- NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT VOOR NEDERLANDSCH-INDIE. NAT | $90 49 NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT E ` VOOR NEDERLANDSCH-INDIE, | | UITGEGEVEN DOOR DE KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING NEDERLANDSCH-INDIE, ONDER REDACTIE VAN Jod, HERINGA. DEEL: XLIX. ACHTSTE SERIE. DEEL X. Mo. Bot. Garden, 1898. BATAVIA Ex NOORDWIJK, 's GRAVENHAGE, ERNST & Co, MARTINUS NYHOFF. 1800. INHOUD VAN DEEL XLIX. BLADz. Naamlijst der leden van de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch-Indië, op 1 Januari 1889 Verslag nopens de werkzaamheden en den RER des Koninklijke Na- tuurkundige Vereeniging in Nederlandsch-Indić over het jaar 1888, ge in de algemeene vergadering van den Lien Februari 1889 r H. L. Janssen van Raar, Voorzitter der Vereeniging . . 17. nikim bijdrage tot de kennis der ornithologie van Sumatra door . G. VoRpeRMAN, Stadsgeneesheer te Batavia . . + . - 38. Hapalharpactes Maeklotii. . . . men + 39. Chotórea chrysopogon: 0.2.2. 640%. 001093 + 40. Xantholaińia Hegle A ee e 41. - Psilopogon pyrolophus. ETT: IR ne she s Xylolepes validus. . . » « « « « « « . GIRA ee Hemicercus sordidus . JAR 44. Gauropicoides Rafllesi . . « + + + + + + + + + : 48. Meiglyptes grammithorax . 49 Centrococcyx eurycereus. . + < > + + + * * + * + 50. ARGUS GENEE EE ce EH Ge 51. iamopddkia TMN ES AE oe 52. Psarisonius psittacinús *. 000000006 ee Ne 53. Batrachostomus stellatus. . . : . « . . « . + + Chaptia malayensis. . RT 57 PZ DAJ GRANO à Garrulax bicolor. 59 Pitta elegans. EE E ; Dendrocitta nal. ee A en. nn NR. VI. INHOUD. Osmotreron oiax. Argusianus argus . . Peloperdix personata . Peloperdix rubrirostris Over het voorkomen van eene RN ES EE door A. G. Vorbermas, Sadsgeneesheer te Batavia Over het al of niet waarschijnlijke van het overerven van oeren eigenschappen, ‚em het belang dezer vraag voor de biologie. Voordracht, gehouden op de Bestuursvergadering van 14 Maart 1889, door Dr. C. Pu. SLUITER . Euplocomus sumatranus (Dub.) en hennes Vieilloti (G. R. Gray). Derde bijdrage tot de kennis der Ornithologie van Sumatra , door A. G. VornerMas, Stadgeneesheer te Batavia. Nachtragliches über die Echinodermenfauna des teg, von + SLUITER . . Vollanisado verschijnselen en a, in we 0. I. llas waargenomen. gedurende het jaar 1888, verzameld door Dr. S; Fuer en Dr. Oxxex, Leden der aardbevingscommissie . . A. Vulkanische verschijnselen - . « …. : . B. Aardbevingen. . lets over de nauwkeurigheid der a. van nid van Waar- nemingsfouten, en iets over de bepaling der middelbare font in eene functie van ann gemeten weer door P. H. van Kootex . . . «SWR A kia Kinologische studién, door P. var A TENN Notulen van de vergaderingen der Koninklijke nee sua Ver- eeniging in Nederlandsch-Indië, gedurende het eerste halfjaar van 1 Yan der Directie, gehouden op 17 Januari 1889. Algemeene Vergadering van de Leden gehouden op 14 Februari 1889 Vergadering der e, hote op 14 Reeg 1889 Vergadering der Directie, gehouden op 14 Maart 1889 Vergadering der Directie, gehouden op 11 April 1889 Vergadering der Directie, gehouden op 23 Mei 1889 . Vergadering der Directie, gehouden op 13 Juni 1889. Verslag van een tocht naar de wijnkoopersbaai in Juni 1885, door A. G. Vorperman. Stadsgeneesheer te Batavia . "eg Pelaboean Ratoe . INHOUD. VIR BLADz. Zeestrand getatoueerd door kleine krabben nen PP 233. Geluid van den Caprimulgus: macrourus. . 234. Rodamala . 235. SE van ions Rate, - pukdiucA. AO. Blokkade van Batavia door de p in 1800 . muss ado. Wijnkoopersbaai in 1800 i sosiego. ee Jax CORNELIS BAANE 240. Brieven van Baase uit Fa Wijnkooporsbaai aan den ai Generaal VAN OvERSTRAETEN s - 240. Vermoedelijke oorsprong van den naam Wünkopersan coa. Rawah Kalong : + zka SB. Branding aan de wiet "ET ve O. Verplaatsing der vrucht van de toen tiara. doin squarrosus. 255. Sehilpadeieren aaile aaie soa att soto O. Goca Tjandi . 256. Zwaluwsoorten in de grot . 257. Vloedgolf der Krakatau-eruptie te hoc en 257. Reden waarom langs het zeestrand der Ee geen k n worden ES Krebs e) een Tji Madja 258. Bamboe lodongs met water op de een 258. Aanplant van Soerenboompjes langs den weg 259. Salak Datar en de oudheden aldaar 260. Oorzaak van het snuivend geluid van den esej bij zijn vlucht.. : > : d Goenoeng P mpang Caladracon Jacquinii als een heilig RER i ie copla e Tji Artja en de steenen beelden aldaar . S Epeira Hasseltii en haar kleine mannetjes . Equisetum virgatum de greges oltot der javanen Lantana mixta en de oorzaken van hare snelle verbreiding op SZ Het reizen in een tandoe. EE Heijigheid der onderste OMA aan de kust ie In de lucht staande vliegen ; ; d Vrucht van de Lagenaria idolatifes als tar Pasangrahan te Tji Solok Reis van den Mono VAN Has ASSELT ine 2 Wier baai in 1822 Oudheden te Tji Panas Heete bronnen aldaar . A A 1 Het visschen met het geet +. VIII. INHOUD. Overtocht van Pelaboean naar de Zandbaai in een vlerkprauw Verschil in den kustzoom der Zandbaai tusschen 1848 en tegenwoordig. Foutieve benamingen op de zeekaarten der Wijnkoopers- en Zandbaaien. Baleh Kambang Inlandsche namen van slide ea hilos Vergiftige eigenschappen van Diodon tigrinus . Gouvernements zout en clandestien zout van de o Vischvangst door middel van toebah . Soendaneesch recept tot Kerne ó Rhinocerossporen . Het balzen van den Sur es pauw . Inwoners van Baleh Kambang en hun beelt Zoogenaamd geval van aanpassing bij eene Homola-krab. Onderdeelen van een djaring of inlandsch sleepnet . Terugtocht naar Pelaboean Beschrijving der Javaansche kde Wetter TERROR Centrotus-species . * i Usnea longissima te Passir Patjar ; Verslag omtrent de Gouvernements Kinn llena in = Pres eanger- Regentschappen over het jaar 1888, door R. Van Romuxpe, Directeur der Gouvernements Kina- gean Bijlage A. + ; Era bee E ee Einiges über die RER + Korallenriffe in de FR er Branntweinsbai, und über neue EEE bei Krakatau, door Dr. €. Pa. SLUITER. Les oiseaux de Sumatra et leur géie de be îles pesenan r A. G. VORDERMAN > Rien van meteorelogische warnen in Nederlandsch-Indié gedurende Januari, Februari, Maart, April, Mei en Juni van het jaar 1889, door Dr. S. Fıcee . Eenige bedenkingen tegen de theorie van Sage "ER w beteekenis der sexueele voortplanting in verband met de wet van Kmiçur-Darwix, door Dr. W. Burcx (Met eene plaat) Notulen van de Vergaderingen der Koninklijke Natuurkundige Ver- eeniging in Nederlandsch-Indië, gedurende het tweede halfjaar van 1889 = — s BET EE INHOUD. IX. Vergadering der Directie, gehouden op 11 Juli 1889. . 545. Vergadering der Directie, gehouden op 8 Augustus 1889 . . 549. Vergadering der Directie, gehouden op 12 September 1889. 552. Vergadering der Directie, gehouden op 14 October 1889. . 554. Vergadering der Directie, gehouden op 14 November 1889. 556. Vergadering der Directie, gehouden op 12 December 1889 . 557. Boekwerken ter tafel gebracht in de Vergaderingen van de Directie der Koninklijke Natuurkundige A. in Nederłandsch-Indić , gedurende het jaar 1889. . e XVI. Vitkomsten der Meteorologische urn. re 175—213*. ERRATA. + a + a Op regel 7 blz. 160 staat: d ę (x) ar dæ, moet an o(aja"da » » 4blz.185 » : dat de fout x gelegen is tusschen c en © + dx, moet zijn: dat de fout X gelegen is tusschen A en X + dX d dX Op regel 6 blz. 185 staat: > moet ig qq Ou » » 8 blz. 195 staat: cp, » e. CP Pag. 284, regel 5 y. o. staat: Tji Kiis moet zijn: 7x Tiis. NATUURKUNDIG TIJDSCHRIFT \ j a A ec IKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING ERLANDSCH-INDIË, "ONDER NEDAUTIE VAN ja Jo E Es i RT ET A E a ACHTSTE SERIE. - BEER Xo to Mo. Bot. Garden, 1398. TAVIA ex NOORDWIJK, | NGRAVENIAGE. NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDERLANDSCH-INDIE, op 1 Januari 1889. Dagteekening van oprichting 19 Juli 1550. OPRICHTERS. Dr. P. Bleeker, + 1878; J. H. Croockewit Hz., + 1880; €. de Groot; P. J. Maier, | 1878: P. Baron Melvil van Carnbee , | 1856; C. M. Schwaner, | 1851; H. D. A. Smits, | 1855; Dr. C. Swaving, | 1881. BESCHERMHEER. Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden. BESTURENDE LEDEN. Datum van benoeming. 1 H. L. Janssen van Raay, Voorzitter, 25 December 1871. 2 J. Heringa, Redacteur, 17 Februari 1872. 5 Dr. C. Gutteling, 17 Januari 1874. 4 Dr. H. Cretier, 5 A. G. Vorderman, 6 Dr. H. Onnen, 7 Dr. J. P. Van der Stok, Onder-voorz. 8 Dr. €. Ph. Sluiter, Bibliothecaris en Directeur van het Museum, 9 G. W. Ten Brummeler, Penningmeester, 10 H. J. Hardeman, 11 Dr. S. Figee, Secretaris, 12 Dr. F. H. Bauer, 15 Dr. R. D. M. Verbeek, 14 Dr. M. Treub, 15 Dr. J. P. Kloos, 16 G. J. P. J. Bolland, 17 Dr. C. Eijkman, 18 J. W. F. J. Van Eecke, 19 J. €. Th. Scheffer , 20 Dr. M. Greshoff, 21 Dr. W. Burck, HoNORAIRE LEDEN. 1 J. B. Ritter von Wullerstorf Urbair, A. WP Weitzel, C. De Groot, 4 Mr. L. A. J. W. Baron Sloet v. d. Beele , 5 W. F. Versteeg, 6 A. J. €. Edeling, 7 Mr. J. Loudon, 8 F. ’s Jacob, 9 H. L. Janssen van Raay, 10 P. Van Dijk, 11 Dr. C. L. Van der Burg, © to Datum van benoeming. 16 September 1876. 20 April 1878. 19 September » 19 » » 15 Mei 1879. 20 December 1883. 17 Juli 1884. 20 November » 18 December » 18 » » 18 » » 8 Juli 1886. 12 Mei , 1887. 12 April 1888. Ge » 24 Mei » ZA » » 12 Juli » 21 Mei 1858. 24 Februari 1859. 8 Juli 1865. 14 April 1866. 18 Mei » 26 Januari 1870. 18 Mei 1872. 29 Juli 1881 20 April 1882 16 > 1885 18 Februari 1886. al, Aa ee - J CORRESPONDEERENDE LEDEN IN NEDERLAND. (Maximum-aantal 50). Dr. €. H. D. Buys Ballot, Utrecht, Dr. F. C. Donders, Utrecht, Dr. L. Ali Cohen, Groningen, Dr. A. W. M, Van Hasselt, Dr. C. a J. A. Oudemans, Amsterdam, Dr. A. €. Oudemans, Delft, Dr. F. sk R. Suringar, Leiden, Dr. J. Bosscha. Jr., Haarlem, Dr. N. W. P. Rauwenhoff, Utrecht, © © I GC ve äi HI m 10 Dr. H. G. Van de Sande Bakhuysen, 21 Leiden , 11 Dr. P. J. Veth, Leiden, 12 Dr. P. De Boer, Groningen, 15 Dr. J. W. Gunning, Amsterdam, 14 Dr. J. A. ©. Oudemans, Utrecht, 15 Dr. C. Ritsema, Leiden, 16 Dr. D. Bierens de Haan, Leiden, 17 P. Van der Burg, Nijmegen, 18 Dr. H. C. Dibbits, Utrecht, 19 Dr. Th. W. Engelman, Utrecht, 20 Dr. Th. Mac Gillavry, Leiden. 21 Dr. Th. Place, Amsterdam, 22 Dr. E. Van Rijckevorsel, Rotterdam, 20 25 G. Westerman, Amsterdam, 24 P. C. T. Snellen, Rotterdam, 25 F. M. Van der Wulp, ’s Gravenhage, 26 Dr. Hubrecht, Utrecht, 27 Dr. H. Wefers Bettink, Utrecht, „28 Dr. P, P. Gi Hoek, Leiden, 29 F. W. Van Eeden, Haarlem, 50 Dr. C A. Pekelharing, Utrecht, Datum van benoeming. 17 Februari 16 » 28 » 28 S 15 Juni 16 November 21 December 21 AT 21 » » 21 » 20 December 21 Maart 17 September 17 » 20 Mei 20 » 20 : » 20 » 20 » 20 e 20 » 17 Mei | CAREL, 20 November 9 September 9 » 9 » 11 Augustus 1855. 4 CORRESPONDEERENDE LEDEN IN HET BUITENLAND. (Maximum-aantal 50). 1 P. J. Van Beneden, Leuven, 2 I. Hyrtl, Weenen, 5 A. Mousson, Zúrich, A J. Steenstrup, Kopenhagen, 5 J. K. Hasskarl, Kleef, _6 W. von Haidinger, Weenen , 7 J. Moleschott, Rome, 8 0. Strüve, Pulkowa. 9 0. Beccari, Turijn, 10 D. J. Whitney, San Francisco. 11 F. von Müller, Melbourne, 12 A. Russell Wallace. Londen , 13 A, le Jolis, Cherbourg, 14 A. B. Meijer, Dresden, 15 G. J. Allman, Londen, 16 G. Daubrée, Parijs, 17 H. von Helmholtz, Berlijn, 18 Th. H. Huxley, Londen, 19 L. Pasteur, Parijs, 20 Tommaso Salvadori, Turijn. 21 Otto Finsch, Bremen, 22 John Milne, Tokio, Japan, 25 Michele Stefano Rossi, Rome, 24 J. H. Kloos, Brunswijk, 25 Wilhelm Blasius, Brunswijk , 26 Alexander Woeikof, St. Petersburg , 27 S. P. Langley, Washington D. C. 28 Hermann Graaf von Solms Laubach , Straatsburg , 29 Julius Hann, Weenen, Datum van benoeming. 28 Februari 1856. 28 » » 28 » » 28 » » 28 » 1857. 10 November 1859. 24 September 1864. 28 Januari 1865. 15 Juni 1872. 21 December >» 21 » » ` 20 December 1875. 16 December » 18 Mei 1878. 20 Mei 1880. 30-12 » 20 » » 20 » » 20 » » 28 Mei 1882. 19 Juli 1883. 20 November 1884. 20 » » 9 September 1886. 9 » » 11 Augustus 1887. 8 Maart 1888. 12 Juli a 11 October » Gewone Leden in Nederlandsch-Indić. 1 J. F, Den Dekker, 2 G. A. Van Delden, 5 K. F. Holle, 4 Raden Adipati Proto Noto Amiprodjo, 5 W. H. Van Waesberge, 6 Mr. M. C. Piepers, 7 J. Heringa, 8 A. H. Hisgen, -9 Dr. C. Gutteling, 10 Dr. J. P. Kloos, 11 Th. L. L. von Kotsch, 12 Dr. H. Neubronner van der Tuuk, 15 W. Van Voorthuyzen, 14 Mr. N. P. Van den Berg, 15 G. W. Ten Brummeler , 16 A, G. Vorderman, 17 €. F. Michielsen, 18 A. Mijer Pz., 19 R. Fennema, 20 I. A. Hooze, 21 Dr. F. H. Bauer, 22 I. A. Hamburg, 25 H. J. C. Bonemeijer, 24 A. J. Spaan, 25 G. M. W. Zuur, 26 J. N. Zelisse, 37 W. Veer, Datum van benoeming. 11 Juni 25 December 50 Maart 16 Januari 14 October 28 April 15 December 16 Maart 19 September 19 » 15 Juni 19 April 19 » 19 Juli 16 Augustus 16 » 20 September 18 April 19 Juni 10 Juli 27 Februari 15 October 17 Maart il» 17,» 1857. 1858. 1859. 1861. 1865. 1866. 1867. 1870. 1872. 1875. 1875. Datum van benoeming. 28 l, Schalij, 17 Maart 1876. 29 Mr. L. J. Selleger, 17.3 » 50 A. Seubert, Tis » 51 W, J. M. Linden, Ei, KS 52 Dr. J. G. E. Machik, IE. » 55 J. Milder, i a » 54 P. Landberg Jr., PY » 55 P. Houtzager Jr., 17 » » 56 E. Douwes Dekker, Ere » 57 Jhr. C. 6. I. Barnaart, 25 » 58 J. M. Van Berckel, 21 April » 59 H. I. G. Van der Burch, 21: » 40 D. J. Crol, 91 e » 41 E. Th. Van Delden, at . » 42 Mr. J. J. C. Enschedé, 919 » 45 J. P. Ermeling, at e 44 S. Everts, Mis » 458. L. A. Hartog, 2455 » 46 W. H. Heijtman, 47 E, J. Kerkhoven, 48 Mr. R. A. Kerkhoven, 49 D. G. J. Kool, pk ` Fe jak z EN u = y y to te Lë o Hi ww bb r 5 y 51 P. A. Palm, ke s 52 Th. S. Reijneke, 21 » » 55 John L. Sarkiers, 8 s» » 54 J. H. P, Saijer, 21 » * 55 J. W. Th. Van Schaick , 2 4 » 56 F. R. Scherius, q » 57 H. R. A. Vechtman , st 5 » 58 T. Walter, ai » » 59 J. J. De Weijer, 21 » » 60 D. De Wit, 31 + » 61 W. J. M. Michielsen, „SA » 62 65 J. H. D. L. Sánger, E. De Wolff, G. P. A. Renaud, A. Graaf van Limburg Stirum, C. H. de Braconnier, A. Feikema, C. A. Niessen , Dr. H. Cretier, P. P. du Cloux, d A. Kluijt, A. M. J. Bolsius, J. W. Dersjant, F. H. A. Dr. J R F H. H A A J L L G N. F. K. J. Se d . Edwards van Muijen, J. Vissêr ; C. . Van Meerten, G. Fokker, . Massink , F. W. Wessels, J. Santman, : u. C. Twijsel, Dr. K. H. Mertens, M. Knoch, . Obertop, P J. Kaffer, P . Van der Stok, Ribbers, Soeters, Kramer, Dr. H. Onnen, Dr. €. Ph. 92 J. Stormer, 95 H. Der Kinderen, 94 Dr. W. Dominicus, 95 C. Deijkerhoff, Sluiter, Datum van benoeming. 21 April Si o> 19 Mei 28 October 16 December 17 Maart 21 April 16 Juni 28 Juli 19 Januari 20 April 20 s 18 Mei 20 Juli 17 April 17 > 17 Juli 18 Maart 18 1876. 1878. 96 P. A. Daum, 97 J. Dinger, 98 L. Klaas, 99 A. Van Schermbeek , 100 A. Visser, 101 L. De Scheemaker , 102 J. B. Mack, 105 W. Godefroy, 104 J. L. Moquette, 105 J. C. von Hertling, 106 G. A. Schouten, 107 P. Tak, 108 W. E. M. S. Aernout, 109 A. E. Van Riel, 110 Dr. P. A. Platteeuw, 111 Dr. R. D. M. Verbeek, 112 Dr. M. Treub, 115 A. E. Van Swieten, 114 F. D. Warnecke. 115 R. W. F. Koopmans, 116 F. Foringer, 117 W. F. Fels, 118 M. Ten Cate, 119 A. Bochart, 120 J. Th. Hofland, 121 J. C. A. Scharff, 122 G. Mullemeister, 125 W. G. F. Vermaassen 124 M. A. F. Goossens, 125 H. W. Pistorius, 126 €. Schreutelkamp, 127 J. W. Van Loon, 128 A. Mulder. 129 W. Georges, , Datum van benoeming. 1880. 18 Maart 15 Juli 19 Augustus 19 e 21 October 16 December 16 » 16. » 17 Februari 150 €. Baumgarten , 151 J. W. Hofmann, 152 C. J. De Waal Malefijt, 155 H. K. Mijer, 154 H. CG De Vletter, 55 Mr. A. L. €. Kleijn, 56 T. Ottolander , 157 H. E. Prins, 158 Dr. W. Burck, 159 A. J. €, Hazenberg, 140 D. J. Guijkens, 141 Ant. C. Marcks, nn — 144 Mr. Caesar Voute, 145 J. H. A. IJssel de Schepper, 146 S. F. Boers, 147 H. A. G. von Dentzsch, 148 Mr. C. S. Buys Ballot, 149 P. Van Leersum, 150 P. Leendertz, 151 Dr. A. J. Verwey, 152 A. Mellink, 155 J. D. Donker Duyvis, 154 W. J. L. Van Dissel, 155 H. W. Backhaus, 156 W. P. Groeneveldt, 157 H. J. Hardeman, 158 D. A. Hooijer , 159 H. Faber, 160 J. A. Schuurman, ThZn., 161 Mr. W. De Gelder, 162 Jhr. Mr. H. L. Wichers, 165 Dr. S. Figee, Datum van benoeming. 16 Juni 16 » 21 Juli 15 September 15 December 21 Juni 21 Februari 164 Dr, B. C. Stort, 165 P. €. Van Motman, 166 B. J. Stofberg, 167 D. F. Van Braam Morris, 168 G. V. De Graaf,. 169 S. H. Koorders, 170 Dr. Th. Van Buuren, 171 L. E. Van Teijn, 172 M. M. Simons, 175 P. von Strachwitz, 174 W. J. Hubers van Assenraad , 175 H. C. Van Ruijven, 176 H. J. Wolff, 177 J. A. H. Joosten, 178 Paul Richter, 179 J. S. Van Drooge, 180 G. L. Hofland, 181 J. €. Th. Schetter. 182 Dr. F. Soltwedel, 185 Mej. Charlotte Jacobs, 184 G. L. Verver, . 185 Dr. J. Haver Droeze, 186 J. H. Reuter, 187 L. J. J Michielsen. 188 P. J. A. Renaud, 189 A. D. J. Groenemeijer , 190 J. A. R. Erkelens, 191 G. B. Lowe, 192 J. L. Jarman, 195 W. J. A. Wernberger, 194 J. W. F. Van Eecke, 195 E. Giesbergen, 196 J. A UÚilkens, 197 Willem Kessler, Datum van benoeming. 16 October 16 » 18 December 15 Januari 15 » 16 April 21 Mei 18 Juni 20 Augustus 17 September 17 December Lë 27 > 21 Januari 18 Februari 18 Maart 22 April 2% » 325510 10 Juni 10 » 10 » 10 » Juli 8 8» 9 September 9 » 9 » 14 October 3% s 11 November TE "w FE a 155» 1884. 198 George Fischer, 199 P. A. Van der Made, 200 Albert Mohr, 201 F. Gransberg, 202 C. J. Cornelis, 205 G. J. P. J. Bolland, 204 G. D. Birnie, 205 Dr. J. F. Bon, 206 A. C. Schepper, 207 G. L. Mens Fiers Smeding, 208 E. Van de Roemer, 209 G. A. Scherer, 210 J. J. De Graaf, 211 N. L. Holwerda, 212 A. C. O. Meine, 5. H. Tielman, 214 Th. C. Van Huut, 215 S. €. Van Musschenbroek, 216 Il. G. Derx, 217 Ch. G. Cramer, 218 L. F. Deesen, 219 L. C. Van Teijn, 220 Dr. E. C. H. Brands, 221 Dr. J. J. Pigeaud, 222 F. J. Cornelissen, 225 J. Berman, 224 G. Th. De Bruijn, 225 Dr. Th. H. Eisinger, 226 Ko Mo An, 227 J. M. Van Vleuten, 228 D. Van Aalst, 229 J. A. Van Delden, 250 J. Schülein , 251 Dr. J. H. Gunning, Datum van benoeming. 11 November 1886. IE > » E o » 11 » » 11 » » EI dis » 9 December » Gn » 9. ż% » 9 » D 9 » » 9 » » 9 » » 9 » » dite s 9 » » 9 » » 15 Januari 1887. 15: » » 17 Februari » IT S » 17 » » 17:10 » 17 » » (KAS » 17 » » 17 9% » ro » 17 » » 9 Maart » 5% » 9 » > Q > » 9 > » Datum van benoeming. E 252 Maurits Charlouis, 9 Maart 1887. ` | 255 Liem Liong Hien, 9 >» T 254 C. J. Schuurman, 9 » TO 255 E. Engelberts, voor de Vereeniging van Djocjasche Landhuurders, 9 » » 256 J. A. Oudorp Kortebrant, 14 April ` 257 Dr. S. Monnikendam , 14 a » 258 Lie Tjoe Hong, lAs» » 259 W. F. Sterk, ih = » 240 G. P. J. Theunissen , 14 >» » 241 P, Engelmaijer, 14 » a 242 J. Van Velzen, 14 » » 245 Dr. Ludwig Martin, 14 » » 244 Dr. Schönian , tá e 245 D. P. Jentink, en T 246 S. J. Numans, ia in » 247 A. Van Moerkerken, 14 » » 248 E. S. De Jong, 14 » =od 249 Joh. Visser, 12 Mei > | 250 D. M. Kruseman, i.» e | 251 L. Van der Est, 12 » >> | 252 J. F. Van Win, 13 a » 255 H. J. J. Hepp, 13, » Si 254 P. H. Bilgen, LWA A 255 J. H. Damman. 12 » ze | 256 Mr. ©. W. Baron van Heeckeren, 12 > z. 257 H. P. Van Heukelom, 1% » re 258 W. Buurman, 12 » e | 259 Victor Lehman, 25 Juni dë | 260 J. E. De Meijier, SZ A 261 W. CG Bakker. 23 » e | 262 B. M. H. Heuveldop, a We. 265 H. Van Lokhorst, AP mn 264 W. J. Oosterhoff, RRR ri Datum van benoeming. 265 Dr. Maurits Greshofl, 25 Juni 1887. 266 R. Wijmans , 23 » » 267 W. M. Ottow, 85: $ » 268 S. I. G. Van Overveldi, 25 » ` 269 H Bolt. 5» e 270 Mr. W. C. Veenstra, 23 » - 271 W. C. C. Bleckmann. 35 » » 272 Mr G. J. Keiser. 14 Juli e 275 M. A. Van Hasselt, 14 e » 274 D. J. Jut, 14 » » 275 Dr. J. H. F. Sollewijn Gelpke, 14 » » 276 Dr. J. G. Kramers, 14 » » 277 3. De Jong, 14 » * 278 D. P. F. Driessen. 14 e > 279 H. W. Van Dalfsen. 14 » e 280 M. J. H Ter Linden, 14 >» > 281 G. Brinks. 14 >» e 282 G. Buijs Cz., 14 >» r 285 H. W. Praatsterink , 14 » e 284 W. Kooiman, l >» » 285 J. H. Buijten, 11 Augustus » 286 S. P. Ham, 11 e » 287 W. A. De Kanter, Mii a > 288 W. C. Knoops, his » 289 W. L. Megelink, 11 » , 290 L. J. F. Timmermans, H e e 291 J. A. Wagner. E ze > 292 Z. E. de Luit. Gen. A. Haga, 8 September » 295 Mr. J. H. Bergsma, 8» . 294 B. Kersjes , » » 295 H. Reuvers, 8 » D 296 W. P. S. Jansen, 8 >» H 297 J. W. H. Muller, 8 » DH 298 A De Graaff, 8 » En Datum van benoeming 599 J. Dermout. 8 September 1887. — 500 O. Dermout, 15 October » 501 A. S. J. Van Kesteren. 1510) » 502 H. D. A. De Wolff, 15 » » 505 A. Buijsman, l5 >» » 304 W. Baron van Voorst tot Voorst, 15 » » 505 J. A. Rochussen, 15/0» » 506 H. CL D. Commegrain, P>» » 507 R. Suringa, 451) e » 508 L. F. Van den Upwich. 10 November » 509 H. ©. A. Ruempol, 10 » » 511 W. Huisman, 10 » » 511 A. E. Moll, 10 » » 512 J. G. Schott, 10 » » 515 J. A. H. Breijmann, 8 December » 514 J. €. Huijsman, 8 » » 515 G. G. Ouwerling, 8 » » 516 H. F. O. Van Cattenburch, 8 > » 517 N. Wing Easton, 8 » » 518 Dr. €. Eijekman, 8 » e 519 J. S. Bowles, 2 320 B. Epple, 9 321 P. H. Van der Kemp, 9 532 C. H W. Linck, 9 523 J. N. Van. der Palm, 9 524 F. Verstijnen, 9 525 L. Visser, 9.» p 8 8 8 8 8 8 8 a Januari 1888. Februari » 526 R. C. Bakhuizen van den Brink, 527 3. B. F. M. Berger, 528 H. K. J. van den Bussche, 529 J. J. B. Fanoij, 550 M. Koperberg , 551 J. van Kwawegen, 552 G. Hoppenstedt, ai OJ y QI © QI Gi EB $e $e > OI O GI CI Ol GI SI mm © © O I © Z O OI GI OT OT CI CI GI OT Gu GI GI OT GI GI GI Si GI GI GI m OC OC O SC Gr Gr wo ve: we e: wes Ho D W Ga O ra © © O SI > St ex ot = 1 362 A. Liibbers , A. V. Van Os, A. Stuur, H. D. Mac Gillavrij, J. B. Hubenet. J. B. Kampschuur, Henri Voorneman , Dr. H. J. E. Peelen H. C. F. Bakhuis, H. M. la Chapelle, W. H. J. Keuchenius, P. Koefoed, C. J. Kok de Jong, Dr. 4..0..0::W. Van Nooten, C. A. Penning, H. E. Van Leyden. Dr. A. J. Cremer, . Van Schravendijk . EE J. D. Ten Bosch, H. J. Duyvelaar, L. F. Ten Hones B. Japikse, E. A. Klerks. F. W. L. Meijer, O. Netscher , Mejuffrouw V. Van der Plaats, J. H. Opdecoul, A. J. Ten Brink, Dr. U. W. E. Thur, C. A. Wertheim, 565 A. C. Andreas, 564 565 H. Drijfhout, Mo E. F.B: Dubois, 566 A. W. Glazener. Datum van benoeming, 8 Maart 1888. 8» » 8» » 12 „e » 12 » 12 » » 12.» » 12 1p » 24 Mei » 24.» » Mn » Mn » ME: = » 24 » » 34 e » rl ER » 14 Juni » 14 » » 14 > » 12 Juli » 12: >» » 12 » » 12 > » 17 6 » y >» » SZ » D 18 > » 9 Augustus » 9 » » 15 September >» 15 i » 15 » » > > » 567 E. F. Intveld, 368 Mejuffrouw E. Tydeman, 369 E. K. H. A. Hamming, 570 J. H. Poelman. 571 J. Bensbach, ` 572 A. Bijvoet, 515 P. J. F. Van Heutz, 374 Mejuffrouw M. L. Schäfer , 315 J. W. A. Van Soest, 576 P. J. Hijmans van Anrooy . 577 P. Ten Bosch, 578 J. W. A. Doorenbos. 579 J. M. H. Van Dorssen . 580 A. C. J. Fournier. 581 C. Mac Gillavry, 582 J. A. Schröder, 385 F. Pompe van Meerdervoort, 384 A. Groothoff, 585 Mejuffrouw €. C. Van Geuns 386 Dr. F. J. M. Fiebig, #: 387 A. Schultz, H Datum van benoeming. September 1888. | » October » November d 4 » » December » $ À Y A S ` VERSLAG NOPENS DE WERKZAAMHEDEN EN DEN TOESTAND DER KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING In NEDERLANDSCH-INDIE OVER HET JAAR 1888. UITGEBRACHT IN DE ALGEMEENE VERGADERING VAN DEN 14°" FEBRUARI 1889 DOOR H. L. JANSSEN VAN RAAY. Voorzitter der Fereeniging. M. H. Door Uw vereerend vertrouwen ook gedurende het afgeloopen jaar tot het voorzitterschap onzer Vereeniging geroepen, rust thans voor de derde maal de taak op mij om nopens hare werkzaamheden en haar toestand verslag uit te brengen. De vervulling van die taak is mij ditmaal bijzonder aange- naam, omdat het afgeloopen jaar niet alleen op nieuw getuigenis gaf van den bloei onzer vereeniging en van den steun en de waardeering, die zij zoowel van de ingezetenen dezer gewesten, als bij de buitenlandsche wetenschappelijke instellingen mag g 18 der Regeering en der vaderlandsche genootschappen en geleer- den in het zoo bij uitnemendheid belangrijk natuurwetenschap- ` pelijk onderzoek dezer gewesten deed blijken. In het advies dat wij in December 1886, naar aanleiding — van het daarin behandeld schrijven van de Directeuren van "s Rijks Museum van Natuurlijke Historie en van ’s Rijks Ethno- M graphisch Museum beide te Leiden, aan de Regeering uitbrach- ten, waren wij verplicht op het beschamend feit te wijzen, dat, terwijl in de jaren 1885 en 1886 niet minder dan zeven _ vreemde natuuronderzoekers Nederlandsch-Indië met weten- schappelijke oogmerken kwamen bezoeken, geen enkel Neder- — landsch geleerde met hetzelfde doel herwaarts kwam. Bezwaren — van geldelijken aard weerhielden dezen om deel te nemen aan de beweging naar een tropisch arbeidsveld, die zich in den vreemde bijna overal openbaart, en onder verschillende vormen — geldelijk gesteund wordt. Zooals u bekend is, werd ons, op ons verzoek om een derge- lijken steun ten behoeve van Nederlandsche natuuronderzoekers, door de Regeering te kennen gegeven, dat zij geen termen kon vinden om botanische of zoölogische onderzoekingen op — kosten van den lande te doen geschieden, maar dat zij de fondsen daartoe beschikbaar hebbende, in bijzondere gevallen niet ongenegen zal zijn, aan reeds met aanvankelijk goed resul- — taat ingestelde onderzoekingen van dien aard eenigen steun te verleenen. Van die bereidwilligheid deed de Regeering dan ook blijken. door ons eene buitengewone subsidie van f 1500.— te verlee- nen, ter tegemoetkoming in de kosten van uitbreiding en ver- | betering der aquariën onzer vereeniging , die het ons verdienste- lijk medelid Dr. C. P. Stoen mogelijk maken zijne belangrijke waarnemingen omtrent de levenswijze der tropische zeefauna | beter dan vroeger voort te zetten. Doch, hoe erkentelijk wij der Regeering ook voor den door Haar verleenden steun waren, aan onzen wensch om het naar RET ondervinden, maar tevens in ruime mate van de belangstelling > RM 19 herwaarts komen van jeugdige Nederlandsche natuuronderzoekers te bevorderen, was niet te gemoet gekomen. Dit geschiedde echter op geheel onverwachte wijze, ten ge- volge van het krachtig optreden van ons medelid, Dr. M. Treue, Directeur van "e Lands Plantentuin te Buitenzorg, welke geleerde steeds voor het herwaarts komen van Nederlandsche natuuronderzoekers geijverd, en met hulp der Regeering, aan de onder zijn beheer staande instelling een botanisch labora- torium verbonden heeft, waar de natuuronderzoekers de ge- legenheid tot het doen van nasporingen en studiën kunnen vinden. Gedwongen om voor zijne geknakte gezondheid herstel in Europa te gaan zoeken, gelukte het hem tijdens zijne aanwe- zigheid in Nederland eene stichting tot stand te brengen, „het Buitenzorg fonds” geheeten, welke onder beheer van de koninklijke Academie van Wetenschappen staat en een door particulieren bijeengebracht en op een der grootboeken der Nationale werkelijke schuld ingeschreven kapitaal van f 16000 bezit. De renten van dit kapitaal. vermeerderd met eene door de Nederlandsche Regeering toegezegde bijdrage van f 700 ’sjaars, zijn bestemd en voldoende om geregeld om de twee jaren (voor het eerst in 1890) aan een Neder- landschen kruidkundige de middelen te verschaffen, om zich gedurende eenige maanden in den plantentuin en het botanisch laboratorium te Buitenzorg aan plantkundige studiën te wijden. Bovendien werd door andere belangstellende personen in Nederland eene som van 7 2400 ter beschikking van Dr. Treur gesteld, om al dadelijk een kruidkundige naar Buitenzorg te kunnen doen gaan. De keus viel op Dr. J. G. BoERLAGE, Conservator van ’s Rijks Herbarium te Leiden, die den heer Treur bij den terugkeer van dezen naar Indië, vergezelde en vier maanden in het botanisch laboratorium heeft gewerkt. Dit laboratorium werd in het afgeloopen jaar ook nog bezocht door Dr. Max Weser, Hoogleeraar in de zoölogie aan de Hoogeschool te Amsterdam en zijne echtgenoote en door twee buitenlandsche geleerden namelijk Dr, A. Tscammcn, docent 20 aan de Universiteit te Berlijn en Dr. G. Karsten, kruidkundige » te Rostock. Professor Weger, en zijne echtgenoote, welke evenzeer op — verdienstelijke wijze de natuurwetenschappen beoefent en zieh meer bijzonder met de Algologie bezig houdt, doen, | op eigen kosten, eene wetenschappelijke reis in deze ge- westen, voornamelijk met het doel om op de eilanden 4 Sumatra en Flores zoölogische onderzoekingen in te stellen. In de maand April des vorigen jaars te Padang aangekomen, — bereisden zij ongeveer drie maanden de Padangsche Bovenlanden « en begaven zich toen naar Buitenzorg, waar zij twee maanden — in het laboratorium werkten. Daarna vertrokken zij naar Ma: > kassar, en vervolgens, na eene reis dwars door Celebes gemaakt M te hebben, naar Flores, van waar zij thans op Celebes terug- — gekeerd zijn. Het eiland Flores wordt op dit oogenblik ook nog bezocht 1 door Dr. C. E. A. Wicumaxx, Hoogleeraar in de Geologie aan — de Hoogeschool te Utrecht, aan wien door het Aardrijkskundig Genootschap te Amsterdam een wetenschappelijk onderzoek van H dat eiland werd opgedragen, waartoe het door eene bijdrage ` van de Regeering van f 10000. — werd in staat gesteld. Professor Wıcnmanx is tegelijk met Professor WEBER en echtgenoote naar Flores vertrokken en vertoeft daar nog steeds. Het Aardrijkskundig Genootschap heeft bovendien nog , zonder ` geldelijke ondersteuning van de Regeering, een wetenschap: pelijken onderzoekingstocht naar de Kei-eilanden doen onder- nemen door eene commissie, bestaande uit een’ marine-officier voor het geographisch en een mijningenieur voor het geologisch ` onderzoek, terwijl door de Regeering aan de commissie ` werden toegevoegd een elève mantrie en een der bedienden van ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, aan wie het inzamelen van planten en zaden en in het algemeen het bijeenbrengen ` van gegevens voor de kennis van de flora der Kei-eilanden is opgedragen. Deze zending schijnt echter op eene teleurstelling te zullen ` 3 3 21 uitloopen, daar de daarvoor aanvankelijk bestemde marine-officier na aankomst op Java, wegens ziekte, zijne verdere bestemming niet kon volgen, maar naar Nederland moest terugkeeren, en het zoeken naar een vervanger voor hem veel oponthoud gaf, terwijl er thans alle vrees bestaat dat de zending, wegens gebrek aan de noodige fondsen, weldra zal moeten gestaakt worden. Een zeer belangrijk en heuglijk feit is verder de oprich- ting in Nederland van eene Commissie tot bevordering van het natuuronderzoek der Nederlandsche Koloniën, welke commissie zich ten doel stelt door samenwerking tusschen genootschappen, instellingen en deskundigen in het moederland, en voortdurend overleg met vereenigingen en deskundigen in deze gewesten, het natuurwetenschappelijk onderzoek — in den ruimsten zin — der Nederlandsche Kolonien zooveel mogelijk te bevorderen. Aan Dr. Treup werd opgedragen om bij zijn terugkeer op Java werkzaam te zijn, ten einde het bedoelde overleg te verkrijgen, en op zijn verzoek werden de heeren Van DER STOK en SLUITER aangewezen om namens onze vereeniging met hem en de gedelegeerden van de andere genootschappen, eene commissie uit te maken, die met de Nederlandsche commissie voortdurend zal samenwerken om het door deze beoogde doel te bereiken. Die samenwerking is, zooals u bekend is, reeds vruchtbaar geweest, daar zij waarschijnlijk zal leiden tot het herwaarts komen van een zoöloog, om op een of meer punten van dezen archipel onderzoekingen te doen, waartoe zich in de maand Juni eene zeer geschikte gelegenheid zal aanbieden en waarvoor ook reeds een voor die taak uitnemend geschikt persoon gevon- den is. Door de commissie in Nederland worden de vereischte gelden voor overtocht en uitrusting van den zoöloog bijeenge- bracht, terwijl de gelden ter bestrijding van de uitgaven in Indië, die ongeveer f 2400.— zullen bedragen, hier moeten gevonden worden. Wij hebben ons daarom tot de Regeering 22 gewend met het verzoek die som ter onzer beschikking te stellen, en daar de Regeering ons vroeger de verzekering gal van Hare bereidwilligheid om voor dergelijke wetenschappelijke — onderzoekingen Haren geldelijken steun te verleenen, mogen wij vertrouwen, dat zij aan ons verzoek zal voldoen en de « gewenschte onderzoekingstocht dus haar beslag zal krijgen. Eindelijk mag niet onvermeld worden gelaten de oprichting te Batavia, als eene vrucht der zending van Professor Dr. G. A PEKELHARING van een blijvend Laboratorium voor onderzoekingen op het gebied van Pathologische Anatomie en Bacteriologie, waat: van onze medeleden Dr. €. Eiskmav en J. W. F. J. van Ecke — Directeur en Onder-Directeur zijn, en die van een Chemisch- pharmacologisch Laboratorium bij *s Lands Plantentuin te Buiten- « zorg, waar thans door ons medelid Dr. M. Gresmorr onder- - zoekingen omtrent alkaloïden en andere plantenstoffen , voor- i namelijk ter verkrijging eener betere kennis van inlandsche — geneesmiddelen , worden gedaan. Geluigt het voorafgaande hoe belangrijk het afgeloopen jaat — voor het natuurwetenschappelijk onderzoek van Nederlandsch- | Indië is geweest, belangrijk ook in dien zin dat dit onderzoek ` allengs op de baan geleid wordt, waarop het zich, naar het reeds vroeger uitgesproken gevoelen onzer vereeniging, behoort ` te bewegen, ook wat onze vereeniging zelf betreft mogen wij A met voldoening op den afgeloopen jaarkring terugzien. Terwijl ons, wegens vertrek, overlijden of bedanken, 49 _ Gewone leden ontvielen, traden 69 nieuwe leden tot de ver- ` eeniging toe, ten gevolge waarvan het ledental, dat op 51 December 1887 566 bedroeg, bij het einde van 1888 tot 587 | was geklommen. Van de Bestuursleden trad de heer Mr. M. (y PIEPERS af, wegens vertrek naar Nederland , doch wij mochten ons daar- — entegen verheugen in het wederoptreden van ons medelid EE di ss 1 4 4 Mi mmm gg e. e Attert dg GE EA 25 Dr. M. Treus, die uit Nederland, waar hij herstel gezocht en gevonden had, terugkeerde: terwijl nog de heeren Dr. LG Enkman, JW. T. J. van Beeke, Dr. M. GRESSHOFF , Dr. J. €. Ta. Scuereer en Dr. W. Borek tot bestuursleden werden benoemd, zoodat het bestuur bij het einde des jaars uit 20 leden bestond. Ons medebestuurslid Dr. M. Treur zag zijne wetenschappe- lijke verdiensten in het buitenland erkend door zijne benoe- ming tot correspondeerend lid der Fransche Academie van Wetenschappen — eene onderscheiding die hij in Nederland alleen met Prof. Doxbers deelt — door het Doctoraat honoris causa, dat hem door den senaat der Hoogeschool te Bologna, bij ge- legenheid der plechtige viering van het acht honderdjarig be- staan van deze Hoogeschool werd toegekend, en door het ridderkruis van het Legioen van eer, dat hij van de Fransche regeering ontving, terwijl onzen Secretaris Dr. S. Ficge de onderscheiding ten deel viel van door het Genootschap Natura Artis Magistra te Amsterdam, ter gelegenheid dat dit zijn 50- jarig bestaan vierde, tot eerelid te worden benoemd. In het afgeloopen jaar ontvielen ons door overlijden het Honoraire lid M. Tu. Brong en de Buitenlandsche Correspon- deerende leden J. €. Houzeau en N. pe MicLucHo MACLAY, aan wier nagedachtenis het mij vergund zij eenige woorden te wijden. Marius Turoporus Reichs werd den 5% Mei 1821 te Nymegen _ geboren en genoot zijne eerste opleiding bij den kostschoolhou- der Van Doorx te Apeldoorn en vervolgens aan het instituut Kinsbergen, terwijl hij daarna zijne geneeskundige vorming ontvang bij Dr. Krerpennink te Aalten, die jongelieden tot plattelandsheelmeester bekwaamde. [In Juni 1841, dus op twintigjarigen leeftijd, tot Officier van Gezondheid der 5° klasse bij het Nederlandsch-Indische Leger benoemd , bracht hij een jaar te Harderwijk door, waar de kundige Offieier van Gezondheid der 1% klasse Gosek veel tot de practische 24 vorming der pas beuoemde Indische Officieren van Gezondheid | bijdroeg. „In Juni 1842 vertrok Breng naar Nederlandsch-Indić en 1 kwam den 28% September te Batavia aan. Achtereenvolgend heid 2° klasse, in welken laatsten rang hij als Inspecteur der Vaccine werkzaam was, vertrok hij in Maart 1865 met een M tweejarig verlof naar Nederland. Na zijn terugkeer in acti ` viteit hersteld, werd hij den 19% Februari 1868 tot Dirigeerend Officier van Gezondheid 1° klasse bevorderd , en den 6° April 1870 tot Kolonel, Chef over den Geneeskundigen Dienst benoemd. In deze betrekking bleef hij werkzaam tot September 1873, toen hij zieh genoodzaakt zag wegens ziekte, wederom naar Europa te vertrekken. Na zijn herstel keerde hij in Octo ber 1875 in Nederlandsch-Indië terug en werd toen op non- bevorderd, den 15% October 1846 tot Officier van Gezondheid Y | | klasse, den 14" Juli 1853 tot Officier van Gezondheid 1° klasse, ` den 50% November 1859 tot Dirigeerend Officier van Gezond- M activiteit gesteld, daar de betrekking van Chef over den Genees- — kundigen Dienst vervuld was en er dus geene gelegenheid | bestond om hem in activiteit te herplaatsen. Na ongeveer 1! | jaar op non-activiteit doorgebracht te hebben, verzocht en ver- | kreeg hij in April 1877 een eervol ontslag en vertrok hij weder Ę naar Nederland, om daar de welverdiende rust te genieten, en hij vestigde zich toen te Velp. Gedurende de laatste drie jaren ` van zijn leven leed hij aan een nierziekte, waaraan hij den 20% ` Juli van het afgeloopen jaar, in den ouderdom van 67 jaar bezweek. ‘Zooals uit het voorafgaande blijkt, was Rercne's opleiding hoogst eenvoudig, doch hij heeft zich door eigen studie verder gevormd, en zag zich door zijne bekwaamheden tot den hoogste voor hem bereikbaren rang geroepen. Zijne benoeming tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw , en tot dien van de orde van de Eikenkroon getuigde dat zijne bekwaam- heden ook door de Regeering werden gewaardeerd. REicHe werd den 24% Juli 1851 tot lid van onze vereeniging 25 en in December 1856 tot bestuurslid benoemd, terwijl hij zich in Februari 1857 met de betrekking van thesaurier belaste. Hij legde deze echter in Mei 1860 neder, omdat zijne ambte- lijke betrekking — hij was toen Inspecteur der vaccine — eene langdurige afwezigheid van Batavia noodzakelijk maakte. In April 1862 werd hij tot voorzitter gekozen, doch trad wegens zijn vertrek naar Nederland reeds in Maart 1865 als zoodanig af en werd toen, als blijk van erkenning zijner verdiensten jegens de vereeniging, tot Honorair lid benoemd. Na zijn terugkeer van verlof werd hij eerst in Februari 1869 weder te Batavia geplaatst, en trad toen ook op nieuw als bestuurslid op, terwijl hij zich in Juli 1870 weder met het toen open- gevallen voorzitterschap bekleed zag. Volgens de toenmaals geldende wetten onzer vereeniging op Ultimo December 1871 als voorzitter aftredende en toen als zoodanig niet herkiesbaar zijnde, werd hij voor het jaar 1872 tot ondervoorzitter be- noemd. Door zijn vertrek naar Nederland in September 1875 ophou- dende lid van het bestuur te zijn, trad hij na zijne terug- komst, als zoodanig weder op en bleef deel van het bestuur uitmaken totdat hij in 1877 Indië voor goed vaarwel zeide. In het Tijdschrift onzer vereeniging verschenen van hem de volgende bijdragen : Berichten over aardbevingen en berquitbarstingen van 1851 tot 1840; Aanteekeningen omtrent aardbevingen en andere natuurverschijn- selen in 1860—-1862; Vervolg op die aanteekeningen. Jean Crarres Houzeau DE LAHAIE zag den Zen October 1820 te Bergen in Henegouwen het eerste levenslicht. Na zich in zijne geboorteplaats op uitstekende wijze te hebben voorbereid, kwam hij op 18-jarigen leeftijd aan de vrije Universiteit te Brussel, zonder daar evenwel een academischen graad te erlangen, om- dat zijn onderzoekende, onafhankelijke geest zich niet naar de 26 regels der academie kon voegen. Zijue studién bepaalden zich niet tot de verschillende wetenschappen, die aan de Univer- siteit geleeraard werden, maar strekten zich ook tot de staat- kunde en sociale toestanden uit; en op 19-jarigen leeftijd gaf … hij zijn eerste werk, eene verhandeling over de turbines, hare T samenstelling en de berekening van haar vermogen, in het - licht: terwijl tegelijkertijd in verschillende Brusselsche bladen — artikelen van zijne hand verschenen, die ten doel hadden de nieuwste toepassingen der wetenschap algemeen bekend te maken. Nog op de schoolbanken zittende toonde hij reeds een bijzon- dere neiging voor de sterrekunde, en had hij met eigen handen een klein observatorium vervaardigd. Van 1845 af legde hij zich > geheel op die wetenschap toe en gaf hij achtereenvolgend verhandelingen in het licht over de periodiek vallende sterren, de kometen, het zodiakaal licht en de breking van het licht, H terwijl hij later ook uitstapjes maakte op het gebied der natuur- kundige aardrijksbeschrijving, de meteorologie en de klimatologie. In 1846 werd Houzeau tot Assistent bij de Brusselsche ster- renwacht benoemd zoodat hij zich toen geheel aan zijne lieve- — lingsstudie kon wijden; doch dit duurde niet lang, daar hij door de staatkundige gebeurtenissen van 1848 werd medegesleept. ` In de dagbladen kwam hij openlijk voor zijne democratische — beginselen en zijne overhelling tot de republiek uit, terwijl hij zich verder, door zich met de vijanden der bestaande staats- inrichting in betrekking te stellen, in verdenking bracht bij ` de regeering, die zijn optreden op staatkundig gebied niet mel zijne plichten als staatsambtenaar vereenigbaar achtte, met het gevolg dat hij zijne betrekking bij de sterrenwacht moest nederleggen. Eenige jaren later werd hij echter verzocht de leiding der sterrekundige waarnemingen ten behoeve der voltooiing van het geodesisch net der kaart van België op zich te nemen en met dit werk hield hij zich van 1854 tot 1857 bezig. In laatst genoemd jaar begaf Hovzeav zich naar de Vereenigde iik: N, 8 E A EEE NE er EN = 27 Staten van Noord-Amerika, tot welk land hij zich aangetrokken gevoelde, en vestigde hij zich in Texas. Na het uitbreken van den burgeroorlog liep hij in dezen slavenstaat herhaaldelijk gevaar het slachtoffer zijner bekende anti-slavernij gezindheid te worden en slechts met moeite ge- lukte het hem in eene vermomming naar Mexico te ontvluchten , terwijl hij de vruchten van zijn wetenschappelijken arbeid moest prijs geven. Na een kort verblijf in Mexico begaf hij zich naar Nieuw- Orleans, waar hij bij de partij der zwarten een grooten invloed kreeg en hoofdredacteur van een de slavernij bestrijdend dag- blad werd. In 1870 legde hij de redactie van dat blad neder en vertrok hij naar Jamaica, om zich daarop nieuw aan wetenschappelijke onderzoekingen en aan de landhuishoudkunde te wijden. Toen in 1874, door den dood van Querecer, de betrekking van Directeur der Brusselsche sterrenwacht openviel, en de Regeering het noodig achtte den dienst dier instelling geheel te hervormen, was men eenstemmig van gevoelen , dat niemand dan Houzeau voor die taak berekend was. Het kostte echter veel moeite om hem te bewegen Jamaica, waar hij zich geheel te huis gevoelde, vaarwel te zeggen en zijne onaf hankelijkheid op nieuw prijs te geven. Doch eindelijk liet hij zich overhalen om naar België terug te keeren, en hij werd toen in 1876 tot Directeur der Sterrenwacht benoemd. Met ijver werd door Houzeau de hervorming van de aan zijne zorgen toevertrouwde instelling aangevangen en volbracht. Hij had echter te veel op zijne krachten vertrouwd. Toen hij alle onderdeelen van den dienst der sterrenwacht geregeld , alle ontbrekende instrumenten aangeschaft en een personeel gevormd had, waaraan hij met gerustheid het voortzetten van zijn werk kan toevertrouwen, kreeg hij het heimwee naar Jamaica. Hij verzocht en verkreeg een verlof van zes maanden, doch naar Jamaica vertrekkende, was het zijn voornemen het niet meer le verlaten. Toch schijnt hij overgehaald te zijn om naar België 28 terug te keeren, na eerst nog in Texas den doorgang van Venus over de zon te hebben waargenomen. De hieraan verbonden vermoeienissen hadden echter zijne gezondheid geheel geknakt. Hij had geene krachten genoeg meer om het bestuur over de sterrenwacht weder op te vatten en zag zich genoodzaakt zijn ontslag te vragen. Sinds — dat is van 1885 af — leefde Houzeau zeer stil en teruggetrokken, zich bijna uitsluitend met bibliographische studiën, die altijd ook zijne liefhebberij waren geweest, bezig houdende, tot dat de dood op den 12* Juli 1888 een einde aan zijn werkzaam leven maakte. Groot is het aantal geschriften op verschillend gebied, dat van zijne hand is verschenen. Zijn laatste werk » Bibliographie generale de lAstronomie” mocht hij niet voltooien, doch zal door zijn medewerker Lancaster worden voortgezet en beeindigd. Houzeau was sedert Mei 1880 correspondeerend lid onzer vereeniging. NicoLaas pe Miczucno MACGLAY, die in 1875 tot correspondeerend lid onzer vereeniging werd benoemd, en zieh voornamelijk wijdde aan ethnologische onderzoekingen op het Maleische schiereiland. en op Nieuw-Guinea, op welk laatste eiland hij herhaaldelijk een geruimen tijd doorbracht, was de zoon van een Russisch edelman en studeerde te St. Petersburg en ook aan Duitsche hoogescholen in de medicijnen en in de na- tuurwetenschappen. Twintig jaar oud vergezelde hij in 1866 den Jenaschen Hoogleeraar in de dierkunde E. H. Haecker Op eene wetenschappelijke reis naar Madera en bezocht vervolgens in 1867 de Canarische-eilanden en in 1869 Marokko. Daarna rustte hij zich uit tot een langdurigen onderzoekingstocht naar de Zuidzee-eilanden en voornamelijk naar Nieuw-Guinea, werwaarts hij zich over Zuid-Amerika, Tahiti en Samoa begaf. Hij verbleef ruim een jaar (1871—1872) aan de Noordkust van Nieuw-Guinea en werd daar in December 1872 afgehaald door het Russisch BEEN ER A A A e 29 klipperstoomschip Izoumroud, dat op last van den Grootvorst CoNSTANTIJN was gezonden, op het gerucht dat Macray overleden was, en waarmede deze naar de Phalippijnsche eilanden en Hongkoug vertrok. In het begin van 1874 bezocht Macray voor de tweede maal Nieuw-Guinea, doch nu de zuidwestkust, en daarna in dat jaar en in 1875 Achter-Indie en het schiereiland Malakka. Hij onderzocht verschillende streken van het binnenland en deelde vruchten van dat onderzoek in ons tijdschrift mede. Daarna bezocht Maciay de Pelew-, de Admiraliteits- en andere Zuidzee-eilanden en vertrok vervolgens ten derden male naar Nieuw-Guinea. Hij verbleef daar van 1876 tot 1878 aan de Noordkust, waar hij reeds goed bekend was en met ver- schillende Papua stammen op een vriendschappelijken voet stond. Zijne geschokte gezondheid maakte een langer verblijf onraadzaam en deed hem te Singapore en Sidney herstel zoeken : doch in 1879 ging hij voor de vierde maal naar Nieuw--Guinea, waarna hij nogmaals verschillende Zuidzee-eilanden en voor de tweede maal Sidney bezocht. Van hier keerde hij in 1882, met eene belangrijke verzameling op het gebied der ethnologie en de natuurlijke historie naar Rusland terug, doch hij had daar nog geen rust en vertrok voor de derde maal naar Sidney, waar hij toen eenigen tijd vertoefde en een biologisch station oprichtte. Van daar keerde hij, ik meen in 1887, weder naar zijn vaderland terug, helaas! slechts voor korten tijd, daar hij in het begin van het vorige jaar, op 42-jarige leeftijd door den dood werd verrast, terwijl hij zich onledig hield een vol- ledig verslag van zijne reizen en zijne onderzoekingen voor de pers gereed te maken. Op zijne verschillende tochten bezocht Macray van tijd tot tijd ook Java en woonde dan menigmaal onze bestuursver- gaderingen bij, terwijl hij herhaaldelijk het tijdschrift onzer vereeniging met de vruchten van zijn wetenschappelijk onder- zoek verrijkte. Van zijne hand verschenen daarin de volgende bijdragen: 50 Mijn verblijf aan de Oostkust van Nieuw-Guinea in 1871 en 1872: Anthropologische Bemerkungen über die Papuas der Maclay- küste in Neu-Guinea : Notice météorologique concernant la côte Maclay en Nouvelle Guinée. Ueber Brachyocephalität bei den Papuas von Neu-Guinea : Ethnologische Bemerkungen über die Papuas der Macluy-Küste in Neu-Guinea: 2 stukken. Een Opiumrauchversuch. Physiologische Notiz. Ethnologische Excursion in Johore (15 December 1874—2 Februari 1875), Ethnologische Excursionen in den malayschen Halbinsel (Nov. 1874 — Oct. 1875). Meine zweite Excursion nach Neu-Guinea 1874. De door het overlijden van de heeren Houzeau en De MicLucHo Maciay opengevallen plaatsen, en de plaats die bij het einde van 1887 nog open gebleven was, werden aangevuld door de benoeming tot Buitenlandsch Correspondeerend hd van de Heeren S. T. LANGLEY, secretaris der Smithsonian Institution te Washington. Herman GRAAF VON SoLMS-LAuBAcH , Hoogleeraar in de Botanie te Straatsburg, en Professor Dr. JuLius Hann, Hofrath, Uni- . versitáts-Professor, Director der K. K. Central Anstalt für Meteorologie und Erdmagnetismus te Weenen. Sinds bleek nog dat ook het buitenlandsche correspondeerend lid A. A. DumériL te Parijs is overleden. Wanneer dit over- lijden heeft plaats gehad is echter niet bekend, daar ons daar- ` van geene mededeeling is gedaan. Zijne plaats is nog niet aangevuld en het aantal correspondeerende leden in het bui- tenland bedroeg dus bij het einde des jaars nog 29, terwijl dat van die in Nederland, het bij de wet bepaalde maximum van 50 bedroeg, Ons correspondeerend lid Dr. F. D. Donners mocht in het afgeloopen jaar zijn zeventigsten verjaardag en zijn veertigjarig professoraat vieren, waarbij ook wij van onze belangstelling | | | E | 3 j 51 en onze waardeering hebben doen blijken, terwijl de jubilaris de welwillendheid had ons een exemplaar in brons te zenden van de medaille, met zijn beeltenis, die ter herinnering aan zijn zeventigsten verjaardag geslagen is. De Boekerij, die aan geene betere handen dan die van ons medelid Dr. B. P. Stoen kon worden toevertrouwd, blijft in goeden staat verkeeren en werd door aankoop van enkele nieuwe werken en door geschenken, maar hoofdzakelijk door van andere genootschappen of personen in ruil ontvangen werken belangrijk uitgebreid. Onder de geschenken vermeen ik niet onvermeld te mogen laten het belangrijk werk »Herinneringen aan Blitong”, door den eenigen nog in leven zijnden oprichter onzer vereeniging, den heer Cors. DE Groot, oud Hoofd Ingenieur, Chef van het Mijnwezen in Nederlandsch-Indië, dat wij, als blijk van zijne voortdurende belangstelling in de vereeniging, van hem moch- ten ontvangen. De Société Malacologique de Belgique, waarmede wij in het jaar 1887 betrekkingen hebben aangeknoopt, verrijkte de boe- kerij met eene voltallige verzameling harer Annales, uit 20 deelen met platen bestaande. De uitbreiding der boekerij was (REM dat het noodig was nog eene kast te doen aanmaken, waarin een gedeelte der zoólogische afdeeling werd overgebracht. Over het algemeen werd er van de boekerij meer gebruik gemaakt dan in vorige jaren, hetgeen evenzeer als een heug- lijk feit mag worden aangemerkt. Wij bleven de werken der bevriende genootschappen geregeld door tusschenkomst van het Nederlandsch Wetenschappelijk Centraalbureau ontvangen, en verzonden ook ons tijdschrift door tusschenkomst van dit bureau. In het afgeloopen jaar knoopten wij betrekkingen aan met de Veeartsenijkundige Vereeniging in Nederlandsch-Indié en de Gesellschaft zur Verbreitung wissenschaftlicher Kenntnisse in Baden 32 bei Wien: alsmede met den Heer Came Frammarıox , Président _ de la Société astronomique de France, die ons. in ruil voor ons tijdschrift het door hem geredigeerde tijdschrift / Astronomie M en de door de Société Astronomique uitgegeven wordende ge- schriften aanbood. Het Museum, waaraan Dr. ŚLurTER ook zijne goede zorgen blijft wijden, breidt zich evenzeer langzamerhand uit. Hoofd- « zakelijk is daarin de lokaalfauna der westelijke Java-zee ver- J tegenwoordigd. De fauna der koraalriffen van Java’s Westkust werd door den heer Sruirer aangevuld, terwijl hij tevens hel — Museum verrijkte met de kleine verzameling die hij in Straal _ Soenda bij Dwars in den Weg en Krakatau maakte. Van den heer Bresser te Ambon werden een paar fraaie exemplaren i van Squilliden ontvangen. Met het bewerken van den beschrijvenden Catalogus werd | voortgegaan, en het gedeelte handelende over de Echiniden en ` Asteroïden is in Deel XLVIII van het tijdschrift opge- R nomen. Daaruit blijkt dat de verzameling Echiniden uit ongeveer 100 exemplaren, tol 29 soorten en 19 geslachten behoorende, en de verzameling Asteroiden uit ongeveer 80 . „exemplaren, tot 29 soorten en 14 geslachten behoorende, bestaat. | Drie soorten van de Asteroïden bleken nieuw voor de weten- schap te zijn, en werden onder de namen Astropecten squamosus | Sl., Astropecten pusillus Sl. en Astropecten maier Sl. beschreven. Het Zoölogisch Station bleef geheel aan de daarvan gekoesterde | verwachtingen voldoen. De twee groote Aquariën waren het geheele jaar door met tal van levende dieren gevuld en de heer SLUITER was daardoor in de gelegenheid verschillende belangrijke ` waarnemingen nopens het leven dier dieren te doen, omtrent sommige van welke waarnemingen door hem in onze bestuurs- vergaderingen de mededeelingen werden gedaan , die ik zoo aan- stonds nader zal vermelden. Het Gebouw, aan onze vereeniging en aan de Nederlandsch: ` Indische Maatschappij van Nijverheid en Landbouw gemeenschap: ; PER da SR E z SR MR E RA E EEE ERNEST A E EEE DNR AE EE ES 4 me JJ pelijk toebehoorende, bleek dringend behoefde aan oververven te hebben. waarvan de kosten 7 1059.— voor het hoofdge- bouw en /648.— voor de lokalen, die de heer Beck in gebruik heeft, zouden bedragen. Vermits deze uitgaaf in één jaar onze geldmiddelen te zeer zoude drukken, werd het raadzaam geacht haar over twee jaren te verdeelen, zoodat in het afge- loopen jaar alleen een gedeelte van het hoofdgebouw op nieuwe geverfd is. Het gebouw verkeert overigens, even als de verhuurde bij- gebouwen, in goeden staat. De Bestuursvergaderingen werden geregeld en de jaarlijksche algemeene vergadering werd op het door de wet bepaalde tijd- stip gehouden. De bestuursvergadering in Mei werd door Dr. BorrLAcE. die in Augustus door Professor Dr. Max WEBER , en die in September door dezen en Prof. Dr. Wicnmaxx bijge- woond. Vier malen werd in de bestuursvergaderingen eene voordracht gehouden en wel: in die van Mei door den heer G. P. J. Bot Asp over »de vormen der waarneming: in die van Juli, door Dr. J. P. van per STok over »den duur der omwenteling van de »son om hare as:” in die van September door Dr. M. Trru over »hel nieuwe plantenkleed van Krakataw” en in die van November door Dr. S. Fuert over »Passalen en Moessons.” Bij welke vergaderingen steeds een groot aantal leden en onderscheidene dames door hunne tegenwoordigheid van hunne belangstelling deden blijken. Overigens werden in onze bestuursvergaderingen door ver- schillende bestuursleden meer of minder belangrijke mededee- lingen op natuurwetenschappelijk gebied gedaan, onder welke ik omtrent die van Dr. Suurrer hiervoren reeds gewag maakte. Deze besprak het in symbiose leven van Trachichtys Clarku Cuv. met eene groote Acfinia, en vermelde eene door hem gedane waarneming, waaruit gebleken was van hoe groot nut het samenleven van den Trachichtys met de Actinia voor den 34 d eersten is; verder de wijze waarop de zeer gewone Cypre — tifris, die reeds meermalen eieren in de aquarién heeft gelegd, die eieren, welke door hunne karmijn roode kleur licht in het ” oog vallen, aan het gezicht der daarop azende dieren onttrekt; de wijze waarop de zoetwaterslakken, Limneén, Planorben en | Paludineén, zich, aan eene door hen afgezonderde en op het water drijvende dunne slijmlaag hangende , langs de oppervlakte | van het water voortbewegen; en de nieuwe kustfauna van hel eiland Krakatau, waaromtrent Dr. Siurrer in de gelegen | was belangrijke waarnemingen te doen. De heer Fiere deelde het een en ander mede omtrent de door de heeren MAURENRRECHER en Goos uitgedachte Geier om den tijd te meten. Dr. Onnen vertoonde een grooten ijzeren cylinder met del | baar koolzuur gevuld, van de Bataviasche bierbrouwerij dé komstig, en deed zien op welke wijze het koolzuur in den, vasten agregatietoestand kan overgaan. Dr. Scherrer vestigde de aandacht op een arbeid van Roux en CHAMBERLAND in de Annales de d’Institut Pasteur, waarin het eerste bewijs geleverd wordt voor het vermoeden dat de door vaccinatie verkregen immuniteit eigenlijk op zekere Chemische veranderingen berust, die door de bacterien veroorzaakt worden. | De Heer Herınca deelde mede op welke wijze het hem gelukt | was het bij onderzoek van vertind ijzeren voorwerpen g gevormde i =" RCF A IN 7 metatinzuur helder te filtreeren. Van het Tijdschrift onzer vereeniging verschenen sinds mijt vorig verslag de 4° of laatste aflevering van Deel XLVII en afleveringen 1, 2 en 5 van Deel XLVIII; en daarin worden o. a. opgenomen, de in Januari 1887 door Dr. SLUITER gehouden voordracht »over eenige nieuwe en minder beken- de gevallen van aanpassing en samenleving van sommige dieren en planten van Java's kust: die welke in Juli 1888 door Dr. van DER Srok gehouden werd over den duur van de omwenteling der zon om hare as: eene bijdrage van RE a LE 55 Dr. Taropor Posewirz over: Lateritvorkommen in West-Borneo : het verslag eener dienstreis naar de Karomon-Djawa-eilanden door S. H Koorpers; eene bijdrage van A. G. VoRDERMAN over eene verzameling vogels van deze eilanden; eene van Kuc. Dusors, over de wenschelijkheid van een onderzoek naar de diluviale fauna van Nederlandsch-Indië, in het bijzonder van Sumatra ` eene van Dr. J. P. VAN DER STOK, on the period of the rotation of the sun as determined bij meteorological data, eene van Dr. €. P. SLUITER, Uber zwei merkwürdige Gephyreën aus der Bat von Batavia enz. | Daar de weiten onzer vereeniging op verschillende punten aanvulling en verduidelijking vorderden, werd tot hare her- ziening overgegaan, en werden in de algemeene vergadering van den Gen Februari nieuwe wetten vastgesteld , die bij besluit van 17 Mei daaraanvolgende No. 4 de goedkeuring der Regee- ring mochten erlangen. De ‘bijlage van dit verslag geeft een overzicht van de geldmid- delen onzer vereeniging , waarvoor ons medelid TEN BRUMMELER, als penningmeester, bleef zorg dragen. Daaruit blijkt dat, niettegen- staande de kosten van het tijdschrift, ten gevolge van zijn groote- ren omvang, ruim / 1700.— hooger waren dan het voorafgaande jaar, de uitgaven geheel door de ontvangsten werden gedekt, en dus het saldo in kas op 51 December 1888 ongeveer het- zelfde bedrag aanwijst als een jaar te voren. Deze gunstige uitkomst is voornamelijk aan het toenemen van het aantal leden te wijten; waardoor ongeveer f 280,— meer aan con- tributiën werd ontvangen, dan een jaar te voren. In elk opzicht geeft derhalve de afgeloopen jaarkring stof tot tevredenheid en grond om met opgewektheid de toekomst onzer Vereeniging te gemoet te zien. Weldra haar veertigste levensjaar intredende vindt men, naar ik vermeen te mogen | beweren, bij haar geen spoor van de veege teekenen die, naar ons medelid Dr. vax per Srox ons verzekerde, onmiskenbaar bij de zon zijn aan te wijzen; maar getuigen integendeel hare 56 werken dat zij. even als Sırıus, in den vollen bloei haan levens staat. Haar op dat an te handhaven en voor (durend bladen toe te voegen aan het boek onzer kennis der na van den Indischen archipel, dat sinds de stichting onzer ver - eeniging wel veel gevorderd is maar waaraan toch nog he grootste gedeelte ontbreekt, zij steeds het eendrachtig s van al hare leden, maar in het bijzonder van de jede het bestuur, die daartoe in de eerste plaats geroepen ja e ook door trouwe opkomst bij onze maandelijksche vergaderi veel tot den bloei onzer vereeniging kunnen bijdragen. HBTAKKNAJ NIL * LaySaoubutuur IA r i CA I AI RIT RA "6881 Henuef vravavg > ZŁIG0ZI / = ' "TYVloj ZLIGOTL / © © ‘VV 6199 TOPe * > * * + 888I Jose own opjos E e 46798 * ` + *nefiqnam us Surpuodasa "Sum + : -19Ase3 ‘uəpuəpəq ‘PNOHIIPUO 794 ULA 94904 E -0 ue] uoaedym op ur joəpuer jey “usmnoqor) med ine td Ee „asspdd() = groe : Si. À uogsoysbunuug ame ae à + + + + mue uouoo] E R lie Ud]SONUO UY /DD1.1DJ94908 > QGL e * "eS A ny ua HOHDIS 951b0]007 —08 o NN a R > oruaa Opa oct OP SET +: : A njy — € * : SARE Io uea apisqng 89146 * 3 paosph y, u‘: Dee "77 ugnnquiuo} IPOPSGI “ ` r IU td Lido dl Ri A A "m OA nO, Prze ee +" "ANNIA -95 a. POZWOLE op u joopure uadueAUGg UPA Suwəuieem op JM 9pu9190]A]100A uarsoyug Ser a: * "8881 Hennef y do oppg "N3AVILIN "NALSINVALNO ' 5551 UVVE LAN UJAO ONICUOOMINVUAA NA DNINAMIY PNIVINIAIIA TOIANAMEINALVN AAFTTANTNOA TWEEDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER ORNITHOLOGIE VAN SUMATRA DOOR A, G. VORDERMAN. Stadsgeneesheer te Batavia. Eenigen tijd geleden ontving ik eene kleine bezending vogels | die in het Barisan-gebergte en in Lahat (Zuid-Sumatra) door den natuuronderzoeker Cours was verzameld. Kort daarop gewerden mij eenige levende vogels van Katimbang en eenige opgezette individus van den Radja-bassa (Zuid-Sumatra). Ik heb gemeend der wetenschap geen ondienst te doen door deze collectie le determineeren en daaraan toe te voegen de beschrijving val eenen vogel, Garrulax bicolor, Muur. mij door den kapitein det infanterie GEORGES van Padang-pandjang toegezonden, benevens die van den Sumatraanschen Argus-faisant die hier in den dieren- tuin levend wordt aangetroffen. 1. PALAEORNIS LONGICAUDA (Bobv.). Een levend individu van Katimbang (Zuid-Sumatra) af komstig: 59 2. LORICULUS GALGULUS (L.). Deze kleine parkiet wordt hier dikwijls door prauwvoerders van uit de Lampongs ingevoerd. 3. PYROTROGON DUVAUCELLI (Teus). Een vrouwelijk individu afkomstig uit het Barisan-gebergte (Collectie Corrs). 4. HAPALHARPACTES MACKLOTIL (Murr.). Mantel, voorrug , kleine buitenste vleugeldekvederen en boven- ste staartdekvederen donker-zeegroen met vrij sterk ontwikkel- den metaalglans. De vederen van den achterrug eindigen chocoladebruin. Bovenkop, wangen en zijden van den nek vuil olijfgroen , alleen op eerstgenoemd deel van flauw-groenen metaalgloed voorzien. Die kleur zet zich voort als eenen breeden dwarsband over den krop en de borst. Keel, buik en onderste staartdekvederen licht- okergeel, op de flanken tot indiaansch-geel overgaand. Binnenste vleugeldekvederen muisvaal. Slagpennen vaal-zwart met eenen fijnen witten rand aan de buitenvlag. De basis? van die der 2° en 5° orde is wit. De groote buitenste vleugeldekvederen en de verlengde schoudervederen zijn donker-zeegroen met metaalgloed als de rug, en boven- dien bedeeld met fijne gegolfde citroengele dwarsbandjes; zij maken het sieraad uit van dezen vogel. De staartpennen zijn donker staalblauw met metaalgloed; de drie uiterste paren ein- digen wit, terwijl haar buitenvlag ook die kleur bezit. Bek koraalrood; aan de basis, vooral van de onderkaak , wor- den lange zwarte vibrissae aangetroffen. Pooten okergeel. Vleugellengte. > : i ; e . 0.125 M. Lengte der mondopening .. . 7 „0.024 >» a 5 à oo. EEN Hoogte van den bek aan de basis. S . 0.010 » Mondwijdte . à ; e ; ć u 0.019. » Tarsus i : i ; . 0.016 » Middeltoon met nagel . e i b + 0.017 » 40 5. CHOTOREA CHRYSOPOGON (Trau), De bovendeelen van den romp, de buitenste vleugeldekvede- l ren en dat gedeelte der slagpennen, dat bij den toegevouwen — vleugel aan het licht is blootgesteld, zijn donkergroen doch op den mantel met lichtere geelgroene boorden , zoodat de vederen zich — daar als geschubd voordoen. Tusschen de groote vleugeldek- vederen komen er enkele voor die eene blauwgroene kleur bezit- — ten. De niet aan het licht blootgestelde gedeelten der slagpennen zijn zwart met eenen flauw-okergeelen binnenrand aan het basaal gedeelte. Binnenste vleugeldekvederen lichtgroen. Staartpennen van boven donkergroen, van onderen blauwachtig. a i De onderdeelen van den romp zijn licht-papagaaigroen. 4 De kop is het fraaist geteekend. Achter de neusgaten bevindt zich, aan iedere zijde, eene scharlakenroode vlek, die scherp afsteekt tegen de naakte streek om het oog en de geel-grijze glimmende vederen van het voorhoofd. Streek achter het oog en | wangen licht-smoke-bruin. E De vederen van de kruin en het achterhoofd zijn grijs aan“ de basis (die bedekt is) doch overigens bruinachtig-zwart, dat naar achteren in lilablauw overgaat; aan haar uiteinde bevindt zich bovendien een scharlakenrood vlekje, dat het minst ont- wikkeld is bij de zijdelings ingeplante. Eene breede strook van licht-geele glimmende vederen ontspringt aan den hoek van de onderkaak en loopt naar achteren tot terzijde van den hals. Vederen van de kin en keel vuil-bruingrijs, naar achteren geleidelijk in eenen fraai lilablauwen dwarsband eindigend . Bek bij het geprepareerde exemplaar zwart , wit afschilferend. Pooten van den gedroogden vogel okergeel. Iris geel (Corrs). Tota jagte 2000 anana 08380 Staart . ; 5 S - a w UE CR Vleugel. : > i ć 0150300 Lengte der mondopening x - i . 00.052010? Culmen rostri . ; — 0.046» Hoogte van den bek aan de p, ; u 0019) Mond wijdte 2 i : ć * i . 0,025 M. Tarsus. : …. i 6 i A e UE» Middeltoon met Gë ; y e 0.052 » Achtertoon met id. d 8 ; ; . 0.027 » 6. XANTHOLAIMA FLAVIGULA "Boun "` Bovenste bekleedselen van den romp donker-olijfgroen , hier en daar olijfbruin getint. Borst-, buik-, flank- en onderste staartdekvederen vuil-groen met breede vuil-geelwitte harige zoomen en uiteinden, waardoor deze kleur op die deelen voor- heerscht, terwijl het groen tot overlangsche vlekken beperkt wordt. Voorste gedeelie van den bovenkop en eene breede kropvlek scharlakenrood , de eerstgenoemde vederen glanzend: achter de kropvlek bevindt zich eene citroengele dwarsvlek. Diezelfde gele kleur bezitten de kin en keel benevens eene streep boven en eene onder het 00g, terwijl de overige gedeelten van den kop , nek en hals zwart zijn. Dit zwart zet zich met enkele vederen voort tus- schen het geel van den hals en de roode kropvlek , terwijl het op het achterhoofd en terzijde van den nek even met asch- blauw beloopen is. Slagpennen vaal-zwart met olijfgroenen buitenrand en vuil- witten breeden binnenrand. Binnenste vleugeldekvederen flauw- isabella. iw Pa vaal-bruinzwart. Het middelste paar en de buitenzoomen der: overigen met een olijfgroene tint als be- wasschen. De zwarte vibrissae reiken tot aan de punt van den bek. Deze is bij het gedroogde individu donker-hoornkleurig, terwijl de pooten roodachtig zijn. Iris donkerbruin: naakte huid om het oog donkerrood (Cours). Sa, ET en: . 0.118 M. Staart . Ss A i : : , 0.054 » Vleugel . : i e ; ; ” » 0.084 >» Lengte der mondopening . S . 0.022 M. Culmen rostri . J ö , 1 0.016» 3 Hoogte van den bek aan de "m i 50.008 PJ Mondwijdte y d ; ; i ; . 0.015 Tarsus 6 R N ; . 0.016 » Middeltoon met RN ; - . 0.016 » 7. PSILOPOGON PYROLOPHUS (S. Morren). Mantel, rug, buitenste vleugeldekvederen en de slagpennen, M voor zooverre zij in toegevouwen staat aan het licht zijn — blootgesteld, donker-groen. Overig deel der slagpennen sepia 1 met licht-okergeelen binnenrand en geel-grijzen buitenzoom - aan de buitenste slagpennen der 1° orde. Flanken en buik j helder-geelachtig-groen. Binnenste vleugeldekvederen geelachtig. 4 Staartpennen van boven donkergroen, van onderen grijsblauw. — Voorste deel van den kop, teugels en hoek van de onderkaak 4 zwart. Achter de neusgaten ontspringt een bundel harige vederen i die naar voren gekromd, aan haar basis zwart zijn en in hel- der-rood eindigen. Achter het zwart van het voorhoofd loopt 4 een lichte aschgrijze band dwars over den kop. Achterhoofd, nek en zijden van den hals donker-bruin. A Vedertjes, der oogleden geel; eene smalle superciliairstreep » i heldergroen van kleur. begint achter het oog en eindigt nabij ` het achterhoofd. Wangen grijs, van achteren door eenen witten | band scherp afgescheiden van het bruin des neks. Kin zwart. Keel 5 licht-groen. Krop indiaansch geel. Dit wordt door eenen zwar- K ten halvemaan-vormenden band van het groen der;onderdeelen E gescheiden. Bek, bij het gedroogde exemplaar, okergeel met eenen … zwarten onregelmatigen dwarsband op het midden. Pooten ` leikleurig. same 0 S S ET Staart 0.120 > Vleugel 0.119 » Lengte der EH EE IO Culmen rostri. . : ; À y . 0.030 M. „Hoogte van den bek aan de basis . A . 0.016 » Mondwijdte. ij 1 e i ; ; . 0.020 » Tarsis SA i à d : , . 0.050 » Middeltoon met nagel . A i ¿ . 0.028 » Achtertoon met idem . i i e ; . 0.025 » 8. XYLOLEPES VALIDUS (Reixw.). e) Twee individu's geschoten te Lahat. Mantel en vleugels met hunne buitenste dekvederen zwart- bruin. Op enkele der groote dekvederen komt een roest- bruin vlekje voor. De eerste slagpen, die de kortste is, is aan de buitenzijde egaal van kleur, de binnenvlag heeft twee groote roestbruine ronde vlekken. De overige slagpennen bezitten, op onderling regelmatigen afstand, drie breede helder-roestbruine dwarsbanden. Binnenste vleugeldekvederen afwisselend met rosachtig-witte en vaal-zwarte dwarsbanden geteekend. De staartpennen zijn zwart en hare bovenste dekvederen bruinzwart. Achterrug helder-vurig-oranje, dat naar voren in bleek- oranje overgaat. Nekvederen wit met oranje getint. Zijden van den hals even als de basis van alle vederen van den onderromp en de flanken vaalrosachtig-grijs. Die van de beide laatstgenoemde streken eindigen harig en zijn hoogrood aan hunne uiteinden. Evenzoo de vederen van het voorste deel van den häls, terwijl de onderste staartdekvederen een vaal- zwartbruine kleur hebben en spaarzaam met rood zijn bedeeld. Ook de vederen van den bovenkop bezitten die laatste kleur en eindigen in hoogroode randzoomen; die van het achter- hoofd zijn een weinig verlengd en vormen daardoor eene kleine roode kuif. © Snavel, bij de gedroogde exemplaren, donker-hoornkleurig, Onderkaak geelachtig. Pooten en nagels bruingrijs. Iris geel (Corrs). 44 Totale lengte, van af de kruin tot het uiteinde WWS. al ria nos 020408 ee Mi Vleugels . a ep WE Lengte der doi ee lens tom COMB Culmen rostri . e ar DAM Hoogte van den bek. aan sd bario a PONIA A RO ee, ee 00153 TUI. € PS A II 0.028 + Grootste See eg Ka, er OR + BE Ar ZE NAWA a ee et DOS RE ee O A MBE 9. HEMICERCUS SORDIDUS (Evt). à Halfvolwassen mannelijk individu, afkomstig van Lahat. De zijden van kop en hals, de flanken en de onderdeelen zijn grauwachtig-grijs. De vederen van den achterbuik eindigen in geelachtig-witte harige randzoomen. Onderste staartdek- vederen wit met isabella tint. Evenzoo de stuitvederen. De overige vederen van de bovenste bekleedselen zwart en van harige witte of isabella-gele randzoompjes voorzien; doordien zij betrekkelijk groot en afgerond zijn, doen zich die deelen grof geschubt voor. Slagpennen der 5° orde zwart met breede witte dwarsbanden en wit eindigend: de overige slagpennen ` vaal-zwart met een geelachtig-witten binnenrand en die der 2° orde bovendien met eene isahella-gele driehoekige vlek nabij het uiteinde van de buitenvlag en eenen dito gekleurden ter- minaalzoom. Binnenste vleugeldekvederen isabella-geel ; oksel- vederen zwart met flauw-gele randen. De bovenkop is tot aan het achterhoofd roestbruin. De tot eene kuif verlengde achterhoofdsvederen zijn glanzend, helder- vermiljoenrood. Onder deze zijn nog eenige verlengde kuifvederen kel ET E EINE: a | 40 U AWA RAWA 45 die mede roestbruin zijn, doch die door de vermiljoenroo de bedekt worden. Bek en pooten, bij het opgezette individu, donker-loodkleurig : de eerste iets lichter aan de basis. Iris bruin (Cours). Totale lengte van de kruin tot het uiteinde der samengevoeg- de vleugels, die over den staart heenreiken. . 0.102 M. Staart ` 4 ; , s à . 0.024 » Vleugel . ; . 0.080 » Lengte der FA RAT . 0.022 » Culmen rostri . i ; s . 0.020 » Hoogte van den hek aan de basis À i . 0.005 .» Mondwijdie . 3 e » i . 0.009 » Tarsus . Ee ; : . 0.016 » Middeltoon met meel : > . 0.017 » Grootste achtertoon met nagel . i i . 0.025 » 10. CALLOLOPHUS MENTALIS (Teus). © De teekening van Temminck (Pl. Col. IV fig. 584) komt vrij- wel overeen met het exemplaar dat in de collectie Corrs voorhanden is. Enkel dien ik op te merken, en dit geldt ook voor de afbeeldingen van andere spechten, dat de kleuren in het Temmincksche plaatwerk te helder en te geprononceerd zijn afgebeeld. Het hieronder te beschrijven exemplaar is afkomstig van het Barisan-gebergte. Bovenkop, buik, en flanken dof-olijfgroen. Rug, stuit en de aan- grenzende verlengde schoudervederen van dezelfde tint, doch helderder gekleurd, doordien vooral op den rug en de stuit vele vederen met harige geelgroene boordsels eindigen. De zijden van den kop, hals, en de borst zijn helder-bruin: die van de wang, grauw. De vedertjes tusschen de keel en wang zijn grauwbruin en eindigen met witte stipjes. 46 Evenzoo de voorste van de kin. De keelvederen zijn vaal-zwart ` met witte boordsels. De achterste vederen van de nog al ` groote kuif zijn citroengeel. De grondkleur der slagpennen is vaalzwart. afgewisseld door ronde helder-bruine vlekken die grooter zijn op de slagpennen : der 2° orde dan op die der eerste. Die vlekken strekken zich, in tegenstelling met dergelijke op de slagpennen van Callolophus gularis Reus, tot nabij het uit- einde der vleugels uit. De buitenste vleugeldekvederen en de i buitenvlaggen der slagpennen, voor zooverre zij in toegevouwen staat aan het daglicht zijn blootgesteld, vertoonen eene donker- granaatroode kleur. De staartpennen zijn effen rosachtig-zwart. De bek van het gedroogde exemplaar is Napelsch-geel; de basis van den snavelrug en de punt van de bovenkaak echter donker-hoornkleurig. Iris bruin. (Corrs). Totale lengte van de punt van den bek tot het uiteinde MAIER. POWA a . 0.215 M. Staart. i ; u ; e 3 e . 0.094 » Vleugel . . N i e > : . 0.126 » Lengte der mondopening . e : e . 0.029 » Culmen rostri ` e e : : : . 0.025 » Hoogte van den bek aan de hasis. . 3 . 0.012 » RAN a. E, O UDA Tarsus. . e . i e ; , . 0.020 » Middeltoon met nagel. : y i e . 0.029 » Grootste achtertoon met nagel . . . 0.022 » ll. CALLOLOPHUS MALACCENSIS (Larn.). Een jeugdig mannelijk individu uit de omstreken van Lahal. (Gollectie Cours). 12. CALLOLOPHUS GULARIS (Renn). In den catalogus over de vogels van Borneo stelt SALVADORI — $ 47 Callolophus mentalis Ben, (Q) synoniem met C. gularis Rems (5). Naar aanleiding van de aanwezige exemplaren in de collectie van Corrs kan ik daarmede niet instemmen, maar houd ik beide soorten voor vrij scherp afgescheiden. Beide vogels zijn uit het Barisan-gebergte afkomstig. Behalve de nadere gegevens, uit de détail-beschrijving te onderkennen, vond ik het voornaamste verschil in de ondervolgende observaties. CALLOLOPHUS MENTALIS (Rcn».). CALLOLOPHUS GULARIS (Rcne.). Mantel en rug gepronon-| Mantel en rug grijs, met olijf- ceerd olijfgroen. groene tint doorwasschen. Voorste kuifvederen olijfgroen,| Voorste kuifvederen bruin, achterste kuifvederen helderlachterste stroogeel. citroengeel. Keelvederen vaalzwart met! Keelvederen zwart met een witte boordsels. wit puntje aan den rand van - jiedere vlag. De bruine vlekken op deslag-| Het achterste derde gedeelte pennen reiken tot aan het uit-|van de slagpennen is effen zwart. einde. Totale lengte van het grootste| Totale lengte van het grootste onderzochte individu 0.225 M. [onderzochte individu 0.270 M. De beschrijving is als volgt: Bovenkop donker-olijfgroen. Vederen om het oog, die van het achterhoofd, van de kin en de zijden van den hals tot aan den krop helder-bruin. Wangvederen als die van den bovenkop. De achterste kuifvederen zijn stroogeel. De keelvederen zwart, met een wit puntje aan den rand van iedere vlag. Mantel-, rug- en verlengde schoudervederen grijs met olijfgroene tint doorwasschen. Stuit olijfgroen. Evenzoo de onderste bekleedselen van den romp en de flanken. Slagpennen vaalzwart, met helder-bruine ronde vlekken, die echter niet verder reiken dan het voorste */; gedeelte van den vleugel en kleiner zijn dan die, welke bij €. mentalis worden aangetroffen. Buitenste vleugeldekvederen en dat gedeelte der 48 slagpennen, dat in toegevouwen staat. aan het licht is blootge- steld, granaatrood. Bovenkaak zwart: onderkaak licht hoorn- p kleurig met donkere punt. Pooten leigrauw. Totale lengte van de punt des beks tot het uiteinde van den staart.. . ; g 3 . 0.270 mM Staart. * : . . 0.112 > Vleugel i ; à ; > 0.155 » Lengte der mondopening . > j ; . 0.056 » Culmen rostri . i g i , . 0.028 » Hoogte van den bek aan de basis. . A . 0.010 » Mado tel. peut. scan ida sobs uud 20088 Tarsus. gaa à 2 ; . 0.022» Middeltoon met nagel. ; à : . 0.035 » Grootste achtertoon met nagel . 3 ; . 0.025 > 13. GAUROPICOIDES RAFFLESIL (Vic). © Vrouwelijk individu, afkomstig van Lahat. Mantel, rug, buitenste vleugeldekvederen , buitenvlaggen van de slagpennen der 2° en 5° orde olijfgroen met een goudgeel waas overloopen. Enkele vederen van den achterrug eindigen in goudgele harige zoompjes. Bovenste staartdekvederen vaal- bruin, licht bewasschen met eene olijfgroene tint. De slagpennen der 1° orde en de binnenvlaggen van die der 2 orde zijn vaalzwart. Op de binnenvlaggen komen, op onderling regelmatigen afstand, witte vlekken voor, die meestal eirkelrond ` zijn. vlekken. Staartpennen effen zwart. Binnenste vleugeldekvederen vaalzwart met ruitvormige witte | Borst- buik- en flankvederen vuil-olijfgroen, dat met eene ` grijs-bruine tint gemengd is. Op de flanken bovendien witte droppelvlekken. Achterhoofdsvederen tot eene groote kuif verlengd. Bovenkop: zijden van den hals en de nek pikzwart. 49 Eene witte streep loopt van het oog, achter de oorstreek om, naar beneden. Eene tweede witte streep begint onder het oog en loopt eerst evenwijdig aan de eerste, maar buigt zich ter- zijde van den hals naar beneden en voren en reikt tot aan den schouder. _Voorhoofdsvederen en teugels kaneelkleurig: kin en keel helder-okergeel. Bek donker-loodkleurig, op den snavelrug in zwart overgaand. Pooten donker-grauw. Iris bruin (Cours). Totale lengte van de kruin van het hoofd tot het uiteinde des staarts . i ; NE à i . 0.225 M Staart a A 5 5 5 ; d 0E» Vleugel E a i S 5 IAEA Lengte der mondopening ; ; : . 0.055 » Culmen rostri . , ; . 0.029 » Hoogte van den bek aan de "ez ; ; . 0.010 » Mond wijdte . : R ‘QUIL > Tarsus š ; i > : . 0.024 » Middeltoon met st ; . i e ¿ 0.024 » Achtertoon met nagel : a . A AU ŁĄK 14. MEIGLYPTES GRAMMITHORAX (Mar). © Is kleiner dan Meiglyptes tukki. Kop, nek, flanken en onderste bekleedselen dwarsgestreept, zoodanig dat fijne isabella-kleurige en donker-umberkleurige dwarsbandjes elkander afwisselen. Deze dwarsbandjes zijn uiterst fijn op den kop, worden allengs breeder op de borst en zijn het breedst aan de achter- zijde der flanken. Rondom de mondopening en op de wangen predomineert eene rosachtige tint. De mantelvederen zijn donker-umberkleurig, bij het vaal- zwarte af en bezitten isabellagele dwarsbanden. De donkere grondkleur heeft hier echter grootere uitbreiding dan op de onderste bekleedselen. Achterrug isabellakleurig. Bovenste staartdekvederen vaal-zwart met isabella randen. Mo. Bot. Garden, Mo. Bot. Garden, 1398. 50 Buitenste vleugeldekvederen als de mantel met witte ol isabella vlekjes aan de uiteinden, waardoor die deelen een on — regelmatig grof-gespikkeld voorkomen krijgen. Slagpennen ` vaalzwart met, op onderling regelmatigen afstand staande, vaal- witte randvlekjes aan de buitenvlaggen en grootere breede dito dwarsbanden aan de binnenvlaggen. Staartpennen vaal-zwart met onvolkomen isabella dwarsbanden. ` Bek zwart; pooten bruinachtig, bij het gedroogde exemplaar. Iris bruinzwart. (Corrs). Totale lengte van af de kruin tot het uiteinde des staarts . : ; ; S ; i : . 0.122 M. Staart y ` 2 e 8 e À . 0.044 » 7 Vleugel . s b $ e . 0.095 95 Lengte der mondopening : 3 e . It Culmen rostri . i i . 0.018 » Hoogte van den bek aan de RR e i . 0.007 Mondwijdte, 7 e : e d à . 0.010 » Tarsus d À ś y . 0.020 2 Middeltoon met is à e S 2 . 0.019 » 8 Grootste achtertoon met nagel . i ` . 0.021 5 AS 15. MEIGLYPTES TUKKI (Less.). Twee individus van Lahat. (Collectie Corrs). 16. MICROPTERNUS BRACHYURUS (ViziLL.). Een exemplaar uit het Barisan-gebergte. (Collectie Cours). 17. EUDYNAMIS ORIENTALIS (L.). Een exemplaar van den Radja-Bassa, Zuid-Sumatra. 18. CENTROCOCCYX EURYCERCUS (Har.). In de collectie van Corrs is een exemplaar aanwezig dat van denzelfden leeftijd schijnt te zijn als het door mij beschrevent in deel XLIII, pag. 181 van dit tijdschrift. SRR S a oer 2 INR AS EEE 51 De onderdeelen zijn in het onderhavige geval, bij den Suma- traanschen vogel, meer rosachtig-zwart, en de metaalgloed is op den nek en mantel geprononceerd staalblauw terwijl de staartvederen eenen groenen weerschijn hebben. Men verlieze niet uit het oog dat het Javaansche exemplaar onmiddellijk na den dood beschreven is, terwijl dit niet geldt voor dat van Sumatra. Totale lengte . Ä S : ; . 0.460 M. Staart ń d e à Ń d ..:0.282 » Vleugel à à i A 2 , 0,1319.» Lengte der EUREN e ; 3 . 0.041 » Culmen rostri . : i : , 0.054 .» Hoogte van den bek aan de Bahr À e . 0.017 » Mondwijdte i A à g , . 0.0232; » Tarsus. : e ; à x - ::0,059,, » Middeltoon sonder pel i ee DOS Idem met dezen. ; À a . 0.046 » Kleinste achtertoon zonder EA S . 0.017 » Idem met dezen. i ` : d : „ POJ > 19. ALCEDO EURYZONA (Trum). © Middelste gedeelte van den mantel, rug, stuit- en bovenste staart- dekvederen helder-zilverachtig blauw: de laatstgenoemde meer naar kobaltblauw overhellend. Bovenkop, nek, buitenste vleugel- dekvederen, zijden van den mantel en verlengde schoudervederen benevens de slagpennen vaal-bruinzwart. Uitgezonderd de laatste, zijn al de vederen van de overige pasgenoemde deelen aan hunne uiteinden van flauw-getinte vuil-blauwe boorden voorzien en wel het meest geprononceerd op den kop en de buitenste vleugeldekvederen. Zijden van den hals als de bovenkop gekleurd ; wangen vuil- blauw. Achter de oorstreek bevindt zich een bundel roest- kleurige vederen; een smal randje boven de teugels heeft ook die kleur. Kin en keel wit. Dwars over de borst loopt een bree- de gordel van blauwe vederen, die van voren scherp begrensd is, 52 Okselvederen, binnenste vleugeldekvederen en onderste staart- dekvederen isabella-kleurig. Staartpennen zwart, het middelste paar met een kobalt-blauw | eindzoompje. De stevige bek is zwart en de pooten zijn bruinachtig. TOO 0000... ; . 0.165 M. Staart í 3 > i 5 ; . 0056 Vleugel i ; E s . 0.084 » Lengte der plas > i i i . 0.055 » Culmen rostri . ` ; : . 0.044 » Hoogte van den bek aan de Säi : 00E Mondwijdte A à S : i s . 0.015 » Tarsus S S d d > . 0.012 » Middeltoon met el. M $ . 0.0897 20. LACEDO PULCHELLA (Honsr.). à & Q Van deze fraaie ijsvogelsoort zijn twee individus, een manne: en naar achteren geleidelijk in het wit van den buik overgaat. Flankvederen roestkleurig-wit met vaalzwarte binnenvlaggen. lijk en een vrouwelijk, in de collectie van Cours aanwezig. Zij | zijn geschoten te Lahat. De beschrijving van het eerste is als volgt. Voorhoofd, de zijden van den kop tot achter in den nek eN het voorste deel des mantels kastanje-bruin. Vederen van den bovenkop donkerbruin met azuur-blauw® uiteinden; die van het achterhoofd zwart met witte vlekken el azuur-blauwe uiteinden. Doordien de vederen elkander gedeelte: lijk bedekken, valt alleen de blauwe kleur in het oog. Vederel van rug en stuit zwart met witte dwarsbanden en azuur-blauw® uiteinden. Buitenste vleugeldek vederen zwart, waaronder vele met eene blauwe halvemaanvormende vlek aan het uiteinde. Aan den vleugelhoek een bruin vlekje. Grondkleur der slag pennen vaal-zwart met isabella-kleurigen binnenrand; die del 55 2 orde bovendien met witte driehoekige vlekjes aan den buitenrand. Binnenste _vleugeldekvederen _isabella-geel. Staartpennen zwart met witte dwarsbanden, welk wit op de middelste en op enkele buitenvlaggen der overigen in donker-blauw overgaat. Kin, keel en het midden van den buik rosachtig-wit. Borsten flanken licht-roestkleurig; enkele vederen op het achterste deel der flanken zwart met blauwachtige dwarsbandjes. Bek koraalrood. Pooten eveneens. Het wijfje heeft de boverdeelen, de wangen en de staart rosbruin met zwarte dwarsbanden afgezet en de onderdeelen effen wit uitgezonderd de borst, die even als de flanken zwarte dwarsbanden bezit. Afmetingen van het mannetje: Totale lengte , 5 , $ ż S = 0167M: Staart r 3 ; e : 4 , 0,060 » Vleugel > ; A M , „ 0,084 » Lengte der in > e ; > DRIN. NE Culmen rostri , ` j > À 5 007, + Hoogte van den bek aan de EE ; < Dia Mondwijdte y 7 » : A ; LOL » Tarsus ; S S a ; Pullis + Middeltoon met (SS: > A ; ` sel OBR TS Achtertoon met idem, k ; k p „ 0012 » 21. EURYLAEMUS OCHROMELAS (Rarr..). Twee exemplaren uit het Barisan-gebergte (Collectie Cours). 22. PSARISOMUS PSITTACINUS (Meur). Bovenkop, wangen, oorstreek en nek zwart, met eene licht- blaauwe vlek op de kruin terwijl eenige der achterste zwarte nekvederen in een fraai kobaltblauw eindigen. Achter het oog bevindt zich een bundeltje lancetvorinige vederen, die eene zwarte basis hebben, maar overigens lichtgeel zijn, welke kleur aan 54 8 Ą + y haar uiteinde geleidelijk in een flauw-geelgroen boordsel overgaat. De vederen onder het oog, op de teugels en achter de neus- gaten zijn guttegom-geel, kort en rechtopstaande. Kin groenachtig geel, hals guttegom-geel, van achteren door eene rij zilver witte, glanzende groote vederen begrensd. Dit geel met den witten grensrand zet zich als een kraag, ter zijde van den hals, achter het zwart, voort tot in den achter nek, maar vereenig zich niet met dat van de tegenovergestelde zijde, terwijl daarentegen het uiteinde des witten ringkraags bijzonder in bel oog valt, doordien de vederen, die dezen samenstellen, lt dier plaatse, zeer vergroot zijn. Bovenste bekleedselen van den romp en vleugeldekvederen O. donker-groen, de onderdeelen helder- -smaragd-groen. a pennen met vaal-zwarte binnenvlag; die der eerste orde me azuurblauwe basis aan de buitenvlag, die overigens groen is Binnenste vleugeldekvederen licht-groen met flaauw- recht zwarte basis. Slag- en staartpennen van onderen zwart, de laatste 2883 verlengd en van boven helder-azuur- -blauw. Bek bij het gedroogde exemplaar zwart, met witte randen en dito culmen. Pooten hoornkleurig. $ Totale lengte . e ; . 0,210 M. SGGW. |: | 0,128 * | Vleugel i > 0,096 » Lengte der mondopening l ; ; e . 0,027 ? Culmen rostri 2" PAIA. , ; , 0,017 > Hoogte van den bek 54 de neusgaten TNT 0,00 Mondwijdte 0,019 ? nr Re 0,025 > Middeltoon met nagel, 0,022 ? 23. amica STELLATUS (Twerbv.). Bij de verwarring die er steeds geheerscht heeft in ge rei Es determinatie der verschillende soorten van het geslacht Batracho- stomus, was het voor ornithologen, die niet in de gelegenheid zijn de Europeesche musea te bezoeken, eene uitkomst toen de markies Twreppare, in den jaargang 1877 der Proceeding of Ihe Zool. Soc. te Londen, een analytisch overzicht gaf van de ver- schillende speciës, die in de Indische gewesten waren aange- troffen. Dank zij dit opstel was ik in staat gesteld een door Cours te Lahat (Zuid-Sumatra) geschoten vrouwelijk individu uit dat geslacht te diagnostiseeren, dat in kleur en teekening vrijwel overeenkomt met de afbeelding van die soort door TWEEDDALE gegeven. Vooraf dient te worden vermeld, dat het exemplaar geen witte band onder aan den hals heeft en dat de witte nekband ter zijde van den hals eindigt; verder dat de groote vleugeldek- vederen goed ontwikkelde witte vlekken aan hare uiteinden ver- toonen en dat die vlekken bij de schoudervederen zeer sterk ontwikkeld zijn. Beschrijving: De grondkleur van alle bovendeelen is rosachtig-bruin. De voorhoofd- en superciliairvederen isabella-kleurig, de achterste met donkere uiteinden of dwarsbandjes. De kruin, de verlengde achterhoofdsvederen , wangvederen en mantelvederen zijn helder-kastanjebruin, het donkerst op de kruin. Op den mantel komen hier en daar fijne donkere zigzag streepjes uit, terwijl een breede band in den nek uit witte vlekken bestaat. Die vlekken komen voor aan de uiteinden der nekvederen en ontstaan doordien iedere veder, die daartoe bijdraagt, slechts aan de bedekte basis grijs is, doch overigens wit; dit wit is rosachtig aan het bazaal gedeelte van de vlek en wordt daar afgebroken door een zigzag donker smal dwarsbandje, waarop een grooter gedeelte volgt, dat aan het uiteinde van de veder door een zwart zoompje begrensd is. Aan de randen hebben de witte vlekken eene rosachtige tint. De kleine en middelste buitenste vleugeldekvederen zijn kas- tanje-bruin, hier en daar met lichter getinte ronde vlekjes aan de 56 uiteinden. De groote dekvederen zijn eveneens helder bruin met grijs aan de basis. Het bruin der buitenvlag is met donkere fijne zigzag lijntjes geteekend en bezit aan het uiteinde eene groote driehoekige of halfcirkelvormige witte vlek, die van het bruin ` gescheiden is door eene smalle donkere bies. Eene rij grootere witte lengtevlekken komt voor in de scapulairstreek, waarvan de i vederen aan het uiteinde meerendeels wit zijn, welk wit meestal t de beide vlaggen betreft, terwijl het fijn door zwart omzoomd ` is. De grondkleur der slagpennen van de 1° en 2° orde is - donker-rosachtig grijs; die der 1° orde bezitten aan de buitenvłag ` licht-rosachtige driehoekige randvlekken, op regelmatigen afstand van elkander verwijderd; die der 3% orde hebben de basis even - als de overige slagpennen, doch hun uiteinde is, voor zooverre i het aan het licht is blootgesteld, brain met fijne zwarte zigzag — lijntjes en effen licht-bruine hoekige vlekken aan de randen, welke j vlekken met eene donkere bies omzoomd zijn. Rugvederen en bo- venste staartdekvederen met donkere zigzag-lijntjes: de laatsten | even als de slagpennen der 5% orde met kleine heldere vlekken aan de uiteinden en het midden des rands van beide vlaggen. Ook ` deze vlekken zijn donker omzoomd. | De staartpennen zijn rosachtig met donkere uiterst fijne zigzag lijntjes geteekend en in een helder-bruin donker omzoomd vlekje — emdigend. Vijf of zes heldere donker-omzoomde dwarsbanden komen op iedere veder voor: die dwarsbanden zijn voor de mid- d delste staartpennen helder-bruin, terwijl zij op de binnenvlag A van de uiterste paren wit van kleur zijn. Kin- en keelvederen — isabella-kleurig; de zijdelings ingeplante met rosbruine harige - uiteinden, De vederen van de borst en den buik zijn groot, schub- — achtig verlengd. Op eerstgenoemd deel zijn zij helder-roesthruin getint met donkerder bruine zoomen, op den buik is de grond- kleur meer isabella, terwijl de bruine zoomen hier smaller zijn- Vederen van den achterbuik en onderste staartdekvederen licht- — isabellakleurig getint. Bovenkaak bij het gedroogde exemplaar helder-bruin ; onder- | kaak geelachtig. Gedroogde pooten geel. | ZE 57 Totale lengte — 4 ; N in 0,220: M. Staart ; i | ; ` j 20,130.» Vleugel 4 i ` E ` DURO: a Lengte der demi ‘ +. 0.056 » Culmen rostri . 3 > . 0021 e Hoogte der sr aan er basis à ; . 0.006 » Dikte van de onderkaak aan de basis. ` . 0.004 » Mond wijdte a e a > : y 0.052 » Tarsus A i ; ć d . 0.015 » Middeltoon met igst i ; í E . 0.019 » Achtertoon met id. . ; y d ‚0.010 » 24. TOHiTREA AFFINIS (Div ` Een mannelijk en een vrouwelijk individu uit het Barisan- gebergte (Collectie Corrs) in »full dress.” Corrs deelde mij in- dertijd per brief mede dat hij een mannelijk exemplaar ge- schoten had, waarbij het wit van den romp en van de verlengde staartvederen door licht-kastanjebruin was vervangen. Ver- moedelijk dus een mannetje in het eerste vederkleed. 25. PERICOCROTUS FLAMMEUS (Fonsr.). Twee mannelijke exemplaren uit het Barisan-gebergte (Col- lectie Corrs). 26. IRENA CYANEA (Beer). Twee mannelijke en één vrouwelijk individu uit het Barisan- gebergte (Collectie Cours). 27. DICRURUS CINERACEUS (Honsr.). Een exemplaar uit Lahat (Collectie CoLrs). 28. CHAPTIA MALAYENSIS (Hav.). De geheele vogel is zwart met staalblauwen weërschijn. De vederen van kop, nek, mantel, rug en borst zijn min of meer puntig geschubd. Slag- en staartpennen, voor zoo verre zij 38 niet aan het licht zijn blootgesteld, dof-rosachtig-zwart. Bin- nenste vleugeldekvederen glanzend zwart, enkele met een klein wit vlekje aan het uiteinde. Een bundeltje korte naar voren gerichte dofzwarte harige mom reikt van het voorhoofl | tot aan de neusgaten. | Bek, pooten en nagels zwart, Iris bruin-zwart (Corrs). Totale lengte . i $ i ; d . 01724 Staartpennen . ` ; ; ; - . 0.0928 Middelste id. . , ; ś å j Wie: Vleugel ` i j i . 0.4101 Lengte der mondopening ; e : ; . 0.022327 Culmen rostri . ; ; i . 0.012 Hoogte van den bek aan bible ; . 0.007 > Mondwijdte i 5 i j à . 0.0128 Tarsus ; i , 2 0.014 Middeltoon met men + . i ; . 0.015 > Achtertoon met id. ‘ 0.012 » De beschreven vogel is een RR ad van Lal | afkomstig. (Collectie Cours). 29 BHRINGA REMIFER (Teww.). Twee exemplaren uit het Barisan-gebergte (Gollectie cours | 30. MYIOLESTES OBSCURUS (Honsr.). Een mannelijk individu uit de omstreken van Lahat (Collectit Corrs). 31. LEIOTHRIX MITRATA (S. Muur.) E Een exemplaar uit het Barisan-gebergte (Collec tie Corrs) | De hoofdkleur des vogels is grijs, leikleurig van boven en À eene okergele tint bedeeld op de wangen en de onderdeel Bovenkop kastanje-bruin, het donkerst op de teugels en Dov ei de neusgaten, het helderst op het achterhoofd. Voor "hoofdsw? dertjes grijs met witte schaft. Achterbuik en onderste staart dekvederen helderbruin. Kin zwart. Staartpennen leikleurig, a. 59 het achterst deel donker-sepia. Slagpennen donker-sepia, doch voor zooverre zij in toegevouwen staat aan het licht zijn bloot- gesteld, grijs. Daarvan zijn uitgezonderd de 2°, 5°, 4°, 5°, 6° en 7° slagpennen der 1° orde, aangezien aan haar basaalgedeelte het grijs der buitenvlag door wit vervangen is, zoodat zich die kleur bij den toegevouwen vleugel als een breede lengtestreep voordoet. Bek en pooten oranje-geel. Totale lengte. . ; ; à i i . 0.194 M. Staart. e A | i ; À 4 . 0.098 » Vleugel `. : i à i . 0.096 > Lengte der RER ‘ ; 3 E . 0.020 » Culmen rostri . ; : : 0.019 » Hoogte van den bek aan u ; e . 0.006 » Mondwijdte E : $ z y . 0.009 » Tarsus. i. ; i i ; . 0.038 » Middeltoon met med 3 e e i . 0.019 » Achtertoon met idem. 5 e d 100016» 32. GARRULAX BICOLOR (Mur). De gedroogde huid van een exemplaar dezer soort werd mij onlangs toegezonden door den kapitein der Infanterie Georees, die den vogel in de omstreken van Pandang-pandjang geschoten had, waar hij onbekend was bij de inlanders. | In de bosschen der hooge bergstreken van den Singalang schijnt deze soort echter niet zoo zeldzaam te zijn, te oordeelen naar de omstandigheid dat de Italiaansche natuuronderzoeker Beocarı 2 mannetjes en 5 wijfjes mede bracht, die hij daar verzameld had. De vogel heeft een zwart vederkleed, welke kleur een ros- achtige tint heeft vooral op den romp. (roodachtig donker-bruin, zooals ScHLEGEL het noemt, kan ik het niet vinden). Het hoofd, de hals en het bovenste gedeelte van de borst zijn grijsachtig-wil, het laatste deel het helderst. De vederen 60 3 des bovenkops zijn zeer groot en tol eene kuif verlengd, ‘+ hare basis zich aschgrijs voordoet. Twee bundels naar voren gerichte korte stijve vederen, i aan het begin van het voorhoofd geplaatst zijn en de neusgate bijna geheel bedekken, zijn pikzwart, even als een smalle krin om het oog en de oorstreek. Bek en pooten zwart. Nagels donker- hoornkleurig. Voelan l vuil-okergeel. Totale lengte van den geprepareerden vogel. . 0.270 M O EEN ; . 0.119 Viemgollangte à. + . »aninsgobnem 18 0.126 ° Lengte der nen - À N à … NATA Culmen rostri . i e . 0:07 Hoogte van den bek aan » base e . 0.008» A A maa vi Tarsus ` à e : ; Br) Middeltoon met je : | a à , 0.055 J Achtertoon met nagel. e e e ; . 0.037 8 33. PITTA ELEGANS (Less) A 4 Vederen van den hovenkop donker-van-Dijck-bruin, bij hel zwart af. Achter de neusgaten begint aan weerszijden ell heldere breede band, die tot in den nek omloopt en van vorh okergeel, achter het oog zwavelgeel, en in den nek oranje E 3 Teugels, streek om het oog en wangen zwart, dat zieh in ei nek voortzet. Kin en keel vuil-wit. Deze kleur zet zieh 1 zijde van den hals naar achteren voort als een dwarsband, 8 allengs geel wordt en van onderen door eenen zwarten ech begrensd is e Mantel, rug en stuit koffiebruin. De bovenste staat vederen eindigen in vaal-zwarte harige hoorden. Buiteuste vleugeldekvederen en slagpennen vaal- zwart. MT mige eindigen in helder-witte vlekken of boorden, waardoor 61 den toegevouwen vleugel eene breede witte overlangsche streep ontstaat. Krop, borst en voorste gedeelte der flanken okergeel met zwarte dwarsbandjes: overige onderdeelen rosachtig-grijs met fijnere donkere dwarsbandjes, die bijopvallend licht eenen blau- wen gloed vertoonen. Vederen van het achterste deel der flanken donker-grijs en in witte harige zoomen eindigend. Onderste staartdekvederen zwart met kobalt-blauwe zoomen. Staart- pennen kobalt-blauw , voor zooverre zij aan het licht zijn blootgesteld: overigens zwart. Bek zwart. Pooten donkerbruin. Totale lengte . A e i ; . 0,187 M. Staart. e à i 3 : | j . 0,057 » Vleugel . : i A A . 0,098 » Lengte der mondopening . : d , , 0,027 » Culmen rostri |. h 1 . 0,024 » Hoogte van deu bek aan de eeh R i . 0,009 » Mondwijdte e > ; ; e ; . 0,014 » Tarsus. . S ` 0,055 » Middeltoon met peni i e i > . 0,028 » Achtertoon met idem. i 3 ; ; . 0,018 » 34. MUNIA MAJA (L.) Een exemplaar van den Radja-bassa. (Zuid-Sumatra). 35. ERYTHRURA PRASINA (Srann). Levende individus werden uit Katimbang in 1885 hier te Batavia ingevoerd. De vogel is echter op West-Java niet zeldzaam. 36. CALORNIS CHALYBEA (Horsr.). Een exemplaar van den Radja-bassa. Toen ik in 1885 de Lampongsche districten op Sumatra bezocht trof ik daar dezen vogel veelvuldig aan, 62 37. ORIOLUS XANTHONOTUS (Honsr.). Twee mannelijke individus uit het Barisan-gebergte (Collect Cours). 38. DENDROCITTA OCCIPITALIS (S. Muri.) Een exemplaar uit het Barisan-gebergte, geschoten door (4 Bovenkop, zijden van het gelaat, kin en hals bruin. deren van de kruin eindigen in licht-grijze stippelvlekken. terhoofd lichtgrijs, dat in den nek geleidelijk eene donkerder aanneemt. Mantel-, rug- en schoudervederen rosachtig-b De flanken en de onderdeelen van den romp kaneelkleun Stuitvederen lichtgrijs. Bovenste staartdekvederen donkerg met rosachtige tint. i Slagpennen zwartachtig. Aan de basis van die der tof loopt een witte dwarsband. De drie buitenste paren der st pennen zijn zwart, terwijl de andere in deze kleur tot! uiteinde beperkt zijn en zich overigens grijs voordoen. pooten zwartachtig. Iris rood (Cours). S Totale lengte Staart Vleugel Lengte der APA Culmen rostri Hoogte van den bek aan È hels Middeltoon met ua Achtertoon met idem 39. CISSA SINENSIS (G. R. Gnav.). Sr De grondkleur van dezen vogel is helder-azuurblauw > dA kerder van boven en iets lichter beneden, terwijl daar bov dien het wit der basis van de vederen doorschemert. vor hoofdsvederen blauwgroen. 65 De licht-blauwe achterhoofdsvederen zijn tot eene kuif ver- lengd. Een pikzwarte band loopt over de teugels rondom het oog tot achter in den nek, waar hij zich met die der tegen- overgestelde zijde vereenigt. Slagpennen en dekvederen der 1° orde bruin-grijs aan de binnenvlag en rosachtig-grijs aan de buitenvlag: die der 2% orde meer rosachtig-bruin met eene licht-blauwe vlek aan het uiteinde; die der 5% orde bezitten eene rosbruine buitenvlag en eene grijsbruine binnenvlag: de laatste is nabij het uiteinde van eenen zwarten dwarsband voorzien, terwijl bovendien het geheele uiteinde dezer vederen licht-blauw is. Binnenste vleugel- dekvederen licht-blauw. De middelste staartpennen , die tevens de langste zijn, hebben eene licht-blauwe kleur ; de overigen eveneens, doch deze zijn nabij hun uiteinde van eenen breeden zwarten dwarsband voorzien. Iris rood (Corrs). Van deze soort waren 5 exemplaren , uit het Barisan-gebergte afkomstig, in de collectie. Totale lengte . : * s x i . 0.280 M. Middelste staartpennen . s : : sa 0,195 je Vleugel . ER i „ 0.128 >» Lengte der mondopening ; - A + 0.055 » Culmen rostri . g e g . 0.051 » Hoogte van den bek aan de basis . e - 0015 7» Mond wijdte : 5 e a i . . 0.016 » Tarsus .. . : e «owi 0,038; » Middeltoon met ot e : 4 . 0.035 » Achtertoon met id. . so > . 0,021 » 40. TRERON NASICA (SckLEc.). Wordt nu en dan levend uit de Lampongs te Batavia ingevoerd. De beschrijving van dezen vogel, vergeleken bij de afbeelding dezer soort in het werk der Sumatra-expeditie, zal door mij 64 spoedig gepubliceerd worden in eene verhandeling over de vogels van het eiland Billiton. AL OSMOTRERON OLAX (Trom). Mannelijk individu afkomstig van Katimbang (Lanza Kop, hals en nek aschgrijs, het donkerst van boven, het lichtst van onderen. Kin witachtig. Ook de flanken en de onderzijde | der binnenvlaggen van de slagpennen zijn grijs. Krop oranje. Borst groenachtig-geel: voorste gedeelte van den buik even eens. Achterbuik en onderste staartdekvederen kastanje-bruin. Mantel, voorrug en buitenste kleine vleugeldekvederen donker- roodbruin. Achterrug en bovenste staartdekvederen aschgrijs. Slagpennen en hunne groote buitenste dekvederen zwart; die der 2° en 5° orde van fijne flauw-gele buitenranden voor zien: zoo ook hare groote buitenste dekvederen. | Binnenste vleugeldekvederen donkergrijs. Middelste staart- pennen vaal-zwart; de overigen eveneens, doch met een donker grijs uiteinde. De ondervlakte der staartpennen is voor allen zwart met een licht-grijs uiteinde. Pooten rood. Voorste deel van den bek licht gekleurd. Achterste deel donker. Vb lengte. |. |... Sënn i ON nee, Vleugel. . d ak uge dod usb ou OS Lengte der mondopening EE . 0.018 » : Culmen rostri . i S . 0:01" | Hoogte van den bek aan SE i . 0.007 » E Mondwijdte . À : + ? ; i . 0.008 » | Tarsus i ; ; + ; . 0.015 53 Middeltoon met Ko? "x" À i . 0.025 0 Achtertoon met id. . . 0.015 »7 42. PTILOPUS JAMBU (Gw). Een exemplaar van den Radja-bassa. 65 43. ARGUSIANUS ARGUS (LJ). Naar een levend individu in den Planten- en Dierentuin. De huid van den kop en het voorste gedeelte van den hals is kaal en bezit eene donkere grijsblaauwe tint, overeenkomstig neutraal- tint. De uitwendige gehooropening is met eene rij rechtopstaan- de vedertjes begroeid. Overigens treft men op de halshuid slechts spaarzaam witte rudimentaire vederen aan, die alleen uit eene fijne witachtige schaft bestaan. Over het midden van den bovenkop loopt in overlangsche richtig eene rij fluweelige pik- zwarte vederen die zich tot aan het begin van den nek uitstrekt. Ook de nekvederen zijn onvolkomen en beperken zich tot spaar- zaam ingeplante harige vederen, bij wie zwartbruine en witte tinten elkander afwisselen: meer benedenwaarts beginnen de vederen volkomen te worden, zoodat het onderste gedeelte van den nek even als de mantel en de buitenste vleugeldekvederen bruin-zwart zijn met isabella-gele of roestkleurige vlekken, hetgeen aan die deelen een fraai donker gemarmerd uiterlijk geeft. Beschouwt men eene uitgetrokken veder van die deelen afzonderlijk, dan is men geneigd de spaarzaam lichte tinten op de vederen voor de grondkleur te houden, waarop het bruin-zwart voorkomt als droppelvlekken , “die hier en daar in elkander vloeien, maar in zulk een groot aan- tal dat hare kleur voorheerschend wordt. Vooral is dit duidelijk aan de verlengde schoudervederen. De vederen van den krop en de borst zijn fraai helder-kastanje-bruin met zwarte gemarmerde of gegolfde dwarsbanden, waaraan lichtere oker-gele fijne banden grenzen. Die kastanje-bruine tint verliest zich op de flanken en den achterbuik, maar de vederen behouden ook hier haar ge- marmerd uiterlijk. Ook de kleine binnenste vleugeldekvederen komen in kleur en teekening met de borstvederen overeen. De onderste staartdekvederen zijn zwart met were A smalle dwarsbanden. De vederen van den rug en de stuit en de bovenste staartdekvederen hebben eene heldere okergele grondkleur met bruin-zwarte, afzonderlijk staande droppelvlekken; die van de eerstgenoemde deelen vormen groote schubben 5 66 terwijl de laatste zeer verlengd en lichter getint zijn: allen ` bezitten eene licht-grijze basis. De middelste staartpennen zijn verlengd. Zij vertoonen eene donkergrijze grondkleur en zijn bezaaid met kleine witte spik- keltjes die zwart omzoomd zijn ; nabij den buitenrand neemt dit zwart toe, zoodat het daar de grondkleur bedekt. | De pennen van de alula en de groote buitenste dekvederen der slagpennen van de 1° orde hebhen eene gedeeltelijk grijze, gedeel telijk leverbruine grondkleur, waarop ronde of ovale zwarte vlekken worden aangetroffen, die met helder-bruin omzoomd zijn en waarvan de bruine tint geleidelijk in de grondkleur over gaat. | De slagpennen der 1e orde zijn buitengewoon fraai. De stevige schaft is oranje aan de basis en overigens dom ker-blauw. De buitenvlag flauw-zalmkleurig mel donker- ` bruine regelmatig geplaatste, ovale vlekken die flauw met licht- ` oker-geel omzoomd zijn. De uiteinden der slagpennen van del orde en het breedste gedeelte van haren binnenzoow is helder- leverbruin met zwarte dubbelstippen, die met donkerbruin om- wasschen zijn, het overige gedeelte van de binnenvlag is bruingeel aan den rand van de schaft alwaar zich zwarte regel matige korte dwarsstreepjes bevinden, bij wijze van eene visch graat. Tusschen die streepjes in komt nabij hunnen oorsprong eene ` rij goudgele lengtestippels voor, die nabij het uiteinde van de veder in eene egale oranje-gele streep langs de schaft over. gaat. Tusschen het pas beschreven gedeelte en den leverkleu rigen breeden binnenzoom bevindt zich eene overlangsche strook van roodbruine grondkleur en lichtblauwe fijne stippels, die een wit middelpunt hebben, De slagpennen der 2: orde zijn niet minder fraai maar geheel anders geteekend. Hare schaft is zwart-bruin met zalmkleurige? buitenrand. De binnenvlag is grijsachtig met breeden witten 2000: Op het grijze gedeelte ontmoet men weder zwarte ronde vlekken met roestkleurige randen. Ook de buitenvlag is grijs en prijkt met eenige reeksen zwarte ovale vlekken, die vooralaan den binnenkant | SE PIER SZ EDA PORZ a Ea NZD e ee 67. in elkander vloeien en daardoor zwarte overlangsche gegolfde lijnen doen ontstaau. Het voornaamste kenmerk bestaat echter in eene rij ronde spiegelvlekken, die de grootte bezitten van een 10-cents-stuk. De rand dier spiegelvlekken is zwart en gaat van binnen geleidelijk over in geelachtige, roodachtige en groene tinten, en daarbij tevens voorzien van eene witte streep. De slagpennen der 5e orde missen de spiegelvlekken. Op hare schaft predomi- neert wit, hare binnenvlag is bruin-zwart gevlekt op eenen witten bodem aan den binnenzoom en overigens zwart mel bruin, fijn gemarmerd. Overigens hebben zij aan het uiteinde witte spik- kelvlekken, overeenkomstig met die, welke op de staartpennen voorkomen. De plaats, waar bij de secundaria, de spiegelvlekken voorkomen, wordt hier ingenomen door eenen breeden grijs- gelen overlangschen band. Groote binnenste vleugeldekvederen grijs met vaal-zwarle ronde vlekken. Bek blauwwit, aan de basis loodkleurig met roodachtige tint. Iris sepia-bruin. Pooten helder rood. De twee uiterste voortoonen zijn door een spanvlies ver- bonden aan den middeltoon. De staart bij dit individu is beschadigd. Vleugel . ` A d -0.470 M. Lengte van de RETON , $ i . 0.042 » Culmen rostri : 14007 A Hoogte van den bek aan dé fasii . 0.016 » Mondwijdte i : « d ; URE TS Tarsus : + : d = e DW, én we Middeltoon met Ke : e > . 007 > Achtertoon met nagel. ; 5 i x Wee 111. À 44. PELOPERDIX PERSONATA (Honsr.). Van deze soort werd mij een opgezet individu toege- zonden, dat geschoten was op een der hellingen van den Radja-Bassa, een uitgedoofden vulkaan in de Lampongs, die de 68 uiterste zuidelijke punt van Sumatra bepaalt. Er bestaan g gegevens omtrent het geslacht van het exemplaar. Mantel, rug en buitenste vleugeldekvederen zijn gelijk í van P. rubrirostris, helder bruin met zwarte dwarsban De slagpennen der 5° orde, die de binnenste grens van del vleugel daarstellen, zijn echter fraaier door de breede zwart banden, die met eene heldere terra-sienna kleur afwisselen, d niet het geval is bij de twee onderzochte individu’s van bag genoemde soort. E De staartvederen zijn lichtbruin met vaal-zwarte zoomen i dito aderen op de vlaggen. ` De bovenkop en nek zijn van-Dijck-bruin, welke kleur gelei lijk lichter wordt naar voren en daar in een smal streepje Wl aan den snavelrug reikt. De daarnaast liggende voorhoofd vederen zijn even als de wangen, de kin en de hals vuil-w Het naakt gedeelte om het oog, dat gedurende het le rood schijnt geweest te zijn, is van onderen met korte St pelige donker-bruine vedertjes als bespikkeld. Die vede zetten zich voort tot op de teugelstreek. Krop en borst donkergrijs, dat op den voorbuik in held grijs overgaat. De zijden van den achterbuik , die over grijswit is, benevens de flanken, bruin-zwart met witte dw banden. Okselvederen bruinachtig. Binnenste vleugeldekvede aan den vleugelrand vaalbruin en meer binnenwaarts wil Onderste staartdekvederen wit en vaalbruin, afgewiss Slagpennen vaal-rosachtig-zwart. Bek, bij het gelt exemplaar, uitgezonderd de punt, donker-hoornkleurig. Pot okergeel. Deze soort mist de kenmerkende witte onvolkomen ved die bij P. personata op den kop, nek en borst buiten de dere uitsteken, maar men treft op het achterhoofd, (user) n vederen uitstekende haren aan. Totale lengte van de kruin tot het uiteinde des staarts . . Staart. k à T | i i } . 0,048 M. Vleugel >. d : d à . 0,130» Culmen rostri . A j s i i OF» 45. PELOPERDIX RUBRIROSTRIS (Sauv.). Deze patrijssoort werd in 1877 door de Nederlandsche Sumatra-commissie in Alahan-Pandjang ontdekt. Later verzamelden Beccart en Kräsı, in 1878 en in 1884 exemplaren in het Singalang-gebergte, terwijl Cours in 1881 twee exemplaren schoot in de bosschen van het Barisan-gebergle, Zuidelijk Sumatra. Een dezer exemplaren, dat blijkens de aangehechte étiquette een mannetje is, heeft eene zwartachtige met wit gestippelde keel, terwijl het andere even als Peloperdix personata eene witte keel en witte teugelvederen bezit. Overigens gelijken zij beiden volkomen op elkander. Bovenste bekleedselen van den romp, mantel- en bovenste vleugeldekvederen helder-bruin met zwarte dwarsbanden afge- zet, die het smalst op den mantel zijnde, allengs naar achteren eene grootere uitgebreidheid verkrijgen. Ook de staartpennen deelen in die kleur en teekening. maar hier predomineert het zwart. De slagpennen der 1° en 2 orde vaal-zwart; die der 5: orde als de rugvederen, bruin met zwarte vlekken. Binnenste vleugel- dekvederen vaal-zwart met wit gezoomd. De vederen van den- kop, nek en hals zijn zwart, waartusschen enkele witte voorko- men, die van voren smal en van achteren breed zijn en zich als driehoekige vlekjes voordoen. Deze vedertjes zetten zich ook tusschen de krop- en borstvederen voort, welke helder-bruin gekleurd zijn. De achterte borstvederen zijn zwart en van breede harige witte zoomen voorzien, die der flanken zwart met witte wijd uit elkander staande dwarsbanden. Op de buikvederen predomineert het wit en het achterste deel der flanken is rosachtig- bruin. Onderste staartdekvederen zwart met witte of ros- achtige boordsels. | 70 De bek en de pooten van de gedroogde exemplaren zijn geelachtig, hoewel zij bij het leven koraalrood zijn. De naakte huid om het oog is volgens Corrs rood, terwijl zij met kleine zwarte vedertjes bestippeld is. Het andere exemplaar, waarvan de etiquette verloren is geraakt komt overeen met de plaat, die van deze soort gegeven — is in het werk der Sumalra-expeditie, doordien de kin en hals … wit zijn, welk wit echter in tegenstelling met de plaat van SNELLEMAN van onderen van het bruin des krops door een zwarten vand vrij scherp is afgescheiden. Ook de witte vlekjes op de horst ontbreken op die plaat. Tevens moet worden opgemerkt dat Keuremans naar een opgezet individu teekende zoodat de kleur van bek en pooten anders is dan bij den levenden vogel. Totale “lengte. 0.5, BW de . 0.182 M Staart. ; i ; S à e S . 