NANNN VO SANANAN À A 4 Á, é VERKLARING DER PLATEN @)._ PLAAT 1. TaMARINDUS INDICA L. (assam djawa), A. zaad. B. » in doorsnede. C. __n open geslagen. D. kiemplant. E. ” ‚ ouder; a en b knoopen. H. normale bloem; a en a gereduceerde bloemblaadjes. G. bloem met 5 bloemblaadjes; a en a goed gevormd. H. bloemknop met twee steelblaadjes. J. bloem; de bloemkroon weggesneden. K. drie vruchtbare meeldraden en daartusschen vier gereduceerden. L. geslachtswerktuigen in doorsnede. M. vrucht. PLAAT IL Cocos NUCIFERA L. (kalapa). boom. kiemplant. bloeiwijze. ‚ bloem, van boven gezien. " van onder gezien. kiemende vrucht in doorsnede. Borassus rrABELTIFORMIS L (siwalen of lontarpalm) manlijke bloeiwijze. „top van G. vrouwelijke bloeiwijze. ‚ manlijke bloem. blad. SRD Sevane PLAAT III, A. 1 mierococcus, 2. tetracoccus, 8. staafbacteriën, 4, schroef bacteriën, 5. micrococcus in snoeren, 6. schroef- bacterie (SprrocHArErE), 7 en 8. draadbacteriën, 9. BAcrr- RUM, 10. LeProrurix, 11. schroef bacterie. B. gistzwammen (SACCHAROMYCES). C. wieren of algen; 1. Parmrrra, 2. Nosroo, 3. Oscr.- LARIA, 4 _RrvuLArrta. D. BoTRYDIUM GRANULATUM, B. PeNtciLLium GLAUCUM EF. paddestoel. G. mosplant. H. Lycoropium cravaruu L. J. IJ CERNUUM L; a. bloeiende top, b. een blad met sporangium. K. MarsirrA QUADRIFOLIA L (dawon semamndt). PLAAT IV. A. cellen van een haar van TRADESCANTTA. B. aseus met ascosporen. C. Acnuva (800 maal vergroot); een der cellen ontlast zwermsporen. D. parenchymeellen en intercellulaire ruimten. (?) De breuken naast de figuren geven aan hoevele malen de voorwerpen werden vergroot of verkleind; % beteekent dus driemaal vergrovt en #4 drie- maal verkleind, H. dwarsche doorsnede van een Nymrpmama-bladsteel; men ziet: een vaatbundel, een stervormig haar en pa: renchymeellen, die luchtkanalen omgeven: FE, parenchymeellen, jong. Ke ' " 5 ouder. dels 7 " ‚ volwassen. _L. melksapeel van Bvrrorsra; daarnaast een gedeelte vergroot en overlangs doorussneden. Groote, eigenaardig — gerard zetmeelkorrels zijn daarin te herkennen. K. bastvezel uit kinabast, dwars en overlangs door- gesneden. L. staafcel uit kinabast, dwars en overlangs doorgesne- den E M. steencel van dalimah-bast, dwars en overlangs door- gesneden. stervormige cellen uit hetmerg. eener bies (Surcus). ‚ weefsel van vezels (prosenchym). „ steencellen, " uit haneel-bast. „ opperhuidscellen van den hulst. suikerriet met was-afscheiding. . cellen uit de zaadkern van pinang. W. cel uit een luchtwortel eener orchidee. X. hofstippels; 1. jong, 2. volwassen, 3. twee hofstip- pels in doorsnede. IJ. doorsnede van een blad. Z. dwarsche doorsnede van ConrrrreN-hout. Ld U SERVO PLAAT V. A. zetmeelkorrels; 1. haver, 2. rijst, 8. djagong, A. aard- appel, 5. pisang, 6. koenjit. B. kristallen. C. cel met kristalster. D. eiwitkristal, waarbinnen een kubus van phosphor- zure magnesia. E. cel uit het zaad van Rrcinus communis D met aleu- ronkorrels. EE. zetmeelvormers. F. cellen van bakoeng met zetmeel en met raphiden. G. vaateellen; 1. vóór het verdwijnen der tusschen- schotten, 2. daarna. H. groep van zeefvaten, overlangs doorgesneden. ‚ dwars doorgesneden. J. schematische ordt van den cambialen dikte- groei van stammen; 1. zouder en 2. met önterfasciculaúr cambium, 3. de gesloten cambiumring zet hout en bast af. K. melksapvaten. L. eystolithen van Frcus euasmrca L. M. collenchym uit een Begonia-blad. N. groepen van kleine cellen, welke twee vaatbundels zullen vormen. O. kernscheede uit den wortel van Smrmax. P. kernscheede uit den wortelstok van VeraArrom. Q. concentrische vaatbundel uit den wortelstok van koenjit R. dwarsche doorsnede van een vaatbundel van dja- gong; g> g. gestippelde vaten, r. ringvat, s. spiraalvaten, Vv, v. en b, b. vaatbundelscheede, p. parenchym. S. overlangsche a door den vaatbundel R. op iets kleineren schaal; p. parenchym, 5 vaatbundelschee- De. me Ii nm I d de, w. zeefgedeelte, g. gestippelde vaten, r. ringvat, Ee spiraalvat, 7. netvat. T, huidmondjes van boven gezien. U. huidmondjes in doorsnede. V. papillen van een bloemblad. W. haren op den kelk van ALTHAEA ROSEA Cav. WW. klierdragend haar. X. brandhaar. ij. schematische voorstelling van den dap der vaatbun- dels bij monocotylen. ij. idem bij dicotylen. PLAAT