zcht nana NATUURLYKE HISTORIE &x4l Ge 0 UITVOERIGE BESCHRIVING Bn DER DIEREN, PLANTEN MINER AALEN, Volgens het SAMENSTEL varden Heer LMA U A. __Met naauwkeurige Af beeldingen. NV Nn an ae an aant dane aan TWEEDE DEELS, DERTIENDE STUK, De GRASPLANTEN, PEAMSTERDAM, 4 By de Erven van HOUTTUTN. Ent CG me ned UR BOT4 pr & Seoriveld OMAYII 7 INHOUD van mir STUK, ZESDE AFDEELING. De GRASPLANTEN. 1, Hoorpsr. De Eigenfchappen der Grase PLANTEN in’ algemeen. Onderfchei- ding derzelven van de andere Kruidene — Befchryving van + Gewas en de deelen der Vrugtmaaking. Algemeene en by= wondere muttigheden. Verdeeling en Rangfchikking door veornaame Kruid= kundigen - » e Bladz. Î 1, Höorpsr. Befchryving der BEN- COT WEE- MANNIGE Grasplanten , van ieder van welken maar één Geflagt was gevonden, maman 3 III. Hoorpst. Befchryving der DRIEMAN- NIGE GRASPLANTEN, hoedanigen de meeften zjn, tot welken ook verfcheide Soorten van Biezen, Riet en allerley Graanen of Koorn behooren, mmm 4E Kà IV. Hoorp: IV. Hoorpsr. Befchryving der ZESMAN: — NIGE GRASPLANTEN > tot welken de Ryst, de Bloembiezen, en eenige an- deren moeten thuis gebragt worden, Bladz, 454 V. Hoorosr. Befchryving der Eennurzr- GEGRASPLANTEN , zoë welken de Lifch- dodden , Mays of Spaanfche Tarw, en verfcheide anderen behooren. wemman 486 . Hoorpsr. Befchryving der \TwEE- HUIZIGE GRASPLANTEN , tot welken v Laan | maar dén Geflagt betrokken wordt, — Touwgras genaamd, ' seen 553 VII, Hoorpst. Befchryving der VRELwYe VIGE GRASPLANTEN > tot welken het Zorghzaad „ Baardgras, Kleefgras en verfcheide anderen , meest Uitheemfche, zyn thuis gebragt, . mm 560 AANWGRE DER PLAATEN 2% en der Bladzyden; 6 abwaar de Fi sguuren aangehaald of befthreeven verdes Paar. LXXXVIL Afbeelding van de BLorM- er der Grasplan- se ’ … zegenover Bladz. 25. PLAAT en Afbeelding ennn DrrE- a ANNIGE Creplanten. a 67 —_ 2, Ceylonfche Haairbies. ada Ca- pillaris. bl. 103 mm 3 een Kop- ns: “Scirpus Ce N bl, 122, Praar LXXXIX. Afbeelding van Deie- | MANNIGE Grasplanten. ge tete 143 Fig, IL. ei Suiker « Riet, naer icum. * bl, 146. a Ean” Aairtje van de Pluim vergroot. — 2. Verdeeld ras van bh lum disfelluim. bì. Tr me Je gn dito, van Jepan, Paspa- m Sc robiculatum. Tweerzdì di span aad _—_ 4e met 8 eet van aspa: lum diftich Ì CD. 1673 PLAAT 56, Afbeelding van DRIEMANNI sE Grasplanten, en 133 Fig. 1. vande Panik - mei Pica Ll. 183. — 2, Javaan Doddegras- en Ja l, 198 _ 3, Jaana Vostefaart. Ape greftis. bl, 201. Fig + ed Fig. 4 zengen d dito. Aropecurut id _ 5, md, Struisgras. Agroftis Jen „6 Een Stempel daar van ment: PLAAT XC, Afbeelding van DRIEMANNI- E Grasplanten. tegenover Bladz. 229 Zig. +. in Riergras. Aire Arandina D. CEG. 229» w_ 2e gai Beemdgras. Poa ee ilis, ej. Japanfch Vingerpluim. Cyrus ICUS. _ 4. Japon Zeo Bromus pe B PLAAT XC Afbeelding van DerEMAn- NIGE ‘Grasplanten. mma 333 Fig. 1 ee Kwispelgras van Japan, bl, een det lang heerd. Zaad vergroot, =— 2. Cevlonfch Wteengesse Shima varrofus. l. 563e Praar XCII en van gnd NIGEy €liz. mn ee 4ÓR Fig. n cor he Bloembies. Funeus. Zei ki bl, 463 _ 2, Japanhe Cyperbies. ‘Carex aas 534e © Ee 3 Kap Baardgrâs: «Andropogon Ge een de ng Schud Aair. baan arn - bl, Gor REGNUM | VEGETABILE Her RYK per PLANTEN. wf ZESDE AEDEELING. Gp nf, GRASPLANTEN, BESCHRYVING DER tr Wert ZESDE AFDEELING. VAE De GRASPLANTEN. L HOOFDSTUK. 2 De Eigenfchappen. der reed int … algemeen. _Onderfcheiding derzelgen van de andere en | de deelen : r Vrugrmaaking. yen en …kyzondere nuttigheden, Verdeeling. en Rang« Schikking door voornaame Kruidkundigen, _ … e GRASPLÄN TEN muntenwel niet, Natie in fierlykheid uit, gelyk de RE Grasplans ten ‚ hoewél haar Groen het Oog'® ongemeen behaagt; maar zy, heb- ben ongelyk ter nutti heden. n het, die en oek gr en | e aan gn en. Beeften ; ten mintten in de befchaafde dee: ten des Aardbodems. Veele Volken in. tNoor- den “IL Dees. XIIÍ. Sr, 2 DE EIGENSCHAPPEN VI. den en Ooften; veele Natiën van Wilden în T° Afrika en Amerika, leeven wel byna alleen Hoos van Dierlyk Voedzel, van Vleefch en Spek der Walvisfchen ‚ van den Melk der Runde- ren; van ’t gene de Zee oplevert en wilde Boschdieren; maar de meeften zaaijen Koorn, en buitendien ftrekt het Gras tot Voedzel van veele Dieren „die zy verflinden. De Land- maen daar Gras ne zyn veelal Tr eetbaar: — een by- Eedcre boedermrtieneld” van den Schepper, groeit anders het Gras van zelve overal, en zelfs, op fommige plaatfen , Koorn of eetbaar Graan in ’t wilde, 5 „Sterke Deeze Planten hebben bovendien hoedanig- vuldiging, beden, welken haar tot de gezegde einden nog dienftiger maaken. Hoe veele anderen worden door onzagte behandeling , kneuzen en fcheuren nbenadeeld , ja tot flerven ge- bragt: terwyl het Gras zig aan ’t vertreeden met de Voeten weinig kreunt, en niet alleen ’ geduurig affcheeren door het Vee, en ’ af- maaijen verdraagt, maar zelfs daar door zyne Wortels langs hoe meer uitbreidt, en zig dus in de Grond vermenigvuldigt. Met verwon- dering ziet men ook hetzelve na den allerfterk- ften Winter - Vorst, zo dra de Voorjaars warm. te meteen milden Regen den figded 7 ryks opent „ de verdorde Bladen. en met eer jeugdig Groen, de Grond- vlakte der Velden een gn ander aanzien, „Het Eed DER GRASPBLANTEN , 3 Het Vee fchynt in de Zomer, als door eene _ vi. byzondere onderrigting van den Schepper, de “fe bloeijende Halmen te myden; op dat die haat oc Zaad volfnaaken mogen , ter grootere verme- nigvuldiging. Op plaatfen , daar de Zomer kort is, komen Gras- Soorten voor, in wier Aairen het Zaad, eer het ‘er uitgevallen is ; reeds Wega or Bean: Be an te in » en oh een fpoedige Greef er. Oek: blykt de Weririk heit eaà dense Verfchile per ten duidelykfte, in de zo menigvuldige hé vetfcheidenheden van Gras , als de oppervlak. maar. te des Aardryks° bekleden; Het Gras def plaats; Bergen verfchilt van dat der Valeijen niet min: — der, dan dat enge i me en get Kruis den, het zelfde Gente ; op eene onbekwaa= me plaats gebragt; kwynde, verdorde of ver= totte en verging. Geheel andere Grasplan« ten groeijen op verte Kleylanden, dán op-Heie j jen en lands dan aande Zeekust; geheel anderen op onze Velden en Beemden ‚dan in de Woes: tenyën, zo van Europa ds van de Indiën. Al inde verfluiving tabel en ae denjgelyk de Helm en Zandhaver op onze Duinen. Verfcheide Soorten van. Grasplanten br) UH. Deer. XIII. Sun. 4 De EIGENSCHAPPEN vr. fchynen behulpzaam te zyn-geweest, tot de {4* Ì. L. mengroeijing det bovenkorst van het Veen. nnen 4 Het Riety Lifch ‚ Biezen, en dergelyke Wa- NN terplanten ;- dienen tot befchutting van de boorden der Rivieren ‚Meiren ,-Graften.en Slooten, die anders geduurig wegfpoelen zou- den. De Boekweit verkiest hooge Landsdou- wen ‚ terwyl-de. Ryst in Moerasfen en in ’t Water geteeld wt mar verhaalt , dat in „der middelfte deelen van Noord- Amerika , door de Wilden ‚ zeker Koorn of » Graan van Gras- of innplanen wordt inge- zameld, — zeik Dat ik van Gets, en de Bi: van dermale planten zyn door ke groeijing , tot een byzondere Afdeeling serch gebragt heb ‚ wordt door het voorbeeld van derd, Gras. Van-CaspPar BAUHINUS een Sweedfch Herpnlpanes, die een groot veele Autheuren gebillykt.. Lozrzer begon, nu meer dan twee, Eeuwen. geleeden, zyn Kruidboek- met -de. befchryving. va gesl E le In ‘t voorst van de Zeventiende Eeuw ftierf „ heeft men een geheel Boek over de Grasplan- ten en het Koorn, waar by echter verfcheide anderen „in gedaante overeenkomende, ge- voegd zyn (*). De. vermaarde RupBEcK, Werk. opn Or. Rups. er hm Tom, L Upfal, 2703 Folio, eens GRACEDAN TEN, 5 Werk over. ee Biafedn ‚ waar in hy alle de Afbeeldingen derzelven-meende te brengen , VI, e ondernam, heeft-het eerfte Deel „ daar van, Hoore voor de Grasplanten gefchikt gehad (+). Dic isuitgekomen ‚ doch door een ongelukkigen Brand-te Upfal sin *t jaar-1702, zyn alle de Exemplaaren daar van; op twee naa, zo men verzekert, verlooren gegaan. Weinig laater perte e Ee dd ond x licht ; en hemmen: fchreef een ge- geheel Werk over de Grasplanten (4), dat op byna dergelyken Leest gefchoeid is. Montt en MicnHerius, twee Italiaanfche Kruidkun- digen, hebben in deeze Eeuw ook Stelzels van Verdeeling dier Kruiden opgegeven en ande- ren, gelyk ScHREBER en RofTTHBÖrE, amen ze met kn be: rirrakte , » in zyne op- gave der Gewasfen van den Hollandfen. Aka- demie - me za een peas gen daar van A hi Ke ine air ES) DE en Agrostographia, JS. Hiforia Gra- winum. Tige vesg. Quarto. Item cum Se rarnnd Hatte- mr. Ibid. 1775. Querto, ooren (6) Flor. Leid, Prodromus, Leid, 1740. Oftavo. Clasf, IL Granrsá. 2 IL. Deer, XIN. Srux, 6 De EIGENSCHAPPEN VI. onder de anderen gemengd. Toute id oe NERORT befchreef dezelven oder: die ‚Planten 5 Boom welke Bloemen hebben zonder Bloemblaade jes (*). De groote HALLER, die eerst dees „zen Autheur in-dat opzigt gevolgd was (}) » „heeft naderhand ook eet byzondere Klasfe ge- maakt van de Grasplanten (4). By de mees- ten, die Afbeeldingen van uitheemfche Krui- den en Gewasfen; of ook van alle die ’er be- Band waren 4 Tanne ee onder de overi- daer aen Onze Etn zelf, heeft- zein byzondere Klasfen verdeeld , naar dat de manier van Vrugtmaaking zulks vereifchte, Volgens „Volgens de Natuurlyke Methode evenwel, aariyke maaken de -Grasplanten eene byzondere Af. Ege deeling uits gelyk.onze. Ridder zelf erkend Jehieiden, heeft ($). De Lyst;-door zyn Ed, opgegeven, van-alle de tot, vamina behoorende Krui- den, in vierendertig Geflagten verdeeld, be- westigt zulks (*j---Ook komen „ten dien op- zigte, in aanmerking ,de Grondflagen der Gras. befchryving ‚die onder de Voorzitting van Ls N- __N&US; in den-jaare 1767» te Upfal-zyn aan ’ licht gekomen; in welken de verfchillendheden der 5 Hebe ë rn Flore en Pu Stamineo, Clasf. XV. Zu/lit. Rei Herbaria, Cf) EnamerStúrp. Helvet, Gott-azdfe Foho. CL) Hift. Stirp. indig. Hetvet, Bern. 1768. Tom. II. z62. Clasf. XII, Gramings, DER GRASPLANTEN 7 der Grasplanten van ândere Stuidenegaltandis VI. worden aangetoond (+ )s 1 Wy zullen dan dit oniderfcheid befchouwen, „oord: en ten dien opzigte acht geeven op de byzon: wortels, dere deelen van ’t Gewas; beginnende metde Wartels, die by dezelven; in-’t algemeen, Ve- zelig-zyn, zig van den Stoel af meeren meer , tot in de witerttg fyhheid;, verdeelende, In de meeften daa diantein het Aard de Ne oerslakes uit. ET eczenn Praniten geeven zydelingfe. Scheuten; die onder den Grond ver voortloopen 5 gelyk in--het zoge- naamde Honds--of Kweekgras tover blykbaar is , welks Wortelen altemaal-als uit. Leedjes beftaan. Eenige aen: Grasplanten hebben den Stoel of het onderfte van de Halm, dik, Vleezig en dun eneninagenan Bolachtig „ en de jonge Scheuten bn van n-dergelske gedaan nte ; * welk onder”. or an Gers plaats heeft, dn Stengel of Bloemfteel , in de Grasplanten Halm, Halm genaamd „ is doorgaans glad, rond en van binnen Pypachtig hol, met Geledi En. re en de ondere Le J “ e Ee „OD Zeter Srux van die 1 Deer der Nat, } Hi. ne tide per Pen. Guis. pek Acad, Vor. VII, Holm. 1769» p. 160, 4 3. Deer, XII, Stu. HocrD- STUK. Bladen. _D uit ; dat een fcherpen hoek “maakt met de fte zvde is doorgaans donkerer Broen, dar de 8 Der EICENSCHAEPEN „ den langst zynde. In de meeften is dezelve Y opftaande, in veelen als geknakt of ‘hoekig geboogen en fcheef, in eenigen ncerleggende of langs den Grond kruipende. Veele Euro» pifche hebben geheel enkelde , veele Indi- fche hebben Takkige Halmen. Mooglyk komt zulks van den grooteren trap van Warmte; die de Scheuten der Takjes in de Oxels der Bla- den doet uitfchieten in de heete Landen. Im: ers aldaar aimee men it nand erde ja aetdoorgaans feviger dat in ons Wereldsdeel; alwaar. hetzelve jaarlyks verdort en verdwynù + AIN BEAN Alle Onis 5: pn, á verdeelde, 1 Hi fmalle, TT fpitfe Bladen , ï gemeenlyk ongefteeld. “Reù Scheedje , dat het Knietje van de Halm om= laag omvat, breidt zig in zodanig een Blad onderfte; uitgenomen in de genen die driekan- tige rolronde of borftelige Bladen hebben, Ge meenlyk zyn de Grasbladen buigzaam en flap ; doch by eenigen ftyf, zelfs met ftekelige pun- ten, gelyk in het Duingras en Biezen. Ook zyn zy in veelen glad, in fommigen Wollig, in eenige weinigen rùuw van Oppervlakte. zen aan ’t begin der, Bladen ‚hebbenzy ets en-Doorens , Blikjes of Klieren, komen in geene, dan enkclde Indifche Soorten voorn | Het DER GRA'SPLANTEN —® Het bovenfte end van de Halm is de Bloem- fteel, die de Aair* draagt. Deeze moet men: aanmerken als een Sanengebeide Bloem, de- wyl zy uit veele B boven elkander aan eene middelrib of Graat gehecht. zyn: 5 beftaat, -In-dit opzigt gelykt dezelve naar de „Tros van, Hyacinthen, en dergelyke -Bloem- VI 1. Pd B ee es rosen twee of meer Aai —— » anenkee Aair is, van Bok er zy: zit. aan Dee of: aen zZyden, of omringt den. Bloemfteel. Somtyds is zy geheel als in. eene Bladícheede gedooken of daar mede omwonden.” Naar deeze hoeda- pigheid krygt de Plant haare-benaamingen, > Sommige Grasplanten hebben , in de plaats, van Aair, eene Pluimt3 dat is, de Bloemen dikten niet. digt aan makende. maar los, en akswyze. v op byzondere Steeltjes men hetzelve-ook Pldimgras nn In sal. dat de. Bloemen. ieder een Steeltje hebben, ee Somtyds hangt de Pluim over ééne zydes:in asnigen is zy zeer ei in andâyen digter. „Men Aairtjes » et a Ee. in eene Bladfcheede als verholen. zoz A 2 St. U. Des, XHI, Srum. 5 Be uo De EIGENSCHAPPEN NI. Eenige Autheuren hebben zig ‚ met ToURNE- ee TE FORT, verbeeld, dat het Gras geene Bloem mene blaadjes had, en hielden al het gene, buiten Bloem- een Stamper en Meeldraadjes, zig in deszelfs kelk. _ Bloemen openbaart , voor Kelk. Die deelen, _ welke dezelven bevatten, worden hedendaags 2 Glume-Kafjes* geheten ; en de twee buitenfte derzele * Calye ven acht men de Kelkt te zyn. Gemeenlyk zyn dit twee Lancetvormige holle Klepjes, zo geplaatst dat één derzelven van onderen aan het gehecht. - Anders zitten A vry; en vervarten: wederzyds de Kafjes , die voor Bloemblaadjes gehouden worden, welke ieder met zulk een Klepje befchut zyn, Kenige Soorten vindt men, daar de Kafjes Schubs- wyze geplaatst zyn en meer in getal, gelyk >er het Geflagt van Panikkoorn drie heeft , die voor Kelk verftrekken. Daar zyn ook die maar één zodanig nn wi pr tot naad deeze Kafjes niet altoos en fpits- De maar fomtyds nn en Eyrond RE enen 8 mig. Bloem. Het gene wy thans Bhemblaadjes bain, blaadjes. ‘het eigentlyke Blommetje f uitmaakende, in ver= wen! gelyking met andere Bloemen , zyn de binnen- fte Kafjes , in de Kelkblaadjes voorgemeld ; ‘beftooten, of daar mede omringde” In uiter- Iyke aanzien verfchillen die-Kafj Ei Door- DER GRA SPLANTEN, Ir Doorgaans zyn ‘er twee ‚ waar van het eene ook in het andere fchiet.” Het buitenfte is hol- nn. achtig, met e&n verheven Rug en groene of Hoorn. anders gekleurde Adertjes, hebbende een wit- ee ten Vliezigen rând, of geheel Vliezig zynde, Het binnenftê, minder hol, altoos Vliezig , met ingeboogen randjes , heeft. wederzyds een en ed haairigheid of fran- je. die eijen Ne mi vri zyn de Miensraadjes mgee ongeeht hiet bie nenfte het Prugtbeginzel omvat. Somtyds ech- ter , gelyk in het Vosfonftaart -…Grâs „ beftaat hét eigentlyke Blommetje uit één Kafje, An- ders is , in de enkelde Aairen, gemeenlyk het gröotfte vervat ín het buitenfte of kleinfte \Kelkblaadje, >In de famengeftelde- Aairtjes_ Teeft ee rl maid âge puntjes of pyltjes , welke: idoverfsheide. Soorten aan de Bloemkafjes gehecht voorko- men. Zy: zitten of aam derzelver Voer of in nd midden of naar den zip. toe, of ook wel aan; den tip zelve es als dan ELEN. … “Haar ge. ftalte- verfchile 20 ‚0 webals : de- plaatzing. Zy geknikt, adeis uókke of als een Touwerje fpiraal- gens, of ug mêt … meê. AL Deer. XIII, Szus. =12 De EIGENSCHAPPEN VI. ns Haairtjes s gelyk in het zoge. ene: „naamde Veder- Gras. „Hooin-* ‚ Dat door den Grooten Linn us cerst met opmerking waargenomen deel, ’t welk ik = „Honigbakje * getyteld heb, is-ook kenbaar in ® de-meefte Grasplanten. ‘Ewee kleine, zeer „dunne; Vliezige Klepjes, zitten onmiddelyk tegen het Vrugtbeginzel aan. De geftalte is &nmerkelyk verfchillende en fomtydsvindt men maar één zodanig Klepis, of Honigblaad- jes ter het Bakje maaken, Weinige Grasplanten ese ben drie zulke Blaadjes en in eenigen is ’er gee heel geen, zelfs met het Mikzoekoop; wa te neemen. Meel- «Ver de-meeften hebben drie Meeldraadies pe ae . eenige weinigen zes, en een enkelde één. of na twee. _Deeze zyn het zigtbaarfte en“fraaifte sai: van de geheele Bloem, op-hunne lange Draad: Anthea ies ver uitfteekende met groote … jesdes die meestal op het punt van hunne aanheche ting zeer beweeglyk zyn en oogfchyolyk draaijen als een- Wervel, Men vindt deeze Knopjes gemeenlyk Liniaal en aan de enden Vorkachtig, doch fomtyds ook Ovaal of Ey» rond, en door de uitwerping. van het bevrug» tend Meel zeer veranderlyk. Het zyn , als gewoonlyk, Zakjes, aan’ beide enden gefplee- ten „in't midden overlangs gefleufd.-Het 6 Polten Stuifmeel S va verfchilt in gedaante weinig van dar der andere Bloemen. ek on À Het par GRASPLANTEN © 13 Het Vrugtbeginzel bepaalt den Stamper*,. VI die doorgaans met twee Stylen gekroond is , ‚ff welke Haairachtig dun , krom ‚ van elkander bs 7 afgeboogen zyn; en aan ’t end zeer ruigestamper. - Stempels + hebben. . Weinige Grasplanten heb- > Pistih ben maar éénen Styl, fomtyds fpiraal gedraaid 77 + Stiga zynde, Hy is in fommigen met kleine Vezel- mata tjes, van opdagen tot Benen S doch í in anderen op de voorheen die manier meg wers king doen (*).- Want ieder Vezeltje is-een Pypje, dat met het Buisje van den Styl ges meenfchap heeft, en welks Mondje aan ’tend gaapt, ten tyde.der Bevrugting. „De Bolle- tjes van het Stuifmeel dan , door de Vogtig- heid dier deelen’, waar op zy ast 3 open barflendes Gorge de. fyne ftoffe uit ; Sul bragt j Vaabeat iet. | hetze ve BePeahetst: 4 0 Het Zaad is by de Grasplanten in geen Vrugt. Zaad. kasje beflooten , maar naakt; zo dat zy g: byzonder Pericarpium hebben. Evenwel vindt men het in veelen met de gedroogde Bloem- of Kelkblaadjes die men dan, als de Graans tjes afgefcheiden zyn „Kaf noemt „“overtoo- gen. De Rogge heeft hetzelve mgee Boss forie , Pl. FE, bl. U, Dezer. XIII. Srur, ©) Zie het IL, Deers 1. Stuk; van deeze Natl Br ig De ErcenseunaArrenr Vl langwerpig rond ; en is aan de eene zyde es A doorgaans” uietgegroefd, Het heeft de opper: Hoorp- vlakte glad, haairig , geribd of rimpelig; Soms tyds komen de Zaaden of Graantjes digt op _ elkander leggende , En van elkander âfe gefcheiden voor. Kleur, «De gewoone Kleur der Grasplanten ‚ wat het Loof aangdat, is groen; maar dit Groen verfchilt in oneindige trappen, van het dors” kerfte, tot het helderfte bleek en blaauwach- tige: Men behoeft , ten dien opzigte, flezts op het onderfeheid van de Kleur van ’t Gras onzer vette Weiden en van de Helm onzer _ Duinen of van het Riet der Waterkanten , acht te geeven, Dikwils valt dit Groen ook in het geelachtige, inzonderheid by het eerft uitkomende Gras en verouderende , of ver- dorrende t tot Hooy ; Wordt het « mite geel De Halmen of Stengels zyn netnik bleeker of witachtig; vooral daar zy"in de Bladfch jee. den zitten. «In de Bloem: en Kelkblaadjes heeft een aanmerkelyke verandering en men- geling van Kleuren , waar onder zig dikwils — parfli of bpaîtikood en wit met groen bevindt, — plaats; zo dat dro Grasplanten hier doof een fierlyk aanzien bekomen ‚ dikwils mm ee“ nen Zilverglans, De gefteldheid van nden Grond en van het Weder maakt hier in een groot verfehil, in eene zelfde Soort. _— Verf De Grasplanten dienen wel in't algemeen tor Voet toe Voedzel def Hérkaauwende Dieren, gely= hets vd DER GRASPLANTEN. F5 kerwys de Graanen en het Zaad voor Men- fchen en Vogelen; maar zy zyn niet allen daar toeeven- bekwaam, De Smaak is ook in fommigen Waterig, laf en zoetachtig , in an« deren zoutig en. bitter, De eene Soort van Gras is geheel mals en zagt, als-in de Mond {meltende; de andere hard en wreed, naauws En ne en maakt dat ge ven lyke vandanrnintten is van ne Sane en NAUs; met behulp van eenigen zyner Disci pelen, een Lyst opgemaakt van de Kruiden, welke in Sweeden” door . Runders, Bok- ken, Schaapen , Paarden en Zwynen , ies der op zig zelve, gegeten of niet. gegeten worden: waar onder de Grasplanten begreer pe De:tleen eerie De * paren gefteld (+). ' Ts bekend der de Neber pen veele Soorten van Kruiden affcheeren, die VR pen Hoorpa STUK, voor het Rundvee te hard , fcherp of onfimaas — kelyk zyn, Het Gras van fommige Landen, weet men „ dat door de Koeijen zonder hinder gegeten wordt, is haar fchadelyk en maaktze- se zn De Bokken en Geiten vree- jen gie andijk an mda ak vee. dalen & @” Vid, Pan Saar per N. 1 x cour: 4m, Acad. Linn. Vol. II. Art. 25. p. 225. (4) Vermischte Abhandlungen, Tom. IL. p. 25% il. Dass. XIII. Stu, I5 Der Ere E NS CHA P P4ËeN. oe VI Yee, * De Paarden fcheeren gaarn het Rietafs APEL gat de Osfen wegens de hardheid zelden aans oord roeren, De Varkens , hoe gulzig ook, ide BEUK: kies omtrent het Gras. Gebruik < Behalve het algemeene gebruik der Graanert | inde Ge- (ot Brood en Spyze voor de Menfchen „ja de, zelfs tot Drank door de bereiding van Bier Azyn en gedeftilleerde Wateren of Koorn _ Brandewyn; heeft de Geneeskunde ook veel — dienst daar van, in Juleppemwenvandere-verkoe: — Vogten. De Wortels van het Kweek- gras, dat men ook Hondsgras noemt, die ins: gelyks tot Voedzel dienen kunnen voor Men= fchen en Beefteù , zyn in de Apotheeken be kend ;-zo wel als het Ketnelshooy en andere — Soorten van welriekend Gras, in fommige Lan À den. k Deet ja Den Ländihär: leveren. de Gradimnerd d Bow. Rykdonr u uit, grooter. dan alle Schatten van. 8 Eer ie VEE oormid: del van Gras; en: fehoon men; in fommige Ges 5 westen ‚ uit gebrêk-daar van, de Beeften ook _ wel met Boombladen voedert, of sop ak _ lerley ruigte laat weiden , verfchilt nogthans’ derzelver tiering daar door grootelyks, zo ten opzigt van het Zuivel, als van Vleefchven Vet: Geen Kruiden of Wortels kunnen, indat opzigt, het gebrek vervullen van *t goede, — voedzaame Gras, onzer vette Weidlanden. Dus E ziet men ook , dat de zwaârte der Rundere en, b en de veelheid of deugd van de Melk die zy — „8e 5 meed DER G-RA-SPL-AN.T:EN I7 geeven , de hoedanigheid der Landen even- aart. Hoefchielyk worden de magere Osfen , op Heylanden of fchraale Biesgronden ge= fokt, in de Hollandfche Weiden vet? Het Hooy overtreft alle Voeder in beftendigheid en duurzaamheid van Voedzel, en geeft een byzondere kragt aan de Paarden. De Schaa- pen krygen gen regt fyne Wol, dan wan- op. Grasla kaden elOOPEns voor haar be- tot, ting dient , halfaar Sal doorgaans in in Boonen doch de Varkens worden vet gemaakt door Meel; dat afkomftig is van Grasplanten of Koorn. Dit laatfte maakt het voornaame On- derwerp van den Landbouw uit, gelyk wy na- derhand zien zullen. Ik fpreek nu ook niet van de planting van het Suiker - Riet in de In- diën 5 noch van andere Soorten van Riet „ die t le; Eeeran en Anden. ‘van Merdetzens or Gewasfen en wat dies meer is, zo hier als in andere Landen, gebezigd worden; noch van het Spaanfch Riet, dat men tot Matten en in de Weevery, als ook tot Hengelen gebruikt: om dat dit alles in ’t vervolg in aanmerking komen zal. VL Ante Hoorgs STUK.) „ Onder den naam van Gras en Órasachtige are begree. Planten werden Zy oudryds altemaal pen. Dit kon e van C, Báuminus, wanneer nog naauwlyks twee. honderd Soorten onderfcheiden waren, Laa- te- 1. Das. XIII. STUK, 18 DE EIGENSCHAPPEN Anti tere Kruidkundigen zelfs, gelyk TouRNE-“ FoRrT, hebben alleenlyk de Graan «Planten; „Hoei en die naar dezelven geleeken , in Geflagten verdeeld, en van het Gras één byzonder Gee — flagt gemaakt, meer dan tweehonderd Soor- ten bevattende. RaAjus was de eerfte, door wien de Grasplanten in Ge-aairde en Gepluim- de enz., onderfcheiden werden (*). Derge- Iyke manier werdt van SCHEUCHZER g&“ bruikt, die het eral der Soorten tot vierhon- _— derd (9). Morr verdeelde ze in Gras- bladige en Eibenttyke Grasplanten (WD. Manier De vermaarde H ALLER heeftze chans, _ Marsan, Daar het getal der Kafjes , in vier Afdeelin= gen onderfcheiden, waar van de eerfte drie Kafjes heeft, de tweede zes, de derde één en ___ de vierde twee Kafjes, Tot deeze laatfte, _ zegt hy , behooren meest alle Grasplanten ; en bek dat in veelen derzelven, gelykere » twee waare Bloemblaadjes binnen dien rweeblidigen Kelk vervat zyn. In deeze Afdeeling is zyn eerfte Lid van zodani- gen die geen Kelk , dat is geen Omwindzel ; zyn tweede Lid, van zodanigen, die den Kelk eenkaffig ; zyn derde van de genen, die den Kelk eed hebben. In ’t vierde Lid plaatst C°) Rayr Meth. Gram. Lond. 1703. Oft. 4) Screucnz. Agrasugraplie feu Hiforia Grarinum, Tig. 1719.-Quarto.- KO Prodr. Stirp. Dee. 179. Baro. tin pre DER-GRASRPLANTEN 29 plaats hy de genen, wier Bloem en Kelk, bei- Air den, uiet twee Kafjes beftaan, gelyk de Tarw, …= 1. * Rog) Haver,» Riet en de meefte Soorten van vrm, Hoorns ons gepluimde Beemdgras, In ’t vyfde Lid kos 4 ik men de genen, die Borftelig;gebaard zyn , gelyk de ‘Gerst en dergelykem, „Dan volgen , die met een”driekaffigen en gevinden Kelk , sche Kam-Aairig Gras behoort (*). ng | EAR ate 1729 een Werk over nieuwe Geflagten VAN van Mr- Planten te Florence aan 't licht gaf , bragt CHELIUS. daar in een-nieuwe verdeeling der Grasplanten ter- baan. „De geheele Bloem noemt hy, op de manier van- SCHEUCHZER; Locufla, dat is Sprinkhaan „ als naar zodanige Infekten ge- Iykende; dät zekerlyk in fommigen, gelyk de Rogge en Gerst, meer of min plaats heeft. De Rea PE dan in de vol. gende ge z R A N Pe Det end Sprindhagig, Zaad: agende B Rt: En Tritieum, : ed é ‚ Gramen. ee Zea. - Ant ran 3. Agrostarium. 8 Beeaidiës- ca pe: Plendo- Tiliiegais 9. Arundo, „5: Loljam. zo, Avena, Eek Hel, pan Teun, . Ber. 176 Bie. oo Der EIGENSÈHArPES VL IL. RANe. / A. Heem. Met enkelde Sprinkhaantjes en eene aadiraës gende Bloem. Ï. Hordeum. Ss. O DN 2. Phenix, en pofad ibn. 3. Phalaris. ome Ze Ischemum. 4 Spattium. “8. Panicum, 9. Milium: ee rk Rane | amen ape ap Met ehh Spitabianijes > waar van, pp de jk Plant „ eenigen flegts Bloem-, anderen ook Zaaddraagende, 1. ZEgilops, 2 Sorghum. 3. Scheenantbum, IV. Ran es Det enkelde Sprinkhaantjes , waar van, op de zelfde Plant, eenigen Bloem- anderen Zaad: draagende. s- glopoida, | Vv. R. AN GC. Met famengefteide Sprinkhaantjes waar van, op de mens »tenigen Bloem- anderen Zaad. draagende, en | Lächtyma Job. Ze em . al pe Mayz, DE DEELEN DER BLOEM-EN VRUGTMAAKINGE VAN DE GRASPLANTEN. en te wen en DER GRASPLANTEN. -sI … Zeer. fraaije-Afbeeldingen zyn door.deezen NL „Autheur van de Grasplanten „als- ook van de-- et Biesachtige „ welke hy nogthans daar van on- „oor. derfcheidt, gegeven. ‚In hetvoorgemelde Vertoog , g genaamd Grond- Plagen der Grasheft chryving , dat onder de goed- „keuring van den Ridder is aan ’t licht ge- bragt, komt eene Rangfchikking der Grasplan- ) ens reke Zy U ú pr Mr pta 4 GEA worden. Dat de Bloempjes feld of geffeeld zyn „ maakt hier een volftrekte on- derfcheiding van de twee eerften , en die van den laatften Rang hebben één of vyfbladige Kelken, in Katjes vergaard , zonder Bloem- “blaadjes. Ik zal hier de Geflagten, volgens die sang, voorftellen en voegen daar ne- ent, OS yen. Bg (taereis sik GEAAIRDE Graas sin | jg en deaf Fe at 4 os nan Woke Gs Atke of driebloemig + de Alepjes Lancetvormig , kleiner’ dan ni ren di waar van ee bit … het 0) TE ve rasta Catveine. Amoer, Acad. Vol. VIL p. 128. | de Rt: U. Deest. XIII. Stuk 2 DE ErcENscHaEBEn Ar °° het binnentte plat, het buitenfte hol en mn vee lang gebáard is: terwyl de Graat miet haâre hen ‚Tandjes door e- a Br en ig ; Fig. I. es. EciroPs: ‘De Kelk brssarngzake afd driebloe= CC “mig, met Klepjes di diede Gra af omvangen en veele Baardjes. Zie Bg. a: alwaar A een enkele Bloem is van de dair, en a,b, de Jang gende nete die de Graat re de Klepjes de Hanmejs zelyk „doch blj Eelen, rzelven is. geheel, van de anderen zyn de Baardj es zigtbaar bs bo be Zie Fie 83e “a Lorrum. Een Omwindeil 2, ; dat eenbladie is, veele Blommetjes b bevattende; waar van één, hyve, geopend, ne ver wrdt Zie jg Ae 1e, Klepjes ve 5. Hon paus. ‚Een 'omvindest. dat zesbladig ‚is, waar in drie Blommetjes b kale ieder Lr in twee Kelk- Blaadjes 4,5 zittende aan de getande Graat c. Zie Fig. 5. ei Enden Een Omwpindzel t ‚dat zesbladig vrisgemet drie-Aairtjes Dsbsb; daar in be- 13 ‚vogreepen; zodanig „dat twee Blaadjes a, a zel tot ieder Aairtje behooren. Deeze maaken „met lkander de Aars Dg. 6, uit. sabel hidde addenda en DE R GRASP LAN TENS 23 B. Met een pirmdachige me en makke PAL “derley Bloemen. apen 4, CencurRus. Een bun dak rie- Hee Heere! k bloemig i iss gefnipperd en gedoornd , by B _ geopend. zig. vêrtoonende „waar in drie ; Bloeien: 4,45 ik hebbende ieder een n by= heils aan de Gens rijm 3 als A, met -o Béenachtig harde Klepjesa en gebaarde Stem- -ropels.b sh: de bovenften Mannelyk met Ey- „ronde pe Klepjes c. Men ziet eenen Kelk afzonderlyk by. B.„met de twee Blommetjes dd, daar in, Fig. 8. Ps Zea, has Bi die fined de on« rf Plant > CEI enb _ Aaïr. B Md, terwyl de etmek met A ik aangeweezen: zie Fig. 9. De ke Bloemen 4; hebben zee en EE én zyn ‘oriwonden met eene -Bladfcheede. zo. Pureum. “Ren: Kelk die tweekleppig is , _Liniaal aal, ed aan de tip twee- tig: toonende nr tri in zyne ruige REDES a 4 Bvattshde: zie-Fig. 10. ir. Bo- IN, Dees. XIIL Stk. ° a Der EIGENSCHAPPEN VE zi. BoBARTIA. Een Cylindrifche Aair, als NE e in Pig. 11 „uit veele Kelkfchubben famen- eeen. 5 gefteld „ waar van de onderften eenkleppig, houde Blommetjes 3 het bovenfte twee- kleppig a,a „eenbloemig. Het Prugthegin- zel, onder het eest isdoor c aange- weezen. C. Mer de Anr over ééne zyde. 2, Tarmsacun, | B: onderfte elken in de GE een welyk , met twee of vierdeelfg Kips a Mg: 12,aan den bo- ‘det iBinendder met gaatjes „en het Blom- metje , by d driekleppig. De bovenften 54 - tweebloemig , Mannelyk , tweekleppig als c. 13. Isc use mum. Een tweekleppige tweebloe- mige Kelk A ‚door *tMikroskoop getekend, zittende, pe by. a. „op een gegaffelde Graat srdl Mits, OxCLS als op den top En a € » aanging usfche: gefteelde rie Blonimetjes b, b, voorkomen, door Vergrooting afgebeeld by B: zie Fig.13. 14. NARDUS- Eenzaame tweekleppige Blom- metjes €, Cy- zonder Kelk , zittende aan de Graat An in „Bigs, he, Een Blommetje af= yvB,t sid bebalve- de Meelknopjes en Stempel , ‚ „ongelyke Kelkblaadjes, « een grooter ie „kleinere 5,omvattende, ETE EE , Fe: | zn D. Met enen RE ER Ea DER GRASPLANTEN. 25 D. Met een tweebloemige Scheedige Aair. 15. Lverum. Geen Kelk dan de gemeene LAN Scheede A , Fig. 15 „ welke twee twee MM kleppige hinne bevat, op een zelfde ge= meen Vrugtbeginzel B, dat twee hollighe- den heeft en met relgië is bezet, als by a. Ee Van de nen À buitenfte Kafjes 15 sings NEE LELIE eer waar vanflegts driein’t ééne Blommesje zig ver. __toonen. ti alinetûs GRAsPransen. : Ar Zonder Kelk. je 16, Zi 8 za NIA a. Tweekleppige ongebaarde engin = ab: zelf de Plant zie Fi. 16. 17. SACCHARUM. Tweekleppige Bloempjes, met een lange regt- vezelige Kaa als in „Fig. 17, zig. VERON RAET et. 5 Ee Me dndtenige zeke.” 18. PANTS Een driedeppige zn bt b; hie Ed aj mt! ed 19. CoRNUCOPIË. De Kelk As een “Trech- terachtig rte erb tr iere bevat de Bg eon Bloem wi Dai xm Su. B OBE LEN OER ee En Bloem 5, uit Blommetjes B beftäânde, die eenkleppig zynds in een tweekleppige Kelk €€ v-vervat;, zie Zig. 19. 20. > sBRORRG URUS,, De tweekleppige Kelk, zosia, bevat, als in Fig: eo, het enkel- „de, Blommeije b, dat éénkleppig „: rond getipt,-iss en aan den-voet een Baardje c heeft „zonder Omwindzel. d ar, AE De zal a, en oes, a2. Eieurvus De Kelk ear uit ef Li- vaiidale ruige Klepjes 2523 het Blommeijë is ook tweekleppig » het buitenfte Klepje 5 twee Baardjes“c aan't enden een derde d ruggelings hebbende; zie Mig. aa. 23. ere pen als’t Blonk kn € heeft, dat aan den Voet ge- ‘waenoegelrd ie Poaen “zig ook, rete rt rie dè drie Meeldraadies en twee ene Stempels by d vertoonen. … 24. ANTHOXÁNTHUM. De kaa hp rard ee tBlonanetje , ‘een -Baardje'aan de Rug van ieder Keri heeft „het-ééne 5 geknakt zynde , en. twee sfnalegldrgadieen:. zie Bi rds @t AN GO heeft eên IBlermaphradieifhe lens, waar van de hdd zat Kelk 26. é #7 £ 28. ge DER GRASPI AN TEN 47 Kelk tweekleppig en ongêfteeld is, vàn on- vr, “deren mét Wolligheid en een gedraaid AFD plee cuitdèn Voet van ’tgrootfte Bloem- Hoi. _ Klepje uitgeeft; als òok Mannelyke Bloemen ne waar van de Kelk twêckleppig is en ge- fteeld 5, bh, hêt Blommetje sont zie Merk ei Shas: De Kek ee dS lept he ANT h tí te Klepje vyfhoekig en ela règt. paard c aan ’tend. Zes Meeldraadjes e komen in dit Geflagt _ voor, die in «hèt Honigbakje d ‚by ver= —_grooting getëkend , zyn’vervats *t welk zy- _delings de nd gaa £ £ nh zië Res 26. a Pura - drie Meeldraadjes. N DacTYyLis. Dit Gelaat heeft het eene Kle pje ee vig hee famen- isook es eender kept Meeldraadje c: EE se Ri ë 30. AGROSTIS, De Kelk a Ay An, heeft twee _ , A pit- MM. Deer. XI. Swe. „8 De -BiGENSCHAPPEN VE > vfpitfe Klepjes „ korter dan het Blommetje bs pn welk tweekleppig is en gefpitst: zie Fig. 30. „Agor 31. Mirium, De Kelk is ook. vweekleppig, …_ met-buikige Klepjes a, a, grooter dan het Bloempje bh, ’t welk tweekleppig is en Ey» rond ‚ met Penfeelachtige Stempels: zie Peten : 32. PASPALUM. De „Kelk. heeft twee rond- achtige Klepjes a „a, van figuur als het Blom- gehts ook pech. EE ig is, met het ééne hol. 4» en Beemden flui- nend Bes _De Pluim dis een- ee , geaaird: zie Fig. 32 -gge! Ory ras: „De Kelk ishier ook tweekleppig 3 din -ldes endelingfea, a, met groote holle Klep- jes, bevat een zeer klein Vrouwelyk Blom- siielje b-yde onderftecz die veel kleiner isen gelledd. > een Mannelyk, Blommetje d: zie Fig. 33- 2 PHARUS, De efteelde. 4 yke Kelk » bsheeftde Klepjes Eyrond langwerpig. Een Mannelyke a,:komt uit den voet vân den Vrouwelyken. voert, met. fpitfe Klepjes-kleiner dan het Blommetje , *t welk, tweekleppig is en gefpitst, hebbende zes Mecldrgadlen: ec: zie Fig. 34 c. Met: twee- of drieinemige Kelten. Ki Merica. De Kelk a,a, is tweekleppig Eyrond. Twee Blommetjes bb, met een on- ‚Imaak ey daar tusfichen dit: Fig. 35° 36. Ar- DER GRASPLAN ÉEN. 99 36. ArrA: De Kelk à,a tweekleppig; gefpitst, VI. met twee of drie Blommetjes bb. Fig. 36. vens 37. Arvupa: De Kelk a, a tweekleppig , ge- „Hoor. ‚knot, bevattende een ongefteeld Vrouwe- Iyk Blommetje bh, en twee Mannelyken c, op een gemeen Voetje , dat hier in heteene „… Kelkblaadje is verborgen : zie Fig. 37. ee de De Kelk tweekleppig. Eyrond, _Blommet- je a en een of twee Mannelyken Db ,dië ge- fteeld zyn zin-of buiten den Kelk geplaatst: zie Fig. 38. D. Met veelbloemige Kelken. 39. UNior A. Een gefchubde er henpie: Kelk, van gekielde Kafjes a, a, Fig. 39. De Aairt- jes zyn Eyrond in dit Geflagt. 40. BRIzAg Een oeeppiee. Kelk ne met | Blomimitje: D, hb vervat zyn. ‘Het Te _ fte Bloemklepje c is Hartvormig „ het bin- nenfte d, kleiner langwerpig. De Ne zyn Hartvormig: zie Fig. 40 ai ar. Poa-E Kelk a,a, …… „bevat verfcheide Blommetjes als A , waar „van één by B vertoorid-vegrdt rmetzyne on- gelyke Klepjes. De Aairtjes zyn an Sn …_ pig Eyrond: zie Fig. 41. 42. FesTuca. Een tweekleppige gefpi Kelk a, a, bevat verfcheide Blommetjes b b‚b,met fpitfe Klepjes: zie Fig. aa. De Aairtjes zyn dunner „ gefpitst. €. Deer, XIII, STUK. 43. Bro- ‚STUK. … en 35 De-ErcEnNscAöreN VI 43 Bromus, Een tweekleppige. Kelk 4, 2 AREEL bevat verfcheide „Bloimmetjes „ waar van de Hoorp- Klepjes „ onder de tip gebaard zynde ;b.b,by zig alleen hier vertoonen. De: id yn langwerpig als in Zig. 43. 4de AVENA. Een tweekleppige Kelka; a Fi vat Blommetjes bbs bymet Klepjes die aan de Rug een gedraaid Baardjejhebben , in’ midden stre > se eyes zie Fig. 44 Dit Geflagt heeft verfpreide Aairtjes, = wneelepo ge Kelk a, a be- vat amine die gen met Wol. ligheid bedekt Zyn, en ongebaard pb, ‚bt _zieg.45. 46. CYNOSUR us. Een gemeen veelbloemig — Omwindzel a, de byzondere Kelken twee- kleppig veelbloemig b,"de Blommetjes c be- vattende: als in Be. 46. Het heeft de Aais ren SAAN als 2e En tee Be Pd manen I Binsacurroe Oasrranren 47. Crrerus Eenldeppige- Kelkeri maaken ‚een tweezydig Katje a. Geen Bloempje tens Ay. men Zer-den Kelk voor neeme : waar in zig de deelen der Vrugtmaaking, by 4, vere toonen: zie Fig, 47. Een naakt Zaad, s. Carex. Eenkleppige-Kelken maaken een eichubd Katje a: waarin de Mannelyke en” É v yke Blommetjes Db, raed En ed a Een en na gbak d ik id … dat DER::GRAASPEAN TEN JL dat het Zaad of. Vrugtbeginzel omkleedt ; zie Fig. 48. 49. SCIRPUS,- Eenkleppige Keken mate, gefchubd Katje a. Het Blommetje hb be- we ftaat uit den Stamper en Meeldraadjes in het Kelkblaadje c vervat. Het Zaad is ded Tlaasses „met es d: kt, met zeer} :zie, … ken Mesh een err Ka uier Zaad is Wollig, met lange Vezeltjes, gee Iyk uit ;het vergroote Blommetje 4 blykt: zie Fig. 50. 51. SCHOENUS. Vyf of zeskleppige Kelken maaken een gefchubd Katje, Het Zaad in rondachtig: zie Pig. 51. Hoe pet a deze Rangliking ook mag De Sorte van het Panik- Koorn „by voorbeeld, zyn door den Ridder in Geaairde en Gephúimde onderfcheiden 3 terwyl men hier dat gantfche Geflagt tot de Gepluimde die zelfs van het Panicum haaren naam hebben, betrokken vindt. Ook zyn fommige Soorten van dit Geflagt twee- bloemig. In dat van Aruudo- komen voor met één- > twee- dese en basen Kelken. Dergelyke on + dere Celan ats Het fchynt a, zeer beg de Wbermmafe : Koornplanten, gelyk de Rogge, Tarw en Gerst, IL. Deer. XII Srum, „) nt 82 EEN-EN TWEEMANNIGE „VI.“ voor aan geplaatst te zien , en om die reden ee zou ik byna deeze Manier gevolgd hebben ; Hoorp- maar tusfchen dezelven voegen zig andere Planten in, die in ’t geheel niet tot het Koorn betrekkelyk zyn; gelyk dan ook nog andere Graanen , de Haver by voorbeeld, hier en daar verfpreid bleeven onder de Grasplanten. Dezelven altemaal by elkander voegende, zou- den wy het Stekzel der Sexen , dat ik tot nog: toe in deeze abel, gevolgd heb, uit het Oo n tot de verwarring volgen , zo als LiNNmUs dezelven in zyn Samenftel geplaatst heeft , en onderfcheidenze volgens de Teeldeelen , als voorheen is aange weezen (*). eeen DH. HOOFDSTUK. Pe aar nd der Ern- en TWEEMANNiIce Grasplanten » van ieder van welken nog maar één Geflagt ís g, HE eerfte Geflagt en hier voorkomende, voert den naam van —_ CENNA Stekelgras. Maar ééne Soort heeft LiNNzeus van deeze 1. „ema Ae opgegeven, met den bynaam van Rietachtig(1). Z Rietach- CV) Ziet XI. Stuk, bladze 423 - 4a5e oo y Ús. „(2 -Cinna- Syft. Nat. XII. Gen: 15. Veg. EE Pp. 51 wie het Pa Forss. PF. ZEgypt. Arab. p. 3 Zie ide 29 op onze Plaat LXXXVIIL. | | GRASPLAENTEN 33 Zy behoort tot de Tweewyvigen onder de Pi Planten, die maar één Meeldraadje hebben iu © 17. ieder Bloem. Het Zaad daar van was uit Ka- Hoera nada medegebragt door Kar m, en het Gewas wordt dus befchreeven. Een Gras dat de grootte heeft van Haver, _ met veele gladde Halmen. De Bladen taame- 1yk breed, Slad, an den rand ruuw. ae rs) over eene zvde ml De Kelk hd weeklep; eenbloemig Kafje , met een ruuwe Kiel, het grootfte Klepje eene Baardachtige punt hebben- de. De Bloem is ook een tweekleppig Kafje , _ het buitenfte Klepje binnen het kleinfte van den Kelk begreepen ; een weinig langer dan de Kelk; beneden de Punt gefpitst. Het rd is paarfch3 de Stylen zyn ruig. or pre ren vap egt) vondt de Heer fchien wel op meer ER aantreffen. d ank A, ANTHOXANTHUM. — _Geelbloem, _ Dit Geflagt behoort tot de reet Feles der de Tweemannigen „ alzo. het twee Meel- draadjes en twee Stylen heeft. Zo welde Kelk als de Bloem zyn tweekleppige Kafjes (*), On- ze Ridder heeft EL voljnde Soorten van C IJ) _(@) Ziede Afbeelding vau Met Bloempje, in Fig. 24, op onze Plaat LXXXVII. “ML. Dez. XIII Srux. * SA EEN- EN TWEEMANNIGE VI. (a) Geelbloem met eene Byrond langwerpige en Aair, de Bloempjes eenigermaate gefteeld , Eee langer dan de Baardjes. De Dit Gras, dat men Reuke Gras „of. Welriekend vode- Gras kan noemen, groeit door geheel Europa, “Welre- en in de Noordelyke deelen van Afia , op hoog- kend, „ Heuvels, Bergen, op vlakke Landen eù je fomtyds in Moerasfige Gronden, In onze Peovineiën. inzendesheidd in Hellsud; komt het | n kanten -der in dorre magere Gronden fchiet het: naauwlyks een Vinger, en in vette vogtige Weiden. een Voet of anderhalf hoog. De Heer Kar m vere haalt, dat hy het in Sweeden aan een Berg, in een geduurig afltroomende Beek „ in *t Water tem winre hebbe , mn by aas | ler Het heeft Dinabse Wortels, die Bres vér. 3 geevenide , behalve de Halmen en Bladen: > fomtyds ook kruipende Scheuten uit. De Halmen zyn langer dan de Bladen, glad, Belireept, geel. ach. Ci) Anthoxanthwm S picâ ovato. - oblongâ, Fl Flosenlis fubpedunculatis Ariftâ longioribus. Syfl. Nat. XII, Gen. áx Weg. XIII. p. 67. Anthox. Flosc. diandris. A. Clif. a Re, Lugd. 58. Ape Pad Nimen Pratenfe Spicâ fl S Le Sdne 3. Jheatr, 43. c. figs SCHEUCHZ, DE EEP sG RASPLANT EN, 85 __chtigrgroen smet drie of vier dikke bruine vi. _ Kuietjes „en met korte, taamelyk breede, fpit- 2 DE fe Blaadjes bezet. De Stoelbladen, die uit den „Hoorns Wortel fchieten, zyn langer , doch ook taame- Reuhgräs. _Iyk breed, groen, fomtyds glad, fomtyds aan ene of beïde zyden bezêt met witte Haairtjes: de pere a rond 3 nt Aan eene re pi diens dikker syude van één tot drie Dui- men lang. Op vogtige Gronden fchiet de Aair meer in de langte en is yler „op drooge meer famengetrokken-en byna ovaal of Eyrond, Zy beftaat uit verfcheide Bondeltjes van Bloempjes , ieder Bondeltje uit twee langere en kortere ; die gefteeld ZYN, famengefteld. - Gedagte Bloem= pies hebben” eene Eda rt Dè en de hed dhgeyke “ingel,” bevatten de” wal” Blde blaadjes, dië zo lang als het kleinfiee en nerd fte Kelkblaadje zn. Zy hebben: kortefyne Baard- ha hr het Oe a nt ek en 5 je ui 8 e Èsr HE Jl EE Draadachtige Stempels heeft; De bes Meel: re ÂRrrs ai BEL ian Sm hade 5 re NLD lage « A « hFE rt wm 4 23 . Sk a À ed je 4 À k „> Someren Ar 8 Gamen atra Sf Nera p. 466. Tourne. Zoff. 518. Gramen Al kh urum Vernum Pratenfe, Spicâ flavescente. Be. oh hin. 1 IL p. 193,9. 8. T. zof. 25. se Grafer. Te Ms DEAD 4 RK sen MW. Dees. XIII, Sturm, 36 EEN- EN TWEEMANNIGE VI. EE Hoors- eind \ % end een Wervelachtig Meelknopje, aan beide enden Vorkachtig gefpleeten. Het Zaad is ovaal, glad, bruinachtig van Kleur. Dit Reukgrás begint, vroeger dan anderen „ in ’t Voorjaar te ne „ en ftaat gemeenlyk eenige Weeken in Bloem : want- alle Planten bloeijen niet te gelyk, en op eene zelfde Plant fchiet de eene Aair na de andere uit. De Aair is, wanneer zy eerst uit de Scheede van ’t boe venlie Steglûlad. te voorchyp: komt , „zeer fmal neer de Kelken van malkander wyken, geevende _haare Draadige Stempels uit, als ook de Meels draadjes ,‚ met derzelver Knopjes. Deeze zyn in ’t eerst Roozerood van Kleur ; doch na de bevrugting verflappende en-verflenfende wor- den zy geelachtig „ en maaken de geheele Aair geel wear_ van dit Geflagt. den naam heeft. Midd 1 kde Kleur der Kelken van groen in in geel veranderd; door de rypwording van het Zaad, dat fomtyds de grootte van Tar- wegraan. bekomt. Ook heeft men in de Zomer dikwils nog een tweeden Bloeityd van- dit Gras. Meest onderfcheidt zig hetzelve , van alle an- dere Soorten, door zynen aangenaamen Reuk, die in alle veranderingen van dit Gras, welken ter Heerik Sho: mr 3 pr Cssdrtn SCHEUCHZe Gram. p. GE Gramen eretum, Pomum et Melilotum redolens , Paniculà en ze eee c. Mus, p.67.T. 25: EEE EEE A ET EEN GRASPLANTEN, yd » ko hafiendte nt t heeft SCHEUCH- ZER heeft „ als een byzondere Soort „ hier van VE Arpeer, EE werfchillende ‚ een Gras geboekftaafd , waar aan ee Boccone den Geur van Appelen en Meliloten ° pn ba dn toegefchreeven hadt *). De Wortels hebben een te flerken , geilen Reuk , naar dien van Moskeljaat trekkende , doch die: van het Loof is zagter en zeer maid het kragtigfte we Bloeityd vermindert deeze Reuk in het Gras, dat-niettemin , wel NT aemron zynde , den- zelven eenige Jaaren behoudt, zynde tevens zoetachtig en aangenaam van Smaak. De aangenaame Reuk van dit Gras kan aan- Nuttig- leiding gegeven hebben-tot het deftilleeren van Graswater , dat in de Apotheeken bekend is ge- weest „doch meest gedestilleerd werdt van de wouk van % Kweek ze egend Het Wa- e verten” En Reukwateren Ker P) anders eenige byzondere ene in hans heb- be, * zy door: uitwendig, ’t-zy- door inwen= dig gebruik , kan ik niet verzekeren. Maar dit gaat vast, dat het zeer goed zy onder ’t Hooy , maakende hetzelve voor de Beeften aangenaam van Smaak en mooglyk, door zyne Kruiderigheid, gezond, Immers dit is, zeker, dat het van de Runders en apen zeer be-. mind CH) Aqua. ftillatitia ad recipiendos Odores utilis eft, BoccONE. C 3 Tj. Deer. XIII. SrTUK, 38 EEN--EN- TWEEMANNIGE VI. mind wordt; doch of de Geur, die in goed ARDEEL: gewonnen Hooy plaats heeft „niet ook van Hors. andere. welriekende „Kruiden afkomttig zy , en zou men mogen twyfelen. Ondertusfchen wordt de deugd-van het Hooy , ’t welk. omtftreeks Leipzig in Saxen valt, daar van-afgeleid, dat aldaar een menigte van dit Reukgras groeit (*). Offehoon. menhier- te Lande meer werks maakt van de Klaveren, of ook, volgens den nieuwen Landbouw, van de Rupsklavêren-en ’t Gezegend. Hooy.6 is. zou de vermeerde. ring van dit Reukgras, niettemin „-voordece lig, kunnen Zyn. Dit Een gemakkelyk gefchie= „ den, door inzameling van het Zaad ,’t zy het- …— ‘gelve opzoekende in het Hooy - Zaad, of de Aairen ‚ wanneer „zy geelachtig beginnen te worden, in een Doos of Peperhuisuitklops pende, Wanneer men dus eenig Zaad daar van vergaderd heeft, ‘kan men een gedeelte Gronds daar mede bezaaijen » en dan genoeg- zaam „bekomen, tot be ijing van een geheel. Lande Best. zou dit mooglyk kun- pen -gefchieden ‚na-de inoogfting van. het Hooy. Men moet fleeds daar op acht gees ven; dat dit Gras vroeger dan de anderen en ook wel tweemaal ’s Jaars bloeit. en @&r Geelbloem met een rolronde vnd en on. Anthoxan zn ern De A 4 A Grafer. p. Inditth, A0 Zie 'tvoorg. X, Stuk, iens 325. 2) Anthoxanthum Spica Lineari, Flosc. Hresfibus. Flor. Zer. 25, Gramen egg Buzm. ms: 105. Gra men GRASPLANTEN. 39 gefteelde Bloems, die korter dande Baard- pa” ET | jes zjn. Die Soort van fraifeh Gras, by Madrasf sro, ad f groeijende , welke door PLUKENET is af* gebeeld, onder den naam van kortbladig , gee kruid Rnokkel - Gras „ mét eene Fluweelachtige paarfche Aair „ verfchilt zeer veel van het Cey- Jonfche Tisfinftaartige = AE den ‘zelfden Au- theur in Plaat gebr: gt a onde r dien naam geboekftaafd, door wylen den beroemder Hoogleeraar J. Burm ANNUS D Dit laat- fte wordt, door LiNNaus, aldus ia ‘ven (9). ‚De Halm is een Voet hoogs gewricht, 5 opftygende 5 s met korte breede Bladen” en s» een zeer fmalle yle Aair, van ongefteelde 3d ler gerpieks. heden. Klepis pe komt het oraen van „Geelbloem by s‚-haewelin gedaante zeer doch „de: ‘Meeldraadjes kon-ik niet tellen” Die verfchil ann eftaan, aas men ‘ Âfopecarioies. Bok. Zeit: 105. tum brevifolium erispum, SpicÂ’ Purpuro = SericeÂ, Ma: Penne Prom dln. azo Ts onge £, 10 Bona. flo Fad.1 6D) Cams forte, ‚ Alopécurvides Indicam , majus vel minas &e. Puurs Php. TS kond fri, 5e per {S) Flor. Zeyl. utlupra. C 4 IL. Deer. XIII STUK. ss he mie Katie gef ‚De Kelk iseen 30 — EEN- EN TWEEMANNIGE — ' vr. Aairen hier zeer gebaard, en in het Europi- is ie fche Reukgras volftrekt ongebaard: zyn : Hoozp- want de Geftalte komt anders taamelyk over- Le een ; ’t zy men het Ceylonfche of Kormandel. | fche van PLUKENET befchouwe, en die Ges ftalte alleen fchynt my aanleiding gegeven te hebben, om hetzelve hier te plaatzen, De Meeldraadjes ‚ immers , niet telbaar zynde , kon het met geene zekerheid tot de Tweeman= nigen betrokken worden. Die zelfde duifter | ineen er zulke Oost D _myner Nessie. voor. TI € 3) hand | bad Plm: “dairige Bloemen Anthoxast. thum Pa niculätum Ge- Vali waar könizin de afbandide van plaimd. Gie Gras bekomen hebbe , om dezelve in ’t Eerfte Deel van zyn gedagte Werk, dat een Ver was van alle uitgegevene Afbeel- dingen der matten te plaatzen, is my duifter, Het groeit zegt LiNNaus in de Zuidelyke deelen van Europa , gelyk in de Gods - Tuinte Montpellier: maar volgens Gou- AN groeit het daar niet zegt RrïicHarp3 het Reukgras wel, dat men ’er.overal op de Vel- den aantreft. By Tubingen hadt de Heer GME- LIN ee Eastern Flor. iin Am. Aad, T14 Gramen Sparteum Paniculà flavescente. Rupn. Elys. 1. 7 i4 en Tub. ps 100 > _ ee: GRASPLANTEN. ax LIN dit Gepluimde waargenomen (*). Zoù vr het ook maar eene Verfcheidenheid van het Arnar, __„Reukgras kunnen zyn ? Immers het gelykt ; Hiei. volgens den Ridder, naar hetzelve, hebbende “""* ongebaarde Bloemen en vierbloemige Kelken. keen | Seks HOOEDST,UK.. enn Bendien Befehryving der DRIEMANNIGEGRASPL AN: TEN , hoedanigen de meeften zyn, tot welken ook verfcheide Soorten van Biezen, Riet en al- derley Graanen of Koorn behooren. De Grasplanten , welken drie Meeldraade jes en Knopjes hebben in ieder Bloem „ zyn zo reden dat men alle de ei- Ek ke van nagenoeg „ van het Koord” tot Aezelvén kad betrekken. Ik-zal dezelven, wederom, vol- gens de fchikhing van önzen Ridder voor- ftellen. - s ; nee 1 se h LÄ XYRIS. EE. Den Griekfchen naam van het Stinkend Lifch, te vooren befchreeven, past Lr N- NEUS toe „op een | 6 Reren. Sy/f, Plant, es 1779. 1. Deer. XIII, Srvx, VI 4z DIEM ANNIG EE ge Eenwyvigen behoorende „welks overige ei Kenmerken zyn , een driebladige egaale ge* ed Kyris dndrca. Andi kartelde Bloem, waat “binnen het Vrugtbe. ginzel :. de- Bloemen in re ede tot een Hoofdje vergaard. De eenigfte Soort (r)is een Indifch Plant: gewas, gelyk de bynaam aanduidt. {Men vindt … het, naamelyk , zo wel in Brafil en in Virgie nie , als op Malabar en Ceylon. De Groei- plaats is in ESES Velden „en „Moerasfen ; alwaar de e , vk 1 MANNUS ‘heeft Eet en Indi fh var met langwerpige Hoofdjes en Goudkleurige ge- f Bloemen, Het heeft, naamelyk ‚de gedaante van Gras , doch draagt -eenbladige gele. Bloemen die diep in drieën gefneeden zyn, op. Schubbige Hoofdjes, veel gelvken- pe naar die der Biezen, Deswegen wordt het ORISON, Brafdiaanfch „Bies imensenaers- o fpreekt ’er dus van. a ‚In vogtige Velden. groeit een: mfraay, foort „ van Gras , bloeijende meest in de Regen s, Maanden. Uit Een Worteltjes komen s, VEE- Ca) Xyris. Sy/l, Nat, XII, Gen. 6e: Vig. XIII. p. Sr Xyris Foliis Giadiatis. Gron, Jirg. 11. Pl “Zeyl. 35 Gladiolo Lacuftri accedens Malabarica. Prux.. Alm. 170. T. aró. f. 4. Gramen Junceum Brafiliamum &c. Moris. es Ps 229.S. 8. T. of. 28 see ede Er ER 239 T. 7, Gra- men Le OE en 43 md Sat JEL wake, FAA Á bee nde G RASPLANTEN 33 ‚> veele Biesáchtige- Stengeltjes , meer dan vr s‚ een. Voet lang, die onder bekleed zyn met OI. ‚ Grasachtige Bladen, Ieder Stengel heefteen Houd » ovaal gefchubd glanzig Hoofdje, van geel. » achtige en bleek bonte Kleur. Hier op zit > van boven een Blommetje, uit drie of vier s geele Blaadjes beftaande. De Inländers » noemen het De de Portugezen Er pn Kruid door kenne erin : verige EAP. 5 lyk, wanneer men de Huid daar mede wryft, ‚» de Jeukt ongemeen,” len : OCSCHOEN Us. Biesgras. X “Hier wordt de Griekfche naam det Biezen voor een Glass gebruikt, waar in verfcheide arg al Z\ eeen onderiehenden zie door cent spie ‘tot een Kuaopje famengehoopte Kafjes Ond Bloem- blaadjes (*), bevattende het. Vrugebeginzel dat een sondachfig: zaadje Zeetig edn pe zt De tn ve Re men Indicum , ehs oblongis, Floribus Auris ua: atis. Burm. Zeyl. 109. Burm. Fl, Ind, p. 1 © Zie erbireensd van een Blommetje in Fe.: ER op onze’ Plaat LXXXVII: HD Dit wr voie ear; door Lissus reeds in * jaar 1767 (Syf. Nak Ed. XII.) derhand 8 Ed. Veg. XIII.) bevestigd : des de Heet ed U. Deer XII, Srux. 44 DRIEMAN NIG E Zy-zyn in twee Rangen verdeeld, de eene: pan. met ronde de andere met driekantige Hal. En men, als volgt. I.. Met ronde Halmen. 1 (1) Biesgras met de Halm rond, de. Bladen jar & aan de kanten ruggelings. gedoornd. Scherp- bladi. — De bynaam deezer Soort zal mooglyk van, eenig, gebruik eeen de REGER die Ma- risca of Sycomata geroemd worden, afleid zyn. Loser fchynt dezelve bedoel te heb ben met zyne Wilde Galigaan zonder Reúk, en derhalve tot de, Cyperusfen; maar TouRNEFoORT merktte aan , dat zy, geen driekantigen Stengel hebbende „ niet daartoe Behaarde, Hy shi » maamelyk, daar doors _Pran aalyk n heeft, met in zyne aling va Vv . Uitga e der Geviera Plantarum van 1264 , in jaar 1775 nog zes Blóemblaadjes- onder de Kenmerken van de Schaenus (volgens den Ridder) op te geeven , in alle Soorten van welke Harrer ook geen zesbladige Bloem , maar een ete Kelk vondt CHelv. inchoat.) Wat Bloem. of Kelk. z ftaat as in_gefchil. Hy acht de hiking van iet eigen , en felt die van Mariscus daar voor da praat welke nog. oneigener is „als in ’ geheel niet in ps Kruidkunde bekend en door den Rid- der mischien maar om zeker gebruik op, deeze ‚Soor en zynde. _ (1) Scheenus Cuimo tereti, Fol, margine dare 4 GRASPLANETE N, 45 door ‚rde Geflagten van Cyperus en Scipus, ten voornaamfte, Dus noemt hy deeze, dl. lerhoogfte Moeras - Bies, met de Bladen en Kiel Zaagtandig (*;. VAILLANT niettemin zegt, mie, dat het een Soort van Cyperus zy (}). Boc- coNe noemt het Allerhoogst Cyperachtig Gras en merkt aan,dat het een Rietachtigen Sten- gel heeft, fomtyds eens Mans langte hoog, groeijende in is, \ n by den Tooren Vada te Livorno , als ook aan Kaap Pasfero , op Sicilie , overvloedig (1). Zyne Afbeelding van betzelve is gering en-fchiet veel te kort by die van MorisoN ($), door wien hetzel- ve van. de Groote Waterbiezen onderfcheiden wordt, zo ’tfchynt. Het verfchilt zekerlyk van die van TABERNEMONT, welke korte Bladen heeft (*), daar dezelven in deeze lang pk eerd ven een er „oak A OREBAIORT TE. featis. Syff. Nat. XII. Gen. 65. Veg. XIII. p. 31. FL -Suec. II. p. 13. df. Gothl. 170, Pfeudo- Cyperus palu- fris, Fol. & Carinâ ferratis. Scarvcnz. Gram, 375. Cy= perus longus inodórus Germanicus. C, B. Pin, 14. Ma- ziscus Paniculâ Ramofà. Ean inchoat, 11. p. id Cyr. long. tnodorus fylv. Los. Ze. 6 ee Ge ; Paluftris kless Foliis & Carina ferran tis. Zuft. R. Herb. p. 528. Plustt. env. Paris. 53 . _ (A) Botanicon Parifienfe. p. darid 5 CH) Bocc. Sieul, p. 72. T. in "_G) Aaf. HL p. 237. S. 8 Ir. f. 24. (*) Juncus Paluftris major. in rijs 249. Kruidt, 589. E: IL. Desr, XIII, Srus, Ae: UL. Haasp Biesgras. uK. ArDEEL. Hi. oFD- STUK. ä6 DRIEMANNI GE „De Groeiplaats is, zo wel in de Noorde. Iyke als in de Zuidelyke deelen van Europa, op vogtige plaatfens gelyk men het ook om- Bissgras, ftreeks Parys en in ons Land aan de kanten van verfcheide Rivieren en Staande Wateren; gantreft. In de Sweedfche Provinciën Oeland en Gothland, zyn ‘er geheele Moerasfen me. de gevuld en men gebruikt het om de Huizen te dekken, in plaats van Stroo, en veel duur- zaamer, _Dryvende Eilandjes maakt het al in de Meiren; en de de weeke Grond der erasfe wegens deszelfs door een ge- girBender WE. beighr. De Gothlanders noemen het Agh, de Sweeden Tuk. - Agh. Het wordt in ’ Voorjaar grêtig van. het Rundvee gegeten ; doch het Hooy daar van willen zy niet nuttigen dan in de hoogfte nood, ten zy het voor af geklopt en uitgedorfcht zy 5 om dat de fcherpe'Stekeltjes der Bladen den Bek zouden kwetzen (*), Ik vind niet dat het Rundvee daar van fterve; gelyk de vermaarde HarLEr uit die plaats van Li NNeus op- maakt ; deeze Soort , welke ook overvloedig in Switzerland voorkomt, aldus befchryven- de (1). 5) De Halmen-of Stengels zyn van twee tot » zes Voeten hoog: de Bladen zyn byna drie= ° 2 eg door eene fterk uitpuilende Rib, wel« „ke, kid ere ei He een k É CO Erns. Gottl, Reife, p. 170, 190. CI Helv, énchuat, Tom. II, p. 180, GR A S PLANTEN. 43 os ke, zo wel als derzelver kanten fcherp is _ vr. ss gedoornd ; zo- dat zy de Vingers kunnen ern >> kwetzen, Uit den boezem der Bladen ko- Hoorn. 3, men eenige Pluimen voort, waar onder Bissiras, »s lange “dorre bruine Stoppeltjes , met eene » lange Draadachtige punt. Dergelyke, doch », kortere Stoppeltjes zyn onder de Bladítce- ss len, diesgelyk in de nt lang, 3 Takkig zyn; de Su oppe ett, pe „ken eveneens. De laatfte- zeeen Hr dp Pe Ten van Seninktmnes uit den Erón- ‚ den gefpitst , Houtig ‚ byna Kaneelkleurig. „, Het Zaad; rypwordende, is enkeld, ineen ns driekantig huisje vervat,” - (2) Biesgras met de Helo rond en Takkig, u: aan 't end Knopjes hebbende „ én een driehla- „Sms zogs, az ete rm Gedoornd, Zeker Ge Gedoornd Bi hachtig Ói 3ras bedoeld, dat in: de Zuidelyke be van Eu- ropa zyne Groeiplaats heeft , in Puinachtige Gronden en op oud vervallen Muurwerk, zo CAMERARIUS aantekent, die er een zeer goede Afbeelding van geeft. CasPAR Bag HINUs heeft het Wit Jtaliaanfch Gras ‚ met gedoornde nn geheten. Daar komen twee Soor- Br me GE) Schenus GEE Ramofo &c. Syt. Nat. XII. Gen. 65. Veg. XIII. p. 31. Loer. Mf. 114. Gramen al- bum Capitulis aculeatis Italicum, Baum, Pin, 7. Zheatr, ° 508, 1 Deer, XIIJ, STUK, dg ‚DRIE MANNI GE VI. Soorten van voor, zegt SCHEUCHZER , Öe _AFDEEL. LIL tr ‚eene met kortere Hoofdjes , welke die van png BAUHINUS, voorgemeld, is; de andere met „Bissgras. een Tolachtig: langer Hoofdje, door Trium- rErrTus getyteld Lifchdoddig Zee “Grás, met een korte dikkere dair aan ieder Knietje or h- mende. De eerfte heeft de Halmen ten deele opftaande ‚ten deele hurkende , van een Hand- breed tot een half Voet lang; de tweede van een Voet en langer, beiden vol Knietjes, als uit Leedjes van een half, één of anderhalf Duim beftaande, byna als die van ’t Varkens: „gras, dat men. Fzendinaon noemt. Lorr- LING vondt het by St. Ubes in Portugal, op _ emee laage plaatfen, die dagelyks door den Vloed van ’t Zeewater overftroomd werden , met kruipende Stengetjes , naauwlyks een ‘halven Vinger lang , Takkig, ieder van drie of vier Leedjes. De Bladen waren zeer kort, Grase achtig „ Eyrond of Lancervormig , geevende “éen tweehoornig Omwindzel uit , dat de ge- zegde Doornen maakt. In anderen is hetzel- ve driehoornig en zit op een Steeltje , bynä als het Zaadhuisje in het gemeene Voetangel- kruid (*). Hier door rib ze zig dandee- ze Soort. GD) 108. Screucuz. Gram, 35, Mor: Hifl, III. p, 195. S. 8 T. 5. f. 3. Gramen fpicatum Spicis in Capitulum for Hatum Kle: Tournr. Zufl, 517. Gramen aculeatum. Cam. Epit, 745. Agroftis aculeata. Scoe. Carn, II. N. 89: (*) Zie't voorg. VIIL. Stuk, bladz. 522. Wes rond a GRASPLANTEN 49 (3) Biesgras met de Halm ronden naakt, Ei VT. ronde „ gebondelde Aairtjes ; een byna zesbla= eo dig Onnvindzel > en de Bladen Gewtachtig. „Hoep: - Zekere Zee- Biezen , op de Zandige Oevers WE debt Zuidelyke deelen van Europa groeijende , „no mar _- maaken deeze Soort uit, die zig als door een “Gerriet. Schubbig geerd Hooke onderfcheidt. Men vindtze thansaldus befchreeven. De Wortel die arikrnnd, zeelt: veele Bladen, in een Bondel verzameld en zeer lang, Geutachtig , eenigermaate rond , aan den rand ruuw, niet Vleezig noch plat. De Halm is naakt, rond, ftevig, effen, dikker en veel korter dan de Bladen. De Bloem heeft een driebladig Om- windzel, naar de Bladen gelykende, maar kor- ter ‚ en daar binnen nog drie kleinere Blaadjes. ie beftaat uit nk ee Be tot een Hoofd holle, (pitte Schubberjes bekleed. ed. Het Bloem. pje heeft drie Liniaale Meeldraadjes, een Ey- rondachtig Vrugtbeginzel , een enkelden Styl en drie langwerpige Nempsle, ee 6) (GG) Scheenus Culmo tereti nudo, Spiculis ovatis fas- ciculatis &c. Syff. Nat. Veg. XIII. p. 81. Barn. Z. maritimum „ Capite Squamofo , foliaceo, Mor. Hift. III, p. 227.88. T.g66. IL. Deer. XII. SruS. sa DRIEMANNIGE IV. heenst. wigricans. “ voor, die ze niet alleen in onze Zee- Dui- achtig. (4) Biesgras met de Halm rond en naakt; het Hoofidje Eyrond;het ééne Klepje,van weer bladig Omwindzel, Elsvormig en lang. In uitgedroogde Moerasfen wan cns Wet reldsdeel komt deeze, volgens den Ridder, nen, maar ook in Sweeden vondt, inzonder- heid in de Gothlandfe Moerasfen. By Montpel- lier groeit zy overvloedig op-vogtige Weiden en aan ’t Strand. In Switzerland i is zy op vog- tige plaatfen gemeen, zegt HALLER, die aanmerkt, dat dit PRE bies Plaggen maakt van Bladen-en Halmen, ter hoogte van één of an- derhalven Voet. De Bloem, uit het bovenfte der Halmen, heeft tot Omwindzel twee zeer ongelyke fpitfe Blaadjes, tusfchen welken veele famengedrukte , gefteelde , zwartachtig bruine Aairtjes een Hoofdje maaken. Het Zaad is ‚ en glimt als Paar- den; byna gelyk de Zaaden van het Kruid, dat ® Litho deswegen der naam voert *, De Halmen zyn; Sgermum in deeze Soort, veel langer dan de Bladen. (5) Bies (4) Schanus Culmo tereti nudo , Capite ovato &c Seirpus Flosculis Spicatise AA. Stockhe 1731. ye 18% Tuncus Levis minor &c. Mor. Hift, III. p‚ 233; S- 8 Te 30. f. 28. Juncus Lithospermi Semine. Maan. Mfonspe 145: T. 144. Govan Monsp, 28e Gort. Zngr, 6. Belg. 1°- Cyperus Spicis conglomeratis, Calyce multifolio, HALL, Helv. zichoät, Tl, p. 131e tgeen evo en ve an hen Sn mnd og GRASPLANTEN, sr (5) Biesgras met de Halm ronden naakt; en „NT een dubbelde Aair, zo lang als Jenn Klepje van’t Omwindzel, In de Veenige Moerasfen van Engeland , als pe jk Hoorp- Ve Sthanus Ferri ook in die van Gothland, is deeze gevonden, zexs. die Hoofdjes heeft naar Anjeliertjes of Dui- kieurig. — zendfchoon gelykende. Zy groeit by zi voor- gaande , zegt LINNAUS, doch is wel zes- maal korter en heeft een zeer fmal Hoofdje , uit twee Aairtjes beftaande, en deeze ieder uit twee Bloempjes. Het algemeene Omwindzel is tweekleppig Roestkleurig. (6) Biesgras smet de Flalm rond , Bladerige, cenigermaaïe gebondelde Aairtjes en Draad- achtige Geutswyze Bladen. VI . Fuscus. Bruin. Op dergelyke Moerssige Pre Bree land en Italie , komt dit Biesgras voor, naar het gebondelde zeer gelykende, doch verfchil. lende door gekropte bruine, geene getopte witte Suec, II. p. 40e Gramen Cyperoides minimum Caryophylli proliferi Capitulo fimplici anger Mor. Hift, UL je 245. S. hee T. 12. f. 40. (6) 5 wl linna Spiëalis fabfaaci- culatis &c. Sp. Plant, ged Cyperella Paluftris &c. __Mrcm. Gen. 53. Cyperus minor anguftifolius Paluftris , Capitule fuscis Paleaceis. Mor, Hifk, III. p. 239. S. 8. Te xr. É£. 