L LVV bende NATUURLYKE HISTORIE ga) Oo F ERA UITVOERIGE BESCHRIPING RER Dek vu‚a (8 DIEREN, PLANTEN 5 N MINER AAELEN, Volgens het SAMENsSTEL van den Meer LINMNEDV SA “Met : naauwkeurige Afbeeldingen. BRA AT RENATE GEE GTE GN AE TWEEDE DEELS, AGTSTE STUK. De KRUIDEN, Te AMSTERDAM; By de Erven van F. HOUTTUTN, „MDEBEXEVI EN Pi 1 1927 D à Ee INHOUD VAN DIT STUK: PIERDE AFDEELING.. De KRUIDEN. _ YI, HoorpsT. Befchryving der. KrooNTjes- KRUIDEN ‚ €n der overigen „ nog tot‚de VyrFMANNIGE N behoorende. Bladz, i vii, HoofpsT. Befchryving der heise Krummen (Hexandria), dat îs , die zes Meeldraadjes hébben , tót welkende Anâ- pasen „ Aspergies » 'hloë- Planten, Pa- tich of Zuuring en anderen beiooren. === 12 VIIi. Hoorpsr. Befchryving der ZEVENMAN- NIGE, Kade Hepansn ‚) waar van ne maar we Ge en voorkomen. — eN 423 IX, Hoorpsr. Befthryving van de AGTMAN. — NICE Krurpen (Oétandria), tot welken dé“Spâanfche Kers en veelerley Soorten wan Varkens - Gras of Duizendknoop , waar onder de Boekweit „enz „ betrok- ken zjn. mmm 4 3Ô X. Hoorps Xe! Hoorns, Befchrpvingyder NEGENMAN- © NIGE KRUIDEN (Enneandria,) dat is, die negen Meeldraadjes hebben, van wel- ken maar weinige ‘Göflagten ‚en daar on- der de menndrber., voorkomen. Bladz. 495 er ii Ed KG | Fi € + 4 XI. Bons. TDi der rs NIGE KRUIDEN , dat ds die tien Meel. ls: & draadjes hebben - tot welkeng-belalve tret — van ofds bekende ESfcherikruid ; Vootane gel, Wintergroen „Steenbreek, Zeep- kruid , de Anjelieren , Duizendfchoo- nen 5 „verfcheide Soorten van. Lychnis, Klaver. Zuuring., Huistook , het Stern- muur , Zandmuur , ‘Spúriië „ook. het. jan nieuwlings ontdekte Kruid, dat men Vlies" 8 ‚… genknip. noemt, en vele gd „ betrok: ken zyn. _—_ SI Xx Ee be . HoorDsr, Befthryving der TWAALFMAN= NICE KRUIDEN , dat is wiër Bloemen mak, twaalf of meer, ik BE Meldraaijes hebben 5 gelyk het RA Oor „de Porfelcin „ Agrimonie, de ma, nigvuldige gn van Euphorbia, of 5 2 7 Wokken ns En ENE econ BS. dlahid de ad it, : AAN- BANWEENG DER PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de REE aangehaald of befchreeven worden, — PraarT XLV. Afbeelding, van Kaoosrjas- KRUIDEN, 07 “tegen over Data, 4E Fig. 1. He t Tapaufche Döomzaad las lis Faponica) em dâarvan een — ae „Zaadje, by Letter A,‚vergroot. bl. 42e am 2. Het Keapfche Druivebloem, (Oes nanthe Capenfis)en deszelfs Vrugt- beginzel of mcd verzot. by ketter Be … amd bh pen _ Praat XLVL, Afbeelding: van VyYFMAN- NGE RODEN mm Blad, 285 Fig. 1. Een Plantje dat ik, wegens ze Vrugtmaakende” rie ie > Linum KeS Capenfe noem. et b. 2865, eld Het Groc i s: ylen verí fchillénde ; gelyk blykt uit de vergroote Bloem by- A, zynde een der aartige Meeldraad- jes , zeer Rerk te, dend by ee voorgeftcld, ze . 292% — 3: Vifenia umbellata, cen baai Be haide. Gewas, waat van de Bloemkelk, *” met de Vrugtmaakende deelen , vergroot is voorgefteld by B en de Vrugt by C, 5 …bl.-3on k 3 Praar XLVII. Afbeelding Jvan ZesMan: NIGE KtUIDEN. _ tegenover Bladz. 33f Fig. 1. Renealmia Capenfis en de Vrugt- maakende deelen in de Kelk ver- groot, by a voorkomende, bi. 330 —- 2 Het Zaadhuisje van een Rumex JFaponicus, of Japanfche Patch, by de Letters b, c, d, befchree. ven mm 3: Een ander Japan Kruid, ar ik Kroontjes - Zuuring genoemd heb, zie nis : bl. 414 Praar XLVIIL Afbeelding van Zeven- EN AGCTMANNIGE KRUIDEN. Plada 4] Fig. 1. Een Takje van het Zruêllum JFaponicum of Japaníche Troffel- kruid, « _ 2, De Oenothera. aawal vis of Agt- en en » uit Oostin- bl. 440. bl, 427e PLAAT KE. mar EREPNANE NIGE KRUIDEN, _— Bladz, 467 Fig, 1 Het Gelaarsde Duizendknoop, (Polygonum Ocreatum) uit Oostin- die, en een Schubbetje der Bloe- men vergroot by Letter A. bl,467._ — 2. Het Gebaarde (Polygonum-barba- EE tum) ook tot het Perfenkruid be- hoorende, uit Japan, 4. 4 En Fig, Fig. 3. Een Soort van Duizendknoop, £ die nader aan de Boekweit komt, insgelyks in Japan groeijende, bl. 479. PraaT. L. Afbeelding van NEGENMAN- NIGE KRUIDEN, tegenover Bladz. sor Fig. Ie Dc Rhabarber :net gegolfde Bla- den (Rheum undulatum), welke Natuurlyk gezegd wardt te groci- jen in Maskovie, zynde voor de Echte gehouden geweest, bl. Zan 2, De Rhabarber met gepalmde , diep ingefneeden Bladen (Rheum pal- matum), in Tartarie groeijende, naderhand voor de Echte vere klaard, bl, 503. NB. Deeze beide Planten hebben zeer verkleind moeten worden, om ze in dit beftek af te beel- den : zo ook het Blad A, dat twaalfmaal zo lang is, als het hier voorkomt; maar het Bloem- enn he _B enn grootte. Praat LI, Afbeelding van 'TiENMAN- : NIGE KRUIDEN, mmm Blade, 639 Fig. 1, Reynoutria Japonica, een Ja- panfch Kruid met Piekswys’ Hart- vormige Bladen en zonderlinge Bloemtrosjes. , bl, 640 # Fig. x Eig.2- De Gehoorde Klaver:-Zuuting (Oxalis Corniculata), uit Oustin- die. ‚bl. … Praat LIL, Afbeelding van T waait. MANN IGE KRUIDEN. tegenover” Bida, 747 Fig. 1. Een Soort van Wolfsmelk, Et Euphorbia Thymifolia genaamd. Bs 748 a. Een andere , welke ik Nods) nd pi getyteld heb, ie eenn me _ Se De Glinus Lotoides en E57, bees — 4 De Glinus Diltreiidef des zelver verfchil en waare geftal- te aan te toonen, —_ Dl. 775- Het Zaadhuisje, vergroot zjn. de, is by «, het Vrugtbeginzel , met zyne Stempêls- en Meel- draadjes by b vertoond , en c@n Zaadje, ongemeen ftcrk vergroot, b à Alle deeze vier Planten zyn uit Oostindie. 5 NB Zo iemand. de ] ansnfche tE van Fig. 3, Pl, XLVIL en Fig. 1, Pl. KEVIIS beiden nes. knoop betrekken wils gelyk, vleses den. Heer Tuunseno, … deeerfte het Polygonum Chinenfe van bladz, 479 , zou zyn, terwyl de andere naar het perfoliatum van bladz. 481 zweemt. Ik heb ‘er niets tegen , dan alleen het ver- fch:l van de aangehaalde Figuuren en ’t geen bladz. 482 en 415, gemeld is, Hier vindt men, ondertnsichen, de echte Afbeeldingen van die Planten. - BESCHRYVING PDE R PLANTEN. vide EE EELINE DRR RAID un pn gan, end, p pn pd VL HOOEDSTUK, Befchryving der KRrooNTyrs-KRUIDEN; en der DNrigen» MG toë de VYFMANNIGEN _ behoorende. HAA KroonTjes- Rida in « D De ’t Latyn Umbelliferae genaamd, ver. . . N WEE en rh EE 3 ie hb enigen er : ma - n zelfde Soort van Bloemen ; weshalve ook de beroemde TourNeroRrT daar van een by- zondere Klasfe , onder den naam van Kruiden en Heeftertjes met eene veelbladige Roosachtige Kroontjes - Bloem , gemaakt heeft, Een Roos-, achtige Bloem , die ùit veele Blaadjes , in ’t- ronde geplaatst , beftaat , worde (zegt die Kruid- kenner) Umbellatus genoemd, indien haar Kelk verandert in een Vrugt , welke uit twee Zaa- en 1, DEEL. VIIL Stuk, 2 BESCHRYVING DER” den famengefteld is „-die-aan. elkander Dielen als zy groen zyn, maar ryp wordende van één Hoorn. fcheiden. Deeze Bloemen is het eigen, dat zy STR jeder op een Steeltje zitten, en in zekere Hoofdjes verzameld worden , die op langer Steeltjes taan, welke , uit den zelfden top ge- fprooten, de gedaante van een Zonnefcherm of Kroontje verbeelden. Dit „ hoe-algemeen ook, wordt, gelyk-hy et Ray erkent, niet vol- ftrekt daar toe vereifcht. Een Roosachtige Bloem , met vyf Meeldraadjes en dubbelde Zaa- den, is het Kenmerk der Kroontjes-Kruiden, On- ze Ridder „evenwel, heeft ‘er ook metenkelde : Zaaden, mids twee Stvlen hebt d ‚ bygevoegd, Hier maak ik deeze algemeene aantmerking > dat: zy- meestal famengeftelde of gevinde Bladen hebben , en dat men ’er, hoe menig vuldig zy ook in Euro- pa zyn , maar zeer weinigen in de Indiën, en zelfs in Aftika niet veelen aantreft. Zeer blykbaar maaken deeze Kruiden „ die men ook inie zou kunnen noe- ’, een eigen. Rang-in-de Natuurlyke Orde ‚_szeuD. Be ni vie * * De eene ‘Kruidkundigen den drie erkennen zulks. De Heer Linnaeus onder- fcheidize naar het Omwindzel of Befchutzel van de Kroontjes , Bladerachtig van onderen zitten - de, en wel 1. zo wel aan het algemeene als dè byzondere Steeltjes , hoedanig wel dertig Ge- flagten zyn: 2. aan de byzondere alleen en daar van komen agt Geflagten voor; dan zyn ’er 3. nog agt, die in ’t geheel zulk een Omwindzel niet jd Arpa _KROONTJES-KRUIDEN. 5 niet hebben. “Getal der Geflagten van-deezen IV. - aart is derhalve met de Phyllis „ een Kroontjes: AFDEEL. draagende Heefter, welke ik reeds hefchreevenHoorp= heb *, zesenveertig. De drie eerften zyn de} EE genen „welke eigendyk geen Kroontje, maar een sam bi Bloemhoofdje hebben ; hoewel zy anders toc4°t- deezen Rang behooren : weshalve Tour NeE- FORT die in zyne daatfte nd eer hadt: Beim: ErYNe1um. Kruistiftel, ‚ Bloemen als Hoofdjes of ronde Bollen ; waar van de Stoel , even als in (ommige Samenteeli- ge Planten , bezet is met Kafjes, die de Bloem= pjes onderfcheiden: de Stoel Kegelvormig, met een veelbladig omwindzel, befluitende de Kelk- jes der Bloêmen en vervolgens Eyronde Vrug- ten, in tweeën deelbaar, Dit zyn de byzondere Kenmerken van het & te- Eee es DE Eee, tt ige RR a) Kruisdifte 1 met de 2 Wa rtatilads Lancetvor- pr e big d mig ‚ Zaagtandig; de Takbladen velde een lig, de Steng gegaf eid, or _Deee ‘) Eryngium Foliis Radicalibus Lanceolatis ferratis &cc. Syft. Nat, KIL. Gen. 321. p. 201. Veg. XIII. Gen. 324. p. 223. Erynge Fol. Gladiatië, GRON. Virg. 30, 40, Eryng. fertidam &c. BROWN Jam, 185. Eryng. Amo foetidiim. Heras, Lugdb, 236. T. 237» Eryng. Fol. ang. ferr, foridum, ee eid Fam, 127. Hifi, L Pe 264: T. 256, f. 33 4e A2 il, DEEL, VIIL STUK 4 BESCHRYVING DER Deeze Soort wordt Amerikaanfche flnkende dir on Kruisdiftel getyteld van HerMANNnus, die | Hoer verhaalt , dat dezelve in de voornaame Kruid- STUK. -tuinsvan den Heer F AGE L, was he Twewy- git Zaad van Suriname, aiwijn men het Gew 5 Jfubu noemde > om dat de Slangen heerst fchuuwen. Het groeit ook in Virginie , wordende Veld. Kruisdiftel met Yucca - Bladen-getryteld door den Heer Cam SToON, die zegt, dat het voor een keurlyk Middel, tegen de Beeten van Ratelflangen en andere Venynige Dieren , wordt * gebouden, en in Koortfen hetzelfde uitvoert als de Contrajerva , waar van het , zo hy acht , misfchien een Soort zou kunnen zyn. De Wortelbladen zyn langwerpig en fcomp- achtig: de Stengen een Voet hoog, groen en hoekig; de Bladen aan de Takjes Wigvormig , omvattende, meest in drieën gedeeld ‚ met paat- fche Doorens op de hoeken. Een regte Bloem- Steel komt uit de Mikjes voort, met een alge- meen Omwindzel van zes gedoornde Blaadjes, langer dan die. d is en beftaat uit vyftandige witte Bloempjes en fpitfe Kafjes daar tusfchen: de Meeldraadjes eens zo lang: de Zaaden overal bedekt met halfronde Stippen. Die Kruid heeft een zeer onaangevaamen fterken Reuk, veel gelykende naar dien van verfche Koriander- Bladen , zegt HER MAN- Nus. Wegens het vlugge Zout, daar in ver- vat , houden de Amerikaanen het voor een der mrd hats KRoonryrs-KRUIDEN. 5 grootfte Tegengiften. Ook is het in de Op. IV. ftyging van veel dienst, en (2) Kruisdiftel met Degenvormige Zaagswys’ ern gedoornde Bladen ‚ de Takbladen onver- Ek : ryngiuns deeld. ig Van dceze treten de bovenfte Bladen Els, Mager. vormige Tandjes , de laagere zyn maar Zaags- ennn wyze getand en ongedoornd, Men vindt hee Kruid in Virginie, op Waterige plaatfen. De Omwindzels en Kafjes zyn hier onverdeeld, (3) Kruisdiftel met de Wortelbladen ovaal, _ 11. plat gekarteld; de Huofdjes gefteeld. nr ge Deeze groeit natuurlyk in Rusland ‚Polen , Ooftenryk en Switzerland , volgens den Rid- der. Hy wordt breed- en ‘platbladig genoemd by Bauuinus. De Steng is meer dan cen Elle oogen. heeft blaauwe Bloemhoofdjes. mes Et epe zee (4) Kruisditer rs Le ar velbladen langwer. _1V, bed Pigs Klein (2) Eryngium Fol, Gladiatis&ce H‚Clff. 88. R. Lugdh. s29. GRON Virg. 146, 41. Eryng- Amer. Yucca folio. PLUK, Alm, 13. T. 175. fs 4 Scorpii Spina, HERN. Mexic, 222. Be Eryngium Lacuftre Virginianum, PLUK. Alm. 137. T. 396. £. 3. (3) Eryngium Fol. Radicalibus &c. He Cliff. Ups, R. Lagdbe 9%, DALIB Paris. 83. Eryng.latif, planumt G. B. Pin 387. Reid. Ged sr. Erynge Pann, lanfoliam Crus. Hf. IL. p. 158. Pane 669. Eryngium (purium primum Dop. Pempt, 7824 (4) Eryngiam Fol. Radical, oblongis incifis &c, A. Clâfa R. Me. DEEL. Vils STUKe 6 BESCHRYVING DER IV. pig, ingefneeden ; de esi ged: de AFDERJe Hoofdjes ongefteeld. etn „Dit fchynt de platte Frida van. ir Tum TRIOLUS, niet te zyn, welke men ook by viste LOBEL vindt afgebeeld, groeïjende, zo Cro- stus verftaan hadt, in de nn van Sile- Name HEE is de Naarden Kruisdiftel sus; grocijendesief® anje, op ies elrles: een Handbreed fami ds een’ Voet ‘hoog, met zéér dunne veel gen dice gn en blaau- we Bloemense nen 6 Vv ze ee 65 ) Kruisdifeel, de hid Marten en zhe mie 7 heeft ii 2 ME en or agteromgeboogen. Ooren ; de Balle rie Driepune 4 Oe tige. k De B oe ig jn de ofer Landen, asin op Sic ie cn_in ‚Spanje „ is deeze waargepomen „ die Syvrifche Takkige Kruisdiftel ‚ MmEt-de Hoofd- jes ls eneen ‚ Een en hie 2 D, a @ ride mei de Wartelbladen róndach- tig, wruisditel. af Plan 93 N. 4, zint. planum minus, C. B, Pin, 386. 'Erynge putte p planum Mautoní, Crus. Hi, IL pe 158. Erynge pumilums H: spe 455 Te 456, Dom Pempr-732. fs) Eryrgiaim Fol. Rad, Cordatis Be Am, Acad, 1. p. 405. GRON. Orient. 76, Erynge ge ramofius &&c. Moris. rt ae Ed 166, s 7. K: eas £, 13e Eryog. Capit. Plylliie VL den © Eran Fol. Rad, prang plicais ec. He Cif. mgee 87. et X « KRooNTjEs-KaurDeEn, 7 tig s geplooid „ gedoornd; de Hoofdjes ge- V. a Mzeld; de Kafjes driepuntig. Arp sprite Deze voert den naam van Zee- ett Hoor ee Om dat menze veel op Zandige evers, aan den Digamia, | Zeekant ; aantreft, Dit heeft zo wel sik in de Noordelyke als in de Zuidelyke deelen van Europa. In onze Provincie komt hy veel voor op ’t-Strand en aan de Zeedtinens in Friese land aan de Zeedyken , alsook by Harderwyk. Ik heb hem ook by Schagen „en elders bin- penslands , gevonden. . De Plant heeft een dikke Sten ‚ omtrent een ‘Voet hoog ‚ witachtig vän Kleur en zeer Takkig , ‘bezet met Bladen; die eer bleek- blaauw dan groen zyn, dik, breed en hoekig ingefneeden , met gebtwkbiige” Doornen gewa- pend en geplooid. De Hoofdjes ‚ van cene rond- achtige figuur, zyn als ingekaft met zes Blaad-- jes „die: fanaller en ook as ZyD, en zo a veitiins: 5 + BNN > Wortel is En Finger n MAREN Zeer lang ; fomtyds. tot tien of twintig Voeten : zo dat men hem byna nooît geheel ,zelfs niet uit het gulle Zand, kan trekken 5 ten ware het jonge Planten zyn: want hy blyft over. „Dit Kruid, dat men in Tealie Zringio, in Vrank- ryk 87. Fl, Suee, 220 , 233e Re Jougdb, 93. GOUAN. Afonsp. 130, WEIG. Pom. Rug, so, Etynge maritimum, C‚ B. Pin. 3860 CLUS. Hiff, IT, p. 169. CAM. Epit. 448. DOD, rep, 73% LoB. ke, Pe Ax.  4 IL, DEEL, VIII, Sruk. 8 BESCHURYVING DER ryk Panicaut de Mer, in Engeland Sea - Holly, “aan de Ooftzee, Mannes-Treu ,„ en by ons ook Hoorp- Eindeloos of Meer- Wortel noemt , is „jong 5 sins zyn nde, gekookt „ tot Spyze zeer bekwaam, De ies PD Wortel is aangenaam van Reuk en zoet van Smaak en daar toe niet minder dienftig; ja in de. Geneeskunde zelfs , zo fommigen. willen „ kragtiger dan die vaa es td bluijdis- tel, hier volgende. e A 'AFDEEL. vI vir. 7) Kruisdiftel met de Wortelbladen omvattene pen de en Lancetvormig gevind. Velde 7 Kruisdiftel. _Deeze vindt men op woefte plaatfen, in de _middelfte en de Zuidelyke deelen van Europa. Zelfs in onze Nederlanden groeit-het Gewasaan de Ysfel- en Lek-Dyken;, als ook te Muider- berg en elders , overvloedig. Men noemt het Veld- Kruisdiftel , Wallen-. of Twimel- Diftel 3 in Vrankryk Chardon- Roland , in Engeland E- ringo, in Duitfchland Branchen - sk: of Ra- Diftel ‚ger groeit, heeft een ant Sick, doch dik en van binnen voos; met Bladen om laag , die zeer groot en breed, hard en ftyf , Scherp gedoornd Zyn» van een driehoekige figuur. Ieder Blad | heeft (7) Eryngium ge: Rad. amplexieaulibus &e, Oren. Dan, ss4 He Clif. 27. Mat, Med. 114. B. Lagdb, 93. GOUAN Mensp. 130. tal Aufir. 68. Jacq. Vind, 44. Rryo. Ged, 81. Eryrgium Ramofisfmum, Rinnis Fol, Alatis pinnarisques HALL, Melv. 455 KROONTJES-KRUIDEN, 8 heeft een middelrib, waar aan Lancetvormige IV. Vinbladen, die gevleugeld ftaan aan de Rib,en Arpa. zelf wederom gevind zyn. De Stengbladen zyn Hoorne _ finaller en die“, welke de Hoof djes omvatten „TUE zeer {mal , ja Elsvormig en langer dan de Hoofd. ee Ep jes , welke Kroonswyze den top van de Steng bekiëedens abi gee. De Wortel van deezen Veld-,-ook.wel Berg- Kruisdiftel genaamd , is zo lang niet alsin-de voorgaande ‚ doch redelyk dik,’ en deeze werde gedroogd in Winkels gehouden, alwaar men- ze telt onder de vyf kleine Opefieside Wor- telen. _(8) Kruisdiftel met p Wortelbladen driedeen ee, lig, van agteren eenigermaate gevind. Atbfse … Deeze munt uit wegens de blaauwheid van ien geheele Gewas , welke uit den paarfchen moet zien, indien het aan den bynaam zal beantwoor: den. Doktor eene Ee nn den Kruis- diftel , dier” lie vondt ; “ook eene» Amethystkleur toe. en en de Diièdeëligheid der Bladen, doet my denzelven hier thuis bren- en De byfoort groeit in Spanje. De Omwind- zels (3) Eryngium Fol, Rad, trifidis, Bafi fubpinnatis, Eryng. Mont, Amethyftinum, C_ B. Pin. 386, MORIs, Hif. TI. p. 165. S. 7. Ts 35e fe 2. Eryng. totum ccetuleum. BEsL. ° Ey. B, Eryng, minus trifidum , Hispan. BARR,. Ze. 36. Bocc, Bus, B 71. Eryng. Fol, Rad, pinnatis tripaxtitis, SCOP, Carne dd en A5 IL. Dser, VOIE, Stug, 1 BESCHRYVING-DER IV. zels beftaan uit Lancetvormige Blaadjes „ die Arns. insgelyks langer dan de Hoofdjes zyn, volgens Hoorp- den Heer. GouAN, door wien deeze Soort De: STUK, Mengels waargenomen werdt. 59) Kruisdiftel met gevingerde zeis En „ien | rondachtige Bladen , een langwerpig veel Atpifche. bladig Er en n iridelian Borflelí ige _Stúppeltjngene Deeze- heeft de Bel EE ek in vyven gedeeld „ met byna a beed Slippen, die ver. {preid zyn en plat. De Bloemfteeltjes, uit den Top voortkomende, draagen langwerpig ronde Hoofdjes , met vecle lange Vinswys gedoorn- de Blaadjes omringd. Ee Kafjes zyn Borftelig, “in drieën gedeeld. ‚Tot deeze Soort zal bei twyfel de tweede “van den Heer HAL Lem behooren}, welke zyn Ed, noemt Kruisdiftel , metde Bladen by den Grond Hartvormig 5 doder de- Kroon gevind, opde, haaid en zeer er menigvuldig Ee heide plaatfer der Swizzerfe SME ‚ Alpen EREN, hade de Steng ween een. Span hoog „ met één Rolrond Hoofdje , ftadn- 9) Eryngium Fol. digitatis, taciti, orbicalatis 8c.Sy/?, Wag. XII. Mart. 349. Eryngium Alpinum Spinis horridam, ‚ Dipfaci Capitulo longiore. TOURNE. Jnft, 327. Spina alba. DALECH. Hif., Ae: Baelen Alpinum coeruleum Capitulis Dipfaci. C. B Pin. 3 (*) Eryngium zl di Terram Cordatis , ò Umbella pine natis med, copiofismis, HALL. Helv. KRoOONTJES- KRUIDENs it flaande- in een zeer digte Kroon van Bladen: IV, De onderften waren. byna Hartvormig en fleges BEGEER tand; die aan de Steng hoe hooger hoe meer Hoorp-- - Nee oeedes Het. hadt „in zyn’ geheel , op de “73 ted Alpen eene, zeer fchoone blaauwe- Kleur, wel- Dise ke echter. ‚zegt zyn. Kd. „niet beftendig i is en ook in ande NOONED. plaats. heeft , van dit Geflagt ler nald me Hyp ROCO T YL Ee Water - Naf „Een enkeld. Kroontje met een vierbladig Om-. windzel 2de Bloemblaadjes miet’ ingefieeden: de Zaaden platachtig halfrond, Zodanig “zyn >de byzondere Hentaiken van dit Gellagt, ’t welk vyf Soorten dein kiest fchen , bevat, naamelyk: KO Water-Navel met Rondasvarmige Bladen zipdray: en, APlriet Anes le vulgaris. \ d welvk gr Kruid den naam van maten s dat is Water -Na- vel, Loner noemt het Scherp Water - Navel- Kruid der Noòrdelyke Landen : want hy hadt is io Nart de + (2) Hydrocotyle Fol, peltatis ‚ - Umbellis aningeeffaris, Sy}. Nar, egte 22. p. 202, Weg: Kill, Gen. 325, p. 224. H‚ Chf. 38. Fl. Sutt, alt, 23e Re Lusdb, „83. EIALL. Helv, 425. dee Als. 137. GOUAN Monsp. 130. WEIG.: Pom Räg. sr. DaLis. Paris, 83, \TOURNE. Paris. 471. Inf?. 328e „Gotyledonis-folio, C. B, Pins, 130,-C Aquatica bd Jeon, 387. Kruidbe, 470, IL. DreLe VIJL, SvURe I2 BESCHRYVING DER _ IV. het, zyns weetens, nergens in Italie of Lar- ArDEEL: guedok gezien : maar in Engeland, Nederland Hoorp- en Normandie , zegt hy , groeit het overvloees STUK. dig op laage Waterige plaatfen. Het groeit, | en evenwel , by Montpellier , volgens den Heer Govan, als ook in Provence, Het-isin Moe- rasfen van Switzerland, als ook in deklzas aan den Ryn. Men vinderhet, by deeze Stad, in vogtige Landen; buiten Haarlem in Duin- Va- leijen , en in de Wouden van Friesland , aan de kanten van Slooten, en elders, óvervloedig. Het heeft dunne steeltjes, latips den Grond of in ’t+ Water kruipende, met Vezelige Wor teltjes hier en daar, en uit dezelven komen Bladfteelen voort, die byra het middelpunt — ___fchraagen van een Blad, dat-rond is, doch aan de kanten een weinig ingefneeden, Van boven zyn deeze Bladen holachtig en daarom noemen „de Franfchen het Ecuelle d'Eau. De Bloemp- jes , op wat korter Steeltjes- onder de Bladen mende. Zyn wit: zy beftaan uit vyf en hebben twee Stylen van elkander af, op het Vrugtbeginzel zittende , dat twee hatoade Zaadjes uitlevert , kranswyze om o op de Steeltjes geplaatst. Het is heet en fcherp van Smaak. IL (2) Water- Navel met Rondasvormige Buis en ene Kroontjes. beilata, Deeze oon. de, (2) Hydrocoryle Fole peltatis, Umbellis multiforis, BROWN; KROONTjEs-KRUIDEN, 13- Deeze in beide deelen van Amerika; gelyk IV, in Brafil, alwaar zy dearicobagenoemd wordt; Arnar. in de Weftindiën, op Jamaika; als ook ir. Vir. Hoorpe ginie voorkomende , heeft de Bloemfteelen veel TUE langer dan de Bladfteelen » zo dat de Kroontjes boven de Bladen uicfteeken en het Gewas is grooter. Ook heeft zy wel twintig en meer Bloempjes in een enkel Kroontje, Anderszins Digynia.’ verfchilt zy weinig van de voorgaätide,“dieook _ in Virginie groeit, (3) Water. Navel met Nierachtige , eeniger=… maate gekwabde , gekartelde Bladen. TIL bips Deeze, ook zo wel in Zuid- als in Noord: ner Amerika groeijende, gelykt naar de eerfte veel , doch de Bladen zyn , aân de ééne zyde, tot het midden ingefneeden en aan den rand flaauwtjes verdeeld in negen Kwabben , die ieder drie klei- ne Tandjes hebben. Het Kroontje beftaat uit vyf ee LoEFLino zegt, uit drie, — vier of vyf. Kruidje valt ook in Ooft- indie, en ik ween ‘er van deeze of de volgen- de Soort, (4) Wa- Fam, 135. Hydr. repens &c. GRON, Virg. 30, 41. Hyde. maxima. PLum. Sp, 7 Cotyledon Aquatica. SLOAN. Jam, 93. Hift. 1. p. 312. Erva de Capiraon, MARCGR, Bras. 27. Acaricoha, Pis. Bras. go. (3) Hyd. le Fol. R € Te. 2815 36t. NL. DEEL, VL, STUK, F od A PR à Ld . ITazrer 14 BESCHRYVING DER IV. (4) Water- Navel met Niervormige Tunds- 0 wys gekartelde Bladen. sr Dit is een Ooftindifch Plantje , by RuMm- 1, pHIius Paardevoet genaamd , wegens de figuur kij rg Ze Bladen , welken , zegt hy, meer naar die indi- van het Aardveil dan van het Mans =Oor mn “___ _Iyken, Het heeft kruipende Stengetjes , Worteltjes- aan-de knoopen, ‚ welke Bladfteelen uitgeeven een half Voet lang en zeer laage Bloem. fteeltjes. Het groeit in ‘t wilde langs de Haagen , _doch- wordt ookin de Tuinen gehouden, om dat de Bladen eetbaar zyn en men gebruiktze _om kleine Kwetzuuren te geneezen. Het valt ook , zegt de Ridder, op Jamaika: verfchillen- de van de voorgaande , doordien de Bladen dik- ker en byna grys zyn, egaal gekarteld, en gee tropt voortkomende, Elinee (s) Water- Navel met Litiote Blader en Chince- : ali hit hee ge et à | Ce Chineefche; van se als de voor. aarden : zei oort een Buinen Steng, de Bla _ (4) Hydrocotyle Fol. Renif. dentato- crenatis. H, caf 88, Flor, Zeyl. 113. R. Lugdb. 94, Valerianella Zeyl. patuftris repens. HERM. Par, T. p. 233. Ranunculo affinrs &c. PLUK: Alm, 314. T. 106. f, s. Pes Equinus. RuMPH. Amb, V. p. 455. T, 169. f. 1, Codagam. H. Mal, X. p. or. T, 46. “Borm. Fl. Joa. Pp. 74 werde Zeyl. Afari folio, TOURNE, Jnft, at Burm. Zeyl, 1 6) Hrtneh Fol, Ennis Umbellis multifiozise KROoNTJES-KRUIDEN. 15 Bladén-Liniaal, glad, fromp, vlak, dikwils _ IV. twee aan de Leedjes en dé Bloemfteelen zo ArDaple lang als de Bladen. NEN ak STUK. SA NICU LA. Sanikcl, Digna, Dit Geflagt heeft digte Ktoontjes , veel naar Hoofdjes gelykende , waar van de middelfte Bloemen misdraagen. De Vrùgt is is ruuw. Het bevat drie Soorten , waar onder eet sie fche, als (1) Sanikel met enkelde Wortelbladen en alle Ee Blommmnetjes ongefteeld, Sanicula : pbl Dit is de Sanikel der Apotheeken, rde. 0 dat in Bergachtige Bosfchen door byna geheel Europa en ook in onze Nederlanden groeit, Dezelve is onder de Kaapfche Planten geteld door den Heer N. L. BurRMANNuUS, Men noemt het Kruid in ’t Engelfch en Lr ook Sanicle , De vò ens_ den Lay fcher | zvD 5 maar ee wen ease ke aan verfcheide andere Kruiden , vooral die tot de Steenbreeke behooren , gegeven, Om (1) Samicula Fol. Radicalibus fimplicibus&c. Sy, Nat, XII, Gen. 323. P. 202, Weg. Xlil. Gen. 326.pe t25e Fl. Suec, 222 p 235. Mat. Med. 115. GRON, Virg. 145--Sanicula Ofkci na- vrm. C, B. Pim. 319, Sanicala, Cliff. 58. Re Lugdb, 93. Be SCHRYVING DER - 1Vs Om laag heeft het veele Bladen, naar die Ark: van Byvoet of Vyfvingerkruid eenigszins gely- Hoorp- kende, en op lange Steelen uit den Wortel STUK. _opfchietende , terwyl in ’t midden zig een of Reet meer Kruidige Stengen verheffén van een El le hoog; in veele Takjes zig uitbreidende, die de Bloemkroontjes draagen , op welken ruuwe Zaadhuisjes volgen „ die als de,Klisfen aan de Kleeders hangen „blyven. Niet alleen uit- maar bok inwendig is dit Kruid. van ouds vermaard, wegeas zyne Wond. heelende eigenfchappen, wordende ook Breuk. “kruid genoemd en van fommigen Diapenfia, Het is eenigszins famentrekkende en verfterkende, Men gebruikt het Afkookzel tot oplosfing van het ergens geftolde Bloed, 1, @) Sanikel met famengeftelde Wortelbladen N Case. de Blaadjes Eyrond, gene Deeze komt byna volmaakt met de voore gaande overeen, doch valt dikwils, in alle deee len , tienmaal zo groot , vzegt-de Ridder (*), De Groeiplaats is in Kanada, (3) Sa- tr (2) Saricula Fol. Radicalibus compolitis &c, GRON. Virgs 146, 42. Sanic. Canad, amplisfimo laciniato folio. TOURNE- Jnft. 326. (*) Aangezien de Europifche Sanikel een Elle hoog groeit ‚ zou deeze een hoogte van tien Ellen moeten hebben, als men ’t eenvoulig verftaat; doch neemt men ’t naar de Wiakonst, dan zou deeze Soort ruim twee Ellen hoog grocie jen. De Heer GRONOvIUS zegt , dat dezelve een Stèng van twee Voeten en daar boven heeft, KaooNTjes-KRUIDEN. A 2 Sanikel met de Mannelyke Blommetjes 8e, … fleeld, de vweeflagtigen ongefteeld, “ Deeze , ook in Virginie en Maryland gróei- sn bree jende , heeft de Bladen, die in de andere byna m1. driekwabbig waren , in zeven Kwabben ver- Neer deeld , die el zyn. De Steng en Takken ca. zyn gegaffeld , en als-bezet met kleine Klisjes. ne xr Hier is, niettemin , de Bofth-Sanikel , met drie= puntige Bladen en witte Bloemen, thuis gebragt. door den Heer GRroNovrus; waar aan de Ingezetenen van Nieuw-Jork , volgens Cor- DEN, den naam van Zwarte Slangenwortel geeven. arpa. AsTRAN TIA, Stetrektuid, _ De Blommetjes zyù, in dit Geflagt, omringd met een Bladerig omwindzel, dat gekleurd is, beftaande uit Lancetvormige, gelyke Blaadjes, die digt tegen elkander fluiten , doch met de Punten zig uitbreiden als een Ster, waar van het den „naam heeft De B | misdraagen , alzo ‘er maar weinige Pereefler- gen onder zyn. Twee Soorten ‚ beiden Europifche , zyn ’er flegts van bekend, naamelyk (1) Sterrekruid met vyfkwabbige Bladen, Kwabben in drieën gedeeld, (3) Sanicula Flosculis masculis Pedunculatis &e. GRON: Virg. 31, 42. Sanic, Fol, feptilobatis &c, H‚, Ups, 57. Saitic, Mârilandiea, Raj. Suppl. 260, (1) Affrantia Fol, quinguelohis 8e, Sy/7. Nát, XIb Gen. Ed, | Dief Afranss 3 Daer. VIIL Srum, IV. AFDEEL. VL Hoorp- STUK, BA . paarfchachtig- nel BESCHRLZVING DER Dit Kruid heeft zyne Groeiplaats aan den voet der hooge Gebergten ín de Zuidelyke dee- len-van ‘Europa, Sommigen hebben het Wyfjes- Sanikel genoemd, anderen betrekken het ‚tot het. Nieskruid.: In de Tuinen is. het bekend , hebbende een Steng, van een Elle hoog die zig. boven Takswyze verdeelt, in de gezegde Bloem- kroontjes , welke hes ommindnnt witachtig of gal raar Vd == en vindt ook een klei- nere. van deeze Re van welke. misfchien It Ors . Govan fpreekt ;-wanneer hy de hoogte van een-halven Voet aan dit Kruid tocfchryft. In Provence groeit het wild, aan den voet der Ber- gen, gelyk in Busernd. De Bladen, die uit den. Wortel voortkomen , zyn helder groen. Van de vrugtbaare Blommetjes komen dubbelde fonidachtige Zaaden, die in cen geplooid Huik- je vervat zyn. De Wortel komt in Reuk byna met de Con- trajerva overeen. Hy pürgeert , doch zägter dan de kde Eee Exerakt dryft Water en s ijn: Te: dens n pn otras CR Sterhekenid. met gevingerd Zaagandg Ge- Bladen. zig. p. 203. Peg: KIET. Gên. 327. Pp. 225. HALx. Hel. 439, …_H. Clif. 83. Helleborus niger. Saniculz folio. C. B. Pine 186. Veratrum nigrum, Dób. Pempt. 387. Afttaïttia nigra. Lorp, Jcons”63%, GOUAN Alonsp. 132, GER. Prov, 231. -{2) Affrantia Fol, digicatis ferratis, Afte. Fol, digitatis feptenis, HALL. Helv, 449, Helleborus niger Saniculx folio, minor, GC. B. Pi, 186, Bede, 97, Helleb, minimus &ce Bece, Sic. 1o, T, 6. ee Hee wt sf ed „Kmoonrjes- RUDE <ô "Gezegde Heer: Ar beR zegt duidelyk, dat deeze Soort niet om laag maar op de Alpen, ata ia Switzerlend „groeit, Zo windt-men * ook Hoorn- op de Bergen in Provence. Het woert den naam 5 van Zeer klein Nieskruid-der Alpen met de Bloem 75e, van Sterrektuid , by Boëtonr. De Bladen onder IEKeRhn het vita % voorgaande. Zeven of negen komen in vertel BS top det Stee- len voor, en fomtyds vyf. Het Kroonticis geen Duim breed envaltoos wit; mét korter Straalen, BAvHiNus zegt, dat de hoogte -omtrent een Hand palm Zy ‚ en } dat het ook ng op de by: renecn. Bors Haese De Omwindzels zyn,’ in die Geflagt, groot en vyfbladig : de Bloefnblaadjes iki of ingekruld ; de Vreet rondâchtig, fimenge- drukt gep de Bladen ftyf en fterk pn in € en als”. N mn Het bevat ’er vyftien ‚ waar van ale dé Kruidigen tot ons Wereldsdeel: de Heefterach, tigen tot Afrika behooren, — a) Haazen - Oor dat goor bladerig is, en pa Bap … algemeene Omwindzels heeft. wt vorsne Meh dola- OC) Bapleuren Involuaris univèrGlibushallis &c. Sy/. van KUL Gens sisi P. zoz. Weg, KUIT GER. Fes. p. ars. H. Ups. 64e Kelngdb, 109. Harn. Helv,- #37 Per foliata vil- Ba gt MM, Dear, VIEL, Srume en ac BESCHRYVING DER “Men noemt dit Kruid, dat niet alleen in de Vv. ArDErle Zuidelyke deelen van Europa, maar ook in Hoor: Duitfchland, en in de Nederlanden, voortkomt STUKRs onder ’t Koorn , gemeenlyk Doorwas, of Deur- Beh was s in t Franfch Percefeuille , om dat de Bla- den volftrektelyk van de Stengen Takken door- ‚ boord zyn. Harrrr geeft ’er twee Voeten hoogte aan, De Bladen zyn aan de ééme zyde korter , aan de andere langer , ovaalachtig , _Zeegroen en zeer glad. Zes , zeven of meer , byzondere Kroontjes, maaken het algemeene uit. % Is een Wondkruid , komen in Pleifters tegen de Breuken en ín Samentrekkende Pap- pen, zo die Heer aaïmerkt, De kleine mer ge- boogen Takken, van C, BauHinus,heeftde Bladen wat langer , doch de Bloemen zyn, even als in de voorgaande en meeft alle Soor- ten van dit Geflagt , geel. De zelfde fpreckt van een Doorwas met menigvoudige Bloemen , % welk onder den naam van Gekruld of Mosach- tig Doorwas in- Afbeelding gebragt is door C a- MERARIUS; zynde een zeldzaam Kruid, Het Kleine , zegt die Autheur, is een kragtig Mid- del, in Pappen, die men op Beengezwellen legt. (2) Haa- grtislima Arvenlis, C‚ B. Pin, 277. Pexfoliata. Dop. Pempts 104, @. Perf. minor Ramis inflexis & Flore multiplici, C, Be Pine 277, Berf, crispa , Muscola, CAMe Horte T, 37. Ps 13% KROONTJES-KRUIDEN,: K- (2) Haazen-Oor met vereenigde, Omwindzelì, tjes , het algemeene driebladig. Iv, FDEELs VI. Hoor Dit Kruid, de Steng een Elle hoog hebben-srur. de , is op dé Switzerfche Alpen, onder andc- beper ren, door den Heer Harrer gevonden, die s,czaram, het in Afbeelding gebragt heeft. Men zietdaar Gefeinde uit, hoe zeer het van hetvoorgaande verfchille, De Wortelbladen zyn ongevaar een Voer lang fmal en egaal van breedte : de Stengbladen - Lancetvormig ‚ en geenszins omvattende. De Omwindzeltjes zyn in agten gedeeld, gekleurd en langer dan de Blommetjes. (3) Haazen Oor met vereenigde Omwindzel- tjes „ het algemeene vofbladig. Deeze, op de Alpen door GESNERUS ges vonden , hadt zeer fmalle Bladen als die van. Gras. Vyf Blaadjes maakten het algemeene Omwindzel van de Kroon uit, en de byzonde- re der Kroontjes- waren Gefternd , ten hal. ven in zesfen gedeeld, Zy hebben zeer lange Steeltics, 4) Haa- (2) Buplearwm Involucellis coadunatis, &c. Bupl. Alpi- num, HALL. Helv, 438. T. zo, Pesfol. Alpina anguftifolia media. C. B. Pin. 277. Prodr. 129. BURS. VI. se (3) Bapleurum Involucellis coadunatis &c. Bupl, Fol, en- guft. Sc nervofis. HALL. Helu. 438 Perfoliata Alpina Gramie neo folio, C, B. Pin. 277. Sedum Petrxum Bupieuri folio PoN. Bald. 247. B 3 M, DEEL. VI, rum. 1140 erraumi Zie Vv. Augen, et de d Be Vv inns. LangUla= dig. 22 BESsCHR'Y VIN Ge DÊR — ) Haazem- Oor. met vyfbladige ronde Om- er nt het algemeene driebladig Ey- rond: de Bladen omvattende, id Hartvormig. Ein En ent ef BaunuinNus,-waar van het Groote op de Py« reneen door. BursEnRUS shet Kleine op de Bergen van Wallifer Land gevonden is. Die lastfte heeft de Bladen aan den Wortel Gras- achtig, twee. of drie Duim lang ;de Stengertjes een Voet hoog. Het andere heeft de. Worel: bladen Lancetvormig, lang :gefteeld ; de Steng- bladen breeder en gehockt, / ; (5) Haazen- Oor met vyfbladige Eyronde Om- windzeltjes ; het algemeene byna vyfbla- dig: de Bladen de Steng omvattende, EN edad Deeze, die de-onderfte Bladen gefteeld heeft ende bovenften doorbladig „, groeit op de Swit- zerfche Alpen en by-Gottingen volgens den hetook in de El _ Heer Harren, Men vindt zas, op hooge Gebergten. Het wordt Breed- bladig Berg- Doorwas genoemd. De Steng is een Elle hoog. (6) Haa- (4) Bupleuram Involacellis pentaphyllis &c, Perfol, Alpe _ anguftifolia major. È, B. Pin. 277» Prodr. de, minor, Jide, (5) Bupleuram Involucellis &c, Bupleurum Pol. imis pe s-- HALL. Melv. 43%. Perfoliata montara latifolia. G, B. Pin. 277. Perfol montana, CAM, Hort. 120, T. 3%. MAPP. Alte 4Ge Eh es pppn ej meg eee pr OL pie ij eere en en gn KROONTJES-KRUIDEN; | 23 €6)-Haazen-Oor met vyfbladige fpitfe Oe, WV, aindzeltjes, het algemeene byna vyfbladig: yr 1 de Bladen Lancetvormig , de Steng bogtig. Hoor Deeze Soort , die in * byzonder den naam ie: van Haazen- Oortjes in Duitfchland voert, zou Felrornnst die met rondachtige Bladen of de allergemeen- ee fte zyn , Van C. BauminNus. Ondertusfcheri heeft het Maazen - Oor met geele Kroontjes & van J. BAUHINus, niets dat naar ronde Bla den zweemt. TouURNEFORT merkt aan , dat by fommigen de onderfte rondachtige Bladen zyn weg gelaten. De befte Afbeelding zou by TraAgus voorkomen, waar van Cor puszig bediend heeft tot de befchryving van zyn J/o- pl:yllon , gelyk by dit Gewas noemt. Zulks fchynt gelykbladig te betekenen; doch dat is volftrcke tegenftrydig : want de onderften Bladen zyn gerond Lancetvormig , de Stengbladen worden paar boven langs hoe fmaller en zyn fpits ge= punt, In de gedagte Afbeelding by Tracus vind ik dic geenszins Zeisfenvormig, gelyk zy by J.BAuHIiNus zo blykbaar zyn, Het heeft kleine Kroontjes ‚ maar een taamelyk hooge bog= tge- Steng. Dezelve is paarfchachtig , meest (6) Bapleurum Involacellis &c, Bupl. Fol. Rad. pedunculae tis, GUÊTT. Stamp. 59e Bupl. Fol, petiolatis &c, HALL. Helv. 439. Bupl, Fol. fubrouundo £. vulgatis@mum. C. B. Pin: 278, Aurieula Leporis Umbellâ luteâ. J. B. Hifl. Ill. p. 200, f° r. foph Plum, Coup. Hift, 69. Herba Vulneratia, TRAG, ae ik. Eke 7 Bá UH, DEELe VIII. STUK, rr BESCHRYVING DER \V. met zeven Kroontjes , die hoog geel zyn; vol- AFDEEL. gens LINNAUS. ziöden, Wat de gemeenheid van dit Kruid aangaat : STUK. hetis zekerlyk gemeener , dan onze Ridder zig weeg: fchynt verbeeld te hebben. Zyn Ed, fchryft er de Haagen van Misnie en ’t Wallifer -Land tot eene Groeiplaats aan toe. Men vindt het in vers fcheide deelen van Duitfchland; in Vrankryk omftreeks Parys „ in de Elfaz en in Provence. Tragus bevondt , dat men het Wondkruid noemde, en HALLER merkt aan , dat men het Afkookzel voor een Koortsmiddel houdt (*). wir. (7) Haazen- Oor met vyfbladige fpitfe Om3 rs men windzeltjes » het algemeene driebladig ; het Tandig. miadel- Bloempfe hooger, de Takken wyd. gemikt. ze Dit is een zeer klein Kruidje, groeijende op de Alpen van Wallifer- Land ‚op de Rotfen van Italie en op de Gebergten in Provence, als ook by „Montpellier, Het heeft de Stengeties maar een Han ” » fterk getakt, met zeer kleine Kroontjes. De Ponn Omwind- zeltjes, van ieder Kroontje , zyn vyf bladig , ge= baard en ftyf. (8) Haa- (*) Door den Heer BERGIUS is een Kaapftb Haazen- Oor , kf zeer naa komt aan deeze Soort „ befchreeven. Cape ii Bupleurum Invol. gc, Bupl, Fol. Gramineis &c. HALLe Helv. 438. Perf. minor anguftif. Bupleuri folio, C‚, B, Pin. 277. Perfol, minima Bupleuri Palio, Cor, Eepir, IL, Pe 34 7. 47 KROONTJES-KRUIDEN. 25 (8) Haazen- Oor met famengeftelde en tevens IV. N enkelde Kroontjes. ArDEzre Ta Spanje groeit deeze , die naar de voor-en gaande Soort veel gelykt , hell naauwlyks voor vri eene Verfcheidenheid kan worden aangezien. Sonicanpa- (9) Haazen- Oor met vyfbladige dd Halflamen: ge, langere Omwindzeltjes; het algeme ne° nu driebladig ; de Stengbladen Lancetvrnig Ramos: Deeze , groeijende in Switzerland en op de; aman Pyreneefche Bergen , heeft degelykenis van ken Ranonkel , zo LoBer aanmerkt, De onderfte Bladen zyn fmal , de bovenften langwerpig Hart- vormig, de Steng omvattende, gelyk uit de Af- beelding van J. BAumiNus blykt. Hy noemt het Bupleurum met Grasachtige Bladen. De Steng is omtrent een half Voet hoog en de Blom- setjes zyn, gelyk in de anderen, geel. (10) aen: Oor mes. een byna naakte gegaf- fel- Rl, (3) Bupleurum Umbell. compos, sc, Am, Acad, II, p. 405. (9) Bapleurum Involucellis &c, Bupl, Fol. amplexicaul. &c, H, Cliff. toa. HALL. Helv, 437e Re Lugdb. rio, Pecíol. Ads pina anguftif, minima. C. Be Pin. 277. Prodr, 130. Perfe Gramineum &c, kOB. Jlluflr. 137. PARK. Theatr, 335. Te 338. J. B. Hijl, IL. p. 199, (io) Bapleurum Caule dichotomo fubnudo &c, Bupl. Fol. Lanceolatis rigidis &c. Re Lagdhe zo. SAUV. ddonsp, 76. GOUAN Afonsp, 133, GER. Prav. 233, KRAM, Auf?r. 69. Jacq, Vind. 47. Bupleuram Fol, rigido. C. B. Pin, 278, Bupl, alt. latifolium, Doo. Pempt. 633. LOB. Icon. 456. JE. DEEL. VIIIe Srugs 26. BESCHRYVING DER rs 5 felde Steng en zeer kleine alie € Omwind VL zeltjes. Hoorp. STUK. In. Duitfchland is deeze, die naar de 7. esde Twewy- Soort veel gelykt, zo wel thuis als in Langue: Eet, dok by Montpellier en in Provence. Men vindte ze,onder den naam van Breedbhladig Bupleurum , by Loper en Dovoneus afgebeeld, De Steng is omtrent.twee Voeten hoog, bezet met zeer kleine finalle, fpitfe Blaadjes ; terwyl de Wortelbladen- breed Lancetvormig, geribd.en ftyf zyn, en veel naar Haazen- Ooren gelyken, De end-Kroontjes zyn in tweeën of drieën gedeeld ‚ met even zo veel Kafachtige Blaad- jes; de byzondere klein en zesbloemig. Volgens nader Waarncemingen zyn alle de ‚ Bladen, in deeze Soort, Lancetvormig, geribd, átyfen gefteeld: het algemeene Omwindzel be- ftaat uit drie Elsvormige zeer korte Blaadjes; de byzondere zyn kort = Borftelig. XL. C LI EEn Oo met enkelde over hoekje ; veer wege oontjes. p' ee - Dundladg. _Deeze in Duicfchland. Len Vrankryk, Italie , als ock in Switzerland voorkomende , | heeft , Cr) Bapleuram Umbellis fimplicibus alternis Sc, Bupl, Fol. Lin. acur, fesfihbas, H. Chifà 104, R, Lugdh. t10d GBuan Monsp, 133. GER. Prov, 234. KRAM, Aufir. 70, Jacq. Wind, 43. Bupl. tetiunr minimum, Cor. Eepbr,. B Pp. 84 To 247. Bupl. anguftisfimo en C, B, De KROON TJES-KRUIDENS 27 heeft, volgens den Heer HaLreEr,een Voet ä Iv. hoogte. Het Stengetje is van onderen tot bo- Kr dd ven met Kroondraagende Takjes bezet , enmet Hone: ftyve, lange, fpitfe, zeer fmalle, Grasachrige "Tee Blaadjes. De Kroontjes, die uitde Oxels voort- komen, zyn zeer klein, als Aairtjes , en hebben een driehlktlie: kort Omwindzel; terwyl die van de byzondere Krobntjes Borftelig « en ook kort Zyn. _(r2) Haazen-Oor met een opgeregte hans XII. de Steng, Liniaale Bladen , driebladige Ean Omwindzels en vyfbladige Omwindzeltjes, Biesachtig. Deeze Soort, in Provence en in Piemont waargenomen, heeft de Bladen Elsvormig. Het Stengetje is maar een half Voet hoog. In Swit- zerland fchynt zy ook te groeijen. Een derge- Iyke vonde ForsKkAoHL by de Dardancllen. de: de girlie » in dic nk belde _ I sa Haazen nn » at Drie 2 iss met xm, Slomp Eyronde effenrandige „Bladen. zeen: Dee-neefterig. (rz) Bapleurum Caule ereto paniculato, Sec, Buple aan, angutifolium, MAGN. Jlonsp. 42. ALL Nie, 192, GER. Prave 234. Te 9e re anguftifolium, Don, Pempt, 474: HALLe Helv. 439. 10, (13) ‚oled Frutescens Fol, obovatis ge, Bupl. Fol, obverfe Ovatis&ec. H. Ciiff, vore. Lazd, 109, SUV. Afonsp, „$e. GOUAN Morsp. 133, Selcli „Athiop, Salicis folia, C, B. Pin. 161. Sefeli Zshiop. Frutex, DOD, Pomp, 312, GER Prov. 134. Ile DEEL: vliL STUE« 23 BESCHRYVING DER Deeze Soort, in de Europifche Tuinen groei- jende, maakt een Heefter van twee Ellen hoog- te, met Houtige bruine Stengen , en heeft lang- werpige Bladen, van gezegde figuur , bleck * groen : de Kroontjes hebben geele Bloempjes: de Wortel is lang en blyft over , gelyk het Gee was, dat in de Koninglyke Tuin te Montpellier altyd groen is. Men heeft ’er den naam van Ethiopifch Sefeli aan gegeven , volgens de Ou: den. Misfchien zal het uit de opperfte deelen van Egypte afkomftig zyn. Het groeit van zelf “by Marfeille en elders in de Zuidelyke deelen Iv. Bupkurum Fruticese gens, Heefter. achtig. van Provence , als ook in de Levant, op vog. tige Steenachtige Gronden. (ra) Haazen-Oor, dat Heefterig is, met Li- niaale Bladen , hebbende algemeene en by- zondere Onwindzels, Op Bergen en hooge Heuvels by Aranjuez in Spanje groeit deeze Soort , volgens LOEFLING; overvloedig. _Zy heeft Houtige Stengen van wee of drie Voeten hoog , met korte ecn; twee … _Biesachtige Takjes en Bladen als van't Vlafch , zeer glad. De Omwindzels, in de voorgaande Soort ‚ door hem in Portugal wild gevonden , ontbreekende, deeden hem vaftftellen „ dat het cen andere moeft zyn, (15) Haa- (14) Buplearum Frut. Fol. Linearibus Sc, Am, Acad, IV, pe 269. LOFFL. Jtim. 134 ‚ 188. Bupl. Hiep. Arborescens Gramineo folio. TOURNE. Jn?. 310, Bupl, Fruticans anguftie fol. disp. BARRe ar, Te 1255. _ KROONTJES-KRUIDEN, 25 “{15) Haazen-Oor, dat Heefterig is, met de Woorjaars - Bladen meervoudig verdeeld , IV; Arns vlak „ ingefneeden 5 de Zomer - Bladen oorp- Draùdachtig „ hoekig , in drieëngedeeld, STUK. XV. De Winterbladen zyn als die van Peterfelie , 4; ‘de Zomerbladenals die van ’t Priemkruid. * Om- windzel beftaat uit verfcheide Elsvormige Blaad- jes, onder famengevoegd , die afvallen : de klei. ne Omwindzeltjes zyn vyfbladig. Ook zyn fom- mige Kroontjes enkeld, anderen famengefteld., volgens den Heer Linnaus. Het Loof der aangehaalde Kaapfche van den Heer J. Bur- MANNus verfchilt aanmerkelyk. Ook wordt door deezen van gedagte Winterbladen geen ge« wag gemaakt : dat zonderling zou zyn, indien het dezelven , zo verfchillende , gehad had in de Hortus Medicus alhier; alwaar het, zo zyn Bapleurum difforme, Wanûiale ti eN Ed, aanmerkte, met gemak werdt voortgeteeld. EcHIiNorHOR A, Stekelkroon, De zydefinefe Bloemen zyn Mannelyk of ón- vrugtbaar , de middelften vrugtbaar in dit Gee flagt , 't welk een enkeld Zaad draagt , in de vergroote Kelk beflooten. Het heeft twee Soorten, beiden Europifche ; paamelyk. dee (1) Stex (15) Bapleurum Frut, Fol. Vernalibus decompofieis 8rc, Bu- pl, Fol. Radicalibus pinnate-incilis &c. R. Lugdb, 110. Bupt. Frurescens Fol, ex uno punto plurimis Junceis tetragenis, Bona. Afr. 195, T.71, f. 1? Ue Dar, VII, STUK, so BESCHRYVING DER | av. (1) Stekelkroon met effenrandige Blaadjes dia Ar: Elsyormig gedoornd zyn. Hoorp-__ Gegoornde Zee « Venkel heet deeze by Dopos L N&AUSs, die aanmerkt , dat menze-aan den Zee- pien Kant. der Zurdelgke deelen vap Europa vindt. Gedoam-L,oBEr noemt dit Kruid Zee- Pinfternakel om dat de Wortels ’er den Smaak vanhebben, wor= dende van het Landvolk, aan de Kust van Lan- guedok » zegt “by. ‚ tot Spyze gebruikt. Het _groeit ‘er „ onder de Kruisdiftel, aan de Dui- nep. De Steng is hol en uibegroefd, anderhal- ve Elle hoog ‚ als met Knoopen , uit welken op zyde de Bladen voortkomen , die aan een dikken Steel met gepaarde , final verdeelde, Vinblaadjcs bezet zyn, welke aan *t end fcher= pe Doorntjes hebben. Ook is het Zaadhuisje met punten , t welk de Kroon ftckelig maakt, an (2) Stekelkroon met inggfieeden ‘ongedoornde | 1. uifolide 3 eden Blaadjes. Ed a AH dga Aere (3) Echiwopbira Fotiotis EE lais f Syft. Nat. Xlls Gen. 325. pe 2040. Vege XU, Gen. 329. pz 226. Caucalis Caule Lignofo &c, R. Dagdh, 96, SAUV. Afonsp, 258. GOUAN Afonsp. 133. GER. Prov. 231. Crithmum mae fie. fpin. C, B. Pin. 238. Crithmum fpin. Don, Pempt, 705. hek marina. LOB, Jeon. 710, TOURNE. Jnfl, 566, Tè „LOUR- in aid Foliolis incifis inermibus, Echin, Fol, _s pr Waci, Ultr, 200, Caucal, Caule Lien Fol, inciûs. R. raed. 96. Pastin. fylv. anguftif, Er. cchinato. C, B.P, iste Fafks Echinopho ra Apula. Cor. Eepbr, 1. Ps s3. T. 101, Echiae Paftin, folio, zoen, Infi, 566, = a zerorger nr ends nr ero ee ten ee rd einer ar Vr sen KRooNTyrs-KrRuIDEn. zt -TourNErorr geeft de Bladen van Pink-_ IV. ffnakels aan deeze, die ookin de Europifche A*er ze Tuinen voorkomt, dvd insgelyks een over* Bisörn. blyvend Kruid. BAG minus hadt hetzelve van °TUEe_ Cor uMNa gekreegen „ door wien,het aande 97% Zeekust van Apulie, in ’t Ryk van Napels, se zoute Gronden, gevonden is en afgebedid, OHAssELQUIST ras pta Naar wylen ‘den Heer HAssELQUIST, door “zyne Ônitilekkingen in *t Beloófde Land én: în Egypte vermaard , is door Bid, dit Geflagt gedoopt. ‚Het heeft geftraalde Bloemen » met de mid- Rand tweeflagtig ì brengende deeze dubbelde plätte, ‘ovaale, in de omttek gekartelde Zaad- jes voort: terwyl de vrugtbaare Blommetjes van de Schyf enkelde halfronde, holle ZLaadjes uit- gekroond zyn. De eenigfte Soort „, Eeyptijche gebynaamd , heeft haare Groeiplaats , zegt de Ridder, in? ruf ek Arabie, Zyn Ed, heeft evenwel dien bynaam in sali, Oofterfche veranderd. De Oofterfche Pinflerna- es kel van BuxrAuM zou mooglyk hier toe be- hooren kunnen. Doktor HasskErQuisT vondt dit Kruid in Arabie, zynde twee Voeten hoog. ê 7 Hes Bi Hastelgeitia, Sy? Nat. Voeg. XllLe Gen. zarepe 226, Plant. 217, Am. Acad. IV. p. 379. JACQ, Hors. Te 87 II. DEELe VII, STUK, ‘Tv. AFDEEL. Floorp- VSyrifch. LA Tordylivns riacum, 52 BESCHRYVING BER Het hadt een ftyve Steng , witachtig ruuw ; met gefteelde Vinbladen overhocks,;en een Kroon van tien kleine Kroontjes ‚ met witte Bloemen. De Omwindzels waren. Elsbladig. ‚ TorpDvyrriuvuMme. Krielzaad. In dit Geflagt zyn de Bloemen geftraald en allen tweeflagtig : de Omwindzels lang en on- verdeeld : de Vrugt beftaat uit twee platte ovaa- le Zaaden, die een breeden gekartelden Zoom hebben; weshalve ik het Krielzaad noem. Het bevat zeven Soorten , meestal Europi- fche Planten, als volgt. (1) Krielzaad met de Omwindzels langer dan het Kroontje. _ De vermaarde Rauw or r heeft deeze Soort in Syrie gevonden ende Zaadendaar van aan de Kruidkundigen in Europa bezorgd. ’t Gewas is klcin, doch heeft de Zaaden groot en met cen gekartelden Zoom , ie gezegd is, De Bladen komen met die- der … overeen. (2) Kriel- (1) Tordylium Involucris Umbellâ longioribus, Sy/, Nat, XII, Gen. 327. pe 204 Veg. Xlll. Gen. 330. p. 227, He Clif, Ups, R, Lugd, 95. GOUAN Mon:p, 134. GRON, Orient, ‚78 Tordylium Syr. humilias &c. Morts. Hi/, 11t. Pe 317. S. 9. T. 16. f. 7. Gingidium Fol, Paftinacz latifoliz, C, B. Pin, 151 Gingidium primum, Dop, Pempt, 6zo, Tordylium minus limbo granaläto syriacum, TOURNE, Jn?, 320, Te 370, 7 KROONTJES-KRUIDEN. 33 (2) Krielzaad met de byzondere Omwindzeltjes -IV. van langte als de Bloemen , de Blaadjes me Eyrond en gefnipperd. Hoorn- STUK. Deeze , bekend by den naam van Se/eli Cre- 11. ticum, groeit in de Zuidelyke deelen van Eu- Klass ropa, aan de Wegen. De Grieken hebben de- Gemeen, — zelve Tordylion genoemd, Het Kruid wordt naauw-_ lyks een Voet hoog , en heeft enkeld gevinde Bladen, die Eyrond en Tandswys’ ingefheeden zyn, brengende dergelyke Schildachtige Zaaden voort. Men heeft ’er een Pisdryvende kragt aan - toegefchreeven, (3) Krielzaad met gefleufde rimpelige geplooide ema; Zaaden, het algemeene Omwindzel eenbla-nam. dig en op ’t meest in drieën gedeeld. Deeze , reeds onder den naam van Preemde Caucalis by C. BAuHiNus- bekenden door CAMERARIiUs afgebeeld , verfchilt van de anderen grootelyks door de geftalte der Zaaden, die echter ook zeer zeer fraay zyn, De geheele Plant bevat een zoete Melk en fimaakt naar Sellery, D (a) Tordylium RR, partialibus &c, H. Clif, Ups. A. Lugdb, Mat, Med, SAUV. Monsp, 230. GOUAN Monsp. 134» GER. Prov. 235. Tordyl, Nate minus. TOURNE. Inf, 320, Sefeli Rag minus, C. B. Pin, 16r. Sefeli Gretie cum. Dop. Pempt. (3) Tordylium germinibus fulcatis Be. Cancalis peregrina Semine rugofo. C. B. Pin, 153 Caucalis_ Hispanica. CAM, Jort, 37. Te 11. il. DEEL, VILI. Srug. / 34 BESCHRYVING DER IV. De Bladen zyn als-die van Kervel, Het alge- Vie meeue Omwindzel heeft «drie of minder; het Hoorp- byzondere op ’ hoogft zeven Straalen. De STUK. Groeiplaats is , volgens ARDUINU Us, in het Ooften. iv.» — (4) Krielzaad met de Kroontjes ver-van elkan= pt rg der , de Vinblaadjes dende en n gefnip- Apulifche perd, Deeze , in Apulie en elders in Italie groeï- jende, is door CorLUMNA afgebeeld, als ook door den Heer JACQUIN. Men vindtze a}- lerkleinft Cretifch Sefeli genoemd van C. Ba v- minus. Ieder Kroontje heeft drie rand-Bloemp- „jes grooter of geftraald, v, (5) Krielzaad met getropte geftraalde Kroontjes Elec: ses U Lamncetvormige en neen peer, Blaadjes. Deeze komt niet alleen in Italie, op Seben- achtige plaatfen , voort, maar zy groeit ook in Langugdok en Provence aan de kanten der Ak- en Enten ee Lé (4) Tordyliur: Umhellulis remotis 8&c. H‚, Clif. go, Re ‘Lugzdb, 94. Tordylium Apulam minimum, COLUMN, Ecphre Te p. 122, T. 124. Sefeli Cret. minimum. C. B, Pin, 161» Jacq. Hort. T. 53. (Gs) et en confertis radiatis &ec, H‚ Clif. oo R. Lugdb, 9 v. Monsp. 230 , 259. GOUAN Alonsps 134. GER. Prov. ik. daal Riv, Pent, 1. Cancalis ma- “mima &c. C. B, Pin, ss2e Cauc. major. e Hift, ie p. teke sefeli Creticuimm aaajus, C. B, Pin. 161, K BOONTJES KRUIDEN. 35 keren, en. Wegen. Men vindtze Groot Sefelivan IV. Kandia getyteld by Bauuinus, en Grogje “yr Caucalis met gedoornd. Zaad. ’t Gewas heeft Hoorn- een geftreepte ftekelige Steng: de Bladen be-°TU& flaan uit zeven ruige. Vinblaadjes , het ende-« den lingfe eens zo groot; de Kroon beftaat uit Stee- len veel langer dan de Bladen , en de groote meeft uit negen kleine Kroontjes: de Omwind- zelszyn vyfbladig, Elsvormig; de-Bloemenge- ftraald, wit van onderen rood; de Zaaden rond- achtig ‚ famengedrukt „ftekelig, met een ver- dikten, gedoornden, rooden rand of zoom. (6) Krielzaad met getropte Kroontjes en Ey- _ wr. rond Lancetvormige Vinswys’ ngeneee aen den Vinblaadjes. ype Dit is een gemeen Onkruid op de Akkers en - aan de Wegen in de Noordelyke deelen van Europa , zelfs in Sweeden ; hoewel men het cok in de middelfte en Zuidelyke deelen aan- treft. Men noemt het in onze Nederlanden, daar het niet minder gemeen is, Akker - =Klisfen. De bynaam Anthriscus behoort tot de Naalde. Kervel, waar van hetzelve grootelyks verfchilt, In (6) Toraylium Umbellie confertis Sc. Hi Clif. FL Sacco R. Lugdb. 94. Cauca ucaiis Umbellà conferrâ &c. Gur. Stamp. 1. p. 81, Crucalis Semine aspero Flosc. rubentibus, GC, B. Pig. 152, ICON, Prodr, go, Gauc, minor Flore ru- hente. Moris, Hift. Il. p. 308. 8 9e Te 14e f. 8, Daido Cus annyus minor, Flor. Reg TOURNEE. Jafl, 308 : a a] aad 1. Deer. VII STO, 6 BESCHRYVING DER „IV. In Switzerland groeit dit Kruid, met zyne ruu- ri we Stengen , zode Heer Ha rrLER aantekent, Hoorp- tot vyf Voeten hoog. Hier is het, aan de We- Een gen immers , veel laager. De Bladen zyn ook wee n >: . wige. ruuw „ donker groen , in * geheel driehoekig , met de buitenfte Vinnetjes breeder. De alge- meene Kroontjes zyn klein, plat en gedrongen : zy hebben maar ééne of geene Straal, de by- zondere vyf fmalle Straaltjes De Beten, dike wils roodachtig gekleurd , zyn Mannelyk en Vrouwelyk; daar op volgen Eyronde Zaadjes, met drie Streepen gewiekt en vol van korte roode Stekeltjes (*). vi. (7) Krielzaad mee enkelde ongefteelde Kroon- lan tjes , de buitenfle Zaaden Stekelig heb- Kuoopige bende, _…_ ‘By het voorgaande , aan de Wegen en Op de Akkers , komt fomtyds een Onkruid voor „ dat de Stengen knoopiger en aan die Knoopen on- £*) Deeze befchryving van dit Kruid , door den Heer HAL- LER, vern met die van LINNZUS Aant. p. 350 Over: eenkomende , en, zo wel ten opzigt van de Bloemen als van de Zaaden, groote'yks afloopende van de Kenmerken van dit Geflagt „doet my verwonderen , waarom het niet liever In ’t volgende geplaatst zy. TOURNEroRT heeft dit en de volgende Soort, wegens de Ee van ’t Zaad, tot het Geflagt van Daueus hetro (7) kr de Umbell, stketnes fesfilibus &c. H. Ups. Cliff." R. Lugdb. os. DALIB. Paris 85. TOURNE. Paris. 18. Caucalis nodofa Echinato femine, C. B. Pin, 153. Predr. 30, J.B, Hifl, UL p. 83. KROONTjJEsS-KRUIDEN, 37 ongefteelde Kroontjes heeft van dergelyke Blae-_ IV, menen Zaaden. M rerse heeft het in Vries-*® sen land; ik beb het hier in Holland gevonden. Het Hoorpe is door J. BAUHINUS, als naby aan het, voo“ TUKe rige komende, zo niet eene -Verfcheidenhcid. 257% daar van zynde , aangemerkt. Zyne Afbeelding nogthans deugt nict. C. BAUurHINuUSs heeft het byzonderlyk befchreeven.. Hy. hadt. het van Parys bekomen , zegt TouaRNErORT alwaar, het zeer gemeen is aan de kanten der Wegen. Het Zaad van de een en andere komt dikwils onder ’t Koorn, CA ucaAL rs, Doornzaad. De Blommetjes zyn geftraald, de middelften Mannelyk of onvrugtbaar £ zy-hebben de Bloem- blaadjes omgeboogen uitgerand ; en geheele Om: windzels. „De Vrugt is met. Borfteltjes ge- doornd. Zes SOE, EE altemaal Europifche „ vallen. in die Geflagt, naamelyk alg osb serwis GG) Debra met alle Omwindzels vyfoladig; LL het ééne Blaadje eens zogroot. en Dee. ra, Groothloes (1) Cazecalis Involuctis versele) fr Es Nat. Xl mige, Gen. 328. pe 205. Veg. XIII, Gen.-33 z7. H. Cliff. ox. KR. Zugdh. os. GOUAN Monsp, 135. pr vire Umbêllà cor fertâ &c. GER. Prov. 237. Cauc, Inv. univerfali ern Bec. FL, Suec, 225. DALIB. Paris 84, VAILL _» Gaucalis Involuczis latifoliis, Hatr. Helv. wis. Then Arve echinata magno Flore. C. B. Pin. 152, Echinophora lore mage Ile DEEL VIE, STUK, 38 BESCHRYVIKG DER Arseen Deeze voert eigéntlyk den naam van Caucd- lis, een Woord by HipPocRATES bekend Hostip en van Droscoripes gebruikt voor een STUK, __Móeskruid met welriekend Zaad, De Franfchen en “ roemen her Bafterd en de Engelfchen Wilde Péterfelie. Het heeft ruige Stckelige Zaadkroon- tjes , waar van het Zaad als Klisfen aan de Kleeders bangen blyft, en hierom hebben fom- migen het Echinophora getyteld. Het groeit niet alleen in de Zuidelyke, „ maar ook in de middel. ‘fte deelen van Europâ, wild aan de Wegen én op de Koornlanden, wordende in Duitfchland, Engeland en Sweeden…, ja zelfs aan de Maas: en elders in de Ooftenrykfe Nederlanden ne den. iii Het is, volgens den Heer Harrer, in Switzerland een laag, gearmd, verfpreid Kruid, dat de Bladen ruigachtig en zodanig Verdeeld heeft, dat menze drievoudig gevind mag noemen, Aafi de gemeenen’ Bladfteel , naämelyk , ftaan Vinswy: ze andere ammo endeeze zyn met „welke : wederzyds drie Vin- ve in tweeën of in „drieën velen 2 ZyDe Het heeft groote witte > Kroonties ‚ wier algemeene Omwindzel drie of vierbladig is : het byzondere heeft drie groote en twee of drie. zeer kleine Blaadjes. Van de c ; Bloem ed ed taagno, RIv, Pent, 25. Echin, pycnocarpes. bne Btpesdre Br; Pp. 9Ie T, 94e Caucalis. Doo, Pempt. 790, Caucalis albo Eloi — Í vuigaris. LOB. Je, 723. KROONTJES-KRUIDEN, «59 Bloempjes zyn de. büitenfte Blaadjes wonder- baarlyk,groot (*), en geeven dus veel Sie aan ’t Kroontje. Het Zaad is groot, met lange Hooi. flappe Stekeltjes, (2) Doornzaad met de Kroon driedeelig onge- Mladerd: de Ee driezaadig en drie- Sn b Daucoides, Ww …$ . Tot deeze Soort wordt door Ols dat zonderling is „ de Caucalis , die het alge= meene Omwindzel van langte als de Kroon én Lancetvormig heeft „ van Linneus, t'huis gebragt. “Het zelfde doet de Heer Govan, die dezelve by Montpellief , alwaar de voor. naamfte Groeiplaats fchynt te zyn , heeft waar- epomen- , en verhaalt ‚ dat- de Straalen der Omwindfelen Vliczig gezoomd zyn. ’ Is zeker , dat hier de Caucalis met Wilde Wortel Bladen IV. raad: AFDE. Digyria, TICie kruidig, en een groote-gedoornde Vrugt, van Macno-- LIUS, te betrekken zy, De Bladen zyn wel vet la. GENT EE TN DER maar aa % *) Harz. Helv. uts zegt, Peralum externum mirifict maa fusz doch GERARD zegt van twee groote Bloemblaadjes; *t welk ook uit de fraaije Afbeelding van MORISON, S: 9. T. HAER SS nn, te blyken : ten ware dit Bloemblad in tweeën verdeeld m (a) Cautalis moun trifidis aphyllis 8e, Mant, 351, H.J Clif, or. H, Ups, 58. GER: Prov, 236. GOUAN Monsps135e Cauc, Dauci fylv, folio echinatomagno Fruêtu. MAGN, AMlonsp, 292. TOURNF. Jeff, 303. Echinophora tertia leptophylla pur- pured, Cor, Eephr, Lp. 96. T. 97% C 4 IL DEEL Vils STUK. - hd | 40 BESCHRYVING DER IV. __máar dübbeld gevind ‚ doch hebben de Vinret- lid jes diep verdeeld in Liniaale Slippen, wyd van Hoorp: elkander, Derhalve noemt CoLUMNaA ze, de Derde Smalbladige paarfche Stekelvrugt. Vol. sdi “gens GeRrarpD behoort hier de Breedvrugtige _Caucalis van den Ridder, “mt. (3) Doorhzaad met de algemeene Kroon drie- Lorifolië, deelig , de byzondere Kroontjes vyfzaadig ; i ad Vinblaadjee Zaagtandig. „Hier worden de Breedbladige Akker- Klisfen van C. BAUHINUSs Lappula Canaria by zyn — Broeder geheten ‚-t'huis gebragt. Zy waren te vooren tot het Tordylium betrokken geweest. De Groeiplaats is op de Akkers „in Vrankryk, Itas lie en in ’ Ooften, onder ’t Koorn, De Bladen zyn hier maar enkeld gevind ‚ met Zaagswys’ getande Blaadjes aan een-gemeenen Bladfteel , die ruuw is,zo wel als de Stengen en het Loof, re (4) Doornzaad met het algemeene Onnwindzel Mert „Eenbiadie : de El, de dead. B t ifch wai, : Ee een an Ms he Î De. (3) Cauealis Umbellà univerfali tridà &e, H‚ Clif, gr. Mant, 350. Cauc, Invol, & Involucellis pentaphyilis, Fol. pinnatis. GER, Prov. 237» Cauc. Arv. Echinata latifolia. C. B. Pin, 152. Lappula Canaria letifolia, J.B, Hi?, Lp. Ste Tordyliuma latifoliam, Spe Plant. 345, (4) Caucalis_ Involucro, univerfali &c, Moenn. Epbe Nat. Car, 1742. Vol, VL ps gol. Cauc. Mauritanica vulgari fimie lis fed Semine majore, BE Hort. 127. Per à ie: JA / a N # ij 2Deel PLAAT: XIV. SF KRrooNrjEs-KRUIDEN.- 41 Deeze gelykt naar de Gemeene Caucalis, IV volgens WALTHER US, maar heeft het Zaad bakra grooter. Zy groeit in Afrika en is door den Heer Hoorpe MoEHRING, die haar in zyn Tuin geteeld “TUE. : hadt , óüiftandig befchreeven . maakende cen Pi&smias jaarlyks Gewas van omtrent twee Voeten hoog. En De Bladen zyn in drieën gedeeld en gevind ‚de- Vipnetjes fmal en diep verdeeld hebbende. (5) Doornzaad met witgefpreide Kroontjessde Vinblaadjes van den. tweeden rang fyn en Orva. fmal gefnipperd. Es _ Hier wordt de Zeer hooge Orientaalfche Caüs calis ‚, met Bladen van Ferula, welke Tour- NEFORT in Klein Afie ontdekte , thuis ge- ‚ bragt. Zy was reeds Caucalis genoemd door BeELoN,eninzyne Reisbefchryving afgebeeld, Morrison geeft daar van het Blad en de Vrugt! onder den naam van Hooge Aleppifche met Bla- den als van de Hera en witte Bloemen Dé Blommetjes z | „De Zaaden heb. ben uieftechend ‘Borfteltjes , 3 elke aan ’t end Lymerig geklierd zyn. Sd Doornzaad byna zonder algemeen Ome Vi wind- ri & (s) Cascalis Umbellis patentibus Sc. Alant. 351. cie Pelie Orient, altisma folio Ferulr, TOURNE. Cor. 23. Cauc. pro= cerior Chalepenúis &c. Moris. Heft. III. p‚ 308. S, 9. IJ ide f $. Gaucalis, BELL Ze, Libr. 3. Cap. 49, T. 200, (6) Caucalis Involucro univerfali fabnullo &c. Aant. 351, GER, Prov, 236, Cancalis procumbens. Riv, Pent, Lappula | Cs Ca IL Dser, VIII. Srux, V. Arpzecr. VI. Hoorp- STUK, 42 BESCHRYVING DER windzel, de ande va Vadis, » de Kroon in tweeën gedeeld, De Alder Klisfen ; mèt een kleine Bloem Ki Vrugt, van C. BAumrNus,worden hier bedoeld. Zy groeijen in Vrankryk, Italie, En- geland ven in Switzerland , alwaar de Heer HaArLeEr ‘er zeer fyn verdeelde. Bladen aan toefchryft , ’t welk-niet blykbaar is in de Af- beeldingen van J- BAuuinus en Mor:son, Linneus zegt: de Steng is laag, rond, ag- terwaards rauw: de Bladen zyn dubbeld gevind en ruuwhaairig: de Kroon is tweedeelig zonder Omwindzel: de Kroontjes zyn vyfbloemig , niet geftraald , uit den witten paarfchachtig , eenige Blommetjes onvrugtbaar; met vyfbladige kleine Omwindzeltjes : de Vrugt is Eyrond, gekranst met ftekelige Doornen, die driepuntig zyn, De Plant geeft Melk zegt VAILLANT, Men vindtze in de Velden omftreeks Parys en moog- Iyk ook wel in onze Nederlanden. De--zeldzaamheid der „Kroonrjesdraagende Kruiden in Ooftindie, doet m my hier erhet Gewas hin Plaat vertoonen, dat ik uit Japan ontvangen heb , en ’t welke zekerlyk, fchoon met geen. der Canaria Fl. min. tenuifolia. J. B. Hi?. MI. p. go, Caucalis Arv. echinata parvo. Fl. & Frutu. C. B. Pin, 152. MoRIs. Hi. It. p. 305. S. 9. Te 14e f, 8. HALL. Helv. 448, Gurrr. Stamp. 80, DALIB. Paris. 80. VAILL. Par, 31. XoOURNE. Par, 325e NE KROoNTjEs-KRÜrDEn.. 43 der gedagte Soorten frrookende, tot dit Geflage IV, bëhoort. Ik geef het derhalve den byhdam van £ : Japanfch. De Stengen: van het zelve zyn rond ie, doch-niet hol, een weinig in de langte gegroefd STUK. en ‘eenigszins ruuw ‚ door kleine witte Borftel- Diamime — Haes, ‘c welk al meer en meer ‘haat boven , : in de Kléinfte Takjes, Blal- et Bloëm- fteeltjes ‚ wier Haaïftjes zo ‘lang als de dikte zyn, allen opwaards geftrekt zynde , pläats heeft: De Steng verdeelt ’zig in wyd gearmde Tak- ken, die kleiner Takjes uitgeeven, met Bloem: kroontjes. De: Bladen zyn , gelyk men in de Afbeelding Plaat XLV, Fig. 1, zeer duidelyk ziet, dubbeld gevinid , als «an den gemenen Bladfteel tot vier of vyf paar Vinfteeltj heb- bende, die wederom mer diep ingefheeden Vin= blaadjes bezet ef zelf gevind zyn; als-ook van onder en van boven dergelyke witte Haaïrtjes hebben’, te klein om in de Afbeelding gebragt te w worden. ee b en dj AE | freclen He ‘byzonders , nt zy de Takken van onderen byna geheel en verder half omvatten kunnen , zynde Geutswyze daar toe tot aan de eerfte Vinverdeeling gefatfoeneerd. De groot= fte Kroontjes beftaan vit agt Straalen of Steel- tjes, waar van de buitenften wel eens zo lang zyn als de binnenften ; en hebben een zoge. naamd Omwindzel van vyf of zes korte Bor- fteltjes. De kleine Kroontjes, daar de groote } …_ uit II, DEEL. VIII, STUKe 44 BEsSCHRYVING DER zv,’ uit beftaan, hebben dergelyke Omwindzels, zo ArpeeL, lang byna als hunne Straalen. Het Zaad, pe en: eene ovaale figuur heeft, verfchilt byna van al- stuk. le Zaaden der Beonbies: Kruiden daar in , dat Tweewy- deszelfs Doorntjes Haakig omgeboogen zyn , V5% ___gelyk men die by A , in zulk een Zaadje „dat vicr- maal in langteen dus vierenzestig maal vergroot is , kan befchouwen. Al het overige van deeze Plant is in de Natuurlyke grootte afgetekend, ARTEDIA De Bier DENN KO heeft dit Geflagt bes noemd naar wylen den kundigen Sweed An- TEDI, inzonderheid. door zyn Samenftel der _Visfchen vèrmaard, en wien de Kruidkunde ’ gebruik van het Omwindzel der Kroontjes- Kruiden, in de bepaaling der Geflagten , zo de Ridder ekant, is verfchuldigd, De Kenmerken zyn , Vindeelige Omwindzels ; de middelfte Blommetjes Mannelyk of onvrugt- baar: de Vrugt door Schubben ftekelig. En Ee „De thars-eenig{te Soort (1).s:waar van de Eden Kruidkenner Ra gw OLE het Zaad, op den Berg gefch non ing, d, door Europa verfpreid heeft, is door Tourn Er or T gevonden in Klein Afie, ‚Men (1) Artedia. Syft, Nae. XII. Gen. 329, Ps 205, Veg. Kille Gen, 332. p. 228, H. Clif. 839. Ups. s8. Rs Lugdi, 96. GRON. Or. 81, Thaplia Orientalis Aneth. folio &c, TOURNE, Cor, 22. Ïtin. Ie p. tss. Gingidium Foenicali folio. GE Pin, 151. RA. a se 443 » 466. Gingidium Rauwolfii, CAM, More, p. 67. T. KROONTJES-KRUIDEN, 45 Men houdt het voor ’t Gingidium vanDrosco- IV. RIDES ,datdopr CA MERARIUS isafgebeeld, TE groeijende ook in Syrie, BauniNus, noemt sor het Gingidium met Venkelbladen. ir Het heeft een dunnen. Wortel: de Stengen Pisrier _ zyn zelden hooger dan een Span ‚krom en dun, met Bladen bezet, welke naar die van Dille ge= Iyken , twee of drie Duimen lang. De Kroont- jes zyn anderhalf Duim breed , met een Om- windzel van vyf fmal - Vinnige Blaadjes , langer dan de Kroon, Het Zaad is Eyrond en heefteen breeden Zoom, die als, uit platte Schubben fchynt te beftaan, Daucus. Wortelkruid. De Bloemen zyn iets of wat geftraald „allen tweeflagtig, in dit Geflagt, ’t welk de Zaaden bezet heeft met ftekclige Haairtjes. Het bevat vyf Soorten, als volgt. (1) Wortelkruid met Stekelige Zaaden;de Blad- „5, fleelen van onderen geribd hebbende, Cara. Oor (1) Daucus Sem. hispidis „ Petiolis fubtus nervofis. Sy/?. Nat. XII. Gen. 330, pe 206, Veg. XIII, Gen, 333e p. 228e H‚, Cliff. Ups. Fl, Succ, Mart, Med, R, Lugdh. 97. Ke, Ee, GRON. Virg. 42. Paftinaca tenuifol, fylveftris Dioscoridis vel Deucus Officinarom. C. B. Pin, 151. MOR, Hijt. S, 5. T. 13e f, 2. Paftinaca tenuifolia fylveâris. Dop. Pempt, 679. Log. Jeon, 722. B, Palin. tenuifolia Gativa Rad, luteâ. C, B. Pin. 151. p, Daucus fativus Radice atro- rubente, TOURN. Inft. 307, IE, Daëz, VII, Srum, 46 BESCHRYVING- DER IV. _ Door geheel.-Europa „ zo aan de Wegen als AFDEELe ;n dé braak leggende Akkers-en op drooge Means: Velden ‚ groeit die Kruid, dat men ook over- STUK. _vloedig in Virginie vindt. Het voert in de sTwew) Nederlanden den naam van WVogelneft ; in *t Ita- Jiaanfch en Spaanfch Dauco , in ’t Engelfch Dauke genoemd wordende, naar den Latynfchen naam Daucus , by welken het in de Apothee= ken bekend is. De Franfehen noemen het Panet fauvage of Wilde Pinfternakel , gelyk het in ’ Latyn ook dien naam by eenige. Autheuren voert, De Wilde, waar van de. Tamme Dacta die men Peen of Karooten noemt , waarfchyn- Iyk afkomftig is (*), heeft een ardér en dun- ner. Wortel, doch van den zelfden Reuk, In Moerasfen grocijerde isde Steng, zegt de Heer HaArLrLER, fomtyds zes. Voeten hoog, maar gemeenlyk flegis twee. of drie. Voeten, De Bladen zyn ruig en ruuw; langwerpig en vere deeld in een menigte Vinnetjes, die wederom Vinswyze zeer diep zyn ingefheeden; zo dat menze byna_ Rie mag noemen. Aan ’t end der Strengen komen zeer groote Kroonen , beftaande aan den rand uit mismaak- te (*) Loner flelt dit valt, zeggende dat het zaad der Wil de Katooten , ín een goede Grond en in de Hoven gezaaid zynde, door de kweeking verandert in tamme Peen of-Kâ- rooten; gelyk de Hoveniecs te Antwerpen by Ondervinding hadden. Aruidh. p‚ 833. KROONTJES-KRUIDEN, — 47 te Bloempjes ‚die het buitenfte Blaadje-zeer IV. groot en Hartvormig hebben: maar de binnen. AFDEsLe ften zyn regelmaatig. Het algemeene Omwind- il zel is zo groot als de Kroon, beftaande uit STUE gevinde : de byzondere uit ingefneeden Blaad- melt, jes. De Bloempjes zyn meest wit, dooh fom- \ migen roodachtig en in ’ midden komen ’er dikwils eenigen, die geheel rood zyn , voor. Men heeft 'er ook gezien, die de geheele Kroon roodachtig hadden. BrerYN heefize, by Mentz, met donker paarfche Bloemen gee vonden Bloeijende is deeze Kroon als een Zonne= Scherm uitgefpreid, maar in ’t Zaad fchietende trekt zy zig toe en krygt dus de figuur van een Vogelneftje , waar van de naam ontleend is. Alsdan beftaat zy uit een menigte van Zaa- den, die de grootte byna van een Pisfebed hebe ben, en door de ftekelige ruigte veel naar een Diertje gelyken. Dit Zaad wordt onder de ver- dit Bier geprezen , als een Oitmüintend Mid- : del, om de Stonden en de Verlosfing voort te zetten; als ook tot Waterloozing, De Tamme Daucus, die men gemeenlyk Wortelkruid noemt, is het Loof der zogenaam- de Wortelen, Peen of Karooten. Hetzelve ver- fchilt van dat-der Wilden weinig, doch de Kroontjes zyn veel yler en draagen ook minder Zaad. Van de se, heeft men , Belk ee ‘ve nan 43 nee VREE DER IV. js, die langer en dunner zyn, geel van Kleur, AFDEEL. golyk de Leide Wortelen, welke voor de finaa- 300 kelykften gehouden worden; hoewel de Roode STUK. of Oranjekleurige Hoornfe Wortelen zoeter zyn. wire Daar is veel overleg noodig, om deeze Wor- telen goed te teelen, zo dat zy niet Waterig zyn en een geurigen Smaak hebben, Het is dan geen ongezond Voedzel. Van donkersroo- den , daar TourNerorT van fpreekt, by WEINMANN afgebeeld; vind ik geen mel. ding by de Hovenieren (*). Ondertusfchen fchynt het woord Karoot wel van het Hoog- duitfch Gar Rotkr, datis geheel rood, gelyk de Duitfchers die, volgens Doponé us, noe- men ‚ afkomftig te zyn. Misfchien worden zy in Duitfchland en Vrankryk geteeld. Daar zyn ook Witte Wortels, Poepen genaamd, van de Pinkfternakels verfchillende, Dezelven groeijen fchielyk , maar zyn, wegens de onfmaakelyk- heid , het teclen naauwlyks waardig, en (2) Wortelkruid met Stekelige Zaaden ; het mide Han deljde Blommeije [ es: »onvrugt- BarberifeM5 zû | alfklootrond, Hier (*) Noch ps Harma, noch in het alom beroemde aanleggen van Landhuizen , Lufthoven en Plantagiën, ener bladz. 361 » uitvoerig van de teeling der Geele en Roode Wortelen gefproken wordt. (2) Dasens Seminibus hispidis&c, Daucus Hisp, Umb mag- nâ. TOUENE, In/?. 308. Pat. tenuifol. Rad, & Umb. luteâ: item Sicula hirfuta crispa, Mor. Hit, III, S. 9 T. 13. f, 3, 5. KROONTjJEs-KRUIDEN, 49 Hier behoort de Spaan/che Daucus meteen IV. groote Kroon van TournrrorT: als ook de ÁFDEELe fFynbladige van Morrison met de Kroon en Hoorne Wortel geel; als mede de Siciliaanfche ruige ge-STURKe krulde Wilde Pinfternakel van Boccone. Dr, 25% SHaw vondt deeze Soort ook in Barbarie, Zy gelykt, buiten ’ gemelde, naar de voorgaande zeer. (3) Wortelkruid met effene Zaaden : de Ha. II. Dauc meene Kroon van onderen famengegroeid Pina, hebbende, binden Deeze , onder het Gingidium door fommigen betrokken , heeft haare Groeiplaats ook in de Zuidelyke deelen van Europa, in Barbarie en de Levant. Zy heeft insgelyks , tot grondfteun van de Kroon, een vatten Stoel , waar mede het Omwindzel, dat uit driedeelige Blaadjes beftaat , _ is vereenigd. De Bloemen zyn paarfchachtig en de Zaaden wel En doch niet ruig, zo min als de Steng. Van de Bloemfteelen der Kroon- tjes , als zy droog en verhard zyn , wordt, in de Oofterfche Landen , tot Tandeftookers ge- bruik gemaakt, Het Loof is byna als dat van Venkel gefnipperd. …— (4) Wor- (3) Damens Seminibus levibus &c, Mant. 352, H. Clif. R. Lugdb. 97. Sauv. Monsp. 257. GOUAN Mfonsp, 136. GER. Prov. 242, GAR. Aix, 183, Foenic, annuum &c, TOURNE. Inff. 315, Ging. Umbellâ oblongâ. C. B, Pin. Ist. Giùgidium alterum, Don. Pempe. 702. Visnaga Ging. Ang. LOB. Jcon, 726. II, DEEL, VIII, STUK. be) _BESCHRYVING DER (4) Wortelkruid, dat de Straalen 4 van “t Om= EN windzel plat heeft: de Slippen der Bladen Hoorp- _—omgekruld, STUK, Mes Marrnriorus hadt dit Kruid uit Syrie cigidam ontvangen „ en bevondt het een Steng te heb- biadie. el ben van anderhalf Voet hoog , die rond, ge- ftreept , zwartachtig en knoopig was: het Loof geleek veel naar dat der Wilde Pinfternakelen , doch was glanzig helder groen ; de Kroon wit, en rondom bezet met Blaadjes : in t Zaad fchie- tende „ trokken zy zig famen, en waren Lyme- rig op ’t aantaften. Waar uit bleek, hoe veel dit Kruid van de Kervel verfchilde, daar het nogthans byna de Bladen van heeft. De Wor. tel en het Kruid was bitterachtig, doch zeer gezond tot Maes, Het grocit ook aan den Zeekant van Provence, doch by Montpellier ín Languedok , volgens den Heer Go UAN, zeef zeldzaam. 5) Wortelkruid „ dat de Zaaden driepuntig nn gedoornd haet. | Hier (4) Daucus Radiis Involucri planis 2 Laciniis recurvis, Re LEugdb 97. Daucus mont. lucidus. TOvRNr, Inff. 307. Gine gidium Fol. Cherophylli, C. B Pin, 161 Gingidium MATTHe Comm. 372. T. 373. GER, Frov. z4z. GOUAN Monsp. 136e __Faftin. tenuifolia Marina. MAGN, Dlousp. 199. Paftinaca folio Oenanthes. Boce. Sie. 74 (5) Dancus Sem. vaculeatis. Artedia muricata. H. Cf: 89. jen maj»r Daucoides Tíngitana. Mor, lift, III. p. 3o8- „9 Te ite Fe 4. RAJ Hift. 469. HERM,. Par III, Te title ran altera afpezior platycarpos, CoL, Eepbr, I. pe gs KROONTJES-KRUIDEN,” st Hier zyn thans verfcheide Soorten van Cau-_ IV. — calis thuis gebragt. De eene Verfcheidenheid eid groeit in Barbarie: de andere aan de Oevers Hoorps van de Middellandfche Zee. ’t Gewas komt STUX met het Wortelkruid in veele opzigten over. 25”* een, doch verfchilt allermeest door zyne fterk zn Vrugten , die naar Minkyzers gely- ‚ in het Barbarifchie ‚ alwaar zy paarfche. niin hebben ; doch in dat van Provence zyn de Stekels der Zaaden geelachtig, Lit heeft maar leggende Stengetjes van een halve Handbreed hoog. AMMI, De Omwindzels zyn Vinswyze verdeeld, de Blommcetjes geftraald en allen Tweellagtig; de Zaaden effen in dit Geflagt , bevattende drie Soorten 3 naamelyk 95. Tr 94. Cauc. er shin Eel Eruêtu, C. B, Pin, 153. B, Caucalis pumila Mariti ‚B. Pin, 153. Lappula Canaria &c; J.B, Hif. II, pe 81, Caucalis Umbella bifidâà . GOUAN Jfonsp. 135. Cauc, Invol, univ. diphyllo, GER= Prov. 237. Te. 10. (1) Ammi Fol. infer. pinnatis &e, hak Nat, XII, Gen. 331. Pe 206. Wig, XIII, Gen. ie pe 229. H. Ups. 59. Am- «ii Laciniis Fol. Caul. Lanceolatis. H. Clf. 85. R. Lugdb, 85, SAuv. Monsp. 232. GOUAN, en 137. GEB, Prov, 241. Ammi majus. C. B. Pin, 159, Ammi za ain Dop. Pempt. zo1, LOB, Jeon, 721. ‚De Il. DEELe VIJL, STUK, “ ' 52 BESCHRYVING DER EE Ie den Lancetvormig, Zaagswyze getand; de VI. _bovenften veeldeelig Liniaal. Hoorp- STUK. Dit Kruid, dat by den Grickfchen naam Amar Tweewys mî , met eenigszins verfchillenden uitgang, be- ke kend is in de meefte Taalen van Europa, groeit in Koornlanden en Wyngaarden der Zuidelyke deelen en in de Levant. By Weenen , in Oosten- ryk, groeit het-ook. wild op dergelyke plaat{en, Men vindt het by Doponéus en Loper afgebeeld : doch die verdeeling der bovenfte Bladen niet zeer blykbaar, Volgens den Heer VAN Royen zyn de Slippen der Stengbladen Lancetvormig. TOouURNEFORT heeftze naauw- keurig in Plaat vertoond, De Steng groeit tot cen Elle en meer hoogte , draagende op den top een uitgebreide Kroon, die met zeer korte fyne Blaadjes is omringd. Het Zaad, daar men in de Winkels den naam van Sem. Ameos of Ammios aan geeft, komt van de kleine Ammi, tot het Geflagt van Sif/on betrokken: wordende deeze , a peesjes ‚ Groote Ammi ge- heten, u 7 (2) Ammi met drievoudig gevinde Bladen, de enn Vinblaadjes Liniaal ; het Zaad gedoornd. Egy In Egypte is deeze waargenomen door Fors- KAOHL. De Geftalte is als die der Dille „groen; : a de (2) Ami Fol. fuprade- compoltis Linearibus Semine mu ricato, Mant, 56. KROONTJES-KRUIDEN, 53 de Steng effen geftreept. De Kroontjes beftons IV: den uit tien Straalen en hadden Omwindzels van zg fmalle Blaadjes. De Bloemen waren wit: de Hoorps Zaaden Kruiderig. ee mm (3) Ammi met de Slippen van alle de Bladen u. „Lanceivormig. | glascifen diam, De aangehaalde van 7 Bau mrNos komt ;Zeegroen, volgens hem, voor op drooge Steenige plaatfen in ’c Graaffchap Montbelgard, aan de Grenzen van den Elzas en ’t Hertogdom Bourgondie: De Heer Harren betrektze onder de Planten van Switzerland, De Wortel heeft den Reuk der Krooten ‚ met eenige fcherpheid , en het Zaad is Kruiderig, volgens den eerstgemelden. | en BUNIuM. Aardnoot. a! Diit Geflagt heeft eene eenvormige Boni: een digt getropte Kroon, en de Vrugt, er Iyk in de and: re uit twee aad) es Eyronde dE De eenigfte Soort (£) voert, wegens ie En E pdneae rt mais zer: (3) Ammi Fol, omnium Lacinis Lanceolatis, Guerr.Europilche, Stamp. IL. p. 433. Ammi petrzum glaucifol. perenne, Mon. Hift, 11E. p. 295, Daucus Aug Ben J.B. Hil. IN. p. 58. HALL. Helv. 4 (1) Bunium. Syf. Nat. ef Gen. 33% p. 206. Vége zut. Gen. 535. p. 220, H. Clif, 91. R. Lugdb, 107. Bunium Bul- be globofo. sauv, Monsp. 256, GOUVAN Monsp, 137. GERe Prov. 243. HALL, Helv. 782. Bulbocaftanum majus folio Apii, C._B‚ Pir, 162 Bulbocaftanum, Dop. Pempt, 333 zel 3 WH. DEEL, VAI. deus IV. 54 BESCHRYVING DER Wortel , die naar een Karfteng of Noot ge- ArDEEL. joke, den naam van Buibocaftänom, Zy groeit Goed niet alleen in Duitfchland , Engeland-en Vrank- STUKe ryk, maar ook in onze Nederlanden, alwaar Rd men het Gewas, buiten Haarlem, aks in de Zandige Zaaylanden. Het wordt van de Fran- fchen Terrenoix, van de Engelfchen Zarthnuts of Keppernuts „ en- van de onzen „Aardnooten geheten. Sommigen „willen , dat hetzelve het Bounion van Droscor IDES zou zyn; waar van de Geflagtnaam isontleend, LorEL noemt het Aardnoot der Noordelyke Landen; doch men vindt het ook in Languedok en Provence , en elders aan de Middellandfche Zee; als hak, in Switzerland. Aan dunne Stengetjes komen Bladen voort, die dubbeld gevind en fmal verdeeld zyn, naar die van Zee - Venkel gelykende, Het-heeft groo= te witte Kroontjes ‚ wier Omwindzel veelbladig en breedachtig is.- De Bloempjes hebben de tips pen-omgeboogen. Het Zaad is blykbaar geftreept en. welriekende, De Wortel , Bolachtig rond, is eetbaar en zoet, van Smaak tusfchen Pin- fternakels en Karftengen , metende: voor een zeer goed Voedzel gehouden. BauuiNus heeft een kleiner Soort onder- fcheiden gehad, welke hy uit Engelánd en van Ei Ci Septentrionalium, Los. Jeon, 745. Pancafcoluse. ES Syff. 293. Bulbocaftanum alt, Caule firmore, BABE ke. 60 Ts 24e QeD, Den,” 220, X \ KROONTJES-KRUIDENs- 55 de Pyreneefche Bergen hadt bekomen ;-doch aans volgens den Heer HArLer fchynt dezelve Et alleen-door de fynte der Bladen te verfchillen. Hoorn. Misfchien is ’t deeze ‚welke Doponéu s Klei De ai ne Aardnooten noemt , «en-daar. hy Stengetjes heel Europa : , van maar’cen-Span hoog aan toefchryft; zynde e Wortelen-derzelve , van grootte als Karften- gens-by Mentz gevonden door Lonicerus, Zy waren van buiten bruin, van binnen witse CoN rium. Scheerling. «Halve Omwindzeltjes-,-die byna driebladig zyn « Hartvormige Bloemblaadjes ; vrugtbaare _ Bloempjes en een Vrugtje, dat byna Klootrond is, met vyf Streepen, wederzyds gekarteld, Dus zyn de byzondere Kenmerken van dit mn opgegeven; ’t welk vier Soorten bevat. _(1)-Scheerling met gefireepie Zaaden. gaa 2 _Deeze maakt het zeer bekende en door ge" Geviak: rocijende “Kruid vit, dat mcn, volgens den Latynfchen naam , ín ze nalieifei Cicuta ; in -’t Spaanfch Swa; in ’ Franfch Cigue of wel Ja grande Cigue en in Languedok Jau- (1) Corium Seminibus firiatis, Sy7. Nat. XII, Gen. 333 p zo6. Peg; KIll, Gen. 336. pe 229. H. Clif, od. R. Lapdb. 107. Fl Suee, 226 , 238, HALLe Heiv, 433. KRAM. Auf?r, 72e GOUAN Afonsp. 137, GER. Prov, 243, Cicuta major. Co B Pin, 160. TOURNE. Znf?, 306, MOR1IS. Hij?. p. 290. S, ge T. 6. fe te Cicutaria major vulg. Crus, Hil. II, p. 2000 Ir, DEEL. VIII, STUKe : 56 BESCHRYVING DER IV. SFauvertasfe noemt. De Engelfchen noemen het ArDEEL. Hemlock; de Duitfchers Schirling en wy Scheer dba: ling of Dolle Kervel ;om dat het fommige Bees- STUK, ten als dol maakt en naar de Kervel min of meer vise Or gelykt.” Het groeit in Velden „ Moeshoven:, Wyngaarden , aan de kanten van Wagns en Slooten en op allerley woefte plaatfen. — … Het heeft eem dikkes-holle, ronde, gearmde Steng, fomtyds wel van agt Voeten hoog. In ’ bleek groen is deeze Steng met paarfche Stippen en vlakjes bezaaid, * welk ’er den bynaam aan geeft en dit Kruid zeer kenbaar maakt. De Bla- den zyn groot, ruuwachtig , byna driedubbeld gevind 3 onaangenaam van Reuk. De Steng is zeer yì weknond en de Kroonen hebben naauw- lyks een Omwindzel: dat der Kroontjes en de Zaaden als in de Kenmerken is gezegd. Dit Kruid, welk het Koneion van Dr1os- CORIDES fchynt te zyn , is van ouds berugt wegens zyne nadeelige Eigenfchappen. De Ats heners-hebben 'er , zo men wil, gebruik van gemaakt ‚ om den vermaarden SocrATES van „kant te helpen. Sommigen hebben zelfs het uit- wendig gebruik daar van afgeraaden ; wegens de fterk verkoelende en verdoovende hoedanigheid. De Ondervinding , echter , toonde in laatcf tyd, dat het, vanbuiten opgelegd, dienftig ware om harde zelfs Kankerachtige Kliergezwellen te doen verflaan ; om Pynlykheden- van allerley foort te verzagten , enz. En, niettegenftaande de menigvuldige voorbeelden , dat het Menfchen en KRoONTJES-KRUIDEN, 57 en Beeften duizelig, dronken en dol of zinne- tv, loos gemaakt hadt , ja doen fterven; zo heeft ed and men evenwel zig verftout, om het tot een Ge- z peesmiddel in Menfchen te gebruiken: misfchiensTuE. daar op fteunende , dat het in fommige omftan. Digynia. digheden geen nadeel hade gedaan ”. Sedert het jaar - heeft de Cicuta, wier Wortel reeds overleg door den Geneesheer RENEALME, tot een half Drachme, tegen Klierverhardingen der Ingewanden was inges geven geweeft, eenige Jaaren veel geragt in ons Wereldsdeel gemaakt. De Heer Srorcr , Dok- tor van het Burger - Hospitaal der Stad Wee- nen, gaf in dat Jaar een Werkje uit, waar in zyn Ed. meende te betoogen , dat men dit Kruid inwendig niet alleen zeer veilig, maar ook met veel vrugt tegen Klierverhardingen en Kanker= , ES Gezwellen of Zweeren , ja ook tegen ee aje e EE ee Anders ougenees- | - ne ed zien | in ge, Het vern in et Beeften niet op de zelfde manier, ‘Voer iden fchynt her een volkomen Vergift te zyn; ma het is voor dezelven ook een onnatuurlyk Voedzel. Een Vos ftierf ’er niet van , volgens WEPFERUuss Ganzen; Zwyuen, die zo gulzig zyn , was het doodelyk. De Bokken eeten het zonder hinder } de Schaapen laaten ’t ftaan. Als de Kocijen het gedroogde Kruid, onder ander Hooy, krygen, doet hee haar geen ess maar de Paarden worden ’er dronken van, my door ’t Landvolk is gezegd. En dit laarte betrof het noche Kad dat ik hier befchryf: want, wat de overie ge voorbeelden aangaat , is men niet verzekerd of dit, dan de Water- Scheerling eE ms Vergiftige Kruiden van ten naam > ook worden, Ds II, DEEL, VIII, STUK, AEBESL Hoch: STUK, 38 BESCHRYVING DER ie, ik: laaten gebruiken, Men moest ‚ volgens ift „niet den Wortel maar het Loof HE „en het Sap daar van, tot een Extrakt verdikt, als Pillen, by weinig Greinen tefFens, Wi doch allengs ametdenende ingceven, In het gedagte Hospitaal hadt zyn Ed. ’er verfcheide Geneezingen door uitgewerkt en nooit Sape deel daar van bevonden (*) Deeze voordeelige Berigten deeden wel haast alle. voornaame Geneesheeren en Heelmeefters van Europa naar beveftiging hier van, door eigen Waarneemingen , reïikhalzen. Inzonderheid werdt hunne iever opgewekt, toen de Heer Sr oncx, in ’t volgende Jaar , Keizerlyke Lyf- Arts en Hofraad geworden „een veel dikker Werkje over dit onderwerp uitgaf , brengende daar in de voor- beelden by van omtrent veertig Geneczingen, in ’t gedagte Hospitaal door zyn lid, uitgewerkt en een menigte Berigten van-Genees- en Heel. “kundigen uit verfcheide deelen van Europa, die de Ee uitwerkingen van de Dolle Ker= si Groots N selstdende 5 iowninke Knoestge- » zwellen „ inzonderheid by de Oorklieren in „de Oxelen „ aan den Hals, in de Borften, > ENZ, Ris, Zie het Uittrekzel van het gedagte werkjes genaamd NT. STöRCE Libellus ec, in het Vyfde Deel der Uitgezagte de ‚ bladz. 351, Enzo X ‘ Kroonryes- KRUIDEN. 59 Sjer’ heb ik, door het enkele in- en- uitwen= , IVe » dige gebruik der Cicuta, opgelost en verdree. Â?P, ExL, » ven. Vuil- Etterige voortkruipende , Kane Hoòro: „ kerachtige Zweeren , hardnekkig tegen allen z 5 „> Middelen , heb ik daar door volkomen gene. ‘cra, ss zen-en diep indringende Pypzweeren dikwils » toegeheeld gezien.-Groote Gezwellen aan de „ Kniejen , welken andere Geneesheeren en > Heelmeefters voor ongeneeslyk verklaard-had- » den, heb ik en de Heer HAFFNER, ver= „‚ maard Heelmeefter van ons Hospitaal , door ss de Cicuta alleen. veelmaalen geheel verdree- ‚ ven. Zodanig , dat het Gewricht niet alleen > zyne bewecglykheid wederkrecg , maar dat „ ook de Beenen, ’er door uitgeteerd, weder- », om wel gefpierd wierden. Dus hebben wy 5 ten uiterfte wanhopige Patienten ten volko- » menfte genezen” (*). Proeven die in Vrankryk, ze ers, sE onze Provinciën , Ee laden e Stad, met het Extrakt, dat to e van dit Kruid maakte, oen terne beantwoore den ondertusfchen geenszins aan het breed op- geeven van den Heer STORCK en zyne aan« hangers. Inzonderheid bleek dit, wanneer men * ingaf tegen de Kanker in ’t Borst , vóor welke het (*) Anr, Stöncg Libellus fecundus, guo confirmatur Cia Cutam , non folum ufw interno tutisfime adbiberi, Jed Er esfe fmal Remedium valde utile iP muliis Morbis, qui hucusque curatu imposfibiles dicebantur, Vindob, 1761e Ike DEE: VIJL, STUK. . 6o BESCHRYVING DER IV. het wel allermeest , volgens de Opgaave van ArDEEL. dien Heer , tot een Geneesmiddel ftrekken moest. Hoorp- Want dit was eigentlyk een Kwaal , welke men STUK, tot nog toe voor ongeneeslyk heeft aangezien. hens Men raakte in twyfeling „of men het regte Kruid wel had, als ook of de Bereiding eenig Geheim mogt influiten. Hier op werdt het Extrakt van Weenen ontbooden en-diteflaagde niet beter. Toen befloot de Heer STORCK zelf de Afbeele ding uit te geeven, van het door hem gebruikte Kruid, ineen Werkje (*), waar in hy zig be- klaagde, dat de Weener Apotheekers uit hoof- de der menigte van Extrakt, die begeerd en van buiten ontbooden werdt, hetzelve , tegen zyne Onderrigting , van ’t Af kookzel van droog Kruid gemaakt badden , waar door het minder kragtig moeft zyn. Zelf hade zyn Ed, ’er in de ergfte Kankers van Vrouwen Borften , ‘fomtyds een fpoedige Geneezing , fomtyds een aanmerkely- ke werligting ; fomtyds geen uitwerking van gezien. Verfcheide honderd Ponden van het Extrakt waren door hem ; zonder eenig nadeel , ingegeven ;, niettegenftaande fommigen ’er , by vermeerdering, van twee Greinen tot twee Drach- men ’s-daags, van gebruikt hadden. En, zo men op zyne Gevolgtrekkingên acht geeft , is ‘er naauwlyks een in- of uitwendige Sleepende Kwaal, waar ín het niet van goede uitwerkin- gen was geweest. Ja En verfterkte de Natuur ia (*) ART: STORCK Supplementum necesfarium de Cicutas Vindob, 1761, } KROONTJEs- KRUIDEN, 61 in-haare Werkinger zodanig „dat zelfs de Vrugt- baarheid en Voortteeling „daar door , in fommige gevallen , bevorderd werdt, Kundige Gentesllasrns heeren , dndertusfchen ‚ zo in Engeland als in er Vrankryk; hebben wel dra aangetoond, dat de De Voorbeelden van Geneezingen , welken de Heer SrTouck bybragt, veelal twyfelachtig waren. Te Londen hadt men zelfs een aanmerkelyk na- deel van het Kxtrakt bevonden, Te Parys en - hier te Amfterdam voerde het, zo veel men be- _ fpeuren kon, niets uit. Dus is de nuttigheid van de Dolle Kervel meeft aan de zyde van den Heer STOoRrcK , tot zyne bevordering , gee weest (**). Volgens den Heer Ru TTY cven- wel, zou men te Dublin in Ierland, van het Extrakt der Bladen tot twee Drachmen, van het uirgeperfte Sap tot twee Lepels vol in ’c Etmaal , en van het opleggen der Bladen in Pap , alles met malkander eenige Jaaren lang _ gebruikt „in Klier - Gezwellen, Kankers en Vui- le Zweeren , goede uitwerkingen gezien heb» ben. Nu kórtlings. ve ia heeft een Ene gelfchman ontdekt , dat het Extrakt , uit de Zaaden der Dolle Kervel bereid , veel kragtiger is en beter tot Geneeskundig gebruik dan dat der Bladen (f). (@) Scheer- (*) Zie dienaangaande hert Uittrekzel der Aanmerkingen van den Londenfchen Geneesheer ANDRéE. Uitgezogte Verband. Vlil. DEEL , bladz. 321. als ook de mynen VIs DEEL , bladz. 462: en verder het Regifter aan ’t end van ’t X. DEL, op Cicuta, Scheerling, Dolle Kervel, (1) Mar. Med, Lond, 1775. IL. DEEL VIN, STUK, sk VL. 6z BESCHRYVING DER IV. - (2) Scheerling met de Zaaden eenigermaate ArpsrL. gedoornd 5 de Bloemfteelen gegroefd ; de Hoor. Blaadjes gefleufd en lomp. STUK. slk ‚Deeze, aan de Kaap der Goede Hope op £ onm rigens: Strand grocijende ‚ gelykt naar de volgende , Styve. doch is grooter , regtopftaande en ftyftakkig. Zy heeft de Steng paarfchachtig en geftreept , zo wel als de Bloemfteelen, en de Bladfteclen overlangs gefleufd: de Bladen dubbeld gevind, famengevouwen , ftromp, gekarteld, hard, van Kleur als die-der Wynruit. De Kroon, die ftyf s ‚kort en digt getropt ís, heeft een vyfbladig, _ kort Omwindzel:-de Omwindzeltjes zyn zeven- bladig : de Bloemblaadjes wit, Lancctvormig , 5 omgewonden, egaal: alle Bloempjes vrugtbaar : de Zaaden roodachtig gedoornd en tevens ge= ftreept ‚ gelyk in de voorgaande, UI. (3) Scheerling met gedoornde Zaaden , de Blad- Kiaplhe, Eat ann effen. Deeze van de Kaap afkomftig, heeft Bladen, in rf naar die van Wynruit gely= kende , maar de Steng en Takjes zyn flap, nict geftreept : : de Kroonen in vieren gedeeld; de (2) Conium Sem. fubmuricatis , Pedunculis (ulcatis, Folio= lis Ganaliculatis obrufis. Mant, 56, 352, s12 (3) Conium Sem. _muricatis, Petiolis & ralindui levibus. Con, Sem. acnleatis, Hl. Clif, 92 R, Lugdb, 107, Caucâe … lis Af, folio minore Kurz. BorRH, Lugdb, p. T. 63e KrRoonTjEs-KRUIDEN, 63 de Kroontjes veelbloemig , beiden met een kort . IV, _ Omwindzel. Sommige Bloempjes zyn onvrugt- en baar : de Zaaden langwerpig ‚ gedoornd, meer rd bultig dan breed „met blyvende Styltjes gekroond, STUKe BoERHAAVE heeft” er, uit den Leidfen Tuin, Dicria j de Afbeelding van gegeven. (4) ‘Scheerling met _Straalswys’ gedoornd RG Zaaden, - — ran … Royeni, De Hoogleeraar D, vaN Roven hadt derma? Ridder gemeld , dat deeze uit Egypte afkom- {tig ware. Het fchynt die te zyn, welke Bux- BAUM , Onder den naam van Orientaalfche Ak- ker- Klisfen , met fyn verdeelde Bladen, paat- fche Bloemen en ee Vrugten , heeft af gebeeld; Et Selie, In dit Geflagt is het Omwindzel omgeboo- gen ; de Bloemblaadjes zyn Hartvormig egaal: de Vrugt is langwerpig ovaal, fämengedrukt plat , in ’t midden geftreept en de Bloempjes - Zyn vrugtbaar, Het bevat vyf Soorten , die allen in Europa Phuis behooren, (1) Selie met een Kansen veelvoudigen Kn Wurtel, piel Rererfelie, (4) Conium sem. Radieto. fpinofis. ea Orient, Are venfis tenuifolia, gc, Cent, III. p. 16. T, 2 (1) Selinum Radice Fufiformi malgiplici, Sif, Nat, XII. Gen, MH, DEEL, VIJL STUK, 64 BESCHRYVING DER EV Dit Kruid groeit volgens den Heer pe Gore TER, in onze Nederlanden , alwaar men het Heero: in Bosfchagie , of aan de kanten der Planta- STUK, _ giën, by Haarlem , Utrecht, Zwol en elders en aantreft. Sommigen hebben het voor ’t Thys felinum van Pr 1n1us gehouden; vananderen wordt het Wilde Peterfelie genoemd. Het zou- de, volgens MoORIsoON ‚by Blois in Vranke ryk voortkomen, en, volgens LiNNzus, op verfcheide plaatfen in Duitfchland ; maar by Weenen in Ooftenryk heeft men ’t niet gevon- den. Het groeit in Switzerland, zo de Heer HaALLER verzekert, die op de veelvuldigheid van den Wortel gelet heeft , welke uit vere fcheide Cylindrifche Knobbels beffaat, dat zeld- zaam is onder de Kroontjes- Kruiden, Men kan de Afbeelding en befchryving by Loser vins den. ’t Gewas, dat een Elle hoog groeit „ bevat een Melkachtig Sap, ’t welk in de Wortel gezegd wordt zeer fcherp te zyn. Ln (2) Salie, die eenigermaate Meik geeft, met pelafte dees Gen ag 334e Pe 207, Weg. XIII. Gen. 337. pe 229. H‚ Cliff, Upse . Lugdb. 106, Apium rn fucco turgens. C‚ B, Pin, 153. eng Plinii, LOB, Jeon, 71 (2) Selinum (ubla&tescens Eni unicâ, HALL. Helv. 443. Sel, Foliolis & Lacinulis oblongoelinearibus. GUETT. Stampe IE, pe 70. Selinum paluftre Laêtescens. Fl, Lapp. 110, Sutce “227, 239 H. Clif. 92. R, Lugdb, 116, Sefeli paluftre Lac- tescens. C, B. Pin. 562. Prodr. 85. Ie. Apium fylveftre f, Thy(- felinum, Dop. Pempt. 699. Thysfel, Dod. Moris, Hij. IL pe sij. S. 95 FT. 176 fe ze KROONTjJES-KRUIDEN. 65 Decze is gemeen in de middelfte en Noor-, {Ve _ delyke deelen van Europa, en onderfcheidt zig Em volgens den Ridder , doordien de Stengen diep ed geftreept zyn , doorgaans enkeld en harder 3 ter-2TUEe wyl het voorgaande Kruid dezelven bren én 2e menigvuldig heeft. Die van Morrison moet derhalve hier thuis gebragt worden , als heb- bende de Steng geftreept en twce Ellen hoog : zo ook de Wilde Eppe van Doponzos Op fommige plaatfen van Duitfchland noemt men dit Gewas Olfenich, en het kan , met reden, Water- Eppe geheten worden, alzo het in Poe- len en Mocrasfen , of aan de kanten van Sloo- ten, zo hier, als in Switzerland, en omftreek® Parys groeit, De uiterfte Vinblaadjes zyn wart langer en fmallerdan in ’t voorgaande. De Wor- tel is brandend fcherp, en wordt van de Lap- landers ‚byzonder als zy ter Kerke gaan , in plaats van Tabak gekaauwd, VarLvanT heeft dee- - ze Soort met de volgende verward: dochzy zyn alle drie moeielyk van elkander te onder- fcheiden ; te meer , om dat het Gewas in de ‘Tuinen zeer verandert, H À n « nT. (3) Selie met een gefleufde fcherphoekige Sten3s mn het Carvifsiia, ’ Wweye blad:ge, (3) Selinum Caule Sulcato EEE &c. Selin. Foliolis vn pinnatim laciniatis, GMEL. Si, I. p. 204. T. 48. Angelica tenuifnlia. Rrv. Pent, Rupe. Jen. 277. DITL. Giesf, 1327, JAcq. Aufr. T. 16, Caruifolia, C_ B. Pin, 158. VAILLe Paris. voa.-T, se fs 2 zel. vide. Mant. 353. IE. DEE, VIJL STUKe OFDe STUK, 66 BESCHRYVING DER het algemeene Omwindzel verdwynende ;de Stampers van de Vrugt omgeboogen. De Bladen van het Kruid , dat de laatstger Twewye melde by Parys vondt, gelyken naar die van zige, ‚ Segueri. G 5 Karwey , als langwerpig zynde en uit veele ingefneedene Vinblaadjes , aan éénen Bladfteel, famengefteld. De gelykenis is zo groot niet in die, welke de Heer. GMEEIN byna tot.de Eerfte Soort betrekt , groeijende van de Rivièr Jaik tot de Oby in het binnenfte van Siberie, en nog minder in de Simalbladige Engelwortel, by Giesfen groeijende , door DiLLENIUS befchreeven ; als wiens Bladen naar die van de Dolle Kervel geleeken, Doch de Bladen ver- fchillen in deeze Soort, zynde volgens fommi- gen twee, volgens anderen driedubbeld gevind en fpits uitloopende , aan de punten wit ; de Stengen uitgegroefd met fcherpe kanten ; de Zaa- den hebben vier. Sleuven of drie Ribben over- langs en wyken met de zyden van elkander, 4) Selie met de kleine Blaadjes gekrast engeen algemeen Om»windzel, Naar den Heer Secure „ die eene befchry- ving der Veroneefche Planten uitgegeven heeft, (4) Selinsm Fol. partialibus decusfâtis , &c. Jacq. Hort. T. 61. Liguft, Alpinum perenne &c, SEG, Ver, Il. p. 41- T. 13. An Lig. Alp, Fol. Cicuta ten, & glabris, TiuL, Pis 93, Te 39. f, 2? Kroonrjes-Keurmen. 67 is deeze gebynaamd, Hy noemtze. Alpifch Li- _ IV. gufticum „ dat overblyft , met Bladen van de ATJE. Ferula en witte Bloemen. Hetzelve groeit in iz Jealie. TUK, (5) Selie met een getropte Kroon; het algemgee En ne Omwindzel. omgeboogen > het Zaad met ntomiern vyf Wliezige Ribben. vliezige Deeze , door den Heer JAcQu IN zo wel als de voorgaande afgebeeld , is in de Zuidely= ke deelen van Vrankryk waargenomen door den Heer MoNNier, De Steng is omtrent een Voet hoog , met veele Takjes en driedubbeld gevinde Bladen, met fmalle Blaadjes ; het Loof ruig en het geheele Gewas gelykt naar de Kleine Scheerling. Het Zaad is klein, ATHAMANT A, Beerwortel, De Bloemblaadjes zyn Hartvormig , ingce boogen, uitgerand: de Blommetjes tweeflagtig, de Zaaden maaken een zi ftreepte Vrugt uit, in aen % welk neg en of tien Soorten , meest mage bevat als Ath ta Ny Libanotis. Kruideriggs (5) Selinum Umbellâ confertâ, Involucro univerfali refiexo Sem. quinque Coftis Membranaceis, Ars, Acad, IV, p, 269. (1) Athamanta Fol. bipinnatis planis öce. S/P. Nat, XlL. Gen. 335. p. 207. Vege KUL. Gen, 338. p. 230. P, Succ, 229. Libanotis Pinnulis &c. HALL. Melv. est. Opusc. 250. Libanotis minor Api folio & Daucus montanus Apii felle en sminor. Ge B. Pins 157.“Prodr. 77. Iéons E 2 IL. DEEL. VIII. STUKe, STUK. 63 BESCHRYVING DER den, een half Klootronde Kroon en ruige Zaaden, Op drooge Berg- zE En de Noorde- en Iyke als in de Zuidelyke deelen van Europa , vige, groeit deeze, die, volgers H ALLER, dit by- zondere Kenmeek heeft, dat de-Blaadjes der eerfte Vindeeling, van den tweeden rang , kruise lings ftaan; de anderen.piet; *t welk ook in de Karwey plaats heeft en in de Gekrulde Pimper- nel. Voorts zyn de Bladen , naar den Oudere ‘dom van ’t Gewas , ongemeen verfchillende » fomtyds een Elle, fomtyds maar een Handbreed Jang en dus ook- grover of fyner ingefneeden, doch altoos ’t gedagte Kenmerk hebbende. De Kroon is groot en niettemin zeer diet „ beftaane de uit veertig kleine Kroontjes, De Steng is van twee. Duim tot een Elle hoog en heeft een Ke- gelvormigen , fcherpen, Kruiderigen Wortel, De Bloem is wit : de Stylen van de Vrugt zyn paarfchachtig en het Zaad eenigermaate ruigs doch ook Ed ds glad. met Kruiswys Rovte infn)- 3 Evere ing tot Bladen en kaale Zaaden. Deeze is van R1vinus Cervaria genoemd, _ om dat de Duicfchers het Kruid nd (2) Athamanta Fol. re decsakaik &c, Selin, Fol. Rae dicalibus ferro errotis &cc. H. Cliff. 92, H. Ups. 59, Daucus mont. Apiüi folio major, C. B. Pin, 1so. Dauci tertium Gee Fucus. Flifl, 233. Cerwaria, Rv, Pent, 12, E KROONTJES=KRUIDEN, . 6y dat is Hertenwortel heeten. Men vindeze by _ IV. fommigen Groot Berg -Wortelkruid, met Eppe- dd Bladen , geryteld. De Groeiplaats is overal in Hoorp- de Bergachtige deelen van Europa. De Wortel e En het Zaad heeft een aanmerkelyke Kruiderig- OE heid. ’t Gewas is moeielyk van ’% voorgaände en volgende te onderfcheiden. (3) Beerwortel met gevinde ‚infnydig - hek jn. te Bladen. ï ‘Siberitche. Deeze , in Siberie waargenomen door den Heer GMELIN en zeer duidelyk afgebeeld, heeft alleenlyk de Wortelbladen Kruiswyze ge. vind, en de Steng van een half Voct tot twee Ellen lang. De Reuk is byzonder, eenigszins paar dien der Bokken Et De Bloemen zyn van onderen, rood, L k ren met bna. dubbeld ded „Bladen , de Blaadjes nederwaards op el- __kander leggende : de Kroonijss. Lis In Siberie is ook deze w Eon die de Steng maar een Voet hoog heeft, met twee of drie Bloemdraagende Takjes en gefleufde Blad- _) Athamartá Fol. pinnatis ineifoeangalatis. H‚ Ups. bo. Ath, Fol, pinnatis pinnatifid: A oe ic decusfatis. GMEL. Sib, 1. p- 186, Tab, 40, fig, (4) Acbamkid Fol, thar ‚ Foliolis deo im bricatis , Umbellâ Lentiformie Daucus montanus, Pimpincl'e Silage Hircinz folio, PLUK. Alm, 129. T. 173. fe te Onde IL, DEEL, VIII, STUK. 20 BEsSCHRYVING DER IV, Bladftetltjes, De onderfte Kwab der Vinblaad- AFDEEL. jes is groôter ‚ waar door zy zig als gekruist Hoorp- vertoonen. Het Kroontje is zeer digt en rond, STUL. mec witte Bloempjes en paarfche of bruine Meel. ij ei koopjes. Het Engelfche Berg- Wortelkruid vaa Puukener gelykt veel naar dezelve. v. 5) Beerwortel met de Vindlaadjer wyd van be malkander. an men “Tioladige. Den naam van B le voert deeze , in ’t Griekfch, by Crus1us, zynde anders Zwarte Berg- Eppe genoemd geweest, wegens de don- kerheid van het Loof, Haar Groeiplaats is in Duitfchland, Engeland en- Vrankryk , op lugti- ge Heuvels en Bergen. Lone heeft ‘er cene goede Afbeelding van, onder den naam van O- reofelinum of Pitrofelinam: want het Loof ge- lykt naar dat der Petrerfelie zeer. Men zou ze, derhalve, Berg- Peterfelie kunnen heeten. Die van Silezie , zegt DôDONéUs , noemenze Veel gutta, dat zo veel zegt als Multikona: omdat het Kruid van groote, Br zou ZD. Dit ket Pe Ori ken. De Heer DEE: bevondt, in Swieierland . den (5) Atbamanta Foliolis divaricatis, Fl, Suec, II. N. 241e Selinum Fol. ovato-acutis. Sc, El, Clif. 42, R. Lurd. 106. Sel, Pinnis ad angutos obtufòs pinnatis, Harn. Hlelv. 444e Aa Fol, ampliore & nigr, C. Be Pin: 153. Oreofelinum Crus. Hift. Il. p. zes. Oreos. f. Petrofelinum, LOB, Jeon 207. Ordos. 6 Veclgutta. DOD, rampk 696. KROONTJES-KRUIDEN, > den Wortel Kruiderig en Harstgeevendetezyn, IV, van boven met een Borftelig- Kroontje, gelyk GEE. de meeften van dit Geflagt. De Bladen zyn van Hoorn. omtrek zeer groot. (6) Beerwortel mét de onderfte Bladen glan- PN zig 5 ‘de middelfte Kroontjes byna onge. „Sia, a freeld; de Zaaden Haairig. al soor den Iedliaan ZANONI is deeze, welke in zyn Tuin groeide, zeer fraay afgebeeld, en” befchreeven. Hy meent dat dezelve de tamme Pinfternakels of Wortelkruid met donker -roode Wortelen , van. LoBEL zy , wordende dezel. N ven onder Salade gegeten. Het Loof was-zeer fyn , en hâdt, als men ’t nuttigde , den Smaak _ van Sellery ‚ fcherper dan in eenig ander gedeel te van ’t Gewas, De Wortel; echter, zig een” weinig onder den Stoel in vier of vyven verdee- lende, verfchilt van die van Loper zeer. (6) Athamanta Fol, mnfetsogbus ed &c, H‚ Ups, bün Ath, Foliolis multifidis planis &tc. Cliff. 93. Re, Juugdb,’ 97. Daucus fecundus Siculus Sophie sn: ZAN. Hift. so, (7) Athamanta Foliolis Linearibus planis hirfutis. Mat. Med, 143. Ath. Fol. Capillaribus 8cc, 14, Clif: 93, R. Luzdh, 97. Libanotis Fol. tenuisfime pinnatís. HALL: Helv. ast. Daucus Creticus Semine An |B. Hifl.lIL. p. 56. Dau- cus Fol. Foeniculi tenuisfumis, C‚, Bs Pin. 150, DaucúsCre- ticus. GAM. Epit. s36. ea Cret. verus Dioscoridis. Lom, deon. 722. JACQ. Vind JE - Il. DEEL. VIll, STUKe 7 BRSCHRYVING DER IV blaadjes , de Bloemblaadjes in tweeën ge- ts deeld, de Zaaden langwerpig ruig. Hoorp- STUK. Van deeze Soort komt het Zaad; dat men Twewy- in de Winkels. Semen Dauci Cretici noemt s KN …gynde in de Theriaak en andere Samengeftelde „Opfaaten byna alleen. in gebruik, Het gehee- le Gewas heeft een fcherpen Kruiderigen Reuk en’‘Smaak „ volgens--dens Heer HaLLeEr, die hetzelve op ‘alle hooge Bergvelden van Swit- zerland , bvna , aantrof en befchreef, Daar was eene” Verfcheidenheid “van mec korte, ruige, breedere. Bladen „ hebbende de andere dezel- ven yler , laäer en byna glad. “C AMER a+ RriusS heeft ’er de cenigfte goede Afbeelding van gegeven, zeggende dat de Bladen als die. van, Venkel ‚doch zwarter-en kleiner zyn; de- Zaadjes langwerpig gefpitst , witachtig ruig en- van eenen. Kruiderigen Smaak , als-men ze kaauwt ook, aangenaam van Reuk. Omftreeks Weenen is dit Gewas niet minder op de Berg- vlakten Rensen. bebbende, volgens de Waar- een. Wor- tel als die van den gewoonen Daucus- ‚ Een Duim dik en anderhalf Voet lang; en een ge- ftreepte ruige Steng van minder En twee Voe- ten hoogte, In ’t wilde, zegt-hy, zyn de Bla= den ruig en fchraal, doch, in de Tuinen ge- kweekt, Sappig, dik, broofch en zeer glanzig glad, De algemeene Kroon heeft Blaadjes; de by- KRoONTJES-KRUIDEN. 23 byzondere hebben Borftelige Draadjes tot Om- IV. windzel, er 4 Û 8) Beerwortel met veeldeelige Bladen ; de boete Slippen fmal , rondachtig , gefpitst.. pi é brad Deeze ‚- waar van de voorgaande misfchien 44: jaarlykles haaren bynaam-heeft, is van Mor:soN daar toe betrokken geweest, wien de voornaamtte Kruidkundigen „zelfs TourNeromr Ten Boer- HAAVE ‚ en veele anderen, gevolgd hebben : doch billyk ís zy , door den Hoogleeraar A. VAN. ROYEN, daar van oriderfcheiden. Deeze groeit op Greta, hedendaags Kandia gevaamd.: (9) Beerwortel met de Zaaden p liezig, ge- „Jlreept ; de, Bladen drievoudig gevind, glad, Che, en de Vinblaadjes veeldeelig. fc De Heer BARTHRAM-, de Zaaden-van deeze uit Virginiezendende , heeft dezelve „dat ee es Ee tej Re ES, NEU er € mas huotede: fien kig, En erest , doch een w: inig Boetië: met Bladen als van de Kervel en de Kroontjes min- der uitgebreid; gelykende, in geftalte, naar de Berg - Selie, (1o) Beer- (3) Athamanta Fol, nrultivartitis cc. Re Lagdh, 98. Myr- rhis annua Semine flriato, Mor, Umb, 67, Myrrh, tenuifolia annua Cretica. MoRts. Eft, KIT. pe 30%, (5) Athamanta Seminibus Membranaceo « {triatis &c. 3 : U. Deer. VILT hik 14 BESCHRYVING DER _ IV (io) Beerwortel met Haairachtige } Blaadjes Ar Nie en gladde geftreepte Zaaden. Hoorp- brui) Deeze is de Echte Beerwortel, of het Kruid dat men eigentlyk, wegens de ruigte van den aanne Wortel, Radix Urfina noemt. Dat herzelve in Echte, de Winkels den “naam van Meum Athamanti- cum voerde, gaf aanleiding tot den Geflagtnaam van Kruiden , die allen meer-of min van dee- ze ruigte hebben De Uitvinder, of een Berg in Thesfalie „ zouden oirzaak zyn van dien by- naam. Het wordt van fommigen Varkens - Ven- kel of Wilde Venkel genoemd ; doch is meest bekend by den-naam van Meum ‚Meo of Meus dewyl men ’t het Mejon van Droscoripes vacht te zyn. Het groeit op de hooge Gebergten van Duicfchland , En lalie » Switzer- land , enz. De Bladen zyn zo groot van omtrek niet als die van Venkel en gelyken-naar Dille - Bladen: de Steng is een Voet hoog, daar het in ’t wilde groeit: de Bloesfem ae wit. Menheeft aan den Wortel eene WW en afdry- - vende kragt te „Hy is Kruiderigen verwarmende , oOK dienftig tegen aflopende Koortfen , wordende in Engeland veel in Af- trek- (ro) Athamanta Foliolis Capillaribus, Sem. glabris (triatise H. Cliff. 93. Upse 60, Mat. Med, 144. Re Lugdb. 07, SAUV,' Jonsp. 256. GOVAN Monsp. 133. GER. Prov, 244, KRAMER Anfir. 73, JaCQ: Vind, 47. Meum Fol. Anethi, C, Be Pine 148. Meum, Dop, Pempt, 305e HALL, Helv, 425 KroonTjes-KRUIDEN, 28 trekzel gebruikt, zo Brarr aantekent. Hy IV, komt in de Theriaak en andere Winkelmidde- Arns len. Het Zaad is fcherp van Smaak en ruikt Hoorp= naar Meliloten. | ies: „Dignis. PerEuceEDANum Haairftreng. in Dit Geflagt heeft de Vrugt Eyrond, weder. zyds geftreept ‚ met een Wiek omringd. De Omwindzels van de Kroon en Kroontjes zyn zeer kort. Veel Bloempjes misdraagen. De Haaîe rige dunte der Vinblaadjes geeft het den naam, Het bevat zes ‚ altemaal Europifche Soorten , naamelyk. } (a) Haairftreng met vyfmaal in drieën gedeel. r. de, Draadachtig fiaìle Bladen. Barel Dit Kruid, op vette Landen in de Zuidely-"varkens- ke deelen van Europa zo wel als in Duitfch- land groeijende , voert den Griekfchen naam Peucedanum, , om dat het Loof cenigermaate naar dat van den Pynboom gelykt. Dus noe- men het de ftaliaanen en Franfchen Peuceda- no; maar in t gemeen noemt men ’*arkens- Venkel , en by de Duitfchers, als ook in Enge- land , Haairftreng. Het komt in onze Nedere, landen op fommige plaatfen voor. ’ Groeit (1) Peucedanum Fol. quinquies tripartitis Sc. Sy/7, Nats XII, Gen, 336. p. zo8. Weg. XIII. Gen. 339. p. z3r. H. CEP. 93. Up. 60, Mat. Med. 126. R. Lugdh. 98, GOVAN A/orsp, 138: GER, Prov. 244e KRAM. Auf?r, 74. Peucedanum Gere manicum &c majus italicum. C, B, Pix. 149, GonT. Belg. 77e Ie DEEL. VII, SrUKe 76 BESCHRYVING DER IV. Groeit met dünne knoopige Stengen, fom- zet: Be tyds een Elle hoog, met Bladen als belge Hoorp- js , veel uitgebreider dan die van Venkel, en han Kroonen van geele Bloempjes. De Wortel die os 50 fomtyds ter diepte van twee Lllen nederwaards. Hy is van buiten zwartachtig , van binnen wit 5 geevende , als men hem kwetst „een geclidh- tig, flinkend Sap uit, dat fchielyk opdroogt , en hierom noemen de Duitfchers het Kruid ook wel Zwavelwortel: Inwendig heeft men ’er een op- losfende kragt , inzonderheid tegen Borstkwaa- len; uitwendig eene Wondzuiverende aan toe- gefchreeven. IL, (2) Haairftreng met Liniaale getakte Blaad: ven Alpen jes. De Kroontjes zyn zeer groot in dic Kruid, dat onder den naam van Alpifche Ferula door _ BoERnHAAVE onder de Planten van den Leid- fen Akademie=Tuin, waar men het nog vindt, is befchreev en. ans (@) Hacirftreng met gevinde Bladen; de Blaad- Kleine, jes Pian verdeeld ; de Slippen pen aal; B 1) Peucedanum Fol. ein ramofis. H. Clif. 94. Re Legdh. 98. Ferula- Fol, Libanocidis breviorbus, Alpeftris , Umbellis amplisfimis, BOERH. , uzdb, 1. p. 65. 3) Peucedanum Fol. et 3 es pinnatifidis &c. Hups. Ang, zot. Peucedan minus, C‚ B Pin, 149, RA}: Angl. HE P--217e Renn montanum pumium Clufi, Fie albo. J.B. Hi? III. p. 17. KRrooNTJES-KRUIDEN. 77 aal „tegen elkander over ; de Steng zeer ‚nj Iv, Takkig uitgebreid, ee Omftandig is deeze voorgefteld , die het Klei e ne Peucedanum van C. BAuHinNus uitmaakt s Denis. en de laage Berg -Selie van Crusrus met wit- te Bloemen. Zy is in Engeland wild groeijen- de gevonden, (4) Haaïrftreng met nies pils de Siippen tegen elkander over ; het DS eee ie Omwindzel tweebladig. aut. Op vogtige Velden , zo in de Zuidelyke als middeldeelen van Europa, groeit dit Kruid, dat de Heer Harrem niet zeldzaam vondt in Switzerland, Het heeft een hoekige gearmde Steng, van twee Voeten en hooger , mer groote yl verdeelde Bladen , wier Vindeelingen , aan den grooten Bladfteel » wederom gepaard, en | aan ’% end driedeelig zyn met eeen ek Slippen, donker groen eat onderen | ke algemeene Omwindzel ontbreekt dikwils : de by- zondere zyn gebladerd. ‘Het Zaad, zo wel als de Wortel , wordt Steenbreekende geacht te zyn, en hierom wordt het Kruid van de Engel fchen wel Steenbreeke genoemd. (5) Haair- (4) Peucedanum Faliolis pinnatifidis&ce. H. Clif. R. Lugdh, 98. GOUAN Monsp. 139, GER. Prov. 244, KRAM. Aafir. 74. Luis, Hal. 232. Sefeti Pratenfe. C. B. Pin. 162. Raj. Angle HIE p. 216. Siler alterum pratenfe. Dop, Pempt, 310. II. DEsL, VIII, STUK, Ed 73 BESCHRYVING DER IV. (5) Haaïrftreng met Windeelige Blaadjes , de wl RE Slippen driedeelig flompachtig. en In vogtig Kreupelbofch van den Elfaz en de v. _ Paltz komt deeze voor, welke daar van den by- „Eese naam heeft. In de Puinhoopen van * Kafteel pend van Oppenheim nam de Heer HaLLER dit Kruid overvloedig waar , hebbende een Steng van Mans hoogte, meestal paarfch, diep ge- groefd en zeer Takkig. De Bladen, by den Grond , waren dikwils cen Elle lang, met groote uitgee holde Steelen , tot den derden Rang gevind, de uiterfte Slippen breed en met een Doorntje gewapend ; alles {tevig , glad , uit den geelen groenen Kruidig. De Kroonen waren yl, bee ftaande uit twaalf lang gefteelde Kroontjes van geele Bloemen ;-gelyk-de voorgaande, ’t Gewas heeft den Smaak en Reuk van Pinfternakelen, SE (6) Haairftreng met de Blaadjes overhoeks ‘Knoopigs. weeldeelig. Deeze is het Creti/ch Lavas met Venkelbladen _ en een Knoopige Steng van TouRNE FORT, p PN id t (s) Pescelanum Foliolis pinnatifidis &c. Selin, Fol. pinne laciniatis Sc. H‚ Clif. 92. Daucus Alfaticus. C, B. Prodr, 77. HALL. Opusc. 318, Umbellifera Alfatica magna &c. Je B. Hiff. IN. p. 106. RAJe Hf. 414. Oreofelinum Pratenfe Cicutz facie. TOURNF. Jn/?. 51 (6) Peucedanum Foliolis altemnatim multifidis, H, CH 94. R. Lugdbe 93. Silaum quod Ligufticum Creticum, Folio Foze niculi, Cauls nodofo, TOURNF. Cor, 23, BOER. Laat, et P. St. KROONTJES-KRUIDEN, 79 t welk BoERHAAVE geplaatst heeft in zyn IV. Geflagt van Silaum, ontleend van J. Baum ATD EEL Nus. Prinius heeft den naam Silaus, den Hoorp- bynaam der Vierde Soort , gebruikt voor een “TUE Kruid naar de Eppe gelykende, dat, gekookt © % van veel dienst was voor de Blaas , en dus , waar- fchynlyk ‚ de Ontlafting van ’c Water bevor: derde. Sommigen hebben dien naam , derhalve, aan de Varkens- Venkel of dergelyk Kruid ge- geven, | je) CRITHMUM, Steen= Venkel, De Vrugt is ovaal en plat: de Bloempjes zyn gelyk en vrugtbaar , met platte Blaadjes; de Omwindzels horizontaal in dit Geflagt , ’t welk twee Soorten bevat , naamelyk: (1) Steen- Venkel met Lancetvormige Vlee L zige Blaadjes. martina, Deeze komt aan de Zeekusten van en verie, Europa, zelfs aan die anden in Zeeland , overvloedig ‘voor, en wordt Eren wegen Zee- Venkel genoemd; maar de Engel- fchen geeven ‘er den naam van Sampire aan „ wel. ag Crithmum Foliolis Laneeolatis Carnofis. Sy/?, Nae, XII. 337. P. 208, Wig. XIlL. Gen. 340, pe 231. H‚ Cliff, zen R. EEn 98. GOUAN Monsp, 139, GER, Prov, 2450 Crithmum , Foenic, maritimum minus. C‚ B. Pin, ass, Crithm, B Dop. Pempt. 705, Foenic, marinum. {4 Empetr, £, Galcifraga.-LOR. Je. 392 IL. DEEL VIJL, STUK. wen Iv. Ár go BESCHRYVING DER welke by verkorting gemaakt is van Herbe de rn Sant Pierre gelyk {ommige Franfchen het noe- a men „of liever Perce- Pierre „wegens de Steene STUK, breekende hoedanigheid, welke daar aan toege- Tw wige, OY fchreeven wordt. Dus noemt LoBeEL het ook Feniculum marinum, f. Empetrum aut Calcifra- a. Hy geeft ‘er cen goede Afbeelding van; dezelfde als Doponéus, die het enkel Crith- mum marinum tytelt. Dewy ommige Franfchen het Baciile heeten , noemen de Duicfchers hee ook Bacillen- Kraut. Hier behoort de kleine Zee- Venkel van Bau- HINUS, dat een zeer Sappig kruid is , zig breed uitfpreidende , omtrent een Voet hoog. De Stengetjes zyn enkeld eneffen: de Bladen drie- „maal drievoudig, het middelfte dikwils vyfbla- dig: de Vindeelingen Liniaal, fpits , Vleezig en glanzig: het Steeltje zo dik als * Blaadje: de Omwindzels vyfbladig, dieder kleine Kroon- tjes zevenbladig en kort, zegt Linneus. In- gelegd is dit Kruid zeer’ aangenaam van Smaak en gezond, Men maakt ’er gebruik van , als elders van de ‘Augurkjes „Mappen en ahgere | zaaken, by gebraden Vleefch. (2) Steen- Venkel met de zydeling fe Blaadjes Nar tweemaal in drieën gedeeld, ‚De (2) Crithmum Foliolis lareralibus bis erifidis. H. CHF. og. R. Lugdb. ss. Apium Pyrenaicum Thapliz facie, TOURNE, dnf, 305. KROONTJES-KRUIDEN, « 8t De-Pyreneefche Eppe, welke de gedaante IV. van Thapfia heeft, by TourNEForT ges SPD eene meld, is hier betrokken; doch de Heer HAL- Hegt D- LER verbeeldde zig, dat hetzelvede Achaman- TUe ta Libanotis , door den Ouderdom kaal wor- Dije. dende, ware, zegt de Ridder, —_CAcCHERY Ë Nootekroon, Een byna Eyronde gehoekte Vrugt, die een Kurkigen Dop of Bast heeft, en dus veel naar. een Nootje gelykt ‚ maakt de voornaam{te. on- derfcheiding van dit Geflagt uit, waar in twee Soorten, beiden Europifche , begreepen zyn; als (1) Nootekroon met dubbeld gevinde Bladen; zn acheys de Vinblaadjes Liniaal fpits en veeldeelig ; gien, de Zaaden spek en zn | EE rerfch. By M T1: ig deeze Soort s welke Liana is genoemd geweests en voor de, 7 D worde, ze ook c f van Prox Zy Ei een NEN van twee of drie Ellen hoogte , met fyn verdeelde Bladen en groote Kroonen van geele Bloemen. Het daar op vol- 5 gene Ga) Cacbrys Fol. bipinnatis &cc. Sy/?, Nat. KU. Gen. 33%. mt “>p. 208. Weg. KIII. Gen. 342. p. 23t. H. Clif. 94. R- Lugdb. 99. GOUAN Monsp. 139. GER. Prov. 245. Cachrys Semine fangofo &c. Morts. Hif. II p. 267. 8.9. T- 1.f.6. Lie banotis Ferule folio, Semine angulofs. C. B. Pin. 158. Câ- chrys verior, Libanotis Galeno. Los. lc. 783, N PJ _H. Dárr. VII. Stug, \ IV. AFDEEL. vl. Hoorp- STUK. 82 BESCHRYVING DER gende Zaad is Kruiderig , fcherp en bitter. De Wortel heeft een Melkachtig Sap. Ce) Nootekroon met dubbeld gevinde Bladen; de Winblaadjes Liniaal fpits; de Zaaden witgegroefd en flekelig. Deeze, die op ’t Eiland Sicilie en in Spanje voorkomt, onderfcheidt zig door de ruuwe Zaas den. Men vindtze Cretifche Paarde- Venkel gea tyteld, De Bladen zyn; als die van Venkel , maar in zeer korte fmalle Slipjes verdeeld, De , algemeene Kroon heeft een T'akkig Omwindzel, en is ongefteeld ; de byzondere Kroontjes zyn gefteeld , met enkelde Omwindzels: de Zaaden zeer dik. Fe Ru r aA. Holftok. Een Ovaale famengedrukt platte Vrugt , met drie Streepen wederzyds , dus platte Zaaden uit- leverende: de Bloemblaadjes Hartvormig ende Bloempjes alcemaal vrugtbaar, Dus zyn de byzondere ver ne voorge=- fteld van dit Geflagt , dat zyn naam of van ferire (flaan) of van Eerd (dragen) heeft , om dat het holle Stokken uitlevert, welke wel- _ eer van de Schoolmeefters, om de Kinderen te kaftyden , gebruikt werden en die, door hunne - hol- (2) Cashrys Fol. bipinnatis &c. Cachrys Semine Fungo@ falc. aspero. MOR. Jbid. £. 3, Hippo - Marathrum Creticum. Ce B. Pis. 147- Prodr. 76. Hipp. Siculum. Bocc. Sie. 37e KROONTjES-KRUIDEM 33 holtes ligt om te draagen zyn. Ook zou Prome- IV, cheus het Vuur , aan Jupiter ontftolen , met sd zulk een Steng weggevoerd en op de Aarde Hoorps gebragt hebben (*). STUK. ‘Ik noem derhalve dit Geflagt, dat de Duit- D5ras _ fchers Steckenkraut tytelen , eenvoudiglyk en zeer cigen , Holflok: waar ee negen Soorten Zy, hier volgende. G) pese met Liniaale, zeer ea: enkelë L communis, Gemeen. Deeze is de Wyfjes- Ferula van Pr inIos, die enkel Ferula by anderen. genoemd wordt , groeijende in de Zuidelyke deelen van Europa. Zy heeft een enkele Steng, van vier of vyf Ellen hoog ‚ die amg dik, en tegen ’t end van den Houtig is , zig aanden top in aen uitbreidende De Bladen groot, zagt en Haairachtig verdeeld; de Bloem- kroontjes geel en daar op volgen pk de Zaaden, als gezegd is rs { 2) Hol. ) Op ‘t een en andere zinfpeelende doet MARTIALIS de Ferule dus Ípreeken. Invife nimium Pueris, grateque Ae s Clara Prometheo mrunere Ligna fum (2) Ferula Foliolis Linearibus limelden cain 52. Nat. XlI. Gen. 840. n zo9. Pig. Kills Gen. 343. P. 231 HE. Cliff. os. Ups. 61. R. Luzdh. 99. GOUAN Monsp. 140, GER. Prov. 245. gen foemina Plinii. C..B. Pis. 148, Fer xula. Don. Pempt. zer. LoB. Jeon. 778. F2 IL Deen, VII Szûg, 84 BESCHRYVING DER Iv. (2) Holftok met meervoudig gevinde Bladen, Bn ae de Blaadjes Lancetyormig Liniaal en vlak. n Op Sicilie en in Itatie komt deeze voor, die Ir. — minder gemeen is dan de voorgaande, Zy fchiet 5 Mans langte; d glauca. een Steng van meer dan eens Mans langte; de Zeegroen. Bladen zyn grover en geeven een Melkachtig Sap uit, zwaar van Rcuk en fcherp van Smaak, volgens J. BAUHINUS, die aanmerkt, dat fommigen dic Kruid Thapfia Ferulacea heeten. Het Zaad is Be dan dat der gewagne Fe: 5 rula, : - ur. | (3) Holftok met char Deede glanzige Blaad- ie eee jes; de Snippers drietandig ‚ ongelyk. | Deeze in Spanje en Barbarie huisvestende, wordt Tingitana met een zeer breed glinfterend Blad van. HERMANNUSs getyteld „ naar de Stad Tanger , aan ’t inkomen der Middelland- fche Zee, Men vindtze , zo wel als de voor- gaande en volgende Soortèn ‚ in de Europifche EED een | iv. (4) Holftok met Vindeelige Bladen, de Pinnen Nel: Liniaal , plat en driefneedig. Breed: aaních. | @ ner Ae tn is. Se. EL. CH. gs. R. Lagdh. go. J. B. Hit. TIL. p.45- WE mi en Laciniatis 8e. H. Cliff. Ups. R. Lugdh. Des. Ferala Tingitana &c. HeRm. Par. 165.T. 651. Rav. Pont. (4) Ferula Foliis pinnatifidis , Pinnis linearibus ê&c. H CEI. R . Lugdb. uts. Ferula Iatiore folio. Moris. Hif. & C. B. Pin. 148. Ferulago, Dop. Pempt. 321. Ferula ‘Galbaniftra Log. Jeon. 779, KROONTJES-KRUIDEN, 85 Breedbladige Ferula hect decze by de Au-_ IV, theuren ‚ en het fchynt de Ferulago van D o- FDEEL, DONéUSs te zyn, welke Loner Ferula Gal- Hobkee banifera. noemt; hoewel zy de Gom Galbanum STUK — nier uitlevert. Zy was nochtans uit Zaad, dat 25 men te Antwerpen in die Gom gevonden hadt, zegt hy» geteeld. De Galbanum komt in ’t Ge- flagt van Bubon , hier agter volgende. * (5) Holftok met de Vinnen der Bladen van nd agteren kaal; de Blaadjes Borflelig. _ Oriental Levantích. De vermaarde TOURNEFORT vondt deeze in de Velden van Armenie, Zy hadt de Steng maar drie Voeten hoog, doch den Wortel een — Arm dik, derdhalf Voet lang , cn een geelach- tig Sap uitgevende. (6) Holftok met de Vinnen der Bladen weder- 250 k _2yds rhmnggelijee edad de heer pride: Borflelig. — dane Die zelfde Kier en ed in Pee Fe vant vindende , heeft het Zaad in Europa over- gebragt. Het Loof is fyperdan in de naaftvoor: gaande Soort, (7) Hol- (s) Ferula Foliorum Pinnis bafi nudie &c. H. Cif. Re Lurds. Ferula Or. Folio et facie Cachryos. TOURNE. Cor.22- dein. 11. p. T. 239 (6) Fersla Foliorum Pinnis utringse &c. H. Cliff. R Lugdb. roe. Laferpitium Or. Folio Mei Flore luteo. TOURNE,. Cer. 23: Hi. D&5Le VIJL, STUKe 86 BEsSCHRYVING DER k 9 (7) Holftok met gebyhangzelde Blaadjes en on East gefteelde Kroontjes. Hoor ; 3 sg STUK: De Libanotis „ met Blad en Zaad van Ferula ; vin van C‚ BAuuminus; wordt hier thuis gebragt. pore “De Groeiplaats is in de Zuidelyke En van ERE Europa en in Irie. bloem 5 ie, (8) Holftok met glanzig Loof » van Karas anaaernf:s. dan de nieuwe Plantbefchryving van Virginie, door den Heer Gronovius , vind ik deeze niet aangetekend. | Holftok met de Blaadjes overhoeks uitge aipafati fneeden, flomp. fi 8 NE Dit Kruid, de Gom - Harst uitleverende, wel« ke men in de Apotheeken 45/2 fetida en in de wandeling Duivelsdrek noemt , wegens haaren en Stank, groeit in Perfie en misfchien ook in andere deelen van Afie. Bo N T1us heeft reeds geweeten.,. dat Perfie de Groeiplaats was van deeze Gom ;doch het f£ k hem verkeerde Gewasfen , als derzelver cirfprong, opgegeven zyDe 6) Ferala Foliol. appendiculatis &c. Fer. Fol. Alis utrin- | que auêtis. B. Lugdb. zoo. H. Ups. 61. Libanotis Fer. folio & Semine. C. B. Pin. 158. Panox Asclepium Ferul facie- Los. Ze. ee wiede Jucida Ganadenfis. GRON. Virg. 147. H. Ups ES Ferula Foliolis alternatim Gnuatis obtufis. Mat, Afed, 118. Asfa foetida Disgunenfis Umbellifera Haen affinis —KEMPE. Am. 535. T. 536. BURM. FJ. ind. 7. „KROONTjEs-KRUIDEN. 87 zyn. Volgens KArMmrPreERr, die op de plaats zelve geweest is , valt zy in dat Ryk maar in IV. DER. twee Eandis ‚ in ’t byzonder by de Stad Hodfne Disguun , als ook by Heraat. De Plant die de- STUXe zelve voortbrengt , Hingi/éh genaamd, als zy _op de Bergen in ’ wilde, en Husjéh, wanneer zy op de Velden geteeld. wordt „ is niet altoos daar toe bekwaam, De Gom, Hiing by de In= diaanen genaamd, heeft , volgens hem, geen ander Vaderland dan Perfie, en de Plant zelve hadt hy in het Chineefche Kruidboek niet ge= vonden. ’t Gewas , dat veele Jaarcn leeft, heeft in middelbaare ouderdom een Steng van veelmeer dan. Mans langte , een Arm dik, zynde van binnen vol Merg. Deeze Steng komt niet dan op ’t laatfte te voorfchyn, wanneer het Kruid in ’t Zaad fchiet, draagende alsdan groote Bloemkroonen , waar op Zaad volgt als dat der Digynie. den, een Elle lang, gemeenlyk de figuur heb- bende van Peonie- en de zelfftandigheid van La- vas- Bladen , komen uit den Stoel of top des Wortels voort, welke ruig is „gelyk die van den Beerwortel. Hunne Steel is een Vinger dik en byna rond , geevende Vinswyze Steeltjes uit, wier Blaadjes op de gezegde manier verdeeld zyn. De Wortel wordt door den Ouderdom zo groot , dat men ’er gevonden heeft van een Va- dem lang en zo dik als eens Menfchen Been, In vrye Grond is hy enkeld, En een Pinfterna- IL. Deer. VII Srum, pen 83 BESCHRYVING DER kel, doch anders verdeelt hy zig wel in eenis ge e Armen; Van buiten bruin, van binnen wit Hoorn: en van zelfftandigheid als een Raap, bevat h STUK. een vet, wit Sap , dat een afgryslyke Uijen- be Reuk heeft, Hoe ouder hoe meer hy van dit Sap uitleverc, welk naar Room van Melk ge= Iykt , en zo fterk van Reuk is, dat een Vier. endeel Loots daar van meer ftnkt, dan hon- derd Ponden van die Gom, welke men in Eu- ropa by de Drogiften vindt. De Karavaan, die dezelve op Lastbeeften van Chorazan aûnbienge moet zig ver buiten de Poort daar van ontlase ten, en niettemin is de Stank , wanneer de Wind paar de Stad waait , byna onverdraaglyk. Ook wordt deeze Gom, als menze uit Perfie naar Indie voeren zal, niet by bederflyke Koopman= fchappen ingeladen. „ Het Schip, waar mede s ik naar Arabie overvoer,zegt K&MPFERs , hadt maar één Zak met Duivelsdrek aan ’% „ Agterfteven hangen, en deeze, door het Lee sá der d: ingende » Was ons niet alleen wegens ’ IV. An sE, bekómmerds; ee het Roover) de Wyn ss van Sjiras en de ectbaare Waaren, daar val j mogten aangedaan worden ” Die Autheur befchryft de Inzameling vandee- ze Gom , by Disguun, zeer omftandig en hel- dert zulks op met een fraaije Afbeelding. Zeker — Genootfchap der Burgeren gaat in ‘de Maand April naar ’t Gebergte , en plukt het Loof af van ‘deeze Plant; zuiverende zelfs den Wortel e pe van KROONTJES-KRUIDEN: 83 Van zyne ruigte aan den top, en, daar toe ont-_ IV. bloot zynde, wordt hy wederom met Aarde ge= ze mie gekt, Na verloop van ruim een Maand , wan-Hoorp- neer de Melk overvloedig, tot nieuwe Bladmaa-STU%e 5 king , in de top vergaard is, komen zy terug, en fnyden ’er eerst den Kop, vervolgens Schy- ven af; waar door zy gelegenheid bekomen om het gedagte ftinkende Sap, dat door- ‘opdroging Duivelsdrck wordt, te verzamelen, Deeze Gom, meer A/a dan Asfa fatida ge- naamd , is , wat den Reuk aangaat, by de In- diaanen zo affchuwlyk niet; wordende van ’ Heidenfche Volk , dat men Benjaanen noemt , in plaats van Knoflook by de Spyzen gebruikt, Het is by hun gemeen, de randen der Drinkgla- zen daar mede te beftryken , tot opwekking van den Appetyt , wanneer zy zig niet wel bevin- den. Ook gebruikt het Landvolk dezelve tegen Kolykpynen en de ke en fomaigen wordt zy; in e tegen 3 het Podagra en allerley P: zege de Winden , die men dant door a verweke ken zulk een Stank , dat niemand het, byna, kan harden by zodanige Menfchen. De Perfie aanfche Artfen onthouden zig , derhalve „van deeze Gom aan huone Patienten. voor te fchry- ven. Zy is ‚ niettemin , in kleine. veelheid en onder andere zaaken tot Pillen gemaakt, een goed Middel tegen Opftygingen „ Winderig Ko- Iyk en Trommelzugt. Ook kan zy zeer wel als F „een igpnia, IL, DEEL, VIII, SPW go BESCHRYVING DER À ots „een Middel tegen de Wormen dienen. Uitwene Per dig iszy Wondzuiverende, vermanende en Pyn« Hoor ftillende. pn LASsSERPITI1U M. Laferkruid, ize. ‘ De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn, eer langwerpige Vrugt met agt Vliezige ge hoeken. Het heeft ingeboogen Bloemblaad- jes, die uitgerand en uitgebreid Zyn, van figuur Hartvormig. De meefte Blommetjes misdraae a Het heeft zyn naam: van ’t Arabifch woord Lafêr , een Medicinaal Sap by de Ouden bete- kenende : weshalve men de Duivelsdrek dus ge= noemd heeft, Tien Soorten zyn ’er in begreepen. Laferpi- (1) Laferkruid met Hartvormige, Zaagtandig pen lasi- ingefneeden Blaadjes. dig °* Onder den naam van Breedbladige Libanotis is deeze voorgefteld , en van Dovonéus Kruidig Ethiopifch Sefeli genoemd, Het Kruid groeit niettemin in de deelen van Europa , zelfs in Sweeden, en is niet’ ongemeen in de Bosfchen van Switzerland; Het heeft , volgens HALLER , een dikken ronden Wortel ;-de Steng is laag en gearmd , met groote Bladfchee- CD. (1) Laferpitium Foliolis Cord. incifo-ferratis. Sy/f. Nat. XII. Gen. 341. Pp. 209. as XII. Gen. 344. p. 232. H. Cliff. 96. Mar. Med, 123. R. Lagdb. ror. HAur. Heiv. 440» Sibenots Tiifalis WE Gljnior. C. B. Pin, 157. sefeli Ethiopicum Heba. DoD. Pempt. 312. KRooNTjJES-KRUIDEN. — or den. De Bladen zyn zeer groot, Aan den Blad. jy, fteel zyn vier paar Vinnen, waar van de groot-Arpeet, ften uit vyf, de kleinften uit drie fcheef Hart- poos vormige „ getande Vinbladen beftaan, die fom-srur. — tyds tweekwabbig zyn. Het heeft zeer groote elen roonen; wier algemeene Omwindzel uit lange breede Bladen beftaat. De Zaaden zyn kort Ey- rond, met breede Vleugels , hebbendeden Reuk en Smaak van Engelwortcl- Zaad. By ’t Gemeen gebruikt men ’t als een Geneesmiddel. Onder den naam van Witte Gentiaan- Wortel vindtmen — * ook in fommige Apotheeken. | Wed RR Laferpi= le ee Eri- (2) Laferkruid , met driekwabbige ingefneeden Bladen. __Breedbladige Libanotis met Akeley - Bladen „Peen wordt deeze van C, BAUHINUS genoemd , die dezelve uit den Tuin van CAMERARIUS el bekomen hadt. De Wortel , zynde AIEE Ee | bitterachtig van Smaak, heeft een e Haairkroon als “de voorgaande SM enievuldize Bladfteelen komen daar uit voort en maaken dus een uitgebreiden Stoel, De Steng,die rond, geftreept en knoopig is , heeft drie of vier El- len hoogte en draagt groote Kroonen van Bloe- men, waar op een geelachtig rood Zaad volgt , dat (2) Lafirpitium Foliis trilohis ineifis. Libapotis lacifo!ia ‚ Aquilegiz folio. C. B. Pin. 157. Prodr. 83. Angelica Foliol s tripattizis &c. R. Lugdb. 104. Liguft. Kauwolfij. J. Ba gn MI. p. 148. PLUK. Pôyt. 223. f. 7. IL, DEEls VIJL, STUKe 92 BESCHRYVING DER IV. dat naar Komyn fimaakt ‚ zynde Kruiderig van _ Pr. Reuk , verwarmende en_de Kwyl doende loo- Hoorp zen, De Groeiplaats zou op Monte GAD STUK, _ in ’ Napelfche, zyn. : RLR Laferkruid met Wigvormige gert Vin ee tum Gr: bladen “Franfch. Men vindt deeze in-de Zuidelyke deelen van Europas w wordende in Languedok Zafer ge- noemd. Zy is van Marfeille aan de Kruidkun- gen toegebragt „ en wordt deswegen Franfch gebynaamd, De Steng is hoog en gefireept de Bladen gelyken, in de verdeelingen, naar die van de Haagdoorn , zo J. BAunINUS aanmerkt. De Wortel is zeer groot en welrie= kende , zo wel als ’t Zaad , dat bleekgeel is van Kleur. iv. (4) Laferkruid met Lancetvormige, effenran= gifsfd dige, ongefleelde Vinbladen. Smalbla- dig. _____ Door MorIson js deeze » onder den naam van Groot Smalbladig. Laferpitium, met lange- re onverdeelde sippen , “afpebeeld. Zy groeit ook (3) Lafirpitiam Foliolis Cuneiformibus furcatis. Laferp. Fol. Romulofis fesf. R. Lugdb. zor. Las. Fol. quinquelobis. H. Cliff. 96. Las. Gallicum. C. B. Pin. 156. Ray. Hifl. 426. Las. e regione Masfiliz allatum. J. B. Hif?. It. p. 137 (4) Lafirpitium Foliolis Lanceolatis integerrlmis. HJ. ‘caf. 96. RK. Lugdb. 102. Laferp. anguftif. majus. Moris. Hif. ut. p- 321. Sp: T. el f. 9. Laferp. Fol. longiocibus &c. PLUK- Alm. 207. T. 198. f. KROONTJES-KRUIDENS | 93 ook in de Zuidelyke deelen van Europa „zo % Arp EL: LINNZus zegt, en men vindtze , zo wel als À eas de voorgaanden, in de Kruidhoven, Hoorpe STUK. (5) Laferkruid met Lancetvormige effenrandige. Re Vinbladen , de buitenften famengegroeid. tiun Pra ten Op fommige plaatfen in Duitfchland komt Pruis. deeze voor, die door den vermaarden BREYN in Pruisfen ontdekt , befchreeven en afgebeeld werdt. Hy vergelykt de Bladen by die der Tam» me Daucus of Karooten. Tusfchen dezelven komt, het tweede of derde Jaar na de Zaaijing , 5 zegt hy , een Steng fchieter van een Elle of hooger. De Kroon is groot ‚uit Straalen beftaan- de van twee of drie Duim langte. De Bloempjes zyn Sneeuwwit, en daar op volgen gevleugelde Zaaden , die zekere Liymerigheid uitgeeven „ welke de Handen welriekend maakt, als menze , groen „ daar tusfchen wryft. Die Reuk fchynt als uit Citroen, Benzoin en Wortelzaad ‚famen- gefteld te zyn, en de Smaak js niet onaange= naam. (6) Laferkruid met ovaal - Lancetvormige, ef-_ sur fenrandige, gefteelde Bladen, Bergmia- Het erd- (s) Laferpitiam Fol. Lanc. ka extimis coalitis. Laferp. minus. RiVIN. Pest. T. 23. RUPP. Jen. 277. HALL. Goett. 177. KRAM. Aufir. 74. RErG. Gedan. 386. (6) Laferpitium Foliolis ovali- Lanceolatis Ec. HL caf 9%. 04 BESCHRYVING PER Het Zaad, dat men in de Apotheeken Semen ne EEL Sileris montant noemt ‚ komt van dit Kruid „ elan. 't welk fommigen meenen het Sefeli Masi iu STUK. fe te zyn, van Droscoripes, dat in de wen Theriaak en andere oude Winkelbereidfelen of Opiaaten geeifcht wordt, Men heeft het ’er ook wel voor gebruikt , en C, BAUHINUS noemt decze Soort Liguftieum, dat het Se/elí der Winkelenvise- Anderen oordeelen dit het Ligufticum wan D1iosCcoRIDES te zyn, dat van Ligurie zyn naam bekomen heeft, alwaar het nog by Genua, op ruuwe Gebergten „overe vloedig groeit ‚- zo DopoNéus, die ’er een goede Afbeelding van geeft, heeft aangemerkt. É Het valt bovendien in Ooftenpyk, op den Berg boven de Badwaters van Baden , als ook in Lan- — guedok en Provence, Har r Er merkt aan,dat het in Switzerland niet zeldzaam is op onbe. lommerde Rotfen. Het wordt in, Vrankryk Li véche of ook Sermontaine geheten ;dochde Duite fchers noemen ’ Sefelkraut. De Wortel is dik, Takkig , met een Borfte- lige Haairkroon er zeer Kruiderig : de Steng dik , ‚ gearmd , van één tot zes Voeten hoog. De Bla-_ den zyn zeer groot van omtrek , glad, Zeegroen , met gevinde Takken, de Vinnen driedeelig , ge- fteeld ; 96. Mat. Med. 124. Lipufticum qued Sefeli Officinarnm. Ca. B: Pin. 162. Siler montanum. MORIS. Hifl. III. p. 276. S- 9. T. 2. f. 1. GOVAN. Jlonsp. 140. GER. Prov. 246. KRAM, Aufir. 74. HALL. Helw. zer. KROONTJES-KRUIDEN. 