VI. ee A, toestel om het verbruikte koolzuur te meten. B. skelet van een varen-stam, ___C. vaatbundel van een varen; het zeefgedeelte omgeeft het vaatgedeelte D. radiale vaatbundels; k. kernscheede, v, v. vaatgedeel- te, 4. zeefgedeelte, B. schema voor de eene van het hout. F. houtvezels van CONIFEREN. G. tracheïde vezel. H. libriform vezel. J. houtparenchymgroep, K. kurkvorming, c. kurkeambium, k. kurk, p. schors- parenchym. L. assam-plantje in watercultuur. M. 1. wortel van een jong tarweplantje, 2. oudere wortels van hetzelfde plantje, 8. wortelhaar met aard- deeltjes vergroeid. O. waterplant in koolzuurhoudend water ondergedom- pêld. ‚P. toestel om de verbruikte zuurstof te meten ; k. kraan. Q. blad gedeeltelijk de joodzetmeel-reactie vertoonende. R. transpirometer; a. opening, waarin de thermometer sluit, c. nauwe meetbuis, h. ringetje om het niveau in c. af te lezen, f. thermometer, d. haakje, waaraan het ge- heele toestel kaun hangen. S. toestel om de verdamping van de beide zijden van ‚ een blad te meten; m en n open kwikmanometers, s. s. schaaltjes met chloorcalcium. T. toestel om de worteldrukking te meten; a. gevuld met water, b. gedeeltelijk gevuld met water, gedeeltelijk _met kwik, c. stijgbuis. U. kiemende wortels met merkteekens, om te zien welk deel van den worteltop groeit. V. toestel om de zuigkracht der verdamping te de- monstreeren. PLAAT VII. A. vrucht van djamboe monjet, kiemend. B. ” ij ” ” E) ouder. C, jonge rijstplant; b, b', b*. eerste bladeren (scheede- bladeren), w‚, w. wortels. D. wortel van dawon apoe-apoe. B eener dicotyle plant. FP. bangkoeang. G. lobak. H. wortels eener monocotyle plant. J. kiemende katapang. K. tak met hechtwortels van súih. PLAAT VIII. PANDANUS LITTORALIS Jungh. manlijke bloeiwijze van idem. u bloem ij " waringin met luchtwortels. verdikte wortels van ketella pohon. toevallige wortels, door watercultuur verkregen. zwemwortels van aroï gagaboesan. (JussrARA REPENS Lj). ossen PLAAT IX. wortel eener PAPruioNacEE, met knolletjes. oebie tangan. ls C. gadong. D. tweelingknollen van PLATANTHERA Gen Lind], a. stengelknop. HE. de jongste knol van D in doorsnede, a. knop. F. tak van taai boeroeng [LorAnruus], woekerende op manga; a. primair haustorium, b, b. secundaire haastoria. G. idem in doorsnede. H. stengeltop van paritjótó, omgeven door strooschub- ben (de beide bladeren zijn weggesneden) J, CASSYTHA FILIFORMIS Lj, K. jong takje van katapang. L. BouGAINVILLEA SPECTABILIS; spruiten. M. knop van kloewèh, doorgesneden. N. I i L PLAAT X. blad, doorn en oksel- A—E. schematische voorstellingen van verschillende wijzen van vertakking. F. takje van TurNeRA ULMIFOLIA LD. G. takdoorn van djeroek; a. knop. H. bloeiwijze van pisang. J. tak van OpPunria. K. dawon kaki koeda. L. linkswindende stengel. M. rechtswindende stengel. N. phylloeladium van Ruscus; a. gereduceerd blad. O. phyllocladium van XYLOPHYLLA ANGUSTIFOLIA. B: idem van MüHLENBECKIA PLATYCLADA. PLAAT XL A. ranken van Cissus QUADRANGULARIS LU; stengel ge- vleugeld. ‚ranken van dawon kopo kopo. . takdoorn van BALANITES. . tak van UNcarra GAMBIR Rovb „idem; haken met gereduceerde bloemkluwens. ‚ idem; sterk verdikte haken, ‚ haken van ARTABOTRYS SUAVEOLENS Bl. MA n OvAr. . halfwortel van kembang poekoel ampat. soewok-knol. IJ » ‚ overlangs doorgesneden; a. oude knol. io verialdnden daarvan, e. knoppen en spruiten, welke aan f ontstaan, b. jonge Bn ce. jonge spruit, d eind- knop van knol b. M. knol van Crocus, met jonge knolletjes. EN. I ” de tyloos. PLAAT XII. A A. ketella; a. afgebroken stengeldeel, waaraan de knol b; deze knol is geteekend, alsof uit zijne oogen spruiten OO B. koembielie; de oude knol bracht de plant voort; ve- le jonge knollen zijn daaraan ontstaan. C. wortelstok van eene grassoort. D. IJ n_lampoejangan. E. he là deringoe. 