40. II. Daer, XII, Stuk. "52 „DRIEMANNIGE vt. witte. Aairtjes, en ook vroeger bloeijen- AFDEEL. de xN en UI. î “e Hoorp- (7) Biesgras met de Halm rond en naakt, de es Aair -famengefteld en verdubbelde Aairtjes. Com ie Gelykee Aan de Kaap der Goede Hope vondt de Heer Koenre deeze nieuwe Soort van Biesgras, die door den Heer RorTBorLr in Plaat is ver- toond. SEAT en Ed, noemt het piaanee met zeer ge ronde Bloei den, geknopte eeen Elsvo Blikjes. ied seft de Halm een Voet lang , aan ’t end met Poppen van Aairtjes, die Eyrond , Roestkleurig en gelyk van grootte zyn. De Aairen komen uit een Bloemfcheede voort, welke ín een {pitfe pees uitloopt ‚ langer dan de geheele Aair. verpige ge Aan © Dat gebondelde Biesgras (Sthoenus füscicutatus) zal het Witte zyn, hier de laatfte Soort van dit Ge- (€2] mo tereti nudo, Spicâ compofid, ‚ Spiculis geminatis. Mant. 177. Schoenus. Scapo xnotereti-, Spicis glomeratis, Braêteis Subulatis, er Bórr. Nov. Plant, p. 65. T. 18. Ferdie „®) Schanus Culmo tereti Foliofo, Spicis tine 4 tis. nn oblongis Ariftatis. Mant, 178. Scheenus Cul ‚ Vaginis lucidis &c. Rorrs. Nov, Plant. eng el 18. t. r? Gram sm lGAN: TEEN. 53 Aan de Kaap groeit ook dit Biesgras, dat VI. de Halmen twee Voeten lang heeft, met ee- Sor nige Draadachtige flappe lange Bladen entwee, tf Bloemblaadjes, die de Halm Scheedachtig enn vangen, geevende Steeltjes uit „ met langwer- pige Aairen ‚die, zo wel ala de Scheeden en Blikjes, donker Dr s als zeen s zig verkanliens. (9) Biesgras met de Halm EER s het IK Hoofdje rondachtig , een zeer lang Omwind- Ness. zel en enkelde opftaande Kelken, ne hoofdig. In de beide Indiën fchynt deeze Soort van Biesgras-voor te komen, welke befchreeven Zord, als hen de yd, met een end- en mie: opwaards ch 5 gm deren nederwaards gekeerd ,).die Eyrond en famehgedrukt zyn, ongefteeld , gefpitst, twee- kleppig.» met, Zaagtandige, Kielen, . De Styl Nh en Î op ’t Vrugibeginzel is ten | halve ae À en Schaenus Culmo vende Capituto is c. Scheenus — Plant. A, vp. 52. Taca. Tor T60-Cyperus vise > triquerre holioto, Capitulo „Môttenga. FH. Mat, XII. p. 97. Tab. 52, Schoenus Elise rofus, Burm. Fl, Ind ps 19. : en II. Deer. XIII Stux, 54 DRIEMANNIEGE VI. Dit zoude, volgens den Heer RErcHars, ATorL de Driehoofdige Ayllinga of Schenoides van den Hoorp- Heer RorrBorr zyn, die daar toe betrekt het Anobbel-Wortelig Biesgras van den Heer N. L. BURMANNUS, en over zulks ook de Mottenga van den Malabaarfen Kruidhof, Ge- zegde Hoogleeraar merkt aan „ dat het-zo wel op Java groeije als op Malabar. - (10) meneer net de Hahs driekantig , het -Hoofdje lede Ger ed ds be 8 Boch Seuiejmrbde : in de Indiën aester. de, is Malabaarfch Kruipend Watergras door GARCIN genoemd. RumrHius beeldtze af, onder den naam van Gekoofd of Hoofdjes= Gras, in *t Maleitfch genaamd Tubalisfa, we- gens de drie Blaadjes, die het tondachtige. adi, omringen, hee Olne Zyn — ‘er vier gens sEbht: sc’ elders groen, met het Hoofdje in *t midden wit , dat a vol gens Co) Schoenus Culmo-triquetro. „ Capitulo. fibrotundo &c. Gramen Cyperoides- Spicà compaftâ albâ, Fol. ad Spicam partim” albis ‚ partim viridibus. Sroan. Sam. L. zig. T. 78. f. 1» Gramen Capitatum. Rumen. Amb, VI. P. 8. T. 3, £. 2, Kyllinga monocephala,.-Rorrs; Mov. Plantsp. 13e Tae f. 4. Pee - Mottenga.--Hort.. Mal, XIL Pp. 89. T. 48. Burm. #/, Ja Pe: 18 SA merel GRASPLANTE Ne 55 gens ’t denkbeeld der Indiaanen , een Kwaal Au. aan de Vinger, die men de Vyt noemt, zoude * ur. voorftellen , welke zy door ’t opleggen van, iig dit Kruid willen geneezen. De hoogte is ns vogtige plaatfen een Voet en meer; anders maar een Span cf een Handbreed. Het heeft Vezelige Wortelen , die ook als een Genees- middens in Indie entaard zyn. Het groeit oe | le kinen. FDFF ka je E5) ensen miet Pen pee drichaaie han Ar de Bloemkropjes overhoeks , de Bladen Li- en bin: ziaal Draadachtig. Bolwors S Deeze Kaapfe Soort, van den Bolwortel , zo zeldzaam onder de Grasplanten , den naam hebbende , brengt menigvuldige Borftelige Bladen voort , die regt op ftaan en byna zo zyn » die rood is, beftaat uit drie of: vier r OnBelReEr de Kropjes, aan den top der Halm, ieder met een Borftelig Blaadje van onderen gefchoord. (12) Biesgras met de Halm byna drickantig XII. Compres. 0e) Scheenus Culmis triquetfis nudis, Florum glome-gedrukte rulis alternis , Fol. Lineari - Filiformibus. Mant. 178. 2) Sohn Celine Culmo-fubtriquetro nudo , Spicâ difti- châ, Invelncro monophylio. Cyperella montana. difticha &e, Macu, Ger, 53. Gramen Cyperoides, Spicâà fimplici om D 4 U. Deer. XIII. Sr, 56 DRIEMANNIGE naakt „ de Aair ene „ met een dlg bladig Omwindzel. ‚4 Tot deeze betrekt HArrER de Synonyma Caricis Uliginofi ; wordt door den Heer Mur- RAY gezegd en is door den Heer RE1CHARD nagefchreeven ; doch ik vind op die Soort van Carex, in Sweeden waargenomen, geen Syno- nyma aangetekend;en by HArLLER byna niets aangehaald op deeze Soort, (behalve de ei- genfte hier aangehaalde, ) dan eene = rex met een_ > tweezyd: door Robertus omftreeks Tera. Monde: : zo dat de reden van die Aanmerking my duis- ter is. — Het Biesgras, van deezen naam, valt in Ens geland, Switzerland en Italie, zegt de Rid- der. Niet alleen op Waterige plaatfen komt het, volgens HALLER , voor , maar klimt zele DE Alpen o ha Aan, den Ryn groeit het overvloedig, in Zandige , vogtige Lands- tk De Halm is ‘ongevaar een half Elle lang, of cok minder, en heeft aan den top een ‘Aair, vaneen Duim of langer, gefchoord door een breedachtig Blaadje. De Aairis fa- mengefteld uit overhoekfe Bloemen of Bloem- knoppen, byna gelyk in de voorgaande Soort: het compresfà diftichâ, Pum. Aln 173. Te 34e f g ‚ScHEUCHZ. Gram. 490. Scirpus planifolius Spicâ terminante diftich®. Hart. Hel tnchoat, N. 1342. GRASPLAN TE Ne st het Zaad , met zes en omgeven , plat- achtig Klootrond. : iu Hoorp-. (13) Biesgras met de Hali driekantig , gee er ed ee en Bloemen gebondeld; de Bladen Pa plat 3 dubbelde Bloemftechtjes zydelings.5, He, wend ekropt, Deeze » ia Sigii eroeljende » verfchilt : abe gene 2 de C 14) Biesgras met de Halm driekantie gebla= XIV, derd; de Hoofdjes -zydelings „ famengefteld , en me byna ongefteeld , en Degenvormige gekis eg Bladen, By de Warme Bronwateren aan de Kaap der Goede it sedan de Zwarte Bergen, komt dit Biesgras aanzien yke nies: voor. — Het heeft Holesén van zes Voet: langte, van dikte als een Zwaanen{chaft, Ba Houtig fy£ en glad, begroeid met Scheedachtige opftaan- de Bladen, en naar den top byna ongefteelde on dragende : overheeks ween: Hoe Geen (3) Siam Culmo- nn. foliofo, Flor. Fascieula- tis &ce Gron. Virg. 131e (4) Bohemen Cuimo triquetro Foliofo, _Capitulis late- ralibus carí nais- Mant. 179 Schoenus. Culmo terêti, fi, Spicis uiterre Ariftatis &c.” Rorrs. Nov. Plante Pp, 62 T, 13 f. ze Raicrme Spe Plant, Ede lil Ds U. Daer. XIN Stuk, 58 DRIEMANNIGE vi. _ deeze tot die van den Heer RoTTBOLL ur. afgebeelde, welke ronde Halmen heeft , be= oorp- H hooren kan, gelyk RercHarD wil, begryp ikniet, XV. (15) Biesgras met de Halm. ie driekantig Kad gebladerd, de Bloemen gebondeld en Bor Wit. Plelige: Sladen pe Op Veenige: Moeraalids: Gronden, in de enne delen van. Europa ‚ ord dit —befchreeven nrg in Feeders rn het andere Kapp Agh geheten. Wegens de Witte Bloemen vindt men het by ScneucH- zer Witbloemig Moeras -Gras getyteld, Har- LER noemt het Bies met Borftelige Bladen ; een platte Pluim , en ronde Sprinkháantjes: Het groeit zegt zyn Bd in Switzerland ook op de van onge- vaar een Voer hoog Tof hóóger. _ Zonderling is (5) Schanus Culmo fubtriquetro Foliofo , Flor. fas- ciculatis, Foliis Setaceise Oepe Dare 320e Flor. Suete 34s 41e DarrBe Par. 14e Schoen: Flosce fascicalatise He Cliff. 22. R. Lugd. 48. Scirpus „Fols Setaceis, Panicu- Jä planà , Locustis teretibus, Harre Melve inchoat. N. 3341. Cyperus Paluftris , hirfutns fminor , Panieulis albis- Moras. Hifl, dll S. 8e T. ge £ 30 Gramen Lujule Aedes: Pruxe Alm 178 Te 34e fe Hind Gramen Pa- lufire Leucanthemum. Scarucazd Pp. 503 Ts Xle fe ste « nd pi te ren men ee ERE + erp nn 1 GRAESPLANTEN 59 is't, dat deeze Soort van Biesgras in onze VE Nederlanden nog hiet gevonden ZY Lik Hoor» CrreeERus. Cypergras. eN Van dit Gefagt 5 t welk de Soorten van Cyperus bevat, beftaande Kenmerken in Aairt- tjes, die ed en van Mt ep waar aan, even a it Ve ôf aande. ke iilnen- ere blaadjes geheel ontbreeken (*). Zy brengen een naakt Zaad voort. De twee eerfte Soor- ten hebben ronde, al de overigen, geichantige Halmen. Ï. Met ronde Halmen. Co Cvpergras pet de Hele mad; pakt, vit Op Eiland en ‚ in de ; Wesrindiën drie groeit dit Biesgras in «de Wateren aan Beek- jes, met een knobbeligen welriekenden Wor- Ae tel, Te Suriname heeft RorANDER- ‘het ook ver- (*) Zie de Atbeehtt re zulk een Aairtje en Blomme- tje daar nevens , in Fig, 47 ‚ Plaat LXXXV Il - G) Cyperus_ tereti , nudo , articulato. Sy/le Nat. Xil Gen. 66. Sp. 1. Verg. XII p. 82.-Cyperús Culmo nudo articulofo. R. Zugdb, gr Juneus Cvperóides creber- time geniculatus &c. Srdan. Sam 36. HIT, 1, p. rar. T. 81. £. 1. Rorrn. Nov, Plant, p. 26. Ne 31. 1. Deer. XIII. SrUK, ed Go DRIEMAN NIG E vr. verzameld,en het zoude door ForsKAOHL, TT insgelyks „by. Rofette in Egypte zyn ger Hoorn? vonden, zo de Heer RorTBörr aanmerkt. venen Dat Cypergras van de Nyl, evenwel „ door dien Reiziger dus genaamd , hadt, volgens zyne bepaaling ; de Halmen wt ani en Ee? maar niet generiek Mens 5 Ai (2) Cynara met de Halm rond en naakt , „ren de dei onder den le: Zeer klein. in de Eiropifehe Erendven” eter heeft. De Bladen zyn Haairachtig dun, zo wel als de Halmen , die troppen van kleine Aaipies » niet geheel boven, draagen. kan HI: Met Ariekänige Halmen. — RE ni vend, me. gehe Sohn | Schudden. * a dostindi vale die enkel= den Comer, (*) Cyperus Niloticuss Flor. ZEgypt. „Arab. pe 13e (2) Cyperus Culmo tereti nudo, ‚Spicis fub_apice, A. ee a Eannn Culmo triquetro neda „Soi mp à &c Mant, 130, Rorrnnour. pe18e De 13e f. ze «2 Sen Tire md ed, Hi 3 k G-RASPICAN TEN or met menigvuldige zeer fmalle flappe Wortel. vr. bladen van een Span, en eene Halm van een “Tj” Voet hoogte ‚ Draadachtig dun en ook flap. B me Het heeft aan ’t end een famengedrukt ovaal , Schubbig Aairtje ; van grootte als Komkom- mer-Zaad, waar onder een Elsvormig Blaad- ' jie, niet langer. : (4 Eys de Halm driekantig „naakt, U, en een vweebladig Hofje io Fiad Bloem- ae dairtjes. Glaatoof dig Aan de Kaap vondt de Heer KoeNie dee. ze, die de Halmen twee-Voeten hoog. hadt, en het Hoofdje famengefteld uit verfcheide on- gefteelde gladde Bloem - Anitjeh ‚ met een zw esblacig Omwindzel. (5) Cypergras met de. Halm, driekantige Vv. bladerd „ en een _m eer Bloemkroontje van ongefteelde Aairtjes. _Het Kroontje, van dit Oostindifch Cyper- gras, beftaat uit Ge tjes , volgens de Afbeelding van PLUKENET, die e zee ed @ sed Calmo ideneee: oraal Flor. Javigagie, Mant. 177. Rorrnsout. pe 19. Te 16, fe Te Foliofo , Umbeilà 179 T. 192e f. 2, Burme le Inde pe 20e Rorrmoumss Pe 36e ze 6e 2e | U. Dazs. XIN STUK, 62 DRIEMANNIGE VI. niet alleen van de Kust van Koromandel , maar ir ook van de Kaap der goede Hope bekomen en hadt. Het groeit insgelyks op Java, volgens den Heer BuRMANNUs, die het Gekamde van GARZIN hier toe betrekt. Ook heb ik dergelyke, door den Heer TaUNBERG vere zameld, van daar ontvangen. VL (6) Cypergras met de Halm driekantig gebla- as derd, en een meervoudig famengefteld ge- „ Lang: bladerd Kroontje, met sed En Le aje deere overhoeks. In de Moerasfen” van Italie en Vrankryk is de Groeiplaats van deeze , die van ouds bekend is onder den naam van Zange Cyperus , wegens de figuur van den Wortel, welken men in de Geneeskunde plagt te gebruiken. Hy groeit by Montpellier overvloedig în alle Waterige plaatfen : ook heeft de Heer Gurrrarp hem omftreeks 1 es waargenomen, van man plaats men de Wortels naar Parys plagt te apt De Heer Darrgarp telt hem Ifs. onder de Planten, groeijende omftrecks en Stad, alwaar TOoURNEFORT deeze en acgthans niet gevonden fch wel Ones gezegd had, dat hy by a pers- ze „@ omr Culmo triquetro foliofo, Umbellà foliofì „nudis, Spicis alternis. R- Zugdó. ‚ Dar. Paris, 14. Cyrerus odoratus Rad. lo ne L chhhe: Officinarume C. B. Pin 14 an ScHeuc t GRASPLAN TEN, 63 perswyl voortkwam, heeft de Heer HALLER hem niet durven tellen onder de Inboorlingen VI. AFDEEr, HI. van Switzerland (*). In ’t Franfch wordt hy Hoer Souchet genoemd, in t Engelfch en andere Taalen Cyperus, by ons Cyper-WWortel , gelyk de anderen. ’* Gewas is taamelyk groot, byna gelyk dat van onze Wilde Galigaa1 ns ‚ groeijende ek de zelfde manier, alsdie, at Stengen of Halmen van een half Elle hoog « en fmalle, ftyve, harde Bladen , die fcherp ge- rugd zyn en op de kanten gekarteld. De top der Stengen ís met lange fmalle Bladen ge- kroond , waar tusfchen de Aairen tropswyze in ’t midden vergaard zyn ,op naakte Steeltjes losfe Pluimen maakende. De lange, kruipen» de, knokkelige Wortels, bruin van Kleur , omtrent Kn en Se heden \ die der Gewoone onderfcheidt dezelven v Cyperusfen, in ons Land en zo wel in de Zui- delyke als in de Noordelyke deelen van Eu ropa groeijende. Men heeftze dean zen als 1 Ee tende, in in veelerley K van Slymige koude Stoffen ont{taande, voor- gefchreeven en zy worden op fommige plaat- fen nog als Geneesmiddelen gebruikt. e G) Scnevenz. Gram. 378, Mor. pee Il, pe 237. S. 3% T. zie f. 13 Burme Al Jud, pe 200 (C°) Hel. inchoat, 11. ed Deer. XIII, STUK. 61 De ARN vi. (7) Cypergras met de Halm driekantig naakt Kes rn en een Bladerig Kroontje3 de Wortelknob- Pha bels Eyrond , met over elkander leggende Vin zoomen gebandeerd, | Cyperus ssculen- Weinig ander verfchil is er tusfchen deeze “Eetbaarsen de voorgaande. Linndus ftelt de Groei- «plaats by Montpellier, als ook in Italie en het Ooften. „Dewyl de Heer Govan 'er onder de jk Plan g van maakt zou men hier aan mogen fen: hoer Jos sieu ze omftreeks die v d ZO SCHEUCHZER meldt. me zelf roden zy nergens in geheel Europa, volgens Pona, dan digt by de Stad Verona, alwaar zy Duk cighini genoemd werdt wegens de zoetheid der Wortelen , die men ‘er , even als Nooten en Amandelen, tot Verfnaperiug op Tafel zette, onder de Nageregten. In Egypte en andere fche Landen, werdt de Plant deswegen aangefokt. Mooglyk is de naam, Thrafi of Trafium , van de Arabieren afkomiiie. De | Room daar van, een foort van Amandelmelk, werdt. tegen den Hoest en andere Borstkwaa- den, en pynlyk Wateren, tot verzagting zeer aan- nennen meren me G) Cyperus Culmo triquetro nudo, Umbeilà foliofà &e. R. Zugdb. sP, Cyperus rotundus esculentus angus“ ee „B. Pin. 14. Theatr. 222. Scmeucuz, Grame 82. Mor. uts. T. 11. £. zo, Cyperus rotundus. Log, Ze a Dee. Pempt, 338. Thrafi, J. Be Hit, II, pe 5e GRASPLANTEN.. 65 »aangepreezen, « Zonderling nògthans is het, ke. dat ik ’er by FoRsKAOHL geen gewaganan HI. Hoorn vind, STUK, (8) Cypergras met de Halm driekantig, byna Te naakt, en een famengefteld Kroontje, van rada. aaf dAairen. | Rn, __In Arabie was deeze door For _ gevonden, f chrvft d de Heer Rotrabtrs doch ik vind ook dezelve, in deszelfs Lyst der Planten van dat Gewest, niet opgetekend. Indië ftelt LiNnmus thans de Groeiplaats te zyn ; bevoorens Egypte en Syrië, In ‚talgemeen wordt dezelve Orientaalfhe Cype- rus geheten. Een Takje daar van vindt men afgebeeld by SCHEUCHZER, die zegt, dat _ MENZEs „ha “tat abaar fci _ Het zou een zeer gemeen op Jon, volgens den Heer EE it | heb dit Gewas onder de Javaanfe Planten be. _ komen. De Heer RoTtTBÖrLL geeft daar van een. _fraaije Afbeelding en merkt aan, dat de Bladen _ Grasachtig dun en flap, Zeegroen, de Hal- __men twee Voeten hoog zyn, dun en geftreept, …k kik ee 4 heat £ Mat. Med. 30. Cyperus Orientalis. Radice Olivari, Spie, _ cis longis &c, ScreucHz. Gram, 391. Cyperus hexaftae 4 chyos. Rorraürm p. 28. T. 14, fan II. Dear, XII Srus. : hi Etje 8 ® pr beftondt, die aan den rand ; groen waren, zel — ús DKIEMANNIGE aan ’t end eenige Blaadjes’ hebbende tot Om: - windzel van het Kroontje, Dit beftaat uit viet — ‚dunne Straaltjes, van ongelyke langte, aan % end doorgaans bezet met zes Aairen, die by- kans een Duim lang zyn, zeer mal, Roest- kleurig of bleek paarfch, met witte randjes. In Egypte vondt gedagte ForskKAaonreen Cyperus, welke hy den bynaam van Roesiklu rig geeft. Dezelve hage een driekantige Halm en Vos blade map. nel els” | ale , plat” den gefteeld „aan den top famengehoopt. Hiet door ‚ byna alleen , werdt de Groente def C*) NT Te za vogtige V nden Nylk 20 9) Cypergras met de Halm abelen naakt, Jet ke ank gekrapt; van gpeg rn de Kelp en eed sind heeft de ver” maarde KoENre dit kleine Cypergras gevon den, dat ook op Malabar valt en my ord is onder de Planten , door den Heer Tuur BERG © Flor. AEgypt. Arab. p. 14. 9) Cyperus Culmo triquetro nudo, Umbellâ Foliofì ratà- Se. Am, Acad. IV. p;-303- Gramen Cyp erken detsecn se minimum —Ifcheemi Paniculs eum Ariftis. Pur. Alm, 179. T- 192. f, 2, Rorreötke … p25 T. 6,6 3. Burm. B, Ind, p. 19. ES 4 2Ded. PL. LXEEVEOE Olinadie odin de ne dein ana aak dk GRASPLAN TENs 67 BERG OP Ceylon verzameld. De Halmen zyn maar één of twee Duimen hoog en korter dan len, ros wordende door den ouderdom. Het © Kroontje ‚ dat uit rappige Aairtjes beftaat , heeft doorgaans een viet-, zelden drie- of vyf- E bt langer dan hetzelve, is Bene dede ze es atd t id: a (ro) Cyper: ee if ps vi Mp Abn nk = N VI. Ana Ge de Blaadjes, die Grasachtig dun en fmal val- dem hes Kroontje pveebladie 5 enkeld, driedee erf eh van fpits gepunte darm de middeif?s ngefteeld. Het Vasfumbo-Curry der Malabaaren ‚ van Prv- KENET, komt met deeze bepaaling geenszins. overeen , als hebbende een driebladig Om- windzel vanbyna gelyke Ba dlnt, Nader Zou men dan hier, met « ien | TTBÖL betrekken kunnen aai nde Cypergras van dien zelfden Aitheur sG welk de Pluim uit zagte Aairtjes famengefteld heeft: want deszelfs Omwindzel is tweebladig, en een weinig ongelyk, doch zodanig.niet, dat men ‘er-de befchryving van den Heer Mura: Av op kan. tsp @). De Asen, van niek: GD) meisie “triquëtro nudo , Umbellâ nen fimplici reek bindend. „ 302. Gramen Cy peroie des elegans &c. Prux. Amaith, T. 3iz.f. 5 “RorrBöLte p.24-T.of.2 ‚Pruk. Alm. T, 192. f. 3 (*) Involucram diphyllum , Foliolo altero longisfingo, Syft. Nar XIII. p. 83 II. Deer. XIII, STUK, Ónsels ke FDEELe 65 DRIEMANNIGE ten Deenfchen Heer ftrookt beter , die aan merkt, dat de Halm een Voet lang zy en zeer flap, om laag twee Blaadjes hebbende, voor toverige naakt. De Aairtjes maaken , door hunne famenvoeging ‚ een foort van Roosjes uit, byna gelyk in het Gefternde Cypergras; hier voor. Zy zyn Lancetvormig fpits en be- ftaan uit holle Eyronde En Schubbetjes » rappig op zyde. De ongelgkheid der Badjes van het Ome windzel is : „Cypergras . van Java, dobf den Her THUNBERG verza- 1 meld, ’t welk het Kroontje ten minfte vyfbla- dig heeft, en zodanig, dat deszelfs Blaadjes van buiten inwaards, allengs verkorten en ver- dunnen , zynde het buitenfte zeer breed en lang, het binnenfte kort en dun: -gelyk zy ook altemaal , naar ’t end toe, grootelyks verfinals len. Binnen dit Omwiudzel beftaat het Kroon- tje uit verfcheide korte en vier lange Straalen, die aan ’tend ge-aaird en ín Takjes verdeeld ZYD » ook met Aairtjes bezet , altemaal Ey- rondachtig , fpits en glad , van bleek bruine Kleur. Een derzelven , wat vergroot zynde, is by a, nevens de Afbeelding van ’t Gewas, in Fig. 1, hier voorgedragen, Ik vind dit Ja- vaanfche met geene der over eenkomftig. De Halm van myn Exemplaar is nagenoeg twee Amfterdamfe Voeten lang. (11) Cy» GRA SPLANTEN, „69 (Ir) Cypergras met de Halm driekantig half vn. naakt; het Kroontje Bladerig uit Kroontjes is and Samengefteld, met overhoekfe Aairtjes dit ef Korreltjes beftaande, — CL Ld yperus lk Dit Cypergras ‚ op Malabar Zria of Balari en genaamd, dat de Heer OsBECK ook in China kroonig. hadt gevonden, hadt de Halmen een Voetlang en de Bladen byna even hoog. Het Omwind- zel was driebladig. Het Kroontje beftondt uit veele Steeltjes, ieder getopt met een Kroontje van drie of vier Straalen , overhoeks Aairtjes draagende van driekantige zeer ftompe Korrel« tjes, met een naauwlyks blykbaar Kafje be- kleed, niet ver van elkander. Hoe dat van Pr ukKeNeE f smet een verfprei- de bleekachtige Aair, hier behooren kan, is my uit de tolk duifter Gt want de Steeltjes van het K nt} Ren ve aaîrd te zyn dan gekroond. elfde ook plaats in de Afbeelding den ; den Oh wnbellatus by dent 8 CT) t die 8 En es ARE et cen Culmo zinastro feminudo , Uimbelt1o- ompofitâ, &c; Gramen Cyperoides Ind. Or. elatius ke: ben T. ror. £. 7. ria f-Balari. H. Mat, XII. A „105. T. 56: Burm. F/ Ind. p. 20. Rorraöürt. p. ar. N. 5 C°) Gramen.Cyper, Ind, Or. Paniculà fparsâ Tike cente. T. zón, fe 74 als boven, niet T. zor: gelvk Rorrsürr door een Drukteit heeft, die ook ra, in plaats van Zria, fchryft. N CH) Flor. Jud. T.g. f. 1. par. … © U. Dee XIII. Srux, je DRIE MANNIGE “die zelf zegt ; ‚dat dezelve Hoofdige Aairen ei ai heeft aan ’t end der Steeltjes van het Kroon- ne tje , in de zyne zeer lang. zynde ‚en ieder ten halve in een Scheedje. Een Aair (Spica) ver- fchilt, volgens de Kruidkundige uitdrukkin- gen ‚ aanmerkelyk van een Kroontje (Umbel/a). Het zyne hadt een tweebladig , dat van Pr» TIVER een vierbladig Omwindzel. Wanneer de Ridder van een Bladerig Kroontje fpreekt, eed hy een meer a ee te be= it Kroontje Bladerig , meervoudig famen= gefleid ; Vingerige Aairen die gefchubd zyn, met Elsvormige Áairtjes, Een fchoone Afbeelding geeft de Heer RorrBöïr van dit mooglyk nooit te voos ren EE in Plaat vertoonde, ‚ Zecr aartige, Ooste Kruidhof Pelc en En Pr UK ENRT met dien , van Malabaarfch Cypergras , dat een dunne verftrooide Pluim heeft, kunnen aange. weezen zyn (*), zo hy oordeelt, Den bynaani heeft (12) Cyperus Culmo triquetro nudo, Umbellâ foliofà fapradecompofitâ, Spicis Digitalbus imbricatis, Spiculis fubulatis. Sy/f. Nat. XII. XIII. dm. Acad, IV. Ù 301, Burm. Pl, Zand, p. zo. Rorrrüru. p. 37. Te CC) A. Mal, KUT. 42. p. 77. Prum. Amal p. 113 En et ee ie zeg EP add Te GRASPLANETEN, zr heeft het zekerlyk „bekomen van zyne groot- _ vr. te; hoewel het in-hoogte myn voorgemeld Appeer Javaanfth niet fchynt te overtreffen: want de _Hoors= alm was ook maar twee Voeten lang. Het aes Kroontje is naauwlyks zonder Afbeelding te- panier, Gedagte Heer heeft de zyne laa- len maaken naar-een keurlyk Exemplaar van het Deenfche Eiland. St. Cruz, in de West» en indien „alwaar ee A ed le md RE rr Ei Ed zyn Ed. toegezonden, — rte Ee: (13) Cypergras met de Halm driekantige naakt ; cipe a en een Bladerig Kroontje van naakte kindes elegans. vende Steeltjes met digte Aairtjes; de Hen Fraay, den. taitgebreid, Op Moerasfige plaatfen aan de Zeekust van ' Eiland Jamaika_ in de Lef nam de € SLOANE de | bende een veer vefliró im, van eene platte of w aäilerachtibe Bnn en uitermaate fraay. Zie daar de reden van den. bynaam; hoewel de Heer RorTzörr juist die fraaiheid niet kon vinden in monftérs ae an dergelyk | land St, Cruz gezonden. (14) (13) Cyperús Culmo triqnetro auúdo, UmbellÀ folio, Pedunc. nudis proliferis &c.°R. Sie BT. rat N. 44. T. 6, f. 4 Cyp. Paniculâ : fparfX ferru ne compresfà elegantisfimâ, StOANE Säm. 35 Bit. 1 p. 217. Î. 75 f. 1. E 4 1. Deer. XIN. Srum tus. Ge DRIEMANNT'G2 En JL 8 | (14) Cypergras: met de Halm driekantig naakt, EIL het Kroontje driebladig » meervoudig famen- eme rg gefteld , met rondachtig gekropie Aatren en XIV, Elsvormige Aairtjes, Cynerus Glomerg. _ In Moerasfige plaatfen van Italie komt dit en voor ;’t welke, zo aangemerkt wordt, wel met REN Ryst uit Indie kon overgebragt en dus in Italie voortgekweekt zya; misfchien uit Zaad van het Hooge Cypergras voor befchreeven : wes- hae js als i in ee aat ik Aairen C*. Volgens See KR miersi heeft het de Halmen twee of drie Voeten, en dus wel ruini zo hoog ‘dan het voorgemelde ; waar by. de ongemeene digtheid en dikte der Aairen regt het tegengeftelde van het Hooge Cypergras uitmaakt. Dat de Aairs tjes Elsvormig zyn, was de eenigfte gelyk-, heid: maar, Hee men. dit ook, niet in an- dere Soor van de Baardjes der Zarden is in dat Hooke Broen geen blyk: terwyl bovendien hetzelve een veelbladig en dit flegts een driebladig Omwindzel heeft, De Aairen : niet. Ga) Cyperus Culmo triquetro nudo, Umbellâ tripbyliâ 8e. Am, Acad. IV. p. 301. Cyp. Aquat. Ital. procerior , &c. Mica. Gen. 45. Securer. Ver. Ill p. 68. -T.-a. fs 2e Cyr. Capitulis glomeratim congeftis „ Seminibus Arifta= ts. Morr, Gram. 14. T. ze f. 1. C) Amaen, Acad, utlapra,- NS ei Ri GRA SPLANETEN 73 nt n dit Krop - Aairi Js niettemin; maaken dit Krop - Aairige ook zeer PLAS fraay.- et Te Hoorp- (15) Cypergras- met de Halm driekanignaakt "xy en effen ; het Kroontje driebladig wet ge- zes kropte amen: de end en en Glad. gladde Blader, ‚ bladig. Een Jaarig niet overwinterend Cypergras » omftreeks Verona ook op vogtige plaatfen en aan een Beck , door SEGUIER gevonden, maakt deeze Soort uit, diede Halmen maar van gen halven Voet en.wat langer heeft, ee 16) Cypergras met de Halm driekantig , naakt ; een famengefteld Kroontje, dat een- adami ek eri is, de err tweezydig POP de PE ilander oen janie aika, ils ook in Virginie, groeit dit Cypergras aan de O C45) Cypers Cato teiqweeo nudo lei, Umbellâ tri- _phylâ, Flor. glomeratis &c. Maut. 179 Cyperus par- vus Pariet congoba & Sac; Ver, ede) EE 16) Cyperus Culmo triquetro aak Umbelià decom- pofitâ fimpliciter foliofà &c. Cyperus longus Odoratus Paniculà fparfâ ;Spicis ftrigofioribus viridibus. Sroane Dam. 35. Hil. l perb. Tezacf. 1 & Tab. 8. fe 1. Gron. pen 13r. R. Zugdb. 50, Borm. F/. ud, T. 8. f. 2e. U, Daer. XIII. Srum. He OODORIEMANNIGE „Oevers der Rivieren 3 doch-het valt ook in asgren Oostindie, volgens he Heer N, L. Bur- zn MANNUS , die ’er de Afbeelding van geeft, “Te Suriname heeft de Heer Roranper het- zelve ook gevonden, volgens RorTsörr, die het een mt, de Halmen een Vinger dik hebbende: en het Kroontje an- derhalf Voet breed; de Aairtjes een haif Duim lang. zv « 17) Cypergrs mt de Beim iehamiig; Cyperus ks E Ki nr Sd met gefbinfte Kafjes aan de kanten Vliezig, rr Op Zandige Velden. omftrecks de Stad St, i = Jago» op Jamaika, kwam dit den vermaarden _SLOANE voor, Het fchynt overeen te koe men met dat Virginifche Cypergras, ’t welk de Heer CrayToN noemde, „, Laage Cype- » rus, die veele ereen en. Wortel 5 EO sonde elá iged ££ irukte Hoofd. - » jes, veel op ééne Halm, die m met zZwartach- „ tig bruine Zaadjes zyn bevrugt.” De Heer BURMANNUs heeft dergelyke Grasplant van lide in Oostindie bekomen. (18) GGz) nae Culmo trig. nudo, v mb. univerfali tri- Phvliâ &es; Cyperus rotund, Nede &c. Stoan. Sar. 35 Hifol p.-a17s Te 76 Ff. 1eCyp. Coimo triq. nudo, Paniculâ folafà. &c, R Zugdt. 51. Burn. FJ, Ind. p. an. e ee GERASELANAENS 23; (13) Cypergras met de Halm. driekantig. VI naakt ; het Kroontje driebladig; de Steel- ET tjes enkeld , ongelijk, 1 met getrapte Lancetvar- en mige Aairen, B IL Cyperus In vogtige zhdlddfbnast aân den Duinkant "Gr ted en elders, komt in onze Provinciën dit Cyper- Brna gras voor, dat de hoogte heeft van een Hand. breed, tot een Span of daar omtrent. Hetzelve groeit op. Moerasfige plaatfen van Duitfch- land, Vrankryk, ltalie en Switzerland. De Heer HarreERr merkt aan, dat ’er Bolle- tjes aan de Wortelen-zyn gevonden, , ’t Ge- tal der geelachtige Aairtjes, die het Kroontje maaken , is menigvuldig. Hetzelve is ge- fchoord door twee of drie ongelyke Blaadjes. Men noemt het in *t Nederduicfch Ain Riess aar DE GOR PRA (19) Gries met de Halm Gabon : XR gaakt; het Kroontje St de Ee Bruin. Ë Kz - enden ne z pes 18) Cyperus Cato’ bidens” had Vb. “triphelà „minor. pulcher , Paniculâ Îatâ compresfà Fabtavescen Mor. T. 11. £, 37. Cyperus minimus Pa- Umb. t tis , Glumis oee Hat zee iin. (19) Cyperus Culmò tfiquetro nudo , Ummbeid trifid? &c. Cyperus mìninius Pan, fparfà nigricante, Tourne, s Zalf IL. Deer. XIII. Srum. 25: DR A-E-M AN NIG E enkeld , meed. » met _getropie Liniaals Aart jes, Weinig verfchilt dit Bruine Cypergras, in geftalte , van het voorgaande ‚ en komt by hetzelve. overal voor, Het heeft de Bladen _ ruuwer met wat fmaller bruine Aairtjes , op langer Stceltjes,en de Schubbetjes fpitfer, zo HALLER aanmerkt, ” cevormig, mt geh ij Els | Dit fraaije tige Cypergras gelykt-naar het Plat - Aairige ‚ maar verfchilt It door minder Schub- bige aan ’t end gefpitfte Kafjes ; langer Om- windzels van de Kroontjes en de Áairdes naauw: lyks overhoeks, Vingerachtig , te hebben, volgens ToRNEB, Dat vanPLUKENE T, hier veel meer dan tweebla- dig Kroontje , veel gelykende naar het Ja- vaanfche, van my hier voor befchreeven , maar in grootte byfter verfchillende, En Jnfl.Senevcuz. &c. Harr. Hek. N. 1349. Gorr. Belg. 13. Moras. T. zr. É, 38. Jaca. Mind. 206. Oro. Dan. 279: (20) Cyperus Culmo triq. nudo , Umbeliâ diphyllâ &c. Cyperoides pumilum elegans e Maderaspatnam. « Gramen Priok. Alm, 179. T. z91.f£. 3. Borm. F4, Ind, 21. na: dta alinea GRASPLANTEN. fB (er) Cypergras met de Halm Dakantig se VL naakt, het Kroontje drie Aairen hebben= SPEEL de „waar van” de middelfte ongefteeld, en moois gladde Aairtjes. us Ia Oostindie is ook si Soort door kee Rt Heer Koenie waar Ì emit s- Halmemeen Voet lang; het Omwindzel be vk bladig,- korter dan de Bloem, en Elsvormig.- — ’ Drie platachtige;, Eytonde, tweefnydige glad. de Aairen, uit gefpitfte Schubben beftaande , maaken” het Kroontje uit. Veel fchynt deeze te gelyken naar de Tinde Soort. „(a2) Cypergras mét de Halm griekawies s fs, „naakt3-en- een enkeld. Kroontje, met Lis jeden pe ins brard zeer En E groeit dit Crotrkin » ze veen S Se LOANE s fchraale Roestkleurige Aairen heeft, Hy vraagt of het ook die Soort van Biesgras zy, waar mede de Wilden de Kraam voortzetten, of se ruikende Bies, by RocneroRt. De mie Be) Ba Calmo triquetro nudo, Umbell ritachyä, intermedi fesfili „Spiculis le vigatis. Maut. 180. (22) Cyperas Calmo triquetro nudo. e „Umbellâ fimplicì Spiculis Linearibus &c. C yperus rotundus , Paniculâ fpar- fà, Spicis frigofis de vee Sroans. Jam. 35. Hijt, Tp. Tió. T. 74 f. 2. IL, Deer, XIIL Srux, „8 DRIEMANNIGE VE. is rondachtig. Het Kroontje befnà: uit en= j kele opftaande Steeltjes met: menigvuldige , „oor: finalle, Roestkleurige Aaíirtjes, digt getropt, en horizontaal op het gemeene Steeltje uitgee breid, of ook nederwaards geboogen, (83) Cypergtas met de Halm driekantig, de Aairtjes van het Kroontje rondbollig „lang- Veterige. werpig „ ongefteeld; de Omwindzels zeer lang en rennen mn aarin | zeer groote gg eene mn ver- Ze ftrooide Pluim, uit dikkere Hoofdjes beftaane „er de, door Linus t'huis gebragt, die ten “0 onregte de Groeiplaats: op Jamaika ftelt. De __Heer Rorrsörr acht daar -toehet- Za of Jria van den Malabaarfen Kruidhof (*®) ; tebe- hooren, als ook een Grasplant, zyn Ed. van de Kust van Guinée | bezor d, en zeer fraay in Afbeelding gebr ib dt dit Veterige Cy- pergras dan in zou in de drie Werelds- deelen ; buiten Europa. De Halm , van ’ zel. ve, zegt hy «18 zeer hoog en dik; het Om: wind- XXI. Opris Ligularis 3. Cuperus „Culmo triquetro , Umberà Spiculis Capi- tatis oblongis fesfilibus , Invol. Tongisfimis ferrato - asper zis. Zin. Acad, V. p. 391. Cyperùs maximus Panicul minus fparfà, Férragineà, Capitulis compas crasfio- SLOAN, a 35: zak 1 Pe 36, r 4 Rorrpörte Cp. 35 Te Hef d, 5) - | kkn SE add Ot: | GRASPLAN TEN: 79 Windzel beftaat uit Bladen, waar van de groot- _ Vis ften, twee of drie in getal, een Voet laag zyn, “in. drie of vier Liniën , dart is omtrent een derde ons Duims, breed. ‘Men kan hier uit eenigermaa-” te van de be aat} geren „ de aaasie zn 5 A: —Borflelig ; langer 3 de Aairtjes drievoudig, Pladig. Deeze Soort bedoelt het Papier- Riet van den | Hb by de Ouden zo beroemd, entusfchen het welke,.zo fommigen willen, Mofès zou nedergelegd zynin een Kistje van Biezen. Wei- nig zekerheid nogthahs is dien aangaande (*), en men. heeft reden om zig te vi verwonderen, 5 Grts inday REED vondt aan den Westelyken Oever van ed Nyl, by Rofette, een Cyperus , dien- hy van | (24) Cyperus. Calmo triquetro nudo, U bella ù Gb eris longiore &c. R. Zugdb. so. Rorrsörr. p. 32. Cype- Gram. perus Niloticus ve ® mis. Hit. 1. EEn ii. rad ‘Papyrus Syria- Ca & Siciliana: 5 Theatr, 333. Papyrus Ni lotica. Loe. Ze. Ct sn woord Souf, dat aldaar Ee 1. Dez. XIII, STUK, so DRIEMANNIGE VI. die Rivier den bynaam geeft; doch deeze ART hadt ronde Halmen , van cen Pink op ’t dik. Or: fte, flegts twee Voeten hoog en Bolronde SP. Aairen (*); dat zeer verfchilt van die Plant ;, Rite welke by de Ouden zo.befaamd. was onder den naam van Papyrus of Papiet van den Ny! Waarfchynlyk is die Reiziger niet hoog genoeg op de Rivier geweest,om hetzelve aan te tref. fen. Voor de uitvinding -vanhet Parkament ; van Beeften- Vellen ‚€ deer. Attalus van Perga. arte ai P: pes ouder dan die van ons tegenwoordige - pier van. Linnen: Vodden, ’t welk nu drie Eeuwen is in gebruik geweest; fehynt men piet gefchreeven te hebben dan‘op Steen , Hout of Bladen; *t zy van Boomen of Riet, of op Pa- pier van dergelyke Stoffen gemaakt. De Bla den , echter , van dit Riet, werden nieth gelyk nog heden de-Bladen van {ommige Palm- „boomen en Riet in Oostindie’, daar ‘toe ge- bruikt; maar de binnenfte Rokken of Vliezen van den Halm of Stengel, die men affchilde Een is, betekent flegts de ruigte aan den Oever in ’t alges meen : weshalve het ook, in de Vulgata, is vertaald _ _Alga; fchynende, de naamen van Careflum & Papy- pio, in de Biblia Juni & Tremellit, ’er tot verklaaring op toegepast tc Zyn. a uitft tfche, Vertaaling heeft het voor Biezen genome _„@.Cyperus, Nilaticus. Els. Egyet-Arb, LEEN _D Charta Pergamena. kakade df NE | E Pr Seas iid zin nh NE G RASPLAN-T-EN, 81 en nat gemaakt tusfchen Plankjes vlak liet vr. droogen; zo PriNuusfchryft, doch ande- de ren willen ; dat men Papier maakte van het Aen Vlokkige Merg der Stengelen of Halmen. Het” p Pak: eene kan zo wel als ’t andere plaats gehad, en Zet. die laacfte manier aanleiding gegeven hebben tot de Uitvinding , om Papier te maaken: van Pap van Linnen Vodden, gelyk hedendaags algemeen gefchiedt in Europa. Ook is dit niet te verwonderen, aangezien men nu kortlings ‚__Proefondervindelyk getoond heeft, dat ’er __Papier gemaakt kan worden van allerley Plant- aartige Stoffen , die eenigszins Vezelig zyn; gelyk de Chineezen , Japoneezen en andere Oofterfche Volken nog heden doen (*). Dat berugte Papier - Riet vanden Nyl fchynt thans niet meer, nu men bekraaner Stoffen dat ge ruik g igd j es NET Tre ES ne Mn er te PN En EE te ERE ee ne A ade indd ä pee te worden. 1 dat die Cyperus, welke hedendaags in Paleftina, op Sicilie en in Italie # groeit, de zelfde zy als de Egyptifche, wel- ke oudtyds Papyrus heette. De Afbeeldingen , die men ‘er van by Doponéus en LoBer vindt3 als ook die van Mortson, zyn veel te erin „ om cen regt denkbeeld te geeven van dit zonderlinge Gewas, ’ welk men ook heeft in de Europifche Kruidhoven; doch al- (*) Vid. Hif. de PAcad. R. des Sc. de Paris, vrat, p. 218. Extr. du Mem. de Monsr. Guerrarp , & ScuHar- rar von Papier machen, Regensb. 1765. : „ TL. Deer, XIIL. Szum. VL Ärprer. mu. 3 DRIEMAN NIGE waar het op ver naa de hoogte niet bereikt welke hetzelve op zyne natuurlyke Moerasfi- Hoorp- ge Groeiplaatfen heeft. Het bemint Water STUK. Papt Luet, REE _ten die ongevaar een Elle diep zyn, en daaf fchiet het zyne Wortels van een Arm dik; welke men zegt aangenaam te zyn van Reuk en Smaak (*).. Ook wordt de Stoel van het Gemeene Volk gegeten , die Bladen uitgeeft; byna een Hand breed, Degenvormig, doch op ver Laa ZO be als ie of Halmen; pn niee rv jong zynde een zoet Sap, maar EVE Eafen cel Vlokkig Merg bevattende. Op den top van die Halmen groeit een aanzienlyke Kroon, die een Omwindzel heeft van agt Bladen, de vier buitenften grootst. Daar binnen is een trop vân veertig Steelen of daar omttent ; ieder een Span, lang ‚aan dep op wederom een Omwind- fial zyn „en ia een Sted : vier Draadachtige Steeltjes bevatten , driekantig zynde, en by- na in de geheele langte overhoeks met neen bezet. ( 25) C°) Waarfchynlyk zullen het dergelyke Wortels zyn waar van ik in de Vangst der Zee - Paarden gewag maakte. 1. D. Il. Sruk , bladz. 46g. Gi) Volgens. den Heer Rorrgour : Linneus fchynt C niettegenftaande de verbeterde figuur van MricHer1us» door zyn Ed. aangehaald, die dit Gewas, natuurlyk » zo in Tuinen, als int wilde „hadt zien groeijen :;) ScneucH- ZER CRaASPLAN TEN 83 in mdr lea s dat de Halmi met Blad- vi. den bekleed heeft en eeN EE we ro 5 Bloem alie: In Virginie groeit deeze Cyperus ; die de Er grootte heeft van het-Suiker-Riet; op Wa. 277 terige plaatfen, De Bladen” bekleeden asch iere Halm „Scheedachtig ‚ en uit ieder Ozel. Re, ven k Tros voort, bevattende zes, zeven; agt, negen of tien, Elsvormige Aaïiren , overhoeks en tweezydig geplaatst, ongefteeld , uitgebreid zynde. $ 26 ) Cypétgras „dat de. Halm. driekantig X ke ed. nòakt „ins. pe Be te_zyn;in het. getal der Steeltjes van, de dig. ach Ke FRE Lu dn RE: ET MOI ; van zeer groot t. als zeer klein voorgêfteld heeft, dat mooglyk den Frane= fchen Heer Guerrarp aanleiding gaf, om hem te noe- men een Soort van Gras (une e/pece de Chiendent) ‚waar van men, by BomARE , Hondsgras gemaakt heeft : doch Chien - Dent is, in ’t ' Frarifch fch, de algemeene naam van Gras (zie Tourserorr): ook is het Jaargetal , hd aldaar vitieus: zie Woordenb. 11, D. bladz. 239. 5) Cyperus Cuìmo Vaginis Folioram. veftito Pegi eed nus Spathaceus, Culmo tereti , Spathis alternis &c. Sp. Plant. IL. p. 63- _Cyperus Ferrugineus. Sp. Plant. 1. p. 43. Gramen Junceum elatius , Caule articulato, ard mum. Pcur. Alm. 179. T. Jor. Fig. 1 en fimpl. lateralibus. Gron. Zig. 131. Flor. p. g. £20 Cyperus Culmo triquetro nudo, alternatim Epe F 2 IH. Dezer. XIII, STUS. 3 84 DRIEMANNEGCE * naakt , aan den. top overhoeks gebladerd heeft; met te Kinderende Bloem- freeltjes. Stengen of Halmen van een Voet hoog heeft deeze Virginifche Cyperus , aldaar aan de Ri- vieren groeijende, met Degenvormige Bladen van een half Voet , op de kanten ruuw. Uit de Oxels der Bladen komt een Draadachtig ee den gedoemd. des: „De Aair heeft aan nige Steeltjes , met eene dergelyke ne 6 mies: stes k hal Het is derhalve niet SCiRP US. Bies. Die Gellagt bevat de eigentlyke Biezen, in ons Land algemeen bekend , eù’ bovendien nog veele dergelyke Planten , zo dat het by de veertig. Soorten heeft, ‚De Kenmerken, ‚ die Zyn, dat de Kafjes niet flegts famengehoopt of: ge | tropt zyn, gelyk in de Schenus , maar Schut bige Hoofdjes maaken (*), en dat het Zaad met zekere. Baardjes omringd is of gekroond, hebbende echter geene dergelyke Wolligheids als die van ’t volgende Geflagt. í Een On- fo, Pedunc. lateralibus proliferis. Mant. 28, Gramen Fla- - viatile geniculatum Paniculâ FoliaceäfVirginianum. Mo. beelding Fig. 49. PL LXXXVIL hier voor. ikan GRASPLANTEN. 85 Onze Ridder heet decze Biezen, naar de vr. gedaante van de Aair en van de Halmen, al- zer dus onderfcheiden. Hoor. STUK. L Met één enkele Aair. …(m) Bies met de Halm rond ennaakt, de dair } Cyli ndrifch met Lancetvormige tes vins die aan den Koet > oP zode, Vliezig zjn ini In Oostindie Biot dede. die de ate onzer kleine Water-Biezen heeft ‚, met Draad- achtige Wortelbladen , digt getropt , een Handbreed lang, aan de binnenzyde gefleufd, van onderen breed wit gevliesd, en een. ra:t- de naakte Halm, geftreept en zonder Knoo- pen, ter langte vaneenSpan, zynde de Aair, aan Des een Duim. groot. ’t Getal der >) E Bies zet He ai Rt‚en IL. Autatus. eene. Cylindrifche dair aan ’t end, Vetus derde, Deeze Jamaikafche Bies gelyke naar. de Knokkelige ongemeen ; waar van zy moog- lyk den bynaam heeft, als of ’er eenige ver- andering in gekomen ware, door de Voort- teelinge 5 AI) @ Sir pas Calmo vrei muo, Spic eylindrich, Squar- iis Lanceolatis Bafi Mant. 180. (2) Scirpes Culmo ern nudo, _Spicâ Cvlindricà terminali, Am. Acad. U. Deer. XIII. STUK. greerde te. IV. Patuilris. Moe- 86 DRIEMANNIGE (3) Bies met een ronde , byna naakte, half Knokkelige Halm, en een sns edel Bloemhoofdje. Op Waterige plaatfen aan de Kust van Max labar vindt men deeze Soort groeijen , die een holle Halm, met Knietjes, doch niet overal, bezet heeft, de Aairtjes in een gefternd zyde- lings Hoaofdje, niet aan den top, vergaard. 4) Bies Bes de alg vond en naakt, en cent Deëze klijne Wer snit Heien mer. voldig op Moerasfige plaatfen , door geheel Europa, voor. Men vindtze , by ons; in= zonderheid op- vogtige Zandgronden en in drasfe Landen , voornaamelyk die eenigszins brak zyn; als ook in ondiepe Slooten, in vers fcheide deelen van onze Provinciën. Maar het _ Gewas heeft Mered „veranderingen , zo in grootte alven dat de Aair- tjes altoos Spilrond Bhran: zo En: Heer Har- LER, ten opzigt van de Switzerfche , aanmerkt: hoewel hy daar van eene Verfcheidenheid voorftelt, met byna Kogelronde Aairtjes. Der= ge GG) Scirpus Culmo nudiuscuto, femigeniculato , Capi- tulo glomerato laterali. Tsieli. H, Mal. XII. pe 135 Te ZL. es conglomeratus ane acumine î ‚Alm. 200. T. 197 es) Oee Calmo tereti mad Spiez fab oet ter mi + 5 _ GRASPLANTEN, 87 gelyke heb ik ook hiet te Lande, met langer aL) of korter, en met knikkende Hoofdjes gezien . en verzameld. Zie hier ‚, hoe zyn Ed. deeze sron. ke Soort befchreeven hebbe. „ Plagmaakende ongebladerde Stengetjes» „ van zes Duimea tot een Voet en daar bo“ ‚» ven hoog, “Een enkelde Spilronde ; gefpit- » fte Aair, van digt famengepakte Schubbe- » tjes gemaakt, die flomp zyn, OP welken ‚, een bruine driehoek zig vertoont in een … witte rand, Aan den Voet van de Aair ko- > men Schubbetjes voor , die een weinig gr00- „> ter dan de anderen zyn; kort, doch niet s minder gebaard. Het Zaad is Eyrond , drie- „> kantig, glanzig met een kransje gekroond, „ aan den Voet omringd met drie of vier Bor- » aliens een stod langer dan het Zaad.” gm een ED na. cirpus WT er pige ne, ge a en De beroemde SLOANE vondt, op ’ Biland, K mokkes Jamalka, in de Slooten der Weiden , daar het Wa- minali, Ozn. Dam. 273, Fl Sus. 41, 42 Scirpus Cul- mo nudo, Sp. term. fubovatâ. R. Zugdhe 49. Scirpus Equifeti Bspinde majore. Scneucrz. Gram. 360. TOURNFe Jnft. 528 Juncus Paluftris- Capitulo eas: major. C B. Pin. 12 Juncus Age minor. Ks Je, 86. Gort. Belg. 13 6) es Culmo tereti inie Spicâ oblongà termi- nali. F 11, Deer. XIII, STUK. , nà „Hoor: 85 DRIEMANNIGE Wazer naden Regentyd was ftaan gebleeven, “ deeze Geknokkelde Biezen, die ook in de Europifche Kruidhoven overgebragt zyn. Uit éénen Wortel fchooten vyf of zes Hal- men, twee of drie Voeten hoog , van binnen hol, en aldaar door middelfchotten van Vliee . zen als in Geledingen verdeeld, die het Gewas van buiten zig knokkelig doen vertoonen. De Hoofdjes geleeken zeer naar die van de voor- gaande Soort, 6) Bies met de. Halm geftreept « en naakt : eene tweekleppige Rig A van langte als de Kelk; de Wortels daor een Schubbesje on jus. 2 NE derheden. Deeze kleine Biezen, groeijende in Moeras- fige Veengronden der Bosfchagiën ; zo in de Zuidelyke als Noordelyke deelen van Europa, vind ik, dat zonderling is, niet-onder de Ne- derlandfe tangetekend. Volgens dé benaaming - van BAUHINUS echter, die ze noemt kleiner Biesachtig Gras met de Bladen en Aair van Bie ZEN 3 nali. Scirpus Culmo nudo, Spic terminal fubrotundâe H. Cliff. 21. R, Zugdk. 48. Juncus Aq. geniculatus » Ca pitulis is major & minore SLOÁN. Jam 37e Hit. 1. p „T. 75 f. 2 & T. 81e f. 3. Raj: Supph 623: totrebr N, 58. (6) Scirpus Culmo ftriato nudo; Spicâ bivalvi termi- nalì longitudine Calycis; Rad. Squamulâ interftinctise Oep. Dan, T 167. FI. Seo, 42, 43e Scirpus Fol. ze _ „GRASPLANTEN. 89 zen, zouden zy op buitendykfe Landen, hier vr. aan den Ykant, groeijen (*). De Heer Har- ASPE LER vondtze overal in de vogtige Valeijen der Seng Alpifche Bergen, en befchryftze dus. “ss Plagmaakende Halmen , by den Grond » fcheedig, gefleufd, byna altoos hard , krom 5 » drie Duimen of op ’t hoogfte een Span s> lang, ongebladerd 5 uitgenomen een Ton- » getje, uit het Scheedje , beneden ’t midden s aangedrukt (ft). Twee Kelkfchubbetjes die s ongelyk zyn; (ovato-fpadicee ‚) het grootfte s de geheele Aair gelyk en langer, gefpitst , »> niet gebaard; het andere korter. De Aair > zeer dun (ría) met weinig Blommetjes , s drie op ’t hoogfte. De Baardjes om het > Zaad korter. Een lange Styl, driedeelig s, aan't end. N n het ve in Boheme sier land, groeit oen nrd tot een Span; met regte Halmen, 8 ‘Aair ae weinig lyviger ‚ en tot vyf Bloempjes bevat- tende, het eene Kafje emt dan de geheele Aair, unico. R. Zugd. 49. Serinus Montanus Capitulo breviore. Scnevcnz. Gram. 363. Te 7. fe 18. Junc. parv. paluftris cum parvis Cap. Equifetie Prur, Phyt. Te 40 f. 6. Gramen Junceum Fol. & Spica Junci, minus. 5 B. Pin. 6. Harn. Helv. N. 1335. (*) Conner, Zadig, Holl. Catalog. p. zp Vid. & Ro- sextHar. Flor. Belg. Am. Acad, VI. vp. 54. (@ Infra medii grandem appresfam. An Glandem 2 II. Deer, XIII. Stuk. ee DRIEMANNIGE Aair, met Draadjes van de Aair uitgaande ; als een foort van.Pluis. Nogthans acht hy der zelve niet daar van te verfchillen. In Sweeden maaken deeze Biezen, die men ‘er Myrfaef of Mnsfatuf noemt, volgens Li N- Naus Turven in de Veengronden uit, en zyn gemeen in de Bofchachtige Gewesten (*). Hy verklaart zulks nader in de Laplandfche Plant- befchryving, zeggende, dat aangezien de Worse tel jaarlyks nieuws, hchmaben aanzet op de ons derfte b waar tusfchen de Wors „boven den Gend: zig Veriefiende, ne Peren maakt van los Veen ‚ welke aldaar zo gemeen zyn in de Bosfchen, een Soort van Turf maakende, die ligt in Brand vliegt en fchielyk verbrandt, Dit maakt het afbranden der Gronden, wanneer men in die Bosfchen nieuwe Landen ontgin- nen wil ; alzo die bovenkorst , uit zulke Bies- Schubben en_ Mos famengegroeid ‚nat uit- droogen geheel mbs is; zo zyn Ed. aanmerkt, noodzaakelyk Zeer blykbaar zyn gedagte Schubben ‚het on- derfte der Halmen en den Stoel bekleedende » bruin van Kleur, in twee Plantjes van derge: Iyke Biezen, door den Heer Tuner in Japan verzameld, wier Halmen ongevaar de lang- C°) Habitat in Paludibus Cespîtofis, Turfas confti vr rene in fyiveftribus Provintiis. Flor. Su in A Fik Lapponica, p. 17. KRONE IEN bep ENG TET A EE dn Et hank Erik ls dj # Ge ai Be ê ì Ei tn. ka Dn, d GRASPLANTEN, 91 langte hebben van een Span: gelyk ik dezel« ven thans in myn Japaníche Heghacius be- * fchouw, (7) Bies met-de Halm rond , naakt Borflels VL Ht n en VI L Scirpus achtig ; en eene byna Kogelronde end- Aair. pe gee In Virgi inie is de Greeiplaats van deeze, wel- ke door € er. CLAYTON Cyperachtig Gras, met dunne h De Hoogleeraar N. L. B URMANNUS heeft deezen bynaam gegeven aan een Indifch Gras plantje met Bladerige Steelen en ronde Wolli- ge Hoofdjes, ’t welk zyn Ed. niettemin tothet Geflagt van Cyperus betrekt (4). Di (8) Bies met de Him rondachtig, naakt, Bor= vir. td AE ee ae Een allerkleinfte Soort van Ce die men Speld Biezen zou kunnen heeten, groeijende in en dikwils onder zuiver Water, opeen Zan- digen Grond in verfcheide deelen van Europa. Onder den naam van Zeer klein Biesje met Hoofd- | js (GD) Scirpus Capite, Burr. Fl, ud. p. 21. Prug. Plyt. 173. T. 190, Â. ze (2) Scirpus ne tarot nudo Setiformi., Spicà fub- globofà terminali, Gron. Virg. 1i. Gramen Cyperoides Caule tenui Junceo. Cravr. (B) Scirpus Culmo tereti nudo Setiformi, Spicâ ovatâà bie U. Der. XIII, STUK, Jhelachtig , en eene Mid Be strtenles Aair; de, aaden naa Spe e 02 DRIEMANNIGE VL. fes van Paardeftaartkruid, befchryft Boc cone ses ii dit: Gewas , dat:hy-aan den Oever van de Loi ED re, in Vrankryk, hadt gezien. In Switzer land hadt Har LER hetzelve overvloedig aan de kant van Meiren gevonden. Morrison nam het aan de kanten van Slooten, by Ox- ford in Engeland, waar. PLUKENE r tekent aan, dat hetzelve hem gedroogd door zekeren Heer, die het gevonden hadt, was gefchon- ken. By Dantzig i is het door den vermaarden denn „In Sw tyds onder En trent € en is in de Rivieren fit inet ongemeen. De | bloote Zaadjes hadden den Heer Harrer het- * zelve van de Biezen doen afzonderen. Het groeit, in Switzerland, fomtyds twee Dui- men hoog. EE: (9) Bies met ronde naakte Halmen overl pa Ee aan een Bladerigen lappen Stsel. otten- 4 5 Er Op Waterige plaatfen in Vrankryk en En- ade bivalvi, Seminibusnudis. Fl, Suec. 43, 44e Darrs. F2 ris. 17, Scirpus magnitudine Aciculz. zi Re Lugdb. 49. nap minimus Capitulis Equifeti. Prof Arm. T, 40, f. 7. Juncus inutitis f. Chamee - Schoenus € B. Fhearr, Ne Nes Foliis Setaceis mollibus Spic pauciflorà. Hart. Helv. inchont. N. 1346, _@ Serpus Culmis teretibus nodis alternis » Cart oliofo flaccido, Sp, Plant, Scirpus ned dte za el dee idd * GRASPLANTEN, 93 geland komt deeze Soort voor „die in de Noor- vr Armer. delyke deelen van Europa, zo *t fchynt, niet “rj, wordt gevonden, — Men heeftze nogthans in_ Hoorp- Vriesland ‚ omtrent Bergum , zo in het Wa- Tr ter, als op vogtige plaatfen van de Hey ‚ waar- genomen. Op den Grond kruipt ‚ doch in ’% Water vlot dit Biesachtig gras, met dunne Rankjes, die als uit veele Leedjes famenge- fteld zyn, zo dat het van *t Fonteinkruid wei- pig verfchilt, dan door de rondachtige Hoofd. jes, insgelyks byna als die van ’t Paardeftaart-. kruid, of liever Knodsachtig. Aan de Leed- jes, die veele {malle Blaadjes uitgeeven, han- gen Worteltjes ‚ waar door het uit den Grond zyn Voedzel trekt. u. Met een. ronde, veel - Aairige Halm. (10) Biës mit & Ee veele- Eyronde he ouflris, Matten- Bies, Gier den naam van Biezen is deeze Soort al. do, Scapis alternis eswal R. Zugdbe ag es: Monsp. ge Scirpus Equifeti ee en minori. Toursr. Scurevcuz. Gram. 365. Te 7- 20. Juncellus Cap. E- quifeti minor fluitans. C. B. ds 12. Prodr. 23. Theatr. 187. Gramen Junceum Clavatum minimum, Ray. Hift. 1300. Mor: S.8 T. zo. f. hid Pk di, 180. T. 35° f, 1. Gort. Belg. 13. (zo) Scirpus Culmo tereti ido „ Spicis ovatis pluri- bus IL Dezer. XIIJ. Srux. 64 DRIEMANNiec»E VI. algemeenst bekend , wordende in *t Hoog: mn duitfch Binzen, in ’t Engelfch Rushes gehe: Rt ten ,en in naam dikwils verward met de Bloeme ae biezen , die mên in ’t Franfch Poncs tytelt, Bies, naar den Latynfchen naam Juneus,by fommie gen, evenals de Nederduitfche, onverfchil- lig gebruikt voor allerley Biezen, groot en klein. De Groeiplaats is allom in zuivere Îlil ftaande en ftroomende Wateren, zo aan den Oever als op ee nl > of gee Len op: orb en if VEE op Be Snoer et. den voor , maâkende , op fommige plaatfen „als geheele Bosfchagiën ; waat Vaù de Biesbosch, niet ver van Dordrecht, den naam voert. Verfchei- _ In grootte overtreft deeze Soort alle andere enheden. Biesgewasfen van ons Wereldsdeel „ opfíchie= tende tot vyf of zes Voeten.hoogte. Wanneer ‚zy een minder voordeeligen Grond beflaat , _nogthafs, blyft zy kleiner; gelyk men dic zeer veel dan de kanten van onze Slooten en Vaarten ziet, aldaar zy naauwlyks drie Voeten hoog voorkömt, Doorgaans heeft zy eenvot“ ‚die bus EEDE terminalibus. Fl, Succ. go, abe Dari” BarD Paris. 16, Goer. Belg. 18. Scirpus Spicis copio- fis, R. Lugdb. 48e Scirpus Paluftris altisfimus, TourNre Pigs Seuren, Agroft, p. 354 Juncus maximus f ore C. B. Pin, 12. Theatre 178. Juncus At ‘maximus, he 3 dee 85. Bnn. Palufiris major, TAB 249 GRASPLANTEN 95 dige ronde opftaande Halmen, om laag Schee- vj dig en dergelyke Bladen , die effen zyn en it rian zagt. Daar komt een Verfcheidenheid voor, ne. welke de Bladen Zaagtandig ruuw heeft, door" TourNeFoRT opgemerkt, die hy oordeelde Pena met zekere Afbeelding van Loren overeen: komftig te zyn (*): doch dit isde eerfte Soort van Biesgras ‚ hier voor befchreeven, : Een wordt in de ratie der Aairtjes opgemerkt, welke fomtyds zydeling , een end wegs bene- den den top geplaatst zyn, als in de figuuren van Lorrr en DoDoNmUS, fomtyds aan den uiterften top der Halmen, gelyk in de af- beelding van TABERNEMONT. HALLER heeft die laatfte op de Eilandjes van den El- zas, in de Ryn, gevonden. Ook is zodanig. een bennie sta kde ikeen fraay Exem- plaar heb, den À voorgekomen ‚ met Keothanmike Kaneelkleu- rige Aairtjes, in een Kroontje aan ’t end ver- gaard. Op Ceylon vondt zyn Ed, eene Bies, die weinig daar van fchynt te verfchillen : zo dat deeze Soort ook tot Oostindie behoort. 249» 537 Tuncus holofchoenos, Dop. Pempt, 655. Scirpus Caule tereti, Paniculà get Ramofà , Locuftis ovatis. Harry Hel. inchoat. N.1 (*) Scirpus Paluftris winds Fot. & Carin ferratis, Inft. p. 523. Gramen Cyperoides. Bote p: 70e Cyp. longus fnodorus fYlveftris. Lon, Ze. 76. Plant, env, Paris, p. 532 1. Dezer. XIII. Srux, 96 DRIEMANNIG E „De verfchillende hoogte naar de Groeiplaats vi ARDEEL heeft hier ook doen t’huis brengen de Laagere 1. Hoorp- Moeras- Bies van SCHEUCHZER(*) , welke de SrUK Matten- Zes. k Bladen zig es een HEE van Nie rn Halmop ’t dikfte maar als een Schryfpen heeft; daar de Halm deezer Biezen , in fommige Mei- ren, om laag wel een Duim dik valt. Hier toe betrekt men ook de Waldbintfen van TArrr- NEMONT met Wollige rondachtige Hoofd. jes, die mooglyk nader aan de volgende Soort zou komen. Dat í in dens Waters deeze Bie- heeft de Heer BERN. Jussieu aangetoond (4). De wyd vermaarde ToURNEFORT zou hier door misleid zyn geweest (4). Gebruik. -Ten- opzigt van ’t gebruik voldoen deeze Biezen aan den naam ; alzo men ’er op verfchei- de plaatfen, inzonderheid in Vriesland , onze gewoone Vloermatten. van vlegt. Die fyne Matten, uit de / yke deeler onder zin naam van Spianiche en Alikantfe bekend, zullen waarfchynlyk gemaakt worden van een fyner foort van Biezen. Dus zal het ook () Scirpus-Paluftris humilior, SereucHz. 356. Juncus {. Scirpus medius. C, B. Pin. 12, Zheatr. 181 Juncus Sylvaticus. TABERN. 250 » 588» Vid. Score, F4, Carn, pe 222e ReEicHARD Syft. Pp: 13 ee GD GERARD. Flor. Gallo- Prov. p. Tije (D. ar van maakende zyne 4/ga Graminea Fluviatis fis los gisfiumo Folio, Inf, ps 569 6 ed Kd EEN RENEE AE ENNE peo a Vn dd 4e ON ree el ll ot Wi ee he lr ann en RE VS dit ad ad nee etn EE, tn RE sent ann Ale ai Cdo on dE be oe ETEN ig wi ien nn ind CRASPLANTE N, Cra vok gelegen zvn; met die fyne Matten, waar vr. van de Chineezen en Japoneezen, en andere ar Oostindifche Natiën ; zo veel werks maaken „,Hooroe in de opfiering en affchieting van hunne Woo= a pannen ningen , en tot’ Zeilen voor de Vaartuigen En als, ook tot het maaken van Korf jes ‚ Mand- jes, Kistjes, die ongemeen fraay zyn. Ik wil nu niet {taan blyven op derzelver gebruik by de Turken en andere Afiatifche Volkeren , bin= nenslands. De Heer GMELIN zegt, dat de Tartaaren van de Steelen der Biezen Spreijen vlegten , welken zy in de Zomer onder ’t Lig- haam leggen , om koelder te rusten, Door ge. heel Siberie , getuigt hy, komen die Matten- Biezen in de Meiren voor (*). Zo heeft de milde Natuur haare Schatten over den geheelen . Aardbodem verfpreid. Welk 7 | mt in ee niet dit verttienke Gw es ai iid eet ni ius maakt reeds gewag , van Hészers gebruik tot Vischkorven eù Füikén, als ook tot Lam= pen , waar toe het Merg nog heden dikwils gebruikt wordt,en hy verhaalt , dat Zy by de Zee- Alpen zo zwaar groeiden, dat zy,'open ge {nteden, Duimen breed waren, Ook fchynt hy op te merken , dat men ’er de Scheering tot Zeeven in Egypte van maakte ie De eend re 4] @ Flor. Sib. Tom. 1 Lp _(G) Utilisfimus ad Vitilia Nn quia mollis & Carnofus eft, Ufus ad Nasfas Marinas, Vitilium eles % gan U. Deir. XIII Stur, : 98 DRIEMANNIGE VI. re Biezen dienen nog; op veele plaatfen in Eus ar ropa, tot het dekken van Boeren V ooningen Moord: of Stulpen, gelyk in Stweeden, a!waar men 'er Mater de Zadels mede vult en het ook, in tyden van Bies gebrek, tot Beeften-Voeder gebruikt, zo LiN- Naus meldt (*). Ock heeft men bevonden; dat de Biezen, overlangs in dunne reepen ge- fneeden en gedroogd zynde, famengelymds voor Papier kunnen verftrekken. Het verfche Merg is om op Brandfteden te leggen aange. EEE H. den eigne: neren XI. en Bies met de Halm Hain vond en naakt. à d Aairtjes byna Kogelrond „gekropt „ gefteeld; : een tweebladig , ongelyk , gefpitst Omwind- Aairige. zel. Deeze Soort, die door haare ronde Aairen van de voorgaande allermeest afwykt, zou de eigentlyke ngen der Ouden zyn, zo Trien willen. Dezelve groeit in de Zui delyke deelen van Europa, en is in Italie niet alleen, maar inzorderheid omftreeks „Mont: BEU, zeer gemeen, by en tusfchen de an- de. ds Ün ij gantiam, Lucernarum Lumina &c, Hift, Nat, Libr. XXI, Cap. :8. C°) Hor, Suec, II. p GH) Eph. Nat. Cur, ad VIT. Obs, 119. ‚Gn ) Scirpus Cuimo tereti nudo , Spicis fubglobofis &c. 20 us mar. Cap. rotundis glomee satis. Tovrse. Zoe 528. Juncus acutus maritimus Capite Ld SE WP TPE PE. MEE avn mn tt er SE ertegen | Ale … se eben | 7m ad verkend AE verater & ei ú li En iik 9 nin Edese LTES BE ke Vtm ee nde le le GN re on ht Sn ee Le Kink ol lt er ler Ee ee lien % 5 deld die hs ee BE MENNE CORASPLANTEN 9 dere. In grootte verfchilt zy weinig, berei- VT. kende fomtyds ook tot vyf Voeten hoogte. “ Het zal mooglyk eeùe Verfcheidenheid daar _Hoorse van zyn: want de Aairen komen in dezelve ne. fomtyds’ ongefteeld en digt es voor, zo Ba UHINUS REE, KEN (12) Bies met de Halm ws en pan eneen _XIL _Hoofdje met een omgeboogen Pir Blikje, de Bladen gefleùfd. ten Ee Zuid-; Het zelfde zouimen van deeze kunnen den- ken; ten opzigt vande volgende, naar welke zy veel-gelykt; maar zy heeft twee Blaadjes of onYrugtbaare Halmen, die regtopftaan, glad zyn en gefleufd, (niet rond en aan den Voet Scheedig met een rappigen rand.) De Hal- men Zyn rond en ded heule. een ank, k EN maar gefleufde Tip langer dan het nee boogen Blikje aan de Halm. Het Hoofdje is __Kogelrond, ongefteeld, ftomp , Roestkleurig , __met gefchubde Klepjes, die aan de sn by= na drickmkbig. aans eha de bruin getipt. 63) WEE BP â -Tlicde, 12 Scirpoides maritie deneratis | | A 1oenus. _ Pigt. T.a0 £-4- Omo. Dan 45qpe en (12) Scirpus Calmo tereti indi Buse lateralì , E Braâe reflex ;-.Folijs. Canaliculatië, Syt. Nas, Vege _ AIM. p. 85- | hen U. Deer. XIII. Srus, Hoo _ DRIEMANNIGE VI. (13) Bies met de Halm rond en naakt , en eén FDEE HI. zydelings Hoofdje, dat dhasn is, met Ed een omgeboogen Blikje. ke Aan de Zeekust van Provence en van Lan- a guedok omftreeks Montpellier , als ook by kie Rome, groeijen deeze Biezen , die daar van „den bynaam hebben. « De- hoogte der Bladen en Halmen is één of twee Voeten , doch zy zyn Draadachtig dun en aan ’tend fcherp ger _punt. Ken, twee, drie of meer nd De dat faméngefteld js uit ; veels: riet ed Aairtjes, uit Schubbetjes beftaande , die het „Zaad bevatten, dat langwerpig is en drie- kantig. XIV. (4) Bies met de Halm naakt en Borflelachtig Sctaceus. en een dect Aair aan ’ Eh … kusten. van > Bare don voor; sek het ook (3) Scirpus Culmo tereti nudo, na lateral conglobato, Braêteà reflexâ. Govan Monsp, zo. Ger RARD Prov. 116 Scirpus Capitulo fingulari Rad. tomen- Ca 373» Micu, Gen. 52. Parr. Zh, III. p. 537. 9, Juncus minor acutus maritimus, Puk. Alm. 200. T.40.f. 5: +14) Scirpus Culmo nudo Setaceo; Spicâ terminali feslili, Gorte. Belg, 13. N. 440 Fe Succ, IL. Ne se er GRASPLANTEN, KOE ook in de Zee- Duinen by Santvoort en Muis vj, derberg, en by ter Goes in Zeeland, is ger Armer vorden, Het heeft naauwlyks de hoogte van. Hoorpe een Vinger en de tropjes van Aairen , die aan en Pe tend der Steeltjes groeijen, zyn naauwlyks zo'groot als een Neet, zegt de Heer Govan. Morrison merkt aan, dat het zelden hooger dan een Handbreed worde ‚cn En de Bladen —” naauwlyks dikker dan aair zyn. Het kwam ‘dus, in Engeland, aan de kanten vâan Poelen en Moerasfen,op veele plaatfen , voor. Wegens de kleinte kan men het ligt met de volgende verwarren, welken 'er, volgens den Heer Rorrrörr „flegts Verfcheidenheden van zouden his COS Bies mer de Hai and on aa oe XV. pr Brin Ln le, Strpas “de. De vermaarde TourNeEFoRT fchynt deë- ze omftreeks Parys niet gevonden te hebben, e | Ee Culmo nudo Set, Spicis pedunculatis. R. Zugdb. 49. “Scirpus’ omnium minimus Cap. breviore. Tournr. Zrff. 528. Scneucnz. Gram. 358. Juncus inutilis f, Chame- “fchoenus, C. B. Pin za. Pradr, 22. Juncellus omnium _ minimus. Moris, Hil. II, pe 232. 5. 3 T. zo. £. 25e Oep. Dan. zi. bs P: 47. Terssf, 4e 5) Scirpus Culmo tereti nudo, Spicis fesfilibus in _mêdio Cuimo glomeratis. Daris. Paris. 16. Scirpus fu- “pinus minimus, Cap. En Fol, xotundo - texeti= bus. Tournee. Jul. 52 IL. Deer. XIII. STUK. for DRIEMANNIGE dewyl hy ‘er„in zyne Kruidleezingen aldaâr 4 opne: geen gewag van maakt,en men het, by Vaire Hoor LANT ‚ met een Sterretje inr on vinde, xvr. (16) Bies met de Halm pweefndies s waakt, Jet sScir, Fee: oe Kroontje famengefteld , de Aairtjes Ey 35. rond, h q > Herüfche: In Virginie is deeze door den Heer Cra v« TON in de Herfst WE Se de Halmpjes ook niet meer an. neen, Han Ja ] dktsed. hoog hebe jes af Klontjes baltsen ep ee Aairtjes, by elkander, in een mikje van twee dunne Blaadjes. Derhalve moeten de aanhaas lingen van PLUKENE Ten van wylen den Heet BUrM ANNUs hier t'huis gebragt -worden;en zou dus deeze Soort zo wel op Ceylon groeis jen als in Noord - Amerika. De Heer Ro rt: PÖLL hadt, in den jaare 1760, met den Heer a … bv Parys een " Biesje ge- pong zo hy oordeelt en afbeelde dóch dit hadt maar één Omwindzel. Blaadje, (17) Bies G6) Scirpas Culmo ancipiti nudo, Umbellt decoms pofit , Spiculis ovatis. Mant. 180, Scirp. Foliofus pufik fus Antumnalis &c. Cravr. 