95 fteeld 3 de Vinblaadjes langwerpig ovaal, Het IV. algemeene Omwindzel is breedbladig , agtere ee, omgeboogen: de byzondere zyn fmal- en veel- Hoorpe bladig. De Kroonen zyn zeer groot, beftaande *T®E- uit geele gelykbladige Bloempjes: het Zaad is Domin {mal , langwerpig Eyrond en gevleugeld (*), Het is zeer Kruiderig en Windbr Ende Woe: dende van het Bergvolk veel gel zen en Dranken een Geur te geeven, in van Anys- Zaad, Men noemt het Ezels - Komyn, Den Wortel kaauwenze voor de Smaak en cot een Kwylmiddel tegen Kiespyn. (7) Laferkruid met Liniaal Lancetvormi- Vr ge» Aderachtig gelireepte » Onderfcheidene Een cedanoides. Blaadjes. … oe “Smalbla. Dit heeft. zeer fmalle Blaadjes en wordt der-* halve by de Varkens - Venkel vergeleeken. ’ Is pee van de ien den verfcheidenheid der - de- „die in ‚Proveniee voorkomt, | Pp Es en | in (*) Het Zaad , merkt Linneus aan, gefleufd te zyn, zonder Vliesjes, doch , het gene in de Winkels daar voor ’t hepe komt , is weezentlyk met Vliesjes voorzien: ten wa- ze men het Sefeli- Zaad daar voor neemen wilde, ’t welk ik in het Gefligt van dien naam zal befchryven en grootelyks hier van verfchilt. (7) Lafirpitium Foliolis Linewi- Lanceolatis Venofis gc. vl. 207. T. 96. f. 1. II, Dez, VIJL, STUK) IV. Aanakl hele STUK ur. Laferpi- pasa Ferú= valk bladlg. 96 BESCHRYVING-DER in de Rumrder - Valey van't Gebergte Baldo ; in ’ Veroneefche „ waargenomen, (8) Laferkruid met Liniaale Vinblaadjes. TourNeErForT vondt in-de Levant ecn Kruid, dat hy Orientaal/che -Cachrys noemde, met dunnere Bladen van Ferula en een gewiek- te platte Vrugt, Hy merkt AADs dat de Bladen meer naar die, van Venkel geleeken, dan naar die-van ’t gezegde Kruid. Zyne Afbeelding vere toont het zeer fraay. De Wortel was, aan ’t boven-end, een-Arm dik; de Kroonen een half _ Voet breed, met gecle Bloemen, en de Vrugt met fmalle- Vliesjes gevleugeld, doch Spongicus — of Kurkachtig, gelyk die van het-Nootekroon , 15: Chironium, “Hartbladig. bevattende in haare holligbeid- een Zaad, dac grooter. was-dan een Garftekoorntje, (9) Laferkruid met fcheef Hartvormige Bladen en ruige Bladfteelen. Deeze Soort ‘hebben fommigen - Chironium „ anderen Panay Heracleum. Het Loof genoemd zweemt naar dat der Pinfternakelen , van. welk Bale: het door de Omwindzels onderfcheiden 5 wordt. _ ( 8) Laferpitium Eat: Linearibus. Cachrys Orient. Ferul& — folio tenuiore, Fruêtu alato plano. TOURNF, Cor. 23. It. IL par T. Reize p. 108. (9) Laferpirium Faliolis a Cordaris. Panax Heracleum- Moris. Hifl. ill, p. 315. S. 9. T. 17. 1. Panáx Pallinac® folie. C. B. Pir. 156. Panaces enn m. Ddo. Pempr 3a9: Panax altera recentiorum , Olas atri vel Pattinacg folio, LOB # Jao Kk. 702. GÖUAN Jlonsp. 140, _KRrooNnTjEs-KRUIDEN, 97 wordt, De Bladfteelen zynzeerruig. By Mont- _1V. pellier-is de Groeiplaa:s op Rotfen. AFDEELs (ro) Laferkruid met shikai ongebladerde Bloem- Hoorn. fteelen „die half Klootronde Kroonenhebben: _x. de Winblaadjes weeldeelig, Liniaalen fpits. LA eee P/ m p_de, Ooftenrykfe Gebergten . vondt hd Splste. EE deeze , ‘welke „doorden H de HALLER op de Switzerfche Alpen was id genomen en eenigermaate verfchilt van de gene, die zyn Ed. , onder den naam van Alpifch Laferkruid , met de uiterfte Kwabbetjes kort, veeldeelig, hadt afgebeeld en befchreeven. H ERACLEUM., Heilkruid. Dit Geflagt kan , om dat‚de naam op Pa- naces, als een algemeen Geneesmiddel, is toe- gepast geweest , billyk Heilkruid gehesen wor- den », offchoon ’er geen Planten i in voorkomen, wier Geneezende kragt berucht is. by de heden» 4 À baten Ee sea mend Te: De BE des En eratle, uitgeran- de , famengedrukte „ NIE seDee » gezoomde Vrugt: de. Bloempjes mismaakt ,ingefneeden en ingeboogen: het Omwindzel ligt afvallende. _ Zes Soorten , meestendeels Europifche, wor- den 'er thans in moesten naamelyk: (1) Heil- (ro) Laferpirium Scapo made apbyllo gee? Las. Fol. multí- fdis Lanceolatis, Rad. Umbelle trifidis. HALL. emendjn AE. Helv. V‚ pe-7s.-Ne zoz. Vide & Erum. Plant, Helv. 441. T. ir. 11, DaEL, VIJL, Stu, 93 BESCHRYVING DER W. (1) Heilkruid met.de Blaadjes Vinswyze ver= hs tr deeld en effen „ds Bloemen nd Hagsee Men noemt dit Kruid gemeenlyk B Lom; dat. het- weleer , in de Duicfche- ak ad ken, verkeerdelyk Branca Unfing is genoemd Bum. —__ geweest en voor de Acanthus in de Klyfteeren kauw. gebruikt, zegt DoponNéus. De Latynfche naam is afkomftig van het Griekfích Sphondylion. In ’t Franfch noemt men ’ ' Berce of Branche Unfine, in 1 Cow Parfnip , om dat de Run- ders naar ’ zelve gretig zyn; gelyk de Konynen het ook gaarn ecten. Door geheel Europa groeit het in Velden, Bosfchen en op lommerryke plaatfen. Dit Gewas is wegens de fchielykheid van Zyhen groëy vermaard, Het heeft de Steng zeer pypachtig en gegroefd , met “Pakken gearmd , twee Ellen hoog en dikwils hooger, met zeer groote ruige Bladen , die gepaarde aire: heb- ben, meest tén fatve in vyven gefneeden, de Kwabben verfcheidelyk Zaagtandig. De Bloc: men wi ns in roos dn ongelyke eden Blaadjes sean nk binnenften byna regelmaatig, met een omge- « bog- (1) Heracleum Foliolis pinnatifidis Tevibus &c. Sy. Nat. XI. Gen. 342. p. 210. Peg. XII. Geg. 345. p. 233. Ho Cliff, vo3. Fl: Suet. 231, 243. R. Lugdb, 113: Sphond. vul- gare hifutum. C-B. Pin. 157. Spondylium. Dop: Pempt. 307. Spond, Acanthus Germanica Fuchûi. Los, Jeen, 703, KROONTJRS-KRUIDEN, 99 boogen top en uitpuilende rand; zo dat zy als Vo ingefneeden zig vertoonen, De Zaaden zyn by- ADE, na Hartvormig, plat, gerand, met vier Stee Hoor pen getekend en gebladerd, Dit volgens Har rer. Ík verftaa dan niet, hoe de Bloempjes RE, kunnen zyn en de Vinblaadjes- es, EEN us zegt. De Ve | ller Bladen is, volgens Har L E Ry niet van er: Gemeene Beerenklaguw Mechillende. Zy heeft, volgens Bau HINGSs de Bladen veel meer gefaipperd, Men vindt ’er ook- een mer gekrulde Bladen, dat mede hier thuis behoort, Somtyds komt het voar met donker paarfche , fomtyds met vergülde Bla- den (*). Her Kruid wordt pog heden in verzag- tende Klyfteeren , Pappen en Stoovingen, gee bruikt. De Polakken en Lithauwers maaken’er, door Giling, een Drank van als Bier, dienene de ook fomtyds tot een Geneesmiddel of an drin Bier nd dk, Lain is Lin rachtig, pr . ondienftig » ZO Dee Sc Cc o POL LI sert 8 CI) (2) Heilkruid smet Kruiswys’ gevinde Bladen, de Blaadjes Liniaal, de ven ed een- Ara vorm De „ We- ge ns 1) Were: Flor. Pom. Rag. p. (Ct) Eph. N.C: Dec. a. Ann. 6. io Aan. s-Ohs, 87. £1) Flor. Carniolica. Vienne. 1769. p. 330 (:) Heraclea Fol; cruciato- pinnâtis , Foliolis Linerribuss 6 £ Co= Me Deij: var. srus. ’ IO BESCHREYVING DER > Wegens de groene eenvormige Bloempjes „(zegt LiNNmus) zonder ik deeze nu af Hoorp. „ van het Sphondylium,” Daar moet dan, zo - het fchynt, in de bepaaling dereerfte Soort een ) misflag zyn. De tegenwoordige, zegt zyn Ed., komt in Sweeden en Engeland voor, en de Smalbladige , welke JAcQurN onder de Wee. ner Planten afbeeldt, fchynt ’er naauwlyks van te verfchiilen. Gedagte Verfcheidenheid is thans hier t'huis gebragt. — | (3) Heilkruid met Bladen , die uit vyf Vin- laadjes beftaan ‚ waar van de middelften ongefteeld, en eenvormige Bloempjes. De Scheeden der Bladen hebben van onde-_ ren een digten witten Baard, in deeze Soort, welke door GMELIN is waargenomen, en de Bloemen zyn groenachtig geel, beftaande uit ge- Iyke Blaadjes. Door gantfch Rusland kwam dezelve hem ; als ook van de Jaik tot de Oby » Ame in Siberie , zeer menigvuldig voor, Men gebruikt ’er de Spruiten tot Moes en de _ Stengen, in kookend ‘heet Water ter afgetrokken, leveren Dramk uic voor het Gemeen; wordende na de Gisting gekookt en dan van de Vermo- gene Corollis uniformibus. Mant. 57. Sphondyl. hlefutum Fol. an- guftioribus. C. B. Pin. 157. Prodr. 83; Riv. Pent. 5. Sphon- dyl, hirs. minus Fol. en en PLUK. Phys, T, 63: £. 3. Jacq: Vind. 217. , (3) Heracleam Fol. Ai Ens quinis Sc, Mant. 354 fl. Ups. 65. Paftinaca F@l. Gimpliciter pinnatis &c. GMEL: Sib, 1. p. 21% KROONTJES-KRUIDEN, ror genden zelfs niet verfmaad. Het groeit eens IV. Mans langte hoog. Aanaat. er in li … Hoorne (4) Heilkruid met Bladen , die uit vyf Vin=-srux. blaadjes beftaan, waar van de middelften _ tw. ongefteeld, de Bloemen geftraald. Bie Groot. Ondsg deezen bynaam betrekt LiNNZEUs hier h Kruid , dat GMELIN van de Oby Oostwaards tot aan Kamtfchatka vondtgroeijen, en het welke die Kruidkenner zig fchynt ver= beeld te hebben tot het gewoone ruige Beeren= klaauw te behooren. Het verfchilde echter van het Duitfche Kruid deezes naams ‚ zo hy erkent, door een grooter Geftalte, welke het in de Tui- nen behieldt, De Steng van ’t zelve was dikwils ook van eens Menfchen hoogte ‚en de Kroon, zeer groot zynde , hadt vyftig of meer Steelen van kleine Kroontjes, die hy uit tien” Steelrjes, of daaromtrent, famengefteld vondt, De Steng, Takken en Bloemfteclen waren altemaal ruuw „ door ftyve- Haairtjes : de Bladen van onderen Wollig. De Rusfen op Kamtfchatka : zegt hy , noc- men (4) aasde Fol. pinnatis &c. Heracl. Foliolis palmatis ferratis. FZ. Clif. 103. R. Lugdb. 113. Panax Sphondylii folio f; Heracleum. C. B. Pin. 157. Heracleùm Fol. pinnatifidis. GMEL. Sib. 1. p. 213. Panaces Heracleum f. potias Spondy- lium alterum. Doo. Pempr. 307. Sphond. smajus f. Panax Hes racleum quibusd. TOURNE. Jnff. 320. BOEBH. ZLugdô. 1. p, 66. MH. DEEL, VIIÍ, STUK, Ne, fó2 BrEsCHRYVING DER men het Zoet- Kruid; niettegenftaande hét Länd. “volk aldaar, de Stengen raauw kaauwende, dike “ wils de Lippen en het Tandvieefch-daar door vol Blaartjes krygt, door de fcherpheid van den “Bast, die ook maakt „dat een Streng of Tak; ‘aan de bloote Huid raakende, dien doet oploo- pen met Puiften, waar uit Zweertjes ontftaan. De voornaamtté Zoetheid heeft in-de Bladftee- len plaats , welke men wan de Wortelbladen neemt 5 én AEZENER na dat ’er de Bast afge- haald is; by Bosjes droogt, aan welken dan een geelachtig Meel gröeit, ’t welk men ‘er op ee Doek of Papier af kân kloppen, Veertig Ponder van Zulke gedroöëde Steelen leveren Ongevaar een Vierendeel Poids van dit Suikermeel uit Men last het ‘er doórgaàns aan zitten, ef dus vorden die Bladfteelen op Tafel woôrge- Zet. Ook gebruiken de Rusfên nicts dan zo- damige met Meéel bezwângerde Steelen tot het ftooken van Stérken Dfânk uit dit Kruid; een Eigenfchap in hetzelve by toeval, en doof fchaarsheid van de Bens Kele $ hunne Kwast van maâäkten, o Ls Rn dat zekere Gen: van ée gedagte Stece bt zelf mer- eenige Berg - Besfen bereid iss doen zy dien Gest in een mêngzel van veere tig Ponden of eens zo veel der gedroogde Steelen met Water, en, na de Gisting van een Etmaal, wordt alles in een Destilleer . Ketelgee daan; waar van in *t eerst een fterke , vervole gens een flapper Geest komt. Men haalt dien Geest tweemaal over; dan heeft hy de -fterkte van \ KROONTJES- KRUIDEN, 103 van den besten- Jenever en is aangenäaïner van IV Smaak. Het Suikermeel der Steelen levert óp“ Vi de zelfde manier , doch in mindet veelheid , Höorp- ook Geest uit, maar men maakt ’er een foôrt ke 5 van Bier of Wyn van, die zeer ligt in ’t hoofd flaat. Men heeft ook-uit de-gedagte Steelen , mer geftampte Pynboom- Pitten, een Soort van Mede gemaakt. Dit alles , zegt. GMELIN , hecft het gebruik der Sterke Dranken, ouder de ins gezerenen van Kamtfchatka, zeer doen toënee= men: zo dat, indien hetzelve heilzaam ware of: tot Geneezing ftrekte „ de bynaam van deeze Soort „en zelfs de Geflagtnaam, daar door gee billykt zouden zyn. (5) Heilkrúid met gevinde , wederzyds rimpe- v. lige , ruuwe Bladen , de Bloemen eenigszins Arie gefiraald, Die Ooftenrykfe verfchilt dus van het voors Ike Linneus. Het onderfcheid beftaat meest in de kleinte, zynde dit een Kruidje van maar een Voet of anderhalf hoog, in hetopklimmen der toppen van den Schneeberg voorkomende, De Blaadjes zyn wederzyds ruuw zegtde Heer JACQUuIN, daar BAuHI Nushet geheele Ge- in was Z (5) Heracteum Fol. pinn. utringue rugofis &c. Jacq. Wind. 236. Sphondylium Aipinam parvum. C. B. Pim 157. Prodr. ‚83. BURs. VII. 21. G4 UH. DsxL, VIII, STUK, 104 BESCHRYVING DER „IV. was flegts bezet gevonden hadt met gladde nrd Haaïrtjes. in (6) Heilkruid met enkelde Bladen en gefiraalde VI. Bloemen. Heracleum reerd „Van de voorgaanden verfchilt deeze groote- Iyks , die met de Ooftenrykfe famengevoegd wordt door SEG UIER, in de befchryving der Veroneefche Planten. Zyn Ed. bewyst zulks, doordien”dezelve , in de Tuinen gezaaid, de ruuwheid der Bladen verkiest. In deeze Switzer- {Che zyn dezelven niet gevind, maar Hartvormig en eenigermaate gekwabd ; de bovenften byna Wigvormig en allen Zaagswyze getand, volgens den Heer GovAN, die aanmerkt, dat de Blad- ‚_ _fteel, de Steng van onderen omvattende, zeer _ rood is. Het Kruid grôeit, volgens hèm , naauw- Iyks een Voet hoog, C. BAUHINuUSs hadt het- zelve ter hoogte van twee,Ellen ‚ met gladde, in drieën gedeelde Vygebladen, op de Switzer- fche Alpen waargenomen, Ereusricum „Lavaskruid, Di Geflagt heeft de Vrugt langwerpig, me vyf Sleuven a en de Bloempjes gelyk , met (6) Heracleum Fol. Gmplicibus gc. Her. Fol. pinnatifidis. GER. Prov. 246. GOvaN Monsp. 141. Sphond. Alpinum gla- brum. C. D. Pis. 157. Prodr. 83. Ic- Sphond. mont. glabr. abo Flore. BARR. Je. ss. Sphond. Fol. nn fimpl. obiter &rilobis. Haux. Helv. 17. KROONTjJES-KRUIBEN. Ios met ingekrulde onverdeelde Bloemblaadjes, Het IVS bevat zeven , altemaal Europifche Soorten. rd (1) Lavaskruid met veelvoudige Bladen , desrum. Blaadjes aan ’t end ingefneeden. L Liguflicum Dit Kruid isonder ons bekend by den naam {nem van Lavas, in Brabant Lavetfe , in ’t Rranfch Livéche of Ache de Montagne , in ’t Eogelfch Eovage , in ’t Hoogduicfch Liebftoekel: gelyk onze Boeren het ook. Lubbeflok of Manskragt heeten (*). De Italiaanen noemen het Liguftico, naar den naam van een ander Kruid , waar voor men het in de Winkels gebruikt heeft. Het groeit wild op de hooge Bergvelden in de Zuis delyke deelen van Europa, gelyk in Languedok en Provence en verder in Itâlie, Uit éénen Wortel geeft het dikke Stengen van meer dan Mans hoogte, die van binnen hol zyn; fomtyds in Takken verdeeld, geelachtig groen, zo we} als sp, Sla die ee t » wedn Zaaden meer Bement en van een zeer fterken Reuk , die ook in ’t geheele Gewas plaats heeft: » G) vee Fol. zen &c. H. Clif. Ups. Mar, ed. R. Lugdb. 104. SAUv. Monsp. 261. GOUAN Monsp. E41. En: Prov. 247. ade montaaa perennis , Paludapii folio. TOURNF. Inff. 313. Ligufticum vulgrre. C. B. Pin. 157. Levifticum valgare. Mor. Hift. 1II. p. 275. S.9. T.a.f. 7. Dop. Pempt. grr. Levifticum Germ. Laferpitium. Lom. fe. 703. (*) De Gorrez. FJ. Belg. p. 78. | EUS IL, DEE VIII, STUK. 106 BESCHRY VING DER IV. heeft: zynde de Wortel groot, dik en Vleezig3 meet rd van buiten zwartachtig vân-binnen wit. Hoors- Het Lavaskruid wordt in de Tuinen van stuk, _Duitfchland, Vrankryk , Groot Brittannie en de vas vY- Nederlanden , geteeld , en hét wil ’er zo wel voort ‚ dat men het zelfs in de Velden en by Boeren Wooningen ‘aantreft ; waarom fommi- gen hetzelve , ten onregte, vooreen inlamdfch Kruid van ons Gewest hebben aangezien, Dat men het voor de Panacea van Puinius of Panacef van T HEOP HR AS TUS gehouden heeft ; was niet minder fout. Het bezit aanzienlyke kragten ‚ zo tot Windbreeking, tot prikkeling van de Maag en ’t Gedarmte en dus tot bevore dering van de Spysverteerings als; door zyne verwarmende hoedanigheid , tegen inwendige Verftoppingenen Pynen, die uic koude onftaan ; inzonderheid tegen Borstkwaalen. Het Gemeen; zegt SCRODER, zuigt den Tabaks-Roek door een hollen Steel van dit Kruid ín „om den Hoest te doen bedaaren. Tegen de Moederkwaalen is het byzonder dienttig. Het is ook x Zweerdryven- de en ortel en bet Kruid, doch inzonderheid het Zaad, dat veel op Sterkendrank gezet wordt, om De: ge- fe men in de wandeling Lavas noemt te be- reiden, u. £ 2) Lavaskruid met dubbelà drievoudige Bladen, E rde cotbicum Dit schotich (2) Zigaflicum Folds birernatis. Lig. Fol. duplicato - es KRoONTjJES-KaüÜiDeEù, ío7 Dit in de Noordelyke deelen van Engeland , in IV. Sweeden en Kanada voorkomende, is aan het ÂFDEELs gezegde kenbaar, TourneroRT heeft het Hooepe Schotfch Lavas met Eppebladen getyteld, Een*TOE zelfde , doch kleiner , hebben wy dan de Oe- vers van de Yszee gevonden, zegt LINNAUS , dic het toen Zée- Eppe noemde. Het valt ook aan de Zee-Kuft in Virginie (*). _6) Lavaskruid met veelvoudig gevinde Blas nc den, de Blaadjes Vinswyze gefmaldeed. rk Dit Kruid heeft breeder en dikker Bladen ““*“n dan de Dolle Kervel, maar welke hets in Ge- ftalte, eenigszins gelykt. Het flinkt rg en daar van heeft het den naam by de theuren. Lorer wil , dat het bdikadesk Sefeli Peloponefiacum sd zy. De Groei. plaats is op hooge Gebergten in Morea en Rhe- tic, aan de Grenzen van Tirol, dek: in Pro- Vence, : EE) La- tis. H. Chf. Fl. Sue, R. Lugdb. 104: GRON. Virg. 31. Lig. humilius Scoticum, Prük. Alm. -217.-T. 06. f. 2. Apium maritimam PL Joapp. 107. Liguft. Scot. Apii folio. TOURNE. Jnfi. 324. Sefcli maritiraum Scot. HERM Pe ae Ee (*) Eid iets dat men in de Flora Suecica dit Kruid Liguflram d t. BEG, Ligafican, bel nitens: pinnatis Sec. H. CI 97. R. Lugdh. ro4. GER. Prov. 247. Cicutaria larifolia foetida. CB. Pin. 161. Cic. latif. foetidisfma. Lon. Jeon. 734. $E- feli Peloponnefenfe. Cau. Epir. sre- IL. DEEL VII, STUK. to8 BESCHRYVING-DE R IV. (4) Lavaskruid met dubbeld gevinde Bladen ; Ar Cr de Blaadjes fiamenrlinkiends. gage heeden pi Hoor p- effenrandig. Deeze groeit op den Schneeberg. en andere ziefian Ooftenrykfe Alpen. Lorer hadtze in eenige cam. Hoven van Nederland gezien, doch in ’t wil- Bol de groeijende gevonden op Heuvels in het Piemonteefche, niet verre van Turin. Zy groeit ook om{treeks- Verona en elders in Italie, Iv. (5) Lavaskruid met meervoudig verdeelde in- baden gefneeden Bladen , de Wortelbladen drie- Cornwal- voudig „, Lancetvormig , effenrandig. In Cornwall is deeze groeijende gevonden, en als een Steenbreeke van dat Land door P gs - TIVER opgetekend. ze (6) Lavaskruid, swelks groote Kroon byna geen Perge mwindzel heeft; de zydelingfen van on- RE deren Vliezig zyn; met eenigermaate Tak- kige Straalen. : a (4) Ligaflicum Fol. bipinnatis , Foliolis conflaéntibus &c. cq: Wind. zar. SEG. Weror. Ill. p. 226. Ligufticum alte- tum Lobelii. DALECH. Hift. 744- Lig. alt. Belgarum. Loz. de. 786. sefcli mont. Cicute folio glabrum. C. B. Pin. 161. p- 310. Smyrnium teauifol. moftras. RAy. Suppl. 254. Angt. KIL. p. 209 T. 8 Saxifraga Cormubie. Per. Herb. T. 26. 9. (6) Lieuflicam Umbelle primarie &c. Petrofelinum Hor- tenfe latifolium. CB. Pin. 153. En Hortenfe magnum Petcofelini fapore. J. B. Hij. 11, p. 99 KROONTJES:“KRUIDEN. 109 In Portugal groeit deeze ; die een-ftyve hoe- IV. kige Steng heeft van twee Voeten hoogte; de Arprrus Blaadjes drievoudig als die van Peterfelie vere Hoorpá deeld; de Bladfteelen wit gevliesd: de Bloemen*TUEe geel, met witte Meelknopjes: de Vrugtbegin- P'5mie. zels effen , naauwlyks geftreept. Zy gelykt ook , in Smaak en Reuk, naar de Peterfelie, maaral- les is ftyver en grover. Het fchynt de Breedbla- dige Tuin-Peterfelie van C, BAUHINUS te Zyn, die van fommigen Engelfche genoemd wordt, by zyn Broeder afgebeeld, (7) Lavaskruid met gevinde Bladen, wier ag- Lieu? Ee terfte Blaadjes met een Blaadje vermeer Baleari- derd zjn. - —_ Baleuifth,) Deeze , op de Balearifche Eilanden, in de Middellandfche Zee, en by Rome voorkomen. de, is in de Upfalfche Tuin gekweekt, doch zou van een twyfelachtig Geflagt zyû, als nog geen volkomen Zaad voortgebragt hebbende , zegt LinNmus; doch hadt bevoorens reeds gezegd, dat de Zaaden langwerpig, byna Rol- rond en geftreept zyn (*). De Steng was maar een Voet hoog, ANGErIicA Engelwortel. Dit Geflagt heeft eene rondachtige, gehoek- te (7) Ligaflicum Fol. pinnttis ‚ Foliolis infimis autis Foliolo. _ Mant. 213. (*) Vergelyk. Sysr. Nat. Pig. XIII & AZant. loco citaio, IL. Daar, VIII, STuR, AEO BESCHRYVING DER IV. te Vrugt, die-niet voos is, met omgeboogen kamen: Stylen + de „Bloempjes- zyn kn en hebben sane kromme Blaadjes, Het bevat vee Soorten als STUK. volgt. 1 (1) Engelwortel, die het offert Vinblad ze AAbnge —_ Kwabd heeft. Cc. “Tamme. Men teelt deeze in de Tuinen der middelfte deelen van Eutopâ-uit Zaad, en hierom wordt= ze van” BaáumrNus Sativa, en van anderen tamme Engebwortel geheten. Zy groeit, niettes ‚min, wild in de Zuidelyke deelen van Europa, en hooge Bergen » gelyk in Provence op de zenden van Colmars, Aan den anderen kant is “zwin alle de vogtige , belommerde , Mosfi- — ge Valcijen der Laplandche Gebergten gemeen „ _ komende ook aan de kanten der Rivieren, die daar uit afvloeijen > voor, Men |Vindtag „boyens dien „in Sweeden ,N 7 op Ysland, alwaar zy een zeer hooge Steng fchict, Ook komt zy op eenige- Gebergten, van Duietshland en Hohemen „ VOOr, | De naam isin de meefte T ‘ropa, overeenkomftig met den Laryofi Belica, die wegens de beminnelyke en als En-_ SC (13 Angelica Folioram impari’ lobato-Syf. Nar. Xin. Gen. 334. P- ZIT. Pig. XIII. Gen. 347. p-234- Flor. Lapp. 101. Sure, 233, 245 Mat. Bled. 120. H. Clif: 97. R. Lugd. zoz. “fütiva. C. B. Pim. 155. Angelica major. Dop. Pempt. 318. Imperaroria fativa. TOURNE. daf zz. GAR- Aix. 255-T. 55. GER: Prov. 247. Angelica Smyrniam Cordis kos. kt. 693. ‚van Es- chen An. KROONTJES- KRUIDEN, ri gelachtige ‘hoedanigheden, daar aan zou gege- IV. ven, zyn; des wy ze ook Engelwortel noemen. ARREss De Laplanders, zeer veel op. hebbende met dit Hoorp. Kruid, dat die van Dalekarlie Quanrot heeten „TOB > geeven aan den Wortel van het eerfte Jaar, Bicone. nog geen Steng fchietende, den naam van Ur- tas 5; het” Kruid van ’% eerfte Jaar noemen zy Fatne, dat van het tweede Jaar Botsk, en de gefchilde Steng Rafi. Gedagten Wortel: zy. voor een uitmuntend Middel om de Gezonds heid te bewaaren, en kaauwen dien in plaats van Tabak. In eene hevige Ziekte, de Bafch- Lap- pen veel overeenkomende, welke cen Krampe achtig Kolyk fehynt te zyn , kennen zy geen beter. Middel -, dan. deezen Wortel. Maar de Stengen ‚inzonderheid „ maaken hunne byzon- dere Lekkerny uit.-De Kinderen, die in de Zo. _mer hunne Rendieren hoeden, brengen ’s avonds met zig een Schaot vol van deeze Steelen „voor das de Kanpa;sig-batfinocenr heeft Seblakg san dane Spye niet , pe toen wy ons in Lapland bevonden , zegt Ln- s> Naus: want. dezelve is bitter en een weinig 2 Keuiderig , verfterkende en verfrisfchende den » Mond en Maag, na het gedurig gebruik van ss laffe Spyzen en Drank : gelyk ongezouten 5» Vleefch en. Vifch , Melk en- Water, ouge- » meen :maar; (% zy dat het Gewas in de Tui- s‚ nen van aart verandere 5’t-zy dat onze Smaak »e verfchilde;) toen wy uit Lapland thuis ge- we », Ko» Ie. D5EL, VIll, STuk 5 \ Iv. Hoorp- STUK. 112 BESCHRYVING DER „ komen waren behaagde ons-deeze Kostnict _ | AFDEEL. 35 meer”. Zeker is ’t, dat zy de arme Lap- landeren minder fmaaken zou „ indien zy van Ooft en Fruit, of ook van andere vrl inn ten, voorzien waren. ’t Gewas heeft fomtyds een Sterng van een Arm dik en van eens Mans langte , die glad en knoopig is , van binnen hol, De Bladen zyn zeer groot, fterk gevleugeld. ‚dik gefteeld ; en omvat- ee de Steng-met een ruime Vliezige Scheede, De algemeene Kroon is groot en vlak, uit veele Straalen beftaande en heeft dikwils een éénbla- dig Omwindzel : de byzondere Kroontjes zyn Klootrond ‚en hebben de Omwindzels uit veele {malle Blaadjes beftaande , die omgeboogenzyn. De Bloemblaadjes zyn Eyrond; {pits, groen’, ligt afvallende:-de Meeldraadjes wie; de Zaaden breed, plat, gevliesd en geelachtig. De Wors tel is groot en dik, van binnen wit, een aange naamen Kruiderigen Reuk hebbende „gelyk het geheele Gewas en de Zaaden, Hy gecft een geelachtige , vette olene en van dergely= ken ‘Geur. oo ooor … Deeze- Wortel ei hees ne Nena: _ook het Kruid is in de Geneeskunde vermaard, wegens de’ Zweet= en Pisdryvende hoedanig- heid , die daar in plaats heeft, Zy verfterken de Maag , breeken de Winden, en zyn dus dikwils tegen Kolyk , Maag- en Darmpyn , dien= ftig. Men houdrze. ook voor. een goed Borst- . middel, Dimo dient dit Kruid tot verdry- ving KROONTJES-KRUIDEN.. 113 ving van-koude Gezwellen, enz. De. Wortel „ IV. overdwars gefneeden , levert, zo wel als de Streng, een Balfem uit, die minder fcherp: is dan de ge: Hoöli. deftilleerde Olie. De Smaak is eenigszins bitter „TE met eene Kruiderigheid, welke heet is, en° zeer Dijn lang byblyfe nrd Mond red die van het Zaad, nneer men ’-kaauwt, @) “Engelwortel met gelyke Eyrond- Et: 708 dat e vormige , Zaagswjs' getande Vinbladen, Sphere Men heeft. getwyfeld „ of 'er ook verfchil mogt Zyn s tusfchen de gedagte Noordfche of Lap- landfche en, de Tamme of Tuin. Engelwortel ; maar LinNus verzekert van neen, De Wil- de, evenwel, die ook in Lapland groeit, is daar van aanmerkelyk verfchillende.… Zy wordtivan fommigen Water - Angelika genoemd, als groci jende in Moerasfige Berg-Valeijen „ zelfs in Duitfchland. Men vindtze ook in-onzê Provin- tiën. vry. al » gelvk in Vriesland, Gel derland en hier in Holand by Haarlem, janict ver van Onze Stad, in de Veenlanden ; in Noord holland en elders. Nar de voorgaande gelykt zy in Gewas, doch valt fchraalder, hebbende ook de Bladen donkerer en de Bloemen wit. De Geur is fe) ede Fol. zqualibas ovato - Lancealatis Gscadië H. „Fl. Suet. 234, 246. Mat. Med. var GRON. Virz. 31. Zin Hetv. 444. R. Luzdb. 103. GORT. Belg. 78. Fi, Juapp. tor» Ang: Sylveltris major. G.B. Pins 155. Ang. sy Neftris. Dop, Pempt. 318. LOB. (c. 695. / u. Daan, vir. STUK. 114 BESCHRYVING DER IV. is veel minder dan “in de Tamme en dus heeft AREN zy zo veel kragt niet , wordende niet dan by Hoörts gebrek der andere, of by plaatsvullinge, ge= ITUE WEEKE | Een (3) Engelwortel. met zeer wyd eenen Werticilla- den, de Blaadjes Eyrond, Zaagswyze ge- Cokes. tand, de Steng gekranst met Bloemfieelen, In de Upfalfche Fuin- is deeze geteeld en waargenomen ‚ die men dagt afkomtftig te zyn it Italie. Zy heeft de Steng van gelyke hoogte als de Tamme , maar dezelve heeft twee of drie Kranfen , ieder van vier of vyf Kroonen, boven malkander. Die der aangehaalde Autheùren zyn ‘er niet volmaakt mede overcenkomttig. Ook verfchilt het Zaad aanmerkelyk van dat der eer- fte Soort, Dn (4) Engelwortel.- met oke witerfte paar Blaad- ude: E 5 jes vereenigd en het Endblaadje gefleeld. …_ Donkêt- patched 6 5. ee met de Aad gehks Ey ae nt, Ee - Za En 3} Angelica Fol. divaricatisfimis Sc. Angel; Alp. ad nados Borida. TouaNr. Inf. 313. Angel. fylv. montana. C. B. Pin. 155. Ang. mont. maxima &c. PLUK. Alm. 30. T. 134. f. Ie Ang. multiplicata latiore Umbellâ. LoB. Wluffr. 144. (4) Angelica Foliolorum extimo pari coadunato gece. Mart. 354. R. Jugdh. vo3. Angelica Cn Tepe CORN- Te 198. T. ie ) Angelica Fol. . ovatis incifo-ferratîs. HL. Cf. 97 U 62. R. Zaid 103. Angelica lucida Cânàdenfis. CORN- Canad. 195. T. 197. MoRIS. Hit. IIL p. as1. Ss. T.3: £% de KRoöNTjEs-KRuIDen. ze Tis —Deidë béider ‚in Kanada groeijende, zyndoot. 1; Corsurus opgegeven en afgebeeld, Men AFDEEL Hoofs: vindtze in de Europifche Kruidhoven, STUK, SruM ‚„Water- Eppe. … Dijjidde rugt t isbynaEyrond, geftreept : het Om: windzel der Kroonen veelbladigs- diede Bloem- blaadjes Hartvormig hebben in dit Geflagt, 2e welk, negen, Soorten. bevat, als volgt. (1) Water- Eppe met gevinde Bladen, eneen. L endelingse Kroon. -— 5 tif « Dit Kruid noemt men gemeenlyk Water - Ep: dige, pe 5 in °t Hoogduitfch Wasfer - Eppich of War Jermarek ; in ’t Franfch Hache d’ Eau of) Berle „ in % Engelfch Water- Parfnip. ‘De Griekfche naam Sion, waar vanmen Sium gemaakt ‘heeft; RR sert hd IDES vennen, Hét mes len en Miderdöfsn, E Peder 1 is sheri in Graften , Slooten en allerley Wateringen „ bye zonder aan de Duinkant „ gemeen. Dopnanéus zegt ,dat het, met dikke , hoee kige, geftreepte , holle Stengen tot drie” Ellen en hooger wanne. doch het is gans! ; hier te lan- 5 id 4 Siam Fol. pinnatis „ Umbellà terminali. Sy? Nar. XII- Gen. 345. p. ziz. Weg. XII. Gen. 348. p. 234. H. Clif. 98, Fl. Succ. VALLE: GOUAN &c. R. Lugdb. 104, Siam helen C: B. Pin. rsg. Siume- Rav. Pent. 78. H 2 Ee mi VI, STUEe _ 116 BESCHRYVING-DER IV. de, zo hoog niet voorgekomen. De Heer Hat” Aron Be LER ftelt de hoogte , in Switzerland, op drie Hoorp- ‘Voeten, De Bladen zyn gevind; de Vinbladen gee rondomgetand , ovaal , vettig , glad en zagt, Aan’ vige. TT end der. Stengen En de Kroonen voort, die groot en ruim geftraald zyn. Het draagt kleine geribde Zaadjes. De -Wortels-zyn Vezelachtig en het Kruid heeft een Bitumincufen R Reuk. an Water - Eppe met gevinde Bladen, de Oxel- gefiifoliam, — kroontjes gefteeld; het et Omwind- og zel Vindeelig. Deeze, thans vande voorgaande afgezonderd, zoude eigentlyk het Sium van Doponéus zyn, doch dit komt met de grootte niet over een. De Heer Harrer merkt het als eene Verfcheidenheid aan, Deeze, Soort komt niet buiten ’c Water, zo Li NN usaantekent. Het is beiden gemeen ‚dat de eerst witfpruicende Bladen fyn verdeeld zyn ‚ en dus heeft men £ Gewas, in de Pri Pruisfifche Flora. > afgebeeld By Is de en de volgen” de Soort in haar verfchil vertoond Ce Kv B Water- Eppe met gevinde Bladen en on e gefteelde Oxel- Kroontjes. Dee: oade op- bloemige. (2) Siam Fol. pinnatis , Umbellis Axillaribus &c. $ium £- Apium paluftre Fol. oblongis. C. B. Pin. 154. Sium verum gennielt DALECE. Hift. vor. Siam: Dop: Pempt: s3g. Sum ì Olufatti folio »f. Paft LoB./c.20%+ (*) Hif. 111. p. asz. Si 5. TFt Dn (3) Sium Fol. pinaatis, Diit ank fesûilibus. H- Clif. KROONTJEs-KRUIDE)N. 17 Deeze , die niettemin by de voorgaande en _ IV. op de zelfde plaatfen voorkomt, is klaarblyke- Aanars, yk , zoin Geftalte als in Loof en Bloem, vere Hous: fchillende. De Bladen , inzonderheid die aan de° TUE Stengen boven Water groeijen , zyn geoord en als driekwabbig. Behalve de Oxcel- Kroontjes geeft het ook anderen uit den top. Verkeerdelyk houden fommigen dit voor de Water - Kers der Winkelen. Het heeft dikwils een Kruïderigen Reuk , en wordt, even als de voorgaanden , op fomchlan plaatfen tot Moes eben zettende ook het Water af, (4) Water- Eppe met aide Bladen, dieby 1. de Bloemen drievoudig. Sifaram. De zogenaamde Suikerwortels , welke men wostel- hier in. de Moeshoven „doch zeldzaam, teelt, worden tot dit Geflagt. betrokken. Zy voeren den Griekfchen naam Sifarum en worden in % poemtze in A , in Spanje Chtrivias s in Vrankryk Cheryis, in Engeland Skirret en in Duitfchland Gierlin. In Brabant noemt menze ook wel Serilien. De natuurlyke Groeiplaats van C= Clif. Fl. Suec. Belg. &c. &c. Sium aquaticum pre on ad Alas floridum. Moris. utfupra. Sium Geniculis umbell VAILL. Par. 187. Angelica vel Sium Aquaticum. warme. T.N- 135 (4) Sim Foliis pinnatis, Floralibus ternatis. H. caf: Ups. R. Lugdb. tog. Sifarum Germanorum. C. B. Fis. iss. Sifae tum. Dop. Pempr. 681, LoB. Jeon. 71e. H 3 MH, DEEL, VIJL Srum. 1r8 BESCHRYVING DER IV. dezelven is-met geen zekerheid bekend. Uit de el Hoon na afkomftig zouden zyn: maar , indien Keizer STUK. _ TP rBErius deeze Wortels reeds uit Duitfch- wize TJand of van den Neder-Rhyn te Rome deedt brengen, wegens derzelver lekkerheid, (gelyk PriNrus verhaalt ;) zo fchynen zy veeleer Aard» vrugten van ons Luandte- zyn: te meer, omdat, zy de Vorst kunnen uit{taan. | “Gewas heeft korte Stengetjes , zelden een Elle hoog „en daar aan komen dergelyke Eyron- de, getande Vinbladen , aan eenen Bladfteel, byna als in de Water-Eppe, or ook,naar die der Pínfternakelen gelykende ‚ met witte Bloem- kroontjes aan den top. De Stoel geeft veele Worteltjes uit ‚zelden wan dikte als een Vin- ger, witachtig en eenigermaate geringd, Deeze zyn zoet van Smaak, Meelig en voedzaam , niet alleen „ maar ook-Balfamiek en verfterkende; zo dat menze in “Teeringachtige-Geftellen- en van Menfchen, die door Ziekte ongemeen ver- „zwakt zyn, dikwils Bekoohedananbeniken. og. (5d Water - „Eppe met Zaagtandige Pi nbla- erge den, aan de Takken drievoudig. Wortel. «_° Hier wordt de Plant bedoeld, die-den Wor- _ „tel Ninfi der Japoneezen uitlevert , zyndedes- we ie: Be Fol. Serratis pinnatis, Rameis ternatis. sien mon „Radice r non tuberofà. Kamer. „Amar sis.T. 819. BuRM. FL. dnd.p. 79. T.20.f. 1. geftalte vermoedt LINNEus, dat zy uit Chi- „ KROONTJEsS-KRUIDEN. 219 wegen, buiten de Thee en Rhabarber, de vere Al maardíte van Afie, Haar voornaamfte Groei- Le plaats is op de Bergen van Corea, een Land- Hoorp- fchap aan de Vaste Kust, tusfchen. Japan en ’:STUEe Noorder deel van China. Een gedeelte hier van Pisa Es behoorde aan de-eerften , het andere was onder- worpen aan de laatften : zo dat van die beide Ryken de Inzameling dezer Wortelen aldaar kon gefchieden. Die van Japan bekomenze ook ‘uit de Gebergten Kataja in de Provincie Sjamfäi; volgens KAEMPER , welke aanmerkt dat het Kruid zig wel laat voortteelen en weeldig groeit in de Tuinen van Meaco of Miako, een der Keizerlyke Steden ; maar dat de Wortel, aldaar geteeld, byna geen kragt heeft en beat Jaar- Iyks fterft , blyvende in de koude Gebergten over. „Zyne Groeiplaats moet derhalve op om. trent van 35 tot 40 Graaden Noordpools hoogte zyn; dat maar weinig Zuidelyker is dan de Al- pifche Bergen van Switzerland, Eerst uiefpruitende heeft het Gewas, (zo die Autheur meldt) maar een enkeld ‘Worteltjes van figuur als een Pinfternakel , doch flegts een Pink dik en drie Duimen lang , tide en Vleezig , met fyne Ringetjes of Spleetjes. Hetzelve is van onderen fomtyds , op de manier der Wortelen van het Mandraagers-Kruid , als in twee Dyën en Schenkels verdeeld , waar van het den naam Nindfin, als naar een Menfch gelykende, ge- meenlyk Ninfi, heeft. Worteltjes van die figuur zyn in de grootfte achting, De Reuk is als. n= A | der IL. Derz, VIM, STUK, 120 BESCHRYVING DER IV. _ der geele. Wortelen of Karooten; de Smaak, ArpeEl. egt hy, als die van onze Suïkerworteltjes , Hoorp- doch met minder en aangenaamer zoetheid , STUK. _ _gynde door eenige flaauwe bitterheid getem- en perd. Vervolgens voortgroeijende , bekomt het Gewas, in de Japanfche Grond, aan den Stoel meer Wortelen , tropstvyze by elkander met de koppen vergaaid: en aldaar veele Knoppen uit- geevende tot nieuwe! Scheuten , door welken men het gemakkelyk kan voortplanten, = Het krygt (vervolgt Kmer ER) een Steng van anderhalf Eje hoog, dunner dan een Pink e bol, geftreept , met Rietachtige Knoopen , Leed- jes maakende van Anderhalf Duim lang. Aan Steeltjes , die deeze Knoopen omvatten, komen Bladen naar den ouderdom der Plant verfchil- lende. In ‘t eerst zyn dezelven enkeld, flaauw getand en Hartvormig; als het Gewas een Voet hoogte heeft , vyf aan den Steel, naar die der Water - Eppe JEE vervolgens volwasfen zynde., komen, aan de Takken Bladfteeltjes « voort , welke drie kleine Blaadjes , naauwlyks grooter dan eens Menfchen Nagel, hebben. De Kroontjes geeven , uit een Bladerig Omwind- zel, Straaltjes van een Duim lang „met Kraon- tjes van witte gelykbladige Bloempjes , waar op Zaad volgt dat geftreept is en naar Anys- Zaad zweemt. Verder groeijen in de mikken der Takjes rondachtige Kooppen, als Erwten, e of. op_den Grond vallende of geplant wor- dende, zo wel tot Bed dienen als het Zaad. Dee- KroonTjes- KRUIDEN. rar Deeze ‘befchryving en de Afbeeldingen van _1V, Kh eMmren vergelykende, met die, welke door Afozat. den Heer N. L. BURMANNUS als ten uiter-Hoorpe_ fte naauwkeurig opgegeven wordt, kan ik ’erSTUEe zeer weinig overeenkomst ín vinden : vooral Dignis. piet, wat den Wortel aangaat, welke, volgers gedagten Autheur ; ‚ gant(ch mee Knobbelachtig is, daar dezelve zig , in gemelde Afbeelding, wel degelyk als zodanig ‚en als naar de Klaauw van een Ranonkel gelykende, vertoont. Het * onderfcheid is uit de daar nevens gefchetfte lykbaar, Loch, volgens fommigen, zou de Ja- panfche Ninfi- en Chineefche Ginfeng-Plant __aanmerkelyk verfchillen. In Virginie en Nieuw Jork is een Soort van dit Geflagt gevonden „ welke naar het Japanfche Gewas van K Ar Me PHER veel gelykt (*). bed De @) Siam Folio infimo Cordato , Caulinis ternatis , cmni- crenatis. GRON. Virg. 43 Noveb. 54. Anonymos Flor. toappardds Foliis ex uno Pe- diculo ternis. Cuayr. N. 291 & 420. Vervolgens zal men de Kanadalche Araliaffrum , die voor de Ginfeng gehouden wordt en tot het Geflagt van Panax behoort , onder de Po- bjgamia befchreeven vinden. Sommigen willen dat de Gin- Jeng der Chineezen. volmaakt met de Kanadalche, zo even gemeld, overeenkomftig zou zyn. Vid. GEOFER. Mat. Med. Tom, IL. p. 112. Ec. Anderen merken de Ninfi en Ginfeng d. p. 219: Hoe ’t-zy ‚ de regre Japanfche Ninf is hierte ° lande tegenwoordig weinig te vinden. 5 IL Deer, VIII, STUK, 1e2 BESCHRYVING DER IV. De waarde ‚in welke deeze Wortels by de APOEL Oofterfche Volkeren zyn , blykt niet alleen uit Hoöfn: de byzondere ftaatie met welke zy ingezameld, STUK, de zorgvuldigheid waar mede zy bewaard en wiee T voebereid worden; maar inzonderheid. uit den Prys, dien zy gelden. Gedagte Autheur zegt, dat men in Japan een Katti, dat is vyf Viéren- deel van cen Hollandfch Pond, voor. om en by de honderd Theil, dat is driehonderd en vyftig ‚ Guldens, Re Gemeenlyk verhaalt men, dat zy tegen Goud opgewoogen worden , ’t welk in Ooftindie en hier wel waar kan zyn. De Chi- peezen hebbenover de kragten veel gefchreeven. en merken dien Wortel byna als een algemeen Geneesmiddel aan. De Ginzeng is, by hun, de laatfte toevlugt in alle zwaare Kranhedent Men kan niet ontkennen ‚dat hy een ongemeene Hartfterkende kragt bezit; ten min{te by andere Cordialia gemengd zynde, Hy geneest derhalve veele Zwakheden , neemt Slymerige Verftoppin- gen weg ; herftelt de Eetenslust, verfterkt de Berst en kan dus Be dienen om de langduu* righeid des Levens en; doch’tis voor den Gemeenen Man een te duure Medicyn. By de Grooten wordt hy veel gebruikt, om de” lust en kragt tot Voortteeling te vermeerderen. vr. (6) Water - Eppe met gevinde Bladen , de Siam $ ke rigidius, Blaad: Virgini- Sche. (6) Sium Fel. pinnatis &c. Pimpinella Fol. Lanceo!. gla bris acum. GRON. Wirg. 32 , 44. Oenanthe maxima Ee na éc. Monas. Blif?. II. p- 288. S. 11. T. 7. É. x KROONTJES-KRUIDEN. 129 Blaadjes Lancetvormig en byna effen- rw; Arperr, _ randig. Ö 5 ne Deeze Virginifche Water - Eppe heeft ed Steng ftyfachtig „ ongetakt. De Blaadjes , by. vyf of zes Paâren aan een gemeenen Bladfteel groeijende, met een Sluitblaadje aan ’t end, zyn % lang en fmal , fpits glad , welriekende, de uiterfte fomtyds tot het midden ingefheeden, Zy draagt kleine Bloempjes en een gebladerd Zaad als der Pinfternakelen , volgens Cr AYTON3 dat hier weinig ftrookt. Hy hadtze als een Soort van Pimpernel aangemerkt, De Wortel is als ‚die der Vierde Soort. g ) Water- “Eppe met Liniaale afloopende ej vir mengegroeide Blaadjes. — sr raken fen Wegens de Zeisfenvormigheid der Bladen gafbiadige. Rivinus hier den naam van Falcaria aan. Het Kruid groeit in verfcheide deelen van.Eu- — ropa, als ook in de Levant, hebben het tot het Ammi, Berri tot het Eryngium betrokken. Eenigen hebben het Crithmum gehe- ten. Men noemt het in t Hoogduitfch Sichel- kraut , dat is Sikkelkruid, In de Elfaz groeit het (7) Sium Foliolis png decurrentibus connatis. B. Cf: ‘98. KR. Lugdh. ros. SAuv. Monsp. 232. Ammi perenne re- pens. Moris. Hiff. 111. p. 204. S. 9. T. 8. f. 1. Eryngium quartum. Dop. Pempt. Eryngium montanum recentioram. LOB. deon. UI. p. 24. Crithmum quartum. CAM. Epis. 275. WEINM. T. 99, Too. ÎL. DEEls VIlL, STUK. IV, ArFprrL. VI. Hoorr- STUK. Tweewy- wige, VII Sium ‚ Gracum. Griekfche. TA: Siculum. Siciliaan- {che. 124 BESCHRYVING DER het overvloedig. De Steng is. Takkig gearmd, van een Elle en fomtyds hooger. De Bladftee- len omvatten de Steng en geeven drie lange Vinbladen uit, die overal even breeden Zaags- wyze getand zyn. Het heeft yle Kroontjes , witte Bloempjes en lange Zaaden , die fcherp zyn en welriekende. Het “peheele Gens is van een zoutigen Smaak. Het, komt ook voor met bonte Bladen. Ja de Hoven is het haatelyk „ door zyne fterk voortkruïpende Wortelen; ter- wyl het miefte ftukje, dat overblyft, een: nieu- ‚we Plant geeft. (8) Water - Eppe met alle Bladen dubbele vinnig. 5 Deeze Soort heeft TouRNerouT in Grice kenland ontdekt en is dezelve dus, door Zaad, in de Kruidtuinen van Europa voortgekweekt, (o) Water - Eppe met de Wortelbladen drit- voudig en dubbelvinnige Stengbladen, __Deeze is, onder den naam van. aline Daucus ,‚ met Pinfternakel- Bladen , afgebeeld door ZANon1 De Wortel, zegt hy, is niet . {3) Sium Foliis omnibus bipinnatis. H. Clif. 98. R- Lagds. 105. Ligufticum Grzcum folio Apii, Tounne. Core 23. (9) Sium Fol. Radicalibus ternatis , Caulinis bipinnatis. R- Lugdh, sos. Myrrhis Fol. Paftinacz late virentibus. TOUANE- Cor. z2. Daucus Paftinaca folio Siculus. ZAN. Hif. 78. T- so. KROONTJEs-KRUIDEN, 125 enaangenaam-en Kruiderig, zo wel als *t Zaad, IV. ende Bloesfem „die een weinig op de Tong “5 gd byt; maar, het Loof fmaakt als Peterfelic. Hoorn Sr son. Steen- Eppe. ‚ Digyria, Dit Geflagt héeft ook een Eytonde geftreepte Vrugt en verfchilt van ’%- voorige meest, door= dien het de Omwindzels,zo van de Kroonenals - ‘Kroontjes „beiden, byna vierbladig heeft, De Bloempjes zyn vrugtbaar ; ;derzelver. Blaadjes platachtig ;. de Kroonrjes yl-geftraald. „Het bevat.zes Soorten » meest SIRE Planten; als 6) Steen -Eppe met gevinde Bladen en opfraan= d „de gd be 69 . ion : mense Eee: vogtige Slykerige hese. in Engeland, se. zegt LiINNAUsy groeit deeze, die het Preto- felinum Macedonicum van Et SLus is by Do ponéus. Het Kruid heeft byna van de Gewoone. Aacer- Bie en het Blad is ook zodanig, maar het Zaad. Kruiderig fcherp „ en zeer welriekende. ’t. Wordt voor het Sifon van. DroscorIDES gehouden , dat men Steen- Eppe: noemt. Men B betzelke. in onze ' … Win- Ees ús Fol. ad umbeliis. ereâtis. Syp. Nat. XI. Gen. 346. po zz. Weg. KUL Gen. 349 Pp: 235--R. Lugh. 195. SAUV. Monsp. 232. Sifon quod Amomum Officinis mos- tris--C..B. Pisg.1s4. Amomum Germanicumr, tee Petrofels Macedopicum. Fuchüi. Dop: tftep: 697s u. Dsl, VI, Sruke 126 BESCHRYVING DER IV, Winkels voort Semen Amomi, zegt BAuHINUsS AFDEEL. erwyl veele Autheuren te vergeefs zig hebben Hoorp:» uitgefloofd, om het Echte Amomuùm der Ouden Ki: en bepaalen; ’twelk nog onzeker blyft* rn 09 ed Steen-Eppe met gevinde Bladen en hik kende Kroontjes. id Van deeze KE Morisox, dat dezelve in Koanani- Engeland \ aan de-kanten der Landen ; E tusfchen Koorn en aan de Haagen, inzonder= heid op Slykerige Gronden : maar van de voos rige, dat zy aldaar voornaamelyk Zandige Gron- den bemint, groeijende aan de Dyken van-nieus — we Graften of Slooten , als.ook,aan_de Haagen _… of Landfcheidingen. De Stengen zyn twee Voe- Ä ten hoog; de Bladen byna als die van de gemee- “pe Pimpernel, Deeze groeit ook in Provence , 5 de andere by Montpellier à in Lapucdek. Esa. (3) Steen ‚Eppe met drievoudige. Bladen. Sj Kana=- dalche. __Deeze, a wel in Virginie als in Kanada huis: eftende , ile door haare “driebladigheid groots van de de voorigen. De Kroon i is drie= dees (2): Sifön Fol. pinnatis ‚ Umbellis cernuis. R. paer 105. Ups. terreftre Umbellis ee Mouis. Hij. HE pats. 'S. 5, %:82 £6: Ged. Prov. (3) sifon Fol. ternatis. H. Cliff. 99. a: Virg. 147- Re Lugdb, 106.- KALM. Join. IUI. p- 259. Myrrhis Canadentis tid — Joborá. MOR. Mig. TI. z zot. 8.9. Ts 11. Ff. 4. Myrrhis Canadenfis. Rav. Pest. T. 53. Myrehis trifolia Canadenli6 Angelica facie. Toons. he. sd - KRoÖNrjes-KROiDEN. 427 delig’, ‘ongélyk , zonder Omwindzel; de Krobrie “IV, tjes beftaan uit zeven of minder Blóempjes en ae rD- hebben het Omwindzeltje zeer klein; de zadde blaadjes wit en eveneens. . (4) Steen- Eppe met driedubbeld gevinde Bla- ie „den, de Wortelbladen Liniaal; de Steng-_amni bladen Borftelig ; de Stoppelblaadjes langer. Fynbladis Deeze, in Portugal , Italie en Barbarie gröei- jende, wordt gehouden voor dé Plant, die het Echte Semen Ammios der Apotheeken uitlevert. Men noemt ze Kleine Ammi, in onderfcheiding van de Groote, die tot het Geflagt deezés naäms behoort le Bavur Nus geeft 'er Venkel. zegd nis kan men zien uit de je” Afkeeldlge. 1 In die van SHAW zyn de, Blaadjes Draadachtig. dun. by ons Govan; de byzondére hebben een ° vitblâdig. Omwindzeltje. Het Zaad der Echte Anmíi, dat eene Zweetdryvendeen Tegengiftige kragt heft 7 komt over Egypte uit Arabie, zo CAMERA- Rius aantekent. Het wordt ’er op de Vlak, (4) Sifin Fok tripinaatis &cc. Sifon Fol. Caul. fubcapilla- a H. Ups. 65. Mat. Med. 140. Feenic. Lafitan. minimam . SHAW: Afr. 232. Ammi. lacin. Caulibns Capillaribus. HZ, cf. 85. R. Zugdb. 96. Ammi parvam foliis Foenicul. C. B. Pin. 259. Ammi. CAM. Epit. sa. Ammi perpuúllum Los. Jeon, 725. Il, DEELe Ville STUKe 18 PASCERSIENG, DER IW. ten geteeld pn zo EF on SKAOHL hk: Aen, heeft C Cr 1 î Be | | Hir zj Ze ain oe De Hento (5) Steen- zise die rits et ede kaan Kroontjes. Sion mr Op plaatfen , die ’s Winters onder Water groomde geftaar “hebben „ als ook in Slooten en Moe- 5 rasfen „ komt-deeze. Soon vee deëlen van Europa, vore heeft de 2 Bladen, die onder Water zyn „, V enkelachtig verdeeld, doch de TE. zyn als driepuntig gekwabd, beiden gate De Stengetjes, Zy naauwlyks een Span en_dàar aan komen Kroontjes E er lóoist twee „drie en. zelden vier Straâlen , zegt. EE RISON» MEt, witte Bloempies, Hier op vs Befengre, ggadien, die naar. “het ee ‘onder âlle. Nr 5 ruiden ran En het allerkleinfte; zo LiNN& us heeft aangemerkt, “Het voegde. beer in % Geflage, ‚der Wat: Eppe. _ ine oz als been eit. se ais: ” (6 Steen we mes Haairdunne gehn Portie Blaâ aadjes. Dee: Geke () For. ovb: drab. Haf, ds p. CIX. (5) Sifon repens Umbellis bifidis. Fl. Sac. 11. N. 240. MH, an, 397.:Siuu Fol. fubmerfis Capillaribus „ emerfis pinnatis- B. Lugdb. 105. Sium min. Fol. imis,Ferulaceis. MORIS- Hf. P- 283: S. 9 To 5e f. 5, Sium min. urmbellatum. PLUK. hyt T. 61-f. 3 Siam minimum. Ray. Hifl. p. 444. E (6) Sif Foliolis-verticitlatis Capillaribus.> Cau ze t was KROONTjES-KRUIDEN. 129 Deeze groeit in de Zuidelyke deelen re Arp Vrankryk en op de Pyreneefche Bergen. Men “tprtme vindtze Weld- Daucus , met Bladen van Watcr- Hoorpe Duizendblad , genoemd. TougRNerorT heet TUE dit Kruid Karwey met uitermaate fyne Bladen en Wortels als der Affodillen. Anderen heb- benze tot de Oenanthe betrokken. Zy is ge- meen in de Moerasfen van Planet by St. Le- ger in Yveline, niet vervan Parys , zegt VAir- LANT , bloeijende in Auguftus en September. Voletns anderen groeit zy in Bergvelden „en heeft de Stengeen Elle hoog. De Bloempjés zyn wit en vierbladig. De Zaadjes zyn,daar zy aan el- kander raaken » wat fmaller dan op zyde, heb- bende op de rug drie Ribbetjes en vier taa- melyk diepe Sleuven overlangs. Men vindt het by Morrison afgebeeld. Bumox. be” De Planten van dit et rege behooren ; D ek fe Haaifipt Vrugt. ms bevat lief Soorten, wast timide twee uit Afrika afkomftig, («) Gom- Sét. verticillatis. SAUV- Afonsp. 168, Carvi Foliis tennisGmis Asphodeli fadice. TOURNF. Jm/?. go. Daucus Pratenfis Mille- folii palufte. folio. C. B. Pix. 1so. Oenanthe Fol. ee. DaLis. Paris. 9e. VAILL. Paris. z0- GOUAN Monif. 14 Gun. Prov. 149. Oenanthe Millefolii paluftris foliis. denn. Hip. IM. -p: 2897 S. 9. T-7.f. 10 re EL, DaKu, VIS. STUK. Digrmien 130 BESCHRYVING DER IV. (1) pn Ruitachtig: Eyronde gekare VL lde Vinbladen en Nee ide Hoo Ee En Det EE van, die Kruid dat ì in, Macedonie FR en. Barbarie groeit, gelykt zeer. veel: naar de ge sedonicum. woone Peterfelie. ‚Het wordt gehouden voor de wt Plant, die het Semen: Petrofelinì Macedonici det terfelie. Apotheeken „ dat in de Theriaak komt, uitles vert., De. Steng zis, een_Elle-hoogs-de Kroon- tjes. zyn wit en ‚het Zaad is zeer-klein, aange- naam van Reuk , wordende voor W. iaApreekend; > Pisdryvend en. Afzettende. gehouden, gie: … (2) Gom-Eppe met Riùtachtige, getande, Gelbanum- ho geftreepte Vinbladen, de Steng me RE Zeegroenen waafem bedaauwd, Verfcheide Autheuren hebben van dit Kruid gewag gemaakt, dat de zo bekende Gom Gal- banum voortbrengt , die ons óvér Marfeille uit de Levant of Syrie wordt toegebragt.-Dros- corIDESs fchryft dat dezelve afdruipt van zekere Ferula, welke Metopion genoemd. wordte Onder de he gehebbensbensoigen be het kehnend lomijce: Ge « das 6) Babor Foliolis Rhombeo- ovatis &c. Syf?. Nat. zit. Gen. 347. P- 212. Weg. KIT. Gen.-3so. p. 235--H. Clif. 98: Ups, 62. Mlat. Med.-133. Re Lugdh. zoo, Apium Macedoni- cum. C. B. Pis. wek Petrofelinum Macedonicum. Loe he : mpt. 6 2) B reis 'Rhombheis Gnat: &c. H Cf. ale Mat. fs 132. KR. Laugdh, zoor Anifgm- Aft., Feut. Folio Anii , Galbaniferum. PLUK. Alm. 31. T. za. f. 2. Ferulà Afr. Galbanifera. Harm. Par. 163. Te-16je KROONTJES-Kaurvpen” 181 Gewas tot de-Ânys-betrokken „wegens de figuur der--Bladen-, die ook iets hebben; dat naar-de Aru pe zweemt ‚ waar van hetzelve tevens de Hoorpe: Geftalte uitdrukt, Het groeit in-verfcheide dege Dn len van Afrika, zo meu wil, zelfs-in-de» Zuie Pesa delykfte en eondelskder als eokà in, Perfie, Die Plant „welke Lon EL Ferula Galbanifora noemt , Ivan icn zend uit s-maar een-andere Gom „: zo ke OURNEFOR TT. Wir aen heefts Uitwendig. dient: en Galbânumes of op zig zelf of in. Pleifters gemengd; tot. el iridhd van Gezwellen. ongemeen; Inwendig, is ’c-een goed, Middel tegen. Verftoppingen:, zo in de Darmen als in de Ingewanden en. zelfs in de Borst , laxeerende tevens“ en. Windbreekende, De berooking daar mede is tegen Opftygingen, Sape en am “Ziekte ; ee, Be, bets (3) Gom- a: met plate VWinbladen; de De onderften Ruitachtig, Zaagswyze getand; umnifee de bovenfleg indeslig en drietandig. — rtl (2) Buhón Föliotis seni emee ferratië Bee. Ro Zagdò, roo, Ferule Aft, Galbanifera Fol, ee Coum. Horz. IL pe tise Te == | At an we ie IL D5sr, VIII, STUMe 133 BESCHRYYING DER Deeze, ook van de Kaap afkomftig , wordt van CoMMELYN insgelykseene Afrikaanfche Hoorp- Galbanùm draagende Ferula genoemd; om dat zy, gekwetst zynde aan de Steng, een derge- “Iyk Gomachtig taay Vogt , van Reuk als de gedagte Gom , uitzypelen laat. Zy is, zo wel als de Hbonrmade ‚ Heefterachtig ; groeijende ‘hier, in de Tuinen, hooger dan zeven Voeten, met een Stam van twee Duimen dik, bleek groen ‚en van binnen vol Merg. De Bladen, den Top voortkotnende , zyn die van de Wilde Kervel gelyk , en geeven een Spece- ryachtigen Smaak , waneer men ze kaauwt, van zig. De Bloemen zyn klein en geel; de Zaadjes langwerpig en gefleufd , even Ber die | der andere Afrikaanfe, (4) Gom-Eppe met Liniaale Winbladen. Uit de Afbeelding van BARRELIER ziet men, dat deeze de Vinbladen zeer fmal en veel haar die van de Ferula gelykende heeft. De Zaaden fchynen zeer es te Ag! De En plaats is op Sicilie, _ CUMINUM. Komye. De Kenmerken van dit Gellagt, behalve een- Eyronde geftreepte Vrugt, zyn vierftraalige Kroontjes met vierdeelige Omwindzels. _ De (4) Bubor Foliotis Linearibus. H. Cliff. gs. R. Lugdb. 10% Ferula durior f. rigidis 8e brevistimis foliis, Bocc. Mas. IEP 34. T. 76, BARR, Aar. 6 T. 77e KROONTJES KRUIDEN, 133 De eenigfte Soort (r), daar in vervat ,tis_ IV. het Kruid , welks Zaad men Komyn- Zaadnoemt, zn Ta den bynaam hebbende van den Griekfchen naam heir Cyminon , daar aan door de Ouden gegeven, ** Naar den Latynfchen naam, Cuminum, ne: gli men het de Spanjaarden en mp: Comino , aem de Franfchen Comin , de aaien mess, d de Duidfchers Kimmel. * Gewas komt, in geftalte en Bladerloof, de Venkel zeer naby 5 doch groeit zelden een Voet hoog ‚hebbende geele-Bloemkroontjes. Het komt van zelf voort in Ethiopie, Egypte en in de Levant ; beminnende een heet Klimaat, Men vindt het niet in onze Openbaare Kruidhoven; maar in Jtalie en op ’t Eiland Maltha wordt het veel gezaaid , van waar men hier het Zaad be- komt, dat een byzonderen Reuk heeft, en van dergelyke kragten is als andere verwarmende Zaaden. Zekere Pleifter heeft daar van den naam. DOENAN THE _Druive loem. Wanftaleins Bloempjes ; de middelften onge= fteeld , onvrugtbaar: de Vrugt met den Kelk en de Stampers gekroond, Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge: flagt, (1) Cuminum. SyA. Nat. XII. Gen- 348 p- 212. Vege Kill. Gen. 3sr. p. 235. Cuminum. Mar. Med. 139. CuminumSe- mine longiore. C. B. Pin. 146- Cuminum Sativum. CAM. Epit. s18. Cum. Bioscoridis. Los. Jeon. 742. Faenic. Orient. Cuminum ditum. Touanz. Inf. 312. És IJ, DEEL. VIII, STUK. 134 DBESCHRYViING DER IV. kn ‚ „welk krsf of zes Soorten bevat; 7. 4 7 nr H am en Biävroar. 3 dat NT is smet den ER Stengbladen gevind : en en za re | Fypachig- — En Die Kruid, dat zin is aamstt: Wateren van onze Nederlanden , als ookin veele andete deelen van Europa, gemeen ris”, ‚ heeft de ei- genfchap, van suit zyne onder Water voortkrui- spende-Wortelen nieuwe Scheuten-uit te.geeven — en zig dus voortste planten. Als men het in de Kuïinen ‘kweekt, hangen ‘er Knobbeltjes aan ven op deszelfs ‘Vezelige Wortelen, en daarom spoemen fommigenhet Filipendula, in * Hoog- duicfch TFropfwurts. Het wordt. van Donpò- Nnéus Welriekende Waterbiezen geheten , om dát de:Stengen hol zyn, De meefte Autheuren noe- mien het Oenanthe 3 een Griekfche naam van duiftere betekenis. Misfchien is dezelve vanden Reuk, eenigszins naar dien der Wyngaardbloe- men. ne, > a en En vinde ’er ech (1) Oenanthe Stolonifera-&c. Eyf. Nat. XII. Gen. 349. pe 212. Weg. XIIJ. Gen. 352.p. 235: Oen. Fol. Caulinis Fiftus lofis teretibus. H. Clif. 99. R. Lugdb, 108. Hann. Ficlv. 43. Fl,”Sute. 236, 250: GOUAN Morip. 144. GER, Prov. 249 — VAILL. Patis. 146. WEIG. Pom. Rag. 54. Oenanthe Aquâ- tica.-C‚ B. Pin. 162. dt. Scan, 243. Oenanthe. Rív. Pert. 66. Juncus ‘odoratus aquatilis. Don. Pem empt. sos. LOB leon: 752, Oenanthe Aq triflora, Momss. Hift. ir. p-269.5-9-T- 7 f. 8 KROONTJES-KROIDEN,- 155 kander „door Lorerr afgebeeld zyn , verfchil. tende merkelyk in Gewas. Beiden hebben zy de En eigenfchap, dat de Kroontjes, in. eerst vlak “Hoan. na ’t bloeijen Kogelrond worden en ftekelig, pet*TUEe ‚ Zaad:is eenigszins welriekende, @) Druivebloem met alle Hidagjes veeldeelig , Ome bna gelijk. ter … Jlomp en eee Soort groeit veer in de deelen van Engeland aan Beekjes en de kanten der -Moerasfen, zegt Loser, die. haar eerst in Afbeelding gebragt heeft. Aan de Oevers van de Theems--by--Londen hadt Linneus de- zelve overvloedig ingezameld. Zy valt ook, volgens MoRrIsonN , in de. Zuidelyke deelen. LecHe beeft ze in de Provincie van Swee- gronden der Bergen van Provence, Ia onze Ne- egen gen zy saldekan. voor. GA bike van den eg STALPERT VAN DER WIEL, die verhaalt, dat nu juist , terwyl ik dit fchryf, op weinig Weeken naaecen Eeuw en den 20 April, naa- (2) Oenanthe Fol. omnibus maleif. Sec. H. Clif. B. Suec, R. Lugdb. Govan. Ger. &c. Oenanthe Cherophylli foliis. GC. B. Pin. 162. TOURNE. Inf. 313. Oenanthe Cicutz facie Succo virofa crocea. Log. leon. 730: Phil. Trans. 1747. N. 4to. p. 235. T. 3. STALP. v. B. WIEL. Obs. rar, Tom. Ie P-_182: Monis. Hit. UI. p. 238. S. 5. T. 7. É. ze Ï4 IL. Deer, VIII. Sruk, kk 156, BeESCHRIvING DER IV, paamelyk; van ’t jaar 1673 „zeker Haagfch Bur: ii ger ‚met zynen'Vriefd 's morgens vroegtydig naar Hoofps Zyn Tuin gegaan ‚ aldadr eenige Wortels uit den “stuk. _ Grond haalde, om die ’s Middags tot den Maal Pda tyd te gebruiken , meenende’ dat het Peterfelies Wertels waren, Zy proefden en aten ’er van —_ tet Verfnapering , doch niet lang daar na wêr-_ den zy met een groote Hitte in de Keel en Maag bevangen en kreegen daar op zwaare benaauwd- heid , Duizeligheid , Pyn voor ’t Hart , Wale gingen Buikloop; terwyl den een de Neus be- gon te bloeden, de ander met geweldige Stuipen bevangen werdt. Na twee Uuren verloops ftierf de geen, die het meefte daar van gegeten hadt; de ander een Uur laater: … Een Kruidkundig Raadsheer in ’s Hage, een deezer Planten uit des overleedenen Tuin inden zynen hebbende doen overbrengen 3 waar des - zelve weeldig groeide en bloeide ; werdt door gezegden Doktor de Afbeelding uitgegeven , 20 van de geheele Plant in ’t klein, als van een Blad in de Natuurlyke grootte, als ook van den Wortel en het“Zaad „ die men in zyn Werk vindt, Uit welken blykt, dat het geenszins de Land- noeh Water - Scheerling kan zyn geweest; alzo die dergelyk Loof noch Wortels niet heb= ben. En, wat de manier aangaat, op welke dit Vergiftig Gewas in dien Tuin kon gekomen zyn; is het eer te denken, dat hetzelve onder de gezaaide Peterfelie opgegroeid, dan dat het van vreemd Zaad geteeld zou zyn. De KROONTJES-KRÚIDEN. 237 De andere -Hiftoriën , door hem bygebragt, gaa ik, om dat men stiet zeker weet, welke EN Wortels 'er gemeend worden; voorby; De fi- Hoorp=* guur derzelven nogthans , als naar Karooten of “TUe > Pinkfternakels gelykende „ doet om geen ander Pisa: Kruid denken dan dit ; zelfs in het berigt van TuEerHRASTUS, die zegt, dat by de Noord. {che Volkeren zekere Wortels-gevonden wer- den , waar van de genen, die dezelven aten „ aanftoùds flierven, ’t Geen STRAro van zeker Vergift , ’t welk de Cantabri uit een Kruid, naar de Eppe gelykende;, bereidden; en dat zy re by zig droegen ‚ om ’er in alle gelegenheden , die zulks vereifchten , gebruik van te maaken, meldt, fchynt meer op de Dolle Kervel toepas= felyk. De Engelfche Doktor Meap heeft, ten onregte , end, ngai: voor de Cicutage. houden (*)… Het Ongeluk dat de Franche Krygsgevatiges nen te Pembroke ‚nu ruim dertig Jaar geleeden ; door d een nieuwe Afbeelding van } te maaken , » welke in de Verhandelingen der Koninglyke Societeit _van Londen , op ’t jaar 1747 ‚ en daar uit in Maandelykfe Werkjes is geplaatst. Niettegen- ftaande zulks gebruikte in Engeland, nog in den Jaare 1758 , een Man van omtrent agtenvyftig Jaaren , ongevaar vyf Lepels vol van het Sap der (*) De Wenenis ps 113: Ue DEEL, Ville STUK 138 BESCHRIVING DER Arne. der Wortelen wan dit Kruid, *t welk de Heet W a TsoN Hemlock- Dropwort-noemt, by mise Hoor: tafting als een Geneesmiddel :-waar door hy , STUK, met zwaare Stuiptrekkingen ‚ na mam. drie Uu: on ten verloops den geeft gaf (*)e_ „De Wortels dan, van dit Kruid, harige ger tropt aan een gemeenen Stoel en gelyken eenigs- zins paar Karooten of Franfche Raapen ; maar, wanneer menze doorfnydt, gêeven zy een Saf- fraankleurig Vogt uit. De Steng , die geftreept is, Pypachtig hol en met Leden; roodachtig , ros of paarfch van Kleur, groeit dikwils twee Ellen of eens. Mans langte hoog. Het Loof ge. lykt meer naar dat der Eppe of Scllery , dan naar dát der Tamme, Wilde of Dolle Kervek het is ook donker groen, en deonderfte Blaade jes zyn breeder dan de bovenften, Sommigen zyn enkeld , de meeften dubbeld gevind. De figuur is Wigvormig, ingefneeden „effen „gelinieerd. De Bloemftceltjes zyn hoekig geftreept : de Bloemblaadjes wit , ingeboogen en niettemin Be! de Meelknopjes bruin. Het algemee- Soort Bn ole. ef als in de voorgaande. — WEE a RE (3) Druivebloem met de rand- Steeltjes van de Prolifera, Krog- (*) Philo. Tranfalt, for 1753. Vor TL. P. U. p. 356. (3) Oenanthe Umbellalarum Pedunculis &c. Oenanthe Flosc: Disci &c. R. Lugdh. 108. Oen. Flosc. radiantibus Ummbellarum proliferis. Fort. Clif. 99. Oenanthe prolifera Apula. C. B: Pin- 163. MORIS. Ff. II{. p. 289. S. 9. T. 7.£, 5. „KROONT ses-Kruimen. 139 … Kroonen langer, Takkig, en met. Manne- IW. ‘dye. Bloempjes- gekroond: - 5 Aankie _ Deeze Italiaanfche , die zo wel in Apulie, als eni op Sicilie en Kandia groeit , heeft, (zegt Mo- Digari. RISON,) Stengetjes van een Voet hoog, met Kroontjes van zeer fraaye Bloemen. ‚ welke zig _als die der Madelieven met Kindertjes, zo men ze noêmt , vertoonen. De Bladen zyn — breed en Vinswyze Eek de Wortels Vezelachtig. G) Druivebloem met Kogelronde- Prugten. os Deeze Portugaalfche heeft de Zaadjes, wan- 54% neer zy famengevoegd zyn, Kogelrond , en hoofdiz. dus veel ker. dan in de andere Soorten van dit Geflagt. is | et Dreba de Wortelbladen grise "> Pigpe „mig gefpleeten ; de Stengbladen nde Tk dn zeer. AE Alie ega Pinpemel 4) Oeventie. Fruâibus globofis. H. Clif. 9e. R. Lugdh. zo8. Oenanthe Luf tanica Semine crasfiore [RO id Inft. 313. ROERH. Lugdb. F-p-s1 5) Oenanthe Folial. Radic. Cäpêitis BAER. HI Cif. GER. Prov, 250. Ocnanthe Apii folio. C. B, Pix. 162. Oen. Paftinacz fylv. folio. Jbid, Oen. £, Filipendula Monspes- fatana es) folio. T B. Hif. IUI. p. 190. Filipend. tenuifo!ia. Tas. : anguttifolia. Lo. Ic. 729. Momus. zur aúsp. 288. SS. ie DRS. U. Daan. VII, STUK. - 14 BESEHRETVING DER „iv. _ In de Zuidelyke deelen van Europa groeit mee {Ween Soort, die de Bladen veel naar het Loof Hoor: van Eppe of Sellery gelykende heeft , komen- tet Ke _ de anders ook aan die van de Pimpernel, wel- vig 3" ke den bynaam van Steenbreeke voert, naby. By Montpellier is deeze zeldzaam, doch komt _ overvloedig voor op vogtige Weiden, nevens de Landfcheidingen, in Provence, TABERN £» MoNr heeftze, onder den naam van Smalbla- dige Filipendula, afgebeeld, Loner fchyntze, met zyne Smalbladige Oenanthe , te bedoelen. By BaurinNus is zy met de onderfte bree- de en bovenfte {malle Blaadjes , doch verkeers delyk met den bynaam van Mienwpellieriche, s vertoond. Van fommigen is deeze, die de Wortelen met Knobbels aan Draadachtige Vezelen hane gende heeft, met de Vergiftige Soort verward geworden; doch zy verfchilt aanmerkelyk. De ‚ Steng is maar een half Voet hoog , hoekig : de onderfte Bladen gelyken naar die van Peterfe- lie; de Stengbladen byna naar die van Venkel. De Kroon is ongelyk , met dealgemeene en by- zondere Omwindzels Elswyze Borftelig en de Bloemen wit, yl geftraald. vr. Hier moet ik, wegens de Vrugt ‚die met den a. Kelk en Stylen gekroond is, dat Kaapfe Kroon- er tjes- Kruid, uit myne Verzameling, t’huis bren- Fig. 2. gen, waar van de gedeeltelyke. Afbeelding in Fig a, op Plaat XLV, is gegeven. De Steng van ’t zelve is dik en fltevig, van binnen hol en ver” KaooNTJEs-KRUIDEN. zát verdeelt zig in veele Bloemtakken, waar van , IVe dit ’er Één vertoont. Deeze Takken: komen uit Ns VIe _ een foort van Scheede voort. De Bladen aan Hoorn. de Steng zyn , gelyk het daarnevens Bevoeg Deme, de, Hertshoornachtig , in puntige Blaadjes ver- deeld. Aan de Takken komen getropte Blaad- jes en de Takjes zyn met Stoppeltjes bezet. De algemeene Kroon heeft, zo wel als-de by- zondere Kroontjes , een veelbladig Omwindzel. Men vindt ’er één aan ’c end van ieder Tak, laag zynde-en byna ongefteeld : terwyl de zy- delingfe, die dezelve omringen, daar boven uite fteeken, zynde merkelykkleiner. Deeze beftaan uit Mannelyke of onvrugtbaare Bloempjes , wel- ke de. Blaadjes egaal en byna rond hebben ,„ met een Puntje , de. Meelkhopjes -Eyrond en dub- beld, —_ De. middelfte Kroon. heeft tweeflag- tige Bloempjes, zyhde hier beladen met de Vrugtbeginzels of onrype Zaaden , gekroond met den Kelk en ee als gezegd is :hoe- danig een Vrugtje by B , vergroot zynde, is onder ’t Oog gebragt. De det” Kroon hére omtrent twintig , de zydelingfen omtrent tien Straalen , ongelyk van langte, _ De volgende Geflagten hebben geen alge- PHELLANDRIU M. Water-Kervel, Dat de middelfte Bloempje& kleiner zyn; Vrugt Eyrond , glad, met den Kelk en ie gekroond „ maakt de Kenmerken van dit Ge- flagt, ML, DEEL, VIJL STUK, 142 BESCHRYVING DER IW. flagt,’ men twee rend Soorten bevat ’ ard naamelyk. id Bi ridors- (1) waer: Sg met Kd beha. der vm id gemikt, | Ps wid Bladen HV 8 Eru 55 ie drium 4- ‘eigene hebben dit Kruid; > Gemeen. verward met de Groote Scheerling en het der= halve Wâter- Pi een on ee ons pen nn aan de- kanten-van Rivieren en Moetasfen-en inondiepe “Wateren, door’ get heel Europa.::By ons: kome heek in Sloos ten. en Graften voor; en =n Verfcheidenheid , Er A Een 5 | dt K 4 KKK NV Ale PV VEV E d ek a = orto elen Het heeftrcen zeer” dikkecholle: Std, die onder by: Verdiepingen Vezels uitdeeft > in den Grond der Slooten, forarysls opiglètende! tot nei to astgaitstgs” ohegranehe ee aki dey Nine 5 G) Phellandrium, Fo ek: amif aanbas' à varied Sf. Nat. Nil. Gét. zso p. zi}. Weg. XIN. Gen. 553. p. 236. Phellandrium. H. Cif: zoe. Rs Lugdb.”vog. FE Sid. 233- VAILL. Paris, Is9. GOUAN Jonsp, 145, Jacq. Vind, sor-Reig. Gedan: 33.-Weig. PómURig.“ss Don. Pe $91. HALL. Helv. 432, Cicutaria paluftris tenuifolia. C. B. Pin. 161. Ciettraria ‘pltuftt is, Log: Ze. 735 B, Milfefotiam Aq-vatbtsellatuä Cótiadi folia. c 8. ef 146 milesi Aq. MATTE Dieser Mo prei ee | KROoNTjes-KRUIDBEN, aô twee Ellenhoogte , maakende eén zeer” IV. Gewas „als een Boompje, met groote. plan Aah die fyn verdeeld zyn. De uiterfte Blaadjes „zegt Hoor HALLER, zyn half gevind en Lancétvormig:STUES — de” Blöemkroönen- niet ‘wêct groôt, “Plet Zaad, Dirie, dat Kraiderig en: fcherp kt van ouds berugt tot Kehra vas: “windiinen op ieuirs aafigepreëzeh door den Jongen Heer He ret ens Zyn Ed. zegt, dat dit Kruid, in Daitfchtandy Water -Venkel; Paarde Cicuta vi- refa. Vergiftige. 146 BESCHRYVING DE R Onder de drie Soorten van hetzelve is ééne Europifche , naamelyk_ (1) Water-Scheerling met de Kroonen tegen de Bladen over 5 de Bladfteelen flomp ge- zoomd, Deeze voert te regt den bynaam, als de Ver- giftigfte van de Scheerlingen niet alleen , maar misfchien ook van alle Europifche Planten, Zy ee meest in de Noordelyke declen , zynde zeer gemeen in Noorwegen en Sweeden , als ook: in Pommeren en Rusland, op fommige plaatfen van Duitfchland , Engeland en de Ne. derlanden, en zelfs in Switzerland , voorkomen- de, De vermaarde HasserQuisT heeft dit Onkruid ook gevonden aan de Oevers van den Nyl in Egypte, en van de Rilandjes in die Rí- vier, Doktor Scoror 1 nam het waar in ’t Veld van Labacum in Karniolie, De Groeiplaats is altoos op vogtige plaatfen, aan de kanten van Meiren en Moerasfen of in Rietlanden en zelfs ja Modderige Slooten, waar in ik het hier, by (4) Cieuta Ummbellis oppofitifoliis Sec. Syf?. Nar. XII. Gen. 3s1. p- 213. Veg. XIil, Gen. 354. p. 236. Cicuta, Hort. 154. Sium alterum. Dov. Pempt. sor, Sium alte ati facie. Log. Jeon. zo8. Siam Pinnis laciniatis, Pinnúr lis trifidis, Nervo non foliofo. HALL. Helv, «36. HASSELG: Pal. soo. GORTER Zrgr. 44. WEPFER. de Cicuta Aguatice, Monogr. SCHWENCKE wan de Groote Water - Sc heerling. dagt 3756, KROONTjEs- KRUIDEN. 147 Amfterdam „-groeïjende gevonden heb ; weshals 1, ve het te regt den naam van Water - - Scheerling Arngake voert, Veel menigvuldiger komt het in de Ryn- Hoois landfche Veenen, als ook by Delft en °s Graa-STUKe venhaage voor. Digyuie, ‚> De Steng van dit Kruid is ronden van ‚> binnen Pypachtig hol (*): de Bladen zyn ge- s vind3 de Blaadjes drievoudig , Lancetvormi etvormig » Zaagswyze getand , met de Tandjes wie ge. » tipt. Het heeft een uitgebreide Kroon, die s» van onderen rood is: de Omwindzeltjes van » de Kroontjes zyn veelbladig , Borftelig , kort ; » de Bloemen wit, tweeflagtig en éénvormig, > met Eyronde ingeboogen Bloembiaadjes Zy s, hebben twee opftaande , witte , blyvende » Styltjes,dieop *tlaatst van elkander wyken , » en enkelde Stempels. De Vrugt is byna Ey- » rond , famengedrukt , effen „ geknot. Overs » dwars fplytende”, levert dezelve twee half Eyrondachtige Zaaden uit, d. die aan de en \ Bead Het Kruid is met zyn Bloem en Zaad ‚ als ook de Wortel, in Afbeelding gebragt door den gedagten Heer SCHWENCKE; gelyk, nu ruim een Eeuw geleeden , ook gefchied was door den voornaamen Duitfchen Arts Wearrgerus. a Medi à ua- €) By fchiet wel ter hoogte van twee Elien op , volgens ‘Wrpsenus. Ik geef hier Woordelyk de befchgving van Lig: NEUS: Alant. alt p- 355: k as. Mtbee. niet meer dan een Elle loog gezien: K a U. Dazm. VIN. STUK, 149 BESCHRYVING DER IV. Hunne Afbeeldingen komen, wat het Loof aane AFDEEL: gaat, nagenoeg met elkander, en met het gene Hoorp. dat ik gedroogd bezit, overeen; maar zy ver- STUK, {chillen aanmerkelyk ten opzigt vanden Wortel, zige CT welke ’s Winters „door hetafrotten zyner Veze- len „op Water dryvende , zig byna als een Raap vertoont 3 doch in de Zomer, wanneer het Gewas in groey {taat veel gelykt naareen Sellery - Wortel „als hebbende verfcheide dikke Vezelen aan een kort Hoofd, Hy is overdwars geringd; doch heeft in ’t eerfte geval dic Rin- gen veel zigtbaarer dan in’ laat{te : gelyk men, de Afbeeldingen vergelykende , kan zien. Van buiten is hy geelachtig, van binnen geheel wit. van Kleur en heeft een niet onaangenaamen Reuk , wanneer hy frifch wordt doorgefneeden, geevende ook een Melkachtig Sap uit , dat vole gens den Heer SCHWENCKE zoet is, Ik heb het niet geproefd, maar bevond, na dat hy een Etmaal , dus doorgefneeden , buitenshuis gelegen hadt, dat hy van binnen geheel geel was ge worden , en het Vogt re rn rood , ne een affchuwelyken Stank (*)._ „Hier uit kan men begrypen , dat deeze Wot- tels genoegzaam aanlokkelyk zyn voor ’t Vee en onkundige of hongerige Menfchen , ozon hei (*) Van die verandering , buiten den Stank, maakt WEP” FER ook gewag ‚en dit zal de reden zyn, dat J. BAUBI “us van den Wortel zonder bepaaling zegt: gekwetst zyndes geeft hy een vosachtig sie uit, senad van Smaak. Vid. RAL dll. Plant. Tom. IL. p. 4 KROONTJES-KRurDEN, 149 heid , voor Kinderen , die, al wat aangenaam _ IV. fimaakt gereedelyk ten End flaan, Van derzel- AFDEEL, ver kwaade uitwerkingen vindt men by de Ou- Hoofös den niets aangetekend : misfchien om dat zy °T®* weinig of niet groeit in de Zuidelyke deelen 5% van Europa. Zelfs zyn de Vergiftige Eigenfchap- pen, daar van, aan die onderzoeken de Genees. heeren Crusrus, Dopon us en Loser, niet bekend geweest (*). Ik fpreek van de Wae ter -Scheerling in ’t byzonder. SiMON Paur= L1, Geneesheer te Roftock in ’t Mecklemburg- fche, niet ver van de Oostzee , was misfchien de eer{te, die van de doodelyke kragt der Wore telen van dit Kruid, in Noorwegen Sylenebbhar genaamd, gewag maakte CH Aan een Water- molen by Kopp Menfchen, door het eeten der in Schyven gefaceden Wor: telen , geftorven. De vermaarde Weer e- Rus gaf een aanmerkelyke Hiftorie hier van (*) Van het Geelfappige Vergift van het Druivebloem (Oenanthe Sutco virofo Croceo) , dat zeer ten ontegte hier mee de verward wordt daor Doftor Mean, (op aanleiding van WeprERus,) hebben zy iets geweten, en de Land - Scheer- ling was hun bekend. Cf) In zyn Werk genaamd Osvadripartitum Botanicon, de eerfte maal te Roftock te in ’t jaar 1640, en aldaar Clasí. III. de Cizuta. p. 263. ’t Woord betekent Punten van Schoenmaakers Lifen zegt LINNAUS , die het, in Noorwegen zynde, bevonden hadt onze Water -Scheerling te zyn. Mis- fchien is die naam van de Kuiltjes of Putjes , die ’er in de Kringen van deezen Wortel zyn , als of zy ‘er met een Els in gekoken waren , oirfpronglyk. K 3 U, Daau. VIEL, STUK, iso BESCHRKYVING DER aan *t licht. By gelegenheid dat, in ’% Jaatst Arnen. van Maart des Jaars 1670, in eene Berg - Vlak: Hoorp- tè daat de Bronnen van den. Dônau zyn, twee _ Jongens en zes Meisjes, famen tegen den Mid: dag titgaande , van deeze Wofttels ;dôor het _ trappen der Beeften op den Oever van een Beek bloot gemaakt , aten ; waar van zy zeer zwaate Toevallen kreegen ‚zynde de beide Jongens „die het meest daar van genüttigd hadden, binnen tén of twee Uüren tyds geftorven „ doch de Meisjes herfteld geworden. Het Volk, aldaaf; kende, voor dien tyd, de doodelyke uitwerking van dit Kruïd niet: offchoon zy wiften dat het van de Beeften niet genuttigd werdt ; maar fchreeven ser toen het verlies, dat zy van hunne Varkens voor eenige Jaaren geleeden hadden, aan toes weshalve dit Ontuig door hrin , vervolgens „zo veel mooglyk , werdt uitgeroeid, De Toevallen, hier door in Menfchen veroit- zaakt wordende, zyn ; Duizeligheid ‚ Maagpyûs Zwelling van den Buik, de Hik, Walging el Braakluft ‚met zwaare “Sruiptrekkingen , floie tende de Tanden vast op malkander , zodat de Mond niet dan“ met het uiterfte geweld kan open gebroken worden: het Hoofd trckt agter over en het Bloed loopt fomtyds tot de Oo: fen uit: waar op , indien de Lyder geen ver. — ligting krygt, door het ingenomene uit te braê: ken, gemeenlyk de Dood volgt, en dan loopt. ‘er een groenachtig Slym uit den Mond van % Lyk. Niet KROONTjEs-KRUIDEN. _ ist Niet alleen de Wortel , waar ook hetKruid, — IV, heeft die nadeelige Eigenfchappen (*). Men vindt door den Heer Linnaus aangemerkt, rodel | dat de Inwooners van Tornea (4) en de he buurige plaatfen in Lapland, toen zyn Ed, zig Pe" aldaar bevondt, hem klaagden over eene Sterf- te onder *t Rundvee in fommige Velden, inzon- derheid aan de Rivier gelegen; alwaar de Wa- ter- Scheerling in menigte groeide, die derhalve door hem voor de oirzaak van deeze Sterfte gehouden werdt : want andere Landftreeken waren daar van bevryd, De Toevallen verze- kerden hem nog meer daar van: alzo die Bee- ften de Buik fterk opzwol, dat zy met Stuipen, bevangen werden en afgryzelyk bulkten, eer zy flierven. Drie Koeijen, in't jaar 1744 , te Roslag ‘in Sweeden, aan den Oever , een menigte van deeze Wortels vindende , die ‘er van elders ge= bragt of door ’* Water bloot gemaakt waren, vraten dezelven Pr en ZEUS, GH) Eenige (*) Ook het Zaad, zegt de Hoogleeraar sertwanoet; in zyn Ed. Verband. bl. 43: maar ik vind daar van, zo by hem , als by anderen , geen Proeve ) Tornea is geen tn van rede gelyk aldaar, bladz. 41, gez wordt, maar een Vlek of Stad Flor. Sutc. p. 34. De Heer SCHWENGKE heeft uit die zelfde Verhaal opgemaakt , dat het vier Os/èn waren, en dat de Hoeder mede flierf. LINNEUS zegt , Boves praflantisfime tres, die met den Hoeder of Dryver naar de Smid'e gingen, waarfchynlyk om gebrand te werden , en fpreekt van het laatfte niet. K 4 IL. Deez, VIlL, STUK. 152 Be Ne DER eren , evenwel, fchyr nen daar van minder aat. WV. Di AFDEEL goening te hebben, gelyk Wer per us ín Hon- voor den ondervonden leet: en het Kruid wordt, zegt STUKe men , van fommigen , gelyk van Paarden en Sne Geïten, zonder nadeel gebruikt, _ In’ Voorjaar 1714 , hadden drie Duitfche Soldaäten , van Utrecht vertrekkende „onder weg Wortels van de Water - Scheerling gegeten , meenende dat het Kalmus- Wortelen waren. Zy ftierven daar aan, in minder dan een half Uur tyds. Dezelven operiende , zag men de Wan- den van de Maag gefchroeid en de Maag vol van een witachtig Schuim. Men vondt de Lon- gen en Spieren van het Hart flap en flets, maar de Vaten waren vol van vlocibaar Bloed 9). * Geval van den jaare 1756 , heeft in onze Nederlanden wel het meefte gerugt gemaakt, Vier Kinderen , twee Jongens en twee Meisjes , waar van de oudfte omtrent veertien Jaar, en het jongfte twee Jaaren oud, in Zestienhoven onder Delfland , (niet ver van t Dorp Overfchie he wette Be Se dat Mem, de W Acad. des Sciences de 1715’, niet 1716, et- Iyk de zelfde Hoogieeraar zegt, en ‚van het 's morgens vroeg muchteren uitgaan, is daar niets te vinden. Het moet zeker lyk de Wortel van onze Water- Scheerling geweest zvn ; al- zo ‘er gezegd wordt: WEPFER, qui a fait un Traité expres Jur cette Racins Sec, Maar het laatfte, dat men by dien Aur theur geen Menfch daar van zo fchielyk heeft zien erven , is niet zo zeker: want in zyn eerstgemelde Jongen, van zes Jaaren , duurden , zegt hy, de Toevallen naauwlyks langer dan een half Uur, of by was dood. en KrooNTjes-K RUIDEN, 153 dat een half Uur van Rotterdam legt) zig den HW. 1 Maart „ ’s morgens , alleen te huis bevinden- APDERe de en hongerig zynde , aten van de gedagte Hoorp= _ * Wortels , welke aldaar overvloedig voorkomen “TUE aan de kanten van’t afgeveende Land, De Moe- 29" der , omtrent tien Uuren ’s voormiddags t’huis komende, vondt alle die Kinderen op den Grond leggen , in vreezelyke benaauwdheden met zwaa- re Stuipen, doende niets dan walgen, braaken en afgaán. De Oogen waren verdraaid en het Schuim ftonde hun op den Mond, Kort daarna ftierf de oudfte Jongen: het tweede Kind, een Meisje van zes Jaarcn, leefde nog tot ’s namid- _dags ten drie Uuren, en het derde , een Jongetje van vier Jaaren, frierf 'ganderendäags” s morgens te negen Uuren; zynde het jongfte , een Meis. je ‚dat misfchien weinig daar van genuttigd had, alleen Heth , Het befte Middel in ok een en alle mooglyke wyzen het braaken te met door den open gebroken Mond een Bidte veelheid laauw Water of Melk, met Olie en Boter, Suiker of Honig, naar dat men by der hand heeft, in te gieten. Een Aftrekzel van een Pyp vol of twee Tabak kan, in haast, tot dit einde dienen. Ook zyn verzagtende Klyftee- ren tot het wegneemen der Benaauwdheden , uit (*) Volgens het Verhaal van den Delftfchen Doktor Box, in het Werkje van den Heer SCHWENCKE , over de Water- Stheerling. 's Gravenhage, 1756. _ Me DEEL VIII, STUK» 3 Iv. ArpeeL, Baak STUK. Tweewg- wize. «Zie bladz. 56 hier voor. 154 BESCHRYVING DER uit Winden ontftaande en om de Stuipen te doen bedaaren , of ook, het gene reeds in ’t Gedarmte Bekomen is, te loozen, niet ondien. ftig. Vervolgens zal men, niet zonder vrugt, eenige Theriaak of ander Opiaat, met Hart» ‚fterkende Middelen gemengd , kunnen ingee- ven ‚ om de volkomene Oes te bevor- deren, De Heer LinNseus maakt van de Water- Scheerling alleen tot Geneeskundige gebruiken gewag» als zynde die tot de. bereiding van % Emplaftrum Cicute dienftig ; doch , aangezien tot dien Pleifter , zo wel als tot het Unguen. tum Cicute ‚het Sap des Kruids geeifcht wordt, en de Ouden geene dan de Groote Land-Scheer- ling fchynen gekend te hebben, die veel over= eenkomst met het Conium van DrioscoripeEs heeft *; zo zal men , myns oordeels , beter ‘doen, zig aan het gemeen bekende Kruid, dat op ’”t drooge door geheel Europa groeit, te houden. Het eenigfte zou zyn, dat de Water- Scheerling fterker is 3 maar men heeft zelfs uit het onvoorzigtig uitwendige gebruik der Ge- meene Dolle Kervel gevaarlyke Toevallen zien ontftaan (*): zo dat men naar geen kragtiger , in dit opzigt, behoeft te zoeken. Ik voeg hier by, dat de uitwerkingen, die uit het gebruik van de Cicuta der Ouden voort- kwa- (*) BoreLr. Cent. II. Obs. 3. Item S. PAurra Quadrip: Bor. Clasf. 111. referente HOEFMANNO „Oper. Tom. il, ps 199 kwamen , veel meer overeenkomst hebben met _ 1V. een zagt werkend Vergift ; dan met een , ’t welk ÁFDEELs zulke geweldige Toevallen en een zo fchielyken Hooen- Dood veroirzaakt, Het was een Aftrekzel of ‘TUKe famengettelde Drank, door welken in te gees Piri ven, het Lighaam allengs van onderen op be- gonte fterven ; wordende de Omloop des Bloeds daar door vertraagd en eindelyk geheel vernie- tigd ; welke verdoovende Eigenfchap erkend word: in de Groote Land - Scheerling , hier voor befchreeven , plaats te hebben, Droevig is ’t‚-dat men de Water -Scheerling zodanig met de Water- Kervel (Phellandrium) en met de Water - Eppe (Sium) „ verward heeft ; van ’er zelfs den zelfden naam aan te geeven: Hier uit zyn , buiten twyfel, die te- genftrydige Berigten ontftaan ; dat men in de Zuidelyke deelen van Europa de Bladen en Spruie ten der Cicuta zonder hinder ble Salade en in Deere eisen k, ed EE daar door den Slaap verwekt hebben , ‘zegt con F ONTANUS, Ook fchryfc dn ‚ dat de Cicuta in Icalie niet zeer Vergiftig ware : weshalve het niet te denken is, dat de Venynige Druppeltjes, Acquetta di Neapoli genaamd, daar van bereid worden. (2) Water-Scheerling met vake Tuk rn. en. Mgabipe (2) Cieuta Ramis Bulbiferis. Ammi Fol. Lacîniis ee gend: U. Deer, VIII, STUs, IV. Arditk iberbe STUK. 156 BESCHRYVING DER t. Gewas, dat onder den naam van Ammè te pe gefteld is door den Heer GroNO- vius, grocit in Kanada en Virginie. Het is een Waterplant , die de Bladen zeer fyn ver- veen deeld heeft, met witte Bloemen en den Reuk Cicuta maculata. Gevlakte, van Komyn ; grocijende niet hoog. Het heeft een gehoekte Steng. (3) Water - Scheerling. met de Tandjes der Bladen gefbitst , de Bladfteelen ek én aan de punt tweekwabbig. Niettegenftaande deeze , die ook een Vist pifche Waterplant is, insgelyks den Reuk en tevens den Smaak van Komvyn heeft in het Zaad , fchynt zy doch tot de Vergiftigen te Bshabren: De Steng is, volgens den Heer Crav- TON „ hol en glad , als die der Dolle Kervel, van onderen gevlakt. Men heeftze, niettemin, Virginifche Engelwortel genoemd gehad, en ITCHELIUS maakt ‘er een nieuw Geflagt van, onder den naam van Myrrha, Meerge- tente Hoogleeraar SCHWENCK E,dezelve uit Zaad en hebbende, was, door het Kruid dikv ken, met Duizeling en Hoofd. pya laribus Sc. GRON. Virg. 31,42, Umbellifera Aquat. &c- Raj. Suppl. 260 (3) Cicuta Fol. ferraturis mucronatis Sc. Agopodium Fol. Lanceol. GRON: Virg. 22, 44. Ee Caribaarum elatior, Olufatri folio. PruK.-Alm. 21. T. 76. ft. Angelica Virgi- niana Fol: acutioribus Sec. MOR:s. Hift. II. p.2sr Myachâ. Mircu. Ger. 18. id KROoNTjEs-KR UIDEN, | 157 pyn aangedaan. Volgens zyne Afbeelding gely- rv, kende Bladen vry veel naar die van de Europi-Arpeer, fche Water- Scheerling. De Steng was ook van Hookne binnen hol , met Leden, in Takken verdeeld stru. en fchoot op totsde hoogte van zes of zeven Digyia. Voeten. Het grootfte werfchil beftondt in de Wortel, die volgens zyne Afbeelding een Peen= Wortel is, gelyk hy den Wortel van de Water- Scheerling genoemd hadt , zynde dezelve, en niet deeze, een Knobbel- Wortel, Hier komen aan den Stoel verfcheide Wortels, welke de gee daante van Peen of Karooten , dat is van de gemeene zogenaamde Wortelen hebben , zynde met zeer veele Vezelen omringd : van buiten bruin-ros „ van binnen wit Vleezig en hebben- de geen Reuk, Die van het Zaad fcheen hem naar Anys en Venkel , ondereen gemengd, te gelyken (®)s-áari EE THUSA(H) Tuin-Scheerling. Era Oe ge Nin veerde. driebladige, hangende Omwindzeltjes en eene geftreepte Vrugt. Twee Soorten zyn ’er thans van opgegeven, naamely (1) Tuin: (*) SCHWENCKE over de Water-Scheerling ‚ bladz. 28. (1) Ve Heer HALLER fchryft Ethufa, om dat men, onder de naamen der Cicutas 49eveg vindts doch cigener is het woor sera s van ede fchroeijen (in brand $ fieeken } afkomitiz. EL, DEEL, VIII, STUKS 153 BESCHRYVING DER IV. (1) Tuin=Scheerling met gelykvormige Bladen, 6 Vi. Dit Kruid, dat in de Tuinen van byna ge= pi heel Europa, mu en- dan , als een Onkruid voorkomt ; ja zelfs “in fommige Landen zeer Et gemeen is (*), verdient een naauwkeurige on- Dolmaa- derfcheiding. Men is doorgaans zo gerced niets rn om Kruiden , die in ’% wild groeijen, tot Spyze te gebruiken : het moet by toeval, door gebrek of door een mistafting zyn , dat men zig daar aan vergaapt : maar het tegenwoordige. komt fomtyds onder de Peterfelie voor, en kan liga telyk daar voor gefneeden worden. Men vinde ‘het, naamelyk, by den kundigen Naamgeever , C, Bauminus, Kleine Dolle Kervel, die naar Peterfelie zweemt, getyteld,en T Racous noemt het Ondeugende Peterfelie: GESNERus eem Soort van Dolle Kervel , Gly/en genaamd: * Gemeene Volk, zegt Loner, Wilde Peterfelie, Men vindtze hier by de Stad, op den Weg naar Amttelveen , als ook by Deventer en Zwoll, en ED) Lrhafa “Foliis ‘conformibus. “Sy. Nat. Weg. KUL Gen, 355. p- 236 Zthufa. Syf. Nat. XII: Gen. 352. p G Perrofelino fimilis. C. B. Pin. 160. TOURNF. Inf?. VarLL. Paris. &c. Cicutaria fatua. LOB. Jeon. a z8o. Cynapiume Rav. T. 75. Rupp. DaLL. HALL. Helv. …__{*) Habitat pasfim in Hostis et Pied prope Viennam. * KRAM. Auf?r. 77. Elle vient communement dans les Jardins autour de la Ville. TOURNF. Par. 419. Nil in Kortis te: quentins. HALL. Helu. 433 KROONTjES-KRUIDEN. < 159 en in Vriesland aan de Wegen. Sommîigennoe-_ IV. menze ook Honds-Peterfelie, waar van Rr- kn id VINUS zyn Cynapium gemaakt heeft, dat Hoorp- tot een bynaam flrekt ; de Engelfchen Fools-STUE Parsley, wegens haare uitzinnigmaakende hoe- 5% danigheid. Dit Onkruid fchiet zo hoog niet op als de Groote Scheerling , hebbende den Wortel fom- tyds een Pink dik en wit, van figuur als die der Peterfelie. De Steng is ook geltreept ‚ van binnen hol en groen met een blaauwachtigen waasfem „ doch, by den Wortel bruin, Het Loof is donkerer groen en heeft geen aanmer- kelyken Reuk; waar door men het best van de Peterfelie en Kervel, wier Reuk zo kenbaar is, als ook van de Groote Dolle Kervel, kan on- derfcheiden, Hierom heeft Loper het Cicu- taria fatua geheten. Aan ftukken gewreeven , - niettemin ‚ geeven de Bladen ook een walgee lyken Look-Reuk uit. Zy zyn groot van om- trek , met weinig Vinnen en gefnipperde Vin- blaadjes , de Slippen byna gevind, de Slipjes Lancetvormig, vlak ‚ten halve in drieën gedeeld, De Stengblaadjes komen in figuur, byna, met de anderen overeen. Het heeft weinige Kroo- “nen, wien het algemeene Omwindzel ontbreekt, De buitenfte Bloempjes zyn ongelyk, de bin- “nenften gelykbladig, allen wit van Kleur. Het Zaad heeft vier diepe Sleuven en drie dikke Rib- betjes, verfchillende door zyne grootte en dikte, (byna als die van Koriander, ) van het Peter- fe. Ile DEEL VIll, STUEe 160 BESCHRYVING DER IV. felie-Zaad en naby komende aan dat der Groos Aril te Dolle Kervel, doch het is op de Ribben Hoorp- niet gekarteld en geelachtiger van Kleur. STUK. Zonderling is, ’t gene Los gr van het gebruik „Avewydeezes Zaads fchryft, Indien de Oven der Bak- — es eren te heet is , zegt hy, zo dat men vreest dat het Brood zou mogen verfchroeijen of-ver« branden , dan werpen zy daar in, een of twee Handen vol van het rype of onrype Zaad deezes Kruids „ door welks gekraak en zonderlinge kragt die Hitte beteugeld wordt. Deze gewoonte werdt door de Bakkers in West- Vlaanderen onderhou- den 3 gelyk hem door den Edelen geleerden Heer Sakob van Hallewyn, Heer van Voxvrye, een groot Lief hebber der Kruiden , was verhaald. Zo deeze Hiftorie waar was, zou mer daar uit befluiten mogen, dat het Zaad niet van een zo fchadelyke hoedanigheid ware als het Kruid: * welk , met en benevens de Groote Scheerling; dient om de Vraagen te beantwoorden van LiN= NEUS. Of ‘er ook Vergiftige Kroontjes- Kruiden op het drooge groeijen en of niet alle deeze Krui- den Aromatiek zyn? De eerfte, naamelyk , wordt _door dit Kruid beveftigd: de Jaätfte om ver ge worpen. Deeze Kleine Scheerling heeft, als bo- ven gezegd is, byna geen Reuk, en niettemin eene Dolmaakende kragt. Ik cwyfel niet of de Hiftorie van Trac us» dat zekere Vrouw , onder de Pintternakels of Ka- rooten , eenige Wortels van Scheerling gekookt en genuttigd hebbende , daar door als dronken en KROONTJES-KRUIDEN, 161 en zinneloos wierdt: zo wel als die van Krr- 1V. CHERUS , Welke de zonderlinge Toevallen , ÂFDEELe twee Geeftelyken door het eeten deezer Worte- Hoorne len, in plaats van Peterfelie- Wortelen , over: “TUE gekomen , befchryft (*) ; zal op die Kruidzien, 257% Immers met de Groote Scheerling kan men zig ‚zo ligt niet vergisten. als met deeze Kleine, en de Toevallen verfchillen grootelyks met de uit- werkingen van het eeten der Wortelen van de Groote , of van de Water -Scheerling , hier voor befchreeven : dewyl de ecrfte langzaam door verdooving der Lighaams - Geeften ; de andere door Stuiptrekkingen zeer fchielyk de Dood veroirzaakt. Wil men , ondertusfchen, nog cen nieuwe Hiftorie der uitwerkingen van de Wortelen der Scheerling , (die overvloedig groeide in de Tuinen der Burgeren van Nieuw. Angermond, inde Ukker - Mark van ’t Branden-_ burgfche, en dus geenandere fchynt te zyn dan deeze Kleine Tuin-Scheerling:) zo als dezelve in * voorfte deezer Ecuw is voorgevallen. Men Viadt dien aangaande her volgende door eenen Geneesheer van die Stad, LrmPRECHT ge- naamd, aangetekend (4). In ’* Dorp Altkunigendorf , omtrent een | … Myl van deeze Stad, door deszelfs Heer onte „, booden zynde, om verfcheide Patienten , die » vere () zen Traët. de Pefle. Vid. GEOFFR. Mar. Med, Tom. UI. p- 3 (1) Epbenm. Nas. Car. Vor. IT. Obs. st. P- 97, $, Deer, VII, Stom. Ho BESCHRYVING DER …À ghege waren, byte ftaan , fprong ik ylings ‚ te paarde. Toen ik aldaar in ’t Kachel - Ver- ‚‚ trek van zekeren Boer tradt , verbeeldde ik > my bykans in ’ Dolhuis té zyn gekomen, ‚‚ Eerst zag ik op een Bank, naast aan den Kae „schel , een Perfóon zitten, die miet traanende „> Oogen de benaauwdfte zugtingen voortbragt. s, Aan de zyden van ’t Vertrek lagen ‘er twee, » waar van de een over fchrikkelyke Buikpyn „ klaagde , de ander gedompeld was in een „, diepen Slaap, waar uit men hem naauw- ss Iyks opwekken kon. Terwyl ik met de Ou- » ders over de oirzaaken der Kwaal en de ss Hulpmiddelen fprak , komt cen Dogter al „> lachende en fpringende op my aanvallen 3 sen een andere wilde my met Vuiften s> flaan. Dit rumoer bedaard zynde, werdt my “3 't Geval aldus verteld. » Àlle deeze Patienten waren door een oud » Wyf in de nabuurfchap, de Weduw zyn- » de van een Yzerfimid, onthaald op Bry, die > Zy gemaakt hadt van zekere Wortels , wier „> lekkeren Smaak zy niet g kon pryzen. „ De Wortel my acid’ rdende, kende ‘ik hem aanftonds voor dien van Dolle Ker- > vel, welke gekookt den Smaak heeft van ES witte Wortelen. De Bladen , die hy voor „het in ’t Zaad fchieten maakt, hebben vol- »» ftrekt de figuur van Peterfelie, maar gecven >, als menze tusfchen de Vingers wryft „ een », Onaangenaamen Reuk,”, Door „KRoonrjes-KRurmek. 163 Door Braakmiddelen werden alle die Pâtiene_ ten wel dra herfteld ; doch zulks gelukte niet Arona. jm een jong Kind, het welk Pap van dergely= Hoor: ke Wortelen hadt gegeten, en die Geeftelyken pe we waar van KircHerusfpreekt, waren nacen aen: langduurige Kwyning ook geftorven. Daar uit blyke, dat de Tuin -Scheerling insgelyks Ver- giftig is, hoewel minder fterk dan de Groote Lahd-Scheerling , die wederom in deezen van de Water-Scheerling verre overtroffen wordt, BorRrHAAve verhaalt „dat zeker Huisgezin van twaalf Perfoonen , dit Kruid voor Peterfelië gebruikt hebbende be: ’t Middagmaal , daar van gevaarlyk ziek was geworden, en niet dan door het rykelyk gebruik van Azynen Wyn, nâ vers loop van tyd, tot herftelling kwam (*). ‚ Meù »» oordeelt, zegt Doktor Snor, dat fterke „> Wyn het befte Tegengift in dede zy (f}. „Ik (ror at ess, Medps tag oasis di 5 (}) Enkel Melk is door de Ouden reeds als een Tegengift aangepretzen, en ook onlangs in Duitfchland dienftig bevon- den: doch het verfchile veel of men het Kruid dan de Woer- tels,en deeze raauw of gekookt, gebruikt hebhes als ook „ hoe lang hef gêleeden zy. Ingevalle de Wortels raauw ge- bruikt zyn en men ’er aanftonds bykomt, dan is de Ontlas- ting door Braaken noodig : anders zal men moog!yk door verzagtende cn vêrfteikende Middelen, gelyk Melk of Wya, Azyn tet Theriaak , Honig enz. meer uitregten , befchutten- de das de Maag en 't Gedarmre voor de, aandoening van 't Vergift en deszelfs uitwerping neder waards of ook daor de Zweetgaten bevorderende. La Il, DESL, VIII, Stug. IV. AFDeEL. VI. acai UK, bs wige, 164 BESCHRYVING DER „» Ik ken een. Dame, die zeer veel Smaak in „ Peterfelie hadt, en een hartelyk Ontbyt van s‚ jonge Bladen van Dolle Kervel in plaats van > dien deedt, De misflag werdt wel dra ont- „dekt en men liet haar een Pintje beften iä merten Brandewyn, ineens , opdrinken 3 ’£ 4» welk haar in ’t minst niet aandeedt en zy hadt ‚ ook geen nadeel van het Kruid” (*). Derge- lyke Verhaalen vindt men meer, die dikwils on- geloofbaar en niet gemakkelyk te ontknoopen zyn, welk Soort van Dolle Kervel ‘er bedoeld worde , en hier uic kan het ontftaan, dat men zo geweldige uitwerkingen van deze Scheerling door fommigen geboekftaafd vindt (+4). Dit blyke inzonderheid uit de volgende His- torie , welke men op rekening van de Tuin- Scheerling gezet heeft. De Heer Riviere gaf, den 24 Mey des Jaars 1708, aan de Ko. ninglyke Societeit der Weetenfchappen van Lan- guedok , te Montpellier, berigt van een droevig Geval , te Servian, in het Stigt van Beziers » gebeurd. Een Meisje van agt of negen Jaaren , de Kost zullende klaar maaken voor het Huis- gezin, van Vader, Moeder en vyf Kinderen, pam een hand vol wan dit Onkruid, *t welk zy niet kende, en, hetzelve fyn gefneeden hebe bende , bakte zy het in een Eijerkoek met Kruim (*) Srorr Afèdicina Brittannica. p. 136 (f) Vide HaLtemum , loco cítato, Item WEPFSRUM. Pe ao &c. KROONTJES-KRUIDEN, res Kruim van Brood. De Ouders, van ’ werk ko- _ IV. mende ‚ aten daar van met al hun Kinderen, esra zónder dat het hun kwaalyk fmaakte. « Des an- Hibin derendaags waren zy altemaal ziek, Den volgen. 5TUE den ftierf een Meisje wan zeven of agt Jaaren, Digyria. * welk door den Vader, die omtrent vyfenveer- tig Jaaren oud was, met zwaare Hoofdpyn en Slaapzugt bevangen geweest, maar éénen Dag overleefd werdt. Een Dag daar aan ftierf een Meisje van zestiew of agttien Jaaren, 't welk zeer onruftig was geweest, hebbende ook Pyn io 't Hoofd. gehad , met Braaking en Koorts, gelykde anderen. In't Lyk van den Vader vonde men een zwartâchtig Vogt in de Maag: de Les ver was harden geelachtig : de Milt Loodkleu= rig : de Mond van binnen zwart. De Moeder en de drie overige Kinderen ‚waar van zy ’t jongfte zoogde , hadden dergelyke Toevallen, doch ftierven niet: misfchien om dat zy mindet van den Koek gegeten en vervolgens Triakel met. Brandewyn gebruikt hadden : ’t welk als een Tegengift onder ’t Landvolk berugt is in die Landen (*). CoRIAN DRUM. Koriander. De Kenmerken , hier van, zyn een geftraalde Bloem „ met ingeboogene uitgerande Blaad- jes: het algemeene Omwindzel eenbladig , de x by- (*) Hfl. de la Societé R. de Montpellier. Tom. IL. p. 190. L 5 IL. DEEL, VIII Stug, 166 BE-5-G-H-RILV ING DER IV, byzondere- gehalveerd ‚em eenc Kogelronde Aspen Vrugt. — dt Twee Soorten an in dit Gata begreepen, STUEe _ naamelyk, Tie Ee @) Koriander met enkelde ronde Vrugten. dram fati Het Zaad van dit-Kruid is algemeen bekend Tamme. onder de naam van“ Koriander „maakende des- zelfs Zaadjes , nag aan ‘malkander zittende , een Vrugtje „van Kogelronde figuur , byna zo- groot als Peper. Het behoudt zynen Latynfchennaam , die van het Griekfch.Korion. of Koriannon af te leiden is ‚ in de meefte Taalen. Het komt van zelf -voort in de, Velden der Zuidelyke deelen van Europa , Onder ’t Koorn; wordende hiers in Zeeland, als ook ia: Noordholland, by en buizen, ied gezaaid. ‘Men noemt het-Graote Koriander, in- mai ftelling vande Wilde, niettegen{taande het maar eeh dunne Steng heeft „van cen „Elle hooz, De Bladen zyn verdeeld in {malle Snipperingen. De onderften heeft ‘het-veel breeder ; de-bovenften Ímaller ; gelykende de eerften veel naar. die van ’t Moederkruid, Het heeft lugtige Kroonen van witte Bloemen, waar’ op ’t gezeede Zaâd volgt , dat eerst groen is „ vervolgens geelachtig. De: (1) Coriandrum Fruîtibus globofis. Syfs. Nae. XII, Gen, 363. Pp: 213. Vig. XIII, Gen. 356. P: 237 H. Cliff. Ups. Ri. Zugdh. 109. GOUAN Aforsp. z4as. Mat, Med. 135. Cori- andram majus. C. B. Pin. 158, TOURNE. ‚Inft. 316. T. 168 Coriandcum. Cam. “Epi. s2L. . LOL. Ie. zes. Dop. Pempt- 302. KROONTJEsS-KRUIDEN, — 167 5 Dewyl-dit Kruid een Stank heeft als die IV, der Weegluizen , zo hebben fommigen hetzel- 285 ve mede voor Vergiftig gehouden : maar het Hoor, Zaad, ryp en droog zynde, heeft in tegendeel ** cen aangenaamen Kruiderigen Reuk ; doch is bitterachtig, van Smaak. Men houd: het voor een Windbreekend en Hartfterkend Middel , gelyk veele andere Kroontjes -Zaaden, en ae zou tegen afloopende Koortfen byzonder dien. ftig zyn. Het behoudt echter altoos iets dât het Hoofd beroert, en hierom is het Bier, daar mede aangezet , fterker dan anders ; maar aan Koek geeft het een aangenaämen Kruide- rigen Smaak. Uitwendig wordt ‘er, ín Zalvens gebruik van gemaakt tegen nd Schurft en andere Huidkwaalen, Dig yria. (a) Koriander met dubbelde pij: I. ‚Deeze groeit ook wild in de Velden van. Tare. 5 zelden ‘famengefte d of meervoudig: het alge. meene Omwindzel erf ne ndire heeft het niet: de Bloomblaadjes zyn niet gefiraalds de Meelknopjes paarfchachtig. Twee ronde Eol- €) Coriandrum FruGtibus didymis. H. Clif. R. Lugds. GER. Prov. 250. Cor. minus tefticulatum. C. B. Pin. rst. PLUK. T. 169. f. 2. TOURNF. Zaff. 316. Corianddi altera icon. Dop. Pempt. zoz. Lon. Jeon. 706. B, Cor. fylvelie fetidisimam. C. B. Pin. 158. SEG. Veron. IL. p. 26. Te DEELe VIJL, Srume 4 158 BESCHRYVING DER PAS „j, Bolletjes by elkander gevoegd, en dus T eftikel vi. achtig, maaken de Vrugt uit, veel naar dic var mtd £ Kleefkruid gelykende, De Stank van ’t Kruid Tisa is fterker dan in de Tamme: vân die Verfcheie vig. denheid ten minfte , welke den naam van Wil= de uitermaate Stinkende Koriander voert. “SC AND IX. Naalde- Kervel. Een Elsvormige Vrugt: een geftraalde Bloem met. uitgerande Blaadjes : de Blommetjes in ’t. midden dikwils Mannelyk, en het Loof naar dat. van Kervel meer of min gelykende ; maaken. de Kepmerken uit van dit Geflagt, waar in tien, Soorten, meest Europifche, vervat zyn: als Ca) Naalde- Kervel met gefleufde gehoekte Zaaden. rio kende. Deeze Soort „ die Myrrhis genoemd wordt wegens den Reuk, groeit op de Bergvelden in Italie en Provence. Men noemtze in ’t Franfch Cerfeuil musquê , in * Neerduitfch Welriekende Kervel. Zy komt by ons niet dan in de Tuinen voor. * Gewas en Loof gelykt zeer naar de Dolle Kervel , maar het Zaad verfchilt groofe- Iyks, als zjnde grooter dan Komyn- Zaad , lange were (x) Scandi Setninibus fulcatis angulatis. Syf?. Nat. 354. p. 213. Wig. XIII. Gem. 357. p. 237. H. Clif. toh. a Ga. R. Luydb. 155. GOUAN Afonsp. 146. GER. Prov. 250 TOURNE. Inf. 326. T. 173. Myrrhis major Cicutaria odoratâe C. B. Pin. 160. Myrrhis- DOD. Pempt. zor. LOB. deon. 734: KROONTJES-KRUIDEN. 169 werpig, dik en zwartachtig, eenigszins (pics ge- IV. punt, doch weinig overeenkomende metde op-AFDEELé gegevene Kenmerken, De Wortel is lang enHoorps * wit, eenigermâate voos, doch zoeten tot Spy-“TUKe ze bekwaaü : finaakende byna als-de Pinfters Pissis, nakelen, @) En dn die de, Zaaien fn en 4 sedia zeer lang zen heeft. > Pe kig Deeze is in de Zaay -Landen der Zuidelyke en middelfte deelen van Europa , zelfs ook in onze Provinciën , gemeen. De Italiaanen noe» menze Scandice , naar den Griekfchen naam Scandixe Men heeftze te Roine ook .Acula of Naaldekruid genoemd gehad, wegens de figuur der Zaaden, en dit volgen de Franfchen met Aiguille de pen » dat is Herders - Naald: de Engelfchen met Pinkenelde en Storckes - Bill of Oijevaars- Bek; gelyk dit Kruid ook hier te Lans de Boeren , geheten worde, De Duite de , fehers noemen het Nadelkorffel, Venus-Strahl _en Hechelkam; zinfpeelende op Peten Veneris, seen bynaam, welken het bekomen heeft vande Kamachtige figuur der Zaadhoofdjes: In Spanje heet het Ouixenes ; wordende aldaar ter Markt gebragt ais Moeskruid , op fommige plaatfen, (2) Scandix Semin. lavibus Roftro fongisfimo. H. Clif. Ups. R. Lugdh. Scandix Semine Roftrato vulgaris. C.B. Pin. 152. Scandix Peten Veneris. Dop. Pempt. 7o1. LOB. de.726. Peten Veneris. CAM. Epit. 3a4- Ls IL, Derz, VIII. STUK, 170 BESCHRYYING DER Het heeft eenigermaate den Reuk en Smaak ‘van Kervel en is van enenzande kragt ook nict Hoorp ontbloot. STUK, Tweeuge vigt. Dit Kruid heeft hen van een Voet hoog ‚ met lange ; ruige , fyn verdeelde Bla- den; de Vinnen gevind; de Vinnetjes zeer diep. in twee-en drieën verdeeld, vlak en zecr fmal, Het heeft de Kroonen meest enkeld , en de Blaadjes van ’t Omwindzel Gi dästeäns twec- hoornig,-De- Blaadjes der buitenfte Bloemen zyn zeer ongelyk; der binnenften byna egaal; eenigen Mannelyk anderen tweeflaatig. De Beke ken der Zaaden zyn wel twee Duimen-lang, _(g)Naalde- Kerels Eyrond Naald: | Ed _… vormige Zaaden, en zydeling fe ongefieelds in Kruontjes. ……Deeze- Soort is de Gewoone of Tuin Ker: vel ‚die in de Zuidelyke deelen. van Europa gezegd wordt van zelf voort te komen, doch in- de middelfte en Noordelyke. deelen meest inde. Moeshoven wordt. geteeld; hoewel zy ook hier en daar, aan de Wegen en kanten der Akkeren , zelfs hier. te lande, in ’twilde komt opfchieten. Men noemtze, volgens den Grieke fchen naam Cheropleyllon, in ’t Latyn Cerefolium, in’ Italiaanfch Corefoglio , in ’t Franfch ede , (3) Scandix Semin. nitidis ovato-fabulatis &c. H. Clif: R: Lugdbe Fl. Sue. BC: GRON: Wirg. 3e. Mat. Afed. 137: Cherophylium fativum. C.-B: Bim. rsz. Charefolium-. DOB- Pempt. 700. KROONTJES-KRUIDEN. 171 ip ’t Engelfch Chervel, in *t Hoogduitfch Korf- fel-.of Kerbelkraut, en by ons Kervel, Rosh De Geftalte is icdereen bekend. Men weet Boas. dat de Bladen zeer fyn verdeeld en geelachtigSTUEe groen zyn; de Stengen gegroefd , van binnen Digna, hol , van één tot twee Ellen hoog ger de: de Bl mtjes, wit en de Zaaden al gemeld ís. Het Kruid heeft een ain welriekende Geur en geeft eene Kruiderigheid aan het Moes daar het in gekookt wordt. In Voorjdar gezaaid zynde, fchiet het in de, Zo- _ mer fchielyk3-doch in de Herfst gezaaid-zynde . | duurt het den gantfchen Winter, … adlebinig De nuttigheid van dit Kruid is in een byzon- dere Verhandeling daar over , door Herwr- C1v S, befchreeven. Het is vitwendig, in Pap- pen , een zeer goed. oplosfend en verdryvend Middel : inwendig dient het uitgeperste Sap ‚by uitftek , tot wegnéeming van Verftoppingen der _ Ingewanden, als ook tot rypmaaking der Flui- men in de Borst, Men pryst hectegende Roos en Gezwellen „ en ‘byzonderlyk im eene Op= ftopping van ’t Wateren, den Steen en ’t Gra- veel ; zynde , zo wel als ’t Zaad , by uitftek Pisdryvende. Ook wil men dat, door deszelfs gebruik, het Zog. vermeerderd. worde, 4) Naalde - Kervel met Eyronde flekelige Iv. Zaaden, eenvormige Bloemen en eene glad- Arif _ Stenge Ruu De die (+) Scandix: Sem avaris hispidis. &e. Scand. Sena. hispi- dis. U. DEEL. VIII. STUK» 172 BESCHRYVING DER Hoorp- Kervel, naar welke het in Geftalte veel gelykt a wanecr. zy beiden groeijen op fchraale Gron- ige. den. Men vindt het, zo in onze Nederlanden, als in andere deelen van Europa, op wilde woe» fte plaatfen, aan de Wegen, Dyken, ja zelfs aan Muuren by Geneveen elders onder de Dol- le Kervel graeijende, v. (5) Naalde- Kervel met Elsvormige fekeig Pe Zaaden , geftraalde Bloemen en wa Zuidelyke. \Stengen. _Deeze. groeit op zeer dorre „opene Bergvel- den ir. de Zuidelyke deelen van Europa. Van de gewoone Naalde- Kervel , die men Venuse Kam noemt , verfchile zy meest door de Groeie plaats, zynde Reukeloos ‚volgens GERARD; maar ‚ volgens anderen, hebben de Bladen „ als zy gewreeven worden, eenigermaate den Reuk en Smaak van Kervel, Sommigen zeggen , dat zy gekaauwd zynde, naar. Anys ruikt, weshalve , en om dac de Bladen Saenen paar die van zen Ven- dis. H‚ Clif. ror. \M. Sasc. R. Zugdb. 111. Myrrhis Gytwelts ee Semin. asperis. C. B. Pin. 160. Myrrhis fylv. zquicolorum. Cor. Eepbr. 1. p: 110. T. 112. Cheroph. fylveftre Sem. brevibus hisfutis. TOURNF: 314. GER. Prow. 251. 5 (5) Scandix Sem. Subulatis hispidis &c. Gouam Adonsp. 146. GER. Prov. 251. Scandix Cretica minor. C.B. Pin. 152. GARID. Prev. 431. Tab. 89. Sc. fem. Roftrato Italica. G. B. Prodr. 78. Anilomafethrum. Cor. Eepbr. Ip. 59. Te9e" KaoonTjEs:Kapionam „173 Venkel gelyken , „CorLuMNA haar Anjo IV. trum heeft getyteld, ABEELA (6) Naalde- Kervel met byna Rolronde fie rn lige Zaaden , een ftekelige ng en ge- VI zwollen Knietjes. vd Knoopige. Op Sicilie is de Groeiplaats van dezze , die , de Steng ruuw heeft door zagte omgeboogen Doorntjes ; de Leedjes van boven Knoopig ver- dikt; de Bladen driemaal drievoudig ; de Vin- blaadjes ingefneeden ‚ruuw en uitgebreid. Het al- gemeene Omwindzel ontbreekt : de byzondere zyn twee- of driebladig, Elsvormig, klein : de Vrugten ftekelig door opftygende Haairtjes , lang, Rolrond en aan beide enden ftomp. (7) Naalde- Kervel met zeer ruige Zaaden , wier Haairtjes eens zo lang zyn als het ferme Zaad, hd VII, Tricha. In Egypte groeit deeze volgens Doktor Tor« RA » met Stengetjes van een half Voet hoog, byna glad, zo wel als de dubbeld gevinde Bla- den , wier Vinblaadjes Lancetvormig Eyrond zyn, De Heer Forskaon1 heeft aldaar, by Alex (6) Scandix Sem. fabcylinde. hispidis &c. Cheroph. Artica + „lis tumidis &c. H. Clif. ror. R. Lugdb. 112. Cerefolium an- nuum nodofum &c. Moris. Hij. UIT. p. 303. 8.9. T. 10. f. 4.-Myrrhis nodofa annua Semine aspero. MOR. Bles. 288. (7) Scandix Sem. hixfutisfimis, Pilis Sesnine daplo lengio- sìbus, Alant. 57. IL. DEELe VIII, STOK, _ 1j4 BESCHRYVING DER Alexandrie , een Soort van Naalde- Kervel ge. ‘ vonden ‚die de,Vrugten of het Zaad wel zeer Hoorb- ftekelig, doch. de Stengen ruuw hadt, worden- ad „ de van hem Scandix infefta geheten (*), gelyk Yde volgende by den Ridder , waar vande befchry- ving. aan zyn Ed, door D, less A is mede- gedeeld, vir. _ (8) Naalde- Kervel met de buitenfte Zaaden ve flekelig en half Klootronde Kroontjes zeer pn: _digt getropt. De Steng van deeze was, in de Pot , byna een Voet hoog gegrocid , met Bladen als dië ‚ van Kervel. De kleine Kroontjes hadden omtrent zes vrugtbaare en voortsonvrugtbaare Bloemen de Meeldraadjes lang, met paarfche Meelknop= jes; de Bloemen wit, Van de twee Zaaden was het buitenfte alleen met gewrichte Doorntjes bezet : het binnenfte flegts ruuw, gelyk de beie de Zaaden van hêt middelfte Bloempje. iv. oer en € ) a Kervel met de Zaaden korter dan EE het ruige Steeltje. bloemige. — (16) Naalde- Kervel met lata se Eorond- X Procurs- Else en e ee arn Arab. Hafn. 1775. p. 58. andix Semine exteriore hispide, bebe cofte as eere Ves. KUL. (9) Scandis Sem. Pedunculo villofò brevioribus. R. md arr. Scandi Orientalis Flore maXimo. TOURNF. Cor. 23. (10) Scandix Sem. nitidis Ovato- Subulatis, fol. décöti- pofitis. GRON. Virg. 147. Cerefolium Virg. procumbens Fu marie foliis. Momus. Hij?. Ill. p. 303. S.9. T. 11. fig. ultimâ. KROONTJES-KRUIDEN. 18 Elsvormige Zaaden en Vinswys’ verdeelde Ei Ar ‚Bladen, en pps : Hoorp- De voorgaande is een Levantfche, deeze een srum, Virginifche , met Bladen als van Duivekervel Digyria, of wier Vinblaadjes op de manier van Varen in- gefnecden zyn; en witte Bloemen. CaerRorHvyrLrum. Wilde Kervé. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt 3 zyn, een omgeboogen holrond Omwindzel: in= geboogen Hartvormige Bloemblaadjes en eene langwerpige effene Vrugt. Het bevat eenige Soorten van Wilde Kervel, terwyl de Tamme of Tuin- Kervel, daar het den naam van voert, reeds in het voorgaande is befchreeven. 1) Wilde Kervel met een gladde geflreepte Steng, de Knietjes een weinig gezwollen. - Cheropbst: Deeze, die by ons, hier om de Stad, en ver. Sladen: der by de Wegen en Velden, door geheel Eu-“é ropa , Onder de Ruigzaadige Naalde-Kervel , voor: (1) Charophyllam Caule levi firiato, &c. Sy/2. Nat. XII. Gen. 355. Pp. 214. Weg. KI. Gen. 358. p. 238. Chzro- phyll. Sem. levibus nieidis. H. Clif. zor, BR. Lugdb. 112 Mat. Med. 143. FL. Sacc. Bolg. &c. Sc. Chziophyì!. fylve- fre perenne Cicute folio. TouRNE. drf?. 114. Fl. Lapp. ro4. Myrrhis fylv. Seminibus Izvibus. C. B. Pin. réo. Cicutaria vulgaris. J. B. Hiff. II. p. 185. Ráy. 429. Mytrhis. Fucus. Hil. sas. de. 298. II. DEEL, VIII, STUKe 176 BESCHRYVING DER voorgemeld , en onder de Dolle Kervel, voort- * komt, gelykt in Loof veel naar de laatfte, Hiet- om is zy ook Cicutaria genoemd , by J. Bau» nINUS en andere Autheuren , doch by De- “ poNaus,offchoon dus aangehaald , vindt men ze niet (*). De Afbeelding komt voor , by Fucue sIUS, onder den naam van Myrrhiús , en daarom noemen fommigen dit Kruid de Myrrhis van Fuchfius. Morison heeft heet ook in Plaat vertoond (ft). De Steng is een dikke holle Pyp, als die der Dolle Kervel, doch ruig en niet gevlakt. De Bladen zyn doorgaans glad, met ruige Ribben, maar fomtyds ook geheel ruig en zeer groot. De Heer HAr LER heeft ze van een Elle lang ge- zien. De Kroonen zyn plat en hebben een algc- meen Omwindzel , dat eenbladig is , fomtyds ontbreekende ; 5 byzondere beftaan uit eenige tige Blaadjes » zig door,den tyd ombuis gende, De Bloempjes zyn wit; doch men heeft ’er gezien met paarfche Bloemen: de Zaaden of Vrugtjes Kegelachtig en glanzig zwart : doch BoERHAAVE maakt gewag van zodanig een Kruid met geftreepte Goudgeele Zaaden, _ Is (*) Uitgenomen in het Franfche Werk, alwaar de figuur van Fucnsiug gebruikt is , onder den naam van M4yrrbis , zvnde de Plant, welke dus voorkomt in het Latynfche Werk » op de by LiNNBus en BE GORTER aangehaalde Bladzyde zor, de Welriskende Naalde - Kervel van hier voor. Het zelfde heeft in het Nederduitfche Kruidboek plaats. (F) Mogis, Umbell. 47.T. 1. £. 41. Hif, IL, p. 303e S-9 T. 18.15 je KRoOoNTjEs-KRUIDEN Pt * Is een overblyvend Onkruid, in Vrankryk ‚ [Ve Perfil d'Asne, en in Engeland Cow-Weed ge- Sr hlan paamd , om dat in ’t Voorjaar de jonge Bladen Hoorp. STUK, «> tot een aangenaam Voedzel voor de Runders en ben: ander Vee verftrekken. Hierom is ’t zonderling , dat de Boeren het zouden vervloeken , zo Lin- Naus zegt (*). Het komt in de Laplandfche Bosfchen overvloedig voor ‚ by de Hutten der Ingezetenen. In Sweeden noemt men het Hund- luka, Hundkax of Hundkumin, dat is Honds= Karwey. Het Kruid wordt gezegd, onder den naam van Cicutarie Herba, in de Geneeskunde be- kend te zyn, als tegen het Heet Vuur dienftig. s, In Wyn gekookt, zou het kragtiger zyn dan » de Tuin- Kervel, zo om de Stonden te ver= »» wekken als tegen de Pesten andere Venynen; »» doch wy raaden niemand aan, zegt J. Ba u- » HINUS, om ’ zelve in de plaats van Myr- s rhis te gebruiken, alzo wy het eenigermaa. ‚te Vergiftig Oordelen te ps lat tels van deeze Wilde Kervel ’s Winters had- den gegeten , in plaats van witte Wortelen „ hade hy daar van droevige uitwerkingen , byna als die van de Dolle Kervel, gezien, Waarfchyn- lyk zal dat Moeskruid , bereid zynde van Ker. vel, die op de Wallen der Stad door de Meid verzameld was, waar van BaRTHOL í- | NUS (*) Ruftieis deteftabitis. Herr. Clif. p. zor. M 1. DEEL. VIII, STUK, 18 ‘BESCHRYVING DER IV. __nus de kwaade gevolgen in een Burger van Kop. ArDEEL. genhagen , die kort na den Maaltyd ftierf ; gelyk Hoorp- ook in twee andere Perfoonen ; verhaalt, zoda- STUK. _nig Onkruid zyn geweest (*). In Sweeden wordt, Bran door het Vrouwvolk, op fommige plaatfen met de Bloemen groen geverwd, csakpbyi- Ce) Wilde Kervel met een gladde Steng ; die rad bulbo- aan de Leedjes gezwollen is en van onderen Raapachi flekelig. _Deeze heeft, volgens LiNNaus, haare Groeiplaats in Noorwegen, Duicfchland , Hon- garie,als ook in Switzerland, alwaar nogthans de Heer HALLER haar te vergeefs, op een Veld by Bazel, door Caspar BAUHINUS aangeweezen, gezogt hadt, In Provence groeit zy op de Bergvelden en is by Weenen in Ooftenryk in ’t Kreupelbofch en aan de kanten der Wyngaarden zeer gemeen. Zelfs brengt men ‘er, in’t Voorjaar , de Raapachtige Worteltjes». even als by ons de Knollen ‚met het jonge - \ p 5 (*) Barruor. Hif. Anatom. rar. Cent. IV. Obs. 46. fub titalo. Olus ex Mârrhide perniciofum. (2) Charopbyllum Caule levi &c. Leys. Hal. 258. Ch&t. Fol. fupradecompofitis &c. H. Ups. 64. Cher. Radice tut- binatâ Carnofà. H. Clf. to2. R. Lupdb. 112. Cicutaria Bul bofa. C. B. Pin. 161. Myrthis annua Semine ftriato levis Tuberofa, nodofa , Coniophyllon. 'PLuK. „Alm. 249. T. 206 f. 2. Myrrhis foetens. Rav. Pent. 49. Hante Helv. 453. GBE: Prov. 252. KRAM. Aur. 78. KROONTJES-KRUIDEN, 179 ter Markt; doch welke Spyze, zo Crusrus, IVe aanmefkt, fomtyds het Hoofd bezwaart, In de ADEL Elfaz houdt menze ook , na het affchillen van Hoor: den zwarten Huid , als Rämpies gegeten, voor “TCE zeer fimaakelyk. mld Hoe klein ook deeze Wortelen zyn, maakt doch het Kruid een enkele Steng van eens Mans langte hoog , met ros bruine Vlakken en gladde Leedjes ; van boven verdikt, De Bladen zyn glad en zagt , lang gefteeld- met zes of zeven paar Vinnen , die breed en wier Blaadjes in drie of vieren verdeeld zyn. Het heeft de Bloemen ; wit; de Zaaden Eyrondachtig en geftreept, taa- melyk groot, naar Anys ruikende, zo fommigen willen , zynde de Reuk van het Kruid volgens anderen ftinkende, (3) Wilde Kervel met een ruuwe Steng en ge- end zwollen Knietjes. ' EN ori Deeze , die , zo wel als de eerfte Soort, van Eee de Wegen cn in Wildernisfen , door geheel Eu- ropa zo wel als in onze Nederlanden groeit , ver- fchile aanmerkelyk door haare bruine of -bruin- paarfch gevlakte Steng, Het is een Jaarlyks- On» kruid, (3) Côeropbyllum ars faro &c. Cher. Caule maculatö &e. HI. Ch. R. Lupdb. FJ. Surc. GOVAN. Monsp. Bec. Myr- this Pinnulis femipinnatis Ben decrescentibus. HALL. Helv. 453. Gort. Belg. 83. Charophyll. fylveftre. C. B. Pin. 152. Mytrhis annua vulgaris Caule fusco. Moris. Hift, P- 302. Se 9. Te to. f7. Ma Ue Daer. VIlLe Sum 130 BESCHRYVING DER IV, kruid , dat het Loof ook zeer fyn verdeeld en gea ruig, naar dat van Varen gelykende heeft. In Bode hoogte komt het met de eerftgemelde overeen. STe EE meer begaafd zy met de gedagte het Hoofd ot be ‚gelyk de bynaam fchynt aan n te willen duiden CH) ‚ is my niet gebleeken. De Kroontjes van hetzelve knikken eer zy open gaan. Iv. (4) Wilde den met een egaale Steng; de silaan Blaadjes fpits ingefneeden; de Vrugten birfutum. met twee Baardjes. Ruige. Dit Kruid, dat aan de kanten van Beekjes en op vogtige Bergvelden, in de Zuidelyke deelen van Europa, groeit, is in Switzerland niet zeldzaam. Men vindt bet Witte en Rooe de Cicutaria der Moerasfen , door C. Bauunt- NUs, getyteld, Tot hetzelve behoort de Bróc- kenbergfche Myrrhis van TH ar1usen de Ruig- achtige Berg-Sefeli met Bladen van Dolle Ker- vel, Ee den Heer HALLER, De (CT) Sommigen hebben dien soms in eni mat vindt het dus overal by Linn. (4) gr Caule quali se GONAN Afonsp. 147: KRAM. Auffr. 73. Jacq. Vind. so. GER. Prov. 252. Chate Foliolis mok Sc. H. Cliff. vor. R. Lupdb. var. Cerefor lium latifolium album 8&c rubrum. Moms. Hift. II. p. 304 9. T. to. f. 6. Cicutaria paluftris latifolia alba 8 rubra C. B. Pin. 161. Myrrhis paluftris; Rtv. Pent. so. Myrr. S&me fritis longisGmis. HarL. Helv. 453. Sefeli montanum Ci cute folio fiabhicfutum. C. B. Pin. 161. Prodr. g5. Cicutasië palulris. LOB. Jeon. 735+ KROONTJEs-KRUIDEN. “181 De Wortel , die eenige Ellen lang is, geeft, Iv. by ilehenwydren Vezels uic, gelyk die van de arie Water. Kervel. De Steng is pypachtig hol, ge- Hoorp= armd , en zeer ruig door ftyve Haairen, De °TUE Bladen zyn nu breeder dan fmaller, van onde- ren ruigachtig, en hebben de Vinnen gevind; de Vinblaadjes fcheef tweekwabbig, rondom met fpidte Tandjes, de uiterften famengevoegd., Op de Tandjes hebben zy witte Stippen of Klier- tjes. De Kroonen zyn klein en rond, ook knik- kende voor dat de Bloempjes ontluiken , en kort gefteeld. De Bloesfem is wit of rood van Kleur. Het heeft de Zaaden zeer lang , fmal en fyn geftrecpt. 5) Wilde Kervel met een egaale Steng, de oe Blaadjes onverdeeld en Zaagswyze getand ; phrlien de Vrugten met twee Baardjes., ‚ Koniderige. . Deeze Soort groeit in de Ooftelyke deelen van Duitfchland, hebbende C., BAUHINUS haar uit de Laulhie bekomen. Zy gelykt zeer paar het Gerards-Kruid , wordende van hem Wilde ruige Reukelooze Angelica geheten , dat tegen den Bynaam zou fchynen te ftryden ; maar hv erkent , dat de Wortel een Medici- paalen Reuk heeft. Hier zyn. de Steng en Blad- fteelen ftekelig. (6) Wil. Rek Sg Caule zquali , Foliolis ferratis iategris H. Clif. zor. R. Lugdb. 112. Cer. fol. rugofo Angel. Nn wee Mus. Il. p. 29. T. 19. Angelica fylv. hicfuta inodora. C. B. Pin. 156. Pradr. 32 M 3 U, DEEL, VIII. STUK, 182 BESCHRYVING DER IV. (6) Wilde Kervel met een egaale Steng; de Aragt Bladen meervoudig Pins verdeeld ; de Hits: ‚ Omwindzeltjes gekleurd. STUK. vi. Deeze, in Illyrie groeijende volgens den Heet Pred Arpuinus, heeft de Steng rond en vooral Corsi vän onderen ruig; de Bladen yl bezet met ekleurd Haairtjes ; de Omwindzeltjes Eyrond , gefpitst en geel gekleurd , van langte als de Steeltjes : het Zaad als in de volgende, maar je gee ftreept. vir. …— (2) Wilde Kervel meì een att Steng, ine pn gefneeden Winblaadjes en gekleurde Zaá- ee den, die gefleufd en flomp yn. Deeze Soort heeft: Rurrpius by Jena ge- vonden «en HALLEER te Gottingen. Dezelve heeft een Houtigen Wortel die overblyft. ’t Gêe was is ruigachtig , met.de Bladen van boven glad en Spoelvormige Vrugten, De Zaaden zyn geel met donkere Streepen, ook fomtyds bruinachelg, elen Morison. (5) Wik (6) Charopbyllum Canle aquali Bec. Jacq. Hort. T. st. Myrrhis perennis lutea Daucoides. MoRIs. Hi?. III. p. 30% $. 9. T. 10. £. 6. PLUK. Phyt. 100. £. 5 2 (7) Charopbyllum Caule zquali êcc. Myrrhis perennis alba minor , Fol. hirfutis , Semine Aureo. Moris. Umb. 45- Rupe. Jen. p. 227. Myrr. Radice Lignofà perenni, HALL Gast. 184. Myerhis mainor. C. B. Pin. 160, KRooNTjEs-KRUIDEN. 133 (8) Wilde Kervel, die Heefterachtig is. _ A Ten Deeze , een Dolle Kervel Boom genoemd Hoo ore door PLUKENET , die in Virginie groeit, issrux, nogthans maar een Heefter , met Bladen van vir. Wilde Kervel, zynde zeer groot , de Vinnen „lam er wyd van elkaaders niet ruig ‚ Zaagtandig inge, weigdind fneeden, Zy draagt dunne witte Kroontjes , wier Boomach- Bloempjes allen vrugtbaar zyn. tige. IMPERATORITIA, Meefterwortel, De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn, een rondachtige famengedrukte Vrugt ‚die in’ midden bultig is, aan den rand gezoomd. Het heeft ingeboogen gerande Bloemblaadjes. De eenigfte Soort daar van (1), onder dien , he naam bekend, groeit natuurlyk op of aan den rio voet der hoogfte Bergen van Switzerland, Oost- “Modde. enryk en Provence. ’t Is een Kruid, dat uit een Koobbeligen , gerimpelden Wortel, die voort- kruipt, Steclen voortbrengt van een Voet lang, rond en ftevig, zynde de Bladfteelen van groo- te Bladen , die uit Lancetvormige Vinbladen fa« men= ) Charophyllem Fruticofum. Cicuta Arbor Virginiana, Lux. Mant. 49. Cicutaria Arb. Virg. RAJ- Suppl. 257. (2) Imperatoria. Syff. Nat. Xil. Gen. 356. p. zis. Vig. Tio. Mar. Med. 122. Imperatoria major. C. B. Pin. 156. Imper. Oftruthium. Los. con. 7co. Aftrantia. Don. Pempr. 320. Magiftrantia. CAM. Epit. 532. M 4 IL Deer, VIII, STUK, 184 BESCHRYVING DER mengefteld zyn ‚ fomtyds drie- fomtyds twee * kwabbig , op de kanten fpits getand, Hier tus- Hoorp- fchen komt een getakte dikke Steng voort, van STUK. _ een of twee Ellen lang, met een breede witte wenk Kroon getopt ; die geen Omwindzel heeft : maat dat der famenftellende Kroontjes is veelbladig fomtyds naauwlykste vinden, Het Zaad is rond- achtig, geftrecpt „ dikwils aan de kanten gebla- derd en fchraal voorkomende, welk laatfte meer ‚plaats heeft in Kroontjes - Kruiden die voort- loopen De Wortel is in zulk een achting by de Ouden geweest , dat zy * Kruid deswegen Aftrantia , als met den invloed der Sterren be- gaafd , en Magifbrantia of Meefterwortel ge- noemd hebben, De Latynfchen naam JZmperù- zoria heeft eene dergelyke betekenis. De Fran- fchen behouden dien , maar de Engelfchen noe- men het ,Pellitoire of Spayne en Mafterwort » dat is Meefterkruid, De oirfprong van den by: paam, Offruthium, is zo blykbaar niet, De geheele Plant is zeer heet van Smaak; de Zaaden hebben een aangenaamen Kruideri- gen Geur; maar de voornaamfte kragt heerfcht in de Wortel, die niet alleen fterk. Winddry- wende is, maar ook dienftig tegen allerley kou- de en Siymerige Verftoppingen , ’t zy in de Ingewanden , in de Vaten, of in de Uitwerp- buisjes, en dus * geheele Lighaam zuiverte Groote Geneeskundigen gebruiken dikwils den- zelven tegen het Kolyk, de Waterzugt, Det- den- IV. AFDEEL VI. KroonTjeEs-KRUIDEN. 185 dendaagfe Koortfen, enz. Hy werkt niet alleen 1v, door Zweet, maar inzonderheid op de Water- rp ne wegen en verwekt fomtyds ook Afgang. Onder Hoed de Tegengiftige Middelen is hy een van de‘TUKs beroemdften. Slymerige Borstkwaalen zyn ’er Pissis ook door tot Geneezinge gebragt, De Stonden zet hy af, verwekt de Kraam en bevordert de Vrugtbaarheid, Als een zoogende Moeder een weinig daar van inneemt, zegt men, doet hy ’ Kind Wormen loozen. SeseEri Berg- Venkel, Klootronde Bloemkroonen , die een Omwind- van één of twee Blaadjes hebben, en eene Ey- ronde geftreepte Vrugt , zyn de byzondere Ken- merken van dit Geflagt , dat ik Berg- Venkel noem , dewyl de meefte Soorten op Bergen voor- komen en Venkelachtig Loof hebben, ’ Getal der Soorten , altemaal in sen groei. jende, is elf, naamelyk (1) Berg- Venkel met een hellende BRE: de I Sefeli Pim- Kroonen voor ’t bloeijen knikkende. pinzlloides Het laatfte heeft dit Kruid met eenige Sorten van Wilde Kervel gemeen. Het groeit in de Zuidelyke deelen van Europa, met Bladen naar die van Pimpernel gelykende ‚ea geefteen Steng uit en een Voet hoog , die rond is en voor het bloci. (2) Sefelt Caule declinato , Umbellis mubilibus nutantibus. S)/?. Nar. XII. Gen: 357. P. 215. Vig. KLU. Gen. 360. p. 239. Ils DEEL. VIIL STUK. ’ 186 BESCHRYVING DER IV. bloeijen nederlegt, vervolgens byna regt wordt, ARE met een of twee Blaadjes. De Omwindzeltjes Hoorp- der famenftellende Kroontjes zyn fmal; de Zaa- STUK. den ovaal met drie Ribbetjes, ied (2) Berg-Venkel met de Takdraagende Blad= manne. fleelen Vliezig, langwerpig , effenrandig; bladige: f de Stengbladen zeer fmal, In dit Kruid gelyken de Wortelbladen naar het Loof der Karooten , doch de Stengbladen zyn Verkelachtig, en, dieuit hunne Oxels Tak- ken maaken „ hebben een Vliezigen Steel, als een Scheede dalen omvattende, De Steng is ook maar een Voet hoog , rond en effen: de Kroonen hebben korte Steeltjes en de Zaaden zyn ruigachtig. Het groeit op Heuvels in Vrank- ryk en Italie, Rt (3) Berg- Venkel met de Takdraagende Blad- Glauc ús . . . Pe mjn mid. fteelen Vliezig, langwerpig, effenrandig : de Blaadjes enkeld en dubbeld, Geutswy= ze, gladen langer dan het Blaaftesitje. GE- (2) Sefeli Petiolis Ramiferis Membranaceis oblongis &c. H. Cif. zoz. R. Lugd!. 112. GOUAN Monsp. 142. Meum latie folium adulterinum. C. B. Pin. 148. mens montana mi- nor italica. Mors. Hijf. II, p. 272. S. . £.r. Cars uifolia. Valur. Paris. T. 5.6. 2 nmr ir. perenn® Ferulz folio breviori. TOVRNF. Jufi. 310. (3) Sefsii Petiolis Ramiferis &ec. GUETT. Stamp. 64. GER» Prov. 153. Faeniculum fylveftre glzuco folio. TOURNE. Jnf. 312. Daucusglauco folio 8ec. J. B. Hil. IL. p. 16. 1 KrooNrjes-KRruipen. 187 GERARD noemt de Blaadjes Draadachtig Iv. in die Kruid , dat in Provence en Languedok, AFDEELe op dorre Bervvelden » groeit , en in geftalte Hooks veel naar Venkel gelykt. De Bloemkroonen zynSTUKe voor de ontluiking paarfchachtig „ vervolgens Diaries wit, met Meelknopjes van die Kleur. (4) Berg- Venkel met de Bladfleelen aan de iv. Takken Vliezig, Buikig, uitgerand,. —_— &#® harrie, In Ooftenryk , Duitfchland en Vrankryk groeit deeze Soort „die een geftrekte , geftreepte Steng heeft , vaneen Span hoog en daar boven : de Bladen zyn dubbeld gevind en ingefneeden; de Bloemen uit den Violetten witachtig. *t Gehee- le Kruid heeft een Bokachtigen Reuk, volgens VAILLANT s die zegt , dat het volftrekt de Saxifraga Pannonica is van CLusius, en dat het, in de Tuinen aangekweekt, volmaakt de Geftalte van het andere Heian die Basterd- Meum, van Lorer, bekome. De Heer Jac- QuiN heeft het by Weenen naauwkeurig waar- genomen en befchreeven, (5) Berg- (4) Sefeli Petiolis Rameis Membranaceis &c. H. Chf. 103. A. Zugdb. 112. GOUAN Monsp. 148. Foenic. fylv. annuum Tragofelini odore. VAiLL. Par. T. 9. f. 4. Libanotis tenui- folia Germanica. C. B. Pin. 158. Spurum Meum alterum. Lop. Jeon. 778. JACQ. Wind. 225. Saxifrega Pannonica. CLUs. Pann. 697. H, DEEL. VIII, STUK. Ad 188 BESCHRYVING DER IV. (5) Berg- Venkel, wier Wortelbladen de Blaad- Ae jes over elkander leggende hebben. Hoorp jee, Dit is een zeer klein Takkig Plantje, in Por- v. _tugal en Tralie groeijende , dat het Loof byna tg van Duizendblad heeft , zeer fyn gefnipperd» Ammi- fcherp van Smaak, Het draagt veele Kroontjes, gen wier Straalen aan den omtrek langer; in * mid= den kort zyn De Bloemblaadjes. zyn wit, de Meelknopjes Violetachtig , de Zaaden geftreept. vr. (6) Berg - Venkel met een hooge flyve Steng Milan en Liniaale gebondelde Bladertjes. se | Dit Kruid groeit in de Zuidelyke deelen van Europa ‚ inzonderheid in Provence by Marfeil- je, waar van het den bynaam van Marfiliaane fche bekomen heeft. De meefte Aurheuren, naamelyk , achten dit te zyn het Se/eli Masfi- lienfe , waar van het Zaad in de Theriaak en andere Opiaaten ge-cifcht wordt ; doch LIN: | NA U$ (5) Sefeli Fol. Radicalibus Foliolis imbricatis. Jacq. Hort. 'T. 52. Ses. Petiolis Membranâ deftitutis. R. Lugh. 112. Fe- nic. Luft. minimum acte. TOURNF. /nf?. 312. Saxifraga ane nua acris , &c. MOR. Ee: MUI. p. 272. Ammoides, C. B- Pin. iso. Mor. Hift. Uil. (6) Sefeli Caule alto nn Mn linearibus Fasciculatis. GOVAN Monsp. 148. GER. Prov. 252. Oenanthe friara rigida H. Ciff. 99. Sauv. Monsp. 257. Sefeli Masfilienfe Foeniculi folio. C. 2. Pin. ror. Foenicu'utm tortuofum. J.B. HifA. ul p- 16. Sefcli Masfilienfe nonnulilis, Gallis Foenic. tortuofum CAu. Epir. s1r. sefeli Masfilienfe Foenicalì folio. LoB. hee. 785. HALL. elv. 430. KROONTJES-KRUIDEN. 189 Naus fchynt het Sefeli Creticum , dat in *t‚ IV. _ Geflagt van Tordylium, onder den bynaam van ee Officinale , befchreeven is, daar voor te hou- Hoorp- den, Dic kan echter geen plaats hebben , als men acht geeft op de Zaaden , die voor Se- ® men Sefelios Masfilienfis hier in de Winkels be- kend zyn , volmaakt overeenkomende met de Kenmerken van dit Geflagt en Hemelfchbreed- te van de Schildachtige figuur van het Kriel zaad verfchillende. Niet minder is het onder- fcheid tusfchen dit en hee Semen Sileris montae zi, hier voor in ’t Geflagt van Lazerkruid be- fchreeven, dat van fommigen ’er mede verward wordt. Het Zaad van deeze Sefeli heeft, zo wel als de geheele Plant , die omtrent een El- le hoog groeit , een aangenaamen Kruiderigen Reuk. Te Montpellier noemt men het Kruid Feniculum tortuofum , zegt J. BAUHINUSSs om dat de Steng, die ftyf en Houtig is, kort boven den Wortel gedraaide Takken uitgeeft, en de Bladen naar die van Venkel gelyken, Dat menze gebondeld noemt , is , om dat ’er geen twee maar doorgaans vier Vinblaadjes tee gen elkander over ftaan, Het draagt kleine Kroon- tjes, en heeft een langen witten Wortel. (7) en Venkel met een algemeen ge vir Sefelt Oms Purgeeren= (7) Sefzië involucro univerfali monophvllo, Ec. Am. Aend. ge, pn IV. p. 310. Sefeli tertium. BOERH. Lugdh. 1. p. so. Thapfia „Foeniculi folio, C. B. Pin. 143.’ eerule facies» Thapâa five Tarbich Gallornm. JB. Hifl, lil. p. 45. U. DEEL. VIII, STUK. 195 BESCHRYVING DER IV. Omwindzel en geftreepte , ruige, gefbyide Arre Zaaden. Hoorpe Deeze, ook in de Zuidelyke deelen van Eu- Twewy-ropa, op de Gebergten , groeijende , wordt viste __Tyrbith der Franfchen genoemd of Afchgraau- we Turbich der Winkelen, by LoBer; zyn- de de Wortel met een zeer fcherp Melkachtig Sap voorzien. Hy zegt, dat men denzelven, in de Noordelyke Landen , byna overal voor den Turbith- Wortel in de Apotheeken gebruikt. De echte Drogery van dien naam komt uit Oostindie en is de Wortel van een Soort van " sr sr. ‚Winde, welke ik reeds befchreeven heb*, vir. _ (8) Berg- Venkel met famengegroeide eenbladi. Sefeli Hip- ge Omwindzeltjes, Ooften- _ Int Ooftenrykfe , doch ook in andere dee= ike. fen van Duitfchland, op hooge dorre Bergvel- den , groeit deeze, welke men den naam wan Paarde- Venkel heeft gegeven. De geheele Plant is glanzig. De Wortel lang, een Pink dik, van _ binnen witachtig , is , gekaauwd zynde, in ’ eerst zoet en walgesk, vervolgens bitterachtig. De Stengetjes zyn maar één of anderhalf Voet hoog , Biesachtig , met weinige Takjes, De Weortelbladen „ byna altemaal driedubbeld gee vind, ” (2) Sefzli Involucellis connato - monophyllis. Jacq. Vind. 224. Daucus mont. multifido brevique folio. C. B. Pin. 150» Hippomarathrum. Rrv. Pent. 66. Rupp. Jer. III. p- 28% KRAM. Auflr. 82. HALL. emend, zis. Helw, 130. ' KROONTJEsS-KRUIDEN. ror vind, hebben gefleufde Vliezige Bladfteelen, IV, en zeer fimal verdeelde Vinblaadjes. De alges Äfbrzre meene Kroon heeft geen Omwindzel: dat der Hoorne byzondere , daar zy uic beftaat, die Klootrond ‘TUE zyn , is eenbladig, hol, met. fpicfe Tandjes, 25e de Vrugt langwerpig geftreept en glad. Dus hecft de Heer JacQurin dit Kruid , op bloo- te Steenige Heuvelen, by Hamburg ; Melin, Petersdorf in Ooftenryk, en dus byna op de zelfde plaatfen, daar Crusius zyne Saxifra- ga Pannonica vondt, aangetroffen ; doch deeze , fchoon door C,‚ BAUuHINDs, op zynen Berg: Daucus met veeldeelige korte Bladen , aange- haald, fchynt nader te behooren tot de Vierde Soort. Maar de Paarde- Venkel was daar toe ook door den Ridder betrokken geweest. ; (9) Berg- Venkel met dubbeld gevinde Bladen, de Blaadjes ingefneeden fpits , de Omwind-voneum zeltjes Borftelig en langer dan het Kraantje. Byjstee Boner ntt heeft op de Pyreneen dit Kruid verzameld, ’t welk van C‚ Ba uminus Alpi- fche Karwey geheten wordt, Het groeide’er met een Stengetje van een half Voet hoog. - Srl Pys (ro) Berg- Venkel met een Draadachtige wyd x. ge de Saxifra- Steenbree- (9) Sefeli Fol. daplicato - hen Carui Alpinum. C. B. kende. Pin. 158. Prodr. 84. Burms. VIII. (1o) Sefeli Caule Filiformi Tochns &c. Pimpinella Saxi- raga tenuifolia. C. B. Pin. 160. Prodr. 84. BURS. Vil. $+ Pimpinella tenuifoiia. Rrv. Pent, T. 82. HALL. Hiel. 430. II. DEEL, VII, STUMe 192 BESCHRYVINCG DER gemikte Steng ; de Bladen dubbeld drievoue dig Liniaal ; de Kroonen meest in zesfen verdeeld. Aan het Meir van Geneve en in Duitíchland groeit deeze ‚met Stengerjes van een Voet hoog, dun en rond; de Bladen klein , met weinige Kroontjes. De Heer Harrer heeftze tot het Tragofelinum betrokken, (11) Berg- Venkel met een lange Steng , die Eeltige Knietjes heeft: de Bladen dubbeld gevind; de Vinnen Liniaal afftandig, In Ooftenryk en Vrankryk , zelfs by Fontaí- nebleau , groeit deeze laatíte Soort, die, in de Tuin geteeld „een Steng bekomt van Mans lang- te, effen , met witachtige Kniectjes. De Bladen zyn Zeegroen , Liniaal -Lancetvormig, aan de Steng weinig en kleiner. De Kroonen zyn , naar t Gewas te rekenen, dun geftraald en klcia; de Bloemen wit. In de volgende Geflagten, in ’t algemeen, geen Omwindzels, van de Kroonen of oude, voor. T HA rPsra, Vleugelzaad, De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn een langwerpige Vrugt, die wederzyds een Bla- Cri) Sefeli Canle elongato &c. Mant. 357. Daucus mon tanas fol. Foeniculi longiore. MACN. Monsp. 294. Foenic fylveftre elatius &c. Vai. Paris. 54. Apium mont. Fol. teauiore. C.B. Pin. 153. KROONTJES“KRUIDEN. 103 Bladerigen Vleugel heeft. De Griekfche naam IV, is’ van het Eiland Thap/us , alwaar zodanig Kruid Aspen, het eerst gevonden zou zvn, volgens D 1osco-= an: RIDES, afkomftig, Vyf Soorten zyn ’er maar “Tok — in vervat, naamelyk Divi. (1) Vleugelzaad met getände ruige Vinblaad- jes die aan “t gro ndfbuk vereenigd z ZD, via: Deeze, die in Spanje „ Portuga! , Provence er haairi: Languedok , wild groeijende gevonden wordt op” Steenachtige Gebergten ‚ maakt een ronden Kring van ruige groene Bladen, tusfchen welken een’ Kroopige Steng tot één of twee Ellen hoogte opftygt, zynde een Vinger dik, van binnen hol en Spongieus , met een groote geele Bloemkroon, die, als het Zaad aanrypt, Klootrond wordt, De Bladen gelyken naar die der Ferula , of naar die der Dolle Kervel, eenigermaate. De Wortel is lang en dik , van btén Haaïrig ‚ van buiten Zwart, van binnen wit „ €en vol van een 4 Sap , dat zeer bitter en fcherp is en van Smaak. De Spaanfchen noemen het Sumil- lo, de Frarfchen in Languedok Malherbe, dat is Kwaadkruid. De Wortel , niettemin’, werdt van zl 1) isa Foliolis dentatis villofis, Bafi coadanatis. $y/f. at. XIJ. 35%. 2e 216. Vig. KluYe Gen. 261. p. zip. Es Cliff. ras. pin Lusdh. 113. Thapúe lanfolia villofs, C. Be Pin. 148 Thapfìa prima. CLvs. Hi. Ii. p. 192. Thantia quot. — hicfuta 8e aspera Cicure folio. MAGN. Mfonsp. 249. Sefelí Peloponnenfe majus. LOB. leon. 736. DOD, Lamps, 313. ‚ B, DEEL. VIII, STUK. 49 BESCHRYVING DER IV. van fommige Apotheekers, in Spanje, in plaats ArDErl- van den echten Turbith gebruikt; zo Cru Hoorp- s1us verhaalt, 6TUK. “… (2) Vleugelzaad mes veeldeelige Winblaadjes; ik die van agseren fmaller zjn. Stinkend. Onder deezen bynaam komt een Spaaníche voor, die Thapfia met Karooten- Bladen getyteld wordt. Zy fchynt geen andere te zyn dan die van Salamanca by Crusrus, aldaar van het Gemeen Cannaheja genoemd-wordende, wegens de Rietachtige Steng van drie of vier Vingeren dikte, en meer dan Mans langte hoog. Dezel- ve; zegt hy, heeft de Bladen veel grooter en den Wortel dikker, die by de oude Wyven , aldaar voor Kwakzalver fpeelende, veel in ge- bruik is, om de Stonden en andere Ontlaítins gen te verwekken; doch hy werkt, door Braa- ken en Afgaan, zo fterk, dat de Patienten ’er dikwils door in gevaar raaken. Of het moest de volgende Plant, ook aldaar en elders in Span- ie groeijende , by de Ingezetenen Tuero genaamd; een yzelyken Stank heeft, zyn (*): maar de Bladen van Libanotis verfchillen veel van die der Eppe, en BOERHAAvE maakt daar vans vol (2) Thapfia Foliolis muktifdis [Rafi anguftatis. H‚ Chf- zos. R. Lagdb. 