0.05% Vleugel i i { ; ; S . DT Culmen rostri . à : d (EG 46. AREOTURNIX PUGNAX (Texu.). Een vrouwelijk individu van Lahat. In 1885 trof ik in de Lampongsche districten (Zuid-Sumatra), meerdere exemplaren aan van dezen vechtkwartel, die in kooien door de inlanders onderhouden werden. Batavia, 50 Januari 1889. T: A = Ę $ $ SE A prenten et E A kj olek le een er nanne A genen nd OVER HET VOORKOMEN VAN EENE LOOPHOENDER- SOORT IN DEN KANGEAN-ARCHIPEL. DOOR A. G. VORDERMAN. Stadsgeneesheer te Batavia, Eenigen tijd geleden verspreidde ik op uitnoodiging van het permanent internationaal ornithogisch comité eene oproeping aan alle vogelkenners en vogelliefhebbers in Nederlandsch-Indië. Hoewel het resultaat lang niet aan de verwachtingen beant- woordde, zoo waren toch zeer enkele personen bereid inlich- tingen te geven omtrent eenige der daarin gestelde vragen. Onder anderen heeft zich de Controleur W. F. H. Van AMERON toenmaals te Kangean geplaatst, de moeite getroost, naar- aan- aanleiding der sub 20 gestelde vraag, onderzoekingen te be- werkstelligen omtrent het voorkomen van eene loophoender-soort in den Kangean-archipel, waarvan het resultaat is dat het bestaan dezer vogelsoort te dier plaatse boven allen twijfel verheven wordt. Zooals bekend is moet de Kangean-archipel beschouwd worden als eene voortzetting in oostelijke richting van de geologische formatie die Madoera en omliggende eilandjes daarstelt, terwijl hij nog aan deze zijde valt van de lijn, die Malai-Azië van Papoe-Azië scheidt. Hoewel nu loophoendersoorten aan gene zijde veelvuldig voor- komen en zelfs zoodanig dat zij als typisch tot het Australisch ge- west gerekend werden , zijn er hierop eenige uitzonderingen, daar door eene Oostenrijksche expeditie eene afzonderlijke soort op 12 de Nicobaren is ontdekt en ook door Engelsche natuuronder- zoekers eene andere soort op Laboean, nabij de noordwestkust van Borneo werd aangetroffen. Ook de Philippijnen, die in, natuurkundigen zin tot Malai-Azië gerekend worden, bezitten eene afzonderlijke soort. De navorsehing omtrent de ¿engraphiisehel verspreid dezer vogels is interessant omdat zij, uit den aard van hunnen bouw, niet in staat zijn van het eene eiland naar een ander over te vliegen. Tot dusverre was de westelijke grens hunner verbreiding. behoudens de bovenvermelde uitzonderingen, Celebes en Flores. Nu werden in 1876 tijdens ik als civiel geneesheer te Soe- > menep, (oostelijk Madoera) gevestigd was, door inlandsche zee > varenden, groote rosé-gekleurde eieren in gezouten toestand ` aangevoerd, die uit den oostwaarts gelegen Kangean- bien afkomstig waren. Deze eieren bezaten eene groote overeenkomst met dergelijke die in de Molukken als maléo-cieren bekend staan en ook aan H loophoenderen hunnen oorsprong te danken hebben. Naar aanleiding nu der boven vermelde vraag deelde de Controleur Vax Ameron mij het volgende mede: Er bestaat werkelijk in den Kangean-archipel eene eet | soort die even als de andere loophoenderen groote nesten SCH samengesteld uit bladeren, takjes en zand. Die- nesten zijn gelegen op den grond, aan den rand val het bosch en bezitten eenen omvang van verscheidene meters. Hij trof deze nesten niet alleen aan op de kleine onbewoonde eilanden oostwaarts van ‘het dicht bevolkte eilandje Sepeken + maar ook op het meer zuidwaarts gelegen eiland Seponiljang- | Ook heeft hij de vogels die de nesten bouwden soms aange: | troffen, doch hunne bijzondere schuwheid was de oorzaak dat zij niet onder schot waren te krijgen. Wat hij er van ver: | meldt komt neder op de beschrijving in algemeene vera van eene Megapodius-soort. Bij het uitgraven van een der nesten werd een pas T : ` 3 75 komen kuiken gevangen, met heldere groote zwarte oogen dat eene fraaie donkerbruine kleur bezat, en daarbij buitenge- woon vlug was in zijne bewegingen. De eieren zijn iets grooter dan ganzeneieren en lichi-rood gekleurd. De inlanders verhalen dat de hen na het leggen van een ei in onmacht valt. De plaatselijke inlandsche naam van den vogel is »boeroeng gosong”. Het voorkomen van deze vogelsoort op de Kangean-eilanden is dus eene uitgemaakte zaak. Moge de tegenwoordige controleur van die onderafdeeling in staat zijn gesteld mij een opgezet individu te bezorgen , dan zal hij daardoor de ornithologie ter zeerste aan zich verplichten. Baravia, 9 Maart 1889. GA ¿e sala) ainia dą CENA Pa OVER HET AL 0F NIET WAARSCHIJNLIJKE VAN HET OVERERVEN VAN VERKREGEN EIGEN- SCHAPPEN, EN HET BELANG DEZER VRAAG VOOR DE BIOLOGIE. Voordracht, gehouden op de Bestuursvergadering van 14 Maart 1889. DOOR Dr. €. Ph. SLUITER. "t Is reeds meer dan een jaar geleden , dat ik hier een en ander mededeelde betreffende de nieuwere zienswijze, vooral door Weismann voorgestaan, omtrent het mechanisme der overerving en der veranderlijkheid bij de organismen. Sedert dien tijd is Weısmans herhaaldelijk aangevallen, vooral wat betreft de door hem voorgestane meening, dat de gedurende het leven ver- kregen eigenschappen niet op de nakomelingen overerven , en ik hoop eenigszins op uwe belangstelling te mogen rekenen , wanneer ik heden avond omtrent de geschiedenis dezer overervings- kwestie, die op dit oogenblik eene »question brulante” in de biologie is, eenige bijzonderheden mededeel. Terwijl toch aan den eenen kant er wel niemand aan twijfelen zal, dat zoowel bij planten als dieren, eigenschappen, die een individu reeds bij de gebooorte bezit, overerfelijk zijn, zoo onzeker is aan den anderen kant nog altijd de beantwoording der vraag of ook eigenaardigheden, die een dier- of plantińdi- vidu eerst gedurende zijn leven verkrijgt, al of niet op de nakomelingschap overerven. Als voorbeeld van overerving van aangeboren eigenschappen, herinner ik slechts aan de 6 76 algemeen bekende feiten, dat bijzondere abnormaliteiten de ouders, bijv. het bezit van 6 vingers en dergelijken, dikwijls | door eenige geslachten heen telkens bij verschillende nakome | lingen weer voorkomen. E Bekend is het, dat moedervlekken op bepaalde plaatsen va het lichaam dikwijls op geheel identieke plaatsen bij de kind worden teruggevonden. - Niet alleen lichamelijke eigenaardigheden worden op nakroost overgebracht, ook de geestelijke vermogens. De far S Baca telde onder hare leden niet minder dan 22 meer of minder ` beroemde musici, en bijna ieder zou zeker uit zijne dom omgeving deze gevallen met tal van voorbeelden kunnen mt meerderen. 3 | Zeer intressant en voor ons nog geheel onverklaarbaar zija zeker de verschijnselen dezer overerving, maar als werkelijk | waar erkende feiten staan zij vast, en zij mogen dus als werkent principe in de biologie gebruikt worden, al behoort zeker hel principe zelve nog tot de grootste mysteriën. Geheel anders evenwel staat het met de gedurende het leve van een organisme verkregen eigenschappen, met de v dus of bijv. gedurende het leven aangebrachte, of ook toev verkregen verminkingen, of eene door nadenken en stud ei verworven hoogere mate van ontwikkeling en dergelijken meet: op de nakomelingen kunnen worden overgedragen. Van" oudsher is men het omtrent de beantwoording vraag niet eens geweest. Terwijl vroeger echter het al of niet voorkomen van overerven van minder belang scheen, is sedert het opkomel der evolutieleer, de Vraag naar het waarschijnlijke van Y overerven dezer verkregen eigenschappen van bijzonder gr” gewicht geworden, en vooral is zij in de laatste jaren © de" theorieén van Prof. We:smaww weer bijzonder op den vo% grond getreden. | Het is echter niet onbelangrijk ook enkele uitingen Y eenige beroemde mannen uit het verleden aan te halen. 77 Uit den oudsten tijd is het, enkele losse gezegden van Hrrpocrates niet meegerekend, alleen ARISTOTELES die over deze kwestie spreekt. Meermalen komt hij in zijn werk: »Over de wording der dieren” op het overerven van verkregen eigenschappen terug. Loo zegt hij in het 1% Boek $54en 55: »Eindelijk schijnt het ook juist te zijn, dat zoo er een oorspronkelijk iets is, waaruit het geheel wordt, er evenzoo goed een iets is, waaruit. ieder deel ontstaat. zoodat, wanneer er een zaad van dat geheel bestaat, ook ieder afzonderlijk deel zijn bizonder zaad hebben zal. Deze meening steunt op de volgende waarnemin- gen: de kinderen worden hunnen ouders niet slechts in aan- geboren, maar ook in later verkregen eigenschappen meer of min gelijk. Want het geval is voorgekomen, dat als de ouders litteekens hadden, hunne kinderen op dezelfde plaats het merk van het litteeken bezaten en in Chalcedonie vertoonde zich bij het kind van een vader, die op den arm een brandmerk had, dezelfde letter, doch slechts onduidelijk en vaag. Dit zijn ongeveer de redenen, waarom velen overtuigd zijn, dat het zaad (sperma namelijk) aan het geheele lichaam zijn oorsprong te danken heeft”. In het 7% Boek, dat evenwel onecht is, zegt de onbekende schrijver: »dergelijke gevallen zijn echter zeldzaam; meestal brengen verminkten goed gevormde kinderen voort, en hierin heeft geen vaste regel plaats”. Uit deze aan- halingen blijkt, dat Aristoteles en zijn navolger niet aan het overerven van verkregen eigenschappen twijfelden, maar toch dui- delijk het verschil er van inzagen met het overerven van aange- boren afwijkingen en het eerste tot de zeldzaamheden rekenden. Wat men overigens in de werken der ouden over deze kwestie vindt, is van weinig of geen beteekenis, daar het belang der vraag niet werd ingezien. Veel merkwaardiger zijn uit den lateren tijd de uitsprakèn van Kant, die zich zoo nadrukkelijk mogelijk tegen de waar- schijnlijkheid van het voorkomen van dergelijke gevallen verzette. Daar Kants redeneering voor ons tegenwoordige natuuronder - S 78 zoekers nog al merkwaardig is, wil ik een enkele passage, uit zijn opstel: »Bestimmung des Begriffs einer Menschenrase”, dat door Dr. Brock werd medegedeeld, aanhalen. Nadat Kant eenige staaltjes aanhaalt van in omloop zijnde verhalen van het overerven van verminkingen, van den invloed der verbeelding - bij zwangere vrouwen op het ongeboren kind, waardoor het kind op een aap, een schildpad, en de hemel weet, wat ` meer zou gelijken, komt hij tot de volgende slotsom: Nu is het duidelijk, dat, wanneer aan de tooverkracht der inbeelding of van kunstmatige vervorming van menschen aan dierlijke lichamen een vermogen wordt toegekend, de ` telingskracht zelve te veranderen, het oorspronkelijke Urmo- ` del der natuur te vervormen, of door toevoegingen te misma- ken, die toch later bestendig in de volgende generaties vast- gehouden worden: dat men dan in ’t geheel niet meer zou weten, ` van welke originaaltypen de natuur zou uitgegaan zijn, of ` hoe ver het met de veranderingen nog zou kunnen gaan, el, daar de inbeelding der menschen geen grenzen kent, tot welke wangestalten de geslachten en soorten nog zouden kunnen ver- ` wilderen. Naar aanleiding van deze overweging neem ik als grondstelling aan, in °t geheel geen, in de voortplantingsbezig- heid der natuur ingrijpenden, invloed der inbeelding te laten | gelden, en ook geen vermogen der menschen, om door uitwen- dige verminking veranderingen in het oude type der geslachten of soorten te bewerken, deze in de voorttelingskracht te doen — inwerken en erfelijk te maken. Want , laat ik ook maar een | enkel dergelijk geval toe, zoo is het, alsof ik ook em | enkele spookgeschiedenis of tooverij als waar erkende. De grenzen der rede zijn eenmaal overschreden, en de waanzin I dringt bij duizenden langs dezen weg binnen. Er is ook geen > gevaar, dat ik mij door deze conclusies voorbedachtelijk tegen | werkelijke waarnemingen blind, of wat hetzelfde is, koppig en + ongeloovig zou maken. Want alle dergelijke avontuurlijke | gebeurtenissen dragen zonder onderscheid het kenmerk, dat E zij in 't geheel geen experiment toelaten, doch slechts door bet | E "a Zo | 4 79 opschommelen van toevallige waarnemingen kunnen bewezen worden. Wat evenwel van zoodanigen aard is, dat het, hoe- wel zeer goed aan het experiment onderworpen kunnende wor- den, toch bij geen enkel zich bewaarheidt, of het met allerlei uitvluchten uitwijkt; dat is niets dan ijdele waan en verzinsel. Dit zijn mijne redenen, waarom ik een wijze van verklaring niet kan aannemen, die eigenlijk de overdreven hang naar magische kunst, aan welke iedere, ook de kleinste bemanteling gewenscht is, in de hand werkt: namelijk deze , dat het veran- deren der soort, zelfs ook het toevallige, dat niet altijd gelukt, ooit het gevolg van een andere oorzaak zou kunnen zijn dan van de in het geslacht zelve zich bevindende kiemen en neigingen. Dit zuiver deductieve standpunt, waarop Kant zich hier plaatst, strookt zeker al zeer weinig met onze tegenwoordige inzichten omtrent de wetenschappelijke behandeling eener vraag. Zonder twijfel is dan ook Kawrs beschouwing hoogst eenzijdig en zal wel niemand, zelfs niet de meeste enthousiaste aanhan- ger van Wersmanns theorie, geneigd zijn om ep Kants gronden ten minste, zijne conclusie te onderschrijven. Veel voorzichtiger laat zich BLUMENBACH over deze kwestie uit, die, nadat hij verschillende voorbeelden , die omtrent overer- vingen van verminkingen verhaald worden, vermeld heeft en de bezwaren der tegenstanders heeft medegedeeld, ten slotte zegt: »Tot nu toe voeg ik mij bij geen der beide partijen , noch bij de aanhangers, noch bij de tegenstanders dezer over- ervingstheorie; doch ik zou mij gaarne bij de laatsten voegen, 200 zij mij konden aantoonen, waarom zulke opvallende afwijkingen, die met voorbedachten rade of door toeval ontstaan zijn, op geenerlei wijze op de nakomelingen zouden kunnen overerven, terwijl toch andere familieëigenaardigheden uit andere tot heden onbekende oorzaken, zooals zij in ’t bijzonder aan het gezicht voorkomen: neus, lippen, wenkbrauwen “ete. soms in meerdere generaties met grootere of kleinere besten- digheid in families overgeërfd worden: evenals organische gebreken in spraak en uitspraaak en dergelijke dingen meer; 80 wanneer men ook niet dat alles aan het toeval zou willen toeschrijven.” Ook Brumensacn helde dus over tot de zienswijze, dal ver- ` kregen eigenschappen niet zouden overerven. De voorwaarde ` of de eisch echter, dien hij aan de tegenstanders der overervings- theorie stelt, is wel wat onbillijk. Het is toch billijker, dat zij, die een overerven van zulke verminkingen beweren, begin- nen met proeven daaromtrent te nemen, dan dat de tegen- standers zouden moeten bewijzen, dat zoo iets nooit zou kunnen voorkomen. Dit laatste zal wel onmogelijk te bewijzen zijn. ` Voor al deze schrijvers is evenwel de vraag naar het al of niet overerven van verkregene eigenschappen slechts van | ondergeschikte waarde, daar de diepere beteekenis er van door hen nog niet werd ingezien. Het was eerst de Fransche natuur- ` onderzoeker Jean Lamarck, die aan deze vraag eene funde- manteele beteekenis toekende. Zooals ieder weet, kwam toch zijne geheele theorie van het ontstaan der diersoorten hierop neer, dat door aanpassing aan bepaalde levensvoorwaarden de verschillende dieren ontstaan zouden zijn. Het grootste gewicht ` hechtte Lamarck aan de gewoonte, aan het gebruik en niet- gebruik van organen. Zoo meende hij, dat giraffen hun langen hals gekregen hadden, doordat zij, in een streek ` levende, waar weinig gras en lage struiken groeien , gedwongel ` waren voortdurend hun nek uit te rekken, om bij de bladeren ` van hoogere boomen te kunnen komen: dat de spechten el | miereneters zulk een lange tong hadden, doordat zij gewoon | waren, dat orgaan zoo ver mogelijk tusschen de schors val boomen en in. mierenhoopen uit te steken; . dat kikkers ` zwemvliezen tusschen de teenen gekregen hadden, doordien ` zij, dikwijls gedwongen in het water te leven, hunne teeni ` wijd uitstrekten, waardoor de huid aan de basis der vingers zien uitrekte tot een vlies, | Hoe belangrijk nu ook deze en dergelijke beschouwingen val E Lamarck uit een historisch oogpunt zijn mogen, daar zij 0P de eerste duidelijke inzichten wijzen, dat het geheele dieren- ` 81 rijk één gemeenschappelijke afstamming van één of enkele eenvoudige stamvormen zou hebben , toch zullen er tegenwoordig weinig of geen natuuronderzoekers zijn, die nu nog veel in- vloed toeschrijven aan de oorzaken, die Lamarex voor het ont- staan der soorten meende te mogen aannemen. De geheele afstammingsleer van Lamarck kwam in hoofdzaak neer op het door gebruik en niet-gebruik verkrijgen van bepaalde eigen- schappen bij één individu en het overerven dezer individueel verkregen eigenschappen op de nakomelingen. Hij was dus een uitdrukkelijk voorstander der overervingstheorie. Het is genoeg bekend, hoe weinig waardeering Lamarcks leer gedurende zijn leven en ook lang na zijn dood vond. Eerst bij het begin der nieuwe phase, waarin de descendentieleer in 1859 door Darwin kwam, werden ook Lamarcks pogingen tot eene verklaring van het ontstaan der soorten , weer op den voorgrond gesteld en wel in de eerste plaats door Erwsr HAECKEL. Hoewel Darwin en zijne navolgers bij lange niet zulk een groot gewicht aan den invloed van het gebruik en niet-gebruik der organen hechtten als Lamarck, meende toch ook Darwın een belangrijk movens of werkende oorzaak er in te moeten zien, waardoor de verandering eener soort naar eene bepaalde richting kon teweeggebracht worden. Bij Darwin evenwel was dit overerven van een door gebruik of niet-gelfruik ver- kregen eigenschap slechts één der factoren , waaruit hij meende het ontstaan der organismen te kunnen verklaren, welke desnoods uit het eigenlijke zoogenaamde Darwinisme kon gemist worden. Het reguleerende principe bij Darwin toch was: de natuurlijke leeltkeus uit een aantal onder elkander variëerende organismen. Voor het hoofdprincipe van het Darwinisme was het vrij onver- schillig op welke wijze de verschillende variaties bij de orga- nismen ontstonden. — Na Darwan bleef evenwel onder de biologen de opvatting vrij algemeen, dat het overerven van gedurende het individueele leven verkregene eigenschappen, ten minste één en zelfs een zeer belangrijke factor was tot hel tot stand 82 brengen van variaties onder dieren en planten. Door de tegen- — standers van Darwin werd zelfs betrekkelijk zelden het proble matische van deze overerving als argument tegen hem aat — gevoerd. Sedert eenige jaren is deze zaak evenwel eene nieuwe phase ingetreden, waardoor het belang der vraag naar het al of niet waarschijnlijke dezer overerving van verkregen eigenschap- pen van fundamenteele beteekenis is geworden. Pror. Aucusr Weismann te Freiburg namelijk publiceerde | reeds in 1885 en 1885 een paar opstellen over deze kwestie. die echter buiten den engen kring der vakmannen slechts weinig ` de aandacht trokken. Eerst toen hij in 1885 in de 1% alge meene zitting der »Naturforscher Versammlung” te Straatsburg zijne voordracht hield »Ueber die Bedeutung der sexuellen Fortpflanzung für die Selectionstheorie”, werd meer algemeen de aandacht op zijne beschouwingen gevestigd. | Terwijl, zooals uit het zooeven gezegde blijkt, het Lamart- kisme geheel op het reeds meermalen vermelde principe berust. dat de gedurende het leven van een organisme door uitwendige invloeden verkregen nieuwe eigenschappen op de nakome lingen kunnen overerven: en Darwin en Harcrer en allen. die later over de Descendentieleer schreven, meenden dat dit principe ‘wel is waar niet in staat was uitsluitend het ontstaan der soorten te verklaren, maar toch in verband met het doot Darwin opgestelde principe der natuurlijke teeltkeus bij de afstammingsleer niet kon gemist worden: zoo meent WEISMAN en zijne aanhangers, dat op het oogenblik nog geen enkel feit bekend is, dat afdoende zou bewijzen, dat verkregen eige schappen kunnen worden overgeërfd. Werkelijke experimente: met het bepaalde doel om deze overerving te bewijzen, Zij’ zoo goed als niet gedaan. Bijna de eenige daaromtrent zijn de algemeen bekende proeven van Brown-SEQUARD, die aantoonde, dat kunstmatig opgewekte Epilepsie bij de Cavit cobaya, de zoogenaamde Guineesche biggetjes, op de jongen wordt overgedragen. Wersmann wees er evenwel op, hoe hoogst voor | 85 zichtig men dient te zijn, indien men, wanneer kunstmatig opgewekte ziekten, met name Epilepsie, of later eventueel andere ziekten, overerven, daaruit een bewijs wil trekken voor de mogelijkheid eener overerving van verkregen eigenschappen. Zeer mogelijk, zoo niet waarschijnlijk toch worden zoowel Epilepsie als zoovele andere ziekten door eenig miero-organisme veroorzaakt en kan ook de kiem van het toekomstige dier , bij het opwekken der ziekte bij het moederdier, mede geinfecteerd worden. In dat geval verliezen dergelijke proeven, zooals van zelf spreekt, al hare waarde. Wanneer wij evenwel bij de afstammingsleer, de Darwinische natuurlijke teeltkeus, wel is waar niet als verklaring van het ontstaan der soorten, maar toch als zeer belangrijken factor, als later reguleerend principe, als negatieve voorwaarde daarvan blijven aannemen, dan moet nog altijd naar een verdere oorzaak der variabiliteit der soort gezocht worden. Zooals ieder weet, berust toch de geheele natuurlijke teeltkeus , zooals zij door Darwin werd opgesteld, principieel hierop, dat alle individuen eener soort in meerdere of mindere mate van elkaar verschillen, en dat nu de meest geschikte de beste kans hebben in het-leven te blijven en zich voort te planten, waardoor de bijzonder gunstige eigenschappen bij cene soort kunnen bestendigd worden. Tot nu toe was men met Darwin ; Hareker en zooveel anderen gewoon deze variabiliteit in hoofdzaak af te leiden van de verschillende afwisselende invloeden. waaraan ieder organisme onderworpen is, met andere woorden: van de gedu- rende het leven van het organisme verkregen eigenschappen. Door voeding, klimaat, opvoeding ete. zouden variaties kunnen ontstaan, die op de nakomelingen zouden kunnen over- erven. Wanneer nu evenwel deze eigenschappen, gedurende het individueele leven verkregen, niet overerfelijk zijn, zooals WEISMANN meent, dan rijst de vraag: hoe ontstaat dan het groot aantal individueele variaties, waarmede de selectie-theorie te werken heeft? Waren er geen overerfelijke individueele varia- ties, dan zouden toch alle individuen eener soort principieel aan ` elkander gelijk en zou de soort factisch constant zijn, en ieder | ties der organismen. Bij de monogone of ongeslachtelijke voortplanting der meercellige organismen zijn volgens Weismanis theorie geen overerfelijke variaties mogelijk , en kunnen daarbij ` dan ook geen nieuwe vormen van planten af dieren ontstaan ` Bij ééncellige organismen kunnen bij deze monogone voortplanting wel overerfelijke variaties ontstaan, daar hier individu d kiemcel één en hetzelfde zijn. Met een enkel voorbeeld wil | ik nog trachten duidelijk te maken, wat ik hiermee bedoel. | Wanneer men bepaalde eigenschappen van een plant, bij. ` het Chininegehalte van een daaraan zeer rijke Ledgerianaboom, + wenscht te bestendigen, dus andere planten wenscht te krijgen 1 met die zelfde eigenschap, dan zal men niet door zaden val dien boom, dat wil dus zeggen: niet door amphigone ol gè slachtelijke voortplanting, maar. door stekken van de plant te nemen, dat is door haar monogoon voort te planten, trachten i nieuwe individuen te krijgen. Deze praktijk berust op de waarne Ming, dat langs niet geslachtelijken weg voortgeplante organisme | weinig of- geen kans hebben om te varieeren, en de in het later leven optredende variaties, in alle gevallen niet overerfelijk | zijn. Bij de amphigone of sexueele voortplanting ontstaat uit de vermenging der beide kiemen: eikern en spermakern d ] stuifmeelkorrel, eene nieuwe kiem, met eene nieuwe samet l stelling van het zoogenaamde kiemplasma, die tot nu toe nog nooit bestaan had, waaruit nu een nieuw individu ontstaat | kan, dat van den oorsprong af van de ouders verschilt en nieuwe ` eigenschappen zal bezitten. Slechts de eigenschappen, die op i deze wijze aan de veranderde kiem zelf haar ontstaan te danket A i hebben, zijn volgens Weismaxxs hypothese overerfelijk. Alle | | andere eigenschappen, die het organisme gedurende zijn ont ` wikkeling of in zijn later leven door uitwendige invloeden ` 85 verkrijgt, zijn volgens Weismaxs theorie niet overerfelijk , daar zij het kiemplasma onveranderd laten zij kunnen dus niet van invloed zijn op het ontstaan van nieuwe vormen, en zijn dus voor de descendentieleer van weinig of geen belang. Tal van voorbeelden kunnen in allen gevalle worden aangevoerd , zoowel uit het dieren- als uit het plantenleven, waaruit ten minste blijkt, dat in al die gevallen eene overerving der gedurende het leven verkregen eigenschappen niet plaats heeft. Om niet bij het reeds. zoo dikwijls aangehaalde feit der besnijding bij verschillende volkstammen te blijven, herinner ik bijv. nog aan de merkwaardige proeven van Nacer met Alpenplanten. Hij zaaide deze uit in vruchtbare goed bemeste tuinaarde en de planten, die hieruit opgroeiden verschilden zoozeer van den stamvorm, dat zij haast niet meer te herkennen waren. Ver- schillende generaties achter elkander hield hij dit vol, maar als hij nu weer het zaad dezer veranderde planten op mageren onvruchtbaren grond uitzaaide, kwam weer onmiddellijk de oorspronkelijke Alpenstamvorm te voorschijn. Hieruit bleek dus, dat het zoogenaamde kiemplasma geen verandering onder- gaan had, en dat hier ten minste de door de veranderde omstan- digheden verkregen eigenschappen niet overerfelijk waren. Zooals den meesten uwer bekend zal zijn, is reeds in dezelfde bijeenkomst Weismaxxs rede door Prof. Vırenow aangevallen en later uitvoeriger in een in het »Archiv für patholog. Ana- tomie” gepubliceerd opstel: »Descendenz und Pathologie” door hem besproken. Deze kritiek van Virenow maakt evenwel tegen de heldere uiteenzetting van WerswaNN een zeer treu- rigen indruk, daar hij ten eerste blijkbaar geheel en al mis- verstaan heeft, wat WersmanN uitdrukkelijk alleen onder verkregen eigenschappen wenscht te verstaan , terwijl er boven- dien uit bleek, dat hij het begrip van aanpassing bij de selectietheorie geheel onjuist opvatte. Virenow heeft zich van het oude Lamarcr'sche begrip van aanpassing niet los kunnen maken, dat namelijk ieder individu afzonderlijk zieh aan de omstandigheden zou aanpassen, en dat dan door opeenhooping 86 dezer individueele aanpassingen een nieuwe soort zou ont staan. | Darwin en al zijne navolgers verstaan echter onder waan alleen de aanpassing der geheele soort, veroorzaakt door dent tuurlijke teeltkeus, waardoor uit de naar allerlei richtingen val het tvpe afwijkende vormen, alleen de meer geschikte in stand blijven. Met eene individueele aanpassing heeft de natuurlijke teeltkeus of het Darwinisme in engeren zin als zoodanig niels te maken. Door de natuurlijke teeltkeus wordt, wel de gehe soort aan uitwendige omstandigheden aangepast, maar ni ieder individu afzonderlijk. Niet alleen Vmcnow , maar d verschillende andere bestrijders van Weismann, hebben dez of dergelijke, in den tegenwoordigen tijd niet te veronica digen, fouten begaan. Zoo voert bijv. Prof. Scmess te Basel de myopie in skl als bewijs, dat deze wel degelijk van ouders op kinderen ` overerft. Hij vergat hierbij liefst geheel, dat de kortzich ` tigheid volstrekt geen verkregen eigenschap behoeft te p maar een oorspronkelijke van de kiem afhankelijke, en dal ook volgens Weismaxx zonder twijfel overerfelijk is. Somes ` merkt zelf op, dat de myopie veel minder algemeen zou ki wanneer de kinderen in hun jeugd niet zooveel aring dichte bij moesten doen. Zelf schijnt hij dus van de opi te zijn, dat van oorsprong af de myopie nog zoo deeg niet is, maar eerst gedurende het leven verkregen wordt, & d dat ten minste voor een groot deel iedere volgende generat Weer op nieuw myoop moet worden, terwijl zij, die bui d dier invloed blijven ook weinig aan myopie lijden. Er A dus hierbij twee gevallen te onderscheiden , namelijk: soms H ji i de kinderen van hun prille jeugd af myoop, en ges "+ werkelijk overgeërfd zijn van de ouders, soms evenwel wort dé kinderen *t eerst gedurende hun leven, en dan is er m van eene individueele aanpassing sprake, Het eerste ge” door. overerving. ontstaan, js voor ons alleen van de Evenwel ook slechts dan, wanneer de myopie bij de = KA SÉ 87 eene gedurende het leven verkregen eigenschap is, anders is een invloed op de kiem aan te nemen, en zal WEISMANN zelf de laatste zijn eene overerving te willen loochenen. Semess meent nu evenwel, dat de ouders in de laatste eeuwen. door arbeid van dichtebij, langzamerhand de myopie verkregen, en daardoor het percent aan myoop geboren kinderen zou toege- nomen zijn. Ware dit het geval, dan zou men hier werke- lijk een voorbeeld van overerven van verkregen eigenschappen voor zich hebben. Nu zijn er evenwel geen statistieke opgaven uit den voegeren tijd omtrent de myopie, en kan dus geen vast besluit op °t oogenblik getrokken worden. Maar ook al mocht het blijken, dat werkelijk het percent der myoop-ge- borenen toegenomen ware, wat wel waarschijnlijk is, dan behoeft dit toch nog volstrekt niet uit de overerving van door de ouders verkregen myopie verklaard te worden. In den ouden tijd, bij nomaden, jacht en visschersvolken was het myoop-zijn zeker een groot nadeel, en het laat zieh denken dat door de natuurlijke teeltkeus eenige schifting tusschen myopen en goed zienden werd gemaakt, zoodat slechts zelden myopie voorkwam. Nadat nu evenwel in de latere eeuwen , ten minste onder de kultuurvolken, de teeltkeus niet meer in die richting werkte, is weer een zoogenaamde panmixie ingetreden, dat wil zeggen eene vermenging van allen met allen; de gunstig werkende invloed hield op en het aantal myopen nam weer toe, zonder dat het noodig is ter verklaring van dit toenemen het overerven van verkregen myopie te hulp te roepen. Het zou mij veel te ver voeren, en veel te veel van uw geduld gevergd zijn , wanneer ik één voor één de talrijke opstellen zou willen bespreken, die in de laatste jaren, naar aanleiding Yan Weismanxs theorie, over deze overervingsvraag verschenen Zijn. Ik wil evenwel eenige gevallen, die een zekere ver- maardheid in de biologie verkregen hebben, nog nader toelichten. om u daardoor te overtuigen hoe voorzichtig men wezen moet, om seen verkeerde conclusies te trekken bij dergelijke vragen. Ten eerste dan over de staartlooze katjes van den heer OTTO ZACHARIAS. 4 + 24 S ER E Deze heer vertoonde namelijk met nog ai eenigen ophef in de »Naturforscher Versammlung” te Wiesbaden in 1887 een paar — katjes, die zonder staart geboren waren , en zouden afstammen van eene kat, die door overrijden voor eenige jaren haar staatl verloren zou hebben, Hier was evenwel ten eerste niet mel zekerheid bekend, of de moeder niet oorspronkelijk een stomp staart gehad had, en bovendien wist men niet wat voor JI zij voor de verminking geworpen had. Het geheele geval i dus eigenlijk van weinig belang en ik zou het in ’t geheel niet vermeld hebben, wanneer het niet een zekere be weging gemaakt had, en de katten met afgestompte staat- ` ten hier op Java zulk een eigenaardig verschijnsel zijn Op het eerste gezicht zou men werkelijk geneigd zijn bij dit geval van katten met stompstaarten hier in Indië, el hetzelfde geldt voor Japan, tot de conclusie te komen, dat hier toch een geval van overerven eener verkregen eigenschap | voorkwam. Het is toch waar, dat bij de katten hier, wanneć zij met een langen staart geboren worden, deze laatste dikwijls it haar jeugd kunstmatig wordt afgestompt, en ten tweede is het ` waar’, dat hier en in Japan meer katten met afgestompl staarten geboren worden dan elders. Men zou dus werkelijk geneigd zijn te meenen, dat deze kunstmatige verminking op de nakomelingen is overgeërfd. In Japan is het in sommig streken, volgens Dons. er. zoo sterk, dat daar werkelijk ` constante varieteit van katten met stompstaarten ontstaan 1 en hier op Java zou het er haast naar gaan lijken. e men de zaak echter nauwkeuriger, dan laat zij zich ook ME op een andere wijze verklaren. e Van oudsher bestaat in genoemde landen bijzondere voorliefde voor zulke stompstaartige katten. In Tokio worden zelfs katten: he lange staarten geboren , eenvoudig verdronken , zoodat alle! die mei stompstaarten worden groot gebracht. In het begit is deze voorliefde voor zulke katten niet anders dan een mode geweest, misschien alleen eene neiging, een zucht naat iets vreemdsoortigs of een op bijgeloof berustende gewoonte A pt ed E 89 daar ook nu nog het idee heerscht, dat katten met stomp- staarten beter muizenvangers zijn. dan katten met langer staarten. Over de geheele wereld nu gebeurt het niet zoo bizonder zelden, dat normale katten soms jongen werpen met een stompstaart, zoodat bij die dieren deze eigenaardigheid geen gedurende het leven verkregen eigenschap is, maar een oorspronkelijke van de kiem afhankelijke. Wanneer nu ergens, door welke oorzaak dan ook, de mode ontstaat bij voorkeur katten met stompstaarten te bezitten, dan zullen die katjes, die met stompstaartjes geboren werden, in gunstiger omstandigheden verkeeren, dan de langstaartige. Deze stomp- slaartige katten zullen meer kans hebben groot gebracht te worden, zich voort te planten en hare van het kiemplasma afhankelijke eigenaardigheid op hare nakomelingen over te planten, terwijl de langstaartige daarentegen minder kans zullen hebben hare jongen in het leven te zien blijven. Wan- neer nu door ettelijke generaties heen deze keuze van katten met stompstaarten wordt voortgezet, laat het zich ver- klaren, dat er al meer en meer dergelijke katten zullen ge- boren worden. zoodat er zelfs, zooals in Japan, een bepaald ras uit ontstaan kan. Wanneer nu later bovendien de gewoonte ontstaat om de katten, die nog altijd met een langen staart geboren werden, dezen af te snijden, dan is toch het grootere percent van met stompstaarten geboren katten niet aan de overerving dezer kunstmatige verminking te danken, maar aan het bekende Darwinische principe, dat in betrekkelijk korten tijd door kunstmatige keuze een bepaalde varieteit ontstaan kan, waar- van Darwin in zijne bekende werken zoo overvloediglijk voor- beelden heeft bijeengebracht. Zoolang dus niet experimenten genomen zijn met het afstompen der staarten, en het nagaan van alle nakomelingen gedurende verschillende generaties ‚"is aan deze staartlooze-kattengeschiedenis als argument tegen Wersmanns theorie weinig waarde te hechten. 90 De anatomische eigenaardigheid van de buiging van het I laatste eind der wervelkolom is nog nooit onderzoekt. Een geheel hieraan identisch geval is de door een zekeren ` heer DiNGFELDER tegen Weismann in het veld gebrachte waar: neming omtrent honden met afgestompte staarten in sommige streken van Duitschland. Nog een ander verschijnsel uit het dierenrijk wil ik nog kort nagaan, dat ook reeds meermalen als bewijs vóór het & overerven van verkregen eigenschappen gebruikt is. Dit is- namelijk de waarneming, dat, zoo bij dieren of menschen, oi > of ander orgaan door verettering verloren gaat, bij de nako- melingen dezer verminkte individuen dit orgaan ook meer of minder gebrekkig ontwikkeld is. Een zekere koe verloor ` door verettering den linker hoorn in haar jeugd, en bracht slechts kalveren voort, waarbij de linker hoorn klein en ge > brekkig was. Een soldaat verloor evenzoo door verettering zijn linker oog, vele jaren vóór zijn huwelijk en kreeg later, twee zonen, die beiden aan het linker oog microphthalm waren. Verschillende andere dergelijke gevalien zijn bekend, en ook hier zou men weer op het eerste gezicht geneigd zijn val | eene overerving van verkregen eigenschappen te spreken. Wai is echter hier het geval. De oorzaak, dat de linker hoorn val de koe en het linker oog van den soldaat veretterde, lag juist daarin, dat die organen bij hen reeds niet normaal waren: reeds in een meer of min ziekelijken toestand verkeerden van den oorsprong af, en deze oorspronkelijke toestanden erfden op M nakomelingen over. Het eenige feit, dat deze gevallen bewij* krachtig zou gemaakt hebben, namelijk dat zij vóór de vel minking normale nakomelingen zouden voortgebracht hebben: is niet waargenomen. De kalveren hadden dus geen gebrekkige hoorns, omdat bij de koe de hoorn veretterd was, maar bij der koe veretterde de hoorn, omdat deze reeds abnormaal: ziekelijk was. Niet de zoons werden microphthalm , omdat hel oog van den vader veretterde, maar het oog van den vader gits verloren, omdat het mierophthalm of ten minste abnormaal Wa 91 Eindelijk wil ik nog eenige waarnemingen uit het planten- leven mededeelen. die tot bewijs der overerving van verkregen eigenschappen zijn aangevoerd, en door Weismanx reeds nader zijn toegelicht, De heer Detmer heeft bij verschillende plan- ten proeven genomen om na te gaan, in hoeverre hij de struc- tuur van bladeren door uitwendige invloeden kon veranderen. Het gelukte hem bijv. door de knoppen van de takjes met de dicht aanliggende blaadjes van de Thuja- occidentalis. de algemeen bekende cypres, de zoogenaamde levensboom, door vastbinden vóór het uitloopen, zoodanig van stand te doen veranderen. dat na het uitloopen de oorspronkelijke boven- kant naar onder gekeerd was en omgekeerd. Bij het microsco- pisch onderzoek bleek nu, dat deze nieuwe bovenkant, die dus morphologisch de onderkant was, ook de structuur had aan- genomen van den bovenkant, die haar oorspronkelijk niet toe- kwam , en evenzoo was het met den nieuwen onderkant. Hij trekt nu hieruit de conclusie, dat de eigenaardige verschillende bouw van boven- en onderkant van het Thuja-takje het gevolg is van een uitwendigen invloed, en voor zoover wij weten het lieht als het oorzakelijk moment dezer verandering moet worden aangezien. Daar nu, meent Dermer verder, de eigen- aardige dorsoventrale bouw van het Thuja-takje, telkens op de nakomelingen overerft, en deze bouw, zooals uit zijne proeven zou blijken, direkt door het licht zoude veroor- zaakt worden, dus door een uitwendigen invloed verkregen : zoo meent hij dat het overerven eener verkregen eigenschap hier- door bewezen is.— Een onlogischer redeneering is zeker moeilijk te vinden. Ten eerste maakt Dermer hier de grove fout niet in te zien, dat uit zijne proeven niet anders blijkt, dan dat het licht wel eene aanleiding tot, eene omstandigheid , waaronder die eigenaardige dorsoventrale bouw van het Thuja takje alleen ontstaat, zijn kan, maar dan toch waarachtig nog de oorzaak er niet van is. Maar ook zelfs, al laten wij deze - grove- fout “buiten beschouwing, dan zouden nog juist zijne proeven het omgekeerde bewijzen van hetgeen hij be- 7 92 wijzen wil. Terwijl toch het licht sedert onheuglijke tijden ` op die wijze op het takje zijn invloed heeft uitgeoefend , zou dan juist uit Dermers proeven blijken, dat het gedurende al dien tijd toeh nog niet in staat is geweest die verkregen eigen- schap erfelijk te maken, daar onmiddellijk als men den stand van het blad omkeert, dit ook zijn structuur omkeert, deze geheele bouw dus slechts nitsluitend als een individueele aai- passing is op te vatten, zonder dat het kiemplasma er ook maar eenigszins door geïnfluenceerd is geworden. Van meer belang zijn de waarnemingen van Prof. HorrMax\ nit Marburg. Uit proeven met verschillende planten genomen, komt hij tot het volgende resultaat: »1° dat door onvoldoende voeding belangrijke morphologische veranderingen verkregen kunnen worden, en wel in de eerste plaats aan de voort ` plantingsorganen (de bloesem). 2° dat deze door het individu ` »passant” verkregen eigenschappen overerven. Hier heersehl weer een begripsverwarring, die evenwel op rekening val HOFFMANN, niet op die van Weısmans te stellen is. De vraag is namelijk: hebben wij hier wel te doen met iu den zin van Wersmann verkregen eigenschappen. WEISMANN ` toeh meent met verkregen eigenschappen, uitdrukkelijk slechts — die, welke door het individu zelve, de zoogenaamde soma, gt durende het latere leven verkregen zijn, niet die, welke direkt op de kiem zelve, op het kiemplasma inwerken. Dat door verandering van de kiem overerfelijke eigenschappen kunner te voorschijn geroepen worden, daaraan twijfelt niemand. Bij de proeven van Horemaxx nu werd er niet alleen op de soma, het plantindividu, maar wel degelijk ook direkt op de kiem zelve ingewerkt. Door de onvoldoende voeding onderging ook de kiem eene verandering, die, zooals juist uit Horrmany's proeven blijkt, eerst slechts zeer klein was, daat de verandering aan de soma of de plant zelve, eerst na eenige generaties merkbaar werd. Dan eerst was de invloed val! de voortdurende onvoldoende voeding op de kiem zoo gro! geworden, dat daaruit een invloed op de soma , het plantindividt 95 ontstond. Van een omgekeerden invloed van de soma, het plantindivida, op de kiem is hier geen sprake. kan van dit onderwerp ten slotte. nog geen afscheid nemen, zonder melding te maken van het in het vorige jaar verschenen werk van Taronor Emer: »Die Entstehung der Arten aufgrund von Vererben erworbener Eigenschaften nach den Gesetzen organischen Wachsens”. Pas het eerste deel van dit werk is verschenen, en het zou veel te veel van uw geduld gevergd zijn, dit geheel te bespreken. Ik wil dan ook slechts met een enkel woord het grondidee zijner theorie trachten dan te geven. Zooals uit den titel reeds blijkt staat hij in scherpe tegenspraak met Weismaxx in de overervingskwestie: terwijl hij ook aan de Darwinscur selectietheorie slechts eene zeer bescheiden plaats inruimt. Hij gaat uit van de bekende ` beschouwing, dat het Darwinseus nuttigheidsprincipe niet het eerste ontstaan van nieuwe eigenschappen verklaart, en slechts gedeeltelijk. het latere toenemen en overheerschen er van. Vóór iets nuttig zijn kan, moet het toch eerst aanwezig zijn. Door langdurige waarnemingen. bij verschillende dieren: de muur- hagedis uit Italie, verschillende vogels en zoogdieren , meent nu Emer gevonden te hebben, dat het varieeren der dieren eener soort niet, zooals Darwin het voorstelde, naar allerlei rich- lingen als het ware toevallig plaats heeft, maar dat bij dat varieeren niets toevalligs of regelloos is, integendeel dat alle variaties naar bepaalde, op het stoffelijk samenstel der organismen berustende wetten, van oorsprong af symmetrisch gevormd zijn. Hij noemt deze verandering der organismenwereld naar bepaalde wetten: »het organisch groeien”. De richting, die dit »organisch Sroeien” inslaat, is afhankelijk van de uitwendige invloeden, en van de constitutie van het organisme zelve. Deze inwendige constitutie is in allen gevalle een zeer mystische factor, waar de natuurwetenschap moeilijk mee werken kan, en al zal ik de laatste zijn om bij de ontwikkeling der organismen een bepaalde tendenz, een bepaald doel te loochenen, zoo meen ik toch, dat zoo men een dergelijk begrip als het „organisch 94 groeien” , afhankelijk van de inwendige constitutie der organis men invoert, men niet spreken kan van wat wij in de natuur- wetenschap eene verklaring gelieven te noemen. Voor ons onderwerp van heden avond is deze beschouwing echter van minder belang, wel de groote hoeveelheid eigen waarnemit ` gen en bijeenverzamelde mededeelingen van andere schrijvers omtrent de erfelijkheid van verkregen eigenschappen, diem zijne theorie een belangrijke rol spelen. Toch ontbreken ook hier bij Emer nog altijd zekere, langs experimenteelen We verkregen en algemeen als afdoend erkende bewijzen. Hij stel echter nog bizonder op den voorgrond, dat alleen dan uitwelr dige invloeden erfelijk wordende veranderingen der organismel kunnen veroorzaken, zoo zij gedurende langen tijd voortdurenl | op dezelfde wijze op de individuen van verschillende generatie der planten en dieren inwerken. Afdoende bewijzen ger i kan ook Ermer niet aanvoeren. | Ik veronderstel, dat gij uit het medegedeelde, met mij tl de conclusie zijt gekomen, dat in elk geval de waarnemingen | die men in de laatste jaren heeft aangevoerd om het overervel | van verkregen eigenschappen te bewijzen, nog verre van over. | tuigend zijn, en dat, wanneer het ook later door onbetwist baar vaststaande feiten mocht bewezen worden, dat het wet kelijk soms voor kan komen, het toch tot de hooge zeldzaal' heden behoort. Hieruit is dan verder af te leiden , dat bij et poging ter verklaring der afstamming dit overerven van ver kregen eigenschappen of wat daarmee samengaat , de individueel aanpassing, zoo goed als niet als factor kan gebruikt worde. | Ter verklaring van het ontstaan der varieteiten, waarmede è Darwinsene selectietheorie als later reguleerend pr incipe yi | werken heeft, moet dan een ander movens, een andere wel kende oorzaak, opgespoord worden. Zooals wij gezien hebbe. meent Wersmann in de amphigone of sexueele voortplantité | een middel te kunnen vinden tot het tot stand brengen H ` variabiliteit der soorten. Hij stelt zich de kiem voor grooter | deels te bestaan uit het RR a kiemplasma, een 95 moeilijk veranderbare stof, die van geslacht tot geslacht wordt overgebracht. Dit kiemplasma zou men met een wortelstok kunnen vergelijken, die onveranderd zich gedurende eeuwen in stand houdt, en de verschillende individuen die uit de kiem opgroeien, zijn dan de verschillende uitloopers die uit den worstelstok ontspringen. -Hoewel de uitloopers soms. kunnen verschillen, de wortelstok, het kiemplasma, blijft zich zelf gelijk. Slechts door vereeniging met ander kiemplasma , dat is sexueele voortplanting, of door direkten invloed van buiten op het hiemplasma zelve kunnen wijzigingen daarin ontstaan. De nitloopers, of de afzonderlijke individuen zullen weinig of geen invloed terug kunnen uitoefenen op den wortelstok, dat is: het kiemplasma. Dit is in korte woorden het idee van Weısmann. Weismaxxs eigen oordeel over zijne theorie geeft, meen ik, de waarde er van zeer juist aan: »Voor het oogenblik schijnen de aangevoerde gevallen van overerving van verkregen eigen- schappen niet veel meer te zijn als »Wahn und Erdichtung” zooals Kaxr of als eene »Hand voll Anectoten” zooals His ze noemt. Het is echter niettegenstaande dat toch mogelijk , dat ik dwaal, dat enkele dezer gevallen toch meer zijn dan anecdoten, en dat de toekomst nieuwe feiten leert kennen, die het bewijs voor de overerving van verkregen eigenschappen werkelijk brengen. Aan den anderen kant is echter het uitzicht om, Uitgaande van de theorie van de »Continuiteit van het kiem- plasma” tot een begrip van de tot nu toe zoo geheel duistere overervingsvraag te geraken, zoo verlokkend en veelbelovend, dat deze theorie, zelfs wanneer zij later weer verlaten moest Worden, toch als eene noodzakelijke doorgangsphase van onze voorstelling kan opgevat worden. Zij moest opgesteld en zij moet doorgewerkt worden, hetzij de toekomst haar als juist of onjuist bewijze.” Nog op een enkele zaak bij de Weısmann’sche theorie wil ik wijzen. Een noodzakelijk gevolg van de voorstellingswijze van Weismaxx zou toch zijn, dat het geheele latere organisme, namelijk alle bizonderheden van den bouw, in aanleg reeds | 96 4 A in de kiem en het sperma zouden besloten liggen. Dit is eene voorstelling, die reeds in het door mij aangehaalde ge zegde van Aristoteles wordt vermeld, en hoewel zij op het oogenblik noch bewezen, noch ontkend kan worden, toch voor vele biologen een groot bezwaar zal blijven om zich bij Wais MANN aan te sluiten. i Misschien is het mij gelukt, door het medegedeelde BEE ` uwe belangstelling te wekken voor deze belangrijke vraag, die zooals ik reeds zeide op °t oogenblik eene »question brulante” in de natuurwetenschap is. Mocht gij uit uwe omgeving goel geconstateerde feiten kennen, die met deze zaak in verbant staan, zoo zou het zeker de moeite loonen , daarvan mededer- ling te doen, bijv. in het tijdschrift onzer Vereeniging. Dow het bijeenbrengen van talrijke waarnemingen, zal het eindelijk misschien mogelijk zijn, tot een beslist antwoord op deze me te komen, en wellicht kunnen wij allen hiertoe een steentje bijdragen. EUPLOCOMUS SUMATRANUS (Dub.) en EUPLOCOMUS VIEILLOTI (6. R. Gray). | DERDE BIJDRAGE TOT DE KENNIS DER ORNITHOLOGIE VAN | SUMATRA DOOR A. G. VORDERM AN. Stadsgeneesheer te Batavia. In de Bulletins de l'Académie royale de Belgique XLVIII jaargang , komt op pag. 825 de beschrijving voor van eenen nieuwen Sumatraanschen vogel door Arren. Dusois conservator van het museum van natuurhistorie te Brussel. Het is de Euplocomus sumalranus (nov. spec.), Waarover deze zoóloog tene mededeeling doet naar aanleiding van een paar, dat in het Brusselsch museum aanwezig is en van Sumatra is aan- gebracht. Deze nieuwe soort was ik in gelegenheid te observeeren toen onlangs een mijner vrienden mij een levend paar uit het Palembangsche medebracht. Beide vogels waren primitief teer schuw. De hen overleed spoedig en de haan eerst eenige maanden later. De- laatste was langzamerhand ` makker seworden, vooral nadat ik hem een gewone tamme kip had 98 toegevoegd, die in kleur eenigszins met de overleden hen over- eenkwam. Korten tijd nadat de vogels bij elkaar waren , werd de hals van den fazanthaan van lieverlede kaal, en wel doordien de kip dagelijks bij den fraaien vogel parasieten zocht en bij die gelegenheid de halsvederen uitrukte hetgeen door dezen lijdzaam werd toegestaan. Van paring was echter geen kwestie hoewel de kip broeisch was geworden. Nadat deze verwijderd was. geraakten de kale plaatsen weder spoedig bevederd. De beschrijving is als volgt: EUPLOCOMUS SUMATRANUS (Dor) 5 Naakte huid van het gelaat helderblauw: het voorhoofd met korte harige zwarte vedertjes bedekt. Het voorste ge- deelte der wangen, de kin en de keel evenzoo. Op he midden van de kruin ontspringt een kuif van harige Ve deren, die als een penseel eindigen, 5 à 4 cm. lang zijn el eene zwarte kleur bezitten met indigoblauwen metaalgloed. Nek, krop, borst, mantel en kleine buitenste vleugeldekvederen zwart met indigoblauwen gloed aan het uiteinde der vederen. waardoor die deelen een grofgeschubd uiterlijk verkrijgen Rugvederen aan de bedekte basis zwart, doch overigens helder rood-bruin met een kopergloed aan de randzoomen. Vedere van de stuit zwart met indigoglans en een bruine glanzende vlek nabij het uiteinde, terwijl enkele slechts eenen koperkleu rigglanzenden eindzoom hebbeu. Bovenste staartdekvederen sterk ontwikkeld, zwart met breede indigo-glanzende uiteinden. Slag pennen en hare groote dekvederen vaal-zwart, waarop zich hiet en daar fijn gespikkelde bandjes van rosachtigen tint afteekenel. De slagpennen der 3° orde stellen in kleur eenen geleidelijke” overgang daar tusschen de overigen en de schoudervedereu- Buikvederen, vederen van de scheenen en van het achterst gedeelte der flanken dof zwart. Die van het voorste gedeelt? der flanken, zoomede die van de zijden der horst bezitter eene zwarte grondkleur met blauwen metaalgloed aan hat 99 uiteinden. Deze grondkleur echter wordt afgebroken door roestbruine lansvormige vlekken, die op het midden van de veder voorkomen en tot aan het uiteinde reiken. De schacht is over het gedeelte, dat de vlek insluit wit gekleurd, doch overigens zwart. Deze vlekken nemen, naar gelang zij meer ter zijde van de borst voorkomen, geleidelijk in grootte toe zoodat zij soms het geheele uiteinde van de veder beslaan, waarbij dan het zwart verdrongen wordt en enkele in witte punten eindigen, Binnenvlakte van den vleugel grijs. Onderste staartdekvederen dofzwart. Het middelste paar staartpennen is effen wit. Het daarop volgende is wit met eene gedeeltelijk zwarte buitenvlag. Het aangrenzende paar is zwart met eene wit en zwart ge- warmerde binnenvlag, die nabij haar uiteinde geheel wit wordt. De overige pennen zijn zwart met indigoblauwen gloed De snavel is donker aan de basis, roodachtig op het midden en lichthoornkleurig aan de punt. De onderkaak is lichthoornkleurig. De pooten , die van zware sporen voorzien zijn, hebben een gr Bee vleeschkleur. Iris karmijn-rood. Afmetingen : Middelste staartpennen. . ; ; Ś . ‚0.220 M. Vleugel e i : ; ; «0.370.» Lengte der SE i i , h . 0.045 > Culmen rostri ; š S ri OA... Y Mondwijdte. o UD, Hoogte van den u aan de Ei o ; . 0.017 » DUS e : i ; i . 0.095 » Spoor . . an 2" Séi Middeltoon met rh à 1 i À . 0.070 » Achtertoon met id. . x » DOE. » 100 EUPLOCOMUS SUMATRANUS (Dur) © Bij het wijfje zijn alle bovendeelen roodbruin, de velden van den kop en nek effen, doch de overige versierd mel fijne zwarte zigzag dwarsbandjes. Ook de slagpennen der $ en 5% orde met hare buitenste dekvederen volgen deze kleur en teekening. Die der 1° orde met hunne dekvederen ziji meer vaal-bruin en flauw donker gemarmerd : zoo ook de alul, die in het oog loopend helder-bruine schachten aan de vele heeft. De achterhoofdsvederen zijn tot een pluimpje verlengl en steken ten getale van + 1% stuks boven de andere uik De wangen en de streek om het oog zijn kaal, gerimpeld ei van eene helder-azuur blauwe kleur waartegen de kamt roode iris sterk afsteekt. Kin en keel spaarzaam bedeeld met korte donsachtigt vedertjes. | De voorste halsvederen zijn roodbruin met witte boordsels | die van den krop zwart met breede witte zijranden terwijl 2) in eenen smallen roodbruinen zoom eindigen. De vederen, die | de borst bedekken, zijn zwart met breede, witte harige randen even als de voorste vederen der flanken. De achterste flankvederen daarentegen zijn effen vaal-zwarl en bezitten bruine en witte weinig uitkomende zoomen. Bij de vederen van den buik predomineert het wit, dal hier en daar door vaal-zwarte vlekken onderbroken is. De schenke! vederen zijn zwart met witte zoomen. Onderste ` staartdekvederen zwart met bruine eindnerl el bruine zoomen. = Staartpennen kastanje-bruin met zwarte zigzag bandjes ter wijl het zwart van hare basis scherp afgescheiden is. Pooten licht-vleeschkleurig met een knobbeltje als rudimer taire spoor. Snavel donker-, onderkaak lichthoornkleurig: Afmetingen van den Totale lengte Staart pas geslorven vogel: Be ow do aa A EEE 101 Afstand tusschen het uiteinde der samengevoegde vleugelpunten en dat van den staart . , . « . 0.127 M. MIO o FIGA: logów ob «awe rueldbaora sh zi 2081056 Visugellengtebor 195. uobuialiu ab noc. Ted end or a Lengte der mondopening . . cc. : . . . 0.055» Cuida POSEE Y Gilst ab dE ob oise ab MOSS m Hoogte van den bek aan de basis . . . . . 0.015 » MWD narskav.lchtiuniz.sizunluno. ab, foto DION ss Tasset nobiionn oged nen hooluevciba ash OMEN Middeltoon met nagel ` . . «0.0.0. usv «0.055 » Achtertoon met vid’ 10 / „bassacialnajom 1411614022» Hoogte van de pluim op het achterhoofd. . . 0.030 » EUPLOCOMUS VIEILLOTI. (G. R. Gray.) À Synoniem : GALLUS IGNITUS, Vrervor. Galerie des oisseaux II pag: 29 pl. 207. MACAITNEYA VIEILLOTI, RricHENkach. Synops. Av. Gallinac. CCXXXIX pag. 2051-55. | EUPLOCOMUS IGNITUS, Grav. Harpwicke's Indian zoology. Deze soort is grooter dan de voorgaande. Van eenen haan, dien ik eenigen tijd levend had en die zeer tam was geworden is de beschrijving als volgt: De naakte huid van de zijden van het gelaat is helder kobaltblauw en gerimpeld , terwijl zij aan den wortel van de onderkaak tot eene lel verlengd is. Ook aan de boven- zijde vertoont zich achter de neusgaten eene lelachtige voortzetting der huid, die tot boven de oorstreek te vervol- sen is. De kuif bestaat uit dergelijke vederen als bij de 102 . voorgaande soort doch is dikker, terwijl ook de tengte en kleur der samenstellende vederen overeenkomen. Overigens is de grondkleur van den vogel zwart met indigo- blauwen metaalgloed aan de uiteinden der vederen, in welke eigenschap ook de slagpennen der 5% orde deelen. Daardoor doen zieh de mantel, de streek der kleine vleugeldekvederen en de borst als grofgeschubd voor. De achterbuik is dol roetzwart, terwijl de onderste staartdekvederen bij hare zwarte grondkleur den indigogloed aan hare uiteinden vertoonen. Ook de rug van dezen vogel is van eene fraaie roode koper- kleur, en daarbij metaalglanzend. Vooral de achterste vederen nabij de stuit vertoonen sierlijke donkerbruine glänzende rand- zoomen, terwijl overigens hare grondkleur, die door de aangrel: zende vederen bedekt wordt, aan de basis dofzwart is en nabij den bruinen randzoom blauwzwart wordt. De bovenste staart: dekvederen zijn ook bij deze soort trapsgewijze verlengd mel breede uiteinden en zwart gekleurd met indigogloed. De vederen van de zijden der borst en die der flanken zijn gekenmerkt door witte lansvormige, scherp toegespitste schaftvlekken, die tot nabij het uiteinde van de veder reiken en op enke plaatsen vooral de achterste, aan hun uiteinde een roest kleurige tint aannemen. Slagpennen met de groote dekvederen roetzwart. Bij het exemplaar, dat ik bezit, zijn twee der slagpennen van de Ex orde van den linker vleugel grootendeels wit, terwijl dit niel het geval is bij den tegenovergestelden vleugel. wit Het naastbij staande paar heeft alleen de binnenvlag wit terwijl de buitenvlag zwart is. De overige zijn zwart mel blauwen metaalglaus. Zij wijken even als bij E. sumatranus: eenigszins. liervormig uit elkaar. Pooten licht-vleeschkleurig: nagels licht-hoornkleurig. De sporen ontbreken bij dit indi- vidu, terwijl hare plaats wordt aangeduid door een stomp uit- puilend lidteeken. Bovenkaak grootendeels donker-hoornkleurig‘ onderkaak en punt van den snavel licht-hoornkleurig. Van de staartpennen zijn de middelste de grootste en ellen 105 Afmeting van het gepraepareerde individu: Middelste staartpennen : y ; 0.248 M. Vleugellengte ! 0.506 » Culmen rostri . | 0.041 » Hoogte van den bek aan de basis. : ? 0.019 + Tarsus. ; ; 3 i / ; 0.114 » Middeltoon met nagel . | i ; 0.070 » Achtertoon met id. . i i s e 0.028 » Ten opzichte van de kleur der middelste en naastbij inge- plante staartpennen. wensch ik nog eenige opmerkingen te maken. Het schijnt namelijk dat deze onder sommige omstan- digheden varieert, en dat het wit kan vervangen zijn door lichtbruin. Vox Det zs. die in de Verhandlungen der K. K. zoölogisch- botanischen Gesellschaft in Wien, in deel XXIV op pag. 527 en volgende eene bezending zoogdieren en vogels beschrijft, door Dr. Brerrexsteis op Borneo verzameld, noemt daar ter plaatse ook de Euplocomus ignitus Larm. Deze zoöloog vindt daarin gelegenheid terzelfder plaatse op de verschillen te wijzen die er bestaan tusschen deze soort en de beide hierboven be- schreven vogels. Bij de diagnose nu, van E. vieilloti. (Grax), worden door hem de 4 middelste staartpennen wit genoemd terwijl ScLaten ze als licht rosachtig genoteerd heeft. Vu tert zegt daaromtrent in zijne Galerie des Oiseaux »les rectrices intermediaires sont d'un rouge clair on blanches” en verder op: »Les couleurs ne sont par tout-à-fait les mêmes »chez tous les individus mäles, car on en remarque chez qui sle plumage tend plus au violet, dont les plumes des flanes “sont terminés de bleu et les quatre pennes intermédiaires ade la queue totalement de cette couleur.” Ook bij de aanverwante Lobiophasis bulweri , Snarre , varieert de kleur der middelste staartpennen tusschen lichtbruin en wit. hetgeen indertijd aanleiding heeft gegeven, eenen jongen 104 vogel met lichtbruinen staart te beschrijven als eene afzonderlijke soort de L. castaneicauda. Kerst later toen men in het bezit kwam van eene serie dezer vogels in verschillende stadia van ontwikkeling, heeft men deze dwaling opgemerkt en erkend. | | Batavia, 25 April 1889. E OS NACHTRAGLICHES ÜBER DIE ECHINODERMEN FAUNA DES JAVA-MEERES. VON Dr. ©. Ph. SLUITER. Vor kurzem erhielt ich durch die Freundlichkeit Prof. Dr. H. Lubwics, seine Beschreibung der von Dr. Brock im Indischen Archipel gesammelten Holothurien (Zool. Jahrbücher , Abth f. Syst., Geogr. u. Biol. von J. W. Spexerr, Bd. III, pag. 805). Ich ersehe daraus , dass der seit kurzem leider der Wissenschaft entfallene Forscher, welcher 5 Monate in der Bai von Batavia sammelte, während dieser Zeit noch ein paar Formen zu Gesicht bekommen hat, welche ich zum Teil bis jetzt noch nicht gefunden habe. ś Aus der Bai von Batavia, und zwar vonder Insel Edam her- rührend, werden vou Lupwic noch erwähnt: Holothuria difficilis Srae.), eine kleine Holothuria (sp. n.* uv»). Holothuria curiosa (Lupw.), Holothuria pyzoides (Lupw.) und Synapta beselü (Jac.). Von. diesen fünf Formen sind von mir in dem vergangenen Jahre noch gefunden: die Holothuria difficilis (Semr.) und Synapta beselii (Jac). Es bleiben also nur 5 Arten, welche ich bis jetzt noch nicht in der Bai von Batavia erbeutet habe, die von Brock aber wohl aufgefunden worden sind. Andrer- seits sind von mir noch 25 Arten aus der Bai von Batavia erwähnt worden und: kann ich jetzt noch 5 hinzufügen , welchen in der Brocx’schen Sammlung nicht vorkommen. Diese ziemlich grosse Zahl wird selbstverstándlich teils dadurch verursacht, dass ich während mehr als zehn Jahre die Tierwelt, in der Bai von Batavia beobachtet habe, teils: dadurch, dass Brock nur auf den Korallenriffen gesammelt, aber nicht gedredscht hat. 106 Als Ergänzung zu meiner frühern Zusammenstellung ist folgendes noch hinzuzufügen: GG 48 1. Holothuria pardahs (SerEskA) var. insignis (Lupw.). Bit Exemplar (N°. 676) von Ambon mit ausschliesslich halbseitigel Schnallen, was ich bei den zahlreichen untersuchten Exe plaren aus der Bai von Balavia nie fand, wenn auch i denselben öfters mehrere unregelmässige Schnallen vorkommen 2. Holothuria olivacea (Lupwie). Lupwic, 1. c, pg. SIM Von. Ambon erhielt ich ein Exemplar (N°. 650) dieser unlängst von Lupwis neu aufgestellten Art... Die olivengrime Farbe il sehr deutlich an dem. Spiritusexemplar. Ich möchte aber bezweifeln, ob es die Farbe des lebendigen Tieres sei. Die eigentiimlichen . mit zahlreichen Höckerchen besetzten Schnallen sind für diese Art sehr auffallend. | 5. Holothuria lamperti. (n. sp... Kin Exemplar aus der Bi von Batavia (N°. 669), aus einer Tiefe von 8 Faden. Das e hat eine Länge von 55 m. M. Alle Ambałacralanhinge sil konische Papillen und über den ganzen Körper verbreitet obgleich in den Ambulacren etwas zahlreicher, als in de Interambulacren. Am Vorder- umd Hinter körper sind P Papillen etwas mehr gehäuft als am Mittelkórper. Als ablagerungen der Haut kommen ausschliesslich Stühlehen o | aber zwei ganz verschiedene Arten. Erstens sieht man ME senhaft Stühlchen von 0,065 m. M. im Durchmesser wi fórmiger Scheibe ohne Dornen , mit + 16 Oeffnungen, 4 ge ohne Querverbirdungen und 5 oder 6 unregelmássigen 44 a auf der Spitze (Fig. 2): dann, aber mehr vereinzelt; , grössere (Fig. 1), deren Scheibe zu einem langen Nara gezogen ist, dessen Durchmesser 0,245 m. M. ee Stiel ist etwa eben so lang wie einer der vier Arme, hat 4 5 Stockwerken und endigt in eine gezackte Spitze. Basis des Stiels kommen 4 grosse Oeffnungen vor, indem die Ye : breiterten Enden der Arme mehrere kleine Oeffnungen oi d Auch in den Wandungen der Papillen kommen nur SIN Ti 107 und eine nicht sehr grosse Endplatte an der Spitze der- selben vor. Sonstige Kalkkörperchen habe ich nicht gefunden , nur zuweilen einige wenige Stützstäbe in den Fusswandungen. Der Kalkring ist ziemlich schwach und von gewöhnlicher Form (Fig. 5). Der Darm macht die gewöhnliche Doppelbiegung : von den beiden Lungen ist die rechte sehr stark entwickelt und reicht bis ganz vorn in den Körper, die linke erreicht nur den dritten Teil dieser Länge. (uvıer’sche Schläuche fehlen. Die Geschlechtsorgane waren noch nicht entwickelt. Von den 17 oder 18 Tentakeln sind 15 gross und 4 oder 5 klein, welche letzteren unregelmässig zwischen den grösseren ver- teilt sind. Zwei Pozrsche Blasen und ein festgelegter Steinkanal. Die Farbe ist ein ziemlich helles Grau mit feiner braunvio- letter Sprenkelung , welche am Vorderkórper am deutlichsten ist. Auch der Stiel der Tentakel ist braunviolett gesprenkelt : die tief eingeschnittene Seheibe ist hellbraun. Die Spitzen der Papillen sind gelb. — Das Tier lebt im Schlamm, wie die H.squumifera ` (Semr.), in einer Tiefe von 8 Faden, indem es äusserlich dieser Art auch einigermassen ähnelt. 4. Holothuria difficilis (Semr.). Ein Exemplar (N°. 655) von der Insel Enkhuizen, aus der Bai von Batavia. 5. Synapta beselii (Jac). Zwei Exemplare (No. 654) von der Insel Leiden, aus der Bai von Batavia. Es gleicht diese Art. der S. grisea (Semr.) áusserlich so genau, dass es fast nicht möglich ist sie von einander zu unterscheiden , ohne die Ankerplatten zu untersuchen. Ich habe früher zufälligerweise nach einander 5 Exemplare von S. grisea (Senp.) untersucht und nachher die fast völlig gleich aussehende S. beselii auch für S. grisea gehalten, ohne die Kalkkórperchen immer wieder zu untersuchen. Ich sehe jetzt, dass ich zu voreilig gewesen bin, da von Brock zwei Exemplare der S. bescht von der Insel Edam mitgebracht worden sind, und Lupwis es mit Recht auflal- lend nennt , dass ich diese Art von hier nicht angebe. Ich habe jetzt eine grosse Zahl der auf den hiesigen Riffen vorkommenden grossen 8 \ 108 Synapten untersucht, und gefunden, dass zahlreiche, der A platten wegen. zu S. beselii zu rechnen sind, vielmehr s als zu S. grisea (SEP. 6. Synapla rodea (n. sp.). Ein Exemplar (N°. 712) aus Bai von Batavia, in der Náhe der ersten Boje, ausserhalb Hafens von Priok. Von den 12 Tentakeln trägt jeder 4g lange Fingerchen. Die Ankerplatten sind etwa 1 m.M. lang von zahlreichen Löchern durchbohrt (Fig. 11). Der Rand zum Teil ganz, zum Teil aber noch in der Fortbildung begri also mit verästelten Ausläufern versehen. Die Anker (Fig. selbst sind sehr gross, 1. 5 m.M. lang. Der Grifl u mässig gezähnt, die Arme mit 8 oder 10 kleinen Zäh welche aber zuweilen ganz fehlen können. Die Anker li der Oberfläche ganz nahe, so dass sie mit dem unbewalln Ange schon leicht als halbmondförmige Schuppen an der Aus seite des Körpers zu entdecken sind, infolgedessen die Tiere Berührung sehr stark kletten. Als Hirseblittehen kom ganz kleine Körperchen (Fig. 15) vor zwischen den Ank und in der Unterhaut noch grössere, eiförmige , 0.55 m.M. | (Fig. 14.). Der Kalkring besteht aus 17 Gliedern, die Radialia sind durchlöchert (Fig. 12.) Der Darm macht d gewöhnliche Doppelschlinge. Zwei ungleich lange Pott Blasen. Die Fortpflanzungsorgane als zwei Bündel nicht $ zahlreicher unverästelter Schläuche am dorsalen Mesente iu Die Farbe des Tieres ist karminrot, nur die nach aussen he vorragenden Anker thun sich als hellere, fast weisse Papillen Y Die Tentakel etwas mehr bräunlich rot. Länge bis zu 2e d. Die Tiere leben im Schlamm, aber nur in der Nähe der Korallen =m = 7. Synapta ludwigii (n. sp.). Ein Exemplar (N°. 675 der Bai von Batavia, von derselben Stelle wie S. rodea. 12 takel, jeder mit 4 Fingern. Die Ankerplatten (Fig. 5) gie denen der vorigen Art einigermassen , jedoch bleiben sie kle 0.45 m.M. lang, und sind unregelmässiger von Gestalt. © Löcher sind etwas weniger zahlreich und gewöhnlich * 109 gezähnt. Es kommen aber mitunter auch Platten vor, von denen alle Löcher ohne Zähne sind. Die Anker sind 0.5 m.M, lang. Die Ankerarme (Fig. 4) sind unsymetrisch, etwa wie bei S. assymmetrica (Lupwic.), und an den Enden gezähnt. Der Stiel ist dort, wo die Ankerarme ansetzen , verschmälert, so wie auch eine verschmälerte Stelle am Ende des Stieles vorkommt. Der ganze Stiel ist mehr oder weniger unre- gelmässig gebogen. Ferner kommen Scheiben vor von 0.082 m.M. im Diameter, welche ziemlich regelmässig mit 10 Löchern versehen sind, welche alle gezähnt sind (Fig. 6). In der Unterhaut kommen endlich noch Stützstäbchen vor,0.071 m.M. lang, (Pig. 7) und ovale Hirseplättchen , 0.057 m.M. lang, (Fig. 8). Der Kalkring besteht aus 10 Stücken, ist verhältnismässig kräftig, und hat die 5 Radialia durchlóchert. (Fig. 9.). Der Darm macht die gewöhnliche Doppelschlinge , 2 Porr’sche Blasen und ein Steinkanal. Fortpflanzungsorgane waren noch nicht ent- wickelt. — Das Tier ist fast farblos, so wie die Tentakel, am Leben aber hat es einen rötlichen Schimmer. Länge 4 c.M. Sie leben, wie die vorige Art, im Schlamm , in der Nähe der Korallenrifte. Obgleich diese Art der S. assymmetrica (Lupw.) ziemlich nahe steht, sind doch die Kalkablagerungen nicht unbeträchtlich verschieden. ECHINOIDEA. Durch eine kleine Sendung von Ambon ist das hiesige Mu- seum noch um die folgenden Seigeln bereichert worden. 1. Phyllacanthus baculosa (Lam.). A. Asassız, »Revision of the Echini”, pag. 150, P. pe Lorıor, »Catalogue raisonné etc”, Mem. de la Soc. de Phys. et d’ hist. nat. de Genève T. XXVIII, No. 8, pag. 4. Fünf Exemplare (No. 668) von Ambon. Die Stacheln sind fast alle am Eude zugespitzt, nur ganz verein- zelt tritt einer mit abgestumpfter Spitze auf. Alle sind deut- lich weiss und violetikarmin geringt, wie auch MARTENS es bei den indischen Exemplaren fand, im Gegensatz zu den afrikanischen , obgleich pe Low auch von Mauritius zwei Exemplare mit geringten Stacheln erwähnt. 110 2. Phyllacanthus verticillata (Lam.). A. Acassiz »Revision of the Echini”, pag. 151, P. pe Loriou, »Catalogue raisonné”, pag. 10. Zwei Exemplare (No. 667) von Ambon. Bei dem kleinsten Exemplar sind die Dornkránze nur noch schwach entwickelt. 5. Beterocentrotus mamillatus (Bror.). Ein junges Tier (No. 457) mit einer nur 15 m.M. langen grössten Axe. Die Stacheln an den Seiten des Körpers verhältnismässig stark und ziemlich breit und platt, die kleineren ventralen sehr stark abgeflacht. Die dorsalen Stacheln sind breit, kurz und so sehr abgeplattel, dass der ganze Rücken fast gepflastert erscheint und einiger- massen an Colobocentrolus atratus erinnert. Die Farbe stimmt schon mit der der erwachsenen Tiere überein. 4. Echinus verruculatus. (Luerken). A. Acassiz »Revision ol the Echini”, pag. 122. P. pe Lorıor, »Catalogue raisonné”, pag. 21. Zwei Exemplare (No. 662) aus der Bai von Batavia. Die beiden stimmen genau mit der Beschreibung Luerkew's und DE Lorior’s und ich kann letzterm Forscher nur beistim- men, wenn er E verruculatus (Lre) und E. angulosus (Leske) als zwei gesonderte Arten auffasst. Die Stacheln sind an der | Basis rosafarbig, die Spitze ist weiss. Die von pe Long erwähnten feinen braunen Ringe an den Stacheln fehlen bel meinen Exemplaren. 5. Tripneustes variegatus (Krein). A. Acassız, » Revision d the Echini” ‚ pag. 155. P. pr Lorror. »Catalogue raisonné”, pag: 25. Zwei PETTAN (No. 678) von Ambon. Bei dem kleinsten Exemplar sind die Interambulacren fast nackt, was einiger- massen an Mespilia erinnert. 6. Boletia pileolus (Lam). A. Acassız, »Revision of the Echini”. pag. 167. P. pe LorroL, »Catalogue raisonné”, pag. 27 Zwei Exemplare (No. 683) von Ambon. | Batavia, 18 Mai 1889. de | ERKLARUNG DER TAFEL. 1. Holothuria lamperti (n. sp.) Grosses Stühlchen. a: Idem 5. Idem ` 4. Synapta ludwigii (n. sp.) 5. Idem 6. Idem T: Idem 8. Idem -9 Idem . 10. Synapta rodea (n. sp.) p TY. Idem “14 Idem ig 15. u. 14 Idem Kleines Stühlchen. Kalkring. Anker. | Ankerplatie. Scheibe mit 10 Löchern. Stäbchen aus der Un- terhaut. Hirseblättehen aus der Unterhaut. Kalkring. Anker. Ankerplatte. Kalkring. Hirseblättchen. EVogelzang Balavia | VULKANISCHE VERSCHIJNSELEN AARDBEVINGEN in pen O. |. ARCHIPEL WAARGENOMEN GEDURENDE HET JAAR 1888, verzameld DOOR Dr. $. FIGEE en Dr. H. ONNEN, LEDEN DER AARDBEVINGSCOMMISSIE. A. VULKANISCHE VERSCHIJNSELEN. De Vulkanen in de Preanger-Regentschappen hebben zich het geheele jaar vrij rustig gehouden. i De Heer G. W. Erxmour (N°. 67) meldt dd. 29 Januari, dat er gedurende de laatste dagen herhaald onderaardsch ge- rommel gehoord werd, soms zeer sterk, waarschijnlijk af- komstig van den Gedeh. De Heer G. J. De Kruwrr te Kosala, Residentie Bantam (N°. 10) vernam op 22 en 25 Maart gebrom in de richting van den Gedeh. Wellicht stond dit verschijnsel in verband met de door hem gerapporteerde aardbeving in den nacht van 22 op 25 Maart. De heer Wien KessLer (N°. 88) deelt mede, dat den 28°” Mei des voormiddags tusschen half 6 en half s op Tjampacca Warna, bij helder weer en onbe- wolkte lucht, voortdurend ‘uit het Noorden een onderaardsch strommel of gebrom vernomen werd, — wellicht van den 112 Papandajan. De aardbeving in den nacht van 20 December was volgens den Heer E. J. Kerknovex (N°. 68) sedert eenige dagen voorafgegaan door een donderend geluid van den kaul van den Gedeh. Op 19 December werd dit geluid door den Heer Kerkmovex gehoord, terwijl hij zich te Panoembangan, district Djampang Tengah bevond; thuis komende vernam hij dat het te Sinagar ook gehoord was. Hoogst belangrijke berichten zijn ingekomen van den Heer E. K. H. A. Hammix6 te Bojolali (N°. 525) omtrent de werk- zaamheid van den Merapi. De berichten dd. 8 Februari, 6 April, 2 Mei en 9 Juli maken nog van geene gewichtige gè beurtenissen melding. Het brommen, rooken en af brokkelen van den kraterrand was niet sterker dan gewoonlijk na de regens: de kegel werd aan den kant van Blongkeng voor een grooter st: deelte zichtbaar. Eerst den 5% Augustus maakt de e Haine melding van eene eenigszins belangrijke veranderile in den krater, bestaande in eene nieuwe scheur, die zieh ge vormd heeft aan den oostkant, ten noordwesten van den 00% sprong der opening Woro. Deze scheur was gemiddeld onst veer 20 M. van den rand verwijderd: hare lengte werd geschil op ruim 80 M., hare breedte op 40 cM.: de diepte was niet le bepalen, maar was in elk geval vrij belangrijk. Bij inst" ting zouden ongetwijfeld een 50.000 M3. of meer zand el steenen worden verplaatst. Sedert 17 Augustus beson R berg sterker dan gewoonlijk te rooken en werd des nachts eel | roode gloed zichtbaar. Volgens mededeeling van den opziener | op het etablissement Djerakah werd in den nacht van 17 op | 18 Augustus te één uur een knal gehoord, gepaard mel sterkt dreuning, welk verschijnsel zich een half uur later in z00 hevig? mate herhaalde, dat de berichtgever het huis uitliep ; hij 2% toen een zware rookwolk opstijgen: den daarop volgenden wi te 11 uur herhaalde zich het verschijnsel. Den 19°, 20° en a Augustus hield de zware rook aan; de scheur scheen aanmer kelijk verbreed te zijn; alles getuigde van verhoogde werking: hoopen steenen rolden de Blongkeng in van af den eruptiekeg® 113 die veel hooger scheen dan gewoonlijk: vloeiende lava heeft men slechts tweemaal meenen te zien en wel tusschen 16 en 20 Augustus. Hetgeen er verder gebeurde werd door den Heer Hamm medegedeeld in eene reeks van rapporten aan het Civiel-Bestuur en aan den Mijningenieur, die wij hier onveranderd laten volgen. De waarnemingen geschiedden hoofdzakelijk door den Opziener Hersr, die van den Ingenieur Gonerroy de noodige instructien had ontvangen. »29 Augustus. Merapi werkt steeds door. Eergisteravond ` »zag ik uit mijn huis, dat het aan den zuidkant van de prop »ook begint te branden. Gloeiende steenen rollen tot aan den »koolaanplant van Siesir. Den eenen avond is de branding »grooter dan den anderen, zooals gisteren avond heeft hij weer »flink gebrand en massa steenen laten rollen — gisteren weer »aschregen gehad.” (Rapport van Henst). »51 Augustus. Bestijging had plaats 50 Augustus — damp- »ontwikkeling steeds toenemende — tal van fumerolen en solfa- »laren thans te zien rookend en brandend — op 5 plaatsen »nieuwe fumerolen ontdekt benoorden kraterwand — na af- »storting van den Kegel op 28 dezer is hij weer sterk gestegen ven aan de kanten voorzien van twee uitstekende punten; hij Was over zijn geheel aan het branden , ziet er zwart uit, kleur ‘van steenkolen — kraterwand hier en daar afgestort , spits van "den wand aan den noordwestkant veel dunner geworden — »gloeiende steenen rollen reeds tot tegallan van Siesir en Teroos »(onder Moentilan) — boven zijnde hoorde ik een onderaardsch “gebrom — heden morgen flinken aschregen gehad — Merapi den »geheelen nacht door gebrand, echter geen vuur of vlam kunnen "Waarnemen — temperatuur van het bronwater variëerende van "DÉI — 68°. in den morgen en van 68° — 72° in den avond.” “(Rapport van Herst). »1 September. Prop rijst en daalt aanhoudend door afbrok- "keling en verandert elk oogenblik van uiterlijke gedaante — 114 »steenen rollen westwaarts over wanden Blongkeng, Senowo »geheel gevuld, Teliengsing bovenaan, gloeiende steenen rolden »gisteren tot even boven Tabellan. Zuidwaarts langs Senowo »reeds veel lager; noordwaarts begint Apoe te vullen, rest »valt in den krater. — Menschen Trono, Tabellan , Pentjar's „en Kadestpie daarvoor vluchten — dampontwikkeling toene- »mend — Hersr vermeent uitwerping steenen te hebben waar- »genomen — aschregen toenemend, op sommige plaatsen reeds »ruim één centimeter — water Senowo veel verminderd — op » Tabéllan trilt de bodem — nog geen zandregen — eruptiekegel " »geheel in gloed — (Telegram van ` Haus aan GoperROY »naar aanleiding mondeling rapport van Hersr). »4 September. Voor het meerendeel werd inhoud van mijn »telegram aan Mijningenieur Goperroy bij zijn bestijging »op gisteren juist bevonden, enkele punten slechts werden min- „der nauwkeurig aangegeven als onmiddellijk gevolg van de »slechte hulpmiddelen, den waarnemer, opziener Herst, ten „dienste staande. Afbrokkeling kraterwand is niet zoo belang- »rijk als aangegeven, het uitwerpen der steenmassa, dat »feitelijk eene laplosie zou daarstellen werd niet door hem »waargenomen, zaklijn is eerder stijgende dan dalende. Ove- »rigens constateert Mijningenieur met hem verhoogde werking, »die echter in verband met de verschijnselen geen onmid- „dellijk gevaar daarstelt. Het gelukte Mijningenieur van uit veen der hoogste en gevaarlijkste punten van kraterwand een »blik te slaan op ravijn Blongkeng — voor het grootste gedeelte »vinden afvallende gloeiende steenen daar langs nog hun uit- im: hetgeen echter niet wegneemt, dat ook een gedeelte »in den krater terecht komt of afvalt langs andere ravijnen >en bergruggen, zoodat voor de hoog gelegen dessa’s bijzon- »dere waakzaamheid, vooral gedurende den nacht door »ZEdGestr. werd aanbevolen. Dampontwikkeling houdt ge »lukkig aan in vrij hooge mate: bij voortduring daarvan zot »dan ook het onmiddellijk gevaar voor eene laplosie worden »voorkomen. Menschen die door bijzonder verhoogde werking 115 in den nacht van 51 Augustus jl. angstig op de vlucht »sloegen, keeren gedeeltelijk in hunne dessa's terug, dank de »kalmte waarmede de heer Herst hun in alles voorgaat — hem »valt een woord van lof en waardeering niet te ontzeggen, »zijn houding voorkomt eene paniek onder de bevolking van »Djerakah c. a.” (brief van Hammine aan Assistent-Resident Bojolali 4 September). »6 September. Bestijging had plaats 5 September — geen »nieuwe scheuren ontstaan — prop niet kunnen opnemen door »rookwolken en toenemende dampontwikkeling, die sedert 5 »dezer steeds is toenemende — den Am des middags ten 2 uur »rolden uit de prop gloeiende steenen en zand in de Teliengsing »aanhoudend door drie uur lang — "e nachts de geheele prop in »gloed — Apoe bovenkant begint te vullen. Steenen rollen tot »op één paal van Tabellan — gloed sterk en duidelijk zichtbaar — »bevolking minder op haar gemak.” (Rapport van Hersr). »9 September. Bestijging had plaats 8 September — nieuwe »scheur ontstaan aan de westzijde van het voetpad, dat van "de hut naar boven loopt op 101.50 meter afstand van den »kraterwand ter lengte van 50 meter — dampontwikkeling »steeds toenemende — Ange begint zich met gloeiende steenen »meer en meer te vullen, — temperatuur bronwater variëerende »tusschen 66° en 68° des morgens en 72° en 72'/ des avonds.” »(Rapport van Herst). »12 September. Bestijging had plaats 11 September — »nieuwe scheur ontstaan dwars nagenoeg loodrecht op den »kraterwand, in de buurt van scheur bedoeld bij nu gaand »rapport, op 70 meter van den wand ter lengte van 50 meter — »hoogte van de prop onveranderd — prop geheel gloeiend — »dampontwikkeling steeds toenemende — het afvallen van »gloeiende steenen en zand gedurende den nacht duidelijker »zichtbaar, vullen Senowo en Teliengsing aanhoudend en van »lijd tot tijd ook de Apoe. Bron van Pentjar-doewoer sedert »5 dagen opgedroogd — hoeveelheid water bron Soember opval- 116 »lend verminderd — dessa's Trono en Siesir op last van Inlandsch »bestuur door bevolking verlaten. Zells tegen haar zin (volgens »geruchten), dessa’s ressorteeren onder Hoentilan — ten onzent, »d. i. meer noordwaarts op westerhelling blijven dessa’s be- » woond, alléén gedurende den nacht werden bijzondere veiligheids- „maatregelen getroffen.” (Rapport van Herst). »15 September. Gisteren morgen ten 91, uur groot stuk van »de prop afgestort — steenen vullen Senowo en Teliengsing lol "desen Gendjiean — grasvelden in brand tot op die hoogte — »paniek onder de bevolking — menschen verlaten den tuin »Hogolele, waar zij werkzaam waren , om vrouwen en kinderen »weg le halen, na 2 uur bedaart verhoogde werking en keeren »de menschen naar hunne dessa's terug — één Javaan van »Gendjiean gisteren bij het gras snijden door gloeiende asch »en zand overvallen en als het ware de huid geheel verbrand — »berg den ganschen nacht gebromd, tweemaal angst aanjagend „ook nog eens heden morgen ten 8' uur.” Den 22% September ontving de Heer Hammixe de volgende drie berichten van den Heer Hensr: 1°. Bericht (ontvangen 22 September des namiddags te ball tweej: »Merapi flink gewerkt van af gisteren avond. Van al »heden morgen 6 uur tot heden 11 uur werkt hij aanhoudend »gloeiende asch langs Teliengsing en Sonowo naar beneden. Ook »de lucht was zwaar met asch betrokken en het gebrul van »vallende steenen aldaar hoorbaar. Geen minuut ging voorbij, »of ik zag eene aschwolk naar boven stijgen.” »2. Bericht (ontvangen 22 September des namiddags te 2 »uur): »Bij dezen moet ik UEdGestr. melden, dat de »Merapi een oogenblik zichtbaar was. Hij schijnt gebarsten. »Laat Mevrouw spoedig vluchten; naar mijne meening is anger »blijven onraadzaam. Prop zakt in; uitbarsting zal dus ver moedelijk grooter worden” „e R m + pa . ». Bericht (ontvangen 22 September des avonds te 7 uur, OP weg naar Djerakah) : »Merapi- top zichtbaar. Helft van de prop ARA LS e 117 is afgestort. Nieuw ravijn uit de prop ontstaan, breekt »door den noordelijken krachterwand, stort zich in de Telieng- »sing; deze tot Gowok half gevuld met gloeiende asch en zand. „Krater spookt nog steeds door en spuit gloeiende asch en zand naar boven”. Naar aanleiding van deze berichten diende de Heer Haunıns het volgende rapport in aan den Mijningenieur GODEFRON : »Den 22° des morgens tegen 8 uur stond ik op het punt »te paard te stijgen tot het houden eener inspectie over de „Afdeeling Djerakah-Hogolélé, toen een mijner ondergeschikten »Mij attent maakte op het opstijgen van een paar kolossale »rookkolommen benoorden en bezuiden de Merapi-prop — »rookkolommen teekenden zich met een rossen gloed tegen de »lucht af en verspreidden zich spoedig daarna over zoo’n afstand »langs beide hellingen, dat ik mij van een of ander accident „overtuigd hield en besloot niet af te reizen, doch eene atwach- »tende houding aan te nemen. Mijn opziener Aueusrenxs had »den nacht op Dyerakah doorgebracht en was des morgens huis- »waarts gekeerd — ik liet hem ontbieden en ontving de mede- »deeling, dat hij nagenoeg op dat uur ter hoogte van Kendali- »Keling (tusschen Selá en Djerakah) overvallen werd door eene „aanzienlijke aschwolk, die het hem onmogelijk maakte zijn »broeder, die met hem was, 20 passen voor zich uit nog te »onderkennen. Ik werd dus doer dit rapport in mijne meening „versterkt en zond toen mijne politiehoofden uit ter informatie. »Intusschen ontving ik het 1° Bericht en een paar uur later het »2° Bericht; heide nam ik kalm op: de omstandigheid , dat van »mij uit zoo goed als niets meer werd gezien na den morgen, »en wij aangaande schuddingen of trillingen van den bodem niets »kondeh bespeuren, deed mij vermoeden wij te doen hadden »Mel eene bijzonder sterke afschuiving van de prop. Ik besloot »dan ook maar in persoon naar Djerakah te gaan ten einde mij te »overtuigen en zoo mogelijk en noodig de menschen tot kalmte »te brengen — blijkbaar had Herst in zenuwachtige spanning het »tweede bericht geschreven en verzonden (trouwens geen wonder, 118 »want hij deelde mij mede, dat toen hij mij zat te schrijven, »hij een oogenblik te voren bedreigd werd door een kolossale »aschwolk, die gelukkig op korten afstand van zijn huis door »den wind in eene andere richting werd gedreven). Onder »weg ontving ik het meer kalme bericht N°. 5. Gaandeweegs »werd Merapi helder en kon ik reeds zien en hooren, dat ver- »hoogde werking was ingetreden aan meerderen gloed en sterker »gedreun. Van uit Djerakah was het afstroomen van gloeiende »steenen en zand duidelijk zichtbaar en werden hierdoor de »richtingen van Blongkóng, Senowo, Teliengsing en een nieuw »ontstaan ravijn, benoorden dit laatste en hiermede zamenloo- „pende, marquant aangegeven over eene lengte van nagenoeg »2 à 500 meter, nu en dan enkele, soms zelfs alle te gelijk. »De Apoe en meer noordwaarts liggende ravijnen blijven allen »vrij — vroeger kwamen steenen, die over den noorder wand »van de Teliengsing heen sloegen, langs bergrug in de „Apoe »terecht, maar nu, na het ontstaan van meer bedoeld ravijn »storten zij hier langs in een lager gelegen gedeelte van de »Teliengsing terug. De prop is aldoor geheel in gloed — schud- „dingen of trillingen nam ik, ook op Djerakah, niet waar, alléén »hoorde ik een aanhoudend gedreun van vallende en uit elkan- »der spattende gloeiende steenmassa’s. Den ganschen nacht »hield dit schouwspel aan; ik observeerde tot half twee en later „nog van 4 uur tot het aanbreken van den dag, als wanneer „vurige gloed voor het zonlicht moest ruimen. Duidelijk werd » thans zichtbaar, dat een nieuw raviju was gevormd, komende »in twee armen van het bovenste gedeelte van den kraterwand, »loopende aanvankelijk ten noorden van de Teliengsing en lager »zich daarmede vereenigende. Prop is danig afgestort aat »den westkant, kolossale massa’s hebben zich losgelaten, veran- »deringen met het bloote oog zeer goed op te merken. Ik besloot »wij van juistheid rapport N°, 5 te overtuigen en aanvaardde "Jon half zeven een tocht van af Djerakah zuidwaarts door el »langs djoerang Djoewég, dj. Nanggring, dessa Pentjor Ngissor, dj. »Apoe en dessa Tabellan naar de Teliengsing , die ik bereikte ter 119 »hoogte van dessa Gendjiedn (onder Moentilan). Ik zag het ravijn »tot over de helft, d. i. ruim 20 meter, gevuld met gloeiende »steen- en zandmassa — alles om ons heen was met eene aanzien- lijke aschlaag bedekt en had een treurig en somber aanzien. „Door nieuwsgierigheid gedreven bleef ik den noordelijken oever »van de Teliengsing in westelijke richting volgen — trouwens »oostwaarts durfde ik mij niet wagen: ik stond reeds op het »punt, waar eenige dagen te voren aan den overkant bij eene „gewone afstorting de Javaan van Gendjiedn, in vorige rap- „porten genoemd, door gloeiende asch werd overvallen en ten »gevolge daarvan vreeselijke brandwonden bekwam (de man is »nog in leven). Ik liet mij de plaats aanwijzen, waar het water vin de Teliengsing vroeger begon te stroomen , het hoogste punt vis de bron van Goenoeng-Penganten, doch van water natuurlijk »niets meer te zien. Lager af hoorde ik onder de massa een »geruisch als van stroomend of kokend water, dat bij het volgen »van den oever sterker en sterker werd, terwijl op het boven- »vlak van de algestorte massa hier en daar indrukken zichtbaar »werden ter grootte van een gewone waschkom, eene omstandig- »heid, die mij deed vermoeden, dat het water nog niet geheel » door de gloeiende mas was geabsorbeerd en nog steeds een »uitweg zocht. Gekomen bezuiden de dessa Gdwók Sabrang »Zagen wij uit de zandmassa sterke dampen opstijgen, die ons »aanvankelijk beangstigden, doch ons bij nadere beschouwing ate zwak voorkwamen om ongelukken te kunnen veroorzaken »tot op den afstand waar wij ons bevonden. Wij ontdekten »tal van fumerolen en modderwellen, terwijl het water voor »een klein gedeelte kokend en bruisend over de oppervlakte »van de massa vloeide, het geheel verschafte ons een prachtig »speelwerk in den aanblik waarvan wij geruimen tijd bleven »verdiept. Tijd ontbrak ons nog verder te gaan, doch ik nam »informatie en bekwam de zekerheid, dat het ravijn gevuld was > tot ter hoogte van Gawok Tengah , lor Doekog-Goondang. Yan ’nauwkeurige meting was natuurlijk geen sprake, doch = gis, »dat Teliengsing thans voor meer dan de helft over eene uitge- ZĘ" 120 istrektheid van circa 6000 meters gevuld is, hetgeen globaal „berekend zou daarstellen eene massa van ruim 2/mm. mê, die »van de prop tot daar was afgestort. Persoonlijke ongelukken »zijn niet te betreuren, doch wat de uitwerking zal wezen »van al die gloeiende asch op de jeugdige aanplantingen is niet ste voorzien — als niet spoedig regen valt , vrees ik voor misluk- „king van den oogst. Gelukkig schijnt afstorting vrij geleidelijk vie hebben plaats gegrepen, anders had Teliengsing moeten over- »stroomen en zouden rampen zijn ontstaan — nu alléén hebben sde menschen met hun vee op Djerakah tijdelijk eene schuil- »plaats gezocht en keerden zij den volgenden morgen gelijk met »mij naar hunne dessa’s terug. Het meest in gevaar is de »dessa Gendjieän, wel hebben de menschen last ontvangen om »te verhuizen, doch zij willen niet en blijkbaar dient de hekel »geen rapport in van alles wat voorvalt; mocht onverhoopt „andermaal eene afstorting plaats vinden als deze, iets wat niel »tot de onmooglijkheden behoort, dan voorzie ik voor die „menschen het ergste. De dessa’s benoorden de Teliengsing momenteel minder in gevaar, zoolang Apoe vrij blijft, trouwens »ik liet zoo goed mogelijk zorgen voor flinke communicatie- »wegen met Djerakah en hoop die i geval van nood nog gele- »genheid tot vluchten zullen kunnen geven. Mijne pogingen »om iets met zekerheid te weten te kunnen komen aangaande »werking aan de zuid in de ravijnen Batang, Kali- Koening enz. »bleven vruchteloos, doch ik vermoed ook dáár wel afstortingen »zullen hebben plaats gevonden”. Tijdens de aardbeving, die op 8 Oct. op de geheele onder- neming, d. i. over eene uitgestreektheid van circa 18 X 6 vierk. paal werd waargenomen, bleef de Merapi kalm aan het naar beneden werken van massa’s steen en zand; de werking Wa noch vóór, noch tijdens of na de aardbeving verhoogd. Den 9% October ontving de Heer Hauer van den Heer Henst nog het volgende bericht aangaande den Merapi: »Werking Merapi nog altijd hetzelfde, zooals gewoonlijk. »Den 5% dezer is de ladoe (zandstroom) Senowo doorgestroomd 121 »łot aan de kanten van Passar Taloon (samenvloeiing Senowo en Patelan)”. Den 8% November deelde de Heer HammixG zelf nog het volgende mede: »Merapi werkt aanhoudend door. Alle werking »schijnt zich echter aan den westkant te concentreeren. Af- »brokkelingen boven meergenoemde ravijnen houden aan. Nieuw „gevormd ravijn begint op nieuw te verstoppen. De warmte „gedurende October was nagenoeg ondragelijk: op 5500 voet »hoogte teekende de thermometer tot 85° F., — ongekend! »De temperatuur van het bronwater varieerde van 58° tot 68° »en is na de afbrokkeling op 22 Sept. steeds lager. Op 21 »Sept. ’savonds teekende de thermometer 74° en op 51 October „65° F.” Het laatste bericht is van 50 November en luidt aldus: »De »Merapi neemt in werking af. Slechts zelden meer vurigen »gloed op de prop waar te nemen. Afstortingen aanmerkelijk »minder, alleen den 27% van eenig belang in ravijn Blongkeng. »Zwavelvorming op de prop en in de ravijnen getuigt van al- »koeling. Temperatuur bronwater normaal.” Ook de Heer F. Roorpa van Eusixea op de onderneming Genengsarie (Klatten) (N°. 514) maakt dd. 10 October melding van drukkende hitte reeds om 9 uur "e morgens en deelt nog mede, dat al de ravijnen aldaar ongekend weinig water bevatten. Van de vulkanen in Oost-Java zijn de volgende berichten ingekomen. Den 22% en 27% Februari ’s avonds tusschen 9 en 10 uur ver- loonde de Lamongan , volgens mededeeling van den Heer E. Zeur. (N°, 585) een vurigen kop; geregelde waarnemingen konden niet gedaan worden door het drijven der wolken. De Semeroe liet geregeld zijn uitstroomende wolken zien. Omstreeks dienzelfden tijd (26 Februari "e morgens) nam de eer M. Herz te Soekapoera (N°. 627) waar, dat de Bromo hooge dampwolken ontwikkelde, gemengd met zwavelgassen , Waarvan de reuk te Soekapoera (10 paal van den Bromo) waar- neembaar was. Sinds werd de werking van den berg niet 122 heviger dan zij gewoonlijk is. In de laatste weken van December werd wederom dagelijks zwavellucht waargenomen, | vooral des morgens: de Bromo hield zich echter vrij rustig. — De Heer P. Scnrerrns (N°. 551) hoorde op 2 Maart herhaal- _ delijk gerommel, dat geen onweer was: de lucht was helder. ` Van welken berg dit geluid afkomstig kon zijn, vermeldt de berichtgever niet. Volgens de mededeelingen van den Heer Mr. J. B. Bro (N°. 607) heeft de Lamongan sedert half Februari in een ver hoogden graad van werkzaamheid verkeerd, waarbij vooral waterdamp-vorming. Van April t/m. Augustus was de Heer ` Burser niet in de gelegenheid om waarnemingen te doen. In September en volgende maanden bleef de verhoogde werkzaam- heid voorduren. Den 6% October viel des voormiddags te 10 uur lichte asch- regen, die vermoed werd van den Lamongan afkomstig te zijn. — De Resident van Bagelen deed bij missive d. d. 9 October 1888, ` N°. 4744/26 aan de aardbevingscommissie mededeeling, dat, volgens bericht van den Assistent-Resident van Koetoardjo, | sedert 19 September in de sawa Kedoe, behoorende tol de ` dessa Pekatjangan, district Pitoeroek, nabij de grens van de ` sawa Moetisari, — district Premboean , afdeeling Keboemen , eel onderaardsch gerommel gehoord werd gepaard met zwavellucht S Dit onderaardsch gerommel was den 26° October opgehouden ` (missive dd. 26 October 1888 Ne. 3003/26). Gelijkluidende ` mededeelingen werden van g tswege ontvangen (G.R. 17651/88 en 6. R. 19145/88). | Buiten Java zijn behalve van Sumatra geene andere berichten ` van vulkanische verschijnselen ingekomen, dan van den Res" dent der Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo (G. R. 2419/88). E alwaar kort vóór de aardbeving van 11 December 1887 GR 544/88) nabij de kampong Tandjong Djawa (district Benel ` Doesson) eene inzinking van den bodem heeft plaats gehad en € S uit de daardoor ontstane opening gedurende drie dagen a waterzuil is opgestegen, die eene hoogte bereikte van Y We? | | / + 125 ot deelt de Heer J. A. M. Bressrer te Amboina (N°. 841) dd. 2 November mede, dat men aldaar sedert een tiental dagen de zon slechts zelden te zien kreeg en, als zij zich vertoonde, bloedrood was tot zelfs midden op den dag. De Heer BressLer vraagt of dit verschijnsel ook met vulkanische asch in verband kon staan. De vulkaan Kaba is volgens berichten van Dr. W. Srammesnaus (No. 764) gedurende de maanden Februari, Maart en April voort- durend aan het rooken geweest, in Februari zoo sterk, dat de rookwolk te Benkoelen zichtbaar was. Door den Controleur der Ommelanden van Benkoelen werd reeds in den avond van 27 Januari bij korte tusschenpoozen een aanhoudend onderaardsch gerommel gehoord, dat aan de werking van den Kaba moest worden toegeschreven (G. R. 2779/88). Uit het Ranau-meer werden van den 2% tot den Ar Januari circa 4 á 5000 doode en halfdoode visschen opgehaald, die op de oppervlakte van het meer dreven. Het water had op som- mige plaatsen eene geelachtige, lichtblauwe en op andere Plaatsen eene donkerblauwe kleur, terwijl het een zwavelach- tigen smaak en reuk had. Den den Januari werden de meeste visschen in de nabijheid van de marga’s Pematang Riboe en Warkoe opgehaald, den 5% in de nabijheid van Banding Agoeng en den 4% in de nabijheid van Soeka Negarie, zoodat naar het schijnt een natuurverschijnsel moet hebben plaats gehad in de nabijheid van de marga’s Warkoe en Pematang Riboe en het water, dat de visschen aldaar bedwelmde, door den stroom werd medegevoérd voorbij Banding Agoeng en Soeka Negarie om zich in de Selaboeng te ontlasten (G. R. 1518/88). Hetzelfde verschijnselen werd van 17 tot 20 Januari weder Waargenomen (G. R. 1975/88). De berichten van Sumatra’s Westkust hebben alle betrekking op knallen, die in den loop der maand Februari gehoord werden. De vrij uitvoerige rapporten hieromtrent van den Gouverneur van Sumatra’s Westkust hevatten de volgende bijzonderheden. Op 9 124 den 6% Februari, des voormiddags te 11 uur, werden te Groot-Mandheling en Penjaboengan gedurende eenige seconden geluiden waargenomen, overeenkomende met die van op grooten afstand afgeschoten kanonnen en donderbussen. Uit de richting. van waar de geluiden kwamen, werd vermoed, dat zij van den vulkaan Goenoeng Moelia afkomstig waren. In de geheele afdeeling Natal werd op dien dag en bijna op hetzelfde uur een zware knal gehoord, waardoor de grond en de gehouwen dreunden. Te Natal werd de knal door velen toegeschreven aat den vulkaan Sarik Berapi, aangezien deze voortdurend rookte Volgens anderen zou de knal veroorzaakt zijn door het vallen van een vurigen bol, terwijl één persoon beweerde, vóór dat hij de knallen en: schoten hoorde, bij heldere lucht, in hel Noorden, een ongeveer vier vadem lange roode streep gezien te hebben, welke, na ongeveer ééne minuut zichtbaar te zijl geweest, eensklaps verdween. Ook op den 20% Februari werden te Natal en omstreken twee knallen waargenomen, doch minder sterk en met eel tusschenruimte van ééne minuut; schokken werden dau niet waargenomen, doch de controleurswoning dreunde van der slag. Op dien dag had des morgens te 4". 5". (locale tijd) eene kleine uitbarsting van den Merapi plaats, gepaard mel een hevigen knal: door sommigen schijnt daarna toch eel lichte verticale aardschudding gevoeld te zijn. Te Ticoe (all | Priaman) viel op denzelfden dag een aschregen , die ongeveer 2 uren aanhield en vermoedelijk van den Merapi afkomstig Wa | Ten aanzien van de uiteenloopende meeningen omtrent UF oorsprong der knallen moet nog vermeld worden, dat some” gen beweren vuur en rook gezien te hebben boven den Got Si-doar-doar , wat echter zeer wordt betwijfeld, daar deze bers niet bekend staat als een werkzame vulkaan (G. R. 42118 | en 5617/88). | De particuliere berichten komen in hoofdzaak met deze MT _dedeelingen overeen. De Heer F. Twiss te Natal (N d : schrijft den knal, dien hij den Ger Februari te 10°. 45m, ( = 125 tijd) hoorde, toe aan den Sarik Berapi , die voortdurend werkte, en acht het verhaal van een inlander, dat hij van een kampong benoorden Natal op weg naar deze plaats, een vuurbol uit den hemel had zien nederdalen, die in de bosschen nederviel en op den grond komende den knal veroorzaakt had, niet ver- trouwbaar. De beide schokken op den 20°" Februari met een tusschenpoos van ééne minuut werden door den Heer Twiss des nachts omstreeks 4 uur waargenomen, dat is dus op het- zelfde tijdstip waarop de uitbarsting van den Merapi- gemeld werd. De knallen waren minder hevig dan die van den 6°, maar toch nog sterk genoeg, om deuren en vensters te doen beven. | Het verhaal van de rookkolom, die boven den Si-doar-doar gezien zou zijn, is, volgens den Heer Twıss van een inlander afkomstig, die zich op zee bevond. De Heer J. M. Sweer te Kajoetanam (N°. 245) maakt alleen melding van de verschijnselen, die op de uitbarsting van den 20% volgden. Den 21% Februari namelijk, des ochtends van Padang naar Kajoetanam reizende, zag hij voortdurend eenige uren lang (totdat de wolken hem het gezicht belemmerden) een zware en naar gissing + 400 M. hooge rookkolom uit het noordelijk gedeelte des kraters van den Merapi opstijgen ; een geluid als van verre kanonschoten deed zich nu en dan hooren tot den ochtend van 22 Februari. Later vernam hij dat die geluiden ook reeds den vorigen nacht vernomen waren. In den avond van 25 Februari te 9%. 5", Or. 11". en 9". 20". (locale tijd) nam hij weder onderaardsch gerommel waar, dat telkens 2 A 5 seconden aanhield. Tot den Gen Maart toe bromt de Merapi iederen dag herhaaldelijk. Na dien dag werd het ge- rommel al zwakker en zwakker en had den 19° Maart opge- honden. De Heer W. J. Bannen te Penjaboengan (N°. 708) heeft de knallen op 6 Februari te ongeveer 11 uur gehoord en maakt melding van de roode streep, die door één enkelen waarnemer zou gezien zijn. 126 De Heer J. G. Senor te Fort de Kock (N°. 714) doet nog de volgende mededeelingen : »20 Februari: "e morgens te 4 uur zware knal uit Merapi. »Top bewolkt, af en toe verlicht door eleetrische ontladingen. »Liehte aschregen in den naasten omtrek, den volgenden dag »geconstateerd. »21/27 Februari: voortdurende lichte werking blijkbaar door »stoom ontlasting. E »28 Februari: "e nachts half twaalf verhoogde werking tot »na 12 uur. Zware rookzuil en vuurgloed. | »29 Februari: voortdurende lichte werking.” Volgens den Heer J. W. Arrme Seere te Padang Pandjang (N°. 727) werd reeds den 24°" Januari een flauw onderaardsch gebrom vernomen, ofschoon de Merapi toen nog in normalen ` toestand was; het was dien dag zeer warm; tegen den avond viel een flinke regenbui. Ook deze berichtgever nam den ` 20°" Februari des ochtends te 4 uur eene zware rookkolom boven den Merapi waar, gepaard met vuur en voorafgegaan door een zwaren slag. Den 21% des voormiddags te 11". 15" (locale tijd) was de rookkolom nog vrij zwaar, doch zonder vuur. Ten slotte maken wij nog melding van een Meteoor, die te Poerworedjo en te Koetoardjo gezien werd. Hij bewoog zich met eene duizeling wekkende snelheid door het luchtruim el spatte een paar minuten daarna met een donderenden knal ` uit een (G. R. 15501/88). Men zal bij de mu volgende aardbevings berichten opmerken ` dat onder kolom A. achter den naam van Gouvernement of Residentie is bij gevoegd die van het eiland waarop dat gewest | is gelegen. Dit geschiedt ten einde te voldoen aan een Ve" zoek van Prof K. Martin in het »Neues Jahrbuch für Miner? logie, Geołogie und Palaeontologie (1888, Band II, Heft dë 269), waarin deze geoloog een waardeerende kritiek uitbrengt E y 197 à e over de in het Natuurkundig Tijdschrift gepubliceerde seis- mologische statistieken. Waar wij zien dat deze arbeid in de wetenschappelijke wereld wordt opgemerkt en gewaardeerd, wenschen wij nog- maals bij H.H. Medewerkers aan te dringen om toch vooral hierbij in hun medewerking niet te verflauwen. Het verschijn- sel toch doet zich voor dat het aantal ingezonden berichten des te minder wordt, naarmate het langer geleden is dat den waarnemer den afdruk werd toegezonden van de laatst gepu- bliceerde aardbevings-statistiek. Vooral is dit merkbaar in de toezending van het bericht »geen aardbeving waargenomen.” Zullen deze statistieken waarde hebben dan moeten wij zeker zijn dat geen enkele beweging aan onze aandacht ontsnapt. Men vertrouwe er dus niet op dat een aardbeving die men opgemerkt wel door een ander zal vermeld worden. Allicht toch wordt door den een opgeperkt wat den ander ontgaat. En evenmin meene men dat de door de Residenten ingezonden rapporten aan Z. E. den Gouverneur-Generaal zekerheid geven voor een volledige statistiek. Een sterk bewijs voor het tegen- overgestelde levert de aardbeving die den 8° October des avonds ten 19%, 18". B. T. over geheel Java (met uitzondering van de Residentiën Bantam en Krawang werd waargenomen, en waarvan omtrent 74 berichten inclusieve de G. R. in kwamen. Geen oflicieele berichten toch werden daaromtrent door ons ontvangen uit de Residentiën Madioen, Kediri, Kedoe, Soerabaja, Probolinggo en Bezoeki, niettegenstaande in een der beide eerste Residentién waarschijnlijk het centrum der beweging moet gelegen hebben. Men verzuime dus nimmer melding te maken van eenig Waargenomen verschijnsel, hetzij dit van geringe af ook wel sroote intensiteit mag geweest zijn. En evenmin late men na, hetzij maandelijks, hetzij driemaandelijks of ook desnoods halfjaarlijks bericht te zenden bijaldien geen seismische of vulkanische verschijnselen zich mochten hebben voorgedaan. | / 128 B. AARDBEVINGEN. Aardbevingsberichten over Januari t/m December 1888. ER A | B SĘ | Se | BE El E e "MI de : ZS | Dental | Tijdsbepaling. | M E richtgever. aarnemingsplaats. 0 : = o E | Gouvernement. | (Pataviasche W | z à | k | z Aardbevingsberichten over Januari 1888. G. R. 1025/88. Kota Agong. Kampougache | Distric-| 4 Jan. 17° 30-18. 1 ten, G. R. 4992/88. Atapoepoe. Tim H > de > rd Er G. R. 1879/88. Kroë. Tenkoclen, Poio 12 5: T Ra P. E. van Oven. | Rangkasbitoeng. Bantam 15 > 10° SR Observatorium. Batavia. Batavia, ri 15 » 10 50 Dr H. Onn re Batavia, Java. 15 » 10 rh + 27 |Dr. R.D. M Verbeek Buitenz Batavia, Java. 15 » 10 En) 35 |J. H. Kiev Tjitr ër Batavia, Java. 15 » 10 e: 1 56 |D. Burger pak SC Melati. Preanger Reg., Java. [15 » 10 3 ge e P 68 |E. J. Kerkhoven. | Sina Preanger Reg., Java. [15 » 10° Bi: red 85 |J. J. Meijer. Seene, Bantam, Java. 154.1 mie Z 108 |J. W. Gunsch. | Tjandjoer Preanger Reg.. Java. |15 > er R. 1089/88. Buitenzorg, Mr. Cor-|Batavia, Java. 15. > 8 e d reden en | nelis, a. Bata G. R. 1186/88, in” Bantam, Java, 16 » 20334 G. R. 1310,88. Ten vervolge op G, R.| Van verhoogde wer- 1186/88 wordt mede-| king na urige vul- gedeeld dd. 18Jan. dat! kanen werd niets e e in ge-| bespeurd, alleen stoot durigeschuddingisge-| in de laatste dagen weest, dan met groote,| de Goenoeng Poela- dan grzał ees saii geen rook meer ` poozen steeds W.-—0. fuit z e Y G. R. 1879/88. Benkoelen Benkoelen , Sumatra. |20 > e pr H? 742 1H. F. den Hartog. Mokko-Mokko. ¡Benkoelen, Sumatra. [22 > 20 49 Men Deeg EE e ż : | Berchten, dat geene aard Bnn Res. Preanger ag d gedurende de maand Januari wert F~ Preanger Re eg.: a Res. Soerakarta: 308, ` Peka up: 213. r Djokjakarta: 334 1 y agelen sia > Madtoen: 513, Bag 11 4 a - 252, 254, 2 > Kediri: 527, 531. 2 ki a > meg ia 292, » Soerabaja : 558. ER RER en van N°. ‘67. à esderichten over Februari 1888. sei” S. E. Haagsma. Muntok. e en O., Banka. | 6 Febr. 16 a N | | | t |D. r Dzn. Goenoeng Melati. Preanger Reg., Java. 7 > 10. A G. R. EA | Loe pehocbassong ssong [Pria- Padangsche Beneden.. 10 > M ri ; umat 129 D Intensiteit en aard der beweging. E Bijkomende verschijnselen opmerkingen Drie schokken horizontaal. Zware schok. en horizontale schokken. 2 Zwakke horizontale schok. Korte aardbeving. Vrij sterke schok. Horizontale schok. Vrij sterk. Een paar lichte schokken. Lichte schokken. Zware horizontale schok. a Schokken. 0. 5. Ook op Vlakkenhoek waargenomen. Richting uit seismograal Lepsius. Seismograaf | Olland wijst echter een tegengestelde richting aan. Twee klokken, u. SE in opposiete direc- tie bewogen, bleven Te 12". een veel «ey wabe schok waargenomen. Ook ter hoofdplaats van het district Tjaringin is deze ni in hevige mate gevoeld, gedurende circa 30 seconden Voorafgaan door een onderaardsch gebrom. n: 587, 590, 591, 594, 599. : 607. gekomen > van H.H. Medewerkers, die Res onder de volgende gg Gi oem | Ov stk. v. Sumatr Sr anka: 815. 4 - Bovenl: 711 j Ass “Res. Billiton: : 805. a Ee Batjan, Residentie Ternate. ı 0. afd. v. Borneo: 823, 827. nderh.: 841. 47. 764. are. clas A 0 E de . Lichte verticale schok, bemerk- (baar aan het trillen van hanglampen. | twee korte trillingen 130 E E | | Residentie | Tijdsbepaling. | î eh SAR: Berichtgever. | Waarnemingsplaats. 0 | A / E x £ | R Gouvernement. | (Bataviasche e ZS | : G. R. 5617/88. Priaman. f | Padangsche Benedenl..|10 Febr. 14° 3"... ; Sumatra. 7 H R: 5617/88. Dis MEN ie g 1 p 1 1 : 11 2 5" 25", 29 = R Sumatra. y 4 | 711 |F. Twiss. Natal. po Bovenl., [12 > 15 le = F G. R. 4217/88. None depen. RE 12 +16 SCH À AN Kan G. R. 63€ 2 oemakai a" Amboina 16 > 10° Im. Log A 727 |J. W. Alting Siberg. w Pandjan Bees, Song (BS 4 288 Sumatra. > 1. G. R. 4217/88. Padang "e Padangsche Bovenl..20 > 4 30" uma 5 .. FR. AM, Herz, Soekapoera, ter ER Java. (126 tr Bue S 711 |F. Twiss. Natal. d ap 0 Bovenl.,|26 >» 17 8. S Sum atra. o gel 6. R. 5617/88. Natal. Padangsche Bovenl., 26 » 14 ars | umatra RI 3 Berichten, dat geene aardbevingsverschijnselen gedurende de ma ds uar Ge 1 R Reg.: 41. Res. c | » a 213. > Soerakarta: Banjoemas ; Bagelen: w u 9. Semarang: 252, 285. Aardbevingsberichten over Maart 1888. Br SZ IP. 6. Neeb. diri. (Kediri Java. | 1 Maart 20° SP ‚531 |P. Schippers. preloengagoeng. edit Java. LS a r F. L. van dèr Vinne. Bli tar K Im. Java. 1 20" 24 E 8... F. Walter. Blitar. Kedi Java. i » 26M ie p. {6- A. F. J. Oosthout -| Malang. so = dava. 1 2.387 W SI | = l } d | > de Stoppelaar dr. Soember Telago. Pasoeroean, Java. | 1 > 210% | | | | | zaj” - 16. Kaulbach. Soember Peting. Pasoeroean, Java. | 1 > 8 Me i 4 € D E | Intensiteit Bijkomende verschijnselen chting. A en aard der beweging. opmerkingen. . Korte doch vrij hevige schok. Vrij hevige schok. 3. Twee schokken. Gepaard met kraken van wanden enz. Een lichte schok. Lichte verticale aardschudding. «| Zwakke ra pal À WIR] Zinken dak klepperde. ijk verticaal | 45 Twee spoedig op elkander volgende sap + lig o elkander volgende lichte [robe on al 4 EI ingekomen van HH. Medewerkers, die ader: de volgende nummers in de lijst voorkomen : 79 F re ię : 590. 591. 594. Res. Oostkust v. Sumatra 742. | Probolinggo: 607, 622. Ass-Res. Billiton: 805, 82 1. a ck: 013. Res. Z. en O. afd. van Borneo: 827. apanoeli: 7 Gouvern. Celebes en Onderh.: 841. 34. | rn: 747. 752, 764. Drie lichte schokken. Lampen in kleine schommeling. „Vrij hevige verticale schokken. | | Vrij harde item schok. Tweel Deuren gingen heen en weer. Het gebrul van minuten later zeer harde schok. |den Semeroe duidelijk cor z » Verticaal. Vrij hevige schokken.| Hanglampen trilden, dës ngerden A Horizontaal 4—5. „ Deuren ige oe hs aan muur —W. bleef doorloopen. : Twee zeer hevige schokken van "um den laatsten schok draaide berichtgever als bet | Friend D seconden. Gerekte be-| ware op zijn stoel rond. Reeds lan voor de werk a aardbeving was het als of er luchttrillingen waren, ` die het lamplicht deden flikkeren. De Semeroe werkte dan gewoonlijk en 10 minuten voor de 1 r š rc werd gie geromme! men. 3. Circa 6 seconden. Aankomende met licht gedruisch van het Noorden . D "+ » werd dit gedruisch zeer schudde daarop 3 R > les, klokken bleven staan; amiee gedruisch. Schuddende, op- en neergaande eging, kort daarop | brulde de berg. d | ER | A = a k | f | k ` ijd 5 $ Berichtgever | Waarnemingsplaats. | ( 4: e 2 | Gouvernement. Ge SH az á D - | 594 F. Boemi-Ajoe. Pasoeroean , Java. 17 “Scherpenberg 595 |R. W. Jess E mber Ningko. Pasoeroean , Java. 1 99 |J. M. W. REN en Limburg. Pasoeroean , Java. 1 G. R. 4252/88. | Afdeeling Malang. |Pasoeroean, Java. 1 J. J. Wichers. | | Kajoe Enak. Probolinggo, Java. | 1 323 |E.K.H.A. eng Bojolali. Soerakarta, Java. 2 518 |Mr. Mc. | Patjitan: [adioen , Java. 1 518 |Mr. Me. Le | kaliitan. ladioen , Java. 4 5 . W. Jesse oember Ningko. asoeroean , Java. 5 . R. 5181 188. Tjia mis. 'heribon , Java. 6 . R. 5025/88; | | Wonosobo. jazelen, Jav 10 25 0. A. Burnaby | Wonosobo. jagelen , Java. 10 Lautier. Ł. Stibbe. | Loeboe Selassi. ra Bowen). 110 un J.W. Alting Sibergh Padang Pandjang. Dach Bovenl.,|10 G. R. 5617/88. | Loeboebassing. Padangsche Beneden!.,110 | Suma G. R. 5617/88. ` Priaman. [Padangselie Benedenl., [10 a mi F. Twiss. | Natal. Padangsehe Bovenl.,}11 ł matri bra O 56708. | Painanen Maleis ent Ju | Sumatra. G. R. 7160/88. i Gorontalo. "emer Celebes. 13 | | | - R. 7160/88. | Gorontala. * Menado, Celebes. 15 R. W. 4 Soember Ningko, Pasoeroean, Java. 16 PG Nod ag Bag dra. 7 Gw Burnaby | Koetoardio. Bagelen, Java. 19 AAA ‚ Koetoardjo en Poer- | woredjo. Bagelen, Java. Kai D Intensiteit en aard der beweging. Bijkomende verschijnselen en opmerkingen. LEER Eee 5. 42 Twee kort op ore ij volgende, vrij hevige schok Vrij hevige bereke schokken. hrs Twee schokken, met circa 5 et tusschen- inte; de tweede heviger dan de Vooralgegaan door onderaardsch Segen Onderaardsch gerommel. Ook in de dessa Tosari dis trict Tengger vaargeno men 23. 3—4. ALLIER Een lichte sehok. Lichte schok. Vrij hevige aardbeving. Vrij hevige schok. Korte doch vrij hevige schok. Vrij hevige schok. Na een dertig tal seconden aan- hondendende AE ichte beving kwa- CG i hevige verticale weldra g gevolgd door even gia tale golvingen in ichtin FE Nosi schokken. A aal Twee lichte schokken. Twee lichte schokken. Horizontaal. eng bespeurd van een aardbeving. Merapı stig. ai "Under din geluid. Twee kort op elkander volgende schokken. Geen. schade. rs vd tie werd van de andere ME dentiën ie. ” eenige seconden nadat baca uit zijn deg pente was De oudste inwoners herinneren zich miet zak een diráperios te hebben bijgewoond. die van 13 he Ai u m plaatsen uren van de n der > en de houten sien de pones welke t hun neuten ca Meneng Asi zijn de RARE | naar de bijgebouwen voert, Gegen schommelden k doo = viene Do IE; hoofdplaats djo dilemas » » » » 708 jw. Jac. Rahder. G. R. 8177/88. A bevingsberichten over SC 1888. 5 [Penjahoengan. "SE afd. Kairatoe| Amboina , Ceram. Si A | 3 E | | Residentie. - Tijdsbepaling. | | " 53 Berichtgever. Waarnemingsplaats. | Bataviasche SA ES : Gouvernement. (Ba A E o Sn 549 |H. E P. Nolthenius| Gombong. Bagelen, Java. 19 Maart 15° 44... E. A. Genie Officier Gombong. Bagelen, Java. 19 > 15484 y te Gombong. Se: > 309 |J. W. Harmsen Mangie. Soerakarta, Java. 119 » 1% A E 313 |P. Henning | Klaten. oerakarta , Java. 19 +» 15° Wip Horning. 316 |H. Heijmering. angon. oerakarta , 9: > = |G. R. 5249/86. Atdeelingen Klaten en| Res. tr be gen 1973 onogiri. 334 |B. J. Eekhout. | Djokjakarta. Djokjakarta, Java. 19 > 340 |A. P. Dufour. Rewoeloe. Djokjakarta, Java. (19 > 518 |Mr. gr Lean. Patjitan. Madioen , Java. 19 » 5 Van Boemie Ajoe. Pasoeroean, Java. |19 ep: 595 |R. Soember Ningko. Pasoeroean, Java. 9.2 707 |T. W. VE" Poeloe Bras. Atjeh en O., Sumatra. [21 > 10 |G. J. de Kruijff, Kosala. Bantam. Java. 23 > sz 1 sy G. R. 5520/88. Menes. Bantam, Java. Zot = A +11. + t 30 _ |G. R. 5481/88. Rangkasbitoeng. Bantam, Java. 24 >t GE D 2 71: F. Twiss. Natal. 