1 " um Ô ko. enjit. G. v n arrowroot; a. oude wortelstok. b. jonge, vleezige uitlooper. H. knollen van Droscorra BULBIFERA. L, als stengeldee- len boven den grond. PLAAT XIII. GLORIOSA SUPERBA L, A. bloeiende plant. B. knol, d. oude knol; a, b, ce, vormen te samen den jongen knol; a. draagt een stengel, b en c zijn vertak- kingen, die nog geene spruiten dragen, maar aan haar top een knop voortbrengen. De top van b is afzonderlijk geteekend; hieraan ontstaat ba A weder een jonge knop, waarvan 1 de bloeiende knol, 2 en 3 de knolvormige vertakkingen zullen worden. C. blad van totjor behbekh met jonge plantjes op den bladrand. a PLAAT XIV. A. senteh. B. talles. CG. kömpol D. blad van Lyeoprum. E. tegenovergestelde bladeren van temblehan. F. afwisselende bladeren van djatti blanda. G. verspreide bladeren. H. kranswijs geplaatste bladeren van kajoe gaboes. J. bladeren en bloemen van OxArrs seNsirrvA Hassk. PLAAT XV. A. volkomen blad (pisang). B. blad van een gras. C. half-stengelomvattende bladeren (widoerde). D. stengelomvattend blad (Sonceus). B. vergroeide bladeren (Hrrrron Lirroraum Mig) EF. AcACTA HETEROPHYLLA; 4. phyllodiën. G. vinnervig blad (djatti blanda). H. handnervig blad (djarak), J. kromnervig _n Mjamploeng). K. vijfnerviag 7 (Melastoma). L. eirkelrond fi (Nelumbvim). M. langwerpig N. lancetvormig » (LURNERA ULMIFOLIA). O. eirond " (kembang sepatoe). P. hartvormig _» (waroe). Q. niervormig blad (dawon kakì koeda). R. pijlvormige — n (kangkong). S. speervormig » (MoNocHORTA). Ee: driehoekig (SIRGESBECKIA ORIENTALIS Li). U. deltavormieg » (Cissus QUADRANGULARIS Li. V. ruitvormig n (eindblad van bangkoeang). W, omgekeerd-eirond blad er hartvormig blad (Srpa Rrerusa Lj). IJ. spatelvormig „_ (ErePHANTOPUS scABER L). Z. sikkelvormig „_(EvcaLyPrvs), PLAAT XVI. A. wigvormig blad, dik-sponzig met vele luchtholten dawon apoe). ELWNVOZEK-Hersdar AN . vinspletig u . tweelobbig » ‚ handlobbig „ evengevind blad . Éénjukkig " ‚ tweejukkig vw ‚ onevengevind-éénjukkig blad (Desmoprum) ‚ driebladig blad (Oxarrs corNrcurara L). . afgeknot blad (LrRIODENDRON TULIPIFERA Li). getand " gedoornd (DELIVARIA ILICIFOLIA Juss). vinlobbig _» (SOLANUM). - (hloewèh). (dawon koepoe-koepoe). (moerbei). handdeelig n (ketella pohon) ‚ hervormig-ingesneden blad (Conyza. . voetvormig blad. 7 ingesneden blad embang bangkeh). (assam djawa). (kanarie): (nam-nam). (katjang tanah). onevengevind » PLAAT XVII blad van djeroek assum (cötroen), niepies. poerroet, Î hienghoit. " I I  U Ir m II li ij „ blad van Pormos HorsrreLpir Mig; a. bloeikolf „ gedraaide bladsteel. HddaserwvozBmened ReHesaden> Pe eee es EERSHessder pesdorr opb atwisselend gevind blad bliembieng). afgebroken gevind „ _(terong blamda). viertallie 1 (dawon semandi). zeventallig ’ „__ (kapoh). dubbel gevind v__ (ACACIA). driemaal gevind n_ (kellor). blad van kruidje roer mij niet. tak van daewon manreran, bladeren met bladscheede (ComunriNa), bladscheede van eene UMBELLIFERA. steunblaadjes van waroe. Lmra. kokertje van Porvaonum. grasblad met bladscheede en tongetje a. steelblaadjes van eene ACANTHACER, ” li U „bloem van LoraNruus; a. kelkje. bijkelk van kembang sepatoe. EAA VDE CuvLOcALyYx PERFOLIATUS Hassk. Werwirscrra MiRABILIS Hook fil. PorNSErTIA PULCHERRIMA. bloem van Mrragrus Janara LD, ' 7 " LONGIFLORA L. knop met schutbladeren van kapas, napje van den eik. bloempakje van rijst. bloeischeeden van TRADESCANTIA. Jonge bumboe stengel met scheedebladeren. PLAAT XIX. . bladranken van de erwt. lik ’ 1 SMILAX. doornen van kembang nagassarie. DroNara muscieura L. UrricuLarrA vULGARIS L, blaasje van B, vergroot. 7 7 Ë " en in doorsnede. Drosera ROTUNDIFOLTA L. blad van H, gesloten. m lj ls geopend, PLAAT XX. tak van kajoe oerip n__n tjemara;s a, a, blaadjes. „ blad en beker van dawon gindî. SARRACENIA. . Driscrrpra RArrresraNna Wallich. urn van B in doorsnede. bol van de uz " n_ CriNum MOLUCCANUM Rozb. „ idem in doorsnede. ‚ geschubde bol. . bolsehub met bladgedeelte en tongetje van de ui. ‚ tak van SoLANUM JASMINOIDES. PACA CE GYNANDROPSIS PENTAPHYLLA Dc. bloem. vrucht. zaad. . u in doorsnede. „ bloem van Crrour. „ CAPPARIS. REAAR XANNE bloem in doorsnede van PAssrrLORA EDULIS Sims. Drisemma HorsrimLpi Mig. bloem van idem in doorsnede, D. geslachtswerktuigen van idem. K. vrucht met omwindsel van idem. _F, zaad met zaadrok van idem. PLAAT XXIII ALPINA GALANGA Swartz (laos). A. plant, B. bloeiwijze. C. 1. schutblad, 2 vruchtbeginsel met buitensten krans dekbladeren, 8. binnenste krans dekbiaderen. D. buitenste krans meeldraden 4, 4, 4, met daarmede vergroeiden vruchtbaren meeldraad. B. vruchtbeginsel met binnensten krans van meeldra- den 5, 5, 5, waarvan er twee tot staminodia zijn gere- duceerd; de helmknop omsluit den stijl; het lipje (D. 4) is ten deele weggesneden. EF. G. H. Amomum Carpamomum Ls cijfers als bij W, J. bloem van BrerrArIA CARDAMOMUM Whyte. K. 1. 