113. Thapfia Carote folio. C. B. Pin, 345- Th. Carota effigie. J. B. Hifk. III. p. 137. Mozus. Hif. Ile P- 319. S, 9. T. 18. f. 7. Thapfa Fol. Apii, foetidisfimas Flore luteo. Borman. Lugdó. I. p. 60. (*) Vid. Crus. Rar. Flip. p. 431; KrooNTjEs-KauiDen; ws volgens - Tourneronr, ook een andere Soort” (4). Arnen Hodes (3) Vleuvelzaad met gevingerde Bladen , de vrux. Blaadjes dubbeld gevind en Bonftelig ze a of deelig. Asciepium. Dunbladig. Deeze , in Apulie door Boa Ontdekt, heeft de Steng twee of drie Voeten hoog en Knoopig ‚ met Kroonen van een Span breed , de Bloemen geel, Het Loof is op de wyze van * gemeene Duizendblad en de groote Bladfteel verdeelt zig Vingerachtig of Straalswyze. Zy heeft den Wortel een Duim dik , vol witte Melk , die aznftonds ftolt als Gom, zynde zeef fcherp van Smaak , zo wel als * Zaad, (4) Vleugelzaad met gevinde Bladen, dè Rlaad- jes Vinswyze verdeeld, de Slippen Lancet. Vialas. vormig. Deeze, door Mac nor afgebeeld, was van EE de (tf) ThapGa Fol. Libanotis foetidisima. Thapfia quarta Clufi Tucro vocata &c. (3) Thapfia Foliis digitatis &c. Thaphia Fol. multifidis Se= taceis. R. Lagdb. 113. Th: tenuifolia, Petiolis radiati BR. III. p. 319. S. 9. T. 18. Ff. 9. poids Asclepium Apu- lum. Cor. Ecphr. 1. p. 87. T. 56. ‚{a) Thapfia Fol. pinuatis, Foliolis pitnatifidis Sc: Mfant. $7. Thaplia five Turbith Garganicum Semine latisfima. J; B. Ff, lis p. so ThapGa Thaliti folio. MAGN. Afonsp; 237: T. 286. Na EN Dazs. van, stun, 496 BESCHRYVING DER IV. de Kust van Afrika gebragt en in de Koning: a Iyke Tuin te Montpellier gekweekt; doch men Biaoie: vindtze, volgens Govan , ook in ’t wilde by _ STUK. _ die Stad. Wegeús den Wortel worde zy ook ve “YT Bafterd-Turbit of Turbith van den Berg Gar- ganus in Apulie , dat een gedeelte van ’t Ryk van „Napels is , getyteld, De Bladen gelyken paar die van het Thalitrum, dat in de Velden groeit, met Ímalle Blaadjes. | © et met drievoudige Eyronde Bla- Eee Virginifche heet Water- Eppe met het onder fie Blad Hartvormig , de Stengbladen drie- voudig, allen gekarteld, by den Heer Grono- vius. Zyn Ed, merkt aan, dat het Gewasveel overeenkomst heeft met de eerfte figuur van de Japanfche Ninzi, by KAEMPFERUS; uite genomen „ dat het in allen deele veel kleiner js, verfchillende ook door de donker - paarfche Kleur der Bloemen , en ‚doordien zy maar één Hartvormig Blad heeft, hoedanigen ’er drie in de gedagte Afbeelding voorkomen. Ieder Zaad heeft vyf Vliezige Wieken overlangs, zegt de Ridder, en zo wel geen Omwindzels als de - voorgaande. Dus gelykt de Plant weinig naat die der Water- Eppe, en zoude, wat het aan« ‚{5) Thapfa Foliis ternatis ovatis. Syfr, Nat. XI. PV XIII. Sp. Plant. 376. Sium Folio infimo Cordato, ternatis, omnibus crenatis, GRON. Virg. 31, 43. Siuus AS" geanum. Corp. Noveb, 4 KROONTjES-KRUIDEN 107 aangaat , veel meer met het Lavas- of Lazer-, IV, kruid overeenkomftig zyn. LN N # vs oordeelt , SFDERLà dat hetzelve veel naar ’t Zaad van *t Selinum Hoorns Carvifolium of Monnieri gelyke , doch het ont STUE_ _ breeken der Omwindzelen Het niet toe , dit Ge- was in dat Geflagt te brengen. Ook vind ik dat de eer rstgemelde Soort van Selie de Zaadjes maar met drie of vier Ribbetjes en Sleuven PASsTINaACA,. Pinfternakel, De Vrugt is ovaal , famengedrukt plat (*): de Bloemblaadjes zyn omgeboogen , onverdeeld , in dit Geflagt, van het welke drie Soorten, al« teraal Europifche , zyn aangetekend, Cz) Pinfternakel met enkelde ‚ Hart vormige, Ps ien : gekwabde „glanzige „fpits gekartelde Bladen; tus “In de Zuidelyke deelen groeit deeze, die 7e Steng effen, ‚ van anderhalf Voet cn EE heeft; et eg latie De Vrugt ‚luit twee “Zeaden belande, wordt bl. 240. eest Compresfo- planus, dat is op zyde; de Zaaden bladz. 152 , Depres/o - plana ,dat is van boven of neergedruke plat te zyn. De Heer HALLER zegt, dat het Zaad plat is met een Bladerigen Zoom. Dit bevind ik in de mynen. TOuR- NEFORT zegt, dat zy dun, gerand en groot zyn. Zy verfchil- len in grootte geweldig. Ik heb ’er grooter dan zyne Af- | edn en ook wel die viermaal zo klein van Oppervlak te zy rg r A Ads Fol. Gmpl. Cordatis Sc. Syft. Nat. XII. Gen. 35o.p. 216. Weg. KU. Gen. 362. p: 240, Jfant. 58a gen Folio quai Libanotidis Jarifalie, BOERH. Lugdb, 1.pe Eed N 3 U, DEEL VILL, STUK. 598 BESCHRYVING DER IV de Bladen Hartvormig , byna gekwabd , ftyfach» ArDiEl: vig, rimpelig, glanzig, aan den rand met fpitfe ern Tandjes, De Bloemblaadjes zyn geel, de Zaae STUK, den famengedrukt en Schyfrond. Men heeft An zulks in de Upfalfche Tuin waargenomen, m_ (2) Pinfternakel met enkeld gevinde Bladen. 3 i é Geweone, In de middelfte en Noordelykedeelen van Eus ropa groeit deeze zo wel als in de Zuidelyke , waar LiNNaus, zeker'yk door een misflag, de Woonplaats gefteld hadt :*) In onze Neder landen en elders „komt het niet alleen wild voor, in de Weiden, als-ook , op fommige plzatfen; aan de Wegen; maar-men vindt het ook in de Tuinen en op de Moeslanden , door kweeking tam gemaakt , als wanneer het de zogenaamde Pinflernukels uitlevert , die men niet met de Witte Wortelen verwarren moet, gelyk bevoo- % Blade. rens is aangemerkt *, In de meefte Taalen van : Europa, zelfs in ’t Poolfch en Boheemfch , heeft het een naam van ’t Latynfch woord Ee (2) pof Fol. Gmpliciter pinnatis. H. Cliff. Ups. Re Luedb ‚Fl, Suer. GORT. Belg. 82, GOUAN. Afonsp. 149e GER. an 254. B, Paftinac: fylv, larifolia & Paft, fativa latie folia. C. B. Pin. 155. Don Pempt. 620. Lom. Jeon, 709. — (*) In Spec. Plant, naamelyk, alwaar zyn Ed. zegt. habitát in Europe Auflralieris puderatis Er pascuis : hebbende vooren , in Horto Chffertiane, veel beter daar van gezegd * erescit in Anglia , Tealia, Germania, &c, en hetzelve nader hand zelfs in Sweeden gevonden: groeijende dit Kruid in Pommegen aam de Ooftzee aok in ’t wilde zeer avervloedigp Vid. WEIGELI Fior. Pom. Rug, pe 56. | KROONTJES-KRUIDEN, 195 afkomftig „ welke ook dikwils aan de Daucusge- ry; geven wordt, om dat men gemeenlyk de Wor. Arpzez; telen verwart, De Engelfchen noemen ’t ook Par- Hors fhip, de Franfchen Panais ‚de Italiaanen Elg-srux. phobosco ‚naar den Griekfchen naam vandit Kruid, Digynies als ftrekkende tot Voedzel der Herten, ” Gewas is echter grootelyks daar van ver- Schillende, Men vindt het Breeds en Smalbla- dig. De Steng groeit eens Mans langte hoog. De Bladen zyn zeer lang , met kort gefteelde, ge- paarde , half driekwabbige Vinnen , die verfchei- delyk rondom getand zyn, voor ’t overige gelyk en glanzig. De Kroonen zyn lugtig , met lange Straalen : de Bloemen geel , het Zaad welrie- kende. De Pinkfternakels , die in ’t wilde , of in cen fchraale Grond , dun en klein zyn, worden, in een zwaaren Grond , inzonderheid in de Kley, uitermaate groot, Ik heb ze gezien van by de - drie Voeten lang en aan ’t Kop-end byna een Vuist dik. Zy verfchaffen , gekookt zynde, een aangenaam en gezonde Toefpyze, tot Vleefch en Vifch; of ook gefnipperd en met Olie, Azyn en Peper beftrooid , onder Latuw of Salade , en van de Duitfchers worden zy, om den Smaak en Geur, in ’t Wortel- Moes gekookt. Men wil zelfs, dat de naam van hunne bekwaamheid tot Voedzel afkomtftig zy (#). Door Koude en Vorst (f) Paftinaca vocata, quod ejas Radix precipuus fit paftus Ho- / N 4 IL, DEEL, VIEL, SUE, v. koe BESCHRIVING DER Vorst. worden -zy. beter en lekkerder; des mena ArDEEL zo vecl in de Vaftenseet. Dat de. wilde, oude, Hodin, ftokkige ondeugend zyn "en zelfs van een kwaa STUE, pek Te de “hoedanigheid ‚ wil ik-wel gelooven. Zy zet ten-_door den „Afgang-en *t Wateren een- weinig, af en verwekken Minne- Lut, Het Zaad werdt om, zyne verzagtende kragt , met- rop tort Pil- len gemaakt, van-B OER HA A ve vee)-gebruikt tegen den Steen en Zweeren van de Blass, zext Harrem; De Wilde zou fcherper zyn, drye vende het Water, de Stonden: pere jer Vrugt kas palgens. BucHwaAL dd Ce Et 3) Pinfternake' met gevinde Bladen de B! ik jes aan den “voorften Grond, ‘teun uilge- kee “_ Gomdraä- sud _… Jreeden, er De De Grociplsats isin de Zuidelyke deelen van Europa. Zy wordt Panax Heracleum genoemd; (hoewel nien-twyfelt of zy wel de Plant der ns Oue Ho omivi, Ef enim odorata, jacunda & ‚Gibo aeleasbilië 23) Paflinaca Fol. p leng vana ‚F pen Eemnes. Sy/ & Weg. KILL. Paftin: Fol. decompofitis pinnátis. Be: Plant. 576. H. Clif. ros. R Lugdh. 114. GOUAN Monsp, 149. Pafte Fol. bipianatis. GER. Prev. 254. Paftin. fylv. altisimae TOURNE. Jafl. 3to. GATUD. Aix. 351. Pan:x Coftinum. €: B. Pin. 156. TABERN. Jc. 81. Panax Heracleum. Monas. Hif: HEp: 315. $. 9. T. 17. f. 2. Sphondylio vel potius Pafte Germ. affinis Opopanax vel Pfeudo- Coftus , Flore luteo. J: B. Hf. UI. ps 156. Panaces peregrinum. pon. Pemps. 307: LOB. Ze. 702, KROONTJES-KRUIDEN, oer Ouden van dien naam zy;) misfchien, om dat. IV, zyvalle andere. Kroontjes - Kruiden in grootte AFVEEL. overtreft, Doponéusbeeldt haar af onder den Hoorp- paam van Wreemd of Uitheemfch Panaces. An-STUE deren noemen bet Panax Coftinum, als metden P'5i&e Coftus- Wortel eenige overeenkomst hebbende, of wel, om dat men de Wortels , voor ecni- gen tyd, in plaats van de echte Cottus, aande Apothekers plagt te verkoopen , waar over Mar= THioLys klaagt. - … De Bladen van dit Kruid zyn ontzaglyk groot. Zy bereiken anderhalf Elle langte en één Flle breedte, Men begrypt ligt, welke dikke Blad- _fteelen het moeten zyn, die deeze Bladen heb- ben. Dezelve zyn ruig en Geutswyze gefleufd, verdeelende zig, wederzyds, in Vintakken. die met enkelde Bladen bezet zyn, van eene ovaa- le figuur, drie. of vier’ Duimen lang en twee Duimen breed „ rondom gekarteld of getand, Dikwils vindt men deeze Vinbladen , aan de ééne zyde ‚ omtrent ten halve als af- of uit- gefneeden , en deeze uitfnyding heeft van ag- teren of by den Grondfteun plaats, % welk de bepaaling eepigszins opheldert. Het is in de gedagte. Afbeelding van Donoxéus, die men ook by Loer vindt, blykbaar: doch wat de voorfte Grondfteun betekent „blyft my nog dui- fter. De Wortclbladen zyn, volgens den Rid- der „enkeld gevind, met vyf Hartvormige Blaad- jes of liever Bladen, van gelyke uitfnyding als gezegd is, en hebben de Bladfteelen byna fte- „ N ke. U. DssL, VIII, STUK» 5 a0% BESCHRYVINEG DER Iv. kelig. De Steng is zes of zeven Ellen hoog, ArDiil- fomtyds byna een Arm dik en Kooopig, of met möord: Leden, van boven gearmd met Bloemfteelen , STUK. draagende ronde Goudgeele Kroonen. Op de vig Bloemen volgt een Vrugt van twee Zaaden, die plat zyn en geftreept, naar Pinfternakelen Zaad gelykende , doch grooter. De vermaarde Boer HaAve heeft serfches de Soorten van dit Geflagt, als Planten in de Leidfe Akademie - Tuin geteeld „opgegeven „die misfchien enkele Verfcheidenheden zyn van dee- ze Panax, wier Wortel, die een aanmerkelyke dikte en langte heeft, in de Zomerfche Maane den ingefneeden zynde, zomen wil „ de beken- de Gom , Opopanax genaamd „ uitlevert, * Is zeker, dat ons dezelve uit de Levant wordt toe- gebragt , komende misfchien uit Syrie, alwaar de Panax, die men Syriacum noemt , buiten twyfel groeit. Ook betekent het woord zo veel als Sap van de Panax ‚en men heeft deeze Soort uit Zaad, dat ín die Gom gevonden was, ge= teeld, Men krygt ook niet alleen in Italie „maar zelfs in de middeldeelen van Europa, by heete Zomers , een dergelyk Sap en Gom uit de Stene gen van dit Gewas. De vermaarde Italiaan, P. Boccone, eindelyk , verzekert , dat de Sicí- liaarfche Panax, met ruig Zaad, welke ook by Montpellier in Languedok groeit, volftrekt de - welfde Plant zy als de B Beg 7 panax uitlevert (*), (*) Rayusex Adversariis D. TANGRED Reninson. Ff. Plant. KRrooNTJEs-KruIpen, 203 Het is een Harstachtige Gom, die in ronde IV. Kóchde voorkomt ‚ van buiten ros of roodachtig, AF2EELs van binnen geelachtig wit ; zeer bitter en fcherp Hoölhe- van Smaak, wat zwaar en eenigszins walgelyk T®* ruikende 5 vettig en niestemin wryfbaar. Som Aisne, tyds komt zv in grooter Klonten over, die bruin Opopanaz, rood zyn of zwart, vermengd met vu1}, brokjes van Steelenen Zaaden, Men verkiest de Korrels die geelachtig rood zyn en fterk van Reuk- Zy vatten Vlam als Harst en worden , niettemin , grootendeels in Water ontbonden, dat ’er Melks achtig van wordt. Door Overhaaling kwamen uit twee Pond meer dan tien Opcen van een Zuurachtig Vogten ruim vyf Oncen Olie, De zelfde veelheid van Sagapénum ‚ die ook van een Soort van Panax „of van de zelfde Plant, in Perfie of Indie, fchynt voort te komen, gaf na- genoeg even zo veel zuurachtig Vogt, maar by de negen Oncen (waar onder meer dan drie Oncen van eene blaauwe) Olie, Uit beiden kwam een weinig vlugge Alkalyne Geest. Men kan dus deeze Gomharften in hoedanigheid ee. nigszins vergelyken, en daar uit befluiten, dat de laatstgemelde veel kragtiger zy ; gelyk we- derom de Opopanax de Galbanum aanmerkelyk overtreft. Dikwils worden deeze drie Gommen, ten zelfden oogmerke, in de Vaorfehriften der Gee Plast. p. 411, Panax Semine birfuro Siculum, zegt hy: doch ik vind van de ruigte van het Zaad in de befcnryvingen niet gemeld. U. DssL. VIJL, STUK, 24 BESCHRYVING DEAR Iv. Geneesheeren famengevoegd. Zy komen by ele ArDEEL. kander in verfcheide ouderwetfe Winkelbereie Hoorp- dingen, zo in als-uitwendig 3 gelyk de Theriaak STUK, en Pleifter- Zalven. Maar ,terwyl de Galbanum ee meest tot rypmaaking gebruikt. wordt, alzo zy 5 „veel meer dikke Olicachtige zelfftandigheid bee vattende en dus ook meer laxeerende is ; zo wordt de Opopanax inzonderheid in Borstkwaalen # Lammigheden en-daar inwendig. koude flymige Stoffen te verdunnen en uit te werpen zyn, zo wel als de- Sagapénum, aangepreezen (*), GomAm- ‘Tot Borstkwaalen „echter „ bedient men ‚zig moniak. meest van de Gom Ammoniak, die ook buiten twyfel van eene nog onbekende Soort van Kroon- tjes- Kruiden , en-misfchien ook wel. van een Panax komt ; dewyl de Zaaden , die men ’er dikwils in vindt , eenige overeenkomst aanduis den, Zy heeft haar naam van-den Tempel van Hammon „die geftaan zou hebben in dat gee deelte van Afrika, ’ welk bezuiden de Middele landfche Zee , tusfchen Egypte en Barbarie „ges legen is en oudtyds Lybie genoemd werdt. Dr- OSCORIDES zegt» dat zy het. Vogt of Sap is van een Boom-Gewas , naar de Ferula gelykendes en PriNtus noemt hetzelve Metopion, Deeze Gom, die, gelyk men weet, uit famengegroei- de (*) Galbanum & Opopanax , praterquam quod digerant, emolliens quid habent, fed Opopanax digerendo, Galbanum molliendo „ coquendoque, pracellit. Rur ry Mgt. Med, Lond & Rot. 1775. p. 367. Ld -_ KROONTJES-KRUIDEN. _ sos de Kortel$ van witte rood-en geelachtige Rleu- IV. ren beftaat en daar door als gemarmerd zig ver= AFDEELS toont, laat zig ook in Water ontbinden, Men Hoorps vondt ’er, door overhaaling , veel minder gast achtig Vogt in, en byna even veel vlug Alka= hed Iyn; doch veel meer Olie dan in de Opopanax. De Reuk is niet fterk ; de Smaak in ’t cerst zoet , vervolgens een weinig bitterachtig, Van ope- nende, oplosfende en verdunnende hoedanighe- den , zo in- als uitwendig , is ook deeze Gom niet onbedeeld, Zy wordt ons van Alexandrie in Egypte toegebragt. De oirfprong van de Myrrha, die uit de bo- Myrrha. venfte deelen van Ethiopia , Abysfinie, of uit het midden van Afrika komt, is ons niet beter bekend. Sommigen willen dat het de T'hraan van. een Boom zy ; omdat DroscorIipes zulks zegt ; doch ’t is onzeker „of wy de zelfde Soort van Myrrhe hebben. Sommigen achten dit zelfs „ wegens den niet aangenaamen Geur , onwaar- fchynlyk. * Is nogthans hier omtrent bedenke- Iyk, dat de Myrrhenog heden , zo wel als oud- tyds, tot het balfemen der Lyken „ inzonder- heid in Egvpte , gebruikt wordt. Die wy thans hebben , komt in Thraanen van verfchillende grootte en Kleur, fterk en onaangenaam van Reuk en zig zeer Harstachtig vertoonende, Zy vat ook Vlam ; doch vermengt zig byna zo wel met Water als met Oliën en Geeften, en laat zig niet gemakkelyk geheel ontbinden, Door Over- haaling kwam ’er maar half zo veel Zuurach- ug U, D5lde VIIe STUK, 206 BESCHRYVING DER IV, tig Vogt en byna even zo veel Olie van, alg AFDEEL. vi. uit de Opopanax , voorgemeld, Daar uit mag Hoorp. men befluiten , dat het Harstachtige hier vafter get famengegroeid zy en verbonden met het Armoe vist. 1 niakaale Zout (*), In het verdunnen , openen en wegneemen van Slymige Verftoppingen der Ingewanden , Klieren of Uitwerpende Vaten; fpant zy boven alle de gemelde Gom « Harften de Kroon, Inzonderheid is-de Myrrhe dienftig in Hoest en Borstkwaalen , daar Stoffen ryp te maaken en te loozen zyn. Niet minder nuttig js haar gebruik om de Spysverteering van de Maag en het Gedarmte , wanneer die door flap- heid, koude Slym of Wormen is geftremd, te _ bevorderen en te regt te brengen. In Roitige Ziekten, daar uitwerping door Zweet vereifcht wordt, is zy cen voornaam en in Zweeren, z0 uit als inwendig , een voortreffelyk Balfamiek= Middel, dat inzonderheid het bederf weert-en de Verrotting tegenftaat. De zogenaamde Olie, door Afdruiping ’er van bereid , dient tot het wegneemen van Sproeten, Rimpels en Lidtekens in de Huid, Zy kom: ook in veele Winkelmid- delen, PoMmET zegt, wel is waar, frelliglyk dat de Myr- (*) Daar wordt ook van zekere vloeibare Myrrhe, Stacté genaamd , die zeer welriekend ware , gefproken, en deeze zou in het Gefchenk der drie Koningen aan den nieuwge“ esn Heiland vervat zyn geweest ; doch wat reden daar oor zy ; is my onbekend 5 aangezien de Aloë en Wierook krooge Speceryen waren. KROONTJES-KRUIDEN, 207 Myrrhe van een fterk gedoornd Boompje komt IV. met Olme- Bladen (*); doch aangezien hy den ADEL oirfprong van de Duivelsdrek ook opgeeft vanHloorne een Boompje , mede door hem afgebeeld, met* TUE Wynruitblaadjes ; C't welk zekerlyk valfch is 3) Digyrias zal men het andere ook van weinig waarde mo- gen achten: te meer, om dat Droscoripes groote Kroontjes -Kruiden Boomen noemt » ZE- Iyk in ’t geval van de Gom Ammoniak blykt. Nu vinden wy, dat de Engelfche Heer M rr. CHEL, onder zyne nieuwe Geflagten ‚een van Myrrha opgeeft, ’t welk een Kroontjes - Kruid is (f). Zie hier de Kenmerken of befchryving. Het heeft een uitgebreide algemeene Kroon „ doorgaans van drie zeer lange Straalen , met by- zondere Kroontjes 3 die eens zo veel lange on- gelyke Straalen hebben en eenvormige Bloempjes van vyf kleine Blaadjes. De Vrugt , die lang- werpig is , beftaat uit twee lange geftreepte , wederzyds gelyke , Zaaden, die in een De uitloopen. De Omwindzels ontbreeken t® maal , zo dat het tot deezen Rang Behoart. Echter was dit Kruid , van welks Loof of Geftalte hy geen woord zegt, in Virginie door hem ge» vonden. Aan- (*) De oirfprong van dat denkbeeld mag wel zyn, dat de Arabilche Gom, die men fomtyds onder de pn ten vindt, haar afkomst van Sleedoornachtige of andere ge- doomde Boomen of Heefters heeft. (1) Mrrca. Nov. Gen, p, 39, lem Eph. Nat, Car, Vols WIL. App. 217. U. DEEe VIII, STO IV. AFDEEL. vi Hoorp.- STUKe Bdellium. 408 _ BESCHRYVING DEA Aangaande de Gom- Harst, welke de Ouder Bdellium noemden , is nog minder zekerheid, Sommigen ftelden , volgens MA rTHroLUS; dat her niet aaier dan Myrrhe zy geweest, Droscoripes maakt’er drie, BACHINUS zes Soorten of Verfcheidenheden van, Volgens Prrntus kwam zy van een Boom, van groote te als de Olyven', met Bladen als der Eiken enz. Dezelve groeide in Arabie, Indie en Me-_ die. Prukenet beeldt een Bdellium- draa- gende Asmerikeanfche Boom af, Pome Tr zegt, dat men aan de Gom Anime en anderen dien naam geeft. Het gene wv in de Winkels voor Bdellium hebben; is een taaije zelfftandigheid, van buiten eenigszins naar Myrthe gelykende „ __doch van binnen roodachtig half doorfchynende ; zo dat zy niet kwaalyk zweemt naar Lymkoeke jes. Zy vlamt aan de Kaars en is niee onaange- naam van Reuk, Dikwils vindt menze,*in de Kasfen , gemengd onder de Myrrhe, en fomtyds onder de Arabifche Gom : zo dat deeze drie Gomthen zekerlyk in de zelfde Landftreeken , van Ábysfinie of Ethiopie, en misfchien alledrie van Boomen voortkomen. Tuever verze kert, dat hy wel tweeduizend Myrrhe en Bdel* lium draagende Boomen, in één Bofch, by cle kander grocijende ‚ gevonden heeft (*). SMYRe {*) De Boomen ‚ die de Arnbifche Gom vidleveren » heb ìk in het IL. DEELS Ill. STUK » bladz, 614 ‚ ENZ: reeds bes fchreeven. KROONTJES-KRUIDEN,. 209 SM YRNIUM. Veld-Eppe. «IVe EL. Een langwerpige geftreepte Vrugt: de Bloem- nan blaadjes gefpitst en gekield: anderfcheiden dit srux, Geflagt, waar van vyf Soorten, meest uitheem- Digynise fche, voorkomen; 3 naamelyk Ga) Veld- id met enkelde Mlessonde ae ban KE if Deeze klas: die in Icalie , op Sicilie en op Posnde Kandia groeit, wordt Smyrnium genoemd we- gens den Reuk van Myrrhe, die zy heeft, en daar van heeten fommigen haar Myrrhe- Kruid. De Ouden verhaalen, dat deeze Plant groeide op *t Amanus- Gebergte in Cilicie , een Landfchap van Klein Afie, De onderfte Bladen gelyken naar die van Eppe, als Vinswyze verdeeld Zyne de en redelyk groot van omtrek: maar, die aan de Stengen gtoeijen , naar die van ’ Kruid dat men Doorwafch noemt; alzo zy lang - rondach- tig, zonder infnydingen zyn „ en als van de _Steng en Takken doorboord , wordende naar boven langs hoe kleiner. Het groeit omtrent een Elle hoog , en verdeelt zig boven in Kroontjes van geele Bloemen , waar op een rondachtig zwart (1) Smyrnium Foliis Caulinis fmplicibus amplexicaulibus. Syft. Nat. XII. Gen. 360. p. 216. Weg. XIII- Gen. 365. p. 240. H. Clif. reg. Ups. 66. R Lugdb. 114. Smytrnium pe- tegrinum rotundo f£. oblongo folio. C. B. Pix. 154. Prodr. 82. Smyrnium Amani Montis. Dop. Pempt. 698. Lon. le. 7e9. Smyrnium Cret. perfoliatum. J. B. Hif. UI, p. 135. U. Det. VII Srux, ” wr 210 BESCHRYVENG DER IV. zwart Zaad volgt. De Wortel is zwartachtig e VEE en heeft , zo wel als *t geheele Kruid „een verware Hooro mende hoedanigheid. UKe (2) Veld-Eppe met twee onkelde Hartvormige Ajpne effenrandige Bloembladen. Egypdfche. De vermaarde HasserLqursT heeft deeze gevonden in Egypte , zynde van grootte als de gemeene, FoRrRsKAOHL vondt ’er een Smyr- nium met famengedrukte byna Schyfronde Zaar den. ons (3) Veld-Eppe metde Stengbladen artis Europi- gefteeld enn Zaagswyze getand. Dit Kruid grocit in Spanje, Vrankryk, En- geland en in onze Provinciën , komende veel op *t Eiland Tesfel voor; volgens CoMMELYN, en wordende Groote Wilde Eppe genoemd. Het Zaad is in de Apotheeken bekend, onder den naam van Semen Oleris atri. De Franfchen noe- men het Maceron, de Icaliaanen Maccerone, de Engelfchen Alexanders. Sommigen noemen dit Kruid gek wel Fe 1 €) Beynius Folifs Pondilgs bin Rc. Ze stie, 1 pr st ido Fol. Caulinis ternatis petiolatis ferratis. H. Cliff. tes. R. Lugdb. 114. GOUAN Mfonsp. 149. GER. P70V: 254. GORT. Belg. 83. Hippofelinam Theophrasti five Smyi nium Dioscoridis. C. B. Pin. 154. Hippofelinum. Dog. Pempt. 698. esse 3 O!ufatrum Diofc. Macedonie Belgarum. LOB. deon. KROONTJES-KRUIDEN. arr linum Macedonicum , doch dat is eigentlyk een AE Soort van Peterfelie, Het tegenwoordige maakt vre een grove Vertooning, in ’t wilde groeijende , Hoorn « met Bladen byna zo grof als die van Lavaskruid es de Wortelbladen driemaal drievoudig verdeeld ste hebbende ‚ maar de Stengbladen enkeld drievou- dig en de Boveallen tegenover elkander, De Kleur van ’t Loof is donker groen. De Steng groeit fomtyds twee Ellen hoog en is vry dik, met de Scheeden der Bladfteelen omgeven, aan den top met Bloempjes gekroond’, de middelften van het Kroontje Mannelyk , de buitenfte Twee- flachtig. Het Zaad is rondachtig „ dik, zwart en welriekende, zo wel als de Wortel , die een bit. terachtig Sap uitgeeft; doch niettemin. eetbaar is, wordende in Eageland ’s Voorjaars veel als Pererfelie = Wortelen met het jonge Groen in Vleefchnat gekookt ‚ om *t Bloed te zuiveren, Men teelt het ook in de Moestuinen, (4) Veld- Eppe met gevinde Zaagswys’ gelan IV, de Bladen; de agterften drievoudig en alle dn Bloempjes vrugtbaar, egen Van deeze, die de Bloemen Goudgeel Bi À D in : (4) Smyrniam Fol. pinnatis ferratis &c. ZEgopodium Fol. Caulinis Ee. H. Clif. 107. R. Lugdb. 115. Angel. Acadien- fis Fl. lateo. Dop. AZ. ss. RA). Hil. 1368. Angel. hum. & minor Fl. luteo. Mor. Hip. IL. p. 281. Smyrnium Fol. Caul. Sec. GRON. Virg. 148 , 44- Smyrmium Aurum &c. Plug. Mant. 173, O 2 IL. DasL, VIII, Sum 212 BESCHRYVING DER IV. in Noord-Amerika groeijende , zyn de Wor telbladen , wederzyds, drievoudig gevind, aan Hoorp- ’t end vyfbladig , en hebben alle de Vinblaadjes fcherp Zaagtandig gefpitst: de Stengbladen zyn wie. meest dubbeld drie of vyfvoudig „ met de twee buitenfte Blaadjes aan elkander gevoegd. Zy wâs Geitenpoot , met de opperfte Stengbladen negen” voudig ‚ genoemd geweest. sian (5) Veld- Eppe met de Stengbladen dubbeld integerri- drievoudig en effenrandig. _ dige. __Deeze Virginifche heeft de Steng anderhalf Voet hoog , effen en weinig Takkig: Bladenby* na als Akeleijen, driemaal drievoudig, langwet- pig Eyrond, glad, effenrandig en blaauwachtig groen. De Bloempjes in ’t midden der Kroon- tjes zyn Mannelyk. Volgens Cr avron hebe ben de Bladen een aangenaamen Reuk, ANETHUM. Dille. De Kenmerken van dit Geflagt zyn, een Eg na Eyronde, famengedrukte , geftreepte Vrugt de Bloemblaadjes ingekruld „ effenrandig. get bevat drie Soorten , dewyl 'er de Venkel ook toe betrokken is, (1) Dil (5) Smyrnium Fol. Caulinis duplicato - ternatis integer tis. Smyrn. Fol. Caul. petiolatis &c. GrRoN. Virg. 148» 45. KROONTjEs-KROIDEN. ar3 (1) Dille met famengedrukte Vrugten. Door geheel Europa wordt dit Kruid Jaarlyks oo gn in de Moeshoven gezaaid. Men noemt het , naar srux. den Latynfchen naam Anethum, in 1 Iealiaanfch L Anetho , in ’t Spaanfch Eneldo, in't Portugeefch iig Endros, in't Franfch Aneth, De e Hoogduitfche Sterke naam is Dille, waar mede de Engelfche en s Hollandfche ftrookt. Het groeit naauwlyks een Voet hoog , en komt ‚in gedaante, vry wel met de Venkel overeen , verfchillende daar van meest, doordien de Zaadjes gerand. zyn of gezoomd en de Blaadjes platachtig, niet rond (*), %x Gebruik van dit Kruid is meest huishou- delyk in de Zuidelyke deelen van Europa. De Bladen zyn zeer aangenaam van Reuk en wor= den tot Slaap - verwekking fomtyds aan 't Ledi- s kant gehangen , of ook tegen de benaauwde Lugt der de leit En en is pie attend ten ") Awmthum Frutibus berei SR Nat. XII. Gen. of p. 216. Veg. XIIL. Gen. 364.-p. 240. Mat. Med. 146. MH. Clif. 1o6. R. Lugdh. 116. GOVAN Aonsp. &c. TOURNF. af. 317. an „ahd C. B. Pin. 147. Dop. Pesspt. 298. Log. / (*) 5 art daar de Ridder de famengedrukte Prugt onder de algemeene Kenmerken opgeeft , dat zyn Ed. ‘er deeze Soort alleen door onderfcheidt, en de Venkel door Eyrende Prugten, ’t welk tegen de Geflagts - Kenmerken ftryde Beter misfchien had hy de Dille door platachtige en de Venkel door rendachtige rn onderfcheiden ; ‘of door de platte en ek Zaaden o 3 U. DEL, VIII. Sruxe 214 BESCHRYVING DER ker en guter ‘aangenaam van Reuk dan Ven- Relzaad, deth kragtiger tot Windbreeking „te- Hoor: gen de Hoest, den Hik en andere Kwaalen, uit STUK- _ _opgaaring van Slymige Stoffen in de Maag en amer “van Winden : des het ook byzonder dient tegen Opftyging en Benaauwdheden, Men acht dat %r de Melk en ’t Zog, zo wel in Beeften als in Menfchen „ door vermeerderd worde ; maar menigvuldige gebruik verzwakt hect Gezigt en de redselen Ongemeln, …— — m. “(e) Dille met drie Stengbaien en paas rug: Anerhum ten, IV. Ar E Ree “pile. Van deere die de ‘Kleine Jaarlykfe Portu- geefche Venkel is van TOURNEFORT, met Reuk van Dille, vindt men een omftandige ber fchryving door VANpEL Lr, Zy heeft een rood Stengetje van maar een Span hoog ‚ met drie vier Takjes „ en Blaadjes die zeer fyn verdeeld zyn, het bovenfte driemaal drievoudig. De Kroon is verhevenrond en beftaat it wit megen Kraantje met & tugal. Ne ASPAR EN es hadizinie Kleine Wilde Dille , die hier mede overeenkomflig fchynt, in zyne Tuin geteeld uit Zaad „dat hem door Cor uMNA uit Sicilie was toegezonden. (3) Dille (2) Anerharg Fol. Caulinis tribus, Fratibus ovalibus. Afant- eis. Aneth. en minas. C‚,B.. Pin. 247. Pradr. 76: Foeniculum Luftanicum minus annuum , Anethi oder: TOURNE. Jaf. 313. KROONTJES-KRUIDEN, EIS (3) Dille met Eyronde Vrugten. Dit Kruid is meer bekend in Europa en vry gemeener dan de Dille , komende , op veele plaatfen , in ’t wilde voor 4 zelfs in onze Ne- IV. ArDhELe Hoor: STUK. 11. Anethum derlanden, Doch men moet onderfcheid- „maaken een am. tusfchen de gemeene Duitfche Venkel, de Ita=' liaanfehe- en de Wilde Venkel. De Traliaanfche of Roomfche is tweederley „ waar van de eene het Zaad fpicfer en fcherper dan de gewoone Duitfche Venkel , de andere hetzelve ronder en zoeter heeft, wordende deswegen genoemd Zoete Venkel. Onder de Duitfche en Franfche , wederom, komt ook een Zoete voor, en het fchynt dat de Kweeking inzonderheid veel daar toe doet ; alzo de Planten , uit het Zaad van Zoete Venkel geteeld, het tweede of derde Jaar verbafteren in Wilde Venkel. In Languedok, by Montpellier , groeit deeze overal, zo de Heer GOUAN aanmerkt, eens Mans langte hoog, en in Provence, volgens GERARD, op drooge, Steenige Gronden ; in Engeland byzonder op Zee. (3) Anethum Frutibus ovatis. Mat. Med, 147. H. Clif: Ups. R. Luzdh. 116, GOUAN Mfonsp. 150. GRR. Prov. 255. Gorr. Belg. -84.-&cc.- Foeniculum dulce. C. B. Pis. 147. Be Foen. vulg. Germanicum. dbid. 9, Foen. vulg. healicum Semine oblongo, guftu acuro. 1hid. 8, -Foen. fylveltse. Ibid. HALL. Helv. 423. Don. Pempt. 279. Foenicu'um five Ma- rachrum vulgatius dulce, Log. Ze. 775. EO ' MN, DEEL, VIII, STUK. 216 BESCHRYVING: DER IV. Zeedyken en Kryt-Rotfen der uiterfte pe Re ee van Cornwal. Het zoete Venkel - Zaad wordt Hoorp- veel op Madéra en de Vlaamfche Eilanden ge- STO EEKE: ge 205 _De naamen van dit Kruid, in de Europifche Taalen , zyn afkomftig van den Latynfchen; Feniculum. Dus noemt men het in ’t Italiaanfch Fenochio , in ’t Spaanfch Hincio , in * Portu» geefch Funcho, in”t Franfch Fenouil, in ’t En- gelfch Fennel en in ’t Hoogduitfch Fenchel of Fennikel. Den Latynfchen naam zou men mis- fchien van de fynheid der Bladen, als paar Hooy gelykende , afleiden kunnen. Uit een witten Wortel, diefcherp van Smaak is, geeft heteen redelyk dikken Steng , meest beftaande uit de Scheeden der Bladfteelen , die zig ten minfte drievoudig , Vinswyze , al fyner en fyner ver- deelen , zynde de uiterfte Blaadjes Haairachtig dun. De Kleur van ’t Loof is uit den Zeegroe- nen donkerachtig. Het maakt groote fierlyke Kroonen van geele Bloemen, en levert dan het _ bekende Zaad uic, sielikalkdos gefleufd , doch se in fommigen ronder is, in anderen fpitfer en zo verfchillende van Smaak als ik gemeld heb. In ’t Moes is de Venkel zeer aangenaam, we- gens den byzonderen Geur van het Kruid, welks Afkookzel met Melk zeer verzagtende is, zo in als uitwendig. Het uitgeperfte Sap kan tot het zelfde oogmerk dienen. Dat der Wortelen werdt van Zacu Tus met een goeden uitflag gebruikt in Koortfen, welken het door Zweet te verwek- ken KROORTJES-KRUIDEN. 217 ken genas. Dezelven zyn de kragtigften der vyf rv, > Openende Wortelen; dus genaamd „om dat der. AFDzEL; zelver Afkookzel veele Verftoppingen wegneemt. Hóonb Men wil dat de Bast derzelven , in Hartfterken- STUK. de hoedanigheid , byna den Ginzeng- Wortelder Disse. Chineezen zou evenaaren. De jonge Bladen en Spruiten, als ook de Stengen die men op de wyze van Sellery in de Grond wit maakt, zyn een byzondere Lekkerny , tot Winterkost, by de Iraliaanen. Ook worden de groene Zaadkroos « nen dikwils, als Salade , met Olie, Azyn en Pee per gegeten. Het Zaad heeft een byzondere ver- zagtende kragt in de Hoest en Borstkwaalen ; za wel als het Water en de Olie „ daar uit of uit __ het Kruid geftookt. Het is verdryvende en op- losfende , uitwendig opgelegd. Men verhaalt dat een Jongen , wiens Neusbloeding men niet te ftempen wist, door het eeten der Spruiten , groe- ne Toppen en Zaâaden , genezen werdt. Ook zou de hardnekkige Scheele Hoofdpyn in zeker Man , door den Rook van Venkelzaad uit een Tabakspyp op te zuigen, overgegaan zyn. t Is Windbreekende en dient om de walgelykheid der Sennebladen, in een Aftrekzel, weg te nee- men , enz. (*). C ar uvUM. Karwey. Een langwerpig Eyronde Vrugt, die geftreept is (*) vid, Rurrv Mat. Med. p. 202, Os 1. DEELe VIJL Srums ar8 BESCHRYVING-DER is 3 een eenbladig Omwindzel en gekielde Bloom: * blaadjes, die ingeboogen uitgerand zyn; maaken - de byzondere Kenmerken uit, van dit Geflagt, „De eenigfte Soort (1) heeft, volgens P Lr ag, NIUS, haat naam van Caria, een oude Land, ftreek in Klein Afie. Men noemt het gemeenlyk Carui , in *t kaliaan{ch Caro, in ’t Franfch Car- yi, in ’t Engelfch, Carawayssen-in”t Hollandfch Karwey. De Duitfchers geeven ‘er. den naam aaïi van Garben of Weisf- Kuinmel „dat is Witte Ko- myn; gelyk fommigen der Ouden het ook Cu- minum Cereum of Wafch-Komyn plagten te heeten, Anderen noemen het, met BauHiNus, Veld-.Komyn ‚ om dat het wild groeit in de Vel. den, niet alleen der Noordelyke deelen van E Eu- ropa; (gelyk LENNeEus zegt), en in die van onze Nederlanden; maar zelfs in Languedok-en Provenee , alwaar het op de Bergvelden zeet gemeen. is, zo wel als in Ooftenryk omftrecks Weenen ‚en in Karniolie,. Ja in Switzerland groeit het zelfs op de allerhoogfte Velden en-op _ die der. Alpen, volgens. Harrem , wiens bee fchryving van dit Kruid ik hier zal ; Her heeft een Kegelachtigen Penwortel. De laden zyn lang , weinig breed, met gepaarde Vine (1) Carum. Syf?. Nat. XIT. Gen. 362. p. 216. Vig. XIII Gen. 265. p. 240. Dop. Pempr. 299. Fl. Lapp. vos. Fl. Suec. 245. 260. Jar. Med. 138. H. Clif. vo6. R. Zugdh. 116. HALL. Helv. 423. GOUAN Monsp. 150. GER. Prov. 255. KRAM. duffr. sp. Cuminum praten(e , Carvi Officina- rum. C. B. Pis, 158. CaM. Epit. 516. Kroonrjes-KRUIDEN; 29 Vinnen ‚ de eerfte Vinnetjes by den Steel el._ IV, kander kmmifende ; 5-waar uit een byzondere ge- Sj daante van Loof fpruit, met platte, lange, fpit- is fe Slippen. De Steng is gearmd ‚-met-de Tak-°T® ken in Kroontjes uitdloopende „van witte. Bloe: men. ’t Eenbladig ‘Omwindzel ,-daar de Ridder van fpreekt „vind ik in geene Afbeeldingen s zelfs niet by Camer Arius; noch nn gedroogde Kruid, Het Zaad van Karwey wordt veel ebde om een Geur te geeven aan Brood „ Kaas en vee= lerley Gebak. Men-doet het ook in Vleefchnat en andere Soepen. Het wordt verfuïkerd en dan veel gekaauwd van de genen die Badwateren drinken; om dat het voor de Maag uitneemend_ is cn nn Winden } breekc. De Buikpyn worde ’er „ daar: % Is ook goed voor Eden Hoest en in Borstkwaalen. Het behoort tot de Vier Groote hea Zaaden; Beef veel Olie door Destillatie en komt als in % midden tusfchen Venkel en er Aan den Wortel, nog jong zynde , fchryven fommigen nict minder kragt toe. Hy kan op de zelfde ma- _ nier , als de Pinfternakelen , gegeten worden , zynde ook aangenaam van Smaak en geurig. Pe nde. PiMPINELLA Beverncl. Dit Geflagt bevat niet de gewoone Kruiden van dien naam , waar aan men-den bynaam van Snierut fora geeftven waar van de Wilde of Groote reeds hier voor , onder den naam _ van II, DEEL, VIII, STUK, 220 BESCHRYVING DER IV. van Sorbenkruid , is befebreeven *, en de Kleine A of Tuin - Pimpernel onder de Eeénhüizigen; die Hoorp. Veelmannig zyn , ver hier agter, ftaat te vole STUK. gen. Zodanig verfchillen de Vrugtmaakende Me deelen in Kruiden , die men onder den zelfden « zie naam begreepen hadt! Maar het bevat de Bee 8 23e si gpnel en andere Kroontjes- Kruiden, tot welken - Val STuK-ook de Plant, die het Anys - Zaad uitlevert, is betrokken. De Kenmerken zyn, een Hoger Eyronde 5 ingcboogen Bloemblaadjes , en byna Klootronde Stempels. ’t Getal der Soorten , meest Enropilche » is zeven , als volgt. eve, 1) Beet met enkeld en Bladen, de Sazifraga. Vinnetjes der Wortelbladen rondachtig , die rd Á der bovenften Liniaal. Het Kruid dat de vermaarde TouRNErFORT Tragofelinum genoemd hadt, en wel het Kleie ne ‚ maakt geeze Soort uit, tot welke, zo % my toefchynt , de beide Soorten van HaArr- LER, hier onder opgetekend, behooren, Want Eee 5 os < (1) Pimpinella Fol. pinnatis , Foliolis &c. Syf. Nat. XII. Gen. 363. p. 217. Weg. XIII. Gen. 366. p. 241. FJ. Suer. 246. Mat. Med. 125. Pimpinella. H. Clif. vos. R: Lugdh. 115- ge Saxifraga minor. C. B. Pin. 160. Pimpinella Ste xifragia. Cam. Epit. 775. Saxifraga parva. Doo. Pompt. 315 ecn amalan minor. LoB. leen. 719. Tragofelinum mi- OURNE. Jnfl. 309. Tragos. Pinnis fubrotundis circum- pl leem. Pinnis laciniatis (uperigs tenuis(imis. Hau. Helt. 428. KROONTjEs-KRUIDEN, ze B23 in de Afbeelding van CAMERARIUS, die IV. de Vinblaadjes rondachtig heeft , ontbreeken a de Liniaale Stengvinnetjes , die duidelyk voor- Hródm. komen in de Afbeeldingen van Logeren Do-°TU& DONéus, door zyn Ed, betrokken tot delaat= Diesen fte, Men noemt het Bevernel, in *t Hoogduitfch Bibernel , welke naam van ’t woord Bipinella , dat van de plaatzing der Vinblaadjes op twee ryën afkomftig fchynt te zyn, ontleend is. De Engelfchen heeten het Burnet Saxifrage : de Fran- fchen Bouguêtine of Boucage, dat zo veel zegt als Bokkenkruid, Sommigen , naamelyk , hadden het Saxifraga Hircina getyteld en Tragofelinum betekent Bokken - Selie. De Groeiplaats is door geheel Europa, zelfs in onze Nederlanden , op Zandige Hey - Velden. (a) Bevernel met enkeld gevinde Bladen, die ct alle Blaadjes gekwabd heeft „het end- Blaad- na je driekwabbig. wegen ‚De Heer Linneus onderfcheidt thans de Groote Bevernel, welke zyn Ed. bevoorens tot eene zelfde Soort betrokken hadt. Zy verfchilt van de anderen , zo de Heer HALLER aan- merkt, (2) Pimpinella Fol. pinnatis, Foliolis &c. Mant. 219. Pim- pin. Fol. pinn. Foliolis Lanceolatis ferratis acutis. GER. Prov. 255. Pimp. Fol. pinn. Fol. Cord. impari trilobo. Hups. Ang/. Î1e. Pimp. Saxifraga ‘major Umbellâ candidâ. C. B. Pin. 159. Saxifraga magna. Dop. Pempt. 315. Pimp. major Fuchíii. Lon. le. 720. Tragofelinum majas. TOURNE. Jof/. 309, Taa- 808. Pinnis femilobatig ciccam »fecratis, HALL. Helv. gar. Ile DEELé VIII, STUKs 222 BesSCHRYVING DER merkt , ook ia Geftalte weinig , doch aanmer - ‘ kelyk in grootte. De Groeiplaats is nier minder algemeen ‚inzonderheid wat die met witte Kroo- nen betreft , welke de Bosfchen en kanten der “Akkeren bemint; doch op de Alpifche Bergvel- den ‚ in- Switzerland, komt zy voor met roode Bloemen, Men;vindt ook eene Dunbladige, wel= ke cigentlyk de Bokken-Steenbreeke zou zyn, dus genaamd, om dat ’er de Bokken van'ecten. De naam is by ors, onder % Tk, Groote Bevernel of Bevernaart. _’% Gewas maakt een Steng van omtrent twee Ellen hoogte , die gevoord is of geftreept, en de groote Bladen, die het heeft, geeven’er eenigszins de gedaante van Pink{ternakel-Kruid aan; maar ’t Loof is donkergroen en ruuw. De agterfte Vinblaadjes, of Bladen liever , zyn drie- hoékig ‚ de overigen ovaal ‚met fpicfe Tandjes, fomtyds ten halve gevind , het uiterfte Blad in drieën half gedeeld zegt HArrrr. De boven- fte Bladen zyn fpitfer en fmaller verdeeld: doch alen hebben zy die enkelvinpigheid, welke hun naar de Bladen der gewoone Pimpernel wat ge- lyken doet en’t Gewas kenbaar maakt. De Wore tel is lang, naar een Pinfternakel gelykende , wit van Kleur, maar bevat een zeer fcherp Sap , dat blaauw is in eene verfcheidenheid , deswegen Cyanspos van Corpus genaamd, Dezelve zou, gedestilleerd zynde , een blaauwen Geest gee- ven. Omftreeks Wittenberg groeit deeze laatíte veel, zo B AUH1Nus aantekent; volgens andes ren in ’: Brandenburgfche, Ge- KROONTJES-KRUIDEN. 323 “Geheim der Stahliaapen, beftaande in eEh IV, Tinâuur, dienftig voor de Maag, voor Borstkwaa- Árpeel, len,en tevens een Koortsmiddel , als ook Wondzui-Hoord- verende en de Verlosfing bevorderende , wordt STUK: bereid van den Wortel deezer Plant, die zeer fcherp is en Kruiderig , zynde weleer, om de Ston- den te verwekken , te Neuremburg in gebruik geweest ‚ volgens HorMANNUs, Hy werke ook op de Waterwegen , en kan dus by toeval den Steer uitdryven ; hoewel van die Stcenbreee kende kragt dit Kruid zynen naam niet bekomen beeft, De Kleine Steenbreeke heeft den Wortel heeter dan Peper; en die der anderen wordt ook wel Inlandfcheof Europifche Peper genoemd (*). _ (3) Bevernel met meervoudig verdeelde Bladen, en en cen hoekige zeer Takkige Steng. Digyria, Als een byzondere Steenbrecke heeft cru srus deeze afgebeeld onder de Ooftenrykfe Plan- ten. Zy kwam aldaar op de hoog{te Bergen uit de Splecten Er Rotfen + voort; even als of zy de Steenen deedt breeken, Op een vry geplaat- ften naakten Berg , tusfchen de Steden Hamburg en Altenburg in Hongarie, was zy dus veel te _ vinden. Volgens den Heer Harren is die fyn- Lt bla- (*) Bornn. Hit. Plant. p. 89. (3) Pimpinella Fol. fopralecompofitis » &ec. Tragofelin. fol. tenuisfime diviûis. Harr. Helv. 430. Sefeli Petiolis Rd- miferis Membran. &c.-GUgTT. Stamp. p. 34? Saxifraga Paar gonicà NELOS. Pann. 698, U. DxEze VIII STUK, 224 BESEHRYVING DER IV. bladige Bevernel, met de Vinnetjes aan ’t end rn driepuntig , tot welke zyn Ed. deeze betrekt, zonen in Switzerland zeer gemeen , hebbende Sten- STUK. __getjes van een half of een Voet hoog , die ge- ae armd zyn, en de Bladen met vier Vinverdeelin- gen. De Steen-Daucus met Zeegroene Bladen van J. BauniNus fchynt hier te behooren. w._ (4) Beverdel met de Wortelbladen gevind , ge dr karteld; de bovenften Wigvormig ingefnete roemde. den : de Kroontjes voor enh knike Ê kende. Op Sicilie, in Italie, Provence en in Spanje; groeit deeze Soort , welke Vreemde Sflie genoemd werdt door Crusrus, die dezelve op de Vel- den by Salamanca waarnam , hebbende een Steng van een Elle hoog en Zaad ärdapende ‚ dat naat Peterfelie- Zaad geleek, vaneen fcherpen Smaak en Kruiderigen Reuk. se (5) Bevernel met de Wortelbladen driedelig eens ingefneeden, nys j < D (4) Pimpinella Fol. Rad. pinnatis crenat atie &c. Anifùm Fol- Radicalivbus pinnatis. H. Clif. 1o7. Ups. pen R. Lugh. IIs. Apium peregrinum Fol. fabrotundis. C. B. Pin. 153. Daucus ei Dioscoridis. COLUMN. Ecpbr. I.p. 108. T. 109. GER: rou. 256 à (5) Pimpinella Fol. Radicalibus trifidis incifis. Syff. Nat- Veg. XIII. Anilum Fo!. Radic. fmplicibus. Mar. Med. 141: H. Clif. Ups. R. Lugdb. 115. GOUAN Monsp. 151. Anifum Herbaciis. C‚B. Pin. 159. Anilam vulgare. Crus. Hij, U-P- 10% Kroounges-Kruinenì 22 Deeze Plant; die het Anys-Zaad uitlevert; IVg heeft te vooren, met de voorgaande, een Ge- Arpaald bl b | flagt- uitgemaakt , doch is thans tot het tegen- Hoorná STUK, woordige betrokken. TourNErFoRT hadze Disyia, thus gebragt tor het Geflagt der Eppe. Zy wordt door geheel Europa, jaarlyks , in de Kruid- hoven en op de Moeslanden Bezâaid ; het wel- ke ook gefchiedt in onze Nederlanden; Men kan de Nâtuurlyke Groeiplaats ; die ín de Levant of in Egypte fchynt te zyn, met geene zeker: heid bepaalen. De naam is, in bynaalle Taalen 5 met het Latynfche woord Anifum en dit met het Griekfche Anifon overeenkomtftig. Dus noe- men haar de Icaliaanen Anifo, de Engelfchen Anife, de Franíchen Anisen wy Anys. ’t Gewas, dat zelden cen Elle hoog groeit , heeft een ronde Steng, in eenige Takjes ver- deeld, De onderfte Bladen gelyken eenigermaate hâar die van Eppe of Sellery , maar zyn witaehs iS en eig 3 de dn 25 verdeeld, op EEE het bekende Zaad, welk aangename __Reuk en Smaak hetzelve van veel gebruik maakt in de Samenleeving. Op dergelyke manier als de Karwey, mengt men het in Brood en Gebak: het is een der voornaamfte Windbreekende en Borst- Middelen , bezittende dus de kragten te- gen ‘to2. Anifum. Dop. Pempt. 299. LOB. leon. 721. Apium Ani« fum ditum &c. Tovans. Inft. zos. $, Cuminum Semine Tôtundiore & minore. C. B: Pin. 146. Ray. Extr. 63e u, DEEL, VIN. srus. 226 BESCHRYNVING DET IV. tegen * Kolyk en andere Kwaalen , in hooger el ge graad ‚ welke inzonderheid in de daar van ge. Hoorp- deftilleerde Olie uitmunten. Het behoort , met STUK. veel regt, tot de Vier Groote verwarmende Zaa- nn den en komt in verfcheide Winkelbereidingen der __Apotheeken. Die van Maltha noemen dit Kruid Zoete Koe myn , en hebben dan nog een ander, ’t welk zy Zoete Anys heeten; als zynde wat zagter van Smaak, Dit laatfte , dat fommigen Komyn noc- men, heeft de Zaadjes ronder en kleiner. Dee- ze Soort van Anys wordt op het Eiland Maltha , tot gebruik en tot den Uitvoer , in menigte ge- teeld.— vr (6) Bevernel met de Bloemfleeltjes tegen de ses, | Bladen over , die tweemaal in drieën gedeeld S elde. zyn, met Vliezig gewiekte Steelen, In Spanje groeit deeze Soort, die een Plant- je is van maar een half Voet hoogte , zeer Tak- kig, met de onderfte Blaadjes driedubbeld drie- voudig , de bovenften zeer fmal, Overvloedig is het getal der Kroontjes, welken ’t zelve draagte vi. _ (7) Bevernel die zeer klein is, met talryke fa- Divica, 1 Emer à mengeftelde en enkelde Kroontjes. zige. C6) Pirapinella Pedanculis oppoftifoliis, Fol. Floriferis bits” {dis ,Petiolis Alato - Membranaceis. Mant. 53. (7) Pimpinella pumila , Umbellis numerofisfimis Bec, JACY Wind. 227. Aufir. T. 28- Mant. 357. Sefeli pumilum. SP ‚_ Plant. 373. Foeniculum montanum pumilum. CLu® Hil: I:. pa 200, KROONTJES-KRUIPEN. zog Deeze in-Ooftenryk,-als ook in Provence , IJ wild groeijende , is maar een Handbreed hoog „ en geheel bezet met Kroontjes. Hier van komen Hie Plantjes voor met enkel Mannelyke en onvrugt-° TUe baare Bloemen , doch de Wyfjes- Planten heb- Een ben dikwils ook Meeldraadjes, Arrum. Eppes Dit Geflagt heeft een Eyronde geftreepte Vrugt 3 een eenbladig Omwindzel en egaale Bloemblaadjes, Het bevat maar twee eigently- ke Soorten , die zeer bekend zyn, naamelyk (12) Ears met de Stengbladen Lintaal en zeer kleine Omwindzeltjes. Arien Pe vn Pereifelie, ' "_ Dit Kruid wordt „onder den naam van Peter- Jelie, in *t Franfch Perfits in * Engelfch Pars- ley, in 't Hoogduitfch Peterfilge, in Europa , overal in de Moeshoven geteeld „ zelfs in do Zuidelyke deelen, daar het, op £ E fen wild of iolandfch geworden is ‚ door ’ Be ftrooide Zaad. Op ’t Eiland van Sardinie groeit het aan de Bronnen en Waterbeecken, ê De (1) Apium Fol. Caulinis Linearibus, Involucellis minutis. syft. Nar. Xl. Gen. 364. p. 217. Zeg. XIII. Gen. 367. p- zer. Mat. Bied. z27. H. Ciff. Ups. R. Lugdb. 116. Apiom Hortenfe Petrofelinum vulgo. C. B. Pin. 153. TOURNE. Inf?. Bos. Apium Hortenfe. Don. Pempt. 694. B, Apium vel Es: crispum. C. B, Pim. 153. t Ee. Daer, Vil, Sr :23 BESCHREVINCG DEK AN De geftalte „als ieder een bekend , zal ik niet AFDEEL befchryven. Men gebruikt het „ in de Huishous Hoorp- ding, veel , wegens den Geur en Smaak, wel- STUK». ken het aan eenige Spyzen geeft. Zulks heft omtrent het Kruid en de Wortelen plaats, wel- ke beiden openende, afzettende en Pisdryvende zyn, gelyk ook het Zaad. Men teltze onder de vyf Groote Openende Wortelen , waar van de Syroop in veel gebruik is. Het gedeftilleerde Water van Peterfelie heeft een verkoelende hoe- danigheid. Zonderling is ’t, dat het Kruid niet voort wil in de heetfte Landen des Aardbodems. Men zegt, dat het veel gebruik daar van’: Ge- zigt benadeelt en het zou een Versie, jn voor de Pappegaaijen. — Den _ Onder de Verfcheïdenheden is Pbethve de Ges krulde, gemeenlyk Krul- Peterfelie genaaamd , welke meer tot fieraad der Schottelen dan voot de lekkerheid dient, en die men Wortel - Peter- felie noemt, welke insgelyks hard en onfmaakc- Iyk is van Loof : inzonderheid te tellen de Pe- terfelie van Macedonie , zogenaamd; waar van het Zaad in de Apotheeken ook bekend is, een weinig van het Pet elie = Zaad verfchillende, Dezelve is, als de c Soort van Gom» Eppe , *gladz. hier voor befchreeven *, soin (2) Eppe met Wi ievormige Stengbladen, de graveolens, Di sellery. (2) Aptúm Fol. Caulinis Cuneiformibus. Mart, Med, 128: HL. Clif. Ups. R. ae 115. GOUAN Jlonsp. 151. Ges. Pv KROONTJES-KRUIDENe E 220 Dit is de Apium der Apotheeken , cen Kruid — IV. dat men wild groeijende vindt , in vogtige Wei- SE den en aan de kanten der Wateren , in de mees- Hoorp- te deelen van Europa, en overvloedig aan Sloo- “TEE, sen en Begkjen: in het laage gedeelte van onze pl « y ons, Juffrouw- Merk of Eppe, en Wilde Seldrie by * gemeen. De Hoogduitfche naam is Epfig,de Tealiaanfche Apio, de Fraofche Ache, en de Engelfche Smal. lage. Men noemt het ook Paludapium, dat is „Moeras - Eppe , met den Griekfchen naam Eleoe felinum , onder welken Doponé vs dit Kruid voorftelt „ overeenkomftig; om het dus van de ‘Tuin- Eppe, gemeenlyk, volgens het Italiaanfch „Celleri , by ons Sellery of Seldrie genaamd, te onderfcheiden., De Wortel is lang en dik Takkië of gearmd , met veele Vezelen , fterk van Reuk. Hier uic komen dikke, Geutswyze , Bladfteelen voort, die Vinswyze bezet zyn met breede gekwabde, „donker groene; gladde Bladen, het uiterfte half in drieën gedeeld , in de omtrek diep en fpits getand. Het fchiet Stengen , fomtyds twee El len hoog ‚dik , hol , hoekig en Takkig, met Knoopen en fmaller verdeelde Wigvormige Bla- Fn den. Prov. 256. Gort. Belg. $6. Apium paluftre five Apium Of- ficinarum. C. B. Pin. 154. TOURNB. Inf? 3os- Eleofelinum. Dop. Pempr. 69c. Bleofelinum , Paludapium. Lon. Jeon. 707. B. Apium dulce, Gelleri Iralorum. TOURNF. Zn. 305. k P 3 Is DEEL: Ville STU% b 239 BESCHRYVING DER AV. den, In de Mikken- der Takken zitten de Bloem- Assen, kroonen byna ongefteeld, niet zeergroot ‚ met Hoorp- witte Bloempjes , doch die van buiten byna Ere groen zyn „ en daar op volgen diep gefleufde vig °DZaadjes, nog kleiner dan die van de Pererfelie. Groot is de verandering , welke dit Kruid door de Kweecking ondergaat. Van Scherp, wal gelyk en byna Vergiftig, wordt hetzelve een zeer aangenaame…Spyze ‚wier gebruik, tot Sa- lade, de-Franfchen van de Icaliaanen en wy ver „volgens van de Franfchen , geleerd hebben. Het Wordt zelfs zo aangenaam „ dat fommigen het Zoete Eppe hebben genoemd , houdende dezel- ve voor een byzondere Soort; doch dit kan nict zyn, alzo het in de Noordelyke Landen, in eenige Jaaren tyds, in Wilde Eppe verbaftert, Daar zyn Verfcheidenheden van, met roode en witte Steelen , als ook met dunner en dikker Struiken , welke laatfte Brabantfche Seldrie ge- heten wordt, Men plantze in Greppels „en , als ’ Gewas zyne grootte heeft , worden die met Zand gevuld , onder * welke de Seldrie haare witheid krygt en eetbaar wordt. De Wortel is onder de Vyf Openende in kragten de minfte niet. Het Zaad geeft , door Deftillatie, een fcher- per Olie zelfs dan Anys- Zaad. Ook telt men het onder de vier Kleine Verwarmende Zaaden, en in Windbreekende hoedanigheid is het geer van de minften ; doch het menigvuldig gebruik zou ook nadeelig zyn. Het uitgeperfte Sap des Kruids wordt voor een Koortsmiddel gehouden , en dient tegen het Scheurbuik in de Mond, EGO KxOunTyEe KRUIDEN, 23X 1E GOoP op IU M. Gerardskruid, — zv, ARE Een langwerpig Eyronde geftreepte Vrugt Hûbins onderfcheidt dit Geflagt, waar van de eenigftesrur. — Soort (1) Wilde Kleine voortloopende Engelwor- Digynias tel is genoemd geweest door BaAurinus. „Dus heeft TouRrNeForT ze ook in dat Ge- flagt geplaatst en anderen noemenze Basterd- of Wilde Engelwortel. De Echte heeft Omwind- zels aan de Kroontjes en deeze niet. Dopoe Néus merkt ze als een Wilde Soort van Mee- fterwortel aan, en zegt, dat de. Brabanders haar _ Geraart-, dat is Gerardskruid heeten. Men noemt het dus ook in ’t Franfch en Engelfch, doch bovendien Goutwort of Voet- Euvel Kruid , naar den Latynfchen naam Podagraria, die mooglyk alleen daar van daan komt, dat men het op de Velden met Voeten treedt. Anderen noemen ’t Geiten - Poot, naarden Geflagtnaam , of ook Haa- ne- Poot, en gemeenlyk Zevenblad, om dat het zeven Bladen op een Steel heeft In Duitfch- land noemt men ’t ook wel Wilder Holder, dat is Wilde Vlier. Het (1) Zgopodium Fol. Caulinis fummis ternatis. Sy/?. Nar. XII. Gen. 365. Pp. 217- Weg. XIII. Gen. 368. p. z41. H. Clif. R. Lagdb. 115. Fl. Suec. 247. 263. GOUAN Afonsp. 152. GER. Prov. 256. KRAM. Auf?r. 81. WEIG. Pom. Rug. s7. Rei. Ged. 91. Rupp. Jen. 225. MAPP. Als. 23. VAILL. Par. 13. Goar. Belg. s6. Angelica fylv. minor £. Erratica. C. B. Pin. 15s. TOURNr. Znff. 313. Herba Gerardi. Dop. Pempt. 320. Podagracia. HALL. Flelv. 427. Pa IH, DEEL. VII, STUK. 232 VYFMANNIGE KRUIDEN, 1. Het wordt van CAMEraARIUS, met regten bil Moen Iykheid , de Pefl der Tuinen geheten, als een eos Onkruid zynde, dat men naauwlyks uicroeijen STUE, kan. Het groeit veel aan de Haagen, in Bos- ein fchen en Wildernisfen, aan de kanten der Wee gen en Wallen, zo in onze Nederlanden „als in Engeland, Venker: Duitfchland en de Zuides. Iyke deelen van Europa, zynde-zo gemeen niet io ’t Noorden. De Wortelbladen zyn als gezegd is. Het fchiet een gearmde Steng , van drie Voe- ten hoog , met drievoudige Bladen ev witte Kroonen, op lange Steelen, en draagt half Ey- ronde Zaadjes. Het heeft eenige Kruiderigheid, doch wordt in de Geneeskunde niet gebruikt, Dus de Tweewyvigen, in de Klasfe- der Vyf- mannigen , befchreeven hebbende gaa ik tot de Driewyvigen over, onder welken het eerst voor-= komende Geflagt van Kruiden den naam voert bbr TURNER A. Van dit Geflagt is de Kelk vyfdeelig Trech- terachtig en de buiten- Kelk tweebladig : vyÉ _ Bloemblaadjes zyn in den Kelk ingeplant: de Stempels zyn veeldeelig; het Zaadhuisje eenhok: kig en driekleppig. Het heeft zyn naam van den Engelfchman TuRNeERUS, door wien een Hiftorie der Plan- ten van Engeland, op een Alphabetifche manier , is aan ’tlicht gegeven. Vier Soorten, altemaal pitheemfche, zyn ‘er in vervat, naamelyk. (1) Tus PBN PA HRE 233 Ca} Turnera met ongefteelde Bloemen uit de vv; „Bladfteelen , de Bladen aan ’ Mgt met \FDEELs twee Kliertjes. be: ke STUKe “De Groeiplaats van deeze Soort is op Jamai- á n ka en verder in de dd Men vindt ’er Turrera fraaije Ace inge s zo door den Heer od. Lin NEUS ze “vit Et Cliffortfchen T Tuin, als door den Eten Heer MAR TIN aan % licht gegeven. SLO A NE noemt het Ciflus met _ Brandênetel-Bladen , geele Bloemen en drie- hoekige Zaadhuisjes. De Bladen-gelyken veel naar die der Olme of Ypeboomen. Het iseenigs- zins Heefterachtig. Men kan fomtyds naauwlyks onderfcheiden , of de Bloemen op de Bladfteelen dan in de Oxelen zitten ; dewyl.de Bladfteel zo kort is in fommige Pubren: Men vindt ‘er eene Verfcheidenheid van, die de Bloem kleiner met gefpitfte Blaadjes, en Blikjes « zonder Klieren, ==» de Bladen ftomper heeft en de Meelknopjes niet — geel : zynde deeze oord den He NEA afgebeeld. (2) Turnera met er Blou uit de 1. Bladfteelen, de Bladen zonder Kliertjes, paer D ee. lierde. ct) Turnera Flor. fesfil. Petiolaribus &c. Syst. Nat. XII, Gen „ p- 220. Peg. XIII. Gen. 376. p. 245- Turn. Fol. Serr. Betiolis Floriferis. H. Clif. 112. T. 10. R. Lugdb. 424. Turnera Frut. Ulmifolia. PLuM. Gen. 15. MART. Cent. T. p. 49. Ciftus Urtice folio , Fl.luteo. SLOAN. Jam. 86. Flf.I. p.zó2. Te 127. Ea, 5, Ray. Dendr.g9z. GOUAN Monsp. &55- MILL. Je. T 268. f. 2. (a) Turnera Flor. fesil. Petiolaribus &ccy Am. Acad. Vp. 5 395 M, DEEL. VIJL, STUKe 234 VYFMANNIGE KRUIDEN, 4 IV, Deeze komt , ten opzigt van de gedagte zon- ee, derlinge böedarigheid;, metde voorige overeen , Price doch is zeer klein en ruig , met kleine getande STUK, Bladen en geele Bloemen. Z je Re, g y groeit ook op Ja vig „Er (3) Turnera met twee - Borftelige Bloemfteeltjes Sidoides _ înde Oxelen , de Bladen ftomp Eyrond; gg Wigvormig > Zaagswyjze getand, Deeze , in Brafil groeijende 5, heeft Stengetjes van een Handpalm hoog en ongefteelde Wolli- ge Blaadjes, uit wier Oxelen de Bloempjes voort- komen , die zeer kort gefteeld zyn , en niettemin twee Blikjes als Borftels. hebben , met een dik- ken, vyfdeeligen Hazirigen Kelk. Es (4) Turnera met naakte Bloemfteeltjes in de Ciftoides. Oxelen der Bladen , die aan de Tip La naan wyze getand zjn. Deeze heeft de Steng gehaaïrd , zo wel als de voorgaande, doch geene Blikjes aan de Bloem- fteelen. Uit den naam, dien’ er de Groote Boer- es HAÁ- 305. Pumilea minima nieten. BROWN. Jam. 188 tus luteus &c. PsTriv. Gaz. 59. T. 38. f. 9. Chamzcist, Ute tice folio. SLOAN. uts. £. 6 (3) Turnera Pedunculis Axl bifetis Sec. Alant. 58. (4) Turnera Peduncul. Axillaribus Ee sor Pumile? _ fubhirfura ZU &c. BROWN. Jam. 589. Helianthemoi- des. BorrH. Lugdb. 11. p. 269. eik: Betonice folio. Prum. Ie. iso. f. 1e Chamaciftus Canle hirfuto &sc. SLOANe wis, f‚ Je es A N DR IA 235 HAAVE aan gegeven heeft, blykt eenigermaate Iv de Geftalte „die naar de Ciftus gelykt. De Steng Arp heeft de hoogte van een Vinger ; de Blaadjes Ho zyn Lancetvormig ‚ van onderen Wollig , zo wel srux. als de Kelk , en de Steeltjes zo lang als de Bloem. “Frigynis, Zy groeit bie de derde Soort op Dek als ook in Zuid- Amerika en te Suriname eni Smeerwortel, Een vyfbladige Kelk en vyf Bloemblaadjes „ die in het Bloemkasje ingeplant zyn: het Zaad- huisje eenhokkig , driekleppig. Dus komen de Kenmerken voor, van dit Geflagt, * welk twee Soorten bevat „ als volgt. (1) Smeerwortel met overhoekfe Bladen. Tels is _ Vandeeze geeft IM per A Tusde Afbeelding, hee, onder den naam van Telephium van D1osco- RIDES, en voegt ’er by, dat fommigen het Kruid Helenium van Crateva noemen. Cr u- sius heeft hetzelve , onder den naam van het Echte Telephium, dat zynen naam van eenen Ko- (1) Zelephians Fol. alternis. Syf?. Nart. XU. Gen. 374. ps 220. Weg. XIII. Gen. 377- p- 245. H. Ups. 7e. H. Cliff. 73. R. Lugdb. 434. Teleph. repens Folio non deciduo. C. B. Pin, 287. Telephium nbs CLus. Hil. 11. p- 67. Imran. dlif. Nat, 561. GOUAN Bfonsp. 155. FABR. Helm- ad. 197. GER. Prov. 450. ie Aix. 456. Ciftus Folio Majoranz. C.B. Pin. 465. LOB. Jeen. II. p. se Kruidb, P. 135. Telephium Dioscoridis. TOURNF. Jn/?. 24 K. DEEL: Vl STUK; IV. Arnie aen STUK. Drizwy- VIE. s Te’ ge gar 236 _VYFMANNIGE KRUIDEN, Koning van Myfie hadt , door wien het tegen vuile Zweeren gebruikt werdt ,befchreeven. Het is het Smeerwortel niet ‚dat men gemeenlyk dus, en ook wel Hemelfleutel noemt , in ’t Latyn Griekfch Anacampferos , betrokken tot het Ge- flagt van Huislook, Het heeft zyne Groeiplaats in Provence , op verfcheide plaatfen. LoBer kreeg het, door middel van een Apotheker , die het op den hoogen Berg van St. Bonaventura ; naby de Stad Aix, voor hem hadt uitgeftoken, „‚ Uiteen Wortel , met een Houtachtig Struik- „> je, (zegt hy ,) dat den Hals wat gekromd „, heeft, en zo wel boven als beneden knobbe- s» lig is ‚ groeïjen Takjes van een Han lang ‚ die Biesachtig, regt, buigzaam en wite », achtig-zyn ‚ met blaauw groenachtige Blader- …» tjes, als van Linfen, bekleed, Boven op de s, Stengetjes komen witte Bloemen , naar die ‚> van den laagen Cittus of Heiden - Hyfop gely= „, kende, waar op Zaad volgt, dat bitteris van s, Smaak,” a In de Afbeeldingen kan ik die omgedraaide Bloemftaartjes niet vinden , welken ’er in fom- mige. aanhaalingen van den: Ridder aan toege- fchreeven zyn. Het groeit in de Openbaare Kruid- hoven. Ik heb ’er een Takje van met getcopss Bloemen. (2) Smeerwortel met gepaarde Bladen, vaatbed (2) Telepbium Fol, oppofitis. Telephium Myofotidis Eah 5e amplioribus conjugatis. SHAW. Afric, N. 572. & Icen. P x_N TP A N DD R en As 287 Deeze is door den beroemden Sz AwinBars- IV, _ barie gevonden, die ’er Bladen als van Mui AFDEELS zen-Oor , doch grooter en gepaard, aan toe- Hoorp- fchryft, zeggende van dit Kruid; ‚de toppen “TUE „ van deszelfs kleine Takjes krommen zig om 278 „als die der Zonnewende, De Bloemblaadjes » zyn klein en de Zaadhuisjes enkeld met drie » _Hokjes, bevattende verfcheide Zaadjes.” CoRrRiIicIioLr A. Riempjes. De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn „ een vyfbiadige Kelk en vyf Bloemblaadjes, even als in-de voorigen, maar het heeft een enkeld drietandig Zaad. Maar een enkele Soort is hier van bekend(1), _ r. die veelal op de Zandige Oevers der Rivieren, a ed in Duitfchland en Vrankryk, groeit. C. BAu- Riempjes HINUS noemt dezelve Klein Oever -Varkens- Cras, en zegt dat het aan de Rivieren in Swite land en de Laufnits voorkomt. M or 1soN vondt het by Pont Neuli , aan den Weg van Parys naat St. Germain en laye. In de Elfaz groeit het over- vloedig „ aan de Oevers van zekere Rivieren, bloeijende in ’ laatfte van den Zomer: zo ook in (1) Corrigiola. Sy/?. Nart. XII. Gen. 375. p. 220. Vig. XlII. Gen. 378. p. 245. H. Ups. Cliff. R. Lugdh. 420. GOUAN Monsp. 1ss. GER. Prov. 449. Polygonum Litsoreum minus dec. C. B. Pin. 281. Prodr. 131. Moris. Hif?. 11. p. 593. ‚Ss. T. 29. £. 1, Polygoni vel Linifolia, per tervam fpala, Flore Scorpioidis. J. B. Ray. Hift. 215. IL, DEE» VIII, STUK, / Iv. ‚ Arprer. VL. Hoorp: STUK. ten, als 238 VYFMANNIGE KRUIDEN, in Languedok en Provence. By den naam van Polygonifolia is’er een Geflagt van gemaakt door DiLLENIUS, en dus befchryft ook Varr- LANT hetzelve , onder de Planten omftreeks Het is een Plantje , naauwlyks een Hand- breed hoog , dat zig met zyne Stengetjes en Takjes, Riemswyze ‚langs den Grond uitfpreidt , op wier Toppen de Blommetjes famengehoopt zyn. De Blaadjes zyn langwerpig, Zeegroen ; en klein. De Kelk is roodachtig bruin „ doch de Bloempjes beftaan uit vyf witte Blaadjes, waar op een enkeld driekantig Zaad volgt (*). ‚ PHARNAGCEUM, Muur-Spurrie. Prinrus zegt, dat fommigen de Santorie Pharnacéon noemden , naar eenen Koning: zo dat dit een eigennaamig woord is, op eenige. uitheemfche Planten toegepaste ’* Geflagt heeft een vyfbladigen Kelk, zon« der Bloemblaadjes , zynde het Zaadhuisje drie- hokkig en veelzaadig, Het bevat thans zes Soore (1) Muur- _(*) Dit zeet DiLLENrus duidelyk en Hárren: doch Mo- RISON gebruikr woordelyk de befchryving van C. Baumt- Nus, die zegt , dat veel zeer kleine Zaadjes, als in het Duie zendgrein , de Kelkjes opvullen. VAILLANT fpreekt ook van één Zaadje in ieder Kelk ,en dewyl het Duizendgrein maat eenzaadige Zaadhuisjes heeft, zo zal BAUHINUs, met dig gitdgukking, niets anders gemeend hebben, 4 P ENT A MD R T-A 239 (1) Muur +Spurrie met byna gekroonde zydes IV, lingfe Bloemfbeeltjes , die zo lang zyn als Arpzeks ‘de Liniaale blaadjes. — Hoorps STUK Deeze Soort, by Roftock in Pommeren zeer _ gemeen ‚ groeie ook in Spanje, Rusland en Ae Ooftindie, ’ Ís een Zaay- Gewas , dat men Zet radi Kleine Muur, van gedaante als Walftroo, metge. Zeegroene Bladen , by A M MAN genoemd bike. BuxBAum geeft ‘er den naam aan van Aller= kleinfte paarfche Spurrie, MiNuarTrushadt het Cerviana getyteld. Uit een Houtig Worteltje komt een Roosje van fmalle Blaadjes voort , die omtrent een half Duim lang zyn, en uit deszelfs middelpunt ver= fcheide dunne ronde Stengetjes, die geel of roodachtig zyn, glad en met Leedjes, bynaeen half Voet lang ‚ hebbende dergelyke Blaadjes , Kranswyze, als in het Walftroo, geplaatst. Zy geeven Takjes uit en dunne naakte Bloemfteel- tjes, die aan ’t end, Kroontjeswyze, in Steel. tjes verdeeld zyn 9 welke ieder op ’t end een witachtig Bloempje draagen, welks Blaadjes de Meeldraadjes en den Styl geheel bedekken. Het Zaad- (1) Pharnateum Pedanculis fubumbellatis” Sec. Sy£. Nar, Gen. 376. p. 220. Weg. XIII. Gen. 379. p. 245. Pharnaceum Blabram &cc. Pil. Bor. p. 258. Cerviana. MINUART. Trichlis pentaftemon. HALL. Gott. Alúne pumila Gallií factie, Foliis glaucis. Amm. Rath. 84. Alfine Saxifraga Ind. Orient. Sc. PLUK. Mant. 9. T. 332: f. 11. Spergula purpurea minima, Buas. Cent, 111. p. 55. T. 62, f, à U DEEL VI, STUR, 840 VYFMANNiGE KRUIDEN AV. _ Zaadhuisje fs rondachtig en bevat veele zeer AFDEEL pjeine rosfe Zaadjes. “Dus vind ik dit Kruidje neons door ÂMMAN befchreeven. STUKe u (2) MES jtie met eenbloemige zydeling fe Berne Steeltjes , de Bloemen van langte als de lage. Bladen , en een neergedrukte Steng. Met deezen bynaam ftelt de Heer Linneus thans een Oostindifch Kruidje woor , dat door den jongen -Heer BURMANNUs, onder den naam van Mollugo Spergula, was afgebeeld, en met het Ceylonfch vyfbladig Muur , van den ou- den Heer „fchynt overeen te komen. Het gelykt - in gedaante, zegt zyn Ed, naar het Jilecebrum Ficoideum volkomen: de Vrugtmaakende deelen — zyn als die van de Gekranste Moliuzo (*), en het verfchil van die Soort, welke bevoorens den zelfden bynaam voerde, is aanmerkelyk, | (3) Muur-Spurrie met eenbloemige zydelingfe Der Steeltjes en Lancetvormige ruigachtige Ruige. n, (2) Pharnaceum Pedunculis anifloris lateralibus Sec. Aant, 560. Mollugo Spergula. Sp. Plant. 131. BRM. Fl. Ind. pa 31. T. 5. f. 4. Alfine ereêta pentaphylla Flore albo. BuRM. Zeyl. 13. T. 75 (*) Zie Bladz. 221, in ’t voorg. STUK. LiNNus oordeelt hans , dat het gedagte Ceylonfche Muur hier nader thuis „dan tot de Mollugo Arita, bladz. 220. (3) haaemens Ped. unifl. lateralibus, Fol, Lanceolatië pubescentibus. Mans, 562, EN: T : AaNAD-ER 17 A 241 Deeze Oostindifche heeft , volgens den Rid- IV. der, een menigte leggende ronde, ruigachtige “Terske Stengetjes, van een Span lang. Uit de Oxelen Hoorps komen verfcheide Lancetvormige Blaadjes, die STPE- ook ruigachtig zyn ‚met kleine enkelde Stop. 275" peltjes. Zy draagt Bloemplaimpjes die gegaffeld en ongelyk Zyn. (4) Muur -Spurrie met gemeene Braemfeelijes Iv, die zeer lang zyn en Liniaale Bladen, Ar In Afrika is de Groeiplaats van deeze, die „Gerne | men in onze openbaare Kruidtuinen vindt. Zy heeft een opgeregt Kroontakkig Stengetje , met verfpreide {malle Blaadjes en Bladerige Stoppel- tjes, die witachtig zyn en de Stengetjes grys maaken „ doordien zy dezelven omkleeden, De Bloemen. ‚ die witachtig Zyn ; maaken Gen Kroontje. Hier zou men, misfchien , als eene byzondere Tomenten Soort ‚die Kaapfche kunnen byvoegen, welke“ Woilige. de Heer N. L. BuRMaNNus onder den by= naam van Wollige voorftelt, als de Steng Wol. lig hebbende , met getropte Liniaale Blaadjes Omringd en zeer gladde Bloemfteeltjes aan ’c end: of ook die, welke te vooren onder den by- _ naam van Mollugo voorgefteld was, zynde by HerRMaNNus, in de befchryving der. Planten van {4d Pharnaceum Pedunc. comm. longisfimis, Foliis lfneari= bus, H. Cliff. 492. R. Lugdb. 221. Mant. 358. An PLUK, Phyt. T.-so4 É. 4. IL, DEEL, VIII, STUK. 242 VYEFMANNIGE KRUIDEN, IV, ‚van den Leidfen Akademie - Tuin „afgebeeld , met a E de benaaming van Hurkend Afrikaanfch Muur, Heus in de gedaante van Walfiroo; welke Soort, die STUK. _ korte Bloemfteeltjes heeft, door den Heer Ber- Net ad eius omftandig is befchreeven (*). zt (5) Muur- Spurrie met tweedeelige bogtige Tros- Wes. di/t- jes en byna Liniaale ruigachtige Bladen. €un. Gegafielde. Tot deeze nieuwe Oostindifche Soort is hct naar Spurrie gelykend Muur van PrukKeNET, dat geaairde Bloemen heeft , die uit de Oxcels der Bladen voortkomen: als ook een ander Muur, dat ruig isen veelbloemig, thuis gebragt Die beiden zyn zekerlyk de zelfde Plant, welke de Bladen fmal en ecnigermaate Wollig heeft; het Zaadhuisje eenhokkig , drickleppig en veelzaadig. vr. (6) Muur -Spurrie met tweedeelige end - Tros- Ae 1 „jes3 de Bladen flomp Hartvormig. Hatbladige 5 Onder de zeldzaame Afrikaanfche of liever -@ Eren deld zo net: T. 21. Rubía Stellaris f. Asperula minor humifpafà &c Puk. Mant. 163. T. 331 (s) Pharnateum Racerniì brie flezuofis Sc. Dfant. 221 Alúne Spergula Ind. Orient. PLUK. Mfant. o. T, 332. É. 4 Alfine holoftea villofa &zc. PLUK. Als. 22. T. 130. f. 6. (6) Pharnaceum Racemís bipart. terminalibus , Fol. obcor- datis. „Am. Acad. VI. Afr. 6. Spergula e Cap. bone Spcis Fol. Portulace minoribus ftellatis. PETIv. //us, 478e PEN TAN D RI A 243 Kaapfe Planten , welken onder de Voorzitting , We van den Ridder , door den Heer Prinrz, uit de yr ryke Verzameling van de Heeren B ur Ma N- Hoorpe Nus Wereldkundig gemaakt zyn, bevindt zig STEE deeze , die leggende Kruidige Stengen heeft, ziten van een Voet lang; met Kúoopige Leedjes en veele Bladen , van eene Hartvormige figuur ‚met het breedfte buitenwaards, glad, effenrandigen witte Bloemen van grootte als die der Akker- Spurrie , in gegaffelde Trosjes vergaard. De Heer ForskAOHL vonde, by Lohaja in Ara- bie, nog twee Soorten van dit Geflagt, waar van hy de eene” Pharnaceum Umbellatum , de andere obfcurum noemt , zynde beiden. zeer klei ne Plantjes. ALSINE. Muur, Dit Geflagt heeft een vyfbladigen Kelk en ML gelyke ede zynde het Zaadhuis- d zi drie Europifche Soorten voors 5 paamelyk (1) Muur met tweedeelige Bloemblaadjesen Ey- TI. rond Hartvormige Bladen, Pe a Dit Gemeen. (1) Alfine Petalis bipartitis , Foliis ovato- Cordatis. H. Clif: 173. R. Lugdb. 449. GRON. Virg. 161. PJ. Lapp. Succ. Belg. &c. &c. Alfine pentaftemon Petalis bipastitis. Harn. Helw. 486. Aline „media. C. B. Pin. 250. Alfine minor. Don. Pempt. 29. Als. min. recentierum f. Hippia minor. Log. Ze. 460. Alfine vulgaris five Morlus Gallinz. J. B. Alif, Mt. p. 563. Aline. Cam. Epir. 2 U, DxEr. VIII, STUK, IV. 244 _ VSFMANNIGE KRUIDEN. Ditis het zo bekende Kruid, dat men in ’t Ne= vene derduitfch Muur noemt, welke naam , volgens hoa fommigen , van ’t Franfche woord Mouron, in * STUK, Driewy- ige. Franfch dit Kruid betekenende , zou afkomftig zyn; maar dat is de naam van ’t Guichelheil en het Muur wordt Morgeline van de Franfchen geheten. De Engelfchen noemen het-Chickweed ‚de Duit- fchers Hunerbifk „ dat is-Hoenderbeet ; om dat de Hoenders naar ’t zelve gretig zyn. Zy noemen t ook Vogelkruid , alzo het een Geneesmiddel voor de Vogeltjes geacht wordt, en die beide benaamingen zyn by ons ook bekend: ja in de hooge deelen van ons Land wordt het, by % Gemeen , Erf geheten (*), dat met dendert fchen naam Arfwe overeenkomtftig fchynt. Dus noemt men het ook , in verfcheide deelen van Sweeden , Arf: zo dat die benaaming nog een overblyfzel zyn zal van den Inval der Deenen en Noordfche Volkeren in dit Gewest. *t Geheele Geflagt van Alfine was bevoorenss door den Ridder, onder de Tienmannigen ge- plaatst (GH): ja zyn Ed, beweerde met kragt van | ‚ dat de Grootte geen en ke vere fchil maakte, en dat overzulks het groote , middelflag en ‘kleine Muur, allen , tot een zelfde Geflagt behoorden. Want zyn Ed, telde geen meer — Soorten „dan ’er gedaanten in den beginne gefcha- pen zyn ‚ en hieldt het Muur met vyf Meel- draade (*) DE Goren. Flor. Belg. Ed.I. p. 35. (t) Fl Succ, Ed. I. p‚ 134 PAM TAG DeR IE 245 draadjes voor een enkele Verfcheidenheid C La Naderhand moet zyn Ed, een Openbaaring gee * vi kreegen hebben; niet alleen dat dit Muur wel Hoorp=- degelyk in ’t Paradys reeds als een byzondere TUE Soort beftaan heeft ; maar dat het zelfs tot een. 82 byzondere, Klasfe behoorde; hebbende zyn Ed. het Groote Bofchmuur, in % Geflagt. van Stel laria, en het zeer Kleine Muur , in dat van dre. naria, onder de Tienmannigen gelaten. Zo dat dus het Gewoone Muur tot drie gen be- hoort (}) Het tegenwoordige , dat allerpemedse is in Europa, groeit veel aan Wallen en Wegen, als ook in de Hoven, alwaar het Jaarlyks, en wel * geheele Jaar door , overvloedig voortkomt uit gevallen Zaad, Om die reden telt men het ook onder de laftige Onkruiden. Het is zeer Takkig . ‚ met dunne Steeltjes en Eyrond Lan- cetvormige gepaarde Blaadjes , alles ligt groen. Dikwils kruipt het langs den Gron verheft het zig, door middel der byftaande Plan- ten, tot aanmerkelyke hoogte. Het is zeer Sap- pig » wordende door Dettillatie byna geheel in Wa- (*) Flor. Lappon. p. 148. Item. Phil. Bat. p- 99. Species tot numeramus , quot diverfe forme in principio fant create. (Ì)} Sommige Autheuren , gelyk arend GERARD . hebben wel eenige Soorten, hoe verfchillende ook in ’t ge- tal der Meeldraadjes , by een gevoegd; maar alle die Krui- den, weike onder den naam van Alfine voorkomen , in één Gefligt te brengen, was byna onmooglyk. 7 5 3 Í IL, Deer, VIII, STUK. 246 VyrMANNieE KRUIDER. p IV. Water ontbonden. Het Sap, is eenigszins zuur- EFDEEL VI, achtig en zoutig, kunnende, gelyk veele ande- Joorp- ren, met vrugt gebruikt wórden tot oplosfing aah _ van Verftoppingen der Ingewanden. Ook dient zige, _ het tegen Kwaalen van de Keel en Borst. Het 4 Kruid is in de Teering aangepreezen, én uitwen- dig in verzagtende, oplosfende Pappen en Stoo- vingen. Dit heeft hetzelve met het Groote cn met het Water-Muur (*) , dar veel in Slooten en Beekjes aan den Duinkant groëit , ged mige maes Muur met Borftelige Bladen, ‚gebaarde ersnata. _ …… … Kelken. en korte ede : „die ge Gelpisst, in hek zjn, a _Deeze, in Walliferland door den Heer Hare LER gevonden,en onder den naam van Dunbla- dige, met zeer kleine gekroonde Bloempjes, afs gebeeld , heeft zeer Takkige opftaande Stenget= jes en zeer fmalle;, getropte, fteekende Bladen. De Bloemen komen in de jongheid , langs de Beni, in volwasfenheid by, Kroontjes op den si miss edi k ke Wij en epen C. B. Pin. Esta een Verfchei kde van deeze zemerkt door den Heer pE Gorter, Fl. Belg. p. 39 par vatijk de Alfine nêa- pina. Dop. Pempt: p. 30. (2) Alfine Fol. Setaceis , Calyeibus’ Ariftatis , Peralis inte- pd brevibus. JZant. 358. Arenaria Fol. Setaceis mucronatis &c. Sp. Plant. 1.-p- 124. Alfine Fol. Setaceis mucronatis &c- Sp. Plant. 1. p: 124. enb ien tenuisfimis. HALL- Ev. 339. T- 7.°f. ‘2. SEG. Veron. Ill. p. 173. ei anguft. Gram. Folio zetum. stwas. Bet. p. { P B-K--TJAN-D.R TE Ae agg. top voort. De Bloem is geflooten ; de Kelk, Ni Nn geeft Stekeltjes uit, PEEL . Hoor» (3) Muur met geheele dan) en Els TOE vormige Bladen. RL Omftrecks Parys is deeze waargenomen door nd den Heer VAILLANT, die ’er de Afbeelding Muse. van.uitgegeven heeft, Het Kruidje is zonderling, doordien de Grasachtige Blaadjes over ééne zy« de ftaan, Het draagt vyf bladige Bloempjes met vyf Meeldraadjes ‚ en behoort des tot dit Gee {ligt zo wel als de voorgaande Soort, welke uit het Loof niet gemakkelyk van de Minuartia montana en Arenaria Fasciculata te onderfchei. den is; dan die beiden zyn regtopftaande met geftrekte Takjes; deeze heeft dezelven lang en losjes verfpreid, Het zoude misfchien ook de Arenaria met Borftelachtige Bladen , vyfmanni« ge Blaam: en nt man van TarEr…tmn jo YPIS, Kroondoorn. eggs vyftandige Kelk en vyf- Bloemblaad. : het Zaadhuisje rondom en ‚ cen- lie Dus (3) Alfie Petalis integris Fol. subalatis _Spergula Fol. Fi- liformibus &c. Gurrr. Stamp. 209. DALIB. Paris 133. A'= fine Segeralis , Gramineis fol. unum latus fpectantibus. VAtLLe Paris, Eeke 3. £ 3e Q4 u. Derr, VIJL. STUK, 248 VyrMÁNSIGE KRUIDEN, IV. ae en H vann STUKe Pe Stiandte. / Dus komen de byzondere Kenmerken van dit Geflagt voor, het welke maar ééne Soort heeft, die-naar een Tanondeienke Doorn- of Diftele Plant gelykt (1). Dezelve is ook Diftel met zeef dunne Stekelige Bladen , als die van den Gene- verboom , door Mor 1son getyteld. C, BAU- HiNus hadtze Gekroonde Doorn „die ongebla- derd is , geheten : om dat de Bladen niet dan Stekels fchynen te zyn. De Griekfche naam Drypis ziet ook op de Stekeligheid van dit Ge- was, Het groeit in Moorenland en a lie, aan de Zee-Stranden. | De Heer JacQuIin hosten van ed Ooften- rykfe Oevers in zynen Kruidtuin bekomen heb- bende , merke aan „dat hetzelve ’s Winters fchynt te fterven , dochin’t Voorjaar uit de dorre Sten= geh nieuwe Takken fchiet, die aan ’t end met Bloemen gekroond zyn. Het is geheel Reuk- en Smaakeloos. De Bladen zyn Elsvormig en loopen uit in een fteekende Doorn. By de Bloemen eù aan de Mikken der Takken zynze breeder, De Bloemen , ongefteeld, komen Gaffelswyze voort. _Zv zyn roodachtig wit, met groene Kelken. Het Zaadhuisje is als in” ronde ingefneeden , en gaat | dus (1) Drypis. Syl. Nat. XII. Gen. 378. p. aar. Voeg. Kille Gen. 381. p. 246. GER. emmacul. 1312. Drypis Italica aculeata. MicH. Gen. 24. T. 23. Drypis Theophr. f. Apguillarz. LOB- Je. 759. TABERN. Ze. 144. J. B. Hif. Hil. p- 388. Spina Úmhella Fol. vidua. C. B. Pin. 388. Carduus Fol. ten. Spino- fis Sc. Moris. Hil. III. p. 1618. 7. T. za. É. 8 JAC4 Vind. p. 304. Hors. T. 49. Mant. 359. PEN TAN DRIA 49 dus waterpas oper; bevattende ven Niervormg 1. Zaad. EEL BASELL A Bendien. poor Dit Geflagt heeft geen Kelk , maar. een ze- be: &, vendeelige Bloem „met twee breeder Slippen tegenover ‘élkander ‚ en deeze Bloem, zig flui- tende, maakt ecne Bezie , waar in een enkeld Zaad aanrypt. Drie Soorten, altemaal Oostindifche ‚ komen in ’t zelve voor, naamelyk (1) Beetklim met” vlakke Bladen en enkèlde 1. Bafel loemfteelen, rubra. Roode, Ce) Beetklim met Eyronde gegolfde Bladen, en u. enkelde Bloemfleeltjes , langer dan het Blad. rd 3) Beetklim met Hartvormige Bladen en dige ur _Ur. getropte Takkige Bloemfteelsjer Glane. Deeze drie Soorten erkent Lingeus alte naa (1) Bafslla Foliis planis , Pedunculis fimplicibus. Sv/?. Nat. XII. Gen. 379. p-22:. Weg. X:IT. Gen. 382- p. 246. Bafellas Hort. Mal. VIL. p. 45. T. 24. FJ. Zeyl. 119. GOUAN Monsp. 156. Cuscuta Fol. ohcordatis. H. Clif. 39. Gandola rubra. 7 Rumea. Amb. V.p. 417. T. in f. 2. Solanum tin&orium Zeyl. minus. HERM. Par (2) Bafslla Fol. ovatis meh ke. Gandola alba. Ruwer. uts. ies Peruviene nge pag Betz folio, (can- . PLUK ( 5 Bafslla BE ann 2 Heim confertis Ramofis. Syft. Nat. XII. Qs Il. DEEL, VIII, STUK, 250. VYEMANNIGE KRUIDEN, IV. naa verwantte zyn: doch zy houden, zegt hy; AFDEEL, zig beftendig in de Tuinen. Waarfchynlyk zal. Honk. zyn Ed. ’er de Oostindifche Moeshoven mede STUE, _ bedoelen , in welken dit Kruid, dat zo wel aan Kie de Kust van Malabar , als op Ceylon en door geheel Water - Indie groeit, tot Moes geteeld wordt. Men noemt het Beetklim „om dat de Bla- den naar die vande Beete gelyken en dat heteen Rankgewasis, klimmende als de Winde, zo men het ’er gelegenheid toe geeft. ’t Verfchil vande eerfte en tweede Soort beftaat f niet in de Bloe- men , die in beiden witachtig zyn ‚en uitermaa- te klein „maar in de Kleur van de-Ranken , Stec- _ Jen en Aders der Bladen, die-paarfch-zyn, van - binnen groen, Tot de tweede wordt een Klim- … mend Verw - Gewas betrokken , met Beete- Blas den, dat PrukeneT heeft afgebeeld , zyne de van Cochinchina afkomftigen de Nagtfchäde in Gewas nabykomende; doch die ‘Autheur hete zelve in de Comptonfche Tuin te Fulham ver- zameld hebbende, zegt dat het Mosachtige hoige roode geaairde Bloemen heeft, en dat meu deeze tat Mimiatrnur- V 1 4} eht ni van welken nogthans deor Ru merarus verze- kerd wordt , dat zy , zwartachtig als Vlierbese fen, ecn paarfch of Purperrood Sap uitgeeven, 't welk de Vingers en het Linnen-kleurt. Van binnen hadt de Plukenetfe een Slakthoornachtig Zaad : in die van Rum rnrius was het rond- achtig, Dit zou kunnen famengaan ; doch de Ridder hadt te vooren het Gewas, fchoon vy£ Bloem- P EN T AN DR IE ost Bloemblaadjes en Meeldraadjes hebbende, tot 1Vs het-Geflagt van Cuscuta betrokken, om dat de Aron, Kelk en alles overeenkwam (**). "Thans heeft het ‚ Hoorne volgens de bepaaling, geen. Kelk (}); maar aan °TUE ’ hoofd der -Klasfe vindt men , dat het geen 770" Bloem (Corolla) heeft 5 oninan 4 lig Kelk die een Bezie wordt 3 5 waar in een Klootrond Zaad (4). Dit wat volftrekt tegenftrydig 3 doch de kleinheid der Bloempjes heeft het on- derzoek derzelven duifter en zeer ongemakkelyk gemaakt. SAROTHRA, Veegkruid, In dit Geflagt is de Kelk in vyven gedeeld, _de Bloem vyfbladig ; het Zaadhuisje eenhokkig , driekleppig » gekleurd. Het bevat maar ééne Soort (1) 5 die den by- naam, als naar de Gentiaan gelykende, voert , ee Ë komende natuurlyk voor „op drooge Zandvelden Ge En in Virginie en Penfylvanie. Buiten Philadelphia és 3 entiaan- vondt Kar Mm dezelve op de Velden, en hangen? t (*) Vid. Hort. Clifort. E 39. Ct) nege Gen. Plant. Ed. V. 8 VI. Item Syst. Nat. eg. XII. (1) ne nulla, epi mene Sem. unum globofam , Calyce baccato. Ibid, p. (2) Sarothra. Syf. ng Xl; Gen. 380. p. azt. Vig, Xi. Gen. 383. p. 247. Am. Acad. NI. po rr. KALM. Jtin. II. p. 253, 273. GRON. Virg. 20, 47. Cent. min. fpicatuimn £. Scoparium, Marilandicum novum. PLUK. Mast. IL. T. 342. f. 4e U, DEEL. VIIl. STUK; 282 VYFMANNIGE KRUIDEN, xt Kreupelbofch , zeer gemeen. Men betrekt’er. ‘toe, het Nieuwe Marilandfche Bezemkruid van PruKkener, Het is een Kruidje , dat regte gearmde zeer Takkige Stengen heeft die Sappig zyn, met Kleine Elsvormige Blaadjes en gele Bloemen, des morgens alleen bloeijende „waat op een fpits, rood Zaadhuisje volgt, met kleine Zaadjes gevuld. Men noemt het ’er , in ’t Ere gelfch , Ground = Pine , volgens CLAyTONÒ Het is zeer verzagtende , en dient, gekookt zynde, Papswyze opgelegd, tot Geneezing van Ontfteekingen en Kneuzingen. Tot de Wierwyvigen meen" » is daar van het eerfte Geflagt. PARNASSIA. B Dit heeft den Kelk vyfdeelig „| met vyf Bloem. blaadjes en vyf H ‚die op de kanten gehaaird met Kloorronde Topjes: het Zaadhuisje vierkleppig. Maar ééne Soort komt ’er in voor(t), wel- ge Evenwel is het, man een by ce- (1) Parnasfia. Syf?. Nat. XU. Gen. 381. p. aar. Veg. XII Gen. 384. p. 247. H. Clâf. 113. R. Lugdb. 420. GOUAN Alonsp. 156. GER. Prov. 430. VAILL. Paris. TOURNF. env-_ Fl. Sue:. Lepp. Belg. &c. Gramen . inasfi albo Gmplici flore. C. B: Pin. 309. Gramen Parnasfium. Dop. Peapt. $64- Pars nasfia paluftris & vulg. TOUANF. wt, hik dbs luftsis, Moris. Hift. INI. p. 5o5. S. id PiRR TND RTM 253 deezen zonderlingen naam bekend, groeijende , IV. alom op Moerasfige plaatfen of vogtige Velden, te SA In onze Nederlanden komt het overvloedig in Hoebe fommige Hey - Valeijen en aan den Duinkant "Peke voor: want ftinkende Poelen of brakke Wate: „ia. kran ren bemint het niet. Eenige Duitfchers noe- men het ook Weisfer Leberblumen en de Uplan- ders, in Sweeden, Slátterblomfter, zegt Li n- Naus. Het is aldaar, in vogtige Velden, zeer gemeen , inzonderheid op de Laplandfche Ber- gen en in de Wildernisfen , welken het door zyne fraaije Bloemen zeer verfiert, De gedagte naam zou van een Kruid, op den Berg Parnas groeijende, waar DroscortDEs Klyfachtige Bladen aan toefchryft „ af komftig zyn. De Stengetjes, die maar één Blad hebben, van gedagte figuur, * welk zy als doorbooren , zyn een Voet lang en doen het dus eenigszins paar Gras gelyken. leder heeft op.den;top een Bloem ,-die vry groot is , wit van Kleuren aan genaam van Reuk. Het maakzel der Woes is van binnen zonderlingen door TourRNEFORT taamelyk wel in Plaat gebragt. De Bloemfteng draaic zig een weinig om, en de Meeldraadjes , eerst het VW methegingel digt befluitende , breiden zig vervolgens uit. _Evorvurus, Kruip- Winde, Dit Geflagt verfchilt van de Winde door eene Raderachtige, vyfdeelige , niet Klokvormige maar ‚ Platte Bloem, die een vyfbladigen Kelk heeft. Het HK. DEEL, Vz, srux, 254 VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. Het Zaadhuisje'is driehokkig en bevat enkelde en Zaaden. De meefte Soorten kruipen of leggen Hoorp:- op den Grond, waar van ik het den naam geef. STUK. *t Getal is vyf , altemaal Oost- en Wostenen Pelle Planten. EE (1) Kruip- Windemet rondachtige Bladen ,een Nemesla- kruipende Steng en ongefteelde Bloemen. em Deeze vindt men op Jamaika en op Barbados, volgens SLOANE , hebbende blaauwe Bloemen. Zy heeft enkelde Bloemen in de Oxelen, vol- gens Brown, en is van beiden tot de vinde ken geweest. … …… en B (9d Kruip- Winde met is ng Fein hi enn gefbitfle , pluizige , gefleelde Bladen , vere A ___fPreide Stengen en eenbloemige Steeltjes. In Indie komt deeze voor „ die leggende Tak- kige Stengen heeft van twee Voeten lang en Hart- dn Bladen , dikwils breeder dan een Duim, ftomp met een Puntje, Dej Jonge raa en Bloe- Bnn! zyn 2 zeer ruig. — © Kruip: (:) Evolwuins Fol. fubrotundis &c. Sy#. Nar. XII. Gen, 382. p. 222. Weg. XIII. Gen. 385. p. 247. Convolvulus Num- mularius. Sp. Plant. 1. p. 257- Convolvulus minor repens Nummaularig folio. SLOAN. Jam. 58. Hifl. 1. p. 157. T--99- f. 2. Convolvulus Herbaceus repens &c. BROWN. Jams 153. (2) Evolvalas Fol. Cordatis obtufis Bec. Am. Acad. IV- Pe 306. BuRMm. F/. Ind. 76 * PEESN TT BORD RT A. 255 (3) Kruip -Winde met flomp Hartvormige „ gehaairde gefleelde Bladen, verfpreide Abs. Stengen en driebloemige Bloemfteeltjes. sons STUK. Volgens CoMMELYN heet deeze iftum- uz. Clandi , op Malabar, Hy noemtze Kleine Indi- a. fche Winde, met Bladen van Muur en rood- Muur: achtige paarfche Bloemen. Hier behoort de zeer “5: kleine Winde van Bisnagar, by PLUKENET afgebeeld, De Heer BuRMANN Us heeft cen dergelyke ontvangen van Koromandel, Twee ruige Ceylonfche Gewasjes , door den zelfden in- Afbeelding gebragt , zyn tot deeze Soort betrokken, Zy zyn leggende of kruipende en hebben de gedaante byna van Muur, (4) Kruip- Winde met Lancetvormige Haai 7; Zita rige ongefteelde Bladen , regtopftaande Sten- Vit nd gen en lange driebloemige Bloemfteeltjes. Met lange zeer dunne Bloemfteeltjes „ die twee Blikjes hebben , en fmalle Bladen , komt deeze , volgens BROWNE , op Jamaika voor, (5) Kruip. (3) Evolusius Fol. obcordatis obtulis Bec. Fl. Zeyl. 76. onv. “Fol. ovatis obtuis, Caule Filiformi. A. Clif. 63. Ana- gallis hifata minor &c. BURM. Zeyl. p. ul. T.6.f. 1. 6 T.9. f. 1. Viftem-clandi. Hors. Mak Xl. p. 131. T. 64. Convolvulí minima fpecies Bisnagaica ec. PLUK. Alm, 116. T.s.f. 1. BuRM. Fl. Ind. 77. (4) Evolvulus Fol. Lanceolatis Villofis &c. An. Acad. IV, P. 306. N. 122. Convolv. Herbaceus eretus &cc. BROWN. Fens Tern fin Ile DEEL, VIJL STUK, 256 VSFMANNIGE KRUIDEN. p IV. (5) Kruip- Winde met Liniaal Wigvormige, PE driepuntige zaan den verbreeden Grondfleun Hoorp- _… getande Bladen en eenbloemige Bloemftee- STUK. 2 ie Evolvulus identa- Zeer aartige Blaadjes heeft deeze Soort, in Driengi. Ooftindie groeijende en door den Heer N. L. ge. BurRMANNUS in Plaat gebragt. Zy fchynt ook een Kruipend Plantje te zyn, van weinig hoogte ‚doch met windende Stengetjes. „Door den Heer N.L, BurMANNUSs Zyn nog twee Soorten van dit Geflagt, wier eene Uitgerande Hartvormige, de andere Klyfachtige Blaadjes heeft , uit Oostindie afkomftig , be- fchreeven en in!Afbeelding vertoond (*). Nu volgen de Wyfwyvigen onder de vyimaag “pige Kruiden, naamelyk A RAL I-A, De drie eerfte Soorten van dit Geflagt, tot de Boomen behoorende, zyn bevoorens „daar ik * pn RAe ook de Kenmerken opgegeven heb *, omftandig bl. zar,’ befchreeven : des ik flegts de twee gende Enz. nog. moet voorftellen, (4) Ara (s) Evolvulss Fol. Linearf - Cuneiformibus tricufpidatis &c. Conv. minor procumbens , Acetofelle fol. &c. PLUK- Mant. 117. T. 167. f. $. Sendera- Clandi, MH, Mal. XIL. pe el, Pein ed barbarus minor &c. Prug. Alme iras fs: m. B. Ind. p. 77-T. 16. fo de (*) Hi Ind. ee 30. zee et P mrt am Death -ag% (4) Aralia met een gebladerde Kruidige effene IV. Stenge | Ape Hier maaken de Bloemen en Vrugten geen oee Kroontjes, waar zyn Troswyze aan ’t end der BA Takken vergaard. *t Is ecn fraay Gewas, dâtrsemefs, op allerley Gronden in Kanada en Noord - Ame- dn rika groeit, geevende uit een langen dikken" Wortel een knoopige donker paarfche Steng , waar aan dubbeld drievoudige Bladen, die Ey- _rondachtig en Zaagswyze getand zyn en fpits gitloopen. De Steeltjes, uit de Knoopen voorte komende , draagen Bloemen; naar die van den Wynftok gelykende , waar op Besfen volgen , die food aaprypen ‚ zynde dan zeer aangenaam van Smaak. Munring heeft dic Gewas 4n- gelica Baccifera zeen en het onder dien naam afgebeeld, (5) Aralia met een wen naakte Sons e en iwee, 6 hi drievoudige B Ongeblan Dit Kruid noemt men in Vitginie, Bradiher in (4) Aralia Caule Foliofo Herbaceo levi, H. Ups. 70. CerD. Nevel: 67. delig. ex Alis, Massen. ‚e. Cf 113 KR. Lugdb. 292 ûs. CORN 74- rs 75. . ARR. Jem. 705. Chriftephoriana Cana- denús mem & ramofa. Moris. if. 1. p.9. 5 1. Te pe E (5) Aralia Caule fubnudo , Foliùs binis temnatis. Ä. Cif. E13. GRON. Virg. 34. R. Lugdb. 54. Chriftophoriana. Virg. Sarzz radicibus &c. PLUK. dim. 92, Ts 238 £ 5 | Bl DEEL, VIII, Srume 258 VYrMANNIGE KRUIDEËN, IV. in ’t Gebergte gevonden werdt door den Heer zes El: CLAYTON, wegens de Wortelen. Salzaparib, Hoorp- en cen dergelyk , misfchien- het zelfde, komt STUK. op Java voort, volgens den Ridder „ die ’er Re 99 van zegt: De Steng is-zeer kort of ontbreckt byna. Het heeft twee lang gefteelde Bladen, die uit vyf getande Vinbladen beftaan , en waat tusfchen een ongebladerde Bloemfteng, opfchiet, welke driedeelig is of drie Kroontjes draagt. SHEET TER Strandkruid. „De Kelk is eenbladig , geheel, geplooid „ rap- pig: de Bloem vyfbladig , in dit Geflagt en het draagt een enkel Zaad; zynde het Vrugtbegin- zel, in de Kelk vervat, met vyf Stylen gekroond, Agttien Soorten , meest Europifche, komen ‘er in voor, als volgt. p (1) Strandkruid met enkele Kopbloemige Sten- gereed getjes en Liniaale Bladen. Anjeiier- achtig. Dit. Kruid , dat men by ons gemeenlyk Zee- „Gras noemt , om dat het aan den Zeekant van zelf EE aes Bûse-Weis Geapliet Bk op. Nat. XII. Gen. 384. p. 222. Weg. XIII. Gen. 388. p. 248. H. Clif. rise RK. Lugdb. 194. GOUAN Monsp. 157. GRON. Virg. 150. &c. ‘Li- moniam TS Gramin. globofum. Mor. Hij. 1 p- 6o1. S. 15. T. 1. Ff. 29. Carophyllus mont. major & minor. C. B. tes 211. Statice. TOURNF. Inff. 341. Gramen polyan” themum majus & minus. Don. Pempt. 564. B, Statice Lufi- tanica Scormzoneiz folio. TOURNE. Jnff. 341. en, Hart, Te 42e dd Pans ANDER en A zelf groeijende wordt gevonden, komt op der- gelyke plaatfen zeer overvloedig voor in rendre. dens gelyk by ons in Zeeland, op de Stranden; H doch het groeit niet minder op de Ooftenrykte ten 5 Gebergten , ja zelfs op die der Zuidelyke deelen sia, © van Europa, ie Languedok en Provence, alwaar men het Je Gazon d'Efpagne of d’ Olympe noemt: waarfchynlyk om dat het aldaar, zo wel als hier en elders , tot groene Paden of Terrasfen , of ook tot afperking der Bedden in de Tuinen ,_ gebruikt wordt, Een Zandigen Zouten Grond fchynt het voornaamelyk te beminnen , groei- jende dus ook aan den Ryn en Moefel op vog- tige Velden, zelfs in Boheme en Silezie (*), Eenige noemen ’t bloeijend Zee- Gras, om zync fraaije Blommetjes en de naam van Berg. An= jelier is 'er, wegens ’t gezegde, vry algemeen door de Kruidkundigen aan gegeven; tot dat het door TOURNEFORT, in navolging van de Hie ftorie der Planten van aes Statice geheten, — en onder dien naam in een byzonder Gefl Jagt geplaatst werdt. Doponus hadt het, cen- voudiglyk , Peelbloemig Gras getyteld, Het Kruid is door zyne Grasachtige ftyve Blae den en Roozekleurige Blommetjes, in Hoofdjes vergaard, zeer bekend; doch in de Trinen ge. kweekt (*) Men vindt het , vol ok in Noord - Ame rsi doch by den Heet Gronovrus is thans niet deeze maar volgende Soort aangehaald. Vid. Fl. Virg. Ed, 1762, p‚ R 2 af Il. DEEL, VIE, STURe 860 VrrMANNIGE KRUIDEN. IV. kweekt heeft het flapper Bladen. Het verfchilt Ee, aanmerkelyk in grootte : hebbende fomtyds de Bau: Bloemftengetjes wel een Span hoog; doch dat STUK. _ men tot Grondtapytwerk , Parterrcs of Veldjes en gebruikt, blyft laager. Of dit een weezentlyke | Verfcheidenheid zy , is duifter : maar Toug- NEFORT gewaagt van een Portugeefch Zee- Gras met Scorzonere- Bladen, welke grysach- tig zyn „en dit maakteen weezentlyk verfchil uit. saf @) Strandkruid met een gepluimde ronde Bloem neg fleng en effene Bladen. Breedbia- — ie | dig. Door geheel Europa , en zelfs in Noord- Ame- rika, komt dic Kruid aan de Zeekust voor. Men poemt het Limonium, welke naam van de Slyk, daar het in groeit , afkomftig fchynt. Daar is ecn groot Limonium, ’t welk veel op de Zeeuwfche Schorren , op ’t Koegras en andere buitendykf@ Vogtige Velden , Slikken en Hooilanden , die men oudtyds Bemden en Maerfchen plagt tenoe- men ‚ groeit. Hierom meent LogBer, dat de Latynfche naam zo veel betekene als Bemptkruids en telt het onder de Bemptpleaten , die aan den Zeekant groeijen. De naam “van Bempt, Bemd of Beemd, is, na de bedykingen , aan alle vlake ke (2) Statiee Scapo Paniculato tereti &c. Statice Caule nudo Ramofo. H. Chf. 11s. R. Lupdh. 119. GOUAN Monsp. 157 GER. Prev. 340. Fl. Suec. 254 , 270. GRON. Virg. yes 43. &c. Ec. Limonium maritimum majas, £, minus OQlez folio. y, minimum, BO@C. Sic. 25. T. 19, # PENT ANDREA 261 ke groene Landsdouwen bygebleeven. Op zoz danige Schorren en Marfen groeit het ook over- Arosit, vloedig aan de Middellandfche Zee „doch aldaar Hoorn- valt eene Verfcheidenheid die veel kleiner is STUE met Madelieven- Bladen, door LogBer afge- beeld. Een Allerkleinst Limonium ‚ naauwlyks vier Duimen hoog ; werdt door Cas par Ba u- Rinus op een E landje, niet ver van Marfeil. le, gevonden. Behalve die met Olyfbladen kwa. men Doktor GeRraRrD de twee gemelde en nog eene andere Verfcheidenheid aan de Zee. kust van Provence voor, welke een naakte, ge- pluimde Steng heeft, met Spatelvormige ftom- pe Bladen. Door Linneus zyn twaalf Vere fcheidenheden opgetekend , van deeze Soort: ja zyn Ed. zegt , dat byna ieder Zeekust een verfchillend Gewas van dien aart uitlevert. M o= RisoNtelt vyfendertig Kruiden onder den naam van Limonium, waar van elf de Stengen getake - en met Bladen, vyftien dezelven getake en on overigen @ e naakte S gebladerd, de c getjes hebben , behoorende deeze meest tot de voorgaande Soort. De figuur der Bladen is derhalve verfchillen- de, doch meest Lancetvormig, en vry breedof Spatelvormig, aan ’t end rond: zo dat ik niet begryp ‚ hoe de Engelfchen hat Zee - Lavendel kunnen noemen : want Ray hadt geen ander in Engeland gevonden dan het Gewoonc. Do. DONAUS zegt, dat veelen het, wegens de ge- lykheid der Bloemen en Kroonsjes , roode Valse 3 riaan IL. Deen. VINE STUXe. Et 62 VrrMANNIGE’ KRUIDEN, IV. riaan geheten hebben. Die gelykheid is zekers ArDEFL. Iyk wat ver gezogt, Loser verhaalt, dat de Hoorp: Apothekers te Lyons, zeer belachelyk , den STUK. Wortel voor Belien rubrum fleeten ; alzo dat daar te Lande en als voor hunne Voeten groeit, Dezelve is roodachtig , doch de Bladen, welke hy by die van roode Beete vergelkt > zyn bly -groen , met lange roodachtige of rosfe Rib- ben of Steelen. Zy komen alleen by den Wor- tel voort, Het heeft taaije Stengen van de zelf- de Kleur ‚ ongevaar éen of anderhalf Voet hoog , verdelende zig in Takjes , die bezet zyn met éénzydige Pluimen van paarfchblaauwachtige Feadaie ep, vogtige zoute Gronden valt het op drooge plaatfen. De famentrek- kende a die ’er in heerfcht, geeft blyken van eenige nuttigheid ‚in de Geneeskunde, ur. (3) Strandkruid met een gepluimde Bloemfteng 3 De de Bladen Lancetvormig „ drieribbig, een Grys- weinig gegolfd, fpits getipt ; de Takjes van de Pluim kel _ Deeze, van For SKAOHL in Arabie waar- genomen , ís uit Zaad in de. Upfalfche-Fuin ges _ teeld, Ik vind. ’er echter , in deszelfs Lyst van " Egyptifche en. Árabifche Planten, geen gewag van. Profesfor S, C. GMELIN vondt by Aftrae chan, aan de Kaspifche Zee , een. Statice, wel= ke (3) Statice En ‘paniculato , Fol, Lanceolatis eert &e. Mant. 59, P ENE AN De Koker 263 ke hy rubella noemt en dagt misfchien de inca IV, na te kunnen-zyn. De Wortelbladen, die den rDaer. Stoel uitmaaken „ waren zeer week , van onde« Hodike En ren-Wollig en wierden door den Oaiderdom aa ’t Gewas, zegt hy, Bloedrood (*). peage (4) Strandkruid „met een. abide Steng en ie Spate Wwormige flompe B Cordata. ë Hatvors De Bladen van deeze Soort zyn fomtyds lang 8 werpig Hartvormig ‚ met een infnyding aan ’t end , gelyk men een’s Menfchen Hart gewoon is af te beelden , fomtyds alleenlyk ftomp en Spatelvormig: des zy wel een Verfcheidenheid zou kunnen zyn van bet Gewoone Limonium ; doch groeit maar een half Voet hoog, voorko= mende aan de Oevers der Middellandfche Zee, C5)-Strandkruid met een gepluimde leggende Reiedide. Steng , de onvrugtbaare Takken naakt oms-Netswys. thoogen de Bladen Wigvormig. Deeze, die de Takjes Netswyze door elkan- der gevlogten heeft , groeie op Eiland Maltha 3 als (*) Reize durch Rusland. IT. Th. p. 199. Pl. 34. (4)-S1arice Scapo paniculato 8c. SAUV. Mlonsp. 15. ALLe Nic, 162. Lime. maritimum minus-Fol. Cordatis. C.‚ B. Pin. 192. Prodr. 99. Lim. min ede BARR. Ze. sos N (5) Statice Scapa -paniculato proftrato Scc, Kûnen. minus; Virgulis reüformiter fe invicem implicacis. PLUK. Alm, 221. T. 42. f. 4» Limon. reticulatum. RAF. Mil. 396. Boog. Sic 8ze Te 44e II. DEELe VIII, STUK. « 264 VyYFMANNIGE KRUIDEN. IV. als ook in Griekenland en by Montpellier, De AFDEEL. Hoogleêraar Par LA s heeft dezelve ook aan de « Hoorp- Zout- Meiren , in de Zuidelyke deelen van Sie STUK: _ berie, fomtyds drie Spannen hoog „aangetroffen, vr Ed ) Geündkrid met een gepluimde , ronde, Eibieiden: … Steng ‚die Leedjes heeft, de Bladen ruuw. Rue dige De Bladen van deeze Soort , welke aan de ‘Zeekust van Languedok en Provence groeit, zyn veel klei r dan die der Madelieven , doch van ey e HEEF, met oneffenheden, welke de- zelven ruuw maaken. Het Stengetje is een Hand- palm hoog en heeft de Pluim gewricht met ge- gaffelde Takjes. De Kelken zyn klein en fpits: de Bloembtaadjes uitgerand , bleek blaauw met eene paarfche Streep. Eens (€) Serandkruid met een gegaffelde tweefnyden. steve de Steng , Eyronde Spie Bladen en ver- gaarde Bloemen. vun. (8) Strandkruid met een gegaffelde Steng, de ‘Tatariea, : Tartarifch, Bla. © Statie Scapo pamiculato tereti artieulato „ fol. fcabris minus annaam builstis foliis. MAGN. Hong. 157. En 156. GOUAN Mfsnsp. 157. GER. Prov. 340, GAR. 256. {7) Statice Scapo dichotomo ancipiti &c. Limon, ee ele- gantisfimis. Ray. Hif. 397. Limonium elatius, Plancaginis faliis &c. Arum, Ruth. 129. Limon. is Lanceol. mu- esonatis Radicalibes &c. Ger. Sib. IT. p. az1. T. on. f. 1e (3) Stozice Scapo dichotomo &c. GMEL. Sib, IE. p. 223, T. 92. Limonium Or. Plantag. folio , Floribus umbellaris. TOURNE. Cor. 25. BOBRH. Lugdb. 1. T. p. 76. Limon. elan Vus Kc. AMM. Ruth. 130. P ENT AN DRI A 265 Bladen Lancetvormig gefpitst , de Bloemen , arne overhoeks, van elkander afgezonderd, zer; Hobrss De Bladen van deeze beiden gelyken naar diesrum.- van Weegbree en leggen op den Grond, doch nr hebben een Doorntje aan ’ end; beftaande het a verfchil, volgens AM MAN, voo * in, dat De eene de Bloemen i in _Hoofdjes ver- gaard, de andere Aairswyze geplaatst heeft, Zy zyn in beiden wit, De eerfte is, volgens GMELIN, in geheel Siberie gemeen, groei. jende dikwils maar een Handbreed , fomtyds een. Elle hoog. Het Landvolk aan de Irtis gebruikt de gedroogde Bladen in Aftrekzel , als Thee. Zy leggen ook dit Kruidop Wonden en Gezwellen, De andere, die als en heeft, valt in Tartare: ERE oe make Heee ix. Sratice dann: Jpife Bladen. Pshian. Bladen , naar die der Ánjefieren gelykende, en een Plag maakende die naar een Egel zweemt. ArriNus noemde het Echinus of andere Boks- doorn. (s) Statice Scapo panieulato , Foliis Subulatis mucronatis. Limon. Fol, Sub. mucron. pungentibus. R. Zugdb. 192. Li- mon. Orient. frutescens. TOURNE. Cor. 25. Lim. Cespito- fam fol. aculeatis, Bus. Cene. II. p- ed lg to. Limon. Grzc. Junipei folio. TOURNE. Cor. 25. £. Trage eantha altera, ALP. Exot. 57. T. 56. RS - BL. DasL, VIII, STUK, 266 VYrFMANNIGE KRUIDEF IVd. doorn. De Groeiplaacs is in de W oeftynen van Arp rn Griekenland en Klein Afie, Hoor (10) Strandkruid met een getakte bogtige Steng , x wins geribde Bladen en endelingfe Tros - Bloemen. Ë poes Door STELLERUS is deeze in Siberie ge- vonden en aan G M rr iN medegedeeld, Zy heeft de Wortelbladen: Eyrondachtig en op de wyze der andere Soorten getropt. De Steng is een Span hoog; be > en’ getopt met zeer fraaije Bloemboofijes 5 uit Ee Te rood en en kleine b laat Ee megelld. xt an Strandkruid smet een PE ie: ee derde Steng ; de Bladen flomp Eyrond Wig- Gepurperd. vormig , drieribbig, gefpitst. De Heer BEreius noemt deeze Kaapfche, _die hy omftandig “befchryft „Statice peregrina. Zyn Ed, betrekt 'er toe het Heefterig Kaap/ch Limonium van RAY, dat naar ons gemeen Eu- ropifch gelykt. Ook meent hy , dat het Zee - Gras met een naakte Takkige Steng, welke zo wel als de Bladen TuUW is, van GMELIN, een zelf- de (so) Starice Scapo Ramofo flexuofo Ec. Stat. Fol. ovalibus- muticis nervofis &c. GMELIN. Sib. It.p.217.T-89.£. 1. (11) Statice Caule fabfoliato Sec. Alant. 59. Statice pere grina. BERG. Cap. so. Limon. Fruticofam Cap. B- Speis vulgari noftrati fimile. RAy. Suppl. 246. GMEL: Sib. Il: P- 219. BRM. F/. Cap. Prodr, pe 8. P EN TA N D REA 267 de Plant zy, De Steng is ongevaar een Span mw. hoog.De Kelken en Bloemen zyn paarfchachtig , Armee; waar van de bynaam, ri Jh (12) Strandkruid met een laag Heefterige ge kitr. | bladerde Steng ; de Bladen getropt, Wig- Sratiee vorm en ta James tegen en spr. Aan de Midderlandfche * Zee groeit Tais een Plantje van naauwlyks een Vinger hoog , met bleekroode Bloemen. Bevoorens was het onder de Verfcheidenheden van ’ gewoone Limonium opgeteld, (13) Strandkruid met een Heefterige Steng, XE en, die van boven naakt en Takkig is; met on-=cof. gal in » pret Schee-ecterig. laden heeft, en In Siberie grocit deeze Sort; Be Stengerjes van minder dan een Voer hoog maakt, zig i n Takjes verdeelende, die met s van ne blaauwe Bloeripies ‚ in Schubbige witte Kelke jes , gekroond zyn. Aan de Zout - Meiren is haare voornaamfte Groeiplaats, (a4) Strand- (12) Statice Caule Suffraticofo Foliofo &c. Mant. so. Li- mon. Maritimum minimum. C. B. Pin. 192. Predr. 99. Lim. Frut. minimum glabrum. ut Alm. azi. T. Fn Lim. Sic. folio deethid: Bocc. Sic. 64. T. (13) Statice Caule Fruticofo , fuperne as Ramofo &c, Stat. Fol: e Lanceolato Linearibus Sc. GMEL. ib. IL, p-216e TE KN IL, DEEL, VII, StUmò Statice 268 VrrFMANNIGE KauiDey. (14) Serandkruid met eene Heefterige geblader- de Steng , eenzaame Bloemen, en Lancet: vormige Scheede - Bladen, De Stengbladen zyn Liniaal of zeer fmal in monoperala.deeze Soort, welke Houtig is , volgens Bo ce HOUS: GONE en op Sicilie groeit. Dikwils komen ’er Gallen aan voor , die door het fteeken wan In« fekten veroirzaakt zyn (*). Zy hebben fomtyds de grootte. van een Eikel, De Wortel van dit Kruid is ontzaglyk groot , hebbende gmt da de dikte en langte van eens Menfchen-Been , van binnen zo rood zynde als Brafilie - an Niettemin Eee hetzelve zig daar van flegts T: langs den Grond uit, als het Var- kens - Gras, met Bladen naar die van den Olyf- boom C14) Statice Caule Fruticofo foliofo Sc. Stat. Fol. Caule Lanc. Linearibus, H. Clif. 116. R. Lugdb. aber Limoniam Lignofam Gallas ferens. BOCG. Sie. 34, 35-- Te 16, 17- (*) Gallas fape fertex Phalana. RFAUM. Ius. en i T. 38, £. 1-4: zegt LINNZUS , in Spec. Plant. Ed. 11. p. 396 REAUMUR Ípreekt, wel is waar, van zodanige Gallen , die op't Eland Cyprus gevonden waren , en hem uit Egvpté bezorgd, zittende aam een Soort van Limonism: mt £ het ore volkomen Uiltje, dat hy ‘er by afbeeldt, hade zekerlyk de- zelven nier veroirzaakt „en hy kon niet aren ‚ of het Infekt , dat-hv 'er binnen vondt, een Rupsje ware dan een Wormoje. Ook was het gezegde Bink niet kenbaar. Waz fchyn'yker is derhalve de gisling in Hort. Chffertiano , de deeze Gallen, gelyk die van andere Gewasfen , uit het (tec- ken van Wespen em ge Zie het H vofdû tuk van de Gall- Wespen , in het 1. DEELS o ik STUK ‚ van deeze myne Nat. Hiftorie , bladz. ken PENTA NPD ERIT A 269 a of van Zre-Porfclein gelykende, De IV, Bloemen zyn vry groot , als die der blaauwe $y- AFDEERe ring, gelyk gedigte Autheur aanmerkt, en be- Hoorps ffaan flegts uic Één. Blaadje , even als in het*TUEe Portugeefche Strandkruid met veeldeelige Bla- ‚4% den, van TouRNEFORT, Onder den ‘zelfden byvaam geeft FORSKAOHL een Soort van dit Geflagt, by Alexandrie in Egypte groeijende, op, welke nader fcheen overeen te komen met de voorgaande Siberifche. (15) Strandkruid met een Heefterige geblader- xv. de Takkige Steng en Elsvormige Bladen, Pae G oudkleue Deeze heeft de Bloemkelken Goudgeel „ waar vg: van de bynaam. Het Kruid is door A MMAN afgebeeld en was op Bergvelden in Siberie ge- vonden door den Heer GMELIN, die het on- der den naam van Zimonium met Kali- Bladen befchryft. De Wortel is maareen Schryfpen dik en heeft een Bloedkleurig rooden Bast , van bin- pen wit zynde, zoet van Smaak, In alle Kelk- jes, byna, kwamen hem roode Wormpjes voor. (16) Strandkruid met een Heefterige Takkige xvr. Steng, de Takjes Schubbig , door Kafjes 2 rDetlig die met een Haairtje getipt zyn. (15) Statice Caule Frut, Foliofo Ramofo &c. Ger. Sib. IL. p. 218. Limonium Marit. hum. Ephedra facie &c. Ams MAN Ruth. 132 T. 18: É, 2 (16) Statice Caule Frut. Lame &c. Limonium Ferulacee Folio, Grist. Zus. Moris. Flifl. III, S- 15. Te 1e f. 23. PLUK- Alm. 221. T. 28. f. 4e Me, DEZE, VII, STUG, 270 VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. In Barbarie , Portugal , Spanje, komt decze AFDEEL. Soort woor» die-de Stengen rondachtig byna HE Houtig en gepluimd heeft, zonder Bladen; de SUE _ Takken Draadachtig dun , en Schubswyze be- 29 kleed met zeer kleine Kafjes: de Bladen fyn ver- deeld: de Bloemen eenigermaate op elkander leg- gende, opftygende, eenzydig, geel van Kleur. XvIL. (17) Strandkruid met een bogtige, Takkige , Prana. Zemelige Steng. - ES Deeze is , door den vermaarden Saw, in _ Afrika gevonden en befchreevens doch hy heeft de Takjes voor Blaadjes aangezien, zegt Lin» NEUS SH Aw zegt ‚ dat de Blaadjes grys wit zyn» als waren zy met Suiker beftrooid. Lin- ‚NAUS zegt , dat het geheele Kruid Zemelig is; ’t welk dan ook de Blaadjes influic. Zyn Ed, voegt ’er by „ dat SH Aw ’er een fchoon roode Vrugtmaaking aan toefchryft. Die Autheur zegt, de Bloem is fraay en fchoon rood, en aan den Stam komen Galnooten voort, van een ovaale figuur , met verfcheide gaatjes, „Ara GEE) Sertickroid mee eh Kruidige Seng; de Orgen en ed nd boekt. (17) Statice Caule flexaofo Ramofo Furfuraceo. Mant. $9. Limonium Galliferum Fol, cylindraceis. Swaw. Afr. Ne. 369. (18) Statice Caule Herbaceo &c. Statice Fol, Caulinis de- currentibus. H. Clif. 116. Limonium peregrinum Foliis As- pienii. C. B. Pin. 192. Limonii fpecies. RAUW. rin. 313 T. 314 Limon. Rauwolfianum. CLUs. Cúr. T‚p. 68: Be Lie PEN T AIN D ‚Rr see Ae 27I Wartelbladen” overhoeks. Vinswyze. uitgee— IV. fneeden;, de Stengbladen drievoudig , drie-! e kantig , Elsvormig » afloopende, amen hl STUK. Decze zeer fraaïje Soort groeit in de Levant Pontan en voorts langs de N Middellandfche Zee, inzon-52”4 derheid opde K sten van Sicilie, _Zy komt, met het gemeene Limonium, op vogtige Vel. den voor in Paleftina, by de Stad Joppe, alwaar men de Bladen van beiden met Azyn , als Salá- de nuttigt. CLurrus vondt ze by Mallagaen bragt het Zaad in Holland over; waar door het in de Kruidtuinen voortgeteeld werdt. Immers datzelve bevondt Cr usius met het Rauwol- fifche Limonium overeenkomtftig ; gelyk hy ’er dan ook de Afbeelding en befchryving van me- degedeeld heeft. Het i is voor eenige Jaaren, door MARTYN, fieflyk in Plaat gebragt. De Wortelbladen gelyken zeer naar die van’ Kruid dat men Pitar wt » en hebben verdeelt zig in Takken, die fmalie B Bladen heb- ben , welke langs dezelven afloopen. De Tak- ken zyn als met gehakkelde Vliezen gevleugeld en loopen uit in Hoofdjes, van drie , vier, vyf of zes, eenbladige, ‘Trechterachtige Bloc- men , van blaauwe Kleur, die door het droo= gen niet verdwynt; gelyk ik bevind in myn Exemplaar van deeze Plant, CLusius kreeg Er Limon. Africanum &c. MART. Cent. T. p. 48. y, Limonium Caulibus alatis gec. SHAW. Afric. N. 363. IL ;DEEL VIJL, STUK» 872 VSrFMANNIGE KRUIDEN, IW. er eenigen, die door ee Boomkweekér by Kas lee» He dix in Spanje verzameld“warcn, Hoorp- Twee Verfcheidenheden zyn door LinNaus Arts „ opgegeven ‚ waar van de eene de Bladen on- vizte ___ Verdeeld of minder uitgehoekt en ruig , de Bloes men bleek geel heeft , met paarfche Kelken : de. andere de Vleugels der Stengen en Takken niet gehakkeld , Bladen als de eeriteen fpitfere geel- achtige Kelken heeft. Deeze is de Elkhaddah der Arabieren , zegt SmaAw, die dezelve in Barbarie heeft gevonden. Door ForskAoHL zyn drie nieuwe Soot- ten, van dit Geflagt, waargenomen. De eene, die hy Statice Axillaris noemt, hadt een Hee- fterige gebladerde Steng , ade Bloempluie men in de Oxelen en regtopftaande getropte Bloemen, Een andere, genaamd Cylindrifolia, hadt een Heefterige , gebladerde , TakkigeSteng, van een Voet hoog, na ’t afvallen der Bladen , die Cylindrifch en gefpitst waren , gefchubd bly= vende, Een derde, Statice aphylla gedoopt, hadt een Takkige , gewrichte ‚ gegolfde geknobbel- de Steng, geheel Bladerloos. Deeze laatfte groei- de overvloedig in de Woeftynen by de Graf- fteden van Alexandria in Egypte: de eerfte by “_Lohaja in Arabie; de tweedeby Mocha opden _ Kleijigen Zee- Oever, Linum. Vlafch.' De byzondere Kenmerken van dit Geflagt van Kruiden zyn; de Kelk en Bloem beiden vyf. PEN eÄNDEÈIA agg vyfbladig: het Zaadhuisje vyfkleppig met tien’ Iv; Ee Holligheden , bevattende enkelde Zaaden. Aran „Het bevat twee-en-twiftig Soorten ; “waarHoorps * van de eetfte zestien de Bladen overhoeks ‘of “TUE beurtlings; de zes laatften gepaard of Ee. vim elkander Beplanent BeD EREN dead (0 vlafch. met n Kelken e en Eerd … fpitst:, de Bloemblaadjes gekarteld, de nd den Lancetvormig overhoeks; de Steng by Allege: na eenzaam. Deeze Soort levert het gewoone viart dat in de middelfte en Ooftelyke deelen van Európa, als ook in onze Nederlanden, jaarlyks Overvloedig uit Zaad geteeld wordt. Zy groeit van zelf ín de Zuidelyke deelen onder % Koorn ; doch „ zelfs. iù Switzerland, kwam. zy HALLER voor, geen inlandfch Kruid te zyn, komeidé waargalsk hier en daar in ’t wilde Op À > uit gevallen Zaad, Het Wilde „ het tamme Vlafch volkomen. KP Pprbne, zou fmisfchien uit Afrika kunnen zyn. De Grieken Roemen ’t Linòt, de Latynen Linum, de Ita: dek (5 G) Lieum Gilycibùs Caplùlisque mucronatis &c. Syfi.- Nas. XII Gen. oe p- 223, Pig. KlII. Gen, 389. p. 249, H. Clif. 114. B. Lugdb. 433. Phil. Bot. a61. Hi. Ups. Mai Died. Bec. Bec. Linum Arvenfe &c. B, Gätivums. C: B. Pit. zie: y, Linum fativum humilius &c. BOERH. Lusdb. Ep. 284 À, Lin. fat. latifol. ng Fruêtu majore. TOUEND, ee gsi “ts Deer, Ville STUK) a74- VYrFMANNIGE KRUIDEN, IV. Jiaanen en Spanjaarden Lino, de Franfchen AFDEEL. vin; de Engelfchen Flax „de Duitfchers Flachs „ Hoorp- waar van onze benaaming haare afkomst heeft. STUK, ____ Het maakt, uit een Vezeligen Wortel „ronde — B: oe 9” Stengetjes , van één of twee Voeten hoog, on- geregeld bezet met Blaadjes , van een Duim lang, Lancetvormig , fpits en groen, zeer glad, Op den top heeft het fchoon Hemelfchblaauwe Bloe- men, op enkelde Steeltjes, die veelal aan Tak- jes groeïjen , welke gebladerd uit de Oxels der bovenfte Bladen fchieten. Daarop volgen rende Zaadhuisjes „ met platte, gladde, bruine, we- _derzyds fpitfe Zaadjes. „De nuttigheid van dit Kruid is ongefmeen, De Vezelachtigheid van deszelfs Stengetjes maakt het binnenfte daar van , door zekere bereiding, die men braaken noemt , bekwaam voor de Wee veryën van het Linnen, welks menigvuldig ge- bruik om het Lighaam zuiver te houden en tot den opfchik der Vrouwsperfoonen , t'over be- kend is, -Ook weet men , hoe, van het afges fleeten Linnen , de Vodden ftrekken tot het thans in de ‘Samenleeving zo onontbeerlyke Papier , dat de Grondflag der Geleerdheid, het Werktuig der Correfpondentie en de As is, waar opde Koophandel draait, Ondertusfchen wordt op de Eilanden aan de Middellandfche Zee en in de Levant, zo TouRrNeEromr Tvete haalt, het Vlafch alleenlykgezaaid , om de Olie uit het Zaad, welke men aldaar tot de Spyzeú gebruikt. Die Olie is ongemeen verzagtendes cn _ 1E DESK, VIJL STUK PENTA ND RI A 278 en,‚dient derhalve, owendig; tegen ’t Graveel, IVS den Rooden Loop , Bloedfpuuwing en alle Kwaa* Arpsit, len ; die uit fcherpe Stoffen ontftaan , mids men Hoorn. ‘er.een_groote veelheid van inneeme. In Kly- STUK {teeren wordt zy byna altoos gedaan. Uitwen- & nd dig gebruikt menze, om plaatfen, waar men zig aan ’t Vuur of gloeijend Yzer gebrand heeft, te beftryken. De Schilders mengen hunne Verwen met gekookte Lyn - Olie : de Drukkers Inke wordt van dezelve gemaakt : men brandtze in Lampen ‚ enz. Het Zaad op zig zelve, of het Meel daar van, kan gegeten worden, gelyk „ by gebrek van Koorn , wel gefchied is; doch het valt zwaar om te verteeren. De Lynkoeken , waar-de-Olie is uitgeperst „ ftrekken tot goed Voedzel voor het Rundvee. (2) Vlafch met de Kelken en Zaadhuisjes flomp: mm de Bladen overhoeks es fenggsan, hl Deeze Biebyvede Gn van Vaten, valt in Siberie als ook in Engeland ; maar de Sten- gen van het Siberifche waren opftaande, die van het Engelfche leggende zegt de Ridder, en vraagt of. dit altoos plaats hebbe? Ray zal zyn Ed, (2) Linum catscan rtl obtufiusculis &ec. Mirt. if. T. 166. £. 2. H. Ups. 72. H. Clif. vig. R Lugdh. 434. GOVAN Monsp. 158. ne perenne majus coeruleum, Moris. Hif. 1. p. 573. Linum fylveûre coerul. pezenne eretius &cc. RAF Angi. III. p. 362 à _ 876 VSrFMÄANNIGE KRUIDEN: Ed. aanftonds beantwoorden , uit zyrie aânhaa= ling, hier onder geplaatst, alt är dezelve het Höb den naam geeft van Wild overbly vend Hemelfch- STUK. _ blaauw Vlafch, dat regter op flaat, enz. zeg- Eed SP gende, dat het ÖrErvlbedië groeit op de Heuvee len en aan de kant der Bouwlanden by pa roeit. bridge, an (3) Vlafch met Lancetvormige s te yf Fiscefua. … ribbige Bladen. Kleverig. Deeze Soort groeit op de En van Lom- bardie , alsook by 0 en Erik in Duicích. land hd Ë L HER (4) Vlafch dat de. Kelten ruig , gefpitst, ore gefteeld , overhoeks geplaatst heeft, zo wel als de Bladen , maar die aan de Takken gepaard. ; IV. Hir future. Ruig. Op verfcheide hooge rooze Verden, zo ín Ooftenryk als in Tartarie „ groeit det Soort van Vlafch, welke byna van hoogte als het Gee meene is , met dikke , ruige Steelen en Blade- ren, (5) Viafch (3) Linum Foliis Lanceolatis , Pilofis , quïnquenerviis. Lite Je tatifol. Caule Viscofo , Flore rubio. C. B. Pin. 214 Raj. Hfl. 107 (a) Linum cher hirfutis Sc. Linum fylv. tacifol. hir- “fatum eceruleum. C. B. Pin. 339. MORis. Hif. Ik P- rd ak voe 6 Tds Ray. Hil. 1073. Linum fylveltre laufoliam,. Crus. Hi. f. 317. Lin. fylv. [peimyens, PANN. 298. T. 299. KRAM. Aufir. 86 « er RE EPT EN PEEN TIA MD ATD AM (5) Vlafch dat de Kelken gefpitst heeft IV. Bladen Lancetvormig, gd sk en ruuw en puntig, de Steng rond en, van ons Hoor deren getakt. vat STUREe Deeze Soort grocit in dat gedeelte van Eurò- pa, % t welk men oudtyds Gallia Narbonenfis fe plagtte poemen ;naamelyk in Languedok en Pro- vence. Het heeft de Stengetjes een Voet hoog „ num rag Nachonh. Houtig : de Bladen donker groen, zeer fcherp gepunt: dé Bloemen groot, Hemelfchblaauw „ in Kroontjes. 6 Vlafch met gefpitfte Kelken, id moat: de. Borftelig Liniaale Bladen , die naar ag- ; Tei teren TUUW kin rs “hr: Puatladig. n EN - | s | Agt s ) Lam snie dmt en te fylv. ceerul. fo- lio acuto. C. B» Pin: z14. Prodr. 107: Lin. fylv. vieelkde ccecul. Emis flore, MAGN. SAUV. GoUAN Monsp 158. GER, Prov. 420. (6) Linum Cal, annetd; Fol. fpaefis &c. Lin. pererine Fol. anguftioribus. HALL. Helv. 371. Lin. fylws anguft,fo- um Flore magno. C. B. Pin. 234. Lin. fylv. V. anguftif. Cuus. Ff. 1. p. 318. 8, Lin. fylv. anguftif. Fl. magno in- Fenfe coer. TOURNE. Inf?. 340. 9y, Fl. maguo vielaceo. 1bid. ê. Lin. purp. dilinQo. lid, & Fl. magno. coer. & velut ci- neico. Ibid. Lin. fylv. v. anguftif. alind genussCLUS. Eijk. LL. p. 31e. & Lin. fylv. ang. Fl. dilute purp. vel carn. C. B. Pin. z14. in” Oxyph. multicaule. “Bocc: Mus. U. p- 169 T. 125. #,(Linaria Capill. folio altera. C. B. Pin. 213. 9, Lin. anguftifoligm album &c. TOURNE. Jr. 340. Z. Lin. fylvelre anguftiotibus & et tol, fl. minore. C. B Pine zis. Lin, pol. altern. Linearibus&c. Scor. Carn. 69 53 WU. Dus, VIII. STUK. 278 VYFMANNIGE KRUIDEN, Agt Verfcheidenheden heeft LINNEus op- gegeven van deeze Soort , die op drooge Vela den in Vrankryk en Switzerland haare Groeie plaats heeft, hoewel men ze in Languedok en 7 Provence, ja zelfs in Karniolie en-in. Ooftenryk ook aantreft, De Ridder wil echter thans , dat men de Vierde daar. van zal uitfluiten. De Kleur der Bloemen „ die of hoog blaauw, of paarfchache tig, of bleekblaauw en zelfs Vleefchkleurig zyn s maakt het meefte verfchil in „deezen. De Heer ForskAoHr vondt een dunbladig. Viafch., met gecle Bloemen , in Arabie, Volgens H ar- LER geeft de Houtige” Wortel veele Stengetjes __ van een Voet hoog „ die Heefterachtig en ge- armd zyn „ met zeer fmalle , dikachtige Blaad- jes en de Kelken zyn gebaard, LINNAUS noemtze Eyrond , zeer gefpitst, en „ gelyker- wys de Bladen , met kleine Stekeltjes Zaagswy- ze getand, (1) Vlafch met gefpitfte Elsvormige Kelken; Liniaal Lancetvormige overhoekfe Bladen: et gende Steeltjes van de Pluim en by- aa engefleelde. Bloemen. Deeze byzondere Soort groeit in Bosfchen van Languedok en Provence. Somtyds heeft.dezel- ve drie, fomtyds vyf Stylen op ’t Vrugtbeginzel, | (8) Vlafch (7) Linum Calycibus Subulatis acutis koe kin. Glo. mie mus Flore luteo, C.B. Pim. 214. Lin. Fol. lineari -laneeol Sauv. Monsp. 53. Kin. Cal, acutis, GOUAN Monsp. 159: GER. Prev. 421. Tab. 16: Fig, Io eenn PEESN TAN DRAG 259 (8) Vlafch met. Eyronde , fpitfe, ongedoornde IV. Bd ì Kelken: de Bladen Lancetvormig , de on= derften gepaard, oasis: | ST Deeze, die het Wilde Wlafch:is van Dopo- Naus, groeit aan den Zeekant in Italie , Pro- Li” Pira imumn. vencê en Languedok; doch ook op het Geberg- zeekauus. te van Baden ín Ooftenryk. Zy gelykt vry veel naar het Tamme Vlafch , maar de Bloemenzyn * geel. Ook heeft zy zel, overeenkomst met de voorgaande Soort, (9) Vlafch met geronde ftompe Kellen, ‘Lini- En aale fpitsachtige Bladen en neergeboogen Albitch.. Stengen. Behalve de Vierde wordt hier ook t'huis ge- bragt de Eerfte verfcheidenheid van ‘het Dun-- bladige Vlafch , hier voor befchreeven. Naar de volgende gelykt deeze Soort zeer ‚maar de Sten- gen hellen en de onderfte Bladen zyn Schubs- wys’ (3) Linum Calycibus ovatis acutis muticis &c. Linum Caule fimplici &c. H. Clif. 114. R. Lugdb. 434. GOUAN Jleusp. iso. GER. Prov. 419. KRAM. 6. s7. Linum rmaritimum luteum, C. B. Pin. 214. Lin. luteum Narba- nenfe. J. B. Ae ur. p. 454: zinum fylveftre. Dop. Pempt, 534 9) Linwà Gàlycibus rotundatis obtuûs &c. Sp. Plánt. 1672. JACQ. Vind. 225. Lini tenuifolit, Var. g, prima. Sp. Plant. 398. Linum fylv. dis: cceruleum , noftras. RA). Hi, 1073. Lin. perenn. m n. coeruleum. Moris. Fijt. UI, P- 573 Ne 4. Lin. fylv. vii angufif, alt. Crus. Hi, kp: 318. Lini tenuif. Var, quarta. S 4 Ile DEEL. Ville Sraa 23 YVSFMANNIGE- KRurDgnre IV: wys’ omgeboogen. ’t Geheele Gewas is efen Ar ns met eenvoudige. ronde Stengetjes, die byna op feat den Grond leggen. De Bladen klimmen op: de STUK. sBloemen zyn blaauw en niet ee fet DR de fe es sop, de Ooftenrykfe Bergen. — es „610) Vlafch met geronde flompe Kellen: en "Li gn oor … wiaale fpitfe regtachtige Bladen. Ooiten- ryks. Wa dit _N eder- gnd Vlafch; dat op dn’ Kalenberg en anderen groeit, zyn de Sten- gen korter dan in ’t gewoone, de Bladen ver- enk de Bloemer voor. anke sk de,Kelken Eyrond,. ftomp. ian € 1) Vlafch met fpitfe Kelten” ed, de did a er Zaadhuisjes fkomp zeen Draadachtige Pluim; Varginifeh. F schobesronrmige overhoekfe Bladen ;de Wrs vtelbladen „Eyrond, In Virginie en Penfylvanie groeit deeze Soort ; die geele Bloemên heeft » Ongevaar een Voet hoog. XI „0 Saleh met ek geene. terts Eg Lan- Ge) asen Cal. rotund. ‘ebraûs &c. Lin. fotv. angtif Fol. rarieribus.” C. B. Pin. zi4. Tin. fylveftre fecundum. TTABERN. Je. 222. Mant. 359. KRAM. Aufir. 87. (rx) Linum Galycibus acutis alternis &c. Lin, Ramis For liisque alternis 8ec. GRON N. Virg. 35, 48. (32) Linum Calycibus (ubferrato - ike} Ke, Maks; 360. Zin. fy. latifol. luteum. C. B. Pin. 214. Li um Jae, lureum: J. B. Fik TIN. p. 454. Lin. fie tert. latifol. Crus, Elif. L P. 317. Pann. zel, BRAM. Afir, 87 Aant. 360; PEN ® HA EN: De Rs 1-4 a acdameetvormige naauwlyks gefleelde Kelken: Iv. „ineen Pluim van. gegaffelde Takden. Anet OOFDe Deeze heeft , aan de Blaadjes, wederzyds sruk. gen. Stip : de Kelk is hoekig: de Bloemblaadjes Pesa zyn geel met Saffraankleurige. Streepen, De"* Groeiplaats is in aen ; Langue dok en elders. 6 i 3) Vlafch met laan: Kelken en Las. Zr cetvormige geftrekte gefpitfte Bladen, die Per aan de-kanten ruuw zyn. Geftrekt. „In Languedok , Spanje en op Sicilie, groeit dit Kruid, dat tot het Steenzaad is raken geweest door C,Bauninus. Gelykt inder- daad niet weinig.» naar, hetzelve, volgens de Af- beelding van de Parr lafchkruid -Bla- den by LOBEL; welke door J.BAurinus is aangehaald, De Bloemen zyn Tuilachtig ver- ‚ gaard: de Kalken, sena nd s het Zaadhuis- je, daar in vervat Aris EE (14) Vlafch met Liniaale Jbitfe ruuwe Bladen PR ij en El wand Stengen, hid: la es terig. {13) Linum Calycibus Subulatis &c. Lin. Fol. afperis ec, MAGN. Jfonsp. 164. GOUAN. 159. GER. Prov. gat. Lithosp. « Linasiz folio” Monspel. “C. B. Pi. 2 59. Pasferina Lobelii. }. B. Hij. gr. te 458, Den na Linie bea Lon 1e. Ei ( 14) Linum Fol. linedribus acutis fcabris ger. ie an- geiolium Frucicofam Valentinum. TOURNE. Juf. 340. S 5 u. Dsrr, VIJL, STUKe Á a%2 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV. In’t Ryk van Valence , dat tot Spanje behoort; REE groeit -deeze , volgens den vermaarden Kruid- Bone kenner TOURNEFOR % STUKe : eee (25) Vlafch met wigvormige Bladen en Boom „Arboreum. achtige Stengen. Boornach- \ ; tig. Arrrnus kreeg van * Eiland Kabtiia, onder den naam van Boomachtig Vlafch,een Tak van cen Plant ‚welke de Bloemen, Vrugten en Zaa- den, volmaakt naar die van Vlafch gelykende, hadt. Zy is, zegt hy, Boomachtig , hebbende tengere ronde Takken, fcheef geftrekt en zwart van Bast: met Bladen als die der Myrthen by- na geheel bedekt , en aan de toppen Bloemen draagende, die geel van Kleuren zeer bitter wae ten, De Vrugt, van grootte als Cicers , bevatte vier Zaaden, aan die van het Vlafch volkomen gelyk. ’t Gewas groeit, volgens LIEKE Us, ook in Italie. XVI (26) Vlafch , welk het Grondftuk-der Bladen, pe vam wederzyjds : Klierig geflippeld heeft, nd Tot de Klokjes is deeze betrokken geweest: want de Bloem heeft cene alszins Klokvormige fi- (xs) Linum Fol. Cuneiformibus , Caul. Arborescentibuse Arp. Exot. 19, T. 18. : (16) Linum Fol. ba6 utrinque &c. GOUAN Mfonsp. 159 Gen. Prev. 420. Kin. fylv. luteum Fol. fabrotundis., C. B. Pin. 212. Rapunculus nemor. angufiuf. Id. 93. Camp. lutea, Linifolia Montis Lupi. Log. Je. 414. Campanula Linifolis lutea. J. B. FEA, IJ. p. 817. FEN PER DRT 233 figuur. Men vindt het Kruid op den Berg van Iv, St, Loup by Montpellier, als ook in de Zuide-AFDEEL Iyke deelen Provence, De Stengetjes zyn maar Hoorne een Vinger lang, hoekig en loopen dikwils aan STEE. ’ end uit in drie groote geftcelde Bloemen, met pn Lancetvormige fpitfe Kelken. De onderfte Bla- den zyn breed en rondachtig; de nee als die van Vlafch: de Bloemen geel. - (27) Vlafch met gepaarde Lancetvormig Lint, x aale Bladen, de endbloemen gefteeld, Afra “Deeze Soort, in de Leidfche Akademie Tain „Af zig bevindende , was uit Afrika afkomftig, €18) Vlafch met de Bladen by de Bloemen Lan» XVIII cetvormig en gepaard , de Bloemen overhoeks tr tg en ongefieeld, mes Kelken zo lang als de dloemis. Bladen, Op Kleijige Velden van leatie groeit. deeze, die de Stengen ho oekig, effen, in twee of Die en gedeeld heeft ; de Bladen wederzyds van agteren met een buite Klier, die aan de Sten- gen overhoeks en Lancetvormig, dan de Tak. ken ES Linum Foliis oppoftis lineari - Lanceolatis RER R. Lugdb. 434. Lin. Aficanum luteum Fol. conjugatis, B© Lagdh. 1. (rs) vaas” rr Floriferis oppofit8 Lanceolatis &c. H. Clif. 154. Linum luteum ad nen Génicala floridum. C. B. Pin. org. Moris. Hij. II. p ij rn Fern luteum fylv. latifolium. COL. Ehr. IL. pe, 79. T. 80. _ U, DEEL. VIII, STUBs 284 VIFMANNIGE KRUIDEN: IVY. ken fmaller-en- gepaard : de Bloemen gesla AFDEEL. ig, met een Bladerigen Kelk, STUKa : (19) Vlafch met gepaarde Eyrond Lancetvor: XIX. mige Bladen , gegaffelde Stengen en (Pk en Bloémblaadjes. | Purge | zend. Op de Velden der Noordelyke deelen van Eu= ropa niet alleen ‚ maar ook in Pruisfen, Ooftens, ryk, ja zelfs in Languedok en Provence, groeit deeze Soort ‚ welke men Purgeer - Vlafch noemte ‚ ‘Men vindt het in onze Nederlanden in de Zalli« ‚ker Waard, volgens den Heer pr Gorter. _Jn Switzerland is niets gemeener op. de, Gras. Landen , volgens den Heer Ha LLER. Men … windt het by weinigen goed afgebeeld , dan by J.Baumrinusen by Loeser Het Plantje groeie naauwlyks eên Handbreed hoog en heeft rondachtige Wortelblaadjes, de bovenften fmaller en de Bloemblaadjes , die wit of bleek geel zyn, Ípitss ’t welk , benevens de kleinte der Bloempjes, hetzelve van de andere, Soorten, onderfcheidt, - Het Loof is. uitermaate bitter en dient tot een Purgeermiddel x voor % Landvolk. Een Handvol , ‘daar van » een nagt ge. (19) Linum Fot. opp. ovato - lanceolatis , &c. H. Cliffe Fig. R. Zngdb. 434: GOUAN Monsp. 160. GER. Prov, 419s Gort. Belg. ge. KsAm. Auffr. 87. Fl, Sute. 255, 271. Mat, led. 157. Linum Pratenfe Floribus exiguis. C.B. Pin. 214 Aline verna glatra Flor. umbellatis albis vel potius Kina minimum. J. B. Hif. IL, p. Ih Jpeg bifolia Lini Gae pitulis. Lors. Pruif. 261. T. 8 | 2Deel PLAAT XLVI. gi KE ik | B, - IE IE FRN LENTE NN 4 KI \ \ S beh H HN 2E Ide AE NN Ni A (Pr ee) ik zl NN hi VN N ú Kj An KL d\ ae NN on k Ni WN Aj INN AAN ENA AN Wint k in, DBS RAANNNR qu AN É NN hl \ i nt k ANNEN N il ik Kl \ ze) NEN NN SN SN , + \: NN AE SENNENIN AN SNN Pan BREN SIN AN ENG SANNE \ ANNE K AAN a AS ARKE Ni Á SNES NASD Ah Ne As: Re KOA NN Are = K EERENS MNN SCANNEN Ed De ENE NN SEON % N REEN 5 N À N ANN NN EE Ten en, == nn PEN WAND RI À. 285 getrokken in Wey of. Water, dat men ’'smot-, IVs gens inneemt , doet zagtelyk afgaan, en even ks ag zelfde kan men doen met een vierde Loots eni van gedroogde Kruid, (20) Vlafch met gepaarde Bladen , „ ten gegafe Rabe felde Steng ; de Bloemen vier mannig en yier- Geleid, Wyvig. Wegens de gelykenis van de Vrugt naar die van ’t Vlafch , noemde MicneLrus dit kleine Kruidje Linocarpum. Anderen hebben het Linoides geheten en VAILLANT Chamelinum „ dat is Laag Vlafch, Om dàt de Zaadhuisjes , open geborf{ten , zig met hunne Hokjes Raderachtig geftraald vertoonen , gaf DiLLeNrus’er den naam aan van ‘Radiola. Niertegenftaande het in getal der Vrugtmaakende deelen van dit Geflagt afwykt , oordeelt de Ridder , dat het daar toe behoore, Het heeft vier Meeldraadjes, vier jet len , vier Bloemblaadjes en agt Hokjes in de Vrugt. De Bladen, naar die van Muur gelyken- de, zyn naauwlyks grooter dan een Speldekop en de Zaadjes byna onzigtbaar , zonder Mikros- koop. ’t Geheele Plantje, dat-zeer Takkig is, groeit naauwlyks cen halven Vinger hoog. De en Fol. oppofitis &c. H. CHf. 114. R. Lugdd. Fl. Saec. 256, 272. GORT. Brig. 91. OED. Dar. 178. ina vulgare. vAILL- Paris. 33. T. 4 f‚ 5. L'nocate puma Secpilii folio. Micm. Gen. 23. T. 21. Radiola vulg. Ser= pilifolia. Ray. Angl. Il. p. xór. T. 15. É. 3. Polygoa. mis aimum, 6 Millegrana minima. C. B. Pin, 282. LOB. Je. 4Br, Il DEEL; Ville STUK 286 VYFMANNIGE KRUIDEN: IV. Engelfchen noemen het Allfzed , als byna ge= ArprEL heel uit Zaad beftaande, en het behoort tot het Hoorb- zogenaamde Duizendgrein. De Groeiplaats is op STUK. _vogtige Zandgronden, door geheel Europa, als JMW ook in onze Nederlanden, doch niet algemeens zt (er ) Vlafch met kraislingfe Bladen. > oade 9__Deeze Soort heeft Stengetjes van een half Voet _ Vierbladig.of hooger , die by -tusfchenwydten met vier Blaad- jes omringd zyn en zig boven in Takjes verdec- len , met taamelyk groote vyfbladige Bloemen. Bihel dedze wordt ook het Zeekants - Vlafch _ _doorden Heer N, L. BURMANNUs,onder de ‘ Kaapfche Planten geteld, De Bloempjes van het kleine Kaapfe Plantje , alhier in Fig. 1, op Plaat XLVI, natuurlyker grootte, vertoond 5 heb ik bevonden vyf Meel- draadjes en vyf Stylen te hebben; des hetzelve volftrekt tot deezen Rang behoort en volgens de Geftalte komt het aan geen Geflagt, daar in, nader, dan aan dat van Vlafch, Het enke» le dunne Stengetje , daar van , is by my Bla- derloos, doch dewyl het drie Knoopjes heeft, geloof ik, dat het Bladertjes gehad zal heb- ben ; doch of die kruislings om het Stengertje hebben geftaan , of enkeld, is my onbekend, (2e) Vlafch (1) Lirwe Foliis quaternis. Lin. Aftic. Rubie foliis quite ternis fiellatis. Ray. Sapphs 525. BERM. Fl, Cap, Prodré P. 5» PBN 75 A ND R IA 287 (az) Vlafch dat de Bladen gekranst heeft, __ — 1V3 In Italie groeit deeze Soort, die een Plantje Bi is van een Handbreed hoog, dat uit een dun langsryx, ° Worteltje ronde Stengetjes fchiet , met Krans- XXII, blaadjes van een Duim of daar omtrent lang. „tw Op den top heeft het vry groote paarfchblaau- zer. we Bloempjes, op welken een rond Zaadhuisje volgt, dat tienhokkig is gelyk in de andere Soor= ten, ALDROVAND A. De Kenmerken van dit Geflagt, zyn een vyf. deelige Kelk, vyf Bloemblaadjes , een vyfklep- pig Zaadhuisje, dat in ééne holligheid tien Zaa- den bevat. Het is benoemd naarden vermaarden Natuur- , befchryver ALDROVAN pus, en bevat, torde vk Vai nog toe, maar ééne Soort (1), voorkomendé op Grazsache Moerasfige plaatfen , zo van Italie als van Oost-tige. indie. MonTius heeft de eerfte, in de Ver- handelingen der Geleerden Sodeceit van Bono- nie, befchreeven en in Afbeelding gebragt, De Indifche is voorgefteld door den fchranderen Pru- (22) Linum Foliis Verticillatis. Linum fylv. Flore cefio, Floribus verticillatis. Bocc. Mas. Il: p. 49. T. 42. RAJ- Suppl. sza- BARR. Rar. 685. T. 1226. (1) Aldrevanda. Sy. Nart. XII. Gen. 386. p. 225. Wig. Xilr. Gen. 390. p. 251. MONT. AB. Bonon. II. P. 3. p. 404. T.12. Lenticula paluftris Indica: PLUK. Alm. zils T. 41. Le 6. Burm. Fi Ind. p. 78. i He, Deer, VIII STUK, 28% VyrMANNIGE KRUIDEN. _W. Prukener ’t Gewas heeft rondachtige Blaad- EE jes, gelyk ons Eendekroos , die met twee Haair- Hoer tjes aan ’t agter -end gebaard. zyn. Ook draagt STUK. _ het Blaasjes, byna gelyk de Uiricularia, ‚ maar tT dige getropt by elkander, Drosera, Zonnedaauw. Dit Geflagt heeft een vyfdeeligen Kelk en vyf Bloemblaadjes. Het Zaadhuisje is eenhokkig» gelyk in't voorgaande en aan den top ook vyfe kleppig , bevattende veele Zaadjes. Voorts wor: den de Planten , tot hetzelve behoorende , door zekere byzondere gedaante „die 'er den naam aan geeft » onierieheiden, In zes Soorten zyn zy verdeeld , als volgt. (1) Zonnedaauw met de Bloemfleeltjes uit den Drs Wortel en fchyfronde Bladen. en Baak atd „hondbla- (2) Zonnedaauw met de Bloemfteeltjes uit den ne Wortel en langwerpige. Bladen, T.engifolia, Langlae Deeze beide Soorten koen ® vogtige E. (1) Br t sis re al eri sâ. Mar: XI Gen. 387. p. 225. Weg. XII. Gen. 3o1. p. 251. Afar. SER eeie C. B. Pin. 357 Rorida f. Ros Solis major. LOB. Zone en Drofira Scap: Rad: Fol. oblongis. Fl. Lapp. Sue, zig. R. Lugdb. 417. Ros Solis folie oblongo;: C. B. Pin. 857. R& Selis. Don. Pemp:, 474. ltem Rorida minor, Log. Joage fiks EE PE nT A NDE TA aö9 Velden door de geheele Veluwe, op Grasheu= , IV: velrjes by Naarden, als ook in Friesland, en el-“ TREE ders in onze Próvintiën , voor. Zy groeijen voorts „Hoorpe_ k door geheel Europa , niet alleen „ maar ook in Afia, Afrika en Noord - Amerikas ten minfte des, rondbladige: want de langbladige is minder ge- meen, Men zou echter met den Ridder kunnen twyfelen, of het ook een Verfcheidenheid mog- te zyn. Men heeftze beiden Ros Solis of Zonne= daauw genoemd „om dat de Blaadjes op de kant ‚met Haairtjes bezet zyn ‚ waat aan men altoos ; zelfs in t heetfte van de Zonnefchyn, hier en daar Druppeltjes ziet van een kleverig Vogts ” welk zig als Daauw vertoont. De fchikking de Blaadjes en derzelver figuur wykt in het Cey- lonfche , door den Heer BurMAN Nus afge- beeld „ aanmerkelyk van het Europifche, dat de Blaadjes vry lang gefteeld heeft, af en komt "sTUKe Pentagy= meer met het afrikaanfche van HERMANN la overeen (*). In fommige deelen der Nederlanden noemt men dit Plantje, dat uit een Roosje van Wore telbaden ongefteelde Bloemftengetjes ‚ van on- gevaar een Vinger hoog , uitgeeft, Loopigkruid ; om dat de Koeijen ’er loopig of geil door wor: den, volgers DovoNsus, wanneer zy daar van eeten. Voor ’t Wolvee ondertusfihen is het zo wel in Virginie nadeelig bevonden als in Swit- | ace © Ros Solis Akita minimus Fòl, eblongd: = fovandie; Hams Cats Plant. Afr. p. 19. : 5 st, 1, DSE. VI, STUK) 206 VYEFMANNIGE KRUIDEN. 