NATUURLYKE HISTORIE "04 QA) UITVOERIGE ns CHRIVING mn à À DIEREN 7 PLAN TEN MINER AALEN, Volgens het SAMENsTerL van den Heer Lade NAE U AR Met naauwkeurige Afbeeldingen. nie ate aa Tanen Tans Tank nn nd TWEEDEDEELS, NEGENDESTUK. De KRUIDE En AMSTERDAM, _By de Erven VAN ZE. HOUTTUIN, MDCCLENRV MAY 11 1927 GARDEN gers” INHOUD van mir STUK, VIERDE dn BD rk RT DE MW XIII. Hoorpst. Befchryving. der, T wan- TIGMANNIGE KRUIDEN (Ico. fandria) 5 dat is die ten minfte twintig Hleeldraadjes hebben ; tot. welken de menigvuldige Soorten van Middag. „bloem of Ficoides ,Ganferik of Vyf- vingerkruid, Aardbezie , Braamboos „ Tormeatil, Nagelwortel en arideren, betrokken zjn, dek Bladz. x _XIV, Hoornst, Befchryving der VEE MANNIGE KnuiDEN (Polyan- dria), datis die veel meer dan twintig 8 „Meeldraadjes hebben, toê welken , one ok der anderen, de Maankoppen , Plom: | pen ‚ Corchorus , Peonie , Ridder- fpooren, Monnikskappen , Akelcijen, Anemonen, Ranonkelen, behooren — mmm St "s xv: XV. Hoorpsr: Befchryving der Twer- MAGTIGE KRUIDEN ( Didyna- mia,) dus genaamd, om dat zy vande 2 vier Meeldraadjes twee langer hebben dan de twee anderen: waar toe de zo genaamde Kransjes- Kruiden , gelykde Melisfe , Thym , Orégo, en weele anderen; als ook de Grynsbloemigen , gelyk het Leeuwenbek-, Vingerhoed- - ; Kruid, enz. , enz. behooren, … _Bladz. 266 XVI, Hoorpsr. Befchryving der Viene z… …_ MAGCTIGE KRUIDEN (Tetradye namia) , dus genaamd , om dat pn zes | Meeldraadjes , in derzelver Bloemen’, vier langer zyn dan twee anderen , die tegenover elkander ftaan: gelyk dit plaats heeft inde Kool , Radyzen’, Violieren, Lepelbladen, Th'aspi en veele ande- re Kuiden. ken 593 AAN. AANWYZING ver PLAATEN, Ê en der Bladzyden, | alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. Praat LIL. ‘Afbeelding van een der TwWINTIGMAN NIGEKRUI- DEN: vaamelyk engver Bladz. 33 Fig. 1. Het Kaapfe Remane of Middagbloem , gemeenlyk Fi- coides genaamd, zo als hetzelve met ten deele geflooterne, ten deele door bevogtiging geopende Zaadhuisjes zig vertoont. Zie bl. 35. m2. Zodanig een Zaadhuisje vergroot. — 3, Hetzelve geflooten en Fig. 4. ge- opend doorgefneeden, zynde de aanwyzing der Letteren bl. 55, 36 verklaard, Praat LIV. Afbeelding van Vaer- MANNIGE KRUIDEN. mn Blade 139 Fig. 1. De Corchorus Olitorius uit Oost: indie met zyne Zaadhuisjes. _ Dl, r4r, _ == 2. Een fraaije Japanfche Corchorus met dubbelde Bloemen. bh. 146. ek PraaT Praat LV. Afbeelding van Veere | MANNIGE KRUIDEN: tegenover Bladz. 191 Fig. 1. Eén Japaníche Anemone of 4- nemoroides. 7 é bl, ee — 2, De Vyfbladige Clematis uit Ja- i pan. é bh 205. Waar van de inermis by aen het gea Ee b eo is voorgefteld. Praat LVL Afbeelding van Twee: MAGTIGE KRUIDEN. ami Blad. 231 Fig. 1. Het Teer an uit Japan. Sé é , . bl. 2ër, De Bloem by A fterk ver. groot. — 2 De Nepeta incang ook uit Ja- 4 pan. : bl. 307. De Bloemket van ’t gewoone _ Kattekruid of dergelykeuit Ooft, indie, by Letter B. 3 P LAAT LVIeAfbeelding van TweEs, MAGTIGE Kruipen, ts mt Badr: 265 ee Fig. 1e Fig. 1e Een Leonurus-Faponicus of ek Hartgefpan, n pi bh 366, De vergroote Bloem en Kelk by A. — 2, De Phlomis Zeylanica of Oost- indifch Viltkruid. e bl. 37I Waar van B de Bloem, C den Kelk en D de vier Zaaden,al- len vergroot „ aanwijst. ‘Praat LVIIL Afbeelding van Twee- MAGTIGE KRUIDEN. - éegenover Bladz; oe Fig. 1. De Erinus Capenfis of Kaapfe ; een Balfembloem. oe àl, 549. A. Een Blaadje daar van ver. oen groot. = . „” 2 De Buchnera cernaa van ke, Kaap. 5 e bl. 542 B. De Bloem: C het Zuadhuisje vergroot en by D doorgefnee- den. — 3. De ere Europea uit Oost. Pe pe . ble S5Ie En a. ken rd mm Bladz. 575 Fig: Fig; t. De Ruêllia repanda of Uitge- gulptee <*, à bl, 536. _ 2, De Ruëllia -ringens of Gryn- zige. ° . bl. 577: _— 3, De Ruëllia articulata, Gewrichte of Kortledige Ruêllia. bl. 579. Allen uit Ooftindie, 2 Praar LX. Afbeelding van VrER- - MAGTIGE Kruipen. tegenover Bladz. 611 Fig. 1. De Draba Muralis uit Ja- : pan. N s . bl. 611. — 2, De Bunias Orientalis of Ooster- fche Knodsvrugt. . bl. 74r. Waar van het Zaadhuisje by Let- ter A vergroot. =_ 3e De Cleome dodecandra of Twaalf- mannige Hederik uit Oostindie, bl, 753. By Letter B de Bloem daar van ver- groot. etn ' in an ikk BESCHRYVING DER PL ANTEN. Nn A Ben VIERDE AEDEELING, DEE Kk RU I D oe N,. aten In, badmat Xl HOOFDSTUK. ed fing ler Twanriewanntoekaur „DEN (lcofandria), dat is-diestwintig of meer Meeldraadjes hebben : tot welken de menigvul« dige Soorten van Middagbloem of Ficoîdes „ _Ganferik of Vyfvingerktuid , Aardbezie „ „ Braamboos, Tormentil, > dagh en an; deren; Reline, * sne erl. van wieke Meldraadjes P dl. > leen , onderfchêidt deeze Klasfe _niet; maar. ’er komt by, dat de- “zelven in den Rand van-den-K zyn ingeplant, en, dus. worden ’er-ook toe be- trokken -dië meer hebben dam twintig Meel. draadjes , als zynde daar door van de Veel- mannigen onderfcheiden , in welken de Meel- « dr _ El, DEEL, IX, STUK, 5 « & 2 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN. Iv, draadjes hunne ftandplaats op ’E onderfte van deni de Bloem hebben, tegen het Vrugtbegin= Hoor zel aan ). Het getal der Meeldraadjes, nog» STUK, thans, is in deeze Klasfe op ver naa zo groot Ei piet als in de volgende, Het eerfte Geflagt , dat-hier voorkomt, be- hoort tot de Driewyvigen , alzo de Eén- en Tweewyvigen’, âls allen ‘Boorn- of Heetterach- tig zynde , reeds befchreeven zyn. Het voert den naat .van-j TP $ LE À Srsuvium 8 Dit heeft een ‘vyfdeeligen ‘gekleurden Kelk, zonder- Bloemblaadjes & het: Zaadhuisje Eyrond, driehokkig „ ee : itis ek Läadjes, 21/7 Dee ages van ee) is door hd wkn al Ras 4 el bedelen" à daar omtrent verfchillende gemaakt : zie re Tytels van het X. en XI Hoofdfak der Heefteren’ » als ook net 1. D. 1, STUK ile dar ARS MAS Bot. N88. Resspraculam genaamd. ) nict oncigen het Blaemkasje genoemd heb ; hoewel het in veele en pe inzondefheid in de Sombere fid daar het een wegzentlyk Deel is, eigener den naam voert van Stoel. „0 Sefuviam: Syst. Nag;- XII, Gen. 624 pi 343- Weg. 4 sen, 624. P- 388. JACQ: Flifls 15s. Te 95 Portulaca Fol.. Lars iras ness P/ en en Port. Curas- …_favier &c. PLUK. Alm. 303. T. 216 f. 1. HERM. Par. 212, Te 212, Port, marina latifolia, PLUM. Spe 6. Ie, zag. Fi 2. ‚le zieh 0 SAN D RI A 3 de voornaam{te Kruidbefchryvers tot het Por-_ IV. felein betrokken geweest. Men vindtze onder AE den naam van Kurasfaufch beggend Porfelein, Hoorp- met lange , fmalle , glanzige Bladen en roodc°TUE_ _ Bloemen , zeer wel afgebeeld door den fchran- Poels deren PLUKENET, Zy hect Breedbladig Zee. Porfelein by. PLUMIER, RUMPHIUS noemte ze Crithmus, Indicus of Indifche Zee- Venkel en zegt dat zy in Oostindie „ naar ’% Portus geefche Perexil do Mar , vande Hollanders ook Zee - Peterfelie--geheten „wordt » dochin ’t Ma- leitfch Gelang laut, dat is Zee- Porfelcin, Dit Kruid, dat zo wel in West- als in Ooste indie valt, „is ook door den Heer J ACQUIN afgebeeld , die het aan de Zeekusten der Karin bifche Eilanden heeft gevonden en afgebeeld. Het is , zegt hy, een Sappige overblyvende Plant, met dikke , ronde , gladde, verfpreides Takkige „ Jeggend » -opftygende Stengen: de Blaadjes zyn Lancetvormig , glad en Sappig, dik , gepaard , anderhalf Duim lang. Uit de Oxels komen cenbloemige Steeltjes voort, met Reu kelooze „ van buiten groenachtige, van binnen witte, Roozekleurige of paarfche Bloemen ‚ dië _als uit een famengegroeide Kelk en Bloemblad TEE de Ports Aizoides Ëeê, SLOAN. Fam. 38. Hi Lp: 204. Crithia mus Indicas. RUMPH. db. VI, p‚ 165. T, 72 fe 1e BURM, Fl, Ind.” A3 et DEEL; IX, STUK, IV. 4 TWINTICMANNIGE KRUIDEN, Martenique hadt hy altoos vier, op Kuba drie ; ES op Domingo drie of vier Stylen in deeze Bloemen nobin waargenomen, en met het getal der Hokjes was STUK, Vyfuye vige. het even ’ zelfde, In Ooftindie houdt men dit Kruid voor het weezentlykfte Ingredient van het Atsjaar, een Verfpapering uit verfcheide Kruiden , Bloemen en Wortelen , die men op gepekelden Azyn vervaardigt , en by allerley Spyzen op Tafe} zet , om Appetyt te verwekken: wordende der- halve dit Kruid, in de Ambonfe Taal , zo Rums PHIUs zig verbeeldde, ook As/ar gelieten. “In de Rang der Vyfwyvigen volgt een zeer viegebreid Geflagt van Kruiden, dat den naam voert van z) MESEMBRYANTHEMUM. Middagbloem, Die door den geleerden BREYNIUS aan deeze Kruiden gegeven was, om dat zy meest omtrent den Middag, maar eenige Uuren', de Bloemen ontlooken hebben; gelyk zyn Ed, het zelf verklaart. Dir enius heeft flegts, om redenen, de I in Y veranderd. Het heeft een vyfdeeligen Kelk en menig- vuldige Liniaale Bloemblaadjes; het Zaadhuisje Vleezig , beneden de Bloem en veelzaadig. De meeften zyn met vyf Vrugtbeginzels en Stam- pers voorzien; doch men vindt ’er twee Vier- wyvigen en vyf Tien- of veelwyvigen on- der, Tot EB O SAAN DRT 74: s Tot dit Geflagt zyn de meefte Planten, -die IV. men te vooren Ficoides genoemd hadt „ betrok« £ re ken : waar uit en derzelver Geftalte en de plaats Hoorpe der afkomst kenbaar is; alzo men den Baar-°TUEe moeder van byna allen op den Zuidhoek van, £ sia Afrika » genaamd de Kaap der Goede Hope, vindt. Het bevat tusfchen de veertig en vyftig Soor- ten, welke , naar de Kleur, in Wit- Rood- en Beelbloemige onderfcheiden zyn. 4. Met Witte Bloemen. (1) Middagbloem met overhoekfe , Spilrond- a © achtige flompe. Bladen, die aan den Voet ant dert kanthaairig zyn. \ Ze Deeze groeit, in Egypte en in ’% Napelfche, op Zandige plaatfen aan de Zee, die van den Vloed befproeid worden, (a) Middagbloem met overhoekfe Bad Te-_ 1. In pelige gegolfde Bladen, ee Yskruidig. ein loemig, (1) Me anthemum Fol. altern. teretiuscalis obtufis, a ciliatis. Sy/?. Nat. Xil, Gen. 628. p. 344. Vig. XIII. p. 389. H. Ups. 129. Kali Crasfule aem foliis. C. B. Die: nn Mog. S. 5. T. 33 f. 7 Neapolitanum Ais zoides repens. COL. Kobe. II. 72, zip 73. Kalli ee ALP. ZEgype. 125. T. 127, (z) Mefembr. Fol. alternis ovatìis, Papas ande H. Clig. 216. Ups. t27. R. Zugdb, zen. Nt. GOUAN Monsp. 243. FABB. Hle/m/f. 247. Mes, Cryftallinum. Dir. Elths 231. T. 130. f. z21. Ficoides Africana Fol Plantag. un- dulato, Micis Argenteis asperfo. BRADL. Succ. 5. T. 15. f. 48. In, Daer, IX, STUK, 6 TwWINTIGMANNICE KRUIDEN, IV. —_ Int Franfch is deeze Soort by den naam van 4e wi Glaciale ‚by ons onder dien van Ykriüid bekend ; Nr om dat de Bladen zig als met bevroozen miater- STUK. druppels befprengd vertoonen. De Steng , van Re id YY cen Vinger lang, is bezet met gepaarde Bladen - en geeft veele langs den Grond verfpreide Tak- ken uit, met overhockfe Bladen. Die Ysachtige pukkeltjes zyn blaasjes met Water gevuld en verdwynen derhalve inde gedroogde Plant tee- pemaal, De afkomst haci ook uit Afrika te ZyD. u. (3) Middaebloem met. half Spilronde Tepelige Meng: onderfcheiden Bladen; de Bloemen onge- Spin, fteeld in de Ozelen; de Kelken vfdeclig. : Gemiemiie (4) Middagbloem met half Spilronde Tepelige Peren onderfcheiden Bladen ; de Bloemen onge- hnente: ____fleeld in de Oxelen; de Kelken vierdelig, Zo weinig verfchillen daar in deeze twee Soor- ten, waar van nogthans de eene ecn Zaay - Ge- was, de laatfte Heefterachtig is. De eerfte zou haarce —_ 3) Mefimbryantheuin Fol. femitesetibus Paputofis diftinc- tis, Flor. fesfilibus Axillaribus &ec, Kali Zgyptiacam Fol. valde longis on Be B. Pin. a86. Kalli tertium. Aups LEgypt. 129. T. CD Aombr. zo. (emieereribus &c. Mef, Ramis undique Papilloûsf verasfiori! Clâffrsarg, Ne 22. R. Lugdk. 255. Ns 22, Mel Cap: Genienliflorum. Dirt. Elth. 271. To 205. f, 261. Ficoides-Neapolitsna Flore candido. BRADLs Sauce. 5. Te 17, Fe 34e FAB. Hebmf?. 247. kee AND RL Arm og haare Groeiplaats in Egypte hebben. De an- dere , die men verkeerdelyk voor Neapolitaanfch vnd ie heeft aangezien, is van de Kaap afkomftig, zo ke wel als alle de volgende Soorten, (5) Middagbloem met half Rolronde , en Pui- Ai flige „ onderfcheidene Bladen , gefeldegstemen Bloemen en vierdeelige Kelken. Deeze voert dien bynaam, om dat zy, peer de cigenfchap der meefte anderen „ de geheele Nagt bloeit ‚ zynde de Bloemen. over dag fa« mengetrokken. Dus verfpreidt zy , in de dui- fternis , een zeer aangenaamen Geur. De Bloemen zyn van binnen wit, doch in eenigen van buiten rood , in anderen Saffraankleurig. C6) Middagbloem met Spilrondachtige , pui- : VI, ‚ flige , emgekromde , onderfcheidene , ge-lanzg. tropte Bladen en WVingerachtige Kelken aan ’t end. De Steng heeft witte Stippen op de nier al- leruiterfte Takken; de Bladen zyn driekantig rond , (5) Mefersbryanthemum Fol. femicylindr. impunâatis dis- 4 Mes. Fol. est » ike -cylindr. H. Cif 220. N. 23 RR. Zugdh Mef. Noftiflomim &c. Dir. Elthn 5 ater sine ii (6) Mefembr. Fök Ampan@aris &c. Mes. Fol. conferris (plendentibus Bet Dit: ERD. 270. T. 204. £. 260. Ficoides Capenfis Frutescens. BRADL. Succ.-Ie ps-7e T. 6. A 4 U. Deer. IX. STUK. 8 TWINTIGMANNIGE Kruipen; IV. rond, aan de enden fpits, die der Oxelen krom « Ae de Bloem geelachtig uit den witten 3 de Kelken Hoan regtopftaande Vingerachtig ftomp, zegt de Rid- STUK. der, Volgens DiLLENtus zyn de Bladen KS 4 9 fappig » bleek groen , met uitpuilende groene Stippen of. Wratten , inzonderheid daar het Plantje blaeit ‚ befprengd. Het heeft Ener een Voet hoogte. mire Ca) Middagbloem met_Elsvor vormige, ruuw pui- ant herin flige , Jamengegroeide Bladen » aan de „omtelde S_ tippen uitgebreid; een opftaande Steng, Gekroond. met een driedeelig Bloemtrosje, XXXVI. (397) Middagbloem met platachtige Lancet- Orgetierd, vormige, puiftige, uitgebreide , onderfchei- dene ‚ gepaarde em overhoekfe, affbandige Bladen. I. (Co) Middagbloem met overhoekfe Lancetvors Tripoli. kn Langbla- mige ee “(7) Atfembryanthemum Fol. Subulatis, fcabrido - pun@&a- tis &c. Mel. Frut. foliis albis umbellatis. Fapn. Helmf?. 247. ‚Dix. Eith. 277. Ts 208. f. 266. Ficoides Afticana ereâta teretifolia &c. HERM. ES Te 166. BRADL. Succ. 4. p. 12. T. 34. PLUK. Phyt. 117. É. 1. (37) Mefembr. Fol, ami Langeolatis &c. Mefemhr. tortuofum Fol. Sempervivi expanfis. DiLL. Elth. 234. T. 182. f. 223. Ficoides Capenfis. PET. Gaz. T. 78. f. 10. Fie. Alr. procumbens Ec. BRADL. Sure. Mle-ps 7. Te 16. (or Nomden, Fol. altern. Lanceolatis &c. H‚, Chf. 217. Ups. 128. & KR. Lugdb. 283. N. 1x. Mel, Tripoli folio „ Flore vee Ditr. Eltb. 230. T. 179. f, azo. Fic, Aft. procumbens &c. BRADL, Succ. V. p. 14. Te 47. Fice African … mum &c, PLUK: Mant, 77. T. 329e fed Te os ANDRIA 9 mige platte Bladen , losfe enkelde Stenge, kit en vyfhoekige Kelkon. Le aa 4 (3) Middagbloem, dat ongefteeld is, met bjnas von Spilronde „ opflygende, puntige famenge- groeide Bladen en agtwyvige Bloemen, Deeze vier Soorten zyn door haare bepaalin= me. gen genoegzaam onderfcheiden. Zy komen , gelyk de voorgaanden , in het draagen van witte bf witachtige Bloemen overeen 5 zelfs het Uitgebreide , thans hier geplaatst , dat de Bloemen van binnen wit, van buiten geel heeft, Het Gekroonde groeit Heefterachtig , cen Voet of anderhalf hoog en heeft zelfs Kroontjes van witte Bloemen, als die der Asters of Chryfân- then, zeer welriekende. Te agt Uuren ’'s mor- gens gaanze open , en blyven dus tot een weinig na den Middag. Deeze is in onze ‘Fùinen ge- meener dan de overige Soorten, zeid HERMAN- Nus, De drie anderen zyn Kruidig , allen de Bladen met Puistjes hebbende , inzonderheid het Uitgebreide „ welks Bladen als die van Don- derbaard zyn en met Zilverachtige Tepeltjes praalen, Het volgende heeft de Bladen als van die wilde Soort van After, welke in zoute Wateren wedt, » Tripolium senad „ meest ‚glad, Detd (s) atnterkisens acâ sul , ’ Fol. fahteretibus adfcen- \ dentibus &c. Mir. Di. T. 176. f. 1. Mefembr. Calami- forme. DiLL. Eltb. 239. T. 186. f. 228. Ficoides Capenlis humilis Cepaz folio. BRADL. Succ. IL. ps 10, T. 19, II. DEEL, IX STUK. Pien achtig. io TWINTIGMANNIGE KruriDen. IV.._glad, doch aan de kanten als met kleine ‘T'and- ARNE: jes gezoomd. Het laatfte Penachtig, wegens de Hoorp- rondheid der Bladen „in Engeland getyteld , heeft STUK. _dezelven als bezaaid met ontelbaare fyne groehe vi S_Pakkeltjes (*, B, Met soodachtige Bloemen. Bel. (ro) Middagbloem dat Kansdinsidat is „met driea Mefmbrye —— “antige Liniaale Puiftige Bladen, aan de aen — ctippen drievoudig gevand,. — eng Uit enkele Bladen, die kruislings over elkan« der en getropt groeijen , beftaat dit Plantje , ’ welk, op Steeltjes van anderhalve of twee Dui- men lang, Bloempjes draagt, die niet alleen in grootte en figuur , maar ook byna in Kleur, met die der Madelievén overeenkomen. Hierom draagt het den gedagten bynaam , welke, ik weet niet by wat toeval, thans , geheel oneigen , is veranderd (+). (11) Mid. el de zal zekerlyk deeze Puistjes bee tekenen: want punêfata Folia hebben ingedrukte sippen. of Purjes. Phil. Bot. p. 4 ej Kben acaule , Fol. eet Linearihus &c. H. CB. & R. Lugdb. N. 13. GovAN Monsp. 243. Mee fembr. ‘zellid floram. Drur. Eleh. f. 233. (f) In Bellidifolium , naamelyk, (Sy/?. Nat. Ed. XI. 8 6 KUL, beiden,) terwyl de Bladen geenszins met die madeltvea: Daar bevindt zig tegenwoordig al- ni in de Hortus Meilëns een Soort , welke Lancetvormige platte Bladen , byna als die der Madelieven, heeft en enkel- Blocmfgelen met groote vyfkantige Vrugten, komende het TE Os CAFRIDIRIE HA FU Car) Middagbloem met driekantige „ driehoe- IV. kie, Puiflige „onderfcheidene Bladen. Apzeke Wel vyf veranderingen heeft de geleerde ma Drirrenius afgebeeld van deeze Soort van Middagbloem., die de Bladen als. naar den Griek- „„; fchen Letter A gelykende heeft, waar van de Dini. bynaam, In eenigen zyn zy alleenlyk op de zy- kig den , in anderen ook op de Rug getand en-ver- - toonen zigstegen ’t Licht als met Gaatjes, Het zyn laage Plantjes , die men ook in onze Kruid- hoven vindt „ draagende welriekende -Roozc- kleurige Bloemen, ’ XI. nr vaetg hd (ra) Middagbloem met byna Eyronde, gete- _ xin pelde , onderfcheidene Bladen , die aan de rr tippen gebaard zyn. Van deeze, die hy Geftraalde noemt, heeft DirrENtus ook Verfcheidenheden. ’t Zya kleine Plantjes , die de Bladen aan de ‚tippen Straals- het Bellidiforme van den Heer N. L. BURMANNUS, 00g- fchynlyk , zeer na (11) GE Fol. triquetris ‚ Deltoidibus den- ir = 8cc. H. Clif. & R. Lugdh. N. 14. GOUAN Monsp. 244. ABR. Melm/?, 248. Mefembr. deltoides &c. Dirr. Elthe £ z43« en inedde Aft. cieâa &c. VOLK. Heugen. Te2 Re Ga) Mefembr., Fol. dst: Papulofis diftinâis &c. H. Cliff. 8e R. Juugdh. N. s. GOUAN Monsp. 234. FABR. Helmft. 248. Mefembr: Radiatum &cc. Dik. Elth. f. 234 +236. Fie coides Capenfis Frutescens &c. BRADL. Succ. I, T. 5, & Iga Ficus Aizoides. VoLcx. Hesp, T. 224. f‚ 6. MH. DEEL, IX, STUK, ta TWINTIGMANNIGE KRUIDEN, „IV. _ Straalswyze gebaard hebben, zo wel als de Kel- es ken, en ditwystaan, zo LiNN&us opmerkt, Hoorp- dat die deelen des Bloefems van het uitwendige STUK. der Plant oirfpronklyk zyn. xut; _ (13) Middagbloem met Cylindrifche getepelde rate onderfcheidene Bladen en ruige Stengetjes. remer ae Ruig DirteNius beeldt deeze af, onder den naam van rig Glinfterend Middagbloem : want de Blaadjes, Wormachtig rond en aan ’ end dikker ‚, waar door zy veeltyds nederhangen ; zyn als met ontelbaare glinfterende Yskorrel- tjes digt bezet, en de Stengen, zo wel als de Takjes , begroeid met ftyve Haairtjes , hoeda- nigen men in geen andere Soort van dit Geflagt, zegt hy, aantreft. Zy verfchilt naar de Bloc- men, die fomtyds hoog of bleek paarfch, fom- tyds Roozekleurig , fomtyds zelfs Oranje of roodachtig geel , voorkomen „ van een aange- naamen Reuk. Het Plantje groeit van één tot twee Voeten hoog en bevindt zig ook in de Akademifche Tuinen, (14) (13) Afefembryanthemum Fol. Cylinder. Papulofis diftin&is &c. Mirt. Diff. 176. f. 3, Mef. Caule hispido. A, Cliff. Se R. Luedb. N. 7. Mes. Pilofum micans &tes DELL. Elih. Pp. 289-291. f. 277-281. Ficoides (. Ficus Aizoides Afr. Fol. longo tenui, Flore Aurantio. BRADL. Succ. IV. p. 13e T. 3s, Ficus Aizoides teretifolfa &c. Vorcm. Hesp. T. 224e fas EE san DR TA 13 (14) Middagbloem met ruigachtige fumenge- | IV. groeide Puiftige Bladen en een Haairig “sh 7 Stengetje. nas: ge, Van deeze Soort zyn de Bladen Liniaal , BE: Spilrond „ Sleufachtig vlak , ondoorfchynende 5,; Een en hebben den rand ; zoeikermeid naar den Pilon Voet toe, met eenige Miekes: de Send eben Wollig. € 5) Middagbloem met Elsvormige onderte xv. dene Bladen, die van onderen overal Stip- Tr pelig gedoornd zyn; de Kelken flomp. (16) Middagbloem met Elsyormige getropte „XVI. eenigermaate ruuwe Bladen, gedoornderm Kelken en uitgerande Bloemblaadjes. Uitger By D ILLENIUS Zyn decze twee daardoor onderfcheiden , dat de eerfte de Meeldraadjes in de Bloem tot een Hoofdje vergaard, de an. dere dezelven uitgebreid heeft. De Kleur der Bloemen, die zig, gelyk in de meeften van dit Gellagts als geftraald vertoonen, is fchoon hoog pur- k 14) nde Fol. pubescentibus mid H, Cliff. ted Melati. Fol, Subulatis diftin&tis &c. H. arr Luzdb. N. zo, GOUAN Monsp. pta Mes. purpureum fca- brum, Stamin. cole Bin Elb,f. 251. (16) Mlefembr. Fol. Subulatis congeftis &c. Mes. purp. febr. Staminibus expanúis. DiLL. Eith. f, zso. Ficoides Cas penis triangulai folio acuto, Fl pReeung: Bar. Gaz. T. 77 fe 3e ta TWwiNTIGMANNIGE KRUIDEN. IV. _purpef„Zy gaan niet dan met heete Zonnefchyù; ArDEEL. op midden van den Dag , open , en fluiten nico zig wel haast wederom : doende zulks eenige STUKe __ Dagen na malkander, De Stengetjes hebben one RS we derfteuning noodig of zakken naar den Grond, en. (17) Middagbloem dat de Leedjes der Sten- Mefembry- gen uitloopende heeft in famengegroeide , anthemum ncinatunt, spine 5 iiet van onderen geidRe vaak: Bladen. vre” 18) WREE met TR «driekantige Spinofum. ot geftinpelde onder fcheidene Bladen en getakte Doornen. it (19) Middagbloem wet, Elsvarmige getepelde Eter onderfcheidene Bladen, aan de tippen uit= beld. gebreid, en een knobbeligen Wortel, Deeze drie zyn uit haare bepaalingen genoeg zaam kenbaar, Van-de Doorntjes , aan ’t end der Bladen zo esta, s perst” zig niets in de aane (17) abeel lada Articalis Caulinis terminatis &c, Fl Clif. & R. Lugdh. N, 16. FEBR. Helmft, 248. Melembr. perfoliatum. DiLL. Eb, f. 239 , 240. Ficoîdes Afr. &c. BRAD Sace. T. 26, 27 8E 46. BURMs; Afr. Te26. £. 3. (8) eee Fol. tereti =triquetris punêtatis diftintis &&, Hi. Cliff. 8E R. Luzdb, N. 3. Me rur. Ramis triacanthis» Dir. Elth. E zós. Fie, green aculeis longisfimis &c. TOURNF. Alem, de 1705. P. 31 6. BRADLe ene T. 39. FABE: Helmft. ans. (19) Mefembr. Fol. Subulatis pipiids diftintis &c.H. Clif. & R. Lugdbh. N: 4. Fang. Helft. 243. Mes. Frut. mnd dice ingenti tuberofà. Dau. Bith, £. 264: kes so Aleh bb ij af aangehaalde Afbeelding, van. den: Hoogleeraar IV. J. BURrRMAaNNUS, op de eerfte Soort , die Arvaet. | fomtyds twee, -fomtyds.driedoornig voor- lanen komt , volgens DILLENIUS.. De. andere STUKer heeft zeer lange Doornen „ by elkander getropt 5 hihi = uitgroeijende. tusfchen de leïdies ‚ die-rond , kort en _driekantig zyn. _ De-daattte. is dui delyk onderfcheiden. door haaren grooten knob» beligen. Wortel , niet zelden zo groot als. eens Menfchen Hoofd en nogthans-in weinig Aarde groeijende. Zy zyn alle drie Hecfterachtig en komen voor ‚in de Europifche- Kruidhoven. (20) Middagbloem met byna Draadachtige, gladde, onderfcheidene Bladen , langer dan an: mp foar 2 de Leedjes; en leggende Stengen, By Dricrentus heet deeze te regt Dune getjes , die door den tyd Houtig worden, met zeer gladde, vry lange, dunne Blaadjes , die dikwils omgeboogen zyn. Op ’t end der Sten- gêtjes komeo opftaande Steeltjes, met een zeer fchooge After -Bloem, die bleekrood is, doch door de Zonnefchyn als Goudkleurig van binnen wordt, epenende zig. verleheide Dagen na mal- ae: En Le) (zo) Mefvahogasin Fol. sabâlifaemibas glabris tintis &c. H. Cfr. En Re Zuzdbe N. 26. FABR, Flelm/!. 248. Mefembr, tenuifolium procumbens &c. Dirx. Ehh. ‚f. 256, Ficoides Capenfis. Ec. BRRDL. Succ. IL. p, 13. Te 9u Mozis. Hijl, III. p. 507. S. 12, T. 8.6 6. ige MNM. DEEL 1X, STUK. penn 5 lim. « Dunbladig. Bladig Middagbloem. Zy heeft leggende Sten IV. ArpreL. ni. Stoppelig. 5 XXI. „ Crasfifos lium. Dikbladig. i6 TWINTIGMANNIGE KRUIDEN. (21) Middagbloem met byna driekantige, fa- mengedrukte , kronvme, geftippelde , onder- Jfcheidene , getropte Bladen , die aan den Voet getand zyn. ' Door den tyd-wordt deeze Soort een Boomp- “ je, even als het Gekroonde Middagbloem , hier voor befchreeven , en niet minder bevallig. Uit de Oxels van zyne lange gepaarde Bladen; brengt het tropswyze kleinere Blaadjes voort, die tegen ’t Licht zig als met veele heldere Stip- pen doorzaaid vertoonen. Dus grocijen zy Stop- pelachtig „ waar van de bynaam. De Bloemen zyn paarfch met geele Meeldraadjes. (22) Middagbloem met half Rolronde, onge. flippelde famengegroeide Bladen (*), die aan de. Tippen driekantig zyn 5 en_krui- pende bl Rolronde enge eis (23) lit D Me WEN Fol. faberiquetris compresûis in= curvatis &c. Clif. & R. Lugdb. N29. Mes, Frurescens Fl. purpureo rariore. Dink, Bih, f. 267 , 268. (zz) Mefembr. Fol. Semi-Cylindticis impunâatis conn4- tis epice triquetris &c. Fl. Clif. & R. Lugdh. N.9, GOUAN Jlonsp. 244. FABR. Hehmf?. 249. Mes. Crasfifolium repens „Fl. purp. DiLL. Elib. f; es Ficoides Afric. apen. Sc. BRADL. Sutt. IV. pe 16. T. (C*) Hier fchynt- Foliis PR maan aaf pede Bla= ‚den te betekenen; dewyl. waere de Bladen zegt , nedlis een notata. kast 5 AM, Dok-I-ât Gp (23) Middagbloem met byna krom- Sabelige, IV. geftippelde onderfcheidene Bladen en Spil- Arnad ronde Takken, Haerp: STUKe Deeze fchynt „door haare kleinte , genoegzaam „XKUL onderfcheiden te zyn van de Zevenentwin- antsemwa tigfte Soort ,„ hoewel. thans de Ridder, zo het Feast: my voorkomt, dezelve gaar ouder zal ses achtige — pen hebben. Ce4) Middagbloem met siirinddchelst Ti XXIV. gedrukte , geftippelde onderfcheidene Blá- Pais den en gepluimde veelbloemige Stengen,, _ Koppig: In de oude Planten det voorgaande Soort „. komen fomtyds de Blaadjes Kropswyze by-el- kender vergaard voor; volgens het Berigt van den geleerden DirLLeENrus, die deeze twee byna alleen door de Kleur ves edn onder feheidt, (25) Middagbloem met al Hok omges EXEN. …Rromde geurapte Bladen » die aan den Voet Ke. van 7 (23) hekelen Fol. beetle incurvis punâatis diftin&is &c. HL, Clif. & R. Lugdb. N. 19. Mee e fembr. Falcatum minimum. DLL Eub. f. 276. Ficoides Afra, ‚ Fol. triang: Enûformi Bei BRADLs ‘Saces Ve pe 9. T: 42e (z4) Mefsmbr: Fol. -tereti compresfis &cc. Mes. Fal- catum minus Flore Carneo ir Elsb.f. 274. (55) Mtfenbr. Fol. femi- permieg reeurvis &ce Mg feùsbr.Loreum. DILL. Elh, IL, DEEL: IX. STUK. B TWINTIGMANNIGE KRUIDEN. Pand da van binnen bultig Jamengegroeid zyn, en mii hangende Stengen. roi „Deeze Soort, welke de Bladen zeer lang Pyfuy- ‘heeft ‚, onderfcheidt zig van devanderen „ door- dien zy Stengefì als-Riemen uitgeeft, die-langs de zyden van den Pot neerhangen en hier en daar bezet zyn met getropte Bladen, Van het Gehoornde Middagbloem , waar mede Dire LENIUS Le gekent. oordeelde , ver- fchile: Zy, VO ENNEUS aanmerkelyk, Xxvr (56) Middagbloem met gelykaydig driekantige, stheman fpitfe, eenigermaate geftippelde , fumenge- me groeide Bladen , die ruuwe Hoeken hebben ; vezelig. en zeshoekige Takken, Dit heeft aan Stengen van een of twee Ellen lang, die zig niet kunnen ophouden, Zeisfen- vormige Bladen en draagt kleine paarfche.Bloes men , beftaande uit Vezelachtige Blaadjes. ne C27) Middegbloem met. Bladen. krom als een _ Sabel , ongeftippeld, famengegroeid; aan Krome: den Rughoek ruw : de Bloemblaadjes Lan: cetvormi 5: pe (26) Mefembryantbentm Fol. wipeiidrert + triquetris &c. Me- fermbr, Falcatum . majus Flore purpurea medioerie DiLk- Elihet. 275. (22) Mefembr. Fol. Acinzeiformibus , smpun@aris conna- tis &c. H. CHf: E&R. Lugdb. N- 18.-GOVEN Monsp, 244 FABR. Helmf?. 249. Mefembr. Acinaciforme, Flore ehs mo purpureo. Dikke Eith. f, 2703 271 ks ® 8 A N-DE: I ar A0 Aan deeze Soort geeft de Heerl.1 nnaus, IV-_ thanis-den bynaam van Falcatum, dat is Zeis- reg fenachtig ; doch een Zeisfen is van binnen Hoorps, fcherp en deeze Bladen gelyken veeleer naar sic ER zekere Hakmesfen , die een uitwaards kromme „ia, er fcherpte hebben 5 verfchillende door haare, breedte ook van een Sabel, by welke Dir- LENIUs ze. vergelykt. De. zeer groote paar- fche Bloemen maaken deeze Soort aanzienlyke- (28) Middagbloem met krom - Sabelige flompe ier ongeftippelde „ famengegroeide Bladen ; die anthemam aan de tippen gedoornd zjn » de Seng vn ge Leg bweefnjdende, en Van deeze is de Steng flap. Zy komt aan de voorgaande naby, zegt de Ridder. ‚C. Met geele Bloemen, Er 9) Middagbloem met gelykeydige driekamti- xxrx. : ge »-fpitfe , gefwrekte , ongefbippelde famen- eran gegroeide Bladen ;aan de Kiel eenigermaa- te Zaagtandig: de Steng tweefnydende, Dee. Ge Mefenbryanthemens Fol. Acinaciformibus obtufis im- pun nêta „Hort. T. 26. rd zee (29) Hoofembr Fol, equilateri - criquetis acutis Sc. Mes Fale, majas Flore amplo Jute. DL Lr: Eieb. f. 272, Ficoi- des f. Ficus Aizoides &c. Fruêtù Eedthe Eduli. Hram. Lurds. 244. T. 245. MORt5. Hf. III p. 506. S. 12e Te ref B 2 IL DEEL, sà d STUKe EeVe tire Hori STUK. he rf wj- "oo TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, Deeze munt uit door de grootte van haare Bloemen, welke, gelyk die vam de Kromfteee lige met groote paarfche Bloemen van Dir» LENIUS, zo even aangehaald, byna-een Hande breed groot zyn en zeer fraay, doch insgelyks hier zeldzaam te befchouwen. Men behoeft zig flegts de groote After- Bloemen voor te {tellen , om zig de fchoonheid te verbeelden van zodanig cene Bloem, met eene in de Zon- nefchyn fchitterende geele Krans en in ’t mid- den Oranjekleurige Meeldraadjes, Bovendien is deeze Soort aanmerkelyk door haare Vrugt, die niet, gelyk in meest alle de tot nog toe bee fchreeven Soorten , zig gelyk de Schepzeltjes der Peeren , wanneer de Bloemblaadjes afge- vallen zyn en de Vrugt gezet is , voordoet maar hier de grootte heeft van een kleine Vygs wordende, deswegen , de Plant genoemd de ”’yg der Hottentotten, als van dit Volk niet alleen, maar ook van de Europeaanen aan de Kaap; met Smaak gegeten wordende, Hierom heeft dit geheele Geflagt den naam van Ficoides be- komen, die thans , misfchien niet gepafter , — in Middagbloem is veranderd: want Her= MANNUS zegt, dat de Vrugt van alle de — Soorten, van welke figuur en grootte ook ‚een — zoet Sappig Vleefch bevat, eer dat zy ‚ droog | wordende, ryp Zaad uitlevert, Ô Dit kruipend Gewas, dat men ook in de Nederlanden gehad heeft , groeide en bloeide in de Elthamfche Tuin van den Heer SHE- RA RD; * £ Kee 0 Ss AM Bokel, A 21 RARD, in de Provincie van Kent in Engeland, [Ve nu vyftig Jaar geleeden, en bragt ’er ook ry- Seer pe Vrugten voort (*) ; waar uit de geleerde He Di rrenrus ontdekte, dat dezelven niet vyf- Uien Praag hokkig zyn, gelyk HERMANNUS hadt ge-„; zegd , maar in tien of elf Holligheden een me- nigte kleine Zaadjes, als Zand, bevattende. De Bladen zyn een Vinger langen dik, glanzig, driekantig , byna gelykzydig , aan den Voet famengegroeid ‚ zy hebben een ruuwe Kraak- beenige Rug en aan den anderen kant eene. - fcherpte ‚ die ook wat krom loopt ; zo dat ze zig mede Sabelachtig voordoen. Voorts is % byzonder, dat dit en het Gekroonde Middag- bloem op het Zandige Zee- Strand aan de Kaap, en alle de overigen in de fchuinte of aan den voet der Bergen groeijen zouden , gelyk L1.N- Naus verzekert, (30) Middagbloem met Elsvormige geftippelde , Ee 5 gladde onderfcheidene Bladen ; een Heefte- pc rige Steng en tweekleurige Bloemen. pe rveles N t rig. (*) In deeze deelen des Aardbodems moet het evenwel, Bes alle de Soorten van dit Geflagt, in Potten gehouden wel bezorgd worden, RE de Winter- Koude. 69 BMefembryartbemum Fol - Sabulatis lavihus &c. MitL. Dia. 177. £. 1. _Mes. tenuifol. F Fruticescens Flore Croceo. Dur. Ekh. f, 258. Ficoides f Ficus Aizoides Aft. minor erelta &c. Herw. Lugdb, 250, T. 249. MORIS. S. 12. T, 6.f. 4. Fie. Cap. Frutescens &c, BRADL. Succ. I. Pp. 8. T. 7. N B 3 IL, DEEL, IX, STUK, 22 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, De Bloemen van deeze hebben aan de bin B nenzyde een Goudgeele , aan de buitenzyde Hoorn: STUK. eere paarfche Kleur, vertoonende zig in ’ geheel Saffraankleurig volgens DiLLeNrus, Ke ne die aanmerkt dat de Afbeelding van HE R- MANNUS van de zyne'verfchille, Hetwierdtby _ hem een Heeftertje van twee Voeten of meer hoogte , zeer Takkig, de Blaadjes dun , ftomp driekentig en zo wel als de Kelken bezet heb-. bende met groene Puistjes , doch niettemin glad op ** gevoel. Deeze Soort bloeit het geheele Jaar en draagt Vrugten die naar de voorgaan- de gelyken, doch veel kleiner zyn, Zy is thans hier te Lande, niet alleen in de Openbaare Tuinen, maar ook anders, niet ongemeen; zo dat ik zelfs op de Markt daar vaneen Plant gea — kogt heb, omtrent een Voet hoog, vol Bloem- _ pjes ftaande ,. die uitgefpreid zig zeer fierlyk vertoonen, GD Middagbloem met Elsvormige, driekan- — tige geftippelde onderfcheidene Bladen, aan — den Rughoek agterwaards Zaagtandig. | De Bloemen zyn, in deeze Soort, in ’ _ midden hol als een Vingerhoedje,'t welk Dire — LENIUS in geene andere hadt waargenomeù. De Tage der Bladen heeft Zy cok É 5 G:) Ieper nd Fol tabels triquerzis punâatis ie &c, H. Cliff. & R. Lugdb. N.1s. Mes. (erratum Flore Ac* — tabeliformi luteo. Din. Eiih. f. 238. À er PADRE 23 met zeer weinigen gemeen. … Het wordt een Heefter met. Houtige dunne Stengen , mer. sopt dan anderhalf. Elle hoog. ed TUE. (32) Middagbloem met byna Rolronde dn pelde onderfcheidene Bladen , en eene ruu- oel we Bn micans. Tintelend. De Blaadjes en een gedeelte der Stenaaties zyn in deeze Soort als met Zilver - Stippen be- zaaid, ’t welk dezelven voor ’t Oog doet tinte. len. De Bloemen, die met verfcheide Oranje- kleurige Blaadjes praalen en in’t midden zwarte Vezeltjes ‚ rondom de Meeldraadjes , hebben „ verifieren dit Gewas ook niet weinig. Het maakt een dun - Takkig waggelend Heetftertje , van een of twee Voeten hoog, (33) -Middagbloem met doshetian » Jpitfe Xxxur, geftippelde „ onderfcheidene Bladen, de tee Kelkblaadjes Eyrond- Hartvormig. En it (32) Mefembryanthemum Fol. fubeylindr. Papulofis ditine- tiz &cc.H. Cif. E&R. Lugdb. N. 30. Mes. micans Fl. phaze niceo, Filamentis atris. DiLt. Eb, f. 232. Ficoides Cape tereer folio , Flore Croceo, Par. Gaz. T. 7. f. 9. Ficoides gb el. tereti Argenteo at BRADL, Sus. 1. pede T.8 (52) dr „_tiquetr’s wentie AC. H. cf. En Lugdb. Ni. 27. GOUAN Afonsp, 244. vMes. fcabrmnm Flore Sulph. convezo. Dann. Elth. f. zar. Ficoides Afr. Fruces- cens êcc-- Moris. lift, MI. p. so7. S. 12, Te 6e f. 34 Ficaie des Afra, Caule Lignofo &c. BRADL. Succ. IV. p. ij» Te 57. Ficoides Ec. Harm. Luydb. 247. Te 248. B 4 II. DEEL. IX. STUK. 24 TWINTIGMANNIGE KRUIDEN. Dit wordt cen Takkig Heeftertje van cen El- en meer hoogte , en is derhalve niet zeer Floor, Ek uitgedrukt in de Afbeelding van de RMANNOUS, De Blaadjes , die het heeft, vze. _ Een kleine Pink dik , zyn driekantig en ruuw oor een menigte van Puistjes, Zeegroen van Kleur. De Bloem , ’s morgens open gegaan, gelyk zy verfcheide Dagen agtereen doet , fluit zig op den Middag als de Hitte der Zon niet kunrende verdraagen „zegt DiLLENTUS (*), die aanmerkt dat de Zaadhuisjes vyfhokkig zyn', maar door de nattigheid open gaan, bevatten- de in * midden , onder eene Vliezige Ster, veele Zandachtige , kleine , donker geele Zaadjes. inf (34) Middagbloem met driekantig half. _Rol- IV. ATEA Ie anche ronde ruuw geflippelde Bladen, die boven Coris den Voet met een verheven Streep zjn. fa: Gehoornd, mengegroeid, Dee- 6%) Zyn Ed. haalt het gezegde aan, Ee de Smaak der Bladen Zoutig is of Waterig laf, naar de hoe danigheid van den Grond, waar hert groeit: want , zegt hv, de Planten die aan Zee groeijen moeren een zouten Smaak heb= ben ; doch wy weeten dat dit niet a'toos plaats heeft, en hier voor zagen wy, dat maar het Eetbaare alleen en hee Ge- kroonde aan den Zeekant groeijen zouden. G4) nlegenbemenn Fol, triqueteo= femi = Cylindricis fcabrido- punttatis &c. Mes. Fol, Cornieulatis longiorinus & Keerteribas Dirt. Ehh. f. 252, 253, 254. Ficoides Capenfis folio triangulari, Per. Gaz. T. 77. f, 10. Ficoides Aftic. reprans &c. BRADL. Succ. IV. p. 18. T. 40 Ee os NDR KK 8 Deeze Soort, die Gehoornde van DiLrLer- Iv. NIUS sthr is, heeft groote Bloemen, Annee. van binnen bleeker , van buiten hooger geel gooens of Oranjekleurig. Zy gaan eerst omtrent deniTUre Middag open en beftaan uit fpitfe Blaadjes „„Fent:y gelykende , voor. * overige , naar de Paarde- bloemen, De Bladen zyn Hoornachtig, korter of langer, en de Steeltjes , waar aan de Bloe- men groeijen van een Handbreed tot een Span hoog: de Kelk is vyfbladig : de Zaadhuisjes , in figuur naar een Kaasje gelykende, zyn in vyfe tien of zestien hokjes verdeeld: van boven met een Ster gedekt van even zo veel Straalen „zegt die Autheur, (35) Middagbloem met platachtige Lancet- Xxxv. ‚vormige, ongeftippelde , uitgebreide , on= an „derfcheidene , gepaarde en overloekfe, af- 2? flandige Bladen, Mefambrye esi Uitgebreid, (36) Middagbloem met platachtige langwerpig xxxvr. Eyronde , eenigermaate getepelde , Trops- Ferzfams wyze famengegroeide Bladen en driebladige tweehoornige Kelken. Van ( si Mefvrabryanthemum Fol. planiusenlis Lanceolstis &c. Mefembr. tortuofum Foliis Sedi exoanûâs, Dirnt. Elth. f, 223. Ficoides Capenis Folio lato acuro. Per. Gaz. T. 78. f‚ ro. Fic. Aft. procumbens &c. BRADL. Sue. III. p. 7. T. 16. (36) Mefrmbr. Fol. planiusculis oblongo - ovatis Ke. Mes, tortuofum Fol. Sempervivi congeftis. DiLt. Elth. f. 222, Mes. Fol. planis oppofitis &c. H. Clif. & R. Esgdb. N. 10. } Il. D5xr, IX, STUK, 6 TwiINTIGMANNIGE KRUIDEN. Iv. Van -deeze beiden zyn de Stengetjes krom ig en-bogtig, als verdraaid , waar van zy den Hoorp bynaam hebben by DiLLENIUS, die ze door STUK, __de plaatzing der Blaadjes , welke in beiden naár LVS het Loof van Huislook gelyken ‚ onderfcheide. Zy bebben een taamelyk groote Vezelige Bloem, van buiten wit en Zilverachtig glinfterende , van binnen geelachtig. De Kelk is in beiden vyf= bladig , en de Vrugt verfchilt grootelyks van die der Gehoornde of Hoornbladige Soort „ hiet alleen in figuur en grootte , maar ook en wel byzonderlyk wis % getal der Holligheden, die in de eerfte vyf en in de laat{te maar vier zyn, Misfchien heeft de Ridder ze thans beiden tot deeze laatfte Soort betrokken : want de eertte is uitgemonfterd, | hi (37) Middagbloem mét platachtige breed Lan- et 7 cetvorinige effene eenigermaate op de kant pomeridia- __,_gehaairde „onderfcheidene Bladen ;de Steng , “Namid: _ _Bloemfteeltjes en Vrugtbeginzelen ruig, dags. | Deeze Soort is.in den Jaare 1762 geteeld uit Zaad, dat van de Kaap der Goede Hope, waar- fchynlyk in de Zaadhuisjes , wis overgebragt, LiinNaus gaf 'er den bynaam aan ‚ om dat de Bloemen, daar het den geheelen Zomer „ tot aan DECEM Der toe , mede praalde, aldaar niet dan (37) Mefembryanthemum Fol. planiusculis Iato - Lanceolatis lzvibas &c. LINN. Dee. Ile p. 25. T, 13 Ficoides f. Ficus Aizoides Aft. major Flore flavo, Folio plano latiore, HERA» Luzdb. 25. SEB. Mus. 1. pe 29. T. 19. f. 5. EE PD sec TM DRT Ab 27 dan ’s namiddags open gaan. Zy zyre uitermaa. IV. te fraay en groot ‚ Zwavelkleurig geel en lant zig, betaande uit ontelbaare fimalle Blaadjes , Hoorp- allengs verkleinende naar het midden , alwaarsTUK. zy de Meeldraadjes Tralieswys’ bedekken. De, ne Afbeelding, door den jongen Heer LiNNau s uitgegeven, vertoont de Takkige Steng van die Kruid, die Kruidig (zegt zyn Ed, „) een Span hoog, van dikte als een Ganzenfchaft en ruig- haairig is ‚, komende daar in overeen met de Dertiende of ‘Twaalfde Soort , doch door de platte breede Bladen zeer verfchillende, Men vindt ín ’t Werk van Sena reeds een Takje daar van , volgens de benaaming van Here MANNUs, afgebeeld. Uit beide blykt, dat de | Stengetjes veclal twee ‘Takjes bezyden het Hoofdrakje uitgeeven, en zig dus als driedeelig vertoonen. De Bloem heeft van twaalf tot vyf« tien Stylen en even zo veel Streepen op het Vrugtbeginzel „ dat plat en glad is, leverende een Vrugt uit met het zelfde getal van Cellet» jes @*). ' (38) os (*j Germen depresfum glabrum wordt in Decade IL. Rar, Plant. _H, Ups. gezegd; des ik niet begryp ‚wat in de he- men ‘er ook de Kelken mede ; die weezen:lyk hulehaaisie zyn ? Voorts fchynt my het Platje, dat de thans zo berugte Kaapfe zaadhuisjes, die door de nattgheid open gaan, uit- levert, nasst te komen aan deeze Sooit ; Gelk wy firaks bullen” zien. II. DEEL, IX, STUK, 48 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. _ (38) Middagbloem met driekantig - -Rolronde, ArperL. fpitfe, famengegroeide , Boogswyze, onge- Hoorp- ___ftippelde onderfcheidene Bladen, ze Aan ieder Knietje van de Steng, die een of Mefembry* twee Voeten hoog groeit en van de Takjes, Peren welken dezelve uitgeeft , komen twee dikke Spitsbladig.Sappige Bladen gepaard voor, van anderhalf of twee Duimen lang en een Pennefchaft dik , byna rond , en in derzelver Oxelen bevinden zig kleiner getropte Blaadjes , waar van de middelften , langer dan de overigen, die Hou-: ten Pennen, welke dikwils in * gebraden Vleefch fteeken , eenigszins gelyken; volgens - DiLLENIus. Doorgaans zyn de tippen der Bladen „zowel als de toppen der Takjes „paarfch, en de Bladen vertoonen zig poreus, met kleie ne Gaatjes, De Bloemen komen in Kroontjes voort, zy zyn klein en bleek geel , doch _ zeer welriekende, wordende van Vrugtjes, die meest vyfhokkig voorkomen, gevolgd. Roftratun xxxrx. _ (39) Middagbloem zonder Steng , met half= s le F Rol- nebbig. (:s) Mefembryanthemum Fol. triquetro-Cylindr. &c. H. Clif. & R. Luzdh. N. 24. H. Ups. 128, FABR. Fielmf?. 249e Mefembr. Fol. Veruculiformibus , Flor. Mellinis umbellatis. Dik. Elth. f. 259. Ficoides Afra arborescens, Bels genes glauco , apice purpureo crasfo. BOERH, Lugdb. I. p. 2 (39) Mefmbr. aeaule, Fol. femi -Cylindr. ene exter- ne tuberculatis. H. cf. & R. Zugdh. N. 23. Melembr. Roftrum Ardee referens, Dir. El, f. 229. ECO 6- AR DR TEN: od ke  Rolronde „ uitwaards geknobhelde , famen= _ IV. Arpr gegroeide Bladen, nek. De Bladen, in deeze Soort naar de Sneb van pr een Reiger gelykende, heeft dezelve daar van >entagy- den bynaam. Van de voorgaanden verfchilt”* zy, gelyk de volgende, doordien de Bloemen op enkelde Steelen „uit den Stoel der Plant groeijen ; gelyk in de Paardebloemen en het Havikskruid, Breede witte Stippen komen op de Rug der Bladen, doch niet zeer menigvule dig, voor, Ook zyn dezelven aande enden fom- tyds wat Tandachtig gedoornd, ad (40) Middagbloem zonder Steng, met Kant-_ xr: haaîrig getande geftippelde Bladen, el tig Jeder Blad vertoont als een gaapende Bek met Tandbek- Tanden in deeze , tot welke zo wel die naar © een Hondsbek als die naar een Katten- Smoel gelyken, beiden door D1rrenrusafgebeeld, door den Ridder thuis gebragt zyn. De Bla- - den , paamelyk , zyn Geutswyze hol van boven , en op de kanten bezet met fcherpe Doornên. Plantje draagt Goudgeele Bloemen, waar op sytvokkige Zaadhuisjes volgen , doch die in k zis (40) gr Fol. ciliato- dentatis punêtatis. H. Clif. & R. prent, N. 12. Mitt. Did. T, 177. f. 2. Mefembr. Rilum Caninum & Ri&um Felinum reprefentans. DiLL. Elth. f. 231 , 230. Ficoides Afra Fole griangulari Enhformi crasfo &c, MART, Ceut. 30. T. 30, — Il, DEEL, IX. STUK, so TwiINTIGMANNIGE Krurprm IV. de eene Peerachtig en zeer dung in de andere grnans byna Klootrond zyn; in de eene lang gefteeld Hoorp- in de andere byna zonder Steel3 welk werfchil STUK: _ook in de Bloemen plaats heeft en zelfs is de gedaante niet eenerley. ae AE) Middagbloem zonder Steng , met geftip= nn vimat pelde Bylachtige Bladen, Dolabrifor= Byinieaig, … Hier is het ae Kaapfe Ficoides , met Bla- naar Hertshoornen gelykende en geele Bloembläadjes dn: by nagt bloeit, van Br A p- LEY, t'huis gebragt. Men weet dat de Hoorens der Damberten aan * end vwerbreeden en fom- tyds dus een Bytachtige figuur maaken. De Bloemen zyn van binnen geelachtig, van buiten bleek rood: zy gaan ’s namiddags om vier Uu- ten open en bloeijen voofts byna den geheelen Nagt. xr. _ (42) Middagbloem byna zonder Steng , met Dn ongelyke s geftippelde ‚ famengegroeide Bla- Hadig. den. Men (41) Mef-mhryanthemum acaule , Fol. Dolabriformibus punc- tatis. H. Clif. 8 R. Lugdb. N. 19. GOUAN Monsp. 244 Mefembr. Fol. Dolabriformi.! Dir. Elth. f. 237. ‘Ficoides ee humilis &c. BRADL. Succ. I. p. 15e T. toe (42) Mefzmbr. fubacaule , Fol, difformibus punêtatis con. matis. ReBagdb..N. 31. Mil. Di, T. 176. f. 2. Mefembr. Fol. difformibus Flore lureo. Dit, Eltb, f. 241, 242. Fie coides Melemhr, crasûisfimms et valde fuceulento folio, nigris Punâis notato, PLUK. Alim. 148. T. 325. f. 4- EED B ACME MT AL SP „Men noemt dit dus , om dat de Bladen te-_ IV. gerover elkander zeer in’ grootte verfchillen, Arprets. Mer zou het, wegens derzelver wonderlyke Hoorp= figuur, cokwantftaltig kuonen noemen, Zy zyn°TURe zeer dik eni Sappig’, van buiten. met zwarte; Stippen getekend, Deeze Soort is eigentlyk niet ongeftengd, maar heeft de Bloem byna ongelteeld en het Zaadhuisje agsbiokkig: (43) Middagbloem zonder Steng ‚ met drie- XLI. kantige geheel effenrandige Bladen, Mefembrye anthemuns „De. witachtigheid der Bladen „ welke lang , witachtig. dik en ftyf., ‚glad en glanzig zyn, geeft den bynaam aan deeze Soort, die groote geele Bloe- men op enkelde Steelen draagt en meer dan vyf keek inde Zaadhuisjes heeft. - (44) Middagbloem zonder Steng , met Tong- „Av. achtige Bladen , die aan den eenen kant ms” dikker en oa elhijpeld zjn. | [ Tg “De Bladen zyn altêmaal eenigermaate Tong- anEg ia ad en van nd. | | wier ze Hefimbrgatdeman acmle, Fol. triquerris integerrimise ; Hed aar, robuttis albicantibus. DILL- Euh. f. 232. Ficoides att nûformi glauco erasfo „ —dmplo Aureo. innn Sue, V.p. 20. T. 43 (44) Mefembr. acaule, Fol. Fol. Linguiformibus Aero tero margine crasfioribus impunêtatis. HE Chf. ER. Lugdb. N. 8. FABRe Helmft. 249. Mes. Fol. fcalprato. Dinu. Elth. f. 224. B, Fol, Liuguiformi latiore, fs aas, Ye Anguftiore, f. 226. d, longiore. £. 227, 32 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. wier eerfte. dezelven naar een Schoenmaakers iten Le Snymes gelykende heeft, zo degeleerde Dre Hoorp: LENIUS te regt aanmerkt, Voor ’” overige STUK. zyn zy im alle de anderen ook aan den eenen . ste kant dunner , glad , dik en fappig, de Bloem- fteelen zeer kort en de Zaadhuisjes in detwee eerften rond en plat, in de twee laatften Peer- of Vygachtig, Men vindtze in negen , tien of elf , of ook in agt Holligheden verdeeld , maar de Kelk heeft, in alle de Verfcheidenheden , flegts vier Punten of Slippen. (45) Middagbloem met overhoekfe getropte, 2 aid ___Elsvormige , driekantige „ zeer lange, on- Pugionifors geftippelde Bladen. en | Zoekblar _ Deze, hier dit Geflagt befluitende, verfchilt van de voorgaande ongeftengde zeer, dewyl zy fomtyds wel twee Ellen hoog groeit, hebbende een regte dikken Stam, getopt met krom ver … draaide Takken. De Bladen zyn driekantig als een Pook of Moordpriem ; in ’ geheel driekan« tig, meer dan een Vinger lang en Zeegroen ge- lyk Anjelier- Bladen. ’t Gewas draagt fchoone geele Bloemen , de grootften in dit Geflagt zegt LiNNeEus, op lange Bloemfteclen. ’t Is zeker , dat zy ten minfte drie Duimer in mid (45) Mefembryanshermam Fol. alternis, confertis Subulatis &c. H. Cliff. BR. Lugdh. N, 2. Mes. Fol. Pugioniformi „ Fl. amplo Stramineo. Ditr. Ekb. a 269. Ficus Capenfis pe folio , en Aurco fpeciofo. BRADL. Succ. IL. Pe ‚ Te 144 2 Deel PLAAË LI. fs af Ca de Se S % EE \! N F Lhilips fect EC 0 5 A NDR IT A 33 ‚ dellyn haalen, en dus in grootte geenszins, IV. voor dic van het Kromfabelige en _Eetbaare. en Middagbloem zwichten, De Vrugt wordt door Hoorn. aanrypiog platachtig als een Kaasje , zittende pmee in een Kelk met vyf Punten en gedekt met nia. eene Ster van vyftien Straalen , waar binnen echter doorgaans maar tien Holligheden Zy; bevattende kleine rosfe Zaadjes. Van een byzonder gebruik der Bladen van deeze Plantgewasfen vind ik niets aangetekend, Het Sap , dat de meeften bevatten, is laf en Ímaakeloos , een weinig famentrekkende , als dat van Huislook ; doch in twee of drie aan Zee groeijende Soorten , gelyk ik opgemerkt heb taamelyk. Zoutig. De laatfte Soort of het Pookbladig Middagbloem , bevat in zyne Bla- den een fcherp bytend Sap , byna als dat van Arum, zegt DiILLENi US De Ridder merkt aan „ dat de Soorten van dit Geflagt ook op anders manieren , ‘t zy volgens de Jaarlykfe grocijing , de gefteldheid of ’t ontbreeken der Steng,die fommigen flap, anderen Houtig hebben; of volgens de Bladen en eindelyk ook ten opzigt-van het getal der Vrouwelyke deelen zouden kunnen onderfchei- den worden. Dit laatfte komt thans inzonder- heid in aanmerking , by gelegenheid van zeke. re Zaadhuisjes ‚ die men federt onlangs van de Kaap medegebragt en voor Kaapfche Bloemen , welke door de nattigheid opengaan , heeft uite gevent. ’t Blykt klaar dat het Zaadhuisjes zyn Il, DEEL. IX, STUK, zy TWINTICGMANNIGE KRUIDEN. „IV. zvn-van een- Soort van Middagbloem z doch AFDESL, van welkeris tot rog: toë niet zeker. Volgens Hoorp= decfiguur „ die. rond en. platachtige is, als een STUKe ” Kaasje , en de grootte’, zouden: zy behooren Ea 9 konnen tot: het Gehoorde ” tot de twee eerfte Verfcheidepheden vanhet. Turgbladige, of tot hert, laatstgemelde: Pookbladige jmaar-hetNa= middags, uit Zaad van de Kaap geteeld, fchiye nen zy allernaast te komen: 1. wegens ’t Ge- was: de wegens de. Blaadjes #° 3e wegens. de Zaadhuisjess 4de zwarte Zaadjes, alsook dat hetzelve een Jaarlyks Plancje of Zaay - Gewas wordt gezegdete zyn. } „De geleerde” DiLLENtus db zeeh die manier van open” gaan der Zaadhüisjes door de nattigheid „ in -meer dan ééne Soort van Mid- dagbloem „ waargenomeris Hy beeldt zulks afin het Tongachtige met breede Blâden „ doch ’® welke maar nêgen Straalen ‘heeft: én even zo veel Zaadhokjes. -Ik-wind, in de Hortus alhier , maar agt Hokjes vof Cellerjes in:\de Vrugten der “Fongbladige Soort. … In ‘het- Gehoornde was derzelver getal vyftien of zestien „'t welk zeêr naby koimt aan de mynen „zo ‚die ikom- trent een Jaar geleeden gekogt heb, als in zoe danig een Plantje met twaalf zulke Vrugten , my deezen … Jaate‘door een Oostindifch Schipper vande Kaap bezorgd : doch het Gewas vere fchile te veel en komt nader aan de Soort die Namiddags genoemd wordt , om de gezegde In F'e*ó S-APNRADOR TIA à8 Ín Fig. t, op Plaat LTL, gecf ik de Afbeelk IV. ding van myn geheele gedroogde Plantje met Anns zyne. Vrugten of Zaadhüisjes , waar van de Hoorne tmeeften geflooten; doch twee of drie geopend STUle zyn, gelyk-zy; na effen in %% Water geftooken hae te zyn geweest , aariftonds - beginnen te doen, | zynde in eenige Minuuten geheel met Straalen uitgebreid , als nader “blykt in de eenmaal in Middellyn vergroote Vrúst; die zig gelyk een After of Sterrebloem vertoónt's in’ Fig. 'e. % Getal der Straalen is van-dertien tot agttiën in Verfchillende Zaadhuisjes van dit Plantje, grootst in de miiddelften of. grootften:, kleinst in de zy- delingfen ‘en kleinften, „Vóorts zyn de eed en Blaádjes; in Fig. 1, Ook zeer zigtbaar.* 175 Om nu de reden en manier van“ die zo zons derlinge üitbreiding eenigszins te verklaren , heb ik cen” “droög geflooren. ‘Zaadhuisje perpens diculaar doorgefheeden s'en’ dan vertoonde het zig als in Fig 3 3, waat @den“Steel aanwyst, B den “Stoel; Wit eene vooze zelfftandigheid bee taande; waar op de Scheedjes der Zaadenvê, € in ’ ronde geplaatse: zy; nfet’de Mondjes’ van boven opt, die geflooten worden door de 02 oI de ‘énderrder Vliszige Dekzelend;d, gt; onder aan welken eenbruin Pe is / re vi Ee, dat de fchefpe Rugge van die Scheedjes ze omvat, hebbende twee: vitfteekende Püntjes, welke zig duidely= ker voordoen in Fig. 4. Aldaar is het half doors gefneeden. ‘Zaadhuisje-, door bevogtiging-open= Ga gaane / / U. DEELe IX, STUK, 36 TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN, e gaande , gelyk hetzelve onder ’t Oog doet » Arnatie voorgefteld , en dus ziet men, terwyl de Let= end teren even * zelfde aanwyzen als in Fig. 3, de STUK verandering bier door veroirzaakt, Het Steeltje pb weet q,de Stoel ben de Scheedjes c‚ c‚ behouden haare plaatzing, terwyl de Wliesschtige Dekze- len zig met de enden d geheel omflaan , neemen- de met zig het bruine gedeelte e,‚ dat de ge- zegde twee Puntjes-f. heeft, die mede tot de fluiting dienen, Voorts ziet men de fi« guur van de gezegde enden: ook vertoonen zig de openingen der Scheedjes duidelyk. In _dezelven waren eenige Zaadjes, als by g,zyn- de platrondachtig en glanzig zwart; gehecht aan zekere Draadjes, die op den bodem zicten van het Scheedje, De gedagte Dekzels d,d, d, welke eene Wig- of Bylvormige Érhns hebben » zyn de Hoorntjes van den Styl, of Stempels in de Bloe- men geweest ‚ en deeze krimpen door het nat maaken, dat van de buitenzyde gefchiedt,even als zy natuurlyk door den Regen of Daauw doen, ter uitwerpinge van het Zaad: zodanig, dat zy op ’t laatst geheel agter -over worden getrokken „ peemende met zig het bruine Kapje e ‚ dat aan __dezelven vast is en twee Haairdunne Puntjes f fheeft. Dit gefchiedt onder ’t Oog fomtyds vry fchielyk: vervolgens, opdroogende, komen zy allengs wederom in den voorigen ftaat, zig __als Bloemknoppen vertoonende: maar het blykt uit het gezegde duidelyk , dat het geene Bloe- men B et We keg e 37 men zyn „ waar voor fommigen ze hebben aan= _ AV. gezien. De Bloemen van dit Gewas hebben een ie, et Kroon of Krans van geele Blaadjes en zyn ge- Hoorp- heel anders , gelyk ik bevoorens heb gemeld. ST” Het Kriebloemig Middagbloem, dat onze vicr-, dana de Soort is, vondt de Heer ForskAoHr by de Pieramieden te Kairo, Het Loof daar van , bevattende een Waterig Vogt, was het Vee niet aangenaam , maar de Arabieren maakten van het Zaad een Soort van Brood, hun fmaa- kelyker dan dat van Tarw, doch by de Egyp- tenaaren piet in gebruik, Zy kreegen hetzelve, _ doorde fterk in de Zon gedroogde Zaadhuisjes te kloppen, daar uit; dan werdt het tot Meel ges malen , dat zy met Water en een weinig Zout mengden , bakkende daar van dunne ongerezen Koeken op een Yzeren Plaat, Ook was op dit Zaad , by de Arabieren Ghu/ul genaamd, een Prys gefteld. Ean andere Soort, by hun den zelfden naam voerende, welke hy Knoopbloemig noemt , was in Arabie , op woefte Zandige plaatfen, zeer gemeen, A rzoon. Ficoides. Ik zal den gemeenen naam toepasfen op dit Geflagt, ’t welk een vyfdeeligen Kelk heeft en geene Bloemblaadjes s--dus. grootelyks van het voorgaande , waar in dezelven zo menigvuldig zyn, verfchillende, De Stamper wordt een Zaadhuisje „dat vyfkleppig is , met vyf Hol- ligheden. C 3 Het IL, DEEL. IX STUK) 38- TWINFIGMANNIGE KRUIDEN, Het bevat drie ook meest Afrikaanfche Soor= TV. mee ten, als volgt. } Mans STUK _ú) Ficoides met Wigswys’ rf, Bladen en ongefreelde Bloemen. sing: Men vindt deeze, die naar de gewoone Fie coïdes eenigszins gelykt , doch breede platte Bladen-, als van hee Eorfelein, heeft , natuur- lyk op. de - NrssoLeE hadeze „als een- picuw ee opgegeven on- _der den naam van Ficoidea. PL ukeNeET noem- de ze Huislookachtig. Kali. Zy is door Vor c- KAMER afgebeeld, by wienze opgekomen was uit Zadd, dat hy vanden "Edelen Heer Sue: RARD, uit Engeland , hade bekomen, gelyk menze ook heden in de Gpenvaate Krgidhen ven aantreft; 2% Gewas heeft veele ronde, afoctichige; fappige Takken, met Blaadjes van. gezegde. fi guur, doch grys en cenigermaate Haairig, op den Grond leggende. Uit de Mikjessbrengt het orgefteelde Bloempjes voort ‚als -gemeld-is; bleek groen , en daar op volgen, vyfhoekige Zaadhuisjes, gevuld met zeer kleine. S'nzig bruine aa @) 0) Aizom Pol. Cuneiformi-ovatis, Elos cesilibas. Sift. Nat, Kit Gen. 629. p. 347. Weg. Xine pe 392 Aizoan Fo- lis obverfe OVB ER Clif. ars. Re Lugdb. eat. Ficaides procumbens Portulaca folio. Nuss Mem. de 1711. p. 422: T. 13. f. 1. Kali Aizoides Canarienfis procumbens. PLUK: Alm, 202. Te 303 £. 4: VOLK. Norik. T. p. 256, IC -O,s AND ‚RI Ari e3D (2) Ficoides met Lanceivormige Bladen en IV. ongefteelde Bloemen. ei TT De geleerde DrrLLENius merkt op deeze Ed Plant aan, dat de naam van Ficoîdea , door den mr. beroemden VArLLANT daar aaf gegeven, zo Elina min deugt als: die van Ficoides , eeniglyk, als cam. gemeld is, van de Vygachtige Vrugten , welken en één -Soort Soort van Middrgbloem uitlevert, afkom- ftig. Die beide woorden, inderdaad, zeggen *t zelfde en drukken zoveel uit „als een Gewas dat naar den Vygeboom gelykt, In dat opzigt zou deeze Soort nog cenigen voorrang hebben „ hoewel het-maar-een. laag Kruidje is, ook op den Grond leg ggende, mct byna aegaltalde Tak- jes en lange pitte. taamelyk dikke Bladen. In de Mikken komen rondachtige Hoofdjes voor, die zig Sterswyze uitfpreiden door de Zonne fchyn en dan zeer veel naar de Bloemen vanhet Ornithogalum gelyken , zynde ook groen en van binnen wit ; "doch men houdtze flegts voor -Kelkbladen „ waäar’ binnen de Meeldraadjes zig vertoonen, -Het Vrugtbeginzel wordt een ‚vs f hoekig Zaadhuisje , dat ; gedroogd zynde „ éven „als die van het voorgaande Geflagt , door Gee _vogtiging zig uitfpreidt en open gaat. - Deeze voert den tend van Spaanfch, vel gen anfch. (2) Aizoon Fol. Lanceolatis, Flor, fesf Úibus. Ficoidea Hisp. ‘annua, Folio longiore,* Dirt. Elh. 143. T. 117. É. 143. C 4 IE. DEEL, IX, STUK. 40 TwWINTIGMANNIGE KRUIDEN, „IV. gens VAILLANT; hoewelde eigentlyke plaats ait rin der afkomst niet zeker is. Men krygtze van de Hoorp- Kaap, doch met de Stengen Bladen overal ruig- STUK. _haairig. Het wordt ook een Jaarlyks Gewas ge- on VI" noemd , zo wel als de voorgaande, door den Ridder, maar VOLCKA MER getuigt, dat die overblyft en altoos groen, zo menze des Win. ters „ voor de Koude, binnenshuis wel be- waart, u. (3) Ficoides met Erne Bladen en Pluimbloemen, _ Deeze, van de Kaap afkomftig , heeft de Bloemen Pluimswyze vergaard, waar door zy verfchilt van de voorgaande Soort. De Bla: den zyn Lancetvormig van onderen ruig, S PIR ZA, Van dit Geflagt, dat dén Kelk vyfdeclig „ vyf Bloemblaadjes en verfcheide veelzaadige Zaadhuisjes famengehoopt heeft, zyn de Hee- fterigen reeds befchreeven ; zo dat nog maar die van den tweeden Rang, de Kruidigen naa- melyk , overblyven ; als (ao) Spi- (3) Aizen Fol, Lanceolatis , Floribus paniculatise aï _ oon Pol. Lanceolatis fubtus hirfatis. KR. Lugdb, 221. Aizoen ee Burm, Fl, Cup. Prodr, p. 15. RN > (to) Spirea met tweevoudig gevinde, ge- IVe pluimde Aairen en tweehuizige Bloemen. ek e Hoorn- De naam van Geitebaard , in ’t Latyn Bar-Srux, ba Capre , in ’t Griekfch Aruncus , is wegens Ps de figuur der Bloemen aan zekere Kruiden ararcus. gegeven , waar van deeze Soort in de Geberg-,c3** ten van Ooftenryk, Switzerland en Auvergne , als ook in Virginie, groeijende, de fraaifte is, De Afbeelding, welke T'rAGUus daar van gee ‚geven hadt, is door alle anderen overgenomen, doch door my een weinig verbeterd, zegt C A« MERARIUS. Gedagte Autheur noemde ze. Pycnocomon , TABERNAMONTANUS Dry- mopogon , in ’t Hoogduitfch Waldhart, dat is Bofchbaard, Woud - Geitebaard of Sickblumen , in ’* Franfch Barbe de Chevre. en % Is een Heefterachtig Kruid, in *c wilde dikwils zes Voeten hoog, doch in onze Tuinen laager groeijende, Het onderfteunt zig door zyne ftevige Stengen en heeft Bladen, die uit een langen Bladíteel beftaan , gevind met an» dere Bladfteelen, waar van de twee agterften vyf-, de twee volgende driebladig zyn, en het end van den greaten Bladfteel is dikwils een= bla- (ro) Spirea Fol. fupradecompofitús ‚ Spicis paniculatis , Floribus dioicis. Aruncus. H. Clif: 463. R. Lugdb. 275. GRON. Virg. 121, 77- Barba Capre Floribus oblongis, C. B. Pin. 163, Barba Capiz. CA Me, Mort. 26. Te 9e Cs IL, DEEL, IE, STUKe & 42 TwiNTIGMANNIGE KnuriDeEN. IV, bladig gevind, „Alle de Bladen „zyn op de kant Aggrek getand „ruuw, van Eyronde figuur. „gefpitst, het Boober uiterfte Blad grootst. Uit het end der Takken STUEe _ komen lange, getropte, Takkige- Bloem -Aaí-- BE e “sten ; die vin fommige Planten Mapnelyke:, in models Vrouwelyke Bloemen draagen. De eere ften hebben twintig Meeldraadjes:.de-anderen brengen een Vrugtje van drie Zaadhuisjes-voorts die op ’ meest twee Zaaden bevatren CE) pir pir 1 (met gevinde Bladen, de Blaadjes ge Et getand ;, de Steng” Dropwor- 5e Kruidig. , de Bloemen als een Kroontje. „Dit Kruid: heeft den naam van Bilipenduló Á wegens .de-Knobbelige als-aan Draadjes hangens de Wortelen , in de Zuide!yke deelen van: Eu- ropa , doch de Deitfchers. noemen het Roode Steenbreek-of Wildgarben, de Eogelfchen. Drop- wort en -wy-Dropwortel. Sommigen.hebben hets verkeerdelyk s Oenánthe geheten. :Men vraagt of het ookhet Molon zy van-Pr1Naus. Het ‚ grocit op de Velden van Oases en aan ‚de 4 kan- (*) Capfile_ fubtisperme. HALISR noemtze emzundss ge'yk TOURNEFOET ook dezelven hade afgebeeld. (11) Spirea Foliis pinnctis, Foliolis uniformibus ae Sc. Filipendula Foliis pinnatis Sc. Mat. Aled. 23 30. He u. sor: R. Lugdb. 277. ,GOUAN-Mionsp. 245, GORTeBelge 14. FI Saeco, , 439- Filipendg'a vulgarise GC: Be Pin. 163e — Filipendatas-Cam. Epit. 608. Dap: Pempt.$6. Oenanthe Filipendalae-LoBs-Je. 7294 9, Filipendula-minor. C.B.Prodre 85 LG 8 AM Do Er Kris] 43 kanten der Hakbosfchen „zegt-Crusrus,zcer IV. menigvuldig. In Switzerland.is-het niet-gemeen eed zynde hier te Lande , op een „Waard: aan de Hoor: Lek, by Wyk te Duurftede , gevonden. STums Hee fpreidt 2yne lange Bladen langs den Grond Pena in ’t ronde uit, die-bezet zyn met zeef fpits ge- tande Vinnen en’ kleine Vinnerjes daar tusfchen, De Steng, die naakt is, één of anderhalven Voet lang , draagt ‘een Krooi vts tiedst zesbla. dige Bloempjes uit een zesdeeligen Kelk, mee veele Meeldraadjes. Het Vrugtbeginzel, daar tusfchen ‚ wordt een rond Hoofdje , uit een getal van vyftien tot twintig Haauwtjcs be- ftaande, zo HALLER meldt, Tour NeErorT zegt, dat de Zaaden tot een rond Hoofdje st welk naar een Tonnetje gelykt , vergaard z De Bloemen zyn welriekende zo in dit asia de voorgaande Soort ‚ waar uit men ecn kragtig Oogwater plagt te deftilleeren. In beiden is de “Wortel famentrekkende. zynde van deeze in de Winkelen onder den naam van Roode Steen- breek Wortel bekend geweest. Men heeft. ze tegen de Aambeijen enden Witten Vloed _ aangepreezen, Het Kruid hebben fommigen over de Slaa gebruikt , en bevonden dat het de Verteering hielp , ps ape eer verfrisfchende CR (2) Spi- (*) Fabregou, Hijl. des Plant, envir, Paris, 5 1, DEEL, IX STUK. eed 44 TWINTICMANNIGE KRUIDEN, „IV. _ aa) Spirma met gevinde Bladen , het ende- B RE lingfe grooter en gekwabd , de Bloemen Hoorp-= Trosachtig. STUKe xu. _ De Latynfche naam , Ulmaria , is aan dit „Sira Kruid gegeven, om dat de Bladen veel naar. Reynette, die der Ypen of Glmeboomen gelyken,. Men noemt het ook wel, gelyk de eerfte Soort , Gei- tenbaard 5; doch het voert, in ’t byzonder, den naam van Regina Prati , in *t Franfch Reine des Préz , dat is Koningin der Velden , waar van de Nederduitfche naam , Reynette , zyne afkomst heeft. Het is by ons ,gelyk door geheel Europa , op vogtige lommerige plaatfen , aan Waterkanten „ by- Haagen en op Velden, hier en daar gemeen. Dit Kruid verfchilt van ’t andere Geitenbaard , zo doordien de Bladen enkel - Vinnig zyn, als doordien de Bloemen niet zulke verfpreide Kat- ten maaken , maar digt te famen zyn gehoopt, De Bloempjes heeft hetzelve meerendeels vyf- bladig, ende Bloemblaadjes zyn niet Eyrond- achtig. , maar Spatelvormig. De Zaadhuisjes maaken kromme Haauwtjes uit, ten getale van zes , zeven of agt, vergaard. In (12) Spirta Fol. pinnatis , impari msjore' lobato, &c, Mat. Med, 241, B. Clif. 191. KR. Zugdb. 277. GOUAN Monsp. 245. Fl. Succ. 405, 440. GORT. Belg. 141. Barba Capra Flor: compeêtis. C. P. Pin. 164. Regina Prati. Dop. Pempt. 57. LOB. le. 711. HALL. Helv. 307. Ulmaria. CLuS- Eu JCS ACN DRE Ae 45 In kragten verfchilt dit Kruid van de voor= _ IV. gaanden weinig. De groote Borrmaavg Afpei hadt het dienttig bevonden, om de ongeregel- Hoorns de beweeging der Zenuwen te doen bedaaren , STUK« en verfterkende , door zyne famentrekkende a en hoedanigheid. Het Gemeen gebruikte den Wor tel tegen Buikloop, Het gedeftilleerde Water, zegt HAL LER; wordt in Koortfen met Uitflag , daar de Geneesheer de Uicwaafeming tragt te bevorderen „ dikwils voorgefchreeven. (13) Spirea met Vinswys’ drievoudige Bla xur. k den „ het oneffene vab kmnhbig, gepalmd. hr ete _ In Siberie groeit deeze , die in geftalte naar. de naastvoorgaande gelykt, hebbende het Kruid reukeloos , maar den Wortel welriekende. De Vrugt is als die van het Dropwortel, niet ge- draaid gelyk in de Reynette, C 14 ) Spirza met drievoudige Zaagswys’ ge- xv. tande, byna gelyke Bladen en eenigermaa- 77 hever te gepluimde Bloemen. Ee Van (13) Spirea Fol. pinnato-ternatis, Foliolo impari quin- quelobo- palmato. JACQ, Hort. 83. (14) Spir«a Fol, ternatis ferratis Cabzqualibus „ Flor Flor. fub- paniculatis. Filipendala Foliis ternatis, ze ne or. Ups. 13t. R. Jougdb. 277. GRON. Virg. 554 77. Ulmaria major trifolia , og ag pentapetalo vingen PLUK. „Alm, 293. T. 236. £. 5 IL. DEE IX, STUK. 46 TwaNTiGMANNIGE Kruiden. v Van=dit- Virginifch. Kruid , bekend in onze Aror Kruidhoven ‚ fchryft de Heer Crayron, Hoorp- dat het witachtige rood bonte „ vyfbladige STUK: Bloemenheeft », “in een dunne Pluim aan den ep der Stengen vergaard , en langwerpige ge: fpitfte rimpelige Zaagswys’ getande Bladen over: hoeks „drie op één Steeltje; de Steng Takkig glad. en zwartachtig rood. Men noemt ‘het ik Virginie Zpecacuanha of Indiaanfch- Braakmiddel : want veervig Grein “van het Poeijer des Wor- tels, ingegeven; doen zagtelyk braaken: : DT “volgen” de Veelwyvigen , > dat is die ee tmeer ‘dân’ Ae wd of en hebs - ben, d pn „fj R UB Us. gep “Van dit Geflagt „welks Kenmerken ook hiet *+1.D. v. voör reeds opgegeven zyn *„ heb ik de elf eer> bide : is fte Soorten ; die Heefterig zyn , insgelyks reeds — befchteeven, zo“-dat alleen “nog” de vier vol- gende ter befchryving open flaan;, naamelyk xm (ta) Braamboos miet drievoudige naakte Bla fa ne den en kruipende Kruidige Uitloopers. Steenmiite Ío BergachtigeStreeken ‚door geheel Europa, 2) Rubus Fol. ternatis nudis, Flagellis zeptantibus- Her”. hea: Lugdh. 274. GOUAN. Mfonsps a47. Flo Sutc, 4hte Lapp. 206 HALL: peen 344. GEK. Prov. vér: Jacq: Find. 245. OED, Dar. 134. Chamerubus Saxatilis: C,- Bs Pine: 119. Rubus Sani Alpinus. Cls. Panne 115» 116, à | 1cCs D PON NIDIEKSENA ä3 groeit deeze-veel op» Steenrotfem” Zy maakt Ws een Plantje. van eensVoet ‘hoogte, dat uit zyne rde „Kruidige Stengetjes.driebladige Bladfteelen uic- Hoos „geeft, met Blademals-der Olmen’ doch niet°TUKe ze ruig, zeer famentrekkende van Smaak, De, Vrugten » dierhiet- voortbrengt, beftaan‘uit veel minder, Besfen: ;-dan in-de Brummelen; ‚doch de Besfen zyn veel grooter, » ‘helder! rood van Kleur en bevatten een zeer aangenaam eins Sap. De Waidjes, ín ieder Bes cen, zyn ook famen-… wekkende, GC 3) Braainboos ‘miet drievoudige Bladen, de Xt Steng Le deden en ongedoornd., Die Kruidje, naauwlyks een half. Voet hoog, dat” de: Reuk en“ Smaak van Aárdbefiën-heeft ; groeit in Sweeden., Kanada ven Siberië, Het graagt-op. de: haden enkelde Vrugiens die uit veele Besfen vfamenigehoopt-zyn. en ‘zeer naar de Braamboozen -gelyken:, end van Kleur. De _Rusfen’ noëmenhet Knaesnitza , dat is Edele Braamen. v-In de: Bosfchen : van Rusland groeit bet byzonder veel der. Rotfens 5 inde: Gebergten van “Siberie, £ ge- vonden, In-Lapland Arekt sa voor de Berge «> ce ù ha x der Epen ed gf. El, ; „ad eee spoe wus ie luie (13) Rubus Fol. termatis Caule inesmi wai. Mar, Med. 244. Flo Succes gie Lappe aör aözeT. sf 2. ‚Dan. 433. -H. Clif.-2oze R. Juigdb. 274 Rubus do Flore purpurso. BUXB. Cent. Ve ps 13, T. 26 Rubus uifolius &e, AMM. Ruth, wies He DEEL, ix, STUK 438 TwWINTIGMANNIGE KRUIDEN, yy, luiden tot verfnapering en de Geley of Wya, ArpeeLe daar van in Nordland gemaakt, wordtals cen Hoorge Gefchenk naar Stokholm gezonden , alwaar men- srux. ze houdt voor eene Lekkerny. In Tuinen aart Weelwy- het Gewas niet , blyvende aldaar onvrugtbaar. VE Het zyn van de lekkerfte Besfen in Sweeden, doch hebben dit ongemak „ dat zy niet van den Stoel willen, al zynze ryp. xiv. (24) Braamboos mét enkelde gekwabde Bladen mid” en ongedoornde eenbloemige Stengen. MEMOT KS. Aal dige. Dit Plantje , dat byna van de zelfde hoogte is , groeit op Veenachtige Gronden, in de Bos- fchen van Sweeden, Deenemarken en Rusland, menigvuldig. Het heeft Bladen als die der Aal besfen, en de Vrugten , zo groot als Moerbeie jen, eerst rood en door aanryping geel worden- de, zyn niet minder aangenaam van Smaak als de gedagte Laplandfche, Door die van Wes- terbothnie wordt een groote menigte van deeze Braamen , ingelegd , Jaarlyks in de Herfst naar Stokholm gezonden , om tot Toefpyze te gee bruiken, De Laplanders eetenze , in Rendie. ren Melk tot Pap gewreeven , met veel Smaak , en bewaaren de Besfen een geheelen Winter , onder de Sneeuw op de Gebergten begraven , haa« (14)-Rubus Fol. fimplicibus lobatis gees Mat. Med. 244 Fl. Suec. 413. Fl. Lapp. 209. T.s. G 1. H. Clif. 192. Ra Lugdb. 279. Chameruhus foliis Ribes. C, B. Pin. 480. MÍ- rus Norvegica. Til. Abüens. 47./T4 350: OED. Dane T, Is Z kre sO s a chteDeR res 49 haalerde die s Voorjaars , even fmeakelyk als _ IV, toen zy geplukt werden „ daar uit. Van fom- vri. migen zyn zy ongemeen tegen bet Blgauwfchuit Hoorns aangepreezen. ’t Iseen tweehuizig Gewas , doch °TYE de Wortel van het Mannetje vereenigt zig met ES dien van ’t Wyfje onder den Grond , om een d Eenhuizige te maaken, zo de Heer GEN DER waargenomen heeft. (as) Braamboos met oee Harvrnerd One XV. verdeelde gekartelde Bladen en ongeblader- Delderda de eenbloemige Steelen. var 1ge. Deeze Kanadafche , te vooren Dalibarda ge- tyteld , heeft kruipende Wortelen en Blâden als die der Violen , van boven dun befprengd met Haairtjes, zo wel als de Stengetjes of — _ Bloemfteelen , die de längte der Bladen heb- ben en de Bloemen wit. Het draagt vyf Ey- ronde naakte Zaaden en is wegens de Geftal. te hier thuis gebragt. F RAGARTIA. Aardbezie- Kruid, Dit Geflägt heeft een ‘tiendeeligen Kelk met vyf Bloemblaadjes en de Stoel der Zandens Ae Eyrond , Bezieachtig , afvallende. s Het begrypt > in de eríte ln. het zeer bekende Kruid s-well noemt, als zit Aard» (25) Bles Fol. fioplicibus Cordatis indivi{s crenatis , Sean po aphyllo unifloro. Sy/?. Nat. Veg Kil, es DEEL. IX. STUK, Ho erug ek Fragariâ WESCHe Gewoon. so TWINTIGMANNIGE KRUIDEN, 2 Aardbezie Kruid met kruipende Staarten, _Deeze groeit ‚ door geheel Europa , in „de _Bosfchen piet alleen , maar in de Noordelyke deelen zelfs op drooge opene Velden , wild, en wordt in de middelfte declen , gelyk by ons „ overvloedig in de Moestuinen geteeld. Bovendien wordt zy hier te Lande ook in vere fcheide Bosfchagiën van Gelderland , Overys- fel » Vriesland, ea den Duinkant van Hole ‚ wild en. Men noemtze in ’% : > _ Latyn Fragaria, in’ Franfch Fraifier of Frai- fes in * Engelfch Strawberry en in ’t Hoog= duitfch Erdbeeren, ‘t welk met onze benaaming ftrookt. Het Kruid is iedereen bekend. Uit een har- den zwarten Wortel fchiet het lange Bladfteelen met drie Bladen, welke ovaalachtig zyn , en meer of minder ruig , lichter of donkerer groen ; grooter of kleinder, Hier aan zyn de Verfchei- . denheden kenbaar , die in grootte , kleur en fi- guur, (1) Fragaria Flagellis reptantibus, Syf?. Nat. XIl. Gene 633. p. 349. Wig. Xlll. p. 396. Mat, Med. 2335. H. Cüfe 192. R. Lugdb. 274. GOUAN Mfonsp. 247. GER. Prov. 479 KRAM. Auffr. 146. HALr. Helv, ed Fl, Suec. 4149 450 Gort. Belg. 144 Fragaria vulgaris. C. B. Pin, 336. Fl „Lapp. 209, GORT. dngr, 30. GRON. Virg. 56,7% Fragaria n Er. albo. C. B. Pin. 326. Fragaria & Fraga. Dop. Pempte 672- LOB.-le. 697. B, Frag. Fr. parvi Pruni magnitudine. C- B. Pin. gn y. Frag. Chiloënús, Fr: maximo, Fol, Carno- fis hicfutis. Dit, El:h. 145. T. z20. Ff. 146. Frag, craslis €£ KL EA LEU aarde rugofis foliis, Flore 8 Semine carens ‚ BOERH, Be Lp. 43e PE ZOE CR IDE Kor We st guur; bovendien werfchillen, Dus heeft men _ IV, roode en witte van de gemeene Soort ‚ die men “Tena Famme Aardbefiën noemt; en. anderen, byna Hoorne Oranjekleurig ‚ met groote: donkere Bladen ,*"tf Wilde of ook wel Engelfche genaamd, in: wier „‚/”8” Vrugten , die grooter zyn-dan de Tamme, de Zaadjes ingedooken zitten „ daar zy uiepuilen op de anderen. Deeze Wilde Aardbeziën hou- den ook vaster aan den Kelk, Voorts zyn-’er nog die men Ruige noemt „ wegens de-Ruig= heid-der- Bladen en dceze demand Vrugten als Pruimen uit, doch minder aangéneaim van Smaak. of laffer dan de. Tamme „die-wederom zoeter. en RE rinfch dan de gemelde Engelfche Bve % zelfde meldt Pater Frezrer van de Aardbeziën. van- Chili ‚ by de Stad Concep- tion geteeld wordende, met ronder , dikker en ruiger Bladen; de Vrugren doorgaans van groote te als een Ockernoot en. dikwils als een Ey, bleek rood van- Kleur en laf, BOERHAAVE: „hadt decze ‚in Europa overgebragt en voort geteeld zynde , in de Leidfe Akademie - Hof De als Bloem noch Vrugt geevende, voorgefteld. In *€ Jaar t73o bloeide zy in de Elthamfe Tuin en heeft federt Vrugt gedragen ‚ doch dezelve 5 wierdt aldaar niet IP.» ZO, DL. us ver- haalt. „Be Wortel cn de ‘Bladen van die Kruid zyn openende en wat famentrekkende ; maar de Vane overtreffen dic grootelyks in gebruik 5- D 2 zo ae Deet. IX, STUK, sx TwINTIGMANNIGE KRUIDEN. IV. zo over Tafel, als wanneer zy een der lekker- engen {te Fruit zyn onder de Nageregten en zeer ge- Hoorp zond „als tot Geneesmiddelen. In de Apothee- STUK. “ken is daar van het. Gedeftilleerde- Water en KC Geest , de Julep en Syroop bekend; waar van de eerften eenigszins” Hartfterkende „ de laat: ften Verkoelende zyn. In die beide opzigten ; echter, kan men uit andere Vrugten veel krags tiger Middelen bereiden, Het Zaad wordt ge= houden voor Steenbreekende , ten minfte fterk Pisdryvende. Een Pap van Aardebeijen is zeer _dienftig op Ontfteekingen. Zy zyn zo Waterig, dat vyf Pond door Deftillatie omtrent vier Po den Water uitleveren (*). H____(2) Aardbezic- Kruid met enkelde Bladen, ar:a Benbialig. Dit heeft de Heer DucHEsNeE aan den Heer LinNnzus gezonden en zelf befchree- ven, Het zou eene Verfcheidenheid van de voorgaande kunnen zyn , want het cerfte Blad is drievoudig; maar het heeft langer Bloemttee- len, kleiner Bloemblaadj jes en ggn Kel mee: mj (9) Aardbezie- Kruid met een leggende Sieng hemge- en flappe Bloemtakjes. baar. é Som- B GEOFEFR. en Med. III. p. 489. E Fragaria F fonglieiien. Syt. Nat, Veg. Kil. & Ee Fragaria Caule rad ‚Ramis Floriferis hk Vig. XIII Frag. Canle decumbente repente, R. Lugdh, 274» s GOVAN EE Oe KN DW 4 en Sommigen hebben het gewoone Aardbefie=, IVs Kruid, toevallig geen Vrugten draagende, voor mr het Onvrugtbaare aangezien; doch de Heer Fee GERARD merkt aan , dat men de eigentlyke “7 onvrugtbaare Soort in Provence niet wild groei- „ia. jende vindt 5 offchoon GaripELL dezelve als zodanig heeft voorgefteld. Deeze, meent hy, is een bewys, dat men-de Aardebeijen, gelyk hy gedaan hecft, tot het volgende Geflagt zou moeten betrekken, Zie hier de befehryving , welke onze Ridder van dit Onvrugtbaare Aard- bezie- Kruid, dat, volgens hem, in Engeland en Switzerland groeit (*), heeft gegeven, en Dikke neergedrukte Stronkjes … met Lan- redekt: SETEKE 5 as de Bladen drievoudig {tomp Eyrond, Zaag- … s,:tandig , geftompt , flapper ‚ Haairig , „> weelig zagt, van onderen witachtig ‚ met zeer. „> Haairige Steelen : de Bloemdraagende Sten- s> gen Draadachtig dun , leggend, flap , met > kleiner en minder Bladen. De Bloemen, een- » zaam, gefteeld, wits geen Staarten” : soe Fon / AN Jlon:p, 247. DALIB. Paris. 14. HUDS. wi 195. raed fterilis. TOURNEE. Jnf?. 296. C. B. Pin. 327. LOB. Te. 698. GER Prov. 470. HALL. Helv. 342. Frag. fterilis_ £ minima vesca &c. Mours. Hif u. in, 186 S. xt 19. £. . Se (*) Volgens Loner wordt het ook in de Nederlanden „op de Rotfen en in de Bosfchen omtrent D8ornik, veel gevon= den, D 3 II. DEEL, IX. STUK. s4 TWINTIGMANNIGE KRUIDEN. PorTENTILE A Ganferik. De Kelk en Bloem komt wet die van voorgaande overéen; maar het heeft de Zaad« weelwye jes, die rondachtig en naakt zyn, op cen klein wigt. droog Stoeltie zittende. In dit Geflagt komen tien Soorten voor met Gevinde, veertien met Gevingerde en vyf met rtievoudige Bladen. Van de eerfte heb ik de eerfte Soort „ als Heefterig zynde, reeds be- L fchreeven*; des SEE et 4 ‘4. Met gevinde Bladen. (2) Ganferik met gevinde Zaagswys’ getande Bladen , kruipende Stengen cn eenbloemige Steeltjes. Van dit zeer gemeene Kruid, is zo wel de Nederduitfche als de Latyníche Geflagtnaam ontleend, Men noemt het gemeenlyk Argentle na, in ’t Nederduitfeh Zilverfchoon of Zilvers blad en Blik, wegens de Zilverachtigheid der Bladen , welke zeer fterk is, wanneer het op — de Kley groeit, zegt de Ridder. Het heeft dien glans fterker op drooge plaatfen en aande Wet Sens G) zere Fol, En ferratis Caule repente. Alata Hed, 246. Luzdh, E Clif. ro. GOUAN AZonsp. 248 Eisen 467: maks Helv. 333. KRAM: duffr. 146e Ei Succ. 415. Goar. Belg. 144. Argentina. Dop. Pempte 6oo. Argeat. Potentilla. Lon, Je. 69. Potentilia. C‚ B Piss 321. CAM. Epit. 758, IGO SA MN:BoR-E: A 55 gen „ dan in de Velden, Ik heb het hierin IV. Holland , zo wel op. Veen en Kley , als in tac Zandgronden „ ja tusfchen- de. Steenen „ even Hoorp= tierig gevonden, en dus komt het ook in ande- ‘TUE te deelen van Europa voor. Het maakt tusfchen ‚28 de koude en ‘heete Lugtftreek geen verfchil; zynde in Provence zo gemeen als in Duitfch- land, Rusland en Sweeden, Anferina wordt hee insgelyks genoemd, waar van zekerlyk de Hoog- duitfche naam Grenfich en Genferich, zo wel als de onze Ganferik, zyne afkomst heeft, De Ganzen , naamelyk, zegt men, wiilen ’t gaarn Eeten onder ’t Voer. By de Engelfchen noemt men het Wild Tanfy,dat is Wild heinevatenn, 5 - of Silverweed , dat is Zilverkruid, … Wegens de uitneemende kragten „in de Ge- neeskunde, voert dit Kruid den naam van Po- tentilla. Het komt byna met de Kina-Bast overeen , zeid’ BOERHAAVE, wordende de Afloopende Koortfen daar door dikwils wegge- omen , indien men het uitgeperfte Sap der Bla- den een Uur voor het aankomen ingeeft, Uit: wendig opgelegd dienc het tot Bloedftemping, — geneest Wonden en Pynlyke Ontfteekingen. Fot de Oòrfmerten, in Kinderen „ dient een weinig van het gekneusde Kruid met Ceruis opgelegd, Het Zaad en de Wortel is, zo wel als ’c Kruid , van eene famentrekkende hoeda- pigheid , en dus dient het Afkookzel, inwen- dig, tegen Loop en Blocdloop. Men kan het in Vleefchnat kooken ‚als wanneer het dikwils. den IL, DEEL, IK. STUK, 56 TWINTEGMANNIGE KRUIDEN: „IV. den Witten Vloed geneest. Zelfs wordt het Arprer pens, Et E 8 xuu. Kruid, dat Zuurachtig is met eenige famentreke Hoorp. king, ook wel in Moes gegeten. TUE, „en (3) Ganferik met dubbeld gevinde „ wederzyds sieen. Wollige Bladen, de Slippen evenwydig digt ee aan elkander , en leggende Stengen. In Siberie komt deeze voor, die naar de voorgaande gelykt, doch veel kleiner is en de Bladen famengefteld heeft vit Eyronde Wollige Blaadjes, welke Kamswyze verdeeld zyn. De Stengetjes : twee- of driemaal zo lang als de Bladen, neerleggende , hebben aan ’ end ceni- ge geele Bloempjes. nen za. (4) Ganferik met dubbeld gevinde Bladen, de veeldeeltg. Stippen effenrandig, affbandig , van onde= ren Wollig en leggende Stengen. „Van deeze , die in Siberie , Tartarie of ook in Klein Afie groeit, heeft de Geftalte insgelyks veel overeenkomst met het Zilverfchoon. (5) (3) Potentilla Fot. bipinnatis &c. Potent. Fol. pinnatis hirfutis &e. HALL. Goëtt. II. pe 106. Potentilla Fol, dapli= cato-pinnatis &ec. GMEL. Js. (4) Porentilla Fol. bipinnatis &c. Tentaphylloides fapi- num mînus &c. AmM. Ruth. 116, he repens Fo= lis pinnatis. BUXB. Cent. 1. p. 1. g. Penta- phyll, fupina , min &c. AMM, pe Es: Rous Monspe 248. « Î € os AN DRT A 32 we (5) Ganferik met gevinde en drievoudige Bla=, IV. den „ de buitenflen grootst , en kruipende ig staarten, Hoorp- STUK. Deeze gelykt naar het onvrugtbaare Aardbe: pri, fie- Krnid en heeft de Bladen Fluweelig met Fragaroi gehaald Steeltjes, Zy groeit in Siberie, kenden: achtig. 6) Ganferik met gevinde overhoekfe Bladen, vr. vyf Eyronde gekartelde Blaadjes en eene rn regtopftaande Steng. Die Kruiden, welken de vermaarde Tour NEFORT „ als naar het Vyfvingerkruid gely- pn 5 Binn ned genoemd heeft, enkel laden daar van verfchillende „zyn, zo nl ri dat Kruid zelf , tot dit Geflagt betroke ken. Het tegenwoordige is Aardbezie-draagend - Vyfvingerkruid, of Vyfblad, door Crusiïus genoemd , die hetzelve in Nedcr-Ooftenryk overvloedig vondt groeijen, Het komt ook. voor, in Siberie en ìn Sweeden, meest aande zyden der Bergen. De rn Ate naar Aarde (5) Potentitla Fol, pinmatis ternatisque &c. Potent. Fol, no- venis palmmtis apice ferratis. HALL. Goctt. IT. p. 106. 5 (6) Porentilla Fol. pinnatis alternis &c. Al Ch. 193. Je. Westgorh. 63 3 76. Bore Ze Mep. 453. Pentaphyltoides eretum. [. B. if. Mp. 98. Monas. Hifk. Wi. p. 192. S. 2, Te mof. tT. gainacel Fragiferum. C. B. Pin. 326’ Crus. Hijt. IL. p. 107. GOVAN Monsp. 243. Ds 1. DEBL, IX, STUK, 58 TwWINTICMANNIGE KRUIDEN, IV. Aardbeziën, doch hebben niets aangenaams, Het ADEL. heeft de lekte Bladen vyf -of meer - Vinnig, ed de bovenften maar drievoudig aan de Steng', STUK, die ongevaar een Voet hoog groeit , zynde rood van Kleur, 5 vi (7) Ganferik met gevinde byna egaale Bladen Pau en langwerpige byna tweedeelige Blaadjes, Gegeffeld. de buitenflen famenloopende. VvE. ER) Ganferik „met gevinde Bladen, de Blaadjes | _ _Pimpinel= enen 5 rondachtig » getand, egaal ; de Steng regt- den et opftaande, - Deeze- beide Soorten zyn door Tourne- FroRT in de Levant waargenomen. Men vinde de eerfte ook in Siberie. (9) Ganferik met de onderfte Bladen gevind; nica. de bovenften drievoudig 5 de Blaadjes inge= ie fneeden Zaagtandig ; de Sreng regtopftaan- de en ruigachtig. IX. Perfylva- Wasrom-deeze ‚ die in Kanada groeit, den bynaam van, Penfylvanifche voere, is my.dui- fter. (zo) (7) Potensilla Fol. pinnatis en Ge &ec. Pentaphyle loides Orientale fupinum &c. Tour (3) Portextilla Fol. pinnatis, einde Je td we. Pen- aides Orientale erectum &c. TOURNEE. Cor. ar. BuxB- * p. 30. ie 35:T. 6) Petentilla” Fol. inferiotibus pinnatis &c. We Pentaphylloides Canadenfe Fol, Agrimoniz, Boenn. To. de P. 49e IA O1s-ARD RIA tt A (ro) Ganferik met gevinde Bladen en gegaffelde er Kie leggende Stengen. Hoorne In Duitfchland en ín Siberie is deeze gevon-STUK. den, zynde door GMELIN afgebeeld, De XxX . Porentiila Stengen zyn wel een Elle lang , doch leggen /upina. op den Grond, en daarom voert deeze Soort , by uicftek, den bynaam van leggende , die zeer gepast is. Zy komt by J. BAuHINUS onder den naam van Pentapliylloides fupinum voor, en behoudt by TOURNeErFoRT denzelven. B, Met gevingerde Bladen, Cri) Ganferik met zevenvoudige Lanceivormi- ES | Leggen ge Zaagtandige „ wederzyds een weinig ge- Regt. haairde Bladen en regtopftaande Stengen. Dit Gewas behoort eigentiyk tot de Soorten van Pyfvinger = Kruid , hoewel het niet van de ge- (co) Perentilla Fol. pinnatis, Caule dichotomo decumben=- te. H. Cliff. 193. Ups, 133. Re. Lugdb, 275. Pentaph. Alpine minus fupinum. PLUK. Alm. 285. Te 196. f. 7. Pent. fupi- pam quofundam. Crus. Hif. Ii. p. 107. Pentaph. fpecies, ‚Flore lureo enneaphyllos rsr AMBROS. Pôyt. T. 414. Quinquef, Frag:fero affinis. C. B. Pin. 326. GMEL. Jfin, FJ. - P- 149. T. 27, f‚ 2. maen fupinum,. J.B. H.p. 393. T@URNF. Int. 2 298. (x:) Porentilla Fol. feptenaris, Lanceolatis ferratis &c. Po- tentilla Fol. digitatis &C. FE. Ups. 135. R. Lugdb. 275. Quin- quefolium re&um luteum. C. B. Pin, 325. Quinquefolium valtetum vulgare. Doo. Pempt. 516. U. DiEL. IX, STUK. bo TwWINTIGMA NNIGE KRUIDEN. IV. gemeenften is , ‚ groeiende in Italie ende Zuide- ee Iyke deelen van Vrankryk aan de kanten der Hoorde Landeryëu. De Bladen zyn wederzyds groen , STUK. doch volwasfen byna kaal, zegt de Ridder. xm. (12) Ganferik met vyfvoudige Wigvormige, Potentilla genta. ingefneedene , van onderen Wollige Bla- nd den 3 de Steng opftaande. XII (23) Ganferik met de Wortelbladen vif- de rte Stengbladen drievoudig , en eene byna ops Paans zeer Takkige Stenge : xv. (14) Ganferik met zeven. en yyf voudige Wig- vormige ingefneedene Haairige Bladen, en eene opfvaande ruige Steng. Van deeze drie is de eerfte in Europa vry algemeen , komende zelfs in onze Nederlanden , derlyk in Vriesland , op veele plaatfen in 12) Potentilla Fol. qïnatis Cuneiformibus incifis &c. Poe en Fol. digitatis &c. Fl. Sue. 417, 454. Potent. Fol. di= H. C& gitaais incifo-ferrstis , Caule eretto. if. 193. tin- quefolium ane Argenteo. C. B. Pin. 325. Pentaph. mi-_ Büs. CAM. ‚7óe (13) er Fol Rediealibus quinatis. Caulinis ternatis. B. Mant. 76. oge mont. luteum ere&tum hirfatum, C» Pin. 325. Prodr. 139. ‚ Eur. 213. HALL. Helu, 340. (4) Potentilla Fol. feptenatis quinatisque Cuneiformibus inciis pilofis. Quinquef. mont. eretum hicfutum luteum. MAG à Min 216: GOUAN Mfonsp, is Qrinquef. r re. minus ang. foliis Monspeliacam. RA). ufs. Ersen NE EDR EA 6x in de Wouden, in Bosfchen „laage Gruppelsen-_ { IV; Hey =Velden voor, zo, Mer se aantekent. dannatà De andere , als een middelflag tusfchen deeze Hoorpe en de Noorweegfe aangemerkt, groeit in Swit-STUEe zerland ; de derde. omftreeks Montpellier , ‘als „; Zeh. ook in Provence en: de Pyreneen. Zy verfchile en munt uit, door de lange ruige Haairen , die onder aan de Bladen en aan de Steng ZD (15) Ganferik met zevenvoudige ongefteelde xv. Bladen ‚ zittende op het verbreede Stop- ez peltjes: a. ftop- Deeze Siberifche heeft een, opftygende „ Praadachtige , gladde Steng,-aan den top ver. deeld , met omvattende Stoppeltjes, die een= _ zaam zyn en uitgerand. Dé fmalle Bladen , ze- ven ‚ agt of negen in getal, kopen uit ee dagte uitranding voort. Dd €16) Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudig, XVI; Wigvormig, Zaagswyze getand; de Steng-DoRa bladen byna gepaard ; de Takken Draad. achtig dun en nn ) | 37) a Fe ;) Potensilla Fol. oen fesfilibus ec. Potent ‚ Fol. novenis „Stipulis inûident nfidentibus. EL: Sib. UL p. res. T.a7E a (56) Potentilla Fol Si us quinatis Cuneiformibus ferratis &c. Am. Acad. 5 on p: 274 Quinquef. minus repens Lanuginofum luteum. C, B. Pin, 325. Quinquef. IV. flavo fioré, fecunda Species. Ein Hift. Il. Ic. p. 106. Quinque- folio. fimilis enneaphyllos hirfuta. C. B. 325. Pradr, 139e HALL. Helv. 340. KRAM, Asir. 146, u. DEEL IX, STUKe 62 TWINTIGMANNIGE KRUIDEN. (17) Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudig fhomp met fpitfe Tandjes ; drievoudig aan de Steng die neigt. (18) Ganferik met de Wortelbladen vyfvoudig s Zaagtandig ‚ fpits 3 drievoudig aan de nei- gende Stenge is, op de Gebergten var: Oos- 4 dd È ranrulr 7 Suits erl. Jen in *t V EM | ale ook, volgens den Heer T nun BERG, in Japan “voor, De tweede vindt men op dlkoogs. Velden in de kouder deelen van Earopa; zelfs in Lap- land. Zy groeit in de Landen by den Esfenburg ; buiten Harderwyk „zegt de HeernrE Gor TER. De laatfte , die de Bloemen zeer hoog geel of Goudkleurig heeft „, komt niet alleen in Switzer= land, op de Alpen , maar-ook op de Bergvelden in Provence, vaar. Dochin deeze allen heerfcht , _waänneer menze met de ‘Afbeeldingen vergelykts — cen groote verwarring, zo de Heer HALLER — _ aan. (17) Portentilla Fol. Radicalibus quinatis acute ferratis re« tufis. &c. Fl, Succ. 419. GORT. Belg. 145, Potentilla Fol. in Pentaphyllum f, eed minus. TABEAN, de, 123, (13) ‘Potentilla kan Radicalibus quinatis feratis acumi- natis &e. Am. Acad. IV, p. 316. HALL. Helv. 339. Te 6. f. 4. Quinquefol. minus repens Alpinam Aureum. G. B, Pine 325- JADQ. Vind. Or , 245 Potent, Fol, margine Serie geis &c. GER, Prov, 468. SGOP, Ann. Ils p. 53e FC" SOA Wemomersd Wp ganmerkt. eg fpeelt dit Kruid in de _ IV: figuur en * getal der. Bladen „en in de Kleur Xin, der Bloemen, naar de Groeiplaats, Zo heeft Hoorpe: ook de Heer Jacqurn deeze laat{te aan het °TUKerT: Voorjaars „ Ganferik ondergefchikt, en Doktor „ia SGoroLt „merktze als eene Verfcheidenheid- daar van aan. Door kweeking in de Tuinen wordt de Bloem grooter en aanzienlyker. De - Stengetjes van deeze Kruiden zyn omtrent _ een half Voer lang , leggende gedeckelyk op - den Grond, vere -{19) Ganferik met vyf voudige Haairige Bla- pr den en een opfiygende-ruige Steng. Can anadenfis, ° ' i ana _ De Heer Kar m heeft deeze in Kanada waar. drefch … genomen, die de gedaante hadt van het Aard- befie - Kruid ‚met het Stengetje een Vinger Jang.‚De Bladfteclen , en de Bladen van onde. ren ‚zyn witachtig ruig zn Fluweel, “ (zo) Ganferik met yfvoudige Bladen saanden XX. topOogluikend Zaagtandig; leggende Draad- nn achtige Sagen en agt an) lt 19) Potentiila Fol. gaïnatis villofis , Caule adfcendente hicfto- gen & Cansdene humilius. Mons. Hif. Il. Pe, 188. Bellan: dE ae) Pra uïnachs, apice conaiventi Geratis Kc. Quinquefoliam den, HALL, 9 Hele. 70. Quinquef. album minus. C‚ B. Piu, 325. ed majus Flore albo, Crus, Hijl. Il. p. 105, KRAM. Juflr. 146. GOUAN Monsp. 249. GER. Prov. 469, IL Dar. IX. STUK. 64 TwINTIGMANNIGE KRUIDEN. C gn Ganferik met gef voudige s ‘aan den top Oogluikend Zaagtandige Bladen; lezgende veelbloemige Stengen en ruige Stoelen. (22) Ganferik met byna drievoudige, Wallis ge, Ovgluikend drietandige Bladen ; een- bloemige Stengen en gewolde Stoelen, à, (23) Ganferik met zevenvoudige flomp Eyron= de d Laa getande, Woilige Bladen; nde; de pen kr zer ele le Kelk en Bevold, Stoelen. — —_ > -Deeze vier Soorten kan men-uit haare _ liogen genoegzaam onderfcheiden „ zo zy niet in malkander loopen. . Meest zyn zy tot het Witbloemige Wofvingerkruid van Crus1us-be- trekkelyk , inzonderheid het Geftengde , dat men ook omftreeks Weenen vindt, komendedie beiden tevens in Switzerland voor, Op ’*t hoog- fte is dit Kruid een Voet hoogen de kleine hetis. Soort (et) Potensilla Fol. quin. apice conn. 8e. Quinquef. album majes. C. B. Prodr: 139, Cautescens. C: B--Pin: 425. HALE: Opust. 263. N. 50, 47. Album minus alterum. G.B. Pin, 325. Qtinquef. 2. minus albo fore. Crus. Hij. II. p‚ 105« Jacg. Find. 246, (az) Potentilla Fol. fubternatis tomentofis conniventi-tri= denratis &c. Am. Acad, IV, p. 316. pre Argens teum Alpinum ëcc. Boec. Aus. IT. er 20. T. Ap. Args Perfici lore, C. B. Pin. 328 on, dal za2. Raj Hifl. 61s. een Alpina Rn Be Perfici fore. - SEG. Ver. 1. p. à (23) Pa Va feptenatis obovatis fetratis tomentofs; Caule ereto ; Perihs Calyce brevioribuss Reeeptaculis La- nätis, Ï:C OS AN DRI A 65 Soott een Handpalm. Het Glanzige is op den IV, Baldus- Berg „in ’c Veroneefche, gevonden , en MEDEELe — XU, Comaroides door den Heer: S EGuIr Rr getyteld, Hoorps Dit heeft de Bladen , die aan de Steng drievou-STUKe dig voorkomen , Zilverachtig gefluweeld en 4" Bloemen naar die van den Perfikboom gelyken- … de. Delaatfte, die-de, Wortelbladen zeven- en de Stengbladen drievoudig heeft, fchynt aan de Waldenfer Bergen , in- Savoije ‚ bepaald te zym. (24) Ganferik met vyfvoudige Bladen , rut-_XKIV Par pende Stengen en eenblozmige Bloemfteeltjes. raptans. ipend, Deeze Soort is het Gemeene Vyfvingerkruid, dat alom in Europa voorkomt op vogtige plaat- fen, Het grocit by ons-in- Holland in de Duin- valeijen , in de Wouden van Vriesland , enz. Volgens den Griekfchen naam Pentaplyllon “à _ noemt men het in ’ Latyn Quinguefolium , in ‘t Franfch Cinguefeuille en in 't Engelfch Cin: guefoil of Vyfbladig Gras, Doponeus geeft ‘er den bynaam aan van Groot, em het heeft, inderdaad , de Stengen veel Pe dan de mec- dk) (24) Porersilla Fol, Ee ‚ Coule repente, zei lis uniflotis. Afar. Med FL. Succ. 418 ‚ 456. GORT. Beig. 145. Ro ads: 275. lt: 7. { Monsp. 249. GER. Prov, 469. JACQ. Wind. on. &c. « Eee 163. sa foliam majus repens. C. B. Pin. 325. Q maju empt. TIG. LOB. Ie. 696. Peneaphyllam inert tn Raj. Hijf, cir. IL, DEEL, IX, STUK, entilla 66 TI WINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. fte andere Soorten, hoewel het langs den Grond eer kruipt, uit de knoopen Wortel fchietende, De Hoorp- Bladen beantwoorden aan de benaaming, en hier STUK. _ door is het iedereen bekend , draagende doote wigs 7 gaans geele Bloemen. Dit Kruid heeft eene famentrekkende Wond- heelende hoedanigheid , inzonderheid de Wors tel, welke deswegen in fommige Apotheeken nagehouden wordt „en fomtyds in Afkookzel ee den Bloedloop „ of oek, in er ket VREE ‚€. Met drievoudige Blade | XXV. (25) Ganferik met driev, Bladen, een Takkige Monfpe- opgeregte Steng, de Bloemfteeltjes bovende nije Knietjes voortkomende. Den bynaam voert deeze, als by Montpellier in Languedok voorkomende , doch ik vind ’er by GovaANs,in dit Gellacta geen melding van gemaakt. Zy gelykt zeer naar het Aardbefie- Kruid, maar verfchilt er van, door de Stengen een Voet of anderhalf hoog te hebben en droo- ge Vrugten. De Blaadjes zyn Eyrond , ftomp en egaal getand, (26) (25) Potentilla Fol. ternaris , Caule Ramofo ere@to &c» H. U, Ups. 134 Pentaphyiloides majus ereâum, Flore luteo. MoRIs. Hip. Ilp. 198. Se 24 T. zo. f. 2, Pentaphylloides Fragarie folio. MAGN. Morsp. 304. Fragaria fterilis Alpina gaulescens. BOERH, Lugdb, 1, ps 4% ® El: ch iAE MD; Ka Ids lg (25) Ganferik met driev. Bladen, een gegafel | iv. de Steng en. Oxel - Bloemfteeltjes. teren hl . : OOFD= Deeze op de Velden in Noorwegen, Swee- rn. den, Pruisfen en Kanada, groeijende, heeftde- xxvr. Blaadjes Lancetvormig Zaagswyze getand, ore Noor- (23) Ganferik met driey. Bladen , die inge. Wee fneeden en van onderen Wali zjn „de Ren, Steng opftygende. iebladige Op de Alpen van Lapland en Siberie komt deeze voor, die Blader als het Verzilverd Gans ferik, doch drievoudig en breeder, ruiger, van onderen met cèn Sneeuwwitte Wolligheid heeft. De Bloemen zyn geel , de Stengetjes omtrent „ een Span hoog. (28) Ganferik met drie. Bladen, die getand ze En Grootbloes (26) Potentilla e ternatis , Caule dichotomo. &c, Pat, US Fol. ternatis &c. Succ. 420, 457e Fl. Lapp. arte Ha Cf 193 Re oei 275. OFD. Dan. 271. Quinquefoligm hicfatum luteum paucioribus laciniis. LOES. Pras/: 218. T. 79. (27) Potentilla Fol. ternatis incifis Sc. Fl, Sac, IJ. N. #58. Pot. Fol, amplirer crenatis Sc. HALL. Goert. II. p‚ 108. , Fragaria (lerilis procumbens Sc. Ama. Rath. tog. T, 14 fe 2. GMEL. Sibe Ile p‚ 183. T. 36. fe te (za) Porentilla Fol. t&inatis dencacis &cc. Pot. fol, tern. Pet. Cordátis lutêis. HALE. Hilo. vez. -T. 6. f, 2. Frag. fterilis amplisimo Folio & Flore. VAiLw. Par. 55. T. ro. fe 1. Potént, Fol. termatis denútatis 8ec. GER. Prov. 409. GMELe Sib, 1ELe po 185. T. 35. £. 1, de 5 IL, DEEL, IX, STUK 68 TWwWINTIGMANNIGE KRUIDEN. en wederzyds eenigermaate Haairig zyn; XI. de Steng neerleggende » langer dan de HoorFp- Bladen, - STUK. Velwye In Switzerland , Siberie en de reiden is ‚ de Groeiplaats van deeze Soort, welke opfty- gende rosachtige Stengen van een Voet lang heeft : de Bladen wederzyds eenkleurig. De Bloemen zyn zeer groot, en beffaan uit, Harte vormige en VAILLANT heeft deeze „ook omftreek gen en de Heer TaUNBERG in Japan. xxx, (29) Ganferik met driev. Bladen „ die getand heem en wederzyds Wollig zyn ; de Steng neer- K je Eee: leggende, Deeze in Siberie, in de Zuidelyke deelen van Vrankryk en in Spanje voorkomende, heeft leggende Stengen, dikwils langer dan de Bla- den , die rimpelig „ dige gewold „ Wigvormig » erin en getand zyn, met breede fpitfe Haaî- rige Stoppeltjes. De Bloemen zyn zeer groot en geel met uitgerande Blaadjes: ook de Meel- draadjes geel. Tor- (29) Potentilla Fot. ternatis dentatis &c, Fragaria fier. fylv. Sericea le, incana, Moris. Hifl. II. pe 187. Frag. affinis Sericea incana. C. B. Pin. 327. Pradr. 19. Pot. &c. Caule Labfoliofo. Ca: ee 469. GARID. Prov. 190, T. 37. Frage fterilis molli Lanugine pubescens. AMMe Auth, 84, Tie: GEL, Sib. 11, p. 133. To 36 É. 2. IC 0 s AN DRI A 69 TORMENTILL A, Tormentil, Een Kelk die agtdeelig is , met vier Bloem- Iv.  N FDEELe Xu Hoorp- blaadjes. Rondachtige naakte Zaaden, die aanspus. een kleineu droogen Stoel gehecht zyn. Dus Poiygy- komen de byzondere Kenmerken voor van dic”% Geflagt , ’: welk aan het Vyfvingerkruid zeer naa verwand is, en waar van twee Europifche Soorten ZyD. | (1) Tormentil met een byna regtopftaande Steng en ongefteelde Bladen. Op drooge Velden van ons Wereldsdeel groeit dit Kruid vry algemeen , komende by ons voor inde Duin- Valeijen en op Zandige Gronden, als ook op de Heide in Gelderland menigvuldige Men noemt het in de meefte Taalen , naar het Latyn , Tormentille of -Tormentij, don by de Duitfchers Birckwurts en Rothe Heilwurts, wegens de voornaame Geneeskragten, die de Wortel, infommige Kwaalen, heeft: gelyk het by ons Landvolk , daar het natuurlyk groeit „ - | ook vak ere A. ta Opftaandee (1) Tormertilla Caule ereftiuscuio, Foliis fesfilibus. ee Nat. XII. Gen. 635. p. 352. Weg. XIII. p. 399. Mat. To p Clif. 194. KR. Lugdb. 276. GOUAN AMlonsp. 249. GER. Prov. 470. GORT. Belg. Fl, Suac pe 45 „ 218. CAM. Epit. 685: Dop. Pempt. ie fylveftcis. C‚ B. Pin, 326. B, Tormentilla Alpina. CAM. Hort. 171. E 3 II. DEEL. IX, STUK, zo TwiNTiGMANNIGE KRUIDEN, IV. ook wel Meerwartel genoemd wordt , om dat Eee het een Geneesmiddel is voor de Bloedige Pis Hoorp. van °t Rundvee (*). De pgam van Zevenblad STUK. _gelyk fommigen het ook, zelfs in andere Taa- BEE len, heeten, komt eigener toe aan het Gerards Kruid (Te De Tormentil fchiet getakte Stengetjes, van twee Duim tot een Voet hoog, Kranswyze bes zet met diep ingefneeden Lancetvormige Blaad- jes, van ongelyke grootte, fomtyds vyf, fom- gyds zeven in getal, De Bloemen, die op tend der Takjes groeijen ;2yn vierbladig en bevatten van agt tot zestien Meeldraadjes, volgens den Heer HarrLERr, die aanmerkt, dat ’er op de Alpen eene Werëbeidenheid van voorkomt, veel aanzienlyker , hebbende fomtyds de Bloem vyf= bladig, 5 Deeze laatfte is 't,‚ welke CAMERARIUS fchryft , dat door hem van de Tirolfche Ges bergten was medegebragt , hebbende ‘den Wor- tel veel grooter , welriekender en rooder, dan de Gemeene Tormentil, Zy wordt van de» Switzers deswegens Roilmwurts , dat is Rood- wortel, geheten, Hy is knobbelig en bevat van binnen een. Bloedrood Sap, wordende, als ecn voornaam Stoppend middel „tegen den Buikloop en @) Dan worden de Beefien gezegd aan 't Meer te flaan, zode Heer DE GORTER aanmerk:. (1) zer ute Hache ‚ naamelyk , 2 rn ge naamd ; zie 't voorgaande Sruk, bladz. z 1C-O &,-A- RD, Mor AS an en andere Vloeijingen , die uit dlapheid der Iv, Vaten ontftaan , met vrugt, in Afkookzel of Alpert, Aftrekzel gebruikt. De Mondfpoeling, daar me- Hoorpe de , dient om losfe Tanden vast te maaken in STUE. de Mond. Uitwendig kan men het Pocijer tot „‚ jg Bloedftemping in Wonden en tegen de fterke vloeijing van Sweeren gebruiken. Die van Eiland Ferro bereiden ’er het Leder mede (*). (2) Tormentil met kruipende Stengen en 8e m. fteelde Bladen. ja Rn: Kruipende. Hoewel ‘er in de voorgaande Soort ook ver- anderingen plaats hebben, met verftrooide leg- gende Stengen; zo fchynt echter. dit Kruid daar van te verfchillen , dewyl ber gefteelde Bladen heeft. In Engeland, omftreeks Oxford, groeit het aan de kanten der Akkeren. In krage te komt het overeen met de gemeene Tormen- tille, Gr vm. Nagelwortel, Hier is de naam van Gêum, dien Tour- NEFORT aan een Geflagt van Kruiden gegeven hadt, welke thans tot het Steenbreek betrokken (*) AF. Hafs. Tom, 1. Pe S8 (2) Tormen:illa Gaule „ Foliis petiolatis. Hups. Angl, 197. Pentaph, minus viride Flore Aureo tetrapetzlo. Monis. Hijt. IN. p. 190. Pentaph. reptans alatum Fol. pro= fundius ferratis. Pror. Oxf. 6. Ó. 7e T. 9. É, 5e | Ea Ze DEEL, IX, STUK. za TwINTIGMANNIGE KRUIDEN, $ HIVe zyn, op gen voorgang van den beroemden Ges- eri NERUS tot een Geflagtnaam gebezigd voor de - Hoorp. Soorten van dat Kruid, ’t welk men Caryophiyl- STUK. _Jata plagt te heeten. To URNEFO Rr hade hete vj zelve dus voorgefteld „ en deswegen geef ik ‘er den naam van Nagelwortel aan, Vyf Soorten , meest Europifche, komen in dit Geflagt voor, naamelyk L Ci) Nagelwortel - met knikkende Bloemen ; de Ent Bloemblaadjes kleiner dan de Kelk; de Prug- “Virginifche __ _— ten Klootrond ‚ met naakte haakige Baar- den: de Bladen drievoudig. In Virginie komt deeze Soort voor , welke _weinig of niet van die van HERMANNUs met - ecn kleine Bloem, die wit iss en een Reuke- loozen Wortel, verfchilt. De Wortclbladen zyn dubbeld gevind en de Zaadhuisjes niet ruig:de Bloemen tegen ’ bloeijen knikkende, n. (2) Nagelwortel met opgeregte Bloemen en Urbanante Geske Klootronde Haaîrige Vrugten, die maks aa (a) Gra Flor. nutantibus, Petalis Calyce mi Thar Fr. globoflis &c. Syft. Nat. Xil. Gen. 6364 P. 352. Weg. Xille p. 299. H. Clif. 195. GRON. Virg. 56 Curyophiyliata Vire oogimiana éc, HEEM. Par. T. p. Ile €2) Geum Flot. creûlus , Froâu glohofo villofo ze Alat. Med. 249. H. Cif. R. Lugdh. GOUAN Afonsp. 250. GER: Prov. 471. Goar. Belg. 146. HALL. Helv. 335. ers. tata vulgaris. C. B. Pin. 321. Caryophyllata. Dop. Pempts 137. LOR. Je. 693, CAMs Epits 725. ICOSsAN DR TA 23 Hali Baarden hebben: de Bladen Lier, ane htig. IE: _ Hoorn. In de meefte deelen van Europa komt ditsrume Kruid, dat by GeEsNeERus den bynaam heeft Palysy- van Sreedfch „ op lommerige plaatfen 4; inde ”"* Bosfchen en elders, voor, Het groeit, by ons, in de Haarlemmer en Alkmaarder Houten. Men noemt het in % Latyn Caryophyllata , int Franfch Galiot of Benoite , in’t Engelfch Avens; „Herb Bennet, in ’t Hoogduitfch Benediften= Wurts en in ° Nederduitfch Gezegend of Na- gelkruid. Het maakt een Kruid , met opftaande gebla- derde Takkige Stengen van drie Voeten of meer hoogte. De Bladen hebben hunne Vinswyze verdeelingen fpits getand. Op ’t end van ieder . Takje komt cen enkelde Bloem van vyf geele Blaadjes, die over de vyftig Meeldraadjes bee vat en den Kelk omgeboogen heeft, zo wel als de Stylen : den Stoel en Zaaden ruig, tot een rond Hoofdje vergaard , ieder met een Haakig Baardje, De Wortel is bitter, mianteerente en vol zuur; ruikende, als men hem in ’ vroege Voors jaar uit den Grond haalt , maar niet altoos „ naar Kruidnagelen, Op Weyn getrokken , verfterkt hy de Maag , is een Wondmiddel , Bloedvloci= jingen en Roode Loop geneezende. Zyne ver- fterkende hoedanigheid maakt hem dienttig ín Afloopende Koortfen, in Uitflaande of Be- B fmete IL, Dazs. IX, STUK, 74 TWENTIGMANNIGE KRUIDEN. IV. finettelyke Ziekten en in alle Gevallen , daar rh eene flapheid der Vaten heerfcht. Hoorp- STUK. (3) Nagelwortel mêt knikkende Bloemen , lang- e U E werpige Vrugien en penn omgeboogen yalare. : Baar dj €Se Beekig. Deeze noemt Loper Rowdhladig Nagele kruid der Noordelyke Landen met Wovlachtige Bloemen, Hy zegt dat dezelve in de Bosfchen van Brabant by Mechelen , als ook in Normaa- die , doch inzonderheid in Engeland, overvloe- dig groeije. Men vindtze ook in ruige Laanen en Bosfchen van Vriesland, Voorts is de Groeie plaats in Sweeden , alwdar men ze celine of Baggpungar noemt , op vogtige Velden; Duitfchland of Ooftenryk , als ook in Proc op natte Bergweiden. By Montpellier grocit die Kruid, dat men Benoite Aquatique tytelt , vol- gens GoUuAN naauwlyks anderhalve Hand= breedte hoog. In Switzerland, daar het zo op de Alpen, als op laage Landen en aan Beeken, voortkomt „ heeft HALLER In de B'oemen, wier Blaadjes famenluiken tot eene Rolronde figuur, meer dan honderd Meeldraadjes geteld. | De (3) Geum Floribus nut. Fr. oblong. Ariftis plumofis tortis. Fl. Succ. H. Clif. R. Luzdb. GOUAN Hee Gorr. Belg. 347. HALL, Ellv. 336. rd Auf!r. Re. Geum Rivale. _ FP. Lapp. 216. Caryoph. Aquatica nutante Flore. C. B. Pis. 321. Car, Septentrionalium, ee Ie. 654 B, Caryorh, Aq. alacra, C. Be Pin, 322, KC OS AARD AREA TN De Bladen zyn ruig en rond, naar die van *t_ IV, Aardveil gelykende , doch driekwabbig , op end end van lange Bladfteelen „ waar aan eenige Hoorpe kleine Vinblaadjes ; de Stengen weelbloemig ; “TUE de Bloemen van buiten roodachtig, en daar oPnia® kde volgen Hoofdjes, die zig als uit ruige Veertjes famengefteld vertoonen, Het heeft in de Wor- tel weinig Reuk of kragt. (4) Nagelwortel met hellende eenzaame Bloe- dr men en langwerpige Vrugten „ die regte Hana, ruige Baardjes hebben, Berg- Nagelkruid noemt men deeze , als op de hoogfte Gebergten van Europa, in Ooftene ryk , Switzerland en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, groeijende, Hier is de Bloem uitge- breid met geele Blaadjes ,de Steng eenbloemig 3 een Duim breed , ’t welk benevens de grootte dit Kruid „dat bovendien een welriekenden Wor» tel heeft , genoegzaam van het voorige onder= fcheidt. De kleine Verfcheidenheid daar van, evenwel, op de toppen van den Baldus- Berg, in ’t Veroneefche, gevonden , hade de Stenger- jes (4) Gram Flor. inclinaris folieariis ‚ Fruêt, oblong. Arift. pe teêt. Car. Pinn. confertioribus &c. HALKE- Helv. 336. Car. Alpina lutea, C. B. Pin. 322. Car. Alpina. Pon, Bald. 342. Car, Montana. CAM, Epit. 727. Don. Permpt. 137. Les. le. 695- B, Car. Alpina minor. C. B. Pin, 322. Pradr, 139. Car. Alpina minisna, Flore Aurco. BAER. Kar. 538, T. 399. 'AFDEEL. XIII, Hoorp= STUK. Veelwy- vige. … yv. Geur reptans. Kruipend. 76 TwiINTIGCMANNIGE KRUIDEN. jes geen Handbréed hoog , volgens Bauur- Nus: doch men weet, dat de zelfde Kruiden ; doorgaans , hoe hooger op ’t Gebergte hoe kleiner groeijen, Crusrus vondt het Berge Nagelkruid, in ’t Ooftenrykfe, met Stengetjes van een Voet. (5) Nagelwortel met eenvormige ingefneeden Bladen , de overheekfen kleiner , en krui- De Bladen van deeze Soort gelyken naar die van Eppe of Sellery byzonder. De Wortel is zeer lang en geeft kruipende Staarten uit, waar door het Kruid zig voortplant. De Stengen zyn eenbloemig , naauwlyks langer dan de Bladen, De Groeciplaats is in Switzerland of Wallis, als ook in de Valey van Barcelonette „een Prinsdom in de Alpifehe Bergreeks , op de Gren= zen van Provence en Savoije, alwaar BARR E- LIER hetzelve gevonden heeft. DR YY as, Hertenkruid, De Kelk is in agten gedeeld met agt Bloem- blaadjes, in dit Geflagt, ’t welk geftaarte Haaie rige Zaadhoofdjes heeft en de twee volgende Soorten bevat. G) Cs) Geum Foliolis uniformibus incifis &e: Car. Flagellis foliofis. HALL. Enum. 19. Car. Alpina Apii folio, C. B. Pin. 322. Car. Alpina tenuifolia incana &c. BANK. Rar. 589. Te 480. BOCC. Jisus. 160. T. 228. Ere to: vwo nas ep (1) Hertenkruid met vyf Bloeinbláadjer engen EL winde Bladen. Ann Deeze , op Kamtfchatka groeijende , heeft srad de Wortelbladen gevind, uit zeven of negen — 1. Blaadjes beftaande , die allen langwerpig, li- sen, niaal en byna Wigvormig zyn. De Steng , Yyfbiadig. twee of driemaal zo lang, is Draadachtig dun en meest zonder Bladen. De Kelk is in tienen „gedeeld, de Bloem heeft vyf witte Blaadjes en een menigte van Meeldraadjes met ronde Knop= jes. 't Getal der Stylen en Vrugtbeginzelen is ook menigvuldig. ’*t Gewas komt met het Vyfe vingerkruid zeer overeen, doch de Vrugtmâa- king is verfchillende. | red Hertenkruid met zen Drama en en- o Bea Ene kelde Bladen _ cr Ageoladig, Van deeze Soort ‚die op de hooge Geberg- ten van Europa in.’ algemeen groeit, heeft her Geflagt zynen naam , op den Wikenboom zinfpeelende , om datde Bladen ’er eenigszins naar Beken, gd de apk Alpen vondt LIN É #5 Dryas Floribus harige ‚ Foliis pinnatis. Ams AE de „Caryophyllata emg ca (2) Dr Flor.” oëtopetatis ol. fmplieibus. Deyas za Zapp. 2 FL. Succ. 426. FEE. 195. Re, SLagtb. B HALL. B 338t SEG. Ver. 512. Châmedrys tertia. f. mon- tana. Crus. Hij. II. p. 351. Parn. Gio, T. Ó1t. Leucas, s Alpina. Osp. Dan. T, 31. Ile DEEL, IX. STUK. 28 TwiNTIGMANNIGE KRUIDEN, Linneus het menigvuldig ; doch nergens * anders in ’t Sweedfche Gebied. In Switzerland kwam bet den Heer HALLER ook voor op laager Gebergten. Crusrus die het onder den naam van Derde Gamanderlyn afbeeldt, {preekt ’er dus van, 3 Vóorts komt een andere fraaije Sooft voor, ss die voortkruipt met Takjes van een Span » lang , bruinrood van Kleur, hard, Houtig, », met Bladen ongeregeld daar om heen, wel „‚ ke naar het Loof der echte Gamanderlyn E 2 gelyketi ‚ mâar een weinig kleiner zyn en s> Van Onderen grys, van Smaak zeer famene » trekkende en opdroogende. De Bloemen koe »‚ men enkeld voort op lange Steelen; zynde > wit van Kleur en beftaande uit agt of nes », gen Blaadjes , van grootte omtrent als die » der Wyfjes Ciftus , en veel Meeldraadjes in » ‘timidden hebbende, Reukéêloos, op welken ss ruige Zaadhoofdjes volgen ‚ byna als die 3, Van ’t Goudbloemig Nagelkruid, De Wor- » tel ís harden Houtig , her-- en derwaars ss ftrekkende, met eenige zwartrachtige Vezes ss ten. Ook fchieten fomtyds de langs den » Grond verfpreide Takken Wortels : des men „> ‘er geheele Plekken mede bedekt ziet. GEs- +) NERUS noemt dit, zo ik meen „ naar fom- » miger gevoelen Herba Cervi,enSIMLERUSs » in zyn Vertoog over de pien Hirtswurta, ’ als ook Alpifche G: aman derlyn.” : ò Ce IGO Shee : Ri iocha Co MARUM Waterbezic. _ jes, kleiner dan de Kelk, en de Stoel der Zaa- den Eyrond, blyvende, Spongieus. De eepnigfte Soort (1), zeer bekend onder hier den Grickfchen naam Comarum, voor: Frgs gum gebruikt geweest , niet oncigen; dewyl hee Kruid een Vrugt heeft als een drooge Aard- bezie, Ik noemm-het derhalve , aangezien dit Kruid in ftilftaande Wateren en vogtige’ Lands- douwen „ zo hier als elders door geheel Euro- pa, zelfs in Provence , in Lapland en in Rus- land, voorkomt , Waterbezie. Het ‘heeft de gedaante bynavan het Gemee= ne ‘Vyfvingerkruid, doch de Wortel verfchile zeer , als beftaande , gelyk die der meefte Wa- terplanten , uit de enkele Steng , welke Ve- zelen fchiet in den Slykerigen of Zandigen Grond. De opftaande Steng is fomtyds een Voet , cok wel een Elle hoog , gebladerd „ ie ruig- (1) Commarum. Syff. Nat. XII. Gen. 63% p. 353 Pige XII. p- 399. GORT. Belg. 147. GER. Prov. 472. Fl, Lapp. 214. Fl Succ. 422, 463. Re Zugdb, 276, HALL: Hetv. 337. Quinqucfol. paluttre rabrum. C. B. Pin. 325. LOB. Ic. 691. Quinquefolium quzrtum, Don. Pempt. 117. B, Pentaph. palutre rubrum crasfis & villofig foliis Sc. PLUK) T. 212 f. 2. Ray. Hit. IIL p. 326 3. Dart. IX: STUE. IV. ArFDeELs Van dit Geflagt zyn de byzondere Kenmer- Hoornse ken, een tiendeelige Kelk met vyf Bloemblaad- sTUKe Le den naam van Rood. Moeras -P'yfblad , voert ee s to TFWINTIGMANNIGE KRUIDEN, IV. ruigachtig en «aan ’t end veelbloemig. . De ArDEEL Bladen zyn eigentlyk niet gevingerd, of Waai- „Hoorp- jerachtig , gelyk zy in de Afbeelding van L o- STUK. BEL en Dovonaus voorkomen (*), maar ely: gevind, beflaande uit twee of drie paar Eyron- de Zaagtandige Vinblaadjes , met een endblaad- je » dat grooter is, De Bloem heeft cen zeer grooten , donkerrooden , tiendeeligen Kelk , met de Punten beurtlings kleiner , en daar in vyf zeer etse 5 gn Blaadjes, Tongswys’ à met ongevaar dertig Meeldraadjes, Eene Werfeheidenheid van dit Kruid, met dik- ke ruige Bladen, is in Engeland en Ierland waargenomen . (*) De Afbeelding van MORISON Sea. T. 19. f.-4, al- waar zy niet minder zodanig zig v@rtoonen , fchynt naar de gemelde , met eenige goeddunkelyke verandering, ger kopieerd te zyn. XIV. HOOFD: Re Kk NA MDA Ak ENEN St „IVe ' \Ò XIV. XIV. HOOFDSTUK, Hodik- $TUKe Befchryving def VEELMANNIGE Krure DEN (Polyandria) , dat is die meer dan twintig Meeldraadjes hebben , tot welken , ofi- der anderen , de Maankoppen , Piadben s Corchorus , Peonie , Ridderfpooren , Mon. nikskappen , Akeleijen, Anemonen;, Ranód- kelen, behooren. D° Klasfe der Veelmännigen , van welker hoedanigheid reeds meer dan eens ge« fproken is, bevat, in de Rang der Eenwyvi- gen, de volgende Geflagten, Act aA. Kfiftoffelkruid, De Kelk en Bloem, beiden „ zyn vierbladig in die Geflagt „ welks Vrugt een Bezie is met ééne Holligheid en- half Schyfronde Zaaden. Daar komen in voor, de twee volgende Soor- Een. C 1) Kriftoffelkruid met een Eyronde Tros en ee “Sappige ders Spies Dit (1) Ada« Racémo ovato , Fruêtibus Baccatis. Syf?. at. Kil. Gen. 644. p. 359. Vég. KILL p. 406. Oxn. Dan. 498. Aâza. H. Clif. zo9. Re Lugdb. 430. GOUAN Jlonsp. 25t. Ue DEEL. IX, STUÉ) 8 VEELMANNIGE KRurDen. IV. . Dit noemt men , ik weet niet om welke re. ADEL. den, St. Krifboffels- Kruid en wil dat het de Hoor Altea van PLryrus zy 5 misfchien, om dat STUK. _ de Besfen eenigszins naar die van Vlier gely- ek ken, dus getyeeld. Het komt in Kanada voor “Met witte Vrugte , tetwyl het onze dezelven zwärt heeft. De Groeïplsats is op belommerde ‘vogtige fchuinten der Bergen , zo in Sweeden als in Duitfchland , Rusland, eh de Zuidelyke deelen wan aröpa, = Het Loof gelyke naar dat der Kroontjesdraagende en de Vinblaadjes naar die van ’t Geitenbaard vry veel , zynde helder glanzig groen. De hoogte van ’t Gewas is zel. den meer dan één of anderhalven Voer. Het heeft Ruitachtige plat-Vliezige Bloemblaadjes zegt LINNAUS Dit Kruid is voor Vergiftig gehouden „ als den aart hebbende van de Monniks-Kappen: doch fommigen twyfelen. daar aan, Doktor Mar- pus verhaalt, dat de Wortels fomtyds voor die _ van den zwarten Nieswortel verkogt worden, Van eenigen wordt dit, of de volgende Soort, als een kragtig Middel tegen de Ean opgegeven. (2) Ger. Prov. 374. KRAM. Aaflr. 149. F. Sud, 431 , 464 A@&za Caule inermi. Fl. Lapp. 217, Aconitum i pe C:B. Pin. 183. Chriftophoriana. HALL. Help. 306. DoD ve 402. DOD: Purg. 237. CLus. Pann. so4 Chrift. an Hp asurnkn PIG KN AR Dark AR «_@) Kriftoffelkruid met zeer. lange Trósfen en … drooge Vrugien. Mae Dit Kruid , in Noord- Amerika groeijende,srux. _ heeft het uiterlyk aanzien vane voorgaandeen JE wordt aldaar Richweed ‚van fommigen Zwarte Racen Slangen- Wortel , mehmaans De. Bladen, of Bloe- GS“ men ‚ftinken ‚ zo wel als. in het andere : de Bloemblaadjes zyn dik , bultig zeer Klein, ge ftecld, met een Borftelig fpitsje en meer in ge= tal dan de Kelkblaadjese SANEUINARIA& Bloedkruid. „Die heeft ecn agtbladige Bloem en twee* bladigen Kelk : het Zaadhuisje een Migaanë, Haauwtje zynde met ééne holligheid. Maar Céne Soort (1) uit Noord - Amerika G. komtftig, komt in-dit Geflagt voor, die gemeen cans lk Kenádaafèh- Chelidanöum genoemd wordt „°E doch zv dep naain van Sânguinariadalhe heeft 12) de Bhceris nde ‘FrÂns fee X eed Sen Gron. Viré. sg. ‘Chriftorh. Ehh. 79. Te 65. £. 5. ‘Chri nete hed rime ig Almag se Te 38. fa 3 (1) Sanguinaria. Sf. Net. in Gee. bas. ® ar Xlil p. 496. H. ran tan Virg. 5 rn je jor es bleno. Ar Msi 335e he = jas Ganadenle acaulou. COaN. Can. Ein MORIS. el La Pe 257, 5. 3. T. in. f. f. RAD. Fi. 1887. Kanuacalus Vire meid Panis. Thiasr.'$â7. RAY. 'Sápph 314. EK) CREE En Deir. IX, STUK: pe Iv, ArpeeL, Xx Hoorp- STUK. Eenwy- we __zie, met den Stempel gekroond, 84 VEELMANNIGE KRUIDEN, heeft bekomen , om dat de Wortel nict alleen, maar ook de Stengetjes en Bladen , afgefneeden of gebroken zynde, een donker Saffraankleurig Vogt uitgeeven , ’t welk eenigszins naar Bloed gelykt. In dit opzigt heeft het Kruid meer over= eenkomst met de Stinkende Gouwe, dan in de Geftalte. De Amerikaanen noemen dit Sap Puc- coon, en de Inwooners van hd het Gee was Bloed wortel, Uit een dikken Vleezigen Simek, die Wa- terpas in de Grond loopt, veel naar den Tor- mentille- Wortel gelykende » fchiet het twee of drie Bladen en even zo veel Bloemen, welke ’s Voorjaars in het zig ontrollende Blad zyn be- flooten. Uitgefpreid zweemen die Bladen naar Vygebladen en de Bloemen naar die van de Crocus , doch zig Kroonswys’ uitbreidende en dan beftaande uit agt, tien of meer witte Blaad- jes; ’t welk het een klein maar fierlyk Plantje maakt. Op de Bloemen volgen langwerpige ronde fpitfe Zaadhuisjes , bevattende veele Zaadjes. Daar is een Groote van, welke om trent een half Voet hoogte heeft, en een Kleie ne, de helft laager : als ook eene met dubbelde of gevulde Bloemen; doch dit Plantje is in Europa weinig bekend, PoporHyLrumM. Eendenpoote De Bloem is negenbladig , de Kelk driebladig in dit Geflagt ; de Vrugt eene Be- Tur For ra RN Db RT ER Twee Soorten zyn in DEES Ee = EG naamelyk EEL» :: (1) ps met Schildvormige gepalmde Hoor. Bladen. LL Dit Gewas , ook uit Noord- Amerika oir- tum hangen: fpronglyk „ is veel gemeener in de Europifche ‘sehindiin Kruidhoven, Het wordt van de Virginiaanen dig- Mey- Appel gevoemd, om dat de Vrugten „ veel naar die der Hondsroos gelykende , reeds in Mey aanrypen. Het mag een Voet hoogte: bereiken met zyne Bladen , welke op lange Stee- len {taan, en de gedaante byna hebben van een Eenden Voetpalm , waar van het Kruid den naam heeft. In Blad en Bloem gelykt het naar den zwarten Nieswortel ; hoewel de Bloem veel kleiner is, Wegens de Besfen hebben fommie _ gen het tot de Nagtfchade betrokkep ; doch die fchynen niet Vergiftig te zyn; wordende van zekere Tortelduiyen, welken 'er vet van worse den , zeer bemind. De Wortel is ecn groot Breakmiddel en heeft deswegen den naam yan Jpecacuanha , naar welken hy veel gelykt, be» komen, | (2) (1) Podoohyllam Fal. peltatis palmatis. Syf. Nat. XII. Gen. 646. p. 359. Veg. XIII. p. 406, Podophyllum. H. Cliff. 202, R. Zugdh. 