772. Gramen Junceum perpus fillum Capillaceis foliis ZEthiopicum. Pouw. Afm, 179 Te Tia tl 5: Gram. pufillam , Junci Capitulis minimis, ad A s binis acutis, Burum. Zeyl. 108. T. 47. £ % “Rorrnört, Zig î 8. 5e GRASP LAN TEN. 103 (7) Bies, met de Halm naa't, Haairachtig vr. dun; de dAnirtjes gefieeld , één ongefteeld in Ar 5 2 mi Hoorps STUK, „Volgens deeze door den Heer Linnaeus Zum, verbeterde bepaaling , kunnen geene aanhaa- C4 mes lingen {tand houden op deeze Soort; die van bladige. zyn, Ed. thans is befchreeven, als Háairach- tige Blaadjes hebbende, naauwlyks een. Vin- ger lang, en naakte Halmen, weinig langer of dikker: onder Let Kroontje een Borftelig Blaadje, langer dan de Aairtjes „waar var aan ’t end drie Eyronde gefteeld „het middelfte onge= fteeld, beftaande uit Roestkleurige Schubbe- tjes, die groen gekield zyn en flomp. Zeer naa komt,aan deeze Soort dat Ceylon« praar fche ea myner Verzameling, ì LIE 7 Ns 2 lj | hetzelje dek de Blad. Eatmpies weide dikk lange ‚ naakt. De- zelven zyn aan ’t end gekroond met twee , drie of meer gefteelde Aairtjes „omringende een ongefteeld in 't midden; zodat her volko- men aan de bepaaling voldoet; ’t welk men in geene der aangehaalde Figuuren of befchry- vingen vindt. _Wylen de Hoogleeraar Bur- - MANNUS zeid’, in de text, dat het Hoofdje Ee met “47) Seirpus Culmo nudo Capillari, Spicis Peduncue fatis intermediâ fesfili. Sp. Plant. p. 73, Mant. 321, £ G IL. Deer. XIII. STUK. 0d DRIEMANNIGE met één Blaadje gefchoord was, en in de-be- le paaling met twee Bläadjes ,’t welk zyne Fie guur ook aanwyst. HERMANNUS fprak van een Ceylonsch Zandgras , met Hoofdjes van Bice zen, aan den Voet Bladerig; *t welk zekerlyk meer dan één Blaadje aanduidt. In het myne hebben de Hoofdjes een Omwindzeltje van vier ongelyke fpitfe Blaadjes , gelyk in het Cy- pergras: waar van het Kleinfte, of zeer kleine , hier mede is verward, „geweest, zo de Heer karst aanmerkt. Zyne e Afbeelding - op ge oetans” daar toe aetehooten ‚als ef temaal ongefteelde Aaïttjës, hebbende; zo ges zegde Deenfche Heer zelf erkent. Menken klaar zien, dat de Steeltjes” hier niet door af- gevallen Schubbetjes véroïrzaakt zyn, gelyk zyn Ed, vermoedde plaats te kunnen hebben: alzo hy er meende dusdanig niet hadt gee zentlyk gefteelde Aairtjes (*). at de vier laattte Soorten, Pel zeer ook in kleinte van Gewas ftroöken- de , in weezentlyke hoedanigheden verfchil- fen. Geheel wat anders is ’t de Aaîr erffe/d en aan den top te hebben, gelyk in de Borfteli® — ge, of in ‘t midden van de Halm, gelyk in de Hurkende : of famengefteld en ongefteeld, ge- eek in de Herfstfche , of gefteeld , gelsf in dee: © ze Re Nov, men ag. Tab. En Fies 4 GRASPLANTEN. tes deeze laatfte Soort. Die-onderfcheidingen zyn MLN zeer dige en in de REE zelfsken- rj, baar. ar UL Met een driekandge Halm en naakte Pluim, £ ie at Scirpug 69) Bies mit de marian, raakt, zi XVIIE Aairen en geleid, met pd viva put gek ien In de Zuidelyke deelen van: Europa komt deeze Bies voort, die daar van den bynaam heeft, dat de zyden der Steelen: vlak zyn» niet ingedooken. De uitfchieting van de Aais ren, die gefteeld en ongefteeld zyn , vis-eenì weinig beneden de fpitfe punt der Halm. De- 2 zelve pe ek se met brûin- , RS 3 nd wens HE vondt en ook van F onden gekregen hadt. (19) Bies met de Halm eek naakt, ge- En Jbitst, 7e „Gefi e „e sip cüsò triquetro nudo’, Spiedis 5 vem zequantibus, Syf. MN E; : bela 1 ae je tro as span: Erie gen BeF. go fz, Ray. Supp an er Calmo triangulo jr mndkate & . Sci G 3 en Âs 3 F] 1, Daer, XIII Stu 196, DRIEMANNICH® U Jist; en-famengetropte ongeftecide Aaïren On zydelings, Hoor. SU In Engeland, Italie, Switnöriand en Virgi- nie, worden de Oevers van brakke Meiren aan den Zeekant bekleed door deeze Soort van Bies zen, die wegens de lange fpi fe punt van de - Halm, welke boven de Bloemen uitfteekt ,„ge- bynaamd: zyn. Derzelver Halmes zyn drie- kan:ig, driehoekig , met drie’ hiel en, aan de hoeken famengekneepen. Zy hebben de lang- “ te shine ene gn, De tjes zyn bvn » getropt, Baie en bleek Een : veel nâar- die van onzen Water -Cyperus, die ftraks volgt» gelykende. XX. (eo) Bies met de Halm driekantige, naakt; een eng Samengefteld Kraantje; 3 de lit der gafe ze 0 an eg Een De es jdie groeit deze, die een uitge nn Zen grteeneeik {prei Scirpo=Cyperus Paniculâ glomerat? e Spicis imbricatis compofitâ, Scmeucnz. Gram, 404. T. og. f. 14, Harn. Helv. N. 1338. Scirpo - Cyperus maritimus, Micn. Gem, 47. N. 45. Juncus acutus maritimus Caule triangulo. C. B. Pin, ek 22. Mor. S. 8. T. 10, SE “20, Prux, 3. are deo Culmo triquetro nudo, Umbellâ decom= pofitâ , Spicig dichotomice fesfilibus. PZ, Zer, 0. Burm. Fi. bid. aa. Gramen Cy jeroîdes ‘Maderasp. Juncellí PE en fparfis, Pum. Alm, 179. T. zigf 3 7 #à Ee ot ÉrRASPLANTE Ne: A7 fpreide Pluim heeft van ronde Aairtjes, veel vz. gelykende naar de Hoofdjes der. Bloembiezen. An Men vindtze by den Heer BURMANNUs, on- Hoofs der de Ceylonfche Planten, Klein Gras ge ee naamd, met egen Takkige. Aair van drie Duis men ; als van de Geersten- Bieze: hoewel de Aairtjes ies: KR: op ir En Sreel- qe, omne Hd ataf| (an) Bies wer À Halm driekantig, maakt „en le een eenvoudig Kroontje, van Eyronde Aair- ae tjes. Stekelige, De ronde ftekelige Hoofdjes , veel-naar die van ’t Sparganium zweemende, onderfcheiden - deeze Soort, die «zo wel in Noord-Amerika „> groeit als in Oostindies- Maar, hoe decze be hooren kan tot-de- me met- een: „naakte „boet heeft, verftaa ik niet; (a2) Bies met de ae ee >en nee. #8. 12e , : je (22) Scirpus Culmo triqugtro Umbellà Gmplici, Spie che U, Deer XII, STUK . zl ODRIENANN Ter BE _ eenvoudig Kroontje; de na der Aar ze “wen agterom gente Hoor sun: Een svonderlyk ‘aanzien geeven de omges knikte en vals neerhangende Blommetjes det Aairen aan deeze Soort; wier Groeiplaats in Virginie zou zyn. PLUKENsT-heeft het een Indiaanfche Soort van Cypergras , met een fraaije Pluim , van per ener zwarte Aar. Hen ate a) a =s A Eh ei ler zeer 0) Bies metde Hindrick ymaaan de Omwindzels van Scirpus za write nd ol PFerrugie % „op me ef kas 3 ind > ne de kn gehaai XXIV. Mai Bies mêt de Halm rien: like het es en Kroontje. byna naakt; de Aairen lanpwers Pigs ongefteeid en endelings. Grootelyks verfchillen deeze ben niet) die zaan dieet KD Er carum. Flosculis sretsofraftis, Cyperi Genus Indianum s Rd Paniculâ ER Spicis propendentibus atris. Píuk Phyt. T. ais. f. 4 (3) me Culmo ed Kr aer Tnvohualiian: git. Paicu te cikâtús. Cyp. * Calm. trig. nudo, Paniculà aphia ig R. Zugdb. 50. ie: Örtierddes majus, Spic Er -rotundis compattis Ferrugineis. Stoan. BBWIT TE vat ate ij Bins Culmo trig. nudo, Umbellâ fubnudâ , Spicis oblongis fesfilibus terminalibusque.-Scirp. Calmo trig. nudo, Paniculâ laxâ, GrON. Virg. 132. IT. p. 10, Gratmen (@1) 5 Deer heee nudo, Umbellà fimplici, Spie cis Ftosculis fubulatis unifloris reflexis. Mant, eis oblangis „ 181. Kyllinga umbellata. Rorrs, P/aut..e. 15. T. 4 6 2 ed GRASPLANTEN. rt (27) Bies met de Halm driekantigz een Blade- _v1, rig geklonterd Hoofdje, met de Schubben Arent, der _Aairtjes driedelig , in °t midden Els- Hoorn vens SRX. Scirpus Om dat de-Heer Linnaeus dit Gewas, in J/ari* Sweeden, aan den Zee-Oever hadt gevon- Galigaane den, dien betzelve aldaar ,op {ommige plaat- fen, even als de Matten-Biezende kanten van Meiren (zegt hy) bekleedt, gaf zyn E. ’er deezen bynaam aan , die in ’t algemeen geens- zins toepasfelyk is. Het groeit niet alleen -o- veral in de binnenslandfe deelen van Euro- pas maar komt ook by ons aan de kanten van Rivieren, Meiren en Slooten, zo wel in zoet als in zout Water , doch ook dikwils op on- derloopende Gronden aan den Zeekant voor. In Neder-Saxen is het gemeener dan in Swit- zerland , zegt de Heer HALLER, die in ’t by- CG7) Scirpus Culmo triquetro , Paniculâ conglobatà foliaceâ , Spicularum Squamis trifidis, intermediâ Subu- Gort, Belg. z4. Fl. Succ. 39, 47. Darrs. C. B. Pin. 14. y, Cyper. Paniculâ compaêâ, mofà ‚, Glumis dentatis Ariftatis, Har. Helv. inchoat, N, 4339 u. Dez. XII, STUK. trë DRteEMmANNRref byzonder acht geeft op de verfchillende ges “Ti. daante, welke het in ’t Water of op ’t drooge Hoord- oroeijende bekomt en waar door de opgege: Galigaan, vene Verfcheidenheden zyn te weeg gebragt, > Op ’t drooge; (zegt die groote Kruidken- » ner,) heeft het een driekantige Stengel van „een Voet hoogte, en platte fpitfe Bladen; » bynaevenläng: Aan den top komen twee », Blaadjes voort, het eene van twee Duim ; ‚ het andere korter ‚ beiden fchraal, in hunne ‚ boezem bevattende van vyf tot agt of tien „y dikke Eyronde , bruin-roode Aairen, digt 3 getropt op korte Steeltjes. Zy beftaan uit 5 drooge, ftompe Kelkfchubben, die twee: hoornig zyn, in’t midden een Baardje uit- z, geevende, dat geboogen is. De Bloem: »s Kafjes, weinig verfchillende, zyn viertan* s dig5 het Zaad is met Borftels omgeven; de ss Styl driehoornigs …s In *t Water groeijende is het Gewás in „ allen deele grooter ; met Halmen van drie rn Plof viér Voeten hoogte: met Bladen onder ’ „ Hoofdje, één van een half Voet , een twee: s de van drie Duimen lang ; waar fomtyds nog ‚> een derde bykomt. - Eenige Bloem - Aairen „, hebben korte , andere lange Steeltjes , vier= ‘ss of vyf-Aairig; zo dat, in ’t zelfde Hoofdje, , dikwils byna dertig Aairen voorkomen. » Dezelven beftaan uit Schubben , als voorge“ » meld, en zyn veelal eon Duim lang,” Op GRASPLANTEN, 113 Op dergelyke manier , hoewel ook dikwils VL kleiner, komt dit Gewas , ’t welk veel naar de SUR echte Cyperusfen gelykt, zo menigvuldig aan PE ed onze Waterkanten voor ,-dat het te verwon- Enkie deren is, hoe men ’er naauwlyks een goede | Afbeelding, van hebbe, De befte ftaat by Lo- BEL -onder. den naam van Gros en. Wild Galigaan-{ plaats, ger by-de Gras - gls due nas „ Onze Water - Grachten zyn EE Ber ss-mede wel-geftoffeerd ;”+en aanmerkende , dat het aan den Wortel ook-eenige;ronde Bol- letjes heeft ;-die-in zyne Afbeelding ontbree. ken. « Van den Water - Cyperus van Nederland fpreekende, die overvloedig groeide in Graf: tenen Been, aan de Rivier de Schelde, by É eeft hy. daar een lange Aair aan RIEK TouRNEFORT van Gerheeld was, dat EE we ses) BEL door die beiden dic zelfde Gewas had bedoeld (*). Niettemin heeft hy er twee by- zondere Soorten vak ere 48 Ds Wi waar van de éêne een rfj n. Het verfchil beftaat meest, z0 ’t my toefchynt „in ’ getal en de plaatzing der Aairen, gelyk men in de Afbeeldingen van Scurvcn ZER kan zien det goe en beter, En van Mo- rde Braker ve Kle …*) Plant. euv. hek 5 mbr. 4) aft. Rei Herbarice. p. 527 CI) Gram. Tab; IX. Miger-,8 & Fig, 9 roû U. Deer. XIII. Srus, 4 DRIE MARNE NL RISON (*)s alwaar het genoemd wordt Reu- ee Ti kelooze ‚ ronde Water - Cyperus’ van 't Noorden. In „oom. t Zuiden van ons Wereldsdeël, nogthans, is dit Gewas niet minder gemeéns komende over: vloedig in de Graften der Stad'Montpellier en elders in Languedok; als ook zowel in Mei- ren, als aan den'Zeekant, in Provence, voor. By Weenen in Ooftenryk groeit ‘het insgelyks. in Graften en Staande Wateren. -In ge fchyne het niet en ‘zyn, en us, welke onder c den naam a mgee a t _verfchillen ($P): doch de deelen der Vruberai king brengenze > zo de Ridder ee by een. XXVI. … ( 28) Bies met ze Halm diekensige ne het Scirpus Kroontje Bladerig, meter met zend zulce, „Eenige Ren io re naar. zeker Hof hans ‚heeft den bynaam. gegeven aan deeze-Soort ‚die , volgens EE: S 7 (*) Hift, mi. As u f. 9. Cyperus rotundus snodoris Aquaticus Septentrionalis. C. B. Lob. (H) Cyperús rotundus inodorus Anglicus C. B. Pis aùî Kittoreus Loserio Jc. 77: welke, zo Commervnaute È kent ‚by de andere in ons Nederland voorkomt. er D (28) Setrpus Culmo triquetro nudo ,„ Umbellâ gen proliferà, Spicul® fubrotundis. Borm. F1. Ind. aa. 2 men Cyperoides Orientale”, Paniculà legend Be ee Mant, 97. T. az. £. 3. de} GRASPLEANTE N IIs N.L. BÚRMANN Us, in de beide Indiën groeit Vi, Zyn Ed. naamelyk, hadt uit het Kruidboek pies ee, van Perrver dezelve in bezitting, alleenlyk Hoorn. _ door de helft minder grootte van de Javaanfche verfchillende. Hier toe betrekt zyn Ed. , der- halve, het Kleine Cypergras vân Sro ANE» met digte, rondachtige „gele LOENEN: ne alm. tm < na driekantig ; glad: : hèt algemeene Omwirdzel beftaat uit Degenvormige Bladen, die langer daw het Kroontje zyn. Dit heeft de middel. fteeltjes zeer kort, allen-op tend met een Bolletje; dat weder kleinere „byna als de Ma- delieven met Kindertjes , zo genaamd, uite_ geeft, die allen uit: te aans famen= roe ee (25). Bies met de Holm driekas ntig. gebladerd en een Bloderie Kee, van naakte Steel fte ed tjes meervoudig famengssld en Ho Re ern dropte. Aairen, Aan de Oevers van n Meiren in | vogtige eni fchen, | a de ear haat Pöfiots ë Bie 3 15. Oep. Dar. 307. FL. Succ. 33, 48. Daris. Par. Te B Raf Angl, 4. E 4 Govan Monsp. 31, PE Culmo triquetro, Panicalâ Foliofà &c. b. 40, Gramen É Cyperoides. Miliaceum. C. B. Pin, 6. Gramen Arundina- _ ceum , Fol acutisfimis, Pan. mufplië Cyperi facie. _ Loes. Prasf. kie ke 4de Öyperus Gramines, Miliacea, Los. Âc. 79. a 1. Deer. XIIJ. Stuu, bre ik dike EA TIG DRIEMANNIGE Es Arfa ni den Ridder dit Bies-Gras voor;-’t welk doot “ den Hoogleeraar-oe GorTER ook in Stadnde Be Wateren, by Catharinen- Hof, in Rusland aan- getroffen werdt of als daar-voorkomende :ber fchreeven. Het is omftreeks Weenen:gemeen in Moerasfige-Bofchlanden „ in- Beekjes-en ek ders , zegt de Heer JacQUrnN. De Heer GouaN vondt-het-by Montpellier in een Rí- vier: GERARD-in enen sin Velden en- groêt-tietî in vogtige laage_ -_Grasachtige Cyperus of ook SGeeritachtigs Cy pergras wordt deeze Plant van fommigen-ges noemd, als naar-de Cyperusfen veel gelyken= de en een Geerstachtige Pluim draagende's- met Zaadjes als Geerst, Het heeft de Halmen on- gevaar een Voet hoog en Bladerig; gekroond „met vier a van anaerke langte, waar fchen een uitgefpreide Pluim, van “rakkige Selder ‚ met rondachtige Aairtjcs. Het Zaad is tusfchen Borfteltjes geplaatst. XXX. Dee en enkelde zydeling fe Tuiltjes ; het endelingft Bee de, kinderen 3 de Aairtjes Elsvormig. | GD ® sScirpus Culmo triquetro Foliofo, Corymbis later fimplicibus ‚ terminali prolifero; Spicis fbulatiss nt “tras Ain. Aead. IV. pe 303. Kadira - Pullúe Á, Mal, Xlle pe 97. Te 43: Burm. F/, Ind, p. 23e ribs, (| : , fchen, overvloedig - in Westgothland, kwam _ (39) Bies met-de Halm driekantig, gebladerd, — ese ee nn Á Gn A-S:PLJACN tE Ms i1y _Q1) Bies met de Halm rond,-naakt , Borfte. _vi. lig en drie tn : zonden rappige * DE Ke end- Aairen. ) à el ' Deeze. beiden groeijen in Oostindie. De Tan __laarfte is een Plantje , met ronde ftekelige Bol- idd GE __detjes , gemeenlyk drie by elkander. Aan de Rarige | ___Kust van Malabar worde het Panamallecoddee __geheten jdoch-het valt wat: verfchillende van gedaante en voert dan ook andere De __Heer “Kornte 'befchreef hets als Borftelige __Wortelbladen hebberde en Halmen van een Vinger tot een Voet lang , aan % end met een tweebladig ‘Omwindzeltje , waar in drie ‚_ ruige Eyronde Aartjes zyn vervat. Deezebe- ftaan uit Elsvormige „ aan den voet knoopige & omgekromde , ede die dit op mal- 7x eggen:”"g „doör d en Deen- ee as in Plaat veront jen Hee Ì had Es vo Teas beo: KENET » gemeenlyk twee Aaïrtjes by malkander. De kleinte kar het twyfelachtig mäaken, of de Halmen de zyn dan rond (*)._ te À Gr) Stiri Osis ae mas Fraach. * ___fesfilibus ovatis Sqùarròfis. Mants 181, Gramen Cyperoi- des Orientale perpffilltin; Cap. fubrot,kispidis. Prur: Maat, dieken Avenneu, #1. Haf. XII, P- ar 36. Ke wen Pi N. eG 5 og rd word jen ay Jarin, pe HU. Deer. XIII. STUK. HB OD REEMANNIGE „NA. e (32) Bies-met de Halm driekantig naakt en rie sd vormige omgekromde Kelkfchubben. In Oostindie, en aan de Kaap der Goede Ho- _pes flelt Linneus de Groeiplaats van deeze;, die Grasachtige , opftaände gladde Bladen Iyks langer. Het Kransje „aan-’t end , beftaat uit drie lange Blaadjes, waarbinnen drie ge= fielde Aken, enetn wierden vin ’e-midden , on- zyû -Eyrond— Cylindrifch 8 ale Blommerjes k in in Bsvarmige Schubberjes vers Ms XXXL WEN Bies met de Halm Pen. en een, Ka Michelia= gerond. Hoofdje ;. dat „cen. Lg veelbladig RIS, Beh, ‚_ Omwindzel heeft. s 1CilCe ergens ders Fes Ps an : Fi hbe rad Hehe €32) Scirpus Culmo triquetro nudo , Umbellâ Faliofà dean ; Squamis Calycinis Subulatis recusvis. Maut, 182. Cyperus Ariftatus.. Rort u se Plant. De 23--Te bef. 5 Scirpus Capitatuse Burm. £/. Jud, 2 (33) Scirpus Culmo triduetro , Bende Globofo Invo- tucro polyphyllo iongoe Govan Wustr. 743. Juncus Foliatus minimuse J. B. ijt. IL, 523, Gramen Junceum maritimum Capite. Squamof, dd. p. 599 Cyperus Îtä Ecus omnium minimus, Tap Piss5se T. aq. £-5- BEE B Ge OT AEO NI le een enkeld Bladerig Kroontje, met Els Bead nii en ne d À d Á É G RASPE AN TEN / 119 voert zy van hem den bynaam. ‚Hy noemde vr ze Allerkleinst Jtaliaanfch Cypergras; met de ADE Aairtjes tot een rondachtig Hoofdje vergaatd. Hoorn: Men vindtzedoor T1irrrus in Plaatgebragt. “TU (34) Bies met-de Halm driekantig ‚ gebladerd, XXX “en verflrooide Kroontjes; de ren nn met Hawitige Baardjes, di volan de: befchryving van dn Heef Kor- NIG; die deeze in Ooftindië waargenomen hadt ‚ zyn de Halmen een Handbreed hoog, opftaande , dach flap zo wel als-de. Bladen , Scheedswyze de Halm omvattende ,-Grasach- tig. Uit de Oxels,en aan tend, komen kor- te Steeltjes voort, met drie, vier of vyf, on- gefteelde Aairties , een Hoofdje-maakende , dat dikwils een Onprindgeldjal heeft van san of. twee Aken een Hoof ie hebbende. (35) Bies met de Halm driekantig, gebladerd vxxy en een Kogelrond. Hoofdje ; n de Lelkfitub. mn: ben pre rig. PS A pe | k rie zat itn Wine Eik Ben Foliofo , Uiibellis Tpir- fis, Squamis Calycinis Ariftis ciliatis. Mant. 182 _G5) Scirpuis Calmo rig. Folio, eg ‘Globoto , Squamis Calycinis Lanceolatis > hireiss Maat, 383 „Die Eee Ha 1. Deer. XIII. Sruk, zo DRA EAA N NGE 4 Die zelfde Heer vondt deeze aan, de Kaap Aran der Goede-Hope ‚ op Moerasfige plaatfen ;, Hoorp= gan Beekjes. De Halmen- waren een Voet lang ‚-geftrekt en glad, zoswel als de Gras. achtige Stengbladen, veel korter dan de Halm. Het Hoofdje was tondachtig ‚als famenge- 0 kropt uit verfcheide tropjes- van. -Blommetjes, ___wier Schubbetjes ook een- Baardachtig: puntje hadden. Het hadt een driebladig kort Om- windzel. Lef „en Den: habere B MANNUS is deeze voorgekomen ‘onder de Kaapfe Planten. Zy heeft Draadachtige: Wortelblaadjes ; zo lang als de Halm, die byna-een Voet langte heeft, van gelyke dunte, op 't end „gehoofd met een nat: denn uit. sn mn se drievoudig gefchubd, driekántig , bruin een bleeken rand en ftompachtig. En XXXVII . (37) Bies met de Halm drang, zaakt ; het EES ' Hoofdige. Hoofd. 636) Scitpns Culmo „trig. udo, Gaia Globofd » Involuero manophyllo,: Aant, 181.» €37) Scirpus Culmo triq. nudo, Capitnto. ovato Sans trofo, Invol, triphe longo; suf. Nat, KUT, Jac qe Mort. GR ASPL AN T-EN, Ier Jloofddje: Eyrond.s mn nú, mes een lang driehladig, grgerkel VL FDEEL, II. _ Hoord- Weinig zekerheid i is omtrent deeze Soort er die, volgens den Heer BURMANNUS, in de beide Indiën voorkomt, en dus van den Heer LiNNZ EUS was befchreeven. . De Halm hoog » driekantig s Slad, geftreept: het Hoofd. je Eyrond, aan d, met geen zigtbaare. it Steeltjes. Dekan in en ge Ln us pig of omgekromd: pn algemeene Omwind-. zel zeer lang, drie of vierbladig , preenhor; gen, aan den rand ruuw. De Heer RorTHBOLL, diede dende Plant van Bro wN hier niet acht te behooren, geeft de Afbeelding en befchryving van een ere Gewas » Yan Ea door den en afke EE, a Bladen van een Voet, aan den rand en ‘kiel, ge. doornd, en dikke Halmen van twee Voeten of langer, gebladerd „Het, Hoofdje i is Rolrond en zeer groot,tw, of drie ie Duimen dat i Pen gevaar een Vinger lang en een Duim Schubbige. Aairtjes. famengefteld. van een zn de Duims. „He blyke assanhd dat die Gewas, in hiliekagdd „62 ie: be 07. EREA nt Fam, 129? Schoenus Cephalotes. Rorrsarr Bet Rb Ne 79: Te 20% Bur m. Fl, Ind. p. 23 ree DRIEMANNIGE yr. in verfcheide opzigten, van de bepaaling van Aseet. onzen Ridder afwyke. De Figuur wyst zulks Hoorp- ook duidelyk aan. Hy zegt wel, dat fommi- STUK, ge Aaïren door verbastering rappig en tevens onvrugtbaar worden; doch zulks brengt het niet nader. Ceylon- Het Ceylon/the Bies-Gras , hier in Piz. 3 Sche. _ vertoond, door den Heer THuNBERrG ver zxxxvrm. Zameld, fchynt my naast tot dit Geflagt en 18. 3 wel tot deeze Soort te behooren. De Aairtjes immers , uit welken het Hoofdje beftaat, fchy- nen uit jes fteld te zyn , cn Hebben de punten aan ’t end éen weinig of- gekromd; zo dat het zig alszins rappig voor- doet, ’t welk de Heer Linneus bedoelt. Ook beftaat het Hoofdje ten deele uit Trop- jes, met naauwlyks blykbaare Steeltjes. Het heeft de Bladen Grasachtig, de Halm driekan- tig en eenigermaate geftreept > effen ; 5 doch en half Voet _Heta en Omwind- Ea Haer a eben | it de | veele opzigten aan de befcl g en bep ling voldoet, en hier mede befluiten wy debe- fchryving der Biezen. Egvpti- Alleen zal ik, nog Kortelyk, van de Eep: pt zifche fpreeken. De Heer Forskaönr vondt de overftroomde plaatfen, by Kairo, begroeid _ met Biezen, welken hy oordeelt met de Bo/ct- wk: van den Ridder, of ons Grasachtig Ga- ibid eli are e k GRASPLANTE N 123 Galigaan, overeen te komen. Zy groeiden in December. By Rofette, in een Klaver- Land; LR Ui. vondt hy Pypachtige Biezen , van anderhalf Hoo nj Voet hoog’, alsuit Leedjes famengefteld, met de Bloemhoofdjes op zyde, gelyk in onze Matten - Biezen. ‘Op overftroomde Oevers der Eilandjes in de Nyl; kwam zyn- Ed. éen klein flag van’ Biezen voor , in Juny bloeijende „ neauwlyks een Span ‘hoog, met drie Omwind- zel- Blaadjes en dubbelde Kroontjes.. Nog anderen vondt hy by Alexandrie , en in Ara» bie, waar mede de Arabiers hunne Hutten be- kleedden (*), ERIOP HO RUM Wol-Gras. É Kaffige Schubbetjes, een rondach tig Hoofd. je, dmnnhelendg » geet in es eden ers jes Eri dies maakt de o | Kenmerken van dit Tei 5 ‘Devietide de vyf volgende Soorten. (1) Wol-Gras met schele verde Hairen — én eene rappige Aaire 5 zr pe min op sen Scheetig: Ke) Fi. Egypt, Aiab, Pe 14, 15 CT) Zie de Afbeelding v Kn Het ce en’ anderen 50, Plaat LXXXVII, “hier voor. (a) Eriophorum” Culmis Vainatis teretibiis „, Spicâ feariofà. Syl. Nat. XII, Gen. 68 Mig. XII. p. 37. Fl IL. Deer. XIII Srux, 824 DRIE M ANNIGE- ‚Op vogtige Weiden » inzonderheid van Berg, Me achtige. Landen, zo in de. Noordelyke als in de Zuidelyke-deelen van Europa, groeit deer ze Soort, welke de Heer HALLER , in Swite zerland, ook gevonden hadt op de Berg velden en in-de Valeijen der Alpen. „Zy was ook; door Bâuninus, Akin Wollig Alpifch Gras getyteld ‚ en elders dipifche „Haazepoot » Bies. De Scheedigheid fchynt alleenlyk daar in te be- ftaan, dat de Bladen, die Biesachtig rond zyn, en cen Handbreed of een Span lang, de Halm Ì of influiten. … Deeze de langte ongevaar van een Voetof min- der „en is doorgaans ook rond, doch komt in Sibetie, zo GMELIN âaftekent, dfiekantig voor. … De eenige Aair, op.deeze Halm, is Ey- rond, en uit Vliezige Schubben famengefteld, die in ’ Voorjaar geheel zonder Wolligheid zyn, maar naderhand „aan den top vande Aair, heel bedekt worden door éen zeer fyn, Flu- ei Dons, *t welk de Aaireen Dua en daar boven lang meren _ Het valt met kleinst of grooter. Aairen. In die Wolligheid zyn eerft de Vrugtmaakende deelen : ilt het FL, Suer, 45, 50 Darts. Par, 18e Oep, Dar. Te 236. Ere Spica erefta Caule terexi R. Lugat, 5e Er. Cau- le ter. Spicere&âovatà. Hauz. Helv, N. 1332. Gre- mem tomentofum Alpinum g minus. C. B. Pie 5 Prodr. 1, Juneris Alpinus Capittlo. Känuginofo &- Schee- mölngurus. C. B. Pin, 12. Prodr. qe Zheatr, 138- SCHEUCHZ, Gram. 302. T. 7. f, Ie sn ond rk isk eta ak ed al Gd al ke ke ae rk OE ie AE AE EE a DET a El Cr EOS ee de ar GRASPLAN TENs Ies. het Zaad vervat, dat en en driekan- tig gefpitst. (2) Woi- Gras met ronde Halmén , platte Bla TT pt den en gefleelde Aairen, Gemeeneris deeze Soort, diein Switzerland V' bynaop alle vogtige en voorkomt, en om- ftreeks Weenen dus ook : zeer gemeenis; zelfs in Rusland ereen alwaar het g ne Volk Hoofdkusfens vult met de Wolli gheid. Omftreeks Parys is dit Wolgras zo gemeen ‚niet p hoewel men het aldaar heeft met groo. ter en kleinder kwastjes, beïden door Varr- LANT zeer fraay in Plaat gebragt. Tour- NE FORT hadt het er wel gevonden, doch niet gekend, ftellende het onder den naam van Li- voo r > dien “TAsE: Ee aan gege adt, om dat he n and veld-Viafch ERGEN WorE u Bfabânt, zegt hy, noemde men Kase Zy de-Biezen , Wilokbiezen, Katoen en Kovispel- Bie zen, Het wordt te regt heten geheten zegt DopoNEus, maar ’c Griekfch ; àls o ea a C° MEE eik iò sen it BEENS zi min anbeen PET (2) Eriophorum” Culmîs us, Fölis planis, cs pedunculazis, Gort. Belg. 15. F/, Sec. 44, 49e Daris, Par, 18. Eriophoram Spicis pendulis. H. Cliff. za, R. Lugdb. 51e Har rs Hele Ne 1331e Limagroftis Paniculâ ampliore, Tourn re. Juf. 664 Voarrr. Pars T, 16. fige 1. & Paniculâ minore, fig. 2 Gramen Erioe phorum. Dop. Pempt, 562. Juncus Bombycinus &c Loss IL. Deer. XIII Sus. Ee Vera 126 Dr re MaNNidE’ _… men zeide Woldraagend of Wolle . Gras (*Je ’ Dus noemt men ’t ook in ’t Nederduitfch, en giet. Matte-Vlafch, van't Hoogduitfch af komftig, _’t welk echter maar Wild of Veld-Vlafch be« Beet tekent (f). Onder het Landvolk geeft men ’er vee den naam van Kztoenbloem aan.” Het komt o- vervloedig in dorre Landenenop vogtige Hey- gronder in de Wouden van. Vriesland; als ook by Harderwyk en elders in Gelderland, voor, zegt.de Heer, pe GaankmelmBlollnd vinde STUK. BREE age fchraakk ie randens. hier en men’ voor Ze sn Tehadelsk Eelt. Van EET heid zou wel eenig. gebruik. kunnen ed een indien men die in genoeg-= zaame veelheid. had: want hetis een zeer-fyn. en zagt Dons, „ Ikheb „ voor veele Jaaren» op. het Koegras, digt aan de Helder, een drooge lean PE Sisepel eens, ‚daar „mede. gedane bex, AEN À neCuw. gev vertoon Ren, EE, . een, aan: ln veelheid van. dat bekomen. Dons Anders groeit het doorgaans ten, dien. ei Eet geluk der Boeren, te veel verftrooid. oerasfen, in Sweeden, zyn in de Maandjae ny.wit-door het Dons, zegt: LinNmus. « 5 Zie van eenen wrosvaarmild Bot àeezes naams , ket XI L'Stûk’, deezer Nats Hiftorie, bladz, 321, 326, Ga Hoogduitfch' een Veld of Weide, '- welk dievbenaaminigs-by Dopon us niet begrees pep » opheldert, be À en | DL, GRASPLANTEN 123 (3) Wol-Gras met gebladerde ronde Halmen, VL platte Bladen en eene opgerigte Anir. „ie he In hoogte verfchilt die Virginifche weinig van "5 mb het gemeene Wol-Gras, doch heeft platte Bla- Zriopho. den, en aan dentop der Halmen een driebladig 4/48 Omwindzel „ waar uit. zes of zeven Steeltjes Virgin voortkomen, ieder met een rondachtig Bolle” sad tje, dat zeer naar Katoen zweemt , van eene” bruinachtige Kleur , met een Goudglans daar door verfpreid. « Het wordt Katoen. Bies van CrayronN getyteld. (4) Wol-Gras met ronde gebladerde Halmen; „As, een “meervoudig famengeftelde” Bloemdraas nun gende Pluim; drie enen omirent, ns Wig mialkander. heit _ ' Á ori en Ae dm hd” he Maryland kömt deeze voor ; by wart die ’er een ruige Goudkleurige Pluim aan toe- fchryft. Tot de Biezen zou zy , wegens de Aairtjes , behooren, indien de rypwordende Zaaden hi Wolligheid voortbragten; wes- sar ats Foliófis teretibus; Fol pla nis, Spicâ erectà., Gro Ne Vig. II. Gramen tomento= fum Virginianum, Pane magis compaâà, Aureo colore a de 224e£. 8. T. 9. £. 2. Juncúr Bombycinus. Crarz. Re “Erighorn Culm. teret. Foljofis, Panic, fupradex com, WL, Deer XTII, STUK: 128: DRIEMANNIGB vr. halven zy hier is thuis gebragt. Dac Dons Er niettemin, is naauwlyks langer dan de Aairtjes, Hooro- Goudglanzig rood van Kleur. Crayron STUK noemt-het „ Rietgras met den gewolde Pluim. Het haamistact ke een Bladerig Omwindzel, « Et 8) wol- | en. met naakte ie haaniae Hak mens de-dair korter dan het Dons. Eriopho- mum Alpi- Niet alleen. op de eee GR: maar ook o sam Alpifch. ee tf omt Ne EEN UE as de Alpifche Karoen- Bies Ba. Hert bootindd de hoogte van.een half Voet of een Span, en > dfiekantige Halmpjes „ op *t end cen taamelyk groote Aaïr, met Dons-Vezelen „van cen Duim langte , gekroond. Naso uto Borfielgras. dg or it nt MBO Satir-no e Kenmerken van dit Gee 3 Br e onder flagt Eide een scene Bloem, zon de Kelk. „De Bloemblaadjes, groeijen,; aan 't “Zaad compofitâ Fliorifera, Spiculis fubternis. Sy/?. Nate XI Scirpe paniculatus &c. Gron. Zirg. il. p. Te Miliaceus ex Provincia Marianâ &c. Prux. Mast Targ. fg Raf. Suppl, 620. Granten Arlindinaceurt „Baniculì Lanatâ. Cravt. N./548. C5) Eriophorum Culm. nudis triqutris „Spiën gard gemaa Bl Surcrab, 5re Fl, Lanp. 24 inageofis GR A SP:L-A NT EIN, 119 Zaad vast, niet gaapende; zo’ dat zy zig flegts ye „als Priempjes aan de Aair vertoonen. (*) Het ur bevat de volgende Soorten. zak. (1) Borstel- Gras. met een Berle regie, cerzydige Hair Ë firicta. Op ruuwe , dorre, harde Gronden, door geheel Europas groeit dit Gras, dat-men ook in veelen onzer Duin-Valeijen, onder in het Mos, aantreft. Het draagt, wegens de Bors- teligheid , in ’t Sweedsch veelerley. naamen, naar het verfchil der Landfchappen ; terwy!l het in dat Ryk zeer menigvuldig op de Bosch- velden wordt gevonden. By de Laplanders noemt men het Lapphaer hs: als veel ehv naar Hij ine ey a 8 haai: van, dat men het Naefsch ‚ en in Duieschtand i is Pee ge- woone naam Borftel- of Priemgras, ges de ge ftalte zeer wel uitdrukt. Het maakt Plaggen van ed Blad CD Zie Fig. 14. op de voorgemelde Plaat. CD) Nardus Spic SetaceÂ, rectÂ, feundâ. En Nat, XII, Gen. 69 Zeg, XIII: p. 87. Gorr. Belg. 15. H. Sec. 47» pe gei Ber) 18. ‘Nardus Spic linearì Fl, Lapp. 40. H. Cliff. 42. Gramen Sparteum Tuncifo- dinim, C. B. Pin. 5. er PL Gram, go. Gr. Spart. Hollandieum , Capillaceo folio & minus. C. B. Pix. 5. Prodr. 11. Mor. Hift. III. p. 217. S. 8. T.7.£ 8 Harr, Hev. N. 1410. MN. Deer, XIII. Stok. 830 DRIEMANNrIeE VI. die eenigszins flyf 2yh, zèer digt aan mal. AEDEEL: Kander opfchietende uit eêf Overbly vende STUK : en groen, enennle rood rg ‚wals Hoors- Wortel, waar van de Stoel Schubbig bekleed is. De oude en buitenfte Bladen zyn gemeen- Iyk gantsch droog , geelachtig en dor, de bin- nenfte en jonge Bladen frischen gröen. Der- zelver langte is van één tot vyf Duimen, die der Halm van éen halven tot een geheelen Voet. Deéze is, zo wel als de Bladen, En en be ‚ mét korte Haaïrtjes bezet, heeft een Zy pAn 3 van „vyftien 5 s in t zy digt fluiten om het Zaad. De Borftelgras zig, zo wel door zyn Gewas, âls door den enkelen Styl en Stempels vaa alle gewoone Gras - Soorten ondetfcheidendes groeit op zeer drooge, dorre Gronden naauw- | es een Vinger hoog » €n‚na dat het in * % ka * blyven de Halmen, met het ype dikwils nog een Jaar ftaam Ondertusfchen is het voor de Veeweidery na- deelig, wordende van het Rundvee niet dan by gebrek gegeten en van de Schgapen dike wils by geheele Plaggen, met Wortel en al, uitgefcheurd; het welk ook door de Kratijen gefchiedt, om de Wormen van zekere Lang- pooten , die de Wortels vân dit Gras vreeten, op te zoeken tot haar Aas, Wear Tehelyk ware het, dat hetzelve daar door met werde uitgeroeid. _{2) Bor: GRASPLANTEN. tat { 2) Borffeigesk met eene orgels air, jd Le OF deeze Soort van de volgende Seres dt acht LiNNaus duifter. Loren hadze Gans STUK gitis genoemd, als met de Gangitifche Nardus Nardus van Droscorines overeenkomftig zynde, kn” en de gene, die hy afbeeldt, was verzameld A __by ’t opgaan van en Gebergte in Languedok, : zeven Mylen van de Stad Gange, die weder. i om omtrent zo veel benoorden Montpellier legt, Dat Gebergte, zegt hy, wordt genoemd __ZHort de Dieu, dat is te zeggen Ons Heeren __Hof, of Gods Tuin, en is begroeid met veele ___voortreffelyke Kruiden. Hier door wordt de duisterheid, welke ik in de benaáming van Hortus Dei Eine dû den Ridder heb an diie (3) Dit is een ongemeen klein Borftelgras „ dat by Rome, als ook in Languedok en Provence, EE ai Gebaa (5) Wardus Spich recurvà. Syf?. Nat. Nardus Gangi- tis fpuria Narbonenfis Lon. Zi, 84 Mon, Bijt. HT. p. 257. S. 8 T. 13 £. ult. Ray. Hijf. 1grr. @ Nardus. Calycibus Arias. 54/7, Nat, Nardus incurvus. Govan Moufp. 33e Nardus ane Saul, gertienlatÂ, , teretie Ger. Pro. 73. Gramen _exile Arai minimum actmite reflexo, Bocc. Mus. IL. p. 74. T. 57, Gramen Junceum nodofum mintmum Capillaree Barr. Aar, 106, T. 117. f, Ge Seurvenzen Gram. p. 4. PT. 1 6 7e Lit. Te en IE Deer. XIII. Stuk. in _H En Hoorp- TUK {32 DRIEMANNIGE groeit. SCHEUCHZER, dic hetzelve, wat de Aair belangt, zeer wel vertoont, geeft er de hoogte maar van een Handbreed of een Span aan: maar GouAN, hadt het, op zeer dorre plaatfen by Cannelles, twee Voeten hoog ge- zien. Men noemt het, zegt hy, in Langue- dok, Nard, als behoorde het tot de welrie- kende Droogery van dien naam. Omftreeks Rome groeit het, volgens BARRELIER; die de dees wat dik sah en meer dan, lan, _ Waa | r lang. | ee Nij de Hebe eel af van den Grana of Aairen liever, verfchillen weinig van die der eerfte Soort, doch zyn niet eenzydig en het komt zonderling voor, dat, daar het ontbreeken van de Kelk een Geflagts-Ken- merk is, hier van gebaarde Kelken gefproken wordt. Linnaus heeft zulks alleen gedaan op ’t gezag van Govan, door wien mooglyk > BIJ aadjes voor den Kelk zuilen geno- men zyn, Of anders zal deeze Soort, in die byzonderheid, van de anderen verfchillen, (4) Borftelgras met een omgekromde Kant haairige Aair. ‘ Deeze Oostindifche Soort wordt befchree- ven, als hebbende platte Grasachtige Blader; SE „Halm; een Span bonk de dak flegts ten EL G) Nardus Spic ineurvâ ciliatà. Sf. Nat. Bu za Fl, Ind, p. 23 * & E nai U an dE lede ii va GRASPLAN TEN, 133 halve, of aan de ééne zyde, bezet met over- vr. hoekfe opgeregte Blommstjes, van twaalf hk: fia tot vyftien, die bet buitenfte Klepje Eyrond. Hoo Hoorp- EN OR EE langwerpig, ftomp, aan den kant geboord "7" hebben met. menigvuldige ruuwe Haairtjes. Het heeft eigentlyk geen Kelk, maar aan de eene zyde der Blommetjes is een ete) 5 eier. seen Kafje. Ed Ls $ ei vak, Eene De Kenmerken van dit Geflagt beftaan in eene eenbladige Scheede , twee Blommetjes bevattende boven het Vrugtbeginzel, dat een Nootje wordt. Voorts heeft ieder Blommetje drie Meeldraadjes en een enkelen Sul, even als. de Niet fri oort, tot t Dog to toe daar van be: FLING id KD waargenomen, daar het den grooten Kruïidkenner Cuusius, reeds voor twee Eeuwen , was bilan Het werdt d nd (*) Zie de Afbeelding ern Deelen i in Fig. 15, Plaat aa hier voor. G) Lyge im. Syt. Nat. XII. Gen. zo Pag. XII p. 87. Loer: ee ip, 284: T.‚ 2 Spartum Herba alterum. Spartum Plinii & Clufiì alterum. Lon. Z. 88. Tanren. p. 567. Spartum alterum. Dop. Pentps, Gramen Spicar tum Sparteum. Tourer. aft, 518. IJ. Deer. XIII. Sruz. VI IE 134 DRA E MAN NIG E door deezen tot de Soorten: van Helm betrok: " ken, en-gelykt, buiten de Bloemen , ook veel Ei naar dezelve, TovaNeroftT hadt het gee _ noemd: Geaaird. Gras; dat naar de Helm ges lykt, met een Aair als wan Zyde ‚die uit een Blaasje voortkomt. De Spaanfchen geeven ‘et den naam aan van MJbardin of Alvardin, die van de Arabieren afkomftig fchynt-_ «- Het groeit by Plaggen van Halmen en Bu- den , beiden omtrent even hoog; naamelyk van een Spa n A5 aante 2 meest Ep Klei Fi Ran gen” dE A | | r. _Dezelven ne rond en Drit g dun en glad, aan *t erid zeer fpits, Aan tend van de Halmen komt een Bloem, die als cen dikke Scheede is, twee Blommetjes ie bevatténde, welke daar’ buit uitfteeken , en wier buitenfte rk de kortften zynde, die „den Kelk uitmaaken, bedekt ij n met cer zeer n ne Y * 0 He) Dj |A ek: ad ER 0 Vrugtbeginzel vervat, dat ke Vrugt wordt als een Nootje, in twec holligheden doorgaans twee Zgadjes hebberde. Dit Gras bloeit van Mey tot July, en het Zaad wordt ín de Herfst 1yp» maar blyft.ap de Halm tot het volgende Voorjaar ‚ zynde bleek. van Kleur, “De Geflagtnaam is afgeleid van het ge bruik, tot het maaken van Matjes, Mand- gs, Hoedjes en dergelyke zaaken: des, maar hedendaags wordt het niet veel daar tcf gebezigd ,om dat men ’er Eens eg in Ke kart aken a ene GRASPLANTEN. 135 het reste Spartum, Bfparta of Elpho genaamd, ’t welke taaijer is en langer valt, Dit zullen wy vervolgens, in %t Geflagt van Stipa, be- Hoo fchouwen. Het voornaamfte gebruik, dat men ‘er. van heeft, is tat-het vullen van grave Ly waat. Zakken, gejat de Bedden te leg- gen» of om daar op te flaapen als, Stroo- Ma- trasfen; ’t welk kapar. reeds „ voor twee- handsnp Ja heeft geweren. p - br id Bite SE ntm Bonsarra. Bobartsgras. Nu komen wy tot die Driemanmìge Gras- planten, welke. twee Stylen hebben by haare drie Meeldraadjes. « Onder dezelven onder- fcheidt zig de tegenwoordige ‚door Aairen, die uit Schubachtig op’elkander leggende Kaf. jes: Kandi ns Al | à Bima heir Kelk > WOIK ge id 0 EN bd ayn, ee een Ninne aren B zvMaar ééne Soortis-ook tot nog toe in dit pb Gelaat me sld die naar Edin Engelfchen (7: Indica, Ooftindie appt gd se Kruid-rche. rem ast Fey mers ns Er CD Zie oi in Zio op de gedag Pnt, hail RE ers ee fibre. TE 2e apitatis Involucro PI Zet 369. Pru f. 7. -Cyperus Maderaspatanus » &c, Moa, an “ai Pe me N, 36. 1. Deer. XIII. Srum 136 DRfEMANNIGE Vi, Kruidkenner Boparrus een Byzonderen naar Arpeer. bekomen heeft. Eigeneyk verfchilt dezelve „Hoorn: Van de Biezény en twel van de Rn Soort, die dan onze Waterkanten groeit, in * uiterlyké aanzien weinig, hebbende de Aäi- ren äán dergelyke Hoofdfes klonterig ver- “Baard: weshalve ook Moktson ’er den näam aan gaf vân Cyperus van Madras, wier Hoofdje beftaat uit veele Aairen, die ‘aan den top def Steng famengehoopt zyn. „Naar het Gefpitfte Ten gelykt zj de, men ige € je van tietnnded, vent. de Boeren And 1 De Figuur; nogthans ,van PrUkeNer , door zyn Ed, aangehaald, fchynt my veel van die welke 'op de gedagte Soort van Biesgrâs byge bragt zyn , inzonderheid va BaRRELIER, te verfchillen,- Het-Omwindzels inzonderheid; wykt ’er veel vân af dat inde laatfte-zeet zigtbaar is; in de eerfte bynä geheel onte breckt, Zie hier de be hryvitig det Bolaftia doof onzen Ridder. s De Halm is rond, naakt, hoogs bepaald » door veele ongefteelde, langwerpige, Rol- ss tonde Aaîren, die tot eer Hoofdje vèr- 9» gaard zyn, omvangen van cen tweebladig 2 Omwindzel, welks ééne Blaadje korter is * sen horizontaal, Buikig gefpitst s. s Zo lang ELN is Refert ica Schoenum genen ut EN Figura pro hujus ubique venditari potfit. Swf. Plan Linne Francf, 1779. PT. vp. 16. GRASPLANTER. bt van » als het Hoofdje; het andere aan den Voet vhn k > Buikig, verder rond , gefpitst , vyfmaal Zo Zo p » lang als ’ Hoofdje ‚ en ennen , me. 2 zontaal. ’* CORNUCOPLA: Trechtergras. 8 nûfbehterachtige Figuur van het Om windzel, dat de, Bloemen in. dt Geflagt be- vat, geeft 'er den naam aan, Zy hebben een tweekleppigen Kelk én het Blommetje, daar in vervat, is éénkleppig (*). Twee Soorten vind ik daar van thans aangetekend. “_(t) Trechtergras met cen nebaarde Ar, LL het Bloefnhuikje gekarteld. Be eig „ : er va penn Kn Afie, nam a de good, waar, dat evenwel “te vooren et was, als in de Oofterfche ander groeïjende. _ Meer dan tien Jaaren , voor dat hy het aldaar _ vondt, hadt mien het reèds in de Cliffortfe en inde Leidft Akademie Tuin. Spie; gj 8 Naus merkte: , & End SAN ed ei 3 hen d be ESS Bik en RER Rn Eer RP À S Kd ; ld” en ed ed we ik ss 4 reste Mi 15. òp de Leie PRAET CD) Corrarpice Bpicâ tueicà , Cueullo trefato: Slk Nat. XII Geni- was Pegi KUIT p 86: Hett. apo. R. Lugdb. 52. Juncus en vaginatus polycephalus. Per. Gaz. T. 73.’ f. 5v Gramen Orientale une in udis proveniens,,ScreucHz. Gram, «117. 1, Deer, XIII, STUR, 238 DRIEMANNIGE jen de Bloemfteel, zig verdikkende en ome aapje krommende , de vertooning uitleverde van nr een: Hoorntje met Koorngraantjes gevuld; s| zo dat geene Plant nader eenen Hoorn des Overvloeds affchetfte. Het-heeft een Takkigen-, * Pypachtigen , knokkeligen Steel „met Scheedachtige Bladen; weshalven hèt van PETIvER genoemd wordt Geknodfle, ‘ Schieedig ige Bies, met veele Hoofdjes. Want uit de Knierjes komen gergelyke Takjes voort, die aan end Bloem- en Vrugtdraa- e zyn. Het heeft omtrent de Zwaarte van en Gras én de hoogte van een Voet cf minder, De Kleur is ook groen, maar de _Knietjes zyn roodachtig en de Agirtjes don- ker Violet met helder paarfche Streepen; die oder Meelknopieswieacheig--gecl, en“als)zy werwelken-Roestkleyrig; zo wenken Bantekent, | ha Trechter as me pa Airy ie ” een half k as Bapje. In alie is door den Heer ArpvrNus deeze ati Soort waargenomen ; die zeer naar het gemec- ne. Vosfenftaart-Gras gelykt. Zy heeft gladde Bladen en Halmen , met Eyronde end - Aairen van kort gefteelde Bloempjes. De Kelk is oweekleppig , het ae cepkippiE: van de- 9 | n ® Brise Sri. Arial , Cucùto Retti receptâ. Syft. Nat. Mat. eg. air. GRASPLANTENs 189. de zelfde langte ; waar tegenover een, uicgen breid Baardje, eens zo lang, De Scheede van a ’t bovenfte Blad is buikig. De voornaamtte Hooras byzonderheid beftaat in een half Kogelrond ""* Kruikje, dat als een gemeene Kelk Jen Voet van de Aair omvat. = SACCHARUDM. Gr Riet Dit Geflagt onderfcheidt zig door alah ge Wolligheid buiten den Kelk ; daar dezel. ve; in het gewoone Rict, zig blaren den Kelk bevindt, en het Blommetje is tweekleppig , of beftaat uit twee Kafjes : voorts komt het; ten opzigt van de drie Meeldraadjes en dub- belen Styl, met de anderen overeen 6 Het bevat de lees soie ® wk el Op Watcrige nidra Aan- de Kust van Wild. Malabar, heeft de Heer Koenig în *t wilde groeijende gevonden , dit flag van Suiker-Riet; Kerpa heetende by’den Inlander. Het zelvé hade Stengen van twaalf Voeten ; geenszins venne van-dikte als een Pennefchaft, Ee >) Zie de de Afcg ia 1, cle beer: En mees Saccharnùs Fioribus panieulatis, Foliis oiitoritif Syft. Nat, XH,- Gen. 73. Da ENA, XI p. 88, Mant, wiki Kerpas H‚ Mal, XÌl: p.-85. T. 46. Ì IL Deer. XIII. Srux, KE Ho DRrieEMANNTEr da glad en hol, bedekt miet Bladfcheeden. De ‘jn, … Bladen waren twee Voeten lang , van breedte _als Gras, effen, aan de zyden omwonden. Het maakte een groote Pluim , van zeer lange, eenvoudige, Haairachtig dunne Aairtjes, die overend ftonden. De Blommetjes , ver van elkander aan-de Tandjes van de Graat, binnen een langere witte Wolligheid verholen, waren dubbeld ; het eene ongefteeld , het andere ge- fteeld- en-omringd met zyn eigene Wolle. De Kelk ied nm 5 Tk s de Ees STUS, 5 En Suiker. Riet met zeten Bloemen en on Ofiei “platte Bladen, fiewaan. _ Van. die-Riet, dat op vogtige en onder Wa- ter flaande Gronden, zowel in Oost- als in Westindie ‚overvloedig geteeld wordt , gewa- ‚gen bym alle Reisbefchryvers: Het heeft dikke Knoopige Wortels, zig fcheef en zyde: waards. vuitfpreidende ‚ waaruit Rietftengen voortkomen dikwils twee of drie. Duimen dik, van. zeven, agt, tot tien en twaalf Voeten lang. Kumrnius heeftze gezien van zeven- tien (2) Saccharum Floribus paniculatis, Foliis-planis: :Sy//. Mat, B. EA 26. Mat. Med, 33- R+ Lugdb. 52. Arundo * in, 58. SLOAN, Jans 31e -Fifte p. 108 T. FA ha. Amb. V. pv 186 T, 74e fe bo Burm, Fl. Ind, p. 23. Á E É Ì E d 3 Ì Á RL ee ee ze ee EEN CRASPLANTEN 4x wen Voeten, Zy zyn geelachtig en glad, maar. VI, beftaan uit Leden, van een Handbreed toteen ÁtPiil, half Voet lang, die dus het Riet knoopig maa pr ken. De bovenfte Leden geeven Bladen uit, sier van eenige Voeten langte , maar niet breed, Rih die opwaards ftaan, en het Riet ten deele om- vangen. Ik heb zulk een gedroogd Suiker- Riet, dat in zyn geheel tien Voeten lang i is, en ruim een Duim dik, met Bladen. van wel twee Ellen langte, niet meer dan een Vinger, breed. De Leden hebben, in ’t midden, on-. gevaar de langte van twee Duimen; by den Wortel zyn ze korter, Gewoonlyk wordt het, zyne dikte en grootte hebbende, wat boven den Grond afgefneeden, en dan geeft het weder andere Stengen uit, Indien men * voort laat groeien geeft het onatgnie Gens eene Stek ; of in den. Grond gelegde Stukken, teelt men het-gemakkelyk voort; ja een-ges heel Riet, begraven, ide uit iede roo een nieuwe Plant. in het welgehavende Riet vervat is, levert die zo bekende Suiker uit, wier Latynfche be- - naaming van t Arabisch woord Saccar afge- . ’Is zeker dat den Ouden reeds ait Natuurlyke Sap - zout bekend was; hoewel men meent, dat zy het, in Arabie en andere : Oos. IL Deer. XIII Srum, AFDEEL. Til. ar ge Rien — f42 DRrteMmARNIGË Oofterfche Landen, door dé Hicte der Lugt « geftolde Sap des Riets daar voor gebruikt heb. bert. Mooglyk hebben zy eerst maar het zoete Sap, als Syroop, uit zulk Riet gezoogen en genuttigd (*) Ga renNusfchreef, dat de Sac chat uit Indie en Gelukkig Arabie aangebragt werde, zynde eef foort van Honig, doch minder zoet dan die (f). PrriNrous verhaalt» dat men het Gomachtig in Rieten vondt, van grootte als een Hazelnoot ; doch preekt ook van ee 5 de Gelukkige Eilanden groei. “werdt van aan- geren Smaak (S). De zeer geleerde SArMAsruùs heeft zig verbeeld, dat de Suiker der Ouden alleenlyk de 'Traan wäre van het Bamboes-Rict; ’t welk groote Boomen maakt in Oostindie. Dit is, ten deele, niet onwaarfchynlyk3om dat zy van Riet Tapen dat als Boomen groeide, en de: wyl de Bamboezen , jong zynde, een zoet Sap; ds Heid’ bevaren, % welk door uitdrooging bärd wordt (1): maar het is ook te denken, dat zy insgelyks het regte Suiker-Riet gekend hebben, en allengs gekomen zyn tot de be- kwaamfte manier , jn het oe daar uit te per. ® Quique bibuut tenerà dalces ab Arundine Succos. Lucanus. OE s Medicam. Libr. 7. lar. Libr. 6 Ee genten it B HL givk: Bn does Ne Buur/yke Hiftorie, bladz, 60. Hd BAE ad dead ea de B ie ki ne _GRASPLANTEN, r43 perfen, en door uitwaafeming daar van Suiker Vr. te bereiden. Sommigen willen zelfs, dat het Arens zo beruùgte Tabaxir, ’t welk AVICENNA zeid’ ze de Asch te-zyn van gestand Riet, niets anders ° zy geweest dan Suiker, die ruuw en ongezui- Riet. verd veel naar Asch gelykt. Prso verhaalt, dat in Brafil het Suiker- Riet van zelf groeit en-zeer hoog wordt, geevende mend sg fen uít door de Hitte der Zonne. Order de Verzengde Lugtftreek onzes Aärd- manier kloots wordt dit Riet meest overal, waat eén Gin. Ag bekwaame Grond daâr toe is, hedendiags ge- plant. De manier, op welke zulks in onze Westindiën gefchiedt , de bereïding der Lane den, en het gene het maaken van de Sûiker betreft , is elders doot my omftandig befchreë- ven (*). In Ooftindie eb rek lyke manier door de zen ‚maar op “gommige Eilanden | Koet: fen er flegts Syroop van, die aldaar anders gemaakt Wordt van de uitgeperfte Rietén , waar van de EuropËers aldaar ook Bier brouwen. De Maleijers noetnen de Suiker ed de Chinee- geftookt of kaauwen veel de jonge Spruiten van dit Riet, C) Zie de Befchnyiing van Amerika, II, Dakug bladz. 540e enz. als ook bladz. bog, enz, IL, Daer. XIII Stug, VL „444 „DRIEMAN NIGE Riet, inzonderheid van eéne Soort; genaamd AEDES Tecfia, welke zeer- dun is van Steng en.Baft Fi en zeer zoet Sap heeft, zo RuMmePHius meldt. Bee Gebruik Die doet men ook in Egypte, zegt Fors- KAÖHLs; die te Kairo de Halmen zag te koop venten; maar de Suiker, zegt hys wordt ’er zo goed niet gemaakt als in Europa. * Menigvuldig gebruik van de Suiker, in de Huishouding, tot het aangenaäm maaken van allerley laffe, en het- verzagten der fcherp- heid Jan Ever aan en Dranken, is zeer 5 niet te kunnen majsfen;. met in de oudfte tyden en- kel Honig daartoe gebruikt werdt, Ook is zy van oneindigen dienst, tot het bereiden van Konferven, Geleijen,: tot het inleggen van Vrugten, en inzonderheid tot de Syroo- pen der Apotheeken. Men.kanze derhalve niet van de Geneesmiddelen uitzonderen, ens behalve het gebruikbaar maaken van veele Artfenyën, welke zonder ‘dien te leelyk of te fcherp zyn zouden, wordt zy, op zig zel- ve, ook, tot verzagting van de Borst, «van Maag- en Kolykpynen, dienftig bevonden. ‘Zelfs is zy zagtelyk den Afgang bevorderen: de ;- maar gelyks volgens ’ gemeene fpreek- woord, te veel Zoets walgt ‚ zo wordt ook het alte rykelyk gebruik van de Suiker, in fonmmie goeien. voor de Ingewanden nadeelig; ja » misfchien , wel eene Uittcering veroor- zaaken; gelyk fommigen daar van de Engel- fché 2 Deel, PL. LXXXIX. ettrees. € Li) led 4 ens er EEDE op ® AAR eg LINT ETEN lk as 7 Pe ES LER 4 ee EDEN n bd DE Es meden eere coecergercndetenn. Aal Î BE bn, GRIASBRANTE N.: 145 Îche Ziekte, in Kinderen, afleiden. Anderen VL pryzen een rykelyk gebruik van Suiker, Hoe “Tj nig en andere zoete dingen, als Middelen , noor aan, om de Gezondheid te bewaaren. En, Siena wat het Schorbut in de Mond betreft, daar Pen eenigen de Suiker van befchuldigen , wordt het voorbeeld bygebragt van zeker Heer, die zyn geheele Leven veel daar van “gehouden hadt, en over de tagtig Jaaren oud zynde een ftel nieuwe Tanden kreeg, leevende tot by de honderd Jaaren(*). Op dien grond heeft ze- ker voornaam Engelsch Geneesheer , gee naamd Doktor SLARE, een Verdediging uite gegeven van de Suiker, tegen de befchuldi- gingen van Doktor WirrLts en andere Gee neeskundigen , als ook tegen ’t algemeens vooroordeel; gooie dat Vertoog aan de Dames op. Dus zien wy dat dit fluk zeer in twyfel taat, en dat de Suiker, even als aller _ ley Levens- en Geneesmiddelen, Spyzen cn Dranken, naar de Omftandigheden, het Ge: fel, de Levensmanier, van den genen die ze gebruikt , heilzaam kan zyn of vergiftig. Uite wendig is zy, als cen zagtelyk zuiverend Middel, tot verfche Wonden, alsook,inzon- _derheid, voor fommige Oogkwaalen dienftig. __ - Of het Rotting-Suiker-Riet, in. 't Maleitsch he | Tabu-Rottang genaamd, dat by RumPHIUs, op (*) Zie dit dels in de Philofophifthe pien _Bagen „by F. ve. HE Deen grs & gn re a rn Te a Eer ze idle gn PAL A a ri A Bek “ca IA RA LE Fn en aen EN a a AE de mn al a ee in nt ne had end en A re Re j zn ep en ende dane Vesder 2e «onm? pr 5 d Pes ien , ie Vd en et dik de die MU. Deer. XIII STV en 146 DRIEMANN IGE „op de zelfde Plaat als’t gekoole, afgebeeld is 4 ne alleenlyk in Gewas, dan ook in hoedanigheid Hoorp- verfchille , vind ik nict aangetekend. Het zelfde merk ik op, in de befchryving van het Tweebloemig Suiker- Riet, (*) 't welk de Heer ForsKAÖHL zo overvloedig, met en bene- „vens het groote Hengel-Riet „op den Slykerie gen Nyl-Oever vondt groeijen, dat het on- doordringbaar Kreupelbosch maakte. Men gee bruikte het veel tot leevende Haagen „ ter ber fehutting der Hoven. „Het kwam, met zer Halm , hooger dan eens Mans langte boven Water. Het was fomtyds getakt en hadt he zige Bladen, met eene Stekelige Wolligheid van boven aan den voet; van onderen ftomp gekield, geheel groen, doch met een witte Streep aan de bovenzyde. Zyn Ed, noemde het Tweebloemig, om dat het twee pe jes by e!kander hadt , ’t ecne gefteeld:, andere ongefteeld. De Kelk „ van en Wollig geringd, was tweekleppig, het Blom- metje eenkleppig : ten minfte bevonden zig drie Kafjes in ieder Bloempje.. Jagansch. In zeer veele opzigten komt die fraaije an ee EE penfe Riet-Pluim, door den Heer THUNBERG Fig, geplukt en uit myne Verzameling hier ,ten hal ve verkleind , in Plaat gebragt, met deezê goniihe overeen. Ten minfte is het zekers dat C°) Saecharam (bifloruni) Paniculà Lanatà, fecundâ 5 Calycibus unifloris , geminatis , extus Lanatis. Fore Egypt. Arab, p. ik. EE NES ET EON eN GRASPEANT EN, 143 dat dit Gewas tot het Geflagt vas Suikér-Riet vj, behoort, alzo de Wolligheid buiten den Kelk nr EN der Bloempjes zig bevindt. Men ziet zulks in Hoorge. het vergtoote gedeelte céner Aaïr van deszelfs Pluim, by a ; die uit eeù menigte derzelven be- flaat; en „dát de geheele Pluim overzyde hangt, begünftigt wederom de overeenkomst. Bovén- dien ri * dit myne ook telkens een- gefteëld en ongéêfteeld Bloempje ; ; beiden tweeflagtig ; by elkandér; en is dus mede tweebloêmig. Ja hee Blommetje fchynt oók- madät eenbladig té zyn; doch het Bloemblâaadje heeft een lang Baardje ; waar van op dat Egy ptifche Suiker-Riee niet gefproken wordt. Het Gewas komt in dit opzigt nader met de volgende Soort overeen; waar van. het wederoimt werfchile 3 door de | Graat niet * kamen te meren De Marge e Zilver / weelachtig , pe die, voor ’ overige, een Goudgeele Kleur heeft. In het Blad, dat zeer {mal is en Scheedachtig, komt eene fcherpe ruuwheid voor ‚ als men naar beneden Se *t welk wederom met de Stekeligheid der den gant dae Nyl-Riet flrookt. Süïkér- Riet mer ten Josfe Prim, een ek Er hennen „Algemen. ; Stc ez Niet zero (3) Saccharum PaniculÀ laxà, Rachi Lanatâ , Fio- liaansche tibus Ariftatis. Sy/t. Nat. XIII, Artdropogon 3 Ee IH. Deer. XII Srvx. Ka — x48 DRIEMANNIGE VL Niet alleen in de Alpen omftreeks Ravenna; ATDEEL cen oude Stad in-de Kerkelyke. Staat, waar Koor van het zynen bynaam, door ZANONI, heeft “bekomen 3 maar ook elders in Italie, gelyk by Verona, ja zelfs in Provence en Languedok , groeit deeze Soort. BAuuiNushadt dezelve Takkig Rictgras, dat een witte Pluim draagt, getyteld. Daar van echter zou de tegen woordige, volgens den Heer Sr GUIER, doof een fraaijere glanzige en byna Fluweelachtige Pluim, en door het vooze Merg ‚dat de SCHEUCHZER, T hd Halmen niettemin , brengtze tot ‘eene zelfde Soort ’t huis, en het een zo wel als ’t andere heeft in de zo even gemelde Japanfe Riet- Pluim plaats; maar in dezelve is de Graat niet ge- wold, en de Pluim, volgens de Afbeeldingen, aanmerkelyk verfrhillende- Spicaium @ Se met geaairde Bloemen en ge Geaaird, golfde Blad Sp. Plant, 1481 Arundo Calycibus unifloris extus La- nuginofis. Ger. Prov. Pe 105. Af, farcta Alpium Ra venne. ZANON. Hijt.I. p. 64. T. 24. Mo r Hijt, IÌL P. 221e S,8. T. 8 fe 32. Sea. Ver, J. 361. Gram Arundinaceum Ramofum Plumofum album, C. 5 Pins 7. Prodr. 14. Theatr. 95. Screucrz, Gram G ) Saccharum Flor. Spicatis , Fol. undatis. ah Mat Alopecurus Malabarica &c. ScneucHz, Grame gie Gram. Panicul, bres “slium crifpum, Pruxk. Alm 177: T. 119 É, 1. Tjeria -kuren=pullas A. Maf, XII, p« zie XT. 62, Burm. Fl, Jud, p, 23. HT SEE WENEN NEVNN, GRASPLANTEN rad In Indie komt deeze Soort, op Steenige ” plaatfen, voor, zegt LiNN&us. Ik hebze zo uit Japan als van Java bekomen, op welk Eiland, zo de Hoogleeraar BurRMANNUS aantekent, dezelve zo wel valt met Lancet- vormige ruige of ruuwe ,als met Liniaale Gras- achtige Bladen. Dat van Madrasf, by Pru- KENET, hadt korte breede gekrulde Bladen; en eene Fluweelachtig paarfche Aair. De Hal. men vallen een Voet en daar boven, jain myn . Exemplaar van Java twee Voeten hoog. Dit _ heeft Bladen van wel een Voet lang en een Kwartier Duims breed. Zonderling is ’t, dat de Bloemen hier geen Kelk hebben , maar twee Bloëmklepjes; die beiden gebaard zyn. In de Woeftynen by Kairo, in Egypte » vondt ForskAÖHL een Soort; welke hy den byraam. van Ruig geeft, wegens de ruigte van de Aair C Halmen een Voet hoog en ‘Scheedachtige gladde Bladen. De Bloemen, hier den Kelk en het Blommet. je, beiden, tweekleppig hebbende, waren ges fteeld en-ongefteeld, even als in zyne voor. gemelde Soort. Eik 6) Saccharum. mite) Spicâ hief Spieulis ie minis „ alter fesfili , alterà pedicellaxà. Fior, Egypt, drab, p. 16. et a Ji: il. Deer. XIII. STug. Hir futum, uig. ze DRIEMANNIG®S Hoorn SiUÁ EN Phataris Canarien= 5, . Gewoon. — -PHALARIS.--Kanarys + In dit Geflagt wordt het Blommetje;, in zyn geheel, ingeflooten van de Kelkblaadjes, wel. ke, ten dien einde, grooter en hol zyn, ver- volgens ook als een Kafje fluitende om hét Zaad, De beide Kelkblaadjes zyn even groot (). Het bevat de volgende Soorten. — 1) Kanary met eene byna Eyronde Aire zige Pluim, de Kafjes gren. kg Dit Gras, zo men wil van de Kanarifche Ei landen afkomftig , van waar het met de Kana- ry-Vogels ons is toegebragt, grocit evenwel ook, zo ’t fchynt natuurlyk, in Italie, wab en de Zuidelyke deelen van Vrankryk, den Zeekant ,op de Akkers tusfchen ’t sor: In de andere deelen van Europa, gelyk in os ze Nederlanden „wordt het overvloedig ge“ zaaid, om bet Kanary- Zaad daar van te wine wen. Dit valt hier te Lande altoos wits wes- halve de vermaarde TourneromT het Kruid den naam gaf van Geaaird Gras, met een wit Geerts C*) Zie de Afbeelding Fig. 27, op Plaat LXXXVIL _G) Phafaris Paniculâ-fubovatà- Spiciformi ,Glumis garinatis. Sy/te Nat. XII. Gen. 74. Veg. hij p. 8 H. Ups. 19e Scurener Gram, 83. T. zo f. 2 Phâr karis Radice annuâ. Ml. Cliff, 23. R. iedb. 60. 60, Gorte Belg. 16. Dar.rr. Par. 20, Phalaris major femine C. B, Pin, 28, Los. 7. 43. Dop. Ponpt: zro. Gramen — Spicatum femine Miliaceo„albo, Tournee. Jn/t. 518 EE Ee KT TN ee Ki Ee hedde ade at dens a en ndi GRASPLANTEN 151 Geerftachtig ‘Zaad : maar op ’t Eiland Maltha vi. wordt het overvloedig met zwart Zaad aange- A: fokt, dat men ‘er Cuneno heet. Daar is ook „Hoorp- nog eene Verfcheidenheid van bekend, met Pen graauwachtig Zaad, ToURNeEFoRT, zoeven tad. < gemeld , er ns Sedesen. van die beiden. Met Gistelse Bladen. er inn die knokkelig of met Leedjes zyn, van één tot twee Voeten hoog, groeit dit Kruid en brengt zyn Zaad voort. De Bladen omvangen Scheed- achtig de Halm, inzonderheid het bovenfte;, datrde Aair, op een dun Steeltje, als uit een Kokertje uitgeeft. Die Aair wordt een Pluim geroemd. om.dat de Bloempjes, waar zy uit beftaac, geftceid zyn. Zy is Eyrond en be. vat. eni me st wier buizentte Kelk- maakt. De binne die bed Ener zyn, bevatten de Bloemblaadjes benevens. de Meel- draadjes-en den dubbelen Styl, op-de voor- gemelde manier. Het Vrugtbeginzel wordt een Zaad, dat binnen de twee Blo jes, diehard geworden zyn, digt is beflooten. Die Zaad wordt inzonderheid gebruikt tot Aas der Kanary-Vogelen, die hetzelve zeer beminnen. ‘Hier toe teelt men hetzelve; hoee wel het ook door fommige Liefhebbers van Paarden wel gebruikt wordt om die te Voede. ren; als waar door zy zeer tierig worden en 4 glad A A eat a a EEE ane rale 2 ‚ La kee EN Pe IL Deer. XII. STUE Te OODRIEMANNIGE VI. elad van Huid. Men zou ’er’ook Meel van eds TA "kunnen maaken ,tot Spyze voor de Menfchen; ed gelyk het dus, in Italie, wel onder-het Tar- Sabi wenbrood gebakken wordt. Moeijelyk, nog: Zaad, _ thans, ishet van ’t Kaf te zuiveren, dat de Vogeltjes 'er zo behendig weeten af te pellen. Anders ís 'er geen twyfel aan, dat hetzelve een zeer gezond en ligt verteerbaar Voedzel uitlevere. ici Se Kanary, met een Ralronde Plain en ‘gee Bata. Sckielde Kafjes orten Bolw lig, of dit Bobwortelige litri, dat inde | Oofterfche Landen, als ook by Rome, wild ‘groeïjende gevonden wordt, eene verfchillen- de Soort zy, wordt van fommiger getwyfeld. De Kenmerken, waar door men hetzelve heeft willen onderfcheiden, beftaan , buiten engbe halve den Knolligen Wortel , “in de grooter hoogte ‘en langwerpigheid van de Aair of Pluim, die dikwils de langte van twee of drie Duimen heeft; waarby Scuevenzer nog voegt, dat de twee binnenfte jes daar in ontbreeken zouden. ‘Maar de Knoll ige Wortel is door BARRELIER aan het gewoûr ne MEE: ‚ in de Zuidelyke deelen van ; Eu- (2) Phataris Panicolâ Cylindricâ, Glumis carinatiss ‘Bme dend; IV. p. 264. Phalaris, radice perenni, „Re Lugdb, 63. Phal. Bulbofa Semine albo. Ray Hift. en SCHEUCHZ. Gram, p, 53. hed El des A SIA AAO EN lan at ofte tee all Cal lea ln et AE ARE bi SE eh 0 ab FE nr A A EE OE Mert ett ie den mr EE A Oren CRT A IE METEO adden ank ST EEE zn ln a ve nen ARAS aan ee dr Ee gE ae ee CH id nd ieden de aline tn a et ETSEN ks kere er Cie VN TEE GRASPLANTE N bh | Europa ‚ waargenomen ; het welke daar ook wel een overblyvenden Wortel heeft „ gelyk dit Bolwortelige, uit welks Zaad, in een vette Kley-Grond, de Heer ScHreBER Planten be- komen heeft, korter van Halm en Aair, met Vezelige Wortelen. En, dat de binnenfte Kelkblaadjes ontbreeken zouden; zegt hy, is VI. Arprers UI. Hoorn- STUK. valsch: zo dat dit Bolwortelige door hem, met: Govan, flegts voor eene Verfcheidenheid van het Gewoone wordt gehouden. De Heer GerrarD heeft het-in Provence ook jaarlyks: ftervende gezien, zonder Bolwortelen, met de Halm maar een Voet hoog doch de Aair- drie Duimen lang, aan den top verbreed. Waardig is het om te bouwen, dewyl het wel eens zo veel Zaad, als het gewoone, uit- levert. (3) Kanary met een 2 4e El Bladen, In de Zuidelyke deelen van Europa, zegt _LiNNaus, groeit deeze Soort, welke ftyve Bladen, als Riet, heeft, die ruuw gerand zyn, Nad. Knoopig. het bovenfte flaauw buikig; de Aairen digt, langwerpig Eyrond en, zo wel als de Kelken , > niet enerde ie @ Phalaris Pariculà oblongì, Foliis Eentiue ma jor ‚ Radice nodofâ. Mor. Hiff. TIL. p. 187. K 5 U. Deer. XIII. Sus, (4) Ka VI. AFDEEL: Bk Hoorp STUK. es U Lguatica, : - ee DRIEMANSteD (4) Kanary met eene Aairvormiges. Eyrond laugwerpige Pluim , új fe gekield 3 hese essa In Egypte en aan den Tyber, by Rome, ae: groeit volgens den Ridder dit Watersge Kanary- Gras, ’t welk BuxrAuM ook aan de Dardas pellen , in -de- Weiden, wondt. Het heeft Rietachtige Halmen en taamelyk ftyve Bladen. Uit den boezemvan het bovenfte; die eenig» zins buikig is „ komt eene Eyrond -lang werpi« ge gladde Aair;-of liever: danne Pluim, „De Kafjes-zyn Lancetvormig ; glad, gekield, met | een Ribbetje doorreegen. gemini : EE es een kent gedaen Vv. ken hk a gee iet Ft ee Pluim , de gn, is en Eeen Jong Jeho dod. draven: Een Aair , veel naar de Lifchdodden gely. ken- 2 en 3 C&) Phataris Pin: gnd? 0-0 s Glumis Earinatis Lanceolatis.” 