7 IV. _zerland, Het is fcherp „ maakt „Zweeren in de ar ger ie Huiden veroitziakt de Teering in de Schaapen, Hoos gelyk men by Aalburg-ondervonden heeft, vole STUK. gens Barrscurus (©). Hierom is het te ver= wief 5 wonderen „ dat hetzelve in-Menfchen, als een Borstmiddel-, “zodanig aangepreezen zy ge weest (}) Büenwel loopt men ’erop Ceylon niet minder hoog mede , dan in Europa, volgens Her MANNus. Het Zout daarvan zou tegen de Verftoppingen van de Lever:, Milt en het Oele; een byzonder Middel zyn CH. ur. @ Zonnedaauw met de Bloemfteeltjes uit den fet En Wortel, de Bladen Elsvormig: van onderen Portu, — _ verhevenrond: de Bloemen tienmannig. R Ajus acht dit Kruidje ‚ dat in Porugd groëit, geen Soort van Zonnedaauw te zyn. Het heeft wel’ dergelyke gehaairde Bladen ‚-doch 't getal der Meeldraadjes van de Bloemen is altoos tien, De Bladen zyn zeer fmal , een Span lang; en de Bloemen vry groot, wicr Steelen cal: Blaadjes hebben! 05°, ù tes (4) Zonnedauw met de end uit den Capen/is. Wor: Kaapfch. - en, (*) A8. rijde Ann. IV. Obs. 53. ({) Harr. Elelv. ps 273. (1) Buma. Zeyl p. (3) Droftra Scapis mart &c. Ros solis Kolen Fol, tene minoris. Moris. Hift. III. p. 6zo. S. 15. Te 4 fe 4. PLUK. Alm. 323. To 1t7. f. 2. RA] Suppl. ss1- (4) zie We de Âe, &c. Dros. Fol, ad Radicem Jon- gis ENE AN te 5) Wor tel en Lancetvormige van onderen Tule Iv. we Bladen, Ei (5) Zonnedaauw met een enkelde peblàderds me Steng en Lancetvormige Bladen, Deeze beide Soorten groeijen aan de Kaap der Ei Goede Hope, als ook in andere deelen van Afri- mig. ka, ten.minfte wat de laatfte betreft, welke de Vader van BreyNius van de Kust van Gui- nee hadt ontvangen. Zy verfchillen aanmerkelyk ten opzigt van de Bloemen, die in de eerfte ge- aaird, aan de ééne zyde van ’t top-end ganlan- ge Stengen voortkomen , in de andere met haar twecën uit het top=end van korte Stengetjes. Deeze zyn gebladerd en die der eerfte ongebla- derd , een Span lang. De Bloemen zyn in de Jaattte ook veel grooter dan in de eerfte, wier Bladen „ uit _den Wortel » gefteeld zyn en dikwils omgekruld. Van de Jaát- s. fte ‚ welke de Bloemen wit of fchoon paarfch t‚komteene Verfcheidenheid voor „by Pro- KENET „ aan de Afrikaanfche Kust „ tegenover Madagaskar , verzameld „ hebbende de Wortel. blaad- Pad gisfimis, Fl. Spicatie. Burm. Afr. 209. T.7s.f. 1. Ros Solis Aft. Fol. ‘przlongis, Caule nudo altisfimo. Raj. Suppl, sIs. 3 (5) Dro/rra Caule mpl. foliofo &c. Droftra Fol, ad Cane lem chlongis alternis, Fl. ampio parpureo. BURy. Afr.2'o, T. 78 5 2. Ros Solis ee angaùfto Flore amplo. BREYN Prodr. „T. 22. f. 2. Ros Sol. Afr. Citi Flote albo „ Caule pe wa) Sappl. Ee, LLUB. P hyt: Tsa4o. Fig: ke ‚EI. Darke VIJL, STUK: 263 VerMANNIGE KRuIDÈN. _IV. blaadjes korter en breeder en aan het Bloem. AFDEEL. ftengetje langer fmaller Blaadjes, met een klei- Hoorp- nere Bloem. Zodanig een Plantje heb ik van de STUK. Kaap bekomen ; zo wel als van het Grootbloe- Ct PI mige; ’t welk ik, om dat van de Wortelbladen door de Heeren BuRMANNUS en BREYN geen gewag gemaakt en flegts enkele Takjes af- gebeeld worden; als ook wegens een aanmerke= Iyke verfchillendheid , in fommige opzigten ; hier op Pl. XLVI. Fig. 2, in de Natuurlyke grootte afgebeeld , mededeel, tE pr.xLvi. Dit Plantje heeft veele fyne roode Worteltjes ; _#%E-2- byna zo lang als de Bladen , die aan den Stoel in ’t ronde uitfchieten ‚ van een Stroobreed aan % begin allengs verfmallende en in zeer fyne puntjes uitloopende. Op de zyden zyn deeze Blaadjes over de geheele langte , eveneens als in het gewoone Zonnedaauw , met Knopjes ge= haaird. Het Stengetje, uit het midden voortko- mende , ís wit- Wollig en bezet met dergelyke Blaadjes , uit wier Oxelen hetzelve Bloempjes uitgeeft, wier getal hier, met het endelingfe drie is. Deeze Bloempjes beftaan ieder uit een Kelk van vyf dergelyke met Knopjes gehaairde Blaadjes ,byna even zo lang als de Bloemblaad- jes, en zeer puntig „zo datde uitgefpreide Kelk zig gelyk een Ster vertoont. De Bloemblaadjes zyn aan ’ end rond en roodachtig van Kleur. Vyf Meeldraadjes omringen den Stamper, die een langwerpig rond Lighaam heeft of Vrugtbe- ginzel , waar op een enkel dun Styltje met ecn klein P EN T AN DR IA 295 klein Koopje als Stempel. De Meelknopjes zyn w. zo lang als de Meeldraadjes. Zy beftaan ieder APRES uit twee Rolronde deelen, nevens malkander, Hors roodachtig van Kleur, doch die aan ’t onderend STUEe een zwart rond Schyfje hebben , waar in het „; hd puntje van het Meeldraadje fteekt ‚ daar zy waarfchynlyk zig op beweegen of draaijen, ge- Iyk yvadlt neemt. In de vergroote Bloem , by A, en daar ne- vens, by a, is dit blykbaar. N iettegenftaande de overeenkomst der gedaan- te met de Soorten van dit Geflagt, beken ik, heeft in dit Plantje een aanmerkelyk verfchil plaats; doordien het geen vyf Stylen en zeer groote Meelknopjes ‘heeft : dus zou het nader met het Geflagt van Roridulg overeenkomen ;, maar hetkan tot de voorheen befchreevene eenig- fte Soort daar van * niet betrokken worden, als « pags. geen‘ Heefter , noch Heeftertje zynde, gelyk deler „rd Heer N. L. BURMANNUS ’er van zegt; hoe zeer ook de Deelen der Vrugtmaaking gelyken: mogen. Zy worden, ín het Grootbloemige Zone nedaauw , thans, door den Ridder aldus befchreee ven. ‚‚ De bodem van de Bloem is zwart, De ‚> Meeldraadjes zyn zwart , van langte als de „ Kelk: de Meelknopjes Hartvormig geel; de » Stamper zwart. Het Vrugtbeginzel is Eyrond, ‚ en aan hetzelve zitten rondom den top, niet » op denzelven, vyf zwarte Stylen, van langte L3 » als BEN DEEL, VIII, SrUx, j ‘e04 — VEIFMANNIGE KRUIDEN. IV. „als de Bloemblaadjes , en aan ’t end verdeeld ed er ‚ in twee dunne Haairtjes,” Hoor: (6) Zonnedaauw met een Takkige gebladerde Dn Sterg , de Bladen Liniaal,,. rojer: dea — Deeze'Soort, in Ooftindie vallende’, en door dich. den Hoogleeraar J. BuRMANNus onder de Ceslonfche Planten afgebeeld , heeft volgens zyn Ed. een Stengetje van éen half Voer lang , dun, Takkig , met zeer dunne Blaadjes overs hoeks, ten halve , naar ’t end toe, met Haair- ties gedekt. Uit derzelver Osclen komen de Bloemfteeltjes voort , met drie en meer, of ook fomtyds met enkelde Bloemen. Het overige was zyn Ed.,even als in de andere Soorten van Zon- nedaauw , voorgekomen. GISE KI A De Kenmerken van dit Geflagt, dat zynen naam van den Kruidkenner G 18 EK e heeft ‚zyn; een vyfbladige Kelk , zonder Bloemblaadjes , en de Vrugt uit vyf rondachtige Zaadhuisjes ; ieder ae één Zaadje , digt aan elkander ge- voegd , beftaande, De Ean Soort (1), daar van bekend zn is sf Pe Arg asc (6) Drafira Câùlê Ramos foliofs Fol. linearibus. Fl Zeyl. 121. Ros Solis Ramofus Caule foliofo. BURM. Zeyk. 207. T. oa. f. 1e Araka-Puda. Hort. Mal. X. T. 20. (1) Gifekia. Syf?. Nat. Vag. XIlt. Gen. 1340. Alant. 56% Kölreutera Mollaginoides. Mugmm. Comm. Goes, Nov, T, 3 P° T, af. de PENS T ACN DER T A 005 onder den naam van Koolreutera die naar de Mol-_IV. dugo gelijkt , door den Hoogleeraar Murrav AED, in de Gottinger Verhandelingen befchreeven. Foam De Heet Linneus geeft ‘er den bynaam°T®% Pharnacioides , als een Kruidje naar *t Pharna-„ Pe cium gelykende , aan. Doch zyn Ed. zegt da dat het de gedaante heeft van % Milecebrum Fi- coideum. De Stengetjes zyn Kruidig „glad, rond, een Voet lang ,op den Grond leggende , aande bovenzyde geftreept , met Knietjes ver van ele kander : de Blaadjes gepaard en kort gefteeld, Lancetvormig ovaal, ftomp, effen: de Bloem- fteeltjes komen enkeld in de Oxelen voort: zy zyn rond en naakt, draagende een veelbloemig Kroontje, met Bloemen van buiten groen , van binnen wit, die peerhangen, doch by * bloeijen zig opregten. De Groeiplaats is in Ooftindie, EO RAsSUEN: Dikblad. De Kenmerken van dit uitgebreide Geflagt zyn: een vyfbladige Kelk, vyf Bloemblaadj: s* vyf Honigfchubberjes onder aan ’*t Vrugtbegne zel en vyf Zaadhuisjes , by elkander vergaard. Hier kan men de dikte der Bladen , naar die van ’t Huislook gelykende , byvoegen , waar van het den naam gekreegen heeft by Diurr- Nius, Ver de meeften zyn Afrikaanfche of lie ver Kaapfche Planten. Onder de Soorten van hetzelve, wier getal thans tot vyfentwintig is aangegroeid, komen ‘er voor die Heefterachtig Zyh ‚ gelyk de tien 4 eet. II. DEEL, VIII, Stuk, In. Cymofa, Gekroond. 296 VYFMANNIGE KRUIDEN. IV. eerften: de overigen zyn van een Kruidige ge- Angent. ftalte. Hoor ee (1) En miet Eyre » platte, Kraakbee- - ig op de kant gehaairde Bladen, die om | re de “steng Scheedswyze Jamengegroeid zjn. Hoogrood. Deeze, uit den Hortus Medicus alhier door den vermaarden CoMMELYN in Afbee'ding gebragt, heeft een ronden rooden Stam , als uit verfcheide Leedjes beftaande , die zig in Takken verdeelt , welke met gemelde Bladen bezet en aan den top met Tuiltjes van Roode Bloemen - mie de Deeze Tuiltjes zyn dubbeld ge- geffeld en de Bloemen in vyven gedeeld, Hy hadt ze Cotyledon geheten. (2) Dikblad met Liniaale Kraakbeenig op de kant gehaairde Bladen, die om de Steng Scheedse wjyze famengegroeid zyn; de Steng Heeften rig met een end - Tuiltje. De fmalheid der Bladen onderfcheidt voors naamelyk deeze , die ook van de Kaap afkom- ftig is, gelyk de voorgaande en volgende. De en zyn een Span hoog en vergaan jaarlyks , > doch GG) Cras/fufa ha ovatis planis ene ae ciliatis 8cce Syft. Nat. XII. 388. p. zis. Peg. XIII. Gen. 992. ps 251. Mant. 360. ps Clif. 116. R. Td 454. Cotyled. wi be CoMM. Rar. 24. T. is derge Succ. s. p: ‚ T. so. BREYN Pradr. III. pe 3e. ht kj z) kan linearibus ais: =ciliatis Sc. Mast 22%, BERG. Cap. 84. Bl ee dach de- Wortel blyft over. De Kroontjes zyn Iv. klein , maar-de Takken-zeer lang , zo BER= VADER GIUS aanmerkt, Hoese STUK, (3) Dikblad met platte famengegroeid- door. _un. boorde effene Bladen, de Bloemen Dido Pi tig ae Deeze heeft de Steng een Span hoog „ van boven lange ronde Sappige Bladen uitgeevende „ en daar tusfchen komen Tuiltjes van geele Bloce - men voort, 64) Dikblad met Elsvormige , aoe ruuwe 1. Bladen, getuilde Bloemen en eene Heefter-""% res achtige Steng. Dit is een Heeftertje van een Voet hoog , ge- gaffeld, hebbende de Takken Bloedk!curig en , zo wel als de geheele Plant, gelyk als met Yse deeltjes befprengd, De Bladen zyn gepaard, Lie niaal, Vleezig. Op de toppen draagt het kleine Tuittjes van witte Bloemen , met Lancetvors mige uitgefpreide Blaadjes. 65) Dikblad met gepaarde, uitgebreide , famen- es cabra, 86 Rauw. \_G3) Crasfula Fol. planis connato -perfoliatis levibus &c. Crasf. Fol. teretibus &c. Mant. 6o. BURM. Afr: 37. T. 23- f. 2. Sedam Afric, umbellatum. PLUK. Alm. 340. T. 314: f.2- (4) Crasfula Fol, Subulatis Pruinofo = fcabris &c. Mant. 6o. ‚(s) Crasfula Fol. oppofitis patentibus connatis 8c. Cras- fgla Mefembryanth. folijs longisasperis. Diek. Elth. 117, T 99. £. 117. Cotyledon Afsicana frutescens &c. MART. Cost. H. DEEL. Vil, Srux, aa 298 VyrMANNIGE KrRurpeg, IV. gegroeide „ruuwe,op de kant gehaairde Bla- re den: de Steng agterwaards ruuw. isen Deeze , die door de ruuwheid van de Bladen vyfwy- en Steng uitmunt, is door DirrENIius in Af. Mgt ___beelding gebragt. Zy is, gelyk alle de voorgaan- _ den, van de Kaap afkomftig, vr. (6) Dikblad met Lancetswys’ Elsvormige , One Nelis. gelo en ag ‚ gefleufde Bla- gen … den, die van onderen verhevenrond zyn. In de Europifche Tuinen komt deeze zo wel als de eerfte voor, moetende bewaard worden in de Wipterhuizen. CoMMELYN heeftze gee noemd Aloë, die gefteeld is en doorbladig , niet gedoornd , Zeegroen van Kleur. Zekerlyk zal die Hoogleeraar de Bloemen niet gezien hebben „ welken dit Gewas, in ’t jaar 1725, in de El thamfche Tuin by Londen voortbragt, en waar uit blykt, dât het van de Aloë, het Huislook en dergelyke Planten , in Geflagt verfchille. De Steng is kruislings omringd met dikke Bladen , die fcheppende ftaan en van boven Geutswyze uitgehold zyn, welker zwaarte zy, dikwils zes, agt Voeten en pn groeïjende , zonder fteun- zel 24. T. 24e Ficoides Afrum frut. BOERH. Lugdh. I. p. 292. NIT, (6) Crasfsla Fol. rees Subulatis &cc. H. Clff. 116. RK. Luzdb. 455. Crasf. altisfima perfoliata. Dirr. Elth. 114- T. 96. f. 113. MILL. si tog. Aloë Africana Caulescens &ca Comm. Prel. 74. T. 23. : ! PEN TN DT Ran zel naauwlyks kan draagen. De Plant heeft, _ IV. gelyk de volgenden ‚ mede haar afkomst van de nd Kaap. Hooepe STUKe (7) Dikblad met gepaarde, Elsvormig fpitfe , vu. — uitgebreide, fommigen agreromgekromde rus eedt Bladen; de Steng Heeflerachtig, Heefterige Van deeze, die met een Steng van maar een Voet hoogte in de Upfalfche Akademie» Tuin geteeld is, heeft men ’er eene Verfcheidenheid „ van dergelyke hoogte ‚ die in eenige opzigten verfchilt; doch zo, dat zy beiden onder de ge- dagte bepaaling vallen. De Bladen zyn niet grooter dan die van den Geneverboom, de ou- den krommen zig om, en de Steng geeft fom- tyds Wortels uit. (8) Dikblad met Elsvormige, een weinig op-, VI LTAZONG saards gekromde „ flaauw vierhoekige „uit- viechoe- _gebreide Bladen; de Steng leden Boom“: achtig en Wortelfchietende Deeze ; ook in onze Kruidhoven dik is Heefterig, met een Steng van drie Voeten hoog, zegt de Ridder ; hebbende de Bladen gepaard en (7) Crasfula Fol. oppas. Pe acutis patentibus &c. Mant. 61. B, Crasfula Caffta. (8) Cras/ula Fol. Subulatis 3 incurvis &c, HL. Clif. 116. R. Lugdb. 455. Cotyledonoides Africanum. Brant. Sue. N.peis. T. it f. 41. Crasfula Subalara. BERG. Cap. s3. Spirma Capenfis Comofa Fl. albo. Pativ. Gazoph, T. s9.£, 8. In Deer. NIIL Stom, 3co VyYFMANNIGE KRUIDEN, IV. en een naakte ronde Bloemfteel , waar op een a oe zeer Takkige , driedeelige, getopte Pluim, van oo witte Bloemen, met paarfche Meelknopjes, STUK. IK (9) Dikblad met gepaarde byna Lancetswys’ a en Mesvormige Bladen, digt aan elkander, efch EE (zo) Dikblad met gepaarde, flomp Eyronde, ener effenrandige , byna Mesvormige fcheeve Bla- mig: den; Paarswyze famengégroeid en wat van s elkanderen af. De Bloemen van deeze beiden komen in die eigenfchap overeen, dat zy hier te Lande nooit en ge | 5 (xr) Dikblad met eene geheel enkelde Steno Cras/ula an Bladen , en ongefteelde myeline zeen, Bloemen Deeze is niet aan de Kaap maar in Siberie waargenomen door den Heer GMELIN,zynde bevoorens tot het Geflagt van Navelkruid be= trokken geweest. Zy heeft Wortelbladen, in ’t ronde gefchikt, als het Huislook, die byna al- len Elsvormig Zyn; en een enkelde % de Steng van een Voet lang, Spiraalswyze met 3 Bla. (9) Crasfula Fol, oppafitis fublanceolatis &c. Mant. 61. (10) Crasfula Fol. opp. obtufe ovatis integerrimis &c. H. Clif. 496. R. Lugdb. 455. Crasfula Anacampferotis folio. Dirt. Eleh. 115. T. 97. É. 114. (11) Crasfula Caule fimplicislimo &c. Mant. 388. Crasfu- la Foliis planiasculis muctonatis. GMEL. Siber. IV. p. 173. T. 67. f. z. Cotyiedon fpinofà. Sp. Plant. 615. P BERTAOA MBR sor Bladen omringd. Van drie tot vyf witte Bloe-_ IVS men zitten in de Oxelen, miaakende Aairen bo- mld ven aan de Stengen. Hod die > (ra) Dikblad met eene kruidige gearmde Steng ; de Bladen Hartvormig ongefteeld , de Stee- greg ) len eenbloemig. nne, Deeze wederom beden » gelyk alle de nd gende, tot de Afrikaanfche of Kaapfche pdre ten. (13) Dikblad met een Kruidige gegaffelde Steng; xur. Lancetvormig Eyronde Ee „en eenbloe- Gerni mige Steelen, Een Plantje van naauwlyks een Handbreed hoog, ’t welk eenigermaate de geftalte van de kleine Santorie , doch dikke Sappige ere heeft, maakt deeze Soort uit. De Bloemen van buiten paarfch, van binnen Goudgeel, 14) Dikblad met een Kruidige gegaffelde ruu- XIV. we Steng , Lancetvormige Blaadjes, de en- an delingfe Bloemen getropt, Getrepte. Dit f (12) Crasfula Canle Herbaceo Brachiato gec. Am. Acad, VI. Afr. 8. Sedoides Afr. annua Centauroides, HERM. Parad. 169, (13) Cras/ula Caule Herb. dichotomo &c. Sedum Africa- num annuum, Centauri minoris folio, Flore Aureo. HERM. Lugdb. sso. T.s (14) Cras/ula ani Hetbaceo dichotomo fcabro Se. Ficoi- des Afric. annua minima Muscofa. HERM. Par. 170. Crasfula glomerata. BERG. Cap. 85. Il. DEEL. VII, Srux. gez VYFMANNIGE KRUIDEN. « ‘ Iv. Dit heeft niet meer hoogte dan ’t voorgaande. wai Sommige -Bloempjes- komen ‚uit de Oxc's der Hooron Blaadjes, die Vleezig;, dun en fpits Zyn. enkeld STUK, __ voort, anderen tropswyze aan ’t end der Takjes, „ofer _gelyk in de Vertekous. Het heeft een eenbladi- vyfdecligen Kelk, met vyf kleine witte Blocme er blaadjes „ cie veel kleiner zyn, ’t Geen Ber- __e1us Onder deezen bynaam befchryft, is wat verfchillende „en heeft het getal der Vrugtmaa. kende deelen fomtyds zes. | 45) Dikblad met een, Kruidige opftaande ie Graal, or en gegaffeide Takken, met gepaarde flomp hens —____— Eyronde Borflelige Bladen; de Steeltjes een- bloemig. Van deeze ard) md dat Ee ODE. een Span hoogen.war ftekelig is ;de Bladen gepaard, geftreept ‚ effenrandig , de onderften dikwils ge- fleeld, Veel Bloemen komen op, enkelde. Steel- tjes, aan ’t end der Takjes voort, wier Kelken Borftelig zyn (2. xv. (16) Dikblad met een Kruidige leggende Steng 3 Edie de Bladen gepaard, Byrond, bultig en op —_— elkander leggende: de Bloemen eenzaam en ongefteeld. De (15) Crasfula Cau'e Herb. ereto dichotomo „Fol. obovatis frigofis, Pedunc. unifloris. Am. Asad. VI. Aft. 9 (*) Caiyees flrigofs ftzat Per in Am. Acad. Dit betekent ; dat zy, gelykerwys de Bladen, mer kleine pen # Haais- sjes bezet zyn. Phil. Bor. p. 219 4 (16) Cras/ula Caule Her etend A Fol. opp.ov. gibhís imabricatis , Flor. fesfilivus folitaciis. Am. Acad. VI. Aft. zo. PBM THA, ND Reek le 908 …De-Stengetjes zyn Draadachtig , zelden Tak- ‚IV. kig in deeze zeer kleine Soort, welke: zeer kleed ‚ne Vleezige Blaadjes heeft. De Bloempjes ann van larigte als de Blaadjes, Cz ) Dikblad amet gepaarde ovaale platachtige Ga A ver affkandige „ op de kant gehaairde Bla. Güùsca. den en endeling fe Bloemtuiltjes. erg Deeze Soort groeit omtrent een Voet hóog met een kort Stengetje , dat verfcheïde Takjes uitgeeft , die met Blaadjes-als van Huislook , doch by paaren kruislings. geplaatst, bezet zyn. Men vindtze in de Europifche Kruidhoven. » (28) Dikblad met gepaarde Eyronde geflippel- xvm. ze de kanthaairige Bladen; ende hae anp: Geige werpig. hd es ZE: ps ae Een rond Stengetie, ze Dee Erie Blaadjes van gezegde figuur , die met kuiltjes Betipgeld, van Oorderen verhevenrond zyn, en kk de kant zeer fyn gehaaird : zeer korte Tuiltjes in de Òxe- Ten , van witte Klokswyze Bloempjes, met paar- fche Meelknopjes, heeft deeze Soort. (19) ‘Dik- (17) Crasfula Fol. oppofitis ovalibus planiusculis , diftinc- tis, Ciliatis. H. Clif. 496. R. Zugdh. 4y5. Crasfila Cauies- cens Fol. semper vivi cruciatis. Dur. vr 116. T. 98; f. (23) Crasfula Fol. eppofitis ovatis pun@tatis ciliatis Be. Cauie flaccido &c. Mall. Di. Teephium Frures- eens Bee. Ray. Suppl. 113: u. Dear. VIll, STUKa 364 _ VYFMANNIGE KRuïDtw, XIX. Cras/ula shine vormig. (19) Dikblad met Elsvormige Spilronde uitgea breide Blaadjes en eene Kruidige Steng. Deeze is Afrikaanfch wit Huislook van Her MANNUs genoemd. ’t Gewas heeft Sappige Sten- getjes hooger dân een Span, met fmalle , dikke groene gefpit{te Blaadjes „die kruislings de Steng „omringen. Het draagt een Kroontje van witte Bloempjecs en daar op volgen kleine Zmadies, R xx: Alternifo= ia. Overhoekse vyf by elkander gevoegde Haauwtjes. (zo) Dikblad met Zaagswys” getande platte “_ Blaadjes overhoeks , een zeer aeg Steng en hangende Bloemen, _Deezc is doot den Heer J. BURMANNUS afgebeeld onder de Afrikaanfche Planten, en befchreeven , als Takken uitgeevende van twee Voeten lang, die paarfch en ruig zyn , bezet met getande, langwerpig fpitfe Bladen, uit wier Oxc- len eenzaame geele Bloemen Vöorddmen met korte Steeltjes. (21) Bao met eerdre een weinig 4 (19) Crasfila Fol. Subulatis veretibas Ee Caute Heribaceo. Mant. 360. Sedum Afric, umbellatum album. HERM: Lugdb. 552. Spirza Capenfis Comofà Flore albo. Periv, Gaz: T. 49. f. 8. Crasf. Subulata. BERG. Cap. 83. (zo) Cras/ula Fol. Serrato-dentatis &c. HL. Clif. 407. Ra Lagdb. 455. Craaf. Fol. oblongis acntis dentatis &c. Bumm- Afr. ee T. 24. É. 1: Cotyledon flore luteo media. HEEM: Liusdh. (21) Cra/iie Fol. Fuûfotmibus fabdepresûs Ees sns P en TA ND ea T â gòë te Bladen; een vierdeelig gebladerd Kroon- _ IV. tje van ongefleelde Bloemen met omgebooge- Arp; _ ne Meeldraadjei. Hoor itor, Die Kruüidic, thans wegens de Vyfmannigheid palag ; van het Huislook , dat tien Meeldraadjes heeft „"* titgemonfterd ‚ voerde aldaar den zelfden by- naam, Daar waren wel vier Verfcheidenheden- aangehaald , doch ik plaats hier flegts de be- Schryving ‚ welke de Ridder van het zynegeeft, Dit hädt een Stengetje van een Vinger hoog 3 met verftrooide , langwerpige ‚ flompe , Vlee- zige Blaadjes; de onderften by vieren : een drie- _ef vierdeelig Kroontje met omgekromde Takjes en oùgefteelde Bloemen; wit van Kleur en zeer _gefpitst, met een ruigen paarfchachtigen Kielen een Vrugt van die zelfde Kleur, De meefte Au- theuren hebben het ‚ wegensde Geftalte , onder het Huislook geteld. ’t Gelykt zeer naar die Soort ; welke den bynaam van Jaarlyks voert. Het groeit in de Zuidelyke deelen van Europa , als ook id Switzerland. (22) Dikblad met een Kruidige Steng, uitge Kk breide Bladen en gekranfle gebaarde Bloë- Ed ET, pig Setrenst tubens. Sp. Plant. 619. OED. Dan. 82: Sedum Foliis oblon- to-dvatis „ Floribus in faramum Caulem congeftis , ze u- bentc, HALL: Helv. 396. (22) Crasfula Caule Herbacco , Fol. patentibus &c. 861: Syst. Nat. Kil: Tom. 3. App. p. 230. Sedum annuunt è 1. Dart, Vil, STUK: Iv. ee Hoss. STUK. Pf uy wize. XXIII. Epi de or ard Roodbia. dig. 506 _VyrMANNIGE KRUIDEN. Dit kleine Plantje , by Montpellier in Langue- dok ontdekt door Mac NOLIUS, en door hem in Afbeelding gebragt , is niet nieuw, zo de Ridder aanmerkt ‚ en ookgeene Verfcheidenheid van de voorgaande Soort. Het-groeit in ’ wil- de niet meer dan één of twee Duimen hoog. LrinNaus heeft-hetin de Upfalfche Tuin ge- tceld , met. een enkeld Stengetje van een Vin- ger hoog, dat roodachtig is en weinige Takjes „uitgeeft, met zeer kleine Vleezige- Blaadjes. De ‘Bloempjes omringen Kranswyze-de-Steng; zy hebben een groenen Kelk en witte Bloemblaad- zjes-met paarfche Slippen of Baardjes, ’t Getal der Vrugtmaakende deelen „ in ’t algemeen , is vyf. De Kelk fluit zig na’ bloeijen en dan ftee- ken de puntjes van de Bloemblaadjes-door-de Spleeten heen. Dit alles- moet met een -Mikros- koop waargenomen worden. De gefternde Zaad- huisjes zyn groot , rood van Kleur en met het bloote Oog taamelyk zigtbaar. (3) Dikblad met Elsvormige Wortelbladen en , eene naakte. „Steng. kont ce T Dita” met. ä minimum Stellatum rubrum. MAGN. aps a98: T.237. GER. Prov. 426. Tillea erecta. Hort. (23) Cras/ula Fol. Su'sutatis Radicalibus Caule-nudo- H. Clif. 116. R. Lugdb. 455. Crasfula Caspitofa longifolia. Dikke “ib. 116. T. oe. f. TiS. (z4) ane Sármentis Proliferis „determinate Foliolis &c. H. Cliff. 496. R.,Lugdb. tbid. Crasf. Orbicularis zepens Fel Sempervivi, DiLL, Elh. 119. Teroo, f-WI$ En an EE PENTAN DRIA “907 bepaaldelyk gebladerd zyns de Bladen zeer IV. witgebreid en op elkander leggende, Ar PDERLe (as) Dikblad met een flappe kruipende Steng en sro. , gepaarde Blaadjes, Deeze drie, Jeatfie- Soorten , wederom, hl A rasfulg gien. van de Kaap afkomftig en doer den Den Dive Niusin Afbeelding gebragt, De Sten- - getjes van de eerfte en derde vallen fomtyds een Voet hoog of lang, en komen opftygen uit het midden ‘der Bladen, die in de tweede Roos- jes op den Grond maaken, gelyk fommig Huis= look, Deeze heeft zeer kleine Stengetjes ‚naauw- Iyks. een Vinger hoog. In de derde krhipen zy EEn „den Grond, lle-de Soorten. van: dit Geflagt, uitgenomen de Ek die thans de Elfde is en de twee hier naaftvoorgaande Europifche , hebben haare Groeiplaats op-’t Zuid -end- van” Afrika of aan de Kaap der Goede Hope. Men vindt ’er een- entwintig „ waar onder eenige byzondere , door den Heer N. L. BURMANNUs opgeteld in zyne voorftelling der Kaapfche Planten , en on- der de Oostindifchen brengt zyn Ed. eene Cras- fula Scutellaria te berde’, welke de Bladen overhoeks „ Nierachtig, holrond en flaauw ge- kar- { 25) Craydà Caule faccido repente > Fol. oppofi- tis. Crasfigla Portulacz facie repens. Dirt. Ekh. Ibid. £. IED. Va DerL. VIJL STUKe 308 _ VYFMANNIGE KauiDens karteld heeft met Poornachtiee Tandjes (*)s " Deeze zou de Eerfte Schottelftruik van Rum PHIUS zyn , dus genaamd, om dat de Bladen van de Indiaanen als Kommetjes gebruikt wor- den, om daar uit Bry of Pap te eeten ; even als men zulks hier te Lande met Kools- Blinden zou kunnen doen, ’t Gewas, deswegen Daun Papeda genaamd, is een Struik van tien of twaalf Voeten hoog, met den Stam beneden een Been dik: zo dat het ontzaglyk verfchillen zou van de andere Soorten. Bvna nooit bloeit dit Ge- was , zynle aan gezegden Hoogleeraar zonder Bloem of Vrugt overgezonden. Met roemt het _in ’t Maleitfch ook Daun Manko, onder welken naam ik een Takje met drie Bladen van Java gekreegen heb, die volmaakt metde gedagte be- fchryving overeenkomen, doch, gedroogd zyn-= de, zo dun zyn als Lindebladen, VrseENtaA. Wifeno. De Kenmeiken zyn: een vyftandige Klokvor- mige Kelk; een vyfbladige Bloem en een Vrugt uit vvf Zaadhuisjes beftaande. _- Indien de Geftalte niet zo zeer verfchiide, zou men dice Gewas tot het voorgaande Geflagt en indien de Vrugt vyfhokkig was tot de Mahere nia (*) Crasfula P (Seutellaria) Fol. alternis Reniformibus con- cavis „ obfolere ferratis, Senaturis fpino'is. BURM. Fl. Ind. pe vt: vScumetlaria “peisma, ROM PH. Amb. IV. p. 75. Te He EE PRE AN DRIE Oe pia betrekken kunnen (*), Van beiden verfchilthet IVe bovendien, door het ontbreeken, van blykbaare ijtLe Honigbakjes of Schubbertjes ‚ hoewel het iets, Hoorp- naar dezelven gelykende, rondom het Vrugtbe-*TUE. ginzel heeft, daar de vyf Meeldraadjes op ge- „25 plaatst zyD. Ik heb het uit Oostindie bekonen s onder den _ naam van Wifeno , en derhalve geef ik ’er den Zia Latynfchen naam Vifenia aan. De Afbeelding, onbloer Fig. 3, Pl. XLVI, vercoont het Takje, dat PrekLvI. Gaffelswyze verdeeld is en in Bloemtrosjes uit- *'5 * loopt , die famengevoegd een foort van Kroon of Zonnefcherm maaken. Het Blad is Hart- vormig, aan ’t end fpits, op de kanten Tandse wyze gefchaard, zeer ruuw op ’t gevoel , en lang gefteeld, De Kelk der Bloemen is Klokvormig , vyftandig verdeeld, met fpitfe punten en blyft over. De Bloem beftaat uit vyf Eyronde Blaad- jes, veel langer dan de Kelk , aan ’t Voetje fmaller en gefteeld , aan de tip breeder en rond, De Meeldraadjes zyn breed en platachtig, om- ringende digt het Vrugtbeginzel , doch niet fa- mengegroeid, Zy hebben debbelde Meelknop. jes, die langwerpig en gefleufd zyn. Vyf Sty- len, byna zo lang als de Bloemblaadjes en lan- ger dan de Meeldraadjes, zitten op het Vrugt- beginzel en loopen uit in Stempels, die maar weinig dikker zyn, kroonende de Vrugt, die in % (*) De Mahernia is in het IV. STUK, onder de Heefters , bladz. 439. enz. befchreeven. 1e DEELe VIJL, STUKe 3:10 VYFMANNIGE KRUIDEN, IV, ’t_geheel Eyrond is,-doch beftaat uit vyf lang- wi. “werpige platte Zaadhuisjes , van onderen een Hoorp- weinig dikker en aldaar een enkeld , gefpitst, en rondachtig. Zaad bevattende. De Takjes, Blad- nn freelen en Zaad! zyn met een fyne: naaUw= Iyks zigtbaarc, Wolligheid bedekt, De Vrugt- maakende déeld zyn by B, in de geopende Bloem, viermaal in: langte en dus Lighaamelyk vierenzestig maal vergroot zynde , aangeweezen , en de Vrugt met haare Zaadhuisjes vergroot by Letter C. Tot de Veelwyvigen onder de Wliaauniee Planten , behoort een enkel Geflagt , ’t welk die Klásfe Befluit. Het voert den naam van M YOSURUS, Muifen - Staart. De ecnigfte Soort van hetzelve (1) groeit ín fra Ruropa » doch is niet gemeen. Zy maakt cen zeer klein Plantje uit, dat door zyne gefteelde Aaiîrt- jes den naam van Muizenftaartjes- bekomen heeft, Men noemt het in ’t Franfch ook Queue de. „Souris , zAaaat in % Engelfch en in tk in onze Nederlanden; op vogtige mandaat enz (1) Myofurus. Syst. Nat. XII. Gen. 390. p. za7. Vig. XiÌf. Gen. 394. p-- 254. Myofürus zen gen H. Ciiff. vez. Fl. Succ. 261, 276. KR. Lurdb. 492. GOUAN Alonsp. 161. Gem. Prov. 383. JACQ, a de: Oep. Dan. 406. GoRr. Bele. 92. Holofteo cffinis Cauda Murs. C. B, Pin.-190. TOURNF: Paris. 471. Cauda Muris. Dop. Pempi- Tie PEN TA NDR IE A S3ir en op fommige plaatfen tusfchen * Koorn, In, VL April bloeit het en het Zaad rypt aanin Mey, ET zl waar na het Plantje t'eenemaal verdort en niet Eier dan in *t volgende Jaar voortkomt uit zyn Zaad. By Aftrachan , aan de Kaspifche. Zee , is ditsia, Kruidje ook door den Heer S.G. GMELIN gevonden en afgebecld, Zyne befchryving ver- fchilt een weinig van die van LiNN&Us. De geheele hoogte is niet meer dan drie of vier Duimen, Het heeft dikke Grasachtige Blaadjes , tropswyze voortkomende , en daar tusfchen grocijen de- Steeltjes, die aan ’t end een Aair hebben van vyfbladige, aangegroeide Kelkjes en deeze bevatten ieder vyf Honigbak- jes, die Elsvormig zyn, gelykende naar Bloem- blaadjes. De menigvuldigheid der Styltjes maakt decze Aairtjes in fommig gedeelte ruig. Het komt ook voor met twaalf Meeldraadjes , en vervolgens beftaan de Aairen, als ’t warc, ge- heel uit Zaadjes; weshalve het, van dites Duizendgrein genoemd wordt. De Smaak is een — weinig fcherp en famentrekkende. PAN : ES en V4 VI HOOFD. MH. DEEre VIII, Stug. 312 ZESMANNIGE Kruipen, pr Vil, HOOFDSTUK, Befchryving der ZESMANNICE KRUIDEN; (Hexandria) , dat is , die zes Meeldraadjes hebben, tot welken de Ananasfen, Aspergies, Aloë- Planten , Patich of Zuuring en anderen behooren. Ot de Zesmannige Kruiden komen veele Lelieachtige en Bolplanten voor, welken ik, volgens de orde wan myne befchryving , zal afaoiideren; Het eerfte Geflagt, in deeze Klasfe van het Stelzel der Sexen , voert den naam van B ROME LI1IA. Ananas, Als bevattende die zeer bekende. Planten , wel ken de vermaarde Vrugten , Ananasfen genaamd , voortbrengen. Het is genoemd naar den Sweed- fchen Geneesheer BROMELIUS , door zyne Flora Gothica vermaard, De Kenmerken zyn: een dricdeelige Kelk , boven het Vrugtbeginzel; drie Bloemblaadjes , ieder een Honigfchubbetie aan den voet hebbende en cen Vrugt met drie Zaadhokjes. _ / Zeven Soorten, meest uit de Westindiën of uit Zuid- Amerika afkomftig ‚ worden ’er thans in opgeteld, naamelyk ’ () Ana AExXANDREA, 313 (1) Ananas met kantdoornige gefpitfte Bladen , BAS en een gekroonde Aair. TE Dit is de gewoone Ananas - Plant, te mbeodsist, 5 om, wat de uiterlyke gedaante aangaat , om= _ 4 ftandig te befchryven. In de Westindiën en aan aur * de Vafte Kust, byzonderlyk te Suriname, als Gewone, ook in Brafil en elders, groeit zy wild, zynde van daar in Ooftindie, zo wel als in Europa O- vergebragt , waar menze in Broeibakken teelt, De Plant gelykt naar een Diftel met Aloë-Bla- den en de Vrugt naar een Pynappel. ’t Gewas , naamelyk, fchiet een Steng van weinig hoogte , die tusfchen de Bladen een Bloem -Aair krygt „ zynde van onderen in eenige gekranfte Bladen vervat, en van boven met dergelyken gekroond. De Bloemen zyn ongefteeld en maaken een dik= ke Aair uit, zo wel als de Vrugt, welke als ’e_ wa= (:) Bromelia Fol. ciliato-{pinofis mucronatis , Spicì Co- mofâ. Syf?. Nat. XII. Gen. 391. p. 232. Pig. XIIL. Gen. 395. p- 259. Bromelia Fol. fpinofis, Fraibus connatis Cau- lem cingentibus. H. Cliff. 127. Hore. Ups. 73. R. Lugdh. 24. Carduus Brafilianus Fol. Aloës. C. B. Pin. 384 Ananas Acoltz. ComM. Hers. I. p. 109. T. 57. Ananas acul. Fruâu evato Carne albida. Ti TREw. Ehret. T. 2. Anasla. RKumea. Amb. V. p.227. Ti 81. Kape-Tsakka, Hort. Maf, XL. p. 1. T. 1, 2. B, Ananas acul, Fruâtu pyramidaro , Carne Aurea. TOURNF. Jnf?. 653. 9, An. acul. Fr. Conico, Carne Aureî. PLUM. Sp. zo. &, Ananas lucide wirens Fol. vix fere rato. Dirk. Elib. 25. T. zi. f. zz. Amanas non aculeatus, Pista diëtus. PLUM. Sp. 20. Mi. DEEL. VIII, STUK, ‚Ne IV. 314 ' ZESMANNIGE KRUIDEN. ware uit famengegroeide Besfen , gelyk een gtr ren Moerbefie, beftaat. _ Bois Deeze Vrugt, die men A noemt , valt STUKe grooter , kleiner en pieramidaal of -byna gehel Ees £ rond. De algemeene benaamings by-de meefte Nariën van Europa , is Pyn- Appels, maar de Franfchen noemenze ook Pain de ‘Sucre, dat is Suikerbrood, In-de Indiën vallen-zy dikwils van die figuur: hier te Lande zyn zy doorgaans ronder «en kleiner , hoewel menze ‘er ook geteeld heeft van zeven Duimen hoogte. en dertien. Duimen omtreks. RUMPHIuUs zegt, dat zy in Ooftindie een Voet lang vallen en-van dikte als. eens Menfchen Been. De grootte ‚ derhalve, maakt geen weezentlyk verfchil uit, zo min als de figuur 3 doch men heeft ’er, met het Vleefch witachtig en Goud, geel; zynde. de Kleur van buiten ook meer of minder geel, met ros of bruinrood gemengd. De Bladen zyn gemeenlyk blaauwachtig en fterk gedoornd ; maar men vindt ’er ‚ die dezelven hel- der groen en weinig of niet gedoornd hebben; gelyk de Wilde Ananas, Pitta genaamd , by PLUMIER, van welker Bladvezelen, met Ka- toen gemengd, in Indie Garen gemaakt wordt, daar men in Bengale Zakdoeken en andere Stof. fen van weeft. Deeze moet wel onderfcheiden worden van de Amerikaanfche Aloë , wier Bla-. den het Fil de Pite ‚ook een foort van Garen of ‘Touw , uitleveren. In Oostindie groeit deeze wilde Ananas zo menigvuldig, zelfs op afgelc- gen Hm xA ND RI de 315 gen Eilanden „dat men ’er die naauwlyks den=. Iv. ken kan van buiten ingebragt te zyn, gelyk de PaEtes L Tamme, wier Vrugt, aldaar geteeld, in *t eerst Hoorns tien Dukaaten goldt, zo AcosTA meldt, De Ananasfen. worden byha van iedereen ge- „is preezen „wegens. haare lekkerheid, Sommigen vergelyken den Smaak by dien van Aardbefiën 5 anderen by dien van Druiven, MERIAN wil, dat men ’er veelen van onze aangenaamfte Vrug- tente gelyk in proeft, Zo hebben zy ook een zeer aangenaamen Reuk. Maar de hoedanigheid vers, fchilt aanmerkelyk „naar de behandeling en den andaart, In de Westindiën , daar zy rykelyk zyn , moet men zig dikwils in ’t gebruik derzel- ven „ gelyk van andere verkoelende. Vrugten maatigen , om niet ie ’t Kolyk of den Rooden Loop te vervallen . Hierom zynze, wat ’er ook van gezegd mag worden , tot Voedzel niet zo dienftig als de Binnen De Slaavinnen zelfs weeten door het rykelykeeten deezer Vrug, ten, die zy in ’ Bofch vinden, zig de Re a af te dryven ; zo men verhaalt. ‘Hier te Lande is het Sap wat fcherp , zo dat men ‘er door tot loede *) Sommigen noemen de Ananasfen verhittende , om dat zy Ontfteekingen maaken in de Ingewanden ; doch die kun- nen ook uit een fcherp Zuur ontftaan , en derhalve kan rte van eer fcherpen Wynachtigen Smaak zynde, onder de Verkoelende Vrugten tellen. Men heeft immers , mec dat en het uitgeperfte Sap , in de Indiën, wel in heete Koortfen gebruiken laaten : doch de paepe. deezer Vrugten is zeer verfchillende. Ile DEEL. Ville STUK TUK. Meger Iv. Arper: Vil. Hoor» STUK. Een ige e 316 ZESMANNICGE KRUIDEN, Bloedwateren zou kunnen vervallen; gelyk in Icalie wel gebeurt. Men fnydt derhalve de ge- fchilde Ananas , en legt de Sneedjes in Spaan- fchen Wyn,of in Water; waar door de fcher- %9 pigheid verzagt wordt en dus kan menze zonder gevaar gebruiken. Ook wordt ’er, in de Indiën, een zeer lekkere Wyn van gemaakt. Door de aangenaamheid der Vrugten worden de Kak- kerlakken aangelokt , die op de Plant voorttee- len ; gelyk dezelve ook tot voeding van Want- fen en ander Ongediert , en van de Rupfen (trekt, die de bekende Ananas Kapel uitleveren, (a) Ananas met Kant - Doornige gefpitfle Bla- den en een Tros aant end van de Steng. Een zeer fraaije Afbeelding van deeze vindt men onder de Planten van Enrer , door Trw uitgegeven ; waar uit blykt , dat de boventte Bladen, by de Vrugt- Tros, rood zyn. Zy was niet afgebeeld door Mir LER, noch ook door PruMmrer, zo DirLeENius aanmerkt, die het Gewas ook in Plaat gebragt heeft. Het wordt op de Engelfche Eilanden Pinguin genoemd. De Heer JacQquin verhaalt, dat men op Jamaika daar van leevende Omruiningen der Landeryën en Hoven maakt, welke zo fterk zyn, dat geen ___Menfch (z) Bromelia Fol. ee -Ípinofis mucronatis , Racemo terminal:. H‚, Clif. R. Zugdb. BROWN. Jam. 193. N. 4 Jacq. ‘Amer. 91. TREW: sn T. 5!. An. Americana fylv. altera minor. Prom. Afant. 29. T. 258. É. erg DILL, Eltb. 320. T. 240. f. zin. HS ,A:N DKT Arai Menfch in fteat is, daar over heen te klimmen, ON en geen Beetten ‘er door kunnén breeken. nen De Bladen zyn zeer ftyf en met fcherpe Door- Hoorp- Ben gewapend , vyf of zes Voeten lang. Het TPE _ maakt een Steng van twee of drie Voeten, die Rands zeer fraay is en beladen met veele Rooskleurige Bloemen , van omtrent twee Duimen längte, Hier op volgen geelachtige Vrugten. die lang- werpig Eytond en Klein zyn (*), zuurachtig en piet aangenaam van Smaak; hoewel zy van de Muizen of Rotten zeer bemind worden, die des wegen in menigte onder deeze Pianten neftelen, »% Gewas geeft Afzetzels uit , gelyk het Huis. look, waar door het zig fterk voortplant. | 5) Ananas met regtopltaande Bladen , en on- tu gefteelde by den Wartel vergaarde Bloemen, Ae Brem Deeze, in Zuid- Amerika groeijende, is ook de in de Westindië» gevonden door den Heer Jac- QuiN, die de zonderlinge Eigenfchappen waar- genomen heeft, Het is , zegt hy „een fraaije ongefteelde Plant, met niet dan Wortel. of Stoelbladen „ doch zeer talryk, Elsvormig Li- ni. (*) De Heer JACQUIN zegt van een Duim of een weinig grooter » doch by TRrw komen zy een Vinger lane en dik, voor , zynde bruinacntig van Kleur. De Anânas van ACOSTA, — welke maar de grootte van een kleine Citroen hadt, zou in dat opzigt meer mert deeze of de volgende Soort ftrooken. (3) Bremelia Fal. eretis, Floribus acaulibus, fesfilivus „ aggregstis. JAGQ. Amer. Hift. zo, Kort. 31, 32. Ile DEELs VIIL, STUK, IV. ek regtopftaande „ doch zo ftyf niet als iû-de ande- Es 318 ZeSMANNIGE KRUIDEN. niaal ie Henten » op de kant gedoornd en av re Soorten, en hierom aan de Punt dikwils ome STUK eboogen „ meer dan eens Mans langte hoog. ei De Bloemen zyn Rooskleurig , » zonder Reuk , bynadrie Duimen lang , met den Kelk en ’% Vrugt- beginzel Rocstkleurig gehaaird,. De Vrugten , ook van drie Duimen, van, ovaale figuur, twee of driehonderd. in geul, ziiten in % kaffige mid- delpunt der Bladen , en beflaan een holte van ecn, half Voet middellyn, Onder een Lederache tigen geelen. Bast hebben die een witachtig Sap- pig Vleefch. „dat t_van „een ‚zoetachtig zuuren maak is , en waar in veel gladde rondachtige „Zaaden „- die: brain van. Kleur zyn , neftelen. Gefchild- zyn -deeze. Vrugten , volkomen ryp zynde ‚ niet onaangenaam van Smaak ; doch onryp zynde zo fcherp, dat ’er de Mond fom- tyds door aan ” bloeden raakt „en de Tong als ontveld wordt , in de genen, die ze eeten, In de Keizerlyke Tuin: te Weenen hadt deeze Plant reeds Vrugt gedragen: Op Martenique en Kuba heeft hy. dezelve, op-Bofchachtige plaar- “fen der Gebergten, groeijende gevonden , wor= dende van de Ingezetenen, met een Karibifchen naam, Karatas. geheten. De Vrugten ryp wor- dende ‚ wyken -de Bladen van een ; naar den Grond , engeevén dus gelegeheid, om ’er by te kai” fchietende de Plant vervolgens haare Afzetzels tot voortplanting uit, (4) Ana- HE X AN DERIA. (4) Ananas met Zaagswys’ gedoornde aden en overhoekfe Aaîren. „Detse heeft -de-Bladen Tongachtig, 319 om Iv. flompe_, Fe Vil. ‚ Hoorp= dat is „or, aan ’t end ftomp,en een Bloemfteng met zyde- Ric lingfe Aairen , aan welken de Vrugten als Bes-,£ romelia Le ingulara. van de “ verfchilt. Pr um LER heeftze in Zuid- ‚‘ka-waargenomen, (5) Ananas met de Wortelbladen Doornachtig én getand, de Stengbladen geheel effen Deeze „door dien zelfden Pater in Zuid- Getron gde. maer ud Hau, randig. an wr 4 dak _rika gevonden , onderfcheidt zig door de geblae derde Steng die ver buiten de Bladen uitfteekt, van de gewoone Ananasfen, Myns oordeels zou „ze. derhavle helse den Rean gag Badlengissao- „gen voeren. ba _(6) Ananas , die byna ongefteeld is , met ver- at _ gaarde ongeftee Ide Bloemen en afzetzels in raage de Oxelen. Volgens. den Ent Et tir wilde deeze zeer (4) Ie selia Fol. ferrato - fpinofis hed Spicis alternis. Brom. Ramofa & oe emsfa , Foli peen ferzatis. „PLuM. Gen. 26. Ie. 64. fent or (4) Bromelia Fol, Teelias dentato - s Îpinofs Sc. Bro- „ melia Pyramidata aculeis nigris. PLUM- Gen. 46. Ie. 62 (6) Bromelia fubacaulis, Flor. aggregatis fesfilibus , Axil- lis Stoloniferis. JAcQ: Wind. 306. IL, DEEL, VIJL, STUKe 820 _ ZESMANNIGE Kruipgùs ÍV. “zeer wel voort; en hadt verfcheide maalen Bloer Ar OEE en Vrugt gegeven in de Keizerlyke Broeikiuizens Hoorps De Bladen zyn ongemeen ftyf en fterk gedoornd 4 STUK. doch korter dan in de andere Ananasfen; Dertig Ef Bloemen , blaauw van Kleur, komen in ’t mid- delpunt der Plánt; zonder Steel of Sterig voort ; byna als in de Karatas, voorgemeld, De Vrug- ten zyn kleins Zy fchiet „ uit de Oxels der onder: fte Bladen , dikke korte Byfcheuten of Afzetzels ; die nieuwe Planten maaken. De afkomst zal zes _kerlyk ook it de Westindiën zy, vir. (7) Ánanas met een verfpreide. P} luim en op An 3. de kant ge doornde- RR panas kombi pd Bladen, 15e Deeze wordt door de gezede byzoüderhéid thans, volgens den Heer JACQUIN, van de Derde Soort afgezonderd , en voert den bynaam van Prso ontleend. Men noemtze in Nieuw Spanje Mexocotl , ’t welk HERNANDEZ als een Plant die Hensies gelyk Pruimen , by elk- ander als eene Ananas vergaard, voortbrengt ; zyhde zeer aangenaarh van Smaak , heeft afge- beeld. Wanneer de Vrugt-ryp is ‚ hangen de Bladen geel „even of zy verflenst waren ‚ naar den Grond (7) Bromelia Paniculâ difufa gc. Sp. Planf. IT. p. ass. Bromelia Fol. fpinofis. Caraguata - Acanga. Pis. Bras. 190: T. 191. Mexocotl f. Maniguei. HERN. Mex.172. Monis. Fijt. MS. 4. T. 22. f. 7e Brom. Fol. fpinofis oblique recurviss PL, Ups. 73. Karatas Fol. altisfimis gc. PLUM. Gen 10 ? lÁ Hen MODERNE A 321 Grond omgeboogen. Zy komen uic’een kort IV. dik Stammetje ; nict uit den Stoel of Wortel EE 5 voort „en bevatten den tros van. de gezegde Fioosb Vrugten. Mor 1son heeft de figuur van HEr- STUER: NÄNDEZ overgenomen of gekopieerd, rn EE Ren. | Dit Gefhaet, door den Ridder benoemd, ter eêre van zekeren Tir zaNDs, den éerften en. eénigften Kruidkundigen, die aralesr in Finlând is geweest, bevat verfcheide Westindifche Ges wasfen, die even als de Marentakken op Boo- men grocijen » en in derzelver Schors geworeeld zyn. Het heeft een driedeeligen blyvenden Kelk 5 de Bloem is Klokvormig . > “eenbladig, in palen bedelsf het Zaadhuisje er ne | met Beplúis: de Zaad Die Gefage bevat zeven Boeken alcethnat Westindifche & uit Zpid: Ani bier vol gende." (1) Tillandta met een gepluimde Bloemftenge r Wlardfa Vol- bs ares C x) Tillandfia-Scapo paniculate. Syf… Nat. XII, Gen. 392. ang tn Pr 232. Weg. XIII. Gen. 396. p. 259. H. Cliff. 129. Vi Caryophylloides maximum &c: De Fam. 76, Hit. 1, P: 188. Visci modo Arboribus Indicis adnascens. C. B. fi. kx Peruvianum aliad, Alcës facie, Ahoribus iem innascens, LOB. Adv. p, asz & 455. Jeon. U. ager f. ye - u, DEEL VIJL, STUK. Iv. zee ZESMANNIGE KRUIDEN, Volgens de befchryving van den vermaarden DEEL. SLOAN E omringt deeze Plant, met veele brui Faas ne Vezelen , de Takken of DER der Boo- STUK. men „ waar op zy groeit, en maakt zig dus een Te vafte ftandplaats, waar uit Bladen voorckomen , naar die der Ananasfen of Aloë- Planten gelye kende , van derdhalf Vocten lany, Zy loopen puntig uit, doch zyn aan den Wortel een Hand- palm breed, omvattende elkander zodanig, dat door de famenvoeging der zyden van verfcheide Bladen met malkander cen {oort van Kelder of Bak gemaakt wordt , waar in het Regenwater zig even als in de Bladen van onze Vollers Kaarden vergaart, en coor de kleine opening van boven niet fchielyk weg dampt De knob- belachtige Voet der Bladen aan de Steng , maakt dat dezelve zig als met Blaazen beladen ver- toont. Dit Water flrekt , door een byzondere gunlte van den Schepper „ tot Dorstlesfching voor Vogelen en andere Dieren, ja zelfs voor Menfchen, in dat heete Klimaat. Want , de- wyl deeze Plant niet fchadelyk of Vergiftig is, kan men het zonder hinder drinken ; gelyk _DAMPIER verhaalt , zelf gedaan te hebben, Gedagte Bladen, nu, geeven uit het midden een ronde Steng , van drie of vier Voeten lang- te, die altoos loodregt ftaat, Om dus het Wa ter te kunnen vangen. Gekwetst zynde, geeft zy een doorfchynende witte Liymerige Gom uit, Poven verdeelt zy zig in Takjes, die hier en daar bezet zyn met Bloemen van drie Blaad- jes: HEX A NDR IA 323 jes, bleck geel of groenachtig van Kleur, met IV. paarfche Meeldraadjes , waar op driekantige eed Zaadhuisjes volgen, die kleine Zaaden , met een Hoofb= lang Pluis voorzien , bevatten , en zelf i in deSTVE drie Blaadjes van den Kelk begreepen zyn. Dec- „4 ""Er ze Zaadhuisjes ‚ eenigermaare naar die der An- jelieren gelykende , kunnen de reden zyn van den bynaam , welken Lin Nus geeft aan dit Gewas, dat zig, voor ’toverige „ byna als een Aloë- Plant vertoont, (2) Tillandfia met de Bladen van Bevin Zaag- tandig gedoornd, en een gebladerde Aair. Til en 4 Deeze heeft de Bladen ook eenige Voeten zm a lang, paar die der Ananasfen gelykende , doch breeder en flomp, en eene pieramidaale Aair , met Bladen tusfchen de Bloemen,’ welk dezel- ve zeer fraay bont maakt. Zy groeit op oude rottige Boomftammen in Zuid- Amerika, _ 3) Tillandfia met Tongachtig Lancetvormige Bladen , die effenrandig Byn en aan den gee Voet Blaasachtig. Door _(2) Tillandfia Fol. fuperne ferrato- -fpinofis , Spicà Como- fà: TillandGa parafitica maxima &cc. BROWN. Fam. 195. Ca- zaguata clavata & ípicata. Plum. Gen. 1o. Je. 75. ft. (3) Tillandfia Fol. Lanccolato- Lingulatis, integerrimis, bafi Ventricofis. JACQ. Am. Hit. 92. T. 62. Tillandûa me- dia parafiuiea Bic. BROWN. Jam. 194. Viscum Caryophyll. Bec. SLOAN. Jam. 77. Hift. 1. p- 139. T. 120. RA. Suppl 405. Caraguata larifolia 8 clavata. PLUM. Gene 10 Mie je X3 II, Deer, VIJL, STUK. IV. 324 ZESMANNIGE KRUIDEN, Door den Heer JAcQquin is deeze, zo wel _ ArDEEL js door PLUMIER en SLOANE, afgebeeld, EMA STUK. Eenwy- wijt. De Bladen verbreeden zig Tongachtig naar end en rondachtig by den- Voet, alwaar zy ook het Regen- Water , even alsde eerfte Soort , vergaderen ; doch de Steng is hier enkeld en kort. Op lommerryke en vogtige plaacfen , in groote Bosfchen , op ’t Eiland Martenique , komt die Gewas op de Stammen van ontzaglyke Boo- men voor , wordende van de rn an aldaar Bofch- „Ananas geheten, (4) Tillandûia met Draadachtig dunne, efen: bege __randige Bladen en eene enkelde losfe dair. tenuifoiia. Dunbladi- __Deeze die den zelfden Heer overvloëdig voor- kwam op het Geboomte , dat by Karthagena “ groeit aan de Zeeftranden , is merkelyk kleiner dan de voorgaanden. Zy heeft de Bladen Els- vormig dun , naar ’t begin verdikkerde, ook hol gefleufd als die der anderen, maar,{piraal om- gedraaid en door. witte dwarsbandjes bont; dus nuar een” Soort van Aloë gelykende, ’ Gewas is _ daarom fraay en praalt met roode Bloemen, die ver van elkander voortkomen aan een dunne regtopftaande Steng. Het draagt bruine Zaad- huisjes, (5) Til (+) Tiliardfia Fol. Filiformibus integerrimis &c.R. Zugdb. 25. JACQ. Amer. Hif?. p. 92. TE, 63. Till. parafitica parva &c: BROWN. Jam. 194. Renealmia Spicâ multiplici. Prym. Gem 37. 1e. 233. f. 2. Viscum Caryophylloides minus &c, SLOAN. Fans. 77. Hif. 1. p. 190. T. Faa. Én, PS HENDE IT 4 825 (5) Tillandfia met zeer korte Wortelbladen , een IV. byna naakte Steng , en eenigermaate ver- A deelde opftygende Takken. Foor: Als een Kandelaar, met veele Armen, en Er ne zigdeeze uit, met kleine Bloemtakjes, die over- en end ftaan op de dwars - Takken der Steng. De” Gepluim- Bladen, welkeden Stoel maaken ‚ zyn zeer kort. ° ” Is ook. een Bygewas, als de NIER. (6) Tillandfia die een Halm heeft, met op el- _ vr. kander leggende zydeling fe Aaîren. Sg ecl- (7) Tillandfia met Liniaale gefleufde neerge- zp hoogen Bladen, een enkelde gefchubde Halm Hm Be. en enkelde Aair. seas arne Deeze twee, ook in Zuid-Amerika door Pa=**"8°- terP rv M1eR ontdekt, fchynen meest doorde gefteldheid der Aairen te verfchillen, (8) Tillandfia met Elsvormige ruuwe Bladen, vin. die, ENE (s) Tillandfa ig’ haagse erp mis &c. Tillandfia hoedt Parafitica major 8ec. N. Jam. 194. Renealmia Ramolis fima &c. PLUM. ôn 27. NE 237. (6) Tillandfia mo Spicis imbricatis lateralibus. Viscum Caryophylloides here CaATxsB. Car. II. p. 39. T. ars ? Renealmia Spicâ mulriplici. Pum. Gen. 37. Zo. 238. ge 1) Tillandfia Fol. linearibus canaliculatis reclinatis &e. , Ren. non on fquamata & floribus niveis. PLUM. Ger. 87 Te adezf. (2) Tille: Fol. Subulatis fcabris &c: R. Lugd. 25. Till. paraûtica parva pruinofa &c. BROWN. Jam. 194 Vis- MH. Desn, VIII, SruK. ee . ni 326 ZESMANNIGE KRUIDEN. Iv. die omgeboogen zyn , eenbloemige Halmen AFDEEL. — en tweebloemige Kafjes. bes per Door SLOANE is deeze op de Boomen van dant Jamaïka waargenomen , die aanmerkt dat het ewas, in manier van groeijing , in Blaasachtig- heid der Bladen aan de Steng, en in ’t opvan- gen van ’t Regenwater, met de eerfte Soort overeenkome , maar door de Grasachtige fmal- heid der Bladen; welke veel naar die der Anjec- lieren gelyken , daar van verfchille, Ook zyn de Bladen met een korte witte Wolligheid bc- _dekt, die dezelven , gelyk in de volgende, ais ___ met Ryp bedaauwd doet voorkomen. Het heeft veen dunne Steng en eene driebladige paarfche Bloem, met geplaisd Zaad als de overigen. IK, (9) Tillandfia die Draadachtig is, en ruuw, moie: met omgedraaide Takken. je 6e. Deeze Soort, op de Takken der Boomen groei. jende als de anderen , hangt als Mos van de mn nederwaards , en heeft de ni engen dun. De ee ke dee= cum Caryophylloides minus Sc, SLOAN. Farm. 77. Hil. 1. pe ipo T. TEI. fer ke (9) Fillandfia Filiformis Ramofà intorta fcabra. H. Clif Lagdte 25. GRON. Virg. 36. BARR. ZEguine 99: Renealmia parafitica &c. BROWN. phylt. tenuisfimum &c. SLOAN. Fam. 77. Hifl. 1. p. 19te T., zzz. f. 2 , 3. Cascuta Ramis Arborum innascens &C. PLUK. Alm. 1:65. T. 26. Ff. 5. Caminbaya, MARCGR. Dré «6. Per. Gaz. T. 62. fa 12. HE XA ND RIA. 327 deeze Draadschtige Stengetjes nederhangen , is fomtyds tot twintig Voeten, Het wordt van de Iv, ÂFDEELe VII. Engelfchen , deswegen, een oud Mans Baard Hoorpa genoemd. De Vogeltjes, die Hangnesten aan de TUE. giter{te Takkend ‚neemen fom- „; tyds daar toe de Draaden van dit Gewas. Het komt voor in Virginie, aan de Vaste Kust van Zuid - Amerika en in de Westindiën. B U.R MANNI A Dit Geflagt is door den Ridder benoemd , ter eere van den vermaarden Hoogleeraar der Kruidkunde, in de Hortus Medicus deezer Stad Amftteldam , den Hooggeleerden Heer JoA Ne Nes BuRMANNUS, die door zyne befchry= ving der Ceylonfche, niet alleen, maar ook der Afrikaanfche of liever Kaapfche Planten, als ook door de Latynfche Vertaaling van ’t Ambonfche Kruidboek van RuMmPariusen andere Werken, zig een eeuwigen roem verworven heeft, De byzondere Kenmerken van hetzelve zyn; een driekantige , driedeelige, gekleurde Kelk , met Vliezige hoeken: drie Bloemblaadjes, cen driehokkig regt Zaadhuisje, met kleine Zaadjes, Het bevat twee Soorten, waar van de eene op Ceylon, de andere in Virginie haare groei- plaats heeft: als (2) Burmannia met een dubbelde Aaïr, (1) Burmannia Spicà geminà. SA. Nee. Xll. Gene 393. pen X4 1. DEEL, VIJL, STURe / a : Ge 7 323 ZESMANNIGE KRUIDEN, Gedagte Hoogleeraar heeft deeze Soort, die op Moerasfige plaatfen van * gemelde Eiland Hoorp: groeit ,omftandig befchreeven en afgebeeld, Men STOK poemtze ’er Fawael of Fawul en -Dyajawul , dat EI) SED je, Water-Jawul, Her MANNUS hadtze ge. _nodmd Ceylonfche Hyacinth der Moerasfen, ’t Is een klein Plantje , met Grasachtige Blaadjes van twee Duim lang „allen by den Wortel grocis jende , waar tusfchen het een Stengetje heeft van één of anderhalve Spán , met eenige Blaadjes overhoeks bekleed, en zig verdeelende in twee dali van zeer fraaije Bloemen, die blaauw Kleur zyn en-overend {taan , als op een ry pn Zy hebben een Phenes Kelk, met drie Vleugels op zyde en van boven in drie geele Puntjes uitloopende. De zes Meeldraadjes zyn zeer kort en het Zaadhuisje langwerpig met drie hoeken. IV, Arpask: vu. (2) Burmannia met twee Bloemen, fch e Bloem Bur An nm sbifiora. _Deeze é in Virginie groeijende » is ook een kde op den top “van het Stengetje heeft, „vol gens CrtayrTor. De Bloem beftaat uit drie Blaad- jes, die als Pluimen uitfteeken aan de zyden van den Kelk, De Stengetjes zyn zo kek als Haair, naakt, p. 233. Vig. ZUIL Gen. 397. RAR BURM. Zeyl. so. T. 20. fr. BCe. 12e. H. Clif. 1 : ne ras. Planta Zeyla- nica Aquatica êcc. RA). Sap, (2) Burmaunia Flore gei. 'K Clif K28. _Busmanniâ Scapo biflore, GEON. Ving. 36 wat. HE XA N.D,R I,& _39p naakt ‚ komende uit een Tropje van fmalle Blaad. _1v. jes voort en de Wortel is Vezelachtig. _AFDEEL, TRADESCANTIA STUK, > : Monogy- Dit ee is-door. Rv PP 1us.benoemd naar „ia. mEt ed fchryving van zyn Kabinet, is eerdre . De Kenmerken daar van zyn, een dricbladi- ge Kelk , drie Bloemblaadjes; de zes Meel. draadjes ruig, door gewrichte Haairt jes en de Stem- pel Pypachtig: het Zaadhuisje driehokkig. Zeven Soorten komen thans in hetzelve voor , naamelyk (1) Fradescantia die opgeregt ù is en » ghadla AE dig, met getropie Bloemen, tia Virgie Deeze is in de ‘Bloemtuinen niet onbekend „gat maakende een Plant uit van gladde Biesachtige Wortelbladen , tusfchen welken Stengen voort- komen, die korter zyn, met tropjes van Bloe- men „ die uit drie rondachtige_ Bloemblaadjes beftaan. De Bloem valt grooter of kleiner en van G) Dd Erelta levis , doe congeftie. sf. Nat. XII. ‚Pp. 233. eg. XIII. Gen. 398. p. 260. H. Cliff. 127. dn 7 ee R. Zugdb. 37. oet Monsp. 162. Rupp. Fen. 48. GRON. Virg. 36 , 49. Ephemerum Virginia- num, Flore coeruleo núinori. TOURNE. ee 368, Eph. Pha- med tripetalem &c. Moms. Hij. 1 „p. 606. S. 15. „f 4 Alliam five Moly did ë B. Pin. so6. PEG 5 il, Deer, VIJL, STUZ, 330 ZESMANNIGE KRUIDEN. _ IV. van Klrur blaauw, paarfch, rood of wit, met ae eenige veranderingen, ’ welk agt Verfcheiden. EE heden uitmaakt, die door ToUuunNErorT voor STUE. Soorten geteld zyn. Deeze Kruidkenner vergelykt Eenwy- de Zaadhuisjes by Tarwe Graan. De Bloem- vige. tropjes zyn in twee lange fpitfe Bladen vervat, Het wordt, gemeenlyk , Ephemerum geheten. m5 Ee (2) Tradescantia die opgeregt is en staddladig, zie Mala met zeer lange enkelde Bloemfteelen Malabaars De Afbeelding van deeze, die aan de Kust van Malabar groeit , vindt men „onder den naam van Tali- Pull , in de Malabaarfe Kruidhof, (5) Tradescantia met de Steng eenbloemig. Deeze , by Suratte gevonden , heeft vere fpreide Stengetjes van een Handbreed hoog , met korte Lancer vormige Scheedachtige Blaade jes , en aan ’t end een Draadachtigen langen Bloemfteel. De Bloem is groot en heeft drie vyfribbige B'aatjes, gelyk ook de Bloemblaad- jes veelribbig zyn : zes Meeldraadjes met vio- lette Haairtjes en een aan ’t end haakigen Styl. cons. (4) Tradescantia die nederlegt en ruig is. Op (2) Tradescantia ereha levis, Pedanculis folitariis long:s- Gmis. Tali-Pulii. Horr. Mal, IX. p. 123. T. Buam: Fl. Ind. p. 79. (3) Zradescantia Scapo unifloro. Mant, 223. (4) Tradescantia hirfuta procumbens. Trad. Canle genie &ulato „ baû repente. JACQ, Armer. Hlijl. 94. T. 64, Ranunr cue ta. Knoepige. He tkNRDe Tú 331 Op Martenique vondt de Heer T scan dit Plantje , dat zeer teder is en Stengetjes-heeft die in ’t eerst langs den Grond kruipen , maar | Hoorn. : vervolgens zig opregten, De bladen zyn Hart-* vormig en meest op.de kanten wat ruig , doch nia. zo ruig niet als in de Afbeelding van die, welke PLoMiER in Zuid- Amerika vond. Ve pd Hone (5) Tradescantia met een Takkige Steng en _ v. ; Trades- ongefteelde zydelingfe Bloemen. eam: ANT haan ff”? bs, renn N | ei Dee CZE g VUVULMLCM Oxelbloë: groeit in Oostindie op Watcrige plaacfen. De “er Steng is ook van onderen kruipende , met Linie aale Blaadjes , uit wier Oxelen de Bloempjes als uit Blaasjes voortkomen „ die gekleurd zyn. Zy zyn eene & Trêchterachtig „in drieën gedeeld en blaauw gezoomd , met zes gehaairde Meele draadjes, even als de andere Soorten. Tradescantia die } die kruipt , gladbladig met tweebladige Schubbige Bloemfcheeden, Cr a. Dee. culus f. Damafonium repens Parnasfiz foliis vilkofis. PLum. de, 216. fl. 2 (515 pe Caule Ramofo, Flor. fesfilibus laterali- _ bus. ant. 321. Commelina Axillaris. Sp. Plant. pP- 62. Ephem' er Maderaspat. minimum. PLUK. Alas. 135. Tire Te era Pulli, Hors, Mal. X. p. 28. T. 13. BURM. Fi, Ind. p. (6) Tr. ie: antia repens levis, : ng” diphyllis imbrica- tis. Commelina criftara. Sp. Plant. 62. Fl, Zeyl, 32. Ephem. Zeylanicum proeumbens halt: hind Parad. 148. Ray. Hift. 566, Burm. B, Ind. pas. T. 7. £ 4. 1, DEREK. VIII, STUKe 332 ZESMANNIGE KRUIDEN. IV. Deeze, op Ceylon en Malabar , in Mocrasfige AFDEEL. Gronden, voortkomende, is door den Heer N. ‘oon: L. BurRMANNUS afgebeeld. Zy heeft de STUK. _Bloempjes wederom driebladig , met Haaïrige Rs Meeldraadjes , een geknodften Styl en een Pyp- achtigen gekartelden Stempel, De Bloemfcheed- jes beftaan uit zes paar of minder Bloempjes over ééne zyde, Het Plantje heeft ronde, Tak- kige, verfpreide gladde Stengetjcs. j / or . vin. (7) Tradescantia die kruipt en gladbladig is, Er Le met driebladige gefchubde Bloemfcheeden… vlinder Deeze Soort is ook door gezegden Hoogleeraar afgebeeld en aan den Ridder medegedeeld. Zy maakt een klein Plantje, dat uit de Koietjes Wortel fchiet , aan de Kust van Koromandel, uit, Door de gekleurde Schubbetjes, waar in de Bloempjes zitten , vertoonen die zig cenigszins Vlinderachtig. LiNNzeus merkt het als van ’% voorgaande weinig verfchillend aan. PONTEDERIA, Dit Geflagt >! Baarden beroemden Wealiaan. Por- ‚inz fen n gedeeld, met twee Lippen ; drie Meeldraad- jes in de tippen, drie in ’t Pypje der Bloem in» geplant ; het Zaadhuisje met drie holligheden, _ Het bevat vier uitheemfche Soorten als volgt. (1) Pon- (7) Tradescantia repens levis, Spathis ak pi tis. Jlant. 61, 513. BURM. FL, Ind, p. 17. T. 7. ar HE za NOD RIA 333 C1) Pontederia met Eyronde Bladen én ijb ge Bloemen. Ean “Op Waterige plaatfen, in ’t Ryk van Mala- page bar , groeit deeze, welke Bladen als de Water- A Weegbree heeft ‘of liever naär die van de Can. Ferrie nacorus gelykende. De Bloemen komen, byna Eyronde.- als in het Parnaskruid , uit de,Bladfteelen voort, zynde ‘de Stengen hol en Krüidig. 62) Pontederia:» met Hartvormige Bladen ni een knikkende-Bloemtros. Schesdige, Tot die Soort, waar aan de Heer N,L, Bure MANNUs den naam van Scheedige gegeven hadt, is door den Ridder thans ook t’huis gebragt het Moeras - Moes van Rumrurus,’t welk de Bla- - den naar die van “c_ Kalfsvoet gelykende heeft. ”Iseen groote Waterplant, met dikke fappige Bladfteelen, uit welker Blaasjes de Bloemíten- gen voortkomen. Somtyds zyn de Bladen ron- der, fomtyds fpitfer. Zy worden van de Ma- casfaren , inzonderheid daar men Ryst teelt , veel tot Moes gebruikt, (3) Pon- (2) Pontederia Foliis ovatis Floribus Capitatis. Syst. Nat, XI. Gen. 395. p. 233. Weg. XIII. Gen 399. p. 461. Plan, taginis Aq. de Flor. glomeratis. PLUK. Afm. 299 „Narukila. Hort. Mal, Xl. p.…67, T: 34 (2) Pm ch Fol. Gordatis Racemo cernuo. Mast. 222, Pontederia Vaginalis. BuRM. Fl. Ind. p. 80. te foliis &c. PLUK. „Alm. 299. T. ars. £, 4 jn paluftre, Bumru. dab. VL. p. 178. T. 75. IL II. DEELe VIJL, STUMe 834 ZESMANNIGE KRUIDEN, ) Pontederia. met Harivormige Bladen en geaairde Bloemen, ereen Deeze Soort is een Virginifche Water-Plant , nr. die eenigermaate naar de Water- Weegbree A nrg gelykt , volgens PLuKENErius, hebbende PE meen Aair van blaauwe Bloemen als een Hyacinth. ‘Volgens CtaYToN zyn de Bladen van eene Pylachtige figuur ‚ met lange ronde Biesachtige Steelen. De ‘Bioenién van de gezegde Aair zyn eenbladig , in twee Lippen verdeeld, die we- __derom in drieën gefneeden zyn, *t welk zes Slip- pen maakt , hebbende de bovenfte van binnen ee end Vlak. Het Zaadhuisje i is rimpelig en / figuur , een enkel Zaad iafuiende. iv. (4) Pontederia met Piekvormige Bladen en mn en Kroontjes = Bloemen, In werfcheïde deelen van Oostindie groeit deeze Plant „, die cenigermaate naar het Pyl rui (3) Pontederia Fol. Cordaris Flotihus fpicatis. H. Clif. iid R. Lacdh. 87. GRON. Pi irg. so. LOEFL- dtin. 54. Gla- diolus lacuftris Virg coeruleus. Perry. Gaz. TI. T. 1. f. 12. fte fim. Planta Pal. Virg. Momus. Hij. Ill. p. 618. S. 15. T. 4. £. 8. Plantig. Aq. accedens &c. PLUK. Mant. 152. „80. (4) Ponsederia Fo'. Haftatis , Floribus Umbellatis. FA Zeyl.” 129. Sagitte quodrmmodo fimilis Planta tana gc. PLUK: Ala. 326. T. zzo.f. 8. Morris. utfupra. f. 7. Carimgola. Fort. Mal. XL p- sL T. 44. BURM. Fl dnd. p. so. DE derehid 2 Deel PLAAT XL VIT. ed Siy.3 NN NN É \ Lt \ Ait \ Ee eg ee ES He Xa np Rl -As 9395 kruid gelykt , doch op de manier van dit Ge- IV, flagt de Bloemen, uit het midden der Bladftee- * Bt Jen of Stengen, als uit een B'aasje voortbrengt. oord: Die van Java , onder den naam van Plompen °T met Pylswyze Bladen, door den Heer KLEIN „z, HOF aan den Hoogleeraar BUR MANNUS was gezonden , hadt meer dan twintig Bloemen. L 1 N- Naus merkt aan , dat deeze Soort een T'on- getje onder de Bloem heeft, gelyk in de Mala. baarfe Carimgola ; het welk aan de tweede Soort ontbreekt. Hier ter plaatfe behoort het Kaapfe Kruid, dat in Fig. 1,op Plaat XLVIF is voorgefteld , hetwelke, fchoon in eenige opzigten overeenko= mende ‚ nogthans te veel verfchilt, om tot het voorgaande Geflagt betrokken te worden. Ik ei 'er desheies, een nieuw Geflagt van, hete de-verdienften van den Fran- fehen Kruidkerner deezes naams, doop met den thans openttaanden naam van RENEALMIA De Kenmerken zyn, een zesbladige Kelk en driedeclige Bloem „ gelyke Meeldraadjesen Meel- knopjes, rondom het Vrugtbeginzel, en een eén- hokkig Zaadhuisje. De eenigtte Soort ‚,my-daar van bekend, heeft ka onogye ë IL. Biesachtige holle Bladfteelen , ter langte van vier apen fs. Duimen uit den Wortel vóoftkonsendë. en ops* % end langwerpig ovaale Bladen hebbende, fcheef en ongelykzydig , waar van de grootften onge- : vaar bl Daer, VII, Srum, ELV Fig. ke 336 ZESMANNIGE KRUIDEN, vaar twee Duim lang zyn en één Duim breed,’ "Hier in gelykt zy eel naar dat kleine Kruidje, ’t welk thans Limofella genoemd wordt, of ook naar de voörgtande eerfte Soort. De Stengen, "-die meer dan een Voet: hoogte bereiken , ver- deelen zig meer dan eens Gaffelswyze , en eindi- gen in Tropjes van Bloemen, die meestal ook in tweeën of in drieën verdeeld zyn. By iedet verdeeling hebben de Takken een , naar boven langs hoe fimaller en kleiner , Eancetvormig Blaadje. Aan de toppen worden deeze- Blaadjes als Stoppeltjes. De Kelk, die men gefteeld kan _ noemen , is groen en zesbladig fpits gepunt , bes vattende de eenbladige Bloems die-ftomp gelipe is en Oranjekleurig. De zes Meeldraadjes zyn zeer dun en Klein , met groote langwerpige , Lie niaale Meelknopjes , van aanmetkelyke dikte, Zy omringen het Peerachtige Vrugtbeginzel , dat een langen Styl heeft, met een driedeeli- gen Stempel, en eene eenhokkige Vrugt wordt Men kan zulks duidelyk in de vergroote Kelk, by a, befchouwen, De minder volkomen Bloe- med hebben de: Kelken EE ‚ ed Ze „Medldraadij nd Hier de erna Ealónnare en laa an- ‚dere Geflagten , die tot de Bolplanten behoo= ren; overflaande „ koom ik tot dat van 4e A SPA RAG US” Aspergie. ges _Deszelfs Bloei is in zesfen gedeeld ee op- ES GE * flaan- Herr web n at fiaande, met de drie binnenfte Blaadjes aan de, IV. tippen omgeboogen 3 de Vrugt een Bezie met Er drie holligheden en in ieder twee Zaaden. Hoorpe Dertien Soorten vindt men thans in dit Ge=°"U"* flagt opgetekend ‚ meest uitheemfche , doch Big nn: waar onder ook Europifche voorkomen , gelyk (1) Aspergie met een opgeregte 1 ronde Kruidige d he 5 Steng „ Borftelige Bladen en gelyke Stop- Oene peltjes. De Griekfche naam , pe is tot allé Natiën byna van Europa overgegaan 3 zo dat de Italiaanen dit Kruid Asparago; de Duitfchers Spargen, de Engelfchen Sperage , dc Franfchen dAspergos en wy Nederlanders Aspergies en ge- meenlyk Sperfie of ook Koraalkruid noemen. effen boven den Grond vertoonen , om laag, uit= geftoken worden , en dan gekookt tot een lek kere Toecfpyze ftrekken. Ten dien einde teelt men het Kruid uit Zaad, en plant vervolgens de jaarige Stoelen in Bedden van Paarden - Mest en Zand , waar door dezelven in ’t derde Jaar ecn (:) Belen Caule Herbaceo tereti ere&to Bec. Syfl. Nar, Xr. 420. p. 245. Vig. Kill. Gen. 424- p. 274- Mat. GG 16e. H. Cliff. 121. R. Lugdb. 28. Fl Saec. 272, 2ôt. B. Asparagus fativa. C. Be Pin. 439. Ye Asp. matitinaus cras_ fore folio. € Asp. fylv. tenuisfimo folio. C. B. Pin. 490, „Mant. 490. GOUAN Jdonsp. 176. GER. Prov. 134. il. DEEL, VIII, STUK, „ <38 ZESMANNIGE KRUIDEN, ‚ goeden Oogst, van wel gevoede Sperfics, uite ‚leveren, Deeze tamme of Hof - Aspergie verfchilt, zo de Ridder zegt ‚ door de Kweeking alleen van de Wilde Aspergie , die overvloedig in Velden aap den Ryn en Donau , als ook in ’t Zand aan den Zeekant van Europa, gelyk in Engeland en onze Provinciën , ja zelfs in Sweeden in een Bofch van Schoonen en aan de Middellandfche Zee voorkomt. De Wilde , nogthans, is fyner van Loof of ook gtover, en zoude , volgens Dok- tor GERARD sin Provence tweehuizig zyn, dat is op fommige Planten B eg of on- vrugtbaa Bloemen hebben. Ditheeft, motet: INN Eus vin de Hof. Aspergies geen plaats. Men ziet ’er echter on= der, die geen. Besfen draagen, terwyl anderen die men insgelyks na den fnytyd laat opfchig= ten, met roode Besfen als Kraaltjes fterk bela den zyn. Ik zal my niet ophouden met de befchryving van dit aan iedereen zeer bekende Gewas, maar alleenlyk ‚ ten opzigt van deszelfs Eigenfchap= pen „aanmerken „hoede Spergies geen ongezond Voedzel zyn, laxeerende en het Water fterk af- zettende, geevende tevens daar aan, by de loo- zing, een ongewoonen Reuk, De Wortels, gee droogd zynde , worden onder.de Vyf Openen- de „die veele inwendige Verftoppingen wegnee- men, geteld. De Ouder, evenwel , hebben door . Asparagus een ander Kruid gemeend, ee, 2 Bd Hex anNpDeR TA 339 willen, dat de Wortels verfch gebruikt moeten , IVe _ worden „ om van kragt te zyn. De Besfen wr. eenigszins zoet van Smaak, zyn van dergelyke Hoorp- hoedanigheid en bevatten een rondachtig Zaad „°TUE dat ook geteld wordt onder de Winkelmiddelen, „ia ar 4 (2) Aspergie met een origedoornde ronde mn „ Afgeboogen Takken en Borftelige 4nper agu Blade re Afgeboo- „> Deeze Afrikaanfche gelykt naar de voor= 9, gaande Soort, maar ís hooger ‚ met meer Bla- „ den en die eens zo lang zyn. De Steng vers » gaat Jaarlyks. Zy heeft enkelde , Lancetswys- > Elsvormige Stoppeltjes ‚van onderen meteen », Vliezige punt. De Bladen zyn zeven of tien- » voudig, Draadachtig , Ditgebaeid, Myne Plant, is van de Kaap, is Mannelyk „” zegt de Ridder. (3) Aspergie met enkelde omgekeerde Doornen. > aas ronde Takken en gains Dang zen L tige Bladen. Op Ceylon groeit deeze, die door den Heer TJ. BURMAN Nus is afgebeeld. Ca) -Aspergie met ronde Doornen , ronde omge- zee bvrrae. as. Breektake (2) Asplaragus nl tnermi, Ramis declinae, Fol, Ser kige. taceis. R. Lugdb. ___G3) Asparagss a, folitariis zeverfis haadeaieale &c. Fl Zeyl. 123. Asp. Fol. falcatis ex uno punêto nume- zofis. BURM. Zeyl. 36. T, 13. f. 2. (4) Asparagas Aculeis falirariis Sc. Asp. Frit, Fol, ne 2 Il, DEEL. VIII, STUK» 340 ZESMANNIGE KRUIDEN: At boogene , terug gebroken, Takken en Bor- tr flelige gebondelde Bladen. OFD- STUK. De Bladen komen getropt en als gefternd , ge. rd lykerwys die der Lorkenboomen , op ’t end der Takjes voort in deeze, die de Takken rond en gegaffeld ; de Mikjes Wrattig met een klein knikkend Doorntje heeft, v. (5) Aspergie met enkelde omgekeerde Doorens , ibo de Takken hoekig , de Bladen Lancetvormig EN es zen Eth:opi= Aan de Kaap der Gafde Hope groeit deeze en de voorgaande. naar de derde Soort, maar heeft de Bladen wine. omtrent zeven-, niet drievoudig; de Stoppeltjes geeven een ag- terwaards gekeerde Doorn uit: de Takken zyn bogtig „ gehoekt, als Heefterachtig, groen. (6) Aspergie met enkelde Doornen . eenopftaan- eri de Steng , Draadachtige Takken en getrop- Che. de Borflelige Bladen. j kenldiddne- ceis termimalibus &e. H. Clif. 121. R. Lupdb. 28, Asp. Afric. tenuifolius &c. PLUK. Amalth. 40. T. 375. £. 3 (5) Asparagus Aculeis folitariis reverfis, Ramis angulatis Kc. Mant. 63. Asp. aculeatus. Afr. Corrude teriz Clufi fie mmilis. Ray. Suppl. 359. N. 5 & 2. (6) Asparagus Aculeis folitariis , Caule ere&o , &c. A Aculeis alternis , Ramis folitariis &c. H. Cliff. 122. R. Lugdb. 28. Asp. aculeatus minor farmentofùs. Prum. Als sa T. isef, 4e Asp. Afiaticus. BuRM, F. Ind. p. â2e HE Xx AND RIA 341 Onder den bynaam van Afiaticus is deeze, IV, in Ooftindie groeijende „ voorgefteld door den ArpzaL:; Heer BurMANNUs , die daar toe de Kleine Hoorpe gedoornde Aspergie van Madrafs, welke rank- STUK. achtig groeit, volgens de Af beelding van Pr v-„, er KENET betrekt. (7) Aspergie met enkelde Doornen , gehoekte _ vir. bogtige Takken , en getropte driekantige , er ei flompe , afvallende Bladen. einen Boven Lisfabon, niet verre van de Taag , vondt Cr usius deeze Wilde Aspergie ‚die ook op andere plaatfen van Portugal en Spanje groeit , overvloedig. ’t Is. een Heefterig Gewas , met witte Stengen, zig in Takken verdeelende, die bogtig em aan ieder bogt voorzien zyn met een enkelde , fterke, nederwaards geftrekte Doorn. Daar nevens geeven zy tropjes uit van vyf of zes opftaande Blaadjes ‚in welker midden aan dunne Steeltjes neerhangende Bloemen voortko= men, waar op een roode Sappige Bezie volgt , die driedeelig fchynt , doch gemeenlyk maar één en fomtyds twee Zaaden bevat. (8) As- (7) Asparagus Acul. (olitariis , Ramis angulatis flexuofis Ke. R. Lugd. 29. Asp. acnleatus Spinis horridus. C- B. Pis, 490. Corruda tertia. Crus. Hif. II. p. 178. Hisp. p. 460, Je. 461. Aspar. fylveftris tertius. Dop. Pempt. 794- Coruda Weria CluGi. Log. le. 788. ; Es EL. DEEL. VIE, STUKe IV. AFDEEL. VIL. Hoorp=. … STUK. bla- . 342 ZESMANNIGE KRUIDEN, (8) Aspergie met een ongedoornde hoekige Hee- flerige Steng , de Bladen Naaldachtig , Jlaf, blyvende, ge/pitft, egaal, De vermaarde Cr usius vondt deeze, die aen hy de eerfte Corruda noemt, insgelyks in Span- ale je, alwaar men deeze wilde Soorten. door mal- kander , Esparragos noemde „en by de Grie- ken, zegt-hy ‚ Wilde Aspergies, De Steeltjes 1% Hlorridut. Schroo- melyke. of Spruiten ‚ voegt hy ’er by, zyn ook eetbaar, doch bitter, en de Wortels overtreffen in Ge- neeskragt die der tamme Aspergies. ’t Woord Corruda is van Latynfche afkomst en zou van het afvallen der Bladen afgeleid kunnen worden; doch dit heeft in deeze Soort geen plaats. De: zelve is Heefterachtig en heeft van vyf tot zeven Blaadjes, die Draadachtig dun , een weinig ftyf en ftekelig zyn. De Wortels hangen tropswyze aan den Stoel en zyn Spoelachtig dik , gelyk in de Affodillen : ’t welk ook plaats heeft in de voorgaande en andere zo tamme als wilde As-_ pergies. Hier aaf de mnd. in de eRRSs ’ Afchgraauw. (9) Aspergie die ongebladerd u, Hrafirie” NE vyf- (3) Asparagus Caule inermi angulato bad. &c. GOvAN Afonsp. 176. Asparägus Fol, acutis. C. B. Fin. 490» Aspâragus fylv. CAM. Epit. 260. Coruda prior. ie Hij In. p. 77. Hisp. p. 457: Je. 458. (9) Asparagus aphyllus Fruticofus &c, Asp. en € nd Cresfioribus hetridus. TQURNF, dnft, 300, % Ld HE Xx AN DRI A — 343 vyfhoekig „ met vierhoekige famengedrukte yv; geftreepte Doornen. re N Wegens de ontzaglyke Doornen , van cen ie Vinger lang, welken deeze Spaanfche heeft, is „Amer de bynaam van Topa NEFORT ontleend, (1o) Aspergie met een ongedoornde , hoekige 2 Heeflerige Steng , de Bladen Elsvormig, TEN _geftreept „ ongelyk en fpreidende. ee Buiten de Doornen , die met hun drieën of vieren getropt voortkomen , heeft dit Gewas, dat op ’t Eiland Sicilie, in Spanje en Portugal groeit , geene Bladen: des het Bladerloos ge= noemd mag worden. De Besfen hebben, ryp zynde, een zwarte Kleur, Men kan hier toe de tere tige Aspergie , welke TouRNE- FoRT ee od vondt , en afgebeeld heeft, betrekken, (11) Aspergie met viervoudige Doornen en » RE ne en Baar: Kaapfche. (to) Asparagus Caule înermi angulato &c. H. Clif, 122. R. Lugdb. 29. Asp. aculeatus alter , tribus aut quatuor Spie ‚mis &c. C. B. Pin. 490. Corruda altera. Crus. Hift. Il. p. pan: Hisp. 457. Ie 459. Asp. fylv. alter. Dop. Permpt. 704» Corrude varietas &c. Lon. Ze. 787: B. Asp. Cret. fraticofus &c. TOURNE. Ries. bl. oz. Tab. (11) Asparagus Spinis quaternis &c. Asp. fol. quinis Seta- teis &c. H. Cif. 1zr eatus triplici Spinâ furreêtus, Prux. Alm. T. 78. f. 3. Asp. rubicundus. BERG. Cap. 8e Corruda Africana, Spinis brevibus aduncis. RAJ. òsppl. 355: 4 , IL. DrEL. VIII STUK. ®44 ZESMANNIGE KRUIDEN. „Ve gaarde ronde snel » die Borflelige Bla. gier __ den hebben. 1 > En Deeze voert „in ’t byzonder ,den bynaam van Een Kaapfche. De Wortel is knobbelig of Bolachtig : de Stengen zyn Draadig , bogtig ‚ Heefterachtig. Zy heeft vier uitgebreide , iets omgekromde , zeer fcherpe Doornen, uit wier Oxelen Draad achtige Takjes voortkomen, flap, ongedoornd, afvallende, met Borftelige, eend korte Blaad- jes „zynde de Takken, tusfchen de Takjes , ftyf. Aen € ie Aspergie met enkelde Liniaal- Lancete paie _ vormige Bladen; een bogtige Steng en om= Rankige _ gekromde Doornen, De Afbeelding van HERMANN Us verklaart genoegzaam dit ‘Gewas, t welk op Ceylon in de Bosfchen groeit , en aldaar van de Inlanders Hatawarija , van de Europëers Scorzonera ge= heten wordt, De Wortels, naamelyk , in Melk of Vleefchnat gekookt, of met Zout, Azyn en Peper, toegemaakt ; zyn een lekkere Verfnapes ring, „Ei, (13) Aspergie met gerant Bladen. Eus. Gekranste. In- (12) Asparagus Foliis folitariis Lineari-Lanceolatis &ce Fl. Zeyl. 124. Asp. acul. Zeyl. maximus Sarmentofus. HERM- Lugdb. 62. T. 63. Schada-Veli- Kelangu. Hort. Mal. X. pe 19. BURM. Fi. Ind. p. 82 (13) Asparagus Fol. vetticillatis. Asp. Orientalis Foliis Gals li. TOUBNE. Cor. zi. Buxs. Cent. V, App. 47-T. 37e HEX AN DR IK qe In de Levant, Klein Afie en verder Oost- waards , heeft dit‚Gewas zyne Groeiplaats , zyn. ‚Arean de door TouRNEFORT toc de Aspergies be- Hoorn: trokken. Verfcheide andere Gewasfen , bevoorens door „ Hir den Ridder hier thuis gebragt, zyn thans in het volgende Geflagt geplaatst , waar van ik de Boomachtigen reeds befchreeven heb , zo dat nog twee Kruidige daar in overblyven, als volgt. DRACENA._ De Kenmerken van dit Geflagt zyn , door my omftandig te boek gefteld (*). Het bevat vyf Soorten ,„ waar van de twee laatften zyn „ als volgt. ER (4) Dracena die Kruidig is en. Ms Iv geftengd , met Degenachtige Bladen. É ifotiae Degenbla- Dit is een fchraal Gewas „dat omtrent terdige. hoogte van ecn Elle opfchiet , met Bladen als die van fnydend Lifch, verfcheidene by elkan- der getropt en dus een nieuwe Steng uitgeeven- de , op ’ laatst een dun Stengetje met Bloemen , die als aan Draadjes hangen , gefternd zynde en zesbladig, hoogblaauw van Kleur met zes gee: le Meeldraadj es, De Vrugt is Befieachtig met ecnie (*) IL D. II. Srug, bl. z2 (4) Dracena Herbacea rad wed Fol. Enfiformibus. Mant, 63. Gladiolus odoratus Indicus. RUMPH. Amb. V. ps z3s. T. 73: Ls Blo DEEL, VIIL, Srux, 346 ZESMANNIGE KRUIDEN, IV. eenige Pukkeltjes , zoet van Smaak en geeft Eeke een paarfcbachtig Sap , dat de Handen verwer, Hoorp- De Wortels of derzelver Vezelen , gedroogd STUK: _ zynde, komen onder ander Reukwerk en daar. Pd om-noemt RuMrarus dit Gewas. Welriekene de Oostindifche Gladiolus , zeggende dat dezel. ve veel op Java groeit, v. _… (5) Dracceúa die Kruidig is en ongefterngd , met Orani Liniaale Bladen, Grabladi Deeze Soort , die mede in Ooftindie groeit , ge, _ heeft Grasachtige Bladen , die zeer geftreept zyn, een Span lang: de Bloemfteng is weinig langer ‚ geevende aan ieder Tandje van de Tros vier of vyf Bloemen uit, welke als uit een ftomp Kafje voortkomen. CONVYyALL AR IA Dalkruid, Een zesdeelige Bloem en een gevlakte Befie met drie holligheden , in ieder een Zaadje be- vattende. Dus zyn de byzondere Kenmerken van dit Geflagt opgegeven, waar in de Heer Lin- N& us drie onderdeelingen gemaakt heeft ; de eerfte met Klokswyze, de tweede met T Fetim terachtige en de derde met Radvormige Bloe. men. De tweede bevat de Polygonata van Tours NEFORT ; de derde deszelfs Smilaces, voor een » | Re (s) Dracena Herbacea acaulis, Fol. linesribus. Aspar ragus Graminifolius. Sp. Piant. 450» BRM. F. Ind. pe EN pd gedeelte; de eerfte alleen het volgende Kruid, dat den naam aan ’t geheele Geflagt geeft. * Met Klokswyze Bloemen, C IJ Dalkruid met een naakte Bloem - Steng. Onder den naam van n Lelietjes van den Dale : is 7 dit Kruid in ons Land zeer bekend, wordende ook Meybloemen genoemd, gelyk in Duitfchland , paie of Lely Convaly, met een bafterdnaam, De Franfchen heeten het Muget of Lys des Vallées ;, de Epgelfchen Lilly Convally ‚ May - Lilly of Conval - Lilly. Het groeit op Bergvelden , in Va- leijen of Dalen, en in Bosfchen der middelfte deelen van Europa , gelyk in Duitfchland en Switzerland ‚ als ook in onze Nederlanden hier en daar ; doet vallesovervigedigst in HR: AND RT Á 347 Lelietjee van gn Sweeden „ zo EN os aanmerkt. Men Hebt nie ook in Siberie gevonden. Het komt Deen in de : Zuidelyke deelen van Europa voo Het Kruid geeft, uit een aande Wor tel , twee breedachtige Bladen , naar. die der Leliën eenigszins gelykende , welke een Sten- getje influiten, van ruim een half Voet hoogte, met een Aair van kleine witte B! oempjes , zeer aangepaam van Reuk, Hier van wordt een Wa- ter en Geest gedeftilleerd, die Hoofd- en Hart- fter- (1) Convallaria Scapo nudo. Syst. Nat, XII. Gen. gz1.p. 246. Pig. XUil. Gen. 425. p. 275. Mat. Med. 167. H‚ Clif, B. Lugdb. 26. GOUAN Monsp, 376. GORT. Bels. 97. Ec. ‚le DEEL, VIlL, Sruik 348 ZESMANNIGE KRUIDEN. IV. fterkende is, gepreezen tegen de Vallende Zieke ee te en andere Zenuwkwaalen, Het Poecijer der Hoorp: gedroogde Bloemen kan tot een Niesmiddel diee STUK. nen, De roode ronde Besfen zyn, zo wel als de ver Bladen en Wortels, zeer bitter, Van de Bladen wige. maakt men, met Kalk , een fchoon groene Kleur , die duurzaam is. *% Met Trechterachtige Bloemen. u. (2) Dalkruid met gekranste Bladen, Convalla- vie vert Op ruuwe Steenach:ige Gebergten der Noor- Gekaanst. delyke deelen van Europa, zelfs van Lapland, niet alleen , maar ook der Zuidelyke deelen , gelyk in Provence , groeit dit Kruid, dat niet zeldzaam is in Switzerland , noch ook in de Boss fchen van Ooftenryk en Hongarie. Het heeft regte Stengen van een Elle hoog, die fomtyds getakt , fomtyds enkeld zyn, Kranswyze by verdiepingen. omringd met vier of vyf fmalle Lancetvormige Bladen , uit wier Ogelen de Bloem- pjes, en voorts de ne aan an neder, pen a ed 6) Dalkruid met ee, batik Bla. oly, en ple, den, Salomoni- Zegel. (2) Convallaria Fol. verticillatis. H. caf. uk R. Lugdh, 26. GOUAN Afonsp. 177. GER. Prov. 135. Fi &c. a alterum. Dop. Ks: 345. kle: gie foliam ramolum. C. B. Pin. 303 ‚ 304. TOURNE. Inft. z Harr. Helv. 238. Oun. Dan. 36. (2) Cenvallaria Fol, alternis a ek. &e. Mat. Med. Ha-zÂr a DET 349 den, een tweefnydende Steng en byna ie Es 5 bloemige Oxeljteeltjes. Arpzar, Dit Kruid, dat op dergelyke plaatfen , onder en en by het voorgaande , doch ook in onze Ne- AMonag3- derlanden en elders, waar het andere niet groeit „“* zelfs in Virginie en Siberie , voorkomt; wordt Salomons -Zegel genoemd, naar den Latynfchen naam, dien men er in de Apotheeken aan geeft. Men leidt dien naam af van de Merken , als met een Stempel ingedrukt, welken op de Wor- tels zouden zyn. De Griekfche naam, Polygo- natum , fchynt duidelyker van de bogtigheid der Wortelen ontleend, Men noemt het in ’t Franífch Seau de Salomon, in ’t Engelfch Solo mons Seal, maar in ’c Hoogduitfch Weisfiwurts , dat is Witte of Witwortel. Het maakt Stengen van Omtrent een Elle hoogte, die niet Takkig zyn, maar knikkende , bezet met ovaale Bladen, dikwilsopwaards {taan- de , wier Ribben aan de kanten evenwydig loo- pen. Het Kruid heeft dus een byzondere ge= daante , waar aan het zeer gemakkelyk kenbaar is. Men heeft ’er Verfcheidenheden van, in de hoogte van ’t Gewas ,in de grootte der Bladen, inde Reuk der Bloemen , als ook daar in ver- | Schil re Med. 168. H. Chf: R. Lugdb. GOuAN Monsp. GER. Prov. 135. Fl. Belg. Suec. Gc. &c. Polygonatum lacfolium vulg:- 5 ze. C.B. Pin. 305. Dop. Pewpt. 345 ‚ 346- Polygon, vulge Sisdium Salomonis. J. B. Hit. Il. p. 529: 1, D&EL, VIJL, STUK, IV. ArpeeL VII, Hoorp- STUK. Eenwy mige. 350 ZESMANNIGE KRUIDEN. fchillende „ dat dezelven aan enkelde Steeltjes hangen 3 terwyl in anderen de Bloemen , by twee= ën, drieën „aan een Trosje groeijen. Zy zyn lang, wit,aan den randin zesfen verdeeld, met “groene T andjes. Men vindt het met roode , met paarfche ‚ met zwarte Besfen , die een Braak- middel zyn. De Wortel is zoet met eenige fcherp- - heid : het Kruid walgelyk. Men heeft het onder de Geneesmiddelen geteld , doch de kragt is duifter, De Bladen worden, uitwendig , in vere zagtende Pappen ‚ van Soria gebruikt, B Dalkruid met overhoekfe omvattende Bla- een ronde Steng en veelbloemige Ozel- ER Hier wordt het ‘Grontbladige Salomons - Zegel bedoeld, dat op de zelfde plaatfen als het voor- gaande groeit, en ook eene Verfcheidenheid van, het gemeene fchynt te zyn, zo fommigen aan- merken. De Bladen zyn 4 volgens CL usruss fomtyds zo groot- als die van het Witte Nies» Wortel Kruid. v. Racemofa. Getrost. En Meh Raderachtige Bloemen. (5) Dalkruid met ongefteelde Bladen en cen fúa- mengeftelde end - Tros. Dit (4) Convallaria Fol. alternis &c. Conv. Fol. alt. ee pendulis multifloris. SAUV- Monsp. GOVAN &c. Be. Jatifolium maximum dn B. Pin. 303. Polyg. latifol. prin Crus. Fifl. 1. p. 2 (5) Convallaria me fesfilibus Sc, R, Ans zó. H. af HE % AND RT A 351 Dit Kruid, in Virginie en Kanada groeijen _ IV. de, is Getrost Salomons- Zegel genoemd van yn, Corsurys , die het afbeeldt. Het heeft, Hoorp- ipsgelyks, een witten Wortel: de Steng is en-°TUE keld , met ongetande „ breede, geribde fpitfe „‚£ 81 Bladen, naar die van de Weegbree gelykende , witachtig van Kleur. De Bloemen komen Aars. wyze voort, zynde klein en vyfbladig, waare op roode Besfen volgen, ieder met twee harde glanzige Zaaden. Deeze Besfen worden ’er ge- acht Hoofd- cn Hartfterkende te zyn, zegt ‚ CLAYTON, (6) Dalkruid met zeer veele omvattende Bladen. z , onvallas ria flellata. Men vindt deeze Soort onderfcheiden door Geüteinde. een gefternde Bloem , en zy is Vrugtbaar ge- aird Salomons - Zegel getyteld door Cornv- ere de Groeiplaats is in Kanada, (7) Dalkruid met drie omvattende Bladen en _ vm. een enkelde end- Tros, prieladig In £25. GRON. Virg. 38. Polygonatum Racemofum. CeRN. Ca= mad. 36. T. 37- Polyg. Racem. Americ. PLUB. Alm. 301. Ta Ear £ 2. Mom. Hlif. III. p. 537 S. 13. T. gef. 9. ) Convallaria Fol, amplexicaulibus plurimis. Polyg. Vir- gin. err fpicatum ê&c. Moris. Hif.. III. p. 536. S. 13. Te4. f. % Polygon. Canad. fpicatum fertile. CORN. Canad, ( n gode ee arrie ternis Sc. Convall, acemofis &c, „Siber, Is p. 36, T. 6. Phalangium vend foli. AMM. Pen 137: 1, DEEL, VIJL, STUKs 352 LESMANNIGE KRUIDEN. In de Bosfehen van Siberie is deeze waarges "pomen door den Heer GMELIN, zynde Pha- langium met Bladen van Wit- Nieswortel Kruid door AMMAN getyteld. Zy heeft twee, drie of vier Stengbladen van verfchillende grootte en breedte, De Bloempjes komen yl aan een naakt Stengetje voort en daar op volgen roode Besten, bevattende twee of drie geelachtige Zaaden, , (8) Dalkruid met Hartvormige Bladen. Dit Kruid, dat men Eenblad noemt, hoe wel het aan de Steng altoos twee Bladen doelt, is door geheel Europa gemeen. By ons vindt men het in 't Haagfe Bofch, in Gelderland, Vries- _Jand en elders. Eerst komt , uit.den Vezeligen Wortel, een enkele Steel met één Blad, waar nog één of twee aân de Steng , dic maar cen Handbreed hoog is, bygevoegd worden, zynde allen Hartvormig. De Bloempjes; die yl aan het Stengerje flaan ‚ fpzciten zig door den Ouder. dom langs hoe meer in de vlakte uit, Het draagt roodachtige Besfen, die tweehokkig zyn, doch gemeenlyk maar één Zaad hebben, dewyl het andere misdraagt ; 5 terwyl die van % Salomons : Ze- (2) Cenvaltaria Fol: ee H. Cliff. tzs. R. Lurdh 25. GOUAN Monsp. 17 ‚ Prov. 135. Fl. Belg. 98. Fâ Lapp. Súec. B, KRAM. de 97. GMEL: Sib. 1. p. 35e Li- liam convallium minus. C. B. Pin. 304. Gramen Parnasfie Can. Epit, 744. Umifolium. Dop. Pemprt. zos. Monopbyl- lon. Log. Jeói. 303. Smilax unifolia humillima, TOURNE. dnft. 654. „ HEER WDM st Zegel veelzaadig zyn. Dit maakt cen merkelyk IV. verfchil met de opgegevene Kermerken; hoe- Arpe Ken wel de Besfen , door haare Vlakkigheid voor Hoorp- de rypwording, in de meefte Soorten daar aan TUE voldoen. | den Aròë” De Kenmerken , waar aan dit Gefazt , dat uit zig zelve kenbaar is, onderfcheiden wordt, zyn een hangende Bloem (*), die het Vrugtbe- ginzel omvat en het Honigbakje in haar bodem __ heeft ; de Meeldraadjes in het Kasje ingeplant. Van dit Geflagt zyn veele Soorten, meest al- len uit Afrika afkomf{lig , in de Broeikasfen der Liefhebberen bekend en tot-deeerf{te Soort kuns nen een-menigte Verfcheidenheden betrokken worden , welken ik zal optellen. LinNaus heeft de Soorten, elk op zig zelve, en volgens de Bloemen , en volgens de Bladen, Dees ven, als volgt. (a) Aloë («) Corella erefa, Ore patule, vind ik wel als Kenmer- ken hie maar zulks is tegenftrydig , aangezien de mee rten van dit Gefligt hangende Bloemen hebben. Ik melocf, derhalve , dat die Corolla infera zal willen zyn, waar door hetzelve zig van ’t volgende blykbaarlyk onder- fcheidt. Ook hebben zy allen geen uitgebreiden Mond. De: _Amerikzanfihe Aloë , die federt veele Jaaren door haar bloei- jen in Europa ao veel gerugts gemaakt heeft, is in ’ vol gende Geflagt geplaatst. Il. DEEL, VIIL, STUKe 354 ZESMANNIGE KRUIDEN, iv. 0 Aloë- met gefbeelde , knikkende „ getroste 3 Ann ‚ -byna Cylindrifche Bloemen. Aloë met ge- „Hoorp- ‚ tande „ Scheedswys omvattende Bladen aan STUK, de Steng, die dikwils wortelt, fchoon op=, At gef flaande. t4. en Hier onder zyn de volgende Verfcheidenheden door den Ridder begreepen. A. Aloë uit Afrika „die een Steng heeft „met meer Zeegroene Bladen, de Steng omvatten de en ftomper gepunt. B. Aloë uit Afrika „ die een Steng heeft. met minder Zeegroene Bladen ‚op ’t end aan de Rug €. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft met breeder Zeegroene Bladen , die aan alle kanten gedoornd zyn. | D. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft met Zeegroene-zeer korte Bladen, dieaan *t end , van binnen en van buiten, een weinig gedoornd ZyD., ke en Aloe Flor. ped es > bofis&c. Aloë Fo! Caulinis &c. Syft. Nat. XII Gen. s6: Pp: 248. Weg. KUIT. Gen. 430.p. 278. H. Clif. Ups. R. Lugdb. 23. GOUAN Monsp. 179. A: Aloë Afr. Caulescens. &c. COMM. Pral. 68. T. 17e Rar. 44. T. 44. „B. Aloë Afr. Caulescens &c. Comm. Pral. 69. T. 18. ‚€. Aloê Afr. Caulescens Sc. COMM. Pral. 7o..T. 19: D. Aloë Af. Caulescens éc. Comm. Prak 73. Te 22e Rar. 45. T. 45. dh HEE ANDREA 388 … Ev-Aloë uit Afrika, die een Steng heeft ‚met Pdf Zeegroene Bladen , wier geheele Rug gedoornd is, an _F. Aloë uit Afrika , die cen Steng heeft met, pmen. kortere Zeegroene Bladen » in- en uitwaards een gg weinig gedoornd, G. Aloë uit Afrika, die een hak heeft, met Zeegroene , de Steng omvattende Bladen, H. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft ‚ met gedoornde Bladen , die wederzyds witachtige Vlakken hebben, IL. Aloë uit Afrika, die een Steng heeft , door= bladíg ís en Zeegroen, niet gedoornd. K. Aloë uit Afrika met Zeegroene Bladen , die aan den rand en op ’t end aan de Rug ge- doornd zyn, met roode Bloemen, le Aloë nch ‚die gevlakt tsengedoornd, zer ver uit Afrika, die gevlakt is en gedoornd; de kleinfte. Na E. Aloë Afr. Caulescens &c. Comm. Pral. j1. T. ae Hert. IL. T. 13. HALE. Goett. 71 F. Aloë Afr. Caulescens &c. Comm. Pral, 72. T. zt. G. Aloë Afr. Caulescens &c. Comm. Hort. II. p. 27. T. 14e H. Aloë Afc. Caulescens &c. Comm. Hort. II. p. 9. T. 5: LL Alcë Afr. Caulescens &c. Comm. Pref. 74. T. 33. K. Aloë Aft. ene An &c. Comm. Pral. 75. T. 24, tg Il. p. 23 Pee Aft. ali fpinofa major. Dik, Elh: 17. Ta de #3 M. pe Afc. maculata fpinofa minor, DIK. Elh, 18. Te Îs.£. 16. É Hs DEEL, VIIL STUK, 356 ZESMANNICE KRUIDEN: IV. __N, Aloë uit Afrika met Myterachtige ges Ar vin” doornde Bladen, been …O, Aloë van Socotora , die fmalbladig is en Eerwy. gedoornd, met paarfche Bloemen. ige. Deeze Verfcheidenheden van Afrikaanfche „Aloë , komen daar in overeen , dat zy allen dik- ke Vleezige Bladen hebben, die een geelachtig bitter en ftinkend Sap uitgeeven. De Bladen groeijen inde meeften aan een dikke Steng , doch in de vyf laatften komen zy getropt by den Wor- tel voort ; hoewel door den Ouderdom zig ook fomtyds op een Steng verheffende, gelyk in de _ Elfde, welke, zo DirrrNrus oordeelt, de zelfde is als de Agtfte, hebbende de Bladen ook gevlakt. De Steng zit als een Paaltje inde Grond, uitloopende in veele Koordachtige Vezel - Wore telen. Altemaal , behalve de Negende, hebben zy de Bladen , die in allen meer of min rond van Rug en hot van binven zyn , op de kanten ge= wapend met fcherpe, fterke en kwetzende Door- nen, De laatíte , van ’t Eiland Socotora, aan den ingang der Roode Zee , afkomttig , heeft „ volgens COMMELYN, een Sap, dat wel ook en bitter is „ doch minder vies van Reuk-, gelyk die der beste Aloë, naar dat Eiland ge- naamde , N. Aloë aft. Mitriformis fpinofa. DirL. Elth, 21. T. 17e 19. _O, Algë Succotrina anguft folia {pinofa , Fl. purpureo. COMM- Hors, 1. p. ot. T. 48. Aloë Americana Ánang Floribus fas vezubentibus, PLUK. Alm, 39, T. 240. f. 4, HEX A N°D RICA, 39m naamd, De meeften zyn uit den Amfterdamfen Iv, Kruidtuin afgebeeld , en veelen bevinden zige in -de Broeihuizen van voornaame Liefhebbers. epe Men vindtze byna allen , en nog veele anderen „srux. met Kleuren in het Kruidboek van Wrrn- „Monogye MANN, op meer dan dertig Plaaten, zeer na-” * tuurlyk voorgefteld. Twee voegt de Ridder nog , als Verfcheidenheden , onder byzondere naamen,; by deeze Soort; te weeten P, Aloë met opftaande Elsvormige Wortel-- anz bladen „ die overal bezet zyn met weerlooze zg Doornen,. Deeze wordt TE Aloë genoemd , om dat zy kleiner dan de voorgaanden valt, hebbende de Bladen maar vier Duimen ee! pe wederzyds be- zet met Wratten en naauwlyks fteekende nen, en “uitloopende in een ‘Punt , die naar ’ midden van de Plant is omgeboogen. Tweemaal 's Jaars fchiet zy een Bloemfteng, zelden hoo- ger dan anderhalf Voet , welke roode Bloemen draagt ‚ die aan ’t end groen zyn, by den top vergaard als in de anderen. Het Sap was in ’ eerst een weinig bitter , doch aanftonds zoet wordende, bevonden. Q. Aloë mer getropte , Scheedachtige, gee au? vlake “ente ;o | Aloë. , P. Aloë Fol. ereûtis Subulatis radicatis Sc. H. Clif. 131. B. Zugdb, 24. Aloë Afr, humilis &e. Comm. Pral. 77- Te 25. Rar. 46. T. 46 Q. Aloë Fol. Spinofis confertis „ dentatis, vaginantibus, planis maculatis. Mat. Med. 160. H. Clif. 130. Ups. 86. 5 3 K, Il Dear, VIII, STUK, 855. ZESMANNIGE KRUIDEN. IV. vlakte , -plattê „getande , gedoornde Bladen, Arnie ‚De Groeiplaats van deeze , die de waare Aloë- Hoorp- Plant der Autheuren geacht wordt te zyn; isin STUK, _ Afrika en de beide Indiën , komende ook voort vi Pin Tealie, op Sicilie en Maltha, op de Dakenen _ op oude Muuren, Zy kan , derhalve , ook wel in Spanje grocijen , van waar zy, volgens Mun- TING , overgebragt werdt , die ’er, zo wel als Rumrpgmius, den naam van Spaanfche Aloë aan geeft ‚ En zegt, dät de Franfchen dezelve Perroquet. noemen. Men vindtze-by veele Au- theuren afgebeeld , en tn uit En „dat zy aanmerkelyk van die van OM- eten verfchille 5 Ee zy. beke fchynlyk, op dat Eiland groeit, en van fommi- sen Aloë Socotorina geheten wordt. En Off- Dat de Waare-.of Echte Aloë ook in Arabie Wink ks fchynt te blyken uit. de Waarneemingen Aloë. van wylen den Deenfchen Geneesheer Fo r s- KAOHL, Deeze , immers, vondt by Lohae ja een Aloë , met gevlakte Bladen en geele Bloemen „ hebbende de Steng anderhalf Voet hoog; en eene andere, waar aan hy den naam geeft van Winkel - Aloë; alzo het groene Lymce rige Sap der Bladen den Reuk van de Socotryne fe R. Lardb. 22. GOUAN Monsp, 180. BROWN. Fam. 167. Burn. Fl. Ind. 83. Aloë vulgaris. C. B. Pin. 286. Aloë ver za. Alunt. Ie, 96. Kadanaka f. Catavala. Horr. Mal. Xi. pe 7. T. 3. Sempervivum majus Índicum. RumeH: Amb. V. pe 291. Aloë vera de Barbados. KNORR, Regnum Flora. Nor Pe 1779, Ps 13, Tab. A. 9 He xXANDRITA 359 fe hadt. Deeze, van de Arabieren Sahr genoemd; AV: De worde dus door hem befchreeven (*). fe » De Bladen zyn uitwaards dunner, van bo- Hoor ‚ ven hol, van onderen rond; hebbend e aan °TUKe » de kanten opftaande, ‘platachtige, korte Door- 4") » nen, digt by en tegenover elkander. Aan Ten » Vert zyn ze plat en maaken een Scheede, De ,, Kleur is groen, met wit gewolkt, van onde- «> ten tosachtig. De Steng is twee Ellen hoog , s» rond , glad, Afchgraauw, fomtyds in tweeën sé. Bedel: met eene end- Tros van een Voet » langte, De Bloemen zyn rood, kort gefteeld, » neergeboogen , rondachtig driekant, hebben. » de de Slippen van den Mond aan ’t end om- ee gens ee: drie binnen:ten beneden de tip » ende en een weinig langer dan de ke a Ieder Bloem is van onderen ge= > fchoord , door een Vliezig , 5 Lancetvormig ’ za afgeboogen Blikje,” De manier der Bloeijing en de Blecniën ko» men volftrekt in de Echte Aloë met de Door- - bladige overeen , zegt -LiNN&us, en daarom heeft zyn Ed. dezelve tot die Soort betrokken, hoewel zy de Bloem een weinig minder verdeeld fcheen te hebben; maakende daarvan een’dub- belde Verfcheidenheid , zo ten opzigt van de Bloemen als van de Bladen, uit. 5 De Drogery „ die den naam van Aloë voert S is (*) Flor. Agypt. Arab, Hafn. 1775. p. 75. te, B Il, DEEL. VIlL. STUK, IV, AFDEEL, Vil. Hoorpe. STUK, Eenwy- vige. sto ZESMANNIGE KRUIDEN: is het verdikte Sap van zodanige Planten, en dewyl men het Sap derzelven van byzondere boedaoigheden , in, fommigen ftinkende , in an- deren … maar weinig oneangenaam van Reuk , bevindt te zyn (*) ; acht men het zeer waar- fchynlyk , dat de byzondere Soorten van Aloë uit byzondere Planten komen, Van de Befeiding kan het ook veel af hangen ; of naamelyk het van zelf uitlopende Sap der’ Bladen, dan het uitgeperfte, of eindelyk ook het Afkookzel van het overblyvende na de perfing, tot het berei- den van dit Extrakt gebezigd worde. Voorts maakt de rope hier in mede ecn gewel want ifche Aloe- B van HE aart, vondt Rv m- prius geen de minfte bitterhcid: welke het- zelve ook door Gifting geheel verliest, zo Boers HAAVE uit Weperrus heeft aangetekend (+4). Men twvfelt derhalve niet, of de Aloë die _men Socotorina', wegens. haare. veerde afkomst , noemt „en lucida, wegens haare helderheid, - is het verdikte zuivere Sap van die Plant, wel- ke. Gens EL onder deezen naam heeft af- gebeeld. De Aloë. Hepatica fchynt het verdikte en waarfchynlyk door uitperfing verkreegene Rp - (*) Het gene in't Oude Teftament onder den naam van Aloë voorkomt, meent men het zogenaamde Agaldichum of Lignam Aloës, dat is welriekend Hout, geweeft te zyn; doch in *t Nieuwe Teftament wordt van dit verdikze deg geproken. (1) Chem. Tom. IL p. 184.) He te Zyn van de gemeene of Echte Aloë, laatst „ VLG befchreeven. De Caballina, die vol onzuiver-S"PgELe heden is, zwart, donker en zeer flinkende , Hon zal van de een of andere flegte Soort. of moog-STEke Iyk op de laat{te manier van Bereiding ‚of door „49 af kooking , vervaardigd zyr. „De Aloë, in ’t algemeen, Er beladen Gom- en - Harftige deelen; waar van dg eerften het voor- naamfte Purgeermiddel zyn , en hierom wordt de Leverkleurige , ten dien opzigte, van fom- migen verkoozen : doch als het op ’t uitwendi- _ge gebruik, tot zuivering van Wonden en Zwee- ren „ of toehaaling derzelven „ aankomt; wan- neer de Balfamieke ‘hoedanigheid meest gezogt wordt ‚ dan zal de Harstachtigfte en zuiverfte de befte zyn. V ee elkaa en be- de Natuur zelve de befte bands © en menging gemaakt heeft. van dicSap „waar van men, naar de byzondere oogmerken , ‚ de een of andere Soort gebruiken kan. Inwendig fchaadt het niet, dän-door te veel aanhouding, als ook door zy- ne fcherpheid „ in fommigen , die het niet ver- araagen kunnen. (2) Alcë met gee » knikkende , in Cy- lied van 5 lin. add Bonte, (2) Aké Flor. Racèmdfis cern wis &c: Aloë Fol. Caulinis eeïfariis imbricatis &c. Aloë Fol. _Canaliculatis Kc. H. Cif. ze re Kr: RK. ef 24; GOUAN A ige. Aloë Afr. MH. DEEL, dik rem: 3652 ZESMANNIGE KRUIDEN, lindrifche Bloemen , die een gelyken gaa- penden Mond hebben. Aloë met de Steng- _ bladen drievoudig , Sclrubbig regtopftaan=- de en drie Kraakbeenige hoeken. haken Deeze Soort , bont genaamd, wegens de te- kening der Bladen , met groote en kleine wit- achtige. Vlakken op een donker groenen Grond: heeft dezelven zeer dik.en ftyf „ in cen driehoe-, kige punt uicloopende, op de kanten en de Rug met een witte ruuwe Streep, doch ongedoornd. _Zy zyn by den Wertel getropt en geeven een. dunne Steng uit, luchtig bezet met roode Bloe- men. Het Sap der Bladen is zoetachtig. Op Kleijige plaatfen aande Kaap groeit deeze , die door Afzetzels zig rykelyk voortplant, In 48 Franfch noemt menze Pappegaais-.Aloë, zegt GOUAN. (3) Alcé mèt gefteelde hangende, Ctinarien Eyronde kromme Bloemen. Aloë met Tong- achtige uitgebreide Bladen , op twee ryêën. bide WOE wiiee Vidi vint eol Ps 4E jg" T. 23. Rar. T. 47. TILL- (3) Alé Flor. pedunculatis pendalis &c. 4/2 Fol. Lin- guiformibus &c. H. Chff. Ups. KR. Lagdb. Aloë Afic. El tubro &c. Comm. Hort. Il. p. 15. T. 8. @‚ Aloë Af. Bec. Ibid. p. 17. T. 9. y, Aloë Af. fesûilis, Fol, Carinatis Verru- cols. Dizr. Ell. 23. Te 18. É. zo. Muur. Dil. T. 19: d, Aloë Aft. Fol. planis con jugatis. Maut. Cents. II. Te Me $. Aloë Afr. Arborescems montana non eN &c, Caum- Hert. Il. p. 5. T. 3e | linie 3 î HRN ORT A Deeze wordt, in ’t Franfch, Aloë a bec de Iv. Canne , dat is Eendebeks- Al , geheten. De had … Bladen hebben inderdaad iets, dat naar de fi- Hooepe guur van zulk een Bek gelykt: terwyl zy ook „STUK: … op een zonderlinge manier ‚ op elkander lekeen® ien en maar-aan twee Zyden , tegenover malkander, grocijen, Wegens derzelver figuur noemt mer. ze, ook niet oneigen, Tongen- Aloë. De Sten- _gen, die daar tusfchen voortkomen „zyn, zo wel als de Bloemen. Koraalrood in fommigen, Eeni- gen hebben de Bladen Wrattig ‚ anderen maar gepukkeld of met witte Vlakken: ’t welk aan- merkelyke Verfcheiderheden ‘maakt „ die’ door ce Tongachtigheid der Bladen en de kdornte der Bloemen tot deeze'Soort famengebragt zyn. en komt hier ook de Aloë van ComME- pn, EYN. met geplooide: Bladen. t'huis. zeen zeer geeeleoi- misfelsk Gewas „ dat de Bladen by uitftek lang” en Tongachtig heeft; voortkomende uit den top - van een dik Stammetje.. Zy draagt roode Bloe- men en kan in de befchryvinge- van den Amftere damfen Kruidhof nader befchouwd worden, (4) Aloë met, geaairde Eyronde, ruige gekar- my telde Bloemen „ wier binnenfte.Slippen fa- pad ain. menluiken. Aloë met. zesvoudige » Eyron:- spi de , gefpitfte Stenghladen, : Dee- (5) Alst Flor. Spicâtis ovatis muricatis Gc. Aleë Fol. Caul. faxfaris gc. Al.-Fol. ovat. acum. Caulinis quïngacfariam im- pars HI. Cliff. Ups. R. Lugdb. Aloë Alt. erea rotunda ILL. Elth. 16. T. 13. An Com. Pral. 83. T. 32. Ie DEEL, VIIL- STUK Ves Aloë retufa, Geknakte. , 364 ZESMANNIGE KRUIDEN, Deeze Soort, op Velden in Afrika grocijen- “de, maakt een Gewasje uit „dar zeer bekend » jsin de Broeikasfen der Liefhebberen van vreem- _de Kruiden, Het groeit van een Handbreed tot een Voer hoog , en beftaat uit korte dikke Blaad- jes , met een zeer fcherpe flyve Punt , welke, als Spiraalswyze om een Steng groeijen, die zy geheel onzigtbaar maaken. Somtyds. geeft dit. Plantje, van boven of ter zyden „ eene dunne Bloemfteng uit, van éénof anderhalf Voet lang, met hangende Bloemen , die in % eerst paarfch , vervolgens witachtig ëyb ‚ doch aan den Mond groen , en voorts als gezegd is. Het ‚Sap is Wa- terig en _Smaakeloos. De Franfchen noemenze_ Aloë en Epi, dat is Geaairde of Koorn -Aair Aloë, (5) Alcë- met geaairde driekantige tweelippige Bloemen „ die de onderfte Lip omgeflagen’ hebben. Aloë metde Stengbladen vyfvoudig … Ruitachtig gebuikt „ met een driekantige sine paer In ‘Afrika groeit dee op Kley - Gronden, volgens def Ridder. Men geeft ’er , wegens de zonderlinge gedaante der Bladen „in ’ Franfch den naam aan van Aloë a Pouce ve de men Rn in (5) Aloë Flor. Spicatis triquetris ia &c. Aloë Fol. Caulinis &c. H. Clif. 132. Ups. 87. R. Lugdb. 24. GOUAN Monsp. 180. Aloë Africana brevisûmo en folio. Comm. Hort. iu. T. 6. TiLk. Pis. G.T. HE AR DT de 365 in * Neerduitfch zou kunnen noemen , Plet-_ IV. _ duim Aloë, De reden hier van is, dát de Blas a ee den , die zeer kort en dik ZYN, uitwaards als Hoorpe een geknakte punt hebben, naar ’t end van een STUKe plat geknelden Duim gelykende, Ik begryp noch- wia, Hd thans niet , met wat reden Linneus het Stengbladen noemt. De Bloemen gelyken zeer naar die der laatfte Soort, zo zyn Ed. aan- merkt. - (6) Aloë met geaairde Trechterachtige twee- Vr lippige Bloemen ‚ die vyf Slippen omgeboo- Re gen hebben , de bovenfte opftaande. Alois Lymerige. met drievoudige gefleufde op elkander leg. gende Bladen, die aan de tippen uitgebreid 2e De Bladen van deze, (die weezendyk teng bladen zyn ,) zitten als driepuntige Blakertjes in malkander, zynde zo hol, dat menze teregt Geutjes -Àloe , ia * Franfch Aloë en echutière » noemen kan. Men zou ze ook Lampjes-Aloë kunnen heeten. Zy groeit naauwlyks een Voet hoog en geeft een dunne Bloemfteel uit van één of anderhalf Voet langte, met eenige wei- nige Bloemen , die opregelmaatig gelipt Zyn; aan (5) Aloë Flor. Spicatis Infundibuliformibus gec. Aloë“Fol- trifariis Canalicalatis gee. H. Clif. 132. Ups. 87, R. Lugdb. 23. GOUAN Monsp, 181. Aloë Afr. ereêta triangularis 8c rin ang. Folio viscolo. Comu, Prel. 82. T. 31. TILL. Pis, 6, ET. s- Diar. Elsh. 15. T. 33.6. 13. M. DEEL, VIJL, STUK, 866 _ ZESMANNIGE KRUIDEN, aan ’t end bezet, paarfchachtig van Kleurs Artin Drirrenius verbeeldt zig, dat de. Lymerig- Hoorn. heidder Bladen, waar Co MME LY N van fpreekt , STUK. … (hier tot een bynaam gebruikt) betrekking heb. vie “Y be op derzelver Sap; want aan het Gewas, van buiten , hadt hy geene Kleverigheid kunnen waarneemen, Vil. (7) Aloë met geaairde tweelippige Bloemen, de es en En: bovenfte. Lip regtst op, de onderfle omge- wei __kromd, Aloë met vergaarde Wortelbladen , die Eyrond Elsvormig gefpitst en gedoornd zjn. Margari. Tot deeze Soort worden, inde eerfte plaats, baaridraa- de Gepaarelde Aloës huis acre ‚ datis dezo- gende. _danigen, die de Bladen met witte Wratten , als / met Paarlen „ begroeid hebben; hoewel zulks maar in de jonge Bladen plaats heeft: want ge- dagte Wratten zyn op. de oude Bladen -groens | Men es 7) Alcé Flor. Spicatis bilabiatis Be. Aloë Fo!. oggeegnns Radicalibus &ec. &, Aloë Foliis ovato -fubalatis &c. H. bie KE Lugds. 24. Aloë Aft. Folio in fummit. triang. Mar- : Coma. Hoet. Ile-p. 19. T. 1e. Aloë Afc: Mars gaitifera. BRADL. Succ. REE MEN $, Aloë Afr. Marg. minor. COMM. uts. T. 11. DILLs Elth. 19. T. 16. £. 17. Ye == minima, Comm. Prel. 43. DiLr. Eltb. Ibid. T. 18s Ö. Atoë aft. huinilis Arachnoidea. Comm. Pral. 78. T. 27. £,'Aloë Fol, ovato-lanceolatis Carnofis &c. H. Clif. 13r- ie Ujs. 85. R. Lagd3. ‚24. GOUAN ae 181. Aloë aft. nat. Bozar. Hers ip. T. 13ï. Baför. Suéc, 3e Pp. 12e Sr. 30. Hi XA ND Kra Soor. Men heeft ’er een Groote van , als ook een _ IV. Kleine en een Allerkleinfte; verfchillende dee- Aamkle ze allen byna alleen in de Grootte van ’ Ge- oord. 5 was en van de Paarlachtige Wratten. In deSTEE Groote werdt het Sap, in de Hortus Medicus ia. + Er albier , door wylen den Hoogleeraar C oM M E- LYN zoet, in de kleine Zoutachtig bevonden. De Bloemfteng is in allen rond, maar in de Groote ‘Takkigst en draagt in allen groenachti- ge-Bloemen met eenig paarfch , naar die van enkelde Hyacinthen gelykende, Wegens de overeenkomst der Bloemen is #rachrei hier ook «een zonderlinge Aloë betrokken, die spiane: men in ’t Franfch a Pattes d’ Araignée noemt ‚°°° dat is Spinnepoot. De Bladen zyn Lancetvor- mig Eyrond , Vleezig » aan ’t end driekantig en met een menigte van, weerloozc, flappe „ witachtige Doornen bezet alie’or er gezegden naa naam aan geeven. De Plant is klein en geeft op zyde een Bloemfteng uit , fomtyds een Voet, fomtyds twee Voeten hoog en hooger : zynde van ver- fchillende dikte en met een dergelyke Aair, als een Hyacinth, praalende, Het Sap der Bladen is Smaakeloos, De Uvaria , ook tot dit Geflagt betrokken geweest , thans in dat van Aletris geplaatst , zal , om dat de Wortel „ten minfte: die van. de Eer- Îte Soort, Bolachtig is, en wegens de gelykheid der Bloemen, onder de Bolplanten befchreeven worden. __Behalve een Bonte Aloë, met Liniaal - Lan- eet- “1. DEE van, Srusâ 365 ZESMANNIGE KRUIDEN. IV. cetvormige Bladen', en eene de Hangende ge SES naamd , om dat zy dikwils aan Rotfén hangen= - Hoorië de voorkwam, met zeer fmalle Bladen van om- „ STUK. _grenteen Voet lang ; als ook een Ongedoornde; a vondt de Deenfche Doktor FoRsSKAOHL, in Arabie , nog eene Soort, welke hy Waggelende Aloë tytelt. Deeze hadt de Bladen platachtig, donker groen , Tandig gedoornd, en byna on- gefteelde , knikkende , geelachtig roode Bloe- men. De Stam, welken zy opgroeijende krygt , een Arm dik , en een Elle lang, zegt hy, was zo zwak , dat hy door * minfte geweld omviel , ten zy ’er een Steen of ander Steunzel ter 2de ware. Her verfche Sap was geelachtig „ het droo« ge Bloedrood : waar door zy genoegzaam van de Echte Aloë onderfcheiden werdt (*).  G A v E‚ Boom- Aloë, Dit Geflagt verfchilt van het voorgaande door een op{taande Bloem , die ook wel geen Kelk heeft, doch boven het Vrugtbeginzel geplaatst is. Hier zyn de Meeldraadjes langer dan de Bloem en overend ftaande. De Steng is Boomachtig. Het bevat. vier Soorten, allen uic Amerikaaf- komftig, naamelyk L (1) Boom - Aloë met Tandachtig gedoornde Americana. Bladen en eene Takkige Bloemfteng. „_Westindi- i Rhei Hier ee Flor: nn Arab. p. (1) Agave Fol, dentato - Csiaoûs Sero Pak ae Hier % AI NDR IA 369 Hier wordt die Soort van Aloë bedoeld, IV. welke, uitde Westindiën afkomftig , en aldaar EDBELe Metl genaamd; zo groote Planten. maakt, dat Hoorp- menze naauwlyks uit en in-de Winterhuizen °*P% kan brengen, Men wvindt-’er met Bladen van ue” meer dan een Vadem lang, bynaeen Voct breed en meer dan een-half Voet dik: zo dat het ge- heele Gewas» in zyne Tobbe, bynatweeMans langten boven den Grond komt met de Punten . zyner Bladen „en eenen omtrek:beflaat van vere fcheide Vademen. Zodanig-is de grootte onges vaar van deeze Plant „ wanneer zy aan, ’t bloei- jen toe is, een tydftip dat veelen in de tyd van twee Eeuwen , dien dit Gewas in Europa is geweest en aangekweekt (*), te. vergeeffch heb= ben BEE en, dus huane mocite neiges befteed tee om hetzelve eng te KEE als een geheele Boom ®. „ met nt fierlyk runt Kroon van gn meer IL. p. 22: Syst. Nat. XII. Get. 427. pe 249. Das 3 XIII. Gen. 431. p. 278. H. Ups. 31. Aloë Fol. Lanceolatis denta- tis. &c. H. Clif. 130. Re L er 22. Aloë Folio in oblon= gum mucronem abeunte.C, B. Pin. 286. GOUAN Monsp. 181. Aloë ex America. Dop. Pempt. 359. _{*) Deeze Plant-hecft „zo ik meen, eerst in Italie rrd JAC. ANToN. CoRTUSUS , cen der Edelen van Padua, g van vêrdienften. in- de Kruidkuade by wien ik ze Eke andere uitgelezene Planten zag , in den jade hjes: a CAMERARIUs Fiore. Bled. p. 11. »- (T) Men noemrtze ‚in 't Franfch ; Aloë en arbres det ie „ Boomachtige df Boom - Aloë + welke benaaming ik hier heb gebruikee-FORSKAOHL vondt in Arabie een Alo? Arborea, uit wier Sap Vergift gemaakt werde.” Flor. Arab, p. CX. PN ' IL DEEL. VIII, STUK, e en IV. rel. en Reuk verfpreiden en zelfs Honig’ uitftor= vIL. 370 _ZESMANNIGE KRUIDEN, dan een Vinger lang , die een zeer aangenda- Hoorp ten in Bakjes daar onder ‚geplaatst, STUK, Reeds in den jaare 1580, evenwel , heeft dee- wi ze Westindifche Aloë gebloeid in «de Tuin van den Groot Hertog van Toskanen , een Steng fchietende van meer dan twaalf Ellen hoog. Vervolgens bloeide ’er te Rome één ‚in de Tuin van den Kardinaal FARNESE,in ’tjaar 16255 een andere te Madrit , agt Jaaren laater , die vyfentwintig Voeten hoog wierdt, In de voor- ande Eeuw hebben ’er ten minfte nog twee ín Duitfchland gebloeid, en in deeze is, na het Jaar 1730, het bloeijen deezer Aloë- Planten , meest van Vera Cruz in Nieuw Spanje af. komítig , zo gemeen geworden , dat men het niet meer als iets zeldzaams befchouwt (*). * Is bekend dat federt, zo te Leiden als hier te Am- fterdam , verfcheidene gebloeid hebben. Dit komt buiten twyfel daar van daan, dát de Plan- ten, in de Kruidtuinen van Europa aangekweekt, door den tyd haaren daar toe bekwaamen Ou- derdom, van vyftig of misfchien honderd Ein ten, hebben bereikt (}). - Dit _…{*) Te Leiden heeft deeze Aloë, E eerfte ‚maal zo veel bekend is, in de Nederlanden, gebloeid 'e jaar 1735. (t) G yk! de S Pl het bloeijen ver Bas en verdorren; dach de Hovenier van't Keizerlyke Hof, te Weenen , heeft zodanig eene Aloë «Plant ; met haare Steng » die er in't Jaar 1760 „of dear omtrent, gehloeid hadt „in het zeer groote Broeihuis den Winter over in't Leven behouden ,en dus daar aan, in't volgende Jaar, nieuwe Bloemen enrype Vrug- ten, benevens een menigte Afzerzels, bekomen, Jacq: 0% App. p. 397. HE xXANDERI A em Die gE » dat men Aloë Americana major _ IV. noemt, (in onderfcheiding van een kleine Soort ‚ws die volgt ,) is thans in de Zuidelyke deelen van Hoorpe Europa zo gemeen , dat men ’er in Portugal° UE _ Haagen van maakt , naar ’ zeggen van Lin- "én Naus. Zyn Ed. verhaalt’, dat hetzelve, in de Westindiën en Amerika, op drooge Stettch. tige Heuvels voortkomt. In Nieuw Spanje groeit het zeer veel, wordende aldaar gebruike tot Omtuiningen der Landeryën en om de Woo. pingen te befchutten voor den aanval van Vyan- den en Verfcheurende Dieren. De Bladen naa- melyk zyn, Tandswyze, op de zyden gewa. pend met fcherpe Doornen en loopen aan ’t end niet alleen fpits, maar in een dikken , fterken en zo fcherpen Steckel uit, dat de Mitierikaanen zig daar van als een Els bedienen „ en ook de Punten hunner Pylen dikwils daar mede wape- nen. De Bladen zyn Zeegroen en hebben een Soort van Daauw of Waafem, die maakt , dat ’er de Tekens der aanraaking met den Vinger lang op blyven ftaan, Men vindt ‘er een Ver. fcheidenheid van, die de Bladen {maller, dun- per en groener heeft, doch voor * overige wei- nig fchynt te verfchillen, De Wortel is voorzien met veele Vezelen, gelyk in andere Soorten, Hy geeft veele Afzetzels uit, die men zorgvul- dig wegneemt , om de Moederplant kragtig te maaken. Te vergeefs zou men hier de bitterheid zoe. ken, die in de Echte Aloë- Plant heerfcht: als Aaa zo HM. DEEL. VIM, STUX, IV. 372 ‘ZESMANNIGE KRUIDEN, zo het Sap der Bladen ziltig is; ja men wil, dat Arnsrke het Merg derzelven en der Stengen, in Ame- Hoorp- rika, gekookt zynde gegeten worde , zynde STUK. Uigt. ‘ €”) Rar. Stirp. Hip. P: 442° 446. dus zeer aangenaam van Smaak, Ook voegt men meet i by, dat het Sap van den Wortel, door koo= king verdikt zynde , Suiker uitlevere, en door Gifting Wyn worde, doch die zo fterk is, dat zy niet. dan voor de Wilden drinkbaar geacht worde; flamde de Eufopeaanen , die ’er niet gewoon aan zyn , aanftonds in ’ Hoofd. Men kan 'er dan ook Azyn van maaken, gelykligt is te begrypen. De Amerikaanen zouden zelfs door den beeten Damp ‚der gekookte of op't Vuur ge- “braden Bladen , zulk een Zweet weeten te verwek- ken, datde Venus - Ziekte ’er door genezen wer- „des zo Crusius verhaalt. Hy hadteen Nete je, van de Bladvezelen door de Zuster van zyn Hospes gemaakt, te Valence gezien , en gehoord dat men te Madrit Hembden, daar van vervaars digd, te koop hield (*). Men kan dus te regt zeggen , dat deeze Soort van Aloë den Wilden , in Amerika en de West- indiën , Voedzel en Dekzel en allerley Levens- behoeften uitlevert. De Stengen, die zo dik als Sparren of Juffets zyn, dienen tot fchooring der Daken en de drooge Bladen tot Dakpannen of Schindels: terwyl de Vezels of Draaden gee bruikt worden „ om het een met het andere te verbinden, en de Doorens aan ’*t end zelfs die-_ nen kunen cot Spykers en Nagelen: | (e) Boom, HEE ek mime A 8375 (2) Boom - Aloë met getande Bladen , de ee Iv. \_ draadjes niet langer dan de Bloem En Dit is de Kleine Amerikaanfche Aloë van anos. Hors TING , welke fommigen ten onregte met de — 1. voorgaande Groote verward hebben. Zy was zis ved e alhier weggeraakt > doch werdt, met den aan- veeireeli- vang deezer Ecuw , aan den Hortus Medicus®“ weder bezorgd door den Burgermeefter Hup- - DE; ZO CoOMMELYN verhaalt. Men onder fcheidt ze door de kortheid der Meeldraadjes, die in de andere veel langer dan de Bloem zyn , genoegzaam. De Bladen zyn zelden meer dan twee Voeten lang en in ’t midden ruim een half Voet breed, De Steng , welke zy hier in de Hortus uitgaf , was ruim tien Voeten hoog (*), en droeg aan den top wel een Kroon van veele guur naar die van de Groote Alvé gelykende , . doch de onderfte Takken waren met veele Af= zetzels of jonge Planten beladen: ja, dat ver- wonderiyk is, de overigen bragten zelfs, na het (2) Agave Fol. dentatis, Staminibus Corollam zquantibus. Aloë americana polygona. Comm. Prak. 6s. T. 15. Aloë Americana. RumPH. Amö. V. p-273: T. 94 (*) Hier uit blykt , dat zelfs de verdioarde Rien, in eind rn ad notitiam Rerum Natsralism &c. de Groo= € Kleine verward heeft, zeggende , dat uit her-mid- dend dr mi een Steng komt , van dikte als een Arm en van hoogte als een kleine Piek: want in ’t eerst befchryft hy de Bladen als vyf of zès Voeren lang. Zie bladz. 435 , 432e a 3 H. Deer. VIII, STUK, < 574 ZESMANNIGE KRUIDEN. IV. het verflenzen der Bloemen, een menigte zul- AFDEEL, f Vil. ke Spruiten voort. Hoorp= in RMANNUs heeft wel, in de befchry- benam g der Planten van den Leidfen Tuin, een vi an Ee rrliraizendo Aloë , die by Haarlem, op de Sobelifera. Hofftede vanden Heer pe Fr INES, gebloeid ch adt (*) : doch dezelve verfchilde t'cenemaal van de befchreevene zegt COMMELYN: wes- halve hy die, tot onderfcheiding , Polygona , dat is Vecltetlige”, genoemd heeft. In deeze, % is waar, zyn de Meeldraädjes veel langer dan de ‚Bloem vertoond ; ’t welk dezelve nader brengt aan de Groote. Westindifche Aloë, waar vande een en andere mooglyk flegts Verfcheidenhe- den zyn. Want deeze hadt de gedaante van een jonge Plant daar van, en bragt een Steng voort van zes of zeven Voeten hoog. De Wilde Oost= indifche Aloë van RuMmrPurus, welke door hem met de Amerikaanfche vergeleeken wordt, fchynt my nog meer van de gedagte Kleine af te wyken, (hoewel zy ook Spruitdraagende is,) als hebbende een Steng van drie of vier Mans langten hoog (te (*) Alcö Americana Sobolifera. Hgam. Lugdh. 16. T. 17. (f) Ik weer niet, welke van deeze de Aloë Armericana Sobolifera geweest zy, die uit Zaad, dat door den Heer DE LA CONDAMINE aan de Rivier der Amazoonen verga- derd was , voortgeteeld , in den jaare 1768 te Schonbrunn, in de Keizerlyke “Tuinen „ gebloeid heeft. In ’t voo de Steng reeds zeventien Voeren en had van veertig tot vyfiig Bloemtakken. Gazesse de Leide, 8 Avril 1765 Hr x AN D RI A 378 De Heer JacQuin befchryft , onder den IV. naam van Agave Cubenfis, een dergelyk Ge- “Pre was, dat veel op ’t Eiland Kuba, inde West- Hoorp- indiën , door hem , groeijende gevonden was, STUK: Hetzelve hadt een zeer fraaye gedaante. De ‚4 Bladen waren Degenvormig gefpitst, dik, op- ftaande, bleek groen, drie of vier Voeten lang. Een opgeregte Steng , van vyftien Voeten , was zeer fchoon gepluimd met menigvuldige han- gende Bloemen, aangenaamer van Reuk dan de: Afrikaanen, De Vrugtmaakende deelen kwamen met die van dit Geflagt overeen. ’t Is mede een Spruitdraagende Gewas, draagende aan de Tak- ken van de Bloempluim Bolletjes, welke nieu- we Planten voortbrengen, De Ingezetenen, by wien dit Gewas. Maguey genoemd wordt, ge- bruiken de Bladen of derzelver Merg om het Linnen te wasfchen, in plaats van Zeep (*). (3) Boom - Aloë met Tandachtig gedoornde HL Bladen en eene zeer eenvoudige Steng. Virginie irgini= fche. Van deeze , die in Virginie groeit, vallen de Bladen in de Herfst af, doch de Wortel blyft over. Zy heeft een enkelde Steng als een Le- lie, (*) Jacq. Amer. Hift. p. 100. Hy betrekt "er toe de Na- #uame:!, MARCGR. Dras. L. 2 16, (3) Agave Fol. dentato - pinas » Scapo fimplicisfimo. Geen. Virg. s2. Aloë Fol. Vinas Spinâà Casrilagineâ terminatis, Am. Acad. 111. sr NL. DESLe VIII. Srux. * 376 ZRSMÁNNIGE KRUIDEN. IV, lie, met overhoekfe ongefteelde Bloemen be. ArDEEL. zet, die aangenaam: van Reuk zyn, groen van Häör. Kleur, met de Mecldraadjes eetis zo-lang als de STUK, Bloem, en zeer lange , trillende „ opleggende on. AU) Meelknopjes. De Bladen zyn fmal, met kleine Doornachtige "Fandjes, Iv. (4) Boom-Aloë met geheel effenrandige Bla- re den. j Scnkendee Decze Soort verfchilt van de anderen , door- dien de Bladen geheel zonder Stekels, niet dik, flap en volkomen gelyk of effen van Rand zyn. Aan *t begin, echter, zyn zy {maller en dikker , worden naar *t midden breeder, en eindigen in een Punt die niet fcherp is noch gedoornd, Deeze Bladen vallen wel vyf Voet lang en vier Duimen breed, Zy komen voort uit een dik rond Stammetje , van een Handbreed hoog, ’t welk de Wortel is, die daarom Knobbelachtig genoemd wordt, zynde met roode Vezels in de Grond vast, De Bladen fpreider zig in derond- te uit van een Hoorn „ die in_’t- midden ftaat , Ek in andere ‘Aloë « Planten, Zy hebben een merkelyken Stank, Van deeze Plant worden wbruaamelvk ‚inde Westindiën , daar de Ine landers dezelve Piet noemen, de Bladvezels tot - Draa- (4) Agave, Fol. integerrimis. Am. Acad. INT. p. 22. Aloë Fol. integerrimis patentiusculis &c. H. Cif. 132. Aloë Aine- zaan viridi & oe idisGmo Folio, Pie dia Indigenis. COMM. _ IN. p. 35. T. 18e Alcë Amer. Radice wberofà mainos. an Als. 5 Teti kes, 2 met Hexar DTAS Se den, en in *t byzonder op Kurasfau van de IV. Schoenmaakers gebruikt + zo dat die Draaden Arpzar, zeer fterk moeten zyn. De Afrikaanfche Boom- Hofs achtige ‚met witte zeer welriekende Bloemen (*) „STUK. die men lang in de Hortus. Medicus alhier gehad Sa 5 heeft, fchynt ’er in Gewás naar te gelyken. Hier zyn de Bloemen by getekend, zo als men die aan de Kaap waargenomen hadt. A-c om us. Kalmus, Een Cylindrifche Bloemfteng, Aaitswyze ge- dekt met zesbladige naakte Bloempjes, die zes Meeldraadjes , doch geen Styl hebben: de Vrugt driehokkigs Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- he flagt, welks eenigfte Soort. Es » in ons Land, Cetamar. zo de Heer Linneus aanmerkt, g dan elders , evenwel ook overvloedig « groeit in verfcheide ‘dêêlen van Duitfchland., gelyk om- ftreeks Weenen , by Dantzig, in Pommeren, in Switzerland, ja ei in de Zuidelyke decten van (*) Aloë Africana Arborescens, Flor. albicantibus fragran- tisfimis. Comm. Herr. Amf?. IL. p. 7, T (1) Acorus. Sy/?. Nart. XII. Gen. 430. 5 249. Peg. XII. Gen. 434. p. 279. Mat, Med. 16. R. Lagdb. 6. GOUAN Typha Aromatica Clavâ rugost. Mor. Hif. Par p- 246. S. s. T. 13. £. 4 B, Acorus Afiaticus Rad. tenuiore. HERM. Lugdb. 9. F/. Zeyl. 132. Acorum. RUMPH. zi Vv. p. 176 T. za. f. 1. Waembu. Hort. Mal. 11. p. 99. T. 6o. Aa s I. DEEL VIN, STUK. 378 ZESMANNIGE KRUIDEN, van Sweeden. Overal i is deszelfs Grociplaats aan IV ArpEEle de kanten van Graften, Vyvers, Slooten en Mei- Hoötb- ren;“by ons in de Trekvaarten tusfchen Haar- lem , Leiden , Delft en den Haag , naar U= trecht toe : in Slooten en Graften van Gelder. land; als ook in de Provincie van Vriesland op Moerasfige Gronden en in Poelen of ftaande Wateren. Morrison heeft het in fommige deelen van Engeland en zeer overvloedig tus- fchen Sluis en Brugge in Vlaanderen waargeno- men. In Vrankryk fchynt het zeldzaam te zyn. Waarfchynlyk zal heet ook in Griekenland en Kleio Afie groeijen ‚ dewyl het Gewas aan Dr- OSCORIDES is bekend geweest en voor des- zelfs Echte Acorus of Akoron gehouden wordt, Die Griekfche naam is in Icalie en zelfs in Duitfchland overgebragt met de Plant , welke Keizer Maximiliaan de II, zo men wil, uit de Teurkfche of Tartaarfche Landen kreeg (*). Gemeenlyk , echter , noemt men ’t in Europa Kalmus , naar den naam van Calamus Aromati- cus ‚ die ’er in de Apotheeken aan gegeven wordt. Van Mor 1sonis het Krwiderige Lifchdodde , met een rimpelige Knods, getyteld. Het heeft , inderdaad , iets dat naar de geftalte van Lifch zweemt „ en gelykt door zyne Aairen naar de Plant die men Typha noemt, grocijende op der- gee (*) Sommigen meenen, dat het dus voortgeplant zou zyn in ons Wereldsdeel: doch de en maakt zulks by my onwaazfchynlyk. HE X A N D RI A 379 gelyke plaatfen. De Bladen zyn lang, naauws , IV. a Iyks een Vinger breed, met de rug een weinig uirpuilende, doch de eene helft, langs de Rib Hoorns heen , is breeder dan de-andere, en de Kleur 7% fchoon glanzig groen. De Aair, of zogenaamde, Knods,is niet verheven, gelyk in de Lifchdod- den, maar komt zydelings uit een Blad voort; hoewel fommigen dit een Steng noemen. Met Zaadhuisjes beladen is dezelve fomtyds een Vinger lang. De Wortel van dit Gewas „ die lang, dun en Knoopig is , bevat deszelfs uitmuntende Krui. derigheid , welke «echter ook in de Bladen plaats heeft, en de Vaarten , in ’t doorreizen, met haaren Geur vervult. De Smaak , echter » is niet aangenaam; hoewel men de Schyfjes van den gedroogden Wortel dikwils in Koek bakt, om die geuriger en verteerbaarer te maaken, Hy is een goed Middel voor de Maag , Windbree- kende en verwarmende. Men kan hem op Wyn zetten en dus gebruiken. Het gedeftilleerde Water is ook niet zonder kragt. Hy komt in verfcheide Opiaaten en andere Winkelmiddelen. Als eene Verfcheidenheid wordt hier thuis veras. gebragt de Oostindifche Kalmus ‚of Acorus met „gefindi- een dunner en knoopiger Wortel, van Har Mm AN- Nus gemeld , en volgers hem anders weinig van de Gemeene of Europifche Kalmus verfchil lende. Op Ceylon wordt deeze Vazumbo, aan de Kust van Malabar WWaembu geheten. Rume PRIUS, die ze afbeeldt , zegt , dat men het IL. DEEL. VIJL STUK. 280 ZESMANNIGE KRUIDEN, IV. _ Gewas, in de Maleitfe Landen , Deryngo noemt; ADEL welk de Portugeezen Dirimgo fchryven, en Hoorp- fomtyds Coryango : ook waren ’er die het Ka- STUK. run noemden , welke naam eenigszins overcen= = wijn el komt met Acorum. Het groeit ‘er overvloedigst inde Waterryke Landen, gelyk aan de Ganges in Bengale, Hy hadt het echter ook op hooge drooge Gronden der Molukkes zien groeijen. De Wortel was feherper en heeter dan die van onze Kalmus. Die op Ceylon voortkwam, was aangenaamer van Reuk en Smaak dan de Euro- pifche, De Chineezen leggen de Bladen in de ‘Bedfteden om de, Weegluizen te verdryven, en verbeelden zig.ook, dat het, in de Huizen op- gehargen , de Booze Geeften verjaagt : mis- fchien , om dat het de kwaade Dampen weg- neemt, N ORONTIUM. __De Kenmerken zyn, een Cylindrifche Bloem: fteng gedekt met zesbladige naakte „Bloempjes: het Vrugtbeginzel zonder Styl -de Menge cen ee Blaasje === -osmioe De eenigfte Soort van dit Gen (1), tot guari nog toe bekend, groeit în Staande Wateren en | waterig. aan Beeken in Kanada en Virginie, volgens den (5) Orontium. Syst. Nat. XII. Gen. 431. p. 250. ng XIII. Gen. 435. p. 279, Am. Acad. 111. p. 17. T. 1. Ff. 5. KALMe Hein. UI. p. 45, 68. Arùm fuitans Pene nudo. BANISTER Virg. 1924. CRTESB. Car. Ie p. 82. T. 32. Sin. Por. IV. De 4 Ei He Xx AND RI A 8î den Ridder, De Geftalte is zodanig met die van IVe het Kalfsvoet - Kruid óvéreenkomftig, dat men- yn. ze met het Arum Virginicum verward heeft. Hoor * Zou hee dryvend Kalfsvoet met ecne naakte STUEe Schaft zyn van BANisTER, daar CATESBY „0 de Afbeelding van geeft „ zeggende dat het en Aair heeft van blaauwe Bloemen, aan ’t endvan Stengen ‚ die vier Voeten lang zyn ; waarop groene Besfen volgen, die nooit hard worden, afvallende wanneer zy ryp zyn. De Bladen wa- ren ovaal , ruim een Voet lang, groen en kwas men aan lange Sappige Steelen voort. De Vrugt= maaking fchynt-my, in haar geheel ,‚ meer naar die van ’t Kalfsvoet te gelyken , en de zelfde Aanhaalingen vinde men „aldaar , by den Heer Gronorsns ln 7 Vv Linneus oigens_ 1oort bh; of Taahim - Wortel der Aint hees daar Kar M van zegt, dat zy dezelven, an de Afch gebraden, aten; en dat de Zwynen ’er zo gretig naar waren , dat die dezelven diep uit den Modder gingen uitwroeten. Zy groeiden in Noord - Amerika dikwils zo dik als een Man om zyn Middel, en waren raauw zo fcherp , dat men ze voor de Menfchen Vergiftüg achtte, Ka LM zegt, dat dit de Wortel van het Virgie pifche Kalfsvoer is, by de Wilden in Karolina Tuckahoe genaamd , en aldaar gedroogd ; gegeten wordende, B () Zie Amum Fol. enervi ovato, GRON, Wirg.p. 142: H. Dain. Ville Sruk ier de gek | 382 ZESMANNIGE KRUIDEN. RICHARDI A DEELs Hours. _ Een zesbladige Kelk, een eenbladige Bloem, sruxe die byna Rolrond is en drie Zaaden, komen ee als byzondere Kenmerken voor. De eenigfte Soort van dit Geflagt (1), te Ve= Richardia ra Cruz groeijende „ is door HousToN waar- daarna genomen en befchreeven. De Plant behoort tot de Gefternde (*. De Stengis hoog , gearmd, eenigermaate als met Leedjes , flaauw vierhoe- kig, ftekelig, met ftyfachtige , verftrooïide ,om- geboogene Haairen, De Bladen zyn Lancetvor- mig Eyrond ; overhoeks geribd , effenrandig, eenig; gefteeld en rauw. De Bloemen zyn s ook Kranswyze famengehoopt, End- hoofdjes maakende die geftraald zyn met vier óf meer Bladen, De Bloemen zyn lang en dun, Par ws speri- gelyk in de Ruuwkruiden *, maar in zesfen ge= deeld en de Vrugt beftaat uit drie Zaaden. — CANARINA, De byzondere Kenmerken van dit nieuwe Ge- flagt zyn dus opgegeven. Een zesbladige Kelk en zesdeelige Bloem, die Klokvormig is en zes Stempels heeft, boven het Zaadhuisje, dat zes= hokkig is en veelzaadig. ‘ Cansrina De eenigfte Soort (1), te vooren door Lin= Ee NEUS Klokjes- achtige. es ens Syft. Nat. XII. Gen, 434. p. zs1. Fige „434 Pp. 251. Weg. XIII. Gen. 439. p- 285. gn en he D.I. $ruk deezer Natuur). Hijt. bladz. 190- Cs) Canarina. Sy/t. Nat. Veg. Xlil. Gen. 1301 pe 283- ì Alant, HE EAN DRI A. 383 Nus onder de Klokjes geplaatst en aldaar on- IV. - der den naam van Kanarijche door my befchree- ad ven (*), is wegens de zesdeeligheid in de Vrugt- Hoorp- maaking , aldaar gemeld „ door den Ridder af.STUKe gezonderd „ en hier geplaatst. Ik zal dit Gewas li "7 derhalve niet nader befchry ven. | Pikke nDen Van dit Geflagt is de Kelk vyfdeelig Trech- terachtig, met vyf Bloemblaadjes; de Stempel in zesfen gedeeld : het Zaadhuisje driekleppig met ééne holligheid, __Het bevat drie Soorten, altemaal in Europa groeijende , als volgt. (1) Frankenia met Liniaale Bladen, die aan 1 den voeroprzyde gehaaïrd zjn bn EEN , „Mant. 225. hele Canarieníis. Sp. Plast. 238. Syfi. Nat. Veg. XIII. p- 1 (*) Zie ’t vorm VII. srum, blad2. 596. (1) Frankenia Fol. Linearibus ba ciliatis. ze Nat. RIT. Gen. sar. p. 253. Veg. XIN. Gen. 445. 3. Frankenia Fol. fes: R. Zugdb. 452. Frank. Fol. Beddidins con= gefkis.S. Afonsp. 46. GOUAN Monsp. 135. GER. Prov. 319e Franca Flor. folit. &c. Guerr. Stamp. II. p. 459. Franca marit. fup. faxatilis &c. Micu. Gen. 23. T. z2. É. 1. Lyche pis fup. maritima Erica facie. Ray. Angl. IL. Nier 88. Anthyl- lis repens lealica, Tik. Pis. 46. Polyg. Frutic ‚ fapinum &c. BARR. Je. 714. BOCC. Mlus. 1 p-7. T. 11. Polygonum ma tit. minus foliis Serpylli. C, B. Pin, 285. Kali £. Vermiculari „marina non disfimilis, J. B. Hift, lip. 703. Rolyg. alterum Fufíillum &cc. LoB, Jeon, 422e IL, Daxr. VIJL, STUK4 _ 384 ZESMANNIGE-KRUIDEN, Naar ‘eenen Doktor Francur,te Floretie Iv. Ariike ce praktizeerende, een AitatinKeisdkenner heeft se st P p- MiCHELIUS den Geflagtnaam „Franca inge- ‚ fteld , waar van de Ridder, zot fchynt , Franr geen: kenia gemaakt heeft. Deeze.Soort groeit aan de E à Frankenia hirfuta Ruige. _ Kusten van de Middellandfche Zee „zo wel in Italie als in Languedok en Provence. Men vindt ze by de Autheuren , wegens de uitwendige ge- daante, tot het Varkensgras betrokken ; hoewel Ray het. Lychnis noemde, wegens de Bloem- pies, welke Anjelierachtig zyn. Het gelykt ook eenigszins naar Heide. Sommigen vergelyken het byde Kali, Het groeit naauwlyks een Span hoog en heeft knoopig e Takjes met getropte Wormachtige of Naaldswyze Blaadics. Meest komt het-hurkend-of leggend voor; doch uit de Afbeelding van den Heer S.-Ge GMELIN, die hetzelve by de Aftrachanfche Zoutmeiren vondt, fchyat het veeleer op{taande te zyn Ce (a) Frankenia met ruige Es „en 7 gelo delde end= Blaadjes. ‚ ==nrs ee Deze pe zo wel alsde ee ir by M ICHELIUS- afgebeeld „ was door hem -in ae Ser ndoor Toor NEFO RT Op % Eiland Kan- (*) Rize durch ailed beper. voo (2) Frankenia Caalibus hirfuris &cé- Franca maritimt ae multiflota- candida. Mreu.” Gèn:“z3. T° za. '£. 2.° Polygon- Cret. Thymi folto. C. B. Pin 281. Prodr. 331. Aline Cré- tica marit. fupina &e: Tounne. Cor. 45. Nothia briefutae BERG. Cap. 171. T. 1. f. 2. 4 HExANDEIA ats Kandia ee LiNNaus voegt hier ha IV. het Kaapfe Plantje by, % welk de vermaarde ae $weed, Bererius, onder den naam van No- Hoorpe thria » Pheeft afgebeeld en befchreeven (*)3STUEe doch hetwelke zyn Ed. tot de Enkelbroederi-, gren gen hadt t'huis gebragt, om dat de Meeldraad-" jes in een Cylinder famenloopen. Ook verfchilt zyne Afbeelding veel van die des cerstgemel. de en. EG: 3) Frankenia mét flomp Eyronde Bladen, die hs van onderen als gepoeijerd zyn. Aken: Onder den naam van Anthyllis befchryft Crv=, lieftoore- sius een “Kruidje en beeldt het af, dat hy in Spanje gevonden hadt , en wel alleen aan de Graften der Stad Valence, Het groeit ook in Provence en Languedok onder en by de cerfte Soort, en aan de Oevers der Zuidelyke deelen van Ttälie: Gelykt zeer naar het Kruid dat men Chamefyce noemt „ door zyne rondachtige Blaadjes, die aan leggende Stengetjes groeijen ; úit wier Oxelen de Bloempjes getropt voortko- men , _(*) Naamelyk Motbria birfuta. BERGIUS heeft niets anders dan Norhria repens, zeggende“dat de Steng en Takken glad ‚doch de Takjes ruigachtig zyn; welk van deeze Europilche veel verfchilt. (3) Frankenia Fol. obovatis retufis &ec. Frank. Fol, ova- libus. S. Monsp, 163. GOUAN Mforsp. 135. GER. Prov. 319. ee Ee En 5 Ee ad a 2 lep Bik Ë a ha had > Ek 2 @ F Valentina. Crus. Hif. 1. p. 186. Hisp. 479. LOB. Lon. 21. Anthyllis mar. Chamafyces fimilis. CG, B. Pin, 232, IL. DrEzL, VIII, Srum, IV. oe a ed jk: enwj- is: 356 ZESMANNIGE KRUIDEN. men ‚ welke vierbladig zyn , witachtig of bleek paarfch. Het heeft een Zoutigen Smaak , en fchynt , volgens hem „als met fyn Zout befprengd te zyn. TOURNEFORT hadt dit Kruidje tot het Muur betrokken (*), PErrIs. De Kelk ís Klokvormig, aan den Mond in padre gefneeden ‚ met zes Bloemblaadjes , ingeplant , en het Zaadhuisje heeft twee Hol- me in dit Geflagt, dat twee Soorten be- vat. (a) Peplis met ongebladerde Bloemen. Op Moerasfige overftroomde Gronden en in ondiepe ftilftaande Wateren, zo van onze Ne- derlanden , als in Switzerland en elders in Eu- ropa ; groeit dit kleine Kruidje , * welk door MrcHerrtusen andere voornaame hedendaag- fchen is afgebeeld en. befchreeven. DIirLLE- Nrus hadt het, onder zyne nieuwe Geflagten , b (*) AlGne maritima fupina Fol. Chamefyces. TOURNF. Inf? App. 665. í ° (1) Peplis Fleribus apetalis. Sy/?. Nat, XII. Gen. 442. p- 263. Weg. XIII. Gen. 446. p. 283. GoRT. Belg. 102. B. Lapp. 128. Fl. Succ. 291, 312. HAtL. Heiv, 406. Glancoie des paluftre Portulace folio. Micu. Gen. 21. T. 1 | paluftris. Prrir. Gen. 43. T. 43. Glaux Aquatica folio fub- rot. Lomss. Pruif. 