (Nasturtium 0/7 feinale en N. palustre), ofschoon dezelve door hare zachte prikkelende eigenschappen ook als een maagsterkend middel kan worden aangezien, waar- door tevens de werking der bloedvaten vermeerder, en voornamelijk de pisafscheiding begunstigd wordt. Ook Gynandropsis affinis en Polanisia viscosa bezitten eenigermaute eene vlugtige scherpte, waar- door zij de spijsvertering opwekken, en door den prikkel op de longen tevens cene slijmoplossende kracht bezitten. Ook uitwendig zijn zij werkzaam, zoo wel tegen kerpetische uitslagen, als om door here prikkeling op de huid de prikkelbaarheid van andere orga- . nen te verminderen. De bost van Tapia religiosa. en waarschijnlijk van meerdere soorten der Capparis, kan als afkooksel tot versterking van slappe zweren gebezigd worden, FLACOURTIANEËN. - De ruwe basten dezer planten verdienen in geene aanmerking te komen: de zuurachtige bezien kan men met suiker tot eenen verkoelenden drank be- zigen. BIXI- ( 99 ) BIXINEKN. De Bixa Orellana , ofschoon een uitheemsche struik zijnde, komt hier op Java even zoo goed voort als in Amerika, en de zorgvuldig uit de vruchten te bereiden Or/éan (Orellan) zoude voor die van niet behoeven te zwichten. Ook de donkerroode pulpa, welke de zaadkorrels van onze Sigun (Echinocarpus Sigun) omgeeft, zoude ter bereiding van eene gewis nog schoonere verwstof te gebruiken zin, zoo slechts deze boom overvloediger in onze wouden aanwezig ware, en ons door zijnen reusaardigen wasdom geene bijzon- dere hinderpalen tot het verkrijgen zijner vruchten in den weg legde. Om eenen zeer goeden Orléan te bereiden, deel ik hier het volgende mede: Nadat men, door de opening der bijna rijpe vruch- ten, over eene toereikende menigte van zaad der Galingun kan beschikken, worden dezelve in eene kuip met eenig water zoo gewreven, dat het uitwendige teedere vlies van de zaadkorrels, tusschen welk vlies en het zaad de verwstof beslo- ten is, openscheurt, waáróp men als dan het ge- heele vat met water vult, en de beide vol- gende dagen nu en dan omroert, om de volko- mene afspoeling der verwstofle van het zaad zelf des te meer te bevorderen. Nu ( 100 ) Nu onderzoekt men,-of de zoo evengemelde af- scheiding der -verwstoffe geheel heeft plaats gehad- voert, in dit geval, het meng gscl op nieuw om, en scheidt de zaadkorrels , door aniddel van zeven, van de geverwde vloeistof, welke laatste men nu ge- durende 6 à 8 dagen laat gisten, en vervolgens door linnen zeven afgiet. De Orléan, welke «op deze wijze op de zeven terug blijft, wordt smet kokend water afgespoeld ; en dadelijk in «de schaduw gedroogd. Het versche verwende sap der zaadkorrels van den Orléan-struik heeft eenen :cigenaardigen reuk, omtrent als gele wortelen , :en is inwendig;gebruikt cen krachtig ‚maag sterkend middel, ohidioon het aanvankelijk den ae gang vermeerdert. Van daar deszelfs gunstige aan- wending bij ‘hardnekkige doorloopen , welke men reeds in „Amerika waarnam, en waartoe men ook denwor- tel gebezig sd heeft. Eindelijk kan men uit den bast, zoowel der Bixa Orellana, als van Trichospermum | Jaeanicum , koorden en tóuwen vervaardigen van eene onge- meene duurzaainheid. VIOLACEËN. Nadere” ge moeten ‘bewijzen, in ‘hoe verre ook onze tot dit geslacht behoorende planter ` | dezelfde (101) dezelfde. drastische(*) krachten bezitten „ als meerdere uitlandsche(t), die, wegens hare werking. op het zenuw- gestel van den onderbuik, als braking verwekkende middelen in onzen. medieijnschat zijn opgenomen, POLYGALEEN. Onder het geslacht van Polygala: beviadt zich, zoo. veel ik weet, geene plant bier op Java, welke bij de inboorlingen wegens bijzondere heelkrachten zoude bekend zijn; doctor Morsfield maakt intus- schen in een opstel over de medicinale planten van Java, hetwelk wij in het 8ste deel der verhandelin- gen van het Butaviaasch Genootschap vinden, op deze wijze van eene Polygala gewag: | « Eene — Œ) Naar de nieuwste ontdekkingen in de chemie- weten wij, dat in. de verschillende soorten van /pecacuanka eene eigenaardige extrac- tiefstof is bevat, welke de emetische werking in den hoogsten graad bezit, Ditis de Engine » welk reeeds in verscheidene deelen vau Euro- pa als heelmiddel is ingevoerd, en wegens hare onfeilbare ek en de geringe giften, im welke zij reeds haar vermogen uitoefent, menig opzigt beven don braaliwortel in substandie den’ voorravg soe Ct) Wortelen van verschillende Amerikaansche Piolareén komen in den handel als Ipecacuanha voor, of zijn onder de echte Ipeca- sewanha gemengd, De lantste, welke de Emetina w eene rrimere mate bevat, wordt uit de Calicocca Ipecacunuha, de. Psyehoirin semerica , en welligt nog. vit meerdere plánten yan de famille der Au biaceón getrokken, ( 102 ) « Eene species van Po/yga/a , door de inwoners Si- « dogoori Lanang(*) genaamd, staat insgelijks als « een uitmuntend tonisch middel te boek.- Derzel- « ver zigtbare hoedanigheden geven zekere werking «te kennen. Zij heeft cenen welriekenden geur en «de smaak is prikkelend, scherp en bitter, « waarin zij eenigzins aan de Polygala Senega gelijkt. « De uitwerkselen dezer plant zijn op het geheele «eiland bekend. Wegens het aanzien, waarin zij «staat, mag men veronderstellen, dat zi eenige - « nuttige eigenschappen bezit. De steel is kruid- « achtig.” - De Boua attí (Saulamea amara) is daarentegen een zeer krachtig geneesmiddel, als hebbende in al hare deelen eene buitengewone bitterheid, verbon- den met eene eigenaardige extractief-stof, in werking der Polygala Senega zeer nabij komende, waar- door dit middel, naar de omstandigheden waarin het gebruikt wordt, nu eens braking of afgang verwekt, dan weder zweetdrijvend of diuretisch werkt, zon- der de krachten daarbij aanmerkelijk te ondermijnen. Integendeel heeft onze Saulamea , blijkens de ondervinding, dit boven de Po/yzala Senega vooruit, dat zij in eenen hoogen graad tonische ei- gen= (*) De cene en andere Sida of Urena is mij onder de inlandsche benaming van Sidoogori of Sidogari bekend geworden; echter heb- ben deze in hare werking volstrekt geene overeenkomst met de Po- lygala Senega, ( 105 ) genschappen bezit; waardoor dit middel cene bis zondere waarde voor ons verkrijgt; in de.zoo ver- hielende ziekten van het onderlijf, aan welke de Eu- ropeaan vooral, in deze gewesten, is blootgesteld(*). De kennis van dit middel hebben wij alleen aen Rumphius te danken, en ik zal uit hetgeen hij in zjn 2de ceel pag. 130 énz. daarvan zegt, hier slechts het gewigtigste overnemen : Dit middel wordt hoofdzakelijk gebruikt in de Cholèra en de Plenris, waartoe men best ven poat der hartvorinige vruchten met water fijn wrijft, en in eenéh keer te drinken geeft. Ook in koortsen; met bederf der sappen gepaard; wordt van deze vruchten, lij trapsgewijze giften, met het beste ge= volg gebruik gemaakt; even ¿oo kan ook de met water fijn geWrévene wortel gegeven worden tegen kolijken , kinkhoest; krampachtige asthma; en by krampen in het onderljf; het versterkt de zwakke maag, en ruimt door zijne doordringende krachten de verstoppingen der ingewanden uit den weg, 200= dat * (*) Bijzonder bij Diarrhoeën, die door Atonie der vaste declen onderhouden worden; én waarbij men gewoonlijk zamentrekkende middelen; ja zelfs Kina geheel niet verdragen kan; of er meer schade dan nut van ondervindt3 hier is dit middel, hetwelk geen of slechts zeer weinig tarin bevat, uitstekend werkzaâm, ja kan dls eene wels daad van den eersten rang voor deze gewesten worden aangemerkt Slechts jammer; dat het hier, voor zoo verre ik tot nog toe weet; ‘zeer zelden wordt amm¿érrolien , terwijl de Molukko's het in ruimefs „mate beziticio ( 104 ) dat men er oek in andere ziekten met goed gevolg gebruik van maakt. Een zeker middel is het insgelijks egen verscheidene vergiften, welke men: onder spij+ zen ingezwolgen heeft, want deze worden, na des- zelfs gebruik, weder uitgebraakt, ingeval het vergif nog in de maag is, of, heeft hetzelve reeds de dar- men bereikt, zoo volgt een hevig zweet en pisloozing. Zoo zag men op Nousa- Laut en Ulfossers de met water afgewrevene wortels (bij wier gebruik men zich echter voor limoensap wachten moet) met den besten uitslag toedienen tegen giftige slangebeten, welke te voren velen, zonder dit middel, het leven hadden gekost, Eindelijk wordt de bast ook met water gekookt, en met een weinig notemuskaat tegen de vallende ziekte en krampen toegediend, terwijl de Terna- tanen daartoe ook de vruchten gebruiken, Of de Jakkiae insgelijks heelkrachten van eenen uitstekenden aard bezitten, is mij onbekends; slechts zal ik hier aanstippen, dat haar hout van binnen geel is, weshalve zij hij de inlanders den naam van Kitelar (egerhout) hebben verkregen, CARYOPHYLEEËN. Wij gaan deze familie voorbij; immers de weinige planten, welke wij hier van dezelve hezitten, láten geene aanmerkenswaardige hoedanigheden vermoeden. MAL- as A] ( 105 ) MALVACEËN, Bijna al onze Malvaceén hebben, zoowel in hare uitwendige gedaante als eigenschappen, eene zeer groote overeenkomst met elkander, Zij bevatten namelijk bijnain al hare deelen eene groote menigte zacht voedzaam slijm, zoodat vele onder dezelve, wegens hare verzachtende en verweekende (emollierende) eigenschappen, door de inlanders even hoog worden geschat, als bij ons de -4/thaea officinalis. Onder deze behoort b. v. Hibiscus mutabilis, H. venustus, H. tiliaceus, H. simi- dis, Gossypium Indicum, G, arboreum , Sida atro= (purpurea, S. hirta, S. populifolia, ete., die alle in hare bladeren of wortelen meer of min rijk aan slijm zijn, en inwendig tot rust verwekkende inwik= kelende dranken, bij koortsen, acute huidziekten, zoo als de natuurlijke pokken, doorloopen, drui- ` pers, krampachtige pisloozing enz. worden aange- wend; als omslagen dienen zij, om de etteriug van pne te bevorderen , enz, Daar zij uit hoofde van dit slijm zeer voedend zijn, zoo worden de jonge bladeren van eenige dezer ge- wassen, b. v. van Gossypium arboreum, Thespesia macrophylla en Hibiscus surrattensis, zoo als me- de de bladeren en verdikte kelk van #4. sabdarijjasg welke beide laatste gewassen tevens zuurachtig zijns als groenten gegeten. De ( 108 ) De afwijkende eigenschappen , welke eenige der Mals pacen zouden vertoonen of in hare werking be= Zitten, verdienen hier eene plaats: Loo voert Rheede aan; dat de afgekookte knop- pen van Hibiscus Rosa Sinensis de vrouwen on= vruchtbaar maken, en volgens Rumphius zoude een Bandanees zich van dezelve bediend hebben; om de vrucht aftedrijvene Volgens den laatsten bevorderen vooral de nog ongeopende bloemen, met azijn ingenomen; de maand- Stouden, eene werking ; die toch bezwaarlijk alleen uit de adstringerende eigenschappen dezer bloesems kan ontstaan, Men weet; dat de bloemen wegens deze laatste eigenschap als schoensmeer gebruikt, en van daar Kambang Spatoe (de schoenbloem;) genaamd worden? ook gekneusd op gezwellen gelegd, verdeelen zij vaak dezelve; wanneer de ontsteking iet reeds overhand heeft genomen: Even zoo veel verwondering baart mij de uitwer- king van het inwendige bruine hout van den stam der Thespesia macrophylla, door Rumphius zel- ven zoo zeer aanbevolen; nadat hi de werking van dit middel naauwkeurig had beproefd; De aanwending van dit hout (met water fijn ge- wreven) bj de Oopas mera(*), zijne braking wek- kende — á C Krampachtige Pleuris; eene zeer gevaarlijke ziekte ‚der inkane ders, waarbij de lijder aanvankelijk zwaar adem haalt, over stekin- gen in de borst klaagt; en eindelijk, door ophoopin; van het bloed in de vaten der hersenen; aan ecne beroerte den geest geeft. ——À——MtÀ Wee (107 ) kende eigenschap, waardoor het in” galkoortsen heil- zaam is, en zijne werking in verband met stinkhout (Kajoe- taai, Kahitoetoeng(*), bi windkoljken; bewijzen deszelfs doordringende werking op het gan- glieusystema van het onderlijf, welke welligt nog nim- mer van eenig ander hout is waargenomen, Daar de zaadkorrels der Malwaceën over het algemeen zacht van aard zijn, moet ook de muskus- achtige reuk, dien het zaad van Kaworoh (Hibiscus . pseudo-abelmoschus) verbreidt, als eene bijzondere eigenaardigheid worden aangemerkt: — daarom is hetzelve ook bij onze schoonen zeer geacht, en wordt tusschen kleederen gestrooid, of deze worden daarmede berookt. Fijn gewreven, en onder daartoe bereide bloem van rijst gemengd, bedienen zich Sommige van hetzelve als smeersel ter verzachting van de huid, uitslag, b. v. roode hond, waartegen dit middel bijzonder daardoor werkzaam zich ver- toont, dat het de ziekelijk verhoogde prikkelbaar- heid der uitwasemende vaatjes vermindert. (*) Ook dit hout van een’ boom uit de familie der Rubiaceën be- hoort onder die middelen, die op het zenuwgestel krachtdadig wer- ken , en levert merkwaardige bijzonderheden op. Alle deelen van dezen boom, ja zelfs het albumen van de zaadkorrels, geven eenen afschu- welijken reuk van zich, zoodat zelfs eenige drachmen van het hout toereikendzijn, om een ruim vertrek met stank te vullen. Ik meen aan een stuk van dit hout, hetwelk ik langen tijd bewaard heb, sporen van kristallisatie bespeurd te hebben, en zal op zijne plaats dit onderwerp breedvoeriger behandelen, (103) Slechts im het voorbijgaan zij hier nog aange | merkt, dat uit de stelen: of dem bast van. verschei- dene dezer gewassen (b. v. van Hibiscus mutabrcs , H. tiliaceus, etc.) draden kunnen worden bereid., die vrij duurzaam zijn, en ten deele tot strikken, tot vischnetten, zakken enz. bewerkt worden, ter- wijl, gelijk bekend is, de vruchten van Gossypium de boomwol opleveren. BOMBACEËN. Deze gewassen toonen in hunne. eigenschappen eene zoo groote gelijkvormigheid met de voorgaande familie, dat wij dezelve zeer wel kunnen overslaan. Alleen verdiende de braakwekkende eigenschap, die Rheede (deel 5, pag. 62) aan den best des wortels van den Bombax Malabaricus toeschrijft, mader in aanmerking te komen, BYTTNERIACEREN. Ook in deze gewassen openbaart zich nog de groote verwantschapping met de beide voorgaande af- deelingen. De basten van vele devzelve(*) kunnen insge- cb C) B. V. van Abroma Agusta, nàdat men dé tikken eenige dagen in slijk begraven heeft, en hierop door kloppen em wasschen de draden afzonder, > ( 109 ) insgelijks tot garen(*), touw(1), lonten($) enz. verg werkt worden; de jonge bladeren van eenige der- zelve zin verweckend , en uit het zaad der Stercu= liae , welke geroost zijnde als hazelnoten smaken, trekt men eene vette olie, welke bij Theobroma als eene boterachtige massa verschijnt, en het hoofdbe- standdecl der chocolade uitmaakt. Het de zaadpitten omgevende vleesch dezer laatste plant is zuurachtig en eetbaar. (*) Van Sterculia foctida y waarvan de afkoking van den bast fevens eenigzins adstringerend is. - CF) Van Kleinhovia hospita, Wisena odorata , Enz, CS) Van Commersonia echinata. | | BIDRAGEN COFOT DE F L O Ho X VAN NEDERLANDSCH INDIÉ, UITGEGEVEN DOOR C L BLUME, M D, T E horn VOOR DEN BURGERLIJKEN GENEESKUNDIGEN DIENST, DIRECTEUR VAN 'sLANDS PLANTENTUIN TE BUITENZORG, ENZ. AAA POD DDP vn 3de Stuk. mr DD DID DE PPD nen BATADVI A, | TER LANDS DRUKKERIJ 1825. BIJ DRAGEN TOT DE ERO RA A 6 6 AAA SYNOPTISCHE BESCBERUVING- van eenige planten, behoorende tot de familie der T'iliaceen , Elaeocarpeen, Ternstroemiaceen , Olacineën, Aurantiaceën en Hypericineën, op . eene, in de jaren 1823—1824 gedane reis over Java, Waargenomen en “beschreven. 3 4 4d TILLA CEAE. CORCHORUS CAPSULARIS. C: capsulis globosis depressis rugoso - muricatis gla- bris, foliis lanceolatis acuminatis basi rotundatis acute serratis, serraturis infimis setaceis. Habitat: in paludosis prope Parang Provinciae Bui- tenzorg. Floret: Apr., Maj. Nomen : CORCHORUS OLITORIUS. C: capsulis oblongis cylindricis obtusangulis, foliis ovato - oblongis acute serratis, serraturis infimis setaceis. Ha- CHE Habitat: in ruderatis Javae tusulac. Floret: per totam annnm. Nomen * Djepan. CORCHORUS ACUTANGULUS. Wariet: oppositiflorus: capsulis oblongis acutangu- . “lis in cornua 5-5 emarginata desinentibus, foliis ovatis serratis utrinque hispidulis, serraturis infimis setacels. : Habitat: in paludosis prope Rompien Provinciae Buitenzorg. Floret: per totum annum. Normen : TRIUMFETTA PSEUDO - ANGULATA. T: foliis subrotundis semitrilobis basi leviter corda- tis inaequaliter dentatis utrinque — pilosiusculis , dentibus infimis glandulosis, superioribus ovato- oblongis indivisis, calicibus pubescentibus apicu- latis, capsularum aculeis uncinatis nudis, Habitat: in paludosis Bataviae, Floret: toto anno. „Nomen : TRIUMFETTA SPICAT A. T: folis subrotundis trilobis basi subcordatis inae- - qualiter serratis supra pubescentibus subtus yil- losis, floribus interruptè spicatis. Ha- c ul A c PI rim me (112) Habitat: im calcareis prope — Provinciae Buitenzorg. Floret : Apr., Maj. Nomen : TRIUMFETTA TRILOCULARIS. Y: folis subrotundo- ovatis semitrilobis basi sub- cordatis duplicato - serratis utrinque stellato - pi- losiusculis, serraturis infimis calloso - glandulosis, superioribus ovato - oblongis, calicibus pubes- centibus longè apiculatis, capsularum echinis uncinatis scabris. - Habitat: in hortis culta. Floret: per totum annum. Nomen : TRIUMFETTA FILLOSIUSCUL A. T: folis 5- nerviis subrotundo - ovatis 5-lobis ar- gute duplicato - serratis, serraturis infimis callosis supra villosiuseulis subtus stellato - tomentosis, summis oblongis inciso-serratis, pedunculis 4- 6 - extraaxillaribus sub-5-floris, calicibus sub- -—epieulatis stellato=puberis, fructibus pubescen- tibus uncinato - echinatis (aff. T. triloculari.) Habitat: iu sicois-circa Buitenzorg. Lloret: omni tempore, Nomen: TRI- ny TRIUMFETTA SUFFRUTICOSA. T: caule suffruticoso, foliis ovato - cordatis acumi- natis grosse inaequaliter serratis infra stellato- pilosiusculis, junioribus inferioribus semitrifidis , pedunculis sub -7 - nis extraaxillaribus apice um- bellato -5-5- floris, calicibus apiculatis, fructi- bus longè uncinato -echinatis pilosis. Habitat: in rupibus montium Salak et calcareis Parang. - d Floeet : omni tempore. Nomen: Pum- pu -lattan parampuan. TRIUMFETTAÀA GRAVEOLENS. T: foliis ovato - cordatis acuminatis serratis utrinque pilosiusculis, pedunculis sub -5- nis extraaxilla- ribus apice 5- floris, calicibus apiculatis, fructi- bus uncinato - echinatis nudis. (aff. T. suffruticosae.) Habitat: in oryzetis incultis et ad sepes. Floret: Apr. —— Jul. Nomen: TRIUMFETTA CANA. T: folis ovato -oblongis l. ovato - lanceolatis acu- minatis leviter cordatis inaequaliter serratis supra stellato - pilosiusculis subtus stellato - tomentosis, pedunculis 4-6 extraaxillaribus sub 3- floris, colicibus tomentosis apiculatis, fructibus uncina- to - pilosis. (aff. T, acuminatae.) Ha- (114 ) Habitat: in locis siccis prope Buitenzorg. Floret : Aug., Septbr. Nomen : GREWIA TOMENTOSA, GC: folis 5- nerviis ovato - oblongis acuminatis basi hinc productioribus utrinque tomentosis inaequa liter acute serratis, pedunculis confertis axillari« bus petiolo subaequalibus, floribus umbellatis, (petala minuta.) Habitat: in paludosis Bataviae, Floret: Jan. , Jul. etc. Nomen: Kioroi, GREWIA OBLONGIFOLIA, G: folis 5-nerviis oblongis acuminatis basi obtusis dentatis, denticulis inferioibus glandulosis, supra pubescentibus subtus villosis pedunculis axillari- bus solitariis sub 5-floris petiolo longioribus, pedicellis basi bracteolaus (petala minuta, villoso- ciliata.) Varietas : folis elliptico - oblongis, peduneulis ge- minatis, Habitat: in paludosis Javae, Floret: per totum annum, Nomen: Kilakki. GRE- (1,9) GREWIA INJEQUALIS. G: folis sub- 5-nerviis ovato - oblongis acuminatis basi semicordatis inzequaliter obtuse serratis supra stellato-pubescentibus subtus albido-tomentosis, pedunculis 2-4 axillaribus petiolo subsequalibus, pedicellis 2-6 umbellatis basi bracteatis. (Petala oblonga, calice breviora, sepalis enerviis.) aff. G: subinaequali , G: celtidifoliae. Habitat: in montanis Jave insule. Floret: per totum annum. Nomen : Talok. GREWIA GLABRA. G: folis 5-nerviis oblongo-lanceolatis acuminatis , basi obtusiusculis obtuse serratis glabriusculis , serraturis infimis glandulosis, pedunculis axillari- bus solitariis geminisve 2-3 floris petiolo lon- gioribus, pedicellis basi bracteatis. (Petala bre- vissima , iuferne villoso-ciliata.) affine G: brac- teatae, Habitat: in locis aquosis Jave insule. Floret: per totum annum. Nomen: Kilakki. GREWIA PANICULATA. £5: foliis 5- nerviis ovali -oblongis acuminatis basi rotundatis inzquali-serrulatis supra stellato-pu- beris subtus toracntosis , floribus paniculatis ter-. mina- "f ( 116 ) minalibus, bracteis stipulisque saepius bifidis (cos rola minuta, sepalis enerviis.) Habitat: in tota Java. Floret: per totum annum. Nomen: Drowak. GREWIA ODORATA. G: folis 5-nerviis ovato-l. elliptico-oblongis subtus scabriusculis inequaliter crenulatis, crenulis infi- mis glandulosis, pedunculis axillaribus solitariis geminisve 5-5 floris, pedicellis umbellatis (petala oblonga; sepala 3-nervia.) Habitat: in montanis Gedé et Pangurangu. Floret: Novbr., Decbr., etc. Nomen : Kilakki arvoi. GREJVIA INFOLUCR AT A. € : foliis 5-nerviis ovato- oblongis acuminatis serrulatis basi inaequali - cordatis, supra stellato - aspe- ris subtus stellato-tomentosis, paniculis axillari- bus terminalibusque divaricatis, floribus involu- cratis. (Petalis lanceolatis calicem vix aequanti- bus) aff. G: scabrae. Habitat: in montanis Jave insula. Floret: Jan., Jnl., Aug. Nomen : Co- (117 } COLUMBIA JAVANICA. i C: foliis dimidiato-cordatis acuminatis subserrula4 tis basi 5-nerviis supra scabris subtus et pani- culis terminalibus divaricatis dense stellato-to- mentosis, capsulis villosis, alis apice extus dila- tatis. (Arbor pulchra, altitudine 5o pedum, ha- bitu Theobromae ; folia juniora saepe sublobata.) Habitat: ad montem Parang Provincie Tjanjor. Junio. Floret: Apr. Nomen: Drowak, COLUMBIA CELEBIC A. C: foliis oblongis acuminatis serratis basi oblique- rotundatis 5- nerviis supra scabriusculis subtus racemisque paniculatis terminalibus stellato - pu- bentibus, capsulae alis rotundatis. ; Habitat: in insula Celebes, Floret : Augusto etc. Nomen : PORPA. Polyandr. Monogynia. L. famil. nat. Tiliacearum. ` Calix-5-partitus, decíduus. Petala 5, intus basi tomentosa, calice paulo minora Stamina numerosa (circiter 26-50), libera, disco hypogyno inserta, - annulo membranaceo cincta. | Ovarium hirsutum; 8-loculare, loculis 1-sporis; Stylus simplex; Stigma 5-den- (118 ) S-dentatum. | Capsula(?) —— $-locularis, Jo~ culis 1 -spermis. Genus ad T'riumfettam dliquid accedens. PORPA REPENS. Suffruticosa; folia petiolata, triloba, dentata, ba- si subcordata, scabra; stipulae oppositae, lanceo- latae; pedunculi solitarii, oppositifolii, sub 5-flori. Habitat: ad littora arenosa Nusae Kambange in- sulae. Floret: Novbr., Decbr. Nomen : ESENBECKIA. Polyandr. Monog. Vu fam. nat. Tiliacearum, Malvaceas accedens. Calix monophyllus, intus coloratus, anté anthe- sin turbinatus, demum acetabuliformis, cinctus in- volucro 3-partito, caduco. Petale 5. Stamina numerosa; filamentis liberis; antherís geminatis. Ovarium quinquegonum.. Stylus 1, brevis; stigma quinquegono-capitatum. Capsula lignosa, 5-angu- laris, 5-valvis, 5-locularis, valvis intus medio sep- tiferis setisque rigidis hispidis. Semina iu quovis loculamento 3-6, septo ad latus interius superim- posita. Albumen corneum. Embryo erectus; Co- tyledones foliaccae. x => Du (119) Dixi in memoriam Friderici Nees ab Esenbeck, viri Amicissimi, Chemiae, Botanices et historiae na- turalis in Academia Bonensi Professoris, ob opus- cula botanica varia bene meriti. ESENBECKIA ALTISSIM A. Arbor egregia, (120 pedum altitudine), foliis al- ternis ovalibus retusis integerrimis, pedunculis la- teralibus mulufloris. Habitat + in montanis insulae Jayat. Aug. Floret: Junio Nomen : Bungan. — > —Á ELAEOCARPEAE. ELAEOCARPUS SERRATUS. E: folis elliptico - oblongis acuminatis basi obtusi- usculis serratis in axillis costarum subtus glan- dulosis, racemis axillaribus folio subaequalibus. Habitat: in sylvis montanis Salak et Gede. Floret: Junio ——— Septbr. Nomen : Ambiet. ELAEOCARPUS LANCEOLATUS. E: folis lanceolatis basi angustatis apice obtusius- culis remote serrulatis, racemis axillaribus folio longioribus rutantibus, pedicellis petiolo longio- ribus, LI $ O KN ( 120 ) xibus, fructibus ovalibus, nucleo rugoso - acule- ato, aculeis recurvis. Habitat: in hortis frequenter colitur. Floret: Aug., Septbr. etc. Nomen : Ganitri. ELAEOCARPUS ANGUSTIFOLIUS. E: foliis. oblongo - lanceolatis ntrinque acuminatis supra basin serrulatis, racemis axillaribus folio brevioribus, fructibus globosis, nucleo rugoso subsulcato. Habitat: im montosis Provinciae Buitenzorg. Floret: Novbr. Febr. Nomen: Ambiet; Gauitrie, = ELAEOCARPUS FLORIBUNDUS. E: folis elliptico - oblongis acuminatis basi acutis obtuse serratis coriaceis glaberrimis, racemis axillaribus folio aequalibus nutantibus, petalis: fimbriatis. i Habitat: ad montem Salak. Floret: Aug. Novbr. Nomen : ELAEOCARPUS LONGIFOLIUS. JE: folis oblongis acuminatis basi acutis margine repaudo - mucronulatis, racemis folio brevioribus tan Sericeo- E3313 sericeo - tomentosis, petalis fimbriatis. (af. E. floribundo.) Habitat: in rupibus calcareis montiam Parang Provinciae Tjanjor. Floret: Julio Novbr, Nomen: ELAEOCARPUS STIPULARIS, E: folis elliptico - oblongis acuminatis basi subin- aequali- rotundatis serrulatis, costis parallelis subtus pupescentibus, stipulis ovatis inciso - ser- rulatis, racemis axillaribus folio subaequalibus ra- mulisque velutino- tomentosis, fructibus ovalibus (arbor 60 ped.) : 5 Habitat: ad radices montis Tjerimai Provinciae Cheribon. Floret : Oct. Nomen: * Variet: serraturis costisque distantibus, Habitat: ad montem Gegar Bintang. Floret: . . . + Maj. fruget. Nomen: Hurung -ung - uk. ELAEOCARPUS TOMENTOSUS. .. LI d . - » 3 E: folis ovalibus acuminatis basi subrotundatis sceta- ceo - denticulatis. subtus ramulis pedunculisque velutino - tomentosis , racemis axillaribus elongatis. Ha- ( i22 ) Habitat: in montosis. Floret: Aug., Septbr. Nomen : Kikatjapie. ELZEOCARPUS RESINOSUS. E: folis ovali- oblongis acuminatis basi óbtusiuscu- lis obsolete serratis in axillis costarum glandulo- sis, racemis axillaribus folio brevioribus, petalis fimbriatis intus sericeo + villosis (arbor 50 ped.) Habitat : ad montem Salak. Floret : Febr. Apr. Nomen : Katulampa; EL/EOCARPUS GLABER. E: foliis ovato - aut ovali - oblongis obtusis basi subro- tundatis obtuse serratis, serraturis mucronatis, racemis folio longioribus axillaribus nutantibus , petalis fimbriato + laceris. Habitat: in sylvis umbrosis Javae. Floret: Januario Junio. Nomen: Katjapié; Hau -u - an. ELÆOCARPUS MACROPHY LLUS. E: foliis ovali- oblongis basi rotundatis apice ob- tusis repando - serrulatis, stipulis semiorbicula- tis foliaceis, racemis axillaribus folio breviori- bus, fructibus ovalibus glabris (arbor 8o ped.) Ha- ( 125.) Habitat : in sylvaticis. lapidosis montium Parang Provincie Tjaujor; Floret: Àpr. Nomen: Katulampa Dadak. Junio, ELAOCARPUS OBTUSUS. E: foliis obovato - oblongis obtusiusculis supra basin repando - mucronato - serratis, racemis axillaribus petalisque sericeis, pedicellis petiolo longioribus, (aff. E. Monoceras. Flores albi.) Habitat: ad montem Salak. Floret : Novbr., Decbr. Nomen : ACRONODIA, Dioecia Octandr. L. fam. nat. Elaeocarpearum, Mas: Calix 4-sepalus. Petala 4, parva, line- aria, apice erosa Antherae 8-12, lineares, puberulae, setis terminalibus destitutae. Fem: .. ACRONODIA PUNCTATA. Arbor, foliis sparsis lanceolatis serratis subtus punctatis, racemis axillaribus simplicibus. Habitat: in cacumine montis Gede. Floret: Apr., Majo, etc, Nomen: TERN- ( 224 ) TERNSTROEMIACEAE, GEERTA. Dioecia Polyandr. L. fam. nat. Ternstroe= miacetrum. Calix 5-sepalus, 2 - bracteolatus. Corolla 5- par= tita, laciniis rotundatis. Mas: Stamina numerosa, basi corrollae adnata. Ovarium sterile. Fem: Ova- rium globosum. Styli 5-5, basi coalitiz Stigmata acuta, Bacca 5 -locularis, polysperma, Semina bi- serialia, superposita, axi adfixa. 