430. FaBn. Helmff. $47. GRON, Virg. 57 » 30. TREW. Ebret. T. 29. Anapodophyllum Canadeníe Mo- ini, TOURNE. Jnf?. 239, CATFSB. Car, 1. p. 24. SELIGM. Vog.L. Ds p. 38. T. 48. Aconitifolia humilie. MENT. Pag. Te 51e F IL DEEL, IX, Drum, 86 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. __ {2} Eendenpoot met adt half» Hart- Ke vormige Bladen pee Dit Gewas , door-den Heer CorLLINson uit 1. _ Virginie onder den zelfden Geflagtnaam. overgee ns ond zonden s is, (volgens den Heer CLAYTON,) ana? s; een Soort van Podophyllum of -„Nekimbo „met pr ss Hartvormige Bladen, op zeer lange Steelen, s die onmiddelykfuie den Wortel voortkomen , 5 ti: gefehikt, wan onderen Zeegrocn. k = vrmalngndend „geel 5 lata. eenhokkige Vruets door rypworing s aan den top Dekgzelswys” horizontaal gaa- » pende, met langwerpige glanziee bruinroode s, Zäten. De Bloemen heb ik nog niet mogen > zien, Int begin van Mey verzamelde ik dié » Krúid, op een vogtigen. en zeer vrugtbaaren ss Kloven der Gebergten.” De Heer Lrns Neus hadt ook te Upfal de Bloemen giet ge- zien van deeze Plant, en vraagt, of zy fiel Bever Een Soort van Bloedkenid zy? Cur L 1D o N LU Me _Scholkruid. _ Een vierbladige Bloem en tweebladigen Kelk heeft dit Geflagt, en de Vrugt is een lang en fmal , -eenhokkig , Zaadhuisje,, Het. bevat de vicr Sman Soorten. | spier tn (4) (2) Pedtoployllem Fol, «binatis Gemi=cordatise GRON. Virr_ Île % hd Port An DRI de 87 (a) -Schelkruid met Kroanswys’ vergaarde IV, Bloemfteelen, maen et rd Hoorp. Deeze Soort voert in ’ byzonder den naam ‘TUR. van Chelidonium of Chelidonia , ’t welk zo veel Cue BE on zegt als Zwaluwen. Kruid; wegens een oude majss. overlevering, dat de Zwaluwen daar medê het SSM Gezigt van haare Jongen. herftellen ‘of opbelde. ren zouden. Hier van is de Spâanfche naam Ce- lidonia de Franfche Chelidoîne en de Engelfche Celandine afkomttig. Het wordt, met den by- paam van Groot, van bet Kleine Zwaluwenkruid, dat Onder de Ranonkels zal volgen, onderfchcie den. De Duicfchers noemen het Schellwurtz of Schelkraut ‚ Schwalbenkraut en Goldwurtz ; gelyk wy het gemeenlyk Stinkende Gouw hee. ten, misfchien wegens het Goudkleurige Sap; of ook Schelkruid en Oogklaar. Dié laatfte be- naaming fchynt met de Franfche Eclaire over- eenkomftig. Het groeit overal in‘ Europa op Steenige ,„ woefte aneh by Heggen en Muu- (1) Che'idortam Peduncalis umbellatis. Syf?. Nat. XÎI, Gens 647. p. 359. Vig. XIII. p. so5. Chelid. Pedunculis multiflo- ke. 760. Fucrs. Hifk. 365. B, Chel. majus Fol, Querneis. C. Fé n. Des, je STUK. IV. 88 VEELMANNIGE KRUIDEN, Muuren en fomtyds ook in Akkers en Tuie Arpze). nen , komende van zelf voort uit gevallen Hoorp- Zaad, STUKe. Vie. De geftalte van dit Kruid is genoegzaam bee „Eenwy- kend. Men vindt het met Stengen van een Elle hoog, die ruig zyn en getakt, hebbende gevig- de Bladen, wier Vinnetjes gekwabd of dieper ingefneeden zyn , zo dat zy naar Eikenbladen gelyken, Tot negen Bloemtteeltjes komen aan * end voort, De Bloem is geheel geel en daar op voigen Haauwtjes als gezegd is. Overal, daar men een Blad of Takje afbreekt , ftort hetzelve een Oranjekleurig Sap uit, dat fcherp en bitter is met eenigen Stank, gelyk de geheele Plant „ doch inzonderheid de Wortels , waar van het Aftrekzel, in Water of Melkwey, tot een kragtig Geneesmiddel voor de Geelzugt, Vry- fterziekte en dergelyke Ongemakken „ veel al uit Verftoppingen inde Lever ontftaande, ftrekt. Tegen Oogkwaalen , die uitwendig op het Hoorn- - vlies haare zitplaats hebben , is het voorzigtig gebruik van het uitloopende Sap of gedeftilleer- de Water piet ondienftig. Een aanhoudende beftryking daar mede neemt fomtyds de Wrate ten weg ‚ zo in- als uitwendig. Het Sap met Honig gekookt , dient tot dergelyk gebruik en het verdikte Extrakt kan tot Verfierking - der Ipgewanden worden ingegeven, G) a C. B. Pin, 144 Chel. mm. fol, faciniaroe CLUS, Hf, sh Pp. 203 RBL TAR DRE 39 GQ) Schelkruid. met eenbloemige Steelen, ende IV, Steng , die glad is , omvattende, uitge- in hoekte Bladen: Hoorn . Ke. Onder den naam van Glaycium, een Griekfch_ u. Chelidonium „woord by de Ouden gebruikt , wegens de, Zee- Giancian groene Kleur der Bladen toepasfelyk , heeft Touz= gretiach- NEFORT een byzonder Geflagt gemaakt van ° deeze en de volgende Soorten, die zeer naarde Maankoppen gelyken , doch daar wan door haa- re Vrugt , welke uit een Hoornachtige Haauw beftaat , verfchillen,- Hierom noemt men het Hoorn - Heul, in ’t Franích Pavot cornu, in ’t Engelfch Horned Poppy, in ’t Hoogduitfch Geel Magfamen of Geelen Heul , wegens de Kleur der Bloemen, die van de gewoone Kleur der Papaverbloemen , als ook van die der vol- genden verfchilt, Dit Kruid , dat een Jaarlykfe Plant is, komt ia ’t wilde voort „, op Zandige plaatfen, door byna geheel Europa en zelfs in Virginie, Har- LER zegt dat het overblyft ‚ groeijende op Steen- achtige Oevers in Switzerland, Het fchiet zo hoog niet op als de Maankoppen en heeft een gladde Steng met eenigszins Wollige Bladen ; | | Te (2) cadans Pedancutis zenitarie ke. H. cup. 201. R. Lugdb. 473. GOUAN Monsp. 252. GER. Prov, 372. KRAM. Aufir. 149. DALIB. Par. 152. OED. Dan. 535. GRON. Virg. $7; 79. Papaver corniculatum luteum. C. B. Piu, 171. LOBe de. 270. Don, Pempt. 448. F5 “II, DEEL. IX, STUK, „IV. go. VEELMANNIGE KRUIDEN. de Bloemen wierbladig en veel grooter dan die DEEL. van de Stinkende Gouwe, met zeer veéle XIV. Haorp- Meeldraadjes . uit welker tmidden éen dik ge- sTUKe knopte Styl uifteekt „die vervolgens het ek B huisje kroont. _ Gelyk Droscoripes vehikel hadt , dat "et Glaucion. Pisdryvendé zy ; zo laat men hee dendaags in Portugal, zegt TOURNEFORT, de genen, die met den Steen gekweld zyn „ een Glas witten Weyn drinken, waarân eene ONHE Kruid Ae afgetrokken. Tot Zweeren en ‘voorst _ tot de Kwetzuuren der Paardee', geb: uikt.men. in’ Provence die zelfde Bladen (*). In Enges land , daar’ het. overvloedig op “den Zandigen’ Oever van Cornwall groeit, noemt men hety onder ’t ‘Landvolk , deswegen Bruije- Root gebruikende het, tegen Kneuzingen, zo in-als: uitwendig. Het eeten van een Taart of Paftey niettemin „waar in de Wortels van dit Kruid, in plaats van die van der Zee « Kruisdiftel , ge= daan waren , heeft zonderlinge -Toevallen van Uitsiniishdids die eenige Dagen aadhilds 3 verwekt (fs Chelidonise C3) Schelkruid met eenbloemige Steelen , onge Cornicula- fleelde Vindeelige Bladen en flekelige hoes: Stengen, en Herdoris. ans ervirms de Paris. 336: me 3 1) Lowrnore. Trans. Abridged. Ml. -p--64t- (GG) Chelidoniam Ped. uuiforis He. Chel. hispidum Ke. à : Goyan Li Ee en He ep RI A, Dr Deeze Soort,die niet alleen. door de roadach- _ Ems tige Kleur der Bloemen. maar ook door. de fy= “Ge pere verdeeling der Bladen verfchile „ groeit in Hoorns de Ooftelyke en Zuidelyke deelen wan,Europa,STUKe — Zy heeft, behalve de Stengen.en Bladen „ zelfs „29 de Zaadhuisjes-ruig > die hier, „-gelykerwys in de voorige en-volgende.„ door-eca middelfchot verdeeld. zyn en--dus vande eenhokkigheid-der eerfte Soort verfchillende, Het Loof is niet Zege _ groen. KO) schelkruid. met eenbloemige Steelen , Vin- eg deelige Linigale- Bladen 5 de Stongeffon ; vien Hr de Zaadhuisjes deteeg nig: | tara In verfcheide opzigten is deeze, et ati: de Zuidelyke deelen van Europa groeie « op de Akkers in Provence voor, van-de voor- gaanden verfchillende, Zy komt .de-eerfte en tweede. Soort van Maankoppen „zeer vaby en Tchynt dus alg, cen ‘Bafterd- Kruid aan te mer. _ ken … Sei Ms: EEN Gen. Race maa, Auftr. 149. Glmucium hirfutum Flore phoeniceo. TOURNE. Znf?. 254. Pa= päver corniculctum pomieene hizfutum & glabrum. C. B. Pin. 171. Pap. coen. Fl » phoeniceo. Los, ek er ES cor- niculatum rubrum. pon. aad 249 (4) Ch PES OO Ee OE FL Poe EE | Ec, GOUAN Monipea casa: GEû. Prov. 072 Pap. Caute Ra- mofo. A, Ups. 136. SAuv. Mfomp. ess. Tap. Corn. viala- ceum. Cs,B. Pin. 172. Don: Penmpt. 449. LOB, dee 2320 Ile DEEL; IX, SEU. Iv, 9: VEELMANNIGE Kruipen, ken te zyn. Zy heeft drie Stempels en ftekelige ne Zaadhuisjes , welke met drie Klepjes open gaan, Eoorr- STUEs Eenwy- vigt. In de Woeftynen by Kairo in Egypte, kwam den Heer ForsKAoHL een Kruidje voor, dat hy Thwaalfmannig Schelkruid noemde, heb- bende van tien tot veertien Meeldraadjes, een gekruiften Stempel, en een vierhockig ftekelig _ Zaadhuisje. Het Stengetje was maar ruim cer landhek hoog (*). PAPAVER. Maankop. Een vierbladige Bloem en tweebladige Kelk heeft dit Geflagt zo welals’t voorgaande ; doch het Zaadhuisje is Klootrondachtig, eenhokkig , met open Gaatjes onder den ae Stem: pel voorzien. Het bevat de negen volgende, meest Euro- pifche Soorten, waar van de vier eerften fteke- lige, de anderen gladde Vrugten hebben, 1 C1) Maankop met Klootrondachtige uitgegroef- iered de flekelige Zaadlruisjes-en gebladerde veel- 4 Bafterd, bloemige Stengen. In (*) Flor. Zgypt. Arab. p. (1) Papaver Capfulis niee is torofis hispidis &c. Sy/f. Nat. XIl. Gen. 643. p. 360, Weg. XllI.-p. 407. GOUAN Mansp. 252. GER. Prov. 372. Pap. Fol. ternato- pinnatifidis &c, H. Cliff. zor. Pap. Caule ramofo. H. Ups. 136. Arge- mone Capitulo breviore. C. B. Pin. 172. Arg. Cap. hirfuto ró« tundo. Mor. Flif. II. p.278,8.3. T. 14+ É. 9. LOB. 2e: 276. PO te RA RD 88 In de Zuidelyke deelen wan Europa groeit IV, deeze Soort, welke Bafterd genoemd wordt „ APDERLS om dat zy met de voorgaande veel overeene Hoorp- komst heeft , hoewel nogthans door de Zaad-*TUEe huisjes , die ronder en als een Meloen geribd,in”%?” Zyn, daar van verfchillende, TourRNEFORT hadtze tot de Kollebloemen t’huis gebragt. Ca) Maankop met geknodfte flekelige Zaad. huisjes en een gebladerde veelbloemige 4, Steng. Ie bi nand veldmin- De Papavers met ftekelige Zaadhuisjes zyn Argemone genoemd , als diende haar Sap tot wegneeming van Oogvlakken, even gelyk dat van ’t Schelkruid. Deeze heeft de Vrugten veel langer en dus meer naar die van % voor- gaande Geflagt gelykende. De Bladen hebben driedeelige Vinblaadjes; de Bloemfteelen zyn rouw: de Kelken en Zaadhuisjes Haairig. Zy groeit op Zandvelden in Europa, als ook in onze Nederlanden. (3) Maankop met een flekelig Zaadhuisje , een mn. een Alpine (2) Papaver Cpfulis Clavatis hispidis &c. Pap, Fol. térn. pinnâtis, Fr, angulato. H. Clif. zor. R. Lugdh. 419. GOUAN Monsp. 252. GER. Prov. 373. Flor. Succ. 429, 466. DALIB- Par. 152. GRON. Orient, 158. Atgemone Capitulo longiore. C.°B. Pin. 172. Lom. Je. 276. Moris. uts. f. 10. GORT. Belg. 148. (3) Papaver Caplulâ hispidâ, Scapo unifloro, nudo &c. Rap. perenne Pllis rigidisâmis, HALL. Helv. 304, Pap. Alpí- nei U. Daan. IX, STUK. 94 VEELMANNIGE KRUIDEN. ae _ éenbloemige naakte Jlekelige rai en dub. Bk wheld gevinde' Bladen, Hoorp= srug, + Deeze heeft haare Groeiplaats op de Swike Eey: zerfche en Oofterrykfe Gebergten , als ook vig. opde Pyreneen. Het is een klein Plantje , naauwe Iyks een half Voet hoog zeer flyve Haairen en een ruige witte of geele Bloem hebbende’, van een Duim breed. De-Kelk is ruig, het Zaadhuisje- Eyrond- met vyf Stempels, De Bla- den zyn zeer fyn verdeeld, byna as die van ’t Koriander - Zaad. iv. (4) Maankop met fre Zaadhuisjes ; de ze Steng eenbloemig näukt en Plekelig ; dt : kga Bladen enkéld , Vinswyze witgehoekt, Deeze Soott ‚ met welriekende Bloemen in Siberie voorkomende , -verfchilt weinig van de voorgaande, zo de Ridder aanmerkt ‚ dach de Stengetjes , die. zy. opfchiet „ waren ‘aldaar by de twee Voeten hoog. Het is eene zeer fraaije Plant, E G) mam boi annie Beg. Wir. Ie p. 416. T. 4 fed; Argemone Alp. Cor. folio & Arg, Alp. Fol, Scandicis lutea C.B. Pins 172. Pradr. 93. PLUK. Alm. 179. Te 247- 63 Gwe 2,T.6. 64. t4) Papaver Capfalis oen _Scapo unifloto &c. Esrate_mudicaul et Eloee favo odorato. Dur, Elth. zo. T zas. f. 291 OE, ri Te 4e Rap. Exrâte raked Ame Ruth, 61. N. 31, | DP 0 LL YA RDR ra pr (5) Maankop met gladde Klootronde Zaad- IV. , huisjes , een Haaêrige veelbloemige Steng ADEL en veeldeelige ingefneeden Bladen. Hoorde STUEe Dit by ons, en overal in ons Wereldsdeel ee: in de Koornlanden-zeer bekende Gewas, dat Ee eg men Koornroozen ‚ Klapper - Roozen , Koornheul Seg of Kankerbloemen., doch gemeenlyk Kollebloe- men noemt, heer in ’*t Franfch. Coguelicoc, Pa- vot Sauvage of Confanons , in 't Engelfch Red Poppy of Cornrofe. Die benaamingen zyn. meest- al van de Bloemen, welke als fierlyke Roosjes bet ftaande Koorn , door haare fchitterend roode Kleur , opluifteren, en tevens van de overeen= Komst met het gewoone Heul, afkomftig. “De geftalte is genoegzaam bekend : desik -”, alleen acht zal geeven op de-Verfcheidenheden, … + “Men vindt het kleiner en grooter naar den Grond en Groeiplaats, zynde hetzelve grootstaan den Heer HArLLER voorgekomen in * Land om- ftreeks Avenches, een Stad in Switzerland. Natuurlyk is de Bloëm hoog Menie-rood, met de N agelen der Blaadjes donker pearftgevlake, pi A55 Papaver Cils Pals globofis se. Pap. Fol: pin- _matifidis hispidis, Fruêta ovato. Mat. Jed. zst. H. Cif. en zot. R. Lugdbh. 478. GOUAN Monsp, 253. GER. Prov. 373. KRAM. Aufir. 150, Eh Sate. 428 „468. GORT. Belg. 149. Fap. Caule mulsifloro , Foliofo hispido Sc. H. Ups. 136. GRON. Orient. 157. Pap. Erraticum majus, C. B. Pin. 171, & pleno. fore Sc minus. Jbid. Pap. Erraticum, Doe. Pempt. 447. LOB. Je. 275. HALL. Melv, 303. H- DEEL: IX. STUK, 06 VEELMANNICE Kruipen,’ IV. maar zy valt ook met wit gemengeld en men Arpel. geeltze in de Tuinen, als bekend is, met dub: Hoorps belde of gevulde Bloemen, die witte Randen STUK. _ hebben. GesNeRus hadtze zelfs geheel wit Eenwye wige. gezien. Gewas, dat zig jaarlyks zaait , is kleverig en wat zwaar van Reuk , komende de Bloemen, in hoedanigheden , de kragten van het Heulfap op eer: verren afftand naderen. Men gebruiktze in Borstdranken en Aftrekzels als Thee , om „den Hoest te verzagten en de Syroop , daar van gekookt, is ten dien opzigte van een vry alge. meeben dienst, zo wel als het Extrakt of ver- dikte Sap. „rn (6) Maankop met langwerpige gladde Zaad: ef huisjes, een veelbloemige Steng met aange- Twyfelaar, drukte Haairtjes en Vindeelige ingefneeden Bladen. | In de Noordelyke deelen van Furopa groeit deeze onder ‘t Koorn , volgens Linneus Zy verfchilt door de langwerpigheid der Zaad- huisjes allermeest van de voorgaande Soort, — (7) Maankop met gladde Kelken en Zaad. huis- (5) Papaver Capfulis oblongis glabris Sec. Fi. Suce, 2. Ne “467. Pap. Erraticum Cap. longisfmo glabro. Toumns. Inf. 238. Rupp. Jen 3. p. 71. Argemone Capitulo longiore glabro. VIT. Somuift- rum. Slaapbol. Mokts. Bles. 233 Hift. mu. Pp. 279. Ss. 3. T. I4. € Il. Jacq: ze Aufl fe. Te 25. (7) Papaver Calycibus Capfulisque glabris Sec, Mat, Med. 25e BE kN DRI Ar TR huisjes; de Steng -omvattende ingefneeden IV. Bladen Arpeer e XIV. In Europa is thans op veele plaátfen der Zui-sTUK, delyke en middelfte deelen dit Kruid genatura- Money” lizeerd en wordt in ’t wilde groeijende gevon-”* den, hoewel het veeleer uit de Oofterfche Lan- den afkomftig fchynt te zyn. Het menigvuldig gebruik of misbruik , immers, dat men onder de Chineezen al van ouds gemaakt heeft van hect Heulfap, om de Geilheid op te wekken , fchynt zulks aan te duiden. Niet minder heeft dit , reeds voor veele Jaaren , plaats gchad aan de Vaste Kust van Indie en onder de Perfiaas nen. Toen MANDELsLO zig op een Maal« tyd bevondt te Amadsbat , werdt den Gaften Opium, op verfcheide manieren bereid, in een Gouden Kistje aangebooden , om de Minnedrift in hun te verfterken. By de Turken is het niet minder daar toe , als tot moedgeeving in andere opzigten , inzonderheid omze onvertzaagd te _maaken in het vegten, zo gemeen , als by ons de Sterke Drank. Een menigte Kameelv worden jaarlyks uit Klein Afie 1 naar Konftantino- …— poland en Egypte gebragt; want geen Turk, zo En son aso. H. Clif. zoo. R. Lagdb. se een Harr. Helv. 303. GOUAN Mansp. 253. GER. Prov. 373. KRAM. Auffr. 150. GORT. Belg. 145. heen en femine albo ‚nigro, Criftatum & Flore C. B. Pin, wo, 171. DOD, Pempt. 445. Log, Je. 272 * 274- IL, Daar, IX, STUK, ©8 VEELMANNIGE KRUIDEN) IV. arm of ryk, of hy maakt ’er gebruik van. Aldaar te bezaait men ’cer de Akkers mede , gelyk ele Hoorp- ders met Tarw , of gelyk by ons, in Noorde STUK. Holland ‚ook gefchiedt, tot inzameling der Slaap B bolleo. In Arabie wordt het, volgens Fon se KAOHL, op de Bergen geteeld. Men noemt het gemeenlyk „ volgens den Lá- tyníchen naam Papaver, in ’ Franfch Par vol, in t Engelfch Poppy ‚ ia % Hoogduitfch Magfamen of Mohn en by ons Maankop, mise fchien om dat de Vrugten als met een „Maan gekroond zyn, of ook Heul en Staapbollen ‚wer gens de Pynftillende en Slaapverwekkende hog- danigheid. Die met zwart Zaad groeijen in Gel derland wild onder ’t Koorn; doch die met wit Zaad worden in de Tuinen of op Akkers ge- teeld, In de Tuinen heeft menze, gelyk bekend is, met zeer fraaije gevulde witte , zwarte, roode en bonte Bloemen, Daar komen ook van deeze Soort voor, met gekronkelde of aan den Rand gekerfde Bloemen , wit , rood en bont van:Kleur , zo met wit als met zwart Zaad. Tot den Teelt der Slaapbollen, in de Streek by Enk huizen ‚en op Langedyk by Alkmaar, worden Prhvbrs met enkelde witte Bloemen , die zwaar” der Koppen geeven, gezaaid, | Vreemd is ’t, dat men oudtyds het Zaad, om Brood daar van te bakken, gebruikt, of hete. zelve onder ’t Deeg gemengd zou hebbed. MarrrroLus verhaalt , dat onder ’t Berg” volk in Trente; en verder in Stirie en ani P-ôh 4 AND -R FA op de Olie, daar uit geperst, tot bereiding der Spy= , IV. zen gebruikt , en de overblyvende Koekjes ge=" Armada, geten werden. Het zelfde, byna , verzekert Hoorns WaAcNeErus in Switzerland plaats te heb-°Te5 ben , daar men-het in ’t Argow overvloedig zaait. Pd „Het Ziad zekerlyk , heeft zeer weinig van de hoedanigheden der Slaapbollen, en de Olie of Emulfie ‚daar van gemaakt; is van byzonderen dienst in Hoest en Borstkwaalen. De Koppen zyn als een Slaapverwekkend en Pynftillend middel algemeen bekend. Verfch en gekneusd , met Melk gekookt en-uitwendig als een Pap opgelegd „ dienen zy tot verzagting, week-en typmaaking van Gezwellen: “Zy zyn bitter van Smaak en ruiken fterk naar *t Opium, dat men in Afie en Indie, door infnyding ‚als een Traan of Gomharst overvloedig uit-dezelven krygta In (ommige deelen van Europa heeft men het- zelve ’cr‚-op de zelfde maniet ; in een gunftig “Saizoen, ook in kleine veelheid uit bekomen : doch het verdikte Extrakt ‚ door Afkooking bereid „ heeft byna de zelfde Eigenfchappen. Borrie verhaalen , dat mea het meefte door kneuzing ; uitperfing en verdikking van het Sap; in Klein Afe vervaardigt (*). ‚Van ’% gebruik des Heulfaps, dat de Oofter« fche Volkeren’; zo ’t fchynt ‚ naauwlyks ont- beeren kunnen , heb ik-reeds gewag gemaakt. Onder de Grieken was het bekend by den aam van Opion of Mekoneion , waar van de hed ® ) Tourer. de la Mat. Med. Tom. Ls ps 277 1. DEEL IX, STUKe Ga 4 IV. Ico VEELMANNIGE KRUIDEN. Latynfche benaamingen zyn afgeleid. Het heet BP Affion of Amfion byde Arabieren, en gemeenlyk Hoorp- …Amfiven by de Indiaanen. Uit de Levant ea STUK, Eenwy- wige. Oostindie wordt het ons toegebragt. Door de gewoonte kunnen de Turken het in verbaa- “zende veelheid , tot een half en geheel Drach* me of Vierde Loots, zonder merkelyk nadeel, inflokken. Het brengt hun flegts in een vrolyken Luim, in Dronkenfchap of Verwoedheid,even als by ons de Sterke Drank. Zy kunnen ’er twee of drie Dagen mede toe, zonder Spyze, „Onder de Europeaanen dienen eenige Greïnen, — meer of min , naar het Geftel, tot een heil zaam Middel in het {tillen van fommige Kwaa- lenen Pynlykheden, die uit een te fterke aan- doenlykheid der Zenuwen ontftaan, Dus is het : in de Loop, Roode Loop „ Kolyk , Maagpynen „en Jicht, Kies en Tandpyn en andere Onge- makken , dikwils zeer nuttig. Als men van het befte , zuivere Opium heeft , zyn geen Der reidingen noodig, die men anders overvloedig, tot zogenaamde verbetering of wegneeming der — fchadelyke hoedanigheden, ín trein gebragt heeft. Eenigen meenden ‚dat het van eene uitermaate koude natuur was, en voegden het derhalve by zeer heete Middelen : waar uit de Theriaaks Mithridaat , Philonium en dergelyke Elektuä- riën meer, gefprooten zyn. Anderen verviclen tot een vlak ftrydig denkbeeld, en tragtten met Azyn, ‘Limoen- Sap, Vitriool- Geest en derge“ Iyken „ deszelfs kragt te maatigen. Eenigen ger î 1 PEBE TAN DD IR 154 TOR gebruikten verfcheiderley Zouten, anderen Wyr,- AV. Brandewyn of andere Geesten: fommigen meen- 1FD&TLe den het door Gisting of Rooftering te verbete- Hoorp- ren. Nutteloos zeker en belachelyk : want deSTUE: verdoovende Eigenfchap is het eenige dat daar „41° in heerfcht en die moet flegts getemd worden door de veelheid te verminderen, niet door by- voeging van tegenflrydige zaaken. Evenwel worde het zeer nuctig by Zweetmiddelen ge- voegd „en helpt derzelver werking: zo dat de gezegde Opiaaten , noch ook her Laudanum , zo nat als droog, niet onnut zyn, Op ’ voetfpoor en gezag van GALENUS is het Opium, dat de Ouden zekerlyk gebruike: hadden ‚ een langen tyd uit de Geneeskunde verbannen geweest ; doch in % laatst der voor- gaande en in deeze Eeuw inzonderheid, kwam. hetzelve wederom in veel achting, na dat fom- mige voorpaame Gepeeskundigen zig daar van met vrugt alseen Geheim bediend en dus in de Geneezing , van veele anders byna ongeneeslyke Kwaalen, veel Roem behaald hadden. Prare-  RUS, SyLvIus en SYDENHAMy zyn onder deeze de voornaamften, ’% Is echter een Mid- del. ‚welks gebruik alle voorzigtigheid vereifcht „ en ’ gene men. veeleer «te min ‚ dan te \ moct voorfchrgven, In Heete Ziekten zonder Uicflag, in Koortfen die uit Verftoppingen of dikte des Bloeds ontftaan, en in dergelyke Om- ftandigheden , is het, zonder voorgaande Ont. lastingen „ nadeelig , zo wel als in fommige ‚HL. DEEL, IX, Srum, ig er 102 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. Zenuwkwaalen. Men vindt ook Merfchen die en Tel het niet verdraagen kunnen. Afderch gewens Hoorp- nen er zodanig aan „dat zy een groote Gifté noodig hebben tot Pyattiliog: Van zekere wize. Vrouw „ my bekend , werde ten dien einde Weekelyks een Prithrae Laudanum Opiatum gebruikt. Niet onwaarfchynlyk is diet Heulfap ket MNepentlies van Homerus, dat alle zorg en kommer deedt vergeeten, Verwondetlyk is’, dat een zo klein en on= fchadelyk Zaadje , door zyne ‘ontwikkeling in eene vrugtbaare Aarde , een Plant uitlevert „ ie” wier Zaadhuisjes een zo ongemeene kragt én zonderlinge hoedanigheid huisvest, dat één enkel Grein van het verdikte Sap de werkingen van het Zenuwgeftel op de Zintuigen kan be- letten. Een weinig Opium , ’t zy alleen’, of met andere dingen gemengd , ingenomen, verwekt een gerusten Slaap , ftilt zwaare Pynen, ftopt Ontlastingen en bevordert de Doorwaaféming met een maatig Zweet. Te groote veelheid doet „de Menfchen in een diepen Slaap vallen, met verlies van Kennis en Gevoel, Koude der Tes demaaten , Stuiptrekkingen en zwaare Adems haaling, waar op fomtyds de Dood volgt. “ Die ‚er niet van fterven , komen doorgaans vry met een flerken Buikloop of overvloedig’ Zweet » paar t Heulfap ftinkende , van eene zwaare Jeukt in de Huid vergezeld, Hier is in de zodani- gen bet gereedfte, door Klyfteeren van onde- rcn, en ‚zo *t mooglyk is, ook door Olie of Braak- EOL YA NDR IA 103 " Blaakmddelss van boven , Ontlafting te maa- IV. ken. Voorts moet men de werking der Inge- APEL. wanden en Zenuwen weder tragten op te wek- Hoor p- ken, door prikkelingen aan de Neus en cl-STUE ders , door, Blaarerekkende Pleifters ; als ook „ Be door ‘bet ingeeven van Zuurachtige Dranken. Sommigen willen dat het Bevergeil, anderen dat de Kamfer, hier, een byzonder Tegengi ZOU ZyD. (8) Maankop met gladde langwerpige Zaad- Zin,” huisjes , een veelbloemige effene Steng en Cambre” gevinde ingefneeden Bladen, Pyreneefh. In ’t Prinsdom: Wales werdt deeze Söort eerst waargenomen ‚ zynde- een overblyvende Plant, die ook in andere deelen-van Engeland en opde Pyreneefche Bergén groeit. Zy gee lykt meer naar de-Kollebloemen of Koornroo- zen, dan naar het Heul of eigentlyke Papaver Kruid: In’ wilde bereikt de Steng niet meer dan een Voct, doch wordt in de Tuinen, al- waar het Loof ook groener is, fomtyds wel een Elle hoog. Zy cen zig in neen a © head Capfülis glabris etingi &c. Hups. hist. zo3. Pap. Fol. pinnatis , Fr, acumi nato. H. Cliff. zor. ER. Zord. 475. Pap. Cambr. pêrênne Fle Elib, 300. T. 223. f. 290, vr ‘Cambro - Britanní- ca-lutea. Moris. Hift. IL. p. 297. S. 3. Te 14. fa 12. kee Errat. er Flore flavo. C. B. Pin. 171. Pra, 9e 47 G 4 II. DEEL, IX, STUK, 104 VEELMANNI GE KRUIDEN, IV. zowelals de Bladfteclen ‚tuighaairig zyn, draas gn gende Bloemen van maatige grootte, Zwavele Dock geel (*). Daar op volgen zeer langwerpige EEn Zaadhuisjes , van onderen fmaller en aan den muj top Eenigermaate Snuitig, zegt LiNNAEUS, die aanmerkt, dat deeze Soort vyf of zes en die van ’t gewoone Heul of Slaapbollen tien „ maat de volgende zestien Stempels heeft. zige $ Papa @. Maankop met gladde Zaadhuisjes » GEN le e ruuwe gebladerd zn On __ bloemige ruuwe gebladerde Stengen en ge vinde Zaagtandige Bladen, Dit is een zeer fraaije Zaay - Plant , gelyk de gemeene Papavers uit Zaad, dat de vermaarde TOURNEFORT daâr van in Armenie verzäe meld heeft, in de Europifche Tuinen voortger teeld, Zy is over ’t geheel zeer gant ms () Coloris pallide ge » non lutei | fed i talis gaalem be Binet Salphur vulgare, gui post exficcationem in Aurantiacum po Ee. tranfire , zegt DiLLENIus. Hy berispt Momison en_ » dat zy pallide flavum in pe verauderd ie preien nogthans fpreekt van Suiphura dutea. Men houdt gemeenlyk duteus voor b! ed kca % Schynt dat ’er door - zyn Ed. , zo wel als door NEUS, Cen rosachtig of O= kergeel mede bedoeld ka Ed hoe weinig men op die oa gedagt hebbe , blykt uit C. BAUHINUS ‚ die aan zelfde Kruid in Pinace Flores FLAVOS, in Prodrame LUTEOS hie: (9) Papaver Caplulis glabris , Caulibus unifloris &c. H. Ups. 136. Papaver Fol. pinnatis Fr. globofo R. Zugdb. 279. Pap. Orieutale En imum, Fl. magno. TOURNF. Cor, 17e tin. HE. Te p. 427. COMM, Bar, T. p. 34» En Kn eN ee HR etl oe een Penwortel die Bladen uitgeeft van cen Voet IV. lang , byna verdeeld gelyk in de Koorproozen. fan En De Stengen waren aldaar, in ’t wilde, gemeen- Hoorp- Iyk anderhalf of twee Voeten, hier in de Hor-°TUEe tus wel drie of vier Voeten hoog , met groote ‚ACI roode vyfbladige Bloemen , donker vlakkig ge- pageld, en dus veel naar a der gemeene Kol- lebtdenién gelykende. De Zaadhuisjes zyn rond en glad en flegts met twaalf Stempels gekroond, volgens ToURNEFORT, die aanmerkt, dat de Zaadbol vol vuil witte fcherpe heete Melk zit, zo wel als de Wortel. Men maakte ’er wel geene Opium van , doch de Turken , aan die Drogery gewend , aten de groene Hollen: tot _ verfnapering. ARGEMONE, Klepheul, De Bloem is zesbladig met een driebladigen Kelk in dit Geflagt, het welke de Hoofden of Bolletjes met opengaande halve Kleppen heeft „ verfchillende anders weinig van ’t voorgaande, Drie Soorten zyn tor hetzelve t’huis gebragt … ‚Baamelyk. ze) zer rel met vyfkleppige Bolletjes en ge- ornde, Bladen. vee Dit Westin- zi Argermore Caplulis quinquevalvibus 8e. Sy. Nar. XII. Gen. 649. p. 369» Veg. Kill. p. 407. Argemone. H, Cliff. zor. Ups. 135. Re Lugdb. 479. Mer. Sur. T. pe 24e Papaver Spinofum, C. B. Pir. 171. Prodr, 93 Te ps 9% G Pa- 5 II. DEEL, IX, STUK. bd 105 _- _VEELMANNIGE KRUIDEN, IV, Dit Gewas, natuurlyk afkomftig uit de West. Apel. indiën „ is in-de, Zuidelyke deelen van Europa Hott niet alloen „ maar ook in de middelfte deelen 4 STUK. in de Tuinen thans gemeen (*j. Men noemt wee, het aldaar Argemone en het is’ Gedoornde Pan paver van BAUHINUS „dat een Steng krygt vaneen Voer hoog, met Bladen.naar die van den Gezegenden. Diftel gelykende, maat zagt en glanzig „ met. witte, deren „loopende de punten, in. gie: Doorpen. uit. Dus-zyn ook de Steng en Tak jes gedoornd die op ’-end Bloemen hebben , geel van Kleur, middelmaz, tig van grootte, waar op een gedoor end Hoofdje volgt ‚omtrent een. Duim dik, ryp zynde zwart ‚ met Klepjes ten halve opengaande en, de Zaaden uitlaatende , die rond en zwarts veel grooter dan het andere Papaver- Zaad zyn, Het is een fierlyk Zaay- Gewas, by ’t afbrees ken een geelachtig Sap uitgeevende, gelyk het Groote Schelkruid, Merran zegt, dat men het in Suriname Maccaï noemt, groeijende al- daar als een wilde Diftel in de Bosfchen , byna Eens Mans langte hoog. Is dit-het zelfde? — Volgens HERNANDEZ gebruikt-men, iu Mexiko ‚- hèt Zaad als een: fterk: Purgeermide del, Govan zegt, dar de Blóemen wit zvn. _ Ore men fpinofam luteum. Moris. Fijt. ip. A77ós. ES T. Te Ik vind-echter niet, dat het ’er Lif “6 uden , gelyk uit hét Reni van den Ridder zou fchynene Po: Er EER DeRrE A Mt Onder de Italiaanen zou men de Vrugt noe , IV, men Figo d'Inferno of Helfche Vyg. zoekt Hoorp, (2) Klepheul met driekleppige Bolletjes, ST ve (3) Klepheul met vierkleppige Bolletjes en een Arean ’ naakte \ Steig. ind cht De Groeiplaats deezer beiden is door de By- Em naamen aangeweezen. TournerorT heeft Pyrenceiche de eene, zo wel als de andere , in zyne moeie- lyke diende ontdekt en eerst gevonden, In Geftalte zweemt de laatfte veel naar. het Berg - Heul of Alpifche Maankop , voor be- fchreeven, N SRAKADONIN, Een vyfbladige Bloem met een siabiden Kelk , drie- en vyfbladig ; en een vyfhokkig | paadhpisje ‚ gekroond met den Schildvormigen Stempel. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voor, ’t welk zo even gedegte Kruidkenner benoemd ‘hadt naar den vermaarden Doktor SARRAZIN, Koninglyk Hoogleeraar in de ‘Ontleed- en Kruidkunde , door wien de eerfte Soort uit Kamada was overgezonden als hodn WI Safe (2) Argermone Caplulis-erivalvibus. Papaver Orientale Hy= pecoi folio, Frau minimo. TOURNE. Cor. 17e (GG) Argemone Caps. quadrivalvibus, Caule as II, DEEL, IX, STUK 108 _"VEELMANNIGE KRUIDEN, (1) Sarracenia met bultige Bladen, Ee XIV. … a) Sarracenia met geftrekte Bladen. dte Deeze Gewasfen groeijen op vogtige plaat: pen ade fen in ‘Noord-Amerika, Zy zyn zonderling, Bifiene. doordien de Bladen als holle Schesden uitmaa- mm, ken, zynde in de eerfte Soort bultig, kort en Fav: op dep Grond leggende, in de andere over: endítaande, zeer lang en Buisachtig, weshalve men die Trompetbloem noemt. Zodanig een Blad was, nu rùim twee Eeuwen gelecden , te Rochelle, aan Loner gegeven, zyn- de overgebragt door Schippers , die verzeker= den , dat het een Blad vaneen Harst- of Wie- rookboom ware, „Hier twyfelde hy met reden aan 5 niettegenftaande hy het, onder die be- naaming , in Afbeelding gebragt heeft. Het was , zegt hy , van eene vreemde gedaante , van ” onderfte tot boven aan den ‘Kapsivyzen top dubbeld en als ’ ware van twee Velletjes gemaakt ‚als een Scheede of Trechter van anderhalve Handbreed , aan * end gelykendé maar een gaapende Zots- “Kaptoen, Op dergely- kê (1) Sarratenia Fol. gibbis. Syst, Nat, XII, Gen. 6sz:-pé 3ór. Veg. Xlil. p. 408. H. Clif. 127. GRON. Virg. 164e Coilophyllam Vigginianum. Mortis. Hijfl, I. p. 533. Bücâ- nephyllum Americanum &c. PLUK: Alm, En Ámalth. 46. 370, ke 6. Kimon. peregt. C. B. Pias “{z) Sarracenia Fol. ftriêtis. 1bidem. vibe: Amalib. £. 5. MILL. Je. tór. T., 241. Thuris limpidi folium, Log. ie Fi p. 152. Limonittm petegtin, Fols formâ Floris Ariftolochia. CB Pim Tie Po KY ACN D: RSI A. Tog ke manier komen ook de Bladen, in de daar Iv; van gemaakte Afbeeldingen, voor, LiNNAUs Arnar merkt zulks aan als eene Verandering van het Hoorpe Blad der Plompen; dus buiten ’ Water in ftaat STUEe om ’ zelve op te vangen en in te houden 5, <2 als door eene byzondere voorzorg der Natuur (*). Doch hoe komt het dan, zou men mogen vraa- gen, dat zo veel duizend andere Planten der- gelvke voorzorg niet behoeven ? Of, kon dit Gewas daar, in Amerika, zo het van dergelyke patuur ware geweest als de Plompen , ook niet in ’t Water groeijen 2 De vergelyking en toepasing, inderdaad, te ver getrokken, wordt laf en belachelyk ! Mor rson verbeeldt zig „ in tegendeel , dat het Kapje,aan ’t bôvenfte der Bladen, dezelven fluitende , die befchur voor het inloopen van het Regenwater , en dit is ook , uit het maakzel der Bladen, veel aanneemely= ker: terwyl de Scheede van * Blad voor een gedeelte open is, en dus veel Vogts zou moetea verliezen. Sommigen hebben de Bladen, in fie guur, by die der Bloem van Holwortel, (.Ari- flolochia) en de Plant by ’ Limonium vergelee= ken. De Bloemen , ondertusfchen, gelyken, in manier van Groeijing, wel wat naar die van ’ volgende oslag:. 3 Nys M= 8 F(*) Sic Metamorphofis Nymphea in folium Sarracenie , ut ipfà Aguam pluvialem excipiens ct retinens extra Aguascres- cat: mirâ Nature providentid | Syst. Nat. Vege Xille pe 408. in Dasz, IX, STUK, 110 _VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. NYMPHEA. Plompen: xiv. __ Welks byzondere Kenmerken zyn. Een Veelbladige Bloem, met een vier- of vyfbladie nedf gen Kelk: de Vrugt een veelhokkig, geknot 4 vige. —__Bezieachtig Zaadhuisje. Vier Soorten, uit alle de Wereldsdeelen, zyn in dit Geflagt vervat, naamelyk L (1) Plompen ‘met Hartvormige effenrandige ai ad Bladen, den Kelk gene dan de Bloem en Geele, vafbladig. in (2) Plompen mêt _Hartvormige effenrandige Vase: Bladen, den Kelk vierdeelig. Onder den naam van Plompen is dit Kruid bekend in onze Nederlanden, alwaat het, op veele plaatfen, de Rivieren en andere heldere Wateren bedekt met zyne groote breede rond- achtige Bladen , die fomtyds wel zo groot als Pannekoeken voorkomen en derhalve by ’ Ge« mee (1) Nymphea Fol. Cordatis integerrimis Cal. Pet. majoré pentsphyllo. Syft. Nat. XII. Gen. 653. p. 361. Wez. XI Pp: 408. H. Cl. zo3. R. Lugdh, 408. GouAN Monsp. 254 GER, Prov, 374. KRAM. Auf?r, 150. Fl. Suec. 426, 469e GoRr. Belg. 149. &c. Nymphza lutea major. C. B. Pite 193. Nymph. lutea. CAM. Epit. 635. Dop. Pempt. 535 — Log, Je. 594. (2) Nymphea Fol. Cord. integerr. Cal. teen Nymphte Cal. tetraphyilo , Cor. mulciplici. & Mate Med. 253 Nymph. alba major. G. Se Pin. 193. pmte alba. CAM. Ep. 634. Don, Pempt. s3s. LOB. Je. 595 ‚ HALlo Eklv. zoz, \ Poe MNN DREI, tr meen ook-dus geheten worden. Men noemt tv. het Meirbladen en Water - Roozen „wegens de er aen groote Roosachtige Bloemen :--de Engelfchen Hooep- Water - Lilly „dat is Water-Lely ; de Duit- STUK. fchers Wasfer-Gilgen ‚„ Haarwurtz en Seeblu-, Moere men ; om dat dik: eén binnenlandfch Meir een Lee heeten, De-Franfchen geeven ’er-ook wel den naam aan van Lis d'Eau of Blanc d'Eau, doch eigentlyk noemen zy de Plant Nenuphar, naar den Latyofchen naam Nymphea, die vân de-Nymphen, of zogenaamde Watergodinnen, -afftamt. aeHet groeit op gedagte plaatfen door geheel ‘Europa , geworteld zynde in de Grond der Wateren; des het niet dan aan de kanten voors kome van diepe Graften en Rivieren. In het Zircknitfer Meir van ‘Karniolie behoort het mede tot de Waterplanten , die , na het uits droogen van dit Meir in de Zomer, door de Boeren als Hooy worden t'huis gehaald , zo Dok- tor Scororr aanmerkt. Uit een Vezeligen Wortel fchiet het dikke Bladfteelen , tot aan de Oppervlakte van ’t Water zig uicftrekkende , en hunne Bladen, die altoos vlotten, daarop — nederleggende; terwyl de Bloemen zig een wei- nig-daar- boven verheffen. Ín dit brb komen de beïde-Soorten. overeen , doch verfchillen , piet alleen in de Kleur der Bloemen , welke in de eene beftendig geel is ‚ in de andere wit; maar ook in derzelver maakzel, De Geele Plompen hebben een Bloem, welke in Ze DEELé IX, STUKe ir VEELMANNIGE KRUIDEN. in-vyf dikke. Kelkbladen , geel van Kleur en ve“ groot, van veertien tot twintig kleine Bloem- blaadjes bevat als Nageltjes en een menigte Meeldraadjes ‚ omringende het Vrugtbeginzel, WI dat geen Syl heeft , maar een platten Stempel, _ met zo veel Sleuven als’er Hokjes in de Vrugt zullen zyn. De Witte Plompen hebben een vierbladigen of vierdeeligen Kelk, waar in van zestien tot twintig Bloembladen , grooter dan de Kelk , naar ’t midden allengs verkleinende tot Meeldraadjes, wier getal by de zeventig is. Hier komen zo veel Stylen voor, als ‘er hoke jes zyn in het Vrugtbeginzel. De Vrugt van _ deeze is nagenoeg Klootrond , en ‚zo wel alsdie _ der Geele Plompen, welke eene Peeragtige of Kegelvormige figuur heeft, in veertien Hokjes verdeeld , die gladde Eyrondachtige Zaaden bevatten, In de Geneeskunde zyn de laatften vermaard geweest. Het gedeftilleerde Water van de Bla- den en Bloemen worde gehouden voor verfrise fchende en verkoelende; weshalve de Turken hun Sorbet fomtyds daar mede bereiden , zo TAvERNrER verhaalt, Anderen neemen het uitgeperfte Sap der Bloemen en Bolletjes vol- gens VEsLINGIUS, Ook-heeft men het tot ftemping van Bloedftortingen en Vloeijingen dikwils , by andere Middelen gemengd, voor gefchreeven. De Reuk der Bloemen is eenigs- zins Slaapverwekkende, De Bladen, aan de Voeten gelegd, of in Baading gebruikt, dienen tee „PO SLANN: DR-IJA KI$ tegen Hoofdkwaalen, Men heeft ’er een Syroop van gemaakt en. een Olie, beiden verzagtende ki en Rynftillende, De Wortel is, in de witte Hoorp= Plompen , famentrekkende , vry dik en rond,°TUEe Men heeft 'er , in tyden van gebrek ‚ fomtyds „52° gebruik van gemaakt tot Spyze. Van beiden’, zo wel de Geele als. Witte ; komt eene. Verfcheidenheid voor die kleiner i iss zynde zo gemeen niet als de groote. De kleine Geele met een groote Bloem (*), groeien veel in de Oude Ysfel in Gelderland, als ook by-Leerdam en-elders; zo-de Heer pe Gor- TER fchryfts-de kleine Witte Plompen vinde men tusfchen Muiden en Naarden , binnens- dyks, in de Braaken, _ 5 Plompen mét Hartvormige getande Flaaen woe 5 „Algemeen is deeze bekend onder den: naam Bergs van en Lotus ; aldaar Nufar genaamd ; waar (*) De Kiêine Geele Plompen , met een kleine Bloem, ben hooren tot cen ander Geflagt : zie *t voorgaande Vil. STUK, bladz. 405. Deeze 'vallèn in *tWyde “Sparen by ’t Huis te Heemftede en in de Veenen” op veele plaatfen „ als ook ia Vriesland „enz. (2) Nymphea «a Fol. hade be FL zal 194. Has- srLQ. Ji. a7t. “Nymph. Fol, nplioribus &c. BRO VN tas ALP. Aigypt. 103. Exot. 214. T. 213, 216. Cc. Am- bel. Horr. Mal, XI. p. 51. T. 20. Karatti- Kitjil, RUMPH, adnmb. VI. P- 172. BURM. Fi. Ind. 19e ii H Ld II. DEEL, IX, STUK, . AFDEEL. XIV. 114 VEELMANNIGEN KRUIDEN, waar van VESLINGIUS de Afbeelding heeft uitgegeven » tot opheldering der befchryvinge _ Hoorp= van ALPiNus; welke Autheur echter niet STUK. alteen de geheele Plant verkleind , maar ook end de Bloemen , het Zaadhuisje , Blad. en Wortel, in de Natuurlyke grootte , zeer duidelyk onder zyne Uitheemfche Planten , gelyk VESLIN= crus erkent, hadt in Plaat vertoond, Dus was dit Gewas dan genoegzaam afgebeeld : des Rumeputus, die hetzelve onder den naam van Kleine Indifche Waterplomp befchryft „met reden de Afbeelding agter weg geiaten heeft. Het groeit niet alleen in Oost- maar ook if Westindle , zo wel als in de Noordelyke deee len van Afrika, zynde door ForsKaAontL;, nu onlangs , overvloedig by Rofette , in de Slooten der Rystvelden, groeijende gevonden; die aanmerkt, dat de Jonge Bladen effenrandig 3 de grooten getand , rondachtig ; niet Hartvor- mig- waren , doch aan den Voet, by den Steel, gefpleeten (*). Deeze Waarneeming, van een kundig Ooggetuige » doet byna denken „, dat Arrinus gelyk had , met deeze Plompen voor een zelfde Plant te-houden als de Europi- fche : aangezien dus het onderfcheidend Ken- merk der bepaaling van den Ridder verdwynte Immers zyn Ed. hadt bevoorens ook getwyfeld; of ‘er wel een Soortelyk verfchil tusfchen bei- den @) Flor. LEzypt, Arab. Pp. 100, Dt. AND Ride Bik den ware (*) In Virginie groeijen de gemeene pe A Europifche Witte Plompen „die aldaar zelfs met Ee e gevulde welriekende Bloemen voorkomen „ zo Hoorp: de Heer CLAYTON meldt 3 terwyl Kat m TUE die met getande Bladen in Nieuw Jerfey waar= „4 "*7" genomen heeft (4). Men kan hier uit van de Geftalte oordeeler, Arpisus zegt; dat het in Egypre wel op plaatfen groeit, daar het Water eens Mans langte diep is: zo dat de Blad- en Bloemfteee len dan zeer lang moeten” zyn. De Bloem, als een fchoone witte Roos ‚ met eenige geel punten, is byna drie Duimen breed, De Zaad- huisjes zyn ronde Bolletjes , als een Mispel of wat grooter „ in de vier Kelkbladen vervat , waar in Zaadjes als Koolzaad. Het Kruid blyft groeijen op Gronden daar het Water afgelod- loopen is, maar fterft tegen den. Winter; waat uit blyke, zegt by ‚ dat hee een Jaarlyks Ger was is, Het heeft een langwerpig, ronden Wor- tel; nict veel grooter. dan een Hoender - Ey; van buiten zwart, van binnen geelachtig ‚ Vlee- zig, hard , famentrekkende en zoetachtig van Smaak. _ In deeze Bloemen heeft de zelfde cigen- fchap als in. Onze Plompen plaats, Zy fluiten zig, tegen den avond, als een ronde Bol ‚en duiken onder Water , waar uit zy ’s morgens we. (*) Horte. Chi ps zo3s (f) Gron. Fi. Wirg, p. sr. Ha Il, Daar, IX, STUK, IV. 116 VEELMANNIGE KRUIDEN, weder opryzen en zig ontluiken. Zulks heeft Eee: RuMmeuius in Oostindie opgemerkt, alwaar Hoorp: dit Kruid , dat de Javaanen Tondjo noemen, STUKe voorkomt Het Sneeuwwitte , Roodachtige of win Dn Roozekleurige „ bleek Geele en bleek Blaauwe'. Bloemen ; wordende , wegens de fierlykheid zy- ner bete alleen, by de Huizen van Vermo= gende Luiden aangekweekt ; doch de Chinees zen kooken , braaden en eeten, zo wel de Steelen als de Wortelen „ zegt nj even als de Egyptenaaren de Wortels in Vleefchnat kook- ten, volgens ALPiNus, hebbende dezelven dan de Kleur byna van Eijerdooiren. Dus twyfelt men geenszins , of deeze Plant zal de echte Lotus van TarorrasTus en Dr1oscorrtpes zyn „ en wegens het eeten van derzelver Wortelen , Steelen en Bollen, kunnen zekere Indifche Natiën zo wel Loto- phagi genoemd zyn, als wegens het gebruiken der Vrugten van den Lotus-Boom, welke op ver naa geen zoalgemeerie Groeiplaats heeft (*). Ook verhaalt PLinrus, dat van het Zaad , naaf Geerst gelykende , in Egypte Brood-gebakken werdt, niet alleen ligt verteerbaar en fimaakelyk; mids verfch 2ynde, maar ook zeer gezond. Men - noemtze Arais el Nil, als de Wortel uit den Nyl , doch uit de Meiren by Venetie hadt Arrinus dergelyke Wortelen bekomen , en mer (*) zie het II. Deers, III zegg Hi Porie , bladz. 570, PE Or Lr NONED en zE aM uz merkt aan „dat de Bladen flegts een weinig IVe kleiner , prm ze: getand-en meer geaderd ; Arae, de Zaadjes ook kleiner zyn dan die van „de genk ann UKe meene Witte Plompen (*). 0), Plompen met ERE overal ‘geleek hk Bladen lambo. Ren viste: Boondtaa- In “Be‘beide “Indiën. hdd die wat voor jrk “welk RuMmemrus Groote Indifche Waters Plomp ‘noemt , zeggende dat hetzelve van de es gen Plompen niet alleen in de Bloemen en Vrugten ; maar ook daar in verfchille, dat ee Bladen zig-doorgaans ruim een Voet verhef: fen bóven’ Water, Zy hebben Steelen van vier of vyf Voeten lang , met hun tweeën of drieën: uit éénen- Wortel fpruitende „ regt, een Vine ger dik, van buiten:met fcherpe Puntjes, van iere met rn door migen men blaazen ‘kan; (*)_De Plant.” Exot, ps 228, Ik kan derhalve niet zien dat di die Autheur ten deezen opzigte. van. Gevoelen veran-, derd zy, gelyk by Rumpnius gemeld wordt. Hy zegt intmers :° Alirum certe efl ‘cur Veteres Lorum Nymphe fimie lem non \fecerint @ foliis & Caulibus Cr Floribus & ges tibus Er vel etiam Radice Eve. (4) Nymphea Fol, peltatis undique integris, H. an. zor. Fl Zeyl. !193. Nymph. Indica Faba Mgypúa di a. &c, Herm. Par. T. p. 205. Nymphea Fabifera cc. mg Alm. T. 73-"Tamara. Hors. Mal. XI. p. s9. T. 30. Ben - Tama- Ka, T. 31. B, Nymphs afhais Glandifer Nkstelaas MORIs: Hin, MI. p. 514. RAJ. Suppl. 632. 3 IL. DEEL, IX, STUK, 'ÄFDEEL XIV. Hoorp- STUKe „Eenuy- izte 113 VEELMANNICGE KRUIDEN. kan , als wanneer daar uit loopt éen wit Lymes rig Sap, als Koeijen- Melk, “welk zig laat uite rekken en tot Draaden fpinnen , gelyk van Zy» de of Spinnewebben; De Bladen , Schildvormig op *t end der Steelen. gehecht, zyn langwerpig fönd, twee Voeten over ’t kruis, geplooid als een Zonnefcherm of met Ribben naâr den Rand loopende „ van ‘boven: meest; vlak;-doch in ’ midden Trechterachtig, De Bloemfteel. is lan: ger of wel zes Voeten boog , en heeft op % end een Koker van; vier. Bladea 4 die- zig ont- fluitende de Bloem vertoont ‚ van grootte als de grootíte Zonnebloemen 3 want de Bloembladen zyn zeven Duimen lang en vier Vingeren breed, döch: verkleinen : inwaards. Men- vindt ’er tien buitenften van. die grootte en -zeven-daar bin- nen , omringende een Frechterachtig Vrugtber ginzel, met eenen Krans van dikke geele Meele draaden , die witte Knopjes hebben. De Bloc» men zyn gemeenlyk Roozekleurig of bleck paärfch , doch “met vindtze ook ván «andere Kleuren, gelyk in de voorgaande Sooft, en Zy worden teffens wegens den aangenaamef Reuk , of uit Bygeloovigheid , van de Chineezen en Indiaanen zeer bemind. De Vrugt, welke onder den naam van Egyp- tifche Boon van Dioscorides in *t Werk van Doponaus, uit C rusaus ontleend, die dezelve een Vreemde Vrugt , naar eed Slaäpbol gelykende , genoemd. hadt „is afge beeld 4 RD: ETEN DRA beeld (*) zal geen andere zyn dan het Zaad- IV, huis van deeze Plant, Het wordt anderhalve ARE Handpalm breed en wat minder hoog , barften- Hoorne de. door rypwording van boven open, en dan® "Vie een menigte Hokjes vertoonende, in ieder van „£ "51 welken een zwarte Boon fchuilt, die van bin- nen wit is, in tweeën En een groen Kiempje bevat. Men houdt zes Planc, die in ’t Maleitfch Taratti genoemd wordt, voor de Colocafia. der Ouden, De Wortels zyn eetbaar , zo wel als die der. Plompen , doch worden in Oostindie zo veel niet gebruikt als de Zaaden of Boonen, welken men te Batavia nog niet geheel ryp zynde , en dus in de geflooten Bollen, op de Markt brengt, als wanneer zy byna van Smaak zyn als Hazelnooten. De gedroogde of geheel zwarte Boonen komen by Zakjes te koop ; maar deeze moeten eerst gekookt of gebraden wore den , om: ze te kunnen kaauwen; ’t welk veel by u Thee gefchiedt. Geweekt zynde ;, wor- den deeze Boonen bekwaam tot Voortteeling , even als onze Fuinboonen : dan bekleedt. men- ze met wat Kley en laatze dus in ’* Water zinken; ’t welk op een plaats gefchiedende;, daar geen te groote diepte is, een genoegzaa- me (@) In zyn Kruidboek , bladz, 1429, em is ontleend nit Crus: Exot. Libre. 2. Cap. 13. Men vindtze in ’t zelfde \Kruidboek „ bladz. 832 , onder den naam van Egyptifche Boone befchreeven. Zie ook Don. Pempt, p. sit. 4 UL. Daar, IX, STUKe 120 _ VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. me aanfokking maakt: want de Wortels loopen Arpiilg, fterk voort en men vindt die-Gewas op. On- Hoorp- diepten in Rivieren of in verfche {taande Wase STUK. teren op Java en andere Eilanden menig- Bad vuldig. | MENTZELE Ae Dit Geflagt is benoemd eer eere van den Kruidkenngr MeNTaeLros: door wien ecn fchoone_ Lyst- de benaamingen der Plan- ten, uit de iden verzameld, met de Afbeel- “dingén van eenige nieuwe zeldzaame Kruider : «aan % licht gegeven werdt. De byzondere Kenmerkeù zyn: een wtb dige Bloem en Kelk, waar ‘onder een langwet= pig Vrugtbeginzel, dat een p Rolrond 3 veelzandig Zaadhuisje wordt De eenigfte Soort (” Ds die: in Amerika haare aios Groëiplaats heeft’, heeft de Bladen en Vrug- nuwes ten ruuw , waar van de bynaam. Hee is een „Heefterachtige Plant , anderszins naar de Ona- gra gelykende ; weshalve TourNerorT haat onder dien naam: voorgefteld hadt, De Bladen zyn langwerpig, fpits, op de kanten gegolfd en ruuw , nagenoeg äls die der” Betonie ; de Kelken en Vrugten, die uitde Oxels der Bla-- den (1) Menizelia. Syf. Nar. XII. Gen, 670: p. 364 Vig, KUL} poser Bl Clif. goz. Ams Acad: V- 3 398. LOFHe. It. 'adz Mentzella® Fol. & Fr. asperis. PLum- Gen. 41: lee 174. BROWN. Jas, 249, nn Amer, we Betonie®. TOURNE. dnft. 302 walen @ 2. ! Pro:ExE-ASNTER riad zal den voortkomen , bezet met. eg Haije IV. es Borfteltjes. zie en GDS A» en STUKe ms, Den naam Zoafa, welken de Heer Tiko QUIN, ten opzigt van dit Geflagt „ van denì Heer ApANsoN hade overgenomen, verandert de Ridder in Loofa, waar van de ante. door den eerften, dus opgegeven zyn. Ken vyfbladige Kelk , van ruige Blaadjes, en een vyfbladige Bloem, met Kapswyze Blaadjes, die‘aân ’t end omgeboogen zyn en vyf Honig- bakjes, welke zig tot een fpits Kegeltje famen- voegen , in ’t midden van de Bloem, Het Zaads huisje Tolrond , deiekloppig: seshokkig, pact. zaadig. De eenige Soort 1, fchynt wed te ie 1 ken “naar het Gewas, dat Frutrrée noemt von vi Brandende Ortiga van Chili, met Beerenklaauw- steel ge. Bladen ‚ groeijende aldaar zes Voeten hoog, en de Stengen bezet hebbende met fcherpe Puntjes, de Bladen volkomen als die van de eerfte Soort-van-Klepheul, hier voor. Te Wee- nen aangekweekt ,„ maakte zy een fraay Jaar- lyks Gewas , met dergelyke Bladen, en aartige geele Bloemen „-die de Blaadjes uitgefpreid en in ’t midden akan, hadden van Ho. nig- (2) Looft. Syf. Nat. XII. Gen. 1286. p. 364. Pig. XIIL, p- 411. JAcQq. Obs. HI. p. 15. 'T 38. Ortiga Chilenfis urens Acanthíi folio. FeuiLt. Perav. IN. 757. T. 43 3 H 5 II. DEE, IX, STUK, 123 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. nigbakjes of kleine Blaadjes „benevens cen groot AFDEEL: getal van Meeldraadjes , ten minfte vyftien Hoorpe voor ieder Bloemblaadje „ zo dat derzelver ge- STUK. tal omtrent tagtig bevonden werdt. De Vrugt, tr Bmoj- welke het aldaar , in de open: Lugt, tot ryp- heid bragt, was als gezegd is. Het voorgaande Geflagt komt dit in-eenige opzigten zeer nabys zo de Heer banen IN MORT, doch vers à € EE s. Pda Ee In dit is ook de Bloem en Kelk vyfbladig ; maar de Kelk heeft twee Blaadjes kleiner en het Zaadhuisje is rondachtig, De Soorten, wier getal meer dan veertig is; heeft de Heer LaiNnaus, naar dat zy Stop- peltjes hebben of niet hebben en naar ’t Gewas , in Rangen onderfcheiden, Die van den Eerften, als volkomen Heefters zynde ‚ zonder Stoppel- e.p. tjes; heb ik reeds befchreeven*: zo dat thans tn maar de overigen hier volgen en deeze zyn _ 27e meeftendeels de genen , welken de vermaarde TOURNEFORT , om dat de Zaadhuisjes een- hokkig waren ‚ van ’t Geflagt van C-rsTus,dat dezelven veelhokkig heeft , onder den Geflagt- naam Helianthemum hadt afgezonderd. Aan dee- ze geef ik , om dat de Bloemen als kleine Roosjes zyn, weshalve men ze ook in ’t Franfch Rofe Canine noemt volgens BAuHINUSs, den Naam van Veldroosje, B. For vca RDR. Mk B. Ongeftoppelde laag- Heefterige. (14) Veldroosje , dat laag Heefteria is, leg- ÍV. Arpzer, XIV. er gende „ zonder Stoppeltjes ‚met gepaarde Lisrumee wiaake Bladen en Kroontjes- Bloemen, ' De ane van ‘dit Gewas „ dat in Vrank- ryk en Spanje groeit , is volgens Cu us1us maar een Voet, Her heeft zwartachtige Hou- tige Stengetjes , met’ zekere Vettigheid bezet; weshalve ‘het van hern onder de Ladanum »gee- vende Ciftus geteld wordt. haf 15) Veldroosje, dat laag Heefterig is „op- flygend „ zander Stoppeltjes , met de Bla- den overhoeks; gebondeld „ Draadachtig — glad, en Takkige Bloemfteeltjes, — xIv Ciftus u u. bellatus. Gekroond. t XV, tvipes. Gladpoot, Deeze Sooft, die zeer finalle getropte Blaad. jes en geele Bloempjes heeft, groeit op drooge Rotfen in de Zuidelyke deelen van Provence. (16) Veldroosje, dat laag - Herllerig Et » eG 4) Ciftus Suffratieofus procumbens Extipulatus &e. fol. Linearibus &c. GUETT. Stamp. 2, p. 180. Ciftus Ledon Fol. Thymi, C. B. Pin, Ei Ledon decimum, Crus, Hift. 1. p. 81. Hisp. Ie. p. 16 (:s) Ciflus Suff:. adftend. kin: Fol. alternis &c. Cift. Sufft, procumb. GER: Prov. 394. T. 14, Ciftus bumilis Mase filiotica. Prug. Als. 197. T. 84. (16) Cifrus Sufft. er. exftip. Fol. iadiitus’ Peduneulis wnifloris, Calycibus triphyllis. Mant. 565, Citus humilis £, h Ae H. DEBLs IX. STUKe 124 VEELMANNIGE „KRUIDEN. _ IV, | nde ‚ zonder Stoppeltjes + de Bladen ere … iniaal, de Steeltjes mais, » de Kele Hoorns his driebladig. STUKe Emuyvi Dit is ook een Heelteirie vaneen Voet hoog, 86 — met roodachtige Takjes, groeijende in de Zui- delyke deelen van Europa. Door een drieblädi- gen Kelk. tehebben en-zestien--zeer- korte Meeldraadjes , EE dijen vrugtbaar.zyn , verfchilt het inzonderheid einen ij welke de helft der - ‘Melden „zonder nani: heeft. &i XVI. 17) Veldroosje „dat laag= Heeflerig is ; teg- CSS © «gende „zonder. Stoppeltjes ; de. Bladen overs umand. =d hoeks,. Liniadl , ruuw gerand; de Steel wed tjes eenbloemig hebbendé, — Of die hoedanigheid van zestien. Meeldraad- jes zonder en zestien met Kunopjes.te hebben, altoos ftand houde in deeze Soort, is my. dui- fter. De fchrandere GERARD merkt de twee aangehaalde van B Au HINUSy met Heybla- den, als Verfcheidenheden aan, De-Bladen zyn glad , aan den rand ruuw „met zeer fyne Doorne | tjes: ® Chameciftus Etice folio ps & elatlor. C. B, “Pin 466. PLUK. Alm, 107. T. 33 4 (7) Ciftus Suffr. proe, eins. Fol. alt. Lin. «c. C Caule proc. fol. alt. Fl, Succ. 435 474» GOVAN Monsp. 255. GER: Prov, 393, B, Chamzciftus Erica folio, luteus humilior. G, B. Pins vd Helianthemum Fol. alzernis angultisGwis. HALL. Helv. 3 PorsaNDeiA tas tes: ie Bloempies naauwlyjks Booten dan de spee 5 Kelk, Zy. groeit in Vranktyk, in Sweeden en in Switzerland, De Heer HaLLER betrektze Hoor) beiden ook tot ééne Soort. €18) Veldroosje , dat laag - Heefterig is‚leg- XVI „geks zónder Stoppeltjés ; met de Bladen dee gepaard , flomp Eyrond, ruig en vanon. *“® á deren Wollig , de Bloemen byna in Kroon- “tjes. In „de. Zuidelyke deelen van Europa groeit deeze, die van de Grysheid der Bladen, welke anders naar de Myrtebladen gelyken , haaren naam” heeft. Aan ’tend der Stengen komen on= gefteelde Kroontjes- voort ‚ van” Bloemen met ruige Kelken. Men vindt ’er een Verfcheidene heid van, die de Blaadjes ovaal, wederzyds met dunne Haairtjes befprengd en niet Wol- lig van onderen heeft. De Portugeefche is het grootfte van Gewas: de Veroneefche heefc Lancetvormige ftompe , drieftreepige , weder- zyds groene en de Kelk twee er Dorthege Blaadjes. E (19) _ (13) Citus Sufft. procumb. exftipulatus, Fol. oppos. obo= vatis 8&tc, KRAM. Auffr. 1s1. GER. Prov. 397. GOUAN J.B. Hift. U. p. 18. Chamaciftus tertius. Crus. Hij. 1, p. 74: B, Helianth. Alpinum Serpilli folio nigr. nirs. SEG. Ver, HI. p‚ 195. T. 6. f. 2. Helianthemum Fol, Myrti minoris _ fubtas incanis. ToURNE. Jnf?. 246. SCOP, Ann: 2e pe 53e Mant. 403. i U, Dxar. IX. STUUR: 126 ‘VEELMANNIGE KRuiDë ms IW. (19) Veldtoosje, dat laag - Heeftorig is zondet L Arprr î Stoppeltjes „met gepuarde ftekelige Bladen, Hoorpe de ondérften Eyrond , de bovenften Lan- PEI _ eetvormigs de Takken uitgebreid. Xx. Ci zieden In Italie komt deeze , die haar de voorgaans ei ‘de veel gelvkt ‚ voor. Het is een Heeftertje ; dat de Steng maar een Span hoog heeft. ON Veldroosje , dat laag- Heefterig is zon- der Stoppeltjes ‚ met gepaarde langwerpi- ge gefleelde Bladen , die vlak zjn en van onderen gTyS. XxX. Marifolius, Veroneefchs By Marfeille en Verona, als ook in Switzete land , groeit deeze Soort ‚, welke verandert met Lancetvormige Bladen , die van bowen glad zyn; en Ovaale Bladen ; boven wat Haairig; doch van onderen hebben zy altoos een digte Wol- er en zyn grysachtig wit, Een xt. _ (ar) Veldroosje „ dat blaag - Heefterig is zone ng En Bellen, der (ro) Ciflus Sufruticofus esftipulatus &c. Helianthemum Serpilli folio villofo, Flor. pallido „ Italicum, BARR. Par, sio. T. 366 - (20) Ciflus Sufft. esftipulatus &c. Helianth. Fol. ad Ters tam congeftis &c. HaLL. Flelv. 359. Hel. luteum Thymí durioris folio. BARR. Rar. 521. T. 44. B Ciftus Suffc. exftip. procumbens &c, Hups. Angl, 96, Mant. 245. Helianthemom Alpinum Fol. Zilofelle mis horis Fuchfü, J. B. Hijl, Il, pe 18. POLL ABD iR KA. Har der Stoppeltjes , leggende „ met gepaarde ÏV. langwerpige omgedraaide Haairige EE Apt: en geirofte Bloemen: Dor. pi, Op fommige plaatfen in Engeland groeit dee- Aonogy= ze, die de Steng naauwlyks een half Voet hoog," fcheef en ruuw heeft , Bladen als die van Hy- fop „ wederzyds groen en getroste witte knik- kende , doch onder * bloeijen opgeregte Bloe= MED. (22) Veldroosje , dat laag - Heefterig ís „leg- dd „gende , zonder Stoppelijes, met gepaarde Ortandicuse langwerpige wederzyds gladde Bladen; dm. Bladfleeltjes gehaaird ; de Bloemblaadjes uitgerand. Deeze is op onbelommerde Rotfen in Oer land waargenomen en groeit ook, zo ’tfchynt; op naakte Bergtoppen in Provence. Zy heeft een geftreepten ruigachtigen Kelk, C, Ongeftoppelde Kruidige, (23) Veldroosjc ongeftoppeld , overbljvende ; Ere MEL Trufkelig. az) Citus Sutfeat. proc, exltip. Sc. GER. Prov. nn Citus Helianth, Flore parvo luteo. J. B. Hif2, Il. p. 17. Fb Suec. 434 , 473. C23) Ciftus exftipul. perennis , Fol. Radicalibus ovatis ge Govan Mlonsp. 256. GER. Prov. 393. Ciftus Folio Planta- ginis. C. B. Pire 465. Helianthemum Plant. folio perenne, Buxs. Cent, Ill. p. 33. T. 63. Tuberaria noftras & major, kB B. Aifl. 11. Pe 12e EL, DEEL, IX, STUK, \ 128 _ VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. met Wortelbladen die Eyrond, drièribbig, hed Er ve > Wollig zyn ; de Stengbladen glad, Lan- “Hoorpe. cetvormig 3 de bovenften overhoeks. STUK, id Den bynaam heeft deeze Soort daar van be- ee. komen, dat men daar dit Kruid groeit dikwils Truffels of Aardbuilen (Tubera Terre) onder den Grond vindt. Hierom noemden de Kafti- liaanen het Yerva Turmera, volgens Myconuse De en oen is ie Se Provence en - xx. LER Veldroosje , dat Etn ijn an. Deen eld , met gepaarde Lancêtvormige drierib- RTP he Bladen en ongeblikte Trosjes. Deeze Soort heeft een bleeke, Bloem, die in het midden met een roodachtige Vlak als een. Druppel is gerekend , waar van de by- naat. Het is een Jaarlyks Kruidje, groeijen= de niet alleen in de Zuidelyke deelen van Vrankrykren in Italie, maar ook in Engeland, jazelfs by ons op Vlieland, zo de Heer DE GoRrTER aantekent, Het was in ’* Bofch van Gramont , ‘by Montpellier , naauwlyks een Handpalm hoog , met witte Bloempjes , heb- | ben- za) Ciftus dense exftipulatus &c. Hups. Angl. 204. Ciítas annuus Ec. GOUAN. Monsp. 256: Citus Fl. pallido, puni- ee cante maculâ Atos. C, E. Pin. 465. Helianthemum Fl. maculofo. Cor. Eepbr. II. p. 738. .T. 77. GORT, Belg. isa . P ow Y AND R:r-A Ïag bende -paarfche. of Roozekleutige Vlakjes. „De: ry; Steelen der-Bloemtrosjes zyn Draadachtig dun. Ardens 8 25) Veldroosje, dat Kruidig is, ongefig: Hoorns peld , met alle Bladen overhoeks Lancet- xxv. vormig 3 de and opfiygendes” sad In Kanada was deze door den Heer KALM aaf. gevonden. „ D. Gefoppelde Kruidige. 6002 Veldroosje „ dat, Kruidig;.is, opgeregt. xxvr. en glad „geftoppeld,; met eenzaame, Bloe- iede: men, byna ongefteeld, Esta een drign ‚… „voudig Blad, R | By Montpellier in Languedok , alsook op drooge dofre Hey- Velden in Provence, groeit dit Kruidje , ’t-welk- by ieder Blad drie of vier Stoppeltjes heeft, byna van de zelfde grootte als de Bladen’, ‘zert’ We Heer GOUAN, maar in de Afbeelding van Lorer verfchillen zy vry veel, Tegen het Blad over, doch een wei- nig laager „geeft de Steng , volgens den zelf den, et een Dente va De Kelk is seheid esn! ê lan= es) Citus zieden en Fol. omnibus alternis Rsecotsi) Caule adsc (26) Ciflus Herbeceus eol glaber.» Stipulatus &c: H. Ups 144. GOUAN „Monsp. 256, Ciftus Stipulis quaternis. He Cliff. 475 Ciftus Ledi folio.-C. B: Pin. 465. Ciftus Ans nuus fol, gedi, LOB. dc. Ile pe 148. GER. Prov. 294, Il, DEEL IX, STUK» 130 MVEELMANNIGE KRUIDEN, IV: langer. dan: de “Bloem „ en heeft drie opftaan- Arora de, twee uiegefpreide Blaadjes , zegt de Ride Bass der. TUK. « XXVI (27) Veldroosje ‚ dat Kelidinis, uitgebreid, shan ruig en-gefboppeld, met geiroste opgeregte Wigbladië. Bloemen en horizontale Voetjes. De Afbeelding » die van deeze by Loser voorkomt „ is door hem ontleend van den ver- maarden CrUsI1us, door wien deeze Soort aan de kanten der W yngaarden by Salamanca in Spanje, als ook in * Ryk van Granada , waar menze Yerva del Quadrillo « of Quadrilje- Kruid noemde, waargenomen werdt. Het groeit in Italie, by Verona en in Provence, GE2ARD merkt aan, dar deeze Soort van,de voorgaande naauwlyks te onderfcheiden is, dan door de Zaadhuisjes ‚die langer dan. de Kelk zyn» ter wyl zy in de voorgaande flegts de langte van den Kelk hebben: want voor ’ overige komen zy. met opftaande of verfpreide Stenge= tjes, met ruigachtige of gladde. Blaadjes en de bovenften of geheel of verdeeld voor. Ook is ‘t-opmerkelyk , dat, in de Afbeelding der voor- gaande , de Bladen meer Wilgenbladachtig en fmaller zyn. | (28) (27) Ciffus Herbaceus patulus villofus flipulatus &c. H. Ups. ras. Clif, 206. R. Lagdb. 475.-N. 3. vel zo. Citus Salicis. GC. B; Pin. 465, Citus annuus CLUS Hift. 1, p- 76, Helianth. annuum humile &c. SEG. Ver. IL pe 597. T. 6e É. 3, Citus annuus Fol, Salicis. LOB. Jc. IL, p- 118 PzórkrW ASM A, elst (28) Veldroosje det Kruidig is , geftoppeld, IV, opftaande , eenigermaate Wollig, mêt ge- El ee : troste eentaame. ongefteelde. Bloemen ; te ROT: gen de Bladen over, ‚STUK. { XXVIITs (29) Veldroosje dat _Kruidig à ir, à opftaande tie Cane Aers met Liniaal- „Lancet vormige ze cli gefte He opgeblazen Kelken ‚ie En Fis de Bloems 4 Arypra: Deeze beide Soorten nn in Ezypte voor , Serpula volgens den Ridder, alwaar ForskaóHr maar ééne Soort van Citus vondt, welke hy ple noemt (f). Dezelve zroelde op zeer drooge Heuveleù , omftreeks Alexandria 4’by de Zoutpannen: Het was een Senh teenemáal _Wollig Kruidje-,. met: leggende Stengetjes en getropte ovaale Btaadies; de Bloes men aar Trosjes „ geel ; uitgebreid en ftompi Een Vétfcheidenheid dáaf van hade hy inde Woeftyneni by Kairo gezien; met Overhoekfe 4 zelderi gepaarde en minder getfopte Bladen: Misfchien -behooft -deeze -fot-de- eerfte 7 die Vier fpicfe , Degenvormige ‚ Stoppeltjes heeft, (23) eers vern weren meet « Galromentne she oc. Mant. 236 den] (29) Giper meehces erettus sapataes &e. Ma: tot Sppofitis. BUR M: pe 85. T. 36. BuRM. Ind. 122. jade 0%, Hil. p. M ms 5 Sips Flor, op. Arab. P. 190, u. Deer. I5, Sri, 132 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. „aan-den-oirfprong, doch de helft korter dan de Apen. Bladen (+). De andere, door den Heer JAc- son QU IN, zo hy verhaalt, vit Zaad geteeld , hadt STUKe—_ by ieder Blaadje maar één Stoppeltje, en ver- EY fchilde voor *t overige grootelyks van het Cey- Jonfche Plantje, onder den naam van Cytí-Cis-- tus door den Heer J. BuRMAN Nus afgebeeld. E. Geftoppelde laag. Heetterige. xxx. (30) Veldroosje laag- Heeft. geflopp. de Bla- s gaomatasije ___dén met rondachtige Schubben bedekt heb- Gefchubd. «_—_ bende. In Spanje groeit deeze , die een Heeftertje is-met opftaande Takken van onderen vierhoe= kig; de Bladen Lancetvormig ovaal , dikachtig , gefteeld „ gepaard of drie by elkander: zeer kleine Stoppeltjes en ronde getropte Bloemfteel- tjes. Volgens de Afbeelding van BARRE- LIER gelykt deeze veel meer naar het zo even gemelde Geylonfche , dat de onderfte Bladen getropt, de bovenften gepaard. heeft, . xxxr. or(3i) Veldroosje Jaag- Heeft, gefbopp. opftaan- Lippit. des Eenzydig. . a 5 (f) Daar van zal het Wilgbladig Veldroosje , dat ze ook fchynt te hebhon, den Spaanfchen naam bekomen. =(30) Citus u Stip. Fol. obteftis squamis orbiculatis Ciftus compa&is in „Verticillos „minors Halid mi foliis, eis. ss 327. Boecc. Afas. II. ee 76. T. 64e LoeFL. Jt. 6 “ G1) citas suffe. Stip. erectus, Fol. alternis opoe ngn Lanceolatis fcabris , Spicis fecundis. Mante 2454 PoE TARN IKE: AIN de, met overhoekfe en gepaarde Lancetvors IV, mige ruuwe Bladen „de Aairen over ééne “iv zyde. Heop: sTUKe In Egypte is ook de Groeiplaats van deeze , „Jer aan de gezegde Kenmerken onderfcheidelyk, ** Zy heeft doorgaans maar tien Meeldraadjes , gelyk de andere , onder den naam van Egyp- tifche zo even voorgefteld. (32) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. leggend ; Cites Sa ad met langwerpig Eyronde eenigermaate rejanas. Haairige Bladen en Lancetvormige Bene 5 ee blaadjes. In ’t Graaffchap Surrey van Engeland, by Croydon , groeit deeze Soort, die door den Heer Dir rENIus is in Plaat gebragt. (33) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. met de XXXIIT. onderfte Bladen Cirkelrond , de bovenflen ian _Eyrond. he ae (34) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. met lang- ze, werpige Bladen en effene Kelken. illifo- (35) 6 is | (32) Citus suf. Stip. procumbens, Fol. ovato- zac: &c. Heps, Angl, 205. Helianth. vulg. Petalis Flor. perangus- tís, Dir. Elth. 177. T. 145. f‚ 17 (33) Ciffus Suffc. Stip. Fol. infer. orbicalatis, fap. ovatis. Ciftus humilis f. Chamzciftas Nummularie folio. Govan Kd 256. Hel. ad Nummulariam accedens. J. B. Hlif?, 11. ae Citus Suff:, flip. Fol, oblongis &c. GOUAN Monsp. Ï «ll, Drzz, IX, STUK. 3 134 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. 35) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. met Lis hagen Se gîaale gepaarde en overhoekfe Bladen; de Hoorpe Bloemfteeltjes ruig en kleverig. STUKe KEXY.__ (36) Veldroosje laag- Heeft. gefbopp. leggen- ne: == de, met ovaal - Liniaale gepaarde zeer kor- Ee te > Tropswys’ vergaarde Bladen. x ie “___(37) Veldroosje laag - Heeft. gefdopp. -byna en rg topflaande ; de de Bladen Liniaal, van on- KEXV en met twee Sleven engs de Kel. P en ken vof , wamre Deezd vvf Soorten zyn ‚ zo door haare Bye paamen „ als door de Bepaalingen, genoegzaam onderfcheiden. Zy vallen zeer klein en groeijen in de Zuidelyke deelen van Europa ; de twee- de ook-op de Bergen van Ooftenryk, De derde | heeft … 256% KRAM. Aar. 151, Chamzciltas repens. Serpillifolia lu se Sr B. Pin, 466, Chamaciftus fecundus.-Crus. Hij. 1. an 5) Ciflus Sufft. Srip Fol. Linearibus oppofitis Sc, GER. Prov. 394. Chameciftus incanus Tragoriganie folio, BARRe Rar. s12. T. 4t5. Helhanhemum Thymi folio incano. J. B- FEA. IL. p. 19. (56) Ciflus Sufft. Stip. procumbens, Fol. oft Linearibus Ees GOVAN Afonsp, en Chamzciftus bumilis Thymíi folio pliganthes. BARR. le. 4 (37) Ciflus Sufft. vaas eret. Fol. Linearibus &ec, GOUAN Momsp: 287 GER. Prov, 394. Chamaciftus Fol.”Thymi ine canis. C. B. Pin, 466. Chamzcift. quartus. Crus. Hij. 1 p. 74. B, Ciftus Stipulis quaternis &c. gp, Caftus Fol. ad Lanceolâtis-&c. Hel. £. Cift, humilis Folio Sampfùchi , Ca- pitulis valde hizfutis. J- B, Hil, ll p. 20, TOURNE. dn/f. 249: Ld * BO IENSACHED. ea ZI GA. 135 heeft geele, de laatfte witte Bloemen , volgens 1v, den Ridder. Hier onder komen aanmerkelyike Anier, Verfcheidenheden voor en tot deeze Soort heeft Hoorpe GeRrRARD byna alle Berg- Cifti met kleine STUK witte Bloempjes t'huis gebragt, Kee ne (38) Wenge - Heeft, ige met Lan- xxxvlu. g Liniaale Bladen, die van onde- 145 ren ° Wallie zjn. Dit, in Spanje groeijende , heeft de geftalte van Rosmaryn : de Blaadjes zyn zeer fmal en van onderen een weinig ruig , met Liniaale Stoppeltjes. Hetdraagt zeer lange end - Trosfen van Bloemen , wier Kelken hoekig en effen Zyn, over ééne zyde. (39) Veldroosje laag - Hef)” leggende ; met xxxx. Lancetvormige Stoppeltjes , en langwer- Hetiantte- pige , omgeflagene , een weinig Haairige ak plop: Bladen. Deeze Soort ‚ die men in Duitfchland ge» E: __meen- (38) Citus Sufi. Stip. Fol, Lanceolato-Linearibus &c. Mant. ‚76e Ciftus Lavendulr folio Thyrfoides. BABR. Je. Ee Citus Suffe. „procumbens &c, GOUAN Monsp. 257. en Pr 39$e HALL. Helv, 358. KRAM. Auffir. Isr. ToURNE env. Par. 93. FL. Suec. an R. Luzdh. 476. No? ies vulgaris Flore lutêo: C. B. Pin, 465. Loes, Prusf. 43. T.-8. Flos Solis Panex Chironium. CAM, Epir. sor: Flos Solis. Dop. Pempt. 193. LOB. Je. 436. Heyden Yop of kleynen Ciftus. Dop. Aruidh. 295, Ïa4 II. DEEL. IX, STUK. 136 _ VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. _meenlyk Heiden- Hyfop noemt „ om dat zy het aat Loof als van Hyfop heeft en ?er veel op de Horb Heijen of drooge Velden groeit, is in alle Bos. STUK. {chen omftreeks Parys te vinden, zegt Toure vig NEFORT. Dus kon het ook wel zyn , dat | menze in de Ooftenrykfe Nederlanden vond: ten minfte is zy omtrent de Krytbergen in Engeland , en op drooge) Velden in Sweeden, niet minder gemeen dan in de Zuidelyke dee- len van Europa. Dit geheele Geflagt van Kruiden heeft ‘er by ToUuRNEFORT den paam Heblianthemum van, die eigentlyk Zonne- bloem betekent, of Zonnebloempje , gelyk de Engelfchen het heeten , doch by de Franfchen noemt men ’t ook Hysfope des Préz , dat is Veld- Hyfop. De Afbeelding van DopoNausenLoBer js met de zelfde Houtfnee-Plaat gedrukt als ‚ die van de Eerfte laage Ciftus van Crustus, welke Autheur daar van zegt, dat dezelve Bla- den naar die van ’t gemeene Helianthemum gelykende, doch kleiner heeft (+). Hierom is ook ‘de Afbeelding, in ’t Nederduitfche Kruid- boek van DoponNnmus, beter, zo wel als die van CAMERARIUS, welke dit Kruid vertoont met afgezonderde Stengetjes, tot bo- ven toe bezet met gepaarde Blaadjes „ die in de Oxelen twee Stoppeltjes hebben, zynde vry ruig en allen langwerpig ovaal , zo HALLER zege (1) CLUS. Rar. Hisp, p‚ 145, Ie. pa 151: PO TEAN DAR IE LE: ER zegt (f). De Bloemen zyn fomtyds hoog, fomtyds bleek of Zwavel-geel. Men heeft dit On in XIV. Kruid voor een- Wondmiddel gehouden , en nas om zyne famentrekkende hoedanigheid , ín Gor- a nia geldranken gebruikt gehad. de 4) ae laag - Heeft. geftopp: met Ey- fas Bladen en Stekelige Kelken. ier ekelig. In Spanje en Languedok groeit deeze , die door CLusrus onder de Soorten van Lada- num draagende Ciftus , als de tedere Takjes kleverig hebbende , geteld werdt, Men vindtze, zegt hy , overvloedig op woefte plaatfen aan de Taag , boven Lisfabon „ als ook in fommige deelen van Spanje, daar de Ingezetenen het Kruid Romero , dat is Rosmaryn, heeten. Car) Veldroosje Jaag- Heeft. geftoppeld an Et witgebreid ‚me? Lancetvormige ruige Blaad- jes. Op (t) Agg er Fol. Gbhirfutis , omnibus longe ellip- ticis. Helv. 3 i a Gits Suffcut. Stip. Fol. ovatis, Calycibus hispidis. Govan Monsp. gt Ciftas Ledon Rosmarini fol. fabtus incanís, C. B. 467. Helianth. angufto Serpylli folio, Viltlofum Flore En Italicam. BARR. Rar. sit. T. 488. Ledon otavum. Crus. Hijd. I. p. S. PANN. Ze 65. (4x) Ciflus Suffcut. Stip. patulus &c. Helianth. album Germanicum. TABERN. Jc. lo6z2. Hel. Saxatile Fol. & Caul. Qolongis &c. MENTz. Pag. 8. f. 3. DiLL. Eh. 177. Ï II, D8EL IX, STUK, 138 VEBLMANNIGE KRUIDEN; IV. Op de Apennynfche Bergen in Italie hadt Arnaaks MENTzeL deeze Soort, in ’t midden der Hiaentks voorgaande Eeuw, op zyne Kruidzoekers Reis STUK. ze van Bononie naar Pifa , gevonden, Het be= Rn eg dekte den geheelen Top van eene Kryc- Rotss beneden welke een Beek nederftroomde, waat door die Rois „kort daar na „ zodanig onder- mynd werdt ; dat zy geheel zfltonke: gelyk hem, toen hy te Bononie terug kwam, werdt verhaald. Uic hoofde van die Rots, at een zeer fmal Pad over heen liep, werdt de Pasfa. gie naar een Grot met een Maria - Beeld, in de Rots uitgehouwen , Madonna del Sasfo geheten. Dus ziet men , met welk een Lyfsgevaar dit Kruid door hem was ontdekt. Het is Heefter=. achtig en groeit omtrent een Voet hoog , zeer Takkig, met witte Bloemen. un. (42) Veldroosje laag - Heeft. geftopp. be, | A met Langwerpig Eyronde gryze Bladen, Poleybla- effene Kelken en Zaagtandige Bloemblaad- jes. Op het Duin by ’t Steedje Brent ‚ aan-de Zee-Kust van Somerfet in Engeland, fchynt de eenigfte Groeciplaats te zyn van deeze Soort, een fierlyk Kruidje uitmaakende met wittê Bloe- ee Ciftus Sufiut. Stip. procumbens &c. Hups. Angl. 5. Citus bum:!is Alpinus durior &c. PLUK. Alm. 107. T. ie, f @. Chammzcftus mont. Poli folio. Raj. Angl1V. pe T. 274. 0 NEK montanum , Polii folia incano, Fl, eandie do. Dirk: Elth. 175. Te 145. 6 172 2Deel PLAAT LIV. Pra:te TfT A Men: Gp Bloemen, door DirteNitus,-die t zelveal- TV. daar verzameld hadt , afgebeeld. en befchree- ven. a TUKe 43). eames laag « Heeft. geftopp. oki. XLEI, hoekfe- Lancetvormige vlakke effene Bladen. 52 47*" rabilsh, Dit Plantje „ in te door irste gevonden , ook een Voet hoog, met Lancet- vormige gladde fpicfe Bladen, die in de Jong- heid ruigachtig zyn ‚ met enkelde Bloemfteel- „tjes en vyfbtadige Kelken , heeft dikke knik. kende Zaadhuisjes, Dus verfchilt hetzelve aan- merkelyk van het price Veldroosje , voor gemeld, re ennn _ Dit Geflagt heeft cok een vyfbladige Bloem en ecn vyfbladige afvallende Kelk 5 het Zaad- huisje veelkleppig , in Hokjes verdeeld, Het bevat agt uitheem{che Soorten ‚ waar omtrent veel verwarring heeft plaats gehad „ thans ver- beterd door den Ridder, als volgt. a 1) Corchorus met langwerpige buikige Zaad- huis- Gora: pedas (43) Ciftus an si Fol, ek ganes plise _ Tevibus. Am, Acad. IV. p. 275. Cen (1) Corchorus Caps. BE ete Foliorum Serra- «_sturis infimis Seraceis. Sy. Nat. XII. Gen. 675. p. 369. Veg. XIII. p. 416. Fl. Zeyl, 213. H. Ups. 142. GR Or. 170. H. Gliff. zoo. R. Lugpdh. 478. GOUAN Monsp, 258. FABR. Heimf?. 250. Corchorus Plinii. C. B. Pig. 317, Corchorus {. Melochia,. TOURNE. Inf. 259. Corchorus, CAM. Hlort, 47, Ee tae il. DEEL, IX, STUKe 140 _VEELMANNIGE KRUIDEN, 1. huisjes ;.de agterfte Tundjes der Bladen Aman: …__ Borftelachtig. Deeze Soort zou de Melochia van ArLPriNus Emwy- Zyn; een Kruid dat in zo veel gebruik by de wijk Egyptenaaren was , als by ons.de Spinagie » wordende van hun op dergelyke manier gege ten, en wegens den Lymerigen Smaak bemind, onder de Geregten. Het Zâad was van zulk eene verzagtende natuur, als dat van Heemft. Hy befchryft het Kruid als naar Majer zeer ge- _ Iykende , doch met langer fmaller en fpitfer Bladen, de Bloemen klein, Saffraankleurig en “Zaadjes, naby komende aan die der Nigelle, in zekere fcheeve Hoorntjes beflooten , die geel geltreept zyn, volgens VESLINGIUS, door wien aangemerkt wordt, dat de Bladen, aan ’t begin der zyden , een Hoornswys’ by- ne hangzeltje hadden, uitloopende in een dun paarfch gekruld Draadje, en dat het gezegde Kruid tot de hoogte van cen Elle groeide. Het is zeer gemeen in de Moestuinen van Egypte, alwaar het aangekweekt wordt, zo Forse KAOHL verhaalt, of Jaarlyks gezaaid, komen- de ook van zelf voort op vogtige Vlakten (4). Rauworr vondt het, voor tweehonderd Jaaren , in de Tuinen by Aleppo, als ook in de Koornvelden by de Stad Ana, aan den Eu- phraat. Hy tekent aan , dat de Jooden de ge- kookte Bladen met Vleefch aten: weshalve het, ' zo (}) Fors „Egypt. Arab, pe CxIV. Prorp ss ACN Din: IT A Zal „zo hy‘oordeelde „ Joodfch Moeskruid van Ávre IV, © CENNA gebeten werdt, wed „Misfchien is deeze Soort afkomftig uit Oost- HóorbE indie; want, volgens den Hoogleeraar J, Bu R-STUE az MANNUs, zou het de Wilde Ganja zyn of "5% Ganja Utan van RÓMPHrus(*), die alseen p,, uiv. Onkruid groeit op de Arnbonfe’ Eilanden, hoe- Fis 1 wel het’er by gebrek, of van ’t geringfte Volk, ook wel tot Moes gebruike worde. De pier ding, nogthans , welke die daar van geeft 5 zeer gebrekkelyk , als geflooten Bloempjes voor ftellende „in plaats van de Zaadhuisies , die by Ar P1 Nus ook niet wel vertoond zyn. Lin- Naus noemtze Spoelvormig , vyfhokkig , ge= fleufd ; byna vyftandig of ftomp : misfchien om dat aan fommigen de T andjes afgebroken wa- ren. Volgens RuMmruius zyn het vyfkantige Huisjes of Haauwtjes, een Nagel van een Vin- ger lang, naar de Zaadhuisjes van Scfamum ge- lykende, doch kleinder ; aan de kanten fcherp , vän boven wat open, in vyf Spitfen verdeeld, eerst bruin, naderhand Aardverwig » bevattende een Zatdig. ros Zaad. Dit komt volmaakt over= een met de Takjes, welken ik van. deeze Soort vie Oostindie ontvangen heb, waar van één in Fig. x, op Pr. LIV. is afgebeeld, In oude Bla- den ontbreeken de Baardjes meest , en en.dit heb ik ook-hier- bevonden, … eds ( ) 2 (*) Ganja ee RUMPH. dimb. V. pe 213: T. 78. Éo 24 Barme dndex als. Herb. Armboinenis, IL. DEEL. IX, STUK, 142 VEELMANNIGE KRUIDEN, Iv. (@)-Cotchofus smet -driehokkige „ driekleppige, Le Zagen driekantige Zaadhuisjes-, de- hoeken twee- Hoorp-= deelig ruuw hebbende, de. Bladen langwer- — STUK, pig met de agterfte Tandjes Borfrelachtig. Cochem, In Arabie nam ForskKAont deeze Sooït, ei ger wild voortkomende, waar. Dezelve hadt ronde opgeregte Stengetjes van een Voet lang , met gefteelde langwerpig Eyronde, Bladen overhoeks, gelyk in de, voorige. fcherp, getand „ en heb: bende; aande onderhoeken der bovenfte Blas den, ook, een Draadachtig Tandje , doch aan de onderte Bladen piet... De Bloemfteeltjes kwamen meest tegenover de Bladen voort ; dike wils met twee. Bloemen , hoekige Kelken heb. bende en {malle geele Blaadjes, De Zaadhuisjes als gemeld is „ hadden enkelde Tippen. nr. (3) Corchofus met Liniaale ‘Spilrondachtige ; deren __ _fuuwe Zaaïlhuisjes ; 8 de agter te Tandjes ge. hi Bon ftelachtig, Behátve die van PrurENeEr, met (malle Bladen , heeft de Ridder hier ook thuis ge bragt dat Kruid, * welk de Heer N, L, Bor- MANNUS Oder den naam van Driehokkige,uit het (2) Corehorus Capss tuüloc. trivalv. triq. Sc. Alant. 77 , s660 (5) Corchorus Caps. Linearibus teretiusculis fcabris &c. Mant. $66. Corchorus Amteric, angafto barbato folio. PLUK: Pyt. T. naad 4, Gotch, trilocutaris, BURM. FR, Ind, id TT. 63 Bartek dort ska. od het Kruidboek. van Garein, in Afbeelding _ IVs hadt gebragt „ hebbende „zeer. blykbaar drietane- his Fn dige Zaadhuisjes. … De „Steng- van’, zelve , Hoorps zegt zyn Ed. , is Heefterig , met opgeregze °T 9Ee-s Takken en-Liniaal-langwerpige Bladen , die „‚‚, Hone. de Tandjes egaal , doch de agterften “wat farte ger hebben: de Bloemen in de Oxelen eenzáam, twêe òf -dries hebbende drie, zeer wyd gemik- te „ tweedeëlige - Stylen’s de de Zaadhuisjes als driekleppige Haauwtjes, over al even breed, mét drie kromme Punteh door de rypwording openbarftende. De Groeiplaats was in Indie, (4), Corchorus met. langwerpige driehokkige Zaadhuisjes ‚ welke driekleppig- zjn: met £ zes. Sleuven en zes Punten ; de Bladen î eer Alard met de agterfie eenn, aar e „ftelachtig. _Ín de heetfte deelen van Zuid- Amerika als ook in de Westindiën , groeit deeze „ die daar van den Bynaam Heeft. Door de rondachtlg- heid der Bladen is zy voornaamelyk ondere fcheiden, De drie: Stylen zyn ook gegaffeld en de Tanden der Zaadhuisjes wyken ver vanel- - Kander. kl weboms Efluans … (4) Corchorus Caps. sekd: triwalvibus &c. LOErL, Je, 224 N. 12. Alcea Cibariaf. Corchorus Ame- ricana. Prum. Phyt. T. 127. f. 3, Triumfetta, (abvilloa, BROWN. Jam. 232. T. 25. a IL, Daar, IX, STUK 1443 _ VEELMANNIGE KRUIDEN. Iv. (5) Corchorus met rondachtige , van boven Ee platte, rimpelige Zaadhuisjes , de agterfie De Bloemen , aan ’ end, zyn fraay , of bleek s of hoog paarfch , van negen of tien Blaad- »> jes, met een vyfbladigen Kelk, van Lancete » vormige Bladen, die naar de Snenghlddes EEn galg ken.” REE à à ad 6) Poos; KS TAN DBrds A pet (3) Peonie met Liniaale veelmaal verdeelde deel. = Blaadjes. al aan de Don. Het Loof doetze. zodanig naar dat Bloemgewas , ’ welk Buphthalmum4 genoemd „wordt „ gelyken ‚dat LiNN&Us zig verbeeldde , hoe zy uit de Gemeene Peo- pie , door hetzelve bevrugt, Kon gefprooten zyn. Het is zeer fyn , byna als dat van Ven- kel, verdeeld, De Bloemen , aan ’t end voor- komende , gelyken naar die der enkelde Peo- nie-Roozen ; en zyn fomtyds zeer klein, fom- tyds zeer groot, hoog of donker rood van Kleur , en daar op volgen twec of drie Zaadhuisjes. Gewas is anderhalf Voet hoog, vry digt met Bladen bezet en heeft een knobbeligen- Wortel, Onder de Driewyvigen hebben wy de twee volgende Geflagten. DerPaHi N 1 UM. Ridderfpooren. … Drukfeil zyn ent fchepe komen voor Ucrania, gelyk by GME- Lin'en in Spec. Plantarum gezegd wordt. 4 u. DEEL. IX. STUK. IV. ÄFDEELe XIV. ige. „150 VEELMANNIGEN KRUIDEN. IV. een Spoor gehoornd is, heeft volgens den Rid- AFDEEL ger dit Geflagt, welks Vrugt beftaat uit drie Hoorp: of één Zaadhuisje, Getal der Soorten van betzelve is agt , waar watt “_van de drie ecrften één , de anderen drie Zaad- huisjes hebben, als vbrde: (a) Ridderfpooren met eenbladige Honigbake Confo:ida. jes; de Steng tehsigermaait verdeeld. Ben naam ‚ Delphinium heeft dit Kruid zekere lyk van de figuur der Bloemen , wier Honigbakje een Dolphyn gelykt , en Ridderfpoor wordt het wegens de Spoorachtig uitfteekende Punt van ’t zelve geheten, De naam Confolida- Regalis zou afkomftig zyn van het -geneezen van Wondjes ‚ door de Bladen op te leggen. Dat men ’er den Eernaam van Koninglyk of Rid- derlyk aan gegeven heeft, kan zien opde Lete teren, waar mede de Bloemen praalen van de Tuin-Ridderfpooren, ftraks te befchry ven (*). De Wilde Ridderfpooren , die-men ook wel Cal- (1) Delphinium Neâariis monophyllis, Caule fubdiviloe Syfl. Nat, Xil. Gen. 681. p. 370: Perge XIIL. p. 418. Mat. Med. 268. H. Cliff. 212. R. Lugdb. 482. GOUAN Monsp, 255» GER. Prov. 390. KRAM, Auflr. 252. Fl. Succ. 440, 476e Gorr. Belg. 151. Contolida Repalis Arvenfis. C‚ B. Pin. 342» Cons. Regalis. Cam. Epit. 521. Flos Regius fylveftris, Dop. Pempt. 252. Segerum Cons. Regia &c. LOB. Jes 736. HALL Heiv. 314. (*) Die quibus ia Terris infcripti Nomina Regum, cantur Flores. Ving. Eel. Ecce fuos gemitus Foliis miipfe 8 ALA. LINN. Sy. Weg. XliL PO LT AEN DREES AT Gj Calcatrippa noemt , komen door geheel Euro- IV. pa, als ook in onze Nederlanden , hier en daar “2 rn op de Koornvelden voor. Zy gelykiers, in Ge- Hoorn was, naar de gewoone enkelde Ridderfpooren ,°TUK« doch vallen veel kleiner , en hebben minder 28ria- Bloemen , die gemeenlyk blaauw of paarfch- achtig, doch ook wel wit of rood, en fomtyds Violet zyn. Daar op volgen enkelde Haauwtjes of Zaadhuisjes. Sommige Apothekers maaken van de Bloemen gebruik tot Violen -Syroop ; maar zulks is een kwaade vervalfching , dewyl dit Kruid verdagt is van en ee pen. (2) Ridderfpooren met eenbladige Honigbakjes Des zi en eene enkelde Steng. Aj ncis. Tamme. ‚ Van de Tamme of Tuin- Ridderfpooren is de Natuurlyke Groeiplaats onbekend en waarfchyn- yk zullen die, door Kweeking , uit de Wilde voortgekomen zyn, De reden van den Bynaam kan men uit het gezegde opmaaken. In ’t Franfch noemt menze Pié d’ Alouette of Leeuwriks Poot, dat men in Engeland met Larksfpur navolgt , doch de Duitfchers heeten ze , gelyk wy, Rid- derfpooren, Zy (2) Delpbinium Nett. monoph. Caule fimplici. H. Cif. R. Lugdb. &c. &c. Cons. Regalis Hortenfis Flore majore & minore , fimplici & multiphci. C. B. Pin, 142. Flos Regius. Dop. Pempt. 252. LOB Je. 239; 240, Il, DEEL, IX, STUK, 154 VEELM ANNIGE KRUIDEN, Zy zyn, zo wel als de Wilde „ een Jaarlyks IV, ArDEEle Zaay-Gewas ‚ maar groeijen. wel drie of vier. Hok STUK wigt. tn kappige. Voeten hoog en praalen. met fchoone Bloems r Aairen- van' witte „ roade , paarfche, blaauwe EUN en gemengelde Kleuren , ’t welk dezelven tot een voornaam Sieraad der Bloemhoven maakt: inzonderheid de Dubbelde , wier Bloemen als Roosjes zyn : want de Epkelde aide niet geacht, IE Re Nae Ridderfpooren hot Enlai Honighak zer „die van vooren viertandig zyn; eens zaame Zaadhuisjesen eenbloemige Takjes. * Deeze Soort, in de Levant groeijende , heeft het Gewas van Ridderfpooren , doch de Bloem van Monnikskappen. De hoogte der Steng is omtrent een Voet , zynde Takkig ; met fyn verdeelde ruigachtige Bladen. De Bloem is, behalve het uitwendige Gefpoorde, met een inwendig Honigbakje voorzien, vier= tandig , de Meeldraadjes omvattende „welke zo lang als de vier Bloemblaadjes en paarfch- achtig zyn; het Vrugtbeginzel- enkeld, _ Dit heeft men in de Upfalfche Tuin waargenomen. C 4) G) Delphiniaume Neêt. monoph. antice Rr hg „ie ‚ Solieariis, Ramulis vmifloris. Delphinium “Orientale annuum. Flore fingulari. TOURNE. Cor, 30. - Po: L;WA NPD E-IeA HS (4) Ridderfpooren met eenbladige Honigbak- IV, jes» zesbladige Bloemen en veeldeelige Bla- hee den. HoorD. STUKe In Barbarie wordt gezegd de Groeiplaats te zyn van deeze „ die naar de Gewoone Ridder- mbignam. fpooren veel aabskte doch gryzer is, hebbende en tf gemikte Takjes en-blaauwe Bloemen, van bui ten groen. Dezelve verfchilt van de voorige Soorten , door het getal der Zaadhuisjes, welk drie is,en van de volgende , doordien zy het “_binnenfte Honigbakje eenbladig heeft. Cs) Ridderfpooren met tweebladige Honigbake jes, negenbladige Blaemen , en veeldeelige „‚n __ftompe Bladen, „Virheeme V. Peregri= Deeze Kleinbloemige Ridderfpooren ‘groeijen natuerlyk in lealie, op Sicilie, Maltha en in ’ Beloofde Land, zo de’ Ridder aantekent. De Steng is enkeld met Roedswyze geftrekte Tak- ken en Bladen als die van de gewoone Rid- derfpooren. De Blocm is ha; (6) (4) Delpbiniam Ne@. monophe Corollis mulúpartitis. Delph. elatius Gmpl. Flo:e. ee ad. 206. Confolida Regalis Flore minore. C. B. Pin. 142. (5) Delphinium Nett. diphyllis Se. A zen 213. Con- folida Regalis latifolia, parvo Flore. C. B. Pin. 142. Prodr. 74. T. Mogis. Hil. II p: 466: S. 32e Te4, Í. 3, ALs Nie. 200. TAUR. 71. IE. Dez, IX, STUK. 156 VEELMANNIGE KRUIDEN. VA Ridderfpooren met tweebladige Honigbak- tk ges, die onverdeelde Lippen hebben ; de Hoorp- Bloemen hyna eenzaam; de Bladen famen- STUE. geftela Liniaal gefinaldeeld, vi. er (7) Ridderfpooren met tweebladige Honig- en bakjes , die de Lippen tweedeelig , aan de ke tippen gebaard hebben , met ingefneeden Ee. Blade en eenê restoren lele ee In Siberie - is zde Groeiplaats van deeze twee Li t # Soorten, die wel twee Ellen hoog opfchieten; _en de woefte Velden,, door geheel Siberie tot in Kamtfchatka , ongemeen verfieren. Van de laatfte vindt men reeds in “de: voorgaande keuw door BAUnINuUs en anderen , gewag * gemaakt , onder den naam van Ridderfpooren met Blad van Monnikskappens als welke op de hooge Gebergten van Europa , in Switzerland en Silezie , gevonden waren : zo dat dit Kruid de koude Gewesten gnd Hee verandert niet (6) Deiphinigm ren ee „ Labellis integris &c. MH. Ups. 159. Delph. Luft. glaber. Aconici folio. Rotor. Hort. 61. T. 3 Delph. ae fubincanum perenne, Floribus amplis Azureis. A Rutb. 175. MILL. Je. T. 250 É‚. Ie GMEL Sit. 1V. T. 7 (7) D.ipbininm Re diph. Lab. bifidis &c. H. Ups. 15e B Cif. 213. GOVAN Mfonsp. 259. Aconitum coeruleus m ‚ Flore Confolide Regalis. GC. B. Pin: ast. Lycoc= rovon Flore Delphinii,* Dop. Penipt. 441. LOB. leon. 678. Delphin. perenne Aconiti folioampliorie AMM. Rúth 174, Milke deon. T. 250 f. 2. GMEL, Sib. IV. pe 187. T. 75 «80. hd BP OE WANDEN 7 niet alleen in. de- Tuinen overgebragt zynde, IV _ maâr zelfs op zyne Natuurlyke Groeiplaats ‚tio, zodanig, dat-GMELIN ’er wel-zes byzondere Hoorpé Afbeeldingen. van vaan’ licht” Begeven heeft, “TOE De Stengen: zyn glad of zeer ruig 5de Bladen ” diep of weinig ingefneeden, grover of: fyner, ja fomtyds byna als in de gewoone Ridderfpooren verdeeld „ fomtyds hard ; fomtyds zagt cn de Bloemfteeltjes zeer lang of kort; de Bloemen grooter-of kleiner ; zonder in Soort te verfchil. len: -dewyl-het Zaad van eene zelfde Plant alle die Verfcheidenheden uitievert, De Bloemen zyn uiet den hanen punten @ Ridderfpaoren. ne wieehtadige Honigbak- VIE jes , korter dan de Bloemblaadjes en ge-: Srapbijs: palmde Bladen E flompe Kwabben.— — Friskruid Dit Kruid „in de Zuidelyke deelen van Ea- ropa, op. Steenige Gronden, groeijende, is al gemeen bekend onder den naam van Staphija- gria , welke, om dat het Loof A naar Wyngaardbläden gelykt , daar aan is ge- geven.” In ‘Engeland. noemt men het, deswea gen , Stafijaker , doch by de Fraa{chen Herbe aux Pouw &ti ‘by ons Luiskruid; om dat de Zaaden , die zeer gen een tot Poeijer ge- zi __…ftampt (3) Delpbinium en terrapkryllis&cc. Mar. Med, 269. H. Cif. Ups. R. Lugdb. 482. GOUAN Monsp. 259. GER, Prov. 391. ns: C‚ B. Fin. 324. Dop. wet 366» Staphìfagria {. Vitifolia, Pedicularis. Los. de. 635 Il. DEEL, IX. STUK. 158 _VEELMANNIGE KRUIDEN: IV. ftampt en op het Hoofd geftrooid „ dat Of apr. gediert doen fterven, Tegen de Schurft en ders Heens gelyke Huidkwaalen wordt hetzelve, met As Tuk zyn gemengd en opgelegd zynde „niet ‘ondien- ee {tig geacht, Inwendig zynze zeer gevaarlyk en van eene fchroeijende verftikkende hoedanig= beid, Voorts heeft dit Kruid , dat een - Elle hoog gtoeit, met blaauwe Bloemen » gean ge- _ bruik, In deeze Soort is de ager Hileelende Hoorn van ’t Honigbakje „ gemeenlyk de Spoor ge- naamd „zeer kort en {tmp ende Kwäbben der Bladen zyn driedeelig; doch-eene Verfcheis denheid van ’% zelve komt voor mect Wit gea= derde Bladen, die inzewenen gedeeld Zyn, met fpitfe Slippen en deeze ae’ dé ln zo lang als het Doene Accont tv Mi Monnikskappen. _Het bovenfte Bloemblad is ia dit Gefhgt Kapswyze gewelfd „waar van het den naam voerts Het heeft de Bloem:ook vyfbladig zon- der, Kelk en twee gefteelde omgekromde Hos nigbakjes. De Vrugt beftaat uit drie Haauwtjes in de drie eerfte, en uit vyf in de vier laat{te Soorten: en _@ OER met en veeldenligs reede ruige Bladen. ” wolfsdoeds ae G) En B müldëdis willofs. Syp. Nat, He ProrbeY ASN DeRsiesA #99 …Ín de Hoven zyn deeze Monnikskappen met Iv, geele Bloemen, die op de koude Gebergten van Anpean Europa haare natuurlyke Groeiplaats hebben , Hoorn als een Bloemplant niet onbekend. ‘Zy hebben* de Bladen -overeenkom(tig “metde Gemeene blaauwe ‚wat “de Schildvormige. gedaante be- treft, doch veel breeder en niet tot aan den Steel toe ingefneeden, drie of vyfkwabbig en eenigermaate Haairig , met de Kwabben-{pius en Zaagswyze getand. De- Bloem. heeft een lange -naauwe Helm of Kap‚-aan den top een weinig verbreedende en. Wollige Vleugels, het Onderftuk Lepelachtig hol : beftaande dus uit vyf Blaadjes. Hier door maakt. dezelve natuur- TUKe ”s Trigyda. lyk de figuur “uit van zekere -Mutfen „die in de Noordelyke Landen veel gedragen worden van het Scheepsvolk : maar het -bovenfte Blaad- je alleen vertoont zig als een Laplandfche Schoen, De Kleur. belangeude ‚ die-is-by -alle Authcus fen “bruinachtig. of. Oker - geel genoemd ; doch in Läpland‚-alwaar.dit Kruid. op de Geberg- ten: einen wii » was Ln niet an- „ders 2 XI. Gen. dea Pp 37e Weg. Xun, p: Een. Acon. rol, pl CB. Pin, 183: BEsL. Eyfi. if 25. E. a Aconitum fe- Cundum. CAM. Epit. 327. Aconitum luteum P onticum. LOB. le. 677. Acon, Lycoët. luteum majus. Dep. Pemps, sn Eet Ee lens 240, nnn EE see. _ IV. AFDrelL. Xiv Hoorp-” “evenwel niet te twyfelen, of de Kleur der STUK. Dri vijé. 160 _VEELMANNIGE KRUIDEN, ders dan blaauwachtig Afchgraauw „en zoda- pig is dezelve ook in Rusland waargenomen, door den Heer De GorTeRr. Men behoeft Bloemen is geel in de Zuidelyke Landen: alzo de Heer HALLER die in Switzerland en Sco- port’ in Karniolie, alwaar het Kruid in hooge, drooge , Berg- Bosfchen gemeen is , valdus heb= ben bevonden, In Lapland moet dit Kruid zeer fors groeijen , dewyl het Bladen heeft, die zig van den top des Bladftecls „in * ronde, een Span uitfpreie den: naar ’% gene de Ridder aantekent, zynde tot twee derden ín Slippen verdeeld , van bor ven donker-, van onderen glanzig groen. Zyn Ed. fpreekt van geene Haairigheid of ruigte dee- zer Bladen , en ‘hadt gezien ‚ dat het Vrouw- volk dezelven in de Pot fneed en ‘er Moes van kookte,’ welk zy zonder nadeel aten saelyk dit Kruid ook van Scnaerrrer Rendieren Kool genoemd werdt: terwyl nogthans geen Beeften 'er de Tanden in floegen. ’t Schynt derhalve geenszins die Geele Monnikskappen te kunnen zyn, waar van Loper getuigt , dat zy van de Jaagers voor de Vergiftigften gehouden en daarom Wolfsdood geheten worden; ja dat dit Kruid, op fommige plaatfen groeijende, zo veel Venyn heeft, dat de Bloemen , gekaauwd zyn- de, de Mond en Tong fchrocijen, verwek- kende Duizeligheid of draaijinge in ’t Hoofd Zou het, anders, die Vergiftigheid alleen heb» ber ite ere nn EE ben in de Zuidelyke Landen-? ’t Was in ’t_ IVs vroege Voorjaar dat van het jonge Loof, op a die wyze , in Lapland tot Spyze gebruik ge- Hoorp- maakt werdt. Het wordt ’er Acharas en in TUE Medelpad Geske geheten, ra (2) Maanigkegpen, met de Slippen der Bla- ns n Liniaal, aan ”t end breeder en door ’t En er gefbreept. De Gemeene Blaauwe Monnikskappén , wiet Groeiplaats ook is in de Bergagtige Landen van Europa, hebben het Loof veel fyner ver- deeld; de Bladen, ook Schildvormig , beftaaú tit drie Kwabben , welke tot aän den Steel toe van een geftheiden zyn, en verder diep inges fneeden. De Bloem-Aair is wel één of ander= half Voet lang , famengefteld uic donkerblaau- we Bloemên, wier Helm koft en wyd is, veel gelykerde nadr de Yzeren Stormhoeden der Oude Wapeprusting. * Getal der Meeldraad= jes is, volgens den Heer HALLER, veertig en dat der Haauwtjes of Zaadhuisjes drie of Van de a van dit Kruid ‚ dat zy= (2) Actricam Fols ‘Haeiniis Linearibus en latioribus &e. H. Clif. R. Lugdb. 483. GÓUAN Monsp. 239. GER. Pik... „3ot. KRAM. Auftr. 153. Fle Sutt. 442. HALL. Elelv. $12. Aconitum coerul. f. Napellus. C. B. Pin. 183. Napels lus. Dop. Pampt, 442. Don. Purg. 317: Napellas verus coe tuleus. LOB. le. 679. MI DEEr. IX. STUK: Iv, 162 VEELMANNIGE KRUIDEN. zynen gewoonen naam Napellus van de Raap- Aran achtige Wortelen heeft, is men in ’talgemeen Hoorp: overtuigd, Hierom noemen de Duitfchers het- STUKs zelve, niet alleen Yzenhuelin , Kappenbloemen desen Narrenkappen ‚ maar ook Duivelskruid en Wolfswortel of Wolfsdood, gelyk het vooriges dat de Franfchen Tue- Loup heeten : dewyl men daar van , even als van het Rottenkruid voor de Rotten , gebruik maakt om de Wol- ven te dooden, Een dien einde worden de Bladen of brokken der Wortelen in ftukken Vleefch geftoken „ dat men als Aas den Wol- ven voorlegt. Werrerus heeft daar van de doodelykheid in zodanigeen Dier ondervonden, de Toevallen befchreeven en de uitwerkingen van ” Venyn , door *t Kreng te openen ; onder? zogt. Hy beweert daar uit, dat heezelve van eenen heeten ‚ fcherpen aart zy (*). Te Ant- werpen hadden eenige Menfchen de Wortels gegeten , en waren daar van geftorven , ZO Doponeus meldt (f). Een laater Hiftorie van deszelfs nadeelige uitwerkingen, komt ons in de Sweedfche Verhandelingen voor (4) Daar hadt het eeten der raauwe Bladen „ eel Slaapzugt „ Verdooving der Zintuigen , ver- kleuming des Lighaams en eindelyk de verwekt. Buiten tegenfpraak is het derhalve een ) Waer. Cic. Ag. Hift. &c.p. 232 (Ì) Dop. Purgant. Hift. p. 319e (Ii) AB, Stockholms, Vols Ie 5739. P: 43. POL va ND RIN A R3 ecn gevaarlyk Kruid. Ziehier de fraaïje Waar= Vv. neemingen van Doktor Scororr, dicnaan- AFDEELS ‘gaande, van zyn eigen Hand (*), ‚, Het groeit in hooge Bosfchen en -Berg-STUKe », Weiden van Karniolie-aan de Beeken, wor- Tray s dende Sleni- Gloubuk- genoemd. Voor het > affchceren van dit ; tmet ’s Helhonds Bek- ‚„ Schuim befimette Kruid, wagten zig de Bee- ss ften: hoewel zy het droug „eh onder ’t Hooy » gemengd, zonder nadeel vreeten. De fchoó- sne Bloem- Aairen verlokken de onkundigen ; » om zig Hoed en Kleederen daar mede te ss verfieren ; ’t welk hun dikwils een zwaare ss Hoofdpyn verwekt, Datzyne Handgezwol- s len waar, in welke hy de Steng van dit Kruid 5 lang gedragen hadt, vertelde weleer de op- s regte en ervarene BA yeRrus, Hoogleeraar » te Infpruk „ reeds oud van Dagen zynde, » De vermaarde HALLE R nogthans verklaart s dit algemeene denkbeeld , uit eigen Onder _» Vinding , ongegrond. (4). He Afkookzel der »> Woftelen doodt de Weegluizen: het Poeijer »» kan voor Rottekruid tegea de Muizen en » Rot- 5 Per, Gere banc wk palen warisfmam bede Cl. HALLERUS, Dus heeft ‘het Doktor scôpour Zekerlyk fehuilr daar een Drakfeil van a: Letter. ’t Zou kunnen moe ten zyn rarisfimam, verisfimam of vanisfimam,en men zou= de hetniet gemakkelyk kunnen vastftellen , indien het laat- fte niet, Woordelyk, by den Heer HALLER gezegd werde. Zo veel verandering kan een Drukfeil van eene Leter vere Oirzaaken. ë L 2 Ke DEEL, IX STUK. 164 VEELMANNIGE KRUIDEN, „„ Rotten verftrekken „ wanneer men het onder Are. ‚‚ Boter mengt „en brengt alle Dieren den Dood xIv. Hoorp: „ aan , door Ontfteeking en byna invreeting ‚‚ der Darmen. Het Tegengift is Olie of laauw “, Water; lang en overvloedig ingenomen; als s de fcherpheid door verzagting en verdunning 3 kragteloos maakende,” Ik heb deeze Hiftorie te meer van gedagten Heer ontleend, aangezien dit Kruid aldaar wild groeit en gemeen is. Men vindt het in “ „Switzerland veel by de Hutten van ’* Berg- „volk op de Alpen. In Sweeden kwam het, op fommige plaatfen , wild groeijende voor, uit gevallen Zaad, Geen Dieren eeten hetzelve ‘er, dan alleen het Ras der Bokken, die daar van - fterven : weshalve het ’er in- de Bosfchen uit- geroeid wordt. Ik fpreek hier van de gewoone Monnikskappen ‚ met blaauwe Bloemen, waar mede nogthans het Vrouwvolk, in Sweeden , den, den rand der Schottelen met Spyze ver- fiert. En , dat men uit hetzelve ook eene Arte feny zou kunnen haalen , wil ons de Weener Geneesheer en Lyf-Arts SrorcxK wysmaa- ken (*). ‚, Het Extrakt van de Aconitum met blaau- » we Bloemen (zegt zyn Ed.) wordt doot » nieuwe Proeven langs hoe meer aangepree- s zen, en het is, inderdaad, een voortreffelyk ss Gee (*) In Libello de Ufa Med, Pulfatille nigr. Vind. 177% Pp. 58. ’ 7 Prò: Ln TEKEN DRAA Alp » Geneesmiddel , dat veel uitvoert in Kleine à IV. „Gifte. Het is zeer dikwils van dienst in zw ‚> Venus- Kwaalen , daar andere bekwaame Hoorp- „ Middelen te vergeefs gebruik zyn: fomtyds “5 9 neemt het de Uitzettingen der Beenderen de ae > weg en maakt de ftyve Gewrichten be- » weeglyk. Meestal heeft het Tieten toe - » gebragt aan het Podagra, de Jicht en zeer „ hardoekkige Pynlykheden van dien aart, Ik ss heb het in dergelyke Kwaalen ingegeven, „> fchoon die gepaard gingen mer fterke Koorts, ss doch dan met een bekwaame veelheid Sal » peters en waargenomen, dat fomtyds de al- s lerhevigfte Pynen , binnen eenige Uuren tyds , » geheel verdweenen , die men in veele Da. » gen, door een menigte van andere Genees- 5» middelen , zelfs niet hadt kunnen verzagten, » Meestal volgde ‘er een overvloedig Zweet » op. De Patienten kunnen twee, drie , vier , » Vyf of meer Greinen van dit Extcrakt, by » verdeelingen , in ’t Etmaal verdraagen” (*). (3) (*) Dat heet inderdaad ex Tvxice Salus: want men vindt Aangemerkt , dar dit Kruid cigentlyk — Toxicuw ‚ mogt worden, om dat de Barbaaren hunnePylen, Tyxa ge- naamd , daar mede vergiftigden. Dop. Purg. 319: doch men weer ook , dar fommige mna Verg: ften inwendig on- fchadelyk Koen : waar van het Spreekwoard Pocs.a morte ca- fent; dat echter hier geene toepasfing heeft. Ondertusfchen nen ‘er zo wel Infekten op gazen en neftelen, gelyk men by de Ouden gemeld vindt, als op de Wolfsmelk en andere L 3 fcherp- IL, DEEL, IX, STUK. 166 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. _(q) Mopnnikskappen met veeldeelige Bladen, A k : ene EE de Slippen Liniaal op elkander leggende Hoorpe en rappig. $TUKe IR ur In Siberie, Tarcarie en op de Pyreneefche Ee Bergen, wordt de Groeiplaats gefteld van dee- cum. ZE Soort, wier Bloemtfros voor ’t bloeijen knikt. Pyren Ee. (4) Monnikskappen met vyfwyvige Bloemen, „Anthora. de Slippen der Bladen Liniaal. Tezengi - tige. op de Gebergten der. Zuidelyke deelen van Europa groeie deeze, die den Wortel famenge- fteld heeft uit twee, drie of vier , hoekige Bol- len, aangenaam van Reuk ; de Steng een Elle hoog, met zeer dun gefheeden Bladen , engee-. le Bloemen als de Monnikskappen. Zy heeft tot by de vvfiig Meeldraadjes, met breede Stecl« tjes en, omgeboogen Knopjes zals ook vyf twee- kleppige ruige Zaadhuisjes met veelhoekige Dit Kruid is vanouds Anthora of Antishera genoemd geweest, wegens de Tegengiftige hoee da- fcherpfappige Kruiden. Zie voorts. dienaangaande het Ville Deer der Uiegezogte Verhandelingen, bladz. 553. (3) Aconitum Fol, mültipartitis , Laciniis Linearitus incum- benribus. Hi. Ups. 152. Acon. Pyrenaicum luteum. RA Ear. 367. (a) Aconitum 'Floribus pentagynis Folior. Laciniis lineari- bus. H‚- Cif. 214. Ups. Mat. Med, 270. HAELs Helv. 313. GER. Prov, 301, Re Lugdb. 453. Acom. Salutiferum f. An- zhord. C: B. Pine 154. Anthora f. Antithora. Cam. Epic 837, Los. Je, 677. Don. Pempe. 443. Parg. 324. Poe Arke Reece 3 danigheden in hetzelve ook door GresNerus IVe waargenomen ‚ en daarom heeten bet de Duit- he: an fchers Gifftneil volgens CAMERARIUS, die Hoorp. hetzelve beter afgebeeld heeft dan Loner en°T?E Doposéus. Het werdt daarom Aconitum Sa- 9" lutiferum , van den eerstgemelden , getyteld, De Smaak is bitter met eenige zoetheid, Som- migen hebben bet naderhand, misfchien in het Kruid bedroògen, verdagt gemaakt. Zy fcbree- ven 'er een geweldige bitterheid en een gevaare lyke Purgeerende kragt aan toe ; ja het zou, volgens Horr MAN, Hoofdduizeling verweke ken. Het wordt niettemin door den beroemden Grorrrovy, tet veelheid van een Scrupel of Drachme , in Kwaadaartige Koortfen , die uit Slym en Wormen in ’t Gedarmte ontítaan , door Ondervinding aangepreezen (*), Deez’ erkent ook de groote bitterheid of fcherpte van den Wortel , dien hy zegt in ’t Dauphiné veel in gebruik te zyn tot Wormdooding en tegen Buik- pyo. Volgens Loper verkogten de Muilitoo- ters te Venetie het Gemeene Volk (}) denzele ven als een Tegengift. Hy komt in het Orvie- taan van Touloufe, 6) Mon- (*) Grorrr. Mat, Med. Tom. II. p- ek: (f) Dat met han mailflooten te bedriegen is, zegt LOBEL en verltaat ‘er buiten twyfel de genen door, die mer Re: Yiquie = Kasjes te kusfen omloopen, en inmiddels voor Kwakzalver fpeelen, in Italie. ; 4 I'. DEEL, IX, STUK, \ 163 VEELMANNIGE KRUIDEN, Iv. (5) Monnikskappen met vyfwyvige Bloemen, drone de Slippen der Bladen halfdeelig , aan ’t Hoorpe = end breeder, STUK. v. Deeze kleine blaauwe Monnikskappen hebben rn ‚ heare Groeciplaats ook op de Bergen van Italie zeen. en Boheme. ente. B t , VL. (6) Monnikskappen met byna vyfwyvige Bloe- ond mens de Slippen der Bladen Wigvormig Geripte. ingefneeden; bits. _ In de boven- Ooftenrykfe Landen groeit dee- ze Soort, van welke drie Verfcheidenheden waargenomen zyn door den vermaarden Cr ue« us. De eere, naar de gewoone Monniks: kappen veel pelakende, op de Bergtoppen by Saltzburg :de andere , wel drie Ellen hoog groei jende, op den Neuberg en de derde op den Judenberg ‚ den hoogften van geheel Stirie „zegt by » daar men de Spica Celtica inzamelt, it pt J (5) Aconitum Flot, pentagynis , Fol. acre femipartitis faperne latioribus. H. Clif. 214. Ups. Ast. RK. Lu zb. 482. Aconitum coerul. minus f. Pe minor. ii B. Pin, 183. Acon. coerul. parvum, Dop. Pempt. 441. DALEcH, HIA, 1743, Lycot. coerul, parvum an Napelli. Log. Ze. 473. 6) Aconitum Flor. eid abes &c. Acon. violaceum fis _ ve Napellus. 2. B, Ac. purp. £ Nap. 3. y. Acon. ceer‚ purp, Fl. maximo {. Nap. 4. C. B. Pin. 183, Acon: Lycoâ. Tau- ricum & Neubergenfe. Crus. Hift. II. p. 65 , 96. Item Ju denbergenfe. 1bid, p. 57. Pans. p. 406-413. (*) Zie bladz. ros , in het voorg. VII. SruK. Het Land- {chip Sticie, anders digde genaamd , legt i in ’” Zuider deel Pzort:t ARID RE Ae uid Deeze heeft een dikke ronde Steng, van twee IV. Ellen: de Bladen zyn zeer breed en.groot, zo“ sign wel als de Bloemen , die in deeze Kruiden Hoorne paarfchachtig Violet zyn van Kleur, hebbende“T?Ee aan den Helm een uitfteekende Punt of Tip , "oral even als aan fommige Karpoets - Mutfen. *tGe- tal der Zaadhuisjes of Haauwtjes is drie , vier of vyf, De gewoone blaauwe Merklappen komen ‚ volgens dien Autheur , op dic Bergen ook overvloedig voor , indöndetheid by de Meste hoopen der plaatfen , waar het Vee, in de drie Zomer -Maanden ‚ zyne Suallingen heeft. (7) Monnikskappen met byna vjfwyvige Bloe- vn. Aen men , veelkwabbige Bladen , en de Helm, der Bloemen lang uitgeftrekt. Deeze , die in Penfylvanie groeit , hadt de Bladen drie- of vyfkwabbig, hoekig getand, naakt; de Bloemen blaauw , en van een byzone dere figuur , zynde de Tip van den Helm haa- kig en zeer lang. Alle deeze Kruiden blyven over. Crm:icyrue a, Wantsdryver, 1 „De Heer LiNNaus maakt thans een by- zonder Gefligt van dit Kruid, ’t welk zyn Ed. bevoorens als een Soort van Aêea, met den bynaam van Wantsdryver ‚hadt voorgefteld, De deel van Duitfchland ,-aan de Grenzen van Ooftenryk en Hongarie. G) Aconitum Flor. fabpentagynis, Fol, multilobis, Gorols larum Galeâ longius exten II, DEEL, IX, STUKo waer Eider. IV. AFDEErLs KlVe Hoorp- STUK» Te Cimicifuga ferida. Stinkende. %* Bladz.8 170 VEELMANNIGE KRUIDEN, De Byzondere Kenmerken zyn, een vyfbla- dige Kelk , bevattende vier Bekerachtige Ho-. nigbakjes, die voor Bloemblaadjes verftrekken en daar op volgen vier Zaadhuisjes met gefchub- de Zaaden, De eenigfte Soort hier van (1), een Siberi- fche Plant, gelykt zeer veel naar het hier voor „„befchreevene getroste Kriftoffelskruid *. Ook “heeft zy iets dat naar het Thaliétrum zweemt: _ weshalve GMELIN haar, volgens AMMAN, Thaliëtroides noemde, die uitermaate ftinkt, De vuile Reuk , welke het wild groeijende uitgeeft is naauwlyks verdraaglyk : zo dat, indien het- zelve de Weegluizen verjaagt, men billyk zeg- gen mag ,dat Stank door Stank verdrceven wor= de. Ook zoude het Afkookzel van dit Kruid tegen de Waterzugt dien(tig zyn bevonden, ‚_ Het groeit, van de Jenifea Oostwaards, door geheel Siberie, Het heeft de Steng fomtyds Mans langte hoog ‚, doch breidt zig fterk zyde- waards uit, met ruige , kleverige, gevinde Bla- den : terwyl het end van de Steng zig in ver- fcheide Takjes verdeelt, die Aairswyze met Bloemkroppen bezet zyn. Voor’ bloeijen koìk- ken deeze Toppen, maar regten zig vervolgens op. In de Bloem komen dikwils twintig Meel- ‚draad* (1) Cimicifaga. Sy/?, Nat. Pez. XIII Gen. 12829 ps 420, Aâza Cimicifuga. Sp. Plant. 722, Am. Acad. VILT. 6. fe 2e GMEL. Sib. IV. p‚. 181. Te 70. Thali&rordes foetidisfin mum , Chriftophorian facie. AMM. Rath. 102. | P-ò-t ttaeND R EA, BR draadjes en vier Stylen voor; doch daar heeft IVe een aanmerkelyke verandering, ten opzigt van“ iv.” het getal , zo der Bloem- en Kelkblaadjes , als Hooroe der Vrugtmaakende deelen, in dit Kruid plaats “T° zen De Rang der Vyfwyvigen, in deeze Klasfe „„ia, bevat de drie volgende Geflagten van Kruiden, Pentagy- AQqurireEera Akcley. Dit heeft vyf Bloemblaadjes , zonder Kelk, en vyf gehoornde Honigbakjes , tusfchen de Bloemblaadjes: beftaande de Vrugt uit vyf af- gezonderde Zaadhuisjes. (£) Akeley met kromme Honigbakjes. en din: In Europa heeft dit Kruid zyner naam meest rem lstan met den Latynfchen overeenkomtftig, waar uit niet onwaarfchynlyk is, dat het eerder door „Zaad overgebragt , dan dat het natuurlyk zou zyn aan de Noordelyke deelen, Het groeit » piettemin, in Steenachtige Bosfchen van Oost- enryk en Switzerland; men vindt het wild in Vrankryk, als ook in onze Nederlanden , ja zelfs in Sweeden, In de Tuinen is het , als een (1) Aguikgia Nettariis incurvis. Syf?. Nat. XII. Gen. 684- p- 372. Veg. XIII. p. 420. Aquilegia. Mat. Med: 272. H. Cliff. 215. R. Lugdb. pe GOUAN Mfonsp. 260. GER. Prev. 392. KRAM. Juffr. 153. Aquilegia fylvelris. 6. Hortenfs fimoplex 3, multiplex fore maguo. d, flore inverfo: «, Flore Rofeo multiplicis & Degener virescens. C. Be Pin, I44» Harr. Helv, 312. Fl. Succ. 2, N. 478. 1, DEEL, IX, STUEe 172 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. een Bloemplant, zeer gemeen, en fpeelt aldaar eme met eene oneindige Verfcheidenheid van enkel. Fama de en dubbelde, omgekeerde en gefternde Bloes STUE. men, De Kleur ís gemeenlyk uit den blaauwen B fe: of paarfch; doch ook wit of bont, groenachtig enz, Zy Zyn zo aangenaam en vermaakelyk om te zien, zegt MounTriNe, als eenige Bloem zyn mag. Men noemtze fomtyds Klokkebloemen , doch gemeenlyk Aslan ‚in *t Hoogduitfen Ackeley, in ’t Franfch Ancholies of Ayglantie nes, in Engelfch Colombines, In Italie geeft men ’er ook den naam van Celidonia maggiore ; dat is Groot Schelkruid, aan, Daar groeit eene Verfcheidenheid in Siterie; die de Bloemen blaauw heeft, met de Honigbakjes witachtig gerand. ’t Gewas is iedereen bekend. Sommigen pry- zen de Tinêtuur der Bloemen in Gorgeldranken , aan eu het Afkookzel der Wortelen tegen ’ Scheyrbuik. Van het Zaad wordt inzonderheid als een uitdryvend Middel, in Pokjes en ander Uitflag, gebruik gemaakt. Het zoude, volgens Crusius, zelfs de Kraam bevorderen. LA (2) Akeley met regte Honigbakjes , korter teg dan de Lancetvormige Blaadjes, Alpiíche, Ia (2) Aquilegia Meâtariis rettis, Petalo Lanceolato breviori- zibus, Aquil. Montana magno Flore, C. B. Pin. 144. Prodr. 75e JB. Hil. Ill. pe 484. Raj. Hif 707. HALL, Helv. Pio 'st KCMD KEEL BiB … In Switzerland vondt BursErus deeze by, IV, de Bladen van Pfeffers en Sc HEUCHZER bo- ÎNDEELÒ ven de Alpifche Valey ‚ Waldnacht genaamd, Hoorpe Dat het geene Verfcheidenheid van de gemeene TUE Akeleyen is, blykt, niet alleen uit het verfchil der, Honigbakjes ‚ maar ook daar uit , dat de Bladen veel fyner en Liniaal gefnipperd zin, de Bloemblaadjes Lancetvormig en zeer lang, ” welk de Bloem grooter en fraaijer dân in de gewoone maakt, fchoon blaauw van Kleur. De Heer Harrer heeftze ter breedte van drie of vier Duimen uitgebreid gezien. Maar ééne Bloem komt op den top van de Steng, of , zo dezelve een Tak heeft, twee, Gemeen is deeze Soort in fommig deel van Switzerland (*). (3) Akeley met regte Honigbakjes en de Meel- yr. draadjes langer dan de Bloem. Clade ed anadae Deeze Noord - Amerikaanfche wordt Virgi-fchee nifch Eyloof genoemd van CrAYroN, die aanmerkt „ dat de Bladen gepaard, ‘gefteeld, Eyrond , glad, aan ’t end Zaagtandig zyn. % Gewas klimt by de Boomen op, daar de Tak- ken. (*) nn in AquilegienG ditione. Emend. AZ. Hel. VI. p. 3 (3) pit Neâ. reâis, Stamin. Corollâ longioribus. H. Ups. 153. Aquil. Cor. Gmpl. Neê. fere reêtis. GRON. Virg. 59, £2. Aquil. pumila precox Canadenfis. CORN. Ca- nad. p. T. 60. LoB. Ie, 26. MILE: Dil. T. 47. Aq. przCoX Canadenfis Sec. Momus. Fijt. Ille p. 457. Se 12. T. 2e Íe 4» He DEEL; IX, STUK, 174 _VEELMANNIGE KRUIDEN; IV. ken Worteltjes i in fchieten , gelyk de Klyf ‚gees Een vende aan ’t end witte Bloeren s welke uiteen Hoorp= menigte kleine Trosjes beftaan, Volgens ande- STUK. ren zyn de Bloemen roodachtig , in ’t midden wie Beel | IW. (4) Akeley met de Steng byna naakt , byna Yiscofa. eenbloemig ‚ Lymerig gehaaird en de Bla- Lymerige. den omtrent driekwabbig. Ta Languedok hadt de Heer Macnor, nu omtrent een Eeuw geleeden , by de Stad Meyriols , voorby den Berg Elpétba., aan de Rivier „een Soort van Akeleijen gevohden, wel- ke door TOURNEFORT genoemd is, Ruige met een Lymêrige Bloem. Deeze groeit, volgens den Ridder, te Montpellier. Het is een Plantje van anderhalve Handbreed hoog. NIiecerr aA Nigelle, De Kenmerken van dit Geflagt hebben veel overeenkomst met die van * voorgaande, Vyf Bloemblaadjes zonder Kelk; vyf Honigbakjes, doch driedeelig binnen de Bloem, en vyf Zaad- huisjes, maar die niet van elkander afgezonderd zyn; maakende te famen de Vrugt. Hier (4) Agilega Netarits.….… Caule fübnùdo, fibanie- zo, viscofo- pilofo &c. GOVAN Mansp. 267. Aquilegia vi cofä. MAGN. Morsp, aà, Fort. 21. Aq. hirfuta Flore rheden, TOURNE. Taft. 42e, - FOK AW RiEr Ee RR … Hier komen vyf Soorten in voor, waar van _ IV. de drie eerften vy fwsvig, de twee laatften tiens ASDRELs wyvig zyn: als Haen 4 (z) Nigelle , die de Bloemen met een Bladerig Ohe heeft. werde Tuin Diet Kruid, dat in de Woortenden der Zui- delyke deelen van Europa groeit, komt alseen Zaay- Blommetje in Duitfchlând’, Engeland, Vrankryk, en by ons, in de Tuinen voor. Meén noemt het. gemeenlyk Fuffertjes in ’t groen of Bloempjes in t-Haair, om dat de Bloemen , die taamelyk groot en fraay zyn, inzonderheid de dubbelde ‚ zig door haare bleek blaauwe Kleur en optooizel fierlyk voordoen in een. Haairige groente, die dezelven omringt. Het Loof , naa- melyk, van dit Kruid is zeer fyn verdeeld, en daarom noemen de Engelfchen het Fennel - Flo- wer , dat is Venkelbloem. Voorts heeft de Bloem nog een vyfbladig Omwindzel, digt aan dezel- ve, van uitfteekende groene Blaadjes. De Vrugt is Bolachtig met Punten en verdeeld in vyf Zaadhuisjes. @) Ni (1) Nigella Floribus Involucro Foliofo cinâis. Sy/2. NA. XIT. Gen. 68s. p. 372. Pig. XII. pe er. H. Clif. 2156 Ups. R. Lugdh. 481. GOUAN Mdonsp. 260, GER. Prov. 390» Kram. „Zufir. 153. MILL. Dil. T. 187, fe 2. Nigella angus- tifolia &c. C. B. Pin. 145. Melanthium fylveftre. MATTH, Drose. 529, B, Nigella Fl. majore pleno coeruleo. C. B. Pin. ï45. Melanthium Damascenum. Don. Pempt, 304. Mel, fyl- veftre. Log, Ic. 741. II. DEEL IX, STUK. ij6 VERLMANNiGE KRüIDEN, (a) Nigelle met wf Stamipers en gedoornde rondachtige Zaadhuisjes ; de Bladen eeni« germaate Haairig. Dit Kruid, in Egypte, op Kandia en eldets , aan de Middellandfche Zee ,groeijende , is eigent- Iyk het gene de Zaaden uitlevert , die in de Wins kels bekend zyn onder den naam van Sem. Ni- gelle. Het voert, wegens de zwartheid van dit Zaad, den Griekfchen naam Melanthium of Gith „en den Latynfchen Nigella, wordende van ps Italiaanen ook Melanthio of Niëlla , by „de Spaanfchen Neguilla of Alipivre , by de Fran- fchen Barbe poyvrette of Niëlle , by de Duit- fchers Schwartz Kummel of Zwarte Koriander ge- heten. Het is breedbladiger dan de Tuin - Nigelle en groeit wel een Elle hoog; wordende Jaarlyks in de Oofterfche Landen gezaaid tot aanwinning van het Zaad, dat men by ons Nardus- Zaad of Zwarte Komyn noemt, zynde glimmend zwart, en zo donker „dat het Spreekwoord , zó zwart als Gith , daar van den naam bekomen heeft. Het is niet onaangenaam van Reuk en wat heet of fcherp van Smaak, geevende een byzonderen Geur aan het Brood , waar in het wordt ge- bake (:) Bo se quinis, Capfulis muricatis fiibrotundis &c, Med. ‚ H. Ups. 154. GOUAN Monsp. 260. ende Lijn: 13: Ma Dit. T, 187. f. 1 Nigella NE fimplici candi m Fl. minore pleno albo. C. B. 145 » 146. nb fativum. CAM. Epit. 55ste Ok YA N-D-R-E-Aô 192, bakken. — Het is ook tegen de Wormen , tot verwekking der Stonden , tot wegneeming van Ae + zv. verfcheide Ongemakken der Huid en in andere Hoorp= Kwaalen van HriPrPocRrATRS en Drosco-'TUE- RIDES aangepreezen, % Is zekerlyk vân eene verwarmende hoedanigheid en dus dienftig als de Windd de Olie, daar uit gedeftilleerd; doch verfch wordt het in- wendig gebruik daar van , wegens de fcherpte , niet zeer veilig soie: Veelen neemen daar voor het Zaad van de volgende Soort, (3) Nigelle met vyf Staimmpers „ onverdeelde Bloemblaadjes en Tolronde Zaadlruisjes. Dus onderfcheidt zig deeze Soort, die zeer gemeen i8 in formmige deelen van Duitfchland, Pentagys nr Nigella Ar venfise Akkers in Provence en Languedok onder ’t Koorngroeit, * of aan de Wegen , gelyk de eerfte, komende ook vcor in Switzerland en Italie, Zy wordt ge- hoornde Akker- Nigelle van BA UBINUS gety- teld, om dat de Zaadhuisjes veel fterker ge- hooi zyn en langwerpiger dan in de anderen, gelykende veel naar die der Akeleijen , als groo- ten Atvenfis cornuta. C. B. Pin. 145. eef Ha alt, CAM. pe ss3: Mel. {ylv, Don. Pempt. 303. Mel. fylv, alt. Cap. zefiee xis Aquilegiz, LOB. de. 742. IL. Deer, IX. STUK. 178 VEELMANNIGE KRUIDEN, Iv, _tendeels los van elkander en niet tot een ronden Arpeele Zaadbol vereenigd. Het Zaad wordt gezegd ook Me mees welriekende te zyn en heet van Smaak,» etn (4) Miomle-t meb. tien Stanters, zolang als Ni de Bloem Hispanica, spaaníche. BauniNus hadt het Zaad van deeze ont= vangen, onder den naam van Spaanfche ent Hy noemtze Breedbladige met eeh enkelde te blaauwe Bloem , die in grootte der Beren _ alle andere Soorten overtreft. Zy groeit om- trent een. Elle hoogen verfchilt in Loof van de voorgaanden weinig. Het Zaad was zwarte achtig , zonder Reuk. 5 (5) Nigelle met tien » Stampes, Langer dan de eranes «Bloems Zeer fierlyk is deeze, die van Aleppo i in Sy- rie haare afkomst heeft, door de fraaije geele Bloemen, welke , benevens de lange Hoorntjes in ’t midden uiefteekende en als Haauwtjes ge= fatfoencerd , haar van alle de overigpd doen ver- fchillen. RE- C+) Nigella Piftillis denis Corollam equantibus, He Ups 154. GOUAN Mforsp. 261. Nigella latifolia Fl. majore me eo, C. B. Pin. 145. Prodr, 75. Nigella Hispanica Fl Mak. EP. IN. p. 516,5. 12. T. 18 f, 9e 6) Nigella Pit, denis, Cor. longioribus. Hi. ‘cur Ups. R- Lugd). Govan Jonsp. utfupra. Nig. Chalep. lutea Cornicu- lis lon gioribus, Mòris. £. zo. Ray. App. 525. Nige Orte Flos flavo , femine alato plano. TOURNE. Cor. 19. POET ACNTDRIE DM 1D REAUMURI A 4 IV. ArpraLs De byzondere Kenmerken van dit Geflagt „Join « zyn, een zesbladige Kelk, vyf Bloemblaadjes ssrux, het Zaadhuisje eenhokkig, vyfkleppig en veel- „Penaer: zaadig. Het heeft zyn naam naar den beroemden R z- Aumumr. De eenigfte Soort (1) , op de Zee- Oevers van Egypte , Syrie en Sicilie groeijen. mesord de, iseen Plant , die de Geftalte van de Kali Gerranfte, en- tevens van den Tamarifch heeft , zynde Klein Heefterachtig Huislook met Wormachtige Blaadjes genoemd geweest. Zy zyn Vleezig, fmal , fpits en ongefteeld , uitgebreid , befprengd met Daauwachtige Stippen. De Bloemen , aan % end voorkomende , tusfchen de Blaadjes ine gedooken ‚ zyn Roosachtig als die van ’t ges. woone groote Huislook „ wit van Kleur. Een, gehaaird Plaatje „aaf de zyden der Bloemblaad- jes wederzyds En s maakt het Honigbak- je uic, Tot de Zeswyvigen behoort het de flagt, dat den naam. voert. van. …— STR A= (1) Resumurise. Sy/. Nat. XII. Gen. 686. p- 322. Vig. KUL pe 421 Sedum Sicutum vermiculatum Fl, Saxifrage al- bz. Bocc. Sie T. Ó. f.-7. Moris. Hijs MI. p- 481. S. 12. &c. BARR. fe. g88. Kali Arabicum primum genus. RAUWe li. p. T. 37. C. B. Pin. 229. IL, DEEL IX, STUK» IV. ArDrEEL. XIV. hoond eend: 8 Ke tratiotes „Aloides So VEELMANNIGE KRUIDEN, STRATIOTE Ss Ruiterskruid, Een tweebladige Bloemfteng, met een drie- deelig Bloemkasje en drie Bloemblaadjes : de Vrugt een zeshokkige Bezie , onder de Bloem gebooren , maaken daar van de byzondere Ken- merken uit. Het bevat eene Europifche en eene Oostindifche Soort, als volgt. | Gj) Ruïterskruid met Degenvormig driekanti- ese Doorntjes op de kant gehaair- de Bladen Op zuivere nict flerk ftroomende Wateren, der Noordelyke deelen van Europa , gelyk in Sweeden , Rusland , Deenemarken , Engeland en onze Nederlanden , komt dit Gewas voor, dat in geftalte veel naar een Aloë - Plant gelykt, en daarom ook Moeras - Aloë van fommigen ge- tyteld is of Alöides, gelyk BOER HA ave het- zelve noemt. Anderen hebben *t by het Huis- look of de Yucca vergeleeken. De naam van Stratiotes is ‘er aan gegeven, om dat de Bladen Degen- of Zwaardvormig en op de kanten fcherp ge- ed 1) Stratiotes Fol. Enfiformi- lees ciliato- acu- leatis. Sy? Nat. Xl. Gen. 687. p. 373. Pie. XLI. p. 421e Stratiotes. Fl. Lapp. Succ. H. caf 221. Re Zugdh. 10 „GoRT, Beig. rsr. Ogen. Dan. 397. Militaris Aizoides. LOB- de. 375. Stratiores potamios. Dop. Pempt. 588. Aloë palu- fris. C. B. Pin, 236. Po LL Y'A'N"D RI A 18r getand zyn (*). Hierom noemt ons Landvolk _ IV. hetzelve Schaaren en Kaarden;doch gemeenlyk a ed heet het Ruiterskruid en Krabben - Klaauw. HooFpe Het maakt een Plant als gezegd is, welke op Sti het Water: dryft , ‘doch länge , dunne Worte: tte len, aaf t end Vezelig, uitgeeft, die uit den Grond. der: Slooten” voedzel haalen. Uie cen Stoel vân getropte Bladen, die zeer lang en pun= tig zyn, komen korter Bloemftengen , welke zig-Scheedachtig openen als Kreeft of Krab- ben-Schaaren ; en cen Bloem uitgeeven van drie ronde witte Blaadjes , waar tusfchen veele gee- le Meeldraadjes vervat zyn. De Vrugt, die zes= hoekig is „houdt veele langwerpige , kromme , byna gewiekte Zaaden, à De Stuitvosfen en Kwäkzalvers , zegt Lo» BEL, doen de Wortels van dic Kruid in Flese fchen met Water en maaken het Gemeen wys; dat het Wormen zyù „ die zy de Menfchen af- gedreeven hebben, Dat het een zelfde Kruid zou zyn, als welk DroscorIDES Stratiotes Potamios geroemd heeft en waar aan hy een verkoelende Bloedftemipende kragt toefchryft, is, zo lang niet blyke dat het in de Zuidelyke deelen van Europa groeije, gantích onwaar- fchynlyk. << Tr (2) (*) Andere afleidingen , gelyk dat het voor ’t Krygsvolk zou dienen » enz. komen my belachelyk voor. Men vinde den naam , Sératiekes, ook toegepast op verfcheide andere Kruiden. M 3 1, DEEL, IX. STUK. 182 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV; (2) Ruiterskruid meî „Hartvormige Bladen, ArDEELe ienke Aan de Kust van Malabar. groeit dit Kruid , Eike hetwelke de Bladen rondachtig, met een punt, En fterk geribd , -ongedoornd heeft: de Bloemfteng s.naakt, vier of vyfhoekig, eenbloemig: de Bloes gek SS men witachtig driebladig waar op ronde:Zaad- hoofdjes volgen „ met, veele kleine Zaadjes ges vuld. De, Bladen. leggen-niet op-*t Water neer ; eek die der Plompen 3-maar:- verheffen zig ; met, omgekromde. Punten, daar boven 5 tn de Plant „ even als die-der menne op’t Water dryft of zwemt. Onder; de Veelwyvigen eerfdheide, Soorten : die tot de Boomen en Heefters behooren ‚ reeds befchreeven hebbende ‚ komen wy-tot bek Bloem- gewas, dat den naam voert van - spar erg a en Lihait de uitwendige gedaante beftaan hier de byzondere Kenmerken in een getal van zes tot negen Bloemblaadjes , zonder Kelk 2 Cn vee le Zaaden, In dit Geflagt zyn niet alleen de genen, af men gewoonlyk „Anemonen noemt, en dergely- ken, maar ook de Pulfatillaas cn zelfs de Hepa= ticaas begreepen; zo dat hetzelve dus vyfen« twine Ka Stratiots Fol Ee Fl. Zeyl. 223. septic” af. finis Malabarienfis 8ec, Comm. Mal. 235. PLUK. Ala. 326e Ortel - Ambel. Hort. ae ze Pe 95: T. 46. RUE AMD. de AR twintig Soorten bevat, in vier Rangen verdeeld, IV. als volgt. Air Hoorp. 4. Met ecne byna gekelkte Bloem. STUKe (2) Anemone met Griekwabbige fenrandg L „Anemone vaden; , ‚ Hepatica, deren | ad EEL | d “apie Gen noemt dit Blanes dat: Ten Monna: kruid, fieraad der Bloemtuinen dient, Hepatica of Lee verkruid, een naam dië ; om deeze of gene re- deren „ ookstoegepast ís op verfcheide andere Kruiden,-Dit noemt men, derhalve ‚ tot onder- fcheiding ‚ ook wel-driebladig- of Aard - Lever. kruid; dewyl ?er-een Korstgewas is, dat Steen= Leverkruid geheten wordt, groeijende op, vog- tige plaatfen. Gemeenlyk voert het den eernaam van Edel Leverkruid ‚ wegens de fraaiïheid der Bloemen , of Hepatica „in't Franfch Hepatigue , in ’ Engelfch Liverwort, Sommigen hebben het Trifolium Aureum, dat is, Gulden Klaver, gee tyteld, s 3 LS | Het geeft uit den Wortel veele Steeltjes , om= trent een half Voet lang, aan ’t end ftyve Bla-- * er £ ’ ke n . (1) Anemone Fol. trilobis integerrimis. Syf?. Nat. KIL. Gen. 694. p. 374ì Vig, XIII. p- 424. Hepatica. H. Cliff. z23. Mat, Jed. 277. R. Lugdb. 