4m. Acad, AV p: “264 Typhinum Phalaroides majus Bulb. Armsiâce. Bara. Bar, 1200, Te" zoon f; 1, Gramen Phaler. hirfutum Spich longiffimâ. Buxs. Cent. IV. p‚ 30», La 53 (5) Phataris Paniculâ Cylindricà Spicifgrmi, glabrà, pasfim viviparâ. Oep. Dan, 531. Gorte Belg. 16. Ph Cc. 49» 54e Daris. Par. 19. Gram, Typhoidese Spicâ purpurafcente foliaceâ. SeusmucHz. Gram. 67e Gramen- Typho ides medium. f._vulgaeiflimunr. Mor. Hift. NL p*193 Te 4 fo 2 Gram. Typh. Junceum., perenne. Bare. Rar, Ts at. f. 2, Gramen Typhinume Los. Zé, zo, Gram. Prat. Sp.rz;D op, Panpte 7 BEA EE GRASPLANTE NM E58 kende, geeft {den bynaam aan deeze Soort, Vl welke door geheel Europa gemeen is aan de is a Wegen en Velden, die Zandig zyn en aan de „Heee kanten der Bouwlanden. Baum rinus, die «het afbeeldt, zegt, dat-het uit een Vezelige Wortel veele Halmen voortbrengt van anderhalve Span hoog; rond, knoopig, met karte „final le, fpitfe Bladen; de Aair valt wel drie-of vier. Duimen lang , en is-rùuw, van Kleur -Asch- graauw, uit veele digt famengepakte Blaasjes „ die ftyf zyn, met kleine-Baardjes, beftaande,: Dit, evenwel , wordt tháns aangemerkt als de eerfte Soort van Phlêum, waar mede, deeze: in geftalte veel overeenkamft heeft, alleenlyk door de Bloemen verfchillende ‚za Linnaeus aanmerkt; door wien zeker Lifch. Doddegras pe aide. zi en van ek E de v de HE N « SC ur Geen gez zond dr: > thans wordt thuis gebragt. De Aair, Tent zen ‚ die bleek is, breekt in Kwabbetjes en is hier en daar befprengd met Eee ee Kafjes Es. 6) Kanary met een genairde Pluim, Plidsesdehluein 7 blaadjes een gewricht Baard hebbende 5, a rail bent £ Blad anbaed De Blaaz i ® Phataris ‘Paniculà. elis: _Petalis Arif articue latà &c. Sp, Plant. 4, Gramen Pratenfe Sric purpure ex Utriculo prodeunte. Gramen Folio Spicam amplexantes Ce B. Pin. 3. Theatr. 44 SCHE VERZ, Gram, 55. IL, Deen. XIII, Stux, 156 DRIEMANNICGE VI. … Dit Gras, dat de Bloem-Aair uit eene Blaas Ti zige Scheede voortbrengt , groeit, volgens OoFD- BAUHINUS, in de. Zuidelyke deelen van Vrankryk; niet ver van Montpellier. en Lyons, als ook in Bourgondie. De Halmen zyn-een Span of ook een Voet hoog en hooger; de Bladen fmal , de Aairen paarsch van Kleur.’ DarrcHaAMP heeft het ‚in zyne befchryving der Planten omftreeks Lyons, in ’t byzonder Veld-Gras getyteld: zo dat het aldaar vry ge- meen: moet ZyD, plons in vogtige Vel, den. telt de eip in Italie ‚ alwaar het door S CHEUCHZERovervloedig in de Velden by Rome, wel twee Voeten hoogs _ gevonden. 3 Vit {09 Kanary met eene lied: Pluim ; dt Wonder Blommetjes- gefpitst ‚ de meesten _onvols Iyk, maakt „ de onde als afgebeeten, De Halmen van dit Gras. s- dat door den ver- maarden FoRrsKAÖHL in de Oofterfche Lan- den is waargenomen, Zyn een Voet lang en glad zo wel als de Bladen, Het heeft een lang- wete (7) Phataris Paniculâ Cylindricâ ; Flofculis- mucrona- tis, neutris plurimis , infimis praemorfis. Sp. Plant. 1665 Linn. Dec. p. 35. T. 18. ScnreBERrR Gram. p. 93e T. 12. Phalaris Panicul Ovato-oblongà , apice dilatatà. Gem. Prov. 752 Gramen Phalaroides Lufitanieum. Raf Hift. 1248. Gramen Phalarides, Spicâ brevi reclinatâ eX Utricùlo prodeunte, Prux, Alm: 177. Te 33 f. 5 Mor. S. 8. Te 3. £. 6 GRASP LAN TEN, 157 werpige Aair, die deelbaar is in verfcheide vr, Trosjes, of Tropjes van Bloempjes , waar van. “Ty ___het endelingfe alleenlyk- vrugtbaar.. Het on-. Hoorns, derfte. gedeelte van de Aairachtige Pluim, ver« | toont zig, als.door Infekten afgeknaagd. Het zelfde namde Heer ScnREBER waar in dit Oofterfche Kanary - Gras, ’t welke by hem uit Zaad was opgekomen en zeer wel geflaagd.… Hy geeft ‘er de Afbeelding van, benevens die van eene Verfcheidenheid, welke. reeds in de voorgaande Eeuw ‚-zegt hy, uit Engeland is bekend geworden; wild-groeijende in Portugal ende Zuidelyke deelen van Vrankryk. Het kan, echter, dunkt my , het hier aangehaalde _ van den Heer GERARD niet zyn. Het is ook door den Jongen Heer LiNNaus panis belehneven en in: B: Elaat. Ee pen king ) ra Piuim. A rundi. wacea. ; Rietsak: By verfcheide Autheuren is di Watergras , kane, dat E Ei Phataris Paniculà Ventricofä , Oep. Dan. 259? Fl. Suec. 48, 53. Daris. Pars 19. Arundo Fol. planis Paniculà Spicatâ, Spicis confertis. He. Cliff. 26. R. Lugdb, 66. Gramen Aq. Paniculatum Phalaridis femine, Tourn F. ScHeucHz, Gram. 126. Gramen Arundinaceum Spicatum. C. B. Pin. 6. Theatr. 94. B. Gramen Paniculatum Folio variegato. C. B. Pix. 3. Gramen fulcatum vel ftriatum album. Los, Zi, 3. Govan. Monfp. 34. Gem. Prov, 7ó, il, Deer, XIII. STUK, 158 7 ORIEMANNEraE vr. dat door geheel Europa aan de Oevêrs vat ei od Meiren, als ook op vogtige Zandige plaatfeh Floorp- in ons Holland en elders groeit; voor een SU Soort van Riet gehouden. Dis hadt de Ridder zelf hêt voorheen genoetid, Riet met Platte Bladen, één Zeaairde Plain en digt getrapte Aairtjes. De Heer HALLER gaf ’er den tyrel aan, van „js Riet met e&nbloemige Sprink- „> haantjes, die gebondeld zyn, fchubbig óp » elkander leggende, de Bloefnkafjes glanzig ss en Eenigermaate ruig,” PTourNeEFoRT s met Ka- Het heeft een dikke Halm; van twee of drie Voeten hoogte ef gladde Bladen, meer dat éen half Duin op ’t breedte. De Pluim is dikwils cen Voet lang ef Takkig ; niet Bloemp- jes, die de twee Kelk.Schuhhetjes egaal heb- ben, een Blaasje uitmaakende, dat vat onde- ren glanzig is, gelyk in hèt Kahäry. Gras. Twee binnenfte Kafjes bevatten het Zaal. Dewyl het Plais heeft onder aan en in het Blommetje , kon het by de Rietfoorten bly- ven, zo HALLER oordeelde; doch dit Pluis iss volgens anderen , te kort. BontRiet- Hier toe belfoott dat in onze Bloemhoven El bekende en tôt Sieraad nagehouden wordende Bonte Riet; ’t welk Lover afbeeldt onder den naam van gefleufd of geftreept Wis. Grass Men noemt het ook wel Spaansch Rietgras. Ia de Bergen van Savoije-greeit het wild , zege BY» GReR SPERNTEN. 259 hy, met Bláden bynâ als vän Geërft, maar vr. ftyf ea fcherp, gelyk die van Dekriet, Het Arorrts is, zeer zonderling en fraay, door zyne wit= Hoorne heid met groene {treepén, in weinige anderg TUE Planten voorkomende; weshalve fommigen het ook wel Zintgras heeten. Zelden bloeit dit Bonte Rietgras, op die plaatfen daar het wild groeits gelyk in Provence. Het andere komt met verdeelde en met fuige Aairen voor, als ook met breeder groene Bladen (*). (o) Kanary met een Liniaale eenzydige Pluim TX. - en tweebloemige Kelken, run fare Onder den naam van Moeras-gras, met Rups-K: Kujstioee achtige Sprinkhaanen, was eene Afbeelding doot — Ba RRELIER gegeven » van een byzondere Fife äin ’% En met een Kat, v van ten nen Ben Span langte, met een Bloesfem als uit Rup« fen beftaande. . Die Aair is eigentlyk een Pluim, uit Aairen van Rupsachtige penne @ sE Aquaticum Paniculatum tasïstam. C.3. Pin. Com u. Batt 47. (9) Phataris Paniculâ fecund Linear , Chtvebas bie fRoris. Sp. Plant. Gramen Paluftre Loeuttis race bus, BARR, Rar. 1158 T. 2. Daêlylis Spicis numero« fis, alternis Culmo appreflis. R. Zugdb, 57. Gumers ‚ib, 1. p- 130: T. 29 B. Dezr, XI, Srum, 266 DRIEMANNIGE vi. famengefteld, welke wederom beftaan uit kleië AEDEEL. ne Aairtjes of Bloempjes. De Aaîren ftaan rHoorp. overhoeks aan de Halm en hebben aan den Voet korter Aairtjes. De Heer GMELIN, die dergelyk Gras door geheel Siberie vondt, merkt aan, dat de Afbeelding van BARRELIER | niet nauwkeurig zy ‚ en de zyne verfchilt ’er aanmerkelyk. van. Het was ‚, Knokkelgras, +, met menigvuldige Aaîren, overhoeks tegen », de Halm aangedrukt ; van langte als de »» Leedjes, met tweebloemige Kelken”, gee door « A, VANROYEN, die vast{telde , dee de kleine zydelingfe Aairtjes van BARRELIER _flegts Natuurfpeelingen zyn: doch zou ’er geene aanmerkelyke Vere fcheïdenheid plaats kunnen hebben in dit Gras, naar den Landaart en de foort van Grond? Immers ook komt de bepaaling van Line NEUS, wat de eenzydigheid belangt , met geen van beiden overeen. — X. (ao). Kanary met een zeer eenvoudige Phúim Hagens. en gedoornde Bloempjes DN het eene ongefleeld, es. pladig In Ooftindie is dit Gras door den'Heer K o z- NIG waargenomen, ’t welk naar het volgende eenigermaate. gelykt , maar Bloemblaadjes hoek zorgen den Ridder (*). Dit wil zeg- „gen, 5) Phataris Panieulà fimpliciffima Flosibus murica” ts » altero fesfi Mant. ant. 183- C°) Petala gerit. Syt, Nat, Pez, XU, p. EN je GRASEPLANTE NS Iót BER, dat de binnenfte Kafjes der Bloemen ‘hier Pis Biet ontbreeken. De Kelk is langwerpig, lan- Air ger dan de Bloem, van buiten overlangs ge- sro, doornd, De Halmen zyn twee Voeten hoog; met Scheedachtige Bladen. (11) Kanary met een uitgebreide Pluim; de XI. Kielen der Kafjes gehaaird. dro Ryftachs In belommerde Moerasfen van Virginie °® groeit dit Gras, dat hedendaags ook gevon« den wordt op de Ryftvelden in Italie, alwaar men dat A/perella tytelt. Het is zo Ryflachtig; dat men het zelfs betrokken vindt tot de Soor- ten van Ryf{t. Anderszins komt het eenie __germaate met het Trilgras overeen, hebbende een fraaije goes, delta 1 ZO SLOANE aan Geerfteras Poetyterd. De Heer ScHREBER heeft dit es zeer fraay in Afbeelding gebragt , aanmerkende, dat men het, wat Europa AR. wel eerft in (11) Phataris Paniculâ effufà , Glamaram Carinis ciliae . Plant, 8 Seuren. Gram T. 22. JAcae Vind. zo6. Homalocenchrus. Harr. Hel. N. rarr. Oryza Glumis Carinà hifpidis. Gron. Pirg. 153. Gramini tren mulo jus. SLOAN, Jam. 34. Hijt. 1. p. in or Z1. £. t, Gramen Paluftre Panicu= fa fpeciofâ. C. B. Pin. 3. Prodr. 7. Gramen Miliaceum Paluftre. ferotinum. Monr. Prodr, 51, Seo, Vere Te Pp. 35E U. Der. All, STUK. Ti 16: DRIE MANNIËÒE in Italie ontdekt heeft, alwaar het niet zelde zaâm is; maar naderhand ook in Switzerland ee in Beeken. en-Moetasfen , zynde van de Pha- ì laris onderfcheiden , en door den Heer Mrre als een nieuw Geflagt. voorgefteld, onder den naam van Homalocenchrus (*), welken de bee roemde HALLER aangenomen heeft. Het is verder ook op andere plaatfen, in Ooftenryk , Hesfenland, Saxen en elders, gevonden, daar het zelden voor Augustus of September bloeit. Op de Italiaanfe Akkers is het een zeer lastig Onkruid, zig even zo uitbreidende, door de voortloopende Wortels; als het Kweekgras i in “onze Gewesten. Door Wieden worden zy ‚de Planten nog jong zynde, daar vaú gezuiverd; doch de Bladen zyn zo ftekelig, dat de Meis- jes ’er, in’t vithaalen, dikwils de Handen aan kwetzen. Het Jamaikafche van SL on NE óote deelt die Autheur daar van te verfchillen; Dit Gras is taamelyk groot, de Halmen twee Voeten hoog hebbende, volgens Harren; doch van één tot vier Ellen, zo Scrrrrer aantekent. Dit laatfte komt my onbegrypelyk voor. „Uit de boezem van het bovenfte Blad fchiet de Aair, die zig wyd en zyd uitbreidt, doch geen ryp Zaad geeft, dan voor zo verte zy nog in de Bladfcheede is verholen, Dit Zaad is Eyrondachtig, famengedrukt, en dus es naar r Kust geurende : Bd en bruin. De Bloem- CO 48. Helv, Vol. IV, pe 302i_ -GRASPLANTEN. 163 Bloemblaadjes volgens fommigen 3 de Kelk- Br L blaadjes volgens onzen Ridder, zyn witachtig et z met groene Streepen, en in *t midden Haairig, „toeren Voorts komt het ìn de Kenmerken weinig met het eigentlyke Kanary-Gras overeen; ’t welk ook aangemerkt wordt ten opzigt van de an- dere Soorten (*). De Heer ForsKAönr heeft niettemin nog verfcheide Grasplanten in _ Egypte gevonden , welken zyn Ed. tot de _ darides betrekt (4). PASPALUM. Raspgrtas: « _ Een tweekleppige Kelk, die rond is, het Blommetje byna_van gelyke grootte en Pene feelachtige eed onderfcheiden dit Ge- Hagg, GH)» dat dat bovendien de „Bloemen, aan de ryën zerhaicheek; zig ;byna als een Rasp vers + toonende: weshalve ik het Raspgras tytel (S). Men heeft daar van de volgende öheoulehe Soorten. | ok aasel a) 44. Het. at fupra. É @ Vide Flor, ardin gp RTT TE (4) Zie Fig. 32, op de meergemelde Plaats 3 Men zou het anders ook Geerftgras kunnen hees : want Paspalos is de EA as ‚ wegens de fieuur der Blommetjes s(PrANER , _ Gartongen & Teutfchen Nomenclatur, Erfurt.) is wat ver Biko. wu: | La NM. Deer. XII, STUKS. 164 DRIEMANNIGE Arrie. (1) Raspgras met overhoekfe Aairen en cent zi liezige. Graat; de Bloemen overhoeks met 0 pi Hoorn Haairige tippen. Eh ie, Verdeeld is deeze Soort, in de Weftindiën Verdeeld. groeijende , gebynaamd,- om dat de Aairen Pl. _aan den Halm van één gefcheiden waren, vol- Bn ee gens PLUKENETIUS. Hier van maakt nog thans LiNNAUs in de bepaaling geen gewag. Hy befchryft het als een hurkend Gras „ byna Scheedebladig ‚ met weinige Aairen; zittende de Bloempjes, die Kogelrond zyn, op twee ryën aan eene Vliezige Graat, zo breed alsde - Aair, over ééne zyde. Tot het volgende Ge- flagt was het bevoorens , door tn Ed. , bee trokken geweest. Met de befchryving en bepaalt komt tat melyk overeen, het Javaanfche, in Fig, e, op Plaat LXXXIX , afgebeeld, ’t welk ik heb met drie; vier, vyf en zes Aairen, overhoeks aan ‘tend van de Halm; doch hier zyn deeze Aairen aan den Voet niet verdeeld. Ook beftaan fommigen derzelven uit drie of vier ryën van Bloempjes, daar de Stempel uitfteekt, en dus aan dezelven een zwart tipje maakt, dat zig ee- _ (2) Paspalum Spîcis alternis, Rachi Membranaceâ &c Syft. Nat. XII.-Gen. 75. Jeg. XIII. p. 89, Panicumt disfetum. Sp. Plant 1..p; 57: Geaen, Piticeom Sid fimplici ad Caulem intervallatà &ec. Prux. Mant #% ee 350. f med Spicis numerofis alternis pateafie A Lt led GR PE G RASPLA-NT DM 165 eenigszins ruig vertoont. De Halmen worden vi. Scheedswyze van de Bladen omvat, en heb- “mr ben, by my, meer dan een Voet langre. Dus Hoorn ziet men; dat deeze Soort ook in Ooftindie valt.” (2) Raspgras met overhoekfe Aairen, en eene u. Viiezige Graat; de Bloemen overhoeks, ge Sophie Kelken veelribbie met ingedrukie Putjes. Ingedrukt» _Dit Ooftindifche wordt befchreeven als op: ftaande Halmen hebbende, van onderen ruig, een Voet en daar boven lang: de Bladfcheeden paarschachtig , aan den rand gehaaird, ruig: de Bladen glad, van boven met een wicach- tige Streep: de Aairen overhoeks, dikwils om- geboogen: de Graat breed en Vliezig : de Kel- ken rondachtig » Eyrond, glad, veelribbig, ftomp, shet plane, Klepje aan den voet ingedrukt, en in E micden met een paar putjes. … Die Soort van dit Chlaes Ek den Heer Japansch. THUNBERG in Japan verzameld , waar Eens de Pluim en een gedeelte der Bladen in Fig.-g, Fig. 3» Ìs voorgefteld, fchynt daar mede veel over- eenkomst te hebben. Immers alle de Bloemp- jes vertoonen zig als met Kuiltjes ingedrukt, wat de Kelkkafjes aangaat, die even groot en Gi ad Á Ee Ben pij zeer (2) Paspatum Spieis alternis 5 Rachi Membranaceâ ; Flor. altemis , Calycibus maltinervüs fcrobicutatis. Mast, 29. Sp. Plant. 5. L3 MU. Deer. XIII. Srux, 166 DRIEMANNGE EE vi. zeer hol zyn; waar tusfchen de Bloemblaadjet PIL “zeer fpits voorkomen, De Pluim is ten deelé FD jn een Scheedeblad, dat zeer breed’, ja bree: der dan de andere Bladen fchynt te zyn, be: __ flooten. De Aairen zitten overhoeks aan de - . Halm, en worden allengs korter, doch bree. der, naar om hoog, alwaar zy zeer digt by elkander zitten. Myn Exemplaar, met Bladen en Wortel, is in zyn geheel meer dan, andere halven Voet lang. sTU S met gepluimde overhoekf? Aairtjes, A, voet 4e Pay en bee ling het biddende : Bgg wagen fame vare hem dij LD óp Teal gevonden , is, volgens Lis NEUS, twee- of viermaal grooter dan ’t Ver deelde. De Pluim beftaat uiet verfcheide , tot tien, ruige Aairtjes, overhoeks geplaatst ‚een Ei met eene niet dubbelde maar vie e ry van van Bloemen. Het ene Ke „Hepie is zeer kort en ruig gerend 5 Iv. A Raspgras met geplande Airen, de Krass vn. ws fa mense hoopt re ad Dit, Geprluumds Ä B (3) Paspatin Spieulis Panicalatis_ alternis; bafi vile fis‚-Flor. geminis. Sp. Plant, 2, Gramen Daâylon ma” jus Paniculâ longâ , Spicis plurimis nudis eraafis, SLOAN: Pam zage Hijte 1, p. 112: T. 69e 4) Faspalum Spicis Paniculatis Vertier 45 Sp. Plaat. 3. Gramen Miliaceum Paniculâ viridi. fe purpured. Stoam. Bum 34, Hijs L p, nge T. De ft dd -_ II Deer. XII. Szuse need nt ai ee ii DEN GRASPLANTEN. 167 Dit, op het zelfde-Eiland groeijende, heeft wr. de Pluim als gekranst met ontelbaare Liniaale, * tr. eenzydige „ Draadachtig dunne Aairtjes; de. Hoorns Bloemen op twee ryên gefchikt, fpitsachtig. ss (5) Raspgras a twee Aairen, de eene bna pe, pen ongefieeld „ en gebie Binet Es Twee- Al wederom op Ja amalka iS dit Waarger zynde ongevaar een en hoog, met inge- wonden Elsvormige Bladen; de Halm bepaald door twee Aairen , waar van de eêne’ korter __gefteeld is, dan de andere, De Graat is Vlie. zig, bogtig, aan de buitenzyde alleen bezet met ongefteelde Bloempjes , die Eyrond ge- fpitst Zyn, overhoeks > allen met drig Meel. ir yr EEN dit Gra: 25) safe Ewee- Tweezy= E TOE ee BV Brit weerd vorweis den Ridder, toonde bete. mi kent. Veeleer zou die bynaam pasfen, op een En Japanfche Grasplant, door den zelfden Heer T'HUNBERG verzameld, welke tot dit Gee lage Eden te behooren, Het overgezonde Es bereikt omtrent twee Voeten. lang te: akin ae, een ne van de Halm, 5 Ee 168 DRIEMANNIGE met de Aaîren, hier, in de natuurlyke grootte , "heb in Afbeelding kunnen brengen; voegende een Blad, die 'er maar twee aan de Halm zyn; daar nevens; zie Fig. 4. De Bladen zyn Lan- cetvormig: de Halm is rond, aan ’t end een Pluim hebbende van vier Aairen, die weder- zyds alhier beftaan uit Eyronde Zaadhuisjes » wier buitenfte bekleedzel Kelkbladen zyn, het binnenfte harde Bloemblaadjes, juist even zo in malkander fluitende , als tot de Kenmerken van dit Geflagt behoort, Des twyfel ik niet» of het zal een Soort van Paspalum zyn. Het voornaamfte onderfcheid is, dat zy niet aan een Vliezige Graat gehecht voorkomen, maat overhoeks aan een ronde ruige G Graat, tweeen dig, zvn ingeplant; doch die id vaa de Graat maakt geen weezentlyk Kenmerk uits anders zou dit Gewas tot het volgende Geflast behoorer, en PANreum _Panik, Woord Panicum ES de Römeinen bekend voor een voedzaam Koorn, heeft zynê af komst volgens SCALIGER , van Paniculâs dat is een Broodje. Mooglyk zyn oudtyds dé Brooden van Kegelachtige figuur geweest, 86° Iyk de Suikerbrooden nog hedendaags. mmefrs dergelyke gedaante hebben de Aairen van dat Gewas, ‘twelk den naam voert van Panik-Koorhs en der Grasplanten , daar toe behoorende» die men Gramina Paniculara noemt, meet © mf GRASP EANTE N 269 min. Dewyl nogthans die Aairen uit gefteelde vr: Aairtjes beftaan , en daar door een lugtige Arprac. voorkoming hebben, noem ik Panicula, in't Len Nederduitsch ‚ een Pluim, Dus zyn ook de menigvuldige Soorten van dit Geflagt in Ge- aairde en Gepluimde onderfcheiden, De byzon- dere Kenmerken, bovendien, beftaan in een driekleppige Kelk, waar van het buitentte Klepje zeer klem is, als in a 18 wordt aan. geweezen. L Ge-Aairde Panik- Soorten. (1) Panik met Spilronde Aairen; de Omwind- e zeitjes eenblaemig Borftelig. gebondeld ; de seen oi Halmen opftaande van boven Takkig (8 Val ks _ Borftelige Omwindzeltjes, veel ze dad oemen , derfcheiden dit Gras, dat in Ooftindie Broeit : en aldaar geheele Velden beflaat. met eene Rietachtige ruigte, ter hoogte van één tot zes Voeten. Het zogenaamde Suy-Gras van ERMEE s dat op Amboina een aje Ops CG) Panicum Spies terein”, noen: unifforis fafciculato-fetaceis &c. Syft. Nat. XII. Gen. 76. Veg. XIII. P. 39 Sp. Plant ge: Gramen Caricofum alterum. Rumrr. Amb, NI. Pp, 17e 7 f. 2. Gramen Avenaceum Made- asp, Prux. A 174» ; A 191 f. 3. Burms FA Ind. Pp 24 ; _(*) Het Panic Alopécuroîdes (Sp. Plant. 1.) is hans de eerfte Soort van Alopecurus. il Deer. XIII. STUK, ja SDRIEMANNIGE VI. kruid is, behoort daar toe. Ook betrekt de Aai" Hoogleeraar BURMANNUS , als eene Ver Hoosb- fcheidenheid , tot hetzelve het Ambonfe Kt« mels- Hooy, van Rumruiuss dat echter; zo wat het Gewas als de Aairen aanbelangt, eene aanmerkelyk verfchillende voorkoming heeft. pe (2) Panik meteen gekranfte Aair „van vier ed Trosjes „ eenbloemige tweeborflelige Onvvinde Gekranst, zelijes en verfpreide Halmen. In de Z ER DE | 7 n Europa, en in de s Oofterfche Landen e Broeit dit Panik- Gras, dat naar het Groene zeer gelykt , maar-de er Aair heeft drie of vier langete Trosfen » tn nederwaards eenzydig. De Bloemen zyn groen met paarschachtige Stampers, ieder één of twee ruuwe Borftels hebbende, die langer daa de Bloem zyn. Na het afvallen der Bloemen zyn de Steeltjes he door een hol,wit, napje ‘bepaald. De Gr: ‘drie’ of vier. tweedee- lige ‘hoeken. De 1 Halmen zya glad Ae uitge fpreid, twee Voeten lang: de en_naakt. De rauwheid van de Aairen , die als Klisfen zig aan de Kleederen hechte: doen het Zjef. gras noemen, zo BAUHINUs zantekent, > "C:) Panicum Spicâ Verticillatà „ Racemulis din &e. Sp. Plant. 3. Gramen Panieeum ‘Spicd äfperâ. C. B. Pim, 8. Theatr. 139. Scueucuz. Gram, 67. Gramen beses tertium, Tape RN Hij, 216. Harz. Helv. 1543 GRASP LANTEN 17E -£3) Panik met-eene Spilronde Mair s-de Om. vt. …__windzeltjes vweebloemig en Bondelachtig ge- nn haaird; de. Zaaden Golfuchtig gerimpeld. Kooren ‚ In Ooftindie ‚ zo wel als in Noord - Amerika Fre en in de Zuidelyke deelen van Europa, komt S/ucu. decze Soort-van Gras voor, welke de Bor- groen, fteltjes van de Aair niet langer dan de Blom- metjes heeft+-de. Bladfchecden zyn Haairig getand, de Zaaden met gegolfde Streepen ge- tekend, ‘Ten platten Lande in Saxen, inzon- derheid om Leipzig en Dresden, groeit het, gelyk ook in verfcheide Streeken van Franken- land, ap de Akkers, na den Oogfttyd, overe vloedig. Het is zoet van Smaak, en zou de Tanden van het Vee niet ontgaan, indien het, niet, door ie laa Eee VrDÔrE der de de Tuinen: breide} TE zig ade in eid en breedte uit, „dat ’er. verfcheide Planten door verftikt worden, indien men daar tegen met uitwieden geen zorge. drak, Bs, Hlogmnftes is zeer gefleufd. ted Sj 8 8 4 wine En tee a) G) Pamicuam: Sen pan abetadie bifloris fafcieu- fato - pilofis ge. Spe. Plant. + Fl. Zeijl, 44. Panicum ‘Spicà fi en is &c. GRON. irge 134. „RES. geen sE u Arts Helv, N. 1542. Panic efigie Gramen mp Spic, Los, Jc, 13. Buk m‚ Fl. Did. p. 24 A, Daar. XIII Save 17% DRIEMANNIGE (4) Panik met eene Spilronde Aairs de Oms VL ee windzeltjes tweebloemig en Bondelachtig ge Hoorp- haaird;-de Zaaden geribd, STUK. ed Dit, in de Zuidelyke deelen van Europas Groen. zegt men, wild groeijende Panikgras; komt het voorgaande zeer naby, inzonderheid. ook door de figuur der Aairen,„-byna als die van het Doddegras : doch het derde of kleine Kelkfehubbetje ontbreekt "er dikwils aan. Ook hebben de Aairen de ruuwheid niet van het voorgaande; terwyl de witte Haairtjes niet op de Bladen ae zo ak het. dg an sen vertoont No Panik_ met eene SE ge jer de ga Aairtjes gekropt met eeimmelebenie de Bloemfteelijes ruig. Dit is het algemeen bekende Panik- Koorn, k welk Baas wel meer in gebruik was doch | ee ie nm wordt in (4) Panicum rich tereti te Panic. pe plici & molliore. Sp. Plant. 5. TOURNEE. or en Gramen Paniceum , £ halen fylv. Spicâ fimplict C, B. Reenen Gram, 46, Mor. Hijt, u Pr -130 5.3 Eru fet (5) Panicum Spa ef ú Spiculis. glomera Setis immixtis ; Pedunculis hir/utis, Sp. Plant. 6. MH. ne R. Lugdb. za. id: Virg. 134. Panicum ede. Paniculâ majore, C B. Pin. 27. Theatr. 51ge Go u onsp, 34. Panicum. Ru mea. Amb, V. p. 202. T, . £. 2. Burm Fi. Jud, p. 24. Doin. Lorp. &e OrAsrraANTE pk in fommige deelen des Aardbodems. Het wordt , volgens ‘Rumeruius, in Ooftindie APPt aan de kanten der Ryftvelden gezaaid, op Hoorn drooge plaatfen. Het gelykt veel naar het ° Panike Índiaanfthe Panik-Koorn, door Doponrus Koorn. befchreeven, doch heeft de Halmen maar vyf of zes Voeten , niet agt of negen Voeten hoog. De Bladen zyn als van Riet, of als die der Spaanfche Tarwe. De Aair, die het draagt; is als een groote Lischdodde, uit veele Korreltjes beftaande, die in Blaasjes beflooten zyn, en digt famengehoopt ‚ met veele Ster keltjes daar tusfchen, welke in fommig ‚ en wel het beste, kort, yl en zagt; in ander zo lang, digt en ruuw zyn, als de Haairen van een Katteftaart. Ook vindt men ‘er, daar die air aan ’ end gefplgsten is, en zig vertoont» De langte van prs Hair daite doeë ed prius niet bepaald ;maar Lorer zegt, dat, het gene uit Ooftindie in Engeland was overe gebragt, een ruuwe Aair had, van een Voet langte. Die grootte geeft BAURINUS ook aan het Zaliaanfche Panik-Koorn, waarfchynlyk — van de zelfde afkomst: zynde die Aair twee Duim dik, naar den Grond gekeerd , en wit, rosachtig of geel van Kleur, zo wel als ’c Zaad, dat kleirer is dan Geerft. GALENUS wil, dat het in Italie aangenaamer van Smaak geteeld werde dan in Indie, alwaar het een egt» II, Deere XII. Srus, 174 MORIEMANNIGE VE flegt, hard, droog , Voedzel geeft, * Het se Duitfche is in allen deele kleiner , met eene Hoorp- vecl kortere rondachtige Aair, die wel over STUK. Paka zyde helt , maar niet volkomen nederhangt. Koorn, Men noemt het aldaar Pfennich of Heideipfen nich, en by fommigen ook wel Fench; welke naam van de Latynfche Panicum afkomftig zal zyn, dien men in de meefte Taalen van Eu- ropa, by verkorting , navolgt; doch in Bohee me wordt het Ber geheten. «Van veel gebruik was dit Kcorn ‚in Duitsche land, Italie en de Zuidelyke deelen van Vrank- ryk, wordende zelfs boven de Geerft verkooe zen „ om dat het zoeter is van Smaak. Men kan niet ontkennen, dat het droog, hard en zwaar om te verteeren zy, den Afgang {lop- pende: maar in Melk gekookt, tot Bry, en dan met Olie, Vet of Boter, gegeten, maakt het geen onbekwaam Voedzel uit. De Ouden hebben het zelfs, dus, tegen verfcheide Kwaa- Jen aangepreezen. Op fommige plaatfen, daar men overvloed van beter Koorn heeft, wordt het, even als % te tot Aas voor t Pluimgedierte geteeld, vr. (6) Panik met overhoekfe Ee Aairen de Panicum Aairtjes eenigermaate verdeeld; flekclige Ferg weinig gebaarde Kafjes en eene drichackige Raaves —… zate ‘ (6) Panicum Spicis nlternis fecundis, Spiculis fubdis vìlis &c, Sp. Plant, g. Bu rm. #/, Jud. p. 25e GeRASPILANT EÉN is {7 Panik set overhoekfe en gepaarde Aairen, de Aairtjes eenigermaate verdeeld; flekelige gebaarde Kafjes en eene vyfhoekige Graat. Veel gelyken deere twee naar elkander 3 waar van de eerfte in Ooftindie groeit, de an- dere gemeen is in ons Wereldsdeel, voortko- mende in Hoven, Boomgaarden en Zaaylan- den. Dit Haanepoot-Gras , dus wegens de „gedaante der Knokkelige Halte genaamd , ftaat by Lorrer bekend onder den naam van Wild Panûk- Koorn, als met het Tamme veel overeenkomtft hebbende in Gewas , doch in alle opzigten kleiner, Het groeit van één, tot twee; drie Voeten en hooger, naar den Grond, dien het aantreft, «en is'een gehaat Onkruid in de Moeshoven. De Aaike is fom- tyds_ we inig +amtyas tiel Coa „’t welk een voornaame Verfcheïdenheid oppen. Het Zaad kan ook tot Voedzel dienen voor ’t Ge- vogeltje „en wordtin ’ wilde, of op den Grond gevallen, veel van het zelve op5ezo8t. ® gr Panicum Spicis alternis conjugatisde &c. Sp. Plant, SB. Gorr. Belg. 17 PL Stee HN. 55. Govan: iiet “wipe puikens’ Rex divift , “item Ariftis logis tartdark. Ee B. Pin. 8. Screvenz. Gram. 49. Dens Caninus 2. J. B. Hift, 0. p. 443- Panicum Herbariorum fylyeftre , Los, de. 42. Panici effigie Gr. Arif, Lbid, 1 IL Daey. XIN. STUK, ‚VI. Arpsêw HI. rend Sur, Crus Haan poot. VL (8) Panik met de dairtjes overhoeks ‚ eensydie ; Arpeer. Eyrond ‚ rwuw; de Graat rondachtig. Het gene by Rumrpuius Paardegras heet; dat zekerlyk hier door LinNaus bedóeld Zams wordt ; (niet het Speld- of Naaldgras, °t welk zeer fchadelyk is voor de Landen5) maakt op de Molukkes zeer goede Weiden uit, groci- jende op de Kley der afgeoogfte Akkeren. Dus fchynt het zeer van dat van Barbados , door PLUKENET afgebeeld, ’t welk van de Engelfchen aldaar Pleifter- Gras en Peft des Landmans geheten werdt, te verfchillen. Het heeft omtrent de hoogte{fvan een Span; de Bladen zyn paarschachtig, zo wel als de Aaire tjes, die overhoeks voorkomen aan opftaande Halmen, 5 IX. (9) Panik met de Aairen overhoeks, ongefteeld ; rizoides, eenzydig , aangedrukt, langwerpig. _Dit Ooftindifche heeft de Halmen een Voet hoog, met Leedjes, opgeregt, glad; de Bla- den (8) Panicum Spiculis alternis, fecundis, muticis , ovas tis, fcabris &c. Sp. Plant. 10. Gramen Pan, minus, Spicâ divulfà Inf. Barb. Pruxk. Alm. 174. T. 189. f-5e Gram. Pan. minimum humiftratum. Sr oan. Sam, 30e Enrer. Pit. T. 3e £. 3. Hippogroftis Amboinica Rumre Amb, VI, p. 13. T. 5. f. 3. Burm, Bl, Jud, p. 25e (9) Panicum Spicis alternis , fesfilibus, fecundis, aps pre is. Mant, 184. Gram. Paniceum multi plici Spic Maderafpatauum. Puurs. Alm. 174 Te zr. f. 1 En E, 2 iS ke: 5 ke GRASPLANTE Ne Ir den overhoeks, ver afftandig 5 een Graat van aats „een Handbreed, met verfcheide, doorgaans. __ tin. vyf, ongefteelde Aairen, tegen de Graat aan= ron. Hog gedrukt, en beftaande uit drie Hy ën van Hyrogs de Moes ( 10) Panik met de Aair- RE eenzydig ; es de Graat Viiezig Liniaal; en de Bloempjes dna” uiwaards ee de Pai Dit Bbndeftinge Gras , in de beide Pion groeijende , heeft het Bloeifteeltje als uit op elkander geplaatfte Blaadjes beftaande, en vyf- bloemige Aairtjes, die zig als gehalveerd ver- toonen. leder Bloempje heeft een Lancetvor= migen Kelk , met het buitenfte Alegis, zeer Bppn 7 ain over edtns met abn Ruig-Aais kelde Kelken; alie de Klepjes gebaard, het”5 buitenfle langst. El Mde givsid (19) Panicum Spicà dimidiatâ fecundâ, Rächí Tineart inembranace , extus Fofculis aggtegatis. Mant. 323. Sp. Plant. 12. Burm B. Lud. vp 25 T 8 edi 3 Gramen Bermudenfe Ftumentaceum. Pr.ux. Phyt. T.z4g £. 6. Ci) Panicum Spicâ compofieà, Spiculis compresfis VE Gramen fupia. brevi hiefato folio. Boce. Mus, Ä p ‚66. ee GS Panic, Sylv. Brown, Jam, M HJ. Deen. NIJL Stug. vi AFDEEL. Lil. eg De 195 DRIEMANNIGE De zeer ruige Aairen onderfcheiden dit Gras , dat ook in de beide Indiën gevonden wordt, en aldaar voortgeteeld , zo wel als hedendaags in ltalie. Het heeft kruipende Halmen en gegolfde Bladen, die breed Lan- cetvormig, en in myn Javaanfch Exemplaar wel Wollig zagt ‚ maar niet ruuw zyn: de Aairen Zilverwit eert: XI (12) Panik met de Mair eenzydig » byna Eje ein : rand, en flompe Bloempjes. vatum. Pen Die aan Wegen en Straaten in Oofticdie groeijende, heeft Draadachtige zeer Takkige Halmen, en Laneetvormige gladde Bladen» met gefteelde Aairachtige Trosjes , ongehaaird, dikwils van agt Bloempjes, die Eyrond zyn met groote geplüimde Stempels. dend | C3) Panik met gevingerde dijen „ aan we Lid Bloed- kleurig. 2) Panicum Spic fecundâà fubovatâ, Flofculis ob- tuis, Mant. 324. Panic. Indicum. Mant. 184, B. Aira lu dica. Sp. Plant. Il. p. op Burm. 4 Jud, peraz. (13) Panicum Spicis digitatis, bali interiore nodofis &c. Sp. Plant, 13 Gort. Belge Bur me Fl, bd, TT. 10. £. 1. Govan. Moufp. 35- Gere Prov. 84, SCHREB Gram, 119. T. 16. Panicum Spicis alternis &c. R. Zug, 55e Gron. Virg. 154. Gramen Daêtylon repens Fol. hirfutisfimis. Buxa. Cent. V. p. 34- T.65. Gr. Daêy- lou folio latiore. C, B. Pix. Gr. Daf. efculentu®- Baur. Theatr. 118 Gr. Daête Aquatieum. C, B. P#- Tehama Olmen Sanguinarium , Sanguinella, TaBfRse de. 223. Los, Ze. 14, Ef een are ne TE Rn En NX GRASPLANTEN, 179 voet inwaards knoopie „ tweelingfe onge- baarde _Bloempjes en geftippelde Blad- / : | cheeden. ae. ui. Ho oorD= K. Bloed Door de geheele Wereld fchynt dit Gras te Gras. Broeijen ‚ dat men Bloedgras noemen kan » wegens de donker roode of paarfche kleur der Aairen, Bauminus hadt het Knokkelgras mei breeder „Bladen geheeten. Het heeft, naame- lyk, de Halmen doorgaans Knoopig en Knok- kelig geboogen. Sommig groeit op ’t drooge en komt in de Hoven, ander in ’ Water voort , en hier toe behoort ook het gene Bauninus Eetbaar tytelt, om dat het e'ders tot Aas der Vogelen of tot Voedzel der Men- fchen gezaaid wordt. Hierom wordt het ook wel Geens Hilde AE NR 2 willen dat. dit het matte ig by de Ouden Hemelsdauw genaamd, zyn zoude (*), Het beftaat uit knokkelige Halmen, die de __ langte van een Vinger, een Span, Voet of meer hebben, naar de Grondsgefteldheid, Zy hurken altoos, ten zy tusfchen andere Planten opfchictende, of in een zeer vette Aarde. __Aan dezelven vertoont zig een paarschachtige | er doch de Bladen’ zin Bee Lancetvor- mig » Ik BE Jahr van in | vervolg onder den tytel van Prag Aluitans , nader fpreeken, : M ‚MH. Deer. XIII. Srun, 180 DRIEMANNIEER rj Me, ie mig, doorgaans Haairig. Op het end der us Halmenen Takken komen troppen van vyf tot „HOOFD. zeven dunne Aairen, die dus een Vingerach. Bied. tige figuur maaken, naar welke de Heer Ha r- 45. < LER een Geflagtnaam daar aan heeft gege: ven (*). De Bloempjes ftaan zo enkeld aan de Aaïren, dat veelen elkander niet raaken, en vertoonen haase paárfche Vrugtmaakende deelen , die door den Baron VAN GLEICHEN zo keurlyk, by Vergrooting, in Plaat zyn ge- ragt , zo wel als ’t overkleine Zaad ve Het derde Klepje ontbreekt doorgaans a den Kelk. S Dit Bloedgras is een der gemeenfte Onkruis den in de Wynbergen en Moeshoven; doch komt ook op de aller-onvrugtbaarfte plaatfen, zeifs in Gronden van erkel Stuifzand, voort. Noordelyker dan Halland ín Sweeden fchynt men het niet aangetroffen te hebben , maar de Heer PArras vondt het ook in Siberie. Het bloeit, hier te Lande, den geheelen Zomer door, zegt SCHREBER, die ook aanmerkt» dat het jaarlyks vergaat, en zeer veranderlyk is, ten opzigt van de Kleur, zo wel, als van de plaatzing en ’t getal der Aaïren. In fommig komen dezelven zwartachtig bruin, in ad ET En _n hin a 6”) Digitaria Fol. Gubhigfutis Caule debili, Spicis vreiaes, Scapo an cipite.. Har. Melv. ‚ inchoat, N. 352. Digitaria Sanguinalis. Scop. bs II. 72. Ci) L'Herbe de la Manne, Ob/erv, T, 8. anderen groen; in fommig gekranst, dat wel adt’ B A EE all AR dl Pens dE el ear kk OR GRASPL AN T-E/N. 181 gemeenst is; in ander overhoeks; aan den-top Ilf. van de Halm voor. Men plagt het tot Voed- … zel te zaaijen, en het leverde. geen onaange- naame Spyze uit, doch het heeft plaats gee” maakt voor een betere Soort van Manna- Gras, gelyk wy naderhand zullen zien, CI oi sp met gevingerde. uitgebreide dairen, XIV. aan den voet van binnen ruig zyn: Daâylon _ eenzaame Bloemen en kruipende Stengetjes. eed. " In de Zuidelyke deelen van ons Europa, als ook in de Oofterfche Landen, komt dit Krui- pend Gras voort, aan ’t welke de Pluim van Manna-Gras , door J. BaumIiNUS, tocge- fchreeven „werdt. wks de ae Oevers van __ fe af vermaarde Ee zo hy pee ‚ en geeft ve Halmen van een Voet, die zig meer of min opregten, aan ’t end gekroond met vier, of meer , Aat. he ren 3) Pans tice Digitatis patentibus & p. Splant. za. Gouane Monfp. 35. Mont. Ze. 99. Dd Sta- lonibus teretibuse Hart. Helv, N. 1527. Dig. Daêtylon. Scope II. Ne 73. Gramen Daêylon rad. repente f Olfi- cinarum. Scneucnz. Gram 304 T. 2.f, 11- Gramen repens cum Paniculâ Graminis Maane. Js B. Hift. ig Pe 755° M 3 IL Deer. XII. Srum. 182 DRIEMANNIGE VI. ren, tot zeven in getal. De Bloempjes zyn Ei ook eenigszins paarschachtig. Het blyft over. FD= ê xe (15) Panik- met byna gevingerde, opftaande, Panieums —— Draudachtige Aairen digt by elkander; Draad- ="“ de Graat bogtig , met tweebloemige Tand- ane jes > het ééne Bloempje ongefteeld. In Noord-Amerika vondt Karm dit Panik- gras, dat door den Heer Jacquin, nat ‚het daar van, te Weenen, uit Zaad geteel- > B ‚in Plaat gt. Het. ve komen is y het Biceps met met Haer vaa cen Voet En AS ruig, boven naakt, op den top ded gevingerd met zege dunne Aairen. XVI, ete 16) Panik met omtrent vier Lintaale gein Lineare, * Liniaal, gerde Aairen, en enkelde SEAL onge baarde Bloempjes. En de Indiën grocit dit, met gladde , leg- gende, takkige Halmen en Liniaale regte fmal le Aaïrtjes; de Bloempjes van onderen over- hoek; C5) Ponicum Spicis fubdigitatis ‘approdimatis ereftis pee &e. Sp. Pag, ee Jaca Cbf. TI. p. 16 d 16) Panicum Spicis die atis fubquaternis RRP Ee. Sp. Plant. 16, Burm. Fl. Jud, 25. T. 10 “Gramen Daêtylon Paicált mi: Sroan. Hij. L Re ter Ee poef; a &> eg NE _ Emachines (ideate einendinentenednnes E d E 2 Deel, PLAAT XC. AOT eee ten Nn en En ae arn ili gece ied ser ren anaerobe EEE 5 naknenteennnnnnernmnenensannnaemme:. EAN AEP RADE De te en ent, OM À À Le Een f ie ann nr in, ne dt jannes, _ E ie E a GRASPLANTE Ne _ 133 hoeks; de buitenfte Kelkfchub korter „ Diges: VI. breid, aan de Graat gehecht (*): Ape „Haere: d (17) enn met “dubbelde a gladde XVI, ie Dis ge! zn Ia Ooftindie is a Soort door den Haes Rn Kornie gevonden, met korte Grasachtige Airis Bladen en dunne Halmen van cen Voet lang, aan ‘tend met twee gelyke eenzydige Aairen, beftaande uit veele gladde , Eyronde, orge- fteelde ‚ ongebaarde Bloempjes , met geele Meelknopjes en gepluimde paarfche Stempels. _ Hier zou men het voorgemelde Japanfche, in Big. 4, op Praar LXXXIX afgebeeld, kunnen thuis brengen, indien het geen vier Aaîren hadt, en wegens de gedagte byzonder- heden niet tot het voorgaande Geflagt te be- trekken ware; gelyk daar aan ook dat korte, _ bykomende, uitwendige Kelkklepje ontbreekt. — XVII. (28) Panik met een ic dair, Li Corp nis tum, Ee maten. C°) Het is Fig. 3» niet Fig. zo vari del. Heer. Bork ee MAN, op wier verkeerde aanhaaling en tekening in #ig. zyn Werk door de Heeren Murrav en RercHarb niet gelet is. Fig. 2, op zyn Ed, Plaat, moet Fig, 3 zyn, en Fig. 3, Fig. 2. Pe Panicum Spicis gemis fecundis kevibus. Manta Eri Panicum Spic Toubelì d, „Spiculis Linearibus fecundis &c. Sp. Plant, 11, #L, Zeil, 42e Burm. Ml, dud, p. 25° M 4 II. Dees. XIII, STUE. 4 OD RIEMANNIGE —_ giaale eenzydige dairtjes , dubbelde offtan- VL A dige Bloempjes en gebaarde Kelken. Hoorn: … STUK Dit Ooftindifche heeft kruipende Bladerige Fig. x.__ Halmen, die Draadachtig dun zyn en Lancet- | vormig korte Bladen, Aan de Halm zitten ver= „fcheide aangedrukte Aairen, die uit paren Blommetjes, van elkander afftandig , eenzy- dig famengefteld zyn: de Kelken hebben ge- fpitfte Klepjes en Baardjes ; gelyk dit alles in myn Exemplaar , van Ceylon, in Fig. 1, op Plaat XC, afgebeeld, blykbaar is. Hetzelve heeft meer dan vier of vyf, gaamelyk tot agt _Aaîren, en is, in zyn geheel » meer dan twec Voeten lang, H. Gepluimde. Paricun (19) Panik met enkelde Pluimen „op een ji de Takkige Halm. mat “Een zeer zonderling. Gras, iste een Voet hoog, en niettemin Boo: ci jende, met een zeer Takkige meer dan-eens verdeelde Halm , is deeze Virginifche Soort, aan /t end der laties, een klein Pluimpië hebbende. «) (19) Pasticum Paniculis fimplicibus , Culmo Ramo® dichotomo. Sp. Plant. 17. Gron, Virg. 133. Il P+ Gramen Cr arr. N, 458. | rin dr lkr enn chd. at < on Mant ei De ME tdk a Nn te GRASPLANTEN 135, (20) Panik mes eene enkeld getale Pluim, vi. van drie Bloempjes of minder, het odefe Anr, vagefteeld, en eene Takkige Halm, EE HoorD-, Deb Dit Indifche , in de Koninglyke Tuin wan. emfom Upfal geteeld, heeft Halmen van defgelyke Takkig.” hoogte, met Knictjes en Scheedachtige | Bladen. (z1) Panik met eene uitgebreide Phr in me en kige Halmen s de Meeldraadjes e Stam vom pers gekleurd. pGekieurd Uit overgezonden Zaad is deeze Soort, oen ke by Kairo in Egypte groeit, aldaar ook op- gekomen en dus naauwkeurig onderzogt.. De Halmen zyn twee Voeten hoog en zeer Tak. kig, met eene uitgebreide Pluim , als van Draadachtige Vezelen - ad aan se end Ëén MX Bloempje hebbende’ met gee'e Meeldraadjes en donker paarsachtige Stempels: ® midd rogh ik Zonderling is ’t, dat men wederom denna onder de verfcheide Soorten van Panicum , welken de vermaarde ForskAÖHr in Egypte waargenomen. heeft ‚‚ niet voorgef teld ep Hy maakt onder anderen gewag van Rite Roy: Pae Panic. Bn Ampiibus, Fior fibter- nis, penn fubfesfili; Culmo ramofo, Mant, 29e Sv, Plant, ksk gnd Pantculà SE Stamhtfibus Pite ue coloratis : Culmo Ramofo. Mant. 30. Sw. Plas M$ 1 Deer. XIIL Srus, 106 DR TE M ANN ICE __chotomum , “alom groeijende in de Velden vaa A. Arabie. Dit wierdt een Elle hoog en was cen Hoorp- gewoon Voedzel voor Kemels en Ezelen. Ook Ri werdt hetzelve algemeen gebruikt als Stroo of Riet, om de Hutten te dekken, De Wan den en het Dak van Stokken gefnaakt, en die met anderen overdwars verbonden hebbende, werdt ‘er dit, Twummam, en een ander Bies- achtig Panikgr-s, Backar genaamd , met Touwe tjes op gebonden. Deeze Hutten zegt hy» zyn Waterdigt en duuren vyf of zes Jaaren, wordende van binnen , tot fieraad, „ook wel _ gewit met Kalk of Pleifter (*. Zie daar het opflaan-der Tenten van de Oudvaders en den oitfprong der Loofhutten onder de Israëlieten! xx. (22) Panik met eene Roedachtige Pluim ‚ « Panicum wyd gemikte Bladen. Uit Spanje was deeze Soort door ALT- STROEMER gezonden. Zy heeft kruipen de Halmen van een Voet , die opftygen , en de Pluim is uit drie of vier opgeregte Bloem- trosfen famengefteld. De voorgaande Kómt zy naby. rg (23) Panik met eene losfe flappe Pluim, Be geum. rst- Gee achtig. *) Flor. Egypt Arab. p 20 : Ei. 5 Panicum Paniculâ Virgat , Foliis- divaricais- Syt. Nat. Veg. XIII. Sp. Piont. 27. (3) Panicum Paniealâ laxâ flaccidâ, Fol. V hiftis , Glumis mucronatis „ Nervofis, sp. Plaat ag! gn GRASPLANTEN 187 ruige Sman: 5 ‘de Kafjes epias. 3 lt eezig. Ee Dit is de gewoone Geerst, uit Indië afko Hoo , ftig, welke op plaatfen , daar menze veel zaait, byzonderlyk in de Zuidelyke deelen van Europa, bynaeen Onkruid wordt. De naam is, in de meefte Europifche Taalen, van den - Latynfche Milium afgeleid. Dus noemt men- zein ’t Fransch Millet, in 'tEngelsch 24, in ‘t Tealiaansch 2figio , maar in *t Hoogduitsch Hrs of Hlirfen;, waar van onze beraaming afkomt. De Geerst fchiet een Rietachtigen Stengel ; meer dan vyf Voeten hoog, die’ als Wollig is, bekleed met:breede Bladen, en geeft aan gen top eene losfe Pluim, neerwaards omge- boogen, met paarschac tige „Bloempies; BEAR en op Zaad volgt, dat de Plu geelachtig maakt. Dit Zaad, iedereen bekend , ziet uit-den Goudgeelen en’ witten 3 doch nien beeft ook Geerst met zwart Zaad, Het isin gebruik tot ‚ Spyze, maar geeft een droog, hard Voedzel, ten zy het wel bereid zy. Te Venetie bakt men ’er Koeken van, die nog warm zynde moeten gegeten worden; zo dat het Gemee- ne Volk „op de Straaten roept. AV heet de Koe- Zn al hect? ek Loser: want koud gewor- Ea def ad wi H. Cuff. Upf. Mat. Med. 34: R: End. 55 Darts. Par. 22. Milium Silos Iuteo & albo. C. B, Pin, 4% Theatr IL. ne XIII. STUK, 488 DRIEMANNIGE vr deu zyn ze taay en byna oneetbaar. Hier te ABDIE- Lande worden ‘er, als bekend is „ lekkere ee Taarten van gemaakt. Ook wordt de Geerft van het ele niet ongaarn gegeten. XXIV. « (24) Panik met een Haairige opgeregte wijge Panicum Capillare, breide Pluim; de Bladfcheeden ruig. aair: & Deez:, in de Weftindiën voortkomende, is veel ruiger dan de voorgaande, en heeft de Pluim veel yler ‚als uit Draadjes famengetteld, en korte br eede . _ Bovendien is de Pluim opftaande, niet nederhangende , ’* welk een groot verfchil maakt. (25) Panik , welks Pluim enkelde Takken heeft Grofja- en twee Bloemen by elkander , de eene korte de andere lang gefteeld. __ Hier wordt, ik weet niet om welke reden, het Kruipend Panik-Gras uit Ooftindie, door den Heer BURMANNUs afgebeeld, t’huis gebragt. De gedaante der Pluim is, inder- daad, Trosachtig. Het groeit ook op har (aa) Panicum Paniculâ Capilfari ereft patente, Fol. Vaginis hirtis. Sp. Plant, 20. Gron. Pirg. 13. Panicum Miliaceum viride, SLoan. Qam. 35. Hijt. IL. pe 115 T. z2. f. 3 Milium Indieum Paniculâ fparfâ ereftâe Tournr Zuft. 515. (5) Panieunt Pane Ramis fimplicibus &ca Sp. Plant. #8. Am. Acad. V. p. 392 Pan. repens. Burm. Fl, ad. p. 26. T. Tre Et. . CG RASPLANTEN. 189 (26) Panik, welks Pluim de zydelingfe Trosfen enkeld heeft; de Bladen ger Ars Le vormig , Haairig aan den Hals. pn Van dit Amerikaanfche zyn de Bladen breed „ Vn gelyk van de Plant die Commelina heet, aan maat den Keel omvartende en aldaar van buiten Breed. Haairig: de Pluim als gemeld is, In de Bos- Pitts: fchen der Weftindifche Eilanden is het overal gemeen. (27) Panik, dat de Trosfen binnen a Blad- XXV. fcheeden-verborgen heeft et Op de Savaanen of Boschvelden in de Weft- Aai, ind'ën is deeze Soort waargenomen , wier Ai« ren als in ftekelige Blaasjes zitten. in de Oxels der Bladen, aan de Halmen. Het was Viel % den Cypergras van an SLOANE Sen s (28) Panik, dat ON en zeer Tukkie à kee x XXVII. met Sg langwerpige gefbitfte Bladen. Arran: Niet- “Boome (26) Panicum Pan. Racemis Tateralibus fimplicibus En &c. Sp: Plant. 24. Gramen lato folio, Pauiculà ik Mor. HE III. p. 196. s. 8. ee Gr. Miliaceum Sylve maximum , Semine s Sca Jam. 34 Hip.l. T. zr fog (27) Panicum Racemis occultatis intra Folioram va« ginas- Sp. Plant. 19. Gramen Cyperoides polyftachyon , Spicis es ex Sahorum Ale SLOAN. Jam. „36. Hift. I. p. 120. T. 99. (28) Saas Paniculatum Remote ‚ Fol. ovas #o-oblongis acuminatis. Sp. Plant. 26. Fl. Zeyl, 43. Panice Pan, laxâ fparfâ Fol. Vaginis glabris, H, Cliff. 27. u. en XIII, Srum, NK 100 DRIEMAN NIGE pie _ „Niettegenftaande de Halm of Stenge! , van dit Gras, paauwlyks dikker dan een Penne- Hoor fchaft zy, bereikt het byna de hoogte der _ grootite Boomen, zegt onze Ridder (*). Dic — moet dan wel een Wonder-Gras Zyn, inzonder- heid; wanneer die Halm op zig zelve kan ftaan. Mooglyk klimt het met dezelve langs de Boomen op, en dus kon ‘er van gezegd zyn, niettegenftaande die langte, dat het een Kruipend Gras ware; gelyk van het Ceylon- herten aag Ek’ me te wor- XXIX. _ (29) Panik mer een getrofte Pluim, de Kafjs essa gekroond, flomp, Peezig. de ek he: kroond. Die, ook in Ooftindie groeijende „ heeft Draadachtige Halmen; die lad zyn, zo wel als de Lancetvormige SVrEbBie ige Bladen; een Takkige getrofte Pluim; de bloeijende Kel- ken Elsvormig , uitwaards gekromd, de Vrugt- draagende driemaal grooter, Eyrond, bultië, ftomp ‚ paarschachtig: het Blommetje de helf kleiner, Vliezig. | (50) C') Altitudine certat cum altisfimis Arboribuse Se Plant. pe 37e (29) Panicam Pan. Racemofà en curvatis , abu fis, nervolis. Sf Nat. pet 7 GRAS P-LSANTTTE: Na I9r (309) Panik met een Roedige Pluim, en ge- Jpisfte gladde Kafjes, waar van het bui- aapt tenfle gaapt. gean ‚ Hier toe behoort het Hooge Geerftgras, met nn Rietbladen van den Heer CLAYTON,als ook Boel. deszelfs Zeer hooge, met eene uitermaate groo te, wyd uitgefpreide Pluim, de Aairtjes en dunne Haairachtige Steeltjes groen, de Ka'jes Strook!eurig bruin, hebbende, met: lange fty» ve gefpitfte Bladen. De Ren is in Virginie. (31) Panik met een langwerpige vogtige Haai- rond rige, uitgebreide Pluim en eres Uitge Kelken; de Bladen Lancetvormig Liniaal de Halm ed gnd Hier moet wederom acht g word: op die verkeerde nommers der Afbeel ingen by den Heer BURMANNUS, waar van ik op hèt Liniaale Panikgras heb gefproken. Ook is ’t genoegzaam blykbaar, dat deeze Soort het Ambonfe Paardegras van RuMmPHius (39) Panieum Pan. Virgatâ, GI visie genimhantis levi bus, extim dehifcente. Sp. Plant 2$, Pan. Paniculas tum Glumis acutis. G ro ne Zing. Il. 12. G31) Panicum Pan. oblongà flexuofâ, Capilla patens te ; Calycibus bifloris &c. Sp. Plant, 21. Burm. Ah Jnd. pe 26. T. to. £._ 2, Tfiama-Pullu. HM. Mal. XII, pe 75: T. 41° Gramen aciculatum, Rumeu. Amb. VIe „de . U. Der. XII STUK, 10 DRrEMANNIDGE vi. kan zjn maar wel het „Spelde of Naaide Gra! ADEL, van dien Autheur, dat, wegens de Aaïirtjess ) Hoorn. in't Nederduitsch Bosch/uizen geheten wordt, Dit was door den Ridder in naam verkeerd aangehaald op onze agt{te Soort. Daar mede , echter, ftrookt de bepaaling niet volkomen; âlzo hef geêne Wortelfchictende Halmen heeft. ‘Het is een ftekelig Gras, dat met dunne fty- ve Blaadjes, van éen Vinger lang , op alle woefte dorre Velden groeit, zegt RuMPnIus, fchietende Halmen, van een Voet of een Ellé ze lang, EA wier top dergelyke Haaïrige Pluim Dn: , wiet Stekels na de Bloemen beladen Een “zyn. met éen Tangwerpig puntig Zaad, als vän Komyn, dat in de Kleederen of Koufen, hoe dun ook, zitten gaat, en ’er naauwlyks uit te haalen is; vertoonende zig dan als On- gediert. Dit maakt het Speldegras , dat op alle Oofterfche Eilanden groeit, tot een zeer lastig en fchadelyk Onkruid; als zynde het- zelve tevens te hard tot Voedzel voor het Vee. dra ek xxx. (32) Panik dat rdt is, met Blaton Panicum : de kant heid: brevifen ar op de kanten ge aaird Pr (32) Panicum Paniculatum, Foliorum Vaginis iongi- tudinalifer ciliatis. Sp. Plant, 25. Panicum Mikaceum» latiore folio, Maderafpatanum, Pr ux. Afm. 126. T- 189. ge Pan. Mil. viride &c. SroAn: Sam. 1. P- its. T. za, f. 3. Gramen tremulum minus, sG Zeyt- onenfibus, Beka Fl. Inde pe 26. t GRASPLANTEN. 103 Dit is een Gras yin Indië-groeijende, een VE of twee Voeten hoog, zegt LINN US, met ed Eyronde, de Steng omvattende Bladen en een m0° Hoorn zeer yle Pluim, in Vrugtmaaking pvêrèenko. mende met het voorgaande en fomtyds ook voorkomende met fmallere , Lancetvormige;, ) Bladen 3 big” ik etn: van zn heb bekomedgss we en ‚G 3) Panik met korte oudere Pluimen; de XXXIIT _ Halm zeer Takkig , wyd-.gemikt, de Bloem- wer frecltjes langer en Rorter ‚ tweebloemig, - Ws en … Op Jamaika is deeze Soort waargenomen ke: die een hooge» -ftyve , Draadachtige gladde Halm heeft , met zeer wyd gemikte Takken en Lancetvormig Liniaale Bladen ; de Pluim zeer fchraal en kort. „De Oe, ie vier- maal zo groot als in het Ge nikgras, hier voor. - a ied ande eee P ur ru Mm. Doddegras. Dit Geflagt bevat die Soorten van Gras, wel« ken, om dat de Aaïr naar die der Lischdodden gelykt, Doddegras geheten worden; in ’t La- tyn Gramen Typhoides of Typhinum. Het heeft den Kelk tweekleppig ‚ ongefteeld, Liniaal , mld ssd be? (33) Panicum Panticulis Sbrevibus muticis ; Culmo Ra- mofisfimo divaricatisfimo ; Pedicellis bifloris , altero brge viore. Sp. Plante 22 Am, Acad, V. p. 393 | N IL, Dees. XII. Srum 104 DRIEMANNIGE vr. geknot ‚- met twee puntjes van boven, en AARBESL: daar is het Blommetje binnen in geflooten. waren De Kelkklepjes zyn--doorgaans van buiten ruig (*). Het bevat de mene mof pen „Soorten. zine () Doddegras met de Air Eboedk = zeer. gs tn kanthaairig; de Halm opftaande, De langte-van-de Aair is-fomtyes in deeze ‚Soort zo 8r00t» dat men. het deswegen , in Grafi., datis, Katteltaart- ok wel Timothy- Se be gr: Parnd E ind Amerika, en de Hoogleeraar GMELIN he het in de Noordelyke deelen van Afie overal aangetroffen: doch onder de heete Lugtftreek wordt het, zo ’t fchynt; niet gevonden. By ons komt het in de Weidlanden’, en langs de Wegen ‚, doch meest op Zandige - plaatfen s voor. Uit een Vezelige Wertel fchiet het verfchei- de Halmen, die van één tot twee, drie en vier Voeten lang zyn, met eene Aair van dries vier > (© Zie Fig. 10, op Plaat LXXXVII. (4) Phleuws Spicà cylindricâ longisfimâ , ciliatà , Culma erefto. Syft, Nat. XII. Gen. 77. Veg. XIII pe 92e Zh Zapp. Suec. H. Cliff. R. Lugdb, 53. Dauru: Par. 40 Gort. Belg. 17. Gov An. beg 36. 8e, &e, Harte ‘Typhoides afperum primum, Zbid, GRASPLANTEN, TAS vier of vyf Duimen, Aan deeze Halmen ftaan overhoeks de Bladen „ ‘die helder groen zyn en Arora, Lintachtig , met eene witte middelrib. van ag- as. teren; meeftal glad van rand , fpits uitloo=TUEs” pende. Zy omvatten de is aan, haare Knietjes, en buigen zig, dikwils om. _DeA dj is Rolrond en dun, op ’t meefte omcrent dikte hebbende van gn Lie ( . tig groen met ro Meelkhopjes van buiten verfierd. Dit groote Doddegras is zeer goed onder Hooy, inzonderheid voor.Paarden, maar van shet Rundvee wordt: het niet. zeer bemind en-nog minder van de Schaapen; om dat het harder is dan het gewoone Gras onzer Weiden. Niet lang geleeden ‚nogthans , heeft men het in eds, den naam van. Ep MME en raes ata NTS Amerika afkom- le Eeten: (TI) SCHREBER merkt de voletnde Soorten flegts als Verfcheidenheden , daar van, aan. AR) DO met de Mair Ees ze Zhan Rolrond, “DicÀ Ache @) Het moet een drukfeil of arisftelling zyn , ‚wan Heer de Heer ScuREBER zegt, dat de Aair dot vier Duimen, dik voorkome. ) Roque Praft. Gee on cultivating Lucerren Grafs 8e. Lond. 1765. in App CG) Phleum Spicà beis-Cyllad sn. Sp. Plant, 3. Oep. N 2 Dan, u. Dear, XII, Srum. 196 DRIEMANNIGE cij Dit, met een korte, dikke en als ruige Aair, iu. komt op de Switzerfche Alpen, zo wel als op med die van Lapland en in Duitschland voor. Har- LER merkt aan , dat de Kelken veel langer tweehoornig zyn, en dat het omtrent maar een Voet hoog groeije, als ook dat de Aair in de volwäsfenbeld langer worde. Na ’t bloeijen wordt dezelve zwart, in ’t andere geel. Moog- Iyk valt deeze Verfcheidenheid ook wel op onze Bt droog e Gronden. Dit Doddegras; daar Har rrr ook een by- zondere Soort van maakt, heeft, zegt hy, de Steelen aan den Grond met Scheeden over. toogen , als Bolachtig, eerft leggende, dân Rae de Bladen en Aair ruuwer dan het voor- Das. T. 213. FI. zal 5. FA Swee, 51,57. DALIB: Pars 20. Jaca. Vind. 12. Pabo Spicis. ovatis. birfutis » Locuftis longe bicornibus. Har r. Hefv. N. 1529e Gram, Typhoides Alpinuam , Spicâ brevi Ben à & es ke CnHEucHze Gram. T. 64. Prodr. (3) Phleum Spicâà Cylindricâ, Cuino rine, ‚re fis obliquis, Radice Bulbofâ. Sp. P. Dan, T. 380. Gramen Typhoides PE alterum, C. B. Pin. 4 Tlieatr. 52 Gramen Nodofum Spicà parvâ. CB. Pin, z. Prodr.6. Theatr. zo. Gramen Typhinum. Log: Joe zo, Gr. Pratenie feptimam, Dop, Pempt. 562. ded Belg. ig. … GRASPLANTEN. 191 voorgaande; de Bloemen om laag onvolmaakt men: en is in allen deelen kleiner: maar ScHre- Il BER hadt dit zelfde ook waargenomen in de „Hoor: / eerfte Soort. Het groeit, dus knobbelig of Knollig, in de Haarlemmer Hout. Sommigen … …— noemen het, wegens de kleinte en dunte der Aairen, Muizenffaartjes. Men heeft bevon- den , dat het, in een vette Grond _overge- bragt, het volgende Jaar geworden was als het gewoone Doddegras der Weiden (*). (4) Doddegras met de Aair Eyrond, dehaara ple e en een Takkige Stengel, ween na Zandig. ‘Op Zandige plaatfen in Europa, en by ons inde Zee-Duinen, groeit dit Doddegras, dat misfchien ook tot de Verfcheidenheden be- hoort; zo wel als ar ete van den Heer Muizenftaart-Gras met ruige Bladen Cf). Men ei alle die byzondere Soor= ten nogthans , als weezentlyk voorkomende . en duidelyk verfchillende, met reden ineen … - Kruidboek verzamelen. C) Leers akte Ne4 en zr. 5 (4) Phleum Spicâ Ovatì ef Caule Eine Sp Plant. qe Fl. Suec. IL. N. 58. H. Cliff. 23. If. Scart. 19o. R. Zugdh, 54-Gorrt. Belg. 13, Gramen Tyvhi- gum maritimum en ee Ke Alin, 277. IT. 33 fe 8, Scneuvcnz: Gra Gi) Phleum dt 'r. Belg. 1e Ne IL. Daer, XIII, Srux. _zoê DRIEMANNIGE N hj (5) Doddegras met Eyronde omwonden Aairen “Cm. en zeer korte gefpisfle omvattende Bladen. Hoorp- SION Deezé ‘Soort » Omftreeks Smyrna en in Span- „Eieum je door Loë rLine gevonden, en ook in Ica- des, lie waargenomen door TRIUMFETTI, groeit iesach= tis. by Montpellier op vogtige plaatfen , volgens Govan. Die Autheur zegt, dat het naauw- Iyks een Handbreed hoog is, en veele Takjes uit de Oxelen uicgeeft, die met twee of drie _—_ korte ‚Blaadjes bekleed zyn. Ook beftaat het - geheele Demer: juit Leedjes, na: naauwlyks een — half Duim lang. ScH rue HzER hadt het groo- ter gezien. De Aairtjes komen uit den boe« zem der Bladen voort. VI (6) Doddegras met Cylindrifche ruige Aairen Phleum $ Zndteum, en korte gefpitfte Bladen. Ooftin- ge Ik voeg hier deeze Soort by, van ’t Eiland Zig. 2 Java afkomftig ‚ welke ik den bynaam van Oof- indifthe geef, om dat van daar nog geene Soort is opgetekend. Men ziet in Fig. 2, op Plaat XC, de Afbeelding van een Halm met haare Aairs hoedanigen verfcheidene , een Span (5) Phleum Spicis Ovatis obvolutis, Foliis brevisfimis smucronatis amplexicaulibus, Sp. Plant, 5. Gramen Mas gitimum Typhinum, brevi & crasfiori Spic &c. ScHaucHze Gram, 36. Govan. Morfp. 36. (6) Piateum Spicis Cylindricìs crinitis, Fols brevibts acuminatis. likt, GRAS PI AN T ECN. A99 Span lang, in die grootte, hurkend voortko- vr. men uit een Stoel „ die digt famengegroeid is nen uit verfcheide Plantjes, Plaggen maakende, De _Hoorge Halm is bogtig, de Aair roodachtig en beflaat “== uit Bloempjes, die tot dit Geflagt behooren. Anderszins zou men. ke: cet Has veel naar ‘c volgende geleek, EER Ea AroPrc VRDS. Voefeltaat. __ Dit Geflagt onderfcheidt zig van het voor- gaande, doordien binnen den tweekleppigen Kelk, die niet geknot is, maar getipt, zig het Blommetje eenkleppig. bevindt, doorgaans met een Baardje aan den Voet, dat buiten de Bloem uitfteekt (*), en de Aairen in dit Geflagt ruighaairig. maakt » zo, dat, zy naar een Vosfe- Îtaart eenigermaate a ek kelken 5 Raar gan die Gras den en naam voert. eene Van hetzelve ek id zr nin meest Europifche Soorten. Cx) Vosfeftaart met een Spilronde Aair ‚ beftaan- | se Ak de uit Borftelige gebondelde Omspindzeltjes ee die die twee Bloempjes bevatten met ni Oolins St disch, CC) Zie Fig. 20 op Plact EXXXVIL 6) Alopecurus Spicâ tereti , Involucellis Setaceis, faf= Giculatis, bifloris „ Pedunculis Villofis. «Sy/t. Nat. Vet. XIIe Gen. 78. XIII. p. 92. Panictm Alopecuroides.. Spe Plaut. 32. Burm. Fl. Ind. pe 24. Gramen Ind. Alope- cufoides holofericeum majus, Spicâ longâ pappefente. Prv K. Alm, 177. T. 92e f. 5. ‚5, Deer, XIII, Stug, 4 Hoorn- STUL» IL. Pratenfiss W eidi Ze 20 « DRIEMANNrGE Dit Ooftindifche Vosfeftaart-Gras , heeft de geftalte van het Italiaanfche Panik-Koorn; zym de geheel Pluizig , de Bladen een Vinger breed, wederzyds Haairig, ook de Sch>eden. De Aaïr is een Vinger lang; het heeft Bloem. fteeltjes zo lang als de Bloempjes, welke een bykomend Klepje aan den Kelk hebben, eù om die reden was deeze Soort bevoorens tot het Panik-Gras betrokken geweest, en wait en EVE dn deer Sr: voor, zynde by Montpellier zeer gemeen in de Weiden, inzonderheid die laag en vogtig zyn Hierom wordt het ook wel Water -Dod= degras geheten. Het heeft de Halmen ander half Voet lang, met malle Bladen. De Wor- tel beftaat uit drie qÉ vier op ijd leggende Bolletjes. d (3) ‘Vosfeftaart met Bee zi , werg (2) Alopecurus Culmo ereto, Spicâ- Cylindricâ , Radi ce bulbofà. Sp. Plant, 7, Govan. Monfp. 37. HuDs Angl, 24. Gramen Typhoides Spic anguftiore. C, B. Pin. 4. _Theatr, 53. Gramen er nodofum, Raj Angt. HL p. 397. T. 20 (3) Alopecurus per shane erefto , Glumis villofis» muticis. Sp, P/ ort. Belg. 18. Fl, Sue. 52» 50. Daris. Par, 21. bis: Sib. 1. p. 87. GovaANe Monfp, 38. &e. Alopecurus Spicâ ovatà, Har in Ä% GRASPLANTEN or ge Halm, ruige Kaf es en IE Blom. net jes « (4) Vosfeftaart met een geaairde opgeregte “TO Halm en gladde Kafjes. Deeze beide Soorten, hoe zeer ook ver.” Vel le fchillende „zyn met ander verward geweest. 5 En Men ziet het onderfcheid best in de Afbeel- dinger van den Heer ScrrEBER, door wien zy op eene zelfde Plaat fraay uitgefchilderd zyn. Het voornaamfte verfchil beftaat daar in, dat de Aaiïren der eerfte ruiger dan der andere zyn, en zulks heeft ook in *t geheele Gewas plaats. In Duitschland en de Noorde- lyke Gewesten , als ook in Siberie, groeit dat ruige of pluizige lt als ook in onze Provinciën, op di e Wegen en ruuwe plaatfen. ì in fon je “Weidlan- den, doch op ver naa zo veel niet als het Glad-Aairige, in Switzerland en de Zuidelyke dee- N. 1539 Scurers. Gram. 133. T. ig. f. 1. Gramen Plaroies Spicâ molt, f, Germanieum. C. B. Pim 4 _ E Prodr. dec Culmo Spicato eren Giimis levibus. …— Ja @) Sp. Plant. 2, Ger. Prov. 74. Alop: Myofuroides. Scures. Gram. 140. T. 19. £. 2. Al, Culmo ereêto Spicato „ Calyce ciliato. Hart. Hel. N. 1540. Gramen Spicatum Sp Cyl ten. longiore. Scneuc Hz. Gram, 69. T. 2. f. 6. Gr. cum Caudâà Muris parpuraftens. J. B. Hij. U. p. 473: Gramen Alopecurum minus alteruns, Lon. Ze. g. N s TE 1. Deer. XII Stc. 202 DRIEMANNIGE VE deelen van Europa. Op fommige plaatfen wor- denze onder de befte Soorten van Gras ge- AOOED teld, inzonderheid voor het Hooy, dat men ‘erin één Jaar driemaal van kan winnen: de- _wyl het zo fchielyk opgroeit, en zo fterk. Doch naar den aart der Landen is een groot verfchil in deezen. De Halmen, waar aan de Bladen zitten, die dezelven Scheedswyze om- vatten , zyn van een Voet tot een Elle, en de Aair is twee of drie Duimen lang. Hier moet ik die Grasplant t'huis brengen, van Java afkomftig » waar van het bovenfte gedeelte der Halm in Fig. 3. opPraar XC, is voorgefteld. De Aairen naamelyk, wier Bloemen volmaakt met die van dit Geflagt ftrooken, komen zeer met die van het Euro- pifche Veld. Vosfeftaart- Gras overeon, en de Bladen gelyken ook zeer; tewyl tevens de gladde Kafjes aan de bepaaling voldoen. Tot het Kanary-Gras kan het, wegens de geknikte Baardjes, niet behooren. (5) Vosfeftaart met een geaairde Halm, die Vv. Alo, we . daer ae geknakt is, en ongebaarde Blommetjes enlatus. Zeer Geknikt. (5) Alopeeurus Culmo Spicato infrato , Corollis mutie eis. Spe Plant. 3. Oep. Dan. T. 564. FL. Suec, 53 „bos Daris. Paris. zo. Gort. Belg. 19. Gmer. Sit. T, Pp. 38. R. Lugdh. 54e Alop. Ariftis Glumâ-longioribus. Fl. Lapp. 37. Gramen Fluviatile album. Tage 217. Grt. Aa. geniculatuus Spicatum. C.B. Pin, 3. ScrHuucHz. Gram. 72, Lom. Ze, 33. Hanz. Helv, N. a5an, GEBR, Prov. 75e ie « ek GRASPLAN TEN 203 Zeer kenbaar is, wegens zyne, als ’t ware ; gebroken Halmen, dit Gras, dat op Moeras- * fige plaatfen en in ’t Water, door geheel Eu- ropa niet alleen; mâar ookin Afie „ byzonder- Iyk in Siberie, groeit. De Heer TauNBERG heeft hetzelve in Japan gevonden en verzae meld. Het wil ook wel groeijen en bloeijen op drooge plaatfen. Het mogt, zo de Heer GMELIN, aänmerkt, wel eene Verfcheiden- heid van het naaft voorgaande zyn. De Baard- jes zyn fomtyds langer , fomtyds niet langer dan de Kafjes, en dit maakt dat de Aaîr zig áls dan geheel ongebaard vertoont. Om dat het witachtig is en dikwils in ’t Water zwemt, wordt het Wit Vlotgras van fommigen geheten, GerArp merkt aan, dat het zyne Halmen koren maakt of latiger, 1 naar ee mindere À phenr (6) Vosf: eftaart met een enke Tros , vsdeBlomg. jes omringd met Baardjes. De geftalte van dit Ooftindifche , wordt door eef den Ridder gezegd, is volftrekt als die van het Muizenkoorn. De Halm is een Voet lang, met platgeutige Bladen, die geribd zyn en dikwils md dan de Halm. Het heeft een ge: (6) Atopecurus Racemo fimplici, Flofculis Ariftis cir= cumvallatis. Sp. Plant. 