4/bumen subcar- tilagineo - grumosum. Cotyledones plano - convexae. Radicula centripeta, Genus Erxryae proximum, differt floribus dioicis nec polygamis, et fructa baceato. Án potius genera duo in unum colligenda? Arbores aut frutices: folia alterna serrata; sti= pulae nullae; pedunculi axillares 1 - flori. GEERTA SERRATA. G: ramulis ultimis tomentosis, foliis lanceolatis acu- |. minatis subtus puberulis , floribus confertis axil- laribus, femineis 5-gynis. Habitat: in sylvis elatis Salak. Octbr. Floret: Junio Nomen : Kitjabe. Warietas sericea: ramulis ultimis sericeis, foliis in costis subtus puberulis; an species diversa? GEE- ( 125 ) GEERIA ANGUSTIFOLTA. G: foliis angusto - lanceolatis acuminatis serratis sub- tus ramulisque ultimis subsericeis, floribus femi- neis 5-gynis rarius 5- gynis. Habitat: in Provincia Rembang. Floret. Junio etc. Nomen: GEERIA GLABR A. G: ramulis glabris, folis oblongo -lanceolatis acu- minatis glabris, floribus confertis axillaribus. Habitat: in cacumine montium Gedé, Pangoeran- goe, Durangrang etc., praecipue in vici- nitate craterum ignivomorum. Floret: Apr. - Septbr. Nomen: GEERIA OBOVATA. G: ramulis glabris , foliis obovatis basi integerrimis apice retusis obtuse serratis glabris, floribus paucis axillaribus. Habitat: in sylvis montanis Pangoerangoe et Gedé. Floret : Majo etc, Nomen : SAURAUIA. Calix 5-sepalus, ebracteatus. Petala 5, basi inter se coalita. Stamina basi submonadelpha petalisque ad nata; Antherae introrsum incumbentes, apice bi- per- riders 3. emmen (126 ) perforatae. Ovarium 5-5-loculare: Siy 5-5, basi saepe coalitis Stigmata obtusiuscula. Bacca sulcata, intus mucilagine diaphano repleta, radia- tim divisa in loculos tot quot sunt styli, polysper- ma. Placenta centralis in quovis loculamento bifi- da, carnosa, Semina minutissima, angulata. Integus mentum seminis externum suberustaceum. Albumen carnosum. Embryo linearis, Cotyledones brevis- simae, Radicula teres, obtusa, vaga. Arbores aut frutices albifloriz folia alterna, ser- rata; stipulae nullae; inflorescentia axilaris aut lateralis. SL Noronhianae, calicibus glabris. SAURAUJA NORONHIANA. SS: foliis ovalibus acuminatis basi obtusiusculis cal- loso -serratis utrinque strigoso - squamulosis, pe- tiolis ramulisque strigoso- muricatis, pedunculis confertis axillaribus 1 - floris nutantibus, Habitat: in umbrosis montium Javae, Floret: per totum annum. JVomen: Kileho badak. SAURAUJA CAULIFLOR 4. 5: foliis oblongis acuminatis basi obtusis aristato-ser- - ratis supra glabris subtus strigosis tomentosis dilute spadiceis, pedicellis 1- floris in trunco aggregatis. e Has ( 127 ) Habitat: in sylvis montanis paludosis, d'loret: per totam annum. Nomen: Kileho, SAURAUJA PENDULA. S: foliis oblongis superne latioribus acutis basi at~ tenuatis serratis (serraturis glandulosis) utrinque glabris, pedunculis axillaribus nutantibus petiolo multo longioribus apioe 2-3-fidis, pedicellis umbellato - trifloris, Habitat: ad montem Tjerimai. Floret: Octbr, —— Decbr. eto, Nomen: Kileho lalakkieno. SAURAUJA CUNEATA. S: foliis cuneatis acutis superne serrulaüs glabris, pedunculis filiformibus axillaribus solitariis folio dimidio brevioribus apice subtrifloris bracteolatis. (aff. S. pendulae.) Habitat: in umbrosis montium Provinciae Bantam. Floret : Febr., Martio etc. Nomen : SAURAUJA MICRANTH A. jS folis *oblongis acuminatis basi acutiusculis aut obtusis serralatis :utrinque .xamis ;pedunculisque strigosis, racemis confertis axillaribus Jateralibus- ye petiolo -brevioribus bracteolatis. Ha- ( 138 ) Habitat: ad margines calarrhactarum. fervidarum montis Gede, an $ amer nt eem Floret: Apr. ——— Junio. dose yit ares lomen : Kileho Lumbut, SAURAUJA SPADICEA. 5: folis lanceolatis acuminatis serrulatis supra gla- bris subtus spadiceis, umbellis confertis axillari- bus petiolo brevioribus. A AS Habitat: in horto botanico Buitenzorgiano culta, Floret: Áug., Septbr., ete. Nomen: $ 2. Heinwardtianae , calicibus hirsntis. SAURAUJA REINWARDTIANA. SS: folis elliptico - oblongis acuminatis basi obtusis serrulatis in costis utrinque venis ramisque _strigoso - asperis, pedunculis axillaribus subsoli- tariis petiolo longioribus apice wumbellato-5-floris bracteatis, bracteis oblongo -lanceolatis folio- - sis. (aff. S. bracteosae. ) Habitat: in montosis Javae — Floret: per totam annum. Nomen : Kileho Gunung. SAURAUJA HIRSUTA. Í S: foliis ovalibus acuminatis basi subinaequali - ros jd . . B . . s 1 tundatis supra scabris subtus petiolis ramulis pe- € ince ( 129 ) duncü'isque hirsuto - hispidis, pedunculis axilla= ribus petiolo longioribus apice umbellato - 5 - flo- fis, bracteis spatulatis; (valde aff. S, Reinward= tianae.) Habitat: in montosis Provinciae Bantam. Floret : Januario , Febr., eic, Nomen: Kileho: SAURAUJA GÍIGANTE 4. S: folis ovalibus acuminatis basi cordatis setaceo= serrulatis supra glabris subtus velutino - rufis ju= nioribus subtus petiolis ramulisque strigoso-hirtis ; pedunculis axillaribus subtrichotomo-cymosis fo- lio dimidio brevioribus bracteatis, bracteis lato- lanceolatis foliosis. : : Habitat: in sylvis montosis. Floret : per totum annum. Nomen: Kileho - Mun ding. SCHIMA , Rwdt. Polyandr. Monogyn. L. fam. nat. T'ernstroemiace- arum. Calix: quinquefidus , persistens; Petala 5, sta- minum urceolo adnata, basi inter se coalita, inae- qualia, petalo unico nempe cucullato. Stylus 1, stigmate peltato -5-lobo. Capsula globosa, 5-1lo- cularis, semi - 5 - valvis, valvis lignosis , medio sep- tiferis. Receptaculum centrale ca pitatum. Semina in quovis loculo 1-5, superne in alam foliaceam elon- gata. Genus ( 330 ) - . Genüs Gordoníae propinquum, structura ca licis et capsulae tamen diversum; SCHIMA NORONHAE. St folis oblongo-lanceolatis acuminatissimis inte- gris, pedunculis (ad extremitatem | ramulorum) axillaribus solitariis 1 - floris. ariet: foliis undulatis. Habitat: in montosis Javae occidentalis; Bn Floret : fere per totum. annum, a Nomen: Puspa. GORDONİA: Polyandr. Monag. L. fam. nat. Ternstroes ' miacearum. Calix 5- -sepalus , sepalis imbricatis , subrotundis; j inaequalibus, Petala 5, staminum urceolo subadna- ta Stylus vs SA peltato -5- lobo. Capsula oblonga, pentagona, 5 - locularis, 5 - valvis , valvis lig= nosis, medio septiferis. Receptaculum centrale filiformes Semina in quovis loculo 3 2-4, pee in alam foe liaceam desinentia, GORDONIA EXCELSA. SECT. LASIANTHUS. G: foliis oblongo-lanceolatis utrinque acuminatis ser= rulatis, pedunculis axillaribus solitariis 1 - floris folio multo brevioribus. a | | yna- -( 131) Pynonym. Schima excelsa vid. eat, pl. hort. boe tanic. Buitenz, pag. Do. Habitat: in sylvis altioribus montium Salak e < - Burangrang. z | „eni Floret i Septbr. — Dochr, ? . — Nomen: Kimangal ; Sapie. | In specimine ad montem Burangrang lecto ova» rium observavi constanter -4-loculare, et stigma peltato - 4» lobum. um ee deti PRU OLA CIN .E AE, OLAX OBTUSA. 3 O: fruticosa, foliis bifariis ovato - aut ovali - oblongis obtusissimis subtus ramulisque teretibus pubes- centibus, spicis axillaribus brevissimis ante anthesin bifariam imbricatis, drupis globosis. (aff. O, im- bricatae. ) i Habitat: in sylvis paludum prope Bataviam et circa ; Tjikao Provinciac Tjanjor, Floret: Jun. Aug. elc. — ~ Nomen: Wan - ong. o M Á -AURANTIACEAR, _ Hexandr, Monogyn, L. fam. nat. Aurantio "ee acearum. . Flores proportione partium ternaria. Calix 5-fidus, persistens. Petala5, Stamina 6, rarius 5 aut 8; filas Bor menus ( 152 ) mentis subulatis, complanatis, liberis , antheris oblons gis, basi emarginatis. Ovarium. subpedicellatum (dise co hypogyno nempe impositum) 5 rarius 2 - aut-4 loculare, loculis 1-sporis. Stylus crassus aut nul- lus, stigmate depresso - obtuso. Bacca intus mucila= ginosa, 1-5«-1locularis, loculis EH Cotyle= dones lobatae. TRIPHASIA TRIFOLIATA. T: foliis 5 - foliatis, foliolis ovatis retusis superne re. . pando crenulatis, lateralibus minoribus. — Habitat. in hortis colitur. Floret: per totum aunum, Nomen « Kimkit, TRIPHASIA SARME NTOS 4. T: arborea, caule aculeato, makes sarmentosis lice. tis, foliis ternatis simplicibusve, foliolis oblongis acuminatis integerrimis petiolatus, corymbis axil- . laribus, (Colix Serarins 4+deutatus, persistens. Corolla 5- petala. Stamina 8. Ovarium disco hye pogyno impositum, 2 -loculare, loculis 1 - sporis; ovula pendula. Stigma obtusum, sessile. Bace ca ovoidea, rugosa, 2 2 5-locularis, loculis 1-spere pois, mucilegine diaphano repletis.) ddabitat: in montosis Salak et Gede Provinciae Buitenzorg, et ad montem Tjerimai Prot vinciae Cheribon observavi. Floret : Martio; Octobr. el Navhr, £ruget, Nomen : Kaliage. diga Ren S LIM O» (133) LIMONIA? HORRIDA. E: folis 5-foliatis, foliolis ovato-oblongis obtusiase culis obsolete erenulatis, intermedio petiolato majo- re, spinis geminatis infraaxillaribus divaricatis rectis. Habitat: in horto botanico Buitenzorgiano colitur. Zu... ee Nomen: LIMONIA? DUBIA. L: foliis 5-foliatis, foliolis sessilibus oblongis basi s attenuatis apice retusis integerrimis, lateralibus minoribus, petiolo communi marginato. (Rami juniores spinosi, spinis axillaribus geminis rectis.) Habitat: in collibus calcareis prope Kuripan Pres vinciae Buitenzorg. 3/54. A Nomen: SCLEROSTY LIS, Decandr. Monogyn. L. fam. nat. Aurantiacearum, Flores proportione partium quaternaria aut quina- ria. Calíx parvus, 4-5 partitus. Petala 4-5, conni- yentia vel patentia. Stamina libera, petalorum nume- ro dupla, filamentis subulatis, complanatis, alternis plerumque longioribus; antheris cordatis. Ovarium 1 2-5-loculere, loculis 1 -2-sporis. Stylus bre- vissimus, crassus, stigmate obtuso. Bacca exsucca 1 -2 -locularis, 1-2- sperma. Spermodermis mem- branacea, yenosa. Colyledonum auriculae incon- spicuae. > E Fruta CT (354) Frutices folis simplicibus aut impari- pinnatis glabris. Genus Tri phasiae proximum. SCLEROSTYLIS SPINOSA. S: spinosa, foliis oblongis acutiusculis basi rotuns datis obsolete crenulatis pedunculis unifloris soli- tariis confertisve, (Ovarium 5-loculare, loculis 2 - sporis.) ; - ze _ Habitat: in insulae Nusae Kambangae paludosis, Floret: Novbr. Nomen: Kigerukkan, SCLEROSTYLIS LANCEOLATA. JS: inermis, foliis oblongo -lanceolatis apice obtu- siusculis, racemis axillaribus brevissimis. (Ova- rium 2-loculare, loculis 1 - ovulaus. Habitat: in fruticetis circa Bataviam. J ulio, omen ; ` Floret: Apr. SCLEROSTYLIS TRIFOLIATA. S: inermis, foliis simplicibus aut 5-foliatis oblon- go-lanceglatis obtusis, racemis axillaribus bre- vissimis. (Ovarium 5 - loculare, loculis 1 - sporis.) Habitat: in Provincia Cheribon prope Linga J attie. Floret: Qctobr.; Novbr. etc. Nomen: on SCLE- ( 155 ) SCLER OSTYLIS PENTAPHYLLA, S: inermis, foliolis 5 impari» pinnatis (rarissimè 54 natis aut 7- natis) ovali-oblongis obtusissimis, xacemis axillaribus brevissimis, baccis globosis. (Ovarium 5 -loculare, loculis 1 - sporis.) Habitat: ia sylvis Provinciae Buitenzorg, Floret : omni feró tempore, Nomen: Kitjidana, SCLEROSTYLIS? MACROPHYLLZA. 5: inermis, foliolis 5 impari- pinnatis (aut geminis ternisve) ovato - oblongis obtusé acuminàtis inte- gerrimis, rocemis divaricatis axillaribus, baccis oblongis utrinque attenuatis. (Calix 5 -dentatus ; Ovarium 5-loculare, loculis 1 - sporis.) An Glycosmis pentaphylla ? Habitat: in sylvis montanis Provinciae Tjanjor, Floret: Jun., Julio, etc, Nomen. COOKTA CHLOROSPERMA. C: foliolis oblongo-lanceolatis obtuse acuminatis bad sabacquali - angustatis , racemis composidis termis nalibus exillaribusve, (frutex , foliis pinnatis y fo« Holis 45 6, 2 alternis.) An genus proprium Glycosmidi affine ? Flores pro^ portione partium quinaria, Calix parvus, persistens, ó-phylles. Pataia ð, elliptica , erecto- patentia. _ Sza- mina (236 ) mna plerumque g , lineari-subulata , eompressa. libee ra, inaequalia. Antherae cordatae. Ovarium basi tumidum , 5-loculare ; loculis 1-sporis. Stylus subnul- lus, stigmate obtuso. cca exsucca, globosa, 1-loe * “cularis, 1-5-sperma, Spermodermis membranacea ,. vasculosa. Cotyledones saepé lobatae. Habitat: in umbrosis montium Salak et Burangrang, Floret : Martio Auge Nomen: Teterongan. COOKIA CYANOCARPA4, G: foliolis 5-7 alternis oblongis utrinque acumina- tis obtusiusculis, corymbis terminalibus axillari- busve solitariis. (Arbor mediocris.) An hujus generis? Flores proportione partium guinaria, Calis parvus, 5-phyllus, persistens. Pe- tala 5, ovalia, concava, conniventia. Stamina 10, filamentis subulatis, compressis, liberis aequalibus $ antheris cordatis. Ovarium disco tumido cinctum, ó-loculare, loculis 1-sporis. Stigma obtusum, ses- sile. Bacca exsucca, ovalis, 1 - sperma. Spermoder- mis membranacea, vasculosa. Cotyledones carnosae, basi leviter obvolutae. Habitat: ad montem Salake Floret: Decbr. ad Nomen : Kigerok; Geger - takko. MURRAYA EXOTIC. M: foliolis 7-9 ebovatis obtusis, pedunculis muf» - Moris. _ ae ¿(139 ) Habitat: in hortis frequens» Floret: Junio, ete. Nomen : Kamuning. MURRAYA PANICULATA: án foliolis ovátis acuminatis, floribus sabsolitariiss Hábitat: id Jönis Circa Baätaviará vidi Floret: Junio, etc. ^ Nomen: Kamunts MURRAYA LONGIFOLIA. JM: foliolis 5-5 oblongis basi acutis, racemo tefmie * hali. (Frutex to - pédum altitadine , foliolis alter- nis. Calix parvus, 5- partitus. Perala 5, line- - aria, patentia. Filamentá 10, libera; alterna breviora, lineari - subulata. Antherae ovatae, Oeaüriíum basi tumidum, 5-loculare, loculis 5 - sporis, stigmate obtuso, sessile. Fructus . . . ) ` Habitat: in calcareis Kuripan, et ad montem Mes natan, Floret: Apr. —— uns. Nomen H MICROMELUM. Decandr. Monogyn. L. fam. nat. 4urantiacearuma Calix urceolatus , integer, persistens. Petala 5, linearia, petentia. Stamina 10, libera filamentis subulatis, alternis brevioribus, antheris subrotundis didy= mn NEN TN y - ( 138 ) didymis. Ovarium 5-loculare, loculis 2-sporis; stylus crassus, stigmate obtuso. Bacca exsucca, intus dissepimentis 5 chartaceis intortis lamellata, 1-2-sperma. Spermodermis membranacea. Co- tyledones foliaceae, contortuplicatae, Genus Murrayis et Cookiis valde affine. Arbor foliis impari- pinnatis, foliolis alternis obliquis, co= rymbis terminalibus, MICROMELUM PUBESCENS, M: foliolis 7-9 ovatis obtuse acuminatis subtus ramulis corymbisque puberulis. Habitat: in montosis praecipue calcareis, Floret: per totum annum. Nomen: Kibet - tet - ja - putie, CLAUSEN 4, Octandr. Monogyn. L. fam, nat. Aurantiacearum, Flores proportione partium quaternaria rarius quinaria. Calix brevis, 4-5- dentatus, Petala ovas lia, concava, patentia. Stamina 8-10, filamentis basi dilatatis, — conniventibus, aequalibus; antheris ovatis Ovarium 4-loculare, loculis 2 - sporis; stylus brevis, cylindricus, stigmate obtuso. Bacca subsicca, 1-sperma. Spermodermis menbranacea, Cotyledonum auriculae retusae, CLAU- ( 159 ) CLAUSENA EXCAVATA. C: foliolis 13-15 ovatis acuminatis inaequalilateris, petiolis pauiculisque terminalibus puberulis, Habitat: in montosis calcareis limosisve. Floret: omni fere tempore. Nomen: Kibadjata. FERONIA, Decandr. Monogyn, L. fam. nat. Aurantiacearums Flores saepé polygami, Calix planus, 5-dentatus. Petala 5 (nonnun- quam 4 1, 6.), patentia, Stamina 10 rarius 11, - filamentis basi coalitis antherís erectis, tetragonis. Ovarium disco elevato impositum; stigma elliptico- globosum, sessile. Bacca corticata, 5-locularis , polysperma, seminibus compressis, carne spongiosa obvolutis. (Arbores fructicesye , foliis impari- pinnatis, floribus racemosis.) FERONIA ELEPHANTUM. F: foliolis 5-7 obovatis sessilibus leviter crenulatis hitidis, petiolo communi marginato, caule ar- boreo, Habitat: in paludosis Bataviae, Floret: Apr., Maj., ete, AVomen : Madja, AE- (240 ) AEGLE SEPIARIA, 4: foliolis obovato - oblongis obtusis sessilibus, lar teralibus minoribus. Habitat; in hortis culta, Florii 47 «7, Nome nie sis . CITRUS AURANTIUM, C: petiolis subnudis, foliis ovato- oblongis acutis aut obtusiusculis, floribus sub - 20 - andris, fruc- Auum globosoram eortiee tenui, pulpa dulci. Habitat: in locis cultis satis frequens, Floret: omni ferè tempore floret frugetque. Nomen : Feruk Manis. CITRUS JAVANICA.: C: petiolis marginatis, foliis ovalibus obtusissimis in- aequaliter. crenulatis, floribus 22-andris, fruc- tuum oblongorum umbone obtuso, cortice firmo, pulpa amara. (Rumph. Herb. Amboin. t, 2, tab, 29.) aff. C. Limettae. : Habitat: in umbrosis montis Salak, etiam in hore tis culta. Floret: omni tempore. Nomen: Jernk Hunje, CITRUS DECUMAN 4. C: petiolis obcordato - alatis, foliis ovalibus obtusis sacpù emarginatis, floribus 26 - So - andris, fruc- tibus ( 141 ) tibus globosis maximis crassé corticatis, multi- locularibus (18-24). (ramulis angulatis foliisque subtus puberulis, margine foliorum ciliolato.) Habitat: in tota Java culta. Floret: Decb., Januario et Junio, Julio. Nomen: Jeruk Balie, Jeruk Matjang, Lemon Kas- somba. Specimina adhuc duo vidi sed ob defectum fruc- tus rité determinaye non potui. "mu — i HYPERICIN E AE. HYPERICUM MONOGY NUM. SECT. ASCYREIA. styli 5. JI: caule tereti fruticoso, foliis oblongo - ovalibus obtusis basi recurvis (subauriculatis) impunctatis , pedunculis subcorymbosis foliosis 2- bracteatis , bracteis suboppositis calicibusque lanceolatis acu- tiusculis, stylis coadunatis stamina corollamque subaequantibus. Habitat: in hortis eolitur, et ex Japonia et China allatum. Floret: per totum annum, Nomen ; HYPERICUM JAY ANICUM. H: caule tereti fruticoso , foliis membranaceis ovato- lan- — NP eae Me (142 ) lanceolatis obtusiusculis basi paulo attenuatis mar- gine reflexis subtus glaucis tenuissime pellucido- punctatis, floribus corymbosis, pedicellis bibrac- teatis, bracteis lineari - subulatis, calice lanceolato acuminato, stylis stamina superantibus corollaque brevioribus. (aff. H. patulo.) Habitat: in altis montium Java iusule, Floret: per totum annum, Nomen: Kidjale. HYPERICUM CORIACEUM. H: coule tereti fruticoso, ramulis fastigiatis, foliis coriaceis confertis ovato - lanceolatis obtusis sub- . tus glaucis pellucido - punctatis, pedunculis 5 - nis 1 -3-floris medio bracteatis, bracteis lanceolatis, calice ovali obtuso l. acuto, stylis stamina superanti- bus corollamque subaequantibus. (aff. H. javanico.) Habitat: in cacumine montis Tjerimai Proviucia Cheribon, Floret: Octobr. Nomen: Ragulo gunung. HYPERICUM TRIFLORUM. H: caule tereti fruticoso, foliis membranaceis ova- _to-oblongis obtusiusculis | pellucido - punctatis, junioribus basi subamplexicaulibus, ^ pedunculis sub-5- nis 1-foris terminalibus medio 2 - brac- teatis, bracteis lanceolatis, calice ovali- oblongo acuto, stylis stamina superantibus et corolla brevioribus. (aff. H. Leschenaultio.) Ha- (143 ) Habitat: in eacumine montis Gede, Floret: Febr. ——— Jun. etc, Nomim: a i. Variet. angustatum; foliis sepalisque oblongo -lan- ceolatis. Habitat: iu vicinitate catarractarum montis Gede, Floret: Martio ete, Amt . . HYPERICUM. JAPONICUM. H: caule debili tetragono glabro, foliis nervosis ova- tis aut ovalibus obtusis margine recurvis pelluci- do - punctatis, floribus solitariis alaribus laxè pedunculatis, calice lanceolato corollam et sta- mina vix superante, Habitat: in paludosis montanis Provinciae Tjanjor. Floret : omni tempore, Nomen: CRATOXYLUM, Polyadelphia Polyandr, L. fam. nat, Hyperi- cinearum, Calix profunde 5- partitus, persistens. Petala 5, Stamina numerosa, basi 5- adelpha. Stylé et stig= mata 3. Capsula submembranaeea, 5 -locularis , 5 -valvis, valvis medio septiferis. Semina plura, compressa, superne in alam foliaceam desinentia. Embryo exalbaminosus, rectus; Radicula infera. CRA- WE (144) CRATOXYLUM HORNSCHUCHIT. Arbor procera, foliis oppositis breviter petiolatis oblongo-lanceolatis, floribus paniculatis terminalibus. Habitat: in sylvis montanis Javae insulae. Floret: Decbr. — Febr. Nomen : Maron. AANS (145) AANHANGSEL. TILIACEEN, Dr meeste hiertoe behoorende planten toonen gee- ne hoedanigheden aan, die merkelijk van die der Malvaceén verschillen. Zoo bevatten b. v. vele kruidaardige, bijzonder verscheidene, soorten van Jorchorus en van Triumfetta een zacht slijm; wes- halve deze gewassen tot verzachtende en somtijds tot verdeelende omslagen kunnen gebezigd worden. Zoo zag ik door de gekneusde bladeren eener soort van Triumfetta (waarschijnlijk was dezelve mine Zrium- Jetta Graveölens) eene bedenkelijke en pijnlijke verharding aan de borst eener vrouw spoedig gene- zen, Waarbij men mij verzekerde, dat dit middel ook allerheilzaamst is, om zoodanige verhardingen der borsten te verdeelen, als kort na het spenen van zuigelingen somtijds ontstaan, Ook ziet men wel eens de bladeren dezer plan- ten door de inlanders als groente gebruiken, welke echter laf en eenigzins bitter van smaak is. Daaren- boven zijn eenige dier gewassen nog nuttig voor ons, wegens de taaie vezels hunner stengels, die door eene doelmatige zuivering en bewerking een duurzaam garen opleveren, waartoe de Corchorus Capsularis (Rami) hoofdzakelijk wordt gebruikt. Eene bijzondere opmerking verdient hier nog de ge- neeskuudige aanwending door de bergbewoners van de SEN a aset ipei atii ene ( 146 ). de vruchten der Esenbeckia altissima (Bungun) bij ziekten der piswegen. Nadat namelijk de inwen- dige oppervlakte der groote zaadhuizen van hare stijve borstels gezuiverd is, wordt een stuk daarvan met een weinig anijszaad en water fijn gewreven s en dit mengsel inwendig tegen moeijeljke pislozing en verouderde druipers, naar men mij verzekerde , met goed gevolg gebezigd. Deze werking. die drasti- “sche eigenschappen doet vermoeden, waarvan men echter bij deze gansche familie geen spoor aantreft, moet werkelijk verwondering baren; doch ik ben ook nog niet stellig overtuigd, dat dit uitstekende geslacht met regt eene plaats onder de Tiliaceén inneemt. ELAEÖCARPEËN. Ofschoon deze familie in hare kenteekenen geen groot verwantschap