437. GOUAN Jdonsp. 26t. KRAM. Auflr. 154. GER. Prov. 379. Fl. Satt. 445. GRON, Virg. 61. Ranunculus tridentatus vernu:. TOURNE. Inf. 286 , 287. ‚Trifolium Hepaticum Flore fimplici & pleno, G, B, Pine 339. rs es M 4 II. DEEL, IX, STUK. 124 _ VEEELMANNIGE KRUIDEN. IV. den hebbende , in drieën gedeeld, en dus naar we ee die van Klaver gelykende, Op korter Steeltjes Hoorps tusfchen de Bladfteelen , komen de Bloemen PTUK. _ voort; die, volgens HAL LER, tot vvfentwin- zeejage dig Meeldraadies: hebben. In ’t wilde groeiende in de Berg - Bosfchen van ons Wereldsdeel, zyn de Bloemen gemeenlyk blaauw, doch fomtyds wit en rood, Dus vindt menze enkeld, maar in de Tuinen met dubbelde Bloemen van alle die Kleuren, als ook paarfch of Violet. Het Zaad zit, met Pluis omwonden , op een Kaffi Stoel. TourNerorT hadt dit Bloemplantje tot de Ranonkels betrokken. Wegens eenige famentrekkende en verfterken- „de hoedanigheid, heeft het Edel Leverkruid , als tegen verzwakkingen van de werking der Le- ver dienftig, den naam bekomen. Om die zelf- de reden vindt men ’t ook in Breuken , Zaadvlocd en ste aangepreezen, n. B. Met een gekransten Bloemftecl en 8 en ftaarte Zaaden. Poiegebreis de, (2) Anemone. mèt den Bloemfteel Nance : de Bladen gevingerd veeldéelig. (3) (2) Anemone Peduncuto involacrato, Fol. digitatis multi- fidis. Pytfatitla Folio ape fecunde, f. fubrotundo. C. B. Pin. 177. Prodr. Pals, polyanthos violacea Anemor nes folio, BEEYN. oe: 138. HELW. Puls, 52. Te 29 3 PD ETEN DERIE ED Ma … (3) Anemone met den Bloemfteel gekranst,de IV. Âr Bladen drievoudig gevind , Haairig plat, Eine pits ingefneeden. Hoorpe STUK, (4) Anemone met dubbeld drievoudige ruige mr. Anemone Bladen gene (5) Anemone met den Bloemfteel gekranst, de Ke 3 Bladen gevind, de Bloem seztapfeuands: ai AN (6) Anemone met den Bloemfteel gekranst , de j dn regt, de Bladen dubbeld vo Soor: gevind CD) Anemone met den Blaemfteel gekranst, gppeite Bloem- as” Jarre ) Anemone Pced. invol. Fol. triplicato - pinnatis &c. HALL, Emend. 62. Puls, lutea Apii hortenfis folio. C. B. Pin. 177, Hat, Helv. T. 6. Pulfarilla lutea. CAM. Epit. 393. (4) Anemone Fol. biternatis incifis. Anemone Alpina alba minor C. B. 6. “_ (5) Anemone 25 invol. Fol. pinnatis &c, Orp. Dan. zo. Fl, Succ. 448. Lapp. 223. Pulfatilla Apii folio Vernalis. C, B. Pin. dt Prodr. 94. HELW, Pals. 63.T. 6,9 , 10. Anc- mone Tubis Caudatis involucris maltifdis Sc. HALL, Flor. 1147. T. 21. (6) Anemone Ped. invol. Petalis reis, Fol. bipinnatis. OxD. Dan, 153 Puls. Fol. decomp. pinnatis. Afar. Med. 276. Fl ie OUAN Monsp. 261. GER. Prov. 379. KRAM. Aaftr. ALIB. ‘Par. 160. H. Clif. R. Lurdb. 437. pa folio crasfiori 8 majore flare. C. B. Pin. 177. ARLV. ‚T. s. Pulfatilla. Cam. Epit. 398. LOB. Ic. 281. DOD. Bn 433 (7) Anemône Ped. invol, Pet. apice refiexis &c. Puls. Fol. decompoftis pinnatis, Flore pendulo. H, Cf, Fl, Suee. R. Ss ‚ Zas geb. IL. DEEL. IX. STUK, 186 „VEERMANNIGE ÉRUIDEN, … Bloemblaadjes aande tippen gtugeboogen;, de Bladen dubbeld gevind. (8) Anemene met drie rn Steng- ‚ bladen ‚ welke meervoudig verdeeld RIN, de uiterfben veeldeelig : de Zaaden ruig ge- flaart. Alle deeze Soorten behooren meer of min tot het Kruid, dat men, Pul/atilla noemt of Herba a 5 wegens de geduurige beweeging „ die inde Langftaartige Zaadhoofüjes plaats grype en den Wind. In ’t Franích heet hetzelve tere _Coguelourde , in-*t Engelfch Pasque- Flower, in * Hoogduitfch Kuchenkraut of Kuchenfchêlle, gelyk by ons Keukenfchelle, Misfchien zal die benaaming van de Schelachtige figuur der Bloe- men , in eenige Soorten , afkomftig zyn. De Groeiplaats is in Versie deelen van Europa, en de eerfte valt ook in Siberie.. De Zwavel- kleurige is in Swiczerland, de volgende op % Gebergte Baldo , in ’t Veroneefche', waarge= nomen. De Voorjaars Keukenfchelle groeit in zeer Lusdh. 487. Puls “Fl. minore nigricante. C. B. Pin. 177. Herv. Puls. 66. T. 12: & ‘Terr. Puls, vulg. faturatiore Flos re CLUS. Fiifl.-J. p. 246. Puls. Flore. claufo., Log. Je. 2830 63) Anemore Fol, Caulinis ternis connatis &c‚ Anemone Tabis Caudatis.-HaLL. Helv. 31t. Anemone. fylv, fecunda Crus. Hif?. E. p. 246. Pann. 383. Pulfatilla alba, Los. Je, 2832. Anemone Alpina alba major et minofe Ce Be Pin. 176. Prodr. Ide : D POLY A‚N DR TA 187 geer drooge Bosfchen van Sweeden en Switzer-_ IV. land: de Gemeene op dorre woefte Velden en AE. Heuvelen van ons Wereldsdeel, Aan den mond Hoorp= der Rivier Nerva en in Pommeren komt deeze° TUEe — overvloedig voort, Die daar aan volgt is op droo-… 5 Pele ge Velden in. Duitfchland ; de laacfte op de Al pen van Switze rland en op de ons van Stier- mark waargenomen, … … In ’t algemeen zweemt de Geftalte. van n die Kruid naar de gewoone Anemonen ; en verfchile volgens. de- gemelde. bepaalingen. der. Soorten, Aan ‚de Bloemfteng, is een Bladerig Kransje , in fommigen. op de ‚zelfde. wyze verdeeld als de Bladen, welke-als-die van: Sellerie of Pinkfter, nakelen,en van ’%: Wortelkruid, meest Vinswy- ze gefnipperd zyn. De Bloemen zyn in de eene Soort grooter , in de ândere kleiner 5 in'de niee- ften opgeregt , in ééne neerhangende: wit „geel: achtig , geel , of ook zwartachtig van Kleur, De laatfte Soort heeft dezelven van binnen wit en van buiten fomtyds paarfch,zegt Cr usrus, die dezelve dikwils, op de Bergtoppen, zo vast geworteld vondt in de fpleeten der Steenrotfen , dat hy den Wortel, die redelyk dik en Houtig is, zonder de Steenen af te breeken niet daar vit kon krygen, 4 De Pulfatilla is by de Ouden ingerdeike ge- weest, als in hoedanigheden de Ranonkel!s na- by komende 2 doch, gelyk ‘er onder dezelven zyn van een fcherpen en van een zagten aart, zo is ook dic Kruid verfchillende, De Gemeene ass Kou IT. DEEL, IX, STUK. 183 “VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. esn od, door haare ruïgte grys , met eene mn groote Bloem, die bleck Widlet i is, heeft , vol- Hoorp- gens dk Waarveemingen van den Heer SroRcK , STUK, _ Keizerlyk Lyf-Arts te Weenen „geene Scherpe ze EY heid, maar de volgende Soort , Pratenfis, gee bynaamd » met een kleinere zwartachitige Bloem „ is 'er te meer mede begaafd, Deéze zal het zyn; die de Herders uitwendig gebruikten tot Genees zing der Vergiftige Beeten, aan het Vee toege- bragt ; weshalve zy Bitzwurtz genoemd werde. Men hadtze inwendig voor een Vergift gehou den; doch gedagte Heer beweert, dat het ge- deftilleerde Water Aftrekzel en Extrakt daar van, niet alleen veilige, maar ook dientige Ges neesmiddelen zyn in hardnekkige Kwaalen (*, vigt. C, Met een gebladerde Steng -en geftnarte Zaaden. Det IX. __ (9) Anemone met de Wortelbladen drievoudig, Anemore Car ourti wederom gefmaldeeld , en een Bladerig mene Oom windzel. 8 hd (io) (*) ANT. STORCK de ve Bedico Bulfatille gigricantis. Vindob. 1771 (9) ik Fol. Radicalibus ternato- decompofitis &ec. Puls. Fol, decompofitis ternatis. HL. Clif a23. Ups. 155. R. Lugdb. 437. Anemone tenuifolia fimplici flore. C. B. Pin. 174 N, 2-12: B, Ancmone tenuifolia multiplex rubra. 6: B, Pin. 176. Anemone. Cù. Epit. 386. y, Anemone an- guflifolia multiplex ‚ mutata Flotrum facic qotannis nov. ‘H. R.P. MILL. Dil, T. 31, CLUS, Hisp. 526. PO LYCA N DRI A 139 (Co) Anemone met gevingerde Bladen en ge, wolde Zaaden. 190: * ABE : à Hoorps (11) Anemone met Hartvormige ren gekwabde Bladen en een zesbladigen ge- kleurden Kelk. Deeze drie zyn eigentlyk Tuin- Anomonen „°° waar van de tweede , die deezen bynaam voert; in Italie en Provènte wild groeit, de laatfte in Portugal aan de Taag. De eerfte, of Fynbladí- ge, is de gene , welke men in de Tuinen ge= meenlyk als een Bloemplant nahoudt en wier fchoonheid de Bloemperken niet weinig oplui- ftert. MuNTiNe zegt „zo iemand alle de ver- andering van Kleur en figuur der Bloemen, daar in voorkomende, wilde onderfcheiden , dán zou hy zo veel byzondere Naamen noodig hebben, als 'er Dagen zyn in een Jaar. Jaarlyks verandert , bovendien , de Bloem in gedaante , uit eenen zelfden Wortel ‚ zo Mir ter aantekent. Op tien Plaaten kan men de heerlykfte Verfchei- den- … (re) Anemone Fol. dlskeaties Sem. Lanatis zals. Fol. di- ziketis- H. Cliff. 224. An. Hortenfis latifolia, C.B. Pin, 376. Anem. Ger. rotundo folio , purp. C. B. Pin, 173e Anemone Hott. Latifolia tertia. CLUS. ee, LL Es 245. alrefa. Hisp. 309. Anemone prima. Dop. Pempt. (11) Anemone Fol. Cord. fublobatis Sc. palGtile Fol. pal- atis. Fl. Cliff. R. Lurdb, Anemone Cyclam. f, Malvz folio lutea, Moris. Hif?. II. p. 425. S. IV. T. 25. f. 3. Anemone latif. flava. C. B. Pin. 176. Anemone Hortenfis latifolia prima. Crus. Hij. 1. p, 248. Hisp, 307. II, Deer. IX, STUK, Paimara. de. 190 VEELMANNIGE KRUIDEN: WV. denheden, ten dien opzigtes in t Werk vari ten EL. Wein MANN keurlyk zien voorgefteld, Hoe- Hoorp: wel de Kleur meest ín ’ roode of in het paar= STUK. {che valt, heeft men ‘er ook geheel witte en eat eluY plaauwe of Violette , geel en Oranjekleurige en oneindige bonte, zo gemengeld als geftreept, De Bloem verfchilt , bovendien, in grootte en in enkeld te zyn of dubbeld, gelyk men ’t noemt, dat is vol van Blaadjes, die doorgaans in Kleur van de groote of rand- Bloembladen _verfchillen. Onder de Enkelden komen ook niet onbevallige voor. Van Konftantinopolen en el- ders uit de Levant, daar deeze de Velden ver- fiert , is zy eerst in Vrankryk overgebragt en verder in de Tuinen van Europa verfpreid, De tweede of Breedbladige Anemone heeft rondachtige verdeelde. Bladen; de Bloemen zyn Sterswyze uitgebreid ‚ met twaalf of dertien fmalle Blaadjes, doorgaans paarfchachtig rood , en daar op volgen Wollige Hoofdjes. De laat- fte Soort, met gekwabde Bladen, die als naar eene Handpalm gelyken, verfchilt van de ande- ten aanmerkelyk door den gekleurden ruigen Kelk, digt agter de Bloem ; welke zy geel heeft, De Wortel is ook grootelyks onderfcheiden , ge= Iykende naar dien der Tormentille, Zy heeft Loof als de Kaasjes- Bladen of als het Varkense brood volgens CrLusrus, door wien zy eerst aan de Taag gevonden werdt en afgebeeld. Van deeze zyn de Bladen , zo hy aanmerkt, zeer heet 2 Deel PLAAT LV, 5e eN En iS Bries Kok: Im Igt heet van Smaak, de Wortel is walgelyk en als , Bs den Keel (armelierelkkende; AED Ee Hoorp, D.. Mer een naakte Bloem en ongeftaartesTUK. Zaaden. PEA ie De volgende hebben meer of min de gedaan- te der Anemonen , weshalve zy Anemonoides kunnen genoemd worden , als (12) Anemone met een eenbloemige Steng en En een Bladerig flomp Kransje. reerde | Siberifche, De Bladen van deeze zyn rondachtig, veel. deelig, gevingerd, aan deranden ruig : zy heeft een Haairige naakte Steng; onder de Bloem, een driebladig Kransje , dat gekwabd is ; een uitgebreide Bloem, van zes rondachtige Goud- geele Blaadjes. De Groeiplaats is in Siberie, Hier behoort die Japan/che Anemone, uit Faponie myne Verzameling ‚ welke. de Bloembladen omfte. eenigszins.bol en op de boven of binnenzyde Fi L aartig Takkig, van onderen of van buiten byna evenwydig geaderd heeft , zynde van binnen gevuld met veele Bladertjes en in ’t midden de pluizige Staarten der Zaaden hebbende. Het Kransje om den Steel fchynt drie of vierbladig te zyn. Men vindt de Afbeelding op PLAAT LV, hier nevens. : (13) (12) Anemore Caule unifloro, Involucro Poliofg obtufd. 1. Deer. IX, STV) 102 _ VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. (43) Anemone met een naakten Bloemfteel en AE rondachtige ruige flompe Zaaden, erik De Bloem van deeze Wilde Anemonen , die Xin in Duitfchland als ook in Sweeden voorkomen , fhoeftrin is wit, en zy bloeijen byna ’ geheele Jaar , vol Wilde. vens J. BauninNus. De Bloemftengen zyn, vofrdlie Crusrus een Handbreedof een Voet hoog » ruig, alsde Bladen , welke naar die der Veld-Ranonkelen gelyken. Volgens C. Bauninus zóu de Bloemfteng niet geheel naakt zyn, heb- bende twee Kransblaadjes. De Bloemblaadjes zyn byna rond. pi N (14) Anemone met zeer lange overhoekfe Bloem- virgini- fleelen, Rolronde Vrugten en ruige flompé fche, Zaadene 8 Deeze Virginifche is zonderling „ doordien zy als ’t ware een ‘Takkige Steng heeft ; want uit derzelver bovenfte gedeelte, dat met drievoudige Bladen gekroond is , komen zeer lan- “_ (13) Anemene Pedunculo nudo, Seminibus Sc. An. Semint- hirfutis. Ze. Oel. z12. Fl. Succ. 449, 434. KRAM. Auf?, 155e An. Sem, Setà plumofâ terminatis. H. CÉf. 224. R. Lagdbe 224. Anemone fylv, alba major & minot. C. B. Pin. 176 Prodr. 93. Anemone fylv. prima. Crus. Hit, eenn vi ta. Dop. Pampt. 434. LoB. le. 280 (14) Anemone Pedunc. alternis tongismis pi are Caule Ramofo , Petalis Lanceolatis- Re. Zugdb. 488. GRON. Virg. 165, 84. Anem. Virg. tertie fimilis, Mae parvoe HERM. Lugdb. 645, Parad, 18. T. 15, POES ANR DRI À TE lange Bloemftee!en voort , met Kleine Bloem. — pjes, groenachtig van Kleur. TV, S / honet. (15) Anemone met de Steng eenbloemig , de Hoor Bloem. tienbladig en drievoudige gekwabde °TUE* Wortelbladen, ee ‚Naar de Virginifche. gelyke deeze si fie EE ans Brafi l afkomftig is, zeer , doch valt kleiner , dige, p hebbende de Steng maar een half Voet hoog, en. kleine witte Bloempjes. rigid (16) Anemone met een.gegaffelde Steng , on- Pe n gefteelde omvattende Bladen; de onderften Pnyiua drievoudig ‚ driedeelig „ ingefneeden, je ae “Deeze, in Penfylvanie groeïjende, gelyke naar ist de volgende zeer , doch verfchilt in En Ope ob id rag miet een Heaps Gs. N denken a laden vongefteeld , allen. gepaard, omvat- Genie ws driedeelig , inge/needen. lie la las) kaas. kn Flore deeaoit; Fol. ter= atis lobatis Radicalibus. maand 73. Anema. Jle geeneen, Sc, ARD. Spat ps 27. To, kas : (16) Anemone Caule haten) Fols eamnadie Aneat fis.-Syst. Nat. XII. Tom. IL „Appe p. 231- Anemos he Penfylvanica. Alant. 247. (17) Anemone. Caule dichotomio, Fol. fesfilibus, omnibus ‚Ante Acad, I. pi 153 INN: Dee, Ils ps 294 n EN ans 406» : N Ìh Dréu, IX, srux, 194 VEELMANNIGE KRUIDEN, In Kanada groeit deeze en in Siberie , zyndes in * jaar 1760 , een leevende Plant daar van door den Heer D. pe GoRTER aan den Aka- dèmie- Tuin te Upfal gezonden. De Steng is “een Voet lang en gaffelswyze verdeeld , hebben- de aan ieder Mik twee Bladen ; die diep in drie= én gefneeden zyn en met elkander de Stengom- vatten. De Wortels kruipen langs den Grond en geeven nieuwe Spruchrels uit. De Blocmen zyn vyfbladig , wit, van onderen paarfch; de Zaaden „ in de voorgaande met een Borfteltje Ea voorzien , „hebben hier een klein omgekromd det „Anemone zrifolia Driebla- dige. XIX. Quing 26 Bad Nemarofla, Bofchmin=- nende 9) Anemone met rin Eyronde , on= verdeelde, Zaagtandige Bladen; de Steng genbloemig. (19) Anemone met vyfvoudige Ovaale Zaag- tandige Bladen; de Steng eenbloemig. (ao) Anemone met fpitfe Zaaden , ingefnee- den Blaadjes en eenbloemige- Stengetjes. Dee ( vd > „Anemone Fol. ternatis ovatis integris ferratis gc. H. Ups-H. Clif. R. Lugdh. 433. DALrB. Par, 161, GOUAN Mensp. pen Anémone trifalia Flore albo. J. B. Hift. MI. Pe 412. An. trifolia. Dop. Pempt. 436. me £, me alba. D. Brancionis. Lom. Jc. zsT. is (19) Ariermone Fol. quinatis ovalibus ferratis &éc, Ranuncu- lus Nemorum „ Fragariz folio Vigan PLUK. „Alm. 310. T. 106: £. 8e (20) .Anemòne Sem. acutis , Foliolis incifis, Caule unifto= zo. Mat, Jled, 275, GOUAN Monsp. 262, KRAM. Aufre * | Pors A NDR IE A 108 Deeze drie Soorten hebben éen aanmerkelyke overeenkomst „ niet alleen in. de- grootte en ge-' IVs ‚ftalte, maar ook daar in , dat de Kransblaadjes Hóóre: op lange Steelen om de Steng geplaatst zyn, De TUE eerfte groeit in Vrankryk wild en worde van Lo- BEL Alábaftrites genoemd , wegens de wichéid der Bloempjes. Sommige Kruidkenners , zegt hy» noemdenze Klaver - Anemone. Hy hadtze in de Nederlanden gehoeg in den Hof van den Edelen - Heer BRANCION gezien, De andere ; die Loof als Aardbezie - Bladen heeft, grocit in Virginieen-Kanada volgens Karm. De laatfte ; die de Kransblaadjes- ingefneeden heeft , is in de Bosfchen- van Eutopa- alom gemeen en wordt Bofch-Haanevoet geheten , in ’t Hoog- duitfeh Mertzenblumenz om dat zy vrocg in ’t Voorjdar bloeit: Men vindtze; in onze Nedeta landen , in de Haarlemmer Hout, in 't Haagfe Bofch en elders, mctenkelde witte Bloemen 4 doch omtrent de Vorftelyke Lustplaats het Loo's in Gelderland , komt zy ‚ behalve met enkelde witte, ook miet dubbelde witte Bloemen en met Pelzss: paarfchachtige Bloemen , die grooter zyn; rd 3 an zo de Heet D. pt Gor t 1 r aantekent. heeft ‘er, uitwendig, in de Geneeskunde, eni ge kragt aan toegefchreevens ty a (2 156. DAulù. Par. tór. Fl Sust. 4$o, 488. OED. Dan. 1490 Goar. Belg. 152. Anemone Nemorofa Fl. majore. C. B. Pins 176. Ranunculus Phragmites. albus vernus. TOURNE. Jn/fs Anemone quinta. Dop. Pempt. 435. Nemorofus Ranunculus kop. Je, 673: Ns 196 VEELMANNIGE KRUIDEN: IV. ar) Anemone met fpitfe Zaaden , ingefnees ETS En _ den Blaadjes enn menigvuldige Lancetvormi- Hoorp- ge Bloembladen. STUK. xxt. _ Deeze Bofch- Haanevoet. met blaauwe Bloc: Anemone men, groeit op de Apennynfche Bergen en cl- Telia ders in Italie, als ook in Engeland, XXI. (22) Anemone met fpitfe Zaaden , ingefneeden 5 reasengd Blaadjes ‚ rondachtige Bloembladen en by- rm : na tweebloemige Stengen. Deeze Geele Bofch- Haanevoet groeit in de Haarlemmer Hout , in ’* Haagfche Bofch, als ook án Vriesland en elders, zo in onze Neder- landen als door geheel Kuropa, op lommerryke Bofchvelden. Behalve de Kleur der Bloemen. onderfcheidt menze van de gemeene Witte, voorgemeld „ door het: Gewas , dat de Krans- blaadjes ongefteeld heeft. xx (23) Anemonemet Kroontjes- Bloemen en plat- deg achtig ovaale naakte Zaaden. Narcis- (24) (21) Anemone Sem. acutis , Fotiolis. incifis Sc. Ranunc. ne- mor. Fl. coeruleo, Apennini Montis. MENTz. Pag. T. 8. £ z. Anemone Geranii Robert. folio ‚ coerulea. C. B. Pin. 174. ‚ (22) Anemone Sem. acutis, Foliolis incifis &c. KRAM. Auffre 156. OED. Dan. 140. Fl. Succ. 451, 436. GORT. Belg. 152e H. Cliff. 125. R. Lugdb. 483. Ranunculus Nemorofus luteus, C. B. Pin. 173. Ran. phtagm. luteus Nemorofus, J- Be Hift. mi. k 413. LOB. Ie. 674. 23) Anemone Flor. umbellatis, Semin. depresfo- = ovalibus audis, Gen, Prov, 381. Anem. muleifiora , Sem, levi latis- fi ET Por Y AN DoRoT/A c197 (24) Anemone met getropte Se: Bloei laden be _men en peldeelige B IV. ÄFDEEL XIV. _Hoor FDs Zo lang de Zaaden van deeze Taatfte ë welke STUKe de vermaarde To URNEFO RT in Armenie vondt, GEE niet bekend zyn , kan men niet zeker weeten, faiciedan. zo de Ridder aanmerkt, of dezelve van de Nar ’G Gerailde. cisbloemige Berg- Ranonkel van BAUHI NUS_ î die tot de voorige Soort betrokken wordt, verfchille. Zy heeft, zo wel als die, ruige Bla= den , naar het Loof der Monnikskappen of Wolfs. dood gelykende , en draagt fraaije. witte. Bloem. trosfen „op-Stengen van ongevaar. een Voet. De eerfte ‚die op de Gebergten van Ooftenryk, Switzerland en Siberie bitsie ke veeftee lans een Elle hoog. - _ (es) Anemone met Eni - Bloemen , bnket. ni de gekranste Stengbiaden € en dübbeld drie- dese ce ie eres dts je fimo. Hatr. Felv. 330. Ran. mont, Bitfatus Adrait, Narcig= … fi fore. C. B. Pir. 182. Ran. mont. zr fp; altera. CLUS. - - Hifi, 1. p. 235. PANN. Je. p. 366. Camara Alp. quin- quefolia. C. B. Pin. 322. Item Ranunculus asontanus hirfu- tus albus altior. C. B. Pin. 183. (24) Anemone Flor, umbellatis Boadtlie. de: ‚ Ranunculus oe: Aconitií_Lycoêtoni ee flore magno te TOURNE. ‚20. le. Ml p. T- 9 (as) „Anemone Flor. umbell Fol. Caul. fimpl. verticillatis , — Radicalibus biternatis. Ranunc. Nemor. Aquil. foliis Virginia- hus, Asphodeli Radice, PLUK. Alm. 310. T. 106. f. 4, B. ‘Thali&rum Caule unifloro &c. GRON. Wirg. 62, 35. IL, Deer, IX. STUE. i ley bla= 508 “VEEEMANNIGE KRurpÉn, : IV, In Virginie groeit deeze Soort „ welke Wor. BERET. tels als der Asphodillen heeft; en Bladen als Hoohd de Akcleijen, volgens PruxeNEt. De Bloe- STUK. men kómen voort op lange enkelde Steeltj jes , die en getropt zyn, en met een Kransje van vier zo- danige gefteelde Bladen omringd, Kar Mm vondt ‘dergelyke in Kanada, met witte Bloemen en geele Meeldraadjes. es -: OEE ere rob pi Geflagt wordt gezegd -een- Sfiëetlaigën Kelk en” twaalf Bloemblaadjes“te ‘hebben; doch Baeis merkt men aan (*) , dat het een dub- belde Bloem heeft, van vier groote buitenfte en twaalf binnenfte Blaadjes, zonder ‘Kelk, De wrs _aaden zyn met, sterttankt Hek ge vat drie $ gee toon uropifche , een Kle en en Oostindifche, als volgt. r_ _ (a) Atragene met dubbeld drievoudige Zaags- ne wys getande, Bladen en vier waken Bloeme Klplkche. blaadjes. (*) In de optelling voor aan de Klasfe: welk verfchils meermaals door my opgemerkt , vootbedagte'yk fchynr ge- meakt te zyn door den Ridder, om dar het onzekerissof men die vier buitenfte Bladen voor den Kelk moet houden. Ook flaat aldaar „ dat de Zaaden gchaard, hier dat ze ges yn. ee 1) Arragene Fol. dapl. ternatis fetratis &c. Syf?. Nat. XII. Gen. 695. p« 376, Vig. XUiL p. 421. Clem. Fol. Cord. cre- na mak P-Orh ST AMEDEE RE A SID Deeze Plant, die op hethooge Gebergte van Iv. Verona, Ooftenryk en in: Siberie groeit , te voo- En ren met haare ruige Zaadhoofdjes , veel naar Hoorp« die der Keukenfchelle gelykende „ doch thans °TUE- nader, door den kundigen Miurer, in Plaat Polar „gebragt , geeft Stengen van twee of drie Ellen hoogte , zegt BAUuHINUS , en vertoont zig, door haar Gewas , als een Soort van Clematis, De Bladen , ovaalachtig getand, zitten met hun drieën opeen gemeen Steeltje ‚dat zig wederom drievoudig aan den gemeenen Bladfteel verbindt, De Bloemen, blaauwachtig wit of paarfch van Kleur „zitten ieder op een zeer lang „ dun Steel- tje. De Ooftenrykfe heeft een klimmende Steng en verfchilt grootelyks van de em » zo de Heer JACQUIN aanmerkt. (a) Atragene met drievoudige Bladen ’ de Blaad- jes ingefneeden getand en ze buiten- Bloem- blaadjes. Aan de Kaap der-Goede Hope is de Groeim plaats van deeze Soort, die door den Hooglee- raar J. BURMANNOUS zeer uitvoerig in Plaat se- natis. A. Lugdh, 437. Clem. Alpina Geranifolia. C‚ B. Pis. 300. Prodr. 135. PLUK. per wil T. 34. £. 7. Moris. Hif. It. S. 55. To 2e fi ult. ematis cruciata Alpina. PON. Bald, 335. Mirt. Ze. Te. 284. ee, Wind. 248. (2) Atragene Fol. ternatis , Foliolis incifis dentatis &cc. Puls, Fol. trifidis dent. Fl. incarn. pleno. BuRM. Afr. 148. T. sz. Pals. Apii folio zigido , Flore magno. HERM. Afr. 18» G. Cap. 148. — N 4 pen iSe Kaap! II, DesL. IX. STUK, 200 VEELMANNIGE KRUIDEN. gebragt is en befchreeven. De Bloemen zyn zeer xiv, groot, naar die der dubbelde Anemonen eenigs= Hoorp= zins gelykende , zittende op lange ruige Steelen STUK.__en hebben de Bloemblaadjes-van buiten grootst oe ele) en paarfchachtig , naar binnen” allengs kleiner, witven de Meeldraadjes , int midden „ Saffraane kleurig. Het Zaadhoofdje ‘is-Eyrond en ruig, als dat der Anemopen. EEE 6 EEE met t oweadladige ners: EN Pare En an Deeze Friant, LOE de EyIOL behooren- che, „de „heeftde” ‘Bladen gefteeld , gepaard, met de __-Steelen: in: Klaauwieren uitloopende, gelyk van de Lathyriss de Vin- Bladen zyn Eyrónd , drie= zibbig „kort. gefteeld. Aan ’tend der Stengen komt een Pluim , -meest van“negen Bloemen, wier Kelk vierbladig is , ‘getal der Bloemblaad- Ent jes n die eens zo lang zyn, twaalf, met korte > Meéldraadjes en langwerpige Zaaden ,-die uit- loopen in een lange gep! luimde Staart, Het is een kliouménd: -Plantgewas, CLEMATrS Dit Geflagt heeft geen Kelk , maar eene vicr-, zeldzaam. vyfbladige Bloem’, draagende veelê Zaaden; die: geftaart of gebaard zyn. Het be- vat twaalf Soorten , de An zeen ea G) rif Citthis diphyliis. F. Zeyl. 226. Atragene, Am. Acad 4. 405. Clematis Zeylanica Fior, obfolete parvise HERM. Zeyk. 35. BURM. Zeyl. 66. Pio: Est AANSDER:E (A AOR mende , de drie laatften overend ad, als, voet : volgt. zi Hoorp- « C i) Clematis met enkelde Bladen. eene metsrux;””° gepaarde Klaauwieren klimmende „ en een- ed bloemige zydelingfe Bloemfteelen… ot erbefe x du= Deeze Soort, in de Nederlandfche ma SET Tuinen bekend; groeit in Spanje wild, hebben-= de Bladen doorgaans enkeld „met lange Steelen als der Peercboomen „ die getropt voorkomen aan de Knietjes van de Steng; doch fomtyds ook drievoudig of drie op een Steel, ze TouRrNEFORT zulks nader waarnam, | Bloemen komen , verfcheide by elkander, hae: de Oxels der Bladen voort, ieder op zyn eigen Steeltje en veranderen. in. rbe ruige Zaad hoofdjes, Á (a) Clematis met famengeftelde en verdeelde „ie Bladen; de Blaadjes Eyrond , eenigermaae brard te gekwabd en effenrandig, ge. , Den Cr) Clematis Fol. Gempliëbas 4 „Caule cirrhis_ oppofitis meter fcandente , Pedunculis unifloris lateralibus, Sy/7, Nar, XI. Gen. 696. p. 376. Vig. XlIl. p. ee Clif. 226. R.Lugdie 437. Clem. per. fol, Pyri incifis. C‚ B- Pin, zoo: Clematis altera Boeticae CLUS. Ff. 1, p. 123. en mei 222. (2) Clematis Fol. compofitis decompolitisque, Fol. ovatis fablobatis integerrimis. H. Clif. 225. R. Legt. 436. Clem. coerulea vel purpurea tepens. C‚ B. Pin, 300. Clematitis al- Hift. 1. p. 122. CAM. Epit. 696. Clem, coerulea El, pleno. C. B, Pin. 300. He. DEEL. IX, STUK, 202 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. Den bynaam voert dit Kruid ,-om dat het als MEA cen Wyngaardje klimt met zyne Rankjes, langs Hoorp= de Stammen en Takken der Heefteren in de p Bosfchen en Haagen van lealie en Spanje. De " onderfte Bladen zyn Hartvormig , de middel- ften driekwabbig , de bovenften gevind, Het » die paarfch zyn of blaauw en kruislings verdeeld , komende fomtyds dub- beld voor, De Bioenklestian ais fpoedig afval _ len, zyn aan de zyden dunner en byna drichoe- kig. Het ftrekt tot fieraad der der Bloemhovcn. cr @ Clematis met famengelielde en verdeelde Viorna. Bladen ; fommige WVinblaadjes driedeelig lln _ hebbende, wize Naar het Loof van de Agtfte Soort, die men « in ’ Franfch Wiorne noemt , zouden Je Bladen gelyken van deeze Karolinifche, welke de Bloe- men Lederachtig geflooten, de Zaaden met ge= pluisde of gepluimde Staarten heeft. Zy groeit _ ook in Virginie, (4) Clenatig … enkeld “ en Bla- Blaady 1% Cri spa. Gekruide. le} o Dee- (3) Clematis Fol. comp. decompofitisque, Foliolis quibus- ‚dam trifidise GRON. Virg. 62 , 34. Flammaula fcandens El ‘goriaceo claufo. DiLL, Elb. 144. Te 118. Fy rage Clem. purp. repens &c. AAJ. Hil. 1928. Scandens Garoliniana planta Viornz folia. PET. Sicc. 27. (4 Clematis Fol. Gmpl. ternatisque „ Foliolis integris rri- ‚ Clematis Flore crispo, Die Elth. 36. T. 73. £. 34» Po LY AN DRI A 203 Deeze heeft de Bloemen zonderling omge- IV. kruld , en fchynt ook afkomftig te zyn uit Ka 6 rolina, Het Zaad is niet gepluimd of en » mees zo DILLEN: us aanmerkt, (5) Clematis met famengeftelde Bladen : ee 8 Blaadjes eenen ‚ hoekig , gekwabd, Orisa Wi igvormig 3 : eandis van binnen Een venen ruig. Die zelfde Autheur , deeze afbeeldende, Biefbe aan, dat zy door den vermaarden ToumrNE- FORT, op deszelfs Levantfchen Reistogt, is ontdekt. De Bloempjes hangen nederwaards , met omgekromde ‘Bloemblaadjes , zynde van onderen ruig, De Zaadhoofdjes beftaan uit ruige Staartjes. Het Loof „dat eenigermaate naar Pe- terfelie gelykt, is Zeegroen. 6) Clematismet drievoudige Bladen ; de Blaad- VE jes Hartvormig , eenigermaate gekwabd hoe- Pein kig en klimmende; de Bloemen brohminig, he, 6) (5) Clematis Fol. na: 3 Foliolis incifis angulatis, lobatis Sc. Clematis Orientalis Apii folio, &c. TOURNF- Cer. 20. nt fcandens Api folio glauco. Ditn,-Elh. 144. T. 119, É. 4 (6) Clematis dn vem Foliolis Cordatiís &c. Clem. virg. Pannonice fimilis. Plug, Mant. st. FT. 379. f- 4 Clem, _ _Florid. Fl. alba odosatisfimo. ALBIN. Anet. 1, pe 79, Te 74 GRON. Virg. 62. 84. II. DEEL. IX. STUK, 204 VEELMANNIGE ÉROuIpDEg, ee (7) Clematis met drievoudige effenrandige Bla- XIV, nd en tweehuizige Bloemen. FDe 4 pele _Deeze beiden verfchillen daar ier waat GET Clematis deren , dat fommige Planten Mannelyke, an= _ EE zi deren Vrouwelyke Bloemen hebben, Deeer(te, zige _ die in Noord- Amerika voorkomt, heeft een zeer welriekende witte Bloefem': de laatfte, groeijende in de Westindiën, heeft vyfribbige gladde Bladen „die drievoudig zyn; gelykende anders naar de volgende Europifche, zo SLoAr NE aanmerkt „ ongemeen. Op Jamaika beklimt deeze en bedekt het Boomgewas.aan de We- gen, vervullende de Bosfchen met zyne Reuks weshalve menze Travellers Joy of Reizigers Vreugde. noemt , gelyk in RAE de vol» gend e. ek ES Gee ze vlg zee Clematis met gevinde Bladen en or. Mrs: we, limes Blaadjes, Dee. ie Te Fol, ternatis integerrimis, Flor. dioicis, Ame Acad, V, p. 398. Clematis fcandens &c, BROWN. Fam. z55e Clem. prima f. fylv, lacifolia, vn ternis. SLOAN, Jam, 84 Hifk: Ip. 109 TE veen fy (8) Clematis Fol. pinnatis, Foliolis Eon fcandentibuse - GorT. Belg. 153. GOUAN Jlonsp. 262, GER. Prov. 331 KRAM. Auflr. 156. HALL. Helv. 534. -H. Cliff. 225. R- Lugdb. 486. Clematis latifolia integra, E B. te der Meeldraadjes-en, derzelver menigvuldig- heid. maakt „ dat men deeze gemeenlyk Fis: „Akeleijen noemt. (14) Tralitrum met hangende drisloatige om, XIV. gedraaide Vrugien ; î de Steng bna en Jrydige | deelde eee; svolsens iden Heer Demtporr in. Siberie huisveftende, gelykt naar de voorgaan- de, doch is laager van Steng en heeft alleenlyk witte Bloemen. ’t Getal der Bloemblaadjes is in - j de- (14) Fhaliërum Frult. pend. triangular. contortis, Caule fabancipiti. Thal. hybridam Stamin. contortis. Am. Acad, UI. P . 47. II, DEEL. IX, STUK, 218 ‘VEELMANNIGE KRUIDEN, IV, _dezelve;, gelyk in de meefte Soorten , vier, dat mn DEEL der Meeldraadjes zestig, gelyk in de voorgaan: Hoost de , doch dat der Stamperen maar half zo groot ; STUE. _ paamelyk agt; zo de Ridder aantekent. Veelury- €, En ADONIS. De Bloem heeft, in dit Geflagt, een vyfblas digen Kelk ‚-gelyk in ’t volgende „, maar beftaat uit meer dan vyf Blaadjes zonder Honigbakje. De Zaaden zyn naake en med even als ED meest _ Europifche, als. volgt. — 1. * (1) Adonis met vjfbladige Bloemen en Eyron- „Adonis de Vrugten. rend Deeze Soort, die de Bloemen rood of bleeke rood, en de Bloemblaadjes langer heeft , komt in onze Nederlandén , zo de Heer pe Gor- TER aantekent, van zelf voort onder *t Koorn. Zyn Ed. evenwel , geeft ’er agtbladige Bloemen aan, terwyl die volgens den keer Linneus vyfbladig en in de Afbeelding van CAMER 4- R 1 Uszesbladig zyn De Heer HALL ER merkt- ze als een Verfcheidenheid van de volgende aan, Bee (2) Adoris Flor. pentspetalis Fruêtibus ovetis. Sy/. Nas. XIl. Gen. 698. P- 377 Hig. XUI. p… 427» Mirr. Lex. Adoe nis fylv, Fl, pheeniceo 0. C. B Pin. 178, Adonis Flore palli- do, CAM. Epit, 648. GoRT, Belge 154. PED te RONDE REG, (2) Adonis met GE vnd Bloemen en byza Iv Rolronde Vi rugten. Oa zE Deeze wordt als een aangevaam Bloemgewas en in de Hoven gezaaid, verfierende dezelven door K haare donker -roode Bloempjes, inhet fyne groe; es, Ae Flos - Ovrprius, uit het Bloed van Adonis, den ge- liefden Jongen van Venus gefprooten , tot de. Roa- zen, anderen tot de Anemonen thuis brengen. Anderen; heeten dit. Kruid Zranthemum „ als Bloempjes der Liefde draagende. Wy noemen % Bruinetjes; de Duitfchers Weldroosjes of Mar- grieten - Bloempjes, Sommigen hebben het , met TouaRNEFoRrRT; Veld- Ranonkel met Kafsiile EE ó Bladen, geheten. Het Loof heêft’ men oudryds ne aangemerkt Steenbreekende te zyn. are _ Van dit Kruidzyn aanmerkelyke Verfchiëiden- heden, niet alleen ten opzigt van de Bloem, die grooter of kleiner is , maar ook ten opzigt van derzelver Kleur , die donkerér of lichter tood , ja zelfs Saffraankleurig en geel voorkomt. HarLER onderfcheide een hoogere van Ge- sen Citroenkleurige , en cen ‘langere dae (2) Adonis Flor. o@toperdlis_ Fruêtibus. Gebestindrici „H. Ups. 156. GER. Prov.383. Adonis Radice annuâ. H. Er 32e Re Lugdh. 433. DALIB: Par. 162. Adonis annua. GOUAN 178 Flos Adonis. Log. Jc. 283. Eranthemum. Don. Pampt, 2600 IL, DEEL, IX, STUK. 230 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. Menieroode- Bloemen ,-beiden-in-Switzerland en pi ddr Duicfchland natuurlyk groeijende ; waar van de Hoda eerfte tot de voorgaande Soort behooren zou, STUK. Die met kleine donker -roode Bloemen , van Ed beiden verfchillende, komt in Provenceen Lan- … guedok , van zelf ‚op de Koornlanden voort Dat zy maar ééne Bloem zou draagen aan ’tend der Steng , en geene aan dezy- Takjes , gelyk Lin- NA&us fchynt te willen (*), heb ik in dit Bloems gewas niet waargenomen. Het tegendeel is ook mi LoretenDoDonNaus, soed zyn, zyn, blykbaar. Gariper Lvondt den met groote att Bloemen, in Provence eenmaal bloeijen de,en beeldtze af (Pe | In. (3) Adonis met ee Bnn en. eoné „Adonis Wernelis. Eyronde Vrugt. Voorjaarfe, : Sommigen hebben, dee Plant tot het Nies. kruid betrokken, en zwarte Helleborus met Bloee men van Buph:halmum:. geheten. TouRNE- FORT noemtze Hengel met mla en, den (*) Planta un'floca Rani's flerilihus. Peg. XII. p. 427. Het zoude kunnen zyn, det zyn Ed. daar mede bedoelde „ dat de T: zere geen Zaad draagen 1) HIA. des Plant. p. 396 G) ais Flore Wöderdpernls:, Fruêu ovato. EE T. 44 GOUAN Jlonsp. 164. KRAM. ed „Adonis Ra= dice perenni. FL Sue. 456 , 492 ak nii Lurdb. #33. Helleborus niger tenuifolius, vod Flore. C. B. Pin, 186. Buphthalmum- Dop Pempt. 261. Helleborus Hippocra- tis. TAB. Je 72!. BARR: Jes ng ze ze niger Ferula- ceus Theophrafti. Lon, Je, ne : © POT TEEN Dire Set den Wortel van Nieskruid. Anderen geeven het IV. den naam van Helleborus van Hippocrates. Do. „DONAus heeftze Buphthalmum getyteld, om Hoorns dat de Bloemen als naar een Osfen- Oog gely °TUX ken zouden. Zy munten door haare geele Kleur Mid en grootte fierlyk uit in * fyne groene Loof 3 „weshalve dit ook een Tuin- en Bloemplant is, natuurlyk voorkomende in verfcheiden deelen van Europa, op lugtige Heuvelen en hooge Lan= den. Zy groeit maar een Voet of anderhalf hoog en heeft de Punten der Bladen eenigszins ftyf en ftekelig. Veelen houden haar voor het opreg- te Zwarte Nieskruid der Ouden en de Wortels Viankfyk; tot Binieenniadeas gebruk (4) Adonis met vyfrien Bloemblaadjes en eene doris nr Eyronde Vrugt. iel Zo ik de woorden van Men Tzer wel be- gryp ‚ dan behoort die fraaije Soort , met de Bloem als een Tulpje door hem afgebeeld , niet tot. de Apennynfche Bergen in Italie, alwaarhy de voorgaande Soort wild groeijende hadt gevone den, maar tot het Brandenburgfche, daar dees ze,met Knoopige Stengen , door hem was waar« genomen. De Ridder ondertusfchen zegt , dat deeze, weinig van de voorgaande verfchitlende , in Siberie en op de Apennynen haare Groeiplaats | heeft, (4) Adonis Flor. pentdecapetalis, Fruêtu ovaro. Hellebo= rus niger Ferulaceus, Caule genicalato &c, MENTz, Pag. T En A IL. DEEL, IX, STUR, aî2 VEELMANNIGE KruibdÈn: heeft, Hy voegt 'er by; dat dezelve den gänte v‚ © fchen „Zomer bloeit. (5) Adonis met tienbladige Bloemen, platach: tige Vrugten, en dubbeld drievoudige Bla- den ,de Blaadjes Hartvormig Zaagtandig: De Afbeelding van den Heer. BurMaAN- NUs, hier aangehaald , fchynt vry veel te ver- fchillen van die ‚ welke Com MELYN 3 in de lanren van den A Tuin, gegeven heeft van de-Ethiopifche Ranon- kel ve-Bladen , welke de Bloemen uit den groenachtig heeft, De Bladen zyn harden ruuw in ’t aantasten en van eene brandende of fchroeijende hoedanigheid, gelyk het Loof van fommige Ranonkelen , met welken inderdaad deeze Plant , in % uicerlyk. aanzien, veel meer overeenkomst heeft, dan met de andere seer ten van dit Geflagt. k RANuNetr us. Ranonkel, De Bloem , vän dit uitgebreide Geflagt , heeft een vyfbladigen Kelk en vyf Bloemblaadjes , die binnen de Nagels voorzien zyn met een Honig- voerend Gaatje: De Zaaden zyn , gelyk in % voorige , tot Hoofd jes naakt famengeboopt, Het (5) Adonis Flor. decapetalis, Fruêtibus depresfs 8. Ac- ta trifoliata hirfuta &c. BURM. Afr. 174. Te $I- Chrifto phoriana Afr, Ranunculoides, BOERH, Lagdb. Il po 62 Ra- nunculus Be, Fol, Ggidis Né, Conte zen Iepers, Es el es mperatoria ns Sec. PLUKs Alm, 198. T. (AP re P_o-E,Y A N-D,R_I As aoj Het bevat over de veertig Soorten, die on= derfcheiden worden, naar dat zy de Bladen en- Iv: ÁFDzEELe XIV. - keld of ingefneedenen verdeeld hebben als volgt. Kes Â. Met enkelde Bladen. (1) Ranonkel met Eyrond-Lancetvormige ge- Reuma hurkende Steng. Jleeld d Bladen en eon (2) Ranónket met Liniiak Bladen en kruipen- de Stengen. — (3) Ranonkel met Lancetvormige Bladen , de Deeze, door het gezegde verfchillende „komen in de Noordelnks”. zo. wel als in de Zuidelyke deelen van Europa , op vogtige plaatfen voor. (:) Ranunculus Fol. ovatoe Lanceolatis Sc. Syft. Nat. XII. Gen. 699. p. 378. Weg. XIII. p. 428. GoRT. Belg. 154. Fl, Suec. 458, 493. HALL. Helv. 322. GOUAN Monsp. 264. GER. Prov, 383. Hi. Cliff. 228. R. Lugdh. 439. Ranunc. des, Hd palufttis minor. C. B. Pin. 180. Flammula Ran us.Dop, / Pempt. 432. LoB. Ie. 670, 6, Ranunculus 5 palts Fo. fore tatis. C. B; Pin. (23 Ranancalas ze Lihearibas Caule tepente. F]. Lappa 236. T. 3, f. 5. Fl Succ. 459, 495. Ran, Flammeus minimus Spergule folio. BUXB. Cent. s. App. 41. GORT. Jngr. 88. Rams repens Gram. folio. en: ei 8o. T. id 6 OED. zen T. ted, … (3) Ranunculus Fol. Lanceol. diûke dike GoRT. Belg. 154e GOUAN Monsp. Kc. Ke, Ran. longifolius paluftris ma= jor. C. B. Pin. 180, Ran. Lanceolatus major. TAB, Jc. 48. B. Ranunc. Flammeus latiori Plant. folio, marginibus piloe fis, PLUK. Alm. 312. Ils DEEL IX, STURe Frans, uipendes an Lingua Steng overend fbaande. Egelkolen, ef Ärperi XIV Hoorp. STUK. Veelwy- vige. ifs 234 — VEELMANNIGE KRUIDEN, De tweede , evenwel , fchynt meest in Swee. den , Deenemarken’en Rusland, aan de Oevers van Rivieren en Meiren, waargenomen te zyn. De Heer Linneus heeft dezelve, in de bee fchryving der Planten van Lapland, afgebeeld, „ De eerfte heet in ’ Neerduitfch Klein Egelko- len, een benaaming, die, zo wel als de Latyn- fche Flammula , betrekking heeft tot de fcherp- te van het Loof. Men vindtze in vogtige Weide _ landen en Moerasfige plaatfen van onze Provin- tiën, overvloedig. De Ouden hebben reeds op- __ gemerkt, dat zy fomtyds getande, fomtyds ef- feprandige Bladen heeft 5 welk onderfcheid de Afbeeldingen by Doponzusen LoOBELr dan- toonen 3 doch men vindt getande en ongetande Bladen op eene zelfde Plant. Evenwel komt de eene hier, de andere daar ‚ menigvuldiger voor ; gelyk de Heer Harrem in Switzerland waar- nam; maakende de Kruipende, voorgemeld , tot eene derde Verfcheidenheid. De hoogte ftelt zyn Ed, tot een Voet of een Elle , zo wel in deeze als in de zogenaamde Groote Egelkolen „die door ’t Gewas aanmerkelyk verfchillen, gelyk uitde Afbeelding van TABERNAZEMONTANUS blykt, doch meest door de grootte der Bloemen en Bladen, welke fomtyds naar die der Smalbla- dige Weegbree gelyken en aan de kanten Haaï- en De Heer LinNaus zegt, dat dezel. e een Takkig akte sline ti ideale Ven. hoog, In onze ‚ Provintiën is dee- ze Soort zo gemeen niet, komende meest in Sloo= P-o:L-Y A-N/D,R IT A 238 Slooten voor ‚ gelyk menzedus by Utrecht, Haar- EV. lem, Deventer, Zwoll en elders aantreft, AFDEELd Zo wel als de Clematis, die den bynaam van Hoord= Flammhula voert, hier voor bêfchreeven, wordt 'TUK- dit Kruid ook Os van de- Landloopers mis- dn oz bruikt, om de Huid der Kinderen te doen zwee- zn ren. ie Vrankryk gebruikt men het tot een Blaar- trekkend middel. Zy is de fcherplte der Ranon- kelen, zegt de Heer Hartger van de cerfte Soort , welke in Gelderland door de Boeren , die haar. Egelgras- noemen , aangemerkt Bord: als eene; oirzaak van de Gelligheid of Waterzugt der Schapen, zo, de Heer DE GORTER aantekent, (4) Ranonkel met Eyronde Eon paas as Iv. „nde RR le ee 7 van ’t Eiland Sicilie komt die Keus Ranon= Keleje voor,” hetwelk’ taamelyk breede fpitfe , Blaadjes heeften Blöëmpjes', die aan de Knooe pen der Stengetjes groëijen, Ek (5) Ränonkel met Lancervormig Liniaale ôn= Vo VET- Grasbladie 8e. Randteslus Fot. óvaris pêttolatis on er Chff. 228. us Plantagie jk ie Pär. 1ó4. ‘Ranunculus Parifienfis nelle folis., Per. Gaz. 40. T. 25. Ee Men mre 7 tetra vix r, Rae Fol. EE Lin. indiviis &c. Gen, &. Rän: Gramineo folio Bulbofus. C.B. Pin. 181. He Clif. fe da. 489: DALIB: Par, 163. SUV: Monsp. 95e P II. DEEL, IX, STUK. 806 VEELMANNIGE KRUIDEN ‚too! werdeelde Bladen en ten regropftaande zeef Kiva „efen NEN, met weinig „Bloemen. ger: STUK. @ Ranonkel met Liniaale ‘onverdeelde. Dla- eo e-denen eene gtt onde gefistene ie bans „ tweebloemige Steng.. _ Deèeze beiden, _gtocijende in de Zhidbigke deelen van dlnr ‘zyn diend mét en € ; «s_ feheide Bolletjes beftaande, die met cen digt Bos “ie van Draadachtige Vezelen bezet:zyn ende Bla- …… den ook finaller heeft. Deeze groeit meer op x Ber Eee 5 „gelykein: de de og 5 en mi (0 Rehonkat”: hae 5 bynd Ponte „geribde ge Jolkus. „ fireepte efenrandige wiee Bladen en ran __Kroontjes- Bloemen. … In de Zuidelyke deelen. van ne groeit de. zes (*)-Rananeulus Fol. Linear. indivifi s &c. GER. Prov, 334 Ranuac. Alp. pumilus Gramineo folio, Fl „albo, TOURNE. Zeft. 292. Ran. pumilus Gramineis foliis. 5 B. Bip, UL pe 359, B, Ran. montanus Folio Gramineo. C‚ B, Pin. 180, ye Idem Flore multiplici. bid. Ran, Ea Gramineie, Dop. Pempt.-423. LOB. Je 671 6) Ranuneuius Fol. obers esole, Ke, Ran. Mont: Graminis Parnasú folio, ToumNs. Ja. 286. … P oL YA N D RI A. 227 Ze, die ruigachtige ovaale Bladen heeft eneen Iv, enkelde Steng, met een tweebladig Kransje aan a % end , “waar uit van twee tot vier gefteelde dooreps „Bloemen voortkomen, met een paarfchen KelkSTUKe “en witachtige paarfch-geaderde Bloemblaadjes, a Kaon) met fpits Eyronde de Steng om-_ vn. aden , die veelbloemig is, Evere Sheri Wortel heeft. — caalis, Omyattens Op dePyreneenen Apennynfche Bergen groeit deeze Soort , die ook voorkomt in de Europi-_ fche Kruidhoven.- Zy “heeft. de gedaante byna van -hetjKruid , -dat-men gemeenlyk Doorwas noemt , met Bladen als-die van Weegbree, Zee- groenachtig alsde Wilde Veld zen De hoon: te is cen Voet of meer. (8) Rahonkel met Eyronde Zaagiandige Bla- „Ju : den en een naakte eenbloemige Steng. neme De Bladen van deeze zyn van boven als met Blaasjes bezet , gelyk de npe van Cr y- _SIus (1) Ranunculus Fol. ens acuminatis spidtenthes. &c. H. Cif. 229. R. Legdh. 484. GOVAN Monsp 265. Ran. Mont, Fol, Plantaginis. C. B. Pin. 180. Moris. HIA. 1. p. 444. Se 4e En 3o. f. 36, Ranunc. duicis &c. MENtz. Pag. 5. 8. f. 6. Ranunc. Pyrenzus Fl. albo, Crus. Car. App. alt. (8) Gen Fol. ovatis ferratis Scapo unifloro. H. Cif. 229. “Ran. latifol. bullatus Asphodeli Radice. C.-B. Pm. rsr. “Ranunculus Luftanicus. Don. Pempt. 429. Ran, Luit, Clu- Gi. LoB. Ze. 673. Ed 5 IL, DEEL. IX, STUK. 228 VEELMANNIGE KRUIDEN. nin s1us duidelyk aantoont, Uit een tropje derzel- gege ven , op den Grond verfpreid, komen Steeltjes Hoorp- voort van omtrent een half Voet hoogte, met STUK. _Goudgeele welriekende Bloemen, dikwils dub- nd beld of volbladig en fomtyds ook met Kinder- tjes, gelyk men zegt. Het een en andere heeft dikwils in de Ranonkelen plaats, Dit Kruid groeit in Portugal en op Kandia, zegt LINNZOUS. Rania, (9) Ranonkelmet Hartvormige gehoekte gefteel- de de Bladen, de Steng, eenbloemig. kruid. Die Kruid, dat door geheel Europa,op vog- tige Gronden en dikwils in de Bosfchen, onder * Geboomte groeit, is van ouds bekend by den naam van Chelidonium of Chelidonia minor , ia onderfcheiding van de Stinkende Gouwe of het „… Fladz. Schelkruid, hier voor befchreeven*, dat Cheli- donium majus wordt geheten. Sommigen heb- ben het Ficaria genoemd, om dat de Wortels tegen de Aambeijen beroemd zyn, of daar van de figuur hebben, Hierom noemen het ook de Engelfchen Pile- Wort , de Franfchen Petite Eclaire en de Duitfchers Feigwartzen= Kraut of Klein Schelwurta en wy Speenkruid of kleine Gouwe, \ y De — 9) Ranunculus Fol. Cordatis angulatis &c. fat, Med. 274- Gorr. Belg. 155. KRAM. Auflr. 159. Fl, Suet. 460, 496. GOVAN Monsp. 265. H. Clif. 228. Re Lugdb. 490. Ficaria. Dir. Nov. Gen. 108, Ficaria vulgaris. HALL. HALL. Helv. 321. Che- lidonia rotundifolia major & minor, C. B. Pin. 167. Chelido- nium minus. Don. Pempt. £49. Lom) Ie. 593: Scrophularia minor ‚f. Chelidon. minusvulgodiftum. J. B. Hiff. EIL, p- 468 Por YANDRIA 229 De Vezelachtige Wortelen met kleine Bol- letjes, die , los raakende , weder een nieuw Plant- je spies: ; maaken heee tot een zeer Hoor. laftig Onkruid in de Tuinen. Het heeft getakte ps kruipende Stengen , met lang gefteelde, fomtyds nia, 25 Hartvormige , fomtyds hoekige en Klyfachtige Blaadjes , welke niet zelden gevlakt zyn. Be- halve * gewoone is ’er eene Verfcheidenheid van ‚ met grooter Bladen en Bloemen, welke dikwils Takkige Stengetjes en den Kelk meest vyfbladig heeft , terwyl in ’t andere de Kelk doorgaans drie- of vierbladig is, zo Boer- HAAVE äantekent. Die zelfde Hoogleeraar hadt het Afkookzel van de Bolletjes der Wortelen dienftig bevon= den tegen de Aambeijen, tot welker werzagting een Smeering , daar van gemaakt , of het ge- kneusde Kruid in Stooving opgelegd, zeer is aangepreezen geweest : doch men zal daar in, of in ’t gedeftilleerde Water, vrugteloos eenie ge byzondere Geneeskragt zoeken. tente, (ro) Ranonkel met Niervormige byna drie, X kwabbige gekartelde Bladen, een ongefteeld Ee Sia g- Waldenfe. ( 10) Ranuneulus Fol. Reniformibus fubtrilobis crenatis &c. Jacq. Vind. 249- KRAM. Auflr. 159. aes ee 265. Aconitum Pardalianches feu Thora major 8 mm B. Pin. 184. Thora major & minor. CAM. Epit. Ee 8 " Haut. Helv. 3:7- Thora Valdenûs. Dop. Pempt. 443. Dht= hora Valdenfium. Log. Je. 604. Thora Folio Fm 7 B. Hift, IL p. 650. Es IL. DEEL. IX. STUK» 2-0 VEELMANNICE KRUIDEN. at Ve Stengblad , Lancetvormige by de Bloemen , Nn die vwee of een aan de Steng voortkomen, sro Dus bepaalt de Ridder het Kruidje , dat men Weetwy- gemeenlyk Thora noemt of Phthora, wegens de tad Vergiftige eigenfchap „van ouds daar aan toege= fchreeven , welke zelfs die van de Soort der Monnikskappen, Wolfswortel genaamd, zou over« pi shet Hierom: wordt het ook „Aconitum Par- ei als van de Jaagers gebruikt | de Pylen te vergiftigen , waar me- de zy: EW id Gedierte fchooren. Ten dien einde werde ’s Voorjaars het Sap, daar uit ge- perst en verdikt zynde , in Blaasjes, Osfehoornen of Schoenen, te koop geveild „ zegt Loret. Dewyl zulks eerst by de. Waldenfen en dergelyk Bergvolk fchynt in gebruik te zyn geweest, noemde men-dit Kruidje. Thora der Waldenfen ; doch hetis vervolgens. ook op andere hooge Gebergten der Zuidelyke deelen van-Europa „en zelfs op de toppen van den Schnecberg by Wees nen, en elders ontdekt. De Heer JACQUIN befchryft hetzelve, als een glanzig Plantje ‚met Reenachtige Wortelen, geevende zeer lang gefteelde rondachtige Bla- den uit „en daar tusfchen een Stengetje., als ge- meld is, zig dikwils in Takjes verdeelende, en dus vyfbloemig. De hoogte, zegt hy, is van twee. Duim tot cer half Voer , geevendede groot- fte doorgaans vvf, de kleinfte drie Bladen uit den Wortel, Een Mel Ed Bloempje kroont het ld Ë_o LX AN DER IA ot het Stengetje of ook deszelfs. Takjes, en daar IV, op volgt een Hoofdje van drie, vier of vyf, res Eyronde, gefpitfte , gladde, bruine, Zaadjes. De HooFbe Wortels , gekaauwd, waren zyn Ed. alcoos Smaa, *TU- keloos toegefcheenen „ doch de Bladen fchroci= 5787 den zyne Tong als Vuur, Dit Kruidje í is door deezer Kruidkenner naat ’ Leven afgebeeld, waar uit de cigentlyke fi- guur der Wortelen en Bladen ‘blykt; zoals zyn Ed. hetzelve op de Gebergten ‘vondt -Hy merkt … aan, dat de Bloem uit vyf , zes-of meer, nooit uit vier Blaadjes'beftaat, gelyk Rurrius de- zelve verkeerdelyk afgebeeld hadt, misleid zyn- de door een gedroogd Plantje, De meefte Au. théuren maakenze vyfbladig. Op de Bergen bloeit het ftraks na ’t fimelten van de Sneeuw, doch in de Tuinen overgebragt zynde in de Maand April C*)- B, Met de Bladen ingefneeden en verdeeld. (ax) Ranonkel met de Wortelbladen Niervor- mig, gekarteld, eenigermaate gekwabd 3de Ree > Stengbladen driedelig Lancetvormig effen Kandialche, randig; de Steng veelbloemig. De Heer HALLER fchyne ders Soort, die ‚op (*) Jaca: Obs. Ta. p. 25. T. 1 (xr) Ranunculus Fol Rad. crenatis Ee abesiehe Ran. Fol, Radic, Cord. fublobatis. R. Luzdh. 490. N. 9. Ranunculus Asphodeli Kadice Creticus. C. B. Pin. 181. Ran. Creticus latifolius. CLUS. Ff. Ie p. 239. P 4 HL. DEEL. IX. STUK. 232 * VEELMANNIGE KRUIDEN, IV. _ op Kandia groeit, te verwarren met de voor. vee gaande ; dewyl de aangehaalde van den Hoog- Hoorp- lceraar À.'vAN Roven, daar toe door hem STUB.__berrokken wordt, By aldien de Thora met Bla- Peluj den ven Varkens- Brood’, by J. BAURINUS befchreeven , daar toc bioars dan zou de eene inderdaad weinig van de andere verfchillen, wige. XI. aa) Ranonkel met de Wortelbladen andachtis Rurunculus S Cusfuhicts. Vine he e _ gerachtig getand; de Steng veelbloemig. _ Door Brr yn is deeze Soort van Ranonkels gevonden in ’t Hertogdom Kasfuben, behoo= rende tot Agter-Pommeren, waar van zy den bynaam voert. In geftalte gelykt zy veel naar de volgende, waar mede zy verward was door J. Bauninus , maar ’t Gewas is veel hoo- ger , met fterker, dikker Stengen en grooter Bladen; zynde ‚dieuit den Wortel voortkomen , byna gelyk als van de voorgaande Soorten of van het Water -Goudsbloem, dat men Dottere bloem noemt. XIN (13) Ranonkel- met de Wortelbladen Niervor- Aur icomuse - À = mig zige. (12) Ranunculus Fol- Radicalibus fubrotundo - cordatis cres nats &c, Ran rotundifol. Vernus Sylvaticus major fubicus, Folio Thorzfeu Calthe. BREYN Pródr, 1. p-45- (13) Ranunculus Fol. Radicalibus alas: crenatis incifis &e KRAM. Auffr. 169. HALL. Helv. 327. LEYS. Hal. 487. Fl. Suec. 462, 498. GOUAN Monsp. 265. DALIB. Par. 167. H. Cif. z29. Re Lugdh. 490. N. 6 Ran. Nem. 6. Sylv. Fol, fabrotundo, GC, B. Pin. 178. Ran. zotundif. - Veze Po LE AN DRT é ap mig gekarteld ingefneeden; de Stensbladen IV, Liniaal gevingerd; de Steng veelbloemig. AE: (14) Ranonkel met de Wortelbladen Hartvor- doors mig gekarteld; de Stengbladen drievoudig _xtv. anunculus gelioekt; de Steng byna driebloemig. akudbeod. Misdragri= De bynaamen drukken eenigermaate de hoe-gs. danigheden uit van deeze Soorten , die weinig verfchillen , fchynende de laatfte die in Noord= Amerika groeit , als ‘eene misdragt of verbatte= ring te zyn van de eerfte, Deeze is vry gemeen, op vogtige Velden, in verfcheide deelen van Enropa, en wordt Goudhaairig genoemd, we- gens de kleur der Meeldraadjes „by anderen Zoe» te of Zagte Bofch- Ranonkel, als geen de min-= fte fcherpheid hebbende in het Loof. Haar Steng groeit , volgens J. BaunriNus , tot één of anderhalf Elle hoog. (15) Ranonkel met de onderfte Bladen gepalmd , de bovenften gevingerd , de Vrugten lang- werpig. Van Vernus fylv. J. B. Hifl. IM. p. 341. Ran. Auricomus, Ran, dulc. Tragi. Log, le. 669. (14) Ranunculus Fol. Rad. Cord. crenatis &c. R. Lugdb. 490. N. 7. GRON. Virg. 166. Ran. Virgin. Flore parvo „ molliorí folio, HERM. Lugdb. s14. Borra. Luzdb. 1. p. 32. (15) Ranunculus Fol. inferioribus palmatis Ac. GoRT. Belg. Pp» 155: KRAM. Aaffr. 559. HALL. Helv, 323. GOUAN Monsp. | P 265; II. Desr, IX. STUK. XV. Sceler, atus. Water- e 234 VEELMANNIGE KRUIDEN. Ve _ Van: -eem geheel anderen aart is deeze, die Arp re doodelyk gezegd wordt te zyn voor het Be Hoon: ten minfte voor de Schaapen ; dat echter te ver- STUK wonderen is, daar zy zo algemeen, zelfsinde Kd Broekige Weiden, doch meestal aan de kanten der Slooten, in onze Nederlanden en door ge- heel. Europa groeit; komende dus. dikwils on- der ’t Hooy. Men ziet, echter ‚dat zy van het Vee niet afgefchooren wordt, Loner, zegt » dat, zy te houden zy voor de allerheet{te der Haar ‚wordende ‚ misfchien. wegens haare en, in ® mige deelen onzes Lands, Fichtkruid gebeten, Anders noemt menze , gemeenlyk, Water - Haa- nevoet. In Menfehen zou dit Kruid , gegeten zynde, het onwillig Lachen, dat men Rifus Sara nius noemt , veroirzaakt hebben. Hierom noe- men fommigen haar Apium Rifus of Apium Sar- donium; de Franfchen , om dat ’er de Kikvor- fchen zig veel by Orithoadens Grenouillette , de Duitfchers Frofchpepfer ‚dat is Vorfchen- Panels xvI.- (16) Ranonkel met alle Bladen in vyf Lancete gren vormige Slippen gedeeld , die Zaagtandig ifoliut. f, 2 rm ingefneeden zyn. | a 265. GER. Prov. 335. Fl. Succ, 463 , 499- R-"Lugdh. 4900 N. 8. Ranunc. swan Apii folio levis. C.B. Pia. 180. Ran. __Sylve wai p. Pempt. 426. Ran. Pal, rotundiore folio. Los. 7 (16) maaaboone Fol. omnibus quinatis Lanceolatis, inci So. ferratis. KRAM. Aufir. 159. HALLe Helv. 325. Fl, Sutc. 1. P or YAND RIA 235 In de Tuinen: maakt deeze een fierlyk Bloem- IV. _ gewas, met dubbelde witte Bloemen. Zy komt “er met enkelde, die klein of groot zyn , in Swit- Hoorpe zerland en elders op hooge Bergen voor, Har-°TUX- LER merkt aan, dat zy op de Jura drie of vier hg Voeten hoog groeit , doch 3e de Alpen ter laag- te blyft van een Span. — (+) Ranonkel met gepalmde effene ingefneedene * Bladen, een regtopflaande Steng en Linie ng Pla aale Blikjes. nifolius. Deeze , de Bladen niet tot aan den Steel toe Piedige. verdeeld hebbende , en hooger groeijende met grooter Bloemen ‚wordt als een byzondere Soort aangemerkt, doch zal waarfchynlyk flegts eene Verfcheidenheid van de voorgaande zyn , op welke de beide Figuuren van Loser en Do*= DONéus , met den zelfden Stempel gedrukt; door Harrem worden aangehaald, Zy komt immers ook op de zelfde plaatfen voor, Ha r- LER merkt aan „ dat de Bladen driekwabbig zyn, doch de twee zydelingfe Kwabben verdeeld hebben, waar door zy zig als gepalmd of vyf- dee- u. 497. R. Losds. 490. N. fo. Ran. Mont. Aconiti folio, albus, Flore majore. B, Fl. minore %e Fl. multiplici. C. B. Pin, 179, 182» Ran, pe tertius. CLUS. Pann, 368. Ran, El. albo. Dop. Pempt. (*) Ranunculus Fol. paard laevibus incifis ‚, Caule ereto » Braêteis Lin@aribus. Alant. 79. Oep. Dan. uri. J. B, Hifi, HI, p- 860. Ranunculus albus Fl. fimplicie LOB. Je. 668 Ran. Montanus quartus. CLUS. Pann, Ic, p. 370. Il. DEEL, IX. STUK, 236 VEELMANNIGE KRUIDEN. IV. deelig voordoen: de Bloem , zegt hy, is een ArDeEL. Daim breed en wit: het Kruid. heeft weinig Hoos be, STUKe zut C 17 ) Ranonkel met drievoudige effenrandige Pe Lancetvormige Bladen. 1llyzifche. Niet alleen in Illyrie, tegenwoordig Sclavoe nie genaamd , maar ook in andere Zuidelyke deelen van Europa en zelfs in de Noordelyke, fchynt de Natuurlyke Groeiplaats te zyn van deeze ‚ in onze Nederlanden vreemd , zo DoponN zo aanmerkt. Derzelver Wortel is een Knobbel van dergelyke Bolletjes „ als de Wortelbolletjes van het zo even befchreevene Speenkruid zyn „doch wat langwerpiger :zy heeft ropde Stengetjes van Cén of anderhalf Voet hoog, met Bladen als gezegd is, eenigszins Wollig, en op den top bleek geele Bloemen, xvur. 48) Ramonkelmet drievoudige en dubbeld drie- et ven mend voudige Bladen, de Blaadjes driedeelig in= gefneeden, de Steng van onderen Takkig. Tot (27) Ranuneulus Fol. ternatis integerrimis Lanceolatis. GER, Prov. 386. GoUAN Monsp, 255. Fl. Sutc. 471, $O00« H. Cliff. 230. R. Lugdb. 491. 'N. 15. Ranunc. anguftif. Gra- mofà Radice , major & minor. C. B. Pins 181, Ranunculus grumolâ Radice quartus. Crus. Hiff. 1. ps 24e» Ranunculus Ulyricus. Dop. Pempt. 423. LOB. Je. 67de (18) Raxuncufss Fol. ternatis birernatisque &c. MILL. Diff, T. 216. Ranunculus Fol. tripartitis laciniatis &c. 230 Ups. 155. R. Lugdb. 490; Ne zt. Ran. Grumofà sd P26'ESS ACD RTM Mk Tot deeze Soort behooren de gemeene Tuin-_ IV, Ranonkels , door haare Wortels die men K laau- ee rd wen noemt en door haar Gewas t’over bekend. Hoorpe Van Kopftantinopolen zyn dezelven in de Tui-STUEe nen van Europa overgebragt en voortgeteeld.;, °° Zy vallen ook in Syrie en Barbarie. Men vindt ’er vier Afbeeldingen van, op eenen zelfden Stempel, by Crusius, Logrr en Dopo- Néus. Deeze vertoonen haar met eene dubbe- le Bloem , waar van de Verfcheidenheden in Kleur, by de Bloemiften met byzondere Naa- men getyteld , oneindig zyn. Het verfchil van de Wortelen-en ’t Gewas „ als ook van de en- kelde , dubbelde en Kinderende Bloemen , is door den vermaarden Morztson in tien Afbeeldin= gen , opeen geheele Plaat , aangeweezen. TouR- NEFoRT maakt ’er drieendertig Soorten (*) van, en BoERHA AVE, denzelven volgende, heeft d ‘er vyfentwintig opgeteld. Die de voornaam verfchillen van Kleur , deezer fchoone Bloemen , in Plaat wil zien, behoeft flegts het Werk van WEINMANN op te flaan. Doch door ’t zaai- 2 Ramofus. C. B. Pin. 181. Ran. Grum. Rad, Flore flavo, pn phoeniceo : item Asphodeli Radice, Flore wen ts 4 & prolifer miniatus. C: B. Pin. 1st. EE nopolicanns. Crus. Hisp. s28. Pannou. 375. DOD. Prat. 430. Ran. Sanguineus multiplex. LOB. Ze. it Moris. Hijt. IL. S. 4. T. 27. WEINM. Mruidh, Tab. N. 849 852. (*) Linneus zegt zesendertig; ik vind, by dien Au- theur, van den Ranuneulus Afigticus maar drie-en-dertig Soorten. IL, DEEL, IX, STUK, 235 VEELMANNICE KRUIDEN, Iv. jen komen telkens wederom nieuwe en ftand= dto nan houdende veranderingen. Hoor poor (19) Ranonkel met meervoudig famengeftelde ie Bladen , een geheel enkelde eenbladige een- pee bloemige Steng en een knobbeligen Wortel. gjgese Op de hoogfte Bergen van Ooftenryk groeit deeze „die Bladen als van W ynruit uitden Wor= tel voorbede en Stengetjes met aangenaam roode, of cok Goudkleurige Bloemen , waar van men ’er EER die abel GP volbladig Zyn. ei) Ranonkel. met ruige Kelken , tweebloemi- Td ge Stengen en veeldeelige Bladen, Ys-Ranon. a (21) Ranonkel met een ruigen Kelk en eenbloes INivalis. mige Steng; de Wortelbladen gepalmd; de 1 engbladen veeldeelig ongefteeld, Sneeuw Ranonkel,j; (22) ze) Ransneulus Fol. fuprâdecompofitis &c. H., CHf. 230. PR. Dugdb..4or. N.ora. Ränunc. Rutaceo folio, El. faaveru- berite. C. B. Pin. 31. MORIs. Hif. II. S. 4 T. 35 £ S4a KRAM: Aufir. 160. HALL. Flor. 1165. (20) Ransneulus Calycibus hirfutis, Caule bifloro , Fol. mul- tifidis. Fl. Suêc. 464, 5O1. Fl Lapp, 233. T. 2. f. 1. Rane mont. purp. Calyce wap en B. Hif?. III. p. 868. ScHEUCHz. Aip.339. Te to. f, Te OED. Dan, T. 19, Ranunee Alp, Coe giandsi Folio. BaRR. Ze. 456 (2: ze Ranunculus Cal. hiefsto.» Caule anifioro ; „Fol. Radí- calibus-palmatis &e, Fl. Lapp. 232. T, 3-f.2, 3 FL Succ. 465» 502. HALL. Helv. 326. Ranunculus nas, Alp teus. J. B. Hifi. MI. p. 361. E: QrhblYsA aak ik:t A 259 (ea) Ranctkel mét byna.Hartvormige flompe , oe driedeelige Wortelbladen; de-Slippen dries Arna. kwabbig ; het. Stengblad Laneetvormig ef- Hoen Eend de RE: byna eenbloemig. er K 25 ) Ranonkel mt driedelige gekwabde Re ers a 4 Bladen „ de Deng: kin naakt en, een Kie. bloemig u dtsb ooge waste dant Baaba * k en Ränònkel met afvalt amd Bie ee den én een enkelde Haaiîrige byna naakte fche. XI. eenbloemige Steng. „Aonspen +riDeeze vyf Sodrten , door haare bepnlingen ni miel ondêrfcheiden en meer of mid naar elkan aren ht Sinai ee ereen es 10e, } gely er) g van ed 3 Ed VAER De A AE DE: tl Re: Baas EEF ad seifiereiderde Ed pls pe EN, en ard. eeN Pan bergréu, De laatfte; die een) groote ‘Goudkleù- zige. Glanzige: Bloem heeft ‚groeit by-Montpel- kier op” Steenachitige plaatfen 3 -die. Alpifche ge- bynâamd iss op de Bergen in ‘Switzerland, Ooste en, en nege js Ghb EEN ze, 5 bed add zn st rt ke (25) ras Ranuneulus Föl, Redicalibus fubeoeddeis Ge. Ran. Gab apbyllo unifloro. HALL. Zelv. 326. Ran. Alp. humie 8 rotundifolius, C. B. Pin. 131. GER. Prov. 386. SEGe ze Le pe ne ad nn. Eren. Se ss ran ol. obtufis pp 235 Te 3e fog Fl Suter #65 so8. OxD. „Dan A44, 331. oe 24r Ranticulus Fol. tripartitis crenatis &c, SAUV. Mlonsp_ aeri Baberetlus Saxatilis magno Flore.-C«B: Pix 132, Prodr, 86. GOUAN Monsp. 266. u. DEEL. IX. STUK: 40 VEELMANNIGE KauiDEN, IV. (25) Ranonkel met omgeboogen Kelken ‚gefleuf te de Bloemfteelen , een opftaande veelbloemige Hoorp= Steng en famengeftelde Bladen. STUK. Rie Wegens haaren Wortel, die naar een Knol- lis Bulbo- letje gelykt , voert deeze te regt den bynaam, Jselwor- Men noemtze in de Nederlanden St. Anthonis telige. Raapje, misfchien wegens de fcherpte en bran- dende hoedanigheid van-deezen Wortel, die als een Schroeciend Middel gebruikt kan worden , om Gezwellen te openen ; 3 zynde fomtyds op __ Peftbuilen geleBd geweest. Aan haare lang ge- _ trekte; ruige, driekwabbige Blader isdeeze Plant kenbaar. Haar Steng bereikt ongevaar een: Voet _ „hoogte en draagt fchoone Saffraankleurige Bloe= men, die inde Tuinen dikwils. dubbeld voor= -komen.: De Natuurlyke Groeiplaats isin Vel den en Weiden, door ons geheele Wereldsdeel. „Hier kómt zy veel aan den Ysfel- voor. In ‚ Bulbofus. Fl, Pempt. 431. „Switzerland „ zegt de Heer HALLER, is zy „gemeen in de ‘Tuinen, Velden en aan de Wet gen: niet minder by Weenen en op de Eilande landjes in den Donau-Stroom3 als ook an Vele den en Benrsten in Karniolie, \ { 26) (25) Ranuneulus Calycibus retroflexis, Pedunc pn ze, Gorr. Belg. 156. HALL. Heiv. 323. KRAM. Auffr. 160. GOUAN „Aonsp. 266. GER." Prov, 336. Fl, Succ. 496» 504. Ran, Radice. fimplici- globofà. H. Cliff. 230. R. Lugdb. 491. Ran. Prat. Rad. verticilli modo rotundâ. C. B. Pin. 179. Ran. Fl. Lapp. 229. Lon, Ies 667. Ran, tuberofus, DOD. arianen aár Eend Beneden, arend: Ranken en famengeftelde B Voor % overige komt deeze , buiten ’% verfchil Hoorn, pen, Ie Ranuneus der Wortelen , die zy Vezelig heeft, in Geftal-,À hi, eed te met de voorgaande overeen. Niets gemeener vindt men by ons in vette Grasweiden dan dit Onkruid, ’t- welk men ?er om die reden, en we- gens de Kleur, Boterbloemen tytelt. Dat Do» poNéus ze onder de Tuin-Ranonkelen telt; is, om datze ’er-dikwils als een Onkruid groei- jen en wegens de voortloopende Ranken gehaat zyn (*). Geen fcherpte heeft in het Kruid plaats , dat als een dienftige Stooving tot Aambeijen door Cnomer opgegeven wordt. Somtyds vindt menze met dubbelde Bloemen. Door geheel Europa is dit Onkruid , op gezegde plaatfen’; gemeen en groeit ook aan de Kaap der Goede Hope, volgens den Heer BURMANNus, (27) (26) pe Calycibus eren B e Done: ak 156e GOUAN Mfonsp. 266. GER. Prov. &c. Rans (*) De Heer HALLER zegt, dat de Sreng van dit Kruid, langs den Grond kruipende, daar in Wortel fchiet. *t Is waar , doch dan zyn zy niet meer Stengen, maar Ranken ; wi het nog andere Stengen heeft, van omtrent een Voet hoo zig tusíchen ’t Gras verheffende. Hierom hadt LINNKJS 3 daar van gezegd Sarmentis, thans Stalonibus reptantibus. Il, DEEL. IX. STUK, Erle: VEELMANNIGE KRUIDEN, 242 IV, C 27) Ranonkel met uitgebreide Kelken , ge- ater SNleufde Bloemjteelen, opflaande Stengen en Hoorp- veeldeelige Bladen, 8STUKe pan (28) Ranonkel met uitgebreide Kelken, ronde anunciú= Jus polyane Bloemfteelen en driedeelig ingefneeden Bla- venlblat den , de bovenften Liniaal. ige. dg Veel gelyken deeze beiden naar malkander. mld: “tian. De eerfte, hoewel ook in vette Weiden in de nevoer. Betuwe groeïjende , is op ver naa zo gemeen piet als de laatfte , die door geheel Europa voorkomt in de Weidlanden , en dikwils de Voortloopende vergezelt. Men noemtze ook » Boterbloemen , en de Bloemen zyn niet minder glanzig fchoon geel , komende insgelyks dub= beld voor, De reden, dat Doponéus ze Tuin-Ranonkel heet, is even de zelfde. An- ders noemt menze ook wel, wegens de figuur der Bladen , met andere wilde Soorten , Haa- nevoet , in * Engelfch Crowfoot, in ’t Franfch Basfinet , Pied de Corbin of Pied de Coq. ’t Ge- was (27) Ranunculus Cal, patulis &c. GORT, Belg. 156, Fl, Suec, 457, 507. Ranunculus polyanth. fimplex. LOB: Ze. Gen Rans fylv, TABERN. Ze. 42, Hif. 117, (23) ART Cal, patutis &cc, Gort, Belg, 157. KRAM. Aufir. 161. H elu. 325. GOUAN Monsp, 266. GER. Prov. 357 nú ger peltatis pegnnt multipartitis &c. H. Clif. 231. R. Lugdb. 492. N. 18. Ran. Prat, ereâus actis. C. B. Pin, 178. Ran. Hortenfis mt Beá Pempt, 426 Ran, Pratenfis fariettis Caul, Los. Ic. 665, Í do L YA N D RI A 243 was verfchilt aanmerkelyk , inzonderheid het- IV. Loof, dewyl de Bladen Schildvormig, vyfhoe- STDEELe kig, veeldeelig zyn , en fomtyds in ’t midden Hoorns een donkere Vlak hebben , dat eene Verfchci-STUEe denheid uitmaakt, ‚Polygye Deeze Soort heeft haaren bynaam van het fcher- pe Sap ; in de Bladen huisveftende ; weshalve het Rundvee dit Onkruid ftaan laat. Men kan het tot een Blaartrekkend middel gebruiken, en, door hetzelve op *t Gewricht der Handen te leggen, zou de Koorts; op andere Deelen , de Jicht genezen ZD. (29) Ranonkel met uitgebreide Kelken , ronde Ex: Bloemfteelen „de Steng en Bladfteelen ruig suus en vam de Bladen driedeelig gekwabd » gekarteld enol ie: Fluweelachtig gehaaird. De vermaarde H A LL ERu s vondtdeeze Sag die zig door. haare grootte en ruigte inzonder- heid onderfeheidt , naauwlyks genocgzaam vere fchillende van de voorgaande. Zy heeft de Stene gen wel eens zo hoog ; de Bladen byna als die van den ame ‚ van het eN zel 5, *9) Ranunculus Cal. patulis il GOUAN Afonsp. 266. ER. Prov. 387. GORT. Belg. 157. KRAM. Afir. 161. HALL» te 315. OED. Dan. 397. Ran. montanus Lanuginofus , Fol. Ran, Prat. repentis. C. B. Pin. fes: Prodr. 96. Be Ran, „montanus fubhitfutus , Geranii folio. C. B. Pin. 13ze Latifoltus. Id. Prodr. 96. T. 96. Ran. nemorofus hirfutus Fol. Caryophyllätz. Loes, Pras/. 220. T, 71e 5 - a U. Dsxr, IX. STUK.) 244 VRELMANNIGE KRUIDEN. IV. Nagelkruid. In Bosfchen en op Gebergten komt Ee zy in verfcheide deelen van Kuropa voor , ja Hoorpe volgens BOERHAAVE ookin de Nederlanden, STUK xxx. _ (30) Ranonkel met omgeboogen Kelken „ ge- Pie Jleufde Bloemfteelen , een regtopftaandeeen= in bloemige Steng ‚de Bladen /amengefteld Li dige. niaal veeldeelig. Deeze wilde Ranonkel met Kervelbladen en Wortels als de Asphodillen » groeit in Vrank- ryk en Italie. De Wortel beftaat uit een Klomp- je van kleine Bolletjes, met lange Vezeldraaden doormengd, zegt BAUHINUS, en de Bladen _gelyken naar die van het St, Anthonies Raapje, maar zyn fyner en als die van de Kervel ver- deeld; de Steng een Voet hoog, (3 Ranonkel die ruig is , met _driekwabbige Kleintje. ingefneeden Bladen , en eene regtopftaande eenbloemige Steng. By Montpellier en in Italie groeit dit Ranon- kel (30) Ranuneulus Cal. retraflexis Bec. GOUAN Monsp. 266. GeErT. Stamp. 275. DALIB. Par. 166. wad Goett. 129. Ran. grumofà. Rad. Fol, Ran. bulbofi. C. B. Pim. 18re Prodr, 95, Ran, Cherophyllos te KS GC, Bs Pin, 381. BARR. Ze. 581. Ran. mont. hyllos Asphodeli Ra- dice. Cor. Ecpbr. I. p. 312. pks (*) Ranunculus hirtus Fol. silobis incifis , Caule ereto fubunifloro. Mant, 75. Ran, Arvenfis parvusfolio trifido. C. B. Pin. 179, Ran. Saxatilis minimus hirfutus. Jd. 182. Prodr, 96. Ran, minimus Apuluse Cor. Ecphr, 314. Te 516 POE YA RD RI Avik keltje, dat een dun ruig Stengetje heeft, op ' meefte een half Voet lang. De Bloem , byna A IV. FDEELe gelyk van grootte als de Bladen en geel, heeft _ xuv. een ruigen Vliezigen Kelk. By Aftrachan, aan We, de Kaspifche Zee , heeft de Heer GMELIN en hetzelve ook waargenomen , naauwlyks drie nia. ee Duimen hoog (#). (31) Ranonkel met flekelige Ziddr, de bo- XXXL CH yenfte Bladen meervoudig fmengefidld Li- las gerond niaal. peren Eruievoet. Deeze Akker- Haanevoet, in de Bouwlanden op veele plaatfen door geheel Europa voorko« mende, heeft de Zaadjes, die de Hoofdjes maa- ken, aan beide kanten ftekelig „’t welk dezelve van de voorgaanden genoegzaam onderfcheidt. (32) Ranonkel met flekelige Zaaden, enkelde xxx. gekwabde flompe Bladen en verfpreide Sten- Peston: gen. de, Dit (*) Reifs darch Rusland, Petersb. 1774. II. Th. p. 196. (31) Ranunculus Sem, aculeatis Fol. fup. decompofitis Li- nearibus. GORT, Belg, 157. KRAM. Aufir. 161. HALLsHielv 323. Fl. ge 03 sos. H. Cif. 229. Re, Juugdb. so. Rane $. “ (32) Ranuneulus Sem. aculestis , Foliis Simpl. &c. GORT. Belg. 158. GOVAN Mdomsp. 267, H. Cliff. 229. Ups. 157. R. hr 4oï. Ran. patuftris echinatus, C. B. Pin. 180, Prodr, se Ran. Cret. echinatus latifoltus. ALP. Exet. 263. T. 2620 j B. Hifi. UL. p. 842. 28 IL, DEEL, IX, STUK. 246 VEELMANNIGE Kruiden, Dit is een Water- Haanevoet, voorkomende - ‘in Slooten, Graften en op vogtige Velden, der Horn: Zuidelyke deelen van Egropa, Ar pi N usbeelde STUK. dezelve van Kandia af , waar uit blykt, dat de Veel: 5 an wig. Blaadjes, op lange Steelen groeijende, veel naar Wyngaardloof gelyken, De Bloempjes zyn klein , en deeze wordt gezegd een niet minder branden- dende eigenfchap te hebben , dan het voorgaan= de Water - Haanevoet. Zy groeit-in Vriesland, „op de Kley , in laagtens | en „vierasmgiagen » ZO _M EESE aantekent. i KXXUI. (39) Ranonkel met aak Lg s oi: Zie gefmipperde Jbitfe ruige Bladen en verfprei= de Stengen. IV ae Kleinbloe: gn Behalve de Zuidelyke deelen van Europa zou „deeze ook in: Engeland wild voorkomen en‚vol- „gens BOERHAAVE een inboorling van onze _ Nederlanden zyn. Zy verfchilt van de voorgaan= „de weinig, maar de Bloempjes zyn nog kleiner en de Zaaden in plaats van Stekels met Knob= beltjes gedoornd, XEXIV.- (34) Raronkel met gedoornde Elsvormige ome ertegen: gekromde Zaaden , omgeboogene Kelken en veeldeelige Bladen. G5) (33) Ranuncalus Sem. muricatis &c. Hups, Ang 212. _Gozr. Belg. 158. Ran. hirfutus annuus Fl. minimo. PLUK. ARE B Kr: Raj. Argh. III. p- 248, T. 12, 6 1, Monas. Hi, Il. p. 440. S. 4. T. 28° F. 21. (34) Ranunculus Sem. Spinofo - Subulatis recurvis &c. > POL 4 ArcNoDeR:1 /Ae 5847 2 (35) Ranonkel met een regtopftaande tweebla- Ti dige Steng en veeldeelige Bladen, die aan de Steng overhoeks ongefteeld. STUK. F7 Deeze beiden zyn in de Levant zo ’t fchynt Ee door Tournerorr ontdekt, ten minfte de ar andiflo. daatfte , die. Bladen als de Monanikskappen en zeer ” Groot: groote Bloemen peelt „Deuslve. zou zl „bloemige. achtig zyn. (35) Ranonkel met Draadachtig Tattige es af berg en , een naakt eenbloemig Bloemftengetje « en en Zeisfenvormige Zaaden. __Deeze groeit piet alleen in de Koornlanden der Zuidelyke deelen van Europa en van het Ooften ‚ maar komt overvloedig, in Ooftenryk by Weenen voor. Het is een zeer klein Plant- je, groeijende by Montpellier waas’ twee Duimen hoog. (37) Ranonkel met- rondachtige: driekwa’bige Peek Ve Bladen en eene zeten Steng. Kiytolad:- 35)“ Pig vk Pr RE (35) Ranuneu'us cite” Bio “bifolio &c. R. ran: 4Gz. „Ran, Orient. Acoftiti folio , Fl, máxiimo.“TOURNE. Cor. 22. €36) Ranunculus Fol, Filiformi - rafnolis Sec. GOUAN Afonspe Pe Ran. Geratocephalus, 8e. Moris. Hift. u. p--440. S. 4» ,T. 28. Î, 22. (37) Ranuneu us Fol. fubrotundis , trilobis inregerimis &c. He DEEL, IX, STUKe 243 VEELMANNIGE KRUIDEN. Iv. (38) Ranonkel met vlottende Stengen ;de Blae tien den onder Water. Haarig verdeeld , en op. oorD- hetzelve nn STUK: XKEvI : ed Ven deeze, twee Water=Ranonketen is de. pe agen eerfte, met Klyfachtige Bladen , in Europa gantfch vlottende giet gemeen. In Engeland „evenwel, groeit zy overvloedig en komt ook , in onze Provincie, aan den Duinkent, by Haarlem voor. Deeze ftrekt haare Ranken zo wel lengs den Grond als langs „de Of p kte der Wateren. uit. De Bloemen zyn nict geel > maar wit met gecle Meeldraadjes (*), zo MorrsoN aanmerkt. „Zy heeft.de Bladen heet en fcherp van Smaak. De Gort. Belg. 158. DALIB, Par, 167, H, Cliff. 231, B. Luzdb. “492, Ran. Aq. ‘Hederaceus lami, C. B. Ens 180. Mor, u. (33) Ranunculus Caul. natanti ei ol eme Capilla- ceïs, emerfis peltatis, GORT, Belg. 159. KRAM. duflr. 162, HALL. Helu. 318. GOUAN Mfansp. 267, GER, Prov. 3s8- ‚FL Succ. 1e N. seo. Fl, Lapp. 234. R. Lugdb. 492. Ran. Aquat. Fol. rotundo & Capillaceo. C. B. Pin. 130. BARR. “Je. 365. Ren. Aquatilis. Dop. Pempt, 587. Ran. a Hepa- tice facie, LOB. lc, 11, 35. B, Ranunc, Fol. omnibus Capil- laceis. H‚-Ciiff, HALL, &c, PLURS Alm. 311 fez gy, Ran. Ag: Capillaceus. Ce B. Pin. 180. Ran, schonk Sec. COL. Bephrs Ip. 315. T. 316. Millefol. Marathriphyilon, Lon, Je, 7or-. 8, Ran. albus fluirans Péúcedani foliis HERM- mr en Millefo!, Aq. Fol, Foeniculi , men Fiore & Ca- 5 Be Pin: t4r. BARR. Je, mt; odt) Waaier: komen ’er maar yr rend in voors 5 eee MIN, oe Po L TY AN DR I A 249 De andere komt met aanmerkelyke Verfchei- _ IVs denheden door geheel Europa , alleenlyk in en Îsprers onder Water, voor. Men vindtze met Bladen Hoenn op het Water leggende „ die Schildvormig ; dacSTUE« - js met het Steeltje in ’t midden-ingeplant en drie- er kwabbig zyn, doch met de Kwabben wederom verdeeld „ altoos breed en glanzig, Hier van geeven Louer en Doponaus (}) een taa- melyk goede Afbeelding, doch zo voortreffelyk niet als die van BARRELIER, door wienook een Water -Ranonkel „met enkel Venkelbladen, sin Plaat vertoond is, Van de zodanigen komen Verfcheidenheden voor , naar dat gedagte Bla» den van omtrek volkomen rond, of ongeregeld, of langwerpig zyn. Deeze laatfte , hen ook Water - Duizendblad met Venkelb) enoemd js, heeft de Bloem grooter dan de ee een Duim breed, zo de Heer Harrr zegt, die het denkbeeld vanden geleerden L upw1erus niet onwaarfchynlyk keurt, dat naamelyk alle de gedagte vier flegts veranderingen mogten zyn van eene zelfde Plant, Ondertusfchen komen zy in onze Nederlanden , gelyk: in Switzerland en elders op‚byzondere plaatfen, in Beeken, Sloo- ten, Graften, Vyvers en andere Wateren, zo binnenlands als aan den Duinkant voor en ver- fieren derzelver Oppervlakte, met haare witte geeldraadige Bloempjcs , ongemeen. Zök- (tf) De Eert wa ee van Dop. eld 387 7 in Sp Plant. Ed. 1 is door 5 g Os” 250 VEELMANNIGE Kruipen, Iv. _ Zonderling is ’t, dat van dit nitgebreide Ge- mk flagt, ’ welk in ons Wereldsdeel zo veele Soor- _Hoorp ten en Verfcheidenheden uitlevert , tot nog toe STUE. geene in Oostindie gevonden zyn, In Arabie Vielwy kwam den Heer ForsrAoHL „behalve de Kervelbladige , in een Graft by de Stad ‘Taas, een Ranonkel voor , welke hy Veeldeelig noemt. De Hoogleeraar N. L. BURMAN:NUS telt vier Soorten van dit Geflagt , uit-hec‘Oldenlandfche Kruidboek 5 als Inboorlingen vanhet Laand by de K Kaap Ut NUE ly, onze Veld- en Water: Haanevoet ; de ‘Woltige en de Bo- terbloëmen. T Ro LL IVS. Drolbloem. De Kenmerken van dit Geflagt zyn zeeerrKelk, omtrent veertien Bloemblaadjes en veclesEyron- de veelzaadige Zaadhuisjes faniengéhoopt. _ Men zersd 'er twee Soorten van, naamelyk es ‘Drolbloem met Oogluäkende Bloemen , do Trollias k Homigbakjes vanlangte als de Meeldraadjes. Op de Bergvelden door geheel Europa, zo wel in Lapland als in Ooftenryk , Switzerland en (1x) Trollius Coro'lis conniventibus Sc. Sy/l..- Nat. XII, Gen. 700. p. 380, Weg. XINL p. 431. Helleb. El. clanfo &c. Fl.-Suec. 474, $10. Hell. Fol. angul, muleifidis , El. 5 zb fo. H . Cliff. 227. R, Lurdb. 484. Ran, montanus Aconiti olio, Fl. globofo, CB. Pin. 182. Ran. Flore globofo. Don, _Pempt. €30» Ran. mont. Alp. glameratus. LOB. de. 675. Trol. lius Flos, Rue. Jen, eee ed a en Provence, groeit dit Kruid, dat een fierlyke Bloemplant in onze Tuinen uitmaakt. Men heeft 1v; XIV, hetzelve , in ’t Hoogduitfch , Drollblume gehe= Hoorp- ten , wegens de figuur der Bloem , waar van° TUE misfchien de Latynfche naam , äaöt GESNE- „ia Rus ‘er aan gegeven , zyne afkomst heeft, Men heeft het, met TouRNEFORT, tot het Ge- flagt van Nieskruid „waar het naby aan komt, betrokken gehad, De Bladen gelyken naar die der Monnikskappen „zyn rond van omtrek ‚doch tot den Steel toe, op wiens end zy ftaan, vyf- kwabbig ingefneeden met dé Kwabben nog meer verdeeld. Tusfchen dezelven komen enkelde Stengen voort, van’ anderhalf Voet hoogte, op “ end een geele Bloem hebbende , die zig:als ‘een geflooten Bolletje vertoont, hebbende. ten minfte twaalf Bloemblaadjes „ in-malkander zite “tende en ontelbaare Meeldraadjes: befluitende „ die een getal van twaalf tot zestien Stampers omringen , en daar op volgen even zo veel Haauw- achtige Zaadhuisjes, Op de Alpifche Bergen, zegt de Heer HALLER, geeven deeze Bloe- men een aangepaamen Geur. ESE al wil or _ (2) Drolbloem met are rd “Bloemen , de hek Hliss Meeldraadjes korter dan de Horik. Afiaticus. (2) Trollius Coroll, patulis, Neâariis Stamine longiori- bus, Helleb. nig. Orient. Ran. folio. TOURNF.' Cor: zo, Helleb. Aconiti folio, Flore globofo. Croceo. Amu. Rutb. 1or. Trollius humilis Flore parulo, Bux. Cent. Ks. pe 18. T. 22. IL. DEEL IX, STUK, Afiarifch, 252 VEELMANNIGE KRUIDEN, IV, In Siberie- en: Kappadocie ftelt Linneus Aaonas, de Groeiplaats van deeze Soort, die weinig ‚van Heens de voorgaande verfchilt , dan door Goudgeele STUK, _ Honigbakjes „ gaapende hoog geele Bloemen en Rt ga Vrugtbeginzels of Stampers die uitwaards ge- boogen en als leggende voorkomen, Het Plant- je groeit naauwlyks een Span hoog en bemint de hoogfte Bergtoppen , daar de Sneeuw wate= ren afvlocijen, zegt BuxBaumMm, die hetzelve in ee waargenomen hadt. Tsoryrum. tlas Kelk, vyf Bloemblaadjes , Oe Honigbakjes, die Pypachtig zyn en kromme veelzaadige Zaadhuisjes. Dus komen de Kenmer- ken van dit Geflagt voor, ’t welk den Griekfchen naam Jfopyron, dien Droscoripes gebruik te „ bekomen heeft. Drie Soorten zyn ’er in ver= vat, naamelyk 1. (x) Ifopyrum met Elsvormige Stoppeltjes en en eten Jpitfe Bloemblaadjes, dn In de Bosfchen van Siberie komt dit fierlyke velig. _ Plantje voor, dat Bladen byna als de Duive- kervel en Stengetjes heeft van drie of vier Duie men ‚ fomtyds twee Handbreedten hoog en kleine - Bol- eed lfepyrum Stipulis Subulatis , Petalis acutís. Syf?. Nat, » Gen. zol. p. 380. Weg. Xlil. p- 43 H. Ups. 157, auin Mensp. 263. Helleborus Fumaria foliis, Ama. Rasó. Pp: 74 Te Pie POET Rn rk Aan Bolachtige geele Bloempjes voortbrengt, met _IV4 vier of vyf Meeldraadjes ‚ waar op Vrugten vols Er gen, die uit veele Haauwtjes beftaan. In de A- Hoorp- Kädeinie- Túiò van Rusland gezaaid, fchoot het STUE: veel hooger op ‚ én is verder ook, in de Up- ‚4 5* falfche , Helmftadfche en Montpellierfche Tui- nen, geteeld, (a) Ifopyrum met Eyronde nd en ‘flom- pe Bloemblaadjes. mp ” ooren, de $. Deeze , die onder den naam van Ranonkel met Bla Bladen van Thaliërum door Crusrus voor=tig. gefteld wordt ‚ groeit op de Gebergten van Ooftenryk, lalieen Karniolie, C 6 us 1 ù s vondte ze met Stengetjes van een Voet, ScopPoLl maar een half Voet hoog; zo dat het een klein Plantje is , met redelyk groote witte Bloemen, waar in van dertig tot veertig Meeldraadjes , die geel geknopt zyn , en eenige Oorgelykende Honigbakjes. De Vrugt beftaat uit twee , zelden drie eenzaadige Haauwtjes , zegt de Doktor. Dit ftrydt tegen de Geflagts - Kenmerken. (3) Ifopyrum met flaauwe Stoppeltjes. Berg- 4 HL Akeley- (2) Hipyrum Stipulis ovatis, Pertalis obtufis. Scop. Carn. bladig. . KRAM. Auflr. 162, Thaliër. Barrachioides &c. Bocc. Mas. 84. T. 79. Ff. Ie Ran. Nemorofus Thaliâri folio. C. “B. Pin. 178. Moris. Hifl. Il. S. 4 T. 28. f. 12. Ranunc. ts vig Thaliâri id Crus. Hifl, 1. p. 233. PANNe de. p. G) paer Stipulis obli Aquilegia montana Fl. pare vo IL, DEEL IX, STUK, 8 284 _ VEELMANNIGE KRUIDEN, IV: - Berg-Akeley met kleine Bloemen en Bladen ArDEEL. van. ThaliCtrum is deeze by de Kruidkundigen Hoorts genoemd geweest. BAUHINuUs hadt dezelve STUKe _ var de Switzerfche Alpen, De Heer HALLER wief merkt aan, dat zy de Steng kleiner dan een Handbreed , met eene enkele blaauwe Bloem heeft. Dat Plantje, ’t welk MEN Tzet onder den naam van Akeley met Thaliétrum - Bladen en zeer kleine witte Bloempjes voorftelt , van de Apenuynfche Bergen ‚ meent zyn Ed, , zou misfchien eene Verfcheidenheid hier van kun- nen ZyD. | HELLE Bor Us. Nieskruid, Vyf of meer Bloemblaadjes zonder Kelk , tweee lippige Pypachtige Honigbakjes en veelzaadige bykans regtopftaande Zaadhuisjes , zyn de Ken= merken van dit Geflagt, ’t welk de Planten be- vat, die onder den Geflagtnaam van ouds bee kend zyn. Zy leveren vyf , meest Europifche Soorten uit, naamelyk (:) Nieskruid met de Bloem op het Blad zit- tende, Vroeg. bloeijend, Weie Fe Helleborus, vo, Thaliâri folio. C. B. Pin. 144. Prodr. 75. J.B. Hike 1. p. …e HALL. Fielv, 350. Moras. Hift, II. pe. 458. Ss ebr: T. tu a) ellie: Flore Folio infidente. Sy/?. Nat. XII Gen, 70de Pe 381 Wig. XI pe43re Ho Clif. Ups. Kc.Re Lugdb. 45de POE LC VAT De RIZA ME Weinigen zullen gelet hebben op die zonder- IV, linge. hoedanigheid van dit zo gemeen kleine ADEELe Kruidje , dat in ’t vroege Voorjaar de Bloem. Hoorp, perken verfiert , wordende deswegen Winter-°T®% Akoniet der Nederlanderen van Loper getyteld, „ia, ied Doponeus noemt het Klein geel Aconitum ; en men heeft het dien naam gegeven, zo hy Aanmerkt, wegens eenige gelykheid der Bladen en Haauwtjcs, als ook van fchadelykheid, met de Monnikskappen of het Wolfsdood , hier voor befchreeven. Het heeft geen Stengen dan de Bladfteelen „ die naauwlyks een Handbreed lang (+) en dun zyn, op het end een rond veeldeelig Blad voe- rende , in welks midden het een ongefteelde geele Bloem draagt ‚ gelykende naar die der Rae bonkelen „ waar op drie of vier Haauwtjes vol. gen. De Wortel is knobbelig en als uit Leede ies famengefteld , gelyk die der Anemonen, Natuurlyk groeit het in Provence en in Italie, Ca) 484. KRAM. Aufir. 163, Alant, 408. Hell, Ranunculoides praecox êcc. Muris. FE/f, III. S, 12, Ta. f. 4. Aconitum _ unifolium Balbolum, C, B. Pir. 183. HILL. Anät. T. 11e Aconitum luteum minus, Dop. Peiept. 440. Acon. Hyemale Belgarum. LOB. Ze. 676. (f) Vix pollicaris (dat is, van naauwlyks een Duim), zegt LINN, in Martif/a alan; doch dit komt my wat wei- nig voor; of zyn Ed. moeft de langte van eens Menfchen Duim meenen. Il. DEEL, IX, STUK) 555 — VEELMANNIGE KRurbDEN, (2) Nieskruid met een byna tweebloemige ,òri= grent naakte Bloemfteng en Voetachtige Bladen. Deeze Soort groeit in Ooftenryk en Italie op Steenachtige Bergen, Men vindtze Zwart Nies= kruid met Rooskleurige Bloemen getyteld. De Wortel geeft in ’t Voorjaar dikke Stengetjes ; welke aan ’t end een Rooskleurige Bloem , van taamelyke grootte ‚ draagen 3 amiddeleknst ver- heffen zig de Bladfteelen hooger dan de Bloe- men, en fpreiden zig ieder uit in een trop Bla- den , van gedaante als Laurierbladen, Leder- achtig taay en overblyvende. Deeze enaaken met elkander eene Voetachtige figuur, op hunnen Steel, Vervolgens grocijen de Vrutgbeginzels aan tot Zaadhuisjes , als Haauwtjes vergaard; die in de Bloem, welke van Kleur verandert, aanrypen. Zo dar die Krufd óok ‚ iu zyne groei- jing en Vrugtmaaking, zeer byzonder is, De Heer Scoror1 vondt, in Karniolie , daaf van de volgende Verfcheidenheden, 1. Met wit- te Bloemen , de Honigbakjes en Meelknopjes geel gekleurd hebbende, de Vrugtbeginzels met de Blikjes en Steng paarfchachtig: a. Met roos de Bloemen „ groenachtig van bodem, de Ho= nig= (2) Helleborus Scapo fabunifloro Wz Fol. pedatis. Mar. Med, 273. H. Ups. 158. R. Lagdb. 434 H. Clif, 227. GOUAN. Monsp. 268. en ij 163 pe Carn. 556. Helleb, niger Fl. rofeo. „ Pin, 186. HILL. Anat. T. 1. Hel- leb, legieiaeas. hee erk: 1. p. 275. Helleborus niger. LOB. Je, 681. Veratrum nigcum primum. Don, Pempt, 385. Peret AMD ok: Io AS 257 nigbakjes- en Meeldraadjes geel, de Vrugtbe- IVe ginzels roodachtig: 3. Met Roozekleurige Bloe- Ai. men, wit geaderd, en roodachtige Vrugtbegin- Hoorp= zels, die niet zelden omgedraaid-zyn: 4, MetSTUE- wit en rood bonte Bloemen , groen van bodem, gnd de Vrugtbeginzels „rondom de Stylen , ieenkak… paarfchachtig- hebbende, - Dergelyke Verfchei- denheden Kane hier ook daar van in Be Tui- nen voor. Men houdt dit Kruid, dae in * Franfch Her- be-du Feu genoemd wordt of Ellebore-noir , voor het Veratrum nigrum van Didksaaunti welks Wortel veel minder fcherp is, dan die van het Peratrum album , een geheel ander Gee was ‚ vervolgens ín de Klasfe der Veelwyvigen te befthryven „en gemeenlyk Hetleborus-a!bus genoemd wordende. Dit laatfte verdient eigente Iyk den naam van Nieswortel vals een fterk Niese middel zynde, en tevenseen gevaarlyk Purgeere middel; terwyl de Wortel , van het tegenwoor. dige Zwarte , de laatfte hoedanigheid heeft met minder gevaar. ’t Gebruik. van deezen Wortel was zeer groot by de oude Artfer in Grieken- land. De vèrmaarde TourNEFORT zegt,dat de Helleborus van Hippocrates niet alleen op de Eilanden Antieyra, in de Golf van Zeiton, tot den Griekfchen Archipel behoorende , Betta men oudtyds de Kranzinnigen ter Geneezing ‘zondt (4), groeide, maar dat men dezelve ook | over= (f) Si sribus ae Cape infanalte zegt Homarius fpot. il DEEL Ix, STus: IV. 258 VEELMANNIGE KRUIDEN overvloedig vondt aan de Oevers der Zwarte Er Zee, en aan den Voet vanden Berg Olympus in Moord Klein Afie, omftreeks de vermaarde ftad Prufa „ STUK, vg alwaat hy derdhalf Pond Extrakt gemaakt hadt, Zl) van vyfentwintig Ponden Wortels. Deeze Wors tels , die hem verzekerd werden” van de echte zwarte Helleborus der Ouden te zyn, geleeken veel naar die van deeze Soort, zo wel als het Kruid , dat echter veel forfer groeide, hebben- de de Bladen en de Bloemfteelen omtrent ecn Voet lang (*). Het gedagte Extrakt, evenwel door hem aan drie Armebieren ingegeven, ver- ‘oirzaakte Walgingen , Snydingen in ’t Gedarm- te, Pyn ín ’t Hoofd, trillingen der Leden en andere Toevallen , welken daar in een groote Scherpheid deeden blyken. Men handelt ’er voor ’ overige „ zegt hy, eveneens mede als metden Wortel van ons Nieskruid, kookende daar van Eén of anderhalve Drachme in Melk, die, na een Nagt geftaan te hebben ‚ doorgegooten zyne. de, ingegeven wordt (4). In Gevallen daar men de Geneezing niet dan door Spottende, waar uit en uit andere plaarfen blykt , dat de naam dier Eilandjes aan deezen Wortel gegeven werdt. Dus zegt JUVENALIS , fi non eget Anticyrà ; gelyk men nader- hand wel plagt te zeggen : huie opus ef? Helleboro , om een am te berekenen. (*) De Heer HALLER zegt (Helw. p. 318.) » dat die een andere Soort was, maar hoe zyn Ed. zulks bewyze , terwyl Touanezonr het er rt hieldt, blyke niet. (1)-Toumngzonr de ia Mat, Med, Tom, L, ps 749 73e dem. Voyage an au Levant, Tom, II, pe 18% Pò Lr AN DRT A 259 door fterke Buikzüiveringen kan uitwerken , is _ Vs de Wortel van het Zwarte Nieskruid dikwils Arneats mét een goeden uitflag gebruikt , inzonderheid itn in Krankzinnigheden die uiet de Zwarte Gal ont-STUE- flaam , de Waterzugt en andere hardnekkige "5 Kwaalen : doch, ín de eerfte plaats, moet het Extrakt niet dan tot een Scrupel of minder veel. heid ingegeven worden 5 tèn anderen fchynt de werking veel af te hangen van het Klimaat en Saizoen des Jaars, Ook is in de Wortelen zelf , die men gedroogd krygt, een aanmerkelyk verfchil, Men maakt ’er tegenwoordig, in de middelfte deelen van Europas weinig gebruik van, dan in Santengeftelde Winkelmîiddelen, dewyl wy van het Ooften en Westen veiliger Purgeermiddelen bekomen. Zie hier , nogthans , wat Doktor Sco- vorLt , in de Zuidelyke deelen , ten dien opzigte aantekent. De Wortelen van zyne Hellebortis heeft » HiPPocRATES,zo menigmaal hy daar van „> melding maakte, onder de fcherpfte Purgeer= s> Middelen geteld, Dat die zelfde kragt in de »» Onzen zy, leert de byna dagelykfe Ondervini- 2» ding: zo dat het wonder is, dat de Purgee- » rende kragt der Helleborus van Linn aus » in twyfel getrokken worde, In ons Volk is »s de bekwaame Gifte van het Poeijer der Wor. > telen van twintig tot veertig Greïnen bevon- » ded $ terwyl men aan tien Greïnen van het _» Extrakt met klaar Water genoeg heeft, doch , » zo het met Zwavelige en Zuute Vogten be- R a » teid Me. DSE: IX STUK, IV. ÂFDEEL. XtV. Hoorp=. STUK. Veelwy- wige. Hi. Helleborus wiridis, Groen Ld 260 VEELMANNIGE KRUIDEN, »> teid is geworden ‚dan behoort men ’t in grog- » ter veelheid in te geeven en het brengt ligter > Buikpyn voort. Een Klyfteer uit het Afkook- „s zel van een half Once des Wortels is tegen ‚, Beroerdheid van meer dienst dan de Koloquint „ en andere Middelen. De Boeren geneezen „> hunne Osfen „ door onder de gewonde Huid » een brokje in te fteeken van den verfchen » Wortel , waat door eene groote Zwelling en „> geftadige uitvloeijing van Etter ontftaat. Doch »» daar is in de Helleborus iets geheel byzonders s, en weezentlyk nadeeligs. Ik heb een frisfche ss Meid , geen de minfte Ziekte onderhevig ‚ s, dertig Greinen laaten gebruiken van den ge= 3, pulverifeerden Wortel. Hier van kreeg zy »» tweemaal één Afgang zonder Pynlykheden, ‚‚ doch daar op volgde zekere dofgevoeligheid „ der Leden en ongewoone ftyfheid » welke nog- 5 „ thans door bekwaame Middelen overging. Is » dit dat Vermogen van de Helleborus , ook s, Stuiptrekkingen maakende ,’t welke. Hrir- » POCRATES reeds voor lange waargenomen „ heeft 2” (3) Nieskruid met een tweedelige Steng, de Tak- G) Helleborus Caule bifido, Ramis Foliolis bifloris &c _ Hell. Caule aq. foliofo &c, H. Cliff: 227. Ups. 158. Re Ludo. 484. GER. Prov, 389. KRAM. Aufir. 163, Hell. niger Horten- fis Flore viridi. C, B. Pin. 185, Elleborum nigrum alterum. “CAM, Epit, 941. Veratrum nigrum fecundam. Dop, Pempt, 385 Helleborafftum ‚LOB, Je, 650. Pio er ARD UIEN, one Takken met et Blaadjes ; de Bla-- „Arn den gevinger „mv. IV. DEEL Deeze andere Soort van Zwart RR Eeen, Ì groeit, piet alleen in de Ooftenrykfe Gebergten Ps “ia. by Weenen en elders, maar komt ook in Stee- nige Valeijen der Alpen in de Zuidelyke deelen, van Europa voor. Hier i is Zy wdrknjen niet minder zonde rling dan de voorgaanden, a Bloemen uit een Scheede van Blaadjes voortko-’ men, hoedanigen, dikwils tot negen in gecal, Straalswy ze, op de Bladfteelen geplaatst zyn, die ook allengs zig bovende Bloemftengen verheffen. De Kleur der, Bloemen, bovendien » is groen „ en zy openen zig niet zydelings , maar hangen nederwaards , terwyt in dezelyen vyf of meer ui. „Eier Zaadhuisjes, > die naar Haauwt tjes Zweemei, aan. rypen. -{4) Nieskruid met éen enn) eee Steng en Woetachtige Bladèns Aanmerkelyk verfchilt deeze die in eren ed ö Soriendrhnd 5 ian en k ent lane € ) Hleborss Be nike foliofo, Fol. rt Helle Caule inferne anguftato &c. GER. Prav, 385. GOUAN Jfonsp, 263) H. Cif. Re Lugdb. &c. Bell. niger foetidas. C, B. Pik. 185. Helleborafter max'mus. Log. Ze. 679. Veratrum nigrum tertium, Dop. Pempt. 336. HALL. Helv. 317. B, Helleb. ni- ger trifoliatus: Mogis. III-S. 12. T. 4 f. 7. MUNT. Ze. ad P. 334, Quarto. R 3 ', Drin. IX. STUK, Iv. Helleborus ° IV; ArpetL: XLVe- Hoorp-: STUEe o62 VEELMANNIGE KRUIDEN; valt, door dien zy een gebladerde Steng heeft “en geene Wortelbladen, Men vindtze , gelyk de, voorgaande „ als een bafterd … Soort van ’t Zwarte Nieskruid aangemerkt, Zy groeit wel wigs anderhalf Elle hoog langs de Rivier van Mont- Heldborus. pellier € en bloeit ’er „zo de Heer G ou An melde, het geheele Jaar. Anderen haddenze reeds Win- der - Nieskruid geheten » zo wel als de cetíte Soort , of „Pied de Grifon , » Wegens de Bladen, De mis af efumdides « Con fil ige … wegens. de Geftalte, misfchien ; of ook Helleborafter , om dat zy in Kragten naar het Nieskruid gelyke. De Wortel is hard , gedraaid : zeer Vezelig „ bruin, bitterachtig & heet „ ’ en heefteen vunzigen Reuk,gelykde geheele Plant, 5): Nieskruid, met. eene seadloemige Seng en srifoliatus.. drievoudige ‚B laden, Dricbladige Van het Driebladig zwart Nieskraid-„dat door Mun rrNerafgebeeld is en tot de voorgaande Soort betrokken , verfchilt grootelyks deeze , die in de Bosíchen van Kanada en Siberie , als ook op Ysland , voortkomt. ‘Het is “tmaar éen klein ‚ doch fierlyk Plaatje, dente Ben En ie de Ee Helisborus. Scapo unifloro , Fel. ide £ Ozn. Dane “566, Am, Acad, Il, p. 356, T. ak 18. KALM, dee Ille pe 3792 460. B Oh Ae RR, IL Ao 263 de van de Geftalte der andere Soorten, heb- IV. bende de Wortelblaadjes byna als die van Kla- £ ie. ver, zeer lang en dun gefteeld, met de Bloem- Hoorp. fteng nog eens zo lang, De Bloem en Vrugtmaa-STUE. king alleen heeftze hier thuis gebragt. KALM; pehay vondt den Grond der Bosíchen „ in Kanada „op | veele plaatfen met dit Kruidje. alleen , of ook onder Klaver- Zuuringen Stevenskruid , bedekt. De Bladen en Steelen werden van,de Wilden en Franfchen gebruikt, om Wol „ Leder en an- dere dingen, geel te verwen, CALTHA Geelbloem, Den naam van Populago, die aan dit Kruid door TABERNAMONT gegeven en door TourNeErFòRr T behouden was, heeft de Rid= der veranderd in Caltha,een naam-aan de Gouds- bloemen gemeen, welken zyn Ed, ender den Gellagtnaam Calendula heeft begreepen. In Ken= merken verfchilt het weinig van ’t voorgaande, dan dat de Bloem geen Honigbakjes heeft, Maar ééne Soort (1) is hier van bekend, als welke van BauurNus genoemd werdt Câleyaisfris. en paluftris za: is Moeras. Geelbloem, wete rd ú) Caltha. et Net, XII Gen: 703. e. 381. pag. zit. Pp. 432 Gout. Belg. 160: Kran. Aaf. 163. HALL: He/v 319. GOUAN Monsp. 268. &c. H Chff. 228. R. Luzdb. gd GRON. et 166, Populago major & minor. Tas. Je. 750. TOURNE.. Jnf?, 273, Caltha palufris, C. B. Pim. 276. Don, Pompe sot. LOB. le. 594. u DEEL. IX, STUK, , 264 _ VEELMANNIGE KûUIDEn, r HV. dit Kruid in vogtige Velden en Moerasfen , ja Arpesl zelfs in ftaande Wateren, op veele plaatfen in Hoorp. Europa groeit, gelyk by ons op laage Weidlane STUK. _ den, De Frapfchen noemen het , deswegen ; ain lul Souci Eau, de Engelfchen Marsh- Marigold, de Luitfchers Wiefsblum , Mofsblume of Dotter- Dlume en ons Landvolk Boterbloemen. Het groeit ook in Virginie, Uit éen Vezeligen Wortel geeft dit Kruid veele dikke Bladfteelen met gladde dikke ronde Bladen „ donker groen , aan den: rand fyn ge= karteld, en, niet zo zeer naar die vanden Pep- pelboom ‚ waar van het den naam fchynt te hebben , als naar die. van ‚de Kleine Gouwe of het Speenkruid gelykende , maar veel grooter. Met die der Lepelbladen, of. der kleine -Plom- pen ftrooken. zy. ook. taamelyk. … De Bloemen zvn zeer groot en hoog geel „ ten minfte in de Verfcheidenheid met groote Bloemen, terwyl men de andere in de Tuinen heeft met dubbel. de of volbladige Bloemen. De Meeldraadjes zyn. tweederley : de buiten{ten eens zo lang , Knods- achtig „ met famengedrukte’ Knopjes3 de. bin= nenten kleiner en met breeder Meelknopjes voor= zien. Op dezelven volgen veele omgeboogene Haauwtjes, die het Bloemfteeltje kroonen. Het Kruid wordt gezegd fcherpfäppig « en fchadelyk voor het Vee te zynf; gelyk men ook: ziet, dat de Becefien hetzelve ftaan laaten, doch de Bloe- men worden fomtyds gebruikt om een pee Kleur te geeven aan de Boter, H Xe P oL YA N DRI A 2657 Hy prRas tis, Waterblad. —_ IV. Arprer, Tot de Klasfe der. Veelmannigen en den Rang goorn an der Veelwyvigen behoort eindelyk nog dit Kruid, sruRe dat gelykt naar het Hydrophiyllum „voorheen be- _ Peirzy- fchreeven *, door my Geutjes=-Bloem genaamd „ en derhalve (geef ik hier, als in % shad ig ae den naam van Waterblad aan, - De eenigtte Soort daar van (1), hiigens kek een Plant van:Noord- Amerika ‚ en van. Kanada in Eds byzonder „ is nict zeer bekend. Zy heeft twee Krnadzafth. gefteelde gepalmde Bladen , aan-den voet uitge. hold, wier Kwabben een zydelings Kwabberje hebben ,-Zaagswyze getand zynde en groen , naar die van den iAhornboör gelykende. Geen Kelk heeft zy ‚ maar drie Bloemblaadjes zon. der Honigbakjes- en de Vrugt is-eeri Bezie , uit eenzaadige Korrels beftaande , volgens den Heer Eurrs, zegt de Ridder, De Kruidkun- dige Mirrzer-heeft dit Gewas , onder den. naam van Warneria, in Plaat gebragt. _XV. HOOFD. - (1) asabeis Syst. Nat. XII. Gen. zog. p. 381. Peg. XIIE. p- 432: Hydrophyllum veram Canadenfium,. Spe Plant. Ies p. 146. Warneria, Mill. Je, 290, T, 235. NV mem en AP dedand R 5 IL. DEEL, IX, STUK, IV. AFDEEL xv Hoorpe STUKe 066. T'WEEMACTIGE KRUIDEN,! pe am rn XV, HOOFDSTUK, _ Befchryving der TwREMAGTIGE KRUIDEN migen draagen(*). Zy zyn alle in de twee Ran- _(Didynamia,) dus genaamd „om dat zy van de vier Meeldraadjes twee langer hebben dan: de twee anderen ; waar toe de zogenaamde Krans- jes- Kruiden, gelyk de Melisfe „Thym, Oré- go, en veele anderen; als ook de Grynsblocmi- __gen, gelyk het. Leeuwenbek- , end Kruid. ideen mage DEE D: a anke van mda Klasfe zyn» gelyk ik te vooren een en- andermaal gemeld heb , zeer eenvoudig, Hier komen. de meefte Planten in, welken de, vermaarde Toua= NEF ORT voorgefteld hadt „onder den naam van Kruiden en Heeftertjes met gelipte enonrègel- maatige eenbladige Bloemen; doch waarby ; door den Heer Linne us, nog verfcheidene gevoegd zyn, die in’t getalen de hoedanigheid der Meel« draadjes „ waar van deeze Klasfe den naam voert , overeenkomen. Dus zyn hier de zodanigen in begreepen„ die, volgens de Natuurlyke Orde , den naam van Werticillate ‚ dat is Gekranfte of Kranskruiden , en van Perfonate of Grynsbloe= gen C°) Zie het II. DD, 1. Srug van deeze Natuarlyhs Hiforie , bladz. 154 _D-tDYLNrA-M IA 267 gen van Bloot- en Schuilzaadigen vetdeeld, en _ IV. de meeften zyn Kruiden, gelyk wy nu zullen Â"DEEL: zien, Hoor. De BLoOTZAADIGEN, dus genaamd om* gen dat de Zaaden bloot aanrypen in de byna onver- Po anderde Kelk, zyn de gezegde Kransjes- Krui- den, de Bloemen veelal Kranswyze geaaird of in Kransjes om de Steng en. Takjes draagende, Derzelver algemeene Eigenfchap is, dat zy-een Vrugtbeginzel hebben , ’t welk 5 een Propje fluit in het onder - end van de gelipte Bloem en waar op een enkelde dunne Styl ftaat, die zig doorgaans „aan 't end, Gaffelsw yze in twee Stem» pels verdeelt, dikwils buiten de Bloem uitftee- kende en een weinig langer dan de Meeldraad- jes , waar van twee langer , twee. korter zyn , gelyk tot de Kenmerken van deeze Klasfe bes hoort. De Meeldraadjes komen onder uit het Pypje van de Bloem voort „en ’t getal-der; Zaa- den is byna altoos vier. Het eerfte Geflagt heet AJUueca, hiii Onder deezen Latynfchen naam „de van fom- migen aan de Chaméepitys is gegeven , komt hier het Kruid voor, dat men gemeenlyk, Senegroen noemt, en deszels mede Soorten, De Kenmerken beftaan in een gelipte Bloem; welke de bovenfte Lip zo klein heeft, dat de Meeldraadjes daar boven uitftecken, Hier U. DEEL, IX. STUK, 263 LWEEMACTIGE KRUIDEN. IV. Hier agen de er Een ore voor; ArpeeL. naam cì k: xv: y Haorp=- STUK (1) Senegroen met omgekeerde Slam, Deeze door. Tour NEFORT in de Levant / gevonden en ùit Zaad in de Europifche Tuinen voortgeteeld „ maakt een niet onfierlyk Gewas uit, zo de geleerde Dirr EN IUs aanmerkt , wegens de is Beert haarcr, Bloemen. nr die als omgekeerd zyn , hebb de de bovenfte. Lip zeer en de nderft rf kle, met byhangen- de Kwasbbetjes n Kle ur wit met ‘paarfche je Randjes, of nadi Violet, t met eeh wit Vlakje. Voorts is de Plant zeer ruig , groeis jende een’ of twee Voeten hoog en gepaarde. Bladen hebbende , Kruislings, aan de Steng, ge= plaast, - welke naar die van de volgende , gelyken. LN Ee Berieproek dat. vierhoekig pieramidaal is en 5 cr ruig; metde Wortelblâden zeer groot, Ta r Swede » Switzerland ; Duitfchland, groeit ee- â RN antích. bk} (1) Ajuga Kah refupinatis, Syp. 5 me „KIT. Gen, 705 „ 387. Wig. Xill. p. 438. Teucrium Stam. tub, Gorolid ‚ brevioribus. R. 4 zes sé. Bugula Orient. villofa, Flore inverfo candido & cceruleo. Tours. ‘Cor. 14. Diels Eltb. bo T. 53. É, GI. (2) Ajuga testikel Kiaudiedb 164. pe Sute, 475, 512. Orm. Dan. 185. Mat. Med. 306: DaLIB, Par, 169 Confolida media Pratenis coerulea. C. B. Pin. 260. Cons. media Genevenfis. J.B. Flif?. Lit. p. 432: on: Fol, anpulo- fe dentatis Caule Gmplici, Harr. Helu, 635: Phryllochnois. KEN. 5 - D ID NCASMSIA 260 deeze Soort, die de Bloemen pieramidaal heeft, IV, verfchillende weinig van het Gemene Senegroen ,“PDEEL dan dat zy de Stengen ruiger en de Bladen die-Hoorve “per gekarteld heeft, zo J. Bauninus, ideen “ dezelve by Geneve vondt, aanmerkt, De Blae-,C men waren paarfch, rood of wit, ( 5 Seregroen met eenenkelde Steng „de Steng- 1. bladen” zo groot als de Wortelbladen het dina bende, mie Deeze „op de Switzerfche en Ooftenrykfe Alpen huisveftende , heeft de Bloemen blaauw en de Blikjes niet gekleurd , maar groen, (4) Sevegroen wet Wigs Bree) Bladen eme ef en ruige Ke 3 De Kruidkundige Heer G £ RAR D merkt dee- ze aau als eene Verfcheidenheid van het Piera- midaale , HALLER van het Gemeene Sene- groen, en Crusius was van het zelfde denk- beeld. Zy komt zo wel als de anderen in Oost- evtyk , Provence en elders voor, en verfchile byna alleen door haare Vlselehleerige of bleek roode Bloemen. @ (3) Ajuga Caule fimplici , Fol. Caulinis &c. Ajuga Fol, eblongo- ovatis. Milke” Dit. 2. Bugula Folio maximo &c. „Borru. Lugób. I. p. 384 Bug. Alpina maxima. TOUUNF. Jnf?. zog. C+) Ajuga Fol. tomentofis lineatis, Calycibus hirfutis, Bue Carneo flore. Crus. Hif?, IL. p. 43. GER, Prov. 27 IE. DEELs IX, STUK! 2jo 'CWEEMAGTiGE KRUIDEN. (5) Senegroen dat glad is met voortkruipende Scheuten. Dit is, het Gemeene Senégroen of Ingreen , grotijende niet alleen , gelyk de Ridder zegt » in de Zuidelyke, maar ook in de middelfte dee- len van Europa. Het komt, in onze Nederlan- “_dens veel voor op de Weidlanden en aan de Wegen, Volgens den Heer HarLLeER is het, in Switzerland , met blaauwe Bloemen zeer ge- meen ‚ met roode niet zeldzaam en met witte Bloemen komt hetop de Bergen voor. Het heeft een opftaande Steng van een half Voet ; die Bloefem draagt en deeze geeft zydelings Scheu» ten uit, die op den Grond leggende wederom Bloemftengen fchieten. De Bladen zyn ovaal ; ne ruig ‚ met groote | kerven ingefneeden 4 Erde ils roodachtig 1 met veel Pluis daar tusfchen, N maakende boven een digte Bloem - Aair , van agt= en meerbloemige Kransjes. Hier op volgen vier Zaadjes die in de Kelk vervat zyn. Die Kruid wordt van fommigen Bugula, van anderen Prunella geheten. Men houdt het voor de Confolida media der Ouden en onder dien naam is hetin de Winkels ‚als een Geneesmiddel ‚ bee kend, (5) Ajsga glabra Stolonibus reptantibus. Górr. Belg 161. Teucrium Fol. obverfe ovatis erenatis &c. H. Clif. zo%e R. Lugdb. so6. GOUAN Afonsp. 269. KRAM. Aaftr. &&c. Con= folida media Prat. Conrúen, C. B, Pis. 260. rec 1355. LOB. Ze. 475. AIR FNA MI Ht kend, wordende geteld onder de Kruiden, die IV, men , wegens haare Wondheelende eigenfchap , Arprare Confolide noemt, Het is bitter en eenigszins fa- Hoorne mentrekkende. LrNNaùs hadt zulks aan het ee Pieramidaale toegefchreeven. Pe ann TE vc RI UM. Gamander, Van dit uitgebreide Geflagt heeft de Bloem geen eigentlyke boven-Lip , als zynde daar in tweeën gedeeld endus een Opening maakende, die de Meeldraadjes als ’t ware doorgang geeft of waar door zy zig aan ’”t Oog vertoonen. __Het bevat vyf-en dertig Soorten, alzo er ; wegens de overeenkomst van de Katia der Bloe- men ‚de Weld- Cypres, het Waterlook , Gaman- dekje „ Polie en andere bek ende Kruiden , huis gebragt zyn 3 weshalve ik het den naan van Ga- mander geef. ek t) Gamander met veeldeelige Bladen en een. _ s. zaame Bloemen zydelings. Compas” Deeze Soort , in de Levant en de Zuidelyke “klokowys deelen van ek Napelfche „op vogtige plaatfen, °“* voortkomende „gelykt veel naar de Derde, maar is glad van Loof, be over en heeft ee (+) Teueriam Fol. miulttfdis Be: Syff. Nat. XII. Gen. 7o6. p- 387. Vig. XIII. p. 438. R. Lugdb. 306. N. 11. Tencrium “Cal. campanulato, BOERH. Lugdb. I. p. 181. B, Teucrium fapinutn pezenne paluftre Apulum glabrum &c, Talk, Pise 163. Te 49. f. 1e Alle Tâsr, 53. II, DEEL, JX, STUK, - 2% TwEEMACTIGE KRUIDEN. iv. Bloemen, met Klokswyze Kelken, waar van Bjjin. de bynaam is ontleend, noord (2) Gamander met veeldeelige Bladen en gee It. trofte Bloemen, In de Levant is deeze door TourNEFoRT fche. waargenomen , die mooglyk maar eene Ver- fcheidenheid zal zyn van de voorgaande , zo LiNNaus aanmerkt, ui. _ 3) Gamander met eelde Bladen en drie be saglteelde Bloemen by elkander spdeléngs. e De roride gezwollen Kelken doen de Bloes men van deeze zig eenigszins Druifachtig ver« toonen „ weshalve het tot de Druifkruiden is betrokken geweest, Anderen maakenze tot eéù Soort van Veld- Cypres en het behoort daar toe voorzeker, zegt DoponNéus, om dat het ech Harstachtigen Reuk. heeft. Loner noemt het Gamanderlyn met gefnipperde Bladen, die gee vind zyn, volgens den Heer Harner. Deez’ zegt , dat de Steng naauwlyks ooit een’ Voet hoog groeit en dat het onder de Stoppels voor- komt (:) Teutrium Fol. multifidis , Flor. Racemofis, Teucr. Fols pionatifidis &c. H‚ Cliff. zor. R. Lugdh. 307. N. 14e Teucte Or. anguftif. laciniatum ê&c. TOURNE. Cors 54. Comm. Rar. ‚25. T. 25. (a) Teucrium def tn: Flor. later. ternis pedancu= Luedb. OUAN Monsp. 271. GER. Prov. 276. H. Cliff. 303. ere a a 306. Botrys Chamzdrioides. C. B. Pin. 138. Chamzpitys altera. DOD, Pempt, 46. Chama- drys laciniatis En 385. id Dorup ver aca! jp komt- op-de Bouwlanden in Switzerland,’ Íú, IVa, Provence groeit hetop Steenige plaatfen en Rot- AFP FDEELS fen: in Ooftenryk op Akkers tusfchen de W yn= Hears” gaarden, Men vindt het doorgaans op hooge" Te®= Koornvelden in Italie. De ruigte-onderfcheidt Ne het aanmerkelyk van de woorgaanden. Het heeft een genere sr ee Geur, EOD € Giihadder: met driedelige. 1 ‘Liniaale of = zis randige Bladen , ongefbeelde ‘zydeling fe een- Chani zaan Bloemen en , verjpreide „Stengen, veder Dit Kruid hei daer men Weld- Cypres poem el in de Nederlanden, in Duicfchiland Je langer je — ++ lieber „ ìn Engeland ndpine , in Vrankryk Te Moschatt. Die rade rd Bg zou ete se te Dader toëkomën aân de Zevende Sbre Het.» En ‚komt in de Zuidelyke deelen vän Europa wild op de Akkers voort ‚ doch wordt by ons in de Hoven ; däár men Geneeskrüiden teelt, gezaaid , Als zytide ten Jaarlyks Gewas, In ’t wilde groeit ‘het dikwils maar een Handbreed doch in de Tuinen omtrent een, Voer he , hebbende de Bladen ; enen zyn, fomtyds zo lang als. pa zl AaB 1e (4 ) Pracrium Kal: eridis Linearibis ia de Mat. Jiet 237. Gout. Big t6r. KRÁM: dafrr. f65. GER. Prov. 876. Govan” Meisp. 270. H. Clif Zor. R. Luzdb. zo6. Ne 8. GRÓN. Pig tn Chimapieys luteâ vulgaris £. Folio tri Hto. C.P. Pin. 249. Chamapitys Prims. DoD. Pempt, 46s Ajdga_ erin mas, KL Los. 16, 332, II, DEEL. 1 sro 274 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. de Stengetjes, en de Bloempjes-in-derzelver Oxe. ren Le Jens Het is-op-’t-aanraaken kleverig en als Har* Hoor: ftig ‚ hebbende een welriekende Geur, Men acht STUK. _ het-eenvafdryvende kragt te hebben, in opftop- äpe- … ping der‘ Stonden , en het Aftrekzel zou dien- ftig: zyn tegen de Jicht ; weshalve zy ar Iva Arthritica geheten wordt. we ded Gamander met drie- en rises Draad- Jülia- … achtige Bladen, eenzaame gefteelde Bloemen Nisfoliaaa- ri, tej clklinde oer eneen leggende.Steng. enn 4 ® Gamander met driedelige ige driefneedige Li- Pre pt. __ niaale Bladen, eren Bloemen en cen Bafterde. …_ … flekèlige Sieng. ' VL bold Gamander met byna driepuntige Liniaale gente Bm en seal dend eenzaam et: Demen. TET we B P 6) Belien zen tia ina dbjne en cc. Teuc te fupin. annuum LuGtanicnm. TOURNE, Jnft, 203. Cha- edi annua en &c, MOR. Ff. mk Pe et DI $ Tr, T. 42e f. TW. “{6) Teucrium Fol. tripartitis trifidis Linearibus Be) GER. nn 276. Chamzpitys: fpuria multifido Folio, Lamii Flore » B. Pin, z5o. Pfeudo- Chamzpitys. CLus. Hif?. It. p. sas ns alia, Cam. Epit. C8c. Ajuga adulterinae CLUS Pann. 483? (7) Teucrium Fol, „-fubrricuspidatis Linearibas gee, Teuer. Fol. Axillaribus. sfec. GoUAN Monsp. 274 ee ve Lans ceolatis obtufis dentatis Sc. R. Lugdh: 306, N. 8 Chamz- Pitys Moschata. Fol. ferratis. C. B. -Pin. Ps gean „Dop. Pem, mpt. 47: Iva Moschata Monfpelienfis Lou. Ze. 854 Anthyllis altera, Crus. Fijt. Il sede hd id & | Di Dd NA MIA 28 „Deeze drie Soorten gelyken alle meer of min _ vs häar de gemeene Veld.Cypres, Haare Natuur- Arpenss lyke Groeiplaats is in Portugal en Spanje, en Hobbs andere Zuidelyke deelen van Europa, inzonder- STEE. heid der laatfte , welke wegens haare Moskel- germ; ee gi jaat-Reuk den naam van Jva Moschata has > De middelfte , die men Bafterd-Weld- Cypres noemt , groeit aan de Zeekust van Provence > by Marfeille, Van deeze loopen de Kelkflippen in fpitfe Punten uit. Crusrus heeft de der- de tot de Anthyllis der Grieken t'huis gebragt. vrt. 8 (8) Gamander met Winswyz’ veeldeelige Bla- SUE den, een zeer enkelde opgeregte Steng en Haaritan Rie gepalmde Blikjes, ebay” fche, „Door den beroemden SA w is deeze , welke hy in Barbarie gevonden hadt, doch zeer fober afgebeeld, Zy heeft , zegt hy , Bladen als de Ridderfpooren en fchoone witte Bloemen , twee aan jeder Knoop van de Steng, die niet getakt is, vierkant , met gladde Bladen, Volgens de Afbeelding zyn de Kelken in deeze Soort ook zeer fpits gepunt en gefchoord met zonderlin- ge Blikjes. COD Gamander met Sasha effenrandige ovaale rd ___ VAN gefterige (2) Teucriun Fol. aken at &c. Teucrium Dele pbinii folio, non Ramofum. SHAw. Afr. 575. T. 575: _ (9) Zewcrium Fol. integerrimis ellipticis fubtus tomentofis &c, Teucrium Fol. ovato-oblongis &c, A. Clif. 302. Re S a Lugdb. _ II. DEEL. IX, STUK» 276 ‘TwEEMAGTIGE KRrRuiDen, 1v. van onderen Wollige Bladen „ en zydeling. hiii zn Je eenzaame gefteelde Bloemen, bike (1e) Gamander met geheel effenrandige Ruit- Es achtige fpitfe ruige Bladen, die van onde- ak: ren Wollig zyn. Breedbla- | dig. Deeze beiden behooren tot het Teucrium Be- ticum van Cuusius, dus genaamd, om dat hetzelve groeit in de Zuidelykfte deelen van Spanje. Het is een Heefterig Gewas, zegt hy, dat fomtyds eens Menfchen hoogte bereikt „doch : _gemeenlyk laager blyft, Het heeft enkelde Sten- 4 gen vaneen Vinger dik, met een witten Bast 7 “en Takjes hier en daar, tegen elkander over; de Bladen een weinig uitgehoekt , van boven donker groen, van onderen be | en zeer bit= ter: de Bloemen wit, | XI. (ar) Gamander met Tante Liniaale kton pe effenrandige Bladen en drievoudige getros- íche, _ — te Bloemen, Dit Lugdb, 305. N. 1. Teucr. perégtinum Folio finuofb. C. B. Pin. 247. Teucr. Fruticans Boeticum. Crus. Hiff. 1. pe 34% Pann. 2:29, DILL. Elth. T.-234. É. 366 , 368. (ro) Teucriam Fol. integerrimis &c. H. Ups. 159. Teuct. frnticans Boeticum ampliore folio. DiuL. f. 367. Teuct Roet, humilius 8& ramofius. Hort. Angl. T. 3 € Ga) Teueriem Fol. Lanceolato-Linearibus integerrimis „ Rosmarinum Stachados facie, Arp. Exot. 103. Te 102. Ds DTM AMT Aer ML Dit op ’t Eiland Kandia groeijende Kruid is _ IV. ook Heefterachtig , gelykende grootelyks naar STprtl de Sréchas, volgens ArrPinus, uitgenomen , Hoofs: dat de Bloemen enkeld tusfchen de Bladen voori- Jen 7 komen, in grootte en kleur als die van Rosma- praia. 5 Tyn. De Reuk was aangenaam , de Smaak bic- terachtig : des hy het tot verfterking der Inge- wanden kragtiger dan de Stéchas oordeelde te zyn. Het komt , onder den naam van Polium Creticum , in de Theriaak en Mithridaat der Apotheeken. (12) Gamander met effenrandige fpits Eyron- de gefteelde Blaadjes „die van onderen Wol- lig zyn en getroste eenzydige Bloemen. 23) Gamander met Eyronde Blaadjes, van _xm boven glad en Zaagswyze getand en getros-, Halsifien te Bloemen , de Kransjes uit zes Bloemen veelbloe- beftaande, en Tinian Syrche Deeze beiden komen voor in Spanje, en be= hooren tot het Kruidje dat men Marum noemt, waar van het eerfte , onder den naam van Ma- Er rum (12) zeg Fol. integerrimis ovatis ee tomentofis &c. H. Clif. 303. Ups. 159. Mat. Med. 235. Re Lugdh. 305. Marum. ad: J- B. Hifl. rk. p. 242. (13) Teucriun Fol. ovatis fuperne glabris &c. KR. Lagdh. 307, Chamzdrys multiflora tenuifolia Hisp. TOURNr. Jrfl. Zos. Teucr. Flor. verticillatis Sec. GOVAN Monsp. 272. ZINNe Gott. 291. Marum Hisp. nigrum. BOCC, Mus. T. 117. S 3 Il. DEEL, IX, STUK. 278 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. rum Syriacum „ insgelyks een Ingredient is van ide oude Winkelbereidingen, De Geur vän *t zel- zn ve is alleraangenaamst en fommigen hebben de STUF __kragten van dit Kruidje , (misfchien door den leke Pe E06 keren Reuk misleid zynde , zegt GrorrRoY.) ongemeen opgevyzeld. *t Is geenszins de Bok- Orégo van Loper, gelyk die Autheur fchynt te willen, noch ook het Marum Syriacum,dat deeze afbeeldt ‚maar onder dien naam komt het voor in de befchryving der Planten van den Leid- fen Tuin, door Her MAN NUS. Dit wordt dan » voor het echte Marum gehouden , zynde wit- achtig van Kleur, maar het andere noemt men zwart Marum ‚ om dat de.Blaadjes van boven zwartachtig groen zyn. Het eerfte groeit ook op de Hieres- Eilanden by Provence en waare fchynlyk in Syrie, zv. €10) Gamander met Jangwerpig: Byrande ge Eea heel effenrandige „ ongefteelde Blaadjes , en Laxmanfe, eenzaame Bloemen, die ongefteeld zjn, De Heer La xM An heeft deeze, die de Steng een half Voet hoog en ruig ‚ de Blaadjes drie- ribbig en de Bloemen aan ééne zyde heeft , in Siberie gevonden. xv. (xs) Gamander met Eyronde Zaagtandige Bia- rlr den; cenzaame kje TES met ehs Jet en Teieriun Fol. ovato - oblongis integerrimis fesúlibus 6 15) Teuerium Fol. ferrat's ovatis > Pedunculis folit. triflógis &c. Teuctium Caamedryos folio, GMEL. A4 Der-D Y_N AMT A 279 het middelfte Bloempje ongefteeld en. Lini, Iv, __aal-Lancetvormige Blikjes. hi ik He EFD» Deeze, die den naam naar dat Gewest voert , srux. heeft oder de Mikjes der Bloemen, twee fpit- Gams fe effenrandige Blikjes , zo lang als de Kelk , gen gelyk in de Berg- Keule., De Bladen zn Geller zyds kaal, (16) Gamander met Ls a Kia. vee achtige, geheel effenrandige Bladen en vier- Saticifs= deelige eenzaame Kelken, Veietiadis gee In de Levant is deeze door TOURNEFORT gevonden en Veld- Cypres met Wilgenbladen ge= tyteld, De Stengetjes zyn een Handbreed hoog, de Blaadjes gepaard, zo wel als de Bloempjes, die driemaal korter zyn en geen het minfte blyk hebben van een boven - Lipje. C 12) Gamander met Lancetvormige, uitgegulpt Tren Zaagtandige Bladen, van agteren regihoe- ond kig en eenzaame Bloemen. In Oostindie valt deeze , naar welke het Hec. fterige Portugaalfche Gamanderlyo met Melis- fe-Bladen, van TourNeroRT, fchyatrege- ly« (16) Teacrium Fol. Lanceolato- ellipticis obtufiusculis &c. dn Or. Salicis folio, TOvRNE. Cor. 14, SCREB. 17. Ns en Teucrium Fol. Lanceolatis repando - ferratis Sc. Mant. So. Chamedrys Frut, Lufitanica, Melisfe folio, Flore mino- re punêaro. TOURNE. Jn/?. 205 ? S 4 MH. DEEL, IX, STUK, \ sto TWEEMAGTIGE- KRUIDEN. IV. Iyken. De Steng-is vierkantig, een Voet hoog, AFDEEL: gearmd, met korte Takjes3de Bladen zyn fpits Hoor. getand , met wyde hoeken , van boven rimpes= STUK. lig, van onderen Wollig, bieek groen :de Kelk Pinnen 5 is obgelyk verdeeld , mer de bovenfte Slip Hart- Ee vormig: de Bloem witachtig, zonder eenige bo- ven- Lip; de onderfte driedeclig en heeft zeer. korte Meeldraadjes, „Avi (18) Gamander met Wigvormig Zangswys’in- CubenfherS ne en en , gladde de Bladen , tot een Steel- kn Aj ‚en cenzaame ine eg end Op vogtige Velden van Biland 1 Kuba, inde Westindiën , vondt de Heer Ja CQUIN dees ze, met de Sténg anderhalf Voet hoog, en in _ de Keizerlyke Broeihuizen , te Weenen, voorte geteeld , is zy aldaar een NöterBy veiide Plant geworden. De Onderlip der Bloempjes gelyke paar. een-Hellebaard, De Zaaden zyn zwart- achtig. xix. … (19) Gamander met Eyronde Zaagtandige pied Bladen en eene geaairde , ronde, ongefteele on de end - Tros, Dit (13) Teu: rium Fol, Caneatis, Serrata - -inciis, glabris , in Betiolum artênuatis, Flor. (olie, pedunculat's. JAQ: Obs. IT. ‚5 T. 30, Amer. Hil. 172, Tab. 183. 74 Gs) den Fol, ovatis ferratis , Racemo fpicato tererì feshili terminali. Aant. 81. Teuctium Spicis ovatis ‚ crenatis, Gabbs &c. ARD. Sp, 5. p. 12. Te 3e 2DPeel PLAAT IVI. Dik Bels AAM TE As 231 Diet Kruid , door den Heer Arpurin opge- hel geven en afgebeeld, is geheel ruigachtig , en à heeft Heefterige Stengen ‚ met een gelede, Hoor. Haairige Aair aan ’t end, ig de ee aan ’t end een ronde Aaîr nv , Ls van zesbladige Kransjes. Deeze Kanadafche Plant met fmallere: egaal getande, Wollige, platte Bladen ; heeft ‚in de ‘Fuinen voorkomende , gerimpelde Bladen, die grooter zyn , ongelyk getand en van onderen -naauwlyks ruig, naar Brandenetel - Bladen gely- kende, Zy heeft den Reuk van Knoflook in Vir ginie. Z (21) Gamander met Eorinde ongelyk zend pt Bladenen Bloemtrosfen aan't end der Stengen, cur. Ee irginifche. Deeze Virginifche heeft, zo “wel als de voors gaande , roode Bloemen en de Bladen verfchil. len weinig, doch zyn lang gefteeld, de Stengen rood en hi vent zegt de Ridder. | itn De. (zo) Teucrium Fol. ovato- Lanceolatis ferratis &c. Cha- mad:ys Ng IP folio fubtus incano. TOURNF. Jnf?, 205. GRON. Virg. 64, 87. (zi) Treerls Fol. ovaris inxqualiter ferratis , Racemis terminalibus. GRON, Virg. 64, 83, Teucr. Gal. bilabiatis , inferae Ventricolis , Racemis zqualibus , zn Gordatis dupli cato - crenatis petiolatis. GOUAN Monsp. = S 5 II. DEEL. IX, STUK. 282 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Iv: De Heer Taunsere heeft in Japan ecne aen py Soort van Teucrium gevonden, welke zyn Ed. Hoor: hier thuis brengt. Ik zal, dewyl zy een wei- STUK. _ nig verfchilt , de Afbeelding daar van , volgens zepen myn Exemplaar, hier mededeelen , als waar uit ’, LVE men daar van kan oordeelen : zie Fig. 1. PLe LVI, De Bladen zyn meer Lancetvormig dan Eyrond; doch mooglyk zyn de onderften brce- der geweest. Ook komt my de Steng niet rood noch ruig voor 5 ’t welke de Heer Linnaeus van GOUAN, die aan het Teucrium Virginicum, zelfs Hartvormige dhiaden geeft, ontleend zal hebben, xx. (22) Gamander met langwerpig Hartvormige pend flompe Bladen , een gearmde gegaffelde Steng, zeen en zeer lange led Eden Aai- Phi zaal ren aan °t end. ee De Stengen zyn Brig van deeze Soort 5 we ke Bladen als die van de Winkel - Betonie heeft en zeer lange Aairen, van Bloemen die Slangse wyze om de Steng zyn famengehoopt. De af- komst fchynt uit het Landfchap Hyrcanie, tot Perfie behoorende, aan de Kaspifche Zee te zyn. xx. (23) Gamander met Eyronde, ned Masfiliene Marfelje (22) Tencriane Fol. Raen Prose obtufis „ Caule Brachiato &c, Teu melies tis. HALL. Gott, 315. ptn Sp. 13 Ee 4 FARR, Hielmft. 3e , C:3) Tewerium Fol, ovatis rugofis &c. Teucr. Creticum, CLUS: DIiDYNA MI A 283 telig ingefneedene , gryze Bladen, opftaan- IV. de Stengen en regte eenzydige Trosfen. ez Op ’t Eiland Kandia, als ook in de Zuideige eors- deelen van Vrankryk, ‘inzonderheid by Marfeil- _ Gyros je, en op de Hieres- Eilanden by Toulon , zou/?"*4 de Groeiplaats zyn van deeze Soort , die een Hartvormige boven - Lip aan haare Bloemen heeft en zeer aangenaam is van Geur. (24) Gamander met Hartvormige Zaagtardt- XXIV, ge gefteelde Bladen , de Bloemtrosfen over serena ééne zyde , en opftaande Stengen. Dit Kruid, dat men in de meefte Taaten van Europa Wilde Salie noemt, is by ons aan den Duinkant en op Zandige plaatfen ín andere Pro- vinciën gemeen. Het groeit ook in Vrankryk , Duitfchland en Engeland, TougNe ror Thadt hetzelve Heefterige Wilde Gamanderlyn met Mee lisfe- Bladen geheten, Den naam van Scorodonig fchynt het bekomen te hebben, wegens zyne naverwantíchap met de volgende RE In Swit. Crus. Hij. 1. p. ar ‘Teucr. Frut. incan. cre. EL purpu- zeo. BARR. Je, 869. Chamadrys Frut. Cretica purp. Flore » TOURNB. Zef?. en Gek: Prov. 277. Fig. 1 (24) Teuerium Cordaris Serratis RR &c. GORT, Belg. 161. DALIBe egen I7t. HALL. Hlelv. 632. GER. Prov. 273. GOVAN Monsp.270. H. Cliff. Jor. R. Lugdb. 