2 adangsche Bovenl., 25 > z 167. 6 "Se Sumatra. ALE a 86 |E. Ketjen. Manondjaja. Preanger Reg., Java 26 +22. P ti. R. 5668/88. Galoeh. ¡Cheribon, Java. In den WE se / G. R. 5667/88. | District beber ald.|Cheribon, Java. 2627 Maart |] S diode AA 7 Set: . W. Gunsch). wg E E 5 913, e: E BT POOR tia 252. 285. = es 2 i Japara : 292. Weier. Sumatra. | 3 Ami E 1 De (ëss: 3: Mie | | | | | j | 5 D | E | Intensiteit | Bijkomende verschijnselen | | en en aard der beweging. | opmerkingen. i H KAL A + Lichte schok. Niet door berichtgever zelt waargenomen. m. SW. Zware schok. Muren van het huis trilden. +... Eenige lichte schokken. Regulateur stond niet stil; richting muur ZN. | W Leer lichte schudding. LA Vrij hevig. Voorafgegaan door een harde trilling. Geen schade. : L Lichte aardbevin pie pes $ schokken. erticale 4— AENA Twee hevige verticale schokken.| Voorafgegaan en gevolgd door onderaardsch | isch en ‘gerommel s van dezee. De geheele ertia | | werd w akker D... Lichte schok. | > rste schok vrij hevig, de loverige onbeduidend. | SE schok. | 3 Twee hichte schokken. | | . sé, zeug schokken van] Niet persoolijk waargenomen; niet gevoeld in de aeg EE districten, wel te Mangoenredja, maar zeer van H.H. Medewerkers, die onder de volgende nummers in de lijst voorkomen : | Bes. Oostkust van Sumatra: 772. ` Tapanoeli: 734. ng | : Ass. es Billiton: 821. Benkoelen : 747, 764. Res. 1 0. a a Borneo : 827. NW! Twee schokken. De eerste vergezeld van een dof dreunend geluid. Lichte schok. | 256 EEN A | | B FS: 7 Residentie Tii ine. 5 3 Berichtgever. Waarnemingsplaats. 0 | age. | 22 Gouvernement. | Hits: M AES ie PoS | «+ 590 lA. de b" Jr.| Soember Telago. Pasoeroean, Java. 7 April T G. R. 8687/88. Trongen Larantoeka. Timor, Adonare. 7 "EE a. “En zo, | R. 6829/88. | T jikadjan anger Reg.. Java.| 9 14 49°... (34 |E. > Led: FH. Van er Sitoeli. Tapanoeli , Nias. 13 19" br Eelders. : 734 (E, F. L. J. H. Van Goenoeng Sitoeli. Tapanoeli, Nias. 13.» 19408 Eelders. M 734 IE. F. L. J. H. Van Goenoeng Sitoeli. Tapanoeli, Nias. 13 2127) Eelders. 136 |G. À. 9682/88 Singkel. Tapanoeli, Sumatra. |13 dp pos SCT 138 |G. R. 9682/88. Goenoeng Sitoeli. Ta a Nias. 13 > a G. R. 9682/88 Goenoeng Sitoeli. one s 13 > 19 Sëll G. R. 9682/88 Goenoeng Sitoeli. panel. Nias. 13 » 24 : VM Mangeearedja en Tji-|Preanger Reg.. Java. 16 "ët RE ang - wa. 11 |F. Twiss Natal. Padangsche Bovenl., 27 > M Mu G. R. 9682/88 Moeara Sama. |Tapanoeli, Java. 27 18 ? S G. R. 9682/88. al, Tapanoeli, Sumatra. (27 17 SE en Moeara Sama GER Sumatra. 128 > 2 Gr poż 711 |F. Twiss. Natal. Tapanoeli, Sumatra. (30 > 2 y 2 | 6. R. 9682/88. Sipirok. Tapanoeli, Sumatra. ` 130 , al Tel... Sr? G. R. 9682/82. Natal. Tapanoeli, Sumatra. 30 25 y S Berichten, wi chr Zeg gardberingsverschijnselen gedurende de mar dd E > > Ro ar "Re 41. 88, 108 (J. W. Gunsch). > Jan > . W. Gunse wa b Banjoem y s: 331. E à > af vk 2a i > Bugółon: EN 549. „ Djokja’ a = Aardbevings ten over Mei 1888. | T a do A. : Maas Argasari. 4 Mei +20". al Y oe | Geesteranus. s Preanger Reg., Java.| 4 * Pain _ 88 Willem Kessler. Tjampaka Warna. |Preanger Reg., Java. 4 » MAT TIL |F. Twiss. Natal. Tapanoeli, Sumatra. | 4 » SET 274 J ZS , (of iets w E 714 |J 6, schot. Fort de Kock. Padangsche Bovenl., aa Sumatra = = : | Benkoelen : D i ; E _ Intensiteit Bijkomende verschijnselen | ; en x | en aard der beweging. | opmerkingen. | U 5 > | Lichte gerekte aardbeving. Niet persoonlijk waargenomen. Twee vrij hevige schokken. 6—7. Bij deze schok werd een zware amp ongever 1 d. M. in oostelijke richting verschoven > aż Nr Een lichte nauw merkbare bewe-| Iets later 21". 24 herhaalde zich dit, eindigde met een schok. begon zeer langzaam len nt Poing heftig Lichte schok. 3—4. Uepaard met dreunend geluid in dezelfde richting zich voortplantende. Lichte schok. ie hevige schokken. Leer korte lichte schok 2 à 3. i Korte en lichte schok. Ex een schok, zeer zacht eindigende. f tin ingekomen van H.H. Medewerkers, die onder de mett nummers in de lijst voorkomen : _Madioen: Res 772. j Kediri: 527, 531, 1, Oost ust = Sumatra 54 Banka: A oean : 588 ( (E. PAT Ass. Res. Billiton: 805. | Lichte aardbeving. | Licht schommeling aanvangende; Ramen en deuren rommelden bij den eersten schok. Twee spoedig op elkaar volgende schokken. 5 à 6. Twee horizontale schok-| Slingering van lampen, schudding meubelen, w Je te A SÉ van spenden. „De sehudding went evol ed A à tie verhoogde werking van n erapi, i "die nog de twee volgende dagen gäe, [stoom Dr. R. D. M. Verbeek rę G. R. 83 Buitenzorg. J. H. Ki A | e P. Christopher Tjioemboeloeit. J. D. Harders. Soekaboemi. _ |E. Ketjen. | Manondjaja. Willem Kessler. Tjampaka Warna. G. R. 8529/88. eng en Mangoen- Nr redja ` H. W. Gunsch. Tjiandjoer. | A A. red Argasarie. K. F. Holle, Waspada. K. F. à innere 1 LD Garoet, HE Free 85 |J. J. Meijer. . 8265/88. G. R Observatorium. roenoeng Kentjan: de Ran gkasbitoeng, Goenoeng Kentjana Batavia. Bantam, Java en Bantam, Java. Batavia, Java. Batavia, Java. Batavia, = Batavia. Jav Preanger es Preanger Reg.. Preanger Reg. Preanger Reg., Jav e Reg., Preanger Reg., Dengar Reg., ES? m Java. Java. Java. Preanger Reg., p Preanger Reg., Java. Preanger Reg., Java. Java. va. Java. BE A 3 S | i i AR NE | Residentie Tijdsbepaling. E E Berichtgever. Waarnemingsplaats. Pain MP (Bataviasche tjd) 2 | | l | dei sid 722 |L. Stibbe. | Loeboe Selassi. Padangsche Bovenl..| 4 Mei 3° 3% S | Sumatra. A it 246 |A. H. E x a | en Banjoemas, Java. 4 5 G. R. 86 [B en Ban- Banjoemas, Java. 7 1 | de en > G. R. 10179/88. | Poerworodj, Karang- Bagelen, Java. 7 11 njer en Keboem ir 25 |0. A. Burnaby | Poerwore ljo. ‘[Bagelen, Java. Lë i Lautier. G. R. 8322/88. Wonogiri. Soerakarta. Java. Po Mr. P. A. L. Me.) Patjitan. Madioen , Java. TEE Lean. G. Kaulbach. Soember Peting. Pasoeroean, Java. » +10 Lichtopzichter. Noesa Kambangan. Banjoemas, Java. y G. R. 11592/88 Vlakkehoe Benkoelen, Sumatra. , ce o o Wes © Cod = > ooo © — = ho.” EE 139 D E Intensiteii | Bijkomende verschijnselen en aard der beweging. opmerkingen. Hevige schokken; later verticaal. EP erneer eee | De meeste ingezetenen hebben de aardbeving gevoeld. N. K Ke-| Lichte schok. Lichte schok. Eveneens waargenomen op de GK maa van |Karanganjer, Keboemen en Koetoardjo. Niet waar- à genomen te ok. Vrij hevige aardbeving. Bewe- 2 ging schommelend. 5--6 verticaal. are trillingen gevolgd door een . met onderaardsch geluid. ode lie? EZ slingerden niet. A YAA PA ZA E Niet persoonlijk waargenomen. Horizontale aardbeving. Lichte schokken Lichte schokken. En CS O D. QU Een kleine beweging is merkbaar zoowel aan den gn SEH nden magnetometer als aan den zelfregis- renden datrometer. Seismographen teekenen niets Vrij hevige aardbevin 34 ge 8- Twee zware schokken. Golvende| Het geheele huis was in beweging. bewegi N ARE w żyj Verticaal, Vrij Ai a p end d E tijd en aanhou- ` dend gebro n den | Zware horizontale schok. Deuren en joma Ten Ook te Parigi waar- K S” Ramen en deuren klapten, het huis kraakt | rachtige bewegingen. amen en deuren klapten, het E raakte. Vrij he że de aa 8 Omstreeks hetzelfde uur werd oo! boemi een verticale schok gevoeld. van 2 seconden duur. 6. R. 920/188. Ook in andere al ` AA el hevige schokken. i E : nas va evige aria ng. 3 2 lichte schokken. Vrij hevig. Twee schokken. D duurde ongeveer 5 ] pe van ongeveer drie seconden. orter van duur, ongeveer drie sec ramen klapten, het huis EE | A | B | = S | Residentie | Tiidsl li | : a e tesi si ing. y SS Berichtgever. | Waarnemingsplaats. | 9 "= ki, | ję ! LS je i | Gouvernement. (Bataviasche tijd) | ES | Be | J. J. W. Brouwer. Parigi. (Preanger Reg. Java.| 9 Mei a 8 G. R. 8515188, Poerwakarta. ¡Kra wang , Java. 9.4238 10”. o i G. P. M. van Weel.| Tjiogreg. (Batavia, Java. 0. 4 $ 16 G. R. 851 16:88. Wonogiri. Soer skata. Java. 10 AW m Ti Om ‚ALENA r. Soekawana. Preanger Reg. Java.|Il > & Zeck | 591 |G. Kaulbach Soember Peting. Pasoeroean. Java. |12 > 214% be | 531 |P. Schippers. Toeloengagoen Kediri, Java. 13 © JE . 541 |F. Walter Blitar. eme Kediri, Java. 13 ME 590 |A. De Stoppelaar Jr. amer gant Pasoeroean, Java... : 113 „MAR E. 764 |Dr.-Stammeshaus. Boekoelen . Sumatra.|13 + 22 40%. iet G. R. 8064,88. teen Benkoelen, Sumatra.|13 + 22 48”. G. R. 8772/88. Goenoeng Kentjana. |Bantam, Java. 15 > 16 EN 34 |G. P. M. van Weel. Pass nc Batavia, Java. 15» let 46 |A. H. Berkhout. Bandoe Preanger Reg., Java. 15 » de Wee: À GIL Meijer. Goenoeng Kentj Ja Kar "u. BIE „APA g Kentjana. |Bantam, Jav 9 k 5 ZU |F. Twiss Natal Tapanoeli, Sumatra. |15 > Y Sh ` À a S u + g $ G. R. 9998/88. Garoet. D Reg., Java.|28 > 17 WÉI | m - R. 9845/88. Cheribon , Java. 28 » 162 Ce 2 790. De Lichtopzichter. eg? Kambangan. |Banjoemas, Java. |28 > 17 py z e a H. ter Poorten. en Banjoemas, Java. 128 > 17 | d G. R. 9151/88. Boeleleng. Bali en Lombok, Bali.|24 > "En. | Boeleleng. Bali en Lombok, Bali.|26 > | 141 D Intensiteit en aard der beweging- Bijkomende verschijnselen en opmerkingen. | | rij hevige scho hi 1 Hevige ige agho se chok. | Twee korte lichte schokken met ‚tus sschen poozen v Lichte mee n een kwartuur. A caal | Zeer lichte schok. 2 eg schokken horizontaal. Ben lichte schok. Lichte horizontale aardbeving. Verticale schok. De E ss tes A A A O e Lichte schok. .| 4. Horizontaal, licht. Bes ax, 5 3 . Twee lichte schokken. Vrij hevig schok. 3. Verticaal. Vele schokken; verticaal. Vele sch kken; verticaal. Er werd gelijktijdig een dof gerommel waarge- nomen Niet pon soonlijk waargenomen. Schuddend, draaiend. Alle dagen zwaar weer en hevig onweer. Hanglampen dansten heel wein Je ve werkte gisteren ne ‘dan vorige dagen. Niet persoonlijk waargenomen. Volgens 9683/88 ook te Priokan, Bintoe- han, Kroë en te Manna gevoeld. och te Serang, noch te Rangkasbitoeng is hier- van iets gevoeld. Ook e rege door den mantrie bij het bosch- wezen te Tjitjoe Ge paard met een vrij hoorbaar onderaardsch ge- age Geen ongelukken. Vermoedelijk van werking van berg Ddemgeng in het > Tasikmalajasche. Geen apor van lampen, wel van krees, als of zi van onder aangebrachten slag in be- on Sedan es A Tusschen ei 22 30". en 24 Mei 0*. 30%. 26 Van verhoogde lei een ‘dertigtal schokken; de hevigste 25 13°. 30”. en 14". 30"., die elkander snel opv en besat gingen van y epale: geluiden i van ve bedels fe Lo De bergstreken ving vluchtten. lijden gelid lien dan e ge wdn 142 (Nummer in de lysy |] der Medewerkers. mer. Berichtgever. Waarnemingsplaats. Residentie 0 Gouvernement. Tijdsbepaling. (Bataviasche tijd. A G. R. 9554/88. Boeleleng. | Bali en Lombok, Bali. 30 Mei die 22", 0 Berichten, dat geene aardbevingsverschijnselen po de maf Res. Bantam: 9. , zalk: 247, 549. Mei werden ruf Semarang: mal Japara: _Aardbevingsberichten over Juni 1888. e G. R. 9686. Boeleleng. Se sk 10045/88. Boeleleng. R. 10404/88. | Boeleleng. 711 |F. Twiss. Natal. IG R. 12925,88. Natal. Je. R. 12925/88 Indrapoera. G. R. 10311/88. De geheele Residenti 85 |J. Meijer. Goenoeng Kentj Fc . E. van Oven, ngkas „E. D. M. Verbeek] Builenaony 05 . S. Figee. Batavia. Kievits. Tjitrap. G. R. 1016288 en Batan, Buitenzorg|B; N: A. de Caer | EE H. Berkhout. esch W. Gunsch. Die, R. 1054988. | veen v. de Be Tjiandjoer, Bali en Lombok, Bali. Bali en Lombok, Bali. 7 Bali en Lombok, Bali, [11 GE , Sumatra. he uma eng Fark Bantam, Java. Bantam, Java. Batavia, Java. Batavia, Java. Batavia, Java. Bantam, Java. Preanger Reg., Java. , Java. PNI | neer Reg., Java. plaatsen {Preanger Reg., Java. Preanger Bovenl., ae [Padangsche Benedenl.,| OO O Bm 2 Juni 23 le >: ’s nacht..." T, Or 51%)... » midder- pat Gi ¡a | „16:16 30°... R 22-.|30 se | \ ‚16 42.1 ks | , +16 12% geep? , 16 10.0 WE , 16 157.9 eg | 167 eenig * 16" (ler , 161010 » 16 » OO eco © c © o © D | ; Intensiteit | Bijkomende verschijnselen Richting. | e 4 en aard der beweging. opmerkingen. | trent a ge werking van den Batoer nog niets —W. Zeven hevige schokken; verticaal. Enkele ‘muren schenrden en vielen om Drie hevige schokken; verticaal. Ook te Djembrana werden sedert 23 Mei ver- scheidene lichte schokken gevoeld van 0.—W. Het Kescht loopt van aardstortingen in het Tabanansche en het ontstaan van eene es. len, zijn ingekomen. van H.H. Medewerkers, die onder de volgende nummers in de lijst voorkomen : Soerakarta: 305. Res. 5 Kediri: J. Stormer. Batjan). | | E: Djokjakarta: 334. . Ternate: 867 ( Vrij hevige schok. $e D * Vrij hevige schok. Een or EN E a A vee AAA 2. Onbeduidend. Een zware sc sch ok. Vrij hevige aardbeving. 5—6. a gdurige aardbeving zacht Eenige schokken 3—4. 45. miał" vrij hevige schokken. Hori- Horizontale bewegingen. Słok a vrij ij geweldi. Een paar schokken Sedert 31 Mei duurden Ah, schokken bij kortere en langere tu tusschenpoozen 2 nabój dessa węg bakan, district Koeboe Ta dake van Bangli werd de grond im den er Bu op 31 Mei op verschillende gs gescheurd, een tal huizen omgeworpen en vele boomen ontwortel zo rt 3 Juni nog enkele po en waar; rt 7 Juni werden Ze enkele lichte schokken’ en trilingen waargenom Twee schokken , hter E Drie minuten later herhaalden zich de schokken Se doch veel z er en korter van duur. e aardbeving m ook gevoeld te hemden twee be benoorden G. K. Volgens eme mededeeling ook te Soeka- boemi waa rgenome Deuren en harpen Ve Berichtgever re = = aardbeweging. Twee schokken, gevolgd door zachte naschudding. « Vensters en deuren rammelden. RN ENE EE yl Berichten. [6 R. 1330088. GRI dat geene S a wę eeng Res. Banjoem Bagelen 25, 549. , > Mains: 252, 285: + es. Soera karta: 1 Madioen: 513. Kediri: 527. es 1 gedurende de Ber Jam werden W oemas: 790 7 Aard vingsberichten over Juli 1888. G. R. 14201/88. | 4201/88. | Natal. | Tontoli. District Beber, en ter |t RAR Koenin- gan Kroë. K | | hoo | d | he anoeli, Sumatra. | 6 Juli elles en 0. he elebes 12 a “bide Java. Kä | Benkoelen, Sumatra.|26 > Benkoelen , er Reg.: o 25 + Semarang: 285. e Sumatra. 30 > 15° 22 SS, ad 18" 1 ` 144 ke A | y E Residentie be BRZ: esidentie. Tijds ing Ric -BF Berichtgever. Waarnemingsplaats of | y Er sa) 4 E Gouvernement, | PY Y 23 | Bid paja. 10780/88 Balangnipa. Celebes en O., Celebes.| 9 Juni 22° 40° H d 711 |F. Twiss. Natal. apanoe i, Sumatra 115 25. RO G. R 12925/88 Natal. Tapanoeli Sumatra.!15 > 11 Zeg si" |F. Twiss: | Natal apanoeli, Sumatra.[17 > : 2 «sión Lee G. R. 1 Nata Tapanoeli, Sumatra |17 » 172 (ër: 764 |Dr. Stammeshaus. | Benkoelen. nkoelen, Sumatra.|19 » 20° = 8 eijer. Goenoeng Kentjana. |Bantam, 21 > FEAR G. R. 11107/88 Goenoeng Kentjana. |Bantam, 21 > Le 2379/88. Negara Batin. Benkoelen , Sumatra 22 d . i ©. R. 11871/88. Tjinangka. Bantam, Jay w FTA 305, À ge, 1108 M 10 21”. ; RO 1> 35 GSA gern aat geene TEE «sien or de gene Kë werden Er ł . Pre 4 EN 1412788 n over Augustus 1888. Batavia. Noesa Kembangan. Karanganjar. Batavia. | Waspada. Sinagar. Garoet. Mangoenredja, Garoet. Tjilatjap. * Batavia, Java. Banjoemas, Java. Bagelen, Java. Batavia, Java. Preanger Preanger Preanger Reg., Java. Reg., Java, Reg., Java. Prea x tęgi: , Java, Ban DS oem „Ja ava. 1. Res 13 valer SCH | e F 5 Aug. Y WEE Nacht van 5 opb I Augustus. „I f 6 Awer 4 TIG e AN Gp 0 gu Brać JĘ . + a ++ A 4 AC | 145 - C D |- ; Intensiteit. Bijkomende verschijnselen D Richting. en | en aard der beweging. opmerkingen. A 5 à ee schokken. Oubeduidend.. DD... | Onbeduidend. E ar Horizontale schok. Zeer licht. Lichte aardbeving. EW. Drie lichte schokken. Bremers pros 01.2] Lichte schok 1 ; Plan ae Bover zę 711. Res * Banka: i F Oos ` emm Saba; 902. Gouvern. Celebes en Onderh. 841. pi z rd 867 e Dee ege 7 Si SA KR. e lichte scho Ook ter hoofdplaats Cheribon meenen sommige pet APE o ge s ok ter < | Eenige aa e os. sonen een onbeduidenden schok te hebben gevoeld. N. Twee lichte horizontale schokken. le NW. Een vrij hevige scho ien, zijn ingekonen van H.H. mans vagas die ondér de rag gig in de lijst men | A kediri: 531, 541. 548. Res. ` Öostk. van Sumatra ‚ae ` Pasoerve i b aka: BE Benkoelen: 764 Ge gg Sr? > e ernate: 867 (L. Stormer. Batjan). Lichte beweging. | Alleen merkbaar aan de KEE kro men van magnetograaf en elec Twee lichte schokken. | i eging Alleen bemerkbaar aan de photographische as men van magnetograaf en electrometer. Vrij hevige schok. Lichte aardbevin Vrij hevige sen ken. Schokken. Lichte schokken. Je 146 TE A a sE : Residentie Tijdsbepaling. | z © Berichtgever. | Waarnemingsplaats. of (Bataviasche tijd) | L cl E aj Gouvernement. 3 ER | Sg Resident v. Bagelen. Karanganjer. Bagelen, Java Nacht v. 5/6 Aug - 590 IA. de Stoppelaar. Soember Telago. Pasoeroean , Java. Aug. 3" 670986. Lot Fons Kembangan. Banjoemas, S 11 » TP 25 G. R. 15789/88 Solok. a Bovenl.,|19 » 17" 55"./10 «i: G. R. 15789/88. | Ajerbangis. Palang Benedenl., 20 > d G. R. 15789/88. Loeboe Basong. ne Benedenl.,|20 » 15 30"... S ra G. R. 15789/88. -| Padang. | Padangsche Benedenl.,|20 » 15 41".60% i. Sumatra. roa |G. R. 15789/88. Kajoetanam. Zone Beneden!.. [20 + 15" 4072089 S | Sa j. 3 G. R. 15789/88. Priaman. Padangsche Benedenl.|20 » 154502 S Sumatr m N $ G. R. 15789/88. Ajerhadji. Palin gabo Benedenl., 20 e? KA de | Sumatra UB | 19 15) E |6. R. 15789/88. Painan. | Padangsche Benedenl.,|20 15° 257.20 ej y Sumatra. ; kb |]. G. Schot. Fort de Kock. Padangsche Bovenl.,|20 » 15° 42". 15 ć Sumatra. | (6. R. 15789/88. | Padang Pandjang. Heng eg Bovenl.,|20 » 16 29% i + Ge s, l G. R. 15789/88 Fort de Kock. . Padangsche Bovenl.,[20 + 15 Block G. R. 15789/88 Manindjoe. Padangsche Bovenl., |20 » 15 I". d Sumatra. G. R. 15789/88. Matoea. Padangsche Bovenl.,|20 > S Sumatra. Eug. Dubois. Pajakombo. Padangsche Bovenl.. 20 G. R. 15789/88 Natal. Tapanoeli . Sumatra.|20 » + L. Stibbe. Loeboe Selassi, Padangsche Bovenl., 21 L. Stibbe. | Loeboe Selassi. gehe Bovenl.,|21 L. Stibbe. | Loeboe Selassi. Padangsche Bovenl., [21 147 D D ~ Intensiteit Bijkomende verschijnselen r & a $ i _en aard der beweging. opmerkingen. EI () Twee lichte schokken. teeosa] Vrij hevige schok. Gevolgd door een lichte beving. Vrij hevige schok. wee horizontale schokken. i = Vrij hevige schok. Een schok van, vrij gros. inten-| - siteit, doch van korten duu Een hevige eier, '| Vooralgegaan door een zwaar onderaardsch ge- rommel. Des avonds herhaalde zieh dit verschijnsel, doch slechts onbeduidend Hevige schok. Beweging bestaande uit snel op elkander volgende schokken Horizontale schuddingen. - Ook te Indrapoera waargenomen. ODAS An ANUS SIMON Ge herbal sw uit diezelfde richting ten 16°. 25”. ten 18°. 5”., waarna een nauw mer rdiriling à 6. Horizontaal. Schudding van meubelen, ledekant en opgehangen rwerpen: houten woningen. Kl pre a rw bleef sti Mäe Twee onmiddellijk op elkander Vergezeld van een dot rollend geluid. volgende vrij hevige schokken. enige vrij sterke schokken waar- onder drie ++) Zware schuddingen. Vergezeld van onderaardsch geromme Het groote stevige feng kraakte. ind ont- icht werd aardbeving op dezelfde ed S Een schok. Lichte trilling. n nabij Zeie vane Wa was niets i bäige e bespeuren. = er 148 E SEI | A al 3 3 | | e sl E a | Residentie Tijdsbepaling ` E El Berichtgever. Waarnemingsplaats. | of | (Bótaiasche tja) MA S E | Gouvernement. | en ze | | | ve gi grz 1 G. R. 15789/88. Natal. Tapanoeli. Sumatra. w. Aug. H ód. G. R. 15789/88. | | Padang Pandjang. era sche Bovenl., 2 . PW en ra. | G. R. 1578988. ` teen Danau padangsche Bovenl., 28 che. Distr | D G. R. 15789/88. For de Fr 8 SCH Bovenl., 28 „ WAW 714 |J. G. Schot. | Fort de Kock. Padangselie Bovenl., 28 +" ME D | tardbevingsberichteu over. September 1888 Berichten, dat geene aardbevingsverschijnselen geduTende Res 1 Semarang: 285. K edoe i + 207. de wa pl August NAS, ge: ec 527, SE rakarła: ME G. R. 17238/88. De geheele Minahassa. | Wenado , Celebes. 3 Sept. + I G. R. 19388/88. | Neira. Amboina, Band. |3 + Eet Stormer. . Batjan. Ternata en 0., Batjan.| 3 > Lei Li G. R 18196/88. Gorontalo. Menado, Ce lebes. 42 A G. R. 17238/88. | De geheele Minahassa. Pom Celebes 4:8 zt G. R. 17123/88. | Tontoli. Celebes en 0., Celebes.| 4 ZS Stormer. Batjan Ternata u Batjan.| 4 l E pri A. L. Me.| Patjitan. Madioen, Java. 2:3 || | G. R. 17953/88. akkönkock. Benkoelen . Sumatra 7 vs ei DE ` jibodas. Preanger Reg., Java.|17 > , HE E Frage Waspada. Preanger Reg, Java 18 > Sp E etjen. | Manondjaja. Preanger Reg., Java. 19 «>» E ide DS E W. Kessler. | Tjampacca Warna. (Preanger Reg.. Java.|19 > ud! Rer Van | Garoet. Preanger Reg., Java. ¡19 > zę F > Mr And 188. | Ce, Lg Preanger Reg., Java. RS, vi ` Tui se goenredja. be ala A ‚ Tjibodas. y Preanger Reg., Java. ¡19 = 5 EPS MA. | Semarang Semarang, Java. 210.288 GK) oda S zët 16766/88. | Tjiamis, Cheribon „Java. 122 ES I 149 em = intensiteit | Bijkomende verschijnselen Run en E | en aard der beweging. opmerkingen. | BEM Drie lichte schokken. Vergezeld van onderaardsch geruisch. Eenige hevige schokken. Eenige hevige schokken. . | 4—5. Horizontaal. Schudding van losse voorwerpen. gen: alle in- woners opgem merkt. : | | EI ingekomen van E s Medewerkers, die za de volgende m nummers in de jst voorkomen: / A (E. Zell). Res. Oostk. van Sumatra: 772. den 7 » rs 815. et 867. (L. Stormer. Batjan). Vrij hevige schokken. m Lichte schokken Deuren en vensters une n. Zwakke horizontale schok. Vergezeld van een onderaardsch gedruisc Bijgebouwen van assistent-residents woning dëi men belangrijke scheure Vrij hevige schokken. e VEE schok. Geen onderaarsch geluid. Deuren en vensters kraken. 2--3. Een enkele schok. Horizontaal. Horizontaal. ` wee vrij hevige schokken. Hevige a okken >. x S oras waren niet zacht golvend, doch kort en end. a o EE M: achte schudding, gevolgd door een verticale he- hok. Vrij hevige schokken. huren en vensters rammelden. Een paar wis schokken, Verticaal. Drie eg AAA km ze Łocomotiet, maar berichtgever heeft daar- z van niet bespeurd. Vrij hevige schok. \ 150 ŻĘ A 3% SE Residentie Tijdsbepaling | KS Berichigever. Waarnemingsplaats. en (Bataviasche tia) gs ' Gouvernement. z S | G. R. 21064/88. Wahaai. Amboina, Ceram. |22 Sept. £. 5 ` Observatoruim. Batavia. Batavia, Java. 24 » BS G. R. 17763/88. Java's 1° Punt. Bantam 25 G. R. 19815,88. Vlakken hoek. a. geen Sc van OC 3 26 September. J. van Weert. Kotta Agoeng. Lampongsche Distric-[26 f ten, Sumatra : 97 G. R. 17954/88. Karangpandan. Soerakarta, Java. ¡Nacht van À 28 September. ` Berichten, dat geene aardbevingsverschijnselen y He ¡cu En maand September A ; Res. Pre ger "Rep 41. we a > See 90. E à : > Banie: 549. o | 3 Aardbevingsberichten over October 1888. S ! - 835 |E. Goedbloed. Masarang. Menado, Celebes. e: A a | G. R. 21066/88. | Sejra. ` Amboina, Tenimber- 7 * 1 Eil. ¡Observatorium. Batavia. ` Batavia, Java. 8 >. P 68 |E. J. Kerkhoven. | Sinagar. Preanger Reg., Java.! 8 19 17 76 |A. de Haan. = ang. Deer Reg., Java. 8 > a mi 86 |E. Ketjen. Manondjaja. eanger Reg., Java.| 8 * e ij W. Kessler. Tjampakawarna. Preanger Reg., Java.) 8 > 19° 6. R. 1819788. | Garoet. Preanger Rek: Java; $ OM G. R 18197/88. Mangoenredja. Preanger Reg., Java.| 8 wë G. R. 18167/88. an Beber en te{Cheribon, Java. 8 > +2 Se jiamis. i zu 3. C. A- Scharft, Sei? (Ba-|Pekalongan, Java. s - 63 z: ng). ` 224 |]. Ebelin; : d. Pekalongan, Java. $ Ze 7 , G < N Pe ekalongan, Java. Gars 19 19 - R. 17950/88. Pekalongan en omlig-|Pekalongan, Java. | 8 > d 238 Ic. J. schotel. Bend stricten. ok R jarnegara, Banjoemas, Java. 8 p kat F. H. ter Poorten. Tjilatjap. aande Java. g Un D Intensiteit Bijkomende verschijnselen. en en aard der beweging. opmerkingen Vrij hevige aardschudding. a... O E O O Een uiterst kleine beweging is merkbaar aan den magnetograaf. A ie Us a et Geen schade. 3—4. Drie opeenvolgende vri . {hevige schokken = k ) A NAT POSYPANIA Muren van den pasangrahan van den Wa Zen Adipati Ario Praboe Prang Wedonoo op verschillende plaatsen gescheurd. mjn ingekomen van H.H. Ee die onder de Par p nummers in de lijst voorkomen: i E 527, 531, 541, 548. Padangsche Beneden nggo: 607. Den Banken : 764. Banka: 815 es eisen. Vertoont de Bifilair een stoot naar boven van 1. 5 millimeter. Umifilair en balans vertoonen niets. | Licht. 1 SE Een lichte schok. s je angdurige nogal hevige schok- ae schommelin Twee kort op Manis volgende schokken verticale | Twee Kä op ander volgende BĘ tale schokken Po Een lichte schok. - 5. Lichte schokken. Vrij hevige horizontale schok. Geen ongełukken. Een horizontale schok. Gepaard met onderaardsch geluid. | Kon Regelmatige heen en weer meng d: Fees me oorafgegaan| 152 ER D 4 | BE Residentie Tijdsbeplng ` bk 53 Berichtgever. Waarnemingsplaats. ` (Bataviasche lid) č 5 = i Gouvernement. | EE L | NEW. G. R. 18136/88. Banjoemas . Karang|Banjoemas, Java. 8 Oet. 19 EN obar | 1917, ŚW. 549 |H. E. P. Nolthenius! Poerw oredjo. |Bagelen . Java. E | | G. R. 18026/88 Koetoardjo, Keboemen Bagelen. Java. 3 + re en Karanganjer en | hoogst waarschijnlijk geheele Residentie. 25 |0. A. en Poerworedjo. Bagelen, Java. 8 Lau H G. R. 1795 52/88. Poerworedjo. ‚Bagelen, Java. 8 > dë H eeng Gombong. Bagelen, Java. 8 » 252 |C. G. H. Cos Semarang. Semarang, Java. 8 * 285 |W. Van Hd. Sringin. Semarang, Java. 8 G. R. 18486/88. Districten Kendal Se-|Semarang . Java. 8 » lakaton. E. A. Genie-Officier.| Willem 1. Semarang , Java. 8 » Genie-Chef. Mapetan. Semarang , Java. 8 » E. A. Genie-Officier.| Wi illem Semarang , Java. pr 286 |H. P. van Thiel. | Pati. Japara. Java. 8» 16. R. 18025/88 Pati en Djoewana. |Japara, Java. ve |G. R. 1836788. | Als Vervolg op G. R. 18025/88 wordt me- degedeelddat de daar- in vermelde en ook te Japara : zijn gevoeld 297 |C. J. Hasselman. | M dentilan. Kedoe, Java. u: 305 em Solo-—Djebbres. Soerakarta, Java. 8 314 |F. Roorda v. Eijsinga Genengsari. Soerakarta, Klatten,| 8 316 |H. Heijmering. Demangan. erica Java. 8 >? 323 |E.H.K.A. Hammin g Soekahoemi. 4 gr _ 330 H. A. Engelken, Soe „ Java. 55 G: R- 17947/88. Soerakarta (geheele|Soerakarta, Java: 8 > ewest — D Intensiteit en aard der beweging. E Bijkomende verschijnselen. opmerkingen. AA Verticale aardbeving. Vrij hevige horizontale schokken. da Drie vrij hevige verticale schok- Ee enige zware schokken. een ntaa eer zwakke ‘schok. Lichte schokken. Lichte schokken. Horizontale 2 szej schok. Golvende aardbevi orizontaal, vrij havik. Lichte schok, golvend. Een lichte schok. 5. Vrij hevig. Golvend horizontaal. duidelijk = vij direct achter elkander = in zelfde See? E zeer fijn gestelde regulateur bleef reeds bij a gen schok stil- staan. Een vrij hevige schok. eh sterke verticale schokken. ende bewe Een eg golvende aard- Twee kort op elkander volgende \aardgolvingen. klo De lampen slingerden niet, maar trilden. k naar het zuiden bleet stilstaan van 7*. 30”. ander naar het westen bleet doorloopen. Ook te Koetoardjo, Keboemen. Karanganjer en Ledok op de hoofdplaats gevoeld. Geene. zeer enkelen gevoeld. Merkbaar aan de ge- Door lijke beweging der hanglampen. hengsels. De. Gesloten os klapperden in de Kie Geen onder- zich echter niet. Een regulateur bleet stilstaan. Deuren en ramen rinkelden. Onderaardsch geluid. Slingering van lampen en schudding der deuren. ` 154 zE | A | B D 3 | | „ze ce Aa 5 À ob | Residentie | Tijdsbepaling. | 3 E Berichtgever. | Waarnemingsplaats. | i (Bataviasche cja) Boa | | Gouvernement. | | E | | | ] 334 |B. J. Eekhout. Djokja. Djokjakarta, Java. 8 Oct. 340 |A. P. Dufour. Rewoeloe Djokjaka $: > ewoeloe. jakarta, Java. G. 5 17658/88. jokja. Djokjakarta, Java. 8.6 G. 18484/88 d Rembang en Toeban.' Remban a 8 :» 513 |J. Schulen. Madioen. Madioen , Biasi 8 » EK 3 518 ¡Mr. P. A. L Mc. Patjitan. Madioen, Java. g » 19° (roi) um Lean. 207 |J. H W. Swrie. Ponorogo. Madioen. Java. Bi) er 15° | a N | Chet. Wapen der | Patjitan. Madioen, Java. Bs rj Genie. ~I 527 |P. G. Neeb. Kediri. Kediri, Java. gs 191708 i 529 |J. A. Schreiner Djambean Kediri, J 8 19° 14. ME š . ava. > ; 531 |P. Schippers. Toeloengagoeng. Kediri, Java. gs 19 ke 532 |L. Wichers. Branggah. Kediri, Java. 8 EI mEt P,- - 584 |H. Vrendenberg. Karanganjer, Kediri , Java. $... 1% wr. [5% 538. F. L. Van der Vinne. Karangnongko. Kediri ; Java. 8 į 19° 16”. pe” y 4 F- Walter. Blitar. Kediri; Jets: Lë SÉ f l C. J. Vermeys. | Kertosono 19" 181" Si no. Kediri, Java, 8 x zysk Ph. W so. Sidoardjo. ee Java. 8 195298 Ser ck, Grisee gu 37°. | x Soerabaja, Java. 82. ETC G. R. 18137/88. | Lamongan. SC Java. 8 „tir SJJ Pi y ` E e H. C. Pennink. Batoe, 12 palen N.W.|Pasoeroean , Java. 8 19° 16 ź | || | 155 D Intensiteit Bijkomende verschijnselen chling. $ en en aard der beweging. opmerkingen. —110 ij hevige, s snel op elkander, Onderaardsch grad. Een groote staande regulateur L a schokker geplaatst in het N. dreigde om te vallen naar het të SA Vrij e valu LS $ A . 4 Twee ENW. Schijnbaar Verticale schokken. == rticaal. Hier en daar is pleister algevallen van EH gebouwen zijn m i pilaren gescheurd. Bijna algemeen zijn de bewoners uit de gevlucht. 5—6. Golvend. In die zelfde richting werd een gérom- mel waargenomen. De gebinten van de uit zware balken bestaande pendoppo kraakten tot ieder naar buiten Zware schok. Een POR muur tusschen het logies van den Eur.: Sergeant en dat der Eur. Korporaals was zoo- danig beschadigd en we joel rog beide kamers ten ke S spoedige moesten worden on EN, Sterke schok. Steenen huis schudt ser, pr houtwerk gie 088 Lampen in sterke schommeling 0.— of ZZW. Bovenmatige hitte gedurende de mód dagen. 5—6. Twee schokken van 4, een zware van 7. Horizontaal wo esale e A A 6 4,0, a © A chter 7 age die verminderde, toen w sterker § Ne de aj zwak deng: sterke en ker. scho Vrij hevige PN. eerst ver- ticaal daarna eege schokken Trillingen. Een schok. Twee lichte schokken. Eenige horizontale schuddingen. angzame veda dlidiienie met langzame¡Smeroe De huisklok, naar het Oosten gericht, bleef stil- ` staan. Pasze slingerden. De pooten w etens kast staan in kommen water water d uit de rolden om Opgehangen slinger w Ge r beweging en wee +7 centimeter en de verticaal. Lengte slinger = meter. Sterk pie a i gerommel waarschijnlijk van ` Klok een nerven met slinger 0.—W. stond stil. Zwaluw n van schrik uit hun nestje. Regulateurs evin “ati staan. Aardbevingen zijn zeldzaam te Grisee. Lampen Cadet en een aan een | steenen muur slingerde ch daarop. e Malang eeveneens waargenomen, 156 ES E | e 4 d | n 13 sE | Residentie | Tijdsbepaling p, Ej E Berichtgever. | Waarnemingsplaats. | 0 | yo Y E SS | | Gouvernement. ZS | pam 4 | ' E. Zell. | Zwaantjes-droogte. |Pasoeroean, Java. | 8 Oct. mE = l | h > J. W. Ottolander. | Kajoemas. Pasoeroean, Java. | 8 «1930 590 |A. De Stoppelaar. | S. Telago. Pasoeroean, Java |8 > 1%% à 591 |G. Kaulbach. | Soember Peting. Pasoeroean, Java. | 8 » 192% ie 594 |A. F. A. > Boemie Ajoe. Boroń , Java. 6 WW 3 Ge AK n rg. S 595 R Jesse Soember Nongko. {Pasoeroean , Java. 8. 19422 qe |G: R. 18485/88 De geheele Residentie.| Pasoeroe 8 » +19 37 | 613 M. Herz. Soekapoera en andere "egene? Java. 8.» 1% e dessa's in het Ooste A> van het Tengger-ge- 584 |F. W. Ottolander. ec Besoeki, Java. 8 » 14% po” K. F. Holle. Waspada. Prea..ger Reg Java. 9 > 19 sch | G. R. 3404/89. Dammer. mmer. |9 » 19% pok G. R. 21065,88. Banda. Amboina, Benda, d. ae zie 714 JJ. G. Schot. Fort de Kock. Padangsche - Bovenl., 17 17° = | Sn Sumatra ; e 727 J. W. Alting Siberg. Padang Pandjang. Padangsche Bovenl.,|17 » 17 10. hou E atra GR 19815/88. Manna. len; Sumatra.17 > 1% 30. DUR? |G. R. 19815/88. | Kros, Benkoelen, Sumatra.|17 > 1% Zi G 835 a GER Menado, Celebes 20 » 10 Ie, te 734 en on A Tontoli. Celebes en 0., Celebes. "A BRR. sE 40 aie JOIE TM H. Van Goenoeng Sitoeli. Tapanoeli, Nias. 23 > (e 6. R. 21523/88. Tontoli. Celebes en 0. „ Celebes. 6 00 p = ` Bericht. dat geene ele. gedurende de maand or i Res. Preanger Reg.: 41. | ar ichten over November 1888. 734 |E. F. L. J. H. van Goenoeng Sitoeli. qe * Tapanoeli, Nias 2 Nov. 0° 2" > 764 Dr. Stammerhaus. | Benkoelen. Benkoelen, Sumatra. | 7 > 15° SÉ G. R. 20577/88. Benkoelen. 'Benkoelen , Sumatra.| 7 > 16 E Iniensiteit en aard der beweging. Bijkomende verschijnselen. en opmerkingen. el DI NAAA *.. “rs For... laatste was een zachte lo | Ook de EM was slechts e | Niet s en ige schokken, gevolgd ¡door lichte beving raai- 6—7. 6—7. Trillende beweging. Niet sterk. Een horizontale schok. Tamelijk hevige aardbeving. Vrij hevige schok. Niet door allen ‚opge Een lichte schok Horizontale schok. Twee lichte schokken. re schok. Lichte schok 2 lichte en een hevige schokken. e 243. Licht ling, a pg ję | De Semeroe is dezer dagen weer erg onrustig. Het geheele huis Mende eenigszins, berg sedert twee dagen meer wer Twee duidelijk vertikale Aie Voorafgegaan door onderaardsch gerommel. Deur n vensters rammelden Geluid als van wind, die komt opzetten. Klepperen van zinken dak, rammelen van deuren, vensters en ledikant. Hanglampen slingenden niet. Bromo zeer rustig. De datum zal wel 8 October moeten zijn. Schudding van enkele zeer los staande voorwerpen. rg normaal. Ook enken Sakti en te Passemah Oeloe Manna Pa ón Onweder, vergezeld van hevigen regen. van H.H. Medewerkers, die onder de volgende nummers in de lijst voodkomen: Res. Oostk. van Sumatra: 722. į TERRE SE ME IS a emee ee Verticale schokken. t persoonlijk waargenomen. Berichtgever be- at zich te Taba Penandjeng den voet v. t Barisan- e, waar hij omtrent Satie tijd ook een korte vrij = ng waarnam. Ook te Kroć een n alsmede te Manna en Seloema 6. R. 20578 158 Res, » Bajoe mas: 790 ber W ijnselen gedurende de maand per onlen: 5. Res jen + Soerakarta: 305, 323. AAN | = | T | p l € s | A EE = È Residentie | Tijdsbepaling. | htinc. 33 Berichtgever. | Waarnemingsplaats ol | (Batariasche WE ` a à | | Gouvernement. | | z 3 | | A BUT AA K. F. Holle. Waspada. baten Reg., Java. 16 Nov, Y o. Tuiman Bounin rg [Preanger Reg. Java. 10 > À: 11 G. R. 189. | Amboina , Letti Eil, (16 > SCH G. R. 20579/88. rzy |Banjoemas , Java. EA en SG: 7% |H. Ter Poorten Tjilatja B as, Java. 19 | 247 |P. L. A. Collard. | Gombong. en ES va DR 549 |H. E. P. Nolens Poerworedjo. ven. Java. 19 -138 E. A. Ga Officier. | | Sombong. (Bagelen, Java. 19 3 8. 334 |B. J. Eekhout. | Diok Djokjakarta. Java 119 SÉ 518 Me. P. A. L. M) Gr et Mad 1 Jav ko ZE AON riaan OPPA TERS BL Berichten, dat geene satäbevingsverschüjnselen gs nde de ‚maand November pre | O Re rea Probofinggo: 607 at ` Zeg: Aardbevingsberichten over December 1888. 1 G. R. 1445/89. Banda. Amboina, Banda. | 4 Dec. 9 H G. R. 1445/89. ` | Banda. Amboina, Banda. 16 EE? G. R. 22332/88. Boeleleng. Bali en Lombok, Bali.¡ 8” ma w Së 22332/88. leleng Bali en Lombok, Bali.| 9 Ze | R. 121/89. Kota Radja. Atjeh en 0., Sumatra. 10 (Ae |G. R. 2226/88. 12 > EE 413 |J. van Weert. rn SCH een erg Distric-[12 ° “E : | ten, Sumatra. s GR ` - 2010/89. Banda Neira. Amboina , Denda. D #5 pb - R. 1332/89. | Wonogiri. Soerakarta, Java. 119 2 = gar |P. G. Rech, Kediri > ON"? qa S ame Kediri, Java. 15 68 = A en Sinagar. Preanger Reg. „ Java.|20 ES dë AL: szan tt Lite Bali en Lombok, Bali 0 > ję bl Soeka obolinggo, - 30 Ké "M b | P E À y mb. horizontale schok. ur ak tril ng 159 | D | E i | Intensiteit Bijkomende verschijnselen g. en en aard der beweging. opmerkingen. nn Een horizontale schok. | ee zware horizontale sehokken. | n schok Nesten a aardbeving. Eindigende met licht golvende beweging. | 5.—6. 5. | Gesloten ramen kletterden. | ; | WZW 3 Korte wear elk van 2 Beien horizo | AA Lichte rg "BRA A 3. Twee kort op elkaar volgende schokken. wmn ingek oh ve omen van H.H. en die onder de volgende nummers in de lijst voorkomen: an Sumatra: 772. Res.. Banka: 815. Twee op elkander volgende hori-| zontale schokke wee hoenna schokken. Vertical Van des yal werking van den Batoer tot nog toe histo a Verticaal. wee ` samenhangende schokken Lichte horizontale schok. Lichte horizontale aardbeving. hevige a schok. Vrij hevige schok. rafgegaan door een drie maal mie: cs = we slechts korte pee © gevolgd door leen zeer lichten schok. Geen Lichte schok. AS ag A Alles merkbaar aan het trillen van de ps de noordzijde voordeur . Geen merkbare beweging van lam- n of klok red an H.H. Medewerkers. | die onder de volgende: nummers in de Tijst voorkomen : : 541. Re Benkoelen: 764 à ag | z. IETS OVER DE NAUWKEURIGHEID DER BEPALDE VAN GEMIDDELDEN VAN WAARNEMINGSFOUTEN ` EN IETS OVER DE BEPALING DER MIDDEL | BARE FOUT IN EENE FUNCTIE VAN VOOR- WAARDELIJK GEMETEN GROOTHEDEN, DOOR F. H. VAN KOOTEN. Wanneer we eene grootheid P door waarneming bepalen | willen, zoo verrichten we daartoe eene reeks waarneming! ` in grootte voorgesteld door pi, pa... pn, Is nu ? (x) de war schijnlijkheid voor eene fout x — p — P, begaan in de waa” | neming p, dan kunnen we de gemiddelde waarde van de m macht der fout x voorstellen door: +a Kn = 2 E p (x). x" de We veronderstellen hierbij dat de waarnemingsfoutel #7 geheel en al toevallige fouten zijn, en dat ingeval de we nemingsfout uit 2 deelen bestaat, een toevallig en een u matig deel, de waarneming p reeds van het regelmatige `. i der fout gezuiverd is. De waarschijnlijkheidsfunelie y el e St. i i 5 nemingsreeks p,....p, des te nauwkeuriger is, naarde” kleiner is. We noemen, zooals bekend is, eene waa waart reeks p... Pn nauwkeuriger dan eene andere reeks e 161 mingen mu... D, wanneer de waarschijnlijkheid voor kleine fonten, grooter, en voor groote fouten, kleiner is, bij de eerste reeks dan bij de tweede. De grootheid K, kan echter niet door waarneming bepaald worden. We kunnen nu in plaats van K,,, de benaderde waarde Sm gebruiken, waarbij: zy M wn I Pas z,” n is. Hierbij stelt m een geheel, positief getal voor, en we denken ons de fouten c, ©..... £, , alle als positief in reke- ning gebracht, ten minste voor °t geval dat m oneven is. De fout A — Sa — Kn, die men bij de bepaling van K, door middel van S» maakt, kan men op twee wijzen beschouwen. Ten eerste kunnen we Km als eene constante hoewel onbe- Sa = als eene en kende grootheid beschouwen, en ons A, = e veranderlijke voorstellen, afhangende van de grootte der toe- vallige fouten, voorkomende in de foutenreeks. xı za... Za. Als zoodanig kunnen we de waarschijnlijkheid zoeken, dat Sn eene bepaalde waarde heeft, afgeleid uit de bekende waarschijnlijkheden voor de fouten zx. Deze waarschijnlijk- id à priori is dan tevens de waarschijulijkheid voor de fout A — Na —— Va Ten tweede kunnen we ons voorstellen, dat gegeven is eene bepaalde reeks fouten Ti fa... Pe, zoodat S,, eene bepaalde waarde heeft, en dat nu gevraagd wordt naar de waarschijn- lijkheid à posteriori, voor eene bepaalde waarde van Kn, afgeleid uit het gegeven resultaat der » waarnemingen p. Hierbij $. een constante zijnde, verkrijgen we dus weder tene waarschijnlijkheid voor de fout a = Sm — Km We dus voor elke waarde der fout A met twee waarschijn - lijkheden à priori, en à posteriori te doen. - We zullen deze twee gevallen successievelijk behandelen . en beginnen met het eerste geval, de waarschijnlijkheid à Priori voor de fout A, waarbij we ons eerst in herinnering 162 zullen brengen de wijze waarop Gauss dit vraagstuk behan delt. (1) Gauss bepaalt de middelbare fout in de bepaling Św of de gemiddelde waarde van a paa zords” ée y - n EA da wi TEE o 3 KRM 9 n door de fouten z, Za .. a . æn alle waarden te laten doorloopen, die ze volgens hunne verdeelingswet aannemen. Neemt wet nu van elk lid van vergelijking (1) de gemiddelde, daarbij i acht nemende dat de gemiddelde van Zn gelijk Km en diem Tam gelijk Kam is, 200 vindt men met Gauss voor de gemid van At of voor de middelbare fout M, in de bepaling Se uitdrukking : M2 — | Kom dui A A TA En voor de relatieve middelbare fout in Sm- M, a EES (2) "E = SKA od 29 De grootheden Sn zijn echter niet van dezelfde orde, mar wel de grootheden © Sm. Bij benadering stelt nu use de relatieve vis in dere laatste grootheid gelijk een mddeel van de re niddelbare fout in Sm, omdat eene waarde Kos i A s + a - overeenkomt met eene waarde 14 5 P Kn =p s. + e ar ps fi + AH dë (4) Zooals blijkt wit; Méthode des moindres carrés par €- bk kę ; traduit en francais par J. Bemrraso. Paris 1855 blz. 14 4615: 9 Jahrbücher für Astronomie. jaargang 1834. Abhandlung T + F. Gauss in deutscher Sprache herausgegeben von Borsen und Pier 1887. 165 De hoogere machten van A verwaarloozende is dus bij bena- dering de relatieve fout in y A, een mr deel van de relatieve fout in Sm, hetgeen voor de relatieve middelbare fouten dus eveneens geldt. Volgens vergelijking (2) verkrijgen we dus voor de relatieve middelbare fout in Y Sm, de uitdrukking: Ma g2 gaki ra ee BEER () Vlan mvn Gauss berekent de waarde dezer relatieve middelbare fout (5) voor m == 1,2,5 enz. en voor °t geval dat de waarschijnlijkheid der waarnemingsfout «© voorgesteld wordt door ę (x) = — her? V š z e en en vindt dat deze relatieve middelbare fout (5) Fr voor m = 2 kleiner is dan voor ełk ander geheel positief getal van m., en hij leidt hieruit af, dat de grootheid A, of de zoogenaamde middelbare fout der waarneming : e AA, fr ZA =v K, — V Vr à hr ja door middel van de grootheid DR 7 hen CC Ly? kN ZY. HORTA SES 5 nauwkeuriger is bepaald, dan elk der andere grootheden P Ke door hunne overeenkomenstige benaderde waarden Y” Sm. Verder bepaalt Gauss nog door middel van vergelijking (3) de grootte van het aantal waarnemingen m, My. ng €DZ. voor m = 1, 2, 3 enz., zoodanig dat voor elk dezer waar- den van m de relatieve middelbare fout in Y Sm 1 \ Men à) even groot is. Gauss vindt dan, dat onder deze voorwaarde, indien na = 100 genomen wordt x, = 114, n, = 109, n, = 155, %=178 enz. moet zijn, en dat derhalve de middelbare fout zk ZE n uil 100 waarnemingen, even nauwkeurig be- 164 paald kan worden, als der" Bee uit 109 en als &= ® n AA Y —— uit 155 waarnemingen enz. n Hierbij doet zich de vraag voor: hebben deze getallen groote waarde of met andere woorden is de waarschiji- lijkheidswet, die de fout A = S, — Kn volgt, van dien aard, dat men de nauwkeurigheid van de bepaling #” Sn be oordeelen mag naar de grootte der relatieve middelbare fout, zooals dit o. a. het geval is voor fouten, die de exponentieel wet volgen? Gauss neemt nu ook werkelijk aan, dat de foul co 8 h — h A? | m de exponentieele wet —— e volgt. | ków S Dit is nu slechts benaderd het geval zoo n zeer groot B | Voor kleinere waarden van n mag men dit niet aannemen want dan zal de wet, die de fout A, volgt, wel geheel at ken van die, welke voor de toevallige fouten geldt, en is het derhalve voor zulke minder groote waarden van » zeer de Vrai of men de nauwkeurigheid der bepaling (> S„ naar de grooll der relatieve middelbare fout beoordeelen mag. Men kan de waarschijnlijkheidfunctie voor de fout Ze i! L algemeen door eene integraaluitdrukking voorstellen. We ben : RS" B Aen AN Ba. -(4). De waarschijnlijkheid voor het samentreffen der fouten si Y... In is gelijk: Pla p (za) RR | g (£n) le (b). De waarschijnlijkheid à priori voor eene bepaalde waarde val S zal men verkrijgen door deze laatste uitdrukking te "= meeren voor alle waarden van a Tą... An, die volgens 4 deze bepaalde waarde voor S geven. Uit (4) volgt: Y A a LTE IT u (1) Herxenr. Die Ausgleichungsrechnung nach der Methode der k | S Quadrate, Leipzig 1872 Blz. 10—12 en 27. | u y al 165 en %, 23.... z, als constant beschouwende: Sn— Zä Lie Zeg N A ege des =n dS PC nds St (n Sa a L E ug 00 Deze waarden voor x; en dx. substitueerende in vergelijking (4), en haar vervolgens integreerende verkrijgt men voor de waarschijnlijkheid dat S gelegen is tusschen Sen S+ d S. 1 p (RA genat ,:. En) EE JE net d dx, la 42 x (nS ng” PAY) Ka xp (ra) 9 (23)....? EN drą......(6). Er biijft nu nog over, de grenzen van integratie te bepalen. De uitdrukking, die in vergelijking (5) onder het worteltee- ken voorkomt, moet positief zijn, omdat in het tegenover- gestelde geval voor m even xı onbestaanbaar, en voor m oneven zı. negatief zou zijn, terwijl voor m oneven, alle fouten als positief in aanmerking genomen worden. Volgens deze voor- waarde moet- x, dus gelegen zijn voor m even tusschen EP (MS — It —...... — Xy”) en voor n oneven tusschen + NS E A A — zy") en 0. Het zou echter kunnen gebeuren dat deze grenzen voor Xə, buiten de volstrekte foutengrenzen + a vielen: nemen we echter de beperkende voorwaarde aan, dat > (7) eene zoodanige Waarschijnlijkheidswet is, dat we ons de fout x tusschen È © mogen veranderlijk denken, zooals dit o. a. voor de E h bs ; = exponentieele wet z a het geval is, zoo- ziju boven- > T senoemde grenzen, als de grenzen van integratie voor Xə aan te nemen. Op dezelfde wijze schrijvende : Mi ad (eye rys) PA (nS — rz" — gym ei) en X; als veranderlijk beschouwende, moet opdat C Te + xa”) bestaanbaar of positief zij, xs gelegen zijn tusschen 166 EP RN Zant € E — Xp”) Of A. Pau a —..... — Xn”) en 0 naarmate m even of oneven is. Deze stellen dus tevens te grenzen van integratie van x; voor. Zoo voortgaande vindt men voor de grenzen van integratie ten opzichte van Xy. ZE E (RS — x — x enne — Xp”) HI — Kg — — Xy”) en 0. Na n — voudige integratie van de uitdrukking w tusschen de opgegevene grenzen, zal men dus eene uitdrukking w verkrij gen, die slechts van S afhankelijk is, en de waarschijulijkheil voorstelt, dat Sp gelegen is tusschen Sm en Sn + dk Substitueert men vervolgens hierin S, = Km + An 4 dSa= dinm zoo stelt de komende uitdrukking de waarschijn lijkheid voor. dat de fout Am gelegen is tusschen An H Am + dâm. Uit de opgegevene grenzen van integratie blijkt nog, dat deze waarschijnlijkheidsfunctie ww eene zoodanigt zal zijn, dat zij ook voor waarden van S buiten zijne grenze gelegen (de volstrekte grenzen van S zijn o en a, overeenkt mende met de grenzen o en a, voor elk der fouten x, Wa uit S is samengesteld) nog kleine waarschijnlijkheden geeft, en dat eerst voor S— œ w—o zal worden. De waarschije lijkheidskromme zal dus asymptotisch tot de S-as mit: | oor m even moeten we de uitdrukking w zooals die uil bovengenoemde integratie te voorschijn komt, nog met 2, 10% m oneven, nog met 2% vermenigvuldigen, omdat we in he tweede geval hij de integratie voor elk der fouten x det ` de positieve reeks genomen hebben. We moeten Sm dan YE anderlijk beschouwen tusschen o en + œ en dus ôn IF schen — Kn en + w. 2 ` Nemen we voor ? (x) "A aan, die me h den vorm —— e + Ir St, algemeen voor de toevallige fouten geldende stelt, 700 8 sę Mtdrakking W slechts geintegreerd kunnen worden voor tgeval m2 is. In dat geval wordt Sm 167 e EEKE HA i n En voor de waarschijnlijkheid eener bepaalde waarde S, verkrijgen we volgens de algemeene uitdrukking (6): hne (+SVu+ Va — a, w c PE 4 „Sh Mk: nak O AR „| a dzą WW SYn)—VYns* — rt le x 1 nS — Te? — ti ,....—2? waarin de grenzen A, B, C enz. volgens het voorgaande zijn : A=Lrn SS 2; ar. 1% B= vn... enz. zoodat tevens de volgende betrekkingen bestaan : ZV RSB. — gą? — 2 — ck A2 À = V B B=ı Č — aj? enz. — hin $ hr Stellen we nu verder -gs n. S =P en passen we, voor de integratie van W, beurtelings de integralen. toe: fed E, Bi, 2 a 55.2, id vg eme 2n — te A ORF 17 AR pp An Inyt Wer de A —( Waarin » een geheel positief getal is, zoo verkrijgen we bij achtereenvolgende integratie: EM Ve [= |: "p e er ds SA zę: ES VaS— x,? Agi 168 +c (+B +D(+c 3 E A l dań | T daz e ez COURT JT dx; (02 —E= T°) dx; eme ;— © ]—B Dc + E [+ D =. 2.4. x? À dre KE da; = le | > +R (+E 5/a lg. 2.4.2: Ke z2 | de | (Eu?) du, = ¡0 ="15 Kwi ARR 2 = 2.1.9. ag d drs | (F?— x7?) dar —G|]-F evers gt o (At Gw ai WZ TĘ SEUL ss -|æ (PE Bij de laatste of nd integratie zijn de grenzen + $ vr Men zou dus verkrijgen: VOOR RED c: op Y eh (S Vn) 2.4.6 94 7 go AS |... w =P zk (S Va) E zoodat men in *t algemeen na substititutie van de waarde vil | x a? P, voor de waarschijnlijkheid, dat S=Y 2” eene bepaal n waarde S heeft, verkrijgt : d m W = 2 SS e (voor n even). 1 EA nr: EG 2 nl 27 (hm) en w er n) 8 it Z: m5 yenes Ur 1, 5, „MR 22% y (voor Ser? We hebben de waarschijnlijkheid W zooals blijkt 2 mad grooter genomen, dan uit bovenstaande integratie z0u volgen | De reden daarvoor is, dat we bij de eliminatie van 71> + schen de vergelijkingen (3) en (4), gesteld hebben % du” | eL 169 Sd S en daar z, tusschen + w veranderlijk is, moet ook S tusschen die grenzen veranderen. De grenzen voor S zullen we echter o en + œ stellen, waar we slechts de volstrekte waarde noodig hebben. De overeenkomstige grenzen voor de fout A = S— zijn dan— p en + œ. Bij deze grenzen moeten we dus de door integratie verkregen functie nog met 2 vermenigvuldigen. We kunnen S als abscissen en W als ordinaten op een rechthoekig coördinatenstelsel afzetten (Fig. 1). We verkrijgen dan een kromme lijn I, die de abscissenas in den oorsprong O raakt. Voor toenemende positieve waarden van $ zal W dan eveneens toenemen, totdat deze een maximum bereikt. voor S — OM, om vervolgens weder af te nemen en voor S= œ gelijk o te worden. De kromme nadert dus asymp- 2 d totisch tot de abscissenas. Stellen we Kë = o dan blijkt gege) F A CMAS B D dat w maximum wordt voor: n—1 n—1 166 SA Gi R E Het maximum komt dus overeen met de abscis + oM= "k y: Nemen we dus oo = # dan ligt o' rechts van M. o is dan oorsprong voor de fouten A =S— p. En de Maximum waarschijnlijkheid komt overeen met de fout = 170 —0'M. De fout A = o heeft een kleinere waarschijnlijkhel o P. Van af de fout A = o neemt nu de waarschijnlijkheil, voor toenemende positieve fouten, af, terwijl ze voor toene mende negatieve fouten in 't begin toeneemt tot aan de bg A= — ON =. ATE NE | om bij verdere toenaie der negatieve fout ook weder af te nemen tot dat ze voor l = 7 00 = bp gelijk o wordt. Zooals blijkt hebben een even groote uegatieve als posiliet fout, niet dezelfde waarschijnlijkheden. Slechts voor één waardt der fout is dit het geval, namelijk voor de fout, die voldoe aan de voorwaarde: WA Mei ( PET of (e + 4) nl Bn en LL A) n—1 p Kale A er À A 2 SC E Ee "RR a || à n—1)j lo Bi té >] MW ( ) s(ı+-| log | el) u A 1 AŚ 1 AS A HE SC e E eng. == — PGA er a Ee Pagi p = Kai > Ets à rt enr KI EM at site | Verwaarloost men — en hoogere machten, dan vindtn® 5 8 E: uit deze vergelijking de benaderde waarde A ZE” 51 Voor de fout + r .. s. el. | 2 q „in dus.de waarschijniijkkede” bij positieve en negatieve waarde dezer fout, even groot. Vor i | fouten < „ar wiz is de waarschijnlijkheid voor eel neg z ; al op: | tieve fout grooter dan voor een even groote positieve: ter wijl 171 = u gekeerd, voor fouten > ut” er grootere waarschijnlijk- n—l heid bestaat voor een positieve, dan voor een even groote ne- gatieve. Deze overgang heeft plaats voor eene nog beirekkelijk groote fout A want voor n 15 ‘is A, = Ya l ee Z 1, a 4549 EE Y, Y = EN OR pa We zullen nu de uitdrukking voor de waarschijnlijkheid W. tot gemak der verdere berekeningen, in eenigszins eenvou- diger vorm schrijven, door te substitueeren (= AS tn. We verkrijgen dan: AE 2 ni D Le ca E ea SEE dt oó="_____1 t ? (S)d S= f y - 1.25..n—3 e d 345; e 9 naarmate n even of oneven is. De waarschijniijkheid om de een of andere fout A te maken is gelijk de eenheid, want men heeft: rosse roan Ka n “Le 2.5... 37 KI a daar | l LOW red e Hi el haarmate » even of oneven is. `t Is nog de vraag: is de waarschijnlijkheid voor eene wille- keurige positieve fout, even groot als voor een willekeurige negatieve fout? De waarschijnlijkheid om de een of andere positieve fout te maken is (de grenzen van S zijn hierbij + © tz, dus die van £ © en hev n= — - A — © oo © 2 o 1P keg =4 + (5) ds p (t) dt= 125 l mie dł c= R don TO bé VT "mej + 12 172 SCE ee Furt rt 2 : 2 e | sA | E > = gl „En k ES) (+ —)! E d 3 n 12 Tadi i So (2) DEE E E ng 1 En de waarschijnlijkheid om eene willekeurige negaliew fout te maken is: | > Ne CN ee. ay al Diz BE ff "2 Deze laatste waarschijnlijkheid is steeds grooter dan E eerste; maar hoe grooter n wordt, hoe meer beide tot À p deren om voor n— œ in Ye overtegaan. De waarsehij ` lijkheidskromme I wordt, naarmate » toeneemt meer €h e symetrisch ten opzichte van de ordinaat door den oorsprons ` der fouten gaande. Men vindt: | voor n — 10 wô =P — 0,4403 dus w u A= i (11) n=20 » = 0,4580 » a w = d | ZE =0,4754 > A Voor kleine waarden van » is het dus veel waarschijnlij een negatieve dan een positieve fout A te maken. E Laat ons vervolgens de gemiddelde der fouten A = ST" a | ken voor een oneindig aantal, en de fouten elk met h : 175 teeken in aanmerking nemen. Deze gemiddelde is klaarblij- kelijk : je 2) Ka 00 sores Se (S) dS — ph o (3) d S De eerste integraal is gelijk Ke , (© D PER d N hè LE à l dt Se AE AB Kn Wie: o gf 27 a nH = 2 y 5.6... e gl SR. pol vr AS $ gt Be 2 ak HA | er PA te ns. Bang ZZ Je nH 7 1.5....n—2 War , Ke De tweede integraal |? (S) d S is volgens het voorgaan- de gelijk =, zoodat de gemiddelde van een oneindig aantal fouten, al naarmate » even of oneven is, gelijk is aan: bad, s=F. «w 26....—1, 2 = V— —1 ER H mao zm? aaier Ad if nr I Voor een oneindige waarde van n, is deze gemiddelde dus niet O, maar zij nadert zoo als blijkt, naarmate # grooter wordt, meer en meer tot 0. Beschouwen we nu echter in plaats van de fout S— # de | | | : za? fout a =S? #2, dat is de fout in de bepaling Saa Hiervoor hebben we voor n even: (S? —e3) ẹ (S) dS= 1 “+ ` 8 t ë di | Ê ri P Są, isa EA zd: Kee 7 Ae a) ( > AJ hni 2 2 174 n—1 —f? p Liga —f# 2 EN 2hżn a ‘ De gemiddelde van een oneindig aantal fouten A = Pf is dus gelijk : ¿3 n —P = 0 dn ESA 2 Voor een oneindig aantal fouten A is dus de som der ps tieve fouten gelijk aan die der negatieve; niettegenstaande de verdeeling der positieve fouten geheel anders is dan die der negatieve , zooals we straks zagen. Laat ons nu met betrekking tot de fout A ppb zoogenaamde gemiddelde fout ma zoeken, dat is de © middelde van een oneindig aantal fouten, wanneer alle ab positief in aanmerking genomen worden. Voor de positieve fouten hebben we voor S de grenzen © en p, en voor! # CTT i , en hu vn = “> te nemen. Daar nu volgens t voorgaande de som der positieve gelijk aan die der negatieve is, zoo hebber we voor de gemiddelde fout m a> de uitdrukking: Door deze formule kunnen we dus de gemiddelde fout A | voor verschillende waarden van n bepalen. Laat ons eg de middelbare fout M, in de gl | S zoeken. Deze is S i | co gó! 2 Ma | (SL HS) ds. Substitueert men weder h Sven = t zoo verkrijgt men: | i 4 : 1 4 175 ka © puts PS an ENEN N,=C fe PRA Je dE, (14) Neemt men en aanmerking dat: Gel e AM | egen ze Ak di Ga apt 00 Wo | pa tn | — — „| Pte dt D o Zoo vindt men, na substitutie van =" 2 n+2 = SÉ M, ZĘ E Leier, —2+1 ) | ete dl. Ka Nu stelt echter el pg dt, volgens het voorgaande de jo waarschijnlijkheid voor, dat de een of andere fout 4 gemaakt wordt, welke waarschijnlijkheid, zooals we zagen gelijk de eenheid is. We vinden dus: 4 n+2 _ 2 nah ae n Dit is dezelfde waarde voor MA , die Gauss vindt volgens de methode, die wij in 't begin van dit opstel hebben aan- gegeven. () Laat ons nu bepalen de verhouding tusschen de gemiddelde fout m, en de middelbare font Ma. Deze is: beggen E €) Zie Benrnaw blz. 20 en Hemert biz. 24 en 25. Ra ES 3 = à TT si gy w je AT Voor een groote waarde van n verschilt deze verhouding, 3 3 volgens de formule van STmLiNc, zeer weinig van vn | = 0,79788. Dit laatste getal stelt juist de verhouding voor, die er tusschen de middelbare fout bestaat ten opzichte van är die de exponentieele wet volgen; voor kleinere waarden Tal 2 A | n zal deze verhouding meer en meer van y — afwijken. "= T n — 10, 20, 50.... is deze verhouding achtereenvolgens 0,78477, 0,79135, 0,79544 ,. Zooals we gezien hebben wordt de waarschijnlijkheid Y een waarde AN = y A aangegeven door de uitdrukking: INR EDE, am nie A (n) (5-1)! —1 en bereikt deze waarschijnlijkheid voor S= # y — az ximum, zoodat de meest waarschijnlijke ma van $ golik UE D y N vall AU — is. De meest waarschijnlijke waarde van ` dus niet zamen met S=.. Toch bepalen we in de praktijk D 5 = ] de middelbare fout » door middel van S = v +. «a door middel van S _” == Dit komt dar YE E esch daan, zooals we straks zien zullen, dat wanneer een engt reeks fouten gegeven is, en we beschouwen de waarschijnlijk heid a posteriori voor eene bepaalde waarde van #» de BE, ada: R RA GE EN 177 waarschijnlijke waarde van u toch gelijk S — py —— ei is. o we echter „ door middel van S = Su —— dan is n—1 de fout in deze bepaling A’ = S'—. Laat ons nagaan = o adm EE der fout A= S — u gemaakt. Door in form (17) te sub- bij de bepaling S' = BC stitueeren S = S VAL verkrijgt men voor de waarschijn- lijkheidsfunctie hr al uug hè (nl) S2 (20 di tech e St SE BE E en hierin Es Gh Nr n—1 substitueerende wordt 3 n—1 —f Ur 2277 G-A De verdeeling der fouten a’ zal dus eenigszins anders zijn dan die der fouten A. Laat ons ook de verschillende groothe- den voor deze fouten bepalen. Voor een positieve fout A’ zijn n—i Me des > (S)dS' = de grenzen voor t + © en hal n=1 = waarschijnlijkheid voor een willekeurige positieve fout ^” is dus, zie form (91),: S > I I sh 1 a Ca, EN We kunnen dus ook weder hier, evenals voor de fout 2, de Waarschijnlijkheid voor een willekeurige positieve fout en die voor een willekeurige negatieve fout voor verschillende waarden Van « bepalen. Men heeft dan voor deze fout 4” de volgende getallenwaarden: ran ij ma 178 t voor n — 10 W de Z , 0,6321 en dus wè, ¿50,460 (22) Aat nn 20 » e 0,5217 Ss, » = 0,4785 4 DU » =0,5135 » » » za 0,4865 Het blijkt dus, dat de waarschijnlijkheid W 223 om een willekeurige positieve fout te maken steeds grooter is, dan die voor een willekeurige negatieve fout; juist het omgekeerde als bij de fout A, waar de eerste waarschijnlijkheid steeds kleiner was dan de tweede (zie tabel 11). Door vergelijking der twee tabellen (11) en (22) blijkt dat de waarschijnlijkheden voor een willekeurige positieve en willekeurige negatieve fout, voor de fout A” veel spoediger tot 4, naderen, dan voor de fout 2, wanneer n grooter wordt. De gemiddelde der fout A’ — S’2—? voor een oneindig aantal fouten, de teekens in aanmerking genomen, is: „JĄ C g A e di Sau? DAS zem n+1 —y? pte e (SA man) edie 0 o 0 t ES. oo 00 Le =c] 1 De | à n í eer"? = EEE n— eem? h? (n—1) 2 ` 24% (n—1) | , je a} å n—1 Le u? = n—1 —P p? ELT e Web; e d'i #02 A n—1 =" 0 De gemiddelde van een oneindig aantal fouten A” is dus 2 ; e . met 0, zooals voor de fout A, maar gelijk + een | Denn der positieve fouten A’ is dus grooter dan die der negatieve E è Bepalen we nu de zoogenaamde gemiddelde fout m.» 0 gemiddelde van een oneindig aantal fouten /\’, wanneer Ok fout als positief in aanmerking genomen wordt. Deze P En klaarblijkelijk volgens het voorgaande : —_ (290 n Y | mol, Bt 3 1 DAME I | | Ih? (n-—1) 3 dia Kë h2 n—1) 2 r een tot v— te vergrooten, daar de waarschijnlijkheid voo n > D waarde Y — Sj * dezelfde is als die voor S. We verkrijg n—=ł dan de waarschijolijkheidskromme II voor de fout gas oorsprong der fouten. Bij kromme I wijken de waarschijnlijk | heden voor een even groote positieve als negatieve fout zZ van elkaar af dan bij kromme II. Zooals uit de form. (9) SM tabel (11) volgt is voor de fout A, de waarsehijnlijkheid VE | een willekeurige negatieve fout, grooter dan die, a een of andere positieve: terwijl voor de fout ô, = wil ech rige negatieve fout een kleinere waarschijnlijkheid ge | een willekeurige positieve. In beide gevallen naien twee ` waarschijnlijkheden tot 1, wanneer n toeneemt , o dit geschiedt voor de fout A’ veel spoediger dan voor p he De kromme II voor A’ is nagenoeg symetrisch ten ea ; van de ordinaat oe gaande door den oorsprong we wë terwijl dit voor kromme I niet zoo zeer het geval K- ordt naderen echter tot deze symetrie naarmate n grooter ME | Beschouwen we voor de twee gevallen de ce i dat een fout. gemaakt wordt, die gelegen is e Gef | gelijke grenzen — O'A en + UR Deze waarschijnlijkheid P> voor de font A voorgesteld door inhoud ABGH en ZZ : inhoud ABGH’. Daar de laatste inhoud grooter is dan gr, blijkt dat bedoelde waarschijnlijkheid voor de bepaling SES is dan voor de bepaling S. En ditzelfde zal ook nog SC S blijven voor de wijdere grenzen — OC en + OD, GE CH EE'GQ < FFGQ is, We zien dus hieruit, dat bij de mz , van x door S, de waarschijnlijkheid om kleine fouten le” 181 kleiner is, dan die bij de bepaling van u door S’, en dat dus omgekeerd de waarschijulijkheid om groote fouten te maken bij de eerste bepaling S grooter is dan bij de tweede S'. Om | deze redenen kan men derhalve de bepaling van » door midde] , z x? j van S itn als nauwkeuriger beschouwen, dan die, door > middel van S — 2%, n Vergelijken we echter de gemiddelde fouten m, enm, | in deze twee bepalingen. Uit de form (15) en (25) blijkt, dat deze 2 grootheden zich voor verschillende waarden van n als _ volgt verhouden : wor R = 10...:. Ma = 0,5919 n° m ,1 = 0.5867 p? ee EE = Ga Rad — 0,2625 u? = O 1. = 0,1590 n°, str, = 0,1620 y? We zien dus dat m, steeds kleiner is dan m, >. Dit is eveneens het geval voor de twee middelbare fouten M „en M 7 ag volgens de form. (15) en (16) zijn de relatieve middelbare outen 3 M, y? 3 My pe 2n+1 E eege ses -en —— = —— mm S? SŁ + SE CZK n Rz De laatste relatieve fout is steeds grooter dan de eerste. We kunnen dus hieruit afleiden, voor ’t geval n niet zeer stoot is: Ten eerste, dat de middelbare fouten voor de twee bepalingen S en S een slechte maatstaf van nauwkeurigheid tn, want de nauwkeurigste bepaling geeft de grootste middel- bare fout. En daar de waarschijnlijkheidsfunetie voor de fouten A=Sm — Kn, voor de waarden m=1. 5, 4 enz. Wel niet minder zal afwijken van die voor de toevallige fouten ią als dit het geval is, zooals we gezien hebben, voor aarde m=2, zoo zal het zeer gewaagd zijn de nauw- Keurigheiq van de bepalingen $„ naar de grootte der relatieve Middelbare fouten te beoordeelen, tenzij n zeer groot is, Ten bw 7 U eede beschouwende de fouten A = Sa— sten à = Sg 182 zoodanig, dat we S en S'a telkens uit andere reeksen vant ` fouten bepalen, zoo zullen bij de bepaling S'a = sv’ Klik | fouten A veelvuldiger voorkomen, dan bij de bepaling A zoodat de eerste bepaling als de nauwkeurigste moet genonel worden. | Beschouwen we nu de fout A= Sm — Km uit een anier oogpunt. S, wordt als een constante beschouwd, bepaald dat de gegevens reeks van » fouten, terwijl de waarschijnlijkheil | à postériori voor K,, afgeleid wordt uit deze gegevene reeks. De waarschijnlijkheid voor het samentreffen der » wi a Pur...) hns? e va? he é Urn ar O 2,2 e ż Ih + CH E m „b Nu, IS x. =?! z" e dz = An o : LT o m waarin Am een onbenoemd getal is. Substitueeren we fit de voorgaande vergelijking zoo wordt deze: | A Pe n Séien A Są? le) SEA Volgens het theorema van Baues is dus de waarschijali* heid voor een bepaalde waarde van TK, gelijk: m 8 A pa 1 Sa” Z v Gi e Ca WEE eh oa 4 Am (PK) Stellen we in den noemer ¿= a Sy UN 200 wordt de” A, 1 R n= BE —À 1771 + Au en dus em (Sar zaj, re de (Sa ny | E 185 À 2 Wa TA um E ot zijnde de waarschijnlijkheid a posteriori dat y K, een bepaalde s y2 waarde heeft. Hierin is dan S, = — een bepaalde waarde, n volgende uit de gegeven reeks fouten mu ©»....v,. Zet men K,, als abscissen en W, als ordinaten op een rechthoekig coordinaten stelsel af, dan verkrijgt men een kromme lijn waarvan het algemeen beloop overeenkomt met de krommen I en IL in Fig. 1). Zoeken we de waarde van FK, die W tot een Maximum maakt zoo verkrijgen we log Wa = o stellende: d K a An Sa Am Mikis PKE. Pk of Kn — An aN (27) Nu is, zooals uit vergelijking (25) blijkt, As juist "ee, | gelijk Ke =h v Ka en An =h T Kn zoodat (27) geschreven kan worden in den vorm: h km Kr ia o "eh 28 | Y DK Sa (28) Hieruit blijkt dus, dat de meest waarschijnlijke waarde voor eene willekeurige gemiddelde Y X, , die waarde is, welke volgens STWA > 5 Fei Vergelijking (28) bepaald wordt door middel van S= Y os We | verkrijgen dus een minder waarschijnlijke waarde Voor PK, indien we deze grootheid bepalen door middel van DECO AL y? K k=p <, De meest waarschijnlijke waarde van de mid- $ bare fout der waarneming # =% Ka is dus volgens (28) be Te voren beschouwden we ook de bepaling s fer 184 v=1 Ka. Van deze twee bepalingen kunnen we het volgenk z A .. .. zeggen: == geeft de meest waarschijnlijke waarde wr n ; Wel de middelbare fout » der waarneming , wanneer we beschou | de waarschijnlijkheid a posteriori voor een bepaalde waark n ar, > hts eene le van u. S av =Y == geeft voor v slec n—-1 H naderde waarde. Beschouwen we echter in A = Sa —# Zi eene veranderlijke door S' uit een groot aantal soortgelijk doch telkens andere reeksen van fouten zu... -Xn te ig en de daaruit voortvloeiende waarden voor A” te tema m zullen we vinden, dat bij dit foutensysteem A’, kleine e veelvuldiger en groote fouten minder veelvuldig We dan bij het op soortgelijke wijze verkregen foutensys ta g? uw D % É en na A =Są— u. Als zoodanig geeft dus S? = vV See keuriger waarde voor u. die de Vergelijken we de twee uitdrukkingen (7) en (26), Ge waarschijnlijkheden a priori en a posteriori voorstellen | de fout A=S,— Ka, zoo zien we, dat deze twee deieren hoewel denzelfden vorm hebbende, toch niet dezelfde Y d schijnlijkheid voor een zelfde fout A geven. Dit ae e de zeer toevallig geweest zijn, daar het twee verschillende 8 schijnlijkheden voor eene zelfde fout A zijn. Toch if gevallen waarbij deze twee waarschijnlijkheden Wéieen? zelfde zijn voor elke fout 4. We hebben hier GEN oog de overgebleven fout, in het resultaat bij dire‘ indirecte waarnemingen. de WÉI | We kunnen in ’t algemeen aantoonen dat, 200 4 | h hr? Ei er, T de ZE — Ti... a de exponentieele wel volgen, di geval is voor de fout >. ? „(3V X=a Tan ET Farin geleg! De waarschijnlijkheid voor het samentreffen van fouten E "` tusschen «yen x, + dx, za en za + dx, enz. is: 185 n 2 2 = Fe (HD qee. usa) dr dzą ... dr, m en dx, elimineerende tusschen deze vergelijking en ver- gelijking (50) en vervolgens integreerende, vindt men voor de waarschijnlijkheid dat de fout x gelegen is tusschen x en æ + dr, de uitdrukking: SE "E e E DË Es Hp W ..... E A 1 m d. O R Mi vr“ æ j— œ De grenzen van integratie zijn hier + ©, omdat elke waarde van za... gelegen tusschen E oo, gesubstitueerd in verge- lijking (50), eveneens een waarde voor ©, oplevert, gelegen _ tusschen die grenzen: terwijl de absolute fouten grenzen van Dorn, benaderd door + œ kunnen voorgesteld worden, daar deze fouten aan de exponentieele wet voldoen, zijnde een Vel, waarvoor de grenzen in de functie begrepen zijn. Stellen we gemakshalve: — a ta —.....— an n = X; — da Ta Aa — da Ta — 05 T3 = X, — da wa — 45 25 —04 X, ONZ. 200 kunnen we voor den exponent van e in de vorige uit- drukking W schrijven: Ay — — (325 E we ech nr ac \/aÿ+ a | 43.8 A | | AN] EI a ai) | a” a Ya? + as D uitdrukking Aa 15 + y +....+ w? op dezelfde wijze Va, E de? : herleidende , en verder zoo voortgaande vindt men ten slotte vor den Exponent van e de uitdrukking : | 2+,..+ dp? ` 2 =: DIE \/ = ` — 6 |+ ¡dass + esse + a,? a+... +a_, gi? 24 ge idé 2 8 (e year wadi a 2 | Marin C, eene uitdrukking voorstelt, die alleen afhankelijk S van z, Toi... 2 De veelvoudige integraal W is dus gelijk 186 aan het product van n—1 integralen van den vorm (behouden de uitdrukking waarin de constante X voorkomt): ” A Tag" 1 ha ed J H d e de, == : Ser | Zoodat de uitdrukking W na herleiding gelijk wordt an: 2 ga ; h 1 en dX= H e HA dE WRC Wi Via ` Ra He j S zijnde de waarschijnlijkheid dat de fout X gelegen is tusschel Xen X + d X. ï Nemen we nu 't geval dat eene grootheid p n malen waargenomen als p; p,. ..p, met de gewichten gi ga." De meest waarschijnlijke arde van P. is dan. zooals bekent | is, het rekenkundig midden: D — HP + ga pak: - -H In Pr S ZIP ale E T Y +.. SCH? zg terwijl de gebleven fout X — PP gelijk is aan X Add. nf _ EEG Gio, E Ja zg ab Beschouwen we nu de ls fouten Xy V Y- ++ Ge zijnde van hetzelfde gewicht, zoo verkrijgen we ARE. vergelijk je der twee betrekkingen (30) en (55) volgens vergelijking OUT? de waarschijnlijkheid der overgebleven fout X in het res? kundig midden P’, de uitdrukking: hvzg, SIE H -My a wm me Ado errant: De waarschijnlijkheid a priori voor de overgeblev b het ern midden wordt dus door de exponentieele uitgedr ać we nu echter de waarschijnlijkheid a poster dat bij een gegeven aantal van n waarnemingen p1: e grootheid P gelijk P'—X is. Deze e chijnlpkbai r volgens het theorema van Bares voorgesteld door: E | en fout i 187 hr ange... IP (PP ga (=P) -..54) y” | wanneer men in deze uitdrukking voor P, P —X in de plaats stelt. De exponent van e wordt dan gelijk mit An +4X*:g-+2 X 2 g(p—P)Ą. Daar echter volgens vergelijking (52) > g(p—P") = 0 is 200 wordt de waarschijnlijkheid dat de grootheid P gelijk P —X is: C NY gu ga. +. qu ye KI Sé (Ra AY e Ce(X) NE 7 (À) + 00 Volgens het theorema van Bayes is a = | ọ(X)d X — Cp = — É e ne HE zoodat de waarschijn- lijkheid a Le dat P gelijk P—X is of dat de over- gebleven fout in het. arithmetisch midden P’ gelijk X is, voor- gesteld wordt door de uitdrukking (volgens form. 54) door: (sn nen je € ab RR De waarschijnlijkheden a priori en a posteriori voor de over- gebleven fout X in het rekenkundig midden P’ worden dus heide volgens de form. (51) en (55) door de bekende exponen- lieele functie uitgedrukt. Ditzelfde is ook het geval voor de overgebleven fout in het resultaat van indirecte waarnemingen. Een andere maatstaf voor de nauwkeurigheid eener waar- nemingsreeks, die ook Gauss volgens genoemde werken he- schouwt is de waarschijnlijke fout r. Dit is eene zoodanige fout, dat het even waarschijnlijk is eene kleinere als eene grootere M dan > te maken. 15% (x) weder de waarschijnlijkheid voor de waarnemingsfout x, zoo voldoet de waarschijnlijke but r aan de betrekking : +r 1 | 9 (x) dr = z — Y 188 Deze waarschijnlijke fout r kan bepaald worden uit een reeks fouten xj X2. . . . 12,44 door deze volgens de absolute grootte te rangschikken. De middelste fout m dezer reeks geeft du eene benaderde waarde voor r, en wel des te nauwkeurig naarmate het aantal fouten 2n+1, waaruit r bepaald wol) grooter is. Voor de volledigheid willen we ook voor dezen maatstaf van de nauwkeurigheid eener waarnemingsreeks de waarschijnlijk. heidsfunctie opgeven, waaraan de fout A = m—r in de le paling van r door middel van m voldoet. 1 De waarschijnlijkbeden, dat men n fouten kleiner dan um fout gelijk m en n fouten grooter dan m maakt zijn achtere ` volgens: (+ m n +m y ) ede Paz) || o (x) de — 29 (M) | Zoodat de waarschijnlijkheid. dat dit gelijktijdig er | of met andere woorden de waarschijnlijkheid , dat voor Sr fouten, de fout m in °t midden ligt (daarbij in acht SH i LS ac 1 d dat dit op Tes wijzen kan geschieden) ve wordt door (*): O IO e Wes 3 ca | (2) de U X X 9 (m)... | | e: D dx 2pm — HI +m wem Daar F -| ? (1) de een functie is van m =fr + A, k | sią deze dus volgens de opklimmende machten van e S wikkelen. Hiervoor heeft men dan: i | F (voor A | dt ag ?(2)dz — 4, CE (voor ao =2 ker SET" m ver Zoodat men na ontwikkeling voor W verkrijgt: mel | eh () Berliner Jahrbücher für Astronomie 1834. 189 + M waarloozing van 2 (mj tegen 1— À» (x) de: -m Wear de Air LED enz) (d- 2 A pr) Di re AN pór Aerer uh ug, er (57) er ) oi ) als zijnde de waarschijnlijkheid voor de fout „ =m — r. — h2 y2 Nemen we nu weder voor ọ (x) den vorm e HX aan zoo wordt Mg Sé si) mt: tet. nid yr r yr de (r) żę, 2 P Se e 2 5 nA dr à VT rv indien we À r = p = 0,47693 stellen, voldoende aan de be- trekking : EE E -P Na substitutie dezer waarden in form (37, wordt dus de waarschijnlijkheid voor de fout A=m—r voorgesteld door: W Gri)! 1 116 ED A? dei + em.) {x 1 R. dt = à. (nl gant "m xp (r-+ A) = 2 (m1)! 1 1—16 A € aro 2 ty Ę Te: (n! nt A mer 13 rr + p MN HAY (38) 2 me) SME WAS WNE LK LT Waarbij we de RS CH zoover kunnen voort- zeiten als dit noodig is. Is n echter zeer groot zoo kunnen we, voor kleine waarden van 4, ons ook van eene meer tenvoudige uitdrukking voor W bedienen. Volgens de formule van Stiarıng nadert de eerste gestallenvorm: (2n--1)! 1 tot. 2 2n+1 of ook tot 4 > a (n $ Dan yen 190 Voor 1-16 E ZER EE A enz.) j kunnen we bele TYT ) 2,2 Pe 40 ef ) A? e nr Verwaarloozen we daarenboven nog A tegen r 200 wordt m substitutie: derd schrijven : 2 a p H i $e pilka K (air e ya T , BE, W = e Fa Voor de waarschijnlijkheid van een fout 4. We g dus, indien » zeer groot is, voor kleine waarden van BI i de waarschijnlijkheidsfunetie dezer fout de exponentiele Y voor de toevallige fouten nemen. ; : Gauss geeft voor de waarschijnlijke foutr À de uitdruk 1 2o ‚ af te leiden (> beven op, zonder deze formule echter al tel n » . n zal dus (21) Is n groot dan zijn de grenzen der fout A klein € geld wo!" tusschen deze kleine grenzen voor a, als geldig mogen ges o DECH Mir | aançevél den, terwijl (27) dan tevens impliciet die grenzen zal aang i grande dat wil zeggen dat we in (55) A tusschen + œ mogen ve | ` Jan doof lijk stellen. Voor de waarschijnlijke fout verkrijgen we da al FE, ¿Pa? „a E te stellen 1 Le oe Ę P dt re. RE ARA TE w H ść 4 À t AŚ "e r T Dat is dezelfde uitdrukking die Gauss opgeeft. Een ER neti í wat P ER (XX) .X,) een grootheid zijn die a pr " van de grootheden X,....X,, waarvan de waarschijn” | waarden A.. A KÉ r m -An, op de een of andere wijze doo und er C) Zie Gauss-Benrnaxv blz. 152 en Zeitschrift für Astronomie wandte Wissenschaften, deel I blz. 185. ER TEEN 191 van eene reeks waarnemingen py Pa... Pm kunnen gevonden worden. Deze grootheden A zullen dan functies zijn der oorspronkelijke waarnemingen, zoodat men in 't algemeen heeft A=0+![pipi....Pm]. Veronderstellen we nu dat, door in deze laatste de pi pa... D te vervangen door hunne werkelijke waarden Py P3....P,, de grootheid A daardoor overgaat in zijne werkelijke waarde X zoodat men heeft Y => [Pi P2...P,„]. De fout, die men maakt bij de bepaling der functie F, door in plaats van X daarin de grootheden A te substitueeren is AF=F[A As UA] R (Xi Xa. Xn) = dF dF dF d F "rent X, + KACA e + ONE dX, A M dX, A Ks „un. dX, Kéi 12 enz dX waarin A X = > Ap, +). A p, une A Tr Pm 15: Maar men heeft ook: | Pa ak 4 Ren LAN À = (m P3. . -.Pm)— 9 (Ps Pa. Pm) St Wb d Ma A + den A Pm + R Verwaarloozen we de hoogere machten van ô p voorkomende : m R zoo heeft men dus: dF dE | h ES qa to > As bh zy: (An —Vu)---(40) ad IA Ia ax, Door beide leden in ’t vierkant te verheffen en daarna van elken term de gemiddelde te nemen verkrijgt men voor de gemiddelde van [A ER of voor de middelbare fout Mz in de bepaling van de functie P., de uitdrukking: May E e? A äi (41) Hierbij stelt My x de gemiddelde waarde voor van het iR ; ) foutenprodukt (A; — Xi) (Ar — Mx) terwijl men bij de sommatie ten kelk in * bijzonder alle waarden tusschen 1 en n moel laten aannemen. Zijn i en k aan elkaar gelijk zoo gaal xx, in een middelbare fout over. | 192 De form. (41) kunnen we toepassen op verschillende gevalle, hetzij de grootheden X door directe of indirecte meting gevonden worden, hetzij in °t geval dat deze gemeten groit heden, nog tevens aan voor waarde-vergelijkingen moeten voldoe. In al deze gevallen kan de form. (41) ons dienen om de midde bare fout in eene functie der grootheden X te vinden, wal aan de voorwaarde waarvan de geldigheid van form. (41) al. is daarbij voldaan, dat namelijk indien A= pọ (pi: NP X = p (Piro. Ph) iS. i Behandelen we nu het geval van direct gemeten groothedet Pi Pa... .Pn, die aan de voorwaarde-vergelijkingen: n= n Pit aa P+... 4 Pn ZZBP (42) { g=2b P gs = X'e P enz. i moeten voldoen, waarin P de werkelijke waarde vai DP Daar de door meting gevonden grootheden py. - : -Pr niet voie aan deze vergelijkingen (42) zoo moeten we aan deze correct %....æ, toevoegen, zoodanig, dat voldaan is aan de waarden q=2 (p+ x), qą = 2 b (p + x) enz. Opdat pa + tn ME de waarschijnlijkste waarde voor P, is, moeten volgens © waarschijnlijkheidsrekening de correcties 24. - - -a voldoen 7 de voorwaarde Ex? — minimum. Na uitwerking vindt eg dan, zooals bekend is, dat deze correcties © gevonden W uit de vergelijkingen : Po æ = 44 ką + by ką + cy his + enz. Tą = aa ką + ba ką + Ca ks + ENZ Pa = On lą + bn ha + Cn ks + ent. terwijl de grootheden / opgelost moeten worde gelijkingen: ` kę ż REIR hp Sac + enz. =H + 97 i — żap= — 3a. A Pe oi ky £ ab + ką 2 b? + kz ch +enz.=42— * yn —ibp=—3b,A p n uit de © 195 Hierbij is ap de fout in de waarneming p. Laat nu gevraagd worden de middelbare fout te bepalen in eene functie dezer voorwaardelijk gemeten grootheden P. Door in plaats van de _ Ware grootheden P de gecorrigeerde waarnemingen p+« te substitueeren vindt men voor de functie F de waarde == F (p + W , Pa H La... . Pn + Dn). De middelbare fout in F wordt nu gewoonlijk bepaald door F eerst als functie van p+x daarna p+ als functie van pen k en vervolgens k als functie der waarnemingen p te beschouwen. Op deze wijze worden de differentiaalquotienten van F ten opzichte van p,pa...p» gevonden, om dan ver- volgens M; te bepalen, door middel van de bekende betrekking: dF y M=2 dp M, ) waarin M, de middelbare fout in de waarneming p is. Veel eenvoudiger wordt het echter door F slechts als fanctie van p+r te beschouwen, om dan door middel van de door ons gegeven formule (41) Mp te bepalen. Zoo we in de vergelij- kingen (44) p door P vervangen, verkrijgen we kı = ka enz. =0 en dus volgens (45) äer, . 5 Ta = 0. Aan de voorwaarde is dus voldaan, dat, indien we in a += ?(Pipa....p,) de pi... -pa vervangen door Pi... Pa, pi +, in Zijne ware waarde P; overgaat. We mogen dus form. (41) toepassen en schrijven: A= gemiddelde van zi Æ PALA —P,) (pu + un — Pa) = gemiddelde van Z r se (A Pa + To) (Apat Ta) … (45) ‘tIs nu nog slechts K SS de gemiddelde waarde der uitdrukking (A Po + Es) (A pr + Lp) = (A Po A pn + Lo Lp HA Po Th + A p,7,) te bepalen. Daar de vergelijkingen (44) lineair ten opzichte van 7 zijn, 200 kunnen we schrijven: kh=—xa. Ap, ka=-— 28 Ap enz. en daar, zoo we gezien hebben, de ware Led van k gelijk o 194 is, (die men verkrijgt door p door P te vervangen) zoo vil | men evenals bij de indirecte waarnemingen de gemiddelde van le? = e? Qu, gem. van ką? = u? Qa enz. De grootheden Qi Qx worden dan op zelfde wijze uil de vergelijkingen (44) gevonden, als de soortgelijke groothede Q bij de indirecte waarnemingen uit de normaal vergelijkingen bepaald worden. We kunnen nu de gemiddelden der 4 terme! van het produkt (Ap, +7,) (Apr + ©,) successievelijk bepalen. We hebben : gem. van (x, 2,) = gem. van ( (a, ky + by ha + Cy ks) (an lu F bh + 0, ks) iss p? { a, an Ou +0, b, Q+ 6g On Ost (uhr aby) Ora + (ay c, + an c,) Qis + (b, on + bu Co) 07) =*N gem. van (Ap,x,) = gem. van Ap, (arkı + bu ka +04 hi) = Ri (a, a, + b, B, + Cn 8y) = — u an (ag Qu + D Qu? o, Dei + du (ay Que + by Qaa + cy (ss) + on (ay Qs FO F Co 05) 3 =— u? $ a, an Qu + dy bn Qaa + 0% 0st (a, br + a, b,) Qia + (a, c, + a, c,) Qis + (ba bah SCH uż Ten b De gemiddelde van Ap, x, verkrijgen we uit de voorgaande ule drukking door daarin de indices gen h te verwisselen, Wi" door de uitdrukking niet verandert. Zoodat we ef hebben: | gem. van Ap, T,= pa R. en dus ten rę Kr Sem. van (Apy+ xy) ( Ap, + 2) = gem. van Apy Ma R 2 u? R= gem. van Ap, Ap > js Volgens form. (41) is dus de middelbare fout , 200 we geil d halve => door + voorstellen ,: MĘ = : gem. van 7, on A p, A p, — p? ZP Ph Rz... E „3 0 solmmeeren moeten we nu de indices y €! e at sievelijk elk in + bijzonder de waarden 1,2....2 late” sl W a Ap, de indices g en h verschillend ai AT us gelijk o, en telkens wanneer de indices 195 zijn, is de gemiddelde gelijk #?. Dit gebeurt dus telkens als zz gelijk pi pr 292. +- Pa Pm wordt. Substitueeren we nu in (46) de waarde, die we gelijk R. gesteld hebben en nemen we hierbij in aanmerking dat: A 00=(za) en Z (a bn anb) =2 3 a. Eb is zoo vinden we bij sommatie van de uitdrukking (46): M, = „23 Zei — [ (Zap? Qu + (2b5)? On + (EC 5)? Oss + 2209 2b909+2 Zap. es 03 +22 b9.2 cp. Qas] }-(47) Hebben we nu inplaats van eene functie, twee functien F=#(X....X) en F'=g'(X,....X,), dan kan het in sommige gevallen noodig zijn, de gemiddelde waarde van het foutenprodukt AF’. AF" te kennen. In overeenstemming met form (41) is dan in ’t algemeen: d r gem. van AF", Am y E dr" Mx; x; dX; dX; of volgens de vergelijkingen (46) en (47) voor *t geval van voorwaardelijke waarnemingen : gem. van AP. aP = gem. van 3 E dE dP, dP; — 5 gem. van gy! 91" Ap, Apa =E? gy pw (Apo + To) (Ap, + za) Waarin R hetzelfde is, als in form. (46). Deze uitdrukking weder sommeerende, hierbij in achtnemende dat: Z (ag anos on’) =2 (ar). Z (a9") en Z (a, by > EP b,) ad op" 2g (os) H (bę”) 34-3 (os), 5 (bę') IS, 200 vindt men voor de gemiddelde waarde Mpr van het butenprodukt AF AF", de uitdrukking: Mp» = u? [2 prp" — d sap Z ap". Orr bę! $ bę" Os Z Cy'.. b , D "e Oss + (Zap. x bę! + 2 av" £ bę') Qta + (5 ay. 2 cy" +20? 20) Qis + (z bel 5 cp" +3 bp" 3 67”) Diet. sk 6 (48). De gemiddelde Has is noodig te kennen, wanneer we e iddelbare fout in eene grootheid R zoeken, die functie is 196 van de functies F en F". We hebben toch volgens de alge | meene formule (41), die natuurlijk ook geldt indien X funelis van voorwaardelijk gemeten grootheden zijn, voor de middel bare fout in R: ARE > „dh dR dR 4? M (p) "+. gp Mer + GP) Ook kan zich het geval voordoen, dat zonder dat R tunele is van E en F”, toch de fout A R functie is der fouten spa AF", waardoor My weder van Mp» afhankelijk kan zje Dit geval doet zieh o. a. voor bij de hoogte A van een LI schenpunt in een net van hoogtebepaling. Stel dat gevondet is na veret | | fening 100 AS Ve de. hoogt A h la B a en mmm "ep © Be Ae Nd A | x Ge GR en fa waarvoor de ware hoogte F, en Fa zijn. Voor de \ effende waarde r van de hoogte R van het tusschenpunt d neemt men dan aan: ERE fi + Piza. Mn R sil SR 4 D S en Wanneer p, en p,” de waargenomen hoogteverschillen rn AenC en CenB zijn, x, de aan te brengen correctie aan f hoogteverschil p, tusschen Aen B. De aan te brengen T reclies aan de hoogteverschillen pw en pa” worden dan gel | l Th z en T n a voorstellen. Verder noemen we de ware hoogteverschillen W“ schen A, B en C successievelijk P,, P,/ en P,", en de waarneming” ; ar fouten in deze hoogteverschillen aps ops, Api De n hoogte R van het punt C is: R Bij aftrekking van (49) en /50) vindt men voor | b L wanneer l ent, en £ de lengte AC, Blad =F,+P, Kd: e E - 2 o 197 gebleven fout A À in de vereffende hoogte r van het punt C de uitdrukking: AR=AF,+ spitz. In aanmerking genomen dat Ak A Fy= dy +0 Pa An + A pn + Apr" is, zoo heeft men: l l lą D E CR N: se 288 Be e ën = 51 WE , L È yA ) De fout AR is dus een lineaire functie van de fouten ô Fi, A Fa en van de waarnemings fouten A p, en A pn. Beide leden van vergelijking (51) in het vierkant verheffende, vindt men: 12 I? + lila a ‚ks ARi= 12? 2 AFA Pie te ( NW md ter do Zero ? F, ITa A Pa i 1? l k h z A Haps’ Ja Apr AF 2 A Pn Ba 1 Apa T at Pr e P L oi A Fa el — A pr. A Fa Kr A pn À Pr" ei, Nu is in een hoogtenet de overgebleven fout A F in de hoogte van een der knooppunten, een lineaire functie van de gecorrigeerde hoogteverschillen (py + 24)... - (Pa + £n) en daar we boven gezien hebben dat p- z7 een: lineaire functie der Waarnemingsfouten An... Ap, is, zoo zijn ook A F; en A Fs lineaire functie van Api... Ale: We kunnen dus A éi en A Fa voorstellen door de uitdruk- kingen Za; Ap, en y ër Apr, zoodat a " l = de gemiddelde van (A pr! A Fi a P Pach fe Da — gemiddelde van E À py Ea A pi + à Pa" E% A pa) is, daar de "aa van elken term. 2; 4 Pr’ À pr gelijk ois behalve die yan den term. an Al Be D Pn = an ap (A Pr +4 P) die gelijk z is aan gem. van a, À sw gu p'n, zoodat we hebben: 198 ¡A | la ENT li PO 2 lą y RE A, gem. van A „e An) a = Un CN lą et: Verder is in (52) de gemiddelde van 2 Apr Apr" Gei L daar Ap,' en Ap,” onafhankelijke waarnemingen zijn. Dit in aanmerking genomen, verkrijgen we derhalve, door van alk termen van vergelijking (52) de gemiddelde te nemen, W de middelbare fout in de gecorrigeerde hoogte r de uitdrukking: l k 2 lą? 3 lè tą M= Mr) +2 UE +( + Ma): + Get krzyh FL: 2 2 : Hu ln + e an) Gr ai zk: a o ` Cl $ | Voor °t geval dat de middelbare fouten px’ en Un! in e nemingen p, en p,”, gelijk zijn aan I, sten la p’, zooals dit dl een waterpasnet gesteld wordt, waarbij # dan de middelbar fout is in een waargenomen hoogteverschil tusschen 2 or op de eenheid van lengte verwijderd, wordt de laatste tern van vergelijking (52) gelijk o, terwijl de voorlaatste gelik Pe SC va he) Ke CN pa is, zoodat we voor de middel" fout Mr vinden: 2 lla 3 M, = Ly ` lila um + SAP R = | EE e m) L A Hierbij moeten we dus My, My, en Man, door midde de formules (47) en (48) bepalen. F af Eveneens zal het noodig zijn Mais te bepalen 200° à de coordinaten van een punt (bv. het hoek punt van een | hoeksnet) voorstellen, voor welk punt we de foutenellips kennen. KINOLOGISCHE STUDIÉN. DOOR P. VAN LEERSUM. I. Het goede voorbeeld volgende van mijnen hooggeachten vriend, den bekwamen kinoloog Dr J. E. pe Vru, zoo stel ik mij voor successievelijk in het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch- Indië eenige kinologische studiën te plaatsen; ik spreek daarbij den wensch uit, dat zij in het tijdschrift welkom en voor de kinaplanters van eenig nut zullen zijn. En zoo begin ik dan met eene opgave der resultaten van de analyses van kinabasten, gedroogd bij verschillende tempe- raturen, ten einde niet alleen den invloed van een hoogere of lagere temperatuur op het alkaloid-gehalte te kunnen nagaan, maar ook om het maximum te bepalen, hetwelk niet mag overgeschreden, wil men zich voor groote schade vrijwaren. Alvorens daartoe echter over te gaan, teeken ik alleen nog aan, dat het door mij geconstateerde feit, (dat bij het enten van Cinchona Ledgeriana op C. Succirubra, de kinine (hoewel in geringe mate) van eerstgenoemde soort overgaat in den Succirubra-onderstam en de cinchonidine van den Succirubra- onderstam in de daarop geënte C. Ledgeriana) als algemeen bekend mag aangenomen worden; dewijl hiervan voldoende voorbeelden zijn gegeven in het Verslag van den Directeur der Gouvernements Kina-onderneming over het jaar 1886. () De navolgende cijfers toonen beter dan de wijdloopigste beschouwingen aan, hoe voorzichtig men bij het drogen van kinabasten moet zijn met het regelen en constant houden der temperatuur; en welk enorm verlies in alkaloid-gehalte eene betrekkelijk geringe rijzing kan te weeg brengen. TT e €) Natuurk. Tijdschr. voor N. 1. DI. XLVII bladz. 239. ATEN RE = Ss LSA Ss Kinine S = ee Totaal.) EZ = | 8 | SE Ss ö Ae er 5.86, 0.69 a 0.54| 7.09] 7.88 |Bast in de lucht gedroogd. 5.88) 0.66, — | 0.56| 7.10] 7.91 Dezelfde bast gedroogd bij W | 5.87] 0.58| — | 0.62| 7.07] 7.90 WW 6.83| 0.57| —! 0.631 7.05| 7.84| >» » „OB 8.81| 0.81] — | 0.70| 7.02) 7.82] > NO 6,79) 0.51] — |-0.74|-7:04] 7.79] aerer 5.68) 0.50) — 0.54 | 6.72] 7.64 » » » » 110% 4.800.361 "0.515.671 6.461 >» > >» IBU 2.951 0.12| — | 0.47| 5.53] 5.94 » 120% 7.181 0.40! —| 1.051 8.58| 9.62 Bast in de lucht gedroogd 7.04 ,0.50| — | 1.01| 8.55] 9.47 Dezelíde bast g | el vn droogd bij 100%.) ©" 7.04! 0.51} — | 0.98! 8:55| 9.47|Dezelfde bast ge er © droogd bij 105 6.10, 0:54} — | 1,48| 8.12| 8.21 Bast in de es gedrang 6.06; 0.50! —! 1.50 8.06| 8.15'Dezelíde hast ge- droogd bij 100° pue” 6.04| 0.50) — ; 1.48! 8.02] 8.12 Dezelfde bast BET den boom in | droogd bij 105%. a 5,92! 0,48| — 1.501 7.70] 7.96 Dezelfde bast oc droogd bij 11 5.28 1.15] —| 9:14 17.57 7,10, Bast in de lacht coro 5$:28/1.14| —| 1.12] 7.541 7.10 Dezelfde bast ge- : droogd bij 100 PE 5.21) 1.14] -—1 1.10 7,45 A trocki bast de A droogd bij 105?L4 gid © 3.83 0.61| | 1.02| 5.46] 5.15 Dezelfde Ve Be) gen want droogd bij 110702) groogse | 3.59 0.59! — 0.90] 5.08 be? 4.85 Dezeifde bast ge droogd bij 110% à. 120%. 201 Zooals blijkt kan men dus tof 95°C. of 200° F. zonder vrees voor verlies van alkäloid de basten drogen. | Wat nu de manier van. drogen aangaat, zij opgemerkt dat die op ijzeren platen tegenwoordig vrij wel verdrongen is door droging met behulp van de T Sımocco; welke, alhoewel een groote vooruitgang op dit gebied zijnde, toch nog niet het ideaal van eene drooginrichting is. i | | Enkele verbeteringen zijn wel reeds aangebracht , doch het laatste woord is ook hierbij zeker nog niet gesproken. In netheid en zindelijkheid overtreft zij verre de droging op platen; maar vooral is de grootere voortreffelijkheid daarin gelegen, dat men de temperatuur beter in zijn macht heeft, en deze dus naar willekeur kan regelen , waartoe buiten aan de T Sirocco een thermometer is aangebracht. Dit neemt niet weg, dat men ook hierbij door onoplettendheid en te hard stoken de maximum temperatuur kan overschrijden, doch door het aan- brengen van een verklikker kan gezorgd worden, dat men bij het bereiken der maximum temperatuur gewaarschuwd wordt. De vier volgende analyses (gedaan voor een kinaplanter in de Preanger, die beide soorten van drooginrichtingen gebruikt) toonen het verschil in alkaloid-gehalte aan eener zelfde partij bast gedeeltelijk gedroogd in de T Surocco en gedeeltelijk op platen. (Voor alle zekerheid zijn van elke partij twee analyses gedaan.) Kinine, | Cincho | Kini- T Zwavel | | me | | ee sl alcaloïd, En 0.55 2.55| 8.45 | 7.20| Gedroogd in T Syrocco. | 087 2.611 8.45| 720) » ss > ens 0.52 2.52| 7.44| 6.19 » op platen. | | 258) 744) 611] > > » Uit deze analyses blijkt nu duidelijk, dat men bij het drogen °P de platen een te hooge temperatuur heeft gebruikt. Een eenvoudig toestelletje, (hetgeen ook o. a. door den onder- 202 geteekenden is aangebracht op de droogplaten van de Gor vernements kina-onderneming Nagrak, waar nog geen T Syro cos aanwezig zijn) bestaande uit een houten drievoetje waat tusschen een thermometer is geplaatst, kan bij eenige oplet: tendheid deze overschrijding echter gemakkelijk voorkomen. Het wordt geplaatst boven de stookinrichting, en zóó, dal de kwikbol, omgeven door een weinig kinabast, op de ijzeren ` plaat komt te rusten. Het kwik mag in geen geval hooge! | rijzen dan 100° Celsius. | LeMBANG , 20 Mei 1889. NOTULEN VAN DE VERGADERINGEN DER KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN NEDELANDSCH-INDIË, GEDURENDE HET EERSTE HALFJAAR VAN 1889. Vergadering der Directie, gehouden op 17 Januari 1889, Tegenwoordig zijn de Heeren: Janssen VAN Raar, DR. VAN DER Stok, Dr. Sturen, Herisca, Scuerpen en DR. FiGEE. De Heer Treve heeft bericht gezonden dat hij de verga- dering niet kan bijwonen, De Voorzitter opent de vergadering, waarna de notulen der "ge vergadering worden gelezen en goedgekeurd. L Tot Leden worden benoemd de Heeren: De. R. F. J, WYCKERHELD Bispom Off. y. Gez. 1° kl. te Lahat ; R. Here en ur onderwijzer te Weltevreden; E. M. Poortman, controleur B. B. te Balapoelang; F. w. STAMMESHAUS, Officier van Gezondheid te Kepahiang ; | Dr. H, WG UreRuónLEs , Officier van Gezondheid 2° klasse, te Willem L: A WAFELBAKKER , Officier van Gezondheid 1° klasse te Riouw. | | 14 | 204 Il. Van de Ledenlijst worden afgevoerd de Heeren: F. J. Conxeuissen, M. J. H. Ter Linnen, J. MiŁpen, A. E. Mou, J. De Seneemaker, J. M. Van VLEuTEN. J. A. Rocuussex. UL. Wordt voorgelezen het volgende schrijven van den Het A. E. Kerknovex te Ardja-Sari bij Bandoeng dd. 14 Dec. 18% »Sedert een paar dagen heb ik het verschijnsel van W »trekken van vlinders wederom waargenomen, volmaakt op de »zelíde wijze als vroeger. °t Is dezelfde witte dagvlinder. pe »aantal is tot dusverre niet groot. Toch zijn er gednrendek »zonnige morgenuren bijna zonder ophouden exemplaren ep »die op gewone wijze met groote haast en volharding WI" »van West naar Oost vliegen z IV. Wordt voorgelezen een schrijven van den Heer De. Jut | Hann te Weenen, waarbij deze bedankt voor zijn benden tot Correspondeerend Lid der Vereeniging. Wordt voorgelezen missive dd. 29 December 1888 N. ai van den Directeur van B. B. waarbij wordt gevraagd tere | zending van het verslag betreffend een dienstreis M Karimon-Djawa-eilanden door den Heer S. H. Koons: De Secretaris deelt mede, dat hij aan dit verzoek niet kunnen voldoen omdat in dat handschrift zoowel dor Y [| | "EI auteur als door de redactie velerlei veranderingen zijt / datt gebracht, dat het in de drakkerij veel heeft geleden ge | redacteur het na het afdrukken heeft vernietigd: dat m geest door hem aan den Directeur van B. B. is gent | onder toezending van twee exemplaren van de er. + van het tijdschrift, waarin bedoeld verbeterd verslag genomen. Verantwoording over het jaar 1888 wordt in handen ©. van de Heeren Henixca en Scnerren om te worden ? un voorgelezen een circulaire van de Redactie o »Feuilles des jeunes naturalistes” te Pary” ee. 4 z wederzijdsche publicatiën wordt voorgesteld: De bibliothecaris wordt verzocht hieraan te voldoen. ' ned VI. De door den Penningmeester ingediende Wat ` | 3 208 Daar er niets meer aan de orde is, sluit de voorzitter de vergadering. Goedgekeurd in de Vergadering van 14 Februari 1889. Janssen VAN Raar, Voorzitter Fiore, Secretaris. Algemeene Vergadering van de Leden gehouden op 14 Februari 1889. Tegenwoordig zijn de Bestuursleden: Janssen van Raar, Dr. vn STOK, Dr. Soen. Scuerrer, Herinca, Dr. KLoos en Dr. Fuert. benevens de gewone Leden ScHEPPER en METELERKAMP. De Voorzitter opent de vergadering, waarna de notulen der in het vorige jaar gehouden algemeene vergadering worden voorgelezen. : Hierop leest de voorzitter zijn verslag voor omtrent den toëstand der vereeniging in het afgeloopen jaar, hetwelk door de aanwezigen met belangstelling wordt aangehoord. | De ondervoorzitter betuigt na afloop den spreker, namens de aanwezigen, dank voor de wijze waarop hij dit nitgebreid Verslag heeft samengesteld. Hij stelt voor een afdruk van dit verslag aan te bieden aan zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal, daar dit zeker de heste wijze is om Z. E. bekend te maken met het doel en het Streven van de Koninlijke Natuurkundige Vereeniging. ` Dit Voorstel wordt aangenomen. | Hierop sluit de voorzitter de algemeene vergadering. » Vergadering der Directie, gehouden op 14 Februari 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren: Janssen van Raay, DR. tu DER STOK, Dr. ŚLUITER, Scherrer, Herisca, DR. Ku a Dr. Fer. Afwezig zijn met kennisgeving de Heeren Dr. Tm en Dr. Gresuorr. | De Voorzitter opent de vergadering waarna de notulen de vorige vergadering worden gelezen, goedgekeurd en geteekenl I. Tot Lid wordt benoemd de Heer F. A. Heerser, Ut troleur te Toboali. I. Van de Ledenlijst worden afgevoerd de Heeren : J. Sou H. J. S. Worer, C. A. Niesen, J. J. De Weyer en H. Dura‘ UL De Heeren Herga en Scherrer deelen mede dat dot hen de rekening en verantwoording van den Penningmeester" nagezien en uitmuntend in orde is bevonden. ur IV. Wordt voorgelezen missive dd. 19 Januari 1889 N° | van den Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nbr waarbij wordt verzocht de bijdrage voor het Koloniaal Ve 200 vroeg mogelijk te willen indienen. ii De Secretaris deelt mede dat bereids door hem 4% verzoek is voldaan. wię : V. De Voorzitter deelt mede, dat het der emer derland gelukt is een Zoöloog te vinden, die geneigd is wirs over te komen tot het doen van wetenschappelijke onde $ kingen. Deze wil echter niet korter dan zes maanden p De in het verzoekschrift aan de Regeering gevraagd? qu van f 1200 tot bestrijding van reis- en verblijf kosten a: zulk een lang verblijf niet voldoende. Daar het verzoekst bovengenoemd evenwel nog niet doorgezonden was: y d wektor in overleg met den ondervoorzitter en den se de daarin aangevraagde som veranderd in f 2400. Deze Verandering wordt goedgekeurd. VL Het volgende wordt voorgelezen uit een sch den Heer A, E, Kerkuoyen, gedateerd Ardja-Sari 5 Februa rijved "i ri 18 A A 207 ...»Korten tijd geleden deelde ik u mede dat het trekken »van vlinders weder door mij waargenomen was, onder de- »zelfde omstandigheden als vroeger. „Gisteren, in de theetuinen alhier zijnde, merkte ik het »verschijnsel wederom op, doch zag met verbazing dat de srichting, waarin de vlinders voorttrokken, eene geheel andere »wäs, zijnde deze thans van Z. O waar N. W. »Qok heden morgen in de Sawahs bij Bundjaran (vlakte »van Bandoeng) zag ik een groot aantal van dezelfde witte en »geele vlinders naar het Noordwesten trekken.” VII. Ter tafel komen de volgende werken, door hunne auteurs voor de bibliotheek der Natuurkuudige Vereeniging ten geschenke aangeboden. Mn. M. C. Pierers. Ueber die Entwickelungsgeschichte eeniger Javanischen Papilioniden-Raupen, en Dr. H. I. E. Peeren. Over de Sereh-ziekte. Daar er niets meer aan de orde is sluit de voorzitter de vergadering. Goedgekeurd in de Vergadering van 14 Maart 1889. JANSSEN VAN Raay, Voorzitter. Ficee, Secretaris. Vergadering der Directie, gehouden op 14 Maart 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren: Janssen vaN Raay, Dr. VAN DER STOK, Dr. Sturrer, Dr. Gressnoer, Scherrer, DR. TREUB, Kä Kroos, Dr. ONYEN, TEN BrummeLer, Dr. KYKMAN, van EECKE ew het Berelid de Heer Everıns, Prof. Max. WEBER, a r VAN Ruerscnorex uit Kediri, alsmede een groot aantal ên met hunne dames. nc opent de vergadering en geeft het woord aan ` SLUITER tot het houden der aangekondigde voordracht: 208 »Over het al of niet waarschijnlijke van het overerven va de »verkregen eigenschappen en het belang dezer vraag wh » Biologie”. Deze lezing zal in het Tijdschrift worden opgenomen. De Voorzitter betuigt den spreker den dank der vergadering Daarna wordt overgegaan tot het beschouwen van een gm aantal marmersoorten welke door den Heer van er in het Kedirische zijn aangetroffen en thans door Za industrieel ter bezichtiging en ter beoordeeling van de y der Natuurkundige Vereeniging ter tafel worden coa _L De notulen der algemeene vergadering a 14 P : alsmede der op dienzelfden avond gehouden Directio-vergaderik worden na lezing goedgekeurd en geteekeend. I. Tot leden worden benoemd de Heeren: G. B. J. Casrensz, Genieofficier te Batavia. €. H. D. Moxov De FRorozvit LE, Assistent-resident te Bondowe: G. GORTER, particulier onderwijzer te Batavia. pá SAD Herea, President van den Lan Meester-Cornelis. Bandit H B. VAN per Kork, Controleur 1° klasse B. B. Ir Ver D F. Verouux LuxeL, Secretaris der Residentie te Pamekasan. «Alla. F. L. Vas per Vine, administrateur te Karang Nongko m A UL Van de Ledenlijst worden afgevoerd de Heere G. C. Simons: en F. Verstinen. as peken De voorzitter deelt mede, dat het hem bereids auf: is, dat de aan de Regeering aangevraagde subsidie groot / niet zal worden toegestaan. l Met het oog op de pogingen die reeds in Nederlan als in Ned.-Indië zijn gedaan om een wetenschappelijk” i zoekingstocht in deze gewesten mogelijk te een er het oog op de omstandigheid dat het hier een ee: jón À neming geldt, door het initiatief der beide ger ` Nederland en hier te lande op touw gezet, meent de dat dit onderneming geen schipbreuk mag lijden door god | 209 aan fondsen alhier, en stelt hij dus voor om uit de kas der Vereeniging een som van 1000-— beschikbaar te stellen voor dit doel. De Heer Treve heeft verder van eenige be ang. stellenden toezegging gekregen van bijdragen tot een bedrag van ongeveer / 500—, en de commissie maakt zich verder sterk het nog ontbrekende door vrijwillige bijdragen van vermogende vrienden en beschermers der wetenschap bij elkander te verkrijgen. Hierdoor zal het slagen der weten- schappelijk reis van den Heer Bürikorer, van het Leidsch Museum, verzekerd zijn. De Heer Van ner Srok meent dat het op den weg der Vereeniging ligt dergelijke ondernemingen te bevorderen en te steunen. Aangezien de vereeniging geen schulden meer heeft, meent hij dat de kas de voorgestelde bijdrage best zal kunnen missen daar toch bij een behoorlijk evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven het bezit van baar geld voor een vereeniging als de onze niet volstrekt noodig is. Wordt besloten uit de kas der Vereeniging een som van f 1000— beschikbaar te stellen voor den voorgenomen weten- schappelijklijken onderzoekingstocht van den Heer Bürikoren, Zoóloog aan het Museum te Leiden. V. De Heer Suen leest het volgende voor uit een schrij- ven van den Heer Dusoıs te Pajacombo, naar aanleiding van den aan dien Heer toegezonden schedel, door den Heer VAN RIETSCHOTEN in zijn marmergroeven in het Kedirische opge- graven. >Ik vond den schedel in een zeer treurigen toestand en be- »lreur meer nog dan het gebroken zijn in tal van stukjes en "Stukken, dat er wel eenige fragmenten van den handwortel, "een stuk hielbeen, brokjes ribben en een deeltje van een dij- »been bij waren, maar dat van de onderkaak alleen een stuk (a gedeelte) voorhanden was, zonder dat ik het evenwel in »het belang der zaak zou achten dat de opgravingen door niet- »deskundigen worden voortgezet. 210 »Ik ben dan een volle week bezig geweest met beitelen, »lijmen en volgieten met gips, en mag mij er nu in | »den eigenlijken schedel in hoofdzaak, wat vorm x e »gen betreft, voor mij te zien staan, en al heeft he we »Heer VAN RIETSCHOTEN uitgedrukte vermoeden, def e : »schien wel de schedel van een menschachtig wi kon z »zich niet bevestigd, zoo is de ontdekking van dien Heer = »mijns inziens, een hoogst belangrijke. De schedel WV 3 »lijk in ieder opzicht zoo sterk af van de type der u »dige bewoners der West-Maleische eilanden dat er dak »blik aan te twijfelen is, of hij heeft met dat Na Re »ras niets te maken. Hij is sterk dolichocephaal ( pe »index=72) en zeer laag (platycephaal) terwijl Maleische oi D »de meest typische brachycephale en hypsicephale »men kent. »Het voorhoofd is vrij laag en vlak, hoewel het tn »een uiterste bereikt als de schedel van het Neanderthal, »het gewelf (is) eenigszins wigvormig. ista »De prognathie mag niet sterker zijn dan die van gr »Maleischen schedel, toch staat over het algemeen deze n doed »belangrijk lager. Zonder een bepaalde uitspraak zz »voordat ik gelegenheid heb gehad door wer mij de »vergelijking hem een vaste plaats te geven, schijn ki »schedel het meest met de papoea-type overeentekomen, a "ik het zoo goed als zeker dat nu de eerste vertegenwo des te »der oorbevolking van Java gevonden is. Dit laatste À “aangenamer, wijl Virchow bij een geheele reeks van »uit grotten van de Philippijnen de Maleische type zZ »en constant terug vond, en wijl, zooals u RE »kwestie van de oorbevolking van den Archipel a »Anthropologen altijd veel belang heeft ingeboezemd , elst »haar uit vertwijfeling van de Tagesordnung heeft pe il "Ik geloof dat de Heer van Rrerscnoren tevreden # „over de gedane E, el / VL De voorzitter zegt den Heer vay Rrerscnoren dank 0 211 het toezenden van den in bovengenoemden brief van den Heer DuBors bedoelden schedel. De Heer van Rierscnoren zegt dat hij, nadat hem de belang- rijkheid zijner vondst was gebleken, onmiddellijk last heeft gegeven de uitgravingen ter vindplaatse te staken. Hij zal verder gaarne al het mogelijke doen om der vereeniging te dezer zake van dienst te zijn. Daar er verder niets meer aan de orde is, sluit de voor- zitter de Vergadering. Goedgekeurd in de Vergadering van 11 April 1889. JANSSEN van Raay, Voorzitter. Ficer, Secretaris. Vergadering der Directie, gehouden op 11 April 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren: Janssen var Raav, Da. Van DER STok, Dn. SLUITER, HERINGA, Scherrer, DR. Kroos, TEN Brumweren en Dr. FIGEE. l. De notulen der vorige vergadering worden gelezen, goed- gekeurd en geteekend. IL Tot leden worden benoemd de Heeren : H. B. van Beoren, geneesheer te Djombang. Ma. Si, Lacerwey, Secretaris Dept. van Justitie te Batavia. J.J. R. Raar, Inspecteur der Spoorwegdiensten en van het Stoomwezen te Medan. G. W, S. voy Weperen, Civiel geneesheer te Bandong. Van de Leden lijst worden gevoerd. De Heeren A. Ferxema, W. Georces, J. G. E. Macnik, E. Worpr en J. H. Damman. IV. Wordt voorgelezen het Extract uit het Register der Besluiten van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indié dd. 20 Maart 1889 N°. 5 waarbij aan het Bestuur der Kon. at. Vereeniging in Ned.-Indië wordt te kennen gegeven: IE »dat zijn verzoek (subsidie groot f 2400) met het 005 Y »den stand der bij het betrokken artikel van de begrooting »van 1889 toegestane fondsen voor inwilliging niet vatbaar 5, »maar dat de Regeering bereid is voor 1890 het ten wę »bedoeld subsidie te verleenen, indien de bij de begraff? »dat jaar uitgetrokken fondsen daartoe vrijheid zal e? dé V. De Heer Sturmer vertoont een collectie | bijeenverzameld door den Heer J. Bressuer, apotheker le À | en aan de Vereeniging ten geschenke gegeven, togon p ding van de gebruikte spiritus en stopflesschen. Hierbij vinden zich zeer merkwaardige exemplaren. k Deze collectie wordt onder dankzegging aanvaard, en gevraagde vergoeding toegestaan. a VI Heer Stuiter deelt wijders mede dat hij 5 Heer Borsıus, die zich waarschijnlijk te Soemenep pe vestigen, wenscht te verzoeken eveneens Zecevertebrala d hem te verzamelen onder voorwaarde van vergoeding W maken onkosten. Ook dit wordt toegestaan. Wéer": VII. De Heer Van DER STOK brengt verslag uit nop Air verrichtingen van het comité. Door welwillende mei ci van meerdere kanten was de som van f 2400 Re pe zenden van den Heer Birrkoren benoodigd, al spoedig cal gebracht. Hiervan werd aan het comité in Nederland de bericht gezonden ‚ en tevens werd aan dat comité verder ge? lijk kennis gegeven van de toezegging der Regeering SCH gelijk subsidie voor het jaar 1890. Men zal dus daar P | naar een geschikt persoon kunnen omzien. ink Van wege de speciale studie van den Heer BúTIKoFER | de reis per S, $, Lucirer naar Natoena te hijs | zal nu worden vervangen door een reis naar gege | verder langs de nieuw aan te leggen spoorbaan op $i greed Westkust. Te dien einde heeft het comité nogmaals gereques pos | aan Z. E. de Gouverneur-Generaal ten einde voor we" Burigorer vrij vervoer van Batavia naar Padang te * | 215 Wijders heeft het comité kennis gegeven van deze voorge- nomen) reis aan den Gouverneur van Sumatra's Westkust met het verzoek den Heer Bürıkorer bij voorkomende gelegenheid wel te willen assisteeren. VIII. De Voorzitter deelt mede dat het aantal correspon- deerende leden in het Buitenland thans 29 bedraagt, en ver- zoekt dus den Heeren Bestuursleden iemand te willen aanwij- zen, die voor het buitenlandsch correspondeerend lidmaat- schap in aanmerking kan komen. Wijders deelt de voorzitter mede, dat hij wegens zijn ver- trek naar Nederland in de volgende maand wenscht af te treden, zoodat alsdan in de volgende vergadering een andere voorzitter zal moeten worden gekozen. Daar er niets meer aan de orde is sluit de voorzitter de vergadering. Goedgekeurd in de Vergadering van 9 Mei 1889. JANSSEN VAN Raay, Voorzitter. S. Ficee, Secretaris. Vergadering der Directie, gehouden op 25 Mei 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren: Janssen van Raay, Dr. Van DER STOK, Dr. TREUB, Scherrer. VAN EECKE, DR. SLUITER, DR. Kroos, Hardeman, BoLLAND en Dr. FIGEE. De Heer Tex BnuwweLeR heeft kennis gegeven dat hij de Vergadering ‘niet kan bijwonen. : Verder wordt de vergadering bij gewoond door Prof. Wun ut Amsterdam en den Heer Borsıus. L De notulen der vorige vergadering worden na ep goedgekeurd en geteekend. de Naar aanleiding van het sub VIL in de notulen zooeven gelezen, deelt de Heer Treus mede, dat door de Regeering 214 gunstig is beschikt op het verzoek van het comité om mj ` vervoer voor den Heer Bürıkorer van Batavia naar IN II. De Heer Borsivs zegt, eveneens naar aanleiding dr voorgelezen notulen (sub. VI.) dat bij gaarne bereid is de ver- eeniging in de bedoelde richting behulpzaam te zijn. IV. Van de Ledenlijst worden afgevoerd de e | F. H. Baver, H. J. Boxemerer, C. J. CORNELIS, 3 wë | HASSELT, J. C. voy HeRrtinc, H P. Van HeukeLom, J. N | DER PALM, J. De Jose, J. A. R. ErkeLeNS. V. Tot Leden worden benoemd de Heeren: y J. A. W. van Bersex, Ingenieur en Chef van het Kada te Batavia. F. A. Bercmass, Administrateur te Tegal. K. E. €. Groen, Controleur B. B. te Batoe Radja. J. D. Hevsıss, Suikerfabrikant te Koedoes. K. H. vay Lee, Hulponderwijzer te Boelecomba. J. VoLLkMA , Officier van Gezondheid te Pajacombo. „i VI. Worden voorgelezen missive van Mevrouw de w. Dn. F. C. Doxoers geb. Hugrecur en van den Heer 8 e Van Der Bure, mededeelend het overlijden der Heeren a C. Doxpers en P. Van per Bure, in leven correspondeere leden der Kon. Nat. Vereeniging. tę be Wordt besloten deze met schrijven van rouwbeklag antwoorden. SS VIL Wordt voorgelezen een eirculaire van de voor het Internationaal Zoölogisch Congres in 1889 te te houden. Wordt: besloten om den penningmeester van gemelde 5 missie een som van 30 francs WM toe te zenden, mel s publicaties van het Congres daarvoor te mogen ontvang VHI. e Wordt voorgelezen een missive van den 1% 600% nements Secretaris We Generaal wordt aangeboden een Nederlandsch exempla? d het door Prof. Dr. C. A. PekeLwaniNc en Dr. C. WINKLER yde gebracht rapport omtrent hun »onderzoek naar den aard? neul i uver | Waarbij namens Z. E. den Go 215 »vorzaken der beri-beri eu de middelen om die ziekte te be- »strijden””. VIH. Wordt voorgelezen missive dd. 1 Mei 1889 N°. 4495 van den Directeur van O. E. en N. waarbij aan de K. N. Y. wordt aangeboden een in de nieuwe haven le Cheribon opge- baggerd been, met verzoek te willen mededeelen of zij prijs stelt op het bezit daarvan voor hare verzamelingen. De Heer Szurrer deelt mede, dat door hem bereids is geant- woord dat bedoeld been (humerus van een Stegodon) beler ge- plaatst is in het museum te Leiden en dat hij daarom den Directeur yan O. E. en N. heeft voorgesteld genoemd been tegelijk met een paar schedels op te zenden aan den Directeur van het Museum voor Natuurlijke Historie te Leiden. IX. Tot Correspondeerend Lid in het Buitenland wordt be- noemd de Heer Dr. K. Göser, Professor te Marburg. ` Tot correspondeerende Leden in Nederland worden benoemd de Heeren Prof. Dr. Max Weser te Amsterdam en Prof. Dr. A. Wicumanx te Utrecht. De Heer Wicumanxx ter vergadering aanwezig verklaart, onder dankzegging de benoeming te aanvaarden en zegl, op een daartoe strekkend verzoek van den voorzitter, ¡dat bij gaarne bereid is een verslag over zijn reis naar Flores enz. voor het Tijdschrift der Vereeniging af te staan. XL De Heer Van nen Srok zegt dat, in navolging van eenige meteorologen in Europa door hem aan het observatorium ten onderzoek is ingesteld naar de betrekking tusschen de schijn- gestalten der maan en de dagen waarop donder werd waar- genomen. Die dagen werden gerangschikt volgens de phasen der maan en het resultaat was dat inderdaad meer donder werd waargenomen. op dagen van nieuwe maan dan op die gen waarop de maan vol was. Dit resultaat kwam overeen met dat door Vox BesoLp en anderen verkregen. Verder vertoont de Heer Van per STok eenige photogrammen Verkregen met den Sunshine-Recorder van het observatorium. Deze toestel is eenvoudig een cylinder waarin twee gaatjes 216 ter weerszijden zoo aangebracht zijn, dat de zon des voormik dags door het eene gaatje schijnt en "e namiddags door hl andere. De cylinder is aan de binnenzijde bespannen mel vor het licht gevoelig ferro-prussiaat papier. Het lichtbeeldje van de zon dat op dat papier valt beschrij daarop in den loop van den dag een kromme lijn, uit we takken bestaande. Indien zich echter wolken voor dem bevinden zal ook de werking van het licht op het papier onder broken worden. Bij ontwikkeling (door uitwasschen) krijt men dan ook een kromme lijn, meer of minder discontinu, il naarmate de bewolking grooter of minder groot is geweest Op deze wijze wordt dus de duur van den zonneschijn gehel en al automatisch geregistreerd. Voorbeelden hiervan metde ` beschreven Sunshine-recorder en met een dergelijken gewijzigi” toestel verkregen, werden aan de vergadering ter bezichtigil£ rondgedeeld. e De Voorzitter zegt den Heer VAN DER STOK dank voor zu mededeelingen, en stelt alsnu voor om over te gaan tot de verkiezing van een nieuwen voorzitter. ; De Heer Vax per Srok verzoekt echter den Heer eg VAN Raar om tot het einde der vergadering den hamer gen” voeren, en dus de verkiezing tot de volgende vergaderins te stellen. Verder het woord tot den Heer Janssen van RAAY Ka wijst de Heer Vay per Srox er op wat de Kom i Natuurkundige Vereeniging aan den Heer JANSSEN VAN e te danken heeft, hoe door zijn toedoen het jedental SE toenemende is geweest, hoe hij het nuttige maar een! ist werk verricht heeft van de samenstelling van het Alphabet” . Hi i de Register op de dertig eerste deelen van het Tijdschrift Vereeniging. u. de Hij wijst er verder op hoe met den aftredenden Wes! de band wordt verbroken van het tegenwoordige gr | ar Bu slacht met de oprichters der vereeniging. Hij Y kunnen mededeelen dat ook nu nog de Heer JANSSEN 3 i S 217 niet wil ophouden werkzaam te zijn voor de Vereeniging en daarom op zich heeft genomen een Alphabetisch Register samen te stellen van het tweede dertigtal deelen van het Tijdschrijft. De hoogste eerbewijzen die de Vereeniging kan schenken, heeft de Heer Janssen van Raay reeds ontvangen daarom be- paalt spreker zich er toe om den Heer Janssen van Raay ook namens de aanwezige leden een goede reis, geluk en gezondheid in patria toe te wenschen. Zichtbaar aangedaan bedankt de Heer Janssen van Raar den spreker en neemt daarna van allen hartelijk afscheid waarna voor de laatste maal de Vergadering van Directeuren der Konink- lijke Natuurkundig Vereeniging door hem wordt gesloten. Goedgekeurd in de Vergadering van 15 Juni 1889. VAN DER STok, Onder- Voorzitter. FiGEE, Secretaris. Vergadering der Directie, gehouden op 15 Juni 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren: Dr. VAN DER STOK, Dr. OSNEN, Borasb, Dr. Erskmans, Herisca, SCHEFFER en Dr. Ficer. De Heeren Dr. Treue en Dr. Kroos hebben kennis gegeven dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen. De Vice-president opent de vergadering waarna de notulen der vorige vergadering na lezing worden goedgekeurd en geteekend. L Van de Leden lijst worden afgevoerd de Heeren: L J.J. Wien srx en A. Haca. IL. Tot Leden worden benoemd de Heeren: P. M. Apèr, Controleur 1° kl. B. B. te Tjiawi; E. €. F. Broen, notaris te Grissee; F. H. van Kooren ‚ Civiel en Electro-technisch Ingen. te Batavia T.J. A. var Zut, pe Jonc, Generaal-Majoor te Batavia; 218 terwijl wordt aangeteekend dat de Heer M. J. van Bosse wi verlof teruggekeerd is. III. Tot Dirigeerend Lid der vereeniging wordt met alge meene stemmen benoemd de Heeren J. Berman, Inspecteur hi den Post- en Telegraafdienst. | IV. Wordt voorgelezen het Gouvernements besluit dl 6 Juni 1889 N°. 