met de Tiliaceén vertoont, wijkt zi. echter in hare chemische eigenschappen zeer van dezelve af(*), daar in hare basten zich reeds balsamieke bestanddeelên en bitter-stof ver- toonen, waardoor zij in menig opzigt nabij de Sty- raceën schijnt te komen. Echter bevatten onze Elaeocarpeén die harstachtige sappen niet alle in eene gelijke mate, maar deze vertoonen zich slechts bi (*) Buiten de bekende kenteekenen, namelijk der ingescheurde bloembladeren en antheren, die zich aan de spits door twee poren openen, wijken de ZE/aeocarpeën nog bovendien van de voorgaande familie af door de verkeerde plaatsing van den Embryo, welke ik bij onderscheidene heb waargenomen, en die waarschijnlijk bij alle Plaats vindt, ( 347 ) bij eenige hunner, wanneer men insneden in de takken maakt, zoo als bij Elaeocarpus resinosus het gevel is. De basten der meeste dezer gewassen komen dienvolgens in de klasse der tonische mid- delen te staan, -terwijl eenige derzelve, die rijk aan balsamieke bestanddeelen zijn, daarbij nog cene prikkelende kracht, bijzonder op de slijmvliezen, bezitten. Des niet te min wordt van dezelve, zoo veel ik heb kunnen vernemen, hier op Java geen medicinaal gebruik gemaakt, hoewel zij dit beter schijnen te verdienen, dan de vruchten van den Elaeocarpus lanceolatus, die men in alle medi- cijn=kasten der inlanders vindt. Het zijn de, met scherpe. naar beneden gebogene stekels bezette, no- ten dezer vruchten, die hier algemeen voor een zacht pisdrjvend middel bekend staan, en waarvan tot dat einde een afkooksel bereid wordt, hetwelk men laauwwarm, en met korte tusschenpoozen, den lijder te drinken geeft. Wij moeten deze 190 evengemelde vrucht niet verwisselen met die der eigenlijke Ganitri, welke meirigvuldizer in het oostelijk, dan in het westelijk ge- deelte van Java gevonden wordt. Dit is dezelfde vracht die, doorboord en aan draden geregen, tot de zoo sierlijke halssnoeren gebruikt wordt, “welke wij voornamelijk van Soerabaya trekken. Deze vruchten . schijnen. in oude tijden op de vasteknst van Azie in grooter aanzieu gestaan te hebben, dan thans, hetgeen de tegenwoordige geringe aftrek derzelve genoegzaam bewijst. A NEN (148 ) TERNSTROEMIACEÉN, De hiertoe behoorende planten schijnen geene bijzondere krachten te bezitten. Slechts bevatten de meeste Sauraujae eene buitengewone menigte plantenslijm, hetwelk reeds als eene dikke gelei uit deze planten te trekken is, wanneer men hare takken korten tijd in water laat weeken. Ook de beziën bevatten een soortgelijk slim, en worden daarom wel van de inlanders raauw gegeten, voornamelijk voor hare volkomene rijpheid, wanneer dezeive eenigzins zuurachtig zijn. OLACINEËN. De eenige plant uit dit geslacht, welke ik tot he- den op Java vond, dient by de inlanders tot geen d E AUR A. NTIACEEN. De eigenschappen dezer gewassen zijn te bekend, om wijdloopig alhier te worden behandeld. Zoowel de bladeren, als de buitenste schil hunner vruchten, bevatten fijne kliertjes, met eene aromatieke bittere olie gevuld, van welke hunne prikkelende en som- tijds tonische krachten afhangen. Hierdoor ver- krijgt dit middel veel waarde bi ziekten, welke met eene verminderde werkzaamheid en zwakte der spieren verbonden zijn, of daardoor onderhouden worden; vooral wordt hetzelve toegediend in som- mige ziekten der ingewanden van den onderbuik, nd zoa ( 149 ) zoo als b. v. zwakke digestie, hijsterische aanvallen, wormziekten, enz, waarin deszelfs voortgezet gebruik gewoonlijk van een uitstekend nut is. Ook het scherp- zure, bij anderen zuurachtig zoete vleesch van de vrucht. is ons in vele bekende opzigten heilzaam, zoowel huishoudelijk als geneeskundig beschouwd. E b BÉ - - ( 350 ) BESCHRIJVING VAN DEN KOKOS-BOOM, » DOOR P. P. ROORDA r4N EYSINGA. bnn en 890 en M — ALHOEWEL er reeds veel over den Kokos- boom geschreven en verhaald is geworden, kan er welligt nog het een of ander, dat die boom nuttigs of bijzonders bezit, der oplettendheid van de ken- ners diens merkwaardigen booms ontglipt zijn, en daar ik gelegenheid gehad heb, mij met de b;zon- derheden van denzelven bekend te maken, achtte ik het niet oneigenaardig, mijne aanteekeningen deswege mede te deelen. E Ee Ziet men in de natuur en hare werken immer orde. en wijsheid, zoo zal men dezelve in den Kokos- boom niet kunnen miskennen. Dezen watergevenden boom vindt men niet alleen in de nabijheid van kanalen of bronnen, maar ook in drooge en dorre plaatsen, alwaar dezelve den vermoeiden of dorsti- gen reiziger niet zelden verkwikt, en hem nieuwe krach - ten geeft om zijnen togt te vervolgen. Deze boom voorziet bovendien in vele behoeften der Indianen, en is als het ware onmisbaar bij die volkeren, welke door klimaat en geweonte tot vadzigheid geneigd zijn. s ; De (asi) De Kokos-boom tiert het weligst op zandechtige gronden, die tevens een gedeelte klei bevatten ; deszelfs hoogte is doorgaans van vijftig tot zestig voet, en eukele malen bereikt hij-wel twee en zeventig voet. ~ De toisen boom kan door een’ man van Ge voet omvademd worden, hetgeen zeer voordeelig . in het beklimmen van denzelven is, daarcene grootere - | dikte zeer hinderlijk daarvoor zou zijn. Men vindt ook eene soort van kleine Kokos- boomen; doch deze niet bedoelende, zal ik over de eersigenoemde spreken. Indien men de verschilende + soorten der Kokos- boomen begeert te kennen, leze men in de Verhandelingen van het Bataviaasch Ge= nootschap, iste deel, blz. 255, alwaar over de orde dier boonien uitvoerig geschreven is. * OVER HET PLANTEN, Om Kokos- boomen aan té kweken, neemt men eene geheel rijpe doch tevens gezonde noot van eenen boom van de beste soort; de bast -van zulke noot moet reeds droog zin; men legt dezelve in de open lucht op eene bclommerde plaats, opdat dezelve door den zonnegloed nict verzenge en ster- ves regen kan geen nadeel aan de vrucht toebrer= gen;. echter zou te veel water dezelve tot eenen staat van bederf of verrotting kunnen doen over- gaans men kan de vracht ook ophangen, doch het liggen wordt beter geacht. Na aldus omtrent veertig dagen gelegen te hebben, komt er uit de kern ^ (tom ( 152 ) (tombong kalapa) eene loot te voorschijn, die na twee of drie maanden eene lengte van iets minder of meer dan drie voet bereikt: alsdan graaft men eenen kuil van twee voct diepte, waarin men de vrucht zoodanig plaatst, dat derzelver loot een voet beneden de oppervlakte der aarde staat, wordende echter de opening of kuil, die boven de noot is, niet met aarde aangevuld, voor dat de noot ruim ecne maand alzoo in de aarde gestaan heeft, als wanneer men dezelve met aarde bedekt en ter hoogte van een voet den stam boven de aarde losjes aanhoogt (oerokh). Men acht den afstand van zestien voet van den eenen boom tot den anderen als den besten , daar minder afstand, alhoewel voordce- lig om veel boomen te hebben, als zeer nadeelig voor de vruchten beschouwd wordt, dewijl daar- door natuurlijk minder sappen aan elken boom ten deel vallen en de bladen zich niet vrij genoeg kunnen bewegen. : Na dat de Kokos- boomen twee of drie maanden geplant zijn, beploegt men derzelver tusschenruim= ten, zonder de wortels te beschadigen:. zulks ge- schiedt ter bevordering van den groei en de speling der. wortels, welke door de omgeploegde aarde zich gemakkelijk uitbreiden. Bij aanhoudende droogte besproeit men de jonge boomen van tijd tot tjd naar mate de aarde zulks vordert. Een aldus geplante en behandelde Kokos-boom groeit spoedig op, bereikt in zes jaren voormelde hoogte en begint als dan vruchten te leveren. : DE - (155 ) : DE WORTEL ` De Kokos-boom heeft zeer vele, digt. bij een ge- voegde, dunne wortels, die fijne vezels hebbende in de aarde dringen en eene vastheid doen ontstaan die verwonderlijk is, daar het zeer zelden gebeurt dat de Kokos-boom, die zoo hoog en topzwaar is, door den wind wordt omgeworpen. re rd De wortels van den bedoelden boom zijn witach- tg en aan de uiteinden paarsachtig rood, hebben eenen scherpen zamentrekkenden smaak, en kunnen als geneesmiddel in den buikloop zeer heilzaam zin. Ten einde er eenen geneesdrank van te bereiden, wordt door de inlanders het volgende aanbevolen: Men ‘snijdt de wortels ter lengte van eenen voct af, en neemt er zoo veel van, als men met den duim en den voorsten vinger omvangen kan (sa tjêkel trik ) en maalt het fijn (di giling loemat-loemat) met (adas) anijszaad een vingerhoed vol, of zoo veel als men tusschen den duim en de twee voorste vingers gewoon= ljk op vat, waarbij men een stukje poela sárie ter lengte van eenen halvén vinger voegt; dit fijn ge- malen zijnde, giet men er een kopje kokend water op, laat dit zoo lang trekken tot men het drinken kan, en gebruikt er als dan een kopje van; men doet best zulks des morgens te doen en des avonds te herhalen , als wanneer men weder kokend water op het fijn gewreven geneesmiddel giet. Indien men, na zeven dagen dit muddel gebezigd te hebben, geene ET. | Fs Ll (5) geene beterschap ontwaart, zoo bong men er mede op en beproeft iets anders. DE BAST. De bast van den stam is graauw van buiten, doch roodachtig bruin van binnen, van onder tot boven geribbeld (dengan boekoe boekoe ) en wordt ge- bruikt om vischlijnen en touwen die veel in water liggen te wrijven, ten einde dezelve langer te doen duren, 3 DE STAM. De stam, zeer sponsachtig zijnde; is ongeschikt voor den timmerman, doch wordt voor inlandsehe bruggen, buffelhokken, sluitboomen en huisbalken dikwijls gebezigd, voor brandhout is de stam. ook goed, doch levert geene houtskolen. DE BLADEREN. De boomen dragen alleen bladeren van boven , be- staande in eene schachtin het midden, die wel twaalf voet lang en zeer stijf, ja houtachtig is; deze schacht (pápah) is alleen dienstig in sommige heiningen, alsmede om verbrand te worden; aan dezelve zijn menigvuldige blaadjes gehecht, die in het midden eene uitstekende rib hebben, (liedie ge- naamd ) waarvan stalbezems gemaakt worden; deze bladeren dienen tot dekriet voor huizen of praau- wen, en van de schacht, die men splijt, worden mandjes vervaardigd, die men krondjó moemt; van de drooge bladeren (belàrakh ) maakt men fakkels (Óbor), ter- : wijl (155) wijl van de jonge bladeren vijstmandjes ( ketoepat) gevlochten worden;- op feesten maakt men bogen van de bladen of bladstelen der Kokos -boomen ; en vormt er groote waaijers vans BLOEMHULSEL. Het bloemhulsel (kaloeping) is goed voor kleine fakkels (oepad) en hooslepels (soedoe. ) KOKER DER BLAPSTELEN: De koker der bladstelen (tapices) is zeer dienstig om de onrijpe boom-vruchten , zoo als de djamboe ; granaat-appel en andere toe te dekken en tegen de vledermnmizen en andere dieren te beschermen , welke zich aan deszelfs stekelachtig bekleedsel kwetsen of bezeeren: DE JONGE VRUCHT. De jonge vracht zieh pas gezet hebbende wordt Baengsil genaamd, en in den bloedloop aldus toe- gediend: men neemt drie jonge vruchien, raspt de- zelve, en perst er de sappen uit; die men met zog veel anijs zaad en poela sarie als vroeger gezegd is vermengt, er tevens een klein stukje djamor mejrah en een stukje amphioen s ter grootte van eene groene erwt (katjang hiedjoc), bijdoet; zulks gezamenlijk fija geinalen of gewreven zijnde, drinkt men daarvan des morgens en des avonds twee lepels; dit twee of drie da- gen herhalende, ondervindt men daar meestal sene heilzame uitwerking. Deze vrucht wordt ook zeer dienstig geacht om 5e ( 156 ) gezwollen beenen te genezen, mits deze kwaal nit het ligehaam of uit de beenen zelve, en niet door vallen, stoten of wonding, Gntsta; om, eene zalf of smeersel van die vrucht te maken, ncemt men het volgende im acht: men neemt drie jonge vruch- ten , raspt die, doet er de volgende artikelen bij, als- een stukje sentokh (ackere bast), een stukje djamor mejrah , twintig kruidnagelen en eene muskaat-noot; deze artikelen worden eerst ondereen fijn gestampt, en dan gemalen of gewreven; vervolgens doet men er zoo veel arak of azija bij, tot men cen smeersel verkrijgt, dat niet te dun is, waarmede men Let ge- zwolleu been van boven naar onder besmeert; dit smeersel laat men opdroogen, en herhaalt deze sme- ring drie of viermaal daags, waardoor men veelal spoedig geneest. - "e -DE JONGE BLOESEM: Als de bloesem nog gesloten, doch reeds uit het bloemhulsel (laloepiens) te voorschijn is gekomen, snijdt men denzelven af en laat deszelís stengel (bà- gal) zitten; dezen stengel beukt of slaat men met een stuk hout, zoo dat er water uitkomt; dat toc- wakh manies of in ket zuiver maleisch niera ge- gaamd wordt, hebbende cenen aangenamen smack, en, als drank gebezigd, eene verfrisschende kracht Van dezen toewakh maakt men zeer bitenden azijn y die door de gaauwdieven gebezigd wordt om de kalk der tnuren door te vreten en op te lossen; dé bercidiug van dezen azijn geschiedt aldus : epr š Men > (197 ) Men stelt de zoewakh aan de zon bloot, en doet er padie bij; hierdoor ontstaat eene gisting die azijn voortbrengt, welken men laat doorzggen, om den= zelven te zuiveren. De toewakh wordt ook in de bereiding van brood en arakh, en de azijn in de dáwat (inlandsche inkt) gebezigd. KRUIN. Op den Kokos-boom is eene kruin van eene kool- achtige zelfstandigheid, ombof genaamd ; dezelve wordt als groente of toespijs, raauw of gekookt, gegeten en voor lekker gehouden; ook maakt men er atjar yan. Door het ontkruinen van den Kokos- boom, sterft dezelve, weshalve men zulks alleen doet, wan- peer men den boom wil vellen. GEOPENDE BLOESEM. De geopende bloesem dient als geneesmiddel voor kugchende of hoestende paarden; dezelve wordt ge- stampt met een kopje javasche suiker, een stukje langkoewas, dâwon kentot-kentot, zoo veel als men met den duim en den voorsten vinger omvatten kan, benevens een kopje mei zout; dit goed ver- mengd zijnde, doet men er twee flesschen koud wa- ter bg, roert het mengsel om, laat het doorzijgen, neemt eene halve flesch van het doorgezegen water en geeft dat aan het ongestelde paard, De BOLSTER VAN DE NOOT. De bolster van de noot wordt sambokh, sáboet, moe- 2 TM o o moebang en mumbang genaamd, en als dezelve droog is, uit een gepluisd en vervolgens tot touw gen draaid, dat voor ankertouwen, vuurtouw en. lonten gebezig gd wordt. Ds NOOT ZELYE. De noot zelve oud zijnde, wordt bátokh kalapa en tampoerong kalápa, doch als dezelve nog jong en week is, tjingkir genaamd; men maakt van den ouden bast , water-of pollepels, die gájong heeten, en van een klein gedeelte van denzelven snijdt men kleine lepels, die Siedoe heeten; deze bast dient ook voor drinknappen, en borden, HET ZAAD Het zaad of het eetbare gedeelte der vrucht wordt, hard zijnde, desie kaldpa, en als het nog lilachtig is, kelambir genoemd; hard zijnde raspt men het en perst het vervolgens; het vocht dat hieruit komt wordt santan of Kokos-merg en het uitgeperste ge- deelte oesam genaamd; het eetbare gedeelte wordt in spijzen zoo als in kerrie en velerlei gebak gebruikt. DE MELK. De melk is lekker en gezond, en kan met koj, bij gebrek van andere, gedronken worden. DE OLIE. De melk (santan) wordt eens gekookt en geschuimd, vervolgens schept men er de olie af, kookt dezelve tot (159 ) tot dat de waterdeclen er uitgewasemd zijn, en laat de olie doorzijgen; de versche Kokos-olie is goed om groenten te stooven, visch te bakken enz.s zuivere Kokos-olie geeft, in lampen gebruikt, een zeer helder en zuiver licht, geeft weinig walm en verwekt geene walgelgke lucht, HET WATER. De grootste noten houden bijna eene flesch was ier ins dit water heeft soms eenen zoeten en soms eenen metaal-smaak ; als men er veel van drinkt, ver- zwakt men; matig He wordende, is dat watak zeer heilzaam voor hardljvige personen, pom S ; Het water van jonge Kokos-noten wordt heilzaam geacht voor personen, die veel brand in het ligchaam hebben; dezalke moeten des morgens eene root in cens ledigen. Dit water is met een weinig kandij ook goed voor borsikwaien, waarbij men veel hoesten moct: Bij eene. moeijelijke waterlozing, kan men van dit water ook dienst hebben; men doet cen klontje - kandg im de noot, die meu op het vaur zet en digt toedoets als het water kookt, neemt men de noot van het vaur, laat dezelve digt, en plaats die in den dauw, na negem ure des avonds; vervolgens drinkt men des morgens de noot ledig en herhaalt dit drie dagen achtereen. VER- + vem a à (180) VERSCHILLENDE BEN SAMINGEN 23m YAN DE NOOT. Als de noot door eekhorentjes uitgevreten is, noemt men dezelve kalóngkong. Half rijp zijnde, heet de noot pemalam. Nog jonger draagt dezelve den naam van bedantjies en eer dezelve dien naam krijgt, wordt dezelve roe= djakh genoemd ; jonger dan roedjakh; is het eet= bare gedeelte van de noot niet lekkers A A AANMERKINGEN. Men kan negenmaal in het jaar, of om de ander- halve maand, vruchten van den Kokos-boom inoog- sten; door elkander zou ieder boom ieder keer tien of twaalf noten geven; waarvan twee flesschen olie kunnen getrokken worden, Na het plakken der vruchten moeten de boomen sent! de vuilnis er nit geworpen en de verou- derde bladstelen afgehouwen worden, Eindelijk moet ik hier nog bijvoegen, dat de Kokos-boomen als natuurlijke afleiders van den bliksem beschouwd worden, geljk men zelks in eene natuurkundige verhandeling van G. P. le Dulx, ec de ET vervat in het vijfde deel der Verhandeliogen van het Bataviaasch Genootschap, zien kan. * men BIDRAGEN TOT DE FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIE, UITGEGEVEN DOOR C. L. BLUME, M. D., cas VOOR DEN BURGERLIJKEN GENEESKUNDIGEN DIENST, DIRECTEUR VAN 's LANDS PLANTENTUIN TE BUITENZORG, ENZ. e 09-99 TDK SPD 2999 ree 4de Stuf. MAD Ek DPA BAL AN IA; TER LANDS DRUKKER IJ. Q.^ 40:20, BIJ DRAGEN LOT DR Foe Oe ROS ———— nis SYNOPTISCHE BESCHRIJVING van eenige planten, behoorende tot de fafnilie der Meliaceën en Ampeliadeén, op eene, in de jaren 1825—1824 gedane reis over Java, waargenomen en beschreven, | MELILAC E AE. TRIB. MELIE Æ. Fructus loculi 1-2- spermi. Semina aptera, ex- albuminosa, cotyledonibus planis. | : MELIA AZADIRACHTA. C M: foliis pinnatis, petiolo tereti, foliolis dimidiato- ! ovatis acuminatissimis grosse serratis, basi inac- qualibus. Habitat: in terris calcareis atque argillosis fre. N quentissima. X \ Floret: Junio, Julio, Aug. etc. ^ Nomen: Mimboo. ME. ( 3627) MELIA SAMBUCIN A. M: folis bipinnatis, foliolis ovato -lanceolatis acu- minatissimis grossè et obtuse serratis laevibus, medio subnovenis , superné et inferne subquinatis , pedicellis et calicibus leprosis. (aff, M. argute.) Habitat : in hortis colitur. : J'loret: fere per totum annum. F pO „Nomen : CIPADESSA — Decandr. Monogyn. L, fam. nat. MeZacearem. Calix parvus, obsolete 5-dentatus. Petala 5, pa- tentia. Filamenta 10, longitudine fere petalorum , emarginata, basi in tubum coalitaz arntherae intus adnatae. | Ovwüriü»i: dn6ulo vinctum, 5-loculare, loculis 2-ovulatis; s/ylus brevis; stigma capitatum , apice 5-dentatum, Capsule? globosa, 5-sulcata, we coccis? Y mohnospermis conflata. An hujus sectionis ? 8 ke CIPADESSA FRUTICOSA. Frutex, foliis impari-pinnatis 5-6-jugis, foliolis ` ovato-oblongis acuminatis integerrimis , vacemis axil“ laribus. compositis. i: "Habitat: circa Buitenzorg et Linga Jattie. i Floret: Septembri —— Novembri, ^ Nemen : Kinadessa, : siad ^ BS. comun Ae 2. | LU n wia or nende mss tent ( 165 do: TRIB. IL TARICHILIESE. Fructus loculi 1 - 2 -spermi. Semina ala destituta; exalbuminosa, arillata; cotyledonibus crassissimis. SANDORICUM. Calix. uxceolatus; - obtuse. 5- dentatus, persistens. Petala 5, lineari -lanceolata. Stamina 10; tubo 10-dentato, intra faucem antherifero. -Ovarium tubulo. membranaceo cinctum, . 5-loculare; loculis 2-ovulatis; Stylus filiformis, apice incrassatus (feré discoïdeus uti in Apocineis), stigmatibus: 5 obtu- siusculis -approximats, - Bacca pomiformis, corti- cata, 5-locularis, loculis 2 saepe abortivis. = Se- mina solitaria; arillata, exalbuminosa; arillus . char- taceus, extus pulposus. Cotyledones crassissimae; Ra- dicula supera, dorsalis. SANDORICUM -INDICUM. S : foliis:5 T ao k M " b E (15). inaequalibus, paniculis divaricatis densifloris, flo- ribus octandris. (Arbor Go - 80 - ped. altitudine. Sub nomine Guareae alliaceae in litteris Cl. Esenbeck indicavi. 4/liaria Rumph. Herb. Am- boinense tom. II. tab. XX.) Habitat: in montanis. Salak- ac Gedé; secundum Rumph. etiam in Moluccis. Floret : Octobr., Novbr. Nomen: Kibauwang putie; Kisi - gung. DYSOXYLUM ACUMINATISSIMUM. D: folis 4-6- - jugis, foliolis Minn elliptico - ob- longis acuminatissimis basi acuminatis inaequali-- bus, racemis fructigeris axillaribus. . (Arbor 80- 100 ped. altitudine; flores non vidi; capsulae _ globosac, albidae, 3-gonae, 2-5 -loculares, — loculis 1 - spermis.) Habitat: in montibus Seribu. ` : Floret:.. . .Maj —— Jun. fruget. Nomen: DYSOXYLUM LONGIFOLIUM. — — Ð: foliis 5-G-jugis, foliolis alternis oblongis obtusis basi angustatis inaequalibus, paniculis contractis, floribus decandris. (aff. D. alliaceo, cui differt: folis valde longioribus basi magis attenuatis, pe- tiolulis longioribus, floribus ut maxime decans dris ragins octandris ovariisque 5-locularibus.) Ha- ( 174 ) Jiabitai: ad montem Salak in vicinitate fluminis : Tjapus. Floret: Decbr. Nomen : etiam sub nomine Balan injuk ab incolis accepi. DYSOXYLUM SIMILE. D: folis 4-jugis, foliolis oppositis oblongis obtusi- usculis basi acuminatis valde inaequalibus , fruc- tibus axillaribus paniculatis. (aff. D: longifolio. Arbor 80 ped; flores ignoti capsulae globosae, 3 didymae aut trigonae, plerumque 2-loculares, loculis 1-spermis. Cotyledones erassissimae, saepe lobatae, obige sibi incumbentes; radicula cen- peg O esu i 4 r CFHabilar : zaan tox Seribu Provinciae Buiteifforg. Floret: ...4.. Apr. fruget, Nomen: Marang - inang pulje. DYSOXYLUM LAXIFLORUM. D: foliis 5-6-jugis, foliolis alternis oblongis obtusé acuminatis basi parum attenuatis inaequalibus, Een axillaribus longgissimis divaricatis. (Ar- -bor 60 ped:; panicalae foliis vix longiores; flo- ares parvi, hennen. Calix parvus, urceolatus, ^ 4-5-dentatus. Petala 4, rarius 5, oblonga, acu- ta. Ovarium annulo brevi ciliolata cinctum, 5- loculare. -Fructus desideratur.) Ha- Habitat : ia sylvis montis Salak, - Floret: Aug., Sept. Nomen: sub nomine Kapinango accepi. DYSOXYLUM MACROCARPUM. D: foliis 5-6 jugis, foliolis alternis oblongis acumi- natis basi obliqué-rotundatis, petiolo communi superne angulato, fructibus subglobosis. (Arbor altissima 80-120 ped.; foliola majuscula, glabra; flores nondum observavi; capsula maxima, coc- ainea , 4-valvis , 4-locularis , septifera. Cotyledones maximae; radicula supera.) Habitat: in montánis Salak, Pangarango etc. - Floret: ..... Jul., fruget. Nomen: Kihadji. : SECT. MACROCHETON. Species peialis nempe lineari- oblongis, annulo -ovarii tubuloso, ovarii loculis 1 - sporis. DYSOXYLUM MOLLISSIMUM. D: foliis 5-12-jugis, foliolis. saboppositis oblongis obtusinsculis basi rotundatis subaequalibus sub- tus et paniculs divarieatis mollissimis. (Arbor 70-go ped. altitud., im cortice atque fructibus odorem foetens allio similem. Flores octandri p petalis basi cum tubo staminifero coalitis, line - aXi-oblongis Over tubo elongato inclusum.) Ha- ( 176 } Habitat: ad montes Salak et Gede. - Floret: Septbr. — Nomen : Kibauwan. : DYSOXYLUM EXCELSUM. D: foliis 4 - jugis, foliolis suboppositis ovato- aut ovali- oblongis acuminatis basi rotundatis inae-. qualibus, paniculis contractis, (Arbor 8o peda- lis; floribus octandris, petalis lineari - oblongis, extus sericeis, Capsulis subglobosis, ex aborta 1, 2 1 5-locularibus, seminibus tot quot lo- loculis. - Cotyledones fere horizontaliter sibi in- cumbentes; radicula centripeta.) Habitat: in sylvis altioribus Provinciae Bailem- zorg atque Tjanjor. ; Plot: Octobr. ——= Decembr. Nonas : Trus gunung. GONIOCHETON. Decandr. Monogyn. L. fam. nat. Meliacearum. Calix minimus, obsolete 5 -dentatus. Petala 5, oblonga, patentia. Stamina 103 tubo brevi, den- tato, angulato, conico, intus ad faucem antherifero. Ovarium urceolo membranaceo cinctum, 5-locu- "dare, loculis 2-sporis. Stylus filiformis, stigmate peltato-angulato. - Capsula globosa, coriacea, ex aborta $-4-valvis, 5-4-locularis. Semina soli- ria, exarillata , exalbwminosa, angulo interno em L affixa. affixa. Spermodermis intus crassior. Cotyledo- nes maximae, plano-convexae. Jtadicula supera. GONIOCHETON ARBORESCENS. Arbor, foliis impari pinnatis , pinnis sub-9-nis sub- oppositis elliptico - oblongis obtuse acuminatis basi attenuatis saepe inaequalibus, racemis compositis axillaribus. : : E Habitat: ad pedum montium Salak et Seribw: 3 Floret. Julio etc. Nomen: Kikumpai; Kikuja. DIDYMOCHETON. Decandr., Monogyn. L. fam. nat. Meliacearum. — Calix parvus, 5- phyllus, imbricatus. Petala 5,' enm tubo staminifero arcte connata, apice libera, patula. Stamina 105 tubo elongato, cylindrico, 10-dentato, intus ad faucem antherifero. Ovarium tubo membranaceo inclusum, 5-loculare, loculis 2- sporis. Stylus filiformis, stigmate capitato. Bacca? , corticata, ovata, abortu 2-5-locularis. Semina solita- . ria, exarillata, exalbuminosa , angulo interno locula- mentorum aflixa. Cotyledones crassae ; radicula supera. DIDYMOCHETON NUTANS. Frutex, folis impari- pinnatis, foliolis 7-9 oblongo -lanceolatis (infimis ovatis) ad costam sub- tus (178) tus pubeseentibus, spicis paniculatis axillaribus soli tariis nutantibus, floribus glomeratis. Habitat: in umbrosis montium Salak, Gede, Pan ^; goerangoe etc. Floret: fere per totum annum. Nomen : Pinango, Gegertako , Kokosan monjet, Variet. foliolis angustioribus majus acuminatis saepz repandis. (Crescit ad margines catarractarus mon- tis Gedè.) Trip. 1v. XYLOCARPEAE, Fructus locali polyspermi, ex abortu 1-2-spermi. Semina aptera, difformia, exalbuminosa, exarillata. | CALPANDRIA. Monadelphia Polyandr. L. fam. nat. Melia- : © eearum. | i; Calix 4-sepalus, persistens; sepalis inaequalibus. Petala 4, Stamina 25-403 filamentis inferioribus distinctis, summis in tubum cylindraceum | intus ad faucem antheriferum eoalitis. Ovarium 5-v.