306. Scoro- denia. Riv. Mon. T. 12: Scordium alterum „ (. Salvia fylve- Aris. C. B. Pin. 247. Salvia agreftisf. Sphacelus. Don. Perps, Il. DsEL, IX, STUK 1: Sal ic. 284 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, … IV. Switzerland komt het dikwils voor in de Berg. ARDEEL: Bosfchen. Hassons Het heeft vierkante, harde Stengen » van drie STUK. _ Voeten hoogte, met rimpelige , donker groene, Blaren gladde Bladen , uic’ wier Oxelen Bloem takjes voortkomen , met lange Aairen, yl gee kranst, van bleekgeele Bloemen, het Pypje en de Meeldraadjes roodachtig. De Reuk is flaan- wer dan die van ’t volgende , de Smaak bitter, Het heeft cen openende en tevens famentrek- kende kragt, en zou derhalve, in Aftrckzel ,te= gen de Waterzugt van dienst zyn. = (as) Gamander met langwerpige , ongefteelde , XXV. rg Tandswys’ ingefneeden: Bladen , twee Bloes Waeriook. men die gefteeld zyn in de Oxelen en ver: Jpreide Stengen, Dit Kruid komt vry algemeen voor. ‚ in de meefte deelen van Europa „op Moerasfige plaat- fen. By ons vindt men hét in de Duinvaleijcn, agter het Dorp Lis, en noemt hetzelve Water- Jook ‚ om dat het naar Knoflook ruikt, waar van het ook zynen Griekfchen naam Skordion beko» men heeft. De Franfchen heeten het German- drée (25) Teucrium Fol. oblongis fesGlibus demand? ferratis &c. Mat. Med. 289. Gort. Belg. Fl, Succ A &cc. KRAM, Aufir, 365. H. wb B. R. Zed urfupra. Chae. medrys paluftris canescens f. Officinarum. TOURNF. Inft‚ zos. Scordium. C. B. en 247. pr Epit. 588. Dop, Pempt. 126. Scordiuia five: Trixago: palufizis. LOB. Je. 497. Dre A EE drée Eau, de Ergslfcheh Water - Germander; r RN N dat is Warer-Gamanderlyn, zen „Het bereikt de hoogte van het voorgaande Höorp, piet, hebbende de Bladen met groote Tanden “TOE — ingefneeden „ witachtig „ zagt en. zeer Wollig. Pre Het beftaat uit zeer. Takkige legende. Stengen, waar van de Takjes zig verheffen tot eén Voet hoogte. Uit de Oxels der Bladen komen van twee tot vyf Bloemen by elkander ; die geen Aaiîr maaken szynde van Kleur uit den blaauwen bleek spaarfchachtig. De middelfte Slip. van de ‘Onderlip is groot ; langwerpig ; minder rond en wederzyds aan ’c begin gefpleeten. Dus befchryft de Heer Harrer dit zeer vermaarde Kruid, welks fterke Reuk en Smaak, als ook de Scheidkonftige Ontleding , toonen ; „dat ’er veel vlug Olieachtig Zout in-zy $ ’t wêlk hetzelve , door uitwendige oplegging ; zeer bee kwaam maakt, om de beginzeleh van ’t bederf en Verrotting in de Lighaamsdeelen. te weder- ftaan » des het daar toe ook in gewoon gebruik is by de Heelkundigen. De aanmerking van Ga- LENUS dat Lyken, op plaatfen leggende „waar dit Kruid veel groeide, niet verrot waren , laat ik daar. Inwendig. dient het Aftrekzel sle een “kragtig Middel, om de uitdryving van fchade- Iyke Stoffen, door de Huid, te bevorderen, en js’ derhalve dikwils in Uitflhande Ziekten, ja zelfs in de Pest , met voordeel gebruikt, In fommige Borst- Kwaalen is het ook nuttig, zo wel als tot verfterking der Ingewanden in de IL. Deere IX, STUK: 5 256 TwreMAetice Krurbin. PE Loop ; gelyk uit de vermaarde. W inkelberei. ev ding, Diascordium genaamd, blykbaar is. H och | STUK. _ (26) Gamander met Wigvormig Eyronde, în- AET | gefneedene » gekartelde gefteelde Bladen , Chama: drie Bloemen by elkander en leggende eeni- es germaate Haairige Stengen. derlyn. Dit niet minder algemeen bekende Kruid, ’ welk by ons in de Tuinen omtrent Lis , Noord- wyk enz. „ ten dienfte der Apotheeken geteeld wordt ‚ groeit in Vriesland wild op Hey - Vel- den en in fommige Bosfchen; gelyk het dus ook voorkomt in Duitfchland , Vrankryk, Switzer- land , ‘enz, Het wordt in ’t Hoog- en Nedere duitfch „ Gamanderlyn of ‘Bathengel genoemd, in ’t Frapfch Chenette of Germandrée, in't En- iran Germander of English Triackle. Men kan de gedaante best uit de Afbeeldingen oor- oblen terwyl ‘er aanmerkelyke Verfcheidenhee ‚den van zyn „ niet alleen in grootte, alzo het met Stengetjes van vier Duim tot een Voet voorkomt , maar ook in meer of minder tuigte en in de Kleur der Bloemen , die- gemeenlyk bleek paarfch is-, doch in fommigen wit, ja fomtyds roodachtig en wit op een zelfde Plant, Daar (26) Teucrium Fol. pastore « ovatis inciGs erênatis FN Mar. Med. 238. GORT. Belg. 162. KRAM. Aufir. 166. HALL. Helv. 630: GER. Prov. 278. Ebba Eens: 272. H. Clif. zor. Re-Lagdb. 307. Chamzdrys major & minor zepens. G. Be, Pin.:248. Don. Pempt, 43. LON. Je. 49Ie „Drs DY NoA Ms Be „287 Daar komen van tweesdrie tot-vyf, boven IV, aan des Takjes, met kleinde Blaadjes gefchoord ik voor; en -deeze maaken. dat het Kruid zig als Hoor met Aaïren gekroond voordoet, Uke : „-Zousdit-ook de-Trixagn der Ouden zyn „door „oom TE Afkookzel het Landvolk , zo Ce rLsus fchryft , zig van het Zydewee wist te gencen zen ? vraagt Doktor Scororr. De geleerde T'RIrERROS was vandit denkbeeld, noemen: ‘det hetzelve een zeer. heilzaame Plant , tegen Borstkwaalen en Jichtige Pynen uitermaate dien- ftig. Men gebruikt het Aftrekzel met Water , als Thee, of op Wyn gezet, Niet minder is dit, Kruid beroemd in Koortfen , als cen Maag. middel, en tot wegneeming van Verftoppingen ; doch men en moet in allen deezen, dewyl het heet van iden is, vóorzigtig zyn, om het niet te gebruiken daar een fterke Ontfteeking , verdike king of Hitte in het Bloed heerfcht , of eene pltaping, plaats heeft in *t Gedarmte, (27) Gamander met Eyronde Jpits Zaagtandig -xxvu. ingefneedene , gladde Bladen , drie Oxel- kg bloemen, en tene. opflaande effme Steng. Sinter > Deezei in de Valey van Barcelonette en op het Gebergte. in „Provence voorkomende „ verfchilt vande: voorgaande. doos: een. Bain: gladde rd ee (ar) Teueriem ‘Fol. ovatis: achte incifo - ferratis &c. Cha- madeys Alpina -frutescens Folio fplendente, MAGN, Hors. 52e T. 52. GER. Prov, 278. IL, DEEL 1X, STUK. a TwEEMAGCTIGE KRUIDEN, IV. Steng en gladde Bladen, zo dat menze als ecrië wa Verfcheidenbeid daar van kan aanmerken, Zy Höb heeft, naamelyk, die zelfde gedaante der Bladen STUK. _en van ’t Gewas, om welke deeze Kruiden Cha- en A medrys, dat is Laage Eik, en fomtyds Quercu- la of Eikje genoemd worden, xxvur. … (28) Gamander met Hartvormige flomp Zaag- bleken tandige Bladen „effenrandige. holronde Blik Geele, , jes, een Heefterige at en A est _Trosjes, “fn de Zuidelyke deelen van RN groeit dit Kruid, dat men gehouden heeft voor het echte Prucrium der Ouden. Het groeie Heefterachtig en heeft bleek geele Bloemen : s doch de Vers „ fcheidenheid ‚daar van, die door ‘den Heer Jus- cok Eis ended ahd $ heeft dezelven fchoon paarfch. ett en zkt. (29) Gamander mét eene ed: Tros ; de Bla- Montanani. ne: “ Bergfe, * (28) Teuerium Fol. Cord. eer Sc. GOUAN Monsp. 273. H. Cif: 302. R. Lugdb. 307. Têucrium, C, B. Pim: 247. EE Fruticofior Flore beke Momis. Hift, IIe Pp. 421. S. rr. T. 22. f. 1. Teucrium vulgare Frat. primume - CLUS. aj 1 P. ee in Teúct, lücidum parto folio, Fl. venufte purpureo » Alm. 357, T. Gsf. 2e Chamadiys altera feu weit: dan Pempt. 44- (29) Teucrium Corymbo terminali &c. KRAM. Auf?r. 166, GER. Prov. 273: Drin. Paris. 172. H. Cliff, 302. R. Lugdh. „305. Polium- Lavandûlz folio. cms Pin, 220. Polium mâ- jus. CORD. Hif?. 124. Ben aleer ar nen afk te Gans nennen manens pAn et RW 289 den Lancetvormigeffenrandtg, van ondè- IV ren Walligs Arbakid Hoor b- (30) Gamander met eene end. Tros ; de Bla-stux. den Liniaal, aan den rand omgeboogen. KXK. dd jen Jupi (31) ep met eene end-Tros; de Bla- heggen igvormig rond en gekarteld. Pora ’* Verfchil van deeze drie beftaat franderient Pyrenese in het Loof , alzo zy allen de Bloemen getrost hebben aan *c end der Stengetjes, dic neer« hurken of op den Grond leggen, De eerfte groeitin de Zuidelgke deelen van Europa en om- ftreeks Parys} de tweede , die ’er veel naar ge» Iykt, in de Velden by Weenen? : de derde opde Pyreneefche B dat de Blaadjes” paar ’ end der Stengetjes langs hoe grooter en breeder worden, De Bloemen zyn in deeze rood , in de anderen wits 52) Gamander met rondachtige Aairen-lang- Xx wer- Poban) i Polies (zo) ‘Teucrium Cor. Ter. &c. atd erase pla inb È. B. Pin, 2zo, Pol. mont. fap. minimum. LOB. Jc. 488. | Gi) Teucriam Cor. Term. &c, Teucr. Fol, Cuneiformibus crenátis &ce R. Lugdh. 3of. H. Ch; zor. Poliim Pyrée naicum fup. Hêdere terreftris folio. TOURNE. Zrf?, 206. Pol. Saxatile en zage. Chamedryoides , _comâ, Bocc, ‚ BARR, Rar. 315. T. 1086, (32) Teen Spicis fubrotundis &c. GOUAN Monsp. 270. H. Cliff. 302. Re Lugdh. 303. GRON, Orient, 74. &,Polium Hone - f u. Dsrt, Ix. STUK.) 290 TWEEMACTIGE KRUIDEN. werpige flompe gekartelde Wollige ongefteel= Ene: de Bladen en leggende Stengen. Hoorp- STUKe Fn Provence, Spanje, Portugal, Fralie en ín vege de Levant, heeft men Verfcheidenheden groci- jende gevonden van dit Kruid, ’t welke gehou- den wordt voor het Polion van DiosKkomrt- DES. Men noemt het in * Franfch Pouliot erf in ’t Engelfch Poley, Het is een laag leggend Kruidje met Houtige Stengetjes ‚ de Blaadjes fmal, doch aan ’tend breeder, flomp en gekar- teld , van boven groen , van onderen Wollig hebbende, Aan ’t end der Stengetjes draagt - het opftaande Tuiltjes van Bloemen. Het heeft eenigen Reuk en een bitteren Smaak; des men het misfchien ook in de Geneeskunde zou kun- nen bezigen. TouRNEFORT heeft ’er, we- gens de Bloemtuiltjes als Hoofdjes , een byzon- der Geflagt van gemaakt , en daar in een me- nigte Soorten nf waar toe de vol “> _ gende behooren, KEKI. (33) Gamander met gefteelde Hoofdjes ‚ Lan- braber cet- Hoofdiges montanum luteum, B. album %. fupinum alterum. d. su- plnum Venetum. g, Mont. repens. C‚ B. Pin. 220» 221. PO» Liam montenum quintum. Crus. Elif, Ie p. 362. Hysfopium onge Cor. Eepbr. Ie pe 59: T« 67» Polium, Dop. Pempt. 2 mls Pele Capitulis Peduncuteik Bee: Polium montae num album ferr. latifolium, BARRs Rars325. Te 1079 ; 1073e &. Pol, Mon{peliacum, J.B. Alif. IIe Pe 699» “Dr p LENA MUI A HDT cetvormige gekartelde geni Bladen én Je EL) _opflaande Stenigen. a, Gamaade met ongefkeelde end - - Hoofsjer, STUK, zor: iaale vlakke viervoudig geïropie, Bla-- xxxv. re en rate gils nge dens: meer. andere Ver eon: die Kenid, — die door BARRELIER waargenomen en keu- _ rig in Afbeelding gebragt zy0, (35) Gamander dat édoornd, En met de-Bo-_xxxv. me En en ‘dubbelde Blaas a ee Dm gee Lj „Jn P | deeze Ge= doorde Gamander , ‚ cen Plantje tmkeie : fomtyds een half of geheelen Voet, zeldzaam een Elle hoog, dat zeer Wollig en ruig is „met langwerpig ronde Bladen „ op de kanten flaauw gekerfd, et aah elkander, „in de Oxelen Doorn- ‚nen aen (34): Teacr aen en terminalibus fesilibus. Am. Acad, IV. p-:276: Polium Hisp, mont. pumilam , Rosmarini folio , Fl, rubroe. TOURNE, Inf 207, Pol, mont, pum, zubr, BAREe dè. 1092. (35) Teucrium fpinofum &cc. Loërr. Je. 147. ohad:. _multi(ida fpinofa odorara. GRIsL. Laus, 20. Chamedr. {pino- „G. Be-Pin, 248 Prodr. 117. le, Mor, Hif. IN p. 423. s. ite T, 22e £‚ 17, B, Teucrium mucronatum. Sp, Plant, 793. Scord. fpin. odoratum. CORN. Can. 123. BARS. Rar. 819. T. zo2. xs Ile DEELs IX, STUKe ven. Lip der kel n „Eyrond, de Bloemp-G - me nn 292 TwWEEMACTIGE KRUIDEN, IV. ‚nen hebbende van aanmerkelyke langte, onder Agee de Bloemen , die rosachtig geel van-Kleur zyn Hoith- of witachtig, met zeer korte Meeldraadjes, Het STUK, „welriekende gedoornde Waterlook van Kanada, met maakt eene Verfcheidenheid uit van deeze Soort. SA TURE YA, Keul «…- De byzondere Kenmerken v van dit Gelaptik ftaan daar in „dat de Slippen Bloempjes byna gelyk zyn en mid Meeldraadjos van elkander affta “Het bevat agt Soorten , » ‚waar onder het gewoo- ev ne Tuinkruid van dien naam begreepen is; naa= melyk. 1. _ (1) Keul met top- Kanjer” en Bee Lan- er vn fbanniddnn Bladen. Juliaan- gee MEN sche. De Virginifche. tot het ne van an Thym be= trokken zynde, is deeze, die in ’ Hertogdom ‘Toskanen groeit, thans de eerfte Soort. Dezelve wordt, by de Pifaners, Thymbra van St, Juliaan geheten, om dat zy gemeen is op ongebouwde plaatfen van St. Juliaan in Hetrurie; als ook op ruuwe plaatfen aan de Zeekust van dat Land, “fchryft Lorer, die zig verbeeldde, dat het de Ech- (1) Satureja Verticillis fastigiatis &c. Syft. Nat. XIL Gen. „797. p. 389. Veg. XIII. p. 441. Sat. Flor, Verticillatis. R. Lugdb. 324. Sat. fpicatd. C. B. Pin. 218. Satmreja perennis , Vertieillis fpicatim &c denfius dispofitis. Mor. Hif. HI. p, 412. Se II Te 17. f. 4 nn S. Julianif, Satureja verse Log. Jc, 425 BE BETERE Ln AE Echte Satureja zy van Droscorrtoes, Hier-, IV. om noemt menze , in de Nederlanden , zegt hy , Er De Keule van St. Juliaan, °t Is een Kruidje ‚ naauw- Hoorp- Iyks een Handbreed hoog , beftaande uit dunne "9 Rysjes met zeer fmalle Blaadjes en dus eeniger- Inn maate naar de Thym gelykende, ook ETR, van Smaak en welriekende. ei _@) Keul met (tekelige gekrarifte Mae: en nm langwerpige fpitfe Bladen. Ee Kretifche, Dit is de Echte Tlymbra van CLrusius, groeijende op Kandia en in Barbarye. T our- NEFORT heeft een Geflagt van T'hymbra ge- maakt „dat hy door Bloemkransjes van de T-hym , Keul en Kalaminche onderfcheidt, Hier in maakt deeze de cerfte Soort en de voorgaande de laat= fte. Men vindtze by Barrerrer afgebeeld onder den naam van Kretifche Thym van P o- NA, die gekranst is. BAugINus noemt dee zelve Kretifche Keule, ’t Getal der Kransjes , die byna naakt en Klootrond zyn, is in deeze maar half zo groot alsin de voorgaande Soort, De Reuk zweemt naar dien van.de-gewoone eule, — (3) Keul (2) Saturejo Flor, verticillatis-hispidis &c. R. Zugdb. 324. Satureja Cretica. C+ Be -Pin. 218. Thymbra legitima. Crus. Hift1. p. 358. TOURNFE. Jaf?. 197. Thymam Creticum Po- BARR ne v RR, Rar. 279. T. 89%. k à IL. Deer IX, Srux. 294 TWEEMAGTIGE KRruiDEn, (3) Keul met byna driebloemige zydeling fe IV, … Steeltjes en mentele die kleiner daf AFDEELe xv. de Kelk zyn, Hoorp- ee Deeze, op de Kilanden van Griëkentand groei. jende, verfchilt van de volgende , door minder eerde gefpitfte Bladen en zeer Kleine Omwindzeltjes, Griekfche. De laagfte Blaadjes zyn als die van T'hym, van onderen paarích, de overigen fmaller „en zy heb= ben glinfterende Sippge van boven & de Bloemp- 15 jes paarfchachti Iv. a) Keul met enkelde Bloerfleeltjes ‚ zydelings É ven vg aan den top getropte ; de „Bladen gefpitst „Liniaal Lancetvormig. Deeze Berg- Keul groeit wild in Toskanen en Provence, op drooge dorre Velden in ’t Gee bergte. Zy is harder van Bladen Steelen dan de _Gewoorie en blyft over,” en v._ (5) Keul met tweebloemige Bloemfleeltjes, Hortenfiss 3 Gewoone, Dit (3) Satureja Pedunenlis fubtrifloris en &c. Satue reja Annua Orientalis tenuior. MoRis. Hil, II, p. 411.”S. 31. T. 17. f. 2. Clinopodium minus exoticam. a Alm: Ito. T. 84. f. 8. Glinopodium Creticum, Arp. Exot. 265 A: livin Pedunc, lateralibus folitatiis Be, ZINN. Gott, 315- Wiek. Obs. 109, Satureja Pedunculis Re Legde 324. GER, Prov. 275. KRAM. Afir. 166. Me- . _tana. GC: B. Pin. ats. Sat. penis Rav. a. 41. Saxi- fraga fecunda. CAM. Epit, 717. (sj Satwreja Pedunculis bifioris. Mas. Ald. 284» GoRT- Belg. Dak MA Mel Ae 295 Dit is de gewoone Keul, Kun of Boonkruid, IV. by ons ín de. Tuinen gezaaid wordende , ‚Ar red om een Geur te geeven aan geftoofde Tuinboo- Hoóib. pen; waar toe het byzonder fchynt gefchikt te °TUEe zyn. In ’ Hoogduitfch noemt men het Saturey ; pag Sergenkraut of Pfefferkraut , in ’ Franífch Sa. riette of Savorée; in t Engelfch Savoury: welk alles zyne afkomst fchynt te hebben van den fcherpen, doch niet onaangenaamen Smaak en Geur , die ‘er plaats in heeft, Derhalve worde zy van het Gemeene Volk weel tot Toefpy- ze gebruikt , inzonderheid tot het inleggen van Kool. In de Geneeskunde dient dic Kruid als een Maagmiddel , tot Harcfterking en opwek- king van Minnelust, (6) Keul met geaairde Hinne en gekielde ge- RA ftippelde kanthaairige Bladen. spie we Dit, op ’t Eiland Kandia, in Griekenland en de Levant groeijende , wordt gehouden voor de Echte Thym der Ouden. In Spanje komtzy overvloedig omftreeks Madrit, by Kadix en aan de Zee- Kust der Zuidelyke deelen voor. Zy Dn | is Belg. 163. GOVAN Mfonsp. 273. GEB. Prov. 275. R. Lugdb. 324. Satuteja Hortenfis. Ce, B, Pin. 218. LOB. Ze. 426. Sa- rureja altera. CAM, Epit. 437-,Thymus ereâtus annuus Fol. Lanc, linear. H. Clif. 306 (6) Saturtja Flor. Spicatis &c, Mat. Aded, 283. GRON. Orient. 71. Thymus Capitatus qui Dioscoridis. C, B. Pin. 2159. Thymum iegitimum. Clus. Hifl. 1. p. 357. Thymum Cret, incanum Capitatum. BARR. Je. 897, 4 Il, DEEL. IX. STUK, 206 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN. jv, is fterker van Reuk en kragtiger dan de ge. ArDEEL, woone Thym, die in een byzonder Geflagt zal KP, volgen , en wordt , tot onderfcheiding , in de Win- srux. kelen Kretifthe Thym genoemd. De Bloem- Bloerzen hoofdjes onderfcheidenze van de andere Soorten se van Keul, genoegzaam, vir (7) Keul met gedoornde Takken en Jlekelige Satureja Bladen Te d Peleus de. Op Kandia , in % byzonder , fchynt deeze Soort te grocijen, die Heefterig i is, met een fly- ve Steng van een Voet hoog, de Takken in Doo- rens uitloopende , de Bladen fmal en fpits, met witachtige Haairtjes befprengd, Tropswyze aan tend geplaatst, van. (8) Keul met driebloemige Ozel „Steeltjes ; de Viminea, Omvwindzelen Liniaal; de Bladen Lancet- et vormig Eyrond, geheel efenrandig. | Indien deeze maar twee Meeldraadjes had, 2D. zou zy tot de Kunel, hier voor befchreeven *, og oen kunnen ; als naar welke zy, valgená n Ridder, veel gelykt. BrowN hadtze Ry- En Kruizemunt geheten. De Heer N.L.Bur- M AN- hik ISte (7) Satureja pn fpinofis , Foliis hispidis. Am. Acad. IV. p. 317. Sat. Cretica betse: Spindlagn TOURNE. Cor, 13: Sat. Cretica Aries ‚teak. 21. (8) Satureja Ped. mhd trifloris &c. Am. Acad, v Pe 89s- BURM. Fl. Ind, 126. Mentha viminca , Fol. mino- ribus obovatis Scc. BROWN. Pam, 258, DEE DYNA MT A 287 MANNUs, dergelyke van Javaontvangen heb-_ IV, bende, merkt aan, dat dezelve een Heefterige, "oet ronde , gladde Steng heeft , van een Voet hoog. Hóôbse In die van Jamaika waren de Stengen vierhoe-17 5» kig , mids de hoeken verliezeride door Ou- een derdom, Tar MBRA. Kun N Dit Geflagt heeft den Kelk byna Cylindrifeh, dat is Rolrond, met twee Lippen , wederzyds met een ruige Streep uitgemonfterd en den Styl ten halve in tweeën gedeeld, Ik geef ’er den naam van Kun aan, om dat de Geftalte der Planten , daar i in begreepen, veel _ naar die van’: vo ‚ Twee Soorten zyn flegts va van n herzelve bekend, naa- melyk Cr) Kun met geaaïrde Bloemen, rin vabrg Deeze , die door fommigen voor de Belnet, ee Thymbra is aangezien „ groeit in Klein Afie en op den Berg Libanon. Zy heeft iets dat naar de Thym en Hyfop gelykt, doch aan de Keul komt {1) Thymbra Floribus. fpicatis. Sy. Nat. XII. Gen. p- 339. Pig: XIII. p. 441. GOUAN Mfonsp. 274. Thymbra zen cata verior Hisp. BARR. Rar. 281. T. 1230. Thymum majus Tongifolium &c. PLUK. Alm. 368. T. 116. f. se Hysfopus Capitata Afticana, Monas. Hif, II, p. 361, Satareja hic(uta purpurea Olibani, Dop. Mem. Ts WM. DEEL: IX STUK. "208 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, „IV. komt zy wel het naafte; des de beroemde Do- AEDREL, par haar Ruige paarfche Kel van den Li- Hoorp- banon noemde. ’t Is een Houtig , Heefterig STUKe _ Plantje van ongevaar een half Voet hoogte , met “paarfche Bloemen, zeer fcherp van Reuk en Smaak, Ue (2) Kun met gekranfte Bloemen. ta. In de Zuidelyke deelen van Europa. groeit deeze, die de Stengen naauwlykseen Voet hoog heeft, en gepaarde zeer fmalle Blaadjes, in wier Oxelen de Bloempjes zitten ; zo dat dezelve veel naar de Hyfop gelykt. Nogthans zou het wel eene Verfcheidenheid kunnen zyn van de voor= gaande Soort. H yssorus. Hyfop. De onder-Lip van de Bloem heeft in ’t mid- den een Tandswys’ Slipje : de Meeldraadjes zyn regt en afftandig of van een wykende in dit Ge- flagt, ’t welke drie Soorten heeft „ hier vol gende, 1 (1) Hyfop met éénzydige Aairen en |Lancet- Hysfopas Officinalis. vormige Bladen. Gewoon, Dit (2) Tiymbra Floribus verticillatis. Hysfopus anguttifolia montana aspera. C, B. Pin. 218. Hysfopus montana, DAL, BOERE ee () Hysfipus Spicis fecundis Fol, Lanceolatis. Sj. Nat, Xin. D 1D YNA MIA 299 Dit zeer bekende Gewas, naar den Latyn- IV. _ fchen of liever Griekfchen naam, in de meefte “tper Taalen van Europa, volgens den byzonderen Hoorp. uitfpraak genoemd wordende „ heet dus in Nel Franfch Hifope , in ’t-Engelfch Hysfop, in ’t ard Hoogduitfch Hisfop of Jop, en by ons, door verbaftering ‚ fomtyds Yroop, doch gemeenlyk H»y/op. De natuuriyke Groeiplaats van hetzelve is duifter, LoBrr zegt wel , dat het op Steee nige Heuvels in Romanie en ’t Veroneefche, tegenover den Baldus- Berg, groeije; doch Ra- zus heeft het aldaar niet kunnen vinden, L tn» N&Us zegt thans „dat het in de Valeijen der Ooftenrykfche Alpen en aan den Schneeberg woont ; maar het zou wonderlyk Zyn, dat de Heer JACQUIN, die deeze Landftreck , by Weenen, zodanig doorkruist heeft, hetzel- ve dan aldaar niet gevondenhad. Doktor KR Ae MER ook ‚ door wien de Planten van Neder- Ooftenryk zo naauwkeurig geboekftaafd zyn , merkt het flegts als een gezaaide Tuinplant in die Kwartieren aan. GARIDELEL heeft het ‚in Provence, ergens aan den Weg wild groeijende gevonden ; doch het kan aldaar uit Zaad opge- ko- XII. Gen: zog. p. 339. Wiz, XIII. p. 44t- Mat. Med. 290. Gort. Belg. 163. H. Cliff. 304. Ups. 152. R. Zugdh. 323. GOUAN Monsp. 274. GER. Bi. 274. KRAM, Afir. 167, Hysí. Officinarum coerulea f, fpicata. C. B. Pin. zi7. Hyse fopus vulg. Dop. Pempt: 287. Hysfop. Arabum' &c, Los, Jc. 433. B, Hysfopus tubro fore. C. B. Pin. 217. Il, DEEL, IX, STUKe IV. goo TwEEMAGTIGE KRUIDEN, komen: zyn ; gelyk dit meer plaats heeft met AFDEEL „reemde Planten. Even den zelfden oirfprong Hoorp- zal waarfchynlyk dat gene hebben, ’ welk in STUK. Bloo Gelderland elders op Muuren groeit, zode Hecr dige. EED, pre GorTER aantekent: want wie zaldur- ven denken , dat hier te Lande de natuurlyke Groeiplaats zou zyn van dit Kruid „en het blyke uit een Proeve te Regensburg genomen „ dat menze door Konst aan een Muur kan doen voort» komen, waar men wil (@). —_ Derhalve geeft dit de minfte waarfchynlyke heid niet , om te denken, dat onze Hyfop die zou kunnen zyn, waar van in ’t Oude ‘Teftas ment gefproken wordt (f). Ík kan, aan den’ anderen kant „ook den Heer Rur ry geenszins toeftemmen , dat dezelve een Boom zy geweest „ en begryp niet „ waar hy zulks van daan haa- le (J‚)+ Salomon hadt gefproken van de Planten, en wel van de Ceders „ die op den Libanon zyn’, tot den Hyfop die uit den Wand voortkomt ($), Hoe kan men zulks vaneen Boom verftaan ? Met meer Grond, mooglyk, denkt HassrEr- quisT hier om een Soort van Mos (@*): doch het (*) Epb. Nat. Cur. Vor. Ie Obs. 70. (j) 1 Koning. IV. vs. 33: ook Exod, XII. vs, 22. Name XIX. vs, 18. es cHED, {J) Noftra non convenit Hysfopo Dioscoridis „nec Hebizo- mm, qui ultimus Arbor fuit. De Mat. Med. p. 245» (6) Qui prodit ex Pariet, Bibl. Jun. Er Tremiläi, De ulgata heeft: Quz egreditur de Pariete. (*) Bryum zruncatulum. Lann, Flor. Succ. IL. Toor. D- 1: ve WIAEMI IK ser het is eenigszins duifter, hoe dan een Takje of _ IV. Bondeltje daar van ‚ tot inwyding en zuivering 2 door befprengen „ gebruikt kon worden, * He- Hoorpe breeufche Woord „ Ezob, dat men Hyfop ver-*T®Ee — taald heeft , RE door-de Jooden verklaard Ferg 3 met het Arabifch. Woord Tzhatar, ’t welk O« régo , Thym, Keul en dergelyke welriekende Kruiden meer; die weezentlyk in Paleftina groei jen ‚ betekent : terwyl onze Winkel -Hyfop-al« daar niet gevonden wordt, Zo men acht geeft dat de Oofterfche Volkeren veelal welriekende dingen gebruiken om hunne Gezondheid te be. waaren; en_-dat de Ceremoniën der Joodfche Wet, inzonderheid de Reiniging des Lighaams en van, het Vaatwerk „ zelfs de Befnyding ‚ tot dat zelfde einde ftrekten ; dan b ligt “dat de befprenging met welriekende Kruiden, gelyk Thymen dergelyken ‚in Water gedoopt s daar toe van ongelyk meer dienst kon-zyn,; dan met Mos. Ondertusfchen kan wel op-de eene plaats van ’ Oude Teftament het eene, op de andere een ander van de gedagte Kruiden ‚Onder dien algemeenên naam Ezab hegreepen ‚ daar mede bedoeld zyn. Ì Haar Geftalte iegehoëkraait bettend: Zy groeit Rysachtig , anderhalf of twee Voeten hoog » : Aimalle Blaadjes hebbende ‚ en Bloemen , die Aaitrswyze het bovenfte der Stengerjes Belles. den, doch flegts aan ééne zyde, Doorgaans is de Kleur dier Bloemen blaauw , maar men vindt ook Hyfop met witte en met roode Bloemen, IL, DEEL. IX, STUK, IV. AFDEEL xy. HoorD- STUK. 302 DWEEMAGTIGE KRUIDEN, komende uit-het zelfde Zaäd voort, en ligt we- derom overgaande in blaauw. Dit maakt dan Ver- fcheidenheden van de Gewoone Hyfop uit, die ook met breede Bladen , en fomtyds met de Bme Bloempjes aan beide zyden voorkomt, gelyk ik Hvsfopus pb zhus. Chinee- fche. menze by Doponéus vindt afgebeeld. In de Geneeskunde heeft dit Kruid , (hoewelook de Hysfopus der Griekfche Artfen niet zynde ;) een uitmuntend gebruik, Deszelfs aangenaame Geur openbaart zig in ”t gedeftilleerde Water , dat, zo. wel als het Aftrekzel, aan Borstkwaa- len fchynt toegewyd te zyn. Het is eenigszins fcherp en bitterachtig van Smaak, hinderende dus-de Verteering van de Maag niet, gelyk door de Slymige Borstmiddelen en Syroopen te meer= maalen gefchiedt , en , in tegendeel , de Slym4 die zo dikwils oirzaak is van Hoest en prikke- ling op de Borst; v de Uit- waafeming bevorderende, Uitwendig dient het Afkookzel- fomtyds tot geneezing van Schurft en aùdere Huidkwaalen, (2) Hyfop met de Bloempjes *t onderfte boven; de onderfte Meeldraadjes korter dan de Bloem en Hartvormige Bladen. In de Noordelyke deelen van China wordt de Groeiplaats gezegd te zyn van deeze Soort. 3) 5 Hyafpas Corollis refupinatis &c. HL. oe 162. Câtas zia Flor, inverfis, HALL. Goess. 344. GOUAN Mfonsp. 274» D'r’D'r ww AMT A Bo (3) Hyfop met een fpits vierhoekige Steng. akk. Men ziet hier een uitmuntend voorbeeld , van Hoor de verwandeling der Kruiden uit het eene Ge- stuk, flagt in ’t andere. Het tegenwoordige , dat on- a. der den naam van Virginifche hoog groeijende neden. Betonie ‚ met gladde Bladen als van * Speen: Vlgine kruid, in Afbeelding was gebragt, is eerst een Brunelle en Kattekruid. geweest , vervolgens in dit Geflagt geplaatst „ wegens. de overeen= komst der Kenmerken van de Vrugtmaaking ; hoe zeer het Gewas in Geftalte van. den Hy-= fop verfchille, Niettemin heeft ook. de Bloem, als men de Afbeeldingen gadeflaat „geen de mine fte overeenkomst, Tour NEFoRT hadt deeze Plant , die insgelyks in Kanada. ooi s:s tot de Sideritis huis gebragt. N epe TA. Kattckruid, De onderfte Lip heeft, in dit Geflagt, ook een Slipje in * midden dat gekarreld is en de Keel een omgeboogen Rand, re id Meldandhe dige aan « elkander, | Het es Hysfopus Caule acuto en H. Ups. 163. Ne- peta Caule acute quadr. glabro. R. Lugdh. 316. GRON. Virg, 66. Brunella Braâeis Lanceolatis. H. Cliff. 316. Betonica Virgin, elatior , Fol. Scrophulariz glabris. PLUK. Alm. 67.T. 1é0, f. 3. Moris. Hil. IL. p. 365. S. ar. T. 4. f. zr. Si- „deritis Camad. altisfima Scroph. folio , Fl. flavescente. TOURNzE. dnf. 192. JACQ: Hort, 69. HERM. Parad, T. Pp. Lo6. … IE. DEEL, IX, STUK. 304 TwErEMAOTICE KrRurbdens Iv. Het bevat vyftien Soorten, waar onder eenis Arre: ge Ooftindifche, als volgt, zld re (a) K kruid de Bl 1 ‚de Ki rûnse jes eenigermaate en „en gefleelde Hart. re vormige Zaagswys’ getande Bladen, ‘Gemeen: Dit is t Gemeene Kattekruid, in onze Ne- derduitfche ‘Taal, als ook in de Franíche en Ene gelfche, doch in de laatfte Catmint genaamd ; om dat men het tot de Kruifemunt betrokken heeft gehad , en dat deszelfs Reuk de Katten ‘fchynt te behaagen. Het groeit in veele deelen van Europa, als ook in Virginie , wild en wordt in de Tuinen geteeld, Men noemt het in’ Engelfchi ook wel Neppe, en by ons Nept , welke benaás miogen met de Latynfche Nepeta eenige over= eenkomst hebben: Is een Kruid, veel‘hooger dan de Kruize- munt opfthietende , en ook veel grover van Ges was; met een zonderlingen Reuk en zeer bit- tet: weshalve het als een Maagmiddel geroemd wordt en tot Windbreeking , afdryving, der Wor- “men en afzetting der Stonden dient. Men kan het Sap inwendig , en het Kruid in Aftrekzel of ook tot Baadingen laaten gebruiken, (5) 3 (1) Nepeta Floribus Spicatis &c. Syf?. Nat. XII: Gen. 7105 P- 390. Weg. Kill. pe 442, GOUAN Mlonsp. 274 GorT. Belge 163. GER. Prov, 274, Nepeta Fl. interrupte fpicatis Sc. H. Cliff. R. Lugdb. 316, GRON. Virg. 65. Mentha Catarfà valgaris , major & minor. C. Be-Pin- 228. Cataria Herba. Dop. Penpt. 95. LOB. Ie. sit. D 1DYNA MIA 30 C2) Kattekruid met gepluimde Bloemen en Hart-_—tW. vormige gefleelde flaauw gekartelde Bladen. Arnzaid Die } Kattekruid, dat Crúsrus aaf den Voet me der Ooftenrykfche Bergen ‚ en voorts in Hon- 5, garie ; overvloedig groeijende gévonden beeft; „Ì Pnt ä is hooger van Gewas dan het Gemeene enfters Ooften- ker van Reuk. De Bloemen zyn meet Pluimach: en tig verfprcid en niet zo digt geaaitd, (3) Karttekruid met gefteelde Kransjes die gê- _ is tuild zyn , en gefteelde langwerpig Hart= sinen, vormige getande Bladen, Van de beide voorgaanden verfchilt deeze in- zonderheid door de Kleur der Bloemen , die niet witachtig ‚ maar paarfchblaauw of Violet zyn; - waar van zy den bynaam heeft, De Groeiplaats ïs in Spânje, (4) Kattekruid met gêtroste et 3 de Tros- jes vyfbloemig „ de Bladen Lancetswys’ kj mogel Hartvormig, getand en Wollig. i n {È) Nepeta Flor. paniculatis &c. Nepeta en peins Sec. R. Lugdb. 316. Nepeta Pann. major & elatior. MORIS. Hift. Ik p. 415. S. 11: T. é. f. 6. Mentha montana verlie cillata. C. B. Pân.'227. Menthaftrum montanum. CLUS. Panne zis. Ic, $86. JACQ. Aaffr, T. 24. Vind. 106: GG) Nepeta Verticillis pedunculatis err ge. Nep. montana purpurea major , fparí Spicâ. BARR. Ze, 6o1, BOeG. Afas. 1. p. 46. T. 36. Cataria Hisp, Betonica folio. TOUANF. Jnft. zo2 t (4) Neptta Flor. Racemofis , Racemulis quinquefloris &c. Te: IL, DEEL, IX, STUE, $06 _TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. In de Zuidelyke deelen van Europa’ grocit deeze Soort, die driemaal zo klein wordt gezegd Hoon te-zyn als het Gewoone Kattekruid. Of daar STUK _medegezien worde op het Groote „ dat eens zo dee groot zou zyn dan het Kleine , weet'‘ik nict, Harren geeft aan het Kattekruid twee Voe- ten, Crusrus ruim een Elle hoogtes doch ik heb het veel hooger gezien. Dit Kleine zal mise {chien het Smalbladige van DopoN& us zyn; doch hoe het de Bladen uitermaate fimal kan ‚hebben , is uit de bepaaling duifter. De Bloc- men zyn rood met blaauwe Meelkvopjes, v. (5) Kattekruid met gepluimde Bloemen en Lan- ds. cetvormige Zaagtandige ongefteelde naakte Ukrains. Bladen. VI (6) Kattekruid met gekranfte naakte Bloem- trosjes , de Bladen langwerpig Hartvormig Zaagtandig ongefteeld. vir. (7) Kattekruid met ongefteelde Kranswys’ ge tg aairde Bloemen , de Kransjes met Wollig- heid omwikkeld. Van Peregrina Cararia anguftifolia ? Log. ze sir. Dop, Pempt, 99. (5) Nepeta Floribus amer ee Cararia Betonicz folio ‚ Flore coerulescente. GERB. Zan, 87e (6) Nepera Flor. Racemis voids nudis we Mentha Simin tp aim Sideris aline Foe ali. Ei ur p. (7) } Ms Flor, fesûlibus ens Bec. H. se Kart me D iDYNa Hi Zo HE aen drie Sdorted groeit de eeïfte iu IVe de Ukraine, aders de Krim genaamd;in Tár- zv, tarie} de tweede in Spanje; de derde op *t Eis Hoorp land Sicilie, De gemelde Spaanfche heeft, vol- es | gens j. BAÙ HiNus, wel drie Billen hoogte en piriee is fterk van Reuk met paarfchachtige Bloemen. De Siciliaanfche , laatst gedagt, heeft de Bloem en Reuk van Lavendel, volgens Boccon re. Deeze komt in de openbaare Kruidtuinen-voor, Behalve een Plant, naar het gewoone Kat-, Nepttá tekruid gelykende, uit Oostindie , en waar van” Grys.” ik éen aanzienlyken Tak bekomen heb , vonde Pr; WE de Heet T unsere in Japan cen Soort van dit Geflagt, doot hem Grys gendamd, daar ik hier; in Fig. a, op Plaar LVIs-de Afbeelding van mededeel; Derzelver ronde Steng en Blá- den zyn met eene witachtige Wolligheid bezet; de Bladen van boven donker groën, van onde- ten grys ‚ Lâncetswys’ Hartvormig van gedaan- te. De Bloemen fehynen Troswyze vergaard te Zyn. Daar onder is, by Letter B ‚de Bloemkelk van ’t gedagte Oostindifehe Kattekruid , Bloem 3 vertoond; = €83) Ze mé fadelielde Kranswjs’ ie fs ee, de Bloemen, Lancetvormige Blikjes , halia. van vn Langel w Kelk sen haan Bladen. * nn Dee: Ztt. Re Lugdh. 316, Horminum fpicattm Lavändalz Flore & Odore- BOCC. Sie, 48. T. 25 5 (2) Nepeta Flor. fesfilibus vertieillto - fpicatis Sc. Menthá Cataria minor Alpina. C.B, Pin. rik Prodr, 110, IL. Dek. IX, Stu, Vs 308 TwWEEMAGTIGE KRuiDeN, Deeze Italiaanfche heeft Stengetjes van eert ArpzaL. Voer hoog ‚ met Hartvormige, ftompe , gekar- Hoorp- STUK. Les Nepeta Scordoris. Wollig. %. Tuberofa. Bolwortc- telde Bladen en witte Bloemen. (9) Kattekruid met ongefleelde Aairen aan ’t end en byna Hartvormige ruige Blikjes , de Bladen ftomp Hartvormig. Op ’t Eiland Kandia is de Groeiplaats van deeze Soort, welke door haare Wolligheid uit- munt. ArrPiNus heeftze afgebeeld onder den naam van Scordotis, welke afkomftigis van Pur= NIUs, een Kruid betekenende, dat naar het Wa- terlook gelykt. Zy hadt rondachtige dikke Wol- lige, witte Bladen ; een Vleezigen Wortel ,rui- kende fterk naar Knoflook en zeer heet van Smaak zynde. __(4o) Kattekruid met ongefteelde Aairen aan ’t end, Eyronde gekleurde Blikjes en de bo- venfte Bladen ongefteeld. —_In Spanje en Portugal is de Groeiplaats van dees ze Soort , die een knobbeligen Wortel heeft , met enkelde Stengen en langwerpig Hartvormi- 8e» (9) Nepeta Spicis fesfilibus terminalibus &c. Am, Acad. IV. p. 317. Scordium elt. Lanuginofius verticillatum, C. Be Pin, 248. Scordotis. ALP. Exot, 284, T. 283. Crus. Hifk 1. Ps 312. (to) Nepeta Spicis terminalibus fesfilibus &c. H. Clif. 31 5e R. Lugdb. 316. Mentha tuberofà Radice, C. B. Pin. 227. 8, Nepeta tuberofa fpicata Hispanica, Boeg, J4us. Il p. 44 To 36. BARR, Je, 1131, „Bei br NA MTA Jo - ge; rimpelige Bladen, De Aairen zyn door roo- IV. de Blikjes verdeeld’ , die de Kelken bedekken , he dat een byzondere atdihels geeft « aan dit Kruid ; Hoorpe de Bloemen Violet hebbende. (a1) Kattekruid met end- Hoofdjes, de Meel- NE hee langer dan vid org » de Bladen Pirginieds ncetvormig. — gunilch, een Virginifche heeft kleine fmalles naauw= lyks ruikende Bladen , die een weinig grys zyns de Bloemen “witachtig in ronde Tuiltjes ver- gaard , aan tend der Steng, digt getropt. De Onderlip-is Zaagswyze getand, doch niet hol , gelyk in andere Soorten. …— (12) Kattekruid dat een gj Aair heeft 5 met Draadachtige Blikjes en anearvorm, Medar ge Bladen, die van agteren 9 geheel ef nn fenrandig. zjn. (13) (1x) Napern Capitulis terminalibus &cc. Clinopad. Fol. Lanceolatis. H. Clif. 305, GRON. Wirg. 65. Clinop. Ama raci fli Flor. albis. PLUK. Am. 110. T. 85. A5 Mo- Ris. Hf. MI. S. ir, T. 8. £. ult. (12) Nepèta Spicà derereitrca Braâcís gab Fol. “Lanceolatis inférre int tegêtrimis. Mant. 566. en alaba- tica &c. Mons. “Hif. HI. Pp. 435. (*) De Bladen hebben een bovenfte en een onderfte op- pervlakte , dochde Punt noêm ik het voorste en den Voet het agtetfte. Zo ik hier van onderen gezet had, dit zou zeer dubbelzinnig zyn. Vs IL. DEEL IX, STUK» gio TwWEEMAcTiGE KRUIDEN, W. _ (23) Kattekruid met de bovenfte Lip, der Blogs zn men efenrand en zeer. kort. stuz. __— Deéze beide, zeer veel naar elkander gely= XI. kende Kruiden, groecijen in Oostindie. De Heer Al LinNaus ftelt; met reden; twyfelachtig, of rt het de Leucas van den Hoogleezaar J., Bur- C/M ANNUs, onder de Ceyloníche. Planten afgee beeld, en das wegens de groote witte Bloemen genaamd , zy. Inderdaad , die Bloemen‘hebben , wegens haare groote. Lepelachtige boven - Lip. geen overeenkomst ter wereld met de bepaaliog van deeze- laatfte Soort. ‘Ook verfchilt ’er dië van Morison grootelyks van’, zo ten opzigt van *t Gewas , als van-de Bladen en Bloemen, De jonge Heer BuRrMANN Us, oiettemin ì ‚ brengtze ae Die t bhuis, a ‚„ Deeze ine pe Enveadel met verfcheide- Iyk ingefneedene Vertekous- Bladen by AMmMAN tn / B 4 (13) Nepeta Corollarum Labio fupeziore, incegérrimo ren visfimo. Nepeta Indica rotundiore folio, MoRIs, ats. & 1. T. 6. f. 7. Leucas Fol. fubrotundis ferracis FL, alho. RM» Zeyl. 140, T. 63. an ? Katu = Kurka. Hort, Mal, Xa. de A: T, 90. Raj. Hip. Ul Lp: 296. BURM.- B, Jud, pe K26- « siberienûs. ae Hors. Aaa Te Ee kP Veels Ar oM 1, Ao 511 getyteld, heefteen vierhoekige ruige Steng van, IV. byna een Voet hoogte en een: zeer lange Aair Arpaar. van digte Bloemkransjes. Zy ruikt naar Kruife- Hoor, munt. Die van Irkut bedienen ’er zig van, zo TPE … de Heer GMmELIN aantekent , tot Zweetltooe penn ven, tegen de anderendaagfche Koorts. Ook werdt het Af kookzel, volgens STELLER US, door fommigen tegen de witte Vloeijing aange preezen, (15) Kattekruid met geaairde eenzydige Bloe- N opera men , Hartvormige kaale Bladen „een Hees peöinata, fterige Steng en zeer Rleine Bloempjes, Stem Op TJamaika isde Groeiplaats var deeze , die de'Steng vierhoekig heeft , een Vadem hoog 5 effen, gearmd, naauw aauwlyks Geurig: zend gefteeld, Hartvormig ; ; de Bloemen geel. SIDERITIS Vzerkruid, De. Lavendel: reeds onder. de. Heefters be- fchreeven zynde , zo wel als de drieeerfte Soor - ‚ten van dit Gelet, » kome ik thans t tot de EE Bende, £ naamelyk, js Sho ak ok LE eid dat Kruidig is en fieke eer ol ddie _haaird;, En Be ENE si hd me iet Gs) Nope spies Grandi role cort. nadi tec. ‘Galeopús 259 procerior , Fol, (4) raten gee hispido « Pilofa Se. Sid. Orient. Phlo» mids folio. TouRNr: Cor. taì Stachys Foî. obl. acutis am plexicautibas- eik. Re Zugdh. 318. GOUAN Monsp. 277e Va IL. DEEL, IX, STUK 312 EWEEMAGCTIGE KRUIDEN. _IV. haaird , met de stemd Blader de Steng Arre | omvattende, Hoorns etuis In de Levant en Languedok fchynt de Groci- Blotzaer plaats te zyn van deeze Soort, die de onderfte dige. Bladen gefteeld, de bovenften ongefteeld heeft en by de Bloemen {pits Hartvormig. De Af- beelding is door den Leidfchen Hortulanus Meek- BURG uitgegeven (*). En 6 ) Yzerkruid dat Kruidig is, aire: aa — de Kelken grooten ea lk en ip drieeel Van deeze Jealiaanfche zyn ze en zet met een rosfen rand „ende Kransjes zesbloes mig, zegt de Ridder, De hoogte is omtrent een, Voet en de, Geftalte. byna als, die der volgende, Soort. Op Steenige plaatfen groeit het regt Op, doch i in Velden windt men ’t leggende, vi. 1 schen if han: iss neereggend : Roman - Roomích, En ge (*) Afb. van gers Drek Tab. XXVIL. (5) Sideritis Herbacea ebra@eata &c. Cunila Cal. tabio’ fpinofo. H Clif. 313 Ups. 169. GGUAN, Monsp. 277, R. Lugdb. 329. Sid. montana parvo varioque Flore. C. B. Piu. 2353. Sideritis montana parvo Flore, COL. Eepór. I. p. 198» FT. 196, (6) Sideritis Herbacea procumbens ehraeata. Kc. Cunila, Gal, Lacinià fuperiore Een trinervis H. Clif. 313. R- Lugdb. 321. GOUAN Monsp Sideritis genus Verricillis, kars JB Hip. pen ad: Hip. JIL S- tie To 1% fe ‚ D rpexYNA MIA 313 zonder Blikjes, met gedoornde Kelken en de pe boven - Lip Eyrond, EEke In de Zuidelyke deelen van Europa, op rige es Velden „ groeit dit Kruid, *t welk ongefteelde „ @ __Eyronde -ruige Bladen hèeft „aan de Punt Zaag- tandig gedoornd en zesbloemige Kransjes; de - Kelken ruig ‚met de onder - Lip viertandig ; de boven-Lip der Bloempics kleiner, en Blaadjes onder aan de Kransjes i in plaats van Blikjes. De Bloemen zjn wit van Kleur. feria.” (7) Yzerkruid dat Heefterig is en eenigermaas _ Vi, te Wollig; de Bladen Lancetvormig Lini- mnd aal geheel Gerardi 3 de Bloemen en Blike S9* jes getand; o In Saale is de coll 4 van deezo , dies naar de Lavendel gelykt, hebbende een Heeftes! rige Steng; welke doorgaans voor een gedeekte. op den Grond legt, en veele witte Wollige Takjes uitgeeft, van een Voet hoog, vierhoe- kig, De Bladen zyn ook Wollig en zeer fmal; de Kransjes zesbloemig; de Bloemen, geel. — — Ca JENLDE Pes Eer ____Hyfopbla- (7) Sideritis Suffruticofo - tomentofa &e. Sid. Hispanica erec- dig. ta Let angufttore. TOURNEE. Inf. Ist. Hysfopus montana verticillata major. BARR. Jc. 239. BOGG, Mus. Il p. 77. 67. (8 ) dln Fol, Lanceolatis g'abris iutegerrimis &c. H, g= Clif, Ee. DEEL, IX, STUK. Sif „FT WEEMACTIGE KRUIDEN, Iv, fenrandige- Bladen; -Hartvormige Doorne Aert achtig getande Blikjes engelyke Kelken. esn (9) Yzerkruid met ese eenigszins IR getande „ boven gladde Bladen ; Eyrons Scordinder, _… „de Doornachtig ae Pet en ges uuwbla- Kelken. dig. 5 Hi Dn (ao) Yzerkruid met rote Hone ge Aris tande Haairige Bladen , oprndelig ge- tande Blikjes en ruige leggende le Stengen. _Deeze drie rie ; Soorten maaken als de etlchei- heden uit, van het door geheel Europa in > % wild groeijende ‘Kruid, daar: dit Geflagt den paam van heeft. Ik noem het ‚ volgens den Griekfchen Sideritis , in ’% Hollatufch Yzer- kruid ; gelys de Eogelfchen hetzelve Aronwort En Men RET» Clowns Wound, wort, (Pans Coloni) Clowns. Alb heal, dat is, kane Bees om dat het ogg Landvolk zig Clif, 313. n We 322. Govan. Mônsp. 278. Sid. Alp, Hys- Metin: C. B. Pin: 233. HALL. Helv, 647. Sideritis mon- j a Log, de, 525, 1 (9) Sidsritis Fòl. Lanceolatis mabdöneatis pen glabris &c. Sideritis Fol. hirfatis profunde crenatis. en B. Pin, 233, Side £, Eersaminatrix Heracles. Los, Ze. (10) Sideritis Fol. Lanc. obrufis En Bilofis. Teerahit Caulibus procumbentibus ‚ Fol. fesúlibus. Gen. Prov. ai sid. ie GOUAN Afonsp. 278. GORT. Belge en ideri ta procumbens. C. B. Pin 232. Sid, tertia, cuus, Hip. Hp. a Sideritis Heraclea. Flisp. p. 389. Tetrahit Hebatió= mum. LOB. Je. 523. Herba Judaica. Dop. Pempt. 93, DADEN AMIA 4 zig daar van tot heeling der Wonden bedient. Iv, Die eigenfchap , naamelyk, van fterke famen- ArDikte trekking der Vleezige deelen , heeft ’erden naam Hoorpe- van Yzerkruid aan doen geeven, en mooglyk TC ook dien van. Tetrahit by de Kruidkundigen, De „e, Greate Afbselding : welke | Lou Blaak, ges onder en naam geeft „ is-de zelfde als-die-der Sideritis Heraclea by. Cruszus, en En overeen. met de Ruigeleggende van BAuHINUS; „welke by, Tour NEFORT de eerfte Soort uitmaakt van dit Geflagt. Die van ’t PFoodenkruid , by Do DONEUS, dus genaamd om dat de zwervende Jooden of Landloopers zig als iets wonders daar. van tot Geneezing bedienden, verfchilten komt nader overeen met hee „Scordivides, dat de Bla. den van boven glad heeft , en van ie gladhei, in fommige Kruiden , welken men ook Sá tis heeft genoemd, is de Hoogduitfche paam Gliedkraut„ zo wel als de Neerduisfche, Glid-of Glitkruid „ (niet Gliskruid, gelyk de Heer De pe GorTen fchryft), afkomftig.. Dezelve eche, ter is, om dat de meefte Soorten ruuw en ruig zyn van Loof -op dit, Gerne piesstepestlsk. Wat de reden zy van der Franfchen naam Cr paudine, begryp ik niet, it ar L Zegt, dat ú Franfchea het -C Kruid heeten, om: dat hec- died een gereed Middel aan de hand geeft „ tot Geneezing van Kwetzuuren met Yzer gemaakt. Hier van willen fommigen-ook den-naam van Sideritis of Yzere kruid afleiden; doch dat is wat ver gezogt, IT. DEEL, IX. STUKe 316 TwEEMAECTIGE KRUIDEN. … IV, De verwarring , ondertusfchen , die onder de va Kruidkundigen der voorgaande: Eeuw heerfchte, Hoorp- noopens de Soorten van dit Kruid , is nog wei- STUK. _nig opgehelderd, Dit komt daar van , dat de rant Gekranste Kruiden dikwils ín Kenmerken zo weinig verfchillen: des Lunwi1ctus zelfs ge= oordeeld heeft, dat men dit Geflagt en dat der Betonie zou kunnen famenvoegen ; gelyk het gladde Akker- Yzerkruid onder ‘den naam van Betonie fchuilt, Van de drie gedagte Soorten groeit het Hyfopbladige meest op Ee der Zuidelyke ‘deelen van Europa, de volgende „ ten minfte de laatfte, is algemeener bekend in ons Wereldsdeel. Ct usruszegt’er van : , Ner- »> gen byna komt dit Kr uid niet voor, op een „ droogen Steenachtigen Grond, door Spanje, » Vrankryk en Duitfchland , alwaar men het by > Zomer , en op fommige pläätfen ook tor in „ den Herfst , ziet bloeijen, De hedendaagfche Kruidkundigen » evenwel ; is het in Ooften- ryk ‚ poch in onze Nederlanden niet le komen (*). Zie hier de vaten welke de Ridder van (*) Vid, Flor, Bug in Am. Acad, Vor. VI. p. vindt men het by, BOERBAAVE níet als intandfch padin kend; die 'er zelfs geen gewag van;maakt : niettegenftaande Conver IN gezegd hadt , dat het in ons Land by de We- : het Teerabit ‘Herbarioram naamelyk van LoBEL, dat die Authear zegt, door zekéren Kruidken- ner, in Bofchachtige plaatfen van Italie, omtrent Bononie , geplukt te zyn. Wat heef: men’er dan voor eld i RUE Dorp LN A‚MelA 31 - dit laat{te- geeft , daar zyn Edde Groeiplaats IV, aan toefchryft in Provence , Spanje-en Italie, Aas „> Een ftyve Haairige Steg Lancervormige, Hoorbe: ss ftompachtige, rimpelig geplooide Bladen denn | » drie of vier fpitsachtige Tandjes: Hartvor- hen > mige Zaagswys’ gedoornde Blikjes: ver af- ss ftändige, ongeltcelde zesbloemige_ Kransjes, ‚ tusfchen welked „ jes, met een krom Pypje,, de boven oe: Li s, niaal „half tweedeelig a eg ; de onder- Lip zeer klein 3 : de ‚, Meeldraadjes binnen ’t Pypje : de Kelken s tuig met vyf gelyke Doorens,” (ar) Yzerkruid met Hartvormige flompe Plui- sE, EN onge doornde gewolde Kelken » Lanata, zige een langwerpige Aair en opftaande Steng, Sewold, In Egypte en Paleftina ftelt Linnaeus de Groeiplaats van deeze , die ook door MEER BURG in Afbeelding is gebragt (*). Deez’ voegt ’er de befchryving van den Ridder-by , waar uit blykt, dat heteen Plant is van een Span hoog» te , hebbende de Steng aan ’t end een zeer lan- ge Aair , uit zesbloemige Kransjes famengefteld, die fterk gewold zyn en de Bloemen donker- Violet, Deeze heeft getande Blikjes, van aan- merkelyke breedte, onder de Bloemkransjes , ge= | lyk {11) Sideritis Fol. Gordatis obtufis Villofis &c. (*) Op Tab. XXVIIL der zo even gedagte Verzameling, ii. DEEL IX, STUK, 318 Tweemacttee Kruims: IV. Iyk alle de Soorten van dit Geflagt, uitgenomeB ad Drek de zes eerften. poor Me Nt u À, -Münt, de De Bloem is, in dit Geflagt, byna egaal in vieren gedeeld , hebbende de breedfte Slip uit- gerand, en de Meeldraadjes opftaande , wat van elkander af. Behalve de gewoone en verfcheide wilde Soor- ten van Munt, is bier ook de Poley in begree- ‚ maakende dus zeventien Sooften , waar van ‘de vier eerften geaaird zyn 3 de vier Ere Hoofdjes hebben, en zeven overigen Bloemkrans jes, als volgt. De twee laatften zyn reeds inde de Heefters befchreeven. Cx) Munt met langwerpige Aaiten , langw. andige „ Haaïrige , óngefieelde Blas den en de Aadraadjes lanzer dan de Bloens, Op Waterige plaatfen van Oostindie groeit deeze , die Aairen byna als het Kruid heeft, dat men Vosfeftaartjes noemt, De Geftalte is 3 voor *e overige; byna als die der Eerenprys; doch het Kruid ftinkt zeer. Men legt een Pap daar vanop Gezwellen, (&) é:) Meneha Spicis oblongis, Fol. oblongis ferrátis Pilofis &le. Syft. Nat. XII. Gen, 713. pe 391. Weg. XIIIe p. 444e pg foetida. BRM. F/. Ind. 126, Alopecuro- Veronicd. Zeyl. air. Veronica hirfura latifolia. Zeyl. Aq. BURM. ber 228. Majuria fdtida, Rumea, Amb. VL P: 4le Te 164 Drab oRtacitetea Sip (2) Munt mêt langw. Aairen ‚de Bladen läng- werpig Wollig Zaagtandig ongefteeld, de Meeldraadjes langer dan de Bloemen. C 3) Munt met langw, Aairen ,de Bladen El. KE een > cetvormig naakt , Zaagiande, ep ads wdn de Meeldraadjes langer dan de B (« Munt met laugw. dairen ; de SEEN achtig, gerimpeld, gekarteld ongefteeld, Ne, „ig Groene. IV. Rotandifo. Deeze drie zyn;volgens de Autheuren, Verfchei-#2 Rondblas _denheden van Wilde Munt, die door elkander dige. groeijen in verfcheide deelen van Europa , meest voorkomende aan de kanten van Beekjes , Sloo. ten en Waterplasfen , en fomtyds ook wel in de Velden. Detweede, door haare Wollige gry- ze Bladen, inzonderheid , van de derde, die dee zelven groen heeft, onderfcheiden ; is by ons aan de. Wegen niet ongemeen. Ws noemenze Wia, eenigen Geaairde, en fommigen Water- Munt. 6) Mentha Spic. obl. rol, zig A: en: A, en dend Ee Dop. en 96. Los. Je, 6 Mentha Spic. hief. Fol. Lanceolatis &c. R. 325. &c. Mentha angultifolia fpicata. C. B. Pin. 227. Men- tha. CAM. Epit. 477» Mentha aen pe aai 95. Men- tha Aquatica fpicata. GRON. Vi (4) Mentha Spic. oblong. Fol. Talons. rugofis &c. Huns. Angt. zan. Mentha fylveltris rotundiore folio. C‚ B. Pine 2271 Menthaftrum Sc. J. Be Hil. INN. p.219. TAB. Je. 349. Men“ tha Fol. ovatis tomentofis &c, HALL, Helv, 657. Pa 320 TWEEMAGTICE KrüiDis IV. Munt, De Franfche naam is Menthaftre, gelyk ArDEEL. „y ook allen onder dien naam voorkomen by Hoor eenige Kruidbefchryvers, De vierde, die nog STUK. wel allermeest zou verfchillen, heeft de Bladen Deez wel W ollig als de tweede Soort. De gere; welke LiNnnN&us op de Groene úit Cam z« RARIUs aangehaald heeft, is een Tamme of Hof - Munt, zo wel als die van Dopon us, welke Loner noemt Roomfche Munt der Win- kelen of betere Smalbladige C*), Deeze zal het mooglyk zyn , welke fomtyds in plaats van de befte of Krulbladige gebruikt wordt; hoewel zy ongelyk flaauwer is vân kragten én grover van Reuk 5 weshalve de Engelfchen haar Hor- fe- Mint noemen, dat is Paarde- Munt „of Spear- Mint , wegens de lange Aairen, waar door zy zig van de volgende ondetfcheidt, — v, (5) Munt met Hoofdjes- Bloeten en Hartvor- ser imige getande , gegolfde , ongefteelde Biá- Kruizes den ; (*) Mentha Romana Officinatum five ptaeftantiot angufú- folia. LoB. Je, $07, zyndé de zelfde Figuur als de Derde Munt van geren LINNEUS hadt ook de Vierde aange haald, doch die ranst en ftrookt dus hiet in geenen deele. Zn Horto gn merkt zyn Ed: dezelve als een Vet fcheidenneid aan. Ook acht hy aldaar zelfs de Wilde en Groene uaauwlyks te verfchillen. (5) Mentha Flor. capitatis» Fôl. Cord, dent. 8 le] 4 B 8 La | ft 3 je Ë: ‚N 8 IE ispa Hip. Ut. p. 367. S, II. T.6. £, 5. Mentha ctispa. Riv. he 47 Du DYN A MI A 321 den 3 de Meeldraadjes van langte als de pr MM. EEL, Hoe deeze, die onder den naam van tere roes. of Duitfche Munt voorkomt en reeds lang be- tand kend is geweest in de Kruidhoven „ haare ll zz gentlyke Groeiplaats in Siberie kan hebben, zonderling. Men kanze eigenuyk als een he del La Aairen en Hoofd jes Bloemen hebben , aanmerken. Het is de ech- te Kruize-, dat is Kroeze Munt, dus genaamd wegens de Gekruldheid der Bladen, welke zy ud ligt verliest , zo MUNT ING aanmerkt; wan- neerze niet om de twee Jaaren wordt opgeno. men en verplant. »» Zy beeft voortkruipende Wortels gelykde », Andere Soorten. DeStengen zyn fomtydsen- » keld „fomtyds Takkig „tot een Elle lang , aan » de Knietjes voorzien met twee rondachtige „Bladen, tegenover elkander , de onderfte wel »‚ een Duim of anderhalf breed, diep Zaagtan- „ dig ingefneeden en als gekruld. De Bloemen s, komen in taamelyk dikke ftompe en dikwils » korte Aairen voort, zynde paarfchachtig ; ss Pypswyze, aan den Mond in vieren ve ‚yen digt getropt.”’ Dus, nagenoeg , komt by. Manne de be. fchryving voor van de Kruizemunt, welke men keurt voor de befte Munt, als een fterker aan= genaamen Reuk hebbende en dus bekwaamer zynde dan de andere Soorten „ tot Destillatie. x Is Il, DEEL, IX, STUK) Iv, ATD Hoor: STUK. Blootzaa- dige. se, TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, Is iedereen , naamelyk, bekend, dat door de Apotheekers en Chymiften uit dit Kruid heil zaame Middelen bereid worden. Het gedeftil- leerde Water , Geest en Olie, zyn voortreffe- Iyk tot vörakie van het Hart , opwekking van den Appetyt , wegneeming der Walginge , Windbreeking en dus tegen Maagpynen en ’ Kolyk. Hierom dient het grootelyks in Kinderen en zwakke Geftellen , verzagtende den Hoest die uit fcherpe flymige Stoffen in de eerfte We- gen dikwils ontftaat en zelfs de Wormen uitdry- vende. Bovendien is de Syroop en Konferf van het Kruid Maagfterkende en eenigszins famen- trekkende, Uitwendig opgelegd , dient hetzelve om Gezwellen te doen verflaan , inzonderheid die der Vrouwen Borften , als ook tot behoe- ding voor Verfterving. De Melk, daar Bladen van Kruizemunt in geweekt zyn, “wil naauwlyks ftremmen, en LinN&usmerkt aan, dat men van den Melk der Koeijen , die op Waterige laatfen , waar veel Wilde Munt groeit , graa- zen, en uit gebrek dezelve genoodzaakt zyn te eeten, geen Kaas maaken kan (*). (6) Munt met Hoofdjes- Bloemen ; Eyronde …(*) Rurry Mat. Med, Lond. & Rotterd. 1775, Pp. 324 (6) Mentha Flor. Capitatis, Fol. ovatis fesfilibus &c. Angle Ul. p. 233. B, Mentha Sifymbr, hisfata Bec, Ra]. Angle ML p‚ 233, T. zo, £, 7. Dr.D YN AM, IA a … Zaagtandige byna ongefteelde, ruigachtige Bladen ; de Bearden lauger dan, de arne loen, — Ees OK, E STUEe _ Deeze verfchilt van de vraie iin: „dan Gymzes daar in , dat de Bladen wat ruiger zyn ; des de Perian Heer HALLER; dië dezelve ook in Switzer- land vondt, daar vaf flegts eene Verfcheiden. heid maakt. Men heeftze in Engeland insge- Iyks met ronde Bloemhoofdjes en ronder Bladen wadrgenomen, (7) Munt met Hoofdjes - Bloemen ; Eyronde wir Zaagtandige gefleelde Bladen ; de Meel- Prserd draadjes langer dan de B er Deeze is zeer gemeen aan de kanten van Ri- vieren en Beeken, Slooten en Graften, als ook op Moerssfige platten, zo door geheel Euro- pa ; als in ’t byzonder in onze Nederlanden. Dus komt zy ook dikwils by de voor befchreevene Wilde Munte voor en is van fommigen daar toe betrokken geweest, doch zy onderfcheide zig ; niet alleen door de ard Kemah, hg Een ida: Flor. Gaäk Fol. ovatis bee Gilden Ee. GORT. Belg, 164. Fl. Suec, 482. GORR. Zig. 92. KBAM: „Asfir, 169. GER. Prov. 269. GEUAN Alonsp, 279. H. Cliff. 306. R. Lugdh. 325. HALL. Helv. 658. Mentha rotundifolia palufitis £. Aq. major. C,‚ B. Pin. 227. Menth. Aq.f. Sis fymbria, Log, Ze. sop. Sifymbrium. Dop, Pempt, 97. Kruidéa 82e Xa u. DEEL. IX STUK dl 4 A 824 TwEEMACTICE KRUIDEN. maar ook door een veel fterker Reuk, die op hs ver naa de aangenaamheid niet heeft van de HooFp- STUK, Kruizemunt, zweemende meer naar dien van Kattekruid. Men wil , dat zy het Sifymbrium en der Ouden zy, iordende Roode Wilde Munte van DopoN us getyteld. De Franfchen hees tenze ook Menthaftre en de Duitfchers Rosf- Muntz of Water- Muntz, dat is Water - Munte De Bladen en Steelen zyn fomtyds roodachtig waar door deeze Soort van de gedagte rondbla- dige Wilde Munte onderfcheiden wordt. Men heeft ze ook wel in plaats van dien in de Apo- theeken gebruikt , en zy zoude , volgens Lo-= BEL, de Balfamine of het Balfemkruid der Win= kelen zyn , doch de meeften geeven dien naam aan de Kruizemunt. (8) Munt met Hoofdjes- Bloemen; Eyronde ge fleelde Bladen; de Meeldraadjes korter dan de Bloem. Deeze, die men Pepper - Mint , dat is Peper- Munt , in Engeland noemt, fchynt aan dat Ryk byzonder eigen. De Reuk van’ verfche Kruid, zo wel als van * gedroogde, is Kruiderig, ge= Iyk die der gemeene Munte, de Smaak als van Peper, maar fchielyk overgaande in cen Salpes tigen Smaak, met aandoening als van Koude op de (8) Alemtha Flor, Capit. Fol. ovatis ferratis petiolatis &c, Mentha Spic. brevioribus & babitioribus, Fol. Menthz fus- Ca Ec, RAy. Angl, IL. p. 234 T, 19. fe 2 Dr PY N-A-Mot Ae 325 de Tong, gelyk- in de Kamfer plaats heeft-en IVe zulks neemt men ook in ’t gedeftilleerde Water ArDEEL; waar: des die Kruid in lang zo veel niet ver- Hoorn, warmt ‚ als men zou oordeelen uit gedagte Pee"" 0e per-Smaak. Daar komt, door Deftillatie, een pele, zeer fcherpe Olie uit. Met Yzer- Vitriool wordt het Afkookzel groen ;doch zulks heeft ook:plaats met dat der andere Wilde Munten ). Co) Munt met Kransjes - Bloemen ; 5 Piind IX. Jpitsachtige Zaagtandige Bladen ; de Meel- pii draadjes langer dande Bloem, rees, (10) Munt met Kransjes - Bloemen; Eyr _de-fpitfe- Zaagtandige Bladen; de- Mat en en korter dan de Bloem. IJ Gi) Munt met Krautjer „Bloemen s Eyronde, : fpitfe Zaagtandige Bladen; de Meeldraad= rn jes zo lang als de Bloem. EE (*) Rurrv Zat, Med, uts, p. 323, 324. (9) Mentha Flor. verticillatis , Foliis „ovatis acutiuscalis Bec. Mentha crispa verticillata. c. B. Pin, 227, Meath. erip, vert. Fol. rotundiore. J. B. Ain. nm. Pp. zis. (1o) MenthaFlor. Vertic. &c. GOUAN Monsp. 279. Menth. Hort. verticillata Ocymi odore. C. B. Pin. 227. Mentha Vert- minor acuta, non Erispa &c.f. B. Hit, Ill.-p. 216 (rz) atc Flor, Vertic. &c. Gort. Belg. 16 FK. ed 431. GORT. Jngr. 92. KRAM. Auffr. 170. HALL. Helv 6st. DaLig. Paris 178. GER Prov. 269. H. Clif. 307. R. Lagdh. 326, Mentha Arvenfis Verticill. procumbens, Morts. Hi?. Ee p. 369. S: 11. T. 7, f. 5. Calamintha Arvenfis verricijla , C‚ B. Pin. 229. X 3 II. DEEL. IX. STUK. Iv: 326 TwrEEMACTIGE KRuIDEn. Het verfchil is, vólgeis de bepaalingen, zeep AFDEEL, klein tusfchen dekje drie’ Soorten , als meest be- Hoorp- STUKe 3 Blootzaae dige. Bias ftaande in de meer of mirider langté vande Mecl- draadjes,ten opzigt van de Bloem. Detweeeerften 28 worden gezegd ‘in de Zuidelyke deelon: van Eu- ropa haaré Groeiplaats te hebben ;’de laatfte is “een inboorling zelfs der’ Noordelyke , gelyk in Rusland en Sweeden, Het zal die zyn ; waar van Land Ípreekt., zeggende ; s in, hier by Kampen Zwol, „gröcit, been de Mun | er te, die: Daden br IEF, er en niet ZO ss TUUW heef” ulks „ Re alte » wordt ge- 5 Wat van deeze. (*), die anders zyhe Water. er Kalaminth zou zyn, welke” vólgens-hem op Akkers grocitin'de- Nederlanden ,‚- Men vindtze overvloedig, in Vriesland op, de Kley en in de aangaat : de eert ERR te Bladen, de tweede niet', maar de Stengen van deens. zyn rood en daarom fchynt het wel de zogenaamde RoomfcheMúnté,"en mooglyk die, welke Do- DONAUS Eerft afbeeldt, zeggende het de Bruin-Heilige,te.zyn, die zeef. aangenaam isvan Reuk ; wordende Diement genoemd van de Duit- fchers, en van de Franfchen ‚zo Gou an zegts la Menthe où Baume des et x dat ís Hof- seh 2 zor melyk dar bedie op Kade groeit : zie Goar. gica en „ Fris. ook aan slooten en de Te der an 3 DDT MR MEN A FEE Munte of Hof - Ealfemkruid. Lo re 1 heeft de- zelve afgebeeld onder den naam van Mentha IV FDEEL: zv eruciata, misfchien om dat de Bladen kruislings Hoorp. _ Do AANTIAE NEEN LILA gezegde Zaay- - Munte » welke mooglyk niet veel verfchilt van de Vyfde Soort, De Akker - Mun- te, die, als gezegd is, vry algemeen in Europa groeit, onderfcheidt zig bovendien door haare verfpreïide Stengetjes, komende veel op Koorne landen voor; na den Oogst. (12) Munt met. Kransjes= Bloemen en Lancet- ‚vormig Eyronde gladde, pie effenrandige , Bladen. Deeze „ die Kleine Water Shrike wordt door Ray, is in Engeland gevonden: doch , zo de Water - Kalaminth wan Lorer , voor= gemeld, hier ook betrekkelyk zy, dan zou de- zelve insgelyks in de Nederlanden groeijen : alzo hy daar van zegt. „‚ In Nederland en Engeland s> groeit het op braakleggende en bezaaide-Ake 5 kers, als ook aan de kanten. van Velden en ”_Maar , omde waarheid te zeggen, ik geloof dat deeze Sober ook in de voorgaan de loopt. rn (13) (12) Mentha Flor. Vertic. &c. Am, Acad. IV-p. 518. Mentha Aquatica exigua. KRAJ. Anpl. III. p. 232. Menth. Hortenis quarta. Fucus. Hifl. zis, Ee Ag. Belgarum & Matthioli. LOB. Zee 505, X 4 Il. DEEL, IX. STUK. seats dat w zegt hy, veg EE Kruizemunt, ien opce € ppermia. XII.” Mentha gere ClË, -328 TWEEMACTIGE KRUIDEN. Ld AFDEELs xv. Hoorp= _ STUKe XI. (13) Munt met Kransjes- Bloemen, Zaagtan- dige Lancetvormige gefleelde Haairige Blae en „ de Meeldraadjes van langte als de Bloem, In Kanada groeit deeze volgens Karm, die Eee 5 de Steng hooger dan de voorgaande, niet Tak- Kanada= fche, XIV. Pulegium. Poley, kig en zeer Haairig heeft, de Bladen de helft fmaller en fpitfer , komende voorts seelijk daar mede overeen, (14) Munt met Kransjes- aan Erne flompe eenigermaate gekartelde Bladen n “srondachtige kruipende Stengen, de Meel- draadjes langer dan de Bloem. | (15) Munt met Kransjes- Bloemen, gepalmde Blikjes ‚ Liniaale Bladen, de Meeidraad-. jes langer dan de Bloem. << Rein | bi WS oe Deeze beide Soorten miaketi het Kruid t vit, dat men in ’t Hoog- en Nederduitfch Poley, in ” Franfch Pouliot noemt , naar den Latynfchen naam Pulegium; doch in ’t Engelfch Penny Royal of Pudding « Gras. De eene is breed. de andere fmal« (13) Afentha Flor. Verticillatis &c. Ga) Atentha Flor. Vert. Sec. Mat. Med, 280, Gout. Belge 165. R. bee 326. &c. &c. «Pulegium Keglaij walgen: LOB. ke € is) hei Flor. Vert. Fol, lineuibus Kee R Be: 326. Govan and ee. Pulegium en C. B: Pin. 222e Lop. / Drs BK ME oAs 329 {malbladig en deeze wordt gemeenlyk Pulegium IV, Cervinum of Herts- Poley geheten. De eerfte Aroer; groeit-byna door geheel Europa wild, komende toorp.”” by ons op vogtige plaatfen , omtrent den YsfelsTuxe en elders voort: de andere groeit in de Zuide-, nad Iyke ceelen van Vrankryk by dezelve, Het is by Ke de Kruidkundigen uitgemaakt, dat zy tot dic Geflagt behooren „ wordende meest onderfchei. den door een byzonderen Reuk, Sommigen keu- ren het Smalbladige of Herts-Poley, dat fter- ker van Reuk is „ dien{tiger tot Geneeskundige oogmerken. Het Kruid is {cherp en bitter van Smaak, openende kragtiger dan de Kruizemunt en in ’t byzonder dienende. tot afzetting der Stonden. Zelfs het gedeftilleerde Water «daar van en de Olie wordt ten dien einde, en fom- tyds tot bevordering van de Kraam, gebruikt In de Kinkhoest der Kinderen , in Opftyging en Borstkwaalen „is het Sap of Aftrekzel der Poley een uitmuntend Middel, De Reuk al- leen neemt fomtyds de Walgiog en Benaauwd- heid weg. Voorts dient het uitwendig , in Stoo. vingen, Baden en Pappen, om veelerley Pyn- Iykheden te verdryven. Op ’t Hoofd of agter de Ooren gedragen, was het, volgens de Ou- den, een behoedmiddel voor Zinkingen. Zy plagten het in veelerley Spyzen te mengen ; ge- Iyk het by de Engelfchen nog in gebruik is,om gehakt in Saucyfen , Worst, of Bloedbeulingen te floppen, of ook by de Podding te doen ; doch door ’t kooken verliest bet zynen Geur. X _ IL, DEEL: IX. STUK. 330 TWEEMAGTICE KrRuiDeEss IV. De twee overige Soorten, als gezegd is, en roane ” Geflagt van Perilla, reeds onder de Heefters Hoors- befchreeven zynde, gaa ik over tot dat van STU male _GrEcouma(®. Aardveil. € 5 Welks byzondere Kenmerken zyn, dat íeder paar Meelknopjes in de figuur van een Kruis famenluikt , en dat de Kelk vyfdeelig is. L De eenigfte Soort (1), door geheel Europa gid. gemeen, voert den naam van Hedera terre ris, is Aardveìl. om dat zyalsde Klimop ‚doch met en Ranken langs den Grond kruipende , zig verfpreidt. Har LER heeft den naam Cha- maclema van Corpus, Laage Klim beteke: pende, gebruikt. Anderen noemenze Chamecis: fus ‚ dat wederom op ’ zelfde uitkomt. By dé Fi rant heet dit Kruid SN, Liere ter= mi ee 2 tt ek aes: UE LHECHOHEN 47 re by d-Iye by ar: Duitféhers ‘Gundelrcbe: Wy noemen hét …__Aardveil, Hondsdraf of Onderhave, Het Kruid is, zo door het gezegde , als door zy (*) Sommigen fchryven Glechoma ‚doch * is beter den Ridder te volgen , dewyl zyn Ed. deezen Geflagtnaam van % Griekfche Wootd yAgzur, dodt Drosconipes gebruikt, heeft afgeleid, (1) Glecoma Fol. Reniformibus crenatis. Syf?. Nat, XIT. Gen. 714. p. 393, Weg. XIII, pe 445. Mat. Med, pe 303 milior folio rotundiore, TOURNF. 194. Chamt- clema. Zen Helw, 652. Hed, terreftris vulgaris, C, B, Pine 306, Dop, Pempt, 394. LOB de. P. 613e zyne Niervormige gekartelde Blaadjes en de tw, fierlyk blaauwe Bloemen, iedereen bekend. Het aad heeft die byzonderheid, dat. de-Bloemfteeltjes „ Heanbe: van vier tot agt,een halfrond Kransje maaken „STUKes dat over ééne zyde helt. De Reuk is fterk, de pe. Gym Smaak bieter en wordt „als het lang afgekookt is , wrang. Menprysthêt, inzonderheid „ tegen Borst. kwaalen , by Teéeringachtge Menfchen : ook. tegen de Roode Loop en andere Kwaalen. On- der Haver gekapt is het zeer dienftig om de Paarden Wormen te doen loozen, Bier doet het fpoediger ftryken ‚zegt. men , dan de Hop of iets anders: weshalve het ook; van. de, Engel- ° fchen’, „Alehoof- en Tunhoof geheten. wordt. De Verfcheidenheden van die Kruid , _ door TOURNEFORT > met 1 Bloemen, als ook de Kleinere; die: laager blyfe en fraaijer is dan de groote, door VAILEANT in drie Afbeeldingen fierlyk vertoond (+), fchy- nen “van deù- Grond af te hangen 5’ maar die met Bloemen van een Duim lang , welke de Heer Hart ER in Switzerland „onder de ande- re groeijende vondt ‚ en «hoedanige ook Berimaaie flekelig, — Knoopigt. _ Galeide Cres u, C 8, nd ‚Netel met apen d Keane en den jz Resi vierbladig Omvindzel. mige. Zy aaken tet elke dere Okikruiden uit, azie welke men ET en aan de We- gen d E46) Galeopfis anas Caulinis equalibus sn sot. Nat, KIL, Gen. zij. p. 393n Fig, Xlil. pe 446, Gort. Belk. 167. GovAN Monsp. 281. GER. Prôv. 266. KRAM. Hafler. gr. s HökrChff: Sia. R. Lagdhe 475 ee, ‘Par. 181. ’Siderigs Atvenfis anguftifolia rubra. C. B. Pix. 233. Ladanum, Segee tum folio latiore, ‚Rav. ker 24 reeht seerd Nov. Ger. ef z) cal 1 intern. Caalin, isen rend Be Goar. &c. urfapras: Gal Ramis fammis frigofiss H.C. dec, ‘Galeo opfis Fol, Gaule fuler, hispidis.. Harz. Help, 644. Wscica aculeata Fol, ferratis C. B. Pin. 232. Cannabis fpu- ria. Riv. Mon. 44. Cannabina Flöre purp: abo & magno hi teo, Borrn. Lugdb, 157. PLUK. Alb zó}. To 4ro KG Ui- WCH iners quarta. Dop. Pempt. 153. Cannabis spuria ie oblongo luteum. C. B. Pind-a3r. Urtica iners tertia. DOD Pempt. 153 Lamium luteum. Lom. Je, 521, DID Y NA MI A 399 gen door geheel Europa , ja zelfs in Rusland, _ IV, aantreft. In onze Nederlanden is de laatíte minst ‚4e Pole gemeen. Rr vinùus hadt de eerfte, zeer onci- Horos gen , Ladanum getyteld, zo Da LLENzUS TO sea. aanmetke, die derhalve den-naam veranderde in spermias Tetrahit, welke aan het Yzerkruid, als boven, is gegeven. Die zelfde Autheur ‘hadt de derde Galeobdolon geheten. Zie daar den oirfprong der Latynfche of Griekfche bynaamen. De Neder. duitfche meen ik duidelyker te zyn. Wegens het Loof „vry veel naar de Hepnipbladen ge= lykende , noemde BornnHaAveE de tweede Cannabina , welke voorkomt met.paarfche, wite te en groote geele Bloemen , diespâarfche Lip pen hebben, De laatfte, zynde de ‘derde Doo- ve Natel van Doponéus, is geheel Geels bloemig en verfchilt in Vrugtmaakende deelen eenigszins van de anderen , als-de Lippen cffen en opgetand hebbende, H Arter heeftze Car- diaca met Hartvormige Bladen getyteld. Zy komt ook met fmalle en fomtyds met wit of zwart ges vlakte Bladen voor „ en geeft kruipende Sch: ten uit den Wortel, gelyk de Munte _ zr —_Ín ’t algemeen Pl Bis dige vierhoekige Steg, met gepaarde niet ver= deelde Zaagtandige Bladen en Bloemkransjes ; digt om de Steng of Takken zittende, die zi zeer ftckelig vertoonen ; alzo ieder Kelk hrioed is-met gebaarde Elsvormige Blikjes, De eerfíte heeft de bovenfte Takjes ruigachtig of Wollig, de andere heeft dezelven ftroef, De hoogte is Ya van u. DEEL: Ik STUK, 340 TwrEEMAGCTIGE KRUIDEN, IV. van een Voet tot een Elle, Voorts moet menze Arpiei, door de bepaalingen en Afbeeldingen onder- Hoorp- fcheiden. STUK, os BETON IGC A Betonie, Pe Kelk is in dit Geflagt gebaard, de Boe venlip van de Bloem opklimmende platachtig, het Pypje Rolrond. Behalve het gewoone Kruid. van dien naam Rn ’er nog vier Soorten in begrcepen , naamelyk, St Betonie met een afgebroken Aair, de mid- En delflip der Bloemlippen uitgerand hebbende, Gemeene, … Dit Kruid , dat hier in de Hoven geteeld wordt, groeit wild in de Zuidelyke. deelen van Europa; in Switzerland , Ooftenryk „en is in de Bosfchen van Rusland zeer gemeen. Men noemt het, vol- gens den-Latynfchen Winkelnaam, in’ Franfch Betoine, in ’t Engelfch Betony en by ons Beto- nie. De Steng is opgeregt en groeit een Elle hoog. De onderfte Bladen zyn lang- , de boven- ften kort- of ongefteeld , langwerpig Hartvor- mig, rimpelig en ruig. De Bloemen maaken een. _ (1) Betonica Spicâ interruptâ „ Coroll, Laciniâ Labii inter- medid emarginatâ. Syss. Nart. XII. Gen. 718. p. 394. Pig- XLI. p. 446. ai Belg. 169. KRAM. dufire 163. HALL, Helv. 646: “GOUAN Monsp. 276. GER. Prov. 273. Fl Succ. 487. A, Clif. zo, RK. Lugdb. 316: Betonica purpurea & alba, Co-Be Pin, 255, Betonica, Dome Pempt, go. LOB. Fo Si | & z Dr nl KR Aal BE een gebladerde Aair , uit afgezonderde Krans-_ IV, jes beftaande. Zy zyn natuurlyk paarfch ; maar AFDERL., men vindtze ook bleekrooden geheel wit ‚doch Hoor: zeldzaam. De Smaak is Zourachtig , een weinig Kruide- ore rig en die der Wortelen bitter, Het is als een Hoofd- en Wondmiddel aangepreezen geweest, doch men heeft den Reuk nadeelig bevonden in het verfche Kruid. Het gedroogde kan tot een Niesmiddel dienen en de Wortels purgeeren fterk met braaking : des het veiligst is zig daar __van te onthouden, ’ Schynt dat de kragten aan- merkelyk gaar de Grociplaats verfchillen. Ce) Betonie met een onafgebroken dair, de „H, midaelflip der Bloemlippen e effenr andig. 6 Orientalis van Deeze heeft de Bladen zeer fmal en: langen Che de Aair der Bloemen is dikker dan in de gemee- ne , volgens TOURNEFORT ; die dezelve in de Levant heeft gevonden. De hoogte is twee Voeten „ zegt GOUAN. (3) Betonie met de Aair van onderen gebla- mn. derd en de Helm der Bloemgr tweedelig. etn ie taartige. (2) Betoniea Spic integrà , Coroll. Laciniâ Labii inter- mediâ integerrimâ. R. nn Bet. Orientalis &c. TOURNE. Cor. 13. GOUAN Monsp. 27 (3) Betonica Spicâ Bafi Tad ec. Jacq. WVindob. as1. Hormiaum” minus album Betonice facie. C. B. Pin. z3o. Prodrs 114.’Betonica montana lutea. BARR, Je, 339? Betoni- 3 T, Deer. IX, STUK. 342 TWwWEEMAGTIGE KrRuipEn, IV, Dit Kruidje, in de Gebergten van Opper- ArpeEL, Ooftenryk en voorts in die van Italie en Pro- xv. Hooep. Vence groeijende, heeft Aairen-, welke naar die sruK. _ van het Kruid, dat men Vosfenftaartjes noemt , PF inns gelyken. De Stengetjes zyn naauwlyks een Hand- “____ breed hoog, en het heeft aan den Wortel ron« de, dikke, Wollige Blaadjes. (4) Betonie met de Aair van onderen geblaa Birfaea derd en de Helm der Bloemen geheel, __By Piftoja, in de Apennynfche Bergen , hadt Mentzer deeze gevonden , hebbende de Bla- den als met Wolligheid beklecd en gtoote paar- fche Bloemen, De Heer Basst heeft dezel- ve nader onderzogt en van de voorgaande ver- _fchillende bevonden. De Aair is hier niet afge. brakel (5) Betonie die een Aair en met gewolde Kelken en Draadachtige Tanden ;de Bladen Lancetvormig , kaal, Fieraslaa, me «5 In de Oofterfche Landen is de Groeiplaats van deeze, die de Steng en Bladen byna glad heeft , een groote Wollige Aair, met Draad- achtige Tandjes en geele Bloemen , wier Bo- Jap naauwlyks langer dan de Kelk is, de | De ce folia Mopsea, qaorandam. J. B. Blijf, IN- p. 303 luteum Betonice Spicâ. Ray. iff. 547, geen en, Spica Bafi foliofà &c,Bet. Fol. hitfutit, Flos, “perpuzeis amplisfimis. MENTZ, Pag. (5) Berorica Spicâ Calycibus lanatis, &c, Der DW NrAecMolsA 643 de Onderlip driedcelig en de Meeldraadjes van Iv, < langte als de Bovenlip. Genk noel. ST ACH Ys Andoorn. „STUK. De Bovenlip. is gewelfd, de Onderlip aan der zyden omgeboo n, met de middelfte Slip groo- ter en. uitgeran 5 de Meeldraad jes „afs gebloeid „ buigen zig Ree in dit Geflagt, *t we de volgende Soorten heeft, (2) Andoorn met zesbloemige Kransjes en Hart- ei vormige gejteelde Bladen. dab: Bofch-, re zeer goede Afbeelding geeft TAnEr- NEMON T onder den naam sar apar and, wan dit Onkruid , ’t welk door geheel voorkomt in de Bosfcher. In Vane) Over- ysfel en Gelderland, is het ook aan ruige Wal. len en Wegen gemeen, Bauatnus hadt het Zeer groote flinkende Doove Netel der Bosfchen getyteld, maar TourNe ror T-bragt het met reden tot t de mene 8 ehels - ae Dee eos en a) Stachys verricillis @xforis, Foliis Cord. pe. Lamium maximum Sylväticum fcetidam, C. B. Pin. 231. Galeoplis procerior foetida fpîcata. TOURNE. Inf?. 185. Ga- leopfis tegitima. Crus. Hil, Ils p. 35. Urtica Heraclea. Tag, de. 536. Y4 1, DEEL: IX STUK. 344 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN. IV. van dien naam zynde , volgens den grooten Kruid. aat kenner CLusius, Hoor? Het heeft een Steng van twee of drie Voeten STUK. _ hoogte, die ruig is gelyk het geheele Kruid „en dee lang gefteelde Hartvormige Bladen , van cen Handpalm groot, De Bloemen komen voort in lange Aairen met kleine Blaadjes onderfcheiden en fteeken ver uit de Kelken , zynde paar{ch- _ achtig van Kleur , met een ruigen Keel. Dit Kruid wordt , in hoedanigheden , byna gee Iyk gefteld met de Witte Doove Netelen, Varr- “_EANTs een der bekwaamfte Kruidkundigen zy- nes tyds , hadt hetzelve bevonden een uiemun- tend Middel te zyn om Gezwellen te doen ver= flaan. Hy deedt de geheele Plant in een Mortier kneuzen en maaktze dus tot een Pap , welke daar tweemaal’s daags verfch opgelegd werdt (*). De Olie, die eenigen tyd op de Bladen geftaan heeft, is onverbeterlyk tot Gencezing van Pees- Kwetzuuren en Brandfteden. Men bedient zig in Vrankryk , ten platten Lande , met Vrugt inwendig van het Aftrekzel der Bladen en Bloe- men, in Water , tegen het Graveel- Kolyk , Klier - Gezwellen en het Zydewee (+). nm, (2) Andoorn met zes óf meerbloemige Krans- ' (*) Mem. de P Acad. 1717. p. 353e (tf) TouaNr, Herb. env. Par. p. 167. ke 5 Stachys Vert, fexfioris , Fol. lineari » Lanceol. &c. GoRT, » &c. Stachys paluftris foetida, C. Be Pin. 236, Stachys Aquttica, TAB, Je, 577. DET DN AoMrlsder hik jes en Liniaal Lancetvormige , de En Je half omvattende, ongefteelde B an De ruuwheid, mooglyk, der Kruiden vandit Hoor. en de twee volgende Geflagten heeft den naam ne van Andoorn in trein gebragt , wordende de/#* Stachys genoemd Welriekende, Deeze is, by Ta- BERNZMONT , Onder den naam van Bruine Wa- ter- Andoorn afgebeeld , groeijende aan Wa- terkanten door geheel Europa. Men vindtze ook in Vriesland en Overysfel menigvuldig. Hy noemtze dus, „, wegens de bruinheid der Bladen „ En der Bloemen, die echter ook dikwils bont » voorkomen, dat is van buiten roodachtig en „> van binnen wit geftreept. Het beflaat dikwils » geheele Akkers , zegt hy , en dan zyn de » Wortels aangenaam van Reuk. Men gebruikt ‚‚ het als een verzagtend en Wondmiddel , als », ook tegen de Derdendaagfche Koorts,” (3) Andoorn met veelbloemige Kransjes, de Tandjes der Bladen Kraakbeenig getipt „de Se - Bloemen met een platte Lip. Alpifche (4) Andoorn met veelbloemige Kramer. de Iv _ _ Tandjes der Bladen nt de Steng 5, Daite, ke: Wollig. Van (3) Stachys Vert. multifloris Sc, Stach. Fol. Lanceolatoe ovatis &c. H. Clif. KR, Lugdh, 317. Stachys latifolia Ent PLUK, Alm. 356. T. 317.f. 4. Pfeudo-Stachys Alpina. B, Pin, 236. Prodr. 113. (4) Stachys Vert. multifloris &c. Stach. Vert, quadragine tav IL, Daer, IX. STUK] 5 316 TWEEMAGTIGE KRUIDEN: _ IV. Van deeze twee isde eerfte, in. Duitfchland a en Switzerland op de-Bergen-groeijende, don- Hierin ker , dach de laatfte byna geheel wjt van Kleur. STUK. © Zy komt niet alleen in Duitfchland, maar ook de in rh en Engeland voor, De Steng isby de-drie Voeten hoog en heeft gefteelde gewolde Kransjes, die fomtyds beftaan uit veertig Bloe- men , met Elswyze Blikjes onderfcheiden. Dit laatfte Kruid wordt Stachys van Dros- CORIDES genoemd door LogBer en is de ei- gentlyke_ Welriekende Andoorn , boven gemeld. De Bladen emeen zagt op ’t gevoel en hebben ook geen fcherpheid van Smaak , Zo TourNerFor Tr aanmerkt ;des die Autheuren, welke dezelven ruuw noemen ‚ cen andere Soort op ’t oog gehad moeten hebben. Van deeze zyn de Bloemen paarfchachtig en fomtyds wit; de Bladen komen ook fmaller voor en drievoudig , zo VAILLANT aantekent, Vande Duitfchers wordt dit Kruid, zegt LoBer, Veld- Andoorn geheten. y; (5) me met dertigbloemige Kransjes , flee- Seche kende Kelken en een ruige Steng. a © tafloris. H. Ups. Stach. Fol. jen bne &c‚ El Clif, R. Lugdb, 317. Stichys msjor Germanica. C. B. Pin. a Stachys, FucHs.' Hij, 766. Dop. ri so. Los. Ze. 0 Stachys Vert. trigintafloris &c. Govan Monsp. 233. H. dn F7o. Stach. Fol. obfcurevirente &c. WALTH. Mort. ros. Te 9. Stächys Grerica. C, Be Pin. 235. Pridr. siz. Der: B EN akal 347 (6) Andoorn met zeer Takkige Takkenen Lane IV, cetvormige gladde Bladen. xv. (7) Andoorn met de Takjes in een Doorn uit=srux, loopende men Op ’t Eiland Kandia is de Natuurlyke Groei Sien ' plaats van deeze drie Soorten, die men ook in ae de 'Europifche Kruidtuinen. heeft. De eerfte ge- Soit Ve, lyke veel naar het Duitfche Andoorn; doch heeft de Bladen donker groen „ zonder eenige Wol- ligheid en die by de Bloemen zyn niet omge- boogen , gelyk in hetzelve. De andere heeft gladde Bladen en ftinkt naar Jodenlym. De der- de is aan *t end der Takken gedoornd. Dezelve groeit omtrent een Voet hoog,-zy-heeft Lan» cetvormige ruige Bladen en Bloemen in figuur en Kleur naar die van Salie gelykende, wor- dende Ezels- Thym van ’t Landvolk op Kandia genoemd, zo Cr usrus aantekent. (8) Andoorn met Wollige Bladen, die Eyrond- vur. Lans Orientalis. < 77 Levantíche (6) Stachys Ramis ramofisfimis , Fol. Tanceolatis glabris, H. Clif. 310, R. Lugdb. 318. Sideritis glutinofa Bitumen Moris. Hif?, UI. p. 389. ZAN. Fift. 136. (7) Stachys Ramalis id terminatis, Ee Cliff. 310. R» Lúgdb. 318. Stachys Spinofa-Cretica, C. B. Pin. 236. Mo- Ris. Hift. III. p. 532. S. 11. T. zo, f. ge Gaïdarothymo. Crus. Hift, II. ps 31e (3) Stachys Foliis-tomentofis ovato- Lanceolatis, Flora!ie bus Verticilio brevioribus, R. Lugdh. 318. Stachys Or. altise fima Foetidisma. TOURNF. Cor. za. BOERH, Lugdó. Ie pe 154. II. DEBL, IX, StTus; 543 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, Iv, Lancetvormig zyns en by de Bloemen kor- ak’ ter dan het Kransje. Hoorp« : k STUK. Deeze zeer groote en-uitermaate Stinkende Blitzaa- Soort , is door den vermaarden TOURNErFoRT in de Levant waargenomen. 9) Andoorn met byna geaarde Bloemen , niet ix. Baele: flekelige Kelken, de Bladen Lancetvormig Joodich. ongsfieeld, Willi rimpelig ENE: Van deeze Soort, uit het Joodfche Land af komftig ‚ die de Kelken byna tienhoekig heeft „ is de Bovenlip der Bloemen holrohd, geheel , paarfchachtig, zo wel als de Onderlip „maar de Keel wit gevlakt, 5 (10), Andoorn met. Hartvormige flompe. Wol- oven dige gekartelde Bladen en wampie ge heel effenrandige Blikjes. Aan de Kuften der Middellandfche Zee groeit “deeze , een Kruidje , dat de Steng maar een Span hoog heeft , met een Aair van zesbloe« mie (9) Stachzs Flor. fabfpicatis &c. Stachys alba angufto Sal- vie folio. BARR. Je. 279. Sid. incano Olez folia &c. VOLK. Nerib, 353. Sid. molli cinereo Olex folio &c. Bocc: Más HN. p. 145. Ts 109, (zo) Stachys Fol. Cord. obtufis tomentofis crenatis &c. Mant. 32. JAcQ. Hort. T, 70. Betonica maritima Fl. ex luteo pallescente. Diur. Elth. so. T. 42. f. so. Betonica peraclea latifolia Dioscoridis. DoNAT. Venet, #4. Bocc. Mus. 2. Pp» 164e Te 127, Sideritis Salvie folio noftras. MAGN. Monsp. 243. bne 8 DLD EN KMK WD mige Kransjes en gewolde Kelken, die vyftan-_ IV,’ dig zyn en fcherp , naauwlyks diets de Bloe-Arbart. men geel, öorgE Ke (21) Andoorn met bweebloemige Kransjes. je dE p tac, Volgens de Waarneeming van den Leidíchen sj Hoogleeraar D. vAN Rorjen, heeft deez Kaapfche een Stengetje van een Handbreed ee en gelykt naar de paarfche Doove Netelen ; doch de Blaadjes zyn glanzig , hoewel gehaaird. (12) Andoorn met zesbloemige Kransjes, leg- xr. gende Stengen; de Bovenlip der Bloemen zusg, tweedelig s wyd gemikt en omgeboogen. Op de Heuvelen der Zuidelyke- deelen vaa. — Europa grocit deeze Soort, die de Stengen leg- gende, vierhoekig , Pypachtig en broofch heeft „ . met gefteelde „Hartvormige Bladen „ alles dun= petjes met Haair bezet, de onderlien ftomp , de bovenften fpits „ Zaagtandig: de Kelken gebaard. AS Andoora met da ent Egel XII, te) eerd Verticillis- biffloris. Mant. 82. ‚ sideriis aeta Teucrii ri pratenús fel io Zrhiopica. PLUK. Alm, 245. T. 315. zn) Stachys Verticillis fexfloris s“Caulibus proftratís &ec. Galeopfis Caule pilofo &ec. ALL. Nie. 44. Marrubium nigrum rotundifolimur. C. B, Pin. 230. Ocymum Valentinum. Crus. Hip. u pp. 4 (13) Stachys Verticillis fubfpicatis &c. Sidetitis vulg. hie | fe Il. DEEL. IX, STUK, 850 _ TWEEMAGTIGE Kruipen. Hartvormig ovaale gekartelde ruuwe Bla- den en opftygende Stengen. en ‚_ Deeze , ook in de Zuidelyke Landen groei- Gymno- jende „ met Takkige Stengetjes van een half Voet zt ®4 hoog, heeft de Kransjes ver van elkander en niettemin Aairswyze geplaatst , de Kelken ge- doornd en de Bloemen geel, ne nf 14) Andoorn met vari aen rami, Ëy- a: rond Lancetvormige Bladen „ drierih- Page hg woe en gefieeld ns en apfaani zv “G 5) dann met zesbloemige Erantice, zt Rn pe, byna kaale Bladen , de Bloemen van Andoorns: langte als de Kelken en flappe Sien CE- Tata ereâta. C. B. Pin. Eg Sideritis vulg. Crus. eee u, pe 39. Sid. Fl. luteolo. R1v, Mon. Jo. Tetrahit Ca to; Fol. periolatise GER. Prov, 278. Betoriica Fol. inter er ticillos Sec. HALL. Helw. 646. (14) Stachys sms fexfloris , Fol. ovato » Lanceolátis Kc, Stach, Fol. Lane, fesûil. H. Clâff. 310. R. Lugdb. 317. N, 7. GRON, ping et. Betonica verticillata , Cal. Spinofis. H. Ups. 165. mean Foliis &c. HarL. Helv. 645. Sideritis Arvenfis. latifolia, glabra, Ge Be Pin. 233 Alysfum majas. Tas. dif. 929. (15) Stachys Verticillis fexfloris , Fol. obtufis nudiusculis &ec. Glecoma Fol, Cord. oblong. crenatis. H. Cliff- 307. Re dant. & 320, Sideritis Calyc. ubinermibus hispidise Fl. Saer. 488..Sid. Alûnes Trixaginis folio. C. B. Pin 233 Predr. xr. Marrubiaftram vulgare. TOURNr. Zuf?. 190. B, Lamium Paladofam Belgicum Meise folio. HERw. Luugdb. 35te Te 853, Marrubiatsum paluftse foeiidums TOURNF, ‚DA DD. LONTA- MI Ae sSSL Deeze twee komen inde meefte deelen van IV; „Europa en de laatfte in onze Nederlanden voor EV. : tot welke men het Doove Nereltje met Melis- Hoorps fe-Bladen , door HERMANNUs afgebeeld „TUE dat hy zegt van zelf op Moerasfige plaatfen van Dee ons Land weelig t te gfocijen, en een dergelyk en Stank te hebben als de Doove Netélen, t'huis gebtägt vinde, De-Bloempjes zyn sin hetzelwe, naauwlyks- zo groot als de Kelken, -diespuntjes = hebben, doch niet prikkelen. Hier is de Steng fap, naauwlyks’een Voet hoog :: het Jaarlykfe heeft de Steng in Bergachtige Landen opftaan- de, in’ Velden leggende; gelyk het Regte An« doorn dezelven eerst tujskende: en verder opfty- gende heeft. °° onion … Deeze Onkruiden zy ya voorheen door den Rid- der tot de Betonie of elders t'huis gebragt « weest en veelen hebbenze tot het Yzerkruidbe- trokker ; in wélk opzigt men hier letten moet op-de geftalte der korte Meeldtaadjes , die regt- hoekig: uitwyken „ zodat zy een kruis maaken me de twee langen E die regt. Zyn. In de Be- thee Yzerkruil, 7% welk, ’, bovendie 5 “de Bovenlip plat en kort te hebben verfchilt (*). Ook. zyn de Wortels, in veele, NOOR» > met Jachten bezet. als Aardappelen. BA r- B), GER. Prov. p. 272. ct) GOvuAN Monsp. p. 23e II. DEEL. IX. STUK, Iv, Arpern. xv. Hoorp- STUK. 352 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, „Barro TA. Balloté, Een Trompetachtige Kelk , die vyftandig is met tien Streepen,en de Bovenlip van de Bloem Blootzaa- gekarteld, holrond. Dit maakt de byzondere dige. T. Ballsta nigra. A7 Zwarte, Kenmerken vit van het. Geflagt deezes naams „ waar in de vyf volgende Soorten begreepen zym. (1) Balloté met Hartvormige onverdeelde Zaug- dress Bladen en. gefbinjle Kelken. Dit meert men te en de Balloté der Ou- den , gemeenlyk Zwart Malroye of Stinkend. An- „dóorn genaamd „ in ’t Franfch Balloté, int En- gelfch Black Horehound, Het Kruid groeit door geheel Europa, op Steenige en Zand-Gron= den ‚ aan- Haagen en Wegen, als ook in onze „Nederlanden. Het. heeft een Steng van. om- trent een Elle ‘hoog „met. rond Hartvormige Bladen, die wel zwartachtig of donker groen , „doch ook eenigermaate ruig zyn-en getand, in wier Oxelen Kransjes voortkomen met paarfch= achtige “Bloemen, De Stank onderfcheidt het duidelyk. van de Malrove, Men houdt het voor dienftig tegen de Opftyging , en het Aftrekzel (1) Ballota Fol. Cordatis indiviûs Serratis , Gal. acumi natis. Sy/l. Nat. XII. Gen, 72o. p. 395, Weg. Xl. doed. Gort. Belg, 170. KRAM. Aufir. 174. HALLe Helv, 643 _ GOVAN Monsp, 283. GER. Prov. 265, Fl, Sutc. 484. Ec. H. Cliff. 311. R. Lugdb. 315. Ballote £, Martubium nigrum. Dop. Pempe, go. Lon. le. 518, Mizabihâcun Ballote „ Pras- fum foetidura, TAB. p. 540» DT DD TNSANMIL A GR is tegen ’t Voeteuvei aangeprcezen- geweest. pe (2) Balloté met Hartvormige onverdleelde Zaag- an tandige Bladen en byna geknotte Kelken. je “Zeldzaam komt dit Kruid met witté Bloemen Bela voor, hoewel het dus in Sweeden, in Vrank- witte. ryk, en volgens. Ezme ook alhier , is waargenomen, Zulks zou maar eene Verfcheis denheid zyn, indien niet de Kelken ook. ver= fchilden, _(3) Balloté met Palmswys’ verdeelde getande Pl Bladen en eene gewolde Steng, gewolde, In Siberie , naar den kant van China, groeit deeze, welke de Bladen byna als die der Aal- besfen , half in drieën of in vyven verdeeld heeft, van boven glad en blygroen, van onderen met eene Zilverkleutige Wolligheid, De Bloemen zyn zeer groot, ván binnen bleek geel , van bui- ten wit en uitermaate Haairig „de bovenfte Lip Lepelswyze uitgehold „de onderfte pee aan de zyden twee uitgerande-byha ngzels of Oorlappen hebbende en met paarfche Stree pen getekend. De Kelk is een Been: tuig, De Za " ens Ti da tete (2) Balta Fol. Cord. acum. sE libi ve Suec. 11. N. 530. Ballote Flore albo. TOURNE. Jo/f, 185. VAÎLL: Par, 20. Ballote. Cam. Epit. 572 (3) Ballota Fol. palmatis, Caule Lanato. Ballote Fol. Ger zanii, Batrachiofdes. AMM. Rath, 47. Rhlomis Fol, multifidis, Get. sb. III. p: 241. T. 54 Z u. DEEL, IX. STUK, 954 TWEEMAETIGE KRUIDEN. 5 IV. _Zaaden zyn bruin, naar een driehoekig Prisma Pv. gelykende , met kuiltjes uitgehold en ruuw, FDe-_ STUKS (4) ir met atie Bladen 5 hpt ee In de Westindiën groeit deeze Re: welke kende. de Heer JAcQuIN aanmerkt „zeef welrieken- de te zyn ; wordende van de Inwooners op St. Domingo in Baadingen sgebruikt. Schoon ’er fomtyds maar twee Zaaden in één Kelk aanry- pen, dat BROWNE meende altoos plaats te heeft grens … hebben, t zyn Ed, 'er meest vier in waar- ‘genomen , gelyk in de meefte Kransbloemige Kruiden. B, (5) Balloté met gehalveerde , tedere » ie w ‚geaairde Brandes, En „Dees Oostindifche is niet in flerk en van Reuk, leverende op Ceylon een Olie en Water uit, daar men tegen Opftygingen en Moederkwaalen gebruik van maakte, Zy ge- lykt naar de Betonie of naar het Kattekruid , heb» {4} Ballora Fol, Cordatis, Spicis foliofis &c, Jacq. Amers 172 Mefofpherum hirfurum &c. BROWN. Fam. 257. T. 18. fe 3, Marcubiaftrum maximum , Er. coeruleo , Nardi odore, SLOAN. Fam. 64e Hifl. Lp. 171. T. 102. (5) Balbota Vertice dimid, bipartils ‘semispiatis. Monarda Flor. Verticillatis &c, Fl, Zeyl, 24? Marrubiúm um odoratisfimum Betoniez folio, Buam. Zeyl. 155. T. 7 f. t. Stachys Indica procerior, Betonice folio. Raj. ed 1372. An Masrubiuse Indicam ? Bua, Fl, Ind, p‚ 427 DD MWsAcMA A Gite „hebbende een vierhoekige Steng en Hartvormi-. IV, ge, Zaagtandige , Wollige Bladen, M AR RUBIU M. Malrove, STUK. 7 Gymmnes In dit Geflagt is de Bloemkelk ook Trom-#"* petachtig , ffyf en tienftreepig : de Bovenlip — twesdeelig:,s Liniaal , opftaande. Het bevat tien” Soorten , waar vande vier eerfien vyftandige „ de zes laatften tientandige Kelken hebben. A. Met vyftandige Kelken. _ (2) Malrove met Wigvormige vyftandige ge- AE __plooide Bladen, de Kransjes geen Omwind- Ham er ze Nerd nn nn Vignale : voert dit Kruid , om dat mea“ dk E Borders te zyn het Alysfon van GALE- NUs, dat tot Geneezing der genen , die van een dollen Hond gebeten ‘warcn, ftrekte. Cru- srus vondt het in Spanje en uit Zaad , door hem vergaderd ‚ is het aan de Eriihaned van Europa medegedeeld, Het heeft de Steng, zegt hy , omtrent “een” Voet ‘hoog, vierhoekig, ver- pon ” * 4) Narie Fol. Cuneiform ‚Sc, Syft. Nar. XI. Gen. 73r. p. 395. re. Ali Pe 448 H, Clif. 311. R. Lugh, 314 Marr. albam Ko Kol. profunde iaciis. Moris. Hifs. UI. St. T. ro. É, 12. Alysfon verticill, Fol. profunde incifis. C. B. Pin. 332, Alysfon Galeni, Clus. Hij?, IL. p-3s. Rar. pe 187: LOB. Je. 524, Za. MH. Drzr, IX, STUK, 356 _TWEEMACTIGE KRUIDEN. IV. deeld in Takken, die zeer Wollig zyn. De Bla- ARM den, van gezegde figuur , zyn grys en bitter, Hoorp- doch Reukeloos. De Kelkjes hebben vyf Doorre STUKe tjes en bevatten paarfche Bloempjes, die klein de zyn » drie aan ieder zyde van het Takje. De (2) Malrove met Eyrond - Lancetvormige Zaag: Bien p peren. tandige Bladen en Borftelige Kelktandjes. gr inn nld 3) Malrove met byna Eyronde gewolde, aan Candidisfie _% end uitrandig gekartelde Bladen ;de Kelk- ren tandjes Elsvormig. Witte. beiden ‚ door DrucEN ius op eene zelfde Plaat afgebeeld > zyn afkomftig uit de Zuidelyke deelen van Europa, en in ’t. byzonder van Kandia zo ’t fchynt, vooral de laatfte , die dikker en ronder van Bladen is, hebbende ook „de Kelkpuntjes- fiyver sgat or ebiast er 4) Malfove met de Kelktandjes Borftelig „regt $ Respnde… en ruig. ke 4 a. De ze z) Marrubium Fol, ovato- Lanceolatis ferratis &c. KRAn. raft 174, CLUS, Pann. 539, GOUAN Mlonsp. 284. H, Cliff. R. Lugdb. uts. GRON. Orient. eu Marr. alb. ed & an” 4 inum. C. B. Pin. 250. Marr. alt. Pannoniume Crus. Fijt. Il. p. 34, Marr. and alt. Hisp. zon Ze. 518 Darn. Eith. 210.°T. 174 f. 2 (3) Marrabium ‘Fol. bore Ken &. H. Cliff. 3125 Re Lugdb. 315. N, 4, Marr. album & villo- „fam. TOURNF. Cor. 12e Marrubium Bee rotundo candidisfi= “mo. Dir, Elb. 210. T, 174. f. 2 (4) Marrubium Dent. Cal. Enal ‘reêtis villofis, H. CH. 312, KR, Zugdb, 315. N, 6. Mar. Hisp. opinum Fol, Sexiceis raten ee $ DB rr:DiYiN a MI A. BEZ De Spaanfche Malrove met Fluweelig verzils IV, ° verde Bladen en leggende Stengen van Tougr=” vv. NEFORT, welke door den Hoogleeraar A; vAn Hoorp- Roven, volgens den Ridder, op deezê Soort "TS is aangehaald , wil DILLENIUS in Zynepermiag as Fig. 15. vertoonen. De Afbeeldingen by B ar- RELIER verfchillen nogthans daar van aanmer- kelyk. Misfchien zyn wel de drie laatfte Soor- ten flegts voor Verfcheidenheden van de Cretis fche Malroye aan te zien. . B, Met tientandige Kelken, (5) Malrove met de Kelktandjes Borflelig en v; Marru= …_haakig omgeboogen, Bont Dit maakt de gemeene Malroye uit, welke Semeene, door geheel Europa hier en daar voorkomt op Zandige, Steenige, dorre Gronden. Veel mine der nogthans groeit dezelve in Ooftenryk dan de Tweede Soort, die in het Land omftreeks Weenen , aan de kanten-van Wyngaarden en Bouwlanden , als ook op drooge Bare Argenteis. TOURN ur. zp. 192, Marr. album Hisp. majas. BARB. Je. 685, 686. Marr. alb. Sericeo parvo & rot 175. HALL. Helv. 648. GEB. Prov. 165. DALIB. Par, 182. GOUAN nnn 234. H. Cliff. R. Lugdb, uts. Marrubium al- bum vulgare. C. B. Pin, 230. LOB. Je. 517, Dop. Pemprt. 37. CLus. Panu. 58%. B, ars album villofum, C. B, Pin. 230. Prodr. 11e. Z3 . He DEEL, IX, STUKe pr Hoorp* STUKe Bloorzaa- dige. 858 TWEEMAGTIGE Kruipen, overvloedig gevonden wordt, dochelders Vreemd ‘is, By ons komt de Gemeene in de Duinen op veele plaatfen voor. In Vramkryk noemt menze Marrube blanc, in Duitfchland Weisfer Andorn , in Engeland Horehound: De Neerduitfche naam, dien men ook Malrovie en Marobel gefpeld vindt, is, gelyk de Franfche en anderen, van den La tynfchen Marrubium afkomftig. Anders wordt zy by ons ook wel Witte Andoorn geheten. Het Kruid heeft vierkantige Stengen van om- trent een Elle hoog en ovaale Bladen, die rim- __pelig zyn met Kleine en groote Tandjes bezet, __Haairig en als met wit Poeijer beftooven. Het heeft digte Kransjes , ongefteeld ‚en witte Bloe- men. De Reuk is fierk, iets van Moskeljaat hebbende, zo HOFMAN wil, ch niet zeer aan- genaam ; de Smaak uitermaate bicter, Hetheeft in de Geneeskunde een “aanmerkelyk gebruik, rien tot Zweet- en Pisdryving , de Ver. ng openende en, het gene vast zit Ee En Tot verwekking der Maandftonden, Borstkwaalen en verhardingen der ei. den, kan het, op verfcheide manieren bereid, — van dienst zyn. Inzonderheid ftrekt het uitwen= dig, in Pappen gebruikt, tot Oplosfing en ver« hoeding van ’t Heet Vuur. Men wil dae hetzele ve het Prafium zy van Dioscoripes, en onder dien naam komt het fomtyds in de Win- kelen voor, (6) Mal- Del -D: YNeA:MOI A 959 (6) Malrove met Hartvormige man IV. uitrandig gekartelde Bladen, ker 5 Door een uitgerande Haatriee Bovenlip determine Bloemen , verfchilt deeze Kaapfe van de vol- gs ‚gende ; de zeer naar dezelve gelykt, zegt de zins Afrie Ridder. Ik heb.een Tak die Heelterlg is, ko- Kang mende anders met de bepaaling overeen en d n Bladen van onderen Wollig hebbende , Eeen beide zyden „ noch effeprandig ‚ gelyk in de volgende Negende, noch langwerpig ‚ gelyk in de Tweede Soort, welke beiden ook in Afrika groeijen , zo de Hoogleeraar NL, BuRMAN- Nus aantekent. 6 D Malrove met _Hartvormige rondachtige „ \VIL Tandswys’ 8 Bladen en flomp Kenbie byna tientandige Kelken. Een zeer fraaije Afbeelding- van dit Gewas , dat in Italie en Spanje groeit, geeft de geleerde Icaliaan Boecone, opde Tytelplaat van zyn Muféum. De Steng is Heefterig , opgeregt , met gefteelde Bladen; die zeer ruig en van onderen - (6) Marrubiam Foi. Cordsto - fubrotundis , emarginato- crenatis. H. Cif. 311. KR. Jugdb, 314. Pfeudo- Ditamrus Africanus &e: Comm. Fore. II. p- 179. T. so, Marrub. al- bum rotundifol. minus &c, Prux, Alm. 242, T. 306. f. 2, Marr. Di&. fpurií Foliis & facie, HERM. Par. p. T. zoo ? (7) Marrubium Fol. Cord. fubrotündië &c. Pfeudo - Diâtam- num’ nigtum rot. & crispo folio. Boeg. Mus. IL, p. 152, Te 229 04 Il, DEEL IX, STUKe 360 TwREEMAGTIGE KRUIDEN, en Haairig zyn. Het heeft, in Trechterachtige Kel- ev ken, paarfche Bloattien ; met de Bovenlip rond- Hoorpe achtig, onverdeeld, De Meelknopjes komen niet STUK. _ buiten den Keel. Des maakt het een verfchile geren Tehide Soort ui , van de Malrove met Bladen en gedaante van Valfch Diptam, by HERMA N- NUS, welke de Bovenlip gebaard en de Meel- draadjes lang heeft, zegt de Ridder. vir. _ (8) Malrove, die den rand der Kelken 5 ontin breid eeft, met fpitfe Tandjes. — „_panicum, 7 En Spanicie In deeze is de mende der Bloem incdriecof vieren gedeeld en zy heeft de Kelktandjes beurt- lings kleiner, even als in myne Kaapfche voor- gemeld, De Bladen-zyn groot, byna rond, wit en ruig, aan den rand een De ei is in Spanje. ix. _- (9) Malrove die den rand der Kelken plat en Preaden Haairig heeft , de Bladen Hartvormig gien holrond , de Steng ‘Heefterachtig. iptam. _ Men vindt by ToOURNEFORT een fraaije (3) Marrubium. Calyc. Limbis prtentibus &c. H. Clif. 312. Ups. 169. R. Lugdbh. 315. GOUAN Monsp, 284. Marr. alb. rotundifol. Hisp. BERM. Par. T. p‚ 201. Marr. fabrotundo. folio. BARR. Jc. 767. Booe, Afas. IL. p. 167. T. 122 (9) Marrubium Cel, Llmbis planis villofis &c. Fl. Clie B. Lugdb. &c. Pfeudo-Di@amnus verticillatus inodorus. C. B. Pin, 222, TOURNs. Jn/. 188. Te 89. Pleudo- Dik gynnum. Dop. Pempt, 281, Lon Ie. soz, Diem RER ALM Ii: Ae „Afbeelding der Bloemen van dit Kruid, die uit rv, een Trechterachtigen Kelk fpruicen, Het Kruid ArDeEL. zelve gelykt veel naar den echten Diëtamnus , Hoorp= waar van het den naam heeft (*), doch verfchiltSTUKe daar van door zyne gekranste Bloemen , en dat, ria het geen Reuk-heeft, De geheele Plant is met een digte Wolligheid bekleed. De Groeiplaats wordt op Kandia gefteld door den Ridder; maar Lorer zegt, dat het in Italie en elders voort kome. (to) Malrove die den rand der Kelken langer. _ x. dan het Pypje en Wliezig „ met de groote ke hoeken gerond heeft. fi Op Kandia zou ook deeze huisvesten ; want as de aangehaalde Palftche Diptam van BARRE- Lier was van daar afkomftig (f). Hy verge= Iykt den Kelk byeen Kroes of Kommetje , waar in men Metaalen fmelt, in ’t Griekfch Choanos , en dus heeft dezelve ook de figuur van een Be- kertje, Na ’t bloeijen, zegt LiNN «us,groeit de c*) Men zal dien, geneûdijk zig Creticus genaamd, in *% Geflagt van Orégo befchreeven (ro) Marrubium Cal. Limbis Abé longioribus &c. GOUAN Monsp. 282. Pleudo-D'Gt. acetabulis Moluccz, C.-B. Pin. 222, TOURNF. draft. 188. Dittamnus fallus verticillatus Peri= carpio Choanoide Creticus, BARR. Ie. 129. (f) De aanhaaling ís wel, Pericarpio Conside Beeticus, als wanneer Zy uit Spanje zou -zyn ; doch ‚zo wel op de plaat als in de-belchryvings flaat de Tytel zo, als ik dien heb. 45 Il. DEEL IX, STUK. 362 TWEEMACTIGE KRUIDEN, arne de rand uit, wordt eens zo lang als het Pypje, ‘“zynde kaal en Vliezig, niet ruig, gelyk in de pooro- voorgaande Soorten, Op de kant heeft hy twin» STUKe _ tig hoeken , de kleinften fpits, de breedften zeer dige eftomp en rond. De Bladen zyn Hartvormig , diep Zaagtandig, dun en ruighaairig. Leo Nur us. Hartgefpan. De Meelknopjes zyn met glanzige Stip- pen (*) befprengd ia dit Geflagt , ’t welk de ‚ gewoone Bloemplant „ Leonurus genaamd, niet bevat, hebbende maar de vier of vyf wepe Soorten. st) Hartgefpan » met de sienehladen Lancetyure Lemen mig driekwabbig. Gemeen, Vv Ee den Latyníchen naam Cardiaca noemt men dit Kruid in *t Hoog- en Nederduitfch Hartgefpan; waarfchynlyk wegens de byzonde= re Hartfterkende hoedanigheid , welke daar aan is toegefchreeven geweest. De Franfchen hee- ten ’t zelve Agripaume , de Engelfchen Mother. wort, dat is Moederkruid: want men vindt het tc. (*) Panflis Osfsis, dat is met Beenige Stippen, ftaat ia de Lyst der Geflapten', aan ’t Hoofd deezer Klasfe: (1) Leonurus Fol, Caulinis Lanceolatis trilobis,-Sy/?. Nat. XII. Gen, 722. p. 396. Pig. XLI. p. 449. Mat. Mid, 308, Gort. Belg. 171. Fl, Swee. 496. KRAM, Aaf?rs 175. GOUAN ee ze Cliff. zis. R. Lugdb. 312. Marrubium Car- diaca ditum. C. B. Pin. z3o. Cardiaca, TOURNF, Inft, 188 ET. 37. Don. Pemps. 94. Lom. ke. 516 D 1iDyYNA MIA 963 het tegen Opftyging en andere Moederkwaalen ‚IV. _ aangeprezen. De Groeiplaats is door geheel j Europa , op Steenachtige Gronden en-aan de Hoor. Wegen. Het komt ook voor , in Rusland en Si- ies beric. Perg Dit Kruid heeft een 1 Steng die tot vier Voe: ten hoogte, ja tot eens Mans langte fchiet , met lange opgeregte Takken, De Bladen, on- der breedst, gefteeld en donker groen, zyn driedeelig , met de buitenfte Kwabben grootst en tweedeelig , de middelfte kleinst en driedee- lig , overal fpits gepunt : ZO dat het aan zyn Loof zeer kenbaar is, In de Oxels der boventte Bladen, die maar driepuntig en fomtyds geheel Lancetvormig zyn ‚ komen Kransjes voor met zeer pluizige Bloempjes, wier Bovenlip bleek — paatfch is ‚ de Onderlip wit met paarfche Vlakjes. Het heeft een doordringende Reuk en werdt , wegens zyne bitterheid , van BOERHAAVE geroemd als een uitmuntend Middel tegen Hart- kloppingen, Pyn voor ’t Hart en dergelyke Kwaa- len, uit Slym ont{taande , waar door de wer- king en uitwerping, der Maag belet wordt; zo dat zyn Ed. het Aftrekzel daar van, in die ge- vallen ‚ ten minfte gelyk ftelde met dat van den Malakfen Varime Sinan (*). (2) Hart- (*) Hit. ien Op. fpur. Lond. 1731. pag. 259. Itid. in Leâ. Ms. mei Parentis: Aani 1713. Vide & Hauuke RUM hee HK, DEEL: IX, STUK, 364 TWEEMACTIGE KRUIDEN, „IV. C2) Hartgefpan met Eyrond=- Lancetvormige Er Zaagtandige Bladen en ongefteelde gedoorn« Hoorp« de Kelken,. STUK.” : IL. Deeze, die in Boheme en de Ukraine groeit , Marrubi. heeft een vyfdeeligen gebaarden Kelk en zeer Brems Kleine Bloempjes, naauwlyks langer zynde dan heemích. de Kelk. Op Java komt zy ook voor, volgens den Heer N. L. BuRMANNUS. Tartaricts. Rn doet. € inten Mined tlas) De Zaaden van deeze, in de Woeftynen van Tartarie verzameld , hebben in de Akademie- Tuinen Planten okacheted van. niet minder hoogte dan het Gemeene Hartgefpan , met viers kantige gefleufde. Stengen, De onderfte Bladen zyn, byna tot aan het Steeltje , in u; of meer Slippen verdeeld ; de middelften in drie voor- naame en deeze wederom in fmallere, niet zele den getande Slippen. De Bladen, die aan ’tend ‚Ter (2) Zeonurus Fol. ovatis Lanceolatis ferratis &c. Sideritis Fol. ovatis&c, H. Clif. 353. R. Lugdb, 322. Marrubiaftrom fol, Cardiace. Bocc. Mus. II. T. 98. Chenop. Hysfopi latio- tibus foliis men PLUK: Als, 1tos T. 164, f‚ 2. BURMe Fl. Ind, 1 (3) reen Poi. tripartitis laciniatis , Calycibus willofis. H. Ups. 171. GoUAN Monsp. 285. Sid, Fol tripartitoemul= tifidis. Clif. 313. H. Ups. 469. Re Lugdb. 322. Card. Foliis Ranunculi, T ‚ Fol. tenuius & profundius incifis, Amm. Ruth. p.49) 5e. MILL, de. 8o, in. '< (3) Hartgefpan met driedeelige gefnipperde Blan í _den en pluizige Kelken. % 2Deel PLAA TFS EVII. Dr DANK MTL Hi der Stengen en Takken groeijen , vindt men, IVe doorgaans met drie zeer fmalle fpitfe verdeelin= aan gen. ‘Alle deeze Bladen zyn, zegt A MMAN „Hoorp- 2 He glad „ van boven donker groen , a Hen ‚ onderen bleeker; de Bloemen , Kelken en spermia ern » sZaaden; gelyk in het Gemeene Hartgefpan , “, doch de Bloemen fcheenen my minder pluizig 3 te zyn, de” ‘Kransjes menigvuldiger en. digter, 5 zo dat, boven aan de Steng „ het een byna » het andere raakte,” Dit Kruid was ook, op de zelfde plaatfen , met geheel ruige per a en Bladen voorgekomen, n= (4) Hartgefpan met driedelige spildeelige, Li- mA niaale , Slompachtige Blader: Pe re IE „Siberifch. Boat: lie. daar Amai am js ‘befchreeven afgebeeld onder den naam van Reukelooze Ens met Bladen van Hartshoorn ‚ maakt, volgens GMELIN,EeeN loutere Verfcheidenheid der voor= gaande uit, die de Bloemen merkelyk grooter en de Bovenlip byna gelyk heeft met de Onder- lip. Zy gelyken zeer naar die. van de Balloté als zynde de Bovenlip Lepelswyze uitgehold en de Onderlip in drieën, gedeeld. d De Kelken zyn vyfhoekig en. er in vier ele puntjes ed nt Uit “ (4) Leonuras enk pace maulrifidis Lineacibis obtuus. culis. H. Ups. 170. Ballote inodora Fol. Coromopi, Amu. Ruth. 4%. T. 8. ren. Sib, Lil. pe 239e BURM. FL Ind, p. 127» , Daar. IX: STUE 566 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. uit. Ook zyn de Kransjes met Borftelcjes ges Amore fchoord , even als in de anderen. . De Groeiplaats deezer Kruiden is door geheel STUK, —_ Siberie, en, fchoon dezelven in de Tuinen veel gemeen, grooter Bladen voortbrengen ‚ dan in ’t wilde, we yv. _ Zyn doch derzelver Slippen altoos fmaller , zegt ponicus. GM ELIN, dan in ’t gemeene Hartgefpan. De Jemen Tak van een Japanfch Kruid, onder den naam Fie T° van Leonurus Cardiaca overgezonden, komt zo volmaakt met de. voorgemelde- befchryving van AMMAN overeen ‚ en verfchile door het Loof zo zeer van het Gemeene , dat ik hetzelve niet dan tot een der laatfte Soorten kan thuis bren- - gen , «en welliefst tot de Derde, om dat hetzel- ve de Bladen {pits heeft. Nogthans fchynt het ook wel daar van een Verfcheidenheid te zyn, aangezien. die ‚van LN onder den naam van „Byvoet witermaate g:'ad heeft, zo de Heer Bos MANNUS aante. kent: * welk van deeze Japanfche niet gezegd kan ‘worden. Zie daar van de Afbeelding, Pr. EVE TES waar nevens, by A „een Bloeme pje ‚ wiermaal in langte vergroot, in zyn fte- kelige Kelk. Tusfchen de Boven en Onderlip vertoonen zig , na dat dezelven wat van één gehaald zyn, de vier Meeldraadjes , twee lan- ger, twee korter ‚met hunne rondachtige Koop= jes en de Styl, die in twee Stempels uitloopt, gelyk in de meefte be „Bloemen. Prroe Dr DY NAM I Ae 367 P umr om rs. Viltkruid. ee A Dit Geflagt heeft een hoekigen Kelk; de „ke Bovenlip legt als op de ‘onderfte neer, ynde Aen 7 {amengedrukt en met Pluis begroeid. Böëndieh Gymnon hebben de meefte Soorten Wollige Bladen ;/P""i weshalve veele Autheuren dezelven , hoe zeer ook in Bloem- en Vrugtmaaking dereinende; tot het Wotlekruid betrokken hebben (*): maar jk geef ’er, toc onderfcheiding, den naam van Hiltkruid aan. _’% Getal der Soorten , meest Europifche, is dertien , als volgts (1) Viltkruid mer rondachtige Wollige gekar- LE telde Bladen; de Omwindzels gs eivor- Fracicofas mig; de Steng Heeflerig. cn, eed Een zeer fraay lers” ait deeze die af komftig. is van drooge Steenige Heuvelen in Spanje en Ítalie. Zy groeit Heefterachtig, anderhalf Voet hoog , geevende Takken uit, die zeer yl bezet zyn met aat breeder of fahiee Bladen , er erf maar ree (4) Phlemis Fol. fubror. tomentofis crenatis Ec. Syf?. Nat, zi Gen. 723. ud 397. Weg. XIII. p.' 450. H. Cliff. grs: R. Lagdb. 318. N. 1. Verbascum latis Salvi foliis. C. B, Pin. 240. Verbascum pars alterum, Don. Pempt. 145. B, Phlomis Cet. Frut, Folio fubrot. FL. lateo. ToURNE, Cor. 10. Phio- mis latifolia Capitata, lutea grandiflora. Dirr. Elh. 316, Es 237. Es 06. (*) Naamelyle tot het Perbaseum , dat reeds in't VII. STUK 4 bladz. 622 , enz. is ven. ile DEEls IX, STUKe IV. ArpeeL. Hoorp- ATUKe Fna 268 TwWwEEMACTIGE KRUIDEN: twee ‚ zelden drie Kransjes of Kroontjes van Bloemen, die kleiner of grooter , geel of Goud« kleurig zyn. Zo wel de Stengen als de Bladen zyn met een digte Wolligheid „ als Vilt, be- groeid, * welk de benaaming billykt. Men wil dat dit het Phlomos zy. van DrosCoRIDES, bebbende den naam daar van , dat mende Wol- ligheid der Bladen tot Pitten van Lampen be- zigde, rn ee met Liniaale pn Omwind- … bren, » korter dan de Kelken; de Bladen pPurea, ‚ Paarfch. “_Nisfolië. Levantích, ae werpig Hartvormig en Wallis ; s de: Steng Heefterachtig. De Steng van deeze, die weezentlyk van de voorgaande verfchilt, is ook wel eenigszins Heefterig en Wollig , doch doorgaans zwak en de Bladen zyn fpits Hartvormig, de onderften zeer lang gefteeld : de „Bloemen ‚paarfch. . Zy groeit natuurlyk in Portugal en Italic, (3) Vilikruid met de, Wortelbladen, Pylswys” ‚ Hartvormig , wederzyds Wollig ruig, Dee- (2) Phlomis Involucris linearibus obtuûs &c, Marr. Dil. T, zoa. Verbascum fabrotundo Salvie folio. C‚-Be Pine 240. Salvia Fruticofà citti folio haud. incano, Prume „Alm. 329. T. 57,-f, 6. Phlomis Frut. Lufitanica. TOURNF. Inft. 173. GG) Phlemis Fol. Rad. Cord. Sagit. &c, MILL. Di, Te 204. Phlomis Osient. Eol. Auricul, incanis , fl, luteo, Nass. “Govan a: 285. Dsr:Def WE-M:T As 369 ‚ Deeze Levantfche, door Nissorrus voor: IV, geeld, heeft de Kransjes zonder eenige Om- Arpa; windzels, Zy fchiet eens Mans langte hoog. Hoor: TUE. (4) Viltkruid met Lancetvormige Wollige Bla- PG den, by de Bloemen Eyrond, en gewolde Lachine Borftelige Omwindzels. wad In de Zuidelyke deelen van Europa is de Groeiplaats van deeze , die Phlomis Lychnitis van Cr us1us genoemd wordt , en door hem onder de zeldzaamfte Planten van Spanje is af- gebeeld. Lorrens Afbeelding is van hem ont. leend , zo wel als die van Dononaus, Het Loof gelykt zeer naar dat van Salie » doch is Ímaller en zo digt met Wolligheid begroeid , dat men ’er ook Lamp - Pitten van maakte, Hier van heeft het Kruid zyn Griekfchen naam Lych= nìtis, en wordt deswegen ook van de Spaanfchen Candilera geheten, Het groeit , volgens Govan , een Elle hoog en heeft vry meer Kransjes dan de ecrfte Soort, welke met Eyronde ongefteel- de dae als dee gefchoord zyn. Die van Dir ” (4) Phlomis Fol. Lanceolatis tomentofis &c. MILL. Dia. _T. zes, Phlomis Fol. ligulatis &c. SAuv. Mensp. 143. GOUAN Phlomis Lychnitis. CLus. Hisp. Je. p. 379. Verbascum {yl- veftre. Dop. Pempt. 146. B, Phlamís Salvifolia lutea &c. Dirr. Elh. ats. £, 307 1, DEELe IX, STUK, Î 370 TwWEEMAGCTIGE KRUIDEN, Iv. AFDEEL. A DtuLeNrtusfchynt eene Verfcheidenheid van de een of andere uit te maaken, (5) Viltkruid met de Bladen overhoeks gevind ; de Blaadjes gefnipperd; de Kelken gewold. (6) Viltkruid met Eyronde Bladen , die van onderen Wollig zyn; de Omwindzels Els- vormig geftrekt driedeelig. (7) Viltkruid met flekelige Borftelige Omwind- zels; de Bladen langwerpig Eyrond en ruuw; de Steng Kruidig. (8) Viltkruid met Elsvormig flekelige Omwvind- zels5 ; de Bladen Hartvormig ruuw ; de Steng Kruidig. Van deeze vier, door haare bepaalingen ge= noegzaam onderfcheiden, is de Groeiplaatsder St (5) Phlomis Fol. alternatim pianstis &c. Phlomis Or. Fol. laciniatis. TOURNF. Cor, ro, R, Zugdh. 378. N. 4e (6) Phlemis Fol. ovatis fubtus tomentofis, &c. Phlom. In= vol. Radiis Snb. firiétis. H. Clif. 31s. R. Lugdb. 318, N. 3. Phl. Samia Herbacea Folio Lunarie, TOURNE. Cor. 10. (7) Phlomis Involucris Setaceis hispidis &cc, H. Ups. 171 Chff. 315. R. Lugdh. 318, N. 2. GOUAN Monsp. 236. GERe- Prov. 264. Marrub. nigr. longifolium. C. B. Pin, 230. Het= ba Venti ee J- B. Hit. III. App. p. 854- Het- ba Venti. Log. Ze. 5 (5) Pblomis tued. ‘hispidi Subulatis &c, Phlom. Fol. Cor- ïbus ec. AF. Goert. 211, T. 12e Phlomis Urtica fo- Ho glabra. Amm. Ruth. 40» 39. Gal, maxima Fol. Hommipi. Buxs. Cent. Le p. 4. T. 6e Dea DY NM IA 37E eerfte in de Levant, der tweede op Samos,der IV, _ derde in Perfie, Tartarie en de Zuidelyke dee-Arpee; len van Europa , der vierde op de Velden van Hoorps Siberie, Die, welke Herba Venti of Windkruid TUe van Montpellier genoemd wordt , groeit aldaar sche. ei twee Voeten hoog, hebbende ftyve ruuwe ge- tande Bladen en blaauwachtig paarfche Bloe- men. De vierde heeft eens Mans langte (*)en is aan de Wortels met Knobbels gelyk Aard» appelen begroeid, De Kelken zyn ftekelig ge. tand, zo wel als de Bovenlip der Bloemen, In Arabie vondt Forskaonr een Viltkruid met witte Bloemen, dat de Omwindzels Palmswys’ Draadachtig hadt, de Bladen Eyrond Zaag- tandig. (9) Vilekruïd met Fna eenigermaa- 1x: te Zaagtandige Bladen, end- Hoofdjes en Saan agttandige Kelken. Een (*) Altitude humana zegt GOUAN 'er van :jby BUXBAUM vindt men flegts van een Woet hoogte gefproken, doch dit zal een Drukfeil zynz ed Le benaaming dan weinig zou ftcooken , zo min als de Afbeelding, alwaar het bovenfte der Steng knaken ht ate meer dan een half - Voet lang vertoond wordt. (9) Pblomis Fol. Lanceolatis fubferatis &c, Leonurus Fol, Laùc. fubferr. obrufiasculis, FJ, Zeyl. 227. Cardiaca f. Leon, Hysfopì hirfutis foliis &c, PLUK. Alm. 31. T. 110. f. 4 Clinopodium Hysfopi lateribus Foliis Maderasp. PLUK. Pbyr. Ts 164. f. 2. aut. T. 163 Ff. G, aut. T. 30. f. 7. Herba Admisationise RumeH. Amb. VI. p. 39. T. 16e 6 1e B, Leonurus Indicus. Sp. Pl. 817. _ 1, DEEL, IX, STUK, IV. AFDEEL Vv X Hoorp- STUKe Blootzaa- dige, 372 TWEEMACTIGE KRUIDEN. Op veele plaatfen in Oostindie groeit deeze Soort, die in verfcheide Afbeeldingen door Prv- KENET fcbynt vertoond te zyn. Niet alleen aan ’t end der Stengen , maar ook laager , heeft het zyne Bloemkransjes , die weinig naar Hoofdjes gelyken. Dit blykt inzonderheid uiet de Figuur van het Verwonderings- Kruid,by RumrPuIius, misfchien wegens eenige byzondere eigenfchap dus genaamd, Immers het heeft een zeer fcherp doordringend bitter Sap , zegt hy ‚ dat men met Water mengt „en dan, by ’t aankomen van de Koorts , den Patient in de Oogen druipt , die deszelfs bitterheid in de Mond gewaar wordt. Dus zou het, door in ’t Hoofd te dringen , een Middel tegen de Koorts zyn, dat inderdaad meer te verwonderen dan te gelooven is, Het groeit ter hoogte van twee Voeten, met een Kruidige vierhoekige Steng, in verfcheide Takken verdeeld , waar aan Lancetvormige , zeer lange gepaarde Bladen, die op de kanten fom- tyds hier en daar getand en ook wel een weinig Wollig zyn. De Kransjes zyn gefchoord door Elsvormige puntjes. De Kelk heeft zeven of agt kleine Tandjes , waar van het bovenfte langst. De Bloem is wit, met de Bovenlip ruig, zeer kort, gewelfd, fluitende op de Onderlip, welke groot is en uitgebreid met twee zydelingfe In- fÍnydingen; het middelftuk breed , eenigermaate | geplooid, De Meelknopjes zyn zwart, famen- gedrukt , geknot, Van de Stempels zit de eene, die ftomp is, boven aan den Styl; de andere, laager, is Elsvormig en fpits. Mer DI DYNA MI A 373 Met deeze befchryving van den Ridder komt myne Waarneeming ten opzigt van een fchoone Be Plant van deezen aart, die ik gedroogd uit Oost- is indie bekomen heb, nagenoeg overeen. Ik geef Hoorp- de Afbeelding van een Takje daar van, omdat “Te de meefte Figuuren onvolkomen zyn, in Fig. 2. harde À op Plaat LVIL Een Bloempje , geopend en vergroot ; komt voor by B, waar in men de vier. Meeldraadjes met rantié zwarte Knopjes ziet en den bovenften Stempel , tusfchen de Lippen , waar van de bovenfte Lepelswys hol is en zeer ruig, de onderfte gelyk in de be- fchryving. By C heb ik den Kelk vertoond, die overlangs geribd is en den Mond nederwaards fchuins afloopende heeft » met zes of zeven zeer fyne Puntjes, behalve het bovenfte lange: Voorts heb ik ‘er de Zaaden bygevoegd , vier in getal, gelyk in de Kransjes= Kruiden algemeen is „ook viermaal in langte vergroot, Zy hebben ieder twee platte kanten ‚ waar mede zy tegen elkan- der fluiten en een ronde , die den omtrek in het Kelkje vult, Creo) Viltkruid met Liniaale Omwindzels „e Jcheeve Kelken en Eyronde schhiëir.2 je Nen difch. Behalve deeze byzonderheden ‚ die tot gee noegzaame onderfcheiding ftrekken , heeft ook dee- Xx. rd (10) Phlomis Involucris Linearibus» Calycibus upilabiatis … obliquis „ Foliis Lanceolato-ovatis Pilofis, BuRM. F). Ind, p. 128» IX. Deen. IX, STUK. 374 TwreMactriGe KruiDEn. IV, deeze Soort de Bovenlip van de Bloem groot ArDEEL op de Onderlip klein: zo dat ik niet kan zien, Hoor». hoe dezelve te veel naar de voorgaande gelyke, STUK. Zy groeit ook in Oostindie. XL (ax) Vilckruid met fpits Hartvormige. Zaag- Neperafs- > bandige „ eenigermaate Wollige Bladen, a ie zeventandige gebaarde Kelken, de bovenfte Tand grootst, en een Kruidige Steng. Ken jaarlyks Gewas maakt deeze Soort uit, die te Suriname fchynt te groeijen, zynde door HERMANNUS, onder den naam van Ameri- kaanfch Hartgefpan, met Kattekruid - Bladen en korte pluizige donker roode Bloemen „afgebeeld, De Bladen zyn in deeze, gelyk in de voorige, groen, en zy heeft ook twee Draadige Stempels. _ (x2) Viltkruid met Lancetvormige Z - ‚ge Bladen , tienhoekige Kelken met tien … flappe Tandjes en een Heefterige Steng. Deeze zeer bekende en niet minder aanzien- - ly- (41) Phlomis Fol, Cord, acutis ferratis fubtomentofis Sc. ke Americana annua, Nepetz folio Sec. HERM. Lugdhe Leonurus. Leeuwe. tis. T. (12) Fliet En Lanceolatis ferratis &c. H. Clif, gra R. Lugdb. 312. N. Sideritis Africana Flore Aurco obtongo. Srachys Aft. frutescens anguftifolia, Flore longisfimo phoe- niceo , Leonurus (di&a. Moris, Ff. IL p. 383. S, In. To 19. fe 17. ” à el Der: EAMTAAMS IA AE Igke Kaapfe Bloemplant, geeft men gemeenlyk _ IV. _ den naam van Leonurus , dat is Leeuwe-Staart. “Te Men vindt een Bloemtakje daar van by S rna Hoorpe natuurlyk afgebeeld en door BREyYN, boven. STUR dien, zeer omftandig befchreeven, * Schynt dat Aria Peo: die naam afkomftig zy van de figuur der Bloe- men, wier Bovenlip, door haare ruigte tevens , cenigermaate de Staart van een Leeuw affchetst ; maar de uitermaate fchoone Goudkleurig Bloed- roode gloed doet dezelven t’allermeeft affteeken. Het Loof is,eenigermaate, door BAR THOLL- Nus in Plaat vertoon In geftalte zweemt zy naar het Yzerkruid,de Doove Netelen en Malrove tevens, hebbende een Steng van een Elle hoog, die Wollig is en grys , met dergelyke Bladen, welke omlaag ef fenrandig , hooger Zaagswyze getand zyn, ge paard, geevende uit haaren {choot dikke Kränse jes van -Kelken „ door Elsvormige Puntjes ge- fchoord „ieder een Bloem bevattende van gezeg: de Kleur en fchoonheid.’t. Gewas , dat men hier in Winterhuizen houdt, is altyd groen en bloeit tweemaal ’s jaars , in % Voorjaar en de. Herfst. Aan de Kaap is het een algemeen fie- raad der Hey- Velden. Het is bitter van Smaak: en heeft een zwaaren Kraiderigen Reuk , die lang byblyft in ’% gedroogde Kruid. (3) Viltkruid met Eyronde ftompe eeniger- jar Lee (13) Phlamis Fol. ovatis obtuûis (ubtomentofis crenatis Bec. Oor Le- u. DEEL. IX. STUK. 376 _TwWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. maate Wollige gekartelde Bladen, zeven= Aro pakte tandige gebaarde Kellen en een ant Hoorns Stenge. ST a In Geftalte gelykt deeze naar de voorgaande lige zeer, maar de figuur der Bladen verfchilt en zy zyn Wolliger, de Bloemen wat korter; de hoogte minder, Door de Gebaarde Kelken komt zy meer overeen met het Kattekruidige , voor befchreeven : verfchillende daar van, wederom , door. cen Heefterige Steng te hebben en ‘kleine ftompe Bladen , naar die van Melisfe gelyken- de. De Bloemen komen, in Kleur „ yna met die der voorgaande overeen. De afkomst is ook van de Kaap der Goede Hope. MOLD CEL A ola. Een Klokswys”” bir iikande Kelk. 3e bdonder dan de Bloem en gedoornd, maakt de byzon- dere Kenmerken. van dit Geflagt- uit „ dat de drie volgende Soorten bevat. (1) Molukje met Klokvormige byna vyftan- dige Kelken, die gelyke en hebben. Be- Leonurus minor Cap. Bone Spei. BOER. Lugdb. 1. p. 180. Mir. Dil. T., 162. f. 2. Stachys Afrs Rauedce ate foliis. Monas. Hit. Il. p. 383. (1) Moluceella' Calycibus Campanifotrhibus Se En Nat. Niks Gen. 724. p. 393. Vig. XII p. 451. H. Clif. 312. R. Lugdb. 314. GOVAN Monsp. 287. GRON. Orient. 75. Mee a Moluccana ta, C. B. Pin. 229. Molucca lavis. pop. 1. Boluccella. devis. Effene, * ue er 4 Dti DPDY.N AMI A 377 Bevoorens was deeze als eene Verfcheidens IV, heid van de volgende aangemerkt door den Rid- “PREELé der, doch men is naderhand onderrigt gewor- Hoorp- + den, dat zy haare natuurlyke-Groeiplaats in de°T® Levant heeft , en wel in Syrie , groeijende , bean volgens RAuworr, omftreeks Tripoli, Mar- TuioLus hadt dezelve reeds , zo ’t fchynt, on- der den naam van Melisfophryllum Turcicum wile Jen voorftellen. Zy is aan de Bladen genoege zaam kenbaar, die flegts getand zyn en aan de Bloempjes , die veel kleiner zyn dan de Kelken,. Ook heeft het Gewas weinig meer dan twee Voeten hoogte, eis a ) Mela met Sole AE Deeze is veel Groter van Glan al tot Pei Mans langte hoog groeïjende.; zy heeft de Bla- den veel dieper ingefneeden en. byna naar die van ’ Hartgefpan gelykende ; de: Bloempjes freeken tot de Kelken uit, die aanmerkelyk en Smoelswyze gedoornd zyn, als ftellende de gaas plas voor van den getanden Bek van an eenig Beest. Zeer Dop, Pempt. 92, Melisfa Moluca (. Con Conftantinopolitana, CAM, Epit. Zan, bra Melica £, Moluca Syriaca minus aspera. LOB, ke, (2) Moluceclla ie ringentibas otodentatis. H. Clif. R. Lugdb. &c. urfupra, Melisfa Moluccana fcetida. C. B, Pin. 229. Molucca fpinofà. Dop. Pempt. oz. Melica, f. Moluca asperior. LOB. Ze, 517. TOURNE. Inf?, T. 55 a 5 Il. DEEL, IX. STUK, IV. 978 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Zeer ftaay en-naauwkeurig vindt men dit ver- ArperL. fchil , door den beroemden TourNEFORTS Hoorp in Plaat vertoond. Bovendien--heeft het Kranse je, dat uit zes ongefteelde. Bloemen beftaat „ ged Omwindzel van vier drievoudige Doornen: De Lippen van den Kelk zyn zelf gedoornd. Men acht-deeze Soort haare afkomst te heb- ben van de Molukfe Eilanden en daar van heeft het Geflagt den naam „-zynde erst. Molukje Me- lisfe genoemd geweest. Volgens BAUHINUSis de eerfte welriekende „ maar deeze ftinkt. Beie den zyn het Jaarlykfe of Zaay-Gewasfen, > (3) Molukje met Trechterachtige vyfdeelig ge Kelken en uitfleekende Bloemen, Deeze Soort, onder den naam van Perfifche door den Heer N. L. BURMANNUs uit het Kruidboek van GarciNus in Plaat gebragt, onderftelt de Ridder uit Perfie in Italie geko. men, en aldaar genaturalizeerd te zyn. Zy is, Ed., niet te bestig vertoond (*). De Perfifche evenwel , merkt hy aan „ heeft de Bladen ruiger , met fpitfer Tandjes: ‘de Kelken met (3) Molwetella Cal, Infundibuliformibis quïnquefidis , Caroll. Cal, longioribus. tArt. Nie. st, Moluccella Peres. Burm, Fl, Ind. 128. T. 38. f, 2. scordiam spinofum &c. Raj … Suppl. 311. Ko Pilloré non optimo , zegt de Heet LINNZUS ten dien Bte, in fant. altera, p‚ 412, en vervolgens , in Ed, Veg. KIL ex Sicco: als of de Planten naär Ed E- zemplaaren niet goed in Plaat te bren D iiD YNA MIA 879 met Eyronde Slippen , Vliezig, meer gefpitst, IV, byna drietandig ; hebbende zulks uit een gezon- E-aeli den droog Exemplaar beflooten, De Bladen zyn Hoorps. in deeze Soort Wigvormig aan de tippen ger TUE fchaard met Doornige Tandjes, en in de Heee pa fterige ongedoornd , zo de Heer BURMANNUS aanmerkt, Niettemin zegt de ader ‚ het is zekerlyk een zelfde Plant. CLINOPODIU M, Bonftelkrans, De betekenis van ’t Griekfch woord, op ’ voetfpoor van D1oscoripes, door verfchei» de Autheuren, als tot een Geflagtnaam gewet= heb, een benaaming te gebruiken: € EE met de Kenmerken van dit Geflagt ftrookt , als hebe bende de Kransjes een Omwindzel, dat uit vee. le Borftels beftaat en daar in by anderen uit- muntende, Het bevat flegts de volgende Soorten. 