25 waarbij de Directeur van O. E. en N. word | gemachtigd om een in de haven van Cheribon opgebaggerd het | alsmede eenige in het museum der Kon. Nat. Vereeniging | aanwezige schedels van olifanten etc., welke gemelde Les: ging aan s’Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden wenscht af te staan op s’Lands kosten naar Nederland op Y zenden. Wordt gesteld in handen van de Directeur val het Museum. V. Komt ter tafel cen schrijven (dd. 28 Mei N°. 121) val het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschap waarbij wordt aangeboden een nota van den Heer J. TEN Hove Hulpprediker in Menado, over vallende sterren. de Wordt besloten deze nota, waarin een vrij juiste verklarıng wordt gegeven van het feit dat het grootst aantal vallend sterren wordt waargenomen omstreeks drie uur in den morge stond, onder dankzegging aan het Bataviaasch Goode terug te zenden, met de mededeeling dat de verklaring e hoofdzaak overeenkomt met die van Seng, welke vinden is op Ps. 249 van Mürrer’s Lehrbuch der kosmische! Physik (4 uitgave). s | VL De voorzitter brengt ter tafel een schrijven al Heer Fiese te Matoea. Daar men, zooals bekend = e aardbevingen een grooten invloed toeschrijft op de b der epidemién van infectie-ziekten, wenscht de Heer p | va te gaan of op de beweging der Beri-Beri ziekte dÉ | bevingen ook eenigen invloed hebben. Er hebben zich we? perioden yan verhefling der ziekte in Japan. Voor-Indib, TS | es den Indischen Archipel in deze eeuw voorgedaan en wel a van het 5e, einde van het 6° en einde van het 7° dece | 219 De epidemieën hadden verschillenden loop en verschillenden duur. In 1886 heeft de zaak haar toppunt bereikt, niet alleen in Nederlandsch-Indië op vele posten, maar ook elders. »Uit shet geheel volgt een algemeene wet, die ik meen te kunnen aantoonen” schrijft de Heer Fresi. Hij verzoekt daarom een statistiek van de aardbevingen in den Indischen Archipel sedert 1840 liefst natuurlijk een algemeene beschouwing en 200 mo- gelijk beweging der aardbevingen en vulkaanuitbarstingen over Ned-Indië, Japan, Voor- en Achter-Indië en Brazilië benevens eenige meteorologische gegevens omtrent het klimaat van Batavia. De voorzitter zegt dat hij aan het verzoek van den Heer eu heeft getracht te voldoen door toezending van het werk van Joux Mise. »On Earth-quakes” en door toezending van een statistiek der in Ned.-Indië g lbevingen sinds 1862, Opgemaakt uit de verslagen in het Tijdschrift der Natuurkun- dige Vereeniging voorkomende. Ook de gevraagde meteoro- logisch data zijn den Heer Frente verstrekt. VI. Komt ter tafel missive dd. 7 Juni 1889 N°. 5967 van den Directeur van O. E. en N. waarbij wordt aangeboden een afschrift van een schrijven van den waarnemenden Consul- seneraal der Nederlanden voor Australie enz. te Sydney dd. 7 Mei 1889 N°. 461 L. M. met bijlage. Deze bijlage bevat een verzoek van den Heer A. CARROLL, M. A., M. D. etc. te Sydney om hem voor zijn ethnologische onder- wekingen, betrekking hebbende op de eilandbewoners in den 0. 1. Archipel etc., te verschaffen de werken over Ethno- logische onderwerpen gepubliceerd door het Gouvernement van Ned.-Indië of door een der wetenschappelijke genootschappen m Ned.-Indië. e Directeur van 0. E. en N. biedt voor het geval de Di- des der Kon. Nat. Vereeniging aanleiding mocht vinden op Te Wijze aan het verzoek van Dr. CaRRott te voldoen, zoo "odig ‚zijn tusschenkomst aan. ordt besloten, den Directeur van O. E. en N. te antwoorden de Opgaaf van de Instellingen en Genootschappen sys 1 320 A mi Australië die de publicatién der Kon. Nat. Vereeniging ontvang Op andere wijze kan de Directie der Vereeniging niet aan le verzoek van den Heer CARROLL voldoen. VII. Komt ter tafel een schrijven van het Bestuur ank Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde e Nederlandsch-Indie, dd. 27 Maart 1889, N°. 401 Bijlage & Genoemd bestuur deelt daarbij mede dat het heeft best van wege en onder leiding van het Instituut een en ethnographisch onderzoek van de eilanden der Bani te doen instellen, indien althans de Regeering haren materiel steun daaraan wil verzekeren. De overwegingen die hel Bel tot zijn besluit geleid hebben waren vervat in de þijgevoegt nota (zie hieronder), Met Instituut is verder voornemens ‚het onderzoek opk dragen aan twee bekende, beproefde deskundigen, YA? vi één door jarenlang verblijf in Nederlandsch-Indić met ir toestanden bekend is en de tweede een ander gedeel tropenwereld uit eigen aanschouwing kent. Het Bestuur spreekt wijders de verwachtit onderneming welke het Instituut beoogt allee kansen Tall slagen aanbiedt, mits haar de machtige materiele a Regeering, en de zedelijke medewerking der Kon. Ap eeniging verzekerd worde. Op dien grond wendt het x de Nat. Vereeniging met het verzoek de poginge” eń - Koninklijk Instituut door hare aanbeveling bij de Haff ` ring te ondersteunen. ST: - De bijgevoegde nota luidt als volgt: der leif "Wie de geognostische en geographische literatuur ses pam, in het bijzonder ook voor zooverre die IN "8 verschenen , bestudeert, zal al spoedig opmer ken, "2 d "delijk: de vraag naar de grenslijn tusschen- het AE »Ausiralishe continent werd opgeworpen. De stelling, die in de juiste beantwoording dezer ms "gesteld, heeft. veelvuldige beschouwingen in het levens” u »maar het is niet mogelijk. geweest tot eene zekere Col 221 »geraken, omdat daarvoor de noodige waarnemingen ontbraken. »De bekende grenslijn van Warrace, tusschen Bali en Lombok »doorloopende, bevredigt op het oogenblik geen denkend natuur- »onderzotker meer. „Waarschijnlijk is de continentale grens in het N. W. van » Timor en verder in het Z. en O. der Zuid- Wester- en Zuid- »Ooster-Eilanden te zoeken. Wij weten echter uiterst weinig „omtrent den geognostischen bouw der eilanden in den omtrek "der Banda-Zee, terwijl alleen de geologie het beslissend ant- „woord kan geven. „Vermoedelijk vormt de bodem der Banda-Zee een door ver- »zakking onder den Oceaan geraakt gedeelte der aardkorst, het- »welk in een lang verleden met het Aziatische continent samen- »hing, evenals dit voor Sumatra, Java, enz. reeds is bewezen. »Is dit echter zoo, dan zal de voortzetting der formalién der »groote Soenda-eilanden wederom op de eilanden in den omtrek "dert Banda-Zee voor den dag moeten komen. Van Ceram af tot »aan de Zuid-Ooster- en- Zuid- Westereilanden mogen wij ver- »wachten zoowel de kristallijne leiformatie als ook eene kolen-, »kalk-, krijt- en tertiaire formatie te vinden. »Timor is betrekkelijk: beter bekend, omdat de gesteenten, »door oude Nederlandsche reizigers bijeengebracht, in de laatste »jaren uitvoerig zijn onderzocht geworden. Wij zouden dus, *wanneer de eilanden in den omtrek der Banda-Zee geognostisch "werden opgenomen , — al zou dit slechts gedeeltelijk kunnen „geschieden , — tot eene vergelijking met Timor kunnen overgaan, EEN 200 de vraag der continentale grenslijn vermoedelijk wel "u staat wezen te beantwoorden. »Hoe dit echter ook moge zijn, van geen der eilanden in »den omtrek der Banda-Zee bezitten wij meer dan enkele losse "Segevens, op grond waarvan wij ons slechts uiterst onzekere “Voorstellingen aangaande den geognostischen bouw der bedoelde ‘Streken kunnen vormen. Die leemte zcoveel mogelijk aan te >vullen, mag op zich zelf reeds der moeile waard worden *geacht, en zal zonder twijfel de belangstelling van geographen 222 ven geologen zoowel in Nederland ais ook in het biet »wekken. »Ook een ethnographisch onderzoek van de eilanden de »Banda-Zee kan niet anders dan vruchtbaar wezen: Welłel „Dr. Rieper in zijn bekend werk. »»De sluik-en kroesharkt brassen tusschen Selebes en Papua” menigvuldige en belangrijke ` »gegevens omtrent de bewoners dezer eilanden bijeengebracht, | »doch er blijft nog veel over, waaromtrent eene nadere nade ` »sching gewenscht is. Vit de mededeelingen van Da. Men Di! »toch, dat hier verschillende maatschappelijke en godsdienstig? »instellingen en gebruiken bestaan, die elders niel meer voorkomt sof hunne oorspronkelijke beteekenis, verloren hebben. Hel e »voorzien, dat, door een meer gedétailleerd en nauwkeung »onderzoek dan dit aan den Heer Rieper mogelijk was, kia »en gegevens aan het licht zullen worden gébracht, die totde „oplossing van belangrijke ethnologische problemen kundel »voeren. Bovendien, het feit, dat hier stammen, die blijkbaar »ten nauwste genealogisch verwant zijn, over tal van eilanden »verspreid wonen, zoodat ieder zelfstandig zich heeft kunnet »ontwikkelen, maakt dat men dezelfde instelling hier in Y »schillende phasen kan waarnemen. Ook daarom kunnen >een ethnographisch onderzoek van dit gebied goede uk" »verwacht worden. Voor zooveel de omstandigheden en e d »dit toelaten, kunnen hieraan ook linguistische natur »worden verbonden. Van de taal toch van de bewoners den "eilanden is uiterst weinig bekend, zoodat elke bijdrig” g »gering ook, welkom moet zijn”. a Naar aanleiding van dit schrijven zegt de voorzitter dat be | hem bekend is, dat door de Regeering te dezer zake hel et end Natuur kundige Vereeniging zal worden iugewonnen- F beide geleerden, die met het in het schrijven van bel Iw? bedoeld onderzoek belast zullen worden, zijn vermoedelijk Heeren Wirken en Marin. Mocht dit zoo zijn dan ve j bet plan van het Instituut zeer zeker onze ondersteun? is het te bejammeren dat het Koninklijk Instituut zich 225 gewend heeft tot de Commissie ter bevordering van wetenschap- pelijk onderzoek in Ned.-Indië. | De Voorzitter stelt nu voor om het schrijven van het Bestuur van het Koninklijk Instituut in handen te stellen van de Heeren TREUB en VERBEEK, ten fine van advies, de verdere beslissing aan te houden tot de volgende vergadering, als wanneer de stukken der Regeering die hierop betrekking hebben wel zullen zijn aangeboden, óf indien het blijken mocht dat een spoedige afdoening door de Regeering gewenscht werd, hem te machti- sen een gunstig advies in dezen aan de Regeering uit te brengen, indien ten minste de adviezen der Heeren Treur en Venpeek niet ongunstig mogen zijn. Het schrijven van het Bestuur van het Koninklijk Instituut kan dan eenvoudig beantwoord worden met het in kennis Le Stellen met het advies door ons aan de Indische Regeering te dezer zake uitgebracht. N Dienovereenkomstig wordt besloten. IX Dr. Onnen biedt namens den schrijver voor de Biblio» theek ten geschenke aan : Da. Ta. Poszwirz. Borneo, Entdeckungsreisen und Unter- suchungen. X. De Redakteur de Heer Hensen brengt ter tafelfeen hem door den Heer F. H. Van Kooren voor het Tijdschrift aange- boden opstel getiteld: »lets over nauwkeurigheid der bepaling van gemiddelden "van waarnemingsfouten, en iets over de bepaling der middel- »bare fout in eene funclie van voorwaardelijk gemeten groot- »heden”, Dit stuk werd door hem bereids aan de Heeren VAN DER Stok en Onnen ter beoordeeling toegezonden. De Heer Herca leest de door beide Heeren uitgebrachte adviezen voor en daar deze gunstig luiden wordt tot opneming m het Tijdschrift besloten. X. Verder heeft de Heer Herisca voor het Tijdschrift ont- "gen een stuk van den Heer P. van Lesnsun geliteld: »Kino- 224 »logische studiën”. Hij adviseert hieromtrent tot opneming ind Tijdschrift, waartoe ook wordt besloten. i | Xil. Wordt overgegaan tot de verkiezing van een vooraillt ` Hiertoe wordt gekozen de ondervoorzitter de Heer Da. J.P | VAN DER Srok, die verklaart de benoeming te aanvaarde ` Hij hoopt dat deze maandelijksche samenkomsten niet alles ` zullen strekken tot afdoeningen van zaken van administratieve aard, maar steeds zullen mogen zijn gezellige wetenschap ` pelijke bijeenkomsten. Dezulke zal hij steeds gaarne prs ` deeren. Hierna wordt overgegaan tot verkiezing van een onder voorzitter. Hiertoe wordt met algemeene stemmen gekozen de Heer ` M. Treve te Buiténzorg. De Secretaris zal den Heer Treus met deze keuze in kett stellen. Daar er verder niets meer te verhandelen valt, sluit de voorzitter de vergadering. Goedgekeurd in de Vergaderin van 11 Juli 1889. Van DER Srox, Voorziler: Ficer, Secretaris. O nn VERSLAG VAN EEN TOCHT NAAR DE WIJNKOOPERSBA AI IN JUNI 1885 DOOR A. G. VORDERMAN. Stadsgeneesheer te Bataria. In Juni 1885 ondernam ik eene reis naar de Wijnkoopersban: , met het doel de avifauna der kuststreek te onderzoeken. Van het resultaat van dien tocht op ornithologisch gebied werd reeds in het XLVE* deel van dit Tijdschrift gewag gemaakt. In korten tijd observeerde ik daar 86 soorten van vogels. Waarvan 15 nog niet door mij beschreven waren, terwijl de beschrijving der overige uit andere streken van West-Java reeds gepubliceerd was. tocht naar de zuidkust ging uit van Passir-Paljar (1) aan den oostelijken helling van den Salak gelegen. Over de landstreek daar ter plaatse is in het kort melding gemaakt in Mijne »Avifauna van den berg Salak”. (°) Aangezien de reis ten wetenschappelijk doel had zoo was ik daartoe den resident der Preanger aanbevolen, die de besturende ambte- "aren van het door mij te bezoeken district Pelaboean had me EN (1) Sedert 1886 als Montebello, een bungalow der ‚Eastern. extension telegraph company. (2) Zie Natuurk, Tijds. voor Ned. Ind. XLV, afl. 3. 16 226 aangeschreven mij zoo mogelijk de behulpzame hand te reiken in het zoeken van reisgelegenheid. | Aldus voorbereid nam zij een aanvang op 18 Juni en wd in gezelschap van den heer A. destijds administrateur van hl erfpachtsperceel Singkoer. | Doordien ik eerst later bemerkte dat enkel het districtshodl van Pelaboean orders, mij betreffende, had ontvangen 200 deed ik | noodeloos , Karang- Tengah aan, de standplaats van den wedan ` van Tjiheulang, omdat ook een gedeelle van zijne afdeeling moest worden bereisd. | Het relaas nu van dezen tocht, dat hieronder volgt Su extract uit mijn destijds gehouden journaal. Bandar-Gadoeng, 18 Juni 1885. Heden morgen vroeg Vel | trokken wij te voel van Passir-Paljar naar Tjitjoeroek om mel den eersten goederentrein door te kunnen gaan tot Karat: Tengah. De overtocht per spoor geschiedde in een’ wagon eenige personenwagen, die bij zulk cen trein disponibel - terwijl mijo rijpaard in een beestenwagen werd vervoerd. S Te Karang-Tengah afgestapt, moest de hulp van gene chef gerequireerd worden om ons aan dragers te helpen» y einde de bagage tot aan de woning van den wedana he wen porteeren, daar aan het station geene koelies aanwezig VE want even als te Tjijoeroek is ook er de afstand val station tot het centrum van de plaats nog al groot en men om daar te komen den nieuwen militairen WES ` jw: «Onderweg troffen wij in een Chineeschen warong der" exemplaar aan van Muraena maculata een palingachligen odb pas gevangen was in de steenachtige bedding van den Ir pal | De buik van dit dier is wit terwijl de rug en de flanken” olijfgroen zijn met donkergrijs beaderd. Het bleek. al spoedig dat de Wedana geen 9097" ontvangen van mijne komst, doch niettemin ontving z beleefd en voorkomend en hielp hij mij dadelijk aa En 5e kl, de | „jog 227 koelies voor de bagage, zoodat deze met mijne bedienden door kon gaan tot Bandar-Gadoeng, het einddoel van de reis voor heden. Echter moesten wij een half uur wachten voor er een huur- karretje ter onzer dispositie was daar de wedana het uit het 3 paal verwijderde Tjiba lak moest doen halen, aangezien der- gelijke vervoermiddelen op Karang-Tengah ontbreken. Intusschen stelde hij ons voor aan zijne ega eene »raden ajoe” die op echt Soendaneesche wijze gekleed was, in een donker- bruine wijdgemouwde kabaia en dito gekleurde sarong. Als hoofdtooi droeg zij eene voile van zwarte tule op coquette Wijze naar achteren omgeslagen. Dit kleedingstuk vervangt bij sommige Soendaneesche vrouwen den Arabischen » maharam” en is een uiterlijk teeken dat de draagster eene reis naar het heilige graf heeft volbracht. Hoewel het te Karang-Tengah overdag nog al warm is zoo schijnen toch enkele Europeanen door het stille van de plaats niet afgeschrikt te zijn om er zich te vestigen, en wonen hier ^% a. een gepensioneerd militair ambtenaar en een Fransche schoenmaker van Batavia en retraite. Het district levert veel tijst en katjang soeëk (Arachis hypogaea). egen 10 uur reden wij af naar Tjigombong, de kampong op den weg naar Palaboean, waar tegenwoordig het districts- hoofd resideert en die gepasseerd moest worden voor wij te Bandar-Gadoeng kwamen. Onze koetsier knoopte een gesprek aan met A. en gal allerlei wetenswaardigs uit de streek ten beste. Eerst gaal de Weg langs den eentonigen rotsigen Goenoeng Walet, waar de Onlangs gefailleerde Bataviasche firma Boscu & C°. een eripachtsperceel bezit. Het landhuis ligt als een arendsnest legen den kalen van boomgroei ontdanen bergwand aan en een verhaal doet hier onder de inlanders de rondte dat die firma hare betalingen gestaakt heeft omdat een groot schip vergaan eg dat hun geld uit Holland zoude aanbrengen. Twee honderd koelies zijn niet betaald geworden zoodat de opzichter zich 228 ‘snachts heimelijk heeft moeten verwijderen om niet door à ontevredenen gemolesteerd te worden. 4 | Bij Tjibadak sloegen wij den weg in die naar het zuiderstaw leidt. Hoewel het hier niet aan bergpartijen ontbreekt w is het landschap toch niet fraai te noemen. Rechts op een heuvelachtig terrein duidt welig geboomte d | plaats aan waar de oud-resident Faes een perceel bezit, u links rijdt men om den voet van den Goenoeng Walet hèt. maar glagah en alang-alang is hier schering en inslag. i Dicht bij Leuwi-Gong bevindt zich een warme. bron, niet ® van den weg verwijderd. Tot bij Batoe Djoerig is de weg vrij vlak, doch verderf stelt zij eene afwisseling daar van ups en downs, € besta | de bodem uit kalksteen. Hier passeert men dan ook W primitieve kalkbranderijen door Chineezen geëxploiteerd, W% van het materiaal langs den weg opgestapeld ligt. Het best uit fijn kristallijnen zeer witten kalksteen. “a Bij den Tji Angsana gekomen daalt de weg vrij steil =. den overkant ligt een cacaotuin die aan eenen gepensto Tjikembang aan het oog voor. Zij zijn door den heer pe aangelegd, met nette rechte lanen doorsneden en stellen aangename afwisseling daar met de alang-alang wildern® wij gepasseerd waren, vooral wanneer men, gelijk " geval was, met den pluk bezig is. Daartoe worden YP en kinderen gebezigd, wier bonte kleeding scherp a tegen het donkergroen der theestruiken. Ik begrij? ES Rusekevonser in zijne brieven uit Insulinde immer val theew | lijnen kan spreken. SE ` Up den hoek van een kruisweg hielden wij stil SW si | Tjikembang. Daar moesten de paardjes wat rusl wem g de karrevoerder niet verzuimde de beestjes ec. E de kruimháren en de ooren te rukken, wat e? | zijn om hun de verloren krachten weer te geven. | wi Na een kort verblijf in een warong, gingen TT | 229 toen rechts af, als wanneer de weg in een vrij diep dal afdaalt. Beneden voerde een overdekte bruz ons over den Tji Tjati die op den Salak ontspringt en hier reeds groote afme- tingen heeft verkregen. Aan de overzijde van de brug is de grens van het district Pelaboean. Daar stond ons dan ook op last van het Districtshoofd een Koewoe, de Burgemeester van Bandar-Gadoeng af te wachten, als zoodanig reeds in de verte herkend door A. aan het hoofd- deksel, dat hij droeg. De inlandsche hoofden dezer streken maken namelijk even als dit in overoude tijden met de Assyriers het geval was; gebruik van »overvloediglijk geverwde hoeden”, al zijn zij niet even als deze volgens den profeet »altemaal ge- „wenschte jongelingen”. Hunne toedoengs geven zij namelijk dezelfde kleuren als die welke de pajong bezit waarop zij recht hebben, en daardoor zijn zij dan ook reeds van verre in hunne kwaliteit herkenbaar. Hun zucht om zich bij dienst- tochtjes door gevolg te doen vergezellen verloochende zich ook hier niet daar onze Koewoe, een Kekollot of oudste van het dorp bij zich had benevens een Kekollot Politie. Deze laatste * tit eene vrij duistere betrekking, ten minste ik beb er mij met de verstrekte gegevens geen duidelijk begrip van kun- nen vormen. Natuurlijk waren allen te paard en galoppeerden zij op hunne kleine diertjes, vlak achter ons karretje aan. Nu en dan werd eenen aan den weg uitrustenden koelie uit de verte loegeschreeuwd zijn pikolan weg te nemen, maar gelukkig “oor ons bepaalde zich daartoe hunne hulp. Met dit escorte passeerden wij nu eerst het perceel Tjihoengoer voor wij den kampong Tjigombong bereikten en aan het huis van den Wedana afstapten. Tot hiertoe was de weg berijdbaar Maar verder op moest van een rijpaard of taudoe gebruik worden gemaakt, De Wedana wiens oflicieele standplaats Pelaboean-Ratoe is aan het Zuiderstrand, woont hier met voorloopige toestemming bestuur. Hij deelde ons mede op laatstgenoemde 230 plaats met heel zijn gezin aan koortsen geleden te Wie terwijl zijne vrouw wegens malariaziekte nog te Soekaboemi onder geneeskundige behandeling was. Door zijne hulp werden nieuwe koelies aangenomen om de bagage en mijn rijpaard direct na aankomst verder te vent ren terwijl hij ons twee paarden aanbood om den po vervolgen, waarvan gebruik werd gemaakt. et Zoo ging de reis dan verderdoor te paard. De ko(hjtuin | van Aardenburg die wij kort na ons vertrek ee E langs den weg uitmuntend alhoewel de grond hier ui bekende roode aarde bestaat. Het was intusschen reed mani dag geworden en de temperatuur der buitenlucht 2 hoog gestegen wat vooral uitkwam wanneer wij bij w A tusschen de glagah door reden. Daar kwam het ons ke, we voor een vuur stonden. heu où Eindelijk werd. Bandar Gadoeng bereikt, eene unhel dessa in cen dalkom gelegen waar een kleine Geht ‚ons tot nachtverblijf zoude dienen. p Eerst ten 6 ure ‘savonds kwam de bagage aan. e" De Tji Gadoeng stroomt hier met kristalhelder waler “ eenen tjadas-bodem waarin talrijke trachietrolblokken = „i - liggen. el De plaats kwam ons voor als uiterst stil en GN ` daarbij was het snikheet. Wellicht is het aan het k ua À blijf in de binnenlanden te wijten dat D. Ko0RDERS, "a zijne reis naar de zuidkust overnachtte, deze pre heeft kunnen vinden. Hare ligging boven zee IS 5 | melers, r gi | e ` ade) van ®_ ’s Avonds werd een wrakke luierstoel door een gi bamboestellage lot een tandoe ingericht om mij tot e dienen daar A. van miju paard gebruik maakte. ag | haare | de kapok en ten 6 ure me wë | In de voorgalerij der pasangrahan vond ik een aan | ł wa Pelabocan-Ratoe, 19 Juni 1885. Heden ochtend W reeds ten 5 ure uit 251 gedaanten op een rij naast elkander uitgestrekt die de ingeslapen koelies bleken te zijn welke onze Koewoe vooruit besteid had maar die naar het scheen een gedeelte van den nacht daat hadden doorgebracht. Ook het kamponghaofd en zijne beide onafscheidelijken vergezelden ons. Het terrein aan den overkant van den Tji Gadoeng, die door- waad moest worden, is woest, met fraai geboomte begroeid en daarbij zeer geaccidenteerd. Op het hoogste punt dat weldra bereikt was kon de Indische Oceaan als een blauwe streep aan den horizon worden waargenomen, hoewel flauw, aangezien het heijig was. Achter ons hadden wij de hellingen van den Gedeh en Salak met hunne voorgebergten; westelijk van ons den Halimoen en het tusschenliggend gebergte welks valleien” met nevelwolken waren opgevuld, terwijl zich in het Oosten de bergen der Djampangs scherp afteekenden tegen de heldere lucht. Eerst nabij de Tji Djarian daalt de weg, en is het aan den als dijkjes opgestapelden kalksteen te zien dat men eene plaats bereikt heeft die rijk is aan petrefacten Verderop - gaat het weer stijl naar boven eu loopt de weg om den Passir Soeren ` heen op welke bergrib een signaalpaal der trigonometrische opname staat ter hoogte van 255 meters boven zee. bits | Eenmaal deze rib omgetrokken daalt het pad weer tol aan den Tji Tarik, die fraai overbrugd is, gelijk reeds in de verte ontdekt wordt. Dicht ` bij de rivier treft men de kleine kampongs Tji Koret en Pandjalaän aan alwaar onze Koewoe met zijne trawanten afscheid nam terwijl een andere van Pelaboean ons stond op te wachten (natuurlijk weer met twee Kekollots). Nu ging het voort over een vrij vlak terrein waar de weg Sous dicht langs de rivier liep, dan weder er van verwijderd Was, en trokken wij door de kampongs Tji Saät, Tegal Legen en Tji Barengkok terwijl wij bij den daarop volgenden kam- Pong Tj Boerian voor het eerst linksaf den vrij breeden 252 Tji Mandiri rustig en kalm zeewaaris zagen stroomen. b steile oevers dier rivier doen zich daar ter plaatse vooralsle ` staande uit losgespoelden kleigrond. Bij paal 95 ligt kampong Tji Djajanti en maakt de weg noordelijke richting eene kromming om tusschen de bergjes | Tangkoebn Prahoe en Djajanti naar de hoofdplaats te loopen f Eerst trokken wij nog door Tji Angejar waarna Wij Ink | omsloegen en een breede rechte laan voor ons zagen met net gt- ł geschoren levende paggars en witte pilaartjes. Hieraan ber het te bemerken dat Pelaboean Ratoe bereikt was en welin stapte ik in den pasangrahan af die zich aan den ingang de plaats langs den ruimen aloen-aloen bevindt. A. die te pi zijnde de plaats reeds ten 10 ure bereikt had, was al mat het zeestrand geweest en had daar het visschen mel b trekzegen bijgewoond. Hij werd dan ook op den hiel oi door eenige Soendaneezen die ons voor spotprijzen hunne vi aanboden. E Na een goed rijstmaal waaraan natuurlijk dit laatste at niet ontbrak werd de tijd besteed met uitpakken en niq” zoodat wij tegen den middag eingeburgert waren; = pó namiddag de wandeling konden doen naar het md | Onderweg ontmoetten wij den Tjamat, een oudachtig ke den stereotypen platgedrukten Soendaneeschen hoofddoek è -= fatterige badine. Hij was ons reeds "e morgens We hs "3 legemoet gereden en nu vergezelde bij ons op de w D? De fraaie breede hoofdallée is aan weerszijden m nette inlandsche huizen bezet en loopt loodrecht 0P het si aan waar zij besloten wordt door eene opeenhooping m A warongs en vuile krotten en een vieze vischlucht N Aan het strand gekomen beloont het uitzicht de we | de reis. Te Pelaboean zelf staat zelden of nooit CH echter wel noordelijk en zuidelijk van de plaats. a ER kleine vlerkprauwtjes lag op het drooge in het W | terwijl slechts één grootere vlak bij voor anker lag. wg ` Eenige dagen geleden hield zich hier eene groote Bat“ | 335 mayangprauw op voor de vischvangst, doch deze was juist den vorigen dag weggezeild. Die prauwen bezitten hier eenen bijzonderen vorm, afwijkend van die welke de Bantamsche mayangprauwen ter noordkust hebben. want niet alleen loopen de voor- en achtersteven hoog op maar steken zij als gekromde sabels, naar boven uit. Doordien de plaats, waar wij ons bevonden juist door een voorbijtrekkende wolk beschaduwd was genoten wij des te meer van het fraaie panorama dat zich aan ons óog opdeed. De belichting der verschillende bergribben die de noordelijke en zuidelijke grens der reuschtige baai daarstellen, en van den Indische Oceaan aan den horizont door de avondzon was fantastisch te noemen. Overbodig te zeggen dat wij in het kalme heldere zeewater een heerlijk bad namen. Het was juist ebgetij. Aan het strand vluchtten duizende kleine krabben voor ons uit, wier kleur niet te onderscheiden Was van het zeezand. Deze diertjes graven zich bij eb holen in het vochtige zand en wel op onderling vrij regelmatigen afstand. Het uitgegraven zaad wordt in groote korrels cirkels- gewijze om hunne schuilplaats gedeponeerd doch zoodanig dat meerdere cirkels elkander spiraalsgewijze omsluiten en immer het kleine hol het middelpunt blijft. Doordien zich hier millioenen dezer crastaceën ophouden ziet het vochtige deel van het zeestrand er geheel uit als met regelmatige arabesken beleekend. Het is hoogst interessant. Bij iedere vloed gaat het kunstwerk verloren, maar bij "iere eb daarentegen wordt het door de onvermoeibare diertjes weder opgebouwd. De wetenschapppelijke naam van dit diertje is Ocypoda “ratophthalma Parr. Op het Bataviaasche strand komen aan- verwante krabbetjes voor 0. pallidula; hun plaatselijke naam IS daar kepiting angin maar bij eb nam ik er nooit die arabes- ken waar die zulk een eigendommelijk aanzicht geven aan het zuiderstrand. Op onze wandeling naar huis kwam een inlander den Tjamat ` 254 een pas aanbieden voor twee geregistreerde ronggengs en hen ` tevens toestemming vragen dien avond te Pelaboean te moget spelen. Voor de goede gemeente was zelfs de aankomst vil twee dansmeiden een evenement van belang want sedert & pakhuizen aan het strand zijn opgeheven is de plaals 0% in verval. . Zij heeft trouwens vóór onze vestiging aldaar in | 1855 nooit iets beteekend en is thans druk op weg weder ` geheel te slinken. Des avonds na het vallen van de duisternis hoorden wij I eenen grooten boom op het erf het bekende geluid van da javaanschen grootstaart-geitenmelker, Caprimulgus macrowti Het vangt aan met een geknor als dat waarmede de Wa zijn geroep begint kó-0-0-0-0-0r. waarna een luid mr men in patria hoort wanneer ’s winters een steen Op wordt gegooid terwijl ik er meer overeenkomst in vind mi het geraas, dat op Batavia de rondloopende Chineesche smol? maken wanneer zij met een rammelaar uit ijzeren 17" bestaande, de aandacht willen trekken. ale De Soendaneezen noemen den vogel even als de mat | Caprimulgus affinis, die echter een ander geluid geelt, (Gang (2). Des avonds liet de tjamat de ronggengs voor den j gl grahan op den aloen-aloen spelen terwijl hij si he bezoek bracht. Hij hield poeasa, want wij zijn ™ p“ hamedaanschen vastentijd, maar erg nauwlettend ** | hij overigens niet te zijn ten opzichte van de voorseh | van zijnen godsdienst, ten minste het eene glas wijn dat gr i presenteerden verdween na het andere. Hoewel de sa : in vollen gang was zoo hadden wij weinig last Van dea À (1) Verhandelingen van het Bataviaasch Genootschap van kunsten el W | schappen Deel III, (1761). ing (2) De beschrijving dezer vogels die te Batavia tjabak e: Vu zenoemd worden is te vinden in het Natuurk. Tijds, Ned. Ind. ** 235 godsdienstoefeningen, immers wij hoorden hier niet even als op Bandar-Gadoeng uit de missighit een gebrul opstijgen dal meer overeenkomst had met krijgsgeschrei dan met eenen litanie. A. zat in de voorgalerij met den Tjamat te spreken en naar het tandakken te zien terwijl ik binnen mijn journaal bijwerkte. Van lieverlede had zich om de dansende ronggengs al hurkend een zwijgend en genietend inlandsch publiek ver- zameld doch het geld is schaarsch te Pelaboean en de bevolking te dun om veel mannelijke partners te leveren voor den dans. Te vergeefs rammelden de ronggengs met het weinige kopergeld dat een liefhebber hun geschonken had; zij hadden het rijk alleen. Eindelijk trad een danslustige, jeugdige Soendanees uit den groep toeschouwers te voorschijn , die bij het ngibing zulke komieke gebaren maakte dat uit het stille auditorium plotseling ten luid gejubel opging, hetgeen mijne aandacht trok. Ik moet dat ook bekennen dat de man potsierlijk aan den sang was. Vooral in het schudden van zijn bekken op de Maat van den gong was hij een baas, maar nu en dan maakte hij erg gemeene gebaren en juist die waren het die hem luide toejuichingen deden te beurt vallen. Een fraaie les voor de talrijk aanwezige kinderen. Ik vernam hier een voor mij nieuw Soendaneesch woord. Gelijk bekend is bezitten merriepaarden , op hooge uitzondering na, geen haaktanden. Komt dit echter een enkele maal voor dan wordt zoo’n merrie »rodamala” genoemd. Ook bij andere leren vindt dit woord eene toepassing. Alleen de mannetjes rhinoceros bezit ‘een neushoorn; wijfjes missen dien; wordt nu bij uitzondering een wijfje aangetroffen dat een rudimentairen hoorn bezit dan spreekt men ook hier van rodamala. De plaats waar te Pelaboean vroeger de pakhuizen aan het “eestrand stonden, de kazerne der pradjoerits, zelfs de plek Waar eenmaal de vlaggestok de eer onzer natie ophield zijn 236 og enkel aan de steenen fondamenten herkenbaar, Sedert de koffieafvoer langs den staatsspoorweg geschiedt is de betrek- king van pakhuismeester zoowel hier als te Tjikao opgeheven, zijn de pradjoerits afgedankt en zoo voort. Van het havenhooll dat op palen in zee was uitgebouwd komen bij eb nog enkel dezer laatsten te voorschijn. Dicht bij den pasangrahan stat nóg onder het geboomte een steenen muur in den vorm van eel vierkant. De inlanders noemen die plek »bekas benteng” maar het bleek dat hier het kettingkwartier is geweest, dat ook al geraseerd is. | Hoewel de rechte hoofdlaan van Pelaboean uitmuntend — onderhouden is zoo wijst er toch alles op hoe die plaals e verval is; zelfs onlangs trok zich de Wedana van hier Iert? en cultuur door Europeanen gedreven bestaat er niet, dat de omgeving te onvruchtbaar is. Ook de inlandsche Geng van widjen waarvan hier vroeger werk werd gemaakt is biji tot mul gereduceerd. Van lieverlede verhuizen enkele huis” zinuen naar elders zoodat het vertier er niet beter op W Het beste bewijs voor de betrekkelijke armoede dezer plaa en van de omstreken is dat het tot dusverre niet gelukt À hier een passar op te richten. Herhaaldelijk heeft het beste er zich mede bemoeid, doch de verkoopers en de Kuff?" weg. Stel U voor een javaansche districtshoofdplaats weekmarkt! Het moet echter overal elders langs de zuidkust der Pres” hetzelfde zijn, om niet eens te gewagen van zuidelijk o 3 | Heeft Pelaboean Ratoe dus een tijd gehad van bloet 3 | ia, scheep Y het zeer in verval. De ligging der baai voor m -mantent producten en voor het debarqueeren van troepen E = maar binnenslands js het vertier gelijk nul. i BER Het eerst Is de aandacht op het belang der wb! ; gevestigd toen men in 1800 te Batavia booze dagen * De Engelschen namelijk waagden in dat jaar en Mam om Java te bemeesteren. SG 257 Daartoe zeilde in Juni eene Britsche flotille op eene geheime expeditie uit van Madras, welke flotille bestond uit de schepen CENTURION, DAEDALUS, LA SYBILLE en Braave. Aan boord was een detachement van het 12% regiment infanterie sterk 127 man, inclusief de officieren. Eene grootere expeditie zoude later volgen om aanvallender wijze te werk te gaan maar de laak dezer vaartuigen bestond om voorloopig Batavia te blok- keeren tot dat de andere vloot zoude zijn aangekomen. Het eskader nu ankerde den 23%" Augustus van dat jaar ler reede Batavia. De Cexrurtox en de Darparus werden omtrent vier duitsche mijlen van de stad gestationeerd om de reede te blokkeeren; La Syste moest gestadig af- en aanzeilen ten einde alle nadering van kleine vaartuigen tot de stad te verhinderen, terwijl de Braave bij Onrust plaats koos. Dit eiland werd bemachtigd en geplunderd, waarbij enkele Hollandsche schepen die er in reparatie lagen den vijand in handen vielen. Op deze wijze had de communicatie, die Batavia ‘ver zee met elders had, opgehouden te bestaan. Toenmaals was het met de rijsteultuur in de ommelanden anders gesteld dan tegenwoordig. Van de uitgebreide sawahs tusschen Meester-Cornelis en Bekassi bestond nog niels. Bijna alles was woeste grond. Om de stad van rijst te approvian- deeren, moest deze over zee van Pekalongan , Cheribon of Sa- marang worden aangevoerd, maar juist door de scherpe blok- kade der Engelschen werd dit belet. Het schijnt dat de pak- huizen in de stad weinig van dat artikel in voorraad hadden en daar men natuurlijk niet kon weten hoe lang die toestand zoude aanhouden, nòch wat de verdere gevolgen zouden zijn, 200 was men er in de eerste plaats op bedacht Batavia langs Anderen Weg van rijst te voorzien. Tot tweemalen daags vergaderde toen de Raad van Indië bij den Gouverneur-Generaal in het kasteel om raad te schaffen " deze benarde omstandigheden. “Het oog viel toen op de Wijnkoopersbaai aan de zuidkust, die tot dien tijd slechts bij naam en in strekking bekend was. 258 Ware het mogelijk de Hollandsche schepen daar rijst te don ` lossen en bestond er tevens gelegenheid dit artikel daarm ` overland te vervoeren, dan was men wat den aanvoer van rijs betrof, voorloopig gered. un Tot de door de Engelschen genomen schepen, behoorde ok de »Herroc van Brunswijk”, waarvan de Commandant Lt | Baaxe zich te Batavia bevond. De keuze der regeering Wd toen op dien practischen zeeman, die reeds eene eervolle ei riere achter zich had, zoodat hij in commissie over land va Buitenzorg naar de zuidkust werd gezonden, met het del te onderzoeken of de Wijnkoopersbaai eene geschikte gelegenhe aanbood om daar met schepen en barken ten anker le kome! en de ladingen, uit rijst bestaande, aan wał te brengen pó loodsen op te slaan, om daarna naar het landgoed Builenz0 le worden overgevoerd. Hem werd tevens opgedragen u passant” de landsgesteldheid tot de voornoemde baai na te gaan, gelijk ook de kampongs en de volkrijkheid aldaar. ‚De Commandant van het landgoed Buitenzorg, FRANS Cau zoude zich daar bij hem aansluiten en hem daartoe de noodig inlichtingen moeten geven. N De instructie waarnaar Baaxe zich te gedragen had is e artikelen groot en te vinden in de Divisie Instructie va! 17% tot 1805 in het gouvernements-archief te Batavia. Aan p werden nog toegevoegd den krijgsgevangen geweest A) Sous-Lieutenant ter zee Opperman en den Korporaal eer | Bast vertrok onmiddellijk naar de zuidkust. Uit > van de Secrete Resolutien des jaars 1800 (mede im jan archief aanwezig) blijkt dat op Vrijdag 5 October pal jaar in de zitting van den Raad van Indië, door den pali | Edelheid a neur-Generaal van Overstraeten een bij ‘zijne i Zee Jax CorseLis BAANE gedateerd Tjeringe 50 = de Wi” 239 - Deze brief was e avonds ten 7 ure den 50 September van Tjeringin aan den mond der Tjimandiri verzonden en reeds op 5 October werd zij in den Raad van Indië behandeld. Wanneer men nagaat hoc toendertijd de communicatie-middelen en de wegen waren, dan moet bekend worden dat men over de ver- sending geen gras heeft laten groeien. De copyen der brieven die Baaxe van uit den Wijnkoopersbaai den Gouverneur-Generaal zond volgen hieronder. Zij geven een blijk hoe een practisch teeman als hij was, met weinig hulpmiddelen de handen uit de mouwen wist te steken met het resultaat dat tegen- woordig nog zijne zeilaanwijzigingen waarde bezitten en hij reeds den tweeden dag van zijn verblijf aan de zuidkust, de eenige reede gevonden had, die tot zijn doel bruikbaar was. De omstandigheid dat in een brief aan den Gouverneur- Generaal die de belangrijkste rapporten inhield tevens om een vaatje boter uit ’sCompagnies voorraad gevraagd wordt en in eenen anderen vriendelijk om een vischnet verzocht wordt dat bij zekeren Van Borknonst te koop was, teekent ten lijd toen men meer op daden lette dan op fraaien stijl en veel geschrijf. an den anderen kant werd dan ook geen tijd verbeuzeld met het inwinnen van consideratiën en adviezen of met het nasnuffelen van vroegere resolutien, maar nog in dezelfde Vergadering waarin de eerste brief ter tafel was gebracht Werd besloten. 1°. den Gouverneur van Java te Samarang resideerende aan te schrijven ten spoedigste rijst op vracht naar de Wijnkoopers- ? te zenden. 2. Baaye vooreerst in voornoemde baai te doen verblijven. ®. naar Bantam aan te schrijven om den koning te verzoe- ken Onmiddelijk 500 man naar de Wijnkoopersbaai te zenden om noodige pakhuizen te bouwen. ei om meergemelden Baaxe twee vischzegens toe te en. Dat was nog eens zaken behandelen! Die vischzegens doen 240 de deur toe en toonen hoe de Hooge Regeering ook op praclisck kleine verzoeken lette zelfs wanneer zulke belangrijke zake in het spel waren. Jan Corneris BAANE was overigens geen onbekend persoon. In 1780 in Indië gekomen als lichtmatroos mel hetzelll schip dat den heer van OvERSTRAETEN naar deze gewesten voerde had hij het in 20 jaren tot kapitein ter zee gebracht op eend Compagnies vaartuigen na eerst in 1784 de groote expeditie WÉI | Malakka en Riouw te hebben medegemaakt. Later had hi zich op roemvolle wijze onderscheiden door in Straat Gospo ‚met zijn schip de Curisropnorus COLUMBUS, twee Fransche fregit len te attaqueeren, waarvan hij het eene op de vlucht dre en het andere overmeesterde. Na zijnen dood in 1825, gaf een zijner vrienden het rela van een gedeelte zijner soms avontuurlijke reizen uit, doch de blokkade der Engelschen en van zijne zending mar À Wijnkoopersbaai wordt daarin geen gewag gemaakt. () Door de welwillende aanwijzingen en de gewaardeerd van den heer Mr. J. A. van DER Chis, hoofdambtenaar KI met de bewerking van het rijks archief te Batavia ben ik 105% gesteld hieronder de kopijen te doen volgen van Baars I ven, door hem uit de Wijnkoopersbaai verzonden. Ik pr meend geene wijziging in de spelling te mogen aanbreng ` evenmin de namen der kampongs te mogen verbeteren den de lijst van Cnamson voorkomen. No. 1. HoogEdele Gestrenge Heer! ze H riveert P: ` »gelieven te excuseeren, dewijl het geleent papier »Heden middag circa 125 uuren arriveerde wij ® () Reis door een gedeelte van de Nederlandsche bezittingen 1 | door J. C. Baase Amsterdam bij G. J. A. BEIJERINCK, 1826. 241 ‚rustplaats Zjaringe, om 4 uuren begaf ik mij naar het strant , „met verwondering vond ik alhier een allerijselijkste groote »baaij, welke openlegt van "1 ZW.H.W. tot het W. % Nè., het vlakke strant is alhier ongenaakbaar met vaartuigen van "wat fatsoen dezelve ook mogte zijn. De ZW. zee, die uit den "Zie Oceaan hier op aanschiet is aller verschrikkelijks. Zo ver »ik heden hebben zien ingaan, is de Oostwal steijl en zonder »voorstrant waar mijn meeste hoop geweest was de ontscheping "Je doen, terwijl de schepen aldaar onder opperwal hadden * ‘kunnen leggen, en met veel gemak weder de baaij uitzijlen. ‘Een oude Inlander heeft mij gezegt, dat aan de W. kant >en plaats was waar vaartuigen aan de wal zoude kunnen “koomen, genaamt Palaboeang Raita; ik ga morgen op reijs naar »dezelve, en hoope ik zo gelukkig zal zijn UwHoogEd. een >gunstig berigt van ’t zelve te kunnen geeven, dan ik vrees, »dat aldaar de scheepen veel gevaar zullen loopen, en ook „moeilijk van daar de baaij weder uit te zeijlen en zal mij onmo- "gelijk zijn een distincte kaart van de baaij te kunnen formeeren , "dewijl hier niet dan klijne praauwtjes zijn, waar men gevaar- lijk zonder zig veel te roeren met zijn drie persoonen in kan ‘zitten, tot een ware en accurate opneem, die men in deze "haai die ik gis, zijn inkomen circa 7 mijlen breed is, twee *Sgoede zeijlschuijten te hebben waarin men het loot en de com- "Passen op zijn gemak kan gebruiken of wel groote praauwen, ‚dan 20 ik zoo gelukkig kan zijn een goede landingplaats te "Vinden, zal ik door twee prauwtjes aan elkanderen te hegten , "de rheede voor de scheepen opzoeken en de peijling van dezelve “met een schets van de baaij UwHoogEdelheijd toezenden. Ik Pe de baaij meer dan 52 mijl diep is en zoo ver ik zien kant "8 de baaij zonder klippen of droogtens, zo ik van den Inlander “Vernoomen heb variëeren de winden hier weinig, maar blijft mees , 1040. waardoor men met de scheepen de Oostelijk van is baaij na kan neemen , als men bij het loot zal oordeelen. “Wel Jammer is het dat alhier voor de mond van de rivier S daaromtrent geen afscheep kan geschieden, want de gele- 47 242 »genheid zoude verder beter gaan dan ik veronderstelt heb, mel »praauw of vlotten zoude men dezelve kunnen transporteert »tot 212 mijl ’t rivier op, en dan zoude het circa 15 palen „met draagbeesten moeten gebragt worden tot dat dezelve o »pedatties konde geladen worden. De Heer (HAuBON welke bi »mij is, zal vervolgens indien wij zo gelukkig zijn, een landing »plaats te vinden de verdere schikkingen over de weegen maket, »dan dezelve zijn reeds redelijk wel. i »Ik zal UwHoogEd. een nader berigt zenden van de volkrijk »heid der campongs welke ik gepasseert ben, dan hetzelve à »zeer gering, in vergelijk van de Javasche en Cheribonstl »bovenlanden, » Des nagts kan men alhier van den Inlander niet veel Me »om door te reijzen, dewijl de tijger onder dezelve zijn © »speelt welke alhier in meenigte zijn als ook de Renosters. »Verder niets UwHoogEd. attentie meer waardig wegtent »te melden betuige met haast en alle eerbied te zijn (Ouderstond) Uwe HoogEd. Dw. Dienaar, ` (w.g.) J. €. BAANE. dą »(in margine) Tjaringe aan de Z° zee den 29 September ! des avonds om 7 uuren. | No, 2. HoogEdele Gestrenge Heer ! »Heden morgen vroeg ben ik naar meergemelde plaat g p | »genaamd Palla boeang Ratta. Bij hetzelve is een We? »van welke naam de Campong draagt. Ik nn es »mijn groot genoegen een goede londingplaals w we‘ »gaande kaartje aangeduid ; ik informeerde aan een oude je »die alhier woonde of de zee hier altijd zo slegt we" 3 »zulks verzeekerende, dat in deeze mouson het altijd ed »ook dat des nagts landwinden waaijden, en bij = pić »’t welk ik ook in deeze twee dagen geobserveert he E ga »twee klijne praauwtjes aan elkander vast maken r «b »mede naar zee en zogt een rheede voor scher" | 245 »vond zo als ik in °t kaartje gezet heb, ik heh ‘t zelve zo „accuraat gemaakt als mij mogelijk geweest is, wijl in gemelde »praauwtjes altijd een beweging is en de compassen dus niet »al te stil staan, dog ik twijfele niet of een zeeman zal op de "uitlegging van gemelde de ankerplaats vinden, wijl er land- ‚en zeewinden waaijen konnen de scheepen of vaartuigen weder suit de baaij, dan zo er sterke winden uit het Z.W.t.W. »waaijen denk ik het alhier gevaarlijk leggen is. De verdere ‘dieplens van de baaij zal ik nader zien op te neemen, dog zo slang ik geen groote prauwen kan krijgen, kan ik niet veel »verder in zee, dewijl de javanen niet verder durven, zo wij »ongelukkig omver vielen, waren wij weg, dewijl de gantsche »baaij vol van grote haaijen is , die hier reeds verscheijde Javanen weg genomen hebben. Alhier is ook digt bij ’t strant een goede Plats om een pakhuis op te slaan en digt bij de weg naar » Tjegedang tot alwaar de pedaties konnen komen, van deeze »plaats kunnen de draagbeesten in een dag op gemelde Gampong- plaats komen, zo dat deze plaats zeer voordeelig voor het »lransport ligt ook zal alhier maar een pakhuis nodig zijn en "ook zal de rijs niet behoeven het rivier opgevoert te worden , ‘welk veel menschen zal verschoonen en een zwaar werk uit- "Winnen. Teffens dient UwHoogEdelheijd in °t oog te houden ‚dat het reeds Octobermaand is en in November somtijds de "Westelijke winden wel willen doorkomen , dus zo Uw Hoog-Edel- "ed resolveerde de scheepen of vaartuigen herwaards te zenden TT geen ogenblik tijd verloren dient te worden. Heden middag "heb ik de Oostkant van de baaij opgenomen , dog alhier hebbe "ik geene bekwame plaats tot ontscheeping gevonden, ‘Lis al- "lemaal stijle klippen en hoge branding door de N. W. deijning "die op dezelve staat. Omtrent de wegen en volkrijkheid der "Campongs zal de Heer Cuawsox UwHoog-Edelheijd van berigt "Wenen, „De ontlossing alhier kan met boten van de scheepen of "Prauwmaijangs geschieden of welke vaartuigen er mede gebragt "worden, onverschillig welke soort. Ten dien eijnde zal ik trag- 244 »ten een hoofd te leggen waaraan de geladen vaartuigen kunnen »leggen om gelost te worden. »Indien Uw Hoog-Ed. mogte resolveeren eenige scheept »of vaartuigen herwaard te zenden, verzoek ik UwHoog-l. „mij te willen ordonneeren wat mij verders te doen sua »eijnde ik de Edelheer Commissaris Exceruanp volgens miji »instructie hiervan kan verwittigen. »De winden gisteren en heden zijn land- en zeewind gewel »met mooij weêr, het is alhier op de stranden brandend heeten „achter dezelve leggen grote rauwaas zo dat ik veronderstel hl „alhier niet extra gezond zal zijn. De baaij is zeer visrijk en „indien Uw HoogEd. zal goedvinden dat ik alhier zal verblij »tot het klaar maken van alles zo is mijn vriendelijk verzoek om een visnet of zeeg welke bij de Heer L. Boexnorst te »koop is; die hebfënde. ben ik in staat de arme Jg) „welke alhier zullen zijn tot het klaar maken van alles en ook »lossen van de se heepen of vaartuigen met dezelve te speijzig®! »welk en groot voorregt voor die arme zielen zal zijn. »NB. de gem. nette behooren aan de heer HeRBRUGGE. »De scheepen en vaartuigen van de Oost komende ge: »niet wel de baaij missen en verdere observatien kan »alsnog niet geeven als hetgeen ik reeds in gemelde kaar »afgeschets hebbe. »Zo ik alhier alles moet klaar maken, verzoek ik Uw mg ` »dat de Aria van Buitenzorg alhier mag blijven tot a) »adsistentie , wijl ik alhier de taal niet magtig ben. »Ik ben met ware eerbied w Hoogkdelhetjds Dw. Dienas, (w.g.) J. C. BAANE. 245 Aan zijn HoogEdelheid den HoogEdelen Gestrenge Groot ` Agtbaren Heer Mr. Prerer Gerarpus VAN OVERSTRATEN Gouverneur en Oud Commissaris Generaal van Ne- derlands- Indië. WelEdelen Gestrengen Groot Agtb: Heer! "Met nederige Eerbied neemende de vrijheid Uw HoogEdelheid »bekent te maken dat ik weegen van de zeekant tot de groote ‘Weg van Tjanjoer na Buitenzorg hebbe opgenomen en bevonden, »dat over twee weegen van de campong Paluboean Ratoe waar “landing plaats is de rijst zoude kunnen gebragt worden, de eene "weg over de haltplaats Bagenilangen en de andere over Tjiegiedem «tot bij deezen plaatsen moed de rijst met draagbeesten gebragt *worden van daar kunnen buffels karren gebruikt worden of ook verder met draagbeesten getransporteert worden. Van Zeekand »af tot Buitenzorg zoude de rijst 6 à 8 dagen onderweeg blijven als hij met karre van benoemde plaatsen afgehaalt wordt, dog “met merri paarden in 4 à 5 en met buffels in 5 à 6 dagen »kunnen getransporteert. worden. | » Waarmeede verhope aan UwelHoogEdelen Gestrenge Groot »Achtbare Intentie voldaan te hebbe recommandeere mijn ver- ‚der Uw HoogEdelheid Hoge Protectie. HoogEdele Gestrenge Groot Agtb: Heer Uw Hoog Edele Gestrenge Groot Agtb: Onderdanige Dienaar, (w. ei FRANS CHAMBON. “Buitenzorg, den 3° October 1800. van Buitenzorg E na "Tjibolang 15 man 9, 15.. » "ehalang, 17, | Walt 330 » | deese 655 woonen in het digt bij. | | gelegen district. rada » Ballasarte , 4 man __»Tjelottoe , 6 » de andere weg over Bagindangm. » Tje Pettier , 5 » Souniawang. »Pitjien Boger , 5 » Pamor-anjang , 5 man » Tjeserowa , 2 » Lio0u-gounong, 5.2 » Tjekidang , 10 » Leri Lioun, 5» » Prakkomdelo , 5 » Tjeparij, 43 » Bankalong , 1 » Bagindangan. Gë, » Tjemandaija . 1 » Panler-gabang, Zug » Tjepattoe , 5 » Parang-donkel, +53 » Tjenangie, 2 » Van hier ist rivier Tjemandaw | »Tjekoemoening. ` 4 » bevaarbaar. » Bomawangie , 6 » Tonjong, Kann » Tjemango , 7 > Tieringe, (RAA » Tjegansa , 4 » Mer loopt het rivier Tjemandiee. »Balaboean-Raltoe. 2 » in zee. No. 4. Hoog Edele Gestrenge Heer! »Heden reeds Zaterdag avond zijnde, hebbe tot heeden 1 »geene antvoort op mijn voorige ontfange waarom ik de Y 4 »gebruikt hebbe aan de Edele heer Commissaris over W | »ander te schrijven indien het plan mogte doorgaan. we? »meer vind ik de baaij en legging voor de scheepen Ze d »quaam in deze mouson , want dagelijks zijn de winden hier »en zeewind ‚ik heb in deesen twee laatste daage ook g0% al »dat de brandingen merkelijk minder waren dan bij mun "alhier. Ik ben bezig met een acurate kaart te formeer? = »mogelijk zal zijn, ik laat ook een groote Cano aanmaker”, rik met mijn officier en twee van mijne jongens, welke als »zen met mij gevaren hebben zullen konnen geborge” p »want de javanen alhier durven niet ver van de wal en?" kan ik de baaij niet opnemen, morgen zal ik naar »van het Bantansche met de Canotjes gaan, al waar le »gehergte een haaijtje geobserveert hebben zo het diep LE 4 3 247 »was zoude men alhier in de West mouson een schuilplaats »hebben. De baaij is zeer visrijk en krielend vol grote haaijen, »die men door de helderheid van het water zeer diep kan zien, »waarvoor de javanen zeer bevreest zijn, zij vangen er veel en »men vind tuis geen andere olij dan die zij uit de haaijen koken, »Zij maken hier kostbaar zout, welke zo wit als sneeuw is sen op een eenvoudige manier; *t land is dor en brengt niets »yoor ten nauwernood een rietje, *t is bij dag alhier hrandent sheet, dog des nagts kout. Alwaar ik van sints ben het pak- “huis te plaatsen is een kleijn spruijtje welke uit het gebergte skomt, hetgeen een groot voorregt voor 't volk zal zijn, »wijl men het anders verpligt zoude zijn *t uit de Tjimandierie *herwaards te brengen. »Groote Rauwaas leggen agter het voorstrant dog thans droog “t welk mij doet denken het alhier in de reegentijd niet "extra gezond kan zijn. Het regend thans hier niet en alles is »verdroogt zelfs kan ik geen gras voor onze benodigde paarden »krijgen, de tijgers zijn hier in meenigte, zelfs komen zij volgens “zeggen van de Inlanders des morgens vroeg op het voorstrant »familjaar kuijeren, ook zijn hier veel renosters waarvoor den “Inlanders, schijnt zeer bevreest te zijn. De rivier alhier zijn *vol Caaijmans, waardoor geen Inlanders in °t rivier durft gaan, "tij zijn van een schrikkelijke groote ik heb dezelve nimmer ‘groter gezien, onlangs heeft een derzelve een buffel welke aan »de kant graasde in 't rivier gesleept, en indien men hem niet ‘ontzet hadde zou dezelve een prooij van hem geworden zijn. *De baaij is een der fraaijste die ik immer aan een openbaare "tee gezien hebbe zij is omringt van een muur van bergen ; ‘Omtrent in de midden legt een stijle klip waaronder het “hol is en duijzende van klijne vogeltjes in logeeren en ook vogelnesjes in te vinden zijn, dog gevaarlijk om uittehalen zijn. "Ik heb er reeds eenigte gekregen waarvan ik heeden een “goede soep heb laten koken dewijl ik uit gebrek hier anders "niet en had en hier ook niets te krijgen is. Geen uitloopende "rivieren heb ik hier langs het strant gevonden, welk eenig 248 »naam mag hebben als zijnde heele klijne spruijtjes, dog in "de regen tijd zullen dezelve merkelijk groter zijn. Aan k "kant van 't Jompangsche gebergte is alles klippen en gevaarlijk »bij t zelve te komen, ik zal alles zo nauw opneemen akt »voorzigtigheid toelaat zo ver ik heb kunnen bespeuren ist »niets in de baaij te mijden , en een wel bezeijlt schip of vaarlık »zal het makkelijk in en uit laveere. Heden morgen ant: — »Bantamsche kant loodende is het loot tusschen de klippa — „blijven zitten en wat moeite ik aangewent hebbe, konde lek | »zelve niet los krijgen, dus ik aan Uw. HoogEdelheedens en „ander loot en lijn ben verzoekende, als ook indien ik alie mogte blijven, zoude ik Uw HoogEdelhd verzoeke een vaal | »boter uit " Comp: voorraad, want hier is niets ja ba | »droptje klapper olij en aan vis en aardappelen zal het ni » mankeere maar. wel aan wat boter. LA »Indien ik het verzogte net van Uw HoogEd: kan me »denk ik in staat te zija alle de werkende Javanen met Wer ate spijzigen, welke een groot voorregt voor die arme duijyeś “al zijn, want alhier. is volstrekt anders voor -hun nies. : »Dewijl deeze negorij te ver is van de landing plaats 20 belle »ik mij een plaats op de vogelsklip verkoozen van waar Ik! »gantsche baaij kan overzien en alles observeere en het allie »vrij gezonder zal zijn als tusschen de moerassen. + Val wi »klip zal ik de vlag baten waaijen om de scheepen de ah | »plaats er door aan te wijzen, zo als ik in het in den »geschikte Kaarte de pijling afgeteekend hebbe, waartoe ik w Uw HoogEd: 5 stukke wit en 5 stukke ‘rood en 5 ® | blauw vlagge doek ben verzoekende, teffens zoude ik Unidos ` »Edelheid verzoeken om aan de alhier naar toekomende scheer” | >of- vaartuigen cen seiju te bepalen, die zij bij het MÉ | "van deeze baaij konde laten waaijen waardoor ik zoude kun“ à »weeten of het vrienden waaren. - De. Heer Jansen 5 rn »en vertrekt weder morgen die ook de plaats goed ge : heeft, dezelve verzekerde mij. dat: van, daar de rijst H »dagen op Buitenzorg konde zijn. 249 „Ik -heb met alle eerbied. (Onderstond) Uw HoogEdelheids Dw. Dienaar (was geteekend) J. €. BAANE, »(in margine) Tjaringe den 4 October 1800 "e avonds om 7 uuren. ` No. 5. Hoog Edele Gestrenge Heer! “Heden Zondag avond zijnde hebbe ik tot heden toe nog “sene verdere orders van Uw HoogEdelheid ontvangen. „Heden morgen vroeg ben ik met drie Canotjes aan elkanderen »gesjort in zee gegaan, dan dit volk is alles behalven zeeluij en *zouden door hunne stommigheid, iemand schielijk lot een »ongeluk brengen, de verdere opneem van de baai zal ik moeten »staken tot mijn prauw zal klaar zijn, anders zouden wij “mogelijk met deze zeeluij, zoo ver gebragt worden dat de »haaijen aan ons een ontbijt zoude krijgen, ik heb nimmer »stommer volk ontmoet en zij zijn direct confuus en welke taal zij *spreeken is mij onbekent. Ik ben dan gelukkig wederom kunnen vaan land gekomen. Het baaitje waarvan ik gisteren aan Uw »HoogEdelheid mentie gemaakt hebben is zoo groot niet als "het zig van ver vertoonde en is in dezelve schoone zand strant "due de grond is zeer stijl; voor een NW. wind zoude men “beschut leggen dog zeer digt aan land alwaar 10 V® zand ‘grond is. Door het verliezen van mijn loot en een end lijn "hebbe ik niet meer dan 40 Ve grond kunne looden. De Oost “Wal heb ik nog niet kunnen opnemen dewijl aldaar geen vaar- "tuigen ziju en ook niet in zee kunnen gebragt worden door "de hoge branding welke aldaar jegens loopt. Ik neem de “Vrijheid Uw HoogEdelheid dit kaartje toe te zenden °t welk | Boes accuraat door mij mogelijk is opgenomen , de zeeluij welke "alhier komen twijfele ik niet of zulks zulle bevinden. Zoo Uw HoogEd. hetzelve late afcopieeren heeft, verzoek ik om *t "EN lerug te mogen hebben, ten einde de verdere bevinding |," dieptens in "t zelve te plaatsen. Heden is de branding "heviger seweest dan ik dezelve nog bij mijn aanweezen be- 250 »speurt hebbe dog op de landing piaats ts zij dezelve gebleeven »alwaar ik denk nimmer branding van aanbelang staat da »wanneer de weste winden woeden. Heeden meest den geheel »dag hebben wij gestadig reegen gehad ook is de rivier, Ù »Tjemandieri sterk gezwollen, morgen denk ik vast verde „Orders van Uwe HoogEd. te ontvangen. »Ik ben met alle eerbied. (onder stond) Uwe HoogEdelheid Dw. Dienaar (was geteekend) J. C. BAANE. »(in margine) Tjuringe den 5 Nov. 1800 om 7 uuren des avonds No. 6. Beschrijving van de Wijnkoopshaai. »De strekking van de baai van de Oosthoek naar de Wet | »hoek is meest N.N.W. t. Z.Z.0. en naar binnen maar Ù »0.Z.0.t. W.N. W. Aan de W. wal is het zeer diep ad „De baai is omringd van zeer hoog gebergte circa in 't »is een stijle klip waar "1 water met kragt tegen a! vaan de Oost en Westkant zijn altemaal klippe waar ai" | »branding tegen aan staat, in °t midden is 't altemaal IP »zand strand waar een hoge Z. W. t. W. Z. W. rolling j” »aan staat, welke een schrikkelijke branding maak en da gn "bet strant ongenaakbaar maakt. In ’t N. O. van de bais” | »klein imhamtje waar de eenigste plaats is waar e ai »landen, bij hetzelve loopt een klein spruijtje uit U at | "Waler genaamt Tjigansa, bezuijden de meergem: gr | »rivier de Tjemandiri uit in de baaij welke voor de lis | »zelve een bank gelormeert heeft waarop hooge "0 || »brandings loopen. paaij Ë | »De scheepen van de Oost komende boegen N- E ge: ` j “lot dat zij de vogel klip in °t Oost hebben alwaar ER "Van zal waaijen, vervolgens het te diep vindende WI | "regt op de klip aan tot op de diepte die begeeren * »als zeeman goed vinden. 251 »Vervolgens moeten zij wat Noordlijker afhouden om naar de »landing plaats te komen, indagtig zijnde niet al te Noordlijk »te koomen, wijl men het seer subiet zoude diep vinden. »Meede zoude ik oordeelen de scheepe vooral welke niet zoo »digt bij de wal konnen leggen dat zij zig vertuijden met het »daags anker in °t Z. W. t. W. en het tuij anker in’t O. t. N. »dewijl men dan altoos zeker van een anker is, wijl men met »onklaar zeer schielijk driftig raakt op zand grond, zoo als shier is en als ook indien het sterk begon uit zee te waaijen »men het derde anker moest presenteeren als dan de ankers "mt elkanderen laagen en alle drie dragtig kon gebragt worden. »De land buijen die somwijlen hevig door komen zoude men »seer schielijk van grond afdrijven en vertuijd leggende zoude »men van ’t zelve zo veel gevaar niet loopen. De zeewind is »gemeenlijk N. W. van daar loopt hij rond tot het O. en O. Z. 0. »met frisse C°. des nagts is de wind gemeenlijk O. t. N. O. labb. »C., dog wakkert jegens den morgen tot frisse C°. en loopt ‘vervolgens door "1 N. naar °t N. W. met stilte, dat is wat "ik tot heeden dagelijks geobserveert hebbe. »In meergemelde baai den 5 October 1800. (w. g.) J. C. BAANE. Te Pelaboean Ratoe nu heerschte in het begin van November 1800 eene groote drukte. Een gedeelte der rijstschepen was reeds gearriveerd ; loodsen waren opgeslagen en het lossen was in vollen gang toen Baart van den gecommiteerden voor inlandsche zaken ENGELRARDT ten schrijven ontving de lossing te staken. De reden daarvan was dat op den 10d November de En- gelsche schepen plotseling verdwenen waren, zoodat de blokkade dus feitelijk opgeheven was. Die flotille namelijk was terug seroepen daar de groote expeditie der Engelschen niet kon door- San aangezien in Britsch-Indië een opstand was uitgebroken en men dus daar de handen vol had. 252 Ik ben van meening dat de oorspronkelijke naam der Wir koopersbaai afkomstig is van de Portugeezen, echter niel woot- delijk maar wel in beteekenis. Op eene zeer oude kaart va die streken las ik eens den Franschen naam, » Baie des vigneron” In de bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap van kunsten en Wetenschappen is eene andere oude kaart van Java voorhanden en wel een curieus stuk dat vermoedelijk uit het einde de — 17% eeuw afkomstig is. Als titel draagt zij het volgend op ` schrift: Insulae Javae , pars occidentalis edente Haprıano Rean, | dein pars orientalis. Beide stukken zijn aan elkander vet: bonden en stellen eene groote landkaart daar van Java waa) ook voor enkele plaatsen de diepte-loodingen der omringend zee zijn aangegeven. Geraro van Keuren aan de nieuwe brig | te Amsterdam was de uitgever (met privilegie). i Het zeldzame stuk schijnt mij toe eene compilatie le 24 van de toenmaals bestaande Portugeesche en Hollandsche kaarlel, immers op 3 á 4 duitsche mijlen bezuiden Tjilatjap wordt op de kaart een eiland aangetroffen in den Zuider Oceaan in grootte en vorm zoowat overeenkomt met Noesa Kambang en wel onder den naam Nordra canibaz , vermoedelijk eel Portugeesche verbastering van den Javaanschen naam, Ae Kambangan. Dit laatste eiland staat echter ook op de kat aangegeven en wel op de richtige plaats. Het blijkt wer toen reeds de Segara Anakan bij laag water gedeeltelijk droog Het gehergte der Djampangs heet daar Wijnkooper va Mij komt het waarschijnlijk voor dat de zuidkust Van e daar ter plaatse het eerst door de Portugeezen is opgenome, (Nordra canibaz) en dat het hunne aandacht niet onlgaal dat langs de Djampangsche kust overal legen en dus ook toer” (palmwijn) verkr ijgbaar was. Die streken staan bekend w ` groot aantal arèn- en sagueer-boomen dat daar aang”. | wage Bee tegenwoordig stelt de fabricatie van aren” ult legen een belangrijke bron van inkomsten daar ep: l hevolking, Eenmaal door de eerste ontdekkers den ma E Wijnkoopersbergen aan de Djampangs gegeven, 200 ligt Wi i N | 355 de hand dat zij de aangrenzende baai als Wijnkoopersbaai hebben betiteld. De kust nabij de Djampangs is op die kaart aangelood en de Wijnkoopersbaai is er reeds vrij goed aan- gegeven onder dezen naam. Nabij de plaats waar tegenwoor- dig Pelaboean Ratoe ligt, staat op de kaart eene stad aan- gegeven met gothische torentjes die den naam draagt van Junculan (Djoeng Koelon) en is de reede als Sand-bocht vermeld. Hoewel deze beschouwing in strijd is met hetgeen Prof. Verw in zijn bekend werk over Java mededeelt omtrent den oorsprong van den naam der baai, zoo houd ik toch mijne verklaring voor meer aannemelijk. Pelaboean-Ratoe, 20 Juni 1885. Heden vroeg nam ik een inlandschen jager in dienst om mij boschvogels te bezorgen. Daarna maakten wij een uitstapje naar de Goea Tjandi, een hol dat in een rots aan het zeestrand bezuiden de hoofdplaats wordt aangetroffen. welke rots door Baaxe de vogelklip ge- hoemd werd. Bij het binnenloopen van de baai dient deze plaats nog immer als verkenningspunt voor de schepen die de reede op- toeken. De afstand van den pasangrahan tot de Goea zal on- seveer 21, paal bedragen. Gedurende het traject viel het ons op welk een verschil vlak naast elkaar gelegen plaatsen aan het Strand kunnen opleveren, ten opzichte vande branding. Deze Werd veroorzaakt door de deining die uit den Indischen Oceaan kwam want zee stond er niet en er woei zelfs een frissche landwind. Terwijl nu op Pelaboean zelf in het geheel geen branding stond zoo sloeg de zee op één paal zuidelijker met ont- zaglijke rollers tegen het strand op: daarna volgde in dezelfde tichting voortgaande, weder eene plaats waar de branding gering Was totdat dicht bij de Goea Tjandi de rollers weder met kracht legen het strand beukten. Het geraas dat zij maken is $ nachts tot in den pasangrahan hoorbaar. Onze tocht begon ’s morgen vroeg bij laag water want bij vloed IS het hol ongenaakbaar daar de zee er dan met kracht tegen aan- Saat, De weg liep langs het zeestrand in zuidelijke richting 254 over het vochtige gedeelte, waar het natte zand hal genoeg was om gemakkelijk vooruit te komen. Er bevind zich hier nabij de zee een klein dichtbegroeid moeras de Rawl Kalong, waaruit eenige hooge boomen boven de anderen uitsteken. Deze dienen tot rustplaats voor honderde lw en zijn dus geheel kaal. Reeds in de verte ziet men die reis achtige vledermuizen dicht opeengepakt naast elkander hangen Hoewel die dieren gezellig in koloniën leven zoo schijnen 2i onderling toch niet erg vredelievend te zijn immers den geheelen dag door verneemt men hun gekijf en geschreeuw en it oogenblik valt er een af die dan rondvliegt om eene andere plaats op te zoeken, doch die bij het aanhaken door de ande ren weder weggebeten wordt. Lang genoten wij van het prachtige gezicht dal CH rollers aanboden. De zee was kalm maar de deining mi hoog. Majestueus kwam een zee tegen het strand opzetten; 3 vormde zich langzaam tot een roller waarbij de bovenrand hell? | groen doorschijnend werd en daarop krulde zij zich al na T en sloeg zij met een doffen slag om tot een wit schuim À meters hoog opspatte en murmelend tegen het hellende strati | opvloog. Daar wij ons bevonden tusschen de pas dë zon en de branding zoo werd de indruk van dit fraaie schout” nog verhoogd doordien in het opgespatte schuim jeder 008% | blik regenboogjes ontstonden. ae dat | De gewone Javaansche strandvegelatie 200 meesterlijk A Juxenvux beschreven stak scherp af tegen de meer landw ʻ gelegene. Merkwaardig was de wijze waarop de w de djoekoet tiara (Spinifex squarrosus) zich langs het strand „pali zee bewogen. Deze plant behoort tot de gramineae en Sé | den archipel langs de stranden der cilanden verspreid. bi E lands komt zij niet voor. Met eenige andere de deelt zij in de eigenschap dat hare vruchthoofdjes e tijd in zeewater kunnen ronddrijven, zonder dat de kracht verloren gaat, doch terwijl die van den ie" A mophyllim b. y. door de grociplaals, soms direct Mo AS A 255 water kunnen vallen, zoo komt de Spinifex squarrosus slechts voor op die gedeellen van het strand die niet door het zee- water bespoeld worden. Echter is er voorzien in de middelen tol bare verspreiding langs den waterweg. De spiculae steken op stelen boven de andere deelen der plant uit en bezitten behalve de gewone schutblaadjes enkele die zeer verlengd en stevig zijn, waardoor aan de geheele bloeiwijze een vorm gegeven wordt als van een raagbol. Te Batavia waar die plant langs het zeestrand als roempoel angin bekend staat bereiken die klitten niet die grootte als in de Wijnkoopersbaai het geval is. Hier trof ik ze aan waarvan de diameter 62 centimeters belroeg. Zij zijn primitief op eenen geleden steel geplaatst die bij de rijpwording loslaat zoodat zij dan vrij worden en naast de moederplant op den bodem vallen. Doordien zij uiterst licht zijn en een grooten omvang bezitten worden zij gemakkelijk door den landwind verplaatst als wanneer zij al huppelend, soms met groote vaart langs het kale gedeelte van het strand naar zee rollen. Daar gekomen worden de lange stijve als naalden uitstekende bracteae onmiddellijk door de branding stuk geslagen en drijft de vrucht verder weg. De stijve bracteae hebben dan uitgediend en zijn niet meer noodig. Met zoo iets voor oogen moet men lust gevoelen teleo- loog te worden. Het rigide van meergemelde schutbladen is te danken aan hun groot gehalte aan kiezelzuur. Zij bezitten bovendien rijen fijne weerhaakjes die naar het centrum van den bol gericht zijn en bij betasting duidelijk merkbaar zijn; Van daar dat dit lichaam zich gemakkelijk aan een vreemd voorwerp kan haken. Op deze eigenschap nu berust de reden waarom die klitten door de inlanders benut worden tot bet verdrijven van ratten. Zoo zij namelijk op een zolder gelegd worden waar zich die dieren ophouden dan beruiken deze nieuwsgierig den bol ` die zich echter bij de minste beweging aan hun lichaam haakt, Waarna zij zich verschrikt wegspoeden, den lichten bol een 256 eindje met zich mede sleurend. Zit er eenmaal de Wee. dan mijden zij de plaatsen waar die klitten gedeponeerd zijn. Zoowel Juscmumy als Hasskarı geven voor de moederplal een anderen Soendaneeschen naam op: Djoeloel lari-lari ter zij te Pelaboean anders heet. Op onzen tocht naar den Goea Tjah rolden die vruchten door den łandwind voortgedreven ons mel zulk een vaart voorbij dat de paarden cr van schrikten. Mijn bediende trof eene plaats aan waar bouge tee groote zeeschildpadden hunne eieren hadden gelegd. Rie er op atlent gemaakt door de sporen welke die dieren m p zand hadden achtergelaten. Hun spoor liep van het ges in schuinsche richting naar zee op eene plaats per pen hevig tegen het strand aansloegen, en bestond uit een i platgedrukte streep in het midden waarvan een dieper le pi als indruk van den staart was waar te nemen gie weérszijden de groeven te zien waren die hunne op FE gelijkende pooten in het zand gemaakt hadden. er Inlanders waren ons echter reeds voor geweest en de eieren weggenomen. ; De rots a de Goea Tjandi voorkomt steekt ak pato gebergte van den Tangkoeban Prahoe in zee uit en gece in eenen kalen loodrechten wand. Het gesteente pó pr blauwachtigen andesiet waarin groote augietkristallen, e zich broksgewijze plaatvormig gespleten terwijl de po het insijpelend grondwater verweerd zijn. De ale eg door zeezand gevormd en de opening der grot die i zeezijde gekeerd is ziet er uit als een hooge er grot is niet diep terwijl de ingang 7 toembaks br loembaks hoog is. era ht De spleten van het gewelf bieden eene veilige s i aan voor tallooze vledermuizen en gierzwaluwen. i verk hoort men overal piepen zonder dat men ze kan ee kleine! laatsten vliegen uit en in. Nog twee andere grotten di sl Zijn grenzen in zuidelijke richting aan de beschrevene © en 5 er zelfs mede verbonden, maar de indruk die deze E e EE 257 gering. Doordien het gesteente onoplosbaar is in koolzuur- houdend grondwater zoo ontbreken hier stalactieten ; echter lag er aan den ingang van de groote grot een hoop steenen, die nog onlangs van het hovenst gedeelte van het gewelf schenen te zijn neergestort. Vroeger nestelden hier de zwaluwen die eetbare nestjes bouwen, Collocalia fuciphaga; immers Baaxe vermeldt zulks, maar tegenwoordig schijnen deze hier uitgeroeid te zijn en te zijn vervangen door de naverwante Collocalia linchii en den grooten Cypselus subfurcatus. Deze laatste soort is uiterst moeielijk te schieten. Hij komt met een verbazend snelle vaart in de grot en verdwijnt dan onmiddellijk in het halfduister, tus- schen de spleten van het gewelf. De Collocalia's daarentegen laten zich gemakkelijk bemachtigen. In de grot en ook langs het bovenstrand lagen duizende stukken puimsteen, die nog van de laatste Krakatau-eruptie alkomstig waren. Het water was tijdens de vloedgolf van 27 Augustus 1885 plotseling eenige meters gerezen en had alle prauwen die te Pelabocan aan het strand lagen mede- gevoerd. Bij het afloopen van het water waren op ver- schillende plaatsen koraalbanken blootgekomen. Bij een tweede golf werden deze door zand bedolven en sedert zijn zij af- gestorven. Bij Pelaboean en even voorbij Tji-Sangoe op de Djampangsche kust staan ten behoeve van de zeevaart steenen gemetselde seinpilaren die aan de zeezijde rood geverwd zijn. In den Tji Mandiri krioelt het van krokodillen. Hun aantal schijnt evenmin als dat van de haaien in de baai sedert Juge bezoek verminderd te zijn. Het is echter opmerkelijk dat langs het zeestrand te Pelahoean geen enkele krokodil wordt aangetroffen en dit schijnt te wijten aan de onder- "ding die deze te dien opzichte hebben opgedaan, want terwijl Elders waar niet zooveel haaien voorkomen het zeestrand nabij de mondingen van rivieren overal onveilig is door deze reusach- 18 tige amphibién zoo wagen zij zich niet in het water van le Wijnkoopersbaai. Volgens geloofwaardige berichten van per sonen, die zulks hebben waargenomen. wordt iedere krokodil die zieh buiten den mond der Tji-Mandiri in zee waagt i middellijk door de haaien geattaqueerd zoodat hem in guf ` mezien de pooten afgebeten zijn en hij verloren is. Bij onze terugkomst trof ik mijn nieuwen jager aan, die mij de volgende vogels aanbracht: Treron griseicauda , Plilopis melanocephalus, Phoenicophaës javanicus, Megalaima javanica en Dendrotypes analis, wel een bewijs dat de man uil veces ` voor wild gedierte niet in het bosch had gejaagd, want al dez | vogels treft men buiten den boschrand aan, terwijl de heide duifsoorten in vruchtdragende waringins worden geschoten. ` Salak datar, 21 Juni 1885. Heden ochtend vertrokken wl in de vroegte naar Tji-Madja. De weg loopt in westelijke richting langs den noorderoever der baai. Kort VO $ grens van het onderdistrict 7ji-Solok wordt een mal: ` strandbosch gepasseerd dat grootendeels uit njamploeng-boomel (Calophyllum inophyllum) bestaat. De rotsige kust vu" de branding schuimend aanslaat is overal begroeid, hier el daar met Pandanus-soorten terwijl op andere plaatsen m | achlige njamploengs hun bladerenkroon uitbreiden tol Lech het zeewater. Overal waar de weg vlak langs hot voert werd Krakatau-puimsteen aangetroffen. Nu en dan loopt hij door kleine kampongs met nel g | heggen waar als schaduwboomen koeda-koedaán wett, | zijn, die door voortdurend snoeien den indruk maken = | landsche knotwilgen. A I Bij de Ti Soekawajana wachtte ons de Tjamat van TJ! af en nam die van Pelaboean afscheid. > Pa. Onze nieuwe kennis maakte door manieren en kleeding ` 4 gunstigen indruk. st Zijn hoofddoek was streng javaansch opgeknoopt: in p 259 daarbij bezat hij geen hidoeng pessek zooals de meeste andere inlanders maar een zonderling recht afloopenden puntneus, zoodat zijn profiel sprekend op een waijangpop geleek , waartoe de hoofddoek het zijne bijdroeg. De onderste gedeelten der bergkammen rechts van ons wären geheel met een stekelige bamboe-soort begroeid en tusschen de bergkammen in vonden wij de valleitjes henut tot sawahs. Te Tji-Madja stapten wij af bij het huis van den loerah in een gebouwtje dat bestemd is voor de vaccinatie, en vonden er kelapa doegan en water in karaffen voor ons gereed staan. Gelijk ik reeds elders had opgemerkt, zoo zag ik ook hier dat alle huizen twee paar bamboe lodongs met water ge- vald schrijlings over het dak hadden. Als reden werd Wij opgegeven dat dit geschiedde op last van het bestuur te Soekaboemi met het doel direct water bij de hand te hebben ingeval van brand. Het idée is niet kwaad maar de toepassing door de inlanders onpractisch. Terwijl deze voorzorgmaatregel enkel doel kan treffen voor kampongs waar de huizen dicht op elkaar gebouwd zijn, zooals op hoofdplaatsen, en dan alleen ingeval eene nabijzijnde kampong in brand staat, door de atappen daken dadelijk nat te kunnen houden om ze tegen overwaaiende vonken te beveiligen, zoo wordt zij door het algemeene van de order ook toegepast op alleen staande bamboe- huisjes. Dat zij in de laatste gevallen eene noodelooze kwelling de bewoners daarstelt ligt voor de hand. Herhaaldelijk toch voor moet het dak worden beklommen om den voorraad water aan te Vullen, waarvan een deel door verdamping verloren gaat en mochten zulke alleen staande huizen in brand geraken, dan zijn zij ver- loren al hingen er twintig lodongs vol water op het dak , want de bewoners zullen dan enkel deu tijd hebben zich zelf te redden. 0€ overigens andere orders van het bestuur door inlanders uitgevoerd kunnen worden zagen wij te Tji-Saät, een kampong die wij op onzen tocht naar Pelaboean passeerden. Overal in de dis- tricten Tjiheulang en Pelaboean was op last van hoogerhand langs è wegen ki-soeren aangeplant als schaduwboom. Deze planten 260 > Ę zagen er in hun toenmalig stadium van ontwikkeling nog niet florissant uit. Een lange koetsierszweep, waarop een pluim van gevinde bladeren was alles wat zij aanboden, doch dit zal wel verbeteren, maar eigenaardig was het dat zij ook geplant waren, daar waar de weg door een lommerrijk bosch liep. Het sterkst staaltje zagen wij bij bovengenoemden kampong. Daar stond et kolossale bamboestoel langs den weg, en deze stoel was vom een deel uitgekapt, om een soeren boompje op den voorgeschrewi afstand in den bamboestoel te planten. Na een kort verblijf te Tji-Madja sloegen wij in noordelijke richting een bergpad in dat ons van zee verwijderde tl naar de hellingen van den Halimoen voerde. Tot zoo M zoude zich de reis echter niet uitstrekken want Salak-Dalır de plaats waar Hassxari hindoe oudheden vond, was 0% doel voor heden. De weg liep soms vrij steil en leverd door de hoogte boven zee nu en dan fraaie gezichten op de baat | Zoo passeerden wij een koffietuin van 1876 die reeds alge | schreven was en waar nu djati geplant werd. | Bij Tji-Gombong daalden wij plotseling links in een diepteal | want Salak-Datar uit 12 huizen bestaande lag onder ons. Wij name! onzen intrek in een der inlandsche woningen, die daartoe in geren heid was gebracht door het huis te beschieten met grof Wuel Daar gekomen informeerde ik naar de oudheden. De man uit Hasskarı’s beschrijving, die vroeger de KA (want daar houden de inlanders het voor), schoon hield, We reeds lang overleden en niemand bekommerde zieh P om de plek, die dan ook zeer verwaarloosd was. TU verzocht die plaats te doen reinigen had men er er lust toe maar nadat ik beloofd had een sedekah te geven g men direct aan het werk. Het eerst is de aandacht 0P a l plek gevestigd door den botanicus Hasskanz, die o ý reis øver de Halimoen deze oudheden ontdekte (); A” | ot ebok në (1) Hasskarı Soemadang op de grenzen van het distriet Vanner residentie Bantam, Tijds. v. N. Indië IV jaarg. 2 deel, pag- 126. Y op woord Bantam in dezen text gebruikt op Lebak slaat dan is hier ne merken, doch de plaats Soemadang die hij beschrijft ligt nog m de a : 261 schrijving wijkt echter eenigszins af van hetgeen ik hier vond. De oude pakoe hadji de Cycas circinalis bestaat nog en is in een sawah te vinden niet ver van de oudheden. De basis van den stam van dezen ouden boom beslaat 9 Parijsche voeten terwijl deze afmeting in 1841, 8'/ Engelsche voet bedroeg. De hoogte schatte ik op 21, manslengte. De stam is erg knoestig met een glimmende rosachtig-witte schors bedekt zonder dat zich er lichenen hebben aangehecht. Aan den top splitst de stam zich in drie armen die even bultig zijn en bolvormig afgeknot eindigen. Op twee plaatsen groeiden uit die vertakkingen spaarzaam bladeren zoo dat de groeiwijze der bladeren die voor de cycadéen zoo eigenaardig is, hier door den hoogen ouderdom werd gewijzigd. Ik zag nergens de oude graven waarvan H. gewag maakt, doch wel den grooten steen met uitgehouwen gaten. Dit overblijfsel uit overoude tijden is eenigszins schildvormig met afgeronde hoeken en ligt plat op den grond. De grootste af- meting, in de lengte-as gemeten , bedraagt 1.9 meter, de grootste breedte nabij een uiteinde 1.4 meter en de kleinste breedte nabij het andere uiteinde 1.2 meter. De sporen van een ingewerkten rand zijn hier en daar te herkennen evenals eenige halfverweerde arabesken die eenige gelijkenis bezitten met Sanscrit-letters. In deu steen zijn zeven half bolvormige uithollin- sen aangebracht, zes op twee rijen naast elkaar en de zevende tan het hoofd. Hun middellijn bedraagt, 0.24 meter. Het schijnt dat deze steen eertijds gediend heeft om gemeenschappelijk rijst te stampen. Vlak daarnaast liggen op onderling regelmatigen afstand negen ophoopingen van platte steenen die terrasvormig laargesteld zijn en ieder eenige meters in het vierkant beslaan. negen terrassen vormen te zamen eveneens een vierkant en het komt mij niet onwaarschijnlijk voor dat hierop vroe- Ser negen rijsthuizen hebben gestaan van meer tijdelijk Materiaal. Nadat het terrein gezuiverd was liet ik een dezer terrassen opbreken, doch ik vond niets onder de steenen. 262 Bij het opruimen der wildernis had men echter eenige planten gespaard die in een reuk van heiligheid staan. M waren poerings de gewone Codiacum variegatum, die ook elders in de Preanger op inlandsche erven voorkomt, hoer hanjoewang-boompjes, waarover later. | Hoewel ik er speciaal de aandacht op vestigde zoo kon mè mand uit het dorp zich iets herinneren ooit ¡els gehoord le hebben van de sage, die HasskaRL mededeelt omtrent de oule negorij Soemedang Larang, die hier vroeger moet hebben bestaat. De namen PERBOE LINDOE DJAJA en Dsasa KASSINA waren den dorpelingen totaal onbekend. Mogelijk heeft men hier tede met eene sage die een der volgelingen van HASSKARL hem op de mouw heeft gespeld want ook van de andere détails b. v. ` versteende kris, had men hier nooit iets vernomen. Volgens de mij verstrekte berichten hebben vroeger leng saids, die deze plaats bezocht hebben, stekken van de hit aanwezige poerings medegevoerd als afkomstig van Ce Leg die volgens hunne begrippen in een Mahomedaanschen reuk val heiligheid staat. De aldus verbreide poerings zouden zania” hebben gegeven tot den handel in die planten, eene spee a die later door aanvoer van Australische soorten, op Ja eene uitbreiding verkreeg dat zij aan den ouden Hollandse windhandel in tulpen deed denken. , tooni Den ganschen dag werden wij vergast op het of geluid van den Xantholaima australis, den tengèret der 5” we MÉI paar dezer vogels dat zich dicht bij onze woning ine | ield e dd ora | Boom ophield maar dadelijk werden zij vervangen do | individu's. $ À an uilen” ` Te Salak Datar kregen wij nog twee soorten Val CO Ketupa javanensis en de Scops lempiji terwijl WI " 263 soorten van neushoornvogels waarnamen waaronder de groote Buceros lunatus met den rozekleurigen bek. Deze vogels zijn hier in volkomen harmonie met de woeste bergribben en een fraai gezicht leverde een paar op dat tegen het vallen van den avond vlak over ons heen snuivend in het bosch verdween. Gelijk bekend is maken deze vogels onder het vliegen een snorrend snuivend geluid dat bij iederen vleugelslag wordt ver- nomen. Nu is bij de Buceros-soorlen vooral, de pneumaticiteit der beenderen sterk ontwikkeld. Niet alleen de schedel en kaakbeenderen maar ook de halswervels, het bekken, de staartwervels, de ribben en alle beenderen der ledematen tot de vingers en toonen toe zijn ontvankelijk voor lucht en missen het beenmerg. Zoo ook het hoornachtig uitwas op den snavel, op eene enkele uitzondering na. Hierdoor alleen reeds zijn deze groote vogels specifiek lichter dan andere bij wie de pneumaticiteit der beenderen niet zulk een groote uitbreiding bezit. Daarbij komt dat bij Buceros lunatus o. a. het lucht- zakkenstelseł eveneens zeer ontwikkeld is en zich dit ook tot onder de huid uitstrekt. Deze laatste luchtzakken zijn bij het Vliegen sterk gespannen. Deze luchtstelsels stellen tevens be- Waarplaatsen daar van tucht die voor de stofwisseling in de longen kan dienen, wanneer voor korten tijd de buiten- lucht verhinderd is op de gewone wijze door de neusgaten Lot de larynx en de longen door te dringen, want, de lucht der beenholten staat in directe correspondentie met die der lucht- takken en met de luchtpijptakken der longen. kend immers is de proef die Prof. VroLık nam door bij dergelijke vogels de trachea te comprimeeren en een opperarul- been te doorboren als wanneer de luchtverplaatsing bij de in- en ulademing langs dat been plaats greep en de vogel in leven bleef. Wanneer nu de Buceros lunatus vliegt en de onderhuidsche luchtzakken sterk zijn uitgezet zal daarin bij iederen vleugelslag door Spiercontracties verplaatsing der lucht langs de luchtpijp- ‘kken in eene richting naar buiten plaats grijpen, die dan 264 weder geequivaleerd wordt door indringende lucht na afloop der spiercontracties. Het in trilling geraken der onvolkomen gespannen stembanden bij zulke geforceerde exhalaties is de oor- zaak van het geluid hetgeen bij iederen vleugelslag gehoord wordt, Lag de oorzaak enkel in de résonnance die de bek bij het doorklieven der lucht kan geven, aangezien de randen aan weerszijden geopend blijven, zelfs in gesloten toestand, dan zoude het geluid constant moeten zijn daar ook de vaart of de vlucht gelijkmatig is en niet bij rukken plaats grijpt. De jager bracht ons nog Megalaima javensis, Phyllornis cochinchinensis, Pericocrotus flammeus, Oriolus xanthonotus terwijl A een Corvus enca schoot. Tji Solok, 22 Juni 1885. Heden ochtend vroeg maakte ik van uit Salak Dalar een uitstapje via Goenoeng Leloempang naar Tji Artja waar zich eveneens oudheden bevinden. Het geschiedde in een gewone scheepshangmat die aan een bamboe bevestigd was, daar de tandoe niet gebruikt kon worden in het bosch dat moest worden doorgetrokken. Eerst ging het door het sterk bedauwde en drabbigste gedeelte van de dalkom noordwaarts op tot aan een spruitje, waarna het pad steil afdaalde tot in de bedding van de Tji-Madja die voor korten tijd gevolgd werd en wier kristalhelder water over eenen steenachtigen bodem bruischt. Kort daarop moest een vrij steile rib van den Goenoeng Leloempang worden beklommen, zeker onder een helling van 35 graden. Het was den koelies ud mogelijk de haugmat naar boven te krijgen zoodat ik er uit- klom en mij met behulp van twee man en een om de lendenen geslagen slendang naar boven werkte. Officieel heet zulk een weg: voetpad, maar juister zoude er den naam kruippad op toegepast moeten worden want ook voor inlanders kwamen zoowel de handen als de voeten te pas om e uit te komen. Eenmaal boven gekomen kon ik weer plaats nemen en ging het over een zeer smallen bergkam verder door een zwaar begroeid bosch maar immer stapvoets. N 265 een half uur zoo te hebben doorgereisd deed de gids mij stilhouden en leidde hij mij zijdelings van den bergkam naar een uiterst klein plateau waar de steenen leloempang staat die aan dien berg den naam heeft doen geven. Met de noodige eerbied werd mij nu een vijzel gewezen die hier in het bosch staat en die bedekt wordt door een platten in tweeën gepleten steen, welke steen de verdamping belemmert van het water dat de vijzel bevat en dat hoogstwaarschijnlijk wel regen- water zal zijn. Natuurlijk bevat dit water volgens inlandsche begrippen geneeskrachtige eigenschappen en beweert men dat dit daar immer voorhanden is. De leloempang is 20 ctm. hoog een- voudig bewerkt en vertoont aan een zijde eene tuitvormende verbreeding van den bovenrand, zonder dat die tuit gegleufd is. Daardoor is deze rand niet meer zuiver cirkelvormig. Haar grootste diameter, over dat uitsteeksel gemeten, bedraagt 50 ctm., de andere diameter daarentegen is 40 ctm. en de diameter van de ingebeitelde holte is aan den rand 25 ctm. Vlak achter den vijzel staat in den grond een platte steen die van boven eenigszins verbreed is en daar driehoekig eindigt. Ook hier waren naast de reliqieén twee hanjoewang-boompjes geplant. Dit kleine gewas is de Calodracon jacquinii uit de familie der Asparagineae waarvan nog een varieteit bestaat met don- kerroode bladen die door HasskARL atro-sanguineum genoemd is. Te Batavia komt het ook in tuinen voor; de plaatselijke naam aldaar is andong. Zoo ik mij niet vergis staat deze plant bij de Dajaks in de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo in een reuk van heiligheid en heet zij bij Senwaxer de sawang- plant. Op Java zal men deze Calodracon overal bij oudheden aangeplant Vinden; van daar dat men ook op de platen die Javaansche Hindoe lempels voorstellen en die de bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen versieren die boompjes afgebeeld ziet. a de oudheid afgeteekend te hebben, werd de tocht voort- stzet en bereikte ik weldra op een plateau het alleen staande huis van Kr Exxoxc. (Het woordje ki is eene verkorting van aki 266 de titel waarmede een oud man hier wordt aangesproken) Het dicht belommerde erf van dit oudje was netjes onderhouden Van daar gaat een vrij goed voetpad rechts af, du alang-alang en tipars heen dat ons nu en dan langs bléie ` aanplantingen voerde. Een sedert lang omgevallen bo stam nabij den weg was over de geheele uitgebreidheid met talrijke exemplaren van een Polyporus begroeid. Deze zwak | men deden zich voor als chocolade-kleurige knoestige aanzwe lingen, van boven glad en glanzend, van onderen, waar zich de buisjes bevinden, dofwit met concentrische bruine ringen. Spoedig arriveert men nu op Tji Artja, een klein gehucht bestaande uit vier huizen met bijbehoorde rijstschuren. Vlak daarnaast worden op een schaduwrijke plek de oudheden ail getroffen, omgeven door 7 pinang-palmen op een rij gel! 3 en de noodige hanjoewang-plantjes. De beelden zijn niet groot, ruw bewerkt en vrij onduidelijk Zij zijn twee in getal en niet van Hindoe oorsprong II komen geheel overeen met andere van polynesischen ani die in de Preanger hier en daar verbreid voorkomen. grootste dat eenige voeten hoog is, vertoont een romp en © | onduidelijk hoofd waarin sporen van de openingen der ve? organen en twee armen die tot elkaar gebogen zijn Ech onderste extremiteiten ontbreken. Het rust legen eenige steen” blokken waarvan het bovenste een cylindervorm bezit We dan ook door de inlanders als een bantal goeling wordt aan Links van het groote beeld staat een kleiner in dezeli positie waaraan ook onderste ledematen te herkennen T die op een voetstak in zittende houding zijn aangebft Het is zijn hoofd kwijt maar het is duidelijk dat het eens in” i bezit daaryan is geweest. Platte tafelvormig gespleten sl liggen vlak voor de beelden of staan er naast, loodrecht 4 bodem geplant. Een dezer steenen had een vorm die ep) was dat de vergezellende inlanders mij die oo 3 gen Het geheel beteekent niet veel en de aanblik TT niet de moeiten aan de reis naar die plek verbonden. H 267 Teruggaande was het uitzicht op de Wijnkoopersbaai nu en dan verrukkelijk. Hoewel het bladstil en heijig was, zoo kwa- men toch duidelijk de zuidoostelijke hoek en de inham der Zand- baai uit. Op de bergrib van den Goenoeg Leloempang had ik herhaaldelijk last van de wijd uiteenstaande wortelribben van den ki-ara en ki-madja, hoogstammige boomen uit wier onder- deelen de vroeger in gebruik zijude wielschijven van de pedaties werden gemaakt. Voorzichtig werd de hangmat er dan overheen getild maar echter niet zoo of mijn rug kwam meermalen in onzachte aanraking met die lijsten. Hoewel het bosch hier meerendeels uit hooge boomen bestaat , zoo is het toch veel ijler dan de wouden die de hoogere hellingen van den Salak en den Gedeh bedekken en komen er niet zoo veel lianen in voor, doordien vermoedelijk de rotans hier sedert lang in- gezameld zijn. Soms bleek het uitzicht op de ravijnen van den naastbij liggenden Halimoen treffend schoon. De wouden die dezen bekleeden waren op één plek na donker getint door de schaduw van overhangende wolken, maar die enkele plek werd door de in het zenith staande zon zoo fel verlicht , dat de con- touren der afzonderlijke boomkruinen scherp uitkwamen terwijl het geheel met een blauwachtig waas overdekt scheen te zijn. Hoewel de hoogte van den Goenoeng Leloempang ongeveer 1000 voet boven het niveau der zee is, zoo namen wij hier in het bosch toch herhaaldelijk de fraaie volle fluit- Stem waar van Eumyias indigo (Manoek tepoes) die Jurcuuse nooit lager aantrof dan 4500 voet. Het gezang van dit vogeltje en de gillende stem van den béo (manoek tiong) maakten de eenige dierengeluiden uit, die ik op dezen tocht waarnam. Als grondvegetatie vielen hier in het bosch vooral groote Scitamineeën , Elettaria speciosa (Honjéh) in het oog, zoo ook een Lycopodiumsoort (Rané Sadang.) Links van het pad troffen wij het kolossale net aan van de groote Javaansche Epeira hasseltii, Deze spin die ook elders in de laaglanden ver- blijf houdt, weeft zich een stevig wielnet uit geele draden. De reusachtige maakster hield er in dit weefsel een harem 268 A van zes kleine mannetjes op na, die geheel anders gekleul zijn en eenen geheel anderen vorm bezitten. Aan het kruippał gekomen bleek het afdalen veel gemakkelijker te zijn dan bi klimmen en was dan ook zonder veel moeite de bedding ru de Tji Madja bereikt. Niettegenstaande de trillingen waart het heldere water verkeerde zoo waren de veelkleurige steenijs die den bodem uitmaken goed zichtbaar, terwijl enkele stillere — plekken met talrijke exemplaren van eene Hydrometrasoort, bedekt waren die zich evenals de vaderlandsche op het walt al roeiend voortbewogen. Een klein eilandje in de bedding der Tji Madja bleek geheel en al begroeid met Equisetum virgalul) waarvan sommige halmen eene lengte van 21/, meter bereikten. Zulke lange halmen zag ik voor het eerst en het was mij nl bekend dat deze plant, die op Java gewoonlijk in de gematig zone voorkomt ook op deze hoogte slechts 250 meter hort de opervlakte der zee groeide. In de inlandsche geneeskunde vindt deze equisetum el Plaats onder den Javaanschen naam : gregés ottol. TR ei tin a Te huis gekomen stond een inlandsch maal voor mij gereel De tocht had zoo goed op de eetlust gewerkt, dat ik een bert half roode rijst met smaak verorberde en daarbij groene e uit het vuistje at alsof ik het immer zoo gewend was. A. de dit uitstapje niet medegemaakt had was reeds ’s morgens on met de jagers naar TO Solok vertrokken terwijl ik eerst l één ure daartoe vaardig was. Het was buitengewoon emm! stille dalkom en dezelfde koelies die mij naar Tji Artja ge hadden deden nu weer dienst bij de stoeltandoe. Opmerk is hier het groot aantal soorten van libellulae die overal e vlogen en waaronder ik eene bijzonder fraaie opmerkte zwarte vleugels die eenen blauwen weerschijn hadden. ES daneesch: pepatong). Onderweg werden tot versterking ah plaatsen van de tandoe met dollok , de in elkaar gedraai bastvezels van de Trichospermum javanicum, verbonden: è het klimmen tegen de steilte die ons uit de dalkom OP’ pracht ET 269 bergrib bracht bewonderde ik den tjamat en den loerah die te paard achter de langzaam voortschrijdende koelies aanstapten, want al beteekent zulks niets op een vlak terrein, zoo is het tegen zulk een helling eene inspanning van belang. De terugtocht uit eene voor het eerst bezochte streek schijnt immer sneller te geschieden dan de reis er naar toe. Zoo ook hier. In betrekkelijk korten tijd was ik te Tji Madja terug, waar de koelies verwisseld werden. Even vóór ik daar aankwam, zag ik over een open terrein den Goenoeng Tjabé liggen en kon ik duidelijk de huizen waarnemen van de kampong Maridjang. Tegen half drie vertrok ik van Tji Madja en vervolgde ik den tocht in westelijke richting langs het zeestrand. Daar groei- den vele rangkas-boomen in wier schors de inlanders gleuven hadden gekapt tot het winnen van hars. In tegenstelling met de voeten der bergribben, die hier overal met eene stekelige bamboesoort , de awi gombong, op eentoonige wijze begroeid zijn, vertoont het strand eene groote verscheidenheid in vegetatie. De Lantana mixta is eene Verbenacea die er veelvuldig groeit en eerst sedert de laatste 50 jaren op Java voorkomt. Oorspronkelijk in Zuid-Amerika inheemsch is zij door de Engelschen naar Britsch-Indië overgevoerd en heeft zij van uit Singapore, Java bereikt, daar zij zich uiterst gemakkelijk laat stekken en hier welig tiert. De eerste aanplant ging uit van bestuurswege; de daartoe uit Singapore ontvangen tekken werden overal verbreid. Gelijk mij indertijd de we- dana van Tjitjoeroek mededeelde had hij ongeveer 20 jaren geleden van den toenmaligen controleur eenige stekjes verkregen, die snel opschoten en sedert dien tijd heeft zich de plant in die Streek zeer verbreid en is zij zoodanig verwilderd , dat aan Wlrocien niet meer gedacht kan worden. Toen JuNGRUHN zijn beroemd werk over Java schreef, bestond a nog geen enkel plantje van die soort, en thans is zij 200 verbreid dat zij op vele plaatsen de oorspronlijke vegela- lie verdrongen heeft en een voorheerschend karakter heeft verkregen. 20 Nog onlangs riep de gewezen regent van Cheribon (die len woordig het land Tjinereh bij Depok exploiteert), mijne hulp in voor een aantal opgezetenen van zijn land, die bij het schoonwieden van eenige stukken grond door de doornen van de Lantana’s gewond waren en wier wonden in chronische zweren waren overgegaan Te Pumanoekan bereikten die Lantana-heesters zulk ee hoogte dat de karbouwen onder hun gewelf hunge paden hal- den gemaakt.en men die paden betreden kon 2 te bukken. Op alle plaatsen die ik in West-Java Joh in de Preanger, in Krawang in Balavia en in Bantam trof ik die planten aan en wel in eene verbreiding, 200 groot, dil een leek in de botanie, nooit op het idée zoude komen hier met een sedert kort ingevoerde plant te doen te hebben. ;') be bloemen zijn meestal oranjekleurig doch er komen vele varië che bloen ` teiten voor waaronder die met witte en licht-paars hoofdjes de meest algemeene zijn. Hier aan de zuidkust PE seerden wij boschjes van die heesters van eene nieuwe vario! met vuurroode bloemen. Oorspronkelijk van elders afkomstig 1 bezat deze plant bij hare invoering geen inlandschen naam tegenwoordig wordt zij te Batavia aangeduid met dien van kije singapore, in de ommelanden heet zij tjinté manis en M omstreken van Sindanglaia wordt zij kembang stek, ST Van waar echter die uiterst snelle verbreiding tot op PT ver verwijderd van die waar zij oorspronkelijk werd en, Die vraag is gemakkelijk op te lossen voor ieder de met ornithologische onderzoekingen bezig houdt. gl De blauwzwarte besvruchtjes van deze plant > | Java; waar ik ook nasporingen deed, hetzij in de om ai | van Batavia, hetzij op de hellingen van den Gedeh en den 2 of wel aan de zuidkust, immer vond ik restanten SC = vruchtjes in de magen dezer vogels. Ik heb le Aalt | groene walik, Treron vernans, maanden lang in levat | (1) Ook in den omtrek van Willem I komt de plant veelvuldig Ze : | 271 door hem uitsluitend met de vruchten van Lantana mixta te voeden. De: zaden gaan dan onverteerd af en verliezen hun ontkiemings-vermogen niet door het traject dat zij gemaakt hebben. Het zijn dus de vogels die tot de verbreiding dezer plant hebben medegewerkt. De reis in een stoeltandoe in de middaghitte is anders niet benijdenswaardig. Zij begint natuurlijk met het oplig- ten van het vervoermiddel hetgeen slechts zelden gelijkmatig gaal, waardoor de reiziger meestal tot allerlei balanceerende houdingen is gedwongen vóór de uiteinden der draagstokken op de schouders der koelies liggen. Daarop gaat het vooruit, eerst met ongelijkmatigen tred, zoodat de passieve bewegingen die men ondergaat best uit te houden zijn, doch dit duurt sewoonlijk niet lang, want spoedig zijn de koelies onderling in den pas en dan wordt door hun vluggen tred de tandoe gelijkmatig op- en neergewipt, terwijl de rotanbindsels piepen en kraken en de reiziger geregeld wordt gejonast. Het scheen mij op dat traject toe dat de dragers er een pretje van maakten, Van mijne twee veldfleschen die aan latten langs de tandoe afhingen, was de cene dan ook al spoedig lek , terwijl! de andere, eene militaire veldflesch, zooals die hier bij den toep gebruikt Wordt, tegen een stoot of wat bestand scheen te zijn en dan ook ongedeerd bleef. Eerst wanneer het terrein hellend wordt gaat het voelje voor voetje en hoort men de koelies zwoegend elkaar aanmoedigen. Van uit de tandoe heeft men in de terste plaats het uitzicht op hunne glimmende natte bruine ruggen, waarvan de omtrekken der spieren sterk uitkomen. Het viel mij echter op dat de kuitspieren bij dit bergvolk zeer Weinig ontwikkeld waren, ja er waren er onder bij wie die deelen een min of meer atrophisch uiterlijk hadden. Voortdurend Maakten die menschen leven. Nu eens had er een in een doorn getrapt en dan was het: engké-engké (wacht even), dan Weder hoorde men sok-sok (vooruit!). Bij het bestijgen van “ene helling riepen de voorsten: sorrong ka toekang! (duw 272 "wat van achteren), en bij het afdalen gilden de achtersten ` lelaunan wai! (zachtjes aan wat). Faalt er iets, zoodat de ` voorste dragers te langzaam gaan naar den zin der anderen ` zoo hoort men: leumpang euh! (loop toch door), tot dat = moe worden en nagenoeg allen te gelijk de reservekoelie ` toeschreeuwen: ganti euh! (verwisselen hoor !). Al schuddende passeerde ik eene plaats waar eenige sempoer-boomen (Dillenia aurea) hunne fraai geele bloemen vertoonden, die helder tegen de blauwe lucht afstaken. De groote afgevallen bladeren dienden — aan de bezweete afgeloste koelies tot waaiers onder het loopen. Hier nam ik voor het eerst den tweekleurigen bijeneter waar, Merops bicolor, dien ik nog nooit langs de noordkust van Jai gezien had waar echter de andere Javaansche soorten Merops quinticolor en Merops philippinus vrij gemeen zijn. De zon stond in richting vóór ons, en de weg voerde recht op den steilen bergkam van den Passir Bongkok aan. Zoer duidelijk kwam hier uit hoe het heijige van den dampkring enki tot de onderste lagen beperkt was. Ons pad namelijk liep 0 korten afstand nagenoeg evenwijdig aan het zeestrand, 200 het brullen van de branding voortdurend waarneembaar WE De bovenste streken van den nabij zijnden Passir Bongkok dele! zich voor als scherp begrensd en donker groen gekleurd. meer benedenwaartsche hellingen daarentegen waren bn blauw gekleurd en wazig terwijl de omtrekken der wą onduidelijk werden waargenomen. Het heijige lag Us onderste luchtlagen en werd op deze plaats hoogstwaarsthl" lijk veroorzaakt door het zeewater dat bij iedere tegen de rotsige kust opspatte en zich in fijo verde stand in de lucht verspreidde hetgeen ook de oorzaak was dat 07 wapens en geweren hier zoo snel met roest bedekt me Ook de inlanders schreven die heijigheid toe aan het tf? (hawa-hawa laut). In de binnenlanden daarentegen wordt pe eigenaardig wazige van de onderste luchtlagen gedurend? oostmoesson in de hand werkt, zoo niet veroorzaakt» es vele plekken waar alang-alang of kreupelhout verbrand W elden t golfslag bt I | 275 Een soort van vlieg treft hier aan de zuidkust bijzonder de aandacht. Het beestje is niet grooter dan eene gewone vleesch- vlieg maar het bezit de eigenschap zich in de lucht met het lichaam zoo onbewegelijk te houden dat het schijnt alsof het zonder eenigen steun stilstaat en dat wel terwijl er soms felle wind waait. Het fladderen der vleugels gaat daarbij zoo snel dat die doorzichtige deelen geheel aan de waarneming ontsnappen: Nu en dan ontmoetten wij op onzen tocht verhuizende Bantamsche families. Wij waren hier vlak lij de Bantamsche grens en het gros der bevolking is er armoedig. In stede van de koele uit gebakken kleiaarde bestaande gendies maakt men hier tot het bewaren van drinkwater gebruik van de houtige vrucht- schaal der Lacenaria idolatrica, een laboesoort die er koekoek heet terwijl de daaruit vervaardigde flesch ledjét wordt genoemd. Door in onrijpen toestand soms een draad te binden nabij de smalle basis van die laboe wordt haar de gewenschte vorm daartoe gegeven. Rijp zijnde wordt zij geplukt, en de inhoud verwijderd door een rond gat, dat boven aan de basis wordt aangebracht waarna de houtige vruchtschil gedroogd wordt om lot gendie te dienen. De vorm is dan van onderen buikig rond met eene smalle insnoering om den hals terwijl nabij de basis (het bovenste gedeelte), weder een kleine bolvormige uitzelting wordt waargenomen. De Lagenaria idolatrica is in alle tropische en subtropische streken van Azie verbreid terwijl het boven- Vermelde gebruik van haar vrucht reeds uit overoude tijd schijnt herkomstig te zijn. Eerst ten 4 ure bereikte ik Tji Solok. De kampong is niel Sroot maar maakt een gunstigen indruk door de lieve ligging. en de netjes onderhouden erven van de huizen, waartoe de seschoren heggen van djaring (Barleria eristata) niet weinig Medebrengen. De blauwe bloempjes van dit altijd bloeiend heestertje komen fraai uit. De pasangrahan, waar wij onzen intrek namen ligt aan het boveneinde van de kampong. Om haar te bereiken moesten wij dus door het dorp heen en. het E WS passeeren van den Tjamat die zijn voorgalerij had algesloten 4 e 19 274 met krees van wijduiteenstaande bamboelatjes vervaardigd. Naar — zijn zeggen werd dit gedaan om de kamponghonden te weeren Het gebouwtje dat hier van Gouvernementswege ten geriewe van de zeldzame reizigers is opgericht ziet er netjes uit en is gol onderhouden; het ligt met het front naar zee gekeerd maar deze hoort men daar wel loeien en bruischen doch zij wordt door het ` hooge geboomte op de erven aan het gezicht onttrokken. Een ruim en goed onderhouden voorerf, waarop een perk met Perzische rozen en een dito met bloeiende melati getuigde van den goeden smaak van den Tjamat. In het hoogst zeldzame geval van hoog? gasten worden deze op gamelanspel onthaald, waartoe eene kleine pangoong is opgericht links van het hoofdgebouw. Dit bezit geluk- kig eene dakbedekking van idjoek zoodat wij geen last hadden val de heet uitstralende dakpannen, zooals in de pasangrahan van Pur- dar Gadoeng, en bestaat overigens uit houten stijlen met bilik wanden en dito vloer waardoor deze wiegelt bij het betreden, maar het geheel is netjes gewit en de binnengalerij heeft zek | rotanmatten. De Tjamat had zijn best gedaan om het ons z00 pehaagljk mogelijk te maken. In de voorgalerij stonden op een MT gedekte tafel de onvermijdelijke kwe-kwe soorten in stops schen ter onzer dispositie benevens een minoeman-stelletje e in een flesch bourgogne, een dito cognac Chabonneau me een vierkante flesch met jenever en een klein fleschje WI meranz, Vermoedelijk hadden wij geen indruk op hem sen van afschaffers te zijn, maar toch bedankten wij hem vo E betoonde attentie, daar wij onze eigene dranken gebruikt” Binnen ’s huis wachtten ons nog meer surprises. Van de v miniatuur kamertjes die de pasangrahan bevatte waren eg voor ons ingericht. Het mijne bevatte een wiegelend Chi ledikant met schuiflaatjes, bekleed met een helder mit klamboe en versierd met Chineesch borduurwerk. Be gel was voorhanden waarin men zich zelf naar gelang sand stand dien men innam met de meest verschillende trom® | rastte. Zoo ontdekte ik daar in het bezit te zijn wë 275 kiespijnwang en een ingedeukten neus, gelaatsveranderingen die in werkelijkheid niet bestonden. Ook de waschtafel met bij- behoorend ger was kraakzindelijk. Een badhanddoek, een stuk muskuszeep, ja zelfs een gebruikte tandenschuier lagen tot mijne dispositie gereed. Zelfs het onmisbaar stuk kommaliewant dat onder iedere waschtafel voorkomt was present, maar on- berispelijk zindelijk en niet in een toestand als een dergelijk te Bandar Gadoeng, waar men aan de verschillende laagsgewijze incrustaties het aantal voorgangers kon berekenen. De bijgebouwen waren even goed onderhouden. Mijn paard stond in den ruimen stal op gras te knabbelen, en de badkamer met de »plait-il” lieten niets te wenschen over. Wat mij daar het meest trof was de bril. Zoo’n bril zag ik nergens elders. Hem te beschrijven daaraan waag ik mij niet, maar dat kan ik gerust verklaren dat het den inlandsche timmerman die het kunststuk zeker als debut leverde, op uitmuntende wijze ge- lukt is op plastische wijze aan te toonen dat Homo sapiens var. europeanus © niet tot het vogelenheir behoort. s Avonds bespeurden wij aan het souper hoe onze tijdelijke gastheer zijn best had gedaan, want soesen met rozenstroop en goudgele agar-agar podding behooren gewoonlijk niet tot de ingre- dienten van een inlandsch menu. Ik maakte den Tjamat daarvoor ook mijn compliment even als voor den zindelijken toestand Waarin alles was aangetroffen, waarop hij repliceerde dan ook op de Buitenzorgsche landbouwschool zijne opvoeding te hebben geacheveerd terwijl hij ons mededeelde dat zijne echtgenoote ‘roger bij Europeanen aan huis was geweest. Tji Solok is langs den tegenwoordigen weg slechts 7 palen Verwijderd van de Bantamsche grens waar de Im Bareno de scheiding daarstelt tusschen de residentiën Preanger en Bantam. Dauer. Koorpens beschreef de monding van deze rivier toen hij haar in 1866 overtrok. Toen was de weg die naar de grens voert begaanbaar; nu moet hij in zeer goeden staat ijn maar in 1822 was ’t anders. it ondervonden de Nestor onzer natuuronderzoekers De. A 276 van Hasset en de hem vergezellende Heer Bi. Met een E gestel gesloopt door overmaligen ijver. ondernam hij GER begin van Augustus van dal jaar eenen onderzoekingstochl ` naar de woeste zuider-districten van Bantam, maar reeds den Zeien werd hij door uitputtende diarrhoea gedwongen terug te keeren. Hij hield zich toen op in de kampong Mador (I 1 aan het zuiderstrand, niet ver van de grens der Preanger ge — legen en wenschte langs de Wijnkoopersbaai terug te keertl naar Buitenzorg. De hem vergezellende teekenaar Bik liel een tandoe voor hem vervaardigen en zoo vertrok men met den demang vat Moda tot de Tji Bareno bereikt werd die wegens een bandjir niel gepasseerd kon worden. Onder wind en regen moest het ge zelschap zich een etmaal aan den Bantamschen oever ophouden totdat Bik een vlot had laten maken waarop men s andere? daags de overtocht waagde (2). Aan den overkant der rivier was het pad bijna toegegrocid en kwam men met de tando 200 weinig vooruit dat de doodzieke van HASSELT weer eel nacht in het bosch moest doorbrengen en men eerst den genden middag de monding der Tji Madja bereikte. De kampong van dien. naam bestond toen nog niet, mad! men vond er een open loods die inlandschen zoutmakels tot verblijf had gediend, waarin de nacht werd dog bracht. Eerst den volgenden morgen bereikte men eerste gehucht Tji Gangsa waar de koelies verwisseld W 5 den en aan het strand een weinig rust werd genomen. | van HASSELT was toen reeds te ziek om uit de tando? 