-4-lo- culare, loeulis 5-sporis. Stigma semitrifidum, Capsula lignosa, subglobosa, 5- valvis, 5-locula- ris, valvis medio septiferis, loculis (nonnullis abor= tivis} 1-2-nucleis. Nuclei difformes, 1 ~- spermi. Semina exalbuminosa, exarillata. Embryo inverz suse Cotyledones maximae. CALPANDRIA LANCEOLATA. Frutex, folus simplicibus lanceolatis serratis , flo- ribus solitariis geminjsve axillaribus lateralibteve- Ha- * ^ | Tu — Habitat: ia sylvis montis Salak.- 1e Floret: omni sde x Nomen: : CARAPA MOLUCCENSIS. C: foliis 2-5-jugis, foliolis oppositis ovatis obtusiusculis basi parum attenuatis, Habitat: in insulis Moluccanis. Floret: per totum annum. > Poma, EI OBOPuTA. C: foliis 1-2-jugis, foliolis oppositis obovatis rotun- datis coriaceis convexiusculis. ( Calix urceolatus, 4-fidus. Petala 4, ovalia, concava. Antherae 8, tubo 8-fido intus ad fancem adnatae. Ovarium 4-loculare, loculis 2-5-sporis ; -Stigma capi- tato-depressum , subsessile. Drupa corticata, - 4-]ocularis ; dissepimentis membranaceis, superne incompletis. Nuclei 8-12, difformes, 1-spermi. à Semina exalbuminosa, cotyledonibus crassis , ho- izontaliter sibi incumbentibus. Radicula centri- * fuga. ) a Habitat: ad littora insularum Javae, Nusae Kam- bangae et Nusae - Laut, Floret: Octbr. ——— Dechr. Nomen: Nirie. TRIB. V. (130 ) Tris. v. CEDRELEAE. Fruetas loculi polyspermi. Semina in alam expansa. Albumen carnosum; cotyledones foliaceac. z CEDRELA FEBRIFUGA. C: foliolis ovato - oblongis acuminatis basi obliquis - integerrimis venis subtus concoloribus. (Arbor 160 pedum altitudine, in collibus calcareis tamen vix 40 pedum.) : Habitat: in sylvis elatis montium Salak, Gedös ut eliam in montosis Parang etc. Ploret: Jun., Aug., etc. Nomen: Suren. … ODD AMPELIDEAE | CISSUS ROTUNDIFOLIA. FOLIIS SIMPLICIBUS. C: foliis subrotundo-cordatis acuminatis setaceo-ser- rulatis reticulato-venosis ramulisque teretibus ge- niculatis glabris, cymis oppositifoliis petiolo bre- vioribus, (aff; C. repenti. Caulis scandens, ramu- lis pruinosis, ad basin articulorum inflatis. Bdc- cae cerasiformes, pulpa dulci repletae, mono- == Spermac.) Habitat: in Futicelis montium Seribu. Floret: Fehr. erc. Nomen: Aroy Kissiu CIS- (1%) CISSUS REPENS C: folis ovatis acuminatis profunde exciso-tordatis setaceo-serratis venosis caulibusque procumben= tibus glabris, cymis oppositifoliis compositis pe- tiolo brevioribus, ramulis subtetragonis pruinosis: ZZabitat: in fruticetis Provinciarum Buitenzorg ; Krawaug etc. Floret : toto anno. Nomen: Marian. CISSUS QUADRANCULARIS. €: foliis ovato-cordatis repando serrulatis, cymis oppositifoliis 3-4-fidis, caule alato-tetragonos Habitat: circa Bataviam ad litora. Floret: Octobr, etc. Nomen : CISSUS DISCOLOR. C: folis ovato-oblongis acuminatis basi exciso-cor- datis setaceo-adpresso-serratis discoloribus ramu- lisque angulatis glabris, cymis oppositifoliis sub= 5=udis folio brevioribus. (aff. C. Javanae.) Variet. foliis concoloribus basi truncatis; Habitat: in riontauis Javae insulae. Foret: omni tempore; Nomen: Harian ojot. . Cis- ( 182 ) CISSUS NODOSA. €: foliis. ovato-oblongis cuspidatis, basi subcordatia aut truncatis repando-setaceo-serrulatis glabris, corymbis dichotomis opposititoliis petiolo aequa- 2 libus, pedicellis umbellatis , caule herbaceo tereti nodoso. (Caulis scandens, cirrhis oppositifoliis simplicissimis. Daccae magnitudiné cerasi , cocci- geze, succosae, acres, /1-spermae.) Habitat: in fruticetis montis Salak et in regionibus E. caicareis Kuripan, Floret : Apr. etc. Nomen- Kibarera Lalakkie, CISSUS COMPRESSA. | 2 C: foliis ovatis mucronato-acuminatis lis truncatis 4 setaceo-serratis coriaeeis in costis subtus ramu= ; lis pedunculisque ferrugineo-tomentosis, cymis oppositfoliis dichotomo-4-fidis, caule inferne compresso. (Caulis fruticosus, alte scandens, P. ramulis junioribus teretiusculis. Cirrhi dichotomi, A Baccae ovales, submonospermae.) 5 | Variet.: folis setaceo-serrulatis in axillis costarum tantummodo tomentosis. Habitat: circa originem fluvii Tjiburrum in mon- A tanis Gede, À Floret: Junio etc. Nomen: A CISSUS ARISTATA. C: folis subrotundo-ovatis ecuminatis basi exciso cordatis coriaceis longiter aristato-serratis, ser- ~ 7aturis adpressis subtus ramulis peduneulisque tomentosis , cymis oppositifoliis dichotomo-4-fidis, caule inferne compresso. (aff. C. compressae et G. compressi-cauli.) / * Habitat: ad montem Burangrang in Provincia Krawang. Floret: Aug. Nomen ; FOLIIS- 5 - FOLIOLA TIS. CISSUS PERGAMACE A. €: folis simplicibus 3 -foliolatisve ovato - oblongis mucronulatis repando-serrulatis coriaceis glabris, cymis paniculatis axiBaribus folio aequalibus, caule ~ fruticoso tereti. Habitat: in regionibus calcareis Javae insulae, „Floret: Junio rete. Nomen: Aroy Kibarera. > CISSUS PAPILLOSA. C: folis S-foliolatis coriaceis glabris, foliolis ovato- oblongis acuminatis grosse «argute serratis, to- rymbis axillaribus divaricatis, caule papilloso. (Caulis lignosus, altissime scandeus, ramosissi- mus, quasi mammillatus, crassiie fere brachii ps o hamas -— ( 124 ) i 3 humani. Foliola lateralia basi rotundata inaequi- latera, medio basi attenuato. Cirrhi bifidi. Coe rymbi in ramis supremis puberuli, pedunculis partialibus dichotomis; pedicelli breves, umbella- t. Flores minuti, virides. Calix integerrimus- Petala 4, apice ungue inflexo. Stamina 4, disco ad marginem immersa, conniventia, petalis op- posita. Stylus brevis; stigma peltato-depressum , margine crenulatum. Dacca pisiformis, 1-2-sperma.) Habitat: in sylvis elevatioribus Javae insuiae. Fioeet: Novbr., Decbr, Nomen: Aroy Sou- Sou - an. CISSUS GENICULATA. folis 5-foliolatis membranaceis, foliolis acumi- natis obtuse denticulatis ad costam utrinque pu- T bescentibus , lateralibus semicordatis , medio oblongo - lanceolato , corymbis dichotomis hinc illinc geniculatis. (Caulis suffruticosus, teretiuscu=- lus, striatus. Cirrhi bifidi, Pedunculi petiolo lon- giores, subpubescentes. Calix integerrimus. Pe- tala ovata, acuta, apice intus ligulata., etc.) Variet: a. inaequalis: foliolis lateralibus ovato- oblongis inaequalilateribus. Fariet: b. mollis: foliolis latioribus utrinque pu= bescentibus, petiolis villosis. Habitat: in regionibus caicareis insulae Javae, Floret: Junio etc, Nomen; CIS: — CISSUS RODOCARPA, |. €: folis 5-foliolatis membranaceis glabris, foliolis acuminatis grosse inaequaliter dentatis, lateralibus ovato -semicordatis, medio elliptico, corymbis dichotomis axillaribus petiolo brevioribus geni- culatis, caule subtetragono bisulcato. (Species proxima C. geniculatae quae diversa foliolis valde latioribus fere inciso- dentatis. Baccae roseae, magnitudine cerasi minoris, 4-spermae.) Habitat: ad margines rivulorum in monte Mega- mendung. Floret: Apr. etc. Normen : CISSUS PUBINERVIS. C: folis 5-foliolatis membranaceis, foliolis ovato= oblongis acuminatis sinuato-dentatis in costis sub- tus petiolulisque villosiusculis, lateralibus inae- qualilateribus, caule fruticoso tereti. (A praece- dente vix differt nisi foliolis longiter petiolulatis et pubescentia. Cirrhi oppositifolii, bifidi. Co- rymbi dichotomi. Calix integerrimus: Petala 4, margine membranacea. Ovarium disco cinctum flavido. Stylus filiformis, stigmate simplici.) Habitat: ad originem fluvii Tjiburrun in monta- nis Gede. T Aem > Floret: Apr. etc, Nomen : CISSUS HIRTELLA. €: folüs 5-foliolatis membranaceis subtus petiolisque tomer= (236) tomentosis, foliolis inaequaliter serratis acumi= natis, lateralibus ovate-oblongis , intermedio ovali utrinque acuminato, corymbis geniculatis dicho- tomis axillalibus. (Caules fruticosi, scandentes ; foliola subtus reticuleto-venosas cirrhi dichotomi. Baccae globosae, 1-2-spermae.) Habitat : in fraticetis montis Salak. Floret: Febr. etc. Nomen: Aroy Kiljan. CISSUS CRENATA: C: folis 5-foliolaus villosiusculis, foliolis ovatis ob- tusis grosse mucronulato-crenatis, lateralibus ex- tus sublobatis inaequilateribus, caule sulcato , pu- bescente. (affinis C. japonicae; caulis herbaceus ; ^ petioli sulcati, _eanaliculati ; s cirrhi oppositifolii multifidi. Corymbi dichotomi, striati. "Petala apice concava, staminibus paulo longiora. Bacca globosa, pulpa acidula repleta, 2-locularis, locu- Lis 1-spermis.) - Habitat: ad margines rivulorum, praecipue in li- mosis ét calcareis Javae insulae, Floret: per totum annam, „Nomen : FOLIIS 5- FOLTIOLATIS, . CISSUS DICHOTOM 4. C: folis 5-aut-5-foliolatis rarius pedatis coriaceis glabris, foliolis ovali-lanceolatis acuminatissimis Dosi rotundatis a medio ad apicem exserte glan= pro Lg duloso "ile ceti ( 187 ) duloso-sermatis, corymbis dichotomís folio bre~ vioribus. (Frutex supra arbores scandens, cortice rimoso. Foliola tenuissime venosa; cirrhi oppositi- “foli bifidi, Flores minuti, subumbellati. Calix ob- secure á-dentatus, deeiduus. Petala 4, patentia, apice excavata. Stamina 4, filamentis compressis. Ova- rium ovato-globosum, disco brevi immersum 3 styma subsessile. peltatum. ` Bacca succosa, ova- lis, atro ~- purpurea, ex abortu 1-sperma. Se- men hinc sulco longitudinali, inde linea elevata notatum, fere ellipticum. . Membrana seminis triplex; externa membranacea; intermedia crus- tacea, arcte adhaerens; interna tenuissima intra albuminis rimas plicata. Albumen cartilagineum , _ durum. Embryo in basi albuminis locatus, eodem duplo fere brevior; eotyledones foliaceae, cordatae; radicula longa, teretiuscula, media erassiora, basi majus attenuata.) Habitat: im sylvis primaevis montis Gede. Floret: April. etc. Nomen: Kibarera lalakkina. CISSUS THY RSIFLOR 4. ~ €: folis inferioribus sub - 5 -foliolatis , summis 5 - foliolatis, -foliolis lateralibus oblique - ova- tis, intermediis elliptico - cuneatis, acutis exigue serrulatis subtus ramulis pedunculisque rubi- gnoso-tomentosis, thyrsis cirrhi- floris. (Cau- lis fruticosus, teres, scandens; foliola petielu- & á lata 3 a . ( 188 ) lata, basi integerrima, reticulato - venosa, suprà nitida et arachnoideo- tomentosa, subtus dense rubignoso + tomentosa. Cirrhi simplices, oppo- sitifolii, elongati. Panicula elongata; flores mi- nuti, virides, in spicis filiformibus sessiles. Calix obsolete 4-dentatus, Petala 4, patentia, Stamina 4, filamentis planis, subulatis. Ovarium margine brevissimo cinctum, ovato - obtusum; 4 -loculares, loculis 1+ ovulatis Stylus nullus, Stigma punctiforme. Bacca globosa, carnosa; magnitudine cerasi, dilute rosea, 2-4- sperma.) Habitat: in montanis Gede, Salak etc, Floret: omni tempore. Nomen: Landek; aroij Kedjo, zi CISSUS JAPONICA. : foliis pedato - 5 - foliolatis membranaceis glabris; foliolis ovalibus aristato -serratis, lateralibus mi- noribus obliquis, pedünculis petiolo longioribus caulibusque sulcatis. (Foliola laterialia saepe ob- tusiasculas cirrhi oppositifolii dichotomi, Co= rymbi dichotomo-trifidi. Calix — integerrimus, Petala apice incrassata, concaviuscula. Stamina 4, disco urceolari circumposita. Stylus brevis, stigmate obtusiusculo. Bacca globosa, atro= caerulea, 2-4 - sperma.) Habitat: in montosis Seribus Floret: April etcs Nomen: Obser* er ; S ( 189 ) Obseretiio: in specimine cx Japonia allató foliola sunt majora ad costam subtus pubera, lateralia Sere rotundata, et cirrhi bilidi. CISSUS LEUCOCARP A. C: foliis pedato=5-foliolatis membranaceis glabris, foliolis obovatis obtusis obtuse mucronulato- dentstis, lateralibus minoribus obliquis, corym- bis dichotomis axillaribus petiolisque striatis , aule herbaceo sulcato. (aff. C. Japonicae.) JHa^itat : ad margines xivalorum prope Buitenzorg. Floret: Martio, Aprili L Nomen: CISSUS GLABRATA. C: folis 3 -foliolatis aut pedato - 5 foliolatis glabris, foliolis oblongis acuminatis distanter’ serrulatis, lateralibus minoribus ovato- oblongis inaequila- teribus, cymis petiolo brevioribus. (Caulis suffru- ticosus, striatus. Foliolum intermedium longiter petiolatum. Cirrhi simplices.) Habitat: in fruticetis montium Seribu. Floret: Septembr. ete. = 0000 „Nomen : + CISSUS TUBERCULA TA, C: foliis pedato -4- 5 -foliolatis 5 -foliolatisve co- riaeeis glabris, foliolis oblongis acuminatis, late- ralibms obliquis, distanter exserte serratis, co- * ( 190 ) rymbis petiolo brevioribus, caule compresso tuberculato. (accedit C. papillosae et C. dichotomac, - Caules fratieosi „ inanes, scandentes, penna anse- rina crassiores; foliolis lateralibus- brevissime petiolulatiss eirrhi simplices. Corymbi axillares, dichotomi, pedicellis umbellatis. Calicis margo brevis, obsolete 4- dentatus. Corolla viridis, petalis apice excavatis. Stamina 4, forte sterilia, minima, sub disco. ovarii- inserta. | Ovarium ovato - globosum, 2-loculare, loc. 1-sporis. Stigma subsessile, subpeltatum, margine cilio- latum. Bacca globosa, bilocularis, loculis 1- spermis.) - Habitat: iu locis calcareis Provinciarum Buiten- ; . zorg et Tjssior- Floret: ds — Aug. N lome el CISSUS MUTABILIS. folis 3-aut pedato- 5-7 -foliolatis laevibus, foliolis oblongis acuminatis, lateralibus basi in- aequali -rotundatis vel obtusiusculis, remote ser- ratis, serraturis scariosis, cymis axillaribus folio brevioribus. (aff. C. heterophyllae, Caules fru- ticosi, genieulati, hinc inde tuberculati, inferne €ompressinseuli, siceatione fistulosi et striati. Foliola magnitudine valde inaequalia, intermedio ad basin majus attenuata. Cirrhi simplices. Cy- mae dichotomo- 3 - 5- fidae, tenuissime pubes- çentes. SEP centes, Flores dioeci, virides. Calix integer. Pe- tala apice unguiculo inflexo aucta. Mas: stamina petalis paulo breviora; ovarium sterile, disco immersum. Fem: stamina 4, sterilia; ovarium disco abbreviato cinctum, 4-loculare, loc. 1- ovulatis; stylus brevis, stigmatibus 4, ciliolatis. Bacca magnitudine cerasi majoris, 5-4 -locula- ris, 5- 4-sperma.) An genus distinctum? Habitat : in humidis, praecipue in calcareis Pro- vinciarum septentrionalium Javae insulae. Floret: Julio Nomen : Aroij Kibarera. Sept. etc. CISSUS SCARIOSA. €: foliis pedato - 5 - foliolatis glabris, foliolis coria- ceis ovalibus obtusiusculis basi subinaequali - ro- tundatis versus apicem grosse remote serratis, ser- raturis apice scariosis, caule rimoso. (In radici- bus hujus plantae supra terram expansis mirabilis Rafflesia Patma crescit.) Habitat: in calcareis Nusae Kambangae insulae. Floret: flores nondum observavi. Nomen : Walieran. : CISSUS LAEVIGATA. C: foliis pedato-5-foliolatis coriaceis glabris, foliolis ovalibus acutis glanduloso-serratis , lateralibus basi rotundatis obliquis, intermediis basi majus atte- nuatis, corymbis axillaribus longitudine petioli, caule (192 ) canle tereti verrucoso. (Caulis lignosus, scanders. Petioli basi clavati, saepe purpurascentes; foliola lateralia minora; cirrhi oppositifolii , biüdi, lon- gissimi; eorymbi 2-3-chotomi, glabri; pediceili umbellatiz ealix et corolla extus subpubescentes. Ovarium ovato-globosum ; stigma sessile, planum. emarginatum. ^ Bacca globosa, migro- purpurca, mognitudine fere cerasi, 1-2-sperma.) : Habitat: ad montem Tjermai, et ia montanis Gede. : Floret: Octobri. floret et-fraget. Nomen : PTERISANTHES. Tetrandr. Monogyn. L. fam. nat. Ampelidearum. Perigonium fohaceum, lobato-alatum, eoriaceum, difforme. Flores polygami; marginales pedicellati, masculi ; hermaphroditi discoidei, sessiles. Maseuí: : Calix urceolatus, integer. Petala 4, rhomboidea, erectiuscula. Stamina 4, petalis opposita Discus _tumidusin centro. Hermaphr: Calix brevis, integer- rimus, Petala patentia. Stamina masculi. Ovarium disco immersum, stigmate sessili obtusiusculo. Bacca obovata, 1 rarius 2-sperma. Semen dorso gibbum et sulco longitudinali, intus compressum. -4/bumen cartilagineum , 2-lobum. £móryo erectus. a Ras: genus an inter Cissum et åm- pelopsidem.- we E. PTERISANTHES CISSIOIDES De Eis fraticosi , scandentes 5 folia S-aut pode 3-foliolata ; foliola oblonga, acuminata, repando- dentata, lateralia basi obliqua; perigonia pedun- Ix. culata, eirrhis exserta , solitaria. Habitat: ia frnticetis hüumidioribus Provinciace Bui- tenzorg. Foret : Apr. j - Nomen: Kikuppu - Kuppu. Jun. “AMPELOPSIS INDICA. ; ^4: foliis subrotundo-eordatis sabtricaspidatis argute dentato-serratis subtus dense cinereo-tomentosis cirrhis paniculifloris oppositifoliis, (Caules suffru- ticosi, subtetragoni, leviter bisuici „ pilosiusculi 5 prostrati. Folia magna, nonnulla integra. Paniculac ovatae, densiflorac, ramosissimae, e cirrhis di- chotomis.- Flores 5-aut 4-andri, minuti. Calix obsolete dentatus. Petala 5-4, reflexa, apice ex- eayata. Ovarium ovatum, disco brevi cinctum, : E loculis 1-sporis; stigma sessile, ob- -tuso-radiatem. Baccae globosse, aquosad, sub- dulces, mag aguitudine cerasi majoris.) Holes ia fruticetis Provincias um Bantam, Bui- ; tenzorg etc. Floret: Decbr., Apr. Nemen : Gungar Utm A: e ( 194 ) AMPELOPSIS HETEROPHYLLA. folis 5-foliolatis summis saepe simplicibus cor- datis , foliolis subsessilibus crenato-serratis glabris, lateralibus oblique-ovatis, medio obovato acuto, corymbis dichotomis. (Caules fruticosi, genicu- lati, scándentes, teretes, glabri. Folia longiter petiolata; cirrhi oppositifolii, dichotomi. Corymbi . subterminales, divaricati. Flores flavo- virescentes | E: breviter pedicellati. Calix obscure 5-crenulatus , persistens. Petala 5, apice ungue membranaceo inflexo instructa, patentia, Stamina 5, subulata, basi latiora, Ovarium. 5-gonum; stylus nullus; stigma simpiex. Bacca globosa, maguitudinè pisi, atro-purpurascens, bilocularis, loculis 1-2-sper- mis.) : : Habitat: in montosis Salak. Floret: Febr. etc. Nomen: Aroy Landuk. VITIS SYLFESTRIS. folis subrotundo-exciso-cordatis acuminatis re- mote denticulatis in venis subtus arachnoïdeo- puberulis, cirrhis paniculiferis, ramulis petiolisque junioribus villosiusculis. (aff. V: indicae. Pani- culac elongatae, laxae. Flores exigui, petalis api- ce omnino cohacrentibus et calyptratim deciduis. Acini pisiformes , atro-caerulescentes. Habitat: in sylvis montanis Javae insulae: Floret: Decbr. Nomen : VL i | | i f I VILIS TRUNCATA: Pe foliis ovatis acuminatis basi truncatis obtuse glan- dalosóoterratis-vénis sub uis pubescentibus, panicu- lis oppositifoliis folio aequalibus. (aff. V; sylvestri.) Habitat: in provincia Tjanjor. Floret: Decbr. Nomen : VITIS CYMOSA. V: folis cordatis acuminatis setacco-serrulatis subtus tomentosis, cymis pedunculatis 5-fidis folio bre- vioribus. Habitat: in Moluccis. Floret: junio. Nomen : FITIS HETEROPHYLLA. V: folis eordato-5-5-lobis aut indivisis grosse ob- tuse mucronulato-serratis , lobis acuminatis, venis "utrinque asperulis. Habitat: ex Japonia allata. Floret : flores non vidi. Nomen : LEEA. Calix: 5-dentatas, persistens. Corolla 5-fida, cum urceolo staminifero arcte connata; laciniis re- volutis, Slamirum urceolus subglobosus, emargi- nato- ( 196 ) nato-5-fidus, in fauce intus annulo membranaceo semiclausus; filamentis extus urecolo adnatis inter lacinias, incurvis, petalis oppositis; antherae ex- trorsae , utrinque emarginatas , coalitae. Ovarit lo- cali 1-ovulati ; stylus filiformis, stigmate capi- tato. Bacca 4-6-locularis, Semina soliteria, subos- sea. Membrana seminis interna inter rugas albu- minis alte demersa. dibumen lobatum, cartilagi- ncum. Æmbryo parvus, versus basin in sulco ven- trali positus; colyledones ovatae, subfoliacesez ra- dicule conica, infera. x LEEA SAMBUCIN 4. L: caule tereti glabro superne striato, foliis subbi- pinnatis, foliolis oblongis acuminatis basi rotun- datis grosse serratis glabris. : Hfabitat: in umbrosis Javae insulae. Floret: omui tempore. Nomen : Selankar. LEBA HIRTA. L: caule subtercú superne scabro , junioribus sulca- tis, foliis pinnatis , foliolis 5-5 ovatis aut ovalibus acuminatis serrulatis supra asperis subtus petiolis corymbisque hirsutis, CU dEabstat: in fruticetis circa Buitenzorg etc. Flore: Febr, etc. . Nomen — C TE Lad ——— — g e " =y happig ren ima © DÉBA HIRSUTA: 0 L: caule tereti foliisque subbipinnatis hirsutis, foli- olis ovato-aut ovali-oblongis acuminatis "qu liter obtuse serratis. , ` ; es Habitat : iu umbrosis. circa Duitenzorg ete. Floret: -per totum annum, — Nomen ; Gingiang. LEEA RUBR desa deu L: caule tereti sulcato, foliis bipinnatis, -foliolis infi- mis 5-foliolulatis ovato-lauceolatis. obtuse serratis veñis subtus asperulis. Eke Habitat: än paludosis. Floret: omni tempore. Nomen: Gingiang mirrha. * LEBA JAVANICAH. LL: caule tereti punetato-scabro , foliis bipinnatis, foliolis infimis saepe geminis, oblongis acute serra- Jatis glabris. Habitat: in montosis Meggamedaug. Floret: fere toto tempore. Nomen : LEEA ACULEATA. L: caule teretiusculo suleato aculeato . foliis pinnatis foliolis 5-7 ovato-oblongis acuminatis grosse ser- ratis glaberrimis. Ha- (198 ) Habitat: ad montem Salak et in montosis Provin- ciae Bantam. Floret : Novbr. etc. Nomen: Tibu haya. LEEA ROBUSTA. Z: de tereti 1=sulcátó glabro, foliis bipinatis , foliolis infimis 5-foliolulatis , elliptico- oblongis acuminatissimis inaequaliter serratis subtus scabris. Corymbi coarctati. Habitat: in montosis Meggamedung. Floret: Mart, Api. Nomen : aa j ineen n ii ($99) AANHANGSEL: du» cn» MELIACEËN: [ “EZE familie, waaraan onze bosschen zoo rijk zij; doch waarvan, tot op heden, slechts weinige soorteri den krüidkundigen bekend waren, onderscheidt zich door menige hoedanigheid, welke haar buiten twijfel van groot belang voor de geneeskunde kan doen zin. Dit geldt voornamelijk van de basten van eenige dezer gewassen; die niet zoo zeer adstringerende als wel te= vens bitter zin, en daarbij harstachtige balsamieke eigenschappen bezitten, alle welke bestanddeelen bij deze plaaten zoo evenredig met elkander verbonden zijn, dat zj ous zoowel wegens hare tonische als koortswereude krachten schatbaar worden. De van zijne buitenste korst gezuiverde bast van on= zen Suren (Gedreia febrifuga), welken men in de meeste bergstreken van Java in groote menigte aantreft, kan ons daarvoor ten bewijze strekken; ofschoon het uitwen= dig aanzien van deze roodbruine schors, wegens haar taai zamenstel, geene bijzondere krachten doet vermoeden. En echter is deze bast een der beste tonische middelen, waarmede de vegetatie ons heeft ‘beschonken, zoodat hij dé bijzondere aandacht der genetsheerén verdient, te uieer; daar wij reeds allezins günstige uitwerkingen van zjn gebruik kunnen aantoonen, welke gedeeltelijk kunnen dienen tot stating van hetgeen Rumphius in het 5de : | deel | 200 ) deel van zijn Amb. kruidbock, pag. 69, daaromtrent zegt. P" Nadat ik namelijk genoegzaam onderrigt was ten aanzien van den chemischen staat van dit middel, en ik hetzelve reeds in eenige gevallen, waar tonische middelen aangewezen waren, met een goed gevolg had toegediend, maakte jk verscheidene onzer geneesheeren, opmerkzaam op de veel. belovende eigenschappen van. dezen. bast, en. noodigde hen uit, mij hunne waar- nemingen aangaande dit onderwerp. mede te deelen, terwijl ik van oordeel was, dat men voorzigtigheidshalve bjj.het.gebzuik dezer middelen het volgende diende in het oog te: houden: 1% Dat dit gebruik slechts aangewezen scheen te zijn _ bij eenvoudige zwakte, vooral der spiervezelen, — doch zonder neiging tot ontsteking, noch bij eene- sterke onderdrukking- van zeer gewigtige afschei-- .. dingen, voornamelijk in de eerste wegen ; .29* Dat dit middel veel scheen te beloven bij zulke ~ diarrhæen, die door «zwakte der spieren worden " onderhouden, en das voornamelijk bij verouderde —diarrharen, en ook alle zoodunige passieve afzon= ^ deringen der organen van het onderlijf, die de arts" in vele gevallen moet beteugelen ; 52 Dat men van, dit middel, naar. deszelfs chemische: am ng, ook.nut mag verwachten,bij zooda- mige ‘uitzettingen, van milt en, lever, of wel, van. andere organen. die vele. fjas bivedvaten hebben, als E de door eene. verminderde zamentrekking dier bloedvaten ontstaan, doch waarbij. geene ontsteking aanwezig. i I3 49- Dat ook het uitwendig gebruik op al te sterk of slecht etterende zweren van nut zou kunnen wezen; 5?