106. T. zo. Glaux altera fubrotundo fo: lio. VAiLL. Paris. so. T. 15. f. $. Aline palufttis minor Serpillifolia. C. B. Pin. 251. Glaux paluftris &c. TOURNI dnft. 88 HE S/A ND Rita Sé by den naam van Portula voorgefteld , waar, IV. _ van de bynaam is ontleend, Sommigen hebben Én het Glaux of Glaucoides genoemd, om dat het Hoorp- daar nàa gelykt. By BauuiNus heet het “TVE Kleine Moeras - Muur met, wilde ‘Thym Blaad. ee jes. Het heeft kruipende Stengetjes , die overal Wortelen en onder elkander verward zyn, eirte digende in een Roosje van Bladen, De Bloem. pjes komen aan de Stengetjes, in de Oxels der Bladen voort , en zyn als gemeld is. Dikwils komt de Kelk zonder Bloemblaadjes voor, dfaa- gende evenwel Vrugt, TourRNErFoRT heeft het Moeras - Glaux , met een geftreepte gefloote- ne Bloem en Dalai Bladen, getytelds — (2) ad met riermannigt aedladige. Bes, nge Dit is een teer Tats Plantje, in de Westefcaes indiën groeijende , *t welk rondachtige Blaadjes en in derzelver Oxelen eenzaame Bloempjes heeft. De Wortel is Vezelig en brengt kleine Knobbeltjes voort, De Steeltjes zyn twee Dui- men lang : de Bloempjes wit. Om de gelykheid der Geftalte heeft de Ridder het hier t’huis ge- bragt. Van de Tweewyvigen is de nd eam fz) Popi Floribus tetrandris monopetalis. JaCQ: Amer. Ef. roe. T. 130. f. 20. Ams. Acad, Vv. p. 412. Ammania hicta Sc. BROWN. Jam. 145. ‚Bb a Il. DEEL, VII STUKe IV. 388 ZESMANNIGE KRUIDEN. onder de Heefters reeds befchreeven , en de ArDEEL Ryst betrek ik tot de Grasplanten : gaande der- Rróokn STUK. Driewy- wige. ex Partientia. T halve tot de Driewyvigen onder de Zesmannigen over ; waar van het cerfte Geflagt is Ru M Ex. Patich. - De byzondere Kenmerken van dit Geflagt zyn s een driebladige Kelk. en drie, famenluikende Bloemblaadjes; welke blyven en het beklcedzel worden van een driekantig Zaad, __ In hetzelve komen byna dertig Soorter , meest Europifche ‚ voor; dewyl de Zuuring en anderen vandien aart ook daar in begreepen zyn. Zy ‘worden in drie Agen onderfcheiden „ als volgt. - * Tweeflagtige, die de ; Klepjes van de Bloem met een Korrêltie & getekend hebben, (1x) Patich met tweeflagtige Bloemen, de Klep- jes effenrandig , één- Korreldraagende: de Bladen Eyrond Lancetvormig. Dit Gewas wordt in de Hoven gezaaid en _derhalve Tamme Patich of Patientie genoemd „ ‘welke naam misfchien van ’t Franfche woord Patience afkomítig is. Men noemt het, in ’ | La (1) Rumex Flor. hermaphroditis, en integerrimis unie câ Granifer : Fol. Cordatis. Syste Nar. XII. Gen. 446. P: 254. Wig. XIII. Gen. 451. p. 234. kes ze horen For lio blogs. C. B‚ Pin. 114, Lapathum (ativum, Dop. Pempt. 648. Hes Ä NDR TA 3 Latyn, zowel alsde volgende Soorten , Rumex ; iv want en ie-een Griekfcho woord: De es-4° va liaanen heeten het Lapatioof Rombice, de En- Goshae gelfchen Doek, de Duiefchers Mengelwurtz „STU*- Streiffwurtz en Zitterwurtza, of Grindwatre, DE. Alle welke benaamingen ook voepasfelyk zyn op de volgende Europifche Soorten, <7 De tamme Patich krygt dikwils een Steng vaa eens Menfchen hoogte, De Bladen zyn fomtyds een Voet lang eneen half Voer breed , ten min-: fte wat de Onderften aangaat: want naar boven worden zy allengs kleiner. Zy-zyn ftyfachtig , ruuw en oneffen, De Zaadbladen zyn Pylvor= mig, als die van Zuuring, zegt Linn usen de Steng is wel rond, doch aen: Hy loopt tel is van buiten rood; var ole boel van Kleur. Het Kruid wordt tot Moes gebruikt, doch is gantfch niet aangenaam van Smaak, De natuur- Iyke Groeiplaats zou zyn in Iealie, Ca) Patich met tweeflagtige Bloemen, de Klep- U. Ran jes effenrandig , één Korreldraagende: de sangeiman toed- „Bladen Lancetswys Harken: wie | Men (2) Rumex Flor. Herm. Valy. integ, Sec, Mat. Med. 528. _ H. Clif. Ups, R. Lugdb. 229. Lapathum Folie acuto rubene te. G.E. Pin. 15s. Lapathum rubens. Dog. Pempt. 655. CAM. At 229. Lap. Sanguineum. LOB. /con. 290. GORK. Belg. 1o Bb 3 Ì IL, DEEL. VIII, Sruk, 300 _ LESMANNIGE Krurmen, IV, De Bloedkleurige Ribben en Aders der Bla- ARDEREe den oniderfieheiden deeze inzonderheid van de Ban andere Wilde Patich, Hier om noemt men ’ STUK, Bloedkruid of Draakenbloed in onze Nederlan- en den , daar het van zelf niet alleen in de Moest hoven ‚ maar ook aan Wegen en op ruuwe plaatfen voortkomt. Het gelykt anders veel naar de Spitsbladige Soort „/ en kan daar voor in de Geneeskunde gebruikt worden, Het Sap, dat men ter uitperst ; is Bloedrood en maakt Afgang 5 doch het Zaad, in-Afkoekzel gemengd, zo wel als de Wortel, wordt tot Bloedítemping aange- $ edel wi À Ke om. 5 (3) Patich met bweefl. Bl. de K. lepjes effenran- Ramen dig „allen Korreldraagende: de Bladen Lan- werticiila= tas. celvormig, met Rolronde Scheeden. Gekranste, AE. (4) Patich met tweefl. Bl. de Klepjes effenran- ea dig, allen Korreldraagende : de Bladen eej Lancetvormig ‚ met fiaauwe Scheeden. Deeze beide Soorten zyn als Virginifche Plan- _ ten door den Heer GRronov1us opgetekend, In de is een-Cylindrifch Vliezig Stoppeltje, dat het Leedje byna tot de helft be- kleedt ; doch in deeze niet. De Bloemfteeltjes , in (3) Rumex Flor. Herm. Sec, Eapath. Aq. Fol, longis an= guftis acutis ec. GRON. Virg. 39, 55 (4) Rumex Flor. Hermaphr. Sc. Rumex Aq. &c. ColD. Noveh. 33. Lapathum Fol, longis_ latis vix acuminatis &C* GRON. Virg. 393 55 HE XA ND RI A zot in de andere dikker, zyn in deeze Haairachtig _ IV. dun. Zy is meer gepluimd ; de voorgaande meer Argiske geaaird en heeft de Bloempjes Kranswyze aan Hoorp- de Koietjes der Stengen of Takken, Cray-°TUE TON fchryft aan deeze roode Ribben en Aders „; Ke toes doch LinNaus heeft ’er vafrbekomen,’ die ze niet hadt : waarom, mooglyk , de Blocd- ftreepige door zyn Ed. ook als een Virginifche is aangemerkt. De Wortel is van buiten zwart, van binnen geel. (5) pee met tweefl. Bl. effenrandige Korrel- ende Klepjes en Lancetvarmige ge- erpen sf de fpitfe Bladen, Gekrulde, De Wilde Patich komt met fimalle gegolfde of gekrulde Bladen door geheel Europa, op wil- de woefte plaatfen, aan Wallen en Wegen, in vogtige Weiden, en aan de kanten van Slooten , veel in onze Nederlanden voor; doch de Heer HarreERr oordeelt dezelve niet weezentlyk van de Water- Patich te verfchillen, Te (6) Patich met tweefl, Bl, en getande Klepjes , al- Per Ms câ- rioides. Smalbladi- (5) Rumex Flor. Hermaphrod. &c. H. Cliff. 138. FE. Suec.pe, 294, 314. GORT. Belg. p. 103. se AZonsp. 186. GER Prov. 445. KRAM. Anflr. 102. Fi. Lapp. 129. Lapatham Folio acuto crispo. C. B. Pin. 115. Lap acutum crispum TAB. Je. 436. B, Lap. Folio longismo crispo. BOERH. Zan. 2e Pp. 35. N. ro. (6) Rumex Flor. Hermaphr. &c. Bb 4 IL. DEEL. VIJL. STUK. só3 ZESMANNICE KRUIDEN. IV. allen Korreldraagende , de Bladen Laneets AFvEEL. vormig. fi | _Deeze , ook in Virginie groeijende , is een Drieuy- zeer Vakkig Plantje, van een Span hoog, met vig Lancetvormige , gefteelde ‚ gegolfde, gladde, effenrandige Bladen, terwyl de Klepjes der Blocs _men wederzyds drie. lange Tandjes hebben , zyn= de allen gedekt met groote bleeke Korreltjes. (7) Patich met tweefl, BIJ. de Klepjes hi Pt vo geborfleld , ket eene Korreldraagende £che. Esten Deeze hecft , dan de Klepjes der Bloëmen , zeer lange Borftelachtigë Tandjes; > waar door de Zaadhuisjes zig als-gebaard vertoonen. De Grociplaats is gefteld in Egypte , alwaar For ss KAOH Leen Soort van dit Geflagt vondt , met gebladerde Aairen , welke. cenigszins naar deeze fcheen te gelyken,-Hy heeft ook de voorgaande en „volgende , aldaar of in Arabie, NMO men (*). wijt. (8) Patich met tweefl. Bl, de Klepjes allen ge- pie emee IE es tanden eerdre de Bladen Lan. _cetvormig. T'hansis deeze, ook uit Eese afkomftig , van de (>) Rumex Fipr. Hermaphr. &ec. FH. Ups. 89. Wacu. Uler. 391. Lap. egen @nnuum „ Parierauie falijs &c. TiLLe djan TT: zoete t (*) Flor. pn Amab. p. (2) Rumex Flor. Hermaphr. nà Lapatham Zgypt.Cap{ul. feminis albâ & crenatâ. Dirr. ERA. zor. T. 158. £. J9te Erres DR A a: de voorgaande afgezonderd , doordien zy de ‘Tandjes geenszins Borftelachtig of langer dan de: Klepjes heeft , en van de Zesde bont vier Hoorde 8! ‘Faudjes Klsvormig zyn „ door Lancetvormige STEE: ‘Tandjes. Het komt hier dan op een zeer fyne sf! ME » onderfcheiding aan: terwyl de Bladen, in alle drie Soorten , Lancetvormig of langwerpig zyn. De Bloemen kwamen in de Upfalfche zydelings voort; in die van DirrrNios Kränswyzeom de Streng , die gebladerd was en geaard, -an=: 8 derhalf of twee Voeten, in die van den Upfal- fchen Tuin maar een Span hoog, Naar alle ge- dagten zal in dé Patich, welke in Egypte en Arabie groeit , niet minder Verfcheidenheid plaats hebben dan in onze Wilde Patich, Immers de RD ‚ vanden Heer ForskAoHr in Egyp- genomen, welke hy Como/us noemt, ver= fehilde. zeer in de deelen der Vrugtmaaking, ' De Kelk van deeze hadt maar twee Blaadjes Rumex en de Bloem beftondt uit twee gétände Klepjes ,E4/4 waar van het binnenfte grootst. De Klepjes wa- de: ren vyf of zeventandig. ’t Getal der Meeldraad. jes was vier, der Stamperen twee. De Stempel was in vyven verdeeld , het grootfte Klepje in de Vrugt Korreldraagende. Het Kruid, dat hy: in December aan ’t Kanaal by den Tuin van Ibrahim Bey, te Kairo „zag bloeijen en Vrugt. draagen „hadt een leggende ronde, roode Steng, van anderhalf Duim dik (*) ‚ in een Aair uit- loo. 193 Aspear d (*) Hy zegt alleenlyk, fesguipollicaris; dit kan , myns oordeels, nierdande diktebetekgpen. Db s IL, DEEL, VIII, STUK. 394 ZESMANNIGE KRUIDEN, IV. loopende,-welke niet alleen tusfchen de Bloe- Apske men gebladaedn. maar ook van boven met Blaad- Häas jes gekroond w. STUK; Tot klaarder ges van de gefteldheid der Te Klepjes , heb ik in Fig.2, opPrLaAT XLVIL, Pl XLVIL. de Afbeelding gebrage van de Vrugt eener Jar - panfche Patich , uit myne Verzameling , die met de bepaaling van deeze Soort volkomen ftrookt. De Bladen , immers, zyn Lancctvor- mig, de Bloemen tweeflagtig en de Klepjes alle drie Korreldraagende en getand. Dit laatfte ver- toont zig duidelyk in het viermaal ‘overlangs ver- moose. Zaadhuisje by Letter hb, dat, geopend en uitgebreid ‚ van onderen voorkomt als ws 0 en dus het driekantige ad, uitgeeft , even vant vergroot by d, ’-welk in die Klepjes was begreepen. Deeze Klepjes,zynde de voort- gegroeide Blaadjes van de Bloem , als gezegd is, hebben ieder zulk een Korreltje als een Beursje uitpuilende, van binnen Sleufachtig.en dus ge- fchikt om de drie uitfteekende hoeken van het Zaad te bevatten. Zeer fraay zyn deeze rosach- tige Klepjes verfierd met een geweefzel van bruine Adertjes. In ’ Bloempje komen die Kor- relachtige laaien veel kleiner en byna onzigt- baar voor. ee (9) Patich met tweefl. B. de Klepjes getand marisimas. Ten Korreldraagende; de Bladen Liniaal. Oeveriché, ‚ Aan (9) Ramex Flor. Hermaphr, &cc. It. Scan. 248. FJ, Suec. il H re X AN DR IA 395 Aan de Zeekusten van Europa, zo in Italie als in‘ Sweeden , groeit „deeze , die-de Bladen VE. ArDai, zeer fmal-en fpits- heeft, den Wortel rood, de ion Bloemen geel , weshalve het „Anthoxanthon ‘vanSTox ra fommigen is geheten, Het heef weinig meer „a, hoogte dan een Matmjn (to) Patich met zweeft Bl. de Po getand en Korreldraagende, de Bladen lang ElaPEs divarie Rams vormig flomp en ruigachtig. pu Deeze groeit op de Velden in Italie; Wegens de langte der zy - Takken ‚die wyd gemikt zyn „ heeft zy deh bynaam. ZEE Patich met tweefl. Bl, de Klepjes getand et eds kee Hart- en. vormig } De ‘Spitsbladige zie kont in onze Neder Dees Tile 1. N. 313. Lapathum Aq. Luteole folio, TOURNF. Zrf?. sog. Lip: Aq. anguft. acum. Folio. Bocc. Mus. 11. p. 142. T. Fog. Lap. minimum. C. B. Pin. 115. Anthoxänthon. J. B. Eis. 11. p. 987. (ro) Rumex Flor. Hermaphr. Sec. Lapath. Arvenfe fut Le fütum , Folio one Caule longius brachiato, Sc. TILL. Pis. 93. T. 37+ (xx) Rumex es amet &c. Mar. Med. 176. H. Clif. 138. R. Lugdb. 229. GOUAN Monsp. 186. GER. Prov. 446. KRAM. Auf?, 103. GORT. 54e. 104. Tapathum acutum be Oxylapathum. J. B. Hif?. ll. p. 85. Lap. Fol, acuto plano, „B. Pin. ris. LOB. Je. 284. B, Lopathum acutum minie mum. Jhid. Gonz. Belg. 104 II. DEEL. VII. STUKe xr. Aeut ss. Er eig 396 ZESMANNIGE KRUIDEN: IV. landen en“in andere deelen van Europa, by de AFDEELs Gekrulde en andere Soorten van Wilde Patich Hoor voor , welke het Landvolk Leeken noomt , mis- STUK. _ fchien om de verachtelykheid van het Kruid. In ie 9)" Provence noemt menze Rénebre, In Switzerland groeit dezelve, zo de Heer HALLER aante- kent , fomtyds drie Ellen hoog. Hier valt zy kleiner en fchynt dikwils naby te komen aan de Bloedftreepige ‚ voorgemeld. De allerkleinfte Spitsbladige van Loper zal hier ook behoo- ren : maakende het verfchil van den Grond en Groeiplaats dat onderfcheid van Gewas. De Wortel is geel en komt, zo wel als de Bladen en ’t Zaad , onder de Winkelmiddelen voor. Men nielfeze uitwendig als zuiverende „ tegen Huidziekten ; inwendig als Ontlafting maakende, voorgefchreeven ; waar in deeze Soott meest be- antwoorden zou aan den Griekfchen naam, De Wortel tot poeijer en met Hennendrek tot een Pap gemaakt, zegt men een zeker Middel te- gen SCN, te Zyn; by * Gemeen in ge- bruik XI (a2) Patich met SAAS Bi; ss Kort sbiofifalase draagende Klepjes en lang Hartvormige Sto Rang flompachtige gekartelde Bladen, _ Door (*) Marp. Als. p. 162. (12) Rumex Flot. Hermaphr. &c. Lap. Invol. Sem. den- tata 8&c. HALL.“ Helv. 172. Lap. fylv. fol. fubrot. Moa, Fi. 1. ps sto. Lap. folia minus acuto: C. B. Pin. rr. Lap. vulg. Fol. obtafo. J. B. hi Hifk. 175. Lapathum. Cam. Epit. 228. GORT. Beg. 1o4 Msi MDR EEN 9np Door de flompheid dêr Bladen, ‚by den Wor- ry tel naar-die van Becte gelykende, verfchilt dee: Arpzers ze alleen van de voorgaande , volgens C AME“ Hoorps” RARIUS , die ‘er byna de zelfde kragten aan srux. voefchryft. Van de Water-Patich is zy door Trigys de getandheid der Zaadklepjes ligt te onder- an fcheiden. Zy komt by de voorigein de meefte deelen van Europa voor, en overvloedig op Zandige Gronden , als ook in de Moeshoven van onze Nederlanden. jes ; byna maar één Kocrelornanendns de Ne mi We ortelbladen Lierachtig. Schoone, ‚ Deeze heeft haar bynaam wegens de fraai heid van ’t de welks Wortelbladen naar ee van > Schilden, | een Zy Renes naar °% end or en breeder , hebbende wederzyds een uitgulping by den Steel, De Stengbladen zyn langwerpig Eyrond en niet uitgehoekt: de Bloemtakjes Omgeboogen: de Klepjes van den Kelk getand , aan de tippen ftomp, waar van het buitenfte een Ui Rumex Flor. Hermaphr. &c, Lap. Fl. Herm. Fol. Mor. Hift. 1, p. sso. Lap. pilehrum’ Bogonienfe Greate. 1- B. Hifl. Il. p. ses. Raj. Hifl. 174. Lap. Arvenfe fabhir fatum Bec. Tart. Pis. 93. T. 37. £. 2. HALL. oge geh War. lllsfis. 5. Goar. A 103 ‚ , He Dak. Vil, SrU& Pd 393 ZESMANNIGE KRUIDEN. IV. een Korreltje draagt, in de overigen is het An nrd: zeer flaauw (*). De Groeiplaats is in Engeland, Baeke Vrankryk en Italie , ja, volgens BoeRHAA* STUEe _ ve, ook in onze Nöderlarided. ij KaG Tweeflagtige, die de Klepjes zonder Kor- reltje, of naakt, hebben; xiv. _ (14) Patich met tweefl. Bl, en getande naakte Beente: Klepjes; de Steeltjes plat verdikt en omge: phorus. boogen. Osfekoppi® Ee De omgekrulde Kelkblaadjes geeven aan de Zaadhuisjes-de vertooning van een Osfekop, in deeze Soort, welke Zuuring van Napels. met Ocymum - Bladen is genoemd geweest , groeie jende in Italie, Drie Bloempjes komen altoos 35 malkander voor. xv. (15) Patich met tweefl, Bl, en ongetande naakte ala Klepjes; de Bladen Hartvormig glad, ge“ Pacich, | fbi Est. Door (*) In deeze Soort fchynen dan de Zaadklepjes van den Kelk, niet van de Bloem , afkomftig te zyn. (ra) Rumèx Flor. Hermaphr. &c. H. Ups: go. Rum. Fr. st. Cal. reflexi Bovinum zeferentibus. H. Cliff: 139, Acetofa Ocymi folio Neapolitanz. C. B. Pin. 114. Bucepha- tophoros. Cor. Eepbr. 1. p. 151. T. 150. hea Zen (xs) Rwsex Flor. Hermipht. &c. Fl. Succ, II. N. 31Se Mar. Med. 177. Lap. Aquaticum Folio Cubitali. C. B. Pin. 116. Lapethum paluître. TAB. Je. 437. Hippolapathum. DA- Lec. Hit. 604. CAM. Epit. 252. Herba Brittannica. MUNT- Mlonogr. T. 1. Hydrolapatham majus & mirus. Log. Js. 28$ » 286. Lapathum Aq. minus. G, B. Pin. 116. H ze Ee WIDE EIK 599 Door deeze bepaaling inzonderheid wordt dee: IV. ze Soort vande Gekrulde Patich onderfcheiden ; Ln by welke zy aan de kanten van Slooten en Graf- Hoorps ten, Meiren en Moerasfen, zo in onze Neder- MES landen als door geheel Europa groeit. Men vinde nia” Ged ‘er een Groote van, die de Bladen dikwils meer dan een Elle lang heeft, op fommige plaatfen, en de Steng één of anderhalf Elle hoogen eene welke Kleine Water - Patich genoemd wordt; hoewel BoenMmeEr deeze, in de Leip- ziger Kruidbefchryving ‚, voor eene byzondere Soort houdt. MuNTIiNe heeft ‚ met veele re= denen , getracht te ftaaven, dat de Groote Wa» ter -Patich de echte Britannica der Ouden zy, en die benaaming moest, volgens hem , niet van % Eiland van te! Brittannie „ maar van de en ica of hica uitwerping. Dus zou die nâam een Kruid betekenen , ’t welk Tanden „ die wagge- len en anders uit zouden vallen, vast zet. Een famentrekkende kragt heeft , zo wel als een bite terachtige wrange Smaak, in de Wortel plaats, gelyk in de Spitsbladige en andere Soorten. Dee- zeis ’t, welke eigentlyk Peerdick of Paardik geheten wordt. Men noemtze , in de Elfaz, Water - Rhabarber : wânt , op drooge olhatfch geteeld, heeft de Wortel een aanmerkelyke pur- geerende kragt en wordt derhalve het Gemeen , door fommige Chirurgyns, by dubbelde Gifte „ , in ‚U DEEL. VIII STUK, 400 ZESMANNIGE KRUIDEN: IV. ín plaats van Rabarber ingegeven; zo Doktor Arpsale Mar pus verhaalt (*). ie STUKe (16) Patich met oweefl ‚ Bl, en effene Klepjes: Xvr de Bladen Hartvormig; de Steng Boom- Raumex Lunaria. achtig. Boomach- E Deeze Boomachtige Patich, ct byna ronde Bladen, in de openbaare Kruidhoven bekend en van de Kanarifche- Eilanden afkomttig , heeft de Bloem in drieën „ niet in zesfen gedeeld, zegt de Ridder, Het Maankruid der Arabifche Wys- geeren hadt Klyfachtige Bladen , en fchynt dere halve hier van te verfchillen , doch de Heer HArrer merkt aan, dat de Blaadjes in de jongheid rond, inde volwasfene driehoekig zyn, (17)-Patich met tweefl, verdubb. Bl. en alle seed Klepjes zeer groot, Wliesachtig , omgebocs Veficarius. gen: de Bladen onverdeeld, Blaasdraa- : De Vrugt van deeze ís Blaasachtig , waar van zy den naam heeft, komende ook in de open- baa- _(*) Hif. Plant, rie: p. 1ó3. as) Rumex Flor. Hermaphr. &c. Vir. Clif. 32. Cliff. 139. R. Zugdb. 320. ia Arborescens {ub ars folio, PLUK. Alm. 3. T. 252. f. 3. Lunaria Ees Arabum. Je B. Fit. Il p. 994? HaArr. Helv. 16 C17) Rumex Flor. Hermaphr, enn &c. H. Clif. Ups. » diculis donatis. C. B. Pin. 114. Prodr. 54. Mom. Hit. Ilp. 583. s. 5. He 28. se 7. His: ANDERE GAS qr baare Tuinen voor, Men vindtze Amerikaanfche ae ; Zuuring, met zeer lang gefteelde Bladen ‚by de vir Autheuren genoemd, BAUHINUS befthryfize H OTE en Morrison beeldtze af , onder dien naam. ze hin LiNNAus, echter; ftele de Groeiplaats in nia. Afrika te zyn3bevoorens in Afrikaen Amerika: BurMANNUs in Afia, Afrika en Amerika, De laatfte hadt een Zuuringachtige Patich met rondachtige Bladen van Java ontvangen 5 doch in de Afbeeldingen van deeze Soort zyn zy zoda- nig niet. Het is een Jaarlyks Zaaygewas , welks Bladen driekantig of Pylvormig als die der Mel- de, en zeer lang gefteeld , een Zuurachtigen Smaak hebben, volgens BAUHINUS. C ps Patich met tweefl, afgezonderde Bl. het XU, ééne Klepje een e Vliezige Netswy- pis nad ze Wiek heblende: de Bladen als witger Noot knaagd, De geleerde S H A w vondt deeze Soort, gelyk vit de bepaaling blykt, in Egypte: ForsKA- onr heefc wel de Blaasdraagende , maar niet deeze , aldaar aangetroffen, Het kan de Gefchil- derde ( Rumex piëlus) niet zyn, welke zyn Ed, by Rofette doorgaans op Zandige plaatfen vondt: want die hadt de Klepjes Korreldraagende onge- tand , (18) Ramer Flor. Hermaphr. diftin&is &c. R. Luedb. 230. Acetofa FEcyptia Rofeo feminis involucro Folio lacero Lippi. Snaw. Afr. 5. f. 5. Cc IL. DEEL. VIIL, STUK. 402 ZESMANNIGE KRUIDEN, IV. tand, de Bladen Liniaal, Vinswyze gekarteld: NE De Bladen zyn hier op de kanten als uietge= Höori fcheurd , gelyk zin de Rakette: de Klepjes van STUK. de Zaadhuisjes,wel een Duim groot, Rooskleu- en WI rig, aan de kanten getand , rondachtig, doch van onderen en van boven in twecën gefpleeten. XIx. (19) Patich met tweefl. afgezonderde Bl. Hart- Rum en vormige flompe „ effenrandige Klepjes en rent _Eyrond- Pylvormige Bladen. Ché - De Bladen zyn in deeze „ die in Barbarie cn Spanje groeit „ook uitgehoekt, *t Gewas is lang bekend geweest ‚ en wordt Stinkende Zee- Pa- tich genoemd van BAUHINUS, die zegt, dat het aan den Zeekant piet wyd van Montpellier voortkomt. By Govan nogthans vind ik het niet gemeld, Het blyft over. xx. (20) Patich met tweefl. Bl., Piekswyz’ Hart- Seatafus. © vormige Bladen en ronde Stengen. uring. Dee: 6? Rumex Flor. Herm. dift. &c. Acetofa dentata peren- . Hift. 44. Acetofa Veficaria- tana &c. MOR: Er. uts. f, 8. Lapathum maritimum foetidum. C. D. Pin. 116. Prodr. 56. (zo) Rumex Flor. Herm. Fol. Cord. Haftatis. Wir. Clif: R. Lugdb. GouAN Monsp. 138. Acetofa rotundifolia Horten- fis. C. B. Pin. 114. TOURNE. Jnfl. s03. GER. Prov. 447- ain androgynum acetofum &c. Harn. Helv. 170 Scor. Carn. 1ac. Oxalis rotundifolia. Dop. Pempt. 649. B, kenia fcutata repens. C. B. Pin, 114. Prodr, sa Pes HEEK WEB ARK 403 _Deeze Soort is de dóor geheel Europa zobe-_ IV. kende Tuin-Zuuring , welke men, by Mon- et TING, in Gemeene, in Roomfche of rondbla: Hoorne dige en in Spaanfche; die de grootfte is van STUE Blad , onderfcheiden vindt, De Gemeene is door „;,, Hey Ray op Gebetgten in Engeland » door HAL- LER in Switzerland, op de Alpen, door Vo r- KAMER in Beijeret wild groeijende gevon= den (*). Door kweeking fchynt die zodánig vers anderd te zyn, dat zy ronder en grooter Bladen heeft, wordende dus gemeënlyk Zuuring of ook Zurkel, in ’t Franfch Ozeille of Aigreue, in't Engelfch Sofret , in *t Hoogduictch Ampfef of Rn » in ’t Spaanfch Azederas en in Latyn Acetofa genoemd, wegens den zuuren Smaak, die ‘er ook, by de elen Grie. ken „den naam van Ozalis aa doet geeven. De kleine Schildbladige Zuring: ‚ inde Kruid. tuin te Padua gegroeid , met kroipefde Stenget- jes van vier Bane re: en Blaadjes als een Nä- (*) Zonderlingis’t, dat mênze, in Switzerlanden Provence , tusfchen Steenhoopen zou aantreffen, gelyk de Ridder zegt. Heer HALLER verhaalt ; dat 2y door HuBenuä ia Graauwbunderland „aan de Grenzen van Swaben , omftreeks Pluis, overal gtoeijende gevonden is in de {chuinfe Beddinz Ben van beweeglyke Steenen , aldaar Rieferen genaamd. In Provence grocit zy ‚volgens GERARD , op Steenige Berg * Vels »den en inde Valeijen, wild, Te Montpellier in Lenguedok Wordt zy volgens GOUAN, gelyk. by ens in de Tuinen, ge= teeld en tot Moeskruid gehouden. Ce a KE, Deer. vii, STUK: 404 ZESMANNIGE KRUIDEN, , IV. Nagel -groot ; wordt als eene Verfcheidenheid AFDEEL nier huis gebragt tot dit Gewas , ’t welk ‘er Hoorp- ontzaglyk- van verfchilt. De Geftalte is ieder- tee een bekend, De Bladen ftaan niet alleen overe re - . . vige. end, maar vooral ; wanneer het in ’t Zaad (chiet, de Stengen, die ftevig zyn en fomtyds opfchiee ten tot twee Ellen hoogte, zynde dan beladen met een groote Aair van Bloemen, op welken gemeenlyk een driekantig zwart glanzig Zaad „volgt. Men vindt- nogthans gewag gemaakt van eene onvrugtbaare Zuuring van deezen aart, die het Mannetje ‘fchynt te zyn van deeze Soort, De Tuin- Zuuring is van grooten dienst in de „Huishouding, dewyl zy allerley foort van Moes, Vle pk RE a isfen, fi aatr ly} 2 1 ‚ maar ook gezonder maakt, voor heete Galachtige Gee ftellen , in welken die Kruid, door zyne verkoe= lende hoedanigheid , tot een Geneesmiddel kan ftrekken. Het bedwingt de Galbraaking en her- ftelc. den Appetyt, ja neemt de Dorftigheid weg , in allerley bederflyke Koortfen, Men kan het uitgeperfte Sap of Afkookzel der Bladen gebrui ken laaten. Het Zaad heeft een Hartfterkende hoedanigheid en is eenigszins famentrekkende en-ftoppende , gelyk inzonderheid de Wortel, die aan ’t Afkookzel eene roode Kleur mede- deelt. Ax (21) Patich met zweeflagtige Bloemen , die twee en Meeldraadjes hebben. Tweewy- Dee- vige. Cr) Zamex Flor. heemaphrodisis digynis. He Cf, 138 Ee HE xXx A ND RI A. qof Deeze, die de Rondbladige Alpifche is vanC, IVe BaAuHINus, heeft het Loof als van Lepel- hi wit; bladen’, doch Brad uitgerand, De Kelk Adorpe is Bwdbtaars ‚ zo wel als de Bloem, die Zes ns Meeldraadjes en twee Stylen heeft, verfchillen-nia Ss de dus aanmerkelyk van de anderen. Het Plant- ‚op de Muuren van een Gasthuis op den: grooten St. Bernhards Berg, in Switzerland, ge- vonderi , was minder dan een Handpalm hoog: en hadt zeer lang gefteelde Blaadjes. Het groeit ook „ volgens LinNnaus, op de Laplandfche Bergen en volgens GERARD in Provence, XK Met tweebeddige Bloemen. EE Patich’ met ireen onvrugtbaare en xxu. Zrouweljk „ met gekartelde naak= Sg te ; Klepjes en fen flompe rimpelige Alpiiche, ‘Bladen. ‚De Monniken - Rhabarber der Winkelen een Be- KR. Lugdh. 230. Fl. Succ, Lapp. Acetofa rotundifolia Alpina. C. B. Pin. 114. Prodr. ss. Oren. Dan. T. 14. Acetola re- pens, Coch!earix foliis &c. PLuK. Aùm. 3. T. 252. f. 2, An cetofr Britannica rotundifolia. Fr. compresfo. BLAIR Obs. err: 8). (za) Rumex Flor. hermaphr frexilibus, foemineisque en Rum. Fol. Pedali cordato &c. Lap. Androgynum ebruûfo- lium. HALL. Helv. 170. Lap. Hort. rotundif. five Monta- num. C. B. Pin. ars. rotundifolium. Crus. Hij. IL. p. 69. Rha- barbarum Monachotunr, Jfat. Med. 178. Lap. Flor. fuper. masculis ,infer. foemin. Fol, Cordatis. ZINN. Goett. 3 . M. DEEL, VIII. STUK 4c6 ZESMANNIGE KRUIDEN, geacht deeze Soort te zyn ‚ welke in Switzerland “zeer gemeen js omtrent-deBerg - Stallen op de Alpen, Het komt ook in de Zuidelyke deelen. van. Vrankryk. voor, en op. verfcheide „plaatfen van -Duitfchland. Ten opzigte der Ooftenrykfe Bergen fpreekt Cuustus 'er dus van. «Op » Alle die Ruggen „ inzonderheid omtrent de » vogtigfte plaatfen „ alwaar de Beeften , die » men ‘erin de Zomerfche Maanden voedt, >» gewoon zyn om-te drinken by een te komen ,, ‚valt zeer menigvuldig die groote. Patich ‚met » breede en cirkelronde Bladen , welke fommi-: gen 1 verkeerdelyk Rhabarber meenen te zyDe „> Dezelve, nogthans, heeft den Wortel niet, sa Zelyk menze gemeenlyk afbeeldt, even als _ »» de Radys of Paarden. Patich (*) „ regt in », den Grond pneerdaalende, maar langs de Ops» „> pervlakte , byna als die van de Kalmus en _ „, Irisfen, kruipende, fomtydseen Arm dik , met »‚ Vezels hier en daar vast, voorwaards aans - 2» grocijende en voortdoopende „ gelyk dic van ss de Kalmus en ‘t Salomons-zegel Kruid , van ‚ binnen uitden geelen paarfchachtig, Gedroogd s zynde , zweemt dezelve naar Rhabarber en » kleurt niet minder af.” Dit Kruid, dat in geftalte en grootte naarde Rhabarber zweemt , is van fommigen daar voor — gehouden en gebruikt ; doch het heeft naauw- lyks (*) Dit is de Groote Water -Patich, hier voor befchree ven. s ens e Kirs Mn A Iyks andere hoedanigheden dan de gewoone Fe Patich of Paardik , zo Lorer aanmerkt, door vir. wien nogthans de onderfte. Bladen , volgens vak HaALLEr, te rond zyn afgebeeld, Deeze Kruid. * kenner houdt hetzelve , benevens de voorge-ria. melde Spitsbladigeen Gekrulde, a's cok de Groo- te, Kleine en allerkleintte Water - Patich, als temaal voor Verfcheidenheden : , want, zegt » hy, de Kransjes, die in de jonge Plant zeer s, digt by elkander waren, verfpreiden zig door s ’t opfchieten : de Bladen, onder aan ftomp »» cn breed , worden {maller en fpifer naar bo- ss ven : in de jongheid krullen zy zig aan de 4 kanten oms doch worden vlak in de Ouder- 5» dom, De Goudkleur der Aairen verdwynt op > zyn tyd, en wordt donker, zo door de Meel= » draadjes als door de Zaaden. De Bladen, tus- 9 fchen de Kransjes ‚zyn in de jonge Plant ver= … borgen, doch komen te voorfchyn in de vols _ ‚… wasfene en fleeken uit , en wat dies meer Trigy= en Se Indien echter de hier voor befchreevene Pa- tich- Planten tweeflagtige Bloemen hebben ,„ zou= _ den zy weezentlyk van deeze verfchillen , die, volgens de Waarneemingen van ZiNNrus, by Gotcingen, de-bovenfte Bloemen van de Aairen Mannelyk , de onderften Vrouwelyk heeft s zeer met het vereifchte tot bevrugting overeen- komttig ; en Hartvormige Bladen, van grootte als die van de Rhabarber 5 doch gerimpeld , vol- gens LINN zus. Pa: Il, DEEL, van. STUK. En in (23) : 408 ZESMANNIGE KRUIDEN, IV. (23 ) Patich met Manwyvige Bloeme CH) s Arpeel. de Wrouwelyke Kelkeneenbladig ; de buiten- Vin Hoorp: fie Klepjes met omgeboogen aad heb- STUK, bende. XXII. pian gg De Kandiafche Beete met gedoornd Zaad is Gedooru- hier betrokken. Men vindt ’er de Afbeelding van by C‚ Bauminus , die aanmerkt dat de Stengen een Elle lang zyn en langs den Grond verfpreid: de Bladen als die der Zwarte Beete, doch kleiner en lang gefteeld. Men vindtze in de Europifche Kruidhoven. TourNerorT- hadtze tot de Spinagie thuis gebragt. xxv. (24) Patich met: Twechuizige Bloemen, Pieks- Gekte 0 ys’ Lancetvormige Bladen en uitgebreide belde. ; Ooren, In Ialie is de Groeiplaats van deeze, welke naar onze Veld-Zuuring veel gelykt en ’er wel een (23) Kumex Flor. an Calyeibus we mono= phyllis &c. Cal. Fr. natis. A. Clif. 159. R. Lugdb. de Govan Jfonsp. BEE man vca Semine, ech ato. C. Pin: rie. Predr. 51: Bern Gret. Sem. SpinofeJ. B, Hin. ie Pp. 962. (* temmen e Aen is wat duifter uitgedrukt ; beter wate % gezegd Afanw Plans: dewyl zulks betekent ‚dat pe Mannelyke a Enbenens Bloemen drasgt, wendt even ‘t zelve dat anders door Morvikia of Ee nhui uizige bere- kend word:. Des de Bloemen van decze Soo:t Tweek Eenhuizig zyn, gelyk die van de volgende Tweebuizig. (24) Rumex Flor. Dioicis , Fol. Lanceolato-= Sagittatis , Hamis patentibus. Acetofa kabweit Radice. C‚ B. Pis. 114 Ozalis tubezofa. Dop. Pempt. 649. dl Ke, EEA END REK Mk een Baftaard-Soort van zou fchynen te zyn5 IV doch de Ooren der Bladen gaapen van agteren kr meer en de Stoppeltjes zyn langer: terwyl zy Hent | veele Knobbeltjes aan de Wortelen hangendeSTur. heeft. De Steng is opftaande en niet getakt 77% — volgens den Ridder. (25) Patich met Tweeluizige Bloons en Piek- xev. vormige. Bladen , die gevingerde Ooren hebben (*). leen vid Veeldeeli- “Op de Bergen van Toskanen, het Napelfche, als ook in de Levant, wordt de Groeiplaats’ van deeze Soort gefteld te zyn. De Vingerach- tige verdeeling van de Kwabben der Bladen maakte ze ere AE (26) Patich met et Tweehuizige Benen en lng: as e _werpige Pylvormige Bladen. Di Ee (25 ) Ramps en „Digieik Fol, Hatatis, Aurieulis phat r Mus oe 5 5 Pp. 164. Te: 126. (*) Ik volg hier de Spéc. Piantarum: want Agrieulis Has- en gelyk het iz Syft. Nat. Weg. Ed. Kill. is veranderd, niet dan een misflag zyn. be) Rumex Flor, Dioicis , Fol. ers Sagittatis. Jfat, Med. sao. H. Cliff. 130« Ups. 89, R. Lugdb. 231. GOUAN Monsp. 183. FL. Belg: ros. Fle Succ. 295, 318. Lapp. 130, Ant. 31. Acetola Pratenlis, C. B. Pin. r14. CAM. Bpir.z3c. VAR. 2. Flore albo: TOUKNE. Zaft. 3. oxntis crispa. J. B. F2. MH. p. 990. TABERN. Ie, 440. 4. Acetolà montana maxima. C. B. Pin. 114. SCHEUCHZ. „Aip. 29. 5. Acer, montana Jate Ai totundo folie. Bocc. a 165. T. 125e 5E UH. Deer, VIII, STUK, 410 ZESMANNIGE KRUIDENe IV. Dit Kruid , onder den naam van Veid- Zuue Wb AST ring by ons algemeen bekend, groeit in de Haötb- Weiden of Graslanden door byna geheel Euro- STUK. pa, Men noemt het, deswegen, in ’ Franfch per EU" Ozeille de Préz, als ook Vinette of Saliette; in * Engelfch Wild Sorrel of Wilde Zuuring. Zur= kel is de benaaming , die ’er op fommige plaat- fen van ons Land, zo wel als aan de 'Tuin-Zuu- ring of Spaanfche Zuuring , voorgemeld , door onze Landsgenooten ‘aan gegeven wordt, In dit bekende Gewas zullen weinigen opge merkt hebben, dat ’er van hetzelve Planten zyn die alleen Mannetjes en anderen die niet dan Wyfjes Bloemen draagen : weshalve hetzelve tot de Tweehuizigen behoort, Onder de Kruide kundigen zelfs zullen veelen , misfchien , niet ge= let hebben op het onderfcheid dier Planten , „ dat » paamelyk de Magretjes kleinerzyn , met paar- „ fche Bloemfteeitjes en gaapende Kelken , hebe „… bende zes Meeldraadjes met geele Knopjes s die paarfch worden „ uitgenomen het Voet- ss fluk , dat geel blyfe: dat de Wyfjes- Planten », grooter zyn ; en de grootfte Kelkblaadjes », omgebaogen ‚de kleinften opgeregt, het „ Vrugtbeginzel dekkende „drie Stylen met ss rcode gepluimde Stempels :-als ook dat de & egen allengs , tot witwordens toe , vere ss bleeken.” Dus heeft Doktor Scorot rr dit onderfcheid „ wel waardig in een zo gemeen _ Plantje onzer Velden met een keurig Oog nage« gaan teworden, voorgefteld en befluic daar vic, dat H E-X-A N D RI Ae 41X dat de Mannetjes - Plant ‚tot de bevrugting , niet grooter behoeft te zyn dan de Wyfjes, In vr le de Tweehuizigen , inderdaad, waar hec Stuif- Hott : meel door den Wind moet overgebragt worden „STUK: kan dit kleine verfchil van hoogte weinig nadeel … doen. Ondertusfchen vergaat wel het derde deel der Wyfjes - Bloemen zonder zig tot Vrugt te zetten, offchoon zy het Mannetje zeer naby hebben, getuigt die zelfde Heer, Aanmerkelyke Verfcheidenheden zyn tot dec= ze Soort betrokken, … Behalve. die met witte Bloemen „ door TouanNeErorT waargeno- men, komt er ook een Gekrulde op * Tapyt. Deeze allen groeijen op de Velden ; doch de Zeer groote Wilde eit Zuuring van C. B A u- HINUS is B SCHEUCHZER, HALLER en a ; Switzerfche Alpen gevonden, groeijende, zg de natuur der andere Planten, op de hooge Velden hooger, dan in de Valeie jen. Nog eene, die een zeer breed Blad heeft, nam BoccoNe in-Ttalie op de Bergen waar, Deeze beiden verfchillen anders niet van de gewoone Veld. Zuuring. Het Loof van deeze Plant komt met de Tuin= Zuuring, in hoedanigheden ; byraovereen. Men kan het als Salade nuttigen , gelyk by *e Landvolk dikwils gefchiedt, In. de koude deelen des Aarde bodems verftrekt het voor de. Ingezetenen en. voor ’t Scheepsvolk „ dat ’er aanlandt, tegen ’c Scheurbuik tot Medicyn. De Groenlanders men- gen, ten dieneinde, de Bladen van Veldzuuring en il . DEEL. VL STUK, ride, « ar? ZESMANNIGE KRUIDEN, IV. en Lepelbladen , in hunne Pottagiën onder rn een (*). Voor ’t overige is aan den Wortel een Hoorp- byzondere kragt, tot het wegneemen der Vere STUK. _ftoppingen vande Lever, toegefchreeven Boere wiee VU HAAVE prees het Zout, door Kryltallizatie uit het geperfte en geklaarde Sap bereid, in heete Ziekten en Rotkoortfen grootelyks aan, xxvir. (27) Patich met Tweehuizige Bloemen en Lans gn cetvormig. Piekswyze Bladen, zukel. Dit Kruid is, in zyne Verfcheidenheden, ge- noegzaam kenbaar aan de Piekswyze figuur der Blaadjes ‚ die by CAMERARIUS, Dopo- Neus en Loper , vry wel vertoond wordt. Het groeit ook in alle deelen van Europa en wordt door de benaaming van Schaaps-Zurkel of Kleine Wilde Zuuriog , onderfcheiden : want het Géwas valt in allen deele kleiner, dan ’ voorgaande, Op Zandachtige Gronden grocit het dikwils zo overvloedig, dat het Koorn daar door. verdrukt wordt : gelyk in Brabant en Vlaarde- ten veel plaats heeft. Een half’ Voct zyn de ‚Stene (*) BARTHOL. AE. Med. 1671. Obs. 9 (22) Rumex Florihus Dioicis, Foliis Lanceolato - haftatis. H. Clif. &c. &c. utfupra. Acetofa Arvents Lanceolata. C. B. Pin. 114. Oxalis Ovina. TABERN. Ze. 440. Oxalis minore Cau. Erit. hid Oxalis tenuifolia Gnuata Vervecina. 'LÔS- Hi Rett) Pe te min. ereÂ&- Lobs maltifidis. Bocc. Aus. 164. T. 126. Lapa- thùm acetofum &c. Har. Heiv. 168. - HEXAN DRI A. 413 Stengetjes zdlden hoog en de Blaadjes niet bo- IV. ven een Duim lang. De Bloem- en Vrugtmaa- “"95ELe king komt overeen ; maar * Mannetje is hier Hoorp- zo groot als ’t Wyfje. Somtyds kruipt het , fom-STUEe tyds {taat het overend, De Blaadjes zyn lang- 0 werpiger of ronder „en hebben fomtyds krom- me haakige Ooren , fomtyds eenvoudige by- hangzels , fomtyds in ’t geheel geen Ooren of Haaken , die aan de bovenfte Blaadjes altoos ontbreeken, De Smaak is zuur en in kragten komt het met de voorgaande overeen. yy: (28) Patich met Tweehuizige Bloersen, Lan- XEVIM, Rumex cetvormige gefteelde Bladen, en omgeboo- acazarus. Stekel- gen Vrugten met kanthaairige Klepjes. Zuuring. Dit Kn heeft Bladen als die van de Zurkel, doch geheel zonder Ooren of Priske”? zegt L INNUSs. De Afbeelding van C, BauHiNus toont, dat dezelven zeer Lan- cetvormig zyn. Hy hadt die van het gene in % jaar 1594 ‚ in de Tuin des Hertogs van Wir- temberg , bloeide , ontleend , en noemt de Zaadhuisjes ftekelig. De Stengetjes waren ruim een Handbreed hoog. Het groeit, volgens den Ridder, op Kandia en in Spanje, (29) Pa- (28) Eier Flor. Dioicis &cc. pi Cret. Semine acu- learo. „ Pin. zi14. Prodr. ss. Oxalis minor aculeata mar e Hift. IL. p. 995 Il, DESL, VIIE, Srums Ag ZeEsMANNicE KRotnes, Iv. (29) Patich met vennen Bloemen , Haftvof. ÁrparL, mig Piekswyze Bladen en leggende Stengen ; Hoorn» die hoekig zyn, STUKe sui Ín de Upfalfche Tuin heeft dit Gewas, van tens. de hooge Gebergten by Bononie in Lombardyé weelde afkomftig, geen Bloem willen vertoonen, niet= zj tegenftdande het zeef weeldig groeide, brengen de een menigte van leggende , Takkigé, hoe- kige ‚ geftreepte Stenigen , die één of anderhalf: Voet lang wareù, uit een Wortel met detgely= ke Knobbels daar aan hangende ; als in de Knob-= bel-Zuuring ‚ voort, De Bladen, van gezegde gedaante, waren ùitermaate zuuf, aan den rand paarfchachtig, gegolfd en naauwlyks gekarteld, Zy zyn länger dan die van de Veldzuuring ‚zo LiNN&us aanmerkt. Hier mede wil zyn Ed, dat men eene Kaáapfe Zuuring Plant, doot PLus KENET, afgebeeld ‚zal vergelyken, xxx. _ Daet zyn genòegzaame redenen, Om die Ja- A. Panfche Plant, waar van ik in Fig. 3,op PLAAT haast: s- XLVIT, de Afbeelding mededeel , insgelyks tot PxLeidie Geflagt te betrekken. Ik geef ’er derhalve Ps: > den naam van Kroontjes-Zuuring aan. Zeer blykbaar, immers, heeft dezelve een algemeen Kroontje, uit byzondere famengefteld , hebben= de het ecrfte een éénbladig, de anderen veel- bla- (29) Rumex Flor. 1, Cordato- Haftatis, Cane libus tene: hekee ij 64. Acetofa Fagopyti folio. Boce. Mus. 165. T. 126: PLUK. Phyt. Ts 331 É. 23 od ND RIA &18 bladige Omwindzels. De Steng is kruipende, IV hoekig of gefleufd , bogtig en met Knoopen Ken aan ieder van welken zy een groote Vliezige! EN Scheede heeft, zo wel als aan den oirfprong * der Takken en Bladfteelen. De Bladen , wier nia, figuur Piekswys’ Hartvormig of Spatelachtig is, zyn op de gewoone manier geaderd, niet fterk geribd en hebben middelmaatige Steelen , die vry dun zyn. Geen Wolligheid heeft in ’t gehee- le Gewas plaats, Op 't end der Takken komt , uit een dergelyke Vliezige Beursachtige Schee« de , het Bloemfteeltje voort , dat de Kroon draagt , benevens nog een byzonder Steeltje , met een enkeld Kroontje ,‚ hoedanigen ’er vier op het andere Steeltje zyn , elk een byzonder Steeltje hebbende, Van de Omwindzels heb ik gefpro- ker. *t Getal der Bloempjes , in ieder Kroon tje, fchynt omtrent tien te zyn. Blykbaarlyk hebben dezelven , door ’t Mikroskoop onder= zogt zynde , een Kelk die verdeeld is in drie fpitfe , waar binnen drie ftompe Bloemblaadjes, In ’t midden van de Bloem zyn drie lange dun- ne witte Stylen , ieder met een roodachtigen Stempel geknopt , en omringd van zes kortere Meeldraadjes met groote ronde Knopjes. Dus komt het getal „gelyk de Ridder fpreekt „ in deeze Plant volmaakt met dit Geflagt over. een (*), en , zo veel ik zien kan, in decze À t- @) FE 3 fiduss Corolla 3 pesala; Stamina 6 Styli 35 Sem. 1 IH. Dixie VIII Srus, Trigys) 416 ZESMANNIGE KRUIDEN. IV. kleige Bloempjes „ hebben zy een roodachtig BrDESle ruin , driekantig Vrugtbeginzel , *t welk de HooFp: overeenkomst-nog vermeerdert. Maar, volgens STUK __de onderzogte Bloempjes, zou zy tot de Twee: dt flagtigen onder de Patich behooren, Uit de ge- dagte groote Scheeden , waar uit de Takken en Bladfteelen oudn ‚ vermoed ik dat het een Waterplant zy, in welken men meermaals, gelyk in hee Fonteinkruid, zodanige Vliezige Scheeden vindt; dienende , naar myne gedagten, om de nog tedere Knoppen voor de te fterke aandoening wan het Water te befchutten, MEDpEorA, Van dit Geflagt zyn de byzondere Kenmer- ken, een zesdeelige Bloem , die agterom ge- boogen is, zonder Kelk, en de Vrugt eenedriee zaadige Bezie, Twee Soorten, beiden Uitheemfche , komen ‘er in voof, naamelyk (1) Medeola met gekranste Bladen en ongedoorn- de J. Zijde Takken. ärginia ' ela In deeze Virginifche, welke naar het Paris- kruid gelykt, is de Steng , op zekere hoogte, Krans= (1) Medcola Fol. versicillatis, Ramis inermibus. Syf?. Nat. 450. p. 256. Vig. zin. Gen. 455. p. 287. Med. Fol. pens Fruêtu baccato. GRON. Virg; 39, ss. Lilium … Martagon pufillum &c. PLug. Abm. gon. T. 323. f. 4 Herbe Paridi affinis Mariana &c, Periv. Mus. 425. Ra}: Seppl. 351 & 3950 À Htok, AN B B Ar Ari 47, Kranswyze omringd. met zes of zeven Lancet: IV, vormige Blaadjes. Op den top grocic een trop= Arnie, je van-Bladen, ’t welk eenige Draadachtig dun- Hoorpe _ ne Steeltjes uitgeeft , die tusfchen de Bladen an neerhangên , ieder met één Bloempje, dat ge-a, ht ftraald is, met omgeboogen, Punten en bleek. Op de Bloëm volge een vogtige Bezie, zwart van Kler, „ met drie of vier harde Zaaden. (ay Medeola met gevinde Bladen , de Bland: ne 7 jes overhoeks. diparagein erg ‘Dit Gewas, onder den naam van Afrikaanfche ie Klimmende Spergie met Myrthebladen , door Tirrrús geboekt, is ook door Herman- Nus; als in de Leidfe Tuin bevindelyk, afge: be De NE zyn rond cn, ongedoornd ; de | de gewoone linven, en hebben. sooren ‘Zeven Rie break rcn) t Gewas klimt dikwils op ‚ tot meer dan eens Mans langte hoog. De Bloemen komen, aan Steeltjcs hangende , uit de Oxels der Bladen, en op de- zelven volgden fchoonrôode Besfen , als die der Spergies , volgens HERMANNUS, Van de Veelwyvigen komt in deeze Klasfe BRR one aa Ain één Bt Medeola Fol. pinnatis » Foliolis âlternis.- Aspar: Fols ©vato -lanceolatis &c. H. Cliff. taz. R. Lugdb. 29. Asp. Afre fcaadens Myrti folio, Tir. Pir. 16. T. 12. Fi-r,z. Kaarut Alexandrina Ramofa Fruêtu e (umm;t. Caulium. Hau. Lazah, 675. T.- 681. î Dd. „IL DEEL. VIJL Szus. IV. AFDEEL. Vil. Hoorp= STUK. Veelwye vigt,. > 418 ZESMANNIGE KRUIDEN, één Geflagt voor, ’t welk den naxm voert van. ALtisM aA. Water- Weegbree. Den Griekfchen naam Mlisma, van D1os- CORIDES afkomftig , geeft de Heer LiN- N&us aan dit Geflagt , waar in verfcheide Soor- ten van Water - Weegbree begreepen zyn. De byzondere Kenmerken beftaan in een drië= bladigen Kelk en. drie Bloemblaadjes , met zes Meeldraadjes en verfcheide Stampertjes, vol- gende daar op vecle Zaaden, ’t Getal der Soor- ten is agt, als volgt. (1) Water - Weegbree met Eyronde fpitf? Bladen en flomp driehoekige Vrugten. De twee Verfcheidenheden van dit Kruid 5 waar van de eene, die Breedbladig is , zeer fraay by CAMERARIUS, de Smalbladige by Lo- BELen Doponéusafgebeeld , komen door ge- ‘heel Europa aan de kanten van ftilftaande Wa- teren en in ondiepe Meiren of Moerasfen voor. Men zietze by ons, aan den Duinkant en el- ders, Alisma Fol. ovartis acutis &c, Syf. Nar. XII. Gen. Pijl isma 1. p. 77. Plantago Aq. latifolia. C. B. Pin, 19o. Plantago A= quatica. CAM. Epit. 264. B, Plant, Aq. anguftifolia. C. B. Pin. 190. Plant. Aq. Don. Pempt. p. 6o6. Plant. Aq- Fol. é Betz aut Plantaginis, Flore Gallii albi, Log. Je. zoo. Damte fonium, HALL. Helv. 3oo. HOE XJA ND RT A _ cât9 ders ‚- veel in zodanige Slooten , inzonderheid IV, de Breedbladige , die de gemeenfte is, Misfchien Aopaak, komt het verfchil der Bladen alleen van de hoe- Hoorps danigbeid van den Grond. *t Gewas verheft zig STOK. boven ’t Water ‚ zo met zyne Bladen als Sten- „742 en, welke met een fchoone Aair of Pluim van witte Bloemen, praalen, De Wortel beftaat uit een dik bos Vezelen, De Bladen zyn, even als in de Weegbree , overlangs fterk geribd entang gefteeld. De Aair is aartig met haare Steeltjes gekranst en deeze wederom met kleiner Bloem- fteeltjes. De Vrugt is een Hoofdje van veele cenzaadige Haauwtjes , in %' ronde geplaatst, doch in dricën verdeeld, Men wil dat dit Kruid voor het Vee Vergif. tig zy. FABREGOU Zegt, dat ’er Koeijen van zyn geftorven.… Deszelfs Sap is zo fcherp» dac „men de Bladen tot een Blaartrekkend Middel ge- bruiken kan, zo HArtERr meldt, (2) Water - Weegbree met Eyrondefpitfe 11. Bladen „ gekroonde Steeltjes en Klootronde Pr Vrugten. Geels. In Zuid-Amerika komt dit Gewas voor, ’ welk allergrootst Damsiontuim van PLUMIER geheten wordt, De Bloei is geelachtig „de Vrugt Klootrond, chiisk. (3) Wae (2) Alisma Fol. ovatis acutis &c. Damafonium maximum ®lantag. folio, Flore flavescente, Fr. globolo, PLum- Spec. 7 Jen 135. Dd 2 IL, Deen VIEL, STUK. ma ne mi. 420 ZESMANNIGE KRUIDEN. (3) bias «Weegbree met langwerpig Hart- ormige Bladen en zeswyvige Bloemen: de Zaadruisjes Elsvormig. Deeze Soort ‚die de Haauwtjes der. Zaaden 2 Sterswyze geplaatst heeft en daar door, zo wel Gefternde, als door de Bladen, zeer zigtbaar van de ande- IV. Cordifoha. artbladi= ren verfchilt, is , zo wel als de volgende, Da- mafonium genoemd door VAILLANT en ande- re Kruidkundigen (*). De vermaarde Tour- NEFORT hadt ’er, onder dien naam, een by- zonder Geflagt van gemaakt en de Bloem, zo wel als *t Zaadhuisje, zeer fraay afgebeeld; ge. Iyk men de geheele Plant by Loser vindt, Zy groeit in Engeland en RER op_ Waer: plaatfen. | (4) Water- Weegbree met flemp Hartvorsik ge Bladen , twaalfmannige Brng en Haakig gefpitfte Vrugten. Deer (3) pn Fol. Cordato - - oblongis &e. Alisma Fruêtu Be corni. H. Cliff. T4r. GOUAN Monsp. 190. R. Lagdb. + É 1m. DAL. Io5s$. sl Kad] VAILLANT vertaalt dat woord, Flute de Berger cf Herders- Fluit en de Duit(chers noemen dit Geflagt Fro/ih- döfel „ dat is Kikvorfch- Lepel; welke Ea benaamingen my wat vreemd en ver gezogt voorkom (4) Alisma Fol. Cordatis obtuûs &c, Ee ramofum Folio Cordiformis VAILE» Adem. de 1719. gn 28. mei “‚Nirginiana &c. Mor: Hil. UI. p. 618. S. 15. T.4 É.6 ern Aquaticus, Afai foliis &c. PLUM- 5 7. de, 234 . Ze RAR As Pe SA ENP DT RTE. a Deêzes ‚dievals een middelflag tusfchen de Water - - Weegbree en het Water Pylkruid uits Ant” maakt , groeit, volgens de Waarneemingen , zó De, wel in"Zuid- als in Noord - Amerika, Ten-min-STUEe fte wordt de Water - Ranonkel met Mans -,Oor bd Bladen , dieaan de Knoopen’ Kroontjes- daags van PruMier, hier ook thuis gebragt,» (5) Water - Weegbree ‘met flomp - Eyronde Bladen en eenzaame „Braemfieslen, aa ei brive Vv. dime (6) Water» Weegbree met Liniaal Lancet, Le vormige bladen en Klootronde rappige Zaad- jas. Ranonkel- huisjes. EK achtige. Deeze Dee Soorten tec de op -fommige 7 En den. „Sweeden, _ et den Water. ed te en Es Bladen heeft. Zy heeft doorgaans agt Zaadhuisjes. De andere komt in onze Neder- landen , overvloedig „ in de Trekvaarten van - Zuid. (5) Alisma- Fol. Ovatis obtuûs , Ber Fl. Sec. il. 32 Damas. repens Potamogetonis rotuudifolii folio. VA:LL. Mem. 1219. p. 29. .T. 4 f. 8. Ranunculus paluftris Fol. Grami- heis & fubrotundis. Prrir. Gen. 47. ZiNN. Goett. 112: (6) Alisma Fol. Lineari- Lanccolaris &c, Al. Fr. globofo undque echinato. Horr. Clf. R. Lugdb. 46. Fl Belg. vò7. Govan. sin tao, Ec. dc, Damas. anguft. Plant. Foli VAILL. Mem. 1716. p. 35 Plänt. 4e humilis anguttifolie. J-B. Hift. Ht. p. 738. LÓB. Ze. 3oó. Ran, Aq. Plant. Folio anguftislfimo. PET. Gaz. 41. T. 26. E IL. Dd NH. DEEL. VIll, STUK, 422 ZESMANNIGE KRUIDEN. IV. Zuidholland , als ook in Overysfel en Vricse Ae land op Landen ‚-die Moerasfig zyn of onder Höve: Water ftaan , en elders , meest op Zandige Gron- STUK _ den voor. Zy wordt kleine Water - Weegbree ge Ene noemd , dewyl de Bladen naar die der {malblas dige RE onbiëe gelyken. Deeze beide Soorten zyn zeer Ranonkelachtig, vir (7) Waters Weegbree met Elsvormige Bladen. Alisa sara. _ Dit is een klein Plantje, met witte Bloemp- 5e. jes, doof den Heer CrAYTON in Virginie waargenomen. vi ja a Water - Weegbree met fpitt ditber mig dee vee Bladen en gewrichte Bladfleelen, —— kruid Van zelf is de reden van den Bynaam blyks _ EE baar in deeze nieuwe Soort , in Italie op. Wâ- terige plaatfen in de Appennyníche Bergen waar. genomen. Volgens de nadere befchryving heeft zy de Bladen Hartvormig effen , lang gefteeld, naauwlyks gefpitsten de Bladfteelen maar flaauw gewricht , komende de Bloemfteng volmaakt met die der der zee overeen. 5 VIII, HOOF Ds (7) Alisma Tes Subulatis. GRON. is: $7. Sag. pull . &c. CLAYT. N. (3) Alisma A Kn acutis &c. Bass. A3. Bonn. 176%. Mant. 371. Syst. Nat, Xll. Tom. 3. App. p- 239: Alisma peltatá Fol. patulo- cordatis. TOURELL. Pil, 140. Râ nunc. pal, Flore aibe » Graminis Pasnasfi folio, TaLLe Pis. 145» Ts 46 fi Is HE PT AND RI A 423 pen edn rm LEN en Nn, mees, Ì \ \ mnd VII. HOOFDSTUK, Hoorp- Befchryving der ZEVENMANNIGE Kuur- DEN (Heptandria,) waar van maar weinige Geflagten voorkomen. ERS de Zevenmannigen is het Geflagt van ZEsculus ‚dat den Paarde-Karftengen Boom bevat , nog maar alleen , als Boomachtig be. flrseven' des ’er nog vyf Geflagten overbly- ven, welke my thans te befchryven ftaan. Het eerífte behoort tot de Eenwyvigen (*) en voert den naam van ERIENTALIS De Binet en zyn een zevenbladige Kelken zevendeelige Bloem, die gelyk is en vlak , wore dende gevolgd van eene drooge Befie. De eenigfte Soort hier van (1) ‚ groeijende. Tr ps zalis in erg topi- (*) Dat in deeze Klasfe gn Onderdeelingen zyn, etn blthe. ik bladz. 247. in het II. ‚STUK. gezegd heb, ziet al- leen op die der hit ‚ waar van ik aldaar bladz. 226 rak. (1) Trientalis Fol. Lanceolatis integerrimis. Syst. Nar.X!I. Gen. 456. p. 2sg. Weg. Xlal. Gen. 461, p. 29e. Trientalis. Fl. Lapp. 139.-Fl, Saac. 302, 326. KR. Lugdb. 438. HALL. Opusc, 123. KALM. Jein. Il. p. 263. Aline Alpina. SCHWENCK F. Skz. 17. Pyrola Alfnes flore Europea. C. B. Pin. sot. P: too. Fig. p. ae fub nomine P/ylliü nasnoris; item Bra Tais ibid. p. ro Dd 4 U. Deen. VIJL STUK, iv, 4% ZEVENMANNIGE KRUIDEN in de Bosfchen en Kreupelhout der Noordelyke Amres deelen van Europâ, is onder den naam van Hoorp: Wintergroen met Bloemen van Muur. belchree- STUK Feng A ven en. afgebeeld door C‚ Bauuinus, die 05 aanmerkt dat ‘er ook een groote en kleine Bra= filiaanfche is, waar van de laatfte volkomen ge- Iykt naar- de Europifche, Deeze ís een ‘klein Plaptje ‚ misfchien wegens het weinig aanzien „ op-zig zelve; Herba Trientalis genaamd; hoe- - wel ’erde-dorre Berg- en Bofchvelden , zo in Lapland en Sweeden als in Duicfchland, onge- meen door verfierd „worden, wanneer het , in *t- midden van Juny- „leeijends, „dezelven als _ met een wit Laken overdekt. Hee groeit ook op de Gebergten in Noord - Amerika en in Si- lezie. De Heef HÁrtEr vofdt het zeer ge« meen in de Bosfchen by Celle in * Hanovers fche ‚en ‚keurt. de. befchryving van, L INN US oed, Dit Kruidje „dat naauwlyks een. half Voot haog groeit , heeft een enkelde Steng , eerst met kleine {malle Bladertjes , die opwaards vergroos ten, maakende een Kransje van zeven; agt tot negen Bladeû in de hoogte. De Bloemfteeltjes, die het aldaar uitgeeft , zyn fomtyds enkeld „ fomtyds -dubbeld en de Bloem is doorgaans in zevenen „gedeeld; zo wel als. de-- Kelk, die paârfch is, gelyk de buitenzyde van het Bloem blaadje ‚ dat van binnen Melkwit is met zeven — Meeldraadjes, die Goudgeele ronde Melk ies hebben en cen enkelen Styl. fi De EN BD II It’s AN DICHT 9D TORE r 1 ob 1eehe AmEE Dit nieuwe Geflagt heeft de Kenmerken , wat doen zn het getal belangt „zeer onbefterdig in eene zelfs de-Soort en Plante, De verdeeling van de Kelk Mey en Bloem is van; À ven tot „agten en dit volge ii ook het getal der celdraadjes, elken,h het van vyf tot. agt. heeft , doch meest zeven en dus is alsdan ook _de,Bloem en Kelk ve, ren zyn korter dan de Bloem, en hebben Pylswy- ze Knopjes. De Styl is Draadachtig met een enkelden Stempel en het Zaadhuisje Eyrond, van langte. als de Kelk, tweehokkig, 2 bevattende veele Eyronde_ Zaadjes, De eenigfte Soort, (1), weleer Sihthorpia nend. | ‚Js Vaeies haten D me a met dertig Tandjes, efeeld en ook tuig zyn, groeijen overhoeks, en hebben Bloemftee Dek in ‚de Oxelen.. Deeze komen meest dubbeld , zelden één- of drievoudig voor + zy zyn a ftaan regtop „ ieder met ééne Bloem, die gecl is van Kleur, De Afrikaanfe Sibcborpia van Snaw fchynt-ook, veel naar deeze te gelyken. De Groei- plaats is in de Levant, | ee ‘C1) Difandra. Sy. Nar. Ver. XIlI. Gen. p. 290. Sibthor- pia Fol. Renifoumibus crenatis, &c. Syfl. Nar. KIT. p. gat. St. Plant. 830. Am. Head. Ti P- ä, Prük. ki T. 257e bs Dad 5 HM. DEEL. VIJL, STUK, 426, ZEVENMANNIGE, KRUIDEN, IV, Onder de Tweewyvigen voert het ecnigfte AFDEEL, Geflagt den naam van Ban STUK. LriMEUM en E__Dit heeft een vyfbladigen Kelk en vyf egaale Bloemblaadjes : het Zaadhuisje is a met twee holligheden. jad De eenigfte Soort (1), van de Kaap afkom. ef fig, heeft de geftalte van de Corrigiola of Tes Kaaplh. Jephium, zegt de Ridder. De Stengen zyn flap , leegende , hoekig ‚ naakt 5 een Span lang : de Blaadjes overhoeks, ver van elkander, Lancet- vormig Liniaal, klein , naauwlyks gefteeld, Aan * end komen famengeftelde naakte Bemosjes “voort, die vry lang gefteeld zyn. In ’t Jaar 1766 is aan den Hoogleer Bur- MANNUs een Takje overgezonden, dat de Blaadjes langwerpig Eyrond en de Steng regt= opftaande heeft „de Trosjes niet zo lang gefteeld, fchynende van het voorgaande te verfchillen, Een laag Limeum, met Eyronde Bladen, vondt de Heer Forskaonr by Lohaja in Arabie, Dit hadt leggende Stengetjes: de Kelk was naauwlyks gekield , met fpitfe Bloemblaadjes (*). De Driewyvigen leverden in deeze Klasfegeen — Geflagt uit, des ik het hier nevens op Plaat XLVIII, in Fig. 1, afgebeelde Japanfche Kruid heb 1) Limeum. Sy/. Nar. XII, Gen. PEEN E 259. Weg. XIII 463. p. zor. BRM. Prodr. Fl. Cap. p. 1 (*) Flor. Mgypt. Arab. p. 79» PLAAT XEVUI. HEP TA ND R IA 427 heb ingevoegd als een nieuw Geflagt, onder jee den naam van Er RUE UM, ‘Froffelkruid. em “Omdat de Bladen naareen Metzelaars « Trof« Pl xl vile fel (*) zweemen. Zy gelyken wel zeer veel naar ne die van dat Kruid, ’t welk onder den naam van Doorbladig Duizendknoop door-den Hoogleeraar N. L. BuRMANNUs is afgebeeld , hebbende ook agterwaards gedoornde Stengen : doch het verfchilt daar van door de plaatzing der Bloem- pjes, welke hier tot Hoofdjes vergaart zyn; als ook door de Vrugtmaakende deelen „zeer veel, Dit Kruid „ dan, heeft lange dunne Knoopi« ge Stengen ‚ met omgekromde Doorntjes bezet , zo wel als de Bladfteelen en Middelrib der Bla- den ‚ wier figuur , als gemeld is„-men-in de Afbeelding befchouwen kan. Haar punten maas ken byna een gelykzydigen Driehoek uit Op ’ end der Stengen of Takjes , zig Gaffelswys’ verdeelende , komen getropte Bloempjes, ieder een zevenbladigen Kelk hebbende en zeven Meel- draadjes ‚ met dubbelde rosfe Meelknopjes. De Bloem is eenbladig ‚in vyven verdeeld , paarfche achtig van Kleur. Drie Seylen; zitten op bef Vrugt- 4 beginzel , dat py g Vrugt wordt. De (*) De Latynfche benaaming van dat Wetkcuig (Traffa) is niet zeker; doch de Franíche (Truéile) ged daar veel overeenkomst mede. MU. DEFKe VIJL STUK. Sasrurus cernuus. Knikken- 428 ZEVENMANNIGE-KRUIDEN. De Vierwyvigen -geeven het Geflagt van SAURUR US Dat een Kat draagt met ‘eenbloemige Schub- „ben, vervattende zeven Meeldraadjes, zonder Bloem, ea vier Vrugtbeginzels „ waar Re vier wnesadige Besfen volgen. » ‘Twee Soorten, beiden uitheemfche „aya thans _ daar in voorgefteld , naamelyk hd Saururus met een nd veel - Aaïrige Steng. Die Virginifche Gewas heeft nde zéentplite Blader; paar díe van de Tamnusge- Iykende en uit een Vlies, dat de Steng Schecd= achtig: omwindt , met hunne Steelen” voortko= mende. De Scèng js beladeft met hangende Bloem-Aairen ‚ gelyk die der gewoone Ama= ranthen , wit van Kleur met veele zwarte Meel- draadjes , die: niet ligt te tellen zyn, voor dat: de Aair haare Schubben verlooren heeft, gelyk mepze Cus-by PrLuKENeET vindt vertoond; De Kelk is Vliezig, eenbladig ,” zeer klein. Op Waterige plaatfen groeic dit Kruid in menigte. De Wortels zyn verzagtende , weekmaakende , cre (1) Saururus Caule foliofo polyftachyo. Sy/?. Nar. KIT Gen. 459. p- 259- Vig. Xlil. Gen. 464. p. 291. Saur. Fol. GCordatis petiolatis &c. H. Ups. 91. Saur. fol. profunde Cor- _ datie &c. H. Clif. R. Lugdb. 8. GRON. Virg. go, 56. Setr pentaria repens „ Flor. Stam. fpicatis &c. PLUS. Alm. 343 FE. 17.6, 3, 4 HE P TAN DRI A 429 ophende en Pynftillende fchryft Crayron,. IV. GG) Saururus zonder Lig » met eene enkelde ; Panta air. em De Hecr Koenie, ae in de Wateren ra van Oostindie : aantreffende , was van vermoc- Durvends. den of ze niet wel tor die-Geflagt te , hoewel hy het juifte getal der verd niet heeft kunnen waarneemen. ’t Kruid gelykt zeer naar: ons rondbladig of dryvend Fontein= kruid , maar heeft drie Draadachtige Stylen, De Bladen zyn Hartvormig ovaal, drieribbig , glad met zeer lange-Bladfteelen „en dryven op «het Water; Dat met Bladen als Zyde en Goud- kleurige Aairen van PLukKENET, fchynt hier _Nog blyven ‘de Zevenwyvigen over, tot wel- ‘ken het Geflagt behoort, dat den naam deswe- gen voert van SEPTA S. t Welks Kenmerken zyn, een zevendeelige Kelk , zeven Bloemblaadjes , zeven” Vrugtbe= ginzels, en zeven veelzaadige aadhuisjes. Het getal- van zeven is derhalve hier zeer volko- men. De (2) Saururus acaulis , Scapo monoftachyo. Mant. 227. Parya-Kalanga. Hort. Adal. Xl. pe 3e T. 15+ Confer. Poe tamog. Ind. F Fol. Sericeis oe Auteâ. PLUK. Póyt. Tab. 349. IL. Daar. VII, STUK. 430 ZEVENMANRIGE KRUIDEN, De eenigfte Soort (1) van de Kaap afkour …“'ftig, bevondt zig , onder den naam van Trien- -talis met rondachtige gekartelde Bladen , in de _Leidfe Akademie- Tuin, PLuKENET, die het Kruidje. afbeelde ‚ twyfelde of het een kleine “ Soort van Doronicum ware , dan of het tot Hie- “ racium behoorde. Hy noemt het, in’t Engelfch , Little Grim the Collier. De Bladen van zyn Plantje, aan den- Wortel groeijende , geleeken naar die der Auriculaas en de Bloem, op een Stengetje enkeld daar uit voortkomende ‚ was donker Saffraankleur. Daar is van-de Kaap on- langs een Plantje. gebragt met Liniaale Bladen en Oranjekleurige Bloemen, tot dit Gans be= hoorende. | Pan ne EN A pn en Aten Dd need km N VEN IX. HOOFDSTUK, Befchryving van de Ac TMANNIGE Krutr- DEN ( Oêtandria), zat welken de Spaanfche Kers en veelerley Soorten van Varkens- Gras of Duizendknoop , waar onder de Boekweit, enk. , ned D: Agtmanuigen, dat 3 is die agt Meeldraad, jes in de Bloem hebben, zyn door den Ridder, ook , in Een-, Twee- Drie- en Vier= wy= (1) Septas. Syfl. Nat. Xll,-Gen. 460. p. 259. Vig. XII. -_ Gen. 465. ps 291. dm. Acad. VL. Afr. 13, Bum. Prodr. Cap. p. 11. Doronici an fpecies pumila Auricule Ur folio 8'bro. PLUK. Mant. 65. T. 340, f‚ €. Trientalis Fol. Cabre- tandis crenatis. R. Zugdb. 533 Lj he O c n A N D KN 431 wyvigen verdeeld , waar van de cerfte Rang, IV. als gewoonlyk., de meefte Geflagten bevat, die air aad wederom gefmaldeeld zyn, naar dat zy Bloem: Hoorne blaadjes hebben of niet, Van de eerften komen 55 de volgende Kruiden voor. TaomaoLum Spaanfche Kers, Dit Geflagt heeft den Kelk eenbladig , gefpoord en vyf -ongelyke Bloemblaadjes : de Vrugt bee ftaat uit drie drooge Besachrige Zaaden. ’t Ge= tal der Soorten is vier als volgt. (1) Spaanfche Kers met Schildvormige (*) witgegulpte Bladen en fpits-Bor ftelige Bloem: u blaadjes, Dit thans onder den naam van Spaanfche Kers Kruid » natuurlyk groeijende in Peru, algemeene omftreeks Lima, is by de twee Eeuwen reeds “in (*) Schildvormig gebruik ik,alseen algemeene benaaming, voor Peltatum, 't wek eigentlyk maar op de inplsnting van het Steeltje in de vlakte des Blads, niet in den Rand of aan t End , ziet, en geenszins ap de figuur. Phil. Bat. p. 48e Fig. 92. (1) Tropeolum Fol. Peltatis repandis , Pertalis acuminato- Setaceis. Syst. Nat. XII. Gen. 461. p. wis: Wes. Kin. Gen. orbicue 95 HB. Clif. 143. R. Luzdb. 462. Cardamindum minus & vulgare. TOURNr. Feurrs. Persv. III. ps 14+ Te 8 Naftur- “um Indicum majus. C. B, Pin. 306. Nafturtium Andicuns. LoB. fe. 616. Fig. „med. m. DEEL. vul, STUK: en wa keg é L eb aa Iv, Âz DEK pnt STUK. en Wye Ee :, k 432 _ AGCTMANNIGE KRUIDEN: in Europa-bekend- geweest (*) In ’ Franfch, noemt-men, het la -Capucine ‚„wegens de figuur: van,de Bloem: in andere Taalen Jndiaanfche of Spaanfche- Kers, dat niet oneigen is, dewyl het over Spanje uit Indie herwaards is gekomen, TourNEroRrT hadt het Cardamindum gehe- ten, als Cardamum JIndum , zo hy het ver- verklaart (f) 3 doch dien bafterd-naam heeft LinNaus getragt te verbeteren met Tropeo- bum; willende daat mede aanduiden, dat het van de Tuidficden veel gebruikt BBE om zekere Pieramieden van Latwerk te bekleeden , waar _aan bet met zyne Bladen de Schilden en met zye ‚Helmen. met Bloed gekleurd, en ne van. doorftoken., zou kunnen beteke- pen en dus een foort van Zegetckenen der Ou- den affchetzén (CJ). Deeze zowel als de volgendé Soort hadt zyn Ed. Tropeolum met Schildvormige Schyfronde Blas. den genoemd gehad. Thans onderfcheidt hy ze door de figuur der Bloemblaadjes „’ die in de kleine Soort , volgens de Afbeeldingen van Doe DoNausen LoBeEr, puntig voork ; doch ik li » dat zy Borftelig gefpitst zyn , en in ks ” Habitat in Pera, Lime innoruit 1580 per Dodoneuns Dus fiaat 'er in Spec, Plantar. LINN. Maar de zinfcheiding zal dus moeten zyn. Habitat Lime in Perw: innotuit Anno 1580 per- Dodoneum (f) D't berekent radiezafshe Kers: want ’t an Car- damon is ons Naflurtium of Kers. (4) Hart. Cliforte p. 143- Ozerki RT A sat in de aângehaalde Afbeelding der Kleine ge: 1, “meene Spaanfche Kerfe, welke men in Vrank- Aramabé tyk Ja petite Capucine noemt ,uit FEUILLEE, Hoorpe zyn dezelven zo ftomp als in de andere » dik egg volgt, genaam Pe (2) Spaanfche Kets met schildsormige bynâ Twperlad vjfkwabbige Bladen en En Bloem- mj vlaadies. Een zonderlinge misflag , wan inòdorá voor Indica, maäkt de aanhaaling van HEerRMAN- N Us tegenítrydig en onver{taanbaar. Hy noemt dit Krúid Klümmende Indifche Wicol, den Smaak hebbende van Tuinkers, zeer groot en welriekens de. Dezelve was , zegt die Hoogleeraar; eeùù nieuwe AE „in den jaare 1684 eetst doortoe= — Edelen Heer BEVERNING uit — BER Nederland overgebragt en vervol. Esc _gens zo aan de Tuinen der Liefhebberen als aan + den Leidfen Akädemie- Tuin medegedeeld, De aangenaame Reuk en fierlykheid maakt dit thans gemeene Gewas , inzonderheid met dubbelde of volle Bloemien ; behaaglyk, Hert. wordt zo Wel van Stek als door Zaad voortgeteeld , en dus td van (2) Propeolum Fol. peleatis fubquinguêlobis, Peralis obtus is: H. Ups. 93. Trop. Fol pele. orbiculatis. H: CHf. 1430 Cardamind. ampliotifolio & majori Flore: TOURNE. FEUILL: ér. (IL. P. 1âe T. &. Acriviofa maxima odordee® Bonte: Lagd. i. P: 244. Viola indica end Sars fapöre j rfias Kima Ödoräta: Hram. Lazdh. RE Er, Ëe e U. Desi. Vilt, Stuit, — 434 AGTMANNIGE KRUIDEN: IV. _ van een Jaarlyks in een overblyvend Kruid ver- RTT anderd. De Bladen gebruikt men in Peru alseen Haas Wondmiddel en en: ’t Scheurbuik , tot Mee I (3) Spaanfche Kers met byna dönasdorak Kolder vy/kwabbige effenrandige Bladen, en vern Batterd. anderlyke Bloemblaadjes. In zekere Tuin te Stokholm was uit een vreemd -Zaadje voortgekomen een Soort van Spaanfche Kers „meest byzonder door de Bladen , die piet regt Schildvormig , maar Wigachtig en vyfkwabbig waren: welke door den Heer BEr- erus- is afgebeeld en omftandig befchreeven, Ook is ’t opmerkelyk , dat de Bloemblaadjes in deeze byna geduurig veranderen, Iv. (4) Spaanfche Kers met byna Schildvormige lie He a, yyfkwabbige getande Bladen ; de” Bloens- ‚blaadjes Kanthaaîrig als gefcheurd, Pater FeurLLEE heeft deeze Plant nict ver van Lima in Peru waargenomen. Zy is wel dui delyk van de anderen verfchillende , hoewel zy oök een Rankgewas maakt, dat by de Boomen , zegt hy „ tot aan derzelver Toppen, opklimt, De Bladen gelyken eenigszins naar die van het ger (3) Tropeolum Fol, fabpeltatis quinquelobis integerrimis, Petalis variantibus. Mant. 64. Trop. Fol. ee fabeun. quinquelobis. BERG. AF, Holm. 1765. p. 32 (4) Tropaolum Fol. fubpeltatis Sc. heks’ Quinque- folii folio vulgo Malla. FruiLr, Perav, 11. p. 756. BL 42+ Grass A WT A ie gewoone Pasfiebloem. De Bloemen hebbentwee 1v; groote en drie zeer kleine Blaadjes „ vertoonen= en: de dus als de Vlerken van een Vogel; weshal- Hoorpe ve de Spaanfchen den naam van Paxarito aan sTux. dit Gewas hadden gegeven, Voor ’t overige nr verfchilde het , ten opzigt van de deelen der Ee Vrugtmaaking:, niet van de andere Spaanfche Kers, zo die Pater omftagdig befchryft. Het Zaad: was fcherp en een weinig zuurachtig van Smaak, RHEXTA Een vierdeelige Kelk en vier Bloemblaadjes die in den Kelk zyn ingeplant: de Meelknop- jes afgeboogen en een md Zeede in de Kelk beflooten, == j _Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge- flagt, t welk drie altemaal Amerikaanfche Soor” ten heeft, naamelyk (1) Rhexia met ongefteelde Zaagswys’ zelde he Bladen en gladde Kelken. Pinin rginie Deeze , in Virginie groeijende, en aldaar she wegens het Zaadhuisje , de Zuigbottel of het Pypkannetje genaamd , heeft de Steng met Vlies Zie (1) Rhexta Fol. fesflibus ferratis &c. Sy. Nar. XIL, Gen. 453. p. 261. Pig. XIII. Gen. 468. p. 295: GRON. Wieg. — 41, 58. Aliphanus vegetabilis Carolinianus. PLUK. Amaltb, 8 Eyfimachia non pappolt Virg. &c. PLUS. Alm. 235. Te zor. Ff, 3, Ee 3 MN. Dszr, VIJL Srux, 436 _ AGTMANNIGE KRUIDES, IV. zige kanten; de Bladen gepaard , eenigermaate Arnen Lancetvormig , ongefteeld en Haairig ruig. Aan Hoorn: ’t end komt een gegaffelde Bloemfteel voort, dee met eenzaame , vierbladige, roode Bloemen, wig die Zeisfenvormige geele Meelknopjes hebben , dwars op de Meeldraadjes geplaatst. Hierom noemen fommigen het Ankerbloem. De Vrugt is langwerpig ‚ dikbujkig ‚ met een famengetroke ken Mond. Men noemt het’er , volgens Cr At TON, ook Soepkruid. Pa (a) Rhexia met kanthaairige Bladen. mor Deeze , in Maryland waargenomen , heeft @. dergelyke Bloemen en is geheel ftekelig „de Kelk < bezet met Borftels, die aan ’t end gefternd zyn. Zy valt ook in Brafil, (3) Rhexia met overhoekfe, gefbeelde , vyfdaer Afm lige Oxelbloemen. * Westindi- 5 fche, Deeze Westindifche , door Browne Áei- fanthera genaamd , heeft Houtige Roedswyze Stengen , met vierhoekige Takken, en drierib= « bige Eyronde , gekartelde Bladen , tegenover elkander. De Bloemen komen eenzaam voort » gelyk in de andere Soorten, Oz- (2) sg Fol. en dag: en non papp. Terre Ma riane &c. Pruk. Man sf. a) Rare Flor. En Br sedens gc. Amt . Pp. 396. Acifanthera ereta Ramofa &c. BRON; a 217. T. 22. ° Gi: rk WIDE RT AL He SOENOTHER A, Onagr. IV. n al Arin Die Soorten van Planten, welken TourNE- Hobb rorTin het Geflagt van Onagra hadt geplaatst, srux. zyn door den Heer LiINNaus met deezen Aon: Griekfchen naam, die van TuroranastTus5”* afkomftig is en een foort van Lyfimachia bete- kend heeft, beftempeld. Men moet denzelven als Enothera of Oinothera uitfpreeken. De Kelkis vierdeelig met vier Bloemblaadjes en het onderfte van het Bloemfteeltje wordt een Rolrond Zaadhuisje met ongepluisde Zaadjes , in vier hokjes vervat, In dit Geflagt komen tien Amerikaanfche Soor ten voor; Beneljk 0 Onagra met Ertand: „Lancee e vlakke Bladen, de Steng Deken ruig. Ae Dit Kruid, in Virginie en andere deelen vaals Noord - Amerika. natuurlyk groeïjende , is, ru ruim anderhalve Eeuw geleeden , in ons We- reldsdeel-overgebragt en aldaar zodanig genatu- ralizeerd , dat men het thans, uit gevallen Zaad, over- | (1) Oensthera Fol. ovato - lanceolatis planis &c. Sy}. Nat. XI. Gen. 464. p. 263. Vig. XIII. Gen. 469. p. 205. H. Ciâffs 144. R. Lugdh. 251. GOUAN Mansp- 192. HI. Bel, leg GRON. Wirg. 254, 53. KALM. Zrine Ill. p. so9. Lyli- michia lutea corniculata. C. B. Pin. 245 ‚ 516. Moris. Fiff. IL p. 271. S. 3. T. ir. f. 7. Hyoscyamus Virginianus. ALr. Baxort. 325. Te 324. Onagra latifolie. TOURNE. Inf. zoz. Ee 3 IL. DEEL, Ville STUK 435 AGTMANNIGE KRUIDEN. overal in ’t wilde,-zo wel als -in-de ‘Tuinen, ziet voortkomen. Men noemt het gemeenlyk Hoorp- „Gehoornde geele Wederick , wegens de overeen- STUKe …_koinst der Geftalte met dat Kruid en om dat de „nr Zaadhuisjes zigals Hoorntjes vertoonen, ” £ Schynt het Virginifche Bilfenkruid te’ zyn van ALPi Nus, De Afbeeldingen, evenwel , die men ’er van heeft, pb En oordeels, weinig aan de natuur: Het Kruid, dat) ih het‘ tweede Jaaf eerst bloeit en dan vergaat - heeft de „Wortelbladen onge. vaar een ‘half Voet of langer en een Duim breed. De Steng , die het, fchiet „ bereikt dikwils vyf of zes Voeren hoogte, ‘en verdeelt zig in vee. le Takken „ die-insgelyks met dergelyke doch kleinere Bladen bezet zyn … welke.…een witte middelrib hebben , zynde zagt, groenven Sâps „pig, aan de Bit naauwlyks uitgegulpt ; doch „de onderfte Bladen vindt mer dieper inge {nee den. Uit de Oxels-der Bladen komen=Bloems fteelen voort , met groote vierbladige geele Bloes men, dic tegen den Avond open, gaan, en dan. een zeer licflyken, Geur verfpreiden., Den vol genden morgen verflenzen die Bloemen , en tegen den avond komen anderen te voorfchyn: x welk een goed deel van den Zomer duurt, IV, Arprel. In. (2) Onagra met Byrond- Lancetvormige vlake Oenothera parzifiore, ke Bladen en eene effene weinig gehraairde Kleinblce- tag ‚ StEng. „Dee- (2) Oerortera Fol, ovato « Lanceolatis planis &e. Oenoth. Fol. ú Oc TAN DRT A 499 Deeze zou, volgens de bepaaling , de Steng minder ruig hebben dan de voorgaande ; hoewel MirreEr die ftekelig noemt. Zy is rood , rouw Horos en met Haairen befprengd, volgens den Ridder, “TCE: De Bladen zyn eenigermaate , als met ‘Tandjes ; „ia. uitgegulpt en zo zagt niet. De Kelk heeft zyn Pypje viermaal zo kort en beneden de Punt met een Tandje. De Bloemblaadjes zyn de helft kleiner, De Vrugt is met een agtdeeligen , niet vierdeeligen Stempel, gelyk in de voorgaande, gekroond en de Zaadhuisjes vierkleppig. Voorts gelyke dit Kruid , dat mede in Noord - Amerika groeit, naar dezelve zeer. (3) pe met rend vlakke Bladen; WI Oenothera en gedoornd, ë Arkin, zi Gedoorn=- Deess’ een mir ‘voorgaande zegt de de- Ridder , maar heeft de Vrugt van boven niet _ agrdeelig : de Steng is met roode”Stippen be- fprengd ; de Gtoeiplaats in Kanada, (4)-Onagra met fyn getande Bladen, enkz ide, NE Binn: Haairige Stengen en affbandige tweekwab- Langlae bige Bloemblaadjes. In Fol. Lance, Caps. Ventr. contcis. ZiNN. Goett. voo. Oeno- thera Fol. Lanc. dent. Caule hispido, Mirt. Je. 189. f. 1. be? Oenothera Fol. Lanccolatis planis êc. Syst. Nar. Veg. Xu ) Ommothera Fol. denticulatis, Caulibus fimpl. Bilofs, Petalis diftanribus bilobis. Mant. 227. Ee 4 IL. DEEL. VIII, SruK, IV. Aroma, hind STUK Eenw def: wize. ’ 410 AGTMANNIGE KRUIDEN. In ’t Land omftreeks Buenos-Ayres ‚in Zuid» Amerika , groeit deeze ‚ die in de Upfalfche Tuin isgekweekt en naauwkeurig waargenomen, Uit den Stoel, die met veele breed - Lancete vormige Bladen emriegd was ‚ kwamen doore _ gaans vyf Stengen voort, zynde ruig en groen, met langwerpig Eyronde , getande, ongefteelde Bladen bezet. De-Bloemen kwamen, met een Haairig Steeltje, uit de Ozels der bovenfte Bla: den voort, en hadden vier geele , ftomp er vormige ‚ tweekwabbige Bloemblaadjes , veel naar die van de gewoone Oomgagilknde, Ee _zo wel als het Zaadhuisje De Cs) Onagra- met langwerpig Sn : Ovarhra > gefpifte, vlakke gladde Bladen, eTovaluis. Agtkl pige. eeze Soort, die door de Agtkleppigheid der T ie ““Zaadhuisjes zig onderfcheidt „ komt in andere opzigten grootelyks met de voorgaanden-over- een. De aangehaalde figuur van PruMiER gelykt ook naar de Kleinbloemige , zo Line Nus aanmerkt, Ik vind aldaar de Zaadhuisjes vierkantig afgebeeld. De Heer JACQu in haalt piettemin die figuur ook aan op deezt Soort » wel. C°) Ik denk dat de Ridder, met Oenothera Onagra, de 7 biennis, zynde onze eeifte Soort ‚ bedoele: want ik vind neigens eene Soor, met dien byna am. (5) Oenothera Fol. Lanceolato- oblongis acuminatis ‚ pi? nis glabris. JacQ, Amer. 19. Hif. T. vo. Onagra Fol. Per- e= anguftiorbus Flore magno luteo. PLUM. Sp. 7 len Heh Ie Oe" TrA NDR AS ar welke zyn Ed. op de meefte Karibifche Eilen= 192 landen, inde Westindiën, hadt aangetroffen, Ik ÂFDEELS! heb, uit Oostindie , zo wel een Takje van de Hoor Kudiblbemis als van deeze ontvargen , waar vanSTUEe de Afbeelding, door my, bierop Paar XLVII, in Fig. 1, is medegedeeld, Te niecr heb ik zulks — gedaan „omdat van de Agtkleppigheid der Zaad- huisjes geen blyk is in de zyne, Zie hier, hoe zyn Ed. het Westindifche heeft befchreeven. 5, De Kelk beftaat uic vier {pits Eyronde ‚Blaadjes „ die onmiddelyk op het Vrugtbegin- s zel zitten : de Bloem heeft vier ftomp Hart- »> vormige uitgerande Blaadjes „langer dan die ss van den. Kelk en insgelyks uitgebreid, ’t Ge- » tal der Merldrandjes. is agt, die Elsvormig, ‚> krom, en b als de „is ns > » met Eyronde opleggende XN ‚ het Vrugtbeginzel , dat Rolrond , la », pig » agtftreepig is , zit een dikke Bn half „> zo lang als de Kelkblaadjes , met een grooten $‚ gekoopten Stempel. Het Zaadhuisje „dat één- s, hokkig is, fplyt in agten open en bevat een 3 menigte van zeer kleine hoekige Zaadjes, die » geen Pluis hebben , zittende aan een vier- ss hoekig Standertje , vry geplaatst,” Dit Stane dertje is in ’t midden vanhet Zaadhuisje, gelyk hetzelve zig , met veele. Zaadjes beladen, in myn Takje vertoont, en hetzelve komt, voor ’ overige , met zyne befchryving overeen. Zyn El, EL aan „ dat dit Kruid een „middelílag Ee 5 fchynt Ile DEEL, VIIE, STUKe” pn nnen 442 AGTMANNIGE KRUIDEN, IV. fchynt-te zyn tusfchen dit en ’ folgrnde Gee AFDEEL, gage, als-van beiden verfchillende. poor C ed, Onagra met | Lancetvormige gegolfde VI. Bladen. 4 Deeze , in ’& Land omftreeks Buenos Ayres groeijende , was uit Zaad „ dat men van daar bekomen hadt, inde Elthamfche Tuin geteeld, en is in Afbeelding gebragt door DiLLENIUS. Hier is een afvallend Steeltje onder de Bloem, gelyk inde gewoone Onagra; * welk de voor- gaande Soort niet heeft. ’t Gehecle Gewas is digt bekleed met eene zagte Haairigheid (). „Men vind het ook afgebeeld door Pater F r u- ILLEE, die hetzelve , Mithou genaamd, in % Ryk van Chili gevönden hadt; hebbende een Steng van drie Voeten hoogte, De Bladen wete - den ’er, als een heilzaam Middel, op Kwet- zuuren en Kneuzingen gelegd. In “Virginie , al- waar het ook groeit , gebruikt men, volgens CLAYTON, Geladen ze veel als een Wonde middel, (7) Ona- (6) Bapes Fol. Lanceolies undalstis Pr. € iff. 33. Re Eugdh. 2 ‚ GOVAN Monsp. 1927 H. Ups. 144. GRON. Virg: ss. omg Bonarienfis viltofs „ Flore mutabili, Dar: Bick. 297. …f. 286 Onagra galicis angufto , dentaroque -for lio. naa Peruv. 11. p. 48. T.-36. (*) Op deeze meikt eg aan „ dat dt Kruid de Oenothera of Onagra der Ouden niet kan ‘zyn, om dar alle aren een ‘Amerikaenfchen siers hebben. Ik kin niet en , dat inyne Oostindifchen aldaar uit Westindifch Zaad venige zouden zyn. Orerintaioradr dh Vaan (7) Onagra-die ruig is, met de Bladen van IV: boven glad Arpser. x IX. Ook deeze komt in Zuid-Amerika voor man zynde door Pater Pr uMmier aldaar waargeno- wrr. men. ’t Gewas is Heefterachtig , zeer ruig , met Bladen naàr die vanden Oleander” gelykende,- Ruige. hed (8) Onagra met Tandig uitgehoekte Bladen , s VHL de Steng knikkende getopt. es te. „Dit Jaarlykfch Virginifch Kruid, door Prv- KENET in. Afbeelding gebragt „ is ook in de …— Upfalfche Tuin geteeld. Het hadt de Stengeen Voet hoog, regtopftaande, met overhoekfe on- gefteelde Bladen als boven, en Bloemen in de lk op een Steeltje, bn | beter: “dat een” vierhockig aha wiekdt met uitgerande Kwäbben van boven en-vierklep= pig. Het heeft vier Bloembtaadjes „zo lang als de Kelk. By magt {flaapt het, zogt de Ridder, met de bavenfte Bladen uitgehold (@*). (9) Ona. 6) Oosorbers hiktà Fol. fupra glahris. Oenoth. asfurgens hirfata, BROWN. Fam.,208 ? On?gra Frut, &c hirfuta. Neri folia , Fl. maggo luteo. PLUM. Sp. 7. Te. 174. f. 2. (3) Oenothera Fol. ‘dentato - finuatis &c. Alant. 228. EyGmachia Cornicuiata maritima &c. FLUE. Alm. 235. T. 203. (*) En: nou , “Foliis faperioribus excavatis. Mart. 228. NM, DEEL, VIII, STUK; 444 AGTMANNIGE KRUIDEN, IV. 9) Onagra met Lancetvormige eenigermaate C eN Se getande Bladen, gefteelde. Zaadhuisjes met Hoorpe fpisfe hoeken en gefteelde Bloemtrosfen. pien : Deeze Virginifche heeft een roode Steng en gen bera malle Wilgenbladen , die-zwart-gevlakt zyn, eefterige-overhoeks: de Bloem is, volgens CLAY TON, groot en fraay , zittende op een fierlyk ge- ftreeptZaadhuisje, DeKelk, vierbladig en paarfch- kleurig, barst dikwils maar aan ééne zyde open. x. (40) Onagra met Lancetvormige Jtompe-gladde veg Re eenigermaaïe rs B bend » leggende kleine. : nen luisjes. EA nes nhar ke is 3e Gron: van dee-- ze, die een Kruidig rond Stengetje heeft van” een Handbreed hoog en ovaal Lancctvormige Bladen. De Bloemen komen eenzaam in de. le geftreepte Blaadjes. De Zaadhuisjes. zyn ovaal. achtig {tomp „ agthoekig en erhe De- Wortel blyft over. Ert« (5) fil Osrothera Fol. vanceolatis fubdentatis , &c. Oenoth. Flor. Calyce monophyìlo. GRON. Virg. 42, 58. Oenothera. Fal: ot eolatis, Flot. termin. paniculatis. GOUAN AMfonspa 193. Onagra anguftifolia,Caule rubro , Flore minore. TOURNFe He df En Fol. Lanc. obtuíis glabris (ubpetiolatis Sc. as: Fol. Radical. ovatis &c MitL. Di. T. 188. Lylie mochia Siliquofa glabra minor Mariana Sc» PLUK. Haas, 23e Lyfim. Marilandica parva. Raj. Suppl. 416. Olst, At HDR Er As aar E r.rroBI1iu Mm. Basterd- Wederik. -_ IV. FD EEL» Die Kruiden, welken men gewoon is Chamee Is nerion te noemen , zyn hier begreepen onder her het gelyknaamig Woord Epilobium , aanduiden- „Hoagy: de, dat de Bloem op het langwerpige Vrugtbe- zig ginzel of Haauwtje groeit. Men geeft ’er, om dat zy veel naar het Wederik gelyken, in ’t Neerduitfch den naam van Bafterd - Wederik aan. De Kenmerken komen met die van het voor= gaande Geflagt byna overeen , verfchillende ten voornaamfte daar in , dat het gepluisde Zaaden heeft. | Het bevat zeven Soorten , waar van de twee eerften de Mecldraadjes afgeboogen , de overigen „aande en regelmaatig ‚de Bloem. deeld hebben : dus nen ie tv Bs: £ 1) Bafterd- Wederik met verfpreide Limon. 5 he, pi Lancetvormige Bladenen ongelyke Bloemen. argalifen Aan de kanten van Graften, Slooten, Moee Seulbla rasfen , Meiren en andere Wateren , is dit Kruid, e zo in onze Nederlanden als door gantích Euro- pa; 5 (1) Epilobium Fol. fparfis Lineari- Lanceolatis &c. Syff. oe in Gen. 466. p. 264. Weg. XIII. Gen. 471. p. 296. Monsp. 193. Fl. Belg. rog. Epilob. Fol. difformibus. Ee, Sue. 304 , 327. Epil. Fol. Lanceolatis integerrimis. FJ. Lapp. 145. H. Câf. 154. Lyfimachia Chamenerion dia an- guftifolia: A. laeifolia: n Alpina. C. B. Pin. 245. Prodr. 116, GMEL, Sib 1. p. 218. HALL. Melv. 498 TOURNE. luft. PB. 308. T. 187. Ee H. DEEL, VIII, STUKS Hoorp- STUK» Eenwy- vige. IV, ArpreL. IX 446 AGCTMANNIGE KRUIDEN) pa, tot in Lapland , gemeen. Het komt met breeder of fmaller Bladen voor, en gelykt zeer veel naar het Wederik in geftalte, Het grocit zo hoog, dat men de Hutten der Bofch- Lap- pen, dikwils, als met eene Bosfchagie daar door omringd vindt, die dezelven, wanneer het met zyne fchoone purpere Bloemen praalt, zig als Paleizen doet vertoonen, zo LiNNäus aan- merkt. Men zal zig hier over niet verwonderen , wanneer men zig erinnert, hoe de Meftvaalten, Vuilnishoopen en Wildernisfen, „hier te Lande; ’er dikwils door verfierd worden, Hoe fraay moet. dan die Landftreek in Switzerland, (door de vere woefting van het Bofch Bremgarten , daar de Denneboomen, in * jaar 1720, aan een Kwaal. geftorven zyn,) welke ’er vol van is, met dit Onkruid praalen, Op de Alpen komt eene Ver-s fcheidenheid voor die kleiner is „ naauwlyks een Voet hoog „ met zeer fmalle korte Blaadjes , naar die van Rosmaryn gelykende, zo BAUHINUS aanmerkt. Het gewoone Kruid deezes naams., heeft een regte ‚ ftyve, gebladerde , niet Takkige Steng ; bezet met langwerpige , fpitfe, weinig of niet gekartelde Bladen, die van boven glad, van on- deren Wollig zyn, en uitloopende in een Pluim van paarfche Bloemen , met Kelken van de zelf- de Kleur. Van de vier Bloemblaadjes laaten de twee onder{ten door een groote gaaping den Styl door , die dus nederhangt of knikt , gelyk- de Meeldraadjes : het welk door TougmNerForT | zeer Oe TAR DRI A 447 zeer: P wel i in Af beelding is vertoond. Men vindt- 8 ze ook met witte en met bonte Bloemen , ten Aen minfte wat de kleine Alpifche aangaat die door een den Heer HALLER is afgezonderd, Ca) Bafterd- Wederik met-overkoekfe , Lan gk cetvormig Eyronde Bladen en ongee, wf Bloemen, ‚ Deeze , die in Siberie groeit , verfchilt van de voorgaande niet alleen door de Bladen veel breeder , overhoeks en niet verfpreid , weder= zyds met eene zagte Wolligheid bekleed te heb- ben ; maar ook , doordien de Bloemen eens zo groot zyn, Het Merg of Pit der Stengen wordt door de Ingezetenen van Kamt{chatka , op den Ooftelyken uithoek van Afc, voor een lekker- ny gehouden, Ook heeft men aldaar bevonden, dat het Aftrekzel der Bladen tot de Gefting det Heilkruid Bladfteelen gebruikt , meer Geest uit- leverde (*). — Aanmerkelyk verfchillen deeze twee Soortea van de volgende: want zy hebben de Bloemen ongelyk met geheele Blaadjes; de Meeldraadjes om leag naar den Styl bellende, den Stamper neer geboogen ; de Bladen overhoeks en by ’% uvitbotten omgekruld ’t welk i in de anderen geen _plaats heeft, (3) Bas- (2) Epilohium- Fol. alternis Lanceolato - Er Flor. inz- qualibus. Oep. Dan. 565. GMEL, Sib. I 218. (*) Zie bladz. zor - 103 , hier voor. IL Deer; VIIL, STUK. Epiab beten. 445 ÂGTMANNIGE KRUIDEN. (3) Basterd- Wederik met gepaarde Lancetvors mige Zaagswys’ getande Bladen, die afloo« pende de Steng omvatten, De ruigheid der Bladen maakt deeze „, dié overal onder de eerfte of op de zelfde plaatfen & groeit , tover kenbaar, Zy wordt ook, zo wel als die, Herba Antoniana van fommigen ges noemd, ’ welk men St. Anthoni’s- Kruid vertaa- len kan, en misfchien afleidelyk is van de kragt tot verdryving van vergiftige Dieren of booze Geeften , welke ‘ef aan toegefchrêeven wordt, De Duitfchers noemen het, om die reden, Uns holden- dat is Tüver= Kruid. Het zou ût daat op kunnen zien, dat de Bloemen, op Azyn ge zet, dienftig geächt worden tot verder vind vari de Roos, genaamd St, Anthoni's Vuor. Andes ren noemenze beiden Filius ante Patrem, dâf is, * Kind voor den Vader; ’t welk meer ei: genfchap heeft, als daaf op zinfpeclende, dat de Haauwtjes zig eer vertoonen dan de Bloems Dit Kruid is ruigachtig en heeft den Voet der Bladen in, ’t midden hoogef dan aan de zyden, Het komt voor met grootere en met kleinere Bloemen, en van dit laatfte heeft men een groo- te 6) ee Fol. Soles ti Lanceolatis ferratis &c. zt. Cliff. R. Fl. GER. Prov. &c. &e. Lylis machia a ne Es as ne, C. B. Pis. 245. Lylis fhachia purpurca. FucHs. Hill. 4or. Jeon. 279. B, Lvs- filig. hirfuta parvo fore: C. B. Pin. 245. Prodr, 116. HALE: Helt. 408. OBD. Dax, Jes he Ore sr Da MER HAES MD te Soort „wel twee Ellen hoog en een kleine, „… Iv, maar een. Voet hoog opfchietende , volgens 1x. BauuiNus. HAL LER merkt dic met groote Hoorp- Bloemen als de hoogfte van allen aan, groeijen- "U de, aan den Waterkant, wel eens Mans lang- „;a hen te hoog. De Bloem van deeze is een Duim breed en donker paarfch, die der andere bleek rood, Beiden komen zy ook voor met witte Bloemen. (4) Bafterd. Wederik met gepaarde Eyronde Epiibie pe getande Bladen, ‚_montanamt, Bergmine (5) Basterd- Wederik met Lancetvormig ge- zen kartelde Bladen, de onderften el de Trage Steng ier hè kig. @ Bafterd- Wederik mier 4 gepaarde” Lancet-*” en “vormige effenrandige Bladen ; de BloemsPataftre. blaadjes uitgerand ; de Steng regropfhaande. enz Vink ‚€7) Bas- (4) Epilobium Fol. AE tis eren zie H. Clif. R. „Egdt. Ec. Fi. Suec. Lapp. Bels. . &c. Lyfimachia Sis liquo{a glabra majors C. d Pin. 245. rear Ly Gmachium purp. primum. Dop. Pamprt. 25. Kruidh. ars. (5) Epilobium Fol. Lanceolatis Denticulatis, imis oppofi- tis, Caule tetrigono, GOVAN Mfonsp, 194. Lylim. Siliqnofa glabra minor. C. B. Pin. 245. Ray. Hift. 3or. Chamenerion tum minus. TOURNF. Jnf?. 303: WILLICH. Obs. 69. (6) Epilobium Fol. a Lanceolatis integerrimis &c. FM. Suec. Belg. &c. Epil. Fol. linesribus. F. Lapp. 149. Re Euzdb. 251. Lys. Siliq. glabra angutifolia. C. 5 Pin. 245. Ff MU, DEEL. VIJL. STUK. E pisa alpinum Al pifche. 450 AGTMANNIGE KRUIDEN, (7) Bafterd - Wederik met gepaarde Eyrond. Lancetvormige effenrandige Bladen , on- gefteelde Haauwtjes en een kruipende Wortel. , Pe Heer HArLrLER oordeelt, dat alle deeze vier Soorten, die in ons Wereldsdeel , hier en daar , zo op Moerasfige plaatfen , als op Zand-. gronden ‚ in de Hoven en op Gebergten voor= komen „ enkele Verfeheidenheden zyn , mis- fchien door de Groeiplaats of door vermengde Bevrugting, gelyk in meer andere wilde Kruie den plaats heeft, veroirzaakt, De Kleine Glad- de , met een vierhoekige Steng ‚ is in de Ho- ven, by ons, zeer gemeen en heeft zelden meer _ dan een Voet hoogte : de Groote Gladde komt meer op verhevene Zandige Gronden voor: de Smalbladige in vogtige Duin-Valeijen „ en de laatíte , in Beekjes der Alpen groeijende, met zeer kleine Blaadjes, ís in Vriesland , aan rui- ge Wallen, door Mrrse waargenomen. In allen zyn de Bladen glad en zy maaken een zeer laftig Onkruid uit, door middel van de gepluis- de Zaaden zig alom verfpreidende, A Ne (7) Epilobiums Fol. opp. ovato » Lanceolatis integerrimis &c- Epil. Fol. ovalibus.. Fl, Suec. 308, 331. Fl. Lapp. 150. Epil. Fol. ell. obtufe Lanc. totum leve. HALL. Helv. 409. Cht- men. Alpinum Alfnes foliis. Screnenz. Alp. 132 33% ansi nana Prunelle foliis. Boee. Mus. II. p. 165 Te „OCT A NSD RI A <4SI ANTICHOR US _ftvs AFDEELs Van dit nieuwe Geflagt is de Kelk, zo wel Pin. % als de Bloem , vierbladig: het Zaadhuisje Els-srux, vormig, vierhokkig en vierkleppig , bevattende mi veele Zaadjes. De eenigfte Soort hier van (2) is, volgens rm. den Ridder, een klein Plantje, naar de Corcho-,£"**# rus gelykende , dat in Arabie groeit. De Ster: getjes, die rond zyn „een Handbreed lang, leg- gen op den Grond : de Blaadjes, die gefteeld zyn en ovaal , ftaan overhoeks: de Stoppeltjes zyn Elsvormig. Twee Bloempjes , zeer kore gefteeld en geel , komen tegenover malkander in de Oxelen voort , met dikaächtige Steeltjes en twee Blikjes, De Vrugt is keiikkende » digt onder de Steng omgebogen. REE ene Dit Geflagt, dat naar den ouden Kruidkenner FucHsius benoemdis, van de Viermannigen thans hier verplaatst, heeft geen Kelk „de Bloem agtdeelig , en het Vrugtbeginzel , daar onder , wordt eene vièrhokkige veelzaadige Bezie, Twee Soorten zyn ’er thans toe betrokken , gaamelyk (1) Fuch- {s) Antichorus. Syff. Nat. Weg. XIII. Gen. 1257. P- 297 Eyf. Nat. Xli. fant. 64 Ff a N. DEEL. VILT, STUK. 452 _AGTMANNICE KRUIDEN, IV, (2) Fuchfia met eenbloemige Steeltjes. In Zuid-Amerika groeit deeze, die een zeer Hoorp- ì Ps 7 sruz, eenvoudige Kruidige Steng,heeft , met dries 1 voudige Lancetvormige ongefteelde Bladen en eene regtopftaande ‘Tros aan ’t end. se «… (a) Fuchfia met veelbloemige Steeltjes. Veelbloe- u. __Plaktifora. Van deeze vind ik niets byzonders aangete« mige. d. CHEOR A. _Een agtbladige Kelk, een eenbladige Bloem “byzondere Kenmerken voor van dit Geflagt, tot het welke thans de drie volgende Soorten betrokken zyn. , (1) Chlora met doorgeboorde Bladen, perfoliata. Dit ge- (1) Fuchfra Pedunculis unifioris. Syf?. Nat. XIII. Gen. 128 p. 299. MirL. Diff. 4. Fuchfia tte Flore coccincd Prum. Gen. 14. T. 133. É. 1 (2) Fuchfia Pedunculis multifloris. Mur. (2) Chlera Foliis perfolistis. Syff. Nat. XII. Gen. 1258: p. 267. Vig. XIN. Gen. 1258. p; 299. Gentiana perfoliatde 73. Centaurium luteum ten C. B. Pin. 278. MORIS- Hij. M. p. 565. Ss. T. 26. f. 1, 2. Cent. parv. fl. luteo. Crus. Hif.. II. p. 180. Cant. RENBALM. Sp. so. T-76- B, Centaurium puGllum luteum. C. B. Pin. 278. Cent. novume COL. Eepbr. z. p. 78. * Mier TA MDR EAR Air Dit-Kruidje ;--dat in geheel Europa, buiten IVe de Noordelyke deelen „ als ook in onze Neder- £* rif landen, groeit , is doorbladige geele Santorie ge- Hoorp- noemd geweest „ om dat het veel naar dezelve #TU*- gelykt , zynde zelfs ook bitter van Smaak, Het; °"5" maakt een Stengetje van ruim een Voer 5 met Blaadjes die ’er zodanig om fluiten , dat zy» zig als doorboord vertoonen , maakende zelfs een hol Kommetje om de Steng, waar het Regen- water in vergaart , gelykerwys in het Kaarden- kruid, Uit deeze Kommetjes komen de Bloem. fteeltjes voort, met Goudgeele Bloempijes , die. vyf , zes of. ook agtbladig zyn. Men vindt het in de ope Kruidboven, zE his eeleis van. hen wije Plantje , ’t welk eneen wordt uit de voor; viejhs gaande Soort , door het Vierbladige Vlafch be- zwangerd, te zyn gefprooten. De Steng is maar een Span hoog , gewricht of met Leedjes: de Blaadjes zyn zeer fmal , en maaken met hun vie- ren Kransjes uit. Vyf Bloemfteeltjes komen aan ‘tend voort, ieder met drie Bloempjcs , inagten gedeeld „ maar eg dan in de voor. gaande, EE s WD, Chlora met tgepari Bladen. mi, Dee. ind @) Chira Fol. quaternis, Gentiana Foliis quaternis. Sp. © rarr Plant. G) Chlera Fol. oppefitis. Chironia dodecandra. Sp. Planr. £3 273 U. Daar, VIJL, STUN. Ì AFDEEL. IX. Hoorp- STUK: Eeruy: VIGEn E 454 AGCTMANNIGE KRUIDEN, Deeze groeit in Virginie en wordt van Crar- TON genoemd Kleine Santorie , met Vleefch- kleurige Bloemen , die in elf of twaalf flippen zyn verdeeld. Men ziet bier uit de Geftalteder Planten van dit Geflagt, terwyl zy in- Bloem en …Vrugtmaaking van het gemelde Kruid , dat onder de Gentiaan betrokken is , verfchillen. - ST REL BRiâ Naar den vermaarden S TELLER us, die uit Rusland de Ooftelykfte deelen van Siberie door» kruist heeft „ is dit Geflagt benoeind , welks. _ Kenmerken zyn, een vierdeelige Bloem, „zonder Kelk, met zeer korte Meeldraadjes en een en- keld Zaad , dat een-Snuitje heeft. Tweë Soor ten komen ’er in voor , naamelyk (1) ‘Stcllera met Liniaale Bladen en verde ge Bloemen. _TouRNEFORT, die dit Kedje. 2 Angst Dad iz pee, Fol. difin&is. Gron. Vas: es pri Stelera Fols Tnadbar Flor. qoedrifidis. pe Nat XII. Gen. 483 p- 273. Pig. XIÌl. Gen. 438. p. 309. ts Acad, 1. p. 400. SAUV. Monsp. 69. GOUAN es. 197: GER. Prov. 444. Pasferina Fol. lincaribus &c. Guerr. Stamp: 85. DALIB. pee 18. sa Linarie folio vulgaris VAILL. Par. 191. Par. <37. Rasferina Tragi. J- B Hift. Ille p. 456. Haan. Zen 7. Lith Linaiz folio Germanicum. C. B. Pin. 2 ie. on altera Botryoides Cor. Eepbr.p. 82 Oc T ARD RI A 455 als anderen, omftreeks Parys gevonden heeft, IV. merkt aan , dat CoLuMmNa, die ’er de befte Aant. Afbeelding van heeft gegeven , het maakzel der ! an Bloemen niet gekend heeft, ’t welke „zegt hy,” door J. Bauninus wel is befchreeven. Zy nia, gelyken veel naar die der Thymelea, weshalve hy ze ook in dat Geflagt hadt geplaatst. Met de Gnidia en Pasferina, twee Geflagten van meestal Kaapfche Heefters, door my voorheen befchreeven (*) , waar dit tusfchen komt , ftroo- ken zy ook zeer wel. Ik begryp naauwlyks „ waarom J. Bau HiNnus dezelven by een Korf. je vergelykt, Zy zyn Trechterachtig en vier deelig , doch zeer klein , komende aan de zy- den ongefteeld voort in een fyne Wolligheid , die naauwlyks tebekennen is-dan op de Zaadjes , ge achtige figuur hebben, zynde uitermaate klein. Aan dit Kruid, ongevaar een Voet hoog met een regt Stengetje , opgroeijende „ werdt door fommigen , zegt TraAcus, de naam gegeven van Pasftrina, om dat de gladde Blaadjes naar de Tongen der Vogeltjes , die men Mosfchen. noemt , gelyken;s zo BAumrNus het vere klaart, die hetzelve Pasferina Tragi noemt. Dit is dan de oirfprong der benaaminge van dat Ge- flagt , hier tot een bynaam gebruikt, Hy beelde het in * Zaad ftaande , doch anders redelyk wel ; af; (*) Nat. Hip. 1. DIV. Stuk, bladz. 45, $45- f 4 u. DEEL, VIll. STUK. IV. ÁFDEEL. Hoorn: STU iN Stellera Chamejas= 456 ACTMANNIGE KRUIDEN. afs ftellende het als een Wilde Saort van Steene van Steenzaad voor, De Groeiplaats is in Italie, Vrankryk ‚ Duitfchland , op drooge Velden, (2) Stellera met Lancetvormige Bladen en nf. deelige Bloemen. me. Buikbladi- —_ De bynaam Chamejasme is de naam, welken ge , de vermaarde GMELIN- aan -dit Kruid, door hem in Siberie ontdekt , gegeven hadt, Het. komt in Geftalte, taamelyk met de kleine San- torie overeen ; doch uit éénen Wortel fchieten wel van twintig tot dertig Stengetjes, die dun en zwak zyn, doorgaans, minder dan een Voet ang. Die Wortel is ook groot en derli Van boven dikwils dikker dan een: Duim ne ver- deelt hy zig gemeenlyk in twee, Wortelen van een Voet lang en van eene zo zonderlinge ge. daante ‚ dat-men in. fommigen.de figuur van Onderlyf van een Menfch. waarneemt, even vals in de Wortel van het Mandragers Kruid. Hy bezit een aanzienlyke purgeerende hoedanig- heid + want ‘twee Scrupels „daar van „na % droogen fyn gewreeven en met Honig gemengd, deeden. een-fterk Menfch vyf of zesmaal afgaan en twee of driemaal braaken , doch zonder bes paauwdheid of aanmerkelyke Buikpyn: ’t welk wylen de Heer GMELIN zelf hadt byges woond. On- (2) Stellera Fol. Lanceolatis; Florius quinquefidis. Am Acad, 1. p. 4oo. Chamzjasm& Radice Mandragorz. ANM. Rath. p. 16. hbe - = OC TA ND RT AO 457 Onder de Tweewyvigen van deeze Klasfe is IV, _ het eenigst overgeblecven Geflagt , dat my nu Arts nog te befchryven ftaat , genaamd Hoorp- STUKe MOEHRINGI A, Digy- : nios Naar den niet minder vermaarden Kruidken- ger deezes naams „ Geneesheer tc Jever in Oost- vriesland en Lid van de Keizerlyke Akademie, door wien verfcheide Planten , in derzelver Ver-» handelingen , omftandig befchreeven zyn. De Kelk en Bloem, beiden, zyn in hetzel-’ ve vierbladig: het Zaadhuisje eenhokkig , vier kleppig. De eenigfte Soort, hier van (1), is Mosach-" E tige gebynaamd , om dät het Kruidje zig byna 4, vn za dri als Mos vertoont. Het is_tot-de ‘Soorten van pj Moschti- Muur thuis gebragt geweest en Berg- Muur met Haairachtige - ns door fommigen ge- poemd. DALECHAMP befchryft het, onder den naam van Mosachtig Muur „volgens Mo. RISON, aldus. ‚, Dit Mosachtig Muur, inde ss Stammen van rottige Boomen , op vogtige > Muuren en andere donkere natte plaatfen », Voort= «) ed sf. Nat. XÌl. Gen. 489. p. 275. Peg. XIIl. Gen. 494. p. 311. GOUAN Monsp. 197. Alfine monta- lans folio. C. B. Pin. 2st. ScHrucuz Alp. s03. LUK, Alm, 23. °T. 75. f. 1 Arenaria Goll tetra. _petalis, GER. Prov. 404. Aline anguftif. minima montana. Col. Ecpbr. 1. p. 292. T. 290. Alfine tenuif. Muscofa. C B. Pin. asr. Moris. Hlif. Il. p. ssu S. 5: Prise fs ta Hau. Helv. ARTS HH, DEEL. VIII. Stug. 458 AGTMANNICE KRUIDEN. IV. „, voortkomende, geeft, uit een dun , kort ge ESTE „ haaird Worteltje „ veele verfpreide Takjes, Hoorp* ;, die zig taamelyk van den Grond verheffen, STUK. _,, met kleine Haairdunne, digt getropte Blaad- | DE, „> jes, en witte niet tweedeelige Bloempjes , »s waar op zeer klein Zaad in kleine Hokjes 5, volgt ‚die vyfdeelig zyn, gelyk in de an- », dere Muur -Soorten,” Het groeit in de Zuie delyke deelen van Vrankryk, in Italie, Oost- enryk en Switzerland „op vogtige plaatfen der Gebergten „aan Bronnen en Beeken. De Heer Harrer fchynt het met de eerfte Soort van Vetmuur hex voor heichirecven C ), verward 1 „tehebben; Onder. rn re ien van. deeze Klasfe, be hoort tot de Kruiden een zeer uitgebreid Ger flagt, dat den naam voert van sf Pór yYeGon eum. Duizendknoop. Hier in , naamelyk „ zyn, behalve-het On- kruid van dien naam , dat men gemeenlyk Zar- kensgras noemt, ook de Kruiden, welken tot de Geflagten van Biftorta en. Perficaria- behoo- ren, ja zelfs het Boekweit en anderen, wegens de overeenkomst der Vrugtmaakinge en Ge: ftalte , begreepen : weshalve ’er ook Soosten onder voorkomen, die in ’t getal der Meeldraad- jes en der Stylen verfchillen , gelyk wy zullen zien. De €*) Zie het- VIT. Stuk deezer Nar, Hil. bl. 406. O CT A ND RIA 459 De byzondere Kenmerken zyn opgegeven te_ IV. beftaan in een vyfdeelige Bloem „ die als voor his ed Kelk verftrekt en een hoekig Zaad. Hoorp- „De Soorten ‚ wier getal zevenentwintig is „TUE: zyn in de volgende Rangen onderfch eiden. ri wen x ATRAPHAXO IDES. Met een Heefterachtige Steng, (1) Duizendknoop , die de Steng Heefterig Be heeft en twee Kelkblaadjes omgebogen. er Dit Kruid ‚te vooren Atraphazis genaamd met den Griekfchen naamder Melde „ naar wel- ke het eenigszins gelykt ‚ geeft de hemaamitk aan FourneForRT heeft het in de Levant. gevonden & en. Oofterfche-Patich , een Jaage Heetter, met een fraaije-Bloefem, gehe. ten. Dergelyk een Gewas groeit ook in Sibarie, maakende aldaar een. Heeftertje-met-lang ‘uit- gefpreide Takken,-en Bladen: veel naar die van t Varkensgras gelykende, glad, ftyf en geribd;, brengende -een-driekantig Zaad tusfchen drie rondachtige Rooskleurige en fraay gefireepte Blaadjes voort. ** Br 1) Pelygonam.-Caule Fruticolo -&c. Syf?. Nats Xil. Gen. 450. p. 275. Wege XIN. Gen. 495: ps 318. EE Ups. 95. A- traphaxis inermis Fol. planis. H. Cliff. 138. R. Zugdb. ze9. Lap.-Orientale Frut. humilis , fl. pulchro. TOURNF. Cor. 38. ‚kap. Daur. mont. fruticans. AmM. Ruth. Ne 227. HM, DEEL. VIII, STUK4 _ 460 AGCTMANNIGE KRUIDEN, ee KEB ET-O Ri Er FDEELe En ee _ Met een enkelde Aair, $STUKe (2) Duizendknoop met een gantfehenkelde eén- mid „Anirige Steng ; de Bladen. Eyrond in een „Steel afioopende, Op de Gebergten van Switzerland, Ooften- ryk „ Vrankryk, ja zelfs in onze Nederlanden, kome die Kruid wild groeijende voor,’ welk ook in de Kruidhoven om den Wortel wordt geteeld. Het heeft van deszelfs omkromming den Latynfchen naam, dien het in ’t Spaanfch; Franfch en Italiaanfeh behoudt, doch de Duit- noemen hetzelve Natterwurts en wy INa- ter= of Slangen: Wortel; Ook wordt ’cr , wegens de figuur der Bladen, welde naam van dgb Hertstong aan gegeven. De Bladen, naamelyk , uit den Wortel groeï- jende „ gelyken veel naar die van ’ Kruid dat men Hertstonge’ noemt: zynde groot en breed; met twee lappen. zydelings aan den Steel: die aan de Stengen groeijen veel fmaller, Aan ders zelver top komt een korte Aair van gefteelde zo voort , die paarfchachtig Roozekleur zyn (2) Polysonum Caule mp: paid &c. Mat. Med. 183. HL. Cliff. Ups. R- Lugdb. 217: GOUAN- Mfonsp. 198.°FL. Belge 113. Biftorta major Rad, magis intorcâ.- C. B. Pim 192. Biftorta. CAM. Epit. 683. Dop. Pempt. 333: Biftorra Brittannica.- LOB. Je. 292." Colabrina “minor. TRAG. 32d- Hatr. Helv. 178. „ NOOT A ENT RARE 461 zyn en op welken een driekantig Zaad volgt. IV. De Wortel is rond en in de langte cens ‚ twee ÂFDEEL > of driemaal omgeboogen (*) ‚ waar van men Höb! Verfcheidenheden gemaakt heeft, Ook is de°TUKe Groote ‚ met Bladen van een Voet lang, in,„-”57 Switzerland , zegt HALL ER, niet zeldzaam, De gemeene groeit ‘er overal in vogtige Berge velden. De Wortel van dit Kruid is zuirachtigweark en” zeer famentrekkende , wordende derhalve , zo in Gorgeldranken , wanneer de Tanden los ftaan , als inwendig „ tot fruiting van Buikloop en Bloedvloeijingen, die uit enkele verflapping ontftaan „ aangepreezen. (3) Puizendknoo gantfch enkelde PR één -Aairige scetvormige proiferum. Bladen. > Een fraaije Afbeelding is van dit Gewas ge= geven door CAMERARIUS,z0o de Heer HÁ r- LER aanmerkt , die ’er byvoegt , dat alle de Verfcheidenheden , van middelflag , kleine en al- lerkleinfte , by BAUHINUS , tot eene zelfde * Plant (*) Zie TouRNr. mf. R. Flrb. T. aor. (3) Polygonum Caule Kes monoftachyo &c. Bift. Fol. Lanceolatis. FJ. Lapp. Suec. H. Cliff. Biftorta montana mi- nor, Radice intortâ inodoet Ec. AmM. Ruth. p.-16g. Bi- fkorta Alpina media. C. B. Pin. 192. OED. Dan. T. 13. Bift. Alp. minor. C‚ B. Pin. 192. Bift. Alp. minima. HALL Opusc. 234. Bilt. minor feu Alpina. Cam. Epit. 634. 4 II. DEELe Ville STUK, 462 AGTMANNIGE KRUIDEN, IV, Plant behooren, Hy noemt dezelve Biftorta fenside met de Bladen aan den rand geribd, de onder- Hoorp- flen ovaal, de bovenften liniaal en het Zaad als STUK. _ Druivepitten. De Bloem, zegt hy, is altoos wit „Priewy- on het Zaad rond met een byhangzeltje. De Rib- ben der Bladen , ín den rand uitloopende , maâ- ken dat dezelve zig als geftippeld vertoont. Dit overal in de Alpen, nu hooger dan laager , voor- komende Kruid, merkt zyn Ed. aan, hetzelfde te zyn, met dat gene, ’t welk AM MAN vole gens de Waarneeming van MessERsCHMID voorftelt ‚ als in Siberie of Rusland groeijende; _ en van het gemeene Naterwortel niet alleen door de rondheid van het Zaad , maar ook daar in verfchillende, dat in het onderfte van de Aair Bolletjes voortkomen, die een jorg Plantjezyn. Dit heeft ook in de Alpifche Planten plaats „en derzelver Aair draagt , dus, fomtyds Bladertjes in plaats van Zaad, gelyk TourNerFrorThet een en andere duidelyk heeft afgebeeld (*). De Tartaaren kooken dit Kruid met den Wore tel en gebruiken ’t zelve als een Geneesmiddel tegen Pynlyken Buikloop, GM erin, die het overvloedig in de Velden der Mynwerken van Argun vondt , getuigt , dat de Tunguzers den | Wor- (*) Zie Inf. R. Herb. p. sit. T. 291, Quod TOURNE- BORTIUS ex walgari fpecie pingit, zegt de Heer HALLER » dach ik meen dat zyn Ed. daar mis in heeft. Die Kruidken® ner heeft duidelyk een Jongdraagende Aair,en niet van de gemeene maar van een andeie Soort, afgebeeld, gelyk hy ia de befchryving zegt, î se Í Oc TA N DRI A 463 Wortel zorgvuldig tot Winter - Voorraad opzog- „IV ten in de holen der Berg- Muizen, gebruiken- rozen de dat arme Volk dien , onder den naam van Hoor. Muka , tot S 5 ded mir XK PERSICARIA ’ Met een tweedeeligen Stamper of minder dan agt Meeldraadjes. (4). Duizendknoop met vyfmannige half -twee- „Ws À En olygonam wyvige Bloemen „ die in vieren ongeljk Virginia verdeeld zjn, en Eyronde Bladen. Virginifch. Van deeze Virginifche, die in de Europifche Kruidhoven bekend is, zegt CLAYTON, dat zy de Kelken wit, in vyven gedeeld en op een lange ry, aan dentop vande Stengs, Aairswye ze gep heeft, zynde de Bladen zagt en {pits , het Zaad glanzig en hard, een weinig famengedrukt en aan de punt ruig. De Styl is ten halve in tweeën gedeeld. (5) Duizendknoop met vyfmannige half-twee-, mijns … EI. wy Patichbla= (4) Polygenum Flor. pentandris femidigynis &c. Perfic. Flor. Î8° pentandris digynis &c. WACHENB. Ultr. 258. Pers. Fl. Stae minibus quin:s. HaChff. KR. Lugdb. 216. N. 3. GOUAN Monsp. 198. GROR. Virg. 43, he Pers. frutescens maculofa Virgi- niana. Sc. TOORNE. Inf. (5) end hrs bena Beren &c. Pers Flor, pent. dig. &c. cu. Utr. . Pecficatia major , Lapathi foliis, Calyce kie Ee Anas: inft. sro. Pexficaia Hydropiper. Los. Ze. Il. DEEL. Vill, STUKe 454 AGTMANNIGE KRUIDEN, wyvige Bloemen , de Meeldraadjas egaal met de regelmaatige Bloem. Zeer wel is ‘t,‚, dat de Ridder deeze van het “gewoone Water - Peper , dat volgen zal, onder« fcheide , maar zyn Ed, zal niet opgemerkt heb= ben , dat de Afbeelding van LoBer,hier aan- gehaald , juist even de zelfde is, als die van DonoNaus, door hem thuis gebragt tot de Negende Soort (*), en TOURNEFoORT zou dit Kruid ‘er, door een-byzonderen naam , niet van afgezonderd hebben , indien het niet anders dan door de Meeldraadjes verfchilde, Voeg hier by, dat Loger de zyne neemt voor het ge- woone Waterpeper „ ‚ met witachtige en Lyf- verwige Bloemen, gelyk hy in zyu Kruidboek zegt. Deeze Soort , met paarfche Bloemen, groeit in Vrankryk, zege de Ridder , en be- fchryftze dus, ‚, De Steng is regtopftaande, ftevig, effen, », met ruigachtige kanthaairige Scheedjes en „ Eyronde gefteelde Bladen , van grootte als _ css die der Phytolacca, De Bloemftceltjes ftaan stegen de Bladen over, van langte als de Bla- », den en zyn Trosachtig ge-aaird,” (6)Duie (*) Tot het drukken der Werken van Cuusrus, Do _ PONEUS en LOBEL , zyn van veele Planten de zelfde Howfnee- Plaaten gebruikt. OG ER AAT NID: ANS EG Ao 465 (6) Duizendknoop met wyfmannige half-twee-_ IVe wyvige Bloemen en eene Eyronde Aair. Âf Dathe Dus heeft thans Linneus dit Kruid peter Hoorn bepaald, terwylde Heer JacQurin heeftwaar- vr. genomen , dat in ’t Water de Meeldraadjes kor- sram, ter, op *t Land dezelven langer dan de Bloem reel zyn. Dit Kruid, naamelyk , heeft voortloopen- de Ranken, die zig van den kant der Slooten, Graften en Meiren, op 't Water uitfpreiden en aldaar een geheel ander Gewas verbeelden , met de Bladen breeder en glad: terwyl de- zelven , op de Wal, volmaakt Lancetvormig tuigachtig , fmaller en als ingekrompen zyn , daar het opftaande Stengen heeft, Sommigen hebben bier van een byzondere Soott van Perfenkruid gemaakt (*), die in eene Verhandeling op zig zelf door SeHurzrius is befchreeven. De Afbeelding van Doponaus is taamelyk , hoewel zy het Kruid buiten ’t Water affchetse: die van Loer, hier een geheel andere, fchynt hetzelve ook te willen vertoonen : doch beiden _ heb. (6) Polygonum Flor. pentândr. femidigynis Sec. Pers. Fl. Pentandr. digynis &c. Fl. Succ. 318 , 341. FJ. Belg. 114. GOVAN Monsp. 198. GER. Prov. 449. KRAM. Áufr. 111 &e. Potamogeton Salicis folio. C‚ B. Pin. 193. Perficaria sal. folio Se. TouRNE. Jaf?. sop. Potamogeton. zeure pr 582. Potam. Gve stâabytes Fontalis et fpicata. LOB: (*) Perficaria aeida ae Juna. Horm. 4 erf Taiw. Comm. Lit. Nor. 1737. T: 5. £. Ip 2e Gg KL Daar, VIII. Srus, | IV. 466 AGTMANNIGE KRUIDEN, hebben zy daarin mis, dat zy de Ranken met ArDEEL, Worteltjes af beelden en zeggen , dat het door Hoöfs: middel van die Worteltjes zyn Voedzel uit den STUK. wize. Grond zou trekken onder Water. Het is altoos, Drie). zo veel ik waargenomen heb , in de kanten der Vyveren , Slooten en Graften, geworteld „en fchiet van daar zyne Ranken , langs de Op- pervlakte ‚ verfcheide Ellen uit, terwyl de Bloem-Aairen zig daar boven regtftandig vere heffen tot een Handbreed of meer hoogte. De Heer HaureEu vergelykt de Bladen, zo wel als de Aairen , by die van het Naterwot- tel, en zegt dat d Aaïren altoos roodachtig zyn, of bleekrood. Dikwils vindt menze fchoon paarfch van kleur. ’t Getal der Meeldraadjes is vyf, de Styl diep In tweeën verdeeld en het Zaad platachtig Eyrond, Dit Kruid komt op dergelyke manief , als gezegd is ‚ door byna geheel Europa voor, Men geeft td in ’t gemeen, dergelyken naam, als aan de Soorten van Fonteinkruid; hoewel dit, in ’t byzonder, by ons ook wel den naam van ‚Roowilligen voert 5 om dat de Bladen als der ‘Wilgen en de Ranken rood zyn. Op ’c Land groeijende , bloeit het zeer zelden en fchynt alsdan buiten zyn Element te zyn, Men heeft ’er, ik weet niet om welke reden , een Steenbree- kende Kragt aan toegefchreeven ‚-doch welke niet genoegzaam blykt; gelyk- de geleerde Hof Arts T rk Ew omftandig , in de Neurenburgfche fche Verhandelingen ‚ heeft aangetoond. (7) Dui: Eend pa mn pe: Len cia A Dorr A. 467 G) pakke: met gekartelde Bladen, — « von Zodanig eene Soort heeft de vermaarde Saaw, oa in Barbarie waargenomen. Ook is een Water-sryx « ‚Perfenkruid, met getagens Bladen, van Java dir. overgebragt; en ’ nr wee (83) Duizéndknoop mét rpm arend ge Bloemen en Lancetvormige Bladen, VIE Deeze groeit in Siberie „ volgens den Heer zi zor GMELIN. De Heer Parvasvondtze'er,aan Piz 1 de Oevers var zeker Meir, overvloedig. Zy heeft Bloemen, die uit eene menigte lange Aai- ren famengefteld zyn, en Lancetvormige om- geboogene Bladen ; doch is inzonderheid onder- fcheiddriindeep Bidet effene Scheedjes, veel … by als met Laarsjes vertoont, Deeze gefteldheid heeft volkomen. le in dat Oostindifche Perfenkruid , waar. van-ik, uit myne «Verzameling , hier de Afbeelding „ in Fig. 1, op Plaat XLIX, mededeel. ’t Gewas heeft een dikke holle Steng, donker bruin van Kleur; omringd met de gezegde Laarsjes, die é zig _6) Pobraan ‘Fol. ceenatis. arn bd oblongo creato. Sraw. Afr. 485. Bum. Fl. Ind. p (s) Polygonam Flor. pentandris et &e, Perfic. Spicîs em pen, Vaginis integus &c. 'GifEr. Si. IL. ps u‚Ts ee REGELS u. DEEL. VIII. STUK. 468 AGCTMANNIGE KRUIDEN, Arris zig in ’t bovenfte gedeelte als Kousjes in mal» ‘ kander fteekende vertoonen , ros van Kleur, Fooro- De onderften aan myn Tak, die aldaar opeen STUK. _ Voet langte een Kwartier Duims dik is, zyn Driewy- - p wige. rykelyk een Duim lang. Zy zyn niet alleenaan den bovenkant ‚, maar over ’t geheel, met kleine Haairtjes bezet , en de Bladfteelen komen op zyde uit dezelven voort. Haar Geweefzel is Vliezig dun , geaderd , en vertoont zig byna als de Wieken van een Vlieg, met het Mikros- koop gezien. De Bladen zyn volmaakt Lancet- vormig ‚ met een lange fpicfe punt, wel zeven Duim lang ‚aan beide zyden zeer ruuw gehaaird, De Aairen verdeelen zig zeer ruim en beftaan uit enkelde Bloempjes, overhoeks geplaatst , ie der vervat in dergelyke Schubbetjes of Blikjes, als de Stoppeltjes voorgemeld zyn ‚ hoedanig een Schubbetje, vergroot, by A is voorgefteld. Ik heb de Bloempjes bevonden vyf Meeldraad- jes te hebben; waar uit nog te meer blykt, dat dit Gewas niet tot hee Gebaarde Perfen- kruid behoore. Het Zaad is famengedrukt rond achtig. Ix. (9) Duizendknoop met zesmannige half twe: Eigen „y er, d Scherp, (9) Polygonum Flor. hexandris femidigynis &c. rolye. MD Tuanceolatis. Mat. Med. 178. Perficaria Flor. hexandr, &£ Hort. Cif. 46. R. Lugdh. 216. GOUAN Monsp. 198. GEB: - _ Prov, 448. VAILL. TOURNF. Par. Harz. Helv. 18le El. Suec, 320, 343. Fl. Belg. 114. Pecficaria arens feu Hydroe piper. C. B, Pin. zor. Hydropiper, Don. Pempt, 607. LO de. 315. OET A NDR A. 469 wyvige Bloemen , Lancetvormige Bladen Iv. en naauwlyks gehaairde Stoppelsjes. AFDEE Ten Onder den Griekfchen naam Hydropeperi of stk Waterpeper , is dit Kruid in de meefte Taalen Trisy- van Europa bekend , hoewel men het in ’t Franfch Ks Curage noemt, Het groeit byna overal in ons Wereldsdeel , op vogtige Zandgronden. Het is zeer Takkig en Knoopig ‚ met fmaller Lancet- vormige Bladen en fchraalder Aairen, dan het gewoone of zagte Perfenkruid, Het heeft over- al gladde ‘Stoppelfcheedjes , doch die niet dan aan de mikken der Takken kanthaairig zyn. By de Ouden hadt dit Kruid zo grooten naam , dat PARACELSUS hetzelve Mercurius terres= tris noemde, willende dat alle Kwaalen daar door, op een Sympathetifche manier, wegge- nomen werden. Het is zo heet, dat men de Tong brandt door het te kaauwen, en zig daar mede af te veegen maakt Vuurigheid aan ’ Fondament. Niettemin bedient men ’er zig uit= wendig met vrugt van , in Pappen met Armoe niak - Zout, om koude Gezwellen te doen ver- flaan ‚en tot zuivering van Zweeren , inzonder- heid in Paarden, is het Kruid op zig zelf dien- ftig. De ligte Husfaaaren leggen de gekneusde Bladen op Ontvellingen door den Zadel gernaakt „ welke daar door geneezen. Inwendig heeft men het gedeftilleerde Water tegen * Graveecl aan- gepreezen. Het Afkookzel in Vleefchfop, of door andere Middelen verzagt , is dienftig be- 83 von- u. DEEL Villes STUK. 4790 AGTMANNIGE KRUIDEN, nden tegen,‚-de-Verftoppingen der: Ingewan- B inde Waterzugt , Geelzugt , enz. Men Horb ‘zegt, dat het de Vlooijen verdryft en dat de EE aA „Muggen of: Vliegen ‘niet zullen “koren âan vigee _ Vleefch, ’-welk met het Sap is beftrecken: ’ weshalve het’ van fommigen-Plooijen- en Mug: _ genkruid geheten wordt. “Ook-wordt ’er éen paer ee kragt : aan toegefchreeven. | Iv. ADEL Der A Perfi caria eat (zo). Duizendknoop met zesmannige tweew)” …… svige: Bloemen ‚langwerpig -Eyronde Mais FEN Jianert zonnig, Eee eend” rige e Shoppolijsse. mie £ «Zéér veel komt Ke ook dit Ka” niet Meen io geheel Eutóp? , maar inzonderheid in de laage deelen van Onze Provinciën , aan de kanten def Wegen „in de Hoven en Bouwlanden vor. Het vobrt den nadm van Perficaria, in % Franf® : Perficaïre, in *t Neerduitfch Perfèn- of. Per fik. Kruid; om dat de’ Bladen veel naar die van. den. Perfiken - Boom gelyken. Ín % Engelích. noemt ‚mcl, te tie haan: loes Wem, pen cups ke Lugdb. GOUAN Maonsp. GER: Prov, Fl. Belg. Suse. Kc. Kc. Perficaria mitis. J- B. Hi. II. p= 779. E: Lapp.-71. ard ficarla mitis maculolt et non maculofi. C. B. Pir. fol. anguffisf mis &c. Harr. Helv. ‘rer. Perficaria a tis. Lom. le, 315. Perficaria. Don. Pempt. Gos. Pers. angus“ ik C. B. Pin. tot. Prodr: 43. Pers, Fol, fülit. tomento” fis. „…Helv. 181. Perficatia pu6l'a repens. RA) Ang). u. re 145. kees minor. C. B. Pin. ror. MORIS Bip. d u. ne 5. T: OG; AT A ND Re Irho 471 menshetLake- Weed of Arsmart: in Hoopen duitfch Perfichkraut. Art Ongemeen veel veranderingen komen in dit Hoorp= zo gemeene Onkruid voor. Het verfchilt voor STUK. eerst daar in , van meer of minder „en fomtyds „272 geheel niet pästskce te zyn; daar anders de on- derfte Bladen met een groote halfmaanswyze Loodkleurige Vlak zyn getekend. Ook heeft het de Aairen onryp groen , doch. bloeijende wit of rood. In fommig zyn de Bladen breeder, in fommig fmaller,-en ook wel van onderen Wol- lig, zo Harrer opgemerkt heeft. Men vindt het doorgaans mét leggende Stengen , die zig opregten , fomtyds eén Elle hoog : maar het klei ne kruipende Engelfche Perfenkruid doet zulks Diet, en atd bree wi te ee et enkruid Boele ouk ien enneh Page ‚ zout- en zuurachtige Smaak: Het wordt gehouden voor een goed Wondmids del, en is dienftig tot Infpuitingen ter zuive- ring van de Borst, na dat de Etter daar uit ont= last is. Men heeft het ook tot Steenbreeking aangepreezen. valk) aninendkroop met. zesmannige dend A Po re olygonan be harbatum. ( Lt) Polygonam Flor. hexandris trigyhis, Spicis virgatis &c. ars. Perficaria Maderaspatana longiore folio hirfuta, PLUK. Alm. 288. T. zro. f. 7 ? Pers. Fol. ovatis glabris. KRAsCH. Cono. Petrop. 1747. p. 375. T. 13 ? Velutta Modela Mucu. Fors. Malo XII. p‚ 145. T. 27. BORM. Fl. Ind. p. 89. IL. DEEL, VIII. Sruxe 472 AGTMANNIGE KRUIDEN. vige Bloemen , Roedswyze Aairen , Lan- _ cetvormige Bladen, en geknotte Stoppeltjes die Burftelig gehaaird zyn. Uit deeze bepaaling blykt , dat de hier bee doelde Soort de Stoppeltjes zeer lang gehaaird en als een Baard maakende heeft. De Ridder verklaart zulks , uit zyn Chineefch Exemplaar waarfchynlyk „met te zeggen „ dat derzelver Borftelige ‘Haairen byna zo lang zyn als het Stoppeltje, Ik heb ’er van Java, met die Haai ren een halven, ja een geheelen Duim lang, en dus langer dan de Stoppeltjes ; verfchillen- de daar in grootelyks van het Gelaarsde Per- fenkruid , in Fig 1. afgebeeld. Hier fluiten ook de Stoppeltjes -digter om de Steng en de Aair is niet zodanig , maar de Steng en mids delribben der Bladen zyn roodachtig. Haai- righeid of Wol word ik aan de Steng niet ge waar ,-zo/min als aan de Bladen, die altemaal Lancetvormig zyn, gelyk Linnaus zegt: hoewel zyn -Ed. ook een Perfenkruid „ met Eyronde gladde Bladen , daar toe fchynt te be- trekken, De gebaardheid der Stoppeltjes en de figuur prec. der Aaïren betrekt hier dat Japanfche Kruidjes Ph jn waar van de Afbeelding in Fig. 2 is medege- deeld. Hetzelve heeft een don knoopig Stenget- je, dat zig in Takken verdeelt, die aan ’t end geaard zyn. Aan ieder verdeling en by_ den cîtfprong der Blaadjes , groeit een g ede ach: OC TANDERIA 473 achtig Vliesje , met zeer lange Haairtjes. De IV. Bladen zyn Lancetvormig , doch naar de langte "PE DEEL, taamelyk- breed ‚ en dun. De Blommetjes derrrdor. Aairen zyn ook door gehaairde Blikjes, elk op°TU& zig zelve , gefchoord , en als daar ingekast. Ik be- vind in dezelven zes of zeven Meeldraadjes en het Zaad is driekantig, gelyk in de anderen van deeze Soort, (r2) Duizendknoop met zevenmannige tweee wyvige Bloemen , Eyronde Bladen , een XIL regtopftaande Steng en rage Trompetach-0 5e tige Stoppeltjes. Oofierfch. Dit overal thans , zelfs inde gemeene Bloem- hoven van Europa , zeer bekende en om de fierlykheid van zyn Gewas en Bloemen bemin= de Kruid, is door TouRNEFoRT, in tal. _ lervoorfte deezer Eeuw ‚op zyn Levantfchen- es Reistogt ontdekt, en uit het Zaad in ons We- reldsdeel voortgeteeld. ’ Iseen Jaarlyks Gewas , dat in grootte alle andere Soorten van dit Ge- flagt verre overtreft , groeijende wel zes of ze- ven Voeten hoog. Men heeft het, uit Zaad van Smyrna gezonden , hier in de Hortus Medicus meer (12) Polygonum Flor. heptandrisdigynis c. H. Clif. 42. ps. 96. R. Lurdb. 216. GOUAN Monsp. 199. Mirr. Dil. T. zor. Perficaria Orientalis- Nicotianz folio , zen Flo- parpureo. TOURNF. Car. 38. ComM. Rar. p…-T. 43. Schovanna modela- muccu. Hort. Mal. zi. p-. 147. T.76. Bumm. B. Ind. p. 39 Ge 5 U. Deer, VIJL, STus* 474 _ACTMANNIGE KRUIDE. IV. meer dan twaalf Voeten hoog geteeld. Hy geeft Angeln? er Bladen van.Tabak aan , doch, zy. fchynen Hoorp- my meer naar, die van Patich of zelfs, „als men STUK. op de evenwydige Ribben acht geeft, naar die Preey van ’t Oostindifche Bloemriet te gelyken; val- lende de onderften zeer groot, wel een Voet lang en meer dan een half. Voet breed, Hier te Lande heeft het weinig ruigte, doch het gene in Ooftindie groeit , van waar ik een fchoonen ‘Fak thans voor my heb, is overal tet-eene aan Merkelyke witte Haairighéid bezet‘, et ‘heeft de > Bekerachtige Stoppeltjes „ inzonderheid , zeer ruig van buiten , doch zonder Haaiftjes op de kant. Het-is smet -fierlyke paarfche Bloem Aai ren gekroond,.en ffrekt dus, in de Herfst, tot fieraad van, Tuinen en Buitenplaatfen, XII. _ (43) Duîzendknoop met agtmannige teen” Penfylva= wige Bloemen ; frekelige Bloemfteeltjes , Lan: Mafia | cetvormige Bladen en en ede Stoppel- ifch. 7 tje Se" _In Penfylvanie:koeit; volgens Kk: ALM. deert Soort voor, die veel naar het gewoone Perfen- kruid gelyke s doch grooter is en geftrekter in alle opzigten; zynde de Bladen van onderen ook zeer ruuw en de Bloemfteelen met ftyve Borftel- tjes bezet , die zeker Lym uitgeeven : de Aairen Trosachtig. Men heeft een de ook i ip Enge- land waargenomen, P o- (13) Polygenum Flor. oétandris digyn's %e. Terficaria mitis major Eleribus pallidioribus. Ray. Angt. IEI P 145: HUDS. Orte TA MDK E Sh P DOL TG ON VMT 1 Iv; KR Met onverdeelde Bladen en agtmaunige ge —_ Bloemen, vrusori „4) pende met actuale dries: KIV. t vige. Oxe elb bloeme en Eyrond-Lancetvor- min — “mige altyd pent Bladen, beten lag © Zeekants, an Heefterachtig. Deeze Soort „ Zeekants - Duizendknoop ge- Daämd’ „in ’t Franfch Renoute de Mer , grocit óp de Zee- Oevers der Zuidelyke. deelen van Europa, de Levant en Virginie „ volgens den Ridder. Zy gelykt naar de volgende zeer, maar is ftyver en groôter ; de Blaadjes zyn, altyd groen peletier 3 de Steng is wei we rs is 45 ie: odd: E51 KS 5) ‘Dulkendidcan met agtmaïnnige den. 2 vige Owelbloemen ‚ Lancetvormige: Bladen avicslare. en leggende: Kruidige en wd ‚ ‘7 Gefneen, Dit (14) Polygonum Flor. Oftandris ag Axillaribus &c. Po- gonum maritimum latifolium B. Pin. 281. TOURNF. Jefi, GoUAN Jfonsp. 198. EE: maritimum. CAM Epit…6 2 15). „mk Flor. o@andris trigynis Axillaribus ke Afar. Med. 186. H. Clif. R. Luzdb. GOUAN Monsp, GER. Prov. VArrL: Paris. Tovenr. FM. Belg. &c. &c. Polygo- num latifolium.-C. B. Pin. 231. B, Polyg. brevi angufto fo. lio. ep, Pol. oblongo angufto - folio. CB. Pinaê1. 9, Pol, ang. fol. Cal. purp. & #. Pol. ere@tum humile, Fol. orbum. Dur. App. 65. HarL. Hév. 182. Polygonum mas. Don, Pempt, 113. LOB. Je. 419. II, Daer, VIII, STUK. 476 AGTMANNIGE KRUIDEN. Dit Kruid- voert van ouds den naam van Poe rege lygonum of Centumnodia, by ons Duizendknoop, Hoorp- wegens de Knoopigheid van deszelfs Stengetjes , en Warkens - Gras, misfchien om dat de Var- reu kens het eeten , daar het van andere Beeften wordt voorbygegaan. Het heet ook Kreupelgras , om dat het op den Grond legt. De Duitfchers roemen het Wegegrasf en Wegetritt, de Fran- fchen Renouée of Terrasfe of Corrigiole , naar den Latynfchen naam Corrigiola, , die ’er ook aan gegeven wordt : de Epgelfchen Knotgrasf. By de Grieken voerde het veelerley benaamin- gen. | lenten es __Het komt overal in Europa , zo wel als in onze Nederlanden, aan de Wegen en op woes- te plaatfen voor, zeer weelig groeijende in de allerfchraalfte Gronden, en die bekleedende als cen Tapyt. De Bladen zyn in ’t algemeen. uit den ovaalen- gefpitst en worden op eenigen af- tand van -den Wortel grooter. Men vindt ’er Verfcheidenheden van, met fmaller , breeder, korter of langer Blaadjes : men heeft het ook met opftaande Stengetjes Bladerloos geziene Overal, by den oirfprong van een Blad of Tak- je, maakt het Stengetje een Knietje en daar ís een zeer dun Vliezig Scheedje , waar in vier Bloempjes, by malkander , vervat zyn ‚ op wel- ken een driekantig, zeer klein , Zaad volgt. Dit Onkruidje, welks Zaad, door een byzon- dere voorzienigheid van den Schepper , rykelyk aan de Wegen verfpreid , het kleine Gevogel- te Oe TME BREM 417 te's Winters tot Aas ftrekt ; waar vande by-- IVe naam is ontleend; heeft ook nog andere nuttig- ArDEEL, heden. Wegens zyne famentrekkende hoedanig- Hoörbs heid is het Sap daar van of het Aftrekzel in Wyn°TöEe of Water, en het Kruid zelf , uitwendig opge- ia legd , tegen Breuken , Bloedloop en andere Vloci- jingen, nuttig bevonden. Een Blaadje daar van opgelegd en ftyf aangedrukt, heelt een verfche Wond. De Ingezetenen van Karniolie gebrui= kenze, met vrugt, op Adderbeeten (*). pe (16) Duizendknoop met agtmannige driewg-, ZVL vige Oxelbloemen „ ovaale Bladen en eenst opgeregte Kruidige Steng. Opgeregt. Uit Zaad, dat KALM van pn hadt medegebragt, is deeze v. (17) Duizendknoop mer Dae XVIL. vige Bloemen, gewrichte Pluim - Aairen, "ela en geknotte Scheedswyze Stoppeltjes. Gewricht, Deeze werdt in Kanada door dien zelfden Heer gevonden. Zy maakte Stengetjes van een Voet hoog , in Bloempluimen aan ’t end ver- deeld ‚met Liniaale gladde Bladen, De Pluim was Ía- (*) scerorr, Carn. p. 4 (z6) derek Flor. edk trigynis Axillaribus „, Fol. ovalibus , e ereto Herbaceo. (27) ml Flor. o@andr. trigynis ‚ Spicis axticulatis , Paniculatis ; fipulis Vagin. truncatis, IL, Dasu, Ville STUKo IV. arngge sok STUK, XVI. Divarica- tum. W on Prog oe 478 _ AGTMANNIGE KRUIDEN; famengefteld uit Draadachtige Aaîren, » van bleek- roode Bloempjes. (18) Duizendknoop met agtmannige driewy- yige. Bloemen „ die Trosachtig zyn; Lans cetvormige Bladen en een uitgebreide wyd gemikte Steng. Men vindt dit Kruid, dat ToURNEFORT Veelbloemige Takkige Orientaalfche Boekweit noemt , zo wel in Afie als in Italie. Het Blad gelykt naar die van Perfenkruid „ zynde zwart- achtig-van Kleuf-en de Bloerfën: wit. De Steng “groeit, in Siberie, van één tot drie Ellen hoog , en geeft op er Takjes uit van een Voet lang. Hier is» in de laatfte Uitgave van het Samen- ftel der. Natuur, de Zevende Soort zynde het Zaagtandige Duizendknoop n geplaatst. SRA HELXINE Met: Dyna Hartvormige Bladen, _Deeze hd bevat de Soorten van Dui- zend= Gs) Page Flor. o&tandris trigynis &c. Helxine Fol Lanceol. H. Ups. 96. Fagopyrum Orientale Ramofum &c- Buxs. Cent. II. p. 31. T. 31. TOURNF. Cor. 39. Perficaria Alp. fol. nigricante , Flor. albis. Arm. Peder. 4 T. 8 Pers. JI. p. 58. T. 11. Ff. 2. Polyg. Spicis“panicalatis. GMëL- sb. ui. Pp. 57. Ze Els É‚ Te SO ec Tr AN DR TA 479 zendknoop ‚ die paar Boekweit gelyken en IV. men” zal hetzelve ‚ ftraks , daar onder geteld ArDBEL: vinder, Eeiae ‘STUK, (49) Duizendknoop met agtmannige driewy= XiX. vige Bloemen , ruuwe Bloemfteelen, Ey- "5 73 ronde Bladen en Hartvormige, Blikjes, — … Chinceich. Van dit Gewas is de Steng , volgens den Rid- der, bogtig; de Bladen zyn Eyrond - Hartvormig of breed Eyrond , wederzyds glad; de Bloem- fteelen ftekelig , aan ’t end dikwils driedeelig. Het heeft breede Scheedswyze Stoppeltjes, die niet ingefneeden of kanthaairig zyn, Eyrond, De Bloemen komen, by nj in rondach- tige end-Hoofdjes voort. Hier mede oordeel: de Heer. Ne: L, Bon praat MANNUS dat Kruid ov s ’t welk zyn Ed. van Java ontvangen hadt, br den - naam van Yavaanfche Klimmende-Berg - Boekweit , welke aldaar Rankachtig tot agt Voeten hoog groeit , zynde onder den naam van Sit - Java bekend, Ik zal hier de befchryving invoegen van een japanfch. Rankgewas:, waar van ik een aanmerkelyken “Ar % Tak, wel anderhalf Voet lang „ uit Japan be- komen heb, zynde in Fig. 3, op Plaat XLIX. het boverifte gedeelte daar van afgebeeld. De > is dun, tond- en roodachtig » geevende de 65) Pians Flor. oBafidris trigynis „ Pedunc. Ceabis, Fol. evatis , Bra®teis Cordatis. BURM.-FJ luid, go. T. zo. £. 3. Ik Darrs VIJL, STUKe IV, 480 AGTMANNIGE KRUIDEN. overhoeks Bloemtakjes uit , die zeer wyd ge- ARnEnle mikt zyn, Trosachtig bezet met Bloempjes: zo Hoöin. dat, ware het niet om de Bladen, dezelve tot STUK. de Agttiende Soort betrekkelyk zou kunnen zyn. Zer De Bladen zyn hier byna volmaakt Hartvormig , tum. Pylbladig. doch puntig, en vry lang gefteeld. Geen ruuws heid is aan dezelven of aan deBloemfteeltjes te befpeuren. De Bloempjes , die ieder i in een Blikje zitten, gly k klein, Ik h tt door ’t Mikroskoop „in één derzelven agt Meelknopjes en drie driekantige Vrugtbeginzels of Zaadjes , zeer duidelyk waargenomen: zo dat het Gewas zekerlyk hier thuis behoort. De Kelk of Bloem is vierdeelig. — (ao) Duizendknoop. met Pylvormige Bladen, de Steng gedoornd, Decze, op vogtige plaatfen in Virginie en laryland groeijende , is een Gewas dat naat het Boekweit gelykt, doch fmaller Bladen heeft, die van agteren uitgehold zyn, ver van elkandet geplaatst, Het klimt fomtyds als de Winde. by ’t Geboomte op, en heeft de Ranken gedoornd. Men vindt het in vogtige Weiden, wordende aldaar Cow- men geheten, zo CLAYTON aanmerkt. Cen) Dui- (zo) Polygonum Fol. Sapittatis, Caule aculeato. GMEL: Sib. III. p. 65. T. 13. f. 2. GRON. Wirg. 44, 61. Helxin Caule ereêto, Aculeis reflexis &c. H. Cliff. 151. T. 12: Re Lugdb. 211. Fapotritico fimilis Sc. PLum. Mant. 74. T. 39% £. 5. Plant. post. € novo Belgio. LAET, „Amer. 73. T. 74- O cor AN DREAMS 48 €021 Duizendknoop met- Piekvormige Bladen, je Bit | de, Steng gedoornd. Deen Ho Op waterige plaacfen , in Virginie en Flofi- srux, da, komt ook deeze’ voor, die ndauwlyks dan det de figuur der Bladen, welke naar die van Ay XXI. ygondnk if alium. Kalfsvoet gelyken , verfchilt, Het is een klim. Piekbiadig: mend Kruid, (22) Duizendknoop met ins Bladen; een gedoornde Steng en doorbladige, ronde, sum. Door dig gaapende, Bladerige Stoppeltjes. Deeze Soort , naar de voorgaanden gelyken- de, is door den Heer N.L. BURMANNUS in Plaäct gebragt , en heeft , volgens zyne Af= beelding „ de Bladen veel breeder dan zy lang zins terwyl nogthans zyn Ed. daar toe de Chi-_ che Plant , naar Boekweit gelykende, van TES betrekt , wélke de Bladen drie- maal zo lang als breed heeft. Ook hadt dezelve opgeregte Stengetjes en opftaande Doornen: de _ zyne was cen Rankgewas , met Ômgeboogen Doornen, zynde Klimmende gedoornde Beziedraa- gende Zuuring van KLRINHor getyteld, die op me &:) Polygenäm Fol. Haflatis &r. Fagotritico fimilis fpi- mofa fcandens, Ari folio latiore &c. PLUK. Armalsh. 37. T. 398 EN Planta prior e novo Belgio. LAET. Amer. 73 (22) Polygonum Fol. triangulacibus , Caule aculeato &cs Burm. Fl. Ind. so. T.35-f.2. Fagotricico fimilis fpinofa mii< nöt Sinica. PLUK. Amalth. 87. T. 393.f. 1, Hh + 1, Dési. Vill, STUK, XKIT 432 AGTMANNIGE KRUIDEN, IV. op de Bergen van Java groeit. De Bloempjes AFDEEL verfchillen ook zeer. Myn Japanfch Gewas, ia Hoorp- Fig. 1, op Plaat XLVIII, afgebeeld , komt in STUK hee Loof vry vecl met dat van zyn Ed, over- aen een, doch verfchilt, gelyk ik aangemerkt heb, ’ in Bloem. en Vrugtmaaking, niet alleen , maar ok in de figuur der Stoppeltjes , welke hier doorbladerig georg zyn vertoond, De af komst was van Jäva. Pioen (23) Duizendknoop met Pylswys’ Hartvor- “Tataricum, mige Bladen, een ongedoornde opgeregie rn Steng en eenigermaate getande Zaaden. “Het verfchil van deeze Siberifche of Tartaar- Ee met de gemeêne Boekweit, beftaat daar in; 1. dat zy de Bloemen niet wit en hol, maat groen en vlak en twee derden kleiner heeft: 2, dât de hoeken des Zaads aan iéder kant twee Stompe Tandjes hebben : 3, dat zy anderhalf of tweemaal zo veel Zaad geeft als de gemeee né. Derhalve zou deeze Siberifche met voor deel kunnen geteeld worden, te meer, om dat zy de Koude en Vorst veel ‘beter kan uieftaan ; zo de Heer Linneus aanmerkt, xv. _ (24) Duizendknoop met Pylsvys” Hartvore Fagopy- ne F8. P Boekweits á (23) Polygonum Fol. Cordato - Sapittatis et Fagopyrum erctum Fruêtu aspero. AMM. Ruth. 242. GMEL. 6. Ille p- 64. T. 13. f. 1. H. Ups. 96. Clif. 151. a, Sis, biricum. AE. Stochh. 1744 p. los. T. 4e (24) Polpgonum Fol, Gordato-Sagictatis Gc, Mat. Mede k zn Deest in brt 48 ‚mige Bladen, een byna regtopftaande on- gedoornde Steng en de hoeken van het Zaad effen. Dit Kruid heeft zynen Griekfchen. naam Fa- gopyron, den Latynfchen Fago- triticum en den ”* Hog of Neerduitfchen Boekweit of Buecken- svaite , van de gelykenis naar de Nooten der Beukeboomen ; terwyl het tevens voor Tarw of Weite verftrekt, De Engelfchen heeten het Buckweat of Brank, Men noemt het, in de bo- venfte deelen van Duitfchland ‚ook Heiden- Korn ; in ’t Frapfch Blénoir of Bled Sarrafin ; zo om de bruinheid „ als om dat men het voor drie of vierhonderd. Jaaren_ eerst uiet Afrika, of Arabies en dus van de Sarrazynen, bekomen heeft, Lin- a zode nogthans de gp. Het ordt tegenwoordig io alle deelen. van Europa en, Het onderfcheidt zig van alie andere Sootten van Koorn door zyn Gewas, ’t welk geene Hal- men maakt, maar een Takkig Kruid met Klyf- achtige Bladen, aan den top met witte Bloem- Pjes gekroond ; waar van het Gezigt; zo wel äls de Reuk ;byzonder aangenaam is in de Bloeï- Ik cn duizenden. van Byekorven vult met He- nig M$. Helzine Caule erefto inermi. Ml. Ups, Câf. R. Lugdb. ZIJ. GOUAN Monsp. 199. FJ. Sec. Belg. Eryfimam cerenle Fol. hederaceo: C. B. Pin. 295. Ocymum Gerenle Tas, Hij, 276. Fagopyron. Doo. Pempt. 712. h 4 Is Diet, vain, stüm EAT Hoofbs STUK. T Prisj 4%, _AoTMANNIGE Kauiper, nig en_ Wafch, „Het groeit fchielyk en rypt IV. AFDEEL. fohiclyk aan ‚ doch verdraagt geen guur Weer rlr: of sant: kelken Vorst „ook geene fterke droog- STUKe te. Ondertusfchen is ’t een voordeel, dat het Ede jn de fchraalfte Landen groeijen wil, en dezel- ven eerder mest dan uitpuurt, Dit Kruid wordt in fommige Landen, gelsk in Italie, tot Voedzel voor her Vee, nog eens in de Herfst gezaaid; doch in de middelfte en Noordelyke deelen van Europa, gelyk ook by ons, ftrekt het gebroken Graan of Grutte, en het Meel daar van , als bekend is, tot Voedzel ‚voor den Gemeenen Man, Dit Koorn maakt een der voortaamfte Voortbrengzelen van Karnio- die uit, zegt Doktor Scororr. Het is een zeet gezonde Spyze en op den duur beter dan Tatw ‘alleen ; -dewyl het ligter verteert en meer Af- gang maakt; maar het verfterkt ín lang zo veel het Lighaam der Arbeidslieden niet, als Gats- ten - Gort of “het Roggen - Brood. Voor zwakke Lieden is het zelfs een Geneesmiddel, Men kan “ter ook Brood van bakken ; dat wel fmaakt, doch ‘het is wat bruin, Hec Afkoökzel, of Bry daat van, in Karomelk , is een zeer we verkoelend Middel íú ‘heete Koortfen. De Pap van ’t Grat- ten- Meel ftrekt ongemeen tot rypmaaking van Gezwellen, als ook om Pynen te doen verflaan. LoBeL zegt , dat hy Bier, van Boekweit hadt gezien, ’t welk aangenaamer doch bruiner wâ° ze, dan van ander Koorn, Het Vee , inzon- derheid het Pluimgedierte, wordt ’er vet de OC T AND RIA 485 Men gebruikt het in Switzerland om Varkens IV, te mesten. De Doppen hebben, als bekend is, ArpiL) ook haare nuttigheden. Tooren (25) Duizendknoop met Hartvormige Bladen, - een windende gelekte Steng en flompach- -Poopram tige Bloemen. kf Baetens Totd IN le naa Helvi s welkel“- ata aan de Boekweit gegeven wordt, meer fchynen te behooren ; alzo dit Kruid door zyne winden- de Ranken als nedertrekt, Hierom wordt het , van Droscoripes, zo men wil, Cifampelos geheten ‚als zig om de Wyegaard- Ranken flin= gerende, Gemeenlyk noemt men’ Zwarte Win= de of Wilde rege en wegens het Zaad mag men het ook w el Boekwinde heeten. Het groeit door geheel Europa, gelyk by ons, in Bouwlan- den , Moeshoven, aan Wegen enz. Men heeft het als een laftig Onkruid aan te merken. De Stengen zyn geftreept , en geeven Bloem- trosjes uit de Oxels der Bladen, waâr op Zaa- den volgen, met den driekantigen Kelk bedekt, zegt Linneus s die ’er Violetkleurige Meel- knopjes aan toefchryft, De Heer HALLER, on- (25) Polygonum Fol. Cordatis , Gaule vor angulato : 8 Ke. Helzine Caule volubili. H. cäff. B. Lasdb, Gem. Prov, 449. SCOP. Carn. 423. KRAM. Auft. 113. Fier. Belg. 115. Convolvuluta n. grum. Dop. Pempt. 