2, 8. vruchten van variëteiten van idem. L. vrucht in doorsnede. M. zaad In m N. CurcumaA LONGA Z, bloem; 1. schutblad, 2. buiten- ste dekbladeren, 3, 8, 8 binnenste dekbladeren, 4, 4, 4, buitenste meeldraden, allen bloembladachtig vervormd. O. vruchtbare meeldraad van idem, den stijl omslui- tende. P. bloem van Cosrus srmcrosus Smath. PLAAT XXIV. ALOCASIA MACRORRHIZA Schott. A. plant. __B. bloeikolf met bloeischeede. C n zonder 7 ; 1. manlijke, 2. vrouwe- lijke, X. onzijdige bloemen. D. bloeikolf eener Arorpem; 1, 2, X als bij C, o. naak- te knots. HB. bloeikolf van BRACHYSPATHA VARIABILIS Schott. F. idem zonder bloeischeede; cijfers als bij C. G. de geheele, vruchtdragende plant. H, bloeikolf van Prsrra Srramrores L, J. n n_ ACORUS TERRESTRIS Rumph. K. bloem n u u w M. vrucht ” „ ” " L ‚ idem in doorsnede. PLAAT XXV. Pd PHrvysALIs ANGULATA Lb, Á, B. bloem van idem, C. vrucht » ‚de kelk ten deele weggesneden. D. bloem van terong, HE. geslachtswerktuigen van terong in doorsnede. F. vrucht van idem, G. bloem van tabak. H. vrucht » 7 J. bloem van lombok. K. bloemkroon # „__ ‚ opengevouwen. L. vrucht ” ij ME " „ doorsnede in ’t midden. NE on " „ doorsnede dicht bij den top. O. vruchtkelk van Hvoscvamus. P. vrucht lij " Q. bloem van ketjoeboeng. S, jonge vrucht van ketjoeboeng. TFT, vrucht van ketjoeboeng. PLAAT XXVI. RUBIACEAE. A. MussaENDA Eronposa L; a, a, kelkbladeren, die den vorm van een normaal blad hebben aangenomen. B. bloem van idem; de kroon is van de bloem geschei- den en doorgesneden. C, bloemen van Mussarnpa Reinwarprrana Mig, 1 langstijlige vorm, 2. kortstijlige vorm, a. helmknop- — pen, b, stempels. D. dawon semboekan. B. bloem van idem. EF, bloemkroon, opengelegd. G. vrucht, gesloten. HO > Seopont: PLAAT XXVII. BUBIACHAE. A. CincronNa Carssava Wedd. B. bloem C. kortstijliee vorm eener kinabloem ID langstijliee hj m u B. vrucht van kina. EF. zaad ” n G. samengestelde vrucht van mengkoedoe. H. bloem van koffie. J. vrucht n Im K. bloeiwijze van sokka. L. een bijscherm uit K; een der bloemen doorgesne- den. PLAAT XXVIII. A. OrrmosrPHoN srAMINEUS Benth, B. stamper, rijp. C, idem, twee dopvruchtjes verwijderd. D. jonge stamper, in doorsnede. „B bloeiwijze van temblehan. F. bloem van idem. G. kroonbuis van idem in doorsnede. H. vruchtkelk van djatti; J. vrucht ij Im K ‚ overlangsche doorsnede, L ‚ dwarsche. U mn I Li I mn M. BARLERIA CRISTATA L. N. kelk van idem met twee groote kelkbladeren Ot n " « ‚een kelkblad weegesneden, a, a, klei- ne kelkblaadjes. P, vruchtbeginsel met schijf. B, Mi 7 " in doorsnede. S. bloemkroon, opengelegd; 2. vruchtbare meeldraden, 8. staminodiën. : PLAAT XXIX. A. normale meeldraad; a. helmdraad, b. helmknop, c. helmbindsel. B. normale stamper, a. vruchtbeginsel, b. stijl. c. stem- pel. C. Nyuprama Lorvs L, bloem. D. idem overgangsvormen van kelkblad (8) tot bloem- blad (6) en van dit tot meeldraad (1) B. Roos, waarvan de stamper is vervormd tot 5 groene bladeren. EF. Oleander. Overgangsvormen van bloemblad (lj tot meeldraad (7). a. nagel van het bloemblad, later helmdraad ; 5. helm- knop, c. behaard aanhangsel van het helmbindsel of schijf van het bloemblad; d, tongetje (aanhangsel) van het bloemblad. G. geslachtswerktuigen van fjampaka in doorsnede. H. 1. manlijke bloeiwijze, 2 manlijke bloem van ka- moekoes, ° . manlijke bloem van nangka. „1. vrouwelijke bloem van pala; 2. in doorsnede. ‚ vrouwelijke bloeiwijze van kamoekoes. ‚aar van peper. ‚ scherm van dawon kakìù koeda. . bijscherm van malatts. aar van katapang. SvOZErR R. aar van ananas, overlangs doorgesneden. 8. tros van hajoe sappan. P. n__n _ kembang merak. PLAAT XXX. A. samengesteld scherm van ArrnorPnyuLum BLUMRANUM Zoll et Moritz. _ B. bloemhoofdje met lint- en buisbloemen. C. ie in doorsnede, schematisch. DD " van VERNONIA; uitsluitend buisbloemp- . bloemhoofdje van SrrarsBECkKrA ORIENTALIS ZL, " „_ SANICULA MONTANA Beinw. „ pluim, schematisch. ‚ schroef IJ schicht ij schroef van ComMmELINA. . schicht van Herrorroprum, opgerold als schroef. bloeiwijze van kapoh. 