3 ï (1) Borftel- Krans met rondachtige flekelige 1. Hoofdjes en Borftelige Blikjes, ns gare. (*) Want dezelve betekent zo veel als ZelZipes „ dat is de Poot van een Kustbank, Bedftede of Ledikant. Hoe ver-. fcheiderley zyn die en op hoe veele van de Kransjes-Kruiden ou men dit niet kunnen toepasfen? (1) Clinopodiums Capitulis fabrotundis bispidis, Bra@teis Sex taceis, Sy/?. Nat. XII, Gen. 725. p. 398. Veg, XIII. p. 452- KRAM. Aafir, 176, Pl. Succ. 479. GER, Prov, 263. GoUAN à Menspe II, DEEL, IX, STUK. 9o TwWEEMACTIGE KRUIDEN, „IV. _ Dit ishet Gemeene Kruid van dien naam ; in Arre, veele deelen van Europa wild groeijende „ ’t Hoorp- welk de Franfchen en Engelfchen Wijd Bafili= K._ eum, doch de Duitfchers Wirbeldoftel noemen, dze, „wtzaa: dat zo veel zegt als Gekranfte Orégo, Gelykt, naamelyk „naar de Orégo vry veel ,doch heeft, behalve de Hoofdjes , ook Kransjes, allen in de Oxels der Bladen groeijende,-welke Eyrond gepaard , Zaagswyze getand en van onderen ruigachtig „zo wel als de Steng, die regt- opftaat , twee Voeten hoog. Het heeft door- gaans paarfche , doch men vindt het ook met roode eén witte Bloemen , of driebladig door WEYNMANN (*) en met rimpelige Bladen, alle de Kransjes van elkanderafgezonderd , door Mrirrrer afgebeeld. Het groeit ook in Ka= nada Fn dat En Zaad de helft kleiner Bloemen het Egyptifche heeft fe dezelven rood , zegt Lin NEUS. TE 5 Borftelkrans met de Bladen van onderen Pe Wollig, de Kransjes vlak „de Blikjes Lan- pdf cetvormig. _ Dec- „Monsp, 257. H, ded 305. KR. Zugdb. 313. ClinopodiamO- rigano fimile. C. B. Pin. 224. Clinopodium, CAM. Epit, 363. Deras jen Acinos. Dop. Pempt, 280. B, Clie ‚ Fol. ovatis se 8e. Marr: 1e.'65. Tos: @ Kruidb. Pl. (2) Chnopodium in: fabtus tomentofis &c. R. hi: 313 N.e, Clin, Mentha folio incanum & odorzttùm. DiLt. Elth. 37. T. 74 f. 85. Clin. majus Virginianum &c. Mor. Hift. NL S. 15, T. 8. f. 4. Clin, Serpentaria ditam. PLUK, Jant. s1. T. 344. É£. 7 D'r DYNA MIA 38 Deeze , die in- Noord - Amerika valt, heeft _ IV. _ Stengen van anderhalf of twee Ellen hoogte ,” vv. . met Bladen als van Munte bezet, welke van Hoorne onderen grysen welriekende zyn, De Bloemen ak | komen aan den top der Stengen voort, in dikke ters, Kransjes, van onderen, in plaats van Borftels , met Lancetvormige Blaadjes gefchoord. (3) Borftelkrans met rimpelige Bladen en ge- nes fteelde Hoofdjes in de Oxelen, die vlak endiam ra- geftraald zjn. Empe ee Deeze, in Karolina op Jamaika en Guajana, aan de Vaste Kust van Zuid- Amerika , gevon- den , verfchilt door de rimpeligheid haarer Bla- den niet alleen , maar ook door de gefteeldheid der “Bloemkrätdjée: van de anderen; terwyl zy niet= temin , doordien de Kransjes De fmalle Blaade jes als geftraald zyn , aan de Kenmerken van dit Geflagt eenigermaate voldoet. Men noemtze op Jamaika, zegt SLOANE , Wilde Hoppe. (4) Borftelkrans met een Boomachtige Steng , Bs oyaa- ki. (3) Chxopodiam Fol. ragofis , Capitulis Aaillaebs acc, Fiers Clin. rugofam Capit. Scabiofz. Dirr. Ekh.f, 86. Scabiofe affinis , Chryfanthemi facie, Lamii foliis, Americana, PLUK. „Alm. 335. T. 222. f. 7. Sideritis fpicata Scrophularie folia Sc. SLOAN. Fam. 65. Hifl. 1. et 174. T. 109. f. 2, Men- tha Melisfoides Americana, ‚ fant. 129, aff) Clinopodium Caule ber sesD Fol, ovalibus crena« zis „ Cal, Labio inferiase fubrotundo. FORSK. Fior, «Agypte Arab. pe 107. IL, DEEL, IX, Srumg FD» STUK. 332 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN. ovaale Bladen die gekarteld zyn en de On- _derlip van den Kelk rondachtig. Dus bepaalt de Heer FoRrsKAOHL eene „Blutzaa- Soort van dit Geflagt, welke hy in Arabie waar- eige ee Origarum pen yptia- nam, zynde een Heefter van drie Ellen hoog; met gepaarde ruige Takken en Bladfteelen, De- zelve hadt; in ieder Oxel, negen ongefteelde Kransbloemen ‚ waar onder vierdeelige Draad« achtige Omwindzels, ‚De Bovenlip der Kelken was Lancetvormig ‚ opftaande, groen ; de On- derlip rondachtig en Vliezig, Voor het bloeijen vertoonde zig , hier door, het Kransje als met Schubben bekleed. De Bloem hadt de Bovenlip gewelfd , wit en ruig; de Onderlip breed en Hartvormig, de Meeldraadjes uitfteekende met rosfe Meelknopjes, Om IGaA Num, Orégo. Ín dit Geflagt, van een zeer bekende naam , zyn de Kelken tot een vierhoekig , Aairvormig, Hoofdje vergaard, Het bevat elf Soorten, als volgt. (1x) Orégo met Vieezige Wollige Bladen en naakte Aairen, t Ara. Egyptilche. ( Origanums Fol, Carnofis tomentoûs, Spicis nudis. Syf?. „ Gen. 726, p. 398. Veg. XIII. p. 452. md} ze 479» 517: Majorana rotundifolia fcutellata exotica. vegt. 94. T. 95. VESLe Ob/irv, Pe 33s 33+ DriDYNA MIA 333 % Arabifch woord Zatar Hendi betekent,by IV. de Arabieren, Zndifche Orégo zegt Vesrrin-ÂfD Gius, die aanmerkt dat dit Kruid, wegens den Hoorp- aangenaamen Reuk en uitmuntende kragten szeer "Ten > bemind was , zo in Egypte als in Syrie, Hy ) shar voegt 'er de Afbeelding van by , door hem ont- leend uit den Tuin yan den Venetiaanfchen E. delen CoNTARENI, en beter dan die van ArrPtiNus , hoewel de Bloem en * Blad wei- nig met de bepaaling ftrookt. De Heer H as. SELQUIST nam waar , dat het een Kruidige Takkige verfpreide Steng heeft van vier Voe- ten, met fpits Hartvormige „ diep getande , ge- fteelde , zeer dikke Sappige rimpelige Bladen. Een lange Aair , uit digt getropte Stelt jes be- {taande , wier tropjes als Kranswyze waren ge- fchikt, beftondt uit kleine Pypachtige Kelkjes, waar in een gelipte Bloem. Het kwamin Arabie voor, aan Wandelpaden. Hy hadt het te Kairo tweemaal gezien , alwaar men ’ nahieldt om den Reuk, kragtiger dan die van de Kretifche Orégo, Kruiderig, Hoofd- en Hartfterkende. (2) Orégo met de ie Bladen Wollig Bol knikkende Aair Dima ‚eee (2) Origanum Fol. inferioribus tomentofis , Spícis nutan- tibus. Mat. Med. zor. H, Clif. 3og. R. Lugdb. 323. GOUAN Monsp. 288, Dittamnus Creticus, C, B. Pin, z2z. CAM. Epit. 472e Ditamnum verum, DOD, Pempt, 231, LOE. Mison Ne DERLe IX, STUK. 33% TWEEMACTIGE KRUIDEN, Iv. Onder den naam van Diëtamnus Creticus is Asen. dit Kruid, van ouds, in de Apotheeken bekend Hori en men houdt het voor de Echte Diptam der STUK. Ouden. De Groeiplaats is op ’t Eiland Kandia; di. 2E hebbende TourNeroRT hetzelve, dat hy Wollige: breedbladige Cretifche Orégo noemt, zo hy zegt, nergens anders, in de Levant, aan- getroffen # doch het is ’er aan den Berg Ida niet bepaald, Dat het geen Bloem of Vrugt zou draagen, gelyk Droscortpeszig verbeeld- de, heeft by wel degelyk onwaar „bevonden ; Gus gelyk het ook ind Iyks bloeit. VircIL rus hadt dit, na THE- OPHRASTUS , reeds opgemerkt (*). % Is een Heefterig overblyvend Kruid, met dunne Houtige Stengen en Takjes , waar aanon- gefteelde , geheel effenrandige „ byna ronde, dikke , zeer Wollige Bladen. Boven heeft het hangende Aairen „ die vry dik en als gefchubd zyn, uiet Kelken „befiaande met paarfche Bloe- men. Het is welriekende, en beroemd wegens zyne afdryvende kragt , inzonderheid dienftig omde Stonden en Kraam voort te zetten, als ook tegen ”t Venyn; doch hier te Lande wordt het hedendaags weinig gebruikt, dan in de The- riaak en andere Zweetdryvende en Hartfterken- de Winkelbereidingen. RD C°) Ditlammum genitris Crevea earpit ab Id8, is Puberibas Caulem Foläis &» Flore comanterns , Parpareo. Eneid, XIL D B Y NA MIA 835 _ (3) Orégo die alle Bladen glad heeft en knik= IV Van den Berg Sipylus, in Klein Afie, fchynt srug, deeze Soort afkomftig te zya, die zeer dunne ur. Stengetjes heeft , omtrent een Voet hoog en 3 kleine, gladde Blaadjes , als van de Mariolein , sipylilehey plien dus grootelyks van de voorgaande, doch dergelyke Schubbige Hoofdjes draagen- de met paarfche Bloempjes, Het heeft een flaau- wen aangenaamen Reuk, (4) Orégo met vergaarde bange regte Pris San matieke Aairen en Vliezige Blikjes A twee-C Keetifehen maal zo lang als de Kelken. nde 0 ziende aan den top far smym{che, amen ae Aairen. (6) (3) Origanum Fol, omnibus glabris &c. H. Clif. 304. Ra Lugdb. 323. Origanum Montis Sipyli. HRM. Lugdb. 462. T. 463. Diltamnus it ams Majoranz foliis. Moss. IL. Pe 457. S. Sl. Tet (4) O IJ4 &c. Orig. Fel, acutis glabris- Bec. Mat. Med. zoo: GRON. Orient. 75. Pag; 53 288 Origanum Creticum. C. B. Pin, 2230 B. Orig. Folia fubrotundo. Jhid. GrRe Prov. 263. Origs pulchrum, Caâns Epit. 468 (5) Origanum Fol. ovatis acutis Busi, spicis congeltis mmbellatim fastigiatis. H. Cf. 304. B. Lugdb. 324. Govan Alonsp. 288. Origanum Smyrnzum. WREEL. Juin. Ray. Hf, 450 Majorana Cretica , Origani faliis villofa, TOURNE. Cor, 13e 5: Bb an 306 _TWEEMAGTIGE KruipEn, IV, (6) Orégo met lange gefteelde vergaarde Aaï= Ar ne ren, en Blikjes van langte als de Kelken. Hoorp- STUK. (7) Orégo met rondachtige, Pluimswys” rond pn tE getropte Aaîren; de Blikjes Eyrond,lane Heracieoti ger dan de Kelken, Ear. Ee Deeze vier Soorten maaken als Verfcheiden= Pileste heden uit, van het Kruid dat men Orégo noemt. iden De laatíte groeit door geheel Europa, zelfs in onze Nederlanden, overvloedig in Gelderlaúd , tusfchen Zutphenen Doesburg, alsook by Wyk te Duurftede, zo de HeerpEGorTErmeldt. Zyn Ed, heeftze ook ín Rusland aan de Oe- vers der Rivieren , in Bosfchen en op woefte Velden , waargenomen. Niets gemeener dan dit Kruid , aan de kanten der Kreupelbosfchen , zegt de Heer HAELER, Men noemt het in ’t Franfch Origan, in ’t Engelfch Origane, in ’ Hoogduitfch Doften , Wolgemut of ook, gelyk by ons, Wilde Mariolein. Een opftaande, zeer Takkige, ronde Steng, van twee of drie Voeten hoogte „ is paarswys’ be El (6) Origanans een longis pedunculatis aggregatis Xe. Origanum Heracleoticam , Cunila Gallinacea Pliní. C. Be le. 499. (7) Origanum Spicis fubrotundis paniculatis con conglomerstis &c. Origanum Fol. ovaris &c. Mat. Med. 299. GORT. Delige e in KBAM. Auflr. 176. Fl. Succ. 480: HALL. Helv. 656. Gout. Ingr. Paar 235. oe men £ Onites major, LOB. Je, 492, Dr DY NA MI Ae 837 ‚bezet met fpits Eyronde zagte Wollige Bla- den, die eenigszins getand zyn, met een kort Arita Steeltje. Op den top komen de gezegde Bloem- Haas “Aairen, als Kroontjes, voort, wier Blikjes 3 die Se de Kelken onderfecheiden , doorgaans een prin „maate , maar in de Amecrikeanfche zeer paarfch gekleurd zyn. De Bloemen zyn EE Iyk Vleefchkleurig , doch men vindtze niet zelden wit, en het Kruid komt met bonte Bla« den voor (*). Het aanmerkelyke verfchil der Ouden, over de Orégo , is, uit de gezegde Verfcheidenheden naar de Gtaniblans ‚ ligt te begrypen. Allen hebben zy een niet onaangenaamen Kruiderigen Geur, maar de Cretifche münt uit in Ghent der daar van gedeftilleerde Olie , die derhalve meest tot ftilling van de Kiesbun gebezigd wordt. De gemeene is ook zeet Krüiderig ed kan in Borstkwaalen en andere Ongemakken „ daar Verftoppingen plaats hebben, die uit kou- de Slym ontftaan, ’t zy by wyze van Aftrekzel of in Stoovingen en Baden, of anders dienen, In Italie doet menze by de Koren: DA De Bladen en Bloemen zyn tot wegneeming der kwaade hoedanigheid, die in de Champignons mogt zyn; zegt Doktor Scororr, door een Bis- fchop en Prins des Roomfchen Ryks , groof Liefhebber van die Kost, gebruikt geweest. (8) "(*) Zie de Verfcheidenheden by WEINMANN, in zyn Bruid. Plaat N. 772. Bb 2 KL. DEEL. ix. STUK, Syriacum, y Syrifche. Marum, Kandia- En 338 TwEEMACTIGE KrurDen. (8) Oréso met langwerpige vergaarde ruige Aairen en Hartvormige Wollige Bladen, (9) Orégo mer lange, drievoudige, gefteelde pluizige Aairenen Eyronde pluizige Bladens (to) Orégo met ruige Aairen en Eyronde Wollige ongefteelde Bladen. (11) Orégo met Eyronde flompe Bladen en rondachtige gedrongene 2E: die eeni- germaate rdig: zjn. _Dedrie eerften zyn ook als Verfcheidenheden eg van dat Kruid, * welk men gemeenlyk Mariv- axiolein. lein noemt , volgens de Franfche benaaming , die, gelyk de meefte andere Europifche , haar af komst heeft van den Latynfchen Majorana. De Duicfchers noemen het Majoran en Meyran, de (2) Origanwm Spicis oblongis aggregatis hirfutis &c. Hups. sAngl. 229. Orig. Lignofum Syracufanum perenne. BOcc, dk U. p. 45- T. 38, Origanum Onites. C, B. Pin, 222. an 5 Origanum Spicis) longis ternatis pedunculatis willofis &c. Majorana Syriaca vel Cretica. C, B, Pin. 224, Marum Syriacum. LOB: Je. 499. (ro) Origanum Spicis hirfutis &c. Majorana Cretica Orie gant folio, Villofa Satureje o tegel TOURNF. Car. 13, Marum Creticum. Arp. Exot. 289. T. (11) Origanum Fol, ovatis oes &c. Afar. Med. 293. H. Cliff. 304. Ups. 161. R. Lugdb, 324. GOUAN Monsp. 289. Majorana vulgaris. C. B. Pin. 224. Dop. Pempt. 270. Amaracus vulgatiot. TOB. Je. 498. B. Mij. tenuifolia. C. B. Pin. 324. Hort, odorata perennis. Moris. Hij?, Ill. p. 353e Der DY NAM EA 389 Engelfchen Marjoram. Het is in de Kruidhoven _1Vs veel gemeener dan de Orégo, doch in ’ wilde “SPEEL vindt men ’t„zo veel bekend is, nergens in ons Hogt Wereldsdeel, Derhalve wordt ook de gemeene we Orégo , dikwils, Wilde Marinlein geheten. De- pre d wyl de Italiaanen het Per/a noemen, zou het wel fchynen uit ee Oofterfche Landen af komttig te zyn (@*). . „Het gelykt naar rde Orbge zel, doch is zeer Kin, fyn van Blad en lieflyk van Reuk , inzon- derheid die Soort, welke ’s Winters overblyft en den Vorst verduurt , wordende Edele Mario- lein genoemd en door Stekjes voortgeplant, De Stengetjes van-deeze zyn naauwlyks een Voet hands de Blaadjes zeer dun en fyn,grysachtig, che Bloem: Aairtjes aan den top. De gewoone Jaarlykfe Zaay - Mariolein valt grooter van Blad; doch heeft ook een aangenaas men. Geur, Een -Engelfche Heefterige Wilde, welke de Onites, voorgemeld , fchynt te zyn, heeft Stengen van een. Elle hoog en ruige gea- derde Bladen, die in de Jongheid of geheel, of ten halve , geel of Goudkleurig zyn, Deeze noemt men--aldaar , om dat zy „ gelyk elders, by de Spyzen gedaan wordt „ Pot-Marjoram , dat is Pot - Mariolein. Mischien zal de Bengaalfche Orégo , door den Heer BURMANNUS afgze- beeld, ook daar toe behooren (4). 5 De =(*) Efabitat in India. Burm. Fl Ind. p. 128. (4) Origanum Benghalenfe. RuRu. FlInd, 128. T. 38.£, 3e D3 IL, DEEL. IX. STUK, IV. AFDEEL. XV. Höör STUK. Blootzaa- dige. & Zie bladz. 277. 390 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. Onder de Geneesmiddelen is dit Kruid bekend en wegens zynen aangenaamen Geest niet on- dienftig tot verfrisfching en verfterking van Hoofd en Herfenen. Het behoort des ook onder de Middelen tegen Zenuwkwaalen en tot veele andere Opgemakken , alwaar Oplosfende , Ope nende ‚ Verwarmende Kruiden, dienftig zyn. % Schynt dat hetzelve het Marum zy van Das oscorIDESz doch de Ouden zyn, ten op- zigre der befchryvinge van veele Kruiden, zo kort en duifter , dat men zig dien vino nn ken verzekeren. De gemeene Mariolein, op Ko romandel groeijende , wordt aldaar hey van de Inlanders genoemd , zo de Heer NL, Burs- MANNus meldt. Het Marum Syriacum van Loner wordt in de Apotheeken daar voor niet gehouden; maar een Kruidje, welk behoort tot het Géflagt van Teucrium*, Het Marum (4), dat ALPINUS op Kandia groetjende “vondt , kwâm , volgens hem, byra met dat van Lo. Ber overcen De Amaracus der Ouden kan piet dan de gemeene Orégo zyn, dewyl G-a- LEN Us die in Italie wild groeijende hadt gezien, Wat de Sampfuchus aangaat , die werdt, zegt’ ALPiNus,van het Volk, aldaar, Marialin gee heten, Tay (H) Arernus noemt het Marum uiet Maru; weshalvg ik dit veranderd heb, zaet Tol AeaacA. Me TR vMus Thym. IV. ee De byzondere Kenmerken van dit Geflagt goorps “+ beftaan daar in , dae de Keel,van den tweelip- stuk. pigen Kelk met Haise of Pluis is geflooten, Gyare Voorts heeft het een byzonder aanzien en de an Bloemen zyn ook in Hoofdjes. vergaard. Het bevat thans elf Soorten , als volgt. (1) Thym met Hoofdjes- Bloemen , kruipende _t. Stengen en platte Bladen, die Slomp en oden aan den voet kanthaaïrig zyn. Wilde, Dus wordt de Wilde. Thym bepaald, die men mel, in ’t Franfch Serpolet, in't Engelfch Mo- ther of Thime, dat is Moeder van de Thym. Zy groeit door geheel Europa en is, in onze Pros vinciën, op Zandige drooge Gronden en Hey- welden gemeen. Aan-de Oevers der Neva-Stroom; in Rusland, groeit zy zo menigvuldig , dat de- zelven opfommige plaaten als en daar me- de bekleed voorkomen ; zo de Heer D, DE Gor ren verhaalt. Van (:) Thymus Floribus Capitatis &c. Syf?, Nat. XII. Gen. 227. p. 399. Pig. XIII p. 452. Mat. Med, 282. Gomr. Belg. 239. Ingr. 95- KRAM. Auftr. 177. FI, Saec. 477, GER. Prov, 262, H. Cliff. 306. Re” Lugdh. 325, N. 2. Serpyllum vulgare mie mus, majas &e. C. B. Pix. 220. Serpyllum vulgare. Done Pempt. 277. b 4 H. Der, IX. STUK. Vv. Aant, a STUKe Bloorzaa- dige’ mm. Thymus walgaris. Scmeene, 392 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Van dit-genoegzaam bekende Kruidje, dat Heefterig is en niettemin zeer klein , zyn aanmerkelyke Verfcheidenheden. Behalve een weinig verfchil in grootte, vindt men het ook met fmaller of breeder Blaadjes „ grooter of kleiner Bloemen , welriekende of met Ci troenen - Reuk. De Hoofdjes zyn fomtyds plui- zig of Wollig „’t welk door Infekten ed wordt, Het heeft door _komt ook voor met pen By Se ie té ds , 5 ae - Gemeenlyk is de Or vän een herken niet Oriaangeriäamen Geur, en kän tot dergely- ke Ongemakken als de Mariolein gebruikt wor= den; doch, dewyl mernrde art id sn zy meest over % ‘hoofd: gezien. NO} zE die ragtopflaat , rn aaideelk onde Bladen en ronse geaairde rheid Geen Kruid is Senne “an dit in” Car guedók en Provence ; gelyk het ook veel voor. komt op Steenige Heuvels en Gebergten , | t, “ (2) Thymus eteftús Fol, revolutis &c. Mar Med, 21. Gorr. Belg. 172, H. Clif, R. Lugéb. N. 1, GOUAN Monsp. 289. Thymus vulgaris Folio latiôre & tenuiore. C. B. Pin. 219, B. Thymum durius. Dop. Pempt. 276 Log. Ie. 4259 Thymus fupiaus candicans odoratus, TOURNF. Iaf?, 196. à, Thymas Capitulis minoribus Masflien(is. Jhid, lid „ MEERN Gd zor Der BDT NAME Ae 393 in de middelfte deelen van Spanje ,-wordende_ IV. aldaar Tomillo falfero , of enkel Salfero geheten, Akke, zo Crus rus aantekent: terwyl men de Echte Hoorp. Thym van Droscoripes, die in t Gellage TOE van Keul voorgefteld is *, aldaar Tomillo noemt. erik De Franfehen naam is Fhim , doch omftreeks «* ziadz- Montpellier ook-Pote en Frigde: In tEngelfch°% noemt menze Thyme , by ons ,-zo- wel: als in Duicfchland , Thym of Pisaiaan, Die naa- men zyn van den Griekfchen Thymos, welkede moedgeevende of verfterkende hoedanigheid aan- duidt, afkomftig. Het Kruid , dat men hier in de Kruidhoven , te Lis 5 Hillegom en Noordwyk, overvloedig noe je en niet vlakke maar omgekruide Blaadjes. Ook komen de Bloemen niet Aairswyze, ‘maar by Kransjes om de Takjes voort. Men vindt het met breeder en Ímaller Blader ; ook meer of minder welriekende en groener of witachtig van Loof ; met gfooter of kleiner Hoofdjes: want aan den om gin de Bloemen by elkander ver- De: Ehym. is van een zo aangenaamen Geur, dat BOERHAAVE getuigde , hoe men het Af« trekzel daar van , op Wyn gezet , in verfter. kende hoedanigheden byna gelyk kon ftellen met de Indifche Kruideryën. Met heet Water afgetrokken , kan zy ook dienen als een Hoofd- en Maagmiddel, en is in Baadingen , zo wel als Bb s Ede i, DEEL: IX STUK, IV. ma ti $ noors: gee Thyrmus Zin Iv. dcinose alipes. Alpifche. VI. Piperella, Peperige. 204 TWEEMAcTiIGE KRUIDEN) ‚& de Quendel, niet buiten gebruik. Op die wyze geeft men daar mede , in Spanje en elders , aan de Wynvaten cen frisfchen Reuk. (3) Thym met Kranswys’ geaairde Bloemen, een laag - Heefterige opgeregte Stamen Liî- niaale Bladen, die aan den Voet kanthaaie rig zjn. (4) Thym met gekranste Bloemen , eenbloemigt Steeltjes , opgeregie Stengen, die eeniger- e Takkig zyn, en fpitze Zeagtandieg _ Bladen, (5) Thym met zesbloemige Kransjes en flomp= achtige holle Bladen , die eenigermaate Zaagtandig jn: (6) Thym met wegner zodelinafe Steel. tjes; (3) Tbymas ple vd Hs &ec. Thym, angufto fongioreque folio, BARR: Je. 777. Serp. fylv. Zygis Diosco= ridis. En Hift. Ie p: 358. Strsiten folio Thymi. C. Pin. Re: en Flor. ete ec. Fl, Suze, 478. Thym. Ci Caul. vix Ramofis. H. Clif: 306, Re, Zuugdb. 325. GORT, > Monsp. 290. Acinos multis. J. B. Hifl. III. p. 259. Clinor podium Arvenfe Ocymi facie, C. B. Pin. 225. Clinopodium vulgare. Log. Ze. 506. (5) Thymsr Vert. fexfloris &c, HALL. Helv. 655- Clínos podium GC Bs Pin, 225. BocG. Mus. IL. Pe 50. Ts $tel Achat “pal hae B. Hift, Ille p. 620. Clie ene ‘Auftr. Crus. Pann. p. 623. (6) Thymus Pedanc, muktifloris lateralibus &c, Marum Hip. DIDyNAM IA 308 tjes, Eyronde lid gladde geaderde effén- Ii randige B x Van deeze vier fchynt de eerfte ‚die Heefterig :TuKe * is en in Spanje als ookin Languedok groeit , het Perg Zygis van Droscoripes te zyn, De tweede wordt van veelen gehouden voor het Aeinos == een welriekend of Balfemkruid der Ouden. Dee- zeis in Evropa op Zandige, fteenige drooge: Gronden gemeen en komt in Vriesland veel voor op Zaailanden en Akkeren. De derde, die veel naar ‘dezelve gelykt , maar grooter is ende Bloe- men veel grooter heeft „ valt op de Bergen van Switzerland en Oofterryk. De laatfte , irt Spanje grocijende „ gelykt naar de vierde Soort van Melisfe ‚maar is glad en‚heeft kleine Blaad- jes. De Spaanfchen noemen dit Kruid Piperel. la, om dat het vry lang zyn zwaaren Reuk, die mooglyk Peperachtig is, behoudt. _ Ad ) Thym met groote gefchubde Hoofdjes, vm. ei sid en zakten Bladen, Capbalean. Hoofdjes- Thym, EN dk ei EERE (8) ien nigrum, BoeG. Aus. II, P. 166. T. Ks, BARR. Rar, 354 T. 694. C°) Thymus Capit. frabricatis magnis &c. Lufie. cephalotos, Cape majori & minori. TOURNE. Zijt. 195, Tra« goriginum Diâ. capite , Hisp. BARR, Je. 788. Boce. Mus, 1. p. 50. T. 43. Thymus cephalotos. DOD. Pempr, 276. Thy- mum. LOB. Ze. 424. Te DEEL FX, Sturm» 896 TWEEMAGTIGE- KRUIDEN. „IVe (8) Thym met groote. gefchubde Hoof djes , ge ARE: tande Blikjes en Borftelige gehaairde Bladen, Hoorp- , STUK, Dit zyn twee byzondere Soorten van Thym „VIII met Hoofdjes- of Aairen „ groeijende in Spanje mus Villopas. en Portugal, Deeerfte fchynt veel overeenkomst An te hebben met die , welke Cu usrus Echte Fhym noemt , in ’t Geflagt van Keul, als gee zegd is ‚„befchreeven, De ândere,-die in Pora tugal alleen „ door TouanerORT , îs waar- genomen ‚verfchilt door de dunte en ruigte der, Bladen. De Hoofdjes zyn paarfchachtig en men. heeft 'er met ronde en langwerpige ; als ook. van de eerfte. met grooter en kleiner Hoofdjes, "ix. (9) Thym met gekranste Bloemen en Wollige rr Kelken „die Borftelige ruige T: anden hebben, Dovoreus wil, dat het Kruid’ van zyne hier aangehaalde Afbeelding , in Spanje groeie jende , het Clinopodium zy van Dr1ioscorr- DES, dus genaamd, om dat de ronde Bloem. hoofdjes naar de Pooten van een Bedftede of Ledikant gelyken zouden. LoBeEr vraagt, of het (8) Thymus Cap. imbr, magnis &c. Thym. Luft, Fole Cap. villofo, &c. TOURNF. Jnff, 196, (9) Tbymus Flor. sa Calyc. Lanuginofis ‚&c: ad J 6o Orient hinkte sean Maftichen redolens. C‚ B, Pin. Die: Marum vulgore £. Clinopodium. Dop. Pempt, 271. Marums an Helenium odoram Theophrafti. Los. de. 499. DID TNAMIA B het ook zy het welriekende Helenium van Treo- Iv. PHRASTUS. In de Plantbefchryving der Ouden Afbzer; heerfcht, als gezegd is, een groote duifterheid, Hoorp= Wenfchelyk ware. dezelve niet in-die der He- TUE dendaagfchen. Linnsus heeft het als mid- Zheng delflag tusfchen de Keul en Thym aangemerkt 5 maar, ‚‚ dewyl de Meeldraadjes zig in de bo- ») dem der Bloem verfchuilen en de Styl langet », is dan de Bloem (zegt hy) zo breng ik hee > tot de Thym t’huis.” Het verfchil ,ondertus= fchen , tusfchen de Thym en Keul, beftaat, volgens zyne Kenmerken , voornaamelyk daar ‚ in, dat de Keul een vyfdeeligen en de T'hym een tweelippigen Kelk heeft (*) , id welk ge= makkelyk te onderzoeken ware, (10) Thym met sian Ploenien; br lee. Heefterige opgeregte Steng en flekelige ge. zin gori- Jpitfie Bladen, Skandia Op Kandia groeit dit Kruid, ’t welk Heefte. rig is, met dunne zeer getakte Stengetjes, hebbende zwartachtige Blaadjes en hoen van zeer kleine blaauwe Bloempjes, die eenen ongemeen lieflyken Reuk geeven, Her istot der- | 5e: (*) Immers das zyn die Planten , aan ’t hoofd der Klase fe, in Rang geplaatst. it Thymus Flor. verticillatis &c. Tragoriganum Cretíe cum, B. Pin. 223. Tragor. magnum. ALp. Exot. 73. rote fecundi alt. fpecies. CLUS. Hf. 1. p. 35se Hisp. 239. k Te DEEL: IX, STUK, IV. AEK Hoops STUK. 398 TWEEMACTIGE KRUIDEN. gelyke dienften als de Thym bekwaam. Of het den Griekfchen naam voere , om dat de Bokken her gaarn eeten , is my duifter, Gai) Thym met end- Hoofdjes „ een opgeregte Steng en Lancetvormige Bladen, De Meeldraadjes verfchuilen zig-ook op den bodem van de Bloempjes in die Kruid, ’t welk bevoorens tot de Keule is thuis gebragt ge weest. Het heeft fmalle kleine Blaadjes , De Groeiplaacs is in Virgis nie, alwaar het ook voorkomt met breedere en als met Rosmaryn- Blaadjes, zo CLAYTON aantekent, De Ergelfchen, in Virginie , noemen dit Kruid Serpentaria of Colubrina , dat is Slangenkruid. zegt PruKENET. Men vindt Soorten van A- rum dus genoemd , wegens de vlakkigheid der Stengen : men vindt de Biltorta dus getyteld, om dat de Wortels Slangswyze gekromd zyn: het Penningkruid worde klein Slangekruid gehe- ten, Úir) Thymus Capitulis terminalibus , Caule ere&to. Satue reja Virginiana. Sp. Pl. 793. HeERM. Par. T.p. 218. Cli- mopodium Fol, Lanceolatis acuminatis, Cap. termin. H. Cif. ‚Chi Paleg, ang. rigidoque föso. PLUK. Alm. tto. T, 54e f. 2. Pù'eg. ere. Virg. Monis Hi. (U.S. ur T. 7. f. 8. See Virginiada, Bocc. Afas, IJ, p. 161, Te 115 DEDEN AMIA, 399 ten, om dat het Slangswyze langs den Grond IV; kruipt (*): dit zal mooglyk dus genoemd zyn Aras wegens eenige kragt tegen Slangebeeten, ’t zy Hoorp. uit. of inwendig: doch, niettegenftaande Bo c- on cone heezelve Serpentaria Wirginiana getyteld „© jer heeft , is het geenszins dat Kruid, ’t welk den Wortel deezes naams aan de Apotheeken heeft uitgeleverd ; zynde door my reeds onder de Soorten van Ofterlucie voorgefteld (4). Aan de Kaap der Goede Hope groeit , volgens cape, den Heer N. L. BURMANNUS, de Gemee. Ketefche. ne Thym , zo fmal- als breedbladig, en een zeer ruige met Eyronde Bladen, die door Mon r- soN afgebeeld iss doch deeze, welke die Au- theur uit jk Akke Ald, was ine. zorilchg nkfort voorkomend ze plas ‚_dezelve gelykt. Voorts had ookOLDENLAND aldaar de Quendel ingezameld. Onder de Indifche Planten tekent gezegde Talen Hoogleeraar alleenlykéén Soort van Thym aan dich nt: die kruipt, met opgeregte Stengen en Krans- wys’ afgebrokene Aairen; zynde doorden Heer OUTGAERDEN als een welriekend Kruid, met geaairde Bloemen, van Kormandel, aldaar Nila- Nagel genaamd, opgegeven (4), 5 Mr. (*) Zie in het VIT. Srum deezer Nar. Hijt,, bladz. sop, En het Vil. bladz. 460. „die Kruiden befchreeven. (Ì) Zie het VI. Srux, bladz, zo7, enz. “ (4) Thymus Indicus. Buras, Fi, Ind. p‚ 139. IL, Daan, IX, STUK, 400 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Iv. M errssa. Melisfe, AFDErL. As Een dorre Kelk, platachtig van boven , met sruxK. de Bovenlip eenigermaate getopt: de Bovenlip Blootzaa- der Bloem Gewelfachtig , tweedeelig ; de On- nd derlip met de middelfte Kwab Hartvormig. Dus komen de Kenmerken (+) voor van dit Geflagt, *% welk het zeer bekende Kruid deezes naaws en de Kalaminth, met derzelver Verfcheiden» heden bevat, 4 ginsdakende> deens; pede Eu- kien Soorten. / Lr Melisfe iet pa Trosjes in de Oxe- Ogfiealts len, op enkelde Voetjes. Melise, __ Pie zeer bekende Winkel- Kruid groeit na- tuurlyk in ’ wilde op de Gebergten der Zuie delyke deelen van Europa, Men kweekt het in Duitfchland, Engeland, in Vrankryk « en by ons , als bekend is , ín de Tuinen overvloedig. Het wordt ‚ wegens den aangenaamen Reuk, Cona _filje de Grein en Citroenkruid , in *t Franfch Ci- tronelle of Poncytrade, in ’t Italiaanfch Cedro= nel- (}) Men kan die by TOURNEFORT, op zyne Plaar 914 opgehelderd vinden. (1) Melisfa Racemis Axillaribus Verticillatis &c, Syf2. Nat. XII. Gen. 728. p, 4oo. Veg. XIII, p. 453. Mat. Med, 294+ GOUAN Monsp. 290, GER. Prov. 26te Gort. Belg. 272- KRAM. Aufir, is HE. Clif. 307. R, Zugdb, 320. Melisfa Hortenfis. C‚ B. Pin. 229. Mel. vulg, odore Citri. J. B. Hif. ur. Pe 5 Me, Dop. Pempt, 91. Apiafizum , Cie trago. Log. kc. AAT BI YANA rMzk Ae gor nella en in ’t Engelfch Baulm of Baume,’ dat is Ive Balfem gebeten , dat met het Latynfch woord #59 Citrago ftrookt. In de Apotheeken, nogthans , Hoorps is het overal bekend , onder den naam van Me-STUKe lisfe, die daar van, zo men zegt, zyne afkomst ee heeft, dat de Byën in den Reuk veel behaagen - vinden ; weshalven men het ook Apiaftrum tytelt. Dit Kruid is genoegzaam bekend , als Sten= gen hebbende van een Elle of hooger en Bladen die ovaalachtig zyn , wat ruig, Zaâgtandig , donker groen , gepaard; geevende , uit de O- xelen , de Bloemen „ als gezegd is, Een Vere fcheidenheid daar van komt voor , die wat Kleiner en eene die wat ruiger is, met grooter Bladen, In ’t algemeen wordt het onder de Hartfterken- de Kruiden geteld, doch het is een vân de zwakften, meer beminnelyk wegens den Geur in Toefpyzen: weshalve , mooglyk, het Landvolk bier hetzelve Aalkruid noemt, zo de Heer pe Gorter meldt. Een langduurig gebruik van deszelfs Aftrekzel , Water , Geest of Olie , heeft in Zenuwkwaalen fomtyds wonderen uitgevoerd, Sommigen zyn ’er door herfteld van Hartklop- pingen , Beevingen , Lammigheden en Beroer- ten. Ons Vrouwvolk weet zig de Stonden te verwekken , zegt S, PaurLt, door verfche Melisfe te draagen in haar Muilen of Koufen of door het Afkookzel te drinken van dit Kruid, C Dee ik sram @) 402 TwEEMAGTIGE- KRUIDEN: IV. (a) Melisfe met gezaffelde Owelfteelijes , van: ” langte als de Bloemen, Xx | linen (3) Melisfe met gegaffelde Oselfteeltjes , van IE, langte als de Bladen, grandifie ra. Deeze beiden behooren tot het Kruid, dat biemige. men in de Winkels Calamintha noemt, onder- 1. _fcheidende de eerfte , die voortreffelyker is, zig ed door haare Bloemen , die twee Duim lang zyn. Berg, „Kala- Dus mg dan deeze te regt Ber btn) ge- „ âls byna alle Kransjes - Kruiden hier in dvertrelfeide. De andere is ‚ evenwel , fierlyker Bloemgewas , als de toppen der Stene gen bekleed hebbende met lange Bloem- Aais ren, die paarfch zyn. Dezelve groeit niet al- leen in Italie, Switzerland en Vrankryk wild, maar komt ook in Engeland aan de Wegen, Dy- ken en elders voor. De Stengen zyn: Takkig , van drie Voeten en hooger. Het Loof , veel naar dat der Melisfe gelykende „ is ook aangenaam van Reuk, wat ft (2) ed td Axillaribus &c. Calamintha magno ore. C. B 229. TOURNF. Inf?. 194. GER. Prov. 261e as rn 290, HALL. Helv. 6st, Calam. montant przftantior. LOB, 1 (3) Melisfa Ped, is De Melisfa Flor. ex Alis faperias tibus Ped. confertis. Mar, Med. 295, KRAM. Aafir. 178 GOVAN, GER. HALL. %c. H‚ Cif. 307. R- Lugdb. 320» Calamincha vulg. & Officinaram Germ. C. B. Pin. 228. Cal, montana, Dop. Pempt, 98, Cal. mont. vulgaris. LOB le sig. Dt DYNA MI A go fterker zelfs, en kan, in kragten ,„ als een mid. delflag , tusfchen deeze en de Kruizemunt , wor- den aangemerkt. IVs en XV. he Hoorde STUK. (4) Melisfe met gegaffelde Oxelfteeltjes „ die Ps langer dan het Blad zjn , en een opfkygen= Nope, veld-Kas lami de ruige Steng. In Îtalie , Vrankryk, Switzerland, Engeland js deeze Soort vry gemeen „ komende ook in de Duinen van Holland , in het Sticht en elders in onze Provinciën voor. Men noemtze Wilde Poley. t Is een Kruid dat inzonderheid door de hurkende Stengen en door den Reuk van de Berg- Kalaminth verfchilt „dien het veel fterker heeft, naar den. Reuk van Pulegium trekkende des het ook in Zenuwkwaalen dienftiger zy. Het heeft de Bloemen kleiner en minder famen= gehoopt, blaauw van Kleur, In Virginie groeit ook dit Kruid, alwaar de Heer Crayron een Soort van Kalaminth waarnam, die de Bloemen in de langte van de Steng „byna.ongefteeld , gekranst hadt, met-cen zeer fierken Poley-Reuk, (5) (4) Melisfa Pedune. All, dichotorais” &e. Gort. Belg. 173. KRAM. dafir, 178. GOUAN Monsp. oor. H. Chf. 30% Palegii odore. Bocc. Mas. II p. 45. T. 40 & 38. Pulegiam fylv. f. Câlam, altera. Dop. Pempt. 98. LOB. Ie, 513e Ce 2 II, DEEL. IX, STUK 404 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. (5) Melisfe met end -Trosjes en zeer korte een- AFDEEL. — < _zaame Bloemfbeeltjes.- Hoorn srux. Naar de voorgaande gelykt deeze , die de zhe ie Stengetjes maar een Handbreed hoog , regt, Cretiea, “donker paarfchachtig heeft, de Bladen Eyrond; ddie gekerfd, veele Kransjes, uit eenbloemige Steel- tjes beftaande , zonder Bladen Troswyze aan end der Takken , met bleekpaarfche Bloemen. Van deeze worde de Groeiplaats gefteld te en in Spanje. De Italiaanen noe- men dit Kruid. Mentuccio minore of Perels » zegt BARRELIER. Er _@ Melisfe met verdunde Roedachtige Takjes, ruticofa. Heefterige. e Bladen van onderen Wollig , de Steng Hefer: eid die ip Spanje groeit „is Beehieinet gekranfte Bloemtrosjes en Blaadjes, als die van Mariolein , welke Wollig en grys zyn. - Zy wordt , zo wel als de naastvoorgaande , ook tot de Kalaminth gerekend te behooren, Dara {s) Melisfa Racemis terminalibus &c. Calam, incana O- eymi folus, C. B. Pin. 228. Cal Pulegii odore minor. BARR- de. 1166 Calam. Clinopodii Auftriaci foliis „, Odore Pulegiie PLUK. Alm. 75. T- 163 f. 4? - (6; Melisfa Ramis attenuatis virgatis &e. Melisf. Caule Eruticofo Fol vertici'latis, R. Lugdh. 321. Calamintha Hisp. Frut. Mari folio. TOURNE. Juf. 194, Calam. montana in- Cana minor, Moms, Hij. Ill, p. 413. N. 6, Dr D Y_N AMIA 405 DRACOCEPHALU M, Draakskops Wegens den uitgefpannen Keel , met de hol. Be 5 de Bovenlip , die de Bloemvals-den-Kop van ecn srug. — Draak of Slang doet vertoonen, heeft dit nf ee deezen naam bekomen en behouden, Veertien meêst uicheemfche Eend zyn er ie vervat, als vo peen (1) Draakskop met sb rani e en Lek r Dracaces cetvormige Zaagtandige Bladen, | ehalum Ed Virginia= In-Noord: Amerika groeit, dit ‚Kruid „ waar virginifch. aan BREYN1US eerst den gezegden naam gaf , pover netzelve be voorens ee met ek: House: hen md De rd gen zynovierkant , een Elle hoog; de Bladen twee of drie Duimen lang , de: Bloemen. bleek paarfch. „De Heer DE LA Hire nam in de- zelven waar,-dat zy een Tandje hebben by het „Vrugtbeginzel, ’t welk hy ook maar in de Hy- fop en twee andere Kransjes- Kruiden vondt, ere ve zen pn 4 i) pril ind eel en Lanceolatis ferra- “tis. Sv. Net. Xil. Gen. 725. p. 4o1 “Peg. xr Pp. 454 H. Cif. ie Luzds. 4. “Dracoëplanum. UREYN Ze 53. T. 27. Mem de 1712. p. 276: F. rf. Dtacoceph. angus- tifolins. Morr. Fijt. Ne rb rcn BE ete dodigstalis Perlict paludr hoen Sit. 12. T.6. Ff. 3. Lymae chia Galericulata fpicata, purp. Canaden(is. BARn. k. 115% He DEEL: ÌX, STUKe 406 TwerrMmacrtiee Kruipen. wordende, in dat arne ftaan , daar menze in agt. (2) Draakskop met et raid Bloemen en fú- mengeftelde B pharmet Onder de Kransjes - Kruiden C Perticillate) Kanaifch. is het hebben van verfcheide Bladen aan éénen Steel zo zeldzaam, als hetzelve gemeen is onder de Kroontjes- Kruiden. (Umbellate). De drie- bladigheid:suwelke in. dit Kruid voorkomt , is e Het {tig ; hier in de Hortus geteeld , fchryft C om- MELYN, die ’t zelve met Rrvrnus Cedroe nella noemde , wegens den fterken Terbenthyn- Reuk, welke in hetzelve plaats heeft. Mort- SON geefs het den naam. van Camphorofma , als den geur van Kamfer met eene Tinâtuur van Aloë gemengd, zeer aangenaam hebbende (*), wanneer het behandeld wordt. Ponawevort noeme- (2) Dracocepbalum Flot. Spicatis, A Died, 293. H. Clif, 303, R. Lugdh. 311, GOUAN Monsp, 291. Dracocephalo affinis Sc. VOLCK: Nor. T. p. 145» Camphorosma, MoRIS. S. 11. T. 11, f. ult. Moldavica Amer. trifolia odore gravi. nt: tg 184. Cedronella Canar. viscofa. C ‚ Hort. 11. p. T. 4 (*) Beide die Reuken zyn rn in ’t algemeen juift a'ct “bemind, zo min als die van Terbenthyns *t ai © zyn, dat mek elkander gevoegd , aangensam worden: doch, zo wel als de Smaak , verfchile de Reuk in byzondere Menfchen. Dat de een tiefie keurt-is voor den anderen fomryds af- fchuwlyk , ten mine onaangenaam, DID Y NA M I A, 307 poemde het Dricbladige Amerikaanfche-Molda* IV, vica, zwaar van Reuk. Het heeft vierkantige AFDEELs gladde Lymerige Stengen, tot drie of vier Voe HoorD- ten hoogte opfchietende, de Vinbladen, meest pe drie en fomtyds ook vyf aaneen Steel, zyn Lan- ee cetvormig, diep gefchaard , ongetyk van groote te. De Bloemen; die bleekrood zyn en groot, maaken een dikke Aair aan ’t end der Stengen uit. Gedagte Hoogleeraar merkte aan „ dat het uit den Reuk en Smaak bleek van eene Pisdryven- de hoedanigheid te zyn. LinN&us ftelt het in de Apotheeken bekend, onder den naam van Melisfa Canaria , hebbende een oplosfende kragt , dienttig in Hoofdpyn en Zenuwkwaalen, enz. (3) Praakskop met geaairde Bloemen en Harte pr vormige Vinswys’ uitgehoekie Bladen, gheen (4) Draakskop met byna geaairde Bloemen , Viale. de Stengbladen langwerpig Eyrond inge: sen Jneeden en Liniaal= Lancetvormige Doorn-"*m achtig getande Blikjes. heemfch. Deeze beiden zyn in Siberie waargenomen door GMELINg hebbende de eerfte leggende Hee- (3) Dracocephalam Flor: Spicatis Sec. GMEL, Siber. ur. p. 235. T. sa. H. Ups. 165. (4) Dracocepbalam Flor. fubfpicatis Bec, &ec. GMEL. Stb. UIT, p 237. Dracoceph. Fol. oppofitis Sc. lms, Acddl, IV, p, 318. Cc 4 UH, Drzn, IX, STUK, 408 TwWEEMAGTIGE KRUIDEN. fterige Stengetjes , met Bladen van Reuk als de „ “ Lavendel en een zeer Kruiderigen Smaak. De Hoorp- Aair beftaat uit kleine blaauwe Bloempjes, ter langte en dikte van cen Duim famengehoopte dze. De andere gelykt naar de Ruifchiana zeer ‚doch verfchilt door de fchikking der Bloemen , als ook dat de Bladen harder en breeder EE die Autheur. AFDEEL: xv. pe 6) eme met geaairde Bloemen, de B- nn 6 s LAMA Ariac er Er silk, NO) en met 7 geaarde 5 Blame} de en vr. ‚den en Blikjes Lancetvormig „ onverdeeld, Raifchin- …_ongedoornd, De groote Boer HaAv er hadt een Soort van Planten , ter eere van den beroemiden- Ru yscH edoopt’, hebbende fmalle Bladen , dunner dan die van Rosmaryn en zeer fraaije groote blaau- we Bloemen , doorgaans by zesfen in Kransjes en aan den top Aairswyze vergaard. Deeze groeit , by Weenen , op zeker Gebergte, met Sten- (5) Dracoeephalam Flor. Spicatis &ec. Hyslopus Ke intere ruptis.._Hl, Cliff. 364. Hysf. Auftriacus magno F ERM. Lagdb, 330. Ruifchiana hirfuta Fol. laciniatis. ai Ruth. so. Chamepitys coerulea Auftriaca. C. B, Pin. zso, Châ- map. Auftriaca, Crus. Pann. 632, (6) Drecocephalum Flor. Spicatis &cc,-Fl. Succ. 2.N. 537- „GOUAN Afonsp. zor. H. Ups. 165. Ruïfchiana glabra Fol in- teguis. AMM, Ruth.-5o. Ruifchiana Flore coeruleo magno. BOERH. Zugdb. 1. p. 172. R. Lugdb. 323, Prunella gt folio viridi &c, Mous. Hif. IL. S.r1, T. 5. £. 9 D 1 DYNA MIA 409 Stengetjes van een Handbreed tot een Voet Iv, hoog. Een andere, door AM MAN tot het zelf. ee! de Geflagt betrokken , die gladde onverdeelde Hoorne * Bladen heeft , is door, geheel Siberie gemeen,STURs > De Blaadjes , naar die van Hyfop gelykende , Sioen 3 omringen de Steng ‚ gelyk in de Gefternde of Sterbladige Kruiden. Mep vindeze ’er met wits te en met Vleefchkleurige Bloemen , met die van dit Geflagt overeenkomftig. Morrson hadtze Bruinelle met Hyfopbladen genoemd doch verwart dezelve met de Ooftenrykfe. In Sweeden en Deenemarken heeft menze ook ge- vonden, G) Draislop. met is geaairde Bloemen, „viii " kapen HE epi: e kaale Blade, en (8) Draakskop met geaairde Bloemen, Eyron=_ vur, de infneedig gekartelde Bladen en Lancet. Grandif me vormige effenrandige Blikjes. — biz wepe In Siberie , dat als het Gewest der Soorten van dit Geflagt fchynt. te zyn, komen ook deer ze beiden voor. GMELIN. beeldt de eene af, die (7) Dracoeepbalam Flor. rte &cc, Nepeta Corym- bis geminis &ec. Fl. Ups. 161. Cataria montana Fol. Veroni - cz Pratenfis. BUXB. Cent, gie 27. Tv so, fs 1 Dracoceph. Verzicille Pedunculo commun. elevatis- fecundis. GMEL. Sib, nr p. 234 Te ST. (8) Drasocephalum Flor, verticill. Ec. GEL. Sib. III pe 233 Ce 5 IK. DEEL: IX. STUK, IV. gro TWEEMACTIGE Kauipen, die gemeen is aan de bovenfte deelen van de ArDEEL Rivier Jenifea, Zy wordt Berg- Kattekruid met iens STUK: dige. Bladen van Veld-Eerenprys genoemd door Bux- BAUM en zeer flegt in Plaat vertoond. Meer ge- Blaotzaa | ‚kt het Loof paar dat der Brandenetelen „zyn: de zeer fterk van Reuk. De hoogte is een of twee Voeten. De andere munt uit door de groot» te der Bloemen , die ook paarfch of Violet zyn en lang gefteeld, Zy valt maar een half Voet hoog ‚ kruipende tes ’t Mos ap Ù Rot{en groeit en is reukeloos. (9) Draakskop met Baar: Bloemen , Lane „2 cetvormige Blikjes en Haairige Tandjes. Erk wich. —_ De beroemde TournerorrT ftelt een Ge= flagt van Planten, waar aan hy den naam geeft van Moldavica , afgeleid van den bynaam van zeker Kruid, dat voorgefteld was onder de be- paaming van. Moldavifche Melisft ‚dus genoemd paar de afkomst vic Moldavie. Dit Gewest, nu, onder de Heerfchappy der Turken zynde, poemt menze ook Turkfche Melisfe. Het Kruid naamelyk , zweemt naar de Melisfe, groeijen- de twee Ellen hoog en heeft de Tandjes der Bladen , gelyk Loser dit in zyne Figuur , zer hoe (9) Dracocepbalum Flor. verticillacis cc. Mat, Med. 292, HF. Ups. 166 H. Clif. 308. R. Lugdb. 312, GOUAN Monsp. 292 ella: peregrina Folio oblongo. C‚ B. Pin. 229. Me- Jisfa Cam: Bee 576. Melisfophylnm Turcicum, Los, le. se Li) BLD YNAMAEN Gu hoe klein ook , zeer wel vertoont, Draadach- _ IV. tig (*) , zo wel als die der Blikjes by de Bloe- SDEEL, men, die ook een gezwollen Keel hebben, ge- Hoorn. lyk men zulks by TouRNEFoORT kan zien, Mn Het heeft een aangenaamen Citroen- Reuk, en permen wordt geteld onder de Geneesmiddelen. o) Draakskop met Kra ransjes - Ni »lang- werpige Blikjes, gedoornde Tandjes en by- x Drau na Wollige Bladen. Pad. Rr eg Cx1) Draakskop met Kransjes- Bloemenen rond. XL achtige Zaagswys’ kanthaairige Blikjes. & sulle Deeze beiden komen in de Levant voor , ai waar TOURNEFORT die heeft gevonden en dezelven ook tot het Geflagt van Moldavica betrokken. De Grysachtige heeft Bladen als van de Betonie, de andere komt voor met Wil- gebladen. De Bloemen zyn in beiden niet groot en in de läatfte gefchoord met Schildvormige Blikjes. (12) (*) Die draadachtigheid heeft meer dan in de kleine Blaadjes dan- in de groote, welke fegts getand zyn, gelyk in de Afbeelding van CAMERARIUS. (ro) Dracocepha'um Fior. verricillaeis &c. H. Cif. 308, IE. Sideritis incana Olex folio Monts Libani, VOLCK. Norib. T. Ps 353 (xr) Dracscephalum Fol. verticill. Floralibus orbieulatis. R. Lugdb. 312. Moldavica Orientalis Salicis folio, parvo Flore _ €ceruleo, TOURNE. Cor. 11 II. DEEL. IX, STUK, 412 TwWEEMAGCTIGE KrurDeEn, en 9 / (2) Draakskop met gekartelde Bladen , de tan Wortelbladen Hartvormig … de Stengbladen Hoorp- rondachtig ongejteeld ‚ en langwerpige ge- p- …_Jnipperde Blikjes. pbaian Al- (13) Draakskop met Kransjes - Bloemen , de “nd En Blikjes langwerpig Eyrond en geheel effen- randig ; de. Bloemen: ezen groot en enn knikkende, Nutans, kee C kel Draakskop met en Baes: de efen En defi: it ee dan de Kelk. ‚ Siberie, wederom, is ook het Vaderland van deeze drie Soorten , waar van de eerfte ’er op de Gebergten groeit, hebbende de Bloembladen en Blikjes gekleurd: de tweede en derde ver- fchillen zeer weinig , dan i in de grootte en! kleins te der Bloemen. ’ Gewas fchiet op drooge dor- re plaatfen naauwlyks drie Duimen , in vrugte baare Gronden een Voct en hooger op, De Bloe- (12) Dracocephalum Fol. crenatis , Radic. Cord. Caulinis orbiculatis fesfilibus &c, ACF, Pesrop. 1770. P: 556. Te 29. «3e, (13 Bessen rn Flor, verticill. Ec. H. Ups. 167. N. , rrd Betonice folio. AMM. Ruth, 44. GMEL. Sib, UI. Pp. 231. T. 49 (14) Dress cepbalum Flor. verticill. &c. H. Ups. 167. Ce: dronella Tarrarica perennis Utica folio. R. Lagdh. 437. Mol* en minima Ocymi facie, Comm. Rar. T, p. “29, Mold, Betanica folio. AMM. Rub, 45, GMEL, Sif. ur, pe233e Te so, Oe Bloemen zyn bleek Violet en hebben ruige Kel-_ IV, ken. De Reuk is, wanneer men *t Kruid tus-“TREELS fehen de Vingers wryft ‚ welriekende en kerkers me id in de Tuin- Melisfe, | “opm: Hor MINUM. Sclarcy, en Dit Geflagt heeft een Klokvormigen Kelk, met vier byna gelyke Punten, de vyfdegrooter en uitgerand: de Bovenlip der Bloem holrond. Dit Geflagt bevat niet de gewoone Kruiden, E… deezes naams , welke de Ridder geoordeeld heeft P’ P yreua tot dat van Salie te behooren*; maar een an- “Pyreneen der (1), dat daar van de eenigfte Soort uit-{fche. maakt. Hetzelve is onder den naam van Py- sas „bi reneefche Melisfe voorgefteld, afgebeeld en be-1so. fchreevén geweest. J. BAUHINUS betrok het reeds tot de Scarley , noemende hetzelve- Gals litrichum (een gelykftaande benaaming) met ron« de Bladen en groote Violette Bloemen. Lt N- Naus heeft het door de gezegde Kenmerken getragt af te zonderen; maarde Kruidkenners, die deeze Plant nader op de Groeiplaats one dere: hebben , gelyk de Heeren HALLER en (1) Horminum. Sy. Nat, XII. Gen. 730. p. 4o1. Vig. XlIL. p. 455- H. Clif: 369. R. Lugdb. 320. Harn. AB. N Helv. “1. p. tete Melisfa Pyrenaica. MAGN- Hort. T. p. X33, SCOP. Ann. 2. p. 55. Gallitrichum Folio rotundo &c, J.B. Hij. 1. p. 313. MoORIS, Hift. MIL. pe 395, RAje Hij, 546. IT. DEEL 1X, STUK, IV. ig TWEEMAGTIGE KRUIDEN, ScoroLI, bevinden den Kelk zodanig niet (*)s ABDEEL. [jy heeft de Bovenlip drietandig, de Onderlip Hoorp, STUK. Poef ie. smus, bladz. 57 tweedeelig , met de Slippen Kruiswys’ op el- kander, en bovendien tien Streepen, beurt om “beurt dikker , met een groote roodachtig blaau- we Bloem , wier Bovenlip tweedeelig, de On- derlip driedeelig is en de Slippen rond, Het fchynt derhalve een Soort van Melisíe te zyn, volgens den laatstgemelden, De Steng van dit Kruid is omtrent een Voet ben weinige ongefteclde Bloemen, die zeer groot zyn en wyd gaapende , Violet van Kleur , met een uitfteekende Styl, De Wortelbladen zyn lang gefteeld , rondachtig of byna volkomen ovaal en aan den oek Amt getand, Veelen der Bloemen hangen knikkende nederwaards. Het is een ferlyk berlin, dat natuurlyk groeit op de Pyreneefche, Switzerfche en Ty« rolfche Bergen. De andere Soort van dit Geflagt , Virginifche gebynaamd , welke Wigvormig langwerpige Bladen heeft en een tweebladige Steng, zynde de Donker roode Melisfe met Senegroen- Bladen van DirteNIus, oordeelt de Ridder thans eene enkele Verfcheidenheid te zyn van de Lier- bladige Salie, reeds befchreeven *. in is optelling van de Kenmerken der Geflagten „aan Klasfe, vindt men Corolla quatuor Lacinig fab emil ’t moet Calysis zyn. Dt DYNA MI A 418 _MerrtT Tis. Kruisbloeme IV. Arpezle De Kelk wyder dan het Bloempypje : de goorse Bovenlip der Bloem plat, de- Ond-rhp gekar- TUE. teld, en Kruiswyze Meelknopjes. Dus komen mm de byzondere Kenmerken voor , van dit Ge- flagt, dat ik deswegen Kruisbloem tytel. _ De eepigfte Soort (1), grocijende in de Berg: „ Valeijen van Ooftenryk, Switzerland, de Zui- blie delyke deelen van Vrankryk en Engeland, heeft ie isfebla: het Loof van Melisfe en is daarom Melisfoplryl. dig lum genoemd geweest. LoBer beeldtze af , onder den naam van Melisfe van Fucustus, en TourNeErFoRT heeftze getyteld , Laage Pean. Melisfe, met een zeer groote paarfchachtige Bloem. Ziet hier „ wat ‘er de Rid- der van zegge. „ De Kelk is Klokvormig , opftaande , bree- », der dan de Bloem en driedeelig ; de bovenfte s Punt dikwils , wederzyds , een zeer klein » Tandje hebbende, De Bloem is wit, mer het s, Pypje tweemaal zo lang als de Kelk en den „, Mond vierdeelig uitgebreid : de Bovenlip, «» naamelyk., rondachtig ‚ regt en effenrandig »‚ hebbende ;- de Onderlip driedeelig , met de s middelfte Kwab grootst , vlak, effenrandig , s» paarfch: (1) Melittis. Syff. Nat. XII. Gen. 731. p. 402. Weg. XIII, p-455- H. Clif. 309, R. ee 319. GOUAN Monsp. 292. Lamium montanum Melisfz. falio, C. B. Pin. 231, Melisfa Fuchfúi. LoB. de. sis. IL, DEEL, IX, STUK. 416 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, A en » pdr de Meelknopjes geel en korter dan ev. de Bloem.” STUK. O c Y M UM, - Balfemkruid. „Blootzaa- Zen Dit Geflagt beftaat meest uit vreemde Plan- ten, welken een welriekende Geur en Aroma- tieke hoedanigheid hebben , waarom zy ge- meenlyk den naam draagen van Bafilicum en in * Nederduitfch Bafilik of Balfemkruid genoemd worden. Sommigen willen zelfs dat men Ozi- mum zou moeten fchryven » Als die benaaming afleidende van den Geur. De Kenmerken, behalve die van deeze Klas- fe, beftaan daar in, dat de Kelk een ronde Bo- venlip en vierdeelige Onderlip heeft ;de Bloem, die als ’t ware agterover legt, de eene Lip vier- deelig , de andere onverdeeld ; en de buitenfte Meeldraadjes hebben van onderen een uitfteek- zel. Dertien Soorten, meestal Oost- en Westin- difche Kruiden, zyn ’er in begreepen en thans in deeze Orde geplaatst door den Ridder, ge Cx) Balfemkruid met Pluimswys’ gebondelde Tiyen Bloemen en een zeer Takkige Steng. ii iin Een opgeregt, Houtig Stengetje, van anders half Voet hoog , ee in Takjes verdeeld, : die BN Oeymum Flor, paniculato®fascienlatis Caule Ramofis- as: Sy. Nat. XII. Mant. 34. Vege XIII Gen. 732, pe 455 Dar ber Noa Meik die aan ’t end digte Bloem- Aairen hebben , IV, en dus met malkander een Pluim maaken , on= ArDiens derfcheidt deeze Soort , uit Oostindie afkom- Hool ftig. Dezelve heeft gefteelde, ovaal- Lancet- en on vormige Bladen , wederzyds groen en kaal; trg flaauwelyk getand, De Takjes, Blikjes , Bloe- men en Stampers, zyn paarfchachtig , doch de Onderlip , zo wel als de Meeldraadjes wit. De Reuk is als van Wynruit. | (2) Balfemkruid met ongetande Meeldraadjês, u. die beurtlings aan den Voet gebaard zyn. Monaco Kruidnagelig Balfemkruid der Monnikken was Kouiages deeze genoemd , om dat. de Monniken, zo zy 5 voorgaven , eerst het Zaad daar van te- Rome, gebragt hadden; doch van waar is onzekêr. Co- LUMNA verbeeldde zig » dat hetzelve zou zyn sjen het Acinos- van Droscorines,een Kruid, dus genaamd , om dat ’er de te fterke Afgang door geftuit werde, Onder de T'hym voert ééne Soort-s- welke. daar voor van veelen gehouden wordt, gelyk ik gemeld heb dien bynaam. Het Acinos geleek veel naar het Ocymum , doch was ruiger van Takken en Bladen en zeer welrie= kende , wordende tot Bloemruikers , en tot Keu= ken - gebruik, van de Egyptenaren gezaaid, zo _PrLr (2) Ocymum on edentulis „ alternis Bafi barbatië, Mant. 85. Ocymum Cáryophyllatum Monâchorum. J. B, Hil, til, p- 260. Acinos Dioscoridis, COLUMN, Pbytob, T. Ze Dd IL. Daan, IX, STUK 418 TwEEMAGCTIGE KRUIDEN, IV. zo PrtNius verhaalt. CoLuMNA zegt, dat AFDEEL. de Warmoeziers Jaarlyks dit Kruid in ’ Napel Hoorp- fche of den Kerkelyken Staat zaaiden ; noemen= STUK. de hetzelve, wegens de ruigte van het Loof , dre Urticella, dat is , Brandeneteltje. Het hadt een zeer fterken Reuk, als van Kruidnagelen , wel- ke op het aantaaken de Hand bybleef en tot groote verfrisfching ftrekte „ wanneer men die aan de Neus bragt, De hoogte vande Steng is een Voet of. meer er „ geevende Aaîren uit met zy- Takjes, gelyk de 2 voorgaande Soort, maar niet zodanig gep or (3) Balfemkruid met een Heefterachtige Steng : gra atisfse Lancetvormìg Eyronde Bladen en Spil Alleen ronde Trosfen. Deeze Soort, in aangenaamheid van Reuk uit- muntende , is ee Heefterige Ooftindifche Plant , met epkelde, Houtige Stengen, van by dedrie Voeten hoog „en Lancetswys’ Eyronde Bladen , die Zaagswys' getand, van onderen ruuw zyn. Eenige ronde gefteelde end-Trosfen, uit zes- bloemige Kransjes famengefteld , met ligt af- val- “_*) In de Hiflorie der Pranten, die op den maam van Je BAUFINUS gaat, vindt men , dat de Steng van anderhalf El- le of hooger is. In de eas Tuin heeft men het, met &en Steng van een Voet hoogte , 3) Ocymum Caule en Fol. Lanceoláto- ovatis , teretibus. Mant, 414. Ocymum Zeylan. pere edoeseis6sam latifolium, BuRM, Zeyl. 174. Te 30 £, 5 Burm. FJ, Ind, p‚ 129. DID Y NAME A 9 vallende Blikjes, maaken de Aair uit, De Bloe- IVW. _ men zyn wit met geele Meelknopjes, Aan den xv. Wortel heeft het an: „ ook amer zer Bladen. (4) Balfemkruid smet Eyronde flompe Bladen, osyman de Kransjes der Trosfen digt by elkander, tegen t bloeijen vip ae en de Bloempjes „ig Wibise gekarteld, Deeze op Java in Oostindie groeijende iseen Zaay- Gewas, dat de Steng een Voet hoog , de Bladen breed en dik heeft, met Lancetvormige Blikjes en zeer groote witte Bloemen. (5) Balfemkruid met Byronde gladde Bladen Dit Kruid, in de Hoven van Europa getneen, lyk bekend , voert in * Franfch den naam van Bafilic , in ’t Engelfch Basfil , in *t Hoogduitfch Bafiliën ; altemaal benaamingen van den La- tyafchen of Griekfchen Bafilicum , dât een Ka. ning- (4) Ocymrum Fol. ovatis obtuûis Sec. fant. 85. (5) Ocymum Fol. ovaris glabris , Calycibus ciliatis. H. Cliff. 315. Upse 168. R, Zupdh. 322. GOUAN Monsp. 293. Ocye mum Caryophyll. majas. C. B. Pin. 226. Ocymum. CAM. Epit, 308. B, Ocym. Caryophyll. maximum. C. B. Pin. 226. y, Oc. latif. maculatum feu crispum. Jb, BARR. Ze. to53 , 1064. 8, Oc, viride bullatis foliis. C. B. Pin, 226. TOURNE: Jnft, Baflicum Ind. hortenfe, Rumeu, dab. yv. ps z63. T. 92, f.-1, LOB. Ie, 503. 11, DEEL, IX, STUK Vv. Baflieumì Gemeen, 420 TT WEEMAGTIGE KRUIDEN, ninglyk Ktuid betekent „ afkomftig, In Oostin= „Arna. „die, daar het, zo wel als-in Perfie „wild groeit, Hoor: noemen de Maleijers hetzelve Sulasfi , doch de Europeaanen Vieefchkruid, zegt RomePHtus, of Doodkruid. De eerfte benaaming heeft daar van zyne afkomst , dat men’ het ’er veel by Vleefch kookt 3 de andere van het gebruik, dat 'er de Indianen van maaken, met hetzelve op de Graven te ftrooijen of daar in te planten, ten einde de Zieltjes der Overleedenen door den Geur, zo zy waanen, te verkwikken, Men heeft het 'er bruin, wit en zwart, paar de Kleur van ’t Loof dus genaamd, dat men aldaar in de Tui- nen zaait, Zo zyn, in Europa, ook Verfchei- denheden van deeze Soort „ een grooter naa- ‚ melyk, een met gevlakte of gekrulde Bladen, en een groen Ere € dat de Bladen bob- belig heeft ,. bekend. De Gemeene Bafilik groeit omtrent een Voet ‘hoog 3de Groote heeft wel Stengen vaneen ‘Elle en daar boven, De Reuk is naar dien van Kruidnagelen of ook wel van Citroenfchillen en zelfs van Anys trekkende. Men maakt ’er by ons zo veel gebruik niet van als elders, In Ita- lie is het zeer gemeen, dit Kruid in Potten te houden in de Venfteren en in de Vertrekken, als ook in de Bloemhoven, om den aangenaa- men Geur, Niet minder werks maakt.men van deszelfs aankweeking in Egypte en Arabie, alzo de. Oofterfche Natiën ongemeen verzot zyn op deszelfs Reuk, Men noemt het ” er Zatarlendi of Det py N ‘AM tf 7 gar of Indifche T'hym ; als ook den Indifchen oîrd iv. fprong erkennende van dit Balfemkruid , of van ne die’ Soott ‘met Vleezige ftyve Bladen , “welke I ForsKAOHLs onder anderen, aldaar waarge-” TUE ve nomen hadt, wordende’ ’er uit de “Bergachtige eerie Landen van Afie te koop geveild, De Wortels: daar van hadden zo fterken Reuk, dat de En gewoon waren dies met. Moskel- mast Birck ‘by zig tê artan om altoos aan- genaam te ruiken, Zeker is ’c, dat men, in ‚die heete Landen », Alwaar de Uitwaafeming des Lighaams zeer. tinke, ‚ zulke hulpmiddelen meer, ‚dan in, ons Wereldsdeel „noodig, heeft. Hier van 't gebruik. der Reukwerken by de Ouden (6) Balfirkruid mer Borders vr. den, ese mg zeer klein. «eist ’ Gezegde betreft het Tatime. Bälfermkruid „ “dat indie Landen zo wel gezaaïtwordt als in à Europas-het. Wilde behoort tot eene volgende ©“ ° Soort , zo wel als het, Kleine » * „welk deeze Soort uitmaakt, En „Dit is een_ zeer en Epe 5 in a grocijing veel paar de Quendel elende en zeer aange= naam van Eike De ROR is ed een _— Hap KiM „Piret (6) ) Oeymum Fol. ovatis integerzimis. H. vas. 169. Gou Monsp. 293. Ocym. Fol, ovatis incanis. „H. Clif. 315, Ra -Augdb. 322. Ocimum minimum. ,C. B. Pin. 226, MORT. Hift. Ill. p. 407. S- 11. T. zo.of.. 1 Dd ge II. DEEL, IX, STUK. 422 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN. IV. Handbreed , volgens Morrison 3 zo dat het Arg zelve, ook bovendien uit de Geftalte » die bee Hek kend is, het Citroen - Ozimum van RuMruius STUK. en BAUHINUS, 't welk ik ’er toe betrokken digen vind, dat ruim zo groot als het gemeene wordt, niet kan zyn (). vi (7) Balfemkruid, met langwerpige _flompe ’ Sanctum, Zaagtandige gegolfde Bladen „ een ruige ‚„Meilig, Steng en Hartvormige Blikjes. _Dít Oostind lifche , uit Zaad in ee Uti Akademie Eri gewonne, hadt een armde ‘rondachtige Steng „ van eerd’ Voet hoog , donker paarfch , met witte Haaïrtjes, De opftaande end - Trosjes waren van dergelyke Kleur, Het hadt. naauwlyks- eenigen. Reuk. war. ee Balfemkruid met byna Lancetvormige ge- Americâ _fpiefte „ omtrent Zaagtandige Bladen, ron- UE oi en de Trosfen en eene bykans Kruidige Steng. Kaaních. Dit Amerikaanfchie heeft een opgeregt Sten- getje van cen Voet hoog, dat rond is en ruuw , met gepaarde gefteelde Blaadjes en Haairige Ek De end- Trosfen beftaan uit ron- de (Cf) Ocimum citratum. Rumra. Amb. V. p‚ 266. T. 93e Ea 1. BURM, Fl, Ind. 1 (7) Ocymum Fol, en reeel obtaús ; arie undue ed Sec. Mant, 35. “(3) Ocymam Fol. Rlandeohes 5 acuminatis Güblerratis Ee, Am, Acad. IV. p. 276. Def Dit NA Mel, Ae 423 de zesbloemige Kransjes met witte Bloemen. ’ Is ook een Zaay - Gewas. ADEL, (9) Balfemkruid met Eyrond - langwerpige Hoon Zaagtandige Bladen , Hartvormige omge: sTux. boogene holronde Blikjes en ie So dunne Aairen, ne veg Dat de hier aangehaalde Kruiden ien. cot Kleinbloe- één Soort behooren zouden, is niet waarfchyn- Ee lyk. De kleinte , immers , van die Ceylonfche Munte, welke de Hoogleeraar. J. BURMA N- Nus afgebeeld heeft , ftrydt tegen de grootte van het Wilde Balfemkruid van RumrPHius, welks onaangenaame Reuk , wederom „met dien by uitftek lieffelyken Geur, aan het Heefterige Ocymum van Madrasf door Pr, UKENET toe gefchreeven , niet het allerminfte ftrookt. —_— > », De Steng (zegt de Ridder) , is. één of twee „ Voeten hoog, rondachtig, paarfchachtig, gee ss atmd, yl befprengd met Haairtjes, en kort » getakt, met lang. Eyronde „ ftomp Zaagtan- s dige, zagte, langgefteelde Bladen, Het heeft 2 drie lange fmalle gefteelde end - Aairen ‚ s‚ met gepaarde „ gladde , Hartvormige, holle „> Blikjes , dige omgeboogen, Drie Bloemen ‚ ko= (9) Ocymum Fol. ovaro -ohlongis ferratis &c. Ocym. Ma- deraspatamun Frutescens Sc. PLUK. Alm. 263. T. zo8. f. 4. Bafilicum agrefte, RUMPH. Amb, V. T. 92. f‚ 2. Mentha Zeylanica Spicata pufilla &c. Burm. Zeyl. 158. T, 7o, f, 2, Burm. Fl. Ind, 129. Dd 4 IL, DEEL, IX. STUK, 424 TWEEMACTIGE KRUIDEN, Iv. „ komen uit ieder Blikje , byna ongefteeld; eee ‚… met gladde vyfdeelige Kelken , die de Bo- Hoorp- „, venlip vlak , groot ‚ Niervormig fpits hebben , STUK. het Bloempje klein en paarfchachtig; welks giverae „ Bovenlip vierdeelig is, de Onderlip enkeld. „‚ Het heeft vier Meceldraadjes, waar van twee „, Onder een byhangzeltje hebben, De Styl is s, tweedeelig „langer dan de Bloempjes, die zo „klein zyn , dat menze naauwlyks met het „, bloote Oog kan zien, sneer te blocijen aan den. top der Aairen,” … Het repte re narse te van RuMPuIuUs, i sim: n-de “Landtaal Sulasfî „Utan genaamd , fchynt my dat gere te zyn, waar van ik een Tak ,byna anderhalf Voet lang; uit Oostindie bekomen’ heb. Dezelve, naame- lyk, is. zeer Heefterig en Houig „van onderen rond, de Takjes van boven hoekig ; de Bladen aan de kanten wat gekerfd, gelyk in zyne Af. beelding , een Vingerlid lang , om laag mooglyk breeder ‚ en ongevaar vier of zes Bloempjes in een, Kransje hebbende; wier Kelken, het Zaad aanrypende „een zonderlinge figuur bekomen, - x. (xo) Balfemkruid met vierdeelige Bloempjes en Ocymam vri Trosfen aan de toppen knike polyflar € chyon. kend Vezl-Aai- tig. Lange on ie gh Oxel - Trosjes , s over “ (se) Oeymim Corollis quadrifidis , Racemis aphyllis apice nutantibus, Jdant, 567, MURR« Comm. Got, vov. T. IL. pe ji Te je Dr DYNA MI A, 425 over ééne zyce , met vyfbloemige Kransjes, IV. vyfdeelige Kelken en witachtige Bloempjes , Appers onderfcheiden deeze Soort , een Oostindifch Hoorp» Kruid „dat overblyft, een gearmde Takkige°TUE-… Steng Bebbende: vanme Voeten hoogte, met ze gepaarde Eyronde , grof getande „ geftreepte Bladen. De-Bloempjes zyn vierdeelig en gely. ken naar die der Munte, doch, de Meelcr1ad- jes zyn neergeboogen. (xx) Balfemkruid met rr TR XI. ge Zaagtandige Bladen. pn eend Deeze , op Ceylon: groeijende , is een zeer Mantach- klein Plantje, naar. de ‘Munte gelykende in ge- et ftalte, De Bloemen hebben hier-een vierdeca lige Bovenlip, en een enkelde fimalle Onders lip, met vier neergeboogene Meeldraadjes. et groeit omtrent een Voer hoog, (12) Balfemkruid met seni Bloe- _Î man, die Takkige Steeltjes hebben, me elm- Deeze Soort grosit , volgens Rumrurus gene op alle Maleicfe Eilanden , wordende aldaar Ma- janìi geheten, Daar is een Witte van en een Roo- (11) Oeymum Fol. Lineari - Lancealatis ferratis. FZ. Zeyl. 219. Mentha Zeylanica anguftisGmo {folio dentato, Ray. Suppl. 284. BURM. Fl. Ind, p. 129. (12) Oecymum Corollis falcatis, Pedicellis Ramofis. Mant, $4. Majana rubra. RumePa. Amb. V. p, zor. T. tor, ; Dd s II. DEEL, IX STUK. 46 TWEEMAcTICE KruipEN, “IV. Roode, die nietalleen inde Kleur der Bloemen; ads zodanig , verfchillen , maar ook in het Loof, Hoorp- dat de eerfte hoog groen , de andere donker en STUK. als Bloedkleurig heeft of donker bruin groen. dige 14 Ik heb er cen Tak van, die de bepaaling van deeze Soort volkomen uitdrukt, en de Bladen zodanig heeft , gelyk ook de Aaiten, als in de Afbeelding van dien Autheur „ volgens wien het er niet dan in de Hoven groeit. De Kelk , merkt LiNNA&us aan, gelykt byzonder naar dien van ’c Helmkruid, en de Bloem verfchilt grootelyks van die der andere Soorten: want zy heeft de Bovenlip zeer klein _ en opftaande, de Onderlip zeer groot en Zeiss fenvormig , waar in de Meeldraadjes en Styl bewonden zyn. De Hoogleeraar N. L.BuR MA noet hier de Vergulde Majana der Ambonfe Eilan- Ae den thuis, welke tot fieraad in de Hoven te ‚ Batavia gehouden wordt , als fchoon bonte Bla- “den hebbende , in ’ midden bruin rood met Goudgeele Randen , die kleverig zyn, ruiken- de naar Terbenthyon. De Vrugtmaaking echter van deeze, die naauwlyks Bloem geeft „ was niet zeer bekend. gm 3) Balfemkruid met leggende Takken en o- seibratus, vaale geftreepte Bladen, Leggend, ë (13) Oeymam Caulibus proftratis „ Fol, ellipticis lineatis, Alant. 5é6. - 7 D-I B Y NA MIA 427 Deeze Soort , ook Oostindifch , heeft een _ IV. opgeregte Steg. van een Span , die zeer wyd Aangaan gemikte leggende Takken uitgeeft, en Bladen Hoors- heeft, als gezegd is, een Duim lang, Lang-°"9E_ werpige end -Trosfen , van Kransjes gemaakt , rs e beftaan uit zeer kleine blaauw Bloempjes. Dus vinden wy ver de meefte Soorten van Balfemkruid uit Oostindie afkomttig ; terwyl men op ’t Zuid-erd van Afrika noch geene Soort, in ’t wilde groeijende „ heeft gevonden; maar in Arabie heeft de Heer FonsKaoHL ’er vere fcheidene waargenomen „ onder welken de Za- tarhendì reeds gemeld , welke eenig verfchil hade in de -Meeldraadjes , die met hunne kromte aan de Bloem vast gegroeid Waren, EDZe OT RIieCHOSTENM A. Vezelbloem. Wegens de overmaatige langte en dunte der Meeldraadjes-heeft dit Geflagt den naam , waar by komt, dat de Bovenlip der Bloem Zeisfen- achtig is. Van hetzelve zyn maar de twee of drie volgende Amerikaanfche Soorten, EEn Vezelbloem met zeer “lange uitfleekende Meeldraadjes. mrd he Van deeze , die in Virginie en Penfyjlvanie , Geseft eld. of (1) Trichoftema Staminibus longisfimis exfertis. Sy/?. Nar, XII. Gen. 735. P: 403. Vig. XIII. p. 456. H. Cliff. 493. R. Lugdb. 3to. GRON. Virg. 90, Scutellaria coerulea Ma- Mariana Majoranz folio, Prrav. Sicc. 243. IL, DEEL. IX, STUK, 48 TP WEEMAGCTIGE KRUIDEN. „IV. ook in Maryland groeit, wordt gemeld, dat zy APDEEL. Biaden alsde Mariolein heeft „die langwerpig Hoorp- en zagt zyn; de Bloemen Violet, uit de Oxcels STUK. der: Bladen voortkomende, oplange- Steeltjes zittende , en van een rp erven Reuk, in (2) Vezelbloem „met korte ingeflootene. Meels ae draadjes. chiatum Gearmde In Noord “ Amerika is de Groeiplats ván deee 8 ze Plant „die, fchoon ’er het hoofd - kenmerk aan ont breekt breekt , nogthans door den Ridder hier js thuis gebragt. DiLLENtus beeldtze af; onder den naâm van Virginifch Teucrium met Orégo- Bladen en zegt dat zy het Blaauwe Helmkruid is met Mariolein- Bladen, van-B a- NISTER. 4y groeide by hem omtrent cen Voet hoog en} die. van. het donde: gelykende. IL. ( 3) Vezelbloem met heise Bladen. . an. Borficlig. Ik voeg ’er deeze Soort by ‚op ’t gezag van wylen den Heer GRoONOVvIUS, die mee dec- ze bepaaling een Virginifche Waterplant aan- duidt, welke de Heer CLAYTON befchryft als laag zynde ; met Vezelige Wortelen , een on- Bes (2) Thichifpnan Stam. brevibus inclufis.-Teucrium Virg. i folio. DiLw. Eith. 580. T. 285. f. 369v Scutellaria Coo rulea Majorane folio Banifteri. PLUK. Abm. T. 441. £. 8, (3) Triëboftema Faliis, Setaccis. GRON. Virg. 90. RCT DEF DD Ven KME A. Gag gebladerde Steng, fmalle Grasachtige Bladen ,_ Av. en geele tweebladige geflootene Bloemen, naar Afnrer, die van ’t Duive- Kervel gelykende, doch zon- Hoorps: der Spoor ; één op ieder Stengetje. Of het de STUE- lapgte der Meeldraadjes dan iets anders zy, ’t Peder: welk die zonderlinge Plant hier heeft doen plaatzen » is my niet bekend, ScuTELLAR IA Helmkruid. In dit Geflagt heeft de Kelk een onverdcels den Mond , die na het bloeijen met een Dek- zeltje is geflooten. Wegens de figuur, welke hier door het Zaadhuisje maakt, hadden fom- migen het: Kruid. Casfida genoemd ;- welken naam , by TourNeErorT gebruikt; de Rid- der aleerilyk om de gelykluidendheid met ver- fcheide anderen , gelyk Casfia, Cafia, Casfyta, heeft verworpen » en in is gefteld dien van Scutéllaria, daar aan gemeenlyk in Kalabrie ge- geven wordende, om dat het Dekzeltje der Zaadhuisjes de Eitje van een Kommerje ze Ik heb het liever den naam van Helmkruid, * Nederduitfch , laaten behouden. „In. mn zyn vervat de vyftien volgende Soorten. (1) Helmkruid met ingereden Bladen, die 1. van Seutellaria Orienta!is. Levantích, (1) Sestellaria Fol. incifis fabtus tomentofis Sc, 89/7. Nat, XI. Gen. 734. Pe 403. Vig. XII, Pp. 456. A Ups. 173. Gouag IL DEzE. IX, STUK, 430 TwEEMACTIGE KRUIDEN, Iv. van onderen Wollig zjn, en rondachtig ai vierhoekige Aaïren, ev Van deeze , die door TouRNErFoRT, in Biootzaa- Armenie , by de Stad Teflis gevonden „en voorts : uit Zaad in de Openbaare Kruidtuinen van Eu- ropa is voortgeteeld , vindt men ook de Af beel- ding by Com meryn, ’t Ís een voortkruipend Plantje met gryze Bladen, die diep ingefneeden zyn, als het Loof van de gemeene Gamander- Iyn. De Bloemen zyn geel, ruim een Duim lang en hebben een gehelmde Bovenlip ‚ met twee Vleugeltjes , de Onderlip Hartvormig : de Zaad- huisjes van de gezegde figuur, vier Zaadjes be- fluitende , gelyk in de andere Kransjes « Krui- den. Het blyft over, mm. _ 62) Helmkruid met byna Hartvormige Zaag- pere | tandige , rimpelige , donkere Bladen en cen. da al bida. zydige Aairen „ met Eyronde Blikjes. witbloe- mig. Terwyl de Bloemen der voorgaande thans door den Ridder , dat zonderling is, gezegd | wore Gouan Monsp. 204. Scut. Foliís pinnatifidis. H. Clf. 316, B. Lugdb. 310. Casfida Orient. Fol. Chamedryos Fl. luteo. TOURNFE, Cor, 11. dein. 3. T. p. 306. Comm. Rar. T. ps 30, MART, Cent. T. 18. B, Scutellaria Orientalis incana Fol, laciniatis, Fl. lutco. TOURNE. Cor. zt. (2) Seutellaria Fol. fubcordatis, ferratis tugoûis Ec. Mant, 248. Scutellaria Teuctii facie Flore albo, J. B. Hif?, IL. p. 291. Casfida Flore ex albo pallescente, COL: Ecphr. 1. pa 196, Var, „ Dt D Y N AM I A 431 worden paarfch te zyn, met een witte Lip, onderfcheidt dezelve zig nog minder van dee: ze , ook een Levantfch Kruid , dat de Bloe- Hous men wit en grooter heeft. ’ Verfchilt weinig STE _ van het Ítaliaanfche Helmkruid , ftraks volgende, (3) Helmkruid met Hartvormige infneedig KS Zaagtandige gekartelde Bladen, en ge- er ce fchubde rondachtig - vierhoekige-Aairen, (4) Helmkruid met Hartvormige , infneedig _ 1v. Zaagtandige , fpitfe gladde Bladen, en ge- Lspelinas fchubde rondachtig vierhoekige Aairen. Deeze beiden verfchillen weinig, hoewel de eene op de Switzerfche Alpen , de andere in Siberie en Tartarie groeit. De Bloemen der eer- fte zyn Violet , die der laatfte uit den geelen witachtig. Beiden zyn het zeer kleine kruipende Plantjes , met kleine Blaadjes en groote Bloemen, (5) Helmkruid met effene Bladen die ruuw gekield zyn en zydelingse gebladerde Bloem- Lari trosfen. Zydbloe- ef En (8) Seutcllaria Fol, Cord. incifo- ferratis , crenatis &c. Scut. Fol. ovatis Sp. imbricatis. H. Cliff. Ups. R. Lagdh. z1r. Teucrium Een inodorum magno fore, C. B. Pin, 247. Prodr. (4) de Fol. Cord. &c. H. Ups, 173. Casfida Al- pina fupina magno fore albido. TOURNE. Znf?. 182. (5) Seutellaria Fol. levibus Carin fcabris Sc, _ Pe- dunc. multifioris. Re, Zugdb, Fi, mamma Racemis foliofis. GRON, IL, DEEL; IX, STUK, Ve ÄFrDEEL, XV. Hoorp- STUKe EE Searellaria Galericu 432 TwEEMAGCTIGE KRuipÈns In de Moerasfen van Kanada en Virginie groeit deeze ‚ welke kleine Lancetvormige Blaad- jes heeft 5 en bovendien heeft ieder Steeltje een Borfteltje wederzyds, gelyk in de Zesde en Elf. de Soort, 6) Helmkruid met Hartvormig Lancetswyze gekartelde Bladen en Bloemen in de O- xelen. C7) Helmkruid met effenrandige Bladen , de onderften Piek- , de bovenften Pylvormig. _(8) Helmkruid met t Hartvormig Eyronde, byna effenrandige Bladen en Oxelbloemen, Deeze twee laatften , waar van de eene aan Zee- Oevers van Sweeden, de andere in Moee rasfen van Engeland gevonden is, hebben veel gelykenis naar de cerfte vande dieg welk e door geheel Europa voorkomt, ja zelfs in vogtige Bosfchen van Rusland gemeen is. Byna altoos heeft dezelve blaauwe Bloemen , doch aan de ê- RON. Virg. óf, Scut. He en Virginiana major , ies minore. Moris. Hif?, III. p. 416. (6) Scutellaria Fol. Cor des hank crenatis &c. Gort. Belg. 173. Fl. Sue, ij Lapp. 239. HALL. Helv. 636. GOVAN Monsp. 294. R. Lugdb. 310. Lyfmachia cove rulea Galericulata f. Gratiola ccerulea, pe B. Pin. 246. Lys. Galericulata. LOB. Je. 344. Judaica herbe altera fpe- cies. Don. Pempt, 93. (7) Seutellaria Fol, integerrimis &c. Je, Gotl. 212. Fl À Sue. Soo, 539. Scutellaria Folio non Serrato. RV. Mon. 77. (5) Seutellaria Fol, Cordato-ovatis fubintegerrimis &c. Hups. „Argl. 232. Casfida Pal. minima Flore purpurascente, T, Ra). Argh IL pe 2440 8 Di D YY NA Mr A 433 Neva, owtrent dertig Mylen boven Er vindt menze met witte Bloemen , zode H Arti DE GoRTER aantekent. Hier te lande iszy » ‚iis in andere Provinciën „ niet onbekend. In Swic-*TUE — zerland is zy niet ne „aan de Waterkan- a ten, en valt ‘er ook met witte Bloemen. Ge- meenlyk wordt zy Gehelmde Wederik of Blaau-_ we Godsgenade geheten. De naam van Clidkruid kan haar , zo wel als het andere Joodenkruid van Doponéus, dat het Ruige Yzerkruid is van onzen Ridder (*), toebehooren. s Dit Kruid heeft Stengen, die zeer Takkig ss zyn en broofch „een Elle hoog ; vierkantig met pe uitfteekende hoeken, De Bladen , aan het … Steeltje uitgehold, verfmallen allengs naar „ de Punt en zyn rondachtig getand. De Bloe- ‚ men, altoos twee by elkander , gefteeld , heb. ‚‚ ben de Bovenlip bleek blaauw , de. Onderlip » witachtig, in ’t midden gevlakt , en de Meel- ss draadjes zyn onder de Knopjes gebaard, Het „ is een bitter Kruid , naar Knoflook ftinkende, »‚ en komt in kragten het Waterlook ges zegt de Heer Harren. (9) Helmkruid met gf Heim, de one 1, der: nsterla integrifon (*) Zie bladz. 315, hier voor. „S eel. (9) Scutellaria Fol. fesilibus ovaris &c. Scut. Fol. inte- blads. gerrimis. GRON. Virg. gt. Scutellaria coerulea Virginiana. PLUK. Alm. 338. Te 313. fe 4» Scut. Teucrii folio Mart= landica. Ray. Suppl, 310. Ee Il. DEEL, IX STUK, 44 TwEEMACTIGE KRUIDEN. IV. ‘derften flaauw Zaagtandig , de bovenften de + > 5 effenrandig, pi (to) Helmkruid met Lancetvormige Bladen, Seuisilarsa In Virginie en Kanada is de Groeiplaats van HDfple: decze beide Soorten. Copbla- Ee en (1) Helmkruid met byna Hartvormige Zaage Peregrina. tandige Bladen en lange eenzydige Aairen, Kealiaanch. In de Bosfchen by Florence en Livorno groeit deeze , aan welke Corumna den naam van Casfida gegeven hadt. In ’t Franfch noemt men- ze la Toque. Zy heeft de Steng wel cen Elle hoog, met gepaarde Blâden, en Bloemen die gehelmd zyn op de wyze der Doove Netee len, doorgaans paarfch, zelden wit. Dee- ze, die in Italie, als gekegd is, Seutellaria of Scudellara genoemd werdt, heeft CorLuMmNA geheten naar eens Krygsmans Helm, om dat de Vrugten rond en platachtig zyn , be- fprengd met een dikke Lymerige ruigte , die ruikt en de Handen befmet , terwyl zy groen zyn, loopende van vooren fpits, daar zy gaa= pen en waar tevens een Rand is of Zoom, die re opgeligt wordt , gelyk in de Stormhoeden der uden, (12) (10) Seutellaria Fol, Lanceolatis. Afant. q14- (ar). Scutellaria Fol, fubcordatis ferratis Sec. H. Cliff. 317 Ups. 172. Re Lugdb, zin. GovAN Monsp. 294. R. Lamiuns peregrinam f. Scutcllaria. C‚ gp. Pin. 231. Casfida. Cor. Eepbr, 1. T. pe 187», 7 …à Mer LN Ar MA Al GRE e{1®) Helmkruid met byna Eyrende gekartelde IVs ____ gefleelde Bladen , en byna naakte Bloem- xy. trosfen. Hoorp: vn De bittere Serratula van Rumrprius, op zee &mboina groeijende , maakt deeze Oostindifche “ mdica. Soort ‚ een kruipend Plantje, naar de Aardveil gepn gelykende , met rondachtige Bladen, en een end- Trosje hebbende, met zeer korte Liniaale Blike jes, zeer korte Kelken zonder -Mondpypje en lange fimalle Bloempjes. Dit zegt LiNNZEus die de Groeiplaats in China ftelt, doch OspBeck hadt aldaar niet meer dan twee Plantjes daar van op een Aardwal gevonden. Het werdt in Indie .Aardgal genoemd TRR, se: Ee, en tegen de Koorts gebruikt. (13) Helmkruid met Barthink Format ee EED kartelde Bladen en eenzaame Oxelbloemen „£ Re wier beide et a driedeelig zyn. rep Dit, ’t welk de Heer JAcQurNop Rotfen der Zeekust van de Havàna , in de Spaanfche Weftindiën, waarnam, was een klein half leg- zn Kruidje , met eenzaame eenbloemige O- xel- (12) Seutellaria Fol. fabovatis crenatis petiolatis &c. Osn. Jrin. 244. Serratula amara. RumePH. Amb, V. p. 459. Te 170. £‚ 1, 2. Scutellaria Sinica Betonice folio „ Flor. albis, PLux. Amalth. 190. T. 44Ie É. Te (13) Seutellaria Fol, Cordato=ovatis crenatis &c, JACQ‚ Obs, IL. p- 29« AMER. Hift. 172. Ce 2 il, DEEL, IX, STUK, 436 TWEEMAGTIGE KRUIDEN; IV. xel=Steeltjes, en Bloemen van byna een Duinz mr lang, bláauw, de beide. Lipper in drieën, en Hóbrs: de Kelk in twee Lippen gedeeld hebbende. De STUK. _ Bovenlip der Bloem, nogthans , was Helmach- dige NEFORT gaf de laatfte den Reuk van Ap- ss pelen: wat my belangt, (zegt GARIDELL) »s ik. vind dat zy byna den Reuk van, Meloenen „» heeft” Hy heeftze fraay in Afbeelding ge- bragt en zegt dat ze gemeen isop woefte, Vele den in Provence. ‚Alle de Soorten van dit Geflagt zyn Onkruid, dat jaarlyks vergaat en uit gevallen. Zaad. weder voortkomt. De Heer N. L. BURMANNUs heeft een Kaapfch Oogentroost , met Eyrond- getande Bladen, opgetekend (*, MELA MP Y RUM. 'Zwartkoorn. en De Bloem heeft , in dit Geflagt, ook een _ vierdeeligen Kelksde Bovenlip is famengedrukt , aan den rand omgeboogen.: bet Zaadhuisje twee- hokkig „ fchuins, aan de eene zyde gaapende ; waar in twee bultige Zaaden, die naar Tar- wegraan gelyken , zo TOURNEFORT aân- merkt, en zwart zyn, waar van de Griekfche Geflagtnaam , die Zwartkoorn betekent, zyne afkomít heeft. Het bevat de vyf volgende, altemaal wen Ries Soorten. (1 (*) Euphrafia (Capenís) Foltis ovato -dentatis. BRM, Pl, Cap. Prodr. p. 124 PD 1DY Neem IK 489 EE 1) Zwartkoorn met vierhoekige Aairen, Hart. IV. vormige Blikjes , die getand zjn en Schubs APDEEL, wyze digt op elkander leggen. Hoorns Ene _Deeze Soort heeft Aairen, die uit Kamiswy- ze Blikjes beftaan , en voert daar van den by- pilanp an naam, Het groeit niet alleen in de Nootdelyke , ‘en mi maar ook inde Zuidelyke deelen, van Europa, gelyk in Switzerland en Provence, komende al- daar op het Gebergte „ in Bosíchen en op woefte Velden voor. De Steng is omtrent een Voet hoog met fmalle Blaadjes als van Vlafch- __kruíd en geele Bloempjes, die aan ’t begin pur- perkleurig „, en geel gebaard zyn, hebbende de Bovenlip wit of En zo de eid Lied L- LER aantekent. - (2) Zwartkoorn met heten ief pe u ren en Borftelig getande gekleurde Blikjes. eren C 3) Zwartkoorn met de Bloemen z zydelings lt, wrede (+) Melampyrum Spicis quadrangularibus &c. Syft. Nat. $45. Melamp. lar. ângaftifolium. C. B. Pin. 23 Linariz folio, C. B. Prodr. 112. Mel. anguftifol, eriftaraa. PLUK. Alm. 249. T. 99.f, 2. GER. Prov. 295. N p. ciniatis laxe fpicatis. Re, Lugdb, 298. Mel. purpurascente Co- mâ. C. B, Pin. 234 Triticum Vaccinum, Dop. Permpt, 541. LoB. Ze. 37. G3j Melampyrans Flot, fecumdis Iateralibas &c, Fl, Succ, 52 IL, DEE: IX, STUK, Vv. Syluatie Cum. Bos{chig. ACO TWEEMASTIGE KRUIDEN, over éénen kant3 getande Blikjes, de bo- venften gekleurd en onvrugtbaar: gewolde Kelken. (4) Zwartkoorn met de Bloemen zydelings over éénen kan:; de Bladpaaringen ver van el- kander; de Bloemen geflooten. (5) Zwartkoorn met de Bloemen zydelings over éénen kant ; de Bladpaaringen ver van el- kander; de Bloemen gaapende, Deeze Soorten kan men. aanmerken als Ver- fcheidenheden van het Kruid, dat men in Vranke ryk. Blé de Vache of de Beuf ,in Engeland Cow- Wheat , in Duitfchland Kuh- Weitzen noemt; welk alles betekent Runderen. Tarw, met het Latynfch woord Triticum WVaccinum overeen= komftig. In ’t Hoogduitfch noemt men ’t ook Fleifchblumen , dat is Vleefchbloemen en in Bra- bant Peertsbloemen, zonder dat ik van die twee aatfte benaamingen eenige reden weet, Men wil, dat het Rund- en Wolvee, dit Kruid on- er S12, $47. GED. Dan. 3os. Melampyrum Comâ coerulea, C. B, Pin. 234. Parietaria fylv. prima. dn Ket UH. p. 44 (4) Melampyrum Flor. fec. lateral. &c, Fl, Succ. en GoRT. Belg. 175. KRAM. Auflr. 182, hid. tn Lanceolatis. Fl, Lapp. 240. Melampyrum luteum letifolium. C. B. Pin. 2 43e ’ (5) Melampyrum Flor, fec. lateral, Sc, FJ. Suee. 514 3 549. Melamp. Flor. fpaxfis fesfilibas binatis &é€. Harm. Helv. 627. Melamp. latifol. Fl. parvis Inteis. CeLs. Ups. 32, OFB, Dan, 145. Fl, Lappe 240, GER, Prov, 205. - \ 0) En TORT A Mm kf 55 —_ 461 Ber ’t Gras eetende, daar vet van wordt. De Boter, zegt men, maakt het hooger van Kleur. Arpazte IV, Xv. Misfchien brengt het de Paarden ook wel in ’ Hoorp= Vleefch : doch Paardebloemen is een geheel an- °TURe der Kruid. Sommig Landvolk noemt het Hengel, „ermia of wel de Geelbloemige Weldig gebynaamd, “die, zo wel als het rag in onze Provin= ciën gevonden wordt. Men houdt het voor een Miswas der Tarwe, zegt LoBEr, van het laatstgemelde fpreekende en merkt ‘aan „ dat het Aairen heeft als Vosfe- Staarten. Dit grocit fomtyds een Elle hoog. De andere Soorten vallen laager en verfchillen als gemeld is, _- Lira: nl De Kenmerken van dit Geflagt zyn ook een vierdeelige Kelk; een neergedrukte Klier aan ’% onderfte wan den Naad des Vrugtbeginzels, en een eenhokkig Zaadhuisje. Onder dien vreemden naam begrypt de Rid- der vier Planten, die als byzondere Geflagten door TourNerorT voorgefteld waren. De voornaamften hebben den Wortel als uit Schub- ben famengefteld en daarom noem ik ze Schub= wortel. Zy maaken de vier volgende Soorten uit. (2) Schubwortel met een onderaardfche ge- takte Steng en opgeregte eenzaame Bloemen, Clandefti- Verborgens Deen. (1) Latbraa Caule Ramofo fubterels® Be, 87/7, Nat, KIL. Gen, IL, DEEL, IX, Stum, a an taines 462 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Deeze was Clandeftina genoemd , om dat zy IV. as "ie haare Steng onder den Grond verborgen houdt. Hoorp- ‘Men vindt „ze ‘deswegen. Verborgen Kruid of sTUKe Clandefkine de Leon getyteld, Het groeit in lom- rene en merryke Bosfchen van Vrankryk, Italie „Span- Jes en de-Pyreneen, Op den Grond-maakt het „Plaggens gelyk het Huislook , uit veele. Schub- ben famengefteld , welken “ieder-een-Bloem uit- ‚geeven, veel gelykende naar die der Haanekam= men of Geele Ratelen van onze Velden , wel twee Dainrep- lang, meest paarfchachtig , doch ook. fomtyds wit van Kleur. Op fommige,plaate sten dele dit Gewas met zyne Takjes boven den Grond te ryzen , gelyk BursErus het- zelve dus op de Pyrereefche Bergen vondt: op anderen is het a met zyde Bladen geheel on- hetzelve in Spanje wara a ‘kor de de Bloe- ‘men alleen te voorfchyn. * Is nu juist tweehon- derd Jaar -geleeden , dat hy ‘hetzêlve de perfte * maal ontdekte te Pancorvo, in ’ Stígt van Bur- gos, aan den Grooten Weg, naby de Bronnen van Hontoria, uit welken een Rivier ontfpringt die Gen. 745. pe'456. Vez. XIII. p. 460. Läthr. Fol. Cordatis, Flor, Fasciculatis.- GUETT. Stamp. 454. DALIB. Par, 191. Clandeftina Flore asaee: TouaNr. duf. 652. Dentaria aphyllos fl. parpmes, Raj. Hifl. 1230, -Orcobanche “Flore majore &cc. « Pin. 87. Prodr. 31. RUDB, Elys. u. pe pe re f. 2; Morts. ÛlI. S, 12. T. 16. É. 15e Planta clandeftina , Madrena. DAL. Hij, 960. B, Clandeltina, „Madronna, oceulr® Bonen. Obs. zoe Cont. Ie mus 5 DT B 4 NAM A A 463 diein de Ebro valt, Daar maakten de: Bladen „IV. aan-de onderaardfche Takken een Soort van Pyn-**2 „appelen ‚ gelyk hy ’t zelveafbeeldt ;-waar van Hoorp. -de Barbiers zig bedienden om Schurfte Hoofden °TU% » te zuiveren. „ Want “deeze Plant. bevatte een permis, en fcherpachtig of zeer doordringend ‘bicter Sap , en werdt in ’t Graaffchap Pernia, daar zy in een “Böfeh- overvloedig groeide ‚ Madronna geheten; als zynde byzonder deni ‘om ‘de Vrouwen te fedden van Onvrugtbaarheid.. Koeken in ‚„Bo- ster gebakken van Tarwe- Meel , dat met het Sap daar van beflagen was, hadt hy in dat op- zigt veel zien uitwerken, Een Vrouw van vyf- tig Jaaren „ „onder anderen „ werdt daar door genezen van een ‘langdurige EON Jasgende ; ter wereld - (8. Ca) Schubwortel met Klokswys’ gaapende _n: Bloemen. Pres pend, Naar het doorlachtige Geflagt van Phelypeaux , in Vrankryk, ’t welk voornaame Mannen, = ftanders der Natuurlyke Hiftorie, heeft uitge- „leverd, hadt TourNerorT dit Kruid gery- “teld, waar van hy een Portugeefch met geele en een ran met. tanaaade menten door 4% Hift. des- Plang- de-Lyon. “Tom. Is ps 96 (2) Lathrea Corollis -campanulato- Balkaren, waden “Lufranica -Fl-luteo. @,Phel. Orientalis Flore Tourn. Cor. 47, Tab. gn IL, DEEL. IX, Srux, “464 TWEEMACTIGE KRUIDEN. “IV. door hem waargenomen, kende. Het eerfte was mee, een Sappig Plantje, van anderhalve Handbreed Hoor hoog, op ’t end van een gebladerd Stengetje, STUK. vals van Huislook, drie of vier groote, Trech- Sihlaae, terachtige, geele Bloemen uitgeevende, Hèt bloeit in ’ Vootjaar-en is zeer ay: HL (3) Schubwortel met de Lippen der Bloemen Anblarume onverdeeld. e Bloem is in figuur zeer Sdefehijlende » doch het Zaadhuisje byna eveneens ‚ín dit Kruid- je, door den zelfden Kruidkenner in de Levant omen, en dus genaamd in navolging van “Corpus , alseen Plant die geene Bladeren heeft, Iv. (4) Schubwortel met een zeer eenvoud ge Sten eerie en hangende Bloemen, die de ja drie deelig hebben. Zeer fraay vindt men dit Bonderlnde Kruid, dat men Onblatt of Schuppenwurtz in Duitfcha land noemt, by MENTZzZEL afgebeeld, die aantoont ‚ hoe de Steng gedeeltelyk voor Wor- tel (3) Latbraa Cor. ed Een Anblatum Osientale Flore purpurascente. TOURN (4) Lathraa Caule ai. ht: Fi, Succ, s13. KRAM. Auf?r. 182. GORT. Ingr. 98. OED. Dane 136, Squamaria Rie vini & Loniceri. HAL. Helv. 611. Anblatum. Dop. Pempt. $53. Dentaria major. Can. Epit. 705, CLUS. Pans, 452 “Anbl. Fl. e rufo candicante. TouRNg. Cors 48e Orobanche en dentatà mizjor: C. B. Pin, 88. MENTz, Pug. T, 3e . Je Dt DYNA Mer A, ds gel verftrekt e en zeg 5 dat het in Pruisfen en © _ IV. voorkomt onder lom- Arnen; merryke Beukebóomen, eerst als cen Kam naar Hoor en PM hoog zig opregtênde. Het Stengetje draagt , en se over de câne: Zijde, gert bÂafs vva „varr: ‘grootè ge: Kelken, „de Bloemen bevattende’, die een paarfchie Boven-seri witte -Oniderlip: hebben;De Wortels: zyn’ wrang’ en. bitter: Hetsgedeftik =°".e deerde. Water. van: dit Kruid -plägt gee # Aanetde: en in een le ien ee - B53 13 4k kad NEET Sen wm armin CE er meen deel: an Kea dee r zeer ‘Kein, ‚ de, onderfte: zeer groot en. uinges Son rand, onderfcheidt dit Gellagt, waar van maar, Ameri ééne Soort is (1 )-s-in Virginie groeijende, De- “*** zelve heeft een enkelde ‚ nict Takkige „opftaan- de, ruigachtige vierhoekige:Steng,, met Lan- cet vormige ruige „doch niettemin. zagte Bladen, uit wier Oxelen de Bloemen vo „die donker-rood zyn, Pypachtig , in twee Lippen verdeeld, waar van de bovenfte geheel is en ge= welfd, de onderfte RE, Er hebben een, „tuig 41) prva Len Sf Na. Heg. KUL pt dad: p. ve Pez. XLil. p. 461. GRON. Virg. 92, Baphaaia majos Matias de, PLUK. Mant, 73» Te OT Il, DEEL IX, STUK, 466 TWBEMAGTIGE- KRUIDEN, IV. ruigachtigen, geftreepten Kelk. In Mey bloeit Aroste dit Kruid, welks Vrugtmaaking nog nader ons Hoorp- derzoek vereifcht. STUK Sehilzaa: TonztA fe p 5 De Kelk is vyftandig , het Zaadhuisje eens hokkig , Klootrond , eenzaadig in dit Geflagt; ke “welk ook totnogtoe maar ééne Soort bevat (1)s hike * gebynaamd naar de Groeiplaats-op de Alpifche Alpifche. Bergen in Switzerland, Ooftenryk „ Italie en de Pyreneen. - Daar groeie dit Kruid: op vogtige ruuwe plaatfen”, Hemelhoog. Mrcecueurus heeft ’er een Geflagt van gemaakt, onder den naam van Tozzia, naar den geleerden Kruidken= ner Pater Tozzr, die alleen deeze Plant in Toskanen hadt gevonden, Anderen hebbenze tot het Ooga Tandwortel » ENZ. betrok= ken gehad. - „Uit een aartig, fyn, nie met Muizèr. Tand. jes gefchubden Bol, geeft het een Steng van en een Elle hoogte ‚ Takkig „vierkant, met Blaadjes als van Gamanderlyn , tegenover el. kander, uit wier Oxelen Goudkleurige Bloem- pjes (1) Tozzia. Sy/?. Nat, XII. Gen. 745. p‚ 406, Vig. XIII. p. 461. Tozzia Alpina lutea, Alfines folio. MicH. Gen. 20e T. 16. Euphrafa lutea AlGnefolia, Radice Squamatâ. C. 2% Pin, 234. Prodr, 111, Dentaria Buguloides, en bofà, Squamulis Myodontoideis , Alpina. MENrz. Pug. T 9.f. 3, 4 Orobanche Buglosfoides. &c. Moms. 111. S. 1e. T. 16. Anonyma (, Gregorii, Radice Dentariz. COL, Eephre HL. p. 49. T. so. D rpY{NaA MTA 45 pjes voortkomen, die byna in vyven egaal ver. IV, deeld zyn, döch zodanig, dae: twee deelen tot \Spzen: de Boven: drie tot-de Onderlip: behooren, Hier Hoorns op volgen kleine rondachtige’ Zaadhuisjes, in TUE tweeën open fplytende en”eemrondachtig’ Zaad: zm je bevattende, HarLer zegt, datde Zaaden Kegelvormig gefpitst zyn eti-donker van Kleur. Hy merkt ook aan’, dat Men T zer den Wor. tel te rond heeft afgebeeld, alzo -dezelve lang: werpig is. Morrson niettemin heeft zyn Afbeelding van: dien Autheur ontleend. Zie hier’, met hoeveel gemak wy:de Vrugtert plukken van het Zweet dier onvermoeide Gees- ten, welke geen gevaar ontzien hebbe om dè Kruidkundete verryken, Mentzer verhaalt, met welk een moeite hy, in de Maand Mey des Jaars 1654, tot ontdekkinge Kwam van-dit-aar- tige Gewas ; op den top-van een der hoogfté Bergen van Duitfchland „ hangende als’ waré over *t Steedje Mittenwalde ‚in ’t midden tus- fchen Infprak-en- Munchen „-daar de Rivier Ifer eirfprong neemt „ die fterk aftoopendevin den’ Donau valt, Hier begaf hy/zig’s-ntiddernagts , alleen , -uic-derr Herberg-,-naar dien Berg, en hadt» voorts’ den geheelen volgenden: Dag noo dig, om deszelfs Top. te beklimmen, Midde. lerwyl zag by rondom zig niets; dân-de Toppen: der” vabuyrige: Alpen” mer Sneeuw. bedekt en Ípringende: Datnkertefi of Steengeiten ; het Steeds je, daar beneden, naauwlyksonderfcheiden kun- nende, wegens de Wolken , mes Donder en Gg 2 Blik. — ML. Dezre IX, STUS, Iv, 468 TwEEMAGTIGE KRUIDEN. Blikfem gemengd-, die als onder zyne Voeten EE zweefden. Eindelyk „ den Top bereikt hebbene Bioorp: de, deedt zig aan hem, tusfchen het gruis van STUK. gebroken Steenrotfen , die nog nat waren, van per de gefmolten Sau. ‚ dit Kruid op, ’t-welk door zyne- onverwagte verfchyning , op zulke afgelegene plaatfen , ook andere Kruidleezers, verrukt heeft. In Switzerland hebben Scr £ vc He ZEus HALLER, GAGNEBIN, hetzelve aan de kanten der Yskolken en op Toppen der fteil- fte Bergen waargenomen: zo dat het, als’t wa- re; een Kluizenaar is onder de Planten, die de famenleeving met Menfchen en Dieren, ja zelfs de Warmte fchuwe, PEpricuraARrtsS. Luiskruid, In dit Geflagt-is de Kelk vyfdeelig , het Zaad- huisje tweehokkig , gefpitst „ fcheef , bevatten- de Zaaden „ die-een bekleedzel bebben, „Voeg hier by de gedaante van de Bloem , diegeh-lmd is en gelipt , hebbende een Srnoelachtige en zeer byzondere figuur. De naam zou daar van af kom- {tig zyn , dat het Vee, weidende op Landen, daar. *t zelve veel groeit, Luizig.worde, -Mis- fehien hangt zulks van de, flegte hoedanigheid ; des Voedzels-op zulke Landen ; af: misfchien is’teen verdigtzel. „Hoe *t zy: het bevat zestien, meest Europi- fche Soorten; de drie“eerften met een Takkige , > de ai met een enkelde Breng Dt DYN ASMI A 469 (1) Luiskruid. met een Takkige StengsdeKel- INS ê À ÁFDrEL, ken gekamd en eeltig-geftippelds de Bloe-” sy. men fcheef gelipt. Ho STUK. In de Moerasfen- der Noordelyke deelen van eek Europa groeit decze, die-op*t uiterlyk aanzien pamfris id naauwlyks dan in grootte van de volgende ver: Mosrasus. fchilt. „Men vindtze- echter ook in- Oottenryk:, aan den Ryn en in Switzerland, alwaar-zy zelfs niet zeldzaam is , komende aldaar op voge tige Velden en in-de. Bergvaleijen , niet alleen met roodeof. paarfche „ naar zelfs met wictè enmet grocne Bloemen: voor. “Dovonéus zegt, dat men het -Fiftelkruid , in de Moerasfi- ge Streeken van Holland, fomtyds grooter dan elders-vindt. Dit berek HALLER tot deeze Soort, welke , volgens den Heer pr GorTER voorkomt in Gelderland, En de Stads Weide, ; by Harderwyk. % 2) Luiskruid met. een Tokkie Steng ; gt Re > Bos{chig. ‚ (1) Pedieularis Caule- Ramofo eind callofo- punâatis &c. Sf. Nat. XII, Gen. 746 p. 407. Wigs XIII. P- 451 Mat. Died. 314. GORT. Belg, 170. KRAM. Aufir. 183. Fl. Succ. 5o5 , ssi. HALL. Helv. 621. Ped Pratenús rubra elatior. Raj ks 700. Ped, Danica maxima. Los, lilaftr. 147. Pedicularis. Tan. Hifs p. 495. “te. bona. (2) Pedicularis trevi des Gort. Belg. 170." Fl. Suec. 504, SST Fl. Lapp. 241. KRAM. in HaLL: Helv. JIS. GOUAN Monsp. 298. H. Cl. 326. BR. Lugdb. 208. Bedicularis pratentis purpue:. C. B. Pin. 163. Fistwlaria, Dop. le 556. Pedicularis. Lon. Je. 748. He Dai. IX STUK. d7o TwEEMACTIGE KRUIDEN. V, werpige „hoekige „effene Kelhen en de Dloee An gn men Hartvormig gelipt. enne Dit komt in Bosfchen , op Hey- Velden en Schuölzaa- Weidlanden voort, zynde door geheel Europa, sig. als ook in onze Provinciën, vry gemeen. Men noemt het, in *t Hoogduitfch , Rödelof Räüdel- kraut , en by ons Roode Ratelen , welken naam het van de Geele Ratelen of Haanekam- * zie men*, naar wien de Bloem wat gelykt , fchynt Mads. 95e. meente te hebben. In ’t Franfch wordt het Pediculaire , in ’ Engelfch Loufewort, en im 't Hoogduitfch ook wel Laufekraut , dat is Luise kruid, geheten, Hier van heeft het Geflagt den naam, Het heeft een laage leggende Steng met uit- gebreide Takjes, groeijende zelden een Voet hoog, Kleine Vinblaadjes , fyn ingefheeden, ko- men zo uit den Wortelals nit de Takken voort , en maaken dat het eerst opfchietende Kruid wel naar Varen gelyke. Het heeft lange, fimalle , bleek paarfchachtige Bloemen , met een vyfdee- ligen Kelk, waar van het onderfte Tandje klein , de overigen gekamd zyn. Het Zaadhuisje is fnuitig ‚ fcheef gaapende „en bevat Eyronde Zaat en. | Men heeft dit Kruid weleer voor famentrek- kende , en uitwendig tot Genegzing van Wonden en vuile Zweeren dienftig , aangezien ; waar van het den naam van Fiflelkruid zoude bekomen hebben, De voorgaande Soort ís nog in fommi- ge Apotheeken bekend, Het heeft , gelyk de mee- Der D LNA MT A 471 meeften van dit Geflagt, een onaangenaame Iv. fcherpheid. En C3) Luiskruid met een neergeboogene byna Takkige Steng ; de. Helm der Bloemen met een fpîtfe Snuit ;de Kelken gekamd en eeni- pedir germaateé ruig. Snuittg. De Snuitige Bloemen , paârfch van Kleur, onderfcheiden deeze Soort , een klein Plantje, op de Switzerfche en Ooftenrykfe Alpen groei« jende en meest op den Grond neerleggende. OOFDg agg (4) Luiskruid met een enkelde Steng „drievou- en Eru dig gekranste geflooten Bloemen, gekamde < Giroblssen Kelken en regelmaatige Zaadhuisjes. Bonpoetig. Deeze, die in de Noordelyke deelen van Eu- ropa , op vogtige Veengronden , in Bosfchen en elders groeit, is zeer fraay door eene regt- opftaande Steng van drie Voeten hoogte ‚meest ongebladerd „ doch fomtyds ook geheel gebla- derd , onl in een Aair van Kransjes , wel- (3) Pedicularis Caule deelinato fù lebet &c. KRAM. Aaftr. 183. N. 3. Ped. Caulibus refiexis, Spic laxâ purpu- reâ. SKG. Ver. III. p. 125. Ped. Alpina Foliis alrernis. HALLe Helv. 6ar. T. 16. f. 1. Ped. Alpina Filicis folio minor. Ca B. Pin. 163. (4) Pedieutaris Caule Gmplici, Flor, terno - Verticillatis &c. Fl. Suec. so6. OED. Dan. 26. Ped. Caps. fubrot. regulari- bus. R. ZLagdb, 299. Ped. Alpina Folio Ceterach. HeLw. Flor. 39 T, 39. Sceptrum Carolinum. Kuo. It. 1. T, 1e Fl, Lapp. 243. T. 4e fe 4e H. Clif. 326. Il. Daar, IX, STUK) IV. 472 TAEEMACTICE KRUIDEN. welke ieder-uic drie. „;vier-of vyf Bloemen bes ADEL {taan , gelyk als in de Lupinen. Zy zyn gehehnd, Hoorp- sTÚKe met een kleine Onderlip en geel, meest gefloo» ten; doch arm den Mond Bloedkleurig. De en Pride zyn, byoâ als die vaú % Zilverblad- ef Kruid, Vindeelig en’ gekarteld, Het Zaadhuisje is fond; met cen Puntje, en bevat Zaadjes, die in een rimpelig „Vliesje zyn-beflooten. De ver- maarde. RUvBEGCK dit Gewas -op zyn Lap» landfchen Reistogt ontdekt hebbende, gaf ’cr , ter eere van. Karen den XII,, Koning van Sweeden , ‚ den naam van Karels Scepter aan, ‚Het is federt in de Hoven van ons Wercldsdeel ien voorigeplant. — Vv. Pedicularis werticiidâ= 14. Gekranst. (5) Luiskruid met een kids ef en viers voudige Bladen, Deezezis- gemeentr-dan dein op En Bwit: zerfche Alpen „en komt ook voor op die van Ooftenryk sin Lavguedok en Provence. Het is een: Kruidje- van naauwlyks een Span hoog , dat derge!yke Blaadjes als de voorgaande maar ge« kranst aan de Stengetjes heeft , die gekroond zyn met fraaije paatfche Bloemen, welke witte Kelken hebben. * (6) 7 Pedicularis Caule Gmplici , Fol, peren KRAG, Ss. 183..N- 4. Fed. Alp. Fl, purp. fpicatis , Fok. pina. wergjciheis. HaLr. Heiv. 623. Te hing 1. eere mone Cana altesa. C. B. Pis. ghs Det Dr RTE tk dp (6) Luiskruid met een enkelde Stenig en Lân= IVe cètvormige Zaagtandige gekartelde Bladen; nn de Bloemen ’t onderfte boven. Hoorn. dje In Siberie komt deeze voor , die de Steng een , Voet hoog heeft ; de Bladen onverdeeld , diep Pebeer Zaagtandig , overheens geplaatst. De Bloemen 5“, dag. in de bovenfte Oxelen ongefteeld , zyn hoogkeerd. paarfch van Kleur, en leggen alsagterover „met een Haakige famengedrukte Helm en de andere Lip groot en rond: zo dat zy veel gelyken naar de Vlinderbloemen. (2) Luiskruid met een enkelde Stenz, Vindees VII ee Zaagtrndige Bladen , een gebladerd „gekleurde Kelten en flmpe Bloemen. ®) Luiskruid met een enkelde Steng5 de Helm Don: der Bloemen ruig. gerande Droevige Flammea, den gevind en agterwaards Schubswyze. _viammis. nn _Ge) Ce) Pededars Ean aijn Fol. Lanc. ferr. cren. Flor, (9) Luiskruid met een enkelde Steng; de Bla- 1x. 12) Pedicularis Caale fimol. Stam. &c. Sars Alpina Fol. alt. pi ‘nnatis. HALL. Helv. 623. T. 16. (8) Pedicularis Caule fimpl. Coroll. Gal. 2 (5) Pedieutaris Cale fimpl. Fol. pinnatis retro-imbri eatis. Fl. Laop. 244 T. in. Ff. 2. Pl, Sate. 5op,556. HALL» Flo, 622. Ped, Alpina folio Ceterach. C. 5, Pin. 163. Ge 5 Il. DesL. IX, STUK, 414 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. (1o) Luiskruid met een enkelde Steng „en Tands- wys’ gevinde Liniaale Bladen; de Kelken ruig. (11) Luiskruid met een enkelde Steng , gevin- ‚__de Zaagtandige Bladen: de Kelken gerond en glad; de Bloemen met eene Haakig fpit« Je Helm. (12) Luiskruid met een enkelde Steng , Vin= Xi Lapponica, deelige Zaagtandige Bladen en tweedeelige pe flompe Kelken. Ver de meefte Soorten van dit Geflagt zyn Planten , die zig niet vertoonen dan aan on- vermoeide Geeften , welken het nict verdriet hun Lighaam,tot verryking der Kruidkunde, af te martelen en zig in Levensgevaar te ftellen 7 door ’t beklimmen der He Bergruggen van ons Wereldsdeel. Die blykt in ’t iohder aan deeze zes, waar van N, 7 nergens gevon- den is, dan by de Ysklomp, uit welke de Rho- ne ontfpringt , zo Harren meldt: N. 8 en ir in Siberie: N. zoen 12 alleenlyk op de Lap- landfche en _N.9 zo wel op deeze als op de Switzerfche Alpen, Op die van Piemont, nog-_ thans, (ro) Pedicularis Caule (impl, Fol. dentato « pinnatis cc, Fl. Lapp. 245. T. 4. £. 3e OED, Dan. T. 30? Gi) Pedienlaris Caule fimpl, Fol. pinnatis ferratis &c. Ped. Eol. alternis Bec, ALL. Pedem. 54. T. za. f. 2? (22) Pedieularis Caule fimpl. Fol. pinnatifidis &c. OEn. Dan. T. va, Fl. Lapp. 242. Toa. £, 1e M. Sate. 507 3 554e H. Cif. 326. R. Lugdb. 299, „DIDYNA MIA, 475 ‚ thans, is een dergelyke als heet Bleckroode aan Iv, den Heer ALL ron voorgekomen , met de Kel- ARDEEL, ken ruig en fpitfer. Ook valt de laatfte in Dee: Hoorn. Bemarken en Smeede s zynde in onze Kruid-°TUE. hoven bekend, pen Het onderfcheid wan deeze Soorten moet bly- ken uit de bepaalingen. De Bladen zyn meestal Vindeelig of gevind , gelyk in dit Geflagt al gemeen is: de Bloemen gehelmd. De zevende Soort heeft dezelven paarfch of donker -rood, zo wel als de negende , maar ín de agtfte zyn dezelven geel: in de tiende en elfde bleekrood, Vleefchkleurig of incarnaat. De twaalfde , we- derom ‚ heeft de Bloemen geel. Deeze is zeer gemeen op de Laplandfche Gebergten, (13) Luiskruid met een enkelde Steng , eenge- KUL bladerde Aaîr: de nen: een nc Uit-Comfan , Gerropt. gerande Helm hebb iâs ded Op de hooge Gebergten , ia el is dee- ze door den Heer ALL ron gevonden, die de Bloemen bleek geel hecft, (14) Luiskruid met een enkelde Steng, ‚tenge, ‚zi, bladerde Aaïr : de Bloemen een zeer flom-canderd pe (13) Pedieularis Caule fimpl. Spicâ foliosâ &c. Ped. fol. his ss Cal. non criftatis Ec, ALLION Pedem, so. T. 12, ke (14) Prdieuleris Caule fimpl. Sp. foliofâ &c. Jacq. Vind. ago. Ped. Fol. alt. Pinnis pinnatis &c. Haru. Heiv. 623e Te 17. f. ze Ped, Alp. Filicis folio major. C, Be Pin. 163. il, Dal, 1E, STUKe A76 TwEEMAGTIGE KRurpEN. ES IV, pe onverdeelde Helm bbele en vyftandige Ee Kelken. Hoor : k 8 STUK. Zeer duidelyk vindt men de Afbeelding van Schallsaa: deeze , met overhoekfe Bladen „welke als die úg. van Varen de Vinnetjes gewind hebben , en lan- ge uitfteekende Blaadjes aan de Bloem- Aair, by den Heer HALLER, gelyk zy ook op de Oost- enrykfe Bergen by Weenen, door den Heer Jace QUIN, zo wel als op die van Switzerland door SCHEUCHZER , is waargenomen. De Steng valt een’ Voet en hooger: de Kelken zyn ruig en ongelyk verdeeld; de Bloemen als in de voorgaande gekleurd, (15) Luiskruid met een enkelde Steng , een XV. rr iets of swat gebladerde Aair , de Helm der ze: Bloemen Borftelig vern de Kelken nani nederwaards geknot. E In “Noord = Amerika vondt de Heer K A 1. m dit aartig Plantje, dat de Steng maar een Span-hoog hadt , met overhoekfe Vindeelige, ingefneede- ne, gekartelde „, ftompe , effene Bladen ;en aan ’t end een Eyrond Aaircje van ruige Kelkjes met witte Bloempjes en daar tusfchen kleine Bla- dertjes, (16) (rs) Pedicularis Caule fimplici, Spicâ fabfoliofà „ Cortol- lis Galeâ fecaceo bidentatis , verre deorfum truncatis. dans, 86 jp h EEN REIN Ares Peen 472 (16) Luiskruid met een enkelde Steng, ge= IV; kamde Kelken en Bloemen die de Helm met Armas een Haakige Snuit hebben. ; Heun E STUK TE De Afbeelding » welke, Cr usius gegeven Es been „ heeft van dit Kruid, op de Alpen van Ooften- Tuberofa. ryk en Provence ende ‚ is zeer fober, ge, Knobvelig. lyk uitde fraaije Afbeelding vanden Heer Har- LER blykt. Doponzus en LoreL hadden dezelve overgenomen onder den naam van Berg- Filipendula, om dat de Wortels byna gelyk die der Affodillen, koobbelig, dik en Houtig, aan den Stoel hangen, De Bladen breiden zig, by- na gelyk in dat Kruid, langs den Grond uit en zyn zeer fraay gevind , met diep ingefneeden Vinblaadjes ‚ fomtyds als die van ’ Millefolium. Uit het midden fpruit een naakte , onverdeelde Steng, van minder dan een Voet hoogte „ die op ’t end êen dikke Aair draagt van bleek geele Bloemen ‚ welke , gelykerwys in de derde Soort , aartig gefnuit zyn. Aanmerkelyk is %, dee men Eed Soorten van (16) Prdiealaris Caut epi , Erle eriftatis &cc. Pedicularis Alpina lutea. SEG. Veron. Ill. p. 126. Ped. Als pina Fol. alternis pinnatis &c. HAur. Helv. 620,T. 15. GoUAN Monsp. 298. GER, Prov. 232. Ped. Alp. Asphodeli radice Flore purpurascentê, TOURNE. Jnjf. 173. Filipendula mont, Flore Pedicularie. C. B. Pin. 163. Ale&orolophus montana Fl. luteo. BARR. Ze. 469. BOCC. Mus. 315, T. 8, Ale&. ptimus. Crus. Pann, 708. Filipendala montana, Dop, Pempt. 56. Oenanthe {, Filipendula. Lom, le, 730, Ii, DEEL. IX, STUK. IV. roms: Moses STUKe Schuilzaa- éize, 478 TWEEMAGTIGE KAuiDEN. van dit Geflagt noch» in-Ooft- , noch: in West- indie, noch ook aande Kaap: der Goede Hope of ergens ardersin Aftika of Arabie „ of in ee- nige andere heete Landen des Aardbodems , heeft aangetroffen: zo dat hetzelve een Vyand{c'iynt te zyn, zelfs van gemaatigd warme Lugtitree- ken, houdende zig op in de Valciten der koude fte Bergtoppen , aan de kanten van Ysklompen, ja in de Sneeuw. De figuur der Bloemen, zou men eenigszins mogen denken, of dienen kon, om de tedere deelen der Vrugtmaaking, i in die Groeiplaatfen, voor de geweldige aandoeningen der Koude te befchutten, Want zy hebben een Helm, die, in *t algemeen gefproken , de Meel- draadjes en den Stamper dekt: ja zyn in fom- migen byna of geheel geflooten , leverende niet= temin ryp Zaad uit: maar het eind oger der Scheppinge is niet te doorgronden. BERET E De Kelk is vyfdeelig; de Bloem heeft twee Lippen , waar van de onderfte driedeelig met uitgerande Kwabben, de middelfte Kwab in twecën gedeeld: het Zaadhuisje tweehokkig en gaapende indit Geflagt , dat, zo de Hoogleeraar .BURMA NNUSs meldt, deor Pater PLUMIER benoemd is naar eenen GemraARmRDus, door wien , nu bykans tweehonderd Jaar geleeden, in” ‘t Engelfch een Hiftorie der. Planten uicgege- ven werdt. Deeze. naam kan thans, met meer Tet» Er D WO NTASME EA Fino regt, tot vereering trekken van den vermaarden , IV. Doktor GERARD, die kortlings de Plapteu Î SPEELS van Provencs regelmaatig heeft befchreeven, Hoorn. Het bevat de zes volgende uitheemfíche Soor” "UX ten. (1) Gerardia met byna Eyronde „ Wollige , die pied ct Bladen , van langte als, dersberofa, Bloemfteelen. lige. (2) Gerardia met Liniaale- Windeelige Bladen zr. en eene byna Takkige Steng. br sg Riddere Van deeze beide Soorten groeit de eerfte NN megs de heetftedeelen van Zaid- Amerika, de andere in Oostindie, Van de eerfte, dateen zeer laag Plancje is, zonder Steng , met Bladen als van Senegroen en Wortels als der Affodillen, zyn de Vrugtmaakende deelen nog niet zeer duide= Iyk bekend. De laatfte hecft een opftaand Sten= getje van een Voet hoogte , met eenige Takjes, gepaarde Liniaale gevinde gladde Bladen , en Bloemen in de Oxelen aan den Top van de Steng ‚ over ééne zyde, zeer kort gefteeld, De Kelk is Pypachtig ‚met vyf fmalle Tandjes van de _) Gerardia Fol. fubovatis. tomentofis repandis longltudie pe Caulis. Syft. Nat. XII. Gen. 7474 P--408. Weg, XIII. p. 462. Gerardia humilis Bugule foliis, Asphodeli radice, Prum. Gen. 31. le, 75. f. 2. (2) Gerardia Fol. Liaearibus pinnatifidis, Caule Cubra- mof, Acad. IV, pe 31â: IL, DEEL, IX, STUK, Iv. AFDEEL. XV. Hoorp- STUK. 480 _TWEEMAGTIGE KRUIDEN, de zelfde’ langte + de Bloem langwerpig, gaa- pende, in vyvep gedeeld met de twee bovenfte Kwabben korter dan de anderen en vier Meek draadjes ‚met dubbelde Meelknopjes, Dit is Eeen Jaarlykfch Plantje. (3): Gerarda. miet Liniaale Bladen.) Deeze ‘Soort , die, zo wel als de volgende , haare Groeiplaats in Virginie en Kanada heeft , is een Kruid met Draadachtige Stengen van een Voet langte en zeer {malle Bladen. ‚De Bloemen komen aan ’c zelve ongefteeld of met lange Steel - zee je tjes voor ‚ zynde- van Kleur hoog paarfch, döch in figuur zeer verfchillende, Men vindtze Ra Geele. derachtig , Klokvormig , als Pypjes of als Vine gerhoeden ; zo dat-daar op geen ftaat te maa- ken zy. De Zanbasje: zya rond td Gerardia. met. Lancetvarmige sine ge- tande Bladen en eene geheel, enkelde Steng. “Niet atië de Kleur dér Bloemen , maar ook het Loof verfchilt in dedze , dat fomtyds naat de Bladen der Grei Elen gelyke. Zy heeft -_ _taaije 46) Gerardia Foliis Linearibus, Digitalis Fol. Linearibus Floribus remotis. GRON. ‘Virg. 193, D'gita!is Virg, rubsras Folio et facie Antirrhini vulgaris. PLUK. Mant, Ov. T. 388. Ie (4) Gerardia Fol. Lanceolatis pinnato » dentatis „Caule fim- GRON, Virg. 94. Digitalis lutea elatior Jacez ní- grz foliis. Pru. Mant. 64. Ts 389. f. 3. Digitalis proces zior Eloridana, Prum. Alm. 71. T. 339. f. za Det-D Y- N-AcMzksA lr taaije Stengetjes van een Voet of hooger en _IVs groote frdaije geele Bloemen, die aan den Mond Ev in vyven gedeeld zyn , met ronde Slippen, De Hoorns Zaadhuisjes zyn als die van ’ Vingerhoedkruid, TUE (5) Gerardia' met langwerpige dubbeld Zaag- … Gerar pen tandige Bladen , de. Bid gepluimd , de Pedenla Kelken gekarteld. rien ee ferkiedad Ees De delfde Groeiplaats heeft en die naar * Luiskruid gelykt, wordende ook door * droo- gen zwart. Zy is Heelterachtig en heeft groo- te geele gepypte Bloemen, aan den rand in vy= ven gedeeld, met den Reuk van geele Violieren. (6) Gerardia. met tad Zaagtandige Pla, 4e Gn kaf „den en & Liniaale ftekelige Blikjes. Seters Lymerige. In China heelt de Heer Osprck deeze waargenomen, welke hy af beelde. Her is een Kruidje met een opgeregt rond Stengetje en korte Takjes, de Bladen gepaard , gefteeld , Eyrond; fpits hebbende , breeder dan een Duim, met enkelde end=T'rosjes van zeer kort gefteel- de Bloemen, met de Kelken in vyven gedeeld, Lymerig ruig »-zo wel als de Draadachtige Blikjes. C H E- (5) Gererdia Fol. geer lane - ferratis Stc, GRON. Virg. 94. Digitalis Verbeline foliis. Prum. lant. 64. Dig. Mariana Filipendulz folio. Ray. Suppl, 397 (6) Gerardia Fol. ovatis {erratis Braîeis Linearibus hi: 5. pidis, Osn. Je. T.-9. EE, Hh Ie DEEL, IX. STUK, 432 TwEEMACTIGE KRuiDEN, Bd CHELEONE Schildbloem, AFDEEL, — Haike Dit Geflagt heeft-de Bloem Grynsachtig , op- STUK. — geblazen, geflooten en en gefatfoeneerd , per dat de Bovenlip zig als het Schild van ‘een Schildpad vertoont. Hierom gaf ToURNE- FORT aan de eerfte Soort den Griekfchen naam “_Chelone , die een Schildpad betekent , en noemt- ze zelfs , in ’ Franfch , la Tortue. Zonder- ling is’t „dat LiNN us deezen vreemde naam ; tegen zyn eigen Stelling, bebogden heeft (*) het De Kenmerken zyn Eler. een oefene Kelk: het beginzel van een vyfde Meeldraadje tusfchen de bovenften en een tweehokkig Zaad- ‚huisje, Het bevat de vicr volgende Noord- A« merikaanfche Soorten. _— — 4 T.____(z) Schildbloem met ile An gina, Zaagt andige Bladen, de bovenflen gepaard. qe dig. Dit is de gedagte van TOURNEFORT, uit Acadia of Nieuw Schotland overgebragt door den Heer DrervriLLE en naderhand in dé Europifche “Tuinen aangekweekt, - Sommigen mer- (*) Vide Philos. Bot. $. 230. Waarom dit minder hen pen dan Elephas of Onagra , enz (1) Chelone Fol. petiolatis zaate ferratis Stc. Syr. Nat. XI. Gen. 748. p. 408: Weg. Klit. p. 463: HE Clif. 498. R. Zugdb. 293. Farm. Helmflad, 211. GRON- Virg. 7o, 23. Chelone Acadienfis floce albo, TouaNT. Jen, de 1706, Ps 195, T. 3. do 3 À Drin TN Aker ils s ee merken aan „dat de Kelk uit agt Blaadjes be- IV, ftaat, doch eigentlyk heeft het een vyfdeeligen Arprans Kelk in een driebladigen begreepen, De Bloem Hoorps is wit ‚ eenbladig , van figuur als gezegd is; ge- re Iyk menze door Enrer zeer fraay vindt af- nee gebeeld. Zonderling is dezelve, niet alleen door de gezegde figuur, maar ook doordien de Meel. knopjes zig vereenigd bevinden , de Meeldraad- jes van elkander afgezonderd en het vyfde zig Bladerig vicftrekt, zonder Meelknopje. In Vir- gipie bloeit zy op Moerasfige plaatfen en in Wa- teren, in de Herfst, zo Cray TON aantekent, (a). Schildbloem met gefbeeide egbvorinige NE en in arl daden len werfchilt deeze van de eren el Dat Gewas » naamelyk, * welk door den Heer Linneus als eene Verfcheidenheid is voors gefteld , met Roozekleurige Bloemen „ heeft de kundige Mituer als een byzondere Soort in Plaat vertoond en befchreevene ’t Zou het Vine gerhoedkruid van Maryland zyn, met Zaagtans dige (tyve, imallere Bladen-en-driekantig als Boekweit van PLUKENET, of dat met Per- fikbladen van PErivErR, ’t welk door Jose SELYN» in de Zeldzaamheden van Nieuw En- geland , genoemd was Kolobrietjes - Boom, _ (3) (2) Chelone Fol. petiolatís Lanceolatis &c. Chelone Fol. fpeciofis, pulcherrimis , Colore Rofe Damascenz. MiLL. le. 62. Te, 93e Digitalis Mariana &c. PLUK, Mant. 64. T. 343. f. 3e TREWe Ebret, T. S3 e Hhae UI. DEEL, IX, STUKe 434 TWEEMACTIGE KauiDEN. A Ï (3) Schildbloem mer de Steng en Bladen ruig. EDE 4 Hoos: Deeze, die de Bladen fpits , donker groen STUK, _ gepaard heeft en ftinkende ; de Bloemen bleek opk blaauw doorfchynende, zou, volgens den Ride Zan “der , een enkele Verfcheidenheid kunnen zyn B vamde volgende Soort. De Heer Jus s1eu heeft ‘ereen vyfde Meeldraadje, zeer lang , meteen zeer ruighaairig Meelknopje, in waargengmids iv. kds Schildbloem met omvattende Bladen en mr eene gegaffelde Pluim. et as dig. De Baas van deeze is, zo ‘wel als die det voorgaanden, in Virginie, of ook in Nieuw Engeland, van waar een Plant, naar * Vingere hoedkruid gelykende, met witte Bloemen , die zig als een Honden - Smoel vertoonen, door PruKeNeET was bekomen. De Bloemen zyn echter paarfchachtig in deeze Soort, die het Doorbladige gladde Vingerhoedkruid , van Mo=' RISON in Plaat gebragt, zou kunnen zyn, zo de Ridder zig verbeeldt; doch de Bloemen zyn geheel anders, en komen nader aan die van het ti (3) Chelone Caule Foliisque hirfutis. GRON. Ee 93. Di= gitalis Virginiana Panacis Colonii foliis 8a UK. Jfant. 64. Digitalis Flore pallido transparente. bie Sg 1928. C4) Chelan: Fol. amplexicaulibus Panicu'4 dichotomâ. Mant» 415. Cynorynchium Nov - Anglicanum Digieali acceder:s het- ‚ba. Prum, Mant. 62, Dig. perfoliata glabra. M MoRis. Hif. Ip. Mene Soda Te def. 6. Dracocephalus hisfatus Sc Ee Hfl. HL, p. 407. S, 15, To al, fi 3. DAD LT NAM ISA 485 Ruige: Draakskop , van dien zelfden Autheur , IV, met breede ruige Wederik- Bladen, In deeze Ars; Soort gaapen zy ‚ en hebben een uitgefpannen Hoorp- Keel, gelyk in het Draakskop-Kruid, de Bo- venlip kort en in tweeën, de Óndértip in drie- hees En gedeeld, Behalve de vier , die korter dan de Gaaping zyn, komt een vordt Meeldraadje , ge- lyk in de andere voor, dat geen Knopje heeft , maar zig aan ’t end verbreedt „en aldaar gebaard is, leggende op de Onderlip der Bloem. De Steng is rond en ruigachtig en deeze Planten fchynen in hoogte veel naar ’t Vingerhoedkruid te gelyken. Daar zyn, van dit Geflagt, geenen in Oost- of Westindie , in Europa of Afrika, noch elders dan in Noord- Amerika , zo veel my bekend is, waargenomen. GESNERI A. Naar die beroemde Mannen, in de Kruidkun- de niet minder dan in de Dierenkunde onder den naam van-GEsNERUuS bekend, voert dit Ge- flagt den tytel, Het heeft een wyfdeeligen Kelk op het Vrugtbeginzel zittende; eene om en wederom gekromde Bloem, en het Zaadhuisje , daar onder groeijende, is tweehokkig. „ Van dit Geflagt komen geen Soorten voor, dan uit de Westindiën of Zuid-Amerika, Het bevat de drie volgende. Hh 3 (1) Ges- IL, DEEL. IX, STUK. | 436 TWEEMACTIGE KRUIDEN. drvmensele: Wol:ige. EEN (1) Gesneria met Lancetvormige Zaagtandi- _ge ongefteelde Bladen, de Bloemfleelen Take kig veelbloemig. 2) Gesneria met Lancetvormig - Eyronde Zaagtandige byna gefleelde , aan ’t end geïropte Bladen „ de Bloemfteelen driehlot- mig, korter dan het Blad, . … (3) Gesneria met Eyrond- Lancetvormige ge- ‚ kartelde ruige Bladen, de Bloemfbeelen z)- delings, Hr. lang : en EEN, „Het verfchil deezer Soorten blykt nagenoeg, vit de bepaalingen en bynaamen. De cerfte is geftengd; de tweede heeft de ‘Takken als tegen de Rotfen aangedrukt, met aan ’t end getropte Bladen : van de derde , welke den Heer Jace QUIN aan de Zeekusten des Eilands Kuba voorkwam, getuigt hy , dat het een Heefterige Plant is ‚ met opftaande Stengen van twee; drie (1) Gezneria Fol. Lanceolatis ferratis fesfilibus &c. Sy/7. Nat, Xll. Gen. 749. p. 409. Vig. XIII. p. 463. Gesneria hu- milis Fl. flavescente. PLUM. Gen, 27. Je. 133. É. 2. Digitalis folia oblongo feirate, SLOAN. Jam, Go. Hij?. 1. p. 162. T. loge f ze (2) Gesneria Fol. Lanceolato =ovatis ferratis &c. Am. Acad. EED . Gesneria Rupeftris indivifa &c, BROWN, Jam: 262. khen affinis anomala Vasculifera &c. SLOAN. uts- ogv lede 0 (3) Gesreria Fol. ovato= Lanceolatis crenatis Sec, H. Clif. tütis &c, BROWN. Fam, g6i. Gesneria amplo Digitalis Calio tomentofo, Eran. Gen. 27. lee 134 Dak B UMG riek: Ae 487 drie of vier Voeten hoogte, die rond zyn,zel- IV. den Takkig „ broofch „ verfcheidene „uit een “TREE: zelfden Wortel, De Bladen zyn op de Rug Wol- Hoorpe« lig, van boven ruuw „ geaderd ‚ Liymerig nn ftinkende , vyf iaiens lang, Uit de Oxelen heete komen gemeene Bloemfteelen voort, van onge- vaar cen half Voet , aan ’ end een Tuil draa- gende van tien Bloemen, die Lymerig, ftinken- de, niet fraay , van buiten vuil groen, van bin- nen paarfchachtig zyn. Het is een Eyronde Pyp , die aan ’t end zig Trechterachtig uitbreidt, in vyven gedeeld , met ftompe Slippen , waar van de twee bovenften hol en opftaande , de drie onderften vlak zyn. Van de Meeldraadjes zyn twee langer » twee korter: het Zaadhuisje was platr vatte een menigte Zaadjes, zo fyn als Zane’ Meest vondt hy dit Gewas met zyne Worte= len in de Spleeten der Rotfen ingeboord. Die van PLu MIER hadt de Bladen breeder en kon derhalve een Verfcheidenheid wan deeze zyn. ANTIRRHIN U M, Leeuwebek, De Kenmerken van dit Geflagt zyn , behalve den-vyfbladigen Kelk , eene Bloem, welke meer of min de figuur van een Leeuwen -Smoel of a'toos iets Bekkigs heeft, en in de meefte Soor- teneen nederwaards uiefteekende Spoor „die voor Honigbakje verftrekt: als ook een twechokkig Zaadhuisje. “De figuur der Bloem onderfcheidt dan voor. 4 Laa- IL. Deer, IX. STUKe 483 TWEEMAGTIGE KRUIDEN) IV. _naamelyk dit Geflagt, in het welke, behalve de ab gewoone zo genaamde Leeuwebekken , ook het Hoorpe Vlafchkruid is begreepen. Dus ende %er mee STUK. _ nigvuldige Soorten in voor , van thans op de de volgende manier in Rangen zyn onderfcheiden. A. Gefpoorde met hoekige Bladen. (1) Leeuwebek met Hartvormige vyfkwabbi- Antirrbin zen 4 ge Bladen overhoeks ‚en hangende Stengen. Kiytbiauig. Dat LtiNN&us van deeze Soort de Grocií- plaats alleen {telt op Rotfen „ en aan oude Muuren, te Bafel, Parys en Haarlem , is te verwonderen ‘en* zeer gebrekkelyk: want men vindtze piet alleen in onze Nederlanden aan de Muuren of Veften van Delft, Utrecht en ver- fcheide andere Steden ;- maar zy kwam den Heer HALLER, in Switzerland , te Zug zeer me- nigvuldig voor, en RAY merkt aan, dat niets gemecner is op vogtige Wanden ‚ Painhoopen en Steenen ‚ in Italieë gelyk zy ook op oude Muu=- ren te Marfeille en wie weet op hoe veel ande- re plaatfen , groeit. Te Venetie, Padua en in de nabygelegen Dorpen , hangt overal aan de Wegen en Wanden van de Huizen, gelyk Veil \ of (r) Antirrhinum Fol. Cordatis Es en alternis. Syff. Nat. XII, Gen. 7so. p. 410. Vig. XIII. p. 464. B. Che 323. Ups. 175. R. Lugdb. 205..N. 4. an Monsp. 293. HALL. Melv, 613. Goar. Belg. 176. &c. Cymbalaria Italict Folio Hederz. LoB, Je. 615, Cymbalaria, C. B. Pin. 396. Can, Epi. 860, DID TN A-MoT Al 489 of. Muur, dit Kruid , zegt Loner. De Kie Iv. der ‘hadt derhalve behooren te zeggen, dat de En Groeiplaats is aan Rotfen en vogtige oude Muu-Hoorp= — ren, van veele Steden in Europa, inzonderheid ‘TUE in de Zuidelyke deelen. 7 el Het wordt Cymbalaria genoemd ,zo men wil, naar de Cymbels, een foort van Speeltuig der Ouden , en mooglyk komt zulks van de figuur der Bladen her, die zorondachtig zyn , dat men het vorr een Soort van Navelkruid gehouden en in plaats van dien in de Popeljoen - Zalf ge= bruikt zou hebben. Eigendyk gelyken de Bla« den meest naar die van Klyf. Het hangt met zyne Rankjes nederwaards „ hebbende zeer lange Blad- en Bloemfteelen en de Bloempjes ten deele geel, ten deele paarfch van Kleur, met een kromme Spoor. _(2) Leeuwebek met Niervormige zeer Haai-_ M Antir ri rige Bladen overhoeks ‚en hangende Stengen.„un Pits Deeze , uit de Alpen afkomftig , en door den Shade Heer JacQuiN naar een gedroogd Exemplaar- tje in Afbeelding gebragt, is, zo wel door de figuur van ’t Blad als door de SHestrigneid „ge- noegzaam verfchillende , om eene byzondere Soort uit te maaken. Men kanze, derhalve 5 Haairig Cymbelkruid noemen. G3) (2) Antirrhinum Fol. Repiformibus PiloGsfmis alternis. Mant. z49. JACQ- Obs. II. p. 28. T. 48. Linaria Hedere folio villofo f, Cymbalaria Alpina. TOURNE, Jnf?. 169, II, DEEL. IX, STUK 3 499 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN Iv. 'AFDEEL. XV. zine. ee Sparie uns. Onechte iks: zeklaau wierd. 5 VI. LEgzyptian (3) Leeuwebek met Piekvormige overhoekfe Bladen en leggende Stengen, … (4) Leeuwebek met Eyronde Bladen overhoeks en leggende Stengen, (5) Leeuwebek met Piekvormige Bladen over= hoeks , witgebreide Stengen en de Blade fleeltjes doorgaans Klaauwierachtig. (6) Leeuwebek met Piekvormige Bladen over= _hoeks , een regtopftaande zeer Takkige Sieng en fhofachtige Bloen len, oe id PE ad _Deeze vier maaken als Verihotaenneden è Gier Egyptifch. van een Kruid, dat men houde voor het Zlatis ne der Grieken. De twee eerften komen op de Akkers in Duitfchland , Engeland , Vrankryk en Italie voor , zo de Ridder aantekent „wore dende de eertte, die de Blaadjes Fluweelachtig gehaaird heeft, in ’c Franích genaamd Ja Velvoe. ie (3) Antirrbiname Fol. Haftatis alternis, Caul. proc. Oren, Dan. a GOUAN Afansp. 299: GER. Prov, zo2. H. Cliffs 323. R. Lugdh. 295. N. s. GRON. Virg. 68. Elarine folio acuminato fl. luteo & fl. coeruleo. C‚ B. Pin. 253. Elatinee CAM. Epit, 754. Linaria Seg. Nammalaria folio &c. TOURNEe Inft. 163. (+) Ant. Fol. ovatis alternis &c. GorT. Belg. 177. GOVAN Jlonsp. 300, GER. Prov. zoz. R. Lugdh. 205. Ne 6, Elatine Folio ee C. B. Pin. 253. Veronica foeminas DOD. emp el bok: Fol, haftatis een Ke, Mant 242. JACQ. Fort. T. 82. Linaria. Tier. Pis, Tan Ê. 2 (6) Ant. Pol. haftatis dien Kc. Klaare Memph. pus mila &c, Lire # „DD IDYNA MIA 401 te, ook aan de Kaap gevonden, De tweede IV: groeit in Bouwlanden by Utrecht , Haarlem , als EE an ook in Gelderland en elders. Het zyn Kruidjes Hours met leggende Ranken, die de Bladen veel naar STUK. ’t Loof der Klimmende Boekweit gelykende hcb- lft ben, inzonderheid de twee laatften , wier Groci- pars is in Egypte, hebbende s opftaande Sten. mpjes, Fors- KAOHL vondt ’er twee ‚ Soorten, van deeze ver- fchillende, B, Gefpoorde met gepaarde Bladen. (7) Leeuwebek met drievoudige Eyronde Bladen. Ai ie (8) Leeuwebek met viervoudige reeht bi, ge Bladen , een opgeregte Takkige gefleelde Bloemen, Zriornie tbopborum, (9) Leeuwebek met viervoudige Liniaale Blay 87° vl: den en een opgeregte geaairde Steng. a akk (zo) Leeuwebek met Liniaale getropte Bla-"Fsn rs. den, Ke (7) Antirrhinum Fol. ternis ovatis. R. Zugdb. 