* Dat het inwendig gebruik, vooral in verband met de Poelasarie (4/yxia Reinwardti), zich reeds als bij uitstek nuttig had doen kennen tot het genezen van intermitterende koortsen 5 6?* Dat, wegens.het moeijelijke fijn stampen van dezen bast, men denzelven best in-decoct of extract kan. toedienen. Onder de berigten, die ik hierop ontving, onder- scheidde zich vooral dat van wijen den dirigerenden. ofüicier van gezondheid en stads geneesheer Tesc/, wien het Hospitaal te Samarang de beste gelegenheid. aanbood, om dit middel aldaar te beprocven. De inhoud van zia verslag komt bijna woordelijk hierop neder: « De werkzaamheid van den bast uwer Cedrela te= « gen. chronisclic diarrheen heeft zelfs mijne ver- « wachting overtroffen. «Ik heb denzelven inafkooksels van 1 tot 11 on- « ce dagelijks reeds aan meerdere lijders in het hos- « pitaal alhier toegediend, welke lang aan hardnek- « kige diarrheen geleden hadden, en bij welke men «vergeefs kiná, cascarila, simaruba enm andere to- « nische middelen had beproefd, « Dit tu ( 202 ) « Dit middel was naauwelijks eenige dagen dan- gewend , of de doorloopen verminderden, werden « normaler , wat hun mengsel aangaat; en gewoon- «ljk kon ik na acht dagen mijnen lijder als vol- « komen genezen beschouwen. Het extract van dezen « bast komt mij voor dit gebruik het meest geschikt « voor’ ” enz. Tevens had ik zelf gelegenheid mij op nieuw van bet nut des Surens te overtuigen; tegen remitteren- de en intermitterende koortsen die een ten hoogste boosaardig karakter toonden, terwijl elke aanval steeds gepaard ging met hevige convulsien en gal- achtige brakingen cn doorloopen. „Deze heerschten ia den omtrek van Tjikaó, al- waar ik mij in julij van het verledene jaar bevond, en bräken later ook in het westelijk gedeelte der residentie Krawang uit, alwaar deze middelen ins- gelijks met een goed gevolg door den plaatseliken heelmeester Stauyfenbeyl werden aangewend, Daar deze gevaarlijke koortsen zich op nieuw foor eenige maanden; 3 onder begunstiging van ons sedert eenige jaren zoo afwisselend salzocn ; over een ge- deelte der bevolking van de residentie Krawang heb- bea uitgestrekt, en bij die gelegenheid vele dui- zend lijders door het gebruik des Suren spoedig en volkomen zijn hersteld , terwijl het land daarbij tevens eene som vah omtrent va oog heeft bespaard, die anders hed móeten worden besteed, indien men, "Ye ja AVEC REN RN VN ( 205 ) in plaats van Suren, kina had | moeten gebruiken, zoo zal het niet ongepast zijn hier in korte woorden iets over deze ziekte, zoo als ik ze in het vorige jaar waarnam en behandelde, medetedeelen, - Het karakter dier koortsziekte was van typheusen aard . met remitterenden of intermitterenden typus, verbonden met blijkbare stoornissen in de func- tien der verterings werktuigen, bijzonder der le- ver. Gewoonlijk geeft zich de ziekte reeds eenige da- gen voor het uitbreken der koorts door buitenge- wone traagheid, duizeligheid en drukkend gevoel boven de neusbeenderen , geelachtige kleur van het gelaat en gebrek aan eetlust, te kennen. Piotselijk breekt hierop de koorts uit, vergezeld van ecne ligte huivering , ingenomenheid van het voorhoofd en neiging tot braken, of hevige galachtige door- loop en brakingen vergezellen de uitbarsting , en zijn met krampachtige toevallen gepaard, bina bij elke exacerbatie, welker tusschenpoozingen (remissiones ) zeer kort zijn, weder aanwezig. De hitte, welke gedurende den aanval plaats heeft, is brandend en aanhoudend, zonder uitwaseming te veroorzaken , en is bijzonder in den omtrek van de maag en het voorlioofd zeer groot, waarby de lij- der gedurig over dorst klaagt, alhoewel de tong niet droog, maar slechts weinig met slijm bezet en ecnic- zins gezwollen is. De pis urine, welke gedurende de acerbatie der koorts geloosd wordt, is geelachtig en slijmerig, zonder evenwel wolken of een bezinksel te vertoonen, van eenen eigenaardigen flaamwen reuk. De ( 204 ) Be pols, die aanvankelijk gespannen snel "was, wordt in het verloop der ziekte wel voller, doch hoe langer hoe kleiner en onregelmatiger, waarbij des lijders krachten snel afnemen, zoodat hi dik- wijls, ma den eersten ‘aanval der koorts, zich niet meer op de been kan houden. Deze toevallen verm meerderen bij elke exacerbatie, waarbij delirium, colliquatieve afgang en verval van krachten plaats grijpen , waarop de dood, meestal onder stuiptrek- kingen, plotselijk volgt. In het algemeen vertoont zich in deze ziekte het asthenisch - nerveuse karakter ten duidelijkste, en ofschoon de typus der koorts in den beginne meest remitterend is, toont dezelve zich echter niet zelden als zuiver intermitterend, of geat onder e eene doelmatige behandeling daarin over. Ofschoon nu de hijzondere toestand der voor» werpen , de epidemische constitutie, de verwijderde oorzaken, en de vereeniging met audere ziekten, den zekersten leiddraad ter behandeling dezer ziekte aan de hand doen, en men deze behandeling daarnaar moet wijzigen, hebben echter de navolgende in- dicatien in het algemeen mij de voortreffelijkste dien- sten gedaan. Zij bestonden: 19. In het uit den weg ruimen van den gastrischen of bilieusen toestand door evacuerende mid- ` delen, bij aldien derzelver aanwending niet door dreigende toevallen, als krampen , bijzonder in het tijdstip van ge acerbatie der koorts, krachten loos- lj P gapen ene e ( 205 ) loosheid en zeer hevige doorloopen wierd ver^ boden. In het eerste tijdperk der ziekte ver- toonen deze middelen zich bijzonder gunstig , dewijl daar door de verrigtingen van het ze- nuwgestel eene andere rigting verkrijgen , en in vele gevallen de typus terstond een intermitterend karakter aanneemt, hetwelk men vervolgens naar de tweede indicatie moet behandelen. Van braakmiddelen zag ik minder nut dan van zacht afvoerende middelen, daar de eerste ge- meenlik hevige diarrheen veroorzaakten, en bo- vendien de inlander van hun gebruik afkeerig is. Kleine giften van middelzouten, zoo als Sulphas Sodaé en Sulphas Magnesiae, de- den hier de beste werking; hadden er kram- pen plaats, en werden deze blijkbaar door den gastrischen toestand onderhouden, zoo bezigde ik deze middelen in veel laauw water opgelost, en zelfs met kleine giften opium verbonden, waarop voornamelijk de kramp van het diaphragma da- delijk ophield en de hevige bilieuse doorloopen insgelijks nalieten, nadat er eenige stoclgangen hadden plaats gehad. Vreesde ik van het ge- . bruik der middelzouten eene al te verzwakken- de werking, zoo maakte ik gebruik van de jonge bladeren der Cassia alata (Daun. Kupan, Kimanila), als afkooksel met Ta- marinde, een middel hetwelk men den inlan- der met meerdere gerustheid kan laten toedienen. Had echter de ziekte reeds eenen hoogen graad bee qe ( 206 ) bereikt, - waren de levenskrachten te veel gee zonken,- zoo nam ik mijne toevlugt tot de Tweede indicatie, naar mijn oordeel alleen kunnende bestaan in het onderhouden en ver- sterken der krachten. Alles komt er hierop aan, dat men snel en met nádruk te werk ga, en bij het verval van krachten, hetwelk bi elken nieuwen àanval der koorts vermeerdert, geen ledig aanschouwer blijve, want niet alleen hangt des lijders leven daarvan af, maar niets legt ook meer den grond tot naziek- ten in dit geval, dan eene slepende behandeling. Buiten den kinabast, bewees zich hier mine Cedrela febrifuga (Suren, 2à 5 lood, be- hoorlijk gestampt [tombokh ] en met 2 pond watéf tot 1 pond verkookt, om het uur één kopje toegediend), in Verband met de Æiyxia (Poeloesarie, 1 tot 11 lood, insgelijks grof gestampt, omstreeks 5 ininüten met het afkooksel van den Suren opgekookt en doorgezegen), ten uiterste werkzaam; of toonde zich reeds eene groote krichtelooshetd ; een zinkende pols, Ernz., Loo gebruikteik, in stede der Poeloesarie, de wortels van Chloranthus inconspicuus (Kras-toelang), of van onze zoo voor- treffelóke Javasche Valeriana. Dikwijls had ik reeds, na de cersic giften, het genoegen, den lijder zeer tot zijn voordeel veran- . | i derd te vinden, daar de nerveuse toevallen zeer ver- min= artan ee vl (207) minderd waren, de warmte, vooral der maagstrceek minder was, en de verontrustende congesties naar de | ingewanden hadden opgehouden, Nu werd het ge- bruik der aangetoonde middelen met kracht voortge= zet, die ik met voordeel met zeer kleine giften van tartarus stibiatus (3-1 grein) verbond, en ge- woonlgk was de eerste acerbatie der koorts reeds veel zachter, wel met sterkere aanvallen van koude ver- bonden, maar niet met die krampen, die vroeger hadden plaats gehad, zoo als ook de daarop volgen- den warmte zachter was, en zich meestal in zweet oploste, als wanneer: zich eene zuivere apyrexie ver- toonde. Ik verbond vervolgens het gebruik des Surens en der Poeloesarie met kleine giften van. den wortel van Ophioxylum Serpentinum (Poe- lean, Poele Pantjar), of van de vruchten mijner Nipta Lamarkizna (Gatep Pait), waardoor niey- we aanvallen der koorts werden voorgekomen, — Men ziet dus uit deze zwakke schets, dat deze ziekte, naar mijne waarneming, grootendeels naar dezelfde grondregels moet behandeld worden, als boosaardige tusschenpoozende koortsen, en dat het dus hoogst belangrijk is, door gepaste middelen nieu- - we aanvallen van koorts voortekomen, waardoor voornamelijk zwakke en oude personen steeds in groot levensgevaar worden gebragt. Deze meening zal te meer grond ontleenen uit de bedenking, dat deze ziekte gewoonlijk in eene tusschenpoozende koorts ontaardt, ja zich dikwils reeds in den aan- vang als zoodanig doct kennen, zonder dar hier. nog ( 203 ) nog zal behoeven te worden aangemerkt, dat deze ziekte slechts zulke plaatsen bezoekt, waar zekere het ontstaan van tusschenpoozende koorten beguns= tigende oorzaken aanwezig zijn. * Hier vinden wij dus een sprekend bewijs. dat de natuur ons hier juist niet karig heeft begiftigd met middelen, die bijzonder dienstig zijn tot genezing der aan deze gewesten eigene ziekten, eene waarheid, die helaas! door ons miskend wordt, daar wij slechts aan voortbrengselen van vreemde landen, die meestal meer of min bedorven in ouze handen komen, bij het ziekbed de voorkeur geven boven de zulke, die ten deele als onder onze voeten ontspruiten, — pro- ducten van onzen grond, die bovendien gedeelte- ljk, als artikelen van handel, naar andere landen konden worden uitgevoerd, i Doch wi keeren tot de verdere beschouwing der eigenschappen van deze familie terug, daar zi, bui- ten de reeds opgenoemde, nog meerdere andere merkwaardigheden oplevert, Zoo b. v. zijn de basten onzer Meliën, bij de inlandsche bevolking onder de benaming van Mindi of Kakera Kikera(*) (Melia Azed rac h) en Imbo (M. Azedarachta) bekend, niet slechts uitmun- tende wormdrijvende middelen, maar komen ook, wegens hunne in eenen hoogen graad tonische eigenschappen, in menig opzigt met den kinabast in werking overeen. Derzelver gebruik is bijzonder aan= (*) Deze soort heb ik wel niet in de Synoptische beschrijving aan: gegeven, maar dezelve wordt evenwel nabij Batavia aangetroffen, vante GE EEEN U f (389 ) aangewezen bij verzwakkende doorloopen, zonder neiging tot ontsteking, bijzonder by het bort (Cho- lera Morbus) en ook bij dien geesel, dien men te onregt den naam” van Cholera geeft, en die in latere tijden onze bezittingen zoo schrikkelijk heeft geteisterd. Hier verdient het gebruik van een zwak afkooksel van den wortelbast, als een behoedmiddel tegen deze ziekte, wanneer men zich volstrekt van behoed- middelen bedienen wil, misschien den voorrang boven alle andere middelen en men kan zich zelfs van ruime ` giften van dit afkooksel eene uitnemende werking be- loven, zoodra de krampachtige toevallen slechts ceni- germate uit den weg zijn geruimd, Ook de vruchten dezer planten toonen worm- drijvende hoedanigheden, en zelfs de bladeren der Kakera Kikera, tusschen boeken gelegd , beveili- gen dezelve tegen mot en andere schadelijke insecten. Versch gekneusd worden zij uitwendig tegen het hoofd- zeer (tinea) met een gewenscht gevolg gebruikt. Gelijksoortige eigenschappen, als die welke wij van den bast der Meliën hierboven aantoonden, zijn ook bij dien van de wortels van den Seniul (Sandoricum Indicum ) te bespeuren , met dit on- derscheid echter, dat de eerste eenen walgelijken , deze echter eenen ayomatieken geur heeft. Men be- dient zich van denzelven by windkolieken , met cen weinig Jai (Zingiber officinale), of Sintot ( Lau- rus Culilawan), of Massoi- (Laurus Species ) fijn ge- wreven; ook tegen slijmvloeden der vrouwelijke teel ( 210 ) 3eeldeclen wordt hij inwendig gebruikt, en wet in dit geval vereenigd met den wortelbast der Niri, ( Ca- rapa Obovata) welke insgelijks bittere, eu vooral zamentrekkende eigenschappen bezit. Opmerkelijk is de knoflookachtige reuk van ver= scheidene soorten van Dysoxy/um, zoo als onder anderen, in eenen zeer hoogen graad, D, allraceum, D. mollissimum, terwijl daarentegen de vruchten van D. excelsum den reuk van artisjokken bebben. Bij de eerstgemelde soorten bezitten niet zoo zeer de. vruchten en bijzonder het albumen dien doordrin- senden renk , maar bladeren, bast, ja zelfs het wit- achtige ligte hout hebben daaraan meer of mia decl. De bergbewoners bedienen zich daarom ook van de vruchten dier | gewassen, in stede van knoflook of uijen, en schijnen ook veel van de jonge blade- ren dezer boomen te houden, welke zij gaarne bij hunne rijst nuttigen, De basten yan: eenige soorten van Epicharis ver- dienden hier insgelijks, wegens derzelver treffende hoedanigheden, door ons te worden aangehaald; doch zij moeten nog nader worden onderzocht, daar ons piets wegens derzelver krachten bekend, is geworden, : ; Hebben wij uit het voorgaande gezien dat dezc klasse van gewassen ons allezins gewigtige hulp- bronnen biedt voor de geneeskundige practijk, zij is ook even min ontbloot van de zoodanig Be welke B Caa) - dienstig zijn Om zekere behoeften te bevredigen, dan wel een of ander levensgenot te bevorderen. Wat het laatste betreft, zullen wij niet eens ge= wagen tan den welriekenden geur der bloemen, dien zij meest alle in eenen hoogen graad bezitten; maar alleen het oog vestigen op de aangename en verkwikkende eigenschap der vruchten van eenige onzer Melíaceen, zoo als van den Duku ( Lan= Siam Domesticum) en den Seatu/ (Sandoricum In- dicum ), daar de vruchten van den eersten boom mede onder de verkwikkendste behooren die wij bezitten;—terwij nog daarenboven maauwelijks eeni- ge andere familie van gewassen den inlander zulk een goed hout voor het huishouden oplevert, als just deze, daar wij, met uitzondering van weinige niet tot deze beschrijving behoorende boomen, er vruchteloos in onze wouden zoeken, wier omtrek de bereiding van pedatiewielen uit een eenig stuk zoude toelaten, en die tot dat cinde tevens de noo- dige taaiheid en geringe zwaarte zouden bezitten. Juist wegens de taaije gesteldheid en ligtheid van deze houtsoorten , geeft de inlander aan dezelve den voor- rang boven andere, waarbij nog komt dat dit hout niet ligt wormstekig wordt; immers weet ik bij on- dervinding dat het hout van die MeZace?n, welke eenen behoorljken wasdom hebben bereikt, bijna nimmer door insecten wordt aangetast. AMPELIDEEN. Tot dit geslacht behoort ook de wijnstok (Vitis vini >» (212 ). vinifera) die in verscheidene deelen van Java, en bijzonder in de oostelijke residentien, zoo goed gedijt, dat het van het grootste belang zoude zijn, deszelfs aanbouw en veredeling uit te breiden, ten ein- de er wijn van te trekken. Ook mijne Ampelopsis Indica (Gungur Utu.), wier druiven die van den wijnstok zelven in grootte overtreffen, terwijl zij ook in menigte en zoetheid van sap er niet voor wijken, ver- dient in dit opzigt onze aandacht. De inlanders zijn op deze vruchten verlekkerd; ook worden dezelve ge- bruikt, om eenden te voederen, en dit gevogelte meer eijeren te doen leggen. Voor het overige is mij verder niets van belang bekend aangaande de hoedanigheden der hiertoe behoorende gewassen; alleen raad ik een’ ieder, het dikwijls aanlokkend voorkomen der druiven van vele soorten van Cissus niet te veel te vertrouwen, daar vele derzelve blijkbaar nadeelig zjn;—2zoo brengt b. v. de Kzbarera lalakkie (Cissus nodosa) bezien voort, ruim zoo groot als eene kars, groenachtig van kleur met eene zachte roodachtige mengeling, en eenen zuurachtig wrangen smaak ; doch weldra gevoelt men , na het nuttigen dezer anders schoone druiven, eene onverdragelijke jeukte en onsteking in de mondholte, welke door het drinken van water nog erger wordt, en slechts door slijmige, inwikkelende dranken wordt ver- zacht. Ook heeft dit sap eene soortgelijke uitwerking op de huid, vooral op gevoelige deelen, zoodat ik door deszelfs onvoorzigtig gebruik eene hevige oogontste- king heb zien ontstaan, BIJDRAGEN TOT DE | FLORA : VAN NEDERLANDSCH INDIË, UITGEGEVEN DOOR C. L BLUME, M. D., Venter, ^ COMMISSARIS VOOR DEN BURGERLIJKEN GENEESKUNDIGEN DIENST, DIRECTEUR VAN 'sLANDS PLANTENTUIN TE BUITENZORG, ENZ. mu DID ED DID ennn E bde Stuf. azar II Eh SDI err TE, DAR LA, TER LANDS BRUKKER IJ. |» 182). p E == TOT DE F L O R A. nn 9-|-0 Ee SYNOPTISCHE BESCHRIJVING van eenige planten, behoorende tot de familie der Guttifereën, Hippocrateaceén, Dipterocarpe?n, Malpighiacién, Acerineen, Sapindaceen, Bal- samineén , Hydrocereën, Oxalideen , Zygophyi= leen, Rutaceón en Simarube?^n, op eene, in de jaren 1825—1824 gedane reis over Java, wWaarge- nomen en beschreven. OD — GUTTIFERAE, GARCINIA MAÁANGOSTAN 4. SECT. I. Stigma planum, sulcatum aut margine lobatum per- sistens, G: ramulis subteretibus , foliis ovali-oblongis utrinque acutis apice obtusiusculis rigidis tenuissime veno- sis, floribus terminalibus solitariis breviter pe- dunculatis, fructibus globosis. Habitat: in regionibus cultis. Floret: Jun. Nomen: Mangostan , Mangis. GAR- Aug; Novbr. ——— Jan, ( 214 ) GARCINIA CORNEA. G: ramulis tetragonis , folliis elliptico-oblongis utrin- que attenuatis apice obtasiusculis coriaceis paral- lelo-venosis, floribus solitariis confertisve termi- nalibus breviter pedunculatis, fructibus subsolita- ris, stigmate integro sulcato. Habitat: in montanis calcareis Insularum Javae et Nusae Kambangae, Floret: | Jünio—Septbr. Nomen: Tjalaug; Jawora. GARCINIA LONGIFOLIA. C: ramulis 4-aèdris, folis oblongis acuminatis basi acutis subvenosis, fructibus. globosis axillaribus. solitariis pendulis, stigmate sab-5-radiato. (Arbor 4o ped. alütudine.) A" Habitat: in montanis Provinciae Tjanjor. "Voret: Julio et Augusto fruget. Nomen: Jawura, secr. IL. CLLZDOGY NOS. Stigma multifidum non planum, demum ferg evancscens, GARCINIA LÁATERIFLOR A. G: râmulis terctiusculis, foliis clliptico-oblengis" o- tasé acuminatis basi acutis coriaceis, floribus confertis lateralibüs sessilibus. (Cal. 4-sepalus. Petala 4.-Stamina uniserialia, monadelpha. Ova- rum ( 213 ) f rium 4=loculare, locul. 1-sporis. Stigma sessile, | multifidum. -Bacca globosa, 4-locularis, loculis i-spermis. Arbor 40-50 ped. altitudine.) Habitat: in calcareis Nusae Kambangae insulae. Floret: | Octobr.—Decbr. JVomen: GARCINIA DIOIC A. G: ramulis teretiusculis, foliis lanceolatis nonnullis ovalibus utrinque acuminatis membranaceis , flo- ribus brevissime pedunculatis confertis axillaribus. (proxima G. Cochinchinensi. Arbor 50 ped. ; flo- res dioeci, pallide flavescentes , parvi. Calix et corolla 4-phyll; mas: filamenta brevissima, re- | ceptaculo convexo imposita; fem: filamenta lon- giora, circiter 10-12, sterilia, uniserialia, basi con- nata. Ovarium 6-10-loculare, stigmate multifido. Bacca subglobosa, superne depressa, pallide-au- mun rantiaca.) Habitat: in montanis Proyinciarum Buitenzorg, Tjanjor et Bantam. Floret: Decbr.— Febr. 4 j Nomen: Tjurie. GARCINIA. JAVANICA: G: ramulis teretiusculis, foliis ovalibus utrinque acu- tis apice obtusis coriaceis, floribus confertis axillaribus sessilibus. (aff. G. dioïcae. Arbor 3o ped. altitud. foribus etiam diofcis, flavescentibus. -Ovaxium leyitor sulcatum, 4-loculerz. y s > Va pgr ( 216 ) Variet: folis ovali-oblongis utrinque acuminatis, floribus subsessilibus (sub nomine Manjon ab in- colis accepi.) | Habitat: in montanis Provinciarum Bantam, Bui- tenzorg elc. toret: Decbr. Nomen: Mango-utan, Mangis- utan, Mangulowong. XANTHOCHYMUS JAVANENSIS. X: foliis ovato-aut ovali-oblongis acutis coriateis, fasciculis pedunculatis axillaribus. (Arbor 50 pedal, foliis oppositis petiolatis venosis glabris. Flores dioiei; calix j-sepalus, inaequalis, imbricatus 5 sepalis sübrotundis concavis. Petala 5, cvalia. Nectaria 5, fimbriata, petalis opposita. Stamina piura, altissime 5-delpha; antherae introrsae, subrotundae, apice poris 2 pollinem effundentes, Plor Tim 4$) Habitat: in montanis Provinciae Tjanjor. Floret: Febr., Martio etc, Nomen: Mondu. i MESUA FERREA. M: foliis lanceolatis utrinque acutis subtus glaucis, pedunculis axillaribus solitariis unifloris. (Arbor 50 ped.;. Calix 4-sepalus, persistens; Petala 4, obovata, undulata: Stamina numerosa, basi mo- nadelpha; antherac lineares. Ovarium 2-loculare, loculis 2- sporis; stylus filiformis, flexuosus, stig- mate (7) mate subpeltato ; saepe didymo. Capsula lignosa ; 2-valvis, (valvis bipartitis) 1-locularis, nucleo i-sperma. Embryo exalbuminosus, erectus; ra- .dicula minima, supera.) Habitat: iu hortis prope Cheribon et Lingá Jattie, Floret: per totum annum. ; Nomen: Nagassarie. CALOPHYLLUM INOPHYLLUM. C: foliis obovato- -ellipticis obtusis aut emarginatis ; ramulis téretibus , floribús lazè racemosis , racemis - axillaribus solitariis, pedicellis 1-floris suboppo- itis. (Calix 4-sepalus, caducus. Petala 8, inae- qualia, alba. Stamina numerosa, basi 5-6-delpha; antherae oblongae, apice 2-perforatae. O varium ` 1-sporum3 stylus filiformis inflexus, stigmate ca- pitato. Drupa exsucca, nucleo 1-sperma.) Habitat: ad littora maris et in hortis frequenter colitur. : Floret : Maj.—Jul. ; Nobr., Deebr. Nomen: Jamplong, Njamplong; Kapur Antjak. CALOPHYLLUM LANCEOLATUM. €: ramülis 4-aédris, foliis oblongo-lauceolatis obta- sis bási acutis. + Habitat: ex insula Mauritii introductum: Floret: flores nondum vidi. Nomen : ( 218 ) APOTERIUM. Monadelph. Polyandr. L. fas nat, Guttiferarumt. Calix nulus. Petala 4. Dion numerosa, basi submonadelpha; aztherac oblongae, longitudinaliter dehiscentes. Ovarium 1-ovulatum ; stylus fihfor- mis, inflexus, stigmate peltato , depresso. Drupa baccata, nucleo monosperma. 1. Genus habita Calopbyllt, ES APOTERIUM SULATRI. "Arbor, foliis elliptico-oblongis obtusis hasi acutis aut rotundatis, ramulis tetragonis, pedunculis axilla- ribus confertis. brevibus, ES 1-floris subum- beliatis. — X cde AS is a o H. A in i Horti ét ad margines viarum. Floret: —Aug.—Octobr.; Decbr. Nomen: Salatri. CYNOTROCHES.. Octandr. Monogyn L: fam. nat. Guttiferarumo Calix 4-partitos, persistens, Petala 4, fimbria- ta. Discus hypogynus, margine staminiferus. Sta= mina 8. Ovarium 4-6-loculare, loculis 3-ovulatis. Stylus filiformis, stigmate. peltato-radiato. Bacca globosa, pulposa, 4-6-locularis. Semina ig re ex abortu solitaria, axi afra, GY- et ie e enen buic Su adi aided E fa Teo gear ida id (219) GYNOTROCHES AXILLARIS. Arbor procera, folis oppositis clliptico- oblongis utrinque acutis coriaceis, pedunculis confertis axilla- ribus 1-floris. __ Habitat: in altis Salak, Floret: Octobr.; Maj. Nomen: Borra-bo-ie. - en A HIPPOCRATAJQEAE.. HIPPOCRATEA INDICA. H: carpellis oblongis utrinque obtusis 2-spermis, folis elliptico - oblongis obtusiusculo - acuminatis serrulatis, corymibis dichotomis folio brevioribus. Variet: «cvonymoides, foliis oblongis obova- tisve obtusis aut Sene. Habitat; ân montosis Javae. insulae. — — id 6 - Florek: April. ——-Jnn. ete. Nomen: Ojot tja-tja-rian. SALACIA JAVANENSIS. S: pedunculis supra axillaribus solitariis apice 5-fidis paucifloris petiolo aequalibus, folis ovalibus ob- tuse acumiuatis basi rotundatis argute repando- serrulatis glabris. Habitat: in Provincia Bantam prope Kolelet. Floret: Decbr, Nomen ; MA 5: ( 220 ) SALACIA OBLONGIFOLIA. 8: pedunculis axillaribus solitariis apice 5-fidis pau- cifloris longitudine petioli, foliis oblongo- lan- ceolatis utrinque acuminatis apice obtusiusculis obtusè serrulatis glabris. (Frutex scandens; flores parvi, flavo-virentes; calix turbinatus, 5-partitus, pruinosus, laciniis rotundatis, imbricatis. Petala 5, calici adhaerentia, imbricata, apice rotundata, calice duplo majora. Stamina 5, disco intus inserta; filamentis membranaceis, basi dilatatis; antherae didymae, extrorgae. Stylus brevis). Habitat: in sylvis montosis Provinciae Buitensorg. Floret: Junio. Nomen : BALACIA MELITOCARP A. pedunculis axillaribus solitariis 2-3-floris petiolo brevioribus, floribus 5-andris, [olla elliptico- oblongis obtuse acuminatis basi rotandatis obtuse serratis glabris. (frutex scandens, foliis nitidis, venosis. Pedicelli et pedunculi fractaum grossi- ficatione incrassati. Flores flavescentes, parvi. Calix parvus, 5-partitus; laciniis obtusis, imbris catis, deciduis. Petala 5, calici inserta, ovalia, apice truncata et erosa, reflexa. Annulus tumi- dus, sub-5-angulatus inter petala et ovarium. Sta- mina 5, annulo intus inserta; filamentis basi latis, apice revolutis; antherae didymae, extrorsae. Stylus brevis, subulatus; stigma obtusiusculum. _ Bac- Bacca praegrandis, subglobosa , aurantiaca, poly= sperma; Semina difformia, pulposo-arillata, dis- sepimentis incompletis e baccae parictibus oriun= : dis afixa). Habitat: in sylvis montosis Salak, Floret: Februario. - . r , Nomen: Tjun-Kankan. ~ ” SALACIA MACROPHYLLA. : pedunculis confertis 1-floris petiolo brevioribus, LI folis ovalibus utrinque acutis subintegerrimis co- riaceis glabris.