6. Panic. geniculatum brevifolium ge: Spicâ purpureo=ferice Puk. Afm. 177. Te Zig. £, 1 IL. Deer. XII, Stuk, NI 204 DRIEMAN NIGE getrofte lange Aair , met talryke Bloemen , AODEEL. zeer kort-gefteeld en enkeld. De Kelken zyn HoorD- omwald met Baardachtige Borfteltjes , driemaal STUK, zo lang als de Bloemen. Het buitenfte Klepje “ van den Kelk is zeer kort en Eyrond: het Blommetje tweekleppig met lange gefpitte Kafjes; de Stamper langer dan de Bloemen. Cz) Vosfeftaart met een byna geaairde Pluim: pus Monf= ruuwe Kelken en gebaarde Blommetjes. s. outpel. _Terwyl dane Soort zo wel i in a Engeland als in Vrankryk aan fommige- Rivier en voorkomt ; weshalven Morison dezelve genoemd heeft zeer groot Engelsch Moeras-Vasfe kaart ; zo fchynt de bynaam wat bepaald te zyn. GERARD be- fchryft dezelve, onder de Planten van Pro- vence, omftandig. Govan fchynt ’er gewag van te maaken, onder den naam van Buikige Agroftis, om dat de Kelken van onderen dik- ker zyn3 doch deeze hadt de Halmen zeer dun en maar een Voet of daaromtrent hoog, even als die van GERARD; terwyl Mortson ?er de langte aan geeft van byoa een Elle en Blas den Cr) Alopecurus Paniculâ fubfpicatâà, Calycibus fcabris , Corollis Ariftatis. Sp. Plant. 4. Govan Hort. 37. Phleum Crinitum, Calycibus linearibus, bafi fubventricofis &c. SonreBer Cram. 151. T. zo. f, 3: Agroftis Paniculà jus „ Spic virefcente divalfà, Pilis longioribus. Ba Rr. de. 155. £ 2, Agroftis recen Govan. Mon/p, 39e B: | GRASPLAN TEN. a05 “den als van Gras of Tarwe. De Aair was vyf vr. * Duimen; en indat Montpellierfe- maar ander- “jj half Duim lang. Kan dit een zelfde Gewas zijn? Hoorne Het onderfcheidt zig doordien de Aair zeer “e= Pluizig is, en zig als van een gefcheurd wer- toont, gelyk in de Afbeeldingen blykt van BARRELIER,die een kleiner en een grootere Soort van dit Gras befchryft, welken de Heer ScHREBER famenvoegt als Verfcheidenhe- den. BuxBAumMm heeft dergelyk in de Ooftere fche Landen waargenomen. (8) Vosfeftaart met een byna geaairde Pluims Vr. Pluizige Kafjes en gebaarde Blommetjes. sus ef N CEHS. De Heer SCHREBER meent dit flegts een bre Verfcheidenheid van het voorgaande te Zyn als gezegd is. Het verfchilt ook inderdaad, weinig, dan in Kleinte, zynde fle breed hoog ‚ met het Baardje van ' Blommetje korter dan het Kelkbaardje,- en de Aair niet ruuw , maar zagt op ’t gevoel en wolliger, Dit alles zou van de Groeiplaats kunnen afhan- gen, op drooge plaatfen, ee in de Noor- delyke Landen, | jes 15) (8) Alopecurus “Pan. fubfpicatà, Glumis villofis , Co- follis Ten Sp. Plant. 5e ien Sp. ‚ Plant. 1. p. 73. FL Suec, 45, 90. Gramen Alopecuram minus Spie Gods C. B. Pin. 4. Theatr. 57: Screucnz. Gram, 154, Gramen Alopecurum minus , Spic virefcen= “te divulfâ. Barr: Ze. 115. É. 1, IL, Deer. XIN. Srux. 25 DRIE MANNIGE VI. (9) Vosfeftaart met eene geaairde Pluim, gee tn. zwollen Kelken en en Bloemen. Nik. Een zeldzaame-Plant, onder myne hert Alpin fölsen bevindelyk , geeft aanleiding tot deeze galenfis. Soort.-Zy-wordt aldaar Belle tanne genoemd , gealsch, era gekneusd, by. eene Ontwrichting der Lede- ie. XC naaaten „opgelegd. 2% Gewas, waar van een “Fakje in Fig-4s op Plaat XC is. voorgefteld, beftaat uit een geheele trop, van zodanige Tak- “jes, ongevaar een Span lang, met kleine fpitfe „Blaadjes. Dezelve komen uit een Stoel voort : ___{ «die Haaïrige Worteltjes heeft;-De-Aairen zy vv Îzeer lang , met eene witte eenigszins rosfe “Pluizigheid, voortkomende van twee Baardjes «uit ieder Bloempje; wier figuur zeer nar die «van het Montpellierfe voorgemeld gelvkt , hoe- „wel zy wat lânger en meer gezwollen zyn, met “korte Steeltjes, | ie Geert inne in hek Geflagt van Pri „befchreeven zynde, geef ik aan dit den na van Geerfigras, om dat het in -geftalte naar (Geerft gelykt. De Bloemen maaken een ver- fpreide, Aair of Pluim, Het onderfcheidt zig, door een tweekleppigen eenbloemigen Kelk, Ak de Klepjes byna gelyk heeft, met een zeer @ Duets. Paniculà ek Calycibus Ventis : eofis, Floribus Ariftatis. JZ GRASPLANTEN. Kley, zeer kort Blommetje en Penfeclachtige Stem- VI. pels (). _ Arpzere Hier van komen de volgende Sri voor. „Hoor (1) Geerftgras met een Haairige Blaise lân ok 5 gefbitfte Kelken, wier en 248 een krom cs we endelings Baardje hebben, — Kaaps. De Halmen van dit Kaapfe zyn een _Hand- breed hoogs glad en teder; de Bladen fmal, van onderen met verfpreide Haazirtjes „ aan den Keel gebaard. De Pluim , naar alle kanten verfpreid , heeft Steeltjes byna dunner (als Haair en de Kelk beftaat uit Eyronde,Buikige, gefpitfte Klepjes, die gelyk van langte zyn. Het Zaad is zo lang als de Kelk. (2) Geerftgras ed een Pluim van venkelde Es Takjes en rang eenzydige ann Panta Bloemen; R Sci Onder de Jamaikafe Planten komt dit Geerft- gras voor,dat; ik weet niet waar van, den by- naam van ee heeft. 5e 3 fo) Zie res Plaat LXXXVII, nier voor. GG) Milium Panic Cap Capillari , Calycibus ‘acuminatis; Cor. Arifâ terminali grt. Alisa, XI, Gen. zn Weg. XIII. p. 93. Mant, 185. „…e) Milium Panic. Ramis fimplicisfimis Flor. alt, ge= minis fecundis. Sp. Plant. 5. Am, Acad, V;p. 393. AL Den. XIII Srus. 208 DRIEMANNIGË VL (3) Geerftgras met een byna geaairde Pluim EU. en gebaarde Bloemen. De Ir. — Inde Levant groeit dit Gras; zegt de Heer pa SCHREBER; voegende daarby; dat de Heer 8 Neetdrad- Govan hetzelve onlangs ook by Montpel- gend, lier ontdekt heeft. Het was echter reeds door M AGnoLr aldaar gevonden, indien de aanhaa- ling van onzen Ridder ftrookt , en genoemd Dolikachtig Gras met een Takkige gecle Pluim. Veel: ‚verfchile die van “de „Afbeelding by GEVVEEL het een Ek >} ait heeft „zeer {mal en famengetrokken fpits; zonder eenige fchyn van Takkigheid, welke in de Afbeelding van Morrison zo blykbaar is. Hy merkt alleen aan ,-dat de Steeltjes ; van ongelyke langte , gedekt zyn door, de Aaiftjes. zE (4) Geerftgras met veningerdt Trosfen ‚het Conic „Puitenfle Kelkkkpje kanthaa iig, Weeg. Dit Gras; aan de Kuft van Male op de “ Straa- (3) Milinm Pan. fubfpicatà , Floribus nd Sp. Plant, 4 SC ureEs. Gram, p. 14, T. 23. f. ‘3. Agrofiis Ventricofa.. Govan. Hort. Te. 1. Gramen ferotinùm Arvenfe, Pan. pvramidali. Ray. Hiff. 1288. Gramen Loliaceum. Mor. Hift, TI. p. 182.-S, 3, Ts 3. f-12 Maan. Moifpe 297. Gramen Alopecurò accedens hei Pruwe Alm, 177. T. 33. f. 6, (4) Milium tld, digitatis „ Calycum Varvui ne Werle Nn Mant, 184. GRASPLANTE N _ 209 Straaten groeijende, volgens den Heer Kor- _ VT. NIG, heeft gladde opftaande Halmen van een Td Voet langte en Lancetvormige op de kant ge- } Hoero- haairde Bladen : terwyl de Scheeden, die de Halmen van onderen influiten , ook ruighaais _ rig zyn. Vier eenzydige losfe Trosjes, uit het opperfte van de Stengel, maaken de Pluim uit , beftaande in overhoekfe Bloemen. Het grootte Kelkklepje is Eyrond, drieribbig , fpits, platachtig, zagt en digt op de kanten gehaaird; het andere Lancetvormig, korter, naakt. Het buitenfte Bloemblaadje heeft een regt end-Baardje. Het Zaad, met de geheele Bloem afvallende, heeft iets dat naar een Weegluis zweemt. 5 en mei pred Oan Elle , (6) tr met ln ze gerrgpte A, Bloem Het en (5) Milium Floribus paniculatis difperfis muticis, Sp. _ Plant. Fl.1. Suec. 55,61. Daris. Par. 23. Gorr. Belg. 19. Gere Prov. 83 Mil. Glumis diphyllis. A, Criff. 27, Gramen Sylvaticum Paniculâ Miliaceâ fparfà € C. B. Pin, 8. Theatr, 141. Mor. S. 8. T. 5 £. zo. Screucnz. Gram, ef Harz. Hobo, N. 1525. Gramen Miliaceume Lo 6 aes Flor. wankiiade cnateitis, Sp, Plant. 2, R. Zugdb. 57: Miur; Diit. Nog. Gramen Pan, Miligs ce fparfà, Semeucnz, Gram. 154, Lone de, 4, . 1. Deer. XIII Srus. ArFDEEL. ul. „Agen cast Lb de) DRIEMANNIGE Het eerfte van deeze twee, hier en daar door geheel Europa voorkoumiende „ wordt Hirs-Gras of Zaadgras, in ’t Nederduitsch ge- heten. By ons groeit het op verfcheide plaat- fen, in de Hooylanden , in Bosfchagie en aan de Wegen. Het heeft dikwils Halmen van drie of vier Voeten hoogte, en Bladen van een Pink breed. De Pluim is zeer dunnetjes en di en daar door verfchilt het inzon- derheid van het andere ; dat , volgens den Heer H zemen een loutere Verfeheidenheid daar van is, in de Bosfchen van Switzerland . groeijende, maar ook veel grooter valt. Di _ zegt hy, heeft Halmen van twee Ellen (*), en Bladen tot zeven Liniën breed, met meer- der en digter getropte Bloemen. Loger fchynt dit laatfte aangeweezen te hebben , onder den naam van Groot Water. Gras met breede Hirs- Aairen; aanmerkende, dat. het Halmen heeft …_ van vier of vyf Voeten hoogte, en Bladen van een Vingerbreed , anderhalf of twee Cubiten lang. Gemasid zynde, zegt hy; is het Hirs- Gras een uitmuntend Voeder voor de (7 (*) Bicubitates, Dit eme by. zyn Ed, „twee Ellen , dat is omtrent vyf Voeten ‘te betekenen £ ‚ Beeften © zon het naanwlyks drie Voeten „hoog. en laager dan % voorgaaude zyn, dat met de Bladen geenszins ftrookt, . PE ME EN CP PEN GRA SPLANTEN, rr (7) Geerftgras met gepluimde Bloemen , die gen PAS Ee baard zyn. | an | ae Hoorne Tot het volgende Geflagt is dit Gras bevoo- ve ze rens, door den Ridder, met den zelfden by- Aitiuns _ naam, betrokken geweest. Het groeit in de vn, Zuidelyke deelen van Europa en wordt, des. Havere wegen , Provencaalsch gepluimd Haver-Gras, met “TE Zaad als van Akeleijen, doot fommigen, ge. tyteld, Anderen hebben meest gelet op de gebaarde Bloempjes, die als in de Haver cen _ _yle Pluim famenftellen , op lange Haairachtig __duppe Steeltjes, De Heer Scororr ‚ door _ wien het ook in Karniolie werdt gevonden s 5 noemt het Agroftis met drievoudige hangende _Trosfen en gebaarde Aairen, het Baardje lang En gegolfd. Scmrezer, die hetzelve ook _ afbeeldt, zegt, dat de Halmen drie Voeten _ hoog zjn, of hooger, dunven glad „opftaande, s de Bladen breed, glad en fpits , met lange j Bladfcheeden; de Aairtjes eenbloemig. Het Zaad, in de Bloemblaadjes vaft beflooten en Tb ze ‚ langwerpig, byaa rolrond, glanzig zwart. zo BEES CAGE eng @ Hifum For. paniculatis Aritatis. Govax. Morf. IL Deer, XII STUK. are \DRIEMANNIGE 5, HI. Hoorne LJ E A is € groff enti, A gGRr o's T IS. Struisgras, Dit Geflagt noemt men Struisgras, om dat de Pluim, in veele Soorten , naar de Staart van een Struisvogel zweemt. De Griekfche naam deroftis betekent eigentlyk Veldgras. Het onderfcheidt zig door een tweekleppigen eenbloemigen Kelk, die een Blommetje be- vat, dat een weinig kleiner is (*), hebbende Stempels daar uithangende, die overlangs met Stekeltjes bezet zyn, niet nk ge- Iyk in het voorgaan rde. „Het bevat de volgende tien vaidige Soor- ten, die in gebaarde en ongebaarde zyn vere eel IL. Gebaatde. (1) Struisgras , welks buitenfte Bloenblaadje een zeer lang ‚regt „gefirekt Baardje mie de Pluim « Aair en zynde, m (*) Zie Fig, 30, op Plaat LXXXVII, in wier ver klaaring gezegd en Ee de Kelkblaadjes korter dan het Blommetje zyn. Cal, Valv. acutis Corollâ brevioribus. Am. Acad. 185 GG) Agroffis Petalo exteriore ‘Ariftà re&âà , friêâ » longisfimâ ; Paniculâ patulâ. Sy. Nat. XII. Gen. 80- Veg. XIII. pe 94. Gort. Belg. 20. R. Zugdb, so. GER % Prov, So. He oe Suec. 58, 62. G Mm E Le Sib. de Pe ga. N. 22. ae monantha Harur. Hel, N. 14go- Gramen Segetum altisfimum Paniculâ fparfà. C. B. Pir. 3 S&- getum Gramen, Panic. fpeciofà latiore, Lo Be Zé 2» GRA SPLANTEN, 213 In Europa groeit deeze Soort vry alge- meen, zo wel als in onze Geweften » in de Zaaylanden onder het Koorn , inzonderheid rog Hoari, onder de Gerft en Haver. Door geheel Kibe rie is het zeer gemeen, veranderende gelyk overal op den Aardbodem , met roode en groene. Pluimen, zegt GMELIN. De Halmen zyn drie Voeten hoog, met breede Bladen, en; een zeer groote Pluim-Aair, dikwils een Voet lang, zegt HALLER, fomtyds knikkende, uitermaate veelbloemig „ in de jongheid groen, volwasfen paarschachtig blaauw van Kleur. De Kelk is een gezwollen Blaasje, het Blommetje bevattende, welks ééne Kafje een flap Baardje uitgeeft, dat buiten den top geboogen hangt, waar door zig de Pluim als met Haairtjes voordoet, en door den Wind veeltyds in eene fpeelende beweeging is. Het eee ee: Akker -Windhalm geheten. — En e) Dit Gras zou het zyn, ’t welk Kar m als een der nuttigften om tot Voedzel voor het Vee, in Sweeden, te teelen, aanpryst, zo HALrLLER wil (*). B. (2) Surnisgrgs met het buitenfte bnblanije 1, = e 66 interrupe VI. Aas. ta. ©) Het. Hift. incoat, utf, T. IL. pe 228. ngen Cz) Agroffis Petalo exter. Ariftato &c. Sp. Plant. 5e Score. Carn. II, N. 95. Arvenfe Paniculatum Spicâ interruptÂ. ScneucHz. Gram, 146. Gramen Capilla- tam &c. Varur. Par. T. 17. O3 U, Deer, XIII. Sruk. BA DRIEMANNICGE NI gebaard 5 de Pluim dunner, finaller, af- ne gO AN, AS Hoo a “ Verfchil van Heel Soort, die door Varr- LANT in Afbeelding gebragt is, fchyut te root , om als eene Verfcheidenheid van het voorgaande aangemerkt te worden met den beroemden HALLER.- Zy komt, volgens Linnaeus, in Vrankryk; Switzerländ;, Tcalie en Duitschland, voor. een en s@ 3) Suisges, welks buitenfle sBhemblazdje Miilncva. sthr eet, gefirekt; en li Geerft- _— hascdeefgs tn ez en Ien enten was es Heer GouanN deeze voorgekomen, die ook in Spanje en Sie berie groeit. Zy heeft een Geerftachtige Pluim en de Baardjes zyn zolang niet als in de eerfte Soens de Eluim minder bes an: 6 ‘Seruisgras … met een enheids zeer … finalle des. Pluim , ruigachtig Blommetje en regië Ai Baardjes langer dan de Kelk, G) Agroflis Petalo exteriore Ariftâ terminali reêâ fuilâ mediocri. Sp. Plant. 2, Govan. Ziluflr. 3. Agh Miliacea. R. Lugdb. 59. Sp. Plant. 1. p. 61. N. (4) Agroftis Paniculà fimplici anguftatâ ; AN pu- 5 AriftÀ retâ Calyce longiore. Sp, Plant 16e Mant. 30. Agr. Panic, Lineari anguftisfimâà &c, GOVANe st “haftr.3. Tr £ 3e GRASPLANTEN. 215 De Halmen zyn ânderhalf Voet lang, met _ vr. een zeer fimalle Pluim-Aair, in deeze, die ook Ar eran by Montpellier is waârgenomen , met Baard- ted jes twee of driemaal zo lang als de Kelken, (5) Struisgras, met een bna geaairde Pluim, ee KEN 5 ruigachtige Zaaden , en het EE zo Jang dela als de Kelk. De kortheid der Baardjes onderfcheïdt deens Soort, die in Portugal is waargenomen door den Heer VAnpeLLi. Zy heeft aid Halmen, die gewricht en gebladerd zyn , gelykt naar de volgende , maar de Pluie is is Aairachtiser, met breeder platter Bladen en byna Borftelige Kelken. Aan ES met een Ingvapig nel e AL eik ruig ‘en een per dq Baarden, mig an. ear de Kelk. op € D Agroftis Pan. fubfpicatâ , Seminibus ovatis puber: eee » Arftà longitudine Calyeite, Sr: Plant, iz E Agni Paniculà oblongà, Petalo exteriore Bafi ofo Ariftâque ‘tortâ Calyce longiore, Sp. Plant, 3. cuftis unifloris es Har 1. Hebo, 1522, ScOP. Carn, T. 209. II. 126. Gramen, Miliaceum fylv. Glumis oblongis. Pas. Gram. tax. R Aj Angl, HL Pp. 404. Gram. Avenaceum montanum &c. ScueucHz. Gram, 507 ‘Agtorum Venti Spica. Lon. Ze. 3. O4 4. Deer. XIII. Stux, KL HL Hoorp- TUK, 416 DRIEMANNIG TE Op Zandige Heuvelen, begroeid met Krev= * pelbosch van Geneverboomen ‚ komt deeze in Europa voor, en wel in Sweeden overal; zo Linneus zegt. Hy merkt aan, dat de Boeren aldaar met de Halm, die zeer lang en regt is, zonder knoopen, hunne Tabakspypen ; _ door te veel gebruik met Olie gevuld , zuiveren; waar toe de Laplanders, altyd te vrede met een kort ‘Pypje, het zo zeer niet noodig _ hebben. Men zou hier uit kunnen befluiten , dat de Sweedfche Boeren uit lange Pypen roo- ken. Ondertusfchen groeit het ook in de Lap- landfche Bosfchen tusfchen Steenen en Hee. fters, zo hy aantekent (*). Hart er brengt dit Gras, zo dat Vblkomend zelfde is, nog , gelyk de Ridder bevoorens gedaan hadt, tot de Rietfoorten t’huis: waar- toe het, volgens Scoror1, ook volftrekt - behoort , als de Blommetjes , binnen den Kelk, met Wolligheid of Pluis hebbende, en voorzien met een geboogen Baardje, dat; À den voet van ’t ééne Kafje, uit deszelfs rug ontfpringt , weinig langer zynde dan dé Bloem, die alhier de Kafjes langer heeft dan de Kelkblaadjes.. Deez’ vondt het, in ' Karnio- lie, aan den Voet der Bergen , by de Rivier Idriza. HarreER, die het op de Bergen in Switzerland waarnam, zegt, dat het de Hal- men twee Voeten hoog hebbe; doch LIN- N&Us merkt aan, dat het onder de hoogften ’ van C*) Flor. Lappon, p. 26. GRASPLANTEN. sie van het Sweedfche Gras behoort ‚ van vier of twee Voeten dikwils voorkomende , met twee en drie Knietjes: de Bladen byna Rier- „Hoor achtig, breeden hard; de Pluim Aairachtig famengetrokken ; def Kelk gefpicft eenbloe- mig. De Geiten zouden liever honger willen lyden dan hetzelve eeten. Ondertusfchen zou dit het Piphwen zyn der Sweeden’, * welk Kar Mals eene der nuttigfte Grasplanten voor Weiden aangepreezen hadt (*): zo dat dit, gelyk ook HArrER wil, misfchien betrekke- Iyk zal zyn op de eerfte Soort, in Sweeden Aker-When, of alleenlyk When genaamd. De Kalmukken vlechten ‘er Matten van, om hun- ne Hutten te dekken, als met Riet, zo G ME- LIN aantekent. (DD Struisgras met een verdikte Pli en Tike VILS kige Halm; het buitenfte ì Bloemblaadje ge- afin 5 heel Willie , aan den tip gebaard. 5 VI. AFDEEr, | ui. In ’ Switzersch Gebied van Aigle, zegt HALLER, komt deeze Soort zeer overvloc- dig aan de Rotfen voor, en SCHEUCHZER heette In. de an van den en Re. Stokh, Ve dn van 1747. IX. Band. bladz. ln (7) Agroftis Panicul incrasfatÂ, Petalo exteriore &c. Sp. Plant. 4 zArundo Locuftis unifloris &e. Haru. Helv, N. 1521. Gramen Arundinaceum , Paniculâ denfà viridi- Argent, fplendente, AriftatÂ. Senevenz. Gram, 146. Os II. Deer. XIII. Srux, een ars DRIEMANNIGE VI. den. Ey noemt het een zeer fraaïje Plant,’ er die de Halmen drie Voeten hoog heeft , en Hoor gladde Rietachtige Bladen. De Pluim, insge- Iyks naar die van Riet gelykende, fial, een half Voet lang, was door hem fomtyds zoda- nig gevonden, dat, in Plaats van Blommetjes ; groen en Zilverachtig bonte Blaadjes voort- kwamen uit de Kelk. Len Nak in a (8) Struisgras „ dat een Pluim heeft van za. Sne _werpige gefpitfe Bloempjes en de Halm ge 81 | ne dekt ke met zeer korte ai minnie prvelk; volgens: ag Hèer Se- _eureRyby Verona. Zy heeft de Halmen maar. een Voet lang en de Bladen naauwlyks langer dan de Leedjes. De Pluim is Takkig , met ongefteclde Bloemen ‚die weinig gebaard zyn; hebbende paarfche Stempels. IK: 60 Saen met het pn gedeelte van De EER et in MP de (®) ae Paniculâ Fofculis ontaarde mneronatis ‚ Culmo obteéto Foliis. brevisfimis. Sp. Plant, 18. Mante 30, Feftuca ferotina. Sp. Plant. p. zix. Gramen Loliae ceum nv Paniculâ difpanfâ. Sea, Jer, II pe za46. T. 3. (9) A Pâne parte florente er En Bee SP Plant. 6. Fl Suec. 60,64. Darin. Par. 24. Fl. La 46. „ES Pan. Lancealatà Spiciformi ween jak 26. Gramen, ferotin. Arvenfe Spicâ pyramidali. RA} Angl. 304. Hijt. 1288. Gramen Alopecuro accèdens PrLuxe Alm, T, 33. fe Ge GRASPLANTEN. erg de Pluim zeer witgebreid ; het buitenfte Bloembdlaadje ad en een AE lide end - Baardje. In Sweeden is dit Gras zeer gemeen, dat men ook in Engeland en’ Vrankryk aantreft s groeijende aan de Oevers van- Meiren en in laage Velden. Het heeft een Pluim, die bloei- en Ri jendé zig uiefpreidt in Kransjes , anders van — GE boven famengetrokken zynde tot een pierami- _ daale Aair. Na het bloeijen wordt dezelve ge- heel roodachtig; weshalven het, in Sweeden , den naam van Rodwhen voert. Het gelykt ee- nigermaate naar het Vosfeftaart-Gras, hiet voor. befchreeven. RE) Struisgrâs met band ene het huis tenfte K ; zén den ins Op Zandige plaatfen, aan de Kut van Ma- labar, ís dit Gras door den Heer KoENre- gevonden, Het heeft een kruipendén Schub- bigen Wortel ‚ met Halmen die om laag n rf leggen, voorts “opryzen een Handbreed De Bladen zyn Elsvormig , tweevoudig, aË ftandig, asbeld, met de Scheeden in elkan. der (ao) Agrofhs. Fe” EERE S 5, Ae Valvula exten riore incurvâ, Carine apice,tantum dehifteute. Mant, 85e re? 1. Deer. XIII. Srux. er geo DRIE MANNIGE vr. derfteekende.. De Tros die zeer eenvoudig , ii, opgeregt en bogtig is, byna ge-aaird, beftaat Hoorb- gemeenlyk uit tien , byna ongefteelde, zeer en gladde, Bloemen , die als een byzondere Vrugtmaaking hebben, met uitfteekende Pluis zige Stempels: weshalve mooglyk dit hier tot de Gebaarde is t'huis gebragt. (11) Struisgras met verlangde Kelken , cen eon + MEN Fn …ò krom Rugbaardje aan de Bloemblaadjes „en Hurkend.) keen eoniegemaatt Takkige Halmen. Dit hskend Struisgras komt op vogtige Weiden hier en daar in Europa voor, byzor- _ derlyk in Sweeden, daar men hetzelve Brun- when noemt. De Heer REIGER vondt het, by Dantzig ‚op „Bergen en in Bosfchen: GMELIN, in Siberie , op wyd uitgeftrekte Weiden aan ’t bovenfte van de Rivier Jehifea, In Provence en Switzerland bemint het vog- tige plaatfen., De Halmen zyn een Voet lang, eerft leggende, dan opftygende, met Bladen, die fmaller of breeder zyn, en eene paarsch- achtige Pluim, byna als een Aairtje; doordien dezelve met veele lange Baardjes is bezet. Som- Ci) Agroftis Calycibus elongatis, Petalorum Ariftä Dorfeli recurvà &c. Sp. Plant, 7. EL, Suec. II. N. ó5e Gmer. Sib. I. p. ge. Rerie. Gedan, Il. p. 36. Govan. pend 40.’ Avena monantha &c. Harr. He. N. 425,0 Gfamen firpinum Paniculatum, Folio varians. C» BP 1 Theatr, 2e Gram, Pan. fupin, &c, ScHEUCHZ. Gran. rar. Te 3 f, ge GRA SEKEAN TEN sar Somtyds beftaat die Pluim, zo de Heer Har- LER waargenomen heeft, uit een tropje van VI. AFDEEL; HIT. gekrulde Haairtjes. Dit hadt reeds Scnrucn- Hoorne ZER opgemerkt. u. np (a2) Struisgras met de Pluimtakjes need ongebaard ‚ een Halm en gely- ke Kelken, Dit kruipt met Wortelende Scheuten; wes= halve het Klein Hondsgras geheten wordt. Het komt door geheel Europa en ook in deeze Ge- weften aan de Wegen en in de Bouwlanden, op veele plaatfen, voor. De Halm regt zig vervolgens op, en maakt een digt roodachtig groen Pluimpje, In Ameaden worde t het Kryp- pr genoemd. een XII. Ee (13) Struisgras met eene Haairige uitgebreide _xnr. Pluim; 5 H (2) Agroftis Paniculà Ramulis patentibus muticis 10. orepente&c R. Zugdb. 59. Govan. Monfp. 40. Gort. Belg. 20. Poa monantha nie fera , asperis. Harur. Hel. N. 1473. E 402. 3) Agroftis Pan. Capillari patente 8e. Sp. Plant. ge Oep. Dan. T. 163. R, Lugdb. 59. Darter. Par, 230 Gort. Jugr.10. Gmer. Zub. 18. Govan. Monfp. ao. Ger. Prov. 82. Agroftis Panic. tenuisfimâ. F/, Lappe TI. Dear. XIII. Srux, Hali Z 22s DRIEMANNIGE Pluim 5. Elsvormige gelyke flekelige gez kleurde Kelken , en ongebaarde Bloempfes. Dit Haairig Struisgras groeit in de Velden van Europa, en kruipt geenszins; hebbende opgeregte Halmpjes en. {malle Blaadjes. De Pluim is dun, in de jonge Plant groen, in de volwasfene paarsch en wordt vervolgens bleek: gelyk zy ook zig eenigermaate Kransachtig uitbreidt. Sommigen hebben-’e reen Vosfe- ftaart van gemaakt, om dat zy maar één Bloem- blaadje vonden ; dat echter niet altoos plaats heeft. Ook is ‘er een Jong aagende Verfchei zeeen van ontdekt. En GC » Stniidgraé met eene erde on= gebaarde Pluim en gelyke Kelken , de onbez vuygte korter „de bevrugte tw mad zo Jap als het Blommetje, In Engeland, als ook in Duitschland , is deeze Soort in Bosfchen waargenomen, die zig door de gemelde byzonderheid aanmerke- _ Iyk onderfcheidt. 5) | 45. Poa monantha Caule erefto. Hart. Hefv. N. 1475 Gramen Mont. -Pan. fpadiceâ delicatiore. C. B. Pin. 3 Prodr. 12. Semevcnz. Gram, reg. Gram. Miliacetis minus Paniculâ rubente. Mont. 52. Ze. 64. rn Agroffis Pan. coarctatà muticâ, Cal. gequalibas de. Spe Plant.-16. Hups. Angl. 28. Gramen Milia= ceum Sylvefire Glamis oblongis. Raj. Ang/. 404. _ Pd GRASPEANTEN 4223 (15) Struisgras met eene Josfe Pluim, songebaar VI: de gelyke Kelken en kruipende Halmen. ki rand Hoorp. Dit, ook in Bosfchen van ons Wereldsdeel eb an gevonden ‚ wordt Groot Geerfigras genoemd Aarie in vergelyking met-het Haairige, waar van het “ Wite zig door de kruipende Halmen -onderfcheidt. Dewyl de Pluim- Aair uit groene Kafjes met Violette Meelknopjes ne weet ik niet „ waar van } het den bynaam h (16), Struisgras met eene ongebaarde eenzydige ,XVL Pumila; Pluim, en opgeregte gebondelde Halmen. Zeer klein, Op Ysland, in Sweeden, Switzerland en Duitschland , groeit dit zeer Aline, dat de Halmpjes Aad ARE, Duimen, hoog. heeft en Bloempjes. a ann onder rs j gemelde Kruipende Struisgras voor. (17) (15) Agroftis Paniculâ laxâ , Calycibus muticis aequa- libus &c. Sp. Plant, ro. R. Zugdb, zo. Agr. Paluftris. Hups. Angf. 27. Gramen Miliaceum majus, Pan. Spa- gr sn Per. Gram. 118, 129 Raj Angle u, EC) Agroftis Pan. muticâ fecundâ Culmis fafciculatis erettis. Sp. Plant.-1g:- Mant, 31. Poa monantha, Fol. SetaceissH a v.r. Helv. N. 1474. Gr. minimum Paluftre, Pe fpadiceâ delicat , tenuifolium. 5 CHE UCHZ, Gram. 131. U. Deer. XIII. STUK. { 24 DRIEMANNIGE „- | VI. (17) Struisgras met een mert Draadach- SE ed tig Pluimpje À Hoorp- WE , _ Dikwils maar één Duim hoog vindt men dit Agroftis Grasplantje, ’s Voorjaars, in Duitschland en rs Vrankryk. Het heeft enkelde Bloempjes» kleinst. overhoeks, aan zeer dunne Halmpjes, die zig — “zeer fraay vertoonen. (18) Struisgras met een famengetrokken onge XVIL baarde Pluim , en ingerolde Elsvormiges Nete Spper wigflaande Bladen, | nisch, XIX. 0 Struisgras met een langwerpige Jamen- en gehoopte Pluim; de. Kelken en Blommetjes Kaisen. En elhits byna gelyk en ongebaard. Deeze beiden hebben van de Groeiplaats haaren bynaam. Een naar het Virginifche ge- Iykende , vondt de Heer ForskaAönr by Suez, in de Arabifche Zand-Woeftynen, met een geaairde Pluim. Het andere hecft de zi … Heer (17) Agroftis Paniculâ muticâ Filifoemi. Sp. Plant. 1 Govan. ies 40. en Spart. Carillaceo lib minimum. Dir 3. Gramen Loliaceum mini mum Pan. emd & B. Pin. 2. ScnruCHz Gram. 40. Mor. oge II. p. 200. S. 8. T.-2,f. 10e Gramen minimum. J. B. Hift. II. p. a65. (43) Agroftis Paniculâ contra&âà muticâ , Fol. involu- ns ef rigidis, exftantibus. Sp. Plant. 12. CrAYT. Se GD Aofis Pan. oblongà congeftâà , Cal. Corollisque &cuminatis, fubaequalibus muticis, Sp. Plant, zo, Mant, $1» GRA S-PLVACNTEN. 225 Heer JacQuin in de Westindiën gevon- on den. Dit hadt veele opftaande Halmen van 111, een Voet, met onverdeelde Takken en glad- achtige Bladen. De Pluim was langwerpig s famengehoopt ‘uit veele ruuwe groene Bloe- men, wier Kelken aan den top gefpitst wa- ren, zo wel als de Blommetjes daar binnen; die geen Baardjes hadden, maar donkerpaar- {che getakte Stempels en witte Meelknopjes. Deeze Soort van Gras ‚ merkt de Ridder aan, is zeer moeielyk te bepaalen. Het bloel- dein de Upfalfche Akademie-Tuin om’tandere Jaar en hadt de gedaante van de Cinna, welke ik Stekelgras heb geheten (*). Hier kan ik niet ongevoeglyk dat Javaans Javaante fthe myner Verzameling plaatzen ; ’t welk by- Fig. 5 ae in a 5 De dig Pe: VSOP PIE RO, ver. e , toont hetzelve in de nT Proost, zynde omtrent de helft der langte van de _ Halm, van onderen , afgefneeden. Het heeft _dezelve uit Leedjes beftaande „ die byna ge- heel bekleed. zyn met Schésdies ‚ welke de. Bladen „uitgeeven , die een weinig. ingerold, Elsvor pitst, en. niet. lang , voorko» men. “Van onderen fchynt de Hálm eeniger- _ maâte kruipende te zyn, hebbende aldaar de Leedjes en. Bladen kleiner. Om hoog komt STUK: de C°) Zie bladz. 32, hier voor. IL Dazs. XIII Stum 206 DRIEMANNIGE _ VI. de Pluim uit eene Scheede voort en vers AFDEEL toont zig als een Aair van gladde Bloemen , Hoorp- puntig naar boven, te famen gehoopt. Dees ze Bloemen beftaan ieder uit een fpits Kaf- je, het andere omvattende , beiden den Kelk uitmaakende , zeer hard , dik en glad, geel achtig van Kleur, waar binnen twee zeer dunne witte Vliezige Bloemblaadjes. De Meel- knopjes en Stempels, beiden rosachtig, vers fieren de Aair, zynde de eerften zeer groots … de anderen Be Takkig ruig, en als Worm- pies zig daar buiten aan vertoonende. Ziet by a de vergroote Afbeelding van een dee- zer Stempelen , als een der Kenmerken van dit Geflagt. xx. (zo) Struisgras met een famengetrokkene one re gebaarde Pluim en zydelingfe opftaande Indifch. Trosjes overhoeks. Dit Indifche wordt befchreeven , als hebe bende een opgeregte Halm en fimalle vlakke Blas — den: de Pluim langwerpig uit zydelingfeover- hoekfe Trosjes beftaande , die digt tegen de Graat aangevoegd zyn, hebbende zeer Korte fpitte Kafjes. Dat van SLOANE, op Jamai ka : (zo) Agroffis Paniculâ contra nmticà, Racemis la teralibus ereêtis alternis. Sp. Plant, 13, Gramen Seca” Enum Indicum , Sp. gracili rk Ariftis longis in” tortis. Pum. Alm, 175. T. 191. f. 5. Gr. Prate Panic & Foliis anguftisfimis &c. Sick. Fem, 35 Hifi. LP. ais. T.73efor, Burm. #4, Ind, p‚ 27. GRASPLANTEN, 627 kä, byna overal in de Veldeù groeïjende , Ln fchynt hier-mede welte ftrooken; doch ik EE begryp naauwlyks, hoe dat van PruKane) N ale met lange in elkander gedraaide Baardjes, ST boven de Aaïr uitfteekende, hier te ftade komt: want aldäar is geen het minfte blyk van zyde= lingfe Trosjes en de Baardjes ftryden tegen de bepaaling. Zouden mooglyk eenige afges fleetene Graatjes daar voor aangezien kunnen zyn? Immers ik vind zodanigen aan een E- xemplaar van dergelyk Indifch Struiszras , door den Heer THUNBERG op Java ver- Zameld , welk nader’ met de bepaaling ftrookt. (er) inie 2 met Sier Aaîren in't kruis ; Is die aan den voet glad zyn , en Blende Joemblas Criciara. dige gebaarde Kapjes sela Gekruist, In een Bofchje, by den Oevers van Rio Co- bre , op Jamaika , beneden de Stad St. Jago de la Vega, isdeeze Soort door den vermaar- den STOERE gevonden. spee th Ld nanne ef t vyf Aairen.diein’t XXII. Gas wit nn; Ti hd EES Eel 5 Agrostis Spicis _quaternis cruciatis bafi glabris, Valvalis petaloideig Aalatisn. Sp. Plant. 15: Grams ink (22) Agrostis Spicis fubquinis ke 5 p. Plant, 14. Aim, Acad, Ve pe 392 Gramen cruciatum asfurgens &c, Br OWN. P 2 EH Deer, XIII. STUK, _ 228 DRIEMANNIGE kruis flaan , aan den voet Pluizig , eh Bloembladige gebaarde Klepjes. Dit was den zelfden Kruidkenner , byna overal, en als een zeer gemeen Gras, op dat Eiland voorgekomen. Het geleek naar het voorgaande zeer ‚ maar was driemaal zo groots en hadt meer Aairen dan vier, in de mik ruig» Hier achtde Hoogleeraar Bur MANNUS;niet zonder reden, te behooren, het „Amerikaan. fe gekruifte Vingergras van PLUKENET, by de Engelfchen Hollandföh Gras genaamd, zo die Autheur zegt , twyfelende of * ook het Geflernde Egyptifche Gras zy van VESrLIN- Grus, en het Gekruifte Favaanfthe van Bon- TiUus. Dus zou het ook in Ooftindie voare komen. Arïr A. Rietgras, _Dit Geflagt verfchilt van de voorigen, door- dien het twee Blommetjes heeft, in een twee- kleppige Kelk, doch zonder een onvolmaakt daar tusfchen, gelyk het volgende (9), Daar komen evenwel fomtyds drie Blommetjes in voor, De Pluim is in veelen eenigermaate Riet- Brown. Fam. 137, Gramen Daftylon Spicis graciliori® bus pleramque quatuor , Eruciformiter dispofitis. SLOAN* Jam. 33 Hil. 1. p. rit. Te:68 £. f ast ‚ cruciatum, Prux. T. 189. £. @ Zie Fig. 36, op onze Plaat REM | 2 Deel, PLAAT XCI. GRASPLANTEN. 229 Rietachtig ‚ weshalve ik het Rietgras noem. _ VI. Aira was weleer de Griekfche naam van -Do- TEN lik. Het bevat de volgende Soorten. EN STUK, I._Ongebaarde. (1) Rietgras- met een langwerpige eenzydige 1. ongebaarde , opleggende Pluim, en vlakke 4 a, den. Eed Tot deeze Soort is door den Ridder Ehuis gebragt het Zevantfche gepluimde Gras van TourNEroRT, met Zaad van Porfelein. Het Zudifche Rietgras thans betrokken zyn- japanfchs de tot het Trosachtig of Gekropte Panikgras; rrd zal ik hier in plaats brengen een Japanfche zeer fraaije Gras- Soort, hier neveus op Plaat XCI,in Zig. 1. afgebeeld. Met het gedagte Levantfche Rietgras fchynt my dezelve , die met de Geflagts- Kenmerken ftrookt , veel overeenkomst te hebben in Gewas, volgens de bepaaling. De Halm en Bladen zyn Riet- achtig en vlak ‚met veele Ribbetjes overlangs. De Pluim, welke eenigszins over zyde ens uit eene Bladfcheede voortkomende, uit menigvuldige ,‚ Haairdunne, Ee op elkander iebwende Steeltjes ‚ met ongebaarde Bloem- (1) Aira Paniculâ oblongâ fecundâ muticâ imbricatâ , Foliis “planis. Sy/f. Nat. XII. Gen. 81e Veg. XIII, p. 96, Sp. Plant. 4 Gramen Orientale Paniculatum Pore tulacze femine. TourNF. Cor. 39. II Dezia XIII, Sruse 230 SDRIEMANNICE VI. Bloempjes twee by elkander; het eene wat Aert langer gefteeld dan het andere, en ieder twee en Blommetjes bevattende. De Halm, waar van hier flegts het bovenfte vertoond wordt , is knoopig en by my ruim een Voet lang , maar fchynt langer te zyn geweest. it 2) Rietgras met een Josfe, byna geropte PT Eg Tukkige Pluim en ongebaarde Bloempjes. Zeer :  en _ Klein, Dit Gras door den Heer Loerrinc in Spanje gevonden ‚ verfchilt van dat van Bux- BAUM daar in, dat het veel kleiner is» _naauwlyks een Duimbreed hoog. De Heer ScrrREBER heeft het in Plaat gebragt naat een Exemplaar uit de Kruidverzameling van den laatstgemelden. De Blommetjes en Zaad- jes zyn ontzaglyk klein. TI, (3) Rietgras met een uitgebreide Pluim, ot= gd gebaarde gladde Blommetjes , langer de Kelk en vlakke Bladen. Op (2) Aira Pan: lexâ en Ramofisfimâ „ Flos eulis muticise Sp. Plant. 5. Loerr. Jtin. 117. ScHREBe Gram. T. ar. f. 2. Gens Panicul, Arvenfe minimum: Sparfà Paniculâ , minimum anguftifolium. Barr: P- 1218. dei ‚ Te f onl) Mira he end „ Floribus muticis Igevibus &© ‚Sp. Plant, 6. FI. Suec, 66, 68. Darin® Par. jo | ae P 11e Oep, Fl, Dane T, 381. Aira Culmo pa Ld GRASPELEANTE Ne 231 Op vogtige Velden, omftreeks Londen, is „VT- het gemeen, van waar LoBrL dit Gras, dat- Im. Ee zoet van Smaak is, aan BAumiNus hade ge- „Horo zonden. Het komt by ons ook in vogtige Lands. douwen en aan de kanten der Slooten, voor, alwaar ik het dikwils heb gevonden. In Swee den is het zeldzaam, in Switzerland gemeen. De Halm heeft de hoogte van een Span, een Voet of daar boven; de Bladen zyn taamelyk breed, doch kort en de Pruim is zeer uitge- breid, met kleine Bloempjes. Op drooge plaatfen komt het dikwils met vyf Blommetjes voor, en is alsdan van het Waterig Beemd- gras niet gemakkelyk te onderfcheiden. Be II. Gebaarde. (4) Rietgras met een geaairde Pluim en vlakke _ Tv. Bladen; de Bloempjes, in *t midden, MEE eta. een omgeboogen breed Baardje. vna geaard, Op de Alpifche Gebergten van Lapland en Swit- repente. R. Zugdb. 60. Poa Loc. bifloris glabris. Harr, Helv. N, 1471 Gramen Aquaticum Miliaceum Screvcnz. Gram, 176. Varui. Par. 89. T. 17- f. 7. Gr. Caninum fupinum Paniculatum dulce. C, B. Pin. 1. Grame dulce 5 dio Ariftatis , aad reflexà latiore. sp. Plant. 7. Fhe Suec. 65» 69, FL. Lapp. q7, Avena diantha. Haru. Helv. N. r4go Gr. Tvanstenn Paniculatum Alp. hu= mile &c. Scneucuz. Gram. 221. App. T. 6, E 1. Deer. XIN. Sruk. \ | < 232 DRIEMANNIGE „VI. Switzerland groeit dit byna Geaairde Rietgras , in dat laag is, zelden meer dan een half Voet Hoor hoog, hebbende cen digt getropte Pluim , van weinige groote Bloemen, zeer fraay paarfch en Goudglanzig bont, V. (5) Rietgras met vlakke Bladen en een uitge Caspic fa. breide Pluim ; de Bloemblaadjes van onde- Veenig, ren Pluizig en gebaard, met een kort regt „Baardje. Dit Gras, dat alom ín ons Wereldsdeel op vette vogtige Weiden , inzonderheid in een Veenige Grond en by ons meest aan de kan- ten der Bouw- en Weidlanden voorkomt, wordt van HaArrER genoemd tweebloemige Haver , met een zeer groote uitgebreide twee- kleurige Pluim. De Halm is van twee Voeten en hooger; de Bladen zyn fmal en neder- waards geftreeken ruuw ; de Pluim is Riet- achtig en ziet eenigszins bruin geel met Zil- verkleur gemengd. Men kan het ligt met dat Struisgras, ’t welk Akker -Windhalm genoemd wordt, G5) Aira tse dein geen patente , &c. Sp; Plant. 8. Gor En uec. 63, 70. OED- De : 249. Goar Sib. 1. p. 95. ien En gr. Aira Pant HET. 4 En Gr. een bdord” Arund, comofà niculâ, Mor. ‘Hijt, II, S, 8. T. 5 f£, 17. t GRASPLANTEN. 283 wordt , verwarren. « In de Laplandfche Moe- PE rasfen groeit het dikwils eens Mans langte Ul. hoog, met een fmalle Pluim van een half Elle B lang, die ongemeen flingert door den Wind. (6) er met Borfielige Bladen , byna VL aakte Halmen , en een wyd gemikte Fieuafa, Pluim met bogtige Bloemfteelf tjes. De bogtigheid der Bloemfteeltjes in de Pluim, die zeer aanmerkelykis , onderfcheidt , volgens den Ridder, deeze Soort, welke Bofchgras met een witte Pluim en Haairachtige Bladen vanBAuniNus getyteld was,en ook afzonderlyk door Scnerucnzer befchree- ven, die het in de Bofchachtige ftreeken der Alpifche Bergen waargenomen hadt: maar de vermaarde HALLER meende wel verzekerd te zyn, dat de Ouderdom s dit Gra een verfchillend aanzien gaf, bere het vol- ftrekt behoorde tot-de volgende Soort. 1) Rietgras met Borflelige Bladen, een Ren fina le Bergs. (6) Aira Fol. Setaceis, Culmis fubnudis , Pan.” divan ricatà, Pedunculis flexuofis. Sp. Plant.g. Fl, Sec. 64 , zi. Darin. Par. 26, Oro. Dan, 157. Aîra Pan, rarâ Can ‘Iycibus albis. FA Zapp. 48. Gr. Alpinam nemorofum Paniculatum &ec. Seneucnz, Gram. 218. T. 6. £ 1. Gr. Nemorofum Panic. albis Capillaceo folio. C. B, Pin. 7. Prodr. 14. Mor. S.8.T.7. fg. (7) Aira Fol. Setaceis, Paniculâ anguftatÂà &c. Sp. P lant, 1, Deer, XIIL Srum, 284 DRrEMANNIGE a finalle Pluim en Bloempjes die aan den wer Haairig zyn „met een lang gedraaid Baardje, In Lapland vondt Linneus deeze met een meer famengetrokkene Pluim, de Kelken inzonderheid aan den voet , bruinrood en de Bloempjes fimaller , dan in de voorgaande , waar ondor zy zeer gemeen was. De Heer GERARD merkt aan, dat de Haairigheid der Bloempjes, van onderen, een weezentlyk on- derfcheid maake. Hoe ’t zy, deeze Soort , wier Halmen een of twee Voeten en ook wel een Elle lang zyn, komt niet alleen op Berg- en Bofchachtige plaatfen door geheel Europa, maar ook by ons te Muiderberg en in de Haar. lemmer - Hout voor; beminnende , zo ’ fchynt, drooge en niet zeer vrùgtbaare Gronden. (8) Rietgras met Elsvormige Bladen » cen dig- te Pluim, de Bloempjes aan den voet Haai- rig» met een kort Baardje, Dee- Plant. Gort. Belg, 21, Fl. Suec.”6g, 72. Aira Pan, rarà Calycibus fascis. FL Zapp, 49. Avena diantha, Ped. flexuofis &c. Harr. Helv. N, 1486. Gr. Avenaceam Par piculatum Alpinum &c. Senevenz. Gram. 216. T. 4 £ 16. Gramen Avenaceum Capillaceum minoribus Glumise C. B. Pix. 10. Govan Mousp. 41. Ger. Prov. 86. ©) Afra Fol, Subulatis, Panic. denfà, Flosculis bal Pilofis, Ariftatis, Ariftà brevi, Sp. Plant. 11. Fh Su 69, 73. Reras Gedan, 1, p. 39. Ne 2, Jacq. Vind. 15° Gramoö GRASPLAN TEN. 235 Deeze, die in Lapland gemeen is op de mit herucn ‚ en in de Berg- Bosfchen van Duitfch- - is rr land ook voorkomt „heeft de Bladen niet alleen den zeer final, gelyk de voorgaande en volgende, maar Elsvormig. „SCHEUCHzZER noemt het een Haverachtig Gras, met kleinere Zilver- kleurige naauwlyks gebaarde Kafjes en langer Bladen. Het was hem , door bel van Dantzig gezonden. _ (9) Rietgras met Borflelige Bladen, het boven- IK e „ dat Scheedig is, de Pluim van onderen pgs, omwindende. Ene ig In Schönen , en op Zandige Akkers der Zuidelyke deelen van Europa , groeit dit Gras, dat ook by ip oxergloedik voorkomt langs het Voetpad , d ut, Heemftede , 1 donket | » vol, CoMMELYN,enin de Duinen by Santvaort: Het groeit laag met dunne Borftelige Blaadjes, die, als men naar beneden ftrykt, ruuw zyn o ’ Gramen Aven, Capillaceum je minoribus Glumis &c. “(9) Zira Fol. “Setaceis ‚ fummo Paniculam inferne Fl. Stec. 73, 74e Govan Monsp. 41. Aira Fol. Set. &c. H. Cliff. 195. Ger- Prov. 87. Avena diantha &c. Harre Helv. N. 1483 Gramen Fol. Junceis oblongis , Rad. slbâ. C. B. Pis. Mor. Hij. HI. p. zoo. S. ET. R 10 Screucnz. Gram 242, 243. Gr. Fol. Junceis Rad, Jubatâ & Gr. Sparteum variegatum, C, B, Piu 5e u. Dart. XIIL. Srug. 236 "DRIEMANNIGE - VL op ’t veen Het heeft den Wortel beftaande MOREL uit een tros van witte Vezelen. Deszelfs „Foor Baardjes hebben in ‘t midden Tandjes, en en zyn van onderen dikker , bruin , van boven dunner, en geknodst , wicht: Zy maaken, derhalve, een fraay Voorwerp uit » ter bee fchouwinge met het Mikroskoop. Xx, (ro) Rietgras met Borflelige Bladen ; de a | Scheeden hoekig; de Bloemen Pluimswys’ ai : geaaird, de Blommetjes van ee dl baard. Re Op overftroomde Zandvelden in de Zuide- Iyke deelen van Europa, ftelt LINNzus de Groeiplaats van dit Gras, ’t welk de vermaar- de Ray ook in Engeland heeft gevonden. Het valt naauwlyks een Handbreed hoog en blyft doorgaans laager: de Pluim is taamelyk dik, doch los en grysachtig, De voorgaande Soort komt het zeer naby. xx. (rr) Rietgras met Borftelige Bladen; een wyd lea. En 56 Aujelierig. sà (zo) Zira Fol, Setaceis; Vaginis angulatis , Flor. Pa« niculato - Spicatis, Flosculis bafi Ariftatis. Sp. Plant, 13e Jt. Scan, 226. Fl. Suec, IL. N. 75- Oep. Dan. T. Gramen minimum Spicâ brevi habitiore, noftrum. : Scneucnz. Gram, 219. Gr. parvum precox, Paniculâ ‘ laxâ canescente. Raj. Ang/. HI. p. 407. T. 22. f. 2, PruKe Alm. 177. T- 33 f. 9. Exile Gramen durius. Los. Ze. 7? Ci) Aira Fol Setaceis , Panic, divaricatà, Flor, Arift. had GRASPLANTEN, 287 k gemikie Pluim en caairde andise Bloe- NI. & : ads al: 8 A Aar : £ Hoorne Anjelierig, noemt-de Ridder dit fraaïje Gras ,“"“* om dat de Bloempjes vaar kleine Anjeliertjes zweemen. …Het.wordt van. fommigen Zilver Haairgras geheten. Het walt fomtyds een Voet, fomtyds geen Handbreed heop: in verfcheide - deelen van Karops; : äës C Merica. Havergus. Dit Geflagt, waar van veele Soorten den haam van Javerachtig by de Autheuren voe= ren, heeft tusfchen de Blommetjes ‚, welken het twee voortbrengt in ieder Kelk, een on- volmaakt knodsachti 8 Proilen dat geel je g Geflagt; die oer wat ver LEO is en niet tot alle Soorten behoort. Het bevat de zes vol- gende € diftantibus. Sp, Plant, 14e Sriuuinerr: Misc, T. 5e ee Dan, T. 382. Leers Herborn. N. 62. T. sf. 7. Aira Fol, Subulatis &c. R- Zugdb. 60. diantha Harz. Helv. N. 14392, Gramen Phialaroides, fparfà Pa- niculâ. &c. Barr. Ze, 44. f. 1, Gr, Pane-bote purp: Are ‚genteis. Mor. S; 8.“T, 5e f. rr. Gr. Pane minimum molle. Scneucaz. Gram. 215. T. e f. 15-’Carfyoph. gla= ber Arvenfis minimus. C. B. Prodr. (*) Zie Fig. 35, op Plaat LXXXVII, hier voor, u, D zer. XII Ston. . 538 Darrmannteer (1) Havergras mee het buitenfte Blaadje van het laagste Bloempje-op de kant gehaaird. Op onvrugtbaare Steenige Heuvels, in ons Wereldsdeel , ís de Groeiplaats van dit Gras, 't welk Crusrus Berg-Gras genoemd heeft met Haver- Zaad. Bauninus geeft ’er den naam van JWollig Berg- Havergras aan, en Ta- BERNEMONT noemt het enkel Havergras. Hart LER heeft het onder de Soorten van Riet be- trokken, ‘en-merkt aan ; dat: de Halmen een half Elle lang zyn, de Bladen bk “8 fmal, Het kent cen he iegebreide; zeer yle Pla im, wier “Takjes met verfch gem. Bee An dn zyn Bei veel grooter.dan de Blommetjes, waar van twee , het eene volmaakt , het andere onvolmaakt , daar in voorkomen; zynde het laatfte gefteeld. Van het volmaakte is het buitenfte Kafje hol en fpits, met lange Haairtjes als Zyde op de kant; het binnenfte kleiner, vlakker en glad. Doktor Scoror1 zegt,dat het grootfte Blom- mee Wollig is en ongefteeld, » het tweede ge (2) Melica Flosceuli inferioris Petalo exteriore ciliato. Sy. Nat. XII. Gen, 82: Vege XII. p. 97. Fl, -Suec. 56, 77e Gothl. 297, Gmer. Sib. 1. ps 99. T. 19e fox. Govan Monsp. 43: Mel. Flor, horizontaliter patentibus. R, Zugdbe-57- Arundo. Locuftis bifloris Spicatis &c. Har, Helv. Ne 1517» Gramen Avenaceum Mont. Lanuginofum. CB: Pins 10, Prodr. 20, Gram. Mont, Avenx femine. Gaus Pann, 717» 718. Hift, Ps 219, GRASPLANTEN 239 gefteeld en glad ‚;-het enke geknot; onvol- VI, maakt , Verfktekkende voor Honigbakje. RD (2) tiavergrs met + ongebaarde Bloemblaadjes én een eenvoudige knikkende Pluim. „ca … Door geheel Europa ‚ als ook in de Noor- kk = delyke deelen van Afie, groeit op ‘Bergen en _ Rotfen dit aartige Gras, zo wel in de Scha- duw als in open Lugt, bloeijende van Mey tot in Oktober. Het is in de Bosfchen van „Switzerland zo gemeen als in de Laplandfche en in Siberie. Het wordt van alle Soorten van Vee gaarn gegeten. Berg- Havergras heeft men het genoemd gehad , zo wel als ’t voorgaan- de, waar van het nogthans in gedaante zeer verfchilt : den ook Eds het tot de Poa draagt een PE Pluim over tie zyde , die uit lange Steeltjes beftaat, met weinige, doch fierlyke Bloempjes. De Kelkblaadjes , naamelyk zyn rood , en bevatten groenachtige Blom- GG) Mefica Petalis sberbibos Paniculâ fm plici, Sp, Plant, 2. Scree. ‘Gram, 62 T. ih nRua Ged. Te p‚ 41. Govan Monsp, 42. Ger. Prov. 38. Mele Petalis imberbibus. #/. Suec. 57, 76e Daris Par. 32e Mel, Flor. fab Culmo pendulis. £. Lapp. 36. R. Engidbe 57. M. Flosc. glabris. Gmer. Sib. 1. p: 97. Poa Pan. laxâ &c: Harr. Helv. N. 1472. Gram. Mont. Avenaceum Locuftis tubris. Jtew. Spicatum. Zferms. Locuftis rariorie bus. C.B. Pin. zo. Gr. Mont. fpicatum. Crus. Pann, 716» 717: Il, Des, XIII. Srum ede DRIEMANNIGE p de: Blommetjes, waar van het eene volmaakt ; “11. het andere onvolmaakt. Somtyds zyn ’er vier in de Kelk gevonden , waar van twee of één onvolmaakt, : II. (3) Havergras met een Takkige Halm, Bor- __Melica flelige Bladen en „ongebaarde en panuta. Klein, jes. Deeze nieuwe Soort heeft-de Heer Sco= PoLI in Ítalie gevonden, De Halmen zyn Draadachtig dun, een-half Voet lang , zeet Takkig en bedekt met Scheedjes der Bladen s die zeer final en ingerold zyn. Het heeft een- voudige haat ande Yrosjen: van weinige Blocs men, wier korte Kelk twee volkomene en één ‚ gefteeld geknot Blommetje, in-’t es 8 Iyk in de Kenmerken, bevat. rv. ___(4) Havergras met een nenten Pin Blinde ven Rolronde Bloemen. > Bt Op (GG) Metica Culmo Ramofo, jn Setaceis ‚ Petalis ime berbibus. Sp. Plant, 5. Mant, 32. (4) Metica Paniculâ abe” ‚ Floribus cylindricis. Oso. Dan. 239. Reva. Gedan. 1. p „40. N. 6. Aira c Gort. Belg. 20. Sp. Plani. I. p. 95. Agroftis Racers folitariis. Scor. Carn. 1. p. 186, Arundo Locuftis biflo- ris conicis, Petiolis fubvillofis. Har. Hel. N. 1518. Pot Spiculis Subulatis. Fl. Zapp. 29. R. Lugdb. 61. Gramen ndinaeum enode minus , Sylvaticum, €, B. sd ran ge GRAS PLAN TEN, 24 XY Op laage vogtige Velden van ons Werelds, deel, byzonderlyk ín Veengronden ', of ook VI. ArDeer il, in -Bosfchen der Gebergten ‚ komt dit Gras Boe smond Voor, dat Rietgras zonder knoopen, van BA ren HINUS, getyteld wordt. De Duitfchers noe« men het Berg-Riet „ of ook Schmelen en Bie. zen- Riet, wegens de geftalte. De bynaam zal van de Kleur ontleend zyn; hoewel de Aairen meer uit den paarfchen of violetten zien, dan geheel uit den- blaauwen. LiNNgus hadt het voorheen tot de Zira t’huis gebragt, of ook tot de Poa: ScorPorr maakt ’er een Agroffis van: Harrer betrekt het tot de Rietfoorten. Het groeit veel in de vogtige Velden aan den Ysfel in ’t Graaffchap Zutphen; als ook aan de Wegen, zo op de Kley als in de Wonden van Vealang, en elders in onze De Halm is ftevig , van trie Voeten en daar boven; met harde Rietachtige doch fmal- le Bladen , en een dunne Pluim , van onge- vaar een Voet langte. Dikwils komt, in de Bloemkelk , maar één Blommetje voor, zo de Ee ats Rekha Heer HAL LER aanmerkt, die wegens ’c Pluis _ dit Gras tot het Riet betrekt. Zo ’er twee * ’ â Zyns Theatr, 97. Senevenz. Gram. 209. B, Gramen panicu- hatum Autumnale &c. Zdem. 207. Gram. Arundinaceum Enode majus montanum. C. B. Tleatr. 96. Gr. enode Majus Sylvaticam, Screvcaz. Gr, 207. T.4f. 11, 13e - u Deer, XIJI, Sruw. 1 DRIEMANNIGE Eels: zyn, dan is gemeenlyk in t midden éen gee 11. knopt Steeltje, In een vrugtbaare Grond heeft sry Pr het ook wel vier Blommetjes in ééne Kelk. v. _- (5) Havergras met het onderfle Kelkklepje zeer pan diona. groot en gekleurd „ het buitenfte Bloem- inder blaadje eenigermaate kanthaairig. bloemig. In Brafil is deeze Soott door den Heer Am- DUINUS gevonden „ die de geftalte van de volgende heeft, maar een Roedige Pluim, en Bloemen ‚ van eene Vlinderachtige. figuur, welk de reden is van den bynaam. Twee Blom- metjes. met een langwerpig Stompje als het beginzel van een derde, komen in de Kelken voor. VL (6) Havergras met ongebaarde Bloemblaadjes a, pin mans cen zeer Tukkige Pluim, | hoog. _Deeze Sdbre groeit in Siberie en in Noord- Amerika. De hoogte van het Siberifche vind ik niet gemeld ; het Virginifche wordt „Bergs ecn (5) Melica Cal. Valvulâ inferiore maximâ coloratâ, Petalo- exteriore fabeiate, Sp. Plant, 4 Mant, 31, Mee lica Brafiliana. D. Pe Ze Pp. 17. T.6.f. T, ae men Spic Brize haha Loc. major. villofis purpä= rascentibus, Stoan. Hij. 1. p. 206. T. Ó4. É. 1. (6) Melica Peralis imberbibus , Panieulf’ Ramofisfimâ. Sp. Plant 3. H‚, Ups. zo. Mel. Flosc. glabris + fummo Urceolari. Gwen. Si5. 1. p. 98. T. 20. Gr. Avenaceum » Locuftis rarioribus muticis , Virginianum ne Mos. Hij, III. p. 216, S,8,T.z. £, 51e GRASPLANTE Ns 243 een Halm te hebben van twee-of drie Voeten; yr, twelk geen zo ongemeene hoogte is. De Ajpeers Pluim fchynt in dit laatfte ook veel Takkiger gees 5 te zyn en-yler dan in het eerfte; alwaar het°"® bovenfte. Bloempje Kruikachtig is en onvol maakt, zo de Heer G ME r IN aanmerkte. Het is een overblyvend Gras, gelgk eg alle de andere Soorten. Po A. Beemdgras; Dit Geflagt onderfcheidt zig door een veel- bloemigen Kelk en Eyronde Aairtjes , met fpitsachtige Klepjes , die aan de kanten rappig zyn(*). Ik noem het Beemdgras,om dat ver- fcheide Soorten bekend zyn, idee dien naam, Men zou het ook „met gie kunnen heeten: | st PE De Griekfshe naam , Poa, betekent eigentlyk Aruid: gelyk men ’t Grás in ’t alge- meen, in ’t Franfch, ook wel l'Merbe noemt. Het bevat meer dan twintig Soorten ,als volgte (1) Beemdgras -met een verfpreide Pluim , en pk pre Aartjes. Aan Avaren (*) Zie Fig. ax. PL LXXXVII. Ci). Poa Paniculà diffufà, Spiculis fexfloris Lineari, bus. Syf?, Nat, XIL. Gen, 33. Jeg. XUI vp. 97. Gort. Belg, 22. F1, Sue. 73» 78. Gmer. 1516, 1. p. 105. Poa Paniculâ contra&â &c. H. Cliff. 494. R. Zugdb, bre Poa altisfima &c. Harr. Helv. N. 1454 Gramen pas 2 lus 1. Dez, XIII, STU5. vI. AFDEEL. HL B de 244 DRIEMANNIGE Aan de Oevers van Rivieren, Graften, Vy- vers en andere Wateren, komt dit Gras door geheel Europa voor. By ons groeit het aan de kanten van Vaarten en Slooten , en van natte Landen, op zeer veele plaatfen. In Si- berie, zegt GMELIN, is het overal gemeen. Hy hadt het aldaar byna den geheelen bodem van een Rivier zien bedekken met zyne krui- pende Wortels, die Bladen uitgaver, welke, “als men regt nederwaards in 't Water keek , naat Wier geleeken. De Sweeden noemen het Yattegroe , de Westgothen Kasfewia, die van Schônen Flaeje- -Gras: de Duitfchers Was ser-Rietgras of Groot Watergras. Het groeit, naamelyk, zeer hoog , zodanig dat de Halmen dikwils eens Mans langte over- treffen ; zynde rond, gladlen geftreepts hol zonder Knoopen , uitloopende in een Pluim van een of anderhalf Voet langte, Men mag het derhalve weleen van de hoogfte en groot- fte Gras-Soorten noemen. In ’t Water heeft het, volwasfen zynde, Bladen van een Vinger of een Duim breed en zeer lang. Doch het komt ook wel kleiner voor. De Aairtjes, ZO wel als de Kelken, zyn van vyf tot tien - Bloe- ‚mig. Tuftre mene altisfimum. C. B, Piu, 2. Theatr. 38 Sceneuc Gram, 191, Gram. Aquat, panicul. Jatifo- lium. c pe Pin. 3 Gr. majus Aûnaticum, J. B. ff IL. p. sr, GRASPLANTEN. 245 mig. Ir Sweeden wordt het aangefokt en geeft VI goed Hooy; volgens Linsaos s (*). erg oor (2) Beemdgras met eene verfpreide zeer Tak- ae kige Pluim en zesbloemige Hartvormige Poa A /, ud, 1 Ë dairtjes, en Ni Dit Berg-Gras der Alpen , dat naauwlyks een Voet hoog groeit, is aânzienlyk wegens zyne bonte Pluim, bruin roodachtig en Zil- verkleur. De Aairtjes bevatten van vier tot zeven en agt Bloempjes , en komen ook fom- tyds geel en groenachtig voor,’ zo dat dit Sie- raad der Bergen byna met allerley Kleuren - fpeelt, Bovendien heeft het deeze byzonder- 4 heid, dat -de Bloempjes , in plaats van Vrugte mMaakende deelen, met kleine Blaadjes fchynen gevuld te-zyn, ’t welk fommigen voor mis- draagende Bloemen houdèn,*döc h anderen — merken aan, dat het SE heute Zyn; weshalve zy dit Gras Yongdraagend noemen. Zodanig komen de Grasplanten dikwils opde Alpis fche Bergen voor ; maar onze Ridder zegt; . dat het die sel behoudt in de le Tiiien, nen ek) (GG) Dit Eert Harter en haak aan is on Pe 73e Hy zal N, 73 gemeend hebben. Ondertusfchen vind ik niets daar van in dat Werk , en, in Ad, Stochh, 174ï, fchynt onze Ridder dat ook niet te bedoelen. In- dien het niet in't Water groeide (zegt hy) zou het wel de moeite waardig zyn te zaaijen. p‚ 215. In de Westgothifche Reize raadt hy het voort te teelen aan. (2) Poa PaniculÂ: diffufà Ramofisfimâà , Spiculis fex- flo- IL Deer. XII. Srux.. Bib DKELEMANNIGCE IV. Angufli= “folia. Smalbla- dig. eG Pratenfis. Groot; ( 5) Beemdgras met een verfpreide Pluim en driebloemige Aûirtjes van onderen ruigach- Jg: de Halm opftaande , rond. 5 Boeindgrae met een verfpreide Pluim en vierbloemige Aairtjes , die swigechsig Zn de Halm opftaande. » rond. (5) Beemdgras-met een verfpreide Pluim en …… vyfbloemige gladde Aartjes „ de Halm op- aande „ vond. ren ehs: En en (© oa Sp Plant, 3 FL Tk B - Par, 28. Poa latifolia , Culmo - debili &ce Hair. Helv. Ne 2456. Gramen Alp. paniculatum majus. ScHrucnze Gr 186. Harr. App, T, 3. B, Poa Alpina vivipara. Gr, Alp, latif. 47 laxâà Foliaceà &c, Scnrucnze Gram. 212, T. af, 14. y, Gramen Prat. panicul. minus ru- brum, Gemis Gram, 190, Gr. Panicul. elegans &ce , Je GG) Poa Pan, diffufà , Spiculis trifloris &c. Sp. Plant, 4. Gorr. Belg.22. Fl, Suec. 78, 80, Dain. Par: 29. Gmer. Sib. 1. p. 103. N.35: Soor: Carn I-p;193: Nez. Gramen Pratenfe Paniculatum medium. C. ‚B. Pis, 2, ScurucHze Gram. 130. (4) Poa Pan. diffufâà, Spiculis quadrifloris pubescen- tibus &c. 2e Plant. 5. Gort. Belg. 22, FL, Suec. 76, 8Ie &c. Grame rate Paniculatum majus anguftiore folio. C. B. pr 2e Prodr, 5. Scnevenz, Gram, 178 …— (5) Poa Pan. diffufä, a -quinguefloris glabris &C. Ep, Plant. 6. Gorr. Belg. 22. FI. Suec, 76, 82» Poa Pane di frufà, Loeuftis trifloris aaras Harts Helv. N. 1465: , Praténfe Pan. majas latiore folio, en B. Pin, 2 ‚ Scuevenze Gram, 177: Ter 12 GRASPLANTEE 247 C6) Beemdgras met eene vegthoekig verfpreide _ vr. _ Pluim, fiompe dAairtjes en een Scheef ri zn ri mengedrakt Halm. 5 et Deeze vier maaken het voornaamfte Gras bn der vette. Weiden , door geheel Europa uit, en zwa. dewyl die oudtyds Beemden genoemd werden, mn zo voeren zy in ’t byzonder den naam van Beemdgrase Haare opgenoemde Kenmerken maaken evenwel geen volftrekte onderfchei- ding. Nog minder kan menze door de benaa- mingen van Groot, Middelbaar of Klein, vol- komen afzonderen ; dewyl dit veel afhangt van de Groeiplaats. De laatfte is een jaar- lyks Gewas, dat men meest op Straaten , tus- fchen de Steenen en op Muuren aantreft; de drie anderen ee gas, en van deeze is de Door ScororLr KLE à EVER deeze vier 5 de eerfte met de tweede famen , en HALLER “acht de derde van de vierde niet te verfchillen dan door de geftalte, Ondertusfchen is nog - het volgende door Linne Us,tot onderfchei- ding der Goote. » openen Het em …,€6) Poa Pan. diffafà a reftis &c. Sp. Plaut. ze &e. Harr, Helv. N. 1466, Gramen Prat. Paniculatum Majus. C. B. Pin. 2. Theatr. 31. Gre Prat. Pan, minus vulgatisfitnum, Ray. Hil. 1235. - 248 DRIEMANNIG E Le VvE Beemdgras heeft eenige Wolligheid aan -den ae voet van ’t buitenfte Bloemblaadje, Het Smal- sd bladige heeft een meer uitgebreide Pluim, het grokit Takkiger, en komt meer voor, aan de ‚ kanten der Velden en‘by de Wegen, Het groote valt grooter dan het a/gemeene; heeft rüuwer Bladen en kleiner Aairtjes- dan het fmalbladige. Het Kleine verfchilt vanalle de voorgaande, zo door zyne kleinheid, als door- dien het zagter is en teerder , en doordien des- zelfs Halmen als geknakt zyn , leggende ge- deeltelyk op den Grond. Hier by de opgege- vene Kenmerken voegende „zal men deeze ‚vier, zo gemeene , Gras - Soorten bekwaam- Ak kunnen fchiften. “De Halmen van het Groote en van het Smalbladige zyn dikwils drie Voeten lang „ die van het Kleine naauw= lyks een Span en doorgaans veel minder,” Dit valt fomtyds geheel of ten deele roodachtig; “terwyl de Meelknopjes van het Groote blaauw- achtig en die van de twee anderen geelachtig zyn. Hert Algemeene , dat” men midde'baat noemt, komt tusfchen beïden; zynde er: een Voet of anderhalf hoog van Halm.» 1 E (7) Beemdgras met een verfpreide Pluim en wd ed | langwerpig Byronde Glanzige Aairtjese _ Geel, pe @ Poa PaniculA diffufà , Spiculis ovato- „oblongis ® gie “tidis, Sp. Plant 13 Gri majus Virginianum. Par. Mlus. 239. GRASPLAN TEN 249 De Heer Cra YTON befchryft dit Virgini. fche Veldgras;, als zeer hoog groeïjende , met _ weinige Bladen en een groote lange Aair of Pluim, uit trillende Aairtjes famengegroeid , die door de zeer zigtbaare Meelknopjes zig geel vertoonen. ji | (8) Beemdgras met een angepreide ge Ee. luim , wier voornaamfle 1 Haairig zyn. “Italie is de Groeiplaats van dit Gras, en wel omftreeks Bononie , zo SCHEUCHZER aantekent. Het valt ruim een Voet hoog, en heeft de Pluim zeer fraay , ftraalende met paarsachtige Bloem-Aairtjes » ee zit bn eed zy, ment we, rant PE eg: driebhhemi jamas mais, de Bladen van onderen ruuw: (© Pea Paniculâ _patente Att Primariis Pilofis. Sp. prnk ee Giana Pat B NN ureo » fpadiceis_ re É bus, en fibtus cabris. Spe gn 2. Gmer. Flor. Îb, p. 22. Pon Pariculâ fAri@À Bec -Hars, Helv: N. 1467. Seneucuz. Gram. 194. Gr, Palufire Paniculà fpe- ‘Eofà. C‚-B; Pin. 3» Prodr. 7 td iu. Hoorn. LE en Pi- Es. ; re Beni f Er ee PE N 2so DRIEMANNITEE Iv Op vogtige plaatfen, in Switzerland, Italie, rh Duitschland, valt deeze Soort , die de Halm Hoor. drie Voeten hoog, heeft en rauwe Bladen, met SIUK' een zeer fraaije Pluim. Dat van BauriNus zoude, volgens HALLER, ad van ver stillen. X. (10) Beemdgras met een uigebreid “Plúm en red agttien-Bloemige Liniaale Aairtjes, Behaa Iyk, 5 Dit,Indifche Gras komt het. volgende, met 5 ds 2’ paarfche Bloemen, taby, met drie- ribbige T Kafies, waar van de onderfte allengs afvallen, zomen ekendvindt. In de befchryving der Ceylonfche Planten wordt van hetzelve ge- zegd , dat het ten hoogfte agt Bloempjes in zyne Eyrond-Liniaale Aairtjes heeft. Het getal deezer. Bloempjes is thans tot. agttien vermeer- derd; 't welk geen Drukfeil fchynt te kunnen zyn. Ook vind ik ’er nagenoeg zo veel in „Exemplaaren, welken ik van dit Gras van Java heb bekomen, waar van een Pluim alhier, met haare Halm en Grasachtige fpitfe Bladen, in Fig. 2, op Pl. XCI, is vertoond, EE (11) Beemdgras met een wijgebreide” Plat » ont | dig Go) Poa een patente, Spiculis o&todecimfloris El. Zeil. 46. Borm. P. ‚And, pe en hs amoris alterum. Pruxe Alm, 176. Ts 92 £ ' . Ze : ; Co) Poa Panicul® patente, Pediogis flesuofis Se CRA SPLANTE NN. ost bogtige Steeles > Zoagrand; ennen. Arni ei Aairtjesen- Ed ns es 5 Ô 2 rt “STUK. sin Italie op: Muurén ; als ook in Sariezetland en Siberie op hooge draoge plaatfen; by Mont- pellier in de Zaaïlanden overal; komt dit Gras voor, dat men Kein Trilgras noemt. Hetmag inderdaad den naam van klein wel voeren, zo de Heer Harrpr aanmerktsvals“naauwlyks _ twee Duimen hoog zynde daar-hy het vondt; hoewel het omftreeks Bafel , aan de Wegen en op Zandige plaatfen , hooger waargenomen was. SCHEUCHZER zegt, dat de Halmen een Handbreed , een Spân „en hooger voorkomen. Het heeft een zeer Takkige Pluim, met tede- te bogtige Steeltjes. De onderfte Aairtjes , B eid de volgende en a hoekige figuur, en Bih ed wan- fieer het hooger groeit. De buîtenfte Kafjes zyn gekield, Glasachtig dun, wederzyds met een groen zyd-Ribbetje, volgens LiNN aus; waar door her gemakkelyk te onderfcheiden zou zyn, zo zyn Ed. aanmerkt, zynde goksde Bloempjes fpits . van” zes- tot negen BioesMe Sp. Plant, 11. Mant, 325. Haru, Helv, Ns 1450. Gr. Paniculis elegântisfimis minimum. Scneucnz. Gram. 192. Te 4. f, 2. Gr. dar ‚ fparfâ Brize Paniculà mi- nüs, Bárr. Ze. T. a4. É. 2. Gr. tremulum minus Loe euftà deltoide. Mor. Hijt. III, S. 8. Te-6. £ 47. IL Deer. XI. Srox. 253 (DRTE MANNI GE VI. bloemig, zonder rappige-rand; en de Pluim Sm. gegolfd: maar zyn Ed. voegt.’er by, dat het Hoor- àl ce naby komt aan de voorgaande Soort en “aan de-laatfte van het Trilgras, in ’t volgende Geflagt : zo dat deeze drie misfchien alleen door “de Groeiplaats zouden kunnen vers ese XII. (12) Beemdgras met een losfe ; zeer uitgebreide De = Vezelige. Pluim, Haairige Bladen en zeer Sezelie. vj akkige Halmen. In Virginie en Kanada groeit „volgens KALW s dit Vezelige Gras ‚ dat een zeer Haairige, ge- ftrekte, uitgebreide en Takkige Pluim heeft, waar van de Takjes en Stecltjes niet zydes waards maar opwaards groeijen, zynde ftyfen _paarsch vanKleur: de Aairtjes langwerpig on gebaard en bruin, uit vyf of zes-Spitfe Bloem- ‚pjes beftaande, zyn uitetmaate klein. „De Aair is wel een Voet of anderhalf lang , vol- gens CLAYTON. De Bladen zyn aan den voet bezet met Vezelige Haairtjes. exim. (13) Beemdgras mer geheel enkelde Pluimtaks ken baars, (2) Poa Paniculâ patentisfi mâ Capillari , Fol. Pilofiss “Culmo Ramofisfimo. Sp. Pfaut. 12. Poa Culmo fub- compresfo, Pan, tenuisfimâ &c. Karm. Zt. III pe 291 Poa Pan. laxâacreftâ fritA &e. Gron. Zirg. 136. Gr- Panic. gr Locuftis minimis. Mor. Hit. Ii. P- Re ee a (13) Poa Panic. Ramis fimplicisfimis Flodins Ee GRASPLANTEN ‘233 ken , ongefteelde Biemen 5 aflandige Zaa- den en een kruipende Halm. (14) Beemdgras met geheel enkelde Pluimtak- ken, ongefteelde Bloemen, op elkander leg- gende Zaaden en een opgeregte Halm. Deeze beiden, op de aangeweezene plaat- fen in Ooftindie groeijende, zyn door d Heer BURMANNUS in Plaat gebragt. Zy verfchillen ongemeen van de andere Soorten , de eerfte door haare Lancetvormige Bladen; de andere door de Kranswyze grocijing van de Takjes of Steeltjes der Halm, veel naar die van het Panikgras gelykende, Hier zyn de Bloempjes kleiner en maar van vier, geen zee VI. ÁFDEEL. zn dez XIV. Poa Chie nenfis. Chineefch. ven en he gee En in China gevonden. 