396. Helxne Cisfam- pelos altera. LO. Ze. 624. Cenvolvulus minor femine trie lo. C. B. Pin. z95. Fagopyrum vulgare fcandens, Tours. Jef? sir. 8 U, Daar, vil, STUKe 5 3 436 AGTMANNIGE KRUIDEN. IV. _ondertusfchen , merkt aan , dat hier de agt Bol Ar Be letjes, die men in de Bloem van de gewoone Hilke Boekweit vindt, ontbreeken: ’t welk nader on STUK. _ derzock verdient, PEEL (26) Duizendknoop met Hartvormige Bladen , Piast. een windende effene Steng en Kielachtig Poops. gewiekte Bloemen, | Deeze zeer groote lang -Rankige Soort van , Boekwinde groeit in de lommerryke Bosfchen der Zuidelyke deelen van Europa, zegt Lane NU ss aanmerkende, dat dezelve witte Meel? knopjes heeft. Ik vindze echter onder de Kruis den-vanLanguedok en Prôvence niet aangete- kend. De Heer Harrer zegt ‚ dat zy overs vloedig ‚ in Switzerland, in. de Heggen groeit, Hy zou ze: voor eene Verfcheidenheid van de voorgaande houden : doch. volgens den Ridder heeft zy de Kwabben der Bladen van agteren rond; de Steng niet geftreept en-de Pluim bee Gas uit een famengeftelde Tros, die overhoeks in tweeën is-gedeeld, Voeg hier by dat de den gevleugeld.zyn , zo wel als de Bloemen. k siert (en) Duizendknoop met Hartvormige Bladen, ’ enden en een regtop Klimmende Steng. De ‘(z6) Polygonum Fol. ‘Cord. Caule volubili lavi &ec. Fago pyrum &c. DIEL. App. 6o. Rure. Fen, 99. HALL: Heit: 173. Fagop, Sylvat. fcandens „ Flore foliaceo. PONT, Aub, 265. Fagop. majus fcandens. VAILL. Par. sa. (27) Polygonun Fol. Cord. Caule ereêta fcandente. Fagor eric. maxima. TOUBNE. Inf, si. Fagop. ed Oc T AN DR IA 48 Dewyl in deeze Westindifche of Amerikaan. 3% fche de Bloem en Vrugt famengedruket Vliezig Arpeais zyn, zobehoorde zy medeafgezonderd te wor- Höorb den. Het is een zeer uitgebreid klimmend ‘Ge- STUEe was, dat allergrootfte Amerikaanfche Boekweit ar genoemd wordt van HERMANNUS „geevende — ook veel grooter Zaad dan de gewoone, „…— Deeze dric-laatfte Soorten-hebben dit gemeen:, dat de voet der. Bladfteelen van onderen met een Gaatje doorboord is 3 ZO DARE 406 aane merkt, Carp TOsPERMU MM, Hartvrugt, Een vierbladige Kelk, vier Bloemblaadjes en een ongelyk viertsladig Honigbakje , komt in dit end voor, dat zyneh naam heeft van de Blacachtige Zaadhuisjes, - ee Soorten, beiden uitheemfche, zyn ’er in ade, naamelyk, (1) Hartvrugt met effene Bladen. DS oke Canle rub. Semine -nigro. GRON. Virg. 44, 62. 'Fagotr. vo- aline labile-majus Virginianum. PLux. Alm. 143. T. 177. £.7.bum. Fagop. See 6. zeta nigra major. SLOAN. Jam. 46. an ‚Lp. 238. T. go. @) Derden Fol. berib Syf?. Nat. XII. Gen. 498. P- 277.Wig. Kill. Gen. 498. p. 315. H. Clif. Ups. R. Lugdb. 454. GOUAN Monsp, 199. B. Zeyl. 142. Pifum Velicariam Fruêu 3 C. B. Pin. 743, Halicacabum. RUMPH- Amt, »P- 60. T.-24. Ff. 2, Halicacabus peregtinus.-Dop. Pempt, 5. B, aaa ampliore folio , Fruêtu maximo. gp, Cote Ind. Fe. &folio minoti. TOuRNE. Inf?. 431. BuRM. Fl Ind, h Dan 4 il Daer, VIII, denn. 198 AGTMANNIGE KRUIDEN, IV. «By TouRNEFORT vindt men een fraaije he rn beelding van de Vrugt van dit Gewas, dië Hoorn: grooter of kleiner voorkomt, en dus Verfcheie STUK: _depheden maakt; Wel twee Eeuwen is div Kruid ie reeds in Europa bekend geweest, âlzo men-het by DopoN&us afgebeeld” en--befchreeven vindt. In Vrankryk noemt men het Pois de mer- veille, in Engeland Black Winter - Clierrie , in « Dutfchland> Schwarts Schlutten „wegens de bruipheid der Vrugten, welke Blaasachtig zyn als die der Alkekengi , en hierom noemt gedag- te Autheur het Zwarte of Vreemde Krieken van óver Zee, Dit is een weezentlyke naam, dewyl amen’ Kruid’ wie win Zaad geteeld” zal debben; * 7e . Het maakt een Takkig ide met dunne gefleufde Ranken, die Vinswys’- verdeelde Blä- den hebben en zeer lange. Klaauwieren „ veel linger dan de. Bladen. ‘Deeze Klaauwieren, aan ’t end in tweeën gedeeld en omgekruld „geeven „daar tusfchen een Steeltje uit, dar zig in drieën re verdeelt , met Bloempjes , als gezegd is , die … een-klein groen „Kelkje hebben, Hier op. volgt ” veen Blaasachtige Vrugt, drie harde ronde zwar-… ‚té Zaaden „als Erwtjes, bevattende. Het groeit, volgens R UMPHIUS, in”Indic veel óp zan- dige plaatfen , in verlaten Tuinen en aan vlak: ke Oevers van-Rivieren. (2) Hartvrust met Bladen , die van maden 1. Gardioss german” Wollig zjn: » Barn @) Cardiosper num ' Fol. fabtus tomentofis: Cardiosp. viflos kaanfch. fum, Fol. incilis obtafis, Petiolis brevibus. Mint. Did, Oe FAR DD REF so Deeze , im Brafil vallende, gelwkt naar het IV. voorgaande „ doch heeft de Huisjes en Bladen Arpzer; van onderen Woliig ruig, en de Bloemfteel- roorb* tjes, tüsfchen de Krullerjes der Klaauwieren , STUEe met tien of elf f Bloempjes, die na * afvallen cer. Prigge eelen overblyven; grade fty£, en de Záadlitisjés fmalier: De Vierwyvigen , in deeze Klasfe, leveren de drie volgende Geflagten van Kruiden uit, BART 's. Wolfsbezie. De Kelk is vierbladig in dit Geflagt, met vier fmallere Bloemblaadjes en de Vrugt een vier- hokkige Bezie, Hier van is maar ééne Soort bekend (1)s NEFORT , werdt befchreeven, Men noemt het, in ’ Ftanfch , Raifin de Renard of Vos" fendruif ‚in % Hoozduiefeh Walfsbeer of Ein- beer, en by ons Wolfsbezie of Spinnekoppen , inzonderheid in Brabant , volgens Do pon £ us. Het groeit veel in ’ Soenjer- Bofch by Brus- fel, en verder in andere deelen van Europa, tot zelfs in Lapland toe, Uit (1) Paris. Sy/?. Nat. XII. Gen. 495. pe 278. Pig. Xilla en Zeo.rGER: Prov. 143. HALL. Helv. 412. Fi. Sars. 325, 346. Fl. Lapp. 155, Solanum quadrifol, Bacciferum. CR Pin. 167. Aconitum Salutiferum. TAB. Hi. 720. Herba Baris. Den. Pempt. 444. Hh s He DEEL. VII, STUK IV. AFDEEL. IX. 490 _ AGTMANNIGE KRUIDEN, Uit een Stengetje van omtrent een Span hoog, geeft het vier Bladen uit, fpits Eyrond van Hoorp- figuur, die in ’t kruis ftaan , en geftreept zyn. î BEREN iid + we Uit het midden derzelven komt een Steeltje, met een Bloempje van vier zeer fmalle groen: _ achtige Blaadjes, fmaller en korter dan de vier Kelkbladen. In ’t midden is een vierdeelig Vrugtbeginzel , van agt Meeldraadjes omringd en met vier Stylen, die omgekruld zyn, ge- kroond. Hier op volgt een zwartachtige blaau- we Bezie, die ín vier holligheden veele Zaa- den bevat, Sommigen hebben dit Kruid By de Nagtícha- de vergeleeken en ‘er een verdoovende kragt — aan toegefchreeven, Anderen noemen % heil zaam. De Besfen, die een Zuurachtig Sap be= vatten, worden van Viervoetige Dieren zondet hinder gebruikt. Loper verhaalt, dat menze gemengd. hadt onder een T'egengift, waar doot een Hond „ dien hy Rottekruid en Sublimaat; tot een half Drachme, hadt ingegeven, was ge- nezen. Het Zaad zou Menfchen , die half gek waren, herfteld hebben. Het Kruid geftampts en als een Pap verfch opgelegd, neemt de Zwele ling der Teeldeelen, en andere CEE fomtyds weg. Apox x. _Muskuskruid, De Kelk is tweedeelig beneden, de Bloes ‚vier of vyfdeelig, boven het Vrugtbeginzel ge plaatst, Oer arora 491 hes dat enbviërzee vyfhokkige Beziewekeg IV; - met den Kelk famengegroeid. pas nà De eenigfte Soort, hier van bekend (1), is Hoorp- ook in de Bosfchen van-ons Wercidsdecl niet “TUE ongemeen, en groeit zelfs in Sweeden. By Bern in Switzerland vondt de Heer Harrer BE Moschasd- menigvuldig, Loge L noemtze Allerkleinfte Rarauopit nonkel der Noordelyke Landen , mct een dige Mosachtige Bloem, ’c Is mede ecn zeer klein Plantje, met Blaadjes als van Duive Ker= vel en niet ‘onaangenaam van Reuk; weshalve Corpus ’er den naam “van: MoscJratellina aan heeft gegeven, Die Muskus- Geur is echter niet dan by ’%-bloeijen te befpeuren. > In ’t vroege Voorjaar (zegt HALLER) pee bet het uit zyn Stengetje, op ongeblader- », de lange Steeltjes, zyne geelachtig groene >», Dobbelfteentjes voort, “Het zyn TFeerlingfe »» Aairtjes van vyf Bloemen, -de vier zydeling- s» fen Raderachtig , in vyven gedeeld, ieder „> met een driebladigen Kelk en tien Meeldraad» 2» jes, uit het Pypje van de Bloem, en vyf en- „kelde Stylen, De Vrugt is wieki, vyf- 5 eld door -aanryping zagt wordende en » DE- ES] en Sy. Nat. XII. Gen. 496. p. 278. Weg. XIII, Gen. sor. p. 315. H. Cliff. z52- KR. _Lugdb, 252. GOUAN Mensp. 200. Wer. Pom. Rug. 75: Fl Suec. 326, 347. Moschatellina. Corp. Hift. 172. Ranunc. nemorofus Moscha- tellina dus. C. B. Pin. 178. Fumaria bulbofa ger Ne fa minima. jet Ie. 39. Ranunc. minim. Septen:-: &c. Los. Le. B. Drzr, VIII. STUK; 492 AGTMANNIGE KRUIDEN, ‚‚ Bezieachtig. De bovenfte Bloem, alleen , ís Xx, “sin vieren gedeeld , met vier Vrugtbeginzels Hoorp- „ en Stylen en agt Meeldraadjes. Ik heb ook een pe nan Aairtje gezien, dat uit agt Bloempjes s‚ beftond.” Van de middelfte of end. Bloem „ als de voornaamfte , heeft LiNNmus de Ken- merken, zo in deeze als in anderen , afge- leid (*). | ErLATINE Water- Muur. De Kelk en Bloem zyn, in dit Geflagt » beiden vierbladig : het Zaadhuisje-vierhokkig ; vierkleppig „ platachtig. Twee Soorten , beiden Europifche , komen in hetzelve voor „ naa- melyk. ze (1) Water- Muur met gepaarde Blaadjes, Men vindt deeze Soort in eenige deelen van Paarbladig Europa, doch gantfch niet algemeen. Zy is in Rivieren en Meiren van Lapland en Sweeden, onder Water , niet zeldzaam, De bynaam is van BuxBaAuM ontleend, die haar in de Oos= terfche- Landen” zal hebben aangetroffen. Zy valt ook ia Virginie. VaArrLLaANnrT-heeft dit Kruidje omftreeks Parys , of wel in de kleine (*) vide Phil. Bot. N Ii (1) Elatine Foliis ina Syh. Nat. XII. ee 497. Pe 278. Weg. KILI. Gen. 5o2. p. 3t5- R. Lugdb. 452. FJ. Lapp- 156. Fl. Suec. 327 , 348. GRON. Virg. 158. dend, Boxs. Cent. HI. p. 35. T. 37. f. 3: AlGnaftrum Serpillifer linm. VAiLL. Paris. 5. T.2.f. 1, 2» Oe T AN Da IA ' 493 Meirtjes van ’t Bofch van Fontainebleau waar- , 4Ve _ genomen „ alwaar hee dikwils den-Grond ende “ik kanten met zyne groente bekleedt. In de Elfaz Hoorpe was het ook gevonden door Doktor MarrPus Het heeft kruipende . Stengetjes, geen ik Den Voet lang , overlangs geftreept en als verdeeld in kleine Leedjes, aan welker voeg de Blaad- jes , tegenover elkander voortkomen. ”Deeze gelyken naar die van Muur , doch zyn langer en fpitfer, Uit derzelver Oxelen komen Stecl= tjes met Bloempjes van gezegde hoedanigheid : % welk dit Kruidje van de Muur- Soorten onder- . fcheidt,- Het is-den Heer VArLLANT met witte vierbladige en met Rooskleurige driebla- ige Bloempjes, nil die (2) Water - Muur met _gekranste Blaadjes. En en _Minder zeldzaam fchynt deeze Soort te zyn , £1/ram- als grocijende , by Abo „ Leipzig, Parys endig- Montpellier, in Water- Graften , zo de Ridder aantekent, BaAunHiNus hadt ’er, ondef den naam van Water - Paardeftaart , met Bladen van Vlafch - Bezemkruid „gewag van gemaakt. Ge- dag. (2) Elatine Foliis verticillatis. R. Zugdb. 45z. Fl. Sac. U. N. 349 SAUV. Monsp. 164. BOEM: Lips. 127. Elatine Fol. emerfis Linearibus , immerfis Capillaceis. A. Monsp. 1745 p. Ik deeze geheele Klasfe zyn maar zes Gee flagten begreepen „ van welke ik drie, naa- „melyk „dat van den Laurierboom, den Lau= rus‚- Tinus, en het Anacardium, te vooren on- der de Tienmannigen gerekend; reedsin haare Soorten befchreeven heb, Nu blyven dan nog drie ter befchryvinge over, ‘waar van het ecrfte on- der de Een- , het tweede onder de Drie. het andere onder de Zeswyvigen forteert, als volgt. CAssyYTHA. Vlegtkruid, De Bloem , die voor een Kelk verftrekt, is zesdeelig : het Honigbakje beftaat uit drie ge- knotte Klieren, welken het Vrugtbeginzel om- tingen: de binnenfte Meeldraadjes zyn Klier- draagende: de Vrugt is eene eenzaadige Pruim in dit Geflagt, ’t welk thans twee Oostindifche bevat , als 1) Vlegte À, Das, vii, Srum Cr) Vleg 496 NEGENMANNIGE KRUIDEN, Iv. (a) Vlegtkruid met Draadachiige losfe Rankens AFDEE gps Hooipe Den Griekfchen naam Casfytha , behoorende” we tot hect Warkruid , in ’t Latyn Cuscuta, dat cat paik reeds befchreeven heb *, is gegeven aan Filformis het uitheemfche Kruid van dien aart , ’t welk, " men aldaar dergelyken naam geeft. Het valt in * vir. Oost- en Westindie, Aan de Kust van Mala- er ‚bl. bar. noemen de Hollanders het Meer-Vlegt- wortel. RuMPHIus meent dat de Indiaanen van ’c woord Cuscuta hun Koes - Koes gemaakt hebben ‚ waar mede zy allerley Bygewasfen def Boomen 4 die een warrig aanzien hebben, tekenen. Aan het tegenwoordige „ dat, gelyk het Europifche, veelerley Kruiden en Heétfters omftrengelt en verftikt, hadt men geen Wore tels in de Grond kunnen vinden. De Heer JacQurN nam die Vlegtkruid in de Westin= diën ‚by Karthagena, waar „en heeft de Zaaden daar van, door zyn Ed. medegebragt, in-de- Keizerlyke Braeyhuizen te Weenen uit den Grond op gekreegen-: waar uit blykt, dat het weezentlyk , even als ons Warkruid , zynen | eer{fen id (1) Casfytha Filiformis laxa. Syff. Naf. Xil. Gen. sóo- ps 231. Weg. XIII. Gen. Sos. p. 318. OsB. 1tin. 243: JAC& Amer. ze. Hift. zes. Ji Se Cuscuta- altera f. major. GA” ‚ Gaz. 77. T. 49. f. 12e Cuscutd Baccifera ea. ke: Alm. 126. T. 172e f. & Cusfura. RuMePH. Amb. V‚ p. bei Tr is Ff, qe Acatfia-Vald li. Hors. Mal, V. pe 83. T. EN NE AND Ri Ae 497 eerften ei in de Aarde heeft, gelyk ij E70 dinaire Plante DEE Gewas ele naar de Europifche Cuscuta oodbr.n zeer „ doch verfchilt in de Vrugtmaakende deé- STUK. len „ welke, dat zonderling. is, veel overeen- „a, Rek komst met die van den Laurierboom hebben. Het beftaat uit een menigte, van Takkige , Draadige , Ranken , welke de Planten, daar. het by kan komen „ als met Pootjes vatten, zO. dat men hetzelve 'er, zonder kwetzing, niet af. kan. Scheuren. „Zyn É4, bevondt , das het een, dricbladig, Bloempje hade in een dricbladig Kelk- je; ’t welk dan famen cen zesdeelige Bloem uit maakt. De Vrugt is een Noortje, gekroond met Cen puntje van de blyvende Meeldraadjes. (2) V truid met Hourige gedoornde Ranken, in. E Decr Geho ade Cornic ‚ran choornde Soort ha de Heer B 7 Rr 5 ern in ’t jaar 1758, van Java ‘ontvan. Gehoord. gen „onder den naam van, Bloem zonder Blad draagend Rankgewas. Zyn Ed. heeft hetzelve met Hoorntjes ‚ die naar Doornen gelykeh en met de Vrugten , afgebeeld. Rumehius fpreekt wel van een Hoornachtige Ciscuta , die men op de Gebergten van Celebes vindt, doch —……« Merkt hetzelve maar als een Soort van taay Ga- ten aan , dat ie Jndiaanen tot. VAREN ge- ref tz) Casfytha Ramis iignoûs fpinofis. BuRM. FZ. Ind. 95. 8 33 f. 1e Jlant. 732» Casfytha Cornea. RUMPR. Ank ÄL. ps ML, Deer, VIII, StUm, 298 NEGENMANNIGE KRUIDEN: ld bruiken, zondef gewag te maaken van cenige dinaar storen of Hoorntjes, en ’t afgebeelde fchynt Hööre daar onbekwaam toe. STOE. Hier fchynt het Geflagt van Polutella ; een ongetakt, Bladerloos, Gewas, ’t eenemaal uit dunne Draaden beftaande , en zig om de Boomen vlegtende 3’t welk wylen de Heer Foas- KAOHL in Arabie waarmem , thuis te hooren. Het droeg een fmaakelooze Bezie, waar van het Zäad eenigszins Peperachtig was, doch niet fcherp. De Kinderen aten die Besfen , en des zelven werden van de Arabieren, gekneusd ‚op Wonden gelegd. Ik weet niet, waarom hy dat Gewas niet tot de. Casfytha betrokken hebbe. RHEVUM. Rhabarber, | Dit alom zeer bekende Kruid heeft een zes- deelige blyvende Bloem , zonder ‘Kelk (*) ‚met Meeldraadjés- en drie Styltjes: zytide de Vrugt, dic în de Bloem aanrypt ‚ een driekantig Zaad. Vyf Soorten van hetzelve zyn door den Rid- der opgegeven, ‘naamelyk, He. « 1) men met” gladde Bladen en wast Rhapen E: write hadfteelen. Dit (*) In de Tyst der Geflagten vindt men Cal. 6; in plaets van Cal. o of Calyx mullus; een Drukfeil dien men gent: beterd in Syft. Nat. Weg. Ed. XIII. heeft overgeno (1) Rheam FOL glabris, peziëlis fabanrcâtis. S/A Ma RE Gén: sor: pe 28n Pez. KIL. Geri. so6. p- 319» PE Fol. glabris. Mdat. Med, 198. H, Ups. 93. Rheum- zaet EN NE AND RI A, 499 Dit Kruid werdt , door Linneus, inden IV. Jaare 1737» toen ig den Cliffortfchen Tuin uit- AFDEEE » gaf, voor de zelfde Soort aangezien , als de Hôôns Monniken- Rhabarber, thans in het Geflagt van edel: Patich geplaatst”, B A umiNus oordeelde het- Wade. hoe. zelve de Rha of Rheum van Droscoripe s hier te zyn, dat niet onwaarfchynlyk is. Het wordt, niet oneigen ‚ Rhaponticum , naar zyne Groei- plaats „ in de Levant en Klein Afi- , genoemd en ís ten onregte voor het Kruid, welks Wor- tel de echte Rhabarber , die wy thans gebrui- ken, uitlevert ‚gehouden geweest ({): doch zy verfchile daar van aanmerkelyk. len van twee Voet Jangte voortkomen , zyn glad, rond en zeer groot, fomtyds wel ander. half of twee Vocten lang en breed ; des de Plant met dezelven in ’t roede een plaats beflaat van eenige Voeten middellyns. De Steng maakt een getakre dikke Aair ‚ van witachtig geele Bloem- pjess Zagdb. 229. H. Clif. 155. Rhaponticum. Arp. Rhapont. T. Tan. Aingom Fol. Lapatbi majoris glabro. Rha & Rheum Dioscoridis, C. B. Pin. 116. Lapathum pre{tantisfimum Rha- babaorum Qicinarum dictum. Mor. Hit, 11. _P- 577: S- 5- . % Af ABER en Chineefche Rhabarber- Plant, als gen. en de zelfde, be- fchiceven en afge bee lig U. Desr. VIJL Srux. 505 _NEGENMANNIGE KRUIDEN,” IV: _pjes, veel naar die der Patich gelykende, doch ARDEN met negen Meeldraadjes, waar op een driekan- Hoor, tig Zaad volgt, en De Wortel , van deeze Plant, is van buiten Driewy- ô : vigt. zwartachtig van binnen geel , zonder Reuk, van eene vooze zelfftandigheid , welke, wanneer menze kaauwt , het Speekzel- Saffraankleurig maakt. In veele opzigten komt hy dan met het Rha van Droscoripnes, dat die Autheur, alsin de Landen van het hedendaags Turkye groeijende befchryft , overeen, Hy purgeert zag" telyk , gedroogd in- Poeijer gebruikt zynde van _een half tot een geheel Loot, of in. Afkookzel tot een Once : maar heeft fterker famentrck- ‘king dan de echte Rhabarber , des men 'er zig met vrugt tegen den Loopen Rooden Loe bediene (*). ri, — @) Rhabarber mer eenigermaate Haairigt 8£ jie ari golfde Bladen en effene Bladfteelen. Moskori Weinige Drogeryën hebben de Wereld , over haaren eigentlyken oirfprong , in zo veel ver iin gebragt, als de Rhabarber, Wanneét Tout: (*) Tovrnr. Mas. Med. 1 p. (2) Rheum Fol. fabvillofis , ts, zeuren ie Aal TIL. p. ziz. T. 4. Rheum andil Sp: Plant. 1. p-59* Rlreum Fol. fubvillofis. Mar. Med. 197. He. Ups 9% GOUAN Jfonsp. zo3. Rhab. Fol. oblongo , crispo undulat0 » Flagellis fparfis. Georrr. Mar. Med. it. p. 125: Rhababt- zum Sinenfe , Folio crispo &c. Aum. Herb. 206. Ruth P Acerola montana &c. Mesferfchimidii. Asam. Ruth. 326 Les > Deel PLAAT EEEN TESA NE DR tek sct TouRrRNEFORT zig, in ’t begin deezer Eeuw, in Armenie bevondt , waren aldaar Pakhuizen gevuld met decze Drogery , die men wel wist Hoorp- ‚uit Tartarie te komen , doch niet van welk Kruid, TUE Hierom merkte hy naderhand aan, dat de Plant, „2 id ‚die de Winkel - Rhabarber ainiavardes nog on- bekend ware ‚of van niemand, zo viel hy wist, befchreeven. ‘Toen het Rusfifche Ryk, in dec- ze Beuw , zulke fterke voortgangen maakte in de middelfte deelen van Afie , werdt door hunne Kruidkundigen dit Gewas ontdekt , hetwelke van fommigen, al te voorbaarig , voor de cehte Rhabarber- Plant gehouden werdt (*). xt Verfchilt veel van de voorgaande Soort, De Steng is driemaal zo lang als de. Wortelbla« rr. r. den; rend geene zyn. emmen aen en gegolfd, ke wenge [Vs ÄFDEEL, XxX. (*) Gelyk , by voorbeeld ‚ door den vermaarden Gror- FROY , wegens de gelykheid der Zaaden, mer de genen welke uit China voor die van de Echte Rhabacher- Plant gezonden warten; als ook in de Verhandeling (de Rhaharbaro) onder Voorzitting van den Heer LINNZEUS ‚ in % jaat 1752, te Upfal verdeligd , (Am, Acad. uts.) en wanneer de Ridder zelf, int jiar 1740, getuigde, dat de Rhabarber in Hol- land zo goed en kragtig, als in de Oofterfche Landen, ge- groeid ware, fchynt zyn Ed. geen andere bedoeld te kuanen ‚_ hebben: (Zie Stokhoimfe Verh. U. Band. p. 197.) of het fche en Chineefche hieldt CHtort. Cif. p: 155-) niet alleen, maar deeze ook, in * jaar 1749, NOg VOOr de Winkel-Rha- _ barber der Apotheeken. Zie Mar. Med. p. 66. M. k97, Hito Capua. lig U, Daer. VIII. STUK, 502 NEGENMANNIGE KRUIDEN. of eenigszins gekruld op de kanten , anderhalf. maal zo lang als breed, De Bladíteelen zyn wei- nig of niet gefleufd, glad en groenachtig, De Bloempluim beftaat uit- verfpreide Takjes en is niet zo digt getropt , als die der voorgaande. Zie de Afbeelding van de Steng verkleind, in Fig. Te op Pl, L, hier nevens. Dat deeze geenszins de echte Rhabarber-Plant zy» offchoon zy van de Rusfen Siberifche Rha: barber genoemd werdt, is door den Heer AM: MAN, in ’t jaar 1739 ‚ reeds aangetoond. Zyn Edsmaakte zulks op uit de Berigten vanMes- SERSCHMIDS, in Siberie- „gereisd hebbende , wien door een Heidenfch Priefter verhaald was, dat de echte Rhabarber - Plant van de Tan- güters G/ungka genoemd werde , en in dat Land ter grootte van eens Kinds Hoofd overe vloedig groeide. Deeze Plant, in tegendeel, werdt van de Tartaaren Yfchune geheten , groeie jende in Gebergten aan de Rivier Uda en ome ftreeks het Meir Ukir- Noor , in Daurie (*)- Zy hadt een Zaurachtigen zeer aangenaamen Smaak , en van het Volk werden de Stengen of. Bladfteelen-; daar van, zo rdauw tot ver- frisfchinge voor den Dorst , alsgekookt tot Moes gegeten. Hierom werdt zy Berg- Zuuring , met Bladen vaneen Elle lang, door MESSERSCH- MID (*) De Beer PALLAS fpreekt van debrs Bergen , dat gedeelte van Siberie , waar hy reisde, die met Rhapon- tik (Rheum undulatum) gelyk hy zig uitdrukt; ’t welk deer ze Soort is, begroeid waren en daar van den naam: hadden. If. DEEL. II. Boek, pag. 531. E‚N.N B AN. D R EA. 803 MID genoemd. _Ook hadt de Rusfifche Gezant, IV, Heer PANIN, toen hy zig, in ’t jaar 1751, yer te Upfal bevordt , verhaald, dat het by de iooris Rusfen zeer gemeen was , de Bladen van deeze "TUE: in Vleefchnat te kooken, en die op allerley ma- as. th nieren als Moeskruid te nuttigen :gelyk men de- zelven ook „ kaauwende , een weinig Zuurach- tig bevondt te zyn. (3) Rhabarber met gepalmde gefpiifte Bladen, ZE, Deeze. Soort , die door haare Bladen zeer Gepatmde. van de anderen natien heeft. men nu eeni-. pr. 1. gen tyd voor de echte Chineefche Rhabarbere 7% 2 Plant, by den Muur „ die lartarie van China fcheidt, groeijende, gehouden. Na dat dezelve deor den Heer D. pr Gorter, uit Rusland | mende ‚ was in zyn Tuin geteeld en bekend gemaak ‚ werdt het Zaad , in ’ jaar 1763, ook medegedeeld aan den Heer Hope, Hoogleeraar in de Genees- en Kruidkunde op de Univerfi teit van Edenbvrg en Schotland , by wien in ’t jaar 1765 een Plant Steng fchoot en bloeide, waar van hy een fraaije Afbeelding aar ‘t licht gegeven heeft (*). In veervien Da- gen (GG) Rheuam Fol. palmatis acuminatis. LIN. Ups. Fasc. ps iP ge 8. Tranfatt. ae P- 292. T. Us, 15, Rhabarbe. BRUN. Orient. 192. T. (*) Zie Phil. ‘Eranfat. als ae Ik heb dezelve hier , tot dé helft verkleind, overgenomen , met de figuur van 't Blad oemtakje in de Natuurlyke grootte by B, dar nevens. li 4 U DEEL. VIJL Srug, IV. so4 NECENMANNIGE KRUIDEN. gen groeide de Steng van vier tot ast Voeten, NIRreus hoogte, en was zeer fchoon „ met veele prag- Ab tige Pluimen van Vleefchkleurige Bloemen STUK. Kranswyze geplaatst en fierlyke Bladen aan den erker Voet. Decze Bladen waren twee Voeten lang en hadden Steelen van de helft dier tangte, meest groen, maar in fommige Planten met klei- ne paarfche Vlakjes , in anderen byna gehed paarfch, De Steelen liepen aan ’*t begin des Blads in drie of vyf Ribben, van onderen , uit, die het Blad ftevigden , van eene Hartvormige figuur, diep ingefnceden , met fpitsachtige Slip» Pein: boven. er Reh Et die onder twee Duimen dik was, hadt tcf veertien Leden en aan ieder. een omgeboogen Blaadje , allengs verkleirende naar den top , ef de gezegde Kransjes van Bloempluimen uitgees vende, De Bloem en Vrugtmaaking kwam met de Overigen \ van dit Geflagt overeen, ten meldt die Hoog“ Jeeraar A dat de Bloemen een famentrekkende Smaak hadden, zo wel als de Bladen , doch dee: ze waren bitterachtig, de Bloemen zuitachies gelyk de Bladfteelen en R:bben, in welke laat ften eene walgelyke bitterheid heerfchte, Wat den Wortel aangaat , dezelve gaf verfcheide Armen of Takken uit cen-dikken Knobbel of Hoofd, * welk , doorgefneeden zynde , cen Sly: mig zoet Sap hadt, doch denzelven kaauwendé bevondt men daar in niet alleen do Reuk ed Kleur ed pe 7 X ENNE AN D RIA 365 Kleur, maar ook den Smaak van de Winkel- IV, — Soort. Ook hadt zyn Ed. het Poeijer van dec-ÄFDEELS gen Wortel, in purgeerende kragt, witargene: GEE men even zo kragtig en gemakkelyk te werken „TUE als de echte Rhabarber. Eh De Heer pr GORTER , voorgemeld, een levendigen Wortel van deeze Rhabarber- Plant “aan den Heer LinN&us gezonden hebbende, - ‘gaf deeze ’er „ onder de zeldzzame Planten van den Upfalfchen Tuin, in ’t jaar 1767 de Afbeel. ding ook van” uit; waar in de figuur der Bladen zig duidelyk vertoont , zo wel als de Stoppeltjes, die de Steng, in het mikje van jeder Bladfteel , Scheedachtig omvatten. De Bladen zyn hier, gelykerwys in die van Hore, Vinswyze verdeeld en zweemen eenigermaate naar die van den Acanthus of Beerenklaauw. % end der befchryvinge fpreckt de Ridder dus. » De eenigfte Autheur , die de echte Rha- s, barber op zyne natuurlyke Groeiplaats gezien „ heeft , is ZE BRUN , doch men moet zig 3 beklaagen dat hy , fchoon zelf een Schilder „> Zynde , zulk: een gebrekkelyke Afbeelding ss daarevan heeft gegeven. Deeze Soort van “ss Rheum komt overeen met de Winkel - Rha- „> barber: want de Voorjaars- Spruit (Gemma » Vernalis) is geel, niet rood: de Bladen , ge- _s droogd zynde, kunnen , in Reuk en Smaak, s Diet van gerooste Rhabarber (Rhabarbarum » toflum) onderfcheiden worden : bovendien 2 gelyken de verdeelde Bladen meer naar de 1 $ 23 Tuu- 1. DEEL VIIL, STUK. ä IV. 506 NEGENMANNIGE KRUIDEN. ‚> ruuwe Figuur van DE BRUIN ,dande te voo. ADRES ren bekende. Soorten, De roode Voorjaars- Hoorp- STUKe Driewy- vig. Spruit toont g ‚dat noch het Rheum s, met gegolfde Bladen, gelyk GERBE R cn an. s, deren gewild hebben ; noch dat. met dikke Bladen , gelyk Miurerus beweert ; de waare Planten van de Winkel -Rhabarber zyn: aangezien de roode Kleur een zuuren Smaak, met den bitteren ftrydig, en de geele een „ bitteren aanduidt.” Vervolgens fchynt de Ridder, na deeze pleg- tige. et vast te On dat de gezegde 33 el den rond tn ‚ de eigenlyke Rhabar- ber zy (*). Volgens de befchryvingen , noge thans, welken men van, Reizigers in de gezege de Landftreeken heeft , zyn het weezentlyk de Wortelen, tegens den Winter of in ’t- Voor jaar uitgegraven wordende, welke van de Tar taaren, na dat zy gefchild-zyn aan ftukken ge- fneeden en met een Gat doorboord , vervolgens aan een_ Touw. gereegen , te droogen opgehan- gen, en verder of in Wollen Zakken , of aan den Hals der Kemclen of Paarden hangende , vervoerd worden, In het voorzigtig droogen , naamelyk „ beftaat de deugd der Wortelen. Voorts vertoont de Winkel - Rhabarber niets min- (*) Rheum Officinale Germinum. Sv@. Nat, Vog. XIIL Pp- 319. EN NE A N D RI A 507 minder dan een uit Steclen en Bladen famenge- IV. pakte Knopof Spruit. AEUSen OOFD « (4) Rhabarber met eenigermaate gekwabde err zeer flompe , zeer gladde, grange Bla- ze den , met kleine Tandjes. — _compeltin Deéeze, ook in Tartarie en China ride, ge. heeft de Bladen Lederachtiger of dikker en dig= ter dan de anderen , “met rondachtige minder blykbaare Kwabben ; gekarteld aan den Kraak- beenigen Rand met fpitfe Tandjes; wederzyds zeer glad, met fteviger Ribben , en de Takjes van de Bloempluim knikkende, zegt Linnzus, Het is die Soort, door den fchranderen Mir remr afgebeeld, welke volgens deezen de gewoone Winkel - Rhabarber zou uitleveren, De Hoogleeraar PALLAs fcheen nièt vreemd van dit Denkbeeld, toen zyn Ed. onlangs , zig in Rusfifch Tartarie , en wel in de Handelplaats Kiachta, bevindende, aldaar de Gepalmde Rha- barber niet bekend vondt; wordende hem ver- zekerd , dat de echte Rhabarber- Plant maar kleine Infhydingen hadt. De Gepalmde , onder- tusfchen „ is uit Zaad geteeld, dat men van de Tartaaren daar voor bekomen heeft, en werde 4 by Moskou, op een groot Veld, aangekweekt, ten (4) Rheum Fol. fublohatis , obtufisfimis, glaberrimis , lu- eidis , denticulatis. Rhkeum Fol. Cordatis glabris, marginie a Den ‚ Spicis divifis nutancibus. Marr. Dit. T. IL, Dear, VIJL Srume 505 NEGENMANNIGE KRUIDEN, IV. ten einde daar van den Wortel , als de echt Arn EL: Rhabarber zynde, door den tyd te kunnen ge- Roofo: bruiken, Zyn Ed. verbeeldt zig, derhalve, dat STUK. de Rhabarber, die men in de Winkelen heeft, RL wel van verfcheiderley Planten van dit Geflagt mogt komen (*) ‚die ten aanzien van den Grond, waar zy groeijen , zo ’t my voorkomt, ook wel een weinig in Blader-Loof verfchillen kunnen. Doch het is zeker „dat de befchreevene Soore ten, zig hier in de Fortún Medicus bevindene de „ weezentlyk onderfcheiden blyven. Dus is aldaar het Rheum undulatum aan zyne gekruide — kleine , het Compaclum aan zyne overmaatig effene Bladen, en het Palmatumaan zyne diepe Infoydingen kenbaar. Maar het isook bekend; _ hoe ongemeen de Wortels naar den Grond , den _tyd des Jaars, het Saizoen en naar dat het Kruid een Steng gefchooten of niet gefchooten heeft; verfchillen. Dus verandert fomtyds het zoete Sap derzelven in bitter; gelyk in de Raapen of Knol- len en Radyzen : even als men die beide Smaae ken inde Rhabarber -Wortel waarneemt (f)- In de Soorten van Winkel - Rhabarber , zelfs die uit eene zelfde Kas kom:, is, voor ’t Ove- rige, gelyk men weet , een aapmerkelyk ver: fchil; zynde het ééne Stuk gecler, het ander als wit (*) PâLLas Reizen. III. Deer, , bladz. 185 enz: () Want, volgens den Hoogleeraar Hope „ was het SP van, den doorgefneeden Wortel eerst zoet, en vervolgens, onder ’t kaauwen , als die van de echte Rhabarber, welke altoos iets bitterachtigs heeft. Zie bladz. sc4. er heee, tgn EN NE AN DR 1 &e So9 wit en rood gemarmerd en andere byna geheel IV. wit. Men kan de deugd byna aan den Reuk ont- Arbisle dekken. De Moskovifche geldt byna eens zo odds: veel als de Oostindifche , die niettemin kragti-STU%e. ger dan dezelve fchynt es zyn ‚ geevende meer „ia, Late Extrakt , meer Harst en nade verbranding meer Zout (*). Beiden komen zy van de Chineezen of .Tartaaren , de eene over Rusland , de andere onmiddelyk uit China , met de Sche pen der Oostindifche Kompagnie, onstoe, Ik zal van haare byzondere kragten in deeze en ene Kwaalen , (dewyl zy meest tot enkele Buikzuivering gebruikt wordt „) noch van haare „Stopping na ’t Purgeeren „ welke alleen in ’% Poeijer , niet in ’t Afkookzel of Aftrekzel, Tin&uur of Syroop, plaats heeft, gewag maa- ken. Het laatfte is in de Rhabarber geer aanmerkelyk. Best is % , dat men ze met andere Middelen gemengd voorfehruie: (5) Rhabarber met korrelig ruuwe Bladen en- _v. effene Blaafteelen. - Rheamt Dit wratige. {*) Zie KALENBERG, Proeven en Aanmerkingen over 5 Rhabarber, enz. Hed. Waderl. Lester - Oeff. V. DEEL. Mengelw. bladz. z2 (5) Rheum Fol. baas ‚ Petiolis equalibus, GRON. Orient. 130. Lapathuúm Or. aspero & Verrucofo folio. Diut. Elsb, 191. T, 158. Ff. 192. Tape Or. tomentofum &c. BREYN CK 282. Ribes Ar. foliis Petafitidis. C. B. Pin. 455. Ribes le- 8timum Arabum. Crus. Hit. 1. p. 120. Exot. IV. C. zn. IL Daun, VII. Srum, IV. AFDEEL. Hoorp- STUK, Driewy- vigt. sio NEGENMANNIGE KRUIDEN. Dit Gewas , dat in de Oofterfche Landen groeit, is wegens de gelykheid hier thuis ge- bragt; hoewel het met de Rhabarber geen meet overeenkomst heeft dan alle de Soorten van Patich, zo DtrLeNriusoordeelt. Men noemt het, in ’t algemeen, Aalbes der Arabieren , om dat dezelven uit de Stengen en Bladfteelen een zuurachtig Vogt perfen „ waar van door hun eene verfrisfchende Geley gekookt wordt. Hier van is veel vertiering naar Konftantinopo- len uit Paleftina en Syrie: want dic Kruid groeit: overvloedig op de Bergen Libanon en Karmel; > alwaar lhe Dee, Sprui reet; zon r Bru In ver- ten met Pe dt NI nebe Weel bvereenköinst met het ge- bruik der Golfbladige Rhabarber , die Berg= Zuuring genoemd wordt in Siberie , gelyk ik heb gemeld (*), Men heeft dit Kruid meer dan agt Jaaren ín de Elthamfe Tuin gehad, zynde derwaards van den (*) Bladz. so3. In de Bladen van ’t Rheum sndulatun, waar van verfcheide Planten hier in de Hortus zyn, vind ik, by * t kaauwen …! geen _merkelyke Zuurheid „ doch de die gelyke Moeskruiden , voor: ook zonder aanmerkelyke bite térheid. Zy vertoonen zig geheel glad en groen, zonder eení- ge Wolligheid. Die van ’t Rheum compalfum aldaar, fomryds wel drie Voeten lang groesjende , zo my de Heer STORM verzekert, en dus de groorften onder de Rhaharber - Planten , zyn grysachtig met eenige wiste Haartjes „doch zonder Tand- jes, en ik kan 'er ook geen Kraak'eenigen Rand aan be- fpeuren. De onderkant van deeze Bladen , die zeer breed zyn, heeft een zigtbaar Netwerk van pi denke dat men niet aan 't Undslarum vindt: doch zy fchynen my niet dikker hoch digter van need gheid te zyn , daa de anderen. Ne EN NR EAN DRTA sti den Berg Libanon bezorgd door Doktor SHE- IV. RARD , 20 DILLENtus aantekent: zonder Acprer, dat het Bloem of Vrugt voortbragt. Het gaf Hoorne alle Voorjaaren uit den Wortel, die dik en lang tie is, bynaals een Pinkfternakel, cen groote Knop 2» of Kool van Bladen , die zig uitbreidende de grootte byna van Dokkebladen bereikten , zyn- de drie Voeten breed en twee Voeten lang. Zy hadden derhâlve ook zeer dikke, korte Steelen en zwaare Ribben, tot vyf in getal, zigallergs verdeelende, De He IRE van het 7 Blad , En en Hinne d Ribben , waren be- ‚zet met egte AP als. Kafidy- Sui. ker; En aan de boven zyde, Van P o- Tock wordt ’er een groote paarfche Vrugt an, pegfebrsevens dach. zou, misichieg de e-Knop of Kool, et s uit.den Grond fpruit ‚ kunnen.bet Het Takje , van Eroi erde voor de echte î Ribes der Arabieren afgebeeld, en de rond- bladigheid , welke-aan dit Kruid door de Au- theuren toegefchreeven wordt , doen my hier denkén om de Schottelftruik van RuMrPHIius, die ‘ook. byra- nooit Bloem ‘of Vrugt draagt ; OM wiens Bladen van dergelyke figuur en groots te zyn. Ik heb daar van hier voor ia % Ger ie der Crasfüla gefprokef. « %* Geflagt -van- Butomts ; indie tot de Water=Lifch', zal ik , wegens de gelyk- heid van Geftalte , tot de befehryviäg der Le- leachtige of Bolplanten ar I,. HOOFD. U, Dásx, VII Srus, sia TIENMANNIGE KRUIDEN. Si OFI TDK. Befchryving der TIENMANNIGE KRUIDEN, dat is die tien Meeldraadjes hebben, tot wel ken , behalve het van ouds bekende Esfchen: kruid , Voetängel , Wintergroeni, Steenbreek, Zienkasd, de Anjelieren , Düizendfchoonen; werfcheide Soorten van Lychris , Klaver-Zuù» ring, Huislook, het Sternmuur, Zandmuur, Spurrie , cok het nieuwlings ontdekte Kruid, NE | rte ride ei en 5 skai veele Soorten van deeze Klasfe zyn doot my reeds onder de Boomen en Heefters befchreeven : zodat alleen de volgende overblg= ven, naamelyk Copons „Van dit-pieuwe -Geflaget zyn de Kenmerken _door den-Leidfen Hoogleeraar , den Heer D. VAN ROYENs ‘zodanig aan den Ridder opge geven , dat hetzelve den Kelk en Bloem, bei den, eenbladig , in tienen gedeeld; een Honig- bakje van tien Schubbetjes: het Vrugtbeginzel Kegelachtig. en het Zaadhuisje “tweehokkig + veelzaadig heeft. jat De DEC AMD Reirde 513 De -eenigfte Soort daar van, Royer nr door, IVe LiNNEuUs gebynaamd (1) ‚, wier Groeiplaats Aars onbekend was, heeft een ftevige , kruidige, amal ronde Steng , van een Elle hoog ‚ met opgaan-°TUK: de Takken : de Bladen overhoeks ; gefteeld , tn Hartvormig Eyrond, iets-uitgegulpt „ onvers oper … deeld, gefpitst, Lederachtig, glad, van boven ongeaderd. De Bloemen gefteeld , boven de Oxelen voortkomende, gelyken naar die van de Belladonna , zynde witachtigen van buiten met tien paarfchachtige Streepen geiekend, Ook is het geheele Kruid geftreept. DicTAMN US. Esfchenkruid;” … De Kelk en Bloem zyn beiden vyfbladig: de Meeldraadjes met Klierachtige Stippen be- fprengd: het Zaadhuisje beftaat uit vyf fà gegroeide Hokjes, in dic Geflagt. De naam van Eeen , in de Geneéskunde der Ouden zeer bekend Winkelkruid ‚ gemeenlyk Diptam genaamd , thans tot het Geflagt van Origanum betrokken , is hier gegeven aan. de Fraxinella , ecn Plant, die beter deezen a Hit kes H. Cliff. zer. H. Ups. 102. R. As _$53. GOUAN Morsp: 205. GER. Prov. 382. GARID--19TST. 3%. Ditamnus albus vulgo Fraxinella. C, B. Pin. 222, Mat, Jed, zoz. Fraxinella. Harr. Helv. 311. RENEALM. Sp, taz. T. zr. Dop. Pempt. 348. LOB: lee 537. Kk II, Dare VIE, STUKe 514 TIENMANNIGE KRUIDEN. Arnen tel , onder den naam van Diftamni albi Radix, ‘inde Apotheeken bekend , en wordt dikwils Hoorn: voor den echten Dictamnus der Ouden ges pe bruikt, zynde van een verwarmende, Hartfter- nee. kende en Tegengiftiget hoedanigheid : zo dat hy ook komt in de Theriaak en andere Winkel bereidingen, Het Kruid , dat in de Zuidelyke deelen van Vrankryk , in Switzerland , Ooftenryk en Ïta- lie , in Bergachtige Bosfchen groeit , bereikt; met zyne Takkige Stengen , fomtyds de hoogte van vier of vyf Voeten , zegt HALLER, cl ik heb hetzelve „ hier in a Tuinen , byna zo hoog gezien: des ik my verwonder, hoe de hoogte door GovAN maar tot een Voet en door DopoNaus tot anderhalven Voet of hooger gefteld worde (*), Van onderen heeft het Bladen , die gevind zyn en gekarteld, veel naar de Bladen van den Esfcheboom gelykende doch kleiner, Boven fchiet het aanzien! yke Bloem- pluimen van een paarfchachtige Kleur „ die den Hof zeer verfieren, De Bloemen zyn taamelyk groot en vyfbladig, doch onregelmaatig, heb- bende tien zeer lange , ver uitfteekende Meecl- draadjes 3 gelyk men dit in de fraaije Af beel- ding van dezelven, by TourNeErFoRT; dui de (*) Te weeten in zyn Neerduitfche Kruïdboek , bl. 563 in't Latynfche vindt men , dat het Stengen van een Elle of hooger heeft; 't welk beter ftrookt. By GOUAN moet al: tiende pedalis zekerlyk ook cen misflag zyn. D EC ANDREA tf delyk kan zien, zo wel als de Vrugt, die uit, IV. vyf Haauwtjes bèftaat , welke ieder een Krom Aaen Zaadhuisje bevatten , dat Veerkragtig open sons fpringt en zyne ronde , zwart glanzige Zaadjes STUK. uitwerpt. De Voetjes ‘der Bloemen en Vrugten zier ad zyn ruig en kleverig, de onderften tweedeelig en tweebloemig. Zy hebben een fterken Reuk , die van eenigen Bokkig, van anderen Cií- troenachtig geoordeeld wordt , en fommigen wil. len , dat ’er iets nadeeligs in fchuile, Men vindt dit Gewas ook met Sneeuwwitte Bloemen, De gedroogde Wortels zyn wit, en hier van heeft het Kruid den bynaam, eZ YGOPHYLE LEL UM Dubbelblad, In dit Geflagt is de Kelk en Bloem ook vyf- bladig » doch het heeft een tienbladig ii bakje , waar door het Vrugtbeginzel gedekt wordt. Het Zaadhuisje heeft vyf Hollighedens Het bevat negen uitheemfche Soorten , waar van reeds een onder de Boomen , en drie onder de Heefters befchreeven zyn, zo dat ‘er nog vyÊ overblyven , als (2) Dubbelblad met gepaarde , gefteelde Bla- den, de Blaadjes flomp Eyrond, de Steng Zyraobyt: Eyrond. eis en e- es, Zygopbyllam Fol. conjugatis periolatis, Sc. Sy. Nat. Gen. 524. p. 295. Weg. XII! Geg. 530. pe 333» gn de Caps. Prism. pentedris. Hi. Ups. ro3. Öp. Plet. Pe 885» GRON. Orienr. 132. Zygoph. Fol. periolatis. A chr. 2 160. i Dern. Vill. STUK. 516 TIENMANNIGE KRUIDEN. Wegens de tweebladigheid van dit. Kruid AFDEEL, heeft het Geflagt den naam. Het groeit natuute Hodes: Iyk in Syrie en de Noordelyke deelen van Afti- STUK. ka, zo LiNN&us aanmerkt. Sommigen hebe ® V: ben het tot de Kappers betrokken ; anderen Fa- bago genoemd, wegens de Haauwtjes , die het draagt; eenigen Capparis - Fabago , dat is Haauw-e Kappers. ’ Is het Ardifrigivan AviCENNA, het Andirian van RHAses, en wordt van de Ingezetenen der Oofterfche Landen Morgfanî geheten, zo RAuworr getuigt, Uit een redelyk dikken Wortel „die overs blyft „ komen jaarlyks groene Pte voort » welke op knobbelige Voetjes gepaarde dikke ovaale Blaadjes uitgeeven. De Bloemknoppen gelyken naar die der Kappers, doch opengaande hebben zy maar korte Meeldraadjes , omringene de den Styl, die een langwerpige Vrugt wordt, beftaande uit vyf Zaadhuisjes. De Smaak van ’£ Kruid wordt geoordeeld naar dien der Kapperen te gelyken , zynde bitterachtig en een weinig heet. In Syrie zou men het tegen de Wormen ingeeven. We C 2) ee met gepaarde gefteelde Bla- ld den , die rolrond Vleezig en effen zjn, Roodbloe- Dee- mig. 160, R. Lugdb. 460. ‚GOVAN Monsp. 206. sen Belg. feu Peplus Parientium. TOURNE. 259. Cappa ris Pot olio. C. B Pin. 480. Capparis Fabago. Dop. Rai, 741. LOE de. ML. p. 58e 2) Zygophyllam Fol. conjug. petiolatis &cc. Zygoph. Caps k Cy hed D E C A\N D RIA siz Deeze, door Sn Aw in Barbarie gevonden,” IVS onderfcheïdt zig van de voorgaande niet alleen $”DEEL: door de Rolronde figuur der Blader en Haauw- Hóof- “tjes ‚ maar ook -door. de hoogroode. kleur bide Bloemen. oe (3) Dubbelblad met ‘gepaarde En Bld RE die geknodst ,Vleezig en grys, als met een ek a Spinneweb overtoogen zyn. Witbladig. Deeze: ‚ door-den jongen Heer LiNNaUus in Plaat-gebragt,. is- een- Sappig Heetftertje dat volgens, Doktor Ro Quwin Egypte groeit, hebberde een V leezige Vrugt, die kort en {lomp is ‚ met tien flaauwe hoeken; doch men hadt ‘er; te Upfal, maar het Vrugtbeginzel van ge- zien, De Heer Foursgaormr heeft, zo ’tmy- … voefchyat, dit. zelfde Heeftertje by de Zout pannen van Alexandria in Egypte gevonden (*)… en telt hee voor, met den bynaam van Kin» derend, om dat de Bladen. uit malkander voort. komen: De Vrugt , zegt-hy, is- êen rondach-. tig vyfhoekige en vyfhokkige „ van buiten Sap= “ pige Bezie. …In-de Woeftynen , tusfchen Kairo en Suez „ vondt hy een andere met Rolronde Bezieachtig ge Vrugten ‚ en eene derde, die hy Per. ae cen Plant. 1. Re 386. Fabago Arabica tererifolia. SH We Afr. 2 „e) Zeden Ee conj. petiol. &c. LINN. Det. 1 en Zygophyllum proliferum Kc. Flora Ligyste mhaslins descr. Plant. p. Kk 3 IL DEEL. VILLE STUK. 318. TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. Porfeleinachtig Dubbelblad noemt „ zynde zeer Arnie gemeen in de allerdorfte Wildernisfen van A. Nm rabie-(*). v._ (4) Dubbelblad met gepaarde , ongefteclde , br ve [lomp ovaate Bladen. ris Door den Heer ROLANDER ‘is deeze te Suriname gevonden , en men heeftze te Upfal aangekweekt; doch zy is aldaar, zonder Bloem of Zaad te geëven, verlooren gegaan. De Sten- gen zyn Kruidig effen , verfpreid ,- rondachtig; een Voet lang: de Bladen gepaard en RE : rak: sf omgeboogen „Stoppel Is: e "ix. _@) Dubbelblad me met NEE: oh Role Pec ronde Bladen. dig, De gedagte Heer ForsKaAomr hadt, it Arabie , Zaaden gezonden’ aan den Ridder, die te Upfal een teder Sappig zeer klein Plantje voortbragten van deezen aart , doch ’t welk er piet gebloeid heeft. Misfchien-zal het de ‘laatste _gemelde Soort, van hem aldaar gevonden, die ook de Bloemen geel en de Blaadjes Rolrond- achtig hadt, geweest zyn, De Arabieren achte ten dezelve dienftig om Vlakken der Oogen weg — te (*) Zygonh. Defertorum & Portulacoïdes. Zhid.' (4) Zyeepbyllum Fol. conjugatis tn Foliolis oboe vatis rerufis. (o) Zyzopbyllam Fol. Gmplicibus feslibus Cylindrice Alant. <3. D E--G A-N-D aci ee te neemen, wanneer de verfche Blaadjes, in- ry, Water gekneusd, daar werden opgelegd. 5 Hoorpe FAGONIA maen Mone- De vermaarde TourNeErorT heeft dit Ge- Been flagt van Planten, ter eere van den Koninglyke Franfchen Lyf- Arts, FAcoN, benoemd, Het heeft de Kelk en Bloem , gelyk de voorgaan- den „ vyfbladig , de Bloemblaadjes Hartvormig; het Zaadhuisje vyfhokkig , tienkleppig , met één Zaadje ‘in ieder Hokje, Voeg hier by de Dric- bladigheid der Soorten , waar var het getal drie is in dit Geflagt, naamelyk G)F Aten die gedoornd is , met Lancetvor- _r. » vlakke, efene Blaadjes, Crea Kandia- zerk De ne van deeze vindt men by G, fche. BAUHINUS, die dezelve Gedoornde Kretifche Klaver of Dricblad noemt, Het heeft, zegt hy, een langwerpigen gehaairden Wortel, die ver- fcheide Stengetjes, van omtrent een half Voet hoog, uitgeeft, naar den Grond hurkende, zeer Takkig , hoekig , met drie fmalle Blaadjes op een Steeltje , welke een Doornachtig puntje hebben. Aan de Mikjes der Takken komen , bo= ven- (1) Fagonia Spinola, Foliolis Lanceolatis &c. Sy/?. Nat. XII. Gen. 526. p. 295. Weg. Klil. Gen. s3r. p. 334 H. Ups. 103. H. Clif. 160. R. Lugd. 461. GovAN Morsp. 206. TOURNF. Jrff, 265. T. 141. Trifolium Spinofum Cre- ticum. C.B. Pin. 330. Predr. 142. Crus. Fli/?, II. p* 242, Zen IL, DEEL: VIJL, STUK Spaanichu. ed kn Ara Arabdils. 820 TIENMANNIGE KRUIDEN, men , bovendien , vier Doorntjes voor, De Blce- “ men gelyken naar die der Veld-Klokjes of Cis- tus, en zyn paarfchachtig blaauw , zittende op een Knopje, dat een Vrugt wordt van gezegde hoedanigheid, (2) Fagonia die ongedoornd is. Deeze fchynt » alleenlyk door gedagten Kruid- kenner, in Spanje gd te Zyn. 3) Faponia. die gedoornd is, met Linia verhevenronde Blaadjes. eee de ecrfte“ vondt de Heer SHAW _deeze Soort, waar van hy zegt; dat Re ns Bladen weinig breedte hebben „ volfäppig zyn en gefleufd als Rosmaryn- Bladen. Uit zyne Afbeelding blykt ,„ dat de Doorens langer zyn dan de Blaadjes , even als dit plaats hadt ín k de Plant, welke van For$xaAonm Lr voorgefteld- is onderden zelfden naam, De Arabieren noem- denze Schoki,- De Bloemblaadjes waren Violet, langwerpig uitgerand. Een andere, in de Woes- tyne by Kairo in Egypte hem. voorgekomen. _ hadt de Bladen ruuw ‚ met vier ried. ronde, fpitfe Stoppeltjes. - Tat (2) FE, Pat ete 6 deit P e fpin: {a Tovrks. Jnft. zes.’ (3) Fagonia Spi inofa Foliolis linearibus convexis. Fagonia Arabica longisfimis Aculeis donatt. Sttaw. Afr. 229. DEE END KEE B T RieBuLrus. Voctargel, De Kelk is vyfdeelig ; de Bloem heeft vÊn Vrugtbeginzel , dat eene Vrugt wordt, die uit veelpaarig gevind , even als in de Cicers, Vit- fen en ander Haauwplanten. Het bevat vier Soorten , meest uitheemfche, als volgt. (a) Voetangel met byna vierpaarige Bladen vibule de buitenften grootst; de Vrugt tienzaadig } Te ongedoornd. verba Het Groote. iltananl. Kruid, in de West- indiën groeijende, valt, volgens SLO A NE, maar anderhalf Voet hoog: des de bynaäm zien BE end op de Bloem, welke het zeer groot en welrie- kende heeft,” Die-Autheur getuigt ,-dat *er, een Vrugt op volgt , welke een lange Snuit hecft; byna als die van ’% Geranium ‚doch voorzien is. met fterke, niet zeer fpitfe Doorens, Het moct derhalve een ander Gewas zyn, ’ welk Lorr-= LING. G) ih Fol. er pe » Exterioribus majoribus Ec. Sy/?. Nat, XII. Gen. 527. p- 269. Veg. UI. Gen. 532. Ps 334. zot: tin. 208. H. caf 160. Trb. Fol, fenis DE: natis. BROWN. Farm. 220. T. 132. f. 3, Trb. terr. major & SLOAN. Jam. go. Hiff. 1. p. zo9. T. re ted Kk 5 IL, DEEL, VIIR STUK, tE Ft, Guk terreftr. Fr. turbinato , Fol. lanuginofis. PLUM. Sp. 7. Zé Hon in uitgebreide Blaadjes , en geen Styl; maar eEDsrux, Mono." vyf bultige „ gedoornde „ veelzaadige Huisjes&?”"* beftaat. Voorts zyn de Bladen in dit Geflagt- 522 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. Line in Cumana op den Noerdoosthoek van ArDEEL. Zuid - Amerika vonde, van hem allergrootfte Hoorb- Voetangel genaamd, dat hy oordeelde , wegens STUK. _ de ongedoornde Vrugt „als een middelflag te zyn get tusfchen dit en ’t voorige Geflagt. In die van PrvMrier wasde Vrugt zofterk niet gedoornd als in andere Soorten. A (2) Voetangel met byna NE, vry gel) E ater ke Blaadjes en tweehoornige Zaaden. cegstinr _Deeze Ceyloníche, door den Hoogleeraar J. … BurMANNusafgebeeld en befchreeven, heeft … Bladen byna als die der Vitfen , ruig zo wel als de Steng: de Bloem is byna eens zo breed als in het gemeene Voetangel- Kruid en brengt een ftekelige Vrugt voort, op een lang Steeltje, - Ui. (3) Voetangel, met byna zespaarige vry gelye TZerreftris. Gemeen. ke Blaadjes en vierhoornige Zaaden, De Zaaden zyn, indeeze, zo min als de voor- gaande gedoornd’; maar de Vrugten of Zaad: huisjes; des de Repl niet ftrookt. Zy maakt don (2) Tribalas Fol. fabquinquejugis &c. Trib. Foliolis quin- arium. Flor. Zeyl. 168. Trib. terreftris Zeylanicus &c- Burm. Zeyl. 226. T. ro6. f. 1. (3) Tribulus ad fexjugatis gc. H. Clif. Ups R Lugd). 450. Gou Monsp. 207. BROWN. Jam. 220. Tris bulus terreûkris an folio , Fruêtu aculeato. C. B. Pir: 250. TOURNE. Juf?. 266. Tib. terreftris. Log. Ze. II. 84+ Dop. Pempt, 557. Trib. terr. minor incanus Hispanicus. BAER Rar, 54. T. 558. D EC AN D RIA 523 een Onkruid uit „ dat in de Zuidelyke deelen van. IVe Europa zeer gemeen is, zo aan de Wegen en \PDeELs, Voetpaden als in ’t Koorn, % welk, ’er ganmer HERE kelyk door benadeeld word: Het is Poetangel of TORe Minkyzer genoemd ‚wegens de figuur der Zaad-,; Amg” huisjes ‚, en Aard - Voetangel, om het van ’ Wa ter - Voetangel - -Kruid , dat men Waternooten noeni, te oriertieiden *. Die benaaming ed 0 niet oncigen :-want Vee of Menfchen , welke met in esn bloote Voeten gaan op Velden, daar dit Kruid "05 veel groeit , fteeken de Zaadhuisjes in de Voec- ten en blyven daar in hangen; zo dat men niet gaan kan. Hier om noemen fommige Duitfchers het Burzel Dorn > dar, is Tuimel- Doorn, et h achtig zyn ; de ° Vinbladjes op de kant ele, à van onderen ruig en Lancet neetvormig ; de Ed er ed p si id beu +1: g Irie p ig ï g et ‚Van de vyf Zaadhuisjes heeft ieder zyne byzondere Doornt jes en bevat eenige Druifkorrelige Zaadjes. (4) Voetangel met agtpaarige byna gelyke av. Bl lies. Tribulus kp: Deeze Kurasfaufche , door HERMANNU sin. ùit den Leidfen Tuin afgebeeld, heeft een by- zonder groote Bloem , naar die van den Cis- tus (4) Tribulus Foliolis o@ojug's fabrqualibus, Trib. fol. oc- to parium pinnatis. R. Lugdb. 460. Trib. terr. major Curâs- fàv, HERM, Par. 236. T. 236. Trib. terr. Amer. Argemones fore favo. PLUK. Alm. 374 T. 67. Es 4 Il. DEEL, Vill, STUK zo, TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. tus gelykende, geel van Kleur. De Vrugt is vol.” ANN, gens BREYN fterk gedoornd en beftaat als uit — ads. _vyf Driehocken ; doch ‘de Tribulus Ciftoides* STUK. van TouRNEFORT, hadt tien rondachtige- a Vrugten zonder zyd-Doorntjes (*). Dit komt’ vry aa overeen met de bepaaling van’ de eerfte Soort. De Heer ForskAomr vondt By’ Kairo in’ _ Egypte een Kruid, dat hy Pyfmannig Voetangel noemt , Gotha geheten by de Arabieren. Zo ’er in eénige Bloem meer dan vyf Meeldraadjes wa- ren’, ontbrak - ’er een of twee Bloembtaadjes, Het Zaid 5 twechoornig. Het hadt gende ‘Steng € werdt van h et Vee tor nie verfiman BED. id ere Dit Geflagt heeft de Kelk vyfdeelig en vyf Bloemblaadjes : de Vrugt beftaat uit drie ‚Zaade huisjes, e De eenigfte Soort (1), Heeflerachtig Kruid van.P iso by:MARKGRA AF gendamd., in fed Brafil groeijende, is een Heeftertje- met ronde Sche. _— gewrichte Takken ; de Bladen gepaard, gefteeld , Eyronâ* êffenrandig ‚met Borftelige Stoppeltjes. Aan 't end, uit de mik der Takken , komt eeft enkelde Tro os, van een Voet langte, voort , met zeeï Es en (*). Gen. Plant. Ed. VI. Germ. p. 375- (1) Thryallis. S9/2. Nar. Xl. Gen. 528. p. 296. eg. Xlil. Gen. 533. p. 334. Fruticescens Herba Pifonis. MARCGRe Brass: zeef, 3. f De En On Anr Drake de ago zeer korte Borftelige Blikjes en Draadachtige IV. Sreeltjes , langer dan de Bloem, die klein is IDEE) en geel. Hoötgs, STUKe M ono Tero rP As Bladloos, Monagy: 1 nia. Hier is geen Kelk, ten ware men de vyf bui- tenfte Bloerblaadjes voor een gekleurden Kelk wil houden, Anders is de Bloem tienbladig en daar van maaken de vyf buitenften een foort van Honigbakje uit. ze Zaadhuisje is vyfkleppig en bevat veele Zaade Twee Soorten De in dit Geflagt voor, als : volgt. (1) Bladloos met de zydelingye Bloemen agt, r. _de endelingfe bienmannig. sik -gelykt. zodanig naar de ‘Orobanche s „Etcopt e TourNerorT het Plantje Orobanchoides heeft getyteld. Het komt in Europa, zelfs in Languedok en in Sweeden „als ookin Kanada, hier en daar op de Wortels der Boomen in de Bosfchen voor ; want het behoort tot de Byge- was- (1) tee Flor. lateralibus o@tandris 2 terminali de- candro. egen „XII. Gen. 530, p. 296. Veg. XIII. Gen. 536. p. 3 as us 329 „ 351. Orobanche, quz Hypopi- ï Orob. H Moris. Hiff. IL. p. sO4- S. 12. T. 16. f. zo. Orob. Ver- basculi odore. PLOT. Oxf. 146. T. 9. É. 6. PLUK. Abm. 273. T. zog. f. $. Orobanchoides: TouRNE, Adem. 1706. p. zog. Qâ. Hypopitis. HALL. Helu. 411. IL. DEEL, VIII, STUK, IV. #26 TIENMANNIGE KRUIDEN. wasfen, die hun Voedzel zuigen uit een andere ie Plant. De Heer HALLER vondt het in Swite nat: zerland, zo wel in de Beuken- als in de Pyn- STUK. wige. EE doch in * bovenfte komen zy wel vyf- boom -Bosfchen : MENTzeL in Pruisfen en Eenwy- >, Brandenburgfche , onder de hoogfte Harst- boomen. Aldaar komt eerst, zegt hy , een rond geel Knobbeltje , als of ’teen Paddeftoeltje wa- te, in de Voorzomer te voorfchyn „ en fchiet vervolgens meer dan een Span hoog boven den Grond } terwyl het dikwils meer dan een Elle diep op den Wortel van een Boom zit. De Steng is onder den Grond met op elkander leg- gende Schubben gedekt, die zy ook daar boven heeft, maar yler en dunner , zonder Bladen, De top kromt zig in de jongheid om , doch regt zig naderhand op, en heeft Hibemp ies met den aangenaamen Reúk van de Primula Veris; doch die “fchielyk tot Stank overgaat en de Plant, verdorrende , wordt zwart. DirLrLeENtusheefte ze Hypopithys genoemd, als onder de Pynboo- men of Dennen groeijende , en ‘er dus cen nieuw Geflagt van gemaakt, daar hy zes Bloemblaad- jes aan geeft : HALLER vier, houdende dan de buitenften voor den Kelk, TourNeFoRT; op de meefte Bloemen ziende, maakte ze agt- bladig. Doktor MArprus was het, in de Bose fchen van den Elfaz , onder dorre Bladen en Steenbrokken , voorgekomen met vierkantige en vierhokkige Zaadhuisjes,gelyk TourNerFoRT hok- D te an B Ta hokkig voor, zegt HALLER, Het Zaad is'zo_ IV. klein als Stof. ArDEzLs EL (2) Bladloos met de Steng eenbloemig ‚de pen Bloem tienmannig. IL Mono (ropa De Bloem , die eenzaam aan den top der “{m.. Steng groeit, is knikkende en altoos vyfbla- mig. dig in deeze Soort , en heeft tien Meeldraad. jes. Men vindt het Gewas wel afgebeeld door CATESBY, die zegt, dat het agt of tien Duimen hoog groeit, zynde Vleefchkleurig , en de Steelen bezet heeft met kleine fpitfe Blaad- jes + doch het zyn maar Schubbetjes, volgens CLAYTON. Zyne Afbeelding vertoont het met een gevlogten Wortel of Stoel , die naar een Vogelnest gelykt. De Engelfchen, in Nige) noemen het Broomraape, Dronez aA Vliegenknip. De Kelk en Bloem zyn beiden vyfbladig in dit Geflagt, ’t welk het Zaadhuisje eenhokkig , bultig en veelzaadig heeft, Voor weinige Jaaren is de thans daar van be- kende Soort (r) eerst in Europa gebragt, en r. Dionea berugt z,, scipalas Ameri= (2) Mfenosropa Caule unifloro Flore decandro. Mon. Flore kaanfch. nutante, GRON. Virg. 41. Mon. monanthos Virginiana &c. Moars. Hift. ui. Pe Sor. 8 12. T. 16. É Se male. Oroban= che Virgin. Flore pentapetalo cernuo. PLUK. Abs. 273. T. 209. f. 7, CATESB. Carol. I. p. 36. T-36. bene. SELIGM. Pag. u. D ” 6 Te À (2) Dionza. Sy. Nat. Wig. XIII. Gen. 2307. pe 335» EL- u. DEEL: VII, STU IV. 528 TIENMANNIGE KRUIDEN, berugt geworden door een Brief van den Heer ArDBEL, Er ris aan LINNAUS, te Londen, den 23 Hoorp- September 1769 gedagtekend ; waar in die fchran- STUKe vige. dere Natuur -onderzoeker meldt ‚ hoe hem in Eenwye vt taar 1765 , door den Heer CorrLinsonN Ì 105 ’ een droog Exemplaar gezonden werdt van dit Plantje, tgene in *t uiterlyk aanzien veel naar dat Kruid , ’t welk men Zonnedaauw noemt; fcheen te gelyken , doch bevonden werdt de Kenmerken te hebben van een nieuw Geflagt, zynde door zyn Ed., derhalve , Dionea gedoopt. Het was door den Heer BARTRAM,Koning- lyken Botanist in Philadelphia, overgezonden, Vervolgens men van den Heer Younc, van daar, verfcheide levendige Planten, in En- geland, en wierd tevens van deszelfs Eigen- fchappen onderrigt. Het groeit op Moerasfige Heijen , tusfchen Noord- en Zuid - Karolina „ op. omtrent 35 Graaden Pools Hoogte , en bemint vogtigelom- merryke plaatfen, bloeijende aldaar in July en Auguftus. Hier zyn de Winters kort en de Zo- mers zeer heet, gelyk in Portugal en Spanje. Uit een Schubbigen Wortel geeft het veele Bláe den „waar vande grootften , hem voorgekomen, de langte van drie en de breedte van anderhalve Duim hadden. Zy beftonden uit twee deelen, waar van het onderfte Hartvormig is, met de Punt ErLis. -Epif. cum Icone colorato. Ang!. item Germ. Lit & Belgice. Quaro, D-E CAN DR IA Sage Punt naarden Wortel gekeerd en dit diende, IVa AEGERER als tot een Steel voor het eigentlyke Blad , dat op * breede end zittende als een tweede Lid Hoorp- , uitmaakt, zynde de gemelde Vliegenknip. and Dit Blad, naamclyk, beftaat uit twee Kwab- mie ben of Liepen „ van half Eyronde figuur, op de kant ieder een ry van ftyve Borftels heb. bende, en- van binnen met kleine roode Kliert- jes-bedekty-die zig, door ’ Mikroskoop ; byna als Aardbefiën, vertoonen. Doch „die aanmerke. lske roodheid hebben alleen; zodanige Bladen van de Plant, welke voor de Zonnefchyn bloot ftaan. Voorts bevinden zig , in't midden van ieder Kwab, tusfchen. de Klieren „ drie kleine regtopftaande Doorntjes, Deeze Kwabben gaan niet open ‚„wanneer. zy” iets gevat hebben, dat ‘er wsfichendteekt ; maar wel als men-het ’erge= makkelyk kan-uithaalen : wil men zulks met ge= _weld doen „.zo-breekt veeleer de, cene-Kwab af, Ondermsfichen worden door gedagte Klier- tjes verfcheide Infekten, gelyk Vliegen envan= deren „aangelokt „ die, zo dra zy er op gaan zit- ten „bekneld. raaken „ door het fluiten der Kwab- ben en dood gedrukt: want de gemelde Stekel- - tjes en, Haairtjes houdenze vast „zo dat zy niet ontworftelen kunnen. „De zelfde fluiting „der Kwabben gefchiedt, wanneer men ze met ecn Stroohalm of Naald van binnen aanraakt, Het Kruid maakt teh Steng van omtrent een half Voet langte „ die regtopftaat en rond sis, Hieloopende if een Trosje Bloemen, Sneeuw wit je van MDesr, VIJL, Sruwe Monegye 530 _-TIENMANNIGE KRUIDEN. van Kleur, veel naar die van *t Parnaskrhidge- Te Jykende. “Hier op volgt, in Karolina , een ronds D- achtig Zéadhúiëje; met veele zeer kleine Zaad- jes. In Engeland was men met hèâre aankwee- king nog riet volkomen geflaagd en hade ’er geen ryp Zaad van kunnen teelen’ , ef, of men die Gevoeligheid aldaar reeds waargenomen hebbe, (welke veel afhangt van den’ trap van Hitte; terwyl zy niettemin geen fterké ‘Zonnefchyn verdraagen kan 5) blyktmy piet duidelyk: , Om $5 itn Proeven , dienaangaande „in % t dienftig'zyn, (zegt gedagten-Brief ,) ceni- ten met ligve Veen-Aar- ke ne » Sy de! te Planten e en die” Bân: geduurende den 5 Zomer, onder cen Vérdek of “in. een open ss “Broeihuis-te houden , in Bakken met Water; „> als door welke ‘behandeling „ niet haaren aart »» Ovefeernkomftig , men de Waârmte zodanig » zou kunnen maatigen , dat de Gevoeligheid „, zekerlyk’ veel toeneemen zou; ’s Winters „> moet menze in de open Grond houden, où* » der een Glazen Klok, en als het fterk vriest. » dezelve met Stroo'- Matten zorgvuldig toe- » dekken ; op welke manier men in Engeland u werfbieide Planten ’s Winters ‘over behou- > den es Lt biatl De Ka ís vier of wyfdéelig , met vier of vyf gees zittende boven óp het ber N £ DeeAND EIA Bär beginzel, dat een vier- of vyfhokkig Zaadhuis-_ IV. je wordt, langwerpig , aan de hoeken open bar- nk ae ftende en cen menigte van zeer kleine Zaadjes Hoor bevattende. In dit Geflagt, naar den beroemden Franfchen, Kruidkundigen, den Heer DE Jussieu, ge- naamd „ komen vyf Soorten , altemaal uitheem- fche, vor, naamelyk „Hougy (1) Jusfieua die kruipt, met vyfbladige tien= mannige Bloemen en langwerpig Byronde inn Zofia laden. pelle; “Dit Oostindifch Gewas groeit in en aan de „kanten van het Water, kruipende met zyne Sten- gen langs den Grond en overal Wortelfchieten- de , daar het Blad- en Bloemfteelen uitgeeft, De gedaante komt met die van Wederick, in- zonderheid wat de Bloemen aangaat, grootelyks _ * overeen : maar de Zaadhuisjes gel vken naar Kruid- pagelen. Hier is, als eene Verfcheidenheid, de Klimmende Oostindifche bygevoegd, welke de Vrugten zo lang, als de Bladen heeft. \ 0) Efe die glad i is, met vyfbladige ie u. Teneila Te, î 1) Jesfiena repens, Flor. pentapetalis decandris Sc. Sy? Nat, XII. Gen. 532. p. 297. Vig. XIII. Gen. 538. p. 335- H. Zeyl. 169, BuRM. Fl, Ind. zo3. Lyfimachia Fr. Caryo- Phylloideo. Burm. Zeyl. 146. Nir -Carambu. Mort. Aal. II. Ë 99. T. st. Ráj. Hit. men, B. Jusfieua adfcendens. Mant. … 2) he” Ee kaf deren fubfesfilibus &c. Buam Fi. Ind. 1 TEE 2 U. Deen. VIII, STUK, 532 TIÈNMANNIGE KRUIDEN, OF STUK. _Eenwy- vige. ongefteelde Bloemen en gepaarde Liniaat- Lancetvormige Bladen. “ Van Java is deeze, door den Heer Prvon, gezonden aan den Heer BURMANNUS , die haar in Plaat gebragt heeft. De figuur der Vrug- ten komt met de voorgaanden overeen , mäar de Bladen zyn fmal en fpits, die van de andere ftomp. (3) Jusfieua die regtopftaat „ met vyfbladige Bloemen en gebladerde Bloemfteelen. Dit is een Boompje, in de Valley van Li- ma, de Hoofdftad van Peru, door Pater F eu- iLLée waargenomen. Het verheft zig tot de hoogte van twaalf Voeten , en was door hem Laurierbladige Onagra genaamd, met eene vyfe Iv. Jäa. Heefterige, Suffrutico- bladige Bloem , die geel is van Kleur , andér- half Duim breed, De Bladen geftampt en als een Pap opgelegd , waren zeer bekwaam om verouderde Gezwellen op te losfen en te doen verflaan 5 inzonderheid die der Liesfchen, waat ged men veel gekweld is in dat Land. KO} Titia die regtopftaat en ruig is ‚ met ladige agtmannige , gn Bloemen. Hier (3) Fusfiesa ereâta Flor. je Pedanculis foliofiss Onagra Laurifolia, Flore amplo pentapetalo. „FEUILL- Peruv. 716. T, It. (4) Jusfieua ercâa villofa , Flor. tetrapet, okandris een Dg CAM DR TA SER Hier behoort de Carambu van Malabar, die een laag Heeftertje is, van anderhalf of twee Voeten hoog ; groeijende in Vogtige Gronden Hoo:o. en zeer kleine Bloempsjes „doch ook kleine Vrug-*"e5 8 ten hebbende: maar door den Heer Bur M A Nenia. la, Nus wordt daar toe ook t'huis gebragt de Cattu Carambu, uit dien zelfden Kruidhof , waar van de Vrugten als groote Kruidnagelen zyn, byna viermaal-zo lang en dik; de Zaaden talryker , rondachtig „ eerst wit en vervolgens ros van leur. de | | Arpa. ( 5) Tielen die Eke en glad is, met vierbladige agtmannige , ongefteelde Bloe- Juf tua mene perma p Waterige plaatfen van. „Eiland. Barbados hadt de vermaarde SLOANE deeze Soort ver- gaard, hoedanige ook in andere declen van de „Westindiën , door PLUMIER , is waargeno- mien, Hier thêde komtde Katalaanfche Fasmyn- boont cutatis. BuRM. Fl. Zed. p. to3. Ludwigia Capfulis obtongis umcialibus. R. Luzdt- 252. Lys. Ind. non pappofa &c. HERM. Luzdb. Sef Carambu. Mors, Mal. Ile p. ss. T. 49. RAJ. Hift. rsro. Mant. 331. ls) Faifda ereta glabra &c. FL Zeyl. 170. H. Ups. 103. Burm. Fl. Ind. 103 Ludwigia Capfutis oblongis. A. Cf, 491. Onagra Perfice foliis amplioribus. Prum. Spec. 7. T. 175. f‚ 2. Lyfimachia lutea nou en, ereta &c. SLOAN.. Jam. 35- Hi. 1. p. 37. T. 15. f. 1. Jasminum Catalon. Fl. luteo. SEB. Thes. 1. p. 42. T. zó. £. 3. Herba Vitiligi- bum. RUMPH. Amb. VI.p. 49. T. zi. f, In Jant, 391. : krt IL. Deen VIIL, STUK. { 534 TIENMANNIGE KRUIDEN. IVé__ boom van SEBA „die in de Tuin van den Heer ArDEEle van BEAUMONT gebloeid hadt „ overeen; Hoorp- zynde dus waarfchynlyk genoemd, om dat men STUK. hem uit Spanje hadt bekomen. Het Plekkenkruid ene van Rumrpurus betrekt men ook tot deeze Soort: zo dat derzelver Groeiplaats zou zyn in de beide Indiën. Men geeft het in Oostindie dien naam, om dat de wryving met het Zaad, * welk zo fyn is als Tabaks - Zaad „ zekere witte Plekken op het Aangezigt , daar de Ín- diaanen veel mede behebt zyn, wegneemt, Het heeft de Zeadhuisjee veel korter dan de Bladen, Halage ormig _effenrandig, ; nietgskinid of gebid BIE BW Gigen i Fan alle de Soomen van dit Geflagt. P yror A Wintergroen, 6 De Kelk is vyfdeelig met vyf-Bloemblaadjes , ook in dit Geflagt, welks Vrugt mede-een vyfs hokkig Zaadhuisje is, dat aan de hoeken open. gaat. Daar komen zes meest Europifche Soor ten in voor, als volgt, ne G) Wintergroen met opgaande Maeldraadjes a en een neergeboogen Stamper. pech te Vi (:) Pyrela Stamin. adfcend. Pifillo declinato. Sy/7. Nate XIL. Gen. s45: p. zor: Weg. XIN Gen. 554: pe 340: Mate Med. 212. Am. Acad. I. p. 156. GOVAN Monsp. zo8. Fl. Belg. 117, OED. st tio. Fl. Swee, 330, 360. Pyr. fol. inregerrimise Vir, Cliff. 37. Lugdb. 440. Pyrola Noveboracenfis. COLD 99. Pyt. Stam. x Pittillo declinatis. Hi. Pe 169. HALL Helv. 420, Pyrolaa Pyzi folio, Los. des DE CAN D RI, Er (2)-Wintergroen. met, Trosachtige verfpreide IV. Bloemen „de Meeldraadjesen Stampers regt. Az in Ze . Hoorp. (3) Wintergroen met de Bloemtros over ééne srux, zyde. IL, bgn (4) Wintergroen met bna eni eri Bloemfteeltjes. ged HI (5) Wintergroen met ‘tweebloemiige Bloem: Beryl _Jleeltjes. Umbellata. te C 6) Wintergroen met de Steng eenbloemig… inalese: _ Deeze Soortelyke Verfcheidenheden komen ene: ‘er voor in het gedagte Kruid, dat zynen La- Uriflora. tyofchen naam daar van heeft , dat de Bladen le naar die der eebonpen, AU: Dit heeft ME. einen ne tg heen tmf sh ne ief in (2) Pyrola Bor: Recemofis disperfis Sc. It, (Gotbt, mi Sue. Pyrola Fol. fubrotundis” &c. AC. “Stôchh. Nn p-192. Fol. obiter ferratis %c., HALL. Helu, k 3 tv: C3) Pyrota Racemo únilaterali. Fl, Succ. Lapp. 168. ‘Pyr. Fol. mueronato fertsto. C, B. Pin, 181. Pytola. 2 tenerior. Crus. Pann. so6. Oren: Dan. 402. (4) Pyrola Pedunc. fub - umbellatis. FEL Pyrola ‘he Arbuti flore. C. B. gn frutescens. Crus. Pans. 507. 65) ze ian biftoris. Pyr. petiolis apice bi-vel- tiflorls. GRON. Wirg. 48. sti Marilandiea minor. Per. Mas. 675, Pyrola Mariana êcc. P SC. 3339 363 y „191. lenen 3e Jari fore ri wipes Bi. 1u. p: sos. S. 12. T. IO fi 2. Pyrola- IV LI 4 U, Deele VIJL STUK. 536 ‘TiENMARNIGE KRUIDEN, IV. in fommigen meer, in anderen minder plaats, AFDEEL. gelyk men, de Afbeeldingen vanLorer,Do- rôors. DONEUS-En CAMERARIUS, Serle STUK. kan zien. By den eerften komen zy ‘er vry gaen wel mede overeen ; by den anderen zynze f byùa rond, by den derden ovaal. Nogthaus be- hooren deeze drie tot de eerfte Soort, De Bla- den komen uit. den Wortel, op lange Steelen voort, en blyven het geheele Jaar groen, waar „van de Hoog- en Nederduitfche als ook de _Engelfche maan, Daar tusfchen fchiet een Sten- getje van byna een Voet A dat op ver- eers fcheide manieren men ens men za epe olgen vytl Kd _Zaaadht veele Rletne Vaadies Gevild. 3 Van deeze Soorten van Wintergroen groeit ‚de eene hier, de andere daar, zo in ons We reldsdeel „zelfs in Lapland „alsin-Noord-Ame- rika. Merr vindt ’er Heefterachtigen onder, ge Ìyk de derde , vierde en vyfde, welke Taacfte tot-nog, toe. alleen in de Bosfchen van Maryland fchynt-waargenômen te zyn, Deeze heeft ecnis ge fterk getande Bladen aan de Steng „met cen’ witte Streep overlangs getekend. De zesde, die eenbloemig is, gröeit overvloedig in de Noors delyken deelen van Sweeden en Rusland, in de Bosfchen , als ook op de hooge Gebergten van Switzerland en zelfs op de Alpen tusfchen Pro- — vence en Iealie; Cuusrus vondt ze ook op de Ooftenrykfe Gebergten. Volgens den grooe ten BoERHAAVE is deeze laatfte, zo id Rit EN old FE CAN BMF Re ik “ als de eerfte , een inboorling van onze Neder- landen. Lv. Ar iel Door alle de Soorten van Wintergroen wordt Beorn de kaale Grond der Bosfchen , in de Zomer „TUE ongemeen verfierd ; en ’s Winters, daar geen, Sneeuw legt „ niet minder, De eerfte is wegens haare famentrekkende hoedanigheid en als een Wondmiddel berugt „ wordende het Kruid , zo inwendig. in Afkookzel , als uitwendie gebruikt. Tot Verzweeringen in de Borst en Teering vindt men ’t ook. aangepreezen,. De andere Soorten {chynen van de zelfde kragt te Zyn. Onder de Tweewyvigen da eerst voor, het Geflagt van _TRIANTHEM A. _Driebloem, ee genaâmd om dat ‘er meest drie Bloem- pjes by elkander voortkomen, De Kenmerken beftaan in een Kelk die een fpitsje heeft onder de punt en in vyven is gedeeld of vyfbladig , zonder Bloemblaadjes. ’t Getal der Meeldraad« jes is doorgaans vyf , doch fomtyds ook tien of meer: het Vrugtbeginz elftomp , wordende een Zaadhuisje dat Ringswyze fplyt. Doch ’er komen aanmerkelyke veranderingen in voor: des men hier byvoegen kan , dat het pa zeer naar ’ Porfelein gelykt. - Thans zyn er drie Soorten in ET allen uitheemfche , naamelyk Ll s (1x) Drie- il, DEELe VIEL, STUK, 2 533 TIENMANNIGE KRUIDEN, IW. (a) Driebloem met vyfmannige „eenwyvige Arn Bloemen, Hoorp- . 5 ste ma Jamaika en Kurasfau is deeze waargeno- hb ‚ die van HeERMANNUS Kurasfaufch Bolon Porfilein; met Bladen van Kappers, een Mos-= Seawsrij. d htige Bloem en een gevorkt Zaadhuisje, ge= noemd werdt, PLUKENET noemt het leggen- de Kurasfaufche Kali met rondachtige Blaad- jes (*). De Stengen zyn gewricht, de Bladen gefteeld, ffomp Eyrond, met een rooden Rand, gepaard, het eene Blaadje kleiner : de Steeltjes kort , tweetandig. Zo men de twee onderfte pine voor den. Kelk neemt, dan is de | 3 anders zyn het Blikjes en de Kelk beftaar Ee a, Blaadjes. Meeldraadjes komen ‘er van zes tot tien in voor, die korter dan de Bloem of Kelk zyn „met ovaale dubbelde Meel knopjes. Het Vrugtbeginzel is ftomp , twee- hoornig ‚ met een Draadachtigen Styl, aan de eene zyde ftekelig en een enkelen Stempel, (2) Drie- G )Fatamehega: Syf.… Nat. XII. Gen. s3r. p« 297 FES- XIN. Gen. 537. p."342« Trianth. Portulacaftrum. Sp. Plant p- 325. Mant, 69, Portulaca Curasfavica procumbens &c. HERM. Par. T. p. 213. Portulaca affinis &c. SLOAN. Jam: 89. Hij. 1. p. 2os. Kali Curasfavicum ER 0 Fol, fubrotundis. PLUK. Alm, zoz. T. os. fo 4 (*) Op zyne 94 en osfte Plaat zyn eeni gen, gelyk die ven dit Kruidje , by oee verkeerd geplaatst. ge befchryvin" DEAR NR HRA Ke ner (a) Driebloem met vyfmannige leah Bloemen. kn Deeze Plant hadt PL uKener van Madras(io2rp bekomen , doch haare Groeiplaats is door den u. Ridder gefteld in Arabie, De Steng is een Voet „ lang , rond, opftaande , met gepâarde , lang tard gefteelde , ovaalachtige fappige Blaadjes. Ver-n fcheide Bloemen komen famengehoopt , over- hoeks, in de Oxelen voor; zynde ongefteeld, van binnen bleek > van buiten groenachtig. de beftaan uit een eent ‚Kl deeligen Kelk , zonder Bloemblaadjes. Vsf Borftelfge Meeldraadjes , van langteals de Bloem, heeft deeze. Het Vrugtbeginzel , daar binnen, is ftomp en rood , met twee oenperotnde Stylen. vrl. n= G) B ebloen met pra tienmannige bweewy- Bnr vige Bloemen, ___ Tienman- nig. "Van deeze Soort hadt de Hoogleeraar Dies Ee BurMANNUSs een Afbeelding gegeven onder den naam van Zaleja , een Oostindifch Plantje- ‚van Koromandel gezonden ; het welke zyn Ed., om dat hy ’er twaalf Meeldraadjes in waarge- nomen hadt , onder de T'waalfmannigen plaat- fte (2) Trianthema Flor, pentandris digynis. Mant. 70. Por- tulace affinis Polygonoides, Blici folio & facie , Maderaspa+ _ tenfis. PLUK. Alm. 304: T. 120, f. 3 (3) Trianthema Flor. fubdecandris digynis. Jfant. 7o. Za- leja. Buam--AU. Ind, zro. T. 31, 6, zo IE, DEEL. VIII, STUK, IV, 540 _ TIENMANNIGE KRurpen, fte ; doch de Ridder heeft hetzelve hier ge- ea ee fehike » zeggende dat het meest tien , zelden Hoof twaalf Meeldraadjes heeft en de geftalte van ph Glinus, Het Stengetje, dat Kruidig is , zegt is “79 zyn Ed,, heeft overhoekfe Takken ; gepaarde, gefteelde , ovaale „ effenrandige , gladde Bla- — den, ongelyk van grootte, en kort gefteelde Bloempjes in de Oxelen , die uit een vyfbladi- gen Kelk beftaan , met ovaale verdeelingen ; zonder Bloemblaadjes. Het Vrugtbeginzel is _ftomp ‚ met twee Stylen en het Zaadhuisje als. in de andere Soorten, De verdeelt zig, naa- kjes | | twee, Neelie vierhoekige Zaadjes. CaRYSOSPLENIUM. Goudveilse De Kelk is in vieren of vyven gedeeld en gekleurd , in dit Geflagt, ’t welk misfchien van de Kleur der Bloemen en van de figuur der Bla- den zyben naam heeft. Bloemblaadjes ontbree- ken ’er aan, Het Zaadhuisje is tweebekkig ‚ met ééne holligheid, en bevat veele Zaadies, Twee Europifche Soorten zyn ‘er in vervat 5 naamdyk 3 T Chryfofple= aster nifolium. Beurtbla- di (1) Goudveil met overhoekfe Bladen, (2) Goud: (1) Chry/ofplenium Fol. hie Spee Nat. XII. Gen. ss3-P: 303. Pag. XIII. 558. Pe 342. Pl, Jure. 317,365. ORD. Dan. 366. Chry” DE CAN D REA eat Ca) Goudse met gepaarde Bladen, ae Deeze beide Soortenof Verfcheidenheden van ct Gulden Steenbreeke , gelyk men ze by de Au- srux. theuren getyteld vindt ,„komen.in werfcheide u. deelen van Europa voor, Den-naam heeft het sleet En daar van „dat het naar de zo genaamde Steen. oppe irifon breeke eebigszins gelykt en Goudgeele Bloem paarbladig. pjes draagt. Het groeit in Engeland , Norman- die en Nederland, onder: het Steenlever - Kruid (Lichen) „op vogtige Steenachtige plaatfen , zo Loser zegt: volgens DoponNnaus in Bra- bant en Vlaanderen , op Waterige Steenachtige Gronden, Die Soort , met gepaarde Bladen „ welke zy afbeelden , adt HALLER in Swit- zerland „ daar de andere by Bern geer is: niet gevonden 5 » maar Zy groeit in Languedok, Dezelve heeft de Bladfteeltjes korter en de Blaadjes wat ronder dan de andere, ook groo- ter en geoord, Men vinde dezelve. ook in de Levant en in Kanada. De eerfte isin Swee. den Chryfofplenium. H. Clif. 149. R. Lagdb. 209. Chr. Fol. ampl. Auricalatis. Ef. Lapp. Ist. Chryse Fol. Pediculis Ee OURNE. Jnfi. 146. ee paluftre luteum majus Rig. Hif. III. p. 477. S- 12. T. 8. f. 8. (2) Eene sei opp SAUv. Aonsp. 128. GOUAN Monsp. zog. Chrys- Fol. ampl. Auriculatis. ToURNs. Inf. Kruidh. 728. Saxifraga rotundifolia Aurea. CB. Pin. 309. Sedum paluftre luteum , Foliis fubrotundis fesfilibus. Moris. ats. £. 7. Alch. rotundifolia Aurea hiclata. HERM. Lugdb. 14. En. Dan. 365» DEE E: VIll, Saum Iv. 542 TIENMANNIGE KRUIDEN, den, Rusland en Lapland, op verfcheide plaat« a fen, vry gemeen. Hoorn: STUKe Vi Zee T. Saxifraga Coryledon. Het is een Kruidje van omtrent een Hand- breed hoogte ‚dat by den Wortel en aande DWD) Stengetjes Blaadjes heeft „zo groot als een Na- gel, naat die van het Aardveil gelykende „ronde achtig getand. Boven verdeelen zig de Stengets jes ‘Takswyze en-hellen naar den Grond; met getropte geele Bloempjes ;- waar op gehoornde Zaadhuisjes volgen » met zeer fyn Zaad, SAXIFRAGA. Steenbreek. „Een vyfdecligcKelken vyf Bloemblaadjes heeft dit Geflage, welks Zaadhuisje ook tweebe tweebekkig is met ééne holligheid en veele Zaaden. Het bevat een menigte ‚ mecst Europifche Sdorten 3 waar Onder fommigen in de Noorde- lykst bekende deelen des Aardbodems „ anderen op de koudfte Bergtoppen en veelal op Steene achtige plaatfen of in de Spleeten van Rotfíen groeijen , waar van de naam. Zy zynin viet Rangen onderfcheiden » als volgt, * Met virage Bladen , en cene byna naakte Steng, (1) Steenbreek met getropte Warvelbladen Pi die Tongachtig en Zaagswyze Kraakbeenig Genaveld. getand zyn, de Bloemfteng gepluimd, (1) Saxifraga Fol. Rad. aggregaeis &c. Syft. Nat. Xl DEC ANDRI ed 543 _ Deeze. eerfte Soort is een rose Berg- Gewas van Europa , ’t wélk niettemin ook in en de Tuinen voorkomt , en een fierlyk Bloemge- Hoorp- was maakt. Men heeft het Cotyledon of Venus-°T9E Nävel genoeind en tot het Huislook betrokken 222% gehad. Het valt zeer Takkig en veelbloemig of met weinige en byna geene Takjes aan de Bloemplúim: de Bloëmpjes hebben de Blaadjes of ongevlakt of geftippeld, en zulk houdt ftand in de Verfcheidenheden daar van voorkomende, dië door. de’ “Tuipierkonst zeer eepenigvuldigd Eg (2) aerden met men Workililatin, die IL a: Bugechrig. en Zaagswyze Kraakbeenig mah dln er rgetand zyn; de Bloemfteng geïrost, zen Veranderde oe derden men! isnn tart, Ao 0r Be. je bege ig er at Gen. 555- P- 303. Pag X XIII. Gen. 555. p. Eft Lapp. N.-177- Te. f.2e Fl, Sate. 356, 366. OED, Dan. 241: Ha Clif.-a68. Re. Lagdh.453. GOUAN Monsp,-zop. GER. Prov. 421. KRAM. Auffr. 117. Sanicula montana crenata. PLUK. Als. 331. T. 221. f. 1. Sedum fertätum album bi icorne. Mor. Hift. lll. p. 478. S. 12. T. 9. f. 49, 20. Gotyledon media Fol, oblongis fetratis. C. B, Pin. 235. B. Cotyl. minor , Fol. Gabeór! Terralid °C. B. Pim. 285. Prodr. 133. gy, Saxifraga Se- di Folio ; Fl. albo ,-multiflora. TOuRNE. In/f. 252. Sedum Tbo” FL albo , multiflorum. DOD. Pempt. 113. Saxifcaga sedi folio, Pyrenaica ferrata. TOURNE, ak, 252. Cotyledon “pyramiale &e. Boct Bocc. Mus. II, p. top. T. 86. Saxifragz Sedi anguftiore folio fecrat B, HE Ver. Hr Edet de a) Sasifvagd Fol. Ri Ec, Saxifr. Fol. limbo Cart. in- ‘tecro ‘&e. HALL: a. 402. N. 9, T. 9. SEG. Ver. 1IL p. _ Es9. BURs. XVI. 9 H. DEEL, VIIL STUE, 544 TT IENMANNIGE KRUIDEN Iv. _ Behalve aanmerkelyke Verfcheidenheden der Aronrie voorgaande Soort groeit, volgens den Heer Hare Hoor. LER, op de Alpen van Switzerland deeze, die STUK. door den Ridder als een basterde wordt aan= vien A gemerkt, Gedagte Heer heeft dezelve zeer fraay afgebeeld , en zegt, dat zy de geftalte van de voorgaande heeft ‚ doch het Roosje minder digt » de Blaadjes fomo ovaal , met den rand aan't _ end niet getand en aan de Steng niet zeldzaam, die ruig en kleverig is , een Elle hoog , met Takkige Bloemfteeltjes , een lange yle Aair maakende,: De Kelk was ruigachtig en de Bloem- blaadjes fcheenen donker rood Beneeee te ZyDs a! a in de voor pe een witachtige Kleur hebben. De Meeldrandjes” verfchilden in v Mners en hadden hoogroode “Topjes :-de Hoornt- jes van het Vrugtbeginzel waren geknopt. Ja Ítalie komt ook deeze voor. eG 3) Steenbreek met Eandis ind In. Saxifraga Wortelbladen, een naakte gepluimde Steng Penfylzan : 5 ot en byna tot Hoofdjes vergaarde Bloem. Penfy va. _In Noord- Amerika groeit decze „die de Steng byna ongebladerd „zeer Takkig en Haairig heeft , met witte Mosachtige Bloempjes, aan ’t end | ps (3) Saxifraga Fol. Lanceol. denticulatis &c. GRON. Virge 49 , 63. Saxifr. Novebor. Corp. Saxifr. Penfylvanica. DILLe Elb. 337. T. 253. f. 328. Sanicula Virgin. alba, Fol. ob- _ bs dee mucronato. PLUK. Alm, 331. Te sgefe u BT. 223 D ee AND R I A. 545 der Takjes vergaard en de Bladen langwerpig IVS gefpitst : zo dat de Geftalte zeer verfchile. De AFDEEL, Bladen, die het Roosje maaken , hebben de fi- Hoor guur en grootte byna van die van de Primula °TUKe Veris , doch de dikte en gladheid van die der Pre Auriculaas, en de Steng twee Voeten hoogte. (4) Steenbreek met flomp Lancetvormige Bla ted - Axufr den en een naakte tweeblgemige Steng. Ardrojn In Siberie , zo wel als in Switzerland, is de Mera Grociplaats van deeze Soort „ die het Derd Alpifche Huislook van Co ruMNaA zoude zyn. De Heer HALLER vondtze in Switzerland en geeft ‘er de Afbeelding van. Het is een zeer klein Plantje , dat de Blaadjes fomtyds, doch zeldzaam „ drietandig ingefneeden heeft, : ) Steenbreek met Liniaale door oorboorig gee v. opel getropte , omgekroinde Bladenen CA“ een veelbloemige Steng. graauw,, Door SCHEUCHZER is dit Kruidje op de Swit- (4) Saxifraga Fol. Lancel. obtufis pilofis &c. Saxifc. Cau fe paucifioro. HALL. Helv. 405. Sedum Alpinum tertium. Cor. Eepbr. ii. p. 66. T. 67. f. ult. Saxifr. Alpina, habien Androfaces, villofà. HALL. Norib. 1736. T. 1. f, 3. MORIS. S. 12. T. 9, f. 2. PLUK. T. 222 fe 2e (5) Saxifraga Fol. Linearibus &c. Saxifraga Rofùlisden(is- fimis &c. Hart. He iv. 402. Sax. Alpina minima &c. TOURNs. Alp. 34t» 14e Te 21. f. r. GESN. Fase. 24. T. 15. f. zo, m UH, DEEL. VIJL. SrUK, 546 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. Switzerfche Alpen waargenomen, daar het dik- ArpECl. ke Plaggen maakt , beftaande uit digt famenge- Hook hoopte fmalle Blaadjes, die nederwaards omge- STUK. _kromd zyn en waar van de bovenften, als met oi WE" kleine Gaatjes doorboord , zig witachtig vertoo- nen, met eene fchemering van blaauw. Ecne Verfcheidenheid., door ScHMrEDer gemeld, heeft de Blaadjes van onderen gehaaird. v (6) Steenbreek met getropte , Schubswys ge pan plaatfte , driekantige , Elsvormige effent Blaadjes ; de Steng byna naakt , eenbloemige Op de es pit van Switzerland cn Italie de Bloemen Melkwit heeft met Bleëtroode Streepen , en een kleve- rig Stengetje, van een Vinger hoog, Men vindte ze ook met meer, tot vyf Bloemen. De gefal te is als van zeer kleine Huislook, dn (7) Steenbreek met getropte , overhoekfe en ‘Huislooe gepaarde, byna Lancetvormige Blaadjes; ki ‘ de Bloemen gefteeld. In deeze , die op de Bergen van Trente en van (6) Saxifraga Fol. aggregatis imbricatis triquetris &c- Sake Alp. Fol. glaucis acutis, monanthos. SEG. Ver. III. p- 20le T. s.f.z. Sedum Alp. Saxifrage albz fore. C. B. Pin. 284 Buns. pied 6. ile Fol. erasis pung- HALL Ad, Hels: VL p. G) pede Fol. aggreg. alteren. pear fublanceor latis, Flore pedunculato. Saxifraga Alp. minima , Fol. ligula” Hs Ec. SEG. Ver. 450. Ts 9. ne 4. ; DeceARDeaIA 547 van Siberie voorkomt, is het Stengetje zeer 1V, Takkig „ Draadachtig dun , met fimalle cffene Arnrers Blaadjes , die Roosjes maaken; gelyk de twee Ffoord) voorgaande, Het Steeltje komt meest met één, °TUEe zelden met twee of drie Bloempjes voor , boven Diggrid, het Vrugtbeginzel. (8) Steenbreek met gehaairde , omgeboogene vit. Schubswys’ geplaatfte Bladen „eneen naakt- jd achtig eenbloemig Stengetje (*). Mosache Dit is een Plantje, dat naar Mos gelykt en de Blaadjes Doornachtig van. onderen gehaaird heeft , met een ruig Stengetje, dat maar ééne Bloem draagt, die ongefteeld is, geel met tos- fe Vlakjes. Het groeit als Mos op de Steenen in de Alpen. en Pyreneen. (0) Steenbreek met Schubachtige } Elsvormt HE) ge, kanthaairige „ gedoornde Blaadjes en Broschian een byna naakt veelbloemig Stengetje, Kieuwig Deeze die , volgens GMELIN , in Siberie groeit » (3) Saxifraga Fol. ciliatis inflexis, imbricatis &c. Saxifr. Rofulis denfisfimis &c. Harz. Hlelv. 403. Sax: Pyrenaica minima lutea Musco fimilis. TOURNF. Inf?. Sedum musco- pe J-B. Hift. UI. p. 695. SCHEUCHZ. Alp. 142: T. 21: En (*) Unifloro is hier , in Syst. Nat. Vig. Ed. XIII, vers keerdelyk in smaltifloro veranderd, (5) Saxifraga Fol. imbricatis Subulatis ciliatis fpinofis, Caule fabnudo multifloro. Gmsr. Sib. IV. p. kó4s T: 65, Za Mm 2 1, DEEL. VIII, STUK, 548 TIENMANNIGE KRUIDEN, 4 IV. heeft langwerpige Steeltjes , digt Schubswyze Boks bekleed met plat Elsvormige , fpits - gedoornde HoorD. en Doornig kanthaairige Blaadjes; een hoog STUK. _ Stengetje met kleine fpitfe Blaadjes, die onges Twee wy- wige. haaird zyn, eneen klein Bloempluimpje. Xx. (ro) Steenbreek met Zaagswys’ getande Blaad- Suclorte jes» een naakt Takkig Stengetje en gejpit- earn, fte Bloemblaadjes. Op de hooge Gebergten der Noordelyke ‘deelen van Europa, zelfs op die van Spitsber-, gen en Lapland, als mede op die van Styrie en Switzerland, groeit deeze, welke een ome Been en ande Bloemen. onder.’ Vrugt- beginzel heef (rr) Steenbreek met flomp ovaale , flaauw oef Jola. Zaagswys’ getande , gefleelde Bladen , een dig. naakte Steng en uit Trosjes beftaande” Bloempluime Op de Bergen van Siberie is de natuurlyke Groeiplaats van deeze Soort, die aldaar een _zeer groote Plant maakt , met Bladen van een en Span (ze) Saxifraga Fol. ferratis, Caule nudo Ramofo &c. Fle Suec.355,367- Fl. Lapp. N. 175. OFD. Dan. 23. Sanicula Myo- fotis &ec. PLUK. Alm. 331. T. 58. f. 2. & T. 222. f. 4. SE* dum mont. ze mucron. & dentato folio. Monis. Hij. III. p. 478. Se 12e T, 9. f. 13 (u) saabage” Fol. ovalibus retufis, obfolete ferratis pe“ tiolatis , Caule nudo, Paniculâ conglomeratâ. Linn. Dee Is p. 27. T. 14. GMEL, Sib. IV. p. 166. T. 66. DE CAN DRI A dije Span lang en een Hand breed ; Stengen van. IVe een -Vinger-dik en cen Voet hong „eneen TERe fraaije Pluim van paarfchachtig roode Kloks- Hoonbs wyze Bloemen. Van Petersburg in 't jaar 1760 ,°TUEe door den Heer Davio pe Gor TER, toen Lyf- Arts van de Keizerin, naar Upfal gezon- den, heeftze aldaar gebloeid en is in Afbeel- ding gebragt door den jongen Heer LiNNzeus, Ik kogt voorleeden Jaar , hier op de Markt, een fchoone bloeijende Plant daar van, welke in de open Grond zeer tierig by.my groeit ‚ doch tot heden (9 Sept. 1777. ) geen nieuwe Steng gefchooten heeft, De Geftalte, was aanmer- kelyk van die Upfalfche verfchillende , gelyk uit deeze- oor my, oen daar. van opgemaakte befchryving blykt. „Re Plant hadt mit deit Bladen: als ge: meld is, maar twee enkelde-Stengen „ een Vine ger dik en anderhalf Voet Jang ;- donker -rood; aan den top overhoeks verfierd met Horizon- taale Steeltjes,-ieder een Trosje draagende van “ongevaar tien of twaalf Bloemen. De meeften derzelven waren vyf bladig „hebbende vyf. Meel- draadjes en drie Stylen: zeer weinigen zesbla- dig met twaalf Meeldraadjes en maar eenigen met twee Stylen of Stampers, Met tien Meel- draadjes heb ik ’er geene Bloem aan kunnen vinden. De Kleur was ‘bleek paarfch, Zy bloei- de in een Pot, in de Maand April, Men heeft in Sweeden waargenomen , dat Se Sterg jaarlyks in de Grond kruipt, zwart wordt m3 en s5a TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. en een nieuwe Plant maakt, en dat de Wortel, en er Er die zwartachtig “van buiten , van binnen Vlee- Hot: zig wit is, gekaauwd zynde eenen fterk famene STUK, _trekkenden Smaak heeft. XII. (12) Steenbreek met (lomp Eyrond gekartelde; Besjrage byna ongefteelde Bladen; de Steng n NE. de Bloemen famengehoopt, Aangaande deeze , die, behalve de gedagte Bergtoppen; op Spitsbergen, in Lapland, Dee- nemarken en Sweeden, ook in Virginie en Ka- nada groeit , melde de Heer Linn mus, dât pi hy geen Plant ae: ozen Lapland kende; elke de eter g dan dee- ze, Zyn Ed. “hadt en bloeijende gevonden onder die altoosduurende Sneeuw , welke nooit door Zonnefchyn of Regen omtdöoit ‚én welaan de kanten , daar de Sneeuwkorst een weinig van den Grond afwykt : maar in de fchuinten der _ Alpen, die door ‘het Snecuw - Water bevogtigd werden , groeide zy ovcral menigvuldig: 20 dat deeze Steenbreek te regt” Sneeuwminnend fag geheten worden, … Wonderlyk werfchitlende is het “Gewas, fom- tyds zeer klein ‚met een Stengerje van vie (12) Saxifrage Fol. obovatis crenatis , fabfesGlibas gc Fl. Site. 354, 368. Fl. Lapp. N. 176, T. ze f.5, 6. GRON: Virg. 160, 69. Saxifr. Fol. obl. rot. dent, Ray. Angi. Ul: Pr 354: Te 16. f. rn. Sempervivum minùs dentitum. MART: — Spitzb. 43--T. F. fo A. kanes Phys. zzz. '£. ze Sedum LEN ‚tum. OED. Dan, T: 2% BECAM Dak 4: 551 Vinger hoog 5 fomtyds eens zo groot, gelyk IV. Ray dezelve in Engeland waargenomen heeft, KE raa Somtyds is het Stengetje één, fomtyds twee- Hoorp- bloemig en het maakt ook wel een Kroontje, STUK, Doch altoos is het daar aan onderfcheidelyk,dat 2% ‚het de Blaadjes van;onderen rood , de Stylen paarfchachtig heeft. De Wortel is Vezelig, de Steng naakt, de Bloem wit, (13) Steenbreek met rondachtige , getande ‚lang sn 3 „gefleelde Bladen en eene naakte Steng, rag Deeze , in Siberie groeijende, heeft de de den rondachtig , zo diep ingefheeden, dat zy zig als gekwabd vertoonen, met fpitfe Tanden. De Bladíteclen zyn driernikal zo lang als de Bla- den en de Bloemen klein. (14) Steenbreek met Eyronde , bne tilindk: Dek Kraakbeenig gekartelde Bladen ; de af oa naakt en gepluimd. Deeze, veel naar het zogenaamde Gëum ge- lykende, komt op Gebergten van Biskaije in Spanje voor. De Bladen zyù-met hoeken ge- kar- eltipreid. (23) Saxifraza Fol. fubrotandis dentatis , longius periola- tis Ec, seduin bicorne ferratum &ec. Moms. Hif?. III. p. 478. S. 12, To oaf if. (24) Saxifraga Fol. reg fubretafis &c. Saxifr. Fol. Cuneiformibus H. Ups, tot. Geum Fol. fubro= tundo minori, Piftillo maen rubro. MAGN. Hors. 38. T. 8. Mirr. de. zar..f. 2. Mm 4 U, Deer. VIII, Sz, \ 552 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. _karteld en geenszins Hartvormig by de Steclen, Ar DEEL: die cen kanthaairige ruigte hebben, HoorD= STUK: (15) Steenbreek met Wigvormige, zeer fbom- xv. pe, witgegulpte Bladen, en een naakte ge- Can | pluimde Steng. Wigblae — ze (16) Steenbreek met Hartvormig ovaale , flom= vd ee pe, Kraakbeenig gekartelde Bladen en eene Ruig. „naakte gepluimde Steng. xvij, — (17) Steenbreek met Nierachtige getande Bla- den en een naakte gepluimde Steng, j niet alleen tenop- ge vs Reg ook daar in overeen, dat zy een rme döden Kelk hebben , onder hect Vrugtbeginzel. De Geftalte verfchilt ook weinig, dan wat de gemelde figuur der Bladen aangaat, Altemaal grocijen zy op hooge Geberg- ten in Europa. xx Met Gs) Saxifraza Fol. Cuneiformibus obunfisim mis edet &c. Coryledon altera lim Matthioli. J. B. Hiff. lil. p- 684 Oee hek fpecies quzdam. GEsN. Fasc. 5 T. 1 B 37s (16) Saxifraga Fol. Cordato - ovalibus ee &c. Geus Fol. circinato, acute crenato. MAGN. Hlort. T.p‚ 87. (17) Saxifraga Fol, Reniformibus dentatis &c, Sanicel Montana rotundifolia minot. C, B. Pin. 243. „Seduui monte enne minus album non guttatum. Moris. i/t. Ill Pe Et 9.f. 12. GOUAN Monsp. 209. Geum. angufufole Aumale oid ed 250, De EE sO MAND ERe te 553 %k Met onverdeelde Bladen en cenc gebla-, Ka derde Steng. - Ie bn Hoorps (18) Steenbreek met de stiksbten Eyrond mur. gepaard , Schubswyze; de bovenften kant- _xvir. haairigs. —» 7 ifraga Op de Rotfen der Spitsbergfe, Esbidiache ë “emit: “Pyreneefche en Switzerfche Alpen , komt dee- 5 ze voor, die Draadachtige Kruipende. Stengen heeft, met Blaadjes bezet en aan ’t end ecn en- kelde ongefteelde Bloem. (9) Steenbreek met Lancetvormige overhoekfe xx. kanthaairige Stengbladen, en leggende woon” Stengen. (2) degen de Liniaale. nin kant Xx. Bi Lik Aurumna- fe | Pe] gee VE UI GE dis. rss nds EER GERE „ Herftich. (ar) Steen- ( ei Saxifraga Fol. Caulinis ovatis wsop &ec. FL, Succ. 359 , 369. Fl. Zapp. 179. T.2. f. 1. HALL RNB 403. Sedum Alpinum Ericoides at Gs Bs 284. Prodr. 132. MoRis. Hiff. 11E. p. 480. S. 12. T. zo. É‚ 36. GESN. Fasc. 26. T. 9 3 _ (19) Saxifraga Fol. Caulinis Lanceolatis alternis &c. Sax. Sedí een erenatis asperis. SCHEUCHz. Jr. Il. p. 140. T, zoe fes. ed. Alp. „ Crenatis asperis..C. B. Pix. 284. Prodr. Be ET. 6 Ff. 27. GER Prov. 423 ; (zo) Saxifraga Fol. Caul. Lin. alteinis B S«xifraga an« rs Autumnalis. BREYN Cent. pe Te 48. Sedam- Alp. or. fateis maculofis. C‚ B. Pin. z Rû 5 IL, DEEL: VIJL, STUK, 554 TIENMANNIGE KRUIDEN. W. _(2r) Steenbreek met Lancetvormige , overhoek- elek a fe , naakte ongedoornde Stengbladen , en móörs: een? opftaande Steng. STUK. xxl. (22) Steenbreek met Liniaal Elsvormige ver- pnt, Jpreide naakte ongedoornde Stengbladen en Bokkig. leggende Stengen. IL “tistides __Deeze vier Soorten komen hier en daar op ‚baardig. hooge Gebergten , zo in de Zuidelyke als Noor- delyke deelen. van Europa, inzonderheid in Switzerland , voor. Behalve het gemelde verfchil« len zy weinig , zynde allen kleine Plantjes, die meer of min naar Huislook of Donderbaard ge- Iyken , buiten de . Decene, die den by- naam van Bokkig of den naam van Bokje voert, hâdt denzelven , ‘wegens den Reuk, van eenen Groninger Aodihehet DoRTMANNUS ge naamd , door wien zy in het Land by Gronin. _ gen gevonden was , bekomen; zo dat dezelve tot de inlandfche Kruiden van onze Nederlane den behoort. - Het is een fraay Plantje, met geele Bloemen „ groeijende onder het Parnas- kruid, en zeker eee Dorp in ’: Graaffchap N Drenth; (21) Saxifraga Fol. Cal. Lanceolatis alteenis &c. GMEL: Sib. 1 65. f. 3. Sax. Petalis latisfimis luteis lineatis. HALL. Helv. 399. T. 8. Chamzciftus Frif.-Foliis Nardi Cel tice. C. B. Pin. 466. Hirculus q. Chamzaifti genus, CLUS ur. S. (22) Saxifraga Fol, Caul. Lineari-Subulatis &c. FL Suêt. Lapp. Sedum Alpinum Fl. pallido. C. B. Pin. 234. MOBIS- Hift. Ill. pe 477. $ 12. Te 6. É, 3. OED. Dan. T. 72 DESC NDR ETR $55 Drenth3;zo CLus1ius,die het afgebeeld heeft, IV. verhaalt. Men vind het ook in Sweeden , Lap- A land, Switzerland en Siberie, Horos (23) Steenbreek met Nierachtige Stengbladen , sd die getand ayn en EE de Steng ge->axtraga plui md. turdifge Rondbla- ia. Op de hooge Gebergten van Switzerland ene“: Ooftenryk , als ook in Languedok en Proven- ce, groeit deeze „ die den naam van Berg Sanikel voert, by de Duitfchers Wild Schelkruid of Witte Sanikel genaamd. Deeze verfchile in Gewas zeer van de voorigen. Meest gelykt zy haar, de. Zeventiende Soort , en deeze beiden voeren by fommigen den naam van Géwiu , onder welken td, zyn in de Bloemhboven, B: Het is een fraay Ì slantje, dat uit den Wortel lang en ruig En Nierachtige Bladen voort- brengt ‚ die fomtyds ook eenigszins Klyfachtig zyn, De Steng, wordt anderhalf of twee Voeten hoog en heeft witte Bloemen , met Bloedkleu- rige Stippen , eenigermaate naar die van % St. Jans Kruid gelykende, De ruigte der Bladfteelen verdwynt meest door de kweeking, 24) Steen- Il” Saxifraga Fol. Caul, Reniformibus dentatis petiola - tis , Canle paniculato, Saxifraga Fol. Renformihus acute pe, H. Clif. 167.-R. Luzdh. 453. HALL. Helv. 400. Sanicula montana rotundifolia pe, G, Bs Pin, 243. "Sa: nicula Alpina. CAM. Epit. 764. GasN.-Fasc. 19. T. 1o. f, 25. Geum rotundifolium aje ng Infl. 251. GEB, Prov. 425. Garyophylia five Geum recentiorum Folio Hede- xaceo. Lea. Je MH. DEEL, VIJL. STUKe 556 TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. (24) Steenbreek” met Niervormige gekwabde aai Stengbladen , een Takkige Steng en Kor- Hoorpe religen Wortel. STUKe xxiv. … Onder den naam van Witte Steenbreek is dees Salet ze vry algemeen bekend en berugt: wegens de Konelig. zonderlinge eigenfchap , dat de Stoel beftaat uit een vergaaring van ronde Korreltjes „van groot- te als Koriander - Zaad , boven de Vezeiige Wortelen geplaatst. Deeze Korreltjes zyn bit- ter, en van fommigen voor het Zaad der Plant gehouden geweest , aangezien men uit ieder Korreltje een nieuwe- Plant kan voorgeelen, De onderfte Bladen zyn Nier: „als die van % voorgaan nde , de Sténgbladen db inge: fheeden en byna hebibserd, de Bloemen wit Dit Kruid is van de Ouden als tegen den Steen. dienftig aangemerkt‘ geweest, byzonder het Afe trekzel van den Wortel. Het Sap der Bladen is Slymerig en Zuurachtig, gelyk dat der Huis- laok, zynde hetzelve zekerlyk openendé €B Pisdryvende : doch weinig in gebruik, xt Met AE EA Fol. Caulinis Reniformibus lobatis &C Mat. Med. zis. H. Clâf. 167. R. Luzdb. 453. GOUAN difolia alba. C. B. Pim. 309. Saxifraga- alba. Dop. Pempt- 316. EEn alba Chelidonides. Log. Ze. 612. Saxifragî Quata. Cam. Epit. 719 DE CA NDR TI &s 557 AK Met gekwabde Bladen en regtopftaan- de Stengen. (25) Steenbreek met Palmswys” prat Bla- STUK. den, de Stengbladen ongefteeld, de Steng Takkig en Boldraagende, ol Deeze wordt Boldraagende genoemd, om datgend. « zy bovendien aan de Stengen zekere Bolletjes draagt „ verfchillende anders byna niet van de _ voorgaande , waar van zy maar cene-Verfchei= denheid fchynt te zyn. Het Vrugtbeginzel is, in beiden, beneden de Bloem. Men vindt dee- ze in Ítalie op belommerde Steenige plaatfen. Het voorgaande Witte Steenbreek is door geheel Europa, zelfs in de Ooftenrykfe Nederlanden ; gemeen. (26) Steenbreek met ee gefleelde Steng- bladen en eene geheel enkelde eenbloemige Boldraagende Steng. Op de Laplandfche Gebergten was deeze ge- meen , en door den Ridder afgebeeld. Men ELe Iv. Arpz Hós 6 Hoorp. XXV. xifraga pd Ae aa- XXVI. Cernua. PE amg vindt- . (25) Saxifraga Fol. Caulinis palmato-lobatis &c. Sax. bulbofa altera. Cor. Eepbr. I. p. 318. T. 317- Saxifraga ad fol. eretum &c. Moris. Hifl. III. p. 474- S- 12. T. pe f, 24. (26) Saxifraga Fol. Caul, palmatis petiolatis &c. OED. Dan. T. 22. Saxifr. Fol. palmatis, Caule fimpiici unifloro. Fl. Lapp. 172. T. 3. f. 4. Hort. Clif. 167. Fb Suec. 3513 873. 7 HI, Duske VIJL, STUKe 558 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. vindtze ook in Sweeden en Deenemarken. De AFDEEL. Bioem knikt een weinig en heeft het Vrugt- Hooep- beginzel boven, Zy komt cok voor met een STUK. _ getakte Steng. XXVII (27) Steenbreek met gepalmde Stengbladen , Saxi a Fodder. het bovenfte , onder de Bloem, Eyrond; de Steng enkeld en meest tweebloemig. Deeze was in Lapland zeer zeldzaam, heb- bende Stengetjes van een Vinger hoog. Men vindtze ook in Sweedern en Deenemarken, Haa: re Groeiplaats is meest aan de Beekjes, op de zyde der was SXXVIL (28) Steenbreek mt ; Nierachtige Wortelila- “ Geranioie des. den, die vyfkwabbig zyn en veeldeelig; de re Stengbladen Liniaal en een byna naakte Takkige Steng. kvdd (29) Steenbreek met Palmswys’ vyf: zeeligt XXIX. den Wirtelbladen; de Stengbladen Liniaal on dig. verdeeld en nend opklimmende Sten gen. C39) Steen- (27) Saxifraga Fol. Caulinis Palmatis E Sax. Fol. ke dicalibus quinquelobis , Flor. ovato. Fl. Lapp. 1744 Te 2 f. 7e Fl. Suec. 352. OED. Dan. T. (28) Saxifraga Fol, penne AA. quinquê* lobis. ee Acad IV. p. 471. Mant. 3 (29) Saxifraga Fol, Rad. eng ginger pais be As. Acad. IV. p. 471. GER. Prov. 424, DEC Ard D „Aelade 559 (30) Steenbreek met Nierachtige gepalmde IVe Haairige Stengbladen : de Siengen en Steel- A nk tjes amadn Hlobrn- zo al, INNAUs verzekert; de derde in Siberie, Sibefe. Deeze laatfte heeft zeer lange Bloemfteeltjes, in tweeën gedeeld, en vry groote witte Bloemen. (31) Steenbreek met Wigvormige in drieën xxxr. gedeelde , overhoekfe Stengbladen en eenen ar regtopgaande Takkige Steng. bie. iek wab- Deeze Soort groeit op Zandige plaatfen en op Gebergten , als ook op de Daken der Huizen, in Europa. By ons komt zy veel voor, op vogti- ge Gronden en oude Muuren, zo in Gelderland en Overysfel als in het Stigt en in Holland. Men vindtze Drievingerig Huislook der Daken getyteld door Baugminus, De Blaadjes zyn _ als die der Steenruite , doch het heeft Steeltjes van omtrent een Handbreed hoog. (32) Steen- (30) Saxifraga Fol, Caul. Reniformibus palmatis pilofis , Caulibus Pedunculisque Filiformibus. GD ing Fol. Caulinis Cuneiformibus&e. Fl. Suec. 353. Fl. Belg. 118. GOUAN Jdonsp. 210. GER. Prov. 422. Saxifr. Fol. vefdi &c. R. Lag. 457. Sax. Fol. omn. tri lobis &c. Fl. Lapp. 173. H. Clif. x63. Sedum tridaâylites Tetorum. C. B. Pin. 285. Paronychia altera. Dop. Pempt. 113. LOB. Ic. 469. 1. DEEL. VIII, STUKe 560 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. (32) Steenbreek met de Stengbladen driedeelig zeke Le gepalmd ; de Slippen byna in drieën ges Hoorpe deeld ; de Steng met veele flappe Takjes. ge xx Op de hooge Gebergten der Noordelyke en pn jrga Züidelyke deelen van Europa , hier en daar ; Roisin: groeit deeze , die naby komt aan de voorgaande; doch, betiatve.” t gemelde.verfchil, ook de Bloe= men viermaal zo groot heeft, XE — C33) Steenbreek met de Stengbladen Wigvor- di mig aan de tippen getand ; de Steng op= mek klimmende en eenigermaate ruig. __De Groeiplaats is op dergelyke Gebergten. Het Kruidje heeft een digt gebladerd Bloem ftengetje van een Handbreed hoog, pied (34) Steenbreek met getropte Liniaale War Plagmaa= tele (22) Saxifraga Fol. Caul. Palmato «tripartitis &c. Saxie fraga alba petraa. PON. Bald, 339. f. 337» a Aizoides Alpina &c. PLUK. Alm. 331. T. 222. f. 3. S m tridaây= lites ann majus egen C. B. Pin. 284. de Hift. kj Pp 479: fz (33) a Fol. maas Caneiformihus &c. Jant. GOUAN Monsp. zio. Sex. Fol. palmatis, Cane denfe foliofo Florigero. ALL. Pili 12. T. 3.f. 1. Sedum rridaêtylicts Alpin. Caule foliofo. C. B. Pin. 284. Sedum trid. Alpinum majus, tertium. C. B. Prodr. 131. ( at Saxifraga Fol. Radic. apgregatis &c. Mant. 383 Sax'fraga Fol. fimpl. & trifidis Sc. Harn. Helv. go5- Oe 292. E, nf. 1. SEG. Ver. 451. T. 9, £. 4. Sedam lites Alpinum minus. C. B. Pin. 284. Prodr, 131, Sedum Mos DE ve ZACN BD RATES un telbladen , die geheel of driedeelig zynyen IV. ‘een regtopgaand , byna maakt en meest ÁTDEEL: tweebloamig Stengetje. Hoorp- STUKe __{35) Steenbreek met veeldeelig gepalmde ver. „FEXV:, axifrâ Jpreide Stengbladen, die fpitfe Slippen heb- Groendan- ben, en een opftaand Stengetje, epe lands. Volgens GUNNERUS is deeze Groenlandfe eene Verfcheidenheid van de voorgaande , die op hooge Gebergten in de Zuidelyke deelen van Europa en in Switzerland groeit, maakende al- daar Plaggen als Mos, De meefte Rotfen det Alper zyn bekleed met dit Kruidje , zegt de Heer Hatrrer. Het heeft Steeltjes van maar drie Duimen hoog, en ruigachtige Blaadjes, rk Met gekwabde Bladen. en leggende Stengen. ed 36) Steenbreek met ene » driekwab. XXxvr. bige en onverdeslde Stengbladen ; de Sten- van eee gerjes leggende, iden wine (37) Steen- Moschatella ved lutea. GeêN. Fast. 25. T. G.F. 31 GOUAN Mon (35) ndr id Caulinis palmato-rnultifidis &c, Sa« Xfr. wridatylites Groenlandica. Dirt. Elth. 337. T. 353 f. 329 G5) Saxifraga Fol. Caul!inis Cordatis ctilobis integrisqae , Caul, procu mbenribas. Saxifaga ex: 'gua Fol. Cymbalaiz. BEuxs. Cens. Il. p. 40. T. 45. £. n IE, DEEL, VIII, STUK, 562 TIENMANNIGE KRUIDEN, Klyfachti- 8 Xx - XVII wie mioanchi 5e ( JE eee met Eyronde gekwabde Steng- bladen en Draadachtige flappe Seengetjes. (58) Steenbreek met Liniaale Stengbladen die onverdeeld of drietandig zyn , leggende Spruiten en regtopftaande naakte Sten- getjes. Deeze drie Soorten verfchillen meest door de figuur der Blaadjes. De eerfte groeit in de Le- vant; de andere op ’t Eiland Kandia, de laatíte komt overäl, in Europa, op de hooge Bergen voor „ en is zelfs in Gelderland op de Hey ,tus- fchen Harderwyk en Hermelo, door den Heet DE GorRTEn waar genomen. De Bladen, die den Stoel maaken en op. den Grond leggen. N zyn zeer fraay in drieën of in vyven verdeeld: de Stengetjes een half Voet lang. Zonderling is ’t,‚ dat men van dit uitgebreie de Geflagt nog geen ééne Soort , of eenige Plant tot hetzelve betrekkelyk , in Oost- of West- indie, noch ook in Afrika of: in Arabie „ aange troffen hebbe, Tik (37) Saxifraga Fo'. Caul. Overis lobatis, Caule Filifor mi flaccido. Saxift. Cretica annua minima, Hederaceg fo” lo. TOURNF. Cor, 18. le en Fol. Cau!, Linearibus &c. Soxifr. procum” H. Cif. 16e. R. Lugdb. 453. N. 6. GOUM pees zio, HF, Belg. tas. HALL. Helv. 404- Er triido folio. C. DB. Pin. 234. Monis. Hif. UL. p- peis 12. T. of. 26. @, S-xfaga procumbens &c. R- £ +54. N. 7. DeE-C A ND RI An 563 TIA REEL Ae Myterzaad, « Asen: De Kenmerken van dit Geflagt zyn een vyf- E: deelige Kelk met vyf Bloemblaadjes, die one srux, verdeeld. zyn „daar ingeplant : het Zaadhuisje Digyniee eenhokkig tweekleppig , hebbende het ééne Klepje grooter dán het andere. Twee geheel uitheemfche Soorten an d daar in vervat » naamelyk, (1) Myterzaad met Hartvormige Bladen. De 2 In de Noordelyke deelen van Amerika en acties. Afie groeit deeze Soort , welke Mitella met een Boe Steng is genoemd geweest. ’t Gewas, dat Bladen byna als het Aardveil heeft , ge. jd in Geftalte veel naar het gewoone Sanikel of ek en is daar van meest door het Ais dat zig als een Bisfchops-Myter opent ; onderfcheiden. Hetzelve bevat zwarte glanzige Zaadjes, (2) Myterzaad met drievoudige Bladen. Ir. ifoliata, In de Noordelyke deelen van Afie, dat is in Prieskdg. ie (1) Trarella Fol: Cordatis. Sy/? Nat. XII. Gen: <55. pe Bos. Weg. XIII. Gen, 560. p. 345- Mitella Scapo nudo. H. Cliff, 167. R. Lugdb. 459. GRON. Virg. 160. Cortufa Ame= _ticana Flore fpicato, pPetalis integris. Keam. Par, 149. T 242e (2) Tiarella Fol, ternatis, Am. Acad, UL, p: 17 mitella _Fol, térn. Am, Acad. II. p. 351. Nn a u. DEEL, VII. STUK. 564 TIENMANNIGE KRUIDEN, Iv. Siberie „ heeft DeMiporr deeze waargeno- ar EEL men. Zy verfchilt van de voorgaande naauwlyks Hootp- dan in het Bladerloof. STUK Fear MriTerr ra, Ruigbloem, In Kenmerken komt dit Geflagt byna met het voorgaande overeen , dan dat de Bloem- blaadjes , op een zonderlinge manier „ Vinswy- ze verdeeld zyn en de Klepjes van het Zaad. huisje even groot, Het bevat ook twee uitland- fche Soorten, als ai Ee CL ) Ruigbloem met een Biter Bloens- ritt ’ Ee er on de Ee Steng is zeer Ben vonde in deens Soort; Padctiie dun en naakt, behalve dat zy in ® midden twee gepaarde Bladen-heeft „ die gée fnipperd en ongelyk getand zyn, De Bloempjes » langs het bovenfte deel der Steng overhoeks ge= plaatst » zyn Klokvormig , doch met verdeelde ruige Bloemblaadjes als gezegd is, Voorts heeft deeze Plant byna de geftalte van die van % „voorgaande Geflagt, De Grociplaats is in Noord: Amerika, (2) Ruige (2) Mitella Scapo diphyllo. Bs Nat. XII. Gen. lar r 305. Vig. XIII. Gen. sór.p. 245. H. Clif: 167. Re Lugt: "459. COLD. Nov. 96. Cort, ae Spicato Flore, Per. fm briatis. HERM. Par. 130. Cort. Amer. alt. &c. Mentz: Pil: T. 19. Sanicala f. Cortula Indica Ed Flore ian A Dop. Mem, 299. TOURNF, In/?. 242. 1aá, DE CA ND R IT A, 565 (e) Ruigbloem met een naakte Bloemfteng. —_ IV. DEEL De Bladerloosheid van de Steng onderfcheidt ae - deeze, die door den Heer GMELIN onder desrjx, dier Planten is afgebeeld. Be} Eni : > Mella Gl CLERANT Hus Harddloem., a „De Heer LinNmus’ zegt’ , dat hy dit Ge- _ flagt dus. genoefrid heeft wegens de byzondere gryze Kleur der Bloemen ; doch het woord , door hem gebruikt , kan, zo veel my bekend is, niets-dan- Hardbloem- betekenen, De Ken- merken zyn , een eenbladige Kelk, die vyfdee- lig is, order Bloemblaadjes en twee Zaadjes in desbe beflooten (*). Drie Buropifche soan komen ’er in En als volgt. 8 zn HIS 3E ws Erle) at 8 G) Hardbloem met de Prag Zaapende) 5 Strek ‘Dee- Serik. (5 Mirella Scapo nudo. Am. Acad. II. p. 352. Aum, AE. beed IL p- 352. GMEL. Sib. IV. p. 175. T. 63. f.2. (*) H an dan de Kelk boven «her Vrugtbeginzel zyn (Calyx id F3 gelyk in de Lyst der Gellagten wordt ge- zegde — Ct) Seteranthus Calyc, Fruêtus patulis. Syst. Nat. XII Gen. :57. p. 396. Peg. XIII. Gen. s62- p. 346. Fl. Succ. Belg. Oro. Dan. 504. GOUAN rl zis. R. Zugdb. 215. ns pee 166. Polygonum Gramineo folio majus eretum 281. Polyg. Andel et Gier gn wid. : min ‘fupint Gramineo folio- Fl. min. TOURNE. Inft, 5o8. Knawel. Dom. Perpt. p. 115. Nn 3 IL, DsëL, VIII STUK, IV. Ar pl id ‘ HoOhs: STUK. vl wet” 566 TiENMANNIGE KRUIDEN; Deeze Soort isde Knawel van Doponaus, by. geen anderen naam „ zo hy zegt ‚ ergens be- kend, een-Onkruidje „dat door geheel Europa byna voorkomt op,drooge-Zandgtönden „ in- zonderheid in de Akkers of Koornlanden. Men vindt het door fonmmigen, wegens de: geftalte, tot-het Varkensgras betrokken. „Niettegenftaan- de het zeer fmalle Grasachtige Blaadjes ‘heeft, gaf ToURNEFORT- „hets: Wegens de Bloem en ’t Zaadhuisje, een plaats in‚het,Geflagt van Alchimilla, „dat nogthans maar. vier „Meeldraad- jes heeft. „Dic Plancje, verfchilt „zeer „naar den. Grond waar op het groeit. Het valt;in de Akkers en Tuinen wel drie of viermaal zo hoog als op dot- re Velden, waar heteen zeer laag Takkig, Kruids je is, grys of witachtig van Kleur , doch aan Waterkancen groener. Het Blommetje bevat vyf langer, vyf korter Meeldraadjes; het Vrugtbe- ginzel heeft twee Stylen en het Zaad vereni zig, door-de rypwording met den. Kelks- } schresthas RO) Hardbloem mei gefloten Vrugidelien. Povel Deeze groeit op ‘dergelyke plaatfen’ als dé vend. el rite ‚ dochis kanp zo en pie in ofS We (2) Scleranthus Calvc, Fruâtus claufis. EL Sue: pe 349, Kune, Aufir. 119 Ozn. Dan. 563. Knawel: incaniim Fol, iperenné. MAJ. Angl. Al. p.-26o: Te guf. se Alchit milla. fapina Gram. folio majori flores Var: Par. 4 T- * f. s. Polygon. minus polycarpans TAB, Hil. 1218. Polygont® Bolonicum Cocciferum. J.B. Hiff. Alp. 358. DBE AANTDER Ei Up Wereldsdeel , behalve in Polen ; alwaar het dat IV. Plantje zou zyn , ’t welk het Poolfche Grein, hk ed daar ik omftandig van gefchreeven heb, uicle- on vert (*). Het komt in alle opzigten , zo Er dn LER aanmerkt , met het voorgaande overeen ; doch de Bloempjes zyn grooter en het blyft ‘'s Winters over. 5. ; (3) Hardbloem met de Vrugtkelken zeer wyd_ 111. ; en gedoornd, de Steng eenigermaate Beke jee of Deeze Soort is nog zeldzaamer-dan de wand gaande. Men vindtze by Montpellier en in Ita- lie, zo LINN&Uus aanmerkt. Zy heet Berg- Varkensgras met Wormachtige Blaadjes, by C. BAuHiNus: by anderen Pobycarpon, wegens de menigte vän Zaad. De geftalte is als die der voorgaanden , en zy groeit ook omtrent, een Handbreed hoog. Gyr- (*) zie het 1. DEELS X. STUK van deeze Naruuriyke Hi- Plorie, bladz. 434 , enz. Als ook LEDERMULLFRS Mikrosk. Vermaaklykbeden , I. Deel. bladz. ‚ Pl. 32: alwaar het Plantje , benevens het Grein en zdaRs Infekt afgebeeld en omftandig befchteeven wordt: zo maar dar her eigentlyke Plantje is : want het Loof fchynt zeer te verfchillen. en dat Grein aan de Worteltjes van verfcheiderley Krui- en ' (3) Scleranthus Cal, Fruê. patentislimis, Sc. Am. Acad, IVe Peisikën senga? RAL: ne 444. Poiyg. mont, Ver- miculatze foliis Veemiculata nova planta. Cor. Eepbr. I. p. 295. ij 294. ‚No 4 MH. DEEL. VIII STUK, rn 68 TIENMANNICE KRUIDEN. IV. G yrsorHi1izr A Gipsminoer, ÄFDEEL. Hoop, De Kelk is eenbladig, Klokvormig en hoe- srux. kig in dit Geflagt ‚ met vyf Eyronde, onge- Puewy-fteelde Bloemblaadjes : het Zaadhuisje Kloot vige. tond , met ééne Holligheid. Tegenwoordig bevat hetzelve tien , meest Eu- ropifche Soorten. el 1 hf (1) Gipsminner met Lancetvormige Bladen, ND) ij : Pe en de AU korter dan de uitgerande Same, Bloem, hin en van dit Gefagt 2 ZD; door hare d 2 k geken Pires en ‘Muur. Dus is de tegen: woordige Kleine Steen - Anjelier met Gras achtige Bladen getyteld van C, BAUHINDS Haare Groeiplaats is op de Bergen van Siberie, Ooftenryk , Switzerland en de Pyreneen. De Wortel, zegt de Heer HaLLerRr, is eenige. Voeten lang, niettegenftaande de Stengetjes maar een half Voet hoog zy, mer veele fmalle dikachtige Blaadjes , fpits gepunt „ draagende Bloempjes, die Vlecfchkleurig zyn „op paaks ze Takjes, als in Kroontjes saancend. (2) Gips (2) Gypfopkila-Fol. Kanceolatis &c. Syf?. Nat. XII. GED s5e. p. fo6 Vig. XIII. Gen. s63. p. 346. Am. Acad. Ns pe 23. GER: Prov, go9. T. 19. fi 2. tenet res fimplick &e. H. Cl. 166. Hart. Helv. 380. Ne pr, Fens 11e Alfine Orientalis altisima &c. Buxp. a Il, p. 52. T. 60e Caryorhyllus fexatilis fol. Gramin. minor. C. B. Pin. 241. achtig en DEE CO ASNIDAREF ZA sle (2) Gipsminner met Lancetvormige effene Bla- IV. _ den „ verfpreide Stengen en de Stampers \® En langer dan de Klokvormige Bloem. Hoorn. TUK. Deeze fchynt weinig van de voorgaande is verfchillen en de ET is ook 2 de Eu- ropifche Bergen. Ir. G de leven profira (3) Gipsminner met Lancetvormige ruuwè_ II. Bladen en omgekromde Bloemen , die tweee Epen huizig zjn. nee, In Woeftynen van Siberie en Tartarie groeit deeze , die zeer kleine Bloempjes heeft, met lange kromme Stylen, de Gipsminner met Lancetvormige An drie, Iv. ri bbige Bladen en regie Stengen. es ina. in de volgende verfchile decze, me ia grt berie groeit, bovendien , door twee of viermaal zo groot te zyn, hebbende een opftaande Steng van anderhalf Voet hoog en Bladen van een Vinger lang en breed, (s) Gips- Es (2) Gypfophila Fol. Lanceolatis levibus &c. Alfine an- geftifolia Ceryophylloides multiflora glabra purpurascens pe= II. p. 23. Aline ftatescens Caryophylli folio, Flore pasa 15. (4) Gypfopbila Fol. Laneeolntis Gibtiiidetiës er. Saponie ria Calycibus pentaphyllis &c. H. Ups. 107. Nn 5 IL, Desr, VIII, STUK, 370 TIENMANNIGE KRUIDEN, PE 5 (5) Gipsminner met Liniaale Vleezige Bla- XL, den, aan de Oxelen getropt en fpilrond, Hoor p- ken een deb Dit Kruidje ; in Spanje groeijende, bevindt 5 zig in de Europifche Kruidhoven , onder den ef pltnaam van Saponaria, welken het in: ’t Spaanfch Zee te regt voeren kan , wegens het gebruik, dat men ’er aldaar van maakt. Inde Provincie la Mancha , naamelyk ‚wordt de Wortel, die zeer dik is en diep in den Grond nederfchiet, met de Kleeders of het Linnen, dat men wasfchen wil, gekookt , en verftrekt dus voor Zeep 3 wese _ halve. de. Spanjaarden het ook Sabonera, dat is Zeepkruid heeten; zo-LogrLIinG. verhaalt. De Bloempjes , die wit zyn , maaken ronde Hoofdjes aan ’ end der Stengen. Fe hicha, (6) Gipsminner met Lancetvormig Lindaalt Geropte. flaauw driekantige , effene ; flompe, eenn zydige Bladen. gn (5) Gyp/opbila Fol. Linearibus, Axillaribus „ confertis ter retibus. LOBFL: drin, 73. Saponaria Caule fimplici &c. #- Ch; 166. R. Jugdb. 444: Saponaria Lychn, folio , Flosc: C. B. Pin. zo6. Kali vermiculatum albo zg fiore. ns Rar. 64. T. 19. Boec. Afas 1. T. 4 (6) Gypfiphila Fol, Lanceotato= linearibus don nn Acad. Nl. p- 23. Sapanaria Calycibus pentaphyilis jn ® Go ramineis , tad Corymbis, C. B Pim. 211. Polygor pum majus eretum anguftifoliam. Mertz. Pag. T. 2. £ # Lychnis Gypfophila. re Sib. IV. T. 61. f£. 5. DCRCELL NBA OT Dit Kruid , dat op Steenachtige plaatfen in_ IVs Gothland , Phtateny „ Languedok en Switzerland Â? mien groeit , heeft een Houtigen Wortel ; die een Ee Vinger dik is en geeft daar uit een cropje lange , TUE ronde , dunne Blaadjess fchietende Stengerjes 229 van een of twee Spannen hoog 3 wier top met een dikke Tros van witte Bloempjes als gekroond is. De-geftakte is anders aan die van ’ Vârkens- gras gelyk, G) Gipsminner met Eyrond Lancetvormige „Vis Ie Sieng en Zere Bladen. ad ers er Volgens Dr LLENIUS groeit rdeeze | tot an.8“ derhalf of twee Ellen hoogte: zo dat de Vier- de Soort, van anderhalf Voet ‚ ten onregte den hee an Zeer hooge of heeft, e onderfte Bladen zyn “als die van t Zeep- kruid „ terwyl de bovenften naar die dér Lyche nis gelyken. De Bloemkelken zyn Klokvormig met Hoeken. De Groeiplaats is in Spanje en de Oofterfche Landen. (8) Gipsminner met. Liniaale platte Bladen , vut ongebladerde Kelken , een gegaffelde Steng rme en gekartelde Bloemblaadjes, (7) dente Fol. ovato - Lanceolatis femi- -amplexicau- libus. Saponaria Fol. Lanceolatis &c. H, Cliff, 165. Spergula mulcifiora 8e. DiLL. Elh. 368. T. 276. £. 357 Gyplophie la tomentofà..Sp. Plant. 533. Linum fylweftre-Jacifolium, Fl, albicante. BARB. Rar. 670. T. À (8) Gypfipbila. Fol, Linearibus planis Sec, Saponaria Cal. U. Desis VIII Srux. ne 572 FIENMANNIGE ÉRUIDEN. IV. In Sweeden , Duit{chland en Switzerland „aan _ArDEELe de Wegen ,-grocit , volgens. den Ridder, dee Hoorn: ze, die Zeer. kleine Muur-.Anjelier van Bau- STUK. _HINUS getyteld wordt. „De kleine Moeras- berg Lychnis, van Men zer, hier thuis gebragt; die in ’t Brandenburgfe en Silezie voortkomt , is meest maar één, fomtyds twee of drie „en zel, den vier Duiren hoog, „Het. Plantje geek een Handbreed hoog ín Provence. (9) Gipsminner smet Liniaale platte Bladen, Cp DE = een gegaffolde Steng „tweebloemige Siel pe tjes en precidenn End zr el “Weinig meer hoogte heeft deeze , die by Á Montpellier in Tangen, en misfchien ook ia de Nederlanden groeit ‚ zegt Linneus, By gedagte Stad werdt Zy allerkleinfte Saniorie ge heten, -BAUHINUs hadtze ook bekomen: van Florence, x. _ (ro) Gipsminner met Fini Bladen, pe Saxifraga. VEE ki Sreenbree- __ken pentaphyilis &ec: Fl. Succ, 347. Sap. ee Linearibus. Fl. Lapp- 171 Caryophyllus minimus Maralis. C. B. Pin. zvs. Lychr nis parva paluftris , Fol. acutis road „ Flosc. purpurcis. MENTz. Pug. T. 7. f. 4, ene Fol. linearibus planis &C: GER. Prev. 408 (5) Gypfaphila Fol, beek planis &ec. GouAN Jonsp: 211, Saponaria Caule dichetomo „Fol. Subulat:s planis 4 Clif. 166. R‚ Lugdb. 445. N. 6. Lychnis {ylv, minima exiguo fore, C. B. Pin. zo6. Pradr, 1a3. Tunica minima. DAL Elif, rror, Cte) Gypfopbila. Fol, Linearibus , ca. angulatis ge qe DRC Aalt B io 0 573 kige Kelken , vier Sclubbenen uitgerande, IV. _ Bloemblaadjes. Ake le In Ooftenryk , Vrankryk en Switzerland , groeit Ee deeze, volgens den Ridder, welke de Steng een Digyria. Handbreed hoog, opftaande, Draadachtig en ge- gaffeld heeft, met Liniaale fpitfe Bladen en den Kelk met vier Blaadjes omringd , die half zo lang als de Stamper zyn: de Bloemblaadjes uitgerand en bleekrood, onder met drie flaauw paarfche Streepen getekend, S-A PONARIA Zeepkruid. __ De Kelk ís eenbladig naakt , met vyf gena- gelde Bloemblaadjes: het Zaadhuisje langwer- pig met ééne holligheid, indit Geflagt, ’ welk e Soorten. bevat, naamelyk. agt Eur O, Zeepkruid met Rolronde Kelken en Boris Lancetvormige Bladen, ‚ +Di en nees. quatuor, Coroll. emarginatis. GOUAN Monsp. 212. Biasca kregtig Rad. repente. Re Lugdb. 444. KRAM. Auflr. 322. Diânth. Cal. lato & brevisimo. HArr. Heiv. 381. Caryoph. Saxifr. ftrigofar. 5 B. an zit. Tuychais pumila Caryophyilata. BARR. Aar () ne Beal bis Cylindticis sec. Sy/f. Nat. XIT. Gen. sso. p. 307. Vig. XIII. Gen. 564. p. 347. Mat. Med. zig. Re Lugdb. 444. H. Cl. 165. Ups. 106. GOUAN Monsp. 213. H. 6 119. Gen. Prov. 412. HALL. Helv. 378. Saponaria major ‚B. Pin. 206. Saponaria. Dop. Pempt. 179. LoB. Fe. 314. iden fylv. que Saponaria vulgo. TOURNE. Jnft: 336. B. Saponaria concava Anglica. C. B. Pin. 206. Mon. Hif. It. p. 548-S. 5. T. 22. É. 52, Genriana folio convoluto. J. B. Hin. KI. p. sat. IL. DEEL VIJL STUK, IV. Arpeet. NL Hoorp- STUK. 874 TiENMANNIceE KRuinEs, Dit Gewas , dat men gemeenlyk Zeepkruid noemt ‚ groeit hiet alleen: in de middelfte dee. len van Europa ‚ maar ook in de Zuidelyken en zelfs in Virginie. By ons komt het veel aan “Twe - 5 mad, \ zige den Duinkant van onze Provincie, als ook in de hoogfte deelen van Gelderland en elders ; voor. In Switzerland groeit het „ zo de Heet Harren aantekent , menigvuldig aan de We- gen en zelfs die Verfcheidenheid met dubbelde of gebladerde Bloemen ‚ welke men ook- fom- tyds in de Nederlanden vindt, De andere, met holronde Bladen , fchynt «eene Basterd - Soort te zvD. | | _ Dit Kruid zweemt veel paar de groote Gen: tiaan „ doch is uit zig zelve genoegzaam ken baat en in de Kruidbóeken van Doponaus en Lorrr zeer natuurlyk afgebeeld (*), Het heeft ronde knoopige Stengen, fomtyds van een Voet , fomtyds van een Elle of--hooger, wan- neer men het in de Tuinen teelt, De Bladen groeijen “er tegenover elkander aan: zy zyù Lan: (*) Te verwonderen is ’t, dat Linneus Afbeeldingen die goed, ja keurlyk zyn, uit zo bekende Kruidboeken , fouten, die ’er in de aanhaalingen van de Spec. Plantarun zyn , welken ik niet alle heb kunnen te regt brengen. Hit was in plaats van die Autheuren, CAM. Epit. p. 152» eid gehaald , ’t welk in KRAM. AZuffr, en Gort. Fi. Bek: # overgenomen ; terwyl men by CAMERARIUS noch Op die Bladz. noch in ’t Regifter, van de Saponaria gewag gemaakt of eenige Afbeelding van dat Kruid vindt: maar cên bloofs melding in Cam. Hert. p. 153. DE CAN DRT A 575, Lancetvormig Eyrond, ftevig , glad, met drie _ IV. Ribben overlangs. Op ’t end der Stengen md men de Bloemen Kroontjeswyze voort , zynde Hoorp- bleekrood , wit of paarfchachtig. Zy hebben*TUE een Apjelier- of Lychnisachtige figuur en de Pit Kelken zyn in ’t midden eenigszins gezwollen. Men erkent in dit Gewas ceve Zeepachtige hoedanigheid , welke hetzelve, in Afkookzel, bekwaam maakt om Verttoppingen der Inge- wanden , waar uit Sleepende Ziekten ontftean, te ontbinden, Hierom wordt het, door Bor r- HAAVE , tegen de Geelzugt en Melancholie, aangepreezen. Volgens eenigen zou ’er ook ecne Zweet- en Pisdryvende, ja de Stonden voort- zettende eigeníchap in plaats hebben. Met Wa- ter gewreeven „fchuimt bee gels Zeep. Het is zeer bitter van Smaak. Ca) Zeepkruid met yyfhoekige pieramidaale , Ei Kelken en Eyronde gefpiafle zei Ene Bladen. Men goemt dit Kruid Waccaria, om dat ke op de Weilanden , daar de Koeijen graazen, voortkomt, die ’er veel Smaak in hebben, Het groeit (2) Saponaria Cal. pyramidatis quïnquangularibus gc. H. Cif. 166. H. Ups. 107. R. Lucdb. 443. GoUAN Afonsp. 212. GER- Prov. 412. KRAM. Auf?r. 119. HALL. Helv. 379. Guerr. Stamp. 287. Lychnis Segetum rubra Fol. Perfoliatr. C. B. Pim. zo4. Vaccaria. Don. Pempt. 104; Maris fylv, Vaccaria diëta. Los. Ie. 352. IE DEEL. VIT, STUK, 576 TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. groeit ook wel op de Akkeren tusfchen ’t Koortie AEDEER, Men vinde het in de Zuidelyke deelen van Hoorp. Vrankryk, in Duitfchland, Switzerland , Italie STUK. en de Levant. De geftalte zweemt veel naar die „Twewy-der Weede, of ook van het zogenaamde Doore ne was : aeatalse GEsSNERus hetzelve Perfolias ta rubra noemde, De Bloemen zyn Roozekleu- rig of wit : de Steng bereikt een Elle en meer hoogte; zy is zeer Takkig en draagt van boven Bloemen „ die zonderling zyn, wegens de vyfe hoekig gevleugelde Kelken. De Bladen , die de Steng zeer digt omvatten , zyn van ecne blaauw” achtig groene Kleur, u. (3) Zeepkruid met vofhoekige geftreepte Kele Geraria ken, een regtopflaande byna gegaffelk Kandiaích. Steng en Elsvormige Bladen, Deeze , op dorre plaatfen van Kandia groei jende ‚ heeft de Steng lymerig gehaaird, écn Voet hoog , met Elsvormig fmaile Bladen en opftaande Bloemen , beftaande uit kleine Blaadjes. Iv. ( 4) Zeepkruid- met Cylindrifche ruigachtigt ze ed Kelken, zeer wyd gemikie Takken en Hangen gerzde Zaadhuisjes. a (3) Saponaria Cal. quinquangularibus ftriatis &c. saxifrag altera. ALP. Exot. 292. T. zo1. (+) Saponaria. Cal. eylindr. bnn in Ramis divati- eatisfimis , Fru&ibus pendulis. fant. 239. Silene porrigens. Sy. Nat. Xil. Tom. 3. App. p. 230. Lychnis RL annua ôec. Moris. Hifl. IL. p. san. DcE CA NSB RTI A S72 In de Upfalfche Tuin is deeze, uit de Levant AV, afkomftig’; meteen Steng van twee Voeten \FOEERe hoog ‚geteeld. De Bladen zyn fimal en, zo wel Pre alshet geheele Loof , in: het haalt, gedeel." TUR te, ook lymerig ‘of kleverig-gehaaird (*). in s 7 ë ede …ópflaande Lymerige paarfchachtige Steng en sto 5 7 ep ed óverhoekfe. Takken met geflipte. Bloemen, SOS (5) Zeepkruid met Rolrondachtige Kelken , een … „Dit sis veen opftaand Kruidje van een Span? boog, Lymerig:ruig, met fmalle gladde Blaad- jesven. vyfdeelige-Kelken-,-die-aan den Rand „Vliezig-zya: geheele witte -Bloemblaadjes met „drie paarfche Stippen en Violeste Meelknopjes. _@ Zedd met Rolronde ruige Kelken en _ vr. egoff: lde veerd det. Ee, ehaetd ee DE Ee Zin Swiezerland’, pige en de dje, „Zuidelyke deelen van Vrankryk, Sp belommer de (*) Aforis. Hif. UI. p. sar. Fig. kts wordt ìn Syst. Vrg. Xlil. gezegd. Ik vind her aldrar niet, maar in ‚Tom. IH. p. s4i befchreeven , zonder Afneelding. (5) Saponaria Cal. fabevlindricie , Caulê ere&to viscido- _puspurascente, K Ramis akernis , Corollis punctätis. Afánt. Es Sap. Ce aule dichoromo hicfurò hed ARD. ien 2. rt ide Ne (&) Sapimarie Cal. Cylindé. ante en Sap. mhr qûi- ee 5.8. Hij HI. Ee 2 Rith vél Ocymoides res | Re ens €: 5 „ Oeymiofdes rêséns ro'y- BE. Loz. He zár Wah humufafà Cal. tubulofo. “_Hatt. Hek: 17. GovAN Mlónsp: at Gal, Prov, Kes o IL, DEBLe VIII, STUK, 573 TIENMANNIGE KRUIDEN, paars de Steenige plaatfen voortkomende , verfchilt door zyne rondachtige Blaadjes , als die van Hooro- Bafilicum , van de anderen. Hierom wordt het zehet ook Osmia geheten „ of kruipende met de ied “Bladen van Varkensgras , by Loser, en klein Zeepkruid by J. BAUHINUS. vim. (7) Zeepkruid met Rolronde ruige Kelken en sim een gegaffelde „opftaande „uitgebreide Steng. Levantích. A In de Levant is deeze door TouRrRNEFORT ontdekt , die van de voorgaande weinig ver- fchilt, doch de Blaadjes fmaller heeft „ en de Vrugtkelken Eytond , met verhevene Haait- s de Bl spits uite gerand , zonder Kroontje. Het groeit een Hand: breed of een Span hoog, vil. (8) Zeepkruid met Spilronde Kelken en Bla: Geel. men „ die een Kroontje hebben, in Kroon tjes vergaard, met byna Liniaale geflef- de Bladen, Op 47) Saponaria Cal. KE villofis &c. H. Ups. to6, N: 2. R. Luzdb, 445. ‚N. 7. Lychnis Orient. annua fupina & TOURNF. Cor. 25, ed Elth. zos. T..16 C4e (8) Saponaria Calyc. tereribus , Ëoeollis Coronatis Ke Lychnis Flor. umbellatis &c. ee: Pedem. 29. T. sf n Globularia lutea montana. Cor. Eephr. Lp. 152 Te 15% Bellis montana globofo luteo fore. C.B. Pin. 262. Lychnis lutea montana &c. BARR, Ze. 498. Lychn. rubra Globular capitulo. Booo. Mus, II. p. 75. T. 62. ft. silene Flot Capitulum congeftis ? HALL. Helv. 376. T. 7. hd DEC A N D R 1 ZAs 579 Op de ‘Gebergten van Piemont, en in ande- IV: re-deelen van Tealie , groeit dit zonderlinge Kruid- laar je, dat een Hoofdje. byna, als de Madelieven Hors: heeft, met geele Bloemen, zynde-de boventte STUK Bladen , inzonderheid de Kelken, ruig. ener DIANTHUS, Anjclier, Een Rolronde-, eenbladige Kelk, van onde- ren met vier Schubben; vyf genagelde Bloem- blaadjes en cen Cylindrifch eenhokkig Zaadhuis- je, maaken de byzondere Kenmerken van dit Geflagt ; ’t welk twintig Soorten bevat , waar van de drie laatften, als Heefterachtig „ te voo- ren reeds befchreeven zyn (*) „de overigen hier volgen. Zy zyn in drie Rangen onderfcheiden pe: _ _% Met vergaarde Bloemen. id Anjelier met Tropswys” vergaarde Bloe- 1. men de Kelk/chubhen Eyrond - Elsvor- B} vert mig, zo lang als het Pypje; de Bladen reg Lancetvormig. „Dit is de-Duizendfchoon der Hoven ; die in de {*) Bladz. ro7 , enz. in het V. STux. (1) Dianthus Flor. aggregatis fasciculatis &c. Syft. Nar. XII. Gen. s6a. p. 307. Pig. XIII. Gen. sós- ps 348. H. Cliff, t6s. Ups. 105 , Lo6. R. Zugdb. 444. GOVAN Monsp. 213s Caryophyllus Hortenfis barbatus latifolus. C. B. Pin. z08- Thyt- fis. RENBALM. Sp. 47. @, Caryoph, barb. Hort, anguftifolius. È.B. Pin. 209. Armerjus Flos alter. Doo. Pempt. 176. Amie úa altera. LOB. Je. 448. Oo a KE. DEEL, vil, STUK 580 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. de Zuidelyke-deelen van Europa in ’t wilde Hape groeit en van fommigen Gebaurde of Baard- An- mda jelier genoemd word:, In *e. Latyn heet menze STUK. __Armerius flos of Armeria, welke naam van het Twtewy- Franfche woord „Armoires afgeleid wordt door En Dononaus, die zegt, dat men ze in Brae bant Keykens noemt , ecne benaamiág, welke zo veel zeyt.als Bloemtuiltje. In Duit'chland geeft men aan deeze en baire mede- Soorten den naam van Tonner- of Peld- BAN dat is Veld- - Anjelieitjes. u. 2) Anjelier met bna vergaard Bloémen’ ‚ de Pm Kelifchubren Byrand gebaard, / arorum. Te alih pie de Bhidin gege OC grieribbig. Waarom deeze den bvnaam van Karthuizers voere , is mv duifter, Men noemtze in Vranke rvk le Bouget parfait , datis het volmaakte Bloemtuiltje ‚ volgens Gotan. De Grociplaats zis „ volgers‘den ‘Ridder, op dorre lugtige Vele den van Duitfchland, Iralie'en Sicilie, Van de voorgaande „Soort verfchilt zy dôor de Bladen de helft fmnaller , ftyver en niet één maar dries en Dd rbe (2) Dianthus Flor. begiregsee: &c. H. Up:. Gert. amp. 284. GOVAN Monsp. 2135. _Caryoph. fylv. vale. tie rofo. LOES. Prusf. 37 £: n: B. Car fylv nd trubro olurie mo de hemd Caule prodeunte. SrG Per. 434 fn Anrmerius Flos prrmus, Don. Pemp:. 176 nhar lize Phyllus minoz fylveftris fol, latveribus: LOB. Ic. 446. D& CTASN DERGE ribbig te hebben; de Sterg een weinig rauw: de Bloemblaadjes afftardig , van boven ruig xr de Stampets l-nger den het Pypjc. pen Deeze Soort is vel Anjelierachtiger dan de” voorgaande en heeft het Loof groener , word-n de, zo wel «Is die, in de Tuinen geteeld, Do DoNEUs noemtze Keikens of gemeene Fuil- tjesbloemen : om dat de Bloemen een volkomen Tuiltje uitmaaken. Daar zyn van deeze, zo wel als van die , ‘aanmerkelyke Verfcheidenheden; komende dezelve ook voor met dubbelde roo« de en witte Bloemen , fraay voor * Gezigt, doch minder aangenaam van Reuk. De Bladen gyn breed in vergelyking met die der gewoone lelies ‚ maar kanal, ‚ ten ee der eeríte e Se 6, te eet A n 3) Anjelier met vergaarde Pee de "loem- „HI, blaadjes tweedeelig , met drietandige Slippen: Feragie Deeze gelykt naar de voorgaande zeer , maar Rasch heeft de Steng dunner, de Bladen Grasachtiger en meer gekield: de Bloemen insgelyks gebon- deld en bleek geel of Strookleurig uit den rosfen ; daar die der voorgaande Soort gemeen= lyk paarfch zyn. De Groeiplaats der aangehaal- de van BarRrrrier, welke echter van de ede verfchilt, was in Icalie, (4) An- (3) Dianthus Flor. aogregat! 8, Peralis hifdis , Laciniis trie denratis. Mant. 563. Caryoph. montanus ptn Sc. BARR. Rar. 648. T. 497. en IL. DEEL. V1lL. STUK. 582 TIENMANNIGE KRUIDEN, (4) Anjelier met Tropswys’ vergaarde Bloemen; in de Kelkfchubben. Lancetvormig ruig, za Hoorp- lang als + Pypje. STUKe Deeze groeit overvloedig op dorre Velden, Dihej in Sweeden , Duitfchland , Vrankryk, Switzetz Wilde. land en iäie, ’t Is eene Soort, die een zeer lange Steng heeft, met fmalle diepe byna Gras- achtige Bladeren; de Bloempjes van boven, ge tropt en uit vyf fpitfe Blaadjes beftaande , die op de kansen eenige Tandjes hebben en paarfch zyn met witte Vlakjes, Jaarlyks vergaat dezel- ve, zynde een EG | fa Ar rielier met de Bloemen tot Hoofdjes vern Kiodecene 25 Pda de abten Pompen de, langer dan het £ypje. Op dunne Stengetjes van een half Voet hoog, draagt deeze een ronden. Kelk, als een-Hoofdjes beftaande uit-een. gemeen Omwindzel van ver fcheide kleine Apjelierachtige OBE pe Ee 4) Dianshus Floribus aggregstis fasciculatis &c- B. ae 345: GOUAN Alonsp. 213. H. Clif. 165. R- Lugdb. 44° 5 Garyoph: barbatus fylv. C, B: Pin, zo3. Armeria glt Ee: dc. LOB. Jc, 448. Tunica Squamis „2d bain Galycis longe muctonatis, Flori equalibus. HALr- Helv. 38e (5) Dianthus Flor. aggregatis capitatis &c. GOUAN: iz. H‚ Ups. 106. Om. Dan. zat. Caryophyil. fylv- gr lifer, C. B. Pin. 209. SKG. Per. 26. T. 7. f. 1 CAI fylv. annuus &c. Moms. Hij, In. pe 563. Armerid Der Los le. 445. DE CAN D/RSI A 583 vindtze op drooge Velden in Duitfchland 0, Wv. de Zuidelyke deelen van Europa. Aen Hoorp. *k Met cenzaame Bloemen, veelen op éénsrur, Steng. Diggnia, (6) Anjelier met eenzaame Bloemen en agt Ae Kelkfchubben grooter dan de Bloem. diminatus, Verkleinde. eeze, in Duitfchland voorkomende, fchynt uit de voorgaande gefprooten of verbafterd te zyn en is mooglyk maar eene Verfcheidenheid daar van. De Bladen zyn fmaller, de Steng is Tak- kig; de Bloemen eenzaam , niet getropt , ftee- kende het Bloempje naauwlyks buiten het Pyp- je uit, p 7) Anjelier met eenzaame Bloemen, de Kelk- Jehubben byna Eyrond en zeer kort 3 degen. Bloemblaadjes gekarteld, rui peArieliee (6) Dianthus Flor. folitariis „ Squamis Calycinis &c. Ca= tyophyllo prolifero affinis , unico ex quolibet Capitulo flore. C. B. Pin. 219. Caryoph. fylv. minimus. TABEAN. Hift. “290. (7) Dianthus Flor, folitariis , Squamis Calycinis fubovatis brevis(imis &cc. Mat. Med. 213. H‚ Clif: Ups. gc. &c. Re Lugdb. 443. Coronarias ®, Câ&yophyllus hortenfis fimplex Flore mijore. C. B. Pin. zos, B, Caryoph. altilis major. Zbid. 207. y. Car. maximus ruber &e variegatus. C. B. Pin. 209. Ime bricatus. 9, Caryoph. Flore pleno, ex Squamis Calycinis lon= &islime imbricaris. H. Clif, Car. Spicam Frumenti referens. EN. C. Cent: TIL. po 368. T. 9. 