7 »_moendoe. H „_kloewèh. . « doorsnede ml. bloeiwijze v. kloewèh. - b manlijke bloemen van kloewèh, . doorsnede vrl, bloeiwijze van hloewèh, ' der bloeiwijze van ANTIARIS TOXICARIA Lesch. [ der bloeiwijze van waringin. PEWOOOZEPRK- Herr PLAAT XXXI. ‚ samengestelde aar van CHLORIS BARBATA Swartz, „ suikerriet (SACCHARUM OFFICINARUM Lj). 1. pluim, 2. takje der pluim, 3. bloempakje, 4. bloempakje, ce, ce, honigschubjes. U. bamboe. 1. bloeiwijze, 2. bloempakjes, 8. een bloempakje, 4. sche: matische samenstelling van een bloempakje, 5. bloem, a. kelkkafjes, b. kroonkafjes, c. honigschubjes. D. bloeiwijze van djegeng (Sorermum vurcarm Pers). E. r „alang alang. F, bloem van kembang sepatoe, doorgesneden. G. geslachtswerktuigen van djamboe monjet. H. bloemkroon van pupaja opengelegd. J. doorsnede bloem van NympPnara. K. " In ’ boengoer. L. ” u ” katapang. M. bloeiend takje van kembang nagassarie. N. vertakte meeldraad van djarak. 0. 1. rijst-bloeiwijze, 2. bloem, a. a. kelkkafjes, b. b. kroonkafjes. Te PLAAT XXXII. A. diagram en bloem van Rugra mingrorum U. B IJ w 7 „ PrPer Nierum L. 4 € 7 GYNANDROPSIS PENTAPHYLLA DO. DD. jd IJÀ u In _TAMARENDUS INDICA £. B. P 7 Op n MerLASTOMA POLSANTHUM Bl, F IJ IJ n_ ANONA MURICATA Dun. G „ ARISTOLOCHTA CLEMATITIS Li. H IJ mi u » HrBiscus ROSA SINENsis L. J P w HED 1 CLITOREA TERNATEA L. a. vlag, b. vleugels, c. kiem. PLAAT XXXIII. ‘A. 1. bloem van CANNA INDICA, 4. buitenste, b, b, b, bin- nenste krans dekbladeren; ce, c, c. buitenste krans meel- draden, allen bloembladachtig, d. vruchtbare meeldraad Van den binnensten krans, de eene helft is bloemblad- achtig, e stijl, f. de plaats waar het stuifmeel wordt af- Pezen A. 2 toont de stand aan van den stijl, omgeven door den vruchtbaren helmdraad. B. bloem van Coponorsis savanica Mig. C 1 n_ Derrma SARMENTOsA Li. D. 1, en 2. buisbloempjes van Comrosrran. ‘E. lipbloem. 15 " van DeLIVARIA ILICIFOLIA Juss. k G r__ (griijnzend) van Lrvcas LiNmora Spreng. J. " van koemies koeling, - K. lintbloem eener Comrosrra. L. bloem van Commrrina, a, a, a, buitenste, b, b, b, bin- nenste krans dekbladeren. al vlinderbloem; a. vlag, b, b, zwaarden of vleugels, c ce, kiel. N. bloem van djoewar. m ” dadap. ” U} tjengkeh. ConNvoL vuLus. Quamooumr vorGARIS Chois. " n_boengoer. el bloemblad van Erarocarrus. 1. bloem van Trrorroma Cacao ZL, 2. bloemblad van idem. L. bloem van djatti blanda, 2. bloemblad van idem. ‚1. bloem van AumnAMANDA CATHARTOA U. 2. idem in doorsnede, „bloemblad van oleander met aanhangsel (tongetje). PLAAT XXXIV. NE: A 12 8. bloem van SCROPHULARIA. B. 12. " n_ CLERODENDRON. OT geslachtswerktuigen van SymPHvANDRA D. 1, 2, 3. bloemdeelen eener Compos1ra. E. 1, 2, 3. bloem van Prasworus RADIATUS L. F. 1, 2, 3. onderdeelen van idem, G. 1, 2. “bloem van Karmra. EEn u n GERANIUM PRATENSE L. dele ee 1 PARIETARIA. Kel. IJ n_ ÄRISTOLOCHIA. Wd 2580 geslachtswerktuigen van Lyrrrum SArrcarta. LD. M. u j n_ Cassra Azara D, PLAAT XNA ORCHIDEEËN. DeNDROBIUM CRUMENATUM Swartz. A. L. bloeiende tak; f, spoor. 2. bloem, het lipje (a) teruggeslagen. 3. stempelzuil; c‚ helmknop, d, d. staminodiën, e, stempelvlakte. 4. doorsnede der geslachtswerktuigen vóór de be- stuiving. 5. doorsnede der geslachtswerktuigen na de bestui- ving; a. lipje, b, shae c. helmhokje, e. stempel- vlakte, s. rostellum. ‚ jong plantje, + 5 jaar. „ volwassen tak met verdikte leden. B. Vanpa suavis Lind. „ plant met luchtwortels. bloem van voren gezien. n v terzijde " 5 „ lipje, c. helmhokje; , stempelvlakte, f. spoor, g. eierstok. C. 1, stuifmeelklompje (pollinium). 2. onderdeelen van idem. D. 1. insekt, met polliniën op de oogen, direct na het verlaten der bloem. 2. idem, iets later. B. insekt, met vele polliniën op den zuigsnuit. PLAAT XXXVI. 1 eem ORCHIDEEËN. A Prasus Brummer Lind]. 1 a. a. lipje, g. eierstok. 2. bloem in doorsnede, c. helmknop, s. rostellum. D. 1 stamper (peul). 3. «helmknop, een hokje geledigd. 2. idem, rijp. 4. vier polliniën. | E. doorsneden van vruchten. B, PHALAENOPSIS GRANDIFLORA Lind, | 1. tweebladig-eenhokkig. 1. bloem, a. lipje, ú. buitenste dekbladeren, ec. helm- 2. " tweehokkig. knop. 3. driebladig-eenbokkig. 2. pollinium, 4 n driehokkig. 3. 7 van terzijde gezien. 