5) esindëins met een ned Facirige byna gekranfte Pluim, en zeer kleine knik- kende zesbloemige Aairtjes. ' ni filibus, Seminibus distantibus , Culmo repente. Spe Plant, 13. Borm. Fl, Zad. T. zr. f. 2e Gr. Miliaceum ee maximum Semine albo. SLOAN. Sam. z14. T. ze Le Poa Pan. Ram. fimpl. Flor. fesfil. Semin. imbri- atis, Culmo erefto. Sp. Plant, 14. Burm. £/. Ind. T. If. 3. (15) Poa Panic.- oblongâ, Capillarí. fubverticillaxâ , Flor. fexfloris minutisfimis nutantibus. Sp. Plant. 25 Gr. Pans ex Oris Malab. Paniculà delicatiore. Pruxe Alm, U, Deer. XIII Srux. Vs Tenella Teder. 54 DR IE MAN NAG E ee. In Ooftindie groeit ook dit Gras, dat men A ‘er Rookgras noemt volgens-RuMPHIUS, om Er dat de Pluim zig zo yl en dun, als een Rook, : vertoont. De Indiaanen , zeer geneigd tot … zinnebeeldige uitdrukkingen, zenden het fom- tyds-aan hunne Vrinden of Bekenden, om hun teerinneren , dat zy hunne beloften niet ge- houden hebben, die als in Rook verdweenen zyn. Hetgroeit“er, zegt hy, op dorre plaat- fen, onder ander laag Gras, meeft in de heete Zonnefchyn. Meeft heeft het, volgens hem, de Stengetjes opftaande > En LiNNAUS zegt, dar het gladde, leggende » van onderen. Takkige Halmen heeft „ > met gladde Bladen, ruuw gerand , Haairig i in de Keel: de Pluim langwerpig, zeer uitgebreid: de Bloemen knikkende, langwerpig, flop , paarschach= tig, wederzyds met een groene Streep , aan den rand gehaaird,: wanneer. men ze met een Vergrootglas befchouwt.… — Bevoorens gef hy ‘er de nn van twee Voeten aan en lange Bladen , dat mooglyk doot de Afbeelding in de Malabaarfe Kruidhof, die tot het uitgebreide Panik-Gras, en tot hét Spelde of Naalde Gras van Rumruius bee hoort, zal veroorzaakt zyn. Zulk een Grass immers, kon niet laag geheten worden ; ter- ‚_wyl Alm. 176, T. 300. f. 2. Gr. Pan. Locuft. tenuisf. fie brotundis f ‚ Burm. Zeil. vio. T, 47. £, 3. Gramen Fumie, Runen. Amb Vs Te af 3. Burm, £% id, a E / GRASPLAN TEN, 2IS wyl ondertusfchen. uit.gedagten Autheur,-zo wel als uit myne Exemplaaren.blykt, dat het - naauwlyks een Handbreed of een half Voet „Eie0 hoog groeije. Naar den Grond kan Echten daar in een aanmerkelyk verfchil zyn, gelyk in alle Soorten van:Gras plaats heeft. De Haai- righeid, in de Oxels of by den voet der Bla- den, is van weinig belang, Ook beftaan de Aairtjes dikwils uit meer of minder dan. zes Blommetjes; ten minfte, indien men derzelver getal naar dat der Schubbetjes mag afmeeten. (16) Beemdgras met een Lancetvormige, eeni germaate Takkige „ eenzydige. Pluim; dé ® Takjes overhoeks eenzydige fen, in Vrankryk,k groeit, munt door | een Pluim heeft, veel naar het Loof van n Vaten gelykende. De Halm is zeer bezet met Takjes , die overhoeks ge-aaird zyn met byna agtbloe- mige fpitfe Aairtjes. Deeze beftaan uit fpitfe Blommetjes , aan ’t end eenigermaate rappig met een griejden Kelk. ket EJ Dit Gras, dat op. Muwen en rd Ee 6) Poa Panic, Lanceolat fubramofà fecundâà Re. Sp, Plant. 16, Am, Acad. IV: p- 165: Re Zugdb, 62e Ger. Prov. 30. Gr. Arvenfe Filiciuâ duriore. Paniculâ, Barr. Ze. 149. Gr, Loliaceum ;Murorum „dugiusculur. Hift, HI. p- 192. S. 8 T. 2. f. 9e Graufien Pani- de binnenfte Kaf klepjes kanthaairig. Byma overal op de Velden van ’t Eiland kr ris Pedunculo de me Petalis Ariftatis. Sp. Plante 5 criftat r. Aira . Sp. Plant. AL Ek, kar R. Zugdb, 61. Deeb Pi, 27 om Sib. 1. _N. 24. Feftuca Locuftis bifloris, mucronatis &c. Hars Helv. N. 1444- Gr. Spicâ criftat fubhirfutum. C. B. Pin. 13. Prodr. Be Mor. S.8. T.4. f.7. Scneucnz. Gram, 166. (24) Poa Paniculâ contraêà, Glumarum Valvulis int terior. Pilofo-ciliatis. Sp. Plant. 20. Poa Paniculâ glo- meratâ 8e. Am, Acad, V. p, 393. Gram, Maderasra” « ta wd GRASPLAN TEN, 261 maika, in de Westindiën, kwam den vermaar- _ VI. den SrLoANE een Soort van Gras voor, dat “rt gepluimd was, met zeer fmalle Bladen , korte „Hoor. ongebaarde Aairen en zeer kleine Bloempjes. Dit zelfde fchynt ook in Ooftindie te vallen; want het komt overeen met dat van Madrasf’, by Prukener, ’t welk een Aair heeft, die uit afgezonderde kleine ruige Aairtjes is {a- mengefteld, Hier van maakt L 1NNausdee- ze Soort, die, by hem , ten-befluite ftrekt van dit Geflagt, met byvoeging, dat de Pluim gedrongen is en rood, met wit kanthaairige Kafjes. (25) Beemdgras wmet eenvoudige opgeregte XXV; Halmen en Liniaale veelbloemige dair zes. die Deeze Soort van: » en wel gen bloemig, geheel nieuwe, kwam den Eleef Fön SKAÖBL in Arabie voor. Dezelve is door haare veele bloemigheid verwonderlyk, als hebbende in één Aairtje gemeenlyk dertien, dochook van bid tot Paed cn ed Een an- aai == aen ee tanum , “Spicâ ges totali e si parvis villofis conftruêtâ. Prux. dt T. rgo. f. 5. Briza tenuisfima &c. Brown, Sam. ‚ Gramen Prat. Pan. & Folüs nae San cen 35 Hift, Ie p. 114.-T. 73. 4 , 5) Poa Culmis fimplicibus ereftis, Spiculis lineari- bus multifloris. Flor. ZEgypt. Arab. p. 21 R 3 26e DRA E M ANN IGE ME -dere was ’er.‚ met bruinachtige ‘Aairtjes van TT te negen Bloemen en te Abeid, „dat boven. Egypte i in Afrika zer legt‚-groeit een:Soort van Gras , aldaar Theef nifch, _ genaamd, ’t welk kleine Graantjes dfaägt, van welken aldaar Brood gebakken wordt. In een vogtige Grond „in de Tuinen, gekweekt, be- r@ikt het ongevaardrieen een half Voethoog- te, Niet lang is-deeze Plant in Vrankryk be- kend geweest. Natuurlyk. groeit het twee Voeten hoog ‚-en-heeft korte Meeldraadjes (*)« Wylen de Heer, Doktor BASTER. heeft het in zyn Tuin geteeld gehad hr Rt A0 9 DBRIz A, den Om dat de Aairtjes doorgaans in een tril- lende beweeging zyn, geef ik aan. dit Geflagt den naam van Trijgras, De Latynfche: heeft tot een foort van Spelt behoord, „Het issook Beevend. Gras genoemd geweest, De: Kelk is ig -gelyk-in, het voors gaande Geflagt ; maar het onderfcheidt zig» daar van, door een tweezydig Aairtje , met Hartvormige ftompe Klepjes , het binnenfte geer klein. Ook zyn de Aairtjes niet lang“ werpig en snlgehiiie fpits, als in ie C*) Poa Aby sf Ji Dvenoz , Plant, vouw. gene Paris 1779, Fol, PI. XIV. (4) Zie Holl. nd XIX. D. 1. St. bh. 200. GH) Zie Fig. go, op Plaat LXXXVIT, hier voon « GRASPLANTEN. 53 gaande ‚ maar ftomp Hartvormig (J). Zy vr. komen meest hangende aan de Steeltjes voor On en afzonderlyk. Hoorn: (1) Trilgras met driehoekige Aairtjes ; den Briza | Kelk langer hebbende dan de zeven Blom- went metjes. en In de Zuidelyke deelen van Europa groeit dit Kleine Trilgras, dat men wel onderfcheiden moet van het Minnelyke Beemdgras, ook ‚dus genoemd geweest *. HALLER geeft ’er *Zie den naam aan, van. Beemdgras met zeer tedere Pladz-2594 Steeltjes en drichoekige Sprinkhaantjes, Het ande. dere noemde hy, Beemdgras met bveezydige Henbloemige. Sprinkhaantjes en fpitfe Kelken. Of het weezentlyk verfchillende Aeg van het Mi ddelbaare „ werdt door n Ed. et eld, De tangee def KAR mend be. {lisfen. (2) Trilgras met Eyronde Aairtjes; den Kelk „Ee met de zeven. Blominetjes egaal, fn Zeer vecl zweemt deeze naar de volgende _ Soort, CG) Briza Spiculis triangulis, Calyce Flosculis (7) langiore, Sy/f. Nat, XII. Gen. 84: Veg. XII: Pe 99e H. Cliff. 23. R. Lugdb.63. Govan Monsp. 46, Poa pe- tiolis tenerrimis &c. Harr. Helv. N. „…Gramen mulam minus , Paniculâà war E B. Pa, 2. Prodr. 4 venz. Granie 205. Te 4. É. _@ Briza Spiculis ovatis , calyce Flosculis G) ie U. Deer, XJII Stuk. “6 DRIEMANNIGE ir hage Mont- pelfiers. Soort, maar de Bladen zyn eens zo breed ; “vlak, langs de Halm afloopende met een fpits D_Riempje. De Pluim gelykt zeer, doch is vol- Jer, ziet uit den groenen , niet paarfchachtig en heeft zeer wyd gemikte Takjes, die door Eeltige Knoopjes aan den voet neergedrukt worden. Ook zyn de Bloemen een weinig kleiner, ligt afvallende ;-wanneer men ze fa- mendrukt. In de Levant, als ook in Spanje, was dee- ze waargenomen : maar zoule misfchien hier - ook, volgens de aanhalingen „ niet kunnen ftrooken , dat Trilgras, *t welke de Heer Govan Montpelliers tytelt , en van de ande- ren onderfcheidt (*). Hy hadt hetzelve in * Bofch van Grafnont gevonden ; een Plantje zynde van naauwlyks een Handbreed hoogs met kleine Steeltjes en groote Aaiïrtjes; vier of vyf maar op eene ete de Kelken ze- i heben __venbloemig hebbe de. (3) Trilgras met Eyronde jee: den Kelk korter dan de zeven Blommetjes hebbende, Dee- quali. Sp. Plant. iter Pänieulätum minus’ heer tis magnis tremulis. Touune. Zuffe 523 (*) Briza Spicâ nutante ien: Spículis alternis Pe- dunculatis fubfolitasiis ovatis , Calycibus quinquefloris: Pe 45, Gramen tretfiulum maximum. CB. Prodr. 5. Ic. optima, GG) Briza Spiculis ovatis, Calyce Flosculis (7) ne ew mtd vpe dE den en GRASPLANTEN.: 265 Deeze middelfoort van 7rijgras komt in ons Land overvloedig voor, by Wageningen in "ed Arp Hi. EE Le Gelderland , als ook by Alkmaar, tusfchen Eg. Hoo Moer monden Bergen, In Switzerland, zegt Hide LER , is het gemeen op alle drooge en vogtige Velden. Dus vindt men ’t ook in Languedok en Provence. In de Noordelyke deelen van Europa is het insgelyks niet ongemeen. Het wordt in Sweeden Darr genoemd, of Darr- graes, in Vrankryk Amourettes tremblantes, Het heeft de Halm een Voet of anderhalf hoog ; de Bladen taamelyk breed en een zeer losfe Pluim, uit hangende Aairtjes beftaande , die eenigs- zins bruinrood van Kleur zyn ‚met geele Meel- macpies, (4) Trilgras met Hartvormige deiriess MER IV VE ntien Bemas: imi ee kn ee whe Groot, De Pluim van dit Trilgras, ag alleenlyk in de Zuidelyke deelen van Europa gevonden wordt, is veeleer een. Tros. van Aairtjes, die ends viore. Gorr. Belg. 23. Oep. Dan. T. 258 HK. Cliff. 23; Fl. Súec. Bo, 836. Re Zugdb. 63. Govan Monsp. 46 Ger. Prov, g2. Poa Pet. fenuisfimis , Locuftis ovatis. Hars. Helv. N. 1448. Gramen tremulum vulg, minus, Loc. rotundioribus. Mor. S. 8 T.6. f. 45. Barr, Zo, 26. Gr. tremulum majus. C. B. Pin,-2. Scrrucuz. Gram, 204. Gram. tremulum. Taa, Zcor. 231. (4) Briza Spic. Cordatis, Flosculis. feptendecim. A, R Cliff. u Deer, XIII, Srun, 266 DRIEMAN NIGE WI. ieder met een byzonder Steeltje uit -den top ei van de Halm voortkomen. Het overtreft in Hoorp- hoogte de laacfte Soort , ja dikwils zelfs het Kleine niet ‚ maar wel in grootte van de Aair- tjes; die ook eer Eyrond dan Hartvormig zyn, zo de Heer JACQUIN aanmerkt, in wiens ‘Tuin het jaarlyks voortkwam uit gevallen Zaad, Zyn Ed. meent ‚ dat het zogenaamde Mont- pellierfe van GouAN, voorgemeld , hier toe behooren zou; maar hetzelve hadt veel min- der Blommetjes in de Aairtjes, en wordt vol- ftrekt daar van -onderfcheiden door deezen Heer, die aanmerkt, dat dit Groote verandert met de Bloemen paarfch, ros of Roestkleurig , vyftien-, ‘zestien-, zeventien of twintig -Blae- mig: achtende dat derzelver trop veeleer den niaam van Aäir verdiene', dan van Plaim: STUK, Vv. (5) Trilgras met Loner pn en | aish Bebel a In & Zuidelyke delen ane: is deez? Soort misfchien wel de allergemeenfte. Zy oee veg. 23. Ups. 20, R. Zugdh, 63. Govan Monsp. ab. Briza fpiculis Racemofis. Îrca. Obs. TI. ps zo. T. 60- Gr. tremulum maximum. C. B. Pin, 2. ScHavcHzs Gram. 204 (5) Briza Spic. Lanceolatis, Flosculis” viginti. Scop. Carn, II. ‚N. 210. Govan Monsp. 46. Ger „ Prov. 9de Uniola Cal, diphy lis &c, Gron, Virg. 136, Gr. ar End GRASPLANTEN. 267 onderfcheidt zig door haare fpitfe-Kelken en _ v1. door het getal van haare Blommetjes inde so T Kelk, dat echter niet beftendiger is, dan in Hoorne ‚de-andere Soorten. De fraaiheid der Pluim ie van deeze wordt zeer geroemd „en zou ci- gentlyk de reden zyn der benaaming van Z- ragroftis of Minnelyk Gras „die-ook aan het voorgemelde Beemdgras, dat den zelfden by- naam voert, gegeven wordt. Sommigen wil- len; dat het insgelyks de Amourettes zoù zyn der Franfchen ; waar van nogthans GouaAN niet gewaagt. Lorrr draaft ’er fterk mede door. Hy zegt, dat het ook gevonden wordt in Artois, by’t Slot van Auxy en by Bethune in Vlaanderen. Ryp wordende, zyn de Aaïiren;, zegt hy, wit. LINN&Us merkt aan ‚dat het Takkige, ftyve, leggende Halmen heeft, met toode Knietjes en ze Getal der Blommetjes verfchilt zeer, zynde in de’ Oost- enrykfe vyftien, in de Carniolifche twintig , in de Italiaanfche nog grooter. Het Waren. Gras ‚met geheele Pluimen , van Morison (*), 1 zou men hier mede vergelyken kunnen, maar. … ) dit lis elegantisfimis. C. Be Pine 2e Senevenzs Gram, 194e Mor. S. 8. T.6, fe 52, Gr. Eranthenum f, „Etagroftis. Ben. Rar. T. 43 ee Phalaroides. kem © Gramen Fille, Paniculis integris, Mor: Bik HIL pe 204. S. 8 T. 6: fs 53 U, Daer. XIII. ax. 268 DRieMANNIGE NK is gladder en heeft de Pluim bykans tot EN eene Aair famengekropt. * Getal der Blom- metjes; dat ín alle de Soorten zeer onbeften- dig is , komt overeen. De geftalte je Dn uitermaate zeer. anais UNIioraA Bei Gras. Een gefchubde veelkleppige Kelk, Eyron- de, gekielde. Aairtjes maakende, onderfcheidt dit Geflagt (*) ; welks Latynfche naam mis- fchien van Paarlen ia zade ‚ die men naaming is veel te onbepaald. Uniola. bete: kende, mooglyk ‚om dergelyke reden, weleer een Knoopig Gras. De vier volgende Soorten zyn ‘er van bekend. LA _@ 5 Gras dat Bad is, met Eyronde _ Pamen Gepluimd, Aan den Zeekalit 1 in Karolina > en nergens anders, (*)-Zie Fig:-39. Plaat LXXXVII, GH) Praner Gattung. der Pflanzen, Gotha 1775, ps 57 CG) Urila Paniculata , Spiculis ovatis. Syft. Nat, Xlle Gen. 85. Veg. XIIL p. 99. Gron. Virg. Il. 14- Unio- la. H.- Cliff. 23. R. Lugdb. 63. Gramen Myloicopborum oxyphyllum Carolinianum. Prur, Alm, 173. T. 32 fe 6. Avena maritima, Gar, Carol. I, p. 32: SELIGMe VBe 1. D. Tab. 64. a GRASPLAN TEK. 2Ig anders, kwam den Heer CaTEsBy dit zon- v1. derlinge Gras voor, ’t welk hy deswegen ST ° Zee-Havergras noemt. Het groeide ’er op de „Hoor. Duinen, zo digt aan Zee, dat het dagelyks met een hoogen Vloed befpoeld werde van ’t Zee- Water. Gemeenlyk wierdt hetzelve vier of vyf Voeten hoog. Zeer fraay is de Pluim , met een Blad , door hem in Afbeelding ge- bragt: doch dit Blad fchynt niet zo {pits te zyn, dat het de benaaming van PLUKENET zou billyken. Deeze verbeeldt zig , dat het ook op Kurasfau voorkome, en in Virginie is het insgelyks gevonden. (2) Bagge-Gras met een byna geaairde Pluim en gevinde Jroen, om laag op elkander EE leggende. ag In Egypte ha Aeon, : dit ongemeen fraaije Gras voor, ’t welk Hal- men heeft zo groot als die van Tarw, en een enkelde Tros, van een Voet lang ; uit eenvou- dige Steeltjes beftaande , ieder met een plat= achtig Aairtje als van het Cypergras. De Kaf- jes zyn famengedrukt, gekield, fpitsachtig, “ Eyrond. (3) (2) Uwiola Paniculâ fubfpicatà, Racemis Pinnatis fubtus imbricatis, Sp. Plant, Il. p. tog. Briza bipinnas ta, Sufi. Nat, X. p- „875. Am, wi IV. ps 450, IL Deer. XIII. Srux. Ed 80 DRrirMANNIGE Den (3) Bagge-Gras met een tweezydige Aar nr Byronde md en eenigermaate rp See de Kelken. ria De Heer BURMANNUs heeft deeze alseen nge Oostindifche aangetekend en tevens opgeteld Gefpitst. onder de Kaapfe- Planten. De Halm was een Voet lang, met fmalle gladde Bladen, en eene Aair , beftaande uit elf of twaalf ;, byna on- gefteelde ‚ Eyronde , tweezydige, gladde; zevenbloemige Aairtjes. De Kelk was byoa Baardig gefpitst. je _@ Bagge-Gras , dat bna ger aaird is, met pende fyve Bladen. Aan de Zeekusten van Noord - Amerika komt dit Gras voór , ’t welk de Halmen maar een Span hoog heeft, met overhockfe ftyves doot inrolling gefpitfte Bladen en een zeer kleine dunne -Aair , die over ééne zyde helt. De Kelk beftaat uit gekielde: heen met vier Blom: metjes. Dac d ë (3) Untola Spicâ difticha ; Spiculis ovatis , Calycibus fubariftatis. Sp, Plant, II. p. zog. Burm, Zh Jud. Pp. 28. CH) Unidla fubfpicata, Folüs involutis rigidis. Sp. Plant, UI. p. G je maritimum Spicatum Fol. involutis rigidis, CLAYT- GRASPLANTEN, hd Dacryurs Krop-Aair. vr. ArFbre Dit Geflagt heeft zynen naam sande el. keligheid der Aairen , die als gekropt zyn :STU — weshalve ik het Krop- dair noem. Het heeft de Pluim eenzydig, uit dikke Aairen famenge- fleld, wier Kelken tweekleppig zyn en famen-_ “gedrukt, het ééne Klepje grooter en gekield hebbende(*). By de ééne Soortisde Kelk een- bloemig, by de andere veelbloemig. Daar komen ’er vier van voor, als volgt. (2) Krop-Aair met menigvuldige verfpreide, TL : ó Dafylië ruuwe, eenzydige dAairen. Cyrofuroi In Virginie en Kanada groeit ‘dit Arend rn linge Gras, dat door den Jonen Heer [ Naus in Plaat gebra 7 fchreeven. Het heeft stachrige lie van twee Voeten , met eenige Danach breede Bladen, die glad zyn , doch Grasachtig: zes of meer Aairen , eenzydig , Kaffig , uit op el« kander leggende Bloempjes beftaande, vervat in eenbloemige , ruuw gekielde, gefpitfte Kelken, langer:dan de Blommetjes , eenzy- Ne, ‚ met lange ruige Stempels. Volgens CLA Y= G) Pear Spicis fparfis fecundis fcabris numerofis. Syft. Nat. XII. Gen 86. Weg XIII: p. zo. Loer. /f. 125. Linn. Fasc. 1. T. 9. Gron. Zirg. II. po 14e Gr. Maritimum Spicâ crasfà Daftyloide &c, Cravr. N. 577 Eee Spartum Esfexienfe Spicâ geminâ. Ray. Zag/, UL ‚_P- 393 U. Deer, XII, STUK, a> DRIEMANNIGE VI. Crayron heeft het een ranfen Reuk, en AFDEES groeit aan den Zeekant in Noord - Amerika ; Hoorp- van waar het, door Zaad , in Engeland en RE: Portugal zal overgebragt zyn. 1. (2) Krop-Aair met eene eenzydige digt geirope mee tad te Pluim. Onder verfcheide benaamingen heeft dit Gras, dat zeer gemeen is in de Velden en aan de Wegen door geheel Europa, by de Kruid- … kundigen gezworven. Sommigen hebben het tot de Dravik, anderen tot het Zwenkgras be- _ trokken. Onze Ridder, zelf , hadt-het eerst onder het Beemdgras ‚ naderhand in ’t vol gende Geflagt geplaatst. De Heer Scure- BER befchryft het omftandig en geeft ‘er een fraaije Afbeelding wan, die ook zeer göed voorkomt by BAuninus, onder den naam van Ge-aaird Gras met ruuwe Bladen. Het is door de ruuwheid zyner Halmen en Bladen ligt te onderfcheiden , wanncer het zyne Kogelrondachtige digt getropte Aairen niet heeft. In een goede Grond wordt het gemeenlyk een Elle; in digte Schaduw dikwils eens Mans langte hoog, zegt SCHREBER. HarreEr geeft 'er een Halm van drie Voc- _ 2) DaBlylis Spicà fecundâ glomeratà. Gort. Belg. 24. Fl. Suet, 11. N. 87. Govan Monsp. 47. Ger. Prov. 03. Serres. Gram, 63. T, 8. f. 2. Bromus Locuftis gugdrifloris &c, Har. Helv, N, 1512, Bromus glomera- tus. GRASPLANTEN. 273, ten aan, en Bladen van drie of vier Lynen Arie breed. De Pluim, aan den top, beftaat, als gezegd is , uit ronde digt getropte Aairen ‚ „Hoor: ieder uit vier of vyf, en fomtyds maar drie Bloempjess famengefteld. De Kelk beftaat uit twee ongelyke fpitfe Klepjes. De Blommetjes, vier in getal, hebben fomtyds geele, fomtyds roode Meelknopjes, die de Aairen verfieren , en worden in de Tuinen fomtyds fchoon bont. Wanneer dit Gras hoog groeit, in de Schas duw, dan heeft het kleiner Aairen, die fmal- ler zyn. In Italie ís het waargenomen met kor- te, dikke, zeer ruige Aairen. … Wegens de hard- en ruuwheid wordt dit Gras van het Vee weinig bemind: maar de Paarden willen 'er wel aan, en in ’t Hooy doec het, alsdan minder rauw zynde, geen kwaad. De Honden, zegt. men, zoeken hetzelve op, om aan ’t braaken te komen , als hunne Maag —_ Overladen is; flokkende , ten dien einde, de Bladen half gekaauwd in: des men het , met fommigen , wel ondsgras noemen mogt, (3) Krop- tus. Scor. 11. N. rrr. Festuca Paniculis pârtialibus &c. Guer. Sit. I. p. 117. N. 52. Poa Flosculis confertis &e, H. Criff, ded R. Zugdb. 62. Gramen fpicatum folio pero. C. B. Pin. 3. ee g. Mor. S. & T, 6, HL Dees. XIII Sive. LE ÖRIEMANNIGE (3) Krop - Aair met een Hoofdige eenzydigë air „ driebloemige Kelken en vba „UL sa Steelen. Datiylis Aan de Kaap der Goede Hope komt deeze ger aen Soort voor, Met Draadachtige , geknikte baairig. ‘kruipende Steelen, die witte Worteltjes hebe „ben. De Halmen daar uit voortkomende , en overend ftaande, zyn een Handbreed hoog , aan ’t end een Eyrond Hoofdje hebbende, dat over zyde hangt, met verfcheide ongefteelde Bloemen, die apas kant gelaaked. zyn. en (4) Krop- Ar abt Echte Waltize Aai Zagapoi- EE wen, en leggende Takkige Halmen. re ne goot, Door den Hoogleeraar N. L. Boei NUs-is dit, zo op Java als op Malabar voor= komend Gras, in Plaat gebragt. Uit een overblyvende Vezelige Wortel geeft hetzelve verfcheide Takkige Halmen van een Hand- breed hoog, geheel bedekt met Scheeden der Bladen, die Elsvormig zyn als Doornen. ‘Het heeft een gekropte Eyronde Aair, die enkeld is, G) Daäylis Spicâ Capitata fecundâ , Calycibus trie floris, Caule EE, Jant, 195. Daisne Burm. F/. Cap. forte 49) Baylis Spic se vibe ages proftrató Bend: Mant, 33, 557. Burm. “Tad, pe 28 Te za. f. Niet. Te fz gel Reen heeft , in welk Werk » ZO uit loutere. navolging als A5 eneindige fouten van aanhaalingen zyn. GRASPLANTEN. 178» is, en veel gelykt naar de Aairen van dat _ Vi; Kruid, *t welk men Haazepootjes tytelt, Dee- ze Aair beftaat uit digt getropte agtbloemige Hoor: Kelken „die dikwils ook vierbloemig zyn ; fpits, 75 , ftyf geftreept , zo wel als het buitenfte Bloem- klepje „ terwyl het binnenfte iogssak is en gekleurd, CyNosurus, Vingerpluim. De Griektehe Geflagtnaam , Monds- Staart betekenende , fchynt niet zeer: toepasfelyk Voor een Gras, waar van veele Soorten Vin- gerachtig zyn gepluimd, en deswegen veeleer den naam van Daêtylis voeren zouden. Terwyl, nu, de anderen, hoewel een eed > Ees tene Vingerachtige Eluit ik het Pingerpluim ; dat beter ik eel 1 dan Hondsftaart- Gras , en Kamgras is wat onbe. paald, of ver gezogt Het heeft rete veelbloemige Kel ken, veelal eenzydig geplaatst in een gemeen Veelbladig Omwindzel, of iets, ’t welk dien Daam voert ; op zyde geplaatst (*). De vol Bende Soorten zyn daar van bekend. 7 Ee Vingerpluim met ben Blikjes. He Bend Cri flatus, _@) Zie Fig. 46, Plaat LXXXV 11. kamde CI) Cynofurus Brafteis pinnatifidis. Syf, Nat. X1l. oe Vg; RML pe 100. Gone Belg. pe ag: Flor, S.2 iedee 5 1 Daer XL, San. 2 zg 456 DRIEMANNIGE Dit zou den naam van Kamgras kunnen voe- ren, die van fommigen aan het geheele Ge- flagt gegeven wordt. Bauminus heeft het Gekamd Veldgras getyteld. Het groeit door geheel Europa op taamelyk hooge , niet fchraa- le Weidlanden en Velden , inzonderheid die Zandig zyn. Op vette Gronden heeft het de Halmen een of anderhalf Voet , op fchraale een Span hoog. Men kan het van de andere Soorten van Gras ligtelyk door de fierlyke Aair, die aan ééne zyde met Blommetjes en Kamswyze Blikjes bezet is , onderfc heiden. Duidelykst vertoonen zig dezelven voor en na het bloeijen , onder ’t welke de Aairen een geheel andere gedaante hebben; hoewel al: toos eenzydig. Dit Gras is op zig zelf niet van de beftens dewyl het zo fchraal groeit en niet digt fluit op den Grond ; maar , onder andere Sorten van Gras gemengd, doet het aan het Hooy geen kwaad : ja de Schaapen beminnen het- zelve en de Lammeren worden 'er vet van, Het blyft des Winters over. Ee 2) Vin- Suec, Zr, 33. Govan. Monsp. 47. Ger, Prov, 102 Oep. Dan. T. 239: Scres. Gram, 69. T. 8 £, 1. Cynofurus Brafteis pinnatis retufis. Harn, Hetv, N. 1545- Phleam crift arn, Il.-_N. 81. Gr. Typhinum Barr. Zo. 27. N. 2. Gr. Pratenfe Criftatum Spicâ crise tat levi. C. B. Pin. 2, Prodr, 8, Scrrucmz, Gram 79° Gramen Criftatum, C. B. Pin, II, p. 468 GRASPLANTEN 277 ‚ (2) Vingerpluim met de Blikjes eer Arts vind en gebaard. 1. en In de Zuidelyke deelen van Europa seni de Levant , groeit dit Gras , ’t welk van het omaha Vosfeftaart - Gras zig onderfcheidt door de Gedekdrs 1 rauwheid zyner Aairen, die met Baardjes, en als gedoornd zyn-door de puntige Kelken en niettemin ook eenzydig. De Blikjes, de Bloe- men uitwaards befchuttende, zyn eenbloemig , overhoeks gevind, met Baardige Straalen. Zy hebben een tweekleppigen Vliezigen Kelk, die twee Blommetjes bevat , welke ook twee- kleppig zyn en aan de buitenfte tip gebaard. (3) Vingerpluim met de Aair eenzydig „ en RI het binnenfie Kelkkafje onder de dairtjes vig geplaatst. - In Spanje is » Efoot Lot TR die a Iyks Gras waargenomen , zynde naauwlyks een Span hoog , met gezwollen Bladfcheeden en kleine Blaadjes. Het heeft de Aair lang- wer- 2) Cynofuras Brafteis Pinnato - Paleaceis ‘Ariftatis. R. Lugdb. 64. Govan Monsp. 47. Ger. Poov. roa. Cyne Braftearum Dentibus Lanceolato - Linearibus. Hart, Helv. N. 1546. Gr. wm Spicâ asperâ. C. B. Pin, 4. Scneucuz. Gram, 80. T. 2. f. 8. BArR, Rar, T. 123. Fig. G) C4 part Spica fecundâ, fn Glumâ interiore Spiculis fubjetâ. Loerr. Zr. IL, Deer, XIII. Sun, 98 OODriemâNNteer aant: werpig , digt gefchubd met twee ryën van hd eenzydige ongefteelde- gekielde. platachtige Hoorp-… Kelken, wier. Blommetjes doorgaans th in AIO OE Gen eg ee (4) Vingerpluim met de Aairtjes et. durus. eenzydig „ ongefteeld , flyf, lomp , aangen dg Sr Grbl | | Dit zonderlinge Gras, dat niet alleen in de Zuidelyke, maar ook in de middeldeelen van Europa, overvloedig in Thuringen als ook in de Paltz voorkomt, munt door zyne hardheid uit. Hee heeft leggende Halmen , naauwlyks een dbreed Jang „ en gladde Bladen. De Aair beftaat uit twee ryén van eenzydige driee bloemige Aaiïrtjes ; zonder Omwindzel: dus heeft het de Kenmerken van het Beemdgras » gelyk Doétor Sc oro u 1billyk aanmerkt, HaL- LER „niettemin, brengt het tot de Dolikt huis. De Aairen groeijen zydelings , Vinswyze even- wydig aan de > Halm, zodanig dat zy het Loof van, Boomvaren eenigermaate voorftellen. If de Tuinen te Kairo in Egypte heeft de Heer ForskKAomr-die Gras, aldaar van zelf groei dende; waargenomen Ce (4) Cynofurus Spîculis otd alternis fesfilibus rige 7 aas obtufis, appresfisg Sp, Plant. 105 + 1677e _ procumbens Spic difticbâ. Harr. Helv..N. 1419. Poa durá, Score. Carn. 1 N. zor. Gr, Loliaceum mais _fup. Spicà multiplici. C., B. Prodr, 19. Gram. Pol Paniculâ crasfiore BARR, Rar, zig Te 50: (*) Flor, Zgypt, Avab. p. ale ì GEK AL ee GRASPLANTE N 279 ( 5) Vingerpluim met onverdeelde Blikjes, _ Op veelerley Gronden in verfcheide dee- len van Europa komtdit Gras voor. In Sweeden VI. Arprrg. HH, Hoorn. hd vondt onze Ridde er het, doorgaans, op Moeras- Orfa fige Velden? het was omftreeks Idria, in Kar- Elan niolie, gemeen op dorre Steeriige pläatfen: in Switzerland vondt Ha rr er hetzelve op Rot- zen, Leys: ER by de Zoutwerken te Halle en JacQuin by Baden opde Bergen. De laatst genoemde Heer merkt aan, dat LinNzus hetzelve ten onregte tot dit Geflagt betrokken hebbe; aangezien het geene Blikjes had, noch ia ’tgeheel daar voegde. Ik laat dit onbeflist: zo wel, als of het tot het Rietgras behooren kan, gelyk zyn Ed. oordeelt. De Heer Sco- Pori heeft het zo ag as ge hy het doopte met d gaar zekeren Geneesheer Win hy dikwils met veel Berdossen hadt be- fchouwd. Dit hebben anderen, ja ook de groote HALLER, gevolgd, door wien zelfs twee KO) Cynofures Biafteis integris. Hv Clif. 495. FL Succ 8%, 89. R. Lugdb, 64. Aira Fol: planis „’Spicâ Hebete- tÀ denfâà, ‘Jaca. Vind, 15. Sesleria coefûlea &c. Arp. Spec. Il. p. 18. Te 6: £. 3’, 4» 5e Sesleria Locuftis tri- Boris imbricatis , algen tricorni, Hart. Helv. N-. 1446. Sesleria, Scor. Car. T. p. 189. Gramen Glumis variis. C. B, Pin, 10. ‘Prod 21. Theatr,- 158 ScHEUCHZ. Gram, 33. T. 2 B. hae f S 4 IL, Deer, 'XIIL Ston, Sesleri. wiens Kri uid. « 280 DRIEMANNIGE eN twee Soorten van Sesleria voorgefteld wor- den, geevende zyn Ed. voor Kenmerken op. De algemeene Kelk tweebladig , egaal, ge- fpitst. Het buitenfte Bloemblaadje groot, fà- mengedrukt , gefpitst , drietandig ; bevattende in zyn boezem het andere, dat fchraaler is , ook drietandig „ maar ftomper. Kenmer- Zyn Ed. merkt aan, dat het van de Cyxo- hatin a. Jurus veel verfchille en by de Poa zou kunnen blyven. Wie het tot deeze laatfte betrokken hebbe, is my onbekend. De Poa Aquatica; van den Heer Ja CQUIN, daar op door den Heer Mur RAY aangehaald, is het zekerlyk niet. C. BAuniNus, die ’er reeds een Af- beelding van gegeven hide noemt het Gras met bonte Kafjes en MonNrtius Kanaryachtig Berg-Gras „ met eene in Kleur veranderlyke Aais(*). Voor dat de Aair ryp wordt, is dezelvefchoon Amethystkleur , wordende vervolgens wit- achtig zegt de Heer Srcurer, die hèt in % Veroneefche op Rotzige plaatfen van Geberg- ten heeft gevonden. Men zou het ook veek kleurig kunnen heeten: want, volgens HAL* LER; beftaat de Kelk uit Violet- Zilverkleu- rige Kafjes met een Violette Streep en de Bloemblaadjes zyn wit en Violetkleurig bont» allen Baardig gepunt; het buitenfte rr … bin- as « Hoorp- ® STUK, (*) Gramen Phalaroides montanum Spicâ rie, Mont. Agr. Bon. p. 48. Dit ftrekt tot opheldering, der gebrekkelyke aanhaalinge van RescHarDe, GRASPELANTEN, 2ör bionenfte tweehoornig. Hoe zyn Ed, dan den Kelk, in de Soortbepaaling „ drichoornig heeft Annet DR kunnen noemen; verftaa ik niet (f). Volgens Hoor SCHEUCHZER zyn ’er twee ‘en dikwils drie Blom- metjes in eene Kelk, Onze Ridder „ die de gezegde Kelkblaadjes zal bedoelen met den naam van Blikjes, merkt aan, dat de Bladen van dit zonderlinge Gras blaawwachtig zyn, en‚ doordien hetzelve zig langs den Grond in ’t ronde uitbreidt, in ’ midden verdorrende , die kaale Plekken in blaauwe Kringen-op de Bergen hier en daar _veroirzaakt , welken men, in Duitfchland , Dansplaatfen der Hexen noemt, of der Wa- têrfNymphen: welker oirfprong de ‚Natuur- kundigen. van Zwavelige uitdampingen ldes Gronds of van- het p aen eeen, had- den afgeleid, > De Halmen r 5 op, omtrent een PS of een Voet hoog: De _ Wortels doen de Geneverboomen, en ‘t an- „dere Heeftergewas, verftikken, (6) Vingerpluim met Frideerachoies omge- kromde drukte Aairen, en een op- Cypofns _geregte Halm; de Bladen Dyna tegenover ed : elkander. Aairig. - 5 (4) Harrer heeft Calyce tricorni , niet Flore tricorni, „Belvk die Auteur fchryft. (6) Cynofurws Spicis Digltatis ineurvatis, Culmo com- fo, fto , Fol. oppofitis. Sp. Plant, g. Gramen ; Dac- S U, Deer. XIII, Stur, 5 203 „DRIEMANNIGE vr Door geheel Indie wordt dit Gewas gezaaid, ARDEEle on mooglyk wel in-alle Zuidelyke deelen van ned Afia, dewyl het in Egypte ook bekend.is, zo men wilz doch het kan geenszins MNejem ef Salib zyn van ALPINus, dus, dat is te zeg- gen Kruis - Gras; genaamd , wegens de ge- kruifte. Aairtjes, zynde de volgende Soort. Rumruius die ‘er een goede Afbeelding van geeft, waar mede myn zeer fraaije Exemplaar van Ceilon overeenkomtftig is, merkt ‘aan, dat de Plant, in-gen vette Grond , wel vier of vyf Voeten hoog- groeit, geevende, na het op- fchieten van de ke ‚Halm ‚nog een menig- te anderen uit éénen: Wortel; zo dat het zeer jaar moet zyn. Aan den top van de Halm komen vyf , zes of agt Vingerachtige dikke Aaïren , digt tegen elkander, zynde maar aan de eene zyde bezet met de;Bloemen of Zaadhuisjes , die fameneen Bol maaken. Van het Zaad „ dat men „ metde Handen „daar uit wryft of klopt, kooken de Indiaanen, na dat het van den bast gezuiverd i is, een Bry of Pap, even als van ’t'Panik- Koorn, noemende hetzelve Naachum of , volgens hunne uitfpraaks Naatsfoni. Het is nog van veele andere ge- bruiken “_Paftvlon Americanum minus. Scrrucuze Grant. 107, Orientale majus Frumentaceum. Prum. Alm, 174. T. gre f. anicum Gramineume f, Naats -Joui. Rumet, 4%ibe V. p. 203. T. 76. £. 2, Thtti- Pull. 4, Malabe pe 149 FT, 28. Bura. FL „na Ee gg r a 4 Ti ed Dd GRASPLANTENS 235 bruiken onder het” Volk , gelyk uit den-Mas ‚ VE läbaarfen Kruidhof blykt. « Dit meent ha di dat het Kobrn-zy , door het welkes in ronssrum de Koeken gebakken als Brood „een groot ge- = der dn van Aopik ens wordt. P (7) Vingerpluim’ mét vier Ene VII” pe, zeer uitgebreide. Aairen., die gefpitst De : zyn gefpitfte Kelken een aen. Sten- je 3 gel en gepaarde Bladen. | on 3 s Naast päst dit ‘op de Plant „ welke Arrr NUs in Plaat- gebràgt-heeft ‚ zeggende ; dat menze in Egypte Aruis- Gras noemt ; om dat de vier Aairtjes een kruis maaken, op € den top en Halm, _ _Het heeft. Bladen zegt. by» als keingr, heen Ent Vinger kr : hoog. Het-kleine punt- je, evenwel, ontbreekt aan en Karte ® in zy- ne Afbeelding en de Bladen zyn aan de Halm nict gs 5 zomin als in de Afbeelding van - 8 k O= @, Cpnofurus Stes J jaës’ amateris oke pe en tentisfimis &c. Sy Ná n bassWeazontnlibus. R. Lugt. 64. Gramen Finale Matábaricum fpeciofius , longioribus mucronatis -foliis. _Pruk. Afm. 175. T. 300. É. 8e Gramen Vaccinum, foe- mina. Rou. Amb. Vie per ro Forge f T „Gr.-Daêty- lon ZEgyvtiacum. C. Be Pin. ze, Theatr, 110. Mor. S. ZT ez fe 7e Screuenze Gram, 100. Nejem el Salib Aups Egypt. Cap. XL. pe 12te BURM. El, Td, p. 2e n. ai XIII, Stuk. VI. JEE HI. Hoorp- 284 DR IEMANNIGE „Mori soN, en in de aangehaalde van Prv- EENE T, dic veeleer tot het voorgaande fchynt te behooren. -VEsLINGI1IUS zegt, dat het dikwils voorkomt met meer dan vier Aairtjes en noemt het Geflernd Gras. Dus zou het fchynen te naderen aan de volgende Soort. (8) Vingerpluim met gevingerde Liniaale dat ren, een famengedrukte neigende Halm, die aan den vget Knoopig is en- overhoekfs — Bladen. | Zodanig een Gras, als dit, valt in de beide Indiën. “Wylen de Hoogleeraar J. Burman- Nus heeft het in Afbeelding gebragt, met ze- wen zeer ‘lange, dunne, fpitfe Aairen, die ne= derwaards' gebaard zyn, by elkander Stefswy= ze opden top der Halm geplaatst. Zyn Eds Exemplaar was van Ceylon; doch het komt ook in andere deelen van Ogstindie voor; ge- lyk ik verfcheide Exemplaaren , daar van, uit Java ontvangen heb, één of anderhalf Voet lang, doch niet meer dan vyf- Aairig. In fom- „migen loopen de Aairen fmaller naar de punt: in anderen blyven.zy even breed, dat is Lini- aal en hebben-ftompe enden; gelyk inzonder- heid (8) Cynofarus Spicis Digitatis Imearibus , Culmo com= presfo declinato bafi nodofo, Fol. alternis. Spe Plante 8. Cyn. Sp. aggreg. terididlibeis deorfam Ariftatis- R- Lugdb, 65. Gr. Da@yloides Spicis deorfam Ariftatis- _ Bam. CRASPLAN TEN, ôf heid in die, welken de Heer Tr UNBE RG in Japan verzameld heeft. Het Koeijen - Gras van VI. AFDEEr. UI. RumePHius, op Ambon dus genaamd, om Benet dat het jong, zynde van de Runders gaarn ge- geten wordt, hadt ook dergelyke Aairen 5 het Wyfje, dat laager bleef, vier , in ’t kruis flaande, en het Manretje , dat twee of drie Spannen hoog wierdt, tot zeven, agt en tien Aairen , naar ’t end verdunnende: zo dat het- zelve hier behoort. Het getal der Aairen is echter doorgaans vyf, die fomtyds wel zeer dun en een Vinger lang „fomtyds taamelyk dik en kort vallen , gelyk in dat Japanfche, in Zig. 3s op Praar XCI, vertoond; alwaar men ziet, hoe fomtyds onder de Aairen , die het Kroontjë maaken ‚ nog een enkelde Aair ver- fchynt, die ook welin de zel van een Blaad- je is vervat. Is nu deeze Soort van de twee voorgaanden : weezentlyk verfchillende? Het fchynt mytoe , dat de Kenmerken zeer in elkander loopen. De onderfte Bladen vertoonen zig dikwils als te- genover elkander of gepaard, terwyl de hoo- , gere Bladen blykbaar overhoeks ftaan, of el- kander ‚ met haare Scheeden, vervangen. Dat de Kelken in het Egyptifche tweebloemig zou- den zyn, en in de beide anderen vierbloemig , fchynt Burar. Zeyl. 106. Te 47--f. 1. Gramen Vaccinum mas, Rumpn. Amb. VI. p. 10 T. 4. f. 2e -Kavara- Pullu, B. Mat. XII. p. zd T. 69. Bugm, £/, Jud, p. age 1. Deer. XIII S 236 DRIEMANNICE) sa telf 3 iets te betekenen 5 ‘doch gaat dit wel | 1u. © vast? Wylen de Heer BURMA NNUS vondte sro ze in het gedagte Ceylonfche maar twee of driebloemig. En zyn Ed. achtte het Ambon= fche ‚ voorgemeld , het Kruis.- Gras te zyn van ArLPiNus: waar aan het Wyfje , im- mers, zéer naa komt. Het Krom-Aairige , Coracan genaamd by de-Cingaleezen , onder- fcheidt zig aanmerkelyk door de Geftalte, en door de grootte van % Gewas, — Naar dir laat- fte fchynt een Koorn Goddamn genaamd, dat men op Java en Baly aaâ de kanten van de Rystvelden plant; zo Rumruius meldt; de Bladen vän het gedagte Koeijen- Grass Rompot Cârboù genaamd, hebbende, doch wiër Voeten hoog groeijende , te gelykens Di droeg vier Aairen op den top der’averend ftaande Halmen , en het Zaad , dat wit en Ewart was naar de’ Soorten „ werdt” tot Bry gekookt als. Panik- Koorn; of ook tot Aas ges Beven. aan ’t Gevogelte; terwyl het jonge Gras van alle deeze, nog, np ; diende tot Beeften< Voeder. - (9) Vingerpluim, dat met eenvoudige Takjes jes gepluimd is,en ongefteelde Kelken ee IX. Ciynofurus (9) Cynofurus Paniculà Ramis fimplicibus , Flor. fes- filibus ‘fabfexfloris; ultimo fterili; inflmis fubariftatis. Spe Plant, 6 Am, Acad, V. p. 393 Gramen Loliaceumt &c. Brown. Jam. 137. Gre Daftyloa Paniculâ longà &c, SLOAN, Fam, 34, Hit. 1, p, 113. T, zon berans GRASFLANTENT BBL byna van zes Blommetjes, Jet bovenfte a: vrugthaar de onderften cenigermaate ges ne aard. ne Op ’t Eiland Jamaika is s. door den vere maarden SLOANE, onder andere Soorten van Vinger = Gras, dit waargenomen , waar aan hy een lange Pluim toefchryft, beftaande uit veele fchraalere zagte Aairen. BROWNE be- fchryft „onder de -Jamaikafche, een Dolyk« Gras, dat de Pluim uit enkelde Rolronde Aai ten famengefteld heeft , met kleine famenges drukte tweezydige Aaîrtjes , overhoeks of in & verband geplaatst. Men heeft de Kelken Vyf of zesbloemig bevonden. De Aairen ftaan Kranswyze aan de Hal » ’t welk een lange Pluim maakt, - EE _(o) vip ee met Pads hin. Ene gende onvrugtbaare Aairtjes gepluimd is en pof gebaarde Bloemppes heefd. Serra Dit zonderlinge Gras , nt meer dan cen halve eee zeg: Grpeljende,. munt é _ niets ë) Mere ee ‚Spiculis Ee oad ts ternatis , Floribus Ariftatis. Sp. Plaut, zo. Gram. Bar- Snonenfe Paniculâ denfâ Aureâ. risks URNF. Zijt. 523. Staw. Afr. £. p. 232. Grämen iben pendulâ Au- ‚C. B. Pin. 3. Theatr. 33. ScrHeucnz. Gram, 149e Gr. Sciurum f. Alopecurum minus hetertinsijk Paren me Rar. 1180. Le 4 u. ee aj een. 288 DRIE MANNI eGtY _NI. niettemin door zyne vergulde Aairen uit, Men ADEL eeft hetin de Zuidelyke deelen van Europa, ee als ook in de Levant’, gevonden. Snaw geeft ‘er de Afbeelding van, onder de Planten van Barbarie, Het groeit plagswyze en vergaat jaarlyks. — Aan den voet der Aairtjes komen twee. Kelken , ieder twee Blommetjes heb- bende en deeze brengen zeer fyn Zaad voort. De Cynofurus, welke de Heer ForsKAOHL ternatus , dat is drievoudig noemt , in Arabie door hem gevonden , fchynt echter deeze niet te zyn. Nog een andere wat si, die opmer King verdient , naame ijk Ca) Gmgerplaim met Liniaale Divan. deon xr. OBbecifs derften overhoeks ‚ de bovenften tweevoudig Tins. en overhoekfe Bladen , die aan den rand Vlokjes draagen, Dit Gras , op vogtige Velden by Taas ge- meen, hadt de Halmen een Voet hoog, onder bekleed met Scheeden der Bladen, die ook een Voet lang en een Pink breed waren, hier en daar Haairig en aan de kanten digt bezet met witte- rondachtige Vlakjes. Aan den top der Halmen kwamen fmalle Aairen voort, dikwils onder drie, boven twee, aan de eene zyde met twee ryën van Aairtjes, wier Kelk twee- klep- jd Cynofurns Spicis Linearibus „ inferioribus alter. nis, fapremis geminis ; Fol, alternis, margine alterne Flocciferjs. Flor, ZEgypt, Arab. p. 21. ger een G-r ASPLAN TEN) 289 kleppig was en driebloemig. De Plant, zegt A ae: hy, vertoonde zig, zelfs van verre, wegens U die wit gevlokte Bladen, zeer fraay. AE Fes *ruvuca. Dravik, Gelyk de Latynfche naam van dit Geflagt Zyne afleiding van Stoppelen heeft, zo past ‘er zeer. op, de Nederduitfche Dravik , die van Draf of Kaf afkomttig fchynt te zyn. Im- mers voegt hy beter-op dit dan op het vol- gende; hoewel hy door fommigen daar aan is gegeven, Van ’t voorige onderfcheidt het zig genoeg: Zaam door de Geftalte en door een langwer- pige Spilrondachtige Aair, met gefpitfte Kaf- jes of Klepjes. led De Pluim is by fommigen Eenzydig , by amc © 2 of al Egaal; als volgt, TL. Met de Pluimover ééne zyde. 8 Dravik met een eenzydige Pluim, van op- flaande gladde Anairtjes; het ééne Kelkklep- Pia je je gaaf, veg re gedisn. des. 2e In achtige. No) Zie Fig. 42, op Plaat LXXXVIÍ. _@ pes Panic, fecundâ, Spic, erectis jeevibus &c at. XII. Gens 88. Veg: XIII, p‚ zon Sp. Plant. 1e, Felt. ‘Spicks ereêtis ad unum latus &e, R. Lugdb. 68. Gr, Paniculatum Bromoides minus &c; Raj, Angl. det gr Prux. Alm. 174. Te 33 fe 10, witnie Gram. : ner IL Deer, XIL drf. 000 DRIEMANNIGE Zl InEngeland en Vrankryk groeit deeze Soort , ut. die van de Muizen - Oorige verfchilt door een BAKA byna geäairde Pluim eh niet kanthaairige Kaf- jes en naar de volgende gelykt, maar breeder Bladen heeft. 1. (2) Dravik met een eenzydige gedrongene gee ca baarde Pluim; de Halm vierkantig en by. en na naakt „ de Bladen Borfielachtig. Dit kleine korte harde Gras’, dat’ van de Schaapen zeer bemind wordt; komt mét eeni- ge vernnnernk door geheel Europa hiet al- leen; Rusland en Siberie ; ox dig op Heijen en woefte Velden voor. De Ta taaren zoeken de plaatfen op, waar dit Gras groeit, am dat hetzelve hun een goede Weide voor het Vee verfchaft, Op Veenige Grof den, ja zelfs op drooge plaatfén en Muuren ís hetin reed een „Zegt de Heer Har- LER, (3) Festúcn Pan. hate: fecundà Arna atâ &c. “Sp. lant. 1. Gorr. Belg. 24. Fl, Ste 95 > Gr. Gouar Monsp. 49. Ger. Prov, 93. Feft. Fol. berie Pa- niculâ ftritâ. Harr. Hef. N. 1442. Bromus Ovinuse Scor. Carn. II. N. r12. Poa Fol. Setaceis &c. Gamers Sit. IT. pe 107. .N. 42. R. Zugdb. 62. Gramen “Fol. Jän- ceis brevibús majus & minus. C. B. Pin. 5. Prodr, ar. Exile Gramen durius. Los. Zi. 7e Gramen Capillatum Loc. Pennatis non Ariftatis. Varrre “Par: 92. 8, Felt a pn viviparis. F/. Suec. IT. N. 94. Gram. Panic, Spar“ lpindtm , Panic. anguftâ, fpadiceo - viridì, proe ren Scneucnz. Gram, 313. T, 1e CGRASEIKAN TEN o0T: LER: De Friezen noemen het Amelands-Gras, om dat het op dat Eiland veel voorkomt in dorre Zandgrondens gelyk- ookop Tesfel en anderen; aan de Zeekust in Frieslands-op de Heiden biies Harderwyk en Naarden , als me- de i in hee Veld. aan den Haarlemmer! Hout, Hen Pluim. De Halm is naâkt, ftaat over- end, en heeft op zyn hoogte onzevaar een Voet, doch dikwils maar’ ce Handbreed lang- te, Hoe laager , hoe vleeziger de Blaadjes zyn, hoe kleiner de Pluim is en hoe minder gebaard. — Laag is het eenigszins enig groen: hooger valt De groen ‚ m en k châb of > tpak tjes bruinrooda fomtyds jongdraagende. + voor, RE vt welk dikwils in de Grasplanten plaats heeft op Gebergten of andere {chraale Gronden; wan- neer het Blommetje geen ryp Zaad voort- bfengt, maar, in plaats van dien, lange groc- ne Blaadjes, naar jonge Grasplantjes gelyken. de, ae zo HarrER aantekent. „LinN- nin , merkt aan, dat dit een be- hosdhe Verfeheidenheid EY ook ftand hou- dende as voortteelt in de Tuinen. Zyn! Ed. hadt”er zelfs een byzondere Soort van gemaakt ‘gehad, en ScneucHzrr geeft daar van , onder dien tytel, de Afbeel. ding. dn 5 2 ee DEEL zul BTU, L D= ST TUKe deaf Eestuca vt ara Boe DRIEMANNIieGE (3) Dravik met eene eenzydige ruinwe Pluim: de Aairtjes zesbloemig ‚ gebaard; het laat-, She Blommetje Besrads de Halm daf rond. sk dfooge plaatfen in Europa groeit el Gras, ’t welk van het voorgaande zig niet al- | dd door de grootte, als de Halm tot twee dalkee Armertluf- flina. _ Violette, en drie Voeten opfchietende, maar ook door, breeder, langer Bladen, en door de roodheid, der Aairen, wanneer dezelven ryp Zaad in heb:, ben, onderfcheidt. Van het Hardachtige, dat volgt, verfchilt het, inzonderheid , door de, vlakheid der Bladen, dat de Aairtjes wat gr00- ‘ter zynen de Pluim losfer: van het Muizen: Oorige, doordien de Wortel - Bladen Borftel: achtig en de Baardjes kort zyn. (4) Dravik met een bogtige Pluim, hellende eenzydige Aairtjes die bykans ongebaard id en _Borffelige Bladen. (GG) Fefluca Panic. fecundâ fcabrâ, Spiculis fexfloris Ariftatis, Flosculo ultimo mutico, Culmo femi=teretie Sp. Plant, 5. Fl, Suec. 93, ga. Govan Monsp. ag. Felt- Fol. peranguftis &c. ide Helv, N. kien ed Fol. hirfutis latiusculis „&c. Jdem, N. 1435. SCHEU Gram. 287, (a) Feffuca Panic. flexuofà , Spiculis fecundis inclina” tis fubmuticis &c. Sp. Plant. 6. R. Zugdb, 68. Gr. Mont. Fol. ‘Capill. longioribus, Pan. heteromallà Sp adice velut Amethyftiná, Scnmucnz. Gr, 376, GRA SPLANTEN. 29% In Italie, Vrankryks Epgeland, komt, vol vr, gens den Ridder, deeze voor ,die als eene Ver- “Tj fcheidenheid van de Schaapen - Dravik ‚ door Hoorn. den Heer HALLER , is opgetekend, en door. SCHEUCHZER omftandig, als een Inboor- ling van Switzerland, befchreeven. Hy noemt het Berg - Gras, met de Bladen langer en Haair= Achtig dun, de Pluim OCAEIAEs. bruinrood en als Amethystkleurig: k _(5) Dravik met de Pluim eenvoudig getakt en pi [ byna ongefleelde Aairtjes. reptatris. In Arabie en Paleftina komt , volgens den pende. Ridder , deeze voor , die den Wortel, van dik- te als een Penne-Schaft, zeer lang onder den Grond voortkruipende heeft , bekleed met breede Bladftukken. De Halm is meer dan anderhalf Voet hoog. De Bladen zyn, inrolling, Draadachtig dun. (6) Dravik met de Pluim eenzydig, langwer- vi. pigs de Aairtjes zesbloemig langwerpig 1 During. lad; d Bladen Borftelachtig. Met Hard- me, d 2 S achtige. C5) Festuca Panic. Ramis fimplicibus, Spiculis fubfes- filibus. es Ee Pp. 108. N.2. (6) Festuca Panic. fecundâ oblongâ „Spice fexfloris ob« longis dela &e, Sp. Plant. 3. Feft, Pan. nutante in- feme- Ramofà &c. Re Lugdb. 68. Feft. Fol. perang. Pan, Îità Sc, Maid Helv. Ne 1437: Gram. Prat. Pan. duriore laxâà &c. Raj: Hist, 1286. Ang/. HI. p-413. T. 19 f. 1. Gr, tenue duriusculum & pene Junceum, J. B. A1/t, IL, 3 1 U, Deer. XIII. Srux. WM DRIEMANNICGE vr. Mat de volgende komt deeze, ä ‘die > Op droo- AFDEEL. Veld in Europa groeit, Re T laad: 3 VIE Ed VUL ESKA L Don ehûge gefleufde Wortelbladen, en plätte Gräs- achtige Stengbladen 5 maar verfehilt door de gladheid van de-Kafjes, die zeer kort gebaard zyn, ’t welk, benevens de “meer gedrongene “Pluim , haar vande Roode onderfcheidt, en van het Schaapen -Zwenkgras, boven en behalve de ronde Halmen , doordien de Aairtjes ge- duurig in een zeer kort Baardje uitloopen. Har- LER zegt, dat hetzelve zwart is, een twaalf- de ne Ei vin @. Duik eene tircitige mug puin zen Draadachtige Bladen ze langen In Spanje; als ook in Deenemarkens is dee. ze waargenomen, die de Halmen een Voet of anderhalf hoog en Draadachtig dun heeft, 1 met laage ronde. W ortelbl beftaande uit tien of. twaalf Aairtjes,de onder= ften gefteeld, allen zeer kort gebaard. vin. 8) Dravik met eene geemairde Pluim , ri eneenese 1 Ocrige. (7) Festuca Paniculâ gez pubescente „ Fol. Fie iformibus. Spe Plaat FL. (8) Festuca Pan, * Sica ch. minutis{imis _muticis &e. Sp, Plant. 8. Govan Monsp. ag.” Fefts Fols Seta cèis , Paniculâ eretâ &c. Haur.-Hetv._N. 1443: Fefte Pan, Spicatâ nutante &c. R. ggn er bide 7 yurum. Barr. Ze. T. og. f, 1, Scnevenz Murorum Spicâ longisfinâ, Mos. ao UL S, 5. ge 7 k 43e d se GRASPLANTEN, ‚295 ‚ Aleine ongebaarde Kelken en ruuwe lang gebaarde Bloemens | arora Dit Gras komt , in vee deelen van Europa, “Te zo op drooge dorre Gronden, alsop Muuren van oude Gebouwen, voor. Deswegen vindt men ’t ook Gras der Muuren, met een zeer Jan- ge dair, getyteld. De Halmen zyn van een halven tot een geheelen Voet lang en langer. de Bladen zeer fmal. De Pluim komt dikwils een half Voet lang voor, zeer dun en ruig 3 beftaande uit Aairtjes , wier Kafjes uitermaate Klein zyn. De Kleur is dikwils paarfchachtig. De Heer Harrer hadt waargenomen , dat het Baardje zyn oirfprong heeft „ beneden de tips gelyk in die van ’t dolgende Geflagt. Co) Dravik met eene eenzydige Pluim en mf- IX. bloemige Kelken , het Jaatfle Blommetje y Feftuca onvrugtbaar , en gladde Bladen. Brains Î By Montpellier in Languedok , als ook in Switzerland ‚ komt dit Gras voor, dat de hoogte heeft van vier Voeten en groote Bloe- men, naar. die van het den gelykende, maar _als € donker paarfch- rel terde eed hdd achtig. (19) €9) Fefluca Pan. fecundâ, Cal, quinquefloris &c. Sy/t. Veg. XIII, pe rot: Gr. Alpin. latifol. Pan. heteromallâ fpadiceâ, zeik Pennatis. Seneucnze Gram. 278. Harn. elv. N. 3 WE Diss. Krit. Srux, 206 DRIEMANNIGE VI (to) Dravik met een onverdeelde Pluim; de Tan Aairtjes overhoeks ; byiiû ongefteeld en rond; en _de Bladen ingerold en fleekend fpits plu — Zeet fpits en fcherp zyn de Bladen van dit 1oenicot= des. Rietachtig Gras, in Provence et elders waar- ches geomen en door den Heer GERARD afge- beeld, Het wordt Dolykachtig Gras genoemd, om dat de Aaït veel naâr die van het Dolyk-Gras gelykt, met digt tegen de Halmen aan geplak- te Aaïrtjes, die eén zeet dunne Pluim maaken. Het heeft dezelven twee Voeten hoog, mét de Bladen lek „en gefpitfte ongebaar- de Kafjes. De De Groeiplaats ís in het Zand der aes Zee. Kuften, U. Met de Pluim egaal. XY. Cit) Dravik met eene opgeregie 7 ukkige Bruine, Pluim , en ongefteelde , gekielde , vege baarde. Aairtjes. Deeze Soort, in Paleftina gevonden, hese (10) Feflen Racemo indivifo, Spicalis ihn: filibus teretibus, Fol. involutis , mucronato - dn bus. Sp, Plant, 16. Mant, 33. Ger. Prov, 95 Te 3 2. Govas Ht e teak Phoenicoïides &c, Je B. Bin Mep. 477: Gr. ritim, _Spicâ LoliäceÂ,“Ptok. T- 33 £ 4 Ln Marit. armen nn pung. Arundinaceuitie CB. Pin. ; (11) Feftuca Pan. er, Ramof?, ‚ Spiculis fesfibes can xinatis muticis, Sp, lant. 7 GRASP ANTEN 5 een hooge Takkige Halm ; fmâlle lange Els- vormige Blade; een opftaande Pluim vân Aairtjes die gekield zyn en donker van Kleur. -_(12) Dravik met éehe opgeregte Pluim byna Eyronde ongebaarde Aairtjes ; den Kelk j, VE ha ELe UI. FD ’ STUKe-- XII. Feftuca CUIMLENS grooter dan de Blommetjes: de Halm neer Leggende, leggende. Op dorre Velden , ibeandetnen van Berg- achtige Landen, in ons Wereldsdeel, komt dit Gras voor, ’t welk de Halmen fomtyds leggende, fomtyds overend ftaande heeft, van een Handbreed tot een Voet lang, en de Pluim {chraal bezet met dikke Koirties à hebbende vier of vyf Blommetjes in de Kel- ken , waar onder dikwils een onvolkomen voorkomt , dat zig Paarlachtig vertoont. Bik? Dravik met de Pluim eenzydig, apgeregt; de Aairtjes ebnigermaate gebaard, de bui- ten, fien” Spilrond, / ©) p Ct2) Feftuca Paniculâ al Spiculis fsbovatis muti= cis &ec. of Plant. 12 Fr, Ster. 92, 93. Oep. Dan, T. 162, Feft. Locuftis teretibus muticis oftofloris &c. Har. Helv. N. Pis. Gr. Mont. Avenaceutn , Loc. muticis e mentibus , Pilofum: ScnEucaz. Gram, 170: Gre T: peum Paluftre humilius, Sp. muticâ breviofe, Mor. ER 8T. 1. f. 6. Gr. Aven, parvum. procumbens ‚ Pan. non ariftatis. ge Alin, 174. T. 34e f, 1e Mant, Prodr, 53 T. 2 (13) en Pan. fecundâ ereftâ; Spiculis geben » 1. Dee . XIII Sr, Ki) VE AFDEEL, ed 298 DRIEMANNIGE Op-vrugtbaare Velden ;door-geheel Europas komt dic Gras voor ‚dat in „hoogte uitmunt. ro- De Halm bereikt, volgens-den Heer HArr LER , van twee tot vier Voeten; volgens SCHRE- BER» van "één ‘tot“twee Ellen langte. De Bla- den zyn taamelyk breed;-om laag meer dan een Voet lang, nederwaards geftreeken ruuw. De Pluim heeft ook een aanzienlyke langte en is pieramidaal doch zeer yl bezet met lang gefteelde Aairtjes, die zes- en agtbloemig zyn, beftaande uit fpitfe Kafjes, van buiten glad. Hier door verfchilt het van het Beemdgras waar toe fommigen deeze Soort betrekken. De Pluim hangt fomtyds, doch niet altoos, over Zyde. GMELIN wil, dat de Kenmerken van de Bromus, Feftuca en Poa, in dit Gras zig allen openbaaren zouden. De Kelkblaadjes , nogthans , zyn geenszins op de rug, onder de tip gebaard , gelyk tet het volgende Ge- flagt behoort , en de fpitsheid der Kafjes on- 3 derfcheide het van de laatfte. … Het zoude, volgens BAURI NUS „te Cnlamgryfi zyn der Ouden. de Op exteriorlbus teretibus. a Belge 25. FI, Suec, gr, 9de Senren. Gram, 34. T, 2: Feft, 5 Spicat , Spiculis- uno’ verfw inclinatis enn R.’ b. 68. Pon Pan. Spicatà „ftritÂà Be, Gmer. Stb. I.'ps 109. Poa Folsla- tis asperis. Hare. Helv. Ne. 1451. Gramen Loliuceum 8e. Senevucuz. 200, Mor. S. 8 T. 2. f. 15e Gre Spare tum. Barr. Rar. 154. T, 25. Gr. pe Spic unltiplici € is. C‚ B. Piu: 6.p, Gr. Prat, mâ en Locuftis tumidis, pen Cent, vas ‚iT, 16 ei } CRASPLANTEN 79a ‚Op dorre -Gronden en «aan de Wegen komt dit Gras dikwils;maar een Voet hoog voor » VvE AFDEsze 1, met een zeer korte, fchraale Halm, daar het Beorn Zaad in’ blyft „tot dat zy geheel verdord is, Tot Voedzel voor Rundvee en-Paarden is het Swenden » En, ae ee „onder k Ve 4) Dravik. mate een Tukkige en XIV. de id ng id sld en Olt= pj ze Sebaard. „Dit komt, onder den naam van Zhotgras , menig vuldig in onze Slooten , Graften en Staan- de Wateren , zo wel als door geheel Euro- pa, voor. De Halmen zyn, naar de verfchil. lende diepte en de vettigheid van den EA zeer verfchillend van langte, f ntyds t tv en zes Voeten. Om laag geeft het veele 'I ken uit, aldaar zyn de Bladen zeer lang en dryven met de enden op het Water : om hoog (ra) Bli Pan. Ramofâ ere&â, Spiculis fubfesfilie bus teretibus muticis, Gorr. Belg. aa Fl, Succ, 90, 95e Mausp. 49. Poa Locnftis N. 1453. Poa Spiculis oblongis ereftis. A. Cliff. 28. R. Lugdb. 62. Gramen Aq. F luitans ssc dn Ee we Pin. 2e Theatr. gte Screvcnz. Gram, 199. Gr. Lol um fluitans „ Spicâ longisfimâ , divifà. Her: S. 8. 1.5 3e f. 16. Gramen Mannsee esculentum Prutenicum. Lorse Pr úsf. pe 108. Se u Deer, XIII. SruK. Ee neg Vio otvende, zoo ORIEMANNIGE Vv. hoog kort en altemaal donker groen. De Pluim; ra fomtyds byrta een Elle lang, is digt bezet met. ee veele kort gefteelde ronde Aaïrtjes; van agt gh tot tien Bloemen bevattende, wier Kelkblaad- Gras, jes L ice d ‚de Bloem- blaadjes van de zelfde figuur ; ook fpits : welk deeze Plant alhier betrekt: hoewel vee- len, en eenigen op ’t voetfpoor van den Rid- der zelf, haar tot het Beemdgras hadden thuis ebragt. = Duitfch Niet het Bloedkleurige Panik- Gras hier voor Manna- de 55 befshrgeven. fs ’t welk lang daar voor gehou a ie het regte “Manna Ga te zyn. Men noemt het derhalve dus, of ook Schvaden-Gras, in Duitfchland ;om dat het zogenaamde Duit Manna- Zaad daar van komt. Die Schwaden nogthans is tweederley, De ééne krygt men van verfcheide Soorten van Panik, welke in Duitfchland, ten dien einde, hier en daar ge- teeld worden ; zynde naar Geerst gelykende ronde ‚Korreltjes , van verfchillende Kleur ; doch waar van het Meel geelachtig is en wei- nig Lighaam heet, De andere, zynde de zó- geniamde Poolfche of Frankforter Schwadens komt eenig en alleen van dit Vlotgras, “twelk overvloedig wild groeit in Polen, Lithauwens Brandenburg en omftreeks Frankfort aan den Oder; zelfs in Silezie , in eenige deelen van Deenemarken en Sweeden; van waar die Man- na, toebereid zynde , bei en zyd vervoerd wordt, - De GRAARLANTEN ze% ‚_De manier. op welke de Inzameling en be: a reiding s in. Schânen, de Zuidelykfte Provincie. „HL van Sweeden , gefchiedt ‚ is door den Heer er Linneus aldus befchreeven(}). Na St. Jans oek wanneer dit Koorn ryp is 4-fchuift men een | Zeef , die zeer kleine Gaatjes heeft, des mor- gens vroeg, de Daauw nog op-het Gras leg» gende, of kort na dat het-geregend heeft , door-de rype Aairen heen en weer ; zo dat het Zaad met zyn Kaf in de Zeef valle. Op die wyze kunnen een paar Man „ op plaatfen waar dit Gras overvloedig groeit, in twee Uus ren tyds een Schepel daar van inzamelen. Die Zaad fpreidt men vervolgens op Zeildoek uit, en laat het droogen;in de Zonnefchyn. De fchif, ting van het Kaf, waar door de Schwaden een helder geele Kleur krygt, gefchiedcin cen Houten Mortier, van een Eiken Blok ger maakt, met een rond Gat, omtrent-een al El wyd en drie Vierendeel diep „ dat naar bee „neden fmal toeloopt. Men heeft Stampers van Beukenhout, die naar Rolftokken gelyken , „dun aan deenden,en cen Handvol gekapt Stroo op den bodem van de Mortier gefimeeten hebe ‚werpt men daar op ecn Handvol van het Dn, dan weder gekapt Stroo. Voorts „gaan twee. Perfoonen te gelyk aan ’ ftampen en dus gaat het Kaf van het Zaad af, dat men >er vervolgens uit want. De Korreltjes, die | dan ‚/ F CD Schonifde Reife. p. 348 6 DrreMANNteEE nde dan zwart zyn; worden wederom , beurdlinge byeen Hand vol, met gekapt Stroo, in den joorn- zelfden Mortief geworpen, tot dat ’er genoeg Mania in zyn. Alsdan gaan zy wederom aan ’t ftam-_ 45. pen, tot dat de zwarte Bast van de Koorntjes is afgegâan, En zy volkomen geel zyn. Dan wordt de Schwaden wederom door harpen en wannen rens en- varied ihoos, B maakt. Deeze Dùese) Mane auk met Melk ge Wyn gekookt zynde; eene zeer voedzaame ed die end nog aangenamer voors de Ooftindifche S: „Gemeenlyk eert me hee Meel is nog BE de a ORR and de Ryst én Geerst, Allerley foorten van Bry en Gebak kunnen van gemaakt worden , en het is in alle opzigten zo goed als-ander Meel. -Menvkân wan dit Manna- Graan oòk Melkdranken of Koeldranr ken bereidens ter’Koffy van bide Bran- | dewjn van fkooken (*). > Wanneer dit ‘Vlotgres te diep ia” t Water, of op zödanige plaatfen groeit „dat mer het ‘Zaad niet kan rteantelen s of zo then daar geen werk van maakt ;“ dan kan het dienen. tot een uitmuntend Beeften-Voeder. “Men ‘maait het î onder Rd daar EEn zyn or her © Vid. S. Leper fuccinta Manna excorticatio, soras 1233e Ottave. “ À ie rd mr # GRASPLAN TEN. ‘303 ‘het gedroogd en tätrgebrûike bewaärd. Zeker — Landman in Eögelahd, De A N gebäntnd; heeft ik Td HI. ‘Ekel met het Gras, dat op een geduurig of-s sen dd der Water leggend ‘Stuk Hands, van ongevaar twee Morgen, gegroeid was, byna alleen zulk Vlotgras zynde, vyf Werkpaarden, van April ze Gras. ‚tot lait in de Herfst „a onderhouden. De Var- | kens zyn ’er niet minder gretig naar , zwem- mende diep in ’t Water, om het te bekomen. Voorts dient het Zaad ook tot Voedzel van Eenden en. ander, Water - Gevogelte ; ja de Ganzen weeten. het. byzonder wel te. vinden. De Visfchen zelfs fchynen het te. nuttigen : dewyl men-opgemerkt heeft, datde Forellen best gedyën in zulke Beeken , waar dit, Gras meest groeit en-zyn Zaad laat vals Het Kaf dient om de Wormen der „Paar ven, Dus ziet men, welk een en nuttig- heid dit in *t wilde, en op meest ongebruike baare plaatfen, groeijende Gras verfchaffe. a 15) Dravik met eene ge- àairde kwali ige V. aad en, ens heet alie » rifiaa op dorre PT in EP ee Loerztine deeze waar , die veele Halmen uit den Wortel fchiet ; DATE een Vinger Jang. ci) Fefruba- Pab. Spicatà lobatì, Spiculis ovadis- las Üs fexfloris hirfatis, Loeer. Sp. Plant. 35 IL, Deer, XIII. Srum, BO DRIEMANNIeGE NI. lang. De Plmim is eenigermaate ge-aaird’s mie TAR byna Eyrond, Van het Gekuifde Beemdgras, hieer. daar het in geftalte naby komt, verfchilt het door menigvuldiger ruige Bloempjes, XV, (16). Dravik met een zeer dunne Pluim en Lie Cat ee _miaale Aairtjes; de Kelk langer dan de ek anan Bloempjes ‚ de Bladen aan den. voet ges baard, In „ipdnfe vordt ka deeze , die een En, “maakt van Wortelbladen en Draadachtige ; Helier heeft, ook maar een Vinger an) ‚vondt d workout een dol. Sal “hy Gegaffdd noemt, wegens de Pruim die vit ongefteelde, zeer uitgebreide, Liniaalé, drië- bloemige , ongebaarde Bloempjes , beftondt, Een ândere hadt de Aairtjes Lantetvormig ; met reené egaale Pluim en leggendé Halmen. Een derde, aldaar ook groeïjende ; hadt eerie Ge hondelde Pluim, over ééne zyde, met lang ge- — baarde Aairtjes ‚ doch deeze twyfelde hy, of _ *% ook de eetfte Soort mogt zyt. In Arabie _ kwam hem de volgende voor. G6) Ffiuca Pan. coarftatâ , Spiculis Linearibus ; Cal „ longiore , Foliis bafi barbatis. Sp. Plant, 11. Att. Acad, II. p. 400. Feft. Pans-contraââ , Spiculis haer sibus mut, longiende Calycis, LoerLe Âb, 1ió, GRASPLANTEN.: 305 (17) Dravik met een gekropte Pluim ‚ veel- bloemige Aairtjes en rrdraserids Bloe- nen. Hooi. Ami. Dit Gras, overvloedig op Zandige Heuvels Poma groeijende, in ’t Arabifch Scoucham genaamd, hadt hy beter Geklierd geheten; aangezien de Gefritfte. Kafjes in dit Geflage doorgaans gefpitst zyn; maar Geklierde Bloemen is zeer byzonder. On- der ieder Meeldraadje vertoonden zig Klier- tjes in de uitgebreide Bloem, die vier of zes Blommetjes in de Kelk bevatte. - De ruige Draadachtige Stempels kwamen ’er bezyden uit. Het Gras hadt ronde „gladde, kruipende Steelen ‚ met opftaande Takkige- Halmen en ° zeer uitgebreide, gladde, ftyve, gefleufdeen fpits gepunte Bladen. Hy twyfelde, ngeslnass of het wel hier t’huis hoorde. BRroMUS. Zwenkgras. De Griekfche naam, op dit geheele Ge- t toegepast, is gebruikt geweest voor dergelyke Planten als de Fffuca of Dravik: _ doch aangezien de meeften zig alhier, door de zwaaijing of flingering der Aairtjes , ondere fcheiden ; welk Gras men deswegen, in % Hoogduitfch , Schwingel noemt ‚ dateen Zwen- gel CG?) Feftca Panicnl glomeratì , Spiculis multifloris , re Glandulifero, Flor. Egypt. Arab, p. 23. IL, Der. XIII Srus,. 