7 edeelte © dert O (1) Zie aanteekeningen op eene reis door het westelijk 8 Bantam in 1823 door J. Ta. Bix, Tijds. voor Ind. Taal-, land- en Y Deel XVL 1867. M t leven, (2) Ta. vas Swinderen. Bijdrage tot eene schets van he groninger: | karakter en de verdiensten van wijlen Dr. J. C. van HASSELT. J. Ooukeus 1824. (5) Bij vax Świspenex staat Tji janka te lezen dat nergens ies loch Bix noemt Tjiganza. Dit gehucht bestond er al in 1800 nei verblijf van Baaxe op de plaats waar tegenwoordig Pelaboean DÉI $ hik u dein, TIR P AWA x j } 277 komen en Bix verzond van daar een spoedbrief waar Dr. Heu. te Buitenzorg waarin hij dezen uitnoodigde den zieken natuur- onderzoeker te gemoet te reizen tot assistentie daar het zich liet aanzien dat diens leven ten einde liep. Nog dien- zellen dag kon men Tondjong bereiken aan den linker oever der Tji Tarik. aangezien de wegen in deze lang bewoonde streek veel beter waren. Den volgenden dag kwam men tot Leuwi Lio en eerst de 5in September te Tje Tjueroek, waar ’s nachts ook Dr. Herr en van RaALTE arriveerden, zoodat men "e namiddags op 6 Seplember te Buitenzorg was. De zieke bleek echter toen too uitgeput, dat hij anderhalven dag na zijne aankomst aldaar overleed. In den statigen bamboetuin nabij de kerk te dier plaatse, rusten zijne overblijselen. TU Solok 25 Juni 1885. Ten 7 ure "e morgens waren Wij gereed voor een uitstapje naar de heete bronnen die bovenstrooms in de Tji Solok voorkomen, op eene plaats waar zich tevens oudheden bevinden. De weg derwaarts loopt in noordelijke richting en meestal door de bedding van de rivier die tot aan hare monding uit rolsteenen bestaat. Achter den pasangrahan ging het eerst langs venige sawah’s waarnevens keteppengstruiken, Cassia alata hunne oranje-gele bloemtrossen opwaarts verhieven. Hier en daar werd de aandacht gevestigd op Calosanthes indica waar- van de groote sabelvormige peulvruchten , door ouderdom zwart seworden, boven het gebladerte uitstaken. De boom heet in het Soendaneesch : pongporang. De achter de kampong liggende heuvel bestaat uit lichtgrijze wadas, een verweerd gesteente. e moest worden omgetrokken voor wij in de bedding van de rivier afdaalden. Hier reeds bedroeg de temperatuur van l rivierwater 23° C. terwijl die van de buiten lucht 18° €. uge De Tji Solok loopt hoogerop tusschen de Goenoeng Geulis en den berg Tjiawi Temen welker onderste bellingen rij steil en welig met hoog geboomte zijn begroeid. Op betrekkelijk korten afstand wordt eene plaats bereikt waar zich is len 278 twee nevenrivieren de Tji Orai en de Tji Panas in de Tji Sh storten. Juist bij dit vereenigingspunt bevinden zich de oudheden. Reeds op eenigen afstand werd een reuk van zwavelwater- stofgas bespeurd en spoedig daarna zagen wij stroomop | waarts witte waterdampen uit de rivierbedding opstijgen. Bij het meergemelde vereenigingspunt heeft rich een vak schiereiland gevormd dat met alang-alang en andere grassoorten — is begroeid en waarop de oudheden staan. Nabij den oostelijken rand van dit kleine plateau verbe ` zich een steenen lingga doch zoo dicht bij de rivier dat i gevaar loopt bij bandjirs door wegspoeling van den ondergrond om te kantelen en in het water te geraken. Onze Soendaneescht begeleiders wezen dat pilaarvormig monument aan als batoe seën) en vergeleken het bij een omgekeerden inlandschen dengt De hoogte van het boven den grond uitstekend gedeelte lm? 0.95 M. en de omtrek is 1.25 M. Eene andere grooter? er lieth bezit den vorm van een cubus doch is onbekapt en word als een offerblok beschouwd, terwijl zij den naam E kassoer draagt. Nog drie andere op elkander gestapelde ge kunnen voor eene oudheid doorgaan, doch een begroeid bie" korfvormig heuveltje geheel uit poreuse kalktuf b en koeroeng-ajam geheeten wordt er ten onrechte toege Op geen der oudheden is eene inscriptie waar ei oe? In het midden van de nabij gelegene rivierbedding” springen eenige heete bronnen waaruit het water me a | spuit hetgeen gepaard gaat met een brommend geluid: s | het groote kalkgehalte van dit water hebben zich rondo” bronnen incrustaties van helderwitten kaktuf gevormd | het met fijne stralen te voorschijn komt e! zich M boven in droppels verdeelt zoodat men ook hier, mel ee achter zich, door de straalbreking alle kleuren van den reg A boven de bron ziet ontstaan. Een der bronnen is e: zaamste. Zij maakt een geluid als dat van a d stoomketel en in onderscheiding van de anderen ege? W haar dan ook spoedig de bromster. Bovenstrooms ei 279 water kalın en bestaat de bedding der rivier uil geelachtige leem terwijl alle steenen die boven water uitsteken laags- gewijze horizontale witte streepen vertoonen, daarop ontstaan door de verschillende waterstanden van het kalkhoudende water. Zelfs de groene draadwieren die aan steenen onder water zijn vastgehecht en in den stroom fladderende bewegingen maken, bezitten aan hunne uiteinden witte incrustaties die groote in- fusoria inhouden. De temperatuur van het water, gemeten in eene der openingen van de bromster, bedroeg 95° C. Ook de bodem der rivier is op enkele plaatsen bovenstrooms van de bronnen te heet om met bloote voeten te worden betreden De incrustaties van kalktuf die zich uit de bronnen opbouwen bezitten een kegelvorm met afgeronden top. In de bedding der rivier bedraagt hare hoogte slechts enkele voeten, doch op het schiereilandje bedraagt de hoogte van den bovenvermelden hoeroeng ajam, ongeveer 14 voet. Deze kalktufmassa vertoont nog duidelijk de kanalen waaruit vroeger het water moet gespoten hebben, zoodat de uiting van dit natuurverschijnsel zich in het verloop van tijden verplaatst heeft. Noch bij de bronnen noch op het schiereiland kon een reuk van zwavelwater- stofgas worden, bespeurd ; het ligt dus voor de hand dat een nog onbekende zwavelbron in het bosch ons gedurende het laatste gedeelte van het traject op den bovenvermelden stank heeft vergast. Bij onze terugkomst te Tji Solok trof ik mijn jager aan die verscheidene fraaie boschvogels geschoten had , waaronder zich bevonden Dicaeum chrijsorrhoeum, Rubigula dispar, Brachypodius melanocephalus, Ixidia squamata, Philentoma velatum , Dissemu- rus relifer, Tephrodornis gularis en Garrulus galericulatus. Des namiddags ten 4 ure begaven wij ons naar het strand om het visschen met de trekzegen bij te wonen. Om de plaats le bereiken waar dit geschiedde, moesten wij eerst de mon- ding der Tji Solok overtrekken, welke rivier een breede bedding bezit die bijzonder steenachtig is en weinig water bevat, Waarna wij op een gedeelte van het zeestrand kwamen dat hellend 280 D is en waar eenige visschershutten stonden. Nıettegenstaan- i de de zee nogal woelig was zoo had de Tjamat toch als in gereedheid doen brengen tot de vischvangst en daartoe zijn — eigen net disponibel gesteld. Dit bestond in eene sleep — zegen, die in eene kleine vlerkprauw opgeschoten lag en war | van het eene uiteinde aan een stevig touw was bevestigd dal bij vertrek van het prauwtje aan den oever in handen van {we gespierde visschers bleef. De overigen namen daarop plaats naast het vaartuig dat recht op de branding in zee werd geschoven tot daar waar het te diep wordt, als wanneer allen te gelijk binnen ’s boords sprongen op één na d'e den achtersteven vooruit bleef duwen en zorg moest dragen dat de prauw niet dwarszees kwam. Dit moet echter met tact en zeemanschap geschieden © daartoe wachten de visschers het oogenblik af, dat een roller gebroken tegen het strand aanvliegt als wanneer Zi onder luid geschreeuw ijlings hun vaartuig zeewaarts duwen om den daarop volgenden roller gepasseerd te zijn vóór hij zich omkrult Onmiddellijk nadat de varensgezellen zich binnens boords hebben gewerkt grijpen zij hunne riemen en roeien of pagaaien daarna nel alle kracht uit den wal, terwijl de achter aankomende zoolang duwende blijft sturen als hij grond voelt. Eerst daarna enter! hij tegen boord op en neemt hij zijn plaats in bij het pe doende maakt het prauwtje een halven cirkel om 0 punt van het strand te landen na intusschen het ge i à ouw uitgebracht te hebhen, aan welks andere uiteinde ook ee e. is bevesligd dat door het vaartuig aan land wordt gebrać” Het landen gaat gemakkelijk genoeg. Met vaart dé prauwtje op den kop van een roller naar het strand 10% vw het geraakt dan ook bij zulk eene gelegenheid gewoonlijk vol water. pel Het op die wijze aan land gebrachte andere einde rl : touw wordt nu door de helft der visschers ingepalmd t gal de overigen der bemanning zulks verrichten mel het andere“ A wal gebleven gedeelte. Onnoodig te vermelden dat de bor” € EE E ren 281 van het net door houten dobbers drijvende wordt gehouden. Na verloop van korten tijd komen op die wijze de beide uit- einden van het boogvormig gespannen net gelijktijdig uit het water te voorschijn; het middelste zakvormige gedeelte is dan nog het verst verwijderd en vertoont zich nu en dan op den kop van een golf, door het groote stuk drijfhout dat daaraan bevestigd is, maar ook dit komt van lieverlede naderbij en eindelijk wordt alles door de branding heen op het strand gesleept, waar vrouwen en kinderen gereed staan de vangst in te zamelen. Bij de eerste maal was deze gering eu bestond zij slechts uit drie geepen en eenige kleine vischjes. Een volgende trek met de op nieuw uitgebrachten zegen lever- de één bawal en vier kembongs op zoodat de vangst als te Weinig productief voor heden gestaakt werd. Langs een anderen weg keerden wij door de sawahs naar den pasangrahan terug en moesten daarbij drie riviertjes passeeren. Pelaboean Hatoe, 24 Juni 1885. Aangezien de gisteren middag aangebrachte boschvogels nog niet beschreven , afgebeeld "H opgemeten waren, zoo moest dit heden morgen geschieden , Waardoor de terugreis naar hier eerst in den namiddag kon plaats hebben. Tot aan de grensrivier werden wij uitgeleide gedaan door den Tjamat van Tji Solok en bij de gardoe wachtte onze oude kennis van Bandar Gadoeng ons weer op. Eerst ten half zeven arriveerden wij te Pelaboean. Aangezien de zee kalm is en de heldere maan den tocht begunstigt, zoo hebben wij den djoeragan van een kleine majang-vlerkprauw overgehaald ons nog heden nacht naar de Zandbaai over te voeren. Slechts het hoogst- noodige kan medegevoerd worden daar het vaartuig njet groot 5 en uit een uitgeholden boomstam bestaat. kambang (Zandbaai) 25 Juni 1885. Ten 10 ure "mbarkeerden wij gisteren avond terwijl de prauw met den achtersteven op het strand was gehaald. De equipage bestond uit Acht visschers inclusief den djoeragan , zoodat wij begrijpelijker- 282 wijze niel veel ruimte overhielden. Herst roeiden wij uit des wal tot dat de landwind als een flauw zuchtje doorkwam en het zeil kon geheschen worden en zoo deden wij den oversteek naar de Djampangsche kust die den zuidelijken oever van de Wijn- koopersbaai uitmaakt: daarna zeilden wij flink door met de inmiddels aangewakkerde bries terwijl de prauw slechts 4 á 5 kabellengten uit den wal bleef. In onze plaids gewikkeld genoten wij van het schouwspel dat het phosphoresceerende zeewater aanbood, wanneer het door de onder water liggende stuurboordsvlerk doorsneden werd of wel troffen ons de donkere omtrekken van de rotsen der onbewoonde kust, die door bel maanlicht beschenen werden. Langzamerhand verminderde de bries, en ten slotte kregen wij tegenwind uit het zuiden 200 dal het zeil weder werd opgeborgen en met behulp der riemen moest worden —voortgeroeid. De djoeragan had den oversteek naar de Zandbaai in rechte lija niet aangedurfd; hij hield zijn vaartuig steeds onder de kust, waar de zeeën tegen de rotsen opsloegen, wat wel een fraai gezicht opleverde maar wat mij gansch niet gerust stelde. e Eerst ten 2 ure ’s nachts waren wij bij de kaap Oedjoent Karang Ragak en roeiden wij daar tusschen de uitstekende reve door, zoodat wij een half uur later voor Baleh Kambang d wiegelend ten anker kwamen. Uit vrees voor de muskieten verkozen wij hier te ankeren, om eerst ’s morgens vroeg door den mond van de rivier naar binnen te loopen. Bi zonsopgale geschiedde dit dan ook en vertoonde zich de kampong radi schilderachtig aan ons oog. Bij de monding van de Tji Le stond geen branding, het binnenvaren ging dus gemakkelijk over een stille wateroppervlakte tusschen rhizophoren door, di helder door de pas verrezen zon beschenen werden en een Nat indruk maakten, te meer daar wij als het ware verwelkomd pa den door de volle stem van den tjiljarawah, de Tracy ochrocephalus, een krachtige zangvogel die overal op Java °P En wordt gesteld. Zoo doende waren wij in de Zji Kantel a die achter de kampong omloopt en zich met de Tji Letoe Y 285 eenigt, en weldra meerden wij de prauw aan den oever. Wanneer men nu de zeekaart van de Zandbaai in bezit heeft en daarop het laatste gedeelte van onzen koers nagaat dan zal men niets daarvan begrijpen, want de uitmonding der Tji Kanteh staat daarop geteekend als met eene zelfstandige monding aan zee en zonder verbinding met de Tji Letoe, doch dit is foutief. De kaart der topographsche opname van de Preanger geeft daaromtrent betere inlichtingen, want de zeekaart is vervaardigd in 1848 naar eene trigonometrische opname van de Officieren van Z. M. korvet Castor en van Z. M. schoener Kroxonu. onder toezicht van den Kapitein-Lui- tenant t/z. T. H. Auer. Het gedeelte der kust waar thans de kampong Baleh Kambang ligt is tusschen de monden van de rivieren Tjiletoe en Tji Marindjoeng , terwijl tegenwoordig de Tji Kanteh kort vóór hare monding zich in twee takken verdeelt waarvan de kleinste nabij het strand in de Tji Marindjoeng uitloopt en de de andere, die bij vloed voor prauwen bevaarbaar is, zich met de Tji Letoe sereenigt. De Tji Kanteh gaat dus vlak bij zee in twee andere tivieren op want hare vroegere uitmonding is thans verzand en bestaat eenvoudig niet meer. Door deze splitsing ontstond aan het strand een lang smal eiland uit zandgrond bestaande op welke plaats thans de kampong Baleh Kambang is verrezen. Even vóór de splitsing heeft de Tji Kanteh nog een klein takje afgegeven dat zich achter Baleh Kambang weder met de oorspron- kelijke rivier vereenigt en dus een tweede eilandje vormt dat D strekking evenwijdig ligt aan den strandzoom en den af- tonderlijken naam draagt van Tji Kandang. Hoogst waarschijnlijk heeft de isoleering van die twee strooken land als eilandjes erst in den laatsten tijd plaats gehad, doordien de monding der Tji Letoe verzand zijnde, deze rivier een uitweg gezocht heeft als boven beschreven is, want het is onaanneem- baar dat de Officieren der zeemacht die de opname in 1848 ver- richtten deze feiten vlak aan het strand over het hoofd zouden gezien hebhen 284 Toch meen ik hier op eenige andere kleine fouten der ue | kaart te moeten wijzen die het gevolg moeten zijn vant mindere bekendheid der vroegere opnemers met inlandse talen. Zoo staan op de zeekaart de volgende namen ver 1°. Kali Tji Maringoen. Het maleische kali is geheel overboli want het Soendaneesche (ji beteekent hetzelfde. Hung ` moet zijn Marindjoeng. FE. 2°. Kali Tjikanter moet zijn Tji Kanteh, 5°. Kali Tjdałoe equivaleert met Tji Letoe. Ei Over de juiste ligging en benaming van Karang Koentih kan ` ik niet oordeelen maar toch meen ik te moeten wijzen ophet ` groote verschil dat de kustlijn van dezelfde streek aanbiel wanneer men de meer vermelde zeekaart vergelijkt mel dè der topographische opname. Tandjoeng Koenti van de laatste sta op de zeekaart als Tandjoeng Tjibioek vermeld. Nog eene eigenaardigheid die in het oogvallel vermoedelijk berust op de voorschriften bij het maken W! zeekaarten is dat men bij het beschouwen der marine-kaaf in de meening komt dat de kust hier een en al met klapt bosch bedekt is, want overal zelfs tegen de dorre TZ, lingen op, staan klapperboomen afgebeeld. In werkelijke i groeit. daar niet één dier boomen en hebben zij daar TT: ook nooit gestaan maar treft men er slechts een ig aan van vijf jonge klapperboomen van zeer recenlen nh ` de hutten van Baleh Kambang. ] Ook op de zeekaart der Wijnkoopersbaai , die door ech ćlals- major vervaardigd werd komen foutieve watt voor, waarop gewezen moet worden. De Tji Solok boel Kati Tji Solok. Dit nu is nog herkenbaar , maat de RE van dien naam en de westwaarts daarvan gelegen Ta Tji Kiis staan op de zeekaart als Tjollok Kanan © m d Kiri aangeduid, dit Tjollok zal wel eene verbasterins ` 5 j van Tji Solok maar kanan en kiri wordt noch door BR a noch door soendanezen op plaatsnamen toegepast. wn: ` van dir en peloe of ilir en girang of ook wel ad is, maar de onderscheid NR € ` E l $ i 285 zij de onderdeelen hunner kampongs naar de hemelstreken , maar van kanan en kiri kan bij een plaatsnaam geen sprake zijn. Hier voorzeker komt het gebrek aan kennis van inland- sche talen bij de vroegere opnemers duidelijk uit. Van Baleh Kambang krijgt men aan de landzijde een indruk die geheel tegenovergesteld is aan die welke verkregen was door de kampong van uit zee te beschouwen. Was dit laatste ons medegevallen, het werd spoedig gewijzigd toen wij ons aan wal gekomen tusschen vuile krotjes over hoopen van afval moesten voortbewegen en eene vieze vischlucht à la Scheve- ningue. onze reukorganen onbehagelijk aandeed. Wij begaven ons naar het eenige verblijf dat aanspraak mocht maken op den naam van woning en dat Hadji Monaman Sam toebehoorde, aan wien ik een aanbevelingsbrief had van den Tjamat van Pelaboean. Bij dezen hadji namen wij onzen intrek en kregen een afzon- derlijk staand loodsje ter onzer dipositie, dat met grof geweven kains van binnen beschoten werd en waar wij weldra gein- stalleerd. waren. Tets noorderlijker staat aan het zeestrand onder het geboomte een kleine verwaarloosde. bamboe-woning door den opziener bij het mijnwijzen pr Korte opgericht, die hier korten tijd geleden geologische opnamen verrichtte. A. Verlrok spoedig vergezeld van: 8 soendaneezen naar het zuide- \ük gelegen gebergte waar zich bantengs moeten ophouden en Bä daartoe eenige provisién en rijst mede. De laatste moest im het bosch gekookt worden. Mijn bediende liet ik vogels schieten in de omstreken daar ik den jager van Pelaboean had algedankt, als zijnde te lui. Er waren nog eenige vogels af le beelden en te beschrijven die onderweg bij Pelaboean ge- schoten waren en daarmede werd de ochtend doorgebracht: De groote bamhoezen baleh die in de loods stond en die te gelijk tot slaapstede, etenstafel en dispens diende werd dan den. rand tot teekentafel ingericht waartoe ik op een stoel moest bijzitten met de beenen er onder gewerkt.. Heel rustig kon daar niet gearbeid worden; immers kam- Ponghonden besnuffelden mijne voeten en kippen liepen 286 lusschen onze proviand door tot op mijne teekeningen. Ik informeerde bij den hadji naar een jager en dadelijk wel een man uit Leuwi Bengo geroepen Bapa DJASSAN genaamd die op zich nam met behulp van een kameraad pauwen en bosch- hoenders voor mij te schieten, mits ik hem aan een geweer el grove hagel kon helpen. Dit geschiedde en na zijn vertrek nam ik een zeebad in de krachtige rollers hetgeen met hetog op de vieze omgeving een genot was le noemen. *s Namiddags werd door de inlanders met den djaring gevischt met eel resultaat geheel verschillend met dat hetwelk te Tji Solok ver kregen werd, want behalve eenige groote garnalen bracht toch iedere trek overvloed van visch op. Deze draagt hier geheel andere namen dan die welke de Bantamsche visschers te Batavia er aan geven. Zo wordt de ikan kembong. (Scomber kanagurta) die hier schaarsch is, laik | banjar genoemd en de ikan tetengket (Trachurus rot) heet hier: lauk kakatjangan. | De ikan lajar (Trichiurus haumela) draagt hier dent naam als te Batavia. Op den passar te Bandjermasu i ik indertijd dezen visch door de soldaten, die inkoopen Y0" menage deden, ikan sabelschee noemen, naar aanleiding ` den vorm dien hij heeft. Verder treft men hier aal dezen tijd van het jaar: lauk pepètek. » singeurang » balong » gelang kawong » gelang kambing » kadawoeng a moedin » honjé » mejong en eenige ander | | ni Laatstgenoemde, de tijgervisch, is de Jacop EvERTSEN (Serra y ve e soorlel- pantherinus) in wier kop, door de matrozen de ¡pus = le Compagnie eenige gelijkenis werd gevonden met be terig en vlekkig gelaat van genoemden vlootvoogd. In het EEES ey A 287 water van de Ton Kanteh vlak achter de kampong, treft mer talrijke exemplaren aan van een kleine fraaie stekelbuik, den Tetrodon fluviatilis die ook in het bassin te Soerabaia voorkomt. Aan dit vischje dat niet schuw is en zich gemakkelijk laat vangen, worden vergiftige eigenschappen toegeschreven. Het behoort tot de opblazers of kogelvischen, die uit het water genomen de maag met lucht vullen en daardoor eenen min of meer volkomen kogelvorm verkrijgen. De buik is helder wit met uiterst fijne stekeltjes bezet en de rug helder geelgroen met pikzwarte ronde vlekken geteekend, daarbij bedraagt de lichaamslengte niet meer dan 4 à 5 ctm. Den grooten steke- ligen opblazer, den boentak landak, (een egelvisch) (Diodon ligrinus) zag ik eens uit zee met de trekzegen ophalen; deze werd als vergiftig weggeworpen. Het zijn voorname- lijk de in deze en andere vrouwelijke diodons en tetrodons bevatte eieren die het vergiftigst zijn. Te Pamanoekan nam ik eene intoxicatie waar bij een inlandschen matroos die men op deze eieren onthaald had. Het geval verliep door de spoedig ontstane braking gunstig, maar misselijkheid, duize- ligheid, Overmatig zweeten en dubbelzien waren de voornaamste verschijnselen. De hadji had den geheelen dag koorts en een vriend die bij hem logeerde asthma. Iedereen was hier verkouden, en overal hoorde men spuwen en rochelen daar men als goed mahomedaan, wegens den vastentijd, overdag zelfs zijn eigen speeksel niet mag inslikken. Hier ter plaatse hoorde ik spreken Yan oeja di ditoe d. w. z. zout van hier en wel in tegenstelling met zout van het Gouvernement. Dit laatste artikel waar- van het Gouvernement het monopolie bezit wordt in zoutpannen OP Madoera aangemaakt en naar elders vervoerd zoodat het dan = Overal in de Gouvernements zoutpakhuizen verkrijgbaar s. Het is grof kristallijn en licht grijs gekleurd. Het zout ‚van hier” waarvan den aanmaak echter verboden is, bestaat daarentegen uit eene sneeuw witte fijn kristallijne zelfstandigheid. OF het zout hier nog ter sluiks vervaardigd wordt op de 288. oude Soendaneesche manier, zooals dit door pr WILDE in zijn Preanger Regentschappen beschreven is, dan wel of het a de klippen geschraapt wordt is mij niet gebleken, daar verdere ` navraag wantrouwend ontweken werd. Trouwens in zoon vergeten uithoek gebeuren meer zaken die niet in den haak zijn, en wordt er aan de bepalingen niet streng de hand ge houden. Zoo kwam ik heden middag op eene wandeling bit- nenslands een aantal inlanders tegen die tot reepen gespleten bamboelatten in groote bundels vereenigd bij zich droegen el | naar Baleh Kambang brachten. Op mijn tot hun gerichte vé waartoe deze widai diende antwoordden zij mij dat dit ws om te »noeah lauk” of wel om visch in de rivier te vergiftigen door middel van toebah. Nu is zoo iets, als uitermate geschikt om de visch in een bepaalde streek uit te roeien, len strengst door het gouvernement verboden; maar de widai-drager waren eenvoudig daartoe gelast door den Assistent-wedand, die in hoogst eigen persoon dit prelje zoude komen bij wonen Tot het noeah lauk wordt de rivier met dicht naast we" der staande latjes van gespleten bamboe afgezet. In karong of grove zakken wordt daarop het giftige mengsel mel gd en asch vermengd en deze zakken bovenstrooms onder = bevestigd. De giftige bestanddeelen mengen zich nu langzame hand met het voorbij stroomende water en zijn de wo dat alle visschen groot en klein benedenstrooms bedwelmd dood aan de opperviakte komen, waar zij een Deg buit worden van de giftmengers (visschers durf ik ze age < noemen). De versperring met widai belet de visschen të Vluchten en verhoedt tevens dat de doode verloren ga a Bandjermasin woonde ik in 1868 nabij de kampong AUS andere toebah-partij bij. Daar werd het vergift in e schuitjes bereid, met water overgoten toldat het Ae eenkomst had met verdunde melk, waarna de inhoud dier e: tjes in het water der afgezelte rivierarmpjes werd over D en de visschen bedwelmd aan de oppervlakte kwamen wer a door ons geharpoeneerd werden. e E a EE 289 Nu beteekent zulk eene toeba-partij niets in de wateren van de majestueus groote Barilo, maar in Preanger waar de rivieren klein zijn wordt de visch er spoedig door uitgeroeid. Zooals uit het bovenstaande bleek is de handelwijze daartoe hier geheel anders. Als recept voor het giftige ingrediënt werd mij genoemd : koeliet songgom of songgong boeah manga gebang aroy garoel. bidji kemalakian en kajoe poespa. In den namiddag arriveerde de Loerah van Tji Beber waar- onder Baleh Kambang sorteert, ten huize van den hadji om te informeeren wie de twee Europeanen waren die daar verblijf hielden en met welk doel zij zich er ophielden. Mijne oflicieele aanbeveling strekte zich, gelijk reeds hierboven gebleken is, slechts uit tot het district Pelaboean en thans waren wij in Djampang Koelon waar niemand iets van mijne reis af wist. Ik gaf den man mijn naamkaartje en voegde er de mede- deeling bij dat ik mij hier ophield om natuurkundige onder- zoekingen te doen, waarna hij vertrok. Uit een gesprek met den hadji bleek dat mijne aanwezig- heid den Assistent-wedana ten zeerste contrarieerde, daar hij reeds met geheel zijne familie herwaarts op weg was om het noeah lauk bij $ te wonen, maar dat hij te Sangarawa eerst vernomen had dat het terrein daartoe niet meer veilig was en hij nu van zijnen tocht afzag. Vroeger bestond te dezer plaatse een lodji of panggoeng bestemd tot tijdelijk verblijf van inlandsche hoofden uit de Djampangs Wanneer deze zich hier met de vischvangst kwamen vermeien. Balch Kambang (Zand-baai) 26 Juni 1885. "e Morgens Wilg deed ik eene wandeling langs het zeestrand tot SECH monding der Tji Marindjoeng en eene andere naar Pesawahan het dichtst bijgelegen gehucht binnenslands. -g 390 de jagers en A. al mijne geweren bij zich hadden, schoot mij niets anders over dan een revolver, wat zeer te bejammeren was daar het krioelde van groene duiven, Trerons en Tekoekoers, Spilopelia tigrina. Teruggekomen nam ik een zeebad. De deining die hiet met rollers tegen het strand breekt maakt zoo'n bad tol em heele inspanning: want is men de plaats voorbij waar de krullers zieh vormen, dan wordt men door de eerst volgende zee geheel van den grond opgelicht en dient men de zwemkunst le Wi slaan om geen buiteling te maken. Dit laatste overkwam mijnen bediende, die na mij van het zeebad wilde profiteeren el door een golf zoodanig zijn evenwicht verloor dat ik op eel gegeven oogenblik slechts zijn onderste ledematen boven het schuimend water uit zag steken. Te huis acheveerde ik eenige teekeningen, toen ee toeschouwer mij plotseling bij den rug pakte. De man een grooten duizendpoot op mijn flanellen hemd ontdekt el verloste mij dadelijk van dat ongedierte. Het beest was zeker uit de atap-dakbedekking op mijn lichaam gevallen. IK lui hier als een Soendanees, daar de jagers nog altijd op zich lielel wachten. Het wemelt te Baleh Kambang van kippen en katle ` eerste schijnen den ganschen dag door te brengen met eieren le leggen want onophoudelijk klinkt het bekende gekakel waar allen instemmen, de laatste leven hier in luilekkerland, immerse ` is plenty katvisch en op een enkel grooter vischje WO | rekket n inlandse? in den kleigrond, die den vorm hadden van den daarnaast een hoopje versche modder dat met het uittrek | dat lichaamsdeel naar boven was gekomen , maar juist also! a mel een patjol uilgegraven was. De rhinocerossen die zich i in het bosch ophouden, komen dikwijls ’s nachts het e: water van de monding der TO Letoe of Tji Marindjoeng drinke” Terwijl ik op het voetpad stilhield om naar jets 291 dat mij verdacht voorkwam, zag ik een mannetjes pauw trip- pelend als een auerhahn balzen. Het wijfje kon ik niet waar- nemen maar het schot uit mijn revolver miste en nu vlogen beide vogels schreeuwend op en verdwenen in het bosch. Bij Pesawahan heeft men een fraai uitzicht op den ringmuur die de Tjiletoe-vlakte aan de landzijde begrenst. De TO Kanteh en Tji Kawoeng ziet men hier van het steile Lingkoeng gebergte met reusachtige watervallen honderde voelen naar beneden storlen. De naam Baleh Kambang beteekent drijvende baleh en is aan deze plaats gegeven omdat het hier in den westmoesson bij bandjirs bijzonder waterig kan zijn. De kampong dateert eerst van 1874 en bestaat uit een 16 tal hutten en krotten terwijl het eenige goede inlandsche huis den hadji behoort, die bovendien twee paarden op stal heeft. Al de overige be- Woners zijn orang menoempang, hetzij Bantammers dan wel Pelaboeanners, die zich hier tijdelijk voor de vischvangst ophouden en voortdurend door anderen worden afgelost. De verdiensten die de vischvangst er opbrengt zijn ongelijk en verschillen bovendien naar mate van de gegoedheid der bewoners. Een gezeten inlander b. v. bezit een sleepzegen, djaring, en prauwtjes en nu neemt hij volk in dienst om te vischen. Dat volk wordt echter niet in geld betaald, maar de helft van de vangst is voor den eigenaar en de andere helft wordt onder de eigenlijke visschers verdeeld. Daar hier slechts zeer weinig versche zeevisch naar het binnenland wordt vervoerd, zoo kan bijna de geheele vangst gedroogd en gezouten worden om ze als ikan kering naar Pelaboean over te brengen. Natuurlijk zijn = onder de orang menoempang ook opkoopers van gedroogde Visch en vindt men dan ook tusschen de hutten en langs het Strand veel visch in verschillende stadia van vochtigheid op horden in de zon gelegd. Ook heden woonde ik het visschen met de trek- “gen bij. De vangst was niet zoo overvloedig als gisteren Maar voor mij interessant omdat met de visschen een zeespin, 292 lantja laut, (Pyenogona) werd opgehaald en een Mactra-schelp Eerst lette ik niet bijzonder op deze laatste, maar toen ik de schelp zich zag voortbewegen in de richting der zee nam ik 2 op en vond haar tot mijne niet geringe verbazing met eel krabbetje bezet, dat de schelp als een regenscherm boven zich droeg. Het diertje is geheel afwijkend van de op het zeestranl levende St. Bernardskreeftjes, die eveneens een schelp, doch de van een zeeslak bewonen en vertoeft dan ook liefst op den bodem der zee van waar het door de sleepzegen was Wes voerd. Volgens Dr. Srurter is het eene Homola-soort pehoorende tot de familie der Dromiaden. Het was slechts 2' "w groot, terwijl de grootste afmeting der Mactra-schelp D di bedroeg. Het draagt de schelp over zich heen en le weegt zich daarmede nabij het strand over den bodem der zee, zonder dat er veel van hem te zien is. In plaats dat oogen, gelijk bij de overige krabben, die zonder dergelijke be schutting leven, naar boven zijn gericht, staan zij bij dit diete in benedenwaartsche richting zoodat het enkel schuins voor Bl uit den bodem, waarop het zich voortbeweegt, kan verkent De schelp dient om zich gemakkelijk van zijne prooi WI ler te maken door ‘zich te verbergen en tevens tot dek mantel om niet in het oog te vallen van zijne vijanden. Daar"? heeft het zich op krachtige wijze door middel van haken, Y aan het vierde paar pooten aanwezig zijn, aan de $ D bevestigd. Die haken passen juist in de gleuven Va? het van de beschuttende schelp. Als een vorm val zoogen aanpassing moet dit diertje merkwaardig zijn en Dr. heeft dan ook het eerst de aandacht hierop gevestigd K ul telijk Het strand bestaat hier gedeeltelijk uit hard zand, gedeel vd mt zand en modder. Waar dit laatste het geval is, e overal bij eb slangvormige figuren voor, gevormd door een © zeeslakje dat met zijn hoorntje al kruipende die $ ren nè 1 4) S o (1) Dr. €. Pa. Szorrza. Over eenige nieuwe en minder bekende 5” d = eg en samenleving van sommige dieren en planie? z ust. Nat. Tijds. N, I. Deel XLVII pag. 553. 295 Het overige deel van het strand is ook hier even als te Pelaboean door millioenen krabbetjes, bij eb. als getatoeeerd. Deze diertjes heeten hier kajakas. De kinderen der inlanders loopen hier in hunne eerste levens- jaren naakt rond; slechts een ring om den enkel, waaraan een belletje is bevestigd, maakt hun eenigen tooi uit. Dit bel- letje dient om te hooren waar de kleinen zich ophouden, want bij de drukte die hier heerscht wordt zoo'n kind wel eens over het hoofd gezien. ’s Middags ten 6 ure kwam A. terug doch platzak. Hij had geen banteng gezien en in het bosch onder een boom moeten over- nachten. Eerst is hij langs de kust gegaan tot Tundjoeng Koentih , waar de zee zeer kalm was en bij eb uitgebreide koraalreven bloot lagen, die bezocht waren door prachtig gekleurde klip- visschen. De koelies maakten zich daar meester van groote schelp- dieren die in de schelp gebraden hun tot spijs verstrekten. A. vond ze echter oneetbaar. Rijst heeft hij in een bamboe moeten koken en zoo naar rato. Alle tegalans zijn afgebrand omdat er een groote bantengjacht van de Soekaboemische landheeren op Ul is, waartoe de pondoks reeds waren opgeslagen. Hij is de Tji Letoe afgezakt op een door hem vervaardigd bamboe vlot maar vond deze herhaaldelijk versperd door omgevallen boom- stammen of losgespoelde bamboestoelen. Baleh Kambang (Zandbaai) 27 Juni 1885. BAPA DJASAN, de Jager die mij pauwen zoude bezorgen, is heden ochtend teruggekeerd met een gewonen koetilan, een der gemeenste kam- Pongvogels, die hij op eenige passen afstand door middel van Pauwenhagel tot frikadel had geschoten. Hij had nog drie man bij zich om het wild te dragen naar het heette, maar van wild geen spoor en de dragers eischten betaling. Eene inland- sche afzetterij dus. A. en mijn bediende jaagden daarna den "Mirek af zoodat ik weder verscheidene vogels verkreeg. s Middags werd weer bet visschen bijgewoond en werden mij de onderdeelen van het net uitgelegd. 294 De dobbers die den bovenrand aan de oppervlakte moeten houden zijn uit licht hout, kajoe térep gesneden en heeten ke koemboel. Het zware touw is vervaardigd van den bast van ki sampoeral (Columbia javanica Br.) en de netten zijn gebreid van benang betawi terwijl het geheel bruin is geverfd door middel van kajoe salam dat hier reu-eu heet. Pelabocan Ratoe 28 Juni 1885. Bij zonsopgang lag de majangprauw, die ons hier gebracht had, weder op de reele ten anker, om ons af te halen. De djoeragan had hier zaken uitstaande wesbalve hij mijne toestemming verzocht achter te mogen blijven, zoodat zijn zoon hem als stuurman zoude vervangen. »Dia poenja brani sama djoega saja” Was clauzule van zijn betoog. Dit laatste had hij gerust achter” wege kunnen laten want geen van beide was zeeman. bagage was spoedig ingepakt en wij verzuimden niet ons val een paar kadjangmatten te voorzien tegen de zonnebille Ten 8 ure namen wij afscheid van het visschers-settlement el met een heerlijken landwind zeilden wij tusschen de klippe” door de baai uit, tot dat wij de kaap gepasseerd hadden de noordelijke grens daarstelt. Aangezien de moedige zeeman, Ù ons overbracht, zich niet verder uit den wal waagde 1 kwamen wij om den hoek dadelijk in de luwte van het = gebergte en moesten toen roeiend vooruit trachten le A Onder roeien schijnen de inlanders hier te verstaan: M riemen in water te plassen, want avanceeren deden wë: Dit geploeter duurde voort tot 10 uur, als wanneer wij 0 altijd vlak bij de zandbaai waren en er eindelijk over de 008” rimpelde watervlakte, ver in den oceaan, een blauwe ge? merkbaar werd. Aan fluiten geen gebrek; iedereen t te op die wijze den zeewind uit te lokken, zich tot hier p strekken, want zijn doorkomen was de oorzaak YY verkleuring van het water. „i af Een kwartier later had hij ons dan ook pereikt © 295 werd het zeil weder geheschen en zetten wij verder langs de Djampangsche kust onzen koers voort. De deining was weer groot. Nu eens zagen wij den wal en dan weder voeren wij tusschen hooge waterbergen door. Twee fregatvogels (de kleine soort) zweefden in kringen boven ons en escorteerden ons tol nabij Tji Boetoen, als wanneer zij verdwenen. Ten 11 ure schraalde de wind en moest weder worden geroeid , totdat wij bij de Goea Tjandi kwamen als wanneer van koers werd veranderd en wij recht op Pelaboean aanhielden doch met het gevolg dat wij de kolossale deining dwars kregen. Eerst *snamiddags ten 5 ure konden wij voet aan wal zellen, geblakerd door de heete lucht en vermoeid van het traject dat 9 volle uren had geduurd. Passir Patjar 29 Juni 1885. Aangezien thans het doel der reis was bereikt, zoo wenschte ik zoo spoedig mogelijk huiswaarts te keeren, te meer daar nagenoeg alle provisiën verbruikt waren. Wij besloten dus nog heden nacht door te reizen, waartoe de Tjamat ons aan koelies hielp, zoodat wij ten 11 ure 'savonds konden vertrekken. Het was prachtig weder; het heldere maanlicht reflecteerde op de groote pisang- bladen in de kampongs en hier en daar schemerde de rosachtige gloed van eene palita door den bamboewand van de inlandsche Woningen terwijl de honden overal blaffend naar buiten vlogen door het geraas dat de tocht op dit ongewone uur veroorzaakte. Niettegenstaande een politie- oppasser ons vergezelde zoo deser- leerde toch een koelie van de reserve. Eerst tegen 4 ure in den morgen werd Bandar Gadoeng bereikt waar in haast koffij Werd gezet en om versche koelies werd verzocht. De Loerah en de Kekollot waren afwezig of hielden zich zoo, zoodat er van versche koelies geen sprake was en wij na ons volk op koffij onthaald te hebben met dezelfde koelies door Moesten. | Hoewel dit met extra betaling gepaard ging, zoo geschiedde het toch tegen hun wil. Niettegenstaande ons kloppen waren alle huizen gesloten gebleven. Een der Pelaboeansche koelies 296 gaf toen zijn hart lucht door voor eenige woningen t pt schreeuwen en schelden en de Bandargadoengers, die zieh stil hielden, luidkeels te verwijten dat zij luiaards ware en dat er geen volk genoeg in de kampong was we zij zich als schapen door de hoofden naar de ondernemingö — deden drijven. Daar deze woordvoerder een der personen was die mijn tandoe droeg zoo moest ik wel nu en dan voor een huis halt houden en getuige zijn van de hartstochtelijke WE Ten half zeven arriveerden wij te Tji Gombong, ten i van den Wedana. Deze stond ons zijn bendy af om Be Tji Badak te brengen, waar de trein naar Tji Ro trokken was, zoodat wij om niet te lang te wachten, een ge: huurden dat ons tot Tji Melati bracht, van waar wij Y ap voet naar Passir Patjar doorgingen en hier eerst len aankwamen. k Onderweg hadden wij veel krabspinnen vaars zone tusschen 1000 en 5000 voet schijnt voor Re e meest geprefereerde te zijn, ten minste in de laaglau ik deze soort nog niet. Het is de Gasteracantha formicata. , VE ders In Scureeers Dierkunde is zij afgebeeld op plaa lede dieren fig. 9 en wel op natuurlijke grootte „krab i Het diertje gelijkt op eene gekookte radjoenga miniatuur. ij eene Het achterlijf is afgeplat, hard en zeer breed: het a bruinroode kleur en is van scherpe zijdelings ontsp doornachtige uitsteeksels voorzien. en W De grootste doornen staan dwarsuit, zijn stomp SCH van voren begrensd door twee kleine stekels die BR scherp zijn. Twee kleine recht naar achteren gerić d komen bovendien voor aan den achtersten rand vr > terlijf. Even als de uitsteeksels der doornen is deze rand zwart gekleurd. id door ee) Het bruinrood der bovenvlakte wordt afgewisse e (ah 297 stelsel van zwarte vlekjes, die lichtrood omzoomd zijn. Vier dezer staan regelmatig in het midden; de overigen zijn kort naast elkander ten getale van 18 langs den rand aanwezig. De ondervlakte is glimmend zwart en lichtgeel bespikkeld. Kop, pooten en gifthaken zijn zwart. Deze spin heeft de gewoonte zich onbewegelijk te houden wanneer zij aangevat wordt en daarbij de pooten tegen het kopborststuk zoodanig in te trekken, dat zij zich als schijn- dood voordoet. In dezen toestand steekt het kopborststuk 3.1 m.m. naar voren uit terwijl de breedte bij den oorsprong der gifthaken gemeten 4.1 m.m. bedraagt. De lengte van het harde achterlijf is 7 mm. De achterste doornen zijn 2 m.m. lang, de groote zijdelingsche 4 m.m. en de grootste breedte der spin gemeten over deze laatste bedraagt 25 m.m. Te Tji Gombong trof ik tusschen de kroonbladen van een bloem een eigenaardig insect aan. Het was een kleine spring- cieade die ongeveer even groot is als het in Nederland alge- een bekende schuimbeestje. In het algemeen onderscheiden zich de springcicaden door het ontbreken van een muziekwerktuig, doordien hunne pooten lot springen zijn ingericht en zij in het geheel geen of slechts Iwer nevenoogen bezitten. Hare sprieten zijn veelal slechts uit 5 leden samengesteld. De Springeicade van Tji Gombong gelijkt veel op een andere Javaansche soort die door SeuLeceL als Centrotus anchorago in zijue Dierkunde 1 pag. 252 is beschreven en in diens atlas der gelede dieren op plaat II fig. 41 is afgebeeld op natuur- lijke grootte. Zij bezit een zwart borststuk met twee zijdelings ingeplante “U naar achteren gekromde puntig uitlopende hoorns en een unne langere die recht van het borststuk naar achteren ver- loopt en bijna tot aan het uiteinde der samengevoegde vleugels reikt. Het zwart van het borststuk is met uiterst fijne lichtgeele haartjes bezet die alleen met behulp van eene 298 loup als zoodanig kunnen herkend worden. Ook op de zwar pooljes ontdekt men dan dergelijke haartjes. De vleugel, _ vooral de buitenste zijn in toegevouwen slaal recht naar achter gericht en maken aan hunnen binnenrand onderling een scherpen hoek. Bij den oorsprong bezitten deze een lichtbruine tint, I achterlijf is donker grijs. Het achterhorststuk is wit en eindigt in twee uiterst kleine naar achteren gerichte stekeltjes. Ook de Lijden aan het borststuk bezitten die dof witte kleur. Door de weinige grootte die het insect bezit, schijnt het alsof het een will vlek aan den oorsprong der vleugels heeft, wat ecble is. De totale lengte bedroeg 7 m.m. De afstand tusse uiteinden der zijdelingsche hoorntjes is 5,4 m.m. el de leng! van den naar achteren gerichten hoorn 5 m.m. hen de Nabij Passir Patjar staat een oude kapokboom, Goen alba die vroeger tot limietpaal schijnt te hebben gediend. Thans is zij bladerloos maar vol knoppen. De takken zijn behang”! met reusachtig lange Usnea-draden maar zulk een "2 thallus als deze soort bezit nam ik nog nergens waar: kolonie dezer lichenen door den wind afgerukt hezal = lengte van 1.5 meter. De groote apothecién vormden 8 van 1.5 ctm. breedte. die door hun lichte bleekgroe% i , alstaken tegen de donkerder grijsgroene kleur van den tha! Het is de Usnea longissima Acu. Baravia, 11 Juli 1889. r onju VERSLAG OMTRENT DE GOUVERNEMENTS KINA-ONDERNEMING IN DE PREANGER-REGENTSCHA PPEN OVER HET JAAR 1888, DOOR R. VAN ROMUNDE, Directeur der Gouvernements Kina-Onderneming. Het aantal in den vollen grond staande planten bedroeg bij het einde van 1888 1.674.000. Vergeleken bij het in het vorig verslag vermeld cijfer op ultimo 1887, zou het aantal van die planten in het afgeloopen Jar slechts met 8,500 zijn toegenomen. Inderdaad is die vermeerdering evenwel veel aanzienlijker dan de opgaven aantoonen. Te Tirtasari toch werden de plantsoenen met een tiental bouws aanplant uitgebreid. Door herplanting van gerooide terreinen werd het aantal planten in den vollen grond belangrijk Vermeerderd , terwijl ook door restauratie van oude ijle Of- ficinalis-en Josephiana plantsoenen, welke zonder rooiing van den bestaanden aanplant met Succirubra’s werden volgeplant, dat aanlal cene niet onaanzienlijke vermeerdering onderging. 300 Door regel matige uitdunningen verminderde het aantal planten | in de plantsoenen wel weder geleidelijk , doch die vermindering | hield geen gelijken tred met de vermeerdering door bijplanting. De slechts kleine toename van het aantal in den vollen grond staande planten moet dan ook worden toegeschreven aan ver beterde opgaven door telling van het aantal boomen verkregen. In de kweekerijen bevonden zich bij het einde van 18% naar schatting 1.780.000 Ledgeriana- en 250.000 AA H planten tegen respectievelijk 1.595.500 en 680.000 op timo 1887. Deze cijfers zijn zeer globaal, omdat daaronder begrepen zijn nog zeer kleine planten op zaad-en ook op speenbedden, wier aantal zelfs bij benadering niet is op le geven. De in het laatst van 1886 aangelegde zaadbedden en de omstreeks een jaar daarna aangelegde speenbedden a steeds gelegenheid het aantal kweekbedden uit te a vernieuwen en daaruit naar behoefte planten voor den volleng te kweeken. Onder het opgegeven aantal in de kweekerijen E Ledgeriana planten zijn begrepen 25.000 enten pestemd uitbereiding van den aanplant te Tirtasarı. ee Dat het aantal van die enten niet meer bedroeg, a grond in de omstandigheid, dat met uitzondering Val di felle en aanhoudende droogte de in potten gekweekle sy welke bij het overbrengen naar de plantsoenen weinig 0 z lijden, in den vollen grond werden overgebracht. zoodra s daartoe voldoende waren ontwikkeld en in de kweekerijë! den invloed van de buitenlucht genoegzaam waren gesteld. Buiten het opgegeven aantal Ledgeriana’s was m kerijen voor kunstmatige vermenigvuldiging 108 z van omstreeks 20.000 enten in verschillende stadia von d wikkeling , aanwezig waarvan het succes evenwel nog meer twijfelachtig was. gent! Het kweeken van enten werd het geheele jaar 1888 bet? de kwe n anlal 501 Het jaar 1888 kenmerkte zich door eenen strengen en lang- durigen regenmousson, die tot het laatst der maand Mei aan- hiell en eene daarop gevolgde weinig strenge doch zeer lang aanhoudende droogte, die tot omstreeks de helft der maand December duurde. Kon ook al in den aanvang van het jaar ongestoord met het overbrengen van planten in den vollen grond worden voortgegaan, kon ook al de aanleg van speen- en kweekbedden uit planten van het in het laatst van 1886 te kiemen gelegd zaad gewonnen onverpoosd worden voortgezet, voor de ont- wikkeling der reeds oudere kweekerijen, en van meerjarige plantsoenen, voor den oogst en de inzameling van het pro- duct waren de langdurige regens vooral na het reeds zoo vochtige jaar 1887 en den daarin vroegtijdig ingevallen West- moesson bepaald nadeelig. De in het laatst van Mei ingevallen Oost-moesson bracht al spoedig eene gunstige verandering te weeg, doch de langdurige droogte, die in het midden van de maand November nog ver- gezeld ging van hevige oostenwinden, was ten slotte niet gunstig voor kweekerijen en plantsoenen vooral van den jongen aanplant, en de werkzaamheden, verbonden aan het kweeken van planten en het bewerkstellingen van den nieuwen aan- plant ondervonden dientengevolge in de laatste maanden van het jaar eene belangrijke vertraging. Voor entrijs werden hoofdzakelijk bestemd twijgjes van de in vorige jaarverslagen besproken Ledgeriana afstammeling w. 58 f, waarvan de bast ruim 12.5 9/, chinine bevat. De jongste plantsoenen te Tirtasari werden alle uit enten van dezen boom aangelegd, doch daaronder werden gemend enten, verkregen met entrijs van andere chininerijke afstammelingen ten einde bij eventueelen bloei legitieme bevruchting te bevorderen. n den aanvang van 1888 werden te Firtasari aangelegd ‘en plantsoen van Succirubra-planten en een van hybriden van geriana Succirubra, welke plantsoenen werden bestemd ter Yerenling met Ledgeriana. Eene kleine proef om de Suecirubra's kort na het uitplanten te verenten, mislukte geheel, omdat de sapbeweging nog niel krachtig genoeg bleek de verbinding tusschen stam en ent lol stand te brengen. Een tweede proef, genomen in het laatst van den regentijd, — in Mei—, gaf tengevolgde van de plotselinge doch alsmede zeer ongunstige resultaten. Eerst bij het invallen der regens werd het verenten der plantsoenen mel succes bekroo Met het kweeken van Ledgeriana en Succirubra-zaadplanie — werd in het afgeloopen jaar krachtig voortgegaan. De kwe ` kerijen bevatten niet alleen voldoende planten om de gerovi terreinen te herplanten maar ook geleidelijk de restauratie df | plantsoenen te voleindigen en aan de onderneming die ie ding te geven, welke wenschelijk is ter behoorlijke afronding van de plantsoenen aan het Malabar-geberte. In den aanvang van 1888 kon bij de aanhou weérsgesteldheid en bij een ruimen voorraad planten ong stoord het overbrengen van zaad- naar speen- €n van naar kweekbedden worden voortgezet. pi De planten in de kweekerijen ontwikkelden zich ook gedu den drogen tijd van het jaar vrij goed, doch de lang 38% houdende Oostmoesson was oorzaak van men en verslikking der op de bedden aanwezige plante je tegen het laatst van December met het overbrengen ei, heerschende planten op kweekbedden naar den vollen $ en met het overzetten der in verdrukking geraakle plan van de speenbedden een aanvang kon worden gemaakl. e Door den grooten voorraad in de kweekerijen SH planten werden alle mogelijke tegenspoeden en teleurstel echter weinig gevoeld. „A In het afgeloopen jaar werden tot drie malen veilingen kina-zaden gehouden. De aangeboden hoeveelheden Succirubra-zaden vonden tege den door de Regeering vastgestelden minimum-prij* alle KÉ 200 ook de Ledgeriana-zaden gewonnen van enten van © zochte kininerijke moederboomen. dende vochtig? n, daar ige verdrukkiß na 505 Eene vrij belangrijke partij Ledgeriana-zaden, afkomstig van de oorspronkelijke plantsoenen te Tyinjiroean en te Tjibeureum , bleef onverkocht. De bruto-opbrengst der zaadveilingen bedroeg f 2133. Op de Gouvernements onderneming werden in den loop van het jaar geen nieuwe zaadbedden aangelegd, wat ook onnoodig was, daar het in het laatst van 1886 te kiemen gelegd zaad nog een voldoenden voorraad planten leverde. Door kruidkundigen en vertegenwoordigers van wetenschap- pelijke instellingen of buitenlandsche Gouvernementen werden slechts geringe hoeveelheden Ledgeriana- en Suceirubra-zaden Aangevraagd. Vermelding verdient daarbij eene aanvraag om kina-zaden door het Ministerie van Buitenlandsche zaken der Sandwichs-Eilanden. Door Houtvesters werden geene aanvragen om Suceirubra- zaden gedaan. Ten gevolge van de langdurige droogte begonnen vele oor- spronkelijke Ledgeriana's en ook vele enten te Tirtasari in het laatst van 1888 sterk te bloeien, zoodat voor 1889 een ruime vogst van kina-zaden mag worden verwacht. Onder de plantsoenen, die eenen eersten oogst van zaden Zullen leveren, behoort een tuin, aangelegd uit enten der chininerijkste afstammmelingen van de moederboomen n°. 25 en 58. Ten einde uit dien luin een ruimen oogst van zaden te ver- krijgen, werd het plantsoen, toen de eerste bloemknoppen zich vertoonden, niet alleen sterk uitgedund, maar werden daaruit nog de minst rijke en minst fraaie exemplaren zij het ook overheerschende planten verwijderd, zoodat zelfs eene kleine toekomstige bastproductie werd opgeofferd aan eenen oogst van zaden van superieure qualiteit. Te Tirtasari werden in den loop van 1888 een dertigtal bouws boschgrond ontgonnen, bestemd voor den aanleg van ent- plantsoenen. 304 Ook te Tjinjiroean werd een enkele bouw bosch gekapt a plantklaar gemaakt, die kwam te vallen binnen de grens van nieuwe wegen, welke ter afronding van het zuidelijk deel van ` dat etablissement werden aangelegd. _ Te Tjibeureum, waar eveneens de afronding der plantsoent met kracht werd voortgezet, werden ongeveer acht bouws ll vroegere jaren afgeschreven Gouvernements koffietuinen wt den aanplant van kina bestemd. Tegenover deze voorgenomen en gedeeltelijk reeds tot stand gekomen uitbreiding staat eene vermindering van uit | heid van den aanplant door afschrijving van een vijtien bouws plantsoen, zijnde het westelijk deel van het etabli sement Kawah Tjiwidej, welke plantsoen zich niet meer d slechts zeer schraal ontwikkelde. L Binnen de grenzen der etablissementen Tjinjiroean el Ir beureum werd een aanvang gemaakt met de beplanting W die stukken grond, zijnde meestal zwaar hellende pff: welke bij eerste ontginning niet waren beplant geworden. Ten einde het voor de kinacultuur gereserveerd terrein zooveel mogelijk te benutten, werd het op die grondstuk! weder opgeslagen hout en ander gewas geveld doch W° aan de ontginning geen verdere moeite en kosten besteed. Voor de beplanting werden uitsluitend Succirubra's D en als regel is aangenomen, dat de planten minstens lengte van twee meter moeten hebben bereikt. De in den loop van 1887 gerooide terreinen werden, VT zoover ze niel door den aanleg van nieuwe grenswegen kp afgesneden en alzoo niet verder werden benut in 188 met Ledgeriana en Succirubra beplant. Te Tjibiloeng en te Kawah Tjiwidej waar oude nalis plantsoenen door het geleidelijk verwijderen yan SE groeiende en ziekelijke excemplaren zeer onvoldoende A gesloten en hier en daar slechts uit verspreide boomen best werden de tuinen met Succirubra’s beplant. | Het eerste doel daarmede beoogd, is het vormen eene an po: gesloten plantsoen, wat door inboeting met officinalis-planten niet te bereiken was, en daarmede het verkrijgen van goed beschaduwden bodem, een aanplant alzoo, waar het onder- houd tot een minimum wordt teruggebracht. De vraag hoe zulke plantsoenen van gemengden aanplant zullen moeten worden geëxploiteerd, of het behoud der ofliei- nalis dan wel der Suceirubra’s daarbij op den voorgrond zal worden gesteld, moet door de eischen van de markt in latere jaren worden beslist. Te Lembang werden uit oude Josephiana- plantsoenen slechts die exemplaren verwijderd, welke weinig of geen bast in Pijpen konden leveren. Tusschenbeplanting met Succirubra werd ook in deze tuinen toegepast. Ledgeriana-plantsoenen waar tengevolge van het ontgraven van hybriden, groote openingen waren ontstaan, werden in den loop van 1888 weder met typische Ledgeriana's volgeplant. Te Rioenggoenoeng werd zoodoende eene belangrijke uitge- strektheid aanplant gerestaureerd. Met het overbrengen in den vollen grond van in potten ge- kweekte entplanten werd te Tirfasari bijna het geheele jaar onverpoosd voortgegaan. Alleen gedurende tijden van sterke droogte en bij felle Oostenwinden werd het uitplanten tijdelijk gestaakt. Door de langdurige droogte, die tot de maand December aanhield, werd eene belangrijke vertraging ondervonden met het overbrengen in den vollen grond van Ledgeriana- en Suc- cirubra-zaadplanten , zoodat bij het einde van het jaar nog slechts een zeer klein gedeelte der in 1888 gerooide terreinen Was herplant. De verbetering en uitbreiding van het wegennet op de oude elablissementen aan het Malabargebergte, waarmede reeds in vorige jaren een begin was gemaakt, werd in het afgeloopen Jar krachtig voortgezet. Aan het onderhoud der plantsoenen werd ook in het afge- “open jaar zeer veel zorg besteed. 21 506 7 De jonge tuinen werden voortdurend van onkruid wije houden ten einde de planten eene ongestoorde ontwikkeling * verzekeren. Dat onderhoud bepaalde zich aanvankelijk tot eene oppet vlakkige bewerking met den patjoel. In oudere tuinen m geleidelijk eene meer krachtige grondbewerking toegepast 0 wel door een diep omspitten van het geheele bodem-opperthl als door middel van greppels. = In plantsoenen waar de boomen reeds een hoogle en een krut omtrek hebben bereikt, dat ze in ontwikkeling niet meer det opschietend onkruid worden belemmerd, werd grondbewerkiť gaandeweg meer beperkt tot den drogen tijd van het Jaar. De gunstige resultaten, met de bemesting van kina- ei soenen verkregen, gaven aanleiding dit middel tol verheler van den aanplant bij voortduring toe te passen. Ten behoeve van het etablissement Lembang werden karme | en paarden aangeschalt ter verzameling van meststolien | de naburige kampongs. Te Nagrak werden eenige tuinen bem at} bovengrond uit de omliggende bosschen; te deer H Tjinjiroean werden eenige plantsoenen bemest met de! À van het ter plaatse aanwezige vee en ten behoeve po st est met wus | king opgekocht. Op de overige etablissementen brek aan stalmest dat middel tot verbetering der slechts matig toegepast. ; | De in het vorige verslag besproken snoeim i ook LE d hebbende eenstammige boomen te verkrijgen, he | algeloopen jaar toegepast. 1en De metingen van Ledgeriana's, in 1879 begon” q voortgezet. ob De gemiddelde hoogte der tienjarige, E A een Ga planten te Tjibeureum bedroeg nu 6.55 meter bij | trek van 0.42 meter. Te Tirtasari gaven de metingen der ne et | genjarig? i 1 507 stekken respectievelijk eene gemiddelde hoogte van 5.62 en 4.91 meter en een gemiddelden stamomtrek van 0.40 en 0.56 meter, terwijl de maxima van hoogte en stamomtrek respec- tievelijk bedroegen 7.54 en 6.25, 0.62 en 0.52 meter. De Helopeltis antonii bleef zich op alle etablissementen , met uitzondering van Kawah Tjiwidej vertoonen. In jonge plant- soenen werd het insect, zoodra het werd bespeurd, gevangen en gedood. Meer nadeel werd in het afgeloopen jaar door rupsen teweeg gebracht. Te Nagrak en ook op de etablissementen aan het Malabar- gebergte richtte een kleine rups belangrijke schade aan. Voornamelijk was zulks het geval te Tirfasari, waar de enten-plantsoenen herhaaldelijk geduchte aanvallen hadden te doorstaan. Pleksgewijze was de aanval zoo hevig , dat in korten tijd de, boomen voor een groot deel soms zelfs geheel van hunne bladerenmassa waren beroofd. Bij duizenden werden de insecten verzameld en gedood, och het vangen van rupsen in hooge boomem is zoo al niet ondoenlijk dan toch zeer bezwarend. plaag werd nog verergerd, doordien tegelijk met de Fupsen de Helopeltis antonii hare verwoestingen aanrichtte. De schade, door de insecten, vooral te Tirtasari, aangericht, IS niet te schatten, doch moet zeer belangrijk zijn. Juist het etablissement, waarvan met recht verwacht mocht Worden, dat het productie-cijfer belangrijk zoude stijgen, wijst Over 1888 een achteruitgang aan van ruim 10.000 halve kilo- Stammen bast. De wortelziekte vertoonde zich bijna uitsluitend te Nagrak aan het Tengkoeban Prahoe-gebergte doch in mindere mate dan m vorige jaar, zoodat aangenomen mag worden, dat de ge- Wijzigde methode, op aanleg en onderhoud toegepast, eenen sunstigen invloed heeft uitgeoefend. Over het geheel hebben de plantsoenen zich in het jaar 1888, Ondanks de vele kosten, aan onderhoud, grondbewerking en 308 bemesting besteed, slechts matig ontwikkeld, en de toename van den oogst was in 1888 dan ook van weinig beteekenis Komt daarvan een groot deel op rekening van de schake, door insecten aangricht, de teleurstellingen van verwachting moeten hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, worden gewela aan de aanhoudende vochtige weêrsgesteldheid van 1887 u zülks te meer, omdat ook het jaar 1886 zich door eenen elle strengen drogen moesson kenmerkte. De invloed van eene langdurige droogte op de ontwikkeling der plantsoen vooral in het hooge gebergte blijkt wel uit der algemeenen weligen groei, die in het laatst van het afgeloope: jaar bij het invallen der regens werd waargenomen. De oogst van 1888 bedraagt 741.799 halve kilograma” bast, — waarvan 759.581 halve kilogrammen ter verkoop mi Nederland werden gezonden en 2218 werden hestemd voor de Militairen Geneeskundigen Dienst in Indie. Het product werd verkregen hoofdzakelijk door uitdunning © gesloten plantsoenen van Ledgeriana, Succirubra en OM Door ontgraving van ziekelijke boomen , door het verwijde” van hybriden uit typische Ledgeriana-plantsoenen en door graving van Josephiana’s, die door slechten groei geen diir konden leveren, in den gewenschten pijpvorm werd a een niet onaanzienlijk product verkregen. je Te Nagrak werden gerooid vijf bouw €. Josephiana, ` gelijke uitgestrektheid, officinalis plantsoen, dat zich 11 laatste jaren niet meer had ontwikkeld. Te Lembang werden omstreeks twee bouw S als randboomen om Jsephina-plantsoenen waren Se tengevolge van het gedeeltelijk schillen der boomen vooruitgang in groei vertoonden, ontgraven en 8600 wei | Te Tjinjiroean werden Josephiana's , die als verspreide | op ongeveer tien bouw werden aangetroffen, opgeoff | vi | gccirubra: ie r bie ge "Te Kawah Tjiwidej, waar ‘tengevolge van hets aib afsterven „der Officinalis, op ongeveer vijftien bouw 309 in den uitersten westhoek van het etablissement en behoord hebbende tot het vroegere etablissement Rantja Bolang, nog slechts weinig schrale boomen waren overgebleven, werden deze ontgraven en geoogst. Op de overige etablissementen bepaalde het rooien van plant- soenen zich tot omstreeks drie bouw Succirubra plantsoen, dat zich den laatsten tijd niet meer ontwikkelde. Te Tjinjiroean en te Tjibeureum werd eene belangrijke partij Succirubra- bast gewonnen van boomen, die door den aanleg van een nieuw wegennet moesten werden verwijderd. Het in 1888 verkregen product bestaat uit: RIES SEE Aantal Netto gewicht KINA-SOORTEEN. in halve Balen. | Kisten.] . kilogrammen. C. Succirubra. . . . . .|1497| 552 285.821 l. Josephiana (C. Calisaija Schuh- z ERE ee SRS 585 10 79.607 C. Ledgeriana. RER RR a 7. "S 531.577 G'Officinalis : . :. : | 288 4 45.600 ia. o 0 Eh 1.194 ToraaL. ` . 141591 406 741.799 de Productiecijfers der verschillende etablissementen zijn te vinden in bijlage E. Als toelichting op dien staat zij aangeteekend, dat de hoe- veelheid bast van elk etablissement geoogst geen maatstaf geeft ler beoordeeling van zijne productiviteit en zijn productiet Vermogen. Waar toch de oogst, voor een grooter of kleiner deel werd verkregen door rooiing van plantsoenen, en die alzoo in de eerste jaren niet weder productief worden, gaat de waarde en het productiecijfer tijdelijk achteruit. Waar evenwel zooals te Tirtasari, uitsluitend bast werd 310 verzameld door uitdunning d. w. z. door ontgraving van Ole derdrukte of in verdrukking geraakte boomen en tengevolge daarvan de overheerschende planten zich des te krachtiger kunnen ontwikkelen, neemt het productief vermogen en daar- mede ook de waarde der plantsoenen gaande weg sterk toe. Uit de bovenaangehaalde oogstcijfers blijkt, dat de oogst val 1888 die van het vorige jaar met slechts 58.486 halve kil grammen heeft overtroffen. De toename der productie bedroeg daarentegen in 1681 ruim 177.000 halve kilogrammen bast. Het jaar 1888 was alzoo voor de Gouvernemen ming niet gunstig en het productie-cijfer bleef dan ook verte beneden taxatie. Moet de oorzaak daarvan voor een deel gezocht de verwoestingen door insecten, voornamelijk rupsen, ©. richt, ook de dalende marktprijs vooral van pharmaceulis? basten heeft veel bijgedragen tot verminderde oogsten- Want, terwijl in vorige jaren voor het gruis var en twijgen van €. Suecirubra en €. Josepbiana 15 prijzen werden bedongen, moest dat product in 1888 g0" tendeels als waardeloos in de plantsoenen achterblijven. del voornamelijk moet de geringe vooruitgang in an" f worden geweten aan de weinige droogle, aan de pe houdend vochtige weersgesteldheid der beide voorafgaande |t i Ondanks den hoogeren leeftijd der Ledgeriana-plants®® i ondanks eenige tuinen dier kina-soort voor het eerst ge: product leverden, was toch de oogst van Ledgeriaa | 38.156 halve kilogrammen minder dan in 1887. In de wijze van exploitatie der plantsoenen " | afgeloopen jaar weinig of geen verandering gebracht. dai ` Bij het oogsten door uitdunning, toegepast OP we" t soenen welker behoud werd gewenscht, bleef ez onder | der overheerschende boomen doel en ontgraving ee" y drukte planten en daarmede vogst het middel od! Í wikkeling te bevorderen. ts onderne: worden il aange | takket erd io + 311 Moest van dien gulden regel in vorige jaren door gebrek aan drooginrichtingen wel eens worden algeweken, nu op alle etablissementen kunstmiddelen tot droging van den bast voorhanden zijn, kon het oogsten, bij alle weergesteldheid onverpoosd worden voortgezet, en daarmede ook voortdurend aan eene ralioneele exploitatie der plantsoenen streng de hand worden gehouden. Dat bastvorming in de plantsoenen en niet bastproduclie op den voorgrond moet worden gesteld, dat de toekomst der kina-cultuur in het creëeren en het behoud van oude plant- soenen moet worden gezocht, zooals ook door cyfers in het verslag over 1887 is aangetoond, bewijst alweder de oogst van het oorspronkelijk Ledgeriana-plantsoen te Tjinjiroean. Door uitdunning werden uit dat plantsoen, groot ongeveer vier bouw en ruim 22 jaar oud, in 1888 verkregen: 3145 halve kilogrammen gebr. pijpen, houdende 6.55°/, chinine 7 > k i i ep 1795 » » gruis |» » 2.60% » 1670 » » wortelbast » » 6.20°/ > Totaal 8825 halve kilogrammen bast, houdende gemiddeld 5.60%, chinine en gevende 7.54°/, chinine sulphaat. In 1887 werden uit datzelfde plantsoen verzameld 10.465 halve kilogrammen bast, houdende gemiddeld 6.15°/, chinine en gevende 8.27°/, sulphas chinine.” De resultaten, in 1888 verkregen, zijn alzoo geringer dan in het jaar te voren waaruit volgt, dat ook het oorspronkelijk Ledgeriana-plantsoen in den ongunstigen toestand van 1888 heeft gedeeld, doch niettemin blijft het bewijs geleverd, dat in oude plantsoenen waaruit telkens datgene wordt verwijderd wat de ongestoorde ontwikkeling der overheerschende stammen belet, de toekomst der kinacultuur is verzekerd. Behoud van oude plantsoenen blijft alzoo het streven, Z00- als ook blijken kan uit het feit, dat te Lembang, le Tjibitoeng en le Kawah Tjiwidej plantsoenen door tusschenbeplanting werden Serestaureerd en goed groeiende oude boomen bleven gespaard. 512 Op de etablissementen aan het Zuidergebergte werden in det loop van 1888 zes Davidson's T. Sirocco’s opgericht, welt | goed voldoen. Ook het etablissement Lembang kwam in bet bezit van eene drooginrichting van eenvoudige samenstelling, zoodat thans op alle etablissementen kunstmiddelen tot droging van den bast voorhanden zijn. Wel zijn deze nog niet toe reikend om voortdurend al het geoogste product te verwerken, doch met behulp van de installaties voor droging door WI warmte, die in het afgeloopen jaar nog werden uitgebreil, bestaat thans geen gevaar meer voor staking der werkzaall: heden, aan de inzameling der basten verbonden. Het product uit den oogst van 1887 werd bij tien ver lingen in 1888 te Amsterdam verkocht. De middenprijs, bij de verschillende veilingen bedongen, bedroeg f 0.423 per half kilogram, de bruto opbreng! | J 298.405,46. De prijzen der fabriekbasten van €. Ledgeriana € (. W cinalis variéerden van 96 tot 18, die der pharmaceutish basten van 181 tot 5 cent per half kilogram. In 1887 werd eene kleine partij van 15 kisten Ledger bast in pijpen ter verkoop naar Amsterdam gezonden. e leiding tot het nemen van die proef gaf het feit, ppe“ basten van C. Calisaija en aanverwante kina- soorten, Ve pijpvorm geoogst en verpakt en fraai van kleur en voork nog steeds belangrijk hooge prijzen worden pedongen, €! | basten dier inferieure kina-soorten gaandeweg Van c zullen verdwijnen, de aanvoer daarvan althans zeer den beperkt = De genomen proeven hebben geene resultaten opgele Wel werd voor pijpbasten van C. Ledgeriana van Ce, j ct per half kilogram betaald, doch de prijzen wen hooger dan voor basten van gelijke samenstelling © vorm verzonden en de meerdere kosten, besteed aan droging in pijpvorm en aan verpakking en verzending m werden dus niet beloond. a Veit zal gf | TER 315 De planten gekweekt uit het in 1885 door tusschenkomst van het Ministerie van Koloniën ontvangen zaad van €. Verde (C. Calisaija Oblongifolia) en te Tjinjiroean in den vollen grond gebracht, waren in het afgeloopen jaar nog niet voldoende ontwikkeld om den bast voor chemisch onderzoek te bestemmen. Een viertal planten, gekweekt uit een deel van dat zaad, aan de particuliere kina-onderneming Soekawana afgestaan, werden scheikundig onderzocht. De uitkomsten zijn te vinden in bijlage D, waaruit blijkt, dat de C. Verde in samenstelling verre ten achteren staat bij de C. Ledgeriana. Opmerkelijk is het hooge gehalte aan cinchonidine, dat in den bast van drie exemplaren werd aangetroffen. Voor het verkrijgen van basten, bestemd voor fabriekmatige bereiding van chinine, verdient de teelt van C. Verde èn om het betrekkelijk laag gehalte aan chinine èn om den rijkdom aan cinchonidine geen aanbeveling. Het product uit den oogst van 1887 werd gedeeltelijk door het kinalogisch Laboratorium Moens, van der Sleen, Hekmeijer gedeeltelijk door den Adjunct-Directeur der Gouvernements Kina-onderneming scheikundig onderzocht. De uitkomsten zijn samengevat in bijlage B. De analyses van den oogst van 1888, vermeld in bijlage C. zijn alle door den Adjunct-Directeur verricht. De onderzoekingen in het belang der cultuur en der berei- ding van het product zijn in bijlage D. bekend gesteld. Het onderzoek van den bast van een vijftal typische Ledge- riana-afstammelingen van de moederboomen N°. 25 en 58 gaf tot resultaat, dat één daarvan werd geschikt bevonden voor Kunstmatige vermenigvuldiging daar de bast 12.56, chinine bleek te bevatten zonder cinchonidine en kinidine. De analyses N°. 14 — 17 toonen aan de samenstelling van ven verkregen NE Re nog geen vierjarig entenplantsoen usari, waarvan hierboven melding werd gemaakt. Het eerste product door opkapping verkregen op driejarigen 314 leeftijd der boomen bevatte 2.549, chinine. Bij uitdunning en verwijdering der minst rijke exemplaren op drie eu een half jarigen leeftijd van den tuin bleek de bast 4.04 °/, chine in de dunnere en 7.76 °/, chinine in de dikkere stam-en lak: deelen te bevatten, uit welk chinine-gehalte respectievelijk AN en 10.44 °/, chinine-sulphaat kon worden gewonnen. Zulke gunstige resultaten werden tot dusver van zóó jonge plantsoenen nog niet verkregen. De onderzoekingen ten doel hebbende de bepaling van de maximum-temperatuur, die voor het drogen van den bast kon worden bereikt, werden in het afgeloopen jaar voortgezet. In het vorig jaarverslag werd gemeld dat eene temperatuut van 105° Celsius zonder gevaar kan worden bereikt, doch da hij 110° reeds een achteruitgang in het alkaloid gehalte © waar te nemen. De proeven} werden toen genomen met bas, die vooraf in lucht was gedroogd. S Uit de analijses 18-29 blijkt, thans dat ook bast, na hel | oogsten onmiddellijk aan een temperatuur van 105° gr | steld, geen noemenswaardig mindere samenstelling ih dad" gehalte aantoont dan bij droging door zonnewarmte. ga Als maximum-temperatuur, die bij het gebruik der I | tingen voor kunstmatige droging mag worden test veiligheidhalve 95° Celsius voorgeschreven. past, d à A 8 jer onder De samenstelling van het Europeesch personeel de neming onderging geen wijziging. Het vaste inlandsch personeel was op ultimo eenigszins talrijker dan bij het einde van hel daar ` gaande jaar. Het bestond namelijk uit 5 in OWJ | pakhuismandoors, 52 mandoors, 245 boedjangs en eel d bij het chemisch laboratorium. as Mi E Gebrek aan werkvolk werd weinig gevoeld. wa T aanbod van werk gedurend de sawah-bewerking © : ma van het afgeloopen jaar niet groot, doch daar de par zer voortdurend in eenen goeden staat van onder houd Y > December 158 315 was een tijdelijk gebrek aan werkvolk van weinig of geen invloed op den geregelden gang van zaken. Alleen te Nagrak kon in de maand December in de behoefte aan daglooners, benoodigd voor den nieuwen aanleg van ge- rooide plantsoenen niet altijd genoegzaam worden voorzien. Voor den oogst en de inzameling van het product was ge- durende het geheele jaar voldoende personeel beschikbaar. De uitgaven ten dienste der onderneming bedroegen in 1888 aan: Traktementen van den Directeur, den Adjunct- Directeur en het verder Europeesch personeel. f 33.500.— A a e he » BSF m Verblifkösten CLA A OO Aamplant, inzameling, vervoer, verkoop van kina-zaden en enten, alsmede daarmede in ver- band staande uitgaven . . . . . . . . . » 88.195.54 PORTAAL ame er vi ai AA Bij de uitgaven ten dienste der onderneming dienen nog gevoegd te worden: a. de inkoop en verzending naar Batavia van zes Davidsons 's Dre a el mom A9 zen, 10.000.— b. Kosten van het vervoer van het product van de stations Bandoeng en Tjimahi naar Tan- da ie samen E e A IS Worden de inkoop en het vervoer naar Batavia van een Davidson T Siroeco, in 1887 opgericht, ook voor dat jaar in rekening gebracht dan blijkt, dat de gezamelijke uitgaven ten dienste der onderneming tot en met het vervoer van het pro- duct naar Tandjong Priok hebben bedragen: in 1886 f 0.255 PBC. pos ab de ye szo: » 1888 : Bu 0. ® D D D è . . H . . 316 1 De kleine vermeerdering gedurende het laatste jaar moet | hoofdzakelijk aan de belangrijke kosten voor de aanschalling der drooginrichtingen en de oprichting der daarvoor noodige gebouwen worden toegeschreven. De gezamenlijke uitgaven over 1887 bedroegen tot en mel vervoer van het product naar Tandjong Priok gedurende dal BN ne nn ir GENEE De kosten van de verzending van het product naar Nederland. benevens die van verkoop beliepen. » 49.0443 AI E a du eu JA Het bruto provenu der veilingen in 1888 te Weider houden bedroeg f 298.405.46, zoodat uit den oogst van 18% eene zuivere winst is behaald van f 112.809.55. wé De geldelijke resultaten der onderneming over het Paa zijn alzoo ondanks de sterke toename van den oogst E jaar weder geringer dan die over 1886, als een CH de sterke daling der prijzen voor basten van inferieure "` soorten gedurende het jaar 1888. © De gezamenlijke kosten van aflading, zeevervoer a i koop van het product kwamen te staan op / eat 1, K. G. middel De bruto opbrengst per half kilogram bast was jie J 0.4243, zoodat de winst per half kilogram f 0.16 igen Ook gedurende 1888 viel een daling van de Hmm? waar te nemen. en: in Bedroeg de middenprijs bij de Gouvernements ee 1887 te Amsterdam gehouden, nog f 0.34%, in 1888 die middenprijs tot f 0.42% per half kilogram bar voor Voor een groot deel moet de daling van de pripe | basten van de Gouvernements onderneming afkomstig Kr gewelen aan de waardevermindering van het product di rieure kina-soorten. (ep val. Bracht ook al een enkele partij pharmacentische e? d ri fraai voorkomen en van den gewenschten vorm, prij dn BE: W 317 van 1.25, van / 1.56 en zelfs van / 1.81 per half kilo- gram, de minimum-prijzen, voor basten van inferieure kina- soorten bedongen, gaven geen voordeel, veelal zelfs viel een direct verlies op de kosten van inzameling, droging, verpak- king, verzending en verkoop te bespeuren, en zulks, terwijl toch steeds minder en minder uit de plantsoenen dier kina- soorten werd geoogst en een overgroot deel der basten van dunnere takken als waardeloos in de tuinen achter bleef. De middenprijs voor Ledgeriana-basten, afkomstig van de Gouvernements onderneming bedroeg in 1888 bij een gemid- delden unit-prijs van 10 cent bruto ruim 52 cent per half kilogram. De gemiddelde productie kosten bedroegen ruim 26 cent, zoodat op het Ledgeriana-product eene winst is behaald van bijna 100%, en zulks niettegenstaande onder de productie kosten nog begrepen waren de uitgaven voor nieuwe ontginningen, voor aanleg en onderhouden van jong plantsoen en van kost- bare kweekerijen, uitgaven, die gaandeweg sterk zullen ver- minderen en waardoor de productie kosten niet onaanzienlijk zullen dalen. Bur. A. STATISTIEK betreffende de Gouvernements kina-pla 31 8 f =3385| E [PLANTENINDE NWE] 3 > MIES SWEET | © E 5 KINA-ETABLISSEMENTEN. CEZ Ki Z = ESE E i ms Ne | 4 I | Benoorden Bandong. ù 1886 a 000 embang (gebergte Tangkoeban 1251 1887 20. Prahoe]. RER 7 1888 ENE. 300.000 Nagrak [gebergte Tangkoeban 1625 7 ne Prahoe]. Kr 1888 400.000 Bezuiden Bandong. 18 ie Tjinjiroean (gebergte Malawar]. 109 ie 500.000 1886 | 200.000 Tjibeureum [gebergte Malawar]. 1560 de A — 1886 | ią Tirtasari [geberg E [gebergte Malawar]. e 93 000 A 1886 | 200.000 Tjibitoeng [gebergte Wajang. 1527 1887 pen zane mg 1 10.000 Rioeng Goenoeng [gebergte Tiloe]. 1625 1887 = 1888 sk of — 70.000 Kawah Tjiwidei [gebergte Ke | gen) 00.000 gebergte Ken-] 1959 887 | 200. deng Patoea. 19: pe! 200.000 TT 1886 1.433.000 Totaal voor elke soort af il 10 O > soort afzonderlijk. 1888 | 1.780. (a) 1886 Algemeen totaal. 1887 1888 no — (a) Hieronder zijn begrepen 23.000 enten. 319 Java (allen in de Preanger-Regentschappen), over de jaren 1886, 1887 en 1888. BOOMEN IN DEN VOLLEN GROND. o anten NEL Ba? E 2 boomen e 1531| 39.5 E = ’ E 5 FA 2 = = = te zamen. eela |). > E 130.000 = eet 240.700 2.000 120.000 La 247.000 1.500 140.000! i x 209.200 18.000 25.000 583.000 19.000! 17.000 409.000 17.000) 10.000) > 573.000 a de 60.000 3.000/ 8.000! 1.061.000 60.000 2000! 4.000] 1.111.000 50.000 1.400, 900] 749.300 15.000! -- | 385.000 12.000) ? De 432.000 356.000: == — 710.000 Se = + 175.000 = = Ea 195.500 ia T = 3.000 200.000, 14.000! — 774.000 200.000) 7.00 — 822.000 200.000 6.000! — 551.000 100.000! D ` — id 100.000 500 239. 90.00 500 ża 223.000 50.000 180000) — | 346.000 80.000 145000) — | 485.000 150.000! 65.000 435.000 573.000 222.500 ` sm 3.794.200 100 171500! 4000! 4.041.000 682.000, 82.900 900] 3.704.000 | .686.200 665. 674.000 Hieronder zijn begrepen 220.000 stekken k na s), en enten (buiten de + 3000 oorspronkelijke H DR, in DAA NN T E: NA, Ver BM — Aa Bur. B. BESCHRIJVING van 418 Kisten en 4040 balen ki | Aantal Nummers en | | KINA-SOORT. GROEIPLAATS. kisten en | merken der balen. | colli, Velg C. Suceirubra stambast 1° soort. |Malawar. 27 kisten. |M.No.1-9,12- | x 5 222,0 Nes LO, i 17 > änt 16- A Y 5 EN 3 a M e 14 ONE, e g a > 23 balen. |» : E ` ri » gebr. pijpen. » HE gu RES e u 'ortelbast. vu » . A €. Calisaya Schuhk. stamb. 1 soort.) > 7 kisten. |» > A » » D de ai y » GH he rtelbas > 13 balen : E è T | > va dee ON C. Ledgeriana weken Pipen. , 48 > . 148 > : a CH e © : > gebr. ; 18 Leeft > H Kg E pijpen. i OA ə Be. d €. Officinalis stambast gruis. > 3% „ PB 4 » » rtelbast. y 8 š ie SH ro ! > ú 4 den E E Succirubra stamibait E mort. Kendeng. 8 kisten. |K. No. (e, et » 3 » » A We en hak 30.2. pr w x gebr. pijpen. E 21 balen. |» > Lä EJ a D A 50 » » » 1 y * ortelbäst: k 50 BEE Ip: Ae c. Clip Schul ec? 2* soort! Malawar. 14 kisten. |M. > 1-51 Au e L wortelbast. 48 bal Ci » 27 » » > y 4 A Ledgeriana TO 5 76 > = » 2% IN S orte! š » D > 2 € o, Calisaya Jav. stamb. gebr. pijpen > a Gd i C. Calo » wortelbast. à 6 ; DR pl! EE > : EE c. "oe Zeng o d ir EEN gruis. K E 28 U K > E verm f Ro re mt t van het jaar 1887, 531 in tien veilingen te Amsterdam verkocht. Zwa- ls lag) |velzure TOELICHTINGEN. e 8 BSG = WSE Ss [885 = Kinine. ie uden © 4 Lx MECS ri 1888, 1, 26) 0 | 265| 7,17| 2,52 |Lange pijpen. sl 270! 0 | 347| 811) 261 Korte paz) | 298| 7—| 229| > ey 0 | 260! 560! 1.83 211921 0 | 308| 657| 211 „180 | 607) 936| 2,64 w 0,22 h Lange | a 027! 276) 356| 0,42 [oro Be 052| 177| 413| 175 Mr 029| 124 | 239| 0,55 Bet | — 2,12 Be | — | — 4.05 mo | — 7,09 ROB |= | — 6.53 OP | — | — 5,21 B= | - | — 5,86 Ke Est — 6.08 "mn 1888, 1 | Korte pijpen. 4 261! 0 2,96 | 7,74 29 Lange > \ Korte > Lee 0 | 290) 710| 253 laa 0 | 267| 618| 225 s oz) 0, | 409! 814| 2,44 Blogt HA) 190! 254| 031 [Korte > 1.91 061! 253| 504| 195 - AIR ARG SS — | 657 | O E 4.71 nen 3,04 RN =. en Moce: 5,86 “ o et 1,40 g | sól. 2.06 | — |: 2,56 RP | Z 3,87 es en Ee 706 322 Aantal KINA-SOORT . GROEIPLAATS. |kisten en balen. | € Suecirubra stambast 1° soort. Malawar. 10 Kola a , 3 1° » a U D » e » » dt stambast gebr. pijpen. €. Calicaya Schunk, stamb 1° soo $ 1° D gebr. r- pijpen. e. Ledgeriana stamb. gebr. pijpe - w e gruis. ME EN wortelbast, €. Oflieinalis. €. Suceirubra stambast 2e soort. > 5 * w > Ee ‘Fipo, è telbast. e Calisaya SEH SS le mort. D le > » gebr. pijpen. K dee ; >» - wort tr pie 7 rana stambast gruis. Ci Officinalis . e H D Malawar. Malawar. Tangkochan Prahoe. 6 t. [Malaw, , 2 Tangkoeban Prahoe. : 24 33 balen 30 5 ua 24 balen. 13 > kisten. balen. D r 29 " Tangkoeban Prahoe | 6 kisten. balen. 55 Id $i SAMENSTELLING. Zwa- | E. d | 32. „+ | velzure TOELICHTINGEN. h © „= = 85 E | ES ZS ERE = | kinine. 15 3 |ös = 188: 6] o | 332| 847) 3,34 [Lange pijpen. E | 262) sei 210| + >» JB 0 2,59 „91 1,97 ei 128| 021| 524| 8351 218 DL 0 | 290] 628| 245 210801 032| 162) 348| 1,27 [Lange S| 048| 027| 168| 326| 112 E, Ka 5,41 o a — 5.46 Sh — — 7,09 MS ëch | 246 u | — — — 3,61 |) |: | — | 26 E: |-— | — en 4,10 BE = EE a 3,86 ! = Sep — 2,92 8 ohm gës 4,20 p) | a 2,92 O « | 56556 B= wa — 6,18 BP | | = | 501 K -" — = 4,86 "e 1888, WA 2,65| 6,88| 3,00 [Korte pijpen. USM Lange > "BR | y |. 0 | 345| 2734| 283 |... le 19%| 0 1 3, 84 | 2,49 Bis) © | 274| el 210 JA 4,99 | 8,26 2,33 Z a w 0,26 orte pijpen. PEM Ml 031| 333| 619| 246 0 =) — | 260 2 — — 3,04 loo] ME _ 06! 0131 086| 488 108 324 Aantal | Nummers en p i KINA-SOORT. GnogipLaaTrs. | kisten en | merken der LM A balen. colli, | d C. Suecirubra stambast 1° soort. |Kendeng. 2 kisten. |K. No. 15-16) - l S i 5-077 Malawar. 4 » JM. -6107 GHS u » H 1e » D 6. » » » 62,66—1 1 » D » e » x 3 5 A > 1 ijk 3 5 = e EE, Tangkoeban Prahoe.| 1 kist. M i z LUE E Ken eng. 16 kisten. |K. » 110/3 : > » vernieuwd. mb 9 balen. |M. 4 |: en : beer Prahoe.| 1 baa d > > gebr. pipen, ende 30 balen. |K. 22—51] : Foaie Prahoe. 14 > LL, HBR RU, wortelast. 3 is ET, > » » N.» 4 4 €. Calisaya deeg stamb. le sede Malawar. 6 kisten M. 2 3 | ES » » » 27 / = z > "ger pijpen. Tangkoeban Prahoe.| 3 balen PL» S cé » 7 » P.N.» i 3 > > 1 baal. |P.L. > Ledgeriana sand “vernieuwd. Malawar. 38 balen. |M. > z s r. pij jen. . 29 1 | MN =. > rt „ 135-151 > = 95 „ 15218 = » gruis. Kendeng. 40 4 E 1 x x » D c y ; 8 mil A > 3 » 93 E 18 wortelbast, 24 ge E = Officinalis stambast en 1 Ge: EE worte ei a E o e „Ca } » S i f 32 » » mt 1 e Lancitolia sanke gebr, pijpen. Malawar. 26 » M. R í > a gruis, À 5 S ; ee ve $ Suceirubra stambast 2° soort. Kendeng 6 kisten. K. No ee: > E 5 ee jag angkoeban Prahoe.| 3 balen 1 3 S : Gebr. Pema 10° > 1 ur a ? > Tangkoeban Prahoe.| 1 baal. (PE? 17-19 » » S e D 3 balen. PN. 5 51-60 R E home Kendeng. E > Ea 68-71 c. Succirubra sala ` EEN y. ` t gruis. |Tangkoebań Prahoe.] 5° e PES 96 i wortelbast. "eng 8 „UAM E 525 à | A SAMENSTELLING. dwa] Ją | s |sz.| . |velzure TOELICHTINGEN. | 1253 | = i EE 8 333 3 | Kinine. BIO POS es li 1888. ; 16! 0 3,19! 6,76) 2,56 [Korte pijpen. lo | 308] 8] 291 |Lange Korte 160, 0 3,02| 652| 25 > 245! 0 $10. 72 230 | 120) 0 3,37! 683| 3,04 1, 133, 0 3,131 695| 3,35 | 232 291| 668| 195 | 136) 0 4271 719| 21 wi 533 | 953| 2,73 19| 0 5—| 8,90 84 0791 011 181 | 3,69! 132 [Korte ost À Lange x 22| 2,14] 351) 0,6 052| 016| 1501 264| 0,62 0381 098| 212| 536| 253 Ei- 5,88 Ee | — 7,36 0 005 | — 6,22 R O = 6,37 R. E — 4,90 ROP | | — 4,81 mo. | | — 4,64 ~ Mh de, ną Pw EM” 4,— e] | 5,83 m0 | 74 | 26] 0 | 153| 642! 489 8 SE den en 5,86 | id 0 | 134) 530| 404 B| 065 5 Hett 391) 178 EN 128) 321) 172 Juli 1888. A 254 | 0 253 | 6,76! 2,27 ¡Korte pijpen. 210! 0 | 297| 703! 264 lrgl 0 | 216! Sa 226 | Zu 0 2,67 | 6:27 | 2,30 183 | 0 29! 712| 237 lam) $ | 222] 584| 241 3| 0.9 | 218) 587| 226 CIR, 259| 6,22| 233 "| 177 0 230| 501 | 1,95 Se 3221 6,74) 236 526 Aantal | Nummers en | KINA-SOORT. GROEIPLAATS. kisten en | merken der balen. colli. €. Calisaya Schuhk. stamb. 2* soort. |Malawar. | 5 kisten. M. No. 38—37 3 » 3 D > e >; s ESTE » » 38— d C. Ledgeriana stambast vernieuwd. Kendeng. 111 balen. :K. » 1-1 - > a Tangkoeban Prahoe. 9 > PN: = ASB » gebr, pijpen. Kendeng. 20 > Kee : > » » a » 118 > » 21— , . A ; e It EN 30H 5 » H D D » 113 » » 50 3 > > Tangkoeban Prahoe. 14 > PN.. ER u » » 14 » 8 15— | š x x » S » 14 P.L 8 FS . : gruis. Malawar. q. M. -525—58 » » » a š 21 » 546-566 = + D » 21 » » „567—087 e Ge = ER 594-610 = ri x > » thak qo en 5% : e ee > e RE Prahoe. 2 balen: PN - 13 » D » š 29 ` » » 37-6 4 E w. » 5 » P E x 1—5 , > wortelbast. 13 > ER —B € Offici » í » 10 » P.L. 1 R „ Officinalis stambast vernieuwd. |Malawar. > M. E: x . rtelbast. > 5. > _ E, , „> » T. o d D = P.N. ` E à > stambast gruis. N en 3 , v 3 H G. Lancifolia » gebr. pij pe n a 7 % ; » —Í A : > is. > 1 baal. | > as wortelbast. Malawar. 8 Ee EN En SE a Tangkoeban Prahoe.| 1 baa «No > pa erg gebr. pijpen. |Ma Ever. E 7 balen. |M. ° ] 3 | neh » = > |Tangkoeban Praboe. 2 > P.N. 3 » » gruis. A 4 » GN vg = Succirubra stambast 2° soort. |Kendeng. 2 kisten. |K. No CR | ns o Malawar. ` MS 3 FE EE Tangkoeban Prahoe.| 1 kist. PN. » 1-2 | Ra > gemost. Malawar. 2 kisten. |M. * 3-14 2 | : » į S 2 i ś » 10 A > Kee Sebuhk. stamb. > soort. |Tangkoeban Prahoe.| 8 > po Ka A Go EE s. | BM e Succirubra stambast vernieuwd. Mala war. 3 palen. M. e? » D = .. je 4 a ; y A * gebr. pijpen. Kendeng. 5 » K. $ 52 Zwa- | SAMENSTELLING. = ta © A E = = | - | ra | © | g ` | = = Se S KI 5 bg = À R BĘBĄSZRASTRE ebessen Lea SAGE 2 1248 3 5 S vr tete tte Sis HAN Seifen NO AN M eieiei ei m “Nm >. = 383 888 2288 8 38738 [ELIOT SS CULEEEFLLEFL. bli b bros l lee bebe m m moto rn sgg 88528 5932 demi Bordeel JAI ILL ee sini od auruogourg a = > 'euipiury AAA kkt | late rose ga 5 i "e ee se. Zee rr e EE 9168 + A Le dl en OR airis 328 | Aantal Nummers en KINA-SOORT. GROEIPLAATS. kisten en | merken der balen. eolli. ER A A A W W WOW WY CM €. Suecirubra stambast gebr. pijpen. Kendeng. 5: balei, > » > » a Malawar. 7 W > grais, Kenden ` > Tangkoeban Prahoe.| 9 > telbast. » 8 C. Calisaya Sehuhk. sb, gebr. pijp. |Malawar. 44 wortelbast. » 11 . Lei ern stambast vernieuwd. Kendeng. er ` » gebr. pijpen. 5 » » » pipe 6 » » » » 13 » » » » 6 > 6. > 7 » + » 6 » » » 5 » » » » » 5 > ke > Malawar. 6 » » » a » 5 > » » » 14 > » » » 3 » » D ` d » » » i » = > » gruis, > » » a 14 ® » » 16 > » En 5 » DH D 20 x Tangkochan Prahoe.| 9 > » wortelbast. Ken den E > i 12 e j 12 SE > C Calisaya Anglica stamb, gebr. pijp. 7 rtelbast. 10 c. Ofieinalis HEN gebr. pijpen. 4 5 5 p . wortelhat 7 » » 5 C, Calisaya Schuhk, staınb. Ze soort. |Malaw. 1 kist. [M 4 . A : + 2 . ` |Tangkoehan Prahoe.| 6 kisten. [P-X- SAMENSTELLING. Ewe velzure TOELICHTINGEN. Kinine. p Cinchoni- dine Kinidine. Cinchonine en amor alkalcid, Totaal runs ES en Es hein md Le] en stees AS 3 BROWN SĘ e DN na LEE ES D NS Ee PS TEE ECHT das EEE Aa pss detal = ` BR = a a EE 5 > (PEL Le and Pre ENDE) BESSER nw ml a BOWAP=NNO = a Si adas El 1 se ka Js SS Se? & = = SS > ES, gi SC A | S $ 550 Aantal | Nummer en KINA-SOORT. GROEIPLAATS. kisten en | merken der balen. colli. CG erter stambast 1 soort. Malawar. i kistęh: M. No. 1-3 € Lan à » » ig C. lan stamb 1. > Kendeng. 1 kist. ki + » » ge » » gą » » agia » 1e » 5 kistäh > + » D D » e a » 2 » 2 8 ez a > AE 2 Tangkoeban Prahoe.| 8 > PNY ER o» H le > » f kist |» "8 a , 10.973 Kendeng. E » » 22 Tangkoeban Prahoe.| 3 kisten, A Succirubra stámbas AA » 8 balen. x gebr. pijpen. > 15 > Malawar. d à > es i 14 > 8 C. Calisaya Schuhk, stamb. gebr. pijp. 34 5 » 32 E Ledgeriana N vernieuwd. 5 » » 5 » » H » » 5 » hd » » 5 > » » » b » 2 » o > gebr. pijpen. 2 A e un » » E 16 R kd » » » 20 > a » D D » 14 % og H » 3 EN » gruis. 39 D 5 » M 14 À à i i 32 > à wortelbast. D o ` D > 4 » ` A . m C. Cali > i u „ asaya Anglica stambast gruis. |Kendeng. n » S D » $ 3 ; 6 D z E ` , Tangkoeban Prahoe. 4 » 3 Caloptera stambast A soort. Malawar. 4 kisten. N i x e | 5 Z » » à à E uj 2 x 8 dac = . $ kist. | Succirubra stsambast vernieuwd. Tangkoeban Prahoe.|10 balen. 551 SAMENSTELLING, Ds, ak s zz. |) TOELICHTINGEN. Mes ees = | (34| 3 |323| 3 | Kinine. 0 147 | 692| 5,71 0 1801 388| 1,75 0 150| 3-—| 1,09 0 090| 230| 116 1 0 | 21a] 386! 1,43 ang Pijpen. 0 171| 437| 207 [Lange 0 129| 289| 1,60 0111 226! 345| 0,98 — | 384| 706| 2,24 = 113931 688| 157 — | 311| 644| 1,46 119131 48%] 231 — | 738| 1128| 236 — | 6867| 973| 1,65 024| 120| 223| 0,60 036| 111| 216| 0,59 Malla | a | 438 Ente | 540 BO =! | 70% mom | ds A 68 B m | ©.| 70 2 | il 287 0 | „|| 68 win. | o: | 30 PASKO | wuj | 658 Mori. | 34 Di —i 238 R | «11-25 || || 452 A A GW — IE, SS 25 POJ 007| 145| 3,28| 1,34 015 | 142| 297| 1,13 010! 139| 291| 1,18 012| 134| 263| 0,84 1,95 | 489| 273 |Lange pijpen. 180| 374| 195 | > > 0,73| 288| 2,27 | 098! 230| 1,32 2531 539| 2,23 i QT Qt t9 KINA SOORT. Aantal GROEIPLAATS. kisten en balen. Nummers en merken der colli. Ze Succirubra ao er pijpen. telbas c. DER Schuhk. stamb. gebr. pip- Ledgeriana stambast 1° soo „ Oflieinalis stambast gruis, qe Y Us MES MO w. w w w m = D 1e en > r. A e » le = RR E D gemost. 2 S > > soort, » D > s 4 à D "RASĄ » D » D » » D » » » » s > ` + gebr. pijpen. » y » » . » » D » > D » » z $ z , gruis. » » > š » D a s » » $ y » » = 5 D » ý à z e » » » » » s » » ` A ` » wortelbast. » » > » » > » » > » » > » » > € » » » > Tangkoeban Prahoe. 4 balen. Malawar. 4 | » 9 a Tangkoeban Prahoe.|55 > Malawar. u kisten Tangkoeban Prahoe.| 3 balen H 13 » » 4 3 Malawar. 15 : ; TE SCH à : » ee! 25 D 3 14 : 22 » » 16 2 » à 6 baal Tangkoeban Prahoe. a > Malawar. 10 » » 0 » » 10 » 15 > » 4» ; 3 Kendeng. 4 : SN 0 3 » 8 * 6 D ś Ds E H 3 » Malawar. o kisten. > 2 > 4 » q » A 1 kist. > 3 kisten > 4 » P.L.No.17—60 N. wt e „118-126 2 GÉIE SAMENSTELLING. TOELICHTINGEN. id Cinchoni- dine. Kinidine. Cinchonine en se u alkaloi Totaal. bi = S S P © mn + - RE E A EFFET ERIA se CO p M M DU =] GD N O WW ba i CY GO GW ID kasie z = 1 LI MN 52E KK GI GT NSE o mi IND ND DN gm a O 09 e Got PD be PO OS DI CO a DI m JJ WIO Où DM M Dn ID in M SIC BENSENRASS «= "e EE SDV I o | BEER = IEFEELFRETELA FER EE EE FEF TL ELE eS EI Sek ETS RN AMR AT | | Mia A IA AA EE Led | Lade ES — | 307| 698| 2,14 ¡Lange pijpen. RO Qt po Aantal | Nummers en | KINA-SOORT. GROEIPLAATS. kisten en | merken der balen. colli. C. Ledgeriana stambast gruis. Kendeng. 5 balen. (K. No. 15 C. Succirubra > vernieuwd. Malawar. 5 > M. » HS » > » gebr. pijpen. > 15 > PE > . » gruis. > E a > 2] » D » » » R» SC E , > NR » 1 baal. |» » 1 A > > me Tangkoeban Prahoe. |14 balen. (P.L. 6. Cali Malawar. » M. » 1 saya Schuhk. stamb. gebr. pijp. |Tangkoeban Prahoe. 19 > P.N.» I €. Ledgeriana zyc B= R pij si 5 > 18 >» |. 2 » D » 8 » » x » » =: » » » 9 » » lp d = » H D » 25 » » > * le » ka » » 3 » P N s vo » gruis, Kendeng. 12 » K, > d » D » 3 Lia » SC Se , 2 i » » » 7 » 3 e ; » » » % 9 » » » l 8 d i 10 » e ; : > » 12 > y i D » > > 5 š » 5 » ok s Tangkoeban Prahoe.|22 > DA: i x > wortelbast. af 5 ; ice -o | sid » » i S $ » » C. Calis » 1 baal. P.L.» = -n Anglica stamb. debe: pijp. i 73 balen. |P.N.» c. Offici en. B.A I inalis p gruis. Malawar. 8 » M. * p » 14 5 y c. Calisaya e stamb. gebr. Pijpen. Kendeng. ` + Se = » 1 A IRE À ie A rs » Ss BE > = ENT ZEE 538 SAMENSTELLING. Gär ję. $ | 82. . | velzure TOELICHTINGEN. 2 © = 555 = SE | 4 ses | 3 | Kinine. o mase SS NE | — — 5.05 120) — | 287| 719| 285 2861 — | 253| 675| 183 M —'| 3510| 527) 16 19| — | 188| 514| 180 1621 — | 147| 409! 134 1281 — | 4621 669| 106 | m = | 463| 7251 18 Wi 042! 173| 322| 0,84 |>| = | — | 762 | — 4,28 Ml — 7.94 0) — 6.22 Bo = | — 4,73 e" | = 3,33 B= | — | — 3,44 "au FE ye — 2,86 BS — | — 2,35 = — | — 2.26 a — | — 2 92 ele | — 3,52 | — | — 9:92 ie — | — 4,13 et sch — 3,36 RO | — | — 6,27 ee | — 4,72 4 pom! ak; ESA pn 6,43 ek a | en 0221 245| 427| 123 | 060! 3,54| 725] 197 m | 0] — 4.16 EK wy er 017| 173| 310| 0,64 vol oa LO) 310| 082 64! 354| 651| 148 556 Bur. ©. Beschrijving van partijen kine St: d Aantal balen of | Merken der balen A KINA-SOORT. kisten. of kisten. $ 2 C. Succirubra stambast 1° soort. 2 kisten. P.L. 1-2 U » » 1e H 1 kist. v 1 > H > E 2 kisten. > 4—5 S bn O en 1 pe > ż ; AA » > a 1 te S » Puga » D F, ge e z 3 » 4-8 A pe. pijpen. 2 SS ; un » » » gruis. 19 > > ka D » > gr 100 > » 20—119 » » » » 45 » » 120— 164 > » » vernieuwd. Zi > 1-2 » » » ý 12 3—14 > » wortelbast. 1-6 » » » 6 s U 7—12 ei š 14. , 13% L > | CS +. 278 C. C. Schuhkraft stambast 1° soort. 1 kist. S 1 23 KSE » Pos 2 kisten SC KEE s Jez = » 43 » » > š le a 2 = » 6-7 » » a » je 3 ZE 5 D 8— 9 a WR > > A 1 kist. » K RA > p pijpen. à me S ag D » > > P 55 S > KEN en wortelbast, > 5 E EE SE 2 EN UT e > >, » 5— 15 B 1 c. Suceirubra stambast 1° soort. 13 kisten. ber » » > 1e > 3 f 14-16 Rn Ze SE e > eh as » gebr. pijpen. 24 balen. > Es: D » > 6 “i » —6 » » = a ST a » 34 Ne > i : vernieuwd. ` > 2 z > i 7 z 1 wort N mat: S : 4-12 557 oogst van 1888. WE. | Fl | + ` MANESSTELLISG, dns | ES | eg velzure TOELICHTIN GEN = Ess à | AR ES E 83%] $ Kinine. | ı an X | <28 E 3.211 6.44] 1.92| pijpen van 50 C. M. | + KOR 68.16] > 56» i e. 253] GED) erf d =" | 362] 620|. 1.87 = | 166] AB. 1.77 168] 517) 193 — | 266) 5701 215 = 332| 644| 1.69 4 — | 206] 5%0| 1.64 8 — | 222 434! 1.37 MR 29 43 132 — | 295 614] 3.24 E — | 3731 744 281 ; 5.02| 7.44| 1.45 | — | 455| 855| 139 — | 513) 7.19] 111 i — | 481| 7.19] 1.69 A 056 1301 3.78| 2.36| pijpen van 50 C.M. 1 048, 221| 319 O8 > » 50 > E 0.28] 146| 248| 064 ; E > » » o» » S 052) 165| 3531 156| -> 75.» y » 100 » | 0.48 319| 1.48 1 045! 127| 248| 0.83 4 033, 189] 3101 090 € | 040) 150| 272| 0.86 | 1 060! 1.76] 452] 197 4 043) 223| 496| 212 ` 051) 1.99] 472| 204 | A — | 251| 620| 2.35| pijpen van 25 C.M. 3 = 222) 6.94] 3.36 un. 58 : E EI DE. GZ: 260) ek 208 74. 28 . . 100: E aan u 2901 . . 6. > » | 21 578 2% 1 — | 246! 582| 220 8 — | 28 Gan 220 7 7 | 248| 620| 244 P =, 230 570 229 4 > | 453] 8.06] 270 $ E O 830. 243 GT OT © S Aantal balen of | Merken der balen KINA-SOORT. & kisten. of kisten. 3 H i 1—15 C.C. Schuhkraft stambast 1° soort. 26 kisten. DN 16-2 23—26 OW LA LE le » » » y — 2 RSE ÓW » W; 5 y 1 ij Nous » gebr. pijpen. 9 balen 1- a RH "P Pype 109 » 10—118 ko >» wortelbast. "IBRA dr xa » S > 31 » E 3— C. Ledgeriana stambast gebr. pijpen. +: BOGU 1-2 D D » » ï 5 » a 23— H > > R 5 » H 28— » » » s 13 » , 33— > » A : Hi; > 46 ` > ` ES 94-101 * e » 32 » » dE E s a » gruis, > S = on ai =. , » D » 5 > » 17 ki > » D 32 » » ERE ya ss » D i 15 > » 1 » » » yV > 5 » EZ SEN der = ; 44 > 3 >» dë ua H D » 10 5 354 >=» wortelbast. Bow, > en x » » ‘ A » 6— x » » 7 » 8— 4 w. H D 10 = » 15—. J w » » 6 k » 34— d i Së e ji 11 » j €. officinalis stambast gebr. pijpen. 3. > = e $ » rui: S 6 » E 3 ? > » vernieuwil. 63 > ? 1 4 y > wortebast. uw 2 » = €. Suecirubra stambast le soort. 2 kisten M. T E > + » e » - 3 5 5-10 = a x . e » 10 » » 110 a |. ń . Gë , 22T arts + 3 , WADĄ s i » » 7-29 2 » e » 3 » ne 85 de * f . - kist. - ` D > = Ne 1 i m En oT Qt Mel SAMENSTELLING. iv: velzure TOELICHTINGEN Kinine. Cinchoni- dine. Kinidine. aoro alkaloïc ‚en Cinchonine, Netto gewicht ijpen van 25 eM. it = — co So EE » » í » » » 100 » H 25 » o = © D n BRELSSERE e © © = © I | CEET I | l | EES KEES ak E EES EEN Do Dl pa HUSO DO ET a EE EE TEE Tos II es OD A A BET mode KAL Du ijpen van 100 cM. pijpen 100 - » 75 » » 75 > ; 50 > » 50 > FPLET TI = e = NANO Co 8 28333858 PO RO D NO te ENTRES — » 25 » gesorteerde pijpen mi = m. EN og 1 yo w Kë gesorteerde g MIT | d Aantal I | : i t |] R > ae antal balen of | Merken der balen kisten. | of kisten. | 2 : ; ge z A C. Succirubra stambast 1° soort. | 2 kisten. M. 38-89 S > Br E. kist. 90 5 ? » Rao | 7 kisten. » 91-97 7 à > ré | kist. 98 8 , re. | 6 kisten. 99—104 S > 2e » | » » 1-5 7 » gebr. pijpen. | 25 balen. > dn ` » > B » > a » » » 62-17 4 R ’ 8 78—101 ` , 141—152 » » » 5 7 165—190 » » D ) LJ 285—296 à » D » » 392-324 k wee 19 „ 335354 | e » » > x 4 » 377—408 4 4 » * gruis. 13 1-13 E ej o » D 7 14—20 i E 2 > » 1 3949 S 7 : » vernieuwd. 6 EM | Sa SE 9 75 JĄ ą > > > 4 16—19 ? ee es 1 55 | » » 1 » > : > wortelbast. 13 1-15 > » » 10 » 17— EEN 1%: 7—39 Ce 55— 3 > e ‚ 63-09 a 17 > re 5 Ee 1 » 161— U. Ledgeriana stembast gebr. pijpen. 8 ‚ E ; y gi 2 > | 1 | 79— = ; ; > 15 » 163—105 » > F L » 261— 4 LS ot » 7 » 285— 1 à » 3 ) » | 5 7 » gruis. » ; > € » p - » 291 — 0 à D » 7 » 333—: 9 4 » vernieuwd. ) +» ` » 4 » 23—. e D A D 794 c WODE f 13 ` 99—1 l i ". Offcinalis stambast gebr. pijpen. | 8 > "JA o» worielbast, 1 baal, 2 EN | 541 zu | d i SAMENSTELLING. | gen. | me | s [ase] . jyelzure TOELICHTINGEN. E RAGE FE | 3 Hr |: (558 3 ¡Kinine.: | | d | | pijpen van 75 cM. nl Aa gesorteerde pijpen van 50 2 — | 373 768| 23 pijpen van 50 > ; gesorteerde pijpen van 25 >» a pijpen van 25 Bo 297 — | 266 669, 196 pijpen van 25 200 — | 28) 657| 199 Z) — | 300, 644) 199 2 scht 302 669 19,2 Muj zo — | 217) 588) 169 al — ES 65! 145 DI szą a 19 > Ta 293 .56 Eu À 180 — 69 44| 2. Ñ 224 "eg b, 8 . 2.26 ‘à 180 sę 93| 6.57 ; Fu zor — 08| 4.83 27 190! — 2 4.96 Ki | ul _ 2811 644 232 | Li — 2.731 620/ 2.74 he 1 16 ve 2 88 6.20 2.65 E 107 Pi 3.14 6.57 .05 A al ` 3.53| 6201| 2.15 S 116 + 4.24 68 77 Au ral 4 7.19 65 (u ie | 512 806| 148 BA ul 5.077 806| 1.56 a" ul 5.61| 8.06 .66 |. 5.69| 8.06, 1.89 BB | Zo = 4.37 i TN CO -— 6.16 i A ACB eS = 7.07 = Ba] — 4.07 | s — = JĘZ) e 3.99 = her == .15 N | — = sę) EROS D 90 p = ES Jez Goss 2.58 E | — A Kee zaj 4 33 RON z — 5.04 EN qe -- 4.01 e= 7.20 i | ~ | CS = = 5.47 BE E 4. | Se mą 5.27 542 z4 S Aantal balen of | Merken der balen, 3 KINA-SOORT. P |: kisten. of kisten. si ) 2 |. C. Succirubra stambast 1° soort. 2 kisten. N. 45-4 m = go ie » = » » 47—48 ` 3 1e - sa" 49—50 z u d 1 kist. 51 y : > s 4 kisten. 52—55 » » e bi D 56— 50 » > e d 3 = 61— 6 = > Es 18 » 67—84 is » 1° soort gemost. , 1-7 » » » le » » 1 ) » 8— H > » Je » » 7 » 14— 20 > gebr. pijpen. 19 balen. » 122—140 » D D » 12 $ $ 153— 4 » » » » 25 » » 297— 1 N 3. > » 354—376 że $ uis, 1 » » 28— ` > > vernieuwd. ART 48— ` , j i ee 66— A » worelbast. zu. 48— + > pa 59— » » 17 x » 114— 0 ABS o 148—160 €. Ledgeriana stambast gebr. pijp. 4 is B , à , i > 214 Keen 5 ; » 93—105 en az » 132-149 > > + 150—162 $ e e » » 195—209 7 Y » » » ) » » 216-235 a > » x 2 > 240-203 > > £ ? A „ 440-482 o » gruis. à ‚ 4245 > H SS 1 S , 46—56 » > 5 1 | x 94—108 » » ; » > 2 ) M 149—174 €. Ledgeriana stambast gruis. kaos , 175—161 32 > > =... , 264-2900 z tę » > 1 ) » » 393—408 » » D D Z 7 s » es Ed » vernieuwd, > 1 » » e ý d 4 di 42-49 > `» wortelbast. en | PAR * » > 1 ) » 46—55 > i E 1 i 64-14 SANENSTELLING. Zwa wa- i 5 © Jag . |velzure RRE METR. 184 | 5 BSE E P> sas | S Km és | = EEE 5 Kinine. z z sa) © gesorteerde pijpen van 100 eM. Upen 0 > gesorteerde pijpen van 7 ijpen van 75 gesorteerde pijpen van 50 n van 50 » gesorteerde pijpen van , puppe vs 2.23 gesorteerde pijpen van 25 PES y = e 2.98 ro > pijpen van 25 » WK — Sai TI mo DANUADA SI A OO CC On E CO SNA GG] ka AD APA O Hm KO O ot SENSS e = =] | Sum: TED W © à HO STM © LOT EFFI MEEA PE EA NE de SC a A saa ENTER IT LEI | GE EE TEE EE Er ANNE ELTI E I E E SER FFF s R IGN AI GO i LE DD de LE US ND de DODO NOD AI NN MMM RO RO GS pm OO i | Aantal balen of | Merken der halen d KINA-SOORT. kisten. of kisten. D 2 C. Ledgeriana wortelbast. 7 balen. M. 83—89 > > » 6 > » = A > > > E » 144—154 a > i 36. > » 171-206 €. Succirubra stambast 1° soort. 2 kisten » 30—31 3 NE RE 1 kist > 32 > DH 3 fe ] » 3 CG ur CZA» 2 kisten. » 343 na en à 1 kist. > 36 » » » Je » » 37 1 Ge > 1° 4 kisten >» 384 » » le À s » 42-44 » D » 2e 7—8 . » D Je D ? à e EE » gebr. pijpen. » 26— 5 j P „PYPEM p 1 102-121 AA » i 26 » » 191—216 Sec > > 68 > » 217—284 „AR » gruis. ; » 21-27 à > > » vernieuwd. ] » 20-21 ; > » » > 26 99-47 i > »_wortelbast. ABA 14—16 » » » 7 40—47 A ` dt 70-113 C.C. Schuhkraft stambast 1° soort. kisten. B EE aa A ist. | 2% RA ; ei à pa me » » D ie A 4 $ » 9-14 Win » » 1° K $ hs 15-19 2 » o» » » 1° à A > 20—21 E a. > > » ge 5 A » 1-3 4 a > » i De e E | kist. = e S 8 ; gebr S pijpen. i m. de i > wtortelbast. Y, E 5 i 10 ; rE E i S la s o Ledgeriana at gebr. pijp. 35 » ' EF 131 a x » p : » 23624 š ; i i » 302 Ps | a ‚ 326—337 SE 30 ` 368-384 » a Y 1 » 368— ` > » gruis 97 » 57—83 BA: a si 545 | CP 54 SAMENSTELLING. des Na d [os . |velzure TOELICHTINGEN "m5 || 3 | E (E E as: 2 Er | 1 Sen. = 6.38 Ek — — 7.48 ia He Ben | — 4.48 l Tjinjiroean, |. LH 2: 3.441 706! 253 pijpen ger 25 cM. d à E 5 306) — | 408! 880| 2.23 5 Si 248 — | 374 744| 1.64 + 50 » 50 306 — | 408 8801 223 » 25 » » 25 EN 1.73| 520| | 25 Jl ni 458] 125 2: e Bee 3.021 6.57] 152 2 29 6.20 207] — | 386 818) 220 mol | 397| 768 220 RA 918! 446 ERE | 287|. 59) 223 ml — | 382| 682| 204 mal — | 506| 824| 156 Y | 478 744 sg * | 58H. 928| 1.62 S AA 13| 01 pijpen van 49 cM. 012 0 161) 223| 052 gesorteerde >» >» 50 > qu 034] 143] 235 06 AE 0.19 0.10 16011 2231 05? gesorteerde > > 25 >» $ Aa 143] 235|) 061 E 0.18; 298| 403! 0.83 a: Gi 1.28] 148) 0.20 25 > därer | oas] 155 061 25 > ua 038 133] 260 072 : Ga DI Lo 248|) 099 AP wa S$ 180] 458 166 Er" 2% om 187 > 1 EN e E 6.13 S Js > SA LR 6.39 Ą RE Gage ee 6.78 W i A sa 4.19 e, 3, A 98 A al — SE SE 8.52 | Të em —- 2.43 ro EEE ft ch (E Aantal balen of | Merken der halen, 2 == KINA-SOORT. OH he kisten. of kisten. | PE zi t C. Ledgeriana stambast gruis. ' 40 balen. M. 109—148 M A n > ds 221—224 » » » 16 » » de > > ` > 6:: » 356—361 > » e 3 20 » 362—381 ; » j š 11 » 382—392 a > » vernieuwd. 5 s 13 » » » » 3 » » 27—29 » > » à 19: » 30-41 D » worlelbast. 25 » >» 9—3 š > A Ra » 56—63 > $ » 4 » » 15— 78 » » » 3 » 96— D » » 10 $ » 112-121 » » » 4 x » 12-12 » > A Ba: > 126—143 » » » 10 ý » 158— 67 €. Officinalis stambast gruis. 10 > n SOB x ne ortelbast. 2 le €. Lancifolia stambast gebr. pijp. G > dE > wortelbast. 2 > E €. Succirubra stambast 1° soort. 4 kisten. K 14 » » » le S 3 5 » 5— » » » le 3 ý 8— » » A je 4 » 11— H D ` je 3 6 ei 15— ) » » » le 3 x 21— » » Je 3 $ » pri } SH 32 an ‚2230 SE de ER , q > » Ge RP » 42— ne x Je i- i B s Rn. Sr . 90-106 » D $ Ye 8 » 118 3 = mi » Qe s 8 š » san ? ' gebr. pijpen. À „x ię * » * 8 15— » > Le E 332 SOEN EE ep 414 » » M y, z ii » 56+ = w > » 9 » es Di NR d i- 724 547 f 4 SAMENSTELLING. ER So | 5 Long _ |velzure TOELICHTINGEN. ES ESE] 3 |... ge | 2= 5 EEE = Kinine. es | || + KS e 3.84 R — | — 3.45 Bo | — 4.33 B= — | — 2.08 EE — — 3.39 et — | — 3.49 POR — | — 6.56 re — | — 7.68 po — | — 8.60 |= | — | — 5.68 i wer | — 5.90 | ne | — 8.19 m0 — 6.16 A — | — 7.25 e Dt E 4.72 ag Gg — 6.40 ee: | — 8.34 A — — SC RSE — -- 4. 0 a0 177 —| 021] 246] 558| 257 Goenoeng. 352) — 3.09| 806| 1.95| pijpen van 25 cM a) 542) zaj ag - 2 - mj | 202] 744 253] - > 2 > 225 q 3.25 7.19 1.92 » » 50 a 493 a 3.72 7.81 47 » SS" | BR) m | 291] 868 20 . - 50 : Mu ay | 336] 868] 149) > > 25 » a 334 sr zał 5.45 44 > 1 296, | 2611 7.44] 200 - 25 BB zyj | 259 657| 137 +36 à 268 285| 731 74 s D il 306 294 719 211 , 25 À kel | 272] 719| 189 D RW oo) | 342 768| 240 à MB om — | 241 657| 193 25 JAR] om) — | 339 768 2.04 ee e AE) am ` ` 2901 6. AT AM as — | 279) 6. 65 a 268] — 2.741 682 60 3 a 2 719| 2 A Soi 731 L am 37! _ | 322] 780| 2.4 u | 252 744 161 3.18] 7.44| 191 548 KINA-SOORT. Aantal balen of Merken der balen of kisten. | kisten. C. Succirubra stambast gebr. pijp. | 4 balen. K. 2-9 D » » gruis. 1 a > 1-11 > H D » 10 x x 12—21 » D 2 » 8 + 2 232 » » » » ) > 30—38 > » H H 7 z E 39-45 » D » > 2 ) d 3 46— » » » H ) ` x 66—74 » » » » d > 75—82 » » » » 1 } » > 83—92 » » » » 1 , » » » » I } y ? 104115 » » » » 1 ) z a 114125 » D D 1 gł 3 4-14 » » ` > 7 » 149—155 > > > wortelbast. 10 » » » » » 6 » SS D D D » 8 2 Ke » » » » ) a e. ey ; 1 T » » R » 4 2 re D D D » » 3 ; ; 3 » » » Si z GE - ds 5 5 A E Ledgeriana pat gebr. pijp. Ä SE 3 » » d ! . » » » 1 } 2 À D » » 10 e 4 — A - » D » D 14 ` EE » » » » F > e. R 3 » » » e S i E : D D » D 15 ? 104 ` $ » » » 10 He d ! e. D- o 2 | B a » » , 10 23 » » » » » g e D U » y Gë a D d 8 e 6ł— E ES en u » . » » 92 » . > » ) i e dek | I | Netto gewicht | da Ge 549 d à SAMENSTELLING. Ba i 2 | s |osgl _. |velzure TOELICHTINGEN. s] 15513 1535| 3 [kin H Slëe = |55% = |Kinine. 3! |G z 38 | E Ai 280. — | 355| 8.06 2.30 i a — | 232| 620 156 22 | 227| 558| 1.73) | 201 — | 227| 5.58] 1.74 . 3 258) — 248| 6.20) 153| s 206, — 185| 5.33| 1.91 | al) — 76| 6.57| 148 m 270 — | 256] 644 158 MO 278) — | 176| 570| 156 R 246) — 318| 6.94] 1.74 we 266 — | 278| 682| 185 272) — | 272 692] 1 247 — | 278 657| 177 243) — 2.99| 69) 2. D 2%) — | 2% 682) 1.63 | as 4.22| 868| 1.89 en Ai — | 428| 3868| 1.72 a 2%) — | 423 856] 172 me M — | 39%| 793| 153 au 39 — | 509 942| 153 m 325 — | 483| 954 195 r im 271| — 5.331 930| 1.69 im 298 — | 546] 979 188 nl 20 | 522 aal 145 264 — | 500| 892 1.72 SAS | LR Po dr mar = | EM POPR e — | 654 POR re] | ZI Pra ck |) 74 ent Phi. — | 673 |>| — | 21 64 BP) — | — Len PER) — |. | 730 PROG — | — | 49 di | s | 438 +] — |] 309 D 0 — |‘. | 438 | PRO | — 1.48 en. = | "63 E eede 4.32 e 43. 0 — 1.3% = o gen 4.49 , ei — |} — | 48 ele 185 KINA-SOORT. Aantal balen of kisten. Merken der balen of kisten. et dee eme, => Netto gesvicht C. www w. owo. w Ledgeriana stambast gruis. » » » » » » , » vernieuwd. » » » D » » wortelbast. Suceirubra stambast 2* soort. » » 2e » » Je » » 2e » gebr. pijpen. > » gruis. » Wimet. | Offcinalis stambast 2e soort. gebr. or » grais, » vernieuwd. » wortelbast, 14 balen 1: 5 1 » 1 » 066, { $ 1 » 4 D HES ES ) » d » HES SC 16 >œ 142: 15. » kisten. — ee eh Se US e Ä e = > = = == = ( » 14 » Berta € » F » 4 kisten 8 balen. À » 1 » ) » 19 ©» 30 > 1 í Eé 1 > 1 $ 10 » K. 110—123 - x x a KL? Li — Di — — w - LL Gë ILL. a » 107112 , 141-128 » I » 46— » 83— ‚ 125—148 » 4550 » b/— ‚ 108—112 y pa; ` —í » 9—12 19% , 2-3 , 36—45 » 46 > DA » 65— » 83— „ 99—106 PRE à an 14 or = pai SAMENSTELLING. Zwa velzure TOELICHTINGEN Kinine. ph Cinchoni- dine. Kinidine. Amor alkaloid en cinehonine. Totaal REP FESTA] POr ECKE EBELERETE] Peer TIERE DARAS INN CO a pe e SZĄZESBEJZUSĘRAS=NIS EE ca dd EE O A E E TI dei 3 Š | £: = — ijpen van 25 eM. 99 EX 385 1.62 > » 2 > le Ge ED We O SELL AA NN NN EE RD © © D ANNA N 2.51 A © Z ZASESRIEESES 5 dede 18 .66| pijpen van 25 cM. 2 a a, da, d, ES OS En CT © a © ro =! ARE? SAA TO III or or to | H | - H | d ah Aantal balen of | Merken der balen; 2 2 KINA-SOORT. Oh | kisten. of kisten. | $> | d C. Officinalis wortelbast. 6 balen. K. 10-15 > » 8 » » 16-23 C. Succirubra wortelbast. lo M. 176—191 €. Ledgeriana stambast gebr. pijp. 8 >» 1 A A š Pło s» 178—194 » š i E » 210—215 » À » 45—248 > 14 : » 426—439 i » gruis. di: » 141 e A 3 » 182 > er 25 balen 183207 » 13 » 208— , i Wo 225— M: Hs » 311—332 a » D » 409— » wortelbast. Bot » 168—170 3 se ia: TOELICHTINGEN. ë g | 88 Sai E N ‘à SW A te 10 CS Le CO 49 Hoe GS 63 OS ef LS Le er Bag > = R "1080, eN Eure ann BUTuUoaud w z moe Helen E EE nee S qdrowy el S EL | | | z | supry | | | É LEE ée = — ss —— Á- a A emam E) E = Ka SZ Sai. D loc BA da SL 141444 TERE ge, momoa onon AAA Bunace D. | | Be z š | Bee g ER ; = > | R" Z E CEER 3 | KINA-SOORT. | GROEIPLAATS. | 5 = = TAB S | | 5 Z |SE = | a = re wię | 5 E 1| €. Ledgeriana. | Nagrak. | 1031| 023 126) uj. 1. p à 5 | 12361 — 101 £ > » | 10.501 0.70 2.10) » ; | o 0.64 Ee C. Verde. Soekawana. | | | C. Ledgeriana. | Tjinjiroean. ` |? | oh) | 4| C Succirubra. Tirtasari. | k | C. Ledgeriana. > | 3 7 » » | d J 8 » 4 o ~ | l 19 ? a | I 20 $ | 21 i e B 22 i » » e D 23 e S 24 3 > 25 : B 26 i À D 27 ; S | 2 : » Ei | TOELICHTINGEN u Teilen Mons! ers wg, E EM bast) gebroken pijpen d wortelbast. | Succirubra woidbia van enten van onderzochte Ka sters pami gebr. pijpen | chininerijke a EE stambast gruis | der moederboom H ) N°. 23 en 3 | Bati in d lucht t get roogd Dezelfde hast gedroogd bi WW ora das van a. kom leds wa | 105 Bat i in de lucht gedroogt gd | elle ag gedroogd bij 100°C. onmiddellik ya van am boom i ini ig ŚRODY 105°C. 1 10° EK » D » » » » D [Bast in de Iucht gedro due wą gedroogd D 100°C. onmiddellijk van den boom in de droogstool 105°C. > » » 1 l 0°à PIE » » » » » » De 110° à 120° Gs analyses HESE zijn Le op lachtdrogen hast, de overige op bast ed w 00°C. bm. JE. 356 Opgave van de Oogst productie der verschille DE | €. Josephiana. | o 5 NAMEN + "TH C, Calisaija Schuhkralt, CRUE | EE |“ Tan In es | a| 22% JAR RG e | s > E LE 5 23= | ER: ETABLISSEMENTEN. | £ E | 322 |£ | 5 | 233 | ¿88 5 | e sell 5T |E | EE. Lembang 314| 13| 50955 86 11 15534 dë MN Nagrak 92) 19 19294! 160) 34] 3580 BP Tjibitoeng 357 55 63968) = | — — JU Tjibeureum ............ 144 64| 31896| — | — SÉ | 807 | Tjinjiroean.............. aa 22 40075| 137 25 28204 a] i | PANA] Rioeng Goenoeng .... | 302! 138 63711 — | — = PB i | mir Kawah Tjiwideij..... | 60| 2 > 12491) = | —| 7 FE | ETS TI a, 16) — 3531 — 11 72 ” | np | Ki | an Torsar | 1407 332| 283821) 383, 70 TUE 357 enten in halve kilogrammen. Totaal. Lancifolia. C. C. Officinalis. SS a +] © © e De DS © m — 8 N L “1804 Er 3 2 R 8 = z Š = ul jyormaż|j © A e S & R e z 0119N a 8 m mom ON 1 Se "otemt E MRR] S > Ve a = Es N o A O SS à | © ` e EI + ëm Y = 3 Born i | KE = ur oraso | | | | | OTION 'uo1sryj SEET E LA | ri; EE x co “reg boa Ee LE = E + BEIER a 5 = Z S D co ei ur 19195 | = | a + “0119N ee | E y BARY RUE EE BE. es uaısıyl Boa M da iż I | | ee a E GA r | ce vopeg c+ Ko JEM | ES ERE E Ss 3 Zei vi N ES m z = SS — e — a) - Y y e cadens WET Wk TIME GE CK | 558 Bur. F. Prijzen van kina-bast uit den oogst van 18% i VEILI 5 19 Januari. | 23 Februari. | 22 Maart. | 3 Mei. KINA-SOORT. | Sels Se | » els Sigi A MER: aja] Sa m | m E et e ERA A |» EES | M Lt 8 alt= te | sl, A | | C. Succirubra 136| 20! 4914 79! 19| 2775 135| 22! 3780| 78| 19 wesp | C. Josephiana 181| 19] 5137| 66| 211 312) 92 36 49% 41/10 IFE] * aA TOA het |. 42! 19 3335 eet: "FE €. Calisaija Anglica...... bat os |) agaj URSS C. Caloptera............... o —- | 95) 901 2258] —] in. —|-| 7 3 Ą > m3 C. Ledgeriana.............. 87| 27| 49! 80 29] 5207| 96! 32) 5429| 46 3) MR 4 C. Officinalis................ 76! 39! 6156 92| 43| "gel 65 el car! 47) A ~ : 4:2 H H LG Lancifolia................ —|—| = |) — [|=|=1] - TI LE m we e iis der verschillende Bj Middenprijs der L | | il 5145 | 4158 | 5018 288 | | | Sam 0 = perdia E pn Gemiddelde unit-prjzen bij oko veiling © Io E | D 11 ? | > | 135 | „|| i 359 186 derdam in publieke veiling in 1888 verkocht. 28 | msi ERN KE "bh 12 Juli. | 30 Augustus. | 4 October. | 8 November. | 13 December. TIR cr e] LPS BTR tete te wiss Biete). CS OR HS Eo. EA cker 5 Elbe 22 1812.22 88 <2|2 6|22|9 | 3E ES en | |= | = = 2 = = | = ` | po] | | | ` c 7 wg 19| Ausl 50! 21 9760 28| 18| 21%| 29| 23] 2568] 90| 20) 37% à 462 61! 50 543: zl 14 2838! 48| 13|. 1566| 14| 10 1109| 13) 11) 11% MM lun 19 |__| 311 aa, 29 |—-|—| 1.09] A BR - HAR) — sl wd 19 | 3023) | | 21] 15| 17% wan 8 5 86! 30| 53%| 83| 21) 5060 96! 24| 565) 92 18| 5477| 78) 261 45% 95 Su) 72) 38] 4708 gł 47| 546 65| 65] 65 | 41| 33| 3655) 481 44) 46% 361 15] 24%| | | (au 31] 31 | | RE | centen. 4559 | 4240 | 4145 | 4276 3550 ie eat chinine sulphaat en per half kilogram bast) in centen. 10 | 10 | 11 | 9 EINIGES ÜBER DIE ENTSTEHUNG DER KORALLEÏ- RIFFE IN DER JAVASEE UND BRANNTWEINSBAI, UND ÜBER NEUE KORALLENBILDUNG BEI KRAKATAT. VON Dr. C. Ph. SLUIT ER, KORRESPONDIERENDEM MITGLIEDE DER KÖNIGLICHEN AKADEMIE DER WISSENSCHAFTEN IN Unsere Kenntniss der Einflüsse, welche die Entstehung, den Bau und die nachherige äussere Gestaltung der Korallen- riffe bestimmen, ist in den letzten Jahren ausserordentlich bereichert. Die reichen Erfahrungen, welche MURRAY () während der Challenger-Expedition machte, und die genauen Beobachtungen welche A. Acassiz (2) während der drei Expedi- tionen der »Blake” auf den Florida-Riffen anstellte, haben Vieles über die Verhältnisse, welche das Entstehen und Weiterwachsen der Koralleninseln beeinflussen. aufgeklärt. Indem bekanntlich Semper (*) schon vor vielen Jahren die Schwierigkeiten hervorhob welche er bei der Anwendung der Danwiw'schen Senkungstheorie auf die Entstehung der Korallen- (') J. Murray. On the Structure and Origin of Coral Reefs and ec Proceedings ol the Royal Society of Edinburgh. Vol X. 1880 ps. 305 Narrative of the Cruise of the Challenger. Vol LU. (2) A. Acassiz. Three cruises of the United States Coast aP Survey Steamer »Blake. pag. 52. The Florida Reels. Bull. Mus. CPP at Harv. Coll. Vol XIV, (5) C. Semen. Zeitschr. f. wiss. Zool. Bd. XIIL pg. 558. und chen Existenzbedingungen der Thiere 2er Theil pag. 39. d Gendt Zool. „Die Nati” E ae E E 361 rifle der Pelew Inseln, erfuhr, sind derartige Bedenken gegen die Anwendung der Darwın’schen Senkungstheorie auch anderen Forschern aufgestiegen, wie Murray während der Challenger Expedition, ferner Gurry (t) während seines Aufenthalts auf den Solomon-Inseln. Schon früher hatten A. Acassiz, LE Coxre und Andere darauf hingewiesen, dass die Floridariffe jedenfalls nicht durch Senkung entstanden sein könnten. Diejenigen Naturforscher, welche in den Tropen die Korallen- rifle genauer beobachtet haben, müssen wohl allmählig zu der Überzeugung gelangen, dass, wie genial, einfach und anregend auch die ältere Darwinsche Theorie sei, diese einerseits in vielen Fällen ganz und gar nicht mit den beobachteten Facten in Einklang zu bringen ist, und andrerseits auch die Annahme maj grossen Senkungen, wie sie die Darwınsche Theorie an- nimmt, zur Erklärung der eigentümlichen Gestalt der Riffe sehr wohl entbehrt werden kann. Wenn nun auch die zuerst von Murray angeführten Ursachen m grossen und ganzen die Bildung der Korallenriffe in der Tropenwelt bestimmen werden, so sind doch immerhin in den verschiedenen Gegenden mehrere locale Verhältnisse in Betracht zu ziehen zur Erklärung der Entstehung und Gestalt der Riffe an bestimmten Orten. Aus diesem Grunde glaube ich, dass die nachfolgenden Mitteilungen über einige Korallenriffe des Indischen Archipels , Welche zum Teil nur eine Bestätigung der Murray’schen Ansich- ‘en sind, nicht ohne Wert sein dürften. Bis jetzt sind die Korallenriffe des Indischen Archipels nur noch sehr wenig Gegenstand einer genaueren Untersuchung en Hauptsächlich gilt dies für den Westlichen Teil des Archipels. Gewöhnlich stellt man sich die Korallenriffe in dem q Teile der Javasee als zu unansehnlich vor. Wenn AM in seinem classischen Buche »Corals and Coral Islands” PS. 265 auch von Java sagt »it has but few coral patches px ) H. B. Guroy. The Solomon Islands. London 1887. 