295. N, 9. Kruipend, GOvAN et 300. Linaria ‘triphy!la minoc lutea, item coz- rulea. C. B. Ps. 212. Linaria Hispanica. Crus, Fiff. 1. p. 320. eid Valentina. Log. Ze. 408 (3) Ant. Fol. quatern. Lanceolatis &c. R. Lugdb. 296. N. Jo. Linaria Amer. maxima purp. Flor. HEaM. Luugdb. T. 377. (9) „Ant. Fol. quatern, Linearibus. Jant, 416. R. Luzdb, 296. N. 14. Linaria purpurea megan Js B. Hif?, IL p. 460. Lin, alt. purpurea, Dop. Pempt. 183. (19) Ant. Fol. Linearibus confertis, R. Zuzdh. 296. N. Iso Lin. anguftifolia Flore cinerea flriato. Drur, Elih. 198. Te 153. f. 197. Ie DEEL, IX, STUK, ik Droevig. 192 TWwWEEMACTIGE KRUIDEN, den , de onderften- viervoudig , de Kelten met het Zaadhuisje gelijk. (11) Leeuwebek met Liniaale getropte Bladen , een glanzige gepluimde Steng en geaairde glanzige Bloemfteelen. (12) Leeuwebek met Elsvormige gefleufde Vleezige Bladen, de onderften drievoudig 3 de gepluimde Steng en Bloemen zeer glad. (13) Leeuwebek met Liniaale gladde Bladen, de onder, > een opgeregte ge- hed Steng en ‚Hoof dig geaaîrde Bloemen. Ee Ze Leeuwebek met Liniaale verftrooide Bla- den , de onderften- gepaard , Elsvormige Honigbakjes en byna ongefteelde Bloemen, Alle deeze behoorentot bet VLASCHKRUID, Linaria, dus genoemd, om dat de Bladen naar die van * Vlafch gelyken „ terwyl de Bloem He- (rr) Antirrhinnm Fol. Linearibus confertis &c. R, Zugdhe 297. N. 18. Linaria Capillaceo folio odora. C. B. Pin. 213. Prodr. 106. N. 4. DiLL. ede 199, ee odorata Mon- fpesfulana. J. B. Hit. II. p. 4 (12) Ant. Fol. Subu! latis , Omines Carnofis &c. Am. dead. IV. p: 277. (13) Ant. Fol. en glabris &ec, Govan Monsp. zoo. Linaria lutea parv a. J. B. Hiffl, III. p. 457. (4) Ant. Fol. Hiesilie fparûis &c. H. Clif. 498. Re Lugdb. 296, N. 13. Limaria triftis Hispanica. Ditn. Elthe zor. T. 164. fe 199. MILL. Je. 166, Linaria Hispanica pro= Eumben:, Manr, Dee. 35. f. 2, „Der DvERACMGI: Ae 5493 Hemelsbreedte verfchilt. Het Driebladige komt IV. _ in Spanje voor, als ook in Italie, hebben “MR de -geele en paarfche Bloemen. Dit. valt- niet Hoorns: meer dan een Voet hoog. De volgende Soort „STUK: in. Portugal. en- Amerika groeijende , is een en Kruid van Mans langte en maakt dus in de Tui- nen een fraaije Vertooning door zZyne Bloemen, die: dikwils drie by- elkander als drie Vogeltjes , naar de gewoone figuur der Bloemen van het _ Vlafchkrauid, op den top der Stengen voortko- men : doch ss zyn grooter dan in de andere Soorten en ‘paarfch van Kleûrs gelyk in de ge- - ne die daar van den bynaam-voert, zynde een Kruid dat. in kealie aan den Voet van den Berg Vefuvius groeit, r met zeer kleie i heeft een aanmerkelyken R ict Krui- d pende heeft de Bloemen Reakeloos groeijende in Engeland, Vrankryk en Italie wild, Deeze twee, zo wel als de vier volgende , hebben zeer {malle Bladen. Het Montpellierfe is welriekende en gelykt veel naar het Ryzige , dat geftrekte Takken als Rysjes heeft, aan Stengen van een: Voet hoogte , maar dit laatfie, in Spanje door LoErLiNe-waargenomen , stieeft-de Bloeien zeer lang, het andere zeer kort gefpoord. Van het Tweeflippelige , dat ook de Bloemen geel, doch met twee Oranjekleurige Stippen heef , verfchilt dat Ryzige doordien het in alle opzig- _ten veel grooter is 5 zynde dit maar cen Span hoog, weshalve het Klein Geel faarlyks Vlafch= kruid heet, op de Bouwlanden voorkomende in Tea- 11, DEEL, IX, STUK; 494 TWEEMAGTIGE -KaurpeEn. IV. Iralie en Spanje. Het laatfte of Droevige „ cire Arprel. gelyk , dat men by Gibraltar heeft groeijende Hoorp- gevonden, is een Kruid met veele gladde Sten» STUK. __ gen, dikwils neerleggende „en Liniaale eeniger- pt maate Vleezige rondachtige Zeegroen bedaauw- de Bladen. De Bloemen vallen in ’t geele „paar- fche of Afchkleurige , en het Zaadhuisje is Beke keneelachtig „ gelyk in de etend Leeuwe: bekken, zo genaamd. XV. 5) Leeuwebek met byna viervindie Liniaa- Kare …_ de Bladen» gemene à Stones: en gear ES é xvr. © (16) Leeuwebek met bna Liniaale Bladen, Arvenfe. . . E d y kkeri de onderften viervoudig , de Kelken Lymeé- - rig gehaaird ; Aairswyze Bloemen en cen opgeregie Steng. 2) 5) „is Sad Fol. rigens Linearibus- &c. Re Lugdb. 296. N, 17. GOUAN JMfonsp. zor, GER. Prov, 290. N. 6. Linaria pumila en lutea. ë; B. Pin. 213, Ofyris lutea fylveftris. LoB. Ze. (*) Calcari rella din een regte Spoor,) is thans hiet bygevoegd; doch de befchryvingen „ zo wel als de aange- haalde Afbeeldingen van dit Kruid, toonen, dat het een kromme of omgeboogene Spoor heeft. De v Soort heeft een regte Spoor of Staart. (16) Ant. Fol. fablinearibus inferioribus mens &cc, Re. Lugdb. 297. N. 21. GOVAN Monsp. 300, GER Prov, 291, Ne 10, Linatia Arvenfis coerulea. C. B, Pin, 213, Prodr. 117. DiLL. Elth. £. 158. B, Lin. pumila Folilis carnofis. C. Be Pin, y. Linarta quädrifolia lutea. 1d, Dr D LNA mr K 495 E 17) Lecuwebek met de Stengbladen Liniaal > Wv. ie Overhoeks ;-de Wortelbladen Lancetvormig AFDEEL, drievoudig ; de Bloemen Tuilachtig. Hoor STUK (18) Leeuwebek smet Lancetvormig Liniaale xvrr. werfpreide Pluizige Bladen „de onderften 4"*"7öi- num Pelis viervoudig; een pie Steng en En apen hlgei d Kn « XvIIL axatile. C o Leenwebel met de Wortelbladen vier vou Wi 8 dig Lancetvormig ; de Stengbladen Liniaal overhoeks; de. Kelken Pluizig en digt aan fn de Steng. et eed de, std Ene. xx, ge Bladen. ee sen <1) Le in rw. Ely es red C__Vileezige Bladen ; opgeregte Stengen en ge- anne aairde Bloemen, N (22) 17) Antirvbinum Fol. Cauliais Linearibus alternis &c. Li- Linaria maritima ‘minor viscof1 Fol. ‘hirs. Flor. luteis. Mo- mis. Hij. IL. p. 499. (49) Ant. Fol, grenen alen gc. Ars, dad w. p- 319- {zo) Ant, Fol, quinis Linearibus Carnofis Flor. Capitatis, R. Lugzdh. 296, N. Ir. ze Sicula multicaulis Molluginis fo= lio. Bocc. Sic. 38. Te toef, 1 „a „Ant. Fol. ee gabulatis Carnofis &c. Lin, marie dna Foliis fucculentis. BUXB, Cent, IV, p. 23. T. 3 il, Deens IX, STUK, 496 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, IV. _ (22) Leeuwebek met. viervoudige Liniaal- Ar ee Lancetvormige Zeegroene Bladen , verfpreie Hoorpe de Stengen en gevrofte Bloemen met een dele reste Spoor, XXII. san de | Alle deeze ‚ wederom , zyn Smalbladige Soor- ten van Vlafchkruid , waar van de eerfte naat het Droevige veel gëlykt hebbende geele Bloc- men, en een omgeboogen of kromme Spoor. Het volgende is gemeener dan die, op de Ak- kers van Engeland , Vrankryk en lealie, waar van zy den bynaam heeft, De Bloemen van dit en het volgende , wegens haare lange, Spooren kenbaar ‚ zyn blaauw , die van het Ratzige, welk , zo wel als het Lymerige, in, Spanje valt, zyn geel. Veele Biesachtige Stengetjes heeft die daar van den naam voert, voorkomende op Si= cilie en in de Oofterfche Landen, waar ook het Zeegroene zyne Groeiplaats Heöft „ met zyne Vleezige Sappige Blaadjes ; doch die zelfde Kleur heeft plaats in bet Alpifche Vlafchkruid ,’t welk de Bladen Kranswys geplaatst heeft, ver van elkander. Dit groeit in Ooftenryk , Switzerland’, Tcalie , Provence en op de Pyreneefche Bergen. Het heeft de Bloemen blaauw met een geel Ver- hemelte , zegt de Ridder, Voorts zyn alle. deeze Soorten klein van Gewas, fommigen maar een Hand- Ban. Alpifch. (22) Antirrbinam Fol. quaternis Lineari - Lanceolatis glaucis BCR. Lugdh. 297. N, 22, Linaria quadrifolïa fupina. C‚B. Pin. EN 8, nn Eosruléa repens. % Lin, fol, Carnofis cinereisn lid, DID NA MTA 497 Handpalm , anderen een Voet of daar ornttent -TW4_ hoog, of nederleggende op den Grond, iv Hoo (23) Leeuwebek met gepaarde langwerpig Ey-srux. ronde Zaagtandige Bladen „ een opgeregté XXUL rebi, „Steng „ getroste Bloemen en ted d van bns isjes. Tweehoor (24) Tlewebek met dik hile RE) ij” zun rond en Pluizig , enkelde Stengen , de Bloe- et je, men zydelings tegenover élkander. (2 D Lecuwebek met de meefte Bladen gepaard , langwerpig „ de Bloemen overhoeks. ord: (26) Leeuwebek met de meefle Bladen rde len over- di; hoek ig flomp , en de Steng anas. _mêt veel verfpreide Takjes, 5 Klein: (23) Antirrhinum Fol. oppoftis ovato - ager ferratis. Am. Acad, VI. Afre 17. Linaria Fol, copiofis eblongis den- tatis , Caps. Corniculatâ refiexà. BURM. Afr. zilte. Te 75. fs Ì Fl. XXV, eh oh bh (24). Ant. Fol. omnibus oppofitis óvatis vilòGs &e. Ants Saxatile minus. BABE. Je. 597 Linarin gaten rie folio villofo, Tov RNF. Jnf?. 169. (as) Ant. Fol. plerisg. oppofitis oblongis, Flor. alterniss R: Zagdb. 297: Ns 23. GOUAN Jfonsp. sor. Linaria Saxae } lis” Serpylli folio. TORNE. Iaf?. 169. Orontiumt Saxatild ’ Thymi folio „ Fl, zubello. BARR. Je. 13r3e Antirrhinum $as xatile. Id. Jee $98, 1102, 1103. (26) Ant. Fol. plerisq. aïternis Lanceolatis obtuûs , &c. H, Clif. 324e Fi, Suer. so2, 558. OZD. Dan. sor, Scar. Carn. 475: HALL. Filv. GHS. KRAM, luftr. 184. GER. Pis. dpi. GouaN Monip. zof. Antighe Arvenfe minus, Gs, B 1. DEFEn IK, STUK, „498 „TWEEMACTIGE KRUIDEN. IV. …… Deeze vier Soorten hebbende Bladen zo ímal Arpa niet. Het, Bweehoornige. valt aap de Kaap en ús zoons door den Hoogleeraar Bur M A NN u safgebeeld. STUK. Het volgende dat ‘in Spanje groeit, munt uit dees Schailzaar ip ‘ruigte: der. Blaadjes , die byna rond en Pluie : zig ‘gehaaird zyn. Het derde moet wel een zeer veranderlyk Plantje zyn, gelyk de Ridder daar van getuigt ‚indien alle de door hem aangehaal- de Afbeeldingen van BARRELIER daar toe behooren zullen. De Bladen worden by die van Quendel , _Thym : Orégo, of zelfs van Muur , 4 Er 5 HEEE mh De werpiger, maar ook glad of of Haairig, waldke wel het al ‚ men vindt- ze in de meette Afbeeldingen met lange Spoo- zen , gelyk:de beide voorigen ook gefpoorde Bloemen hebbên afgebeeld; doch in dat , welk by BARRELIERgetyteld wordt, als de Blaad- jes van Thym en roodachtige Bloempjes heb- bende , komen zy, even als in het eigentlyke Eduhehber- Kruid „ zonder Spooren voor en geheel verfchillende.van figuur. Of het evenwel de zelfde Plant kan zyn , laat ik daar. Dit Oré- go- Bladig Leeuwebek of Vlafchkruid heeft zy- ne Groeiplaats in Spanje , Languedok en Pro- vence. Deeze drie zyn allen kleine Plantjes van een Span of een Voet hoogte, zo wel als het Zoe Be-Pin. 212, Ant. tertium. Cam. Eik, 9. Linaría pumila valgatur Arvenfis. TovaNs, dnft. 569, Ant, minimum alte- ma zepens. LOB, Jo, 406. Dt D 4 NAAMI KE 499 zopeinamde: Klein, dat gemeen is op veelerley Iv; Gronden door geheel Europa, komende in on= Arondig ze Nederlanden ook voor in de Zandige Koorn-Hoorps- landen; by Haarlem, Utrecht „ Harderwyk ef °TUMe elders, Het wordt by ons genoemd Kleine Veld- Kenve Orant en heeft de Bloempjes zeer korc bg fpoord , zynde gantfch Lymerig en Haairig ‚met de Takjes dikwils langs den Grond verfpreid, _ de Bloempjes van boven Violet „ van onderen geel. Het Zaadhuisjes dat Byrond is » gaar met twee Gaatjes open, C. Gefpoorde tet overhoekfe Bladen. €27) Leeuwebek met overhoekfe Hartvormige sà de Steng omvattende Bladen, Kvik k an Da fa de Montpelgardfe Tuin hadt serie een Datas BAuniNts deeze, in * jaaf 1594, geplukt , zynde. aldaar voortgeteeld uit Zaad dat van Florence gezonden was, onder den-naam van Allerhoogst Dalmatifch Vlafchkruidmet Laurier- bladen , en dezelve ook onder den naam van Overbiy vend Kretifch Heefterig Vlafchkruïd be- komen, Zo dat men daar uit de afkomst gisferi kan @*). Maar wy zyn thans uit de Kruidles- zins 22) Antirrbindon Fol: alterrijs Corditis miei, Limaria latifolia Dalmatica magno Flore. C. B. Fin, 21 Prodr, 106. Linaria maxima folio Lauri, J. B, Hij rin. ps 458, BUXB- Cent, IT. p. 18. T. 24e (*J Habitat in Creta , Armenia ande blah 1594. C. à. zegt de Ridder en tekent het voor cen Jaaclykfth Gewas aan, ia MH, Dern, IX, STUR, soo TWEEMAGTIGE KRUIDEN. „IV. zingen vanden fchranderen BuxeauM verzekerd , eet je vr dat deeze fraaije Plant op ongebouwde Velden ein in Armefie zeer gemeen is en even de zelfde aak „…Î het Levantíche Vlafchkruid- met” een: zeer “groote geele Bloem, door ToUrRNeFoR TOP zyn Reistogt gevonden. Zy heeft ronde Houti- ge Stengen , hooger dan een Elle, met Bladen van twee Duimenlang en half zo breed , ongee fteeld ; de Bloemen’ drie- of viermaal zo groot als die-van ’t gemeene Vlafchkruid, uit den ros- fen geel of Ee die RE: (28) L ige ruige nambire Bladen Behe: Sr Bloemen en het “Ruig bovenfte Kelkblaadje grootst, dere ä. (29) Leeuwebek met Lancetvormige gefpitfte jum. en Bladen en eene Roedswyze bogtige Pluim. Brembla- dig. 6) Leeuwebek met Liniaale Bladen over- rame hoeks, een gepluimde Roedswyze Steng en Biezig. _getroste Bloemen. Van deeze drie , meer of min naar het ge- (23) Antirrhinum Fol. Lanceolatis hirtis alternis S&c, LOEFL- MirL. DiEl. 10. (29) Ant, Fol, Lanceolatis acuminatis &c. Linaria Geni- Az folio glauco, Fl, luteo. Dirr. Elth. zoz. Linaria fl. pal lido ri&u Aurco, C, Be Pin. 213, Linaria Pannonica primê. Crus. Hij. I. p, jar. RIE eed Bl, Lingaibus alsemnis See Am. Acad, IV. pe hang [ia % ‚Di DYNA MIE Gor meene Vlafchkruid ‚dat hier op volgt, gely- Iv. kende , komt het Rize en Biezige in Spanje "DEEL: voor ; doeh het Brembladige valt in Neder- Oos- oor: -tenryk als ook in Siberie.- -— TUKe « (31) Leeuwebek mee Lancetvormig Liniaale xxar getropte Bladen , een opgeregte Steng, en ALLE gefleelde Aaïren aan ’t end van op elkander ria. leggende Bloemen. ai Dit Gewas, aan de Wegen , de kanten der Bouwlanden en op woefte Velden, door geheel ‘Europa , zo wel als in onze Provintiën, voor- „komende, is het Gemeene Vlafchkruid „dat men in ’ Latyn ee in ’t Frafch Linaire of Lin fauvages in ’t Engelfch Toad-Flachs of „Padde-Vlafch noemt, In *: Hoogduitfch geeft men % niet alleen alle die naamen , maar bovendien wordt het van fommigen. Scheisfkraut en. Harn kraut geheten. Want het Kruid is in de Ge- neeskunde bekend als een laxeerend en afzet- tend Middel , zynde zoutig en- eenigszins fcherp van Smaak ; hoewel fommigen -het sn beter keuren, Een Zalf „daar van tegen de Aam- es bereid , een Het heelt itt d ee aane GG: Antirrbinam Fol, Lanconle 1 jp confertis ge. Mat. Med. 313. Gorr. Bel. 177. Fb Succ. sol, 557 KRAM. Auf?r. 184. GOUAN Mfansp. zor. HALL. Helv. ‘614. " Kinaria vulgaris lutea Flore majore. C. B. Pin. z12. Linaria ed Don, Pempt. gen eer Eliseie f, Urinaria. LOR. de. 406 li 3 1. Daer IX, STUK. $02 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. _aanmerkelyken Stank over zig, inzonderheid de Ar wg Bloemen ; die in Sweeden zelfs Fliegen- Blumen Hoorp- genoemd worden, om dat het Landvolk-dezel. Eee ven in de Venfters plaatst tot afweering der dige. Muggen, zo de Ridder aantekent, Dit Kruid, dat gemeenlyk, gelyk hier aan den Diètenmeert Dik in het Gras, tot.twee Voeten hoogte voorkomt, en zeer kenbaar is aan zyne dikke getropte Aairen van bleek geele Bloemen met Staarten en hoog geelen- of Oranjekleurigen Smoel , ondergaat een zonderlinge verandering of verbaftering; waar van men weinig weergaa svindt ín het Rykder Planten. Wel is ’ waar, - dat fommige enkelde Bloemen , gelyk die der Ridderfpooren „ door. dubbeld te--worden-ook een andere gedaante bekomen en -haare Spoor of Staart verliezen ; doch dan heeft zulks plaats inde geheele-Plant: terwylhier „in tegendeel, een enkelde Bloem van een geheel andere fi- guur „en dikwils tusfchen de gewoone Bloemen van het Vlafchkruid in op eene zelfde Steng, verfchynt (*). Peloria — Ik fpreek hier van de Piloriá ‚ een Kruid dat Baterd- in den jaare 1742, door zekeren Student der kruid. _Kruidkunde, ZrorBeRrG genaamd, op een Eiland der Provincie Roslag, aan de Kust van Sweeden, zeven Mylen. van Upfal, ontdekt werdt „ en federt ook op andere plaatfen, zo C°) rammic. Far. Heimlad dre Dor Dot NOATWATAr sop in:Sweeden als in Duitfchlánd ‚is gevónden. rv,’ Men kan hetzelve niet dan” le een Bafterd- % Vlafchkruid aanmerken: want het-komt in alle Hoope: opzigten met. het Gemeene overeen , uitgeno-STUKe men de Bloem , die van een bannen Trom- pra” petachtige geftalte is , een Cylindrifch , doch onder uitgezet Pypje hebbende, met cen vyf- deeligen Rand, en niet alleen vyf Meeldraad. jes van gelyke Jangte maar ook vyf Hoornach- : tige Honigbakjes, onder aande Bloem,-Deeze —* Bloemen „ die in ’t eerst vrugtbaar fcheenen , heeft men bevonden te misdraägen 5 zo dat men dit Kruid, *t welk echter beftendig dezelfde Bloemen behoudt door Afzetzels moest nd sE planten, dac lat zeer gemakkelyk in de U; Tuin , alwaar Bet: zig bevonden heeft, ie „is stiel (9). (32) Leeuwebek met ET dias zes De, m Linie gk ) Vid, Disfert. de Peloria Am: Acad, 1. p‚ 55. Tbidem- Vlafche qüe T. III. Zisarie Proles bybrida noemt Linnmus het-bladig- zelve, zo in Sp. Plant. Anni 1763, p. 859; als in Sf, van. hem geteld onder de Plaza hybride „ waar van zjn. Ed, zegt drie of vier, die hy aldaar opnoemt, te kennen en voor nieuwe Soorten te houden: kerst als zodanig moet aangemerkt en (32) Antierhingm. Fol. Lanceolgtis alternis trinerviis’ Ke _Linaria Amer. parvo Flore luteoe,C. Be Pin. 212, Linaria_ Conftantinopolitana- êc. TOURNE, Cor. EN Born Cent. Ie pe ad: age he a 4 Ee es 504 TWEEMACTIGE Kruipen) : IV. -bige- Bladen overhoeks „ getrofte. Bloemen , 7 Ara oa Mier Steeltjes. en zn-en' korter dan Hoorp= 5 het Blik je. STUK: XXX € 33). Léeuwebek met Liniaal iaer Setha Bladen overhoeks , getrofte Bloemen , mêt Ant Gh, de Kelken: langer dan de Bloemen en opge regie Siengen, en 42 XXXIV. Ge) Leeuwebek: met Evrindt deli Bladen Ln: en smet:-de Bloemfteelt jes i inde Oxe-: boogen. e s_dieVrugtdraagen verlangd enomges: men ond; de Sing ERN sen EA en Cn Gend « EXE, (35) Leeuwebek met zen Paalse ae “Bladen ver vanelkander en gepluimde Bloer Langfiee- amen, wier Steeltjes langer dan Jet int en gefdrekt zjn. Deeze vier zyn Plantjes van weinig edn … Het eerfte’, dat volmaakt de Bladen vab Vlafch meel, is in Klein Afie, het volgende by Aleppo iis inf ‘Syrie EE Lannet Us mister Cie (33) Antierhimum DE Lineari - Lanceolatis alternis &c,R. Lugdb. 296.N. 16. Linaria Chalepenfis minor erelta- MORzS. Hi. Il. p. soz-S.$. T-35.f, 9. Lin. annua anguftifolia. Traumsr Obs. 87. T- 37. f. ze RAJ. het 1884. Linaria Flore albo. Riv. Min. T. zo. É. zz, (34) Ant. Fol, ovatis alternis glabris &c. Lin. pat ef chtabens latifolia. RAy. Hi. 755. Antirdt err ch um. ALL. “Cors: 205) fi 1. (35) Ant. Fol. ale, ida remortis ge, Lin. Lufitanies maritima Polygalz zee: dnf. 1690 DEBET MAMA AT sas beiden de Groeiplaats in Italie toe. Het laatfte rv; dat, volgens den Heer Box MAN Nus, aande he oee Kaap valt, heeft de Bloemen wirechtig , het. Hoorne’ ri andere geel, Dat, welk de Bloemfteeltjes. na ken e bloeijen naar den Grond omgeboogen heeft „komt, Tieraia volgens BRANDER , in-barbarie voor, Dit sis nâauwlyks een Span hoogen heeft bleeke. Bloes men, die lang gefpoord zyn, met een geelen Smoel,; Het Lanpfteelige, dat TOURNEFORT aan de Zeekust van Portugal hadt gevonden, heeft Houtige Stengetjes ;, die zeer Takkigzyn, van een Span lang en Blaadjes als die van’ Varkensgras ‚ met geftrekte Bloemfteelt jes , drie- maal langer; .effene Kelken en schie rin vb Dek bleantr gelleeps.: aah rp Met ‘ongefpoorde Bloemen. Eed n Hier volgen nu de Soorten van dit Geflagt, die gemeenlyk-LEEUWEBEKKEN genoemd worden , hebbende de Bloemen Smoelachtig, zonder Spoor of Staart, als (36) Leeuwebek met ongeftaarte Bloemen die lg geaaird zjn, de Kelkenrond. mjn One Etn (56) Auatirrbinums “Corollis ecaudatis; Florius fpicatis , Galycibus rotundatis. H.-Chf. 324. R. Lugdb. 204. Sp. 1, GOUAN -Monsp. 302. Antirrhinum vulgare. TOURNE. Jn/l, Antirch. Dop. Pempe. 132. LOB. Je. 404- Ant. majus rotune diore & longiore folio. G, B, Pins 211. Ant. latifolium. BARR. Joon. 655. lis U. Drsr, IX. Srum. 5c6. TWEEMACTIGE “KRUIDEN, IV. ERE biens STUKe Schuilzaa- . dige. k XXXVII. Antir ee Rad m0 ron 8 “Middel. baar. Onder den naam van Leeuwebekken, is deeze Soort als een tweejaarige Zadây - Plant bekend in onze Bloemhoven , groeijende wild in de Zui- delyke deelen van Europa, op draoge Steenache tige plaatfen , ja zelfs op Muuren, Men noemt: bet Kruid , paar de betekenis van den Griek= fchen naam, in ’t Franfch Mufle de Veau, in't Engelfch Kalves - Sneut ‚in’t Hoogduitfch.Kalfs= ziofe, om dat de Bloemen-of, Zaadhuisjes naar den Smoel of Neus van cen Kalf-gelyken zou den. Men vindt het, hierom; ook. Kalfs- Muil' in ’t Nederduitfch genoemd. Daar zyn Verfchei- denheden van „ met breeder” of fimalter Bladen „ doch in *% Gewas overeenkomende,” Het vere: fchilt bovendien in de Kleur der Bloemen; dier of paarfchachtig „ en wit of geel, zyn en de Hoven niet weinig verfiefen „ inzonderheid » doordien, het eenige. Voeten hoog grocit. Ook zyn deeze „Bloemen, zeer aartig, dewyl menze door d kan. doen gaapen., hebbende an« chez een geflooten Smoel, (37) Leeuwebek met. ongeflaarte. Bloemen „ die byna geaaird. zyn, de Kelken langer dan de Bloem, Dit (37) Ansirrbinum Corollis ecaudatis „ Flor. fubfpiearis-&c. Mat. Bled, 31e. GORT. Belg. 137. KRAMS Aufl. 1350 HIS Sate. s20, 559. GOVAN Monsp. zor, Gem. Prous 239. Re pr vand” Antierh. Arvenfe majas.: C‚ Be Pim ziz Ante Dop. Pempe,. 185 Ant. vùlgo Capút Canis. el held le. 404. B, Antirrh. BARB. Je. 651, 652e Edas don d Hirn Tee WR ME Hek 507 Dit Kruid , dat door geheel Europa op de tw: Akkers. wild groeit „komt ookin onze Ne: \Ppeeu, derlanden „ doch zeldzaam ‚-voor. Men noemt er het ’er , Orant „ Knappers of senden En ns Kruid , willende dat hetzelve zou zyn het O+ ied ve rontium of Arantium der Ouden, Het valt in alle opzigten kleiner dan de gewoone Tuin- Leeuwebekken, en heeft de Bloesfem ook min- der Aairachtig , doch de Kleur -der Bloemen verfchilt weinig, zo min als de figuur : want zy zyn paarfch met een geel Kinnetje, Het Zaad- huisje valt in deeze Soort ronder en drukt zeer wel de figuur uit van het Bekkeneel van een Aapen- of Hondskop ; 3 weshalve het ook dien voert ‚in ’ Franfch Oeil de. Chat , dat is Katten-Oog. Met drie Gaten, die als de. Oogen en Mond vertoonen , zig openenen ftort het, gelyk ’t voorgaande, zyn- kleine zwar te Zaadjes uit. Men heeft oudtyds , aan het Orant, een inbeeldige kragt , tegen betovering , toegefchreeven gehad. Sommigen willen dat dit laatfte Venynig zoude zyn (*). | Gi Leeuwebek met ongeftaarte Bloemen in XEKvEn. de Oxelen , de Kelken Vlinderachtig , de Ee ,__ Bladen Vieezig. Vlinder. (*) Venenata Planta , zegt amen in Sp. Plant. van?chtig- dit, doch her wordt niettemin van zyn Ed. in Alar, Med, aangehaald; offchoon die aanhaaling in Sp. Plant, by de voorgaande Soort was geplaatst (35) nend Coroll. eedt Bec. Mant. 55. Antink, ceum. BURM, FJ, Ind, Il, DESL. IX, STUK, 508 TwEEMACTIGE KRUIDEN, IV, In Perfie groeit , volgens den Hoogleeraar N, APDERL TL, BuURMANNUS, deeze Soort van Leeuwe- Haen bek , die niet älleèn door de Vlinderachtige fi- STUKe _ guur der. Kelken „-door zyn. Ed: duidelyk: in pref Plaat vertoond , maar ook door de Bladen ver- fchilt, die rondachtig en Vleezig zyn. Zyn Ed. hadt dezelve uit Gar zins Kruidboek „alwaar dit Kruid Perfifche Afarina in de gedaante van Pen- ningkruid getyteld werdt „ hoewel de nd meer naar die van Orégo gelegt zig xxxix. (39). Leeuwebek met ongeftaarte Bloemen; de „es a Bladen Hartvormig gekarteld, peert bi de Stengen neerleggende. ed Weinig bekend is deeze Soort, dan in de openbaare Kruidhoven. Zy groeït natuurlyk in de Gebergten van Provence „, Dauphiné ,„ en inzonderheid in dat van de Sevennes in Langue- dok, zo Loser aaptekent, Wegens de rond- achtige figuur der-Bladen noemt men het A/a- fina, als naar het Mans. Oor gelykende , doch het Loof komt eigentlyk meer met dat van het Hondsdraf of Aardveil overeen 3 zo „dat men het, zonder Bloemen, naauwlyks daar van on- derfchciden kunne en zoude het met regt Steen- veil genoemd mogen worden zo hy oordeelt s en dat het een Pisdryvende keagt heeft, (49) £39), Antirrhinum Gor, ecaud, Fol. oppofitis &c. H. cifr 313. À. ze En Afarina £, Hederula Saxatilis magn® e.C. B. Fin waus ahd hi iig apen ds EN Dr TR ACE TN A Sog (49) Leeuwebek met ongeftaarte Bloemen; de IV. => Bladen Byrond , Wollig , gepaard; de Sten- ee gen nederleggende, STUK. Deeze, wier Bloemen, in de Afbeelding van xr. * BARREL IER, verkeerdelyk met Staartjes ver-nin pr toond zyn, is door Tour N‚EroRT Spaanfch Zeetbladig. Pluizig Leeuwebek, met Lymerige Orégo-Bla- den , getyteld. “De Bladen zyn door de Wollig- heid zeer zagt en daar van heeft het den by- — naam, E. Gefpoorde met gaapende Bloemen, (41) Leeuwebek met de Wortelbladen Tong- Ml achtig. getand gefireept „de Stengbladen in, fe „verdeeld en effenrandig. Sn De Bladen van dit Kruid gelyken meer naar die der Chryfanthen , dan naar’ die der Made- lieven. Het heeft een Steng. van drie Voeten hoog, die rond is en Takkig, en in de Oxclen zeer kleine paarfch- of nk Bloem- ee (49) Antirrbinum Cor. ecaud, Fol. lihahi Ec, Antirrhi- num Hisp. villofam Origant folio glutinofo. TOURNE. Jn?, 163. BARR. Ze. 598. (41) Ant. Fol, Rad. Lingulatis dentatis lineatis, Caulinis partitis integerrimis, Jant. 417. H. Clif: 458. R. Lupdb. 295. GOUAN Monsp. 303. Linaria Bellidis folio C. B. Pin. 2ize.Prodr. 106. Ie, Linaria odorata, Dop. Pempt. 134. Lin. purp. odorata. Los. le, 407, Dodartia Sc, Mau. Dit, N. 2. IL, DEEL, IX, STUK; sto TWEEMAGTIGE KRUIDEN: … IV. pjes, met een omgekromde Spoor. Sommigen Aagsal, willen ’ niet tot de Linaria betrekken, C, Bau= _ nes HiNus heefc een ander, met ongeftaarte Bloes STUK n, gelyk hy duidelyk zegt , met zyn Ma- dee detiefbladig Vlafchkruid bedoeld." Doponéus noemt het welriekende, In Languedok id het op verfcheide plaatfen, XL (42) Leeuwebek met Liniaale Bladen over: ntirrin= mars Cana: hoeks „en gaapende Algemen, » die de Onder- ge 2 lip vlak hebben. In Virginie en Kanada groeit deeze, alte een Draadachtig Stengetje van omtrent een Voet s dat naauwlyks-T'akkig is, heeft en glade de fmalle Blaadjes als van Vlafch. De Bloem- pjes , die Violet zyn , hebben een. Elsvormig Staartje. CrMBAR LA. Bootjes - Vrugt, Wegens de Geftalte van het Zaadhuisje , dat als uit twee Bootjes , naast elkander , famenge- __fteld is, voert dit Geflagt den naam, zynde , al- Teenlyk om dat het een tientandigen Kelk heeft van het voorgaande afgezonderd, 8 De-eenigfte Soort van (1), in ame vp ver= Cymbharia ' Daarica. fcheis Siberifch, (42) Antirrhinum Fol. Linearibus altetnis &ec, Ant, Caule: fimplicisimo longisfimo &c. GRON. Virg. 67y 94e (1) Gymbaria. Sy, Nat. Xi. Gen. 75 re p…- 41%. Hige XML p. 467, Cymbaria Baurica pumila incands mas N. 47 ee Ts fi Ze Dr NAM ik A ar fcheide plaatfen groeijendc , geeft uiteen zelf. IV. den Wortel drie of vier Stengetjes; zelden hoo- PL. „ger dan een half Voet, Wollig, grys,. met Bla- Hoorn. den, byna als die van ’t gemeene Vlafchkruid TUE» en eenzaame of twee en drie Bloemen by el- peraie. ‘kander , voortkomende uit een Pypachcigen Vlie- zigen Kelk, die met tien of twaalf finalle Slip- jes» welke men anders een Omwindzel noemen zou, gefchoord is, Deeze fchyntde Ridder te houden voor Tanden van den Kelk; De Bloem is eenbladig ‚ Smoclachtig en vry groot , fchoon geel ‚ van binnen als met roode Druppen gete- kend. - Zy-is dikwils een Duimbreed lang en een Pinks dikte-wyd, hebbende de Bovenlip in twecën , de Onderlip- nae Uit de wanden komen ei jes voort, die zeer lang en dun Et Het Vrugtba= ginzel heeft één Stamper en wordt een Zaad» huisje als gemeld is „ dat kleine Zaadjes openfprin= gende verfpreidt. De Groeiplaacts is wp opene drooge Bergveldeu, Die Soort van. Martynia, welke een Jaarlykfe Zaay - Plant uitmaakt ‚ bekend wegens haare zonderlinge Zaadhuisjes , is in de befchryving van dat Geflagt, onder de Heefters, reeds ge= boekt En rater “Nar een Sweedfchen Kruidkenner , die ah ® Il. Dear V. STUK ‚ bladz, 296, II. Dear, IX, STUKe 512 TWEEMACTIGE KRUIDEN, zv. Geflagt in-Ooftindie waargenomen heeft, is tiet ArpzeL.-genaamd,. De Kelk is tweelippig , met de bo- STUK. orden lip byna geheel en terug geboogen , de Onder- venfte Lipdriepuntig. De Bloem , naar die van % Vingerhoedkruid gelykende, heeft de Boven- lip in drieën gedeeld, De vier Meeldraadjes zyn korter dan de Bloem en twee derzelven hebben nog de langte van het Pypje niet ; zy hangen paarswyze aan de Onderlip en de twee boventte hebben-op zyde een Takje dat niet geknopt is. en Styl is Draadachtig ; à de Stempel Slakvor- langwerpig met mees Zaadiess en kwam den Hecr Oe BECK voor, eenhokkig te zyn. Deez vondt de eenigfte Soort, däar van (1 >, “in China ; hebbende ovaale, ‘kort gefteclde, gekartelde Bladen , tegen elkaderover, ’t-Ís eeú laag Plantje , naar-”t Oogentroost of Aardveil gelykende met een Ee Bloem , die grooter of kleiner valt. De Soorten van Besleria „een klimmend. As merikaanfch Gewas „ zyn òfo zo wel als die van Cranivlaria ; r réeds befchreeven , des kome wy tot de 3 _Seros A Torenia. Syfl. Nat. XII, Gen. 794 p. siz. Veg. XilLs ‚ Am. Acad. IN. p. 25. OsB. Ifin. 210, 274. Euphira- fiz pe: pufilla_ planca. PLUK, Amalth. 35.T. 373. fa. Hors, Mal. IX. p. ro3, Te 53 BUBM, Fl, pd. pe zin | > fi neden : rd RIA Ti AE ES DB Ao AT Mà SCcROPHULAR IA Scrofelkruid. — De Kenmerken daar van zyn; een vyfdeeli- £ vaat lige Kelk; een Klootrondachtige Bloem , oor Opderfte boven , en een tweehokkig Zaadhuisje. {che Soorten, - C+) Scrofelkruid met Hartvormige Zaagtan: Angite Het bevat de vyftien volgende meest Europi-/#°"* dige fpitfe Bladen , van agteren rond; deria et Steng ftomphoekig. Veel gelykt deeze Virginifche, die volgens Ray Btandchetel- Bladen heeft , naar de vol- en doch valt eens zo hoog. De Bladen zyù ang gefteeld, tegenover elkander geplaatst en hebben den Reuk vân Vlier. De Bloempjes zyn groen van Kleur met een ros Lipje. (2) Scrofelkruid met Hartvormige drieribbige Bladen en een vierhoekige Steng. Dit Kruid » wegens de knobbeligheid zyner Wor- (2) Scropdularia Fol, Cord. sert. acutis Sc. Syf?. Nat. EN K Nodeft. Knoopig: Kil. Gen. 756. p- 413: Pig Xil. p. 468. H. Ups. 1776 GRON. Virg: 71, 95e Scroph. Marilandica &c. RAJ. Sappls 39 ber: _“() Stropbutariâ Fol. Cotd. ttinerviis &c. Mat. Med; 31ô. Gort. Belg. 173. Fl Succ. 52o, 560, KRAM. Auftr 185: HALL. Helv. 618. GOVAN Monip. 303: GER. Prov. 288: R. Lugdb. 293. Scrophularia nodofa foetida, C. B. Pin. 2354 Scrophularia. Don. Pempt. so, CAM, Epits 866. Scroph. ma- jor. Lom. Je. 533: A de Kk IL DEEL, ÌX, STUK Sig TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Iv. Wortelen gebynaamd , is het Groote Speenkruid, ek 27 dus om het van het Kleine dat het Schelkruid Hoorp- is*, te onderfcheiden 3 in ’t Franfch Serophu= STUK. Jajre en by fommigen Herbe du Sidge, in’t En- PE gelfch Figwort, in ’t Hoogduitfch Feigwartfen- *zie kraut getyteld. Die benaamingen zien eigentlyk MES: op de Geneeskragten daar aan toegefchreeven. Men noemt het, in Duitfchland, ook Braunwurtz of. Zwarte Nagtf/chade, wegens de donkerheid _ van het Loof ; by ons fomwylen Helmkruid , we- gens de figuur der Bloemen. Het groeit byna overal in dit Wereldsdeel en komt in onze Nee derlanden op veele plaatfen voor.’ Het heeft opgeregte Stengen , dikwils van een Elle en hooger , die niet zo ftomphoekig als in de voorgaande Soort, en.niet zo fcherphoe- kig als in de volgende zyn (*). Van boven {preiden dezelven zig. Takswyze uit, en zynbe- groeid met gepaarde Bladen, veel naar die der Groote Brandenetelen gelykende, doch vlak en glad en niet brandende , donkerer groen. Aan tend zyn de Takjes bezet mer Trosjes of Tuil- tjes van Bloemen, donker paarfch van Kleuren van eene Helmachtige figuur, De Meeldraadjes zyn bezet met Haairtjes die roode Knopjes heb- ben, vervolgens Waterig van Kleur , zegt Dok- tor SCOPOLI. De Tenten Ed. r. fast Cale obfufangulo, in Ed De Getsrangulo s in Syf?. Nat. Ed. Weg. XUI. wederom oft „Moines ik noermae. deshalre leges verdrehig, | Hete Voir aar L sis De Bladen van dit Kruid, die ftinkende en Iv; bitter zyn , hebbende eene openende oplosfen- eh de kragt. Het Afkookzel daar van ftrekt tot zui= Hoorpe vering van Zweeren en tot wegneeming van a Schurft of Ruidigheid, Men heeftze „ uit- en rf inwendig , tot Gencezing der hainboaiden aangee preezen , waar toe een Zalf van dezelven be- teid werdt; doch veelen hebben hier geen baat by gevonden, Het Poeijer der Wortelen heeft eene Wormdoodende hoedanigheid. Door nrid= del van hetzelve , ín Spaanfche Zeep gemengd ; zyn koude Kliergezwellen aan den Hals tot vere flaan gebragt, Dus zou dit Kruid voldoen aan den Latynfchen naam, dien ik met enn ens heb ‚ om dat men gedagte Kl Kropgezwellen, naar ’t Latyn Scrophule ; orb: fels noemt, Het kleine Schel- of Speenkruid heet by J. BA UmINUsook Scrophularia (*). (3) Scrofelkruid met Hartvormige flómpe ge- sert. fleelde afloopende Bladen; de Steng Vlie gede zig Been en Berts aan ’t end der 'i* Takken Speen- De voorgaande Soort komt wel meest op vog- tis (*) Zie bladz. 228. hier é (3) Serophularia Fol. Cardatisobtufis Séc. Afar, Med, 311; H. Ups. 177. GOUAN Monsp. 303. GEE. Prov, 289; Gort: Belg. 178. Scroph. Aquatica major. C. 5, Pin, enh $. Scrophu= laria Aquatilis. Don. Pempt, so. Scroph. foetmtina. Cam. Epic 267. Kk a He, DseL. IX STUK, si6 TwWEEMAGTIGE KRUIDEN, _ ÎV. tige plaatfen voor ‚„ doch deeze groeit aan de AFDEEL, kanten van Beekjes „ in Moerasfen en Wateren. Hoorp: Hierom noemt -menze, met reden , Water- STUK. _Speenkruid en fomtyds Beekfchuim of St. Antho- pm nf nis- Kruid, in onze Nederlanden. De Wortels zyn Vezelachtig zonder Knobbeltjes: de Steng fchiet fomtyds op tot eens Mans langte: hy is op de vier hoeken als met Vliesjes gewiekt, De Bladen gelyken naar die van Betonie, en hier- om is het ook Water - Betonie geheten. Aan de bovenfte Takken komen losfe ongebladerde Aai- ren, van getroste Bloemen, aan veelbloemige Steeltjes. Zy zyn donkerpaarfch met groen ge- mengd: de Slippen van den Kelk zyn rond, de Vrugt is fpits en in tweeën fplytende, even als in de voorgaande Soort. ‚ Deeze heeft dien fterken Stank van Vlier- bladen zodanig niet als-de voorgaande , doch verfchilt in kragten weinig, en is uitwendig als een Wondmiddel aangepreezen. Dat dit Krúid overeenkome met de Liquitaja der Brafiliaanen , in het wegneemen van den walgelyken Smaak, welken het Aftrekzel van Senebladen heeft , is Wereldkundig (4). (4) Scrofelkruid met Hartvormige van onde- Iv. ne ren Wollige Bladen , die van agteren by= Er hangzeltjes hebhen en, ee ze aan end der Takken. De (4) vid. Eph. Nat. Car. Gent. VII, Obs 65 — (4) Serops tofis &c. Los. Betonica agence Weptenntieniliën: Lon, Ze. 533. Dti DYNAa MIA siy De Water -Betonie der Noordelyke Landen, A uit Loren hier aangehaald, volgens hem in ef Normandie , Engeland en de Nederlanden groei- Hoorpe jende, is de zelfde Afbeelding als die der Wa °TUEe ter-Betonie van DoponNéus, welke door an- smmia, deren opde voorgaande Soort aangehaald wordt. In beiden. hebben derhalve die byhangzeltjes of Ooren plaats, welke in de Spaanfche zagtbladi- ge van BARRELIER zo blykbaar zyn; doch Harrer merkt dezelven als eerfte Blaadjes der Takken aan (*), (5) Scrofelkruid met Hartvormige dubbeld Seresdal Zaagtandige Bladen en eene domenasheide ria at Bladerige Bloemtros. a sfe- Deeze heeft omtrent de Bladen als die van een Melisfe of van de Wilde Salie, welke men Sco- rodonia noemt. Het is een Kruid dat twee Voe- ten hoog groeit, in Portugal en op ’t Engelfch Eyland Jerfey voorkomende, (6) Scrofelkruid met mek wr Beten >) In hester Veterum ima [rol] uaam fn Pinnam accesforiam habent, fed ez fant omnino prima folia Ramorum. HALE. Helv. p, 619, » (5) Scropbularia Fol. Cord. duplicate - ferratis &c. R. Lugdb. 296. Serophularia Melisf Folio. TOURNE. Inf?. 166. Scroph. Scorodoniz folio, PLUK. Alm. 338. T. sof. 5. (6) Serophulgria Fol. Cordatis oblongis dentatis &c. Mant. 87. Scrophul. Betonice folio. TOURNF. Jnf?. 166, Scroph. Aq. montana mollior. BARR. Je. 274, mala. Il. D&EL IX, STUKS , si TWwEEMAGCTIGE KRUIDEN, IV. AFDEEL. pn Hoor p- STUK. vil. Scrophula- via Orien- zakas. Lev nt ch. Frautescens. eefteri, getande Bladen „de Tandjes enkeld 5 doch naar agteren dieper ingefneeden. (7) Scrofelkruid met Lancetvormige Zaagtans tandige gefteelde Bladen, drievoudig aande Stengen, en gepaarde Takken, (@) Scrofelkruid met byna Vleezige ongefteelde effene Bladen , die aan de tippen ee zjn. De bepaalingen en bynaamen eden deeze genoegzaam. Het Betoniehladige en Hee- rige Speenkruid groeit in Portugal : het Lee wvantfche is door TourNErorrT op zyn Oos- terichen Reistogt ontdekt, Hv geeft ‘er Hen- pipbladen aan. De laatfte is een Heeftertje , dat door zyne altoos groene Kroon tot fieraad der Plantverzamelingen ftrekt , geevende fraaije Pluimswyze Aairen uit van paarfche Bloempjes ; met witte Meeldraadjes, waar fpitsronde Zaa- huisjes op volgen , met kleine bruine Zaadjes ge- vuld, De Blaadjes zyn klein, en gelyken naar die van het Gamander, doch dikachtig. Men bewaart het in de Winterhuizen, ; (9) _(7) Serepbularia Fol. Lanceolatis ferratis petiolatis Sca Scroph. Fol. Lanc. ferr. R. gen. z94. N. 8. Scroph. Oriente Fol. Cannahinis, TOURNE. (2) Serophulzria Fol. bene fesGilibus laevibus 8&c. Mant. $18- KA. Zugdh 204. N. 6. Scroph. Lus. Frut, Verbenacg folijs. Toumss. Za2, 167. Scrophe peregrina Frutescens. Hars Eugdb, 547. T. 547 : e DI DYNA MI A 319 (9) Serofelkruid met Hartvormige Bladen, aan. IV: de Steng drievoudig, en Bloemfteeltjes in \FDEELS de Oxelen , die eenzaam maar na” door, 2). on de: (ro) Scrofelkruid dat gladde Bladen heeft, de STE onderften drievoudig gevind en flomp , des. ee bovenften enkeld; met byna driebloemige O- ee: xelfteeltjes. ripiata. (ar) Scrofelkruid met afgebroken gevinde , Hartvormige ongelyke Bladen ; een ende- ” sambeif lingfe Bloemtros ; de Oxelfteeltjes dubbeld , agra en gegaffeld. Van deeze drie Soorten, die ten opzigt van de Bloemfteeltjes in de Oxelen overeenkomftig zyn, groeit de eerfte natuurlyk in de Zuidelyke deelen van Europa : de Driebladige is in Afrie ka en op Korfika gevonden ; de Wlierbladige , die in (s) Serophularia Fol. Caulinis ternis &c, H. Cliff. 222, en 177. R. Lugdb. 293. GOUAN Monsp. 304. Scroph. Fl. lateo. C. B, Pin, 236. Prodr. 112, Ic. Lamium Pann. z.- exoticum. CLUS. Hiff, II. p. 38. en Go) ‘Sertphularia Fol. glabris infer. ternaeis &c. jac. PLUK. Alm. 338. T. 313. É. 6. Boce, Mus. in. p. 65» (sr) Scrophularia Fol. interrupte Pinnatis Cordatis inzqua- Hbus &c. Scroph. Fol. difformibus. KR. Lugdb. 293. N. 4. Scroph. Sambucifdlia. Arp. Ezot. 203. T. 203. Mirc. Dil. T. 231. Scroph, Fol. laciniatis. C. B. Pin. 236. Prodr. 112. Moris. 11. S. 5. T. 8.f. 6. B, Scroph. Luftanica maximo flore, Fol. disfetis. Ray. Suppl. 396. Kk 4 Il. DEEL, IX, STUK so TwrErmACTIor KRufDen. IV. in het Loof weinig daar van verfchilt, komt în as Spanje, Portugal , en inde Levant, voor. Dee- pob: ze heeft een regtopftaande Steng met famenge- STUK, ftelde Bladen, die vyf of zeven Vinblaadjes hebe ben ben en kleine daar tusfchen „Hartvormig ‚ ruig van boven glad , Zaagtandig , het endelingfe grootst. De Tros beftaat uit dubbelde Bloem- fteeltjes „ met groote paarfchachtige Bloemen, die de Onderlip groenachtig hebben. De Voor- jaarfe flinke en bloeit in Maart, hebbende de Steng een Elle hoog. zr. eta) Scrofelkruid met Pandeelige Bladen, een ria Carina. naakte end- Tros en tweedelige Bloemftecl Vindeelig. tjes. Dit Kruid, dat in de Zuidelyke deelen van Europa , als ook in Switzerland groeit, voert den naam van Hondsruite , of Helmruite, zo Loner zegt, die aanmerkt, „‚ dat men het » zelden vindt dan in drooge heete plaatfen , 2» 0D Akkers en aan de kanten, gelyk in Land von Languedok, als ook omtrent Ravenne en ‚> Rome, waar het veel groeit” Het heeft veel Rvsachtige Scheuten of Stengen , die in het groote anderhalf Elle hoog vallen; doch fom- mig blyft veel laager, De onderfte Bladen zyn flegts ingefneeden, gelyk die der Kollebloemen doch de Stengbladen beftaan uit Vinnetjes , die we. 0) Serepbalaria Fol. pinnatifidis &c. H. Clif. 522. Re Luzdb, 294. GOUAN Monsp. 304. Scrophularia Ruta Canine Aa. CB. Pin, 236, Kuta Canina. Log. Je, IL pe 55 wederom ten halve gevind zyn. Aan den top 1V. komen losfe Bloempluimen , van ongefteelde AFDERL: Bloempjes , wier Kelken als verzilverde Ran- Hoörtd den hebben , zynde de Bloem paarfchen wit ;'TUEe de Meelknopjes groot en parper , het Scuifmeel heele Goudglanzig. Het Loof ftinke gelyk in verfchei= de anderen, (3) Serofelkeuid 1 met de onderfte Bladen dub-__xnr; beld gevind, eenigermaate Vleezig en zeer 5 Seropbalae glad, de Trosfen in tweeën gedeeld. Glanzig. Tot de breedbladige Hondsruite wordt hier van den- Ridder thuis gebragt die zonderlin- ge Soort, welke de vermaarde Touane- roRT op ’ Griekfche Eiland Naxia vondt, Dezelve hadt Zeegroene Bladen, byna gelyk/ die van de Thapfia verdeeld , aan een Steng die dikwils drie of vier Voeten hoog wordt ; de grootften agt Duimen lang , naar boven kleiner , alwaar Bloemen voortkomen van figuur als in het Speenkruid , groenachtig met donker paar- fche Lippen. De Kelk heeft ronde Punten en het Zaadhuisje , dat fpits is, bevat kleine Zaad- jes. Op andere Eilanden van de Archipel groeie de deeze Plant ook , gelyk menze mede vindt op Kandia, te Napels en elders in alie. 2 : En (23) Scropbularia Fol. inferioribus bipinnatis &e. Scroph. Fol, Filicis modo laciniatis £. Ruta Canina latifolia. C. B. Pin. 236. Scraph. Saxat. lucida. Booc. Mus. 11. p. x66. T. F17. Scroph, glauco folio &e. TOURNE. Cor. 9, le. I. p. 34e 522 TwWEEMAGTIGE KRUIDEN: IV. _ De Ridder geeft thans van dit Kruid de volgende. Angie befchryving. Het heeft een ronde regte groene Hosté. Steng: de Bladen gelyken naar die der Honds- STUK. __ypite ‚ maar zyn eenigermaate Vleezig : de Bloem- Schuilzad- tros is regt en opftaande , met bleeke Bloemen, die de Bovenlip rood hebben, (14) Scrofelkruid met viervoudige Eyronde Bla- XIV. denen Kranswyze geaairde Bloemen. Seropbula= ziet — Wegens de Kleur der Bloemen voert dit Ge- Hoögroode was den bynaam , dat te Vera Cruz in de West- indiën groeit en Bladen als der Brandenetelen , by vieren of in ’t kruis om de Steng geplaatst heeft. xv, (15) Scrofelkruid met Hartvormige geftreepte A ri glanzige Bladen , tweebloemige Steeltjes in de Oxelen en een zeshoekige Steng. Deeze gelykt naar het gewoone Groote Speen- kruid, doch de Bloempjes en Bladen zyn fraai- jer volgens CaMERARIUS, die hetzelve den bynaam gaf van Vreemd, hoewel Jaarlyks van zelf uit Zaad voorkomende, Misfchien was het te Neurembuürg vreemd : want het groeit wild A gen Fol. quat. wie, Flor, verticillatis fpf- 4. N. 9. Scroph. Fl, coccineo , Fol. Urtic@ Home. an (15) zisesrsen Fol, Cordatis lineatis lucidis &c. H. Cliffs RK, Lugab. GOUAN Monsp, 304. Scrophularia Urticz folio. Ge B. Pin. 256 Scroph, peregrina. Cam. Fort, 157. T. 43- Scropha anaua Folio Urtica, Moris, Hif?, Il, S, 5. T. 8e fe Le DID YNA MIA 813 wild in Italie, als ook in Languedok en Pro- rv, vence , alwaar het gemeen is aan de Wegen AFDEEL; en in Bosfchagie, De Bladen zyn als die der Hoorne Brandenetelen , maar zeer glad: de Steng STUK. fcherphoekig ‚ donkerpaarfch ; de Bloem Pur- ke: perkleur. De Bloemfteeltjes draagen van twee tot vyf Bloemen, CEE STA. Een vyfdeelige Kelk „een Raderachtige Bloem; gebaarde Meeldraadjes en een tweehokkig Zaad. huisje, Dus komen de byzondere Kenmerken voor van dit Geflagt , *t welk naar den wyd ver= maarden CeLsus benoemdis. Her bevat thans de drie volgende Soorten. (1) Celfia met dnbbeld gevinde Bladen, Cel, In de Grazige Velden van Armenie en Kap- oe, padocië komt dit Kruid in-Mey en Juny bloei- che, jende voor. Het heeft de Steng een Elle hoog, fomtyds in Takken verdeeld, met Bladen naar die der Agrimonie gelykende, of ook wel fyn= deeliger. Het beeft Bloemen als die van’t Mot- te- of Wollekruid , hier en daar één, bleek rosachtig geel van Kleur, G) 2 (1) Ceifia Fol. bipinnatis. Sy? Nat. XII. Gen, 757. p. ara. Veg. XIII. pe 469. H. Ups. 179. T. 2. H. Clif. zar. R. Zugdb. zor. Verbascum Orientale Sophie folio. Touans. Cor. 8. Bux. Cent. V. p. 12, Blattaria Or. Agrimonie folio, BUXB. Cent. Ip. 14: T. 20. Ile DEEL: IXo STUKe 524 TWEEMAGTIGE KRUIDEN Iv. (2) Celfia met de Wortelbladen Lierachtig ge E AE: vind en de Bloemfleeltjes langer dan de Hoorr. … Bloem. STUK. u. Tot het Wollekruid is deeze betrokken ge- arbeia weest, onder den bynaam van Ar@urus, die ee men , door een Drukfeil, thans veranderd vindt in Enal Woord Ariturus (“R Van een Plant, Arcturus Creticus door PonA genaamd, wordt gewag gemaakt , en deeze is het aangehaalde Laage Kanaiaafche Wollekruid met gefnipperde Bladen, volgens BaunrNus. Dit fchynt wat te verfchillen van het Wilde Kretifche , waar van het Zaad aan ArpPinus, onder den naam van ArbBurus, uit Kandia meermaals was toegezone den, zonder dat hy hetzelve voor den regten Aréturus erkende. Misfchien , evenwel, zouden de Ster gelykende Goudgeele Bloemen aanlei- ding kunnen gegeven hebben tot dien naam „al zo Aréturus de naam is van de Noordfter. De onderfte Bladen , zegt de Ridder, zyn Lierachtig gevind , met kleine Zyblaadjes „ de bovenfte enkeld; die by de Bloemen ongefteeld , Hart» (2) Celfia Fol. Radicalibus Lyrato-pinnatis, Ped. Flore longioribus. Verbascum ArBturus. Sp. Plant, 254. Mant, ei Verbascam humile Cret. laciniatum. C. B. Pin. 240. Verbe Brasficz folio. Cor. Ecpbr, II. p. 81. T. 82. verb. Spvete Creticum. ALP. Exot. T. 122 {*) In Sy. Nat. Weg. XIII. p. 469; Want selfs as daar aangehaald Werbascum Ariturus Sp. Plant, 254. Mant, 339 : teuwyl men op die beide plaatfen leest Arlurus, D 1 DYNA MIA sas Hartvormig, Zaagswys’ getand. Het heeft een IV; lange end-Tros van geele Bloemen, ieder op Ärbzzt; een eenzaam Bloemfteeltje, dat langer dan de Hos Blaadjes is (*). STUK, Rak: 3) Celfia met de onderfle Bladen Lierachtig; ur. : de bovenften Eyrond, de Sieng omvattende, Cresica. Doorblae Deeze Soort „ookop Kandía grocijende, heeft dig. de Bladen, die in de voorgaande gepaard was ren; masboes. de Kelken Zaagtandig en vier Meeldraadjes ‚ de twee bovenften-Haairig, de onderften effen met grooter Meelknopjes; de Bloemen geel met twee Bodein Haken DicrTALIS wg Een Klokswyze viiectige Buikige e hak ; die cenigermaate naar cen Vingertloed gelykt, ú onderfcheide dit Geflagt , ’t welk ook een vyfe deeligen Kelk heeft en een Eyrond tweehokkig Zaadhuisje. Het bevatde agt volgende Soorten. (1) Vingerhoed met Eyronde fpitfe Kelkblaad- Dis Ee jes, (*) Pedaneult Foliis Floraibas dongiores, Mant. Des Pedán- aalis Flore longioribus ook een misflag fchynt te zyn. (3) Celfia Fol. et Lyratis &c. Blattaria perennis Cre= tica i nis conjugatis, Moris. Hij?. IL, p. 483. ‚{x) Digizalis br Foliolis ovaris acutis. $y/?, Nar. XIT. Gen. 753. p- 414. Vege XIII. p. 470. H‚ Cliff. 318. R. Lugdb. 292. GOUAN Monsp. 305. GORT. Belg. 179. Digitals purpu- kea folio aspero. C. B. Pin. 243. Digitalis purpurea. Dop. Pemps. 168. B, Dig: alba folio aspero. C. B, Pin, 243. HALL. Helv. cis. II. DEzL, IX, STUK. 526 TWEBEMAGTIGE KRUIDEN. Iv. jes en flompe Bloemen, de Bovenlip onvét: hein deeld pe td In de Zuidelyke deelen van Europa, als ook an in Switzerland en Ooftenryk , ja zelfs in een gedeelte van onze Nederlanden „ groeit „dit Kruid, dat een tweejaarige Bloemplaat is in de Hoven. De Franfchen noemenze Gants de Notre Dame of Onzer Vrouwe Handfchoen : ook Gantelets; de Engelfchen Fox- Glove , de Duit- __fchers , gelyk wy, Wingerhoed - Kruid of Vine mu. Digitalis min0 La gerhoeden. ’t Gewas heeft groote breede , Ey- rond - Lancetvormige Bladen, die ruuw zyn , op de kanten getand , aan een Steng van rie of vier Voeten hoogte , dikwils getakt en_geaaird met zodanige Bloemen , als gemeld is, paarfch of ook wit van Kleur. Men heeft het voofeen Wondmiddel gehouden en de oplegging van ’t gekneusde Kruid is tegen de Jicht, Kliergezwel- len en de Engelfche Ziekte aangepreezen. * Is van Sap en BOERHAAVE merkte het inwendig als zeer Vergiftig aan, inzonderheid de Zaadhuisjes (tf). _@) Vingerhoed met gladde Bladen en ftompe Bloemen ‚ de Bovenlip tweekwabhig hebe- bende. ee att ie hen Le@. (pur. Lond. 1731. p. zot. item in Ee Re Fol, on! Cor. obtuûs &c. Mant. 567. purpurea TOUANE, Jn/?, 165% ES Dees: zon Akon Ko 527 In Spanje nam T our NEFoOoRT deeze IV} waar, die de helft kleiner blyft en Bloemen MDEEK zeer veel naar die van ’t Paarfche Vingerhoed Hoorp- gelykende, zelfs in grootte ‚ maar meer Stip- STUK. — pen, in ’t Gehemelte heeft „zonder bleeke Kring, „te De Bovenlip is dieper ingefneeden, de Onder. lip zeer ftomp5 de zydelingfen omgeboogen en de Meelknopjes hebben Roestkleurige Stippen, (3) Vingerhoed met langs de Steng afloopende _ sr, | Bladen, , 4 Wolligs De groote Wollige geaderde Zaagswys’ ge- tande Bladen onderfcheiden deeze Soort, die anders. veel naar het eerfte gelykt, groeijende insgelyks ín Spanje, Het heeft paarfche Bloer men „ bleek van. Keel met Bleie Stip. pen , aan den rand in vieren gedeeld. Het! fchynt uit het gewoone Paarfche Vingerhoedkruid, door bevrugting van het Wollekruid, te zyn gefprooten. (4) Vingerhoed met de Kelkblaadjes Lancet- _ mv. vormig ; de Bloemen Jbüs » de Bovenlip Dita, tweedeelig ween Geel, a (3) Digitalis Fol. deeurrentibus, Dig. Verbasci folio, purpe aminor , perennis Hispanica. BARR, Jc. 1185. Dig. angufto Ver- basci folio montana. Boec. M if io8, T. 85. (4) Digitalis Calycinis Foliehs Lanceolatis &c. H. Clif. 318. R. Zugdh. 293 Guvan Monsp, zos. Digitalis major lutea f. pallida , parvo Flore, C. B. Pin. 224. Digitalis lutea minore flore. MOR. Hijt. Il, S. 5. T, 8, £5. Dig. lutea pas- Va. LOB. Ze. 573. H, DEEL, IX, STUK, 528 TWEEMAGTIGE KRuiDEN, IV. _ Deeze , zo welals het Paarfche , in Vrankryk 4 ek A Italie en Switzerland , op Zaùdige plaaten ; Hoei gro€ijende , heeft kleine bleek geele Bloemen, STUK. De hoogte , zegt GOUAN „is anderhalf Voet; de phi Steng geftreept, met langwerpige ‚ Lancetvor- mige, half de Steng omvattende ; gekartelde; gladde Bladen en fpits Kyronde Bladerige Blike jes, De Bloemen zyn niet geftippeld of gevlakt: lt (s) Vingerhoed met de Lip der Bloemen uit- “Twylel ___gerand, de Bladen van onderen ruigachtig. Van de voorgaande werfchild deeze, door veel grooter Bloemen te hebben, komende voor ’t overige zeer naa daar mede overeen. Indien het de Soort is , welke de Heer HArrLER ondet “de Switzerfche Planten heeft opgetekend; dan valt zy ook grooter , hebbende de Bloemen geas en en gevlakt (*). Vl (6 Vingerhoed met de Kelkblaadjes Drend Perengis Jlomp en uitgebreid, de Onderlip der Bloe- & à Bleue men gebaard, Ia (5) Digitalis Corollârum Labio Emarginato &c. Mudke Geert. 62. Digitalis Fol. Calycinis Lanceolatis, Galeâ incifâ, Hair. Flor. 331. Digitalis lutea major. C‚ B. Pin, 224. (*) Digitalis Fol, Celycinis Linearibus acutis wan Venofò maculofo. Hatr. Heiv. 617. WEINM. Kruidb. T. 463. d. (6) Digitatis Calycinis Foliolis ovatis onttiligsparee Ko. K. Lugdb. 292. Dig. anguttifolia Fl Fangio. ©. Pite MEE CBS DMA je In Italie en by Konftantinopolen grocit dees _ IV. ze, die niet alleen door haare Roestkleurige Bloe- Arpaar; men , van binnen geelachtig, maar ook in ande- Hoorns rcopzigten zig onderfcheidt. De Steng is effen an en zes Voeten hoog, met ongefteelde Lancet- erna, vormige Bladen, en geeft boven, uit ieder Oxel, een opftaande Bloemtros , met kort Bänedide Bloemen , dië klein en wyd zyn „ met een lange Onderlip en bogtige Meeldraadjes. (7) Vingerhoed met Liniaal- Lancetvormige ze geheel effenrandige Bladen ‚met den Voet fe aangegroeid. De donkerheid der Bloemen; die byna zwart» achtig paatfch zyn, geeft deeze den bynaam. Zy valt Heefterig, met Houtige Takjes en groeit ín Spanje, hebbende weinig hoogte. “_Het Kanarifche Heefterige Vingerhoed-Kruid*, B door my, gelyk de Bignonia en verfcheide vol bladz. zor gende Geflagten , reds onder de Boomen en Heefters te boek gefteld zynde, komen wy. tot “dat van PrrM- Pin. 244. Dig. ae. Flore Ferr. Morië. Hiff, II. ps 178. S. s. T. 8% f. 2» Dig-lutea non Ramofa Scorzonere folio. BUXB. Gent. V. p. 25. T- 49e — 5 (7) Digitalis pens Liueari - Lanceolatis integerrimis baâ adnatis. Mant. 418. JAcQ. Hert. T. ot. Digit. Hisp, angu- Qifolia. Flore teen TOUANE. Znf?. 166. Dig, anguftifo= haren: Boec. Mus. IJ, p. 136, Te 98. Ll MH. DEEL. 1X, Stu. 530 TWEEMACTIGE KRUIDEN. IV. PREM NA. Bokkeblad. ArpzeL. Hoorne De Kelk tweekwabbig; de Bloem in vieren srux. _ ongelyk verdeeld en eene vierhokkige Bezie s Pd welke enkelde Zaaden bevat, Dus komen de Ee byzondere Kenmerken van dit nieuwe Geflagt voor, welks naam , Premna „ in de oude Plan- tenkunde onbekend ‚in ’t Griekfch van een Paal, Staak of Blok, fchynt afgeleid te kunnen wore den. LiNNmus betrekt ’er toe het Folium Hirci of Bokke-Blad van Rumrarus, dus „wegens den Stank genaamd , welk de ne: TL. BurMANNus hadt aangetekend tot den Ti- nus van LiNNEus te behooren; doch die Bokkeblad- Boom , waar van Mannetjeen Wyf- je zyn, moest tot de Tweehuizigen thuis ge- bragt worden. Zo wel het één, als het ande= re, kan derhalve geen plaats hebben , ‚en de aanhaling van den Ridder, hier letterlyk door my overgenomen, is fout. e Me (1) Bokkeblad met effenrandige Bladen, Ik fpreek van de eerfte Soort (1), welke; volgens zyn Ed, , de Cornutia Corymbofa is, _door den Heer N, L, BurMANNUs voorge. feld en afgebeeld. Deeze Heer wil, dar die de ia. Effenran- dig, (3) Premna Fol. integerrimis. Sy. Nat. Vig. XII, Gen; 1316, p. 473. Mant. 252. Cornutia Corymbofa. BURM. Ind, 133. T. 41e f. de Folium Hiccie RUMPE. Amb, III. Pe 2de T. 134. „Dr DY N A-M-I-A B31 de Kruiderig welriekende Ceylonfche Vlier zou B, zyn, van HERMANNUs, aldaar Mindi ge-” vv, naamd , welker Schors en Vrugten als Genecs- saiddelen fa gebruik zyn. Zyn Ed. haalt Rv tE Purus niet aan, en ik kan, om de waarheid pirat, me te zeggen, de aanhaaling ook niet begrypen, of het moest-de’ Strand Gumira Boom zyn, welke op bladz. zag. is befchreeven. Die Boo- men hebben. den Reuk van Vlierbladen en het Hout van de tammen is tot Werkhout, dat der wilden alleen tot branden bekwaam, sp Bokkeblad met Zaagtandige Bladen, In Serratifas Deeze „ misfchien een Verfcheidenheid. van fe: A de voorgaande „is. epn‚ Oostindifch Boomge-dig. was met ronde pa ige Takken , die groote gerande Lidtekens hebben van afgevalle- ne en gepaarde , gefteelde „ Eyronde ftompe ; Zaagtandige Bladen , doch naar agteren effen- » randig, De Bloemen aan ’t end, van grootte als die der Viorne , maaken cen gearmd Kroontje uit. LOESELIA ei “Dit Geflagt heeft een vierdeeligen Kelk en aï- le de Slippen der Bloem over ééne zyde, de Meeldraadjes tegen het Bloemblad over en een driehokkig Zaadhuisje, De eenigfte Soort Zoon ‚ te Vera en} groei “zoeft cia (2) Pserma Fol. feeratis. Aant, 253 Cornutioides, B, Kana 1) rn Syft. wis: XI. Gen. 767, p. 418. Re. Lagdhs 2 229 le DEEL. IX, STUK. | IV, AFDEEL: XV. Hoorp- 532 TWEEMAGTIGE KRUIDENS jende, mogt ook wel onder de Heefters befchree- ven zyn geweest. Zy heeft een opftaande, flaauw vierhoekige , gearmde Steng en gepaarde Lancete vormig Eyronde fpits en als Doornachtig getan- ee de Bladen. De Takken groeijen tegen elkander 1. Linderni, Pejo gende, over, De uiterfte Takjes hebben Hartvormige op elkander leggende , omvattende Bladen , al- lengs vergrootende „tot dat het Takje in een Bloemdraagend ed eindigt „van. geele Bloemen, LinDERNIA pi Een Nsfestiee Kelk en cen Brioelachtige Bloem met de Bovenlip zeer kort: de twee on- derfte Meeldraadjes een Tandje-aan ’t end heb- bende en het Meelknopje zydelings daar onder. Het Zaadhuisje met ééne holligheid. Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge: flagt , tot het welke maar ééne Soort betrokken “is (1) te vooren Capraria Gratioloides genaamd. Dezelve was eerst in Virginie , op Watcrige plaatfen, groeijende , waargenomen , doch werdt naderhand door den Heer LiNDERN in de El 299. Royena De achte dentatis et veluti zen, Flore lu- teo, HOUsT Ga) siet. Sy Nat. Veg. XIII. Gen.-1315. 475. Cie praria Gratioloides, Sp. Plant. 11. p.876. Lindernia, ALLION: nd 178, Ta 5. ligt eee monop, uni= LIND.,-4lfat, 1. peise. T. 1 & 2. p.-267, Ruëllia __Pedunculis folitariis as GRON. Virg. 73 Gratiola Flor. Pedurculatis, Fol. avatis crenatis. GRON, Wir, Ze 3e - PD ID Y_N A MI A© 533 Elfez gevonden, befchreeven en afgebeeld ‚on- „IV, den naam van Dooskruid, dat kruipt „veen Jaar- ArpreL; lyks Gewas met. eenbladige eenlippige Bloemen. Hoorp- Naar deezen Kruidkenner badt de vermaarde TEE ArrIon hetzelve Jindernia getyteld. De perma. as Ridder merkt aan, dat het uit Virginie verhuist zy in ons Werelddeel. % Is een klein Waterplantje , dat een vier- kante broofche gladde Steng heeft, fomtyds Tak- kig en Zwiepig; met kleine ongefteelde Blaad- jes, veel naar die van Guichelheil gelykende, en Pypige Bloempjes, die in twee Lippen vere deeld zyn, waar van de bovenfte Helmachtig,, de onderfte driedeelig. Ieder Bloempje kome eenzaam, uit een Oxel der Bladen voort, en zit op een lang dun neerhangend Steeltje. De Kelk is in vyf lange Punten diep verdeeld, Het Zaad- buisje is langwerpig en fplyt in twecën van boe ven tot beneden , bevatterde veele zeer kleine Zaadjes, Dus heeft de Heer CraAYTON cit Kruidje in Virginie , alwaar het in de Herfst bloeide , waargenomen. De Bloemen zyn bleek blaauw of paarfchachtig. M AN UuLE a. Handbloem. Een vyfdeelige Kelk en Bloem, de laatfte met de Slippen Elsvormig en als uitgefpreide Vingers van een Hand , daar dit Geflagt den naam van heeft: het Zaadhuisje tweehokkig en weelzaadig. Dus komen ce Kenmerken van dit Ll 3 Ge- IL, DEEL. JX. STUE, | 534 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, Arpri Geflagt voor, *t welk de twee volgende Kaap- fe Planten bevat. Ho he rs 7 STUKe (1x) Handbioem met naakte Bladen, byna on- L gefteelde Stengen en overhoekfe eenbloemige mm, Steelijes. E : Els. raes De vermaarde C oM MEL vn hadt deeze Soort , oemig 5 wegens de gezegde figuur der Bloemen, Chei- ranthus, dat is Handbloem , getyteld. Zy groeit aan de Kaap der Goede Hore. Op den Grond fpreidt zy Lancetvormige Bladen uit, diep in- gefneeden en groen, waar tusfchen Stengetjcs voortkomen van een Span hoog, met kleine of enkel zeer fmalle Bladen , aan den top Aairen hebbende van kleine Ref Bloempjes, als ge= zegd is. man u nt apen met Woltige Bladen; gebla- wollig. de Stengen en veelbloemige Steeltjes. _Dit ka Plantje is een geheel Wollig leg- gend Kruid, metftomp Eyronde gekartelde ge- paarde Bladen , hebbende een end- Tros uit o- verhockfe Trosjes beftaande en fmalle Bloem- pies» (1) Mansiea B nudis , Caul, fubaphyllis, Ped. alkernis unifloris. Sy/f. XII. Gen. 5254, p. 419. Vas. Xill. P- 476. Manulea gert nudiusculis. Afant, 88. Lobelia Chei- ranthus, Sp. Plant, 1319. Cheiranthus Africana Flore lutco. Comm. Horte. Il. p.33e Te 42e (2) Alanuiea Fol. tomentotis » Caulibus- Foliofis, Ped. mul- tifloris. Mant. 420. Sclago tomentofà. Sp, Plant. 877. Seh.' Racemis Ramols, da, „Acad. VI. Aft. 22, PLUK Fôyr. To 319. f. 2 B rent arran Tons pjess hoog geel van Kleur. De Meeldräadjes, IV. ìn de gezwollen Keel van ’t Pypies zyn twee- AFDEELs xy. magtig met een geknopten Styl. Naar het Ge- Hoorns zâide” Glimkruid * fchync hetzelve veel te gely-STUKe ken, De Bloempjes zyn regelmaatiger , dan eral in in de von Soort, verdeeld, si D. te „HEBENSTRETIA Dit Geflagt is benoemd naar zekeren Doktor HEPENSTREIT ‚ die op bevel van den Koning van Poolen naar Afrika gereisd was ter bevor- dering van de Kruidkunde, Het heeft een dub- beld uitgeranden Kelk, van onderen gefpleeten ; de Bloem met eene op: vieren gedeeld is ; de Meeldraad deelingen van den rand ser en een twec- zaadig Zaadhuisje, De drie volgende Soorten , ook aan gr Kaap groeijende , zyn thans in hetzelve opgegeven, naamelyk GG) inver met we getande Bladen & ie ie: “Geende, | De (1) Hebenfreia Fol. Linearibus dentatis , Spicis levibas. Syst. Nat. XII. Gen. 770, p. 420. Weg. XIII. p. 476. EL Clif. 3:26. R. Lugdb. 300. BERG. Cap. 153 Weleda Africana Fol, anguftis &c, Coma. More, II. p. 247. T. tog. Repunculus Fol, inferioribas mulcifidis, ring fimple dentatis» Flor, fpicatis, Burm. Afr. Te 4Ie Li4 Il, DEEL, IX: STUK. 536 TwEEMACTIGE KRUIDEN, IV: De Steng van deeze is opftaande „een Voet ArDells hoog „aan den Wortel en onder de Aairen met Hoorp- enkelde opftygende Takjes: de Bladen zyn STUK. overhoeks verfpreid , Liniaal , eenigermaate fte- Pan kelig , met Tandjes, opgeregt , in de Oxclen veele getakte Blaadjes hebbende, Aan ’t-end komt een langwerpige Aair , met Elsvormige Blikjes, op tien ryén overlangs gefchubd , een- bloemig : want de Aair beftaat uit vyfbloemige Kransjes , overhoeks geplaatst. De Bloem is wit,op de rug van den Keel rood en zonderling door de plaatzing der Meeldraadjes , waar van de twee onderften omgekromd zyn, Des mor- gens zyn de Bloemen Reukeloos ,’s middags ftin= ken zy walgelyk en ’savonds hebben zy een aan: genaamen Geur, (2) Hebenftretia met Liniaal effenrandige tia integrie Bladen. : d. de SCM" Deeze heeft de Bladen gepaard en losfe Aai. ren met eironde Blikjes, zo de Ridder aante- kent. Ook komen de Blaadjes fomtyds Krans- wys om de Takjes voort, De Kanthaairige van den Heer Bererus fchynt tot deeze of de voor- gaande te behooren, Mogelyk zyn zv alle drie flegts Verfcheidenheden van dic Gewas. (3) G en gd Fo!, Linearibus integerrimis. Fi, Cf. 497. goe. Pedicularis fol. anguftisfmis dentatis. PUR Me Apr. T.4z, fz. Hebenfireria ciliata, BERG. Cap. 154. ad Dt Dea MET: del 537 (3) Hebenftretia met byna Vleezige Hartvor- 1Ve mige ongefteelde Bladen. ArpalLe Dit is een opftaand Heeftertje , witachtig reen glad, met weinig Takjes en die alleen van Poi ILL ven: de Bladen overhoeks of gepaard, onge- Zalm fteeld of byna de Steng omvattende, Hartvor- ta mig ftomp, naauwlyks gekarteld, Vleezig , van m onderen bultig. Aan *t end heeft het een onge- fteelde Aair.van Bloeien, die wit zyn met een rooden Keel en famengedrukte geele Meelknop- jes, gelyk die der eerfte Soort. Hartvor- mige. ERINUsS, Balfembloem. Dit Geflagt heeft. een_ vyfbladigen Kelk en den rand der Bloem in vyf byna gelyke deelen gefneeden, met uitgerande Slippen; de Boven- _ lip zeer kort en omgeboogen :- het Zaadhuisje tweehokkig. In hetzelve komen thansde vier volgende Soor= ten voor, naamelyk. (1) Balfembloem met vab Bloemen ee telachti, zie laden. Teen 5e ht ie ( ee Hebenftretia Fol, fabcarnofis Cordatis fes{libus. Mant. 430 £ í ) Erinus Floribus havens „ Foliis ‘spatularis, Syft. Nat. Xit. Gen. 771. p. 420. Veg. XUI. p. 477. Erinus. H. Cif. 3:20. R. Lugdb, zor. GOUAN Monsp. 306. HALL. Helv, Pp: Ageratuim ferrat. Alp. glabrum Fl, purp. TOURNE. Jrf. 651, T. 422. Ageratum purpureum. DAL, Hi. 1134. Age minus Saxatile Flore albo. BARR. Rar. 23. T. 1192. ls 1, DEEL. JX, STUK: IV, Arvual. $33 TWEEMAGCTIGE Kruipes. Deeze, op de hooge Gebergten der Zuide. Ilyke deelen van Europa groeijende, is Glad Al- pifch Ageratum , met paarfche Bloemen , van TotrnerorT genoemd geweest, did dok en de Bloem en Vrugtin Afbeelding heeft gebragt, ” Geflägt van Ageratum , dat fommigen Klein Balfemkruid heeten, zal naderhand volgen, Dit paarfche hebben fommigen Moschatellina gety- teld, wegens den aangenaamen Geur der Bloe- men, niet te kort fchietende by dien der Vio- len en deswegen noem ik dit Gefl gast Balfembloem. De Wortelbläden van die Kruid, op den Grond Roosjes maakende , zyn- allen Liniaal Spatelvormig ‚ ruigachtig, met eenige Tandjes wederzyds by de Punt. Het heeft verfcheide Stengetjes van een Handbreed hoog ,opftainde, rond, ruig ‚met fmalle Blaadjes overhoeks, Dece ze zyn overhoeks bezet met Bloempjes , uit een vyfdeeligen Kelk voortkomende met een lang Pypjé; waar in vier Meeldtáadjës en een rord- achtig Vrugtbeginzel mer een zeer korten Styl, den-Stempel geknopt hebbende met twee rond- _achtige Oortjes, tegenover elkander. Het komt ook fet wicte Bloemen voor, en veel ruiger, zo van de eene als van de andere Kleur, ank € ) Balfembloem met zydelingfe ongefteelde Africanass Bloemen en Lancetvormige eenigermaate re getande Bladen. Dee. (2) Erinas Flor, lateral:bus esûibas, Fol, Lanceolatis den- : 2Deel PL AAT LVI. „EEn LNA EAK Aep Deeze, op den Zuidhoek van Afrika natuur- IV. Iyk groeijende , bevondt zig in de Hollandfche "Del. Kruidhoven onder den naam van Buchnera „Hoorp: zynde door den Hoogleeraar J. BURMANN EN nd Eychnidea geheten $ om dat de Bloempjes veelpemmia naar die van Lychnis zweemen. Men heeft het met flompe en met fpitfe Bladen, gelyk uit het Werk van den Leidfehen Hoogleeraar A. vaN Roven blykt. De laatfte zo het de zelfde is, heeft de Bloemen in een Kroontje vergaard by den Heer BURMANNUS, (3) Balfembloem met rh iden he Zaagtandige B hink Peru Aasi-den Neotdelyten Bieren: Rivier viaaniche de la Plata , in Paraguay, vondt Pater Feu- rr ér dit Kruidje „dat derhalve niet met reden Peruviaanfch genoemd kan worden, te minder, daar het ook aan de Kaap der Goede Hope groeit, Het Stengetje, dat eenigermaate Haairig is ‚met gepaârde Bladen als die van Eerenprys bezet , verheft zig tot negen Duimen,„en draagt op ’ eind | & | Cas 4 He NR pe GE er rd en ek Bloede tatis. Buchnera Fol. obtufis fecratis. H. Clif. sor. Re Lugdò. zoo, Lychnidea villoft &c. Buru. Afr. 139. T. sof. 1. Euphrafia Echiopica. PLUK. Jfant. 73. B, Buchnera Fol. acu- tis wrr RK. Lugdb. 300, Erinus umbellatus. BuRM. Prodr. Fl, Ca ap. ? (3) Erinus Fol. Lanceolatos ovatis ferratis. Lychnidea Ve- rOniee folio Flore Coccineo, Frum, Per. 1 p‚ 36. Te. 25. f. 3e Il. DEEL: IX, STUK, 549 TWEEMAGTIGE KRuIrpÈn. ‚ Bloedrood , op welken een eri Zaad. RN huisje vóldt. \ Hoorde 4) Halfenbloem met Eofiperde Bladen eines In ’t Ryk van Chili, op'by de veertig Grade Eeaip. der Zuider Breedte, nam die Pater dit Kruidje pal E waar, dat zig flegts cen half Voet verhief met zyn rond, groen, Stengetje , zynde een weinig Haairig , zo wel alsde Blaadjes „zeer veel, zegt by, naar die van het Kleine Yzerhard gelyken- de, De Bloemen, als een Kroontje op den top groeijende , waren Vleefchkleurig, en hadden « het Pypje een half Duim lang, aan den Mond zig ter zelfde breedte uitbreidende op de maniet van de Bloemen der Primula Veris: dat is even als in de andere Soorten van dit Geflagt. ” Cepenfis In verfcheide opzigten „ doch inzondèrheid En Evi wegens de Zaadhuisjes en den vyfdeeligen Kelk, Fig, 1. fchynt tot dit Geflagt dat Kaapfch Gewasje te ‘behooren ‚waar van ik hier; in Fig. 1, op PLAAT LVIII , de Afbeelding mededeel. Ik heb nu onlangs een aanzienlyken Tak-daar van bekomen. De Bloempjes fchynen my in vyven vry egaal verdeeld en nie: blykbaar tweelippig te zyn, anders zou men het tot het Oogentroost kunpen betrekken. Men kan de grocijing der Bloempjes , de langte van derzelver Steeltjes en van het Pypje, als-ook die. van het Gewas „dat Hee- Rn Erinas' Fol, laciniatis, Lychnidéa Verbene tenuifolig Kline FRuILL. Perave Ill. p, 35. Te 25. 62 Z Dief rTRA MT BR Heefterig is met tonde Houtige röddachiige Iv. Stengetjes en Takken, in-de Afbeelding zien, WE en de figuur der Blaadjes, die grootendeels Herts- Hoorn. hoornig ingefneeden of getakt zyn ‚is met Ver-*TUE- grooting, daar onder by A voorgefteld, Zy ftroo- „5e ken genoegzaam met die der Averoone , om te ge denken dat het Ethiopifch Plantje van PLukKe- NET (}), ’t welk de Heer BurRMANNUs op de voorgemelde Hebenftretia aanhaalt , hier bedoeld mogte zyn : want derzelver Blaadjes ‚ gelyken weinig naar die der Averoone (1). BuCHNER A Dit Geflagt is, naar den zeergeleerden Heer Bucansemus, VOOrzitter van de Keizerlyke Akademie der Natuur-onderzoekeren , getyteld, Het heeft den Kelk flaauw vyftandig; den rand der Bloempjes in vyven gelyk verdeeld , met Hartvormige Lippen, en een tweehokkig Zaad- huisje. Zes uitheemfche Soorten , waar onder ver- fcheide Kabe EE: eeen in Eee” ne naamelyk - Gen | C 5) Buch. Ren Euphrafi affinis Echiopica, Abrotani campeftris folio , Cauliculis rubenribus. fant, 73. (1) Het Abrotanam enmpeftre heeft, volgens den Ridder , Folia mukifida linearia en die Hebenftretia linearia dentata, gelyk ook uit de Afbeelding het groote verlchil der Bla- dea blykt. U, DEEL. IX, STUK. 542 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, IV. Cr) Buchnera met getande Lancetvormige dries Arnie rihbige Bladen. nn ‚In Virginie en Kanada is de Groeiplaats van rt. _deeze, die als een Soort van Wollekruid is aan» eta ma;gemerkt geweest, wegens haare rimpelige Haai- Amer rige langwerpig gefpitfte Bladen , aän den rand aanic Zaagtandig, twee tegenover efkatder, draagen- de op den top der Steng, die niet Takkig is, een dunne Aair van Trechterachtige Violetkleu- rige Bloemen , waar op een tweebokkig Zaad- „huisje volgt, in de vyfdeelige Kelk verholen, Twee Meeldraadj es zitten in de Keel, twee _ in ’tmidden van ‘t Pypje. Het Kruid wordt door % droogen zwart. JE, (@ Buchnera met Wigvormige vof tandige glad Knikken= de Bladen , ER a Bloemen en een Hee ee Slerige Ste er. vint. … Het Kaaps need Kruid, in ge Ek Fig 2» op de gezegde Plaat vertoond, voldoct niet als leen aan de Geflagts- Kenmerken , gelyk blyke uit de vergroote Bloem , by Letter B, maarook aan de befchryviog , welke de Heer Linnaeus daar van, als op de Bergen aan de Kaap det Goede Hope groeijende , dus geeft; De ; 23 (1) Bachrera Fol. dentatis Lanceolatis trinerviis. Sy/ Nat. Xit. Gen. 772. p. 420. Vig. Xlil. pe 477: Buchnen Fol. dentatis oppofitis. GRON. Virg. 95. (2) Bachnera Fol, Cuncatis quingue -dentatis glabris Floé, Spicatis, Caale Fruticofo. Aant. 251. Dat DYNA Mela 543 , De Steng is Heefterachtig „, een half Voet W. »… hoog ‚ bepaald Takkig , als ’t ware gewricht ‚ » door Lidtekens der afgevallene Bladen en Hoorns. » pdarfchachtig: de Bladen gepaard , (dikwils°TE ‚ drievoudig) ongefteeld, Wigvormig 5 vyfeane eme » dig, (aan de tip sieliëtesds met twee fpitfc ‚> Tandjes „) effen en niet korter dan de Leed- ‚> jes. Endelings heeft het langwerpige eenzaa- „> me Aairen, van ongefteelde opftaande Bloe- s, men , met een Liniaal fpits Blikje, korter » dan de Kelk, die Pypachtig langwerpig iss …‚ en ten halve in vyven gelyk verdeeld, de s> Slippen met een Vliesje famengevoegd heb- „> bende, De Bloem is wit » ek s» Pypje, tweemaal zo lang als k, om „, gekromd, met cen ; plasten nd, ‚> die byna Eyronde Slippen heef t en Merldrsd. : ss jes binnen den Keel, twee laager , benevens seen ingcflooten , omgeboogen , dikachtigen » Stempel.” Dit bevind ikgrootendeels plaats te hebben in myn afgebeelde , als ook in de vergroote Bloem; zynde het Zaadhuisje » Ek hein, by €, en” 1 daar in voor te ftellen , BE D, met dergelyko Vergrooting in Plaat gebragt. * Is wel waar, dat het Kruid in eenige weinige opzigten iets fchynt te verfchillen , doch het heeft te veel overeenkomst ; om niet het zelfde of dergelyk te zyn, en het is ook , wark door % droogen , zwartachtig bruin. (3) IL. DEEL, IX, Sfuw. s44 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV, Arnes de Bloemen en een Heefterige Steng. A: Op Zandige Velden aan de Kaap groeit; vol- “ar. gens den Ridder, deeze, die een zeer Takkige pl Steng van dergelyke hoogte : de Bladen gepaard Ethiopie en ongefteeld , van grootte als die van ’ Var- nr kensgras, byna glad , doorgaans beneden de Tip (3) Buchnera met drietandige Bladen, gefteel- wederzyds een Tandje hebbende, de Bloemen _ naar het end der Takken, zydelings, gepaard, gefteeld heeft , met eenbladige vyftandige Kelken en „geele Bloemen met lange Pypjes: het Zaad- huisje Eyrond-langwerpig , tweehokkig, byna zo lang als de Kelk, (4) Buchnera met getande T.iniaale Bladen en Cap 2% ruigachtige Kelken. Kaapíche, _Deeze, die den bynaam van Kaap/che voert, gelykt zeer naar het Kaapfche Neusbloem , „rad hier voor befchreeven*, % Is een Plantje van maar een Handbreed hoogte , van boven Take kig, met geaairde Bloemen, zo de Ridder aan: tekent, en over ’t geheel Lymerig ruig. metde Tandjes ver van elkander ; zynde dit ook cen Jaarlyks Gewas. (3) Bachuera Fol. aman Flor. pedunculatis, Caule Fruticofo. Mant. 2 (4) Buchrera Fol, EE Linearibus Calycibus pubgeend tibus. Buchnera Fol. Lanceol, fubdentatis &c, Am. Acad, VI. Afi. 18. men villofa Fol. anguftis denticuloris ‚ Floris bus URM. Afr. i9k. Te 59. le BED L- NTAEMEE LAS 545 Onder de Kaapfche Planten telt de Heer N. Rf L. BurMANNus eene Buchnera, welke zyn* FDERLi Ed. Capitata , dat is Haofdige noemt, als een Hodink ‘aanmerkelyk Bloemhoofdje draagende op een °TUEe enkeld Stengetje , t welk voortkomt uit het mid- zer mia, an Se den van Lancetvormige effenrandige Wortel. bladen, (5) Buchnera met ziijperai 7 Bladen en een_ v- gegaffelde Steng. Euaden 65 Deeze Soort, in Virginie groeijende , zo Lin- NUs zegt ,-is- een overblyvend Gewasje , met de Steng een. Voet hoog; vierkant , opftaande, de Bladen bynaals die van’ Winkel - Yzerhard verdeeld, Uir-de mikjes der gefteelde Aair „ met-de Bloempjes opgelyk nen x fpreid en Kelken zo Jaagt als de helft van’ Bloempypje. (6) Buchnera met effenrandige Liniaale Bla- pe den en ruuwe Kelken. - Eed Op Ceylon en in ed is deeze waargeno- Bjek men, een Plantje naar troost gelyken= de; met overhoekfe Birken en lange Aairen, de Bloemen ver van elkander „hebbende een lang Psypje, dat Draadachtig dun í iss ee in’ ‘de: an de- (5) Buchrera Fol. Laciniatis, Caule dichotomo. Mant. 38. (6) Buchnera Fol. integerrimis Linearibus , Cal, fcabris. $y,/2, Nat. XIE, XII. BuRM. Fl. Ind. p. 133. | Mm he IL, DsEL. IX. STUK, 346 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, rv, dere Soorten. Het heeft den Mond tweefneedig ; ArpzELe de eene Slip-byna regtopftaande en driedeelig % hebri de andere uitgebreid en breed Hartvormig zynde, STUKe Schuilzaae BROWALLI A. dige. Dit Geflagt is door den Ridder benoemd ter eere van den Sweedfchen Heer BROWALLs die een ongemeen Liefhebber was van de Na- tuurlyke Hiftorie in ’ algemeen en de Kruidkune de in * byzonder. De Kenmerken zyn door zyn Ed, gefteld , een vyftandige Kelk , met den Rand der Bloem byna egaal in vyven gedeeld en uitgebreid ; den Navel geflooten hebbende met twee groote Meelknopjes : als ook een eenhok- kig Zaadhuisje, Drie Soorten komen ‘er in voor, altemaal Westindifche Kruiden , waar van zyn Ed, de eerfte uit den Cliffortfen Tuin zeer naauwkeurig in Afbeelding gebragt heeft ; naamelyk Brosis (1) Browallia met eenbloemige Bloemfteeltjes, demisfa, © . é . . xäage. Van Panama in Zuid » Amerika afkomftig #8 deeze door den fchranderen Mrirrer in de Tuin van Chelfea , by Londen , gekweekt , en het Zaad vandenzelven aan den Heer LinNN&U$» toen Opziender van de Lustplaats des Heeren CrirrorT, Hertecamp, by Haarlem , mede- gedeeld, ’t Is een Jaarlykfch Kruid, mer een dun (1) Browallia Pedunculis unifloris. Sy. Nat. XII, Gem 778 Pe Arte Vig. XIII. p. 456, H, Clif. 31%. Te 17e Á, Ups. 179 D-I-D Y_N AM E A. 547 dun rond Stengetje van een of anderhalven Voet IV: hoog, weinig getakt, met fpits Eyronde gefteel- Bensan de cffenrandige Bladen , van een Duim groot Höanié en gefteelde Bloemen in de Oxelen , van gezeg- STUK de fear en eene fchitterende Hemelfchblaauwe zermia, dina Kleur, (2) Browallia met eenbloemige en veelbloemige u. Steeltjes. ze on id Verhevene. In Peru zou de Groeiplaats van deeze zyn, die naar de voorgaande gelykt, doch de Steng eens zo hoog , ftyf, een Pink dik, en als Hee- fterig heeft, met de onderfte Takken byna zo lang als de Steng. De Bloemfteeltjes draagen ie- der dina, Ee vyf of net hemenje Violetblaauw zyn. (3) Browallia met de bovenfte Bladen Re un en twee Meeldraadjes zo lang als de Bloem, Velada Van Mirrer vshecft de Ridder deeze over- genomen, als zekerlyk , naar een gewezen Plant, door hem in Afbeelding gebragt zynde : moog- lyk een veranderdeof Bafterd-Soort. Zelf hade hy ze niet gezien. L IN- . () eting Pedunculis unifloris muliflorisque. Sf. Nar, Vig. X G) ws Fol. apt. oppofitis Sec. MILL. Jc. 68. 1, Deen. IX. STUK, S48 TT WEEMACTIGE KRUIDEN, Iv. LINNAA. AFDEEL, xv. Hoorp Dit Geflagt kroont den naam van den Groo= STUK. ten Ridder, die het Samenftel der Kruidkun- setuilzaa: de , niet minder dan de geheele Natuurlyke His ftorie, in een goeden Smaak gebragt heeft. Hy is thans den ro January deezes Jaars 1778, ruim een Maand voor dat ik dit fchryf „den Weg van alle Vleefch gegaan (*). Een Klokvormige Bloem, en ‘dubbelde Kelk, die van de Vrugt tweebladig ‚die van de Bloem vyfdeelig, en deeze boven het Vrugtbeginzel , dat een drooge driehokkige Bezie wordt. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt peenia voor, welks eenigfte Soort (1) gemeen is op Noordíche.de drooge , dorre Bofch- Velden, nietalleen van de Laplandfche Alpen, maar iis van alle kou- de Bergruggen in Europa en Afia, ja zelfs in Kanada groeit, De Noordelyke deelen , gelyk Lapland, Rusland en Siberie, fchynt het by- (*) Eterno Frutices Linneus in Ere comantes, Amfteliz pofuit' gratus Amicitiz : At Dea Plantarum Soboles cui credita , Myftze Frondibus his titulum Dn ipfa Fai » PHIL. D'ORVILLE, (1) Linnza. Sy. Nat. XII. mi 774: P. 421. Vig, Xllle ps 478. Linuea Flor. geminatis. Fl. Lapp. E: Tr iâete de He Cliff. 320. Fl, Suec, s22, 542. $6ze for. Mat, Jed. 517. HALL. Hlelv, 608, SEG. Ver. 1. p. 183. Sauv. Meth, 137, KALM. Je, II. ps 263, GORT. Tugr. 100. Serpillifolia, BUXB, A, 11. p- 346. T. 21. Campanula Serpillifolia. C. B. Pin. 93. Prodr, 35. ACF. Ups. 17200 ps 96» T. Ie OED. Dan. T‚ 3. AE. Nidros, IV. T, 4e £ & ADI DD YoON-A MI A 549 zonder te beminnen: doch-het valt , niettemin „ ae ook in Switzerland.en Luaanguedok. ‘Dit Kruidje was, onder den naam van Quen- Hoss _ delbladige Klokjes , door-de Autheuren de en het komt dusin Afbeelding voor , by C, Bau- a! HINUS , doch flegt 3 zynde- door BuxBAum beter en eindelyk door onzen Linneus vol- maakt in Plaat gebragt. Zyn Ed. toont aan,dat het geenszins behoore tot het Geflagt van Klokjes. Zulk ceneafzondering.der Bloem , door een byzonderen Kelk, van het Vrugtbeginzel , was hem in geen andere Plant voorgekomen. De Bladen zyn door fommigen by ’t Penningkruid vergeleeken_en de 1 see van vd nie noemen het ras dat deszelfs dunne Bloentietitjes: geduurig- dr den Wind bewoogen worden. Uit een Vezeligen Wortel brengt het flappe Stengetjes of liever Rankjes voort, die veelal op den Grond leggen en ’er fomtyds Wortel in fchicten, aan welken de gezegde Blaadjes, tegenover malkander, groeijen, die eenige wei- nige Tandjes hebben en niet lang -geftecld ZyD. Derzelver Ozxelen leveren de Bloemfteeltjes uit, die opftaan , zynde lang en dun, en boven twee Bloemen draagen , van eene Klokvormige fi- guur, buiten wit ‚binnen Pluizig en roodachtig. Deeze Bloemen, in haar eigen Kelk, die vyf- deelig is, vervat, zitten op een rondachtig Vrugt= beginzel , in een andere Kelk begreepen, dic vierbladig is, volgens HArrer, en het Zaad. Mm 3 huis- Me DEEL. IE. STUK. IV. 550 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, huisje wordt van hem gerekend eenhokkig te zyn Arnen met drie Zaaden , daar Buxsaum hetzelve Hoes eenzaadig bevonden hadt, Dit laaefte verfchil kan STUK daar uit ontftaan „ dat in fommige deelen des PE Aatdbodems alle de drie Zaaden niet aanrypen. Euro E Sidorgi eenigfte Soort van dit Geflagt (1). Deeze is vaoplfcha? In Lapland hadt Li NNaus de Ranken van dit Kruidje agttien Voeten lang gezien. Van ’tge- meene Volk in Sweeden wordt het gekookte Loof , als een vaardig Geneesmiddel, in Pap en Stooving op de Lichaamsdeelen „, die met Jicht- pyhen bevangen zyn ; geappliceerd, | SieTrTHORPIA, De Kelk en Bloem zyn, beiden , ín vyven egaal verdeeld , met de Paaren Meeldraadjes van elkander afltandig en het Zaadhuisje rond: achtig , f men dit Geflagt “is eene Soort, door den Ox- des Hoogleeraar S1 BT HORP1US, aan den Ridder gezonden geweest , die deswegen hete zelve met deszelfs naam vereerde. Die Levant- fche vind ik thans uitgemonfterd, zo wel als de * Afrikaanfche Sibthorpia , bekleedende een van beiden, of beiden, het Geflagt van Di/andra , voorheen door my geboekftaafd (*). Dus blyft dan alleen de Ewropifche , als de nd dh beden ted aan- () IL D, VIII, Stuk, deezer Nat. Hiftorie, bladz, 4254 (1) Sibthorpia. Sy. Nat, Kil. Gen. 775. p. 421. 7e, Xur Dt D: ENAME A Ssst aangemerkt als een Plantje,datop de Zuidweste IV. Kusten van Engeland en in Portugal, aan. voge tige Dyken , en aan de kanten van Beekjes Hoove: groeit. Ray noemt het Zeer klein kruipend Bas-*TUE« terd- Muur , mct Bladen van het Gulden Steen- Pan breeke: Pe TrveRr Goudveil van Cornwall. Het p. Lv ur. groeit ook in-Oostindie, van waar ik een Plant- #% je daar van heb. bekomen, ’t welk de Geftalte veel duidelyker uitdrukt , dan hetzelve door Pr‚u- KENET is afgebeeld, Deswegen heb ik het, ín „Fig. 3; op Plaat LVIII, in Plaat vertoond, Lorrr ing heeft het in Portugal, by Oporto, overvloedig vergaderd aan den voet van Muuren en Bergjes, die door afdruipend Water geduu= rig vógtig blyven, en by het Slot van de Konin gin te Cintra, op den zeer hoogen naast by ge- legen Berg ‚ in drooge holle plaatfen. : De geftalte is als die van ’t Water - Navelkruid, het Loof als dat van Goudveil „de-Vrugt als van Eerenprys ‚ wordt elders gezegd (*), doch in * myne is dezelve platter. Het heeft Draadach- tige kruipende Stengetjesen lang gefteelde Bla- jes overhoeks , die Niervormig Schildachtig zyn ; horizontaal geplaatst , door zes infnydingen als een aan den rand gehaaird. De Bloem: pics s XIII. p. 478. Am. Acad, IT. p. 22. LOEFLe Jt. 150. Ch:y- fofpleniuum Cornubienfe, Prrrv. Herb, T. 6. f. 11. Alfine fpu- zie pufilla repens &c. Ray. Angl. 1IL. p. 352 PLUK. Alm. 23. TT. 7e f. 6, (*) Am. Acad. uts. Nova Genera per CHENON, p. 22, IL, DEzs, IX. STeE. ee 852 TWEEMAGTIGE KRUIDEN. pies ;in de Oxelen voortkomende , hebben Stecl« tjes die wat korter of ook wel langer zyn dan Hoor: de Bladfteeltjes. De Kleur is paarfchachtig „doch STUK: zy fteeken naauwlyks buitén den Kelk gie, die de ze „vyfdeelig is en ruig, t Getal der Meeldraadjes is altoos vier , die gelyk van langte zyn; dus minder in getal dan de Bloemflippen , eene ongelykheid „welke dit Kruidje tot de Klasfe der Tweemagtigen betrekt, zegt de Ridder, Asper L LM OSE EEN > Slykerde, En “De Kelk is, zo wel als de Bloem, egaal in | vyven gefneeden in dit Geflagt , hebbende de Meeldraadjes by-paaren digt aan elkander: het Zaadhuisje eenhokkig , tweekleppig ‚ veelzaadig. | Twee Soorten, behooren tot hetzelve ‚ waat van de eerfte genoemd worde ca k ed Re) Slykertje met Lanctvormige Bladen, zeke By v verfcheide ‘Autheuren is_dit Plante, dat ip: de Noordelyke deelen van-Europa en ook Zuidelyker , gelyk by ons, aan den Rhyn en in Switzerland, op vogtige Velden groeit, in Plaat gebragt. Sommigen hebben het-als-een kleine | Soort (1) Limofella Fol, Lanceolatis. Sy/f..Nat. XII, Gem. 776» p- 42E. Weg. KILL. p. 429. GORT. Belg. 179. Fl. Lapp. 249: Fl. Suec, HALL. Helw. 629-Limofella annua. Lanp: „Als. 156: Te. s. Plantaginella. HALL. Jen. 23. T. 6. f. 2e -Plantagie melle paluâris. CB. Pin. 190. pe palufkeis Bece PLUKe Alm, zo. T. Zas £. qe MENTZe Pag. a To 7: £. 6. _De TB TN ACME AS 553 Soort van Weegbree , anderen als“een Water- EVE Muur, aangemerkt. Loeser noemt, het, on- al der de Pruisfifche Planten , zeer kleine Spurrie Hoor. met Lancetvormige Bladen, TUKe’ Een Plag, zegt Ha LLER, van lang gefteel- pn de Blaadjes , die aan °t end ovaal zyn, geeft. Scheuten uit, welke dergelyke Plâggen vormen. Hier komen Stengetjes uit voort, korter dan -—— _de Bladen , jeder een Bloempje draagende, Kd BET welk wit is, binnen aan ’t Pypje rood , met zwâr- te Meeldraadjes, De Kelk is diep in vyven ge fneeden: de Bloem kennelyk mismaakt , aan den rand vyf Slippen hebbende , waar van twee paa- ren gelyk. en grooter zyn, dan de oneffene of vyfde raadjes zyn twee langer onder de Topjes omgeboogen. (2) Slykertje met byna Liniaale Bladen, SA “dia ed Op den Zee- Oever, aan de Bei der de: e de Hope, vondt de Heer Kornic dit Plant. je , zynde volkomen van de zelfde, Geftalte , doch veel kleiner ‚-en dus-te tellen onder het kleinfte Onkruid, Alleenlyk verbreeden zig de Bladen byna niet „-en hy kon flegts-twee Meel. draadjes in de Bloempjes waarneemen; wese halve het den Bynaam van Tweemannig voert, laats VAK ) Limofslla Fol, fiblineuibus. Afant, 252. ms IIe DESLs IX. STUK? 8 554 TWEEMAGTIGE, KRuiDEN, Iy. VANDELLI A AFDEEL . H dop, De Kelk is byna in vieren gedeeld, de Bloem STUK. _Srynzende of Smoelachtig , met twee Meel- Schuilzaa- draadjes, uit de vlakte der Bloemlip en famen- ige, gevoegde Meelknopjes : het Zaadhuisje eenhoks kig veelzaadig, en Dus komen de Kenmerken voor van dit Ge-= difufa. flagt, welks eenigfte Soort (+) door den Heer Veripreide. BR ow Ne ontdekt is op *t Eiland van St. Tho mas. Dezelve heeft een Kruidige vierhockige gearmde Steng: Eyronde , ongefteelde , gekar- telde ftompachtige Bladen en eenzaame Bloemen in de Oxelen, tegen elkander over. De geftal. teis als die van het Quendelbladige Eerenpryse S TEMOD IA Tweeknop, Dit Geflagt heeft den Kelk vyfdeelig.; de Bloem tweelippig „ met vier Meeldraadjes , die allen gegaffeld en tweeknoppig zyn, zo dat hetzelve agt Meelknopjes heeft ; en een tweehokkig Zaadhuisje, = Ee ‚De eenigfte Soort hier van-(1) aân den Zees maritima, Kant van’t Eiland Jamaika in ’t Zand groeijen= Zeekants. de, is Heefterig leggend Waterlook , met blaauwe Bloe= () en Syft. Nat, Kil. Gen. 1265. p. 422. Vig: XII. p. 479. Mant. 89 G) daan. Syft. Ni XII. Gen. 777. pe 422 Vig: Se Pe 479. Am. Acad. V. p. 399. Stemodiacra maritima SLOAN, Jam, 66. Hif, Ip. 175. T, 1a0e fe 20 D 1 p E N A MI A, 555 Bloemen , door SLOANr geheten. BROWNE IV: gaf “er den tytel aan van Stemodiacra, waar van “Eke de Geflagtnaam afgeleid is, ’c Gewas heeft een Hoorn: vierhoekige ruige Steng ‚en overhoekfe oplaang de Takken , met Lancetvormige- ongefteelde pen Bladen , die fpits getand zyn. De Bloemen zit- ten in de Oxelen eenzaam, tusfchen tweezyde- lingfe Blaadjes , ongefteeld, Het is een ruikend Kruid. O BOrAR 1tA. Stuiverkruid. Dit heeft een tweedeeligen Kelk en vierdee- lige Bloem , die Klokvormig is, met de Meel. draadjes in de v en : het zn hokkig, tweekleppig „ vee a en De eenigfte Soort (1 ij van dit Gelagt i is een ii. Virginifch Plantje , dat men onder de benaaming Vingtuica. van het volgende heeft voorgefteld gehad , hoes Vitgiaifche wel daar van aanmerkelyk verfchillende. Uit een Koraalachtigen Wortel fchiet het een enkeld Stengetje ; anderhälve Handpalm hoog , met kleine fpitfe Blaadjes; maar die aan den top , uit welker Schoot de Bloemen voortkomen, zyn rond en van grootte als een Stuivertje „ waar van de naam ontleend is. De Bloemen zyn bleek- rood en de Blaadjes van onderen Eek Het bloeit (1) Obolaria. te Nat, XIt. Gen, 778. p. 422. Peg. XIN. Pp. 479: H, Cliff. 323. GRON. Virg, 74, 95- ES Vit. giniana Rad. Eoafiätde &e. Mom. Hij, III, p. 504. S. x2, T. 16. £, 23. Prum. Alm. 273, T. zo9. f. 6. H. DEEL, IX, STUK, 855 TwEEMAGTIGE KRUIDEN, hd Het bloeit in April , volgens den Heer Cav. EEL. von; die het daar te lande heeft waargenomen. H Hoorbs o R ‚O.B A Nc uE. Leeuwftaart. we: B In dit Geflagt, dat, wegens de geftalte „wel den naam van Leeuwftaart voeren mag, is ook de Kelk tweebladig ‚maar de Bloem Smoelach- tig, met een Klier onder het Vrugtbeginzel: het Zaadhuisje even als in ’t voorgaande. Het bevat de agt volgende. Soorten. (1) Leeuwftaart met een. geheel enkeld glad- Tl. - Orobanche — ar dl Steng en witfleekende Meeldraadjes. Glad. 1. (2) Leeuwftaart met een geheel enkelde ruig- mg achtige Steng3 de Meeldrâadjés naauwlyks witfbeekende. Deeze beide Soorten komek. in ons Wereldse deel , doch de ecrfte, „meer inde. Zuidelyke Landen, gelyk Languedok en Provence, of ook in Switzerland, de andere vry algemeen voor. Deeze, die ook in onze Nederlanden valt , groeit orÂlk (1) Orobanche Caule fimplicisfimo levi, Stam. exfertis. Syft. Nat. Xil. Gen. 779. p. 422. Weg. ers Pp 479. GOUAN Alonsp. 308. Orobanche majore Flore. C. B; Pin. 63. MO» am Ale Aik- Berre Fed fo oe, we purpnrea Monfpesfulana. J. B. Hifl. II. p. 782. (2) Orobanche Caule fimpl. pubescente ‚ Stamin. fubex(er- tis. LOFrL.. lt. 151. Orob. er pa Cliff, 321» KR. Luz, 299, GOUAN Monsp. ‚GER. Prov. 288. Oro banche major ee ie. C. B. Pin. 87, HALL: Helv. 610. Dop, Pempt. 552, Rapum Genifte, Los. Jc. IL. p« 89» D Ee DE EN EE Mars As 557 in de Zaaylanden op de Wortels ván verfcheis Iv. de Gewasfen , doch meest op die van de Brem, Áfnger; en hierom ae zy ‘er Bremraap geheten „zo Hoos. Loner aantekent, Deze manier van Grocijing STUK: is door hem en anderen in Plaat vertoond. Lin: 7 npe NA&Us zegt , dat zy op de Akkers en drooge E Velden van Europa, inzonderheid, een Bywas is van de Vlinderbloemige Planten. Ook: wil men, dat de Griekfche naam, Orobanche , daar van-afkomftig zou zyn „ dat ’er de Orobus en andere Haauwvrugten door verworgd worden ; weshalve de Duitfchers het Gewas Erven - Wur- ger noemen, de Engelfchen Strangleweede, An- ders heet het in ’t Hoogduitích Sommerwurtz in ’* En taliaanfch. Con da di Lion ; dure Leeuwelsar. Delden noemen hetzelve Miskaars , zo Crvervs aan- tekent. Zo wel de Geftalte van de een als van de andere heeft dit Plantje , ’t welk in de eerfte Soort voorkomt met een blaauwe ‚ in de andere met een witachtige Steng „ van een Voet of meer hoogte , die onder uitloopt in een dikken bel, byna als een Raap, zittende daar mede op de Wortels van andere Planten of Boomen, De Steng is boven bezet met Bloemen van eene Smoelachtige figuúr ; in de eérfte Soort paarfch of Violet; doch in deeze alwaar zy naar Anje= lieren ruikes ‚ bleek, fomtyds witachtig en ook Goud of Saffraangeel ‚volgens SCHEUCHZER. Op de Wortels der Olmen, in de Koninglyke Tuin II, DEEL IX, STUK) 553 TWEEMAGTIGE KRuIpen. IV. Tuin te Aranjuez in Spanje; vondt LoEr- AFDEEL: j ine deeze Soort met-bleek geele Bloemen, zaan van boven een weinig paarfchachtig , en de gCe STUK. _ heele Plant was bruin, zonder eenigen byzondere ami ren Reuk, Inde Bloemen heeft , bovendien seen aanmerkelyk verfchil van grootte plaatse Met veel moeite en drift werdt dit Plantje , zo LorerL verhaalt , van de Alchymiften in Mey opgezogt , die hetzelve aftrokken van de Wortelen der Brem, doende de Raap in een Kromhals en daar van een Olie overhaalende;, die zeer uitmuntende was tegen den Steen. In de Nederlanden s zegt Cuusrus, werdt her Poeijer van de Bremraap , met laauwen Wyn ig- genomen, voor ecn kragtig Middel tegen Koe Iykpynen gehouden. Ook is de Konferf van ’ Kruid , of de Syroop , door fommigen tegen Zwaarmoedigheid of Miltziekte aangepreezen. ornkije (3) Leeuwftaart wet een geheel enkelde Bladerig Americand. gefchubde Steng en uitfteekende Meel In Karolina komt deeze aan de Wortels der Boomen en Heefteren voor , wier Stengetjes naauwlyks een Span lang, een Vinger dik „rond en gekleurd zyn , Sappig, geheel Schubswyze eed met Lancetvormig Eyronde, ongefteel- de, -G3) Orobanche Caule fimplicisimo, Foliis imbricato „Stas minibus exfestis. dant. 58. D 1DYNA MIA 859 de, fpitfe Blaadjes: de Bloemen waren onge: AV; fteeld en krom: de geheele Plant geel van Kleur. Eer dergelyke , doch ftompbladig , hadt Hoor de Ridder uit Siberie bekomen. (4) Leeuwftaart met een geheel enkelde Steng, he omgekromde Bloemen , die langer dan de cernua. Eyronde Blikjes zyn en de Steng byna naakt. 5 By Aranjuez inSpanje nam de Heer Lorr- LING deeze byzondere Soort waar, welke hy twyfelt , of het ook het Portugeefche Leeuw- ftaart zy van ToOURNEFORT , met donker- paarfche Bloemen. Ive groeideopde Wor- tels van het Opftaande met den Reuk van Carlina, op zeer dorre Velden, (5) Leeuwftaart met een Takkige Steng en vyf- Pe deelige Bloemen. eri (6) Leeuwftaart met een Takkige Steng en vier= tandige Bloemen ee in se ier (4) Orobanehe Caule fimpl. Corollis recurvatis ‚ Braûeis ovatis Corolla brevioribus ; Caulenudiusealo, LOEBL. It, 152- (5) Orobanche Caule Ramofo Corollis quinguefidis. H. Cliff. 321. R. Laugdb. 299. GOUAN Aonsp. 303. GER. Prov. 238. HALE: Heiv. 610. DALIB. Paris. 191. Gort. Belg. 180. Oss. Ir. s3. Orobanche Ramofa, C. B. Pin, $8. Orobanche. Cam. Epic. 311 (6) Orobanche Caule Ram. Coroll. quadridentatis. GRON. Virg. 96. Orobanche minor Virginiana lignofior &c, MORIs. Hift, Ill. p. so2. S. 12. Te 16. f. 9, Ra}, Suppl. 595. He, DEEL, IX STUK, TV. Er ven heid der Stengen van de voorgaanden. De eene Hoor. komt op drooge plaatfen door byna geheel Eu. STUK os MRE Orobanche ” . rd. seriflo Gd Eenbloe= mig, 860 TWEEMAGCTIGE KRurDEn, Deeze beiden verfchillen door de Takkig- ropa voor, en in-de' Duinen van ons Land onder de Helm , als ook by iHeemftede. Zy is geelachtig, met kleiner Bloemen, die paar- » fche Blikjes hebben; volgens Go van. Men vindtze met blaauwe of paarfche , en ook met witachtige Bloemen. De andere heeft de Heer . CrayronN. in. Virginie eens op den Wortel van een Taxis gevonden. Zy groeit ‘erop de Wor- tels va Haar Steng is Houtig en over. ’ geheel met kleine Blommetjes vl begroeid, driemaal zo lang als de Kelk , die viertandig zyn cn vierhoekig , en dus egaal van rand, niet Smoelachtlg , doch niettemin vier Meeldraadjes hebbende en in ans met de anderen overeenkomttig. é 2) Leeuwftaart met de Steng RENE zon- der Blik jes. In Virginie, of eigentlyk in Maryland, was _ ook de Groeiplaats van deeze Soort, die kleie _ne Goudkleurige Gentianel door PrukKENeET getyteld wordt. Zy heeft een geheel naakt Stengetje , op welks top een enkel Klokvor- mig (7) Orobanche Caule unifloro , Calyce nudo. ek Virg. 96. Dentaria £. Anblato Cordi affinis. Fl, Virg. ia a minor Aurea &c. PLUK. Mant, 89. T. Ks fj. Ae phylen, Mrrca, Gen. 25 DID Y NA MI As 561 mig geboogen Bloempje voortkomt uit een-vyf- IV, tandigen Kelk, zynde dit gehecle Plantje geel- AE achtig, volgens dien Autheur. Dat gene, welk ee men in Virginie heeft waargenomen, hadt een °TUKe Scheede om het Stengetje en eene bleek blaau- irl we Bloem in twee Lippen gefneeden, waar van de bovenfte twee. ‚de onderfte driedeelig, Mir- CHELIUS maakt. hiet van , onder de benaaming „Aphyllon, een nieuw Geflagt. (8) Leeuwftaart met de Steng venlo Bt Bloem als in een Scheede, Bgimiia: Oottin- edo Zandige Grond „op de Kust van Malabar , Ï*- groeit deeze Oostindifche Soort „met Aanlgende Wortelen , daar \ ve fchynende Stengetjes uit voortkomen , heel Bladerloos zyn ge ijn ih: ontegelmaatige Bloem , die tusfchen haare Lip- pen, als ’c ware, een Klok uitgeeft. By Kairo vondt de Heer ForsKAOHL een Leeuwtftaart met eene Gekartelde Bloem; doch in Arabie, by de Stad Môr, kwam hem eene Soort voor, die hy erw- Leeuwftaart noemt. Deeze hadt een Sappige Steng, Spiraalswyze bezet met Bloemen, geel van Kleur, ieder be= fchut- dent een ne De Kelk was dubbeld , een nd Bran hd Ee (3) Orobamhe Caule rap En a thiceo. Egine- tia. Sp. Pl. 1. p. 632. Tsjem - . Hert. Mal, XI. pe 97. T. 47. Aphyllos dien $ „Fl. pred difformi &c. Raj. Hlift. IL. p. 404. BURM. FI. Ind, p. 133. n IL, DESLe IX, STUK. 562 TwEEMACTIGE KRuiDrn, IV. een buitenfte tweebladige , een binnenfte vyf- ArDetL. declige: de Bloëim was Pypachtig, aan den rand Hoorne egaal in vyven gedeeld. Zy groeide op de Wor- STUK. _ te]s van oude-Planten (+). Schuilzaa- … dit, H YyoBANeCHE. Ruigftaart. De zevenbladige Kelk en de Smoelachtige Bloem zonder Onderlip, onderfeheiden dit Ge- flagt van het voorgaande 3 terwyl het ook een tweehokkige veelzaadige Vrugt heeft. mk De eenigfte Soort , daar van (1), voert den Zyehaahe Lynaam van Bloedrood, wegens de Kleur, Aan Bloedrood. de Kaap kont zy, insgelyks, op “Wortels vaa andere Planten , als een Bygewas, vcor, eh ook elders aan de Kuften vân Afrika, zó tfchynt. De geftalte is volkomen als die vân * Leeuw- fraart; de Steng een half Voét hoog, Houtig , eed met “Schubachtige Blaadjes en aan % end uitloopende in een ruige Aaïr, die driëmaal zo bfeed is, bezet met Blikjes en Bloe- fén: zo dat ik het, te regt, den naam van Ruig- flaart geef. DopARTIA, Dit Geflagt , ter eere van den vermaarden Franfchen Akademist, Dop Ar Tru s; benoemd, heeft cen tweelippige Bloem , met de Bovenlip veel korter dan de Onderlip ; een ne Ke vb, Orobanche Tinâoria. Flor. AZyPt- din, pe F2. (1) Ryobanche. Syff. Nat. rg. XII. Gen. 1317. p. 480» Alant. 253. Orobanche Mauritanica Fl. purpureo. PsT, Gaz. Te 87. £,4. Ozobanches species Athiopica, PLUK. aes 143 DrD XN AMI A 363 Kelk en een tweehokkig,Klootrond Gaadhuisje. , T Het bevat de twee volgende Soorten, Ar Hoo (G) var met Liniaale effenrandige glad- Ea Bladen. Ds Deeze heeft TounNerorT by den Berg °paieës Ararat „in Armenie, ontdekt enaldaar ter eere van he. gezegden Heer gedoopt. „Zy fchiet Houtige Sten. gen, zegt hy, van anderhalf Voet hoog, die van onderen af getakt zyn , rond, fchraal bezet mee ‘Lancetvormige. getande ongeftdalde Bladen; uic wier Oxelen , aan ’t-boven send, -deBloemen Aairswys voortkomen , welke donker - violet van Kleur zyo. Door het Zaad is deeze Plantin de pee Tuinen voortgereeld. Zy. groeit ook n Tartarie. (2) Dodartia mét Eyr a Zaagranige ge m pluisde Bladen, odninde Van deeze Oostindifche ride Stengen rond- ze ächtig en, zo wel als de Bladen, mec Pluis be- groeid, niet zeer Takkig,- Aan ’tend komt een Tros met kleiner Bladen, beltaande uit gepaar- de Bloemen , met ftor en. De Kicur is geel. | SE« ( IJ) Dedartia Fol, Linearibus integerrimisgiabris. $y/7. Nat. “XI. Gen. 780,-P. 423. MILL. Dil. T. 27. Dodastia. -H. Chff, 326. R- Lugdb. 297, Dod, Orient. Fl. purp. TOURNE, Cer. 47. Tein. HI. pe T. 208. (2) “Dodartia Fol. ovatis Serratis villofse Sy. Nat, Vig. XL. Nn a H. DEEL IX, STUK, Ed Hoorp- STUK 56, TwWEEMAGTIGE KRUIDEN, S Es A MUM. Vygbooncn. Een vyfdeelige Kelk eneen Klokvormige vyf- deelige Bloem , met de onderfte Slip gr Schuilzaa- Een beginzel van een vyfde Meeldraadje: een és Lancetvormige Stempel: een vierhokkig Zaad- huisje, Dus komen de byzondere Kenmerken van dit Geflagt voor ‚in ’t welke de twee volgende Soor- ten zyn begreepen. Amman (1) Vygboonen met Eyronde langwerpige ef- proe f inn Dit is het Se/amum der Ouden, dat CAME- RARIUS, onder den naam van Echt Sefamum, volgens een drooge Plant, hem door Rau- worr gegeven, taamelyk wel heeft afgebeeld. Het werdt in de Tuinen te Tripoli uit Zaad geteeld en groeide by Felugo of Babylonie, De _Inwooners noemden het Sam/ain of Semfen. „Eertyds was het , volgens Pr 1Nrus, uit In: „die gebragt in Afie , van daar in Griekenland en voorts in Italie; doch: het fchynt naderhand aldaar verwaarloosd te zyn, Hedendaags wordt het (1) Sefamiuns Fol. ovato « oblongis integris. Syf?, Nat, XIl. Gen. 782. p. 423. Veg. Kill. p. 481. H. Clif. 318. Fl. Zejk. 197. Sefamum Ped. inter duas glandulas. R. Lugdb. 292 GRON. Orient, 76, Sefamum Veteram. C, B. Pin. 27. Digi-- talis Or, Sefamum diëta. TOURNF. Jnf?, 165. BuRM. Zejh — 7 T. sed £. 1e Sempfen, ALP. „Egypt. p. T-47- Schit - Elú, Hers. Mal. 1x. P. los. T. 54: BURM. Fl, Ind, 133. CAM hr 7. En DID YiN,A MI A $65 het nog overal in Arabie geteeld, zo ForsKA= _ IV. oHL meldt’: maar de eigentlyke Groeiplaats is Arprar. aan de Vafte Kust van Indie, op Ceylon en Mae Hoorp- labar. Ik heb Takken daar van met Bloem en°TUX- Zaad uit Japan bekomen. pda, ‚ Volgens den Ridder heeft het een Es ronde Haairige Steng, met weinige Takken, die om laag geplaatst zyn: de Bladen gepaard, ge- fteeld , langwerpig Eyrond, effenrandig, geaderd, befprengd met kleine Haairtjes ; de Bloemen een- zaam in de Oxelen , met een zeer kort Steeltje „aan welks Voet twee Blikjes , fmmal en kort; ieder een geel doorboord Kliertje bevattende. De Kelk is vyfdeelig , |gaapende; de Bloem als van ’ ee: hoed- Kruid, wit, flaauw Vyfkwabbig, fcomp met de Onderlip langer en rond ; tüsfchen de _twee hoogften van de vier Meeldraadjes een be. ginzel van een vyfde zonder Knopje. (2) Vygboonen met de onderfte Bladen driee _ u, deelig. on ez Het verfchil der Bladen, die breeder of fmal- dich ler en effenrandig of Zaagtandig by de Aaen, ren voorkomen, zal uit een verandering of ver baftering van *t Gewas ontftaan zyn, dat meer plaats heeft in Planten , die jaarlyks uit Zaad , 9 Ww or (2) Se/amum Fol. zg trifidis. R. Lugzdb, 292. Ses. Indicum. RuMmPH. Amb. V. p. 204: T. 76. f. 1. Ses, alte- tum Fol, trifidis, Orientale „ Semine obfcuro. PLUK. Aim. 244. T. 109, f. 4» BURM, Fl. Ind, 133. Nn 3 H. DEEL. IX, STUK, IV. 566 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN, worden geteeld; doch de driedeeligheid deron- ik derfte Bladen fchynt een weezentlyk en bly- méords vend verfchil te zyn. Volgens Rumratius is STUK. dit het Echte Sefamum , dat men‘op de Eilan- pak den van Indie overvloedig teelt , grocijende om- trent een Elle hoog, en waar van een witte of geele en een zwarte Soort is, dús naar de Kleur van het Zaad genaamd. Volgens fommigen heeft deeze Soort zwart, en de voorgaande witachtig Zaad, gelyk ik het laatfte ook bevind i in myne gedagte uit Japan. — Dies van Malakka noemen de eerfte deswegen Wie, de andere Zwart Bitsjam , doch de alges _ meene naam in Water- Indie is Widfin op % Maleitfch of Widför by de Javaänen. In ’ Ita- laanfch heet het Se/amo; in Spanje Forgelim of Alegria; in Vrankryk jugoline ; by de Engel fchen Sefamry: de Duitfchers noemen het Se/um- kraut of Flachsdotter, en Loer geeft het den Nederduicfchen naam van Z'ygbhoonen, Dit laacfte kan van de Zaadhuisjes afkomftig zyn, die zig Boonachtig voordoen en van de zoetheid des Zaads. Het zyn dikke vierribbige Haauwejes , ongevaar een Vingerlid tang; geêl- achtig witte of zwarte Zaadjes, omtrent van grootte als Lynzaad , doeh ronder en dikker; bevattende. In Egypte , zo welals in Arabie, wordt daar een. Olie uitgeperst, die in: meer ge- . bruik is en aangenaamer dan Oly ven- Olie, Men maakt 'er, in de Spyzen , veel werks van en brandtze fomtyds in de Lampen. % Is ligrtebe- gy „Dr DY NA MI A 567 grypen, dat dezelve alle dienften doet, zo uit- IV. als inwendig , welke men heeft van dergelyke AZDEELe zoete, zagte Oliën. Heg Vrouwvolk , in de Oos- Hoorp- terfche Landen, gebruiktze dirid in de Bad. STUE. ftooven om vet of poezel te worden, zo A L- rn en PINUS verhaalt, Door dit Zaad in Water te kooken, krygt men ‘er mede. een-Olie van, die aan de Vafie Kust van Indie nie: minder in bruik is. Ja, zo wel in China en Japan, als op de Eilanden van geheel Oostindie, is deeze Olie zeer bekend, Men achtze in de Spyzen beter dan de Kalappus- Olie uit Kokos - Nooten ; want zy wordt zo ligt niet rans, Doch in dit opzigt ier van bereiding, bewaaringen van men op Java Koekjes bakt, met Suiker en Rystemeel, die zeer lekker zyn en op een Reiss togt van goeden dienst, Het wordt ook wel uit de Hand gegeten of op Gebak geftrooid, | “De Heer N. L. BURMANNuUs heeft nog een Soort van Sefamum , welke zyn Ed, de Fa- vaanfche noemt , hebbende Lancetvormige ge- tande ongefteelde Bladen. Het zoude de Bakel- Tjulli van Malabar en de Patjar - Aijer der Ja- vaanen zyn „eene Moeras - Plant meteen blaauw- achtige Bloem , volgens KEEiNHor; doch die Malabaarfe hadt roode Bloemen. Het Zaad- huisje is , volgens zyn Ed., {pits Klootrond , vierhoekig famengedrukt „ met wier hollighe- No 4 M r- MH. DEEL. IX, S1VKò 568 TwEEMACTIGE KRUIDEN, IV. AE Mrmyurus. Porzer. Bosi Dit Geflagt, naar de potzige figuur van de Bloem genaamd, heeft de Bovenlip aan de zy- den omgeplooid; de Kelk is vyftandig en Prise matiek; het Zaadhuisje tweehokkig en veelzaa=, dig. Men vindt ’er de twee volgende uitheem- fche Soorten in vervat, Schuilzaâ- dze. EE Potzer die opftaat ‚met langwerpige Linè vingens. aale ongefteelde Bladen. Virginie E : Dit Kruid , in Virginie en andere deelen van Noord- Amerika groeijende , vertoont zig als een Soort van Wederik , met een Steng van twee Voeten hoogte , die vierhoekig isen glad , zo wel als de Bladen , welke de Steng omvatten en uit wier Schoot eenzaame Bloemen voortko- men „die groot zyn en blaauw , van binnen geel , hebbende de Boveplip in tweeën , de Onderlip indrieën gedeeld. Het komt op vogtige plaat- fen voort. Zeker Gehemelte van drie gelyke ftompe Slipjes ‚ vertoont zig als Tanden in de Mond „en deswegen maakt Mi TcurrLius ‘er een (1) Mfimulus erectus, Fol. oblongis Linearibus fesfilibus. Syft. Nat. Xil. Gen. 783. p. 423, Wez. KIL p. 481 Horte Ups. 176. T. 1. GRON. Virg. 96, Euphrafa Floridana 8. \ Prux. Amalih. 33. Te 393. f. 3. Digitalis perfoliata glabra. Moris. Hif. ll. p. 479, S. $. T. 8. f. 6. Gratiola Canâ- denús latifolia Fl. dt id, BoERH. Luge, Il. Pe „265. Cynorynchium. Mircea. Ges. nev. D ù D Y NAM F A. 569 Iv; DEELe een nieuw Geflagt van , onder den naam van pets | | Arpzers Xv. Hondsfmoel. (2) Porzer die kruipt ‚ met Eyronde Bladen, en De Plant, welke Pater Frurruém aaneen armada: Rivier in ’t Ryk van Chili ontdekte, komt, remser se derdaad , ten opzigt van de Bloem, aan dit Ge-fche. flagt taamelyk naby, inzonderheid, wegens de kantige geftalte vanden Kelk. Zy is fchoon geel, van binnen met roode Vlakjes in de Keel gete- kend, Het Kruid heeft lange kruipende Ranken „ die uit de Knoopen Wortel fchieten en Eyronde Bladen met zeven Ribben geaderd, op de kant Zaagtaudig ‚glad fchoon groen, Hy hadize tot het Genadekruid betrokke. RUELLIA Tait SON Dit Geflagt, naar zekeren RUËLLUs, die de Werken van Droscoripes in ’t Latyn vertolkt heeft „getyteld , is taamelyk uitgebreid. Het heeft een vyfdeeligen Kelk ; een byna Klok- vormige Bloem: de Meeldraadjes twee aan twee naby. elkander en een Zaadhuisje, ’t welk , nat wordende, door middel van zekere Veerkragti- ge Tandjes open fpringt, Het bevat dertien uit- heemfche Soorten, (2) Mimslas repens Fol. ovatis. Graticla Fo!, fabrotu Nl et pervofis, Flor, luteis. Frulur. Persv. IE. p. 745. T. 34e (1) Ruëllia Fol. ovatis integerrimis &c. Sy, Nat, XI. Nn s Gene He Dasr. 1X, STUX. 570 TWEEMAGCTIGE KRUIDEN. Ek «AN Eyronde Aairen; de binnenfte Blikjes dub. at beld en twee ongefteelde Bloemen. boas In de Westindiën groeit deeze , die Blechum pd was getyteld door den vermaarden BROWNE, SLOANE noemde ze Hooger Bruinelle met witte Bloemen. Evenwel wordt aangemerkt, dat zy leggende Stengen heeft en losfe vierhoe- kige Aairen , uit Hartvormige Blaadjes famenge- fteld, die de gezegde Blikjes en de Bloemen be- vatten, By Prumreu komt zy , onder den naam van Pieramidaale Baier, met blaauwe Bloemen , voor. (2) Ruëllia met zifeelde Bladen, en bal Rail = mige korte Bloemfteeltjes. Ruifchen- de. “CT __Om dat de onderfte Bladen dikwils ín deeze Soort zo dor voorkomen , dat zy onder ’t be- handelen een geruifch maaken, is deeze door DriurLeNtusruifchende gebynaamd. Zy heeft ruige Hoofdjes , uit welken de Bloemen voort- komen, die groot en Trechterachtig zyn , van Kleur Sen. 734. p. 423. Vig. XII, pe 48r. Am. Acad. V. pe 4oo. Barlerta pyramidata Flore coeruleo. Plum. Gen. 31. dé 42. f, 3. Blechum Fol, oblongo-ovatis. BROWN, Fam. 2:51. Brunella elatior Flore albo. SLOAN, Jar. ós, Hlijk, 1. pe 173e T, 109. f. (2) ai bong petiolatis, Flor. werticillatis (uberifloris. HH, Ups, HL Clif, 318: R. Lugdh. 291. GOCAN Monsp. 207. lg Ping. 97. Ruëllia frepens Capitulis Comofise Dur. Elek, 330 Te249, f. 321. | DrnrYNAM ERK Gr Kleur blaauw of wit, en daarop volgen ronde IV. Zaadhuisjes. De Steng heeft omtrent een Voer Masak hoogte, De af komft is uit Virginie en Karolina, Hoorne TUKe (3) Ruêëllia met gefteelde Bladen en lange Kn: ur. verdeelde naakie Bloemfteeltjes. prs wij Om dat de Bloemen het eerfte Jaar na de zaai- j. reine Îng verholen bleeven , heeft deeze den broithië Vervolgens breiden zy zig wel uit en het Plant- je gelykt veel naar de Primula Veris, maar de Zaadhuisjes zyn in deeze Soort Spilrond en bar- ften met kragt open, als menze in ’t Water dompelt :-weslialve men het Zaad, onder den naam van hen s hadt bekomen. (4) Ruëllia met geheel effenrandige Bladen sa gegaffelde zydelingfe Bloemfbeeltjes en on- Panieulas gefteelde Keiken , de bovenfle Slip grootst. Geplaim- Naar een Soort van Klokjes „in de Koornlan- den door geheel Europa gemeen e heeft SLo- ANE Paters = Ruttia Fol. pet. Behann: iik res Ups. 179, Ruëllia Fol, fesúlibus Pedunc, tifioris, H‚ Clif, 395 R. veg 29t. Kuëllia Cape! „teretibus, DiLt. Euh. 328. í ( 5) ru Fol. integerimis , Pedunc. dichotomis. latera- Hbus, Sc. Ruëlia Pedune. multifl. dichoromis &c. H, Chi, sis. R. Zugdb. 292. Speculum Veneris majus impatiens. SLOAN. Fam.sg. Hi. 1. p. 1538. T. roo. f. z, {*) Zie her Vij. STUK vandeeze Plantbefchryving, bladze, 597 IL DEEL, IX, STUK, IV. Sje TWEEMACTIGE KRUIDEN. ANE deeze genoemd Groote gevoelige Vrouwen- es Spiegel, Natuurlyk groeit zy op Jamaika en be- Boers: STUKe Schuilzaa- dige, Ne Ruëllia Tuberofa. K lige, vindt zig ook in de Europifche Tuinen. Het is een overblyvende Plant , met een leggende ruige Steng , uit dikke Knietjes Wortel {chie- tende en opftaande Takken hebbende van drie Voeten hoogte; de Bladen ruuwachtig „ aan de Steng grooter dan aan de Takken, die, afval- lende , terwylde Plant bloeit, een ftomp Doorn- achtig Steeltje overlaaten, De Bloemfteeltjes hebben Lancetvormige Blikjes van de zelfde langte. De Bloemen zyn paarfch, niet Klokvor- mig maar tweelippig , met de Bovenlip in tweeën , de Onderlip in drieën gedeelde (5) Ruëllia met Eyronde gekartelde Bladen en eenbloemige Bloemfteeltjes. Van eene Ruëllia die laag is, met Wortels als der Asphodlllen en een blaauwe Bloem , hadt PruMiEr gewag gemaakt. Deeze fchynt o= vereen te komen met de Blaauwbloemige Gen- tianclle van SLOANE op Jamaika gevonden, die daaromtrent ook aanmerkt, dat het Zaad- huisje door aapraaking van Vogt open barst , gelyk in de andere Soorten, Linn aus heeft _ia C5) Ruëllia Fol. ovatis crenatis, Pedunculis unifloris. Ruël- Ha capfulis angulofs. Dur. Elb. 328. Ruëllia humilis Fl. coeruleo Asphodeli Radice. Prum, Gen, 12, Gentianella Fl bie &c, Ss SLOAN, Jam, 52, Hi. 1. pe 149: T. 95e Di DYNA MTA 553 in de voorige opgemerkt, dat ’er gemeenlykaan ‚IV. % Middelfchot drie geboogene Tandjes zyn , die, zn ze wanneer het buitenfte Bekleedzel wordt nac ge: Hoorn maakt, hunne kragt oefenen, om het men je te doen open ip fpringen , al heeft in de Soorten van dit Gefnag: C *) (6) Ruëllia met [lomp Eyronde Bladen, diede „VI md Ruëllia Kransjes omwald heeft met ober loiss 8e-semsacnla- gaffelde Doornen. Spriäige. ’t Gezegde is zeer blykbaar in de Afbeelding, welke de Heer N. L, BURMANNUS van dee- ze zonderlinge Soort gegeven heeft , fchynende van die van FLUKENE wat te- verfchillen , welke een ruigachtige Steng hadt „doch Houimeldert kome dezelve Kruidig , vierhoekig en effen voor ; by gezegden Hoogleeraar rond, Het Kruid groeit ip Oostindie, (7) Ruëllia met getande kanthaairige Bladen en ee gepaarde Bloemen. _ Kanthain zige. Door () Waarfchynlyk. wordt door die bevogtiging zekere Ly- Je den, gek de Ridder zig verbeeldt, denk ik niet ; eens- deels om de fchielykheid en venae: aos ike kee van ’t open Ípringen. ° (6) Ruêëilia Fol. obovatis Sc. Am. Acad, IV. p. 320, Eus phraGa Acinos latiore folioe PLUK, Pbyt‚-T. 279. f. 7. BURM. Fl. Ind. p. 134» (7) Raëllia Fol. dentatis ciliatis Sec. Ruëllia Perlica, Bua. Fl. Ind. p. 135, T. 42. É, 3e MH, Dar, IX, Srum; 574 TWEEMAGTICE KRUIDEN, IV. Door denzelfden Heeris „ onder den naam van Bosen. Perfifche Ruëllia, een zodanige, die ook in Oost- Hoorp= indie groeit , afgebeeld en befchreeven. STUK. ' var. _ (8) Ruëllia met bveevoudige byna ongefteelde eng Bloemen. mige. De Groeijlaats van decze,, daar Dry LENIUS gewag van maakt, is in Karòlina, . sale (9) Ruëllia met eenigermaate gekartelde Lan- hie van cetvormig Eyronde Bladen , welke Eyron- nen Ld ag 3 Hfd Jeeft en Deeze „wêlke de Heer Usarek op aid Heuvelen in China waarnam „ís een laag Hee- ftertje, zegt hy, naar onze Haanekammen ge- lykende „ meteen byna ronde Houtige Stam en Bladen als gezegd is, aan de bovenzyde groen, van onderen wiachtig, aan den rand eenigszins Golfswyze-geboogen óf gekrüld en gefteeld „ overhoeks geplaatst. De Bloemen zyn'in Kegel vormige Hoofdjes vergaard aan den top der Stengen „en hebben een dubbelen Kelk „die kleverig is; de onderfte tweebladig , van „Lini- aale op de. kant „gehaairde Blaadjes; de. boven- fte of binnenfte vyfdeelig , ook-met-fmalle Slipe / pen. (3) Ruëllia ‘Flor. geminis fabfesfilibus, Ruëll minore For do, Floribusgemellis: Diur. Elh. 331. (o) Ruëllia Fol. faberenatis Lanceolato « ovatis &C- OsB: Hein. ago. Adhatoda Luzanenûis Spicà planà. PETIV. ee Te 73. f, 6. Buns. Fl. Ind, p, 135, 2 Peel PLAAT LIX. 8 Dip FOR ACM ASÁ M75 pen. De Bloem is Trechterachtig, in vyven IV. _ gedeeld , met de verdeclingen byna rond ; at se il van Kleur, OOFDs staa (10) Ruëllia wet Lancetvormige flomp getane _x. de gefteelde Bladen en kruipende Stengen. Boer van Uitgegulp= Op Java, in ’ byzonder ‚fielt LiNNAus' de Grociplaatrs van deeze Soort, tot welke zyn Ed, , niettemin , de Moluk/e Tuin - Bruinelle van RuMmrHaus thuis brengt, Die Autheur zegt, dat daar van op de Molukkes valt, een Breed- bladige en cen-Smalbladige 3; beiden Kruiden zynde, die de. Stepgen : met Leedjes hebben, de eerfte wat ronder en 1 meer langs den Grond hur- kende dan de laatfte , die de Stengén boven wat vierkant heeft, De Bladen zyn gepaard ke tegenover elkander , met de paaren in’ kruis geplaatst : doch ia: de eerfte Op vyf- of zes Duimen langte „, twee Duimen , in de laatfte maar één Duim breed. Ook verlehillen die Bla- den daar in, dat zy in de eerfte Ongeregeld Zaagtandig. zyn , en aan ie kanten wat gêfron- zeld, als of zy frekelig war in de laatfte grof en ond getand, niet. reld, van boven met korte Haairtjes bezet , en daar door wat ruig op * gevoel , van onderen paarfch, van boyen groen, met “Ribben die fchuins en bogtig voord (ro) Ruëllia Fol. Lanceolatis obtufe dentatis periolatis , eate. BURM. Fl. Ind, 135. Te 4o.f. 2. Francia Molucca, RumrH, Amb. VI, p. zo. T. ij É. B. El, DEEL, „IX. STUEn 326 _ TWEEMAGTIGE KRUIDEN. IV. voorwaards loopen. Aan ’t opperfte, zegt hy; AFDEEL. qraagen zy cen korte dikke Aar, van Schub- Hoorp- achtige donker groene Bladertjes gemaakt , daar STUK __beftorven bruin onder loopt,op de kanten Haai- pms met eenige Baarden , waar tusfchen een langhalzig Bloempje voortkomt, ’ welk hy by de Primula Veris vergelyke. Ook meldt de Rid- der, dat dit Kruid gefteelde Aaïren in de Oxe- A Cia kB 40 len draagt van fmalle Blikjes met Haairig gebaar- ar lastnetrhan an de Kelker. De gen, RumrPHius, vertoonen niets van die Aairen, zo min als de aangehaalde van den Hoogleeraar BurRMANNUS , die de Smalbladige, voorger meld, wil vertoonen: maar zy komen ecnigere maate te voorfchyn in de Wilde Molukfe Brui- nelle van RumrPnius, waar van een Wittê js en Roode, zo die Autheur fchryft. j p‚. ijz, Ik heb uit Japan en uit Java verfcheide Tak- Fig. 1. ken bekomen van dit Kruid, die inzonderheid fchynen te behooren tot de witte Wilde Soort, en in welken de gezegde Bloem = Aairen zeer groot en blykbaar zyn , komende voorts nage- noeg overeen met de gedagte befchryving van Rumrarus. Een derzelven , in Fig. 1» OP PraarT LIX., in de Natuurlyke grootte voor gefteld, toont het verfchil met gedagte Afbeel- dingen aan. Een andere is my, onder den naam van Djaron Pompwan,toegekomen. Het Kruid» welk wylen de Chirurgyn RicateEr val Batavia hadt mede gebragt,en dat hy zeid al- “daar Daun Giegi, dat is Bytend Blad ‚ genoemd te ee nen 4 iedee venen ne en le Re a nn … a DaipDEN A M I A Sit te worden „ behoort mede tot dit Geflagt en, IV. misfchien tot deeze Soort, die de Bladen fom- pe : tyds byna effenrandig heeft. Hetzelve heeft Hoorp- „ een Zeepachtige Reuk en Smaak, het dryft ven „ fterk af door de Waterwegen, in de Witte pens „, Vloed van Befinetting: ontftaande. Het dient ‚„ ook tegen Jichtige Pynen, Graveel en in- „, wendige Verzweeringen „ volgens de geluk- „ kige Ondervindingen van Doktor Maas.” Dit hade hy dien aangaande in de Apotheek te Batavia aangetekend, Volgens -RuMmPHIUS werdt het op de Molukkes meest tegen Tovery gebezigd, 11) Ruêlliatmet langwerpige effenrandige Bla- _ xt. den, eenzaame ongefbeelde Bloemen en leg- ad gende Stengen. ho Gryneige, Fig. Ze Zo deeze Soort dat Indifch Gewas met twee bokkige Vrugten, Bladen en Blocfem van Nagt- Schade ware, dat onder den naam van Upudali in de Malabaatfe Kruidtuin is afgebeeld , dan moest het met bogtige Stengen, even als de Winde , langs den Grond kruipen. Ook zyn de Bloemen van hetzelve aan den Mond egaal ín vyven. gedeeld , dat geenszins plaats heeft in deeze Soort, welke de Hecr OsBECK,in Chie na, (11) Ruêilia Fol. oblongis integerrimis &c. Fi. Zeyl. Jrin. 229. Lychnis acticulatd repens Folio Vinca 23g. OSB: i Buma. Zeyl. 144 Upudali. Hort, Mal, IX. p- 325. - __T. 64. Oo hie DEEL. IX. ST UK. 574 TwWEEMACTIGE KRUIDEN, IV. na, aan ’t Stfand, in *t Water, overal groci- AFDEEL. … / xv, jende vandt, met opgeregte ronde Stengen , van Hoorp- een half Elle en meer hoogte, er Lancetvormie Mer: ge Bladen; de Bloemen aan den Mond in twee ee Lippen gedeeld. Ik heb zodanige Takjes, van ruim cen Voet langte, uit Oostindie bekomen, welke in het Loof zeer overeenkomftig zyn met de Opgeregte Ruêëllia van den Hoogleeraar Ne L.BUurMANNUs, doch een Smoelachtige of gaapende Bloem hebben, gelyk uit de Afbeelding daar van, in Fig. 2, PraarLIX, blykbaar is. XII. (12) Rugllia met gefpitst Zaastandige Bladen, duvel. een Kruipende Stengen byna geaairde end: eden Bloemen, vf of drie by malkander. Dit fchynt een opgeraapte bynaam te zyn » om een Kruidje te betekenen, dat volgens Os- BECK ouder de voorgaande vermengd, en dus op ’t Strand in ’ Water, in China groeit ; doch tot het welke betrokken wordt, het kleine On- kruidje, by Rumrnrus, in Indie genaamd Caranasci, in ’t Nederduirfch de Korst van de Pot, wegens de manier van groeijing , op de wyze van het Muur en dergelyke Planten in Eu- ropa; naamelyk aan den Grond kleevende en als daar op geplakt , gelyk de aangebrande Korst É e RUMPH. Amb, V. p. 460, T. 170. f. 3. Hors. Mal, IX: P 113. T. 58, „Di. YANA Mea IO de Rystpotten. Het kan zig dan ook, op de _ IV: wyze van het Muur, wanneer het fteun heeft, AFDERL) aapmerkelyk verheffen. De Kelk is vierdeelig ; Hoorp= de Bloem ongelyk vierkwabbig: het Zaadhuis- “TUE je tweehokkig , tweekleppig „met langwerpige rrd Zaaden, Agt platte waren er, volgensO sBECK, in het Zaadhuisje van de voorgaande Soort. (13) Ruêllia met Jancetvormige gefpitfle ef- XL, _ fenrandige Bladen , ongefteelde Bloemen, regi _gefteelde Blikjes langer dan de Kelk en krui “tuipendse pende Stengen. 