- seer Habitat: in insula Nusa «¿A Floret: Novbr. Decbr. ; Nomen: * SALACIA PRINOIDES. : pedunculis axillaribüs confertis 1-foris petiolo longioribus, foliis ellipticis apice serrulatis. (Can- lis sabscandens ; folia nitida, subtus pallidiora. Ca- Ex planus, 5-parútus, laciniis imbricatis rótun= datis. Petala 5, inaequalia. Discus carnosus, in- tas staminiferus. Stamina 5, filamentis basi dila- - - tatis, antheris 2-lecularibus, extrorsis. Ovarium ovale, disco impositum , 3-loculare, loculis 1- ovnlatis; stylus brevis; stigma simplex. Bacca globosa, corticata, aurantiaca, 1-5-sperma. Se- mina pulposo-arillata. Albumen carnosum. Em- bryo parvus, inversus.) ! z Kom - : Ha- ( 322) _… Habitat: ad littora insulae Nusae Kambangae, + eo oc. Foret: Noybi. floret et fruget, Nomen: Matta - Kantjl. : cc BIPTEROCARPEAE. Calix campanulatus, basi nudus, irregulariter quin= quefidus ; laciniis nonnullis demum exerescentibus. Petala quinque, basi lata, inter se aequalia, aesti- Natione contorta. Stamina numerosa, duplici serie ovario -circumpositaz filamenta libera, brevia, basi membranaceo-dilatatas antherae erectae, elongatae , biloculares, loculis versus apicem. poro oblongo de- hiscentibus. „Ovarium sexloculare; ovula solitaria, pendula. Stylus unicas, simplex. Z'ructus drupa- , ceus, Siccus, calice inclusus, monospermus. .4/bu- S men nullam. Embryo inversus; Cotyledones max- imac, plicatae, crassae, conferruminatae, Radicula parva, vix prominens. : " Arbores elegantes, succo wesinoso turgidae. Folia . petiolata, alterna, simplicia, penninervia, repanda, - juniora stipulis cincta Ficuum more convolatis, gemmam terminalem foventibus, post lapsum vesti- gium circulare relinquentibus, Ordo Malvaceis et Bombaceis affinis ob petala convoluta, sed ab iis distinctus calice non valvato, filamentis liberis, antheris bilocularibus et fructu. Bytt- (m) Byttneriaceís tantum laciniis. calicís aestivatione non valvatis,- staminibus liberis et embryone inverso - distinguitur. Ad T'//aceas accedit staminibus liberis; foliis stipulatisz ad. £laeocar peas Íorma anthera- xum et habitu. DIPTEROCARPUS, Polyandria Monogynia. Ln Character idem ac ordinis, laciniis calicis. nempe duabus oppositis in fructu maturo elongato-ligulatis. Xem caca s O DIPTER OCARPUS TRINERFIS. D: foliis ovalibus acutinsculis, racemis pubentibus, gemmis glabris, calicis frucüferi laciniis majori= bus obtusis. (Arbor 150-200 ped. altitud.) Habitat : in eh, Salak , Gede etc, - Floret: Octobri —> februario. Nomen : Palaglar Mienjak. DIPTEROCARPUS RETUSUS. D: foliis ovalibus acutis, racemis gemmisque pilosis; calicis fructiferi laciniis majoribus retusis, (mage nitudine praecedentis.) Habitat: cam priori, Floret : eodem tempore. -= Nomen: Palaglar Mienjak, DIP= ( 254 ) -DIPTEROCARPUS LITTORALIS, D: folis ovalibus aut ovatis acutiusculis basi sub- cordatis, gemmis conicis sericeo-viliosis, calicis - fructiferi laciniis majoribus obtusis. (Arbor 80 ped. alt., foliis subeordatis gemmisque abbrevia- tis a reliquis speciebus facillime distinguenda. Habitat : ad littora insulae Nusae Kambangae; Floret: 4... Septembri frnget. - Nomen : Lalar: DIPTEROCARPUS GRACILIS. D: folis ovali-oblongis acutis subtus pilis simplici- bus et stellatis pubeseentibus, racemis gemmisque _tomentosis , calicis fructiferi laciniis majoribus «obtusis. (Arbor 150 ped.' alt, folis, floribus et fructibus speciebus praecedentibus: — mi- < noribus facile cognoscenda. Habitat: in sylvis montium * Parang Provinciae Tjanjor, ut etiam in Provinciae Bantam regionibus meridionalibus. Floret: Junio Augusto. Namen: Palaghit- "eii FUE T ed Ee Ñ MALPIGHIACE AE: 5 HIPTAGE JAVANICA. H: foliis ovali-oblongis acuminatis basi rotundatis aut acutis biglandulosis glabris, racemis axillaribus simplicibus, calice uniglanduloso. VN S Gn 1 F (225 ) Habitat: in frulicetis prope Tjiradjas, Provintizo Krawang. * ` Ploret: Septbr., Octobr. Nomen: Aroy Burrie, HIRAEA ELLIPTICA, Calice eglanduloso, carpellis subrotundis. Jf: foliis ovalibus obtuse acuminatis utrinque gla- bris, racemis axillaribus ex umbellulis paucis con- stantibus. Varietas: foliis apice minus productis tenuio- ribus subtus pedunculisque pilis minutissimis adpressis. (in sylvis insulae Nusae Kambangae.) Habitat: in montanis Provinciarum Buitenzorg et Bantam. “Floret: Decbr. Nomen: HIRAEA? TOMENTOSA. H: folis subrotundis acutis basi subcordatis subtus ramulis racemisque axillaribus tomentosis, pedi- cellis umbellatis. (Calix 5-partitus, laciniis ob- tusis, eglandulosis. Petala 5, subrotünda. Sta- mina 10, filamentis basi cohaerentibus, alternis brevioribus. Ovarium 5-gonum; styli 5, stig- matibus globosis.) Habitat: in montosis Parang Provinciac Tjanjor. Floret: Jun.—Aug. Noman: aos HL. ( 226 ) HIRAEA? OF ATA. Fi: folis ovatis acutis. basi rotundatis glabris venis subtus pilis adpressis, petiolis apice subtus bi- glandulosis, pedunculis subterminalibus tricho- tomis , pedicellis umbellatis calicibusque pubescen- tibus. (Calix eglandulosus; fructus ignotus.) | Habitat: in regionibus orientalibus Javae insulae. Floret: Aug. Nomen : HIRAEA? OBSCURA. JT: folis ovatis acutis basi subcordatis glabris venis subtus pilis adpressis, petiolis apice subtus biglan= dulosis, cymis pedunculatis axillaribus calicibus- que tomentosis. (Calix eglandulosus ; fructus adhuc ignotas. P S ; Habitat: in montesis Javae insulaer d Floret: Aug | Nomen : 1 HETEROPTERIS ALBIDA: 4 : H: folis ovatis acutis supra glabris subtus albido- | tomentosis, pétiolis apice biglandulosis, uinbellis peduneulatis axillaribus. ; Habitat: ad montem Sollashic Provinciae Tjanjor. Tüorebi |; . . Jalis fruget. Nomen: i TAR- (297) TARRIETIA. - Cake va o o Carola: 4 Maman . . . +. Carpella indehiscentia 5-4, 1-sperma, pe- icellata, deorsum desinentia in alam simplicem , membranaceam. Radicula supera hilo versa. TARRIETIA JAVANICA. . Arbor altissima, foliis 5-foliolatis, foliolis peuo- lulatis oblongis acutis coriaceis glabris, racemis com- positis axillaribus. i Habitat: in sylvis montosis Seribu Provinciae Bri- tenzorg. Floret: Mart. fruget. Nomen : Tarrietie. On ACERINEA E. ACER OBLONGUM. A: foliis glabris ovato- oblongis longe acuminatis bas: subcordatis integerrimis subtus glawcis. Habitat : ex Napaulia allata, Floret: flores nondum observavi - Nomen : : - e ACER DISSECTUM. A: foliis glabris profunde 7-partitis, lobis oblongis acuminatis inciso-serratis pimnatifidisve, (Frutex adhes junioris aetatis.) — yi de ( 228 ) Pariet: lobis angustioribus. Habitat: in Japonia, nunc etiam in horto botanicé nostro cultum. Floret: è Nomen : ACER PALMATUM. A: foliis glabris palmatim 5-fidis, lobis lanceolatis acuminatis inaequaliter serratis. (Planta adhuc tenera.) > Habitat: ex Japonia accepts LOE S Nomen : E 0D SAPINDACE AE. CARDIOSPERMUM HALICACABUM. C: caule petiolis foliisque glabris, foliis biternatim sectis , segmentis petiolatis inciso-dentaüs. - R Habitat: ad sepes. Floret: omni tempore. Nomen: Bondot. SAPINDUS RARAK. 5: inermis, rachi superne anguste marginata, foliolis oblongis obtusis basi acutis inaequalilatexibits gla-. bris 10-12 jugis, paniculis divaricatis. (Arbor 30-60 ped, altitudine.) He- Vo rm (229) i —— Habitat: in locis cultis. . Foret : Jan. — Febr. etc. Nomen: Rarak. ERIOGLOSSUM. Octandr, Monogyn. L. fam. nat. Sapindacearuno Flores abortu monoeci. Calix 5-sepalus; sepalis 2 interioribus minoribus. Petala 4, concava, basi intus aucta ligula bifida, villosa. Stamina 8, inaequalia, villosa. Ovarza 5, stylo connata, 1-spora. Stylus 1, stigmate obtuso. | Carpella elliptica, pe: basi eonnata, ex abor- tu saepe solitarta. ERIOGLOSSUM EDULE. Frutex habita Sapindi, foliis pinnatis 5-4 jugis, saepe cum impari, foliolis elliptico - oblengis obtusis basi obliquis subtus ramulis paniculisque rufo - tomentosis. Synon: Sapindus edulis vid. Catalog. Hort. bot, Buitenzorgii pag. 64. Habitat. in fruticetis Provinciarum Dataviae, Bui- tenzorg , Krawang, etc. Floret: omni ferc. tempore. Nomen : Kilaleyo. TRINA. Pentandr. Monogyn. L. fam. nat. Sapzndacearum. Flores abortu polygami. Calix $-parttus, persistens. Petale 5, intus ee nuda c ( 550 ) nudo , longitudine calicis, Discus emarginatus, geni4 talia cingens. Stamina 5, pistillo approximata (in f. mascul. longissima). Ovarium didymum ,. bilo- culare, loculis 1-sporis. Stylus 1, stigmate obtuso. Carpella abortu solitaria, coriacea, sicca, indehis- centia. Semina solitaria, exarilata. Cotyledones crassae, in radicem descendentem attenuatae. Axbores, folis abrupte pinnatis, spicis panieulatis terminalibus. IRINA GLABRA. 1: foliis pinnatis, foliolis 7-9-jugis opposivis ohblon- gis (maximis) grosse remote serratis glabris, pa- niculis divaricatis. (Arbor, 120 ped. altitudine.) Habitat: in sylvis primaevis montium Gede et Sallak. Floret: Decbr. Nomen: Lengsar. IRINA TOMENTOSA. i: folis pinnatis, foliolis 3-g-jugis ^suboppositig "oblongis grosse remote serratis subtus in venis petiolis paniculisque ine Rts, (Arbor 5o ped.) Pariet: foliolis ad eostam subtns scabris re- mote serrulatis. «o. Habitat: in montosis Salak et Burangrang. Floret : Ang., Seplbr. t Jvenen: Leugsar. ; a RRT 1 1 1 1 ( 251 } 1 ¿RINA INTEGERRIMA.- J: foliis abrupte-pinnatis sub-5-jugis, foliolis oppos sitis oblongo-laneeolatis utrinque acuminatis in- | tegerrimis glaberrimis, panicula terminali divari- cata. Crescit : in sylvis montis Meggamedoeng. Floret : Februario. Nomen : SCHMIDELIA BANTAMENSIS. S: foliis trifoliolatis, foliolis petiolulatis ovato-oblone gis longe acuminatis -acute repando-serratis iu | venis subtus petiolis racemisque filiformibns nu- | tantibus solitariis subtomentosis (proxime accedit | S. serratae.) Habitat: in Provincia Bantam. Floret: Decbr. etc. ; Nomen: Lambentam SCHMIDELIA FULVINERFIS. S: foliis trifoliolatis, foliolis petiolulatis ovato -elliptie cis acuminatis distanter serrulatis utrinque pube- rulis in venis petiolis ramulis racemisque simpli- cibus strictis solitariis fulvo-tomentosis. - ( aff: S. serratae et S. Bantamensi. Hubitat: ad margines rivalorum inter lapides prope Buitenzorg. Floret: ferè omni tempore. Nomen : E BCHMÍ- bo ( 252 } SCHMIDELIA RACEMOSA. 5: folis trifoliolatis, foliolis petiolulatis oblongis utrinque acuminatis subserrulatis glabris, racemis simplicibus axillaribus. Habitat: in fruticetis prope Buitenzorg. Floret: fer per totam annum. Nomen: Kibewok. SCHMIDELIA JAF ENSIS. S: folis trifoliolatis, foliolis petiolulatis oblongis acuminatis basi acutis hinc illinc. sinuato-serratis lucidis, racemis simplicibus axillaribus. (af: $, rucemosae.) Habitat : in montosis Gede Floret: Apr. etc, Nomen : SCHMIDELIA LITTORALIS: 9: folis trifoliolatis, foliolis petiolulatis ovato-ob- ~ longis obtuse acuminatis basi parum attenuatis ~ remote obtuse serratis glabris, racemis compositis axillaribus. Habitat: ad littora insularum Javao et Nusae Kam- baugae. Plorer: Novbr, etc. Nomen: Kilampayang: ben hed q vd wenden OAPSQUHBIRI NEN TREIBER los rio a ( 355) EUPHORIA LIT- CHI, E: folis abrupte-pinnatis, foliolis sub 5-jugis op= positis oblongo-lanceclatis acuminatis supra la- cidis subtus glaucis tenuiter venosis racemis laxis, baccis subglobosis obtuse tuberculatis intus pul- posis. Variet: undulata: foliolis 4-jugis acuminatissimis undulatis. Habitat: iu China, nunc in hortis nounullis circa Bataviam et Bantam culta, i Floret : Nomen: Litchi. EUPHORIA LONGANA. E: foliis abrapte-pinnatis, foliolis 5-4-jugis sub= oppositis oblongo-lanceolatis obtuse acuminatis subtus glaucis pinnato-nervosis, panieulis laxis , baccis ovoideis tuberculatis intus pulposis. Habitat: in locis eultis. Floret: Ang. etc. Nomen : Pulassan. EUPHORIA GLABRA. E: foliis pinnatis, foliolis 5-4-jugis alternis oblon- gis utrinque acutis subtus flavo-virescentibus, pa- niculis laxis, fructibus ovalibus tuberculatis intas pulposis. Ha- ( 234 ) Habitat: in regionibus cultis. Floret: | Aug., Septbr. Nomen: Raimbutan Gandiel. EUPHORIA NORONHIANA. E: folis abrupte pinnatis trifoliolatisve, foliolis 1- 2-jugis elliptico-oblongis acuminatis basi acutis, racemis paucifloris, baccis ovalibus tuberculatis siccis. (Arb. 5o ped.) - Habitat: in sylvis prope Tjiradjas Provinciae Kra- . wang etc. Floret: Julio etc. Nomen: Kihooi, Kirambutan, Kirambutan utan, EUPHORIA XEROCARPA. E: foliis abrupte-pinnatis, foliolis 5-jugis oppositis oblongis obtuse acuminatis basi acutis, racemis compositis, baccis ovalibus tuberculatis siccis. (An hujus generis? Calix parvus 5-fidus. Petala 5, basi intus squammata. Discus emarginatus, Stamina 8-10, pubescentia, ovarium cingentia. Ovarium didymum (rarius 5-plex), 2 sporum. Stigmata 2, sessilia. Carpella 2. indehiscentia, intus non succosa. Semina solitaria. Cotyledo- nes carnosae, oblique incumbentes. Radicula par- - va, descendens.) Habitat: in sylvis Nusae Kambangae insulae, Floret: —Octobr., Novbr, Nomen : E-U ( 355 ) EUPHORIA NEPHELIUM, ££: foliis pinnatis, foliolis 5-4-jugis alternis elli püco- bblongis apice obtusis basi acutis, paniculis laxis, bäccis subglobosis dense criniüs (rúbris), pulpa acida. Habitat: in cultis; Floret: Septhr. ete. Nomen: Rambutan mirrha, Rambutan berum: a) Vartet + foliolis suboppositis; baccis ovoideis longissime crinitis flavescentibus; pulpa ácido= dulci; : : Nomén : Rambutan búlu pnutie: b) Variet: foliolis lucidis, baccis ovoideis remote ~ €rinitis, pulpa acido=dulci. Nomen: Rambutan atje kitjil, e) Fariet: foliolis obtusioribus; baceis ovalibus maximis remote et longissime erinitis rubris, pul- padulei, Nomen: Rambutan atje bezaar: - a ATINA: RUPESTRIS: ZT: foliis abrupte=pinnatis 5-5-jugis, foliolis subop= . positis elliptieo-oblongis obtusis, racemis axillas ribus terminalibusque confertis; (Arbor medio= ens, 15 pedalis ; flores polygami; calix 5- partitus : fulvo-tomentosus. Petala 5, nuda, calice vix ma- jora, spatulata: Discus hypogynus, genitalia cin- E : gens; ( 256 ) gens. Stamina 5, pistillo approximata, Ovarium sub-pedicellatam, cordatum, 2-loculare, loculis 1-sporis. Stylus 1, Capsula subpedicellata, or- biculata, compressa, 2-sulca, 2-valvis, valvis medio septiferis. Semina in loculis solitaria, elliptica, subcarnoso-arillata. Cotyledones maxi- mae, oblique incumbentes; radieula parva assur- gens.) Habitat: in sylvis littorum Nusae Kambangae in- sulae, nec non in calcareis Javae. Floret: Novbr. Nomen: Kilalonpong. APHANIA. Pentandr. Monogyn. L. fam, nat. Sapindacearutn. Calix á-partitus, inaequalis. Petala 4, ciliata, basi intus bisquammata. Discus hypogynus geni- talia cingens. Stamina 5, pistilo approximata. Ovarium ovatum, compressum, 2-loculare, loculis 1-sporis Stylus subnullss, stigmate emarginato. Fructis «os |APHANIA MONTANA. Arbor, folis abrupte pinmatis, foliolis suboppo- sitis oblongis glabris, racemis terminalibus compos suis. * Habitat: ad montem Parang Provinciae Tjánjore Floret: Junio etc. | Nomen ; STAD- (0) STADMANNIA SIDEROXYLON. $: foliis geminatis abrupte-piunatisve 2-4-jugis, fo- liolis suboppositis ovali-oblongis apice emargi= natis inaequalilateribus, Habitat: in insulis Ternate et Celebes, mmt quo- que in horto botanico Javae insulae culta. Floret: Nomen: Kaju- Bessie. DODONAEA BURMANNIANA. D: foliis lanceolatis basi cuneatis acutiusculis visco- - sis, floribus racemosis, pedicellis 2-5-floris, fractibus pediecllo longioribus. Habitat: in limosis Javae, Molaccarum, Celebes, Timor etc. Floret: omni tempore. Nomen: | LEPISANTHES, Octandr. Monogyrs L: fam. nat. Sapindacearum. Calix À-5-sepalus, sepalis inaequalibas, imbrica- tis. Petala 4-5, calice parum longiora, intus sgua- ma aucta. Discus emarginatus , genitalia cinpens. Stamina 8, brevissima, pistillo approximata. Ova- rium 5-gonum, 5-loculare s- loculis 1-spons. Szy- lus subnullus, stigmate obtuso. Drupa? tetragona, nucleo 32loculari, loculis i-spermis. uu L- ( 238 ) LEPISANTHES MONTAN A. Ärbor mediocris, foliis abrupte-pinnats , foliolis suboppositis oblongis acuminatis basi obtusis súb= cordatis, racemis simplicibus axillaribus lateralibusve tomentosis, Habitat: in montosis Sallak, Floret: Octobr., Novbr; Nomen: Kiparey. MISCHOCARPUS. Octandr. Monogyn. L. fam. nat. Sapindacearum, Flores abortu monoïci-polygami. ` Ĉalix parvus, 5-fidus. Corolla nuila. Annulus carnosus, genitalia cingens. Stamina 8. Ovarium pedicellatum, 5-gonum, 5-loculare (rarius 4-gonum , 4-loculare), loculis 1-sporis. Stylus 1, stigmatibus 3 (rarius 4), divaricatis. Capsula longe pedicellata, 5-gona, 5-locularis, 5-valvis, valvis medio septiferiss Semina solitaria, basi affisa, arillo membranaceo semitecta. Genus Cupaniae proximum; MISCHOCARPUS SUNDAICUS. „Arbor 20 ped. altitadine, folis abrupte-pinnatis ternatisve , foliolis oblongo-lanceolatis coriaccis gla= bris, racemis confertis axillaribus. Habitat: in insula Nusa Kanibanga ct forte etiani in Java. Floret: Novbr, et Decbr, Nomen : BA L- gorii ad une ong ( 259 ) BALSAMIN E AE, BALSAMINA HORTENSIS. PEDICELLIS AGGREGATIS, B: pedicellis aggregatis, foliis lanceolatis, superioris alternis, calcaribus flore brevioribus. Habitat: in regionibus cultis , forsan introducta. Floret; per totam annum. Nomen: Patjar Tjina, BALSAMINA ANGUSTIFOLIA. B: folis alternis lineari-lanceolatis argute-serratis, pedunculis solitariis geminisve folio brevioribus, calcaribus flore brevioribus. Habitat: in argillosis Provinciae Bantam, Floret: Febr. etc. Nomen : BALSAMINA LATIFOLLIA (?). PEDICELLIS SOLITARIIS. B: foliis lato -lanceolatis oppositis summis verticil- latis argute serratis, pedunenlis solitariis folio vix aequalibus, calcaribus subulatis flore longioribus, Habitat: ad fluviorum ripas, in umbrosis sylyati- cis etc, Floret: per totum annum. Nomen: Patjar Lowung. ( 240 ) : BALSAMINA JAVENSES. B: hirsuta; foliis oppositis ovatis acuminatis, basi acutis serrulatis subtus glaucis, pedunculis solita- riis folio aequalibus , calearibus flore longioribus, (aff. B, chinensi; caulis ramosus, repens.— Habitat. in Javae montibus altissimis ad origines rivulorum. Floret: per totum annum. Nomen : BALSAMINA HIRSUT A. Ji: hirsutissimas folis oppositis ovata-oblongis acu- minatis crenulatis, pedunculis solitariis folio vix — brevioribus, calcaribus subulatis flore longioribus ; (aff. B. javensi,; caulis rarius sübramosus.) ` Habitat: in ripis rivulorum montium Provinciae Tjanjor. Floret: per totum annum. Nomen ; BALSAMINA MICRANTHA. B: foliis oppositis oblongis utrinque acuminatis res pando-serratis, serraturis infimis setaceis, pedun- culis salitayiis folio brevioribus, calcaribus [lore longioribus. p o . * al Jabitat : in montosis Gedé, ad rivulos. Floret: omni tempore, JNainen : A O gE e. afet weiss qu i Cain) HYDROCERE AF. Calix 5-sepalus, coloratus, deciduus; sepalis inac- qualibus; sepalo infimo basi in calear producto. Pe- tala 5, hypogyna, lobis calicis alterna , inaequalis; superius fornicatum, duo inferiora basi cuneata, inter- medio minora. Stamina 5 ‚ hypogyna, ovarium arcte cingentia, apice connata; patea ae oblongae, sub- connate, biloculares, apice dehiscentes. Carpella 5, 1-locularia, 2-5-sporo, arcte connata in ovarium unum oblongum ó-gonum. Styli nulli. Stigmata 5, acuta. Bacca subglobosa, leviter 5-gona, car- nossa, 5-locularis, loculis 1-pyrenis. Pyrenae fruc- tus axi adfixae, magnae, sulcatae, hilo prominulo terminatae, 1-2-loculares, loculis 1-spermis. Semina exalbuminosa, loculum exacté implentia. Embryo Gmagnitudine et figura seminis, inversus. Cotelydo- nes subcontiguae, intus planae, extus convexac. Ra- dicula teres, supera. i e Herba, caulibus angulatis. * Folia alterna, petiola- ta, exstipulata, penninervia, serrata. Pedunculi axil- lares, multiflori. Familia tantummodo unica speci constans, Ge- raniaceis, Balsaumineis et Tropaeoleis quod ca- licis et petalorum structuram affinis, sed differt na- mero partium et praesertim fructus structura. HYDROCERA ANGUSTIFOLIA. Synon: Impatiens angustifolia. (vid. Catalog. plant. Hort. Buitenzorgii p. 49.) Ha- ( 242 ) Habitat: in stagnantibus prope Bataviam , in argil- laceis humidis Provinciae Bantam. Floret: Febr. — Junio. Nomen : - Ee OXALIDEAE, AVERRHOA CARAMBOLA. A: calicibus glabris, petalorum limbo subrotundo, filamentis 10 alternis sterilibus, fructibus acutan- gulis, seminibus arillatis. Habitat: in locis cultis, Floret: per totum annum. Nomen: Blimbing. BIOPHYTUM SENSITIFUM. — B: caule simplici, pedunculis apice umbellato-multi- floris, foliolorum latus exteribus interiori basi latibus. Habitat: in locis argillosis. Floret: per totam annum. Nomen: Kurang- Kurang. BIOPHYTUM FRUTICOSUM. B: caule fruticoso ramoso, pedunculis apice umbel- lato-paucifloris, foliolorum latus exteribus interior? basi latibus. Habitat: In horto botanico Buitenzorgii cultum. Floret: Oetobr. etc. Nomen: - OXA- € 245 ) OXALIS REPENS. CORNICULATAE, O: caule ramoso decumbente radicante petiolisque pubeseentibus, pedunculis 1-2-floris petioli lon= gitudine, foliolis obcordatis margine et ad cos- tam subtus ciliatis, calieibus puberis, stylis in- termediis. ; Habitat: in ruderatis fossisque frequens. Floret: per totum annum. Nomen: daun assam ketjil. OXALIS JAVANICA. Ə: densè pubescens; caule ramoso diffuso, pedun- culis folio longioribus umbellato-subquadrifloris , foliolis obcordatis ciliatis, petalis obtusis, stylus àntermediis. i — Habitat: in argillosis Tjiradjas Proviaciae Krawang- Floret: Aug., Septbr. etc. ; Nomen : m „ZYGOPHYLLE AE TRIBULUS TERRESTRIS. Varietas: Moluccensís, folis 4-7-jugis subaequa- libus subtus adpressé pubescenti-villosis, pedi-- cellis petiolo subaequalibus, carpellis dorso cris- fats á-cornuüs. (An species?) Has ( 244 ) Habitat: in insulis Moluccanis. Floret: Augusto etc. Vonn: e uum TRC en ` ACRONYCHIA. Jambolifera et Lawsonia sp. L. Cyminosma Gaertg. Octandria Monogynia L, fam. nat. Rutacearum. Calix parvus, quadrifidus; laciniis obtusiusculis. — — Petala quatuor, oblonga, rotato-conniventia. Sta- 4 mina 8, omnia hypogyna; filamenta basi latiora, | alterna breviora; antherae incumbentes. Ovarium : disco angulato cinctum, 4-loculare, loculis 2-ovula- | tis; ovula superposita, axi affixa; stylus erectus; stigma obtuso-4-gonum. Drupa exsucca, 4-locula- ris, loculis 1-spermis. Frutices aut arbores, folis oppositis integris, flo- ribus corymbosis, cortice foliis fructibusque odorem Cumini spirantibus. ACRONYCHIA ARBORE A. 3 A: caule arboreo, foliis ovali-oblongis obtusis basi . Acutiusculis, corymbis trifidis folio brevioribus. ==. Habitat: in sylvis altioribus montis Salak. Floret: Julie, Auguste. Nomen: #CRO- me > ACRONYCHIA LAURIFOLIA. A: caule fruticoso , foliis ovali-oblongis utrinque ~ acutis l. apice obtusis, corymbis axillaribus tri- chotomis folio subaequalibus, baccis subglobosis. (an Jambolifera resinosa Lour. 1. p. 254?) Habitat : in montosis Provinciae Buitenzorg et prae- cipue regionibus oecidentalibus Bantam. Floret: toto anno, Nomen : | EVODIA GLABRA. E: glabra; foliolis obovato-oblongis obtusiusculis 1. obtuse acuminatis, paniculis axillaribus fastigistis pe- tiolo longioribus. (aff. E. latifoliae. Pedunculi com- pressis flores pedicellati, subumbellati, basi brac- teolati. Calix parvus, 4-fidus. Petala 4, oblonga, apice unguiculo inflexo instructa. Stamina petalis alterna, iisdem longiora, incurva, ad marginem disci inserta. Ovarium quadrigonum, annulo tumido pubente inmersum. Stylus brevis, stigmate obtuso emarginato.) Synon: Fagara glabra mihi. Enumerat. pl. Hort. Bogoriens. 4o. Habitat: in sylvis altioribus Previnciarum Buiten- zorg et Tjanjor. Floret: Decembri. Nomen: Kisampang. EVO- ' 246 ) | x EFODIA AROMATICA. £: glabra; foliolis ovali-lanceolatis acuminatis et pa- niculis brachiatis axillaribus terminalibusve petio= lo longioribus. (aff. E. triph yllac.) Habtiat: in calcareis montis Parang. Floret: Aprili. etc, „Nomen: Kisampan. EVODIA MACROPHYLLA. 