362 about its shores, although affording long lines of coast for their growth” und dieses zu den Gegenden rechnet wo »coral reefs are quite inconsiderable”, so ist diese Vorstellung der Sachlage für die Nord-Küste Java's wenigstens als ziemlich úber- trieben anzusehen. Wenn auch allerdings die Riffe in der Javasee nicht die Dimensionen annehmen, welche man zum Beispiel bei den Südseeinseln und im Indischen Ozean findet, so braucht man doch nur eine Karte der Javasee anzusehen um sieh von dem Reichtum an Koralleninseln und Riffen zu überzeugen. Auf der beigegebenen Karte ist ein Teil der Nord-West- Küste Java’s, die Bai von Batavia und die Tausend Insel mit den zahlreichen Riffen gezeichnet. Das Meer hat hier überall eine sehr geringe Fiefe, etwa zwischen 12 bis 20 Faden varieerend. In der Bai von Batavia fällt der Meeresboden allmählig ab, so dass in der eigentlichen Bai nur Tiefen von 5 bis 12 Faden gefunden werden. Bei den »Aynieten” und »lloorn” Inseln besteht aber eine tiefere Senkung des Meeresbodens, welche bei der Insel » Pajong” sogar 50 Faden erreicht, eine Tiefe, welche nur in der Sundastrasse wieder gefunden wird. Der Meeresboden þe- steht überall aus einem feinen Schlamm, dem nur stellen- weise etwas mehr Sand beigemischt ist, während kleinere und grössere Korallendebris, Muschelschalen und Steine (siehe unten) mehr oder weniger reichlich in und auf dem Schlamm liegen. Nur nahe am Strande findet man auch festeren Thon. welcher öfters etwas gelblich ist. Der Niederschlag auf dem Boden der Bai von Batavia stammt wohl grösstenteils von den Flüssen her welche in dieselbe ausmünden. Betrachten wir jetzt etwas genauer die eigentliche Batavia, welche wir uns au der Nordseite durch eine Linie von »Ontong Djawa” bis zur Landzunge von „Krawang”, abe! etwas nördlich von der Insel Edam abgegrenzt denken kin Diese ganze Bai nimmt einen Raum von etwas mehr als S Quadratseemeilen (eine Seemeile auf 1850 M. berechnet) e. Schon bei dem ersten Blick auf unsere Karte muss êS auffallen ` Bai vol A A A, tege EE ENEE ge, Lengt, o al | 365 dass nur in der westlichen Hälfte der Bai sich zahlreiche Korallenriffe aufgebaut haben, indess in der östlichen Hälfte die Riffe völlig fehlen. Etwas östlich von dem Hafen von »Tandjong Priok” kommen nur noch zwei kleine in Entstehung begriffene Riffe vor, die »St. Nicolaas Klippe” und die »Brunda Klippe.” Es ist nun allerdings nicht schwer eine Erklärung für diese ausschliessliche Ansiedelung der Korallen in der östlichen Hälfte der Bai zu finden. An der Ostseite mündet nämlich der ziemlich grosse Fluss »Tjitarum” mit mehreren Mindungen in die Bai aus. Alle übrigen Flüsse, welche ihr Wasser in die Bai ergiessen, sind in Vergleich mit dem »Tjitarum” nur unbedeutend. Diese für die Korallen- bildung nachteilige Wirkung des Flusswassers wird aber noch durch einen zweiten Factor unterstützt. Selbstverständlich wird nur während des Regenmousson das aus den Flüssen strómende Wasser einen solchen Einfluss auf den Salzgehalt des Meereswassers ausüben können, dass es hemmend auf die Bildung von Korallenriffen einwirkt. Da nun aber gerade während des Regenmoussons ein starker Nord-West-Wind weht, wird das mit vielem Flusswasser gemischte Wasser in die östliche Hälfte der Bai hineingetrieben, wodurch dieser Teil für Korallenentwiekelung ganz und gar ungeeignet wird. In dem westlichen Teil der Bai liegen etwa 30 gesonderte Koralleninseln und Riffe. Unter diesen kommen alle möglichen verschiedenen Stadien vor, von den ersten Anfängen eines Rifles, das sich noch gar nicht über den angrenzenden Meeresboden erhebt, bis zu den dicht bewaldeten Inseln mit Barriere-Riffen. Die Frage, welche sich hierbei wohl zuerst aufdringt, ist: wie siedeln sich die jungen Korallen zuerst auf dem Schlamm- boden an? Gewöhnlich stellt man sich doch vor, dass Korallen Sch nur auf felsiger oder irgend einer festen Unterlage aufbauen. Es kommen nun aber weder felsige Stellen in der Bai vor, noch auch solche Anhäufungen von Muschelschalen ER dergl., dass daraus eine feste Bank als Untergrund für das Rif hervorgehen kónnte. 564 Es liegen aber auf dem Schlamm des Meeresbodens slels, wie schon oben gesagt, kleinere und grössere Steine und bei den zahllosen Dredschungen, welche ich in der Bai von Batavia ausgeführt habe, ist es mir wiederholt aufgefallen dass auf diesen Steinen junge Kolonien von Korallen aufgewachsen waren. Auch andere nicht Schlamm bewohnende Tiere, wie Ampbine- miden, auf Korallen lebende Ophiuren, Chitons ete. fand ich öfters in kleinen Exemplaren auf diesen verstreut auf dem Schlamm liegenden Steinen! Die Chance, dass diese Korallen- kolonien am Leben bleiben und sich weiter entwickeln werden, ist allerdings eine sehr geringe, aber es lässt sich doch denken, dass zuweilen mehrere derartige mit Korallen bewachsenen Steine, neben einander liegend, unter gúunstigen Umständen den ersten Anfang eines Riffes bilden können. Wie nun derartige günstige Anhäufungen von Steinen mitunter entstehen können, habe ich in den letzten Jahren nach der Catastrophe vu Krakatan kennen gelernt. Im ganzen westlichen Teil der Javasee fanden sich während der ersten Zeit nach dem Ausbruch in August 1885, grössere und kleinere Anhäufungen von Bin: stein, unter welchen öfters Stücke von 2 dm? und grösser- Auch jetzt findet man solche noch vielfach auf den Inseln der vg von Batavia angespült. Es hielten sich gewöhnlich diese Bin- steinstúcke als schwimmende Schollen zusammen, und erst allmählig, nachdem die poröse Masse ganz mit Meereswasser gefüllt ist, sinken die Steine unter. Solche Bimsteinfragmentt liegen nun in nicht geringer Zahl auch auf dem Boden Javasee und der Bai von Batavia: ófters habe ich in den p: Jahren derartige Brocken gedredscht, und ich zog ZUW° ! zwei und drei zugleich mit dem Schleppnetze herauf. mehreren derselben halten sich Korallenkolonien angie in zwar Madrepora arbuscula (Dana) , Porites mucronala ege tipora stylosa (Enns) und Montipora lima (Lan.) , welche Vë in dem hiesigen Museum aufbewahrt sind. Schon IM 1885 fand ich auf diese Weise Madreporen mil Ast em Länge und Montiporen, welche schon Krusten von en von 1 etw? 4 5 j i 565 1 dm? Oberfläche bildeten. Auf noch schwimmenden Bimstein- stücken habe ich jedoch niemals junge Korallen angesiedelt gefunden. Wenn nun derartige Stücke in grösserer Anzahl uicht zu weit von einander entfernt auf dem Boden liegen , können sie einen Aufang für ein Riff bilden. Einen derartigen allerersten Anfang eines Riffes kenne ich in der Bai von Batavia zwischen den beiden Koralleninseln »Enkhuizen” und »Leiden.” Die Dredsche wird hier nur noch sehr wenig und schwach von den kleinen Korallensstücken festgehalten. Zum Teil be- ‚steht der Boden hier noch aus Schlamm, und es kommen mitunter auch die Schlamm bewohnenden Tiere noch vor, z. B. Holothuria squamifera (Semr.), Maretia planulata (Grax). Schlamm bewohnende Anneliden etc. Diese Tiere sind aber nur solche, weiche auch sonst im Schlamm unweit der Rifle vorkommen. Diejenigen aber, welche nur in dem ganz Weichen Schlamm gefunden werden, wie Haplodactyla punctata (SL) Lovenia subcarinata (Gray) etc. kommen nicht mehr vor. Die Madrepora und Porites-Arten sind wohl die ersten Ansiedler und die kräftigsten Aufbauer des Riffes! Dazu trifft man auf diesen jungen Riffen vielfach grosse Aleyonarien an , welche zwar nicht direkt zu der Riff bildung beitragen können , aber doch in- direkt nicht ohne Einfluss sind, da sie beim Absterben ein Menge Kalkspicula hinterlassen, welche die kleinen Öffnungen und Spalten m den Steinen ausfüllen können. Ansserdem sind diese Aleyo- narien die gewöhnlichen Wohnorte zahlreicher Ophiuren , so wie kleiner Echiniden , Temnopleurus, und kleiner Synaptiden . welche alle in grosser Menge auf dem Stiel derselben umher- kriechen , und auch zu dem Ausfillen der kleineren Lócher sud Spalten das ihrige beitragen können. Von diesem jungen fe möchte ich besonders hervorheben , dass es sich auf dem gewöhnlichen Schlammboden und auf der mittleren Tiefe der Umgebung von 10-11 Faden , angesiedelt hat. Ein etwas älteres Riff, obgleich auch noch sehr jung, liegt ‘Wei Seemeilen östlich vom Hafen von Tandjong Priok, die 566 »St Nicolas Klippe”, und eine halbe’ Seemeile südöstlich von diesem liegt noch ein zweites, die »Brunda Klippe”. Oberhalb dieser beiden Riffe steht noch Ant: beziehungsweise 5%, Faden Wasser, und da die mittlere Meerestiefe in der unmittelbaren Umgebung 6'/, und 5'/, Faden beträgt, so haben sich diese Rifle schon etwa 2 Faden hoch aufgebaut. Auch auf mehreren anderen Stellen der Bai von Batavia kommen derartige kleinere und grössere Riffanfänge vor, welche sich auf sehr verschiedene Höhen über den Meeresboden erheben, und deren Diameler etwa zwischen 20 und 200 M. abwechselt. Die Fauna wird nun reicher und reicher und allmählig tritt jene Tierwelt auf, welche gewöhnlich die Riffe bevölkert. Ich erwähne hierzu noch, dass einige grosse Aleyonarien, namentlich ein paar Xenia-Arten, bezonders häufig auf allen diesen jungen Riffen gefunden werden. So lange die Riffe auch bei tiefster Ebbe, wenn auch nur 1 Fuss tief, noch unter Wasser bleiben, sind auch in der Mille des Rifles die Korallen noch lebendig. In diesem Zustand befinden sich für den Augenblick in der Bai von Batavia dit beiden Riffe, »Neerstuk” oder »Djambattan” und die » Neptunus- klippe”. Erst dann fingt endlich der mittlere Teil des Mir an abzusterben, und háufen sich dort der Korallensand, die Korallendebris, Muschelschalen ete. an, was, unterstützt durch die langsame Hebung der Nord-Küste Java's, zum erste" Anfang einer Korallen-Insel führt. Dieses Stadium findet vr zum Beispiel bei dem Rifle »Vader Smit”, das schon fur emen ganz kleinen Teil bei eintretender Ebbe trocken gelegt en Nachdem jetzt dieser erste Anfang einer Insel gebildet ist, fangen die von Murray hervorgehobenen Einflüsse an zu wirken. wodurch die auch bei den Inseln in der Javasee allgeme verbreiteten Barriere-Riffe entstehen. Ich möchte hierzu noch bemerken, d Riffen, welche bei tiefster Ebbe noch etwa einen Fuss i unter Wasser bleiben, nicht ganz die Vorstellung ar bestätigt gefunden habe, dass nämlich dann schon gie: men ass ich bei den hiesige" 367 gewöhnlich eine Atollform besitzen, verursacht durch die _ imgenigende Zufuhr von Nahrung. Die beiden schon oben erwähnten Bitte »Djambatan” und »Neptunus”, welche jetzt _ einen Diameter haben von 500 und 600 Metern, zeigen keine Atolllorm, da gegenwärtig noch bis in die Mitte des Rifles | nieht nur die lebendigen Korallen gefunden werden, sondern „las ganze Riff in der Mitte, nicht aber am Rande am wenigsten lief ist. Das Emporwachsen des Riffes hat demnach stärker in der Mitte als am Rande statt gefunden. Der Unterschied der Zufuhr von Nahrung am Rande und in der Mitte ist hier also nicht von so grossem Einflusse gewesen, dass die Korallen in der Mitte des Riffes wegen Nahrungsmangel absterben mussten. Die von Murray erwähnten kleinen Atolls von 5 bis 50 Fuss Diameter, wie solche bei den Bermudas vorkommen, und Welche dadurch entstanden sind, dass das Meereswasser den mittleren Teil des Riffes aufgelöst hat, indem nur wenig >a Korallen hinzugewachsen sind , kommen hier in der Javasee nicht vor. Überall wo ich die jungen, niemals trocken gelegten Riffe hier kenne, kommt der mittlere Teil des Rifles zuerst ganz "be an die Oberfläche bis zu etwa 1 Fuss, um erst dann abzusterben, und durch Anhäufung von Sand , Muschelschaler , Korallendebris ele, wahrscheinlich unterstützt durch lang- “me Hebung des Bodens, den ersten Anfang einer Korallen- sel zu bilden. Dass, wie von DARWIN und Murray hervorge- N wird, der Rand des Riffes, zu einer Zeit wo dasselbe En sogar mehrere Faden unter Wasser liegt, in viel günsti- Ser Lage sein würde als der mittlere Teil, und dadurch zuerst in die Höhe wachsen und ein Atoll bilden würde, e jedenfalls bei den hiesigen Riffen nicht zu. Wahrschein- ich hängt dies wohl mit dem gewöhnlich sehr rubigen Wasser Javasee zusammen, wodurch die pelagische Fauna sich gleic ssiger über das ganze Riff verteilen kann. Ich fand bech wirklich den Reichtum an pelagischen Tieren auf der le des Riffes nicht geringer als am Rande. ist nun, nach dem oben Gesagten wohl nicht zu bezwei- 568 feln, dass auch die grösseren Inseln, sowohl in der Bai von Batavia als in der Javasee, auf die gleiche Weise entstanden sind. Auch sie haben sich ursprünglich auf dem Sehlammbodes in der mittleren Tiefe der Umgebung von 6—20 Faden ange siedell. Wenngleich diese Inseln sich nun auch von der mittleren Meeresliefe aus aufgebaut haben, so sind sie doch in dem Laufe der Zeit durch das grosse Gewicht der weiler | wachsenden Korallen allmählig in den mehr oder weniger weichen Schlammboden hineingesunken, sie haben sich, um einen Vergleich- mit Hafenbauwerken zu machen, ihr eigenes Fundament geschaffen ! Um über das Einsinken in den Boden Klarheit zu erlangel, wäre es sehr erwünscht, durch Bohrungen die Tiefe der Koral- lenschicht und den Untergrund einiger Koralleninseln kennet zu lernen. Es sind mir aber leider nur sehr wenige de artige Bohrungen bekannt. Im Dezember 1875 und während der ersien Monate von 1876 wurde auf der kleinen Insel »Onrust” in der Bai von Batavia, wo damals ein Dock fir die Kriegsmarine sich befand, eine artesische Bohrung AUS“ führt. Das Resultat wurde im »Jaarboek van het HIRT ` in Nederlandsch Oost-Indië” 1877, 2% Teil, pag. 190 dës teilt. Das uns für den Augenblick interessierende Ergebniss WI dass bis 10,5 M. Tiefe Korallendebris mit Thon gemischt, darunter 9.5 M. hoch Korallen mit Muschelschalen und Thon, und en als Untergrund ein nicht sehr fester brauner Thon gefunden wurde Es wird nicht genau angegeben ob Korallendebris allmählig abnimmt, was aber wohl Weg: lich ist. Die Gesammtdicke der Korallenschicht beträgt à jedenfalls 20 Meter, während in der Umgebung dieser I as Meer eine Tiefe von etwa 11 Meter hal. Man W Sich also vorstellen können, dass die ältere abgestorbene lenschicht hier etwa 9 Meter tief in den weichen Schlame” gi hineingesunken wäre. Da aber der Boden der Insel qn ; bis 2 Meter über dem Meeresniveau liegt, wel durch Hebung und Anhäufung von Korallendebris € je e. der Reichtum e 4 d O a AE 569 standen ist, so wird das Hineinsinken auf etwa 7 Meter anzuschlagen sein. Aus dieser Bohrung so wie aus meinen Dredschungen in der Bai von Batavia geht jedenfalls hervor, dass die Vorstel- lung, welche sich der Mineningenieur H. A. MaxsFELDT (*) von der Entstehung der zahlreichen Inseln nördlich von Batavia machte, demzufolge die Korallenriffe sich auf trachytische Durchbráche durch die jüngeren Schichten angesiedelt haben würden, nicht richtig sein kann, da ohne Zweifel die jungen Korallen sich unmittelbar auf den Thon- und Schlammboden niedergelassen haben. Obgleich mir nun leider keine anderen auf Koralleninseln angestellte Bohrungen bekannt sind, kann ich doch, durch die grosse Freundlichkeit des Haupt-Ingenieurs, Herrn J. W. Lizenuasy, eine höchst interessante Reihe von Bohrungen durch das Strandriff in der »Brandewijns baai” unweit Padang, an der Westküste Sumatra’s, mitteilen, welche einen Einblick in das Verhalten der unteren Fläche des Rifles gestatten. Auf der beigegebenen Karte von der » Brandewijnsbaaï” ist die Grenze des Rifles und die Tiefe der Bai in Decimetern angegeben. Das Riff bidet noch ein Strandriff und erreicht an den breitesten Stellen, nämlich bei der tiefsten Einbuchtung der Bai, eine Breite von ungefähr 500 Metern. Etwas von der Küste entfernt liegt das von dem Strandriffe gesonderte RT „Pasir ketjil” welches schon für einen ganz kleinen Teil trocken gelegt wird. Die Tiefe der Bai schwankt zwischen ‚wa Tia und 8%, Metern, der Boden besteht grössteuteils aus Schlamm mit zahlreichen Schalen von Operculina complanala. An der Küste liegt ein Saum von etwa 100 Metern Breite, Welcher aus abgestúrztem vulkanischen Material besteht in den vulkanischen Andesitfelsen grenzt, welcher ziemlich steil €uporsteigt. Da über dieses Riff hinüber ein Hafendamm aufgebaut werden () H. A. Massen, Geologische gesteldheid der Residentie Batavia. Jaarboek van het Mijnwezen in Nederl. Oost. Indië 1873 2de Deel geg 370 sollte, war es nolwendig über den Untergrund des Riffs Sicherheit zu erlangen. Nach den gewöhnlichen Darstellungen hatte man gehofft und gemeint, dass die Korallen direkt aaf den Andesitfelsen aufgebaut wären, so dass man nur den Abfall des Berges nach unten zu verlängern hätte um die untere Grenze des Riffes zu finden. Durch die 15 Bohrungen, welche zur Untersuchung des Bodens gemacht wurden , stellte sich aber heraus, dass man sich arg getäuscht hatte. Auf dem beigegebenen Profil sind die Resultate der 1 Bohrungen eingetragen. Um die Karte nicht zu gross w machen und um doch der Deutlichkeit und Ubersichtlichkeil keinen Eintracht zu thun, habe ich den Massstab der Abstände ` auf 1: 1000, den der Höhe auf 1: 200 eingezeichnet. Die gleichartigen Schichten, welche bei den verschiedenen Bohrut- gen erhalten wurden, habe ich durch Linien mit einander vereinigt, mittelst verschiedener Zeichnung die verschiedenen Schichten angegeben und auf diese Weise ein verhältnissmässt genaues ideelles Bild eines Querschnitts durch das Rif det Brantwein-Bai erhalten. Der Abfall des Andesit-Felsen ist ziemlich steil. Etwa ka Meter vom Strande entfernt kommt der Andesit in einer e von 9 Metern über dem Padang-Niveau an die Oberfläche. ` Die Bohrung N°. 1, welche etwa 30 Meter von dieser Stell entfernt ist, gab zuerst eine 6 Meter dicke Schicht von dur klem grauen Thon mit Steinen, dann 21/, Meter stark gelben Thon mit Steinen und dann wieder den Andesit-Felsen, Welt hier 31}, Meter unter dem Padang-Niveau liegt. Der e" des Berges ist hier also 12; Meter auf 30 Meter. Bu Bohrungen N°. 2 und N°. 5 wurde der Andesil yan auf einer Tiefe von 5 und 6 Metern unter dem Padang Niveau gefunden, so dass auf die 50 Meter lange ge: Zwischen N°. 1 und N°. 5 ein Abfall gefunden wird = nur 6—3' — 21, Metern. Bei der Bohrung N°. # W M des Strandes, 25 Meter von N°. 5 entfernt wu i wi Tiefe von 16 Metern noch kein Andesit-Felsen gefunden, | 371 also wenigstens einen Abfall von 16—6 — 10 Metern auf 25 Metern entspricht. Bei keiner der folgenden Bohrungen wurde Andesit oder ein anderes vulkanisches Gestein angetroffen. Überall bestand der Boden unter dem Rifle aus Schlamm mit verschiedenen Beimischungen. Das erste Resultat das unmittel- bar aus den Bohrungen hervorgeht ist also, dass das Riff sich nicht auf den Andesit Felsen aufgebaut hat sondern direkt auf den Schlamm-oder Thonboden. | Das ganze ungefähr 500 Meter breite Riff ist verhältniss- massig dünn und ohne Zweifel noch ziemlich jung. An dem aussersten Rande, zwischen Bohrung N”. 12 und N°. 15 ist es nicht, wie es nach der Vorstellung Darwixs und Anderer 21 erwarten sein sollte, am dicksten, sondern sogar bei weitem am dünnsten. Das allgemeine Resultat aller Bohrungen ist, dass zuerst an der Oberfläche immer ausschliesslich grössere und kleinere Korallenstücke gefunden wurden, fast ganz ohne Jegliche Beimischung von Schlamm oder Sand. Diese Koral- lenschicht hat die grösste Mächtigkeit bei Bohrung N°. 8, etwa 150 Meter vom Strande entfernt, wo sie fast 11 Meter dick SL Sowohl nach dem Meere als nach dem Strande zu, wird sie allmählig dünner, um nur noch bei N°. 5 bis zu einer Dicke von fast 7 Metern auzuwachsen. Am äussersten Rande, 200 Meter vom Strande, hört das Riff wie gewöhnlich, plötz- lich auf, fast senkrecht. Am Strande sind bei Bohrung N°. 4 die letzten ungemischten Korallen gefunden. Auf dieser Schicht von Korallen ohne Beimischung folgt eine Schicht von Schlamm oder Thon mit mehr oder weniger reicher Beimischung von Korallenstückèn. Die Dicke dieser Schicht variiert, Sie ist bei den Bohrungen N°. 5, 6 und 9 am bedeutend- ‘len, da sie hier 6—7 Meter beträgt; bei N°. 4, 7, 8 und 12 a Seringsten, nämlich 2 bis 21/, Meter. Unter dieser Schieht zuletzt der mit verschiedenen Beimengungen gemischte Mam, welche wir uns etwas genauer anzusehen haben. e Bei Bohrung N°. 4 lag unter der Schicht »Korallen mit Schlamm oder Thon” eine ziemlich feste Schicht grauer Thon 572 mit Sand gemischt. Bei N°. 5 und N°. 6 wurde unter dieser zweiten Korallenschicht weicher grauer Thon gefunden, bei N°. 7 fester grauer Thon, bei N°, 8 zuerst Schlamm mit viel, darunter mit wenig Korallensand, bei N°. 9 sehr weicher Thon oder Schlamm, bei N°. 10 wieder Schlamm mit Sand. bei N°. 11 Schlamm mit Schalen von Operculina complanala, bei N°. 12 endlich wieder Schlamm mit Sand. Herr Dr. R. D. M. Vererek, der bekannte Beschreiber der Krakatau Eruption , war so freundlich den Schlamm, welcher den Korallen als Unterlage dient, zu untersuchen. Es ergab sich, dass dieser Schlamm aus äusserst fein verteilten und zum Teil verwittertem Gries der Andesitfelsen besteht, welche die Küste bilden, gemischt mit Schalen von Foraminiferen. Jüngerer Bimsteinsand scheint sehr wenig in dem Schlamm vorzukon- men. Der Sand zwischen dem Schlamm besteht grösstenteik aus Feldspath von Andesit, Wahrscheinlich ist also die » Bran- dewijns baai” ein während der Tertiärzeit eingestürzter Krater. Der Meeresboden ist zuerst von dem vulkanischen Schutt he: deckt worden, und nachher haben sich die Foraminiferen wil diesem vulkanischen Schlamm gemischt. Obgleich kein Tiefsee- Niederschlag, stimmt dieser Schlamm doch überein mit dem vo Murray und Rexaro (1) als »Volcanic Muds and Sands” be zeichneten Bodensatz. Bei der Betrachtung des Pofils fällt es nun sofort auf, dass dort wo weicher Schlamm unter den Korallen liegt, wie het den Bohrungen N°. 5, 6 und 9, die Schicht der „Koralle mit Schlamm” verhältnissmässig sehr dick ist, nämlich 6 he” Meter, dort hingegen wo der Schlamm mit Sand gai ist, wie bei den Bohrungen N°. 4,8,10, 11 und 12, oder de wo die Unterlage einen festen Thon darstellt, wie bel N. Le die Schicht »Korallen mit Sand” nur dünn ist, 2 bis 2'4 WE Es liegt nun weiter auf der Hand „ dass die Grenze Gett der Schicht reiner Korallen und der mit Schlamm gare jon 0 ; istribul DI J. Mureav and A. Rexanp, Nomenclature, Origin and Distribo Deep: sea Deposits, Proc. Roy. Society of Edinburgh. Vol XII 1884 pas: 375 Koralleuschicht, ungefähr den ursprünglichen Meeresboden dar- stellt. Die zuerst auf dem vulkanischen Schutt sich auf bauenden Korallen, sind aber durch das Gewicht des weiter wachsenden Rifles tiefer und tiefer in den Meereshoden hineingedrängt, und zwar in den weichen Schlamm fast dreimal tiefer als in den festen Thon oder in die Mischung von Thon mit Sand. Man könnte sich zwar auch vorstellen, dass die untere Grenze der mit Schlamm gemischten Korallen den ursprünglichen Meereshoden darstelte, und nachher der Schlamm sich zwischen den Korallenästen niedergeschlagen hätte. Es wäre dann aber nicht einzusehen weshalb nur während der ersten Zeit dieser Schlamm sich mit den Korallen gemischt hätte , indem nachher gar kein Niederschlag von Schlamm mehr zwischen den Ko- rallen gefunden wird. Auch bliebe dann die ungleiche Dicke dieser Schicht unverständlich , indem sie sich auf die von mir vorgeschlagene Weise ganz ungezwungen erklären lässt. Es gleicht das ganze Verhalten etwa demjenigen , welches bei dem Bauen eines Dammes auf weichem Boden vorkommt, wo auch werst ein ziemlich grosser Teil der eingestürzten Materialen Steine und Korallen) mehr oder weniger tief in den weichen en hineinsinken, und eine feste Fundierung darstellen. Auch das Korallenriff hat sich seine eigene Fundierung in dem Schlammboden selbst geschaffen. i der Betrachtung des Profils fällt es ferner noch unmittel- bar auf, dass die grösseren , massiveren Korallenblöcke mehr an der Oberfläche liegen, dass das losere Material aber, die Ma- dreporen und Porites-Âste, die unterste also die ältere Schicht bilden. Die letzteren sind also auch hier die ersten Ansiedler gewesen. Zum Schlusse kann ich über die ersten Antänge derartiger Kistenriffe noch einige Beobachtungen mitteilen, wodurch sich ch der Zustand des Riffes am Rande des Strandes bei den en N°. 3 und 4 erklärt. Durch die grosse Freundlichkeit des Hauptinspeclors der Leuehtürme im Indischen Archipel, Herr J. S. van DROOGE , 374 war es mir und Dr. M. Treus zweimal möglich für ein paar Tage die in jeder Hinsicht so äusserst interessante Insel »Kra- katau” in der Sundastrasse zu besuchen , und zwar in November 1888 und in Juli 1889. Unter ‘den zahlreichen wichtigen Naturerscheinungen, welche sich auf dieser, seit dem Aus- bruch im August 1885 so berüchtigten Insel dem Naturforscher darbieten, war es mir auch von besonders grosssem Wert, die erste Ansiedlung der Korallen am Strande zu studieren. | Schon vor dem Ausbruche hatte ich die Insel im Jahre ` 1880 besucht und an verschiedenen Stellen schöne, wenn auch ziemlich schmale Küstenriffe gefunden. Von allen diesen ist selbstverständlich nach der Katastrophe von 1885 nichts übrig geblieben. Wie auf der beigegebenen Karte von Krakatau angegeben, ist an der Nordseite die grösste Hälfte der Insel eingestürzt, und ist dort also ohne Zweifel eine neue Küslen- linie entstanden. Anf allen übrigen Seiten der Insel ist aber eine solche Menge Bimstein herabgefallen, dass auch dort überall eine neue Grenze der Insel gebildet wurde. Die früheren Kústenrifle sind also notwendig zerstört worden und mit einer wenigstens 20 Meter dicken Schicht von Bimsteil überlagert. Auch der ganze Meereshoden ist mit einer Schicht vol 10 bis 20 und mehr Meter von Bimstein , vulkanischer Asche oder Bimsteinsand bedeckt, so dass auch auf dem Meeresboden voll dem ursprúnglichen Leben nichts úbrig geblieben sein kann. () Da ich über die neue Meeresfauna von Krakatau in kurz Zeit Einiges mitzuleilen gedenke, so will ich hier nur = neuen Ansiedlungen von Korallen besprecheu. Bekanntlich liegt an der Nordseite der Insel die fast senkrechte Wand. welche einen Querschnitt durch den höchsten Berg „Raka darstellt. Der östlichste Ausläufer dieser Wand, von Herr! R. D. M. Verrek, als »Schwarze Klippe” bezeichn ei bildet zugleich die östliche Grenze einer kleinen Bal, wel . i rte sich an der Nord-Ost-Seite der Insel befindet (Vergl. die e von Krakatau). f = a IL * (1). Vergl. R. D. M. VenBEEk, Krakatau, Batavia 1885, POS: 118 PRZEZE | À K / A 375 In dieser kleinen Bai, welche eine Öffnung von ungefähr 2000 Meter hat, habe ich die ersten Anfänge eines zukünfti- gen Rifles gefunden. Die Tiefe der Bai variiert von 4 bis 15 Faden und der Boden ist ganz mit vulkanischer Asche oder Bimsteinsand und grösseren und kleineren Bimsteinstücken bedeckt. Als ich im November 1888 zum ersten Male Krakatau wieder besuchte, fand ich an der Westseite der oben erwähnten »Schwarzen Klippe” auf den abgestúrzten Basaltsteinen einen Saum von Korallen, welcher schon ein Meter breit war. In der Haupi- sache war dieser Anfang des Strandriffes aus Madrepora nobilis (Dana) aufgebaut, deren Äste schon eine Länge von 2 bis Ma dem. erreicht hatten. Ausserdem kamen einzelne Äste von Porites mucronata (Dana) und Favia affinis (M. Eow.) vor. Es waren nicht vereinzelt stehende Astchen, sondern die Korallen bildeten schon einen zusammenhängenden Saum, welcher schon dem Meere die eigentümliche hell grüne Farbe oberhalb des Riffes erteilte. Die Dicke des Saumes kann man im Mittel auf etwa 2 dm. anschlagen. Das Alter dieses jungen Rilles beträgt selbstver- ständlich höchstens fünf Jahre. In der Bai selbst fand ich schon eine ziemlich reiche neue Fauna, welche ich demnächst genauer zu beschreiben gedenke, aber die grösseren Bimstein- Stücke waren damals (November 1888) noch sehr arm an Tieren. Nur ganz vereinzelt fand ich sehr kleine Kolonien von Montiporen von höchstens einem Quadratcentimeter Umfang. Auch Spongien, Seefedern, Würmer fanden sich nur erst ganz vereinzelt und dann nur in winzig kleinen Exemplaren , da die Steine auch noch fast gar nicht mit Algen bewachsen waren. Wahrscheinlich waren diese Bimsteinstücke erst vor kurzer Zeit hinunter gesunken. Durch das Schlagen der Wellen Wurden noch fortwährend grössere Mengen Asche und Bimstein vom Strande abgeschlagen, die zum Teil schon in der Bai untersanken ` wodurch die älteren Stücke wieder bedeckt wur- den, sodass die eventuell auf diesen angesiedelten Tiere wieder 576 abstarben. Während meines zweiten Besuches im Juni 1889 fand ich den Zustand in der Bai einigerma ssen gedndert. Das junge Riff an der Westseite der »Schwarzen Klippe” war nicht nur nicht weiter gewachsen, sondern war sogar zum grössten Teil dadurch zerstört, dass von der fast senkrechten Wand des Basaltfelsens ziemlich viel Steine herabgefallen waren und das Riff zum Teil bedeckt hatten. Auch nach dem Meere zu hatte das Riff sich nicht weiter ausgebaut, und war jedenfalls nicht direct von dem felsigen Untergrund auf den mit vulkanischer Asche und vulkanischem Schutt bedeckten Boden der Bai vorgerückt. Andrerseits aber fand ich bei dem Dredschen in der Bai, dass fast alle grösseren Bimsteinstücke, welche die Dredsche herauf brachte, schon reichlich mit Korallen bewachsen waren. Grössere, bis 2 dem, lange Äste von Madrepora nobilis (Dana). Madrepora arbuscula (Dana), und bis 1 dem. lange Aste von Porites mucronata (Daxa) waren schon ganz gemein. Reichlich verästelte Bäumchen von Seriatopora elegans (M. Epw.) bildeten schon ganze Korallenwaldchen. Die Montipora stylosa (Eur) hatte schon zahlreiche grössere Bimsteinstücke mit einer 5 ma. dieken Kruste umgeben, auf einer Oberfläche von mehreren Quadratdecimetern. Auch die Lophoseris (Pavonia) explanulala (Lam.) bildete schon vielfach halbmondfórmige 2 bis 5 mm. dicke Platten von einem Quadratdecimeter Oberfläche, welche an den grösseren Bimsteinstücken hingen. Alle diese Korallen gehören zu den reichlich verästelten Arten, welche nach Me Absterben leicht zerstückeln und die eigentümlichen aus kleinen Korallendebris bestehenden Schichten bilden. Die massiver! Arten kamen noch so gut wie gar nicht vor, nur ganz we Stücke von Favia affinis (M. Epw.) fand ich zuweilen. = Fungia, Astrea etc. fehlten noch ganz. Übrigens Mes e Bimsteinsticke mit den Kalkgehäusen von Serpuliden bowi und von ihnen durchbohrt, oder verschiedene Muschelscha r waren an denselben fest gewachsen, so dass öfters aids zusammen mil der Korallenkruste , von dem Bimsteinkern nie mehr zu entdecken war. AS A SST E de AE ZW ar KR 2 7 Km Se A SE E EE, dd 2 hd Get) e A EC 3 3 x 377 Da nun in der ganzen Bai sich diese erste Korallenansiedlung ziemlich gleichartig verhielt, so ist es wahrscheinlich, dass das zukünftige Riff nicht vom Strande her beginnend sich ausbauen wird, sondern allmählig emporwachsend , die ganze Bai sich ungefähr gleichzeitig mit dem Riffe füllen wird. Nach- dem das Rıff der Oberfläche ziemlich nahe gerückt ist, wer- den die Murray’schen Einflüsse zu wirken anfangen und all- mählig ein Barriére-Riff zu Stande bringen , das nach dem Meere zu weiterwächst. Nach einiger Zeit erst werden sich auch die massiveren Korallenarten auf den Debris der loseren Arten ansiedlen — und das typische Riff ist fertig. Kehren wir jetzt noch einmal nach der »Brandewijns baai” zurück , so finden wir hier eine sehr grosse Übereinstimmung mit den eben beschriebenen Verhältnissen bei Krakatau. Auch dort haben sich wahrscheinlich die ersten jungen losen Korallen auf den Andesitfelsen angesiedelt, aber auch dort ist durch den Absturz der Felsen das Riff wieder zum Teil zerstört, so dass man bei Bohrung N°. 5 die abgestorbenen Korallendebris mit Andesit-felsen gemischt findet. Nachher scheint auch in der »Brandewijns baai” die ganze Breite des jetzigen Rilfes so ziemlich gleichzeitig entstanden zu sein und zwar wie. bei Krakatau sich zuerst nur aus loserem Material aufgebaut zu haben. Bei den Bohrungen N°. 4—8 wurden ja an der Uber- fläche bis zu 4—8 Metern feste schwere Korallenstücke gefun- den, und darunter kleinere und zerstückelte Äste. Nur bei N. 9 und 10 kam auch oberhalb der grösseren Stücke noch eine dünne Schicht von kleineren Ästen vor. In den übrigen Teilen des Indischen Archipels scheinen sich diese beiden Arten von Korallenbildungen öfters zu wieder- holen. Nach derselben Art wie die Inseln in der Bai von Batavia scheinen mir alle Inseln in dem Nord-Westlichen Teil der Javasee entstanden zu sein. Meine eigene Erfahrung erstreckt sich nur noch auf den Südlichen Teil der »Tausend insela” Aber auca der Nördliche Teil zeigt, nach den aus- führlichen Seekarten zu urteilen, genau dieselben Verhältnisse. 578 Ohne Zweifel haben sich auch hier Korallen auf den Schlamm- boden niedergelassen und zwar wieder in einer Tiefe von 16—20 Faden. In dem südlichen Teil finden sich aber schon mehrere ältere Riffe, welche bereits die Atollform angenommen haben. Auch die grösseren Insel Gruppen, die Agnieten-Inseln und die Hoorn-Inseln, so wie die Insel »Groote Kombuis” oder »Pulu Lantjang” sind beträchtlich ältere Riffe, welche schon sehr deutliche Atolls bilden. Es ist allerdings bei den Agnieten- und Hoorn-Inseln nicht unmöglich, dass dort ein anderer Zustand besteht, wegen der ziemlich plötzlichen tiefen Senkung des Meeresbodens bis zu 50 Faden. Vielleicht kommt hier ein unterseeischer Kraterrand vor, auf welchen die Korallen sich angesiedelt haben. Leider weiss ich über den Untergrund dieser Inseln nichts mitzuteilen. Bei den »Karimon-Djava” Inseln und bei der Insel » Bawean” scheinen, so viel nach den neueren Seekarten zu urteilen ist, mehr direkt, wie bei dem ersten Riff bei der »Schwarzel Klippe” bei Krakatau, auf den vulkanischen abgestürzten Steinen aufgebaut zu sein. Wenigstens gilt dies für die »Bai von Sang: kapura” an der Südseite der Insel, wo mehrere grosse Steine in der Bai liegen, von welchen aus die Riffe weiter gewachsen sind. Zum Teil aber sind sie auch wie bei der »Brandewijk Baai, direkt auf dem vulkanischen Schlammboden entstanden. In der Sunda-Strasse kommt bei der Insel » Dwars in - weg” ein ganz kleines Riff in einer Bai an der Süd-West sr dieser Insel vor, wo die Korallen sich unmittelbar auf den im Meere liegenden vulkanischen Steinen niedergelassen haben. Sonst trifft man noch an der West-Seite der Insel » Sebul und an der Süd-West Seite von »Prinsen Eiland’ ein nicht unbetrachtliches Strandriff an. , Schliesslich möchte ich die Resultate der oben mitgeteilteN Beobachtungen noch kurz zusammen fassen: Bi 1°. Die hemmende Wirkung des Flusswassers auf die dung von Korallenriffen tritt bei der Verbreitung der inseln und Rife in der Bai von Batavia deutlich hervor Korallen- | E | | 519 2°, Auf reinem Schlammboden können sich, ganz frei vom Strande, die allerersten Anfänge von Riffen und Koralleninseln dadurch bilden, dass die jungen Korallen , und zwar die loseren Arten, sich auf zufällig dort hingekommenen oder gesunkenen Steinen, Muschelschalen und namentlich Bimsteinstücken - ansiedeln. 3. Durch das Weiterwachsen dieser jungen Korallen Stöckchen. werden die Steine allmählig mehr und mehr be- schwert, wodurch dieselben in den Schlamm hineinsinken. Hier- durch wird im Lauf der Jahre in dem weichen Schlamm eine Fundirung geschaffen, auf welcher das nachherige Riff ruht. Bei einer Meerestiefe etwa 8 Metern ist ein Riff, welches bis an die Meeresoberfläche herangewachsen ist, bis etwa 7 Meter in den Schlamm hineingesunken. Das Riff macht sich also selbst seine eigene Fundirung. 4. Die Rife in der Javasee legen sich gleich von Anfang an in ziemlich grossen Flächen an, nämlich von circa 500 Metern Durchmesser, von der mittleren Meerestiefe gleichmässig + bis nahe an das Wasserniveau empor wachsend , ohne die Atollform anzunehmen, Erst nachdem sich das Riff der Oberfläche bis weniger als 1 Fuss genihert hat fangen die von Murray hervorgehobenen Einflüsse an zu wirken , und es werden in den meisten Fällen Koralleninseln mit Barrière-Riffen, zuwei- len, aber selten, auch Atolls gebildet. 5°. Barriere-Riffe in der Nähe von felsigem Strande brauchen Sich nicht vom Strande aus gebildet zu haben indem sie sich hier zuerst ansiedelten, sondern können öfters in grösserer horizontaler Ausdehung gleichzeitig vom Boden einer Bai aus sich aufbauen, um nachher zu einem Barrière-Riffe zu werden (Krakatau, Branntweinbai, Bawean). 6. Die Dicke der Barrière-Biffe kann durchgehends ziemlich gleichmässig oder sogar am äussersten Rande beträchtlich dünner sein als am Strande. Jedenfalls ist die Dicke des Riffes am Rande nicht zu finden durch Verlängerung des Abhanges der Felsenwand nach unten zu. 380 7°. Die Tiefe der Einsenkung der zuerst angesiedelle und nachher abgestorbenen Korallen in den Meeresboden i abhängig von der Beschaffenheit des letzteren. Auf wei Sin besitzt eine etwa 9 Meter dicke Schicht Koral , eine im Schlamm eingesenkte Schicht oder Fundirung von Metern Dicke. Auf festem Thon sinkt eine 7 Meter di ch Schicht von Korallen nur 2 Meter tief ein. In reichlich pi Sand gemischtem Schlamme weist eine Schicht von 101, le Korallen eine eingesenkte Fundir ung von nur 2 Metern ai 8°. Bei der Bildung neuer Riffe auf schlammigem vulcanischem Meeresboden siedeln sich zuerst die lose l Arten, Madrepora, Porites ete. an, und erst nachher ker die massiveren Arten, Astraeen etc. auf den ersteren We: Baravıa, September 1889. 40 SO 60 70 0 100 10 120 130 440 150 160 110 180 190 200 20 220 3 20 ! 230 240 E : e | y I 250 260 270 280 290 300 310 320 330 340 350 ` 360 370 380 390 400 #10 Trees T T T T T ró T T j T T T T J Ti T T T T T T T T T T 4 | | f 7 2 | i > | DI > i i H i | : 9 i i à | i 1 1 i 2 } Ź T 1 Fkullinie. PA re Niveau von (Ak WI NA TERA BEM jay AN EREN EE ER DEE et OO pn 0_ i Sudan A AM J HEH > p | 66e linie. bm j | i i Ga f WM MAANAM WAMI im oH m | ñ 2 f 2 an i WAW WA | Di | EM HAHN WK WA WWAN MM Gd dat Am pu | 2 d d dy da Md I | WA | Mn MAMA MM AM MA, J A WAW | Wy D A M | N AMI Ce gll HS MAW äi aa dé G | 3 AM iii a j i MAMA NAA AMO I dag Ka o W WMI Wł Ki hop? | . Ka Ha HAT KAMAN Chr: W, M A M w a o MAM I! 4 B MŚ (AM PANA G I MUM Gi d Vo dé MM d Us SE W ju | 4 Hu II tt d ii WAWY (MM ab Wi A u E f WAM 2 W M dou Ż W ij fi o d f MA AMM MA MM JJ M A KM liny, e M] M WM l a a WANA M Jl M M ii A I 5 un W dein DENT Wi éi du tat M HM KOMY M M WK, d Han M pin A fy e | 4 JM | M d WAM y m Ha MM WMA MM de ; Go M WM AMA NM, WI MA A | Se, dl Giel o W BMI W Gi Go A M WAM (M WAM ===>" = 7 == | | | zi get S3 s == === == == D == + u s = 12 = == E=======3 43 ES zz = ) Grössere Korallenblöcke. 2 QUERSCHNITT oe ES zirzia petoga TL. durch dao Düstenriff in der g y | Ko: „BRAND EWIJ NSBAAI EEN Gelber Thon mit Steinen. SER Wahe Than wa Son | | unwell PADANG. | Horizontales Massstab 1:1000 CS mnoże Schlamm Korallen | Wéicher Schlamm mit Tierresten. | = Verticaler Massstab 1: 200 _ débris ` i | ES ER "EH : | | | E A EENS k | der, Schwarzen Jippe 3 L Insel > Frans S 100 180 100 dn, À 105° 25’ 0.L.v. Gr. KRAKATAU be Dai load >> A i If z alla LD * S x A e M Ill H d SS = In | a lens cy = 3 W DÉI e ui | "w, j 3 | allt, =>, E A NUTA i d >, BR. s LV ii à S a id | | 3 Se we BEE oo ei : c. —;— š » 0% Ko bę, a. o BR "NR a à D * sej. wei | | > d a >. d Sn. j 0 | > x a INN 88 "RE | D : SS, és MA EED q R= A à 3 == 9 2 o ” y 21 30 AE 2 ui E W ee A "hmn, 3 W Ó j y pp, WM y 3 8 » W, Kal 7 ; 5 Pu R W Z = d EE. u are S ent we... ee: M RARE U = d es < S wé À e í < ns ca co e N NS ; o LULU UN N > o R © Neal S 2 LE D È g O y, LL © © Ñ z S EM, AO SER KE ` Š E % W ww y ly My a < E + OTN U wm 7 Zei z Rae SÉ E S = I Y w u 4 d S Z A les KŻ KŻ Cnil alli, Ki = E À hy ES E E Z E % ER GR NEM Mr E Z y, Gm, ZN u e = Im e € CR ES m CN E E A = 2 8 = = = 3 si QU EZ A E à „6 2 $ ? ee mu %%, 2 € = Y — — — Bu, y, EE E Y Z = z emm" = m E E E = = À | RA EE ES p. a Z y N Z = P mn. D R Ź Pe $ S S y YN. 7 2A R A ZM | a Däi e S/ a = N W | “À 7 Y U ¿8 A ef T ei KA wy m" um „wi d SÉ S wë NV e 4 jah ant N Bee 3 g B > UN + „R Zeg honen REN urn a = LLT AN i p E E SEREK s» WII 9 ER = a / 3 O NM EJ EA ES NID A E y ae Le 7 MM A E E E E ; = = Ś > SE a "O kiki, e en Z \ Zal, „hung, P E E SS (MO > (WIM RO eN 4% Ek < 5 > l \ z F ; € € \ eo 3 = S EL \ KOREK 4. = \ e È ee ul, A E „ARE, E E "age, | Së A = N, a IS 4 S "es, SX o = KIT E Ken S | Ż N rl, ug E DILL > KACA = Y. = Ze ZS W EJ E A y, w e \ Y E = LN "mm, > El Z li, n 3 zZ = À APS G 3 = WAWA A) ij | Ge mi La a Zyl, NIU > ZU nn S Till, A E d, dl A DA, KN 3 EM UD ene % % 9 y g Ÿ = E NW 2 : LIM ? NME \Z EN Mp 2 My, 4 K GT AN W NE „> ZAW Wy, ' W NY y INE Z i e um, A mm. d We IN A AMY A NZ R E UL pun, CT Ź Z A ce A KEN KA CO w R % e 87 e À $ KR | z JAVASEE 2 De 11 m á 11 29 Noordwachter $, Omega rép iR droogte” 11 | 15 12 15 | 13 y > m | S assstab 1: 317300. f | 11 12 Molenwerfärs M S 12 13 | E p Wrak sde : | == $ S + 3 i 4 J A | y A Z E E S à 13 12 | 12 | | BRR | vá 12 | a | i 13 | 12 Etna złe, $ 13 A R 7 og te j S 13 | 18 = | > | 15 | 14 | 3 + Sireen droogte = z3 > | 16 wF 14 = 12 | 12 11 15 7 | 19 | 20 | | 15 18 22 m 27 = 16 14 | Ve 11 | | t ! | = 19 | 17 | 18 | 23 i . 16 14 | Y | 15 | | 16 | 18 25 | | l | ES) = © 18 En € F Pantjalirang EY YA 19 “= 17 25 aa > : 1 SR > 21 | HF gł gie 19 | ss E” 16 ei | ok" 15 16 | 25 | 15 y | : | 25 9 3 25 27 r 25 20 29 | Pr | 21 27 | 19 20 | 20 19 20 20 20 29 18 43, Nassau rif = | 18 27. 19 Lë © ŚĆ. | | 19 Hi 16 14 = 16 | 13 |. 2 e | sę | VI ać 11 12 2 UN e 15 10 5 17 | 7 FE | 10 Er 9 L a | = 16 el 3 „| i 15 | s*Dapoer 14 ES 12 11 | R : g e b o 7 |4 . * sen 14 T n à 5 E a a > Edam A ci + 1 ; 13 Ho n f e po u 12 12 ¿Enkhuizen 11 M x x 94 I E 8 eigen, | Neper, y REEDE van BA rAvza \ | 3 ` 7 age Pal © Za e K | sł Hr I £ ? 7 Eynland y | ot hs | „ate? E ' y E 4 4 = ać o 1 E oenda rodijte L Si d , | a SE à 43 A] o l z == ==" sj NET ES === | | ICAA ZRH = LE ZEE == Tí DEE RE AAA CIERRA a MO ~ ` = = —— rn EE MA ont —— kara imi jmimimie mm mao" o mmm. mmm miami Td DO DRE "` à m mm HINNAD = Er 45’ so 55 107 ED LES OISEAUX DE SUMATRA ET LEUR PRÉSENCE DANS LES ÍLES AVOISINANTES PAR A. 6. VORDERMAN. Membre correspondant de l'académie Royale des sciences d'Amsterdam. La connaissance que nous avons de Pornithologie de Sumatra ne date que du commencement de ce siècle. (*) Tu. SramrorD Rarrces, alors gouverneur anglais de la province de Bencoulen . nous a laissé le premier, en 1822, quelques notices sur Pavi- faune de la contrée susdite, . dans le XII" volume des »Transactions of the Linnean society”. Les oiseaux décrits dans ce journal lui avaient été procurés, moitié par son medecin , le docteur ArxoLD, moitié par deux naturalistes français bien comus, Dunn et DuvauceL. Après sa mort, sa veuve publia un mémoire sur sa vie et ses travaux, auquel le zoólogue VIGORS ajouta un aperçu des espèces d’oiseaux, que RAFFLES avait col- lectionés dans Tile de Sumatra. “Plus tard le major Hexnicr, de l’armée coloniale hollandaise , ft au musée d'histoire naturelle de Leyde un envoi d’oiseaux Provenant de la même ile. De 1855 á 1835, une commission scientifique visita Pile, y explora les environs de Padang et une partie de l'intérieur et réussit à enrichir le musée national de Leyde d'une grande collection d’oiseaux, due aux travaux infatigables de $. MULLER, Korrmars, Burcer et van Oort. Ce dernier mourut à Padang en 1854 des suites de ses fatigues. En 1857, un autre savant de la même commission, le Dr. SA (1) Vide Burrixoren: Contributions to the ornithology of Sumatra. Notes from the Leiden Museum 1886, 26 382 Horner, accompagné du préparateur OVERDYK, visita les mêmes endroits et poussa ses investigations jusqu’aux îles, avoisinant la côte de l'Ouest, Horxer aussi paya son tribut à la science. Le climat insalubre et les misères supportées dans les îles de Tello, ayant complétement détruit sa santé, il mourut à Padang en 1858. Beaucoup plus tard en 1862, la partie méridionale de Pile fut visitée par le célèbre naturaliste anglais Aur. Russer WALLACE, qui y fit des collections pour le musée brittanique de Londres el quatre ans après, le professeur américain Bickmore explora, dans un but analogue, l’intérieur de Padang et les résidences de Bencoulen et de Palembang. En 1876, le naturaliste anglais Buxton récolta un grand nombre d'oiseaux dans la résidence des Lampongs. Sa collec- tion, se composant de 152 espèces, fut décrile par Lord Tweeppare dans //bis de l’année 1877. En même temps une expédition scientifique hollandais lraversa la partie centrale de Tile, de l'Ouest à l'Est. Le 20% logue SNELLENAN, qui fit partie de cette expédition, parvintast procurer 280 spécimens d'oiseaux, appartenant à 97 diverses espèces, dont une était nouvelle pour la science. (Peloperdix rubrirostris Sarv). Dans la revue spéciale des familles, laquelle suit celte introduction, nous en parlerons plus amplement. Sa collection a été décrite dans le compte-rendu de l'expe: dition sous le titre: Midden-Sumatra , reizen en onderzoekingel der Sumatra-expeditie, uitgerust door het aardrijkskundig Ge nootschap (1877-1879). En 1878, le célèbre naturaliste italien Epoanpo Beccant Y sita l’intérieur de la résidence de Padang. 11 parvint à cok lectionner 179 différentes espèces d'oiseaux, dont 24 om à décrites, pour la première fois, par le professeur italien SALVADORI, dans les »Annali del museo civico di storia naturale di Genova, vol. XIV, sous le titre d'Uccelli di Sumatra. Dans la même année, le collectionneur suédois CARL g envoyé par Lord TwrenpaLE, rapporta des mêmes endroits ! 585 especes d’oiseaux. Cette collection a été examinde par Mr. Warpraw Ramsay, qui y trouva deux espèces nouvelles pour la science. (Proceedings Zool. Soc, of London 1880). De 1880 á 1882, la résidence de Palembang et une partie de celle de Bencoulen, furent explorées par le naturaliste belge ALBERT Cours. Ses collections ont été décrites par nous dans le »Natuurkundig Tijdschrift van Nederlandsch-Indié” DI. XVI, sous le titre de »Bijdrage tot de ornithologie van Sumatra” et dans le XLIX-ieme volume du méme journal, sous celui de: Tweede bijdrage tot de kennis der ornithologie van Sumatra. Cours fut la troisième victime de la science dans ces contrées. Il mourut a Tebing-Tingi en 1882. D'autres efforts furent tentés avec succès dans la même ile, par les Hollandais von FABER et VAN ScHUYLENBURG pour augmen- ler les connaissances, déjà acquises en ornithologie. Ces deux fonctionnaires du gouvernement receuillirent une riche collection d'oiseaux provenant des résidences de Palembang et de Padang, collection qui fùt trés remarquée à l'exposition internationale coloniale de 1882 à Amsterdam, après avoir été soigneusement classée par le docteur JENTINCK, actuellement directeur du musée national de Leyde. Le voyageur anglais HENRY Forges, qui parcourut Varchipel de 1880 à 1881, réussit à recueillir plus de 148 espèces d'oiseaux dans la partie méridionale de lile. Sa collection fut décrite par Nicuosox dans Ibis de 1882 et de 1885, el fait partie de la liste des oiseaux de Sumatra qu'il a ajoutée à son excellent ouvrage »A naturalist’s wanderings in the Eastern Archipelago”. Une autre collection importante a été faite à Déli, province de PEst de Sumatra, par le docteur allemand Haces, le même qui eut le mérite d’avoir pénétré dans le pays des Bataks, Jisqu'au grand lac de Toba. De plus, il a réussi à nous donner un aperçu de Pavifaune de la cóte Est de l'ile, dans le journal. »Aardijkskundig Week- blad”, de l'année 1881. i 584 Un travail récent, concernant Pornithologie de Sumatra. vient d’etre publié dans les »Notes from the Leiden Museum” de 1886 par le Dr. Burrikorer. Celui-ci y décrit la collection que le docteur suisse Kräsı venait de faire dans la partie mon- tagneuse de Padang. Ses comparaisons sur les pics et ses études sur le Gorsachius goisagi, qu'il contient, sont très remarquables. Nous devons la dernière publication de quelques oiseaux de la ii ouest et de Pile avoisinante de Nias, au professeur Tomas SALVADORI, déja nommé. Ces oiseaux avaient été récueillis par le voyageur italien MopreLiasi, qui parcourut les iles de Mas et de Karang et la cóte de Sumatra, dans les environs de Siboga. Résumant maintenant ce que nous venons de dire sur les différentes recherches des naturalistes à Sumatra, on voit qu le milieu de Vile a été le plus fouillé à ce point de vuć, quels résidences méridionales de Bencoulen et de Palembang sol aussi bien connues: que la résidence des Lampongs , bornée pat le détroit de la Sonde Fest moins; qu’un seul explorateur nots a fait parvenir quelques notices sur la côte Est et que l’avilaunt de la partie septentrionale nous est même totalement inconnie. Dans la liste qui suit, nous nous sommes efforcés de faire une énumeration des espèces d’oiseaux dont la présence å été constatée par les divers explorateurs susnommés. La science étant cosmopolite, des Francais, des Anglais, Belges, des Italiens, des Suédois, des Américains , des Suisses. des Allemands et des Hollandais , ont réussi à enrichir le domaine de nos connaissances ornithologiques dans ces régions. Encouragé par ces résultats nous espérons que le temps À sera pas éloigné où le territoire de l’ancien sultanat d Atjeh: les contreés inconnues du pays des Batak’s indépendants. ainsi que Vintérieur de Djambi, seront accessibles aux investig™ tions pacifiques des naturalistes, à quelque nation qu’ils app?" tiennent, des | Be BRENT ET E | 385 ll nous faut encore faire quelques petites remarques sur la liste d'oiseaux de Sumatra. Pour donner un court apercu de leur distribution dans les terres avoisinantes, nous avons cilé après les noms, les différentes localités dans lesquelles leur présence a été constatée hors de Pile, toutefois seulement pour ce qui concerne la presqu’ile de Malacca et les iles de Bornéo el de Java. Dans quelques cas seulement nous y avons ajouté en outre le nom d’autres iles, par exemple de Banca ou de Billiton, ou bien une localité lointaine, s'ils ne se trouvaient pas dans les iles avoisinantes. Les oiseaux, dont la présence n’a pas encore constatée ailleurs, sont marquées par une astérique *. LISTE NOMINATIVE DES OISEAUX DE SUMATRA, E: ORDRE : ACCIPITRES Fe Fam. Falconidae. Falco communis, Gw. (Malacca, Bornéo, Java). Hypotriorchis severus, Honsr. (Malacca , Bornéo? Java). Tinnunculus moluccensis, Br. (Bornéo, Java). Hierax coerulescens, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). Onychaëtus malayensis, Reısw. (Malacca, Borneo, Java) Cuncuma leucogaster, Gw. (Malacca, Bornéo, Java). Polioaëtus ichthyaötus, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java) Polioaëtus humilis, M. en S. (Malacca , Bornéo). Pandion haliaötus, L. (Malacca, Java, cosmopolite). Spilornis bacha, Daun. (Malacca, Bornéo, Java. Poliornis liventer, Teus. (Bornéo, Java). Poliornis indica, Gu. (Malacca, Bornéo, Java). Pernis ptilorhyncha, Teww. (Malacca, Bornéo, Java). ` Milvus affinis, Govtb. (Bornéo?, Java?, Malacca, parle orientale de Parchipel). Milvus govinda Svx. (Nepaul, Chine, Japon). Baza jerdoni, Byru. (Malacca, Bornéo). Haliastur indus, Bo». (Malacca, Bornéo, Java). Elanus hypoleucos, Gouz». (Bornéo, Java). Spizaëtus caligatus, Rarrr. (Malacca, Bornéo, Java). Spizaëtus alboniger, D vun. (Malacca , Bornéo). Spizaëtus limnaëtus, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). Spizaëtus kienerii, Gray. (Bornéo, Java). Astur trivirgatus, Teus. (Bornéo, Java). Accipiter virgatus, Reser. (Malacca, Bornéo, Java). Micronisus soloënsis, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). 387 Les oiseaux de proie dinrnes, désignés dans la liste qui précède, sont au nombre de 25, parmi lesquels 18 seulement sont notés comme provenant de Sumatra et les autres, précédés du signe (), s’y trouvent probablement, étant donnée leur manière de vivre et leur présence dans les îles environnantes. En comparant cette liste avec celle que Mr. Fonpes a faite des oiseaux de cette ile (1, il faut remarquer que Falco peregrinus Gw. est synonyme de Falco communis, Gw. et que suivant DR. ScuLEceL, le Falco melanogenys de Gouin (qui a été aussi trouvé à Sumatra) n'est qu'une variété du Falco communis, ne méritant pas même le nom de conspecies. Les numeros 2, 7, 11 et 12 se retrouvent dans la liste de Forges, sous les noms: Microhierax fringillarius, Spilornis pallidus, Baza sumatrensis et Haliastur intermedius. L’Aceipiter stevensoni Gurser, que Mr. Ramsay a découvert dans la collection laite par Bock, dans les environs de Padang, doit être considéré, comme Accipiter virgatus, Teux. d’après les récentes com- Paraisons que Mr. Burrixorer vient de faire entre les divers représentants de ces espèces, et qui prouvent qu'il ny a pas de marques assez distinctives pour les séparer. We Fam. Strigidae. 19. Ninox scutulata, Rarrr. ( Malacca.) * 20. Glaucidium sylvaticum, Meur. 21. Scops lempiji, Horsr. (Malacca, Bornéo, Java). 22. Scops rufescens, Honsr. (Bornéo, Java). 25. Bubo sumatranus, Rarrı. (Malacca, Bornéo). x x Ketupa javanensis, Less. (Malacca, Bornéo, Java). 35. Ciccaba myrtha, Br. + Ciccaba seloputo, Honrs. (Malacca, Bornéo? Java). Phodilus badius, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). (?) Strix javanica , Gu. (Malacca, Bornéo? Java). () Hesry 0. 268 Forses, A naturaliste wanderings in the Eastern archi- pelago, pag. 268, 388 Ciccaba seloputo et Strix javanica ne nous sont pas encore parvenus de Sumatra. La distribution géographique de ce dernier oiseau est Ceylan, Birmanie, Malacca, Java, Lombok, Flores et le petit ilôt Noordwachter, situé à quelques lieues de la côte de Sumatra. Ce dernier ilot, est de formation très récente, et doit son existence aux madrépores de la mer de Java. Il doit done avoir été peuplé par des individus provenant des côtes avoisinantes. La présence de ce hibou est done une preuve, que ces oiseaux peuvent franchir des detroils d’assez grande étendue, si les circonstances leur sont favora- bles, s'ils sont emportés par un orage nocturne, pat exemple, Il est donc probable que cette espèce sera acquis a Sumatra. Le Ciccaba seloputo a été trouvé dans les iles Nicobares, eh Birmanie, à Siam, Malacca et Java. Su Le n°. 25 parait étre une espèce particulière à File, en que le n°. 20 qui est remplacé par Ciccaba leptogrammica à Borneo, mais qui n'a pas de représentant á Java. IH»! ORDRE: PSITTACI. Fam. Psittacidae. 27. Palaeornis longicauda, Bono. (Malacca, Borneo). 28. Palaeornis luciani, Verr. 29. Psittinus incertus, Suaw. (Malacca, Bornéo). 50. Loriculus galgulus, L. (Malacca, Bornéo). x: On trouve dans Vile de Sumatra les mêmes perroquets qu Malacca et à Bornéo, à l'exception du Palaëornis javanicus, 05% javanais qui parait se trouver aussi dans les districts meridionaut de Tile de Bornéo, et du Palaćornis luciani qu’on ks de nous apporter des Lampongs, le district le plus meridional Sumatra. Ce dernier oiseau n’a pas encore été trouvé ailleurs Le n°. 50 est remplacé à Java par le Loriculus vernans: 8 suite du commerce d'oiseaux, qu'il y a de temps en temps entré 389 contreés du sud de Sumatra et la capitale de Java, quelques individus de Pespéce Loriculus galgulus sont échappés des leur arrivée á Batavia et se sont multipliées dans les environs, de sorte que cet oiseau doit être désigné comme vivant dans celle partie de Pile, sans qu’il soit originaire de Juva. Ill”, ORDRE: PICARIAE. I”. Fam. Trogonidae. Pyrotrogon flagrans, Murs. (Malacca, Bornéo, Népaul). Pyrotrogon diardi, Bow. (Malacca, Bornéo). Pyrotrogon kasumba, Bue. (Malacca, Bornéo). Pyrotrogon duvaucelli, Tem. (Malacca, Bornéo, Billiton). Oreskios gouldii, Sw. (Bornéo, Java, Siam). Hapalharpactes mackloti, Mur, (Malacca). O QI Ot OI GI OI BS eu w Le n°. 51 est synonyme de P. erythrocephalus de Goutb. Le n°. 35 ne differant que peu du H. reinwardtii de Java, vent d'être découvert récemment dans la presqu'ile de Malacca. me, Fam. Capitonidae. 57. Chotorea chrysopogon, Teun. (Malacca). 58. Chotorea versicolor, Rarr. (Malacca , Bornéo). 59. Chotorea mystacophanes, Teu. (Malacca, Bornéo). 40, Megalaima henrici Bore. 41. Cyanops oortii, Morr. (Malacca). 42. Xantholaima haemocephala, Mur. (Malacca). 45. Xantholaima rosea, Dun. (Java). Hi Xantholaima duvaucellii, Less. (Malacca, Bornéo). 45, Psilopogon pyrolophus, Mur. (Malacca). 46. Caloramphus fuliginosus, Tewx. (Malacca, Bornéo). Les barbu dont une, le Les W S sont représentés à Sumatra par 10 espèces, n°. 40 n’a pas encore été apportée d'autres contrées 41 et 45 qui, il wy a pas longtemps étaient encore 390 considérés comme particuliers à Sumatra, paraissent aussi habiter les montagnes de la presqwile de Malacca , d’après les dernières découvertes de Mr. Way. L'ile de Bornéo n'en possède que six espèces et celle de Java le même nombre. Caloramphus fuliginosus de Temmnex. doit être considéré comme la même espèce décrite sous le nom de Caloramphus hayi, Grav. (!) Ile, Fam. Picidae. 47. Dendrotypes analis, Horse. (Java, Birmanie). 48. Jyngipicus auritus, Evr. (Malacca, Bornéo). 49. Jyngipieus fusco-albidus, Sarv. (Mulacca, Borneo). 50. Xylolepes validus, Rerxw. (Malacca, Bornéo, Java). 51. Lepocestes porphyromelas, Bow. (Malacca, Bornéo). | 52. Hemicercus sordidus, Evr. (Malacca , Bornéo, Banca). 55. Callolophus puniceus, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java) 4. Callolophus squamicolle, Less. (Malacca, Bornéo). 5. Callolophus malaccensis, Laru. (Malacca, Bornéo, Java, Banca.) 56. Callophus gularis, Been. (Malacca, Bornéo). 57. Chrysoplegma mystacalis, Sarv. 58. Gecinus vittatus, Vie. (Malacca, Bornéo, Java). : 59. Alophonerpes pulverulentus, Teww. (Malacca, Born, Java.) 60. Thriponax javensis, Horsr. (Malacca, Bornéo, Java). 61. Tiga javanensis, Lauxc. (Malacca, Borneo, Java.) 62. Gauropicoides rafflesii, Vic. (Malacca, Borneo, Java.) 65. Meiglyptes grammithorax , Maru. (Malacca, Bornéo.) 64. Meiglyptes tukki, Less. (Malacca , Borneo.) 65. Micropternus brachyurus, View. (Malacca, Java 66. Vivia innominata, Buar. (Himalaya, Malacca . 67. Sasia abnormis, Tem. (Malacca, Borneo, Java.) (1) Contributions to the ornithology of Sumatra, by d. Berg? Notes from the Leiden Museum IX, 591 Le nombre total des espèces de pie’s s'élève pour Sumatra à 21, tandis qu'il n'atteint que 18 pour ceux de Bornéo et 15 pour ceux de Java. Les dernières études sur quelques genres de cette famille, faites par TwEEDDALE, Marcirr et BuTTIKOFER ont montré que le Hemicereus concretus Teww. est l'oiseau décrit par MALNERRES, sous le nom de H. hartlaubi et qu’il ne se trouve qu'à Java, landis que dans l'espèce de Hemicercus sordidus Evr. habitant Malacca, Sumatra, Banca, et Bornéo, doit ¿tre compris aussi le H. brookeanus de SaLvanonr. Une révision du genre Chrysophlegma, vient d’être publiée par Hancirr dans le journal Ibis. Callolophus malaccensis est trés rapproché du €. miniatus Ponsr. de Java. Il en est de même du Micropternus brachyurus , par rapport au M. badiosus, qui habite File de Bornéo. Le n° 57, qui fut découvert par Beccarr dans les forêts du mont Singalang est très analogue au Chrysophlegma flavinucha Souto, se trouvant en Birmanie et à Ténassérim. Le n° 66, jusqu'alors seulement connu, comme provenant de P Himalaya, fut découvert par ce naturaliste dans les mémes förets. Les derniéres recherches ornithologiques de Mr. Wray ont prouvé, que ce dernier oiseau habite aussi les foréts des Montagnes de l’intérieur de la presqu’ile malaise. Ivme Fam. Cuculidae. 68, Chrysococeyx maculatus, Gw. (Indes anglaises, Ceylan). 69. Chrysococeyx basalis, Horsr. (Malacca, Bornéo, Java). 70. Chrysococcyx xanthorhynchus, Honsr. (Malacca, Borneo, Java). Surniculus lugubris, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). 72. Penthoceryx pravatus, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). Cacomantis merulinus, Scor. (Malacca , Bornéo}, Java). Cacomantis sepuleralis, Mu. (Borneo, Java). Hieracoceyx fugax, Wonsr. (Malacca, Bornéo, Java). 592 Cuculus concretus, Mun. (Borneo). Cuculus canorinus, Car, & Heme. (Bornéo, Java). Coccystes coromandus L. (Malacca , Bornéo, Java). Eudynamis malayana, Can. & Hue. (Malacca, Borneo, Java). Rhinortha chlorophaea, Rarrı. (Malacca, Bornéo. Java). Rhopodytes elongatus, Muru. (Bornéo, Java). Rhopodytes diardi, Less. (Malacca, Bornéo). Rhopodytes sumatranus, Rarrt. (Malacca, Bornéo, Java). Ramphococeyx erythrognatus, Hanru. (Malacca, Borneo). Zanclostomus javanicus, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). Carpococcyx radiatus, Teux. (Bornéo). Centrococcyx javanensis, Dun. (Malacca, Bornéo, Java). Centrococeyx eurycercus, Hay. (Malacca, Borneo, Java). Les représentants de la grande famille des Coucous Sè ressemblent assez bien dans les trois iles de Bornéo, de Java et de Sumatra, ainsi que dans la presqu’ile de Malacca. La quantité d'espéces dejà connues est pour Bornéo de 25 , pour Java de 16 et pour Sumatra de 21. Aucune des dernières espéces n’est spéciale à Pile. y=, Fam. Bucerotidae. Anorrhinus galeritus, Tewx. (Malacca, Bornéo). Anorrhinus comatus, Rarrı. (Malacca). Hydrocissa coronata, Bonn. (continent de D Inde). Hydrocissa convexa, Teun. (Malacca, Bornéo, Java; Hydrocissa albirostris, Snaw. (Bornéo, Java). Hydrocissa malayana, Rare. (Malacca, Bornéo). Rhytidoceros undulatus, Suaw. (Malacca, Bornéo, Jard) Rhytidoceros subruficollis Burn. (Ténassérim). Cranorhinus corrugatus, Tewx. (Malacca. Bornéo). Buceros rhinoceros, L. Dichroceras bicornis, L. (Malacca). Rhinoplax scutatus, Bono. (Malacca, Bornéo). Be LS 595 Nous croyons qu’il n'existe pas de contrée de Pétendue de Sumatra, qui possède antant d'espèces de bucerotidae que cette ile, leur nombre s’élevant à douze. En les comparant avec celles de Bornéo, on trouve que cette ile possède 9 espèces et l'ile de Java seulement 4. Des douze espèces de Sumatra, deux ne se retrouvent que dans l’/nde anglaise, 5 sont com- munes avec Java, 7 avec Bornéo et 8 avec la presqu'ile malaise, landis qu'une est spéciale à Tile. Ce dernier oiseau, le Buceros rhinoceros, ressemble beaucoup à d’autres conspecies repandues dans THindoustan, Malacca, Luçon, Bornéo et Java. D’après Dr. SemieceL les principales différences doivent se trouver dans la grandeur et la forme.du casque, et dans la largeur de la barre caudale blanche. Ainsi l'espèce de Sumatra diffère de celle de Java, par le casque rétroussé, landis que celle-ci a le casque rectiligne en dessus (Buceros lunatus). Le conspecies de Bornéo et de Malacca, le Buceros rhinoceroides, ressemble á Fespece de Sumatra, mais en diffère par la dimension du casque rétroussé, qui est d'un tiers plus court. VI". Fam. Meropidae. 101. Merops philippinus L. (Malacca, Bornéo, Java). 102. Merops bicolor, Bono. (Malacca, Bornéo, Java). 105. Nyetiornis amicta, Tee, (Malacca, Borneo). Merops quinticolor, qui est connue dans Inde continentale el qui est passablement commune dans l’ouest de Java, ne paraît pas en- tre avoir été trouvée à Sumatra , ni à Bornéo, bien que l’espece se "encontre à Malacca et à Singapour. Probablement c'est un oiseau de Passage qui pousse ses migrations de l'Inde jusqu’à Java. Vije, Fam. Alcedinae Alcedo bengalensis Gw. (Malacca, Bornéo, Java). 105. Alcedo meninting Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). 594 106. Alcedo euryzona Tea, (Malacca, Bornéo, Java). 107. Alcedo beryllina, Viermi. (Java). 108. Pelargopsis leucocephala, Gu. (Malacca, Bornéo Java). 109. Ceyx innominata, Sarv. (Malacca, Bornéo, Java). 110. Ceyx rubra, Bono. (Malacca). 111. Callialeyon coromanda, Boo». (Malacca, Borneo, Java). 112. Entomobia pileata, Bonn, (Malacca, Bornéo). 115. Caridagrus concretus, Tim. (Malacca, Borneo, Java). 114. Sauropatis chloris Bono. (Malacca, Bornéo, Java). (?). Sauropatis sancta, Vic. Honsr. (Malacca, Bornéo, Java) 115. Lacedo pulchella, Honsr. (Malacca, Java). Les martins-pécheurs susdésignés, sont à peu près les mêmes qui se trouvent à Malacca et à Bornéo. L'Entomobia pileata, qU paraît ne se trouver qu’à Sumatra, dans la presqu'ile malaise el à Bornéo est remplacé à Java par une espèce trés-voisine, Enr „mobia cyaniventris. De même le Lacedo pulchella, oiseau BI" nais décrit en premier lien par HorsrreLD qui se retrouve à Sumt- tra et à Malacca, est remplacé à Bornéo par le L. melanops. RE Sauropatis chloris est une espèce très commune. qui est répandue sur toutes les côtes de l'Asie méridionale el we trouve dans tout l'archipel indien. Le centre de sa distribution géographique paraît être la cöte de Coromandel. Par contre, le Sauropatis sancta, qui lui ressemble beaucoup, est une espèce polynesique, dont le centre de distribution doit être la © nord de l'Australie et dont la limite d'extension à l'ouest parait être le sud de la presqu’ile malaise, le point jusqu’oü il pousse ses migrations. Probablement ou le trouvera aussi à Sumatra. A Batavia on ne le voit que de temps en temps, sur les bo de la mer, mais jamais dans Pintérieur du pays, tandis que l'espèce précédente y est trés répandue, même dans les montag- nes de de l’intérieur de Java. Vilize. Fam. Coraciadae. 116, Eurystomus orientalis, L. (Malacca, Bornéo, Java: 595 IX", Fam. Eurylaemidae. 117. Calyptomene viridis, Bar, (Malacca, Bornéo). 118. Eurylaëmus javanicus, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). 119. Eurvlaémus ochromelas, Rarrı. (Malacca, Bornéo). 120. Cymborhynchus macrorhynchus, Gu. (Malacca, Bornéo). 121. Corydon sumatranus, Buet, (Malacca, Bornéo). 122. Psarisomus psittacinus, Mvır. (Himalaya, Bornéo). 125. Serilophus lunatus, Govin. (/ndes anglaises, Malacca). Des différentes espèces, qui composent cette famille d'oiseaux, Java wen possède qu’une seule, tandis que Bornéo et Sumatra en possèdent 7 et la presqu’ile malaise 5. Le n°. 122 se trouve aussi dans les monts Himalaya, où il a été découvert par Jameson et désigné par lui, sous le nom de Psarisomus dalhousiae, tandis que des déconvertes récentes, faites par les Anglais dans la partie septentrionale de Bornéo , prouvent aussi l'existence de cette espèce dans le nord de cette ile. Une deuxiéme espèce du genre Calyptomene, très voisine du n°. 117, vient d'être découverte dans la meme contrée, Cymborhynchus macrorhynchus, de Malacca et de Birmanie , à étè considéré par quelques ornithologues comme une variété sous le nom de C. malaccensis. X". Fam. Podargidae. 124. Batrachostomus cornutus, Tewm. (Bornéo). ` 125. Batrachostomus stellatus, Gov. (Malacca, Bornéo). 126. Batrachostomus affinis, Bern, (Malacca, Birmanie). Batrachostomus auritus, Vic.. (Malacca , Bornéo). XI". Fam. Caprimulgidae. Lyneornis temminckii, Gen. (Malacca, Bornéo). Caprimulgus affinis, Harrr. (Bornéo, Java). H in? H Caprimulgus macrurus, Horsr. (Malacca, Borneo’ Java). 596 Caprimulgus pallidus, Hartı. Caprimulgus pulchellus, Sarv. Caprimulgus faberi, Mver. Des engoule-vents, les trois dernières espèces n'ont pas encore été trouvées dans d’autres régions. Le n de Tile. Aline, 156. 158. 159. 140. "Aë, °. 152 a été découvert par BECCARI dans l’intérieur Le n°. 153 ressemble beaucoup au €. arundinaceus. Fam. Cypselidae. Cypselus subfurcatus, Buerg. (Malacca, Bornéo? Java). Cypselus infumatus, Scrar. (Zlindoustan, Malacca, Bornéo Java). Cypselus pacificus Laru. (Chine , Malacca, Bornéo ?) Dendrochelidon longipennis, Rarıs. (Malacca, Bornéo, Java). Dendrochelidon comata, Tux. (Malacca, Bornéo). Collocalia fuciphaga, Truss. (Malacca, Borneo, Java). Collocalia linchii, Horsr. Moore. (Malacca, Bornéo , Java) Chaetura gigantea v. Hasseur. (Malacca, Bornéo? Java) Chaetura coracina, S. Mut. (Malacca, Bornéo). Chaetura klisii , Burrixor. En ce qui concerne les martinets, il faut remarquer que le Cypselus infumatus et le C. pacificus n’ont pas encore été dé- couverts à Sumatra, mais il est probable qu'on les y trouvera étant donnée leur distribution géographique. Le n°. 141, qui vient d'être découvert par le Dr. Kı ressemble beaucoup au Hirundinapus nudipes de Hon6s0*, ABSI, il wen differe, que par sa taille, qui est beaucoup plus petite. qe Po. 142. 145. ORDRE: PASSERES. Fam. Hirundinidae. Hirundo gutturalis, Scor. (Malacca , Borneo , Java). Hirundo javanica, Sparra. (Malacca , Bornéo, Ja ) 397 Im, Fam. Muscicapidae. * 144. Erythrosterna solitaria, Muur. 145. Erythromyias mulleri, Tewx. (Malacca, Bornéo, Java). 146. Muscicapula luteola, Parr. (Sibérie, Borneo). 147. Alseonax latirostris, Bur. (Malacca, Bornéo). 148. Cyornis banjumas, Horsr. (Bornéo, Java). 149. Cyornis elegans, Temx. (Bornéo). "150. Cyornis sumatrensis, Suarrr. 151. Cyornis cyanopolia, Bore. (Bornéo, Java). 152. Stoparola thalassinoides Cas. (Bornéo, Malacca). "155. Stoparola ruficrissa, Sauv. 154. Stoparola concreta, Muri. (Bornéo). 155. Hypothymis azurea, Bono. (Malacca, Bornéo, Java). 156. Culicicapa ceylonensis, Sws. (Malacca, Bornéo, Java). 157, Rhipidura javanica, Srarrw. (Malacca, Bornéo, Java). 158. Rhipidura perlata, Mur. (Malacca, Borneo). 159. Rhipidura phoenicura, Morr. (Java). 160. Rhipidura albicollis, V. (Malacca, Bornéo). "161. Rhipidura longicauda, Watt. "162. Rhipidura salvadori, Snanre. 165. Tchitrea affinis, Puvru. (Malacca, Bornéo, Java). 164. Philentoma pyrrhopterum, Teus. (Malacca , Bornéo). 165. Philentoma velatum, Tes. (Malacca Bornéo, Java). 166. Muscicapula maculata, Tick. (Malacca, Bornéo, Java). 167. Muscicapula hyperythra, Buerg, (Malacca, Bornéo, Java). 168 Xenogenys aznrea, Tewm, (Java). $ 169. Niltava grandis, Buren. (Malacca, Himalaya). 170 Niltava sumatrana, Sarv. 171. Cryptolopha trivirgata, Jano. (Malacca, Bornéo, Java). 172, Xanthopyga eyanomelaena, Temm, (Japon, Chine). Parmi les gobe-mouches il y en a qui nichent dens les contrées septentrionales de P'Asie et qui viennent probablement hiverner dans Parchipel, entre autres Museicapula luteola Niltava grandis et Xanthopyga eyanomelaena. 27 398 Rhipidura albicollis V. est synonyme de R. atrata Saw. Le nombre des espèces de cette famille pour l'ile de Borné vient d'étre enrichi considérablement par les recherches récentes dans le nord de cette île, de sorte qu'il monte déja à 55 tandis que le total des espèces est pour Java de 17 et pour Sumatra de 29. time, Fam. Artamidae. 175. Artamus leucogaster, Varesc. (Malacca, Bornéo, Javo) (Vee, Fam. Campephagidae. 174. Pericocrotus peregrinus, L. (Malacca, Bornéo, Java. 175. Pericocrotus miniatus, Temx. (Java). 176. Pericocrotus flammeus, Forst. (Java, Inde continentale. 177. Perieocrotus flagrans, Bow. (Malacca, Borneo). * 178. Pericocrotus modestus, Rom. 179. Pericocrotus ardens, Roi. (Bornéo, Billiton). 180. Pericocrotus montanus, Sarv. (Bornéo). 181. Volvocivora fimbriata, Teuw. (Malacca, Java). 182. Artamides bicolor, Tewm. (Banda, Celebes). 185. Lalage terat, Bonn. (Malacca, Borneo, Java). 184. Irena cyanea, Bece. (Malucca, Borneo). 185. Graucalus javensis, Honsr. (Java). 186. Graucalus sumatrensis, Muus. (Malacca, Bornéo). * 187. Graucalus striatus, Boop. * 188. Graucalus melanocephalus, Sauv. Quoique le nombre des échenilleurs de Sumatra (15) pak peu pres le méme que celui de Bornéo (17), il existe une diferen assez considérable entre les espèces, ces deux grandes ! d n'ayant de commun que 7 espèces. Java ne possède Lg différentes espèces. Les n°. 178, 187 et 188 paraissent partei" liers à Pile de Sumatra. 599 Vme, Fam. Dicrouridae. 189. Dicrurus annectans, Hovas. (Malacca, Birmanse). 190. Dierurus cineraceus, Honsr. (Malacca , Java). *191. Dierurus sumatranus, Raus. 192. Dissemurus platurus, Vie. (Malacca, Bornéo) 195. Chaptia malayensis, Har. (Malacca, Bornéo). 194. Bhringa remifer, Temm. (Malacca , Java). Le n°. 191 fut découvert par Bock dans l’intérieur de Pa- dang et décrit par Warpraw Ramsay en 1879. Le n°. 189 était connu en Birmanie et à Malacca, mais ila été aussi rencontré dans l’intérieur de Palembang par HENRY Forges en 1881. Le n°. 195 est synonyme de FEdolius picinus de S. Murten. Vite, Fam. Laniidae. 195. Pteruthius flaviscapis, Tewu. (Java). 196. Pteruthius aeralatus, Tick. ‘Malacca, Borneo). 197. Myiolestes obscurus, Honsr. (Malacca, Borneo. Java). 198. Hemipus picatus, Svx. (/ndes anglaises, Birmanie, Borneo), 199. Tephrodornis gularis, Rare. (Malacca, Bornéo, Java). 200. Hyloterpe griseola, Bram. (Malacca, Bornéo, Java). 201. Hyloterpe brunneicauda, Satv. (Billiton). 202. Lanius bentet, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). 205. Lanius tigrinus, Drar. (Malacca, Borneo, Java). Le n°. 201, découvert par Beccanı, est selon SALVADORI proba- t le même oiseau désigné par S. Murter sous le nom de Hylocharis luscinia, mais non décrit par ce naturaliste. En Sant des recherches ornithologiques dans Tile de Billiton l'année précédente, nous avons rencontré cet oiseau dans les Parties forestières de cette ile. n°. 198 parait être identique avec Hemipus intermedius, Suv., de même il semble que le n°. 196 doive être considéré “omme semblable au Pteruthius cameranoi, Sarv. 400 Viime, Fam. Paridae. 204. Dendrophila frontalis, Horsr. (Malacca, Bornéo, Java). ` 205. Dendrophila azurea, Less. (Malacca, Java). 206. Parus cinereus, Vier. (Himalaya, Java). 207. Melanochlora flavocristata, Less. (Malacca). | Le n°. 205 est synonyme de la Dendrophila gymnopsis de | ScHLEGEL et le n°. 207 du Parus sultaneus, Err. Vile, Fam. Nectariniidae. 208. Prionochilus percussus, Teen, (Malacca, Billiton, Jan). ` 209. Prionochilus maculatus, Teen, (Malacca , Billiton, Born, ` 210. Dicaeum trigonostigma, Scor. (Malacca, Bornéo, Java). | 211. Dicaeum chrysorrhaeum, Trum. (Malacca, Bornéo. Ja. i 212. Dicaeum sanguinolentum, Teww- (Java). 215. Dicaeum flammeum, Spannw. (Bornéo, Java). * 214. Dicaeum olivaceum, Warp. * 215. Dicaeum sumatranum, Cas. | 216. Cyrtostomns pectoralis, Honsr. (Malacca, Bornéo, Jaa. 217. Hypogramma nuchalis, Dem, (Malacca, Bornéo). 218. Arachnophila simplex, Mur. (Malacca, Bornéo). 219. Aethopyga siparaja, Rarrı. (Malacca , Bornéo , Jara), * 220. Aethopyga temminckii, Muur. | 221. Nectarophila hasseltii, Temm. (Malacca, Bornéo, l) 222. Chalcostetha insignis, Jano. (Malacca, Bornéo, Ja 2 225. Anthreptes malaccensis, Scor. (Malacca , Bora T 224. Chalcoparia singalensis Grav. (Malacca, Born, $ 225. Arachnothera longirostra, Laru. (Malacca, Bornéo, I | 226. Arachnothera crassirostris, Ren». (Malacca, Born) 227. Arachnothera flavigaster, Ee, (Malacca). Lamb E 228. Arachnothera armata, Muir, en SGHLEG. (Java, SC 229. Arachnothera robusta, Mett, en SCHLEG. (Bornéo). | 350. Arachnothera affinis, Horsr. (Java). Pr 231. Arachnothera chrysogenys, Teus. Malacca, Weien. 252. Arachnothera modesta, Evr. (Malacca, Bornéo). 401 La famille des soui-manga's est bien représentée dans pres- que toutes les iles de notre archipel. Ce sont des oiseaux peu timides, dont la maniére de vivre permet d'en faire aisément une bonne récolte, de sorte que leur presence dans les ¡les déjà explorées au point de vue scientifique. a été plus facile à constater que celle des autres oiseaux qui vivent dans les bois. Leur nombre total à Sumatra s'élève à 25, dont 3 espèces paraissent spéciales à cette île. A Bornéo leur nombre est de 27, tandis qu’à Java on trouve 16 espèces. ‘ile de Billiton située entre les trois grandes iles que nous venons de nommer, explorée pour la première fois, au point de vue ornithologique , dans le courant de l’année précédente, nous à procuré 10 espèces pendant le peu de temps que nous y avons passé. Le n°. 219 de la liste précédente est considéré comme synonyme de PAethopyga eupogon de Cape, Les Arachnotherae, oiseaux a grand bec pointu et courbé, qui se nourissent du suc des fleurs, comme les autres soui-mangas, font aussi la chasse aux diffé- rentes espèces d’arachnides. Ces oiseaux sont répandus sur le ċontinent des Indes, en Birmanie, Siam, dans la presqu’ile malaise et dans Parchipel. Il en existe à peu près 25 différentes espèces, dont 9 ont été trouvées à Sumatra. IX", Fam, Melliphagidae. ES Zosterops aureiventer , Hume. (Malacca, Bornéo). Zeie Zosterops chloratis, Murt. (Moluques). W Zosterops atricapilla. Sarv. + e Zosterops flava, Honsr. (Borneo, Java). a Zosterops fallax, Suanrs. 98. Heleia frigida, Murr.. jw Oreosterops javanica, Honsr. (Java). Oreosterops montana, Mut. lora typhia, Less. (Malacca, Bornéo, Java). 402 242. lora scapularis, Horsr. (Malacca, Bornéo, Java). 245. lora viridissima, Br. (Malacca, Bornéo, Billiton). 244. Phyllornis cochinchinensis, Gu. (Malacca, Bornéo, Java) 245. Phyllornis sonnerati, Jaro. Sers , (Malacca, Bornéo, Jan), ` * 246. Phyllornis media, Mut. 247. Phyllornis icterocephala, Less. (Malacca, Borneo, Billiton), ` 248. Phyllornis cyanopogon, Ten, (Malacca, Borneo). * 249. Phyllornis venusta, Br. 250. Phyllornis aurifrons, Jaro. (Assam, Aracan). | La famille des Melliphagidae se trouve représentée à Sumalri par beaucoup plus d’espèces que dans les îles de Bornéo et de Java. Sumatra possède 8 espèces de Zosteropidae, tandis quedes ` deux autres grandes iles, Bornéo n’en a que 4 et Java 5. Le n°. 254 déjà connu dans l’île de Morotai, a élé trout ` par Forges dans la partie méridionale de Sumatra. | Des différentes espèces de Phyllornis, 7 se trouvent dans | cette dernière île, parmi lesquelles 2 lui sont probablement | spéciales, tandis que Bornéo en a 8, dont 2 espèces récemment ` découvertes dans le nord de cette ile. Java n’en possć eqe? Toutefois les différents ornithologues ne sont pas d'accord & l ce qui concerne leur détermination précise. Ainsi H. 0. Fon A loropsis : nous cite dans sa liste des oiseaux de Sumatra ( Ch eros (Phyllornis) viridis Honsr. et Chloropsis (Phyllornis) ms d | Vic. comme des oiseaux differents, tandis que | CH liste qui précède, cette espèce est designée sous le n | PARTE (2) et SaLvanorI (3) ces noms sont synonymes. de Phyllornis sonnerati. | Am, Fam. Brachypodidae. i 251. Trachycomus ochrocephalus. Gw. (Malacca » | Java). (1) HO Fonses l. c. pag. 271. (2) Boxar. Conspec. Gen. Av. pag. 396. (5) Sarvan. Uce. di Borneo pag. 193. 403 * 252. Pycnonotus leucogrammicus, Muri. 255. Pycnonotus salvadori, Sharre. 254. Rubigula dispar , Horsr. (Java). 255. Cocropsis bimaculatus, Honsr. (Java). 256. Ixos analis, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). 257. Ixos plumosus, Bern. (Malacca, Bornéo, Java). 258. Ixos simplex, Les. (Borndo, Java). 259. Ixos erocorrhous, SrricxL. (Java). * 260. Hemixus sumatranus, Raus. 261. Hemixus cinereus, Dem. (Népaul). 262. Microtarsus melanoleucus, Evr. (Malacca, Borneo). 265. Brachypus euptilosus, Janv. Sers. (Malacca). 264. Brachypus pusillus, Sazv. (Bornéo). * 265. Otocompsa liga, Mur. * 266. Otocompsa tympanistriga, Murt. 267. Brachypodius melanocephalus, Gw. (Malacca, Borneo, Java). 268. Ixidia squamata, Teuw. (Malacca, Bornéo, Java). 269. Ixidia cyaniventris, Birra (Malacca). 270. Hypsipetes virescens, Tewm. (Java). 271. Hypsipetes malaccensis, Burr. (Malacca, Borneo). 272. Trichophoropsis typus, Br. (Bornéo). * 275. Trichophoropsis pulverulentus, Mott. 274. Tricholestes minutus, Hartı. (Malacca, Bornéo). 275. Heterophasia simillima, Sarv. (Malacca). 276. Criniger gutturalis, Mur. (Malacca, Bornéo). 217. Criniger susannii, Mu. (Bornéo). 278. Criniger phaeocephalus, Harrı. (Malacca, Bornéo). Criniger striolatus, Muur. E) SE 280 Criniger sumatranus, Raus. 281. Jole virescens, Berg, (Aracan, Tenasserim). 202, Jole olivacea, Berg, (Malacca, Bornéo, Java). de la famille des Brachypodidae, Bornéo, en possede 25 “Speces, Java 12 et Sumatra 32, mais il est à supposer que „dż ESEJ AS Tess 404 des rechcrehes nouvelles dans les parties les plus sauvages de Pile de Java en augmenteront le nombre, étant donnée la maniére de vivre de ces oiseaux, qui généralement cherchent les contrées éloignées de toute habitation. XIe Fam. Timeliidae. 283. Timalia maculata, Temm. (Malacca, Bornéo, Java). 284. Timalia poliocephala, Teen, (Bornéo, Java). 285. Timalia nigricollis, Teum. (Malacca, Borneo). * 286. Timalia larvata, Morr. 287. Timalides thoracica, Temm. (Java). 288. Cyanoderma erythropterum, Burrn. (Malacca, Bornó): 289. Cyanoderma melanothorax, Temm. (Bornéo, Java). * 290. Stachyris bocagei, Sauv. * 291. Stachyris assimilis, Warn. 292, Mixornis gularis, Rarr. (Malacca, Java). * 295. Mixornis similis, Bıyrn. 294. Macronus ptilosus, Jaro, Sers. (Malacca, Borneo, Ja) 295. Turdinus atrigularis, Br. (Bornéo). * 296. Turdinus rufipectus, Sarv. 297. Turdinus magnirostris, Moore. (Malacca). 298. Turdinus loricatus, Mot. Java). * 299. Turdinulus murinus, Dem, 300. Drymocataphus nigricapittatus, Evr. (Malacca, Billiton} 501. Drymocataphus epilepidotus, Grav. (Java). 302. Drymocataphus poliogenys, Mur. (Malacca, Bornéo Java). * 303. Rimator albostriatus, Sarv. * 504. Brachypteryx saturata, Sarv. 305. Brachypteryx flaviventris, Sarv. (Java). 306. Brachypteryx pyrrhogenys, Temm. (Bornéo, Java). * 307. Brachypteryx buxtoni, Tween. 308. Brachypteryx umbratilis, Teuw. (Bornéo). ES 309. Pneupyga pusilla, Hopes. (Java, Malacca , Himalaya) > za RC AS Ss na AR AS E SES Cette 405 Trichastoma rubina, Tewm. Trichastoma mystacalis, Temm. Trichastoma rostrata, Berg. (Malacca). Alcippe pyrrhoptera , Bore. (Borneo, Java). Macalopteron majus , Berg. (Malacca, Borneo). Macalopteron magnum, Evr. (Malacca, Bornéo). Macalopteron rufifrons, Cas. (Bornéo, Java). Macalopteron ferruginosum, Buerg, (Malacca, Bornéo). Macalopteron cinereum , Evr. (Malacca). Cacopitta lepidopleura, Tewx. (Java). Cacopitta perspicillata, Trum. (Java). Bessethera pyca, Bore. (Java). Setaria affinis, Dn. (Malacca , Bornéo). Setaria pectoralis, Sarv. (Bornéo, Java). Trichixos pyrrhopyga, Less. (Malacca, Borneo). Leiothrix mitrata, Mors. (Malacca). Leiothrix laurinae, Sazv. Cochoa beccari, Sarv. Garrulax lugubris, Mun. Garrulax bicolor, Muri. Garrulax palliatus, Mur. Garrulax rubiginosus, Bryr. Garrulax poliocephala , Burrn. grande famille, qui est spéciale aux Indes Orientales et aux iles avoisinantes, remplace dans l’ancien monde celle des Myiothéridae , oiseaux particuliers à 7 Amérique tropicale. Pour ile de Bornéo on en a trouvé déjà 44 différentes espèces, dans le de Java 51 et dans celle de “Sumatra 50. Du genre Pomatorhinus, deja connu á Java, se trouve une espèce à ornóo, tandis qu’une autre vient d’être découverte dans les montagnes de l'intérieur de Malacca. On n’a pas encore trouvé “e genre à Sumatra. Le n°. UN représentant à Sumatra du Mesia argentauris Hopes. de la Presqu’ile malaise. 526, aussi connu sous le nom de Mesia laurinae, est 406 Le n°. 289 est synonyme du Mixornis poliopsis, Br. Le n°. 292 du Mixornis sumatranus, Br. Le n°. 502 du Brachypteryx malaccensis, Hartı. Le n°. 505 est selon Sırvanorı probablement la même espèce jadis nommée Brachypteryx leptura par feu S. Muzuer. Cel b oiseau provenant de Java fut ainsi nommè sans qu'il enparül | une description. Le n°. 315 est le même que PAlcippe solitaria de Cañas. Selon SALvADORI le n°. 316 est synonyme de la Napothera lepidocephala Met. et de la Napothera ruficapilla Grav. Le n°. 317 se nomme aussi Napothera bicolor, Grat. Le n°. 307 vient d'être découvert il y a une dizaine d'années par Buxron dans la partie méridionale de Sumatra. L'espèce a élé décrite par TwEEDDALE dans les Proc. Zool. Soc. 1877 pag. 567 et ressemble beaucoup au Brachypteryx albifrons Bor de Java. Les espèces du genre Garrulax paraissent être distribuées d’une manière peu égale. Java en possède une, le Garrulas rufifrons, figurée par Béancer. A Bornéo Von vient d'en décou- vrir une nouvelle espéce, maisá Sumalra on trouve 5 différent espèces qui ne se sont pas encore montrées dans d’autres Welt Le n°. 298 est suivant Smarre le même oiseau décrit p! Wanrpraw Ramsay sous le nom de Turdinus marmoratus. All: Fam. Pittidae 555. Pitta cucullata, Hartı. (Malacca, Banca, Billiton). 354. Pitta coerula, Vic. (Bornéo). 555. Pitta atricapilla, Morr. Scuuec. (Malacca, Born 556. Pitta cyanoptera, Tewx. (Walucca, Bornéo). 557. Pitta venusta, Mur. (Bornéo). * 358. Pitta elegans, Less. go Java). Quoique les représentants de la famille des Pitt A connus depuis longtemps, il parait que la connal | E f idae ail — à do 407 leur distribution géographique dans les différentes ¡les de notre archipel n’est pas encore assez fixée. Par exemple la Pitta atricapilla, connue depuis longtemps à Borneo, a été découverte par WALLACE à Sumatra el il y a quel- ques années un oiseau de cette espèce nous a été apporté vivant; il avait été pris dans les environs de Batavia. L'existence de cet oiseau à Java était jusqu'alors inconnu, ce qui est remarquable, cette ile ayant été explorée si souvent au point de vue ornithologique. La Pitta cucullata de Malacca , et de Banca vient d’être décou- verte par le Dr. Hasen sur la côte nord de Sumatra et par nous dans Pile de Billiton. La Pitta coerula, connue depuis longtemps á Sumatra, a été découverte il y a peu de temps par Prever dans la partic septentrionale de Bornéo. Ces faits sont remarquables. car il ne s’agit pas ici de petits Oiseaux vivant cachés sous d’epais feuillages , mais d'oiseaux assez grands vivant sur la terre dans les broussailles, qui trahissent leur présence par leur cris et qui ne sont nullement timides. All” Fam. - Sylviidae. 559, P hyllopneuste javanica, Br. (Malacca , Bornéo, Java). * Phyllopneuste magnirostris, Deeg, (Bornéo Java). 540. Phyllopneuste viridipennis, Berg, (Indes anglaises). 541. Luseiniola fuliginiventris, Hopes. (Indes anglaises). 542. Orthotomus borneonensis, Sarv. ( Borneo, Billiton). Orthotomus sepium, Honsr. (Bornéo, Java). Orthotomus edela, Tem. (Malacca, Java). 345. Orthotomus cucullatus, Tewx. (Malacca, Bornéo, Java). 546. Orthotomus ruficeps, Less. (Malacca , Bornéo, Billiton). Orthotomus atrigularis, Tewx. (Malacca, Bornéo). 548. Orthotomus cinerascens, Der, (Malacca, Bornéo, Billiton) 549. Prinia familiaris, Honsr. (Bornéo, Java). 550 Prinia flaviventris, Deress. (Malacca, Birmanie). 408 * 551. Prinia hypoxantha, Sauv. * 552. Prinia rafflesii, Twerb. 355. Calamodyta orientalis, Tewm. Some, (Malacca, Bornéo, ` Java). 354. Drymoipus albigularis, Hume. (Malacca). > Megalurus palustris, Honsr. (Indes anglaises, Birmanie, Java). i ? Cisticola cursitans, Fnaxcx. (Malacca, Billiton, Java. ? Cisticola erythrocephala, Jaro. (Indes anglaises, Juta, ` La distribution géographique des différentes espèces désignées — ci-dessus ne paraît pas encore suffisamment connue. Le Phyl ` lopneuste magnirostris par exemple est connu à Ceylan Nepaul, Bengale, aux Philippines à Bornéo et à Java et st trouve probablement aussi à Sumatra, sans que nos collection- neurs aient réussi jusqu’à ce jour à nous faire parvenir aucit spécimen de cette île. De même les trois oiseaux cilés e dernier lieu dans la liste qui précéde. Les oiseaux-tailleurs y sont richement représentés. IS soni peu timides el il est facile de s’en emparer. Aussi nous SÉ nous procuré quatre espèces de ces oiseaux pendant Pexplorall% i d’une durée d'un mois, que nous avons faite à Pile de Din, — dont nous avons parlé plus haut. XIVme, Fam. Saxicolidae. (?) Ruticula leucoptera, Deen, (Malacca, Java) Se (?) Pratincola caprata, L. (Indes anglaises, Philippines, do À 355: Cittocinela macroura, Gw. (Malacca, Billiton, Java) 356. Cittocincla suavis, Scuar. (Bornéo). M 1 557, Copsychus mindanensis, Gu. (Malacca, Bornos" | ver trés probe” 4 té © | re def"! | Les deux premières espèces doivent se trou blement á Sumatra, attendu que leur présence 4 é dans les contrées avoisinantes et que leur manié leur permet de faire de longues traversées. 409 XVe, Fam. Turdidae. 558. Turdus pallens, Par. (Malacca, Bornéo, Java). 559. Turdus javanicus, Honsr. (Bornéo, Java). 560. Turdus sibiricus, Pau. (Sibérie el Japon). 561. Cichloselys mutabilis, Temm. (Java). 562. Geocichla rubecula, Govıv. (Java). 365. Geocichla rubiginosa, Mur. (Malacca). 564. Geoeichla interpres, Kuur. (Java). 565. Myiophoneus flavirostris, Honsr. (Java). 566. Myiophoneus castaneus, Raus. (Małacca). * 567. Arrenga melanura, Sarv. Ce dernier oiseau fut découvert par Beccari dans l’intérieur de Padang et décrit par SALVADORI. Le Myiophoneus dicro- rhynchus de Sarvanorı, découvert à la même époque, doit être considéré comme synonyme du Myiophoneus flavirostris de Java, let ornithologue prétend que la différence entre ces deux es- pèces consiste dans la couleur noire du culmen, comme cela a lieu chez le M. dicrorhynchus, tandis que le bec du flavirostris devrait être entièrement jaune. M. BuTTIKOFER a montrć que les trois spócimens de M. flavirostris provenant de File de Java, qui se trouvent dans le musée de Leide, présentent tous a culmen plus ou moins noir, quoique moins étendu que celui Pun spécimen qu’il venait de recevoir de Sumatra D, Cette observation correspond avec celle que nous avons faite à propos du même oiseau. Un individu qu’on nous avait rapporté du mont Salac (Java occidentale) avait le culmen d’une couleur trés foncée dans toute son étendue, tandis que le restant du bee était d’un jaune vif. (2) XVI". Fam. Motacillidae. JI Budytes einereocapillus, Savı. (Chine, Malacca , Bornéo). W Burrixoren |. c. pag. 65. R VORDERMAN. Bijdrage tot de kennis der avifauna van den berg Salak est Java). Natuurk. Tijds. v. Ned. Indie, Deel XLV, pag. 49. 410 368. Budytes viridis, Gw. (Malacca, Bornéo, Java). 569. Calobates bistrigata, Bure. (Malacca, Bornéo, Java. 570. Limonidromus indicus, Gw. (Malacca, Bornéo). 571. Henicurus leschenaultii, View. (Malacca, Bornéo, Java. 572. Henicurus velatus, Tewx. (Java). 575. Henicurus ruficapillus, Teww. (Malacca). 574. Henicurus frontalis, Birra. (Malacca, Bornéo). 575. Eupetes macrocerus, Teux. (Malacca). 576. Corydalla hasseltii, Teus. (Malacca, Bornéo, Java). Les diverses bergeronnettes me paraissent être des oiseaux de passage. Le n°. 575 vient d’être découvert par Mr. Wa dans l’intérieur, de Malacca. XVIIe. Fam. Fringillidae. 577. Ploceus manyar, Honsr. (Malacca, Java). 578. Ploceus hypoxanthus, Davo. (Java). 379. Padda oryzivora, L. (Malacca, Bornéo, Java). 580. Munia maja, L. (Malacca, Bornéo, Java). 381. Munia malacca, L. (Malacca, Bornéo, Java). 582. Munia leucogastroides, Moore. (Chine, Birmanie, Java. 383. Munia punctularia, L. (Birmanie, Malacca). 584. Munia atricapilla, Vuen. (Malacca, Bornéo, Java). 585. Munia acuticauda, Hopes. (Malacca). 586. Erythura prasina , Srarrw. (Java, Bornéo). @) Chlorura hyperythra, Rem». (Java, Bornéo). Aucun représentant du genre Mirafra ne nous est nr parvenu de Sumatra, bien que les iles de Java el de Bornéo € soient pourvues. Au contraire les Ploceus qu'on yen 3 Malacca, Sumatra et Java semblent manquer à ps Chlorura hyperythra Bon, que nous avons découverte en dans l’intérieur de Java, vient d’être rapportée de la partie o trionale de Bornéo où cet oiseau a été rencontré par des & 411 plorateurs anglais. Problablement on le trouvera aussi dans les foréts de Sumatra. XVII», Fam. Sturnidae. 587. Calornis chalybea, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). ? Sturnia daurica, Paru. (Birmanie, Chine, Malacca, Java). 588. Sturnopastor contra, L. (Birmanie, Malacca)? 589. Gracula javanensis, Ose. (Malacca, Bornéo, Java). Le n°. 587 est synonyme du Calornis insidiator, Rarrı. Le Sturnia daurica est un oiseau vivant en Chine qui, pendant l'hiver, pousse ses migrations jusque dans notre archipel. XIX". Fam. Oriolidae. 390. Oriolus coronatus, Sw. (Malacca , Borneo, Java). 591. Oriolus maculatus, Vieux. (Indes anglaises, Chine). 592. Oriolus xanthonotus, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). 395. Analcipus cruentus, Horsr. (Bornéo, Java). Le n°. 590 est synonyme de l'Oriolus chinensis, Gx..et est nommé par SchLeser, Oriolus indicus Briss. Le n°. 391 est synonyme de POriolus indicus de Jernox et & trouve répandu dans les Indes Anglaises ‚en Chine et dans Pile de Formose, Le naturaliste Forges a découvert celle espèce ap alembang. Le n°. 595 est synonyme de FAnalcipus sangui- nolentus. XX=, Fam. Corvidae. Corvus validus, Br. (Malacca, Bornéo). Corvus macrorhynchus, Tewm. (Bornéo, Java). Platysmurus leucopterus, Tem. (Malacca). 4 Platysmurus aterrimus, Tewx. (Bornéo). 998. Crypsirhina varians, Larn. (Malucca, Bornéo, Java). 599. Dendrocitta occipitalis, Mer. (Malacca). 412 400. Platylophus coronatus, RarrL. (Bornéo). 401. Cissa sinensis, Bono. (Himalaya). La présence du Platylophus ardesiacus de Casanıs, qui doi ` se trouver à Sumatra selon Gray et à Java d’après Bann ne paraît pas encore certaine. Le n°: 400 se nomme aussi Garrulus rufulus Texx, ou bien Lophocitta histrionica Mott. ym ORDRE: COLUMBAE. te. Fam. Treronidae. 402. Treron nepalensis, Hovcs. (Malacca. Bornéo, Java). 405. Treron nasica, Sen ee, (Bornéo, Billiton). 404. Butreron capellii, Tex. (Malacca, Bornéo, Juva). 405. Sphenocercus oxyurus, Rew. (Bornéo, Java). 406. Sphenocercus korthalsii, Morr. (Java). 407. Osmotreron vernans, L. (Malacca, Bornéo, Java). | 408. Osmotreron fulvicollis, Waer. (Malacca, Bornéo, da. — 409. Osmotreron olax, Teww. (Malacca, Bornéo, Java). 410. Ptilopus jambu, Gx. (Malacca, Bornéo, Billiton) 411. Ptilopus roseicollis, Wacı. (Java). 412. Carpophaga aenea, L. (Malacca, Bornéo, Java). 415. Carpophaga badia, Buet. (Malacca, Bornéo , Java). 414. Carpophaga bicolor, Scor. (Malacca , Bornéo , Java) 415. Carpophaga grisea, Gnav. (Bornéo). Treron nasica a été souvent importé à Batavia venant de | Katimbang au sud de Sumatra. Avant la catastrophe 1884, Pile de Krakatau en abondait. Le n°. 402 est ez | SCHLEGEL Synonyme du Treron griseicauda. Le n° k | est le même oiseau décrit par Temminck SOUS le we. | Ptilopus porphyreus. Jusqu'á ces derniers temps on le co rl comme n’existant que dans l'ile de Java, mais le natur" 415 italien Beccar en a rapporté 9 individus de l'intérieur de Padang. Le Treron korthalsii, jusqu'alors connu seulement à Java, fut en même temps découvert sur le mont Singalang. Pas une seule espèce des columbars de Sumatra n’est spóriale à l'ile, qui à ce point de vue se trouve dans les mêmes con- ditions que Bornéo et Java. Les deux dernières iles en possèdent respectivement 18 et 19, tandis que Sumatra en a 20. ll. Fam. Columbidae. 416. Spilopelia tigrina, Ten, (Malacca, Bornéo, Java). 417. Streptopelia bitorquata, fran, (Bornéo, Juva). 418. Geopelia striala, L. (Mulacca, Bornéo, Java). 419. Macropygia leptogrammica, Tex. (Malacca, Java). 420. Macropygia ruficeps. Ten. (Malacca, Bornéo, Java). 421. Chalcophaps indica, L. (Malacca, Bornéo, Java). Les espéces que nous venons de nommer, sont assez répan- dues dans les diverses îles de notre archipel et se trouvent Partout en grand nombre. En 1874, nous avons rencontié le Spilopelia tigrina à Poulou Bras, ile située au nord d Atjeh. VIIe ORDRE GALLINACEAE. Ie. Fam. Phasianidae. * 422. Chaleurus inocellatus, Cuv: 425. Argusianus argus, L. (Birmanie, Malacca). * 424. Acomus inornatus, Sazv. 425. Acomus erytrophthalmus, Buet, (Malacca). 426, Euplocomus vieilloti, Grav. (Malacca). 27. Euplocomus sumatranus. Dorois. II", Fam. Gallinidae. 428, Gallus ferrugineus Gu. (Malacca, Java). ` 9 Gallus varius Saaw. (Java, Malacca). 23 414 Le n°. 428 est synonyme du Gallus bankiva , Tem. et l'autre n°. 429 de Gallus furcatus Teuw. on G. javanicus, Hoer, (e dernier oiseau vient de nous étre rapporté de Katimbang dans le sud de Sumatra. me, Fam. Bollulidae. 450. Rollulus roulroul, Scor. (Malacca, Bornéo, Banca, Billiton). 451. Melanoperdix nigra, Vic. (Malacca, Bornéo). 452. Caloperdix oculea , Tewm. (Birmanie, Malacca). IV. Fam. Perdicidae. 35. Rhizothera longirostris, Teww. (Malacca, Bornéo). 454. Peloperdix personata, Honsr. (Java). * 455. Peloperdix- rubrirostris, Sauv. 456. Areoturnix pugnax, Teuw. (Malacca, Java). 457. Exalfactoria chinensis, L. (Malacca, Bornéo, Java). Tandis que Pile de Java ne possède que 7 représentants de Farde des Gallinacées, celle de Sumatra en a 16, dont 4 m'ont pas encore été trouvés ailleurs et 4 qui y ont été découverls tout récemment. Ce sont les familles des Phasianideae el des Rollulidae qui font complétement défaut á Java, mais qui Al contraire sont bien representées dans les autres iles. L'expédition scientifique hollandaise qui parcourut, il Fe quelques années, le centre de Sumatra, rapporta le premier spécimen d'une perdrix nouvelle. Plus tard Beccar! trouva même oiseau sur le mont Singalang et ALBERT Cours, le natura liste belge, en recueillit quelques uns dans la chaîne de montagnes Barisan au sud de l'ile. Or la collection de Beccanr ayant étudiée très activement par Sarvanorı, les résultats en furent publiés avant ceux de l'expédition hollandaise, de sorte que e priorité de la description de quelques oiseaux nouveaux pour la science, revient à cet ornithologue. Le compte-rendu TT vient de paraître des travaux de l'expédition hollandaise renfer- me quelques figures de ces oiseaux, entre autres celle du Pelo- 415 perdix rubrirostris, déja nommé par SCHLEGEL: Peloperdix vethii. Euplocomus sumatranus a été décrit pour la première fois par Durois , ornithologue belge en 1879. VII, ORDRE. GRALLAE. L Fam. Charadriidae. 458. H 459, H e) () 440. 441, — Orthoramphus magnirostris, Gror. (Asie méridionale, Java). Squatarola helvetica, L. (Malacca, Bornéo, Java). Charadrius fulvus, Gw. (Malacca, Bornéo, Java). Aegialites peronii, Temw. (Malacca, Bornéo, Java). Aegialites dubius, Scor. (Malacca, Bornéo, Java). Aegialites mongolicus, Pat. (Malacca, Bornéo, Java). Aegialites geoffroyi, Waer. (Malacca, Bornéo, Java). Lobivanellus tricolor, Honsr. (Bornéo, Java). Im Fam. Glareolidae. 442, () lime 445, Glareola orientalis, Leacn. (Malacca, Bornéo, Java). Glareola isabella, Veur. (Billiton, Borneo, Juva). Fam. Haematopodidae. Strepsilas interpres, L. (Malacca, Bornéo, Java). Haematopus osculans, Swixn. (Archipel indien). Fam. Scolopacidae. Himantopus leucocephalus, Govıo. (Bornéo, Java). Lobipes hyperboreus, L. (Malacca? Bornéo, Java). Calidris arenaria, L. (Java) Limicola platyrhyncha, Temm. (Andes anglaises, Java). Pelidna subarquata , Gouw. (Bornéo, Java). Pelidna alpina, L. (Bornéo, Java). Pelidna acuminata, Honsr (Chine, Malacca, Bornéo, Java). Actodromas albescens, Tem. (Bornéo, Java). 461. 416 Aclodromas temminckii, Leisı. (Bornéo, Java). Aetodromas salina, Pau. (Chine, Bornéo, Java). Tringa crassirostris, Tea. (Chine, Malacca? Bornéo, Java). Tringoides hypoleucos, L. (Malacca, Bornéo, Java). Totanus glareola, L. (Malacca, Bornéo, Java). Totanus calidris, Gw. (Malacca, Bornéo, Java). Totanus slagnalilis, L. (Chine, Malacca, Bornéo, Java). Totanus glottis, L. (Chine, Malacca, Bornéo, Java). Totanus incanus, Gu. (Chine, Malacca, Bornéo, Java). Terekia cinerea, Guro. (Malacca, Bornéo, Java). Limosa melanuroides, Gouo. (Chine, Malacca, Borneo), Limosa hanert. Nacx. (Chine, Malacca, Java). Pseudoscolopax semipalmatus, Jero. (Chine, Malacca). Numenius arquata, L. (Bornéo, Java). Numenius major Teen. (Malacca, Bornéo, Java). Numenius phaeopus, L. (Malacca, Bornéo, Java). Gallinago stenura, Kunt. (Malacca, Bornéo, Java). Gallinago scolopacina, Bo. (Chine, Philippines , Java). Rhynchea bengalensis, L. (Malacca , Bornéo, Java). Fam. Rallidae. Hypotaenidea striata, L. (Malacca, Bornéo, Java). Rallina fasciata, Rarrı. (Malacca, Bornéo, Java). Rallina fusca, L. (Bornéo, Java). Ortygometra cinerea, Vum. Malacca, Bornéo, Java). Gallicrex cristata, Laru. (Bornéo, Malacca, Java). Erythra phoenicura, Teww. (Malacca, Borneo, Java). Gallinula orientalis, Honsr. (Mulacca, Bornéo, Java. Porphyrio indicus, Honsr. (Java, Malacca, Bornéo). Fulica lugubris, Tenn. (Bornéo, Java). Fam. Heliornithidae. Podica personata, Gray. (Birmanie, Malacca). Viper, a y o ‘+ - Ville, 462. () 465. 464 mb kä 1 Fam. Parridae. Parra indica. Laru. (Indes anglaises, Malacca, Bornéo). Hydrophasianus chirurgus, Scor. (Chine, Bornéo, Java). Fam. Ardeidae. Ardea sumatrana, Bauer, (Malacca, Java). Ardea cinerea, L. (cosmopolite). Ardea purpurea, L. (cosmopolite). Demiegretta sacra, Gu. (Chine, Malacca, Bornéo, Java). Herodias torra, Bucu. Hamer. (Bornéo, Java). Herodias intermedia, v. Hass. (Bornéo Java). Herodias nigripes, Tem. (Indes unglaises, Bornéo, Java). Bubulcus coromandus, Boop. (Malacca, Bornéo, Java). Ardeola speciosa, Ionsr. (Bornéo, Java). Butorides javanica, Honsr. (Malacca, Bornéo, Java). Butorides macrorhyncha; Gov. (Chine, Bornéo, Java). Ardeiralla flavicollis, Laru. (Malacca, Bornéo, Java). Ardetta sinensis, Gu. (Malacca, Bornéo, Java). Ardetta cinnamomea, Gx. (Malacca, Bornéo, Java). Gorsachius melanolophus, Rarrt. (Chine, Malacca, Bornéo. Java). Nycticorax griseus, L. (Bornéo, Java). Fam. Ciconiidae. : Melanopelargus episcopus, Bon». (Indes anglaises, Malacca, Bornéo, Java). Leptoptilos dubius, Gu. (Malacca, Bornéo ? Java). Leploptilos javanicus, Honsr. (Malacca, Borneo, Java). Fam. Tantalidae. Tantalus lacteus, Trum. (Java). Ibis melanocephala, Lara. (Birmanie, Malacca! Java) 418 (*) Inocotis papillosa, Teux. (Indes anglaises, Malacca’ Bornéo). 478. Falcinellus igneus, Gu. (cosmopolite), L’ordre des Grallae ne parait pas avoir été suffisamment recherché à Sumatra. A Java, où presque toutes les différentes espèces sont connues, les circonstances sont beaucoup plus favorables pour les rechercher que dans les iles avoisinantes, Dans les environs de Batavia par exemple, on peut se procurer assez facilement la plupart de ces oiseaux. Il y existe des chemins partout, les marais y ont peu d'étendue, el sont dé- pourvus de végétation d'arbres. Dans le voisinage de la mer se trouvent des étangs qu’on utilise au point de vue de h pisciculture. Les bords de la mer sont facilement accessibles el une quantité de rizières se trouvent dans les environs de la ville. De plus une foule de chasseurs font tous les dimanches des excursions plus ou moins fructueuses. ' Les environs de Samarang et de Sourabaya sont à peu pre dans les mêmes conditions. A Sumatra au contraire le nombre des Européens ® général est beaucoup moindre. Si nous prenons pour exemple les environs de Palembang, qui sont extrèmement marécageus, on y a beaucoup plus de peine pour la chasse aux échassiers, Cal bien que cette contrée ne soit qu'un vaste marais, elle esl FEN Es Pour partout couverte d’arbres et d’une végétation luxuriante. 4 se rendre aux bords de la mer, où Fon est sûr de rencont RE k N les de différentes espèces d’échassiers et pour atteindre I e d Ze avire. marais ouverts, il faut faire un véritable voyage en MA = DH ` . de H it De plus ces contrées sont très malsaines, ce qui fait 4 e A „di irer nt i les naturalistes débarqués à Sum ira, se hâtent ordinaireme | s ER y. gp t ne d'atteindre les régions montagneuses de l'intérieur © ; ` Hi s'occupent guère de ce que peuvent leur procurer les H promet de nouvelles découvertes. ros | sec? ; TZ TS mem? 419 , ORDRE. NATATORES. . Fam. Anatidae. Querquedula gibberifrons, Mott. (Celebes , Java). Querquedula circia, L. (cosmopolite, Chine, Bornéo ? Java). Anas scutulata, Muri. (Birmante, Java). Anas superciliosa, Gu. (Java). Nettapus coromandelicus, L. (Birmante, Malacca, Java). Dendrocygna vagans, Evr. (Philippines, Bornéo, Java). Dendrocygna arcuata, Cuv. (Malacca, Bornéo, Java). Fam. Pelecanidae. Pelecanus javanicus, Honsr. (Chine, Malacca, Java). Pelecanus roseus, Gu. (Malacca, Bornéo? Java). Fregata aquila, L. (Malacca, Borneo? Java). Fregata minor, Gw. (Malacca, Bornéo, Java). Graculus carbo, L. (cosmopolite, Malacca). Microcarbo sulcirostris, Braxor. (Bornéo, Java). Microcarbo pygmaeus, Part. (Bornéo, Java). Plotus melanogaster, Pess. (Malacca, Bornéo, Java). Sula piscatrix, L. Mers des Indes). Sula fiber, L. (Mers des Indes). Sula eyanops, Sus». (Mers des Indes). Phaeton rubricauda, Bon». (Mers des Indes). Fam. Podicipidae. Podiceps tricolor, Grav. (Birmanie, Malacca’ Bornéo , Java). Fam. Laridae. Gelochelidon anglica, Mosr. (Archipel indien). Hydrochelidon nigra, L. (Archipel indien). 420 (2?) Hydrochelidon hybrida, Pau. (Archipel indien’. 492. Onychoprion fuliginosus, Gw. (Archipel indien). 495. Onychoprion anaethetus, Scop. (Archipel inlien). 494. Onychoprion sumatranus, Rarrı. (Archipel indien). (2) Gygis alba, Srannu. (Archipel indien). 495. Sterna cristata, Sreru, (Archipel indien). 496. Sterna media, Honsr. (Archipel indien). (?) Sterna melanogastra, Teux. (Archipel indien). UI Sternula minuta, L. (Archipel indien). 497. Anous stolidus, L. (Archipel indien). Pour les oiseaux aquatiques, il faut encore des recherches spéciales pour attester la présence de plusieurs espèces, non découvertes jusqu'à ce jour, qui se trouvent très probablement dans Vile ou dans la mer qui Pentoure. Ainsi nous avons pu constater avec certitude pour Sumalra un nombre total de 497 espèces d'oiseaux , dont 65 ne nous sont pas encore parvenues d'autres endroits. Parmi ces dernières il s’en trouvera beaucoup de particulières à Pile. De ce nombre la famille des Timaliidae en compte 18, celle des Brachypodidae 8 et celle des Melliphagidae 6. Pour faire une comparaison tant soit peu exacle entre le nombre d'oiseaux connus dans les diverses grandes iles de la Sonde, il faut en éliminer les ordres des Grallae et des Natalores En premier lieu pour la maniere de vivre de ces oiseaux et Je fait que des détroils ne présentent par d’obstacle à leur perigt® nation, ensuite parce que ces ordres ont été insuffisamment recherchés à Sumatra. En éliminant le nombre d'espèces appartenant à ces ordres, il en résulte que le total du restant des autres espèces sde + pour Sumatra à 457. » Burnéo à 453. > Java à 307. 421 En comparant la liste des oiseaux de Java, de Bornéo el de Malacca avec celle de Sumatra ou trouve que celle dernière ile a de commun avec Java (seute) . . . . . . 36 espèces e (seule). . . ©. © 2% > Ros (seule). . . . . … 4 > ER Jara `". e 19 o el Java. . . © . . 28 8 do et Malacca. . . . . 81 > » Bornéo, Malacca et Java. . . 128 » el avec d’autres contrées de PAsie . 15 >» En groupant ces chiffres d’une autre manière on voit que des oiseaux sumatriens dont il s’agit ici a ` f 269 espéces se relrouvent á Malacca. 261 » » » à Bornéo. 211 > » » à Java, Pour résumer, Sumatra possède des oiseaux dont il s’agit ici en espèces particulières à Tile FA der CR eo. communes avec Mulacca . . . + 715 >» sg, » E TE eier dee SES, do» » so JOUE + a KE `" CS Enfin nous constatons que Pavifaune de Sumatra a plus de rapport avec celle de Malacca qu’avec celie de Bornéo el qu’elle ên a le moins encore avec celle de Java. A ces différences il convient d’ajouter en premier lieu que File de Java posséde la moindre étendue el que plusieurs genres spécialement indo-malais font complètement défaut dans celle ile. | En second lieu que les différentes iles peuvent présenter des especes très rapprochées, mais qui ne different que peu entre elles el ensuite que quelques espèces d'oiseaux qui sont communes A deux ou plusieurs des îles en question, peuvent à ce quon ; _prelend montrer de pelites différences selon les îles qu'ils habitant , sans qu'il paraisse nécessaire à la science de les “parer en différentes espèces. 492 Avant de donner notre avis sur ce point, nous allons citer quel: ques exemples à l'appui de ce que nous venons de dire. Les genres d'oiseaux spéciaux à la region indo-malaise qui ne se trouvent pas à Java, mais dans les iles de Sumatra, de Bornéo, ou dans la presqu’ile de Malacca, sont les suivants: 1° de l'ordre des Gallinacées les genres: Argusianus, Ati- mus, Euplocomus, Lobiophasis, Rollulus, Melanoperdix, Dh perdix et Rizothera. 4 3° de la famille des Bucerotidae, grands oiseaux abondant dans les contrées montagneuses, les genres: _Dichrocers, Rhinoplax, Cranorhinus et Anorhinus. 5° de celle des Eurylaimidae, les genres: Calyplom Cymborhynchus, Corydon, Psarisomus et Serilophus. 4° de celle des Capitonidae. les genres: Psilopogon et Cal- rampbus. | 39 de celle des Picidae, le genre: Lepocestes. 6° de celle des Trogonidae, le genre: Pyrotrogon. 7° » » » Psittacidae, »: » Psittinus. 8° » » » Meropidae, » » Nyctiornis. 9 s » » Caprimulgidae,» > Lyncornis. et 109 » » » Motacillidae, » » Bupeles. Ceci seulement pour les genres. Quant aux espèces, il y en a plusieurs q les autres iles et dans la presqu'ile de Malacca, manquent totalement à Java. ui se trouvent ht tandis quels Comme nous l'avons déja dit, il existe plusieurs ged particulières à une des iles, qui sont représentées dans les alto par des espèces très rapprochées. Prenons pour gege harpactes reinwardti, un oiseau superbe, de la famille des Tree" qui ne se trouve que dans l'ile de Java, tandis que e Si une espèce analogue dans Vile de Sumatra el dans la pr 3 de Malacca. C'est le Hapalharpactes macklotii. Leet est figure dans le nouveau recueil de planches ee" Temmisck, mais la vérité est que Poiseau en wie et 425 beau encore; le dessinateur ayant pris pour modèle un oiseau empaillé, n’a pu rendre les couleurs du bec et de la peau nue qui entoure l'oeil. Celle-ci est d’un bleu cobalt tres vif, se changeant graduellement en avant en vert-éméraude, tandis que le bee est d’un rouge de corail. | Son représentant à Sumatra et à Malacca wen diffère que par les dimensions et la couleur des plumes qui couvrent le dos. Ces dernières sont de couleur brune aux extrémités, au lien de vert foncé comme chez le H. reinwardti. C’est la toute la difference. Nous de pouvons pas designer tous les oiseaux qui se présentent sous des formes analogues, mais nous citerons la plus grande partie. Entomobia pileata de Sumatra, Bornéo et Malacca est remplacé à Java par Entomobia evaniventris. 3 Buceros lunatus au casque rectiligne de Java est remplacé a Sumatra par Buceros rhinoceros et á Malacca et Borneo par le conspecies Buceros rhinoceroides au casque rétroussé. Hemicercus concretus est un pic originaire de Java, tandis que le Hemicercus sordidus lui étant très allié se trouve à Sumatra à Malacca et à Borneo. Micropternus brachyurus ne se trouvant qwa Sumatra et à Malacca est remplacé par un autre pic lui ressemblant beaucoup, le M. badiosus, à Bornéo. De même le pie Chrysophlegma flavinucha de Birmanie è rapproche beaucoup d’un autre pie qui wa été trouvé qu'à Sumatra, le Chrysophlegma mystacalis. Ramphococeyx erythrognatus, dont la mandibule supérieure est verte et Vinférieure rouge et qui se trouve à Sumatra, Ma- lacca et Bornéo, est remplacé à Java par une autre espèce de w même taille et de la même couleur, le Ramphococeyx cut- . Mrastris, lequel en diffère par la couleur noire au lieu de rouge a de la mandibule inférieure. Dans la famille des Timeliidae, Mesia argentauris de Malacca trouve un représentant á Sumafra dans la Mesia laurinae. ; Pitta elegans, spéciale à Tile de Sumatra, se trouve remplacée ue ha 4 > Lë We à Java par une autre espèce lui ressemblant, la Pila cyanura. Volvocivora schierbrandii de Bornéo est représentée par Volvocivora fimbriata à Java. A L'exemple le plus frappant se trouve daus le genre Drymoca ` taphus. Ces oiseaux dont le comte SALVADOR à montré les différences caractéristiques, sont représentés par quelques espèces dont la première habite File de Java. West le Dep mocataphus capistratus. Celle-ci est assez commune dans ? environs de Batavia et se distingue par une DR supit ciliaire couleur fauve-clair. La conspecies de Bornéo le capistratoïdes en diffère par la raie superciliaire blanche les joues noires. La conspécies de Malacca, Billiton et Sums tra s’en distingue, celle raie étant composée de petites pluwes d’un gris foncé striées de blanc au milieu. Irena eyanea, un oiseau splendide de la famille des Gm peghagidae, se trouve a . Sumatra, Malacca, el Bornéo. EM diffère de I. turcosa de Java que par la longueur des plane allongees qui couvrent la queue. E Cependaut de tels exemples ne sont pas tonjours infaillibles La Kittaeinela macroura p.e. des iles de Java, de jé de Sumatra et de la presqu’ile de Malacca est un bel 0 chanteur. La tête et le dessus du corps sont d'un beau P a reflets bleu-metallique, tandis que le dessous est am leur chätain-clair. Les pennes caudales externes sont à | près également blanches, les trois paires suivantes sont e jusqu'à l'extrémité qui est blanche. Cet oiseau, ek remplacé à Bornéo par le Kittacinela suavis. qui en diller les trois paires de penues caudales externes, étant pour dire, entièrement blanches et la barbe interne de ces penne présentant qu'une trace de noir à la base. En ouire du corps est couleur canelle au lieu de châtain-clair- couvertes ornithologiques récentes ayant montré 7 du K. suavis dans la partie méridionale de Sumalra peut plus considérer cet oiseau comme représentant T ` Le iw y y ue tied a BE a EY 5 ZS REE eee EE EE ; i A A u 425 Bornéo du K. macroura, les deux espèces très alliées se trouvant lune à côté de l’autre aux Lampongs (Sumatra). Nous croyons avoir suffisemment démontré la différence qui existe entre quelques espèces alliées des différentes iles. Il nons reste encore à parler des oiseaux dont la même es- Wer présente de petites différences, suivant File qu’ils habitent. Eu premier lieu nous citerons le Cymborhynebus macrorhyn- chus, un bel oiseau de la famille des Eurylaimidae, qui se trouve à Malacca, à Sumutra et à Bornéo. Les pennes cau- dales de cet oiseau sont d’un noir uniforme et les trois paires exlernes présentent des tâches blanches à leur extrómile. Les similaires de Bornéo, (Serawack et Conte) ne présen- ent pas la même partienliaritó, les pennes caudales elant toutes d’un beau noir sans aucune tache blanche. Le Corydon sumatranus de la même famille a sur le dos une lâche couleur orangé pour les individus de Malacca et roussätre pour ceux de Bornéo et de Sumatra. Lalage terat (Campephagidae) de la partie méridionale de Bornéo diffère de son congénére de Java par les ailes qui sont plus longues et le bec qui est plus large sans être plus long. Hyloterpe griseola de Bornéo a la queue un peu roussátre, landis que chez les individus de Java cette partie a la même toulear que le dos, c'est à dire bistre-grisàtre. Arachnothera longirostra du continent asiatique est un peu plus petit que les individus provenant de Sumatra, Java et Borneo. Calornis chalybea présente quelques petites différences dans la taille, suivant les îles qu’elle habite. Le petit hibou Scops lempiji de Sumatra diffère également de celui de Java par la taitle, qui est un peu plus grande. ll en est de même pour un autre hibou de Sumatra de esej et de Bornéo, le Bubo orientalis, que est plus pa que es de la méme espece habitant l'ile de Java. C'est ce qu a fait croire à quelques ornithologues qu'il s'agissail de deux espèces différentes, à la plus petite desquelles ils ont le nom de Bubo sumatranus. 