8 Ridder heeft deeze Soort overgenomen van gezegden Heer BurMANNUs, in wiens Afbeelding, nogthans, ik geen blyk zie van ge- fteelde Blikjes en de Bloemen zyn ’er ook niet volkomen ongefteeld. Op Java zegt die Heerdat dezelve. valt en zou de Plarit zyn meteen gee * aairde Vrugt en Silagoeri- Blad, van KLE N= NOE--LinNeus fchryft ‘er Stepgetjes aan 4 toe van een Handpalm hoog , met gefteelde Bla- den en zydelingfe eenzaame Bloemen; dat-we- derom volftrekt tegen gezegde Afbeelding ftrydt, My is, voor deeze Soort, uit Oostindie een Kostledige. Tak bezorgd van meer dan een Voet langte , Des de die dik en Houtig is, met dikke Gewrichten eri kortledige Zytakjest; $ de Blaadjes zeer ftomp Lancetvormig ‘hebbende en ongefteeld ; dus wei, ë nig (13) Ruêllia Fol. ee acuminatis integerúmis Scce, Mant. 89. Burm. Fj. Oo 2 IVe 530 TwEEMAGTICE KrRurpens pig gelykende paar een kruipend Gewas en van pos Eyre beïden verfchillende. Meest komen die Blaadjes, Hoorn: hoewel ongelyk grooter, overeen met het Tak- je, ook van daar ontvangen, *t welk ik in Fig. 25 3, op Plaat LIX, in Natuurlyke grootte ver- toon ; en *t welke veel meer naar een kruipend Gewas gelykt, hebbende ook kortledige Sten- getjes en-Zytakjes ; maar een lang gefteelde Bloem en roodachtig zynde van Kleur. Wy hebben gezien , dat de beide Indiën Soor- ten uitleveren van dit Geflagt. Aan de Kaap fchynen ’er nog niet voorgekomen te zyn ; maar in Arabie vondt de Heer ForskAonr twee Soorten, waar van hy de eene Imbricata.noem- de. Deeze hadt flappe vierhoekige.Stengetjes, ruig, met Leedjes van drie Duimen: de Bladen Lancetvormig ruuw : de Bloemen ongefteeld in de bovenfte Oxelen , maakende als eene ge- Íchubde Aair uit, over ééne zyde. Het Zaad- huisje hadt die fpringende eigenfchap , aan de Ruelliaas eigen. De andere, van hem intru/ä ‘genaamd , hadt leggende Stengen en opgeregte Takken, met Eyrond- Lancetvormige Bladen; getroste Bloemfteeltjes in de Oxelen. en opge= regte Bloemen ‚met de middelfte Lip ingedrukt, witachtig van Kleur. Beiden groeiden aldaar op hooge Bergen, Ook was hem de /trepens, en nog eene „ die hy guttata noemt, als ook een adherens , aldaar voorgekomen. BAR' Bir: Def CA MEET MRE BARLE RIA. IV. ArDiat, Ter gedagtenisfe van den vermaarden Pater iiaon hk Ds BARRELIER » die Geneesheer en cen uitmunesryx. tend Kruidkenner was „gelyk uit zyn Werk van _angie- zeldzaame Planten, door hem in Spanje en Ita?" lie waargenomen „ blykbaar is , heeft men dit Geflagt getyteld. ‚ In’% uicerlyké aanzien bebben En daar in vervat, veel overeenkomst met de Infticiaas, verfchillende daar van door vier Meeldraadjes, waar van twee zeer klein zyn, in de Bloem, Het _ Zaadhuisje is hier, zo wel als in die, en als in de Ruëlliaas , tweekleppig en Veerkragtig , in fommigen ook tweehokkig ‚ doch vierhoekig en de Kelk vierdeelig , bevattende twee Zaaden. Het bevat zeven Indifche Soorten , waar van de meeften gedoornd zyn. (x) Barleria met zes Kransdoornenen Degen. 1 vormige, zeer lange, ruuwe Bladen. omga angbla- In Oostindie groeit deeze Soort , die naar betr Osfetong- Kruid veel gelykt, hebbende de Sten- gen vierhoekig, ftekelig, de Bloemen in Krans- jes , bezet met dikke geele Doornen „ weder- zyds drie. £ (2) (1) Barleria Spinis Verticillorum feuis &c. Sy. Nar, XIT. Gen. 785. p. 424 Wig. KlII. ps 482. Ame Acad. IV, pe 320. Anchufa anguftifolia Verticillis longis aculeis armatis. PLUK. Ala. 3o, T. 133. 6 4e Oo 3 MH. DEEL. IX, STUK. 552 TwWEEMACTicE KRUIDEN. IV, (2) Barleria met Oxel- Doornen en Lancetvor- EO mige Bladen met kleine Tandjes. rund Een Takkige gewrichte Steng, aan de Knoo- sk pen gedoornd , met kleine blaauwe Bloempjes Sari e-ongeneeld, eenzaam in de Oxelen, heeft dee= ee, bla- ze , die in Zuid- Amerika groeit. M1LLER heef: dezelve met geheel effenrandige Bladen. zr. (3) Barleria met gepaarde enkelde Oxel - Door- Hyfrix. nen en effenrandige Lancetswys Eyronde „Van de volgende moest deeze , volgens de Waarneeming van den beroemden Hoogleeraar D. vAN RoYEN, afgezonderd worden, door de Steng niet ftevig maar zwiepig, de Takken _ byna vierhoekig, de „Bladen wederzyds glad te hebben, en in de Oxelen gepaarde enkelde on- gefteelde horizontaale Doornen. De aargehaal- de, die RuMePmrus de Yzervarken- Struik noemt „ heeft „ volgens denzelven, aan ieder Knietje van vier , zes tot agt Doornen , en wordt ; (2) Barkeria Spinis Axillaribus , Fol. Lanceolatis denti- eulatis. Barleria ne Solani folio anguftiore. Pum. Gene 3r. Je. 43. Ff. 2. Barl. Spinis Axill. Fol. Lanceol. agen mis, Flor. verie. Sesfûilibus. Mir L. Dit A eium Ind. Spinis quaternis &c. SRB, Mus. 1. p. 21, Te 33e fe 1. Me'ampyro cognata Maderaspatana Spinis horida. PLUK* Alm, 243. T. 119, fe 5. Hyîcix Frutex. RUMPBe Amb, Vil P- 22. T. 13. Dt DY NA MI A sss wordt , om dat menze, gelyk onze Kruisbezie- zv. Boomen , zonder kwetzen naauwlyks aancaften Ardjat kan , dus geheten, Hidden: STUK. (4) Barleria met vier Voetangelige Oxel-Door- _ iv. nen en effenrandige he Byronde vin Bladen. jectange- ige, Ten opzigt van de Doornen fchynt de laatft- gemelde meer overeenkomftig te zyn met dee- „ze Soort, welke thans daar van is afgezonderd, Zy heeft de Stengen rond en ftevig, de Bladen ruigachtig » zegt de Ridder. (5) Barleria met gepaarde eenzaame Oxeldoor- v. nen en rondachtige effenrandige Bladen, ens, „Tot de beide Indiën behoort deeze, zynde een zeer Doornachtig Heeftertje, met Palm- bladen. (6) Barleria met langwerpige effenrandige Bla: cute den; twee Kelkblaadjes breeder en kanthaai= gekamde, rig, twee Liniaal fpits, Dee- (4) Barkria Spinis Axillaribus Pedatis quaternis & Fol. integerrimis Spinis lateralibus, R. Lugdb. zor. Pr. Zot. 231. Prionitis. A. Clif. 486. Coletta- Veerla, Hort. Mal 1X. p-77. T. at, BUR. Fl Ind. pe 135- (s) Barieria Spinis Axil, oppolris (licariis Sc. act A- _ mer. fpinofis(ima frutescens, Buxi folio parro, Amar. Herb, tog. Carafchuili. Hort, Mal, 11. pe o1-T. 47. Pr Barlsria Fol. oblongis integerrinais Sc. OsB, Jtin. a25. „8. Meleapyro ee ae dec, MOR. Hij, en p. 429. $. 11. T. Ne) 04 K‚, DEEL. IX. STUK, 584 TwWEEMAGTICE Kruiden. IV. Deeze valt in Oostindie, zo welby Madrasf v. aan de Kust van Koromandel, als in China, Hoorp- daar OsnecxK het een Hecfter bevondt te zyn, STUE van meer dan drie Elten hoogte, doch niette- per min zo zwak van Stam, dat zy, zonder fteun, zig niet overend kan houden. De Bloemen ; zegt hy, die blaauw zyn, vallen ligt af : de Bloempyp is geboogen en aan derzelver onderfte deel zitten de Meeldraadjes vast, waar van , be halve een onvrugtbaar , twee zeer kort en twee zo lang als de Stamper zyn. De bovenfte Lip is breed en ovaal ‚ de onderfte vierdeelig met lange fcherpe punten. Twee Kelkblaadjes heb- ben eene Kamachtige gedaante en zyn eeniger- maate gedoornd, de twee anderen Liniaal , fpits en effenrandig. Het Zaadhuisje is lang en pun- tig, met twee holle-Kleppen en Veerkragtig, bevattende in ieder Hokje twee platachtige _ Zaaden. a, 0) Barleria die ongedoornd is, met Eyronde, coccinea. — fyn getande, gefleelde Bladen. . Hoogroo- 1 ze Men vindt deeze , in Zuid-Amerika groei- jende, by PruMrer afgebeeld, Zy heeft een gewrichte, Takkige Steng en Kranswys ver gaarde hoogroode Bloemen , met de Bovenlip uitgerand, de Onderlip in drieën gedeeld, De Ke Berleria inermis, Fol. ovatis denticulatis petiolatis. Solani folio , flore coccineo, PLum. Gen. zn le 3 £. 1e D Ii DYNA MIA sg De Geflagten van Duranta, Oviéda, Volka- IVe meria „ Clerodendrum en Witex of Kuifchboom 1% ed zi zyn onder de Heefters befchreeven. Van het: Hoev? laatfte heeft de Heer TuuNBeErG een nicu-STUEs _ we Soort , die rondbladig is , en waar van ik perma, menen een fraaijen Tak bezit, in Japan waargenomen. De Bontiaen Avicennia behooren tot de Boomen en zyn daar voorgefteld. Des volgt hier het Ge- flagt van COLUMNE A Dus naar den vermaarden Kruidkenner Co- LUMNA gedoopt; waar van de Kenmerken een vyfdeelige Kelk zyn , metde Bovenlip der Bloem gewelfd en onverdeeld „aan den Voer gebocheld ; de Meelknopjes tot een Kransje famen verbon- den: het Zaadhuisje tweehokkig. Twee Soorten komen 'er hans in voor, naa- melyk (1x) Columnea met zeer ruige Bloemen. Columnea In de Bosfchen van ’t Eiland Marzenique als ine Klimmen- ook op Jamaika en elders in de groeit (1) Columnea Corollis gene Syft. Nas. Xil. Gen. zor. Pp. 427. Veg: KUL, 484. Col. fcandens phoeniceo Flore, Eruâu albo. pe Gen. 28. Ze. 89. Ff. 1. Achimee p. 157. T. 1c0, É. 1. B, Columnea ude Fl, lutescente Fruêtu albo. PLUM. Gen. 24. Oos He DEELs IX, STUK, 536 LWEEMAGCTIGE KRUIDEN. PE groeit dig Kruid „een Klimmend Gewas, welk “BROWNE genoemd heeft „Achimenes „ die groos Heils. ter en Kruidig is, fchuins op ftygende ruig ‚met STUK. _-Eyronde gekartelde Bladen tegenover elkander pand beurtlings kleine en gepaarde Bloemen in de O- xelen overhoeks, Een weinig fchynt hier van dat Gewas te verfchillen., welk SLO A NE noemt Heefterige Raponce- met langwerpige effenrandis ge pluizige Bladen tegenover elkander en ecne Haairige paarfche Bloem. Pr vMIERheeft ’er eene Verfcheidenheid van met geelachtige Bloe- men ‚de Vrugten wit „zo wel als in zyne rosbloc- mige, beiden klimmende Gewasfen, Ber (2) Columnea met Lancetvormige , zeer lange meisies byna Zaagtandige gladde Bladen. Langbla- oe Deeze, in Oostindie groeijende, en van den Heer COMMELYN genaamd; een Plant naar we Vingerhoed ris gelykende met Bladen s hadt de Heer N,L. Bur- CET tot het Geflagt van Sefamum thuis gebragt , gelyk ik bevoorens heb gemeld. De Ridder oordeelt , dat dezelve wolftrekt cot één Geflagt mct de Achimenes van BRowN Dee hoore, | % ACAN- (2) Columnea Fol. Lanceolatis longisfimis fubferratis glas ris. Mant, oo. Bahet- Tialli, Hort.- Aal. FK. er 169. Te 87» Digitali affinis Indica Blattarie folio. Cox D1ipPYNA MIA 5% A CAN THUS, Beerenklaauw, _4V. ik ze „Een Bloem met ééne Lip, die neergeboogen Pae en driedeelig is, en een tweebladige, tweedees sryr. lige Kelk , dna dit Geflagt, waar van Angi het Zaadhuisje tweehokkig is, gelyk in de voorpr gaanden. Het bevat de volgende Soorten. G ) Beerenklaauw met uitgehoekte ongedoorn- de Bladen, r Acanthus moilis. (2) Beerenklaauw met vindeelige gedoornde en Spimefis. je Gedoornde „Deeze twee Kruiden, beiden in de Zuidelyke deelen van Europa wild groeïjende , noemt men gemeenlyk Beerenklaauw ; hoewel een Soort van Heilkruid ook dikwils dien naam voert, als naar deeze gelykende *. De Latynfche naam is Zcan- thus of Branca Urfina, waar van het eerfte op vri eerd de ftekeligheid , het andere op de figuur der Bla. den ziet „die naar een Beerenvoet gelyken. Bran- cais een Italiaanfch woord , dat een Klaauw de (1) Acanthus Fol. finuztis inermibus. Sy/?. Nat. XII. Gen J98 pe 427. Wiz. XIII. p. 484- Mat. Zled. 318. H. Cl, 326. Ups. 181. GOVAN Monsp. 309. R- Lugdb. 304. Acane thus fativus f. mollis Virgilii, C. B. Pin, 323-Carduus Acan- thus f, Branca Urfi. J. B. 5e u. E 75» Acanthus fativus, Dop. Pempt. 719. LOB. le. II, (2) Acanthus Fol. pinmidis ae H. Clif. R. en Govan Monsp. uts. Acanthus aculeatus. C. B. Pix, 383. A- eanthus fylveftris. Dop. Pempt. 719. Chamzleonta vaa” heufium. LOB. Je. II. 2. U. DEEL, IX. STUK. 588 TwEEMAGTIGE Kruipen, "IV. of Voet van een Beest betekent. Die benaamin= Renn EL “gen zyn in de Europeaanfche Taalen nagevolgd, Hoorr. De eerfte Soort ‚ evenwel , is zagt en niet ge= STUK, _doornd , verfchillende dus zeer van de laatfte, de 4 die de Bladen ook veel dieper verdeeld heeft en naar de Diftels gelykr. Dep eerfte wordt Tam- me Beerenklaauw geheten, om dat zy dikwilsin ' de Tuinen wordt gekweekt wegens de fraaiheid der Bladen, welken de Ouden in het Snywerk der Kapiteelen van Kolommen , alsook tot Hand= vatzels van Bloempotten en andere Ornamenten der Bouwkunde , nabootften. Ook telt menze , in de Geneeskonst „onder de verzagtende Kruiden, Beiden hebben zy eer opftaande Steng , aan wel ke de Bloemen op even de zelfde manier voort- komen , die ook van gelyke figuur zyn. De Kelk beftaat uit zes Blaadjes , zegt GOvAN, waar van het bovenfte en onderfte breeder zyn , heb= bende wederzyds twee kleine fimallere Blaadjes. De Bloem heeft eene breede Onderlip , van vooe ren in drieën gedeeld, van agteren Ringswyze; terwyl de vier Meeldraadjes , Houtig ftyf , aan % end een Meelknopje hebbende als een Schuie jertje, de plaats beflaan van eene Bovenlip.De Vrugt gelykt naar een Eikel, die in de Kelk aanrypt ‚ en tweehokkig is, bevattende bultige Zaaden. Op Sicilie en in * Napelfche is dit Kruid zeer gemeen, In Languedok en Provence groeijen de beide Soorten, (5) Bee Dr DINAMI A e (3) Beerenklaauw met Lancetvormige effen- randige Bladen , die aan den rand gedoornd 2e ole | STUK. Deeze , dië men wil dat de Echte Tamme ur. Acanthus van DroscorIipeszouzyn, werdt Dat door RAuworr, van wien zy op den Berg &5 anna. Libanon in Paleftipa-gevoriden is, Welfchen Be- äg. renklauw geheten. MorrtsonN en BogBarTr hebben, volgens de aantekening van Rajus, te regt opgemerkt , dat dezelve door de Ken- merken, die ín de bepaaling gegeven zyn, van de andere Soorten van dit Geflagt verfchille. (4) Beerenklaauw met ps hs Tandswys’ gedoornde Bladen, en eene Heefterige fen u en de Op Slykerige zoute Gronden , aan de Zee- kusten van Oostindie , komt denn. voor, die by Rumrmius den naam van Oostindifche Hulst voert , als een Heeftergewas zynde, dat veel naar Hulst of liever naar de Steekende Palm gelykt. ’c Is een Heefter van drie of vier Voe- ——- 4 (3) „Acanthus Fol. Lanceolatis integerrimis margine Spi- nofis. GRON. Orient. 192, Acanthus Dioscoridis vel fativuse RAUW. lrin. 285. RAJ. Suppl. 636. (4) Acanthus Fol, repand'g dentato- fpinofis Sec. Os. ltin. 92. Acanthus Malabarieus Agrifolii Folio, Per. Gaz. T. 94. f. 1e, Frûtex Indicus Spinofus &c. Pum. Pbyt. zór. f. 4. Card. Ag. five Indorum Dilivaria. Camm. Luz, 6. N, 16. Aquifoliam Indicum. RKumePH. Amb. VI. p. 163. Te 7ie Paina =Schulli. Hort, Mal, IL. p. 93. T, 4% K. Dszr,IX Srus, 599 TWEEMAGTIGE KRUIDEN, ten hoogte, aan % end der Takken een Tros of Arpetle Aair hebbende van Bloemen, alsdie van ’t Bee- Hoorp« Tenklaauw; waar op cen dergelyke Vrugt volgt, srux. — metvierzwarte Korrels naar Kaauwoerden- Zaad Schillsag gelykende. e. v. (5) Beerenklaauw met viervoudige Bladen ‚0- armed welbloemen en kanthaairige Kelken, Wierbladig. Tot deeze Soort , by Madrasf, aan de Kust van Koromandel, gevonden, betrekt de Ridder ook het Kanthaairige Beerenklaauw van den Heer N,L, BURMANNUS, die daar van een by- zondere Soort gefnaakt hadt. De Afbeelding van ‘het Vierbladige Kruid , aan de Gapges groeie jende, dat naar het Melampyrum.gelykt „by PrLuKENET, verfchilt vry veel van de zyne. Het heeft, volgens zyn Ed., een Kruidige ge= gaffelde Steng, vier ovaale ongedoornde Bladen 5 den ‘buiten - Kelk met kanthaairige Blaadjes ge- fchubd; den binnen -Kelk vierbladig, ongelyk; 5 het Zaadhuisje rood, : In Arabie vondt de Heer Forsk aon r twee Ferba, zOnderlinge Soorten van Beerenklaauw. De eene noemt hy Zetbaar GE, welke ook vier Bladen by 6) Acantbas Fol. quaternis, Flor. Axillaribus, Calycibus ciliatis. Adhatoda Maderafpatenfis Calyce F barbato. Per. Mus, 23. Acanthus Ciliaris. BURM. F/. Ind, p. 139. T. 42. É. Ke Seam affinis tetraphylla Gangetica &c. PLum. Póyte Te 99.f. 3. (s) Ten Fol. Lanceolatis oei „ Spicis Brafteis Spinofis, Flor, Lzypt. Arab. p. Dr D Y N AMI As 59: we elkander hade, aan de onvrugtbaare Takken ‚ IV. d ‚ ftomp ‚ met ArpzeL ee Doornt jes en Aaïren van twee Duim Hoorp- lang „die dige, op vier ryën ; Schubswyze bekleed *TE-- zyn met Blikjes , langer dan de Bladen , Eyrond „eat Lancetvormig , fterk geribd en aan den rand zeer Doornig ; de Bloemen bleek blaauwachtig. Hier van waren de Bladen , raauw „ finaakelyk om te eeten, Men verhaalde hem , dathet verfche Zaad, met eenig Speekzel nat gemaakt, in de Hand gehouden, met een flag aan ftukken fprong. ‚De andere, die hy Boomachtig noemt (7) swas vir. een groote Heefter van vier Ellen hoogte, aan „4ee” a t end der Pakken Aairen hebbende van roode Boomach- Bloemen en Lancetvormige Blikjes, op de kant "5 gehaaird-met Draadachtige -Doornen, een half Duim lang, De Bladen van deezen Heefterswan ten Liniaal Lancetvormig , aan den rand gegolfd, uitgehoekt, ‘Tandswys’ gedoornd „gepaard; een Spân lang, Deeze werdt vande Arabieren we 4 de andere Sogaf geheten, kk DALIUM, Minkyzer. ‘Een vyracende Kelk, een byna Smoelachtige Bloem , mer-den rand vyfdeelig, draagende een Kurkichtige vierhoekige Noot, aande hoeken gedoornd , twechokkig, met tiwee Zaaden. Dus komen de Kenmerken van dit Geflagt voor , (7) Acanthus Caule Arboreo» Foliis fisuato «dentatis Spi- nofis. Ibid, 592 TWwEEMAGCTIGE KRUIDEN, ‚voor, dat wegens de figuur van de Vrugt, veel eit naar onze Europifche Waternooten „ gemeenlyk Hoorp- Minkyzers genaamd (*), gelykende, den by: STUK. naam voert. Zelfs wil men dat de Cingaleezen op Ceylon die Vrugten tot Voetangels gebruiken zouden. Deezen naam heb ikaan het Landkruid, Tribulus , gegeven (}). h De eenigfte Soort (1), Zee Bilfemkruid met zestien Yrugten als der Waternooten, by den Heer J. en BuRrMANNUs genoemd , is door den jongen Heer in Afbeelding gebragt, die aanmerkt, dat de zyne veel teerder zy, dan de gene die in de Kruidhof is vertoond , hebbende ook eene ftomp Eyronde Vrugt; de Steng met een witte Wolligheid bekleed ; de Bladen overhoeks, getand , eenigermaate ruuw en glanzig ; de Bloee men in de Oxelen eenzaam. Die van Ceylon hade de Bladen gepaard, gegolfd, gefteeld en de Vrugten , als gezegd is, met vier Doornen d: zo dat de gedagte daar van eene Verfcheidenheid zou moeten zyn. XVI, HOOFD: ‚_{*) Zie het voorg. VII. Stuk , bladz. 352. (}) In het VIII, STUK , bladz. sar. (1) Pedalium. Sy. Nat. Gen. 794. p. 427- vas. XL p. 435. BURM. Fl Ind. 139. T. 45. £. 2, Hyoscyamus mar ritimus FruQu Tribuli aculeato. BURM. Zeyd, 122e Patirajte HEaM. Zeyl.42. Murex, Fl, Zeyl. 440, Kaki = Mullu. Horte Mal. Xp. 143. FT. 72 TETRADYNAMIA 508 pn PN me Arn XVL HOOFDSTUK. ziens Befchryving der VIERMAGTIGE KRuiDeN (Tetradynamia) , dus genaamd , om dat van zes Meeldraadjes , in derzelver Bloemen, vier langer zyn dan twee anderen, die tegenover el kander ftaan : gelyk dit plaats heeft in de Kool, Radyzen , Violieren , Lepelbladen, Thlaspi en veele andere Kruiden, DE Planten, welken de vermaarde Tour- NEFORT in ééne Klasfe hadt t’huis gee bragt, onder den naam van Aruisbloemige ; om dat zy vier Bloemblaadjês hebben , die als de Wieken van een Molentje in ’t eis ftaan , hebben de gedagte eigenfchap , welke dezelven van alle anderen onderfcheidt. Bovendien is haare Vrugt een Haauw of Haauwtje, ’t welk plaats heeft in weinige andere Planten: des dee. ze Klasfe als zeer natuurlyk kan aangemerkt worden. ToUuRNErFoRT hadtze , naar de fi= guur en gefteldheid der Vrugten, in verfcheide Rangen verdeeld; doch LiNN us maakt ’er flegts twee, van Haauwtjes-en Haauwdraagen» de, waar van de eerfte veertien, de andere ze- ventien Geflagten bevat, De Kelk, zo hy ’er is byva altoos vierbladig , zit altyd onder het Vrugtbeginzel ‚ dat het onderfte van den Styl uitmaakt en de Vrugt wordt, Deeze Klasfe heeft | P , 8 P Seen II. DEEL. IX, STUK, 394 VIERMAGCTICGE KRUIDEN, IV. geen Geflagt van Boomen of Heefters de a verd, en volgt hier dus in haar geheel, STUKe Haauwtjesdraagende. Haauu- 4 an EE M vageG RUM. Viafchdotter, In dit Geflagt beftaat het Haauwtje, dat dike wils ééne holligheid heeft, uit holle Klepjes en loopt uit in een Kegelvormig Styltje , van de Bloem overgebleeven. Het bevat de. volgende Soorten. Pee @) V rakndanst died de Wanwiji tweeledig eenzaadig , de Bladen endwaards witgehoekt Overbly- mid met Tandjes. In Duitfchland groeit deeze, die men één- of tweezaadig noemen kan, Doktor MarrPus zegt, dat de Vruge-beftendig twee Zaaden voort- brengt. TOURNEFORT , niettemin, hadtze geteld onder de eenzaadigen en wordt hier in door Doktor GERARD gevolgd. HALLER merkt „ in navolging van Casrar Bauärr NUs, die dit Kruid ook afbeeldt , aan, dat het Haauwtje altoos wel twee hokjes heeft ‚ boven elkander , doch dat het onderfte meestal ledig Is ; ze eet Siliculis biarticulatis monofper mis &c. Syff- 6. Pp. 431. Vig. XIII. p. 487: GOUAN pd zit. mg Prov. 342. Crambe Fol. Lanceolatis den” tato=finuatis. H. Ch. 340. R. Lugdb. 329. Rapiftrum mor m. TOURNE. en 219. C‚ B. Pin. 95» Pradr. 37e Ie. Mare. „Als. p‚ T. 26 TE TRADYNA MIA: 595 is: -wêshalve evenwel dit Kruid eenzaadig zou IV, kunnen genoemd worden: maar „ werwaards dan ADEL met de verzekering van Marrus, zo even ge- Hone meld , die ook door Rurrr us en Morrison tE beveftigd wordt (*). saf ie ’t Is een Kruid dat fomtyds grooter, tot an- derhalf Elle, fomtyds kleiner, tot een Vóet hoogte, altoos zeer Takkig voorkomt , met Bla. den naar die der Raapen gelykende , fomtyds Lancetvormig , ‘fomtyds Lierachtig Vinswyze verdeeld, zynde de bovenften altyd minder in- gefneeden dan de onderften, De Bladen hebben Steelen ; de Zaadhuisjes, die Aairswyzegrocijen , zyn rondachtig met een punten byna vogelen > de Bloemen geel. (2) Vlafchdotter met gefleufde dn Haauws, tjes ‚ de Bladen langwerpig en Tandewyat o Oren uitgehoekt. tegn (3) Vlafchdotter met gefleufde Haairige rim- pe u vei pelige Haauwtjes en langwerpige flompe Rimpelig. getande Bladen, 6) (*) Beter hade derhalve de Ridder gedaan , met ín de be- paaling "t woord dispermis te behouden: want dewyl ’er al toos twee Hokjes zyn, en fumtyds zekerlyk twee Zaadjes zyn gevonden , kan men de voortbrenging van één Zaadje hier niet dan Se ielwank aanmerken, (2) Myagrum Siliculis falcatis lavibus Sc, H, Ups. 182. nr Orientale Fol, Kaphani, Capfùlis ragofis. BOERH, Lugdb. IL. p. ze G) dir Siliculis fulcatis pilofis, rugofis Sc, H‚ Ups. 103e Pp 2 ‚U. Der, IX. STUB,, Iv. AFDEEL. XVI. Hoorp- STUK. Iv Myagrum Hispani- cum, Spaaních, 806 Vi ERMAGCTIGE KRUIDEN. (4) Vlafchdotter met effene byna ronde Haauw: tjes en Lierachtige Bladen, Van deeze drie gelykt de eerfte, uit de Le- vant afkomttig, veel naar de voorgaande ‚ maat iseen jaarlyks Kruid : de tweede groeit in de Zuidelyke deelen van Europazegt LinNAuss de laatíte in Spanje. Deeze verfchilt van de drie voorigen aanmerkelyk in:geftalte, Zy heeft eene ruuw Haairige Steng en getande gefteelde lang- werpige Bladen. De Bloemen komen aan lange Roedswyze Trosfen woort, en daar op volgen r effene Haauwtjes, beftaande uit een langwerpig gefteeld Lighaam, daar een Eyrond Haauwtje op zit, naauw van Hals ‚met het one * derfte Leedje tweehokkig ledig , het bovenfte eenzaadig. De Bloemen zyn geel, (5) Vlafhdotter met flomp Hartvormige, by- na ongefteelde Haauwtjes en de Steng om vattende Bladen. In de Koornlanden der Zuidelyke deelen van Vrankryk, en’ van Switzerland , groeit deeze;, die de Haauwtjes wel driehokkig maar eenzaâ- dig heeft, in het middelfte hokje alleen Zaad- draa- (4) Ayagrum Siliculis levibus fubtorofis &c. Bant Hisp. minus Raphaní folio, TOURNs. Jnf?. 227 (5) Myagrum Siliculis obcordatis fabfesGlibus &c. GOUAN Monsp. 311. H. Ups. 182. Clif. 328. R. Lugdh. 330. Mya ermm monofpermum latifolium. C. B. Pin. 109. Prodr. Sta T, sn Morss. His il, p.267.S,3. T.21- fe antepenult. TETRADYNAMIA 7 EN draagende. Haar gedaante is als een omgekeer-. IV4 de Pieramied, met een klein Puntje boven uit- Arke fteekende, De Bladen gelyken veel naar die der Hoor pe Suikerey: de hoogte is fomtyds meer dan eenSTUEe Elle, Het heeft kleine geele Bloempjes. (6) Vlafchdotter met ffomp Eyronde gefteelde eenzaadige Haauwtjes. ii ee Naar deeze Soort heeft het Geflagt den naam. Zy:is, zowel als de voorgaande en volgende, een Jaarlykfch Zaay-Gewas, dat men in ’t Franích, als ook in Vlaanderen, Cameline noemt, in ’c Engelfch Gold of pleafure , en in ’t Hoogduitfch Dotter , Lein- of Vlafchdotter. Het komt in ver-. fcheide deelen van Europa van zelf voort in de Bouwlanden „ en is onder ’t Vlafch niet onge= meen , wordende op fommige plaatfen „ gelykin % Overysfelfche, in Zeelanden het Luikfe, als ook in- Lotharingen , veel gezaáid wegens ’% Zaad „daar men Olie uit perst of flaat. LiNN#us onderfcheidt het Tamme van het Wilde, doch HarreER niet ,offchoon het eer- fte de Zaadhuisjes meer gezwollen heeft. De Sk ‚ zegt deeze, met het Loof, ís door ee (6) Myazram Siliculis obovatis pedunculatis monôfperm's Gort. Belg. 131. Fi. Suec. sar, s64- KRAM. Auf?r. 187. GOuAN Monsp, 311, Myagrum fylveftre & fativum., C, B. Pin. 109. Camelina fe Myagrion, Dop: Pempt. 532. Alysfon Fol. Auriculatis glabris, profunde denratis. HALL. Helv. 537. Myagrum foeridam. C. B. Pin. tog. LIND. Al/at. 94. Te ze » Il, DEEL rx, STUKe IV. ArpvrtL EEE Hoorpr STUKe Haa olde gende, VII, Afyagrams paticula= En, Gepluimd, ’ 508 _VrerMacrice Kruipen, tc tuuwachtig , geermd, drie Voeten hoog : de Bladen zyn Laäncetvormig ovaal, fpits gepunt, flaauw Zaagtandig. De Bloeimblaadjes bleek geel; die van den Kelk bultig, ligt afvallende. Het “heeft een Hartvormig dik Haauwtje met cen bly- vend Styltje , dat veele. geele Zaadjes, byna ‘Eyrond , heeft; waar van misfchien de naam afkomftig is. De Olie, uit dit Zaad geperst; is zagt, in Geneesmiddelen dienftig en ook tot de Spyzen gebruikbaar of in de eed „ gelyk Raap- en Lynzaad- Olie, _ Door den Ridder is hier beke als eene Ver- feheidenheid, Ë'hüúis gebragt het Stinkend Vlafche dotter van BavurNùs, dus wegefis den Stak , wanneer het tusfchén de Vingeren gewreeven wordt , genaamd, Hetzelve köfnt in Bloem en ef Vrugt overéen , maät heeft de onderfte Bla- den met fpicfe Tanden en de bóveriften. ookdie- per ingefneeden allen glad, veel fchraalder et langer, HArLLer, dic het afgezonderd had, acht, niettemin , dé men het ’et by Zou kuus nen voegen. Omftreeks Gottingen kwam het 0- vervloedig voor. (7) Vlafchdotter met Linsachtig ronde Stip: gelige gerimpelde Haauwtjes. In TTT Le e ontarie &:C, GOUAN … (7) & ges et HAtrs Helv, 536. Fl. Sac. sq2e H.- Clif. 32% R. Lugdb. 330. DALiB. Paris. 193. Myagrum monofperm. hiefutam Gliquis totandis: Logs. Prus/, 174. T- 56 My2gto Smilis Siliqaâ rotundâ. C, Be Pin, zog. Prodr. 52e TS \ -TETRADYNAMIA- 599 In veele deelen van Europa groeit deeze aan IV, de kanten der Akkerlanden, ja ook in Sweeden ARDEe en Rusland , inzonderheid by de Paleizen dan andeos den Neva- ftroom en is’er gemeen aan de Wa-° TUE. terleiding van Ladoga. Akker -Rapiftrum, met Siiesl/i ge -oorde fpicfe Bladen, hadt TOURNEFPORT. dezelve geheten, die hy omftreeks Parys vondt. De rondheid der Zaadhuisjes onderfcheidtze- meest van de voorgaande, (8) Vlafchdotter met Linsachtige flomp Ey- vir ronde gladde Haauwtjes , gefteelde Eve z werpige Zaagtandige ruuwe Bladen en ge-Steenwin- Pluimde Stengen. …… waka Drie Planten, eenigszins verfchillende, Ls ren den Ridder bezorgd , die tot deeze Soort fchynen te behooren. Men heeftze ‚ wegens de Zaadhuisjes ‚ tot het Thlaspi betrokken gehad, Dus hoort hier thuis het Kleine en Groote T'hlas- pi der Alpen met ronde Hoofdjes , door BAu= BINUS afgebeeld, HALLER noemt het Kruid, | Alysfon met ovaale, gefteelde, effene Bladen , die yler Zaagtandig.zyn. Het kleine groeit Plage ach- (8) Myagrum Siliculis Lentiformibus obovatis glabris &c, Jseq: Pind. 257. GOUAN Monsp. 312, Cochlesria peremtis Saxatílis minimas MAGN. Hort. so, Alysfon aj zin Per. I. pe 378 Thlaspì petreum Myagroides. PON. 337. Te 33%, Thlaspi tertium Sazitile, CAM. 6 338. Thlaspi Alp. minus Capitulo rotunda & majus. C. B, Pin. 106, Baua, Prodr. 49. T. 49. Haur. Melv. 53t. | Pp4 Il, DEEL, IX, STUK. 6co VIERMAGTIGE KrRurtDeEn. e achtig, een Handpalm hoog ; het groote heeft AFDEEL, jeggende Stengertjes. Men vinde het niet alleen tidesb: op de Switzerfche Alpen , maar ook in ’t Ve- STUK. _roneefche , in Karniolie en by Montpellier op Reng “de Gebergten. De langfte Meeldraadjes zyn raa- _ gede. kende aan elkanders zyde geplaatst, en hebben den top gegafteld , met de binvenfte punt ge- knot , de buitenfte uitwaards geboogen, zegt JaAcQuins de kleinften hebben wederzyds een Klier ;de Styl is kort: de Zaadhuisjes zyn Kloote rond, Co Viafehdotter 4 ne Bs Haese en Lzyprium. driedeelige Bladen. Kgypufch. Door HassELQUrsT is deeze in Egypte waargenomen , dieeen gemikte Steng hadt, met Roedachtige Takken en gefteelde Bladen, in / / drieën of vyven verdeeld ; de Zaadhuisjes met twee vierhoekige Eicijes ‚ de Bloemen geek De Geftalte is als die der Zee - Rakette (*). VE Lr a. Tongetjes. In dit Geflagtis het middelfchot eens zogroot als de Klepjes en van buiten Eyrond , weshalve de Haauwtjes zig als getongd voordoen, Den Griek- fchen naam hadt de Ridder van GaArENus ont- leend, Twee Soorten zyn ’er van, naamelyk @) í Pex Jy ETE T PPE …. ‚ HASSEL % (*) Cakile Serapionis Kruce folio, Lop. Je. zer Banis Cakile. LiNNe TETRADYNAMIA or Ee (1) Tongetjes met Vindeelige Bladen en han, pe gende Haauwtjes. Ei: Dit is een Jaarlykfch Kruid, in Spanje groei- Be jende , dat, volgens Crustus, een enkele -r. Steng heeft, die kort boven den Wortel zig in oes veele anderen verdeelt. ’t Gewas , ruigen ruuw ,Jaacyk@. verheft zig ter hoogte vaneen Voet, met Bla- den byna als die van de Tuinkers, maar fyner verdeeld , groen en niet minder fcherp van Smaak. De enden der Takjes zyn Aairswyze bezet met bleeke Bloempjes ,„ waar op kleine tweekleppige Zaadhuisjes-volgen „-mert een uic- fteckend Tongetje, als boven is gezegd, ze) Tongetjes met geheele flomp Eyronde ge Zij _ haairde Bladen en opftaande sanat: Ede fas. By Aranjuez, in Spanje, groeit , volgens den tige. Heer MiNUART , deeze , die Heefterig is, met onverdeelde, niet veffecldd ruige Bladen ; de grootfte Meeldraadjes by paaren famenge- groeid hebbende met hunne toppen , zonder Meelknopjes. - ANA- (1) Vella Foliis pinnatidis , Siliquis pendulis. Nat. XiL. Gen. 797. Pe 431. Veg. Xlll. p. 493. Vella. H. Châff. 229. Ups. 186. R. Lugdb. 331. GOUAN Mdonsp. Hj. Nalor- vium fylveftre Erucz facie. C. B. Pin, zos. Naft. fylv, va- lentinam. Cuúô. Hisp.p. 422. It. 423. Hi. II, p. 130. (2) Vella Fol. integris obovatis, Giliatis &c. Pfeudo- Cy= tifus Flore Leucoiji luteo. C. B. Pin. 399. Cytifi facie A« Aysfon frgticans quorundam, Los. Ze. IJ, 49, |. B. Hifi. L P: 374. # Pps Is DEEL: IX, STUK, 6ó% ViIERMAGTIGE KRurDÊn, IV. ‘Anas taATreá ‘Roos van Jericho, DEELe KVL — Een ftomp Haauwtje, aan den rand gekroond Hoorb: _ ER EE srux. miet Klepjes die tweemaâl zo groot zyn als het Haauw- Middelfchot E in % midden een gefpitften Styl carbs hebbende di Dus geeft de Ridder de onderfcheïdende Ken- merken op van dit Geflagt, ek va hee twee volgend Roer belt heeft. ” @ Roos. van defichoí pen ia Bladen, Te Fraach | zeer korte. Ozel - drak en Hoefaohiiss pia jes. H . sita vegedoornde: Gemene a Dit Kruid is, hoewel ten onrëgte, by voore paame. Autheuren tot het Geflagt van Thlâspé thuis gebragt geweest. Men-noemt.het gemeen- …_Iyk, doch immer zo oncigen „Roos van Jerichos _ dewyl het mèt de Roozen niets gemeens héeft, . __@n ook, zo BrrroN1us aanmerkt, niet om- ftreeks_ die Stad, maar op den Arabifchen Oee ver van de Roode Zee ‚in het Zand groeit. THE vENor , evenwel, zou deeze Plant, (zo hetde volgende niet is, die hy meent,) in de Vlak- ten van Jericho ende Woeftynen aan den Berg ; EEn Si- (1) Anaflatica Foli's obtufis &c, Syt. Nat, XII. 798. Pp. 431. Weg. XIÌL p. 488. Anaftatica. Hort. Cliff. er, Ups. 183. R. Lugdb. 321. GRON, Orient. 78. Thlaspi Rofa de Hiericho diëtum. Moris, HZ. IT, pe 328. S. 5 T+ 25e £, er 3. Rofa Hierochuntca. C. B. Pin. 484 Câm: Hort. T. 41, Kofd Hieritontea, Lon. Jee Il p- 203. BiSL, Ey, Aut, IV. Te ze £2, 3 JAC Hors, Te 55 Y bn en ed TETRADYNAMIA 603 Sinäi, hebben gevonden. In de Wildernisfen omftrecks Kairo , in Egypte ‚kwam zy den Heer FoRs&AO HL, doch zeldzaam; voor. “Men teeltze nit Zaad in de Gawopiiche Tui,” Ums nen ‚ en dan blykt het verfchil van de leevende en doode Plant, dat Log er zeer fraayin Plaac vertoont, Een Houtig Penworteltje , ’t welk van Onderen wat Vezelig is , breide zig boven den Grond in ’t ronde Takkig uit „ tot omtrent een half Voet hoogte.-De Takjes zyn in drieën ver- deeld of gegaffeld , en uit de-Mikjes: komeù tropjes van witte vierbladige Bloempjes, en Bladen die Spatelvormig of Eyrond zyn, aan ’c end gekarteld, vry -diken Vleezigs Veel worden deeze van Rupfén afgegeten ; waar door zy dan geheel Bladerloos is, Op de Bloemen volgen tweehokkige Haauwtjes. met ronde Zeadjes sdie fcherp zyn van Smaak. „Deeze Plant, een Jaarlykfch Gewas zynde , trekt ‘zigena ’t: bloeijen door de droogte famen ; tot eén ronden Bol, van één of twee Vuiften groot, gelyk wy die, onder deni naam van Roos van Jericho, als iets zeldzaars bekomel: Kan zyn „ dat zy inde Herfst doorde Zee- Vloeden van den Oever der Roode Zee afgerukt worden; doch dat zy den geheelen Wipter in de diepte gebleeven, en op en nederwaards getobt zynde door de Golven „in ’ Voorjaar wederom aan den Oever gefineeten , alsdan door laauw Wa- ter zig uit zouden breiden en häaf Zaad uitwer- pen, ’t welk na ’t afvloeijen van ”* Water op den 1. DEEL 1X, STUK, IVe XVI. Hoorpe Silicalof ts Iv. Arnen, el STUK. Pe and 5 gende, 6o4 VIERMAGTIGE® KRUIDEN, n Oever zoude uitfpruiten; gelyk de Ridder verhit s-diet komt my niet minder fabelachtig voor , dai het denkbeeld der Oofterlingen, dat het langzaamer of rasfer open gaan, van deeze “Roos, na dat die in warm Water geftoken is, in de Band van een Kraâmvrouw , een mocics Iyke of voorfpoedige Verlosfing zou voorfpellen, De bedriegery der Monniken „ dat zulks alleen in de Nagtwaake van het Feest der Lieve Vrou= we Geboorte gefchieden zou, is nog ongeryme del Linneus acht dic ontluiken, dat men 20 vreemd piet, als dat de Mosfen , met Water bevogtigd zynde, weder groen worden en herleeven. One dertusfchen is hier van ‚ door hem „ de Geflagt- naam Anaftatica,van de penis (Anaftafis) afkomtftig , gefmeed (*). @) 2 (*) Die Geflagtnaam is, bovendien, zeer oneigen voor dit ij „ het welke zig openende veeleer nederzakt dan op» ten geenszins daar door uit de Dood in ’t Leven komt, Eneas gronde zyne gedapte Redeneering daar op , dat die ontluiking van de Roos van Jericho niet door koud Water zou gefchieden; (zeggende Frigidi enim non relaxantur Rami, Hort. Ups. p. 183. Anaftatica ejus efl indolis „ut frigidâ Agu non oficiatur Sc. Ore de Tell, habieabili. „Ars. Acad. : Ile pe 454.) maer het tegendeel is waar. Deezen 7 Maart des Jadrs 1778 , omtrent den middag, de trap der Warmte in de Buitenlugt zynde ongevaar go ‘Graaden , heb ik binnens- huis een der mynen gedompeld in Water ,dat 44 Graaden Warmte hadt en derhalve koud was. Na twee Vuren verloops vond ik de Roos geheel uitgebreid. Een andere , met haar „Stammerje of Steel in een Flefchje met dergelyk koud Water geftoken, en daar in cen Ermaal gefiaan hebbende , wasook mer TETRADYNAMIAs 605 {2) Roos van Jericho met fpit/e Bladen, de IV. Aairen langer dan het Blad, de Haauw- À tjes Eyrond met Snuitjes. Hoorps STUK. Men heeft getwyfeld , of deeze, welke de sigcatope, fchrandere Rau worF in Syrie op de Daken en Puinhoopen vondt, een zelfde ware „dan een andere Soort (*). De Afbeeldingen , inderdaad , toonen een aanmerkelyk verfchil , inzonderheid die, welke ZA NO Nr voorftelt, van eene Plant, uit Zaad van Sumatra in Oostindie te Ve- netie voortgekomen , en hem medegedeeld „ hebbende het Zaadhuisje als de Kop van een Vogeltje. Ik vindze echter, door den Hoog- leeraar N. L. BURMAN Nus, nict geteld on- der en Oostindifche Planten. Zie hier de be- fchryving ‚ welke LiINNUS geeft van dee- ze Soorte 23 De merkelyk ontloeken: zo dat het zeggen van BELLONIvS aangaande deeze Roos (Radice Agua impofitâ fe explicans) hier proef houdt. Zelfs twyfel ik , of door warm Water , wan- neer men deze Roozen er in dompelt, de Ontluiking wel fpoediger gefchiede. Ik heb in koud en in warm twee zulke Roozen byna gelyk zien open gaan. (2) Anaftatiea Fol. acutis , Spicis folio longioribus &c. T, ss. Thlaspi Hiericho fylv. affine. Bocc, Aus, 135. T. 93. JACQ. Auffr. T. 6. Rofa Hiericontea fylveftris. C. B. Pin. 434. —= alia. Cam. Hort, T. 42. , mnd Botanici duas ftatuunt Species: qu in re differant ig- maâgnitudo enim differentia non eft. LaNN, in Horte Cena; de Anaflaticâ, p. 328, kN Ee DEEL, „IX STUK. IV ArpreL XVI. Hoorp- STUK. Haa tjesdraa- gende . Waterig. 606 ViERMAGCTIGE KRUIDEN, ‚‚ De Bladen Lancetvormig , Zaagtandig „-ge= „> fteeld , eenigermaate ruuw : zeer korte Aairen, » puntig uitloopende , in de Oxelen: de Bloem- ‚, blaadjes afftandig > be oet es » van we, „ langte als de Kelk; d „ byna Eyrond , Bnn : het eni in- of », Ongewricht Puntje” (4). SUBULAR I A. Elskruid, Een effenrandig Eyrond Haauwtje met Ey- ronde holle Klepjes , tegen het Middelfchot aangekant en de Styl korter dan het Haauwtje. Dus komen de byzondere Kenmerken van dit ia Geflagt voor, ’t welk van de Elsvormigheid der “ Bladen den naam heeft, en maar ééne Soortbe= vat (1), die , in de Noordelyke deelen van Eu- __ ropa ‚ op overftroomde Mocrasfige plaatfen en in Rivieren groeit. Men vindt het op de Slyke- rige Oevers van de Neva, in Rusland, over- vloedig. In Sweeden en Lapland groeit het over- al in de Meiren, op een Zandigen Grond, en blyft onder Water. De vermaarde S HERARD vondt hetook, op vogtige plaatfen, ín Ierland , en (2) Subularia. Syf?. Nat, X. Gen. 799. p. 432. Peg. XIlle P. 483. B. Lapp. 253» Succ. 527. Gonr. Ingr, Tor, Alys= fum paluûre Folio zunci. BuxB. Af. Petr, II. p. 369. Te 23. f. 1. Graminifolia Aquatica &c. PLUK. Alas. 130. T. 183 f. 5 OEn, Dan. T. 35. Gramen Junceum hybernum Thlas- Peas Capitulis, Sherardie MORIS. Bi. ii. Pp. 229» A PN do, £ uit. ! TETRADINAMIA Go? en noemde het Klein lerfch Bies- Gras , met Hoofdjes van Thlaspi : Rav Biesbladig Kruid „ArDrRLo onder Water groeiende , met Zaadhuisjes van de Hoor Lepelbladen i Pr UKENET tytelt het ar gie de bladig. Dit Plantje geeft in lerland, uit een Vezeli- gen Wortel , verfcheide Biesachtige , fpitfe, halfronde Blaadjes, één of anderhalf Duim lang en daar tusfchen dunne Steeltjes, ‘van twee of drie Duimen, met twee „ drie of vier rondach- tige Zaadhuisjes een Vingerbreed van elkander, De Heer D. pe GorTer heeft in Rusland hetzelve met vierbladige witte Bloempjes , in een vierbladige Kelk , gevonden; doch Meeldraad- jes kon zyn Ed. ’er „wat moeite hy ook aan wendde, zelfs met een Vergrootglas, niet meer dan vier in ontdekken. De Ridder, evenwel, heeft, buiten twyfel, ook de twee kleinen ge- zien; alzo zyn Ed, zegt, dat die geen Tandjes ge De Styl, zeggen zy beiden, ontbreekt se en Techeel ander Kruid is het, dat de Heer ForsKAoEL Subularia purpurea genoemd heeft. Hetzelve ‘hadt Stengen van een Elle hoog, en langwerpig Hartvormige gladde eenigermaate getande Bladen: de Bloemen paarfch. Hy vondt hetzelve in Arabie, alwaar het Bockel werdt ge- heten. Wegens de gefteldheid der Haauwtjes heeft hy het hier betrokken. Dra. Il. Daët. IX, STUK, GOE VIERMAGTIGE KRUIDEN, Iv; D rasa, Tafchkruid, ÁFDEEL, Vv N es, ; Hoorp- _ Dit Geflagt heeft een Haauwtje dat vict uit- p= gerand is ‚ langwerpig ovaal, met platachtige zi aen " Klepjes, aan ’t middelfchot evenwydig en geen gende. _ Styl. Verfcheide Soorten, die men tot het Her- ders Tafchkruid betrokken heeft , zyn ’er in begreepen: des het getal derzelven agt is, als volgt. PR Tafchkruid met een naakt enkeld Bloem: mensen flengetje , en Degenvormige gekielde kant- peer irige B midi Pen (2) Tafchkruid met een byna naakte Steng en Kanthasie. Liniaale Bladen , aan den rand en Kiel gehaaird ;de Bloemblaadjes niet uitgerand, UI. (3) Tafchkruid met een naakt enkeld Bloem- plee ftengetje en Lancetvormige effenrandigt Bladen, Deeze Kruidjes , op de Gebergten van ons 4 We- (1) Draba Scapo nudo fimplici Se. Syf?, Nat, XII. Gen. Zoo, p. 432. Weg. XIII. Pp. 489. Mart, or. Alysfum pe hirfatum luteum. MILL. Dil. T, zo, f, 2. Sedum hirs. lut, C. B. Pin. 234, Leucoium luteum Aizoides rf tanum. Cor. Ecpbr. IL, p. 62. Burfa Paftoris Alpina Rofëa lutea, Moris, Hijl. II. p. 306. S. 3. T, 20, f. 9. (2) Draba Caule fubnudo, Fot, linearibus &cc. Mant. 9Te Draba Caule foliofo Ec. Gen. Prov. 344. T. 13. É. Le G) Draba Scapo nudo fimplici, Fol, Lanceolatis inter ë Ozn. Dan. 56. Fl, Lapp. Smec, He Cliff. 333. Re Lugdb. 335. Jacq; Wind, 254. é ACE TRAD Y-N A MTA Gog Wrereldsdeel groeijende „hebben in Geftalte eeni-_ IV. ge overeenkomst. Het eerfte heeft effene, Li ve piaale, gekielde , kanthaairige Bladen, dia niet Haas: _gelykin het Derde langwerpig, ovaal,zyn en ruig, °° zonder Kiel, Het verfchilt van het Tweede, emee doordien de Wortelbladen famengehoopt zyn , als in het Wormbladig Huislook : daar hec Kant= haairige de Bladen overhoeks aan uitgebreide Takjes heeft en den Kiel gehaaird. De Bloemen zyn in dic laatfte wit, maar in het Huislookach- tige, zo wel als in het Alpifche geel. Het Kanc- haairige heeft den Styl langer dande Meeldraad- jes Ce a) Tafchkrüid met naakte Blûemftengerjes 'e en IV bjna Zaagtandige Bladen, ‘werna. | v Van het vroeg bloeijen in ’t Voorjaar heeft dit Onkruidje, dat men door geheel Europa en ook in onze Nederlanden overvloedig vindt, den bynaam. In de Zuidelyke deelen, gelyk op Sicilie, bloeit het zelfs in de Winter, Het is en Ge (*) Hoe die overeenkome met de bepmling der Kenmers ken, van geen Styl te hebben, is my wat duifter, en ten wa: van za Styl niet minder tegenftrydig, dan in ’t Be. e Ei Scapis nudis, Foliis fubferratis. Gorr. Belg. 1t3r. KRAM Juffr. 187. Fi. Sue: 523, 567. HALL. Helv. 838: ‘GRON: Virgs 76. H. Cliff. 333 Ro Lugdb 333. GOVAN , Mansp. 313 Burfa Paftoris minor Loculo oblongo. C. B. Pin, ro8. Alysfon vulg. Polygoní folio, Caule nudo. Sea. Ver. I. Ps 575. T+-4: f. 3e Paronychia vulgaris. Dop. Pempt, 112, Par. Alfinefolia. Log. /c.469. Q q He, DEE: IX, STUK. ih fe) VIERMACTIGE KRUIDEN, Iv. Arnen. Gemeene Paronychia genoemd by Dovonéuss xv die echter erkent , dat het de Paronychia der Hoor: Ouden niet zy. Van fommigen , evenwel „worde ppbreten het tegen die Kwaal in ’t end der Vingeren, de jeden Vyt genaamd , als een byzonder Middel aange: SEE _preezen. Het geeft Stengetjes van twce of drie Duimen, uit een Roosje van Eyronde Blaadjes, doch komt ook met ronde en vd en met driedeelige Blaadjes vaar, ig C 5) Tafchkruid met een naakt ienienen Kardan hast APE: en Wig: igvormige gepalmde mei Op de hoogte. Bergtoppen, zo wel in Ooste enryk en Provence ; als der Pyreneen; groeit deeze Soort, een niet minder klein Kruidje dan het voorgaande. De Steng, van onderen leg- gende en gebladerd, is boven naakt of Blader- loos; de Wortelblaadjes zyn vyfdeclig , de an- deren driedeelig ; de Bloempjes paarfch. Pin (6) Tafchkruid met een Takkige Steng en Ey- Mauig ronde ongefteelde getande Bladen. _ Ter (s) Draba Scapo ae Fol, Cuneiformibustrilobis. GER Prov. 344. LOEFL: Jt. 61. JAcg. Wind. 255. Alyslon Pyre- naicum en aen en trifidis, TOURNs. Jai. 217: ALL. Peder. (6) Draha nie Ramof» Fol, ovatis-fesilibus dentatis: Draba Caule Ramofo, Ec, KR. Luzdh. 333. GOUAN Afonsp- lon C 'T. so, Alysfon Veronice Folio. TeuRse, Jnft. 217- Myagroi” des fubrotundis ferratjs Foliis, BARR, Ze, 8i6: B, hees Pe z Deel PLAAM LX: HEA Rr RAD NAMIA én ä hoogte van een Voet kdint deeze Soort ,_1IVs in Languedok, op vogtige Rotfen voort, enel- ‘AFDEEL; ders op Muuren, doch ook dikwils in Bosfcha- Hoorp= giëns weshalve het Bofch-Tafchkruid hier toeSTUKe — mede betrokken is, dat Ruig Alpifch Herderr. Sttieule/as Tafch by BAuninus wordt genoemd en af- gebeeld, Dit Jaatfte is naauwlyks getakt, dan door de Bloemfteeltjes boven aan het Stengetje, en heeft de Bloempjes niet wit, maar geel, Zo- danig cen Plantje heb ik uit Japân bekomen en in Fig. 1, op Praar LX ; voorgefteld ; ihr ú „ten cinde hetzelve met de gedagte Figuur van BAUHINUs te vergelyken , die zegt, dat de Stengetjes drie of vier Duim lang zyn. Ïk vind de Blaadjes hier ook zeer rauw en op ieder zy= de met drie Tandjes bezet; de aes ö. rond en met lange Steelt jes. R en ME REE | 4 Bet act Daan fÌ Bets de Blaadjes ruigachtig , de Pines Jog dan gefteeld. Ruig. Het onderfcheid der Wortel: en Stengblaad= jes, waar vande eerflen opgetand , de anderen ge- morofa, Sp. Plant. T. p. 645. sane minima Muralis Dise en Cor. Ecpbr, Ie p. 274. T. Draha Scapo unifolio, Fol. Gah, Siliealis obli. pedicelhais. Ozn. Dan. T. 142. Draba Fol. vanme incanis ad Terram ovatis, ad paucisfimis dentatis, HALL. Helv. 539. FACQ: Aaftr, É. 3, Burfa Paftoris ian hie fucas C‚ B, Prodr, T. p. STe Qae IL, DEEL. IX, STUK, 612 VIERMACTIGE Krurpenx. IV. getand zyn; in Switzerland waargenomen , trekt ArDEELs vor Kenmerk van deeze Soort , die ook op de Hoorp- Ooftenrykfe en Laplandfche Bergen voorkwam, STUK. _ Zulks heeft welin de gedagte van BAUHINUS; De zdf “maar in myne Japanfchc geen plaats , die alseen gede. __middelflag fchynt te zyn tusfchen beiden. ode (8) Tafchkruid met de Stengblaadjes talryk en incana. 815 » de Haauwtjes langwerpig fcheef en Bk, byna ongefteeld. Deeze , die ook op de Gebergten , zo der Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa voorkomt ‚ gelykt in Geftalte veel naar de Rui- ge en zelfs naar de Muurige 5 doch deeze drie Kruidjes , hoe klein ook , verfchillen door het gezegde te veel , om ééne zelfde Soort uit tc maaken, LeErPiDIiumMm. Peperkruid. „Dit Geflagt onderfcheidt zig door een uitge. rand , Hartvormig , veelzaadig pmen ‚ met gekielde tegenftrydige Klepjes. Behalve het gewoone Kruid van dien naam , zyn ’er de Kruiden , tot de Kers behoorende, en anderen in begreepen. ’c Getal der Soorten is twintig, als volgt, “ (1) Pe- (2) Draba Fol. Caul. numerofis incanis &c. OzD. Dar. Te 240. GOUVAN Monsp, 314. GER. Prov, 345. Fl. Succ. 526. f. Lunaria vagenlo oblongo contoito, Plus, Alm, zis. T. a2.f, 1 TETRADYNAMIA 613 weeldeelig „die aan de Takken Hartvormig, \°REELe omvattende , onverdeeld. Hoorp- STUEe Dit zou het waare Eerfte Thlaspi van Dr- Lepidiam OSCORIDES zyn, volgens ZANONt,hoewel perfslia- het van alle andere Soorten van Thlaspi groo- ‘Doorbla- telyks verfchilt door het Loof, De onderfteis- Bladen zyn , als die van fommige Kroontjes- Kruiden, gevind en Vinswyze gefmaldeeld; de bovenften als die van het Doorwafch, omrin- gende de Stengen Takken : zo dat het zig Door- bladig vertoont. De Zaadhuisjes hangen aan de Steeltjes nederwaards en zyn rondachtig, veel gelykende naar die van de gewoone Kers. De « Groeiplaats wordt gezegd te zyn in Perfie en Syrie. Volgens RauwoLr is het een zeer . fchoone Soort van Kers, te Aleppo op oude Muuren van Gebouwen uitermaate gemeen. BAu- HINusvoemt het Alexandrynfche Thlaspi , waar- fchynlyk naar de afkomst van Scandrona in Syrie. (2) Pe- (1) Lepidium Fol. Caulinis pinnato « multifidis &c. Sy. Nat. Xlle Gene 30T. pe 433: Pig. XIII. p. 489. H. Cliff. 231. R. Zugdb, 335e GRON. Orient. 79. Nafturtium {pica- tum Perficum perfoliatum ‚ maximum. MORIS. Hit. Al. pe 204. S. 3. Te 25« f. 17. Thlaspi Alexandrinum. C. B. Pin. zc. Prodr, so. Thlaspi verum Dioscoridis primum. ZANe Hifl. 193. T. 129: RA} Haf. 230. E q3 II. DEEL, IX, STUK 614 VIERMAGCTIGE KRUIDEN. (2) sg mat gezwollen Knietjes aan de engen. ror. Die byzonderheid , van de Stengetjes by den BR oirfprong der Takjes fomtyds gezwollen te heb- Vefiserium, ben „ Onderfcheidt deeze Soort , welke Bladen Blaazig. als de Tuinkers heeft. Zy groeit ook inde Oos- terfche Landen, op dorre Velden. mm. (3) Peperkruid met een naakte geheel enkelde Nudicaui:, laot- peis in Peat Hoetmer en Vin- feng. delige Bl es en Peperkraid- ee Vindeelige Bla- ens. ‚… den aan ’t end grootst,een naakte Bloems ne Sleng en leggende Trosdraagende. Stengetjes. Twee zeer kleine Kruid ljes, by Montpellier grocijende ‚ hebbende het eerfte de Stengetjes naauwlyks een Handbreed hoog en het andere de Blaadjes zeer verfchillende, GD) Peperkruid met gevinde effenrandige Bla- | Miam. Alpifch. den, (c) bipidian Cauliam Genienlis inflatis. Lep. Orient. Na- ftartii folio , pn Veficario, TOURNE. Cer. 15. BUXB. Cente E. Pe 17. T.: G) eg Scapo pe fimplicisfimo 8c. Govan Monsp. 314. Nafturt. minimum vernum &cc. MAGN. Mfonsp. 137. T- 15. | (4) Lepidtum Fol, finuato - enso: extremo majore. Na- ftuct. pumilum nnn vernum. MAGN. Jdonsp, 185. Te 384. (5) Lepidism Fol. pinnatis integerrimis. &c. Am Acad. : 1 „ei ETRADYNAMIA 615 orden, een byna geworteld Bloemftengetje en Iv. Lancetvormige gefpitfle Haauwtjes. AFD: ha (6) Peperkruid met gevinde effenrandige Bla pe den en uitgerande Bloemblaadjes , kleiner D- vl. Lepidium dan de Kelk, aen Patrem. Naar de. Groeiplaats zyn deeze twee geby- naamd. Deeene komt op. de Ooftenrykfe, Swit- zerfche en Italiaanfche Alpen voort : de andere groeit ; in Sweeden en Engeland, op Steenrot- zen, Volgens BOERHAAVE zou dit laatfte tot de inlandfche Planten van onze Provintiën be= hooren. Het zyn beïden zeer kleine Kruidjes „ die meer of min naar de Kers en Het cer- fie heeft de Bloemblaadjes grooter dan de Kelk, (7) Peperkruid met de Warseliladen gorind 2 de Stengbladen Lierachtig. (8) Peperkraid met gevinde Bladen en ii” maaus- Gedoo Iv. ee 31. Jaca: Wind. 258. Naftart. Alp. tenuisfime divi- fam. C. B. Pir. tes. J. B. fes Ee p- 918. Thlaspi m tan. minimam. Br litt, Hin. Cardamine plas ter ed minima, CLUS. Hif, B p. 128. Lepidium Fol, pin is integerriimis &c. GORT. Belg. der zen Suee, 535e „7 oe: sz; Cardamine pufilla Saxarlis montana Discoides. Cek. Ecpbr. 1. p. 274 T. 273. Naftar. tium peen C. B. Pin. ros. (7 Fol. R Radicalibus pinnatis, Caulinis Lyratis. zend Fol. infer. alterno-pinnatis &c, ARD. Spec. 1. p. 19, AE. Stochh. 1755e Pe 273 Dee) Lepidium Fol. pinnatis , Foliolis neen &c. Lepid. penola Ke. ARD. Spêc. 2. Pp. 34 q il DEELe IX, STUKe Rotzig. B 1 a 616 VIERMAGTIGE KRUIDEN, maanswyze Blaadjes ;de uiterften verlangd ; ) de Takken gefpitst. Van deeze twee groeit de eerfte in Spanje; Haauw- de andere in de Levant. De Spaanfche heeft zjesdraa. LA de onderfte Bladen Vleezig en Zeegroen, ge- vind, met het uiterfte Vinblaadje veel grooter en allen byna rond: zo dat zy zeer naar die van de Cardamine gelyken. De andere heeft het Stengetje een Span hoog, met witte Bis, men en Wigvormige Zaadhuisjes. €9)- Peperkruid met viermagtige Bloemen en _ langwerpige veeldeelige Bladen, Van de gewoone Tuin-Kers , hier bedoeld, is de Natuurlyke Groeiplaats, van waar zy-haa- re afkomst heeft, onbekend. Ook kan men niet verzekeren, dat de Grieken met hun Kardamon of de Romeinen met hun Nafturtium , dit zelf- de Kruid , wat de Soort aangaat, bedoeld heb- ben ;dewyl zy hetzelve , als gemeen zynde , niet - befchryven. Doktor Scoror1 smaakt een ge- heele Klasfe van Nafturtia ‚waar in hy alle Kruie den van dergelyken aart cn, in ’t algemeen, de Kruisbloemigen plaatst. Het tegenwoordige voert in hae den naam van Cres/on of Cres- Co) Lepidium Flor. tetradynamis ‚ Fol. oblongis multifidise … „Mat. Med, 322, Gonr. Belg. 182. H. Clif, 331 R- Lugdb, pen Nafturtium Hortenfe vulgatum, C. B. Pin. 103. Naftusr Um Hortenfe. Dop. Pempt, 771. B, Nafturtium Hortenfê en, C. B. Pis. og. Prodr, 44. TRETRADYTNAMIA 617 Cresfon du Jardin, in ’t Engelfch Cresfy ‚maar IV. in ’ Italiaanfch noemt men ’t Nafturtio of 4- Arnes gretta, in ’t Hoogduitfch Cresf of Garten Cresf. Hoorns « Gemeenlyk wordt dit Kruid gezaaid tot T'oc-*TUKe fpyze, om ’t zy over de Salade of op zig zelf *ú4% met Olie en Azyn , of tot inlegging te gebruie ken, als wanneer het zeer verfrisfchende is en opbeurende, dienftig tegen ’t Blaauwfchuit, Met Suiker op een ftuk geboterd Brood gege- ten, is het zeer aangenaam en heeft byna den Smaak van Aardebeijen. Tot dit einde moetde Tuinkers jong , en naauwlyks een Handbreed hoog gegroeid , afgefneeden zyn. Wanneer menze fchieten laat , dan kryg: zy ronde Sten- gen van één tot twee Voeten hoog, met veel fyner gefnipperde Bladen. Men heeft ’er eene die Breed- en eene die Smalbladig is, en van deeze beiden Krulbladige Tuin- Kerfe, De Bloe- men groeijen Aairswyze aan den Top, en daar op volgt het Zaad, dat veel fcherper dan het Kruid is, zeer fterk van Reuk en van ecne brandende hoedanigheid , doch niettemin zocte achtig van Smaak, Men gebruikt dit uitwendig in Kwyl-, Nies- en Vuurigmaakende middelen, Geftooten en in Reuzel gemengd, is het goed voor drooge Schurft , Dauwworm en andere Huidkwaalen. Inwendig wordt het tot uitdry- ving in uicflaande Ziekten, gelyk de Pokjes en Mazelen , aangepreezen, Ä io H. D&E, IX, STUE, Ras (zo) 618 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, IV. (9) Peperkruid se sE} 7 tig 8 1 Pts Dia din ArDEEL, ee (11) Peperkruid met Eyrond Lancetvormige, te niet ingefneedene , Zaagtandige Bladen. Jeitan (2) Peperkruid met Elsvormige onverdeelde Lieitladig werfpreide bladen, de dk ene eefte atifolien. fi di Biel” Deeze drie zyn als Verfcheidenhèden van het xm. Kruid, ’t welk gehouden wordt voor het Lepi- eme dium van PLiNrus, dat hy zegt Laurierbla- den te hebben , doch die zagt zyn. Men zou hetzelve in de Nederlanden , te vergeefs, dan in de Tuinen zoeken, zegt Bon ON us; doch het komt aan de kanten van cenige Slooten ome trent Haarlem, en mooglyk elders, voor. Den Hovenieren is het haatelyk wegens zyn voorte kruipende Wortelen, In Engeland „zelfs in Vranke ryk , omftreeks Parys, en verder in de Zuide- lyke deelen van Europa, groeit het overvloe- ‚ hier en daar, aan Rivieren en Beeken. Ik fpreck hier van het tiid » want het Lier- (io) Lepidiam Fol. Lyratis crispis. Lepid. Orientale Na- ftactii crispi folio. TOURNE. Cor. 15. Jin. 339, T. 339. (21) Lepidium Fol. ovato -Lanceolatis &c. HL, Cf. 33e. R. Lugdb. 334: GOVAN Afonsp. 3is. Gorr. Belg. 182. Fila Suec. 533. Lepidium latifolium. GC. B, Pin. 97. Lepidium Piini. Don. Pempt. 716 (32) Lepidium Fol. subalscis indieiGs fparfis &c, Lepid. Capillacco folio Fruticôlum Hispanicum. TOURNE. dnf. 216, FETRADYNAMIA. Ú1ig Lierbladige valt in de Levant en dat met Els-, vormige Bladen in Spanje. me FDEELs Van fommigen wordt dit Kruid, wegens deHoorv- Ee fcherpe hoedarigheid , die ’er in heerfcht , Pi-STUE Peritis genoemd , en dus heet het ook, by de Duitfchers , Pfefferkraut , by ons Peperkruid, by de Franfchen Pasferage, by de Engelfchen Dittander of Dittammer. Het heeft de Steng zeer Takkig en hooger dan de Tuin- Kers; ja fomtyds tweemaal zo hoog opfchietende ; de Bla= ger rs den glad en vettig , de Bloempjes Aairswyze vergaard, zeer klein, zo wel als t-Zaad, Het kan , als een fchrocijend Middel, uitwendig tot wegveeming van Lidrekens en zuivering van Zweeren gebruikt worden. Van her - wegbyten der Schubbige Vlakken in de Huid , in eene Kwaal Lepis genaamd, zou het den naam heb- ben. In de Wildernisfen, by Alexandrie in Egyp= te ‚ vondt de Heer ForskKAoHr eene Soort, op welke de gezegde naam „ om een andere re- den , toepasfelyk kon zyn. Dezelve hadt de Zaad. huisjes getropt , breed. Hartvorimig „aan den rand gedekt met twee ryën van op elkander leggen- de Schubben. Deswegen wordt dezelve Lepi- dim de eh van hem sn (13) Lepidium Fol. Linearibus , fupggicribus integerrim! se Grasbladig. &c. Thlaspi Luftanicurm umbellatum, Gramineg folio , Fle- re albo, TOURNEE, Jnf?. 213e Ii, DEEL. IX, STUK. 620 VIERMAGCTIGE KRUIDEN. - „ive venften effenrandig ; de Steng Roedswyze ri _gepluimd en zesmannige Bloemen. en, Naar de Tuin-Kers gelykt deeze, doch is Haaaw-fyner van Loof: de onderfte Stengbladen zyn ei Zaagtandig , de bovenften niet, Van de agte tiende Soort verfchilt zy door zes Meeldraade jes te hebben, Volwasfen werpt zy de Blae den af, En Cra) Peperkruid met Lancetvormig Liniaale Safrutico- dunne es Bladen en En eg Hieelterig. ee ige Stengen. De. en (15) Peperkruid met st Vindeelige Bladen, een Tweelings. opgeregte Steng en tweelingfe Vrugten. Van deeze twee groeit de eerfte in Spanje, een Handbreed, de andere valt elders en been de Stengetjes een Voet hoog. xvr. _ (16) Peperkruid met tweemannige Bladerlooze rd Bloempjes , de Wortelbladen Reese pig- gevind, Op Puinhoopen, aan de Wegen en elders , komt dit (14) Lepidium Fal. Lanceolato - Linearibus &c. Jfant. 91e (15) Lepidium Fol. pinnarifidis , Caule ereto, Fruibus didymis. Alant. 92 (16) Lepidium Flor. diandris apetalis &c. GoRT. Belg. 182e _GOUAN Afonsp, 315. Fl. Succ. s34. H. Clif. 331 Re Lugdbe 335. OED. Dan. 184. Nafturtium Sylveftre Ofyridis folio. G: Be Pin, 105. Naft. anguftifolium. Fucrs. Hij. 307. Thlaspi minus hotenfe tam folio, LOB, Je. 254» - TETRADYNAMIA 621 dit Kruid in fommige deelen van Europa alsook „IV. in onze Nederlanden voor, Men vindt het op ArDERs eenige plaatfen by deeze Stad (*). Het wordt Hoorp- Klein Bezemkruid genoemd , om dat het zig Be- “TUE _zemachtig voordoet en laag blyft, Het groeit , men volgens den Heer N. L. BURMANNUS, ook aan de Kaap der Goede Hope, C I 1. Peperkruid met byna driemannige vier- Aer r. bladige Bloemen en Liniaale gevinde Bladen. Virginian, irgtnifch. (18) Peperkruid met tsweemannige vierbladige Xviu. Bloemen; de onderfte Bladen Lancetvormig gusopitcn. ns n de ad Liniaal Kid … Deeze twee Sooften verfehilen weinig, De: ê eerfte heeft haare Groeiplaats-in Virginie en komt ook in de Westindiën voor : de laatfte in de Zuidelyke deelen van Europa, aan de Wegen; alsook aan Muuren. Beiden zyn het Jaarlykfe of (*) Het Plein » buiten de Muider - Poort , ruïke ja de Herfst fomtyds naar den Kersachtigen, geur vau dit (17) Lepidium Flor. fabtriandris tetraperalis , Fol. Linea- tibus pinnatis. Lepid. Fol. Lanc, lin. ferratis, GRON. Virg. 97 R. Lugdb. 334. Iberis humilior annua Virginiana Ramo- … -fior. Momis. Hiff. Ile p. Sit. S.3.T. at. f. 2. SLOAN. Jam. Bo. Hifl.I. p. 195. T. 123.-f. 3. RAJ- Hij. 8270 (18) Lepidium Flor. diandris tetrapetatis, &c. R. Lugdb. 334. H. Cliff. 33e GOUAN Monsp. 315. GER. Prov. 346. Iberis latiore folio. GC, B. Pin. 97. Iberis. Dop. Pempt. 714. Iberis Cardamantica ‚ Lepidiam Iberias, Pauli. Los. 4e, 323. EE. DEEL. IX, STUK, 622 _VIERMAGCTIGE KRUIDEN. IV. of Zaay-Planten. De laaffte, Zberis genaamd, AFDEELe wordt in veele declen van Europa. Wilde Kers en geheten of Sciatica= Kers , als van ouds zeer STUK. __ geroemd zynde om uitwendig tegen de Jichtige “Pynen der Leden en in ’ byzonder tegen de Heupe Jicht, te gebruiken, „De: fmalheid der Bladen onderfcheidt het-zeer van ’t Lepidium van PrLiNIus, reeds befchreeven ; terwyl men dit Lepidium van Paurus genoemd vindt: want deeze beide Kruiden komen in fcherpe , fchroeijende hoedanigheid , byna overeen; zyn- er demegen gok Hilde, Bap aelnen » ZO Loner aantekent. ‚Haauw tjesdraa- „AE (19) Peperkruid met tweemannige vierbladige sns. Bloemen ‚ dat alle Bladen Een de edn deelig. heeft. Van Buënos Ayres, ‚ in Zuid- ene cen S deeze afkomftig die twee Voeten en hooger fchoot „ Bladen “hebbende als van ’% Rey- nevaren en lange Aairen van Bloempjes, wier Blaadjes: nict zigtbaar waren voor-het- bloote Oog. | En ge à (20) Peperkruid met Pylvormige ongefteelde pe getande Bladen. Een (19) Lepidium Flor. diandis tetrapetal.s &c. Lepid. Fole pinnatifidis incifis. Re Zugdb, 33$, Thlaspi Bonarien@ mul- tiscislam Flore invifibili, Drur. Elth. agt. T. 286. f. 379 (20) Lepidium Fol. Sagittatis feslibus dentatis, Cent. 1699 Am, Acad. IV. pe zt. Draba Chalepenfis' repens humiliof &ce. MORIS. Hi, 11. Ps 314» „TETRADYNAMI A 63 Een kruipende laage Soort , van Aleppo i in de Levant afkomftig , is rn die de Bladen van gezegde figuur en taamelyk groen heeft. crd HL As PI. Veldkers, Eu uitgerand, fromp Hartvormig , Vedtear dig Haauwtje , met -Schuitachtige- Klepjes die Kielachtig gerand zyn; maakt de byzondere Kenmerken van dit Geflagt uit, dat ik eld. kers tytc). Het Zaaiplantje der Bloemtuinen , dat men gemeenlyk Thlaspi noemt „ is ’er piet in. begreepen. Het bevat de tien volgende meest Europifche Soorten. , sh (a) Veldkers met byaa Schfronde ee 5 5 tjes ak Lancet vormige effenrandige Bladen, porren Ben zeer fchoone Soort van Thlaspt , die een @ Vihear Voet hoogte bereikt, met taamelyk Bikede Bte. ‚ den aan de Steng, welke in een Aair van paar che Bloemen uitloopt, waar op de gezegde Haauwtjes volgen , van grootte als de Nagel van een Pink. De afkomst is onbekend, (2) Veldkers met Schyfronde Haauwtjes en langwerpige getande gladde Bladen. Bren (1) Tblaspi Silicu!is’ ab „orbiculatis „Fôl. Lanceo!azis intee gerrimis. S5/2: Nae. XLI. Gen. son. p. 454. Weg. XIIE. p. 489. H, Cuiff. 33e. R. Eugdb. 334 Thlaspi Capfulâ Cordatà peregrinum, FB. Hif. II. p.- 927 Moris. Hil. Ie p. 297. 8. 3. T. 18. f, 50. CG) Zödaspi Sil. orbiculatis Ecce Afar, Med. 313. Gorm Beig. IL. DEEL. IX, STUK, 624 VIËRMACTIGE KrRurben, In hoogteen grootte der Haauwtjes komt dêze Soort, die alom wild groeit op de Koorn - Ak-_ Hoor. kers in ons‘ Wereldsdeel „met de voorgaande pen ‚.Pyna overeen, Wegens die Haauwtjes, welke tjesdraa- Schildvormig zyn , heeft zy den Griekfchen gende. naam Thlaspi bekomen en wordt „ wegens de fcherpheid van het Zaad, met andere Soorten van Veldkers, Wilde Mofterd, Boeren= Kers of ook Visfelkruid geheten. In de Geneeskunde __zyndeeze Zaaden bekend, doch weinig in gebruik, IV. EE HL Etn e Haau Ailiaceum. en langwerpige lompe getande Sie Lookach- Naden. tige, De Look- Reuk onderfcheidt voornaamelyk deeze , die de Zaadhuisjes Buikig Eyrond heeft en minder gerand „ grocijende in de Zuiden deelen van Europa. : Iv. (4) Veldkers met oikikige Haauwtjes en smeg, Lan Belg. 133, Fl,Lapp. as. Sate, s30. KRAM. Juf? 185, HALL Helv. 545. GOUAN Monsp. 316. GER. Prov. 348. H. Clie 330, R. Lugdb. 333e Thlaspi Arvenfe Siliquis latis. C. B. Pin, 1os. Thlaspi latius. Dop. Pempt, 712, Thlaspi Dioscs Prabe & Chamalinz folio. Los. Je. 412, (3) Tblaspì sil. fubovatis Ventricofis Sc. Thlaspi Allium redolens. Moris. Hif?. II. p. 297. S.3: T. 18. f. 28. SCOO* do = Thlaspi Ul. Aldrovandi. J. B, Hif. II. p. 932» (4) Thlaspi Sl, Cubrotundis, Fol. Lanceòlato- linearibus “Bic. GOUAN Monsp. 316. AF. Petrop. 1760. V. $- p. 330 T. $. Lepidium Fol, pulpofis. HALL. Goetr. 245. Thlospi pars vum Saxatile Fl. rubente. C. B. Pin, 107. Lithonthlaspi quan rs Liniaale ftompe Vieezige , Iv. laden, Ah (5) Veldkers met rondachtige Haairige Haauw* kes tjes en Pylvormige ruige Stengbladen. v. Thiaspi In de Zuidelyke deelen van Europa, gelyk Zim Italie en Provence, komen deeze Soorten voor , uit haare bepaalingen genoegzaam kenbaar, De eerfte groeit ook in Spanje en ds laatfte in de Weyngaarden en Akkers van Ooftenryk. Dee- ze heeft een enkelde Steng-,-van-ongevaar een Voet hoogte, voortkomende uit een. Krans van Wortelbladen., die lang gefteeld en ruig, van eene Eyro pde fguur Zyban ie (6). Veldkers met rondachtige Halte en _ vr. Pylvormige getande gryze Bladen. lm: Zeer gemeen is deeze , in mieten del van Europa, op Akkers, aan de Wegen en op open Velden, Ío onze Nederlanden komt zy wel- nig qeatum. Cor. Eepbr. I. pe 279. T. 277. £, 2. Thlaspi mont. pingui folio, BARR. Jr. 845. (5) Thlaspi Sik. fubrot. piloûs Se. R. Zugdhe 333- SAUV. Mdonsp. 1zo- Thlaspi Caplulis hirlutis. Je B. Hi. II. p. 922 Thlespi. viltos. Caps. hiefutis, C. B. Pin. 106. Prodr, eT. 47e 544. GOUAN Mansp. 317. R. Lerdhs-333. Thlaspi sr 3 jn incano folio majus. C. B.-Pin, 106. Thlaspí lati- folium. Fucus. Hif. 306. Thlaspi alt. Dop. Pempt, 712, Tal, valgatisfimum Vaccarie folio, LOB, Je, 253, Ï _H, DEEL: IX. STUK, 8 626 VrERMAGTIGE Kruipen; IV. nig voor, Tusfchen Amersfoort en Nykerk op e= de Veluwe, als ook by Zwol , heeft menze ges HoorFp- vonden. In-Switzerland ne, zy overal, zegt STUK. Vil. Thlaspi HALLER,aan Muuren, Tanâfaheidiägen ‚ Enz. Pre De Steng is ongevaar een Elle hoog en met Bla- ends, den, als gemeld is, bezet, de onderíten Ey“ rond. of Vindeelig , zagt op *t aanraaken en als een weinig gehaaird, De Zaadhuisjes, van bos ven ledig , vertoonen zig als gewiekt *). (7) Veldkers met flomp Hartvormige Haauw* tjes en gladde Bladen; de onderften Vlee- effenrandig ; de Steng- bladen omvattende: de Bloemen dens de Kelk. In Switzerland, Ooftenryk, Italie en de Zui- delyke deelen van Vrankryk, groeit deeze Soort , die zelden meer dan een Handbreed hoogte be- reikt, i in Bosfchen op de Gebergten. Crustus noemftze Thlaspi Badenfe, als op den Berg, die Over de Stad Baden hangt „ vier ‚Mylen van Weer (*) Van een Afrikaanfch Thlaspi , dat de Zaadhuisjes byna Eyrond , de Bladen Lancetvormig, Za ee _ glad heeft, maakt de“ Heer N, L, BURMANNUS (7) Tblaspi Sil obcordatis Foliis glabris &ec. Govas Aonsp. 317. Thlaspi Alpinum Bellidis- coerulez folio. C, Bs Pin. 106. Thlaspi- montanum en folio minus. 2bid, Thlas- pi montanum. fecundum. C Hip, 1. p. 131. Thlaspi Badenfe. Pann. 465. Ic, 467, zy Thlaspi pesfoliatum minus: C. B. Pin, 106,» „TETRADYNA MTA} 3 Weener , voorkomende. Hy geeft’er- Stenget- IV, jes aan van een Voet of laager, Ere leen, (8) Veldkers. met flomp. Hartvormige Haauw-stuxe jes, de ijengbiadend Hartvormig glad: eerie zur, s te als de Kelk. de: Steng Takkig. Fb 5 é Drarbadi In. Sesdnd. Duitfchland, Vrankryk komt 2 deeze op opene Velden voor. Zy heeft cffene Kruidige Stengen en witte Bloempjes naauw- Iyks grooter. dan de Kelk ; de Meeldraadjes lan- ger en wit ,met Boalachiige Knopjes. De Haauw- tjes zyn in, deeze, en de Ee en kine de „als die van ’ Herders Tafch 2e (9) Veldkers met flomp ene Haâiib IX. tjes en cenigermaate getande Bladen; de Anes, Steng omvattende; de - Bloemblaadjes 40 lang als de Kelk: de Steng eenvoudige GERARDUS voegt ‘dit met het Doorbladi- ge famen.s doch Harre fcheide het.’er van af. Het is een laag Kruidje „ dat in oet moi ww wiste Bloempjes. …—…_… (16) (s) Thlaspi Sil, obcordatis, Fol. Caulinis Cordatis, gie bris &c. Thlaspi Arvenfe perfoliarum majus. C. B. Pin. 106. BARR.: Jen, 8154 Thlaspi Oleraccums Tag. Je. 85e, CAMe Hlore. Tuts; fs G CG. (9) Tbhlaspi Sil. ebeordatis, Fol, Gabdentatis se. Thlaspt Vaccariz. folio Busfz Paftoris Siliquiss.G. B. Pir, 1os. Progr, 47 Thlaspi pumilum testium. Cuus, Hil, IL. pe 51e Rr a H. Diez, IX STUK. PafRoris. ‘Tafchjes, 623 VIERMACTIGE KRUIDEN, (10) Veldkers met flomp Hartvormige Haauw- tjes en Vindeelige Wortelbladen. Die Kruid is algemeen bekend onder den aam van Herders Tafchjes of Beursjes- Kruid, * ingevolge den Latynfchen naam BurfaPaftoris; „alzo de Haauwtjes daar van de figuur zeer wel uitdrukken. In andere Taalen geeft men het dergelyken naam, In ’ Franfch noemt men het ook Je Tabouret , als of dezelven naar derge- Iyken Zitftoel zweemden. Het groeit, als een Onkruid, door geheel Europa, en byzonderlyk in onze Nederlanden, zo in Tuinen als op Ak- kers en aan de Wegen: doch verandert in Loof aanmerkelijk, komende met de Wonelie fomtyds ni uigehoekt voor 2 “en ‚de grootte ; verfchilt , an de Groeiplaats , ongemeen. Het, valt ook ip en rade oc MLEAR IA. Lepelkruid. Dit Geflagt heeft een uitgerand , gezwolleo, ruuw Zaadhuisje-, met bultige ffompe Klepjes. Het bevat agt Soorten, waar onder, behalve de gewoone Lepelbladen , ook de Mieriks - Wot- tel en andere Kruiden ze begreepen; als (to) Thlaspi Sil. obeordatis ‚ Fol. Radicalibus vele: at. Med. 324 GoRT, Belg. 183. &cs Ec. Bara paftd- nà en major Folio finuato, C. B. Pin. 108. Burfa Paftoris, DOD» “Penipt, 103: B, B. Pat, media. C. H. Pin, 168. y‚ Be Pale major Folio non finuato. C, B, Pix. 108, £ LETRADYNAMIA 6xg (a) Lepelkruid met de Wortelbladen rondach- IV ‚zig Hartvormig; de Stengbladen langwer- S°pEEIS pig en eenigermaate uitgchoekt, Hoorp- Deeze Soort, aan de Oevers der Zee, zo zb be ons als in andere Noordelyke Landen, gemeen , 65 Domain. is het bekende Lepelkruid, dat onder den naam Gemeen van Zepelbladen , zo in de gemeene Samenlee- ving, als in de Apotheeken gebruikt wordt. Hct_ Loof heeft een fcherpen Reuk en cen prikke- lend heeten , zoutigen Smaak, ’t Is een der voor- paamfte Middelen tegen ’ Blaauwfchuit, wor- dende -deswegen van de Epgelfchen Garden. Scuryy-Grasf geheten, dewyl men ’t ook in „de Tuinen teelt: WG dan is het veel minder — fcherp en-kragtig. De Franfchen noemen ’t Her. be aux Cueilliers , de Duitfchers Loffelkraut. Men gebruikt het of raauw , de Bladen kaau- wende, of het uitgeperfte Sap in Meydran- ken of het: Aftrekzel met andere Kruiden. De vlugge Geest, die ‘er door ’t overhaalen van komt , vervliegt door ’t kooken t'eenemaal en laat niet dan bitterheid over, Dus is ook het verdikte Uittrekzel wel openende en uitdryven- de, maar heeft de gezegde hoedanigheid niet. (2) hond (1) Cochlearia Fol. Radicalibus Cordato-fubrotundis &c, Sy/?. Nat. Xil. Gen. 803. p. 434. Veg. XII. p. 491. Mar. Bed. 320. GORT. Belg. 183. Fl. Lapp. Succ. Oren. Dan. ris. H. Clif. 332. R. Lagdb. 335. Cochlearia folio fubro- tundo. C. B. Pin. 150. Cochlearia. Dop. Pempt. 594. Cochl, Barava. LOB. Je. 293. 5 Rr 3 HH, Derk. IX. STUK, 630 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV, (2) Lepelkruid met alle Bladen Eyrond Lan- cetvormig. stug, | Als eene Verfcheidenheid van de gemeene Lepelbladen is deeze aangemerkt geweest, die ngliea. Overvloediger in Groot Brittannie dan ín onze Brgelfch. Nederlanden groeit „en nagenoeg de zelfde krag- ten heeft. Zy verfchilt door langwerpige uitge hoekte Bladen van de andere, en komt hier bui- ten Amfterdam aan den Ykant » als ook op ’t Strand by Harderwyk, voor. A (3) Lepelkruid met hoekig Pylvormige Bladen, Deentch, “die allen driekantig mee! Deeze , in Deenemarken gemeen, verfchilt aanmerkelyk ‚zo door de figuur der Bladen, welke Klyfachtig. zyn „ als door ‘de ongetakte Stengen , en dat het de zydelingfe op den Grond hurkende heeft, Log er. merkt het aan, te groei- jen-op de Engelfche Zeekuften, Boer HAAVE heeft het , als hier inlandfch zynde, getekend. @, (2) Cachiearia Fol, omnibus ovito - Lanceolatis. Ozn. Dak. 319, Gort, Belg. 184. HuDs. Ang). 248. Cochlearia Fol» fiuuato. C. B. Pin, 11o, RAJ. Hijf, 833. Cochiearia Brittâr nica, f. Anglica. LOB. Je. 294, (3) Cachkearia Fol. Haftato - angulatis omnibus deltoidibus. Mant, 425. Gon. Brig: 1934. Fl. Suec. 538. OxD. Dane -3eo. Cochlearia Aremorica. TOURNF. Juf?. 215: Thlaspi He aceum, LOB. Je. 615. B, Cochlegria Donica repens. C+ B. Pin, 110. Prodr. 53. yy, Cochlearia minot ereda. die fi TETRADYNAMIA, 631 Les (4) B krcid met Niervormige effenrandige, ry, Vieezige Bladen. Nus een kleine Soort van Lepelbladen , wel- _ yv, Ke, als ook op Ysland en in Groenland voor- Gökorie Köntehië „ Groenlandfche getyteld wordt. Dedea. Wortelblaadjes Zyn zeer klein en Vleezig, on=tands geaderd, niet ingefheeden en lang gefteeld. Ik heb, voor veele Jaaren , aan de Helder derge- Rie kleine Lepelblaadjes gevonden, die ik in onzen Tuin overbragt, en vervolgens aldaar uit Zaad woortgeteeld zyn, maakende wel redelyke Planten uit, doch behoudende de klcinte en fi- guur der Blaadjes, niet grooter dan een ‘Duims- Nagel, Ik twyfel naauwlyks of dit zal deeze Soort , welke derhalve tot onze inlandfche Plan- ten kon behooren, geweest zyn, (5) Lepelkruid met Windeelige Bladen „en meere. gedrukte Stengen. En | f4) Coehlearia Fol. Reniformibus integris Carnofis. H. Clf: 498. R. Lardb. 335. Cochlearia minima repens Infulz Al- holmiz. BaRTH. Hafs. UL. p. 143« Ie, Cochl, minima ex Mont, Wallie. Born. Lugdb. 2. p. 10. (5) Cochlearia Fol. pinnatifidis , Caule depresfo, Gour, Belg. 185. GOUAN Monsp. 318. Fl, Suee. 539. H. Clif. 331. R. Lugdb. 335. Eee. Ambrofia Campeftris repens. C. B. Pin. 133. Pféùdo- Ambrofia. Cam. Epit. s95. Cornu Cervi alt. repens. Dop. Pempet. 110. Coronopus repens Ruellij, Lor. de. 438. Nafturtium fylv. Cepfulis criftatis. TOURNr. Ze/?. 214. Rr 4 IL, DEEL. IX, STVSó 632 VrERMACTIGE KRUIDEN. Op open Velden en plaatzen , zo wel in de IV. AIDE Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa, foord- gelyk zelfs hier by Amfterdam en elders-in ons _ STUKe Nederland , aan de Wegen, komt dit Kruidje Haa witness” “voort, dat men, wegens de figuur der Bladen, gende. Hertshoorn , in ’t Franfch Corne de Cerf, en wegens de hoedanigheid Zwyren- Kers noemt; of ook, wegens de manier van groeijing , Kraai- jen- Voet, in ’t Engelfch Crows- Foot, Het is Kruipende of Bafterd- Ambrofia van fommigen getyteld; hoewel men voor die benaaming weit nig reden heeft. Het legt met zyne Stengerjes t'eenemaal op den Grond neer, hebbende zeer fyn gefnipperde Bladen en aartig gekamde Haauw- tjes; zynde, in die beide opzigten , grootelyks van het Lepelkruid verfchillende, TourNeEe rorT hade het, met veel reden , genoemd Wilde Kers met gekamde Zaadhuisjes. In hoeda- nigheid , immers ook, gelykt het veel naar de ‘Tuinkers, en wordt in fommige Landen, even als die, over de Salade, of op zig zelf of met Azyn ingelegd „ais Toefpyze, gegeten, zoR u- ërL1rus aantekent. Dic Kruid is, bovendien, een voornaam Ingredient der berugte Steen- breekende Middelen , in Engeland publiek ge- maakt. ee (5) Lepelkruid met de Wortelbladen Lancet: Parted vormig gekarteld; de Stengbladen inge de fi needen, „Dit Radys. - (s) Cuchiearia Fol, Radicalibus Lanceolecis crcnatis &c r Alst. FETRADYNAMIA 638 „Dit Gewas hadt gezegde Kruidkenner reeds IV. betrokken “tot het Geflagt van Lepelkruid , hoe ÂDEEL: zeer het ook in Geftalte van de Lepelbladen Hoorps verfchille, Het groeit aan de kanten van Rivie-°T®E+ ren en Beeken in Engeland; te Montpellier in *“%* ’”* Water , onder het Kafteel ; by Weenen bo- vendien op Akkers ; by Lund in Sweeden opde Velden, en hier op de Bouwlanden by Ulenpas aan den Ouden Ysfel in Gelderland, GesNeaus vondt her io Switzerland op een Veld grodijen, beneden Laufanne , doch twyfelt of het niet hy toeval daar gekomen ware, In Pommeren is het aan de Dyken van Graften en op ene ry gemeen. Zo dat men ziet, hoe i verfcheiderles Groeiplaats verkieze , gee ook zeer wel in de Hoven, Volgens den Latyn- fchen naam Raphanus Rufticanus wordt het Wilde of Boeren - Radys, in ’ Frarích Grand Raifort Jauvage , in ’ Engelfch Horfe- Reddish, en in *t Hoogduitfch Meerrettich geheten. Van deezen laatften naam, die op de groeijing in ’t Water fchynt te zien , zal onze Hollandfche Mierik-of Mieredike Wortel afkomttig zyn; hoewel men *% gemeenlyk Peperwortel heet, wegens den fcherpen Smaak. De Wilde Radys van D1os- co: Mat. Med. 321. GoRT. Belg. 185. GONAN Monsp. 318. KRAM, „Aaftr. 190, Harz. Helv. 543. Cochlemia Folio Cubitaií. TOURNF. Inff. 215. Armoract2, Rr7. Raphanus Rufticanus , erasfa Radice , Lapathi folio, Log, Ze, 32c. Raphanis mage na. Dan. Pempt. 678. 5 Rr s IL. DEELe IX, STUK, IV. ArpezeL XVI. Hoorp- gp Fer netg p4 e 634 VIERMAGCTIGE KRUIDEN. corIDEs, die by de Romeinen Armoracia ge- noemd werde; ftrookt niet hier-mede. Het Kruid gelykt veel naar de Water „Patich., doch de Bladen zyn grooter en ruuwer ‚de dies “gen ‘laager en dunner , met witte Bloemen en kleine Haauwtjes, als die der/Lepelbladen; Door den Wortel munt het inzonderheid uit, die op de Moeslanden geteeld en befneeden zynde te koop gebragt wordt, Dezelve heeft zo, fcherpe vlugge deelen, dat het 'in-de Oogen ‘byt van de genen, mens ze di of sine om tot ken. wBe'Ptper Werl bmakt’ een Schroeijend of Blaartrekkend middel uit, flerker dan Looks Door ’ uitdroogen vaasledeven allengs de krage ten en het gedeftilleerde Water werliest-ook wel dra zynen fcherpen ‘Reuk, Bebalvede fcherpheid is er ook eenige zoetheid, byzonder in-het uit- geperfte Sap,en het Afkookzel , van * gene na de deftillatie overblyft, ruikt maar Raapen. In de Provincie van Limoges „in Vrankryk, worden van ’t Gemeen deeze Wortelen , na-dat-zyeen _ poos in Water gelegen hebben „met Olie-gee braden of geftoofd gegeten, ‘Het Sap doet, als men laauw Water daar opdrinkt, braaken ‚doch met Suiker tot een Syroop gemaakt, en dus in- gegeven ‚ heeft men * zelve tegen ’*t Graveel , den Steen en * Scheurbuik , als ook in de Wa: terzugt, dienftig bevonden. De Wortel „op Rinfe Weyn gezet, doet fterk wateren en: is-in fommi- ge fleepende Kwaalen met Vrugt gebruikt. 0 DETRADYNA MIA 635 7) Lepelkruid, dat de Stengbladen Pylswar Hartvormig „ omvattende heeft. 8 Kik : „„Hoorps Niettegenftaande dit maar ecn Jaarlyks Kruidsrux, is, gelyk de gemeene Lepelbladen, heeft hetde WIL. dearia Coe, Steng wel twee Ellen hoog, met Bladen als ge- Gr-ifstia. zegd is, die boven zeer fmal worden en eene slam getakte Aair van witte Bloemen, waar op ron- de Zaadhuisjes volgen ‚met Zaaden van fcherpen Reuk en Smaak. In’ Land , omftreeks Regens- burg , komt deeze wild voor. (8) Lepelkruid met Lancetvormige , getande, „ _ omvattende Stengbladen 4 Deeze Soort heeft leggende Stengen ‚ die een weinig Takkig zyn en Piekvormige , breed Lan- cetvormige, gryze Bladen, zegt de Ridder,die . haar bevoorens tot ‘het -Peperkruid hadt-betrok- ken. De aangehaalde eerfte Draba van Cr u- srus, heeft opftaande Stengen, omtrent een Voet hoog, van boven met de Bloempjes ge- kroond, De Groeiplaats is in Ooftenryk, Vrank- ryk (7) Cockkaria Fol. Cautinis obcordato - Sagittatis ample- sicaulibus. H‚. Chff. 332. R. Lagdb. 335. Lepidium Glafti- folium. C. B. Pin. 97. Monis. Hij. Il. p. 312. Se 3. T- zt. f. 3. Cochl. altisfima we folio. TOURNE. dnft. 215. Lepidium annuum. LoB, Je, 3 (8) Cochlearia Fol. edere he Lepid, Fol, Lanceola- tis amplexicaulibus dentatis. A, Chff. 331. Draba umbellata £ major Capitulis donata. C. B. Pin, 109. Mons. uts. fe 1. Draba prima vulgaris, Crus, Fliff, 11. p. 123. II. DEEL IX, STUKe fee / 635 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV, ryk én Jralie , aan de Ploegvooren , zegt de geen Ridder. Omftreeks Weenen groeit dit Kruid Hoorp- overal, aan de kanten der Velden en nevens de STUKe Haauw- zjesdraa= gende. iben. ; zyn 'er in begreepen; naamelyk Wegen (5). IBERIS | Scheefbloem. De Bloem is onregelmaatig, m@t de twee uit« waardfe Bloemblaadjes grooter , in dit Geflagt, at ve heeft. Zulks heeft in fommige Soorten van Thlaspi plaats; die tot hetzelve betrokken ZyD ; weshalve ik het « Twaalf Soorten (1) Scheefbloem , dat Heefterig is, met Wig= - vormige effenrandige [lampe Bladen. (2) Scheefbloem , dat Heefterig is „met Li- niaale fpitfe effenrandige Bladen. (3) Scheefbloem dat Heefterig is „met de Bla» den aan de tip getand, (4) #) KRAM. du?r. p. (1) Heris nnn” hol Cuneiformibus &c. Syft. Nat. Xl1. Gen. 804. p. 455. Weg. XIII. p. 492. H. Clif. 330. Ups. 334 R, Lugdh, 336. K1V. Tetrap, 224. f. 2. Leucoijam Frut. Umbell, Fecficum. Moris. Hij. Il. p. 296, Thlaspi latif. polycarpon ‚ Leucoii foliis. Bocc. Sie. ss. T. 22. fe A= te Thlaspi Frat. Folio Leucoii femperflorens. SEB. Ties. Ie p- 2e Aided (2) dieris Frutescens, Fol. Linearibus acutis &c. H. Clif. B. Zugdb, GOUAN Afonsp. 319. Rav. tetrap. uts. £. 1. Thlaspi montanùm fempervirens. C, B. Pin, 106. Thlaspi Gret, pe- renne Fl. albo. ARR. Je, 214 8e 734. G) Heris Frutescens Fol. apice dentatis, Thlaspid. Hisp. amn- —_TETRADYNAMIA 637 @ Scheefbloem , dat laag - Heefterig îs ‚ met Lancetvormig- Liniaale „Vleezige, fpitfe, > I „ls Xvr. effenrandige , op de kant gehaatrdi Bladen. ide , TUK Deeze vier Soorten zyn Heefterig en volgens de bepaalingen verfchillende, De eerfte heeft , … @ Iv. Zberis axatilis.” haare Groeiplaats op Sicilie en in Perfie. Mentfteenig. noemtze Thlaspi of Taraspi des Fardiniers , zegt EOUVAN. De tweede valt op Kandia: de der- de heeft men by Gibralter groeïjende gevonden. De vierde: komt wild voorop drooge Zandi- ge plaatfen, in de Zuidelyke deelen van Eu- sf doch veg hoogte hebbende, diandermeid de mde Perfifche , die tevens een aange- naamen RE heeft , bloeijende byna het ge= heele Jaar: de volgende blyft altyd groen; die van Gibraltar gelykt veel naar de Perfifche , zo DILLEN rvs aanmerkt „groeijende ook maar een Voet of anderhalf hoog: de laatfte, door GARIDELL afgebeeld, vertoont zig Heefter- achtiger dan de anderen. * Deeze heeft Worm- RIEK ids Bladen „zo C oL U M.N A aanmerkt, (5) aampliore Bore, Folie crasfo dentato. DiLL.. Elih. 382. T. 287. f. 37 (4) gie ‘saffracicofs Fol, Lanceolato.- Linearibus &c, Thlaspi Saxatile vermiculato folio. C. B. Pin. 107. GARIn. Aix. 460, T. 101, (beata Ze feusieolins. Cor. EcpAr, Ie pe 278. T, 277: f. MW Daar, ik, STUK, aa mesi 638 VLERMAGTIGE KRUIDEN, - Ws (5) Scheefbloem., dat Kruidig is , met, Ey, ADE ronde Bladen, de Stengbladen omvattende , HoorD- effen-en‚ Sappig. | STUEe : Deeze Soort in Switzerland en- Provence ; zede als ook in Italie op de Bergtoppen voorkomen= a de, heeft kruipende Stengen „ die op-de opges regte enden: fraaije Bloemhoofdjes draagen , van. byna regelmaatige Bloemen, paarfcbachtig van Kleur. De Wortelbladen: zyn gefteeld , Eyrond, effenrandig «- de ee sie mallen glad en zagt. rds a vi 6) Scheefbloem , dat Kruidig 3 is, ‚ met Lan- Woonde. : cetvormige gefpitfte Bladen , de onderften gend. Zaagtandig, de bovenften rt Een zeer bekend Zaay- Bloemgewasje maakt deeze', onder den. naam van: Thlaspi , in de Tuinen uit.„dat op zyn meest omtrent een Voet hoog groeit en vlakke. Tafelswyze Kroontjes- Bloemen-draagt , van. witte, roode of paarfch- achtige Kleur. In ’t Franfch noemt menhet (5) Weris Herbacea Fol. ovatis&c. Thlaspi montanum fer rato Cepzz folie. BARR. Jc. 848. Thlaspi- Alpinum folio rotundiore Carnofo &c, TOUBNF. Jrff. z12, ScHEUCHZ. Alp. so, T. 43. GER. Prov.’ 354. Lepidium Caule repente. HALL Helv. 546. ALLION Pedem, 27, T: 4. É. 1. Thlaspi minimum Silic. obcordatis Sec. ARD. Spec. 2. p. 33e T. 15. f. Ie (6) iberis Rerbrcea Fol. Lanceolatis acuminatis &c. He Cg. Ups. R. Lugdb, 336. Thlaspi umbellatum Crericum Ibee C. B. Pin, 106. Draba feu Arabis £. Thlaspi Cane Dop. Pempt, 713. Thlaspi Caridie umbell. Iber, folio LOB. Je, 216. Wberis Grerica. Rv. Zetrap. 225e TETRADYNAMIA 639 Fhlaspi de Candie, in ’t Engelfch.Candy Tufts ,_ IV. als Kretifche of: Kandiaafche Thlaspi, Het heeft Arpzar, niet alleen op dat Eiland, maar ook ín Spanje, Brans en, in,lralie , zync netamiske Groeiplaats, De°TUEs — Zaadhoofdies blyven hier. half- Klootrond en worden niet. Trosachtig, gelyk i in de volgende, (7) Scheefbloem met Lancetvormige fpitfe Zi eenigermaate getande Bladen en getroste om rs. Bloemen. et „In Switzerland niet alleen , maar ook in de Zuidelyke deelen van Vrankryk, en in ’t Oost- enrykfe, by, Weenen groe, dasze Soort, die den bynaam van Bitter. voert. dat‚zy uit- munt in bierheids 3 wordende. deswegen, in ’t Bitt fe nj f genoemd. Het heeft de Steng ‘Anderhalf: of: twee Voeten hoog, van — boven Takkig „ mer dergelyke Kroontjes byna als de voorgaande , doch losfer en trosachtig wordende wanneer zy in ’ Zaad fchiet , als ge- meld is, @) Scheeflloem daì Kruidig à is met. Lins VIII Linifolia. Viaiche di (7) Heris Herbacea-Fol. Lanceolatis acutis 8e. H. Ups. 184, HALL, Helv, 543. GOUAN Jlorsp. 319. KRAM. Aafir, . Thlaspi umbell. Arvenfe 1beridis folio. RiV. zetrap. 117. “Eadopt umbelt. Atvenfe amarum. J. B. rd IL p. 925. TARERN, Je. 462. (5)-Iheris Herbâcéa Fol. Linearibus &c. Ger. Prov, 355. Ehlaspi Luftanicam umbellatum Gramineo folio &c, TOURNE, Zifts 213. GARD, Aix. 459.T. tes. 1, DEEL, IX, STUK, 640 VrIERMAGTIGE KRUIDEN, WV. _ aale effenrandige , aan de Steng Zaagtan= Apate dige Bladen, die gepluimd is ‚ met half- Hoorp- Klootronde Bloemtuiltjes. TUK. - : Haauw- In Spanje en Portugal, a!s cok in Provence, Ee op Heuvelen „ groeit deeze, die zeer paar het Grasbladig Peperkruid gelykt , doch de Haauw- tjesaan den top geknot tweetandig heeft. ke ix. (9) Scheefbloem , dat Kruidig is, met Lini- B ait aale, naar ’t Ee verbreede ;, zen dk Bladen. x, _(to) Scheefbl em , dat hage met Ey- AT Vind ronde Reis » ongeaderde , effenrandige Bladen, de Haauwtjes aan den voet en Lip tweekwabbig. pit, (11) Scheefbloem „ dat Kris hok met Li- Gevind. niaale Vindeelige Bladen. - RE CE) Scheefbloem , dat Eil is, met ùite _Naakt- 86 fleng (9) Iberis lesbacea Foliis Limearibus Ee dilaratis fer= ratis. Cliff. 330. RK. Zagdb. 336. Thlaspi umbellarum e albo odoro minus. C. B, Pin. 106. Thlaspi pare vum 4. grat Flore. Crus. Hif?. II. p. 132. (to) Jberis Herbacea Fol. Ovatis giabris aveniis integerrie mis &c. ae Ac. IV. p. 278, gt humile Spicà purpus reÂ. BUXB. Cent‚I.p. 2. (ar) rak Herbacea Fol. ee pinnatifidis. Am. Acad, IV. p‚ 278. GOUAN Monsp, 319. Thlaspi Umbell. Nafturtii folio Monspeliacum. C. B. Pin. 106, Thlaspi. alt. ln, Umbell, (12) Ideris Herbacea Fal. inu atis „ Caule nudo fimplici. Goat, Belg. 185. GouAN Monsp, 319, Fe Succ, 536, SEI QED LETRADYNAMIA O4 gehoekte Bladen : de Steng naakt eneen _ IV, vam ÁrpegL. hd XVI Hoorpe Van deeze vier grocit de eerfte op de Geberg-srux, ten van Piemont en Savoije ; de tweede valtin Silicale/ze Arabie en Klein Afie: de derde aan de Kusten der Middellandfche Zee en de vierde is vry al- gemeen in ons Wereldsdeel, Deeze laatfte wordt Klein Herders Tafch Kruid geheten, om dat de Zaadhuisjes naar die van’ gewoone gelyken, hoewel het Gewas veel kleiner en het Loof ver- fchillende is. Men vindt het op drooge, dorre, Zandige , ja zelfs op Muuren en Steenachtige plaatfen „zo. „elders, als in Loe È ederlanden, ALYsSsUM. Tanddraad. a Sommige Meeldraadjes hebben , in dit Ge- flagt, inwaards een Tandje , t welk tot de voor- paamfte onderfcheiding dient; zynde het Zaad. huisje , gelyk in de voorigen , uitgerand „ dat is, van boven eenigermaate uitgefneeden. Het bevat zeventien Soorten, welke in drie Rangen verdeeld zyn , naar dat zy of eeniger- maate Heefterig of Kruidig voortkomen, of dik. ke Her hebben; als volgt. | 4. _Laag- Oep. Dan. 323. H Cliff. 528, R. Lagdb. 336: Butlt Pafto- Fol. incifis. C. B, Pin. 108. Burfà Paftoris minor, Don. men to3, Paftoria Burfà minima, Los, Ie. z2r. Ss Ie DEEL, IX. STUK. ó4z VIERMAGTIGE KRUIDEN v. A. Laag -Heefterige, AFDEEL Höerbe (1) Tanddraad met de oude Bloemtrosfen als STUK. gedoornd en Bladerloos. rd De Doornen , die deeze Soort heeft, beftaan Sphofam, gie verharde enden van de oude Bloemtakjes. 't Gewas,dat in de Zuidelyke deelen van Vrank- ryk „en in Spanje , op hooge Berg - Rotfen groeit , heeft Wigvormige gryze gladde Bladen. Men vindt het gemeenlyk Gedoornde Thlaspi getyteld, De Bloemblaadjes zyn wit en Behe de Meel- OD AE le ar IL 6) Tanddraad met leggende Boa Vrvende Sten- eend gen; de Bladen Lancetvormig Liniaal, And Jpits en effenrandig. st, (3) Tanddraad ee oee Sten- XALisEe ó ' geheven Rotzig 6e CG) Alysfum Racemis Senilibus Spinifoemibus nudis. Sy. Nat. KIL. Gen. 305. Pe 435» Vig. XIII. p. 403. H. Clif. R. Lugdh. 331. DALIB, Paris. 197, Thlaspi Fruticofum Spie nofum. C. B. Pin. 108. a f. Thlaspi fpinofum. J. B. Hift. IL. p. 931, Thlaspi Spinofum Hispanicum. BARR. Je. 308, (*) Een zonderlinge verkiezing van den Ridder, die Soor- ten , welke meest van de Geflagts- Kenmerken wd ia % voorfie te plaatsen. Ik zou dezelven agter aan voegen. ‚© „Alysfum Fol. Lanceolato » Linearibus acutis. He. Clf- B. Lugdb. uts, Thlaspi Halimi folio fempervirens. HERM- Lugdb. s94. T+ 595- B, Thlaspi ers Halimi angufto in- cano folio. Booc. Mus. KL. pe 45. T. 3 {3} Alysfon Caul. Frutescent. venidai Sc, ARD. Spee. L P 18, T. 7. A. Lugdb, 331, N, 6. MILL. Did. To 20, 4 FTETRADYNAMIA 643 gen en Lancetvormige , zeér zagté uitge- IV3 guipie Bladen. Ed (4) Tanddraad met laag - Heefterige verfpreide niee Stengen, rondachtige gryze Bladen en ge- uv. kleurde Kelken. pe of re Van deeze drie heeft de zer die op dor- te plaatfen in de Zuidelyke deelen van Europa groeit , Bladen als de Smalbladige- Wilde Melde : de tweede „op Kandia door TournNeEFoRT waargenomen ‚komt met gegolfde Bladen , als die der Violieren, voor : de. derde op de Berge Rorfen van Provence , naar den kant van: Lealie , gevonden > ks een hale ve Handbreed hoog , en Bvia’ ronde Blaadjes die grys zyn, gelyk in de meefte Soorten van dit Geflagt. De Bloemblaadjes: zyn in alle dee= ze Kruidjes zonder vitranding, B. Kruidige. 5) Tanddraad met Kruidige Stengen, gryze getande Bladen, en vier. gegaffelde Meel- 7 Hyperde: draadjes. , EEM Moek InP°° 1. Alysfon Cret. Saxatile Fol. undulatis incanis, ToURNF. Cor. 15. Thlaspi luteum Lencoii folio. Bocc. Mus. 79. T. 93. (á) Alysfiam Caulibus Suffruzicofis diffafis, Fol. fabrot. in- canis , Cal. coloratis. GER. Prov. 352. Te 13. f. 2. Mant, 92e (s) Atysfiam Caulibus Herb. Fol. incanis dentatis &c. Lu- maria Fol. ellipt. incondite dentati. KRATSCH. AZ. Per. za. p hed tr. r. ee Ss 2 u. Daat, Remis, 644 VrERMAGCTIGE KRUIDEN. IV. __In Noord-Amerika komt deeze woor „ diede goensle twee Meeldraadjes met een fpits Nageltje ge- Hoorp- tekend, de vier overigen aan den voet met ecn STUK. pen Schubbetje heeft, (6) Tanddraad met een opgeregte Steng ‚ Lan- Vi. er and setvormige gryze efenrandige bladen, ge En tuilde Bloemen entweedeelige Bloemblaadjes. Dit Heefterige gryze Thlaspi is omftreeks Wee- pen vry gemeen , zo wel op Zandige als op Stee- nige plaatfen en koet er zelfs op Muuren voor. het 8 a in werfcheide dee vre sin Sweden, By Mechelen, in de Nederlanden, groeit het zo menigvuldig, dat Cr usrus het daar van gebynaamd heeft. De Steng is ongevaar een Voet hoog en bezet met Bladen die in Srysheid wiemunten, vi, _ (7) Tanddraad met Kruidige verfbreide Stens Jan gen, Liniaale Wollige Bladen en famenge- kleinst. — drukte Haauwtjes. In Spanje is de Groeiplaats van deeze zeer kleine leggende Soort, die Eee als de Zee- Vion (6) Alysfum Canle ereto , Fol. Eanceolatis incanis inte- gerrimis cc. GER. Prov. 351. KRAM. Auflr. 191. FJ. Sutc. 528. H. Clif. 332. R. Lugdh. 331 Thlaspi Fruticofum in- canum. C, B, Pin, 108. Thlaspi inc. Mechlinienfe. CLUS. Hift. 11, p. 132. (7) Alysfian Caul. Herbaceis diffafis &c. Al. procumbens »_SAUV, Meth. 7o. Lunaria annua minima Hispanica, Fol, Leucoü maritini, BOERW. Zugd, IL. p. 6. „TETRADYNAMIA 645 Violieren heeft. De Bloemblaadjes, in de naaste voorgaande wit, zyn hier geel en een weinig ArpseL, uitgerand. ter: En (8) Tanddraad met Kruidige Stengen „ale Vl ene Meeldngadjes getand en blyvende Zelan. Calye dan, ig. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk, in Oost- enryk en in Duitfchland, is de Groeiplaats van — dit kleine Plantje, dat zeer kleinegecle Bloem- blaadjes-heeft.en vier Meeldraadjes in ’t mid- den inwaards getand , de twee overigen met een Schubbetje aan den voet. Het is een Jaarlykfch Gewas, gelyk het kee, maar het gryze blyft over , gelyk het volgende,» … (9) Tanddraad met Kruidige. verfpreide Sten _ 1x. gen en. byna Lancetyormige Doornachtig “Berg Meme, geflippelde Bladen, In Switzerland en Duitfchland Fok KE Soort ; die Heetterig is en langs. den Grond Kruipt ; eN Alysfion Caut- Herbaceis, Stam, omnib. dentatis &c, ind. 114. GER. Prov. 351. Clypeola Silic. bilocul. tetraspermis. H. Clif. ;29. Thlaspi Alysfon diëtum Campeftre majus, C. B. Pin. 107. Alysfon minimume Crus. Hij, Il, p. 133. Alysfon: CAM‚-Epit, 558. Em - (9) A'ysfum Caul. Merbaceis diffufis, &c. He Ups. 18e. Jac: Wind. 258. Aufir. T, 37. Alysí. Fol. Lanceolatis obtu- fis incanis &e. H. Clif. 332. R. Lagdb, 331. Thlaspi Alpi- num repens. C‚ B. Pin. 107. Thlaspi montanum luteum, J, B. Hit. 11. Pp: 928. Ile DEEL IX, STUKe Ss 3 646 VrERMAGTIGE KRUIDEN. Iv. kruipt , hebbende weinig meer dan een Span ne hoogte. De Bloemblaadjes zyn geel : vier Meel. Hoorp« draadjes aan den top gefpleeten , twee met ecn STUK. Tandje aan den Voet, x._ (ro) Tanddraad met een Kruidige Steng, de es ve Meeldraadjes tweeborflelig hebbende en af veldig. vallende Kelken. Bn Cri) Tanddraad met een opftaande Kruidige he Steng , ongefteelde ovaale famengedrukt Schildig. nen es ee foie Liniaale gege & mies Van deeze heidens: ook Jaarlykfe of zie Gewasjes , groeit het eert op drooge Velden, in Languedok en Provence ; het andere , dat van de Schildvormigheid der Haauwtjes zynen By- naam heeft , in de Zuidelyke deelen van Eu- ropa, als ook op den Berg Libanon, in ’t Be- loofde Land. Dit word: gehouden voor het Alysfon van DioscoripEs, dus genaamd, of om dat het tegen de Hondsdolheid zou die- nen , weshalve-de Engelfchen het Madwort noes men , -_ (to) Alysfum Caule Herb, Stamin. ftipatis pari Setarums „GOVAN Morsp. 321- mes: incanum Serpylli folio, Fruâu nudo. TOURNF. Inf: 2 Car) Alysfum- Caule ln Herbaceo &c. Lunaria win ibus incanis lateralibus. R. Lugd. 333. GRON. Orient. %o. Lunaria Leucoii folio , Sil. oblongâ mojori. "TOURNF. rl, 218. Leuc. Alysloides clypeatum mafus-C. B. Pin. 205 Alysfon Dioscor, Don. Pompe. 85. GEE TRADINAMIA, 647 dh „ of om dat het Afkookzel daar van den LV. Hik zou doen bedaaren (*). Dit valt naanw- AApiEL: Jyks een Handbreed , hec andere ongewaar een aen TIJUK, Voet hoog. _C. Met gezwollen Haauwtjes of ogrerpige. geflootene Kelken, Cia) Tanddraad met een ong ‚Lan XI, cetvormig Driehoekige Bladen , en geval den Haauwtjes. bladige.s Ko den naam van Vreemde Rakette heeft Crusius deeze , die in Spanje groeit, zeer fraay in Plaat gebeagt,. senen /orcel fchiec ge JC den als gezegd is, die, gelyk in vele aders” Soorten , fcherp zyn van Smaak, zo wel als ’ Zaad, De Bloemblaadjes zyn diep ingefneeden, (13) Tanddraad met een Heefterige Sleng, „XII. Lancetvormige , eenigermaate getande , pi er Wollige Bladen en Klootronde Haauwtjes,äh- Bk (*) Het Griekích woord Zus/a betekent zo wel het een als ’t andere. (12) Alysfiam Caul. Herb. Fol, Lanceolato - deltoidibus Siliculis inflatis. Al, Fol. Lanceolato= repandis dentatis. MZ. Clif. 333. Re Juugdb. 332. Alysfoïdes incanum Fol. finnatis. TOtaNF. Jafl. 318. Leuc. incanum Silig. rotundis. C‚B. Pive zor. Eruca pêregrina. CLUS. Hifl. II. pe 134-Hisp. 420. Te 42r. Re; 13) dg EE Fruticofo, Fol. Lamceolatis fubdenrt. ysfoides. Frut. Cret, Leucoii folio incano. Ss 4 TOURND. ‚ik DEEL. 1X, STUK, Gem (A wyd ge= mikt, XV. pee ad Levantfeh. _ u Ds XVI. Veficaria, aazig. 643 VIERMAGTIGE KRUIDEN, (14) Tanddraad met een Kruidige Steng ‚yd gemikte Takken, de Wortelbladen Stomp Eyronden eenigermaate Wollig ; de Haauw- tjes opgeblazen. De wyd gemikte Takken en kleinere Bloe- men, die hoog geel zyn , onderfcheiden deeze van de voorgaande Soort, welke door Tou re NEPORT op Kandia is waargenomen. (15) Tanddraad met een Kruidige opgeregie — teng, sne enne effenrandige Haauwtjes. Ae _ 16) “Tanddraad met Liniaale getande Bladen en opgeblazene ‚fpitfe , hoekige Zaadhuisjes. Van deeze laatfte, die TourNErorT ook in de Levant vondt, hadt hy een-byzonder Gee flagt gemaakt onder den naam van Blaaskruid , om dat de Haauwtjes zeer Blaasachtig zyn. Het _groeide in Armenie naauwlyks een Handbreed hoog. (17) TOURNEF. Cor, 15. Leucoium luteum utriculato Seminë. ALP: Exot. 117. T. (14) je Cé Herbaceo , Ramis divaricatis &c, Mant. 92. Alyslum. ARD. Sp. 2. p. T- ro. (15) Alysfum Caule Herbzaceo ereêto , Fal. Izvibus &c Mant. 92. Thlaspi Frut, Leucoii folio viridi. TOURNF. drf. 8. | (16) Alysfum Fol, Linearibus dentatis, Veficaria Orienta- lis Fol. dentatis. TORNE. Cor. 49. Jiin. Me pe 109: Reizen u. D, P: 97 TETRADYNAMIA 649 (17) Tanddraad met Heefterachtige leggende IVe Stengetjes , Lancetvormig driehoekige Bla- Arn den en: flekelige 'Haauwtjes. Hoorpe STUK. Inde Levant groeit ook deeze , welke die Xvit. Kruidkenner op Kandia vondt. Zy heeft Hou- planden, Driehoek tige Stengen , die Haairig zyn en. bogtig : derde Blaadjes Lancetvormig, wederzyds met ee hoek, groen, met eenige Haairtjes hen ‘Frosjes van weinige Bloemen, díe blaauwach- tig, paarfch of Violet zyn en ruige Haauwtjes, CL Y P EoL A, Schildzaad, Een uitgerand , Sehyfrondseplat-fameng drukt afvallend Pie onderfchese de Plane ’ ten van dit Geflagt, ’c welk de drie volgende Soorten bevat, (1) Schildzaad met Schyfronde , eenhokkige, nn eenzaadige Haauwtjes. Chie, Tanddtaa- dig. (27) Alysfum Caule fuffrutescentibus proftratis &e. Al. Cre= ticum Fol, angulatis. TOURNF. Cor. 15. Leucoijum in Thymi folio hirfuram. C, B. Pin. zor, Littoreo - Leucoi minimum fapinum, Cor. Ecpbr. Ip. 282 Te 284. (1) Clypeola Siliculis orbic, unilocularibus &c. Sy, Nat, XII. Gen. 807. p. 437. Veg. XIII. p. dk Ki Cliff. 329. Thlaspi clypestum Serpilli folio. C‚ B. Pin, 107. Thlaspi alt, min, clypeatum Serpylli folig. LoB. Je. 215, Ss 5 IL, DEzL, IX, STUK. Iv, Aoun: ad STUK. a zjesdraa- gende. He. 650 V4ERMACTIGE. KRUIDEN, De vermaarde TourNerorT hadt den naam Jonthlaspi ontleend van Cor. u MNA , door wien deeze Soort allerkleinst , geaaird , Maan- zaadig Jonthlaspi was geheten. Loze r heeftze, „onder den naam van Klein Schilddraagend Thlas- pis met Quendel- Blaadjes „afgebeeld. Het Kruid- je groeit in Italie, Languedok en Provence , op Muuren, Zandige , drooge, Steenige plaatfen > omtrent een Handbreed hoog (*). (2) Schildzaad met Schryfronde tweehokkige Ciypeola comentofa. ew jes he ik be Wollige Bladen, wollig. le : id a mrt UI. Alaritima. Zeekants. en Rotfen i in de Erne: het heeft Heefterige Stengetjes en fyn2 zeer witte Blaad- jes als die van Quendel. De Bloempjes grocijen Pluimswyze aan de Stengetjes, gelyk-in de an- deren. (3) Schildzaad dat overblyft, met Eyronde tweehokkige tweezaadige Haauwtjes. Dit, aan de Kusten der Middellandfche Zee groci= (*) De Meeldraadjes zyn als die van 't Alys/um, dat is met Tandjes $ Stamina Alysfi) zegt de Ridder: waarom dan niet tot dat G betrokken (2) Clypoola di lieulis orbic. biloeutetibas. Mant. 92. pir fum Orientale. ARD. Sp. z. p. 32. T. 1s.f. 1. Alysfum. Saxatile Serpyl!i folio &c. Touanr. Cor. 15. (3) Clypeeia perennis Siliculis bitacdlaibus &e, Mant. 6. Gotan Monsp. 322. Thlaspi Alysfon ditum maritimum. C. B. Pin. 107. Alysfam marit. ToURNE. Juft, 216. Al. Cau!. dif. Fol, Lin. Gem. Prov, 350, Thlaspi montanum perenne EL. abo, BAR. Je. 844. _CETRADYNAMIA G5Ì groeijende , in Languedok en Spanje, heeftleg- -IV, gende Stengetjes „die zeer Takkig zyn „en groe SynEELe ne zeer fmalle Blaadjes, De Bloempjes zyn van Hoer: buiten Roozekleur, van binnen wit en de Meel, “TUK- draadjes blaauwachtig ongetand. wen ez r L TARIA _Schyfzaad. Hier is het Zaadhuisje niet uitgerand, byna Schyfrond , plat famengedrukt, niet gaapende. 7 door wordt dit Geflagt onderfcheiden , welks eenigfte Soort (1) op de Ooftenrykfe Al- Zoteria pen, tusfchen Iftrie en Kroatie, by ’t Kafteel Laokreus RR es den Heer er ASSEN Wig bynaamd is. De onde Blaadje es zyn EEE mig gehoekt, de-boventten „of die aan de Steng, welke een half. Voet of meer hoogte‘heeft, zyn Lancetvormig Eyrond, fpitsachtig en de Zaad» huisjes eenhokkig , eenzaadig. De Berg- Thlaspi van CLusius, hier aan- gehaald en op de zelfde plaats gevonden, hadt de Stengbladen en lenende eelyk hierige- meld is: de Zaad on zo dat dezelven naar een Schyf geleeken of naar een Rondas der Ouden (*). De (1) Peltaria. Syff. Nas. XIT. Gen. 8c6. p. 437- Vig. X'II. P: 494. Clypeola perennis &c. Anp. Sp. 16, T,6. Thlaspi mont. Glafti folio majus. C‚ B. Pin. 106. Thlaspi mont. primuin. Crus. Hift. IL p. 139, Pans. Ic. p. 466. _@ In Orben Pelte modo efformate, waar van zekerlyk de Ger IJ, DEEL. IX, STUK, 688 VIERMACTIGE KRUIDEN, De Heer N. L, BurRMANNuUs-beeldt, uit het Kruidboek van GArziNus, een Kruidje Hoorn. af, dat zyn Ed. Peltaria Garzini tytelt. Het vre hade in Perfie zyne Groeiplaats, De Stengen Te waren witachtig en glad. , zo wel als de Lan- 6 cetvormig ovaale Bladen , en de Zaadhuisjes meer Paletvormig dan Schyfrond (*), IV. ADEN, B 1.8-C U-T-E L L A. Brilkuid. Twee plat famengedrukte Haauwtjes , die zig pt „elkander als een Ji „Vertoönen. » onders Erk an onderen balie heeft. Het bevat de zes volgende Soorten, zet (a) Brilkruid met de Kelkeir door het ; Honig: L Eerten bakje wederzyds bultig ,- kn en af 7 in ge den Styl famenloopende. ie de gedagte figuur der Zaadhuisjes wordt Geflagtnaam gemaakt is , vind ik by Cr Crusus ; doch zo Pel- ta een Halfmaanswys’ Schild betekend heeft „dan is die naam niet eigen ‚ alzo CLus1us zelf zegt, circinata fere votunditar tis. Het fchynt derhalve voor een Rondas of rond Schild t@ zyn genomen, gelyk ook uit Folia peltata blykt. E (*) Peltaria Garzini. Burm. FJ. Ind. p. 139. T. 46, fe 1. Cx) Biscurella Calycibus Ne@tario utrinquc gibbis gc. Syft. Nat. Xil. ‘Gen. 808, p. 437. Vig, XIII. pe 494» Hort Clif 829. Ups. 135. R. Lugdb. 336. GOUAN Afonsp. 322. Thlas- Es. biscut. vilt. Fl, Calëâti douato. €. B. Pin. 107. Prodr, 49. Leucoijum mont. Flore pedato, Cor. Eepbr. IL p. 59 Te Jondraba Alysfoides lutea anguftifolia. BARR Jc, 2304 3239. 5 TETRADYNAMIAS 653 Wordt anr van de Franfchen Lunettiëre , dat is pd Brilkruid , genoemd, zo wel als de anderen. “Zy EES komt in de Zuidelyke deelen van Europa op Ge- Hoorp= bergten voor, hebbende de Steng wel een Elle “TOK hoog, ruig en ruuw , zo wel als de Bladen, die *%* vry diep uitgèhoekt zyn. De Bloemen vertoo. nen, door haare uitgezette Kelken, de Honig. bakjes zeer duidelyk en zyn bovendien met by- hangzeltjes als Oortjes in deeze Ssort vóorzien: weshalve BAUHINUS ‘er Spooren aan toefchryft, gelyk het Vlafchkruid heeft. Van de Zaadhuis- jes misdraagt dikwils de eene helft. (2) Brilkruid Ik dee hens en Lan- a “cetvormige onge | zina. ein Apu (3). Brilkruid met ruuwe PE, en Lier- „Ie achtige Bladen. — Lidsbladig. (4) Brilkruid met gladde Haauwtjes en grande ruige Bladen, germop de San (5) Brilkruid met gladde Haauwtjes en Lan-* hoomoie cetvormige Zaagtandige Bladen, (6) Levigata. lad. (2) Biseutella Siliculis fcabris , Fol. Lanceolatis fesilihus G ferratis. Mane, 254. Biscutella didyma, Sp. Plant. 911. Thlas= pidium Apulam fpicatum. TOURNF. dn/?. 214. Jondraba A« Iysfoides Apula fpicata, CoL. Ecpbr- 1. p. 283. T. 284 É. te (3) Bieseella te fcabr. Fol. Lyratis, Thlaspi biscutatum Kaphani f. Irionis folio, Bocc. Sic. 45. T. 23. (4) Biscutella ù. glabris Fol, dentatis hirtis. Afane. 255, (s) Biscutella Sil. glabris, Fol, Lanceolatis ferratis. Mant; 255. Leucoium Alysfoides umogll. montanum. Cou. Ezpbr. TL p. 283. T. 284. Pd 654 VIERMAGTIGE KRUIDEN: (6) Brilkruid met ruuwachtige Haauwtjes gra Lancetvormige Wollige Bladen. Van dat flag van Brilkruid , ’t welk de Haauw- tjes boven. van elkander afwykende heeft, zyn eike Verfcheidenheden , thans, in dee- ze vyf Soorten ouderfcheiden , naar dar de Hauwe tjes ruuw of glad en de Bladen meer of minder ingefneeden zyn. Sommig-daar van heeft Dla- den , welke naar die van ’t Havikskruid gely= ken, komende ook tropswyze uit den Wortel voort. De hoogte van de Steng is omtrert twee Voeten; doch in het gladde minder en het laat- ite, dat altyd groen is, verfchilt wel allermeest door laag - Heefterige Stengetjes en Bladen als die der gewoone Violetten (*). Dit valt in de Levant , als ook in Spanje: de overigen komen in ltalie en andere Zuidelyke deelen van Europa voor, De Bloemen zyn hier de helft kleiner , dan in de eerfte Soort. De Zaadhuisjes deezer Soorten, die van den Styl afwyken , bcant- woorden meest aan den Geflagtnaam, dewylzy zig byzonder Brilachtig vertoonen, Lu (6) Biscatelln Sil. fabriusculis &c. Jant, 255. Thlaspi Biscutellatum luteum Anchufz folio. BARR. Rar. 39+ T. 84e Bocg. Mus, 267. T, 122, (*) Wegens de Viool- of Violierachtige geftalte is het woorzetfel Jon of Fún aan (ommigen deeger Planten gegeven: gelyk Jondraba, Fonshlaspie TETRADYNAMIA 655 LunrNaArriaA, Pennin id. IV. gkru Arprzrs Wegens de figuur der Zaadhuisjes , die ovaa= Hoorpt le, plat famengedrukte , effenrandige gefteelde srux. Haauwtjes zyn, voert dit Geflagt den naam van Silienlo/a, Maankruid , Lunaria, in ’t Franfch Lunaire 3 die anders aan een klein Plantje , dat tot de Cryptogamia behoort, gegeven wordt. Wy noe. men ’t deswegen Penningkruid, Sommigen hee. ten ’t ook wel , om dat de Haauwtjes, verdroo- gende, zig Zilwerachtig vertoonen , Z ibverbloem : doch zulks is oneigen. Om-de zuiverheid van deeze Haauwtjes , noemen de Engelfche Hove- niers-het-Kruid-Honefly. De Kelk beftaat uit Zakvormige Blaadjes, Het bevat-de twee vole gende Soorten, (1) Penningkruid met overhoekfe Bladen. A (2) Penningkruid met gepaarde Bladen, Overbijs ven Deeze twee maaken het Kruid uic, dat men 4 ge, ee’ (1) Lanaria Fol. altemis. Sy/2. Nat. zit. Gen, oe P- 438. Weg. XIII. pe 495. BESL. Eyf? Vern. 7.f. 2. Lunaria Fol. Cordatis. H. Clif. 333. R. Lagdb. 332. GOUAN Monip. 323. HALLe Helv. s4o» Viola Lunaria major Siliquâ oblongâ, C. B. Pin, 203. Viola latifolia , Lumaria odorasa. Clus. Hi. Ì. pe 197. (a) Lunaria Foliis oppofitis. FJ. Saes. IL.N. 583. Luna- Hil. IE. pe 246, Se 3. Te 9. fe 1. BESLe Eyf, uto É, 1, IL. Desr. IX, STUER) IV. 650 VIERMACTIGE-KRuiDBnys meenlyk Penningkruwid tytelt, Somtyds noemt APDEELs men het ook Lewcoium Lunatum , wegens de baas Bloem , welke veel naar die der Violieren gelykt, STUK. Hier van is de laatfte het gewoone, dat men Pb zone in de Bloemhoven zaait wegens zyne fierlyk- gende, heid, een Plant uitmaakende, die in het twee= de Jaar bloeit en- „dan verdort of geheel vergaat 5 middelerwyl m ge Haauwtjes , die meer dan eens Duims Nagel groot zyn, pronkende. Weinige Planten vindt men, welke dus ‚door hun verwelken, den Tuin verfieren. Ondertusfchen heeft het zeer zwaare Wortels, byna als Franfche Raapen , waar van het Bul- bonae heet, en het Loof beftaat uit groote Ey- rond Lancetvormige- getande. Bladen ; brengen- de op een Steng van een of anderhalf Elle hoog- te een fierlyke Pluimkroon van paarfchachtige Bloemen voort , welke , gelyk ín de overigen, uit vier Blaadjes in ’t kruis beftaan, even als in de Violieren , tot welken het door fommigen is t'huis gebragt. De andere Soort heeft een overblyvenden Wortel , en ruikende Bloemene De Zaadhuisjes zyn in deeze veel langwerpiger en puntig ‚ bevattende , gelyk die der andere, platte ronde bruine Zaaden, De andere groeit natuurlyk in het ‘Thuringer- Woud ; deeze is in Switzerland niet ongemeen en komt ook in Ooftenryk op fommige plaatfen voor. Zy valt overvloedig, in de Berg -Bosfchen , zo van Ope per-als Neder -Ooftenryk „ volgens CLU s1us, die aanmerkt, dat menze ook Griekfth of Wel- rie „TETRADYNAMIA 6s7 riekend Maankrnid noemt (*) , hebbende de. Bloemen byna den Reuk- van Violette of Da- maftblaemen ; maar het Kruid is fcherp met Boor. aanmerkelyke bitterheid. Of deeze twee Soorten weezentlyk verfchil- len, fchynt nog niet uitgemaakt te zyn : ten minfte gaat het Kenmerk van de overhoekfe of gepaarde ; groeijing der Bladen „gelyk de Ridder zelf erkent, niet volkomen zeker. Thans gaa ik over tot de Afdeeling der IV, Arvaar, Pk …, Haauwdraagende. Waar. onder het eerite een. den naam RricorT 1 A Welks byzondere Kenmerken beftaan in’ eene eenhokkige langwerpige famengedrukte Haauw , die platte Klepjes heeft, De eenigfte Soort daar van(1)is, wegens r. de Groeiplaats , Egyptifche eenma. volgens Zr den Heer Juss reu. Dezelve heeft de Bladen ee. meervoudig Vinswyze verdeeld, op de manier van fommige Kroontjes - Kruiden , de Blaadjes dries (*) De Heer FORSKAOHL nam in de Woeftynen by (1) Ricotia. Sy. Nat. XII. Gen. Bro. p. 438, Pig. Xille P» 496. Cardamine Fol. fapradecomp., Sec. Sp. Plant, I, pa 656, Lunacia Fol. fupradec, &c. Milke Jo, 169 | Tt U. DEEL. m STUK: 658 _ VierMäcrTiGe KrRurpen. IV. driedeelig en dfaagt breede hangende platte Brie Haauwen , veel naar die van ’t Penningkruid gely- Roof, kende ‚ waar ín Schyfronde uitgerande Zaaden. an HED E-N-T:AR HA Tandeortel, draagen- a Ín dit Geflagt , dat van de getandheid ‘der Wortelen (*) zynen naam heeft , is de Kelk óverlangs famenlúikende ‚de Stempel uitgerand;, en de Vrugt een Belde die Veerkragtig open fpringt met opgerolde Klepjes. Het bevat de drie volgende Soorten. 1 (1) Tandwortel met die NT Bladen. Dentaria ett + emeapdjk (2) Tandwortel met de onderfte Bladen gevind 3 B a de bovenften eenvoudig, —_- Buibifrra. 3) Vandrerk met de beninfie en ge Bo …_vingerd. gn! om- ldraa= 6 uu. (*) Zie zulks by Touamisont op zyne Babe dia, zeer Pentapbyl- q 2 de. däidelyk vertoond. Vyfbladig. BE d Per Dentaria Fol, termis ternatis. Sy/?. Nat. XII: Gene pee triphyllos. C. B. Pin. 322. CLus. Hi. p. 121. N. » Coralloides triphyllos. GEsN. Fase. IV, T‚ 2. f. 4. Cerá- tia Plinii. Cor. egen I. p. 308. T. 307. heki ennen: lon. Lon. Je. (2) Dentatia bef: feriorbli piinatis &c. H‚ Clif, 395. Suec. 565, 534. R. Lugdh. 340. HALL. Helv. $57: KRAM: Crus. Pan. 445. Deut. alte Don. Pempr. 164. Dentarië Bulbifera. Lon. Je. 687. 8, Dent. Baccifera, Fol. Prârmice, C. B. Pin, in. 32%, G) Dentaria Fol, fammis digitatis. GovAN Mensp. 323 & Dent, ) TRTRADYNAMIA ósp Sommigen hebben deeze voor Verfcheiden- IV heden aangezien van het gedagte Kruid, doch ArpzeL; zy verfchillen aanmerkelyk. De cerfte komt in Hoorp- Ooftenryk en Italie, op belommerde dorre Gen bergten, voor; de tweede aan den voet der Ber- Siifw/ gen, in de Zuidelyke en middelfte deelen van Europa; de derde op de. Alpen van Switzerland , Savoije „Ooftenryken elders. Zie hierhoe Crue sius de tweede Soort , die zevenbladig i is, be. fchryve. Ee Zl kruipt met een langwerpigen Wortel, » die getand is en als uit veele Knietjes bee » Íiaat, wit, a oden ook hee é {ome s op de Tong. Uit de iden: dier Wortelen ‚> komen langwerpige gefteelde Bladen voort ‚> tot vyf of zeven aan een Steel, eerst zuur, ‚> dan fcherp en heet van Smaak. ‘De Steng is „een Elle hoog , dun en naakt , in ’t midden „met twee of drie driebladige Vlerken; doch „, het boverfte is, met {malle enkelde Bladen, », verwardelyk Kade. Op ’t end van de Sceng » zitten vier, vyf of meer Bloemen , naar die » der Violieren wel deg » maar kleiner en Ek Ke wit Dent. Fol. feptenis, fup. quinis. HALL. _ Helv. ss6. Dent. heptaphyllos. C. B. Pin, 322. Clus. Pann. 453. DOD. Pempe, 162. Log. de. 136. 8, Pentaphyllos fol, mollibus. GAR, Aix. T. 29. y, fol. asperis. TouaNF. Ja, 225. Dentaria Fol, omnib. quinato -digitatis. GER. Prov, 356. Fte II, DEEL. IX, STUK. óso ViERMAGCTIGE KRUIDEN. „> wit of eenigszins paarfchachtig. Hier op vol- we” ” gen Haauwen , byna als die van Mofterd-Zaad;, aa 2 maar korter; welke veelal misdraagen , doch STOEe _ fomtyds dikker worden en Zaad inhouden, Pri „ ’E welk, als de Haauwen open barsten, daar &. „ uit fpringt, Behalve dit Zaad komen, byna ‚ aan den oirfprong van ieder Blad , zekere Knob- » beltjes voort » gelykende naar „Leliebolletjes efteld , eerst groen, 35 vervolgens zwart of bruin en zeer onaange- ” naam van ne Deeze Knobbeltjes, om P] bi Brengen in de Grond nieuwe 2 Piter vote” De negen én vyfbladige blyven laager van Gewas. De läätfte is ’t, die met fomtyds, in Düitfchland, Wilde Senf , dat is Wilde Mofterd nóëfmt: want Zy heeft den teúk van Rakette 4 zo dat zelfs net gedëftilleerde Water tegen de Vällende Ziekte is aangepteezen geweest. Men Koudt het Kruid, bovendien, voor een Wond: súiddel. Cc ARD AMTINE, Schtieblad, „Dit Geflagt . den bekenden naam Cardamine eng om dat de Kruiden , daar in vervat, tar de Kers gelyken zouden ‚ verdient denzel- VEn fogthans niet, als meest laf zynde van k. Gemeenlyk noemt men het. Koekkoeks- s » wegens ’t zogenaamde Koekkocks - he sa, oor TETRADYNAMIA 655 door de Schuimbeestjes veroirzaakt (*) , daar pl: de Bladen veel mede bezet zyn, en deswegen Arg} zal ik het Schuimblad heeten. Hos De byzondere Kenmerken beftaan in Haauw- of Zaadhuisje, van dergelyken aart in ’t open {pringen „ als die van het Tandwortel. Kruid; doch de Stempel is hier niet uitgetand en de Kelk eenigermaate gaapende, Het bevat de vyftien of zestien volgende , meest Europifche Soorten „ die op deeze ma- pier in Rangen zyn geplaatst. A. Met enkelde Bladen. | fe) Schuimblad met met eenvoudige Eyronde effen- Je randige Bladen , die lang gefteeld zjn. Belie (2) Schuimblad a byna Hartvor- “Madelief. % ree Siliguofg. mige Bladen Es 3 ifolia. (3) Schuimblad met eenvoudige Liancetvormige Mansoor Bladen , die Tandig Sti ZN ER On, naakte Stengen, Nadicanhs sis Ee - De fenzig- (*) zie hetzelve befchreeven , inhet T. DEELS X. STOK, van deeze Natswurlyke Hiflorie , bladz. 238. (1) Cardamine Fol fimplicibus ovatis integerrimis &c. Nat. Xil. Gen. 812. p‚ 438. Wig. XIIL. p- 496. FH. Lapp. 206. T- 9e f. 2. Fl, Suer. 564, 590. HALL, Hejv. 566. Naft. Alp. Bellidis folio minus, CG. B. Pin. zos. {2) Cardamine Fol, Gimplicibus fubcordatis. Naft. monra- mum Afari folio. Boee. Sie, 5. T. 5. HERM. Par.p. T. 203. ne Fol. fimpl, Lanceolatis finuato -dentatis Caulibus nudis. Tt 3 IL. DEEL: IX. STUK, 663 VIERMAGTICGE KRUIDEN. er De figuur der Bladen onderfcheidt deeze Soor. ed ‘ten, waar van de eerfte Rane Groeiplaats op de Hoorp L aplandfche Swi B erure Bergen , de tweede op die van Italie heeft. De hase” “derde, die volgens G ME LINin Siberie groeit , de. heeft Lancetvormige Haauwtjes als het Penning- kruid, zegt de Ridder, tv. __ (4) Schuimblad met eenvoudige langwerpige Petraa. getande Dit Kruid heeft den bai om dat het, ia Engeland en Sweeden , op 5 Gemeenlyk 1 noemt men het, Reen Steen- kers, in ’t Engelfch Rock- Kresfe , hebbende in geftalte wat gelykheid met de Tuinkers, maar de Bloem en *t Zaadhuisje, welks Klepjes on- der en boven een weinig afwyken, doch niet omkrullen , betrekken het tot dit Geflagt. Ook vind ik van genen fcherpen Smaak daar in ger meld, B. Met drievoudige Bladen, | v. __(5) Schuimblad met de onderfte Bladen onver: Refsdifo'ia, Neerzet- deeld , de bovenften driekwabbig en gevind. bladig, (6) (4) Cardamine Fol. fimplicibus oblongis dentatis. OED- Dans 386. Fl. Suec. IN. N. so1. HUDS. Angl. 255, Cardami- ne Petrza Cambrica, Naft. facie. Dit. Eltb, 7oe T. 61. f. 71. Naft. Petrzum. PLUK. Alm, 261 T. tor, É, 3. PETIV: Herb. so. f. 3. (5) Cardamine Fol. inferioribus indivifis &c. Naft. Alpinum minus Refede folio, C. B. Pin. 104, Pradr. 45. IC BOOG: We 4x. T. 46, TETRADYNAMIA 66g. £6) Schuimblad met drievoudige flompe Bladen Iv. en een byna naakte Steng. Ardens (7) Schuimblad met drievoudige fpitfe Bladen oars en een zeer Takkige Steng. ME De driebladigheid onderfcheidt alle deeze te, Soorten , die in kleinheid ook by de anderen u ” munten ‚ hebbende de twee cerften de en jes naauwlyks een Handbreed hoog. Het Neerstaatien, zetbladige groeit op de Gebergten der Zuidely- ke deelen van Europa: het Driebladige ook op die van Ooftenryk en Lapland : het Afrikaanfche hecft Bladen als die van ’t Kriftoffels - Kruid en C. Met gevinde-Bladen. (8) Schuimblad met nf ingefneedene Vine Chenen P: votre ig blaadjes. -__ Gouwbla- (9) Schuimblad met geftoppelde gevinde B, 3 Gevoelig (6). Cardamine Fol. ternatis obtufis, Caule fubnudo. Jacqe Aufir. T. 27. Vind, 6s4- Card. Fol. ternatis. Har. Helv. 559. Fl. Sue. 563. Fi. Lapp. den Cliff. 336-R. Lugdb. 346. Nafturt. Alp. trifolium. C. B. Pin. 104. Card, Alpina, Crus. Paru. 454- Îoe 456. Kas: ne ef () Cardamine Fol. ternatis acuminatis &c. Naft. Afric. fol. térnis , facie Chriftophorianz. HERM. Par, p. T. zoa Naft, Aft, Flor, albis fpicatis Bic, PLUK. Alm; 152, Te 101, £, 5e RA}. Suppl, 414. (8) Cardamine Fol, arm ed quinís incifis, Carda» mine glabra Chelidonii folio. T, BARR, Ze, 156, Naft, Pyr, aquat, latifolium, HERM. rn es T. 204, (9) Cardamine Fol, pinnatis incifis Stipulatis &c, GOUAN Tt 4 Manspe KE. DEEL, IX, STUK; 664 VierMactror Kruipen, Iv, den „ die ingefneeden zyn , en ongeblader: a 5 de Bloemen, | end Van deeze beiden groeit de eerfte op de Py« Haauw-reneefche Bergen en in Italie: de andere door 42 ocheel Europa en zou volgens BoERHAAVE _ ook in onze Nederlanden huisveiten, Deeze bereikt dikwils een Voet hoogte „en komt fom= tyds met vier Meeldraadjes voor, De Bioem- blaadjes zyn niet alleen-zeer klein, maar wer- dwypen fchielyk: % welk -de reden zal zyn, dat de Ridder ’er in ’ ee aan Den ven hadt (*). — ne Ee (ro) Schuimblad met gevinde ongeftoppelde eter Bladen , Lancetvormige flompe Blaadjes, Klein en Bladerige Bloemen. Naar de naastvoorgaande gelykt deeze, die volgens BoERHAAVE hier ook inlandfch zou zyn „ aanmerkelyk: maar heeft de Vinblaadjes Lancetvormig ftomp , naauwlyks getand ; de onderften Eyrond en glad ; de Meeldraadjes korter dan de Bloem: de Zaadhuisjes half zo groot „ opgeregt op horizontaale Steeltjes, (zi Mop 324. Cardamine Fol, pinnatis Pinnislaciniatis, GORT. Beig, 186, Fl, Succ. 561. HAuL. Helv, 557. H. Cliff, 336» KR. dann 345. Sifymbrium montan, tenuifol. BAREe Rat. Pratenfis parva. BOER, Lugdb, Il. p‚, 17. Ne 4- Nate Pratenfe parvo flor, GC, B, Pin, 104, Pradr, 44e STETRADYNAMIA 665 «{11) Schuimblad met gevinde Bladen ‚de Blaade jes gepalmd , egaal , gefteeld. pe A fi ÁFDEELs OOED= H Op Sicilie, Corfica en de Eilanden van Grie-sruxe kenland, als ook in Duitfchland, de deeze Soort, die mede weinig hoogte h (12) Schuimblad met gevinde Bladen en vier- mannige Bloemen. Deeze, die de Bladen en Steelen ruig heeft Kleine Waterkers by Bauminus gevaamd, groeit op vogtige plaatfen , als ook op Akkers en in Tuinen s in verfcheide deelen van Ïuroe pa, zelfs is wat flapper, doch anders van hoedanigheid als de Water kers, Zy groeit ook in Virginie, (3) ‘Schuïmblad amet gevinde Bladen, de Wor- XI. Cardamina G r&:âe: Grieks. 5 Xi. Hirfuta. Ruig. telblaadjes rondachtig , de Stengblaadjes Praefn. Lancetvormig. Ge- (11) Cardamine Fol, pinnatis, Fol, palmatis 2qualibus pe- diolatis. Mant. 427. R. Lugdh. 345. H. Ups. 128, Nature mont, nanum , rotundo Thaliâri folio. Bocc. Mus, IL. P- 171. T. 166, Sio minimo affinfs, BOCG. Sic: 84. T. 44, er (22) Cardamine Fel. pinn. Floribus tetrandtis, Gort. Belg. 137. Fl. Suec. $62. GRON. Wirg. 99. R. Lugdh, 345. Na- fturtium Aq. minus. C. B. Pin 104. Sifymbrium Aq. altee zum. CAM Epis. 270. (13) Cardamine Fol. pinn. Foliolis Radic. (abrotundis Sc, Gort. Belg. 187. GOUAN Mfonsp. 324. KRAM. duflr, 193. Tt5 PJ IL, DEEL, IX, STUK, 6566 VIERMAGTIGE-KRuUIDENS: IV, Gemeen is deeze Soort op de. Graslanden 4 AFDaELe inzonderheid die laag en-vogtig zyn, door ge- Hoorp- heel Europa en vooral in ons Holland, als ook STUK. _ in Vriesland „alwaar men ze Pinkfterbloem noemt. Haauw- pyders is de Nederduitfche naam Koekkoeks- bloemof Water - Violen , de Hoogduitfche Gauch- blum, de Franfche Pasferage , de Engelfche La- dies-Smock of Cuckok - Flower. Het heeft harde ftevige Stengetjes van een Voet en hooger , voortkomende ùic een trop van lange enkeld gevinde Wortelbladen , wier Vine blaadjes byva rond ; doch aan de. Stengen lange werpig zyn. Het Boventte” “praalt met redelyk, groote vierbladige Bloemen, uit een dergelyken Kelk, hebbende de Meeldraadjes zeer opgelyk en den Stempel Klootrond. Loser geeft twee Afbeeldingen van dit Kruid , onder den naam van Cardamine, hier in vertellende » dat de Vinblaadjes ronder of langwerpiger zyn. Daar komen ook Verfchei- denheden van voor naar de Bloemen , die groo= ter of kleiner, wit of paarfchachtig zyn. Ge- meenlyk ftrekt het tot Sieraad der Weiden en Hooylanden en komt in hoedanigheden , koer men ‚, de Waterkers zeer naby. (14) Schuim» F1, Suse. $59. Lapp. 258. Nafturtium pratenfe magno flore, ©, B. Pin. 104. B, Folio rotundiore. 1bid. Flos Cuculi. Dop. hae 892. Cardamine five Silymbriam alt, Diescoridis, ne altera &c, LOB. Je, 210, TETRADYNAMIA 667 “aa Schuimblad met gevinde Bladen , uit de IVS Oelen fpruitgeevende, en Weinig minder algemeen is deeze Soort, die ao. door haare bitterheid uitmunt; ín Europa. In 7% Vriesland , als ook in Overysfel „by Mafte- cadans broek , komt zy in Slooten voor. Het is een Binst, Waterplant , veel naar de Waterkers gelykende, doch door haare hoekige , dikwils driepuntige Blaadjes, en door de Geflagts- Kenmerken , daar van verfchillende, Ook is de Bloem veel groo- ter, maar de Smaak komt overeen zo de Heer HALLE R aantekent, At Pre seen Po Nans an (15) ende Blaad- XV, jes Lancetvormig ; „aan den Voet eentandig. v. Virgin: miles, Deeze Virginifche Soort heeft de Vinblaadjes Lancetvormig en dus het Loof eenigszins gely= kende naar dat van ’t Herders Tafch- Kruid , doch een weinig roodachtig en geoord,. De Bloemen zyn. wit; de Haauwtjes famenge- drukt. (16) (14) Cardamine Folifs pinn. Axillis Stoloniferis. Je, Weste goth. 76. Card. Fol. pinnatis, Fol, fubrot. angulofis. HALE, Helv. sss. GORT. Belg. 187. GOUAN Monsp. 324. Card, Flore majore elatior. TOURNE. Juf?. 224. Naft, Aq. majus et amarum. C. B. Pin. 104. Prodr. is: p: 45. Nat. Pyrc- naicum’ Aq. latifolium , purp. Flore, Hamm. Par. T. p. zo3, (25) Cardamine Fol. pinn. Fol. Lanceolatis Ba unidenta® “fis. GHON. Virg. og. PET. Gaz, T. 195. f. 18. Naft. Buria Paftoris folio &c. PLUK. Alm. 255, T, tor, f. + He. DEEL, IX. STUK, 663 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, Iv. (16) Schuimblad met eenvoudige , flomp Ey- ArDEEL ronde getande Bladen en lange Bladfteelen, ne Deeze Soort heb ik van den Jongen Hoog- xv leeraar BURMANNUSs ontleend, die dezelve Cardamint onder den naam van Laage breedbladige Favaane Oostin- fche Cardamine ontvangen hadt en aanmerkt „dat es Stengen een Handbreed hoog waren; de Bladen glad en korter dan de Bladfteelen ; de Haauwen Liniaal, geftrekt, SisYMBRIUM, „Waterkers. ‘Schoon niet alle Soorten van Kij Geflagt Wa terplanten zyn, zal ik nogthans den naam ont- leenen van de eerfte-en voornaamfte, Het heeft een Haauw met niet omgekrulde , maar van een wykende Kleppen , en een uitgebreiden Kelk en Bloem. Het is derhalve niet zo dui- delyk, als men wel wenfchen mogt, van het voorgaande onderfcheiden. Het bevat by de dertig Soorten, als volgt, A. Met afgeboogene korte Haauwen. 