5 vijfbladig-vijfhokkig. C. PLATANTHERA SUSANNAE Lind. FE. doorsnede eener komkommervrucht 1. bloem, 2. idem, de dekbladeren weggesneden. G. 1. doorsnede eener vrucht met centrale zaadkoek. 3. gedeelte van den stempelzuil, 4, pollinium, 2. 1 CaPPaRIS-vrucht. b. helmbindsel, c. pollinia, e. ingang der spocr, / 8. " eener vruchtmet onvolkomen tusschen- spoor, g. eierstok, h. staminodia, 4 d stempels. schotten. D. CYPRIPEDIUM JAVANICUM Heinw. 4. " " „_n valsche tusschenschotten. 1. bloem, 2. stempelzuil, a. lipje, c. helinknop, de H. vruchtblad van Cycas. tweede niet zichtbaar, h. sterile helmknop, s. stempel, g. Ji. P IJ fi eierstok. K. doorsnede eener kanarie. Á B. pollinia van CALANTEE. L, stijl van djumboe monjet. F. e „__ Orcurs. M. tweedeelig. NG van CopoNorsrs. PLAAT XXXVIL Om „ Hura Crrprrans U. A. 1. viermachtige meeldraden eener CRrUCIPERA. Po „_ THUNBERGIA. 2. » 1 (monstruositeit). Or „_PsorPgocArPus. B. meeldraad van ANoNA. Ra IJ € 1 n_ ACALYPHA. Sa „ djarak. D. éénbroederige meeldraden van keljiper. Dn „_ papaja. E. " " „__pala- U. stempels eener Couposrra. EF. tweebroederige m n_dawon gatel. V. klieren van ketella pohon. G. veelbroederige mj „_djeroek. W. schijf van djeroek. H. " n „__moendoe. X. L, vervormd bloemblad van Aconrrum. 1. meeldraad van de ut. 2. " IJ „_HruurBorus. J. " „__MOoNOCHORIA HASTAEFOLIA Presl. IJ. bloem met klieren van manga. K. u „__Merrosma. Z. doorsnede van de bloembuis van kembang poekoel ib u „kaneel. ampat. M. D 1 _HERNANDIA SONORA L. AA. bloem eener BuPHorBraA. N. 1. geslachtsdeelen van Oxaurs. BB. n__ van Pornserria. N. 2, meeldraad le 7 CO. doorsnede vruchtbeginsel eener UmBnuuirnra. O. 1. bloem van de mind. DD. 1. bloem van patjar-ajer. 0. 2. v 1m pn in doorsnede, vergroot. 2. kelk 1 » # De: „__ met bijkroon van Narcrssus. EB. kelk met honiggroefjes van patjar koekoe. ©: „ van HuRYCLES AMBOINENSIS Herb. PLAAT XXXIX. R. meeldraad van Cvanoris. Se D typische vorm, A. stuifmeelkorrels. P. # eener grassoort. 1. kembang sepatoe, 2. temblehan, 8. djoewar, A. sokka, 1 fe PorPowra. 5. den, 6 en 7. Cyvcaprar. Vs " ImParieNs BALSAMICA L. B. stempeltop met kiemenden stuifmeelkorrel, vergroot. W. meeldraad van MreLasroma. C. stuifmeelbuizen in een geopend stijlkanaal, sche- X. u eener MALVACEE. matisch. IJ. " van kassoemba kling. D. schema, de bevruchting voorstellende, 1. 2. 8, zijn Vaan „SALVIA. }_drie ontwikkelingsstadiën der bevruchte eitjes. Mie An „_ROsMARINUS. E. bevruchtingsproces van GYMNADENIA CONOPsEA R. Br. AA. ij „_kananga. volgens STRASBURGER. BB. " „_ ADENANTHERA PAVONINA L. 1. aanleg van een eitje; de moedercel der kiemzak om- (OC IJ „_oleander. geven door het binnenste eivlies, DD. helmknop in doorsnede 2. de moedercel is gedeeld in drieën, de onderste cel EE, meeldraad van BERBERIS. wordt kiemzak; het buitenste eivlies is aanoeleed. HE " „_ koenjit. _ 3. de kiemzak is grooter, de beide andere celie EEn GG „_ketimon. den geabsorbeerd; onder en boven in den kiemzak 2 „_baloestroe. ontstaat een kern. EE e Se Erich A. ieder dezer kernen verdubbelt zich. JJ. " „_ DeELIvARIA ILICIFOLIA Juss, 5. en 6. verdere ontwikkeling van het ei-apparaat. KK. IJ „__ Wormia. In den kiemzak bevinden zich nu (6): bovenin 8 LL. IJ 7 CYCLANTHERA. cellen, waarvan delaagste(in de fig. slechts gedeeltelijk MM. 1 bloem van kapas tjiendeh. zichtbaar) de eicel is; de beide anderen zijn helpsters 2. meeldraad met aanhangsels. of senergiden; onderin zijn 8 cellen, de antipoden. 3. stamper. Bovendien bevat de kiemzak 2 vrije kernen. NN. 1. bloem van widoerie, 7. Deze beide vrije kernen vereenigen zich en de zaad- 2, meeldraad met aanhangsel. knop is gereed om bevrucht te worden. 8. stamper met polliniën. 8, Bevruchting door den binnendringenden stuifmeel- PLAAT XXXVII buis; in een der senergiden ontstaan twee kernen, | die zich later weder vereenigen. A. geslachtsdeelen van kellor. 9. de senergiden krimpen in, de eicel bestaat reeds uit B. staminodiën van mangies. twee cellen (pro-embryo). C. klieren van HeERNANDIA Sonora L. 10. verdere ontwikkeling. N. ZEFAS ner ZERO zaad van pakis hadji in doorsnede. . bevruchtingsproces bij de den. meerdere kiemen in een zaad van djerock. schematische voorstelling van een rechten zaadknop. idem van een omgekeerden zaadknop. halfomgekeerden toegevouwen i gekromden. " PLAAT XL. vrucht van Coponorsis Javanrca Mig. ILLIGERA, mangistan, GrYROCARPUS Astarious Wild. n n__djamboe monjet. 