426 Ainsi nous croyons avoir indiqué quelques particu- liarilés distinctives de Pavifauna des grandes iles de la Sonde et de Malacca. i Pour mieux saisir ces différences il faut avoir recours à h géologie de cette partie de Farchipel malais. ll est assez difficile de se faire une idée de l'étendue du sol de cette partie du monde pendant les diverses periodes géologiques. Les montagnes de Sumatra, de Java et de Bornéo, composées de dépôts marins (grès, argiles, marnes, calcaires) formaient dans des périodes géologiques réculées le fond de la wm elles atteignent actuellement une altitude de plusieurs milliers de pieds au dessus du niveau de Pocéan. Des changements considérables ont dü se produire dans la formation de ces contrées depuis l'époque ou elles étaient couvertes par les eaux. Prenons par exemple File de Sumatra, dont la formation géologique vient d’être étudiée par le Dr. R. D. M. Vn ingénieur en chef du service des mines, qui en a dresse des cartes bien détaillées, D’après ce géologue rénommé, les couches de schistes an sans fossiles, probablement d’äge silurien ou devonien, qW fot- ment la base des terrains de cette ile ont été plićes el soulevées par des forces souterraines. Ces schistes percés par des granits sont recouverts caires appartenant à la periode carbonifère. Ensuite ont eu lieu des éruplions de diabases el de gade mais comme tous les dépóts mesosoiques font oon défaut, il en résulte que le terrain entier a été soulevé ke ensuite resté au dessus du niveau de la mer, depuis "P> carbonifère jusqu’au commencement de la période a Pendant la période tertiaire ancienne ou éocène des me der conglomerats, des marnes, des grès ainsi que dee | de houille et de calcaire ont été déposés dans des me e: fondes qui étaient en correspondance avec la mer environnan”” de cal- 427 La période miocène, s’est caractérisée par des éruptions Vandésite et de basalte. Par suite des soulèvements partiels ala fin de la formation éocène, la mer a été refoulée de l'intérieur de l'ile, de telle sorte qu’elle ne couvrait plus que les couches anciennes à Pest de Pile. Aux époques quaternaire et récente tout le terrain, du nord au sud, a été soulevé davantage en se pliant et a été derforé par une rangée de volcans. Les groupes d’iles qui se trouvent a Test de Sumatra ont élé formés par le soulèvement partiel des schistes anciens, sur lesquels des couches miocènes avaient été déposées par les eaux de la mer. Ainsi nous avons pu constater pour Sumatra. i 1° un plissement et soulèvement des schistes anciens pendant la période précarbonifère. 2° un soulèvement général dans un temps post-carbonifère durant jasqu’ä la période tertiaire. 5° un abaissement général au commencement de la pe- riode tertiaire. 4 un soulèvement dans un temps post-miocène , proba- bement quaternaire. Depuis, la forme de Sumatra était à-peu près telle que nous la trouvons aujourd’hui et elle n’a été modifiée depuis que par les alluvions des rivières actuelles. i En examinant la carte de Sumatra, nous constatons que | ligne de partage des eaux s'étend de la pointe septentrionale Tina jusqu’au détroit de la Sonde; la chaîne de montagnes qui forme cette ligne est pour la plus grande partie une série de volcans. Ä ‚es soulèvements de terrain et des transformations géolo- siques se sont également manifestés à l'est de Sumalra, AUX “poques que nous avons indiquées pour cette ile et ont donné "alssance á la presqw'ile malaise, aux archipels de Riouw et de Linga, ainsi qu'aux iles de Banca et de Billiton et il y a lieu remarquer que la ligne qui unit les points culminants de ces 428 diverses contrées est presque parallele à Faxe de Sumatra. Toutefois c’est un fait remarquable que Paxe de Sumatra el celui de Java se coupent dans le détroit de la Sonde sous un augle obtus, tandis que la ligne qui joint les points eulminanls à Pest de Sumatra s'infléchit dans la partie méridionale de Banca pour prendre vers l’est une direction parallele à Faxe de Java. En consultant une carte marine, p. e. la carte anglaise, » South- ern China sea”, qui réunit tous les détails des autres cartes de ces contreés, il est assez facile de se former une idée dela profondeur de la mer qui sépare maintenant les grandes îles de la Sonde et de voir que les îles de Pelawang , de Bornéo de Java et de Sumatra sont séparées du continent asiatique par une mer pet profonde, tandis que les eaux qui entourent celles de Célebes, des Moluques et des petites îles de la Sonde ont une profon- deur considérable. Aussi les géologues ont démontré que la partie occidentale de larchipel malais formait autrefois une partie du vieux continent, dans des périodes géologiques réculées, et que e terres qui se trouvent maintenant isolées comme Bornéo, Malacca, Sumatra et Java ont été unies les unes aux qe Il est probable que cette union existait à la fin de la periode terliaire et que le soulèvement du terrain de Sumalra el de Java au commencement de l’époque quaternaire, a élé accompagné d'un abaissement équivalent en d’autres parties, de sor que les eaux de la mer ont pu entrer et séparer les terrains qui se présentent maintenant comme des îles. Java auront tandis Aussi Apes la séparation. les iles de Sumatra et de été bornées à Pouest et au sud par un océan profond, que de lautre côté la mer est restée peu profonde. pour Sumutra les alluvions des rivières ont aisément pu donner ais ambi. et de naissance aux vastes plaines de Palembang, de Djamb € í 7 ; Posa e SA n Siak, tandis que ces rivières se sont agrandies suecessivene MEE Ee EN SOSA neer zob aj ERIN le 429 el ont transformé la côte est de File en des deltas marécageux couverts d'une végétation luxuriante. L'ile de Banca, autrefois bien éloignée de Sumatra, n’en est séparée maintenant que par un détroit peu large par suite de l’agrandissement annuel de Sumatra par les alluvions. À l'ouest de Sumatra ne se trouve aucune rivière d'importance. La séparation des grandes îles désignées plus haut, par suite du dernier abaissement du sol, ne s’est faite que graduellement et il parait que Pile de Java a été séparée la première, pendant que les autres étaient encore unies au continent. Sur la carte marine nous pouvons suivre les faits qui nous en donnent la preuve. En joignant les points ou se trouve e chiffre de 25 brasses de profondeur entre les iles diverses, _ Aus voyons que la ligne qui en résulte commence à la baie des Lampongs , qu'elle se courbe dans la mer de Java vers la ele sud-ouest de Bornéo et que la profondeur du détroit de Karimata et de la mer entre Bornéo, Sumatra et Malacca le surpasse guére les 25 brasses. e Quant a Pile de Java, la ligne de profondeur de 25 brasses sut la côte ouest en s’en rapprochant dans le détroit de la Sonde ‘en sen éloignant dans la partie occidentale de la mer de Java, mais parallelement à Pautre ligne qui unit Sumatra a 0, de sorte qu’elle en reste séparée par un détroit aupres - des ilots au nord de la baie de Batavia. En d’autres mots: sil nous était possible de faire élever le sol seulement de 42 mètres, également dans toute l'étendue du terrain dont il s’agit ici, la mer serait refoulée entre les iles de. 0, de Sumatra et la presqwile malaise, qui se trouveraient "unies, tandis que Pile de Java resterait séparée par un détroit h Peu de largeur, à cause des changements recents au fond de ME, Produits par les dépôts des grandes rivières, mais ce | a dù être plus important dans les périodes reculées. Wi aussi vraisemblable que dans les périodes qui précédent Paration de Java, les diverses especes d’oiseaux qui 450 peuplaient ce coin du continent asiatique, ont été à peu près les mêmes pour toute Pétendue de la contrée. Aussi il n'y aurait rien d’extraordinaire, si quelques parties d’un si vasle terrain eussent possédé quelques oiseaux spéciaux, qui ne se trouveraient pas en d’autres endroits , mais la grande différence qui existe maintenant entre l’avifaune de Java et celle des autres iles n’est devenue prononcée qu'après sa séparation. Dans les temps réculés, quand toutes les îles étaient unies, la richesse en diverses espèces d'oiseaux doit avoir été mt: dre qu'après la séparation de Java. | A partir de cette époque Pavifaune de Java s'est trouvé dans d'autres circonstances que celle de Pautre partie encore restée unie au continent. Il paraît qu’ensuite les terres qui forment actuellement Sumatra, Bornéo et Malacca ont donné abri à une grande quantité d'oiseaux terrestres, provenant d'ailleurs, et que l'immigration de la plupart des espèces de la famille des Phasianidae date de ce temps. Cette période de migration coincide probable: ment avec l’époque glaciale au nord du globe terrestre. Les faisans et d’autres oiseaux qui ne se trouvent pas à Java ne pouvaient se répandre sur cette ile à cause de là séparation par un détroit. Après l'époque glaciale, plusieus de ces espèces seront sans doute retournées vers le nord ou ka le nord-ouest, mais d’autres qui s'étaient acclimatées ol bien accomodees y seront restées, möme aux époques ou les iles de Sumatra et de Bornéo étaient séparées á leur tour. De cette maniére on peut expliquer pourquoi á Java il mangu? plusieurs espèces et genres actuellement spécialement malais € pourquoi le nombre total des espèces de Java est bien moindre que celui des autres îles. Toutefois il ne faut pas perdre de vue que les gear? volcaniques peuvent avoir apporté des changements considérab à dans la nature vivante et que ces changements peuvent ai eu leur influence sur Pavifaune. A 451 Nous avons eu l’oceassion d’être témoin de changements pareils lors de Péruption récente du volcan de Krakatau, en faisant un voyage dans la partie méridionale de Sumatra, quelques jours après cette catastrophe, qui a détruit plusieurs villages au bord du détroit de la Sonde. ` La plus grande partie de la résidence des Lampongs fut alors couverte par la pluie de cendres, qui accompagnait 'éruption finale du volcan. La baie des Lampongs avait à sa surface une couche de pierre ponce d’une épaisseur de plusieurs pieds. Le paysage offrait un triste aspect à cause des cendres qui couvraient toute l'étendue du sol sur une epaissew de 1 à 1 centimètres. Tous les arbres avaient perdu leur feuillage et leurs fruits; Mne quantité immense d'insectes ont été détruits par cette Glastrophe. Des singes, des oiseaux et d’autres animaux devenus aveugles par les cendres entrées dans leurs yeux, devin- fent une proie facile pour les indigènes. Les oiseaux qui se nourissent de fruits et la plupart des insectivores ne trouvaient plus de nouriture dans ces paysages el émigrèrent vers d'autres regions ou bien moururent. Tout pres de Telok Belong, la “pitale des Lampongs, dont il ne restait que quelques maisons, nous vimes quatre grands oiseaux dela famille des Bucerotidae, © dirigeant en haut des airs vers le sud; un d'eux exténué de fatigue et probablement d'inanition , s'abaissait de plus en plus et it par tomber dans la mer , tandis que les autres poursuivaient route, Des circonstances semblables ont dù se présenter en diverses TN de Java, à la suite d'éruptions volcaniques et plusieurs "seaux ont sans doute péri, tandis que d'autres ont été forcés Signer d'autres régions de File. Ainsi l'avifaune de Java diffère de celle de Sumatra et de "0 II nous faut maintenant signaler d’autres particularités U donnent un caractère spécial à Fornithologie des diverses iles. 452 Les cas que vous venons de citer précédemment, que diverses espèces se trouvant dans une des îles ont des représentants très alliés dans les îles voisines, ne peuvent pas être mis seule- ment sur le compte de la longue séparation des îles où ils se trouvent. En supposant que les ancêtres de ces oiseaux aient été d’une seule espèce et que seulement, par suite de la séparation, leurs descendants, vivant dans des conditions différentes aient pu subir des changements dans le cours des siècles, par des fails accidentels, on donne une explication darwinienne qui nous parait très invraisemblable. Mème en acceptant que la disposition pour de tels change- ments ne soit pas égale pour tous les oiseaux et que les mem- bres de certaines familles peuvent se changer plus facilement que ceux des autres, si les conditions d'existence sont devenues différentes, il ne faut pas perdre de vue que ces changements ne se sont manifestés que pour un très petit nombre, et que la majorité des espéces qui vivent dans des circonstances diflé- rentes d'autrefois, ne présentent aucune transformation, selon les iles, ni en plumage, ni en dimensions. Donc, si des transformations ont pu se produire chez quelques espèces, nous croyons qu'il s’agit alors de changements dont on ne peut expliquer la cause. Pour beaucoup de phénomènes de la nature, d'en comprendre le but, mais cependant il est vrai que we la plupart nous ne pouvons pas du tout en expliquer la cause, soit que celle-ci soit au dessus de notre compréhension, soil que des observations spéciales nous manquent. il est facile A ce propos nous croyons devoir rappeler ici la définition scientifique du mot »espéce” en zoologie. SC Si dans le régne animal on trouve un certain nombre d'individus qui montrent le même caractère, on les considère comme appar nant à une espèce, de sorte qu’une espèce comprend tous les w dus pareils qui descendent de parents semblables a eux et qui et duisent une postérité similaire, soit qu ils parcourent des dest" 455 de développement petits ou grands, peu remarquables ou bien extra-ordinaires. En observant un certain nombre d’individus qui d’apres cette definition appartiennent a la même ‘espèce, on parvient néanmoins à en trouver quelques uns qui diflérent un peu des autres. Si ces petites différences ne se présentent que chez un très petit nombre et ne paraissent pas être constantes, on suppose qu’elles proviennent d’un état anormal et qu’il s'agit alors d'une » variété individuelle.” (1) Si au contraire ces petites anomalies paraissent constantes pour toute une série d'individus, on les attribue à des influences du dehors et on donne à ces individus le nom de »variété.” Ces variétés peuvent avoir des caractères différentes et c'est Pourquoi on a eu l’idée de désigner sous le nom de »conspecies” M »subspecies” la série d'individus qui diffèrent des autres, mais sullisamment pour en faire une espèce différente et sous le nom de »variéte locale” d’autres individus, pour exprimer que la variété a été produite par l'influence du climat ou de “irconstances locales non encore déterminées. les principes, si peu prócises qwils soient, forment la base sur laquelle S’appuie la classification artificielle en zoologie. On conçoit que ce genre de classification laisse quelque latitude dans la determination des espèces, c'est ce qui à donné lieu a des divergences sur ce point. Prenons pour exemple le grand martin-pêcheur, Pelargopsis ‚ ocephala L. une espèce qui a été observée sur le continent > jusquà Siam et Malacca, à Ceylan aus Philippines, à » Billiton, Banca, Sumatra et Java. Cet oiseau a le bec et les pieds d’un beau rouge-corail. Les nn la queue sont d’un bleu terne, tirant pius ou moins be ert, tandis que le dos est d'un bleu clair argenté. Wee sea parties du plumage sont d'une oon de rouille 20] chez les adultes la teinte brun-gris sur le dessus + | - 8 ) Zare, Handleiding tot de dierkunde. Deel I, pag- XXIV. 454 de la tete, sur la nuque et les joues. Les nuances des plumes de la tête présentent des variations suivant les individus ou même suivant les localités, cette teinte brun-gris est foncée chez les individus de Ceylan et de Sumatra, plus ou moins claire chez ceux du continent de l'Inde, de Java et plus particulièrement de Bornéo , mais comme elle présente, des variations individuelles dans une même localité, il est impossible de trouver des lignes de démarcation précises pour les localités précitées (1). Aussi le Dr. Senreeer et avec lui d’autres naturalistes n'y voient qu’une seule espèce. Mr. SHARPE, ornithologue anglais distingué, les divise au contraire en différentes espèces en prenant pour base les variations des plumes de la tète. Il en résulte que les naturalistes ne sont pas toujours d'accord quand il s’agit de la détermination précise d'une espèce et cela n’est pas seulement le cas pour la Pelargopsis leuco- cephala, mais encore pour beaucoup d’autres oiseaux. Aussi est-il plus fréquent de voir qu’un oiseau découvert et décrit par un ornithologue comme formant une espèce nouvelle. est reconnu quelque temps après par d’autres ornithologues comme appartenant à une espèce déjà connue. Si done les principes, sur lesquels nous établissons la class: fication en espèces, manquent de précision, il ne faut pe Fattribuer au plan de la Création, mais seulement à ce que le système de la nature est au dessus de l'esprit humain. Ils ne nous est pas non plus possible d’expliquer comment des changements ont pu se produire dans une espèce depuis sa création; nous pouvons toutefois constater différents fails de ce genre, avec une certaine vraisemblance. Dans les parties sauvages, les »jungles” des iles de Borne: de Sumatra et de Malacca on rencontre presque toujours š Coucou de grande taille, dont nous avons parlé plus haul en le désignant sous le nom de Ramphococcyx erythrognatus. Qwon Fobserve dans les plaines de la partie orientale de Bornéo ou bien au pied du Radja Bassa, le volcan éteint qu > í „46. (1) SGRLEGEL. Oiseaux des Indes Neêrlandaises, Martins-pócheurs. Pig R 455 forme la pointe méridionale de Sumatra, les individus présentent toujours les mémes caractères, la mandibule supérieure verte el Pinférieure rouge. En face du Radja Bassa se trouve la cóte occidentale de Java, qui n’en est séparée que par un détroit de quelques lieues de largeur, de sorte que d’une côtè on peut apercevoir l’autre. En parcourant les jungles de cette partie de Java, on par- vient à découvrir le même Coucou, qui diffère de ses con- génères non-javanais par la couleur noire ou lieu de rouge de la mandibule inférieure. ll en est de même pour toute Pile de Java. Il nous paraît invraisemblable qwa Pépoque réculée, où Java était encore uni à Sumatra, les ancêtres de l'espèce jwanaise aient été limités dans leur distribution géo- graphique comme leurs descendants le sont de nos jours, mais si l’espèce (Ramphococcyx curvirostris) existait déjà alors telle qu’elle est actuellement, Vautre espèce occupant également les mêmes contrées que maintenant, toutes les deux auraient dù se trouver aussi bien dans le sud de Sumatra que dans la partie occidentale de Java, Pune à côté de l’autre. La vérité est qu’on ne trouve le R. curvirostris à mandibule Wlérieure noire qu'à Java et l'autre seulement à partir de la côte opposée du détroit de la Sonde. I faut done croire que celte dernière espèce (R. erythrognatus) occupait autrefois aussi la partie du monde où se trouvè maintenant Java, mais qu'après sa séparation du continent z contrée étant devenue ile, l'espèce aura subi une transfor- ze Hei, tandis qu’elle est restée la même dans les autres » même après la séparation du continent. cause de ce changement échappe complètement à notre %neeplion; il nous est tout à fait impossible d'expliquer comment. et pourquoi, le climat et les conditions de vie élant En Cé espéce les mêmes d'un côté ou de l'autre du détroit Sonde, _ Toutefois jl nous paraît que cette transformation wa pu 456 se produire que par l'intermédiaire directe de la Puissance créatrice. De même nous ne nions pas que le Hapalharpactes macklotii du continent de Malacca et de Sumatra ait pu subir des transformations pour Java, après que cette dernière ile était formée, mais nous ne pouvons expliquer cela dans le sens de la théorie darwinienne. Dans la presqu’ile de Malacca et dans les iles de Sumatra el de Java il existe un beau martin-pécheur qui y est sédentaire et que l’on connaît sous le nom de Lacedo pulchella, tandis que son congénère de Bornéo, connu sous le nom de Lacedo melanops, lui est absolument semblable, sauf une différence dans Phabit du male adulte, celui-ci ayant le front, les côtés de la tête et la nuque noirs au lien de rouge-brun comme l’autre. Toutefois cette différence ne regarde que Poiseaux mäle, les femelles des deux espèces "se ressemblent parfaitement, aussi bien sous le rapport de Vhabit que de la dimension. Sans doute, dans les périodes réculées où toute la partie occidentale de l'archipel malais était encore unie au continent asiatique et lorsque la division en diverses îles ne s'était pi encore faite, l'oiseau qui habite maintenant Bornéo ne possédait pas encore les modifications pour lesquelles les ornithologues lont séparé actuellement sous un autre nom. i Ce fait est bien remarquable, car il prouve qui la dar? seule de la séparation de l'espèce ne peut pas être rógardee comme jouant un róle prépondérant pour arriver 4 une modifica- tion d'habit, car Pile de Java a été séparée beaucoup plus long temps du continent, que celle de Bornéo sans que la modification susnommée se soit manifestée dans l’habit de l'oiseau javanal: Des exemples que nous avons cités plus haut, que keng oiseaux de la même espèce peuvent présenter de petites diffé- rences suivant les iles qu’ils habitent, nous concluons que des observations n’ont pas encore été faites en asse? grand nombre pour constater avec certitude la non-existenee de deux variétés l’une à côté de Pautre dans une même ! nika AT eat wt Ee, en SP PE at, dë y \ iK ja El a 457 et qu'il se peut bien que des explorations ultérieures viennent démontrer que les particularités considérées comme spéciales aux individus des iles, se trouvent aussi chez ceux d’une ile voisine. Nous ne comprenons pas pourquoi une seule différence dans la couleur de la mandibule inférieure puisse étre une raison pour séparer une série de Ramphococeyx en deux espèces, landis que pour un autre oiseau, déja nommé, le Cymborhynchus macrorhynchus les différences sensibles entre les individus provenant de Bornéo et ceux de Sumatra et de Malacca parais- sent insuffisantes à la science pour les séparer. L'oiseau de Bornéo a toujours les trois pennes caudales externes Cun noir uniforme, tandis que les autres s’en distinguent par des tâches blanches à l'extrémité de ces mêmes plumes. Un des ouvrages les plus répandus sur Phistoire naturelle de ces contrées est sans contredit l'oeuvre d ALFRED RUSSELL Warzace. » The Malay archipelago, the land of the orang-ulan and Ihe bird of paradise” dont le professeur Vern a fait une traduction en hollandais, enrichi de notes explicatives. Get ouvrage. remar- quable à plus d’un titre, nous fait connaitre la faune de l'archipel Malais, mais il est toutefois à regretter qu'il soit trop imbu d'idées twinniennes, le public ne pouvant pas contrôler la vérité des faits qui forment la base de ses théories. En ce qui concerne l’ornithologie de la partie de l'archipel dont nous nous occupons dans le présent traité, nous devons constater que nos observations diffèrent en quelques points de celles de l'ouvrage précité. Le savant naturaliste anglais constate la difficulté d'expliquer “omment différents animaux qui sont communs ou qui ont des prósentants alliés à Java et à Siam ainsi qu'à Java et unge "Himalaya peuvent manquer complètement aux iles inter- S de Bornéo de Sumatra et de Malacca. am exemple il cite entre autres 1°. le Crypsirhina varians à quil prétend être commun à Java et à Siam sans se trouver matra et 2° les genres de Pteruthius, Arrenga, Myiophoneus, 458 Zoothera, Sturnopastor et Estrelda, se trouvant dans diverses parties du continent indien, qui possedent également des représentants à Java sans en avoir a Bornéo ou à Sumalra. De plus il prétend que le Pneupyga pusilla, petit oiseau, qu'on rencontre dans les régions montagneuses de Java se trouve aussi dans les forêts de l'Himalaya sans que sa présence soit constatée à Sumatra ni à Malacca. La vérité est que ces espèces ou genres n’avaient pas encore été trouvés à Malacca ni à Sumatra sans que cependant leur non existence dans ces terrains füt certaine. Et en effet le Dr. Beccari trouva quelques années après la publi cation du »Malay Archipelago” dans le centre de Sumatra pl sieurs genres dites Himalaiennes, par exemple Cochoa, Brachy- pteryx, Pteruthius, Arrenga et Pespéce Pneupyga pusilla el il fut en même temps assez heureux pour pouvoir y constater la présence de plusieurs espèces comme: Myiophoneus flavirostris, Ptilopus porphyreus, Geopelia striata, Macropygia leptogram- mica et Macropygia ruficeps, que WaLiace avait indiquées comme spéciales à lile de Java. Ce qui est plus, la présence du Crypsirhina varians et à Bornéo était depuis longtemps un fait certain, © ayant déjà été découvert par Rarrces dans la première et par Cnoockewir dans la dernière de ces iles. Warzace a dok eu tort de négliger ces faits et de citer cet oiseau comme une preuve de relation directe entre Java et Siam. Les découvertes récentes de Mr. Wray montrent 4 partie montagneuse de la presqu’ile de Malacca possède plo: sieurs oiseaux communs à [Himalaya ainsi qu'à Sumatra. Parmi les derniers il se trouve des espèces jusqu'alors considérées comme spéciales à cette île. Mr. WALLACE DE pe vait être au courant de ces découvertes qui furent faites apr la publication de son ouvrage, mais il aurait dù ne pas négliger a Sumatra et oiseal ue la H SE kat ne d'admettre la possibilité de ces découvertes ultérieures el | pas établir l'hypothèse qu'il a émise en se basant sur observations qu'il croyait invariables. BY W ET ne 459 Dans une oeuvre qui parut plus tard, le »Geographical Distri- hution of animals”, il prétend entre autres que Siam et Java d'un voté et Sumatra, Malacca et Bornéo de Fautre, ont dù être réunis respectivement les uns aux autres à une certaine période géologigue, mais de telle sorte que pendant que Java et Siam étaient réunis, Malacca, Bornéo et Sumatra devraient être couverts en totalité ou en partie par les eaux el vice versa. (!) Cette hypothese si risquée qu’elle soit et si invraisemblable qu'elle paraisse, fut néanmoins acceptée pour chercher à expli- quer la prétendue coïncidence de quelques espèces d'animaux dans les dites contreés. II ne nous appartient pas de relever les autres inexactitudes qui se trouvent dans ses considérations sur Vavifaune de Java, comparée à celle des autres iles voisines; toutefois il nous a paru utile à montrer comment un naturaliste aussi distingué que Mr Warrace a pu se laisser entrainer à faire des hypothèses dont le besoin ne se faisait nullement sentir. Dans son dernier ouvrage, paru en 1880, sous le litre "kand life, Warzace parait avoir modifié un peu sa théorie sw ce point; toutefois il n’y tient aucun compte des découvertes faites par Beecanı et Bock. De plus il y prétend que le Harpactes oreskios (2) qui se trouve aussi bien á Java qu’a Sumatra, Bornéo et en Birmanie west commun qu'à Java et a cette dernière contrée. l nous faut encore faire mention d'un fait qui a fortifié Mr. Wuer dans sa théorie, mais qui ne me parait pas encore suffisamment expliqué. C'est la présence du paon à Java, le Pavo Muticus, Cet oiseau n'existe nullement à Sumatra, ni à Bornéo (1) That Siam aud Java in the one hand and Sumatra, Borneo and @lacca on the other, must have been brought into some close connection en Carlier than the newer Pliocene period, but while the one set of coun- Ties were having their meeting, the other must have been by some means got ut of the way.” Lib. cit, Pag. Pt. I, pag. 353. ©) Synonyme à Oreskius gouldii. 440 ni au sud de la presqu’ile malaise, tandis qu'il se trouve en quantité en Birmanie à Siam, Aracan, Tenasserim et Chittagong. Nous croyons que le paon de ces contrées a été introduit dans Tile de Java à l’époque où les missionnaires bouddhistes étaient répandus à Java pour y convertir la population et que depuis le paon devenu sauvage, s’y est multiplié. Dans ce temps-là Angkor, la vieille capitale des Khmer étail tellement florissant que des auteurs Pont appelé le Jerusalem du Boudhisme dans ces contrées. ` Det princes javanais se mariaient alors avec des jeunes filles de haute naissance d’Angkor et il est très probable qu'ils ont emmené des paons comme oiseaux de luxe. Les bouddhistes de l’Hindoustan ont également introduit la culture du riz à Java et y ont introduit les premiers buflles. Il est certain aussi que dans ce temps-là on avait déjà des oiseaux de cage. Une espèce, probablement transporlee de celle manière par les Hindous, est répandue dans File de Java el sy est propagće. Cest un petit oiseau de la famille e Fringillidae: Amandava (Estrelda) punicea, qui attire [attention par son beau petit bec cramoisi et son joli plumage rouge foncé tacheté de blanc. Cet oiseau originaire des Indes anglaises parait ne se {rot dans notre Archipel qu'à File de Java et dans File de Lomboch, et est désigné par les malais de Batavia sous le nom »bouroung priet Bengala”, c'est à dire oiseau priet (?) de Bengale. ver L'énumération des oiseaux qui se trouvent dans les iles la Sonde n’est qu'un catalogue de toutes les espèces qu'on Y a trouvées, mais elle ne donne aucun renseignement SE leur abondance, ce qui est bien à regretter, car ainsi on ne réussi pas à se donner une juste idée de lornithologie de ces iles Prenons par exemple pour Pile de Java, la famille des ec tins-pécheurs, dont les especes suivantes existent dans cette ile () Un autre petit oiseau de la famille des Fringillidae indigène de Jar avec lequel on le compare. * Free ae ses E Gees er 441 Alcedo bengalensis. » meninting. » €UryZzOnNa. » beryllina. Pelargopsis leucocephala. Ceyx innominata. Callialcyon coromanda. Caridagrus concretus. Lacedo pulchella. Entomobia cyaniventris. Sauropatis chloris. et » sancta. Depuis plus de 12 ans que nous nous oceupons de Porni- thologie de la partie occidentale de Java, nous ne sommes pas encore parvenu à nous procurer un seul individu des espèces d Alcedo bengalensis, d’Alcedo euryzona ou de Caridagrus concretus. Il parait que les représentants de ces espèces sont extrêmement rares dans la partie occidentale de Pile, tandis que d’autres comme la Sauropatis chloris, la Pelargopsis leucocephala, et les Alcedo meninting et beryllina s'y trouvent en quantité. La Sauropatis chloris surtout et très repandue dans tout l'intérieur, même dans les contrées montagneuses, tandis que la Sauropatis sancta ne se trouve que de temps en temps Sur les bords de la mer, lors de ses migrations. Ceyx innominata et Entomobia cyaniventris sont assez abondantes , la première sur les bords des petites rivières garnis de brousailles, la “onde dans les rizières. L’Alcedo meninting, une petite espèce, ES se trouve que sur les bords de la mer. Jamais nous le l'avons rencontré dans l'intérieur. Lacedo pulchella nous est "e fois parvenue de l'intérieur de Bantam et Callialeyon “romanda une seule fois des environs de Batavia. Le Cari- : dagrus concretus si rare à Java est au contraire très abondant File de Billiton, où il vit dans les bois parcourus par de Petits ruisseaux, en compagnie de la petite Ceyx innominata. Il est 442 donc à désirer que les naturalistes explorateurs fassent mention de la quantité des différentes espèces d'oiseaux qu’ils rencontrent afin qu’on puisse se rendre un compte exact de la richesse en individus dans les contrées exploreés en indiquant par des signes conventionels si une espèce est rare ou abondante. Batavia, 2 Juillet 1889. UITKOMSTEN VAN METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN IN NEDERLANDSCH-INDIÉ GEDURENDE Januari, Februari en Maart van het jaar 1889. DOOR Dr. S. FIGEE. Secrelaris der Koninklijke Natuurkundige Vereeniging. A. Waarnemingen van de windrichting. Gedurende de jaren 1886, 1887 en 1888 werden op een dertigtal plaatsen in den Ned. Ind. Archipel driemaal daags waarne- Mngen gedaan van de richting van den wind. Deze werden in het Tijdschrift der Kon. Nat. Vereeniging Pgenomen , tegelijk met eenige andere meteorologische waar- nemingen onder den titel »Meteorologische waarnemingen in Nederlandsch-Indie.” Daaraan werden toegevoegd de uitkomsten ri Windwaarnemingen voor het morgen-, middag- eu avond- “ur, in den vorm van Noord- en Oost-componenten der wind- tichting, en pra ur nt de à Helge} = nemingen Bing gen, ee Waarnemingen aanmerkelijk uit te breide 444 Daartoe werd, namens het Bestuur der Koninklijke Natuur- kundige Vereeniging de medewerking verzocht van een aantal personen in verschillende deelen van den Archipel gevestigd. Deze medewerking, door tusschenkomst van de Hoofden van Gewestelijk Bestuur ingeroepen, werd met de meeste welwillend- heid toegezegd. Van het meerendeel dier plaatsen werden de waarnemingen geregeld ontvangen, slechts van enkele, waaronder belangrijke punten , tot nog toe in het geheel niet. In de eerste tabel vindt men de Geographische ligging der plaatsen, voor welke waarneming werd toegezegd. Het aantal daarvan bedraagt 80. Meestal zijn die plaatsen aan zee of dicht daarbij gelegen. Toch komen er eenige voor, op Sumatra en Borneo, die meer landinwaarts gelegen zijn. Het groot aantal der waarnemingsplaatsen maakt de publicatie in extenso te kostbaar, daarom worden hieron- der slechts de resultaten voor elk tiental dagen medege- deeld. In de tweede tabel vindt men de componentensommen voor elke decade, gedurende de drie eerste maanden van het jaar, voor den morgen, den middag en den avond. Zooals reeds vroeger werd uiteengezet, worden deze componenten in Noordelijke en Ooste: lijke richting verkregen door het tienvoud te nemen der cost nussen en der sinussen van den hoek welke de waargenomen richting maakt met de Noordrichting. Deze hoek wordt geteld van het Noorden door het Oosten en het Zuiden naar he! Westen. Zuidelijke en Westelijke componenten worden dus negatief. De algebraische som voor elk tiental van dagen is dus de componentensom die in de tweede tabel wordt medegedeeld Positieve getallen zijn daarbij Wet afgedrukt, negatieve OP gewone wijze. Voor windstilte, rondloopende of variabele wind wer genomen de componenten o en o. Voorkomende hiaten in de waar” nemingen werden zooveel doenlijk door interpolatie aangevuld. Door deze bewerking gaat natuurlijk de kennis verloren den a En EA NE Er ee 445 van de verschillende windrichtingen, welke hebben medege- werkt om die resulteerende componenten te leveren. Het is im- mers onmogelijk uit een resultante de samenstellenden af te leiden. Toch kunnen de medegedeelde componenten nog wel het een en ander over de oorspronkelijke windrichtingen leeren. De waarde toch van een decade-component kan nooit grooter dan 100 zijn. In dat geval moet de decade-component in de andere hoofdrichting noodzakelijk zul zijn. De som van beide com- ponenten is dan = 100. Dit is het geval wanneer de wind standvastig uit een der hoofdrichtingen waait. ` Want hij voortdurend uit NO. ZO. ZW. of NW. richting dan neemt de eene component toe, de ander af en wel zoo dat beide gelijk worden en wel = 70. Hun som is dus 140; dit is de grootste waarde welke die som kan hebben. Voor het overige kan deze som der Noord en Oost componenten , zonder aanzien des teekens bij elkander gevoegd, slechts kleiner worden door het varieeren der windrichting. Hoe veranderlijk de Wind is geweest, hoe kleiner de som. In de derde tabel vindt men de uit de tweede afgeleide Windrichting. = Regenwaarnemingen. Onder deze rubriek vindt men de uitkomsten van de waarnemingen van den regenval. Men vindt hier voor elke maand: 1° den totalen regenval, 2 het aantal regendagen, 3. de grootste dagelijksche hoeveelheid regen. Voor de meeste waarnemingsplaatsen werden bijzonderheden Omtrent ligging etc. reeds vroeger medegedeeld. Omtrent de nieuw bijgekomen plaatsen is het volgende bekend. SS: suikerfabriek in de afdeeling Buitenzorg, residentie Maria, op een hoogte van 1660 voet boven het oppervlak der zee. Tandjong, Lenah-abang, Brebes, Kelangoengan , Bandja d Sindanheula , e gelegen in de afdeeling Kaligogo , Tjibandoeng , all u d roomgebied der 30 "es der residentie Tegal, binnen het st 446 Babakan, Kaboejoelan en Djengkellok rivieren. De waarnemingen geschieden, met regenmeters K. N. V., ten behoeve der irrigatie. Tjepogo ol Soekaboemi, gelegen in de afdeeling Bojolali, residentie Soerakarta op 3170 Rhijnl. voet boven „zee, aan de Oostelijke helling van den Merapi. Regenmeter K. N. Y. Mongkong, Bandjar-negara, Wonodadi en Poerworedjo, gele- gen in het stroomgebied der Serajoe-rivier, aldeeling Bandjar- negara der residentie Banjoemas. De waarnemingen geschieden ten behoeve der irrigatie. Regenmeter K. N. V. Tanaroem , residentie Bezoeki, Regenmeter K. N. V. Kata Boeroeg, aan den Stak-ketjil, afdeeling Siak, residentie Sumatra's Oost-kust. Regenmeter K, N. V. Madewang en Ganda Soelli, ondernemingen van de Baljan- maalschappij, eiland Batjan. Regenmeter K. N. V. Tegaman- Estate, tabaksonderneming van de Maruda-bay- company, Britsch Noord-Borneo. Regenmeter K. N. V. C. Meteorologische waarnemingen te Tjlbodas. Ook de waarnemingen te Tjibodas gedaan worden hier slechts in uitkomst gegeven. Daar de minimum-thermometer in wanorde was geraakt, werd in plaats van de aanwijzingen daarvan voor de laagste temperatuur van den dag aangenomen de -temperatuur die des morgens om 6 uur aan den gewonen thermometer werd waal- genomen. Te Bałavia valt regelmatig de laagste temperatuur van den dag op dat uur, en men mag veilig aannemen dat dit te Tjibodas ook het geval zal zijn. De gemiddelde dagtemperatuur werd berekend uit de tem- peraturen die te 6%., 12%, en 18", zijn waargenomen, met be- hulp van de volgende formule: tw = (+ big en he 5 447 waarin n een een factor voorstelt, die nil de waarnemingen te Batavia op dezelfde uren gedaan, met behulp van dezelfde formule is berekend geworden. Voor Batavia toch is fp, de 24 uur gemiddelde, bekend. Dit getal n bedroeg voor de zes eerste maanden van het jaar 1889: Baal. 098 AGE Cee PN O Bar: 00 Me a kr 00 LO Ook de gemiddelde betrekkelijke vochtigheid werd op de- zelfde wijze berekend, met behulp van de waarnemingen te Batavia gedaan. De factor n bedroeg daarvoor: in Januari `, . . . 1.09 in Aloe EE ei 106800 86-05, 06238 PZG... (100 5 an oa Uit de gemiddelde temperatuur en de gemiddelde betrekkelijke vochtigheid laat zich de gemiddelde dampdruk gemakkelijk berekenen, met behulp van de tabellen die volgens de resul- taten van REGNAULT’S proefnemingen vervaardigd zijn, en Waarin men de grootste hoeveelheid waterdamp kan vinden die de lucht bij eenige temperatuur kan bevatten. Het verschil van dit maximum-bedrag met den aldus bere- kenden dampdruk vindt men eveneeus onder de resultaten medegedeeld onder den naam: dampgebrek. Dit meteorologisch element is minstens even belangrijk , als de betrekkelijke vochtigheid. Volgens Prof. Buiss Batter hangt de verdamping meer af van het verschil dan van het quotient der waargenomen en der mogelijke dampspanningen, Een groot verschil, als bewijs dat de hoeveelheid water in den atmospheer betrekkelijk gering is, zegt ons te gelijkertijd dat de warmte-uitstraling sterk zal kunnen zijn. KammenmaNx en anderen hebben waar- 448 > genomen dat een aanmerkelijk verschil in spanning ge woonlijk door een daling in temperatuur gedurende den volgenden nacht gevolgd wordt. (Buis Barror. Nederlandsch Meteorologisch Jaarboek voor 1888, pg. XIV). Voor de gemiddelde hewolking is eenvoudig genomen de gemiddelde der waarnemingen te 6%, 12% en 18". gedaan. GEOGRAPHISCHE LIGGING DER PLAATSEN WAAR WAARNEMINGEN VAN DE WINDRICHTING GESCHIEDEN. Lengte O. y. SERTIONS. Breedte. Greenwich. Poeloe Bras 95—5' 5—-4% N Oleh-leh 95°--920" 5°—52 N Singkel . ii t eebe E 2 980—23' | PY N. Siboga >. PEA 98°— 46’ 1°—44 N Padang Bnn: ae 99-15 | 1-25 N. m AAA 99—7' 0%—55'N. DANS ne: 1009—21' 0°—58’ Z. RENS Bodjo 000-000 0. 98—51' 02—58' Z Poeloe Pandan . : . . . 1002—8' 07—57 Z Benkoelen. . . RU 102°—15' 3—47 Z. Seroewaij Tenin: a > 98°—10" 4—18 N Medan ` . W BA 982--41' 5-38/ -N. Tandjong Be... . . | 99.46 | 287 N nkalis . Baer os 102—6' 17—28' N. seo. 0,00, (|| 106-306 |-0—007. BG, 0.00, . | 105-160 | 24852 Be. 2.2) , e E Palembang. BRE 2 104—46' 259’ Z Moeara Doewa . ati doken 4°—51 Z Tandjong Kalean. . . . . | 105—8 2—5 Z. 450 STATIONS Lengte 0. v. Breedte. Green wich. Muntok. d 105%—10 2—4 Z Poeloe Besar . 106°— 8’ 3°--55 Z. Langkoeas. 1077—57 20—59 Z. Tandjong Pandan 107—59 2—45' Z. Mendanau . g 1079—21' 2-3 2. Ondiepwater- met 107°—15’ 5°—19' Z Benkajang . 109°— 20’ 1—0 N Sinkawang. 108°—59’ 0’—t5’ N Montrado . 109°—10’ 0°—50' N Tajan 110—14 0X IE Pontianak . 109—20' O=F R Sintang. 111—32' PT Nanga Pinoh . 111°. —387 0°— 8.2 Vlakke Hoek . 104—55 WO Java’s 1° Punt 105°—15 6°—45" Z Java’s 4° Punt 105°— 55’ 6—4 Z Noordwachter. 106°—-28’ 5°—12 Z Edam , 106°-—50/ 59—57! Z Batavia . 106°—50" 6-—11' 2 Boompjes- nk 108°— 25’ 5—56' Z Tjilatjap sx „0 10991 7>—h4' 2 Noesa Kembangan (Tjimiring) 109°— 2’ TA Patjitan. 111—6 g—1Y Z Semarang . 1107—26' 6°—57 2 Poeloe Mandelieke i 110°— 55’ 6-25 Z. Soerabaija . 112° —44' 7—1% Z. Sembilangan . 112—41' pi 1 Soemenep . 115—54' 7—5 L Poeloe Sapoedi 114”—16' ps b Meinderts-droogte 114°— 26’ 7-42 L BOKI pn | Lengte 0. v. SA ELO RR | Breedte. Greenwich. | res e | Zwaantjes-droogle. 115°—7' 7—28' Z Duiven-eiland . 114—28' 8—2 Z Boeleleng . 115°—5’ 8—7 Z Bima 118°—40' 8—2Y Z Koepang 125—54 | 10—10' Z Serwaroe . 127—52 8°—12' Z Sejra 151 —6 7—46' 2 Dobo A 134920" | 5—46' Z. Banjermasin 114°—55’ 5—19' Z. den Bril 118—54 G6—% Z. Makasser . 119°— 24" $P==8* = Z. Bonthain 119—55' 3733. 8. Saleiér. (KI WT 6—1' Z. Tontoli. 120° — 55 105 N. Menado | 124°—50 1°—50' N. Kema . || ‘12525 1—27 N. Taroena | 125°—-92/ CA N: Ternate | 427025 | 00—47 N. Mansiname. 154°—7/ 17-10" de alela. 197° —5% 1—45' N. Patani 128°—50" 0-10 N. Batjan 127°—25’ 058 2. Soela 126—0 pis Z. Kajeli 197—15' | 5—50 Z. Amboina 128°—10/ sr Le Saparoea 128—59' 335-2. Amahei 129°-—0/ 3920" 2. Wahaai 129°—-50' 2.30’ Z. Banda 199°—53" 49-450 A 452 WINDRICHTING. ES ____Neerd en Zuid Componenten. (Sommen). d 3 | = st JNEL 1889. 2 2 KS d & = z i 2 f e 1 a|4 | 8|8 ds 4 EIS | à | 4 | 3 || ere | REE P 1—10 Januari. 65) 61 u — | se. © SAME 48) 37] m — | © 2 W SA 31 Jan —9 Februari.| & o 78 e 8 48 u O g 9 5 D aa sn — | 54 66 7 2 20 F Febr. 10 an: = 26 a: MAL | M 61 215 21 Kai g 26, 14 12 54| 26) 19 żę 13] 16] 20 8 — | ra UA 2 > A 50 53 4 — 81 | 0 3 A | | Ba | Mé 1—10 Januari | S e 24 | * e R s8 f — A | | | D Ae I 11—20 | BR | 44 | 0 2 um 21—30 SV 4! 61 rt Ben 70 47| 721 76 31 Jan.—9 Februari. 5 13 84 57| — 63 36 71! 6, 10 Febr.—19 3 e zal ei — | e 15) us "I Mal H m gsl Gl — | Gi S UN 2 Maart—1l » | 8 11 2] 8 0 — 8 54 Si | 12-21 3 23| 5 48 — | a € » 15 sw Men a 3 u ` | | LA 1—10 Januari, | 34-34 A 323 * 38) Z + 11-20 es 34 u. 22 Y Un 21—30 A Vocal 28) — 1 A a a St m Februari. = | 59 3 — 18) 36 64 7 S |E 1 le 16] — 4 | r 20 » —1 Maart. ` LH] 2 sis R 0, 21 pl ; 2 Maart—11 > $ 15 2! 3! 20 6, 8 d RB 12—21 rag: 14! 17, H ¿q 22—31 , 12 ei wi Al " 4 A 455 WINDRICHTING. Oost en West Componenten (Sommen). du EZ | E? Sia | E | ž 3 | BIE _ tess, bk 3 TT. El à wz hs | à DOCKAL HRC HERE GEZ | | 33 Sia ES Paises i = © An | = 4 ES |= Za = |= BB | | | | | BA | check so 51 18| — 50, 4158/90 20 2 d ‚| ss 82| 13 7 8 35100 4% 14 Boe | © 75 | ME M 64 6110 2 4 =$ Februari. A sel 10 az —:| 16, 56 34100 A SP mea se sz sa — 29, 63 32 38 Mart. | = | za 68 54 | 46 SI 71 5 18 ` Al es spa 11 38 — | 46 48) 56 0 © E > se, 64) 6 34 — | 39 6% EI 62 15 ` | ss 65 38 64 — | 48 44) © n CERS | | | - ý l | | | i NEM. RER p | | | Januari. są sel 16| — | go) 46! 58 23 37| 62 i .| en ss 4 50) 40) 72 17 A 64 « g Sp) 52) 5 — 65, 62 52 | Februar.) 3 | Sz 27, 6 — | 73] asl 31) 4 A # p |3] ee ve «| - a 5 Al 60 36 52 tla. | =| sa. sel 17 | ei ul 48] 53) 66! 73 p. Si sa) en 4| 38) — zel 48 56 42 57 ` B iSi ei rej œ u —:| 20 9 2 90 à es go, 43] B — | 1e) 5 6 3| 60 Ka: | | | | | | H U | | Í À i 3 | | | | | | | BB. | es 53 1| — uj d see 5 B. | si 11 su 47] 3) 14) Y A Ź | ZU 62 20 26. 50 4 2; OGAE | r.| šj SS, 41 A — 23 13 H ze 32 a . > = Ss | | 4 2! | Se |: 55 34 13 — zaj 5 eise 76 8 EL SIS ss es 16, 54) 52| 67| 38 À : 36 25 8 BU — 6 55 31 64! 71 la ; | 42 79 0! 84 4 | e) ul 40 d SS | | | | | | 1 454 WINDRICHTING. > Noord en Zuid Componenten (Sommen). | | (E = : 3 |: | 8 IB 1889. 8 |Ś | s | o | ż LS | em cs er | = | ee = to == EB 3 S a +} a | 5 E S | Sal 3] A Ac oa pa = |» z | | | | | 1—10 Januari. | 8 IE — | | 41 SIL 14 53 Be: ei zi 7) 2 SCH = > | 8] 40 74, se — 48 64 31 Jan. -9 Februari. 8 30 69 57 46 60 10 41 1 x | S | 28 53| 19] — | 54| 5 66 B 20 Febr.—1 Maart. | 5 | 12 41 — | 13) 90 = “u 2—11 "ei Y 20 4?) 21 2 ar 30) 454 E 12-91 » | | 21) sl 33|) 2% ai 56) 0 USE 2231 e ER ss) 4 a aj e 2% m | | | | e | | | | | À 1—10 Januari. | "BEE 3 a ou 8 S 76 p” | a| 16 10 — | — | m s| 22 = Ss > 4 32] 17 76 — | S6 71 | | 31 Jan —9 Februari. = | 24) 68) — Säi 94 a > > = 27 - 40, E S = | à ra [are = || =< eg 1—10 Januari. 22 zę 40 6 an 4 60 ao > | W m8 4 A mw 6 20 21-30 > É 5 s 3 18 2 7 —| 0 81 Jan —9 Februari.! & G2 2| 45 3| 17 AU 28) A 1-1 , 5 S3 41 22 18 28 46, 21 2 20 Febr.—1 Maart. | = 51 54 o 43 45 4 41 311 es en m | ail + 78 10| 28 12—21 » x 93 28 28 15) — 55 A-Z 22-31 i a 28| 26 6 — 52) 19 12 | | | SS | LA | er 1—10 emie | 12 46 93, d val — | 76 11-20 | 35, 36] au zal = 90, 2 21 —30 dll 17 56 d al 42 91! —| 6 BS pour à 5 5 38] 25] | vej Sp 10—19 = 11 55] 9 aol 36 66| 4 NZ ee Maart Ko 21 74 d 54 1 s2| 7 | | 00. M] ©) 48) ~ zo 21 À ei 3 ao] arl ss, — | GN 22—31 . | 3| 25] ae os — | 42 45 % | ] | | 1-10 Januari. | GB QL 4 | 12 N- x e 361 a| 48 ar ep 22 75 21— 30 E 16] 53| u 24 on 29 —| à 31 Jan.—9 Februari | = 9 s 27 36 30| 33 4 H | S| as) sol 2| 41 69| 19 IG ei 20 Febr.—1 Maart. Es Su 54| 19 za 60| 33 49) e 2—11 ES i es m EB = 31 2 12-21 8 R 9 29] 15| mm > H Ba 2231 ’ e 5 49| 28) — o. men PAIR EE | 487 WINDRICHTING. Oost en West Componenten (Sommen). à -e = E le | KS à 22/12 13 a g | : = : że jeż lalala 1889, E me | = | = = = = 5 | g 3 ; 8 2 |= ssie Res IS EEE papa lee lee Januari. u on 65 @ 4h 2-27 INE 50 4 a 8 € ME| A ME] 1:6 6 s sp 5 | 2 A Pebruari. £% 48 65 58 84) WM 541 72| 66] 84) 30 » S 4 6 an 87 TH: 46.59 28 Am an) Eu 461 25, a 67 60 24 65| e 75| 39 D Sc, 3 38 12 64 — al 54 82 80) 32 : "ch 10|) ssj ss 67 — | 8 © 77 Bo am Aat 36 Ge 43 EN p 32 o 30| 31 4 | | | W Januari E VE 71 5 71| ś 63 10 73 71! 91 43| — 56| 71 33 R. r 60 a 3- 79. 62) 122 —¡16 4 5 A 35, 18 Ol 77: Së 2] — | 56! 78) BO = Februari.| S op 50! ol 841 84 19) 86} 35 86) 36 Sl: ei nl 171 72 78 34 60 17] 9% 55 Po | © oi sei ai om Tjk- 32 MAG 811.18 á 2 70 hi 45 74: — de Eu U 0: z 66 36 17 71 | 3 7 59| 63| 52 ; > 18 28 26 ei — u- 35 1) 32 19 ha SR Be E. a ens a a da > el e ga 56! 85 47! —| 56| 78) 13 Ek. SA. aal 58 A 7 290 | © MA -9 Februar | Ź 42 0 u o PR | 56] 82] 40 Brun, | 79. ei 57. mm 77 65] 70-35 IN: D Gi ©. % 2% 2 4 Bo S 46 Plane) | au a zal 26 50. 35 74 NM Ge | : = Ge 201 G W- 60 46] 17| 66| 59 3 i 4| 26 43 i — 37| 77| 38| 49| 33 > 30 3 24 29 — | 22 34 39 10 39 | | | 458 WINDRICHTING. Noord en Zuid Componenten (Sommen). dd E g | TS EJ E 2 > = E ERE? r | | Zeta | TĘ o o 1—10 Januari. | 42 z 0 71) 28 12) 71 88 11-20 … poj 0! 14 si vi B M HM AS AS NE 8 21 0 72 7| 4 0 MA 31 Jan—9 Februari. $ 20 32| 58. 11 2 37 39 10--19 e 3 RB. + — 48] 25] 60 21| 2% 20 Febr.—1 Maart. | 5 28) 22 — 68, 27) 9| 56 li 2-11 . ES 2 25) 0 46 Y 20 IRE . 2-21 . j 9 6 — 75! au 20) 04 22—31 . 3 j R 43 28 | | | | 1—10 Januari. 61) ei 100) eu 21 Bet: . 47. 59 zo 29 d W: : SI aal 30 7 oe 28 31 Jan —9 Februari.) E 5r 25 — | 44 40 1 > = | 30 1 a2 33 27 20 Febr. —1 Maart. = 51 26 56 64 D E » | 66 43 | 63 28 12—21 > > 22 19 ol zal 21 22-31 56 17 90 SI 3 | 1—10 Januari. 15 29 20 23 7 o > 3 3 sai 20 20 2130. E E + m © en 31 Jan.—9 Februari. = 48 16 90 5 63 0—19 > z SE. 8 ` JB WW 20 Febr.—1 Maart. | © 19 9 60 15 49 U > | SN % ap Oo zij Së 12-21 > 38| D — | 16 62 22-31 ; > Be _ | 14 52 | | > gn nd“ 459 WINDRICHTING. Oost en West Componenten (Sommen) SE | g | ER Eb © s | % à dis ORLE” a | 3 = 15 D = |S Sei = | Ep 1889, = eel 2 8 | 8 teile gg) 58 3 3315184913715 ESEJ 21513. Lë Fa le sh | | | Januari. aal 5 100) 66] 76 52 17) al a 0 ; „| 43 = ©. © e UT TM » A 2: s4 60! 62 71| 97] 74 ou 7| 4 9 Februari.| & | 46| 82 — ai 69 mi au 55| 21] 0 ¿PA S 18| 3 — al wi. 8 GS BE bel Maart. | © m 38 6| 45] 93| 76 84| 25| 34 AE 2 22| w w ol 65] 50| 38| 0 4 dë s M — 60) 13, 85] 40| 35 24| 4 s3 me — | 58 74 soj 14] as 23) 0 WE | Januari. | Gł el ol ml si D 9 ua > 5 60 64 701. 490 42 6 © 5 MA OEA E 75) oi oi 67| ei "mm S Ai 8 4 Februari.| 2 771 84] 100! 78] 40] 90 33| 48| 27| 8 EH 36] ou 2 en 31] 32| 2 36) 14 4 =l Maart. | £ 81 64 76 69 71 861 73|.38| 1: 38 Bo |a| ei 55. 100 ei 4 37 ei 4| 34 6 ; a: Aal = 100! 5 ei a 24 61| 13 8 e ssi 16] wi wm 21 ig 10 40 w ~ havari, 50] 84 re) a m mw 7 2e d R % E BE A s 8 "BRE ei 96 90! 45! 78] 59 84) 46 U B ebruari. Z set ei mm so mj (0 4% 6 IN; a 8 S 49 80 7 15 70 32 80| 32| 21 0 1 Maart. | © | ee 20: MM m M Be 46 s 2) ei el aw ai m 45.41 M S 74| 64 351 el 49 55] al 0 2 : 72 a 10| 23 9) 42 ge s 460 WINDRICHTING. Noord en Zuid Componenten (Sommen). e | Eb g | 2 | a A | | 1589. Leps 7 (EE a = 2 E e | = | 2 = = > E SC = os 3 z] a|3|2|3|8 1231]. A 1-10 pa. 0 à 59 a i 11-20 D 16 — 30 24 ai — | T 21—30 z Hr ma - 10 10) 63 — | Y 31 Jan:9 Fobruari.| © 0) 15 56 57 0 34) 104 © 10—19 » = 0 Mi 16 7| 2 41 20 ? 20 Fehr. 1 Maart. | = 7| au 34 51 S 63 3 “HE 2-11 » E (| 34 20 32 21 66 29 SS 2-2 ; p 0 32 19 0 o au 55 = 29-31 0) so! soo vo 5 ARE | Apm | F 1—10 Januari. 14| gl: 0 14 54 el | KW. f 35 poa 423 17 se s, 1-30 : A o 7] — | m 232 48) — JG 31 Jan—9 Februari.| 3 | en 5 au 22 17 40 (U sg 10—19 = 42 24 26 14 44 M Y wi 20 Febr.—1 Maart Zu 35 44 40 52 4 2 32 a = ES 21| 20 36 3 4 ei e 21 > 4 25 35 28 0 5 4 SH Ng 22—31 > eo 51 9 20 oj 3 2 AR = - W ryj 42 37 — 0 0 50 = d + RE 35 1 — za m| H — D 1 21 — 30 E RK RA — 14 24 —J 31 Jan —9 Februari, E 14 38 39 27) 20 2 | ` S 2 55 22 21| 44 7 Hi 20 F Gerven Maart. T 28| 53 24 21 9 q R Si | = 0 3 29 3 2 ven 12-21 i 7 20 29 16 25 32 e ? 22-31 E se, 17 7 48 5 | L 461 WINDRICHTING. Sa SE Besen BERATER BE RA AE TEN En BE Aa, _ air ee nt „Enten ann | vue _Oost en West Componenten. (Sommen). — an AA g = à = 1589, 343 E- | E leden 3 | E BA E 3 | = Ss | = = Z 1 259% 5 Ss |< E ES |>| an A a £ = = E 40 Januari. 100. 80 |.110 46 Ge 35 51 » . „| 100 9 | BN M (W 27 28 , |a| 60 doi © M gë 50 56. = Februari.| & | 100 5 6 47 14 s a?) 56 » S | 100] 16 80 85 27] 3 45 33| 28 —1 Maart. 3 Gl :14l all 40 1 90 57 0 , ES 23 14 5 87 31! 22 66 48 25 » 60. 32 90 AS) 75 35 ze > 100 14! 25 36 5 35 36| 42| 36 Januari, 70| 100 10 e a. 28] 68 K JET ee Tei 0 / Ë pe 671 2 „AE | 9 Februari.| © 73 al zal 9% S 9 52 19 » = 70) "og cal ` e W 0 6 59 =l Maart. | E 86] 79] 50! 52 ei D 92] 49 28 + | Sl wei ou a 46] a 91 78] 14 $ x 8 el 28] <00 za Mi 9 90! 42 | ‘ sa. 650 mj od) ZA 4 © 42 e | € en. 62] aj — 10) 40 15 e 15} 76 ES 15) 5 — | 4 37 3 — | in la 94 4 4:14 = Februari, 3 9 = 74 À 12 a a 3 m > 2 35 62 61 14 8 5351 E l Maart. | © | 47! «es art 0660 & var 9 e 12 20! oi 69 34 23 s = = 8 17| 201 3» 6 1 ; 28 1 7 A 6 43) 6 ou 23 462 | WINDRICHTING. Noord en Zuid Componenten ( Sommen). = de © Si EI e + E | | d ¿Elgg lsléle 313 SE 1-10 Januari. db | a ca 3 | 28 as 12) Zi 11—20 46 à | A 14 1 H: 3 21—30 = d HI m à A 67 € 34 *31 Jan.—9 Februari. | 21 — | 40| 69 28 se 23 Agu 10—19 z 28| — 39 76 i og 3% 20 0 Fehr. 1 Maart. 35 — 61, 69; 44 — 5 S | 70 72) va — 65| 30 10 SGI GA . | 24 26 30 — NL Sc uo E 31 z 94 79 34 20 14 A 1—10 Bee, cd i 63 — RE Si i Mi > 11—20 ee 40 — | — 56 1 oe 21—30 B — | — | 88 — | — | s? u Ba 31 Jan.—9 Febrüari. = 55 A6 Gi 12 9 "ebe 10—19 i = BA 36 74 9 100 > à 20 Febr.—1 Maart. | 7 41 79 67| 34 100 0 oi D 2—11 ` ©) Se 74 54 — 60 20 5 2i 12—21 "| 6a zo 65| — | nu 66 U u 22--31 j Si SO 36 43) 74) > D E 1- 10 nr — 63 — CN 40 A > Z) 11--20 | w | ss m | =) 20) NAIR Bi | o Ba s 39 3 miła 31 Jan —9 Februari. S BI — 35 63 28 SO = TE 10— z oi + 35 76 46 60 ze An 20 Febr.—1 Maart x 0 63| 67 30 40 —, eu 2-11 $ 0| so 15 — 59|) 60 A 12—21 a 10 78 82 — 21 45) a Sa 22-31 i 10 Se 44 26 SI E —— ? 465 WINDRICHTING. | | Oost en West Componenten (Sommen). | Sa l'a ls RE e ie a | EEK nn 3 l 4-10 Januari. m SS, 73 z 7 leg " A a 2) — | - | 14 34 — | ; S |= sa - +. p — Cba-3 Februari.) $ | ei — 34] sal Ae m 13| 14 0 al E oS 29 — 17 56, 42 0 8 2 14 5 cl Maart. | = 85 8. 54 5 0 0 22 4 m eh 0 oe 1 — | 26 0 80, ete 1 : > 34| oul 63 — 9 z| 50|) 5 10 | 14 BA: 14); — 34 44 = 30 30 | pi | di "H Januari. a RR 73] — ei 14 17 ji 04% ` I — | — SZ). — à 66 10 30 — OE = | 98a: żal r 22| KŻ" o à i| £ E 63 an 33 4 18 ne 7 = SU es 43 59| 33 a 32 11 WI 1 Maart. | E 71 12) 52 0 17| 39| 32 2 M. . £ 36 Ga 19 —< 30 35) 45 4 | : sá 34] 20 24 — 2| 3 0 22 0 6 | a 7| 55 8 36| 64 5 13| 26 ki | KE m AR 7 SÉ de í 14 a = 0 ` = | — 18 — | — 9 18| — E li | aa 4 rt à | 4 ruari. z 43 — 65 58 2 ( 0 2 5 SM y, = HESS. 60 56| 14 10 Tr 5 w Maart. | © 28 uc 51 57 7 er 28 = 2 El 5 = 30 55 9% — 7 14 m: + 1 R 1 60, 55 17 — a ab a DE EI g 40 58| 59 — 33 ge 0 464 GEMIDDELDE WINDRICHTING. pe Te 8. | Slap 1889. 813123 <]/515813 RAN 3131918141331 = Im a © a ei Es Ga z m | © sp 1—10 ofe. ZO 20 0 WNW| ZZW 11—20 „| ozo | ozo | No | — | zw | zz0 2 2 || 020 Z NO | — | zw | 20 31 Jan.—9 Febr. SI o Z ösi ZAW 0 10 Febr.—19 » | 3 0 ono | no | — |zzw| 20 20 » 1 Maart. = 020 | zo | ono | — | zw | zo 2 Maart—11 » E 020 0 no | zw | — | 20 12 » —21l » 0 0Z0 | NNO | zw | — | z20 22 » —51 » o ZO NO. | zw |; — | 220 1—10 Januari. o zo |zzw| — |wzw| 20 11 > en ONO | a | zw.) —. | Z2W.| ZD 21—5 » Sch o ZO |wzwj — | ZW | 20 31 Jan.—9 Febr. | o | zzo | zw | — | zw 0 10 Febr.—19 » | ZJ o | oxo | zw | — | zw | Naw 20 » — 1 Maart. = 0 ZO z | — | zw | zw 2 Maart—11 » | © | ono o |zzw| zw | — | 020 SE 5 —93] > 0 ONO | zw | zw | — ZO 32-21 — 51. o ZZW |WZW| — | 220 1—10 Fand ONO | 020 | zo | — | ZW | Z 11 NO | ONO | WZW, — | NNO | WNW 21—5 | © p oto: nad — kw deeg 31 Jan.—9 Febr. E | o zo | zw | — anw | 220 10 Febr.—19 » z 0 o zo | — |WNW| NNO Es aol 0 | 0] W 2 Maart—11 » © || ONO o zw | zw | — | WN 12 » —21 » 0 o |wzwiwzw| — | 220 22 >» —51 » ONO | o Z pris — | 2 W Di A ere, Melo 465 GEMIDDELDE WINDRICHTING. : 3 3 | 5 | ; ES 38012 EI 6 3 3 MES S 81521 8 (assis = Ke = = m” |E E |O > -10 Januari. No | ONO | — nw | N [wzw nw | NW | N Y >» 2 0 NW mee RES W | NNW | WNW WNW WERE WNW > £ || ONO N {NW | — | nw | N | Nw |NNW| NW) x —9 Febr.| Sol © | uyw | nw | — | nw | NNW | WNW WNW, WNW| NW 19» | S | no | NNO | WNW, — | NW | NW | N W |WNW| N »—1Maart.| © | ono | waw | nw | — |wsw| x | waw nyw) NW | NW —H > ES N NW| Z [NNW | NNW | ZW | NW | WNW| NNW 4 2 ` ONO | ONO | WNW, 020 |WNW| NNW | 020 | NW | NW | N Er ONO | zw |wzw, zo |waw| 020 | 0 | No! N| © 10 Januari, WZW| 0 — | NNW ins] W Le E >. WZW | WNW| — | — | NNW WNW NW | WNW! WZW 7 ED | WZW | NNW | NW | — | NNW | NNW | WNW| NNW | NW | WZW —9 Febr. $ ZW | NNW | NW | — |NNW| N | NW | NW |WNW| W «Sp » VE | wzw | wnw| NW | — | NW | nw | NW Innw| w | w Maart. „|WZW| nno | NW | — | NW | N | wzwinnw| NW |WNW i Mo | S | wzw) zw | nw |wzw| nw | NNW NW |WNW| W a M 4 Zw Z | WNW; zzo | NW | NNW |wzw NW | NW | w ha ZW z |zzw| zo | w Zo zw W |ZZW| 220 > Januari, ozo | ozo | — | — [NNW [NNW | NW | NW | NNW | WZW D NO NO | — | — N |NNW | NW | NW | NW | WZW | Sy 3 | ozo | No | Nw | — |NAW| N | NW |NNW| NW |WZW "eg E | ONO | ono [NNW | — [NNW | NNW | NNW | NW |WNW) Ww |= | so ow | mw ae | AW RW w rt. m || NNO zo ONO | — N N NW | NNW | NNW | WNW , E? eN | ono | — |wzw| x a wywi NNW) NW | w » o E 020 | NNW | — Z N |nnw| nw | N | Nw |wzw is > ONO z |ZZzwWw| Aw œN o | NW | ONO | 0Z0 | 020 466 GEMIDDELDE WINDRICHTING. es; e R) SRG: 813 212 1% 18.108 2 a S 5 8 5 ei cS Led 1889. ajs IS la [1551371000 = = Ad ll TJ a |A = LS e CS = | 1—10 Januari. wzw |wzw| w |zzw| zw - | NNW | WZW 11—20 Z W w | zw |zzw| — | N |WNW| 10 21—5 » B y N |WNW) w |wzw w | Nw | ZAW! 51 Jan.—9 Febr. pl w | zw | w zw| zw wiwi w | w |W 10 Febr.—19 » S N Nw | wyw wyw) zw |wzw, zw | NW | 20 » —1 Maart. = || nuw | zzo | wyw) zw |zzw| w |WNW| WAW, ZW. 2 Maart—11 » | & |waw| zzw | www: — |zzw| w {WNW aw | ZW 12 » —21» | | zo | wo Iesel — | 220 | w | w | w 22 » —3l» ozo | oro | ONO | — | z | 020 | ż | 1—10 Januari. wzw | wzw| w | w |Nnw| — | zw | ZW 11—20 » Z zw | wyw wyw) N | — | 220 | WZW 1-50: s A | nno | — | nw [WNW|NNW| — | 2% To 51 Jan.—9 Febr. 5 | w |wzw|wnw| w | NNW ZZW | WZW 10 Febr.—19 » |Z | x | waw | waw wyw) nsw | wzw| zzw | W » —1 Maart. © | saw | w | vw | w |nnw| w | 220 |W 2 Maart—11 » | 8 | w [wzwlwrw| — N [wnw| Z | WZW 12 » —91 » | © | ozo | no |wsw| — n www! zo | WZW 22 » —3l» ge | mo les Fe | No | N o | 2% — E 1—10 Januari. wawlwzw| w | w ow | = | zw WEE gr 11—2 » zw | zw (wyw) nw | nw | — | 2 pad w 2130 » al w [zzo |naw| xw | nw | — | zw [MERS 51 Jan.—9 Febr.| Z | w |wzw|wsywiwawjwywj w |Z2W ge w” 10 Febr.—19 » | © || nuw | zw | nw | nw | Nw | WNW|ZZW pe y » —1 Maar A nw | wzw | nyw | Nw | www ZZW waw win 2 Maart—11 » 2 |wzw|wzw| w | — |"w | Sw ZW wip 13 » —1 >» zo |wsw| N w |wnw| 20 3 all 22 » —31» zo | mmo | No | — | ono} ONO | 20 T Le = = H E 467 GEMIDDELDE WINDRICHTING. A E E p a $ | us “à 3 e | 1889. 313 | ś | 5 |.8|55| 59 8a: | | 384 633 1 8 ASSR | | SEI SIS le ler is 51218 9-10 Januari. y zw | WZW| WZW | WZW | WZW |Z N JE e » A zw | Zw | zzo | zzo | zw | 22W|Z22W| N di » SI WNW | w ZW Ww w |wzw| ZZW N | —9 Fehr.) & | wzw zw | w w Nw |wzw| zw | N J Plat Sik ZW A ZW z4w | WNW| 20 Z N Il Maart.) = | wywi — | zw |wswj w | NW | Ww O | NNW A ls 13 | w | w |wzw| w |WNW|WNW|WZW/|. Z N de ll il. | © w — ZW | ZZW | WNW| W zw | 020 N OZ 3l> 0 — zo | 0z0 | No w | 020 | 0zo N AM ô Januari. WNW | N NW | wzw | WNW | NNW | NNW | 3 | NNW e AN NW.| NNW | W w | ONO N 10 N j do | WNW| w Nw | wNw|wWNWwW| W | NNW | NNO | N y —9 ebe. Z | wywi w | wnw| sw WNW WIW] WNW| NW | N e 19 » = w |wnw/ Nw | nw |wzw| NW | 020 | 20 N je —1 Maart WNW NW.| NW | Wod WNW NW | W N | NNW x 6 Pl E Nw | w | nw | wNWw|WNW| NW | NW | 0 N e à —21 a WNW| W NW Nw | www! NNW | NW | NNO | N EPL. zw | N N ol No | NNO | NO | M5 N W 10 Januari. WNW | NO NNW w NW NW | ZZW | 020 N E à W NW | WNW NW | NNW | NW NW | ZZW N a Wehe we N w |zzw| x | ebr. 3 w N w NW | WNW | WNW WNW| ZZW N 2 Eat E Lei zo JL ve Lei w | 220 |: 2W:J MN vk ml > i è g NW icz a w d NNW.) WNW Nw- nw |WNW| w | NAW p SB sd = |wxw WNW | NNW | NW | NW | w ga 5 A si. wzw | — | WNW. N Nw-I,Ww | W ` que WZW, — | No Y. immo; (© 40030 | > Y 468 GEMIDDELDE WINDRICHTING. s E | 513 ED S z E 5 1889. 2.91% LB IE Le s = z ES © 2, 3 2131515133137 12 OO = są D D a = rż | 1—10 Januari. 0 w w w N MD, © 114-2 » No |nnw| — |wnw|waw| naw | — | MO MBE 21:-30 1» el o | nio — w À www! NNO W R 51 Jan.—9 Febr.| SI o | wxwl wl aw | w N ad K 10 Febr.—19 » | 3 0 NW |wnw| w |wNw| NW | WNW| NO) » —1 Maart.| © || zzo | y Nw | w | w N (eng OPE 2 Maart—11 » ZS || ozo | xxo |wsw|waw| zw | so | ww) 0 » 091 0 NO | WN w w | ono | nw | NW] 22 » —51» o | NNO | ono | w w | NNo | © |% me j cj 1—10 (Mee ww w | — w | ww zw | — [WIE 11—20 „|wnw| w — NW | WNW| w — MS o 21—50 Bell wi wil — | wnw| www | — | Wi } 31 Jan.—9 Paw: Ś | nw] aw | nw |waw| aw | zw | w | MIS 10 Febr:19 1 ww NNW | WNV w lnnw n ww! NW à 20 » —1Maart. © |wnw wnw| nw | nw | w | zzw |WNW) NW | gę 2 Maart—11 » ES NW | WNW | WNW WW ZZW W vr = w PORSAL U NW] WNW nw | w | w | zw |WiW gó 22 » —51 » Nw | ono |wnw| w | z | 2 [W E Januari. NWT weert — Ww w lazw.| ~ = d ile » NNO | w — | WNW|WNW| Z SC en ` eg » EA w | wyw] — w |NNw | wi eg 51 Jan.—9 Febr.) Z N NW | wyw] wyw) nw | zzw| W por L 10 Febr—19 > | 5 | s | 22w | www | ww | naw | zzw | WIW yw b » —1 Maart.) „ wywi nw | wyw wyw) w | zzo | WAW wi! 2 Maart—11 > | 2 w w | wyw] wyw) w 20 ki wiwi » —21 » wnw| zo | nw | w |wnw| nno | NW A à 2% » SOE » NNO z NW N w pl z 469 GEMIDDELDE W TING 1 ` ~ e ei ei 1889. 2... e RE ee SOA 5 5 Z = = = > E Z E = > E e d | & a Januari. — NW N |Nnw| vw | — tm z | a Se NO —- —- NO | ZZW | NO — N > == FZ o — — N NO NW | — —9 Febr. So [WNW| — | nw | No | ono | nno | nno | NNW| N sM a; = WNW | — | NNW | NO 0 N zw | NNO | NNO aart WISE T N No N — — | NNO N s a ; 2 | NW | NO N — | NNO N ZO | NNO N K "Zog NNW | NO | ONO | — NW | NO 0 N NO N NO NNW | — | WNW] ONO 0 WNW | NO + > NW | — — N ZW N a BH = +4 No =- _- NO w NW | — Sp (| 00] WC EN een s Iww| N | — = NSW a NW NO ONO N AW NO N ainw — NW | NO | ONO N ZW | NNO N E WW | — N NO N N | ZZW | NNO | NNO GR NO; (ve —:] NNWyj No | 25W No N NNW NO NNO = N NNO Z NNW N N NO | NNW | — Nw | no | ZZW | NNO | NNO — AJ NW l zt N WZW | NNW | — Re. — | mo | — | — n {zw | NNG 4 — ` A Bass A NW | — + N |WNW| NNW | —* a 5 — |WNW| NO N N N N N Sch ac) —i wnwł moin nej No | WIW RN NNW % 0 — | Nw | NO |NNW| N -— | NNO pes = 0 NO | W dad N N ZW NNO 0 NO ! NNW.| — ZW | NNO Z N N ONO | NO NW | — NW | NNO Z N NNO AA Ri ET E a= 470 REGENWAARNEMINGEN. Hoeveelheid regen. || Aantal regendagen. 1. eee 1889. R 2 + E SE 1 5 5 a ES 5 = 4 | EH | TS NES Hm E = dë m = = | Tjiogreg. 395 | 484 | 580| 27 | 26| 26] 761 af Srogol 255 | 357 | 301 | 2| 2| Di MN Tjiloear . 219 | 238 | 358 | 22| 18| 2] 33| 6 G. Golis. 551 | 529 | 776 |. 22 | 18 86 | Ap Tjirangsad 241 | 198 | 423 [| 24] 18| 2| 20) AP Tjipatat 304 | 427 | 380 | 23| 2] al 48) m Tjigoedeg 194 | 386 oh 23| al 2| SAN Dramaga 206 | 281 | 314! 24| 16| 19| 60) SE Parakan-Salak 284 | 298 | 187 21 | 25) 38] wią Perbawati 392 | 242 | 578 | 20| al 26| fr Soekaboemi 240 | 181 | 316) 16] 20| 21 Of BE 148 | 178| 282 | 15| MI 16| Ziel Sindang-Sari 264 | 225 | 237 5| 2| maj PA N. Tjempaka 304 | 296 | 462 | 23| 22| 241 50) m Tjibodas. 277 | 282 | 399 | 24| 20) 16) SR Tjikadjang . . 391 | 446 | 364 | 20| 14 47181 ee 611 | 574 | 565 19 21 24 3 5 d argapala . . . 390 | 458 | 418 | 28| 27| 2| | gl Tjinanggerang. . 380 | 355 | 426 | 27| 20) 2| 5} gi Pontjowati. . 158 | 160 | 26 | 16| 13| 14 € Soebang 459 | 306 | au | | wl a gl ër Kamaroong 342 | 223 | oj 17| 16| 18| 2| $ Pamanoekan . . 247 | 158 | 174 [| 16| 12| U| iS Passir-Boengoer . 373 | 237 | 29) 17| 17| Of ¿lp Wangon-Redjo . 336 | 4801 21] 17) 10 ni Tenger-Agoong 552 | 444| 3601 al wi | 8 AB E bh | 116 FO) Fanaroeban N 1076 | 563 | 820 25 24 = Si Jabler. . . . 1057 | 572 | 906| 30) 24) 261 ¿| BL Sariredjo . . . 529 | 580 | 608 | 22| 23] 241 op) Bi? Kasso-Ma kg. . 664 | 507 | 523 | 29| 18 d 471 REGENWAARNEMINGEN. Hoeveelheid regen. Aantal regendagen. Grootste q hoeveelheid regen per dag. = = Si E Kl = = = is a =) "E a = 3 E KE R = = En 3 5 = 498 | 414 | 627 24 19! 23] 57| 94) "74 3| 564 26 21 82 | 136 | 99 818 | 364 | 445 28 24 26 | 100 | 73 | 49 9 | 200 | 117 20 11 10! 50! 47| 35 388 | 393 | 201 22 16 14 | 9 | 104| 39 378 | 428 | 235 25 19 141 67 | 159 | 58 480 | 258 23 19 13 | 77 | 160 | 54 399 | 390 | 231 19 20 18 || 74| 124| 40 50 413 | 281 2 18 17 | 84| 74) 70 858 | nw. 311 18 | nw. 11 99 | nw. 61 673 | 294 | 385 17 11 14 91 87 | 82 473 | 663 39 2 18 19 96! 125 | 87 394 | 452 | 570 23 24 27 | ol 58) 52 404 | 580 25 26 98 || 57| 150) 53 436 | 592 | 577 Di 234 56 | SJ 314 | 556 | 226 16 0) ail 64| 102) 36 41 | 371! 204 ? 21 21 ? 55 | 33 691 | 447 | 363 25 19 29 | 105 | 117 | 82 442 | 530 | 650 21 21 94 | 98 | 105 | 93 580 | 562 | 482 19 21 26 96 71 66 637 | 411 | 513 24 23-| 26] 110| 6| 82 86 | 482 | 355 15 20 22 107 | 68 392 | 282 | 508 19 | 221 49] 46| 66 404 | 303 | 123 18 20 16 | 147 60 28 665 | 611 23 22 21 95 | 115 50 395 | 458 | 385 19 19 18|| ei 31 6 99 | 233 5 13 12 8| 28) 70 3 nw. 219 581 | n.w 11 15 w 50 49 nw. | 223 | 323 | nw 16 93 | nw. 48 518 | nw. | n 91 | nw. | nw. 81 | n.w. | nw. 472 REGENWAARNEMINGEN. Hoeveelheid regen. Aantal regendagen. 1889, = E ji z REE Tebing-Tinggi. . . . .|| 258 253 | 215 18 19 16 Poeloe-Radja . . . . (wi 219| 52 CRT 6 Kotta-Boeroeg . 243 | 111 | 1% 16 17 7 | Mijn N°. 3 241 vid 11 12 9 187 | 291 | 127 ui 12 Blinjoe-Siboeboes. . 151 | 350 9) i 6 Blinjoe Mijn Ne. E: 292 | 241 | 306 17 14 | 16 Soengei-Liat . . . . .| 188 | 240 | 111 18 in Mei 20. eit 300) 210] dook el wei u P. Pinang Mijn N°. 8. || 318 270 | 193 i 81 1 Sanger San . . . . «| 338| 188 | 5301 ai mei 21 Soengei-Slan Mijn N°. 7 ‚|| 220 | 247 | 357 8| 15) 2 SQ, "er 269 | 156 12 E EE 81 | 194 W. 10 13 | nw. smog. . O... in Ganda Soëlli . . . . .| nw. wi Tigaman (Britsch Borneo). | 445 | 262 WT H 10 475 METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN - TE » i b Tjibodas. E laz 107—6.0 0. van Greenwich. E One 6—44 7. Hoogte boven zee = 1425 Meter. Isso. Januari. Februari. Maart. ra ; A | "Ae temperatuur. at € 35.0 C. 25.0 C. li «um temperatuur. 13.0 3 15.0 » 140 e | We maximum temp. 22,°20 » 22.52 » 22.50 » | ldelde minimum temp. 18.96 > 16.075 » 16.954 » E w ` Maximum temperatuur 20.0 >» 21.0 » 20.2 > d se minimum-temperatuur 18.0 » 18.5 e 18.0 » "ll temp.-schommeling 6.924 » 5.078 » 5.296 » H "se temperatuur schommeling. 90 » 8.5 >» 8.0 = G E temperatuur schommeling. 304 w LS > 22 >» elle temperatuur . 18:33 » | 19.18 19.00 > elle betr. vochtigheid. 930 oo 925 “los MS e | "der betr. vochtigheid 980 » 980 » 980 » Cp der betr. vochtigheid 760 » 710 > LE e elle dampdruk. 14.77 mM. | 1527 mM. | 15.14 mM. i e dampgebrek. 111 » 1.27 » pie? h A T bewolking. 11. 75 lo 71 %o A Neen”. 989 mM. | 266 mM. | 329 mM. D d hoeveelheid regen 45 >» 31 » Gt: >» > Tegendagen , 23 19 = ż 474 METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN TE Tjibodas. 18 8 9. Januari. Februari. & (Temperatuur . mi 15.96 CG. | 16.75 C. 3 Betrekk. vochtigheid. . 3 939 oo 945 Tas g Dampdruk . [5 | 12.68 mM 15.59 mM. 8 |Dampgebrek (E 0.82 mM 0.81 mM. a |Bewolking . Ta 82] 65 h ES] + e z > Windrichting . Z 20 3 |Hoeveelheid regen. 48 mM. 65 mM. <> |Aantal malen regen . 5 7 „ |Temperatuur . . . . 21.905 C. | 21.976 € = |Betrekk. vochtigheid . . |$ | 864 °Lo 848 “loo 3 Dampdruk . z = 16.05 mM 16.45 mM e Dampgebrek 3 2.55 mM 2.95 mM. "> ||Bewolking . $ 9305 FOR = |Windrichting . e 210 Z e [Hoeveelheid regen. 49 32 Aantal malen regen 11 5 A Temperatuur . . . 19.34 € 19.69 € 3 |Betrekk. pass SLIS 913 ho 911 “loo à Dampdruk . 3 15.25 mM 15.55 mM S |Dampgebrek (E 1.45 mM 1.52 mM 2 |Bewolking . : ZS 87 E 86 “lo e „ Windrichting . ZZO 10 = |Hoeveelheid regen. 192 169 © |Aantal malen regen . 20 15 METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN NEDERLANDSCH-INDIÉ. (Vervolg) April, Mei en Juni 1889. Opgaven omtrent de nieuw bijgekomen regenstations. Kasri, Gempol, Bangil, Prigen en Trawas. De Waarnemingen op deze plaatsen geschieden mel regen- Meters K. N. Y. ten behoeve der irrigatie in de afdeeling Bangil der Residentie Pasoeroean. Kasri is 200 meter boven zee gelegen; Gempol ligt + 8 Paal benoorden daarvan aan de Porrong-rivier, slechts weinige meters (10) boven zee; Bangil + 8 paal ten N. 0. van Kasri ligt eveneens weinig boven zee (5 Meter) Prigen op + 5 pal bezuidwesten Kasri, ligt ongeveer 580 meter boven zee. > Trawas ligt aan de Noordelijke helling van den Goenoeng-Boelak A te hoogte van 750 Meter. Pangkal p inang, Eiland Banka. De regenwaarnemingen M Worden gedaan met een regenmeter verkregen uit ’s Lands di magazijn van Geneesmiddelen. Trechter vierkant. De hier val- | p regen verschilt niet weinig met dien op mijn N°. 8 “ngal Pinang, waarover van wege het mijnwezen gerappor- leerd wordt, Deze plaats (mijn N°. 8) ligt dichter bij het bergachtig “n, 6 palen van deze plaats. 476 WINDRICHTING. Noord en Zuid Componenten. (Sommen). m o f ES së à s Ś | 1589, 2 3 El 4 | ai © D wë un — z Q © = ED > = Z CR =) 2 = = = E Ś | a © D FS z = m | 1—10 April. 40 17| 55 17 0 13 % 1-29 -> 41 4 15 16 14 0 3 21—30 : £ 14| 30 37| 21 6 A 9% 1—10 Mei. E 49] 43 30 1 14) 10 55 1120 à S 46| 20 46 57 28 1 d —30 > 35 5 31 Mei—9 Juni. ES 62 37| 24 5 3 60 S | 10—19 i > 50 45) 38 101 27 50 4 20—29 . 74 71 60 37] 34 60 | 1—10 April. gahv E 231 Y „P 11-20 -> 31| 63 50 50 48 ai 21—30 : 5 11 36 40 29] 35 LH 1—10 Mei = 47 24 45 10 48 s a 1-20 : = 51 4 31 47 16 | 2-9... E 36 30 2| 17 34] * WW 31 Mei—9 Juni 3 55 46 51 38| 49 mE 19 ol 4A 25 10 0| 16 1 36 53 34 0 EA 1 | M 9 + 1—10 April. em o) 3 6. 00 11—20 >- 28 66 18 30 31 30 9 s 21-30 : À z 6 17 33| 18 0) 2 ch, 1—10 Mei. E 34 4 24] ia 7 sel SN 11—20 > S 50 15, 14 34 2 o 4 31 Mei—9 Juni. = 35 48 0 41 Ei Së 10—19 > 0 37] 30 10| 20 so #7 20—29 40 53 17 AU 28 | Ji 477 aen rm e mm men en — à SZAT EN WINDRICHTING. as Oost en West Componenten (Sommen) = p & de E 5 h 1389, CR 2 = D Pe eo = m i 3 3 E S 8 3 STe = 3 À = z £ al ar ul 69] 67| 18| mm 54 Sei 922| 34 , È 16) 20 30 A 100 20) 23 ` £ 32 10| 13 37| 34 99 19 4 Ne. & 13 MI ua 101 SA 90 20) 55 ' Z 16 RTS 27| ss 90! 19 30 kK Ą 31 85 5 71| 60 60 44 17 Juni, E 47 82 73 ZE 38l- 401.0 La : 46 5 18 50} 43 50 3310: 4 : 39 56 70 AU 46 40 29 3 | g ri. 69] 44 4 aal. Bl. zał. make : i 26| 20 70 50 68 62 0 54 HN & 47 Si 59 1 79 23] 4 53 4 = 27 30 71 3 52 50 17 64 ` E 61 76 55 37 52 69 12 44 Jani z S 585. 45], Ske ©]. 36]. Mi 58 Eo 3 ERE PA A Bie | A 79 An 51 66 36 50 62 0 1 76 61 54 7 48 82 80 53 69 36| ıs 28 53 zi zo 67 58 30 18 18 70 81 24 55 20 £ 39 41 7 57 78| 30 60 A S 24 14 z 44 60 2 23 5 62 66 52 74| 19 0 30 21 8 74 69 13 91 3 41 24 49 ZS RR Uler Ake Be 46): 76 49 25 7 56| 60 22 7 80 73 36 65 ol 70 54 82 eee ae | 478 — WINDRICHTING. Noord en Zuid Componenten (Sommen). 5 dá 8 WE 1889. ŻA Ę 8 ji | 22,8 | ERIE = peo = E Én = S S 1—10 April. se! 26|": 301 "a Fa DIEN 11-20 : 7| 37] AM Sa 18] 4 21—30 SE 4Q rz 26 0 a 46! 2 1—10 Mei 1 sai et 25] (21) re 8 11—20 S 42 15 74 28 11 62 2 21-30 » E 72| 30 7| Mm of Au 34 31 Mei—9 Juni. ES 63 8) 17 4 18| 2 19 . "Nr 34 1] 48] 2a 9, 50 > 16 48 25 3) #23 3 1—10 April. sit 105 stes) 920 CMN 11-290 : 2 se 7 A 56 U Kai E, 3, 16| 17| 33 26 1-10 Mei. 3 Sir. 10 xl 42] cu 2 3 D 5 11 47] a2| 33) 38 33 21—30 "| sal 4 Al 23| 35) © 31 Mei—9 Juni. 3 52) 17 aal 25 24 2 10—19 a AU 20) 59! = A = SZ s = al 2 5 ER + api. W 2 1 18) 11 94 u 11-20 29): 26] 941 21] 15, 9 Le 21—30 Si 5 si 26 10) _0 46| „ 1—10 Me E 29 10 al 49 20 5 11—20 5 17 A 28 sel 13| 44 © 21-30 n | 26| 20) 17] 14) 2| 58 1 81 Mei Juni. = 26 ugi — a2| as) 25. 7 D 19: : 9 30| — 35| .s| 22 „| 20—29 > 17 4 9] au 30 31 | 479 WINDRICHTING. Oost en West Componenten (Sommen). 3 à 2 RSR SS, 05834 dd NE sian a = A — = = bl E = Si 13 Sol 14 26 5 34 ss 34 i 76 3 ı 30 2 57 1 68 20 "17 = 35 0 35 0 64 500 20 83 3 B. EL KU 41 131 31 53 21 62 s E 2 67 7 39 56 Gul 28) 37 685 6% er = 3) “2 27 191 se 59] 42| 74| 21 3 = 3 7 23 94| 24| AS 38 SS 20 i 18 26 14 10 sl aal 97| 69| 54 73 38 12 AU 45| 34 d 39 3 | gni P i A? ą 73 70 43 23 SS 34| 27 5 12 mn. A 69 20 3 17| 37 d el 12 14 kel? ES 7 1 561 21 22 35 10| 14 2 3. = 71 30 56] 34| 54 42 bl 10 27 À , E 63 1 21 141 55 2 19 40| 26 ES lui 2 ei 201 351 26 aa 16| 12| 69| E | rn = 66 53] “2 a 14) 2 Ai Z 26 M , 33 2 14 17 9 6 55! 28| 10 A 46 71 asl 14 34| 38 e 14, 18 D an 35| <23 6 92 o aa | 27 i ` 13 Gil 10 3) A A 17 zn 5 Pla. a 32 24| 56 49 A 3 29 di, B sl aol asl o e sn -| gra = 62 20 2 LU 67 62 26 A 47 a Kat 8 19 0 z a2; 42| l 27 9 D A += 47 al e au aa 15 3 28 20 „ki 2 19) — 3] 25] 28] ar 16 = Loki 24 4 4 31 55 | 37 3) 27 NL ee r 480 WINDRICHTING. Roord en Zuid Componenten (Sommen). 3 = | ETES S g = 2 | Eis 1889, LE | Š EJ © E e: là ¿ B= ar = = n n ce z 35834 $ E = s p [2375 1--10 April. 20 He 19 d 10) 2 13-20 «> 3 += 15 4 l 21—30 g 8 6) R 29 57 2 1—10 Mei A 66 Le au W 3 11—20 5 a — jui as 74| D 4 21-30 » = BB) ai. A 19 21 4 31 Mei—9 Juni. 8 NI :5 se Sei | 48! B 3 10--19 B 3 62 21) 58 1 59 3 20—29 . ei 1:92 ¡| 2%) M © 3 1—10 April. , ` $ 21 12 31) IN 11-20: : > à Tige 54 13) 18) 1 H 21--30 A 0 el a ee 67 SE 3 j 1—10 Mei = © al = 3 6 mM i 520%; = a + 2 46| 82 4 21-30 : B 88 + 6 DS > 31 Mei—9 Juni. 3 23 18) 61 3 A W ET A 3 43] 21] se 34 36 18) 1 20—29 78] 49 as) 38| 4 5 | | , 1—10 April. m aj a an ai 4 H 1-20 . Wl e Le 7 2 2 i ki 9:30. - di Br à 15| @ 1 e E 1—10 Mei. E Mi o| e aal Ali - 11-20 : z D — | — 62| 85 15! 2 M | y e 32 — u. 9 7 6 ; 31 Mei—9 Juni. 3 Di a: aa) 17 (28) © f 1019 . dl + s 3 3 2 oa St 09 . MI a = 3 4 56 d + ST | PZ E å 481 WINDRICHTING. Oost en West Componenten (Sommen). SE 3 ais Ra 8 = ERA | KEE Slate. | == = = = d 2 SE | BI Ein E BE 2 ie al — s o ee rk c ¿ae 2 ai 11] 31 d o REGI | + 8 23 E Le Rho s | = 49 4a 5 E TH S zo — a 27 49 50 1 1 ` 8 22 rs eh 10, 5 10 z" Ia o 13) ea 48 & 78 fl “| ag 1 63 a6 25 31 1 si) 22 50 A 56 T tii m el ët ae met va ` a = Le 50 = 65 | ET BAJ | o 23 a 4 EJ 0 el — 50| 48 a, = 88) + BE. 9 42 3 "E hu p 18| = | — 46 a 3 1 e £ al cp GA! p 278. 8 JA e 15 63 ı2 5 Bi Sal 3 ae 65, 2 76 or r E WK ei © GLS WE KAZEN Di o el 51 30 45 Mei. A 40 — += 31 30 i 1 = DÄI — = 57 45 73 a, ia — | — | q ee 1-9 Juni à | mul — | — ari 5 2 A = Di + 6 87 77 78 S 20 — 23| 21 48 B 2 e 46l 76 WINDRICHTING. 482 Noord en Zuid Componenten (Sommen). = d SR © : = R to | | falle s 8J 3| 2 (O ss] = | Ss] = | 5 [32] An a = = Fa va a A WBD | 1—10 April. ti 21 7 53 8-20 50, : 44 92! 5? 28 60 St 20 S 32 38| 31 18 69 1—10 Mei Ep 22) 28 z 3 78 11-20 5 36, zij 38 49 76 21-30 = 64 42 24 10 78 31— 9 Juni 8 45 31 RA 36 73 10—19 : 34) 17 2 36 53 29» 48| 28 A1 35 37 1—10 April 22 38 54 29 60 hm, 1 39 45 26 17 51 21—30 % 4 38 2 = 69 1—10 Mei = 31 5 49) 42 71 11—20 = 42 42 29| 34 80 21— pn 40 62 63] 82 36 31— 9 Juni 2 24 76 14 19 25 19 20 49 34 71 53 1 35 z 78 28 1—10 April. 3 45 65 32 6 M o. 31 55 90 20 42 —30 -> > 11 75 GU 26 1—10 Mei. E 26 55 74 65 11 11-20 . © 55 56 55 4 4 21-30 » à 20| 45 e 6 50 31— 9 Juni. 2 5 69 73 10, 46 10—19 : 21 59 48 2 14 20 :, A 68 24 485 WINDRICHTING A Maa Soste West Componenten (Sommen). | à n A ED 3 E Ch E F S$. & | ME 8 E = | 5 E 2 qq BE Sjak ss ba Ee A s=| 5 |283]| = a 33 | 2 El 3 i 23t E 12 2 |E |] 2/24] | | MO April. 5 51 al 44 78) 5 au 22 | a ` Ki e 28 27 50 53 — e 32 l > = az 50 za 6o 6a 33 70 s| ez | Mei. 5 16 88 11 a 58 25 10 10 0 Pra . Sl sl 57 aa 19 ou 53 50 2 S4 "JE z 76) 10 (In 58 90, 15 60 E lui. ES | 38 16 — 10) 20 2 41 9| 3 ZS : są 58 7 $85! al 53 34 - 39 57 Lö 1 ei 10 10 | 46| 14 Su 17, 8 49 — BE April. 29! 51 0 61 E aaa ae | : ¿ 76 55 1 & AR Sal sr 24 64 59 SO ; HN Mei. EJ 2 23 65 2 6 10 49 EZ = | 65 s2 s3 aal 70 50| 42| 59 a, r 71 as) 12) 39 30| 16 100 20) 23 | ui ES 10) 28| 40 aal 5 4 100 u 5 = | 30 38| so] 34 au 35) 100) 30 s2 | i 67, sl 97 18| Az 64 100) 26 ŚR April, 44 A 20 35 37] 53 — SS 56 f i ¿DEN sel del ss 0 08 Bn ZS? E Pt =) 3. CBI = 32) 4 Ha. = U 23! 56 esi +“ = z5 zel 75 39 20 69 26 € Sr as w z fa m U 410 = ¡E Juni, m 5 22 13 10 43 70 PE, = 16 45 21 22 6 Mn, 12) 35] sa 37| 54 18 70 38) E | 4 36 82 1, 34| 18 1 į 484 WINDRICHTING. Noord en Zuil Componenten (Sommen). 4 ` h E 345 | 558 Le E | = KI 2 E E D o a mp sżl58|E8 5 |3 |. ES SA SST EST E 2 3 Ke Aën ET Ś LS | à 1—10 April. 301 631 3% 86] 50 o) 43 2-20. 4. 18 3| 100 o 33 21-30 S 30 a $1 Be 1—10 Mei = 29 20 6| 90 20| 18 11—20 S 13 70 50) 70 14 9 2-30 > = 30 JA 7 12| -50 7| 19 31 Mei—9 Juni 8 4 29 15| 98 0| 61 19 > nr 101 26 70| 70 of 30 20—29 > 32 7 8 zo o 23 1—10 April. ai 10! sel 22 os :o 1 Cal 5 9 14 49 z 90| 53| 6? 2-0 : A 3 z| 26; 96| 32 3 1—10 Mei. 3 ai 13) zo 47| 92) 19 en 4-20 >» = 31 50) 19| 24| 98 2 2-30 > a 2| 55| $5 20) 97) 58 7 31 Mei—9 Juni. ES 27 15 99 56 25 10—19 > = 5 4 13 30) as 22 » 25| 34 10 6 ss| 22 s) 1—10 April. aal 2 20 2 ep 14) À 1-20 > 66 4 7 23 97 4 9 =... 3 5 5 a 2 © 8 a 1—10 Mei. 3 34| 47 a 95) 3 5 LESCH 0 © Zu 2 6 SS Di: 1—30 -> e a 38 iel 29 säi 29) 5 31 Mei—9 Juri. = 24 16 24| 28 100 Ki 15 Ml o> 3 u m Ja Y AM > SZ 38 Al S EE 485 WINDRICHTING. e e. Oost en West Componenten. (Sommen). ` EEN E EE pus. OOOO EE = nn, . E = Tias £ eb ; $ 2. os Eol Sri | 8 SIE 22| 35| ES 5 E d A B 5 i Sg | 35 | EE | 3 2 E z É 5 An = | = E e ES = h R | rl. ss 63 52| Aa 0 100| 28 51, 4l o CN EN 101" 24 21 0 100 14 1 68 9 Ste 2 | 65 sa 48| 1: 0 100 100 100 21 y MEN. A 241 401 56 0 so 2 14] 54 og Ha, E Se zo 48 ( 0 94 8 za) 20 1 MII Jani 8 3?) 26, 20 38 0 97 67 48 90 gl re = 48 14 3: =g 100 43 1| 40 H 39 35 36 30 100 27, 67 90 | 65 z 37 10 100 so 53 44 | | | | er sei val sel Ss zo 2) % 44 A 18| 25 as 18, 10| 63, 2 RE & | 56| 69| 65 34 0 28 og SO 38 3 14| 65 6 wei 14 49 65 # 57 3 | sı zo| 9a Su 9 2 52 78 3 e s: es 32 35 12 21) 1 6, 70 3 18 20 ze 21 A 14 56 10 10 48 4 wu 34 4 6. 27| 56 100 50 z 44 14 a 62 52| 55 48 | 49 AS 20 38 el sa 48) 19 50 P 9| 10 ze a „| S4 13 7| 26 E 22 62 S3 24 so 84 40 1 5 © Z 92: 48 < 30 15) 46 Wi 35| 2 43 5 4 = zi 70) 86 18 s| 63 $6 ss = | g | 46| 45) 20 36 1: s6; 29 2 e A éi ai 14| A 23 se) 9 — | | al 37 54 28) 100 a 40 7| 49 7 | sl aal aoi 20) 0 MP? 60 60 486 WINDRICHTING. Noord en Zuid Componenten (Sommen). BEER | | | T = = = E > Gł (A 1889. | 5 | & 21-321 SU Su | sl Se & E = = 2 |-F | Mm IF | | g 1—10 April. | 14| 51 z| 59) LE 2-20 |» | | 21 26 17| Al 5 | 3-30 > | Ed 22 1 34| GS, 4 1—10 Mei. Si pn 28 as) 30 3 11-20 » | 8 14| 53 42 53 26 - =, | = 3 12 23 > rb 31 Mei—9 Juni. | 8 11 2% 41 58 19 * is n. - o 70 14| 29 D El > 7) 63 s 46 21 e bi | | BE 1—10. April. 14 6| sa? 39 aj 7) 3. 11—20 > i D 54) 15 5 Di El ud 21-30 :; A G 16 26 6 53 vw 1 1—10 Mei. = 35 17 9|) Sg 21 33 11-20 » = 9 3 16 31 31 | 21—30 » 5 30 10 14 22 31 Mei—9 Juni. 2 z 19 31 63 10—19 i ES 0 59 27 29 21 20-29 3 16 3 27 49 1—10 April. 0 31 15 11 se 0 12520 » x S 25 20 40 0 21—30 E 0) 1191 0:19 A 64) P 1—10 Mei Si 23 17) mm oa. 52 0 —20 = Wi 267) 5393| = 538] 0:26 7 21—30 > t 25 72 14 2 6 SL Mei -0-luni. E OÙ D a 16 48) 0 10—19 á z 14 31 44 0 20—29 10) | 61 4 24| 58| 10 487 WINDRICHTING. Ben Oost en West Componenten (Sommen). = ei Z = = E 2 i Beż. $ |28 E £ £ E | = = > LPR DRA seg o | April 20 1 se 32, 56) M 48) 55 ; 3 5 20 30 zo 28| 9 49 i S 42 6 32 6 61 35| 3 52 Mi. & ai ue 51 St 50] 66 55.8% E S8| 24 62 24. 20 72 s 44 Br. = 6) 14 56 15$| 70 24 38 55 Juni 3 36 37 12 20 ro 27 7. 164 > 60 „33 46 25| 70 70 IE, SO 15 $50 28 51) 22 Së | Meme” REE | zie 10] o ae mi 48] 16| 6) 046 Sa ` | 24 21) 25 Séi. 59 zj 25| 52 M Me SL ae 19 38) ` Sie 29): 20 30 Z y. £ 57 31 54 50] 1 39] 28 22 sky . = 94 6, 90 sı 2 65, 60 Meo jr: Š DI 5 52 Ap 23 9 54 55 Mn £ AS 45 31 72 11 10 21 64 do ` > 60 166 20 RK yy n 5 S 63 76 5 Gë á ge 3 N | | | | oe 20| SA 46| 32 55 60 38 + % , 37, 33), 50| - 22 38 60 62 16 u Mei = 54] 39 36 23]: 12) 60 o Aaa apa. 5 30, le SO Bee EZ | ; 5 94 6 93 42, a ee BP uni z vé 23 at) 40! © 10 m sa un..." Š 40 23 de Tej DM GOE Ta + 63 6 21| 53 D: te 6 25 ER 70 zi. SO: 56| áb 50 5 488 WINDRICHTING. Noord en Zuid Componenten. (Sommen). nd aa la s| dl 1889, £ | 5 7 s |-3 | BAR | H | 5 E 3 = E E | SH Else -8 AI 1—10 April 18 SE 0 23 30| - 11-20 -> : Be — 0 0 A 29 = we > = 32 — z 0 | W) = 1—10 Mei S, A — eo 3s| 10 Ja 11-20 » S ar: | 0 7 17 A 3 —30 5 20 — 0: 0° 2 Vz 31 Mei—9 Juni 8 CH 0 e > 27 0 "a? TEM Sage 14 0 7] M4 0 „ ils » — 14 0 o 21) 220» 1—10 April. gei — 35 37] 28| 49 75 11—20 -> SEE 2 30 49] 56| 18 TE 21—30 -> A w = 28 4 3 n SIE 1—10 Mei E SEO 28 34| 49; H TR 1-20 . 3 za: _ 14 31] 35 5 Cla 21-30 » = = |: gd 24] au 49 OR 31 Mei—9 Juni. 8 a 27 0 5 14 D al 3 10—19 . = 49 11] 2 4! U A 2-2 . a 35) 11 cj u s À | OK y 1—10 April. aus — 28| — 45 20 21—30 P 24 — e as) 21) |. 1—10 Mei = Dh 14 55| 16 "FE 1120 . S d o > IW ` A8 20 SIM arte 5 x 11 op 30 5 Bär | Mei—9 Juni. & i 28 4 10—19 . se a: = 3 a M 2 A ie: Mp — es 5 u 489 WINDRICHTING. i Oost en West Componenten (Sommen). P E na ee. sE Si 217423 2 73773 4 - E = JI 8 2 | = 5 B | E = E E 3 LE Le | = DI April. M, o 14| 40| — | — | B 10 20 4 de "zg Kee | BB ~ deels 27] 20 37 12 — | — : ŝo 15) — 27 — 14| 30 — = 5 a. — 20 7 3] ee — | — Ze R 52 30 10| 17| 30 = uni 3 AE 28 ED: — 3 10 — da 3 , SĘ = 20 7 10 20 41 sz SE 20 10| 20| 21 0° 581” 92 d 2 KA SARE 35 7 68 A: e da ` 26| — 45) 49 $e e E o Zu & Sa. — zs 66 "BEZ tus = u m ij Sm Be cui ŁY . 5 a sa 31 0 sal - be Ba | en E = | e My : us 1 46 4 32 64 = = I = an 90) A re s ig mil. E 28 — WZ 2 de 2. — z zee ee it ne en k T EA wéi e e El HOR M SST Séi — ir. keten 4 d ? Juni = > 65| so 10) 1% 19 | ss $ = a 24 — > | e = E ES E nd IL E O ASAS AS 490 GEMIDDELDE WINDRICHTING. : SSE s | 1889. 1212 TA 3/3]; 817] 8171 TIE MENEREN SS la —10 April 020 | 020 | NNO | zw | 0 o ess „i Re à „|| ZZW | ONO | WZW| WZW o o ono | oo| pi 21—50 >» = || WZW | NNW | ZZO | WNW) NNO o |wNw| N | ME 1—10 Mei. So | zzw | xw | NNO| 0 0 o |wzwi xo | BB 11—20 » S || zzw | wNw | Nw | zzw ONO o | no | aw | Ml 21—50 » — |zzw |wzw| we | w | no no | xw [x SP 51 > Juni. E zw | WZW |wNw| ZZW | No | go'w NOL SP YJ a zw |wzw | No |wzw| ono | No a NW | 07 20-29 » A A no | NO {NNW SH | | ; P ki ke 020 | zo |zzw| zw |wzw|wzw| o | W p 0 . | ZW No | zw | zw | zw Iwzw| ? | zw [WIS 21—50 >» BI wzw] nw | zw | zw | wyw zzw | nw | zw | WE 10 Mei S | zzw | nw |wzw|wzw| zw ozo |wzw 1 lh en» z || zw w |wzw| zw | wzw|wzw|NnNw| ZW "i 23-50 e = || wzw | wzw] zw Iesel wzw| wzw] saw | wxw wa e S | wzw | wzw| zw wzw] sw | w | aw | x Wi ads ; zw | zw | NW |wzw| w | w | zw 029 » wzw.|. zw |. NW [ZW | w..|. Weef SW o „śię we | i WZWi W W 0. W - een ; kän | saw | zw | wzw| wzw|, zo | WAV 1—10 Mei BN W_|ZZW|WZW|wWNW|. Z0 | W AO ae, S | zw | zw | NNO | www] zzo | 020 NO $30 = | 2W |wzwjwswjwzw| ono | N | NW 31 Mio Juni D bis w| zw [WNWw| w | nw | 0x0 NAW nN- m |Wzw| Zw | w |wzw| xw | NNO NY > "zh à = zw | NW | w |wnw| ONO w WZW | ZW |WNW|wzw|wNw!| oxo | NW 491 GEMIDDELDE WINDRICHTING. ” € 1 10 Mei. : M z z S = |Ę E 5 E e 5 so y = BEP en) El à 1.81 3 sen ens >. E = = 2 IES S (3% E = A 3 < = A ee A HR April. wzw | zzo | ozo |zzw| zo | 0 |020 | ozo ONO Ze i Z NO 220 | ZW O | 0Z0 | NNW| 0 — [WNW = zo ? o | zw | No | 020 | z | ozo NNW | zzw | No |ozo| z |zzw| ozo| zo | zw | — |wxw K S | zzw | wzw] o | zzo| zo | 0 |oxo|ozo| — | Nyo D | wzw | wyw] o | Zw | no | 0z0 | NNO| no NNW 4-9 Juni. E zw | w o | no | zw | ozo| zw | zw | zw | NNW , ZZW | NNW | NNW | 20 0 1:020°] izo | zz0 | x 0 ` WAU w | 0zo | zo |wzw| ZO z | zw | ZZW [WNW | W ZZW 0 W AU Z | WZW| 20 | => ERR * WNW |wzw| 0 |NNW| zzo | zzo | NNW | 220 | — | WNW EP || WNW 0 NO | NW | ZZW | 220 Z 020 i EA 8 w No | 020 | zw | nw | 7 | zwi zwi = |]. w g | ZZW | NNW | ono | Z | NNO | ZO | 020 | 020 | — 1 e ||WZW| NNW | zo | NNÓ | NNO | 0Z0 | NNO | NW | — | W = | WNw!| Nyo | no | Nw |wzw| zo | ZZW |WZW|WZW| w ZO | NNW | NW | ZZ0 zo | 220 | ZZO | ZZO AW Z 020 NW 20 ZO | ZW | 220 Z zw | ZZW | WZW | ZZO | NNO o N ono | www! zo | 220 | — | NNW 220 Z 020 | N NO |WNW| N I 220 | pew E Z ONO 0 NO | zzo | NW | NO | 0z0 | — | WNW = | ONO N ONO | NNO wiw! zw | zw | — | WZW = Z NNW 0 NO | 220 Z 106801 añ Su 220 |WwNW| 020 | NO N | Z20 |NNW| NO | 7. e S 7 Innw| NO | NNO | 220 | 20 |zzwi zw | ? N UN HOLDER LP 220 | NW°| 020 loko | zw 2 | = [an PWN 1 f = u E El S |$ 4 tun 1889. al s IS Is): 5] UR Š E 1 M e Le E ISL 1—10 april, ZW | ONO Z 2301 2 020 | WNW|WZW| ri 11— 20 „|| wyw] z zw| ZO H z | nw | NNO| np 21—30 » 2 | zzo |wnw| zw | o | zzo | zo | nw | 050 | omj 1—10 Mei. Sch zw | zw | zw | zzw | zzw | zw |wsw) niw) SWĄ 2120 >» © | zzo | oxo | zo | zo | zo | zo |wnw| vo | MN 21—50 » = | nyo | zzw | NNo| zo | zzo | z |WNW| 220 | 0% 51 Mei—9 Juni. | & | zw | zw |wzw| zzw| zw | z | zw [NWN 10—19 © | zzo | wzw| zo | z | zo | ozo|sw| o | al} 20—29 » z | zw| z | w |zzw| zo Lal 1—10 April. zw | wo | so |Nnw| No | ono | ozo | zzo| # W. > nw |wzw|wzw|Nyw| ano | No | zo | ozo | UE 21-30 » ll zzo | Nw |zzw| NNo | No | 0 | 020 | 020 -l 1—10 Mei S| zw | zw |zzw|wNw| NNW | NNW) 220 | ME 11—20 » © | zzo | o | zo | no | no | ozo | ozo | 020| fr 21350 » Sl w | zw |xw|sno| w | z | 20 | 2 |" a FT Juni. | & |wzw| zw | zw | w | nw | zzw | 220 | 02 a » |" | zzo |wzw|oxo | n | no | zo | 20 | ol] El 20—29 » zw | zw |zzw| No | x | ONO | 220) 0 a 1—10 April. zw | oso | zo | nw |zzw| o | 020 | 2 pi 11—20 > w | wzw |wnw,wnw| Nw | NNo | 20 | 2 e 21-50 » dl z |wzw|zzw| N [Nvo | o | 020 | 220 ei 1—10 Mei El wzw| zw | zw | w [ww x | 220) 7 LU Ben = 220 | o | 070 | NO | 0 | 20.) 8 e 0 = x „| ZW |wzw| zo | nw | NNo | zw | 20 : d > Jany, Ś|wzw| zw |zzw| w | w |wxw| 220 | 220 zzw |wzw| o Lasel NNo | zo | 220 | 02 20—29 » zw | 2w | zzo | nno | zzo | 0 | @ wo ee MEN DEE LA TING GEMIDDELDE W En e z e © = o ew oo oo 80.0.0909 nos 22 Id S 277 E Së coRsSornZRo "Buapjaog Tee rv WE W ERA A se ss e Ss e e e P o © © 2000000990090 SE o © "pueflo-uoaın N © NNS E e NS =: A: SS St. o © puejfe-u9A1nT R RU SENEZEEERDR SSSESZENS SO Kozina A © © © 2e © okok © © N N N 7 AAA 7 © -sofjuvemz A AR A A E ES ZĘSĘc2-88 '91300.1p SELL BS 32 AAA 2E BOSE o “SPI o PSE Sa” ? SE SENNA > “arpaodeg EN 0 S Pos» © © ; © o NN N E © N N BEZ ZN > N zz > Ki 901904 S SS os ES CC 22 gek 43 5 SG @ © > o © = © o © ‘dauamaos NZ Na. e oz Sa SE Zz N 2 SKSebke o 5 SETS TER ENTES AA AAA i oo es se os Esas oook o o "UPS UP [IQUIOS SNNNN NN NN S Se been: RER ERE e S T(UI9S = e N N SC SSES A E KS ER S "e (ieqe1o0$ 8 $00 ss e BS oe o e SO H äech ` “ayorgopuen me UBU ox Po -à DESTA ; N N bd NN NZ ON © oo ZNN ON 201004 "ROG Zen: SE ES NS EEN IN Le "stammt SIP 'sfeppiu sop ‘spuoag sop sil de Es pa ME + 2 ea \ IPA "e E um = = E e 8 ET DE Kot NN > 494 GEMIDDELDE WINDRICHTING. D A n e n . . x ep 3 = = 3 S E 1889. | |. |. l Ela] T TEE Sp LS 23 ea u Le 77) ui a = = = AS $ 1—10 April. NNO | 020 | NW | zw | N O | NNO 11-20 > „|| NNO O |wNw| z N | ZW | No 21--50 » 5 o 0 NW} ONO | N | OZO | NNO 1—10 Mei Boll NO | WNW |WNW|wNw!| xxo | W | NO 12—20 » S 0 20 No O | NNO | ZO | NNO 21—50 > = | ono | zo o | ozo | NO | ONO | NO 51 Mei—9 Juni. E NO | NNO | ONO | ozo | NO | NNW | an 10—19 » "| ono | 0z0 o O | NNO | 020 | NW 20—29 » ONO | 20 ZO | OZO | NNO | © | NNO | 30 1—10 April. w | o |nw | zo| z | oxo |wzw| M w. 11—20 » NNW 0 N w |NNW | wyw w | ZW D 21—30 >» & | ono | o |wn ) zo | w | 210 ¡Wi 1—10 Mei 3 | sw | w |wyw wyw wzw w | NW | 20 e 11—20 » = | oyo | zo | oxo | o Z o WR Wi 21—30 a NNW | 020 o | ozo | w | dzo | wzw) 020 sl 31 Mei—9 Juni E w NO |NNW| 0 w -| wWNW| WZW| 2 RK 10—19 » NO 020 0 o |zzw| zo | wzw) 02 A 20—29 » 0 zo | zo | o |zzo| 0 |waw ir 1—10 April. 020 | ONO |wıw o z | ozo | 020 | NW i 1—20 > NNO | zw |wNw| o | ono |[WNW| 20 ge a | 21—30 » ä| o 0 |Nw| o |0z0 | 070 | © g 0 i 1—10 Mei. SII NW | w | Nw | Nw | zzw | wnw| NNW a el 11—20 » = | © | ozo |oNo| o | z | 020 | 2 | FFA 21—50 » «| ZO o | ozo | zzo | 020 | © | NA 51 Mei—9 Jani. | Ś | sw ? o o |ozo | nw | ono [NW o! -10—19 » NO 20 0 0 | zzo | zo | © ke dl 20—29 » ono | zo |ozo| o |.2 | o | 0% | "| | D nes ŚŚ: zl ses see: aere, GEMIDDELDE WINDRICHTING. © i ; i g s 5 1889. S 2 E m e E E à à = E = E 5 = z = E DEEE PE 2 1 3 75 Sit NO NW — | no | No | — | — 2 „|| No No | -5 0 o | ONO | N — | = fa, = | NNO | no | — | owo | 0 o [wl — | — “10 Mei. SD NNO |WNW| — | oo | — | NNO | ONO | — | — a | S | NNO | -NNO | — 0 ZW | N 0 — | — << m NO ONO | — 0 ZO | ONO 0 — | m 7 uni ZS Ok: >— o 0 Ko N 0 — | 020 RK 4 zo | — | oxo o zw | sw | o |wzw| 020 | > x 220 | — | zo 0 0 No N | wyw] 020 | SA NNO N — NO Z ONO N — | — «e ¿| NNO | NO | — | no | al mln 10 Mei & || NNO | oxo | — | ono | ozo | NO 080 | Fu - JR = | NNO |wıw| — | ono | z NO | NNO | "1 0 , al’ N — 10 we 2 | = Jk; NO | OND | — o Z NO | NNO | — ję umi. | & ONO: | —-| 080 o ZW | NNW | 0 — | 020 -19 5 = e Z Së NO | ONO | zw | NO | 020 | NNW d è 2 | ES NO | o ZW | NW 0 NNW | 020 10 April, kid | cl EE | Hi de | io hdi e f NNO NO — NNO ZW | ONO ych Së A bi A | Nyo | ONG | =F 00 | em en ka śm UN S | NO |wNw| — | ono | — | NNO E SS = NO. | uno: | == No Z NNO ży UE Sho © NNO | 020 | — o — NO BEC „ik ES 0 SE ONO o zo | NNO | ZO ` 4 ond o — | nxo | NO | WNW| 020 z izo | — | dno) do le ` | we we 496 REGENWAARNEMINGEN. Hoeveelheid regen. Aantal regendagen. se AA 1589. Re. = S + = > „ || BBR DENKEND vs Tjiogreg. 362 | 252 | 1906 | 244 194 al 87] 8. 396 | 358 | 260| 28| 20] al 39) MI Tjiloear 22 | 248 | 365 19 17 | 6 a 6. Golis 496 | 356 | 391 3 19 48 | à Tjirangsad 345 | 285 1 I 31 161 SR Tjipatat. . 507 | 210 | wen 25| 18| al a% eg. 393 | 159 | 287 | 24 | 20 58 2 Dramaga . 516 06 | 493 21 14| 19| 9 S Parakan-Salak 301 | 287 23 50 e Perbawati , 471 | 220 | 419 26| 251 Gj 8) 4 Soekaboemi 578 | 319 | 404 18| 21) 16) A 431 | nw. | nw. 19 | nw. | nw 3 | Sindang-Sari 365 | 323 | 288 | 2 2 5 N, Tjempaka 37 341 | 345 21 29 | 19 3 T g 244 | 352 | 258 | 151 BI 17 Tjampaka-Warna. `, d| 197 | 338 | 395 | 15| wi 23 H marapala . . . . . .| 322) 353! 427 | 20| 2! 2 26 Tinanggerang. . . . .| 239 | 295 | 438 | 20| 19) Ul % ow. Eh 673 dt 198 6 6 9 70 Soebang. . . . ` 383 | 318 | 105 16 17) =H E Kamaroong. . 230 328 | 14| 17) Bj 8) g Pamanoekan . 63 135 85 8 41 Passir-Boengoer 170 | 284 | 12) Hl 18| H al Wangon-Redjo 502 172 1 15 14 el © Tenger-Agoong 518 | 331 258| 3) 1} 2 | Panaroeban . 549 | 635 | | 23] 2 > y Tj a | «| 704 | 626 | 539 | 28 8 | of E f . D 5 380- vá Kasso-Malang . . „|| 598 414 | 2] 2) 18 AH d Boeka Negara. - „|| 946 | 534 27 20 © 497 REGENWAARNEMINGEN. Hoeveelheid regen. || Aantal regendagen. BEER a ER, = | d = 5 a + a E = 3 rer d ajili 637 528 439 22 21 20 64 | 116 79 449 319 332 23 20 23 54 46 156 172 13 12 10 59 9 1 176 16 25 34 70 82 159 172 7 9 1 30 51 77 8 181 218 13 14 42 85 113 | nw NW. 11) nw n.w 45 | nw: | aa 79 208 | 202 1 46 35 150 188 163 8 10 56 | 101 39 147 211 4 6 89 96 nw 169 | 100 || nw 10 11 | nw. 78 25 233 403 170 13 16 16 33 519 285 24 18 18 78 78 51 473 425 446 25 22 23 87 55 63 428 351 356 22 22 24 66 | 106 48 410 435 22 23 99 | 108 70 n.w 145 123 || n.w. 15 21 | nw 22 23 n.w 50 7 | nw. 17 nw 30 38 nw 257 502 || n.w. 11 15 | n.w 85 71 n.w 221 83 | nw. 12 21 | nw 85 74 NW 270 472 | n.w 14 16 | n.w 56 86 nm, | 212 | 368 | nw 19 19 || n.w 33 = 160 174 91 16 17 14 28 45- a 317 | 338 ET Ig] W E 153 475 | 477 | 381 13 21 20 78 356 524 | 350 23 20 20 51 160 56 404 518 | 436 24 28 50 | 114 = 3 240 1 18 11 126 = nw. | nw 99 | nw. | nw 13 | nw. Te 50 nw, 467 178 | nw 18 5 | n.w. } | i $ S 498 REGENWAARNEMINGEN. Hoeveelheid regen. Aantal regendagen. a EB hes 1889, Elsien < = = < = = < s | Kasri. . n.w. | 215 | 197 | nw. | 18| 16] nw.) 52) Bangil . GAJ NT 25) MIN nw. 16 naw. Ni a 2. tw.) 252 | 85 | nw] 11) 11} nw.| BP Proefstation »Oost Java” .| 187 158 | 160 11 12 15 70! Ai O 234 | 312 | 188 | 17| 2 | 16| 4) 01 ; 168 | 397 | aech 15| wi 17| 32/8 Tamanaroen . . 260 | 208 | 370| 15| 13| 19] 37| $ Talang-Betoetoe . 320 | 132! nw. 9 7| nw 78 E nah . 88 | 75| 169 | Wi 8] 121 BARS Tebing-Tinggi . 504| 66, 58| ët nj 6| APA Poeloe-Radja . . . 155 | 186 | n.w. 7) ul nw.| 62) a Kotta-Boeroeg. . . 265 | 190 | 106 | 15| 17| 12} 80] Sp 2 Mijn N°. 3. 290 | 344 | 171 16| 15| B| 7 CH 5. 196 | 302, 143 | 18| 17| 13| 36] El Blinjoe Min N°. 8. . .| 203| 242! 257| 17) mol 161 54] 8) FRS 274 | 206) al ol 1818 el a Merawan «|| 267 | 199 | 224 | 16) 21) 2) | gy P. Pi 27 8. .| 127 | 2631 26| ml | 54 gio enga an in à E T .| 249 | 263 sj 2) 41 BCO Toboali | 220 | 2900, wël 14| 19| 10 E | gi Koba 274 | 214) al 121 BLA = 5. Pangal Rimang . 001 moj 23) 181 16 2 | al 231 | 263| 21 | 19| 2 Bi Ganda ECH 192 | 283! 381 | 17) 23 4 (IS Tigaman Estate ; 0| 22: 192 or e 4 499 METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN TE T Tjibodas, 3 zgi 107°—6.0 0. van Greewich. e 6—44 7. Hoogte boven zee = 1425 Meter. 1889. April. Mei. Juni. i temperatuur. 25.6 G 20556 24.8 C. m temperatuur. 15% (4 15.0 e 103 „1% e maximum temp. 33.78 4 25.41 » 25.08 e tillelde minimum temp. . 16.55 » 16.45 » 16.28 >» * Maximum temperatuur 22.0 » ail 212 >» * Dinimum-temperatuur FIS on Ho >» LS ? “üldelde temp.-schommeling 195 >» 6.95 » 6.79 » “e temperatuur schommeling. 88 >» Z > ou e E temperatuur schommeling. SBa +5 » AR r "e temperatuur 19.82 » 19.67 19.19 > “lle betr. vochtigheid. 923 ho | 912 “lo | 898 “loo "um der betr, vochtigheid 980 » 970 » mr U der betr. vochtigheid 700 » Ge, à A “lle dampdruk, 15.88 mM. | 15.55 mM. | 14.86 mM. `" dampgebrek. 152 » 1.50 > 1.69 >» delde bewolking, 65 lo 65 */o 64 do ei regen . 292 mM. | 224 mM. | 176 mM. b hoeveelheid tbe 38 18 65 » "a lgendagen . d 25 18 dojo _ Weersdagen . | 6 0 , 500 METEOROLOGISCHE WAARNEMINGEN TE Tjibodas. 18 89. April. Mei. Jun. ö |Temperatuur . owi 16.87 € 16.96 €. | 16.71 t 3 Betrekk. vochtigheid. .|® 948 °/ A ME E |Dampdruk . ; $ 13.56 mM 15.47 mM. | 15.08 ak d S |Dampgebrek (E 0.74 mM. 0.91 mM. | 108017 z |Bewolking . „| 42 a 46 | BM = |Windrichting . ZZO Z a = (Hoeveelheid regen. 77 mM, 50 mM. ue ; «> |Aantal malen regen . 11 6 ei „ |Temperatuur . . . . 23.205 C. 42.965 € = |Betrekk. vochtigheid . . ls 830 SE 816. has 3 |Dampdruk. $ 17.40 mM. | 16.70 mM e ¡Dampgebrek (E 5.56 mM. 5.76 mM = |Bewolking . ZS 07 Je 66 Je = [Windrichting . YA A ga Hoeveelheid regen. 7 mM 25 mM. T |Aantal malen regen . 4 3 BEE g (Temperatuur . sn 20.959 C. | 20.952 (- ZS |Betrekk. vochtigheid . .|$ | 908 “o. | 898 ko = |Dampdruk. IS | 16.39 mM. | 15.95 mM S [Dampgebrek 3 3 1.66 >» Lët 8 |Bewolking . $ 86 9, 82 “lo = |Windrichting . 220 ZZO = |Hoeveelheid regen, 208 mM 151 mM. 5 i Aantal malen regen . 19 12 i 2 EENIGE BEDENKINGEN TEGEN DE THEORIE VAN WEISMANN AANGAANDE DE BETEEKENIS DER SEXUEELE VOORTPLANTING IN VERBAND MET DE WET VAN KNIGHT-DARWIN, DOOR Dr, W. BURCE. De nieawere inzichten omtrent de beteekenis der geslacht- lijke voortplanting waren reeds een paar malen het onderwerp Yan een verhandeling in het Tijdschrift der Natuurkundige Verceniging. N Ik kan derhalve volstaan met in ’t kort in herinnering te brengen , welke de tegenwoordig heerschende meeningen ziju over de wijze, waarop de beide groote factoren tot stand komen, Waarvan de natuurlijke teeltkeus gebruik maakt tot ontwik- keling der organismen, namelijk : overerving en veranderlijkheid. Gelijk algemeen bekend is, nam men tot nog toe aan, dat alle wijzigingen, die het individu tijdens zijn leven kon ver- krijgen ten gevolge van het gebruik of niet-gebruik van orga- nen, van gewoonte en oefening, van slechtere of betere voeding Yan het gansche organisme of van een zijner deelen 0p de Mkomelingen konden overgaan en dat derhalve de verschil- nde condities, waaronder de individuen leefden de eigenlijke bron vormden voor de vele variaties, die bij de afstammelingen elen op te merken. Taea a e AAC Focal ') Dr. C. Pu. Summer. Voordracht gehouden in de vergadering van 10 Nov. 1887. Nat, Tijdschr. DI. XLVII, p. 596. A ML Over het al of niet waarschijnlijke van het overerven van verkrege “enschappen en het belang dezer vraag voor de biologie. Nat. Tijdschr. M. XLIX, p. 75. 502 Voorts is het bekend, dat volgens Darwin de natuurlijke teeltkeus uit al deze variaties diegenen uitzoekt, die afwijkingen vertoonen, welke het meest dienstig zijn voor de soort in verband met de condities waaronder zij leeft en dat deze behouden blijven door overerving op de volgende generaties. Door onophoudelijke keuze in dezelfde richting worden ten slotte de onbeduidendste afwijkingen in den loop der tijden tot ware soortsverschillen. Hieruit verklaarde zich volgens Darwin de ontwikkeling der organische wereld. Nu is er herhaaldelijk op gewezen, dat de wijzigingen, die een individu onderging ten gevolge van den invloed van bodem, klimaat of voeding van gansch voorbijgaanden aard waren en niet op de nakomelingen werden overgedragen. ALEXIS JORDAN toonde dit reeds vele jaren geleden aan mel de verschillende soorten, waarin naar zijne meening Eropuıta (Draga) verna moest gesplitst worden. Werden deze op rett den bodem gecultiveerd, dan verkregen zij ten gevolge van de wijziging der levenscondities allerlei afwijkingen, die echler weder verdwenen, zoodra zij onder normale omstandigheden werden teruggebracht. ci De opmerkingen van Jorpax vonden in dien tijd wems waardeering. Eerst toen Mäert: bij zijne bekende proeven met alpenbloe- men tot hetzelfde resultaat kwam, werd er meer de attentie op gevestigd en begon men langzamerhand te twijfelen aah den invloed, die uitwendige omstandigheden konden uitoefenen op de kiem. Nu eenmaal twijfel was opgewekt begon men van verschillende zijden zich moeite te geven om met voorbeelden aan te ge dat toch inderdaad dergelijke afwijkingen wel degelijk oP nakomelingen overgingen. | Van andere zijde werden deze zoogenaamde bewijsgronden wederlegd en het was voornamelijk de Freiburgsche H 503 Weismaxx, ') die de aangehaalde voorbeelden aan een nauw- gezel en kritisch onderzoek onderwierp en tot het resultaat kwam, dat lot nu toe geen enkel goed geconstateerd feit be- hend is hetgeen als bewijs kan dienen voor de stelling, dat eenige door het individu tijdens het leven verkregen eigenschap op de nakomelingen is overgeërfd. Volgens Prof. Wersmanr laten ook de wellen van de overerving niel toe zulks aan te nemen. Hij stelt zich voor, dat de overerving hierop berust, dat van het werkzame deel van de kiem, het kiemplasma , steeds ten minimale hoeveelheid onveranderd blijft bij de ontwik- keling van kiem tot organisme en dat deze rest dient om de basis te vormen der kiemcellen van het nieuwe individu. Volgens die voorstelling bestaat er derhalve van generatie tot generatie een continuiteit van het kiemplasma ?). Dit kiemplasma wordt dus niet in elk individu op nieuw gevormd, maar is daar reeds als zoodanig voorhanden. Het slaat derhalve buiten den invloed van de uitwendige condities, Waaronder het individu leeft en zijn aard, zijne chemische samenstelling en moleculaire structuur wordt daardoor niet D 't minste gewijzigd. Hieruit volgt dus natuurlijk, dat alleen zulke kenmerken van de eene generatie op de andere overgaan, die reeds in het kiemplasma zija opgesloten. Wanneer men nu met Weismann 2) aanneemt , dat dit kiem- Plasma slechts uiterst moeilijk wijzigingen ondergaat, niel- legenstaande het tot in het oneindige groeit en zich voedt, en zijne structuur gansch onafhankelijk is van het individu Waarin het zich ophoudt, dan vraagt men natuurlijk op welke Wijze dan de variabiliteit tot stand komt en waarom niet alle individuen precies aan elkander gelijk zijn? o ng von Verletzungen. haalde voordrachten. Grundlage einer s Weisxasy. Ueber die Hypothese einer Vererbu Vergelijk ook Dr. geren in de boven aange 3 Ween, Die Kontinuität des Kiemplasma's als der Vererbung. Juni 1885. 504 Prof Wersmann meent nu, dat de grond voor de erfelijke in- dividueele verschillen moet worden gezocht in de geslachtlijke voortplanting ?). Gelijk bekend is berust deze op de vereeniging van de kernen van twee kiemcellen en daardoor ook van hare kiemplasma's tot een nieuwe kern met nieuw kiemplasma. Beide kiemplasma’s nu zijn de dragers der specifieke over- ervingstendenzen der beide individuen en uit hunne vereeniging ontstaat een kiemplasma, waarin deze beide overervings- tendenzen vereenigd voorkomen. Dit kiemplasma is dus iets nieuws. Hetzelfde mengsel heeft nog niet bestaan. De 2% generatie zal dus onmogelijk een getrouwe copie kunnen zijn van de moeder. Zij heeft eigenschappen van beiden. In de 5% generatie zijn door de kiemplasma’s de overervings- tendenzen vereenigd van 2 individuen der tweede generatie. Van deze was echter het kiemplasma reeds samengesteld uit twee individueel verschillende soorten van kiemplasma en derhalve bezit de derde generatie een samensmelting van 4 verschillende overervingstendenzen. In de 4% generatie zijn 8, in de 5% 16, in de 10% reeds 1024 verschillende kiemplasma’s ieder met hun eigen over ervingstendenzen in één kiem vereenigd en zoo is het derhalve onmogelijk, dat ooit weder een individu volmaakt identiek is aan één zijner voorouders, want dezelfde combinaties Val individueele eigenschappen worden nimmer meer herhaald. Zoo is dus volgens Wersmaxws inzichten de sexueele voort planting de bron voor het ontstaan der erfelijke individueele variaties, die de natuurlijke teeltkeus noodig heeft tot ontwik- keling der soorten. Tegen dit betoog is niets in te brengen, wanneer wij slechts aannemen, dat de kiemplasma’s der generatie, waarvan wij bi —— 1) Weismasx. Die Bedeutung der sexnellen Fortpflanzung Selektionstheorie. Juni 1886. fir die i 505 de heschouwing zijn uilgegaan, reeds in het hezit waren van individueele kenmerken. Lijn erfelijke verschillen eenmaal opgetreden, dan verklaart zich het overige van zelf. De meest verschillende combinaties wisselen dan tot in het oneindige met elkander af. Zij moeten echter eerst voorhanden zijn. Wanneer nu de condities, waaraan de organismen gedurende hel leven zijn blootgesteld, slechts voorbijgaande kenmerken le voorschijn kunnen roepen, dan vraagt men natuurlijk het allereerste naar het ontstaan van deze erfelijke verschillen. WEISMANN blijft ons hierop het antwoord niet schuldig. Hij wekt den oorsprong der erfelijke individueele veranderlijkheid bij de allerlaagste organismen: bij de ééncelligen. _ Bij deze bestaat nog geen onderscheid tusschen lichaamscellen en kiemcellen; het is alles een en zij vermenigvuldigen zich tenvoudig door deeling. Afwijkingen, te voorschijn geroepen door uitwendige invloeden, moeten derhalve hier wel op de nakomelingen worden overgedragen en dit is dus de bron voor de erfelijke verschillen voor eens en voor altijd. Bij het optreden der geslachtlijke voortplanting bezat hei kiem- Plasma derhalve reeds een onnoembaar aantal overervingslen- denzen. 7 WEISMANN gaat nu zelfs zoo ver om het fe voorschijn roepen der individueele variaties het eigenlijke doel te noemen der sexueele Voortplanting en meent, dat deze geheel zou kunnen worden gewist, indien de natuur slechts over andere middelen te be- Schikken had om deze op te wekken. a De parthenogenese leert, dat de versmelting van mes Ve Plasma's in *t geheel niet noodig is voor de ontwikkeling van ten individu. De vereeniging van eikern met spermakern , zegt Ween: xx, moet niet anders worden opgevat, dan als een "assa-vermeerdering tot op het dubbele. Deze Hager" dering van de kern geeft den aanstoot tot de deeling, ma de dispositie daartoe was reeds voorhanden. i regen eze toename in massa behoeft echter geenszins verkreg 506 te worden door samensmelting met een spermakern; zij kan ook door eenvoudigen groei plaats vinden. De bijenkoningin brengt bevruchte en onbevruchte eieren voort; beide komen tot ontwikkeling; uit het bevruchte ei ontstaat een vrouwelijk individu, uit het andere een mannelijk. In het eerste geval is de massa van het kiemplasına ver- dubbeld door samensmelting met de spermakern, in het tweede door eenvoudigen groei. Het kwaın er bij de nataur op aan de geslachtlijke voortplanting door te voeren om daardoor variabiliteit op te wek- ken. Om die reden werd een algemeene parthenogenese voor- komen en dit laatste geschiedde door de eieren steriel te ma- ken, wanneer zij onbevrucht bleven, d. i. door ze het vermogen te ontnemen om door groei hun kiemplasma te verdubbelen. Nu spreekt het van zelf, dat wanneer door Weis zulk een hooge beteekenis werd toegeschreven aan de sexueele voortplanting, hij niet veel waarde kon hechten aan de ongeslachtlijke. Volgens Weismaxw's meening geeft dan ook de ongeslachilijke voortplanting, c. q. die uit onbevruchte eieren, slechts nakome- lingen, die juist dezelfde erfelijke individueele verschillen he- zitten, als het individu zelf reeds bezat. De op elkander volgende generaties zijn dan alle virtueel identiek met hunne eerste voorouders. Maar zij blijven mg ook; dezelfde individueele verschillen herhalen zieh door an generaties heen; de nakomelingen missen het vermogen om e hierboven te verheffen en te varieeren in eenige andere richting dan de voorouders en toch kan dit dringend noodzakelijk worden voor het voorthestaan van de soort. S Het volgend voorbeeld, aan Wersmann ontleend, maakt Es meening in dit opzieht duidelijk. Stellen wij ons een inse? voor, dat op het groene loof leeft en daar door de groene et van zijn lichaam bescherming vindt tegen vijanden. a erfelijke individueele verschillen doen het varieeren pa lende nuancen van groen. Nemen wij nu aan, dat het WII 307 bop van tijd door het uitsterven van zijn voedsterplant ge- dwongen wordt op een andere en iets anders groen-gekleurde plant te leven, dan zal het aan deze nuance van groen niet meer volkomen zijn aangepast. Het zou nu eigenlijk er voor moeten zorgen om zijne Kleur langzamerhand meer in vooreenstemming te brengen met de nuance van het blad van de nieuwe plant, zoo het geen emstig gevaar wil loopen spoedig door zijn vervolgers te wor- den uitgeroeid. Hiertoe nu is de soort, zegt Wismans, niet in staat. Hare erfelijke variaties blijven generatie op generatie steeds dezelfde; Wanneer niet reeds de vereischte nuance bij eenig individu voorhanden was, dan kan zij ook niet worden te voorschijn seroepen. Indien zij echter bij enkelen voorkwam, dan zouden langzamerhand de anders gekleurde individuen uitsterven en Slechts die met de ware kleur overblijven. Maar dit is geen passing in den zin van de selectietheorie. Het selectie- proces moet veel meer kunnen doen dan reeds voorhanden ken- merken op den voorgrond brengen. Het moet in staat zijn de kleine bestaande verschillen tot hooger ontwikkeling te brengen; t moet nieuwe kenmerken kunnen te voorschijn roepen; het moet in staat zijn om die individuen, wier kleur het meest nabij komt aan de vereischte nuance, te behouden en zijne nakomelingen meer en meer naar dit ideaal heen leiden. Hiervan nu kan bij de ongeslachtlijke voortplanting geen Sprake zijn. Een nieuwe soort kan bij deze wijze van voort- ating nimmer ontstaan. Ik haat dit voorbeeld uitvoerig aan, omdat ik hier achter m Aantoonen, dat deze zienswijze niet volkomen juist is en loor de feiten wordt weersproken. Nu is het zeker, dat bij de steeds veranderende omstand n, bij de wisselende uitwendige invloeden, waaraan de "ort is blootgesteld, het een onmisbare voorwaarde voor haar i Oud is, dat hare individuen niet alleen het vermogen be- atten om binnen zeer ruime grenzen te varieeren, maar ook u. ło 508 om bepaalde eigenschappen in een bepaalde richting, die nutlig is voor de soort, verder te ontwikkelen en door combinatie nieuwe te doen ontstaan. Dit wordt volgens de meening van WersuANn alleen verkregen door de sexueele voortplanting en hieruit volgt onmiddellijk, dat alle planten of dieren, die zich ongeslachtlijk voortplanten, op weg zijn om uit te sterven. Ik acht die conclusie op zijn minst genomen bedenkelijk. Weismann hecht er niet veel gewicht aan om de eenvoudige reden, dat volgens zijne meening in de natuur nergens groole groepen van soorten of geslachten worden aangetroffen, die zich ongeslachtlijk voortplanten. Het bepaalt zich, meent Weismaxx tot eenige crustaceën , eenige galwespen en bladluizen, die zich uitsluitend door parthenogenetische eieren vermenig- vuldigen, terwijl bij andere soorten, waar parthenogenese wordt aangetroffen, deze afwissell met geslachtlijke voort- planting. Nu is Parthenogenese volgens Wismans een inrichting, die uiterst voordeelig is voor eene soort onder bepaalde levens- omstandigheden en die ook alleen dan en in zooverre wordt aangenomen als zij nuttig is. Zij kan niet beschouwd worden als iets oorspronkelijks, maar moet eerst verkregen zijn toen zij noodzakelijk werd. Het was het laatste redmiddel waartoe de soort moest over” gaan, om haar bestaan nog zooveel mogelijk te rekken. Zij is als een stroohalm, waaraan zich de drenkeling vasthecht, maar zij voert ten gronde. Zoolang de levensomstandigheden geen noemenswaardige wijziging ondergaan, zal het dier haal hebben bij deze wijze van voortplanting. Zoodra hem echter andere eischen worden gesteld, sterft het uit, omdat de teeltkeus onder zijne individuen niet de variaties vindt, geschikl om de soort de eigenschappen te geven, die zij noodig in verband met die gewijzigde omstandigheden. Eeuwen en tientallen van eeuwen misschien zal de soort kunnen volstaan met de variaties, die voortspruiten uit het ee 509 kiemplasma van ’t moederdier, maar eenmaal moet de tijd komen, dat deze niet meer voldoende zijn en de soort sterft uit, zonder dat andere zich daaruit hebben kunnen ont- wikkelen. Kon er worden aangetoond, dat ongeslachtlijke voortplanting algemeener was, zou men dan van Wersmaxx kunnen ver- wachten, dat hij bezwaren had tegen zijne theorie ? Het doel van dit opstel is nu om aan te toonen, dat inder- daal veel meer dieren en zeker een nog grooter aantal planten thans op weg zouden zijn om uit te sterven wanneer er op geene andere wijze erfelijke individueele verschillen optraden dan bij de sexueele voortplanting. Ik wil er op wijzen, dat het niet alleen de parthenogenese is, en een enkel geval van apogamie bij varens, hetwelk ons dwingt te concludeeren, dat eenige dieren en planten weldra van de aarde zullen verdwijnen, maar dat hun aantal zeer aanzienlijk is. En dit groote aantal dwingt ons direct om te gelooven, dat de door Weismaxx aan de geslachtlijke vermenigvuldiging egekende beteekenis te ruim is genomen: dat zij zeer zeker let hare er toe bijbrengt om erfelijke individueele verschillen le voorschijn te roepen, maar dat de algemeene ontwikkeling der Organische wereld niet kan worden verklaard, wanneer er sten andere factoren werkzaam zijn tot opwekking van erfelijke variabiliteit, dan de geslachtlijke voortplanting. Ten tweede wil ik aantoonen, dat planten, wier kiemplasma seen verandering ondergaat door vermenging met ander kiem- plasma, toch wel degelijk tot verdere ontwikkeling in staat zijn. De theorie van Wersuaww omtrent de beteekenis der ge- Slachtlijke voortplanting is gebaseerd op de vooronderstelling , “Al het een algemeene natuurwet is, dat geen georganiseerd Wezen zich zelf gedurende een lange reeks van generaties kan “oriplanten, maar dat een kruising met een ander individu, 510 zij het dan ook misschien met lange tusschenpoozen, noodza- kelijk is voor de instandhouding der soort. Deze wet het eerst door Anprew KNienr in 1799 uitgesproken en later door Darwin verdedigd is in de biologie bekend onder den naam van DE WET van Kyicnt-Darwin. Zooals natuurlijk is zal de sexueele voortplanting slechts dan de gunstige gevolgen kunnen hebben, die Weismaxx zich daarvan voorstelt, wanneer de beide kiemplasma’s, die zich vereenigen, afkomstig zijn van twee verschillende individuen ieder met hun eigene overervingstendenzen. In alle andere gevallen, waarin de kiemplasma’s afkomstig zijn van *t zelfde individu of van individuen, die tot elkander in zeer nauwen graad van consan- guiniteit staan, zal deze vereeniging in hare gevolgen juist gelijk moeten zijn aan die, welke voortspruiten uit parthenò- genese. Bij zoodanige vereeniging wordt wel het kiemplasma uit de eicel aanzienlijk vermeerderd, waardoor het eerder de heerschappij verkrijgt over het ovogene plasma en daar- door tot verdere ontwikkeling kan overgaan, maar deze ver- eeniging is eenvoudig als een additie te beschouwen, juist van dezelfde beteekenis als die, welke een parthenogenetisch bijenei, volgens Weıswans’s inzichten, ook door groei kan verkrijgen. Het vereenigd plasma heeft daardoor geen andere structuur gekregen en geen andere overervingstendenzen dan die, welke het reeds bezat vóór de bevruchting. Het is dus voor alles zaak, om de wet van KwicnT-DARWIN van naderbij te beschouwen. Is zij onjuist, bestaat er een dus- danige wet in de natuur niet, dan kan ook de theorie van Wen omnogelijk juist zijn aangezien deze hierop is gebaseerd. Het lag in den aard der zaak dat de dierkundigen steunende op het feit, dat alle hoogere en het meerendeel der lagere dieren eenslachtig zijn en het van vele hermaphrodieten boven- dien bekend is, dat zij zich geregeld paren, eerder deze wel hebben erkend dan botanisten. 