7 (a) Waterkers met afgeb. Zaadhuisjes, en ge- linirinn vinde Bladen, de Blaadjes byna Hartvormig. ide Dit (26) Cardamine Fol, fimplicibus obovatis denticulatig, Pe- tiolis longis. Burm. Fl, Ind. p. 140. {1) Sifymbrium Siliqais declinatis Fol. pinn, Sc. Sy. Nat. Xu. Gen. 813. Pe 439» Ver, XI, Pe 497. Mat. Med. 33re Goar. Belg. 138. KRAM. Aaflr. 193. Fi. Succ. 552. HALLe Helv. 549. GOUAN Monsp. 325. DALIB. Paris, 203. GRON: Virg. G „TT ETRADLNAMIAT 669 Dit Kruid, in de- zoete Waterendoor geheel IV. Eüropa gemeen ‚; noemt men Water- Kers , in An ’t Franfch Cresfon d'Eau, waar den Latynfchen Hoorps naam Nafturtium Aguaticum, die in de Apo-STUE- _ theeken alom bekend is, Het groeit met een Ve. 571% zeligen Wortel in den Grond van ondiepe Bee= ken , Slooten en Graften, en verheft zig door het Water met een getakte Steng, bezet met Bladfteelen, wier Vinblaadjes Eyrond en ftomp getand zyn (*). De Bloemen, naáuwlyks hoo= ger dan de Bladen , een weinig boven ’t-Wa- ter , zyn klein en wit; de Zaadhuisjes korte a; ei den Bioeniksel Le DE hect den Smaak byna: ive hd Paire ef wordt, in Azyn gezet, dikwils tot verfnapering gebruikt by de Geregten. Niet minder is het ’ Voorjaars in gebruik in Meydranken , om het Bloed te zuiveren, Tegen ’t Blaauwfchuit is het Sap of Afkookzel een der beste RA, vol gende aande sLepelbladen, > (2) Waterkers met pt 8 ronde Haatuwen, de Vinblaadjes Lam Hk vormig Zuagtandig. sG Zang: 17e si{yrabeia Cardamine. Focus. Hip. 728, Naftur- tim Ag fapinum; C. B. Pit. tog. Naf; A Dop, Pempt. 592 Cratevx Sion Eracefolium Los. Ie. 209. {(*) Droevig is der Afbeelding van dit Kruid by Momisos hacks. te ad 8: die ti eametndeen bie, geheel ige Bladen, aan geeft. G) ten Sil, declin, Goat. Bels 188, KRAM. Aufir, IL, DEEL. IX, STUK, en é70 V1ERMAGTIGE KRUIDEN, za ga sie met _afgeboogene langwerpig Haauwen , de Vi aneh Vin- li Zaagtandig. Weinig verfchillende Onkruiden maaken dees Sybian ze uit, die door geheel Europa op vogtige plaat rg lagen voorkomen. Van de eerfte is ’ zonderling, dat menze in de Stad Hoorn, en weinig elders, in Holland, doch wel in Overysfel aantreft. Dee zelve mr om datze veel naar de Raket ge- Iykt , Wilde of Water - nent geheten, De an: dere, die okee de zoe men, v jes zo wel var de voorgaande , als op zig zelve, waar uit Verfcheidenheden fpruiten , welke fom- migen hebben aangezien voor byzondere Soor- ten, die of in ’t Water , of aan, de at, of op 154. ÖED, Dan. os kes Bote boilie mij. Bas: GER. Prod. 558. R. Lugdb. z4r, Eruca paluftris Ne PET folio, Siliquâ oblongâ. C. B. Pin. 98, Eruca minot. TAB. ec. 447. Eruca ln Fucns. Hif?. 263. (3) Sifymbrim Sil, declin. &c Fo Belg. t88. GOUAN Ponspe 325: GER. Fioù, 358. nf Helv, 548. Silymbr. Fol. pinnatifidis ferratis. F!, Saec. sct. Sis. Fol, infimis Ca* pillaceis &c. H, cf. 337: A. Lugdb. 341. Raphanus Age Fol: in profundas lacinias divifis. CB, Pin. 97. Prodr. Te p- 38- B, Sis. Fol. fimpl. dentatis ferratis. H. Cliff. 336. Re ZLagdb. 341. Raph. Aq. Bapiftri folio. C, B. Pin. 97. Raplíe Aq: alter. C. Be Beide uts. gp, Sis, Aq. Fol, variis. VAILL- Paris. 185. Sis. Fol, imis integris ovatis ferratis, fup- pinna- tis, Harn. Helv, 548, Rapit, fyly. Officinarum Aquaticuse LOB, Ze, 319. en TETRADYNAMIA “Gn Edd op % drooge grocijen. De eene, Moeras -Ra- IV, dys getyteld , heeft de onderfte Bladen geheel ANDRE {mal en de bovenftén diep Vinswyze verdeeld: Hoorps de andere, cigentlyk Water - Radys genaamd „TUE heeft de Bladen onverdeeld „ maar diep inge» 1%» fneeden „met groote fpitfe Tanden: de derde, Land - _Radys te-heeten, heeft de onderfte Bla- den. Eyrond, Zaagtandig , de bovenften wee zentlyk gevind. Deeze komt derhalve als tus- fchen beiden en verbindt deeene mer de andere. Dit laatfte Kruid groeit dikwils cen Elle hoog en dus hooger dan de gedagte- Water - Raket, Het is heki d Li Smaak en van eene v igheid , wordende der halve fomtyds ‘van de A nnossons in ia wan hét Peperkruid gebruikt, zo Lóbmr:eantekent (®, (4) Waterkers met_byna Eyronde Haauwen, Iv. de onderfte Bladen Lierachtig, de boven. Pini fien dubbeld Vindeelig „de Steng. omvat. 4e tende , en s-Draaderhtige Selen, » hd Pyreneefch ESL) ew (*) Te weeten in plaats van het Brêedbladige (Lepidium tarifoliam) wordende dat Raphanus fylveftris Offscinarum ge- heten : Raphanus fylv. f, Lepidium OffBcinarum. Nucl. Belg, Hat. Medica, Rurre fpreekt ook van de Medicinaale krag= ‘ten van ’t Zepidium , doch Lr Naus telt het niet onder de Geneesmiddelen : zie blade. 618 » hier voor. (4) Si/ymbrium_ Siliquis -fubovatis , Fol. inf. Lyratis &c, phanus minimus repens luteus , Fol. tenuiter divifis. Moms. FER. 11. p:236.S, 3. T. 7. f, 1. Alysfüm Fol. pinnatis mul- tiformibus. ALL. Pedem. 40, T. 7, Sifymbrium Fol. pinnae tis &c. AR. Helv. IV. Pe» 288 H. Deer. IX. STUK, 672 VrERMAGTIGE KRUIDEN. Iv, Deeze-Soort die op-de Pyreneen, als ook op Aaggan de Switzerfche Alpen en op de Gebergten van jn Piemont. groeit ; is een zeer klein Kruidje » dat STUK, de Bladen fyn verdeeld-en getroste gecle Bloes raden men heeft. De Styl is Haairachtig dun en ’ de, Zaadhuisje.ovaal, met kleine Zaadjes. ie Kens _(5) Waterkers met gevinde Bladen , de Blaad- Tamarin jes Lancetvormig ap: Zoògrandig „de sr fokt j sd Reinevaare _flen ken Groeiplaae van. doesn welke Bladen als die van % / 5 in-Savoije , vol- eeler Waar toe de Indifche Raket ‚ welke Heeftesie:i iS Van-ZANONLE ; bee trekt, Deeze was vry. groot en „Takkig ; van eenen fcherpen. Reuk en “Smaak, gelyk de ane deren, Hee Loof geleek volftreke naar dat van \_- Reinevaren, HÁrrLEr zegt, dât men de Rei ee pa Raket van ] MoRrrsòn ook voor „een Sr h Kruid kan houden, VL. (6) Weke met effenrandige Bladen, de PE onderften drievoudig Vindeelig; de boven- gee ften onverdeeld, Ee (5) SiAmbrium Fol. pinnatis, Foliolis Lanceolatis &c. Re Lugdb. 659. Ecuca Tanaceti foliis, Moris. Hift, IJ. p. 23Le S, 2. T. 6, f,19, Eruca Fruticofa Fol, Tanaceti Indica, ZANe Hift, 36. T. 33. (6) Sifymbrium Fol. integerimis, infimis tripinnatifidis &c. Eruca Fol, finuato - deutatis &c, GER. Prov. 369. Sinapi Fol, la vibus ibus glaucis , Pinnis Lin. raniter dentatis, HAD 4 „AETRADYNAMIA 673 In Tratie, Vrankryk , Switzerland, groeitdeeze IV, Dunbladige Raket , wier lang gefteelde Bladen a byna naar die van ’t Eiken Varen gelyken: doch Hoorne aan de Sterg komen dikwils Bladen als die van *TUK» Siliguofa, Vlafchkruid, De Steng is ongevaar een Elle ee de Haauwen zyn anderhalf Duim lang ; famengedrukt „ als uit Leedjes beftaande, en bevatten platachtige Eyronde Zaaden, Aan de Dyken by deeze Stad , als ook aan de Wegen om Utrecht, groeit deeze Soort, die men Wild Mofterd- Zaad noemt, menigvuldig. B. Met ongefteelde Haauwen in de Oxelen. fleeld in de Owelen eenzaam ; de B Tandswys’ uitgehoekt, Een nieuwe Soort, door den Heer DAN Tv D'IsNARD , in ’t jaar 1701 , omftreeks Parys aan den Weg langs de Seine gevonden, maakt deeze uit, welke hy afbeeldt en zeer omftandig befchryft.. Zy blyft niet , Sk de anderen , over, maar is een Jaarlykfch of Zaay - Gewas. De Haauwen, veel naar die van ’ Eryfimum gee ; ly- AR. Helv, VIe p- 84 Ns 17. Sinrpi Esucz folio. C, B. Pin, 99. Eruca tenuifolia perennis. }. B. Hifl, Ile p- 861. VAILL: Paris, so. G Sifjmbriam Siliquis Axillaribus fubfestlibus &c, He Ups. 192. Eryfimum Caule decumhente, R, Luzdh. 343. Eru- ea fupina alba, Siliqu fingulari Sec, IsNARD, Jderz. de 1724, pe 295, T, 18: Vv IL. DEEL, IX. STUK. 674 VrIERMAGCTIGE KRUIDEN, IV. Iykende, wordende agtervolgelyk ryp. Tusfchen ArDEEL de Vingers gewreeven , heeft dit Kruid een on- Hoorp- aangenaamen Reuk , byna als die van Look; STUK doch gekaauwd een fcherpen Smaak, als die dba: van Mosterd- Zaad. De Syroop, van het Sap gemaakt , was tot Geneezing der Heefchheid in de Keel, uit Verkoudheid optftaande, zeer dienftig bevonden. Het groeit , volgens den Rid- der, ook in Gothland en in Spanje. sfabies (8) Waterkers met ongefheelde Haauwen . die polyeeran Elsvormig zyn , in de Oxelen vergaard ; Wegens de menigte van Sikkelachtig kromme Haauwen wordt dit Kruid Weelhoornig genoemd en als een tweede flag van Eryfimum of Irio aan- gemerkt. In de Zuidelyke deelen van Europa groeit het op Steenachtige plaatfen, en gelykt zeer naar de gewoone Steen- Raket, zynde het Zaad niet minder heet en fcherp van Smaak, ix. (9) Waterkers met een geboogen Tros, Lier beid achtige Bladen en een opftaande geblader- Taíchblae de Stene, dige. 5 en Om (2) Sifymbrium Silige Axillaribus fesfilibus &c. Jacq, Hort. T.79. H‚, Ups, 193. GOUAN Mousp. 326. Eryfimum poly» ceration f. Corniculatum. C‚ B. Pin, ror. Eryfimum alte- rume LoB. Je, 206. IriO altera, DALECH, Hlif?. 653. JAC& Hort. T. 79. (9) Sifymbrium Racemo flexaofo , Fol. Lyrätis &e. DILE» Bleb, 175. T. 148. £. 177. Am, Acad, IV. Pe 323: hen F „eTEDRADYNAMIA 673 „Om dat het Loof naar’ Herders Tafch Kruid IV. gelyke , voert deeze dien bynaam , hebbende zeer "DER kleine witte Bloempjes en lange Haauwen. Zy en groeit op vogtige Bergvlakten in Îtalie, Es C. Met naakte Stengen. (zo) Waterkers, die byna ongeftengd is, 5 « in Lancetyormige ‚ Zaagtandig ligihiekin Marah. gladachtige Bladen en eenigermaate ruuwe Muurige. opftygende Bloemftengen. (xr) Waterkers, die ongefteeld is , met Vins- F8 wys? getaude eenigermaûte wer Bladen Mannige. en efhene C12) Witseiken die mg is, ief AT: ir. XII achtige effene ES opfiygende Bloem: ES | ftengen en zeer Bas Bloemen. Van Flore albo minimo , Siliquâ longâ &c. BOERH. Zugdb, 1. p. zo. Draba Pal. Silig. major Alp. B Burfe Paftoris folio. Cuz. Sice. 3e B, Hesperis Fol. dentato - pinnatifidis &c. Sp. Plant. pe: 928. wer Fol. multifidis A. Lagdb. 338. (ao) Si/ymbrium fubacaale, Fol, Lanceolatis &c. Sif. Fol, Lanc. ene ferratis &c. H. Cliff. 337 Re, Luidb. Siw Govan Jfonsp. 326. GER. Prov, 359. Eruca Viminea Ibe= ridis folio ‚ Flore luteo. BARR. Rar. 4zr. T. 131. Eruca mi- nimo Flore Monfpelienfis. J. B. Hif. II, p. 862. (ar) Sifymbrium acaule Fol. san 5 end fubpilofs. Monenfis laeiniata Flore lureo majore, DiLr. Elh, 135. Te rus f. E35. Eruca perenn. & Saxatilis , Radice cras- fì, e Rupe Viorie. TOUBNE. Schol, Sifymbr. Fol. rd finuâtis. GER, Prov, 360. (az) Si/ymbrium acaule, Fol, Lyzatis Levibus gc. Ernca mie Vva II. DEELe IX, STUK 076 VrERMAGTIGE KRUIDEN. Van deeze drie , in Geftalte niet veel vere A DEEL fchillende, en uit gezegde bepaalingen kenbaar , zene groeit de eerfte in Vrankryk en Italie, vry al- STUK, _gemeen ;de laatfte op Sicilie en-by Montpellier „ draagende. VOlgens den Ridder : de middelfte op ’t Eiland Man, aan de Westkust van Engeland , en ín Provence. In de twee eerften zyn de Bloemen zeer groot , in de laatfte klein; in allen geel van Kleur, ’ Is klaar, dat deeze Plantjes, door haa- re naakte Stengetjes, zig Ryzig vertoonen. spina | 63) Waterkers Pes ed Emer Takkige 2 _W orterdsa ftekelig „ rappig 5 Sand In Spanje en Italie groeit deeze, die door den vermaarden BARREL IER alleen in Afbeelding is gebragt. In Provence is dezelve op de Ak- kers, aan de kanten der Zaaylanden en Wyn- gaarden , gemeen , volgens GERARD ; doch Govan heeft de Soort , die deeze Autheur bedoelt „tot het Muurige huis gebragt. De aan- gehaalde kleine Wilde Raket van BauminNus was by Montpellier verzameld, Barre- tierfe, aa) War minima Sicula Burfe Paftoris folio. Bocc. Sie, 19. T. 19: Eruca Vinealis parvis luteis Floribus. Moris. Bies. 263. (13) Sifymbriam Caule fubnudo ramofo &c, Eruca fylve minor lutea , Burfe Paftoris fo'io , Italica, BARR. Rar. 1016» Eruca fylv. minor , Burft Paftoris folio. Ge B. Pine 9% . Prodr. 39. TETRADYNAMIA 677 (14) Waterkers met een byna gebladerde Tak- 2 IV. kige Steng en Lierachtige regthoekig ges zur tande flekelige Bladen, met getakte Haairtjes, H ns D- In Duitfchland en Switzerland, op Zandige br: plaatfen , groeit deeze Soort , die door de ruuw- we sa zn heid der Bladen uitmunt , hebbende niettemin Zandige: gladde Kelken, en fchoon paarfche Bloemen. (15) de / Ride op 4 Sten Feet. die boven glad is en ‚n_Lancetvormige Jeen lige voorwaards getande Bladen. aních, _In% 4 Rik van EAS en ak Madrit in a El ne halen EN hoog, dun; weit Takkig, met fimalle en telbladen ‚ welke zeer ruig zyn door witte Haair- tjes „, en Draadachtige Bloemfteeltjes , langèr dan, de Bloem, heeft, D. Met gevinde’ Bladen. Par (16) Waterkers die Stengig is , met rabbig, ZTL uitgelekte gedoornde Bladen, peters (14) ard, Ee fubfoliofo Ramofo &c. Fl Succ. IL. N, 567. Sifymbr. asperum &c. HALL. Helv. 552. Eruca coerulea in Arenofis proveniens. C. B. Pin. 99. Prodr. 40. BARR. Je. 196. Eruca fylv. major m'norque &c. Loss Pras/: 65. T. 13e (15) Sifymbrium Caule fimplici ere&ó Ec. Eruca hirfura Bte albis. tes Rar. 413. T. 195. f. 1. Bocc. Aus. Mp. 34, T (16) sijnen ‘Caulescens , Fol, runcinatis muricatis, Afant. 255: Vv 3 _ He, DEEL. IX sx. 675 VrERMAGTIGE KRUIDEN, „IV. De Wertelbladen van deeze ;- die naar de ee Groeiplaats -gebynaamd ís (*) , gelyken zeer Hoor: naar die van ’t Herders Tafch Kruid, even als ge in de voorgaande Soorten. In * tweede Jaar araagende fchiet zy eerst een Steng , doch bloeit ook in het eerfte. Een Dag of twee voor het bloeijen zyn de Bloemen omgekromd. Dezelven hebben vier Honigbakjes, waar van de twee langften den voet der Kelkblaadjes zodanig uitdryven , dat zy gaapen. De Bloemen zyn geel, xvm. CC 17) WARE, met ruuwe EE en » ee, Si/ymbrim ai hrs asperunm. ness ACEIISE & ia Ruuwe. mir Ns ermigermaate mn pars men langer-dan de Kelken, be Pe id “By Montpellier grocit deeze Soort akai een Handbreed ge 5 zegt GOUAN: J. Bau- HINus hadtze ’er ook zo klei gevonden, doch myn Schoonzoon CHER LERUS, zegt hy, heeft dezelve in vogtige Greppels, tusfchen die Stad _ en de Baden van Belleluguc „ En sie hoog waargenomen, xvm, (48) Waterkers met de Bloemblaadjes kleiner me: dan de Kelk, en de Bladen veelweelig ge-. vind, „Op (*) Habitat in Parra. D. VANDELL- Mant. uts. (17) Sifymbrim siliq. fcabris „Fol. pinnanfidis &c. GOUAN Mansp. 326. Sinapi parvum Siliquà aspe:â. Ce Ben. Sina- pi Monspesfulanum Siliquâ asper hirfurâ. he á Hijs. IL. pe 837, Sis. Fol, pinnatifidis &c. GER, Prov. (28) Sifymbrium Peralis be rd De Mat. Mede 332e zt „TE T-RAD Y NA MI A. 679 „Op Steenachtige plaatfen, aan Wegen ‚ Dy- ken en op Kerkhoven, groeit dit Kruid, zo in “sy En onze Nederlanden , als in andere deelen van Hoorp- Europa, Het is kenbaar aan de fynheid van zyn°TUE- Loof: weshalve fommigen hetzelve tot de Al- 57% fem hebben thuis gebragt en Seriphium gehee ten. De gewoone naam is Sophia of Sophia Chi- rurgorum, dat is, de Wysheid of ’t Verftand der Heelmeefteren. Buiten twyfel legt de reden daar van in de voortreffelyke hoedanigheden, welke aan dit Kruid , door uitwendige opleg- ging , tot zuivering en heeling van Wonden zyn toegefchreeven. By verkorting noemt men ts, in plaats van Sophie-„ Zaad is zeer klein , roodachtig geel, fcherp en heet van Smaak » eenigszins famentrekkende, wordende tot een vierde Loots tegen den Buikloop, als ook tegen Koortfen, niet zonder vrugt , inge- geven. Tegen den Blaasfteen en tegen de Wor- men is het. ook door beroemde Autheuren aan- geprezen. Waarfchynlyk doet her den meeften dienst, in die Ongemakken, welke uit vergaa= fing van Slymige koude Stoffen ontftaan. De Duitfchers noemen ’t deswegen Welfuamen en Sophiën-Kraut, de Ergelfchen Flixweed. Het Loof, 332. GoRT: Belg: 189. HALL: Helv, 337, KRAM. Au/?r. 194. El. Succ. 553» GOUAN Monsp. 326. GER» Prov, Nafturtium fylv. tenuisfime divifam. C‚ B. Pis. 105. Sophia Chirurgo- rum. Loss Je: 738 Sophia. Dop. Pempt. 133. Seriphium bfinthium: Fucns. Hlift. ze /v4 Ie DEEL IXe STUKe 630 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, # IV, Loof ‚ dat eenigermaate ftinkt, kan ook van ee STUKe 8 (19) Waterkers met rappig uitgelioekte flappe sifmbriaad Bladen „ de Blaadjes byna Lîniaal en ge- aish heel effenrandig, de Bloemfteeltjes flap. Ze nd (20) Waterkers met rappig uitgelioekte getane Irie. de kaale Bladen, een effene Steng en op= geregte Haauwen. Van deeze twee is de Groeiplaats der eer{te niet alleen by Montpellier , maar ook in Armc- nie en Siberier der andere vry algemeen in Eu- ropa. Het fchynt de Apulifche effene Irio met Raketbladen , van CorLuMNA, te zyn. Van de voorgaande Soort verfchilt zy „ door de bo- venfte Bladen niet in Liniaale zeer lange Vin- nen gefneeden, en alle Bladen meer getand; de Steng korter ,minder glad ‚de Haauwen opftaan- de en niet flap hangende te hebben. Volgens ; Se. EET Ig (15) dee Fol, runcingtis flaccidis-&c. GOUAN Afonsp, 327. H. Ups. 193. Erymum Sil, laxis &c. H. Chff. 338, Erylimum Fol. Sinapi , Sil. longisf. & ftri&isfimis, BUXB Caut. V. p. 26. Te 51. Er. Monsposfulanum» Sinapios folio. WALTH. Hort. 55. T. 22. (zo) Sifymbrium Fol. runcinatis dentatis nudis &c, GORT: Belg. …G Aufir, 194» Fl. Succ. IL. N. 596. Eryfimum Fol. lyrato=pin® natis, extumo haftato. DALIB. Paris, zor. Erys. lanfolium majas lip C,‚ B. Pin, tor. Morzs. Hip. II. p. 218 : 3 T. 3. £. 3. Lio lavis Apulus Eruca folio. Cok. Ecpbr. hr T. 265. Sinapi fylv. Monspesfulanum lato folies ber longisfimâ. J. B. Hi? II. pe 358, Z TETRADYNAMIA 68ör J. BauniNus zou de Steng anderhalf Elle Iv. hoog zyn en de Haauw uitermaate lang. — rn Rd „… Hoorp« Ca1) Waterkers met rappig uitgehoekte fpitfè srux. ruige Bladen en een flekelige Steng, zjn ien (22) Waterkers met rappig uitgehoekte Wol- peak. lige Bladen en eene offene Steng. XXII. rient (23) Waterkers met eenvoudige „ Spatelswys” Ej1nt ovaale , getande , de Steng omvattende , xEUr. kaale «Bladen, | onie (24) Waterkers mel Draadachtigeeffene Haau- 5 Aa „Sten adden mei Reine ent Van deeze vier Soorten is de eerfte in Pruis- fen door den Heer Lorser gevonden; de tweede en derde heeft TourNErFORT in de Levant waargenomen ; de vierde groeit in Span- je (1) Sifimnbriam Fol. runcinatis acutis hirtis S&c. Am. Acad, IV. p. 296, Eryfimum anguftifolium majas. C. B, Pin. 107. Eryfimum hicfutum Siliquâ Erucz. Loes. Prasf. 69. T. 14. Rapiftrum mont. Trionis folio. Cor. Eepbr. T. 268. 4 (22) Si/ymbrium Fol, rancinstis tomentoûis &c. Ery(imu Orientale Folio Sonchi , Flore rags Ne men BoEru. Lugdhe 1. p. 14e HALE: Gort. (23) Si/ymbrium Fol. implicibus eel Ovatis &c.' Sis. ez „ Babarez facie, Plancaginis folio, TOURNE, Cor. By Si diend sil. ida lavibus , Fol, pinnatis denticulatis 93. Vvs IL Dest. IX, Stum, 63 ViIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. je en Portugal, Deeze heeft Stengen van cen Aang. Handbreed of een Voet hoog , effen, zo wel Hoorp- als de Bladen , die broofch zyn en gevind ‚met STUE, _ langwerpige Zaagtandige Blaadjes. De Bloemen PE zyn lang gefteeld , geel en taamelyk groot, E. Met Lancetvormige onverdeelde Bladen. xv. _ (os) Waterkers met Lancetvormige ne Dd Arië ist getande Stengblad en. Danaa In langte en dunte der Hameln mûnt deeze uit Ct, die in EA, en ltalie voorkomt op 8 ee 2 ruuw: | aden zyn w iT : en zeer EEEN Ee afgebloeide Meel knopjes Violet ; de Bladen Laurierachtig en uiter- maate glad: de hoogte anderhalven Voet, zegt Govan. / anne eik S al waterski: met Liniaale opaan Bla= en ; » de Bloemfteeltjes Lymerig en flekeligs Effenran- dige. ae Siberifche heeft de Steng een Vinger lang; de Endtrosfen zyn ruig en Lymerig; de Bloemen vry groot en wite (27) (25) Sifymbrium Fol. Lanceolatis dentato - ferratis Cauli- nis, HL. Clif. Ups. R. Juugdb, 341. GOUAN Monsp. 327. JACQ: Vind, 122. Draba lutea Siliquis ek C. B, Pim. 110. Arabis quibusdam. CAM, Epit. 3 (26) Sifmbrium Fol. amie integerrim's &c. pespe- ris Caule Ramofisfimo , Fol. Lincuibas, Pedansulis hispi- dis. Gmer, -TETRADYNAMIA 639 (27) Waterkers wet Zaagtandig Eyronde ge- IV. 5 fleelde effene- Bladen sen ne En kromme Haauwen. Hoorp- STUK „ Deeze heeft ook maar een Stengetje van een _xxvrr. half Voet lang, van onderen Takkig: fpitfe Bla- %/jbrien den; Trosfen van kleine witte Bloempjes en Oord ronde Haauwen. - Nog een Oostindifche ftelt de Heer N.L. BuRMANNUS voor, die de geftalte van de Mofterd en by zyn Ed. daar van den bynaam heeft. Behalve de Wilde Waterkers, die ook aan de Kaap zou voorkomen, heeft zyn Ed. van daar eene „zogenaamd , welke de onderfte Bladen byna Lierachägs ften infneedig gefnipperd, de Haauwen Liniaal en ftompachtig heeft (f). In Arabie vondt de Heer ForsKAOMEL een leser dt Waterkers met gladde Haauwen (4). ER Y 8 jd MUM, Steen Raket. Dit Geflage i is kehbaatam een Ì volmaakt vierhoekige Haauw , zegt de rad en het heeft den Kelk geflooten ; bevattende zes Soorten. hen dek (27) Sifymbridm Fol. Lanceolato - ovatis ferratis, petiola- tis lavibus &c. Burm, Fl. Ind. 140. Af) Sifymbriem Lyratum. Prodr, Flor. Cap. p. 17. (4) Sifymbriam pinnatifidam, Flore Zgypt. Arab. p, £18 i. DEEL. IX, STUEs 684 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, IV: (1) Steen=Raket met de Haauwen tegen de An tn Aair mik en _rappig ongeheane Hoorp- Bladen. STUK. L Zeer gemeen is dit Onkruid aan alle Wegen, „Ervfinm Offisinaie. Op Kley , Aard- en Steenachtige Gronden, zo Gemeen. in onze Nederlanden als door geheel Europa. … Het groeit zelfs fomtyds op Muurenen Daken. De Latynfche naam Jrio wordt ’er van fommi- ee aangegeven ‚ doch gemeenlyk noemt men Eryfimum een Griekfch. woord „dat vande aimmiende hoed aniabeden « welken er de Ou- efchreeven, id „ Hierom H Bran: of Heilig Kruid genoemd geweest. De Franfchen noemen ’t Velar of Tore telle: de Engelfchen Hedge- Muftard of Haag- Mofterd ; de Duigfchers has wy Stcen- Raket, | ming nis deSmaak der Bladen zagt en eenigermaate Zoutig; doch de Plant levert, door Deftilletie , grootendeels Loogachtige Stoffen uit , volgens Geor roy (*). Niettemin geeft het Sap een roode Kleúr aan blaauw Papier: tot bewys van eenige Zuutheid, Het Kruid is, ou reeds twee Eeuwen, beroemd, | als (1) Ernfimam Siliq. Spice” appresfis &ec. Sy/?. Nat. XL. Gen, 814. p. 441. Ves. Kill. p. 499. GORTe Belge 190, Fl. Sue, 554, GOUAN Mfonsp, 327, &c. Ecce Re Lugdb, 342e mg vulgare, C‚B. Pin. roa. Krio f, Erymum. Dop. Pempt. 7 ide \ (*) By deezen Autheur wordt de hoogte van dit Kruid op meer dan twee Ellen gefteld ; doch dat is fout : her groeit zelden meer dan wee of drie Voeren hoog. TETRADYNAMIA 635 als een uitmuntend Middel tegen de heefchheid _ IVe in de Keel, die uit Verkoudheid ontftaat, in- pir zonderheid lattig dan Redenaars en Zangers , Hoor. kunnende gedroogd als Thee gebruikt worden °T®E met wat Honig, en dus is het ook tegen Borst. “7% kwaalen, die uit vergaaring van Slym ontítaan , niet onnut, De vermaarde Syroop van Loser, uit dit Kruid gemaakt (*), heeft in Vrankryk deswegen den naam van Syrop du Chantre. Vier druppels daar van doet men ‚em ’ Kwartier Uurs, op de Tong, en laat dezelven zagtjes in de Keel glippen. LoBer verhaalt , dat hy daar mede jonge Dogters genezen hadt , die tien dan ren lang heefch waren geweest: g ook veele Zangers , die naauwlyks geluid: le geeven ; hebbende hy bet gebruik daar van ge- leerd van zynen Meefter RoNperLErTrus. Doch die Syroop wordt, behalve dic Kruid, uie veele andere Borstmiddelen famengefteld GD: “zo kg, en de Eryfimo Lobelii. Voorfchrift van LoBEL is aldus. ee ec. Eryfimi recent. Man. vt. ad. Helenii , usfilag. fucculent. Liquirit. ana Une. 1m. Herb. Borrag. Cichoreî, Rutz Murat. ana Man. 1 {3, Flor, Rosmáriní. Stoech. £. Beton. ana Man. {5, Sem. Anil. Drachm. vr. 3 er maj, fine gigart. Une. Consc. Cont. M. Coq, in Hord. Hydromellis ana. q. {, Ex Golat. Lier, 11 vel si1,cum £, q. Sachari fiat f, a. Us. II. DEEL. IX. STUK, ke1e) V1IERMAGTIGE KRUIDEN, _ IV: zo dat men aan-hetzelve alleen de uitwerking AFDEEL niet kan toefchryven. De nuttigheid , niettemin „ Hoorp- van deeze Borst -Syroop , is door laatere Onder- STUK, _ vindingen beveftigd (*). R 1vrazus, bovene Pan 3 dien , heeft door het Afkookzel van Steen - Ra= ket veelen van Kolykpynen genezen. Zy bee hoort tot de Kruiden tegen ’t Scheurbuik. dien- ftig, inzonderheid het Zaad, dat in Smaak veel gelykt naar het Mosterd - Zaad „ doch wat flaau- wer is. Hetzelve word: door ErmurrLeEr in een te tan ’t Wateren, tot een vierde _…L Het Kruid all cenly ge set Water, of op _Wyn Der 5 Eert eter , dan gekookt ; dewyl bet door fterk kooken aas van zyne vlugge deelen kwyt raakt, a a (2) peen Eri met Lierachtige Bladen , aan Barbarea, 4 winter. kers. Dit Kruid, dat in Sweeden , Rüitaad , Oost- enryk en de "Zuidelyke deelen van Europa, op vogtige plaatfen , die overftroomd-zyn geweest , groeit, is door den Heer D.pe GoRTER ook aan (*) Vide fem. de PAcad, R, des Sciences, de 1724- pe 439, (2) Eryfimam Fol, Lyratis extimo fubrotundis. GOUAN Monsp. 327. GORT. Belg. 190. KRAM. Auf?r, 195. R. Lugdbo 342. Eruca latifolia £. Barbarea. C. B. Pin, 93. Barbarea. DoD. Pempt. 712. Sifymbrium Foliis pinnatis. Harr, Helv. 549. B, silymbrium Eruca folio glabro minus & procerius. TOUBNE. Inft ars. TETRADYNAMIA 637 | aande Beeken by Harderwyk ontdekt, Hyzegt, IV. dat men ’ in ’ Neerduicfch Winterkers noemt , “Tpmrke en dien naam leidt DopoNsus daar van af, Hoorp- dat men het ’s Winters als Tuinkers over deSTUE. Slaa “gebruike 3 anders ook Steenkruid , we. SPA gens de kragten tegen den Blaas-Steen; maar gemeenlyk St, Barbers Kruid , volgens de Duit- fchers „ waar van «de. Latynfchen naam. De Franfchen geeven het den naam , van Herbe de Sainte Barbe of de Charpentier. Sommigen noe- het ook Moeras - Raket , wegens de Groeie plaats. De eigenfchap van de Haauwtjes tegen de Takken a welke de voor- gaande zo kenbaar maakt, eeft geen plaats in deeze ; doch dezelven komen ook vierkantig voor , en zyn met de Takken evenwydig. De Bladen zyn aan ’t end niet hoekig , maar rond: anders verfchilt de hoogte weinig van dit Kruid; het welk ook kleiner valt en fomtyds met dub- belde of volbladige oegen » die kien zyn » ZE- 1yk in de andere. (3) Steen= Raket met Eeoih Bladen. EE Vry algemeen noemt men dit Kruid „dat over- Ee ge: al in Europa op lommerige plaatfen groeit, Ka Knof- (:) Eryfimum Fol. Cordatis, Mar. Med. 334. GORT. Belg. 190. KRAM. Aaf?r. 195. Fl, Suec. 558. Hesperis Allium re- dolens, ToURNF. Jnfl. 222. Alliaria. C. Be Pin. rio. CAM. Epit. s8g. Dop. Pempt. 686. LOB. Jo. 530. ! Il, Dern, IX, STUK 488 VIERMAGCTIGE KRUIDEN. … tv. Knoflook- Kruid , in ’c Franfch Alliaire, naar Moan den Latynfchen naam Alliaria, Dat fommigen, aam in ’t Nederduitfch , hetzelve Look zonder Look ge heeten „ komt daar van daan , dat het geen ee “ Bolwortel heeft, gelyk de Knoflook , waar me= de het anders in Reuk en Smaak, het Zaad in- zonderheid , veel overeenkomst heeft. Sommigen hebben het, uitwendig, in Pappen , tegen de Verftervingen en Krankreuze Zweeren aange preezen. BoERHAAVE liep daar mede zeer hoog en merkte dit Kruid als een der kragtigfle Zn den € en Legengitien aan H. GR iv. us A Pancetvormige getande zaten Bladen , Trosfen tegen de Bladen over , Uitge- getroste byna ongefteelde Haauwen en klei- EPE ne Bloempjes. Dit, in Spanje en Boheme op Akkers groci» jend Kruid, heeft de geftalte van de Veelhoor- nige Waterkers , maar draagt lange Trosfen tegen de Bladen over, die fpits getand zyn, met een hoekige Steng en Draadachtige Haaue wen. De Wortelbladen zyn uitgegulpt, De hoog- te is weinig meer dan een Span, v; (5) Steen- Raket met Lancetvormige effenran- St og dige Bladenen uitgebreide Haauwen. Violierig, Dee: (f) Nulla ? @ vd! Cnd atd: eft Alexipharmacum Gimeur. Hip. Plant. Pp. 437. (4) Eryfimum Fol. Lanceolatis dentatis Racemis oppofitie Cs) Eryfinum Fol, Lanceolatis integerrimis, Siliquis patu- Ge TETRAD YNAMIA 689 Deeze , die overal in de Moeshoven,Bouw- _ IVs landen en Velden voorkomt „ door geheel Eu-£ Tg ropa, wordt Groote Wilde Kers geheten. De Biiaips: Stengen zyn zeer Takkig, ftevig ‚een Elle hoog ; STUE de Bladen geelachtig groen, gezoomd metkor. es te Haairtjes, de Kelk is bleek met kleine gecle Bloempjes , en het draagt opftaande vierkantige Haauwen, die van de Takjes afwyken, he ) Steen - Raket meb Lancétvormige effen- E vi, randige Bladen. wi hels Op fommige plaatfen , in Vrankryk en Duits- ke die Bladen als het Haviks- rid heeft, op; 1 Grond uitgefpreid en daar tusfchen Stengen uitgeeft , - die met Bloemen , byna als der Violieren , bela. den zyn ‚ doch zonder Reuk. De Haauwen , daar op volgende , zyn vierkantig , gelyk in de andere Soorten, Uber WR die „CHEI lis, Gorr. pet rot. KRAM. daefr. 195, GORT. ie: 107. FI, Suec. 555. GOUAN Monsp. 328. Hart, Helv. &c. R. Lagdb. 342, Turritis Fol. integris Lanceolatis. GUETT. Stamp, 2e Ps 169. Myagram siliquâ longà. C. B. Pin! rog. Caneli- na, Myagrum alt. Thlaspi jeffigie. Los. Je. 225. (6) Eryfiniam “Fol, -Lanceolatis ferrâtis. Re. Zugdb. 342. Daris. Paris. zor. Fl-Suet. II. N, 6o2, Leucoijum lu- teum fylv. Hieracifolfam. C. B. Pin. 2o1, Prodr, toz. Leu- coium fyìv. inodorum. RA. Hip. 781e RUPP, Hall. 77, Not. aan. Prov. 365. — | Xx ap XL. Deus: IX. STUK, 690 … VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. CHEIRAN THUS, Violier, ArpzeL. & gres be Het Vrugtbeginzel heeft wederzyds een Kliers stuK. _ achtig- Tandje ; de Kelk ís geflooten en heeft ‘Haauw- twee Blaadjes aan den voet bultig: de Zaaden “zyn plat. Fot dit Geflagt,. van een zo bekenden naam, zyn betrokkende zeventien volgende Sootten. : sen (a) Violier met Lancetvormige getande kaale she. Etye Bladen , een geheel enkelde paarde Steng ere EK ‚1 Rice Zaanen deze met het Nennnde De byna overe een. In geftalte zweemt. het, Kruid,.naar. de Violieren. De, Bloemen zyn Zwavelkleur en van eén zeersaangenaamen,, Reuk,, een weinig * grooter « dan die der Tuin - Violieren,. Peren der Bladen loopen in de Steng,uit. De G dd in Hongarie en Frankryk , zegt de ddr, n. Ei: : ) Violier met Liniaale onverdeelde, byna Kipliche. N kkn in reef 5; Deer 68) Cheiranehas- Fol. kabichalimneniti ec. SyÂ- Nat, XII. Gen. 8rs.-p. "441. Wege XIII. -p‚ 499: -GOUAN, Aonsp. 328, ALLION. Pedem.- To 8. Feszendd. Ups. 192 Eeucoium luteum fylve anguftifol, C. B.-Pin. zor Leuce fylvere. Crus. Hift. 1. p. 299. Js B'-Hijt. H-p- $73- — (2) Cheiranthus- Fol, Lincaribus- integris- &c. Fol. Lin. incanis integtis. GER. Faa 363. LeUC, anguftif. Alp, Fl, Sulphured Aur. Pedeme 44. Te 9 ecn ZT ETRADYNAM IA. me _„Deeze; op Gebergten in Tealie en Provence groeijende s verfchilt van-de voorgaande door Arris fmaller„gryzer Bladen „ grooter Bloemen en is dunner Haauwen te hebben. e ( 3) Violier met kk pitfe gladde reren Bladen, hoekig Takken. en on en ‚2 Be ge Steng. Ad Muur bloem. Dit wordt. embed Mirbloehs genoemd , om dat men ’ dikwils op oude Muuren ziet BboeEn en bloeijen, Anders noemt men ’t-ook wel „ om de zelfde ‘reden, Steen -Wiolieren of „De Franfchen chen Wulls Flower, dat is Muurbloem. Het overtrilis de „anderen in aangenaamheid van Reuk, welke een ‘der bemindften is onder de Bloëmen. ‚ inzonder- heid in die, welke men Goudlákenfë noemt, uice muntende, en wel allermeest ‘in dé dubbelde of … gevulde, Bloemen: # welke als Roosjes zyn. In wilde komende gemeene Steen - Violieren ook fomtyds met, dubbelde Bloemen voor, Het Afirckzel of beds sap word: geacht de _Ston- en me): Alp. Flore Sulphureo, TOURNE. Juf, 22 hì Cheiranthus Fol. Lanceolatis acutis glabris &c, Mat. Bied. 335» GORT. Belg. 191. GOUAN Monsp. 329. KRAM. Auftr. 196. DALIB. Paris. 197, R. bead. 337. H. Cliff, 534. Leucoium Tuteum 4 vulgare, Cc. B. Pin. zo2. Leuc, luteum Dop, Pempt. 160. B, — magno_ Flore. Ye fecrato folio. 8, pleno Flore” majus et minus, C‚B, Pin. ze2, Xx 2 IL, DEEL. IX, STUK 692 VIERMAGCTIGE KRUIDEN, IV. Stonden en de Kraam te bevorderen. De Olie; ee welke daar op geftaan heeft, is Pynttillende, Hoorp- _ De bynaam Cheiri is van Arabifche afkomst „ te: en by denzelven zyn de Bloemen in de Apothee- Piers 4 ken bekend , zo wel als de Olie , die daar op geftaan heeft, onder den naam van Oleum Chei- rinum of Keyrinum. Men zal derhalve niet ligt twyfelen ‚of de Geflagtnaam is uit dat Arabifch Woord en ’t Griekfche „Anthos famengefteld « zonder dat men hier zou denken om ’t Grickfche woord Coal; dat een Hand betekent ; gelyk de Ridder zulks (*): want Handbloem, nooit Belen is zeer onbepaald , en geens= zins op deeze Bloemen , in {3 byzonder » toepas felyk, w. (4) Violier met Lancetvormige fpitfe gladde” shan. Prathà eenigermaate Zaagtandige Bladen en een der Heefterige Steng. _ Zeer gelykt deeze Soort , die in Spanje groeit , paar de voorgaande, doch valt maar een Hand- breed hoog, Ook zyn de Bloemen agtmaal klei- ner (f), wel geel , maar minder ruikende , heb- bende blaauwachtige Meelknopjes , zegt de er, {5 Pp. 1 _ (4) Cheiranthus Fol. gene acutis Bec. Mant. 94. Leu- _oium luteum minus, fruticans. BARR, Je, 1228. __{t) Zo dit in middellya berekent , dan moeten de Bloe- men zêer klein zyn. TETRADYNAMIA, 693 (5) Violier met flomp Eyronde , ongeaderde Iv. witgerande Bladen, de Haauwen Elsvor. SED Ev ee mig getipt. ei za (6) Violier met ovaale frompe naakte zeke ig Je tige Bladen en een verfpreide ruuwe Steng.,£ tus sia. Deeze ‚ die aan de Zeekust der Zuidelyketee deelen van Europa groeit, gelykt veel naar de tens. voorgaande „ van ’t Eiland Chio , gemeenlyk zeekants. Skio, aan de Kust van klein Afie, niet ver van Smyrna, door DirrLeNius afgebeeld, maar is grooter, en heeft een dik groenachtig Blad, De Bloem is Violct in de lee roodach- tig en kleiner, groeijende of een Span hoog. (7) Violier met Lancetvormige flompe effen vur. randige Bladen , een opgeregte Steng en maonsel- ingeflooten Meelknopjes. tig. Aan de Zoutmeiren, in Siberie en Tartarie, nam (5) Cheiranthus Fol. ohovatis aveniis gn, Bec. H, Ups. 187. Hesperis Caule Ramofisfimo &c. H. Cliff. 335. Re Lugdb. 337. N. 3. Hesperis Siliquis hiefutis, Fl. parvo rubel- lo. Dirr. Elth. f. 178. Leucoium Thlaspeos facie. HERM. Par. 192. T. 193. Hesp. Chia Saxatilis. TOURNB. Cor. 16. (6) Cheiranthaus Fol. ellipt. obtuûs Hesperis maritima fupina exigua. TOURNE. ft. 223. Leuc- o'um minus Fl, violaceo. BARR. Je. 1127. Leucoijum mari- timam parvum PLUK. Phys. 432. É. 2, (7) Cheiranthus Fol. Lanceolatis obtufis i tee cd ‚C1a- le eretto, Antheris incluis. Mant, 95. AEG 2 II. DERLe IX, STUK. IV. Annas Nn gaen ern vilt. Cheir sbus inca» nas. Gryze. 694 VLERMAGTIGE KRUIDEN, nam de Heer Lerc He deeze waar , die naar de volgende veel gelykt , maar agtmaal kleiner is, zegt de Ridder , en byna Heefterig, bìy- vende veele Jaaren over, De Bloemen zyn paarfch, in ’t midden geelachtig + de Stempel ftomp , dik , tweedeelig : de Reuk als der volgende. (8) Violier met Lancetvormige effenrandige flompe gryze Bladen; de Haauwen aan ’t end geknot en famengedrukt ; de Steng Heen ; Jlerachtig. Hier worden de gewoone Violieren , die men men zo Moone met dubbelde Bloemen teelt, die een alleraangenaamften Reuk:hebben s-niet „alleen , maar ook fierlyk zyn voor ’t Gezigt. Men noemtze , tot onderfcheiding van de ander ren, ook wel Stok-Wiolieren , om dat zy een Boomachtig Stammetje hebben. De Griekfche naam „ Leucoium, iser, wegens de grysheid der Bladen ; aan gegeven. Sommigen hebben dezel- ven geheel wit en als met Meel gepoeijerd, De Engelfchen noemenze Stock Gilly Flower , de Franfchen Violier of Geroflée , de Duitfchérs Garten - Veil of Tuin-Violier , en deze benaaming hebben zy zekerlyk van den Reuk , welke naar dien van Violen zweemt. ”Ge- (2) Cheiranthus Fol. Lanceclaris integerrimis obtuûs in- canis dec. H‚ Ups. Clif. R. Lugdh. 337. N. 2. Leucoium incano folio Hortenle, C. B. Pim. zoo. N. 1423 S5 ós 7. Vicla alba 8 Purpurea, LOB, Ze, 329, , bedoeld , waar van. „FETRADYNAMIA 695 % Gewas is iedereen bekend en de manier van _ IV. Teeling laat ik voor de ‘Tuinlieden over ; dewyl ArpgeL. ‘er byna niets gemeener is in de Liefhebbery. Hobi Men vindtze, zo wel dubbeld als enkeld, mer TUE witte „ paarfche „ roode, Vleefchkleurige en °77% bonte Bloemen, welken men by WEINMANN fierlyk vertoond ziet (f) Zeventien Verfchei- denheden van deeze Violieren zyn door Boer- HAAVE opgetekend. Eene derzelven met geheel groene Bladen , die niet Wollig zyn, en witte zeer welriekende Bloemen, is uitmuntende en verfcheide Jaaren duurzaam. 9) Violier met digt ge. pie, hide: ge golfde Bladen en eene on nz. Een byzonder flag van Violieren, te Vof in Venderige * jaar 1753 uit Zaad geteeld , en dus gebynaamd om de fierlykheid. ’t Gewas is tweejaarig , de Wortel Vezelig ; de Steng eén half Voet hoog, een Vinger dik , regtopftaande , naakt; de Bla- Kropswyze , aan den top, als die van Kool vergaard , zyn Lancet vormig 00, ‚ongefteeld, ftomp, gegolfd en grys: de loemtrosfen ge- ftrekt, opftaande, van hoogte als de Steng: de Bloemen paarfch met een Goudglans, C 10) Violier met Lancetvormige eenigermaate ,X- gee jaarlskfe. + & Cheiran- thus Fene- (t) Krds. PL. N. 64, 643, 644- (9) Cheirasthus Fol, conferro = capitatis recurvatis undatis » Caule indivifo, Linn. Dee. 31, T. 16. (to) Cheiranthus Fol. Lanceolatis tees obtufis in- canis &c, Leucoium incanum minus, C. B. Pin, Xx4 IL, DEEL IX, STUK» 698 VIERMAGCTIGE Kauipen, IV, getande flompe, gryze Bladen ; de Haau- dE ded bob en fpits gepunt; de Steng oorDe ruid STUK, … 5 Haauw- Deeze kleine Violieren „die volftreke Jaarlyks dragende. erven „ kunnen gaauwlyks als eene Verfcheis denheid van de gewoone aangemerkt worden, niettegenftaande zy ook de Bladen grys hebben , zo wel als de naastvoorgaande in welke de Bloemblaadjes geheel zyn in deeze uitgerand, of aan den Rand een weinig uitgefneeden, ’t Ge- was ed ee kleiner dan in de gewaoos en Vioe He Wine der IEN yke deelen van Krooa, | erm _ Cai) Violier met Lancetvormige eenigermaate sus Litor en én Wllige Fgo8 Jleezige Bla- reus. ‚ de B . de Haau- Oeverige. / Ed wan Wallis. je Aan de Oevers der Middellandfche Zee is de Groeiplaats van deeze, die de Steng een Voet hoog en grys heeft zo wel als de Bladen, wel. ke ftomp getand zyo; de Bloemblaadjes Harte vormig paarfchachtig ; de Haauwen Elsvormigs niet langer dan het Blad en Wollig. De Hoogleeraar ParrAs heeft op de Sly= kerige Oevers aan de Kaspifche Zee en omftreeks de (11) Cheiranthas Fol. Lanceolatis fubdentatis &c. Leu- gen maritimum anguftifolium. C.B. Pine 201, Keucoiuna ven minws. CLUS, Elf, 1. p. 298 TETRADYNAMIA 697 de Rivier Irtis, in de Zuidelyke deelen van Si. _ IVs berie, deeze Soort van Violieren; ten minften EE een Plant naar dezelve gelykende , gevonden , Hoorns - daar hy de Afbeelding van geeft (*). In een TUE drooge Grond komen derzelver Bladen byna ge- SiP1“%* vind voor. Dezelve maakt, zegt hy , met haare rype Haauwen eene byna Klootronde Struik, die verdroogd zynde door den Wind afgebro- ken en, gelyk veele andere Terras- Planten van dat Gewest, ver heen gevoerd wordt. Men be- grypt ligt, dat hier doorde verfpreiding van het Zaad zeer wordt bevorderd ; vooral in dit Kruid, welks Houtige Hlaauwen niet open in bende voor dat zy door den Regen ecnige maalen bed zyn. Eerst hadt hy ’t zelve tot de Uitgehoekte Vio- lier betrokken (4). se (x2) Violier met Liniaale eenigermaate uitge. Xi hoekte Bladen en ongefteelde Bloemen, met ‚sas sris- gegolfde Blaadjes; de Steng Heefterig. ** re (13) Violier met getande flompe Bladen efe- xn. ne Trilob Driekwab- (*) PaLLas Reizt. II. Deel. II. Boek, Tab. Ke Fig. 2. en (ht zelfde bladz. 489. (22) Cheiranthus Fol. Linearibus fubînuatis &c. H. Clif. 332, R. Lugh. 337. N. 4? GER. Prov. 364. Leucoium mi- nus , breviori folio, obfoleto Flote. BARR. Ze. 999. N. 2. _ Lavendulz folio, Bocc. Mus. T. rr, BARR. Ze. 803. (13) Cheiranthus Fol. dentatis obrufis, Cal, levibus Sc. Leucoium maritimum minimum Hisp. vernum. TOURNE. Inf. 221. BAUH. Pin. gol. Prodr. 103. Xx ss IM. DEEL IX, STUK. 698 VaRRMAGTIGE KRUIDEN, _ IV, sne -Kelken en Knoopige Haauwen, die ge. ArDEELs fpitst „ Draadachtig dun en glad zyn. STUK. De Droevige , dus wegens de onaanzienlyke 4 Hesen Kleur en Reukeloosheid der Bloemen genaamd , de, “groeit in Spanje, Italie en Provence : de Dries kwabbige komt ook in Spanje en volgens den Ridder naby de Hiëres-Eilanden „aan de Kust van Provence voor. Deeze heeft Takkige Stengetjes van een Span hoog, met Lancetvormige ftom- pe Bladen en paarfche Bloemen. De eerfte is Hessie, deeze een nlt Plant, dg zi rappig uitge. &hus en “Joekte Bladen , gehaairde Kelken en Knoo- ‘Rappige. pige drietandige Haauwen. In Portugal is de Groeiplaats van deeze Soort, ‚die de Bladen fmal , de Bloemen uit den geelen paarfchachtig ; by nagt nn ie zeer fterk van Reuk en de Haauwen aan de tip byna drie- tandig heeft. sv. (55) Violier met Lierachtige Bladen , dé tip. eer pen der Haauwen drietandig. en (16) Vio= ( ee Cheiranthus Fol. Lanceolatis runcinatis „ Calycibus aah CheirantBus Fol. Lyratis, Siliquis apice wenen. Je Cliff. 335. Re Zugdb. 338. GRON. Orient, so. Leucoi marinum. CAM. Fort, 87. T. 24. MORIS. zg. p. 242: S. 3 T. & É. 13. TETRADYNAMIA 699 (16) Violier met Wollige , lompe , eenigermaa- urn te uitgehoekte Bladen, die aan de Takken ed geheel, de Haauwen. gedoornd, OOFD= sun _Deeze komen. aan de Zeekust, de eerfte by X SR Tripoli in Syrie, de andere in Spanje en by de #5as sinua- Hierifche Eilanden in Provence voor, Beiden “'yinge. zyn zy wollig of. ruig van Loof , inzonderheid boekte, de laatfte , die de Haauwen zeer langen met ftekelige Puntjes heeft. Deeze maakt het twee- de Jaar een Steng van twee of drie Voeten hoog- te, zeer Takkig , doch met weinig ftevigheid, De Bladen Zyn in be iden uitgehoekt. (17) Violier met ovaale famengedrükte: LN sen, Liniaal Lancetvormige Bladen en en eene Egypte Heefterige opgeregte Steng. Deeze Soort, in Egypte en Arabie groeijen- de, heeft, volgens den Ridder, de Steng Hee- fterigen Takkig, met Zilverachtig gryze. Blas den, die fpits en geheel effenrandig zyn : de Kelk langwerpig , de Bloemblaadjes eed (16) Cheiranthus Fol. tomentofis obtufis fabfinuatis &c. Leucoium maritimum finuato folio. C, B. Pin. zoo. Leucs maritimam magnum latifolium. J. B. Hif. 11. p. 275. (17) Cheiransbus Siliquis ovalibus compresfis, Fol. Linea- zi -Lanceolatis &c. Farfetia- MEgyptiaca, Tuna. Farfssia. Ve- net. 1765. Quarto, pe IT. 5. Thlaspi Fruticofum Ramofum Leucoijt acutis foliis , Argenteum. PLUK, Alm. 365. zedig za Frut. perennis incana, TOURNS. /t. 1. T. 92. u. DEEL. Iz. Vux. 200 VrERMAGTIGE KRUIDEN: IV. tg wit, met geele Meelknopjes en Zaadhuis- APDEEL. jes, byna als die van ’t Penningkruid, Bulbo- Höör: nac genaamd, By nagt geeven de Bloemen al« STUK _Jeenlyk een aangenaamen Reuk, Wegens de Zaadhuisjes hadt de vermaarde TouRrNEFoRrT tot het Geflagt van Lunaria een Gewas betrokken , dat hem gebragt was van het Eilandje Kaloyero, in de Griekfche Archi- pel , by Amorgos. Het geleek echter, in Ge- was, veel meer naar de Violieren , hebbende Houtige Stengen van omtrent een Voet hoog- te ; met getropte Bladen, en uitfteekende ge- aaïrde en; met geele Bloemen. In de Koninglyke Tuin pn Parys was deeze Plant, die door de Bladen, welke Lancetvormig , Wol- lig wit, en byna als die der Gryze Violieren of Violetten waren, een weirig van a de Egyp- tifche fcheen te verfchillen. Zonderling is ’t , daar Linneus op deeze Soort den naam van ForsKAO HL aanhaalt, dat men ín de befchryving der Planten van Ee gypte en Arabie, door dien Autheur „ niet van dezelve gefproken vindt. Hy geeft drie Soorten van dit Geflagt op, waar van de eene, Droevi- ge gebynaamd , by Kairo gevonden, Tandswys uitgehoekte Bladen hadt; de andere, Liniaale getyteld , hadt dezelven Wollig en eene Takki- ge verfpreide Steng: de derde, by Alexandria groeijende , Pluizige genaamd „ hadt leggende en getande Bladen, ook Liniaal, gelyk in de voors dk, LT ETRADYNAMIAS zor voorgaande, Dus allen van de Far/etia verfchil Pi. 3 lende (*). ee HertorHair A, Zonneminner. ms Die Geflagt, welks Griekfche naam daar van En ie afgeleid zal zyn , dat het natuurlyk groeit op plaatfen die aan de Zonnefchyn zyr bloot ge- fteld , heeft twee Honigbakjes omgekromd naar den Blaazigen voet des Kelks. Het bevat de volgende uicheemfche Soorten. (1) Zonneminner met, Lancetvormige onver- Je Fe pn enophl4 „deelde Bladen, Padd B. ea (2) Zonneminner met Liniaake Bladen. Voleii de laatfte Vermaning van den Ridder dae behoort de Afbeelding der Afrikaan/che Violier , met blaauwe Bloemen en Hertshoornbladen „by SEBA, tot de eerfte Soort, *t welk zonderling is; niet minder dat dezelve aldaar voorkomt met | ZEE EE 8 het (*) Flor. Agypt. Arab. p. 119, T20. (1) Heliopbila Fol. Lanceolatis indiviis. Syf. Nat. XII. Gen. 316, pe 442. Weg. XIII. p. Sor. Cheiranthus Fol. Lane ceolatis integerrimis. Am. Acad. VI. Aft. 23. Leucoium A« fric. coeruleo Flore , latifolium. Herm. Jagd. T.p. 3650 Mus. IL. T. 17. £ s- Nafturtium Perrzum Ethiopicum. hae Pbyt. Te 432. fe zo 2) Helispbila Fol. Linexibes pinnatifidis. Leucoium Afrie cinum „ cceruleo Flore , angufto Coronopi folia. HERu, Lugdb. T. p. 367. Leucoium Afcicanum Flore Lini coerulei, Mollaginis folio. PLUK. Alm, 213, T. 2004 f, 3. Hr DEEL. IX, STUK: IV. 702 VIERMAGTIGE KRUIDEN. het byvoegzel Groote } terwyl dit kleine. Planc- in jes zyn, volgens HERMANNUS, uit Zaad van. Hoorp de Kaap geteeld; het eerfte twee Handpalmen, phen ‘het andere wat hooger groeijende, Het eerfte dragen heeft de Bladen met witte Haairtjes, het ande- re glad, en in beiden zyn de bovenfte van de onderften vaanmerkelyk verfchillende , eù van beiden komen ’er met breeder , fmaller, met gladde en ruige Bladen voor. De Bloempjes ge= Iyken naar die van Vlafch: het Zaad is eeniger= maate fcherp van Smaak, ar Heer N. E‚ Burm ARN Us beef thier , den Bynaam van Gryz Ont, : Plantje thuis gebragt , dat Gryze Javaanfche Widlier door Gancin was getyteld (£) en waar van de Geftalte wel eenigermaate gelykt; doch de Bloem- eú ‘Vrug Iyk genoeg onderzögt , zo %'fchyût s'voor- der Ridder , om” pan eers zien aan te neemen: ” 3 Hasrtatn Damast, De Bloemblaadjes zyn fcheef-geboogen in dit Geflagt, dat een Kliertje binnen de kortfte Meeldraadjes ; den Stempel aan der Voet ge- _ gaffeld, aan den top famenluikende. heeft , en een geflooten Kelk : het Zaadhuisje geftrekt. Het bevat de zes volgende Soorten. (1) Es Heliopbi'a Caùlé eu ; Fol, Lineatibus fubfalcatis obtuûs. BuRm. Flor, Ind. Ps TETRADYNAMIA A3 ie D Damast met een Stekelige lend uitge. TVs. breide Steng. ArpzELs XVI. ; Aan den Geflagtnaam beantwoordt deeze, Horo die niet dan-by avond en by nagt zeer aan- 7. genaam ruikt „- zynde“ over. dag «byna zonder Faperie eenigen Geur, De Groeiplaats is in Ooftenryk Droevige, en-Hongarie „ als ook’ in Switzerland aan den Rhvn en elders, Zy heeft Stengen van een Elle ‘hoog, en Bladen veel naar die der Damastbloe- men gelykende, doch breeder en dikker en weie nig getand. De Bloemen _ bleek en niet be- lg EN C 2) ERE met oade inr, eregie Stengen, Eyrond, Lancetvormige fyn getande Bla- Ferma: den en dn: de ippen Ten een Samon ‚ blaadjes. OA A7 Zeer bekend is deeze Plant, die men ei lyk „Bloemen, van, Damast of Winter. Violieren , in % Hoogduitfch, 27 sin” G) Hesperis Caule ‘hisptdo ” ramofd- =pitente.” Syft. Nat. XII. Gefi. $i7.'p. 442, Weg. Kille pe sor. A. Ups. 18%. Jacq; Vind. 118, GOUAN Monsp. 329, Hesperis Caule ‚his- pido He Ms 335: Ke Loed 338. Hesp. mon- tana pallida odoratisfima, C. B. Pi, zoz, Hespecis Pannc- mica, CAM. ‘Bore T. 18. Er Pis 333. Je. 334. 5 (2) Hesperis Caule ‘fimplici ereîto Ec. Ha CHF. 335. Ups 138. R. Lugdh, 338. DALIB. Paris. 197. Hesperis Horten- fis. C. B, Pin. 202. Viola Matronalis. Dop, Pempt, 16: LOB. Zee 323. B, Sibizica, Sp. Plant. 927, Ei, DESEe IX, STUK: 74 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. Puliane of Casfoulette , ook Geroflée de Dames, EE in ’* Engelfch Dames Violets noemt. Die be- Br paamingen zien op den aangenaamen Reuk , welke deeze Bloemen by de Vrouwelyke Sexe send “zeer bemind maakt. Hierom heet zy ook, in Latyn, Viola Matronalis of Wiola Damascena, misfchien als haare afkomst hebbende van Da- maskus in Syrie. Men vindtze echter wild groeis jen in fommige deelen van Icalie, Van dit bekende Gewas zyn aanmerkelyke Verfcheidenheden, uit de Kweeking fpruitende, Zo heeft men het met witte, paarlabo en, met witte rood , of; b van alle deezen komen enkelde en dubbelde voor , of met gevulde Bloemen ,als kleine Roos- jes. De witte dubbelde zyn aangenaamst van Reuk en meest bemind, De Engelfche Hove- niers noemenze gemeenlyk Rocket, zegt Rav; als komende in fcherptede Raket oaby , zo wel als *t Zaad: weshalve di Kruïd gezegd wordt fegen Hoest én Borstkwaalen , als ook tot Zweet= dryving dienftig te zyn, zo CLusius ge- waagt. Hier is thans ook, door den Ridder, de Si- berifche thuis gebragt , welke in allen deele naar de gemeene gelykt , doch de Steng eens zo hoog heeft en de Bladen fmaller, de Bloem- blaadjes niet uitgerand , en de Nagels eens zo lang als de Kelk; de Bloemen paarích. ee, (3) PRTRADYNAMIA® Bos £3) Damast met enkelde opftaande ‘Stengen,‚by- IV na Piekvormige getande Bladen en frompe ete Bloemblaadjes, £TUKe « « Deeze, die omtftreeks Weenen aan did voer HK der Bergen en kanten der Wyngaard -Plantagiën pe van groeit , verfchilt zeer weinig van de Gemeene, Reukcioe dan dat zy geheel Reukeloos is, zo Crus1u Ss on (4) Daihst det. een zeer ‚ Tekkige. aar fbreide CE fe teng s Lancetvormige gefteelde fpits ge- HEE taride ruuwe Bladen én hie Huu. : „Ek : 8 Nier aan de Kaap, “maar In de Noötddtjn deelen van Afrika , zal minne ee aan plaats zyn van deeze; die-ook in.de-Zuidelyke deelen van Europa voorkomt. Het is een Plant geheel ruig, door driepuntige Haairtjes , m met finalle roodachtige Bloemblaadjes en gefirekte ronde Haauwen, {5) Damast met éen opper egte Tuktige Sag, es arnt (3) Hesperss Canle Gmplici ereâo &cc. Hesp. fylv: inoda. ra, C. B. Pin. zor. Hespetis terria, CLUS. Hij, 1. p. 297 Hesp. altera Pann. inodora fylveftris, Pann. 335. Ze. 336. „(aj Hesperis Caule RamoGsfimo diffafo Sec, GOVAN Men:s. Ó 3:00. GER: Prov. 365. Hesperis Aft. Hieraci: folio hirfuro. Nass. re Amen Gallicum folio Halimi. Bose, Sie, 77, ee, Flop Caulg ereêto Ramofo Sec. Turtitis annua vare na, EL purpurascentc. ne Inft, 224. GOUAN Monsp. e 330» U. DEEL: IX. STUK, zo VIERMAGCTIGE KRUIDEN. IV, en Hartvormige omvattende Zaagtandige ArDEeL, Xvl. ‚ Pluizige Bladen. De STUK. Aan de Zeekust van Provence en in Langue- draag dok groeit deeze Soort , die breede fiyve, diep getande Bladen tropswyze heeft , en Stengetjes van omtrent Ech Span hoog ‚ met paarfche Bloemen. VL _… (6) Damast met rappig ee, Bladen en ‘ driepuntige Haauwen. dn hoe, verre, deeze. van de Rappige Violier _veríchille, niet een en de zelfde zy, is my uit de befchryving en bepaaling duifter, ARABIS Honigfchub. Dit Geflagt onderfcheidt zig door vier Honigs kliertjes , ieder binnen een Kelkblaadje, alseen Schubbetje omgeboogen zynde, Het bevat de ten’ vole Godin Etn . ee 9) Honigfchub met de Steng omvattende ge Arabis tande Bladen, Alpilch. Op 330. GER. Prov. 366. Leucoium maritimum latifolium. Ce B. Pin, zor, Leûc, min. gotundifoliam FI: enn BAER, Je, 876. Leuc. mâtinum alterum. Log. 4e. (6) He:peris Foliis Rin ie ‚ Silfquis eintie Chei- ranthus lacerus. Sp, ‚gag. Leucoium Lu icum put pureum; Fol. sad ieden HERM. Parad, Tp. 195* (1) Arabis Fol. amplexicaulibus dentatis. Sy/7. Nats Xi Gen. Bis. p. 443. Vig. KlIT. p. sor H. Clif. 335- Re Lugdh. DErTRADYNAMIA vof Op de Alpen van Switzerland, Ooftenryk „IV. Lapland , als ook op Ysland , gröeit deeze Nen fomtyds met een enkelde, sends met een Hoorns getakte Steng zig uitfpreidende, De Plant is „TUE naar de Groeiplaats , ongemeen veranderlyk. „Signe, Zy komt fomtyds maar een Span , fomtyds , twee Voeten , fomtyds twee Ellen hoog voor; naar dat zy op een droogen fchraalen Berg- grond of in de Tuinen groeit. Ook. heeft zyde Bladen fomtyds glad en fappig , fomtyds droog en Wollig, De Haauwen zyn opftaande, lang, met korte Steeltjes. _(e) Honigfchub- In Siberie groeit-dit zondeinenonn dat, 3 de Wortelbladen Vinswyze uitgehocke-en lang-,S'° a werpig „ byna als die van ’c Havikskruid heeft, waar tusfchen een Stengetje vaneen Vinger lang „ dat aan ’t end getuild is met-paarfthe Bloe- men van deezen aart, Daar Komen van voor met Lancetvormige pets Bladen, (3) Lugdb. p. 338, 339. N. 1, 2e GOUAN"AZonsp. 331. KRAM» Auftr. 197. HALL. Hlelv. só1. Arabis Caule fimplici &c. Fi, Lapp. 257. Fl. Suêc. 565, Goge Draba alba Siliqnofa repens. C. B. Pin. 109. fB, Dcaba alba Siliquofa. Ibid, Dra- ba fecunda & eestia. Gean, Hij, IL. p. 124, 125. Drada altera. Pann, 4Ó2e A Arabis Caule nudo. Am. Acad, IL, p. 353. T, 4. f. 20. Yy a If, DEEL. brie, í 208 VAERMACTIGE: KRUIDEN, Iv. (3) Honigfchub met gefteelde Lancetvormigt Den effenrandige Bladen. id Niet alleen in de Noordelyke ‚ maar ook in AU de Zuidelyke deelen van Europa heeft deeze Archis halians. Haare Groeiplaats, Zy komt van zelf voort in Thaliaans. de Laanen van den Koninglyken Tuin te Mont- pellier „en is, omftreeks Bern en Switzerland , in de Koornvelden gemeen, vallende ook op Ooste eprykfe Gebergten. By ons komt zy, zo wel als te Petersburg en elders, overvloedig voor in Zandige Moeshoven. Men vindtze piettemin gebynaamd naar EHALIUS, die ’er , onder de _ Planten van % Hercynifch Woud, een Afbeel- ding van heeft gegeven, Uit een Roosje van Wortelbladen, die Ey- rond of Lancetvormig en fomtyds Tandswyze uitgehoekt zyn ‚ komt een Stengetje voort van anderhalf Voet, met ee en 6 dat de Haauwen draact. IV, {4) Honig pfchub met de Bladen eenigermaate Bellidifo- be pnt by den Wortel ftomp Eyrond,aan biadig. de Steng Lancetvormig. Naar (3) Aralis Fol. petiolatis Lanceolatis integerrimis. GoUAN 66, KRAM. Au, / 567. Turritis vulgaris ramofa. TOURNE. Jnf?. 224. Burt Paftoris fimilis Sil ann ae C. B. Pin, 108, Pilofella Si liquofa minor. THAL. Here. 34e T, 7. f. Da (4) Arabis Fol. Rn &c. ee Obs az. T, Tae Nafturt. Alpinum Bellidis Folio majus. C‚ B. Pix, 105. Prodr, 46. J. B. Hift, It. p. 870. Plantula Cardamines zmula. CL us, ese u. ie 129. Turritis Fol, omnibus glabris ovatis. HALL” delu. { omvattende, getand , de bovenften Zaagtan- »,:dig, minder 8rys : de Haauwen Liniaal , fä« », mengedrukt , elijfs „ overhoeks , naar de onderzyde geboogen”. K TurrriTis Turrekruid,. Dit Geflagt, wegens de plaatzing der, Haau- wen dus genaamd , heeft knypende Kelken, die overend ftaan, zo wel als de Bloemen ‚ en zeer lange boekige Haauwen, Het bevat ple drie volgende Soorten, (1) Turrekruid met de Wortelbladen en, ke flekelig , de Stengbladen TE om. shire vattende en glad, ES Glad. (2) (1) Turritis Fol. Radicalibus dentatis hispidis, &c. Gort. Belg, 192. FI. Scec. 544. HALL. Helv. $60. DALIB. Paris, 20% Re. Zugdb. 339, Brasfica fylv. Fol, circa Radicem Cicho- races. Ce B. Pin. 112. Yy 4 Il, DEEL. IX. STUK, zz VrERMAGTIGE KRUIDEN, -63): eer met alle Bladen ftekelig „ dé Ars …__ Stengbladen omvattende. Hoov: A geur; — Men verlangt goede Af beeldingen , om decze ‚. —_ beiden van elkanderen van de laatfte Soort van Ae ris Honigfchub., Turrita gebynaamd , te onders Rug. fcheiden. In Switzerland vondt de Heer Ha L- LER dit laatfte naauwlyks doenlyk. Ten opzigt van de anderen ‚ die niet alleen in veele deelen van Europa , maar ook in onze Nederlanden groeijen , is de onderfcheiding ook niet zeer duie de binen verwarren deeze eh 'oortt Rn we Ondereen. Hier te hand: kol men an op oude Muuren fomtyds voor, De hoogte verfchilt niet minder : want de laatfte Soort heeft Stengen van een Elle of maar van een Voet, gelyk Govan dezelve by Montpellier waarnam. Op den Grond maaken zy een Roosje van Wortelbladen , gelyk de Rakette en andere Kruiden van deezen aart, waar tit de Stengen voortkomen , die aan *t end Pieramieds- of Toorenswyze met Bloemen en Haauwen-beladen zyo, By de Eogelfchen heet het , deswegen, Tower- Muftard of Too- ren-Moftert3 by de Franfchen Tourette en by ons Turre- of Foorenkruid, (3) (2) Territis Fol, oranibus hispidis , Caulinis amplesicaulis bus. ibidems, Eeyioio fimilis hisfuta > non laciniata, alba, C‚ Pe Pin zer. Prodr. pe Te 42 TETRADYNAMIA 13 (3) Turrekruid met de Wortelbladen getanden _ IV, ftekelig ; de Stengbladen ten halve omvat- Ardrat, tende, Banis : STUK, Deeze in Ooftenryk door denn als rr. ook in Gothland waargenomen , heeft wel de Pijsis geftalte der naast voorgaande , maar de Steng Alpifche en Stengbladen zyn geheel zonder ruigte ;cffen= randig en niet volkomen de Steng omvattende: de Bloemen grooter , met de Blaadjes Eyrond langwerpig ‚ zeer ftomp, eens zo lang als de Kelk en wit van Kleur: de Kelken een weinig famengedrukt en ot amar ’t Gewas zou „tweejaarig 4 ie We Men 4 Baaien Kool. Ts, Behalve een opgeregte knypende Kelk en Klootronde Zaadjes , wordt dit Geflagt onders fcheiden door vier Eyronde Honigkliertjes , waar vn wederzyds één tusfchen de kortfte Meel. draadjes en den Styl, en één tusfchen de lang- fte en den Kelk, Hier zyn ‚ behalve de Wilde en Tamme Kool. Planten , ook de Raapen , ja zelfs de Rakette, thuis gebragt ; doch ik zal dezelven daar van afzonderen 3 begrypende dus maar zeven Soor= ten in dic Geflagt, als (1) Kool (3) Turritis Fol. Radicalibus dentatis =n Caulinis mi - amplexicaulibus, Syft. Nat. Vez. Xl zÁ ge; U. DEEL, IX. STUK. Ed 74" VrERMAGTIGE KRUIDEN. Iv. __@) Kool met Hartvormige, de Steng omvat- AFDEEL, tende gladde Bladen; de Wortelbladen ruuw Horb: en efjenrandig ; de Haauwen vierhoekig. en Deeze, in de Levant door ToURNEFORT Brest waargenomen ‚ fchynt ook te groeijen in Italie Levante en in fommige deelen van Spanje. Lore Lnoemt en Engelfch Haauwdraagend Deurwas, dat Kruid, welk CL vsi us afbeeldt onder den naam van Wilde Kool, zeggende dat hetzelve meest zyne Groeiplaats ín het Gebergte der Heete Landen heeft. Crustus es # ee wogen „en dat ain: ook r Weenen groeit. De arseen noemden het Collejon , als of men zeide Kooltje, De Bladen waren witach- túg, van Kleur als Kool en heet van Smaak, de Bloemen wit. Men @) Kool met den Wortel en Steng dun, de eer + se …_Stengbladen egaal Hartvormig ogefield vol, (1) Brasfica Fol, Cordatis amplexicaulibus glabris &c. SI, Nat. XU. Gen. 820. p. 444. Jeg. lll p: soa. H. Ups. 190, GOUAN Zfonsp, 532. Bresfica Campeftris prima. CLUS. Flif. UL. p. 127. 'Brasfica Campefris perfoliata , Flore albo. ‚ Pin. 112. Brasf. Ort, perfoliata. TOURNE. Cor. 16, Per= foliata Napifolia Anglorum ied LoB, le. 396. Brasf. ampeflris prima, CLus. Hlisp. 4 (2) Brasfi:a Radice none: tenui , Fol, Caulinís unie formibus &c. GoT: Belg. 193. KRAM . Fl. Suse. 546. H. Cliff. 339-- Re Zugdb. 744. Boosf. Campeftris perfoliata Fl, luteo. LOES. Pray, 29, Fl, dapp. 265, > 8 8 rg TETRADYNAMIA ZIS Onder den naam van Weld- Kool met Bladen TV. wan Doorwas komt deeze , zo in onze Neder. en landen als in andere deelen van Europa, als Hoorp- ook in Rusland, voor, Zy verfchilt vande voor- STUEe gaande, door dien de Wortelbladen wac inge- “4e fneeden en ruig zyn; terwyl die alle de Bladen glad heeft. Beiden zyn het Jaarlykfe of Zaay- Planten , en mooglyk kan men die met witte Bloemen, welke minder gemeen is, als eene Verfcheidenheid van deeze, wier Bloemen geel zyn, aanmerken. (3) Kool met de Steng omvattende , Spatel. zr.” ige, uitgegulpie Bladen, de enden bn Hartvormig effenrandig. 2e Akker, In Provence valt zodanige Veld-Kool met paarfche Bloemen , welke veel grooter zyn: het Kruid is hooger van Steng, heeft korter Haau- Wen en kleiner Zaad, zegt Doktor GERARD: Waarfchynlyk zal het deeze zyn, daar Cr v- s1us onder de Spaanfche Planten gewag van maakt; maar hoe kan dan de Steng flegts een Voet hoogte hebben , gelyk de Ridder zegt ? Van onderen blyft zy over. (4) Kool met de Stengbladen Pylorye Hart- yor- Alpina. ad (:) Brasfita Fol. amplezicaulibus fpatutatis repandis &c. * Brasfich Campeftris perfo'iata Flore purpureo. C. B, Pis, 112. TOURNE. Juf. azo. Brasfica fylv. Fabaiz foliis. T. 25, £.5 A Bison Fol. Caulinis Cordato - Sagittaris Sc, Brasfica Alpina perennis. Rure. Fall. 7se II, DEEL. IX, STUK, 716 VIERMAGTICGE KRUIDEN. IV, vormig, de Steng omvattende; de Wortel Arink bladen Eyrond ; de Bloemblaadjes opftaande, Hoorp- - E 5 4 STUK. In Duitfchland groeit deeze, die van de voor- Haauw- gaande weinig verfchilt, doch een geheel over- Sraagende. jy vend Onkruid is „ hebbende een klein Bloempje. Se A (5) Kool met ovaale byna effenrandige Bladen; Dinie. die by de Bloemen de Steng omvattende Ee Lancetvormig : de Kelken langer dan de Nagels der Bloemblaadjes. v KS 6) Kool met Lancecvarnig Eyronde gladde 3 amen beide Soorten groeijen in China, van waar de Heer OsBEcKk het Zaad hadt snede gebragt der eerfte, die Cadjoe- Coe genoemd wordt van de Ingezetenen,-Deeze heeft Bladen byna als de Hondstonge , maar glad, aan den Wortel , en geele Bloemen. - De andere, door den Heer GMELIN gezonden, en in de Up- falfche Tuin geteeld , heeft groote Bloemen, Vie let van Kleurs vin. (7) Kool met een Struikmaakend Spilronden Oeren oe Wieezigen Wortel. Kool, On- (s) Brasfica Fol, ovalibus fubintegerrimis Se. Am, Acad. IV. p. 281, Burm. B. Ind, 140. ACF, Perrop. 1761. pe 331% RO Brasfica Fol. Lanceolato- ovaris glabris &c, H, Ups. Ile (7) Brasfiea Radice Caulescente tereti Carnofà, Mat. Aded, 327 GORT. Beg, Hoa. H. Clif. 338. R, Lugdb. 3434 GOUAN Alonsps TETRADENAMIA ht „Onder deezen eytel begrypt Linneus al, IV. e de Vn van- Kool , waar van xv, Ting kende ’er twaalf en by TouRNErForRT ® komen ’'er meer dan twintig voor (*). In ’al- gemeen noemt menze Brasfica , in ’t Franfch Chou, in ’t Engelfch Cabbage of Colewort, in ’t Hoogduitfch , gelyk by ons Kohl of Kool ; maar onderfcheidtze met de bynaamen van Sluit. Bloem- , Raap- en Krul, of Boeren- Kool: naar de geftalte. Van de Sluitkoolen zyn ’er , we- derom, Witte ‚ Roode, Kappertjes en Groene of Saaie » Ee ee In * Franích worden eeze genoemd Chou-Pommé ende Jatte Chorz de Alonspe 333: ef, Sylveflris. Brasfica Maritiina Arborea. Mons. Hifl, IK. p- 208. B, Viridis. Br. alba vel viridis. C. B. Pin: Tite ye Rubra. Br. Capitata rubra. Jbid d, Capitata. Bro Cap. alba. Ibid. 8, Sabauda. Br. alba erispa. bid. Undulata, RENEALM. Sp. 113 jd Laciniata, Br. Lacin. rubra. J. B. Hift. IL. ps 832. # Selenifia. Brs angufto Apii folio. C. a Pin. 112, &, Sabellica. Br. fimbriata. /bid. Be, Sabellica. Sp. 134 Te 133e be Botrytis. Br, Caulifiora. C. B. Pin. rirs RER. Sp. 131. Te 133. CAM. Epit. 253. sw, Napo-Brasfin éa. Br. Rad. Napiformi. TOURNS. Inf. 219. Napo-Braslica. C. B. Pin. zur. Prodr. 54. XA, Gong ylodes. C. B. Pin. tit. Br. Caulo-Rapa. |. B. Hifl. Me. p- 829. Gaulo - Kapum, Cam, Epit. zs1. Vide & Dop. Pempt. 6G2r= 625. Los. Ze, 243 -245. XC. | (*) Apud Baubinum triginta Species proftant,zezt RurTY; dech dan zyu 'er twaalf Sooften van wilds of VeldeKoot enz. onder begreepen. en hes IL. DEEL. IX, STUK, IV: AFDELLe XVI. 718. ViERMAGTIGE KRUIDEN, de Milan ou de Savoije. Van de Witte en Roo- de zyn ’er kleine „ aanmerkelyk gekruld, gelyk Hoorp- de Moskovifche , en die, welke de Brabanders As Ps Rij heeten, wegens de geftalte en Kleur, ve. De Bloemkool heeft langer en breeder Bladen dan de anderen, fometyds langer dan een Elle, en in ° midden derzelven komt uit de Steng als een Bloemhoofd voort „ dat zig, als men het ftaan laat , eindelyk in Bloemen uitfprcidt, en Zaad draagt. In ’ Franfch noemt men deeze Chou fleuri „in’t Engelfch Colliflower. De Raap» kool. of Koolcaap ” heeft ouder de Mladen een vert. Men TE met Wortels sik deal Raapen of Karooten, in Duitfchland Dorfen of Dorfchen genaamd , by Neuremburg en naar den den kant van Bohemen veel tot Winter - Voor- raad gezaaid wordende, Behalve de Kool met gekrulde Bladen , die Spruit- of Boeren- Kool ge= noemd wordt, en die waar van men flegts de Spruitemeet zis’er ook met gefnipperde Bladen , welke men Bruinkool noemt, enz. Dat de Kool den Ouden bekend geweest zy , is blykbaar. De Grieken onderfcheidden ze in drie Soorten, gekrulde, effene en wilde Kool; begrypende die allen onder den naam van Kram: be (}). By de Romeinen was-de Kool in zo vecl (*) De gekrulde werdt by hun Sefinoides genoemd ‚als het Loof gelyk dat der Eppe hebbende ; hoedanig eene nog ge- teld is onder de Verfcheidenheden. TETRADYNA MIA 219 weel achting , dat de Arts Crysreeus’daar IV. van een Werk gefchreeven: hadt, derzelver ATDEELs dienst toepasfende op alle Lighaamsdeelen. Die Hoorne voornaame Geleerden, PY THAGOR As en C a- STEE To, hebben haaren Lof verbreid, Waarfchynly- wee her is’t derhalve, dat deeze Aardvrugt uit de an inde Noordelyke deelen van Europa ‚ en door kweeking allengs verbe- er zalzyn5 dan dat de tamme of Moes- Kool haar afkomst zoude hebben van zekere wilde Kool; op de- Kalk-Rotfen by Doveren , en dus aan de Zeekusten in Engeland groeijende, Het as immers , van de Bloemkool , moet nog, lie worden over- en 0. Soren ftellen. de invoering van de Kool , in Groot Brittannie, op de Zesde Eeuw (})- Gedagte Wilde Kool, in de eerfte plaats voor- Zaomach: gefteld door den Ridder, voert den naam van 5, Boomachtige of hoog ftammige getakte Zee - Kool, by Mo RISON door wien Zy in het midden der Kust waargenomen werdt. Hy'h hadtze ook. veele Jaa- ren in de Tuinen by Londen: ‚gezien , zynde een ja over. 1 A 0D Dit zegt. MoR1sO0 geen minder pee wnd Ik opgemerkt , dat der zo- danige Bloemkoolen beter zyn » die , uit hier te Teande ge- wonnen Zaad, van Kool uit Cyprus of Engelfh Zaad alhier gegroeid , ten tweeden maale voortgereeld. worden. dtanzz, ever Luflbuizen, Plantaziën enz. Leid. 1737. p. 333, Ct) Rerry, Mat. Med. p.7o. ‘1. DEL. IX. STUK. IV, DEELe XVI, Hoorp- ee an „20 VIERMAGCTIGE KRUIDEN. overblyvend Gewas; dat een Struik of Stamt kreeg van drie of vier Ellen hoogte , aldaar bloeci- jende en Vrugtdraagende, Die Struik was dik en groen ‚ van onderen ruuw,’van boven dikwils “getakt en eetbaare Spruiten uitgeevende. Hy was omringd met breede , roodachtig groene of donker roode uitge lige Bladen ‚met een blaauwachtigen Waasfem als bedaauwd. De Haauwen waren een Handbreed lang met ronde rosfe Zaadjes. ’t Gewas kon de Winterkoude uitftaan: het jonge Loof werdt ’s Voorjaars ge= geten of ingelegd. R Av meene dat het de ger fluitende Roos oe) a MIGR son 3 ‘befchryving ten deele ontleend heeft, zoude zyn, Een aanmerkelyke verbaftering ‘heeft, door * zaaijen, in de Kool plaats. Uit de gemeene Witte en Roode, ongeflootene „ komen , in een wel gemeste Grond, de Witte en Roode Sluit- of Kabuis- Koolen; wier Zaad ; wederom , in een fchraale-Grond niet dan ongeflootene Kool uitlevert. ,, Dus heb ik ze, aan de kant van een s> Bofch „tien Ellen hoog zien opfchieten (zegt », Mortson), Het Zaad van Krul - Kool uit s, Îtalie , in de Tuinen by Londen gezaaid , » bragt Spruitkool voort , doch uit derzelver » Zaad kwam niet dan gemeene gladde Kool, » Dus gaat het ook met Zaad van de Bloemt- s» kool , in Engeland geteeld , waar van zeker » Hovenier , te Bramford , de fchadelyke Onder- » Vinding ade Hebbende, naamelyk ‚ aan de ‚, Ware ke TETRADYNAMIA Zar ss Warmoeziers by Londen een menigte vanzulk AV. ss Zaad verkogt , kreegen die daar uit niet dan “eyrr — s, Koolen zonder Bloem, en bragten het voor Banne: » den Regter, die gedagten Hovenier, deswe-°TUE „gen , verwees „om de gemaakte Onkoften “7% „ aan de Warmoeziers te vergoeden. Met de » Savoifche Kool, uit Italiaanfch Zaad geteeld, „ is het even ’t zelfde”. Men kan die verbas- tering niet toefchryven aan vermeuging van het Stuifmeel , maar aan den Landaart. Dit Gewas is , ’ zy in Spruiten, Blad en Bloem, gezooden en geftoofd; 't zy tot Zuur- kool ingelegd wt BC Woone manier der Duit» ding. De Spruiten , of wel Ee Ee Soms Kool zelf , benoemt men onder de Hoffelyke Luiden met den Italiaanfchen naam Broccoli, Men-acht het een gezond Voedzel te zyn, dewyl het een ver- zagtende eigenfchap beeft en den Afgang niet alleen, maar ook de Waterloozing bevordert , kunnende zelfs niet fchaaden , al wordt zy rauw gegeten. Hier uit blykt, dae. fommigende Kool verkeerdelyk. voor zwaar om te verteeren- heb- ben uitgemaakt. Evenwel, dewyl zy ligt toc Rotting overflaat, kan zy in Galachtige Geftel len, ín heete Ziekten , en daar Verftoppingen in ’t Gedarmte plaats ‘hebben „ zeer nadeelig zyp. Ook maakt het veel verfchil, welke Spys of Drank-men daar by, of daar op » gebruike. Het Afkookzel , inzonderheid van Roode Kool , met Honig ; Suiker of Zoethouts- Drop , is zeer Zz dien- il, DEEL: IX, STUK. 722 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV, dienftig voor Heefchheid der Keel, Hoest en Ae Borst- Kwaalen. Op geftoofde Kool kan men Hoorp- meer Wyn drinken , dan op andere Kost, In eters _het Sap echter liéerfiche eenige fcherpheid , die dean: zig zeer duidelyk openbaart in de Vezels der Wortelen „ welke zelfs heet zyn van Smaak. Het Water ftinkt na dat men Kool gegeten heeft , en dit Water zou tot zuivering van Zweeren en Fiftels flrekken kunnen. Ook zyn de Bladen ; gefchild, tegen Dauworm en andere Huidkwaa* len dienftig : zy neemen de Wratten weg , als men Ee die edet Elk op Rooden Wyn del nr ’t ldots Ra p A, Raap. Te baarblykelyk verfchillen deeze van de Kool, door haaren eetbaaren Wortel , om niet als een byzonder Geflagt te verfchynen: dus AA „Ras met langwerpige of Rolronde Wor- ix. (9) Raap met Klootronde Wor telen. Krol, Dee- (3) Brasfica Rad, Caulescente Fuiformi. Mat. Med. 328» GoRT. Belg. ‘193. GOUAN Mfonsp. 332. Fl, Succ, 547- Re Lugdb. 324. DALIB. Paris. 199. Napus fylveftris. C. B. Pin. 95. Bunías Sylv. Napus Fl. luteo, LoB. Je. 200. CAM. Epite 220. B, Napus (àriva. C. B. Pin, 95, Dop. Pempt. 674. (9) Brasfica Rad. Caul. orbiculari depresfd Carnofì. He Clif. 339. Ups. 190. Mat. Bled. 329 Re Lugdb. Er 5 TETRADYHAMIA 723 Deeze beiden verfchillen meest in de figuur IVe der Wortelen, die men in de eerfte Stek- Raas APEEL pen, Franfche of Parysfche Raapen, in de laat-Hoorp: fte Knollen of enkel Raapen noemt, De Fran-*TUE fchen heeten de eerften Navets „de anderen Ra- en ves ; de Engelfchen zeggen Navews en Turneps; de Duitfchers Stokrubenen Ruben. ’t Gewas heeft ook wel eenige onderfcheiding ‚doch die naauw- Iyks dan voor Tuinlieden te befpeuren is, Het Bladerloof is iedereen bekend, Wat de Wortels aangaat, die men Raapen noemt, deeze zyn in de eerfte langwerpig , Rolrond- en gemeenlyk witvanKleur..L.oBEL, niettemin , verhaal, dat hy zodanige Raapen ; waren, gekreegen hadt te Boefingen „ ‚ een Myl van Iperen in Vlaanderen, by den Heer JAN van HALEwWYN; Heer van Voxvrye; die daar van veel in ’t Land zaaide , digt by ’ gezegde Slot. Van de gemeene Raapen komen ’er voor die byna rond ‚die platrond „en die langwerpig zyn, als bekend is, en onder deezeis de geele Kleur, wat de ronde aangaat, de gemeenfte De plat- achtige noemt men Knollen, en deeze zyn wit, wordende de Stoppel - Knollen , die men in den Herfst zaait, des Winters veel gebruikt, Van deeze heeft men ’er met witte, zwarte als ook met geele Sentier, De Belg. utlapra,-Rapa Glv. RAJ. Hij. goo. B, Rapa fativa rotunda. C‚ B. Pin. 89. Rapum. CAM. Epit. 218. y, Rap: Gtiva oblonga f. ang C. B. Pin, 89. Dop. Pempte 67 3e Za Ike DEEL, IX, STUK. IV. Arprzl. XvL. 724 VrERMAGTIGE Kruipen. | De Raapen vallen fomtyds zeer groot. By de Ouden wordt van veertig, vyftig en zestig Pon= Hoorp- den zwaarte gefproken, MA TTH IOLUS vere TUE. haalt, dat hy ’er in ’t Grondgebied van Anagni Pet gezienhadt, van honderd Ponden gewigts. Hoe Kool- Zaad, opgelooflyk dit voorkome, is ’ nogthans zeker, dat zy in een vette Grond zeer groot geteeld ‚worden. De grootften zyn juist de lekkerften niet, In ’ algemeen verfchaffen zy een aangee naam en ligt verteerbaar Voedzel; maar in de Schil heerfcht een aanmerkelyke bitterheid en fcherpte, voornaamelyk in die der Knollen en apen , welke dea seheel door= | dringten zebyna oneetbaar maakt, Het Afkook- zel en Sap der Raapen is als een zeer nuttige Gorgeldrank tegen de Sprouw befaamd. Het is ook dienftig in Keelziekten , Hoest en Borst- kwaalen (*) „als mede tegen ’t Blaauwfchuit. De Hoogleeraar RuyscH, negentig Jaaren oud prees de Raapen, zo tot Spyze als Ge- neesmiddelen, Hemelhoog (4). f Deeze beide Soorten komen in verfcheide deelen van Europa wild voort , en hebben dan een langen dunnen Wortel; doch inzonderheid de eerfte , die het zogenaamde Koolzaad uitle- vert, waar van de Raap- Olie geperst wordt. Geheele Akkers worden met hetzelve, als bee kend (*) Tasís fanata Deco&o Raparum. Ture, Obs. Libr. IVe Zap. 20. (Î) In Prologo Carar, renovararnm feu Thefauri wovi Amftel, 5728, TETRADYNAMIA 725 kend is ‚in onze Nederlanden en elders bezaaid, en dus groeit het meer dan eens Maps langte _ IV. EELe XVI. hoog, Van hoe veel gebruik die Olie, zo om Hoorp- in de Lamp te branden, als om Zeep te maa-°TUE: ken en in Zalven zy , is Wereldkundig. Zy heef: Sts«/* een zeer verzagtende hoedanigheid, Het Zaad wordt aan de Kanaries en andere Zingvogeltjes gegeven , tot gladheid van den Keel (*). E Ruca, Rakette. Deeze, hoewel ook tot het Geflagt van Kool betrokken , verfchile grootelyks ten opzigt van zyn; terwyl zy geen Raapachti en een byzonderen fcherpen Smaak. (ro) Rakette met rappig witgehoekte Bladen een flekelige Steng en effene Haauwen. (*) In Engeland bezaai heele Akkers , het als met Raspen of Knollen , ‚n laat het Vee hdi Loof af- fcheeren : want de Ondervinding heeft geleerd, dat zulks tot verbetering der Wortelen ftrekt. In Noordholland wordt tot ontginning der Kleijige Graslanden, die men n wil ‚na dat zy geploegd zyn, eerst Koolzaad daar in gezaaid ; * welk bet Onkruid verftikken doet en den Grond mul maakt (mise fchien ook daar aan de overtollige Geilheid beneemende) en dus bekwaam toteen Teelt van Koorn. Vergelyk het Verroog over de Teelingen ’t gebruik van ’t Koolzaad. Nieuwe Land- bouw. IV. STUK. bl. 251. (10) Brasfiea Fol. runcinatis, Caule hispido , Siliquis le vibus. GORT. Belg. 195. GOUAN Mfonsp. 333. GER. Prov. 369 KRAM. Auffr. 199, Sifymbrium Fol, pinnato - dentatis. HCl 287 Re. Lugdb, 341. Eruca fylv. major lutea Cau Zz le IU DEEL, IX, STUK, CED) fram El Xx. Brasfica rucâ= wilde. 726 VIERMAGTIGE KRUIDEN. __ 1Ws _ (ar) Rakette met Lierachtige Bladen; een ie ruige Steng en gladde Haauwen. ruit Van deeze beiden wordt de eene Wilde, de ix. andere Tamme Rakette genoemd. De Franfíche Brada, naam is Roquette, de Fngelfche Rokett , de Tammê. Duitfche Raucken. De eerfte grocit niet alleen in de Zuidelyke deelen van Europa, maar ook. in onze Nederlanden, in Engeland en elders , op Muuren enSteenige plaatfen: de andere zou in Switzerland aan de Wegen wild voorkomen, En wordt Rennik ia de, eN gezaaid, De Befelte van a een en andere verfchilt weinig dan in de Bladen, welken de Wilde Vinswyze uitgehoekt en veel naar die der Paar= debloemen gelykende- heeft, de Tamme aan ’% end zeer breeds als die der Raapen, In beiden komen de, meefte Bladen tropswyze uit den Wortel voort-en geeven in ’t midden de Sten« gen uits die Aairswyze met Bloemen en Haan: wen bezet zyn. Veel breeder en korter zyn de Haauwen dan in de Kool en bevatten platron- de Zaadjes. De Rakette zou haaren Latynfchen naam 4 zo fommigen willen, van de brandende hoeda- ‚nig le aspero, Cc. B. Pim. 98, Eruca fylveftris. Don. Perpt. 708. Los. le. zeg. (11) Brasfica Fol. Lyratis, Caule hirfaro , Sil. glabrise Mat, Med. 330. H. Ups. 190. H. Clif 337- Eruca latior lia albâ. C. B. Pon. 98. Eruca latifolia albe. Tournr. Inf. 227. Eruca Sativa. LOB. Ic, zog. Eruca, CAMER. Epit. 306 TETRADYNA MIA 227 nigheid hebben , die ’er in heerfchts * zy we, IV. gens den heeten Smaak , * zy om dat ’er de \?P ezen Minnelust door aangeprikkeld wordt (*), Deko: Reuk is fterk en voor veelen onaangenaam :des®* het meest gebruikt wordt van de Ítaliaanen (+). De Monniken van zeker Kloofter, aan de Kust van Languedok, het Zaad gekreegen hebbende van een Spaanfchen Landlooper , als een Mid- del om de vadzigheid te verdryven, werden daar door zo aangehitst , dat zy hunne gelofte van Kuifchheid verbraken, zegt LoBerL, die het gezien en bygewoond hadt. Hy merkt aan , dat ’er een hoonhe, Rakette i is, met Bladen als de Waterkers, Bloemen, die in de gewoone Rakette wit zyn, ook fmaakelyker en kragtiger , ten minfte in Italie van meer gebruik , wordende deswegen Gentil genoemd in Spanje. Deeze zal het zyn, die CAMERARiIiUs afbeeldt (4). Van de Wilde is ook eene Verfcheidenheid met fmaller Bladen, die overblyfe ($) , terwyl de anderen sak Wenerem revocans Eraca morantem, ET oan Nee minus Erucas jubeo vitare falacese OVIDIUS. (}) Acris eft , Saporis notislimi , luxuriofa Herba, HALL. Heiv. 553 (1) Men vindtze ook by Monison , Hij. S. 3. T. se (*) Eaxcitat ad Venerem tardos Eruca Maritos. E . 4e é (6) Eraca tenuifolia perennis Fl, luteo. zij B. Hij, IL. p. 861. TOURNE. Jnaff. 227. &c. Vide GOUAN & GER. uts. Maar Linn. heeft deeze onder de tn: gelaten, zyn- de de Dunblaaige mi bier voor. Z4 HI. Dasr, IX. SrTuB. 728 VEERMAGCTIGE KRUIDEN. IV; jaarlykfe Planten zyn. Het Loof niet alleen , rte maar het Zaad, is in fleepende , Slymerige Kwaar Hoorp- len niet ondienftig, geneest in fommige gevallen pie de Hoest en Verkoudheid, en komt in Veneriae ke le Winkelmiddelen (+). xn. (12) Rakette met rappig uitgelioekte Bladenen. Kn Wifsaria. Plekelige Haauwen , die gedekt zyn met een Biaazige. — gezwollen Kelk, In Spanje heeft LorruLing deeze waarge- nomen, die in Engeland opgekomen was uit Zaad van Aleppo zo MorIson verhaalt , e e stengen een Of anderhalf mee heeft , met ruige Takken en groote Bloemen , die zwart geaderd zyn, de Bladen zwart gevlakt. De ftekelige Haauwen onder- fcheiden ze,bovendien:, van de andere Soorten. Seer Mofterd. _ Kelk onderfcheide voore Re. dit Geflagt van het voorgaande , als zynde de Bloem ook met dergelyke Kliertjes tusfchen de kortfte Meeldraadjes enden Stam per, en tusfchen de langíte en den Kelk, voor- zien. Het heeft de Bloemblaadjes , bovendien , regt, niet fcheef , genageld, Hier (Ì) Gelyk het EL, Diafutyrioen, de Tahult magnanie mitatis, wegens haare uitwerking dus genoemd, caz £ tz) Brasfica Fol. runcinatis, Siliquis teftis Calyce tu- L. Ups. 191. Eruea Chalepenfis, Caulibus et Siliquis hittutis. Moris, I EfkLl, p. 228. TETRADYNA MIA 729 Hief van komen voor dertien , mees Eu, ‘ropifche Soorten, L Aten H (1) Mofterd met veelhoekige ‚ rondachtig peet zwollene effene Haauwen , die langer zyn FE dan de tweefnydige Snuit, peerd Akkeri Dit Onkruid , op de Bouwlanden en aan de Wegen , zo in onze Nederlanden, als door ge- heel Europa voorkomende , voert den naam van Herik of Hederikin ons Nederland, doch worde van de Boeren , in Vriesland , Krodde genoemd , in’t Eogelfch Charlock of Wilde Mofterd , in * Franích Moutardz. Het groeit een E Elle hoog, met ruuwe Bladen , die Zyn > fomtyds effenrandig , fomtyds (incwver! inge- fneeden. De Bloemen zyn vry groot, geel of bleek van Kleur; de Zaadhuisjes bevatten veele ronde , rosachtig zwarte Zaadjes , van eene fcher- pen heeten Smaak, _(@) Mofterd met de Haauwen agterwaards fle- IL … kelig „aan de punt byna Bhaetie, op zyde erat Plat. Seg (1) Sinapis Siliq. multangulis torofo-turgidis Ec. Syf7. Nat, Xi. Gen. szl. p. 444» Weg. XIII. p. so3. GORT. Belg. iss. Fl. Sute. 548 , Óio. KRAM. Juffr. 159. HALL. Helv. $54. GOUAN Mfonsp. 333. H. Clif. 338. R. Lugdh. 343. Rapiftrum Flore luteo. C. B. Pin. 95. Sinapi Arvenfe prz- cox Semine nigro. TOURNFe. Jn/l. 227. Rapifrum. Dop, Pempt. 675, Rapiftram Aivorum, Los. Je. 98. (2) Sinapis Siliq. retrorfum hispidis Sc, Am. Acad. 1Vv, Z25 p. IL. DEEL. IX, STUK, 739 VIERMAGTIGE KRUIDEN. "IV. _ Dus onderfcheidt zig deeze , die naarde voor. ArDEEL: gaande veel gelykt, zynde door Tourne- Hoorp. Fort in de Levant waargenomen. % STUK, nn. (3) Mofterd met flomp Eyronde » fyn getan- Bieb de , effene Bladen, Koolac tige. In China valt deeze, die de geftalte byna van Kool heeft , als ook dergelyke Bloem en Haau- wen , de Steng anderhalf Voet hoog. Iv. (4) Mosterd met flekelige Haauwen, die een ek Jehu > zer langen n diehsligen Snuit v. (5 ) Mofterd met laad Haauwen , tegen el- oh kander aangedrukt, Deeze beide ; gemeenlyk by den naam van Witte en Zwarte Mofterd , of de laatfte , die meest in gebruik is , by dien van Mofterd be= kend, komen wild voor in de Zuidelyke deelen van p. 280. Sinapi Orientale maximum Rapi folio. TOURNF. Cor. 17 G) Simapis Fol. obovatis denticulatis hals Syft. Nat. Zil. App. p‚ 631. (4) Sinapis ige hispidis &c, Gort. Belg. 195. HALL- Helu. <53. GOUAN Monsp. 334. GER. Prov. 370. H. Cl. R. a ee uts. eng Apii folio. C‚ B, Pin. 99. Sinapi fa- tivam alterum. Dop. Pempt, 707, Sinapi agrefte. LOB. de. 6) Sa nd etri Racemo appresfis. Mat. Med, 6. HALL. GOUAN &c, &c. Sinapi Rapi Gti: €. 5 ed 99. sin fativum prius. Dop. Pempt. 706. Sin. fativum. Lon. Lc, TETRADYNAMIA zat van Europa, en worden alom, gelyk in deNe- IVS derlanden ‚ op Akkers gezaaid, Zy zyn, naa- “TPjEE melyk, Kruiden, die *s Winters vergaan, gelyk Hoorn. de voorige Soorten, De Franfche naam is Moy-STUKe tarde of Seneve, de Engelfche Muftard , de Enis Hoogduitfche Senf. Zy verfchillen zo zeer niet in de hoogte van ’t Gewas, Stengen hebbende van ongevaar een Elle hoog, of in manier van _ groeijing , als in het Loof ; dewyl de Bladen van de Witte veel paar die van Eppe of Selle- ‚ Fy, der Zwarte meer naar die der Raapen gelyken. De Bloemen zyn in beiden geel, en hebbenezelfs.geele Kelken, verfpreidende een 4 t zeer aang s maar de Zwarte de Bloemen kleiner en de Haauwen ruig, byna aan de Steng evenwydig. In deeze is het Zaad uit den bruinen ros en flegts van binnen, in de andere ook van buiten geel ; ’t welk maakt dat de gemalen Mofterd van de eene veel bruiner ziet dan van de andere. „In de Huishouding is-de Mofterd van veel dienst , gelyk bekend is, als ftrekkende om zou- te Spyzen eetbaar en laffe fmaakelyk te doen zyn, en dus inzonderheid van veel gebruik by Vifch, Vleefch en Spek. De weinige Kostbaar- heid maakt „ dat deeze Kruidery alom te beko- men is voor den gemeenen Man. Om ze te be- reiden , wordt het Mofterd- Zaad met eenig zuur Vogt, gelyk Karnmelk , Azyn of Verjuis gemalen ; ’t welk de Loogzoutige vlugge fcherp- heid tempert en dus de Mofterd gebruikbaar | maakt, Ie DEEL. IX, STUK. “ 732 VrIERMAGTIGE KRUIDEN, „IV. maakt. De naam zou daar van afkomftig zyn , AFDEEL gat men ’er oudtyds verzuurde Most toe be- Hoorp- zigde. sat Niet minder kragtig is het Mofterd-Zaad als een zond, „Geneesmiddel; ’t zy inwendig tegen ’t Blaauw. fchuit; dewyl piet alleen de zuure Vogten , maar cok de fcherpheden van Zee-Zout daar door getemperd worden. In Vryfterziekte , Wan- kleurigheid en Verlammingen , is een maatig gebruik daar van zeer nuttig. Uitwendig dient de Mosterd tot een fchroeijend eenn Middel ; ae En om ved te doen ms eer het Zaad _gekaauwd wordt. Het zwatte is veel kragtiger en fcherper dan het witte, gelyk uit de gemalen Mofterd , die men Scheeps - Mofterd cytelt, om haare duurzaamheid, blykbaar is. ’t Bezit zulk eene vlugge fcherpheid, dat men dikwils daar door tot Niezen aangezet wordt, en met dit oogmerk kan het ook in verfcheide Toevallten dienen gelyk in Opftvging en Vallende Ziekte, Zo vlug zyn deszelfs werkzaame deelen „ dat al= _ les door Deftillatie overgaat , blyvende in de Kole geen ’t allerminfte Zout. VL, (6) Mofterd met geftreepte ruuwe Haauwen Psrenaicae en rappig uitgehoekte effene Bladen. enec- (7) (6) „Sinopis Siliquis flziatis fcabris &c. Erymum Dentis Leon! is folio perente Pyrenaicum. TOURNF. Jäf?, 228. TETRADYNAMIA 733 (7) Mofterd. met ruigachtige opgeregte Haau-, IVS wen , die een famengedrukte Snuit hebben; À* pere de Bladen Lierachtig Pluizig. Hoorpe STUKe (8)-Mofterd met effene, byna gewrichte , uit- vu. gebreide Haauwen; de Bladen Lierachtig sd. rappig witgehoekt en eenigermaate ruig. ek (9) Mofterd met gebondelde Takken, de BE ee EE. venfte Bladen Lancetvormig effenrandig. „Stinee- „Dus onderfcheiden zig deeze vier Soorten, Ie waar van de eerfte op de Pyreneefche Bergen eerd door ToURNeroRT is gevonden; de tweede ti8“ op een Re puiNus, Deeze beiden blyven over, det twee volgende, die Jaarlyks fterveu , hebben haare Groeiplaats in China en andere deelen van Oost- indie, De laatfte is zeer lang van Gewas , en heeft het Loof naar de Salade gelykende, Go), Mofterd met effene gelyke Haauwen; de re laden Lierachtig htig langwerpig glad ; de Rakerache br Tuuw. ER G 5) r (7) Sinapis Sil. pubescentibus ereltis Ec. Sinapis hirfuta , Caulibus Frutescentibus &c. ARD. Sp, Iep. 2t. T. 9 (3) Sinapis Sil. levibus fabarticulatis patulis &c. Sin. sil, glabris &c. ARD. Spe 1, ps 23. T. 1 (9) Sinapis Ramis Fasciculatis 8c. 'e Ups. rot. wet In- maxi La@ucz folio. Herm. Parad, 230, T. 230. (1e) Sinapis Siliquis levibus zqnalibus Ec. Bied Hisp. pumilum albam, TOURNS. Jn/?. 227, Eruca fylv, Flore albg Tralica. BARR. Je. 132. EE, Dist, IX, STUK, 734 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV; (1) Mofterd met dubbeld gevinde Bladen , de io Slippen Liniaal. airb (12) Mofterd met aangedrukte effene Haau- xt. wens de onderfte Bladen Lierachtigruuw, Smapis de bovenften beek teng en een ruuwe Flispanica. St Spaanfche. enZe ‚ Jrcana. De laatfte, hier opgenoemd, heeft uitermaa- te korte Haauwen. Het Lioof der eerftegelykt naar dat der Rakette; dertweede naar de T'uin- kers, Allen groeijen zy in Spanje, maar de …_ eerfte , die BELGE ee kome ook voor in Italie; de Gryze i neat en Vrankryk , Zyn- de door VAILLANT odt de Planten, om- frreeks Parys groeijende , opgetekend. xm. (13) Mofterd met effene uitgebreide Haauwen 5 pe St Lierachtige gladde Bladen ‚de bovenflen ge Lancetvormig, en de Steng effen, Als een Onkruid heeft deeze, gelyk de voo- rigen, in Portugal en Spanje haare natuurlyke Groeiplaats. De hoogte is omtrenttwee Voe- ten, en de Haauwen zyn uitermaate lang. Vol- gens (11) Sinapis Fol, sijnen pinnatis &c. Sinapi Hisp. Na fturtii folio. TOURNF. nf. 227 (12) Sinapis Sil. Racemo diets levibus Sc, Am. Acad. IV. p. 28r. Eryfimum Fol. fubincanis , ne brevisfinnis. HERM. Parad. 115. T. 115. VAiLn. Paris. (3) Sinapis silqui lavibus patulis &c. pn Jlonsp. 334. Ams. Acad. IV. p. 281. EryGmi varietas. HERM. Par. 155. TETRADYNAMIA 735 “gens den Heer BurMANNUs komt deeze IV, Soort, alsook de Witte, aan de Kaap voor. ne Een Soort van Mofterd , by Kaîro groeijen-Hoorns de , heeft ForsKAOML,; met den bynaam°TUK- Harra naar ’t Arabifch, bebehtmeuan;s Dezel- ve hadt ovaale uitgehoekte ftekelig ruige Bladen, een gladde Steng en neerhangende Haauwen. Het Loof werdt van het Vee met Smaak gege= ten en het Poeijer der Bladen, in Water, aan zwangere Vrouwen ingegeven (*). R AP nHaA Nus. Radys. De Bloem--heeft in dit Gellagt , dergelyke Honig-Kliertjes als de twee voorgaandê de Haauwen zyn dik, eenigermaate gewricht en ‚ Rolrond; de Kelk is geflooten. Het bevat de vier volgende Soorten, $il7 0 md %. (1) pm met dikke Spilronde bweelokkige , L Haauwe rte ” Tamme, Tot deeze Soort behooren de Tamme of Tuin- (*) Flor. Zgypt. Arab. p. 1i9. (1) Raphanus ‘Siliquis teretibus torofis bilocularibus. Sy£. Nat. XIL. Gen. 822. p. 445. Weg. XIII. p. soe. Mat. Med. 325. GORT. Belg. 196. H. Clif, 190, R. Lagdh. 344 6, Raphanus minor oblongus. C, B. Pin. 96. Raph. minor purpureus. LOBe Je. zor. 8, Raph. major orbicularis rotun- dus. C. B. Pin. 96. gp, Raphanus niger. C‚ B. Pin 96. Ra- hanus magnus, LOB, Je, zot. Raph. f. Radicula fitiva, Don. Pempt. 676. d, Raph. Chinenfis annuus Oleiferus. Bursa. 7, Jud, 140. IE. DaEr. IX, STUK, r 736 VIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. Radyzen, van welken de gewoonften langwer- re pig zyn en met het gedeelte van den Wortel , Hoorp- dat uitden Grond opftygt , paarfch, als bekend STUK. is3 de anderen byna volkomen Kloot- of Knol- Haauw- daden, rond ; weshalve zy Knolradyzen genoemd wor- den. De Franfche naam is Raifort of Radi; de Engelfche Radish; de Duitfche Rettich, allen van den Latynfchen Raphanus afkomftig. Een derde „die van buiten zwart is, voert den naam van Ramenas of Rammelas , zynde veel groo- ter en fcherper dan de anderen , en van eene Peerachtige figuur. Van eene vierde, in China > + die Olie uitgeeft, wordt door den Ridder gewag gemaakt. De eigentlyke plaats der afkomst, daar zy. wild groeijen , fchynt niet bekend te zyn. Het Loof heeft veel overeenkomst met dat der Raa- pen. De Haauwen zyn omtrent een Pink diken groot , bevattende vry groote ronde, roode Zaa- den, in eene fpongieuze zelfftandigheid als ge- gefteld. Dit Zaad heeft een openende en Pis- _ dryvende Kragt, maar doet „ alleen gebruikt zyn'e, dikwils braaken , zo BOERHAAVE aanmerkt. De Wortel is , naar den trap van fcherpte, meer of minder gezond, bevorderende dikwils de Verteering en et Maag verfterkende, De Radyzen } en in Slymige Waes inzonderheid der- zelver uitgeperfte Sap, dat zelfs tegen den Steen gepreezen wordt. Inde Kinkhoest der Kinderen _ is het fomtyds van dienst geweest. De hl TETRADYNA MTA 7397 De gewoone” Radyzen wordén by Pera'en IV, ‘daar omftreeks » aan de Zwarte Zee, veel ge- EojeEs zaaid , zo BUxBA UM aantekent, waar van dan Hoorp- de kleinften , overgelaten , in ’t volgende Voor- STUKe jaar Steng fchieten en bloeijen. Dit heeft den “#7, vermaarden. [ouRrNEFORT; zegt hy , bedroo- gen , die dit Gewas aanzag voor een Soort van Mofterd , maakende „daar van driederley Zroe- ge Konfbantinopelfche, Akker - Moftert „ met zwart Zaad, paar de Kleur der Bloemen „ welke wit, paarích geftreept of paarfchachtig waren (*). (2) Radys met leggende Haauwen ; langer dan _ xt. de _ à Raphanar diemen, Cauda1sse NE aastidnd Ne ie d Bitar In Final is deeze door Br a AD waargenomen in ’t jaar 1764» en federt in-de Upfalfche Tuin geteeld. Zy gelykt naar de voorgaande , maar heeft de Bladen fpitfer ,: de Steng korter , paarfchachtig; de Haauwen twee of drie Voe. ten, lang „.éénhokkig „en als een Slang op den Grond nederleggende, Dic dasehejk een zon. mtr Soort. _(q) Radys met Spilronde , gestichte afne ur. hokkige Haauwen. me ed (*) Bux. Cent, Tp. 16. Vid. TOURNF. Cor. Sina- pi Arvende praecox tarde end _Semine nigco &c. (2) akal silig. dum enibs voedFacd longioribus, Mant, 95. LINN: Dee. (3) Raphanus Siliquis Edie articulatis Sec. GORT. Belg. K9ó. IL DEEL IX, STUKe 7238 VrERMAGTIGR KRUIDEN IV, In Vrankryk wordt deeze Raifort Sauvage, AFDEEL: dat is Wilde Radys, genoemd en hier te Lan- Hoorp- de by de Boeren Keyk,zegt de Heer pe GoRe STUK. TER, Op. de Akkers en Bouwlanden, in veele en: deelen van Europa, is dit Onkruid gemeen. Het heeft met de Herik of Hederik „ voorgemeld, veel overeenkomst in Gewas, doch veríchilt zeer door de Haauwen, die het alhier thuis brengen. Daar komen Verfcheidenheden van voor, met witte , geele of paarfche Bloemen. Het is fcherp en van een fterken Reuk. _@ Era, bilrende difachtige vais „imtaale Windeelige Bladen. Sberifthe, In Siberie groeit deeze, zynde een klein Plant- je, dat de geftalte van Raket heeft , met de Stengetjes meestendeels naakt; de- Bloemen groot en geel; de Haauwen als Koraal - Kettin= gen met een lange Snuit, De figuur der Smaa- kelooze. Alpifche-Cardamine; by CoLUMNA, gelyke naar diet Kruid, De Heer Forskaonr heeft by-de-Piera- mieden in Egypte, aan de kanten der Landen en op een Mlandje in ’%: Riet, eene Soort van _Radys waargenomen , welke hy Laarhladig noein de. Dezelve hade ftekelige Stengetjes van een Ered. Voet 196. GOUAN Mons. 33t- KRAM, Auflr. 199. HALL. Helv. $$$» Flore albo, Siliquâ articulat et Fl. luteo. C. Be is, 95. Rapiftrum Flore a!bo Erucr foliis. Los. Je. 199. 4) Raphanss Sil, tereribus torulofis villofis dc. Raph, vak innatis Pinnis conflaentibus. GMEL. TETRADYNAMIA, 239 Voet hoog ‚ aan den Wortel leggende en dan j Iv. F weder opftygende. 7 dd BUN LA s. Knodsvrugt. en _ Een afvallend, rondachtig geknot Haauwtje, ee met vier hoeken die ongelyk Doornachtis ge- fpitst zyn, maakt de Kenmerken uit van dit Ge- flagt , ’t welk de agt volgende Soorten bevat. C 1) Koodsvrugt met Ba gemikte tweehoorni. zak ge Haauwtjes , die van-onderen gedoornd Corman zjn. Gehootn e. In Siberie groeit dee amzonderling Kruid, dat bet Hei dwaré ovaal heeft vitloopende in een zeer lange fterke Doorn , zo dat het tweehoornig fchynt, in ’c midden vier regte Kleine Doorntjes hebbende. (2) Knodsvrugt met gedoornde Neede, - PR ee Deeze, die den naam van Gedoornde Koolby ge °°" AreiNus voert, groeit in de Ootterfche hi den en in Barbarie. De Stengen heeft zy een Voet hoog , Biesachtiz ‚ de Bladen langwerpig … Ey- (1) Banias Siliculis divaricato-bicornibus Bafi fpimofis. S,?. Nat. Kll. Gen. 823, p. 446. Pef. XAIl, p. 5ó4. Bhrfa Paftoris Orientalis , Drabz fais, siliquis cornutis. TOUEKS, G ) Banias Racem is Spinescentibus. Bunias Silicul:s ovatis pcutis &c. TURE. Pars. 1x. Brasfica Spinola. Anup. Exor. Boi, T. 200. C. B. Pin. irt. Prodr. 34. Crambe Spinofisíie ma Arabica, SHAW. Af/r. 179. Aaa 1. DrEL. 1E, STUK. IV. Arpzeel. XVI, 740 VAERMAGTIGE KRUIDEN, Eyrond, ftomp ‚en aan ’t end der Takjes ko- men Doornen voort, aan wier zyde ongefteclde Hoorp-, Bloemen. Het Zaadhuisjc is fpits Hartvormig, STUKs bevattende cen zeshoekig Nootje, met de twee Haauw dragende. hoeken breeder, waar in eenzaame rondachtige Zaaden. Het Loof werdt, volgens AL PINUS, in Egypte in Vleefchnat of tor Moes gekookt , of raauw als Salade, gegeten. zel 3 Koot: met. vierhoekige- Haauwtjes , de hoeken met twee. Kammen hebben. Niet minder byzonder is dit Kruid, dat op er voortko omt ; wee gens zyne > vierhockige purtige Haauwtjes, Het fchiet drie of vier Stengen „ van: een. Voet en fomtyds een Elle lang, die rond en ruuw zyn; zo wel als de Wortelbladen , welke naar die van 't Havikskruid gelyken , maar de Steng. bladen zyn weinig uitgeboekt. Het heeft geele vyfbladige Bloemen, ’ welk iets aaomerkelyks is in deeze Klasfe (*). Men noemt het in ’ Franfch la Masfe au Bedeau, dat is de Pedels- Knods , wegens de aartige figuur der Zaade huisjes, AN (3) Buniss Siliculis tetregonis, angulis bicriftatis, GOUAN Monsp. 335. Banias. H. Cliff. 340. R. Zugdh. 344, Eruca Monspcliaca. C. B, Pin, 99. Prodr. 41. T. 41, Erucago- TOURNE. /a/?. 232,.T, 103e (*) CAsPAR BAUHINUS zegt zulks en beeldt het zodanig af; doch ToOuRNEsORT (hryft "er vierbladige Bloemen aan OTETRADYNAMIA 74 ) Knodsvrugt met Eyronde bultige Wrati, Wi ge Haauwtjes. rn Een blyvende Wortel heeft deeze, die in Bee „Upfalfche Akademie-Tuin een. Plant was ‚VAA mw. eens Mans hoogte, doch te Montpellier, vol- ee abe ee gens GOUAN , maar een Voet hoog groeide, Ounestene. TourNerorT heeftze in de Levant gevon= ‘den en geeft 'er Bladen als van dé Paardebloe- men aan. In de voorgaande zyn zy voorwaards ; hier agterwaards uitgehoekt. De Haauwtjes zyn Klootrondachtig met een kromme Punt, aan de ééne zyde Buikiger ende geheele Plant is fcherp van Smaaks-De-Groeiplaats wordt door L 1 N= NA&US in Rusland gefteld ; doch het is ’er door den Heer DE STER! » zo ’tfchynt, niet gevonden. Van deeze Soort my geene e Afbeelding voor- gekomen zynde, heb ik die van een Blad en een Takje met de Zaadhuisjes en Bloemen, daar toe, uit myne Verzameling ontleend. Zie Fig. 2, op Praar LX, hier voor. Het Zaad- huisje zelf is, om de Wractiëtieid te toonen , aanmerkelyk vergroot by Letter A voorgefteld. Dat Kruidin Arabie groeijende, ’t welk Fors- KAOHL Bunias Orientalis tytelt,een Heeftertje zyn- (4) Burias Siliculis ovatis gibbis Verrucofis. GOUAN Morsp. 335, Bun. Fol. retrorfum finuatis. H. Ups, 136. Crambe fol, pinnato- ld R. Luedh. 330. Cr. Ome Dentis Leo- nis folio, Erucaginis facie. TouRSE. Cor. 14+ „Aaa II. DEEL, IX. STUK. 242 VrERMACTIGE KRUIDEN, zynde met Eyronde Bladen en getroste Bloe. mens fchynt hier van te verfchillen. iet werdt Hedses van de Banjaanen, tot t Spyze gebrnikk, ve (5) Knodsvrugt met Eyronde effene tweefnydi- IV. wek Cakile. ge Haauwtjes. Europi £ ber She, Deeze , dieaan den Zeekant van-Holland , by Santvoort «en elders ; ook buiten, Stavoren in /Eriesland, en verder aan de Kusten van Euro- pa, als ook van Afrika en Amerika, ja zelfs van Ysland ‚op veele plaat fen voorkomt „ wordt gesmrgen. 2 as holt tE anigh Rage de ere s en ent nd voor her Cakile van SERAPION 5; des FouRNEFORT er cok dien naam aan geeft, De Bladen zyn. uit- gefneeden „dik en. Vleezig ;de Bloemen paarfch- achtig rood; van grootte en figuur als die der Stekraapen ; de-Zaadhuisjes-naar cen Piekyzer gelykende, uit twee deelen beftaande , ieder met ééne holligheid en één Zaad, Somtyds zyn-de: zelven vierhoekig, van onderen getand, zo Govan aantekent. Behalve de Breedbladige vindt men ’er Verfcheidenheden van, met Lie ni- (s) Banias Siliculis cvatis lavibus ancipitibus. GOUAN Monsp. 335. GORT. Belg. 197. Crambe Fol. Succulentis Linearibus &c, SkUv. Morsp. 280. Raphanus stig. ovatis B. Pin. oo. Cakle mar. Fruêtu Haftzformi. TOURNF. Cor. 49: Te 453. Cakile Serapionis, Lom Ze. 223. TETRADYNAMIA 743 riaal Vindeelige en met Lancetvormige ige en fneedene Bladen. (6) Knodsvrugt met gewrichte , veofidige , ere van boven rondachtige Haauwtjes; deBla- vi. den gevind met omgeboogen hoeken, zege (7) Koodsvrugt met vierhoekige overal Wrat- s:berifche. tig gedoornde Bartje de Bladen oe zeiypiia pig uitgehoekt. gyptie * (8) Krodsvrugt met flekelige wie; ges Be vinde Bladen , de Blaadjes eenigermaate Boeie getand, £ zet ” Dus onderfcheiden zig deeze drie-Soorten genoegzaam , waar van de eerfte in Siberies de tweede in Egypte, de derde op de Balearie fche Eilanden groeit. Allen zyn het Jaarlykfe ot Zaay- Gewasfen. De Steng wordt in de twee laatften een Voet, in de eerfte, die veel naar ‘+ Myagrum gelykt, twee Voeten hoog gezegd te zyn. Deeze heeft de Bloemen paarfchachtig ; de twee anderen geel, Isa Tris, Weede, = De Kenmerken van dit Geflagt zyn, een (6) Banias Siliculis biarciculatis ancipitibns Sc. Mant 96. (7) Bunias Siliculis terragonis,undique Verrucofo- muri- catis&c Syfle Nat. Xil. App. pe zik, AE, Petrop, Xil. p, s09. T, 1e — ‚ (s) Berias Silicalis hispidis, Fol. pinnatis &cc. Mans. 429. aa 1. DEEL IX, STUK, T. Haris gin Eloriaa Gemeene. 744 VIERMAGCTIGE KRUIDEN Larcetvormig eenhokkig eenzaadig Haauwtje , dat afvalt „en twee Schuitachtige Klepjes, heeft. Behalve het gewoone Kruid van dien naam be= vat het, by den Ridder , nog drie andere Soorten. (a) Weede met de Wortelbladen gekarteld, de Stengbladen Pylvormig , de Haauwtjes langwerpige Dit Kruid noemt men gentile Weede of Verfweede ‚ om dat, het tot blaauw verwen ge- „bruikt wordt, Ten dien einde zaait men hetin ARKE, ek ek AGE ook oe eG plaatfen í ia MER aan „ dat het Aten ep- pn op Akkers tusfchen ’t Koorn groeit. Ook valt het overvloedig aanden Ryn. ToURNEFORTF heeft bet omftreeks Parys gevonden, entekent_ aan , dat het niet dan door de kweeking vere fchille van de-Zaay» Weede; die wat „breeder isvan Blad. Anderen hebben bevonden, dachet geenszins de zelfde Plant zy. In’t Ffanfchnoemt men het Paftel, in ’« Engelfch Waade of Wod- de ‚in ’ Hobgduitfch Weidt , ig ’c Spaanfch Guado. Men -heeft’er „ine Latyn » ook den naam van Glaflum aan gegeven. Het (1) -Huris Fol. Radicalibus erenatis Sc: Govan Mfansp. , 335e Fl Sueo, en TOUuNe: Par, 341. KRAM-- Aufir, eo. H. Clif. zar. R. Lugdb. 330. Maris fvlv, £ angudtifo- lac, B. Pin. zede Ifatis fylv.- DOD. - Pempr.-79: BOR, Ío« 353 le Latis Lariva G lacifolia, G, B. Pin. 113e TETRADYN AMIA Z45 “” Het geen een opftaande Täkkige Steng ; v: wv. drie of vier Voeten hoogte „met Zeegroene Bla- Ar Deen den als gezegd is, die byna driehoekig zyn „aan Heens de Steng geoord ; komende de Bloemen Kroont- STUE. jeswyze voort, De Haauwtjes, naar. Vogelton= Siëesl/t. getjes gelykende, hangen als aan Draadjes zeer lus. en worden door den Wind ligt afgerukt , die dezelven- dan, door de ligtheid, her- en der- waards voert. ° In de Zuidelyke deelen van Vrankryk werdt de Weede van ouds in menigte gezaaid en van daar, tot groot voordeel der Ingezetenen , in de Noordelyke en middeldeelen van Europa ter Verwery vertierd. tb Thoulouze Guede ebiten » zegt Loer er, doe gedroogd „ gerot „ gemalen en in zeer groote hoopen vergaardzynde, tot verzending, Paftel genoemd, om dat men het tot Koekjes maakt, In Puitfchland en in de Nederlanden , inzonderheid by Rysícl in Vlaanderen , heeft men het ook overvloedig geteeld, Het lange kookeh'en de ongemeene bereiding die 'er noodig is, om de blaauwe Kleur uit dit Kruid te krygen, heeft berzelve ‚ na de ontdekking der Indigo, in on- bruik gebragt. Egter is het nog de befte grond- flag van zwatt , blaauw en andere Kleuren op het Laken, dat men dan dubbeld Staal geblaauwd noemt. Het Kruid bevat zeer veel vlug Zout , volgens WiEDELIUS » die de manier van be- reiding tot Verwftoffe omftandig befchryft. By » kooken geeft het eerst veel Stank , vervolgens aas il. DEEL. IX, STUK, 746 KIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. een aangenaameD Roozen - Reuk, Zekere Cro-= ADEN © u beeft ’er een geheel Werkje over opge= aanne fteld. In de Geneeskunde wordt het van fom= STUK. _ migen tegen de Geelzugt en Verftoppingen aan- . gepreezen., Geprepareerd is-het uitwendig Sa- mentrekkende , zuiverende en -Wondheelende, u. (2) Weede mét de Wortelbladen gekarteld, nen de Stengbladen Pylvormig , de Bloemfleel- zuren: tjes eenigermaate Wollig. In Spanje en de Tuevant grocit-deeze , dic van de voorgaande naauwlyks nd maar een Jaarlykfch Gewas is enkleiner, zegt, 1 N- NEOS WOO Porn, 5 dieen de Oevers van de Zwarte Zee ,-niet ver van den Bosphorus, hadt gevonden „ was het een groo= te Plant, geheel grys , met eis: als de gewoone. am. _ (3) Weede met effenrandige Hartvormige aan pen den voet flompe Bladen ; de Haauwtjes che. ‘Hartvormig. Een geheel ander Kruid is deeze, door den gezegden Autheur op drooge Velden van Ar- _ me- 2) Jfatis Fol. Rad, crenatis Sc. Matis fylv- minor Lufie tanica. Herm. Zugdb. 673. Mfatis Orientalis maxima cans cens. TOURNE. Cor. 14, BUXB. Cezt, 1. p. 4. T, 5. (3) latis Fol. integerrimis Cordatis &c. 1fat. Arm. Fol, Brasica pesfoliate 8ec. TOURNP. Cor. 14. BuxB. Cent. Io p- 3 T. 4 „TETRADYNAMIA, 247. amenie, aan de kanten van Beekjes, gevonden. IV. Zy groeit maar een. Voet hoog, Eri (4) Weede met alle de Bladen getand, vra : Niets anders wordt van deeze gemeld, dan Inte 5 dat zy in Egypte groeit , alwaar de Heer Fors- deelne KAOHL, Onder dien naam , een Kruid befchreef , dac Vleezige ‚ langwerpige , gefteelde , Tands- wys’ uitgehoekte Bladen hadt ‚en leggende Sten- gen. De Bloemen waren bleek Violet , de Haauw-- tjes platachtig Elsvormig. Het groeide by Ale- xandrie in ’t Voorjaar, Een andere Soort van Weede , gie de Bladen Vleezig, gevind en eenigermaate ge ) ftreeks eme en in Narolie Che C RAMBE. Zee- Kool „De vier langfie Meeldraadjes hebben in dit Geflagr aan den top twee púnten , waar van de eene een Meelknopje draagt „ en de Vrugt is een drooge , ronde, afvallende Bezie. Hec bee vat de drie volgende Soorten. (1) Zee- Kool met de Bladen en Steng glad. +. Crambe CO maritima Noerdíche “ (4) Maris Fol. omaibus dentatis ] _(@) Flor ZEZypte Arab, pe 121 “ (1) Cramhe Foliis Caaleque glabris. Syss. Nat, XI. Gen. 825. Pp: 446. Peg. XUI. p. sos. Fl. Succ. s70, 615. Orp. Dan. 316, WEIG. Pom. 124- GOUAN Momsp. 336, Crambe Fol. Cord. cxïspis Carnols. H. Cif,540. Re Lugds, 5 3295 II. DEEL, IX. STUK. 748 VrIERMAGTIGE KRUIDEN. IV. _ -Deeze, die gewoonlyk Zee- Kool of Strand- ArDEELs Kool genoemd wordt, groeit aan de Kusten van Hòòft Sweeden en Pommeren op. eenige plaatfen, Zy ze is zeer gemeen op de Zandige Zee- Oevers der Plons “_Neordelyke deelen van Vrankryk en Vlaande- ren; als ook op die van Groot Brittannic, in- zonderheid by”: Eiland Thavet en Colchefter, alwaar men ze in ’t Voorjaar als Moes eet ; _verkiezende die zelfs-boven de gezaaide Kool, Zy verfchilt grootelyks van de Soutenelle of Zee- Winde , die-men Chou de Mer in Vrankryk *zievil. noemt sas mede van de Boomachtige. Siet > » bl. beiden en Te PT, dat naar Krul-Kool nen Pe 715 hier hebbende groote dikke groene Bladen , hier en daar als Vinswyze uitgehoekt en geplooid , on- gevaar een Elle hoog. Uit het midden komen twee of drie Stengetjes, getopt met yle Bloem. tuiltjes ‚waar. op korte dikke ronde Haauwtjes volgen „ die ieder maar Cén „Zaad bevatten. le _@) pe Kool met ruuwe Bladen en eene glad Orientalis. beng. evant= hes Diet Kruid, in de Levant gevonden , hade ToURNEFORTtothet Geflagt van Rapiftrum, dat 329. Crambe maritima Brasfice folio. TOURNE.' Inf. art. T. too. Brasf, maritima monofpermos. C. B, Pin. 112 Log. ke. 245. (2) Crambe Foliis fcabris Caule glabro. Crambe Fol. & Fokolis alternitim pinnatifidis. R. Lugdb. 330. Rapiftrum Orientale Acanthi folio. TOUANF, Cor. 14. -TETRADYNAMIA 749 dat een dergelyk Zaadhuisje heeft’, t'huis-ge- mv; bragt. De Bladen zyn als die van Acanthus en sam zeer groot, de Bloemen , gelyk in de voor- Hoorne gaande, wit. UK. (3) Zee- Kool met de Bladen en Steng , bei- — u. Crambe den ,ruuw, Hispanica. Spaaníche. Volgens Morrson verheft zig de Steng van dit Kruid tot twee Ellen en hooger: volgens GovaAN naauwlyks een Voet hoog, Het heeft doorgaans Bladen ‘als de Radys , doch verandert met Lierachtige Bladen , het end Hattvormig en.grooter hebbende 3 sa Bladfcelen zo en als de Bladen en hoekig: Blad zeer kort gefteeld „de Bieten. geel. CreroMme. Hederik.- Deeze Griekfche benaaming is weleer ge- bruikt om dat Onkruid , * welk ik Steen- Raket genoemd heb , te betekenen, De Duicíchers hebben aan dit Geflagt. den naam gegeven van Pillenbloem ; om dat ‘er drie Honigkliertjes, in jeder hoek van den Kelk , op één naa, één, in plaats hebben ; doch dic zeer belgen zynde , dewyl men dergelyke Kliertjes ook in de Bloe- ik (5) Crambe Foliis Cauleque fcabris. H. Ups, 193. Crame be Fol. fubcord. crenatis fcabris. H. Clif. 340. R‚ Zuzdb, 329, Rapiftrum maximum rotundifoliam monofpermum. TOURNE. Inf?. 211. CORN. Canad. 147. T. 148. Moris. Hit. IL p. 365. S. 35 Ts 13e f, Ke BARR. Toon, 387e Ha DEEL. IX, STUKa 750 VIERMAGTIGE KRUIDEN, IV. men van de Kool, Raapen, Radyzen en Mos- Aansan. terd, vindt „ zo heb ik ’er den naam die aan Hoorp- zeker Onkruid , thans onder de Mofterd betrok - STUK. ken, is gegeven geweest, op toegepast. Het draegend heeft alle de Bloemblaadjes opftygende, zegt de Ridder ‚en het Zaadhuisje is eene eenhokkige eweëktienpige Haauw , anders veel naar die van de Mosterd gelykende : weshalve TourNEe- FORT het Sinapiftrum getyteld hadt. ’t Getal der Meeldraadjes is wel meest zes, zo als tot deeze Klasfe behoort „ doch ook meer 6 min- Sep gelyk viy zien Ne „Hier in ld es * EERE enal als volgt. L. (1) Hederik met Bte viermannige Bloe- Cie Fraticofs. men , enkelde Bladen en «eene. Heefterige Heefierige, Steng. Van deeze Oestindifche Plant hak ie Heer N, L. BurRMANNus de Afbeelding , ftroo- kende met-de befchryving van den Ridder, die zegt , dat zy cen Heefterige- Takkige- Steng heeft , met langwerpig ovaale gladde Bladen, en Trosfen- aan *t end, van vierbladige Kelken en Bloemen , zynde het Vrugtbeginzel met een zeer lang Voetje voorzien , op welks midden zig vier Meeldraadjes geplaatst bevinden, Het draagt langwerpige Haauwen. C 5) 1) Cieome Floribrs gynandris tetrandris &cc. BuRxe P. Ind, pe 14ce Te 46e fo 3, ST ETRADYNAMIA, 751 ) Hederik met Manwyvige Bloemen, zeven RA 5 Blaadjes of minder by één- , en een ge- be doornde Steng. __Hoorn- STUKe C 3) Hederik met Manwyvige Diens: fi cs voudige Bladen en een ongedoornde Steng. bera ph “* Getal der Bladen op een Steel onderfcheidt ns deeze niet alleen , maar ook de Doornen , wel- ziet byte ken de laatfte niet heeft. Beiden komen zy zo ts, 5e wel in Oost- als in Westindie voor, en ann gelyk de volgende , Jaarlykfe Planten. In E- gypte hadt ook VesrLrNe rus de Vyfbladige waargenomen ;, hy Wilde je j nen tytelt, ALi Nus hadtze, beter, Haauwe draagend Vyfblad. geheten. Het fchynt die te zyn, welke ForskAonr Gevingerde Cleome noemt, met de onderfte Bladen wyf- „de boven- Ilen drievoudig; dat weezentlyk plaats heeft in _ dit Kruid, Voorts is hetzelve zonderling , wegens de Bloemen, wier Rolrondachtig Vrugtbegin- zel, (2)-Cleome Flor. gynandris, Fol. fubleptenatis Caule acp- leato. Burm. Fl, Ind, p‚ rats Sinapiftram Dn Spinofum , Fol. 5, 6, 7- numero incertis. BURM. Zey/. z (3) Cleome Flor. gynaadris, Fol. a Ges inermi, Jaca. Hert. T. 24. BURM. Fl. Ind. p. 141. Cleome flor, gynand:is Fol. digieatis. H. Chf. zer. RK. Lugdb 339. GOUAN Aonsp. 337 Sinapiftrum Indicum pentaphyllam. Heam. Juagdb. $5q. SLOAN. Jam. Bo. Quinquefolium Lupini folio. C. B. Pin. 326: Lupinus Agyptius fylveliis. VasLING. in ALPIN. p. 2op. Caaca- Vela. Hors, Mal, 1Xe p. 43. T. 24 IE. DEEL. IX. STUK, 752 VIERMACTIGE KRUIDEN. IV. zel, met zes Meeldraadjes, vier langer, twee Ani: korter, omringd, ver boven de Bloemblaadjes , Hoorb- die uit de bovenzyde van het Steeltje voortko STUK. _ men, verheven is, Dat Vrügebeginzel, dina aangroeijende, wordt een rond dun Haauwtje, aan beide enden fpits , ’« welk kleine ronde Zaadjes inhoudt, Dn mera Hederik met Manwyvige Bloemen, drien ame Ee voudige Bladen en ongedoornde Stengen. Driebladi pen 8 î : . De driëbladigheid onderfcheidt deeze „ die ook in de Indiën valt en met de twee er el dennen, paby vermaagfchapt is dertieid de Vi vaan betref, Vaar komen wees drie Soorten daar in overeen, dat haar Zaad, in fcherpheid van Smaak , Reuken rie $ wekt van % Mofterd- Zaad verfetalle; v. (5) Hederik met de bovenfle Bloemen viermane gf en nig pilat en drie granted Blaad- vige. _ _jes,die aa 8 e gedoornd | jn. Deeze Westindifche verfchilt wederom wei- nig, dan doordien de onderfte Bloemen alleen» : lyk (4) Cleome Flor. gynandcis, Fol. ternatis &c. Sinapiftram Ind, triphyllam Flore carneo, HERM. Lugäb. 564. T» 565: Ray. Suppl. 421. BURM. FJ. Ind, p‚ 141. (5) Cleoraë Flor. fapesior. tetrandzis masculis &e, Gleome eceâtum sriphyllum, BROWN, Jams, 272. Sinapiftrum Indi- eum triphyllum , Fl. Carneo , non fpinofum. SLOAN, Janis to. Hil, Lp. 154. T. En 1. : N TETRADYNAMIA 753 dyk vrugtbaar zyn , de overigen veel kleiner, IV. zonder Styl of Stempel. AFDEzL. XVI. (6) Hederik met twintig- en viermannige nú ak Bloemen en vyf voudige Bladen. bd (7) Hederik met twaalfmannige Bloemen en À smd. vyf- of drievoudige Bladen+ minis. (8) Hederik met twaalfmannige Bloemen en En pe vrije drievoudige Bladen, vink ei Deeze drie, ook allen Oostindifche , komen ae a wederom meer of minder overeen. De laatfte bend heeft de als de en ‚ lyme- tig ruig; de Bladet ene rievoud wrok | achtig, effen, het middelfte Panis de boven= fte Bloemen byna Mannelyk ; den Kelk paarfch. tig; de Bloemblaadjes wit, uitgerand: van tien tot veertien Meeldraadjes : de Haauwen onge- fteeld , opftaande „ Spoelvormig ‚ eenigermaate Ken Vol. (5) Cleome Flor. ieofi - en Fol. quinatis. Fl, Zeyl. 240. Sinapiftrum Zeylan. pentaph. viscofum , Flore flava. mss sig zis. T. 99 BURM. Fl. Ind. pe 14t. ut etiam (e- uen Er he Flor. dodecandris , Fol, quinatis ternätisque. Fl Zeyl. 241e Siriapiftram Zeyl. triph. & pentaphylluin &c. MART. Cent. 25: FT. 25. Aria-veela, Hors. ma IX. p. ari T. . (2) lie Flor. dodecandris , Fol. ternatis, B Zeyl. 242. HALL. Goett. 257. Sinapiftrum triph. pumilum glabrum Sc. Ras, Zeyl. 216. T. too. É. 1. SLOAN. Jam. So. Hij, I, Pp. 194. T-124. f‚, 3, bont, B bb IE, DEEL. IX. STUK. IVe AFDEEL, XVI, _ Hoorp- STUK. Haauw draagen= de. Pu. LX. Fig. 3e 754 … VIERMAGTIGE KRUIDEN, Volgens deeze befchryving kan hier het drie- bladige kleine gladde Sinapistrum , met een paarfth Blommetje en eene Vliezige Haauw ‚dat de Hoog« leeraar J. BuURMANNUssOonder de Ceylonfche Planten , afgebeeld hecften befchreeven, geense zins behooren. Het gene: door den Ridder uit SLOANE hier betrokken wordt, is even ‘tzelf= de als het aangehaalde op de Vyfde Soort. t Ge= tal der Meeldraadjes maakt het myne, van Java onder den naam van Mamam ontvangen, dat in Fig. 3, op Plaat LX. is afgebeeld, nader over- genhdoe, ee is over x er nes ruig. De Blaadjes in de Afbeelding ziet en zie hadi heel rdegeidk gefteeld. De Bloemen beftaan uit-vier Blaadjes, , aan ’t end ftomp, in een Kelk vaa vier fpitfe Blaadjes vervat. De Styl is Spilrond en geknopts omringd van de gezegde Meeldraadjes, gelyk dit alles in de vergroote Bloem, by B, zig duì- delgk openbaart, (9) Hederik met zesmannige Bloemen, zeven= ix. aac voudige Bladen en ongedoornde Stengens tgantea : R eusache ze p 5 é A een Te Caijenne in Zuid. Amerika groeit deeze, die een Reus is in dic Geflagt. Zy wordt door ‚den Heer JAcQUiN , van wien zy alleen is afgebeeld, dus befchreeven. „ De regte ‚Hee- àâ flerige » overblyvende Steng ‚ gaat binnen s twee “_€9)-Chtonië Fot. en jn ro. feprenatis Sc. Mant. 430. JACQ; Obs. IV. Perte To TETRADYNAMTIA- 755 9 twee of drie Jearen, in. onze Winterhuizen,_ IVe. 2 eens Mans langte te boven , en ik hebze, AaEit » in ’t vierde of vyfde Jaar, twaalf Voeten Hoorps „ hoogte zien bereiken. In weinige, door Lid-STUEe » tekens der afgevallene Bladen oneffene Tek LE „> ken , breidt zy zig uit en is geheel Lymerig ss ruig, ftinkende zeer. De gevingerde Bladen , „ aan de jonge Takken , hebben altoos zeven, s inwaards Lancetvormige , gefpitfte Blaadjes. „, Aan “tend der Takken komen zeer yle Tros- ‚ fen, fomtyds een Voet en ook wel eens zo s lang. De Bloemen zyn lang gefteeld en van s» de mede re dn 4 bekeld's En, i y 85 )2 Pis » ge ftompe Blaadjes 4 die van bover hol zyn > en regtopftaan , vormende als een eenbladige ‚, Bloem, door hunne naauwe famenluiking , en „‚ zes Meeldraadjes , van gelyke langte. De „, Haauwen zyn rond en dik, bevattende zwart- s, achtig Zaad,” De Vrugtmaakende deelen zyn doof Lin- N&Us dus voorgefteld, ‚ De Kelk uitgebreid ‚‚ met Liniaale Slippen , Lymerig ruig: vier - „ langwerpige „ opftygende , famenluikende „» Bloemblaadjes: de Meeldraadjes langer , neer- > geboogen, gelyk, in den Stoel ingeplant: de ‚ Meelknopjes Elsvormig : het Vrugtbeginzel „ langwerpig , op een Voetje zo lang als de » Meeldraadjes : de Stempel niet blykbaar. ’t „ Gewas is brandend heet van Smaak en heeft „s een vergiftigen Reuk.” B il, DEEL: ÌX, STUK, on ni …_) 756 VrERMAGTIGE KRUIDEN. IV, (10) Hederik met zesmann, Bloemen ‚ driey. Annant: effenrandige Bladen en Doornachtige Stop= Hoorpe peltjes. - STUK, In Amerika is de Grociplaats van deeze ‚die cn de Bladen drievoudig, lang gefteeld, maar by Stekelige. de Bloemen enkeld heeft, “welke cenzaamzyn, gefteeld en klein. xt. (ar) Hederik met zesmann, Bloemen; zeven- gered en vyfvoudige Bladen; de Steng gedoornd. EN é oe Hederik met zesmann. Bliemen en drie aac Et voudige Bladen ; de aad ii “Einiaal- î dige. adt RT Zaagtandig. _ Deeze ‘beïden nam de Heer Jacqurin in de Westindiën waar: de eerfte, die een Hees- - ter was van vier of vyf Voeten hoog, geheel Lymerig en ftinkende, op Jamaika; de andere, een Jaarlyks Kruid van twee Voeten, by Car- thagena, xr ( 13) Hederik met zesmann, Bloemen en driev. desa Bladen ;de Blaadjes Ovaal - Lancetvormig. Vogel- Om. pootigc. (10) Cleome Flor. hex, Fol tern. integerrimis , Stipulis Spi- Rescentibus. Sy/?. Nat. XII. App. Tom. 3..p. 232. (11) Cleome Flor. hexandr, Er feptenatis , quinatisque , Caule fpinofo. Mir. Dil. N ds Amer. Hlift. 190. Tarenaya. MARCGR. Bras. 33. T (12) Chrome Flor. hexandris , gol. ternatis „ Fol, Linearie Hameln ferratis. Jacq. Ae Ga me Flor, bexandr. v. bea Foliolis Ovali- taaie: an Monsp. 331. El Clif. 34te Re Lugdh. ’ » 340 TETRADYINAMIAK 2752 _Cmftreeks Pera , by Konftantinopolen, kwam IVS BuxsAumdeeze voor ,een zeer Takkig Plant- det je, dat inde Herfst uit den Grond gerukt door Hoorp. den Wind fangsde Velden voortgedreeven wordt, STUK. Het heeft een Bokkigen Reuk, De Bloemen Se. zyn geel , de Bloemfteeltjes van langte als de Bladfteelen ; de bovenfte Bladen ongefteeld, (14) Hederik met zesmann, Bloemen, driey. Av en enkelde Bladen; de Blaadjes Lancetvor- Pila. ad mig Liniaal effenrandig. Deeze Soort , wegens de Kleur der Bloemen gebynaamd ; isuitePortugalafkomftig, De ge- ftalte wordt zeer wel “ies ct in de aange- haalde Afbeelding van Ranntanii: naar % gene uit vergelyking met de Takjes, die ik daar van heb , blykt: des ik niet begryp, waarom die van de Haauwdraagende Klaver met geele Bloemen , by hem , beter zou zyn. Dezelve drukt zekerlyk de figuur der Blaadjes zo wel niet uit. 18) Hederik met zesmanne Blan; De xv. 4 rabica. Arabifche, 340, N. 4 Sinapifrum Or. triphyllum Ornichopodii Siliquís, TOURNE. Inf?. aap Dir. Eltb. 359. Te 266. É. 345. BUXB. Cent. I. p. 6. dek (24) Cltome vis. een ol. ternatis folitariisque ee, H. Cliff.s34r. R. Lugdh. 330, N. 3. Trif, Siliquofum Fl. vio- Taceos Lufitanicum. BARR. Ze. 866. B, Sin. peregt. alt. Fla= te luteo, Id. 8 ‚ (25) Chome EE: hexandr. Fol. ternatis Lanceolatis Ec. b LINH, u, DEEL. Ix, STUK, Boorp- STUK. Haauw- draagende, 758 VrerMaerice KRUIDER. voudige flomp- Lancetvormige Bladen; de Haauwen Spoelvormig Lymerig ruuw, Dat Kruidje, welk HassEerLquisrT in Arae bie vondt „ met Zabelachtige Haauwen en rond- achtig Eyronde Bladen , fchynt aanmerkelyk te verfchillen van dat van S za w, in Afrika waar- genomen „ het welke fmalle Blaadjes hadt en ruuw was op ’t aäntaften; het andere Lymerig ruig, twee Voeten hoog , met ongefteelde Bla- den , die by de Bloemen enkeld; de Bloem- blaadjes geel, paarfchachtig getipt: de Si: kni ende wen knikkend de Zaaden ruig, je ‚volgens de Waarneming van den Ridder, In Arabie vondt ForsKAoHL een Soort " van dit Geflagt , die hy Smalbladig noemt , als hebbende de Blaadjes , der gevingerde Bladen , naauwlyks breeder dan de Bladfteelen, glad en dikachtig „een Duim lang: de Bloemblaadjes geel en om laag Violct : de Meeldraadjes zes in getal, allengs verkortende en overend ftaan- de: de Haauwentwee Duim-langen Elsvormig. Zodanig is de figuur der Haauwen vande Vio- lette Hederik: des het blykt, dat 'er nog meer _ ‘veranderingen plaats hebben in dit Geflagt. (16) LINN. Dec. UI, T. 8. Fol. mpl. fubrotundo -ovatis, Silie quis Gladiatis. Am. Acad. IV, p. 281. Sinapiftrum trifoliatum ikolium aspezuim Siliqud latiore. Snaw. Afr, 557. de CC TETRADYNAMI A, 759 IN (16) Hederik met zesmann. Bloemen en en- IV. kelde ongefteelde Liniaal - Lancetvormige “*S Arpeats Bladen; de Steng ies Hoorbs S STUK, _Deeze Kaapfe, die ook in Indie groeit, vol- | EE gens LINNEUs, heeft een enkelde geftrekte Pectend Steng; Bladen als van Brem, die glad zyn, en eene Tuil van Bloemen, byna als in het We- derik, | -_{17) Hederik- met- zesmann. Bloemen en en- Kaapfe. XVII. rna HES Eyrond- Lancetvormige Bla Menphst= SS enbladi- ge. Deeze Oostindifche : WEE VR Eer BuRrMANNUs de Afbeelding gegeven heeft , is aanmerkelyk wegens de Goudgeele kleur der Bloemen en fcherpheid van het Zaad , byna als Mofterd, Hier zoude het Indifche vierbla- dige Haauwkruid van RA yv, met lange fnalle Haauwen; als ook het Indifche Sinapiftrum van HERMANNUS, met me „ tc be- trekken zyn, (18) (as) Cltome Flor. hexandris, Fol, fimpl. fesfilibus, Lin Lin. Lanceolatis „-Caule -angulato, BURM: Fl. Cap. Prodr, Pe WenS 17) Cleome Flor. hexandr. Fol. fimpl. ovato - lanceolatis petiolatis. FL Zeyl. 243. Sinapiftc. Zeyl. viscofum Folio folitario, BURM, Zeyl. 217. T. too. f. 2 BURM. Bl, Ind. 342. Tfieru-veela. Hors, Mel, IK. pe 63- KT. 24e le DEEL, IX. STUK, IV. el Hoor: STU EVE Gs: Eg Dhhde. r6a _ VIERMAGTIGE KRUIDEN, (13) Hederik met zesmann. Bloemen „ enkelde Lancetvormige gefteelde Bladen en leggende Stengen, Op de Velden van't Eiland St. Domingo kwam den Heer JAcQuiN deeze voor, een Plant; die uit een Spoelvormigen Wortel veele Krui- dige , Takkige gladde Stengen , geheel in ’ ronde op den Grond leggende, voorrbragt , met Lancetvormige fpitfe gladde Blaadjes , ruim een half. Duim lang. Uit de Oxelen kwa- men eenbloemige: Steeltjes ; met kleine geele Bloempjes , verfchillende van die der andere (18) Cleome Flor. bexandr. Fol, fimpl, Lanceol. petiolatis, Caul, procumbentibus. JACQ: Amer, Flif?, 189. Te 120. De PLAATEN zyn dus ingevoegd. Praar LIL, tegenover Bladz, 33 . . LIV. EREN LT 159 en en et LV. nn, meen 191 ee LVL. mn a 2ÖI . . ee LVIL, nt ngen; ennen 365 se sa LV: eeen ee mn eee! s59 ee LIX. en 575 nn Da hennen veer erven ved mmm Ó1I