4: glabra; foliolis elliptico-oblongis acuminatis basi- E: acutis petiolo longioribus, paniculis axillaribus divaricatis petioli circiter longitudine. (aff. E. tri- phyllae. Calix quadriparütus; laciniis- ovatis, acutis. Petala 4, ovalia, calice duplo majora, ad apicem ungue emargiuato inflexo. Stamina petalis duplo longiora; antherae incumbentes. Ovarium quadrigonum , 4 loculare, loculis 1-sporis, disco elevato pubescente cinctum, Stylus brevis, cras- sus. Stigma obtusum.) Habitat: în montanis circa Tjiradjas Provigciae Krawang. Floret: Septembri. Nomen: EVODIA ACCEDENS. foliolis elliptico-oblongis cuspidatis utrinque gla- bris petiolo longioribus, lateralibus basi oblique attenuatis, paniculis axillaribus longitudine petioli ramulisque junioribus subtomentosis. (aff. E. hor- tensi et E. macrophyllae.) Ha- M M vrm ^ (247) Habitat? in Proviaciis Bantam, w— ete. Floret: Junio ete. Nomen: + EVODIA INCERTA. B: foliolis oblongo-lanceolatis apice obtusis utrinque glabris paniculisque supraaxillaribus petiolo lon- gioribus. (Flores abortu dioici. Calix parvus, 4-fidus. Petala 4, laciniis calicinis alterna, oblon- ga, patentia. Stamina 8, longitudine petalorum, basi compressa et ciliolata, alterna breviora. Ru- zm dimentum oyari 4-lobi in centro, disco carnoso- cinctum. An Boroniae Species?) LI Jlabitat: in Moluccanis . insulis, Floret: Augusto etc. Nomsa : - mo at. T - bot PICR ASM 4. . Petrandria. Tetragyn. L. fam. nat. Rutacearunt. Flores hermaphroditi aut abortu monoeci. Calix parvus, quadridentatus. Petala quatuor, der- tibus calicinis alterna, basi latiora. Stamina qua- tuor, petalis alterna, ad marginem disci exserta. Qva- ria quatuor, disco emargimato cincta; stigmata quatuor, approximata, acuta, sessilia. Fruc/us . . . Genus Zanthoxylo proximum vix sejungendum. PI- ( 248 ) PICRASMA JAVANICA.: Arbor So ped. altitudine, ligno durissimo, foliis alternis impari-pinnatüs, foliolis sub-5-nis oblongo- lanceolatis integerrimis, petiolis basi bistipulatis, co- rymbis axillaribus subterminalibusve. Habitat: in sylvis montosis Proviaciarum occiden- talium Javae insulae. Floret : Octobri; Junio. Nomen: Kitjanting, Kitjitjap, Kibaragna. ZANTHOXYLUM RHIZINOIDES. Z: inerme, foliis simplicibus peltatis ovatis integer- rimis subtus tomentosis, paniculis axillaribus. (Ar- bor 5o ped.; Calix tripartitus; corolla . . . Sta- mina . . . . Capsula globosa, rubescens, bival- vis, valvis extus -glanduloso-viscidis. Semen uni- cum, globosum, nigrescens, arilo incompleto involutum. Spermodermis externa crustacea. Al- bumen carnosum, Embryo parvus, inversus. Cotyledones semiorbiculatae , subcarnosae. Radi- . cula conica. An hujus generis?) Habitat: in cacumine montis Burangrang. Floret: ..... Julio fruget. Nomen: Mora toppen. ZANTHOXYLUM MONTANUM. Z: inerme, foliis oppositis impari-pinnatis, foliolis lanceolatis serratis , paniculis sub terminalibus , flo- ribus triginis. Ha- LE) mM jp we AE ( 249 ) Jfahitat : in montanis Provinciae Bantam. Floret: Februario. Nomen: ZANTHOXYLUM SERRULATUM. Zr inerme,- folis oppositis trifoliolatis aut imparie piunatis, foliolis lanceolatis serrulatis, paniculis axillaribus terminalibusve, floribus dioecis. Habitat: in montanis Provinciae Bantam _ Floret: Februario ete. Nomen : ZANTHOXYLUM SCANDENS. Z: aeyleis recurvis, foliis impari-pinnaus multijugis „ foliolis lanceolatis longiter acuminatis obsoletè crenulatis, petiolis aculeatis , pane axillaribus petiolo brevioribus. Habitat : ad montem Tjerimai Provinciae Cheribon. Floret : Augusto. : Nomen: ZANTOXYLUM PIPERITUM. Z: aculeatum; foliis impari-pinnatis, foliolis ovato oblongis basi inaequalibus crenatis, petiolo mar- _ginato articulato , aculeis stipularibus. ` Habitat: ex Japonia allatum. . Floret: flores momdum observavi Women: - PHI- ^ ( 35e ) PHILAGONIA. Dioecia Tetrandria. L. fam. nat. Rutaccarun Flores dioíci. Calix parvus, quadrifidus. Pe- dala quatuor, basi lata, laciniis calicis alterna. Mas: Stamina quatuor, petalis alterna; antherae in- trorsum incumbentes. Ovarium sterile in centro, stigmate quadvifido basique margine brevi cinctum. Fem: Filamenta sterilia quatuor. Margo brevissi- mus circa ovarium globosum, sulcatum; stylus brevis; stigma peltatum. Carpella quatuor, con- nata in capsulam globosam, 4-sulcatam, 4-locula- rem. Semina in loculis geminata; superposita. PHILAGONIA SAMBUCIN 4A. Arbor procera, folis oppositis impari-pinnatis; foliolis oblongis integerrimis, corymbis axillaribus terminalibusque. JIabitat : in sylvis primaevis Salak. Floret: Novembri, Decembri. Nomen: Kibajawok. SIMAR UB EAE. NIOT A. Octandr. Monogyn. L. fam. nat. Simarubearunt. Calix parvus, 4-5-lobus, lobis 1-glandulosis, persistentibus. Petala 4-5, spatulata. Stamina 5=8, libera, basi intus squamula aucta; antherae . ina mensen ar gereten img ic gar varen Casi) incumbentes. Ovarium pedicellatum, 4-5-lobum, lobis 1-sporis. Stylus 1, filiformis, stigmate sim- plici. Drupae 4-5, aut abortu 1-5, sublignosae, compressae, i-spermae. Semina exalbuminosa pen- dula. Cotyledones crassae; radicula parva, su- pera. NIOTA LAÁAMARCKIAN A. N: folis ovalibus oblongisve, umbellis longissime peduneulatis natantibus terminalibus lateralibusve solitariis, floribus 5-9-andris. Synon: Niota tetrapetala et N: pentapetala. Habitat: in hortis circa Bataviaur. Floret: Maj. — Jul. Nomen: Gatep Pait. B da — AAN- ( 252") _ AANHANGSEL. GUTTIFEREÉN. D. basten der hiertoe behoorende boomen bevat» ten een slijm=harstachtig sap, meestal geel van kleur, hetwelk, inwendig gebruikt, wormdrijvende cigen- schappen bezit, doch in veel geringeren graad dan de slgmharst, welke als gummigut in den handel voorkomt, en volgens sommigen uit de Garcinia Gambogid, doch. volgens anderen, uit de Garcinia Morella, zoude getrokken worden. De afkooksels der basten: onzer Garcíntae, en vooral der schillen harer vruchten, ziju daarbij za- mentrekkende, en men heeft dezelve bij chroni- sche diarrheen dienstig bevonden, terwijl de Tjurié (Garcinia diotca) naar men zegt pisdrijvend is. Intusschen vereischt het gebruik van een zoo za- mentrekkend middel, als dat van de schillen der Mangostans, bij diarrheen de grootste voorzigtigheid daar mij gevallen bekend zin, dat, na het gebruik van hetzelve, de doorloopen wel is waar ophiel- den, doch oek tevens de grond gelegd werd tot ongeneeslijke verherdingen in het klier-systema des onderbuiks. Meer is het uitwendig gebruik dezer schillen aan te prijzen, b. v. tot mondspeelingen, bij verslap- pwg td " € ; 255 z. z ping der slijmvliezen, aphtae , bovenmatige kwiling door de kwikcuür veroorzaakt, en tot wasschingen. Bijzonder zin deze schillen in de huishoudkunde dienstig, tot het loogem van leder, en om zwart te verwen, daar zij, in verband met andere verw- stoffen, eene zeer duurzame kleur aan de stoffen geven, zoodat de Chinezen ze daartoe bijzonder bezigen, zoo zelfs dat deze schillen der Mangostan in vroegere tijden naar China werden uitgevoerd, hetgeen zelfs tegenwoordig nog somtijds plaats heeft, Daarentegem vermeerdert de bast van den Gam- plong (€alophyllam Inuophjllum) door. eigenaar- dige balsamieke deelen, de: abnormale: werkzaam- beid der slijmmembranen. em voornamelijk die der piswerktuigen , weshalve het afkooksel van het in- wendig gedeelte ván dem bast, bi den witten vloed en verouderde druipers, met mut is toegediend ge- Hetzelfde geldt in cenen nog hoogeren graad van den. harst dezes booms, van. welken men zich tot dat einde, in spiritueuse oplossingen, in stede van dex Balsamus Copaive, zoude kunnen bedienen, ter- wijl bijz bóven- dezen het voordeel heeft, dat- zijue werking niet zeer. verhittend is. — | Uitwendig wordt deze harst neg gebruikt tot berookingen: tegen rheu- matismen „ jichtpinen, stijfheid der gewrichten enz., zoo als hij ook, bij wijze vau een pleister op. den omtrek der maag gelegd, een goed krampstllend middel oplevert. zen Ove- . ( 254 ) Overigens lijdt het geenen twijfel, of deze harst is dezelfde welke in de geneeskunde onder den naam van Takamahalk bekend is, doch wegens zijne zeldzaam- heid en duurte, en de vervalsching die hij onder- gaat, weinig in Europa wordt gebruikt. — Intusschen zoude Java eene groote menigte daarvan in den handel kunnen brengen; want zoo bedekken b. v. geheele bosschen van deze boomen het zuidelijke strand, en op het eilandje Nousa kambangan heb. ik klompen zoo dik als eene vuist, aan de oude boomstammen zien hangen, ja met elke snede in de schors vloeide eene menigte geelachtigen, naar honig geljkenden , balsem uit dezelve, welke allengskens in de opene lucht tot den gewonen geelbruinen eigen- aardig riekenden harst verhardde. Á Bovendien wordt nog uit het rijpe zaad, zoo van den Jamplong als Sulatri (Apolerium Sulatri), door uitkoken of uitpersen, cene vette olie. getrok- ken, die niet slechts dient tot lampolie, maar ook ter genezing van huidziekten , hoofdzeer, ook om het baar te doen wassen, en tet inwrijving van — leden. Dat overigens het waterachtige vleesch, ea de zaadkorrels onzer Mangostan (Garcinia Mangos- tana) omgeeft, door den fijnsten en verfrisschensten smaak, zooveel ik weet, alle onze andere indische vruchten overtreft, is te bekend, om er hier ‘veel . van te zeggen, " In rra tan ee (255) in eenen minderen graad is dit ook het geval met onze in het wild wassende soorten van Garciniae die slechts de aankweeking en veredeling door ^s men- schen hand behoeven, om ons welligt even smake- lijke vruchten, als de eerste, te verschaffen. De zuurachtige beziën der Sulatri ( 4poterium Sulatri) worden insgelijks door de Inlanders gegeten; echter ontwaarde ik zelf na een ruim gebruik van de- zelve hevige buikpijn en loop. Het hout van bijna alle boomen dezer familie on= derscheidt zich door hardheid en duurzaamheid op eene treffende wijze, zoo dat men zelfs moeite heeft om het te bearbeiden, terwijl hetzelve vooral tot on- derlagen voor zware lasten geschikt is. HIPPOCRATEEN. Van deze familie is mij verder niets bekend, dan dat de vruchten wegens het zoet smakende vleesch hetwelk de zaadpitten der Salacia Prinoïdes (Matta - Kantjiel) en der Salacia Macrophylla omgeeft, bij de Inlanders zeer gezocht zijn, en dat zoowel bast als wortels vau beide deze gewassen, adstringe- rende hoedanigheden hebben. DIPTEROCARPEEN. De weinige hiertoe behoorende gewassen, welke ik het geluk heb gehad in onze bosschen te ontdek- ken, zijn onder de hoogste en prachtigste boomen te rekenen, die welligt in eenig land gevonden wor- den. (256 ) den. Geen kruidkundige , die met eenige opmerk. zaamheid onze wouden gadeslaat, zal deze reuzen onopgemerkt voorbijgaan , en de indruk, dien hunne. beschouwing op hem maakt, zal nimmer uit zijn ge- heugen worden gewischt. | 3 ‘Stemmen deze boomen in menig opzigt reeds ved overeen met de Guttifereén of ook met sommige Eiaeocarpeen, zy toonen ook menige overeenstem mende eigenschap met dezelve, met betrekking tot hunne ‘bestanddeelen. Hunne basten, tot -zelfs eenigermate hun hout, zin met balsamieke harstdee- len doordrongen, die door insneden wit dezelve viloeijen. Slechts langzaam verhardt zich deze bal- sem tot eenen witten korrelachtigen taeijen horst, die vrij sterken bijna even als de Copaive - balsem rickt, en zich geheel in Aether oplost. — Overigens weten de Inlanders van dezen balsem geen ander gebruik te maken, dan dat zij bladeren daarmede bestrgken, dezelve oprollen, en zoo bij wijze van kaarsen of flam- bouwen bezigen; meu begrijpt ligt, dat dit meestal meer aardigheidshalye , dan tot nut geschiedt, ofschoon de vlam van zoodanig een licht helder is, en eenen niet onaangenamen hartsachtigen reuk verspreidt. Het hout dient tot bouwstof, en zoude Wegens zijnen hartsachtigen aard tot de bereiding van teer kunnen worden gebezigd. MALPIGHIACEÉN en ACERINEÉN: Van de gewassen , welke ik van deze beide fami- hen dc (257) lien heb aangewezen, zijn mij volstrekt geene uit- stekende eigenschappen bekend geworden, die ver- dienen zouden, hier eene plaats te vinden, mèt üitzondering mogelijk, van de bijzondere geschikt- heid van het hout van den Zaritie (Taritia) tot duurzaam timmerwerk. SAPINDACEEN. Ook hier schijnt de kultuur veel ter verbetering der vruchten van de Euphorien te hebben bijge- dragen, daar slechts die soorten derzelve ( Eupho- ria Lit-chi, E. glabra, E. Nephelium) eene zoete of ziünrachtige pulpa om haar zaad voort- brengen, welke op gebouwde gronden wassen, ter- wijl daarentegen die, welke zich in onze bosschen bevinden, weinig of geen spoor van dat sappig om— kleedsel vertoonen. -- Men weet, dat de vruchten der Zit-ehi in China worden gedroogd, en náar Chinesche volkplantingen in dezen Archipel uitge- voerd, deels omdat de Chinezen deze vruchten, on— ' der meer andere confituren, gaarne op hunne thee~ tafels zien, deels ôok, omdat zij gelooven, dat het eten derzelve hen tot den bijslaap aanzet. Overigens zijn ook de vruchten der Kilaleijo ( Erioglossum edule) bij den inlander, als eet- baar bekend ; want zelden treft mén eenén boom aan , waar zij dezelve tot volkomene rijpheid laten komen, terwijl zij ook de jonge bladeren, gekookt, als groente gebruiken, Doch cen grooter nût ver= schaft ( 258 ) schaft hun de vrucht van den zeepboom ( Sapindas Rarak), Wegens het gomachtig loog-zout bevattende. slijm, hetwelk tusschen het binnenste en buitenste be- kleedsel der vrucht besloten is. Deze stof is geelachtig , doorschijnend , taai, flaauw van reuk, heeft cenen w al- gelijk bitteren, cenigzins scherper smaak en lost zich schuimende in water op, terwijl zj zich als zeepsop laat gebruiken, en als zoodanig even goed : als zeep tot het reinigen van kleedingstukken kan | worden gebezigd. icd dels m HYDROCEREËN BALSAMINEÉN OXALIDEËN EN ZYGOPHYLLEÉEN. Van de gewassen dezer familien maken de inr landers weinig gebruik; slechts. bezigen zij de jonge bladeren van eenige Balsamineën, b. v. yan Balsa- mina id welke zij met anijszaad fijn wrijven, inwendig tegen pisverstoppingen van jonge kinderen, terwijl zij tot dat einde ook de gekneusde bladeren op den onderbuik leggen. RUTA CEËN. Ofschoon mij niet bekend is, Ln de inum ecnig medicinaal gebruik van deze gewassen maken, zoo zouden echter de opwekkende en versterkende | krachten , welke onze Evodiae en de meeste der Zan= z hoxylg bezitten , onze geheele opmerkzaamheid ver= ienen, Indien. namelijk Zanthoxylum fraxineum en Zo Cláva Herculis bijzouder wegens de scherpe he > 2ro- 1 (259 ) aromatieke olie. die hunne hasten- en vruchten be- vatten, in Amerika, als sterk prikkelende en de uitwaseming bevorderen ade middelen gelden, die nog : bovendien de merkwaardige elo genschap toonen, van zoo wel door plaatselijk , als inwendig gebruik, sali- Yatie te verwekken, zoo mogen wij, in dit opzigt, ook bijna eene gelijke werking van onze Zanihoxyla verwachten, daar niet slechts hunre basten, maar vooral ook hunne vruchten doordringende aroma- tieke eigenschappen bezitten, en daarbij zeer rijk aan bittere extractiefstof, gedeeltelijk ook aan harstdee- len zijn. — —Hk wil derhalve hier slechts aanmerken, dat Bar- ton de bovengemelde gewassen in Amerika niet alleen tegen rheumatismen met goed gevolg heeft ge- bezigd, maar ook op de gunstigste wijze gewag maakt van derzelver gebruik bij verlammingen der tong en der mondspieren. -- Dit is zeker, dat wij ons van het afkooksel van alle onze Evodién en Zanthoxyla uitwendig als een zuiverend en opwekkend wond- middel kunnen’ bedienen. —— SIMARUBEÉN. Naar mijn inzien verdient de Nzota, die tot nog toe onder andere familien is. gerankschikt geworden , met meer regt eene plaats onder de Simarubern, waarvoor ook de eigenschappen harer bestanddeelen pleiten, — Het zuivere bitter der basten van de ts. x : . š Guassia en Simaruba wordt ook in die yan onze Ga- ( 260 ): Cap pait (Niota Lamartiana (*)), voornamé- ljk bi de vrucht waargenomen. — Door deze bit- terstof wordt ons dit middel ten hoogste gewigtig bij zwakte van het darmkanaal, ziekelijke slijmafzon- deringen van hetzelve, gebrekkigen toestand der gal; door werkeloosheid van haré afzonderende vaten veroorzaakt, en over het algemeen, bij alle naziek- ten, met zwakheid en verslapping der maag en in- gewanden verbonden. Rheede (Hort. Malab. t. 6. p. 52.) zegt ook, dat het afkooksel hater vruch- ten in de Cholera - morbus wotdt aangewend; ter- wijl ik mij daarentegen met voordeel van hetzelve heb bediend bij remitterende en intermitterende gelkoortsen. . (*) Zoowel de Niota tetrapetala als N. pehtapetala zijn Synonimed, mijner A. Lamarkiana, gelijk diúidelifk blijkt uit het aangetoónde generische karakters terwijl 4 en g- mannige bloemen aan eeng en dezelde plant voorkomen, LI P e BIDRAGEN OT: DE FLORA VAN NEDERLANDSCH INDIË, UITGEGEVEN DOOR C. L. BLUME, M. D., COMMISS ARIS VOOR DEN BURGERLIJKEN GENEESKUNDIGEN DIENST, DIRECTEUR VAN 'sLANDS PLANTENTUIN TE BUITENZOEG, ENZ. 7090339 7.4 239 209 nn 6de Stuk, Met vyf Tahcilen. SIATAPÍA, TER LANDS DRUKKER UJ. 182). BIJDRAGEN TOT DE KENNIS DER JAVAANSCHE ORCHIDEEN. HEBBEN wi reeds in de voorgaande stakken me- nige familie van planten leeren kennen, waaraan Java, en over het algemeen deze Archipel, zeer rijk is, ook van de Orchideën zullen wij eenen even grooten voorraad vinden, hetgeen des te meer op- merking verdient , daar wij er slechts weinige in de botanische werken als ter loops vinden aangestipt. Deze omstandigheid heeft mij dan ook aangespoord, om de organisatie onzer Orchideën nategaan en naauwkeurig te beschrijven , eene onderneming, wel- ker uitvoering met menigvuldige moeielijkheden ver- bonden was. Of zouden zwarigheden en vermoejjenissen, die bijzonder onder eene heete luchtstreek met de be- oefening der botanische wetenschappen gepaard gaan, niet verdienen in aanmerking te komen? In elk ander vak toch, buiten het natuurkundige, kan men zich binnen eenen beperkten kring ver- maard maken ; doch de natuuronderzoeker kan al- leen door zorgvuldige nasporing der geheimen in de opene natuur eenige verdienste verwerven, & Het * Het zijn dan ook alleen mijne waarnemingen, die mij geleid hebben in de rangschikking van deze belangwekkende familie —-geenszins eene vooraf op- gevatte meening,-—.geene zucht om de natuur binnen de grenzen van een systema te beperken. Neen ! het was de hoogé bergrug, die het geraamte van Java vormt, — het waren huiveringbarende diepten , van vulkanisch vuur doorwoeld , — het waren ont- zagselijke bosschen, grootendeels nog geheel nict, of ten minste voor de botanie niet genoegzaam be-. zocht, — het was de oever der zee, te” vaak door moerassen verpest, —— deze oorden waren het tooncel, alwaar ik, onder het dulden van moeite en ongemak, blootgesteld aan alle afwisselingen van een ongezond klimaat, die waarnemingen verzamelde, welke tot: Van eenen anderen kant had ik ook bij de be- werking dezer familie met hinderpalen te worstelen , dic later slechts ten decle hebben kunnen worden uit den weg geruimd. Zoo was mij b. v. langen tijd geen teekenaar toc» gevoegd , zoo dat ik, bij vele andere bezigheden, slechts de emtrekken van eenige Orchideën met eigene hand kon afbeelden, iets dat te nadecliger moest zijn, daar goede teekeningen onmisbaar zijn tot staving mijner waarnemingen over gewassen , met zulke buitemgemeen teedere bloeideclen voorzien, terwijl men dikwijls gerst na verloop van jaren, een cenig.. maal , — (263) fnaal, ja bij toeval, in het bezit van sómmige dier zeldzaam bloeijende Orchideeën komt. Daarenboven ontbraken mij bijna alle geschriften, die over deze familie handelen, zoo dat ik mij bij Lunné, Species plantarum, edit. Willdenow , — Persoon , Synopsis plantarum, en Sprengels, Anleitung zur Kentniss der Gewächse, als de eenige hulpbronnen voor mijne beschouwingen, be- palen moest. Eerst onder het afdrakken van mijn tabellarisch overzigt, ontving ik het voortreffelijk werk van Brown, over de Nieuw - Hollandsche Orchideén, vervat in het 1ste deel van den Prodromus Florac Novae Hollandiae, even als het iste deel van C. S. Kunth, Synopsis plantarum orbis novi, waarin ook over de Orchideén, door von Hum- boldt en Bonpland in Amerika ontdekt, gehandeld wordt, zoo als ook eindelijk de afbeeldingen, welke ons door Petit Thouard van vele Afrikaansche Orchideën geleverd zijns van alle welke werken ik slechts hier en daar, nog onder het drukken, eenige ` partij heb kunnen trekken , zoo als men dit ten op- zigte der aangetoonde verwantschapping op enkele plaatsen zal ontwaren. Het gemis van alle deze hulpmiddelen der lit- wratuur, die mij, zoo als gezegd, niet vroe- ger ten dienste stonden, zal echter mijnen tegen- weerdigen arbeid mogelijk miuder van deszelfs in- Tene ( 264 ) Wendige waarde doen verliezen, dan zulks bi den eersten opslag zoude schijnen; want, daar ik geenen leiddraad bezat, die maar al te dikwijls, uit cen guustig vooroordeel voor de waarnemingen van an- deren, van het regte spoor doet dwalen, moest ik te meer alle krachten inspannen, om door tal- rijke waarnemingen tot zekere resultaten te komen. die mij dan ook eindelijk hebben geleid tot het op- stellen van geslachten, onderafdeelingen, en het vormen van groepen. * Ik heb bovendien , uit de boven aangehaalde nieuwere werken die over deze familie handelen, de overtuiging opgedaan, dat de meeste onzer Orchi- deën zeer van die van andere landen verschillen , vooral van de Amerikaansche, welke von Humboldt in Zuid-Amerika heeft ontdekt. Meerdere overeen- stemming levert in dit opzigt de Flora van Neue Holland op, doch deze bepaalt zich bijna geheel tot zoodanige Orchideën, die eenen gegranuleerden of stofachtigen Pollen hebben, die op Java, in ver- gelijking, zeldzaam ziju, zoodat dit vootreffelijk werk van Brown, al hadde ik het ook vroeger bezeten, mij “toch van Weinig nut had kunnen zijn. Te meer opmerking van onze zijde verdienen daarentegen de Orchideën, welke Petit Thouard op de Afrikaansche eilanden Madagascar, Bour- bon en Mauritius ontdekt heeft. Bij deze treft men namelijk eene in het oog vallende overeenkomst met onze Orchideën aan, en het is te betreuren, dat mein MU I : zal teekenen. ( 865 ) - men aan derzelver ontleding nict die zorgvul- digheid heeft besteed, welke tot het bestemmen . der Genera volstrekt vereischt wordt. Zonder eenige hulpmiddelen van belang, zonder raadgevingen van anderen, ben ik dus eene bijna onbekende schepping ingetreden, eene schepping, waarin zich de buitengewone rijkdom onzer Flora ten duidelijkste vertoont, (*) en heb ik, althans naar mijne krachten, gepoogd, mij en anderen eenen weg door deeze duisternis te banen. Dat ik voor het overige omzigtig met het opstellen gug van nieuwe geslachten ben te werk gegaan, zal men gereedelijk toestemmen, wanneer men, met eenige op- lettendheid , de vaak uitgebreide onderafdeelingen , D o overziet, waarin ik sommige genera omvat heb, die misschien te meer verdienen zouden gescheiden te o 1 " worden, naar mate derzelver habitus meer belang- rijke verscheidenheden „aantoont. Men zal zich in het vervolg, na de uitgave van mijn grooter werk over onze Flora, hiervan het best kunnen overtuigen, door de afbeeldingen en -ont- C*) Intusschen wil ik hier niet met stilzwijgen voorbijgaan, dat ik vroeger besloten had, met den Heer van Hasselt gemeenschappelijk een werk over dit geslacht uit te geven, welk plan echter door het overlijden van dien natuurkundigen is verijdeld, zoodat slechts 27. soore ten, onder al de door mij beschrevene, op rekening onzer vereenigde waarnemingen komen, welke soorten ik, in “de nadere beschrijving der wolgende stukjes, ter onderscheiding, met eene dubbele ster Ç *9 Y Ex ( 266 ) ontledingen in omtrent tweehonderd reeds daarvoor geschetste teekeningen , zoodat ik mij thans moet vergenoegen, met de afbeelding van de bijzondere dee- len der bloesems van 12 verschillende geslachten bij een der volgende stukken dezer bijdragen hierbij te voegen, waardoor men tevens in staat zal worden gesteld, om de gewigtigste punten , waarop mijne rang- - schikking gegrond is, na te gaan en te beoordeelen. Eenige algemeene aanmerkingen over de voor- naamste decien van de bloesems dezer planten, welke ik noodig acht, ter opheldering van zekere door mij gebezigde uitdrukkingen , te doen voorafgaan, geven mij tevens gelegenheid , het bij de tabellen voorkomend ontwerp van overzigt der geslachten kor- en te verklaren. De Dee der oia zijn zamengesteld uit wtwendive of accessoire deelen, en inwendige of de zulke, die de bevruchting of vermenigv uldiging der soort ten doel hebben, s De eerste, waartoe wij Bracteen, Sepala, en bij enkele dier gewassen , eigenaardig gevormde aanhang- sels rekenen, omhullen steeds de wezenlijke deelen der bloem ; want zelfs het Ovarium, hetwelk, naar zijnen omtrek gerekend, slechts als een uitwendig deel kan worden aangezien, is met eene uitwendig membraan bedekt, meestal met 5-6 opklimmende, meer of min verhevene streepen geteckend , uit wel- ke de Sepala zich ontvouwen, zoodat ook het Ova- rum iS ( 267 ) rium dienvolgens gevoegeljker als een inwendig or- gaan, hetwelk door teragvoecende , en niet door opstijgende vaten, ontwikkeld wordt, moet worden beschouwd. Onder de inwendige deelen rekenen wij derhalve het Gynostemium, door de Sepala omhuld, en het Ovarium. Uit deze indecling blijkt reeds, dat de uitwendige deelen slechts eene secundaire plaats in de oeconomie dezer plant bekleeden, en dat zich ongelijk meêr veranderlijkheid in de zamenstelling dezer dee- len zal vertoonen, dan