511 De ondervinding van veehouders, dat lang voortgezette verwantschapsteelt de constitutie der dieren deed afnemen en de fertiliteit verminderde, bracht er bovendien niet weinig toe bij om deze meening te steunen. Van botanische zijde is er meermalen op gewezen, dat deze wet in geen geval le algemeen mocht worden opgevat en werd er aangetoond, dat er inderdaad vele planten waren, die geregeld zich zelven bevruchten. Reeds in 1865 bracht Trevimanus !) gewichtige bedenkingen tegen deze stelling in °t midden en maakte hij een lange lijst van planten bekend, waarbij geen kruising plaats vond. Huco vox Mour ?) waarschuwde niet minder ernstig tegen een algemeene opvatting der wet en ook SEVERIN AXELL 3) en Herman Më en 4) hebben hun stem hiertegen verheven. Anderen gingen bij hun onderzoek maar al te vaak uit van de vooraf reeds als onbetwistbare waarheid aangenomen stel- ling, dat de planten zich kruisen moeten, zij het dan ook niet geregeld en het kon niet missen of deze vooropgestelde meening moest grooten invloed uitoefenen op de interpretatie der waar- genomen verschijnselen. Zoo is hun onderzoek dikwerf niet van gebrek aan de noodige objectiviteit vrij te pleiten en her- haaldelijk vindt men dan ook in de literatuur bloem- “onstructies besproken met adaptaties, die zouden dienen tot Verzekering van kruisbevruchting, die ook een andere lezing toelaten. Et Y L. C. Tarvınasus. Ueber Dichogamie nach SPRENGEL und Darwin. Bol. Zeit. 1863 pag. 1—7. 2) Huco vun Momr. Einige Beobachtungen über dimorphe Blúthen. Bot. Let. 1860 pag. 725. 5) Severin. Axeır. Om Anordningarna fór fanerogama växternas be- Íruktving, 1869. — Ook Il. Mürrer. Die Befruchtung der Blumen durch In- sekten. 1873 pag. 24. $) Henmass Mürzen. Die Befruchtung der Blumen du Einleitung pag. 26 rch Insekten. 1873. 912 Bovendien laat het zich gemakkelijk verklaren, dat zij, die op den door Darwin ingeslagen weg voortgingen, wel in de allereerste plaats hunne attentie vestigden op dergelijke bloem- constructies, die ter bevestiging dienden der Knenr-Darwi- sche wet, die dan ook in legio gevonden werden en alle andere buiten beschouwing lieten, die geene speciale inrichtingen ter bevordering van kruisbevruchting aan den dag legden. Voor het bestaan eener natuurwet zijn inderdaad zeer vele ärgumenten aan te voeren, maar men vergat wel eens, dal er ook argumenten tegen de wet kunnen worden in ’t midden gebracht. De wet van Kxicar-Darwin steunt in de eerste plaats op de reeds genoemde éénslachtigheid bij verreweg de meeste dieren en de slechte gevolgen van verwantschapsteelt bij huisdieren: verder op de bestuivingsproeven van ANDREW KNIGHT, KÖLREUTER, HERBERT, GAERTNER en anderen. vóór Darwin, waaruit bleek, dat planten met vreemd stuifmeel bestoven een grooter aantal zaden produceerden, dan die welke bevrucht werden door eigen stuifmeel; voorts op de morphologische éénslachtigheid bij vele planten en de functioneele éénslachtigheid bij verscheidene oogenschijnlijk hermaphrodieten; op de noodzakelijkheid van kruising bij anderen, die steriel zijn met eigen stuifmeel: op de beteekenisvolle inrichting der heterostylie; op bloem- constructies waarbij moeilijkheden zijn in den weg gelegd aant de bevruchting met eigen stuifmeel door of zonder tusschenkomst van insecten gelijk bij Orchideae, Viola etc. Verder vond dit alles aanzienlijken steun in de kruisings- proeven van Darwin, waaruit bleek, dat er een zeer groot voor- deel voor de nakomelingschap gelegen was in kruising, in zooverre de nakomelingen uit gekruiste planten in den strijd om *t bestaan tegen die, welke hun oorsprong aan zelfbevruch- ting te danken hadden, het steeds wonnen in snelheid van groei, weerstandsvermogen tegen uitwendige invloeden en m fertiliteit. Verder echter mag men tot nog toe niet gaan. e S i di = 3 SCH ij 515 Men mag niet vergeten, dat er vele planten bekend zijn en vooral cultuurgewassen, die zich sedert onheuglijke tijden nimmer anders dan langs ongeslachtlijken weg hebben voortgeplant; dat vele hermaphrodieten zich niet paren; dat vele cryptogamen en vooral mossen het vermogen om generatie-organen voort te brengen verloren hebben ; dat er ver- scheidene planten worden aangetroffen waarvan de bloemen zich reeds in den knop bevruchten en vele andere, die zich nimmer openen: de z. g. cleistogamen. Dit zijn alle argumenten, die er reeds op wijzen, dat het niet gemotiveerd is de wet van Knıeut-Darwın een natuurwet le noemen. Wanneer meeldraden en stampers in vele bloemen zoodanig ziju geplaatst ten opzichte van elkander, dat het stuifmeel niet wonder medewerking van insecten op den stempel kan geraken mag men nog niet a priori aannemen, dat dergelijke bloem- inrichting ten doel heeft om de plant de voordeelen te ver- schaffen verbonden aan kruising. Wanneer bij de proterandristen onder de dichogamen de meeldraden zich openen, vóór dat de stempels gereed zijn om het stuifmeel tot kieming te brengen, dan heeft men nog geen recht om dit een speciale adaptatie te noemen tot verzekering Van kruisbevruchting: eerstens toch is het geen feit van bij- tondere beteekenis, dat een eerder aangelegd orgaan ook eerder volwassen is en wanneer wij dan opmerken, dat deze bloemen Constant door insecten worden bezocht en bestoven, dan mogen Wij niet vergeten, dat zonder insectenhulp in ’t geheel geen \uchtzetting mogelijk zou ziju en wij hebben dan het recht MS af te vragen of deze insecten niet veeleer kruising bewerk- Sellingen tusschen oudere en jongere bloemen van dezelfde Plant, dan wel tusschen verschillende individuen. Kruising tusschen bloemen van "1 zelfde individu is noch in den zin van Darwin noch in dien van Weismann in hare sevolgen iets anders dan zelfbestuiving. anneer Darwin ons uitdrukkelijk meedeelt, dat de gunstige 514 gevolgen van kruising bij de nakomelingen eerst dan te voorschijn treden, wanneer men deze dwingt om le concurreeren in den strijd om ’t bestaan tegen de afstammelingen van zelfbevruchte individuen, dan mogen wij daaruit niet besluiten, dat andere, die zich nimmer anders dan door eigen stuifmeel bevruchten of die zich uitsluitend langs ongeslachilijken weg vermenigvul- digen, noodzakelijk ten onder moeten gaan. Zeker ook heeft men geen recht om daar, waar Darwin zich uiterst voorzichtig omtrent de wet uitlaat en meestal uitdruk- kingen kiest als »J am inclined to believe, that it is a bg al nature” of »it seems to be a law of nature” de reserve val Darwin over ’t hoofd te zien en te spreken van vit is a law »of nature” In de literatuur zijn tal van voorbeelden aan te wijzen van zeer gewaagde argumentatie, die het duidelijk bewijs geven van den nadeeligen invloed, die de vooropgestelde meening uitoefende op het onderzoek. Wanneer er gewezen werd op bloemen, die geregeld zich zelven bevruchten, waarin dit zelfs onvermijdelijk was, terwijl er niets in de bloeminrichting op wees, dat dit toch op een of andere wijze verhinderd of moeilijk gemaakt werd, dan maakte men de objectie, dat toch in elk geval de bloem geopend was en insectenbezoek dus niet was uitgesloten. Men was te veel onder den invloed der wet om niet in te zien, dat het er in de allereerste plaats op aankwam om te over wegen wat wel in de bedoeling lag der natuur. Directe bewijzen tegen de wet waren bij een dergelijke 0P- vatting moeilijk aan te voeren; men voelde echter, dat wanneer deze eenmaal konden gegeven worden, de wijze van beschouwing daardoor een aanzienlijke verandering zou ondergaan. Ik zal trachten in ’t volgende eenige bloemen te beschrij- ven, wier bestuivings-inrichtingen tegen het bestaan der geben de wet getuigen. Ik kies in de eerste plaats een zoodanig? die gedurende den ganschen bloeitijd gesloten blijft, waarbij A 315 dus insectenbezoek ten eenenmale is uitgesloten. Wanneer het mij dan gelukt is den lezer te overtuigen, dat de wet van Kmeur-Darwin den naam van natuurwet niet toekomt, waar- door een vastere basis wordt gewonnen voor een onbevangen ` beoordeeling der waargenomen verschijnselen, dan zal het mij niet moeilijk vallen door een paar voorbeelden van geopende bloemen mijn stelling toe te lichten, dat men zeer vaak de bloemeonstructie verkeerdelijk heeft geïnterpreteerd wegens gebrek aan de vereischte objectieviteit bij het onderzoek. Een gedetailleerde beschrijving van verschillende vormen door ge- kleurde teekeningen toegelicht, zal verschijnen in de eerst- volgende aflevering der Annales du Jardin botanique de Buitenzorg. Den belangstellenden lezer mag ik derhalve naar dit artikel verwijzen en hier slechts een paar observaties nader toelichten voor zooverre dit noodig is voor verdere beschouwingen over de beteekenis der geslachtlijke voortplanting. Het is bekend, dat gesloten bloemen niet zeldzaam zijn in zooverre men bij verscheidene planten naast gewone normaal gebouwde bloemen aan hetzelfde individu andere heeft aan- getroffen, die onder vele afwijkingen ook deze bijzonderheid vertoonen, dat zij hun gansche leven zich niet openen. Deze bloemen worden cleistoganm genoemd. Zij zijn veel kleiner dan de andere; hunne kroonbladen verkeeren in rudimentairen staat ook wat kleur en reuk þe- treft; de meeldraden zijn tot een gering aantal teruggebracht en het weinige stuifmeel heeft de eigenschap reeds, in de helmknoppen liggende, te kiemen en hunne kiembuizen naar den stempel te dirigeeren. “Deze bloemen zijn volmaakt vrucht- baar. Nectar wordt er niet in aangetroffen. Alle middelen om insecten te lokken en de bloem zichtbaar te maken te midden Yan het groene loof zijn geheel of nagenoeg verdwenen. Op ééne uitzondering na, vindt men deze cleistogame bloemen Steeds, gelijk ik reeds opmerkte, op dezelfde plant met nor- Male bloemen, die op insectenbezoek zijn ingericht. 316 Een juiste en alles afdoende verklaring van het optreden dezer bloemen is naar mijne meening tot dusverre niet gegeven. Het ligt in den aard der zaak, dat deze cleistogame bloemen en hare volkomen vruchtbaarheid herhaaldelijk zijn aangevoerd als bewijzen tegen de wet van Kaicur-Darwin. Men kon evenwel steeds daartegen aanvoeren, dat zij niet de eenige bloe- men waren aan de plant, maar dat op hetzelfde individu andere voorkwamen, die oogenschijnlijk voor kruising waren ingericht. Hiertegen was weinig in te brengen, vooral niet toen door Darwin werd aangetoond, dat deze normale bloemen niet geheel onvruchtbaar waren. De bloem, die ik thans het eerst wil beschrijven, is die van, Myrmecodia tuberosa Becc. eene bekende Rubiacea. Li komt slechts in één enkel opzicht met cleistogame * bloemen overeen, n. l. in het gesloten zijn der kroon. Overigens is zij in *t bezit van alle eigenschappen, die in andere bloemen dienen tot het aanlokken van insecten. De 4 slippen van de helder porceleinwitte bloemkroon sluiten van boven nauwkeurig aan elkander en zijn aan de randen vergroeid zonder een enkele opening of spleet open te laten, die toegang zou kunnen verleenen aan de mondwerktuigen van een, insect. Fig. 1. Toch zou een insect een goeden voorraad nectar hier kunnen verzamelen; de kroonbuis is meestal tot 1/ der hoogte daar- mede gevuld. Voorts vindt men 4 meeldraden met goed ontwikkelde helm- knoppen. De helmdraden zijn met den wand van de kroon buis. vergroeid. De helmknoppen bevatten een groote hoeveel- heid stuifmeel. Onder de helmknoppen vindt men nog, gelijk bij zeer vel Rubiaceae, een dichten ring van haren. e Ook de stempels zijn. 4 in getal en hebben deze bijzonderheid, dat zij aan de buiten- zoowel als aan de binnenzijde met ee" zeer groot aantal papillen bezet zijn. Bij het openen van een jonge, nog niet volwassen bloem, 517 (ig. 2) ziet men de stempels uit elkander geweken en boven de toppen der nog gesloten helmknoppen uitgespreid. Men heeft dan gelegenheid op te merken, dat deze stempels niet alterneeren met de meeldraden, gelijk men zou ver wachten, maar daaraan zijn tegenovergesteld. Zij hebben een kleverig voorkomen en daar de meeldraden thans nog gesloten zijn, 204 men er geen oogenblik aan twijfelen de bloem proterogyne le noemen. In dit proterogyne stadium heeft echter de bloemkroon nog niel hare volle grootte bereikt. Weldra groeit zij in de lengte uit met dit gevolg, dat zij de meeldraden in haren groei mee- nemt. De 4 aaneengesloten helmknoppen glijden daarbij langs den stijl en de stempels met het noodzakelijk gevolg, lat de 4 stempels dichtslaan en tegelijker tijd de antheren openborstelen. Wij zagen reeds, dat de meeldraden niet alter- erden met de stempels en ook, dat deze laatsten aan de buitenzijde even papilleus waren als aan de binnenzijde. De wij gekomen stuifmeelkorrels blijven derhalve aan de stempel- mil hangen en kiemen daar zeer gemakkelijk, evenals de "ar beneden gevallen korrels, die in den nectar de noodige Voorwaarden vinden tot ontwikkeling hunner kiembuizen. Zelfs de weinige korrels, die in de helmknoppen achterblijven , stan tot kieming over. De planten zijn zeer vruchtbaar; elke bloem brengt hare Wucht voort met 4 zaden, die gemakkelijk tot kieming wor- den gebracht. De bloemen der Myrmecodia tuberosa bevruchten derhalve ich zelven en niet alleen in den regel maar uitsluitend. De kroon blijft gesloten; het is niet mogelijk, dat bel pollen van “en andere bloem op den stempel wordt afgezet. Wij hebben hier derhalve een voorbeeld van eene plant, die ich uitsluitend door zelibevruchting vermenigvuldigt en dit Mar alle waarschijnlijkheid reeds sedert eeuwen gedaan heeft. Maar wat nog merkwaardiger is en waa Allentie op wil vestigen is, dat wij bier zeer bijzondere adap- 518 taties aantreffen om die zelfbevruchting zoo volmaakt mogelijk te maken. Behalve dat de kroon gesloten blijft, zien wij nog de hoogst merkwaardige afwijking in de alternatie der stempels met de meeldraden, klaarblijkelijk met geen ander doel dan om des te zekerder het stuifmeel uit de antheren te borstelen; wij zien ` een derde afwijking in den bouw der stempels, die ik bij geen enkele andere Rubiacea heb aangetroffen, n. 1. dat de stempels aan de buitenzijde papillen dragen; wij zien ten vierde den hoogst eigendommelijken groei van de bloemkroon, die de meel- draden met zich neemt om het pollen in directe aanraking te brengen met de stempels. Deze 4 afwijkingen kunnen niet anders beschouwd worden dan als evenzoo vele adaptaties ter verze- kering der zelfbestuiving. Dit voorbeeld geeft naar mijne meening een geweldigen stoot aan de stelling, dat geen plant of dier het vermogen bezit om een lange reeks van generaties zich zelf te bevruchten. De 4 genoemde adaptaties zijn niet op eens verkregen en meer dan waarschijnlijk ook niet tegelijkertijd. Een onnoembaar aantal generaties moet daarover zijn heengegaan en toch wijst de Myrmecodia in °t geheel niet aan, dat zij in een enkel op- zicht zich zelve door een verzwakt nageslacht ten gronde richt. Een tweede voorbeeld ontleen ik aan de familie der Anonacea. In deze familie vindt men tal van schitterende voorbeelden van min of meer ingewikkelde inrichtingen tot verzekering val zelfbestuiving en wering van insectenbezoek. Vele daarvan zijn nog niet volkomen in zoo verre zij nog immer aan de insecten de gelegenheid openstellen de meeldraden te bereiken : om pollen te rooven en daarbij tevens een kansje openlaten om kruisbevruchting te bewerkstelligen al is de kans, dat kruising tusschen verschillende individuen daardoor wordt be- werkstelligd, ook dikwijls zeer klein. Ik laat alle gevallen, die eenigszins vatbaar zijn voor eel andere lezing buiten bespreking en bepaal mij tot de soorten, waarbij de bloemen volmaakt zijn afgesloten voor insectenbezoek- 519 Unona coelophlaea Scnerr: U. dasymaschala BL; Unona spec. nov. en andere verwante soorten, Bij deze Unona’s zijn 5 der 6 bloembladen gansch geaborteerd. De 5 overige zijn zoodanig zijdelings verbonden, dat zij geen enkele naad of spleet openlaten, (numquam aperta sed coalita, decidua, flore tamen fructigero) gelijk Dr. Scnerren zich uitdrukt 1). ` De meest volkomen zijdelingsche vergroeiing treft men aan bij een Unona afkomstig van het eiland Riouw, in ’s lands plantentuin gecultiveerd. De van onderen concave bloembladen vormen een nauwsluiten- de kap over de generatie-organen. Hunne nagels buigen zich sterk naar binnen en zijn op 200- danige wijze onder aan den kegelvormigen bloembodem bevestigd, dat de meeldraden te gelijkertijd worden meegenomen, wan- neer de kroon afvalt en dit geschiedt zoodra de bloem volwassen is en de meeldraden zijn opengesprongen. Daar nu de Unona hangende bloemen draagt, komt het losse stuifmeel uit de helmknoppen onvermijdelijk in zijn val in aanraking met de vochtige en zeer papilleuse stempels, die bovendien nog naar buiten zijn gebogen. Wanneer men door zacht tikken aan den tak de bloem- kroon doet afvallen, dan staat men verbaasd over de volkomen Wijze van bestuiving, die op die wijze tot stand komt en over de groote hoeveelheid stuifmeel, die op de stempels wordt gedeponeerd. Meermalen ziet men, dat gansche helmknoppen aan de kleverige stempels blijven hangen. Gelijk bij Myrmecodia vindt men ook bij Unona tal van eigenschappen, die ons doen denken aan speciale adaptaties ter verzekering van kruisbevruchting door medewerking van in- Secten. De bloembladen zijn verscheidene centimeters lang en aangenaam van geur. De kleur is fraai geel met helder roode vlekken en teekeningen; de nagel is aan de binnenzijde licht rose gekleurd. = 1) Nat. Tijdschr. voor N. I. DI. XXXI. 1870. 520 Toch trekt de plant niet het minste nut van deze eigenschap- pen; de lichtrose gekleurde nagel der bloembladen komt nooit aan, ’t licht en nimmer zal een insectenoog zich daaraan vergasten. ls de kroon afgevallen, dan blijft er niets van de bloem over dan de kleine groen gekleurde kelk en eenige weinige kleine niet in °t oog loopende vruchtbeginsels. In dit stadium wordt de bloem ter nauwernood opgemerkt tusschen het loof en het zou in ’t geheel geen zin hebben hier de objectie te maken, dat in dezen toestand de stempels vrij liggen voor ontvangst van vreemd pollen. De plant trekt dus geen voordeel uit de genoemde eigen- schappen der bloem maar tegelijk met deze treffen wij weder andere inrichtingen aan, die haar van het allermeeste helang zijn, in zooverre zij een geregelde auto-fecondatie bewerkstelligen. Deze inrichtingen: de zijdelingsche vereeniging der bloem- bladen, de doeltreffende ombuiging der nagels naar binnen en hunne aansluiting onder aan den meeldradencylinder en ook de naar buiten gekeerde stempels kunnen niet anders worden opgevat als speciale adaptaties in den loop der tijden verworven. Buiten allen twijfel moeten dus deze Unona's zich gedurende een zeer lange reeks van generaties uitsluitend door zelf-be- vruchting hebben voortgeplant. De genoemde soorten vormen dus weder even zoovele directe bewijzen tegen de Kyicnr-Darwiwsche wet. Bij deze voorbeelden wil ik het hier laten en alleen nog meedeelen, dat ik verder nog gesloten bloemen heb aangetroffen bij: Artabotrys suaveolens, Artabotrys Blumei , Artabotrys oda a- tissimus; Cyathocalyx Zeijlanica; Goniothalamus giganteus, Gonto- thalamus Tapis: Mitrella Kentii etc. Bij al deze planten vindt men speciale inrichtingen lol geregelde zelfbestuiving en absolute onmogelijkheid van be- vruchting met vreemd stuifmeel. Maar hoe laat het zich dan verklaren, dat in de boven 521 beschreven bloemen er alles op ingericht is om insectenbezoek uit te lokken ? Waartoe de helder porceleinwitte kleur, de overvloedige nectarafscheiding en de goed geprononceerde proterogynie bij Myrmecodia ? l Waartoe de aangename geuren en kleuren bij Unona, Arta- botrys en andere? Naar mijne meening is er slechts één antwoord te geven op deze vragen. Niemand toch zal beweren, dat de kroon, hare kleur, geur en nectar zich hebben ontwikkeld onafhankelijk van eene relatie tot de insectenwereld ! De eenige mogelijke verklaring is in mijne oogen: dat de bloemen van Myrmecodia, Artabotrys, Goniothałamus, Unona , Cyathocalyx, Mitrella voorheen waren ingericht voor bevruchting door tusschenkomst van insecten; dat de natuur echter in den loop der tijden haar plan heeft gewijzigd: dat bijkomende om- standigheden ‚ waarmede de natuur in den beginne geen rekening heeft kunnen houden haar hebben gedwongen van haar oorspron- kelijk plan af te wijken. | _De genoemde gesloten bloemen met hare eigendommelijke Afwijkingen doen ons denken aan die van Ophrys apifera, eene plant, die onder al de Orchideae door Darwın onderzocht en beschreven de eenige was, waarvan hij moest verklaren, dat de bloem gansch en al was ingericht voor kruisbevruchting En nochtans geregeld zich zelve bevruchtte doordien de stuif- meelklompjes zich naar binnen bogen tot zij de stempels dden bereikt. >The case is perplexing in an unparalleled degree”, zegt Barwin »for in the same flower we apparently have elaborate __“Contrivances for directly opposed objects”. >The safest conclusion, as it seems to me, is that under "certain unknown circumstances and perhaps at very long »intervals of time one individual of the Bee Ophrys is crossed bij another”. 522 Met ziet de stelling van haen" heeft Darwin parten gespeeld, maar hoe dit ook zij, zeker in het, dat wij bij de boven- beschreven planten deze nood-conclusie niet kunnen trekken. Een kruising is hier gansch onmogelijk, omdat de gesloten bloemkroon geen vreemd stuifmeel toelaat. Ons blijft geene andere verklaring over dan die, welke hierboven is gegeven en het is thans slechts de vraag welke de omstandigheden geweest zijn, die de natuur er toe hebben gedwongen haar oorspronkelijk plan prijs geven. . Zijn er verklaringen te vinden voor het feit dat insecten- bezoek voor de bloem ongunstig werd en elke afwijking, die de kans op zelfbestuiving grooter maakte, voor haar voortbestaan voordeelig was? In verreweg de meeste gevallen zal men op deze en dergelijke vragen wel steeds het antwoord moeten schuldig blijven, om de eenvoudige reden, dat elke plant een kolossale geschiedenis achter zich heeft en omdat de omstandigheden, die aanleiding hebben gegeven tot een afwijking in de bloemconstructie, in onzen tijd misschien weder hebben opgehouden te bestaan, zoodat het ons onmogelijk is daarover een juist oordeel te vellen. Het is mij dan ook niet gelukt bij de hierboven gè- noemde Anonaceae die omstandigheden te leeren kennen; bij Myrmecodia tuberosa echter meen ik die te kunnen aanwijzen. Het zou mij echter te ver voeren hier ter plaatse breedvoerig daarover uit te weiden en aangezien deze zaak de kwestie slechts van ter zijde raakt, meen ik daaromtrent te mogen verwijzen naar mijn reeds genoemd artikel, dat eerstdaags zal verschijnen. Voor het doel, dat ik mij met dit schrijven heb voor oogen gesteld, is het voldoende de feiten te hebben geconstateerd. Het aantal der bloemen, die zich nimmer openen en toch volmaakt vruchtbaar zijn, is zonder eenigen twijfel veel grooter dan men tot nog toe vermoedt. Volgens Darwın !) heeft ook Asa Gray bloemen. aangetroffen in de Noordelijke Vereenigde Staten, die nimmer opengaan w 1) Darwis. Dift. forms of flowers. Chap. VII. Coucluding remarks. 525 toch vrucht zetten. Ook Hexry O Forges 1) maakt melding van een Aard-Orchidea van Java, waarschijnlijk een Chrysoglossum soort, die nimmer hare bloemen opent en dit is eene observatie van veel belang, omdat de Orchideae ook op andere wijze dan door het sluiten van de bloemkroon te gemoet komen aan het bezwaar, dat bij uitblijvend insectenbezoek de plant geen vrachten voortbrengt. De boven beschreven bloemen vertoonen nog geen structuur- bijzonderheden of rudimentaire organen gelijk die bekend zijn bij eleistogame planten. Toch moeten ze ongetwijfeld tot deze gerekend worden. Dit was trouwens ook de opvatting van Darwin, die de geslo- len bloem van Lathyrus vissolia onder de cleistogamen opnam ?). Wij mogen met recht verwachten, dat de hier bedoelde bloemen op weg zijn om cleistogaam te worden in den zin, waarin dit tot nog toe is opgevat en dat al is er thans nog weinig te be- Speuren van reductie van organen, die in onbruik zijn geraakt, deze toch eenmaal zeker zal intreden. Voor deze stelling bestaat alle grond nu Darwin heeft aan- geloond, dat in werkelijk cleistogame bloemen de in onbruik ge- raakte deelen als rudimentaire organen zijn terug te vinden (b. v. de onderlip van Viola, de spoor in de cleistogame bloemen van Impatiens etc.) Men kan veilig aannemen, dat de thans cleistogame bloemen Voorheen hebben verkeerd in een staat waarin zich nu de "mecodia en de genoemde Anonaceue bevinden. Hierdoor nu krijgen wij een gansch andere zienswijze om- trent het wezen der cleistogamie. Mocht het ons vroeger verwonderen, dat er gesloten bloemen optraden aan planten wier bloemen geheel voor kruisbevruch- ling waren ingericht en in den regel gelijk met deze, thans Wagen wij ons af hoe aan een cleistogame plant nog normaal gebouwde bloemen zijn overgebleven? y H. 0. Fonos, A nataralist's wanderings in the Eastern Archipelago. Pag. 95. ) Darwis Le 524 Dit blijft nog steeds een open vraag. Maar wanneer wij in aanmerking nemen, dat de vermenigvuldiging dezer planten toch in hoofdzaak plaats vindt door cleistogame zaden, daar toch de normaal gebouwden in fertiliteit en in aantal aan- zienlijk achter staan bij de gesloten bloemen, wanneer wij voorts in *t oog houden, dat sommige dezer planten jaren achter- een nooit anders dan cleistogame bloemen voortbrengen en men zelfs aan een enkele onder hen: Leersia oryzoides nimmer open bloemen heeft waargenomen, dan mag men miet al te veel gewicht hechten aan het voorkomen van open bloemen. Nu het ons gebleken is, dat kruisbevruchting in "1 geheel niet noodig is voor de instandhouding van vele andere planten, nu he: schouwen wij het als een zaak van ondergeschikt belang ol er onder de overgroote massa nakomelingen van een plant, uit cleistogame zaden ontstaan, ook enkele voorkomen, die hun ontstaan aan kruising te danken hebben. Het is de bedoeling der natuur, dat die planten zich door cleistogame zaden zullen vermenigvuldigen: de gesloten bloemen _ aan de plant hebben thans voor ons belang en de anderen raken op den achtergrond en het is niet te gewaagd te ver- onderstellen, dat deze open bloemen eenmaal geheel zullen verdwijnen of cleistogaam zullen worden gelijk de anderen. Baron Escers 1) verhaalt dat Oncidium Lemonianun Lindl. op St. Tomas elk jaar in Maart 3—5 gele bloemen voortbrengt. die nooit vrucht dragen, maar na 2—5 weken afvallen. De plant zou reeds lang zijn uitgestorven, indien de natuur niet bij tijds op eigendommelijke wijze hierin had voorzien. Na het afvallen der bloemen ontwikkelen zich in de oksels der leege bracteae vegetatieve knoppen, die binnen korten tijd volkomen jonge planten vormen. Op deze wijze ontstaan samenhangende koloniën van deze, zich uitsluitend langs vege" tatieven weg, vermenigvuldigende Orchidea. 4 Toch worden steeds nog generalie op generatie aan elke der 1) Bot. Centralblatt. 1881. $25 op die wijze ontstane plant, bloemen voortgebracht, die in 't geheel geen nut hebben. Deze observatie acht ik van groote beteekenis voor de ver- klaring van het optreden van open bloemen aan planten, die sich toch in hoofdzaak door auto-fecondatie vermenigvuldigen en wij mogen aannemen, dat de open bloemen aan deze toch eigenlijk van gering nut zijn voor de instandhouding der soort en zonder bezwaar zouden kunnen worden gemist, Ware het de natuur om kruisbevruchting te doen geweest, dan zou zij een gansch anderen weg hebben ingeslagen en uit dit gezichtspunt beschouwd meen ik, dat wij alle planten waarbij tot dusverre cleistogame bloemem zijn aangetroffen met 't zelfde recht mogen opvatten als evenzoovele stellige bewijzen tegen de wet van Knıcht-Darwın als de hier boven beschreven Myrmecodia , Anonaceae en Chrysoglossum. In niet minder dan 55 genera, behoorende tot de meest ver- schillende families, zijn cleistogame planten aangetroffen en wanneer wij nu letten op het feit, dat de meeste dezer voor- komen bij de Leguminosae, Violarieae, Acanthaceae etc. wier bloemen geheel en al zijn ingericht tot insectenbezoek en voorts ook op het feit, dat vele hoog georganiseerde Orchideae zelden vrucht dragen, dan komen wij ook bij deze tot de eenige mogelijke verklaring, dat de cleistogame bloemen voorheen waren ingericht tot kruising door tusschenkomst van insecten; dat echter deze algeheele afhankelijkheid van insectenbezoek door Verandering van leefwijze dezer dieren of door andere onbe- kende omstandigheden hoogst nadeelig ging worden voor het Voortbestaan der plant en dat de natuur door die omstandig- heden is gedwongen geworden haar plan te wijzigen. Ik wil thans door een paar voorbeelden van open bloemen het bewijs bijbrengen, dat men vaak de bloemconstructie ver- keerdelijk heeft geinterpreteerd en dat het insectenbezoek bij vele bloemen geen ander doel heeft, dan om stuifmeel van de eigen bloem op den stempel te brengen. : 33 526 Het feit alleen reeds, dat de bloemen geopend zijn en er derhalve steeds kans bestaat, dat een of ander insect vreemd pollen op den stempel afzet, maakt dat wij hier nimmer zooals bij cleistogame planten met absolute zekerheid kunnen uit- maken, dat er nimmer kruisbevruchting plaats vindt. Wij moeten hier volstaan met aan te toonen, dat wanneer zulks inderdaad nu en dan eens geschiedt, dit dan toch in elk geval aan bloot toeval moet worden toegeschreven en dat niets in de constructie van de bloem er op wijst, dat de plant zich nu en dan kruisen moet met een ander individu. Nu wij zeker weten, dat zelf bevruchting niet bij alle planten tot het uitsterven der soort leidt, dat werkelijk verscheiden soorten daarvoor niet gevoelig zijn, nu behoeven wij ook geene nood-conclucies meer aan te nemen gelijk Darwın voorzichtigheids- halve wel gedwongen was te doen na zijn bespreking van de zelfbevruchting bij een zoo hoog georganiseeerde plant als Ophrys apifera. Een dergelijk geval verschijnt ons thans onder een gansch ander licht; het laat ons koud of de Ophrys werkelijk eens vreemd stuifmeel op haren stempel ontvangt of niet; wij nemen thans aan, dat wanneer zulks geschiedt, dit toch in * geheel niet ligt in de bedoeling der natuur. Met opzet kies ik hier ter opheldering van het gezegde de bloem van Aristolochia, omdat deze in elk hand- en leerboek over botanie wordt aangehaald als het éclatantste voorbeeld van een adaptatie ter verzekering van kruisbevruchting. In den Buitenzorgschen plantentuin worden verschillende soorten van dit geslacht aangetroffen, die ik gelegenheid had te onderzoeken. Ik breng in herinnering hetgeen ten opzichte van de bloem- constructie van Aristolochia clematitis door HiLDEBRANDT El Hermann MiLLER wordt opgemerkt. De bloemkroon van Aristolochia clematitis is vergroeid- bladig en bestaat uit een vrij lange buis, die van boven in een schuin afgesneden trechter uitmondt en van onderen- een ketelvormige verwijding vertoont. | i | | 527 De buis zelve is van binnen bezet met slijve haren, die ` naar beneden gekeerd en zoodanig geplaatst zijn, dat zij den toegang tot den ketel voor een insect niet verhinderen maar het dier beletten langs denzelfden weg terug te keeren. Het vruchtbeginsel is onderstandig. Op den bodem van de ketelvormige verwijding vindt men de stempels. Deze laatste, 6 in getal, zijn met elkaar vergroeid en vormen een wij groot stempelvlak waarvan de slippen de meeldraden overdekken. De stempel is volgens HıLperrannt reeds in staat om stuif- meel op te nemen en te doen kiemen wanneer de meeldraden nog gesloten zijn. De plant is derhalve prolerogyne. Wanneer nu een insect met een klompje stuifmeel op den rug de bloem binnentreedt en zich een weg baant tot den ketel, blijft het daar eenigen tijd rondvliegen, te vergeefs trachtende zijn ge- vangenis weder te verlaten. Bij dit heen en weer vliegen komt eindelijk zijn met stuif- meel beladen lichaam onvermijdelijk in aanraking met den stempel. De bestuiving is dus ingetreden en ten gevolge daar- van krommen zieh de stempelslippen naar boven. Thans openen zich ook de antheren, die tegelijkertijd door de stand- verandering der. stempelslippen en het samenvallen der haren op den bodem van den ketel toegankelijk worden voor de insecten. De vliegen, die hun stuifmeelvoorraad op het stem- pelvlak hebben afgezet, kunnen nu nieuw stuifmeel op hun lichaam verzamelen. Als gevolg van de ingetreden bevruchting vallen nu ook de haren uit de kroonbuis af en het insect kan de bloem verlaten. Nog niet afgeschrikt door den strik, die hem gespannen was, vliegt het een andere bloem binnen om op nieuw voor eenigen tijd te worden gevangen gehouden lot het weder het aanhangend stuifmeel heeft afgegeven en nieuw stuifmeel heeft opgenomen etc. Op die wijze wordt derhalve constant stuifmeel van de eene m op den stempel van eene andere gebracht. Op afdoende Wijze wordt er tevens voor gezorgd, dat een reeds bevruchte - 528 bloem van verder insectenbezoek verschoond blijft. De jonge bloem staat nagenoeg recht overeind met den trechtervormigen . mond wijd geopend om de bezoekers te lokken. Na de be- vruchting begint de trechterwand te verwelken en slap te worden en wordt de toegang dichtgeslagen en bovendien buigt zich nog de gansche bloem naar beneden om. De beschrijving klinkt inderdaad verrassend, maar toch zijn er zeer gewichtige bedenkingen tegen in te brengen. Er ont- breekt een groote schakel in de keten der op elkander vol- gende verschijnselen en wel niet meer of minder dan het allereerste begin. Van waar toch haalt het insect het pollen om de eerste bloem te bevruchten, wanneer de meeldraden niet geopend en toegankelijk zijn vóór dat de stempel is bestoven geworden? Deze moeilijkheid heeft Hicoesraxpr verzuimd ons duidelijk te maken. Het insect krijgt geen stuifmeel alvorens het stuifmeel heeft afgegeven. Hoe komt het dan aan dit eerste stuifmeel? Maar het is er verre van af, dat dit de eenige bedenking zou zijn tegen bovenstaande uiteenzetting van de bloem van Aristo- lochia en hare bevruchting. Het stempelvak van HiLpEBRANDT en andere botanisten (stigma radiato- sexpartitum) is geen stempelvak. In de Aristolochia- bloem zijn de stijlen en stigma’s geaborteerd. Daarentegen hebben de helmdraden en wel voornamelijk hunne connec- tieven, die zijdelings met elkander tot een beker vergroeid zijn, buitengewone ontwikkeling gekregen en deze connectieven zijn aan hunne vrije randen bezet met papillen en nemen als zoodanig de rol over van stempels (zie fig. 5). Er is derhalve geen sprake van een stempelvlak in den zin val HILDEBRANDT. De 6- slippige naar onder kegelvormig versmalde buis van con- nectieven is aan de binnenzijde in den beginne glad van wand, hier en daar met korte klierdragende haartjes bezet. Spoedig ech- ter begint deze gladde opperhuid te verslijmen en weldra vindt men den beker aan de binnenzijde met een kleverig slijmachtig 529 vocht bedekt. Dit kleverig en vochtig aanzien van de rug- zijde der connectieven heeft Hıresranpr misleid en hem in den waan gebracht, dat dit de stempel zou zijn. Op hoogst eigenaardige wijze weet echter de plant te voorzien in het gebrek aan een stijlkanaal, zooals door fig. 5 en 4 wordt duidelijk gemaakt. De eerste afbeelding leert, dat de connectieven oorspronkelijk naar buiten toe, min of meer concaaf zijn en de thans nog gesloten helmknoppen in deze holten worden opgenomen. Later bewegen zich de randen van elk connectief naar binnen, het connectief zelf strekt zich en wordt zelfs min of meer convex naar buiten. Door de spanning, die hierdoor op de antheren wordt uitgeoefend, springen deze in de lengte open en komt het stuifmeel in groote hoeveelheden vrij te liggen. De oor- spronkelijke beker wordt thans een door de connectiefslippen overwelfd kanaal met verslijmden wand en, van binnen en boven, bezet met een groot aantal papillen en dit kunstmatig stijlkanaal komt in de plaats van den verloren geganen stijl met stigma’s. Thans eerst kan men zeggen, dat de bloem volwassen is en geschikt om bevrucht te worden; in het gebrek aan eenen stijl om de kiembuizen naar het ovarium te leiden is ter elfder ure voorzien. Zoo is het althans bij Aristolochia barbata, A. labiosa, A. ornithocephala, A. ridicula, A. nilida en A. elegans, Nu heeft mij verder het onderzoek geleerd, dat deze strek- king der connectieven en het openspringen der antheren gansch onafhankelijk is van de bevruchting en van insectenbezoek en verder nog, dat het onderste gedeelte van den m en derhalve ook het stuifmeel en de nectarschijf ook in ge bloemen steeds toegankelijk is voor de vliegen, up in de bloem zijn binnengedrongen. Bi eenige Aristolochia-soorten worden hier in dit gedeelte zelfs in het geheel geen haren aangetroffen, die den toegang tot de meeldraden zouden kunnen letten. 530 Overigens is de ketel aan de binnenzijde bij alle Aristolochia's met dichte wollige haren bezet. Ik treed thans in een nadere beschrijving van de bloem van Aristolochia barbata Jacq. fig. 5. 6. 7. Aan de bloemkroon valt evenals bij A. clematitis een peervormig onderste gedeelte, een nauwe buis en een schuin afgesneden trechtervormige opening waar te nemen. Het buisvormige deel, dat nagenoeg rechthoekig is geplaatst op de lengterichting van den ketel is bij deze soort vrij kort. Daar waar de ketel in de buis overgaat, treft men een in den ketel inspringenden ring aan, die zich voordoet als ware hij het uiteinde van een tweede iets langere buis, die in de kroonbuis is ingevoegd (fig. 6 en 7 bij a.) De binnenwand van dezen ring is gansch onbehaard en oogenschijnlijk zeer glad. Bij nadere beschouwing, op de mieroscopische doorsnede, blijken hare opperhuidscellen min of meer papilleus te zijn afgerond. De trechtervormige opening is bezet met lange knodsvormige, stijve haren, die uit een groot aantal tafelvormige cellen zijt opgebouwd. Zij zijn min of meer naar beneden gericht. Voorts vindt men nog ter plaatse van overgang van de buis in den peervormigen ketel, van boven en van de buiten- zijde gezien, twee ingedrukte plaatsen naast elkander, die kogelsegmentvormig naar binnen springen en aan den binnen- wand, wit van kleur en onbehaard zijn (fig. 7 b.) Overr gens is de binnenwand van den ketel, gelijk ik reeds opmerkte, in alle richtingen bezet met witte, wollige haren, die min of meer kleverig en steeds vochtig zijn. In het onderste deel ontbreken deze nagenoeg geheel of zijn zij veel korter. De honigschijf op den bodem is ook in jonge bloemen steeds toegankelijk voor de bezoekers. Wanneer het kunstmatig stijlkanaal is gereed gekomen €? de antheren zijn opengesprongen, wordt het pollen door de hulp der kleine vliegen, die steeds in den ketel worden aangetroffen op de stempelpapillen gebracht. Deze pollen- e 551 korrels kiemen zeer gemakkelijk en vinden de noodzakelijke voorwaarden daartoe nagenoeg overal in den ketel van de bloemkroon. In oudere bloemen vindt men de kiembuizen overal tegen den wand tusschen de wollige haren. Het eerst-optredend verschijnsel bij het verwelken van de bloemkroon is het afvallen van de stijve haren aan de trechter- vormige opening en het naar beneden omslaan van de bovenlip (zie fig. 5). In den stand van de bloem komt geen verande- ring; zij keert zich niet met de opening naar beneden gelijk dit bij A. clematitis wordt waargenomen. Welke de beletselen zijn, die de gevangen vliegen in een jonge bloem- ondervinden bij hare pogingen om naar buiten te komen is mij niet recht duidelijk geworden. Ik vermoed, dat de gladde, alhoewel: naar buiten afgeronde, cellen van den ring haar het naar bovenklimmen beletten en deze eerst kan beklommen worden, wanneer verwelking is ingetreden. Maar mogelijk is het ook, dat zij naar het licht toevliegende, op een dwaalspoor worden gebracht *) en onver- wachts terugstuiten tegen de kogelvormige segmenten, die feitelijk eenig licht doorlaten en den inspringenden ring. Hebben zij eindelijk na vele vergeefsche pogingen de buis beklommen dan worden zij, aan het andere einde gekomen; teruggehouden door de naar beneden gekeerde bajonetten, die den uitgang verdedigen. Meermalen heb ik getracht ze le dwingen de bloem te verlaten door in de ketelvormige ruimte, Waarin een kleine opening werd gebracht, door langzame on- derdompeling water te doen opstijgen. Nimmer is het mij gelukt ze op die wijze te verjagen, maar nimmer ook zag ik ze het boveneinde van den ring bereiken, waaruit ik Vermoed, dat inderdaad de gladheid van den ring de grootste hinderpaal in den weg stelt. Het komt mij waarschijnlijk Voor, dat zoowel dit als de moeilijkheid om de opening terug te vinden beide het bare. daartoe bijbrengen om de vliegen gevangen le houden tot dat verwelking is ingetreden. nn 2) Verg. H. Müzzer l. c. A. Sipho pag. 109. 552 Van de geringste opening in den ketel aangebracht, waardoor licht in de donkere ruimte binnen treedt, maken de vliegen onmiddellijk gebruik om hare gevangenis te verlaten. Wanneer de meeldraden zijn opengesprongen, hebben de vliegen gelegenheid om stuifmeel te verzamelen en dit met de stempels in aanraking te brengen. Met haar bestoven lichaam vliegen zij verder wanhopend rond om den uitgang terug te vinden. Onophoudelijk komen zij daarbij in aanraking met den wand van den ketel en hebben daarbij alle gelegenheid hun stuifmeel aan de wollige, min of meer kleverige haren weder af te zetten, getuige de vele korrels in gekiemden toestand, die daar allerwege worden aangetroffen. Zonder eenigen twijfel verliezen zij op deze wijze reeds weder het grootste deel van het verzamelde pollen, vóór dat het haar eindelijk gepermitteerd is de bloem te verlaten. Ik geef gaarne toe, dat zij nog steeds een gedeelte van hel stuifmeel op haar lichaam kunnen meenemen, maar zeker is het niet te veel gezegd wanneer ik beweer, dat hetzelfde in- sect, wanneer het zoo weinig schrander is en zich op nieuw laat vangen, toch weder een aanzienlijk deel hiervan zal moeten afstrijken aan de haren, waartusschen het zich zal moeten heenwringen om den ketel te ‘bereiken. Nog is hel mogelijk, dat het dier eenige korrels heeft overgehouden; maar bij het rusteloos heen- en weervliegen in den ketel bestaat er ontegenzeggelijk veel meer kans, dat het deze zal deponeeren ergens legen den wolligen wand van den ketel, dan op de stempelpapillen. Op nieuw verlies derhalve van het met zooveel moeite en opoffering van vrijheid verzamelde kostbare stuifmeel. Maar nog steeds blijft de mogelijkheid over, dat inderdaad eenige korrels in het kunstmatig stijlkanaal te recht komen, maar nu stuiten wij op de overweging, dat eenige weinige korrels niet voldoende zijn voor eene bevruchting van alle eieren in het ovarium. De eierstok van Aristolochia barbata bevat 6 hokken, ieder 555 met minstens 100 eieren; die van A. ornithocephala en A. labiosa waarschijnlijk met even zoovele duizenden. Minstens 600 — 6000 korrels zijn er derhalve voor de be- vruchting noodig. En nu meen ik met het oog op de hier hoven genoemde feiten, dat het niet te gewaagd is om de meening uit te spreken, dat niets in de bloemconstructie der Aristolochia er op wijst, dat het in de bedoeling ligt van de natuur, dat deze bloemen zich onderling moeten kruisen, maar dat de opvatting van SPRENGEL, die in den eigenaar- digen bouw niets anders zag dan een ingewikkelde adaptatie om bevruchting (d. i. zelfbevruchting) mogelijk te maken door insectenhulp, juister is dan die van Hamas 2) en HERMANN MoLLER 2). Mijne waarnemingen omtrent de bloeminrichting van A. barbata dateeren reeds van 1886. Een treffend bewijs over de juistheid van mijne opvatting werd mij onlangs gegeven bij het onderzoek van A. ornithocephalu. Ik had gelegenheid 8 bloemen daarvan op hare bestuivings- inrichting te onderzoeken. In 5 daarvan vond ik de vliegen dood in den peervormigen ketel tegen den wand gekleefd. In eene bloem telde ik niet minder dan 11 lijken, in de beide anderen resp. 5 en 4. De 5 andere bloemen waren log jong, hunne helmknoppen nog ongeopend, de connec- liefslippen naar boven en naar buiten gekeerd en de vliegen ongedeerd. Ik vermoed derhalve, dat na de bevruchting de wollige haren veriger worden en de insecten daardoor worden vastgehecht aan den wand 3). a A 1) Jahrb. f. wissensch. Bot. 1866. Bd. V. 2) Die Befruchtung. Pag. 109. 3) Ik teeken hier nog aan, dat bij A. ornithocephala, A. labiosa, A. icula en A. elegans de buis niet glad maar met lange stijve haren is bezet gelijk bij A. clematitis. Hierdoor wordt de kans, dat de vliegen stuifmeel Medebrengen in den ketel, nog geringer. 554 De Bengaalsche koffie (Coffea bengalensis Roxb.) geeft een tweede voorbeeld van een plant, die geregeld zich zelve bevrucht. De bloem van deze koffiesoort wijkt aanzienlijk af van die van C. arabica en C. Liberica. De kroon bestaat uit een lange dunne buis eindigende in 6 groote slippen. fig. 8. Binnen in de buis vindt men 5 lange helmknoppen , waarvan slechts de toppen even buiten de kroonbuis uitkomen. De stijl is kort en de beide stigmata bereiken hoogstens 1/, van de lengte van de kroonbuis. De 5 helmknoppen sluiten zijdelings nauw- keurig aan elkander. Zij vormen als °t ware een tweede buis bin- nen de kroonbuis en zijn bewegelijk bevestigd op zeer korte helm- draden, die juist even beneden den top zich aan de antheren vasthechten. In pas geopende bloemen zijn de toppen der helmknoppen naar binnen gebogen en sluiten op die wijze bijna geheel en al den ingang van de buis af. De helmknoppen springen in de lengte en naar binnen toe open en hun inhoud vormt binnen de meeldraden- buis een vasten cylinder van stuifmeel. Zoodra nu een vlinder zijn proboscis in de kroonbuis tracht te brengen om de rijkelijk afgescheiden honig op te slurpen, wordt bet stuifmeel on vermijde- lijk naar beneden gestooten en dit komt terecht op de stig mata en in den honig in het onderste gedeelte van de kroonbuïs De honig bezit evenals het stempelvocht in hooge mate de eigenschap om het stuifmeel tot kieming te brengen en bij onderzoek van een oudere bloem, die door een insect is be zocht geworden, vindt men dan ook de gansche buis van onderen opgevuld met een dicht netwerk van kiembuizen, waat” van eenige de stempels zijn binnengedrongen. Het insect brengt dus zelfbestuiving te weeg. terugtrekken van de mondwerktuigen is de kans gering, dal het insect eenig pollen mee zal voeren, omdat de b l pen, als veeren werkende, den proboscis nauw omsluiten en het aanhangend stuifmeel geheel of nagenoeg H ` afstrijken. Mochten er nog eenige korrels blijven hangen» dan zal bij het inbrengen van den proboscis in een andere Bij het A |. 555 bloem reeds aan den nauwen ingang, dien hij zelf moet openen, dit stuifmeel verder worden afgestreken en wanneer wij nog aannemen, dat hier of daar toch een korrel aan den proboseis is overgebleven, dan zal deze toch zeker te loor gaan tusschen de vele duizenden, die tegelijkertijd worden naar beneden ge- sloten. De kans, dat vreemd stuifmeel op den stempel geraakt is derhalve buitengewoon gering, al is de mogelijkheid niet geheel uitgesloten. De afwijkingen, die in de bloem van Coffea bengalensis zijn le constateeren, wanneer wij haar vergelijken met die der andere soorten van dit geslacht; n. l. de nauwe kroonbuis, de polleneylinder, de korte stijl etc. kunnen worden beschouwd als adaptaties ten voordeele van een geregelde zelfbestuiving en niemand, die onbevooroordeeld is, zal kunnen beweren , dat er iets in de bloem op wijst, dat zij nu en dan stuifmeel moet tvangen van een ander individu. Andere voorbeelden van geregelde zelfbevruchting ga ik stil- zwijgend voorbij. *) Alleen wil ik er nog op wijzen, dat menig- maal éclatante inrichtingen ter verzekering van autofecondatie door de schrijvers zijn miskend geworden onder den nadeeligen invloed van de wet van Kwenr-Darwix. De fig. 9—12 zijn gecopieerd naar die van Hırpepraxpr uit de Bot. Zeitung 1869 en stellen de meeldraden, stijl en stempel voor van Morina elegans. De figuren behoeven ternauwernood verklaring. Direct na het openen der bloem begint zich de stempel naar Dron te buigen tot zij zich eindelijk op de opengesprongen antheren nederlegt. Hrupenranpt verklaart dit nu zoo, dat de „em voor kruisbevruchting is ingericht en dat insecten dit bewerken kunnen, zoolang de stempel nog niet de antheren heeft bereikt. Blijft echter insectenbezoek achterwege zoen desnoods de plant gelukkig nog zich zelve bestuiven. Het komt mij voor, dat dergelijke verklaring den onbevangen ng 1) Zi S ikel over 9 Lie over de Cassia-bloemen mijn meermalen genoemd artikel mie. 556 lezer al evenmin bevredigen zal, als de volgende omtrent de kleursverandering der bloem: Während des Blühens verändern die Blüthen von Morina elegans ihre Farbe, indem sie von dem Weiss der Knospen durch Rosa allmählich zu einem dunklen Roth übergehen, was man allenfalls so ansehen könnte, als ob durch das schöner und leuchtender werden der Blüthen die Insecten immer mehr und mehr angelockt werden sollten, bis endlich, wenn die leuchtendste Farbe sie nicht anzieht, die Selbst- bestäubung eintritt !). Zoo zijn er in de literatuur genoeg voorbeelden te vinden, die adaptaties vertoonen aan zelfbestuiving. Ik herinner slechts aan de vele planten door TREvIRANUS 2) genoemd, die reeds vóór het openen der.bloem hun stuifmeel op den stempel afzetten: aan de zelf bevruchting bij Fumaria waat- op H. von Mont, 5) de attentie vestigde; op de eigenaardige in- richting bij Teucrium canadense door Foerste *) meegedeeld, waar de meeldraden zich naar achteren buigen totdat een of andere helmknop in directe aanraking komt met den stempel: aan de auto-fecondatie bij verschillende Orchideae door Forbes”) waargenomen etc. i Deze gevallen mogen niet worden beschouwd als op zich zelf staande uitzonderingen. Men mag hiermede niet afrekenen door de bewering, dal toch nu of later en misschien eerst na zeer lange tijdruimten eene bevruchting met pollen van andere herkomst plaats vinden ` moet en dat daartoe toch de kans overblijft, omdat de bloemen den toegang voor insecten openstellen. 1) Bot. Zeit. 1869. Pag. 491. D A ` \ 2 Un. ` 2) L. C. Trevmanus, Ueber Dichogamie nach C. SPRENGEL und ? Darwix. Bot, Zeit. 1863 pag. 1—7. 5) Huco von Mom. Einige Beobachtungen über dimorphe piüthen. Bot | Zeit. 1863, pag. 725. H Bot. Centralbl. 1886. III, pag. 256. 3) H. O. FonBes |. c. Pag. 85—96. . y a RE di me 557 In verband met de eleistogame bloemen, die het bewijs leveren, dat er inderdaad planten zijn, die een onnoembaar aantal generaties zich door autogamie voortplanten, krijgen alle bovengenoemde gevallen meer zin. Zonder twijfel zal een nader onderzoek aan ’t licht brengen, dat bij een veel grooter aantal planten, dan tot nu toe bekend is, geregelde zelfbestuiving in de bedoeling ligt der natuur. Zoo o. a. zegt F. Rosen *) in zijn hoogst interessant artikel in de Bot. Zeit. van 20 Sept., dat de algemeen bekende Erophila (Draba) verna, een Crucifera, wier bloemen gansch zijn ingericht voor insectenbezoek en waarin ook nectarien niet ontbreken, geregeld zich zelve bevrucht. Bij helder weer heeft zelfbestuiving altijd plaats: op regenach- tige dagen kunnen echter eenige Erophila’s zich niet bestuiven maar op zulke dagen vliegen er ook geen insecten. Reeds hier boven wees ik er op met een enkel woord, dat men geen recht heeft om de Dichogamie te beschouwen als een inrichting ter verzekering van kruising tusschen verschil- lende individuen. Wanneer het kan worden aangetoond, dat bij dichogame Planten onderlinge bevruchting tusschen bloemen uit dezelfde inflorescentie of althans van dezelfde plant regel is en tusschen men van verschillende planten witzondering, dan verliest de dichogamie de hooge beteekenis, die men daaraan heeft willen hten. Tot nog toe toch is het nimmer gebleken, dat kruising tusschen bloemen op °t zelfde individu eenig voordeel geeft aan de nakomelingschap boven bevruchting met eigen stuifmeel. Het stuifmeel der dichogamen kan niet uit zich zelve op den Stempel geraken. Insectenhulp is daartoe absoluut noodzakelijk twenals voor de boven beschreven Aristolochia-bloem. Dat nu de helmknoppen openspringen vóór dat de stempel- papillen gaan secerneeren, mag niet als eene bijzondere adaptatie beschouwd worden. Er ligt niets vreemds in het verschijnsel DF. Rosen. Systematische und biologische Beobachtungen über Erophila Verna. Bot, Zeit. 1889 Sept. 538 dat het eerst aangelegd orgaan ook het eerste volwassen is. Proterogynie alleen kan als iets bijzonders worden opgevat, maar proterogynische bloemen zijn betrekkelijk zeldzaam. Dichogamie wordt voornamelijk aangetroffen bij de Compositae, Umbelliferae, Campanulaceae, Labiatae etc. Nu verdient het zeer zeker overweging, dat bij deze families de bloemen ge- plaatst zijn in groote, vele bloemen omvattende, inflorescenties; hoofdjes, vlak uitgespreide tuilen of lange trossen. Die plaatsing wijst reeds naar mijne meening op eene inrich- ting tot eenvoudige en gemakkelijke bevruchting van vele bloe- men tegelijkertijd bij het bezoek van slechts één enkel insect. In dezelfde inflorescentie, b. v. een hoofdje , vindt men oudere en jongere bloemen; bloemen die in het vrouwelijk stadium en die welke in het mannelijk stadium verkeeren. Bevruchting van bloemen op dezelfde inflorescentie is dus onvermijdelijk en heeft dan ook op groote schaal plaats en daar de planten meestentijds een groot aantal inflorescenties dragen, heeft er dus in de 2% plaats kruising plaats tusschen bloemen van ver- schillende hoofdjes en eerst in de allerlaatste plaats is er ook kruising mogelijk tusschen verschillende individuen. Nu komt het mij voor, dat wanneer er ooit sprake kan zijn van een bedoeling in de natuur, die opgemaakt kan worden uit de plaatsing der bloemen in groote inflorescenties, men dan toch moet toegeven, dat hier eerder gedacht moet worden aan eeu inrichting ter verzekering van bevruchting tusschen bloemen van "1 zelfde individu dan aan een verzekering van kruising. Darwis en Hermann Mürren *) zijn van oordeel, dal d geregelde kruising bij dichogame planten plaats vindt en de ‚laatste merkt op bij Campanula, dat de bijen de gewoonle hebben om hun eerste bezoek af te leggen aan de onderste bloemen der lang gestrekte inflorescentie om langzamerhand van bloem tot bloem op te klimmen naar den top. De laatst- bezochte bloemen verkeeren in ’t eerste stadium: het manne ` lijke en bestuiven zich met pollen, hetwelk zij nu brengen op 1) Alpenblumen. Pag. 402. % 5 … ous insular Flora's a. s. m. by W. Hesse — Juan Fernandez, Pag. 10 559 de stempels der onderste bloemen van een inflorescentie van een andere plant. Die mogelijkheid kan niet ontkend worden, maar na het bezoek der eerste inflorescentie bezoeken zij de tweede ete. van hetzelfde individu en het zou dus alleen het pollen van de laaste bloem van de laatste inflorescentie zijn, hetwelk kon worden gedeponeerd op de eerste bloemen der eerst-bezochte tros van een ander individu. Ziet men in de proterandrie een inrichting om kruising le verzekeren, dan mag men niet vergeten, dat de insecten bij hun overgang van de eene plant tot een andere ook stuif- meel zouden meebrengen bijaldien deze planten niet dichogaam waren. Dit zou zelfs een zekerder middel zijn van kruising inzooverre zulks ook zou geschieden, wanneer de bloemen niet in een tros, pluim, tuil of hoofdje geplaatst waren of wanneer de hommels of bijen door omstandigheden gedwongen worden (b. v. door gelijktijdige aanwezigheid van meerdere bezoekers) Om van hunne gewoonte af te wijken door te eindigen bij een andere dan de bovenste bloem. Bij dichogame planten is derhalve bevruchting tusschen bloemen van ’t zelfde individu regel en kruising uitzondering. Wanneer deze bloeminrichting niet kan worden aangevoerd als een stellig bewijs tegen het bestaan van de natuurwet van Kueur-Darwix, dan mag zij toch zeer zeker niet worden tangehaald als een bewijs vóór deze wet. Dichogamie leert ons niet anders, dan dat er zeer vele plan- len zijn, die in hun voortbestaan geheel afhankelijk zijn van insecten, maar er is niets wat er op wijst, dat zij een speciale inrichting zou zijn om kruising te verzekeren. De beteekenis der zelfbestuiving is op merkwaardige wijze Onderschat geworden; toch speelt zij een zeer aanzienlijke rol in de natuur. Hoogst interessant zijn ten dezen opzichte de mededeelingen Van W. B. Hemste *) omtrent de Flora's der Oceanische eilanden als Juan Fernandez. ) Voyage ot H. M. S. CnaLLENGER. Report on present slate of knowledge ol 540 »There are very few insects in the island according to the „observations of Mr. E: C. Reep and only one very minute »species of bee. »Flies, of which there are 20 species, form the most pro- »minent feature of the entomology of the island. Some »fertilizers, either insects or birds, must act in a very »comprehensive and effectual scale all over the island, as »follows from the ahundance of fruit yielded by the various »introduced plants. »Strawberries, cherries, peaches, apples and figs bear well; »strawberries and peaches at all events very abundantly. » These peaches, the cherries and the apples are possibly fer- »tilised by the birds, but we would hardly suppose that the »strawberries would be also thus pollanised etc... „zes »Possibly the abundant flies take some share in the fertilising »work.” Deze mededeelingen geven te denken. In Europa spelen de bijen en hommels een belangrijke rol bij de bevruchting dezer planten en ook Lepidoptera worden als zoodanig ge noemd. Bij eenige daarvan werden ook Dipteren als bezot- kers waargenomen, maar vogels vindt men nergens aangegeven. Maar gelijk Hermann Mürrer in zijne »Befruchtung der Blumen” meedeelt, zijn al deze planten ook in staat zich zelven te bestuiven en deze wijze van bevruchting zal op eilanden als Juan Fernandez wel de gewoonlijk voorkomende zijn. Maar hoe dit ook zij, als zeker kan worden vastgesteld, dat er vele planten zijn, die zich uitsluitend vermenigvuldigen op autogame wijze; dat bij zeer vele anderen zelfbevruchting regel en kruising uitzondering is en slechts bij toeval voorkomt: dat vele cryptogamen en kultuurgewassen het vermogen 0M zich geslachtlijk te vermenigvuldigen hebben verloren: nd vele dieren zich uitsluitend door parthenogenese voortplanten: | dat anderen die hermaphrodiet zijn zich nimmer paren ENT wederom anderen en nog wel zij, die in staten leven dee | mieren ete. in een zeer nauwen graad van consanguinitel $ 541 leven. Alle deze planten en dieren hebben klaarblijkelijk geen kruising noodig tot het behoud van de levensenergie van de soort; zij bewijzen dus tegen het bestaan van een naluurwel als die van Knight- Darwin. De theorie van Weismanx omtrent de beteekenis der sexueele voortplanting is op deze vermeende natuurwet gebaseerd. Ware deze juist, dan zouden wij moeten aannemen, dat een groot aantal dieren en een zeer aanzienlijk aantal planten zich thans op weg bevinden om van het aardrijk te verdwijnen. Die conclusie op zich zelve beschouwd, acht ik reeds zeer gewaagd. Waren het enkele soorten of geslachten, waarvan dit moest worden aangenomen, dan zou men er vrede mee kunnen hebben; maar nu het blijkt, dat een groot deel van ’t plantenrijk op die wijze zou uitsterven zonder dat andere soorten daaruit te voorschijn zijn getreden, zal deze stelling zeker weinig verdedigers vinden. Maar bovendien het bewijs kan gegeven worden, dat door Weismann een veel te hooge beteekenis is toegeschreven aan de sexueele voortplanting en dat er zonder eenigen twijfel nog een andere bron moet zijn voor het doen optreden van erflijke individueele verschillen. Hierboven is aangetoond, dat verschillende soorten uit eenzelfde geslacht gesloten bloemen bezitten. Voor zoo ver mij bekend, is dit het geval met alle soorten van Artabotrys en Goniothalamus, met vele Unona's en waarschijnlijk ook met alle Myrmecodia’s. Nu klinkt het hoogst onwaarschijulijk , dat elke soort voor tich deze bijzondere eigenschap zou hebben verkregen tijdens haar bestaan. Ik zou miet weten wat tot verdediging van der- gelijke stelling zou kunnen worden aangevoerd. Het moeten Zeer bijzondere omstandigheden zijn geweest, die de plant nood- zaakten hare bloemen te sluiten en dat nu alle soorten van ten geslacht toevalligerwijze onder diezelfde omstandigheden zouden hebben verkeerd, klinkt mijns inziens absurd, Wanneer wij nu deze vooronderstelling verwerpen, dan 542 blijft ons niet anders over dan aan te nemen, dat deze eigen- schap is overgeörfd van een gemeenschappelijken stamvorm. Is dit zoo, dan hebben de nakomelingen van den stamvorm, niettegenslaande het kiemplasma nimmer eenige essentieele wijziging onderging, toch zoo aanzienlijk gevarieerd, dat daar- uit in den loop der tijden verschillende goed gekarakteriseer- de soorten zijn ontstaan. Er moet dus behalve de sexueele voortplanting nog een bron zijn voor het ontstaan der erfelijke verschillen. In het reeds boven aangehaalde artikel in de Bot. Zeitung, over de verschillende soorten waarin Erophila verna moet worden verdeeld, wijst Rosen er op, dat sommige van Jonn species, op dezelfde standplaats voorkomende, zekeren graad van verwantschap vertoonen en na een uitvoerige discussie over dit onderwerp, meent ook Rosen, dat deze uit een gemeenschap: pelijken stamvorm moeten zijn ontsproten. En nu vraagt ook Rosen, wanneer Erophila geregeld zich zelve bevrucht van waar dan die ernorme variabiliteit onder de nakomelingen, die aanleiding heeft gegeven tot een zoo groot aantal soorten? Dit is lijnrecht in strijd met de theorie van Weısmann. De meegedeelde feiten geven aanleiding tot de volgende be- schouwingen. De thans bestaande soorten van Artabotrys , Goniothalamus etc. hebben zich ontwikkeld uit een gemeenschappelijken stanl- vorm, die gesloten bloemen bezat. Deze stamvorm (c.-q. de stamvorm van deze) had voorheen open bloemen, die geheel voor insectenbezoek waren ingericht. Dit leeren ons de kleur, de geur en de nectar, die bij onze tegen- woordige kennis niel anders kunnen worden opgevat dan als eigenschappen verkregen in relatie tot de insectenwereld. Het sluiten der bloemkroon is later ingetreden ten gevolge van omstandigheden, die dit noodzakelijk maakten voor het pehoud van de soort. De stamvorm met gesloten bloemen had het vermogen ih hare nakomelingen te varieeren. 545 De natuur deed eene keuze onder al deze afwijkingen en die, welke het meeste dienstig waren voor de soort met be- trekking tot hare omgeving, bleven behouden terwijl de anderen uitstierven. Maar de feiten leeren, dat het bij deze eenvoudige » Auslese” niet. is gebleven. In den loop der tijden zijn de kleine onbeteekenende afwij- kingen tot verdere ontwikkeling gebracht en nieuwe kenmer- ken werden te voorschijn geroepen, die langzamerhand soorte- lijke verschillen zijn geworden. | Tot zoo ver spreken de feiten. Welke zijn nu de oorzaken van het ontstaan der erfelijke variaties, die aanleiding hebben gegeven tot het ontstaan van de bovengenoemde soorten van Artabotrys, Goniothalamus en Myrmecodia ? De vereeniging van twee verschillende kiemplasma’s ieder met hunne eigene overervingstendenzen tot een kiemplasma mel nieuwe eigenschappen en in staat om andere kenmerken le doen optreden, valt hier geheel buiten beschouwing. Bastaardvorming, die waarschijnlijk een groote rol speelt in de natuur bij het ontstaan van soorten en waaraan ook Rosey eenig gewicht meent te moeten toekennen bij de vor- ming der verschillende species, onder den naam Erophila verna Samengevat, is hier evenzeer uitgesloten. lijn het dan inwendige oorzaken geweest, die de erfelijke individueele verschillen deden ontstaan ? Mijns inziens begeeft men zich geheel op speculatief terrein Wanneer men deze te hulp roept ter verklaring der waar- genomen verschijnselen. Van deze inwendige oorzaken is niels bekend en nochtans moeten zij variaties hebben opgewekt in weinige en bepaalde richtingen. Bij geheel vrije variatie van den stamvorm en zijne nakomelingen zou een chaos van modi- Îlcaties en varieteiten zijn ontstaan, die zeker nimmer tot goed ge- karakteriseerde soorten zouden geworden zijn. Men verliest allen vasten grond wanneer men zich hierbij wil nederleggen. 544 Maar wanneer wij ook inwendige oorzaken verwerpen als grond voor het ontstaan der erfelijke verschillen, dan blijft ons niets anders over dan aan te nemen, dat de uitwendige levensomstandigheden: bodem en klimaat de aanleidende oor- zaken zijn geweest, die le samen met de natuurkeus de ver- schillende genoemde soorten deden ontstaan. Nu is het waar, dat door Jorpan en äer is RER dat deze uitwendige levensomstandigheden slechts standplaats- modificaties te voorschijn roepen, die niet worden overgeërfd en reeds na weinige generaties verdwijnen , wanneer de planten onder andere omstandigheden worden gebracht en dit zou ons doen aarzelen om eenigen invloed aan deze factoren toe te kennen. Toch acht ik dit het waarschijnlijkste en wij mogen hierbij in "1 oog houden, dat het kiemplasma toch niet geheel onvatbaar is voor wijzigingen onder den invloed van de factoren, die den groei en de voeding beheerschen en al moet ook worden toegegeven, dat er voor het oogenblik geen enkel goed geconstateerd feit bekend is, dat voldoende bewijs- kracht bezit voor de stelling, dat tijdens het leven verworven eigenschappen op de nakomelingen zijn overgeërfd, moeten wij ter verklaring der boven beschreven feiten aannemen, dat deze toch wel degelijk voor overerving vatbaar zijn. Burrexzon, 15 December 1889. te — oł „el 8. 9—12. Meeldraden, stijl en stempel van Morina gn | VERKLARING DER PLAAT. Bloem van Myrmecodia tuberosa in lengte doorde | en van boven gezien. Id. jonge bloem na verwijdering van een deel van _ de kroon. Meeldraden met connectieven-buis van Aristolochia barbata vóórdat de meeldraden zijn opengesprongen. © 1d. met opengesprongen meeldraden en teruggeslagen | connectieven. Aristolochia barbata na de bevruchting. Id. in doorsnede vóór de bevruchting. a. binnenbuis. Ingang van de kroonbuis; a rand van de Wehr ` b. kogelv. segmenten. Coffea Bengalensis in doorsnede. naar HiLDEBRANDT. NOTULEN VAN DE VERGADERINGEN DER KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN . NEDERLANDSCH-INDIE, GEDURENDE HET TWEEDE HALFJAAR VAN 1889. Vergadering der Directie, gehouden op 11 Juli 1889, Tegenwoordig zijn de Heeren: Dr. Van DER STOK, BOLLAND, Dr. SŁurrek , Dr. Burck, ŚCHEFFER , Dr. Onnen, HERINGA, Dr. Kroos en Dr. Kuere, De Heeren Dr. Treus, Ten Brummerer en Berman hebben kennis gegeven dat zij de vergadering niet kunnen bijwonen. De notulen der vorige vergadering worden na lezing goedge- keurd en geteekend. I. Van de Ledenlijst worden gevoerd de Heeren : B. F. De Bruun, J. De Jose, J. A. H. Joosten, A. S. J. VAN Kesteren, S: J. Numans, L. J. F. TIMMERMANS, D. De Wir, terwijl wordt aangeteekend dat de Heer W. AERNOUT met verlof naar Europa vertrekt. 546 Il. Tot Leden worden benoemd de Heeren: H. Kuyr, Controleur B. B. te Soemenep; H. Ter Poorten, Havenmeester te Tjilatjap ; J. Scherrer, Ingenieur van den Waterstaat te Weltevreden; P. A. M. VERMEULEN, Inspecteur-Chef van de Administratie der In- en Uitvoerrechten en Accijnsen te Weltevreden; C. W. Wers, Ingenieur B. O. W. te Kawi, bij Bangil; M. Yreraar, Ingenieur B. O. W. te Sitoebondo. UL Worden gelezen missiven van de Heeren Dr. Treus en Berman, waarbij zij hun benoeming tot Onder-voorzitter en tot Dirigeerend Lid verklaren te aanvaarden. IV. Wordt voorgelezen het Gouvernements besluit dd. 6 Juni 1889 no. 25 waarbij wordt bepaald, dat het in de nieuwe haven te Cheribon opgebaggerde been enz. op ’s lands kosten aan het rijks museum te Leiden kunnen worden opge- zonden. | Verder wordt voorgelezen, missive d.d. 18 Juni no. 6260 van den Directeur van O. E. en N. waarbij van bovengenoemd Gouv. besluit aan de Natuurkundige Vereeniging mededeeling wordt gedaan. De Directeur van het Museum, Dr. SŁurren, deelt mede, dat genoemd been etc. door hem aan den algemeenen pakhuis- meester is verzonden. V. Wordt gelezen missive dd. 15 Juni no. 6124, van den Directeur van ©. E. en N. waarbij wordt aangeboden de ministe- rieele dépêche van 20 April 1889 Lette. Ai, No. 25/678 en bijlage betrekking hebbende op het door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te "e Gravenhage voorgesteld geologisch en ethnographisch onderzoek van de eilanden der Banda-Zee met verzoek om het gevoelen der Directie van de Natuurkundige Vereeniging te mogen vernemen. Een spoedige afdoening werd verzocht. De Voorzitter deelt mede, dat hij met het oog op het laatste ver- zoek van den Directeur van O. E. en N. en met het oog op de machtiging hem daartoe in de vorige vergadering verleend (Zie 547 notulen Directie-vergadering van den 13% Juni 1889 sub. VIII) de zaak reeds heeft afgedaan. | Blijkens het toegezonden Gouvernements-renvooi waren de in het schrijven van het Bestuur van het Koninklijk Instituut nog niet genoemde Heeren, inderdaad de Heeren Marrın en Wirken. Het mondeling advies van den Heer Treue zoowel als het schriftelijk advies van den Heer VERBEEK waren gunstig , zoodat aan den Directeur van O. E. en N. de ministerieele dépêche is terug gegeven en als het gevoelen van het Bestuur van de Koninklijke Natuurkundige Vereeniging is medegedeeld : Wei, 25 dat, alhoewel het te betreuren valt, dat het Bestuur »van het Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde »zich met zijne plannen niet heeft gewend tot de Commissie ster bevordering van wetenschappelijk onderzoek van Ned. Indie, sen aldus zijn samenwerking ontzegt aan plannen van wier »doorvoering wij ons groote voordeelen beloofden, de reputatie »op wetenschappelijk gebied der beide uit te zenden geleerden »zulk een deugdelijken waarborg oplevert voor het verkrijgen »van gunstige resultaten bij het voorgestelde onderzoek , dat »wij niet aarzelen het verzoek van het Instituut ten krachtigste »te ondersteunen, overtuigd als wij zijn, dat in dit geval de »krachtige hulp der Regeering inderdaad in het belang der „wetenschap zal zijn.” Verder werd, als antwoord op zijn schrijven, het Bestuur van het Koninklijk Instituut met dit advies aan de Regeering in kennis gesteld. Het schriftelijk advies van den Heer VERBEEK luidde als volgt: Buitenzorg, 20 Juni 1889. Het ligt, naar het mij voorkomt, op den weg van de Natuurkundige Vereeniging, om alle onderzoekingen van we- tenschappelijken aard in den Indischen Archipel te steunen, _ Waarvan met grond verwacht kan worden dat zij gunstige resultaten zullen opleveren. 548 De professoren Marrın en Wırken hebben beiden door hunne geschriften bewezen, dat zij vlijtige beoefenaren der weten- schap zijn, en er kan dus geen aanleiding bestaan om de poging van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde ter verkrijging van de voor de bedoelde expeditie noodige fondsen niet te steunen. Wel mag het verwondering baren, dat het Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde niet alleen een ethno- graphisch, maar ook een geologisch onderzoek onder hare leiding wil doen instellen; vooreerst omdat geologie buiten den werkkring van het Instituut ligt, maar ook omdat er in Nederland eene Vereeniging tot bevordering van wetenschap- pelijk onderzoek in den Indischen Archipel bestaat, waaraan, zooals ik vermeen, reeds min of meer zekere toezeggingen gedaan zijn ten opzichte van de beschikking over de / 10.000.—, die voor het jaar 1890 op de begrooting voor wetenschappe- lijke onderzoekingen zijn uitgetrokken. Het maakt nu wel eenigszins den indruk alsof door ver- schillende Vereenigingen in Nederland strijd wordt gevoerd, ter verkrijging van de genoemde som. Intusschen kan aan dit laatste bezwaar te gemoet geko- men worden door het toestaan eene verhoogde subsidie, hetzij voor 1890, hetzij voor 1891, waarop reeds gedoeld wordt in de slotalinea van de ministerieele dépêche. En wat het eerste punt betreft, zoo is niet te vergeten, dat in de eerste jaren niet te denken is aan een geologisch onder- zoek der kleinere Soenda-eilanden en Molukken door het Mijn- wezen, omdat van de thans in Indië werkzame 12 mijniuge- nieurs er slechts één belast is met geologische onderzoekingen, en aan deze onderzoekingen in de eerstvolgende jaren waar- schijnlijk ook geen uitbreiding zal kunnen gegeven worden. Geheel daargelaten of het bedoelde onderzoek, zooals het Kon. Instituut verwacht, zal leiden tot de vaststelling der continentale grens tusschen Azië en Australië, zal het in ieder geval een en ander leeren over het voorkomen der verschillende 549 sedimentaire formatién op de eilanden der Banda-zee, waar- over nog weinig bekend is. Een geologisch onderzoek van die eilanden is dus in ieder geval aan te bevelen. Ik heb derhalve de eer Uwe Directie als mijn gevoelen te kennen te geven, dat de voorgenomen geologische en ethno- graphische expeditie naar de eilanden der Banda-zee den steun Uwer Directie verdient. Het Bestuurslid. R. D. M. VERBEEK. VI. Hierna doet de Heer SLurreR eenige mededeelingen naar aanleiding van zijn bezoek aan het eiland Krakatau. De Heer Suen zal deze mededeelingen voor het tijdschrift bewerken. | VI. Dr. Burex deelt in het kort de voorloopige resultaten mede van zijn onderzoek naar de kiemingsvoorwaarden van stuifmeelkorrels, op welk onderwerp hij later uitvoeriger zal terugkomen. De Voorzitter zegt den Heeren Stuiter en Burck dank voor hunne mededeelingen, waarna hij de vergadering sluit. Goedgekeurd in de vergadering van $ Augustus 1889. VAN DER Stok, Voorziller. FiGEE , Secretaris. Vergadering der Directie, gehouden op 8 Augustus 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren: Dr. VAN DER STOK, SCHEFFER, Dr. Treue, Berman, Dr. Kroos, Dr. Onsen, Dr. Engman Ten BRuMMELER, Herınsa en Dr. FIGEE. 550 De Voorzitter heet den Heer Berman, die heden voor het eerst als Directie-lid zitting neemt, welkom ter vergadering, opent daarna de vergadering, waarna de notulen der vorige vergadering worden gelezen, goedgekeurd en geteekend. I. Wordt gelezen een schrijven van Professor Max WEBER uit Amsterdam, waarbij deze dank betuigd voor zijn benoeming tot Correspondeerend Lid der Vereeniging. II. Worden gelezen missiven van de Heeren GROENEVELDT en VAN DER Kemr, waarbij deze kennis geven dat zij respecti- velijk het beheer over het Departement van Onderwijs, Eere- dienst en Nijverheid hebben neergelegd en aanvaard. IH. Komt ter tafel missive van den Directeur van B.B. dd. 29 Juli 1889 no. 4028, bijlagen 7, waarbij ter opneming in het tijdschrift der Vereeniging wordt aangeboden het jaar- verslag omtrent de Gouvernements Kina-Onderneming over het jaar 1888. Wordt gesteld in handen van den Redacteur. IV. Wordt gelezen een schrijven van den Vice-President van de »Verein zur Verbreitung naturwissenschaftlicher Kennt- nisse in Wien” waarbij de Natuurkundige Vereeniging verzocht wordt als Lid van genoemde »Verein” toe te treden. Wordt besloten te antwoorden dat de Natuurkundige Ver- eeniging alleen hiertoe kan overgaan, wanneer ook omgekeerd de Vereeniging te Weenen als Lid van de Natuurkundige Ver- eeniging toetreedt. V. Tot Leden worden benoemd de Heeren: B. Berkmour, particulier, te Bandong; J. J. Pa. Camprer, Controleur B. B. te Medan; E. N. A. De Cuyper, administrateur te Soekawana ; F. J. L. Mersex Senn van Baser , administrateur te /ndramajoe; F. Roorpa van Eysixca, landhuurder te Goenoeng Sarie, Klaten: G. KavtBacH, administrateur van Soember Agoong ; P. W. HaRTELusT, gewestelijk Sekretaris van papiri » Poerworedjo ; O. J. Gonerroy, Officier van Gezondheid te Batavia; 551 J. K. VAN per MEULEN, waarnemend administ. van Soengeislan ; J. Van Lenner, administrateur Djember tabak-maatschappij te Djember ; H. A. ExceLkeN, administr. onderneming Kemoening , Solo. C. L. Tuıeme, Controleur B. B. te Karimon, Riouw. H. Van Spranc, Ingenieur N. I. Spoorweg Maatschappij te Semarang; J. W. A. ALTING SIBERG, koopman te Padang; A. Van West, administrateur te Wonosarie, Lawang ; H. R. De Vries, Kapitein der Genie te Bandjermasin; VI. Van de Ledenlijst worden gevoerd de Heeren: P. A. Daum, J. Dermour, J: W. Van Loon en W. Van VOORTHUIIZER. VIE De Voorzilter deelt mede dat bij het comité, als ant- woord op daartoe gedaan aanzoek, draadbericht is ontvangen van Dr. A. A. W. Husrecut, Hoogleeraar in de zoölogie aan de rijks universiteit te Utrecht, waarbij deze zich bereid verklaart om in 1890 naar Indiö over te komen om zoölogische onder- zoekingen in een of onder deel van den archipel in te stellen. Een som van f 5000 zal daarvoor noodig zijn. Indertijd nu heeft de Hooge Regeering aan de Natuurkundige Vereeniging haren steun toegezegd indien in den loop van het jaar 1890 een natuuronderzoeker zich mocht bereid verklaren om her- waarts te komen (G. B. d.d. 20 Maart 1889 no. 5). Met het oog op deze goedgunstige beschikking der regeering, en in aan- merking nemende, dat het niet wenschelijk was om deze zaak tot de vergadering van Directeuren der K.N. V. aan te houden, hebben voorzitter en secretaris een request ingediend aan Z. E. den Gouverneur-Generaal, waarbij wordt verzocht om voor het jaar 1890 een som van / 5000.— ter beschikking te stellen van het Bestuur der K. N. V. ten einde daarmede de kosten te bestrijden verbonden aan de overkomst van den Hoogleeraar Dr. A. A. W. Husrecur, met het doel in deze gewesten zoölo- gische onderzoekingen te ondernemen. In dat request werd er op gewezen dat een exploratie door dezen geleerde onder- 552 nomen alleszins der welenschap ten voordeele zal strekken, omdat de Heer Husrecur te recht zoowel in het vaderland als in het buitenland eene groote reputatie geniet. De studien van dezen geleerde sluiten zich aan bij den arbeid, waarop zich de moderne Zoölogie bij voorkeur toelegt, zoodat de le ver- krijgen resultaten ook de voor oogenblikkelijk succes althans noodzakelijke actualiteit bezitten. Ook voor de toekomst der wetenschap in ons land is het van groot belang dat Hoogleeraren in staat gesteld worden dergelijke reizen te ondernemen, omdat van hen uit het voor vruchtbare beoefening der wetenschap zoo noodzakelijk enthou- siasme zich zal mededeelen aan hun leerlingen , die waarschijnlijk daardoor den lust in zich zullen voelen opkomen om nader kennis te maken met onze rijke koloniën. Op grond van deze overwegingen meent de voorzitter dl gebandeld te hebben bovengenoemd request aan de Regeering te richten, en verzoekt hij de vergadering hierop hare goed- keuring te willen verleenen. Deze goedkeuring wordt verleend, en daar er verder niels aan de orde is, sluit de voorzitter deze vergadering. Goedgekeurd in de vergadering van 12 September 1889. VAN DER Srox, Voorzitter. S. Ficer, Secretaris. Vergadering der Directie, gehouden op 12 September 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren: Dr. Van DER Srok , Dr. TREUB, Scherrer, Dr. SLUITER, Berman, Dr. Onnen, BOLLAND , Dr. Kroos en Dr. Ficee, Professor E. SeLenka uit Marburg en eenige gewone leden der Kon. Nat. Vereeniging. De Voorzitter opent de vergadering en geeft het woord aan 4 h CA d 553 den Heer Borranp tot het houden der aangekondigde voordracht, getiteld »de Ruimte”, na afloop waarvan de Voorzitter den = Heer Borranp den dank der vergadering betuigt. Vervolgens heet de Voorzitter den Heer Professor SELENKA welkom in deze vergadering, waarna de notulen der vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. L Tot Leden worden benoemd de Heeren: A. P. W. Secoxn van Bancaer, Stations-Chef te Sidhoardjo; J. €. Bronk, Off. van Gez., te Balanguipa; E. pu Bors, redacteur van den Landbouwer te Bondowoso; L. BREETvELD, particulier te Bangil; A. Tex Boscu, Dirigeerend Officier van Gezondheid 1° klasse le Semarang ; H. Van Dorr, Havenmeester te Soemenep; W. Grasmuis, Directeur der Landsdrukkerij te Weltevreden : W. F. G. L. Haanstra, Gouvis. Onderw. 1: klasse te Weltevreden; y H, F. Hesseraar, Controleur B.B. in de Z. en 0. afdeeling van Borneo te Kendangan ; G. Hoevr, Lichtopzichter te Banjoewangi: G: M. Kraay, Luitenant t/z. 2 klasse te Weltevreden : Mr. J. P. Merman, Resident te Batavia: L. Reinkine, administrateur der tabaks-onderneming, Ngembeh, Modjokerto ; F. B. Swrrs, boekbinder te Weltevreden ; B. H. J. Spansaanp, Hoofdingenieur b/d. aanleg der S. $. op Java, te Bandong ; A. Visser, Luitenant-Kolonel der Infanterie te Batavia; IL Van de Ledenlijst worden afgevoerd de Heeren: J. H. Reuter, Wainc-Easron, J. J. De Graar, J. À. UKENS, J. €. E. Meuer. IH. Komt ter tafel een schrijven van den Heer Mega alhier ter begeleiding van twee boekwerken voor de bibliotheek aangeboden. 554 De titels dezer werken zijn: 1° Exposition du systeme du Monde, 1 vol; 2° Traité de mécanique céleste 5 volumes, beide van Larrace. De secretaris wordt verzocht den Heer Meexc den dank der Directie voor deze schenking te betuigen. IV. Wordt voorgelezen een schrijven van’den Heer Dr. K. GóseL te Marburg, waarbij deze dank betuigt voor zijn benoe- ming tot Correspondeerend Lid der Vereeniging. V. Wordt voorgelegen het besluit van Z. E. den Gouverneur- Generaal van Ned.-Indié dd. 10 Augustus 1889 no. 50 waarbij aan het Bestuur der Kon. Nat. Vereeniging in Ned.-Indië wordt te kennen gegeven, in antwoord op het request houdende verzoek om een subsidie groot f 5000 voor het jaar 1890, ter bestrijding van de kosten van een door den Hoogleeraar HuBREcaT te ondernemen reis in Ned.-Indië: »dat op gemeld verzoek nader zal worden beschikt in ver- »band met gelijksoortige verzoeken van anderen, en met »het bedrag der fondsen, welke eventueel op den betrokken »begrootingspost zullen worden uitgetrokken.” De Voorzitter deelt mede dat aan den Heer Husrecur zoowel van het request van onze Vereeniging als van het antwoord der regeering daarop, afschrift is toegezonden. Daar er niets meer aan de orde is sluit de Voorzitter de Vergadering. Goedgekeurd in de vergadering van 14 October 1889. TREUB, Onder-voorziiter. S. Fısee, Secretaris. Vergadering der Directie, gehouden op 14 October 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren: Dr. Treves, SCHEFFER , Dr. Gresnorr, Dr. Enxman, Dr. Crerier, BERMAN, Dr. Kroos, 555 Van Ercke, Dr: Burck, BoLLaNb en Dr. Fıser, benevens een aantal gewone Leden. De Onder-voorzitter Dr. Treve verleent het woord aan Pro- fessor Dr. SELENKA. Tot teleurstelling van velen meende Prof. Sezenxa het beter niet over het aangekondigde onderwerp »Ueber die Ernährung der Frucht bei Reptilien und Säugethieren” te moeten spreken. Daarentegen behandelde hij eenige onderwerpen uit Darwın »uitdrukkingen van den gemoedstoestand bij mensch en dier.” Na afloop hiervan bedankte de Voorzitter den spreker, en wenschte hem goeden reis en behouden aankomst in Europa toe. Hierna wordt overgegaan tot het lezen der notulen van de vorige vergadering, welke worden goedgekeurd en geteekend. I. Tot Leden worden benoemd de Heeren: C. G. H. Cosrer, Rooimeester te Semarang : A. A. HevLiceRs Jr., emploijé te Bandong; A. E. Kerkuoven, administrateur te Ardja-Sari, Bandong ; F. W. Morren, administrateur te Bantaran, Wlinggi: Dr. €. H. Srrarz, Officier van Gezondheid te Batavia. IL. Van de Ledenlijst worden gevoerd de Heeren Mr. N. P. Van DEN Bere, A. Mer, S. J. G. Van OVERVELDT. II. Wordt voorgelezen een schrijven van Prof. Wicamanx uit Utrecht waarin deze dank zegt voor de benoeming tot Correspondeerend Lid der Vereeniging. = IV. Hierna doet Professor SELENKA nog eenige mededeelingen omtrent het doel zijner reis herwaarts, zijn verrichtingen alhier en de resultaten tot nog toe door hem verkregen. Daar er verder niets meer te verhandelen valt, sluit de Voorzitter de vergadering. Goedgekeurd in de vergadering van 14 November 1889, VAN DER STOK, Voorzitter. S. Fiere, Secretaris. 556 Vergadering der Directie, gehouden op 14 November 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren : Dr. VAN per STok , Dr. SLUITER , BoLLAND, SCHEFFER, BERMAN, Dr. Gresmorr, Dr. Enkman, Van Eecxe, Dr. Burck en Dr. Frerr, benevens een aantal leden. De Heeren Tex BrummeLerR en Treus gaven kennis verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De Voorzitter opent de vergadering en geeft het woord aan den Heer Dr. Eıskman tot het houden der aangekondigde voordracht, »over het onderzoek van Bacteriën”, na afloop waarvan spreker door den Voorzitter den dank der vergadering wordt betuigd. Met toestemming van den spreker zal deze voordracht den leden in druk worden toegezonden. J. De notulen der vorige vergadering worden na lezing goedgekeurd en geteekend. II. Tot Leden worden benoemd de Heeren: D. GóLLNER, Inspect. b/d. Post- en Telegraafdienst te Weltevreden. J. Petersen, Militair Apotheker te Weltevreden. II. Van de Ledenlijst wordt gevoerd de Heer J. H. A. IJssEL DE SCHEPPER. IV. Wordt voorgelezen een schrijven van den Heer A. Lancaster, meteorologist-inspecteur à l’Observatoire royal de Bruxelles, waarbij wordt aangeboden een exemplaar van de »Notes biographiques sur J. €. Houzeau,” in leven Correspon- deerend Lid der Koninklijke Natuurkundige Vereeniging. Den Secretaris wordt opgedragen den heer Lancaster hier- voor namens het bestuur dank te betuigen. V. Daar er niets meer aan de orde is, wordt de vergade- ring door den Voorzitter gesloten. Goedgekeurd in de vergadering van 12 December 1889. Van DER STok, Voorzitter. S. Fısee, Secretaris. EN 557 Vergadering der Directie, gehouden op 12 December 1889. Tegenwoordig zijn de Heeren Dr. Van per STOK, SCHEFFER , Berman, Herisca en Dr. Fer, De Heeren Dr. SLuiter, Dr. Treves, Dr. Eıskman en Tex BRUMMELER gaven kennis dat zij verhinderd waren de vergade- ring bij te wonen. I. De notulen der vorige vergadering worden gelezen goed- gekeurd en geteekend. JI. Tot Lid der Vereeniging worden ‘benoemd de Heeren : J.C. Van per Bere, administr. der houtaankap Ngarengan, Pati. H. Brerrenstein, Officier van Gezondheid 1* klasse te Ngawi. III. Van de Ledenlijst worden afgevoerd de Heeren: W. H. Van WAESBERGHE, L. F. Ten Howes, C. A. Wermem, C. H. DE Braconnier , CG. C. QuwiRLING, J.J. B. Faxoy, R. Merevenkane, J. M. H. van Dorssen, W.G. F. Vernmaasen, ‘G. W. Ten BRUuMELER. IV. ‘Komt ter tafel «missive «d.d. 25 Noveniber n°. 11912 1889 van den Directeur van O. E. en N. waarbij verzocht wordt de ‘bijdrage voor het ‘koloniaal verslag wan 1890 zoo vroegtijdig mogelijk ‘te willen indienen. Wordt gesteld in ‘handen van den Secretaris. V. Worilt gelezen een missive wan den ‘Heer F. Martis te Deli “waarbij der Vereening wordt aangeboden een Brochure van den Heer Hofrath Dr. L. Marrix getiteld »Malaria der Tropenländer”, met verzoek ‘om ‘van den ‘inhoud kennis te nemen en deze in het Tijdschrift der Vereenigingite bespreken. Wordt gesteld in handen van den'Heer Scherrer met verzoek te berichten in ‘hoeverre aan ditverlangen kan worden voldaan. VI. ‘Wordt gelezen een ‘schrijven van Professor Hugrzcur te Utrecht waarin deze mededeelt dat hij stappen heeft gedaan om ‘het noodige verlof uit zijn ambtsbezigheden te erlangen dat hem in staat zou stellen, wanneer de begrootingspost door de Staten-Generaal zal zijn aangenomen, aan onze uitnoodiging ` gevolg te geven. 558 VII. Wordt overgegaan tot het verkiezen van functionarissen voor het jaar 1890. Vooraf wordt voorgelezen een schrijven van den Heer Tex Brummerer waarbij deze met het oog op zijn aanstaand ver- trek zijn ontslag neemt zoowel als Lid van het Bestuur als ook als Lid van de Vereeniging. Hij zal dus niet meer als penningmeester kunnen fungeeren. De uitslag der verkiezing is nu als volgt: Voorzitter, Dr. VAN DEN STOK: Onder-voorzitter, Dr. Treue. Secretaris, Dr. S. Ficee. Penningmeester, J BERMAN. Directeur van het Museum en Bibliothecaris , Dr.C. Pr. SLUITER. Redacteur, J. HERINGA. De ter vergadering aanwezige Heeren verklaren hun be- noeming te aanvaarden; aan den Secretaris wordt opgedragen aan de afwezige Heeren van hun herbenoeming kennis te geven. VI. De Heer Hensen heeft opgemerkt dat er een groote gaping is in de serie der werken der Deutsche Gesellschaft für Natur- und Völkerkunde Ost-Asiens te Yokohama. Hij stelt voor den Bibliothecaris op te dragen te trachten deze gaping aan te vullen. Conform besloten. IX. Wordt voorgelezen een schrijven van den Resident der Preanger-Regentschappen d.à. 5 December n°. 8874/,,, waarin der Vereeniging wordt verzocht om zoo mogelijk de gedrukte verslagen omtrent de Gouvernements kina-onderneming over 1886 en vroegere jaren te willen doen toekomen zoo noodig tegen vergoeding van kosten. Wordt gesteld in handen van den Bibliothecaris. Daar er niets meer aan de orde is, sluit de Voorzitter de vergadering. Goedgekeurd in de vergadering van 9 Januari 1890. VAN DER STOK, Voorzitter. S. FiceE, Secretaris. BOEK WERKEN TER TAFEL GEBRACHT IN DE VERGADERINGEN VAN DE DIRECTIE DER KONINKLIJKE NATUURKUNDIGE VEREENIGING IN Nederlandsch-Indië, GEDURENDE HET JAAR 1889. ASTRONOMIE (Aa). 19c Bibliographie générale de Astronomie, par J. C. HovzEt 1 de) a et A. Lancaster, Tome I. (1° Partie) Bruxelles 1887. Annuaire de VObservatoire royal de Bruxelles. Année 52—55. 1884—1887. Bruxelles 1885—-1888. Annales de VObservatoire royal de Bruxelles , Deuxième Serie. Tome IL Nouvelle Série. Tome V (5) Tome VI. Bruxelles 1885—1887. L’Astronomie. Revue mensuelle d’Astronomie populaire, publiée par Camizze Frammarıox. 7° Année No. 7—8, se Année No. 1—12. Paris 1888. Revista do Observatorio imperial do Rio de Janeiro. Anno IV. Janeiro de 1889. (No. 1--8). Rio de Janeiro 1889. Société astronomique de France. Seances 5° Année No. 1—5, 6, 7. Société astronomique de France. Bulletin, 2° Année Paris 1888. do q 108 10 © 8 + 11 © 18 ro 12 EJ il METEOROLOGIE (B). J. Hans. Untersuchungen über die tägliche Oscillation des Barometers. Wien 1889. Observations made at the Magnetical and Meteorological Observatory at Batavia. Vol XI. 1888. Batavia 1889. J. P. v. p. Srok. Harmonische Analyse der Getijden in de Javazee. Med. Kon. Ak. v. Wetensch. 5° Reeks DI. VL Amsterdam 1889. J. Hans. Zur Meteorologie des Sonnblickgipfels Sep. Zeitschr. Deutschen u Oesterreichischen Alpenverein. 1889. Bd. XX. Wien 1889. PHYSICA (0). Electricité. Revue scientifique illustré hebdomadaire. 12° Vol. (N°. 46—52) 15° Vol. N°. 1—48). L'Electricien. Revue générale d'électricité. Tome 12 (N°. 292—-545). Josera von FRAUNHOFER's gesammelte Schriften, heraus- gegeben von E. Lommer, im Auftrage der math. phys. Classe der Kön. baijer. Akademie der Wissenschaften zu München. München 1888. W. Tuowsox. Reprint of papers on Eleetrostaties and Magnetism. 2"! Ed. London 1884. Die Fortschritte der Physih der Erde im Jahre 1882. Dargestellt von der phys. Ges. zu Berlin. Berlin 1888. CHEMIE (Da). Berichte der Deutschen Chemischen Gesellschaft. Jahrg. 21 (N°. 15—19) Jahrg. 22 (N°. 1—15) Berlin 1888. The Chemical News. (N°. 1515—1566). London 1888. Recueil des travaux chimiques des Pays-Bas. Tome VERN. 5,6. Tome VIH (N°. 1—5). Leide 1888. Photographische Mittheilungen, herausgeg. v. H. W. Vogel. Jahrg. 25. Heft 16—24. Jahrg. 26, Heft 1—16. Bi AN Dr CE nd ain ET ET B dn EE? Eind annen il E EL EET eren A tk ee A A fn © Ku 27 2750 oc ~J II LANDBOUW (Db). Bulletin van het Proefstation voor suikerriet in West- Java. N°. 6. Semarang 1888. Dr. H. A E. Pezen: Sereh, hare geaardheid, hare oorzaken en de middelen ter harer voorkoming. Batavia 1889. Dr. H. J. E. Perren. Beschouwingen over Serehziekte Batavia, 1888, Dr. H. J, E. Perren. Naar aanleiding van de Sereh- ziekte door Dr. F. Soutweper. Batavia 1889. H. P. J. v. b. Bere. Brieven aan een Suikerfabrikant over de muntkwestie in verband tot de landbouw nijverheid. Batavia 1888. Proefstation »Midden Java” te Semarang. Statuten en huishoudelijk Reglement. Jaarverslag, 30 April 1889. Semarang 1889, GEOLOGIE (E>. Bulletins du Comité géologique. St. Petersbourg Vol. VI (11, 12) 1887. Vol VII (1—10). Vol. VIII (1—5). Bibliothèque geologique de la Russie. Suppl. au T. VII des Bull. du Com. géol. Suppl. Tome VIII. St. Peters- bourg 1888. Mémoires du Comité géologique. Vol. V N°. 2,5,4. Vol. VI, Vol. VII (N°. 1,2), Vol. HI (N°. 4) Vol. VIII (N°. 1). St. Petersbourg Mitteilungen des Vereins für Erdkunde zu Halle a. S. 1888 und 1889. Halle 1888. Finlands Geologiska Undersökning. Kartbladet N°. 12— 15. Helsingfors 1888. Verhandlungen der k. k. geolog. Reichsanstalt. 1888 N°. 14—18. 1889 (N°. 1,2,4—12). Wien 1888. Tucson. Posewirz. Borneo Entdeckungsreisen und Untersuchungen etc. Berlin 1889. 2 Ex. Sammlungen des Geologischen Reichsmuseums in Leiden N°. 17 Bd. IV. Heft 4 Bd. V Heft 1. Leiden 1888. Ło Ka Ka 18 bo 26 or 220b IV Rıch. LypekkeR. Catalogue of the remains of Siwalik Vertebrata contained in the Indian Museum, Calcutta. Part [ Mammalia. Calcutta 1885. Jaarboek van het Mijnwezen in Nederl. Oost-Indië. 17% Jaarg. 1888 1° en 2de gedeelte. Amsterdam 1888. 18% Jaarg. 1889 1° en 2% gedeelte. Mittheilungen des Vereins für Erdkunde zu Leipzig 1888. Leipzig 1889. Eperwortu Davin. Geology of the Vegetable Creek Tin-mining Field, New South Wales, Geol. Survey of New-South Wales. Sydney 1887. Verein für Erdkunde zu Metz. XI Jahresbericht für 1888—1889. Metz 1889. United States Geological Survey. Monograph XII. Washington 1886. With Atlas. BOTANIE (F). Flora oder allgemeine botan. Zeitung, herausg. von der K. baijer, bot. Gesellschaft in Regensburg. Neue Reihe, 45 Jahrg. 1887. Regensburg 1887. Acta Horti Petropolitani. Tomus X Fasc. 2. Verslag omtrent den Staat van "e Lands Plantentuin te Buitenzorg over 1888. Batavia 1889. Eerste Supplement op den Catalogus der Bibliotheek van ’s Lands Plantentuin. Batavia 1889. W. Burcx. Over den invloed van het licht op de kieming der sporen van Hemileia vastatriz. Kon. Ak. v. Wet. Meded. 5% Reeks DI. V. Amsterdam 1888. Mededeelingen uit *s Lands Plantentuin. — V. Burcx, Over de Koffiebladziekte. VI. Treus. Geschiedenis van ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg. Batavia 1889. ZOOLOGIE (6). TIJDSCHRIFTEN MET GEMENGD ZOÖLOGISCHEN INHOUD (GB). $ Bijdragen tot de Dierkunde, uitgegeven door het Kon. Zool. Gen. Natura Artis Magistra te Amsterdam 15% | Sn I — pers > m — O ud q 1 to ua Ło o V de (1 en 2), 16°, 17° Aflevering. Amsterdam 1888. Feest-nummer (50—jarig bestaan) 1888. Zoölogischer Jahresbericht für 1887, herausgeg. von der Zoöl. Station zu Neapel, redig von P. Maner. Berlin 1888. Journal of Morphology, ed. by €. O. Wairmax. Vol. II (1—2) Vol. MI N°. 1. Boston 1888. Zeitschrift für wissenschaftliche Zoölogie, herausgeg. von A. KóLLIKER und E. Eurers. Namen u. Sachre- gister Bd. 51—45, Bd. 47 (5, 4), 48 (1—4). Proceedings of the Scientific Meetings of the Zoölogical Society of London, for the year 1887 (Part I—IV). London 1888. Bulletin of Museum of Comparative Zoology at Harvard College. Vol. XIV, Vol. XV. Cambridge 1888. Annual Report of the Curator of the Museum of Com- parative Zoology at Harvard College for 1887—1888. Archives de Biologie, publ. par E. v. Bexepen et Ca. v. BAMBEKE. Tome IX. (1, 2). Paris 1889. ZooLOGISCHE Reizen (6d). Report of the scientific Results of the Exploring Voyage of H. M. S. Challenger. 1875—76. Zoology Vol. XXVII—XXX 1888. C. Seuren. Reisen im Archipel der Philipinen. Zweiter Theil. Il Band. Malac. Unters. von Dr. Rup. Berca. XVI Heft (2' Hälfte). Wiesbaden 1889. Fauna's (Ge). Natural History of Victoria. Prodomus of the Zoology of Victoria: Decade XVII, by FR. Mc. Goy. Melbourne 1888. Aves (6g). Mittheilungen des ornithologischen Vereins in Wien. Jahrg. 12 N°. 11—12. Go be Or wi wen kä 22 2 GI kJ Kaat 6 ps 65 VI The Ibis, a quarterly Journal of Ornithology. 6'" Series. Vol. I (N°. 1—4), INSECTA (Gm.) Insecten MISCELLANEA (6m.) A Entomologisk Tidskrift af Entomologiska Foreningen i Stockholm. Arg. 9 Hält 1—4. Tijdschrift voor Entomologie, uitg. d. de Ned. Entom. Vereeniging. Deel 52 Afl. 1—4. "s Gravenhage 1889. Annales de la Société entomologique de Belgique. Tome 31. Bruxelles 1887. LePIDOPTERA (Gu. H). M. C. Piepers. Ueber die Entwickelungsgeschichte einiger javanischen Papilioniden-Raupen. Haag. 1888. ECHINODERMEN (6q.) C. Ps. Suen. Die Evertebraten aus der Sammlung des königl. Naturw. Vereins in Niederl. Indien. Die Echinodermen (ID. Batavia 1889. €. Ph. Siurrer Nachträgliches über die Echinodermen Fauna des Java-Meeres. Batavia 1889. MISCELLANEA Z00ŁOGICA (6t.) Museum d’histoire naturelle des Pays-Bas. Tome XII. Leide 1888. Rapports présentés au Congrés international de Zoologie à Paris 1889. Publiés par la Société Zoologique de France. Lille 1889. €. Pa. Soen. Over het al of niet waarschijnlijke van het overerven van verkregen eigenschappen, en het belang dezer vraag voor de Biologie. Nat. Tijdsch. V- Nederl. Indie. Dl. 49. Batavia 1889. 6 Dd GO = VII C. Pu. Suen, Einiges über die Entstehung der Koral- lenriffe in der Javasee und Branntweinsbai, und über neue Korallenbildung bei Krakatau. Nat. Tijdschr. v Ned. Indië Bd. 49. Batavia. MEDISCHE VAKKEN (H). Geneeskundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indié, uit- geg. door de Vereeniging tot bevordering der Gen. Wetenschappen in N. I. Deel XXVIII Afl. 4, 5, DI. XXIX. Mémoires Couronnés et autres mémoires, publ. par PAcadémie de médicine de Belgique. Tome IX (1). Bruxelles 1889. C. L. v. p. Bure. Boekaankondiging Ned. Tijdschr, voor Geneesk. Jaarg. 1889 15° DI. 1888. C. A. PERELHARING en C. WrNkLeR. Onderzoek naar den aard en de oorzaak der Beri-beri, en de middelen om die ziekte te bestrijden. Utrecht 1888. Verslag over de onderzoekingen, verricht in het La- beratorium voor pathologische anatomie en bacterio- logie te Weltévreden, gedurende het jaar 1888. Batavia 1889 Dr. Lowwengers. Recherches acoustiques zur le voyelles nasales. (Bull. médical). Paris 1819. GESCHRIFTEN VAN AKADEMIEN EN GENOOTSCHAPPEN. TIJDSCHRIFTEN MET GEMENGDEN INHOUD (1). NEDERŁANDSCH-INDIE (la.) 1a Notulen van de Algemeene en Bestuurs vergaderingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en We- tenschappen Deel XXVI, 1888 Afl. 5 en 4; DI. XXVII 1889 Afl. 1,2,5. Register over 1879—1888. Veeartsenijkundige Bladen voor Nederl. Indië. Deel HI Afl. 4: Dl. IV Afl. 1,2,5. Batavia 1889. Jaarverslag 1888—1889. VIII 5a Tijdschrift van het Kaninklijk Instituut van Ingenieurs Afd. Nederl. Indie 1887—1888. Batavia 1889. NEDERLAND (1b.) 15a Koninklijk Instituut van Ingenieurs. Tijdschrift 1888— 1889 Afl. 1—5. Algemeen Verslag 1888—89. 9 Archives Neerlandatses des sciences exactes et naturelles, publiées par la Soc. Holl. des sciences à Harlem. Tome 25 (1—4). Harlem 1888. 18 Album der Natuur. 1889 Afl. 2—12, 1890 Afl. 1. Harlem 1889. 3 Verslagen en Mededeelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen, Afd. Natuurkunde 3% Reeks DI. V (2,5) DI. VI (1—2). Amsterdam 1888. 3a Idem. Afd. Letterkunde 3% Reeks DI. V (1-5), VI (1—5). Amsterdam 1887—88. 19 Indisch Genootschap. Algemeene Vergaderingen op 27 Nov. 1888, 12 Febr., 26 Febr., 19 Maart, April, Mei— Oct. 1889. 21 Annales de l'Ecole polytechnique de Delft. Tome IV 1888 5° Livr. Lede 1888. 11 Provinciaal Utrechtsch Genootschap. Alg. Vergadering op 26 Juni 1888 en Aanteekeningen van het verhan- delde in de Sectie-Vergaderingen op 26 Juni 1888. 4 Verhandelingen der Kon. Akad. van Wetensch. te Am- sterdam Afd. Natuurkunde Deel 26. Amsterdam 1888. 4a Idem. Afd. Letterkunde Deel 17. Amsterdam 1888. 5 Jaarboek der Kon. Akad. van Wetenschappen te Am- sterdam voor 1886—1887. Amsterdam. BeLGiE (le.) 8 Annales du Musée royal d’histoire naturelle de Belgique Tome XIV. Bruxelles 1887. Noorp-Durrscuranp (1d.) 6a Bericht über die Senckenbergische naturforschende Ge- sellschaft in Frankfurt am Main 1888. 7 EN) a ke. CI >) QI + 2 ol o ol a = ro Gl a IX Verhandlungen der Kaiserlichen Leopoldinisch-Carolini- schen Deutschen Akademie der Naturforscher. Bd. 52. Halle 1888. Leopoldina. Amtliches Organ der Kon. Leop. Carol. deutschen Akad. d. Naturforscher. Heft 24. Jahrg. 1888. Halle 1888, Jenaische Zeitschrift für Naturwissenschaft. Band XXXII Heft 1—4. Jena 1888. Annalen der Physik und Chemie, herausgeg. v. G. WIEDEMANN. Band XXXV (4), Bd. XXXVI, Bd. XXXVII, Bd. XXXVII (1, 2, 5) Leipzig 1888. Sachregister Bd. 1—160. Namenregister Neue Folge Bd. 1—55, 1188. 1889. Beiblätter zu den Annalen der Physik und Chemie. Bd. XII (11, 12) Bd. XIII 1—10. Naturwissennh Verein des Reg. Bez. Frankfurt, Monat- liche Mittheilungen 6 Jahrg. (N°. 7—12) 7' Jahrg. (N°. 1—5) Societatum Litterae 2 Jahrg. (N°. 9—12) 1888 5 Jahrg. (N°. 1—6). Archiv für Natugeschichte, gegr. v. Wiecmanx, herausgeg. von F. Hieexporr. Jahrg. 55 (II, 1). Jahrg. 54 Bd. 1, Belt 2-5. Fabre. 85. (1; 103.51, 1). Jahrbücher des Nassauischen Vereins für Naturkunde , Jahrg. 41, 42. Wiesbaden 1888, 1889. Abhandlungen und Berichte des Königl. Zool. und Anthr. Ethnogr. Museums zu Dresden. Herausgeg. von Dr. A. B. Mener, 1816—1887. Berlin 1887. Sitzungsberichte der Königlich Preussischen Akademie der Wissenschaften zu Berlin. Jahrg. 1888 N°. 21—52. Berlin 1888. Physikalische Abhandlungen der Königlichen Akademie der Wissenschaften zu Berlin, Aus dem Jahre 1887. Mathematische Idem. Aus dem Jahre 1887. Abhandlungen herausgeg. vom Naturwiss. Vereine zu Bremen. X* Bd. Bremen 1889. X Schriften der physik. ökonomischen Gesellschaft zu Königsbery in Pr. 29 Jahrg. 1888. Königsberg 1889. Bericht der Wetterauischen Gesellschaft für die gesamm- te Naturkunde zu Hanau, 1887—1889. Hanau 1889. Zuvip-Durrscuranp. (le Kónigl. böhm. Gesellschaft der Wissenschaften. Jahres- bericht 1886, 1887. Prag. 1886, 1887. KK to + QI © ER nt — ŁY to Lë Kä Ta Sitzungs be- richte, 1885, 1886, 1887. Prag. 1885—1887. . Abhandlun- gen Math. Naturw. Classe, VIIe Folge 1 Bd. Prag. 1885. Jahreshefte des Vereins für Vaterländische Naturkunde in Württemberg, 44%" Jahrg. Stuttgart 1888. Schweizerische Naturforschende Gesellschaft. Verhand- lungen in Luzern, 1884. Locle 1885, Genève 1886, Frauenfeld 1887. 1884-—1887. Annalen des K. K. Naturhist. Hofmuseums , redigirt von Dr. Fr. Ben von Hauer, Bd. III (No. 5, 4) Wien 1888. Schriften des Vereins zur Verbreitung naturw. Kennt- nisse in Wien. Bd. 28 Jahrg. 1887—88, Bd. 29/1,2) 1889 Wien, 1888 —1889. Verhandlungen der K. K. Zool. Botan. Gesellschaft in Wien, Jahrg. 1888 Bd. 58 (3, 4). Bolletins della Societa Adriatica die Scienze naturali in Trieste, Vol. XI. Trieste 1889. Sitzungsberichte der Kaiserlichen Akademie der Wissen- schaften zu Wien, Math. Naturwiss. Classe 1° Abth. Bd. 95, 96. Jahrg. 1887. Wien 1888. Idem. 2% Abth. Bd. 95 (5—5) Bd. 96 Jahrg. 1887. Wien 1888. 7b Idem. 5' Abth. Bd. 95,96. Jahrg. 1887. Wien 1688. 00 Almanach der Kaiserlichen Akademie der Wissenschaften Jahrg. 57 für 1887. Wien. 9 keck a pd to o a ot XI Denkschriften der Kaiserlichen Akademie der Wissen- schaften. math. naturw. Classe Band 55. Wien 1887. Sitzungsberichte der math. phys. Classe der k. Akademie der Wissenschaften zu München. Bd. 17 1887 (1—5). Bd. 18, 1888 (1,2). Abhandlungen der math. phys. Classe der kön. bayr. Akademie der Wiss, zu München. Bd. 16 München 1888. Das Bayersche Praecisions Nivellement 7'* Mitth. von C. M. v. BAUERNFEIND. München 1888. Festrede am 28 März 1888. Ueber die Molekularbe- schaffenheit der Krystalle. München 1888. Mémoires de la Société de Physique et d'Histoire natu- relle de Genève. Tome XXX (1° partie). Généve 1888. Mittheilungen des naturw. Vereins für Steiermark. Jahrgang 1888 (Heft. 25). Gras. 1889. XIVe Jarhresbericht der Gewerbeschule zu Bistritz 1889—1888. Sitzungsberichte der Phys. Med. Societät m Erlangen 1888. München 1889. NOORWEGEN EN ZWEDEN DENEMARKEN (If.) Oversigt over det Kongelige Danske Videnskabernes Selskabs Forhandlinger i Aaret 1887 (N°. 3) 1888 (N°. 1.) Videnskabernes Selskabs Skriften. 6 Raekke Natury. og mathem. Afd. 4% Bd. VI, VII. Kjobenhavn 1888. Videnskabelige Meddelelser fra Naturhistorisk Forening i Kjobenhavn for Aaret 1888. Kjobenhavn 1888. ENGELAND. (Ig) Proceedings of the royal Society of Edinburgh. Session 1883—1887. Vol. 12—14. Edinburgh. 1885 — 1888. Royal Society of London. Proceedings. Vol. 59—42, 45, (No. 250-—265). Vol. 44 (No. 266—275). The Journal of the Linnean Society of London. Botany, ŁY o EH Go _ t9 O XII No. 152—155, 159—162. Zoölogy, No. 118, 130, 151, 156—159. London 1887, 1888. Philosophical Transactions of the Royal Society of London for 1887. Vol. 178 (A and B). London 1888. Proceedings of the royal physical Society of Edinburgh Session 1887—1888. FRANKRIJK (Ih). Comptes rendus hebdomadaires des séances de l’Academie des sciences. Tome CXII. (N°. 20—27); GVIII (N°. 1—25). Tome CIX (1—22). i Annales de Chimie et de physique par Gnzynzun etc. 6* Série Tome 15 Dec. 1888. Tome 16, 17, 18, 1889 (Jan.— Nov.) Paris 1889. Mémoires de l’Academie des Sciences, arts et belles- lettres de Dyon, 5% Série, Tome 10, 1887. Dyon 1888. Mémoires de la Société des Sciences physiques el na- turelles de Bordeaux, 5° Série Tome HI (2° Cahier). Paris, Bordeaux 1887. Observations pluviométriques et thermométriques 1886—1887. Bulletin de la Société philomatique de Paris, 7° Serie Tome 12 (2—4) Paris 1888. Feuille des jeunes Naturalistes. 19° Année N°. 217— 250. Cataloque de la Bibliothèque Fasc. 1—6. Revue biologique du Nord de lu France, publiée par Barrois, Harrez et Monter, 1° Année N°. 1—12, 2° Année N°. 1—2 Paris. Bulletin de la Société d’études scientifiques de Paris. 12° Année 1889. SPANIE, PORTUGAL, ITALIE (Ik). Cosmos. Comunicazioni etc. del Prof. Gurpo Cora. Vol. IX (9—12), Vol. X (1). XIII 6a Rendiconto del PAccademia delle scienze fisiche e mate- ke Ło ju © GI Ło ko matiche. Vol. 22, 25, 24, 25 (1—3) Anno 1885—1886. Napoli 1885—1886. RusLaND. (I). Bulletin de VAcademie imperiale des Sciences de St. Petersbourg. Tome XXXII, No. 5,4. St. Petersbourg 1888. | Mémoires de FAcademie impériale des Sciences de St. Petersbourg. Tome XXXVI (No. 5—11) St. Pólersbourg 1888. NooRD-AMERIKA. (Im). Geological and natural History Survey of Canada. Annual Report. Vol. II. 1886. Montreal 1886. New Orleans Academy of Sciences. Papers read in 1887—1888. New Orleans 1888. Proceedings of the American Association for the Advan- cement of Sciences, 36' Meeting at New- York, Vol. 56. 1887. Salem 1888. Transactions of the Connecticut Academy of Arts and Seiences. Vol. VII (2). New Haven 1888. Bulletin of the California Academy of Sciences, Vol. 2. No. 8, 1887. San Francisco 1887. Annals of the New-York Academy of Sciences, Vol. IV. No. 5, 2. Transactions of the New-York Academy of Sciences Vol. VI (1886—1887), Vol. VII (No. 1—2) 1887. Proceedings of the Academy of Natural Sciences of Philadelphia, 1887 (III). 1888 (I). Philadelphia 1887, 1888. Memoirs of the Boston Society of Natural History ; Vol. IV No. I—VI. Boston 1886--1888. Smithsonian Miscellaneous Collections. Vol. 51—55. Washington 1888. ro O1 - Gi ro we: — to GO XIV Annual Report of the Smithsonian Institution for the year 1885 (II). Washington 1886. J. The Journal of Comparative Medicine and Surgery edited by W. A. Got, Vol. X (N°. 1—4). Phi- ladelphia 1889. Proceedings of the American Academy of Arts and Sciences Whole Series Vol. 25 1. Boston 1888. Memoires of the American Academy of Arts and Scineces Centennial Volume XI Part V. N°. 6 Part VI (N°. 9). Cambridge 1887—1888. Bulletin of the Essex Institute. Vol. 19. Salem 1888. Visitors Guide to Salem. New-York Academy of Sciences. Annals Vol. IV (N°. 5—8). New-York 1888. Idem. Transactions Vol. VII (N°. 5-8). New- York 1888. Zum- EN MIDDEN-AMERIKA (In). Anales del Musuo nacional. Republica da Costa Rica. Tomo I Ano de 1887. San José 1888. Boletin de la Academia nacional de ciencias en Cordoba, Republica Argentina. Tomo XI Entrega 2a 5a Buenos Aires 1888. Verhandlungen des deutschen wissenschaftlichen Vereins zu Santiago. 6 Heft 1888. Azië, AUSTRALIE. (lo). Imperial University of Japan (Teikoku Daigaku) The Calendar for the year 1888—1889. Tokio 1888. The Proceedings of the Linnean Societ y of New South Wales. 21 Series Vol. III (2, 5, 4). 1888. Vol. IV (1,2). The Proceedings of the Royal Society Queensland 1887. vo. IV. Pi y (part. 4,5) (1—5). Brisbane 1887—1889. bech © bu — QI m > ES — = „= © XV Transactions and Proceedings of the Royal Society of South Australia. Vol. X, XI, 1886—1888. Adelaide 1888. Journal and Proceedings of the Royal Society of New South Wales, Vol. 22 (1—2). Sydney 1888. Mittheilungen der Deutschen Gesellschaft für Natur- und Völkerkunde Ostasiens in Tokio. 41--42 Heft. und Supplement Heft. zu Band V. Yokohama 1889. Mittheilungen aus der Medicinischen Facultät der Keis. Japanischen Universität, Bd. 1, No. 5. Tokio 1889. Journal of the Asiatic Society of Bengal. Vol. 56, Part. H, No. 5, Vol. 57, Part. II, No. 4, Vol. 58, Part. II, No. 1—2. Calcutta 1889. Proceedings of the Asiatic Society of Bengal. 1888 (No. 2—10) 1889 (1—6). Calcutta 1889. Transactions of the Seismological Society of Japan. Vol. XIII (1) Yokohama 1889. Transaclions and Proceedings of the Royal Society of Victoria. Vol. 22, 25, 24 (1—2). Report of the Trustees of the Australian Museum for the year 1888. Sydney 1889. HISTORIE (K). De opkomst van het Nederl. Gezag in Oost-Indië, bewerkt door J. K. J. pe Joxer. Alphabetisch Re- gister, "e Gravenhage 1888. Dagh-Register, gehouden int Casteel Batavia. Anno 1659. Uitgegeven door het Bat. Gen. v. K. en W onder toezicht van Mr. A. J. v. p. Cuys. Batavia 1889. P. J. F. Lauw. De derde Javaansche Successie- Oorlog (1746—1755). Uitg. Batav. Gen. v. K. en W. Batavia 1889. BIOGRAFIE (L) A. Lancaster. Notes biographiques sur J. C. Houzeav. Bruxelles 1889. ES ~T 4 Kn o o e © Go © ~I s XVI GEOGRAPHIE (M). Württembergischer Verein für Handelsgeographie Jahres- bericht, V—VI 1816—1888. Stuttgart 1888. Tijdschrift van het Kon. Nederl. Aardr. Genootschap te Amsterdam. 2% Serie Dl. V Afd. Meer uitgebreide artikelen N°. 2 Dl. VI N°. 1. Leiden 1888. Afd. Verslagen en Mededeelingen 2% Ser. DI. V (N°. 7—10) DI. VI (N°. 1—10). Jahresbericht des Frankfurter Vereins für Geographie und Statistik Jahrg. 51, 52. Frankfurt a. M. 1886—1888. HI Jahresbericht der Geogr. Gesellschaft zu Greif saai Ier Teil 1886—1889. Greifswald 1889. Transactions and Proceedings of the Royal Geographical Society af Australasia, New South Wales. Branch Vol. MI. IV. Sydney 1888. First Report on New-Guinea bv J. F. Mann. 1889. ETHNOGRAPHIE EN REIZEN (N,) Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, uitgeg. door Batav. Gen. v. Kunsten en Wetenschap- pen. Deel 52 Afl. 5,6) DI. 55 (Afl. 1—4). Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederl. Indiö, uitgeg. door het Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde. 5% Reeks DI. 4 (1—4). TECHNOLOGIE, (0), Tijdschrift uitgeg. door de Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, 4% Reeks, Deel XII, (Nov. Dec. 1888). AN. Museum v. Kunstnijverheid. Stuk 1—4. Soa Koloniaal Museum. Stuk 1—4. — Afd. Nijverheid i in? algemeen. Stuk 1—5. — Afd. Officieele omg" ` Stuk 13. ; Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Nederl. Indié, uitg. door de Nederl. Ind. Mij. van Nijv. en Landb. Deel 38 (1—5) Deel 39 (1—5). 280 284 ~i W XVII MISCELLANEA (P). Koloniaal Verslaj van 1888. Zitting 1888—1889 5 Saken P H: vn Kemp. Bijdragen tot de wordingsge- schiedenis van het Reglement op de particuliere lan- derijen bewesten de Tji-manoek. Batavia 1889. Dertigste Jaarverslag van het Leeskabinet te Rotterdam. Alg. Verg. 25 Febr. 1889. Verslag van de Werkzaamheden en verrichtingen van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Westen- schappen, uitgebr. door den Voorzitter in de Algemeene Vergadering van 27 Dec. 1888. Batavia 1889. Encyclopaedia britanica. Vol. XXIV. Index. Edinburgh 1888. NEUWAYER. Anleitung zu wissenschaftlichen Beobach- tungen auf Reisen. 2° Aufl. Bd. Lu. IL. Berlin 1888. P. E. Richter. Litteratur der Landes- und Volkskunde de Königreichs Sachsen. Jubiläumschrift, herausg. v. Verein fü Erdkunde zu Dresden. Dresden 1889. P. H v. p. Kemp. Resumé van gewestelijke Rap- porten over de kunstnijverheid in Nederlandsch Indie. Batavia 1889. J. A. v. b. Cays. Nederland-Indisch Plakaatboek 1602— 1881. 6de Deel 1750—1754. Batavia 1889. NATUURWETENSCHAPPELIJKE WERKEN MET GEMENGDEN INHOUD. [R]. Unser Wissen von der Erde. Allgemeine Erdkunde und Länderkunde von Europa. H Bd. 1%* Teil Hr. 104— 121.