8 Jnodorus. Tunica an- Buftifolia procumbens , Petalis ferratis. HALL. Helv. 382. Oo 4 Ca- UL DEEL. VIII, STUK, 584 TIENMANNIOE KRUIDEN. De gewoone Tuin= Anjelieren , die men in ‚ Franfch Oeillets, in ‘ec Engelfch Pinks, in ’% Hoogduitfch Naglein of Nelken, en in ’t Neer- duicfch Giroffels of Nageibloemen heet, maaken deeze Soort uit. De Latynfche naam Caryoplryl= lus komt met dien der Kruidnagelen „overeen ; wegens den aangenaamen Reuk, en deswegen worden zy , van de Icaliaanen, Carofoli ge- poemd # doch dat deApnjelieren dien naam van de Kruidnagelen bekomen zouden hebben; gelyk _men gemeenlyk ftelt, is my zeer Onwaarfchyne lyk; alzo zy ín ons Wereldsdeel zekerlyk eer bekend zyn geweest, en van de Arabieren Co« ifs ‘genen knn | fn der Gn naam van Betonioa, of Veronica Coronaria , gewaz van gemaakt , ea ander dien van Flores Tunice , naar het Herbä Tunica van Dioscoripes, komen zy in de Apotheeken voor. De meeften echter noemenze, in’t Latyn, Ocellus Damascenus of Barbaricuss deels ziende op de gedaante der enkelde Bloes men, deels op derzelver afkomst, N De geleerde Ra v ftelt derzelver N acuurlyke Groeiplaats ín Iralie ; anderen ook in Switzer- land en in de Bidelske: deelen van Vrankryke : » Is zeker dat men aldaar dé enkelde roode Ane jelieren , uit welken , waarfchynlyk ‚ de anderen door de Tuinierkonst woorigekweekt en ver me etsekijffsa fy!v. biflorus. C. B. Pin, zoo. Pridr. ro4- pee Gl. Flor. tubzo inodoro dc, SEG. Ver 435. Te 7e ee DEC AN DRI Aas 585 Ste menig vuldigd zyn, wild groeijende vindt, Dee- IV, ze zouden. Reukeloos zyn , volgens den Rid- ArDeaLg _der, hoedanigen de Heer Sec uiem omftreeks Hoorde Verona vondt ; doch het kunnen die, welke STUEe BaAuainus Wilde tweebloemige Anjelier noem. Pari. de, met stengetjes van een Handpalm hoog , niet zyn, en de aangehaalde van den Heer Hartver heeft één, twee of dric, groote, welriekende, Rooskleurige Bloemen, aan *t end der knoopige Stengen. Die Kruidkenner acht het. ook waarfchynlyk „ dat dezelve de Vader - der meefte Tuin-Anjelieren zy. Hy groeit e. op-Steenige plaatfen. De geftalte- der Ableller- Plantes Ì iste bekend En te veranderlijk; om KEEN op ftaan te blyven, eenen RE „fommigen worden eene verbaazende wyze ve en eenen: ' achtig gemaakt. De. Bloemen, in de Wilden enkeld, krygen door kweeking een ongemeene volheid van Bloemblaadjes , zwaarte van Bloem, fraaiheid van Kleur en lieffelykheid van Reuk, Men behoeft „ daar omtrent , de Tuinen der Bloemiften flegts te raadpleegen. Ook vindt men een verbaazende Verfcheidenheid van de raare ften derzelven, die het Oog verrukt, met -Na- tuurlyke kleuren , by WEINMANN op agt Plaaten vertoond-(*). Zo groot is die Ver- en fchei- (*) Weinm. Kruidb. Pl. N. 332 tot N. 339. | Ie D&EL, Ville STUKe 536 < TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. fcheidenheid van Kleur, dat men , onder de dub- AFDEEL belden, van gemengelde Kleuren , moeite heeft Hoorpe om twee Bloemen , die malkander volkomen STUK. _gelyk zyr, aan tetreffen. Zy fpeelen met den vie 9 peerlykiten Gloed van Rooze „ Karmozyn en Porper-rood, in veelerley veranderingen, met geel en wit gemeenlyk Streeps- of Vlakswyze getemperd, Zo vindt men ’er ook die geheel Zweeuwwit, rood of paarfch , of geel zyn. Seht- De zonderlingtte Verfcheidenheid maakt de “MAA Gefchubde Anjelier uit ; dus genaamd, om dat de Kelkfehubben- verdubbeld en als op elkande- ren geftapeld , een groene Aair vormen van om- trent een Vinger lang, die- aan ’t end, zeld- zäam, een groote enkelde Bloem voortbrengt. In fommigen zyn ook de beide Stylen zeer lang. en als Ramshoornen omgedfaaid ; maakende dus! een aartige Vertooning, Het Zaaijen baart, zelfs _ in dit opzigt , oneindige veranderingen: maar het inleggen behoudt de gedaante en kleur. War de kragten aangaat: de Bloemen zyn, in algemeen , Hartfterkende „ door haaren Geur. Het gedeftilleerde Water kan tot cen zagt Zweetmiddel dienen. Ook maakt men ’er een Konferf vanen Syroop, die fomtyds tot dezelf- de Oogmerken wordt gebruikt. Omsk C8) Anjclier met eenzaame Bloemen 3 twee di | Hart- nus. en ge (8) Dianthus. Flaribus folitariis „ fquamis” binis Cordatis » brevisâmis &c, Sp. Plant, 1673. Caryoph. fylv. & Saxuilie Flore magno Laîeo &c. TOURNE. Cor, 23e SDE TR DTR Hartvormige zeer korte Kelkfchubben en IV. uitgerande byna onverdeelde Bloemblaadjes. re Volgens ForsKAOHL, zegt Lunmmos, Been groeit deeze by Konftantinopolen 3 volgens Has- Digyrias SELQuIST in Paleitina, 't Gewas komt de gee woone Anjelieren zeer naby. De Steng heeft drie of vier lange enkelde eenbloemige Takken ; de Kelk maar twee , korte , fpitfe Schubben, De Bloem is geel „van onderen groenachtig wit: de Meeldraadjes zyn van langte als de Kelk ; de Stampers worden zo lang als de Bloem , die kort na den Middag eerst ontluikt en te tien Vuren ’s avonds weder toe gaat, ) Apjelier met eenzaame Bloemen > bee L an- _ Ix. Dianthus a venter vis blaadjes. De Kleine kruipende Nagelbloemen, met zwart= achtig groene Bladen , van J. BA U H 1.NU Ss, zou- den deeze Soort zyn , welke niet alleen in de Zuidelyke , maar ook in de middelfte en Noor- delyke deelen van Europa , wild voorkomt. De Blaadjes kwamen in figuur , Kleur, Reuk en Smaak, met die van Hyfop overeen, (zo) An (9) Dianthus Flor. folitaziis , Squamis Calycinis Lanceola- tissbinis gee. H: Clif: 164. GOUAN Mfonsp. 114: FL. Succ. 342. Car. fimpl. fapinus latifolius, C. B. Pin. zo9. Betonica Coronaria {. Caryophyll. minor, Fol. viridi-nigticante „ re= pens. J. B. if. III. p. 329, II, Dasr, VIII, STUK. IV. AFDREL. Hoorp- STUK. Jianthus glaucus. s88 TaAENMANNIGE, KRUIDEN, Go) Anjelier met byna eenzaame Bloemen ; vier Tanzetvormige korte Kelkfchubben en gekartelde Bloemblaadjes, hd Deeze is een inboorling van Groot Brittannie; ten min{te was zv aldaar op Heuvelen groeijen= Zeegroene.de gevonden. Het Plantje groeit omtrent een Voet hoog, met breedachtige fpitfe Bladen, en draagt op ’tend der Takken middelmaatige An« jelierachtige B'oemen. C1x) Anjelier met eenzaam? Bloemen dz Kelk- „Jchubben Elsvormig , uitgebreid, zo lang. als 1 Pypje 3 > de „Bloemblaadjes gekarteld, Chineefche leggende’ Anjelier , met Violier- Bladen en een eenige Bloem , heet deeze by TourNeFoRT, die ’er de Afbeelding en bee fchryving van geeft, in de Verhandelingen der Koninglyke Akademie van Parys. Zy was aldaar . uit Zaad geteeld in het voorfte deezer Eeuw. Men kweektze ook in de Tuinen te Bitaviaals een zeer fierlyk Bloemgewas, dat jaarlyks moet gezaaid worden, Het wordt deswegen, in fom= mige (to) Dianthus Flor. fubfolitariis » Squrmis Cal. Lanceo- latis qusternis brevihus , Corollis crenatis. H. Cliff. 164. Upse 1o4. Tunicâ Mamoli, Flore candido cum Corol & purpured. DiLL. Eleh. Ter : 348 Gr) ir Flor. ts Squam. Calyc. &ec. H. Cf. 164. Ups. ror R. Lurdb. gaz. Caryoph. Sinens. (upinus. Leucoiji folio, Flore unico. TOUans. tin da 1705. p- 348 Fisc MEERs deze fc. 2 Der c tarn. 529 mige deelen van Vrankryk , la mignoneite ge-_ IV. heten. Men heeft ’er a:nmerkelyke Verfchei- ht” an denheden van „ten opzigt vande Kleur. De: Hebr meeften zyn enkeld: en vanvonderen vuil wit, *TUE- naar ’t groene trekkende.;-doch men vindt ’er ep die half duhbeld-zyn of > met twee ryën-van Blaadjes „onder de zelfde-verfcheidenheid van Kleuren ‚ veelal Rings: of enke elkan- der, vervangende’ (*), (42) Anjelier_ met eenzaame Blaemen, de Kelk: a. xr. sar Elsvormig_ van’ langte als het tipt _Pypje ; de Bloemblaaijes Weildeelig 3 ak ment le Steng ash En ord beeft de Steng een Voet hoog „de Bladen Ori. achtig en groen , niet bläauwdchtig: of Zee- groen. De Bloemblaadjes zyn’ diep‘ ingefnecden,'gelyk in de volgende. (13) Anjelier met eënzaame Bloemen, de Kelk- xr. je Jchubben. byna, Eyrond en zeer kort : de Gepiaum- Bloemen veeldecligeninde Keel ruigachtig.®. Op … (*) Zie PE man verfeheidenheden ja, van, in WEIN- MANNS Äruidhoek, Plaat N. 320. (12) rigs Fior. folic, Me: Cuiyeiis subite Amen Acad. 1 ia sl 10) rrd Flor. folit. sqarüa Calycinis- fuhovatis brev. Sc. Al. Ups. Fi Sec. Gean Monsp.» ar4. Gan Per ta. MH, Dasr. VLil. STUKe EV. AFDEEL. ÄL. Hoorp- STUK. Ri 5 Tige. "XIV. Dianthut / uperbus, Progrige. weewj= 590 LIENMANNIGE KRUIDEN, Op Bofchachtige Velden van Europa en Kae nada groeit deeze , die men gemeenlyk Pluis- Anjelier of Pluimpjes noemt ; om dat de Blaad» jes Pluisachtig verdeeld zit De Franfchen heetenze b'Oeillet a Plume ; de Duitfchers Fe der- Nelcke. Het is een klein Grasachtig Zood- je, van lange fmalle doch Zeegroene Blaadjes, % welk dunne Stengetjes uitgeeft ‚met Bloemp- jes van verfchillende Kleur, enkeld of dubbeid;, aangenaam van Reuk, (14) Apiekier met geplande Bloemen. de Kelke ‚Jchubben kort en /pits 3 de Bloembiaadjes _Haairachtig ÎS B deeld l de Steng regi- z opta. | ä eee ‚ by VE als. eene Ver end heid van de gewoone Pluis-Aujelicren aange merkt, groeit wild in Vrankryk, Duitfchland; Deenemarken ‚ Sweeden, enz. Zy heeft den bynaam van Pragtige ; in ’t Hoogduitfch Hoch- eo muths talis afnltiidis. Fl. Zapp. 170. H. Cliff: Trac Re Lugdb. 443. Car. Gylv. Flore laciniato ‚ fine Cornicu!is edoro. C B. Pin, z1o. Car. lr. ve Sp. alia. Crus. Ff. L p- 284 PANN. Ze. p. 320. inori Dop. Pempt. 174 Superba alba. Los. Te. 4 (14) Dianthus Flor. dit Ec. Jacq. Obs. 40: T+ T. 25. Oep. Dan. 578. FL Sue. II. p. 353. KRAM. Aur. Tar. id Prov. 41o, Ans. dead, IV. ps 272. HALL. Heiv. mo. C. eren zro. Car. fylv. a Crus. Hij. 1. pe 254 PANN. Ze. p. 323. Car. aminor alter, Dop.” Pempt, 175: Sû* perba Auftriaca cen Lon. Je, ast. Brodski hef sor muth , wegens haaretrotfe Vertooning en ee te van Gewas. Men vindtze door den Per ATO FACQUIN fierlyk afgebeeld „ die aanmerkt , nt dat zy zig zeer wel laat aankweeken, Hy hade. TUE. ze, in een Winterhuis te Weenen, van Au- ”#"® guftus tot February des volgenden Jens; zien bloeijen ; inmiddels haaren zeer aangenaamen Geur , inzonderheid by avond ‚ verfpreidende. „Het een en andere maaktze zo beminnclyk, dat de Franfchen haar Ja Mignardife tytelen. Zy heeft „ volgens den Heer Harren, Stengen van een-Elle of ‘hooger, die wit zyn, eerst leggende dan opftaande, met Grasachtige Bladen van anderhalve Lyn breed. Op den top “der Stengen komen lang gefteelde Bloemen voort, wier Kelk twee Kleine : Schubbetjes heeft - en ‘dan twee paaren- vanmaatigg e Schub- ben. De Kleur der Bloemen ís-doorgaans wit, doch ook Vleefchkleurig of paarfch „metseen groen Navelsje dat gehaaird is „en de Zaad- huisjes zyn als in de gewoone. Anjelieren. *&% Met eenbloemige Kruidige Stengen. xv. Dianthus (15) Anjelier met byna eenbloemige Stengen; tree de Kelkfchubben Eyrond flomp ; de Bloem- Anjzlier. blaadjes veeldeclig, de Bladen zeer fial, * sad, : zamen KN, In (15) Dianthus Caulibus fabunifloris &c. Fl, Belg. 119. Fl, Stc. 343, 354: GOUAN Monsp. 214. GER. Prov, git. ‘Dian:h. Canle mplici unifloro. MoNN. Obs. 152, Car. fylv. humilis Flor. ugico. C. B. Pim. aop. Car. fylv. primus. CLus. 302 FIENMANNIGESKRUIDEN, In ’t Stuifzand der koude deelen van Euros Arde pa ‚ gelyk de Ridder zege, niet alleen ‚maar ook Ho ans op onze” Heijen ‚ naar den kant van Zwol-en STUK. wige. Di tiniee, Alpifch. elders; ja op de Alpifche Bergvelden „ zo’ in “Twewy- Provence alsin Ooftenryk en Switzerländ „groeit dit: kleine Anjeliertje , ’t welk Stengetjes van ‚maar cen Vinger of een half Voet hoog heeft en op den Gronden trop van zeer ftyve Blaad- jes, uit een dikken Houtigen Wortel fpruiten- de, Anderszins heeft het veel overeenkomst met ‚de: voorgaande , wat de Bloempjes aangaat , „die ook fyn verdeeld zyn, Aes eer Bet saeiend van Alena Ef 16). Anjel r met de-Steng cen cera Mekern de Bhemblaadje „de buitenfle Kelke ’ si zo lang als.’ ares de Bladen Liniaal ftomp. a Op de Ooftenrykfe Bergen groeït deeze , die de Steng maar een Vinger lang beeft, voortkö- mende ‘uit een ee Wortel, wilke dee rasse fh „Crus. Hil. 1pe 282 „Pann. 317. Armerius Flos Les Beo, Foept. 1265, Car, zepen, humilis maumes va cats us rabellus LOR, Te. z4s. Tunica En ‚„breyibus zigidis, ie daor. HALL. Helv. 385. (16) Dianthus Caule unifloro „ Corollis crematis Ke, Cr ryophylias pumilus larifolius. C. B. Pin. 209. Prodr. 104 “Car. fylvs Flore mägno Ínodofs hirfuto. CB. Pite re Car: fylv. feeunduë. Crus. HIA: 1. p: zen fi 1: FANS: Je 318. Tuníca Petalis ferratis in fine Uiguis lanugts hifi. HALL Hetv. 385 Kn OE rh a eed eDadlil eik DE CA N Di ta 599 titgeeft van malle Grasachtige Blaadjes, doch IV. breeder dan die dan de Steng , welke uit drie Arnes Leedjes beftaat, De Bloem is groot, en beflaat Hoorp+ vie geronde Blaadjes, met korte Tandjes, door-STUEe gaans paatfch en wit van. Kleur, in de Keel 257% wat ruig. Een detgelyke Soort vinde men in Switzerland, (27) Anjelier met de Steng byna bloedt 7 un. gekartelde Bloemblaadjes „ de Kelkfchub- Ermers ben zeer kort, de Bladen Elsvormig. aen ikkele De Wilde veelbloemige Anjelier „van Bautur- Nus, hier aangehaald , groeide, zegt hy, by Montpellier , op Steenige edi 3 doch GouAN maakt daar van Een gewag. Die van DiLLr- N1us groeit op hooge Steenrotfen in Engeland, De Wortel, welken Orbit: ‚ geeft dergelyke ges - tropte Bladen , als die van ’t Zeegtas, en cenis ge Stengetjes van een Span hoog „ uit vier Leed- jes beftaande. De Kelkfchubben zyn breed , ovaal en zeer kort, De rand der Bloem is de _ helft korter dan het Kelkpypje, gerond, gekare teld, Meest komen de Bloemen eenzaam voort , doch hebben fomtyds nevens zig een tweede ;, uit der Oxel van ’t bovenfte Blaadje. 2) Bagh: (17) Dianthus ptn fabanifloro f Corollis crenatis ze. Car. fylver repens multiflorus. C. B. Pin. 209. 8, Tunica Rupeftris Folio cefia molli , Flore cacneo. Dirr: Eltha T. 298: É. 385. Caryoph. alt. minimus, Flore micis Aureis confperlo. LOB. Je: 444. | Pp Ie DEEK, VIII, STUK, 594 TIENMANNIGE KRUIDEN, Ik gaa over tót de Driewyvigen onder de Tien- mannige Kruiden „ waar van het eerfte Geftagt te den naam voert van TUKe IV. AFDEEL: XI Pri CucuraALr u s.-Blaaskelk, Een opgeblazen Kelk; vyf genagelde Bloem- blaadjes, zonder Kroontje aan den Keel ; eneen driehokkig Zaadhuisje ‚ komt in dit Geflagt voor, 7% welk vyftien Soorten, meest Europifche, be- ze __vat, als volgt. (1) Blaaskelk- met Klokvormige Kelken , af Bacciferas. _ flandige Bloemblaadjes , gekleurde Vrug: Befeda, zemen wyd-gemikte-Takkene In Tartarie ‚ Duic{chland „ Vrankryk en Itae lie, ja volgens den Heer pe Gorrer ookin onze Nederlanden „komt dit Kruid voor , dat door DoponNéus isafgebeeld onder den naam van Kruipend; Muur, LoBer verbeeldt zig» dat het de Cucubalus van Prinius mogte zyn, en hier van is de Geflagtnaam , door Tour- NEFORT ‚ ontleend, De reden zal mooglyk zyn» dat het Besfen , naar die der Nagtfchade gely- ken- (1) Caeubalus Calycibus Campanulatis &e. Syst. Nat. XII. Gen. 561. p. 308. Vog, XIII. Gen. 566. p. 349. Cucubalus Caulé Ramofo , Flor, erigynis &c. HL, Cliff: 170. HI Ups. 109. R. Lagde 443. GOUAN Jfensp. zis. Alfine fcandens Baccifera. C. B- Pin. 250. Alfine repens. Don. Pempt, 403. Lychnanthus volú” At, Petrop. 1759. VOL: XIV. ps 525. Te 17: £, Te Cucubalus, TOURNg. Jnf?. 339. T.176 „DE CA N D Rot Ae 593 kende draagt: ‘doch Printus fchynt my mn mede die zelf te bedoelen. mw: Ee ta *% Is een Kruid , dat zig niet zohdér behulp Hoorp=’ kan opregten , hebbende lange ronde; -knoopi-$TUE ge Stengen en gepaarde Bladen „ als die van Muur, doch veél- grooter. Op ’t end der Tak- jes draagt “het gefteelde Blaasachtige-Kelken , Bloemen en Zaad: welk alles men by T our- NE FORT zeer fraay vindt afgebeeld, De Vrug- ten „ eerst. rn: „vervolgens zwart „ hebben byna-de- grootte en figuur van Geuuveridsfeih Indien het Kruid fteun krygt ; mn en niet zelden eens Mans langte hoog, — eld. Blaaskelk met byna Klootronde , gladde, derde hein’ Td: Et dmt Send bie Kruid; zeer naar pe veh zen kendel, ed sch drichokkige pese er Trigyma. IL. Cumebalas is Schuim- Papaver van Loser genoemd’, om dat het boven aan de Takjes, by de Bloemen , een witte Schuimachtigheid heeft. Doponéus : acht het zeer naby te komen aan *t Polemonium eder Ouden, Het groeit op drooge Velden der Noordelyke , niet alleen , maar ook der Zuide- Iy= errf2) Cuoubalus Cal: fubglobofis, glâbeis Sc. FA. Sec. Belg. sed JMonsp. 215. GER. Prov. 413. Cucub. Flor. trigynis &e. HH. CAF A76: Ro Lugdb. aas. B. Lapp. 185. Lychn. MA 77 Béhen album vnlgo. C. B. Pin, zo5. Papaver Spu- metum &cc Log: Zé. 340. Behen album (eu Polemoniúm. es Pempt. 172,-GORT- Inst. 68. B, Lychu. maritinda re- Pens. Jr. Goshl. 197. Ppa IL. Desn, VIII, STUK. 596 _TIENMANNIGE KRUIDEN: ek lyke deelen van-Europa ‚en in Friesland, vol xr egens Meese, In geheel Rusland is bet opde Hoorp: Koorn «Velden gemeen, In de Fuinen komt STUK, fomtyds een: Vrouwelyke Verfcheidenheid voor, lid die kleiner is dan de Twecflagtige „Men vindt het ook met breeder of -fmaller;, met gladde , met ruige Bladen „ en- meest met witte „ doch ook met roodachtige en paarfche Bloemen. De Steng is ongevaar een Voet hôog „opftaande , zeer Takkig met fpitfe- gepaarde Bladen. . Van de Meeldraadjes zyn vyf langer „ vyf korter zo de Heer Ha Len aanmerkt; Het: Zaadhuis- je is be gefpitst en gaat met vyf Punten a Zaaden. Ee Biot vii dit Kruid is wel wit en taa- 0 BENE lang 3 doch dezelve wordt geenszins ge: “houden voor het Belen album’ der Arabieret, het welke. van een. Soort van Centaurea afkom ftig zoude zyn, „0 ers met fhomp Eyronde Vhaezige Bla er Op Sicilie is deeze Soort waargenomen , die doorde gedagte-gefteldheid der Bladen aanmer- kelyk verfchilt, (4) Blaas- (3) Cueubalas: Fol, ohovatis Carnofis.__R.-Zugdb. 44% Lychn, maritima Saxatilis Fol. Anacampferotis. ToURNI- Cor. 24. BOERH.. Lugdb. Ip. zig. Behen albumr f. Pole monium genes Fabarig folie Siculum. Boco, „Mus 1334 T. 92. DE C'A N D REA. 597 4) a met zydelingfe overal neerleggen emen „ onverdeelde Stengen, de Bla- de van onderen agterom gebogen, Een zodanige Soort vondt de beroemde Tovr- NEFORT op zyn Levantfchen Reistogt, naby den 5 Berg Ararat in Armepie, met Stengen van drie Voeten hoog : doch deeze hadt de Kelken niet Blaasachtig.- Hier mede fchynt een Lychnis, in „Sweeden, Ïtalie en Engeland , wild grocijende , die by nagt bloeit, overeen te komen. De Steng is wat kleverig , de Bladen omvatten dezelve en de Bloemblaadjes zyn diep in tweeën gedeeld, (5) Blaaskelk met vier Blaadjes in't kruis. In Virginie en Kanada vindt men dit Kruid, dat in geftalte naar een Soort van Gentiaan ge- Iykt, geevende uit ieder Knietje vier Blaadjes, die de Steng omvatten , en het naar de Geftern= de Kruiden doen ie ns Het heeft vierdeeli- ‚ ge Bloemblaadjes , wier Kwabben nog bovendien im tweeën zyn gedeeld, Het Zaadhuisje gelyke naar een Bezie, (6) Blaas- (4) Cueuhalus Flor. later, uad'que decumbentibus &c. FZ. Stec. U. N. 386. Cucub. Fol. amplexicaulibus &c. R. Luzdh. 448 ì Lychnis montana viscofa &c. TiLL. Pis. ros. Lvchnis Or. aken es Buglosíi undulato. TOURN. Cor, 24. Jun. Ma p- T Á 4 Cucubalus et amenis H. Ups. tro. Drypis Fol. ‚. Corn. Nov. to6. Silene Fol. quat. GRON. Virg. so. Ershals Caryoph. visnet Gentiang foiiis &e. Ray. Hij?. 1895. Pp 3 Il. DEEL. VIII, STUK: IV, FDEEL. XI. V. ucubalus viscofws. Lymerig. Vv. Stellatas. Gefteind. 593 TIENMANNIGE KRUIDEN. A IV. —_ (6) Blaaskelk met opftaande Bloemen, en age FDEEL, 5 teromgebvogene uitgerande Bloemblaadjes, sro die wederzyds met een Tandje gemerkt 2e carbs, Pe Heer Hassrrqursr nam in Egypte gp” deeze Soort waar, die flappe leggende Stenget- jes heeft en Liniaale- Bladen, De Kelk is Rol- rond, doch wordt in de Vrugt Eyrond, tien- hoekig , met kleine Tandjes. De Bloemblaadjes zyn zeer klein en de Bloem heeft dikwils vier Stylen. vin. (7) Blaaskelk wed lol tweedeelige Bloemblaad- Tralicus. Tealiaanfch JL Kelken „ cen , egaffelde op- ze e Pluim Er eeldeelen en een Eee Stans. Bes ;ptifch. In kalie groeit deeze, die de Steng een wéie pig ruig, de Bladen ftomp Lancetvormig, éé Bies wit heeft. vint. tens (3) Blaaskelk met tveedeelige Bloemblaadjes » eenzydige leggende Bloemen , gepaarde eene _zaame opgeregte Bloempot ; de Sten geheel enkeld. Deeze groeit i in fommige deelen van Rusland en Tartarie, De Heer pe GoRTER hee (6) Cucubalus Flor. deli, Petalis vaan. retzofiesis &£- Alant. 335. (7) Cueubalas Petalis femibifidis, Caiycibus Clavaris 8% (8) Cueuhalus Peralis bipastitis, Flor. fecundis decumber tibus &c. H. Ups. 111, GOVAN Afonsp. 215. GORT MSP 63, Lychnis Septentrienalium &c. HALL. Görtr. 33 ) DE CoA NDR TA, 599 omftandig befchreeven, en merkt aan , dat het IV. Kruid veele Lancetvormige Wortelbladen heeft , AFDKEL, „en drie harde Stengen van anderhalf Voet hoog ‚ Hoorpe met knobbelige Knoopen, zig boven de helft in STE Takken verdeelende, in * geheel cenigermaate 27577 ruig, en op{laande Bloemen, (9) Blaaskelk met witgerande Bloemblaadjesen ix. byna gekranste- Bloemen; de Kransjes Siren. E Kroonswys” en ongebladerd. il Deeze is in Siberie waargenomen, alwaar de _ Heer PA Lr a seen Soort van dit Geflagt vondt, die Houtige Heefterachtige Stengen heeft; dik- wils een Pink dik, geevende Jaarlyks nieuwe Takken uit, met zeer {pitfe gepaarde Blaadjes en Bloempjes aan ’t end, Dezelve groeide gep | de Rotfen van hooge Gebergten (*). (1o) Blaaskelk met tweedeelige Bloemblaatjes PE deg gepluimde Bloemen, lange-Meeldraadjes en Katholyes: Lancetvormig Eyronde Bladen, In (9) Cueubalus Petalis emarginatis , Floribus grs &c. Viscago Fol. imis pasloksie ovatis &c. HALL, Geett. P. 1so. Fig. bona. GMEL. (*) Cucubalus Fruticulofus. Reizen. n D. II. B. p. 735: Tab. Ts (ro) Cueubalus Peralis bipartitis , Flor. paniculatis Sc. Fi. Ups. trn- Silene Fol. ovatis &c. R. Lugdb. 447. Eychn. Viscofa alti fa, Herbaceo flore. Diur. Eith. 425. T. 316, f. 408. Jacq: Hert. T. 59. GOUAN Monsp. 215 | Pp 4 Il, DEELe VEII, STUK. 600 TIENMANNICE KRUIDER, In Italie en op Sicilie is de Groeciplaats van Arneis deeze ; die Allerhoogfle Lymerige Lychnis „met Bin Mosachtige Bloemen , geheten wordt van CurA- STUK. guys, Cit de Wortelbladen gaf zy een Steng dt van twee Voeten en fomtyds hooger ‚ doch in se geheel niet Lymerig, volgens D 11 LENIUS, wien deeze Soort door den beroemden Bor g- * _HAAVE was toegezonden. Zy bloeit niet dan ’ avonds of by nagt. Á ir 5 (11) Blaaskelk met half tweedeelige Bloem: wallisfe blaadjes , een gegaffelde Pluim; de Steng te ws en Bladen ek 4 de Eras Bebe £ erbel aan se Pek van Tate na Heefterachtig, met Stengetjes vaneen Voet hoog en heeft de Bladen altemaal zeer zagts door eene Fluweelachtige Wolligheid „zo wel als de Kelken, pret hd (za) Blaaskelk met tweehuizige Bloemen en on Oorlepelige verdeelde Lintaale Blaadjes. a Duitfchland , Spanje , Vrankryk, Been Ci) Cucubalus Fet. Teab, &c. nn maritima pul gen Fol. Carnofo. TOuRNF. Jet. alus Floribus dioicis, re man indivi Gee H sijn 2724 Re Zugeb. 445. Oem: Dan. 518. Lychte leila » Fl. Muscofc. GC. B. Pin. 206. Lychn. (yìv. Sefamoi des’ nrinor. Menrz: Pug. T. 1. f. 2. Sefamoides maga. S* Jamanticum. Crus. Hif, 1. p« 295. Hase, fc. 345- Gous” dfonsp. 215. GER. Provs 613. Ee Bes Ee DPT A land en Siberie , groeit deeze, die het Groote IV. Sefamoides van Salamanca; by Crusrus, uit- Arp, | maakt. Sommigen noemden het dus in Spanje, Horb: Het groeide in een Steenige dorre Grond, zo°TUE. wel aldaar als in. Languedok en de Zuidelyke Frigymis. deelen van Provence, Uit den Wortel bragt het regtopftaande Knoopige Stengen voort van een Voet lang, om laag met Bladen byna als die van den Olyfboom bezet; boven geaaird met Mosachtige Bloempjes , wier Kelken, uit« zwellende, het Zaad inhielden. De Wortel was taamelyk lang en dik, wit van Kleur en bleef over. ’t Geheele Gewas hadt een bitteren Smaak, „Men kweekt het ook in onze Kruidhoven. Het draagt Tweeflagtige en enkel Vr Iyke Bloc- men, TABERNAMONTANUS heeft het, wen gens de figuur der Bladen, Oorlepel - Kruid getyteld. (13) Blaaskelk met overhoeks geaairde , eenzye zur, dige „ byna ongefteelde Bloemen, en flaauw rf byna tweedeelige Blaemblaadjes. mgeboo- g pen De omgeboogen Aair maakt deeze Soort zeer zonderling. By den Wortel heeft zy Blaadjes als der Madelieven en geeft Stengetjes uit van ruim (13) Cucubalas Flor. fpicatis , altern’s fecundis fubfesfili- bus &c. GOUAN Monsp. 215. Lychnis fylw. alba Spicâ re- ‘fiexÂ. MAGN. Monsp. T. p. 170. RAF. Hifl. 996. N. 12, Lychnis Meridionalium ennua hirfuta ‚ Flor, uno verlu die pofitis. Moris. Hiff. IL. p. s44 Pps HE DEEL. VIll, STUK. 6o2 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. ruim een half Voet hoog ‚met fmaller Blaadjes, Ar at alten Haairig, bezet. ’t Is een Zaaiplantje, by lm: Montpellier groeijende, Ray hadt het ook by STUK. Napels en op Sicilie gevonden. nes (14) Blaaskelk met tweedeelige Bloemblaadjes Saxif en geflreepte Kelken; de endelingfen byna ‚ cn, zonder ‚ de zydelingfen met Steeltjes. kend. | „ : Deeze, in de Levant door TouRNEFORT ontdekt , heeft de Steng een Handbreed hoog met. Liniaale Blaadjes; een ongefteelde Bloem ‘aan ’t end; de zydelingfen oes EE als die der Anjelieren, 15) Blaaskelk in Ene Sb kar Pamil “ter dan de Bloem. Op de Bergtoppen van Italie en Ooftenrk vindt men deeze , die de Wortelbladen ‘tot Plag- gen vergaard en de Stengetjes dikwils drieledig _ heeft , met een langwerpigen , Klokswyzens uitgebreiden Kelk, die ftomp en ruig is, zo lang als het Stengetje. Als Mos bekleedt dit Kruid de-kaale-Bergen en verfiert dezelven ongemeen — met zyne rondashige en fomtyds witte Bloes men; (ra) Cucubalus Perlis bifidis Cubicias frjatis &c. SCHRES Dee. 9. T. 5. Lychnis Orient. minima „ Caryopbylli folio &ec. TOURNEE. Cor. 24. (15) Cucubalus Caulibus unifloris Flore brevioribus. C2 ‘Alp. Calyce ablongo birfato. C. B. Pir. zoo. Caryop oph, Sylt Vil. CLUS. Hit. 1. p. 235. PANN. Ze, p. 325- DUB PDRE men 3 zo CrLusrus aanmerkt ;-die ’er een_ IV. fraaije Afbeelding van geeft. AFDEEL . XI. Hoorp.- SILENE Veldkaars, STUKs De Tal nhas en ‚ een Bui- Trigyria, kige Kelk met vyf he Dlnembihadien. die aan den Keel der Bloem een Kroontje maa. ken, ’t welk in die vanhet voorgaande Geflagt ontbreekt. Het gee is hier ook drie- hokkige ”* Geflagt bevat meer dan dertig, meestendeels _Europifche Soorten , meer of minnaar de Lych- nis gelykende an daar toe betrokken zynde ge- eweest. Die Griekfche naam, ’t zy van de flik- kering der. Bloemen in het flaande Koorn of in het groen der ‘Velden: % zy van het bloeijen by naet afkomftig ; doet my ’er den naam van Veldkaars aan geeven : terwyl het Geflagt van Lychnis volgt. Den naam van Kleefkruid kune nen zy , hoe Lymerig ook de meeften zyn; naauwlyks voeren; om dat dezelve aan de Apa. tine toebeboort , en die van Lymkruid is onci- gen. Silene is de naam, welken T HeEOPHRAS- Tus aan eenige Soorten gaf. Zy zyn in drie Rangen onderfcheiden , als * Met eenzaame zydelingfe Bloemen, ek Cx) Veldkaars dat ruig is, met uitgerande SiS, E Bloem- (1) Silene hiefuta , Petals emarginatis &c. Sy2, Nat. XII. Gen. U. DEEL, VIII, STUK, 604 TiIENMANNIGE ÉRUIDENS A Iv. Bloemblaadjes , opgeregte Bloemen „ enor en geboogen gefleelde overhoekfe Wrugtene Hoor ten Deeze, in Engeland en Vrankryk gevonden, heeft de Bloemblaadjes niet gekarteld; de on- derfte Bladen zyn Eyrond Lancetvormig, naat den Voet op de kant gehaaird; de Kelken niet Haairig maar met Doorntjes opde hoeken. Het Gewas is Lymerig en met Reuk, (2) Veldkaars dat ruig is „met getande onver - deelde Bloemblaadjes „ opgeregte Bloemen geefch. en mikswys’ kie eis kon jas: den» Deeze Pöltubeefehe RE de Velden hori- zontaal omgeboogen , zeer Haairig, Van Lymee righeid vind ik , in dit ruige Kruid, niets gé Ii. Silene Lufie Zanica. rtu meld, am. — (3) Veldkaars met effenrandige byna ronde me ad Bloemblaadjes en opgeregte _ overhoekft vuinera. Vyfwons Vrugten, nt In Gen. 562. p. 309. Veg. XIII. Gen. s67. p. 350: H- U#* 113. Viscago C Gerattii foliis, Vasculis pendulis , anglica. DIL: Elp, 417. T. ae £, 398. Lychn. fylv. hiefijta annua ;Fle® minore alba. VAILL, Paris. 121. T. 16. f. 12. (2) Silene heg » Petalis dentatis indivifis &c. A. U#* 153. Cliff. 172. R. Lugdb. 447. N. 14. Viscago hicfuta Lul” tanica Belim Flore. DiLL. Elh. 420. T. zit. É. 401e et. integerrimis fubrotundis &c. H. Ups WH ai. i71. KR. ws 446. GOUAN Monsp. 216. GER &14. Lychn. {ylv. Lanuginefa minor. C. B. Pin. 206. Lyda hf. Flore eleganter variegato. RAy. Hit. 997. DE C-A N DRI A 605 Índe Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Span- je en Jtalie , is de Groeiplaats van deeze, die ook geheel ruig is , hebbende de Kelken der Hebe, 5 Vrugtopgeregt , Haairig én Lymerig: de Bloem-*7®% blaadjes, die in de voorgaande rood zyn , paarfch en met een bleeken rand, Zo het de Kleine Wilde Wollige Lychnis is van C, BAuHINUS, dan is door dien Autheur „ verkeerdelyk, de Zesde Wilde Lychnis, van CrLusrus in Spanje waargenomen ‚ welke de Bloemblaadjes zeer fpits driepuntig heeft, door Loren onder den naam van Allerkleinfte ruige wilde Lychnis over- genomen , aangehaald (*). Ook hadt deeze de Stengetjes maar een Handpalm hoog en die van RA y‚-welke-duidelyk gezegd wordt de Bloem- blaadjes,rond-en ongekarteld te hebben , een van ROO, „gr ee mer Katte (4) Veldkaars met geaairde overhoekft eenzydi- mv. ge ongefteelde bloemen , de Bloemblaadjes Pd tweedeelig. Na ze Arris: In Spanje „ Languedok , als ook in Penfyle vanie, groeit volgens LinN&us deeze ; die de Sten 5 wel anderhalf of twee Ellen hoog heeft, ‚ v ol. C*) Lychnis fylv. hirta minima. LOB. mat (4) Silene Flor. Spic. alternis &ec, Silene es Lanceolatis &c. R. Lugdb. 447. Ne 15. Viscago hirta No@ifloca Bec. Dirr. Eb. 420. T. 310. f. 400. Lychnis fylv.-hiefuta &c. DARR. Ie. to. T. 27. f. 1. Lychn. Seg. Mar. ann. hirta, Monas. Hift, II. p. 3468, 5. T. 36. f. 7e TL, Desto VIJL, STUK: Î 6c6 TIENMANNIGE KRUIDEN. iv, volgens DinurenNius. De onderfte Bladen Bik za zyn Eyrondachtig „ hol en ftyf ; de Bloemen pet ongefteeld, wit van Kleur. 3 erg (5) Veldkaars met byna -geaairde Kabe Ee eenzydige Bloemen , onverdeelde Franfch. blaadjes en opftaande Vrugten. Omftreeks Parys groeit deeze kleine ruige , tüïkende Lychnis „ en geeft Stengen van een tot twee en drie Voeten hoog, zynde minder ruig dan de cerfte Soort, waar van zy door de Kleur der Bloemen verfchilt. | © Veldkaars dat ruig is „met uitge Colen id » de Bloemen mn Panda D. Kelken byna machien en eenigermaate Haairig. Men vindt deeze in de gern aen deelen. van Europa. ** Met zydelingfe getropte Bloemen, 7) Veldkaars met ereen Blaamilalies » Deelen, Verander „hoe os Iyk, lors Flor. Kilts alternis fecundis &c. Silene hire futa Sc. DALIB. Paris. 129. Lychn. fylv. mf annua, El. minore carneo. VAILL. Par. rar, T. 16. £. 1 hie ta Gallica. Dirr. Elth. fe 399. 4 2 C6) Silene hirfuta Peralis emarpindtis we. Silene rigidult: Am. Acad. IV: pe 315: Viséago Geraltit foliis, vasc. eveltis fee flibus. Bn Ehh. £. 397. 7 (7) Silene Pet. bifidis, Cal. angulatis’ gee. Am. Actd. 1: Pp. 314: rErchai Flore albo minimo. Ak Bi 996 er Arvenfis min. smsen P- 19 En Nn . DE CARD ETES 607 hoekige gefteelde Kelken en Laneetvormig _ IVS, Liniaale Bladen. Ar DELL: {8) Veldkaars met tweed. Bloembl, „ de pin, Hoorn men: vydelings eenxydig neerhangende; de vur. Bloempluim knikkende, arme, Knikkend. (9) Veldkaars met tweed. Bloembi. „de le ix. eenzydig , met gepaarde driebloemige Steel - “sieiyke tjes „maakende byna cen Kroontje: de Tak kend overhoeks. Deeze drie Soorten ne > hier en daar, in ons Wereldsdeel voor: de laatfte aan de Zes kuften van-Engeland, als ook in Tartarie, Zy heeft verfpreide Stengen en Takjes, die wei- nig ruig ZyDe- selen van boven glad, De Kelken hebben tien paarfchachtige ruige hoe- ken ; de Bloemblaadjes zyn wit en ten halve in tweeën gedeeld, met de Plaatjes van ’t Honigs bakje tweedeelig en wit geftreept, (+) Veldkaars met getroste Bloemen ,de Kelken — « | Tk ner eld (8) Silene Ret. bifidis, Flor. lateralibus &c. Sil. Fol. Lan- ceolatis-_&c. H. Clif. 171. Fl. Suec. 366 , 388. Lychnis Mont. viscofa alba-latifolia. C. B. Pin. 205. (9) Silene Pet. bifidis; Coronulâ fubcoadugata Sec. H. Ups. x14.- Lychnis. maritima repens. G.B. Pins-zes. Lychn. pe- renn. anguftif. Marina Anglica procumbens. Moris. Hi € IL. Pp. 535- 8-5 T. 20. £. 2. (*) -Silere Flor. Racemofis , Cal. decem - fulcatis viscidis , Flor. als Staminibus aen » aliis incluis, Sp.-P/, 1673. Lyche MH, Daer. VIJL STUK, x, Silene Fratisofa. Heefterig. 6o8 _ TIENMANNIGE Kruiden. Lymerig met tien Sleuven ; eenige Blot. men de Meeldraadjes witfteekende ; anderen die ingeflooten hebbende. De ongeregeldheid vande Vrugtmaakende deelen geeft den bynaam aan. deeze, die doof ZANONI is afgebeeld onder den naam van Vreemde of Uitheemfche 3 een fierlyk Gewas s dat by nagt een zeer lieffelyken Geur verfpreidts De bloeijende Stengen zyn omtrent ander Voet hoog ‚en de Takken tusfchen de Bloemen zeer. kleverig. . De Grociplaats zou in Italie zyn. RD, Veldkaars eldkaars- met tweed, Bloembl., e ' gp Pldin"? ‚ breed rennend De Ea ‚ de Steng Heefterachtig. ie Zeer fraay is deeze Heefterige Soort van Lychnis , ‘door CAMERARIUS, met de Bloem en Vrugt afgebeeld, Zy groeit natuurlyk op. Sicilie cn in Italie, zynde Heetterachtig Zeep” kruid door Boccone getytcld. De Blaadjes gelyken naar die der Myrten, (rx) Velde Lychnis vid peregeïna Noftiflora odorata. ZAN. Ef. pe 126. T. so. (zo) Silene Pet. bifidis, Caule Fraticofo , &c. sil. Canlê oe Fruticofo- Sc. -H. Cf. 171. Na 4. Ho Ups, ant Ne .R. Lugdb. 446. N. 7. Lychn. Mystifolia Behen albo pie C. B. Pin. 205. Ocymoides Fruticofum. CAM- tog. T, 33 Saponaria Frutescens &c, BOcc. Sic. 53: T° sor GOVAN N Monsp, 216. D EG A ND RE A 609 (ar) Veldkaars met tweed, Bloembl,, de-Bloee IVS men «gefteeld „ gepaard , korter dan het Arnen} Blikje; de Bladen Lancetvormig fpits en Has glad, Ei In Perfie , aan de Grenzen van Armenie, vondt pen Tin de berdiardd TouRrNeroRTdit Basie! Kruid , Spiesbladie dat hy Lychnis met Bladen van Bupleurum ty-° telt. Zy heeft de Steng drie Voeten hoog, zig Takkig verdeelende uit den fchoot van twee gepaarde Lancetvormige Bladen, en met fraaije witte. Bloemen verfierd, Uit het van hem me- degebragte Zaad {is oat Zaak: in „Europa voortgeteeld, (re). Veldkaars met weed. Blom de Wor- bladen Gigon, In Afrika groeit, volgens den Ridder, de ge; doch misfchien meent hy -de Noordely« ke deelen : alzo°T our NEF OR 1 haar in Gries kenland vondt, “Zy heeft.de geftalte van het Boomachtige Huislook, De Bladen wan *% cerfte Jaar (xr) Silene pet. bifidis, Flof. peduncütatie &c. Sil. Caule Foliofo -Hetbaceo. H. Clif. ijt. ER. Lagdb. ás6. Nei Lychais Or. Bupleuci folio, TOVRNE: Cor. 2, Ies IL pe Us. T. 154. (12) Silene Pet. bifidis, Fol. Radic. Cochleariformibus &c, Silence Fol. obverfc ovatis crasfis Sc. WACHEND. D. Uitr. pta Lychnis hdilers Sadi Ee bn foo &ficie, Fl, albe. Warta. Hert. 33. T. @ : gg 2 He DEEL. Vil, sruxi 6lo TiENMANNIGE KRUIDEN. IV. Jaar zyn zeer groot: de Steng van ’t volgende ar an is twee Voeten lang, met de omderfte Lecdjes Hoorp. kort, de bovenften zeer lang „naakt en Lyme- STUK. rig, de Kelken ruig, Het Sterretje in de Bloem pn is naauwlyks kenbaar, De Bloemen zyn niet dan ’s nagts open. XL (13) Veldkaars met uitgerande nende ò An: byna ronde Wkeezige ruige Bladenen eene Dikbladig. eenzydige Bleemtros. Deeze , aan de Kaap der Goede Hope voorte komende , heeft een ftevige Steng, van twee Voeten hoogte, die ruig is , met overhoekfë Takjes en Bladen als die van Porfelein, dik, Vleezig, wederzyds Bihar. De end- Tros bevat van agt tot twaalf Bloemen , van eeùê droevige Kleur, Onder de Kaapfche- Planten betrekt de Heér N. L, BURMANNUS ; behalve deeze , ook de voorgaande , de Vierde, Zesde, de- Zeven tiende; Twintigfte , de negen -en - twintigft® en nog een andere Soort, welke zyn Ed, Eihir piche noemt. Deeze, zegt hy, te hebben een Takkige Steng, byna geaairde Bloemen, {tom pe tweedeelige er nd en kleverige Lal getvormige Bladen (*), ( 14) Veld- KE Silene Pecalis emarginatis, Fel. fuborbiculatis Cano” fis hirfutis, Racemo fecundo. €) Flier. Cap. Prodr, RE EN Dr S aotkmsmrer kk rt 4) Veldkaars met half tweedeelige- Bloem- IV. jes, Eyronde ruuwachtige fpitfe Bla- „ Ene den, een lange byha ongebladerde Pluim, Hoor. TUK. Uit Portugal is deeze afkomftig , een Plant, AV, van ruim een Voet hoog , met ronde ruige Sten. dll Ja gen, die dikke Kpietjes hebben, en een GCAM emg. de Pluim van gegaffelde „Bloemfteeltjes, - De Kelken zyn Rolrond, kpikkende ; de Bloemen witachtig groen, met omgekromde Slippen, *x* Met de Bloemen uit de mikken van de Stengen. | U15) Veldkaars, de Vrugtkelken fpits Kloot-_ x rond hebbende , met dertig Streepen ; de kegelachs Bladen glad , de Bloemblaadjes geheel, tig. “a6) Veldkaars, de Vrugtkelken Kegel vormig — XVI hebbende met dertig Streepen; de Bladen Pd -zagt, de Bloemblaadjes in tweeën gedeeld, "5: Dee- (14) Silene Peralis Semibifidis, Fol. ovatis &c. Silene Fol. Lanceolatis &c. H. Clif. 171. de ee 446. N. 9. Lychn. Ocymaftti facie, Flore viridi. Herm. Parad. p. T. 199. (15) Silene Calycibus Rl Globofis Ec. H. Ups. 110 Govan Adonsp. 216. Cucubalus Cal. Gonicis ftriotis. H. Cliff, 175. R. Legd. 448. Lychnis fylv. letifolia Calycibus ens dis ftriatis. C. B. Fis. 205. Lychn. fylv. fecunda. Civ Hift, I. p» 238. (15) Silene Cal, Frnâ. Conicis Bec. Hi. Ups. 110. _Lychm fylv. angufifolia , Cal. turgidis (triatis. C. B. Pir. 208. Lychn. glabra annua „ Fol. oblongis mucronatis &c. Morts. Hij, dl. p- 542: S. 5e Te 36. 6, Qqe U. DEEL: VII, STUK, 612 TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. __ Deeze beiden groeijen in Spanje. De eerfte Ae, komt ook in onze Nederlanden voor; de andere Hoos in Provence en de Levant. Beiden zyn het STUK. _ Taarlykfe wilde Planten. XVIL (27) Veldkaars, de Kelken Eyrond , glad en Silene B br: ze en Netswyze geaderd hebbende, ers Deeze, op Kandia groeijende, verfchilt van die van ’t voorgaande Geflagt , welke den zelf: den bymaam voert; door geen overblyvende Plant te zyn; door de kortheid der- Bloemblaad- jes , die paarfchachtig zyn ‚, met witte Meel. knopjes: den Kelk ftomp, de Bloemen knikken- „ de, met het Steeltje uit de Mik, korter zynde dan de Bloemzelf. xvir. _ (18) Veldkaars met de Bloemblaadjes rd ne. rand; de Kelken glad, Netswys* geâd fpitsen langer dan het Bloemfbeeltje ; de Steng gegafeld en geftrekt. XIX. 9) V WaldAlraars an 7 ba] Vrugt heet. kelken , die tien ruuwe hoeken hebben. | (20) Veld- (17) Silenz Calyc. glabris Sec. Lychn. Veficaria Cretict- Ditr. Elh. 427. T. 317. £. 409. Lychn. Cretica Bek ze, Calyce firiato purpurascente. ToURNr. Cor. 2 (23) Silene Petalis emarginatis &c. Am. Acad. iv pe 314 Silene Caule gn ‚ Flor. erettis fubfesflibus Be, „Am. Asad. 1. 58. (19) Silene od. Fruêtiferis pendalis inflatis &c. H. Up* Tog, Cucub. Flor, trig. ereêtis. H. Cliff. 170, 171. Visage hisfuta Sicula Sec. Dink. Elsb, 421. Te 312e É, 4040 Ed D E C A ND RI A, Gig (20) Veldkaars met tienhoekige Kelken , de IV. Tanden zo lang als ’t Pypje, de Steng ke ae gegaffeld, de Bloemblaadjes tweedelig, Hoorp- STUK. Van deeze drie groeit de eerfte in Sparjes de xx. - rweede op Creta en Sicilie; de derde zo wel in Sine 2 Nee Duitfchland als in Sweeden, CAMERA RIUS Nagtbloe: heeft dezelve zeer fraay afgebeeld. De Kelken "5 zyn zeer Lymerig of kleverig, metlanger Tand= _ jes dan in de overigen, zegt de Ridder. (ax) Veldkaars met Cylindrifche 1®ige Bloem- El en eene gegaffelde Pluim. Esen CHC. Dit Virginifche Kruid is van verfchillende Geftalte; hebbende de Steng fomtyds een Vin- ger lang in cen Bloemtuiltje uitloopende ; fom- tyds een Voet lang , aan ’t end in drieën ge- deeld , met het middelfte Stceltje altoos een=, bloemig. De Bladen zyn langwerpig of breed Lancetvormig: de Bloemen fchoon hoog rood. $ (ea) Veldkaars met uitgerande Bloemblaadjes , aerd. Eys (@) Silene Cal: decem -angularibus &c. Cucub. Cal. Fr. Eken.” 4 ov, ereâis. H. Ups. 109, Fl. Suec. II. N. 389. Lychnis hotifiora. C: B. Pin. zos. Ocymoides Noêtiflorum. CA, Fort. 109. T. 24. (21) Silene Calycibus Floris Cylindricís villofis, &c. Lych- nis Flore fisnpl. fpeciofo caccinco Ec. GRON. Wirg. 161, 7o. Lychn. viscofa Virginiana ng a coccineo f. M la Regia. PLUK. Alm. 231. ita (22) Silene Be ones, pen ovatis &c. R. Luzdh. 47. N. 13. Viscago Amere Noêtiflora, Antirrhini folio. Di Lt Elth. f. 403. Qa 3 _ U, Dasr, VIII, STUKe XXIII. XXV. Porzenfis, — Porche, 614 TIENMANNIGE KRUIDEN, Eyronde Kelken , driedeelige Steeltjes en Lanvetvormige Bladen met Kanthaairtjes, (23) Veldkaars die regtapftaat en ongehaaird sy met byna Klootronde gladde geaderde Kel- ken en ongeopende Bloemen, (24) Veldkaars met een gegaffelde gepluimde Stang , effene Kelken, zeer korte uitgeran: de Bloemblaadjes en gladde Lancetvormige Bladen. Deeze drie zyn naauwkeurig afgebeeld en befchreeven door DirreNrus, Zy -h de gewoone _ of twee Voeten. De eerfte oRderfcheidt zig door Bladen alsvan — “ Leeuwenbeks-Kruid ; de tweede en derde doordien de Bloemen wanriske zigtbaar en in de laattte dikwils zonder rand zyn, met maat vyf Meeldraadjes. De eerfte groeie wild in Vit ginie en Karolina; de tweede in Portugal en de Levant, de derde in de Zuidelyke deelen van Europa. (25) Veldkaars met. een rt gen (23) Silene crea levis , Calycibus fubglobofis &: Ä Ups. 112. Viscago Luftanica &cé. Dier: Elb. f. 406. (24) Silene Caute dichotomo paniculato , Sec. Viscago © vis inaperto Flore. Dirt. Eih. f. 407, (25) Silene Caule dickotomo paniculâto, Cal. ftriatis ; PE talis bifidis , Fel. lingaribus. An vas pracedentis, Am, Aah HE. p‚ 409, DE C AN D RI A 615 de Steng , geftreepte Kelken , tweedelige IV. 3 Bloemblaadjes en Liniaale Bladen. ed In Portugal nam LOEFLING deeze er H die de Geftalte van de voorgaande heeft, doch Zrigyria. fmaller is van Blad, een Plantje maar een Span hoog „ met Liniaale Blaadjes en Haairdunne lange Bloemfteelt jes, (26) Veldkaars , die regtopftaat en efen Me re met Ks lamad tienhoekige Kelken en EWeeszca, Deeze, wier Groeiplaats is op ’t Eiland Kan- „dia , heeft een gegaffelde Steng, met Lymerige slice en gladde Kelken; de Bloemen fchoon paarfch van Kleur. a | „C27) Veldkaars met tweedelige Bloemblaadjes ; > XXVI. een gegaffelde Steng „ ongefteelde Oxelbloe- ag men en gladde Bladen, Gelyk de geleerde Dir LENrus aan de uit hem aangehaalde Soorten, wegens de Lymeri- ine se (26) Silene ere@&a lavis , Cal. erettis EE &e. Viscaga Fol. infer. Bellidis, fuper. Tunicx &c. Dir. Eith. f. 404, 405. Lychn. Viscofà &c. MAGN- Peng 126. (27) Silene Poral. bifidis, Caute za Silene Flor, triftylis tec. SAUv- Mansp. 1 UAN Mfonsp. 217. GER. Prov. 415. Lychn. fylv. Viscof. altcra. C. B. Pin. zog. Lychnis fylv. 3. Crus. Hif?. I. p. 289- Muscipula Vis- c&ria five Lychnidis {pecies. J. B. {II p. 349. Qa4 IL, DEEL. VIII, STUK, 616 TiIENMANNIGE KRUIDEN, ge kleverigheid , welke aan de Stengen „ Bladen of Bloemkelken plaats heeft , den naam van nòobs: Viscago gegeven hadt, zo zyn fommigen ook ‚ STUK. om dat ?er fomtyds de Vliegen en Muggetjes Driewy- aan hangen blyven , Lychnis Muscaria of Mus- abel cipula genoemd geweest. Dien bynaam geeft de Ridder aan deeze Soott , welke mooglyk daar in vitmunt, CrLusrus verzekert zulks van zy- ne Vierde Soort, in Spanje waargenomen , welke de Toppen ‚zegt hy ‚ zo kleverig heeft , dat ’er Muggetjes , Vliegjes en Mieren, als met Lym gevangen, aan hangen blyven (*), Arona bp aan de ‘akken n gepaard. me … BS Die van den Ntceenie VAN ROYEN was een Afrikaanfche. De andere, van C USA groeit in Ooftenryk en Boheme, XXVIII. den Veldkaars met getropte Borfdelige Bladen, de bloeijende * xxix. _ (ag) Veldkaars miet getropte Bloemen aan den rmersâ. - Gerropte. top ; (*) Crus. Hif. p. 340, 342. Zyne Afbeelding komt m6t die van J. BAUmINUs, op deeze Soort door GERARD aange“ haald , overeen. Die, welke Lorer Wiiegenet » Kruid naem: , ftrookt nader met een der drie voorgsanden , of wel met “ de laátfte, welke de onderfte Bladen als der gm) de bovenfte als der Anjelieren heeft. Kruid. p. (28) Silene Fol, Fasciculatis Seraceis &c. % rags. 447* Ne 18. Eychnis fylv. bene foliis fimul junttis. C. B. Pim Ake ee fylv. oftava. Crus, Hijl. L. p. 290. Silene Flor. een faftigiatis &c. H. Ups. HO: maa Fol. Lanceolato-ovatis glabris &c. H. Clif. 172. R- LEugdb. 446. GOUAN Mdonsp. 217. GER. Prov. 415. ViscHBO Car TE DEC A ND BR I-Aer 7, + E. tops de Bloemblaadjes niet ingefneeden; de BELG bovenfte Bladen Hartvormig en glad. ArDn Els: Onder de Duizendfchoonen is deeze van fons migen betrokken , om dat de Bloemen aan den zrigynia. top vergaard voorkomen : anderen noemenze kleine Konftantinopels, om de zelfde reden. Zy groeijen wild in werfcheide deelen van Europa en zyn in ’ Zuidelyke van Sweeden zeer ge- meen. De geftalte zweemt naar die der Kleine Santorie: de hoogte. is ongevaar een Voet: de Bladen zyn Meelig Zeegroen; de toppen der Steelen kleverig. Door de langte der Kelken, die eens zo lang als de Bloem zyn, munt dee. ze Soort uit , die ook als een Bloemplantje in de Hoven Ee make zynde een he Gewas, (30) Veldkaars met ropa prs uitge „X2 verd rande Bloemblaadjes ‚ronde Kelken en Lin. votes rie cel vormige Bladen, In deeze Soort en de volgende zyn de Ben den er Petalis duplo longiore, Flor. umbellatis. HALL. Helv. 374: OFp. Dan. ss9. Lychn. viscofa purpurea latifolia levis. C. B. Pin. zos. Armerias Flos quattus. Dop. Pempt. 176. Muscipula f. Armoruia altera & Armerius Flos 3. Dodonzi. LoB. fc. 454. (3o) Silene Flor, ereîtis Petalis-emarginatis &c. FL Szec. 367. Lapp. 183. ne Alpina glabra. C.-B. Pin. 251. Prodr. 118. Orp. Dan. T. Raj. Hij. 1co3 ‚tor. Auricula Mu- rs aj erg }- a Ef. zr p« 260. B, Car. Holoft. Alp, Gram B. B. Pin. 2 io. Prodr. Qa 5 II, DEEL, VUIL STUK 618 _ TfENMANNIGE KRUrDeEN. IV. den zeer fmal en Grasachtig , inzondetheid 5. MA wanneer dezelveop'befchaduwde plaatfen flat, N vie Het Kruidje geeft Stengetjes uit van maar een STUK. _ Handbreed hoog en groeit op Rotfen der hoo. en ks ge Gebergten van Ooftenryk en aan de’ Gren: zen van Switzerland. en (31) Veldkaars smet byna eenbloemige ‘Stenget- xi rbe jes ‚ de Bloemfteeltjes-zo lang als die; de en ve Bloemen tweeflagtig en Vrouwelyk ; de Bloemblaadjes tweedelig. Op de Krytbergen van Vrankryk en Talie groeit. deeze „ die volgens lanen de Steens breeke der Ouden -zou-zyp.- De Stengen zy maar een Vinger hoog. « ‘“xxxin (32) Veldkaars met byna eenbloemige nee Wrolige Stengetjes en Lancetvormige Wollige Bla den, zolang als de Kelk. Op de Alpen van ’ Wallifer- Land en Pier mont groeit deeze volgens ALLIONI EEL Jaag Plantje , met leggende Houtige Stengetjes van een Handbreed lang , en Lancetvormige. Wollige kleverige Blaadjes , hebbende opftaan- de gefteelde- Bloemen, die by nagt rd (33) V €31) Silene Caulibus unifloris &c. Caryophyil. sexifragis- €. B. Pin. arr. Saxifraga antiq. quibusdam. J.B. Hif- ui. P- 338 Lychn. minor Saxifraga. SEG. Ver.43rT. Óf. Ee (32) Silene Caul, Mmbunifloris decumbentibus. Lychn- Pi” mila faxatilis Alpina &c. Am. Acad, 1. p, 158. Lychnis PE zitiama pinguis e Carfica. Moe. Jus. T. 34? D EC AN D RIA == (33) Veldkaars die geen Steng heeft en als neergedrukt is > met witgerande Bloem- blaadjes. Op de Laplandíche » Ooftenrykfe „ Switzer- zen fche, Pyreneefche Bergen, groeit deeze Soort, a: maer 2 die voorkomt in de gedaante van Mos, zelfde Kruidje vindt ool bergen in Prinsdom Wales in Eogeland, vol- gens DirLLENius, die ’er eenfraaije Afbecle ding van geeft. Het verfiert de Bergvelden in Lapland ongemeen, met zyne paarfche Bloem» pjes; hoewel men het ook met witte aantreft, Het zelfde heeft plaats op de Rotfen der Alpen in rbe die als met een Tapyt van dit CREED In dit Geflagt is de Kelk vyfbladig uitge- ‚breid, met vyf tweedeelige Bloemblaadjes ; het Zaadhuisje eenhokkig veelzaadig. De meefte Soorten gelyken naar Muur en de gezegde Kelk doet de Bloempjes zig gefternd vertoonen , waar van de naam. Het bevat ’er agt, meest Euro- pifchen, als volgt. (1) Stern- 1) Silene acaulis depres Peralis emargiastis, Ogp. Dan. 'T. 21. Silene acaulis. Al. Zapp. 184. Fi. Sec. 368, 387, HALL. Helv. 375. Lychnis Alpina pumila Folio Graumineo. ‚C° B. Pin. 206. Dirt. Elh. pe 206. Muscus Alpinus Lych- nidis fore, y. B. Hit, ill, pe 767 H, DEEL. VI. MUK: Het, ng 620 TIENMANNIGE KRUIDEN, „IV. (1) Sternmuur met Hartvormige gefteelde Bia- Ar ne den „de Pluim beftaande uit Takkige Bloem- Hoorp- fleeltjes. STUK. In veele gedeelten van Europa komt die ale Str lerhoogfte Muur in de Bosfchen voor. EMen B vindt het ook, in onze Nederlanden, hier en daar , op belommerde plaatfen. De verfchillen- de Vrugtmaaking niet alleen „dewyl het gewoo- *zie ne Muur flegts vyf Meeldraadjes heeft *, maar blade-245: inzonderheid de grootte onderfcheidt dit Gewas, het welk Stengen heeft, dikwils van meer dan een Elle hoogte en Bladen als die van Glaskruid of Nagtfchade , Op de’ kanten gegolfd en als % ware eenigszins ui Orgenockt De} aden zyn, gelyk in * gewoone Muur, gepaard ; de Dog men hebben altoos tien Meeldraadjes. ee (2) Sternmuur met Eyronde ongefteelde Bla Gegaffeld. den, een gegaffelde Steng „ eenzaame Blo- men en omgeboogene Vrugtfteeltjes. (3) Stern- Es Ga) Stellaria Fol. Côrdatis petiolatis Sc. Sy/. Nat. Xl. Gen. 563. p. 311. Vig. XUII: Gen. 568. p. 352. GORT. Belg: P- t21. GOUAN Monsp. 218, KRAM. dAuflr. 124, Fl. Su z. N. 391. Aline althsfima Nemorum. C, B. Pin. 250. Als montana Hederacea maxima. CQqL. Eepbr. I. p- 289: Te 290. B, Alfine montana latifolia , Flore laciniato. C. B. Pit. zso. RuPP. Jen. 109. Als. Fol. Gord, Petalis bipartitis- Har. Helv, 336, se majet. Dop. Parmpt, 29. Alfine maxima. LOB, Ze. 4 (2) Szeljaria eng ovatis fesflibus; Caule dichotomo &c» 2D: mt wennen 6, Gar (3) Sternmuur met Lancetvormige fyn getande nk Bladen en vyfdeelige Bloemblaadjes, nd Van deeze twee groeit de ecrfte, zegt L, een NAUS, op de Switzerfche en Giberiithe Alpen, _ ur. de andere in Siberie. Deeze heeft, volgens giparia AMMAN , fmalle langwerpige Wilgenbladenstraalend. en eene witte zeer fyn gefnipperde Bloem, (4) Sternmuur met Lancetvormige fyn getande 1v. Bladen en tweedelige Bloemblaadjes. ‘Oogen Oost. (5) Sternmuur met Liniaale effenrandige Bla- Vv Grarinea. den en gepluimde Bloemen. É Grasachtig; Deeze twee Soorten „ in onze Nederlanden zo wel als in andere deelen van Europa , tot zelfs ì in te: Provence, op. ei (3) Swellaria Fol. Lanceöltie Getrulacis, D peralis däinque- wi Alfine Sax: ere me) et oblongo Salicis folio &c. AMM. Rath. (4) lens fa ree ferrulatis, Petalis bifidís, _ AlGne foliis Lanceolatis. He Clif. 172. Fl. Succ. 371, 392. Gort. Belg. {rzr. KRAM. Auf?r. 124. Car. Holofteus Ar- eerd majore..C. B. Pis. 210, Holofteum Ruellii. Log. Íe. i (s) an Fol, Linearibus integerrimis &c. Aline Fol. Linearibus Fl. Zapp. date. Belg. H. Cliff. 172. R. Lugdb. 449. GOUAN Mfonsp. 218. GER. Prov. 403. Car. Arvenfis glaber Flore minore. En B. Pie, 2io, Gramen floridum mi- hus. TAB. Zes 232. B, Alfine Folie Gram. ânguftiore palus- tzis. DILL. App. 69. y, Car. holoftens Alp. anguliifolius. C. B. Pin. 210. Prodr. 104. N. 6. IL. Daër,. VIII, STUSe 622 TIENMANNIGE KRUIDEN IV. vogtige plaatfen „en veelal in of onder ’t Gras AFDEEL: grocijende „ hebben den naam van Oogentrooste oord Gras ‚ als naar de Euphragia, in eenig opzigt,’ STUK. _ gelykende, bekomen, De Engelfchen noemen ’ - „preer-Stitchvon, Ryrerrrus hade ’er den naam van Holofteum aan gegeven, als ware het den Ouden dus bekend geweest. In * Gewas is een aanmerkelyk verfchil tus- fchen beiden, doch- zo veel niet, of fommigen hebben het waor Veeleheidenkeden aangezien , zelfs van het Water- Muur. De eerfte ; die het Groote Oogentroost - Gras genoemd wordt, ‚fchynt door het Middelflags aan de tweede of het Kleine Wranger Men. ISON geeft van die met met groote en kleine oemen dezelfde Af- ‘beelding en van beïden komen Verfcheidenhês den voor. Het Kruid heeft Knoopige Stengen, bezet met breeder of fmaller, fpitfe Grasachtis ge Bladen , die in het Groote eenigszins ruuw zyn. De Stengen ‘kunnen zig op zig zelf niet Overend houden, maar hebben eenig Steunzels t zy van Kruiden of Heeftertjes, noodig, In het Kleine zyn de Bloemen Pluimachtiger ; aan den top vergaard ; in het andere meer Ver- fpreid; in beïden Sterachtig, zo door haare ge- Ípleeten Blaadjes als den uitgebreiden Kelk. | Het Zaad is klein als Geerst. Nij, (© Steramuur met-langwerpige Bladen en 5 Ceraftides, na tweebloemige Steeltjes. - mig. 5 (6) Stellaria Fol, oblongis , Pediculis (uobiflorise Fl, Sat. Il. N. 394. D EC A ND RT A” 623 ) Sternmuur met. Elsvormige Bladen, byna IV: tweebloemige Stengen „ uitgerande Bloem- ÄFDERL, blaadjes ; langwerpige Vrugtbeginzels en Hoorps geftreepte Kelken. im Op de Laplandfche Bergen komen deeze bci- Serie den voor. De laatfte is zeer klein , en heeft de Twekbloe: gedaante van Vetmuur. De Wortelbladen zyn "Ss | Elsvormig , hoopswyze- vergaard en geeven Draadachtig dunne Stengetjes uit, van een Vin- ger lang , ten grootften deele naakt, van boven in. twee Bloemfteeltjes gedeeld , met getuilde Bloempjes. Een dergelyke hecft SEGUIER; in't Veroneefche , waargenomen. ‚£, DE „met SpatelaËhtige Bladen, een _ var. op Id geht et ke Spaai. Ber fb Takjes eu witgerande Bloemblaadjes. fs Dit Plantje , dat-in Spanje oollenk, heeft Stengetjes van een Span hoog, die: Haätiig ZYN, zo wel als de Bladen. De Bloempjes-zyn vaa, melyk-groot ‚-Klokvormig, met de Kelken kle. verig ; gelyk het geheele Kruidje. De Meel. draadjes zyn wit ‚zo wel als de Bloem ; de Meel. kgopjes blaauwachtig. Ar È- 5 ( 7) Stellaria Fol. Subulatis „ Scâpis fubbifloris Ds FL Suec. 1. N. 395. Sagina Ramis ereûlis bifloris. FJ, ‚As8. Oep, Dan. T- 12. Maehringia Scapis, bifloris. ri 1 ‚N. 316. Alfine Polygonoides Sc. SEG, Per. Ile pe 177- 4 br Ie Arefaria Fol. Subulatis &c, „Ams. „Mead. 1. ir )- Pie Fol. eraa Gaals eeeo biído, Ramis alternis » Petalis em: U den Vil vi Gag TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. ÂRENAR1A Zandmuur, EL. pe Verfchil van dit Geflagt met het voorgaan. srux, _ des beftaat inzonderheid daar in , dat de Bloem- Lier blaädjes onverdeeld zyn; ’t welk een blykbaar Kenmerk uitmaakt, Voorts hebben de vyfen- twintig , meest Europifche Soorten „ die hete zelve behelst, altemaal eene meer of min Muur- achtige geftalte, zo wel als die van ’t voorgaan- de, Veelen hebben de Groeiplaats op dingt den , waar van de benaaming. L (z) en met gonne: Jbitfe Gi Madi „Man gent ede ii. ‘onze 5 Vee Duinen op verfcheide plaatfen, als ook op de Stranden van Vriesland -en elders , byzonderlyk in de Noordelyke deelen van Europa, groelt „gê- meenlyk- Zee - Porftlein ; om dat zy rondachtige dikke Blaadjes heeft, byna als die van ’t:bekene * de Kruid, dat wy Porfelein heeten. Overvloe- dig kemt zy voor ; aan den voet der Laplandfche Bergen, daar die afloopen in den Noorden Oce- aan. LinNsus vondt dit Kruidje op * Strand van Oeland, dat in de Oostzee, tegenover Kalmar, aan phium maritimum Portulace folio. Buxs. AZ. IUI: p. zji. verfchillen zeer van die van Logeren Do- DONEUS; in welken dit Kruidje, zo als het in de Hoven en ‘op vette Gronden ien fchync afgefchetse KE Den x. a (40) Zandmuur met Lancetswys’ Elsvornige rond, Kanthaairige Blaadjes , de Takjes byna Ne driebloemig ; de Bloemblaadjes flomp enge- Jireept. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze , die opftygende ronde Stengetjes heeft van een Handbreed hoog, met Geneverboom- a (*) Zie bladz. 245 , het Gemene; bladz. 620 ‚her Groote en thans hier het Kleine Muur ; den HALLER beter, mymS oordeels, altemaal onder den Geflagtnaam Alfine begreepen en in Rangen onderfcheiden heeft ; gelyk Lannseus met de Valeriana en anderen heeft gedaan. zie het voorgaande VIL- TUK , bladz. 135. (}) Aruidboeh. Tab. N. 77 a, (ie) tt Fol. et reen Citiacis be Mart, 243, Die CC AON-D RIE db achtige Blaadjes en ruige driebloemige Steeltjes; _ IV. de Bloemblaadjes eens zo lang als: de Kelk, aren et Hoorp- (11) Zandmuur mat Liniaal - Lancetvormige , srura ruuwe Bladen, en zeer lange, leggende, _x1. onvrugtbaare Stengetjes, Edda Deeze Soort , die op de Bergen der # Zuidelyke mend. deelen van Vrankryk groeit , heeft de Bloemblaad- jes , volgens de Waarneemingen van den Heer MONNIER , eens zo lang als de Kelk. De Bloempjes zyn zeer groot; de Zaadhuisjes han- gen nederwaards. (12) Zandmuur met Drantachanse Bladen en Vliezige Scheed dmaaken li Deeze , die rood ge | egens de Kleur der Bloemen , komt in benee Oetant te als de Spurrie , met eenigermaate gekranfte Blaadjes, zo in de Weid- als"Akker- - Landen, hier (ir) Arenaria Fol. Lineari- Lanceolatis fcabris Sec. Ame Acad. IV. p. 272. Alfine Fol, Linetribus acuminatis &c. MONN. Obs. 27. (13) Archaria Fol. Filiformibus &c. FL Belg. r2a. Fl, Sui. 376, 399. GOUAN ar 218. &, Campeffris. Alfine Spergule facie minor. C. B. Pin. zs1. Prodr. 119. Polygo- num Fol. Gram. Spergulz aster Logs. Prusf zo3. T..63. B. Marina. Arenaria Fol. Linearibus longitudine internodio- rum. H. Cliff. 173. Re Lugdb. 451. GRON. Virg. 161. Spee gula marina notlras. RAJ. Hi. 1e36. Aline Spergulz facie media. C. B. Pir. 251. KRAM. Auftr. Pas. Alfine penrafte- mon, Fol, Vaginis ad exortum fqualenribus. HALL. Helv, Rr 3 IL. DEEL, Vill, STUÉe 630 TIENMANNIGE KRUIDEN) IV. hier en daar, door geheel Europa, voor, Die eme aan Zee, en in ’t byzonder ook aan de Stran- Hoorp- den van onze Zuiderzee , by den Muiderberg SPee en Harderwyk groeit, Zie- =Spurrie genaamd, in kad welke de Heer Kar Mm by Abo in Swee- “den maar vyf Meeldraadjes heeft waargenoe men, verfchilt bovendien. eenigermaate van de Land - Soort welke zekerlyk tien Meeldraadjes heeft (f). Deeze groeit aan de kanten der Bouw- landen, te Heemze in Overysfel ; als ook by Franc: ker in Vriesland en elders „ zegt. de. Heer pE GORTER. _De an athiaintes oppeli S sn ‘beide RE dienst he Oe “Takkige Plant —_hoA el zyn , “ends den Grond A met de Stengctjes rykelyk een Vinger Jang; vol Knoop» jes; fomtyds met blaauwe , fomtyds met paarfch: achtige zeer kleine -Bloempjes en. Hoofdjes als de Spurrie, Sommigen hebben dezelven „tot, het Duizendknoop betrokken, Ei (13) Zandmuur.met Liniaale Wigezige Blaadjes» med; Vliezige Stoppeitjes en ruigachtige Stengen. Ja Dunfchland en Vrankryk groeit, volgens Linneus, deze, die paar het Roode Zeer Zande media. Middelflag. (f) De Heer HALLER tvte!t dezelve wel pentafie; doeh zegt in de befchryving duidelyk , dat zy tien ET heeft: zo dat dit een Drukfeil moet zyn. (13) Arenaria Fol. Linearibus Carnofis &c. Aren. gererie folia verna. Eet Jen. 1. p. 11 Et rk dl PILL. Gies. 46. bb WE Car VED „TT. 4: MORIS: Blas. 228. pe ne Spergulz 78 minima, Ae en 5 Jae. Par. % , ú Dern CAN EDER 1 A 631 Zandmuur zeer gelykt, doch minder Takkig is; IV. hebbende de Bloempjes wit en de Zaadjes met “*DEELe een Vliezigen rand. Hier dekt de Kelk het hal- Hoorpe ve Zaadhuisje, even als in de voorgaande Soort, “TPE De Bloempjes ontluiken te twaalven, doch in "52" die te negen Uuren, (14) Zandmuur met half Cylindrifche Vlieezi- ee ge flompe Bladen, Lancetyormige Bloem- Bavarica, blaadjes , en de end-Steeltjes byna twee- Beierfch. voudig. In Beijeren en op ’t Gebergten Baldo, in ’t Veroneefche , is deeze waargenomen ; zynde een dergelyk Plantje als de voorgaanden. G 5) Zandmuur met Liniaale Bladen , Borflen „lige Wortelbladen , een ruigachtige e Pluim ey pl en Lancetvormige Bloemblaadjas. : ls (16) Zandmuur met Elsvormige Blaadjes ,- xvr. Saai, 86 Steenlie- , d. (14) Arenaria Fol. femicylindr. Carnofis obtufis &c. Am. Acad. IV. p. 515. Alfine Alpina Fol. teretibus obtuûs, Fle alba, SEG. Veron. 1. p- 429. Saxifraga Bavarica. RA). Hift. 1933. (15) Arénaria Fol. Linearibus , Radicalibus Setaceis Sec. Mant. 71. Alline Orient. Caryophylli folio Fl. parvo albo. OURNE. Cor (16) Bau ie Subulatis; Caul. Paniculactis &c, Gukrr. Stamp. II. p. 281. GOUAN Monsp. 219. Als. Sâxatilis & muls tiflora , Capillaceo folio. Vartr. Par. 7. T. 2. t. 3. HALL. Opuse. 213. Als. Saxotilis Laricis folio. T. Hert. Bonsp. 15. T. 1r,-Ais. Câr. teauifolia. Prum. Alm, 22. T.7ef, 3 An- Rr 4 thyl- II. DEEL. VIII STUK. IV, es ad Een rD- STUK. Driewy- f wize, 632 TIENMANNEICGE KRUIDEN. gepluimde Stengetjes en flomp- Eyronde Kelkblaadjes. Deeze Soort is door veffcheidene, doch al- lerfraaist door den fchranderen VAILLANT, in Plaat gebragt , die dit Kruidje , omftreeks Parys gevonden , omftandig befchryft. De Heet MaALLER zegt, dat het in Switzerland. alwaar het, zo wel als in Duitfchland en in Siberie , groeit; zeer veele Takkige Stengetjes heeft , van drie Duimen langte , met gepaarde en dikwils getropte , fmalle puntige ‚ doch niet fteekende Blaadjes. De wi komen op den top; Kroontjeswyze » voort en maaken dit Plantje , dat ”er op alle Bienschpe “praten der AL pen gemeen is, niet onaartig. … XVI Arenaria Verna. Voorjaars. (17) Zandmuur met Elsyormige Haan N pluimde Stengetjes en gefpitfte gefbreepte elken. Deeze , die op de hooge Bergen der zink ke deelen van Europa groeit, verfchilt, zo wel als de Vyftiende Soort, van het Steenlievend Zandmuur weinig ; dan in het gemelde en in grootte, Het Gipsminnend, in de Levant door TOURNEFORT gevonden , heeft de hie. thyllis Lychnitis annua. BARR. Jc. 530. Als. Fol. conjugatis. linearibus, Petalis integris. HALL. 389 e (17). Arenaria Fol. ir Caul. Paniculatis &c- Mant: 72. Alfine glabra tenuisf. fol. Herm. Par. 12. Ta za puljla pulchso Flore tenu; de Raj. Hil. 1033 k DEZE KEN DRT A B. gen half Voet3 dit Voorjaars -Zandmuur heeft IV. dezelven- naauwlyks een Handpalm hoog en “Sr geer Haairig. De Bloemblaadjes zyn, in’t eer- Hoöid fte, wel driemaal zo lang als de Kelkpunten, STUE _(18) Zandmuur met Elsvormige van onderen , bp flekelige Blaadjes. zie AEN stekel lige (19) Zandmuur met Elsvormige Doornachtige , Blaadjes „opftaande Stengetjes , geftreepters. Kelken en langwerpige Zaadhuisjes. Ge dn” XIX. Juniperie (ao) Zandmuur met Elsvormige Blaadjes , een Tenui saife ha. gepluimd Stengetje, opgeregte- Zaadhuise Dunvladig, jes en de serrie Lancetvormig ; korter dan de Kolk, de En] ite hemmen in Ostialde wt Jamain met elkander en met de voorgaanden overeen. Zy groeijen in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa. De laatfte heeft de Kelkblaadjes zeer gefpitstof gebaard, van onderen met twee groe. ne Streepjes : de Bloemblaadjes maar half zo lang: de Bladen by ’t Voetje famengegroeid. (er) Zand- (18) Arenaria Fol. Subulatis fabtus hisnidis, - (19) Arenaria Fol. Subulatis Spinofis &c, Arenaria Fol. Linearibus ereêtis , fubtus blik &c. GERe Prov, 405. T. 15. ke Ta (20) Arenaria Fol. Subulasis;, Caule paniculato &c. GOTAN Alonsp. 219. Arenaria Fol. fubulatis &e. GUETT, Stamp. IT. Pp. 282. Aline tenuifolia. J. B, Fijt, MI. p. 364: VALLL. Par. 7. Te 3. 6 I. Rr s IT DEELe Ville STUK, 634 TIENMANNIGE KRUIDEN, \ IV. (er) Zandmuur met Borflelige Blaadjes, het Keri Stengetje van boven byna naakt „ de Een Hoorp, ruigachtig. STUX, XxI. Op Bergachtige plaatfen in Switzerland , als Laricifoiia. ook by Geneve , Parys en Montpellier „ ‘groeit dg deeze , die Alpifch Muur met Biesachtige Bla- e den van C,‚ BAUHINUS genoemd wordt, zynde door zyn Broeder , onder den naam van Muizen - Oor met ecn fraaije Bloem en zeer fy- pe Blaadjes,zo HAL LER zegt, wel afgebeelde VAILLANT noemtze Lychnoides die overblyft, met Geneverblad. Uiteen langen Houtigen Wors tel brengt zy. Stengetjes voort van een half Voet hoog, met zodanige doch flappe Blaadjes en Bloemen op den top, die wel een Duim breed zyn; *t welk iets byzonders is in dit Geflagt. Hierom is de gezegde Afbeelding, de eenigfte k, welke men ’er van heeft, beziens- waardig. Het Kruidje groeit in de Kloven der Steenrotfen. XXI. (e2) Zandmuur met Liniaale opgeregte aange forse rukte age en langwerpige ein Kelken Van (aí, 7 as Fol. Setaceis , Caule fuperne nudiusculo &c- GOUAN Alonsp. 219. Alfine Fol. Fasciculatis &c. HALL: Hels. 288. Alfine Alpina Junceo folio. C. B. Pin, 251. Prodr. 108: Lychnoides Juniperi folio perennis. VarLL. Paris. 131 (22) Arenaria Fol. Linearibus etettis oppresûs &c. Am Acad, IV. p. 315. Auticula Muris pulchro flore Folio tenuis imo. J. B. Hift. 11. p. 361. Car. Saxatilis togh, _xis folio et facie, Buns. ne” 129. Dre axPpR Iii. 635 Van de voorgaande Soort is de Kelk; IV, LiNN=us zegt ; langwerpig, geftreept , pri Arnen, rond en ruigachtig: zo dat hier zo, wel die van oor: J. Bauninus kon thuis gebragt worden, als °T tot dezelve , en de naaktheid der Stángetjes van boven toont dat *er geen verfchil in-zy. Ook hadt die Autheur het Kruidje op de Bergen om- ftreeks de Stad Geneve, niet op de Ooftenryk- fe Alpen, gevonden, waar de Ridder de Groei- plaats ftelc van deeze. ols yd, 23) Zandmuur met Elsvormige Blaadjes een _xxun. opftaand geftrekt Stengetje , getropte Bloe- Bit? men en zeer korte Bloemblaadjes. ta. Getropt. cllier groeit deeze volgens Govan, ENNAUS: 3e een Jantes Kaoidie. er het: Grei een Handbreed hoogen ge- fpitfte opftaande Blaadjes; de Bloemen getropt; op korte Steeltjes 3; de Kelk uit. lange fpicfe Blaadjes beftaande , met uitermaate kleine Bloem- blaadjes: zodat deeze Soort hier niet behoorlyk geplaatst is: want daar op volgt het (24) Zandmuur met platte Elsvormigegeflrek- sx. te Blaadjes , getropte Wartelblaadjes en Oren eenbloemige Stengetjes. Grootbloes mig. Dat (23) Arenaria Fol. Subulatis , Caule ereto flriko, Ec. (24) Arenaria Fol, Suhulatis planis fizictis &ec. Alfine unie flora et grandiflora. Fol. acuminatis, Petalis integtis, ALL: Pedern. 49. T. zo. fak II. DESLe VIII, Srume 636 TIENMANNIGE KRUIDEN. Dat ín Grootbloemigheid overeenkomt met IV. ma oe het Lorkebladig en Geftreept Zand - Muur, Hoort pen ww ei vlaichila. dig. doch daar van verfchile , doordien de Bloem- “blaadjes onverdeeld zyn. Het heeft de Kelke blaadjes breeder dan die aan de. Steng, met verfcheide Streepen en ftyf : de Zaadhuisjes lange werpig , van langte als de Kelk. Ook was hiet van eene Verfcheidenheid ,met een drieb! koen Stengetje, den Ridder toegezonden. 2 (25) Zandmuur met Elsvormige Blaadjes, laag Heefterige Stengetjes en dubbelde Bloemen. ‚ de Zuiendg, deelen s van Europa komt s s den Ridder, dit Kruidje voor ; dat kor- Ee evene Brerhivvende Stengetjes heef met jaarlykfe opftaande enkelde Takjes en” fpitfë gladde Elsvormige Bladen, Op ’t end komens doorgaans twee , Bloemfteeltjes , het een na '* ander voort, met Bloemen, wier Kelk uit Lan» cetvormige Blaadjes beftaat , zynde de Bloem: blaadjes ftomp Eyrond, wit van Kleur, ON ERTL EREN Dit Geflagt heeft de Heer HArLER be- noemd , ter gedagtenisfe van een uitmuntend Kruidkenner diens naams, aan wien wy» Zegt hy, veele fchoone Planten ‚die by J, BAUHI* NUs voorkomen, zyn verfchuldigd, h e (25) Arenaria Fol. Subularis , Caul, fuffruticofis, Fior. gemino. Syff. Nat. Pog. XIIL D-E GAN B RE AS Gad De Kelk is, volgens LiNN us, vyfbladig, IV, gelyk in de voorgaande Geflagten , maar het Angeks _ heeft vyf tweedeclige Honigbakjes , die naar Hoorp» Bloemblaadjes Kalken s de Meelknopjes zynSTUE. beurtelings onvrugtbaar : het Zaadhuisje is een= Gigalse hokkig, driekleppig, driezâadig, De eenigfte Soort (1) is een Bergplantje, dat en op de Alpen van Switzerland en Italie groeit. sedoides. De Heer Ha LLER nam het aldaar waar en be- Ee fchreef het , als zeer digte Plaggen uitmaaken- de, met kruipende Takkige Stengetjes , en zeer fmalle , gepaarde, digt getropte, fpitfe Blaad. jes; zo dat het zig byna als Mos, met Bloem- pjes als van Muur , vertoonde. Want die Plag- gen geeven Stengetjes uit » naauwlyks twee Lynen of een zesde Duims lang, met cen fa- menlt uikend Bloempje , dat uit langwerpige Kelk- blaadjes beftaat en een Peerachtig Vrugtbe- ginzeltje bevat , met drie Stylen , gelyk het Muur : maar hetzelve is door Meeldraadjes om- ringd , waar van vyf tusfchen de Kelkblaadjes , vyf anderen ieder uit een Hartvormig Nageltje , de gezegde Honigbakjes uitmaakende , voortko» men. Voorts heeft dit Plantje , wegens de Roos- ache (1) Cherleria. Syft. Nar. XII. Gen. sós. p‚ 313.Pig, X111. Gen. 570. p. 35$- HALL. Felv. zor. T. 6. Opúsc. 300, T. nf, 3. SEC. Weron.Ill,p. 130. T. 4. É. 3. Lychnis Alpina Muscofis foliis &c. PLux. Alm. 233. T. 42. f. 8 Sedum Montanum perpufllum , lurealis Floribus, PARK. Tieatr, d38. M. Daer, VlIL STSE. 633 TfENMANNieE Karuides „IV. achtige uitfpruiting der Wortelblaadjes ‚ook brons eenige gelykenis naar het Huislook , en voert Hoorp- dus daar van den bynaam niet alleen , maar ook peten by fommigen den naam ; wordende Zeer klein Ee wa Berg - Huislook met gecle Bloempjes getyteld, GARIDELL A Naar den Hoogleeraar in de Kruidkunde „GA« RIDELL, van wien een uitvoerige befchryving der Planten van Provence , omftreeks de Hoofd- ftad Aix en elders groeijende; aan ’t licht ge-= geven is, heeft de vermaarde TOuRNEFORT een Geflagt van Planten gedoopt ; waar van de peel n door LiNN&us aldus opgegeven Sen vyfbladige Kelk als uit Bloemblaajëë bes ftaande, met vyf tweelippige tweedeelige Ho: nigbakjes en drie famengehechte veelzaadige Zaadhuisjes, Gariiona De eenigfte Soort (1) 3 allereerst in Provence Nizella- ontdekt door gezegden Heer GARIDELL, ÌSs figs tach. Onder den naam van Kandiafche Nigelle met Ven tige. kel- Bladen , door Mowmrson voorgefteld en af. a « (1) Garideila, Sy?, Nat, XII, Gen, 566. p. 313 Vi: XIII Gen. 571. p‚ 355. TOURNE. Inf, 655. Te 430, He Cliff. 170. Ups. 108. R. Lugdh. ger, Govan Monspe 2194 ratis ê Foenicul, foliis, MAGN. Hort. T. p. 143. Nigellä Ctetica Fol. Foeniculi, C. B. Pin. 146. Mor. Flif. II Pe s16. d, 12. T. 18. f. 6. Oenanthe Indica feminc Cordatde BARR. Je, «240, et se Á IENS GAS il vd def an, DO pen MODUS EE A0 (ff f fi ij | H iN NE | \ Ni en ij Z EE == Ze En SE =S nn En 5 Í | | LN | SEENAN AN AN IN IN N IN NN \ ANN \ \ AN \ NN DE CC AND RIA 639 afgebeeld. Ten minfte wordt die daar toe be- _ IV. trokken , hoewel de Bloem zig geheel anders, Arpretì, dan by TouRNEFORT, vertoont, Ook fchynt Höve my die Plant , Indi/che Druivebloen met Hartvor- °TUX mig Zaad genaamd en afgebeeld by Barnemen , 2727 welke door GERARD op de Garidella aange: haald is , noch meer te verfchillen, Hoe *t daar mede gelegen zy: het Gewas, dat jaarlyks uit Zaad voortkomt, in de Europifche Tuinen , zweemt veel naar dat der Nigelle , en heeft Stengen van anderhalf of twee Voeten hoogte, zo GARIDELL aanmerkt, die het Zaad eenigse zins Kruiderig bevonden hadt, De Malpighia, Banifteria, Hirea , en andere Boom- of Heefterige Plant-Geflagten, welke deezen Rang befluiten , reeds door my befchree« ven zynde, zal ik, eer ik overgaa tot de Pyf- wyvigen van deeze Klasfe, hier nog een Japan= fche Plant befchryven , waar van ik op de nevens- gaande Plaat de Afbeelding heb gebragt; noee mende dezelve REYNOUTRI A Naar zekeren Heer van REYNOUTRE,waar van Loger getuigt ‚dat dezelve aan de Kruid- kunde zeer veel dienft gedaan heeft; zo als ik bevoorens heb gemeld (*). | Im. (*) 11, D. VII STUK, bladz, 64, II. Deez. VIIe STUK, C4o TIENMANNIGE KRuiDess IV. Immers in dit Kruid beb ik de Bloempjes bös ArDEELe vonden tien Meeldraadjes of liever Meelknopjes LS te bevatten, en het Vrugtbeginzel is driekantig » STUK. met drie Stempels gekroond: uit welken hoofde; dige 2 anders, dit Gewas tot het Duizendknoop be- trokken zou kunnen worden, „Het heeft den Kelk vyfbladig, zonder Bloemblaadjes. Pa De cenigfte Soort, my daar van bekend , heeft ee een vooze, ronde, doch eenigszins gegroefde Japaniche. of geftreepte’ » bruinachtige Steng, die bogtig “js en kneopig, overhoeks Takken uitgeevende, welke , zo ad als de Steng „ overhoeks bezet zyn met lang gefteelde Piekswys?’ Harcvormige Bladen, de grootften wel vier Duimen lang en derdhalf Duim breed. Hier en daar komen aan de Knoopen ‚en in de Oxels der Bladen, drië of vier Ristachtige Bloem- en Zaadtrosjes voorts met zeer kleine -Bloempjes , van gezegde hoe- danigheid. De Bladen verkleinen niet naar bo ven, maar komen zelfs naar ’t-end der Takken veel grooter voor , dan om laag. Terwyl ik het Geflagt van Cotyledon, onder — den naam vän ‘Navelkruid, áls veele Heefteri- en bevattende, reeds befchreeven heb *, 20 VTR, Kort hier thans eerst in aanmerking het Fa I. SED U M. Huislook. Welk Geflagt alleenlyk door de vyfbladige beid der Bloemen, die in het Navelkruid eenblae dig zyn, daar van verfchilt: als hebbende ook : ec EE kem skr ao Gar een vyfdeeligen Kelk „en vyf Honigfchubbetjes IV. aan den Voet van ’ Vrugtbeginzel, dat eene AFDEEL, Vrugt wordt, die uit vyf Zaadhuisjes beftaat. Hoörbe _ Voorts moet men de byzondere gedaante „STUKe - ‚ iedereen bekend , in aanmerking neemen; ge-„4"*5" lyk de Soorten van dit Geflagt, wier getal agt- tien is, in twee Rangen , van platbladigen en tondbladigen , onderfcheiden zyn. _* Platbladigen. (1) Huislook met viervoudige Bladen. aan dum ver= Deeze Soort ‚ welke in de Zuidelyke OR erneer van Europa, en in Siberie, haare Groeiplaats heeft, komt in geftalte en de grootte der Blas den veel met de volgende overeen; doch ver- fchile- aanmerkelyk doordien de Bladen- gee kranst , meest vier, zelden vyf by elkander voorkomen. Zy zyn Lancetvormig,op de kanten getand , naauwlyks een Duim lang en in-derzel- ver Oxelen komen dergelyke Bloemtrosjes „ als in de Japanfche Plant , zo even befchreeven. De Steng is rond , opftaande, een Voet hoogs Ce) Huislook met platachtige Zaagswys’ getan- de Tagbian (1) Sedum Foliis quaternis. Syff. Nat. XIl. Gen. 575. denis 216. Weg. XIll. Gen. 579. Pp. 358. Am. Acad, IL. Pe 252 Tate nikk san Aparines facie. Ray. Exter. 283. MRM: Hit. IL. p. 473. (2) Sedum bol Ren ferratis , Cotymbo faliofo kc Mar. Med. 217. H. Clif. 176. Re Lugdh. 456, GOUAN 8 Monsp, Il, DEEL. VIJL, STux, 642 TIENMANNIGE KRUIDEN, es en de Bladen, een Bladerige Tros en opftaane ks , de Steng. Hoorp Onder den naam van Telephium is dit Kruid B sie algemeen bekend , hoewel men het ook Crase fula noemt , welks beide woorden door Lis: NEUS tot Geflagtnaamen gebruikt zyn (*)e TourNerorT hadt ‘er een Geflagt van ge- maakt onder den naam van Anacampferos, Som- migen noemen ’ ook, wegens de Dikbladig- heid en de gelykenis naar ’t Loof van ‘Tuinboo- nen, Faba crasfa ; gelyk de Nederlanders het wel Donderboonen en Wolfsboonen heeten; doch gemeenlyk sdiede of Smeerwortel : de Duit" fchers ‚ enz :de Fran fchen Orpin of Reprift of ook Foubarbe des Vignes; de Engelfchen Orpyne, de ltaliaanen Faba Grasfa. Deeze veranderlykheid der naamen komt meer voorin Kruiden, die wild groeijen doof geheel Europa en tevens van aanmerking Zy0 5 gelyk dit, ’t welk veelal op drooge plaatfens van Spanje tot in Sweeden , als ook in jn ge Bonsp. 220. Fl. Belg, p. 123. Fl. Suce. 386. KRAM: Aufr: 126. &c. Telephiam vulgare. C. B. Pin, 287. Tel. album. Fucus. Hij. Soo. B, Tel purpureum majus y. minus. d, Latifolium peregrinum.C. B. Pin. 287; $, Sedum Fol. ov? libus ferratis gece. Harr. Helv. 395. Tel. inenen” ”) Zie bladz, 236, hier voor, en bladz, 295» Dre apert dk 9 Nederlanden, gevonden wordt. Het is genoeg- IV. zaam bekend, als een taamelyk dikke Steng Arms. hebbende, geheel met Bladen , die wijd Hoorps glad en fappig zyn „ bezet , en op ‘t end een “ere zwaare Kroon van Bloemen, De Kleur der” ‚Peasy: zelven „ die doorgaans paarfch is, doch ook fomtyds wit ; de minder of meerder breedte der Bladen en hoogte van ’t Gewas, als ook de plaatzing der Kroontjes in de Oxelen „ maakt Verfcheidenheden uit, welken voor Soorten genomen zyn geweest. Aan den Wortel heeft het langwerpige Knob- bels, die onder de Winkelmiddelen geteld zyn geweest en voor oplosfende gehouden, doch het uitgeperfte Sap der Bladen is inwendig van meer nuttigheid, als eene verzagtende en ver- koelende hoedanigheid hebbende, gelyk het Huislook in ’t algemeen, (3) Huislook met Wigvormige effenrandige mr. Bladen, leggende Stengen en getuilde Bloee Poon Men. wed: “t Gewas van deeze verfchilt dus aanmerke- ag dyk van dat der voorgaande Soort, Zy heeft die Knob- (3) Sedum Fol. Cuneiformibus integertimis &c. Govan Monsp. 223. GER- Prov. 427. Teleph. repens Fol. deciduo. C. B. Pin. 287. Teleph. Vi. Cepza Plancii, Crus. Fijt. II. P. 67. Anacamps. minor „ rotundiore folio, feimpervirens: J. B, Hifl. It. p. 682. Teleph. tertium. Dop. Pepe. 130 Tel, Winus fempervirehs. LOB. Je. 390. ' Ss 3 MH. Dxax. VIJL Srux, 644 _TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. Knobbels aan de Wortels niet, welke Vezel dane. achtig zyn: de Bladen zyn ronder aan ’t enden Haers blyven altyd groen, doch vallen ’s Winters af, STUK. _BaAuHIiNus merkt aan, dat dit Kruid gemeen ter zy in de Tuinen der Nederlanden, Het groeit van zalf op de Berg- Rotfen in Provence. Iv. (4) Huislook met Lamcetvormige Zaagswys Pag getande platte Bladen, een opftaande Stengs Sibeuifch, met een ongefleelde Bloemtuil aan °t end, Ja Siberie groeit deeze Soort , die veel final: ler Bladen heeft en geele Bloemen, De Bloem- tuil , op den ps » is at met een Kroon van Bladen omringd. — ze Ee (5) Huislook met Wignege » holrondes Bafterd, een; ‘germaate getande , getropte Bladen » kruipende Takken en een Bloemtuil aan't end. In Tartarie ‚aan den voet van zekere Ber- gen, als ook by Trebizonde , aan de Zwarte Zee, is deeze Soort waargenomen , welke de zonderlinge eigenfchap heeft, van Wortels te fchieten uit de Oxels der Bladen. (6 (4) Sedum Foliis Lanceolatis ferratis planis &c. Sed. Fol. planis &c. Sed. Fol, planis ferr, Cor. foliofâ. H. Ups- 136 Anacampferos Flore ee AMM. Ruth. 96. T. 11: Sib. IV. p. 173. T- 67. fe re (5) Sedum Fol. Canet concavis fubdencatis &C DEC A ND R-1- A 645 (6) Huislook met platachtige gehoekte Bladen IVa en zydelingfe ongefleelde eenzaame ae ee Deeze , die flekelig of Gefternd Huislook van nas old BAumiNus genoemd wordt, is door hem vr: taamelyk naar de Afbeelding van CoLuMNA s, 54e. gefchetst, die t zelve in Italie „op vogtige plaat- Gefiernd. fen, hadt zien groeijen, Zy fchynt het Derde Sempervivum te zyn van DrioscorIDEs en PLiNIius; groeijende ookin Vrankryk en Switzerland, (7) Huislook, met platte Bladen, een Takkige ike i Steng en gepluimde_ Bloemen, Joren By Montpellier in Langucdok, by Geneve, pes” ook by, Halle aan ’t Zoute Mir, is dit Zaaye ruid „waargenomen , dat men, „overal, in _de ae Tuinen heeft, Men wil , dat het de Cepaa van D1oscor1pEszouzyn. Her groeit eenigermaate Porfeleinachtig , meer dan een Voet hoog. „@) Huis- afd) Sedam Fol. mn angulatis &c. H‚ Cliff. 176 R. Zugdb. 456. N. 2, Sed. Echinatum vel Stellatum Fl. albo. j. B. Hij. IT. p. 63e. Sempervivùm tertium. Cor, “Phytob. zee Tortn. Cotyledon stellata. C: B. Pin. 295, _(7) Sedars Fol. planis „Cale Ramofò, Fl „paniculatis, A. Clif. 176. R: Lugdbi 456. N. 3. GOUAN Monsp: 221. Sedum Anpuum album oblongo Portul. minoris folio. Monis. Hif. NML ps 473 S: 1e. T. 7. F. 37. Sedum Cepza ditum. TOURNI. Inf, 263. Cepaa. C. B. Pin. 283. CLUS. ie IL. p. 6%. Cam. Epit. p. 673. LOB. Je. 393, DS 3 1, DEEL, VIII, STUK, 646 TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. __ __(@) Huislook met getropte Spatelachtig Lan- an ee cetvormige Wortelbladen , en eene geheel Hoorp- enkelde byna naakte Steng. STUK. 5 | VIII, In Paleftina ‘is deeze door HassrrQurst Sedam Li- banorieem, gevonden, die de gedaante van ’t Berg. Huis- Liba- look heeft , met een end- Tros zo lang als de abn. Steng, een half Voet hoogte hebbende. *« Rondbladigen.. : IX. (9). Huislook met gepaarde Eironde fhompe le tik Vleezige Blaadjes, een ee ee en vere BM Jpreide Bloemen. — “De dikte der REET geeft den bynaam aan deeze , die in Switzerland, Portugal, Spanje en Tealie gróeit. Men vindtze ook in” dok en Provetice, op: Steenige plaatfen. % Gé: was vergaat Jaarlyks en heeft laage Te Stengetjes, met dikke ronde Zeegroene Blaad- jes. ee (zo) a met vanjbroide p= vor “haat boogeln … hers fe) Sed Fol. Aadienliboe 2 Kosciculmeis we De (9) Sedum Fol, oppofitis ovaris obeaûs &c. Govan Met 221. GER. Prov. 427, Sedum Fol. (ubglobofis&c. WACH: gn „391. Sedum parvum Folio circinato, ‚ Flore albo: JB: zi HEI p. Gor. Sedum minus Folio circinato. GC. Be. Pits wad Mogis--Hif. Ill. p. 473. 8. 12. T. 7. É. 35 Aizoön DET phyllam, DarzcH, Hin, 1133. ke Go) Sedan Fol, SubuMtis {paris Bafi folutis wie D EC A ND RIA 647 Blaadjes , aan °t Voetje los, de Em En omgekremd, Deeze groeit aan den Voet der Bergen in PE Europa, zegt LinNaus., De Heer Har- Pentagy- LER zegt, dat zy op de Wallen en in de Vel. #4 den by Bafel voorkomt. De zonderlinge figuur, welke zy maakt, is uit de Afbeelding van Lo- BEL blykbaar, (Ar) Huislook met Elsvormige vyfvoudig digt je Ee geplaatfle Bladen, die van onderen los zyn pe fre bi en getuilde Bloemen. (12) Huislook met Spilrondachtige Jbitfe Blaad- _* jes, by. den Wortel getropt, het SC zp a ruigachtig. ne le _ Deeze beiden zyn tn Äfbeenmg gebragt door den geleerden DiLLENrus, by wien men het verfchil kan zien. De eerfte, by Briftol op de Rots van St. Vincent gevonden , groeit ook op de Muuren van fommige Steden in onze Neder. lan. bus recurvatis. F/. Succ. II. p. 1296. Sedum minus luteum Fol. acuto & Ramulis reflexis. C. B. Pim. 283. Sedum Fol. teretibus, Umbellâ femicirculari, HALL. Helv. 397. Aizoöa Scorpioides. LOB. Je. 377, (rx) Sedum Fol. Subulatis quinquefariam confertis &c. H. Cliff. 176. R. Lagdb. 456. N. 4. GOUAN Mfonsp. 221. Gem. Prov. 427- Fl. Belg. 124. Fl. Suec. 333. Sedum rupefire zepens Fol. compresíis. DiLL. Eltò. 342. T. 256. f. 333. (12) Sedum Fol. teretiusculis acutis &c. Am. Acad, IV. pe. 273. Sedum Hispanicum &c. DiLL. Elth £, 33ze Ss 4 U, DEEL, VIII, STUK, 643 TIENMANNIGE KRUIDEN. IV._ landen. Zy wordt gemeenlyk , naar-’t Franfch AnDESl or,jgue Madame , by ons Tripmadam genoemd Hieors en tomtyds tot groene Terrasten gebruikt, Som- STUK. _migen hebben ze voor een zelfde Kruid , als het aje PJ" Omgeboogene , gehouden, De laatfte ‚in Spanje natuurlyk voorkomende, heeft daar van den by-: naam. Haar Steigetes vallen een: Handbreed hoog, xtit. _ (23) Huislook met langwerpige , ftompe ‚ Spil- sen rondachtige , ongefteelde , uitgebreide Blaad- Wit. jes, en een Takkig Kroontje, „Onder den naam van Klein Huislook is deeze _op Muuren en Daken „zo in onze Nederlanden, | als elders, gemeer , groeijende ook op vogtige Rorfen en Steenen. De Witte Bloempjes , op '* end van de Stengetjes, welke minder dan een Voet hoog zyn, onderfcheiden het, in de eef- fte opflag , van de anderen. Men kan het Kruid tot verzagting en verkoeling gebruiken ; zo wel als bet Groote Huislook of Donderbaard ,*t welk op ‘tend van ’t volgende Hoofdftuk, in * Ge- flagt van ede zal befchreeven wor den (* À. & a Huis “_(x3) Sedum Fol, oblongis obtufs geretiusculid &c. F. Belg, Sute. H. Cl. R. Lagdb. Harn. Helv. GOUAN Mfp: Kran. Aufr. &c. Sedum minus terecifol. album. C. Be Pit 283, vermichtak £. ilecebra major. Lop. Hf. 205 Je 377: Sempervivum minus alternm. Dop. Pempt. 129. (*) Het Sedam rubens is tot het ‘Gefagt van Crayils bee trokken, Zie bladz. zes. Se D-e-c A N D A Oe, 649 (24) Huislook met byna Eyronde, aangegroeid ongefteelde , bultige , nagenoeg. opgereg- IVe: AFDEELs 5 te , overhoekfe Blaadjes en een driedeelig Hoorpe Kroontje. Dit niet minder, by ons en alom, op derge: Iyke plaatfen , als ook op drooge Velden, ge- meen Kruidje-, dat men deswegen Muurpeper noemt , bevat een fcherp Sap ‚ ’t welk fterk doet braaken , zynde tevens ook Pisdryvende. Zeker Kwakzalver heeft zig daar van, met een goeden uitflag, tegen de Derdendaagfe Koorts, de Waterzugt en andere fleepende Kwaalen , bediend ; zo BOERHAAvE- meldde. Twee Oncen daar van ‘liet.hy aftrekken in Melk of Bier. Inwendig,-nogthans, is ’t gebruik gevaar- Iyk3 doch uitwendig kan het Sap tot Wond- zuivering gebruikt worden. Het Kruidje is on- der den naam van Jilecebra minor in de Apotheee ken bekend, By de-Duitfchers heet het. Mauer= pepfer-en Katzen- traublein of Kattendruifjes ; by de Franfchen Pain d Oyf/tau of Vogelbrood ; by de Iraliaanen Granellofa en Grafella; by de Engelfchen Stone- Krop en Stone- Hoze; gelyk het (14) Sedum Fol. men „ adnato - fesfilibus , ers ereGtiusculis alternis Sc. Ad, l. zis. H, Clhâf.R. Jugdh Govan Mersp. Fl. Belg. es &c. HALL. Jed 296. Ne 13. Sempervivum minus vermiculatum acre. C. B. Pin. 283. Mecebra f. Sempervivum teitium. DOD. alen 129: LOE, Je. 379- Ss 5 IL. DEEL VIII, STUK. STUK. XIV. Ee “Scherpe 65o TrENMANNIGE KRUIDEN. tv. het ook by. de onzen wel Bergknop genoemd REN wordt. Op de Gelderfche Heide , aan de kanten Hoorp. van Zandige Bouwlanden by Haarlem en elders STUK. in onze Provincie , als ook langs de geheele wk „fe Vriefche Zeekust, aan de Dyken en elders; is het gemeen. Phú Ee (15) Huislook met byna Eyronde , aangegroeid Persore. __ origefleelde , bultige , nagenoeg opgeregte, Zeshoekig. overhoekfe Blaadjes , die in zes ryên op malkander leggen. In geftalte en kleinte komt dit Huislook , dat ook allerkleinst genoemd wordt > zodanig met het ommigen hetzel- ve daar mede verward ‘hebben; doch het ver. fchilt baarblykelyk door de groeijing der Blaads jes, die hier, gelyk in de twee voorigen , Worm-* achtig zyn: weshalve zy ook Vermicularis ge poemd worden, De Groeiplaats is op drooge opene Velden der Noordelyke deelen van Eus ropa. Het is geheel Smaakeloos. xvr. — (46) Huislook meteen opflaande enkelde Jaar- Annuum. 14 k- Jaaryks. (15) Sedum Fol. -fabovatis &c. GOUAN Monsp. 222: Fl Succ, 390 , 404. Sempervivum minus Vermiculatum infipi- dam. C. B. Pin. 234 ? Sempervivam minimum. CAM. Epite 856. (16) Sedum Caule eretto folitario annuo &c, F/. Sutc. 391» 405. Sedum minimum nom acre Flore albo. RAJ- A7gh P 270 Feade £ De RENDER EERE it bykfe Steng; Eyronde ongefteelde overhoek- IV. 4 fe Blaadjes; het Kroontje omgekromd. De Deeze groeit ook in de Noordelyke deeloneren van Europa ‚en is in dat gedeelte van Swee- Pentagy- den, ’t welk men Upland noemt, op dorre”“ Velden zeer gemeen. (17) Huislook met een opflaande Steng, plat- xvm. achtige Blaadjes en eenigermaate Haairige aen lof, Bloemfteeltjes. Op Moerasfige Velden in Duitfchtend, En- geland ‚ Vrankryk en Deenemärken , groeit deeze Soort, welke Moeras - Huislook van fom- migen genoemd wordt, De zydfteeltjes hebben maar één of twee de 2 Benen van Kleur. AE (18) Huislook met een opgeregte en en nge Kvn. tuilde Topbloemen. ee. ; bloemig. Op de hooge Bergen van Piemont groeit dee- ze volgens den Heer ALL ion. Zy-is aanmer- kelyk onderfeheiden van het Roodachtig Huis. ook ; tn Ef „=€17) Sedam Caule erefto ‚Fol. planiusculis, Sed. paluftre fabhisfutum purpe,C+ B. Pin. 283. Sed. minus 3. feu paluftse, Seen Hift. MI. p. 59- Sed. pal. fecundum, Oep. Dax. T- “an Sedum Caule ereto, Flor. Corymbofis faftigiatis. Sp. Plant. 1673. Jacq. en T. 8, Sedum faxâtile atroruben- tibus floribus. C. B, Pin. 283. IL, Dezr, VIJL, STUK, IV. ects Hioosbi STUK. Vofwy vige. 652 TIENMANNIGE KRUIDEN. look , dat, gelyk ik gemeld heb, tot het Ge: flagt van Dikblad is betrokken. Het Stengetje wordt maar een Duim hoog en de Bloemen zyn zwartachtig paarfchkleurig , zo wel als 't Vrugtbeginzel. PENTHOR UM, Vyfpunt. De Kelk is , in dit Geflagt , vyfdeelig , met van geen tot vyf Bloemblaadjes, en het Zaade huisje vyfpuntig met vyf holligheden. De eenigfte Soort (1) is een Gewas, in ‚” Virginie op belommerde vogtige plaatfen groei- ok. jende, dat naar de Water- Weegbree gelykt;, doch heeft als het Perfikkruid „ aan een Houtige Steng ; de Bloemen tot ecn kromme Aair famengehoopt. De Steng is rond en een Voet lang, met Bladen van een Duim , uit wiet Oxelen -eenzaame. Trosjes- fchietén ; doch het bovenfte ís in verfcheide kromme--Aairen ver- deeld, De Vrugt vertoont zig als met vyf Too- rentjes ; wordende dit Kruid , by die van Nieuw- Jork, Nagtfchade geheten, BEaGia. Ter eere van den vermaarden Heer BERGIUS , te Stokholm, wien de Kruidkunde , wat de | __Kaape (1) Penthorum. Syst. Nat. XII, Gen. 576. p. 317: V%: XIII. Gen, so, p. 359, GRON. Virg. Sis 71 AR. EE ‚D- R.G Am :-Bramat 74 653 Kaapfche Planten aangaat, veel te danken heeft, 1V; is dit Geflagt benvemd, Arpzas Het heeft een vyfdeeligen Kelk en vyf Bloem. ideas blaadjes , met een Zaadhuisje dat byna Kloot- STUK. rond is, vyfhokkig en vyfkleppig , bevattende > Emer’ veele Zaadjes. De eenigfte Soort (1) is een Kaapfch Kruid- 1. jes de gettalte der Ammannia hebbende, met c, ok een Stengetje van een half Voet hoog, regtop= Kaapiche. ftaande, effen en Sappig. De Bladen, aan hete zelve, zyn gepaard, Lancetvormig ‚een weinig ftomp, zeer fyn getand, uitgebreid. De Bloe- men komen in Kransjes, ongefteeld, zeer digc by elkander voort , en daarop volgen de Zaad- huisjes, die, naar ’t uitwerpen der Zaaden , wyd ftaant blyven, als een Raderachtige Bloem , Klepjes naar naar Bloemblaadjes gely- ‘ken. Dit maakt een aanmerkelyke byzonderheid uit van deeze Plant. GRIEL UM. Grootbloem. Een vyfdeeligen Kelk en vyf Bloemblaadjes met blyvende Meeldraadjes, heeft dit Geflagt ; waar op volgen vyf eenzaadige Zaadhuisjes. Hier van is ook maar ééne Soort (1), insge- (1) Bergia. Syst. Nat. Veg. XIII. Gen. 1309. Pp. 359. 241. (1) Grielum. Syf?, Nat. XIf. Gen. 1235. p. 318. Veg. Kil. p. 760. Geranium grandiflorum. Sp. Plant. 958. Ra= nunculo - platycarpos. BURM. Afr, 149. T. 53, NH, DEsr. VIII, STUK, IV. Ee moer, STUK. 654 TIENMANNIGE KRUIDEN, lyks aan de Kaap groeijende , bekend , van welke de Heer J. BUR MANNUS, uit het Kruidboek van wylen den Heer WITseN,de Afbeelding aan ’t licht gegeven heeft. De Bloem, die Ra- Es EE nonkelachtig is , munt in groôte uit, en hier- } EK. Oxalis yila, Eenbladi- ge. om was dit Ktnidje ook Grootbloemig Oijee vaarsbek genoemd. Uit een Vezelachtigen Wor- tel geeft het Kruipende Stengetjes , met fyn Vinswyze verdeelde Blaadjes , aan ’t end van welken groote vyfbladige Bloemen voortkomen; op lange Steelen, in een fpitsbladige Kelk ver- vat. Daar binnen zyn vvf fpitfe Vrugtbeginzels, die een Kroontje maaken in ’t midden van Bloem. Of het Bloemen van verfchillende Sexen heeft , dan of in fommigen de Vrugtbeginzels verwelken ‚ is niet zeker. | / O xarrs. Klaver- Zuuring. Een vyfbladige Kelk; de Bloemblaadjes met de Nagels famengehecht en een vyfhoekig Zaad» huisje , dat aan de hoeken open fplyt ‚ maaken de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit. Het bevat thans zeftien , meest uitheemfche en veele Kaapfe Soorten , die in twee Rangen verdeeld zyn , naamelyk * Met de Bloemftengen uit den Wortel. (1) Klaver-Zuuting met eenbloemige Bloem- flengen en enkelde Bladen, ae (1) Oxalis scapo dn Fol. ade Sf. Nat. vi KILL. Gen. s82. p. 360. Mfans DET CLACMIBER AEK olst Aan de Kaap der Goede Hope, op den top IV. van de Staart des Leeuwenbergs , is deeze waar- Arnanis genomen door den Heer Kornie, Zy heeft Hoopen een Bolachtigen Wortel ,met de Steelbladen als*TUE- die der Madelieven , de Steelen langer en de „;, 52” Bloemen grooter dan de Bladen; waar tusfchen veele Draadachtige Stengetjes of Steeltjes uit fpruiten. (2) Klaver -Zuuring met eenbloemige Bloem- „W engen „ drievoudige flomp Hartvormige 4 a Bladen en een getanden Wortel. In de Bosfchen der Noordelyke en middelfte deelen van Europa, als ook in de Koornlanden en Moeshoven van ons Gewest, groeit dit On- kruidje, dat men ’er gemeenlyk noemt Klaver. Zuuring of ook Koekkoeks- Brood. De Duitfchers noemen het Buch- Ampfer of Kukuckskohl, de Franfchen Pain de Cocu, de Engelfchen Wood- Sorrel. De Griekfche naam Oxys , door Toun- NEFORT gebruikt, ziet alleenlyk op den zuuren Smaak; weshalve ook de Ridder dien van Oxa- lis, de: Zuuring betekenende „ daar voor geno- men GC) Oxalis Scapo unifloro , Fol. termatis Bec. Mar. Med. 330 , 32. B. Oxys Flore fubcaruieo. py, Flore purpurascente. TOURNEE. Jn/f. 38. Il. DEEle VII, êTuKe Iv. Be maes: 656 TIENMANNIGE KRUIDEN men heeft. Anderen noemen ’t Trifolium aceto- fwm of Azynachtig Drieblad, en ín de Winkels is het onder den naam van Alleluja , wiens afleiding onzekeris, bekend, Zujula vindt men “het ook getyteld. __ Niets gemeener aan de Wortels der Boomen en in lommerige Heggen, in Switzerland, dan dit Kruidje , zegt Harren; ’ welk een Schubbigen Wortel met Tandjes heeft, waar uit een trop Bladen voortkomt, op lange Stee- len, Hartvormig, drie in getal, met de punten aan elkander gevoegd op den top van het Steel- tje, en ruig door lange Haairtjes. Andere Steeltjes, die Bladerloos zyn, draagen een wit- te Bloem met roode Aderen. Men vindt het ook fomtyds met paarfche Bloemen of met bonte Bladen , waar van WEINMANN de Af beeldingen voorftelt (*). Het geheele Loof is aangenaam zuur en zeef lekker van Smaak; waar van het mooglyk den naam van Zlleluja , die eene verheuging bete kent, bekomen heeft, De Syroop van het Sap » en de Konferf van de Bladen gemaakt, is der halven een zeer nuttig Ingredient van Koeldran- ken in heete Koortfen , daar het de Verrotting wederftaat. Ten zelfden oogmerke kan het ook in Vlcefchnat ed worden „ in plaats van Zuuring. (3) Klee (*) Kruidhoek Plaat N. 21, a en PL we ú | DE C AN D RIA 657 G@) Klaver- Zuüuring met eenbloémige Stengêtjes IV: ' eh ‘drievoudige uitgerande kanthaairige ee "a „Bladen. Haoros | Deeze Kaapfe verfchilt niet alleen door hadctTEn ‚__ten Bolachtigen Wortel, maar ook door het ons Gewas, van de voorgaande. De Bladen zyn ei-hisiire gentlyk Klaverachtig en de Bloemris zeër groot; \__ terwyl het Kruidjé de Stengetjes maar een hal- ve Span hoog heeft, Haar Kleur is paarfchachtig met een geel Pypje of fomtyds ook geel, De Stempels ‚ die gepluimd zyn , vertoonen zig daar buiten, (4) Klaver- Zuuring met eenbloemige Bie, yv. jes en drievoudige half tweedeelige Blaad: kenslink, Br) wier donate Trel, amai 5 et re Steng , die uit den Wortel door. de Aarde opfchiet ; met een Kroontje van negen Bladen en ééne Bloem; van langwerpige figuur. (5) Klaver - Zuuring met eorbroeist Stenget- Ve jes en drievoudige. tweedeelige Blaadjes. OE Drie {3} Oxalis Scapo daor, Fol, ternatis indivis Sc, Ra- dice huiofà H.C Cliff. R. Eed 453. EnRET. Pil. T. 1e. Afr. rotundifolia. Comm. Horr. I. P. 41. T. 21. Oxys bul- el trifolia mn dt BURM,. Afr. 67. T. 27. f. 3. SEB. Ed. . 97; T. 22. Es Ozalis ke Ee Fol. ternatis femibifidis, l- bis Lanceolatis, (5) Oxalis Scapo unifloro , Fol, gernatis bipasticis. Oxa- lie Me DisL. VIII STUX. 653 TIENMANNIGE KRUIDEN. IV, Drie Afbeeldingen van dergelyke Kaapfe ArDEEL, plantjes , die een Bolachtigen Wortel hebben, Hoorp- door den Hoogleeraar J. BuRMANNUS , zyn hier STUK _ vhuisgebragt. De Bloemen waren in allen geel, (6) Klaver -Zuuring met een Kroondraagende VI. Dn. Steng „ drievoudige flomp Hartvormige Violeite, Bladen en de Kelken Eeltig gepunt. Naar de volgende Soort gelykt deeze , die in Noord - Amerika groeit, vry veel ; inzonderheid wat de Bloemen aangaat, maar de Blaadjes vere fchillen aanmerkelyk, De Wortels beftaan uit verfcheide Schilfers als die der Leliën, en ’t ís zouderling , dat diet Kruidje op zyne Stengetjes Bolletjes draagt. Het fchynt, volgens BANT STER, zeer zuurfappig te zyn. Pens (7) Klaver- Zuuring met een Kroondraagendt Langûceli- Steng ‚de Bladen drievoudig byna in tweeen ge _ gedeeld , en aan de Tippen van onderen Eeltig. De twee Afrikaanfche Plantjes , uit het Werk | van fis Afr. Bulbofs. Sec. Buru. Afr. T. 27.f. 4) 5 &T- 3e Hib B (6) Oxalis Scapo Umbellifero &c. Omlis Caule aphyllo Flore purpureo. GRON. Virg. 161, 71. Oxys purpurea giniana Rad. Liliù modo nucleatâ gc. Prux. Alm. 274 T+ 02, f. 4e Trifolium acetofismum. BAN. Cat. SP Virg. (7) Oxalis Scapo Umbellifero &c. Mizr- %- 195 É E Oxalis Bulhofà pentaphytla et hexapbylla. &c. BURM. 47. 9% T. 29. & T. 28. Ff. 3e E D's Ce AND RT As 659 Van den Heer Bur MANNUSs hier aangehaal verfchillen niet alleen in de Wortel, maar a in de figuur der Blaadjes, die in de eene moog- Hoorp- Iyk de gedaante van een Geitenpoot zouden TP*- Kunnen hebben; doch zy komen in de langte „© der Bloemftengetjes overeen, De Bloemen zyn geel en groot: het Loof is zuur. IV. Arnerte XI. (8) Klaver- Zuuring met eene Kr vondraagende VI Jens Steng en gevinde Bladen. fitiva. Gevoelige. Dit Kruidje, zeer onvolkomen afgebeeld door ZANONt; is teeds bekend geweest aan C r u- srus, die deszelfs wonderbaare Eigenfchappen befchryft. Het groeit op Ceylon, aan de Kust van Malabar en in andere deelen van Oostindie 5 gelyk ik eenigen daat vän, gedroogd, van Ja- va heb bekomen. Uit des Wortel fchiet een Sveipeen van een Handbreed of op * hoogfte een Span lang , * welk een Kroon draagt van Bladfteelen „ met twaalf of veertien paar Vin- blaadjes , naar die der Tamaryn of Lombartfe Linfen gelykende. Uit die zelfde Kroon komen de Bloemfteeltjes voort , weinig langer zynde dan (s) Oxalis Scapo Umbell. Fol. pinnatis. Fl. Zeyl. 130. Oxyoides Malab. fenitiva, GARC. Phil. Trans. 1730. p. 379, T. 2. Hêtba Mimoft Malabarenfitm. ZZAN. Hi, 199. f, 2. Herba viva. Crus. Exot. zoo. Herba viva Fol. Poly- podii. C. B. Pin. 259. Todda Vaddi. Hors, Mal. IX p. 33e T. 19. BuRMm. Fl. Ind. p. 107. Eid Se II, DuEL. VIII. STUKe 66o TIENMANNIGE KRUIDEN IV. dan dé Bladfteelen; aan ’t end een Trosje: gee- Annan le Bloempjes hebbende en daar op volgen ge- Hoorp: fternde Zaadhuisjes, 4 SRUKe Dit Oostindifch Gewasje heeft allereerst een oen ®*_ voorbeeld. gegeven van de Gevoeligheid van | fommige Planten, naderhand door de Mimofaas, welken men hier leverdig in de Tuinen of wel in de Broeihuizen houden kan , gemeen gewor den (*).- Zo iemand dit Plantje , terwyl het groen en in zyn fleur ftaat, met de Hand wil aanraaken , ja zelfs te naby daar aan- komt, laat het aanftonds zyne Blaadjes vallen; ja , indien men ’t weezentlyk vat, verflenst het onmide delyk. Sommigen hebben. diceen Schaamachtig- heid genoemd, en Rumrurus zegt, dar de Blaadjes van onderen paarfch zyn, welke Kleur dus voor ’t Oog verborgen wordt, De Indiaanen maaken elkander wys , dat het van de aanfaë- king van een zuivere Maagd minder te Iyden hebbe „ en hunne. Tovenaars bedienen zig, i veele opzigten „ van dit Kruidje ; doch zeker, dat het na de aanraaking zig aanftonds weder opregt en in zyn voorig aanzien het- ftelt: als ook, dat het van Regen of Wind de zelfde aandoening hebbe ; ja waarfchyniyk by Nagt , op dergelyke manier, flaape (t). Men voegt ‘er by, dat het meest aan den VE (*) Zie II. D. VI. Stwx, bladz. 437 ‚ enz: (1) Zie H. D. 1. SruR, bladz. 5. Ook noemen let tugeeze Indiaanen het deswegen Dormidera, dat is Plantje, an Re Kd « | _D ee En en Ve 66r Palm- of. Dadel en Kokosnooten - Boomen groei- _ IV. jes. waar. op dan eene Zinfpeeling gemaakt “PDEEL. wordt, De Bloempjes verwelken -insgelyks , Hoörs- zo dra menze geplukt heeft. Ook fpring gen de°TU% Zaadjes , wanneer zy ryp zyn en ’er de Zon „tn op fchvnt , dikwils* uit de Zaadhuisjes tot vyf of zes Voeten ver, en dus den genen, die ‘er naar kykt sin -’t Aangezigt ; ’t welk het won= der , voor de bvesloavige Indiaanen , nog meer vergroor. ** Met de Sleng sane gebladerd. en n (9) ‘Klaver- Zuuring met eénbloemige Steelen , Rontbloe- ek ‘een Tukkige Steng , de Bladen doorgaans ge- ge. _ kranst slinjaat, witgerand enaan de bip saf van 0 sek pe but. zowel Rr) “De beide” ‘Kaapfe of Afrikinfetie, van den Hect BUR MANNUS hier adds; fchynen veel overeenkomst te hebben, Van de Zuurheid van «derzelver “Sap ‚die in de Gevoelige ge=_ heel ontbreekt ; wordt hier niets gemeld, we (0) 1 Klaver- Zuuring met eenbloem. Steelenss een Peek, Rooze {s) 0 sale Pedanc, unifloris ‚ «Caule Ramofo. &c. Oxys , kleurige, Bulbofà trifolia &c-'BumM. Afrò 65< Te 27. fa. 6. Oxys Ruisfimis &c, PLUK: Amalth, 564. Ts 434. (io) Oxalis"Pedanc. ‘unifloris, Caule dsc Bulbifero. Ox. Caule Bulb. H. Clif. 17s. R. Lugdb. 458. Oxys Buls Dofa Ethiop. minor. Comm, Hort. Is pe 43 Te 22e 0 sle t 3 ; He DEEL, Vlll, STUK: 662 TIENMANNIGE KRUIDEN. & Mi: een getakte Boldraagende Steng ; de Bladen ; 1 doorgaans gekranst, de Blaadjes ftomp Hoorp- Hartvormig. STUK. (ri) Klaver- Zuuring met caabloem. ue Osalie fte filifolia. de Steng zeer enkeld ; de Bladen, drieyous, zen: dig ruigachtig , de Blaadjes vuverdeeld, Feb____(12) Klaver- Zuuring mét eenbl. Steelen, een Ruige. byna enkelde Steng ; de bovenfte Bladen erin » de Blaadjes ete, en „hebbe | Deeze drie, door het gezegde onderfiheiden, | L f Aikaantabe Fn XUL (13) Klaver-Zvurihg met riana Cornicula- za. Ssceltjes eneen renlpneid den rd _ getje. (14) (1) Oxalis Ped. uni. Cale ‘fimplieisimo &c. Hast. zin. Oxalis Balboa Be: Birm. Afn jo. T.'ä8. fid. a Aft. Bulbafa &ec. PLUK: Amaitb. 164. Te 434e fe 7 (12) Oxalis Ped. unifl. Cale fimpliciori &c. Hen. zes Oxilis Rad. longà fbrosâ es Afr. ne jk ze fs Osys: Bulb. Afr, SEB. Ass. I Ts (13) Oxalis Pedunc. danbelfatie. Caule red diffafo. zt Goerr. Belg. 125. GOVAN Monip. izz. GER. Prov. 431: H Cfr. Ugs. R. Lugdb, &c. Oxys Aavo Flore: Crus. Hij He Pp: 249 Trifol. acetofum Cosniculatum. C.B- Pir 330. Fl lateo. Dop. Peript. s7os Lom. le. Ik 32e Oxys Lute, min. repens. MOmIs; Hil; IL, Sz, Tv 17. £. zeem, Ovals lut anne Fol. dentatis: EROILE. Per. Mk p. 49. Ti 24 MI lutea. Arzet. humilior dnua. Drurs El. fl int. onys Zer" lanica. Burm. Fl Ind, pe 107. Dt lutea ker: Rumêe Amb. V.p. 277. hel D E C AND RT A 663 (14) Klaver-Zuuring met Kroondraagende Steeltjes en een opftaand Takkig Stengetje, Iv; Apen Hoo 3 Deeze Gehoornde Klaver - Zuuring , (dussrur. genaamd om dat de Zaadhuisjcs zig als Hoorn- ej tjes vertoonen , zynde byna een Di lang ;) Brin ps fchynt , in haare Verfcheidenheden, vry algemeen Seftrektan over de heete deelen des Aardbodems verfpreid te zyn. Die ‘Amerikaanfche van Fruin rLée en DirrEnNius, immers, welke op de Derrien- de zyn aangehaald , verfchillen van de Krui- pende-Europifche , welke in Spanje, Provence en Italie , groeit, meer „ dan de Virginifche daar van verfchilt; uitgenomen dat deeze laatfte een HEEE de andere een Jaarig Kruid- je zou zyn. Het AEREne ik uit Oostindie ontvangen » fchynt ook, door zyne Stengetjes, meer naar het afer te gelyken. Rumrnius zegt, dat het in Ooftindie, zyns weetens, ner- gens in ’t wild groeide ; immers niet op de Oos- telyke Eilanden ; maar alleen op gebouwde Gronden en in de Tuinen, zo van zelf als door Zaad, Dit kan, omtrent het gene in onze Ne- derlanden voortkomt, ook plaats hebben : want zyn, en niet in Ke Kline omftreeks Pa- (14) ozalis Pedunc, Umb. Caule Ramo5 ere&o. GRON. Virg. 161. BROWN. Jam, 231. Oxys Americanâ lutea ere@&ior. TougRNr. Znfl. 30. Trifol, Acetolum Cornicul, luteum majus er. Indicum. {. Virgineum. MOR1s. ibid, £ 3. t4 U. Dear. VIII, STuKe het is zonderling , dat het. hier inlands zoude. IV ArFperL. XIz Hoor p- STUK. Bet „ wy B van Fe UI 664 TIENMANNIGE KRUIDEN, Parys, noch iù Duitfchland. Aan de Kaap hadt Rymruaius hetzelve, in groote.menigte „om: trent het midden der voorgaande Eeuw , wild zien groeijen aan den Voet van den Leeuwenberg Yen daaromftreeks : zo dat men het by geheele. . hoopen vergaderde , en benevens’afidere Kruiden naar de Schepen bragt, om tot Moes te gebrui ken: waar van „ die met het Blaauwfchuit behebt, waren, veel baat gevoelden. p Dit Kruidje ‚ dan , verfchilt zeer in ‘hoogte en gewas : zynde het Europifche , ’t welk in Spanje groeit , volgens Crus ius een Plange: dat langs den Grond At met Takjes van een Sper of wat, En er; 1 het Peruviaarfche, ‚ Een Beste roelf je hadt, van wel een WnBer dik en twee Voeten hoog: Hèt Amer Raultehe van DrrLLENIUSs uit Karolina afkomftig „dat derhalve hét Virginifche zal zyn , hadt ook een opgeregt Stengetje. De Blaadjes komen nagenoeg met die van de Gewoo- — ne Klaver - Zuuring of Zuurklaver , gelyk RuM- . PLUS dezelve poet 5 overeen en zyn 00 zuur van Smaak, De Bloemen zyn in alle de Verfcheidenheden geel, en taamelyk groot. Ten opzigt van. de Zaadhuisjes. heeft mede iets ; dergelyks , als in de Gevoelige plaats; dat naa eke als zy ryp of bynaryp zyn, het er, als menze aanraakt; uit fpringts en wel door Spleetjes die weder toegaan ; zo dat med naauwlyks zien kan, waar het uitgefprongen : Zyn, Ook is dit Zaad FUUW geljk in geeen dt ent DEET AN DREES em de Blaadjes flüiten zig insgelyks by Nagt en RIA flaapen; als van die gemeld is, DEES „Van de Oostindifche Gehoornde Klaver: Zuu- nds ring is, zo ’t my toefchynt, nog geene Afbeel-STUE ding gegeven. De Höopteeraär J. BURMAN- L, kn SP: Nus heeft „ op zytie- Ceylonfche ,* “wel die”van PLUKENET aangehaald, genaamd Haauwdraa- ‚gend, rondbladig , glad. Drieblad of Klaver , met geele Bloemen van -Madrasf (*) : doch men be= hoeft dezelve maar tnet een opf(lag te befchou- wen, om te zien’, dat zy nict het allerminfte ftrookt met de Bütonkfend van Crus1us, waar mede nogthans die van Rumpu1us, zo wel als dic op Madéra, een Eiland in de Aclanti- _doo SOAN, E‚ Kigisoonen overe . De £ L, Bur- MA NivS zegt, dat KT aen Verlenen, heid, van deeze, uit Java gedonden-werdt met een kruipende Wortel; maar voegv’er niet by,” wat dit zeggen: wil:-want de Spaanfcheofchiet, hier en daaf,uit‘haare kruipende Rankjes Wor- telen ; zo: Crus rus zegt en af beeldt, Nog= thans is dezelve , zo zyn. Ed, aanmerkt „ wel onderfcheiden van de Gehoornde Klaver-Zuu- . ting van Ambon, door Rumrarus gemeld, ‘ ï 8 Ra Phyugr. eÀ zit. dt) De- Groo:e, Erinn nd in A dit Eiland Madéra od ward met de Stad Madrasf, aan de Kust van Koromandel ; k blykeeit zyne Biblioth. Botanica s Amft. 1736 Pe 142 re in novisfmâ dr er Halz 1747. P- 92e, Fts u. Diek. VIII SrUK. 666 TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. Ik voeg derhalve een ‘Takje van de mynen , AFDEEL: van Batavia ontvangen , tot. opheldering hier Hog nevens; waar uit blykt, hoe de Oostindifche;, STUK, _ in Blad- en Vrugtmaaking ‚ met de Europifche ie fer overeenkome. De Blaadjes zitten , even als in rr.rt. alle de oude Afbeeldingen » met wek drieën op Fig. 2. end der Steeltjes : zy zyn niet rond, maat che, Hartvormig, met de Punten naar elkander toe gekeerd en breeder dan lang. De Zaadhuisjes komen Haauwachtig voor, als Hoorntjes, doch zyn allen enkeld: zo dat ‘er ik ’er geene Kroon= tjes - draagende cigenfchap in kan befpeuren. xv. (15) Klaver. Zuun met arb Psn ___ Sieeltjes, een teng en drie Heefterige. voudige Eyfonde Blaadjes , En middelfit gefteeld. De Bladen of Blaadjes zyn in deeze geheel verfchillende en het Gewas is ook anders, maa- kende “een klein Heeftertje , met opftaande Stengen, die in driebloemige Bloemfteeltjes uit= loopen: terwyl het, volgens Mrrrer,geele hangende Bloemen heeft. (16) Klaver-Zuuring met bweedealige ‚raad Bervein ieri. mig {Ce p (rs) Oxalis Pedunc. Umbelliferis , re Fruticofo ge. Oxys Caule ereto Fruric. Mant. Diëf, 7. Oxys lutea Frute Trifolii Biruminofî facie. Pum. Spec. 2, jet fr. (16) Oxalis Pedunc. bifidis Racemofis, Caule ramofo eréé- to. Trifolium Acetofum tubro flore, Klin, Rar. 64 T. 1139? Bocc. Mus, 11. p. 6. T, sr. Oxys Rofeo fure clie Emvizn. Persuv, UL. p. 733 Te 23. D EC â ND RI A 667 Bloemfteeltjes en eene Takkige ahaaa iV- Steng. Anma Deeze , door BARRELIER afgebeeld Zdearnae: pmen vie Zuurklaver met roode Bloemen Pentogg- getyreld, fchynt anders veel overeenkomst te” hebben met de voorgaande Soort. Die van Feuite Lér., hier door den Ridder aangehaald, ver. fchilc grootelyks van beiden, doordien zy de Blaadjes niet Eyrond noch puntig , maar , gelyk in de Gehoornde , ftomp, uitgerand en omge- keerd Hartvormig heeft, Hy merkt zelf aan, dat zy de geftalte en hoogte hebbe van de Amerikaanfche geele , meer opftaande, van Toua- NEFORT „ op de. Geftrekte aangehaald, en in allen deele naar dezelve gelyke , uicgenomen dat de Bloemen op rSt | en bleckrood: zyp, In, Ryk van Chili, waar. hy ze vondt, werdehet Kruidje Cullé genaamd , dat men ’er , met andere Planten gemengd , gebruikte. om. te verwen met verfchillende Kleuren, Op vogtige plaatfen groeide, het, en was van een verkoelende aart. Zyne Klaver- Zuuring met een Kegelachtigen Wortel , op de Bergen van Peru gevonden, hadt ook Blaadjes als de gewoone , maar een zeer Ae REIS rood geflscepte Bloem. A GROS TEM MA, Koornvlam. „Van dit Geflagt zyn de Kenmerken: cen Kelk die eenbladig is en Lederachtig: vyf genageide _ Bloem. Ii. Daer. VILI STURe „Agro +e6 maGikae _ £°- Zwarte. 668 TIENMANNIGE KRUIDEN. Bloemblaadjes , met een ftompen onverdeelden Rand; het Zaadhuisje met ééne holligheid, Dewylbehalve de Tuinplanten , Kroon-Lychnis genaamd , hier toe ook twee Veldplanten bee trokken zyn, zo is het getal der Soorten, alte maal Europifche, vier, als volgt. (2) Koornvlam die ruig is, met de Kelk even zo groot als de Bloem’, de Bloemblaadjes onver deed en naakt, Onze Ridder hadt edi ger dit Onkruid onder deezen Geflagtnaam „ vande volgende’ Soort afgezonderd ‚ zeggende, dat ’er geef deel was in-deszelfs Vrugtmaaking , welk niet in figuur en proportie daar van verfchilde (%)e_ Het komt overal ip Europa voor „onder ’t Koorns en heeft niet alleen een donkere Bloem, maar ook een zwart Zaad ‚ waar van het, by fommi= gen, den naam’ wicft: De Franfchen noemen het la Niëlle des’ Bleds , om dat het Zaad, * welk” men -dikwils onder’ uitgedorfchte Koorn vindt, het Cr) Agroflemma hicfisea ‚Cal. Gor. zquante. Syt, Nat, KIL Gen, 579. pe 319. Pig, Xill, Gen. s83. p. 361 B. Be 126. Orp. Dan. 576. KRAM. Auffr. 128, GOUAN id 222. GER. ge 416. Agrofternma.' H‚ Cliff. 175. Fl. Succ 383. 407. B. Zugdb, 449. Lychnis Segetum major. G. 5. Pin. z04. Nigellaftrum. Dov, Pempe. 173, Pleudo - Melan- thium &c. LoB. le. 38. Lolium. Fucas. Hift. 217. Githagoe TRAG. 128. HALL. Hel. 376.’ (*) Horti Cliffortiani loco citato, — DE EAN D RI A 669 het Brood bruin maakt, even of het gebakken ww. ware van Zwart of bedorven Koorn, Het wordt ADE, ?er ook , hoewel niet kwaad van hoedanigheid , Hoorp« bitter van en de Vogelen laaten dit Zaad leg-TUEe gen, als het onder hun Voeder gemengd is (*). nr De Eprgelfchen noemen het Kruid Cockle, als of het Zaad naar een Slakhoorntje geleek ; doch, met een Vergrootglas befchouwd „ zweemt het meer naar een Egeltje (+). Wegens des- zelfs zwartheid heeten de Italiaanen het Kruid Githone en daar van heeft T RAGus de benaa- ming Gishago afgeleid; als zynde hetzelve , ge- Jyk men zegt „ git- zwart. De Duitíchers , zegt hy, noemen ’ zelve Grosf’ Raden; zynde dit woord, ‚Rade of Ratte „ misfchien van de Ra d: figuur des Zaads oirfpronklyk. Ge- meenlyk Heet het Kruid by hun Weld - Naglein of Korn - Naglein en Kornrofen ; wegens de Anjelier- of Roosachtige figuur der Bloemen, die ook eenigszins naar de /Nigelle « Bloemen gelyken : weshalve het by ons Koornroozen of Negélbloemen, en by fommige Boeren Bolderik getyteld wordt. Het Kruid heeft de Steng meer dan ecn Elle hoog, rond , met lange {malle Bladen als die van rey; _*) Dat men dit Onkruid ook in Suriname heeft, gelyk HALLER het van daar bekomen hadt, is nier vreemd, dewy! bee Zaad derwaards ia ’t Eucopifch Koorn overgebragt zal KET Semen ‚ Microscopio rt aag Echinum in f@ con« globatum non male exprimit, Ray. Hijt, Plans. p. 995. IL. DEEL, Vlll, STUKS 670 TIENMANNIGE KRuiDan. Arre. rey; doch is over t geheel ruig , en draagt op den top ééne Bloem, die de Blaadjes aaf Hoofs: den rand egaal of niet ingefheeden heeft, done STUK. ker paatfch en fomtyds ook wit van Kléur. De ee 59 Kelk, waar uit dezelve voortkomt , is Cyline drifch en heeft vyf lange puntige Slippen , welke - tusfchen de Bloemblaadjes ver uitfteeken, De tien Meeldraadjes komen onder ’t Vrugtbeginzel voort, 't welk vyfhoekig Kegelvormig is, met dikke gepluimde Stylen voorzien, Het Zaad is redelyk groot, hoekig en geftreept. It. (2) Koornvlam die Wolig is , met Eyrond a mie Lance ge Bladen en uitgerande Bloem ee Blaadjes, gekroond en Zaagswyze getand, Een fraaije Bloemplant , die twee Jaaren leeft; maakt deeze in de Hoven uit, komende opde Velden in Italie, als ook op veele plaatfen in Siberie voor, zo LiNnNdeus zegt. Den naam van Lychnis voert zy by uitmuntendheid, en in % byzonder dien van Lychnis Coronaria, als in de Kroonen, Kransfen of Bloemtuilen , door de Schitterend paarfche Kleur haarer Bloemen, uit= muptende, In ’ Frapfch noemt menze, deswe= _ gen, Oeillets Diew of Coquelourde , in ’t Neer- duitfch (2) Agrofiemma tomentola , Fol. ovato - Lanceo!atis &C GOUAN Moriss. 222, KRAM. Aufir, 128. Coronaria. H‚ Clife 174. R. Lugdb. 449. Lychnis Coronaia Diosc. fätiva. Ce B. Pin. 203. Eychn. Coronaria. Nop. op. Pempt. 170, Lychuise Cau. Epit. 569. LOB. le. 334, 335. EDR CN D ETR 671 duitfch Chriftus - Oogen , in ’t Engelfch Rofe- _ IV. Campion. De Duitfchers heetenze Mariën-, Vrou- Arnes we- of Hemel - Roosjes. Hoorp- Uit een Vezeligen Wortel fchiet deeze Plant °TUEe getakte Stengen van een Elle hoog , die, zo Fetasr wel als de gepaarde Bladen , met een dikke zag. te Wolligheid als Fluweel , wit - Afchgraauw ‚van Kleur, bezet zyn, De Bloemen, die op ’ end der Stengen en Takjes, eenzaam, uit een geplooiden Kelk voortkomen, zyn plat en rond, in ’t midden een Kroontje hebbende van tien uitfteekende Puntjes. De Kleur is doorgaans paarfch , of ook bleek , hoog en fomtyds Vuu- rig rood, Men vindtze , bovendien , met dub- belde of volle , met inside en met witte Bloemen. Het Zaad i s klein. _G ) Koornvlam die Wolli gis met et geruilde HI _ Bloemen en uitgerande Bloemblaadjes. sce Dine OUIS. Deeze draagt de Bloemen in Kroontjes of gic*teon- Tuiltjes op den top der Stengen of Steelen, gelyk de Primula Veris, en mag daarom teregt Gekroonde worden getyteld, ZANONt noemt- ze Switzerfche 3 doch zy groeit ook opde Alpifche Berg- 5 (3) Agrofiemma tomentofa , Petalíis emarginatis. GER. Prov, #16. Lychnis Coronaria fylveûtris. C. B. Pin. 20g- MoRis. Hit. 1. p- 540. S. s. T. 36. f. 2. Lychnis Umbellifera “montana Helvetica. ZAN. Hijt. 128. T. sr. Ray. FEA. 993. Eyehn. Cor. Umbellif. Alp. Fl. purpureo. BARR. de. toos. Bocc. Mes. T. 42. HALL. Helw, 375. 6z2 KIENMANNICH KRUIDEN, „IV. Bergvelden in -Provence ; naarden kant va Erpe Italie, De-Steng is een Voet hoog, naauwe Hoorp- Iyks getakt en draagt een Tuilrje van Rooze- STUX, kleurige Bloemen, meest met die der. voor« gaande overeenkomende; doch_de Bladen zyn wat breeder en mec schikt Wolligheid. Iv. (4) Koornvlam die glad is, met Linia: vang Lancetvormige Bladen en üitgerande gê- Rofa. kroonde Bloeimblaadjés. Op de Gebergten van Sicilie was deeze, die paar de eerfte Soort wel allermeest gelykts door Boecone waargenomen en door Mo «_RISON afgebeeld „aan wien de Leidfe Hoog- leeraar HERMANNUS, vervolgens, de zelfde Plant zondt, die door hem aan de Kaap dér Goede Hope was vergaderd. De gladheid der Bladen onderfcheidtze voornaamelyk, Ook zyn de Slippen der Kelken hier veel korter dan de Bloem én niet uitfteekende + de Bloemblaadjes meer uitgegulpt en in ’t midden met Puntjes» welke de Bloem, even als de Hemelroosjes, in ’t midden gekroond mdaken, fierlyk Rooze- kleur. REEN Lycée (4) Agroflemma glabra, Fol. Lin. annndeskk &ce H. Ups. 15. eed Segetum Nigellaftrum minus glabra diëta. Monis. lid. T. zz. fe 324 Lychnis fol. glabgis, Cale duf hans. Si. 27. Pfeudo- Mel. glabrum Siculum. Ray Hf. 999. Eychn, Pfeudo » Mclanthiis fimilis ‚ HERA Ls db. 391. T. 393e DÈ Ds} AR _D RI A €73 Lycunts toes el IN, — Een’ Blndvhelbige; niet geribde, noch mone Hioee: de, eenbladige Kelk : vyf genagelde Bloems STUKe » blaadjes , met'den rand eenigermaate in tweeën hen gedeeld eneen vyfhokkig Zaadhuisje ; maakt de onderfcheiding van dit Geflagt, hetwelke Linne vs, äls by voorrang , den naam van Eychnis, aan de meefte Soorten van ‘Silene en Agroflemma in *t algemeen gegeven geweëst;, alleen heeft laaten behouden, Ik zal denzelven om dat hy gemeenlyk bekend en in gebruik is, fchoón- “hy Kaarsbloem kon betekenen, niet verduitfchen, et ‚ BERGERS Buropithe dn zyn geen Be: 5 Eerd wiet getropte fj bemen. ‘can. nn On top van een lange Steng. „Cidi Dit laatfte voeg ik ‘er by, óm dar deeze in Kontande langte of hoogte uitmunt boven ‘alle andere Soor- "° ten van Lychnis, Zouden ook de'Fraofthen haat deswegen Non pareil noëmen, gelyk Fagan i- Crus zegt, en de Engelen Nonefuch, dat is, 8 Lychnis Floribas Fasciculatis fatigiatis, Sf Mat. xiL Gen. ssa: ps 319. Pez. KUL Gen. 584. p. 361. H. Chf. Ups. R- Lugdb. 449» GouAN Monsp, 223. FABR. Helmft. 186. SN Lychnis hixfata Flore Fens. T. Inft,_3 33de Elos Contant: ti us. „Dop. Pempt. 178, Ly Chnis Chalcedonicà £ GoMsetigvegliaen. miniata, ek le, 340 Vv IL, D&EL, VIII, STUKe/ Iv. 674 TIENMANNIGE KRUIDEN is, Zonder weergaa. Wy fpreeken ’er met zulk ei” een ophef niet van , doch befchouwen ze niet- eous: temin , in de Tuinen » als een Paarl der Bloe- STUK. men. Wy heetenze , in de Wandeling, Kon- we ®_flantinopel , en fohryven Bloem van Konfbanti- nopolen „ als ware zy van die befaamde Stad, weleer de Paarl van Afie, afkomtftig. In Vranke ryk wordt dit Kruid ook , waarfchynlyk wegens de figuur der enkelde Bloemen, Ja Croix de Malthe getyteld; dat is, het Malcheezer Kruis. De Duitfchers noemen het Jerufalems- Bloem en men rekent haare afkomst uit Tartarie (*) Gewas is iedereen bekend. Het maakt Stengen fomtyds van eens Mans langte hoogs die regtop als een Kaars, zynde knoopig en hol, wat ruig , aan de Knoopen bezet mét gepaarde Bladen van eene fpits Eyronde of Lancetvormige figuur, en aan den top een trop Bloemen hebbende, die digt in elkander zitten als een Bal. Gemeenlyk komt het voor met dubbelde hoogroode , doch fomtyds ook met enkelde roode, witte en bonte Bloemen: zynde deeze vier Verfchcidenheden van Konftantinopels aan Munrine bekend geweest, Men vincts (*) Habitat in Rusfia omni. Dat is. Zy heeft haar natuurlyke Groeiplaats in geheel Rusland, of in alle Landen van het Rus” ich @ebied: wordt thansin Syf. Nat. Prg. Bd. Xl. gezegd: doch ’r is zeldzaam , dat men ’er in de Flora Ingrica van Heer DE GORTER dan nnen van gemaakt vinde. ZOU de Aantekening ook , door ‚ agter deeze, in plas van de volgende Soort, die ver wga in de t‚ geplaatst zyn ? D Ee CE AN DRI A 675 zegt GEsNerus, ook een kleiner, die de, IVe _ Stengen maar een Elle hoog heeft, en in tec ÍTDE&e eerfte Jaar Bloemen draagt : terwyl deeze na Hoorp: de Zaaijing twee Jaar oud moet zyn, en dan°T®Fe voorts overblyft. ij Ns ris Cusa» (2) Lychnis met vierdeelige Bloemblaadjes en bescha een rondachtig Zaadhuisje. Bloem, Den naam van Koekoeks- Bloem, die den Le tyníchen volmaakt uitdrukt, of dien van Áraai= jebloem, voert dit Onkruid , dat op de Velden en in de Graslanden, door geheel Europa, ge= meen is, by de onzen. De Engelfchen heeten hetzelve ook Meadow - Campion , om dat Cam- Pion by hun de gemeene naam der Lychnisfen iss en Meadow - Pink , dat is Veld- Anjelier : gelyk fommigen het tot de Anjelieren of Dui- zendfchoonen betrokken hebben. De Bloem is, inderdaad , Anjelierachtig en het maakt in de Hooylanden een fierlyke Vertooning; door zy= re groote bleckpaarfche Bloemen , die als met Tandjes ingefneeden zyn: waarom het moog- lyk Odontites by de Oùden is genoemd ge- weest. De Stengen, van tuim een Voet hoog 3 zyn (2) Lychnis Petslis qugdrifidis Bec. He Cl. R, Lagds, &c. wc Bez ke B. Pin. 210, MILL. Je. 169. f. 2. Odontites Plinii. CtUs. Hift. 1. p. 2924 293. Aumoraria prat. fylv. Flos Cucu!i; Let. Je. 45 Vra Île DEES VIEL, STOE, 676 TIENMANNIGE KRUIDEN. A zyn ronden Lymerig „, en ‚bezet met fmalle xj … Grasachtige- Blaadjes ; doch om laag: heeft het Hoorp. Lancetvormige. Bladen: De Eagelfchen noemen STR het Wild Williams ‚om dat zy de Duizend- B re 3 fchoonen Sweet Williams heeten. Het komt:ook voor met witte, en in de Tuinen pronkt het „met dubbelde paarfche Bloemen , niet onaartig; zynde ook wat Kn van Gewas. ‚ dan in ’% wilde, Pd zr e 3) Lychnis met viele Bloemblaadjes ’ rradrie: een gegaffelde Steng en giga omgekromde Semm | en. 5e e ahl ber mik e eerst tot het Geflagt van Cú- cubalus , naderhand-tot dat van Silene is betroke ken geweest, zynde de Groote Smalbladige Lj: , merige Lychnis van C‚ Bauurinus, Het Alpifche gladde Muur met omgeboogen Blaadjes van PLUKENET , wordt hier thuis gebragt waar -uit-men van de Geftalte kan oordeelen. De Bloemen zyn,dikwils vierwyvig”, zegt de Ridder. isde ann and ant Oolteargk komt deezervoor , Ee a) Lyte „ (3) Eget Peralis quadri - dentatis &e. Silene quadrifida. Ss. Plant. oz. Cucubalus quadrifidus. Sp. Ph 1 41s-Lyche nis KEN &c. SEG. Weren. Ml, p.-186. T-ge f_t Lychm Saxatil:s Linariz folio, glabra. Turr, Pis 106.-L. V anguftifolia major, CG. B. Pin, zos. Lychn, fylv. X, CLUS Hift. 1. p. 291, Car. minimus &c. Los. ke. 445. Aline Alp: g'abra Folio zeflezo, PLugedlm. 2. T. 75. fs \ „BB: €TA Ne De Bes Lj ber Ln es zi pen „met, bne, onverdeelde Baars zit, 8 À ROE Op. Ei Velden der Sdoree De eN set zo zy ook in Ooftenryk ek, De Sir is een Elle höög , met veel -Knoopen en Lys merig aën’ dén EN ‘aldaar’ bezet met gêfteelde Bloemen’ ét“de Bladen zyn-Lancetvormig ee der dan iù’ id ee Soortenyosi «> EV TEEN NIet 6) Lychnis met. ende Blenbiaadjer en en ‚v viele Bloem et een zieden TC) Agde, "Bergen van Lapland os 400 Wa | ELER, die die zy op dén Groud eerrrondjehèeft van her: achtige Bläden,' èn’ éen Stéigetjejdatongetdke Îs, van eer halve höog „opde top meteen: Kroênjë van paarfchie Blóetmer ‚diesmaar voors zien res ree egrist® ‘Slee “Flóti'sus pentagynis El HEC, 364 , 409, Re Luz Ard Leidt die El rib: ânguirolia. GC, BI Pin. zos. Een is fte “crus? Hist. 2de ars ER ven” sd: ta byeb ikidis F | 4 Pe sid nn ‚ der ee en 1 Silene An Te EER % eis Bn à pi teer EERS Begeer ves nm, oa. aas Ei 29E à : IV. AFDEEL. XI. Hoorp- STUKe VI. s L ychnis jihirica, Sibeniche 658 TrIENMANNIGE Kruipen. zien zyn met drie Stylen, Waarfchynlyk zal ‘et verfchil tusfchen deeze en de Sweedfche zyn, welke, volgens Linna us, vier Stylen heeft, (6) Lychnis met tweedeelige Bloemblaadjes, een geguffelde Steng en de Bladen eenigere maate Stekelig. & In Siberie groeit, volgens GMELIN, deeze, die de Geftalte heeft van het Grasbladig Velde kaars, maar een overblyvende Wortel en min- der gladde Bladen , zynde voorts door de vjf Stylen daar van onderfcheiden. (7) Lychnis met tweehuizige Bloemen, - Gemeen is deeze door geheel Europa, In Pro’ vence groeit zy op dorre Steenachtige plaatfen langs de Haagen en Wegen : in Ooftenryk Op de Velden en Graslanden : by ons op Schaduw- achtige plaatfen , aande Zanddykjes der Wegen tusfchen Alkmaar en Haarlem ; als ook overs! i8 het hooge gedeelte van onze Provinciën, wij (6) Iyychnis Petalis bifidis, Caule dichotomo ‚ Fols fb” hirtis. (7) Lyebnis Floribus dioicis, H. Chip, zze. R- Lugb. 44Be Gouan Monsp. 123. GER. Prov. 417, KRAM Aar. 19 Fl. Sute. 361, 411. FJ. Belg. 126. Lychnis tylv. f- Aquatic purpurea fimplex. C‚ B. Pin. 204. Melandrium Blinii gent” mum. CLUS. Hift. 1. p. 294 B, Cgcübalus Flor, hermapbrode pentagynis. H. CUf. 170. Lychn. (ylv. alba Gmpiex- C+ B Pin. 204. 8 multiplex. Jbid, Lychnis fexu diftinâa Fel, pvatis acutis. HALL. Helv. 377. Lychnis fylv. Dop, Perpf: 371. LOB. Ze. 335 , 336, Ocimoides. Cau. Epit- 739 D te AN DE A 679 men die met witte Bloemen meest aantreft ; komende die met paarfche Bloemen meer voor Iv, EELs XI. op vogtige Weiden aan den Duinkant, Deeze Hoorps vondt de Heer HALLER, in Switzerland, in STUK Bosfchen , aan de Rivieren op de Alpen ge- „‚‚ meener ; terwyl de witte meest by Bern groei- de aan dorre Wegen. Dezelve , in de Tuinen overgebragt , wordt ligtelyk volbloemig en dan verder door Afzetzels vermenigvuldigd. Zy is zonderling door het verfchil der Sexen ; zynde fommige Planten voorzien met gewiekte , rolronde , ruige , kort vyftandige Kelken en tien Meeldraadjes op twee ryën , als gewoonlyk : anderen met Eyronde dikbuikige Kelken en een he ene: zonder Meeldraadjes. wel in de Wit- als in de Paarfch= an tie ‚ doch in de eerfte heeft het Zaadhuisje maar ééne Holligheid, Somtyds komen van beiden ook voor met tweeflagtige Bloemen , doch zeldzaam , en in de Tuinen vindt menze beiden met dubbelde of volbladi. ge Bloemen, ’ Gewas heeft Lancetvormige , taamelyk breede; zagte, doch tevens ruige Bladen, die gepaard zyn en eenigszins gegolfd, groeijeide met getakte Knoopige Stengen , ruim een Elle hoog. By fommigen is het Oecymoides of Ocy- genoemd en ook, wegens de gezwol. len Kelken , tot het Geflagt van Cucubalus betrokken geweest, Die met dubbelde paarfche Bloemen wordt van de Hovenieren, in Epges V4 U, DEEL, Ville, STUK. past \ 680 TIENMANNIGE KR RUIOEN IV. land, Red Batchelors- Buttons ‚of Roode Kane vak” bas didaats Knoopen-getyteld, zegt Ray, De wite Tens te is niet minder fraay, Beiden zoudenze, on- STUK. der alle de Lychmis- Soorten, best dennaam Esa 5) van Wruuwe - Roosjes verdienen, … In. ’c Neer duitfch wordenze.Jenestekens- geheten , zo Do- DoNéus aanmerkt. De lealiaanen „Spaanfchen en Franfchen, noemenze Wilde Bafilicum ‚maar de Duitfehers „Je langer je freundlicher, Liede weich , Walckenkraut of Wiederflosf , za fommi- gen aantekenen. - Men vindtze-ook met dubbel. ee groene Bloemen, doch zeer. zeldzaam, Et Lychris_ met opgeblazen Kelken , de Bloern- 4 Bnn races s Bede) Kleinbloes —, Mig, : de, Blaen fe eefagtig. ig had Nergens „ dan; ‘in de Nöordelyke. Ln deeze waargerioimen, en wegens. de zeldzaam- “heid door den Ridder afgebeeld „-zorals zyn Ed. dezelve gevonden hadt op de kaplandfche-Al- -pen, Hier was -de Steng eenbloemig. ‚doch in Siberie heeft menze veelbloemig gevonden, Zyn „Ed; kende naauwlyks,eenige Plapt „ wier Bloem de deelen ‘der Vrugemaakinge dus,binpen-een sKlootronden ‘Ke Kelk. beflooten hadt. Om die re- “den was zy-ook betrokken tot het Geflagtvan Bláaskelk 3 doch: naderhand, dewylzy vyf-Sty- ka bs daar van ke gen ; Be Bloemen t ‚ zvn _ ie Lychnis ‘Eelyce inflato , zee! Calyce breviore &Ce Cacubalus Caute-fimplicisfimo Ec Fk Sut, 363 , 412 Cun gab. Gaule fmpl. uuiflogo, F4, Lapp. 181, T. 1% 5 ke -DeEGCTANOD RIA 681 zyn altoos met Mennelyke en Naoumalyke. je Iv. ken voorzien. | ATDEER. CEraaAsTIUM, tieke, Pe rms hs De Kelk is vyfbladig met tweedeelige Bloein- blaadjes, en het Zaadhuisje'eenhokkig Hoorn-- achtig, aan-dentop gaapende, in dic-Geflagt, ’t welk zestien Soorten, meest Europifche, be. Vat, waar van fommigen de Zaadhuisjes lang- — werp $ auderen rondachtig hebben , als- volgt. Met langwerpige. Zaadhuisjes. han js 8 vrm @ ‘Hoornbloefn met fmengegroeide Bladen, Perfolae” oorb! a +In Griekenland nam de verriaârde To UR N EE a s is gehaaide en - sene Zy gelyke i in Genie zeer naar heet, Weidlandig Zeepkruid en fchiet Stengeties van een of anderhalf Voet hoog, die op den top vergaarde Kelken hebben , met klei- ne. witte Bloemblaadjes en daar óp volgt een langwerpig. Zaadhuisje „ dat met Puntjes gaapt, gelyk die-der Anjelieren. Het Zaad is bruin , rimpelig en ‘Niervormig. In Rusland groeit dec- ze ook, zegt ce Ee aai gn … (2d. Hoorn, nf cifs eo P liks, Sf. Nat. 'XiÎ. Gen. edn. p. 320. Vig. (. Gen. sss. p. 362. H. Chfs 173. Ups. 115. Re Lagdb. 450, _Myofotis Orient. perfoliata tvchhias folio. ToORNr. Cót.18. Dir. Elb.265.T. 217. f. 284 Vvs H. DEEL. VIIl STUK: ru. Haìftien- annig. der ruigte ; ch in de gedagte bepaalingen, be- ftaa 682 TIENMANNIGE KRUIDEN. (2) Hoornbloetn met Eyronde Bladen ; de Blaadjes met den Kelk Set, de Stenge verfpreid hebbende. (3) Hoornbloem dat regtopftaat , ruig en Ly- merig zynde, (4) Hoornbloem met vyfmarmige Bloemen en uitgerande Bloemblaadjes. In deeze drie Soorten is een Onkruid ondere fcheiden „ dat ín onze Nederlanden , als ook omftreeks Parys, en door geheel Europa aan de Wegen voorkomt , zynde by fommigen onder der naam van Basterd- - Muur ‚ by anderen on- dien VAIL» Ex NT krekt zeer mnauwkenttge Afbeeldingen; waar uit het verfchil eenigermaate blykt , dat meest in de grootte of kleinte, de meer of min- te ‚ {2) Ceraflium Fol. ovatis , Petalis Calyei equalibus &c. Fl, Belg. 127. Cerastium Flor. decandris &c. LOEËL. Jt zen Myofotis Arvenfis hirfuta parvo Flore albo. VAILL- EE 142. T. 30. Ff. 1. Alfne hirfuta magno Flore. C. B. 255. Auricula Muris qaorandam , Flore pâatvas Sain. mr nui longo. J. B. Fig. TI. p. 359. Ch) Ceraflium erettum villof- viscofum. H. Cliff. R- Lugt. 450. Fl. Belg. 127. GOUAN Monsp. 223. GER. Prov. 406. Ec. Myofotis hirfata altera viseofa. Vairr. Paris. 142. To 39. £. 1, 3. Als. hirfuta altera viscofa. C. B. Pin. 251. (4) Cerafium Flor. pentandris , Peralís aki H. Cif &c. Ke. Mrpis Arrenfs hicfuta minor. VaiLke Paris P: 142. Te 30. £. 2 DE CA NDR IA 663 ftaat. 't Getal der Meeldraadjes is in de Bloe-_ IV. men niet beftendig : in de beide eerften komen ÎFDEELe ‘er vyf, agt of tien voor, en de laarfte heeft Hoorp= vyf onvrugtbaare, vyf geknopte ee (5) Hoornbloem met vyfmannige Bloemen en ens geheele Bloemblaadjes. peen In Spanje is deeze door LorerLinG waar, jJet genomen „ zynde een zeer klein Plantje , dat. van de voorgaande bovendien verfchilt , door groen, niet grys te zyn, en niet meer dan vyf Meeldraadjes heeft , allen geknopt; de Bloems blaadjes veel korter dan de Kelk, d Ge Hoornbloem met Liniaal- Lancetvormige en A Pomp dana geplande. Aen Rr Blerk Deeze, die zeer kenbaar is ki haare groote Bloemen, komt by het Gemeete en Lymerige Hoornbloem , in de Noordelyke en Zuidelyke deelen van Europa , als ook in onze Nederlan- den op Zandige plaatfen overvloedig voor. De Baan is Klein ruig Oogentroost-Gras , en by ’c Ge- (5) Ceraflium Flor. pentandris Reunie integris. Lost. Ttin. 542e (6) Ceraflium Fol. Lineari - Lanceolatis obtufis glabris é. Gorrs Belg: ra8. Fl, Suec. 381, GOUAN Monsp. 224. KRAM. Auftre 129. Cer. fol, Cal. hirfatis. FH. Clif. R. Luzdb. 450, Myofotis Av. hisfuta fl. majore, VAILL. Par. 14te T. 30, £, Â. Cat. Arv. hirfutus Fl. majore, €, B, Pin. 210, Re DEEL. VIIJ, STUK. IV. 684 TIENMANNIGE KRUIDEN Gemeen Scheele Oogen. zege de Heer DE AFDEEL GORT ER” Hoorp: STUKe VI. Ceraflium _dichoto= — MUI “ Gegaffeld. Alpifch. Hale Doeren gen, zo bie Sid (7) Hoornbloem met Lancetvormige Bladen, een gegaffelde zeer Takkige Ben en ee flaande Zaadhuisjes. — Deeze groeit in Spanje onder %: Koorn, Men vindtze Gehoornd Muut door Crusr Us genoemd en afgebeeld, Het is een ruig Plantjes - dat aldaar in * wilde maar een Handbreed hoog groeit, hebbende kleine witte Bloempjes ; waar op pehobtnad Zaadhuisjes volgen , die daar öörnbloem met Eyrond- “Lancetvornge Bladen, een verdeelde Steng. en „A werpige Zaadignsjes. _ Men vinde, deeze, ‘Sobrt. EN pe omde delen van, ne, als ook in : Fans de Geberg ee rf G) Cerafiium Fol. Lanceolatis &c. R. Zug. 4 Myofotis Hisp> Segêtumit. TOORNE:” Inf?e” 245- zjebris Segetum minor. C. B. Pin. zen Aline annie CLUS. Hil. IL. p‚ 1844 PANNo des po ° (8) Ceraflium Fol. Ovâäto - : ade Gite &c. Fe Succ. R. Lugdb. 451. N. 3. Caryoph.’ Hotoft. Alp. latifolius- „Ozn. Dan. T. 6. Alfine: mre facie & es are ais Pe 349: Te rgb. 7 DE CTA N DR 1 Al 685 »_%* Met rondachtige Zaadhuisjes, eye Ld FDEELe “_ (9) Hoornbloem met Lancetvormige Bladen, _ Xl Takkige Bloemfteeltjes en rondachtige Zaad- bommen huisjes. IX. 47 “In Italie en Vrankryk groeit deeze , die ven ee men in Languedok Muizen- Oor noemt, holen gens GOUaN, Het is de Kruipende gryze deb nis, welke VAILLANT onder den naam var Akker - Muizen= Oor met Varkensgras Bladen in Afbeelding heeft gebragt. (ao) Hoornbloem met Liniaale gefpitfte glad- - de Bladen „ eenbloemige Bloemfteeltjes, die Seam EE eed aaide: zyn en Klootronde E es ie Es Apen: zo wel en Kir van Ooftenryk » groeit deeze ‚ welke door den Heer HALLER zeer fraay in Afbeelding js gebragt. SCHEUCHZER hadt ze eerst ge- vonden. (11) Hoorn. (5) Cerafium Fol. Lanceolftis gc. R, Zugdb, 450, N. 2. GouAN Mórsp. 214. Myofötis Arvenfis Polygoni folio, VAILL. ‚Par, T. 30. f. $. Ocymoides Lychnitis es Radice. Cor. bre 85e T. 31 orshnls ‘Anca: en: C. B. Pin. Ee pe ilse Fol. eaibus acuminatis glabris Sec. Alfne Alpina fabhirfuta Ea folio, SCHEUCHZ. Alp. II. AF. 130. Caryoph. Holofteus Alpinus &c. BURS. Xl, 119. “Myofotis Caule hirfuto. Har. Helv. 384. T. 5. IL, DEEL. VII, Srus, 686 TIENMANNIGE KRUIDEN. Ceraflium Heefterig- (ir) Hoornbloem met een overblyvende leggen de Steng ; de Bladen Liniaal- Lancetvor- mig , eenigermaate ruig. (12) Hoornbloem met Lancetvormige ruuwe Bladen , gekartelde Bloemblaadjes ern Kloots rende Zaadlvuisjes. (23) Hoornbloem met Hartvormige ongefleelde Bladen „ eenzaame Bloemen en hangende Vrugten. Van deeze drie groeit de eerfte in de Zuide- lyke deelen van Europa, de tweede in Siberie, de oe op de Eilanden in den Donau, by en voorts op vogtige plaatfen in dit Wereldsdeel komende by ons veel voor aan den Zeekant, by Zandvoort, aan den Mui derberg , als ook op de Helder en menigvule dig aan de Duinen van den Hoorn, op ’% Ei land Tesfel; weshalve zy Zee - Muur ge * Zie bladz. hier voor noemd wordt. Sommigen hebben deeze mét de eerfte Soort van Sternmuur* verward; doch daar van verfchilt zy, zo door de verdec- ling der Bloemblaadjes en de vyf En tr ile als in andere opzigten, genoegzaam, Ook is die aan (11) Ceraflium Canle perenni ptocumbente &c. Myofitis tenuisfimo folio rigido. TouRNE. Inf. 205. (12) Ceraflium Fol. Lanceolatis fcabris &c, (23) Ceraflium Fol. Cordatis fesfilibus Sc. Fl. Suét. IL. N. 413. Alfine major. C, B. Pin. aso. Alûne matima So lanifolia. MEnrz, Pug, 2. Te 2 fs 35 D EC A N D Ri A 637 aan onze Kusten voorkomt , veel laager van Ge- IV, was (). een . (14) Hoornbloem met Eyronde eenigermaate neer Wollige Bladen , eenbloemige Takken, en viv. Klootronde Zaadhuisjes. Len = me Cris) Hoornbloem met langwerpige Wolligedig en Bladen , Takkige Bloemfteelen en Klootron- ‚XV. de Zaadhuisjes. Ja „a (16) Hoornbloem dat glad is met een gefrrekte vr. Steng (f), Lancetvormige Bladen, zeer 4 Dieden lange Bloemfteeltjes en Klootronde Zaad- ‘ huisjes. Van (*) cox. Tad. Hol. bl €, 7- Vergelyk daar mede het Drie. Zandmasr , hier voor en het Water- Muur. bladz. 