506 DRIEMANNIGE vi. gel of Dorfchvlegel of iets dergelyks bete- BRT kent, zo meen ik het gevoeglyk oere: te teg heeten. Het onderfcheidt zig, van ’t voorige, door een Aairtje , welks Blommetjes als op twee ryën geplaatst zyn, en een Baardje hèb- ben , dat onder de tip van ’t Kafje is in- geplant (*). Het bevat de volgende, IE ke, meest Europifche Soorten. t 0) Zwenkgras met een uitgebreide Pluim s … Eyronde Aairtjes , en: ee en dui- de zaadjes. Ee wegeùs de Geflaltes 4 elke ni meet paar die van Gerst gelykt, voert deeze Soort den bynaam; maar ,om dat zy dikwils in de Koorn- landen voorkomt onder de Rogge.” Dit is overal gemeen in Europa, en zy wordt des- wegen, by de Sweeden, Rog- Zooffa geheten, en aangemerkt als een gebrek of miswas onder Koor: Zy groeit ; niettemin, ook ‚wild op roms Veters pi dir _R s C°) Zie Fig, 43 „ op Plaat LXXXVIJ. CG) Bromus “Pan. patente „ Spicnlis. ovatis’, Arifis teêtis, Seminibus diftintjs. Sy//, Nat, XII. Gen 89 Ger. Prov. 96. Fl. Suec. 84, 96. Bromus Foliis glabris » Locuftis duodecimfloris. Harr, Helv, N. 1502. Bromus vitiofus. Weia. Obs. Bot, p. 4. T. ref. 2. Bro mus mul- tiflorus. Idem Fig 1. Feftuca Breians Hordeaceus ‚Pan. ereâÀ coarftatÂ. £%, Succ, I, N. 87. Reve, Gedan, d- Pr AS. Ne, EN pe ’ par GRA SPLAN TEN. 907 op andere plaatfen , zelf op Daken en verval. len Muurwerk; doch heeft dan doorgaans le VI. Arpret, EE. dige Kafjes of misdraagt en geeft geen Zaad. Bomer Dit heeft men als eene Verfcheidenheid aan= gemerkt ‚ en ’er den naam: van MZuuúr- Gras , met DALECHAMP, aan gegeven, Bauuis Nus noemt ze Grasachtige Dravik en Morr- Son Haver-Gras der Koornlanden, dat groo- ter Is, met meer gezwollen” Kafjes (f). Heer Weiger heeft ook een Veelbloemig Zwenkgras onderfcheiden. Eenigen meenen dat het de Bromos zy van DrioscoRrIDES; anderen houden het voor ’t Lolium der Ouden: By Loser is het gefteld onder den naam van Bromus, by DopoNéus onder dien van Fess luca altera. - _De naam van Dravik wordt er; _ wegens de K Ee s4 migen aan gege- ven, … De Halmen van dit Svante ‘zyn dikwils drie Voeten hoog, dun, geknokkeld en ge- Îreept: de Bladen een vierde Duims breed , uw: de Pluim Der, of Re ‚ met meer of ir @ Morrson heeft de benaaming in de Text en op de Pp Plaat een weinig veriilendn; dat aanleiding gege- ven heeft tot. de Aanmerking van Harrrr, als of Liv- __ Naus een verkeerde figuur had aangehaald, doch het OE 16. zyn: Fig. 17 is ’er niet, Na En Deez, XII. Ston go8 DRIEMANNIGE VL In ’t eerst ftaan deeze Aairtjes opwaards ver- AFDEEL, . vir, volgens duiken zy allengs en, wanneer het Hoorn Zaad ryp wordt, hangen zy nederwaards. Ieder Aartje heeft twaalf of veertien Bloempjes. Het Zaad, in ruige Blaasjes zittende , is langwerpig als Rogge- Graan, maar dunner en Kaffig. Als eene Verfcheidenheid behoort hier het Gramen Gros van Montpelgard , een Graaffchap aan de Grenzen van Lotharingen ‚ dus doot J. Bau minus genaamd (4); ’t welk niet minder hoogte dan ’t voorgaande en gladde Aairtjes heeft, een Duim lang. De Kafjes zyn groenachtig, bleek gerand, met Baardjes van vier of vyf Liniën langte. Een dergelyke komt, zegt GovAN, overvloedig voorsinde Graften van Montpellier, by den Koninglyken Tuin, met ruige Aairtjes, TI. (2) Zwenkgras met de Pluim byna opgeregts Bremt Eyronde Wallige Aairen „met vegte Baard: Zagt. jes en zeer zagt Pluizige Bladen. In de Zuidelyke deelen van Europa komt deeze Soort, op drooge plaatfen, voort. 48 Switzerland is dezelve, volgens HALLER> zeet GG) Gramen Gros Montbelgard. J. B. Hit. 1. p: 436: (2) Bromus Pan. ereftiusculâ &c, ScHrREB, Gram, T. 6, Wric. Obs. p. 7. T*1.f. 4. Bromus hirfutus, Lo cuftis feptifloris ovato -conicis. Harr. Hek. N. 1594 Gr. Avenaceum Loc. villofis, candic. & ariftatis. SCHEUCHE Gram, 254. Gr, Avenaceum 'Pratenfe &c. Mor: $. & re pr es en GRASPLANTEN. 309 zeer gemeen, en zou de Zrespe der Duitfche- ren zyn, dieaan Wegen , Haagen en op Muu- ren, jafomtyds ook op de Akkers in Duitfch- ia land, Vrankryk en Engeland groeit, zegt SCHREBER. Zy is veel kleiner dan de voor- gaande, hebbende de Halmen naauwlyks een Voet hoog ; de Bladen zeer fmal; alles met eene zagte Wolligheid bekleed. De Pluim is naauwlyks twee of drie Duimen lang en heeft korte Steeltjes , met één of meer Aairtjes, die _ van zes. tôt tien-Bloemig zyn, ook met eenige Haairigheid bezeten kort gebaard. Het Zaad is langwerpig, driekantig en bruin. Somwylen misdraagt ook dit Gewas , dat tot een goed Voedzel voor allerley Vee dient, inzonderheid voor Schaapen. Men kan het, met voor- deel, gebruiken, om het Stuifzand vast te maaken, fchoon het maar twee |: Tot Hooy is het , wegens de age van Ge: Was, niet zeer dienftig. (3) Ziiteigres met een knikkende Pluim, en Eyronde mld. met ke gemikte zes jes. * k Eee é hd G) Bromus Pan. nutante, Beke ovatis Ariftis diva= teatis &c. Govan Monsp. 50. Feftuca Graminea Glu- Mis vacuis. vagen Gram, 231 TT. skr. CB. Bim. og, Prodr. N. 64- Gram. Phalaroides acerofum , nutante vie Barr. Ze. 24° T. 1, 2. Morr, Ze. 52. 8, Gr, Feftuceum majus , Locuflis crasfis Lanuginofis. Cent, V.p. 19. Te 38. É. 1, Vs 1, Daer. XIJE Szum. 45 5 Il. de IL. „Bromus em oe DE Ranie. 319 DRIEMANNIGE In Vrankryk, Switzerland, Sibefie, komt dit 5 Gras volgens den Ridder voor, die aanmerkt, sick. dat de Aairtjes glad zyn , met Draadachtige Steeltjes , naar ‘ec end verdikkende, De Baard- jes, die anders regt uit{taan , wyken zyde- waards af , dat een zeer kennelyk verfchil maakt. Om die reden oordeelt de Heer Hár- LER, dat het tot de Haver behoore 5 doch bekent zelf ‚dat dit onderfcheid niet vast gaat. Hy telde negen Bloempjes in pin Aairtje(t)- VE AFDEEL. 5 Tu ô me (4) Zwenkgras met een kwikkende _kroefê ‚ Bromus «Pluim ; de Bladen wederzyds kaal , maar ee er de Bhadfaeden karren Ed en — Pluizige In Kanada is door den deer vd waargenomen, die ftevige Halmen heeft van anderhalven Voet, en Bladen van breedte als Riet, gekield groen, niet Haairig , gelyk « de Bladfcheeden. De Pluim is gekruld, bogtig» knikkende. «De Aairtjes bevatten van agt tot veertien langwerpige-Bloempjes, met ruige Kafjes. In die van het Amerikaanfch Purgeerend Gras, by Fruirrér, zyn de Aaïrtjes breeder: anders komt het Gewas oaren de overeen, 6 ) €) Areas Locuftis teretibus boten Ans r ten Hexis.- Hart. Heiv. N. 1501 4) Bromus Pan. nutante ie ‘ Foliis utrinque ni ais, Vaginis Eilofis dede Villofis,- Sp. - Plant. Pp ks zticr Ebel Feuviur Peruv qr ad dede” GRASPLANTEN. SI (5) Zwenkgras met een opgeregte Pluim, de , Aairtjes byna Spilrond , Elsvormig vaals en bykans ongebaard. V. In Duitfchland en Switzerland groeit dit Bromus fierlyke Zwenkgras, door SCHREBER zeet Tren fraay afgebeeld. Het loopt fterk uit den Stoel baard. voort , met zydelingfe Scheuten, gelyk het Kweekgras, en heeft de Halmen anderhalf Voet hoog ‚ met taamelyk breede Grasachtige Bladen. De Pluim is anderhalf Voet lang en beftaat uit lang gefteelde Aairtjes, die meestal ongebaard zyn, paarfchachtig „ groen en wit; bont. Op vette Gronden groeit het wel drie , vier of vyf Voeten hoog; maar het komt meest voor, op Steenachtige ruuwe en woefte plaat- fen. Men vindt ee, de Aairtjes met kor- te Baardjes bezet 5 ook in de Hooge Dravik , heers voor ; befchreeven naar — welke het veel gelykt, wordt waargenomen. Dit gebeurt , wanneer hetzelve op Schaduw- achtige plaatfen, in vogtige Gronden, geteeld wordt. ’t Getal der Bloemen in de Aairtjes is van zeven tor tien ; en bön negen, be- vonden. Be- ts 6) es Pan. ereâà , Stene fubteretibus Subula- tis nudis fubmuticis. ScnreB. Gram. 93. T. en, ee Loc, terctibus &c._Harr. App. 2. Pp. 47. N. 28. Helv, N. 1433. Gr. Pratenfe es Lo- euft. tumidis, Buxse Cent. p. 31. Te 40 & 4r. Neió. ‘Lurs. #1, Hal, go, u Derr, XIII, Sxus, - 312 DRIEMANNIGE as 5 “Behalve het Voedzel , ’t welk dit Gras aan u. ’t Vee uitlevert, kan het door zyn kruipende Scheuten en Wortelen de kanten ván Slooten en Graften vast maaken en , zo voor het uittrce- den van het Vee, als anders, in losfe Gronden befchutten. VI. (6) Zwenkgras met een” knikkende ruwe 5 teg Pluim, gebaarde ruige Aairtjes en ruuwe Lang- Bladen, baardig. Deeze Soort, die in tegendeel de Aairtjes „zeer lang gebaard heeft, fchynt’, wegens de die van BaAUuHINUS _ welke de Bladen met eene zagte Wolligheid bekleed hadt, te kunnen zyn. Door dedangte der Steeltjes van de Pluim, welke tevens Tak- kig zyn, kan Men ze, volgens MorIsON» onderfcheiden. Hier zou men de langte det Baardjes kunnen byvoegen , waar door ze uit- munt, en noemen dit Zwenkgras , in verge- Iyking met het voorgaande , tot verbetering van den dubbelzinnigen bynaam, bepaaldely- ker , Langbaardig. Maar , wegens de ruuw- heid van de Pluim, kon het ook Ruuw hees ten, gelyk de Heer -Rricnarp wil, Het groeit ú _ 6) Bromus Pan. nutante fcabrâ, Spiculis villofis A- wiftatis, Fol. fcabris. Suf. Weg. XIII Hops. Argl. 40 N. E Feftuca Gram. Nemoralis tatifolia mollis. C Br Pin. g. Theatr. zag. Fefie Gram. Dumetorum Jubâ_ giore: “Mas: HIL pear Se B Top ps GRASPLANTEN. gij groeit hier en daar, in ’t Gebergte, in Euro- pa, en kruipt geenszins voort. ur. Toorn (7) Zwenkgras met een knikkende Pluim, de“"95 Bladen wederzyds , zo wel als de Schee- XE, den „ eenigermaate Haairig , de Kafjes"% oan. kanthaairig. Uit Zaad , in Kanada door den Heer KarM vergaderd , is deeze Soort voortgekomen, met dunre Halmen , en eene zeer knikkende Pluim, van langwerpige, famengedrukte, ge- fteelde Aairtjes , ieder agt Bloempjes bevat- tende , onder de tip gebaard , wier Kelk- Kafjes glad, de Bloemblaadjes op de kant ge- haaird zyn, en Lancetvormig. (8) Zwenkgras met een wirgebreide Pluim, de Aairtjes langwerpig tweezydig „ de Kafjes Borflelachtig gebaard, Op GG) Bromus Pan. nutante , Fol utringue Vaginisque fubpilofis , Glumis Ciliatis. Sp, Plant. 5. (@) Bromus Pan. patulâ , Spiculis oblongis diftichis &c. Sp. Plant. 6. Gort. Belg. II. N, 103. GOUAN Alonsp. 50. Br. Pan. nutante Locuftis feptifloris &c. Harr. Helv. Ne 1505: Brom. grandiflorus, Weras Obs, p. 9. T. 1. f. 6 Feftuca Avenacea fterilis elacior. C. B. Pin, g. Mor. T. 7. £ 11. Gr. Avenaceum Pan. fparfà, Seneucnz. Gram. 258. T. 5. f. 14, Bromos Herba, Dov, Pempt, Î pt. 549. Vv < IL Dazs. XIIJ. Srus, erf vu, Ora: ‚ baar. VI. Arpeer HI. HoorD- STUK, 1: arvenfis. Akkerig. St DRIEMANNIGE Op Velden, in Bosfchen en aan de Wegen, ‘in de Zuidelyke en middeldeelen van Europa, groeit dit onvrugtbaar Zwenkgras , dat fommigen achten het Bromps der Grieken te zyn. Men noemt het in ’t Franfch Averon , in’tItaliaanfch Vena vana, dat is Ydele Haver; om dat het naar Haver gelykt en geen Haver voortbrengt. De Halm.is een Voet en daar boven lang ; de Bla- ‚den zyn Haairig , aan de kanten ruuw en tad- melyk breed. Het heeft een lange losfe Pluim, meest over ééne zyde hangende, met lang ge- fteelde Aairtjes, die lang gebaard zyn. @) Zwenkgras met een knikkende Pluim; en Eyrond-langwerpige Aairtjes. Dit zou de Naakte of Ydele Haver zyn Ee in de Akkers van ons Land zo wel als elders voorkomt; welke de Heer Ha rteERr be- fchryft als een Allergrootst Gras , met een ruige Halm vyf Voeten hoog; de Bladen in ’ eerst ruuw, volwasfen glad, een vierde Duims breed: de Plùim een half Voet lang , met lan- ge zeer Takkige Stecltjes 3 de Aairtjes langer dan een Duim , rondachtig en geheel sa (9) Bromus Pan. nutante, Spic. ovato - oons, Sp. Piaut, 7. Gort. Belg. 25. FL, Smet, 85 „Orn. Dam Te 293. Govan Monsp. 51, Ger. Prov, 67, Br. Pane diffufà pendulâ, Scop. Carn, 1. 206, Br. Culmo Panicur iato a compresfis. Fl. Lapp. 22, H‚Chf. 25 nd G RASPLANTEN. 815 met agt Blommetjes zynde korter gebaard A ais dan de voorgaande Soort en tevens dunner,zo UL de Afbeelding van ScHEUCHZER aanwyst. … „heer: ‚Dus worden deeze Gras-Planten van de meefte Autheuren onderfcheiden , maar de Heer Scoror1; dezelvenin Karniolie onder- zoekende, vondt tusfchen het Rogminnende, Rappige, Akker- en Daken- Zwenkgras geene vafte paalen : des zyn Ed. die allen , onder den naam van Bromus polymorphus, te famen voegt (4). Ik zal derhalve ook tot geene der voorgaan- en de Soorten in ’t byzonder ‚dat Papanfe Zwenk- Fig, 4. gras t'huis brengen, in Mig. 4, op Praar XCI afgebeeld: het melk van alle de voorgaanden ynt te verfchillen ; dockmoog- Iyk naast komt aan de laatfte of liever aan de Agtíte Soort. Het heeft eeû dunne, ‚ ronde Halm, die van onderen eenigszins tuig en ge- Knokkeld is, boven glad, met zeer fimalle , Liniaale Bladen. Aan den top fpreidt zig een Pluim uit, van lang en dun gefteelde Aairtjes, die ten deele es Kranswyze uit een Knoopje fommige Sreeltjes Takkig ver- ï erfte Aaïrtjes zyn veel- al glaber, Locuftis glabris nutantibus. Harr. He. N. 1509. Feftuca Graminea Jubâ effufä. C. B, Pin. g, Prodr. es sn Gram, aen T.5. £, 15. Bromos fterilis. Los. Zo. ) Fa. rk IL. Ne 115. U. Deer. XIII, Srux. VI. Arpeen. HI. ren 316 DRIEMANNIGE al zevenbloemig ; de bovenften tienbloemig of daar omtrent. Boven loopen zy eenigszins puntig uit. De Kelkblaadjes zyn klein en on= gebaard, doch anders Lancetvormig en Geute , achtig, gelyk het buitenfte Bloemblaadje, dat een Baardje heeft, uit de Rug, onder de tips voortkomende: des het volftrekt tot dit Ge- flagt behoort, en ‚,dewyl het binnenfte Bloem- kafje Vliezig dun is en op de kanten gehaaird; zo-zou het de Agtíte Soort zeer naby komen, indien de Kafjes in Baardjes uitliepen , gelyk SCHEUCHZER daar van een (ro) Zwenkgras met een opgeregte Pluim an pes „Brains _ afltandige Bloempjes; de Halm E Genicu is bölsend. met een Knictje. In Portugal is dit door den Heer VANDEL- Lr waargenomen. Het heeft de Halmen naauw- lyks een Handbreed hoog , het uiterfte Leedje opgeregt, en bekleed met de Scheedjes van Grasachtige Bladen. De Pluim, die overend ftaat, heeft geen dunne, maar byna driekanti- ge ruuwe Steeltjes. De Aairtjes beftaan uit vier Blommetjes , eenigermaate ruig, van el kander afftandig , met RK lange regte Baardjes. (1). Co) Bromus Pan, ere&tà , Flosc. diftantibus Peduncu- lis angulatis, Culmo genu procumbente. Sp. Plant, 10 Mant, Pe 33 GRASPLANTEN, 31 (ri) Zwenketes met een knikkende Pluim en ä Vil Liniaale Aairtjes. rin Hoorne Op drooge Heuvelen, op de Daken der "®% Huizen en op oud Muurwerk , groeit dit Zwenk- _ Bromus gras door geheel Europa : weshalve het ook, Gan van fommigen, Muurgras wordt geheten, De ken: eerfte Soort komt het zeer naby , doch ver- fchilt door de knikkende Pluim en dunner , eenigermaate Haairige Aairtjes, zo Tour NEFORT aanmerkt. De aangehaalde Afbeel- dingen van PLUKENET en Morrison, vere toonen ondertusfchen dit Gras met opgeregte Aairtjes en Pluim; welke geftalte het in ’t bloeijen heeft , vervolgens knikkende, gelyk veelen van dit Geflagt. Linneus zegt, dat het te Upfal de Daken bedekt , even als een Zaailand van Koorn. Hier te Lande vinde men ’t ook veel op oude Boeren Woonin- gen. In de Zuidelyke deelen van Vrankryk groeit het overal, op hooge drooge plaatfen en Puinhoopen. De Ridder befchryft het dus, Gi) Bromus Paniculâ nutantc , Spicis Linearibus. Sp. Plant. 8. Gorte Belg. 26. FI. Suec. 86 , 98. Govan Monsp. 51. Ger. Prov. gg, Brom. hirfutus , Pan. nutan- te Zege ‘Harr. Helv. N. 1508. Gramen Murorum icis pendulis anguftioribus. Tournr. Par, gr. Feftu- 5 Avenacea fterilis Spicis ereftis. Ray. Ang5 III. p. 413. Puuke Alm. 174. T. 299-f£, 2, Mor, S,8.T. 7 Ex ad In Deer. XII. en 88 DRIEMAN NIGE re ep Do Halm is van dikte als een Draad, miet IL 5» Vyf dikker Knokkeltjes en geftreepte Schee- ru ven den. De'Bladen zyn van boven zagt, aan > de kanten meer gchaaird. De Pluim is iss eenzydig » knikkende , wordende als de s> Vrugt ryp is, op den Grond nedergedrukt. „‚ De Bloemtfteeltjes, vooral de onderften ‚zyn s vyf in getal, Haairachtig dun , los, ruuw, …, De Aairtjes Liniaal , met vyf onder de tip > gebaarde Blommetjes , die uit Elsvormige 5 Kafjes beftaan , met het Baardje regt, 20 op lang âls 't Kafje.” es En ce) Letsieee werven aile prin skond wierbloemige Auirijes s die korter gebaard en zyn. ad ig. Dit Reusachtie Zwenkgras is hier ade in ’t Haagfche Bofch en elders gevonden. Het groeit overvloedig “in fommerryke Bosfchen aan den Donau, volgens Jacqurn. Hetkomt, buiteridien, ook in andere deelen van Europ? voor, doch bereikt overal geen anderhalf of twee Ellen langte, gelyk SCHREBER zegt» je dar (12) Braùus Pan. nutante , onse quadrifloris, 2 Aätis brevioribus. Sp, Plant. 12. Gorr. Belg. IN. zo6. Zl. sSuec, II, N, og. Zf, Scan. 394, ScrHrEB. Gram. 88. Te in. Bromus glaber , Locuftis quadrifloris nutantibus , : GRASPLANTEN. s19 dat de Halmen hebben. HArrer vordtze Aas. van drie of vier Voeten , met Bladen vaneen ‚1. half Duim , dat is ongevaar een Pink breed, stug. de Uit ieder Knoop van de Halm komen door- gaans twee Bloemfteelen voort: ’t welk eene. byzonderheid is , die het bâarblykelyk van ’t Akker - Zwenkgras , dat ’er meer by elkander heeft , doet verfchillen. Zo behoort dan ook hier, het Gladde Bofchgras van VArE LANT, met een omgekromde Pluim, Sc oPor heeft het glad met vierbloemige , en ruig met zes- bloemige Aaîrtjes waargenomen. Zy hebben aan ’t end een Bondeltje van fyne Baardjes , die witachtig bleek rood en altoos een weinig kroes zyn. _ De Aairtjes zyn byna Rolrond , taamelyk dun en fpits. Meest kwamen zy den Heer SCHREBER met zes of meer Blc Aenpies 2 voor. Niet zelden zyn de Aaïrtjes bloemig,-zegt de Heer JACQUIN EE Dit Gras , dat van de meeften der voorige _Zwenkgrazen, in de byzonderheid, van over- blyvende te zyna verfchilt, groeit in Sweeden aan de blik der Zee, op lommennske Heu- „vels _ …_Feftnca Fol. Digiti latitudine longisfimis , Pan. lax@ù: R. Eugdb. 69. Gramen Bromoides Pe. latifolium &c, Sereucnz. Gram. 264. Te 5. f, 14. B. Bromus glaber Paniculâ nutante, Har: Helv. N. 1506. ScHaucHze Gram, T. 5 f. 16. @ Pians. Kindel, Enum, p‚ 18. iL Dez, XII. Srus, 320 DRIE MA-NNAGE pe ‚NE velsen op Bergen. Het gedyt niet mindert ARDEEG op vogtige Gronden. Dewyl het breede Bla: „Hoorn: den heeft, zou het, tot Voedzel voor het Vee, zeer dienftig zyn in zodanige Landen , daat men anders gebrek heeft aan Gras. De Paftoor RrMRrop ; te Quenftedt in *t Mans- feldfche , heeft, nu omtrent twintig Jaar ge= leeden , veel Proeven daar mede in t werk gefteld.in zyne Hof, en het op plaatfen, daar _ anders geen Gras groeijen wilde, volkofmen wel geteeld. Wanneer al ander Gras dor is, ftaat het nog groen en bloeit tweemaal in een Jaa Men zou het, rekentdie Heer, viermaal _ in n kunnen maaijen (”. X sG 5 5) en keras met eene gebondelde Pluim, dy: me na ongefteelde Pluizige dAairtjes en op: Rood- aande Baardjes achtig. fi Je In Spanje is deeze Soort door den Heer Loer LINeGgevonden,die gebynaamd wordt, wegens haare zagte roodachtige Pluim. Me- nigvuldig is ’t getal van derzetver Aairtjes , die langwerpig zyn en lang gebaard, vergaard tot een Eyrond bondeltje, an (*) ScureBer Gram. ut{upra. (13) Bromus’ Pan. F arta > Spicis Fab libus Villofis, Ariftis reêtis. Sp, Plant. 10. Am, Acad. IV. P: 265. Gramen Paniculà molli mubeate, B. Hif. Her Abda GRASPLANTEN. ga (24) Zwenkgras met een gebondelde Pluim, Dyna ongefteelde gladde Aairtjes en wilge- Jpreide Baardjes. VL Hoorn. XIV. (15) Zwenkgras met eene gevaairde Pluim Bromus en byna ongefleelde „ opderegte „ ruigach- tige med die omtrent vierbhemig zyn. achtig. X Rigens. Styf- achtig. Van deeze iwee is het eerfte in Spanje, het andere in Portugal gevonden door den Heer VANDELLI. Dit laatfte heeft de Halm een Span hoog, t'eenemaal bedekt met Bladfchee- den , en eene kort gefteelde Aaîr, met ver- fpreide Aairtjes , die taay zyn, ruïgachtig , taamelyk ftyf , vier of vyfbloefnig. De Baar- dies hebben de langte van de Aairtjes, (26) Zine a aas aans si van eenbloemige Steeltjes, ze _ bloemig, glad en gebaard, vet Bromus Pan. Fasciculatà, Spiculis fubfesfilibus Ariftis patulis. dean 11. Am. Acad. IV. p. 2660 Slabris , „05 Bram Pas Spin ‚ Spiculis fubfesfilibus erec- Es pubescentibus , ebrendridoes. Sp. Plant. 18, Mant. 6) Bromus Racemo fimplicisfimo, Pedanculis uni» floris, Floribus fexfloris &ce Sp. Plant, 33, Gorr. =d H.N. 107, Feftuca Avenacea Spicis frigpfioribus. Ra Hugl, UI. p. 414 X U. Deng, XII. Srem oen vr ezeme son DRIEMANNiG?® VL. In Engeland , als ook by ons op de Wallen “UL van Nymegen, komt deeze Soort voor, wier Hoorn. Pluim beftaat uit een eenvoudige Tros van overhoekfe Steeltjes, De Bladen ayn van en- ‚deren Pluizig. e xv. (2) Zwenkgras met een Pri Pluim; rinus, de Aairtjes byna-driebloemig. À bloemig. In‚de Bosfchen van Deenemarken en Duitfehé land komt zodanig Zwenkgras voor, dat-ook in Switzerland is waargenomen, aldaar een Halm hebbende van vyf Voeten langte ;zo dat het te teller is onder de greotfte Gras-Soor- ten. De Aair was een Voet lang ; met kleine , Aairtjes , van drie, vier of vyf Blommetjes , in de jongheid Violet, Vervagen Het hadt fmalle Rietachtige Bladen. … AVL (13) Zwenkgtäs met een ylere Blin ‘die wit- pn ten — _ gebreid is en opgeregt ; de Aairtjes Lini- Madrits, aal, de middelften Mhheld; de Be “naar boven dikker. Dit (17) Bromus Panic, patente , Floribus rohe sp. Plant. 16. Brom Pan. Jaxâ, Locuftis quadrifloris, bres visfime Ariftatis. Hart. Hel. N. 1511, Gramen Bros moides Pan: iefke Screucnz. Graus, saas Se 2 M Pp (#8) Bromus Pan. rariore nan erg doe Linear ribus , intermediis geminis &c, Sp. Plant, ge de Acad IV. p. 265. Bromus fterilis ereêtâ Pan. major. Barr. Ze. 76. f, 1 Gr. Bromoides zemjjaa, Se Sonmochpe Gram. 269, GRASPLANTEEN, — 925 Dic groeit in Spanje „ omftreeks Madrit , a, hebbende ‚volgens de Waarneeming van den =H. Heer LoeErFLING , een zeer yle geaairde si an Pluim „en taamelyk breede zagte Bladen. De. Halmen zyn twee Voeten SAE glad, met gezwollen. Knokkeltjes. G 9) Zwenkgras met cen zeer Tukkige ree ongelteelde ae ingerold - Boorne Aj rama maf a Bladen, ge Ia de Lievin groeit , meg den Hive SCHREBER;deeze Soort, die in Takkigheid Ütmunt, met Draadachtige leggende Halmen, hebbende de Aairtjes veel naar die van de volgende gelykende. | (co) Zwenkgras En FE —__Aairtjes overhoeks , bna helend Spila, Derde rond en weinig gebaard d I (19) Bromus Culmo Ramofisfimo, Spiculis fesfilibus Ze, Sp. Plant. 20. Mant, 34. Gr. Junceum Cornicul. ve- he Frutescens glabru un, ee ve Senguenz. Gram, je Go) B Culn pe is Eb fables- iens fibus teretibus fabariftaris. Sp. Pnt. 14. Gorr. Belge AU 6, FI. Suec. 89, roo. Oep. Dar, T. 164. Jaca. Vind, B Govan Monsp. 51. GEr. Prov. 98. Feftuca Culmo altern. fpicato. R,‚ Zugdh. 67, Poa &e. ma er Verra. Tritìcum Spicis diftichis &c. Harz. Mely. N. k3r. Gramen Spicâ Brizee majus. 5 B. Pin. ge en 39. Theatr, 133. Gr. Loliaceum Corniculatum, Screucnz. Gram, 35, Ge. Loliaceum Corniculatuin, Aran. Paris.gag epa U, Deer, XIII, Srus, VI. Arpesr. HI. oon Bromus Chiftatus. Gekuifd, 304 DRIEMANNIGE _Vry algemeen komt op ruuwe Bergvelden en in Bosfchen, door geheel Europa, dit Zwenkgras voor, dat hier te lande ook op Zandige Velden by Haarlem groeit. Het ver” fchilt aanmerkelyk in geftalte van de voor gaande Soorten en komt de Tarwe zo nä by , dat Bauminus het Waitzen- Gras ty= telde. Ook betrekt de groote Har LER het daar toe , noemende hetzelve 7urw met wet zydige Aairen en ronde ruige gebaarde Sprink- haantjes van twaalf Bloemen. ToOURNEFORT ‘befchryft het, onder den naam van Dolykach zig- gehoornd Gras, zeer omftandig. Die ver- maarde Kruidkenner vondt het niet alleen in “* Bofch van Boulogne, maar omftreeks Ber bynaoveral. Ook kwam hetden Heer in Siberie voor. De Halm is twee Reese en daar boven; de Pluim ongevaar een half Voet lang, en beflaat uië Aairtjes, wier-vlakke zyde naar de Halm eh is, met endelingfe Baard- jes, aan den Kelk (ar) Zwenkgras met de an: pweezydig gefchubd , ongefteeld „ neergedrukt. _ Dit Ci) Bromus Spic. diftiche imbricatis- fesfilbus de presfis. Sp. Plant, 15: Ame Acad. 11. pe 339 Feftues Culmo Spicato, Spic. multifloris. Gmer. Sib- Te #5° T. 23. Gr. Triticeum, Spic latiore compaêâ. Boxae p. 32. T. 50. £, 3, Triticum Criftatum, SCHREE: Grams, 12. T. 23. £, 2, GRASPLANTEN 325 „Dit Gekuifde groeit in Tartarie en Siberie, BuxrAuM vondt het in Georgie, op naakte VE Arpeer 1. Heuvels. De Halmen zyn een Voet of ander- Ke half hoog. Het is aanmerkelyke veranderin- gen onderhevig, en wordt Honig Weitzen van den Heer SCHREBER genoemd, om dat het een zoet, bruin , kleverig Sap uitgeeft, waar van STELLERUS zelfs meer dan anderhalf Once hadt vergaderd ‚ en het met Thee inge. nomen, denkende dat het de kragt van Man. na hebben mogt: doch zulks evenwel niet be- vondt. (22) Zwenkgras met twee opftaande Aairen overhoeks. Dit kleine Gras, voorkomende in Paleftina en in de Zuidelyke deelen van Europas fchynt verfcheide twyfelingen onderhevig te zyn. GouaN merkt zeer wel aan , dat het zel. ve het uit BARRELIER aangehaalde niet kan Zyn, De Aairtjes zyn ongefteeld en plat als in de Tarw, met een fpitfen Kelk, wier Pun- pk Mus a ia Pie. Aairig, ten de Saanen uiemaaken, gelyk in de twee voo- Ee 0 id Siad Bromus Spicis duabus ereftis alternis. Sp. Plant, Gz 1, Am. Acad, IV. p. 304, 450. Feftuca Ciliata, GouAN _Monsp. 48. Br. Spiculis fubbinatis compr. fesfilibus, Ger. Prov. 93 Gramen Spicâ Brizee minuse C. B, Pin, 9-Prodr, zo. Pruk. Alm. 173. T. 33 fe In X 3 u, Dear. XIII, STUK, 326 DRIEMANNIieë B 5 voorige Soorten; die derhalve , volges de Arre algemeene Kenteken ‚ eer zóuden féhynch Bel tot het voorgaande Geflagt te behooren. In *t wilde groeïjende is het twec- „ wanneer men het teelt drie -Aairig. | xx (23) Zwenkgras met uitgebreide Pluisiei? en Bte ge-aairde Takken ;-de Aairtjes overhoeks; mrs oren s Liniaal , met zeer korte Baai eel- | By Alexandria, in Egypte , beeft da Heer FoRrsKAÖHL, op vogtige plaatfen aan de IER Graften ‚ deeze Soort -waargenomen. Zyn Ed vondt ’er ‚ bovendien , een andere, die — hy Ruig noemt, of Pluizig , met zeer lange Baardjes ,eneene, die naar het Beefmdgras”% ge leek, met vyfbloemige Aairtjes. XXIV. (24) Zwenkgras met de Pluim done: de wispele flaande en Degenvormige Bloemfleeltjes. : Op ’t Eiland ‘Majorka ; groeit dit Gras, heb- bende de hoogte van een Span, met opgeregte Halmen „en eene langwerpige bruis" achtige Pluim , die gan de Tanden zend (23) Bromus Panic. patentibus ; me sj eulis alternis appresfis Linearibus; Ariftis brevisfian Flor, LEgypt. Arab, p.-23e (24) Bromus Pan. ereêtiusculâ, Peduneulis gole miìbus, Aant 552 wi oer ’ GRASPLANTE N. 327 uitgeeft, naar ’t end verbreedende , 1 het mid- delfte één, de zydelingfe twee- ofdrie- Aairig. . De Aairtjes zyn vierbloemig , met een Elsach- tigen gladden Kelk. Het buitenfte Bloemblaadje heeft een regt Baardje, De RLEhEEjer zyn geel, de Bigmupele wit. ST IPA. Kriel Gris: Den Latynfchen Geflagtnaam “vertaalen fomimigen Priemgras , dat niet zeer eigen is; dewyl in het Gewas van weinige Soorten zig iets Priemachtigs vertoont. Ik oordeel dat men gevoeglyker den naam van Awispelgras gebrui- ‘ken kan, dewyl de meeften zeer zwaar en ruig ge-Aaird-zyn, als een Kwispel. De Kelk is tweekleppig , eenbloemig « het buitenfte Kafje van ’t Blommetje lang , veeltyds Pluizig, ge- baard, en aan den voet gewricht En komen de volgende Soorten van voor. st IJ) Kmipelgus met gewolde dea, VI. Arpzer. Ii. Hoorn. EL Stipa jet Niet Gevederd. ED eo dT G) Stipa Lanatis. sijn: Nat XI Gea: oo Vege XI ps 104. Govan Monsp, 31 Ger. Prov. 83, Jaca. Vind. 13. Stipa Ariftis Plumofis. Harr. Heiv. N. 3514. Feftuca Ariftis plumofis. R. Zwgdó. 68. Feftuca Glumis unifloris. Garere „Stb. IT. Ne 50: Gramen Spí- catum Ariftis Pennatis, Touryr. Zu/t, 518, Gr. Spar- « teum 4 : xXx 4 Deer, XII Sr zak: HI. „Hoorn: 328 DRIEMANNIGE Niet alleen in Ooftenryk, waar van het by Crusrus den naam heeft, maar ook in Swite zerland , lelie en de Zuidelyke deelen van Vrankryk , ja zelfs in Siberie ‚ komt deeze Soort van Gras voor. Op de geheele reeks van Gebergten, die zig van Baden tot den Donau uitftrekt, groeit het zelve op opene plaatfen overvloedig , zo Crusrus aantekent. Ge heele Velden -zyn *er, tusfchen de Rivieren Jenifea en Oby, als ook tusfchen decze en de Irtis , in de Noordelyke deelen van Afie, met de vervuld, zegt-G MEL IN. Het heeft menigvuldige Bladen van een Voet Jang, die fmal zyn en Biesachtig famengerold. Hier tusfchen komen Halmen voort, van wei- nig meer langte „die uit eene Blad{c of vier Bloemen uitgeeven, wier Kelk de dri „Kafjes ‚deder in een Baardje uitloopen ‚van aanmer= kelyke langte. Het Blommetje, in de Kelk, beftaat uit twee Kafjes, waar van het buitenfte en grootfte een Baardje heeft, aan ’t begin - fpiraal gedraaid en vervolgens ten einde toe gevederd met eene Donsachtige Wolligheid; zodanig, dat het by de Pluimen der Paradys- vogelen vergeleeken wordt. Dit Baardje is fomtyds byna een Voet lang, en- verfcheidene daar van, zig wyd en zyd uitfpreidende, maa teum Pennatum. C. B. Pin, 5. Theatr, yo, Spartum Au- ‚ftriacum: Crus. Hiff. Il, ps 221, Paum 719, SCHEUCHE Grant. 153. T. 3. £. 13. Gu AS PRAET EN. AD ken deeze Grasplant verwonderlyk. In Pro- „nk, “vence legt het Landvolk deeze Pluimen in de ‚1. Kalk; waar door zy, die anders wit zyn , geeld. „worden; en dan Verfieren zy ‘er hunne Hoe. ‚den mede , zegt ToURNEFORT, die ver- haalt , dat het insgelyks op de Heuvels van ’t Bofch van Folwsineblenn groeit (). (2) Kwispelgras met naakte regte Baardjes; 1. „de Kelken langer dan het Zaad; de Bla. San, den van binnen glad. en (3) Kwispelgras met naakte kromme Baard-_ Im. jes; de Kelken langer dan het Zaad; de G et nd Bladen van binnen ruigachtig. In Vrankryk zekerlyk , misfchien ook in Duitfchland en Switzerland, komen deeze bei- rHALLER geen an- deren eenen hadt, van dien aart, dan met ge- €) Plant, envir. Paris. P. 463 C@) Stipa Ariftis nudis reftis , Calycibus pee lon= gioribus &c, se Plant, 3e Govan Monsp. 2, Ger. G) Stipa mrs nudis curvatis, Calycibus Semine fons -gioribus, Foliis intus pubescentibus. Sp. Plant, 2. Parra dt. 1. p. 267. ein Ar. nudis flexuofis &c. Harr. Helv. N. 1513. Feftuca longisfimis Ariftis. C. B. Pin, ro. Theatr, 153. Gr. Avenaceum Mont. Spicâ fimplici , Aristis recure vis. Vai. Par. 85e Xs 1, Dees, XIII, Srus. 30 AT DRVE:MANNAGE) N „VI -geboogene of gekromde Baardjes: „Ditris het ui. “eenigfte verfchil niet „tusfchen: deeze beide ned Gras-Soorten,- „De laatfte gelykt wel naar de andere zeer ‚doch heeft de Bladen , zegt men, korter, ftyver en minder ruuw van buiten, «maar van binnen ruiger: den Kelk niet witach- tig maar bruinrood; de Baatrdjes een weinig korter en volwasfen op verfcheide manieren gekromd. Beiden zyn zy zeer lang en ruig gebaard ‚de eerfte Zilverkleurig, zo BAunr- Nus aantekent , wien deeze uit Wallifer-Land, __daar dezelve aan ”t Meir van Sedun overvloe- __ dig groeide ‚ gebragt was ; door Bursr- Gresten Ka De Meer GMELIN tekent van de eet- fte, die door geheel Siberie , zegt hy , zeer gemeen is, aan, dat de Baardjes zeer gene- gen zyn zig om te krullen. Ook houdt hy de paarfche kleur der Kelken voor eene V erfchei denheid, _ TV. (4) Kwispelgras, met de Baardjes EE en Ariflella. Kortbaar regt „ naauwiyks tweemaal zo lang als de dige or Kelken gewolde Vrugtbeginzels. Dit Kwispelgras by Montpellier dog den Heer GouaN waargenomen, hadt de Halmen twee Voeten lang en {malle Bladen ; de Pluim byna ge -aaird , met twee- of -drie- Bloemige Stecl- @ Stipa Ariftis nudis reftis , Cyes vi duplo lon gioribus ‚ Germinibus Lanatise apen Nat, XU. To 3 P- 229. Govan Mlufir, a, | RE ns GRASPLANTEN ‘91 Steeltjes; den Kelk zo lang als ’ Zaad 3: dat Spilrend is en eenigermaate Pluizig, (5)-Kwispelgras met de Baardjes aan den voet Haairig; de Pluim gezaaird; de Bladen Draadachtig, VI. ML Hoorne Stipa enactifi= Baat taay. “Op Zandige Heuvels in Spanje Be dit Gras , dat men aldaar Z/parto noemt, en tyde van PriNius reeds bekend Belles is onder den naam van Spartum, of Spartum Her- ba; om het van dat Bremachtig Gewas, *t welk Spartum of Spartium genoemd wordt , te onderfcheiden. Het hier bedoelde, door den grooten Kruidkenner Crusrus zeer omftan- dig befchreeven er fraay afgebeeld, is een Kruid , met Biesachtige Bladen van twee of drie Voeten langte, regtopftaande, ftyf, een _ weinig dikker dan Koornhalmen , maar taay en … gevuld. De taaiheid heeft insgelyks plaats in de Bladen, weinig korter, in ’t eerfte taame. lyk breed, maar vervolgens, door inrolling , fmalen rond, dunner dan de Halmen, waar aan ook Bladen zyn, doch korter, en Scheeds- wyze dezelven omvattende. Op ’t end komt een Pluim byna als van Riet, een Span lang, ult (5) Stipa Ariftis bafi pilofis, Paniculâ Spicatì, Polis Filiformibus. Sp. Plant, 4 Ams. Acad IV. p. Loerr. Jtin. 118. Gram. Sparteum Paniculâ comofâ. C. B, Pix. 5. Spartum Herba Plinii. Crus. Hil, 2. Be "z20. Hisp. 504 Lon. Zos 88, IL, Deer. XIIL Srux, VL AFDEEL: . mi HoorD- STUK. Be DRIEMANNIGE uit Bloempjes beftaande wier Kelk ‘ongebaard is, het Blommetje een Kaf je heeft byna half zo lang, maar in- een Baardje uitloopt , wel vyfmaal langer, dat aan den voet gedraaid is, en aan de buitenzyde met taamelyk lange Pluis- haaittjes bekleed. Dus nam het de fchrandere Loerrinc, by: kans twee Eeuwen na zyn gemelden Voorgan« ger, in deeze Grasplant waar, welke hy aan- merkt nog heden in Spanje van zeer veel ge- bruik te zyn, om Matten te vlechten tot be- dekking der Steenen Vloeren in de Winter; om Kabeltouwen te maaken voor de Schepen, als ook Mandjes, Korfjes en dergelyk Huis- raad, tot het overdraagen en bergen van Vrug- ten. In de Zuidelyke deelen van Spanje, by- zonderlyk in Granada, langs de geheele Zee- kust, tot aan Murcia , voorpaamelyk omftreeks Carthagena, zegt Cie IUS, was dit Spartuim zo gemeen , dat by de Ouden die ftreek Spar- taria geheten werdt. Behalve het gemelde , dat men van de drooge en frisfche Bladen fa- briceerde, werden van dezelven, als Vlasch in Water geweekt zynde, vervolgens geklopten dan gedroogd; ook zekere Schoenen of Pan- toffels, Koord en ander fyn Werk, gemaakt. (6) Kwispelgras dat naakte Baardjes heef, de Kelken met het Zaad gelyk. Ì n (6) Stipa Aris nudis , Calycibus Semen agquantie buse % IL. ze C ab et 2 Deel, PLAAT Le nn GRA SPLANT EN 333 In Virginie groeit-dit Gras, dat dunne Hal- NE. men heeft, en boven een Buikig Blad, van Ea langte als de Pluim, die uit gepaarde eenbloe- „Hoorns mige Bloemfteeltjes beftaat. De end-Baardjes der Blommetjes zyn van langte als de Steel- tjes. 2 & LD) Kwispelgras met verbreede Vliezige Steel-_ VIT. | KA Membraa ijs. MAGER Door den Heer LorrrIiNg is deeze Soort in Spanje waargenomen, die een gladde Draad- achtig dunne Halm heeft, met eene Tros van eenbloemige platte Steeltjes. Het ecne Kelk- Klepje is van langte als het Zaad, het andere korter, het Bloembaardje een weinig langer en bogtig: het uiterfte Bloempje, op één naa, „óngelteeld. CPE EL _ Deeze Soort zou , volgens den Ridder, ook aan de Kaap dei Garde Hope voorkomen » doch daar van fchynt die te verfcmlten „ welke de Heer N. LEL. BURMANNUS Mfrikaansch Kwispel-Gras tytelt (f) ‚en waar toe zyn Ed. de Afbeelding van PLuKENET thuis brengt, welke by Linneus twyfelachtig betrokken is tot de volgende Soort. (8) Kwis bus. Sp. Plant. 5 Andropogon Folio fuperiore Spathas ceo Kc, Gron. PS. 133- ‘_G) Stipa Pedicellis dilatatis Membranaceis. 52, Plant. 6. “) Stipa Africann. Bonne Fl, Cap. Prodr, 3% EL Dees. XII. Stom: | „4e 4 DRIEFMANNIeË (8) Kwispelgras met naakte Baardjes; de Blik ges aan den voet gehaaird; de Klan on. ‚greid » gebondeid, Base Hiet worde bedoeld. het zogenaamde bere pend of Verwyt-Gras van RumrPHius, den “naam, Zugalgnana of Tagelsana, op ’t Eiland 5 TEPIË sin Oostindie, daar van hebbende; dat _het gebruikt wordt, om den een of ander iets te verwyten. -By de Indiaanen., naamelyk» zyn dergelyke Zinnebeeldige uiedrukkingen » even als;by de Oofterlingen , in gebruik; 4 welk derzelver, afkomst klaar bewyst. Wit men iemand vleijen, vereeren tergen vite } ‚en: wat dies meer is , wordt ten dien. einde eenig Zinnebeeldig, Kruid, of iet anders’, aan hem gezonden, De ruige, ftekelige Aais ren. van dit G8t>, achten zy. gtr, tot. shae z ot hy, zes of aever VOETEN ya Bladen: van twee gi: drie Spannen Jangte , si | Scheedachtig de Leden omvattende van de Halm, die geknokkeld. is en in Takken, ver. deeld. leder Knokkel geeft een Aair uit en boven aan het end der Takken heeft het drie Aairen, „allen onder met een dikke Dons 5 …__Wole (5) Stipa Ariftis nudis, Bra&eis baf. bashatie ‘Fols td feffili-fasciculatis. Sp, Plani 7. Gramen. Ethiopi molli virente. Pour. Alm. 176. T…30% kn te An Grasùen gem. Russru, Amb. VIl ps 15 Te be fz, ds ok GR AsPLANTEN. GI Wolligheid- bekleed; waar in’Zaaden fteeken, dielange, dunne, fpitfe Baardjes hebben. . De Bloemen zyn in Bondels vergaard „ zo , dat de Kafj jes naauwlyks van de Blikjes drider-> Ícheiden kunnen worden; maar de Blikjes zyn langer, aan den voet van buiten zeer „Haairig. De*Zaaden heeft het váân onderen ruig, met naakte, zwarte , ómgedraaide ‘end. eid ds zegt LiNNEUs, _Hier uit blykt, dat hét zonderlinge Gras, in Bie. 1 op Plaat XCII, uit myne Verza- meling afgebeeld , tot deelt Soort behoore, De Heer TuunNBereG heeft hetzelve in Japan werzâmeld. De Ha'm, die rond iss heeft zeer lange , dunne Scheedachtige Bla- den, en verdeelt zig „ uit ER Schoot vän één derzelven, box Tak n ieder gepluimd iin he erfcheide e (Aaïren , vän gezegde hoedanigheid, van Hidten ruig pe en van binnen een lang gebaard Zaad bevat. tende, dat grooter dan natuurlyk by Letter ais voorgefteld. Hier door wordt de Afbeel. ‘ding van dit Gras zeer verbeterd, en ’ blykt klaar, dat hetzelve het Ethiopifs che Gras van P: LUKENET, ‚met een: EN vim, gêer zins kan zy. vi. rn ‚© ‘Stipa Flosculis muticis ; Braêeis olen Fas- koppig. cie EL Deer, XIII Stuse 456 DRIEMANNIGE de Blikjes der Koppen gebondeld „zeer groo; met fpitfe punten. De Hoogleeraar BuRMANNUS, deeze Soort voorftellende met den bynaam van Oe vers, merkt aan, dat zy een kruipende Wortel heeft, en eene Halm van twee Voeten , „op- ftaande, rond, gebladerd, geknokkeld , met afgeboogene gefleufde ftyve Takken: de Bla: den een Span lang ‚ Scheedig ‚ omgekromd, Geutachtig , ftyf , gepunt en glanzig. Het Bloemhoofd beftaande uiet Lancet vormige Blik: | jes en. Kroontjeswys gebondelde Bloemen, ‘wier Kaf jes tweekleppig zyn ‚met Stckelige Borftels van een Handbreed langte, Onze Ridder merkt aan, dat dit Ooftindifche Zee-Gras zeer groote Koppen heeft, fameas gefteld uit Geutachtig ingekrulde , gefpidte, Îterke, lange, geftrekte Blikjes ; wel: ken onge! ige , ongebaarde Kelke, die veel st zyn. Hier toe wordt de Strand-Cyperus van Ruxe PH1US betrokken, die op onbewoonde ET Ä den van byna alle Ooftirdifch en zo ftekelig is, dat men ze niet dan van onderen kan aanvatten. Op fommigen vindt men het Gewas drie of vier Voeten hoog» zegt cieniatie, maximis , mucronatis. Sp. Plant. s Mant, 34e Cyperus pr, Amb, VLT, 2. fa SPS Kästorea, Buma. FJ, ef page GRA SPL ANTE Ne 337 Zegt die Autheur, met Koppen zo groot, dat, vr. een Man dezelven naauwlyks kan omvades fjpit men. Elders-vallen zy, met Borftels van ome Hoe Hoorp- trent een Voet langte, doch omftreeks Bata- AKiwispefs via kleiner , en in *t algemeen hadt men ’er® zyn kortswyl mede, doordien deeze Koppen, afgeflagen, door den Wind al rollende oe het Strand werden voortgedreeven: des d Chineezen ’er een naam aan gaven , Beele. dende Rollende Doorn, en men mogt ze, zyns oordeels, wel Windbollen heeten. Op de Zan. dige Stranden van Ceylon, merkt hy aan, is het-mede bekend. Ik heb van daar een Plant Fig. 2. ‘ontvan- Ben, welke geen andere fcheen te kunnen Zyn, dan EE, De Bladen „im mers, ho dan in my er Exemplaaren van hetzelve, zyn even zo Geu- Üg ingerold, {pits als Priemen , ftyf, krom en naar den voet BEREN ruuw; Tropswys de dikke Knoopen van de Halm of Steel, die rond is, taamelyk dik, als een Schryfpen, en zagt op ’t gevoel. Aan den top maakt hy een Kop of Bol, beftaande uit traps- Wyze vergaaringen van Lancetvormige Blik- jes, die anderhalf of twee Duimen lang, ftyf en zeer fpits zyn. Maar hier tusfchen komen twee of drie gefteelde en aan ’t end gefpitfte Bloem-Aairen voort, die hetzelve betrekken tot het Geflagt van Spinifex, in de Drie- en= ; 4 twin. JL Deer, XIII Stum. 9 DrRieMANNIGE VL … twintigfte Klasfe, ‘hier agter volgende; waîk EE, van dé opgegevene Plant, volgens den Rid- Hooip--der , buiten de deelen der Vrugtmaaking d pe naauwlyks verfchilt van deeze Soort. A verN A. Haver. À … Een tweekleppige veelbloemige Kelk, met „een omgedraaid Rugbaardje aan de Kafjes der Blommetjes, die in de Kelk vervat zyn (*5 onderfcheidt dit-Geflagt , ’t welk een Pluim heeft, beftaande uit verfcheide Bloem-Aairtjes: Be! komen de volgende Sogeten in voor. De Zl D Enver die gepluind is, met cerbierig Soa Kelken, de Zaaden ruig , met de Siberifche, jes driemaal zo lang als do Kelk, In Siberie werdt die Mag van over pd den Heer Caeur rgenomen, die zelve tot de Dravik t’ huis bragt. De Halmen waren drie of vier Voeten hoog ; de Bladen byna Biesachtig ingerold : het hadt de Pluim dikwils over ééne zyde, ge-aaird, een Voet of een Span lang, groen, paarsch, vie let, of gemengeld uit die Kleuren, de OE __(@) Zie Fig, 44, Plaat LOKVI. (a) Avena Paniculata, Calyc. wwiloris ; Semm geh. id Ariftis Calyce triplo longioribus hin 0e gi. Veg. XIIL p. ro4: Sp. Plant 1. Feftucâ villofis, Ar. Calyce iid longioribus. Guzr, sit. be zij. Te 22, GRASPELAN TEN 339 (2) Haver die gepluimd is „ met pweebloemige Kelken , één Blommetje tweeflagtie , byna EE. en 5 én Mannelyk gebaard. Op verfcheide plaatfen, in Europa , op de Elatio achtige voor ‚ dat aanmerkelyke Verfcheiden- heden onderhevig is. De Halmen, waar van het veelen uitéénen Stoel geeft, zyn van twee, drietot vier Voeten hoog, naar de weeligheid van den Grond; de Bladeneen half Voet of langer , taamelyk breed en donker groen. Somtyds zyn de Halmen van onderen Knóopig of-dik-geknokkeld , en de Wortels komen uit een Knobbel voort , of 1 uit verfcheide Knob- stócl: van men d ten Retmaakt heeft: maar rde nen Bede af var de - —___ Gronds- kJ @) Avena Panic Cal, bifloris , Flosc, Hermaphrod. fubmutico , Masculo Ariftato. Sp. Plant, 2. Gorte Belge 26. Fl. Suec. g8, 102. Oep. Dan, 165. Govan. Monsp. 53e Ger. Prov. 98- Scirea. Gram, p. 25. T. 1. Avena diantha „ Flosc. bafi villofis &c. Hart. Hel. N. 1402. Holcus Avenaceus. -„Scor. Carn. IH. N. 1239. Gram, Avenaceum elatius,, Tub? Tongî fplendènte. Scneuenz, Gram, 239. G. Avena Pan. nutante ‚-Cal. bifloris. R. Lugas, 66. Gr. Avenaceum- Gemmeâ radice: Mor Hift. ML pe2r4 S,8. T.7.f. 38. alt. f. 37. Gramen nodos Avenaceâ Paniculâ , Rad tuberibus preditÂ. C, Be Pin, 2, Pradr. 3. Theatr. 18. Screucnz. Gram. 237. Te B £ 7, Morr. zr Ee ie 2 IL, Deen, XII Sram, - Velde Velden, ondervander Gras ; komt dit Haver- Haver. 340 DRIEMANNIGE vr. Grondsgefteldheid. Ook heeft in de Bloemen Tij een aanmerkelyke verandering plaats, wiet „Meme Blommetjes fomtyds beiden , hoewel onge: eld. lyk, gebaard voorkomen , fomtyds het eene Haver. byna geheel ongebaard. Zeer veel zyn de Bloemen onderhevig , dat alle de Vrugtmaa- kende deelen in een zwart Poeijer veranderen, Deeze Veldhaver, hoewel een fchadelyk Or kruid onder ’t Koorn, is, op zig zelf, een det beste Soorten van Gras, tot Voedzel voor het Vee; weshalve , in fommige Landen , daar vans door zaaijing , Konstweiden gemaakt worden, die men tweemaal ’sJaars kan afmaaijen. Zy is, ten onregte, voor het Ray-Grasf/ der En gelfchen gehouden, en daarom noemt menzes in Duitschland, Fransch Raygras, In een Wer de van Beemdgras doet zy nietveel goeds dewyl zy ‚ te. fchielyk diein en te hoog, tegen den tyd des reels uit haar-kragt Zegroeid is en werdioal Het Zaad istaamelyk Meelryk, en kan, van het Kaf gezuiverd, tot Spys gebruikt wordet- Hierom voert zy, misfchien, den naam vaa Fromental , by de Franfchen. ul (3) Haver die gepluimd is, met de Kelk | Bae tweebloemig ; de Baardjes tweemaal za la5 won als’ Zaad; de Halm Takkig. G3) Avena Paniculata, Cal. bifloris „ AuftisSemine df plo longioribus, Sp, Plant, 15, Mant, 34. | È "_ GRASPLANTEN- 341 Aan de Kaap der Goede Hope groeit dit Ha- _ VI. verachtige Gras, met Halmen van cen Voet, “TT en bloemdraagende Takjes uit de Oxels der „joero- Bladen. De Pluim is Haverachtig maar klein. Misfchien zal hier de Kaapfche Haver van den Heer BURMANNUs behooren (*%). (4) Haver met eene verdunde Pluim „ tweebloe- mige Kelken en Pluizige Zaaden ; de Baard- „j jes bveemaal zo lang als de Kelken. Peniyte en Perian. Haver miet eer im C5) Haver met eene fumengetrokkene Pluim , Eh iin. en twee Bloempjes , die aan de hip Ppee- na. Baardig zyn ; het eene gefteeld : “met een ap omgeboogen Rugbaardje. » Gelyke „door Karm ‚ in -Penfylvanie de eene , zo is d anje s de andere waargenomen, die « tot aan. de: Kaap der Goede Hope groeit , zó men-aantekents Deeze laatfte-komt ook in ’t Haagfche Boschy en op de Duinen by ’t Dorp Hillegom, voor. Het is een Grasje , naauwlyks een Vinger lang, C°) Avena. CCapenis) Paris ovatÂ, ‘Fioac hin apie bieariftatis &c. F/. Cap. Prodr. p- 3. (a) Avena Pans attenuatâ, Cal, gt, Sem. villo= fis, Arift. Cal. duplo longioribus. Sp. Plant. 3. (5) Avena Pans contrat, Flosc. binis , geen pedan= ulato ,- apice bi-Ariftatis , Dorfo- Ariftà reflexâe Sp. Plan, 4. Gort. Belg. 1. N. z10, Y3 HL Deer, XIII, Srox. gar DRIEMAN NIGE VI, lang, met veele Halmen en platachtige Bia Agama den, het-bovenfte breeder en eene dikke digte Be Pluim, de Kelken langer dan de Blommctjes , % ie die Borftelig gebaard zyn. = (6) Haver die gepluimd is 7 met pweezaadige Kelken en gladde Zaaden, het ééne een Baardje hebbende. | VI. Sata. Dit is de gewoone Haver, waar van het Zaad van veel gebruik is in de Samenleeving. ZJ dd ten dien einde door geheel Europa ge „zaaids, doch van waar zy natuurlyk afkomftig, eeen zy» weet memniet zeker, . Sommigen willens id zy uit Veldhaver door den Landbouw ge kweekt zy5 5 aangezien men haare verandering» door in’ wilde te groeijens “tot: Ydele Haver waarneemt, „Dat haare natuurlykesGrociplaa op ’t Eiland.van Juan Fernandez, in de ee te men aan de Kust van-Chili, zyn de; | nin aar EE Immers van e zoù @® „Avena Puc. Cal. dispermis; Semiaibas ler $ibus , altero Arlftato. Sp. Plant. 5. Goet. ele H. Cliff. 25. Upf. 20. R. Lugdb. 65. Gouán Monsp. 5 Avena diantha, Locuftis pendulis && Harre. Helt. N, 1494. Avenavesca Lon. Dop. Avena ‘vulgaris f. * C. B. Pir. 23. Nigra. Zbrd. Bar. pr GrercHeEnN. T. 6 (*) Habitat in Infula Juan Femandez verfus UM _Anfon: zegt Linnseus, In de Reistogt van ANSO ik, dat hun „op dat Eiland, Akkers met Haver eve den met Klaver voorkwamen. Maar, wat bewyst zulks ' Kon heteen en ndef daar niet bevoorens ge Ree s We Sgt. js 7 GRASPLANTE N: Sd zou men dan dit Graan, voor de Ontdekking. van dat Eiland, bekomen. hebben ; daar het-. nge zelve zo veelEeuwen reeds is bekend geweest ? „Heer De, oudfte, Plantbefchryvers maaken daarvan, Hater. gewag. In ’t Grieksch noemde men het Bro- mas, en de Latynfche naam Avena heeft men byna in ’t Spaansch behouden en in ’t Fransch veranderd in „dvoine , terwyl men ’t in Îtalie Biava. heet, te Montpellier Civade, in Enge- land Oats, in Sweeden Hafre , en in Duitsch-. land, zoswel als by ons , „aver. By gelegenheid dat, nu artenenintik Jaar Geftalte. geleeden , door zeker Bericht uit Sweeden „ eok alhier. veele Liefhebbers van het onder- zoek der „Natuurlyke. zaaken zodanig ingeno- men are: dat. men aan de mooglykheid der er Padi in ek lernge Loes. en > om arch vnl e kee van aan te toonen , 9 niet alleen de Pluim en Bloemen, maar ook de deelen der Vrugtmaaking van de Haver , in vergelyking met die der Rogge, ten naauw- ne in, wdn eend gn bsichresven ne Bei kn B . ER were DE Ean Pir ot De Benatulië van Akkers en Weites arie à zhlke aan de hand te geeven, Ook blykt daar niet uit, of het „gewoone aver ware. (*) Zie Uitgezogte Verhand, MI D. bl. Pen en Aloll. Maatfch. IV.D inde Berichten ; bh 36. (IJ) Zie Uitgez. Verhand, IV. Deer , Plaat XXVIT, 4 bladze IL Deir. XII Srus. = 344 DRIEMANNIGE gr Ik zal derhalve daar van, noch van de Ges. Ee flalte, als zeer bekend , nlet fpreeken 5 dan PD afleen aanmerken ‚ dat de drie Blommetjes , aldaar by Letter D vertoond , ook fomtyds plaats moeten hebben in de gewoone Haver, met éénbaardige Bloemen ; aangezien de Heer Baron vAN GLEICHEN, door wien de Vrugtmaakende “deelen “zo onvergelykelyk fraay, door ’t Mikroskoop, in Plaat gebragt Zyn, zodanig een Kelk met drie Blommetjes en één Baardje afbeeldt (*). Indien zyn “Bloem twee Baardjes had, zou men mogen denken, of hy dezelve ook van de volgende Soort had ontleend. _Ondertusfchen fchynt daar door de zekerheid te vervallen van het geftelde , dat onze gewoone Haver van die der Ouden verfchillen zoude; wel ten voor: naamfte daar uit opgemaakt , datzyde Bloem by een Sprinkhaan vergeleeken , die Drost E pr SR 0 de MEE 7e bladz 52. enz. De RASPE wkheid zeg ik, niet de werde dan in zeker opzigt: aängezien het ze ‚dat de Cultuur zelfs de Vrugtmaakende deelen det. pinten veranderen kan, geiyk in de dubbelde en kine derende Bloemen blykt, en zulks in de Grasplanten, zelfs in ’t wilde, zeer gemeen is; zo dat hier de Haver wel veranderd kon zyn in één naar Ber gelykend _ Graan, tot de Voortteeling onbekwaam. - Daar zyn meet _ Planten van deezen aart ‚ die door de Cultuur overbly- vende worden, ja zelfs alleenlyk door de Von fterven. ed Obfervat, Microscopiques. 177 Tab, Vie « GRASELANTE Ne 345 _CORIDES zelfs sweepoorig noemt (*) 5 wan de enkele Kelk maakt dergelyke vertooning s- ‚ én het is onder verfcheide Kruidkundigen nog „Hoor: heden zeer gewoon, de Aairtjes van alle Gras- Haver. planten , zonder onderfcheid s altoos, Sprink= haantjes te tytelen. " Het Zaad is onder de Graanen allerkleinst; Verte altoos eerst groen, vervolgens Strookleurig, ** aphins zegt HALLER (f). Of zyn Ed. door a/er- kleinst ook allergeringst verftaan hebbe, is my bedenktyk: dewyl het Haver-Graan , zelfs uit= gepeld, zo niet grooter ‚ ten minfte wel zo groot is als dat der Regge. Ook is niet alle Haver geelachtig van kleur. De Proefneemin- gen te Calmar in Sweeden , waar op gedagte Berigten fteunden „waren in ’t werk gefteld op zwarte Oelandfe Baret ge, piet gemakke- iden ‘is VI. aren sr |, Î 2e en mis- fehien dubbelde Baardjes heeft S. Wanneer men verder op de wonderbaarlyke verandering van de verg door konftige behandeling , vol. m4 vin. Genicula guzedam habet Folie & Stipulà lid eft Calmo] Triticum zemulatur & in cacuminibus des pendentes parvulas velatt Locuffas bipedes anne in qui bus Semen continetur. Libr. II. C. 87. “(4) Semen inter Cerealia minimum, Color omnium viridis , deinde Paleaceus. Hel. inehvat. Tom. 11. p. 232. (5) Immers uit de Afbeelding by WeinmaKn . Krudb., Pl. 205, zou men dit beflaiten, Ee, Á U, Deer, XIII Stom, vin AFDEEL. ET HoorD- STUK. Gebruik van de Haver. UG Der tnt AN MLO volgens de-manier van Worr, acht geeft 5 zal men-igt,begrypen,; hoe men zig daar in, met: die te-neemen voor page dee; heeft kunnen vergisfen (*). 5 = Het algemeenfte gebruik, dat men van de gewoone Witte Haver in Europa, of wel in de middelfte declen van hetzelve , en in de Zui delyken, heeft, is tot Voeder voor de Paars den. Overal, in Vrankryk, Neder- en Hoog» duitschland, en Italie, maakte men ’er dit ges bruik van, zo Logrr aantekent , maar ia Engeland gaf het meefte Volk den Paarden Boonen-Brood in plaats van Haver, meenens de dat dezelven daar door tot den Arbeid bes kwaamer “zyn5 hoewel zy-daar ook goede Ha- ver hebben ‚waar van, gepeld zynde, menin tt Land van Wales Brood en “Taarten bakt d _ diehy-dikwils hadt ‘gegeten. Zy “maaken, in dat Land, van Haveren-Meel „ in Water ge kookt, een ; genaamd, welke _ zy wat, in ects gefneeden, met Melk, - Bief of Weyn, en Suiker , als een Lekkerny eeten. Meest gebruikt men in Engeland Ha- veren-Gort of Meel in het Vleeschnat, ’twelk daar door zeer gezond en voedzaam wordt, Tot. Koeldranken voor-Zieken wordt het, Ek ook doorgaans: gebezigd, Ens, niettegel ( vie En 4 / af’ 5 C) Zie de Figuur Beest, Smilie > op 4 jas 1718, pag. z 408. GRASPLAN TEEN 847 de men ’er ongelyk meer zwarte Haver dan witte zaait (*),-vind ik dat men in Sweeden;, VL Armer LIL Le nu dertig Jaar geleeden , Proefneemingen in ’ Re werk gefteld heeft metde Zngelfche Witte Haver ‚ Havers” die uitmuntend: bevonden. werdt , “inzonder- heid. tot- het brouwen van Bier, en beter dan Gerst. Van Haver-Mout was hetzelve,-zon= der Hop, zo goed, als ander Bier, met Hop gebrouwen (f). Omtrent den Jaare 1718 was reeds het brouwen. van Haver-Bier: in Silezic te Breslau ingevoerd , daar men het veele Jaa- ten van Tarwe-Mout hadt gemaakt ($). Het Brood van Haver is eenigszins bitter en on- “aangenaam, maar de Bry, het Afkookzel of de Room daar van „ verfchaft een uitmuntend Middel voorde aloe en beed Borstkwaa, len: het Meel dient uitw om Gezwellen eben erflaan. In Marken gebruikt men dezelven , ‚ niet zonder vrugt,tot Winterhielen. fn Switzerland wordt - van het gerooste Meel een zeer voedzaame - Bry gemaakt, die van veel gebruik is in de Neordelyke deelen (@**). reren _) Haver die gepluimd ús mat de Voeifiec. DAL C°) Rurrr Mat. Med, Lond. 1775. pe 47. (4) Stockh. Verhand. van 1751e XIII. Band, p. 240, €59) Breslauer Sanunlungen, van 1718 , Pp. 7aï. (**) Harren Helv. ünchoat. Tom. II. p, 232. 7) Avena Paniculata, Cale trifloris &c, Sp. Plant, 6, TL Deer. XIII. Sruw ge tjes eis à Naaktee VII. „Avera, atua. ilde, 948 DRIEMA NNI GE tjes langer dan de driebloemige Kelk ; twet Blonmetjes op de Rug gebaard, het derde _ongebaard. _ Deeze Soort verfchilt van de voorgaande ; door het Voetfteeltje der Bloemen, dat langer is dan de Kelk, waar buiten de gladde Blom- metjes uitfteeken. Zyis’er, voor ’toveriges in Geftalte zeer gelyk aan; doch het Graan , dat in de Gewoone Haver zo digt en vast met Kaf omkleed is, valt hier zaakt of gepeld uit de Kelken, die twee Zaaden bevatten, gelyk in deandere. Ten tyde van Lorrr werdt dee-- ze naakte Haver er aan de Theems‘ in- Engeland, zo hy zegt , ‘veel gezaaid, tot het brouwen van Bier. Het Sprinkhaantje is twee= of drie= bloemig, en de Baardjes zyn niet gedraaid noch geknikt: zo Harrrr’aantekent. asch Haver die gepluimd-is, met drieblaemige Kel. Gort. Belg. 27. Am, Acad. TI-pezor. Av. Cal. Fo: re ‚minori, Locuftis glabris bifloris , Ariftatis : Glumâ mi- nori bifidâ, Harr. Comm. Nov, Gott. VlIs-p;1gT. 2 & 4. Avena pts C. B. Pin. 23. J. B. Hift. H. p. 339 Los. Z. 3 (6) pen? Paniculata, Cal, trifloris „_Flosculis omni bus Ariftatis bafique Pilofis. Sp, Plant, 7. Scres. Gram. 109. T. 15. Gort. Belg, 27. Flor. Suec, g7, 101, Govan Monsp. 53. Ger. Prov. 99. Av. triantha Loc. patulis villofis. Haur. Helv. N. 1 1495. Avena Seminibus tis. Re Zugdó, 65. Feftuca Utriculis Lanugine flavescen” GRASPLAN TE Ne 349 Kelken; alle Blommetjes met Baardjesen Haairig aan den Voct. In de Zaailanden van allerley Rho door “57 geheel Europa , komt deeze Wilde Haver als een Onkruid voor. Zy heeft de Halmen vier Voeten , ja in vrugtbaare Gronden wel vyf Voeten hoog; de Bladen glad, fomtyds een half Duim breed , naar agteren ruuw; de Pluim zeer groot en yl, uit Aairtjes beftaande, die dikwils een Duim lang zyn, met gefpitfte Kelken en drie of fomtyds ook maar twee Blommetjes , doch die beiden gebaard zyn. leder Blommetje beftaat uit twee geelachtige Kafjes » hebbende het eene een geknikt Baard : je, en het Pluis der Bloemfteeltjes i is ook geel. Het Zaad legt i in de twee Bloemkafjes digt be- flooten, die, als tu t ryp is, van onderen met geelachtige bruine Haairtjes zyn bezet. Het derde Blommetje, dat tusfchen de beide an- deren op een langer Styltje ftaat, is veel kleis ner en niet gehaaird of gebaard. Dit Blom- metje, niettemin, heeft ook zyne Vrugtmaa- kende deelen , en draagt insgelyk Zaad, Ja _ het gebeurt wel, dat het Scyltje hooger uit- groeit en op zyn top een onvolkomen Blom- metje heeft, dat dan het vierde, en nog daar tusfchen één, dat dan het vyfde is, in eene _ zelfde Kelk of Sprinkhaantje. Dee- Wilde He Avere bus, C‚ B. Pin. 10. Eeilops Bromoides Belgarum. er de. 33. Feftuca prior- Dop. IL, Des. XIII. Srux, fe) DRIEMANNIGE Deeze Wilde Haver is aan de geelachtigheid “_der Pluimen kenbaar. In zwaare Kley-Gronden vindt men ze niet veel; om dat het Zaad daar zo niet kan indringen ; want hetzelve valt met zyne Baardjes af , en wordt dan door den Wind her- eh derwaards gevoerd. Ook kruipt het » dus in een Koornhoop zynde , tusfchen het andere Graan door, tot aan den Wand. Als men van dit Zaad, met zyne Kaf jes en Baard- jes, een hoopje by malkander heeft, en het- zelve nät maakt, zo komt ’er, door uitdroo- ging „ een aartige beweeging in „ als of het levendige Diertjes waren. Dit gefchiedt doot en inkrimping der Baardjes, en Heet Ene gegeven tot het maken van zekere Hygrometers, om de Vogtigheid of droogte der Lugt waar te neemen, De dikte en langte der Baardjes, maakt dezelven daar zeer bekwaam toe. Door vogtigheid worden zy regt, „enverlangen _ zig ; door droogte krimpen zy in, en zulks i is. de Grondflag van deeze Werktuigjes, die niet alleen aartig » waar ook by fommigen in veel achting zyn (* In Vrankryk noemt men deeze Soort Have | ron, in Engeland Povre Oats, of ook Gebaard Haver-Gras , wegens de veelheid en langte det aas” Bdarde CD) Des Barbes on fait Hygrometre de Magnat Vars. Bot. Par, p. 19. Arifta Hygrometra Anglorum pm Vademecum, Hygrometrum Johrenii ex cda GraspPraNT EN. r BEE Baardjes; weshalve men ze in % Nederduitsch as Gebaarde Pvene getyteld vindt. In Landen; met __ ui. Duiven-Mest toegemaakt , wordt het véel ge- sr vonden: want de Wilde Duiven, de Graantjcs inflokkende, loozen dezelven onverteerd. Het Zaad gelykt veel naár Tarwe-Graan , doch fchynt niet goed te zyn om te eeten; worden- de zelfs van het Vee, zegt men, niet genut- tigd. _Misfchien wordt het van ’t Ongediert gegeten ;alzo men ’t ‚in Duitschland , ook Mui- zekoorn noemt. Mooglyk zal de bitterheid , welke fomtyds in ’t Roggenbrood plaats heeft; “daar uit ontftaan. Ondertusfchen is dit Zaad Zo duurzaam, dat het, wat diep in de Grond _ faakende, dikwils na het tweede of derde Jaar weder uitfpruic, tot Bacorl,s en fpyt get a bouweren 5 Á vB OOK» JR P opgroeijen aiet ouderfehe den van de gewoone Haver. Daar en pe verfchei- de Middelen bedagt, om de Landen van die Pest te verlosfen. De groene Halmen even- wel zyn, eer het in Bloem fchiet , een aan-… Benaame Spyze voor de Beeften, Wij ; Havers 6) Haver, die gepluimd is. Can de Elten 5 byna driebloemig, alle En Blommetjes ge- Jsquitern baard, met Haairige Hietyers | “Derdhale vige, CG) Avena Paniculpta , Cal, fubtrifloris, Flosc, omni- bus ÀL Dean. XIIL Srum, 32 ve DRIEMANNIGE VI. In Switzerland, Ooftenryk en Duitfchland, ETT ke 3ls ook by Haarlem, is deeze Soort van Ha- „Heom- ver gevonden, die het derde Blommerje on: volmaakt heeft ‘en met een klein Baardje voor- zien. De "Haairigheid is Zilverachtig bruin- rood. Harrer heeft dezelve voor een Ver: fcheidenheid van de geelachtige, die volgt, gehouden. De Halm is omtrent drie Voeten hoog. , X. (ro) Haver, die byna ge-anird is, met om. Per ene brenk driebloemige Kelken „ aan den Vit Ruig- haairig en platte ruigachtige Bladen. “In- Engeland, Vrankryk, Duitfchland, als ook in Rusland en Siberie, komt deeze Soort op de Velden voor, die ook in Switzerland gemeen is; een fraay Gras, zo de Heer Hars KER aantekent, Het heeft insgelvks de Hal men drie Voeten hoog, en ruige-Bladen; bye kans een half-Duim breed, met eene lange, yle, bus Ariftatis , diie barbatis. Sp, Plant, 15. Mant, 34. Gorr. Belg. II, N. 112. Gram. Prat. villofum, Pa- nic, denfà ex Argenteo äilute fpadiceâ f, fuscâ, ScHEUCHZe Gram. 220. T. 4. f. 1 (zo) Avena fabfpicata’, Cal. fubtrifloris bafi pilofsd Fol. planis pubescentibus. Sp. P/, p, 1165: Mant. 327* Av. triantha Loc, teretibus ereftis. Hart. He. Ne 2498. Avena Cal. trifloris, Pan, nutante &c, Gmer. Stb &. pe 129. Gr. Avanaceiint hirfutum &c. Scnevcnz. Gre 226. T. 4. £. 20, Feftuca Dumetorum. C, B. Pin, 49e Prodr, LEN GRASPLANTEN eh al yle, opftaande Aair, van Kelken die Zilver- Vi glanzig zyn, van onderen Violet. Hier door ze heeft de Pluim eene fierlyke bonte Kleur. De B Blommetjes , daar binnen, doorgaans drie, fomtyds ook vier of vyf in getal, hebben zeer Haairige Voetjes en altemaal een Baardje op de Rug. Door de vlakke Bladen is het van de Weid-Haver , die volgt , meest verfchillende._ Cr) Haver, die gepluimd is, met de Kelken Sie sf bloemig ; 5 de buitenfle Blommetjes en flerilis. Baardjes “aan den Voet gehaaird , de Omvrust binnenften ongebaard. In Spanje is deeze door ALTSTROEMER waargenomen , die overeenkomtftig fchynt te zyn met het es Havergras dat de Heer MAGNor > ‚met , Halmen van drie of vier Voeten hoogte ; de Bloemen wit gewold en zeer lange Baardjes, 2) Haver meteen dosfe Pluimen kortedrie= XT’ aver. bloemige. Kelken ; alle de Blommetjes ge-, en baard hebbende eel- à nerd datie sisa eik zet a sce (ti) Avenâ Paniculata, Cal. quïnquefloris „ext. Flosc, Anftisque bafi Pilofis , inter, muticis. Sp, Plant. 8. Gram. wen. maximum &c. Maan. Mousp. 121. Agilops Mau- mt , Ariftis longioribus binis. Par. Gaz. T. 39. Gz) Avena Pan. laxâ, Cal. trifloris brevibus , Flosc. WMnibus Ariftatis. Sp. Plant. g. Mant, 326. Gort. Belg, 5 In 854 DRIEMANNIGE In de zelfde Gewesten, byna, als de Ruige . achtige , voorgemeld , komt deeze voor, die door haare fierlyk geele losfe Pluim uitmunts weshalve menze, in ’t Hoogduitfch , Goud= Haver noemt. Zy is ook in ons Land ge- vonden. Zy groeit zo wel op laage natte Weiden, als op Zandige Heuvels en Geberg: ten. Hierom valt zy ook in grootte zeer vers fchillende; met de. Halmen van anderhalf tot drie Voeten lang, dun en knoopig, overend ftaande , met korte , groene niet zeer breede Bladen; aan ’t end eene gearmde Pluim hebe bende, die veel naar de Pluimen van het „gelykt. De Aairtjes zyn zeer klein , met geelachtig groene Kelkblaadjess ieder twee, drie of vier Blommetjes bevat tende, die roode Meelknopjes hebben. Het Zaad, dat zeer klein is en langwerpig dun » heeft eene geelachtige Kleur, ee ge of Goud- ive heeft aanmerkelyke veranderingen. De Bladen zyn fmaller of breeder , op vette, vogtige Gron* den glad » Op te ‚ hooge, ruuw en 20 ruig, dat het Gras zig gantfch bruin alde Pd 1. N. rig. Govan Mousp, 53. Serres. Gram. za Te g- Gmer. Sit Ì. p. 129. N. 67. R. Zugdb. 