bij de inwendige of wezen- lijke deelen kan plaats vinden, ~ De waarheid hiervan openbaart zich genoegzaam . in deze familie; want by alle Orchideën zullen wij slechts één naar een’ zekeren grondtypus gevormd inwendig geplaatst Gynostemium ontdekken , terwijl daarentegen het getal der Sepala en derzelver eigen- aardige gestalte aan ongelijk grootere veranderingen onderhevig zijn. Want vindt men in het algemeen aan elke bloem zes uitwendige hulbladeren , die af- wisselend in twee rijen geschaard zijn, zoo kunnen wij toch voorbeelden aanhalen , waar er slechts vier of vijf gevonden worden , van welke slechts één ( het Labellam ) tot de inwendige Sepala kan gerekend worden; zonder dat hier eenige vergroeijing van Sepala onder elkander zoude kunnen verondersteld worden , terwijl integendeel het Gynostemium en Oya- rium zich, wat hunne eenheid betreft, steeds gelijk blijven. mv Wi ( 263 ) x Wij gaan nu tot de beschouwing der uitwendige deelen over, waarbij ons het eerst de bracteen in het oog vallen. Deze staan steeds aan de basis van het Ovarium, meestenkel, zeldzamer in grooter aan= tal, in welk geval zij meerendeels droog zijn, en een kafaardig voorkomen hebben. Hare gedaante is mede zeer eenvoudig, een klein blaadje gelijkende, en alzoo bladaardig, in welk geval hetzelve met dui- delijke vaten doortrokken iss veeltijds zijn deze bracteen groen of geelgroenachtig, zeldzamer gekleurd, of ook wel horenachtig doorschijnend , soms met een fja dons bezet, waaraan het Ovarium dan ook gewoonlijk deel neemt; bij vele dezer planten vallen, dezelve reeds voor of tijdens het bloegen af; bij andere blijven dezelve ook wel zitten, en groeijem hladaardig wienen a Hier de verschillende gedaanten en rigting der Sepala uit een te zetten, zoude ons te ver voereng wij zullen dus slechts aanmerken, dat zich steeds drie uitwendige Sepala, en meestal drie inwendige met de uitwendige afwisselend geplaatst bevinden, name= lijk twee uitwendige, tegen elkander overstaande (Sepala lateralia, Sepala aequalia ), een naar achteren staande ( Sepalum dorsale, Galea), een inwendig, te- gen over het achterste, welk wegens zijne bijzonde - xe gedaante den naam van lip ( Labellum ) heeft ver- kregen , en twee, tegen elkander overstaande inwen- dige bladeren (Sepala interiora ), welke laatste tus- schen de uitwendige zijdelingsche bladeren en het ach= EAP d achterste blad vastgehecht zijn. In zeldzame gevallen (en mij is slechts een enkel voorbeeld van dien aard . bekend bij Epicranthes) is het Gynostemium aan zij- pe basis met aanhangsels bezet, die trouwens, wegens hunne zonderlinge gedaante, toch niet als plaats- vervangers der inwendige beide Sepala kunnen aan= gemerkt worden , weike Sepala, in dit zeldzaam ge= val, ontbreken. De ter' zijde geplaatste Sepala (Sepala lateralia) zijn onderling van dezelfde gedaante, het naaste,bij de lip geplaatst, welke zij somwijlen omvatten , en zelfs ge- deeltelijk met dezelve:zamenhangen ; of men ziet dezel- ve tegen de basis der lip scheef voorgetrokken, en dan somtijds door ombuiging, ja zelfs vergroeiing harer buitenste randen, eene soort van spoor ( unguis spu- rius, Perula) of zak vormen. Het achterste Sepalum (Sepalum dorsale) is groo- tendeels smaller, dan de zijdelingsche, en, uitgeno- men in weinige gevallen, grooter, dan de beide inwendige, waaraan het zich somtjds sluit, en zoo eene soort van helm (Galea, Fornix) vormt , waardoor dan de bloem een keelvormig (ringens) voorkomen verkrijgt. De uitwendige Sepala (zeldzamer ook de inwen- dige) zijn somwilen aan hunne basis, ook wel tot op de helft hunner lengte, doch zeldzamer tot aan hunne spits aan een gegroeid en vormen zoo een meer of min eenbladerig Perianthium (Perianthium monophyllum.) Deze vergrocijing hangt, vooral wan- neer ( 270 ) peer dezelve in geenen bijzonderen graad plaats vindt, dikwijls van toevallige omstandigheden af, b. v. van eenen zamengedrongenen bloemenstand , sterke ont- wikkeling der bracteen en drukking derzelve op de bloemen, en wordt daarbij, bi onderscheidene soorten van hetzelfde geslacht, in zeer verschillende graden waargenomen, zoodat deze vergroeijing geen onderscheidend kentecken van groot gewigt voor de vastselling van geslachten oplevert. Hetzelfde geldt ook van de rigting der verschillen= de uitwendige deelen, of namelijk de Sepala zich meer of minder uitgebreid (patentia), tegen elkander ge- bogen (conniventia), dekselsgewijze opgerigt ( fornica- ta, galeata.) enz., vortoonen, alhoewel men in de meeste geslachten eene bestemde rigting uiet geheel miskennen kan, zoodat kenteckenen daarvan ontleend reeds van waarde zijn, schoon men zich moet wach= ten van dezelve te stipt op de geslachtsbepaling toe- tepassen, (^) Dit is vooral toepasselijk op die rigting der C * ) Ek wil niet loochenen, dat mij de naauwkeurige bepaling, welke ricting de Sepala eigen is, dikwijls in verlegenheid heeft ge- bragt. Immers vindt men bloemen, die zich weinig: of niet fchijnen te openen, hoe zorgvuldig en herhaald men dezelve ook befchouwe, zoodat men de Sepala voor opwaarts of tegen elkander gebogen aanziet 5 eensklaps verplaatst eene bij uitstek gunstige omstandigheid, b. v, warmte, vochtigheid, of onttrekking daarvan, de bloemen derzelfde plant in het omgekeerde geval, waarbij de vroeger hardnekkig gcflotene Sepala als volkomen, uitgebreid of zelfs teruggeflagen kunnen verfchijnen. _ En bij beevele dier gewasfen moet zulk een onderzoek niet achtere wege blijven, daar men te vreden moet zijn, dikwijls fleehts eene ecnige bloem, die zich jaren lang niet weder aanbiedt, tot haar on- Verzoek , te kunnen bezigen, (272). der lip, die aanleiding heeft gegeven tot de benaming van verkeerd staande bloem (flos resu pina tus), waarbij namelijk de lip met hare rugzijde naar boven of tegen den hoofdbloemsteel ( rachis ) moet gerigt zijn, eene rigting , welke ik bij alle meerdere bloemen dragende Orchideën voor derzelver opening heb waargenomen, zoodat de voorgaande rigting (Labellum antieum ) slechts aan verdraaiing van het _ Ovarium is toeteschrijven , en eene zoodanige omstan= digheid, als niet wezenlijk, ook geene bijzondere waarde voor generische karakters oplevert, - Aan geen deel der bloemen dezer familie drukt zich eene meer veranderlijke gedaante uit, dan aan de lip. Slechts zelden stemt dezelve, wat hare ge= daante betreft, met de Sepala overeen: dikwijls is zij grooter; even zoo dikwijls ook kleiner, en wijkt ook in hare substantie meestal van dezelve af, als zijnde dikker, vaak met eeltachtige uitwassen (Cal- li), verdikte of scherpe streepen (Cristae ) , knobbels, haren, enz. bezet, waarbij hare kleur in het alge- meen meer in het oog valt, dan die der Sepala. Ook hare oppervlakte beschrgft verscheidene rig- tingen, volgens welke men haar de benamingen van hol (Labellum concavum), buikachtig (Labellum ventricosum ), zakvormig ( Labellm saccatum ), spoorvormig (Labellum calcaratum), : zadelvormig ( Labellum sellaeforme ), schoenvormig (Labellum cal- ccolatam) enz. geeft; alle welke benamingen op hare ge- daante en de rigting harer vlakten betrekking hebben. £ Het- (272) Hetzelfde heeft ook plaats met haar bovenste einde of zoom (Limbus, Lamina), welke zich nu cens onverdeeld (Limbus indivisus, simplex), afgesneden (truncatus), uitgehold (fornicatus), puntig (acu- tus, acuminatus, subulatus), uitgedijd (dilatatus), of lapachtig (lobatus, sublobatus) enz. vertoont; zonder hier eens van deszelfs rigting te spreken, die nu eens ingebogen, dan weder opwaarts staan- de, afstaande, uitgebreid, nedergebogen, enz. zijn kan, waaromtrent wij hier in geene bijzonderhe- den zullen treden. Daarentegen geeft de aanhechting. en verwassing der lip met het Gynostemium kenteekenen wel- ‚ke van een grooter gewigt tot het erkennen der genera zijn, daar deze verwassing minder van uit- wendige omstandigheden afhangt , dan die der uit- wendige Sepala. De omstandigheid namelijk dat deze deelen, welke bij alle bloemen der Orchideén in uit- wendige hulbladeren besloten zijn, voor de ope- ning der bloemen eene geëvenredigde zamenvoeging . moeten doorstaan , doct op dien grond veronder- stellen dat, indien men eene verwassing der lip met het Gynostemium waarneemt, deze niet kan afgeleid wor- den van eenen meerder of minder sterken druk der uitwendige deelen op dezelve, doch dat die in den ty pus zelven van de vorming dezer gewassen te vinden is. Het- zelfde geldt ook van de wijze, waarop de lip vastge- techt is, en waarbij ik vijf verschilleude toestauden heb waargenomen , namelijk : : > C mcs 1% De RN Im Doo t lens SEL a bit S — ( 275 ) 1°. De lip is aan de basis van het Gynostemium; onbewegeljk vast gchecht; 29. Zijis aldaar veerkrachtig, doch zonder zigt- baar gewricht, vastgehecht ; 5%. Zij vormt met de basis van het Gynostemium een duidelijk uitgerand, zeer bewegelijk ge- wricht ; 49. Zi is beneden met de basis van het Gynoste- mium in eene soort van spoor of zak zamen— gegroeid ; 5%. Zij staat met het Gynostemium volstrekt in geen verband, doch is tusschen de zijdelingsche bla- deren aangegroeid. t Wij gelooven ons door de voorgaande aanmerkin- gen over de uitwendige deelen te hebben doen ver- staan , zoo dat het onnoodig zoude zijn, daarom- trent in verdere bijzonderheden te treden, en zullen. nu overgaan tot de beschouwing van den geslachts- drager (Gynostemium) én de daarmede in verband staande deelen, Dezelve beslaat ongeveer het middenste deel der bloem, en toont, zoowel naar zijne rigting als ge- daante, verscheidenheden , die wegens hare veran- derlijkheid bi vele dezer gewassen bijzonder ge- schikt zijn, om tot herkenning derzelve te dienen. Zoo sujgt hij bij vele uit de spits van het Ovarium paar boven ( Gynosiemium Ovario continuum ), en kan ES . mm ( 374 ) in dit geval, als het ware, als eene verlenging van hetzelve worden aangezien 5 of hij ligt meer of min- der horizontaal op het Ovarium ( Gynostemium Ova- rio incumbens ), terwijl hij naar voren tegen de ba- sis der lip vooruitsteekt. Dikwijls is hij buitenge- meen klein, in vergelijking met de overige deelen der bloem: dan verschijnt hij daarentegen als eene lan- ge, meer of min cylindrische zuil, die meestal paar de lip iets voor over gebogen is, of hij is knodsachtig (clavatus `, of zijne kanten meer of min bladsgewijze uitgespreid ( dilatatum, petaloideum >; de voorste, namelijk de tegen de lip gewende zijde (facies antica, interna ), is meest vlak, ook wel uits gchold, zeldzamer kapaardig (cucullata), de achter- ste zijde (facies dorsalis vel postica ) meer of min overgebogen; zijne basis is is niet zelden aan de voorste zijde verdikt, ook wel eeltachtig, zelfs ‘omgebogen ( curvata ), zelden met de lip in eenen spoor of zak zamen gewassen, of zelfs wel tot een bewegelijk gewricht ingerigt enz. Het bovenste einde van het Gynostemium is bij sommige stomp, bij audere spits, niet zelden naar de ligging der. Anthere scheef af- bellende; bij eenige is dit bovenste deel uitgerand, bij andere meer of min zijdewaarts in smalle aanhang- sels (Gynostemium fissum), of hovenachtige uitbrei- dingen (Gynostemium cornutum), of korte ooren (Gy- nostemium auriculatam ), of tanden ( Gynostemium dentatum, cuspidatum ), of knobbels ( Gynostemium callosum ) enz uitloopende. Dergelijke aanhangsels bevinden : zich ook somwijlen meer benedenwaarts aan. oss (275 ) aan de zijden, of ook de voorzijde van het Gynös= temium, zeer zelden aan de rugzijde van hetzelves Zoo als reeds gezegd is, heeft zelfs de plaatsing en aanhechting der Anthera eenen grooten invloed op de gedaante van het Gynostemium, want waar zich dezelve bevindt, is het onder haar met eene meer of min diepe holte (cavitas antherifera , Clinandrium Rich. ), in zeldzame gevallen eene verhooging voorzien, die naar de voorzijde dikwijls in eene punt (Rostel- lum) uitloopt, of ook wel in een lapje (Rostellum lamellatum ), dat aan zijn” rand soms klierachtig op- gezet is (Proscolla Rich.), en welke deelen zoowel tot steun der Anthere als tot aanhechting der Pollen - dienen, en hoogst waarchijnlijk de inzuiging der be- vruchtende vochtigheid der Pollen en derzelver me- dedeeling aan het Stigma bewerkstelligen. Neemt dit Rostellum in het algemeen de bovenste voorste spits van het Gynostemium in; wij vinden het ook geheel overeenkomstig de plaatsing van de Anthere aan de voorzijde, zoo als ook de zijdeling- sche uitkervingen van het Gynostemium een zoodanig Rostellum kunnen vormen, waarbij hetzelve echter steeds boven en in de nabijheid van het Stigma tusschen dit en de Anthere waargenomen wordt. Bi vele Orchideën valt dit deel minder in het oog, terwijl de rand van het Gynostemium boven het Stigma slechts uitgekorven is; -- eindelijk ontbreekt het bij vele geheel, als wanneer andere deelen het- zelve schguen te vervangen, Tot ( 276 ) Tot deze laatste kunnen wij onder de Orchideën met gegranuleerde Pollen onder andere die gene rekenen, wier Antheren aan de voorzijden in vliezige buisjes (Bursicula, Rich.) aangewassen zin, en waar klieren derzelver plaats schijnen te belleeden; onder die met stofachtige Pollen zonder Rostellum bemerkt men daarentegen, dat de holte der Anthe- ren, welke tot opname der Pollen dienen, hier nict zelden klierachtig, ja zelfs wolachtig is, zonder cens te gewagen, dat de mededecling van de Pollen hier reeds door bestuiving plaats kan grijpen, en bij Or- chideén met waspollen, zonder Rostellum eindelijk, dit de Pollenmassa uit, en kan langs dezen weg door mene aan het Stigma worden meedeed Met opzigt tot de Authere. Ely nemen ` -wj dne grondvormen aan, te weten : : i19. De Anthere stelt eene vliesachtige, aan het Gynostémium gewassene buis daar, wier vakken meer of min van elkander zin gescheiden (Diandre.),--eene vorming, die alleen eene benedenwaarts gerigte aanhechting der Pollen met zich brengt 5 2%. De Anthere vormt cen concaaf, meer of min bewegelijk regt op of horizontaal liggend kapje, meestal in onderscheidene kamertjes afgedeeld (Monandre, Monantherz),--eene vorming - waarmede steeds eene bevestiging der Anthere boven het Stigma verbonden is; — ^ — se LM EE da C) 3% De Anthere is overeenkomstig de meer vol- > maakte gewassen ingerigt, namelijk aan vrije . aanhangsels van het Gynostemium gehecht,- -waar- mede altoos een boven de Antheren uitstekend Stigma verbonden is. De buisaardige Anthere (Anthéra bursiculata) is, naar hare rigting, steeds cene voorste, zijnde na= melijk gewassen aan de tegen de lip gekeerde zijde des Gynostemiums; hare vakken staan of naast elkander (loculi, parall eli) , of uit cen gespreid A (loculi discreti), terwijl zij meer of min eenen, van onderen openen driehoek omschrijven. De pollénmassen, Welke in deze zakken vervat zin, zijn naar ons aangenomen oogpunt; steeds ge- granuleerd , namelijk uit bundels bestaande, zamen= gesteld uit ontelbare meer o meer of min hoekige ligeliaame- pies tito aden in eenen hoofdsteel (Pedicellus, Caudicula, Rich) verbonden zijn. Deze steel eindigt bij onze Javaansche Orchideén aan zijn hechtpunt, in eene soort van klier, of een huidachtig blaadje (Pedicellus basi peltatus vel lami- na vel glandula suffultus ; Retinaculam Rich.) De kapaardige Anthere (Anthera operculata) vindt men wel is waar insgelijks bij menige Or- chideén aan de voorzijde van het Gynostemium ge- hecht, doch nimmer tegen dezelve aangewassen, en de daarin beslotene vakken zijn nooit zoo van één gescheiden, als wij zulks bij de voorgaande vorming Van dit deel waarnemen. ca : Dik- ( 278 ) | i Dikwijls neemt zij ook het bovenste deel van het Gyuostemium in (Anthera terminalis), of wij | vinden haar aan deszelfs achtereinde (Anthera A dorsalis vel postica); bij sommige is zij door eenen tand of eenen elastieken draad vastgehecht, of hare achterste zijderanden zijn met die der holte van hetGyuostemium verwassen, of zij is als het ware in de antherenholte geschoven, j Wy zullen ons hier in geene omstandige beschrij- j ving harer gedaante in laten, en slechts aanstippen, dat zij meestal van binnen in twee hoofdvakken ver- deeld is, die niet zelden in meerdere celletjes ( Lo- eclli) verdeeld zin. Deze verdeeling der Anthere | heeft plaats door teedere membranen, waarin de | Pollen voor hare ontwikkeling is ingesloten, en 1 uit welke teedere korrelachtige draadjes in de Pol- lenmassa's dringen, langs welken weg de voeg ` der Pollen geschiedt. Somtijds vlocijen deze toevoerende vaten zoo maauwkeuris met de Pollensubstantie zamen, dat men, na de van een scheuring der gemelde vliezen, geen spoor van korrelachtige draden aan de Pollenmas- ga's kan ontdekken (Massae pollinis nudae ), zoo als zulks bij de *Dendrobien het geval is; heeft het te- - genovergestelde plaats, zoo ontdekt men dezelve duidelijk, en de bijzondere massa’s hangen nu ge- woonljk buadelsgewijs te zamen , of zij hechten zich aan 3 of 2 steeltjes (Pedicelli ) of aan vliesachtige ko- kers ( Pharetrae ), die aan hun einde meest met eenc, ks 1 zcld- ( 279 ) ; zeldzamer twee klieren , of met een vliesachtig of some wijlen horenachtig plaatje of steeltje voorzien zijn; of eene naakte glandel, een rond plaatje, eene meer of min. uitgebreide membraan, of zelfs de dikwijls klier- achtige rand des stigma’s alleen, biedt hun een bes restig ing gs qu aan, De Pollenmassa’s, welke in de kappenanthere besloten zijn, zijn meer of min hard of wasaardig, Gevoegelijk hadden wij: de gegranuleerde massa’s, aan dezen vorm der Anthere verbonden, van de vroes ger gemelde kannen scheiden, daar derzelver enkele korrels?reeds meer een schubbenaardig voorkomen bezitten; doch ‘dit onderscheid is zoo gering, dat wij meenden, beter te doen, de hiertoe be- hoorende gewassen met de da onder zekere gezigtspunte —vereenigen. "Dc Pedicellus, waarin zich deze ls massa's dikwijls aan hare basis pem uitstrekken, is nimmer zoo zuiver steelachtig van gedaante, als bij die der buisanthere , en schijnt als het ware uit enkele schubbetjes te bestaan. Hij ein- digt of in eene glandel, een vliesje, eene soort van stift, of hij is naakt. Ook by de stofachtige Pollenmassa’s openbaart zich bij die, welke in eenen bundel te zamen han- gen, insgelijks eene duidelijke aannadering tot de voorgaande zamenstelling. Deze massa’s namelijk | scheuren in de lengte open, en de inwendig be- slotene korrels vertoonen somwijlen nog ecne meer of i - min ( 280 ) min hoekige gestalte: En zelfs die gene; bij welke de opengebarstene Anthere een fijn poeder daarstelt; nfaken op de andere zijde reeds eenen overgang tot de éigenljke Waspollen,; door dien zich deze stofachtige massa’s uiet zelden als eene weeke pulpa op één pakken , het geen echter altijd eerst eenigen E na de V ig der bloemen plaats grijpt. MES Het odia der Waspollen ( Massae polinis ceraceae) van de voorgaande bestaat voornamelijk daarin, dat zij meer of min vaste massa's in een be- paald getal daarstellen , om het even , of deze mas- sa's op het gevoel meer of min hard zijn. Zij kunnen -dus pulpeus of ook van buiten met cen zacht stof bedekt zijn, welk eerste geval meer of min spoedig bij allen plaats grijpt, tenek daaren tegen het twésdecc-eene oppervlak sing, bijna bij alle Terrestres van deze formatie voorkbmt, en eene naauwe verwantschap met de eigenlijke Stofpollen aanwijst: Hoogst opmerkelijk is het hoe standvastig - zoo wel het getal dezer massa’s, als de wijze harer vasthechting, ja zelfs meer of min hare bijzondere gestalte bij de verschillende zich ook in andere “stukken gelijkende gewassen dezer familie is, eene omstandigheid, die ons het regt geeft, hoogen ge- recs prijs op deze deelen te stellen. Zagen wij bij de voorgaande formatie der Attis de mannelijke deelen meer of min boven het Stigma wit- ad A NN a at E NA y 7 Ct.) uitsteken + bi den Sden hoofdvorm. der Anthere, namelijk, de volkomene vorming derzelve, verheft zich het Stigma boven dezelve, en zij nemen aan uitsteeksels (Filamenta) gehecht de karten van het Gynostemium in. Ter naauwer nood is hier nog het maaksel der Orchideén te exkennen, slechts het Ova- rium, hetwelk in deze familie op eene eigenaardige wijze gevormd is, de zaadkorre!s zelve, en de ope- ning der Antheren aan de naar de lip gekeerde zijde, hebben de hiertoe behoorende gewassen nog met de overige Orchideën gemeen. Hare Antheren hebben twee vakken, openen zich in de lengte en bevatten stofachtig Pollen. Zoo hebben wij dan alle die bloesemdeelen be- schouwd, waarin deze gewassen naar mijne waarnemingen de grootste verscheidenheden toonen, en zuilen nu nog kortelijk iets aanvoeren omtrent het Stigma en het O varium, a Het Stigma (Gynisus Rich.) vertoont zich bij de meeste dezer gewassen, als eene vlakke, meer of min ronde, ovale, of in de breedte uitgestrekte holte, met eene kleverige vochtigheid overtrokken; bij an- dere is hetzelve daarentegen reeds aanmerkelyk diep in het Gynostemium uitgehold, somtijds, door voor- uit stekende zijranden als verborgen, of het breidt zich aan den kant van het Gynostemium uit en ver- toont zich als dubbel; of wij bemerken, dat het ge- deelteljk knobbelig of zelfs geheel verheven uit- steekt. De transverzele doorsnede van het Gynoste- mium -— ( 282 ) mium met het Ovarium toont ons ten duidelijkste, dat een teeder kanaal uit het Stigma naar beneden ia het Ovarium afstjgt, hetgeen wij dus met regt als cen zaadgang (ductus spermaticus) kunnen aanzien. Nadat dit fijne kanaal de basis van het Gynoste- mium heeft bereikt, verdeelt het zich in drie takken, welke in de drie zijdelingsche zaadstrengen ( Recep- tacula parietalia) van Het Ovarium afloopen. Deze zaadstrengen, bezet met ontelbare kleine eitjes, Vertoonen zich als langwerpige, naar beide zijden dikwijls omgekrulde striemen (Receptacula semibitidal. ntrinque inflexa), diein de lengte aan den inwendi- gen rand van het Ovarium vastgegroeid ziju, zoodat zij juist tussehen de van buiten aan de vrucht meer of min vooruitstekende streepen komen te staan. De vrucht is dien ten gevolge éénhuizig; meest- al eenigzins hoekig, gewoonlijk droog, zeldzamer vleeschachtig, “en opent zich, in het algemeen, in de lengte, dikwijls in kleppen, zoodat de drie buiten- ste verhevene streepen, als het ware gelijk het geraam- te der vrucht, onveranderd blijven staan; overigens heb ik het onnoodig geacht, mij den omtrek van het Stigma , zoomin als de gedaante van het Ovarium, tot de generische bepaling ten nutte te maken, daar mij de overige deelen tot de aangifte van gewigtige ken- teekenen genoegzame middelen aan de hand gaven. - Bij het rangschikken onzer Javaansche Orchideën heb ik vooral gelet op de vorming der Pollenmassa's, daar dezelve, gelijk reeds Robert Brown, M. Ri- chard ded he RS RA ( 285 ) chard en andere Botanici getuigen, de onverander- ljkste teekenen van onderscheiding aanbieden. Ik heb des niet te min de beschouwing van an- dere gewigtige deelen hierbij niet uit het oog verloren, doch de daarvan ontleende kenteekenen slechts tot de bepaling van ondergeschikte afdeelingen aangewend, AN Y De bijgevoegde tabellen, welke dienen moeten tot overzigt en spoedige herkenning der genera van onze Orchideën, toonen duidelijk, op welke wijze ik daarbij ben te werk gegaan. Men ziet hier deze familie in drie groote kolommen verdeeld, die eike in meer of min gewigtige onderafdeelingen zijn ge- scheiden, welke laatste wederom bij eene nadere be- schouwing zich in enkele groepen verdeelen, in weike de verschillende genera, als bijzondere gelederen van het geheel, zich vertoonen. — oon deze vangithitkitg bij uitstek dienstig moet wezen om de genera te onderscheiden , wil ik echter niet ontkennen, dat daardoar dikwijs gewas- sen , die in menig opzigt met elkander verwant zijn, van een worden gescheiden, en deze omstandigheid heeft mij bewogen , de meer uitvoerige beschrijvingen EET t der enkele genera, benevens hunne soorten, met meerdere inachtneming hunner verwantschap, in de naaste stukken te doen volgen. Met betrekking tot de kolommen, welke door strepen op de tabellen van elkander gescheiden zijn, acht ik het slechts noodig aantewijzen , dat vooraan de ge- dichts ( 284 ) slachtsnaam, en daarnevens de mij schijnbaar voor- komende verwantschap met een of ander reeds be~- kend geslacht is aangegeven. Somtijds heb ik een geslacht in sectien afgedeeld, en waar cene derzelve met eene ster (*) gemerkt is, wilik daarmede aanduiden, dat eene zoodanige sec- tie bijna als een bijzonder genus kan worden beschouwd. en nete "e la de daarop volgende kolommen zijn de kentecke= - nen der bijzondere deelen der bloem korteljk aan- getoond, b. v. in de eerste, die der Sepala, in de daarop volgende, die der lip enz.; en ik zal hier alleen aanmerken, dat, wanneer ik zekere kenteckenen op meer dan één geslacht toepas, men zich slechts woordelijk aan de door mij opgenoemde kenmerken te houden heeft, maar in geenen deele moet ver- wachten, dat de bedoelde deelen van onderscheide- ne geslachten,’ onderling in alle opzigten zouden $ vereenstemmen. “Buitenzorg, junij 1825, C, L. BLUME, Med. Dr.