1. 2. wp _djamboe ajer mawar. H. J. vruchten van Comrosrran. vrucht van DrPreRrocArPus. DRYOBALANOPS CAMPHORA OColebr, VENTILAGO. 1. kembang poekoel umpat, zeer jong, kort na de be- ” u ” Nn I I ld I mn n vruchting. nov A. B. 2: vrucht van idem. 3. nin doorsnede. . vrucht van: SEMECARPUS. bloem van NerumBrum. . aardbei. ‚ rozenbottel in doorsnede. vruchten van tjampaka poetih. PLAAT XLI. 2. graankorrel. 1. idem in doorsnede. doorsnede eener vrucht van djagong. CC. vrucht van dawon kaki koeda. C. 1. dubbelde dopvrucht van adas (Fornrourum). 2. idem dwarse doorsnede, a. a. randribben, b. b, zijdelingsche ribben, c. rugrub. D. Sdaekoro ZEPKSness X. IJ. Z. PRASEOssdenr vrucht van katoembar. „een der drie dopvruchten van Hrpraar. ‚ gevleugelde dopvrucht van AraNtTHus. „ driekluizige vrucht van ketella pohon. „ drievoudige dopvrucht van de oostindische kers. driekluizige vrucht van JaArroPHA Curcas L. . veelkluizige vrucht van eene MALvAcuEr. Pi u „ HurA CREPITANS L. „ vijfkluizige slingervrucht van GERANIUM. 1. vrucht van patjar ajar. 2. idem opengesprongen. kokervruchten van adas tjina. peul van ADENANTHERA PAVONINA L. geleede peul. peul met dwarsche tusschenschotten. peul van kajoe sónó, gevleugeld. katjang tanah. id 1 ‚ gevleugelde peul van ketjiper. ‚ peul van CASsIA JAVANICA L. W. hauw. valsche hauw van GYNANDROPSIS, vrucht van Kellor. kapoh. I u PLAAT XLIIL vrucht eener ORCHIDEE. ‚ doosvrucht van STELLARIA. vrucht van kina, 1. doorsnede over dwars. vrucht van PAPAVER SOMNIFERUM L. ‚ dekselvrucht van Crerosra. 2, vrucht van waroe, 1. doorsnede. . doorsnede der vrucht van ketjoeboeng. 2 vrucht van djatts blanda, 1. in doorsnede. dawon kopo-kopo. IJ n__ ZANONIA INDICA L. manga, A steen, 3. zaad. M. vrucht van dalümah, in doorsnede, a, a. binnen- ste, hb. b. buitenste krang vruchthokjes. N. vrucht van djeroek bali, in doorsnede O). „_kamoekoes. Be " „__kananga. @ Im „__Unona. Reden r_ TrroBroma Cacao L. 2, geopend. S. In n_lerek. DT ’ n_pala En n_djamblang. PLAAT XLIII. A. moerbei. B. 1. bloem van boewa nona ontdaan van de kroonbla- deren, 2. onrijpe vrucht, 3. rijpe vrucht doorgesneden. C. vruchten van tjermeh. DD L. dennenkegel van de spar, 2. twee schubben van idem, de delen. is kleiner dan het vruchtblad. eol jes. Di 8. vruchtblad met 2 zaden. 4, een gevleugeld zaad. - reuzenpapaja (monstruositeit) waarin kleinere vrucht- „een dezer kleinere vruchten. ” ” Uà „zonder zaden. PLAAT XLIV. ‚ zaad van Orcurs. U ” kapoh. Hrerscus syriacus U. STROPHANTUS. ZANONIA. kina. E gambir. boenglì. kellor. TURNERA ULMIFOLIA L, ramboetan met zaadmantel en vruchtschil dalimah. pangì, 2 in doorsnede. peper, met vruchtschil. assam djawa. kassoemba kling. eener SOLANEE. u Pi n___ CAPPARIDER. I ” I I I mn ij I ‚ kiem van een CrucrrERA. AASLHVOZKERSHeosderr - vrucht van bako-bako met uitgegroeiden wortel. PLAAT XLV. Merra AzEDERACH L. À. 1. vruchtdragende tak. 2. bloeiwijze. 8. vrucht. 4, 5. idem in doorsnede. LORANTEUS PENTANDRA L, B. 1. bloeiende stengels. 2. bloemen. 4. vrucht. 4, „in doorsnede. Vrscum ARmICULATUM Burm. C. 1. plant. EE 2. takje in natuurlijke grootte. 8. manlijke bloemen. 4. vrouwelijke 9. vrucht. 6. nin doorsnede. PLAAT XLVI . BALANOPHORA. ‚ Cyrinus. HyYDNORA, bloem van pôdmó (Rarrursra Parma Bl) „ jonge bloemknop van idem, . zeer jonge hl In u PLAAT XLVIL A. PorvPoprum met 3 sporendragende blaadjes, B. 1. PouyPoprum. 2. blad van idem, natuurlijke grootte. C, takje, waar omheen B. 1. was gegroeid. D. 1, PorvpPopiua. 