246. (14) Ceraftium Fol. ovatis fubtomentofis Ec. GER. Prop, 407. Caryoph. Holofteus Alp. latifolius. C. B. Pis, 210. Prodr. 104. (15) Ceraflium Fol. oblongis tomentofis Stc. GOUAN Afonsp. az4. Car. Holofteus tomentofus latifolius & anguftifolius. C. B. Pin. 210. Pradr. 104. Myofotis tomentofa Linariz folio. TOURNE. Inf. 245. item latifolia. Jbid, (16) Ceraflium glabrum Caule firikto Ec. Am. Acad. IV. Pp. 315- Aline Caryophylloides cn » Flor. pediculis lon= gisfimis. SEG. Ver. II. p. 178. (f) In Sy. Peg. Ed, XUL. hk missoni, met een. geftreepte Steng ,) doch dewyl niets daar van gemeld wordt in de befchryving, in „Am. Acad. alwaar men Cauie flrito heeft; zo geloof ik niet dat het een verbetering, maar dat bee oen: DrakGeit onl zyn: gelyk die daar in, zo wel als in Spec. Pigntarum , macnigvuldig voorkomen. II. DEEL VIAL, SrTus, XL. me nr. Uigee 695 T-AENMANNICE KäuiDEn, - ‚Van deeze drie , groeit de eerfte op de Alpen van Switzerland en de Bergen van Provente, als ook .in Languedok , gelyk de tweede, die ook in ’% Ryk van Granada , in Spanje, is waargenomen. Deeze beiden. zyn Wollig en hebs “ben leggende , zeer Takkige Stengetjes, meet of min een Handbreed lang.-De derde ‚, omftreeks Verona gevonden ; is geheel glad-en heeft een „ opgeregte enkelde Steng ‚ van een Voet hoog en de Pluim in drieën gedeeld, uit Bloempjes ‚ beftaande , welke ongemeen lang gefteeld zyn. meene. Of dit aanleiding tot den Bynaam gegeven heb: be, blyke my tiet. Elders wordt gezegd, dat de Bldempldicn en is, met kleine Lancet: „vormige Blikjes, die aan de kanten Vliezig zyDs zo dat zy Eyrond worden ; de Bloemblaadjes ftomp ; de Meeldraadjes tien , de Stylen drie in getal, ke SPERGULA, Spûrries | De Kelk is vyfbladig „ mer vyf onverdeelde Bloemblaadjes : het Zaadhuisje- Eyrond, €cn- hokkig en vyfkleppig in dit Geflagt, hetwelk vyf , meest Zopliche Soorten bevat, naar melyk., (1) Spurrie met nt Bladen en viënman nige Bloemen. Dit (1) Spergula Fol, verticillatis , Flor. decandris- Syst. Ne. XIi. Gen, 586. p. 321. Weg. XIII. Gen: 586. p. 363- He 4 4 De C ACN D RE A 689 Dit is de gewoone Spurrie, door geheel Eu- IV; ropa, hier en daar, op de Koorn - Akkers voore "DEEL komende, en by ons in de Zandige Bouw landen Hoorn» overal gemeen. Men noemtze , deswegen, Ak- TUF ker -Spurrie, en zy wordt in Brabant, inzon-via derheid omtrent den Hetfst, veel gezaaid zegt Doponaus, om tot Wintervoeder voor de Beeften te verftrekken; doch in Engeland wil het Rundvee ’er naauwlyks aan „zo RAY op= merkt, LoBer, niettemin , zegt, dat de Koei- jen de Spurrie zeer gaarn eeten en veel Melks daar van geeven.- In Holland wordt ed aange- merkt als een Onkruid onder ’t Koorn t Is een Kruidje dât Stengetjes heeft van een Span of een Lost lang, veelal leggende en kleverig. ze bezet met een. menigte dunne Blaadjes en aan *t end Bloempjes draa- gende als die van Muur : weshalve Tour- NEFoRT het ook daar onder geteld hadt, op voetfpoor van C, BAUHINUS. De Bloeme pjes zyn wit ‚ en daar op volgen ronde Zaad. huisjes , met zeer klein zwart Zaad. _(@) Spurrie verd Bladen én vyfman- ac nige e Bloem Nie Ù pentandre Vyfmannie R. Lugdb. Gr GER. Prev. 417. Gort. Belg. 129. Fl. Succ. 8% 377. Spergula Fruêtu,pendalo. Fl. Zapp. 190. zer Dop, Amen: 527, LOB--Je. p. 503. Alfine arn. Aa major. ‚B. Pin.aste HAM- Cult. VI. p. 149. T. 1 ES. Spergula Fol. Vert, Flor. pentandris. har: Iein. De Govan Monsp. 224. GER. Prov. 417, Alfine Spergulz facie minima. Bor. Jonsp. 14. Goar. Belg. 12de Xx U. DEEL, VIII, STUE, €90 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. Niet alleen-in Duitfchland, Vrankryk „ En- ns geland en Spanje, maar ook in onze Provincie, Hoorp: komt deeze Soort voor „ groeijende overvloedig STUK. boiten Alkmaar, inde Valeijen.by Huisduinen, wig Sen in ’t Bentveld buiten Haarlem, Naar het middelflag -Zandmuur fchynt zy veel te gely- ken + immers daar op zyn de zelfde Autheuren aangehaald, sE (3) Spurrie met gepaarde Elsvormige gal Nek Bladen en enkelde Stengen, Knoopige. Op vogtige Velden, zo in de Noordelyke en Zuidelyke deelen van Europa , komt deeze voor, die ook in de Duin= Valeijen van onz én in Overysfel gevonden wordt. J- B. AUHINUs beeldtze af, onder den naam vaù dArenaria of Zandmuur , welke hier voor aan een geheel Geflagt is gegeven. Het is een teder Plantje, naauwlyks een Handpalm hoog. LOE- ser heeft het Varkensgras , met Grasachtige Bladen , getyteld. Het Moeras - Muur met Hey- _ bladen van PruKENET, dat een fraay wit „Bloempje heeft, fchynt ’er mede overeenkom- ftig. (4) Spurs (3) Spergula Fol. oppofitis sübalatis laevibus, Caul. fime plicibas. H. Clif. R. Luedb. Fl, Suec. Belg, &c. Aline nor dofà Germanica. C B: Pin 251. Alfine paluftris Ericz for li. Prux. Abm. 23. T. 7. f. 4. Polygonum Fol. Game lterum. T.oxs. Prusf: zog. T. 64, Arenaria. |. B. Hip. ut ‚_P- 723. Raj. Hil, 1033. GER. Prov. 418. Ozn. Daw. 96 D EC AN D°R“T'A Got (4) Spurrie met gepaarde Elsvormige , Kant, Win haairige , getropte Bladen, Daar in de anderen de Blaadjes {lap zyn, ko. nt men zy in deeze ftyf als Lorkenbooms Bladeren _ iv. voor, De Groeiplaats is in Siberies opga L (5) Spurrie met gepaarde Liniaale gladdetige. Blaadjes, enkelde zeer lange Bloemfbeeltjes … Vr en kruipende Stengetjes. ven uucie In Languedok groeit deeze op verfcheide plaatfen ,„ omftreeks Montpellier , als ook in Siberie, volgens-GMELIN. Zy heeft maar.een twee Duims Stengetje met gepaarde Lintaale “Blaadjes ’ aan)” de KRROpen getropt ‚ en zeer ngen ag 6 ee En lange agf hete Ans le Bloem- Ernest er tre me Dat E.H 8 Ed es 4 ; JES. Js et edere Es \ „ FORSKOHLE A, Naar wylen den Deenfchen Doktor For s- KAOHL ‚ van wiens Kruidlcezingen in Egypte en Arabie ik meermaalen gebruik heb gemaakt , is dit nieuwe Geflagt door den Ridder benoemd De Kenmerken , behalve die van deeze Klasfe en Rang, naamelyk tien Meeldraadjes en vyf nds Sty- (4) Spergula Fol. oppofitis Subulatis ciliatis , Fasciculatis. GMEL. Sibe IVe ps 155: Gs} Spargels Fol. oppofitis Linearibus oibes &c. GoUAR gt tenuifolia Ped. Flor. longisfimis. VAILL Paris: zp Uv. Jdonsp. rs ber Caryophylloides glaber &c. SEG. Pae ut. T. 4. É. xXx 2 U, DEEL. VIJL, STUK. 652 TiENMANNIGE KRUIDEN, IV. Stylen, beftaan in een wyfbladigen Kelk, lan- ABEL, ger dan de Bloem, die tien Spatelachtige Bloem- Hoorp: blaadjes heeft, waar op vyf Zaaden, met Wol ai famengehecht, zonder Zaadhuisje , volgen. For hohlea De eenigfte Soort (1), daar van bekend, was tenacitfima: allereerst door Dr, Bu own in Engeland over: dende. gebragt uit. Gelukkig Arabie en aan den vere maarden PLUKENET medegedeeld „ die ze af beeldt, Si A w hadtze in Numidie gezien zon- der Bloemen, kleevende de Bladen aan de Vin- gers even als de Klisfen. Men vindt dit zeld- zaame Kruid, zo als het in de Upfalfche Aka- demie- Tuin uit Zaad , dat door gezegden Kruid- kenner ForsKAonrin de Zandwoeftynen by Kairo in Egypte- was vergaderd , en in ’ jaar 1762 overgezonden, geteeld voorkwam, doof den Heer Linneus in Plaat vertoond. Uit een Vezeligen Wortel fchiet hetzelve twee Voeten hoog, hebbende de Steng en Bla den, die Eyrondachtig zyn en Zaagswyze ge- tand , van boven met kromme Haakige fterk vasthoudende Haairen bezet , van onderen Wol- lig, zo wel als de Zaadhoofdjes, die ongefteeld in de Oxels der Bladen zitten, en geheel van de Plant vallen ; zynde de Zaaden if Wollig- heid dermaate verward , dat menze naauwlyks kan \ (1) Forskohlea. Syt. Nat, XII. Gen. 1262. p. 321: V2% XIII p. 363, Mat. 72. JACQ. Hort. 48. LINN. Fase. T T. 1. Chamedrifolia tomentofs Mascatenfis. PLUK: Alm. 97» Ts 275.f, 6. SmAw. Afr. 133. D ECA NDRIA 653 kan ontwikkelen. Voorts is het zonderling ‚dat, IV. de Meeldraadjes, voor het oogenblik der Bee Arni. vrugting , zig in de Bloemblaadjes verfchuilen, Hoorp- Men zou, in de eerfte opflag , dit Kruid voor *®* een Soort van Brandenetel aanzien. win Onder de Tienwyvigen van deeze Klasfe, komt allereerst voor, het Geflagt van NEURA DA Dat een vyfdeeligen Kelk heeft en vyf Bloemblaadjes : het Zaadhuisje om laag , tien- hokkig , tienzaadig en gedoorn De eenigfte Soort daar van Ce > door den © F, zelfden Deenfchen Hoogleeraar by Alexandria zenen in Bei waargenomen, werde van de Arab: c- Leggende. | geheten. De fcheen- is KE Een, ion op den Grond leggende: de Kelk was van buiten met veele Schubbertjes bekleed , het Loof Wollig ; de Vrugt Schyfrond , ge- doornd , van onderen effen, Wollig. De Wor- tel doorboort de geheele Vrugt in ’c midden, en het Schyfje blyft onder den Grond „ als een Ring om den Wortel, over. Dus befchryft gezegde Kruidkenner dit Kruid, ’t welk volgens Linn us geheel witachtig en als met Wol overtoogen is“, hebbende ronde Stengetjes van een Handbreed of langer, en ge- fteelde EV ‚ geplooide, hoekig uitgefnee- den. (1) Neurada. Syst. Nart. XU. Gen. 557. p. 321, Vig. Xlit. Gen. 587. p. 364 Fi. Agypt. Ardb. p. 50. ee IT. DEEL, VII, $TUKe 604 TIENMANNIGE KRUIDEN, IV. den Bladen , met ‘byna ongefteelde Bloemen in ArDEELs de Oxelen: doch her fchync wel met het voor- RBE gaande verward.te zyn geweest, dat dikwils in — STUK, Uitheemfche -drooge banden niet ligt is te vcr= Tien pe qe myden. PEG EKE CA. Lakplant. Vyf Blaadjes , die als voor Bloem en Kelk verftrekken, het Vrugtbeginzel bevattende, dat eene Bezie is met-tien chair ‚in ieder één Zaadkorrel. Dus komen de „Kenmerken voor van dit Ge- rn „ het, welk voor ’t overige in-de deelen der Vngemaak ng, „Zeer, nde is, naar zyne Soorten, welken het vier sar end 7 bevat, als volgt. : “Eske er € : j en G) E ke) 548 yvige Bloeren. Agumannie Dit Gewas fchyne een inboorling te zyn, Zo wel van Nieuw Spanje als van Japan en Javâ K&mprer merkt aan, dat het een Raapach- tigen ectbaaren liberb heeft , een gebladerde Steng van twee Ellen hoogte , Bladen als die van Patich , vyfbladige geaairde Bloemen en_ D, welke op de manier van die der Mal- va geplast zyn , Nierachtig „ glanzig Zwart » van (1) Pbytolacea Flor. ofandris o@ägynis. Syst. Nat. XII Gen. 583. p. 322. Wig. XIII. Gen. 588. p. 364 pre Mexicana Baccis fesfilibus.- DiLt:’ Eisb. 218 T.239- fe 3 Jamama Gobo, KaEmes. Am, 82%. Te 829, D E C A ND RI A. 695 van binnen met een witMerg en laf van Smaak, ‚ IV. Van zyne Afbeelding verfchilt die van’D 1r= Eg LENIUS, uit den Elthamfen Tuin, weinig; Heorp. alwaar het, ín de vrye Grond geplast zynde, tot dergelyke hoogte opfchoot. Van de: volgen: Ben zn de verfchilt‘het door witter Bladen en eene zeer kort in een gedrongen Aair; als ook dóor de platheid der Bloemblaadjes en het getal van dé deelen der Vrugtmaaking , boven gemeld, hel (2) Zakje, met tienmanni, ge, tienwyvige u. Bloemen. Phytolacta Deeze wordt Gemeene Prent elit ge 5 om dat zy langst bekend. geweest. en ook ge- meener in de Kruidhoven is, dan de hike: hebbenze. tor de Nagtfcha de betrok- — ken’, swâar van zy het bovenftaande ge- noegzaam afgezonderd De Zy heeft ‘haare Groeiplaats in Virginie , alwaar de Heer Cray. Ton waarnam , dat de Bloem ech eigentlyke Kelk is, behoudende tot de ‘volkomene ryp. wording der -Besfen zyne figuur en kleur, Het gemeen noemt dit Kruid, zegt CorDen, Pos (2) Phytolacea Flor. decandris decagynis. H. Clif. Upt. R. Lurdb. 222, ien acca vulgaris. DirL. Eltb, f. 3095 310. Solanum Racemofum Americanum. PLUK. Alm. 353. Se ron polen Amer. majori & minori Fruê&u. 99. T. 154. Phytolacca Fol. integerrimis ‚ Wirg. he ed Monsp. 235. Solanum America- G num. Baan. Jeon, 1 Xx4 1e DEEL: VIII. STUK, C96 TIENMANNIGE KRUIDEN. IV. Poke , en merkt aan „ dat het Sap daar van, ArDEELe goor de Zonnefchyn verdikt , in-Eekige holle tess Zweeren door zuivering veel verrigt, en, by STUK. _ herhaalde Proeven , volflagen Kankers kat ge- wien Y pezen. Anderen zeggen , dat de. gekookte Bla- den van de Virginiaanen gegeten worden. t Gewas verfchilt van dat der voorgaande weinig , hebbende een aanmerkelyke overeen« komst ‚ in geftalte, met de Melde of Patich;, en Raapachtige Wortelen,” De Besfen, die zwartachtig zyn, hebben een donkerpaarfch Sap, ’t welk een dergelyke Verwe als de Con- chenilje uitlevert, u. 6) eg met twintigmannige, tienwyvige Pirri Twintig- * mannige., — Onder de Malabaarfche - Planten telt men deeze ‚ die een Kruidige maar overblyvende Steng van drie Voeten hoogte heeft, volgens Linneus; ’t welk ik echter met een Jaat- Iykfen Wortel niet overeen kan brengen. De Bladen zyn geftrekter en fpitzer:; het Bloem- fteeltje is wan onderen drickantig, ma ‚ maar binnen de. Tros veelhoekig en in deeze Soort ruuw. De Bloemen zyn wit: de Besfen donkerpaarfch , gelyk i ia de anderen. (4) Lak- (3) Phytelacza Floribus icofundris decagynis. Phytol. Spicis Flor. longisfmis Rad, annuâ. Marr. Did, T. 207. BURM: Fi, Zud, p. 107. Dre an Derse (4) Lakplant met tweehuizige Bloemen. In de Madritfche Tuin heeft de Heer Ar T- Hóo STROMER deeze gevonden, die de Steng vol, Hoor. komen Heefterig heeft; de Bladen naauwkeurig — vv, Eyrond en glad , van grootte als die van den? brsolaeen Zwarten Popelier , maar langer en gefteeld: de Tweehui- Bloemen even als in de anderen „ doch Man-“€“ nelyk en Vrouwelyk op byzondere Planten. IV. - en 5 emg NE XI. HOOFDSTUK. _ Befchryving der TWAALFMANNiGE Krure DEN, dat is wier Bloemen twaalf of meer , __ doch minder dan twintig. mtb ele hebben 3 d gelok het Maäns-Oor , de Porfelein, Agrimos pie , de menigvuldige Soorten van Euphorbia of Wolfsmelk „enz. et eerfte Geflagt , onder de Eenwyvi- gen hier voorkomende , voert den naam van  s A RU M, Mans- Oor. Dit heeft een Kelk , die in drieën of vieren gedeeld is, ophet Vrugtbeginzel zittende , zon- der Bloemblaadjes , en het Zaadhuisje Lederach- tig, gekroond, Het bevat de drie volgende Soorten. | (1) Mans- (4) Phyrolacea Floribus dioicis, x5 II DEEL. VII, STUD Go3 TwAALFMANNIGE KRUIDEN. IV. (1) Mans-Oor met Niervormige , flompe Blas ANDER jee den , twee by elkander. Hoorp- : 8 k STUK, Deeze maakt het Europifche Mans» Oor uit , T- dat in de Kruidhoven bier te lande en. alom Eras overvloedig geteeld wordt , komende wild voor Europich. in de Bosfchen , zo van Vrankryk als van Duitfche land 4 Ruahad: en. Sweeden. Het is een Kruid dat korte Bloemdraagende, Stengetjes maakt , waar aan de Bloemen voortkomen tusfchen twee lange Bladfteelen , ieder op ’cend een Blad hebbende, van „zodanige Éguur „dat het Kruid daar van den naam heeft. In ’t Franfch noemt men het Oreillette ;, ‚ Rondelle ‚ of ook Cabaret; in % YI . ne of. Hazel-Papel, als grocide het onder de Hazelnooten - Boomen. De Bloem ‘is Klokvormig, in drieën gedeeld , met twaalf Meeldraadjes-en een. van boven-zes- deeligen Stampef , waar op -een.zeshokkig Zaad huisje volgt, met veele Zaaden. Van dit Kruid zyn de Bladen, zo wel als de Wortel , Geneeskragtig.. Over * geheel heeft het een tlerkén niet onaangenaamen Reuk, Zyù- de bitter en-fcherpsvan Smaak, In kleine Gifte dryft hetzelve * Water en de Stonden af ; lost het geronnen Bloed op en maakt de Longen vr ee | G:) Afarum Fol, Reniformibus „obtuís binis- Syft. Nat. XII. Gen. 589. p. 325. Wege XIII. p. 367. As. Fol. Sub” cordatis. petiolatis. Mat. Med, 219. H. Clif. 178- R. Lugh. zo7. GOUAN Monsp. 226. GER. Prov. 134: KRAM. Aafir. 13r. Fl Suec. 392. &c. Afarum. HALt. Hejv. E55 DOD: Pempt. 358. Lom Ie. 6o1, CAM. Epi. 19. Do :DrE CCAA DR Tuk Gog in grooter veelheid; inzonderheid-op Weyn ge- IVe trokken ‚doet het braaken „en wordt dus dens, genen , die niet. wel. by ’ Hoofd en zeer fterk Hoorn. van Geftel zyn , ingegeven, ‘Tot een Braakmid- ® del geeft men den. Wortel, in Poeijer, van een half tot een geheel. Drachme, ineen Aftrekzel tot een Loot. Vande Bladen worden een „twee; drie tot agt gebruikt. In Water een weinig’ ge- kookt ‚ maaken zy Afgang; maar lang daar. in gekookt „ krygt men een Drank, die alleenlyk werkt door Waterloozing en dien(tig ‘is- tegen verouderde Kwaalen, Doch de werking van dit Kruid is naar het Geftel der Menfchen onge- meen verfchillende en deszelfs gebruik, vooral die van. het wisgeperfte Sap vereifcht veel voor- „ Den wordt het Pocijer, in Z emelen-nat gemengd , van één tot twee Loot, als een uitmuntend. Middel tegen de Vaarnen, ingegeven. Het is in de Menfchen „ als een {terk Niesmiddel , tegen langduurige Hoofdpyn aan- gepreezen geweest, ts, { 2) Mans - Oor met Niervormige ge/bifle Bladen, den da Kana= Is twyfelachtig of deeze, die in Virginie daafch. en Kanada groeit, eene Verfcheidenheid zy 8 van wi Afarum Fol. Reniformibus mucronatis. As. Fol. fuh- cordatis petiolatis. GRON. Virz. 52, 72, As. Canadenfe nato folio. Moms. Hil. Uil. p. En 5 H- AE -4 Afarum Canadenfe. CORN. Canad, 24. DL. DEEL, VILLE, STUK. zoo TwAALFMANNIGE KRUIDEN, IV. van het gewoone Europifche Mans-Oor. Dit AFDEEL. Kanadaafch valt in allen deele grooter en heeft mider: de Bladen zo rond niet; ook een weinig ruige STUK, In ’ vroege Voorjaar komt het met zyn Loof ENE te voorfchyn. De Wortel kruipt fchuins door den Grond en heeft lange Vezelen van een zeer aangenaamen Reuk, die een byzondere lekkere heid aan den Wyn geeven ; zo menze gekneusd , in een Doekje gebonden, in een Var Most werpt en die daar mede laat uitgisten ; volgens” Cornurus. Het Zaad is zeer heet en fcherp van Smaak. De Virginaanen noemen ’% Kruid, by misflag, Coltsfoot, zegt CLAYTON, mr (3) Maps- Oor met Hartvormige Jm gla re de Bladen (*). €577. Virginifch. Tot Virginie , Maryland en Biolii: fchyot deeze bepaald te zyn, Zy heeft rondachtige Bladen , als die van ’t Varkensbrood , met witte Vlakken. In Reuzel gekookt , maakt men daar een Smeering van, zeer nuttig op Brandíteden. De Bloem heeft een grooten paarfchen Kelk. De ee die heet en fcherp van Smaak, doch (3) Afaram Fol. Cord, obtufis glabris erolri: GRON: Virg. 52, 72. Alârum slr Piftolochie fol. fabror tundis &c. PLUK. Alm, 53. T. 78. Ff. 2. MORIS- sel ul. Prosite Kedde Ts He he de (*) Met gelteelde Bladen (Petialaris) komt Ra ‚nu de Vierde Soort er afgelaten is, in de bepaaling niet te Pas: aangezien de Bladen van de beide voorigen ook wel gefteeld zjn. Do DE CAN -D- RIA. zot toch aangenaam van Reuk zyn, worden voor IV. een Soort van Wirginifchen Slangenwortel ge- Eg houden, Hoo ee FREUMFE TEE ‚ Monoggs nia, Een vyfbladige Bloem met een vyfbladigen Kelk ; een ftekelig Zaadhuisje dat in vieren open fpringt. Zo komen de byzondere Kenmer- ken van dit Geflagt , dat naar den vermaarden Tealiaan, TRIUMFETTI, benoemd is, voor, Het bevat vier uitheemfche Soorten, als (1) Triumfetta met de Bladen aan den voet 1 ‚ _ uitgerand, de Bloemen zonder Kelk. ‚immer Klier Op de Ar eindiiche Eilanden , als ook aan Hee. hes V, - Amerika, is de Groei- plaats van die Gewas , * welk de Heer Jace 3 QUIN; ob: Niikediaus aan de Oevers der Be- ken , in het Kreupelbofch , Heefterachtig vondt, ter hoogte van agt Voeten. Op Jamaika vondt SLOANE hetzelve overvloedig en noemde het Agrimonie , die Klisachtig is , zonder Reuk. In het geaairde Klisje, dat naar Heemst gelykt „ van (1) Triumfetta Fol. bafi emarginatis &c. Syst. Nat. XII. Gen. 6oo, p. 327. Weg. XIll. p. 369. H‚ Cliff. Ups. Re Lugdb. 476. Triumfetta Flor. Cal. deftitutis. Jacq, Amer. Hf. 146. 255. rb rd Althzoides fpicata &c. PLUK. Alm. 206. T. 245 , f; 7. Agtimonia Lappacea inodora, SLOAN. Jam. 92. Hifi. 1. sl zir. Ray. Sappl. 247. i. Daer, VIII STUK, AFDEEL. XI. Hoorp- STUK. Eenwy- wige. ; u. Triumfetta eea Rllache 2 TwAALFMANNIGE KRUIDEN, van de Bermudes , by PL UKENET, vind ik niet, dat de Bladen aan den Voet uitgerand zyn: doch de onderfte verfchillen van de bovenfte zéer, gelyk ‘uit de Afbeelding van PLUMIER blykbaar is, De Bladen zyn rimpelig ‚ zagt en ruig, naar dié van Heemst gelykende ; de Bloe- men geel , de Zaadhuisjes van grootte als een Erwt, rondom bezet met Stekeltjes. In de Europifche Kruidtuinen is dit Gewas zeer ge- meen , en groeit, volgens den Heer N. Le BuRMANNUS, ook in Oostindie. (2) ei met de ida aan den Fo id. De ae zyn, in sen Soort, by den Steel niet uitgehoekt, voor ’t overige Hartvormig of Eyrond en Miitsde vry diep ingefneeden; als uit de Afbeeldingen van RumePHius blykbaar is: doch in het Westindifche van JaeQqurin zyn de Bladen Ruitachtig Eyrond, gelyk in het tweede Amboinfche Klisfenkruid van Rumrnaius, Deez’ zegt, dat het een Houtig Heeftertje zy , onder een Vinger dik: de ander ‚vondt het op Martenique , in de Vel- dens Ld ze Triunfetta Fol. Bali integris, Triumf. Fl. Calyculatiss Rhombeo- ovatis. JAcQ. Amer, Hif. 147. T, go» Bâtr tramia, Fl, Zeyl 174, Lappula Benghalenús tetrafpermos » Ribefii folio, Sec. Pum. Alm. 206, T. qr. f. s- Agrimonië spatana. Par, Gaz. 31. T. 42. f, 10. Lappago Ame boiniea. Rumen. Amb. VL p. 59. T. as, f. 2. Reo ER WD NTA: vg den, drie Voeten hoog als een regtopftaande , _ IVa zeer Takkige Heefter , met ruige Bladen „als ge- rele zegd is , doch naar boven meest Eyre, en EböR Bloemen die geel waren met roode Kelken, ‘Het ‘TOE Kruid ftonk zeer, inzonderheid de Zaaden, in ‚48 de Oxcels als Klisjes by elkander groeijende , en werdt van de Franfchen Cou/yn- genoemd, om dat de Vrugten als Klisfen- hangen bleeven aan de Koufen en Kleederen. (3) Triumfetta met half driekwabbige Bladen nr, en volkomien Bloemen. js anjer rilo- _De Bloemen zyn in deeze altoos gekelkt en Dfiskab- daarom kunnen zy, met regt, volkomen ge- dk ei worden ;-doch- dit firekt alleenlyk tot É Eerfte Soort, nict vaal rondde: JA €Qu in vondt deeze ook in het Kreupelbofch der Karibifche Eilanden, als een Heefter van zes Voeten hoogte, regtop- fcaande, zeer Takkig en in geftalte naauwlyks van de Eerfte Soort te onderfcheiden , gelyk my uit een Takje daar van, ’t welk ik uit Oostindie ontvangen heb, is gebleeken. (4) TFriumfetta met ate onverdeelde of zeldzaamer gekwabde Bladen es Ae C:) Triumfesra Fol, femi «trilobis , Flor. maid Mant. 73- JACQ Amer. Hip, 147. Triumfetra villofa, Eol, inferioribus angulato-ovatis &c. BROWN. Jam, 233. (4) Triumfetta Fol. ovais indivilis xrariusve lobatis, - Trie Il, DaEr. VIII, STUK, 704 TWAALFMANNIGE KRUIDEN: Deeze is een Gostindifche , door den kundí- gen Kruidkenner Mirrerus afgebeeld, die Hoöorp- aanmerkt , dat dezelve zeer lange Bladfteelen dd heeft, IV. AE: Por tTuLraAeaA. Porfelein. Een vyfbladige Bloem met een tweedeeligen Kelk en het Zaadhuisie eenhokkig ‚ rondom ge- fneeden , of driekleppig. Dus komen de byzon- dere Kenmerken voor van dit Geflagt, ’t welk agt „ meest uitheemfche Soorten bevat, en daar onder van een zeer bekend inlands Moes- kruid den naam heeft: naamelyk thiaraemdeni geneedene eN 4 (2) Porfelein met Wigvormige Bladen en onge- L iere eelde Bloemen. Gladbladi: En Naawlyks kan men de Natuurlyke Groei- plaats bepaalen van dit Kruid, ’t welk zo wel in de beide Indiën wild groeit lis in ons Werelds- deel, In onze Nederlanden komt de Wilde van ze Eed Foliis eblongo: ovatis obtufis &c, MILL. Ie. 199. End. tn ef Cuneiformibus „ epe) Syft. Nat. Xil. Gen. 603. p. 328. Vig. XIII. p. 370. Mat. Mid. 260. R. Lugdb.473. H. Rd 207. Ups. 146. mens «Hup. 227. GER. Prov. 426. KRAM. Auffr. 131. Gorr. Belg. 130e GRON. Virg. 59 , 73: waaien WN, Fam. 233. HALL ‚ Helve tulaca anguftifolia fylveftris & latifolia fativa C. R. Pin. 288. Poxt.domeftica. Lon. Je. 388. 4 Do n.E C A ND RI A 705 zelf voort in de Bouwlanden en-Moeshoven,op _1Vs fommige plaatfen 3 en de Tamme wordt ’er in. AFDE de Tuinen gezaaid, Men noemtze in’ Franfch Hoorps: Pourpter , in ’t Engelfch Purflain en in * Hoog-STUEe … duitfch Portulak.. Beiden zyn het dik. getteelde. „te pie en dikbladige Sappige Kruiden; fchietende de Tamme of Zaay-Porfelein hooger op. dan, de. Wilde „ die ook veel. minder--Sappig is, De- es zitten by tropjes ongefteeld, zo wel als de Zaadhuisjés, die horizontaal open gaan, _ in de Oxels der Bladén. ni beaten een Zandachtig zwart Zaad. „Tot Moes of wel op zig zelf ed en ge= floofd. ‚ is dit Kruid, dat men jong met Steelen bruikt, zeer fimaakelyk en gezond, zag= 5 of” Eankeoerte. Sap dient derhalve A gen allerley inwendige Ontfteekingen, en komt daarin met: het Sap van Huislook byna over» een. Inzonderheid wordt het tegende Pynen van Graveel en moeielyke Waterloozing aangee preezeo. Het Uitmelkzel van ‘tc Zaad is verkoes lende. Door uitperfing levert een Pond van die Kruid weinig minder dan een Pond Sap uit, (2) Porfelein. met Elsvormige. Bladen over- hie hoek: ; Haairige Omen egte ende Pilofa. Bloemen. Haairigs, By (2) Portulaca Fol. Subulais alternis &c. Port. Fol. Line- aribus-acutis. R. Zugdb. 473, Port. Cutasfavica, Sc, Comme ‚ Harte Nn. Dsse, VIEL, STUK. 206 TwAALFMANNICGE KRUIDEN. IV. __ By verfcheidene is deeze Westindifche of ik Zuid- Amerikaanfche Soort vaa Porfelcin afge= Hood beeld en befchreeven. Zy heeft fimalle ronde STUK. _ fpitfe' Bladen, overhoeks , doch’ die aan *t end en PI_van de Steng of Takken, by de Bloemen , agt in ’t ronde gepláatst. De Bloemen , die onge- fteeld voortkomen ,„ hebben’ vyftien Meeldraade jes en-een vyfdeeligen Styl of Stamper. ur. (3) Porfelcin, met vier. Blikjes; de Bloemen in za itt. ve Vieren: gedeeld; de Steng met Baole bam Knietjes, se. Een Jaarlykfch Plantje uit Egypte, door zaad in ide Oelde; Tuin geteeld „ is onder deezen r LiNN&us omftandig voorgefteid. Het ae menigvuldige , Moesachtige , ronde gladde leggende Stengetjes van een half Voet lang , met gepaarde Eyrond - Lancetvormige Vleezige Blaadjes, befprengd met doorfchynen- de Stipjes. De Bloempjes , aan ’t end voortko- mende ‚ waren in vieren gedeeld en hadden agt En > zo lang als de Bloem, en een Rol« _Hort. sj 9% e s. ns Par. T. 215. Port. Lanugino- a Alm. 304. T. 247, f. 7, VOLG. No- Erkel pe T. 341e peen eros fupina minor. BROWR- Jans 234: B, Port. Cor, Lanug. Pfíyllii folio. HeRM. Par. T. Pe 214 PLUK. Alm, 303. T. 105. f‚, 4. (3) Pertalaca Rracteis qaaternis, Flor. quadrifidis, Caule Geniculis pilofis. Mant. 73. Port. Lanuginofa procumbens Flore luteo. Hamm, Par. 216, Sedum minus Arabica» Fie lsteo, PLUK. Mant. 169, & N He DEELe vir, STUK, Do DEC A ND RI A #07 Rolronden Styl, met vier langwerpige, ftom-_ IV. pe „ ruige Stempels. Het Zaadhuisje was Ey- eid gond , met ééne Holligheid, bevattende Veche Hoeks ropdachtize gedoornde Zaadjes. Wegens de ge-STUKe Iykenis naar de voorgaande Soort fchynt der- halve dit Plantje hier t’huis gebragt te zyn. Het Kleine Arabifche Huislook van PLUKE« NET , met gecle Bloemen en platte gefpitfte Bladen, is tot deeze Soort betrokken, De Heer ForskAour vondt „ op zyne Arabifche Reis ze, een Soort van Porfelcin, welke hy /lafche ‚ bladig noemt, van de Arabieren gegeten wore dende. Doorgaans hadt deeze ook maar agt, doch fomtyds van tien tot agttien Meeldraadjese ij” Loof was Roede Een andere noemt | dat de Steng door de dik» Ke fpiss- Eyronde ‘Blaadjes Schubswyze- bedekt was , dat dezelve vierhoekig fcheen,te. zyn. Zy droeg groote gecle Bloemen. Een der- de , naar deeze gelykende „ kwám hem voor, met een blyvenden vierbladigen Kelk (*), Ca) Porfelein met langwerpige Vi leezige Bl4- Mme yv. den, de Steng getuild met ongefleelde Vie ven Getuilde. Bloemen, In (9) Fior. Migypt. Arab. p- ei. (av Portuhaca Fol. oblongis Carnofs , Cauf. Corymbofos Fior. fesûlilsus.- Porcut. erecta „ Sei ilio facie , Capitulo® tementolo. SLOAN. Fom. st Hij. Tp. 205, T. tag. Éf. 7 Halimus minimus &c, BROWN. Fam. 206, y2 708 TwAALFMANNIGE KRUIDEN, IV: __In de Westindiën groeit deeze, die zeer klein eran is, naar Huislook gelykende , met dikke Sappie Hoorp-- ge Blaadjes, tropswyze aan den top der Takjes STUK. __seplaatst, en Wollige Hoofdjes. Eeen | we *x Met drickleppige Zaadhuisjes. en _(5) Porfeleio met fromp Eyronde platachtige triangula- Bladen en enkelde driekantige Trosjes. priehoeki- De Bloemen van deeze zyn zo groot en fraay, dat menze deswegen tot de Ciftus be- trekken zou ; doch het Blad is als dat van de gewoone Parle; ’* Gewas groeit op Klippen aan de Zeekust der Karibifche Eilanden ; en dan vallen, zo de Heer JAcQvuIN aanmerkt , de Bloemen kleiner, ’* Is een Heefterachtige Plant, met Houtige Stengen , twee Voeten hoog. dias (6) Porfelein met Eyronde bultige Bladen , fèros. _ geel Klootbla- gent digg (5) Portulaca Fol. obovatis planiusculis &c. Portul. Ra- ___cemofa. Sp. Plant. Port. triangularis. JAcQ. Amer. Hift. 147% Obs. 35. T. Ee Chamzciftus Americana „ Portulace folio, Flore albo. werf zi. Helianth. frutescens ‚ Portul. folio. PLUM. DR (6) Portulaca Etn ovatis s globe ‚ Pedunculo multifloro &c. Anacampfros Fol. acuminatis, H. Clif: 207. R. Lugdbe ee Telephiaftrum Fl. globofo. pn we 375. T. 281. £. 63. Portulaca Aft. fempervirens. Co ert. Ile p. 17+ : 89. Oxsli affinis Planta server went Bugm. Afr. 76. T. 30, f. 2e ë BEorDr ECSR EES Àe GOO veelbloemige Steeltjes en Heefterige Sten- IV, s AFDERLs getjes. Xin. Een zeer zonderling Gewas , dat ongemeen meere verfchillende van Geftalte fchynt te zyn naar _agonsgy- de Grociplaats ‚ maakt deeze Soort uit. Men ”* kan, immers, de aangehaalde Afbeeldingen an- ders niet overeenbrengen. DILLENIUS, bo- vendien , verbeeldde zig , dat het gene door hem uit den Elthamfen Tuin is in Afbeelding vertoond onder den naam van Telephiaftrum , door Vair- LANT verzonnen, een ander Plantje ware, dan de Afrikaanfche altyd groene Porfelein , zig in de Amfterdamfche Kruidtuin bevindende, en dit fchynt zeer van * gene door den Hoog- lecraar BURMA NNUS, uit de Verzameling van den VAN DER ST TELL, aan ’% licht gebragt í is, te verfchillen. Dit laatfte, naa- melyk , komt voor met een getepelden Stoel en geheel ongebladerd : terwyl het andere blyk- baarlyk met dikke Sappige Bladen , die zelfs den Smaak van Porfelein hebben, is voorzien, @) Porfelein met Lancetvormig Eyronde plat- vir. te Bladen, een Takkige Pluim en tweebla- Tyzsiee dige Kelken. oe gebrei- De (7) Portulaca Fol. Eanceolato - ovatis planis, Paniculâ _ Ramefà, Calycibus diphyllis. Mant. 242. Portulaca Panicu- lata , £ Flor. paniculatis. Jacq. Amer. Hiff.148. Spec, Plant, Ggo. Port. Amer. latifolia ereta, Flor. albis, Comm. Ziert. Lp7T 4 Yy3 U. DEL. VIII. Srug. 710 TwAALFMANNIGE KRUIDEN, iN De tweebladigheid.der Kelken fchynt hier deman, overtollig gemeld te zyn, dewyl zy ook in de Hoorp- voorgaande en anderen plaats heeft. Lin- STUK. _ Naus, % is waar, zeet , dat deeze van de > “N Gepluimde verfchille, welke witte Bloemen zou hebben en een vyfbladigen Kelk; doch waarom die dan aangehaald. JacQuin heeft, in te- gendeel , de Bloempjes derzelve rood en den Kelk in tweeën gedeeld bevonden. Het ís een Heefterig Plantje , met Houtige Stengetjes en dikke Sappige, vette Blaadjes, ’t welk zyn Ed. op de Klippen aan de Zeekust van Martenique en St. Domingo waarnam, Die van den Hortus aen. alhier, hadt een vyfbladigen Kelk en ook ging het Zaadhuisje in de- Dive overdwars open, niet met drie Klepjes: gelyk in de Gepluimde van JACQU IN (*). vir, (8) Porfelein met flomp Eyronde „ plarachtige Feen. Bladen, getroste Bloemfteelen, voftladige rabais, Kelken en een Heefterige Steng. Dit laatfte ftreokt, wederom, in de bepaa- ling niet , alzo de twee voorgaande ook Hee» fterachtig zyn. Ik vind van deeze niets aange“ tekend , dan dat de Kelk vyfbladig ís en het _Zaadhuisje driekleppig. Ten opzigt van het eerfte zou die van COMMELYN, welke waar- fchyn- _(*) In Spec. Plant. was van de Paniaulata gezegd: Cak Se Pbyllus, Caps 8. valvis. (8) Portafaca Fol, obovatis planiusculis &c, mna andes D o BEC AN D RI A 71 fchynlyk gemeend is, hier behooren kunnen, 3V. doch niet ten opzigt van het laatfte; zo dat“ er die opgemerkte byzonderheid misfchien vert tete valt (})e Re LyTHRUM. Partyke, SDE Dit Geflagt bevat verfcheide Kruiden „ die tot de Lyfimachia thuis gebragt zyn, weshalve LiNNA us ‘er den Griekfchen naam Lythron , welke daar aan gegeven is, op toegepast heeft. Die tot de eigentlyke Lyfimachia behooren , heb ik reeds onder de Vyfmannigen te boek ge- fteld (4). Behalve t getal der Meeldraadjes is hier de Kelk in twaalven gedeeld en heeft zes ingeplan= te Bloemblaadjes : het Zaadhuisje heeft twee Holligheden en veele Zaaden, Tien Soorten be- vat hetzelve, naamelyk. (1) Partyke met gepaarde Hartvormig Lan- 1. Lythram cel. Salicaria, (1) Mant. alt. p. 391. Singulare Genus Gc. 1) Zie ‘et voorgaande VI. STUK , bladz. so3. (1) Lythram Fol. oppofitis Cordato « Lanceolatis &c. Syf?. Nat. Xl. Gen. 6og. p. 328. Weg. XIII. p. 371. H. Câff. _ 378.R. Lngdb, 458. GOUAN Monsp. 227. GER. Prov. 459. KRAM. Auflr. 131. FJ. Saec. 393. Fl. Lapp. 197, Bec. Ly- fimachia fpicata purpurea. C. B. Pin, 246. En = Lyfima= chium purp. alt. Dop. Pempt. 86. Salicaria. TOURNE. Jn/?. 253. HALL. Helv. 4os. Lyfimzch. purp. &c. zp de. 34%. B. Blattaria rubra fpicata major , fei. fubrotundo. Moris. Hf. Me p: 490 S. 5. T, to. Ff. us. Y. Lyfmachia trifol. 4 fpic, II, DEEL. VIN. Srum. 212 TWAALFMANNIGE KRUIDEN. IV. cetswyze Bladen, en shascien twaalf mannis ÁFDrEL. Blo in. EM Hoorp- STUK. - ‘Aân de Wallen der Slooten en Graften , of Eenwy- andere Staande Wateren , in het Riet, komt zige. gelachtigen hollen Kelk, van boven twaalf Tand- dit Kruid by ons veel voor en verfiert deselven ri met zyne paarfche Bloem - Aairen , ongemeen. “Het wordt ook wel als ecn Bloemplant in de Tuinen pagehouden. Dus. treft men het door geheel Europa ‚op Waterige plaacfen , aan, Nicts is in Switzerland gemeener,zo HALLE RZEgE, aan de Oevers der Rivieren. In de \ederlan- den wordt het Partyke genoemd , zegt Dop o- NEUS, en hier van heb ik den naam ontleend. bna maakte 'er een Geflagt van , dien van aria, om ‘dat het Loof veel Blervenkoniëe met ee Bladen der Wilgen, in ’t Hoogduitfch Weide genaamd, heeft , en hierom zal de echte Lyfimachia den naam van Wederik draagen. Sommigen merken deeze als een bafterd- Soort daar van dan; dewyl zy in Gewas veel overeenkomst daar mede heeft De Franíchen noemen het Salicaire, Het heeft regtopftaande ftevige Strengen van drie of vier Voeren hoogte , bezet met gepaarde Bladen ‚ die ruuw zyn, en boven uitloopendé in lange Aairen, van gekranfte Bloemen , paarfch van Kleur. Deeze Bloemen beftaan uit een Ke- jes fpic. pürp. Bece. Mas. 167. ® Lys, quadrif. pure molbs & longior. foliis. Zbiderm. DO DEC A ND RIA 713 fat 3 Di L1 Jj jes hebbende , waar Iv; zyn ingeplant. Uig deszelfs bodem komen twaalf ene é Meeldraadjes voort , waar van zes uitfteeken gaa en in ’t midden is een rondachtig Vrugtbegine srume- » zel, met een geknopten Styl, (a) Partyke met gepaarde Lancetvormige Bla- 1 js den „een Roedachtige Pluim en twaalfman- Zere nige drievoudige Bloemen. E In dè Levant, in Tartarie en Siberie , groeit deeze Soort , die-door Cr usrus Kleine Wee derik met roode Bloemen genoemd en afgebeeld is onder de Ooftenry kfe Planten. Zy valt zelden hooger dan twee Voeten , en verfchilt voor % oetie in Gefialte van-de voorgaande lamburg in Ooftenryk werdt zy do den Heer TiEHO gevonden. Somtyds komt zy met overhoekfe Bladen voor, (3) Partyke met gepaarde van onderen tets _ur. Wollige Bladen en tienmannige Bloemen, de sand die Heefterige. (2) Zythrum Fol. oppofitis Lanceolatis &c. Lythrrum Auftriacum, JACQ. Vind, 243. Auf?r. T. 7. Lys. rubra non filiquafa. C. B. Pin. 246. Lys. purp. 2. f. minor. Crus. if. 2. p. SI. Sal. Or. Saticis folio acatisfimo 8e glabro. TOURNE. Cor. 18. Salic. glabra ec. Amm.- Ruth, 88, 85. Lya. fecunda f. min. rabro.flore. Crus. Pans. 477 , 478%” (3) Lysbram Fol, oppofitis fabtus fubtomentofis, Flor. dee candris „ Cor. Ca'yce ,‚ Calyceque Genitalibus brevioribus, Yys Il, DEEL, VIII, STUK, zig TwAALFMANNIGE KRUIDEN, WW. die ‘korter dan de Kelk zyn, met uitflee- Arna: kende Meeldraadjes en Styl, HIOOFE Deez, in: Chios groeijende, is een Heefter Eemwy- met een rappigen Bast , hebbende de Bladen vig. gepaard, ongefteeld , Lancetvormig , effenrans dig en van onderen eenigermaate Wollig. Iv. (4) Parcyke met gepaarde , van onderen Wol- Ei sn lige, eenigermaate gefleelde Bladen en ge- ar kranfie zydelingfe Bloemen, v. _ 65) Partyke met gepaarde Liniaale gefteelde derma Bladen en twaalf mannige Bloemen, zin ©) Partyke met gepaarde Liniaale Bladen én aneare, Smalbladi- —zesmannige Bloemen tegenover elkander. Zulke veranderingen van dergelyke Kruiden, in Virginie groeijende, maaken deeze drie Soor= ten uit, gelyk het Europifche ook niet onbe- deeld is van Verfcheidenheden. De laatfte komt met onze Hyfopbladige vry maa overeen ; in- zonderheid een dergelyke in ’t Water groeijer. de , met roodachtige Stengen , daar de Heer CrAYTON gewag van maakt. (7) Par- (4) Lytbrum Fol. oppos. (ebtus ee s &c. Lyth. fole oppos, Flor. veiticillatis, GRON. Virg. sa, (s) Lysbram Fol. oppos. ne petiolacis. drs Lythr. fol. (6) Lytbrum Fol, oppos. rinbbee &c. Lythr, Fol. Lin Blor. hexandefs {olitariis. GRON. Wirg. 162, 73. D o DEC AN DR IA 715 (7) Partyke met gepaarde Ovaale Bladen, én _ IV, overhoekfe zesmannige ongefleelde Bloemen; jeg de Steng verfpreid, Hoorpe (8) Partyke met gepaarde Eyronde Bladen Eel . overhoekfe omtrent tienmannige Bloemen: Pe baas: de Steng neerleggende. Deeze twee zyn in de Westindiën, op Jamai-”/arien. ka, door den vermaarden Doktor Browne waargenomen en met de nevens geplaatfte be naamingen getyteld, (@) Partyke met overhoekfe Liniaale Bladen den en zesmannige Bloemen. rije bla= t Hylo RON oade met overhoekf Liniaale Bladend e Bloemen. JR „Toymifs- d i4. “Thymbla- (7) Lytbrum Fol. oppos. ovalidus , Floribus feshlibus al- dige. ap hexandris’ &c. Parfonfia Herbacea &C. BROWN. Jam. 29g. T. 21. (3) trele Fol. opp. ovatis, Flor. àlt. Galidecinitrin, Ees. Melanium Herbsceum reclinatum &cc. BROWN. Fam, ars. (9) Lytbram Fol. alternis Linearibus &c, Mant. 392. Hl. Cif. 178. Ups. 118. B. Luzdb. 453. GOUAN Monsp. 223. Ger. Prov, 459. GORT. Belg. 131, KRAM. Auf?r. 132. &c. Saticatia Hysfopi folio latiore. HALL. Jen. 147. T. 6. £. 3, Helv. 496. Hysfopifolia. C. B, Pix. 218. B, LyGmachia ru- bra non Siliquofa. 9, Lys. Linifolia puspureo - coerulea. C. B. Pin. 246. (zo) Zytbram Fol. alt. Linear. Flor. terrapstelis. Govan Afonsp. 228. GERe Próv. 459. Salicatia-minima tenuiful:a. TOURNF, Juf. 254- Hysfopifolia minor £. potius Thymifo- kia maritima. J. B. Hij, ML. p. 792 Polygonum Aquaticum än: MI. DEEL. VIJL STUK, 716 TWAALFMANNIGE KRUIDEN. IL. Gino Deeze ‘twee Soorten komen in Europa, de laatfte meest in de Zuidelyke deelen voor, Beiden zyn zy klein „ doch de laatfte wint het in kleinte, en wordt daarom ook wel de Kleine “ Hoyfopbladige geheten. De eerfte heeft de Steng een Voet of fomtyds een Elle, de andere dik- wils maar een Handpalm hoog , zo C. BAU- HINUS , door wien het Kruid, onder den naam van Hysfopifolia of kleine Godsgenade, is af= gebeeld , aanmerkte. De eeríte heeft , volgens den Ridder , leggende , de andere opftaande Stengetjes en ongefteelde Bloempjes. Zy groeie jen niet dan op vogtige Moerssfige plaatfen, ER GE 0 zi Heer ar en heeft dit Geflagt bee noemd , ter cere van den Marquis Ginogti, Keizerlyken Gouverneur van Livorno , door wien de Kruidkunde aanmerkelyk bevorderd werdt. Het heeft een zesdeeligen Kelk en zes Bloemblaadjes : het Zaadhuisje eenhokkig viers kleppig , gekleurd, veelzaadig. De eenigfte Soort (1) , daar van bekend ‚nam drsrienade Heer JaCcQuIin aan Zand- en StcenigeOe= vers ‚op ’ Eiland Kuba , waar „en plukte ’er ryp Zaad van in de Maand December. Het is, zegt hy, minus. BARR- Ze, 773. f. afin £. rice minor. C. B. Pin. 218. Prodr. (+) Ginoza. Syfl. es se Gen. 605. p. Ren p. 372. JACQ: Amer. 148. T, 191. D o DEC AN DRI A 71% hy» een zeer fraaije Heefter die drie of vier Iv. Voeten hoog opfchiet, zig verdeelende in glad- spanté de, ronde, Houtige Takken , welke Lancetvor- Hoorps; mige, zeer kort gefteelde., gladde Blaadjes heb-STUEe ben van anderhalf Duim lang en eenbloemige „‚f"8r Bloemfteeltjes. De Bloemen , hoewel zonder Reuk, zyn zeer fraay, byna een Duim breed , hemelfchblaauw ‚ met een rooden Kelk, en een bruinrood Zaadhuisje ‚ dat naar. een gladde Be- fie gelykt , mee witachtige Zaadjes. De Inge- - zetenen, aldaar , noemden het Rofa del Rio, dat is Rivier - Roos, AcRrIMON IA Agrimonie. Een kik andien Kelk met een anderen ome kleed „ vyf Bloemblaadjes re twee Zaaden op den boden des Kelks, van dit Geflagt , ’t welk de drie lee Soorten bevat. (1) Agrimonie met gevinde Stengbladen, het Es endelingfe gefteeld, en flekelige Zaad-{5 sed huisjes. Gemene, Dit (1) Agrimonia Fol. Caulinis pinnatis , isapari petiolato &c. Syf. Nar. Gen. 607. p. 329. Peg. XIII. p. 372. Mar. Med. 221. H. Clif 179." Ups. 118. R. Luzdb. 240. GOUAN Monsp. 228. GEB. Prov. 464. HALL. Helv. 407. GORT, Belg. 131. KBAM- Aaflr. 132. Fl. Succ. 394. &c. Eupatorium veterum f. Agtrimonia. C. B. Pin. 321. Agrimonia f. Eupa- torium. Dop. Pempt. 28. CAM. Epit. 756. GRON. Wirg. 53 4 74. IL, DEELS VII, STUKe IV, AFDEEL. XI. iS TwAALFMANNIGE KRUIDEN. Dit Kruid wordt gehouden voor het Zupa torium of Eupatorie der Ouden, waar van het Hoorp=- den bynaam heeft. De naam, dien het in % STUK - ,…Franfch, Engelfch en Hollandfeh voert , heeft “met den Latynfchen Agrimenia , wiens oîr- fprong onzeker is , veel overeenkomst. De Duitfchers noemen het Odermennig of Bruch- wuriz , dat is Breuk- Wortel , wegens de fa-. mentrekkende hoedanigheid. Het wordt van fommigen cok Lappa inverfa, dat is omgekeer« de Klisfen ; omm dat de’ Vrugten als Klisjes zyn en nederwaards hangen , getyteld, Het groeit wild op.draoge plaatfen in verfcheide-deelen van Europa en in de hennen vry algemeen, gelvk bs “Valeijen, Ook wordt het in de Tuinen wett. De Steng is regtopftaande , ftyf en hard en zeer Haairig „ meer dan een Elle hoog opfchie- tende, ín dit Kruid, ’t welk ruige op de kan= ten diep ingefneeden of fpits getande Vinbladen heeft , boven donker of zwartachtig groen en van aanmerkelyke grootte, met kleine Vinblaad- jes daar tusfchen. De grootfte Bladen hebben dikwils zes of zeven paaren van Vinnetjes, De Steng is naauwlyks getakt en loopt boven de Bladen uit inecne Aair van Bloemen, niet zeef digt geplaatst, die geel en kort gefteeld zyn 5 waar op Zaadhuisjes , als gezegd is , volgen s met haakige Doorncjes; die als de Klisfen aan de Kleeders hangen blyven, Het eene Zaadùc= ginzel „daar in , misdraagt doorgaans; zo de Heer HarreRr aanmerkt. Dit D o DEC ANDER IT ä nd Dit Kruid komt, in fommige deelen van Eu-_ IV. ropa, en op fommige tyden des Jaars, meer of “er, min welriekend voor; inzonderheid de Wortel, Hoorp= die in t Voorjaar geurig is. In Italie , nogthans, °TUKe heeft CoLUMNA een Soort gevonden , die bleeker groen en grooter is, hebbende altoos een zeer fierken Reuk, dien zy ook in de Kruid- tuinen behoudt; doch voor ’t overige van de gemeene weinig verfchilt, welke, dat zeldzaam is, ook op die zelfde plaatfen groeit en geen ef een onâangenaamen Reuk heeft (*). Van de groote getande Ooren , welken dit zo bekende Kruid aan den voet der Bladftee- - len heeft, vindt men geen blyk in de gewoone Ree en gen. Zy zyn zeer Wia 3 oharsen menigte andere keur- Iyk gedroogde Planten, van de Kaap der Goe- de Hope bekomen heb ,) zynde wat grooter en ruiger dan de gewoone, misfchien meer met de laatstgemelde overeenkomftig. Het Kruid groeit ook in Virginie, …_ De Agrimonie wordt uitmuntende geacht voor Verftoppingen in de Lever, en daarom ook wel. Leverkruid-genoemd. ’ Is zeker, dat zy | een (*) De welriekende Agrimonie is, volgens COLUMNA , in Gelalte naauwlyks onder(cheidelyk van de gemeene ; dach in de Afbeelding van BARRELIER befpeurt men een aanmer= kelyk verfthil, zo door de Takkigheid der Stengen als de slheid der Bloem-Aairen; Zie Aar. lou 611. Agrinsenigm pdorarum M. DEEL VIJL, STUK, 220 TWAALFMANNIGE KRUIDEN IV, een weinig famentrekkende is , en hier door AaDaLe dienen kan, om de verflapte deelen der Inge Hoorp-…-wanden te herftellen, Hierom gebruikt menze STUK. ook als een Wondmiddel en in Pappen tot vig. * verfterking van uitwendige verflappingen, ins zonderheid der- Tceldeelen. In Gorgeldranken is zy niet van de minfte nuttigheid, (2) Agrimonie met gevinde Stengbladen , het repens. endelingfe ongefteeld , en flekelige Vrugten. Deeze, in de Levant door TouRNEFORT gevonden, komt de Gemeene-zeer naby ; maar heeft de Stengen korter dikker, ruig ; Stops peltjes van dangte als de tusfchenwydten en na de geheele Steng : het oneffen” Vinblad- heeft geen Steek tje: de Aair is-kort, digt.en ongefteeld met Blikjes-zo-lang als de Bloemen. „Een zeer dikken kruipenden Wortel heeft ein Levantfe ‚die zeer laag, blyft „volgens TourNerorT.-Mooglyk zal daar van de bynaam ontleend zyn. Voorheen was dezelve aangemerkt als eene Verfcheidenheid van de voorgaande Sourt,- m. 3) Agrimonie met de kde drievoudig gereden gladde Zaadhuisjes. zn (2) Agrimonia Fol. Caulinis pinnatis , impari festili Sec. Agtim. RI humilis, Radice crastismâà repente &c TouRNF. Cor. 6) ital ret; Caulinis ternatis, Frutibus wanne Do DEC Arn D Rr As Zei „Behalve de gladheid der-Vrugten is deezeook IVe door het Loof verfchillende „ hebbende Co- hage LUMNA , die ze eerst in Italie waargenomen Hoorpe hadt, bids; wegens eenige gelykheid van ’ Ge='TUKe was, Agrimonoides geheten, Tourneronr 257% beelde de, Bloem en Vrugt onder die der Agri- monie af, waar uit men het verfchil kan zien. De Vinbladen, langs den Grond verfpreid „zyn veel ronder dan in de gewoone en aan de Steng: komen alleen-drie Bladen op een Steeltje voorts naar die der Aardbeziën gelykende, De Bloem- pjes zitten ‚ met haar eigen Kelkje, in een rui= ge, diep verdeelde, veelpuntige. Kelk, die tot bevatting ftrekt van het Zaadhuisje, ’t welk in steu naar een Larwe - Graan gelykt, doch de fguurb een „Flefch- Kalabasje en doorgaans een rene Zaad je inhoudt, ’t Gewas is niet zonder Reuk en bitterachtig van Smaak 3 weshalve men het , volgens Cor UMN A, we houden zou kunnen voor het Eupatortum det _ Arabieren,’ Getal der Meeldraadjes -„ dat in de gewoone van tien tot twaalf voorkomt, vol« gens HALLER, is in deeze dikwils naauwlyks meer dan agt, zo de Ridder aantekent (*). De Cif. 179. Ru Lagdh. 241. Agrimonie Gmilis. C. B. Pin. 321. Agtimonoides. Cor. E:pbr. 1. p. 145. T. 144. BOERHe Luzdh. 1 p. 179: Agrimonoides Semine glabto; BARR. Rare €12 k Deed ‚(*) Te weeten in Sp. Plant. Ed. Il. p. 643, In Genefs Plantarum vindt men dit geheël anders. De Gemeene Agri- “1, Deer: VIII, Sr, Iv. ArpzeL. XI.” OOFD- STUK: 722 TwWAALFMANNIGE KRUIDEN. De Driewyvigen van deeze Klasfe leveren de volgende Geflagten uit. R Ese pa, Neerzet, Driewy= " ° vige, Een eenbladige verdeelde Kelk , gefnipperde Bloemblaadjes : het Zaadhuisje eenhokkig met een gaapende Mond. Dus komen de algemeene Kenmerken der Soorten van dic Geflagt voor, t welk , voor ’t overige, zeer veranderlyk is, doordien Linn Us dáar toe, behalve de Re: feda, ook de Luteola en Sefamoides van Tour- NEFORT , welke in de figuur der Vrugt aanmere kelyk verfchilten , en waar van de laatfte zelfs niet onder de algemeene bepadling valt; betrok: ken heeft; __% Getal der Soorten , meest Europifche , ís twaalf , als volgt, (2) Neerzet met Lancetvormige onverdeelde … Bladen , die aan den voet wederzyds een- tandig zyn „en vierdeelige Kelken. Dit faonie heeft , zegt hy aldaar, van twaalf toe twintig Meel- draadjes en twee Zanden : de Agrimonaides, dar is deeze laatfte Soort , ongevaar zm miiedraadjes en één enkel Zaad. In Horgo Cliffortians hadt hy gezegd: Hujas Flos be- srandros ef? » dat is: De Bloem van deeze heeft zes Meel- draadjes. (2) Refsda Fol. Lanceolatis integris &c, Syf. Nat. XI. Gen. 603. p. 329. Veg. XIII. p. 372. H. Clif; 212, Re Lgdbe 483. GOUAN. Mfonsp. 229. GER. Prov. 376, KRAM, Auffr- 133. GoRT. Belg. 132. FI, Snes. 439, 424. &c, Luteola her «ba Salicis folio. C. B. Pin. 100. TouRnr. Inf? 423. Luteolt, HALL. Felv, 315. Lutum hecba. Dop. Pempt, go, LOBr Jer 35de DO DE EAN DRIA 723 Dit Kriüid, dat door geheel Europa, als ook IV, in onze Nederlaaden, in * wilde groeit, voert rn den naam van Luteola of Letum Herba, dat is Hoorps Geelkruid , wegens de Kleur die het uitlevert In %* Hoogduitfch noemt Eee in % Walfch Wauw, in ’% Franfch Gaude , in ’ Neetduitfch Wouw , in ’t Engelfch Dyers Weed, dat is Verwers = Kruid, Sommigen hebben het ook voor een Soort van Weede gehouden De Duitfchers hoemen hetzelve Streich- Kraut. Het fpreidt lange en taamelyk breede Bladen langs der Grond uit , tusfchen-welken een Steng opfchiet van een of twee Ellen hoogte , die met fmaller Bladen, doch byna overal van ge= Iyke breedte en niet zeer ip! ILS bezet ús, De oeid met Bloemen; van cene ; zonderlinge. er in vieren … gedeeld Kelkje (*) fpruit een groot Bloëm= blaadje , ten ‘halve in zesfen gefpleeten, en het Honigbakje uitmaakende „boven geplaatst. Twee zydelingfe Bloemblaadjcs zyn ‘klein , enin drie- én gedeeld. Hier komen fomtyds twee zeer kleinen by , die onverdeeld zyn. Door de onderfte fpleet van den Kelk hangen byna twintig Meel. draadjes , tnet hunne Knopjes „nederwaards. Het Vrugebeginzel heeft drieStylenen de Vrugt is driepuntig , met drie Streepjes gaapende, waar in kleine Zaadjes, Van (”) Calyx Profande et inequaliter fexfilus elt , zeer de Heêt HALLER, die hem eerst ook vierdeclig geteld hade, by nader onderzoëk. Flu. p. 775. Zza 1. Daar, vur, STUKe! V. AFDEEL. XII. Hoorp. STUK. the 724 TwAALFMANNIGE KRUIDEN, Van dit Kruid heeft de Latynfche benaaming der geele Kleur (luteus) haare afkomst. Moog- lyk zal het die , op fommige plaat{en , vry hoog uideveren 3. dewyl men haar met Saffraankleur verward heeft (*). Hedendaags:hoor ik niet dat de Wouw tot verwen. gezogt wordt, zegt de Heer HALLER (+). ’t Is ondertusfchen ze- ker, dat menze hier te Lande, en zelfs in dee- ze Stad , nog - dikwils bezigt , om een geele Kleur te geeven aan de Lakens en Wollen Stof- fen 5 gelyk men ook , wanneer dezelven eerst blaauw geverwd zyn , die dan door het Afkook= zel groen maakt; kunnende dus , gelyk J.B A ve HINUS zegt, twee zeer verfchillende Kleuren uit _een uelfdenseetelhanlen, „Ten dien einde fteelen van dit Kruid, dat men daar toe op Akkers teelt, met Aluin gekookt. De Wouw , die klein en roodachtig is, geeft meer Kleur dan de groote en donker- groene, De gene, die in * zwarte valt, of fchimmelig is ‚ als vogtig of onryp ingezameld zynde , is de flegtfte van allen en geeft een blaauwe Kleur, Men verwt, zo wel Zyde als Wolle, geel en Citroenkleur met dit Kruid, waar van Jaarlyks ter waarde van duizend Daalders, ten dienfte _ van (*) Dus zegt ViBGrL Ius: Ipfe fed in Pratis Aries jam fuaverubenti Murice, jam Croceo mutabit Vellera Luto. (T) Non andie noffro tempore a Tintloribus reguiri, HELV: umts, EO EDER SOE es. var Sweeden , uit Vrankryk gehaald werdt, daar _ IV. men de Wouw meest teelt; hoewel zulks ook en by Kent in Engeland en op eenige plaatfen in Froorp- de Nederlanden gefchiedt. Sedert twintig of STUE- dertig Jaaren zyn ook Plantagiën, daar van, by 274" Lund en andere Steden in Schônen aangelegd, die reeds veel opgebragt hebben, Best wil zy voort in Zandige Aarde en moet jaarlyks wor= den gezaaid „, bloeijende in ’c volgende Jaar, wanneer menze,in ’ midden van het bloeijen , Ínydt en droogt. In heeter Gewesten is het droogen naauwlyks noodig (*). (2) Neerzet met Lancetvormige gegolfde Haai. m. Rerda Lies Bladen. canescens Dicheeft cen. overblyvende Wortel, De Steng tig. is een Voet hoog, opftaande , bezet met witte. Haairtjes en Takkig. De Bladen zyn ongefteeld , Lancetvormig, met een Haairigen Kiel, zonder Tandjes , gegolfd. Aan ’t end groeit een Tros van witte Bloemen, met elf geele Meelknopjes en zes Vrugtbeginzels , zittende op cen gemeen Stammetje. C3) Neerzetmet Liniaale Bladen,aan den voet ur. getand, en vierwyvige Bloemen. Ë Kates: P (*) Stokholens. Werhand. XVII. Band, 1757. pe 307. (2) Refda Fol. Lanceolatis undulatis pilofis. Sy. Nau XI. (3) Refzda Fol. Einenribiss Bafi dentatis , Flor. tctragynis. Refela Linaria foliis. C. B. Pin. 100, Prodr, 41. BURS, IV. 3 82. U. Deer. VIII. STUK. 226 TWAALFMANNIGE KRUIDEN. Op de Pyreneefche Bergen is de Groeiplaats van deeze, een Plantje met dunne leggende Hoorp- Stengetjes en zeer finalle Zeegroene Blaadjes, draagende bleek geele Bloempjes, die zig Ve- wize. _ zelig vertoonen, en op ieder volgt een enkel ie Dit zegt Monzson, die het uit Vrank- ryk bekomen hadt: maar C, BA U HIN us meldt, dat het Zaadhuisjes heeft, vol van zeer kleine Zaadjes. Het zyne was door Burserus,inde Zandige Valeijen der Pyreneen, verzameld. _ IV. AFDEEL. XI. rosa (4) Neerzet met Lâniaalg flompe Bladen en gparss: vyfwyvige Bloemen. N tn De vermaar de Afbeel- derfte der Stengetjes ‚ die boven met paarfch= achtige Bloempjes geaaird zyn. Het grocide op, Steenige Heuvels by Salamanca in Spanje. ) Neerzet met Lancetvormige onverdeelde Dit Een 0 €: Sefameoides. Geerd. Bladen en gefternde Vrugten. 38. Sefamoides Linariz folio glauco „ Pyrenaica , Flore State ornis. Hiff. Ill, p. 6or. Si is. T. 1. f. 4. RE Linares foliö Sc. PLUK: Afm. 317. T. 107. fez. RA). Suppl. rde Crusaus geeft ding van deeze, zvnde een Plantje van omtrent - “een Span hoog ‚ met kleine Blaadjes om ’ on» ht _ 511. Luteola pumila Pyrenaica, Linaria folio TOURNE. Inf. 424 (4) Refrda Fol. Linearibus obtufis > Flor. pentapynis. Bes feda alba minor. C, B. Pir. 100, RA. man Lo54. Sefa: Salmant. parvum, prim. Crus. Hifl. 1. p. 296. Rar. p- 346. LOB. Je. 353. Sefämoides Foliis eek Flor. ex herbaceo porpurascentibus. TOURNE, Jif? 4 (5) Reftda Fol. Lancecl. palen pen Fruênfcl- ‚Vato. TOURNE. Jafl. 424. nme denntamsnennts dens _ bn nennen ntt ante nen shan Rene mnd stbl een hen omen ensn GEIN EN DOE AN:DIREE A. J27 Dit groeit te Montpellier in Geds Tuin zegt UV. de Ridder, en gebruikt daar het woord, waar S7pSELe mede hy gewoon is de Natuurlyke Groeiplaats Ee al aan te wyzen (+). Wat zyn Ed, met die zon- dn derlinge uitdrukking zeggen wil, en of hy daar NT mede iets anders dan den Könjheivken ‘Tuin be: — doele, is my duifter. GoUuAN, die de Plan- ten van deezen Tuin befchryft , heeft wel dee- _ ze Soort ‚ doch verklaart die uitdrukking, hoe- wel hy ze gezien heeft, niet; zeggende zelfs „ dat dit Kruid huisvest a U’ E/peron , au Mont Saint Loup , in vogtige Spleeten der Rotfen, hebbende de Bloemen byna ongefteeld en Sten- getjes van een Handbreed hoog. (6) Neerzet met gevinde Bladen, aan de tip- pen agterom gekromd, vierwyvige Bloemen gaapende vyfdeelige Kelken en de Steng om /- laag Heefterig. In Spanje is deeze Soort gevonden, die de Steng boven den Grond overblyvende , dikwils twee Duimen dik en zeer kort heeft, uit welks top veele opftygende Stengen voortkomen , met verheven Streepen. De Bladen beftaan uit Lan- cetvormige Vinnctjes, van vyf tot zeven aan een Steel. Verfcheide Aairen draagt het over- hoeks , de voornaamften aan den top der Steng. De Bloemen hebben vyf of zes Blaadjes, groo. ter dan de Kelk, en elf Meeldraadjes, (7 (}) Habitat Monfpelii in Herto Dei. (6) Re/rda Fol. pinnatis apice recurvatis &c. 24 MU. Drau, VIJL, STU%, EV. ArDEEL, Xi. Hoorp- STUK. Vit. Refeda al- Wit. Vd. u. ndulata. Gegolfd. 728 TWAALFMANNIGE KRUIDEN, (7) Neerzet met gevinde Bìaden, vierwyvige Bloemen en zesdeelige Kelken, In de Zuidelyke deelen van Vrankryk , als ook in Spanje, is de Groeiplaats van deeze, die de allergrootfte genoemd wordt door C. BAUHI- Nus, Volgens Loser verfchilt zy van de Gemeene inzonderheid door de grootte , fchie- terde haare middelfteng wel twee of drie El len hoog. (8) Meent met gevinde Bladen die gegolfd zjn, de Bloemen drie= of vierwyvig. Spanje groeit deeze Soort, die de Steng pee OO » geftreept , geftrekt heeft; de- | Wortel en Stengbladen gevind, met Lancetvore mige fpitfe gegolfde Blaadjes, overhoeks klei per en meer opftaande : Bioemtrosfen aan tend , ook wit, gelyk in de voorgaande. Pe Kelk is vyfdeelig , de Bloem, heeft vyf Blaadjes met tien geele Meelknopjes. In fommige Bloempjes komen drie , in anderen vyf Stampers voor. (2) Refeda Foliis pinnatis » Floribus tetragynis, Calycibus fespartitis. H. Ups. 149. Res, fol. pinnatis integerrimis. H. Clif. 212. GOVAN Monsp. 229. GER, Prov. 396. Refeda _ Fol. Calcirrape flore albo. Mor. Hor, Bies. TOURNE: 423: Bet. ka. z21. Releda maxima. C. B. Pin. 100. LoB. Hijt. 210. Kr ak Fol. pinnatis undulatis, Flor. trigynis tetragy- Fisve. „Refeda minor Fol. incifis. DARR. Rar. 78 Te, 533. ee nrd Aa bte volte MRE" ine te eigende, rennen ga” rn el a A le jer neen van cala nen va ah en A Ed 7 ir ML de ids ALANG Pr EE tr dr Se en pob r ER WDR TA Jap De Zaadhuisjes 0e in deeze Soort aller- rv, grootst, Xil, Te 5, (9) Neerzet met alle Bladen driedeelig » de onderften gevind, IX. Dit Kruid is de gemeene Geele Refeda, diets op Krytbergen der Zuidelyke deelen van Eu ropa, volgens den Ridder, groeit, Hy meldt niet, waar die Krytbergen leggen, Van de Au- theuren , ondertusfchen , die de Planten van Languedok en Provence befchryven , wordt gezegd „ dat zy aldaar voortkomt op de Ak- kers of Bouwlanden. Te Montpelgard kome zy le nd nevens ’t Koorn, en te Ge- hade men ze op de Muuren. groeijende vonden, Loret zegt „ dat de Neder die Kruid Preende Traliaanfche of Cantabrifche Rakette heeten, zynde hetzelve van hem alom in Italie, ook langs den geheelen Zeekant; by Lions in Vrankryk en in de Hoven zo var En- _ geland als Nederland gevonden , waar het van fommigen Ztaliaanfche Rakette geheten werdt. Hier te Lande, ja zelfs by deeze Stad, groeit zy op Wegen en aan Dyken in *t wilde, In | uitfch- (9) Refsda Fol, omnibus trifidis, inferioribus pinnatis. H. Clif. 212. R. Lugdb. 483. HALL. Help. 315. GOUAN Monsp, 230. GER. Prov. 377. GoRT. Belg. 132. Refeda vulgaris. C. B. roo. Raj. Hil. 1os3. Refeda lutea. J, B. Hift, 1i1. p. 467. Ref. Gallica crispa. Bocc. Sic. 77. T. 41. £, 3. Re- ennen, PLUK. „Alm. 317. T.ss.f, 4. z5 it © Deer. VIII. STUK, 730 TWAALFMANNIGE KRUIDEN, … IV. Duitfchland , by Weenen en elders , komt zy Ar Bi inderdaad op Krytheuvelen voor, en volgens Hoorp- Ray is zy gemeen op Krytige Akkeren. STUK. Men twyfelt niet , of dit Kruid is de Reféda | Driew wiee: Y van PLIN1us, vermaard wegens eene byge- loovige Gencezing der Ziekten en daar van den naam hebbende. Zy diende inzonderheid tot op- losfing van Gezwellen om die te doen verflaan , en hier van heb ik dan ook den Nederduitfchen Geflagtnaam ontleend, De Duitfchers noemen deeze Soort Harnkraut. In ’t Engelfch noemt men ze Bafe Racket of Laage Raketie , zynde de naam van dat Kruid, wegens eenige fcherp- heid, daar aan gegeven. HALLER, nogthans, zegt, dat het een Moesachtigen Smaak heeft, byna als die van Kool. De Smaak kan naar den Landaart verfchillen. Ook zou de fcherpheid meest in de Wortel huisveften , volgens J. BAUHINUS. Het is klein van Gewas , brengende dunne hurkende Stengctjes voort, waar aan Bladen „die meest Golfachtig fyn verdeeld zyn in ge- paarde Vinnetjes , en deeze zelf zyn by den Wortel ook gefimaldeeld, De Bloemen , die bleek geel van Kleur zyn , maaken taamelyk dikke ongebladerde Aairen uit. De Bloem en ’t Zaadhuisje vindt men by TourNeE Fom T taa- melyk afgebeeld, *t Getal der Meeldraadjes loopt tot twintig toe, (ro) Neer- De DE OMO KA, A1 (ro) Neerzet met geheele en driekwabbige Bla- IVe den, zesdeelige zeer groote Kelken. a zen Op dergelyke plaatfen en by de voorgaande „rus. in de Zuidelyke deelen van Europa, komt dee- _x ze voor, die kleiner is en de onder(te Bladen, pis tam ja fomtyds ook. de Eovenfte , onverdeeld heeft, omtrent vier Duimen bes. zynde de Stensen ongevaar een Voet hoog, Phyteuma werdt zy te Montpellier genoemd, volgens |. BAUHINUS, De Bloemen zyn wit, de Zaadhuisjes een half Duim lang, — Si, Cri) N eerzet met geheele en drinkwabbige Blas „ Ee den, de Kelken korter dan de Bloem, nde "M fiddel- : _De G peiplaats _van e deeze, die ne 't ee landích._ ge van ‘de voorge de seeker „iss Y gens LINNAUS, in Paleftina. — (12) Neerzet met geheele en driekwabbige Bla- , heen: den, de Kelken zo groot als de Bloemen, — Welie peer: ( to) Refeda Fol. san zaet ene es tis “meximis.. H. Cliff. grz. Ups DALIB, Par Lugdh. 483. N. 4 ral. miner vulgaris. eng je 433. Refede affinis Phyreum:. C. B. Pix. 1oo. Prodr. az. Ic. Etucago Apula trifida quingucfolia. Cot. Eepbr. zó7. T. 269. B, Res. min. en Fol. we zee y. Fol. in- tegris. TourNe. Inf. P a: Je B. . KL p. en Fig. (ar) Refeda Fol. et ag &c. js + (sz) Refeda Fol. integris &c, Miet. Dil. T. 52 Refe- da Fol. integris , Flor. odoratis. HALL. Goet:. 95. ZINNe Goett, 123. FABR. Helm/?. 202. MU. DEEL, VIII, STUKe 732 TwAALFMANNIGE KRUIDEN. IV. De aangenaame Rcuk onderfcheidt deeze, die ee mt in Egypte groeijen zou , volgens den Ridder, Hoorp- Men kweektze thans in de Europifche Tuinen en STUK. _Bloemhoven. Farrrcrus heeft in de Helm- rss 9 ftadfe opgemerkt , dat de Bloemblaadjes in meer ongelyke Slippen zyn gefneeden , dan in de ove- rige Soorten, hebbende in dit Gewas het groote fte dikwils vyftien , het tweede dertien , het derde vyf verdeelingen. EurnoreBra, Wolfsmelk, Dit Geflagt heeft een vier- of vyfbladige Bloem , op den Kelk zittende , die eenbladig en buikig is; waar opeen Zaadhuisje als drie Het bevat meer dan zestig Soorten, alzo ’er ‚de Wolfsmelk - Planten toe betrokken zyn , en de meeften ook den naam van Tithymalus ge- voerd hebben, Meest allen geeven zy een wit Melkachtig Sap uit, waar van de naam. Zy zyn in zeven Afdeelingen onderfcheiden, als l volgt. s A. Heefterige gedoornde. ‘ aan zz, 4) Wolfsmelk die gedoornd, byna naakt , drie- Artiquo- hoekig is en met Leedjes; de Takken uit- Sknpbôe- gebreid. } bium. Dit (1) Euphorbia aculeata fubnuda, triangularis articulata Sec. Syf?, Nat. XII. Gen. 609. Pp. 330. Weg. XIII. p. 373* Jlat. Med. 254. H. Chf. 196. B. Lugdb, 194. Euphorbium An= Do pn ECA ND RI Á. 793 Dit Gewas , dat men in onze Openbaare Kruid- , IVe _ hoven koeftert , werdt door den vermaardeu been JOHANNES COMMELYN ; die eenige raa- Hoorp- re Planten van den. Hortus Medici deezer Stad TUE befchreeven en afgebeeld heeft, voor het Eu- mn Phorbium der Ouden aangezien. Hy vestigde zyn vermoeden daar op , dat hem in de Gom, uit Afrika overgebragt „ ftukjes van een dergelyk Gewas voorgekomen waren ;-doch anderen » waar onder de Hoogleeraar Ruiscr, meene den met meer Grond te mogen befluiten , dat de Zesde Soort , genaamd Euphorbia der Win- kelen , te houden zy voor ’t Gewas, ° welk die Gom, uit Afrika niet uit Oostindie afkom- tig, uidlevert, Hoewel nude ban Cas. Fhands Sr 2 oorganger , ‚ metk ftaaven (*) , is het doch BE we dat men het Werkje van LiNNeus over de Droge- ryën „… waar in zyn Ed. die anderen als de Baarmoeder van gezegde Gom voorftelt , op deeze Soort door hem zelf aangehaald vindt. Het gene gedagte COMMELYN afgebeeld heeft, was van Ceylon herwaards gezonden en wordt,zo hy zegt ‚ op de natuurlyke Groeiplaats i een Antiquorum veram. Comm. Hort. I. p. 23. T. 12. Schadi- gacalli. Hort. Mal. 1. p. 81. T. 42. B, Euphorbia aculeata nuda triangularis &c, Mit. Di. Tithymalus Aizoides 3 ne angularis &c. COMM. Pral. ss. T. 5. (*) Hort. Amf?, B. IL. bladz. 208. U, Daar. VIJL Stuk All, 934 TWwAALFMANNIGE KRUIDEN, een geheele Boom. In de befchryving der Plat: terì van Malabar, daar hetzelfde, zo men wil; a voortkomt „ wordt het een Heefter genoemd. Drie vig _ Canar. Kanarifch. is Celer na vierhoekig , met dubbelde Doornen. _ Hier in de Hortus hadt het maar eenige Voeten “hoogte en beftondt uit een drie of viethoekiges in Leden verdeelde Stam, in Bladerlooze Tak= ken, die gedoofnd zyn; verdeeld , ten zy men zekere byhangzeltjes , digt aan de Doornen,; Bladen mogt willen noemen, gelyk in de Ma- labaarfe. Kruidhof is gefchied, Aldaar draagt het Bloemen ; uit kleine Groefjes op de hoeken ; zittende op een Steeltje drie by elkander , waar van men de dehopjek in de Hortus heeft gee GRE ie ins g=weikeheidenheid by» Valke Beddte Hoogleeraar ookafgebeeld heeft; met platachtige tegtopftaande Takken. De Heef ForskaoHr vondt: in Arabie tweederley Gee was, dat hy Euphorbia Antiquorum noemt, het een grooter en ‘met Leden, het andere’ kleinet en zonder Leden. Het eerfte hadt maar vyf Meeldraadjes in de Bloemen. De Arabieren noemden hétzelve Gholak en het werdt in een Kuil des Aardryks gekookt zyhde van de Kee mels gegeten: - Dit kwam hem met reden, terwyl decze Planten met een fcherp Melkach« tig Sap begaafd zyn , zeldzaam voor, (2) Wolfsmelk dat gedoornd en naakt is, bj- ak De (2) Euphorbia aculeata nuda &c, Tithymalus Aizoides be ale an ene A De D o D E CA KR DRI A 735 De Bynaam wyst de Groeiplaats van deeze IV, | aan , baamelyk op de Kanarifche Bilanden, eeen CoMmMELYN noemde ze Heefterig Huislook- Hoorps achtig Kanarifch Wolfsmelk „ dat ongebladerd STUK. is, vier en vyfhoekig , mer dubbelde haakige 27/5)"iás zwartglanzige Doornen gewapend. Het verfchilt in Geftalte aanmerkelyk van het voorgaande en is niet gewricht. De Bloem zit ongefteeld bene. den het paar Doornen „met een korter , Eyrond , hol , groen Blikje. Zy heeft een geflooten Kelk „ met vyf famenluikende paarfche Slippen , en vyf Bloemblaadjes daar buiten geplaatst , donker paarfch, ongefteeld „ Vleezig , geheel en zeer omp. smelk dat reke isen naakt,ze- IL ve en ren enkelde Els oi Bl dan draagende Dion zerenioe: De zeer lange Doofnen , die op het end de Bloem en vervolgens de Vrugt draagen , ondere fcheiden in de Tuinen dit Kaapfche Gewas, en maaken het tot een der allerbyzonderften, Men vindt het door den grooten Born HAA- ve afgebeeld, (4) Wolfs. Kc. Comm. Hort, II. ps 207. T. 104. PLUK: Alm. 370. T. . ke Ze G) gp kt nuda &c. H. Clif. 196, R. Zugdb. 194. Am. Acad. II, p. 109. Euph, heptagonum &c. Boerg. Zugdb. 1. p. Te Ee Euph. Capenfe Spinis longis fimplici- bus. BRADL. Succ, Il. p: 4 T. 13e II, Dae. VIII, STUKe 236 TwAALFMANNIGE KRUIDEN: IV. … (4) Wolfsmelk dat gedoornd is en naakt ‚ met AFDEELe 3 ; en. onderfcheiden Doornen op de knobbelige Xl. hoeken. STUK, ge (5) Wolfsmelk dat gedoórnd , naakt en veels aar hoekig is , met enkelde Elsvormige Doornene laris. ze Uit deeze bepaalingen zyn de beide Kaapfchen, c hen. hier bedoeld „ kenbaar; gelyk zy zig in de Eus ropifche Kruidhoven bevinden. mn achtig: (6) Wolfsmelk dat gedoornd , naakt en veele Olne. hoekig is, met dubbelde Doornen, Tum, en. De dübbelheid der Doofnen , hier gemeld ; bium, is niet blykbaar, noch in de Afbeelding, noch in de befchryving, welke COMMELYN geges ven heeft van dit Gewas, dat hy noemt Veel” hoekig gedoornd , naar de Toortsplant gebykend , „ Euphorbium, met dikker Stengen, en gewapend met feerker Doornen, Het was-door den Heer i | VAN fa) Euphorbia aculeata nuda &c, Tithymalus Aizoides Africanus, validisfimis Spinis ex Tuberculorum internodijse Pral. sx T. 9 (s) Eaphórbra aculeata nuda a Bens &c. R‚ Lugdh. 195. Euphorb. Cesei effigie, Caulibus gracilioribus. BOEBHs Lagdb. 1. p. 258. Euphorb. rs angulofum &c. BURMs Afr. 19. T. 9. f. 3. Tithymalus Africanus fpinofus Cereiefs “figie. PLUK: Alm. 370, T: 23u. £, + (6) Euphorbia aculeata nuda multangularis &c. H. Clif. Ups. R: Lugdh, 195. GOUAN Monsp. 230. Euph. polygónum Spinolum Gerei effigie , Caul. crasfioribus , gsf validid= ribus armatum. “Comm. har Ip. 21. T. rr. „ Thes. Te f. z. Euphorbium, “C, 5. Pir pee pod. Pempt, 378. LOB. de, IL. 25. : se Do:peÉ Cea Dem dM 737 VAN BEAUMONT, van de-Afrikaanfche Kust _ IV, omtrent. Salee „ overgebragt en vereerd aan den “SDEEK Amftterdamfchen Tuin: De gemakkelyke Voort- Hoorpe: teeling , door afgefneeden Stukken;-heeft het-STUEe zelve zeer vermenigvuldigd: fn „Brismitn Het verfchilt niet alleen in dikté van de Stam en de Takken, maar ook in de ranier: van Groeí- jing:, gelyk uiet vergelyking-der: Afbeeldingen blykt „enfchynen zo wel die van DoponNeus, als die van Larer, hier te behooren, Men houdt het voôr de Dadt:, waaf vânde Gom Eys phorbium, in de Apothekers Winkels bekend , haare afkorhst heeft, Dezelve is zeer Scherp van pen sid hoedanigheid; zodanig dat zy ‚ onvoorzigtig bes handeld „onder 't, ampeg Ontfteekingen der Oogen ; Niezingen en zelfs Neusbloeding verwekken. kan. Dioresdie: zou zy in *t Belaben derf-, Peeskwetzingen en-als, cen Blaartrekkend of Brandrniddel van dienst zyn. De fterke Onts lasting die zy, dikwils „mee Ontfteeking der Darmen maakt „-heeftze van het inwendig ge= bruik verbannen. In: Arabie’vondt: de Heer. en. het Winkel - Euphorbium , Schorur genaamd , met fa= mengehoopte Stammen van eeù Voet hoog ; Plagachtig een, weinig boven den Grönd uitftee= kende, „Uit. de Melk ‘van ‘deeze en. van det Ka: » narifche’, Kasfar- der. Arabieren. (zegt hy „) > maáäkt then ’r een fterk Purgeermiddel, ins » ee ‘gedurende den Regeutyd , dat in de Herfst, het heilzaamtte te. gebruiken Aaa _ » ge IL. Dezer, VIII, STUK, 233 TwAALFMANNIGE KRUIDEN, IV. „geacht, Van zeven of agt Druppels „ met ne ‚> Meel gemengd. „- vormen, zy. Pillen, of nee= Hoorp: , men van het Sap der Kanarifche-zes. of ze- STUK, ‘sven vande andere „die men „{terker:oor- zor, ‚> deelt, vyf of zes Druppelsmet Rundermelk z, in, Het Sap ‘der: Tirucalló acht men voor de ss Oogen’fchadelyk; en blindmaakende te zyn 5 5, wordende. Sgr. Dahan in ’t Ambileh h geht » ten” (*). y 8 _) Wolfsmelk dat gepeend is „ met fcheef gen nk 5 … knobhelde hoeke ar | bladig. Het O indtfehe G Ee PE wordt by RuMmPius gehouden voorhet Anteuplior= biumS dóëh”dat is een Soort van Cacalia onder ag Samenteelige Planten behoorende. Hy noemt het tegenwoordige Ligularia of Lepelblads-Struik; om dat de Bladet naar een oud“flag van Lepels;, 3 die als een ‘holle Spatel of Tongachtig waren, in ’t Latyn Ligule a » gelyken. Maar wei- migen: derzélven , ‘zegt hy, kwamen: in Oost- indie voor, aan de top =enden der.Takken van dit Heefter een 4 welk id wrr mar ere nd AAR TN Kruid- r pepe P] Ne) Dn pe pri ad 9) ‘Euphorbia aculeata : Agule oblique tubercutatis. H. Cliff. 195. Ups. 139. Rs Lugdb. 194. Euphörb. Afrum Spinoe fam, SEB. Thès, Lp. is. T. o.f. 17 Tithyim. Aizoides Atbo- zescens! Spinofus, Caud. angulari , Nerii folio. Comu- Prel. 22) 56, T.6.-BRADL. Succ, III. p. zo. T. 29, Tithym. Ind. Spinofús Neri folio. ‚Comm. Hort, 1. z5. T, 13. Ligularia, Ruim. Amb. IV. p. 8, ij 4e. ElR Callie Hrt, Mal. 1. pe 83e Te 43e D opDECA ND RT A 755 Kruidhof van ze geheel verfchillende figuur is, hebbende een ronden Stam, terwyl dezel. ve in de Pte; daar van ín onze Europifche Kruidtuinen aangekweekt , meest van onderen rond is „dik, hoekig en op de Krobbels be. groeid met fchroomelyke Doornen, Het bevat een fcherp Melkachtig Sap , van eene purgeë= tende hoedanigheid , gelyk de anderen, De verfche Bladen worden van de Indiaanen dik- wils in Pap of Bry gekookt, om tot eene Buike zuivering te dienen. 4 IV. mer zi Hoor $TU rr B. Heefterige ongedoornde ; hee de Steng. niet gegaffeldnoch Kroondraagend;hebben.) Lede alksmclk dat ongedoornd is en gefchubd , id vin “de Knobbeltjes voorzien hebbende met een Cope _‚fmal Blaadje. ded, Verfcheide zeer wonderlyke Afrikaanfche of Kaapfche Planten ; waar onder-voorkomen, die in» (2) Euphorbia inermis imbricata, Taberculis Foliolo Lines ari inftruêtis. H. Clif. 197. Ups. 139. R. Lugdb. 195. Ame Acad, UI, p. 110. Planra LaÂaria Africana. Comm. Hert, Ipse 33 T. 17. Tithymalus Aizoides Africanus „ Gmpl. fqua- mate Caule , Neri folio. Comm. Prál. 58. T. 3 8e p. 23, 57. T. 7. B, Euphotb. anacanth. fjuamofum, IsNARD. Mew, 1720, T. 11. BREYN. Prodr. III. p. 29, T. 19. gp, Euphaib, ereêtum aphyllum. BURM. aft. 16. T. 7: É. 2. 8, Euphorb. humile procumbens &c. BuRM. Afr. zo. T. to. f. 1. g, Eu- phorb. procumbens &c. Id, sbid. 17. T. 8. … Euph. proc. Ramis geminatis &c, /d. tbid, p. 13. T. gef. 5. aaa IL, Dr. VIJL, STUK. IV. Arpeer. XII. Hoorp- sTUK. Driewy- vige. z4o TWwAALFMANNIGE KRUIDEN, inderdaad de figuur vanhet Zeefchepfel, dat men Medufa - Hoofd noemt, nabootzen, zyn tot deeze Soort betrokken. Men vindtze onder de Afrikaanfche Gewasfen door den Hoogleeraar J. BurMANNUS aan’ licht gegeven. De Afri. kaanfche Melkgeevende Plant , met een Staminet- je dat naar een Pynappel gelykt en een me- nigte Takjes, door CoMmmer yn uit den Hor- tus Medicus alhier in Plaat gebragt, is van dien aart. Door de Schubben, waar mede zy bekleed zyn, wordenze ligtelyk. onderfcheiden. Ë 3 (9) Wolfsmelk dat ongedoornd is, ten halve naakt , Heefterig , met Takken als flappe Draden: de Bladen overhoeks. | Dieze is het, daar IMPERATUS cen goee de Afbeelding van geeft, zeggende daar van: » de Tithymalus, die wy ongebladerd heeten; », welke fommigen het Xabra en Camarronum s> van Rm Azes achten te zyn, beeft een reg- » te naakte Steng als die van *t Spartium of de » Brem, meest zonder of met zeer weinige Bla- „den in ’t midden van ‘t Voorjaar en den 5, Herfst, hebbende bleekachtige Bloemen , die „, maatig dra afvallen , aan den top der Stengen;, „> welken het overige van *t geheele Jaar naakt je €5) Eupborbia i inermis nn Fruticofa &c. H. Clif. Ups. R. Lugdb. 195. N. Orient. 160. Tithymalus aphyl- Jus Mauritanie. 5 KoL 384. T. 289. f. 373. IMPE: Ht, Nat, Ven. 1672. p. 664. DopDeEC AN DRE A. z4r s blyven. Na ’*t bloeijen brengt dezelve, inde 1V,_ ‚> Herfst, Zaad voort ‚dat, hoewel ryp in de bg Den » Grond gezaaid, by ops niet vitfpruit. Gemeen Hoorp- » is diet Gewas aan de Zee- Kuften van Afri-STUKe „ ka, alwaar men het voortteelt onder een ei- 25" ‚‚ gen naam, die zo veel zegt als Lange Peper. ‚, Daar druipt een groote veelheid witte Melk ss uit, die fcherp en brandend heet van Smaak ») is, en van welke, tot Poeijer gedroogd, de ‚‚ Mooren dikwils het zelfde gebruik maaken ‚> als wy van Peper,” Het groeit ook by Alep- po en Tripoli in Syrie , alwaar het Scammo- neum vervalfcht wordt met het Sap van dee- zen Heefter, die in de Europifche Tuinen tot één of twee Ellen hoogte groeit, en Wolfamelk dat ongedoornd is, ten ien S ‚ Heefterig , Draadachtig opftaande; 7; ee dend SE retreie Takken , die bepaald ge- amer tropt zjn. Een niet minder zonderling Heefter- Gewas, drie en meer Voeten hoog groeijende, met ver- fcheide ftyve gladde blinkende dunne Takken, maakt decze Soort , uit Oostindie afkomtftig , in (to) Euphorbia inermis fem'nuda &c. H. Clif: Ups. R. Lugdh. Fl. Zejl. &e. GOUAN Monsp, 231. Tithymalus Ind, Frutescens. ComM. Hert. 1. p. 27. T. 14. Tith. Arbozescens Caule aphyllo. PLUK. Phye. 3io. Ff. 9. Osfifraga Laêtes. Romea. Amb. Vil p. 62. T. 29. Tirucalli. More. Aal, II. Pp. 35. T. 44 Aaa 3 IL. Deer, VIII, STUK) 742 TWAALFMANNIGE KRUIDEN. à Iv, in de Europifche Kruidtuinen. Men noem: het, Pei in Vrankryk „la Discipline of de Geesfel-Zweep, Hoorp- De Stam valt ‚ op Malabar „ byna een Arm ien dik. Op Java groeit het niet aileen, in ’t wil che de, maar wordt ook by Batavia veel tot Heie ningen gebruikt , volgens RumrParus, die het Melkgeevend Breekbeen noemt; ’t zy om dat het tot heeling van Beenbreuken gebruikt worde, *t zy om dat het naar gebroken. Been- deren gelyke. Het geeft een fcherp Melkachtig Vogt uit , gelyk de ERE, doch is nict gedoornd. Euphorbia de kg dat ongedoornd is, Heeflerig , Eudoms: de Bl ‚ryënoverloeks, van Mysto Fy guur. biadig. Deeze wordt Kurasfaufch Myrtebladig Wolfs. melk „ met een hoogroode Bloem , daar Honig uitloopt , van HeERMANNUS geheten, De Bloem is Vlinderachtig , volgens Co M MEL Y Ne De Heer JacQuin, die dit Gewas op ver fcheide Karibifche Eilanden en. de nabuurige Vafte Kust, ter plaatfe daar het Steenig was» in ’t Kreupelbofch , grocijende- en blocijende vondt ‚ beeldt het af, en noemt het een Hee- Ca (11) Euphorbia inermis Fraticefa &c. FH, Clif. 198. Re bugdb. 105. Am. Acad. ML pe art. Tirhymalus Curasfavin cus Myrifolius &c. HERM. Par, T. 234. Comm: Horte 1, Pp. sm T. 16. PLUK. Alm. 3é9. T. 230. f. 2. JACQ- Amer. Hif.p. t49. T. 92. B, Tithymaloides Laurocerafi folio non ferrato. DitL» Eùb.f, 372. Tymmahide TOURNE: „dnft. 654 - Dope CA NDER.I AC 743 fterige , duntakkige, bynaopftaande Plant, van. £Vs zes Voeten hoog: geheel vól vari een bicterach. **ZEELs tige Sneeuwwitte Melk, De-Stengen waren een Hoorn» Vinger of Duim dik, Afchgraauw , de jonge ii Takken groen, aan het end Bloempjes draagene „ia he de van eene hoogroode Kleur en van figuur als een Schoentie , hebbende het Vrugtbeginzel buiten zig, aan ’t end, met een ver uitfteeken- de Styl en drie Stempels, ’t Geral der Meel. draadjes was omtrent zestien , met ronde Meel» ‘knopjes. Het Zaadhuisje hing vervolgens aan een Steeltje en dit kwam met de Vrugt van ’t Wolfsmelk overeen , hoe zeer de Bloem ‘daar van verfchilde, s, Een fterk Afkookzel (vervolgt hy ,) van » s inzonderheid van de Tak. 5 ken, wordt van de enorhundieen. te Ku- »» rasfau tot den gewoonen Drank’, in onbe» pe paalde veelheid , aan de genen, die de Ve- »> nusziekte hebben, voornblebireten: De Ame- s» Fikaanfche Vrouwluy gebruiken hetzelve, aan » de Vaste Kust ‚in Opftopping der Stonden. » Zy groeit weeldig in de Weener Broeihui- «} zen, en laat zig van Stek voortplanten , maar … heeft ’er nog niet gebloeid,” De Bladen waren twee of drie Duimen fine en geleeken , volgens zyne Afbeelding, wei- nig naar die der Myrten. Men vindt hier ook thuis gebragt een dergelyk Gewas, met Bla- den als van de Laurierkers, door Dir LENIUS afgebeeld, Dit laatfte fchcen uit Ooftindie af- | Aaa 4 _kom- II. Daer. VII STUK, 744 TwAALFMANNIGE KRUIDEN, IV. komftig te zyn. TourNerorT heeft deeze AaDen. Hors. Gewasfen Tithrymäloides genoemd, als naar het Wolfsmelk iere le » door. de. Vrugt, niet STUKe door de Bloem, E helde bezerophyl. 2) Wolfsmelk dat ongedoornd is ‚ met Zaags= wys getande gefteelde ongelyke Bladen : Eyrond , Lancet- en Schildvormig. 23) Wolfsmelk met gepaarde , byna Hart- vormige, gefleelde , witgerande ‚-onverdeel- de Bladen; de Steng Heefterachtig. (14) Wolfsmelk dat ongedoornd, Kruidig en Takkig is, met byna Hartvormige effen- randige Bladen , korter dan het Steeltje en veenzaame BIOEmen. Deeze drie Soorten , allen’ uit Amerika af- komttig , komen in de figuur der Bladen die rôndachtig zyn ; ten minfte wat de laatften — aangaat „ taamelyk overeen, doch zyn in Ge- was vry veel verfchillende, De middelfte, die Bladen als het zogenaamde Verwloof heeft , | ) is (12) Euphorbia inermis, Fol. Serratis „ petiotatis Sc. Am. Acad, Il, p. raa. Tithymalus heterophyllus. PLum, dc. 250- T.asn.f. 5. rijgen Curasfavicus , Salicis8e Atriplicis fo- lis &c. Prug. „Alm. 365. T. 112, f. 6. (13) Euphorbia Fol. delveis fubcordatis &c. MH. Clif. R. Zagdb. 196. PLUK. Alm. 369. Te. 230. f. 3. Tithyme. Arb. Curasf. Cotini folie. SEB. Thes. 1. p. 75, T. 46. f. 4 Comm. Hert, 1. p. 29. T. 15. _ (14) Eupberbia inermis Herbacea Ramofi &c-R. Lardh. 199. ; D opDeE C A ND RI A. 745 is wel de bekendíte en groeit op Kurasfau; de IVe ÁFDEEL. laatfte in de Baay van Honduras, XIL. C, Gegaffelde met een. tweedeelig of geensnen Kroontje. (135) Wolfsmelk, dat gegaffeld is „ met Zaags- wys’ getande , Eyronde , Thuis: drierib- ren bige Bladen, een Endpluim en enkelde Ee Stengen. So shui Deeze , op ’t Eiland Ascenfion gevonden , gelykt zodanig naar ’t Orégo , dat menze ‘er in de eerfte opflag naauwlyks van onderfchei- den kan , hebbende een dergelyk Kroontje. De Steng is uaauwlyks een Span hoog. _ 6 Wolfsmelk dat gegaffeld is , met Zaag- xvr. tandige , langwerpig ovaale, gladde Bla dypericie den , wyd gemikte Takken en endelingfe St. Jans Trosfen. (27) Wolfsmelk dat gegaffeld is , met Zaag- Lan= (15) Euphorbia dichotoma , Fol, fezrularis ovatis &c. Am. Acad. II (16) Euphorbia dichotoma , Fol, Serratis &c. Am. Acad. MI. p. 113. Euphorbia inermis Fol. ovalibus oppofiris &c. H. Cliff. Ups. R. Lugdb. 196. Euphorbia minima reclinata &c. BROWN. Jam. 235. Fithymalus ereltus acris. SLOAN. Jam. 82. Hijl, 1. p. 197, T. 126. Tith. Amer. Flosculis albis, Commu. Prel. Go. T, Go. BURM. Fl. Ind, p. 111. (17) Euphorbia dichotoma Fol. ferratis oblongis pilofis &c. bei berd f. Chamefjce altera Vinginiana &c. PLUK. Alm. Aaa s 372. Ie DEELS VWIe STUK, Kruid bla= dig. XVII. Maculata. Gevlakt, XIX, Pilulifera. Pildraa- . 746 TWAALFMANNIGE-KRUIDEN. dandige langwerpige Haairige Bladen, een- zaame Osxelbloemen en uitgebreide Takken. (18) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met Zaag- tandige Eyronde gefpitfte Bladen, gefleelde Bloemhoofdjes in de Oxelen en ea Stengen. Deeze drie Soorten verfchillen, behalve het gemelde , weinig van elkander, De eerfte groeit in de Westindiën 3 de tweede in Noord. Ame: rika; de derde in Oostindie, alwaar het een ect- baar Kruid is, RumrPH ius merkt als iets by- zonders aan , dat de Melkgeevende Gewasfen, die ruighaairig zyn, geene nadeelige eigenfchap hebben. Dit laat{te verfchilt ook , in deezen, wel degelyk van het eerfte , dat een fcherp Melkachtig Sap inhoudt ‚en. Bladen heeft naar die van ’ Glaskruid gelykende. (19) Wolfsmelk dat gegaffeld îs „ met Zaag- tandige langwerpig ovaale Bladen , twee- hoof- se T. 65. f. 8. Chamzfyce. SLOAN. Jan. 83. Hit, 1 pe pe) 18) Euphorbia dichotoma Fol. ferrulatis acuminatis &C: Am. Aced. Ille p‚ 114. Euphorbia inermis &c. Fl Zejh 197. Euph. reclinata minor fubhirfuta. BROWN. Jam. 234 Tithymalus Botryoides Zeylanicus , Cauliculis villofis. BURM- „Zeyl. 223. T. 104. Elula esculenta. RUMPH. Arsb. Vle p: 54 Fe-Aie-fe 3e (19) Euphorbia dichotoma Fol. ferratis &ec. „Am. Acad. MI. p. 115. Tithymalas Botryoid:s ere&tus , Flor. Capitulis canjugatis & longiori pediculo inGdentibus, Burm. Zeyl. 224 Te los, f, 1, Par. Gaz. T. 30. £. 14. . OE 2Deel PLAAT LII. D:o:p Ee artsnrkekA 747 hoo dige Ozelfteeltjes en eene regtopftaan- rw; benige AFDEELe Van. de voorgaande verfchilt deeze, die ook Hoorde in Oostindie groeit, anders zeer weinig, en de ged Hoofdjes fchynen veranderlyk te zyn; immersnie. kN in myne Exemplaaren, (20) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met een wei- nig gekartelde Liniaale Bladen , een op- in ftaande, Steng en getropte end- Bloemen. #e- senhle- De fmalheid der Blaadjes en de plaatzing der“ Bloemen ftrekt tot genoegzaame onderfcheiding van deeze Amerikaanfche Soort, (1) Wolfsmelk dat TCO is » met Zaage ht trie bri meinen G. Orel ern leggende Stengetjes. a Er Fig. 1. Van datvan PLUKENET, t welk de Blaad- jes vry diep ingefneeden heeft, zo wel als van het Ceylonfche ruige Wolfsmelk - Plantje , door den (20) Euphorbia dichotoma, Fol, fubcrenatis Linearibus &c. Euph. dichotoma ereîta tenuis „ Fol. linearibus &c, me Jam. 235. (z1) Euphorbia dichotoma , Fol. ferracis ovali - oblongis Sec, Am. Acad. Ill. p. 155. Fee Zeyl. 198. Tirhymalus Ind. ann. dulcis , Flore albis. Caul. viridantibus & rubenribus. P Alm. 373. T. 113. f. 2. B, Tith. humilis Racemofus hizfutus , Fol. Thymi ferratis. BURM. Zeyl 225. T. 105. 6 3e BURM. Fl. Ind. p. kia. 1. Daer. VIII. STUKS. 2438 TWAALFMANNIGE KRUIDEN: IV. den Hoogleeraar J. BurMANNuUs afgebeeld ARD en befchreeven , ’t welk zeer ruig is, verfchilt Hoorp. myn Oostindifch Thymbladig Exemplaartje » STUN. __ongevaar een: half Voet hoog , ten deele in Fig. wize. 1, op Praat LIT, in de \atuurlyke grootte vertoond, De Blaadjes van hetzelve zyn maar ‚weinig ingefneeden, fcheef ovaal , en daar ver- toont zig naauwlyks eenige ruigte aan dit Ge= wasje, dan een fyne Wolligheid aan de Sten- getjes , die roodachtig zyn gekleurd. Ed Daar nevens heb ik de Afbeelding gevoegd - Pat 20 van een dergelyk Oostindifch Plaotje , dat in allen deele nog veel kleiner ís, hebbende de Stengctjes altemaal zo digt bezet met Knobbet- tjes, dat _ik-hetzelve-daarom-den- bynaa m van Knoopig geef. Het onderfcheidt zig hier door aanmerkelyk van het voorgaande , fchynende als geheel uit zeer korte Leedjes famengefteld te zyn. Het Loof en de Vrugtmaaking komt by- _na overeen, re, (22) Wolfsmelk dat hyna gegaffeld is ‚ met peld "pige ‚gladde Bladen, Rn eenzaame Bloemen en een bynaregtopflaan- , de overhoeks getakte Steng. Deeze Soort, die grooter van Gewas is dan de (22) Eapborbia fubdichotoma , Fol. ferratis oblongis glabris, Floribus folirariis. Tiehymalus ere@us Flor. rariori- bus, Fol. oblongis glabris integris. BURM. Zeyl. 224. T. 105 £. 2. BURM. Fl. Pad, p. Lize D obr CAN DR TA #49 de voorgaande , groeit ook in Oostindie, Som- IV. tyds komt zy ongegaffeld voor , met regte Sten TI getjes , gelyk ik ze heb. De Blaadjes zyn dik- Hoorpe wils bruin gevlakt, de Kelkjes paarfch , de Bloem-STUE- pjes wit van Kleur, ee (23) Wolfsmelk dat gegoffeld is, met onyer- _XxII. deelde rondachtige Haairige Bladen, een- E-p5rtia zaame Oxelbloemen en leggende Genkon. | Gracht In Spanje is deeze gevonden, die veel naar de volgende gelykt, maar t'eenemaal witachtig ruig is, de Bladen flaauw ui gering en een weie nig gekarteld hebbende, a) Wolfsmelk dat gea is, met gekar- As | telde ron dachtige gladde Bladen »cenzaame «. ete Oelbloemen en leggende Scengen, A Boedie (e5) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met effen- AKV. iS. ran. this dg. (23) Euphorbia dichotoma, Fol. integris &c. Tiehymalus Exiguus villofas Numimalarie folio. ToURNE. Zrf?. 37. C24) Euphorbia dichotoma , Fol. crenulatis &c. Eaphor- bia inermis ‚ Fol. oblique cordatis crenulatis &c. H. Cliff. 198. R. Lugdb, 196. GmeEr. Sib. Il. p. 237. GRON. Orient, 160, Charmzfyce. C. B. Pin. 293. CLUS. Elft. Il. pe 1870 Hisp. 441. Dop Pempt 377. LOB. Jcon. 363e _ (25) Euphorbia dichotoma, Fol. integerrimis femi -cor« datis &c. Am. Acad. 111. p. 115. GRON. Orient, 163. Gur r. Stamp. 2. p. 420. Peplis maritima Folio obtufo. G. B. Pin, 293. Peplis. sar E il, p- 187. Hisp. 440. Cam. Epit. 970. LOB. le, He DEL, VIII, STUK, 750 TWAALFMANNIGE KRUIDEN. AA randige half Hartvormige Bladen , eenzaa- df in me Osxelbloemen en leggende Stengen. srok Deeze twee verfchillen, volgens het uiterlye _Driewy-ke aanzien „ weinig , gelyk uit de bepaaling ES blykt. De eerfte komt in de Zuidelyke deelen van Europa; als ook in de Levant en in Siberie voor, en heeft haar naam, Chamafyce , ten dees Je van de laatfte, die Peplis en Peplion genoemd werdt by de Grieken, doch van de Peplus, die ftraks volgen zal „ aanmerkelyk verfchilt. Zy groeit aan de Zeekusten van Spanje, Langues dok en Provence. pr € of ‚ba nrandige Poiygonie anc. ge [lompe Bladen ‚ eenzaamg smalbla- Ozelblenen en leggende Stengen. Wigs In Kanada en. Virginie groeit deeze, die an- ‘ders naar het Rondbladige Wolfsmelk , Cha- mefyce genaamd , zeer gelykt, Grants (27) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met Lans Gili, cetvormig ovaale „ gefteelde effenrandige Bladen , en gegaffelde Bloemfteeltjes : de _Steng opfraande. Dee- (26) Espborbia Fol, oppofidis integerrimis “Lanceo!atis ob- tuis Sc. Arm. Acad. Ill. p. 116. Eudh. ptocumbens, Râ- mmulis afternis. GRON. Wirg. 58, 74e aj minima ramofis= fima anguftifolia. RAy. Suppl, 431» (27) Euphorbia dichotoma , Fol. lamel &c. zis Amer. Hlifl, 151. Obferv. ik Pp. 5-T. $r- D o DEC A.N D R IA 75t ‘Deeze ‘bynaam heeft. de Heer JacQquin IV. aan dic Plantje, ’t welk zyn Ed. by Karthage- ren na in de Westindiën vondt, gegeven ; om dat Hoorps het in de Weiden aldaar tusfchen ’c Gras groci °TUEe en van bet Gras onderfteund wordt , in zyne „255 zwakheid. Het fchiet twee of drie Voeten hoog op, en heeft weinige Lancetvormige gepaarde Bladen, van anderhalf Duim lang, met Steelen van een Duim en witte Bloempjes. ° CA Wolfsmelk dat gegaffeld ie , mer effen- XRVI1, randige Lancetvormige Blädih bit cenbloee zeg Tange Osdjaje, ze als die: de Sleng 5, Rn ns rene _ Het uitgeeven van Bloemen, eer de Bladen werfchynen „ maakt deeze Soort , die in | da en Virginie groeit ‚3 zeer byzonder. De Bloem- pies zyn klein en groen , met geele Topjes. Het wordt van de ‘Ingezetenen „ voornaamelyk der Noordelyke Gewesten , tot een Braakmiddel gebruikt ‚waar ‚van, het mooglyk den bynaam heeft, „(29) Wolfsmelk dat gegaffeld is, met effen- xxx vandige ovaale frompe Bladen, en eenbloe-5” ortelacsin mi- Po en 4 ED) Forbes dichiotorma ‚ Fol. integerrimis Lanceolatis &c. Am. Acad, II. p. 117. Tithymalus Flore exiguo viridi ‘apicibus flavis &c. Gaor! Ping. S83 74e “ (29) Euphorbia ‘dichotoma &c. Arm. Arad. 111, p. 117. “Tithymalus perennis Portulacz folio. FruiLt. Per, IL p. T.ar MH. DSL, VIII, STUK, 252 TWAALFMANNIGE KruiDEm IV, mige Owelfteeltjes zo lang als die : de Steng er op/taande. heavens In Philadelphia wordt deeze gezegd te groei» Driewy- jen, die een Steng van een Span of een Voet ve hoog heeft , en het overblyvend „Wolfsmelk met Porfeleinbladen , onder de Peruviaanfche Planten door Pater FeruiLLéer aksen: fchynt ’er naat te gelyken, XXK.__ (30) Wolfsmelk dat gegaffeld. is ; met effen= Mfyreifv'ia. randige , rondachtige, uitgerande van one _ deren gryze Bladen , en eenzaame Bloemen? de Steng opftaande, e fchynt op het E iland Jamaika te Zyn. D. Gegaffelde met een driedeelig Kroontje. xxx _ (31) Wolfsmélk met een driedelig” Kroontje; oe, gegaffeld $ de Omwindzeltjes -Eyronil: de | Bladen effenrandig „ ftomp Eyrond: en gefteeld. | Dee- (30) Euphorbia dichotoma, Fol. integerricis Seco Euphor- bia ereta Foliolis ovatis oppofitis &c. BROWN. Jam. 235» (1) Eapborbia Umbellâ trifidà , dichotoma, Involucellis ovatis &c. Euphorbia Fol. òbverfe ovatis integerrintis &c H. Cliff. 199. Fl. Suec. 417 , 426. R. Lugdb. 197. GOUAN AMfonsp. 232. GORT. Belg. 133. &c. &c. Peplis f. Elùla ro- tunda. C. B. Pin. 292. Pepluse, FucHs. Hij. 6o3. DeD. Perspt. 375. LOB. Ie. 362. B, Peplis. J.B, Hij. 670, D ó DE C A ND R I A 753 Deeze Soort groeit byna overal in de Zaay- IV. landen en Moeshoven , door geheel Europa, he zyade een Onkruid, dat Jaarlyks voortkomt uit Hooep= gevallen Zaad. In onze Nederlanden is het zeer °TUKe bekend , wordende aldaar Duivels- of Hexen- „a st - Melk , als ook Kroontjes- Kruid geheten. De Duitfchers noemen het Hundsmilch, dat is Hondsmelk ; de Franfchen. Reveille Matin des Vignes; de Italiaanen Peplo, naar den Griek- fchen naam Peplos , waar de Latynfche Peplus van gemaakt is, Het wordt van fommigen voor de regte Efula gehouden en gebruikt. ’t Is een Kruidje van ruim een half Voet hoog, dat naar het gewoone groote Wolfsmelk gelykt , en over= al, uit af a Takjes en Blaadjes, een wit djes Ze, halfmaan- _ vormig. ei nn (32) Wolfsmelk met een driedelig Kroontje; XXx1l. gegaffeld ; de Omwindzeltjes byna Hart- EE vormig» gefpisst; de Bladen Lancetvormig 5 flompachtig. In de Zuidelyke deelen van Europa ‚ of ook in de Levant, komt deeze voor. (33) Wolfsmelk met een driedeelig Kroontje; KKRII. £t- lg (32) Euphorbia Umbella tif. dichotoma &c. Am. Acad. Ilp. 118, Tithym. annuus fapinus &c. TOURNE. Znf?, 87e Pithyufà minor &c. BARR. Je. 751. (32) Euphorbia Umb. tif. dichotoma és. Acura «, Euphr Bbb iners . Dasr, VIII, STUR 754 TwAALFMANNIGE KRUIDEN. IV. dn , : N ” gegaffeld; de Omwindzeltjes-Lancetvormig 5 Ari de Bladen Lintaal. en Dit kleine Smalbladige Wolfsmelk komt in Driewy- de meette deelen van Europa, en ook in onze ve Nederlanden ‚in de Koorn- Akkers , aan de Wegen en elders voor, De Blaadjes zyn in fom- mig fpits, in ander ftomp, en dit laattte fchynt meer op laage Gronden en Velden, het andere op Heuvelen te-groeijen. De laacfte Verfchei- denbeid , op Steenigen Grond by Montpellier gevonden , heeft de Stengetjes maar één of twee Duimen hoog : zo. dat deeze wel gehou- den mag worden voor de allerkleinfte Soort. Zy. beeft ook een Es EE em maanvormig, en de Zaadhuisies ten xxxiv. <(34) Wolfsmelk met een driedeelig Kroontje, af PE N vierbladig- Omwindzel, een naakte Knobbelig. - Steng en langwerpige witgerande Bladen. Een inermis, Fol. alternis Limearibus acueis &c. H. Clif. 199. Ups. 143. KR. Lugdb. r97. Gorr. Belg. 133. &cc. &c. Tie thymalus £. Efuls _ ezigua. C. B. Pin. 291. Efüla minima Tragi. DatecrH. Hiff. 1656. LoB Je. 357. Retufa B, C. B. e Pin zo1. Predr. 132. y. Tith. exiguus Saxatilis. Ibid. MAGN. Monsp. 259. T. 258. (34 Euphorbia Umbellâ trifid &c. Euph. inerm. Fol. obl. obtufis emergrnatis. R Lagd. 199. Tithym. humilis folio Lapath. Buxs. Cent. Il, p. 27 T. 23. Tith. Tuberofus acau= los &e. Burm. Afr. 9. Te 4. Tith. Afr. humilis &c, RAF Suppl. 933. D o:B-E CA ND RI A, 755 „Eén zonderling: Afrikdanfch Gewas. maakt IVS deeze Soort uit, die den. Wortel byna eens zo, AFDEELS. groot als de geheele Plant:heeft„ zo de Hoog- Harn leeraar J. BURMANNUS, dab wien het af=°TUKe gebeeld is „ aanmerkt. „Dezelve beftaat als uit ‚41 … verfcheide“ Raapen- boven -malkander- en fchieë geen Steng, maar alleen eenige gefteelde , lang= werpige groene Bladen, naar die der Beete-ge= Iykende 3 terwyf andere Steclen de dant kroontjes draagen. von KE Gegaffelde, met een vierdelig. Krooncje. - (35) Wolfsmelk met een vierdeelig Króontje , EEV gegaffeld: de Bladen gepaard, effenrandig. Lbs ing „-dievin de Zuidelyke deelen van kad. ze in ftalie,alsoûk in Swiezetand ss % wilde groeit , veel voorkomende. aan de kan. — ten der Bouwlanden., wil ook zeer wel voort „ - en groeit van zelf, uit gevallen Zaad, inonze Tuinen. De Duitfchers noemenze Springkraut, de Spaanfchen Turtago, de-Franfchen Espur- g°» de Engelfchen. Garden Spurge. By de Italiaan nen on opta Umbellà quadrifidà: &c. Euph: inermis, io8..R. Lugdb. 196. GOUAN Monsp. 232. Ger. Prov. 536. KRAM. Afir. 134. &c. Tithymalus Cartoputia diëtus. TOURNB. Jnfl. 86. Lathyris major. C. B. Pin. 293. Lathy= zis. CAM. _Epit. 968. FucHs, HiB, 454. Dop. Pempt. 375 Câtaputia minor. LoB. Je. 362. a B 1: DEEL VII, STUK. 756 TwAALFMANNIGE KRrRWIDEN, IV. nen is dit Krùid onder den naam van Cata- eg putia minor bekend, en men heeft het Zaad, Hors: by deezen “naam „ geteld onder de Winkdl- STUK. _ middelen. Het komt, in {terk Purgeererde hoee ee, rewy- danigheid, veel overeen met het Zaad van den Weonderboom „ dat men Sem,-Cataputie major ris noemt, hier voor befchreeven (*). Tot af« dryving van de Vrugt zyn zy ook wel ge: bruikt, en hierom voeren zy in ’t. Hoogduitích den naam van Treibkorner. Zy zyn zoet, niet fcherp van Smaak , gelyk de Melk der Bladen, die tot wegneeming der Wratten dient. Dit Gewas , dat wy ook Springkruid noemen, … groeit in Languedok meer dan eens Maps lang- e Steng is hol , een Vinger dik, kruislings bes zet met Bladen, naar die van den Amandelboom gelykende, Op den top komt een Kroon voort wan Bloemfteelen, die vervolgens een rondach- tige Vrugt draagen ; welke beftaat uit drie vry groote Zaadhuisjes , ieder een rondachtig Zaad bevattende De Bladen , onder aan de Kroon en Kroontjes, zyn allen Hartvormig Eyrond. XIV (36) Wolfsmelk met een vierdelig Kroontje} ne er gegaffeld : de Bladen overhoeks, Lanctt- Spaanfch. — vormig „ fhomp met een Puntje, (*) Zie Il. D. VL. Srum, bladz. 2 (36) Euphorbia Umbeliâ aadrids a EE Umb, qua= drifidâ; bifidâ &ec. Arrron. Cerfie. 209. T. 3 ? Tithymalus _ Marinus, Folio retufo, Terracinus. BABR. Je. 833, RE D opPeEGC A ND RI A. 757 Door BARRELIER is deeze afgebeeld en _ [V, bygenaamd „ zo ’t fchynt , naar de Spaanfche ” vr, Stad Tarrazona in * Ryk van Arragon; doch Hoorps men vindtze ook op andere plaatfen in Spanje, "TUE. — groeijende ruim een half Voet hoog, Op Kor Pie fica fchynt zy ook te zyn waargenomen. De Bladen zyn groot en breed , komende anders die van het ftompbladige eine Wolfsmelk zeer naby. (87) Wolfsmelk met een vierde Kroontje; } KXXVvIL. gegaffeld ‚met Nierachtige Omwindzeltjes , mrme de eerften fomp Hartvormig. rees Deeze Soort , by de Grieken Apios genaamd, onderfcheidt zig door haaren Bolachtigen Wor- tel ; veel gelykende naar dien-der Rammenasfen, — Hy is ook van buiten zwart, van binnen wit — en zeer fcherp „doch in grootte zweemt hy meer naar de Knol-Radyzen. De Groeiplaats is op de Bergen van Apulie , Kandia en de Griekfche Eilanden ; alwaar men den Wortel dikwils tot een -Purgeermiddel plagt te gebruiken. De onvruetbaare Takken zyn bezet met Lin niasl Lancetvormige ftompe Bladen; de Bloem- draagende met rondachtig Eyronde. Het Kroont- je is eerft in vieren, dan in Kr en niet vers (37) Euphorbia Umbellà qurdrifidâ Ec. Tithymalns tube- tofà Radice Pyriformi. C. B. Pin. 292. Tithym. Tuberofì Ra- dice. Crus. Kift. U. p. 190. Tithym. tuberofs. Dop. Pempr, 373. Apios, CAM. Epit. 980, b3 MH. DEEL, VIJL, STUK, 758 TwWAALFMANNIGE KRUIDEN, IV. verder gedeeld.-Het algemeene Omwindzel be- en a ftaat uit wier rondachtige , naauwlyks fpitfe Hoorp: Blaádjes ,wadr van die der eerfte Omwindzel- dte sa CP ftomp Hartvormig , die der laacften Nier- vit. “achtig. zyn; en maantje deed o EF. Gegafielde 9 met een, vytdeeli, eee. Seeders. (38) Wolfsmelk met een” pyfdeelig Kroontje; Genin. tweedeelig ; de Omwindzeltjes Eyronds’ de gevens «ven Bladen. Liniaal. tlas iten Hee A ger Dit Heeftertje se van de eas aör Góëde Ho= € ERLE is door, den Her BEROEPS XXXIX. ed 39) Woifirielk met een byna vyfd, Kroont- Pe nr tje; dat enkeld is ;“de Onúrindzeltjes Eye vo wond 3” de voornaamften driebladig'; de’ Bla: joe: den: langwerpig bieder ne Sing Hiep | „Jerig. Dit Zoe-Wlfsmelk grocit op Geberndda zen aan den Zeekant van”’t-Eiland-Kandia , Ee Bieb oge oniaevs 06. Bes Be yn Euphorbia vmbel guinqsefdì, migaâ, avoluce: fis ovatis &c. BERG. Cap. 146. Tithymalus Africanus Flore Herbaceo , folio Genifte. HERM, Afr „A 39) Euphorbia Umbellà hbasent6i. Be. Am. Acad. UL. p. 120, Euph. inerm. Fruticola &c _H. Cliff. zo 1. R- Luzdb. 196. Sauv. Monsp. s1. GOUAN Monsp. 232. Tithy- malus maritimus fpinofus. C. B. Pin. 291, Tich. Ragufingt El. luteo pentapetalo, HEEM. Lagzdb. 6oo. T. Gore D ò D RE AND RT A. 759 ‘Provence enz. Het is niet eigentlyk gedoornd, IV. maar de oude werdroogde-Takjes doen hetzel AF egns ve zig zodanig vertoonen. Hierom wordt ’er. dat nan gene , ’t welk uit Zaad van Ragufa in de Leid. “TUR fe Akademie- Tuin getceld was , ook toe be- „in #1 trokken. De Bloemen zyn meest eenzaam , B Zaadhuisjes Wrattig , de Bloemblaadjes el niet halfmaanvormig , gelyk in de voorgaande Soort, _ Cqo) Wolfstmelk- met een vyfd. Kroontje; xr, tweedeelig ; de Omwindzeltjas Eyrond, de Baak Bladen Lancetvormig flomp „ van onderen gn 5 ruig. 5 „Deeze , ookin Italie se komt als” tusfchen de voorgaande en ‘volgende, maar verfchilt door de ruigte der Bladen en de Ste- keligheid der Vrugten , die met ik paarfchachtige Borftels zyn begroeid, j (ar) Wolfsmeik met een vyfd. Kroontje ; twee- pi dié: amg (40) Euphorbia Umb. quinquef. bifdâà &c. Tichymalus. Epithymi Fruêtu. COL ar Ll. p. so. Te 51e Peplios alte= aa {pecies. C._B. Pin (41) Eupborbia | oes rie bifidá, Sec. Tithym. mone tanus non acris. GOUAN Monsp. 232. G&R. Prov. $37e, KRAM. Auf?r, 134. C. B. Pin. 292. Pithyufa f. Efula minor altera , Flor. rubris., LOB. le. 358. Tithym. tuberofus Gere manicus. C. B > Bak 292. Tith, duicis tuberofà Radice. BaRmEe Ze, 909. Efula dalcis. TRAG. 298. Bbb 4 IL, DEEL. VIII, STUK» IV. AFDEEL. XI. Hoorp. 6TUKe Driewy- wigt. XLI. Eapherbia Pi n Ge XLUI. Porzlandi- €, Engelfch. 760 TwWAALFMANNIGE KRUIDEN. deelig 3 de Omwindzeltjes byna Eyrond3 de Bladen Lancetvormig ,‚ flomp , effenrandig. t Op belommerde plaatfen van Italie , Vrank- ryk en Duitfchland, groeit deeze, die geen de …— minfte fcherpheid heeft, en daarom den naam voert van Zoet Wolfsmelk. Men vindtze ook dikwils onder ’t Koorn in Vlaanderen en Enge- land, hebbende een Stengetje van omtrent een half Voet hoog, met kleine Blaadjes en gecle Bloempjes.… De Zaadhuisjes zyn rood en ge-- doornd , de Bloemblaadjes onverdeeld. (42) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje, ge ithyufa. gaffeld;de Omwindzeltjes Eyrond gefpitst; dede Bladen Lüntetvormig , omgewonden ag- terwaards Schubachtig. De Bladen zyn als die van de Geneverboo- men in deeze Soort, welke in de Nederlanden, Spanje , Iralie en Provence, volgens den Rid- der, haare Groeiplaats heeft op Zandige plaat. fen, | (43) Wolfsmelk met een vjfd. Kroontje ;twee-, dee- (42) Euphorbia Umb. quinquef. ; bifidâ &cc, Am. Acad. II. p. 122. Tithym. fol. brevibus aculeatis. C. B, Pin, 292. Pichvufa. Dar. Hift. 1652. Tithym. mar. Juniperi folio. Boee Sic. 9. T. 5. eg to. T. te f, zs. GOUAN Monsp. 233. GoRr. Belg. 1 (43) Euphorbia Umb. quinquef. ; dicierorid &c. HUDS:. „Anel. 183. Tithym. mont. Efülz folio. BARR. Je, 822. Tie apen maritimus rainor. Ray. Syn. Ill, p. 313, T. 24 6. D oDEC AN DRI A, 7ór deelig „ de Omwindzeltjes byna Hartvor- IV, mig holrond 3 de Bladen Liniaal-Lancete rarr vormig, glad, uisgebreid. doorn, Heefterige Stengetjes van een Blandbreed. ik hoog ‚ die roodachtig zyn, heeft dit Kruidje , "#2 dat aan de Zeekust van Engeland, in Devons. hire , groeit. (44) Wolfsmelk met een byna vyfdeelig Kroon- RAA tje; gegaffeld ; de Omwindzeltjes Hart- p, pet pien vormig Nierachtig 3 de Bladen opwaards ; Da ngand gefchubd. Sommigen noemen dit Zee-Wolfsmelk, waar mede de Griekfche naam Paralios fchynt te er v “van dic Geflagt aan de Zeekust e ; ie: zulks wat onbepaald, Op onze Duinen by Zand voort , zo wel als elders in Europa, aan de Zeekuften , komt dit Gewas voor, met vere fcheide Stengen van niet wel een Voet hoog, die Schubbig bekleed zyn met Bladen als van Vlafchkruid, Zeegroen, De Bloemblaadjes zyn onverdeeld. ae 45) Wolfse (44) Euphorbia Umbell. Enoki &c. Euph. iner: mis Fol. Setaceo-Lin. confertis. H, Clif. zoo. B. Luzdh. 103, Gonr. Belg. 133. GOUAN Monip. 233. GER. Prov. ss8.. GRON. Orient. Tithym. maritimus. C.'B. Pin, zor. Dop. Pempt. 370: f. 1, 2. Tithym. Faralios. CAu, Epite —_Bbbs 762 TWAALEFMANNIGE KRUIDEN, PR: (4s) Wolfsmelk.met een vyfdeelig Kroontje; Se. gegaffeld: de Omwindzeltjes Eyrond Lan- Hoorp- celvormiggefpitst-;. de onderfte- Bladen seus hd genomen ò die zig als Cypresachtig vertoont , groeijende ongevaar een Elle hoog, Zy heeft _—een Melkachtig Sap , gelyk de anderen ; het welk aldaar tot een Purgeermiddel wordt gebruikt, volgens ÂLPINus. XLVL (46) Wolfsmelk met een vjfd. Kroontje; Ee Pynbiadig. …__gaffeld; de Omwindzeltjes Hartvormig ; | ï Bie jes gladachtig. XLVIJ. — (47) Wolfsmelk. met een vyfd, Kroontje ge- pane gaffeld; de Omwindzeltjes fpits Hartvor- i mig3 de Bladen Liniaal Lancetvormig „de, - bovenften breeder. —_ Niet (45) Euborhia Umb. quinquef. : dichotomâ. &c‚ Am. Acad. Ill. p. 122. Tithym. Fol. infer. Capill. fup. Myrto,fimilie bus. Moris. Hiff. Ill. pe 338. Tithym. Cyparisfius. ALPe- Exor. 65. T. 64. (46) Euphorbia Umb. quinquef. ; dichotoma Sc. Sy/?. Nate Xu, XUl. (47) Eupborbia Umb. quinquef.; dichotoma &c. Am. Acad. MI. p- 121, HUDS- Angl. 182. Euph. inermis &c. H. Ups. 142. SADV. Monsp. 46. GOUAN Monsp. 233. Tirh. annuus Lunato flore. Mogis. Hij, Ill. p. 339. S.10. T, 2 Éf- 3 Tich: Lini folio acuto. TouRNs. Inf. 86. Tith. Segetum lon-” gifolins. Raj. Ang], Ille. p. 312. GER Prov. 538. 1 D o DEC: A N-D RI A 763 Niet alleen in Barbarie-of Moortenland, maar IV, ook in Languedok en Provence „ groeit deeze ef in’t wilde, en wel voornaamelyk in de Koorn- Hoorp- landen , waar van zy den bynaam heeft, De'TUEe * Bladen gelyken. veel daar die van Vlafch, Het Train, Kroontje heeft dikwils de langte van de geheele Plant , wier Vrugt glad is met ruuwe hoeken en de Bloemblaadjes Wollig. zi (48) Wolfsmelk. met een vjfd. Kroontje ; drie- xuv in. deelig ; gegaffeld: de Omwindzeltjes flomp Ephorbia ____ „Eyronds de Bladen Wisnni. Zaagony eee « en AN] _zegetand. wendde De algemeene kroon Ben in deeze Soort re Kaooniles. drie en deeze zyn_o _dikwils gegaffeld ofsin tweeën ein Zulks, rekt tot. opheldering der bepaalinge van de Soorten Deeze komt veel voor op Akkers en Bouwlanden „ door ge- heel Europa, alsook in, Vriesland/en Overysfel. Aan haare rondachtige getande Bladen is zy kenbaar ‚en groeit ongevaar zo hoog als het voor= gedagte Duivelsmelk (Peplus), dat men Kroone ‘tjes - Kruid noemt, zo wel als dit Zonnewendig Wolfs= (43) Euphorbia Umb.. quinquef. ; erifida: dichotomâ. &c. Am. Acad. Ìll, ps 124-- Euph. Fol, crenatis Sc. H. Clif. 198.-R. Zagdh. 197. GOUAN Monsp. 233. GER. Prov. 538. KRAM. Aullr. 134 GORT. Belg. 154. FJ. Succ. Lapp. Tie thymalus Helioscopius. C. B: Pin, 291, DOD. Permpt. 37e LQB. Je. 356. Fucrs. Hijl. 1x. HALL. Helw. 194. Öcoe II, DEEL, VIII, STUKe 164 TWAALFMANNIGE KRUIDEN. IV. Wolfsmelk , het Kroontje veelal buigende naar danae L de Zon. Het heeft geen fcherp maar een zoet Hoorp Melkachtig Sap. De Bloemblaadjes zyn onver- STUK. deeld, de Zaadhuisjes niet {tekelig, AL (49) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje; drie- Jetila: deelig ; gegaffeld : de Omwindzeltjes van Pd twee Nierachtige Blaadjes. de Bladen om vattende Hartvormig Zaagtandig. : die (50) Wolfsmelk met een vjfd. Kroontje , bye Wrattige na driedeelig 3 tveedeelig ; de Omwind- zeltjes Eyrond; de Bladen Lancetvormig, Zaagtandig , Haairig ,- de mn Wrattig. erfcheide plaatfen , in rde Zuidelyke deë, len van Europa , grocijen deeze twee Soorten van Wolfsmelk ; waar van de eerfte naar de voorgaande veel gelykt , de ander leggende Sten- gen heeft en onverdeelde Bloemblaadjes ; de Zaadhuisjes Wrattig en tevens ruig. _ (sr) Wolfs- (49) daat Umb. quinquef. ; trifdâ; dichotomâ &c HL. p. zi Euphorbia inermis, Fol. denticulatis &e É on Ups. R. Lugdb. 197 GoVAN Monsp. 233e GER. Prev. 539. Tithymalus Characias Folio ferrato. Ce B. Pin. 290. Tithym, Myrites Valentinus. Crus. Hijt. ll. p- 189. Tith. Characias quintus Dop. Pempt. 369. (5o) Eaphorbia Umbell. quinquef. fabtrifidâ ; bifidâ &cc. Tithymalus Myrfinites Fruâu Verruce fimili. C,- B, Pite ‚291. Tith. Fol. fubhirfutis ad Caulem elliptieis , fab Floris bus binis Grorands HALL, Flelv. 191, GOUAN Monsp. 233. D o DE GCA ND RIA 765 (51) Wolfsmelk mer een vyfd. Kroontje ;drie- IVS deelig ; gegaffeld + de Omwindzeltjes en “TDEEES Bladen langwerpig flomp ; de Bloemblaad- Hoorn jes Vliezig. ge … Aanmerkelyk is deere Soort, die in Virginie Eepiori groeit, door haare Bloëmblaadjes ; welke van Kmer „den Kelk zo onderfcheiden zyn, als in- het enk Vlafch ; wit, vier in getal , zeer dun, rond en groot. Zy heeft Goudgeele Meelknopjes en de Steng is rood. _Cs2) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje;drie- LIL. „deelig ; gegaffeld: de Omwindzeltjes Ey. 4 erf rond 3de Pladen Lancetvormig , de Zaad-, ora usiaias Wollig. Op Sicilie , in de Noordelyke delen van … Afrika en de Levant, is , volgens den Ridder , de Groeiplaats van deeze, die enkelde Stengen heeft, van byna een Elle lang en ronde Zaad- huisjes. (53) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje ; in Plek lofa “ Gehaaigde, (sx) Euphorbia Umb. quinquef. ; trifdâ ; dichotom &cce Euph. inermis &c. GRON. Wirg. 58 , 74- Tithymalus Maria- nus ec. PLUK. Mant. 132. T. 446. f. 3« (52) Eupborbia Umb. quinquef.; trifidâ &c. Euph. iner. mis Fruticofa , &c. H. Ups. 142. R. Lujdb. 198. Tithym. Arboreus , Caule Corallino , Folio Hyperici, Pericarpie bax- bato. BoERH. Lugdb. 1. p. 256 (53; Euphorbia Umb. quinquef.; trifidà; bifidâ &c. Euph. Fol. alternis Sc. GMEL. Sib, Il. p, 226. T. 93. Tithym. e pi- M. DEEL, VII, STUK 766 TwAALFMANNIGE KRUIDEN. be De deelig 5 tweedeelig: de Omwindzelijns Eye “rig ve 1 rond; de Bloemblaadjes- onverdeeld ;de Blas Hoorp- den -Lancetvormig eenigermaate Haairig , ate aan de toppen Zaagswyze gekarteld. y “Ee _— De geftalte-van dit Siberifche is volkomen _ als die van ’t Moerasfig Wolfsmelk , dat , in on« ze Nederlanden , -aan- de kanten van Slooten groeit. In Siberie zyn de Stengen twee Ellen hoog, Het heeft Roosachtige welriekende Bloem- pjes, geelachtig groen , en roode ruuwe als ge= ___doornde Vrugten, van drie Zaadhuisjes, als ge- _„woonlyk. Het Rwige Gryze Wolfsmelk van Bav- __HINUS fchynt hier te wa mi hek sd zou nk Liv. (54) Wolfsmelk met een vyfd. Kroontje ; viers Euphorbia 54 eam deelig; gegaffeld ; de Omwindzeltjes rond- Levantích. achtig Jbits ‚ de Bladen Lancetvormig. Deeze, door TournNerourT in de Levant: ontdekt , heeft paarfche Stengen ; Wilgachtige Bladen en groote Bloemen. Men heeft ze uic Zäad is in ge Sape Tuinen geteeld. (55) paluftris villofus ge, etetus. BARR. Rar. 41. T. $86e Tith. incrnus hirfutus. C. B. Pin. 292. Lat 135? Títhe Characias Pratenfis incanus. MAGN. Mdonsp. z (54) Euphorbia Umb. quinquef. ; aat ids &c. Euph. inermis Fol. Lanceolatis &c. R. Zugdh. 198. Tichymalus ed Salicis folio „Gaule purpurco, Flore magno, TOURNE. ûr. { DO DEC AN DEREIA, 767 (55) Wolfsmelk met een vyfd, Kroontje, drie- IV, deelig ; gegaffeld ; de Omwindzeltjes Haai- EN rig gekield ; de Bladen Lancetvormig Zaag- Hoorpe tandig ; de Zaadhuisjes Wrattig. SUE, v Lv. Deeze, die in de Velden van Europa gemeen pj: is, heeft een regte , gladde -Steng, zegt L 1 Nn: ge edblas NEUS , vaneen Voet , volgens anderen eendig. Elle:hoog; de Bladen twee Duimen lang; één Duim breed , glad, Zaagswyze getand : het Omwindzel Lancetvormig : de Bloemblaadjes tondachtig geel en het Loof is van boven geel- achtig. Nog jong zynde , heeft het de Bladen met roode Strecpjes gevlakt. Gre Met een veeldeclig Kroontje, ct) Wolfsmelk met een veeldeëlig Kroontje; Evt. Efala. tweedeelig ; de Omwindzeltjes byna Hart- Pynboo- vormig; de Bloemblaadjes byna tweehoor- tig. nig; (ss) Euphorbia Umb. Kes bifidà &c. Euph. iner= mis Fol. Larceolatis &c. db, 198. GOUAN Monsp. Prov. s4o. baas gs 134. Tithymalus pt latifolias Germanicus. C. B. Pin. 291, Tithyma- platyphyllos. Fucrs. Hin. 3 (56; Euphorbia Um). dek didsininie Sc. Am, Acad, NI. p. 127. Tithymalus Lichospermi majoris folio. GOUAN,. Monsp. 234. Tithym. Fol. Pini forte Dioscoridis Pithvoufa, C. B. Pin. zoz. Elula minot. Dop. Pemprt, 374. Tithymdlus Pinea, LOB lc, 557. Tithymalus Amygdaloides anguftifolins, TAB Je. s4!. VAILL Paris 192. Tith, -maritimo affinis Lie marie folio. C. B. Pin, z91. Elula, Riv, Zeer: 227, Il, Daar, VII, STUKe „68 TWwAALFMANNIGE KRUIDEN, EE nis; de onvrugtbaare Takken met eenvor- ArDrEL. 7 Xi. mige Bladen, Hoorp- 8 STUK. De Geftalte van decze is meer Pynboomach- Driewy.tig dan het Loof , ’ welk beftaat uit fmalle ge Bladen, maar die van Steenzaad of Vlafchkruid gelykende. Men vindt het overvloedig in de Velden van Gelderland en Overysfel „ als ook in Duitfchland en Vrankryk. Alle Bloemen zyn vrugtbaar en de Vrugt is glad, En (57) Wolfsmelk met een veeldeelig Kroontje; Cyparis gegaffeld ; de Omwindzeltjes byna Hart- Cea di. vormig + àe onvrugtbaare Takken met th de Steng met Ren 4 gren die alom in Europa, als ook in on- ze Nederlanden voorkomt, wordt gehouden voor ’t Gewas, dat dep Wortel, in de Apo- theeken Rad, E/ule minoris genaamd , uitlevert. De Bast daar van wordt door Kwakzalvers in- gegeven tegen de Waterzugt , tot een Scrupel gewigt in poeijer , en vyftien Vrugten doen even ’t zelfde. Van braave Geneesheeren , nog- thans ‚ wordt dit Middel te gevaarlyk aangee merkt , ten zy men de fcherpheid eerst door Azyn (57) Euphorbia Umb. multifidâ &c. Am, Acad III. p‚ 1270 Euphorbia inermis, Fol, confertis Linearibus &c. H. Clif, 199e Ups. 142. R. Lugdb, 197. GOVAN Mlonsp, 234, GEB. Proeve 540. KRAM. Muffr. 135, GORT. Belg. 135. Tithymalas Cy« parisfias. C. B. Pin, 29t, Don Pempt, 371, Tith, rr Rus. TABERN, #liff. 990, LOB, Jc, 356. Dom Rr0CrAtN:DrRirÁ 70 Azyn getemperd hebbe, en dan verliest het veel IV: _ van zyne Purgeerende kragt.. Het Sap, niette AADEELs min , met Wynfteen - Zout getemd en uitgewaas- Hoorp- Gd, wordt van fommigen beter dan het Dia WES" gridium gekeurd, rigyde; (58) Wolfsmelk met een byna agtdeelig Kroon- _Lvur. tje 3 tweedeelig + de Omwindzeltjes byna attend Eyrond : de Bladen Spatelvormig , uitgesSpitsbladige breid , Vleezig , gefpitst ‚aan den rand eo ruuw. Dit Wolfsmelk , dat in de Zuidelyke deelen van Italie en van Vrankryk groeit „ heeft Bla- den naar die van de Steekende Palm gelykende en NGE Stengetjes van cen heet ang, | en door de afge van onderen “allidtekend. De Bloemen : zyn ten deele Mannelyk , ten deele Tweeflagtig: met de Kelken aan den Mond Zaagtandig ; vier geele tweehoornige Bloemblaadjes en gladde Zaadhuisjese (59) Wolfsmelk met een veeldeelig Kroontje, Eke byna Moerasfig. (58) Euphorbia Umb. fuhottofidâ, bifidà, &c. Am. Acad. NI. p. 128. GOUAN Monsp. 234. Euph, inermis &c. H‚ Cliff. Pin. ag ge tnan Myss. legitimus. Crus. Hij. IL p. 189. ag de. (59) eaine oa. multifid , faberifid &c. Euph. Fol, Lanceolatis &cc. H. Clif. 200. Mat. Med, 255. R. Lugdb. 393. Fl, Succ. 438. GORT. Belg. 135. Tithymalus palaftris CC 5 mu. DEEL. vul. STUK. za TWAALEFMANNIGE KRUIDEN. byna driedeelig , tweedelig: de Omwinde zeltjes Wyrond ; de Bladen Latcetvormig 3 de Takken onvrugtbaar. Deeze Soort groeit op Moerasfige plaacfen in de Zuidelyke deelen van Sweeden, Duitfchland ‚en de Nederlanden, zegt de Ridder, Men vinde- Frazer vl ia de, ij dldeis Hy voegt 'er by, dät ze ookin de Velden by Nervaaan de Oostzee, ven in de Rietlanden tusfchen deeze- Stad en Muiden komt zy4 2 wel als-elters voor. Bau- HINDs noemtze Heefterachtig; doeh-zy kan ei- genilyk dien, naam niet voeren; hoewel zy veele hae. Steele 2 Ms dan een, Pe lang, vite hin jk PE Peer enr hoog EG 3 de Steng in, géen byzónder Kroontje uitloopt, maar dat dlle de Oxels, Blad- en Bloemdraä- rad Takken. diggeeven. Dit firydt tegen de _ Afbeeldingen van Rv inwsenDonon aus ce Par HALL: Hel agt, — Misfchier heeft in deezen verfchil plaats naar den Landaatt, De algemeene Kroón is, volgens den: Ridder ‚ veeldeetig, veelbladig ; de byzon- dere ZyD driedelig driebladig „de uiter{ten twee- ; tw „De Bloemen van den cetften rang Zyn Mannelvk vyfbladig, die van den tweee den Tweeflagtig met vier Pafjeeg. z-de Ten Ades, “pie ren ki: Pm zor. Elata dit Dor: Penns: #74- PER KB’ ad Dop eEe AN PD RIA P7Ì Dit Kruid wordt van fommigen gehouden voor TY, de Groote Efula der Winkelen ‚ hoewel anderen Ee het Pynboomig. Wolfsmelk daar voor aanzien : ern doch het komt ’er in deezen-weinig op aan, al-STURe zo de meefte Soorten van Wolfsmelk , die fcherp. Denans _ fappig zyny in gevaarlykheid overeenkomen,en — derhalve hedendaags en worden gebruikt, (Co) Wolfsmelk met een zesdelig Kroontje Ë LX on gegaffeld : de Omvindzeltjes ovaal; de Bla-byserza. den effenrandig: geen Takken en Wrattie terfch, tige arduin, Zo wel in Ierland, waar van zy den bynaam heeft, als in Siberie , Ooftenryk en de Pyte- neefelu ic, cbcrg; SCD id is de OSE ly ies eroerplagis ordeelde ; fi Baatetyk, Be Ey Een eren tE wild groeijende , ontdekt ware, dan in hetge= melde Ryk (*. Het fchynt ook de Spaanfche . breedbladige te zyn van Bauminus, waar van de Steng mede ongevaar een Voet hoogte heeft : zo dat men deeze Soort onder het Kleine Wolfs melk moet tellen, | | (61) Wolfs. (so) Eapberbia Umhella fexGdâ , dichotomâ , &c, Aiwa Acad. IL. p. 123. HuDS Angl, 125. Tichymalus lacifolius Hise panicus. C. B. Pin. z9t, TAB. Hift. 937. Tith. Hybernieus , Vasculis Muricatis ereCtis. Ditk. Eieh. 337. T. 290. f, 374e Tithymalus platyphyltos, tertius. CLus. Hisp. 423. (*) De Ieren houden het voor éen zo flerk Purgeermiddel dat hetzelve in de Zak te draagen genoegzaam zou zvn: noe mende het Kruid Mackenboy. LowtTu. Trans. abridg. IL p. hid Cee 2 Le DEEL, VIII. STUK, 772 TwAALFMANNIGE KRUIDEN, reke eri des. bladig. (61) Wolfsmelk met een veeldeelig Kroontje, gegaffeld : de Omwindzeltjes byna Hart- vormig 3 de voornaamften mess. de Steng Boomachtig. Op Rotfen der Eilanden en Kusten, aan de Middellandfche Zee, groeit dit Boomachtig Wolfsmelk met Myrtebladen; van zyne Stam een digte Kroon uitbreidende , met roode Tak- ken, Het is insgelyks vol van een Melkachtig Sap. (62) Wolfsmelk met een veeldeelig Kroontje , gegaffeld; de Omwindzeltjes doorbladig thin 5 de Bladen Jtompe Zijm en zyn aan ’ end ftomp , dóch f niet. temin als die der Amandelboomen , in deeze Soort, welke in Vrankryk en Duitfchland groeit. De Steng is een Voet en fomtyds een Elle hoog in de Ooftenrykfe van Cuusius, welke om- ftreeks Weenen een zo menigvuldig Onkruid uitmaakt, dat ’er de drooge Graslanden , in ’% midden van den Zomer , zig als geheel grys door (61) Euphorbia Umbe multifidâ , dichotom &c. Acad. Hil. p. ras. Tithymalas Myrtifol. sene C,‚ B. Pin. 290. Tirhymalus Dendroides. Cam. Epit. (62) Eupberbia Umb. menne CE &c. Am. Acad. ML, p. 126. GOUAN rd 234. Tithymalus Cha- zacias Amygdaloides. C. B. Pin. 290. LOB. Je. 360. Tithe Characias primus. Dop. Pempr, seh, —_—— Pannonicuse CLUS. Pans, 67o, Elala Caule crasfo, Rav, Ziirap. HALde Heiv, 192: DopECANDERIA 775 door vertoonen. Het Sap is ook Mekachdss Iv, gelyk in de anderen, epen (63) Wolfsmelk met een vyfdeelig Kroontje Een: tweedeelig : de Omwindzeltjes doorbladig _yxur. byna Hartvormig ; de Bladen Lancetvor. aen a re ver mig ef enrandig. en (64) Wolfsmelk met een veeldeelig Kroontje, LE. pweedeelig + de Omwindzeltjes -doorbladig Syulkeuid witgerand; de Bladen effenrandig , de Steng Heefterachtig. Deeze twee en de voorgaande Soort, loopen zodanig ondereen, dat voornaame Kruidkundi- gen ‚ gelyk VAILLANT, HALLER en Ar- flegts ais pk sejnenbesen ouds Aer naam van Chief s als Detinne of dien van Amandelbladig gevoerd heeft, Het aanmerkelykfte verfchil is blykbaar uit de be- paalingen van LINNEus, door wien nog ans dere Verfcheidenheden , van deeze laatfte Soort , zyn waargenomen, Het Bofchminnend heeft de Bloem- (63) Euphorbia Umbellâ quinqucfidâ , bifidâ &c. Tithym. Lunato flore. COL. Eepbr, II. p.-s6. Te 57. Tith. fylve Lunato flore. C. B. Pin. a9o. MOR. Hifb. III. p. 335. Sa se. T. fe Bie (64) Enpsorbia Umhellâ multiGdâ , bifidî Sc. Am, Acad. ill. 126. GOVAN Monsp. 234. GER. Prov. 542. HALL. Helv. 192. Euphorbia inermis Fol. en Sc. H. CHF. 199. Ups, 142. R. Lugdb. 197, N. 2 7 Cee 3 IJ, DEEL. VIJL, STumG 574 TWAALFMANNIGE KRUIDEN, ri ka Bloemblaadjes halfmaanvormig en uitgeknaagd xij, doch hee Dalkruid heeft dezelven gaaf en ge« Hoorp. heel, STUK Behalve de gemelden zyn den Heer Forse vige. __ KAOHL, in Arabie, nog verfcheide nieuwe Soorten van dit Geflagt voorgekomen , welke ig tot de voorigen , hoe menigvuldig ook, niet laaten t'huisbrengen : zodat de Oogst daar in overvloedig is, Onder de Vyfwyvigen van deeze Klasfe voert het eenigfte Geflagt den naam van GrIN Us. „De Kenmerken zyn: een vyfbladige Kelk zond Tes, doc aats van dien vertoonen. zig. de tweeborftelige Honigbakjess Het Zaadhuisje is vyfhoekig, vyfkleppig > jk bokkig en veelzaadig. „Twee Soorten komen * er thans van voor, nas” melyk. ek Ci) Clinùs met een. Haaîrige Steng en fi Kera: Eyronde Blaaen. Langbladí- hi Dis groeit in Spanje , in Arabie en in 3 als ook aan den Euphraat in Klein Afies (2) Glânus Canle Pilofù Fol. abovatis. Syf. Nar. Kl Gen. Óro. p. 334. Weg, XIIL P- 378, LOEEL. Jtine 145e GRON. Oriest. 143. Aline Lotoides gicula. Bocc. Sie. 21- T. 11. Portulaca Boetica , luteo fore, fpuzia aquarica. EARBe Rar. 478. T. 336. BURM. Fl. Ind, p. 112. T. 36. £. £. nnen didi Do: DE CAN: Dr Re Ark 25 Afie. Myn Oostindifch ftrookt- volkoren met _ IV. het Takje door BARRELIER:afgebeeld, vän = dit Kruid, aan de Rivief by Madrit groeijende 3 goorp=' en, watde figuur der Bladen belange, geheel ani fchillende van dieder Afbeeldinge van den Hoog- Pasa leeraar NL, BURMANNUS 3 gelyk uit het pr, LI, daar van in. Fig;-…3, op Plaat-LlI, vertoonde #5 % Takje blykbaar „is, Mooglyk zal zelks aan de . Verfcheidenheden; in dit Gewas voorkomende, zyn toe te fchryveris > Volgens LoerLine hadt hét Spaaänfche., dat hem op Kley - Zandige plaatfen; en in een uitgedroogd Beekje voorkwam, verfeheide leg- gende Stengetjes-;- van omtrent een Voet lang, Takkig « en, als „met „Leedjes; „de Takjes ruig ; de Et nayde vi van de: Stenperjors “lang gefteeld:; de Bloemen ttropswyze aan de Knietjes en by de Bladen , doch aan «de andere zyde vari de Tak- jes geplaatst. ’t Getal der Meeldraadjes was veranderlyk ‚ van negen tot veertien of vyftiën mer dubbelde Meelknopjes; doch dat der Stent. pelen; onmiddelyk op ’t Vrugtbeginzel zitten- de , altoos vyf „ en het Zaadhuisje Eyrond , er svyfkleppig als gezegd is., (2) Glinus mef een rimpêlige Steng, de Bla- 11. den ronidachtig en Wallig. | aan an Rondbla- (2) Glinus Caule rugofo „Fol. orbiculätis tomentofis. Burm. dig- Fl. Ind. 113. Alhe Lotoides, Dittimnt Cretici facie Made- Fig. 4 Ee PLUK. Arsalth: to T, 356. f. 6 u. Daer. VIII, STUK, 776. TwWAALFMANNIGE KRUIDEN, Van deeze Soort ook verfcheide Plantjes uit IV. ne Oostindie bekomen hebbende, is daar van ins= Eadöro; gelyks een Takje in Fig. 4. afgebeeld , om het STUK, Vyfwy- vige. huisjes zyn niet zo digt getropt. aan hetzelve, 8 De Stengetjes- zy wat rim- “pelig of gefleufd ; doch Diet meer dan-in % verfchil aan te toonen, De Blaadjes zyn hier veel ronder dan in de voorgaande , doch zo rond niet als in de Afbeelding van dat van Ma- drasf, by PL uKENET 3 hoewel zy, door de witte Wolligheid „ die endtreis Zilverachtig _ maakt , genoegzaam naar die van den Creti= fchen Diétamnus-gelyken, Voorts komt dit Gee was, in veele opzigten, met het andere over- een „ inzonderheid wat de plaatzing der Blaats jes aan de Stengetjes belangt, maar de Zaace voorgaande en ook niet zonder Haairigheid. Het getal der Meeldraadjes heb ik, in beiden , vu eens vyf, dan tien of meer bevonden. De Kelk is vyfbladig , van buiten Haairig , van binnen glad, gelyk men denzelven, met het Zaadhuise je daarin , vergroot zynde, by a ziet afgetekend en het Vrugtbeginzel met zyne vyf Stempels gekroond «en door Meeldraadjes omringd , by b; als ook by ec een enkel Zaadje „ dat cen wit Vliesje heeft, zynde geribd , bruin. van - Kleur, niet grooter dan een Zandkorrel , en dus alhier in langte dertig- dat is Lighaamelyk 2700o maal vergroot. Den Heer ForskaoHr zyn, in Arabie en Egypte, behalve de Lotoides ; nog twee ander re ; bo allier genitnndnnnacdien icatdld nn nen a n n_ A TEN dn kee behan. 22 ha DonECANDERIA 777 te Soorten van Glinus voorgekomen. De cene s IV; noemt hy Setiflorus , om dat de Bloemblaadjes “in welken zy menigvuldig heeft, aan het top-end Baek in drie of vier Borttels verdeeld zyn, zo lang das als de Meeldraadjes , wier getal meer was danssa, tien. Wegens de Vrugtmaaking fchynt inzonder- beid dit Plantje, dat ronde knoopige Stengetjes en rondachtige, kranswys geplaatfte, gefteelde Bladen hadt, hier t'huis gebragt te zyn. Hy vondt het by Dahi , in een uitgedroogd Moe- ras. De andere, welke zyn Ed, in Zandige Grond , op de eerfte Rustplaacs der Karavaan van Kairo naar Mecca aantrof, lag geheel op het Zand uitgefpreid. Hy noemtze Glinus Cry- flallinus , om dat de Stengetjes, maar een Vin- ker begroeid waren; even als in het zogenaam- …* de Yskruid, Dit zelfde hadt ook in de Blaadjes plaats en de Bloemen , van grootte als een kleine Erwt, half ingedooken in het bovenfte der Stengetjes en Takjes, vertoonden zig als Wratten, ’ Getal der Meeldraadjes en derzel» ver plaatzing was zeer ongelyk en ongeregeld in deeze Soort , gelyk in de overigen van dit Geflagt (*), Het laatfte Geflagt, in deeze Klasfe opge- tekend , dat tot de ‘Twaalfwyvigen behoort , voert den Latynfchen naam van: SEM: (*) Flor. Lzypt. Arab. p. os. _Ddd II. DEEL, VIII, SruKs Vyfwy- vige. r. Semperuie war Arbo return. Boomach= tig. Huislook , en zegt, dat het meer cen Heêfter | | 778 TWAALFMANNIGE KRUIDEN. SEMPER VI Vv UM, Donderbaard, Welke aan eenige Soorten van Huislook ge- lyk wy hier voor gezien hebben ‚ om dat zy altoos groen blyven, gegeven werdt; en gelyk het Groote ruige ‚ hier toe betrokken „ gemeen- Iyk den Neerduitfchen naam van Donderbaard voert ‚ heb ik denzelven hier tot een Geflagte naam gebruikt, De byzondere Kenmerken zyn, een Kelk in twaalven verdeeld , twaalf. Bloemblaadjes en twaalf Zaadhuisjes z waar by-het getal dert Meeldraadjes komende dit Geflagt tot een det volmaakften van deeze Klasfe frelt; er Agt Soorten z ear gars 1) Donderbaard met. eenn Boomachtiges fe ne, getakte Steng. Crusrus heeft dêeze Soort ecnige EE van Lisfabon in Portugal gevonden; doch zy groeit ook op Kandia en eenige Grickfche Eie landen. Hy noemt dezelve het Groote. echte dan A) Re Crule Arhoreschnte fect ratmolo. Syfl. Nat. XII. ‘Gee. “612. p- 336. Wig: Xi p.-378. Semperv. Caule inferne nudo Javi ramofo. H. ‚Cif. Upse R. Lugdh. 456. KRAM. Auflr. 136. FABR. Helmfl. 270. Sedum majus Atbotescens Floscutis candidis. C‚ B. Pin. 282. BRADL. Succ 4.P- E. T. 31. Sedum majus legitimtm, Crus. Hlifk 1e pe $8. Sedam atborescens majus Gtacpm. LOR. Ze. 379 Don Rr 6 AN Dì th A. 27 dan een Kruid iss fomtyds twee Ellen hoög IV: groeijende „ met een Steng of Stam, die Bla Aan derloos is, een Arm dik , veele. Takken van Hoorpe een Duim uitgeevende , die op ’tend als met TUE - Kroontjes van Bladen gettopt zyn. Deeze Bla- ee, den zyn Tongachtig ; dik en Sappig, gelyk die van ’t gewoone Donderbaard. Somtyds komt tusfchen dezelven ‚ aan den top , als een gebla= derde Steel voort , die een Tuil van gefternde Bloemen draagt. Dit Gewas verbeeldt hy zig het Echte groote Aizöon of Sempervivum van DroscoripEs te zyn. De Steng fchiet dik- wils- Wortelen-boven den Grond, zo de Ridder aanmerkt. Voorts is deeze Soort by de Liefheb. bers der hilgsmhoven Genees dekend. Men heef Ke vr d en noelitze Bromathite Sdu. „of £ Dione D em derbaard, Maar, volgens Farrrerus, is het getal der Meeldraadjes , en en Zaad. huisjes , tien. (2) Donderbaatd met de Stenz door overblyfs rr. zels der Bladen rappig; de Bladen gekngt, „Sne f s ’ ì narienfe. De vermaarde Comm r Lyn heeft deeze af. Kanan. eik \ ge- _€2) Sempervivum Caule Foliorum ruderibus lacaro Fol. zêtufise Sempervivum Caule infra Folia lacero Se, He Cfr. 1zo- R. Lugdh. 457 Sedum Canatiumm Fol. omnium ma Kimis. Comm, Flort. II. p. 189. T. 95e Sedum majus Ca- narium. acaulon, Pilis ad oras Fol. hispidis. PaUK: dim, 340 T. 3l4ef.-ke-RAJ. Suppl. 362, Ddd 2 Il, Daar, VIII, Srux, 730- TWAALFMANNIGE KRUIDEN, gebeeld uit den Amfterdamfen Tuin, alwaar zy …* fomtyds een Steng fchoot van zes Duimen hoog : «doch van Bloemen maakt hy geen gewag. By PLuKENET is dit Donderbaard ook afgebeeld “en befchreeven als ongeftengd, maar de Bladen aan den rand bezet hebbende met eene Franje van ftekelige Zilverglanzige Haairtjes. By de Ínwooners der Kanarifehe Eilanden , werdt hets zelve Corozone Celio geryteld, (3) Donderbaard met kanthaairige Bladen en uitgebreide Afzetzels. Dit Kruid, dat door geheel Europa, zo op de Rieten Daken der Huizen, als op Heuvelen yr Ï, en elders, voor Omt, is ks Gemeene Groote Donderbaard ; dus naar den Latynfchen naam Barba Jovis ge= tyteld, Hierom noemen de Franfchen het Joue barbe ; doch de Engelfchen Houfvleech en de Duitfchers Hauslauch , dat is Huislook ; tot - welken naam het ‚ wegens de gezegde Groeiplaats, van alle Soorten het grootíte Regt heeft. Op den Grond , (dewyl men her ook in de Tuinen kan houden;) maakt het Roozen, van dik- (3) Sempervivum Foliis ciliatis, Propaginibus patentibas. Semperv. Fol. Radicalibus Carnoíis ciliatis &c, H. Cliff. 179. R. Lugdb. 457. Govan Monsp. 255. GEE. Prov, 428. KRAM: Aaftr. 136. Fl, Sue. 395. Gort. Belg. 136. Mar. Med. 222. Sempervivam majus alterum feu Batba Jovis. DOD. Pempt. 127. LOB. Jeon, 37% Sedum majas vulgare. C. & Pin. 283. TOURNF. aid ede dn inn Do DE CAN DR TA 78E dikke zeer fappige Bladen, en geeft zydelings pe Kleine Roosjes uit, tot voortplanting. De Bla- IV. XL. den zyn op de kanten’ Haairig of gebaard , aan Hoorp= de Stengen dunner en naar Myrtebladen eenigs-*TUE+ zins gelykende. Deeze maaken de Steng, die ae omtrent een Voet hoog groeit, als met Schub- ben bekleed, Zy is gekroond met Bloem - Aai- ren, die zig Takkig uitfpreiden , hebbende op Pentagy: eene zyde de Bloemen , welke uit een twaalf- - deeligen Kelk en twaalf Blaadjes beftaan, doch het getal der Meeldraadjes, die ftevig zyn, met ronde Knopjes, is , volgens den Heer HA r- LER, meer dan twintig: hoewel het Kruid, wederom „ maar twaalf Stylen en daar op vol« gende 4 Z aadhuisi cs heeft. Sap; niet zonder Saipeter, en werkne derhalve uitwendig met. eenige. fcherpheid , hêbbende zelfs dit Sap de vlakkigheid van *t Hoornvlies der Oogen weggenomen. Door te groote verkoe= lig is het fomeyds , op Ontfteekingen gelegd zyr- de, fchadelyk bevonden: doch op Brandíteden dient bet zeer, Kleine Zweertjes of Wondies , gelyk dieder Lippen en Tong, kan het tot hee ling brengen , en wordt in Gorgeldranken mee vrugt , tegen Keelziekten en de Sprouw, ge= bruikt, Inwendig dient het Sap „of ook de Syroop van Huislook „tot verkoeling i in heete Koortfen, in vuile Kaas als ook in de Roode of Bloed- loop , waar tegen het Sap, van BOERHAAVE, grootelyks aangepreezen werdt, 5 ‚_Dog= Il. DEEL. VIIL, STUK, ed (4 Don 282 TWÂALFMANNIGE KrRuiDen IV. (4) Donderbaard met kanthaairige Bladen én ik Klootronde Afzetzels. nn Waar in verfchilt dit (vraagt HArLtER) vs van het Gemeene Donderbaard ; is het door- - dien de Bloemblaadjes groenachtig wit zyn, in rd de andere bleek Roozekleurig ? Morrison dig. merkt aan 3 dat tusíchen de-Bladen kleine Bols letjes voortkomen , die van zelf afvallen, in den Grond Wortel fchieten, en de Soort dus voortplanten. J. Bauminus heeft de Afbeel- ding van Los EL ontleend ‚die het aanzag voof eene Verfcheidenheid , door kweeking in de Hoven ontftsan. De Heer JacQUINzegt, dat het maar zes Meeldra S WEIK een weezent vk verfchil, zou zyDs ad (5) Dorderbaard dat de Bladen met Haaïtf Prine, doorweven heeft en Klootronde Afzetzels, Spinnes webbig. Deeze, die wegens de Draaden, met welken de Bladen als famengeweven zyn, zeer byzone der 1 - e €4) Sempervivunm Fol. zr » propazinibus globofie: Sem* globam ettis Sc. H. Cliff, 180. Re Lugdh. 457. Sedum majus bene finale &c. MoR:s. Hifte J- B. Ff. Ille p. 638. Lon. le. p. 373. Fig. finiftra. JACG: Wind. 24. _Sempervivam Fol. Pilis intertextis &c. Semip. Fol. Rad. in akin congeftis &c, H. Clif. 180 Re Lugdb. 457- Ne 5. GOUAN, Monsp.- 235. GEB. Prov. 429. Semperv. zubre montanum Gnaphaloides. Co. Ecpbr. Ip. 204 Te at. Sedan maoagiun tomentofum. C. 5, Pim 2 ô4. HALL. Helv, 393 +394 pe MEG edli end viù tm Ld D o Dn EEA RDR IA 5% der is, groeit in ’t wildeop de Bergen derZui- , IV N k FDEEL; delyke deelen van Europa. De Heer HarrerR, vi, die het dus overvloedig in Switzerland vondt, Hoorps merkt aan , dat zulks alleen in de jonge Planten * à pbess plaats heeft terwyl de Ouden op de kant gee nia, Waer haaird zyn, Zy komt , voigens zyn Ed., het Berg. Donderbaard zeer naby en zou on een zelfde Plant kunnen zyn. (6) Donderbaard met de Bladen, Steng , en PAG e de toppen der Bloemhlaadjes , ruig. ‚vam dire _ Op de toppen der Bergen , niet ver van sen. Rug burg, groeit, volgens CL us1us , zodanig een Donderbaard, dat de Bladen ruig heeft, met nolaadjes » ZES sontwaalf nà (7) Donderbaard met geheel effenrandig ge Bla, den en uitgebreide Afzetzels. voe veran, D Volgens den Heer Harren heeft deeze:, Paard. die ook opde Switzerfche Alpen groeit, wat kleiner Roosjes van Bladen dan het Gemeene Donderbaard: de Bladen zyn korter, effenran- dig; de Stengen paarfch gefchubd ; de Bloemen beftaan uit zeven of agt paarfchachtige, doch niet fierlyke pn (8) (6) Sempervivum roliis Caule Peralorumque ln. Am. Acad, AV. p. 273, Sedum majas Montanum Fol. denta= tis. CB. Pin 283. HALL. Hielv. p. 781. Coryledon altera Taurica. Crus. Pann, 481. (7) Sempervivum Fol, integerrimis , reep patulis. Sc- Me DEEL. Ville Srux. Semper vi vaag à - 754 TwAALFMANNIGE KRUIDEN: (8) Donderbaard met verfpreide Bladen, de onderften Spilrond ; de bovenften plat. achtig. In dit opzigt verfchi lt deeze, welke door den Heer JacQuiN in de Keizerlyke Tuinen te Weenen waargenomen was „ zeer veel van de te zeggen , altemaal wel “aanmerken mag als Verfcheidenheden van Sedum Rofulis liberis Fol. levibus. HALL. 593. Sed. Alp. de Derde Soort, “ vier voorgaanden , die men , om de waarheid } rubro wagno Flore. C. B. Pin. 284. Sed. majus Montanum , Fol. non dentatis. Zhid. 28 3. Sedum minus Flore rubente, Brsr. Eyf. Vern. 6. T‚e. ba. GER. Pro 29. (3) ren Fol, fparfis, inferioribus eren, ae bien depres DRUKFEILEN. Int Voorg. VILS TUK , moest op bladz, 6oë volgens tweeliokkige Dude ‚ de Stoelen Hartvormig In_ dit VII STuK , bladz. 64. Reg. ox. Voor Salie Lees Selie. De PLAATEN PERAT ALV, dee EE Ar 6 Hej 5 este Ev. * . * ee e Dt sin jp „ee En Gn PS se hv LII, zyn dus ingevoegd. tegenover Bladz. gr