2, sporangium van idem. 8, spore " " 4. stervormig haar » " H. jonge MyRrMmCoDIA BCHINATA en FE. knolvormige stam van een volwassen Myruncopra, verkleind. G. wortelkluwen van een Pouvroptum, eene HymeNo- PHYLLUM, korstmossen enz; het geheel is aan een touw opgehangen. PLAAT XLVIII. A. PoLYPOpiÚM QUERCIFOLIUM, B. PLATYCERIUM GRANDE. C. kluwen, gevormd door de stengels en luchtwortels van twee ORCmiprrËN. PLAAT XIX. A. 1. Cassra Sormmra L, ’s morgens 8 uur. 2. " u ’s middags -12 uur. B u m ’s nachts. B. 2. Acacra FarNestaNA Willd, ’s nachts. IN ì ” " dagstelling- C. AvERRHOA Brurmmr U, eene D. 1 Drsmoprum GYRANS De, dagstelling. a, " n nachtstelling- E. 1. ArACHIS HYPOGAFA L, dagstelline, 2. IJ " nachtstelling. F‚ 1 jong blad van ketella pohon, dagstelling. Jean ” " n U nachtstelling, G. 1, dawon mamran, dagstelling. Oe ” ge nachtstellin fe PLAAT L. A. 1. blad van assam djawa, Ee 2 n " " n _profielstand. OORSPRONG DER B. 1. blad van koepoe-koepoe, nachtstelling. Der u mn " dagstelling. C. 1 r_n Terwidje roer mij wiet, normaal, 2 wm I U) geprikkeld, D. 1, Oxaurs seNsiriva Hassk, nachtstelling, 2, U In dagstelling. E. 1. uiteinde van twee myceliumdraden van Mucor MUCEDO, welke tegen elkaar ligven en iedereen cel heb- ben afgesnoerd, waartusschen de copulatie plaats heeft. À zygospore door deze copulatie gevormd. F. spermatozoïde. G. CHARA FRAGILIS Desv. a. stengellid (hoofdas). b. b. zijassen, c. gedraaide wandeellen van het oögonium, d. eicel, e‚ kroontje, /. antheridium, g. deel-van het antheridium. h. deel van een der draden, iedere cel bevat eene spermatozoïde- ù. spermatozoïde. H. CuavrcePs PURPUREA Tul. 1. graankorrel, aangetast door honigdauw. 2. top van een sclerotium,/waarop nog aanwezig is een deel van het vruchtbeginsel en de honigdauw. „3. jong sclerotium met een groot deel van het vruchtbeginsel. 4. sclerotium Moed de knopvormige lichamen zijn verzamelingen van sporangiën. J. prothalltum van LycoPoprum. K. jong archegonium 7 L. jong antheridium ’ M. spore van SatAciNeLLA met manlijk prothallium. N. spore van idem met vrouwelijk prothallium op den top; de óverige ruimte is gevuld met een voedselhoudend weefsel. O. kiemplantje van dawon semandi. nog in verbinding met spore en prothallium. P. spermatozoïde, Q. stuifmeelkorrel van LARIx, AFBEELDINGEN. Barron: Histovre des Plantes. BE Or CTA DD De MONNE B, NVI NG HK Kel, XNK OP Ri XXXL. J. Ls, XXXIL A. 15 figuren, XXXTIIIL C WI, XXXVII.E. K.L.M.N,1.2,U. V, W. AA BB. GG. KK, XXXVII C, G, 14, O,S. U. AA; EB, XL. B. D. J. KD MN 20e DER EKZ XLI Ke RD XLVI. A. B. te zamen. 85. De natuur: Pl. XVIII, B. 1 OUDEMANS EN DE Vrins: Leerboek der Plantenkunde.- BINVE B CG JROEP RS DENS AlsM, KONDIGEN GK KNKIV HIT 23 OOKNENVIE NN. 17278. HEIXXXIX H.J K. LM N, te zamen 81. td bladen voor Nederl. Indië. Tel ORE de IDA Dg te zamen. 8. DaRwin: Insectivorious plants. PIT Je KS Sacrns : Physiologie e. & werken. BDO EN bOiefeuven, V. 24 fouten, VI D: B Meal 28 OVEN. XXL, KKK © DE XLMLE OE G H.sl-d. te zamen. 64. Dr. Fr. Beneche; Mededeelingen proefstation Midden-Java ; PEEK B 208 A. te zamen. 8. Annales du Jardin botanique de Buitenzorg: Pl. XL. B.P. CG, H, XX. E-B., XXVI. B. C, A (ten deele), XXXIV. M., XLVIL. B. F., L. J. K. L, te zamen. 16. te zamen. 2. Brume: Java. Pl.XXXVI A 14, D 4 2 Brera ù Scum: Offizinelle Gewüchse. PLNKIL Je Kat eesriaMeN Oe MXN, GE Jel MoN XV AE ONT HU il 23 XANTEN ENKKVEE Xen 2D RL 2 XLI D LAKI On Dr. O. Brera: Anatomischer atlas zur Pharm. Waarenkund EMR Le MRP 0 OQ GoreBeL ‘Systematik. Pl. XXXIX B 1-10 BerNoLer Moens: de Kina: Br KEVER B CADRE MrQuen: Flora van Nederl. Indië. PIEVE Be Luerssen : Lehrbuch der Botanik. EL IEM AXT 20 MEN EO An 1, XXXIV LE l-8 Kl 2 OEKNI Ee NNI Zele 2e Dl, XXAVET AK KNN AG XLI Al MN OnR Asa Gray: Structural Botany: Pl VII DIX. XXI DH NKT A B.1.2 0 12, D, 15, Ht Pets Gano Rn Dt 2D, XXNVIT AND ‚te zamen. 2%. aanwezig 885 figuren. uit andere werken overgenomen 3813 _ » : oorspronkelijk 562 u te zamen me te zamen 7. te zamen 10. te zamen 4, te zamen 2. te zamen 27. # ra) vduo Audiea, L | (assor djan AVOULAA Jou a Et î ; / ‚ Gocoo aj mn « „ De Ee Ke) be EES KN ISSN EN PON TA } Sn FEE / A / Lagoumen C Óf | KAL DN EEN AN AT Wi Ee RADEON NNI OD Hedda del olde & jagt no ends, ni 05 an 050001 da eE 0 DOEN, OTK SS es Gn GEOPE ALIECENEN A EANTOMON ar ad hen & mn iej rare ieke en Ien wjebievhE Ez, ossa 9 ee OEE RE ns U enn RD a en nnn ae us ik Ee ES re" eN EEn, sn / / le 4 $ Fha mi CT En ob AAL Kovpprarrdace ae 4 AE k Spmeundropai h, G 550 Le Ú ë Coup HD-OVUVO . P. Costuvo (Satyin | me | Fk Ooo (5 Al) ov (Jak Solanacere GH ( ) 0-P JCposcyourwe ke) Neos an Plaat AAV | Bee eN AD Seliarae 1 kOolaln aris seni bijna ed Ss Sla X XXIV maals Plak Á as À el heel amg ope trnratme NNI IIET SERT earned j ; a RE LS 5 JN ELT Us wo Paak LIV peten, nd abel. - parasieten. . eden k \ | Al D09 ng in”, > WINE