66. Fl BSuec, II. N. 103. Avena triantha, Locuftis teretibn5: Harr, Helv. N. 1497. Gram, Aven. Prat. elatius, Pan. denfì flavescente. ScHeucnz. Gram. 2256. Gr, Aven. Prat. elâtius &c, Scurucnz. Gram, 223 Moi S.8. Te Ab 4 wi GRASPLANTEN BIS De gemeene ‘heeft de Aairtjes kleiner ; met VT. twee of drie Blommetjes; de hoogere heeftze er: grooter, met vier of vyf Blommetjes i in ééne , en: Kelk. «Ook is de Kleurrder Pluim fomtyds aa bruinroodachtig. Zy-kan zeer wel tot Voed- favrr. zel dienen voor het Vee, ten minfte voor Schaapen 5 doch ‘er is weinig kragt in: des het te verwonderen zy, dat MiLrERr dit Gras zo vitermaate pryst EN C E55 sie. die ge-aaird is, mit weids XII ge Kelken , die dt dan het Blommetje fag, ZYH. oofche. Deeze. Soort „ die in de Zujdelyke deelen … van Europa groeit, is aanmerkelyke Kende ringen onderhevig, gek blykt uit de Afbeel. dingen van BA RRELTER* Dit is misfchien - de reden”, dat LiNNmus than: de Kelken langer ftelt,- die. zyú Ed. bevoorens gezegd hadt, korter te zyn dan de Blommetjes. (f } _ Dit haalt de Heer Sc HREBER aan,-doch mist EJ in zt Fe ried C°) Gardiners Diionary abridged, Art. Gramen, 3) Avera Spicata, Calycibus quadrifloris Flosculo longioribus. Sp. Plant, 1o. Scare. Gram, 19. T. 24. fp Gram. Loliaceum hirfatum, fpurium, Ariftis ge- nienlatis. Barr. 4e, 905. Gr. Loliaceum Spicâ longisû- arta, Bant, Cent, V. pe 20, T, 39. £. 1e Govan Honsp. @ _—i par Fliosc. fubqguaternis Calyce longia? Boas, Spe P UL-Derr, XIII, Stok, BIO DRIEMANNIGE Vk inde aanhaaling der Plaaten van BARRE- ui. LIER, door wien dit genoemd wordt een | enden Dolykachtig „ ruig, basterd- Gras, met geknikte Baardjes. De Halmen, die meest op den Grond leggen, zyn dikwils maar een Span lang, ten deele met korte Blaadjes, ten deele met de Aair bekleed, wier Aairtjes ook, wel drie of vyf‚ ja: tot agt Blommetjes bevatten. Men heeft ’er Verfcheidenheden van , ten opzigte der ruigte of gladheid van de Bladen. De ‘broofchheid der Aairen geeft den bynaam aan deeze Soort, die haare Groeiplaats oP drooge Gronden heeft. XIV. (14) Haver. » die ori Nae is, met ne vi ik Pratenfis. ee e Kelken, Weid- Haver, * Getal der Blommetjes ‚ volgens het wel ke onze Ridder den reeks der Haver=Soorten gefchikt heeft, niet zeker gaande, gelyk wy dit verfcheide maalen gezien hebben; zo ber floot Doktor Scoror1, dat deeze en de twee voorgaande, met en benevens dc Naakt te en Geelachtige, en nog twee anderen, 86 vo cs: (aq) Avena fubfpicata, Cal. end sp. P jat 21. Mant. 327. Gorr. Jngr. 15. FL Sue. TI, N. sof Avena Pet. brevibus unifloris &c. Hátt Fa. N. ak Av, Cal. trìfloris, Pan. ereftà, Fol. ie eh Pp. 127. Gram, Avene elatius, Fol. ang bris. Mor. Hijf. III. p. 217. S. 8. To Loek fplendentibus et picornibus. Varit, Paris. T. 1e ee GRASPLANTEN 357 voeglyk tot een zelfde Soort,onder den naam _ VT. van Hadirige Haver , konden famengevoegd AE worden. Ik weet niet, waarom zyn Ed. alke EE de Europifche dan niet by een genomen heb- be, onder den tytel van Wilde Haver. -Im= mers verfchilt deeze Weid - Haver ook van de Ruigachtige weinig, dan doordien de Bla- den niet vlak, maar ingerold zyn; ’ welk evenwel een weezentlyk onderfcheid maakt. En zo is ’t ook gelegen met de overige Soor- ten, In fommige deelen van Sweeden groeit deeze Weid- Haver zo fterk op de Berg - Vel- den, dat ’er de Geneverboompjes door ver- fikt worden , doordien zy ’er al het Voedzel aan beneemt. (as) Haver , die ge- ek is met glt AV. ken langer dan de es 5 Spie rn, het buitenfte Bhoemblaadje aan de lip gek ne baard en Vorkachtig. In Penfylvanie groeit deeze, een fial Gras met Liniaale Bladen ; de Aair famengefteld uit drie of vier opftaande Aairtjes, die cenigere Maate gefteeld zyn, en'ieder een tweebladi- "gen Kelk hebben, langer dan het Aairtje, dat zesbloemig is, (26) (5) Avera Spicata, Calycibus Spiculis fexfloris lon- ibus ; Bee exteriore apice Ariftato , furcatoque. Si. Pld; fÀ ÏL Dasz. XIIL Srus, 3 358 D-RIEMANNIGE VL (16) Haver „ die bykans ge-Aaird is ‚met hi A tweeling fe. Aairtjes , het ééne gefieeld ;wyd Be gemikte Baardjes en agtbloemige Kelken, XVI Poma _ By Montpellier is door den Heer Govan Bionar deeze Soort van Gras gevonden; die ook in zr Switzerland voorkomt ‚ by SCHEUCHZER, achtige. G/ad finalbladig. Alpifch Haver-Gras getyteld, De Halmen , twee Voeten lang, hebben naauw- lyks de dikte van een Speld , en de Kelken zyn doorgaans met agt Blommetjes gevuld. Door den Heer ForskaönL is, in de Woeftynen by Kairo, de voor gemelde drie: bloemige Penfylvanifche , en buitendien nog tweederley Wilde Haver, in Egypte waarge nomen (Ì). L A c u rus. Haazeftaart. Een korte ruige Aair, eenigermaate naar een? Haazeftaart gelykende, heeft dien naam aan dit Geflagt doen geeven; weshalve fommigen het Flwweelgras noemen. 'De twee Kelkfchubbetjes zyn geheel ruig of loopen in een Haairig Baard: je uit: bet buitenfte Bloemblaadje heeft twee end-Baardjes, benevens een derde, dat o- ge (16) Avena fubfpicata , Spiculis binatis, alterà pe dunculatâ , Ariftis divaricatis , Cal. o&ofloris. GovAr Monsp, 52. Gre Alp. pmm glabrum anguftifolis® &e. Seneuenz. Gram. 228, T. 4. f. 21, 23 CI) Flore ZEgypt, drab, p. 23, LX GRASPLANTEN 359 geboogen Îs (f)- Dit Geflagt bevat de twee volgende Soorten. VI. FDEEL. II. Horn (1) Haazeftaart met eene Eyronde gebaarde BE. air. Dit Gras groeit in de Zuidelyke deelen van Europa en is in Vrankryk niet ongemeen. By Montpellier vindt men het langs de ge- heele Zeekust en aan de Oevers der Meiren: zo ook in Provence. By ons zou het, vol. - gens BOERHAAvE, ook inlandfch zyn. De Halmen zyn één of anderhalven Voet hoog, opftaande , glad , met Leedjes; de Bladen breed, lang, fpitsen flap. Zelfs zyn de Hal- men en Bladen met een fyn Fluweelachtig „Dons bedekt. De Aar, op * end der a is-Eyrond, d ‚ één of Duim lang; be- _faande als uit zeer fyn Pluis, van geelachtige Haairtjes , voortkomende uit eene witte Wol= ligheid. Deeze Haaïrtjes zyn, door het Vere grootglas gezien, niet rond, maar plat, even als in het Vosfzffaart-Gras, voorheen befchree- ven; welken naam men ook ; aan dit gegeven heeft. (2) (}) Zie Fig. 22, op Plaat LXXXVIL (2) Zagurus Spicâ Ovatâ Ariftatà. Syf. Nat. XIle Gen. 92. Veg. XIII. p. ro5. Gorr. Belg. 27. H‚ Clift. 25. Serres. Gram, 143. T. 19. f. 1. BARR. Zc. 116. f. 1, & Gramen Alopecuroides Spic rotundiore, C: B. Pix. 4 Theatr. 56. Gr. Spic toment longisfimis Ariftis dona- tum, ScneucuHz. Gram. 53. Govan Monsp, 54 ; IL, Daer. Xilh Ston, Ae Ovatns. Eyrond, 560 DRIEMANNIGE vL (2) Haazeftaart met eene Roironde ongebaarde 8 Áair. . 5 Dit komt in Îtalie en de Levant voor, als __Lagurus ook by Montpellier en in Provence, op vog= Cylindri- cis. — tige plaatfen , volgens den Heer GERARD ; Rolrond. die het aldus waarnam. Het heeft veele regte eenvoudige gladde Halmen, van twee Voeten langte en daar boven. De Wortelbladen zyn taamelyk lang; de Halmbladen korter dan de Leedjes , en hoe hooger hoe Scheediger. … De Aair,-die naakt is, een Span lang ‚heeft on: gefteelde Bloemen „met tweekleppige Kelken, die-van buicen met eene lange Wolligheid be- kleed zyn. Het Blommetje „ korter dan de Kelk, is zeer klein en tweekleppig „ met hoog. geele Meelknopjes en ruige Stempels. Some tyds zyn de Meelknopjes bruinachtig rood» waar door dan de Aair eene rosachtige paarfche Kleur, als van geftippelde Zyde of Fluweel , bekomt. TABErNeEMoONT zou dit Gras ook by Gent in Vlaanderen sen ‘ hebben, ARUN: GG) Lagurus Spicà Cylindricà muticâ. sp. Plant, 2 Ger, Prov, 103. Gr. Alopecuros Spicà longâ tomentofà eandikante. J B. Hil, II. p. 474. Gr. tomentofum Spr catum. C‚ B. Pin, 4. Theatr, 60. Gre tom. Cret. SP eatum. ScHeucHz. Gr. 57. Gre Prat. Alopecusuat Sers ce Paniculà, Barr. Zo, az er 1 GRASPLANTEN 361 ARUNDoO. Riet. VI. AE Onder den gemeenen naam van Riet zyn de an Planten begreepen ‚ die, behalve de algemee= neKenmerken, van drie Meeldraadjes en twee Stylen of Stempels, in tweekleppige Kelken famengehoopte Blommetjes hebben, binnen den Kelk met Wolligheid omringd (*). Van de zes Soorten , by LiNnNeus voor- komende, is de eerfte , als geheel Bocmach- tig zynde, reeds lang te vooren door my be- fchreeven (+). Dezelve, naamelyk , is het _Bamboes- Riet, in Oostindie van veel gebruik, gelyk ik aldaar verhaald heb, Hier volgen nu ‚de overige Soorten, (2). Riet mer vyfdloemige Kelken , een vere T. de side Pluim en Heefterige Halmen. dvd le In de Zuidelyke deelen van Europa, inzon-riet der- ‘ (*) Zie Fig. 45, op Plaat LXXXVIT. Cf) Zie bladz, 58, in het II. Sruk. (2) Arundo Calyeibus apt Paniculâ diffufä „ Culmo Fruticofo. Syff. Nat. XII. Gen. 93. Zeg. Xllle P. 106. Sp. Plant, ze se ‘Cal. é trifloris , Pan ieulà diffa- fà. R. Zugdb. 66. Mirr. Dit. emil ZEg. Arab rp. Caule Lignofo ‚ Fol. latisfimis „ Locuftis triflorise Harn. Helv. N. ies Ar, Sativa. Var. Cliff. 7. H‚ Cliff. 26. Ar. fativa q. Donax Dioscoridis, C, B. Pin. 7.- Theatr. 271. ScreUcuz. Gram. 159. Ar. maxima es, Hortenfis. J. B, Hijf. 1. p. 486. B, Ar. In- dica Laconica verficolor. Mor. Hifl, TI, p. 219. S, 3% T« 8E g. U- Deer, XIII Szux, 362 DRIEMANNIGE vr. derheid in Spanje, doch ook in Switzerland, a en zelfs in Siberie , komt dit Riet voor , dat ag van ouds Donax is genoemd geweest. Het wordt ook Zaay- Riet geheten of Tam Riet, in onderfcheiding van de Wilde-Soorten , en Cyperfch-of Spaanfth Riet ‚naar de Groeiplaats, of Hengelriet, naar het gebruik. , Het is ger „ noeg bekend ‚in de Hoven en bezaaide plaat- » fen van Languedok,(zeid LoBEL; 5) zo dat » de Boeren daar. van Spinrokken voor de » Vrouwen maaken, en dwarfe Stokken, om > de Venfters vast te fluiten: men buigtze ook » tot de Boogen van Pricelen en ander Sie: _ raad der Hoven, en fteektze in den Grond, > om de Wyngaarden aante binden.” In ’t Franfch noemt men het Canne, te Montpellier Cana, alwaar het overal voorkomt in de Tui- nen en aan de kanten der Landeryën. Dit komt daar van, dat men het dikwils aldaar tot Wandelftokken gebruikt, gelyk de Weevers ‘er alom ook hunne Kammen van maaken. Het « blyft over , en groeit na *t affnyden fteeds wederom by den Wortel uit: des men ’er, in „de Zuidelyke Landen, een gedhunger Voor- _ raad van heeft. Het is een dik Riet , uit veele Leden bee ftaande, als bekendis, die ieder een taamelyk breed Blad uitgeeven. In Switzerland groeide. het zes Voeten hoog en daar boven, zegt Heer Harren, Wy weeten; dat het daar niet by blyft; gelyk ook anderen de hoogte = : op ige Riet, GRASPLANTEN. 365 op vyf Ellen, -en de dikte als van een Piek- fteel , begrooten, De Heer ForsKAÖHL nam het in ‚ Arabie „Hoorn: en Egypte waar, van-agt tot veertien Ellen _zongete hoog en fomtyds Takkig; zo dat het een ge- Hie. — _heelen Boom moet.gemaakt hebben (+). Het hadt de Bladen „aldaar , dikwils over ééne zyde, groen, van onderen met een witachtige mid- del-Rib: vlak, aan den voet wit, aan de kan- ten niet gehaaird, in ’t midden langst ‚de Halm ten halve omringende, De Pluim, aan ’t end, was uitgebreid, geelachtig, hangende naar den Wind over ééne zyde. De Kelken waren drie- of vierbloemig „ en hadden het ééne Bloem- klepje gebaard. Twee of drie Blommetjes kwamen in Switzerland flegts in de Kelken van dit Riet voor, zo Haurrr aantekert en ScrrucHzEr afbeeldt 3 maar de Heer Turra heeft dezelven, in Italie, doorgaans vyfbloe- mig bevonden. | Behalve dit Riet, dat aan de Beeken in Ge- lukkig Arabie, en te Rofette in de Graften gemeen was, wordende by de Arabieren Ka» Jab, en by de Egyptenaars Buz Haggni ge= noemd ; kwam dien Kruidkenner aldaar een verfchillend voor ‚ niet minder groot , met kant- ee (:) Hy zegt Utne, doch ik denk, dat het maar Cu- biten zullen geweest zyn, die hy bedoelde en evenwel was het dan nog by de twintig Voeten hoog. 11, Dezu.XIII. STUK z 364 DRIEMANNIGE pe kanthaairige Bladen , aan den voet wit en ruig 4 1. voort overige geftreept , vlak-en geheel groen. „oor Dit of het andere, en een Soort van Suiker- ‘Hoge Riet*, bekleedt de Oevers van den Nyl, zegt 5 zie hy» zodigt, als de Elzen in t Noorden ende bializ.rsd. Mangles- Boomen in Indie. De Egyptenaars | gebruikenze tot leevende Haagen , die dikwils zes of agt Ellen hoog opgroeijen , zynde met een Sloot omringd. Bovendien worden de buitenfte dikwils , tot meer veiligheid en be- fchutting ‚ met twee reepen van Palmboom- bladen famengeftrengeld. Men wil, dat in een Kistje van zulk Riet Mofes, nog zeer jong ne: gelegd. 25: en op ‘t Water je ebbe (f). (3) Riet met vyfbloemige Kelken en eent hosfe Hil. Arundo Pluim. Water. Dit is het Gemeene Riet, dat aan de kanten et, é der Wateren, en in dezelven , door geheel Europa groeit en ook zeer gemeen is in Sibe- rie, By ons weet men, hoe de kanten van sE Graf. G) Flor. Egypt. Arab, p, 24e Zie bladz, 79 „hier voor. (3) Arundo Cale quinquefloris „ Panicalâ laxâ. Spe Plant, 3. Gorr. Belg. 27. R. Zugdb. 66. Gron: Virs: 137. Gamer. Sib. JI. p. 125. FL Suec. gg, 105 GOVAN Monsp, 55. Gere Prov, ros. Ar. Fol fecantibus, LO- cuft. trifloris, pappofis muticis. Harre Hel. Ne 1515e Ar. vulgaris f, Phragmites Dioscoridis. C. B. Pin 15m ScHevcHz, Gram, 161. Ar. Paluftris. Camer. Epit, 73 fe Ar. media vulgaris &c, Scneucmz: Gram, 16ae GRARRKAKT EG 365 Graften, Slooten, Vaarten en Rivieren, daar VE mede op veele plaatfen digt geboord zyn. AE: Mooglyk zal de {cheiding „ wélke hot. dis ies et fchen Wateren Land maakt „ aanleiding gege- wle. ven hebben tot den naam PAragmites, dien het by de Ouden voerde. Anderen leiden dien af van de Schuttingen „ daar mede op de Zaay- Landen gemaakt, waar toe het nog heden wel ineenige Tuinen dient, tot brecking van den Wind. Anders noemt men ’t by ons gemeenlyk Dek- Riet, om dat het alom ftrekt tot dekking der Boeren Huizen, Dergelyk gebruik werdt zelfs in Arabie gemaakt van zulk Riet, dat by groote Bosfchen, verfcheide Ellen hoog , groeide in een Meir, agt Uuren bezuiden de Stad Suéz, dach niet, aan de Oevers van de Roo- de Zee, noch aan die vonde wordt, zo FORSKA et we van-daar , ten dien einde, door Egypte en A- rabie vervoerd. „Dit Riet, in ’t Franfch den naam van Rof- au, in ’t Engelfch van Reed, in ‘t Hoogduitfch van Rhor voerende, is ten opzigt van zyne dunne Halmen, die hol zyn , en weleer tot Herders - Fluiten gediend hebben , dikwils meer dan eens Mans langte hoog ; doch blyft ook wel veel laager. Het heeft Houtige , Khokkelige kruïpende Wortels, welke zig vast onder elkander ftrengelen: zo dat het by ge« heele ÄL, Deer. XIII. Strom, 866 DrRrieMANNIGE heele Bonken , als Eilandjes > van den Wal Mi afgefcheiden, op ’t Water gryven kan. Ook ondervinden dit de Lardlieden , tot hunne fpyt, in veele broekige Landen; daar het naauwlyks uit te roeijen is, De Bladen, wel een Duim breed , fpits aan ’t end; ftevig en geftreept, hebben {cherpe kanten; daar men ligt de Handen aan kan kwetzen, wanneer men het vattende ’er door haalt. De Pluim, dikwils een Voet lang en bruinroodachtig , doorgaans over zyde knikkende , beftaat uit een menigte van lange dunne Aaïrtjes, die van twee tot vyf Blommetjes bevatten. N2 het bloeijen fchynt deee Pluim byna geheel uit Pluis te beftaan , dat de Stéeltjes der Zaa- den omkleedt , en is witachtig graauw. Behalve het voorgemelde gebruik dient het Riet tot Matten , ter dekking van tedere Planten voor de Koude, als ook tot Wanden van Hut- ten of arme Lähdwooningen. Het is, in zy geheel, zoet van Smaak, inzonderheid de jon- ge Spruiten en de Wortel ; die eenigermaate walgelyk zyn. Men heeft ’er; op t voetfpoor der Ouden, Kortlings wederom in de Genees- kunde gebruik, van, gemaakt. “Mooglyk zyn zy wel zo dienftig en kragtig als Gras - Worte: len, ”t Kan ook wel zyn, dit men ’er in fom- mige. Landen Brood van bakt, na dat zy fyù gemalen zyn; gelyk ik gemeld vind. De Pluim wordt in Sweeden Ee de Wolgroe, CRASPLANTEN, 367 te verwen. Het Pluizig Zaad kan doofheid Eds veroorzaaken, wanneer het met zyn Kaf in’ ‚ll Oor raakt ;-om dat het ‘er naauwlyks weder sruns uit te krygen} is. (4) Riet met eenbloemige Kelken ‚ eene op- 4 Aeg aande Pluim é ae Bladen van onderen ple. glad. Riet, Op drooge Heuvelen in ons beha: als ook op onze Duinen ‚komt deeze Soort voor, die veeleer den naam van Rietgras zou verdienen.” Zy heeft’ de Halmen maar twee Voeten, zegt LrNNaus, hoog, dikker dan die van Tarwe; de Bladen een Vinger breed, en eene dige etn Pluim. In Sweeden werdt het Berg. n. Forskaönr vondt , by mende Et Egypte, een Riet, * waar aan hy deezen bynaam geeft. Dit hadt eene Aairachtige Pluim, en opftaande byna famengevouwen Bladen ; agterwaards aan de kanten ruuw en meteen witte Streep van bo= ven, in ’t midden van het Blad; met een Ayve leekende, Fant HD (6) Ca) Aruudo Cal, unifloris, Pant, ere&â , Fol. fubtus giabris. „Sp. Plant, q. Gorr. Belg. Il _Ne 117. FL, Stec, 101, 106. Ar. Locuftis- unifloris. Sericeis muticis , Panic, fri&A. Harn. Helv. N. 1520. Gr. Atundin, Paniculatum Montanum &c, Screucuz. Gram, 124, CE) Flor. Egypt. Arab. p. 23e U, Dezs, XIII Sum STUK. 365 DRIEMANNIGE (5) Riet met eenbloemige Kelken ; Wolligs Bloemen en Takkige Llalmen, Deeze Soort noem ik Weid- Riet, om dat Pr zy op Moerasfige Weiden in Europa groeit, Kn In de Veenige Bofchvelden der Laplandfche Weid- Rieste Woeftenyën komt dezelve, zegt onze Ridder, doorgaans voor. Aan de Rivier Neva in Rus- land is dit Riet, volgens den Heer ve Gom: TER» gemeen,en, volgens GMELIN , door geheel Siberie zeer gemeen. . In Languedok en Provence groeit het by ander Riet aan al* lerley Wateren; ín Switzerland op vogtige Weiden; hier te Lande op vette vogtige Ake kers en Velden, by de Stad Delft en inde Bee tuwe, Men noemt het PJuim-= Rieigras volgens Lor BEL, die zegt, dat het op de Doornachtige kanten van fommige Velden in Brabant en Vlaanderen groeit. De Halmen heeft het, vols gens SCHEUCHZER, drie, vier of vyf, Voe- ten hoog, uit verieneide Leden beftaande, ef de Bladen een Kwartier Duims breed , nd (5) Arundo Cal. uniftoris ie ‚ Corot, Lanugino® fis, Culmo Ramofo. Sp. Plant, 5. Gort. Belg, 28. B, sSuec, 100; 107. Oep; Dan, ee R; Lugdh. 66. GOVAN Monsp 55. Gere Prov. 104. Guer. Stb T. pe 126: Are Locuftis unifloris pappofis muticis. Haru. Helve N. 15192 Gr. Arundinaceum Pan. molli fpadiceà majus. C. B. Pite 2. Theatr. 94. Scurucuz. Gr, va2. Tab. 3. f. 3 Prod, T. 5r arme quorundam , vulgo Gramen Plumofum. LOB. c. 6e dh bie GRA SP LA NTEN- 369 of fcherp jin ’t aantaften. Uit de Oxelsder AEN Bladen komen dikwils Takken voort. Het iu heeft een digte’ Pluim , of Aair van ongelykesrus. — dikte, met ontelbaare Bloemen; de Kelken Violet, de Blommetjes-als bewonden met een witachtig Dons, dat de geheele Pluim, inzon- derheid ryp zynde, Zilverkleurig maakt. Voor de Beeften is het onnut, hard , » onverteer- baar. denn. 6 5 Riet met barnes Kelken; de Bladen À he ingerold ‚ met flekelige fpitfé punten. Ar Ne. and= Dit-eigentlyke Zand- Riet groeit alom aan ee de Zandige Zee-Kuften van Europa, op de inga, of Genddyken niet alleen „maar 29E Valeijen en” a yk GouaN het by or komt op St. Pieters - Eiland by Perarshurs Soo en-de Stranden van den Noorder. Oceaan , daar de Laplandfche Bergen teneinde loopen, heb= opge a Coers. za. Succ. 102, 108. N Mosp. 55 Gez. Prov. 104. Gorr. gr, ig. een Sparteum Spicatum Fol, mmeranatis ibus.-C. B. Pin--ze Spicâ - Secalina.Zheatre 67. Gr. Spic. Secalinum maritimum maximum, SpicÀ lon- Gore. Tovrsr. Zat. 528. Sengvenz. Gram, 138. Spare tertium. Crus. Hisp. 508. Spartum noftras. Lon. ke. 5. Aa g H. Deer. XI. STUKs 370 DRIEMANNLEGE hebben ook ; doch zeldzaam , dit Gewas, dat derhalve van de Koude weinig aandoening heeft. Men betrekt het tot de Soorten van Spartum en noemt hetby ons Melin of Duinhelm, welke benaaming , om-dat dit Woord gemeene lyk een Hoofddekzel. betekent „ door fommi gen daar van afgeleid wordt „ dat het tot ber fchutting . der Duinen - voor ’t verftuiven ftrekt (}). Anderen, die het Halm uitfpreer ken, willen , dat deeze naam van de zout heid der Zee ; volgens het Griekfch, afkom- ftig zyn zoude. Het een of andere kan naauw- _Iyks plaats hebben „en , indien het gelykluie dend kon zyn met Halm, dan zou ik het daar van afleiden, dat het de Bladen altemaal van cene Halmachtige gedaante heeft, en dus byna niets is, dan eene vergaaring van Hak men: zo dat men het met regt kon noemen Halmkruid en vervolgens Halm Dit Duin-Helm, by geen Erol henlykdidd door. ontaarding, gelyk fommigen willen, van het Spaanfche Baardgras of Priemgras afkonr ftig, is een Grasplant, die met lange, witte: Houtige Wortels door den Grond kruipt, en uit derzelver Knoopen telkens nieuwe Schet- ten uitgeeft, De Bladen, Scheedachtig € cl kander by den Stoel omvattende, zyn; ieder op Ld Ko Sic diflus quod ut Galea am » âta hic Frutex ak mj muntat ab Arena incurfu, KaLIAAN GRASPEANTEN 79 op zig zelf, ter” tangte van een Voet of feet; Aer “ zodanig ingerold, dat zy zig als Biezen vers it 2 toonen, hebbende aan ’t end een ftyve fpitfe „oorpe ftekelige Punt. De Halmen ,' hol en knoopig Duit als Riet; wat hooger dan'de Bladen, hebben pm gen Aaïîr, veel gelykende naar die van: Rog- ge, vier of vyf Duimen lang , ter dikte van éen Vinger, ruig en ruuw’, in ’t eerst donker paarfch, vervolgens witachtig , uit fpitfe Kelk- kafjes beftaande ‚ die een enkeld Blommetje bevatten. De Plant is voor ’t overige van eene blaauwachtig groene Kleur en zeer glad; doch door de Punten der Bladen kan men zig Onvoorziens de Handen en bloote Beenen kwetzen. Behalve de veele plaatfen da op dé buit Duinen vän ons Land, dis: Re b de velt. we, * zy natuurlyk , of door plantinge » voor” komt, walt een Areedbladig Helm, digt aan E Zee-Strand, by Zandvoort, op de Duinen, en één met korter Bladen, op fommige plaat- fen, onder voorige : terwyl men een afler- _ &rotfle Soort van Helm by Scheveningen aan- treft. Die zogenaamde Rogge-Aairen, wel- ken op ’t Zand in de Zee by Stavoren in Vries- land grocijen zouden , zyn niets anders daft Bairen van dit Helm, Het bygeloof wil, dat lven uit in de Zee gefmeeten Koorn zou- den ontftaan zyn: maar ’t is buiten twyfel Aa 2 nog u Deer. XIII, Sum. ne rs 8 0 „zee zz DRIEMANNIGEs: nog het overblyfzel van een oudtyds aldaar - gewezen Zee- Strand, De Natuur fchynt deeze Plant ‚in ’t bi zonder, gefchikt te hebben, om «het Zand der Zee- Oeveren by een te houden, en dus is’er, na alle onderzoekingen en overweegin- gen ten dien opzigte , nog geen bekwaamet Gewas uitgevonden, omde Zand - Verftuivin- gen onzer Duinen te beletten. Te wenfchen zou het derhalve zyn, dat alle Middelen wet den aangewend, om de beplanting derzelvens op opene plaatfen,daar zulks noodig is, met dit Helmgewas, in een bekwaam Saizoen en met behoorlyke ° voorzorgen te doen gefchie- den; ten einde ’er niet, in plaats van leevendes ‘doode Planten, of zodanigen die noodzaakelyk uitgaan en verdorren moeten „ werden inge boet, tot vrugtelooze bim van DEN: en koften (f). hd Ar Er ES AP Driebaard. Alzo de dtie Baardjes, aan ’% end van het eenkkppig Blommetje , een byzonder er | mek (5) Zie de Aanmerkingen deswegen, in het XIX. van de Verhandelingen der Holland” EELS » 2e KK, 2 de Maatfchapp ye te Haarlem, bladz. 26 en 3 Stukr biede: $ bladz. 437 en 4413 by. er gezet is KX. Den et mi GRASPLANTEN. 373 ‘merk van dit Geflage zyn ; kan ‘hetzelve ge- voeglyk Driehaard heeten : terwyl het ook EN a zynen Latynfchen náam van deeze lange „Hoor Baardjes heeft (*). Het bevat de volgende ak | uitheemfche Soorten. neee 261) Driebdard: hi ak Tige 1 Plm _ en Ll oi sepfpreide-Aairen. Tien Tot het: driebaardige Gras, st Welk de be- ons roemde SEoANE op ’t Eiland Madéra, by de "> Stad Funchal, aantrof , ent dat langbaardige van, Madrasf, by PLUKENET, fchynt te be- hooren dat Gras , ’t welk als één van de vier Planten, op ’t „Eiland, Ascenzion , in de-Atlan- tifche Oceaan door den Heer OszE CK is ekend Di gelsk 5 Ki Bags. de Schaa - noemt f „maar.is. cen weinig Eronter r, df aggen. „De Halmen zyn om Jaag gerake, de baden Bladen allengs verfmallende , gefleufd Elsvor; mig: de Pluim langwerpig beftaande uit Draad: achtig dunne een ‚ in drie es Báard- . En dE S Een En Des 5 Zie Fis. Ee op Plaat LXXXVIE (2) Ariflida Paniculâ Ramofâ ,-Spicis- fparfis. Syl. Nat. XII. Gen. 64. Veg. XIII. p- 106. Gr. Avenaceum Panic. minus fparfà &c. SLOAN. es 35. Hil. T. p.16, Te asf, 96. Gr. Avenaceum Maderaspatanum, Pan. board Be‚-Prur. Alm. 174. T.-rgre £. 3? a 3 U, Deer, XII Srux. 374 DRIEMANNIGE hef … (2) Driebaard met, zeer Bei lainiak: piere st hen en overhoekfe dairen. HoorD- — cie Dit Westindifche s op Tamaika gevonden, Ariftida verfchilt van het voorgaande 4 doordien, de merit Takken van de Pluim onverdeeld zynen dat ann de Aairtjes overhoeks beftaan uit.ongefteelde Bloempijes; met een paarfchachtig Kelkklepje. “HI. (3) Driebaard , dat gapluimd iss. methet mid: Gevelerd. delle Baardje. ges en gr de Hat dn men. Pluiziga, In Amerika grokit, volgens den Heer ScrRE- BER, deeze’ ‘Soort , „welk door haare jen naar fee Eve rde Kwispelgras 8e _Ayke, maar de Pluim famengeftelder heeft, cn in allen deele kleinèr is. De tweë bykomende kleine Borftelige Baardjes of Hadîrtjes , aal „den Voet van ’t groote wederz wall uitwy- kende, geplaatst, hebben die doen thuis: brengen. Dd b „4 ek gepind is „ met het mide eacea. delfte Baardje langer en glad. bies ga 5e HI E (2) Ariftida ee Basis fimplicismis Spidis dee nis. Ami. Acad Ve y GG) Ariftida Painsenlati.) Arta. intermedià longiote Le matà, Culmis Villofis, Sp. Plänt-p, 1666: Gr. Orient. we „sment. Spicatum minus Ariftis Pennatis,- TOURSF- Cor, 3 CG) Ariflidà Paniculata, Ariftà intermedià longiore, levi, Mant, 186. GRASPEKNTEN. 375 In Ooftindie-heëft de Heer KoENnie dit vr. Gras waargenomen , dat nâar gemeen Gras ze 7-00 gelykt, maar de Halmen vier Voeten hoog ,, Hoorp. dun, glad en digt heeft: de Bladen ingerold, » anne fmals glad’, geftreept: de Plúim làngwerpig ; uit Haairachtig denne Voetfteeltjes „opgeregt ; beftaande: De’ Bloemen-zyn langwerpig, grys- achtig, miet bykans vyf Blommetjes in een_ dunne Kelk; de Blommetjes. aan hét Klepje met een omgekromd Baardje ‚ dat zydelings nog twee. „anderen heeft „ byna. onzigtbaar klein. „Met recen n de Franfche Heer GUErT- TARD tot dit Geflagt, waar van zyn Ed. nog= thans-maar de twee eerfte Soorten bekend was ten, zekere Grasplant t'huis brengen , die in de. Dmmnajgit ke rd de by de Kofakken. De Sé s doof Hem bepaâldsi: as soov rob des so} watt enig (5). Driebaard: mer Takkige Pluimen vanvers _V. JpreideAairen ; een zeer lang Baardje op Boe ze „shet ee zineide en oenige Bla-, a den. > * ere En Re naar. iden Úweshalve ik het, Haerschiig noem;) en het Zaad 5 Ariftida Paniculië Rials Coles fparfis ‚ Cu RB Arrâ-longisfinnà infidente, Foliis Subutátis. Gurt. Olen, des Sciences & Arts, Tom. IL, p. 19: T. 1. Aa 4 376 DRIEMANNIGE _ Zaad. of Graan wordt aldaar ‚ met Smaak , van - Amiss, de Paarden gegeten. Hy heeft de-Plànt „uit Moord. het gene,-hem-van daar gezonden was , in aen: Vrankryk geteeld, en zeer fraay in Plaat doen Draad brengen. … Uit den Wortel fchiet zy een groo- te-trop Bladen, die. Scheedswyze elkander om- vatten, en helder groen zyn, loopende pun- tig uit. De langte deezer Bladen is omtrent anderhalf. Voet „en uit het midden derzelven ryst een Halm van by de twee Voeten hoog- te, met eenige breede Scheedebladen omvat. Die Halm verdeelt zig in twee Pluimen ,- waât wan de één eer dan de andere open gaat; be- ftaande uit verfpreide-Aairen; van twee, dries En EDE PE Bd Fk oe, BE z ese Per Ie af ne Steeltjess leder Bloem heeft een Kelk van twee langwerpige puntige. Kafjes „waat bin- nen het Blommetje van één Kafje met kleine witte Haa'rtjes aan den voet en drie Meeldraad: jes met Vorkswys’ gefpleeten” Knopjes, bene: vens twée witte ruige Sternpels ‚ die, zig naat …— &lkander “omkrommende:,vals een Kroöntje maaken om den-Kelk.--Het -zeidzaamtte iss dat zyn Ed. het Zaad, na dat het Bloemkafje daar afgefcheiden was, nog bezet vondt met het Baardje, van vier of vyf Duimen langte % welk ‘hem deeze Grasplant in,dit Geflagt hade doen plaatzen. Maar ‚hoe kon dit val den, terwyl het Vrugtbeginzel zyne Stempels | hadt 2 Zou men niet agen denken, dat be. nr ad GRASP LAN TEN À 317 Ed. daar in bedroegen ware geweest, terwyl VI, » hy zelf het Baardje aan het. Blommetje toes “PEG fchryfc en dus afbeeldt? Immers zyne Waar- Bet neemingen komen my niet genoegzaam voors Á om daar uit de. Kenmerken van dit Geflagt, zo duidelyk, uit andere- Soorten -door Line Naus bepaald, gelyk by in hndenken. en te verbeteren. … È Ax RE, Lortum, Dols EE Kelk , die eenbladig is isen vast zit, als éen Omwindzet veele Blommetjes’ bevatten- de (}), onderfcheidt dit Geflagt , dat anders ook aan de Geftalte der Aaïren kenbaar is. Hier ‚van komen de „volgende, : meest han Baas Soorten, voor. en Es enh, 8 25 Ake bakte) Re ü ep shu d (1) Dolyk met een hen | wi airs 1 n tjes platachtig heere 0 i/ Fe „Op Wegen e en Velden komt die oee Do- _@ Zie Ie 4 : Sop Plaat er AdiE @): muticâ ien mali floris Syt. Han 3 2 Gen. 5e Pag KANT edn e4 pin “1045 Mo Rs rd Govax Monsp. 55. je aen Prov. zoo. Lolium Rad, pe- Tenni, Locuffs o&tofloris contiguis. Haárr. Helv. N. 1416. Gramen Lolidceum anguftiore foliovet Spicâ, C. Be Pin. g. Theatr. 127. Screucnz, Grain, 25. g, Ariftaturr, Vart. Par. go: T. 17e f. 3.9, Gram. Loliaceum Spi= Alatà ex plurimis Spicis, Scnrucuz. Gr, 29. T. 2n IL, Dezer. XIL. Saux. 878 DRiIeMaANNIGE e DR, door geheel Eutopa, meénigvuldig zit. voor. Het groeit ook op Kerkhoven, Puin- nt hopen én allétléy woefte plaatfen. De En- Dorys, gelfehen hebben het, ondér den naam van Rye-Grasf, dát is Rogge-Gras,; tot Voedzel voór het Vee gêteeld , dat men verkeerdelyk met de -hier- voor befchteevene Veld- Haver F Zie verwart ,gzo als ik heb opgemerkt}. Met Madze 340 oet hetzelve met de Bafterd- Gerst, die ins- gelyks Muizekoorn genoemd wordt, en mede aan de Wegen groeit „ ook niet vermengen. De Franfchen. geeven ’er den naam van Fuws- i/À braye „of. Pafterd- Dolyk, de Engelfchen _ van Red Darnell, de Italiganen van Gigli falvatieo of Wilde Dolyk en v van Fenice, aan. Deeze laatfte naam ziet eigentlyk op. den. Le tynfchen of Griekfchen Phenix, welke ’er wer gens de. roodheid der Aairen „»zo fommigen willen, doch waarfchynlyker wegens. ‚de Ge- » ftalte, aan ís gegeven. heeft de Halmen eeh Voet of daar bo- ven lang , dikwils meer dan half bezet met platte Aairtjes, ieder uit een bogt van de Halm groeijende , en met de Rug der Kafjes naar de Halm gekeerd. Gemeenlyk zyn deeze on: gebaard , maar Varrranr heeft het met gebaairde” Aaîrejës waargenomen. “Ook komt het fomwylen , zeer fraay, met verdubbelde Aairtjes voor. Wel zestien. Verfcheidenheden van dit pmke im ons Land ed ed GRASPLANTEN: 879 wylen de vlytige Graskenner RarNvirre „NE aan den Hoogleeraar pE GORTER medegedeeld. Een Altoos zyn de Aairtjes groen met witte rand- srux, jes: zo dat die roodheid , voorgemeld , éen Doi, herfenfchim moet zyn; misfchien uit verwar- ' ting van dit met: ander Gras Meten: (2) Dolyk met een’ ‘ongebaarde Spiande Aar en “an s en Bs ae Auirtjes, Jen an. | Giiët voorgnande deor.fmalter.„Anir 2E en Blad van het volgende onderfcheiden wordt, _komrt hier een Soort.ter baan, die beiden nog Îmaller en tevens de. Aairen rond heeft „mar , niettemin , door fommigen flegts voor eene Verfcheidenheid van het voorgaande gehouden wordt. … zo Zyn ’er ook, in Vrankryk en Duitfchland, me vièr sf en zes-Bloemige, met: platter of ronder en meer of min afltan- dige Aairtjes gevonden ‚welken de-Heer Hare LER altemdal bötrekkelpk oordeelt tot-de voór- gaande. Agtbloemige, «of tot het Switzerfche Dolyk, ’t welk hy Vierbhoemig tytelt (4). @ 3 Fol. et Spicis tetiuisfimis. VarLL. Par. 85 Gra Lol. anguft. Fol, & Spicâ, varietas. 6. B, Zin, ict tereti anguftisfimê. Seneucnz. Gram, 28. (4) Lolium perenne, Locuftis disfiës. » anadrifloris. Hart, Helv. N. 1418. U. Deer, XIII. Srus, Zola demuien- dum, Duize- en, 2380 D RIE MAN NAI GE ( 3) Dolyk met een gebaarde-Aair sen « an We Aairtjes..oernsisood en 7 Overal, doch byzonderlyk 3 in de Zaaylanr den, tusfchen ’t Koorn, voornaamelyk in 4 nat» te Zomers, groeit deeze s die voor het cigents lyke Dolyk of Lolyk, het Lolium van Dros- CORIDES, gehouden wordt, - Die ‘naam, is waarfchynlyk van een-Grickfch woord , dat bederven betekent, afkomftig ; dewyl men het aanmerkte als een bederf van *t Koorn. If’ Italiaanfch noemt men het nog Loglio en Gios __glio vin ’t Hoogduitfch Lulch of Lolch ‚in “En gelfch Darnell ef Tyra, en in ' Franfhel vraye „ welke benaaming op mantelfn he mende eigenfchap ziet vor roknnbiadaaf Het “valt grooter dan” RE alsde Halmen een Elle en hooger hebbende; * zyn de Bladen, zo wel als de: Aair , langer en breeder; met de Aairtjes verdervafftandig van elkandergen voorzien. met Baardjes , door: ntm aphogtnie Dik alles, > evenwel, enn » … (3) Zolium Spicâà Ariftatâ, as Beurs mul. tifloris. Gorr. Belg. 29. Govan Monsp: 35e GER- Pro. zoo. Oep, Dan, T; 160. Loh Spicis- Ariftatis’, Rad. ar 7 nuâ. He Clif. 23. R. Lugdb,- 69, Fl,” Stiete 1035 109 Lol, annuuïm ; Locuftis disfitiss Hat Hele. 'Netjao: Gr. en Spicâ longiore , S. Lol, Dioscoridiss C- B. Pin. 9. Theatr, 121. Screvenz, Gram, 31e B, ‘Lol £ Gils Loliaceum fine Ariftis. C. 5. Pin. g Lölium a+ bum. Hups, Angl, Lolium, Lon, et id 8e G.R-A S-P/L-A N TEN, 38r zo zeer het weezentlyk verfchil- niet uit 3 als: in: dat-dit een Jaarlyks Gewas of Zaayplant is „HI. het andere overwintert. Hier van, naamelyk, sro komt ook eene Verfcheidenheid zonder Baard- Dolf jes, Witte Dolyk genaamd, in Engeland voor, en het heeft ‚ in fommige Landen, ook wel vierbloemige Aairtjes. —GouAN merkt zulks van het Montpellierfe aan. Het Zaad is Ey- rond , aan beide zyden platachtig , en kleiner, gelykende anders veel naar Graan. Het denkbeeld der Ouden , dat het Dolyk een verbaftering van de Tarw of Gerst zou zyn, wordt door het geregelde maakzel en verfchil der Vrugtmaakende deelen genoeg- zaam wederlegd. Gegronder was hunne Stel- ling ‚dat dit Onkruid het Hoofd bestande en de Menfchen als-dr: … Zy -hiel- den het gebruik van desse ion cen’ oirzaak der verduifteringe van ’t Gezigt (4). Veele Waarneemingen deezer Eeuw beveftigen die radeelige hoedanigheden van het Dolyk, Inzonderheid is het fchadelyk in Brood, *t zy geheel of ten deele daar van tr gelyk in tyden van fchaarsheid nog wel gefchiedt ‚in fommige deelen van Europa. De Menfchen wor- (4) Trornrástrus grave Lolium dixit et Caput tentans; Zters Lolio viltitare dicebantur, qui Vifu erant imbecillo. Oviprus dixit Careant Loliis Oculos vitiantie bus Agri & Viru. Jnfelix Lolium: quia Cibus Homie Mum Fortune adverfze. U. Das, XIIJ. Szum. * vi. HI. Hoorp- STUK. Dol, SR DRIEMANNIGE worden daar van met Benaauwdheden, Hoofd: pyn, Slaapzugt ‚ Duizeligheid en zelfs met Stuipen bevangen. Kinderen , evenwel , en die-van-een Waterig, flap Geftel zyn, heb- ben-’er mider nadeel van, dan vlugge, Gal- … achtige, Bloedryke Perfoonen. Men wil ook; dat zulk Brood den Beeften nadeelig zy, hebs bende Hoenders, Ganzen , Varkens, ja zelfs Paarden, doen fterven. In ’t Bier, dat men van zulk Graan maakt „gaat die eigenfchap over: zo dat hetzelve dronkenfchap veroir _zaakt-en ylhoofdigheid: ja de Genever „ daar van’ geftookt, zou byzonder koppig zyn (*}. Met -het Zaad , evenwel, worden Hoenders en Varkens gemest , en uitwendig is het een Pynftillend Middel; waar toe het Meel van Dolyk, in Pappen opgelegd, reeds i in gebak was by de Ouden. / Om de reden te ontdekken vanrdie witwer- kingen; heeft-de- Heer Rrvrére, te Monte pellier, het Zaad van Dolyk-op fterken Wyn- geest gezet, en daar uit veele Harstachtige Stoffen gekreegen , welken zyn Ed., niet zo der reden , achtte de oirzaak- wel te kunnen an van de Bedwelming e en err ‚ CJ Op Gothland, daar het overvloedig onder de Gerst groeit, werdt het aangemerkt minder kwaad te doen in” Brood, dan in *t Bier, ’t welk de Menfchen ligt dronken en dan eenige Uuren geheel’ blind Linn. Goth, Reize, Ps 323» 2454 GRASP LAN TE Ns 8 385 _ vit deszelfs gebruik ontftaande, Het Kruid gaf hem , door Deftillatie, na voorafgaande aaori. Broeijing en Rotting eenen vluggen Urineu- Ed zen Geeft 3; gelyk alle andere Plantgewasfen. Dol, Het Zaad is anderszins niet onaangenaam van Smaak en eenigszins Zuurachtig; gelyk men ‘er ook ‚ door Gisting; een guten Geest uit heeft bekomen (*). (4) Dolyk meteen dubbelde Mair, eendloemi- IV. ge Kelken en gewolde Blommetjes. diftachija N ‚ Ot, Aan de Kust van, Malabar valt deeze Soort ng van Dolyk „door den Heer KOEN 1 ontdekt, de eenigfte- die. tot nog toe in Oostindie ge- vonden was, Dezelve heeft Grasachtige Bla- den en de Halmen, aan den voege kig; die Bloem draa Lj opftaande, een lang, Draadachtig: dun en glad: op * ot twee zeer dunne Aairtjes van gelyke Jangte, aan de eene zyde, uitwaards, overhoeks met en die BE ruig zyn. Het Kelk- fchub- CC) Vid, Harz. Hel, à inchaat. Tom. U. p-205 » 206. die echter den Spir. Urinofus ten onregte aan het Zaad A toefchryfe: want op bladz. 314, der Mem. de Montpellier „ door zvn Ed. aangehaald, wordt flegts van dien Geest, uit het Kruid, gefproken. Ik begryp de, bewerkingen omtrent. zodanig, als ik ze hier, kortelyk , heb ver: haa (4) Lolium Bel mn Calycibus unifloris , Corole _Úis-Lanatis, MZ IL Deer, XIII Srum, 384 DRIEMANNIGE _fchubbetje is eenkleppig ‚ Liniaal, Göta eers “bloemig en blyft zitten, bevattende een Ey- 1D rod Wollig Blommetje. Het duizelende Dolyk ; zo wel:als het 0- verblyvend , is door den Heer ForsKaAöHL ook in Egypte, en het laatstgemelde omftreeks Smyrna5 doch geen van beiden in Golo Arabie, zo ’t fchynt , waargenomen. Er YMuUs. Koorngrtas. Een zydelingfe , tweekleppige ‚ vergaarde “ee veelbloemige Kelk, of een veelbladig Omwind: zel (*), onderfcheidt dic Geflagt, dat denty- - tel van Haairgras by fommigen voert; doch; dewyl alle Soorten geen Haairige Aairen heb- ben, zal ik- het liever Koorwgras noemen, als pasfende opde meeften , die de gedaantehebben van Rogge „ Tarw of Gerst. Elymos-was, by — de Grieken, de naam van zekerrPanik-Koorn. Van die-Koorngras komen. de volgende Soor ren voor. TE pms C 1) Koofngras met een opfraande bekrompen Aair en Wollige Kelken , langer dan s ares: s d Op C°) Zie pr 6 op Plaat LXXXVII. C1) Elpmus Spic eetrâ art, Cal, tomentofis, ‚For culo longioribus. Sy/i. Nat. Xil. Gen. gó6. Vag. XIILP 257. Gorr. “Belg: 29. agr. 19. Govan „Mounsp. 56, GERe Prov. zoo, El, Fols mucronato - pungentibus. 4f. gr GRASPLAN TEN. 835 Op de Zeekuften van ons Wereldsdeel, die. een Zandig zyn, groeit alom dit Gewas, ’t welk £ eg by ons Zee- Haver genoemd wordt of Zand- Hope Haver ; niet wegens de Haverachtige Geftal: ze: te, maar om dat deszelfs Graantjes veelgely- #tver ken naar Haver. Het was te vooren, door den Ridder, genoemd Rog met tweelingfe Aairtjes , en door den Hoogleeraar À. vAN Roven Tarw met gefpitfte fteekende Bla- den. GMELIN noemt het Zarw met overbly- vende Wortel, en twee Wollige Aairtjes. Hy befchryft hetzelve en beeldt het af, volgens de Waarneemingen van STELLERUS , door wien dit Koorn-Gras op de Oevers van een Eilandje in ’t Meir Baikal, by de Stad 1rkuts- ‚koy in Siberie, zo overvloedig werdt gevon- den „als of’t’er ergezaaid ware. De Rusfen noem- den het Wilde Rogge. Even zodanig komt het voor by Strelna en Peterhof, als ook aan » het opper-gedeelte vande Rivier Neva, bo: ven den Waterval, zo de Heer DE GORTER aantekent , die aldaar waarnam, dat de Bla- den, naar de punt toe, wegens zeker aanklee- vend wit Poeijer , byna Zilverachtig zyn en zeer rouw van onderen glad ; daar zy van de € 336, Triticum Rad. perenni, Sp. binis Lanuginofis, Sib. 1. p. 119. T. 25. Secale Spicuiis geminatis. El, Suec, 106, 111. Triticum Folüs acuminatis pungen= tbus. R. Zugdb. 71. Gr. Caninam maritimum Spicâ Tri- tieeà noftras. Ray. Hijl, 1256. Scueucuz, Gram, 6. IL Deer. XJII. Srux. Hoorp- STUK» Zand- Haver. VI, Arpeer. 1 386 DRIEMANNIGE de Halm afwyken , fmal en aan den rand als met cen rappig Vliesje gezoomd, Ik zal, wegens de Geftalte van deeze Zee. Haver , die by Katwyk en Zantvoort aan de Duinen, als ook aan den Zeekant buiten Har* derwyk en elders, overvloedig groeit, alleen aanmerken, dat zy aan ons Strand doorgaans de hoogte van twee of drie Voeten en Rietachtige Bladen heeft en niet minder kruipende Wor- ‘tels, die het Zand by elkander houden, dan het Duin-Helm ; kunnende derhalve , zo wel als dat Gewas, tot weering der Zand-Ver- ftuivingen dienen ; gelyk ik reeds heb opge- merkt G Je In Sweden > daar zy.op veele plaatfen maak- te men ’er st ook gebruik van , omze Ee in gulle Zanden, die men voor ’tweg waaijen bewaaren wilde, te vermenigvuldigen (4). De Geftalte van de Aaiten , die dikwils langer dan een Span zyn gelykt veel naar die der Rog- ge; of ook naar de Aairen van het Helm, hier voor befchreeven (4). Een derzelvens of beïden , maaken het Wilde-Koorn der Ys- landeren uit , van welks Zaad. zy eenig Meel weeten te bekomen, tot Levens - onder houd ($). (2). CO Zie 11, Deens IL, Sruk van deeze Vat, Hiftorie, 5 bladz. 440. CI) Het zelfde, bladz. 435 . AD Zie vladz. ner Orars. a Pori Reife durch ed ni Tis 113, GRA-SPLANTEN. 387 _(2) Koorngras met eene nederhangende bee Vr, krompene Aair en tweelingfe Aairtjes, die ARE. langer dan ’t Omwindzel zyn. „Hoorb, Dit onderfcheidt deeze , in Siberie overal Bren wild groeijende. Gras- Soort, welke in ver- rd fcheide Kruidtuinen is voortgeteeld. Gm é „LIN noemde dezelve Zarw_ met- een over- blyvende Wortel en twee, of fomtyds drie- lingfe, zeer lang gebaarde Aairtjes. Zy heeft « zeer broofche Halmen, dikwils twee Ellen of tens Mans langte hoog en taamelyk breede Grasachtige Bladen, meer dan een Voet lang. e Aair , van wel een half Voet of een Span, beftaat-grootendeels uit twee Aairtjes mee Ed wander van ee tot tien lon. bruinachtig groen van @ Koorngras met eene nederhangende uit- mt gebreide Aair, van zesbloemige Aairtjes » phica lade dig. indele ‚de onderften drievoudig j Je | Re _(@ Etymrus Spicà pendal arâ?, Spicalis binatis Ca- Sturen. Grant. T. ar. f. 1. Triticum Radice perenni , Spie, binis ie ge Gamer. Stb. I. p. 123e T. 28. g‚ Spiculis ternis. Zbid. 3) Elymus Spicâ lk patulâ, Spiculis fexfloris , png ternatis. Sp. Plant, 2. Âm, Acad, IV. p. Bb 2 u, Deer. XIIL Sruk, 888 DRIEMANNIGE VL. (4) Koorngras met een knikkende uitgebreide Arprer, 1. Aair , de onderfte Aaîrtjes drie-, de boe mier venften tweevoudig. Epe bynaamen wyzen de afkomst en groei- Canaden-plaats van deeze beiden aan, die naar het “kana- Siberifche gelyken , doch in weezentlyke daafth. hoedanigheden verfchillen. (5) Koorngras met een knikkende bekrompen verkies. Aair, de Aairtjes regt en zonder Om windzel; de onderften tweevoudig. « Naar het Hondsgras, gemeenlyk Kweek ge naamd, voert dit den bynaam, als veel naat ’t zelve gelykende, hoewel het geen kruipen de Wortels heeft. Het komt in Europa hiet en daar voor, zynde in Sweeden en Swit zerland, omftreeks Parys en ook in ons Land, gevonden. Het heeft de Halmen “twee Voe- ten (4) Elymus Spicà ùutante patulâ Spinel inferior bus ternatis”, faperioribus binatis. Sp. Plant, 4. Acad. AIT G) Elpnus Spicâà nutante ar&â , Spiculis 25 Inva lucro deftitutis, infimis. geminis. Sp. Plant. Gort. Belg. p. 29 Tugr. p. 19. FI. Suec. 1. N: 112 rides Rad. Fibrofà, Fol. hirfatis , Locuft. quiaquefloris Ars” tatis. Hart. Hel, N. 1429. Trit. Rade petentt den Gmer. Sit, 1. p. 122. T. 27. Gramen Spicâ il Ti compaêtâ &c. Scrrucnz. Gram, p. 10. Gr. C repens elatius Spicâ Ariftatâ. Mor. Hijt. II pe ee S. 8. T.r. f. 2. Buxs. Cent. IV. p. 29. Te 50 cum Caninum, Gort, Belg. IL, N. 128. | ® GRASPLAN TEN. 389 tenen daar boven hoog; de Bladen wat Haai- vj. rig, een Kwartier Dulms breed. Om dat de Arprer onderfte Aairtjes tweevoudig zyn, heeft onze, one Ridder het van de Tarw afgezonderd; doch anderen hebben dit niet waargenomen , en voe- gen het by dezelve. De Aairtjes zyn taame- lk lang gebaard. 7 ee (6) Koorngras met een opgeregte Hair, dries nne. vri al en een gefracpt Omwind- Alors 9 een Virginitch; De Heer Gan noemt die Virginifche Ge-aaird Rogge-Gras. Het heeft de „Aair grooter dan die van Gerst , hebbende een getande Grâat, met twee ongefteelde Om- windzels aan ieder Seil > van twee > lange men a ee  Ad Ds N de. Hier wistonen Et a ER n de ge- woone Gerst ; telkens arie SBlomneries by elkander voor. (7) Koorngras met een opgeregte dair en zit Li) bveebhoemige Aairtjes 5 seven lang als’ Euro Omwindzel. ifch, (6 Eiymus Ba: zee, eme mos: dn ftriato. Sp. Plant. 5. Hordeum Flosc. omnibus herma» ed an Flosc. crasfiie & longitud. fuperante. Grox DD Dee ari erelà, Spiculis bifloris, Involucro ®qualibus.. Sp, Plant. g. Mante 35. Hordeum Spicis bals Cylindr. Calycinis Glumls Ariftatis, Haru. Helv. 3 N° IL, Dazu, XIJL SrUs, 390 DR TEMANNIGE) In de-Bosfeher van Duitfchland, by Goti ij tingen „als ookin Switzerland op fommige eer p- Gebergten, gfóëit deëze Scort van Koorngras, welke Gerst met ftyve Rolronde Aaïren en ge- baarde Kelkkafjes , getyteld is door den Heer Ha tLeEr. Hier toe wordt het Groote of Berge _ Gerstgräs van C, Bauninus, betrokken door. LINN ZUS; die aanmerkt, dat het naar % Virginifche, grootelyks gelyke., maar de Blaadjes van ’t Omwindzel niet geftreept heb- be. De Blommetjes, met de Baardjes langet dan hetzelve ; zyn twee in peel > nief’ drie als in ’t voorige. \, Lara: cda go ee Vik _(®) Koorngras met Denice Aaities en enden zer uitgebreide Borftelige O Onmwindeels Rui raal « Aan de Zeekusten van Portugal en Spanje » als ook op de Velden omftreeks Madrit, komt deeze voor, ‘die allereerst door den ver maarden TourNerorT ontdekt werdt. Zy kan met regt Ruighaairig genoemd worden» “alzo deeze. Kruidkenner haar Fluim by Se ag Á ND) N. 1537. Hord. Cylindr, Murrav Prodr. vp. 43° Gr Hordeaceum Mont. Spicâ ftrigoficte „ brevius Ariftatd. Scretenz.”Gram, 16. Prodre T. 1. f. 1, Gramen deaceum möntanum. f. majuss C-Bu Pins ge Theatr. 15 (8) E/ymus Spiculis bifloris , Involucris Setaceis Pt tentisfimis, ee Plant. 6. Elym. Anvols-reflexo palen ad. II. p. 21. Scureg: Gram T. 24 2. Avena. de Spie. Cap. Medu fe referens, Mor Ì Hil. IL p.'aro. Ray. «Suppl. 6x1. Grams Spic. Loft: nicum Cap, Medufe enge. 1 Touwie. Zoft. DR 4 GRASPLANTEN. S91 van Medufa vergelykt. Het is een langwer. pige Aair, uit vierbladige Borftelige Omwinds UI. zels famengefteld , die zeef lang zyn en, op, En verfcheide manieren, door malkander geboo= gen of omgekromd ; ’t welk eene verwarde Vertooning maakt. leder bevat twee Aairtjes var twee gebaarde Blommetjes. De Halm is dun, omtrent een Voet lang. ForsKAÖöHL nam een‚Soort van Koorngras in Gelukkig A- rabie waar, aan ’t welke hy ook dien naam geeft (*). Het Ehvormige ; dat zyn Ed. by Alexandrie in Egypte aan de-kanten der Akke- ren „voorkwam , fchynt nader.te komen aan de volgende Soort (f). oe Kong met een en air > de & _uitgebre eid, zo 7 iin Virginie groeit dit cad vi bloemige Aaïrtjes heeft met gokid ndi si danig uitgebreid, dat zy de Pluim naar een E- gel doen gelyken; zo de Heer CLAYTON waargenomen heeft. SECALE, Rog. De Kelk beflaat in dit Geflge vie emee Klep- _() Elymus Cap. Medufe, ief ZErypt, Arab. p. 25 (f) Elymus Subulatus. Ibid. p. 26. (9) Elymus Spicâ eretà , Spicais Involucro “deftieutis Datentibus, Sp. Plant. 7: GRON. Virg. 15: Gramen A- venaceum Loc, Ariftatis, Panic, Echinum referentibuse Crarr. N. 570, 570 Ek IL Deer. XIII Stuc. VE. Aro vn Hooro= STUK. te Secale Gereale. Gewoone. 592 DRIEMANNIGE Klepjes tegenover elkander en twee Blomme- tjes bevattende, Hy is op zig zelf geplaatst aan een getande Graat (*)., Het bevat de volgende Soorten, (1) Rog» die de kanten der Kafjes ruuw 85 haaird heeft. Die Koorn, dat in de Noordelyke deelen van Europa , byzonderlyk aan de Oostzee ; in Poolen en Pruisfen, overvloedig gezaaid wordt en geteeld , fchynt wild te groeijen in fommige der Zuidelyke deelen, en in Siberie, GOUAN zegt, dat het in Languedok overal groeïje en van den Heer Murray wordt grceiplaats. gefteld op ’t Eiland Kandia. In Duicfchland en onze Nederlanden bouwt men ook veel Rogge, doch zy kan daar niet ge houden worden voor een inlandfch Kruid. De Rogge-Aair, en derzelver maar kende deelen, zyn zo duidelyk afgebeeld en befchreeven , om het verfchil met de Haver aan te toonen (f), dat ik daar van niet om C°) Zie Fig. 1, op Plaat LXERV if, (a) Secale Glumarum Ciliis fcabrise Syst. Nat, XIL o. GOvVAN hybernum vel majus. C. B. Pin, 22, Theatr, gag: Secale Vernum vel minus. ne B. Pin, 23. Theatre 427, TOURNE Inft. pe 513. T. CI) Uttgezogte Pri IV. Deer, blads. sz. PL AXV An Pen de GRASPLANTEN 395 ftandig fpreeken-zal. ’t Is het hoogfte van ALE ons Koorn ‚ zegt HarrLer , hebbende me ITN Duitfchland de Halmen fomtyds zes Voeten sum. hoog; doch zyn Ed. bekent, dat zy in Swit- Rogge, zerland zo hoog, niet valle, en in zeer fchraale Gronden , die men daar veel in Brabant , Vrank- ryk en Italie, toe gebruikt, groeit zy veel laa- ger. In ’t algemeen, nogthans , is de Halm langer en dunner dan die der Tarwe. De Win- ter-Rog, welke in de Herfst gezaaid wordt ; valt zwaarder dan de Zomer -Rog „die ’s Voor- jaars in den Grond wordt geworpen en niet dan in kleinte en fchraalheid van de Winter- Rogge verfchilt, Ook komt het in deeze dik- wils voor, dat de Kelken drie Bloempjes be- vatten „ naamelyk. een kleiner , tusfchen twee gewoonen op-een,Steeltje ftaande, hangt daar „van af; -de ongemeene ben heid van dit Koorn in Afrika, alwaar men ge- meenlyk van één Schepel vyftig in-oogst ‚zo ‚de Heer pes LANDE s aantekent (*), „De Baron von GLEICHEN, die zulks op- pert, heeft de Vrugtmaakende deelen der Rog- ge, door {terke. Vergrooting » ongemeen fraay. en duidelyk « onder ’t Oog gebragt. „Men ziet ’er wederom uit, dat het Kborn, behal- ve zyne nuttigheden , een Schat van Schoon- heden bevat, Verwonderlyk is het maakzel er CO) Differ. Traités de Pinfique P. zr A Daz. XIII. Stuk, & Arprs sot DRIEMANNIGE vr der” Meelknopjes en Stempelen „als ook-de HL * figuur der Bolletjes vân het frisfche Stuifmeel, hdi als gladde “Eytjes. ‘Zyn Ed. merkt aan, dat Te. men ‚ de Rog in bloey ftaände, met cen hel- dere Lugt en een klein” Koeltje „ dikwils een Nevel van dit Stuifmeel over den Akker ziet hangen(*). De Heet LE peaMmurien heêft het zondérling famenweefzel van een Blaadje der Rogge Plant, keurlyk in Plaat gebragt (f). Maar ongelyk meer treffende is de Natuure kündige Onsleèding der Rogge, door deezen laatften, die zelfs het kiemen en opfchieten der Rogge-Koorntjes , benevens de byzon derheden tot de Aair behoorende, alsoo een Rogge Plant, die by hem; in vier Wêc- ken tyds, veertièn Halmen-gefchooten hadt, ín Plaät vertoont (4). — Dus-zoudendan o veertien Aairen daar van-kuntien voortgekot men zyn; ’t welk misfchien het Geval is» door den Heer Harrem aangehaald, als eene Verfcheidenheid van Rogge GR Deeze beroemde Kruidkenner hadt, geduu- rende ‘zyn’ Vérblyf te Gottingén, nooît Rog: gen * BeoöT: kunnen VERSE „dewyl „ Ben Obfervat Misvosbp. han 1770. Folá Pp. er. 20 ‚ G) Mikroskoopifche Vermaaklyhheden. Quarto. III. Deet. Paar XLIV. (1) Phys. Mikrosk. Zerglied, des Korns oder Rokense euremb. 1764, in Folio, (S) Secale Spicîs “usque quatùordecim Be. TENiEL Month, Unter, I, Hanm, Helv, Inchoat, Tom, 1. p. 29: En GRASPLANTEN, 395 ter het Zuur van in de Maag kreeg. Veel vr. ‚Menfchen zelfs die dagelyks arbeiden, 5 Tuk oók van dit‘denkbeeld en eeten liever flap en had Voedzel; terwyl het zekerlyk ftilzittende Per- pn foonen, die een zwakke Maag hebben, niet wel bekomt. Maar het te buiten gaan van de Maat, is in alle opzigten” en altoos nä- deelig.” Vette ; “bederflyke of ligt röttende _Spyzen, bekomen beter met Rogge- dan met Tarwe-Brood. Ik ‘heb een Man gekend van omtrent tagtig Jaaren, dié my verhaalde , van eene Lusteloösheid en verval van Kragten ; waar door hy als «op den Oever des Doods gebragt was , herfteld te zyn door het eeten van Rogge - Brood alleen. Voeg hier by; hoe men deest; ee de gi, door: enkel oke te: mutti zy CO weren “Ik wil Hostnet fidé ontkennen , aat dit Koorn een fcherp Zuur bevat; hoe zoet ook deszelfs frifch gemalen Meel zy: want zoeté dingen verzüuren {chielykst en" fterkst. De groote BoerHAAveE verhaalde , ‘dat uit Rogge- „Brood een Middel getrokken ‚was, * welk dea Blaasfteen“oploste. Anderer bewee- Me dât door het Säp van Rogge “met Gan zenkruid de Steen ontbonden zy. *t Is Zeker, dät door Gisting, uit de ee een zuur Sap of — pn ‚Geest @) Serermamner Natur, Pp. 213 U, Dezer. XII. Srus, 396 DRIEMANNIGE vr. Geest komt, welke het Yzer en…Koper niet AFDE minder knaagt en verteert dan Sterk. Waters Hoorp- De kragt van de zogenaamde. Jenever, die, in zo groote menigte , van Rog geftookt wordt; is bekend. | Nadeelen Dit Koorn is behalve de Brand of het Zwart, gen in welk het met de Tarw gemeen heeft, eenby= de Rogge. zondere Kwaal onderhevig „het Spoor genaamd, int Franfch Zrgot. Deeze beftaat , volgens _ den Heer ‘AimEN, inveene uitzetting der _Rogge-Kroontjes, inlangte en dikte, tetwyl zy van binnenals vermolfemd zyn(*). Zy kry- gen daar door eene figuur, die dezelven naar, een Haanên- Spoor doet gelyken ; waar van de naam. Men is ’er ‚in. Vrankryk, ín een natte, „koude Zomer , dikwils mede ges plaagd: te. meer, om dat dit Spoor zig fomtyds in groote menigte onder de Rog ber vindt en by een fchraalen Oogst niet,daar uit gefchift. wordt; ’t welk men anders gemakke: t lyk door. ziften kan doen, wegens de grootte der Korrelen. In *% jaar 1709 was onder de Rog van Sologne byna een vierde deel Spoor . en de genen, die van het daar van gebak ken Brood aten , wierden als door dronken, fehap bedwelmd-of kreegen Stuipen en daar: na eene Verfterving der Ledemaaten ({) Dit : ‘ ’ (5) Zie Nieuwe Landbouw, III. Stur , bl. rote CD Hij. de P dead, £, des Sc, de Paris, de led v. 80. GRASPLANTEN Of is, zo in ’t korte; een voorftelling van-de vr, nadeelen , welken dit Spoor -Graan doet ; waar Arprere over de Heer SALERNE een geheel Vertoog ken aan ’t licht gegeven heeft (*),- Sologne is STU& een Moerasfige Landftreek, die naauwlyks Eee genoeg opbrengt tot onderhoud der Ingeze- tenen. Waarfchynlyk doet dit zo wel tot het gedagte bederf van de Rogge, als tot de Kwaal der Menfchen, het zyne. Een Big, evenwel, die men hadt willen opvoeden met zulk Koorn , waar in rykelyk een derde Spoor _ was, isdaar van geftorven. Op zig zelf gege. « ten is het doodelyk. Dat deeze Kwaalen, uit het Spoor ontftaande , by wylen ook in an- dere deelen van Europa waargenomen zyn , heeft de Heer T-1ssor, in zyn Brief aan den Engelfchen Heer Dr. G. BAER in daar 1765, omftandig : „‚ De Gehoornde Rog, hans ain: die Het Kog „ Heer „) is een byzondere Kwaal, door wel- befthree „> ke alleen de Rogge of misfchien nog twee ““** » of drie Alpifche Grasplanten , gelyk my myn ss beroemde Vrind Harrem verhaald heeft, » aangetast worden. ’t Is eene ongeregelde __ groeijing van het Rogge-Koorntje, ’t » als een wen zelfftandigteid tusfchen ‚> Graan 2) Mem. ns eg Maladies que caufe le Seigle Eirgo- té. Mem. de Math. & Phys, Tom. II. p. 155. (GH) Phil. ard Vol, LV. p. 108 U, Deer. XIII Srume 308 DRIEMANNIGE VI: 5 Graan en Blad verkrygt, van Kleur (gee Ame ; Iyk ik „ hoewel zeer zelden, gezien heb; _ Hoorp- ,, wanthet groeit in onze Landfchappen [ Swits zum & ‚ zerland} weinig ;) bruinachtig groen, zyn- TE de onregelmaatig famengedrukt , en, gelyk 3, weleer de Heeren MARCHAND en VAIL- 55 LANT gezien hebben, dikwils veertien s> of vyftien Liniën [datis meer dan een Duim] slang en twee Liniën breed. ‘Ten naauw-, „s keurigfte- zyn die Graanen door LANGIUS, s> met bygevoegde Proefneemingen over der- » zelver eigenfchappen , befchreeven (*)s Ge- s> zaaid zynde fpruiten zy nooit uit. Men » heeftze overvloedigst in Regenachtige Jaa- “s» ren; en wanneer een zeer heete Zomer et vogtig Voorjaar volgt.” on Vern Die Rogge-Spoor moet niet, zerk fommie Moeder- gen gedaan hebben, verward worden met het VE _Mutterkorn of Moeder -Koorn der Duitfche- ren „ dat eene onfchadelyke uitzetting der is, in vrugtbaare Jaaren. Sommigen pasfen deezennaam ook wel toe op het zoge naamde Stam- of Heefter - Koorn , onder de Rogge inzonderheid plaats hebbende, wan neer veele Halmen uit ééne Stam groeijen » en ieder een Aair draagen van zes of 2 Duimen lang, die zeer wel gevoed en gevuld De, Men zaait hetzelve voor den Winter s el CI) Descript. Aforbornm ex of Clavoram Secalinorum 17% Pane. Lucern. 1717. Vid, Af, Erud, 1718, pag 30e GRASPLANTEN 299 en dan wordt-het Graan in de volgende Zo- ha) mer ryp. In Noorwegen is zodanige Heefter- ni Rogge zeer gemeen; en van daar overgebragt dl in Pommeren en Poolen; maar tot groote Oog- => ften zal menze ‚ om dat het Graanzoligt uit de Aairen valt „ niet-verkiezen. De vermaar- de LeDERMULLER heeft dit flag van Rog- ge uitvoerig befchreeven en op Plaaten afge- maald C*). (2) en anet Pluizig- gehaairde- Kafjes en u. Wigvormige Kelkfchubben. vilnfems Pluizige, “In deeze Soort, die in de Zuidelyke dee. len van Europa, en in de Levant, wild wordt Bevo zyn de Kafjes Pluizig gehaaird , en | EEE edes langst. zee en dan de gewoone Rogge. — : (3) Rog met ruige Kafjes, de Kelkfchuhben Ee Elsvormig. 4) Orientale, Levant. fche. CG) Vorftelt, und Zerglied. einer Rockenplanze , gemein= lichsdas Staudten, Stek oder Gerflenkorn genante Nurnbe 1765. Folio, se) Secale Glumarum Cils Villofis , Squamis Calyci- Cuneiformibuse Sp. Plant, 2. Govan Monsp. 56. Gre a Secalinum , Ohms Villofis in Ar. longas defin, _Tourne. Znfl. 518, Gr. Secalinum maximum, Parxe Îheatr. 11 E h Gramen Creticum ee Glume _Ciliaribus. T. Cor. 39. Buxes Cent. Ve T. 4 ae Secate Glumis”hirfutis , Squamis Chiers Subula= s, Sp, Plant. 5 Gr. Orient. Secals Spicâ brevi & latâ, Touryr. Cor. ÚL, Deer, li STux, \ 400 DRIEMANNIGE Secala Creticum:. Kandia- £che, (4) Rog met de Kofjes “aan de buitenzyde gehaaird. Deezé Soorten van Rogge zyn door den vermaarden TourNerFrorT in de Middel- landfche Zee, en de laatfte op ’t Eiland Kan- dia waargenomen. Deeze hadt, zo hy aante. kent, een knobbeligen Wortel, doch verfchilts zegt SCHEUCHZER, grootelyks van het Bol- wortelige Rogge - Gras van Aleppo ‚door Bag RELIER afgebeeld , ’t welk by onzen Ridder _ de Vyfde Soort is van ’t hier volgende Gee flagt. > HoORDE UM. Gerst, De Kelken zydelings , Greendale. „ EED- bloemig, drie by elkander (*), onderfcheict dit insgelyks zeer bekende Koorn , % welk ook een getande Graat heeft, van ’t voor- gaande. Gedagte drie Kelken maaken met els kander een zesbladig Omwindzeltje uit. Daar by kan-men voegen , dat de meefte Soorten lang gebaard zyn. Hier volgen dezelven. oe (1) Gerst (4) Secale Glamis extrorfum Ciliatis. Gre Cret. Spic Secalinum ee Ae fâà Radice- Touasre Cori 39. SeneucHz. ‚ () Zie Fig. 5 se oe LXXXV IL GRASPLAN TE Ne 40Ï _ 1) Gerst met alle Bloempjes tweeflagtig en _ vr. gebaard ; twee Ryën regter opftaande, Alper za ‚Dit is een niet minder bekend Koorn dan ST®* de Rogge. Men nemt het, naar den Latyn- zo deren fchen naam, Hordeum , in ’t Italiaanfch Orzo, ® G uigare, in't Franfch Orge ; maar in *t Engelfch heet het Barley, in ’t Spaanfch Cerada , in ’t Hon- gaarfch Arpa, in ’t Hoogduitfch Gerffen, gelyk by ons Gerst. Omtrent de natuurlyke Groei- plaats fchynt geen zekerheid te zyn; hoewel fommigen die in Schotland, anderer in Rus- land of zelfs op ’t Eiland Sicilie tellen. Dr- OSCORIDES maakte maar van eenerley Gerft gewag; doch TrrorgrrASTUS fpreekt van deszelfs verfchillendheden naar ’t getal der Ryén van Graantjes in-de Aar, twee; vier of zesvoudig. De eerfte en laatíte worden nog als byzondere Soorten onderfcheiden. Wy fpreeken hier van die Gerst, welke de Koornt- e jes _@ Hordeum Flosculis omnibus hermaphroditis Aris- katis, Ordinibus duobus ereftioribus. Syft. Nai. Xll er Vege XII pe 107. Sop der ag R. SLugd. 69. Hord. Spicâ niin. Cal Fe Setaceo &c, Hart. Helv. N. 1533. B, Hord, Flosce om- Mb. hermaphroditis , Sem. decortitatis. H. Ups. 23 Hord. nudum, gymnocriton. J. B. Hijf, IL. 430. Zeopy- fûn vel Tritico- Speltum. C. B. Zheatr. 423. y, Hord, Plyftichum hybernum. C‚_B. Pin, aa» Zheatr, 433. 1 Daze, XIII, Srum. dor ° DRIEMANNIGE VL. jes op vier Ryën heeft , maar twee derzelven ur regteropftaande dan de anderen. Deeze wordt Hoorts wederom gefchift in Zomer- en Winter-Gerst, TUK. Gerst, naar den Zaaytyd: hoewel de laacfte veel zwaarder valt dan de andere. Ook is ‘er van deeze eene Verfcheidenheid , met gepelde Koorntjes ‚ zeldzaam in de Akkers voor- komende, in Duitfchland Memel «Gerst gee naamd. De Deelen der Vrugtmaaking vari de Gerst zyn» door gedagten Heer Baron de Grer CHE N,ook naauwkeurigin Plaat vertoond (*) De Heer Harrer merkt aan, dat deeze Soort, in alle Bloemen , twee Kelk - Kafjes » heeft, korter dan het Blommetje, Elsvor- » mig, in een-kort Baardje uitloopende. Het » buitenfte Bloemkafje, zegt hy , ís zeer hol, » met de zyden famengeplooid-en de Rug » gehaaird , de tip eindigende in een Baardje s> van drie Duimen langte : het binnenfte is » ongebaard. De Twee Bloemblaadjes Zy" » Pluimachtig. Uitwaards, in de aanvoeging ». van het grootfte Kafje, is een Haaîrige Styl »» ZO lang als een derde van het Kafje, zynde s Een onvolmaakt Bloempje.” Ti. Hordeum (2) Gerst met alle Bloempjes tweeflagtig % ge Zestig c) Obferv, ‘Microscop. T.: GC) Hordeum Flosc. ab mn ed arti GRASEFLANTE N or Zehaard.; de Zaaden op zes Ryën get a geplaatst. __Zodanige is de Gerst. die. men gemeenlyk ers zaait „ ook wel genaamd. Roode, Gerst. Zy heeft de Aair- dikker en zwaarder. De on- derfte Bloemen zyn: onvolmaakt; de overigen hebben den Kelk korter dan de Bloem, aan ’£ begin-Bladerig, aan ’t end gebaard. Het buis teníte Bioemkafjé geeft een rùuw Baardje uit; van twee Duimen lang; het binnenfte is kort en. Lancetvormig. Twee Pluimachtige Bloem- blaadjes zyn ’er , het derde heeft de gedaante van een Baardje, als in de voorige, zegt Hare LER. | CT UE eine ne nn zchyk en ongebaard » de Zaaden dg en ee tic ‘age Re Gerst, op elkander leggendee Ll De ts, Sem, fexfarism sequgliter pofitis. A. Ups. 23. Mier. Dit, N. 6. Hord. bis polyftichâ Flor, omnibus hers maphroditis longe Ariftatis. Harr. Hek. N. 1534 H, Hex aftichum ] polyfichum rn & hybernum, C. B. Theatr, 439a (3) Hordeum Floschlis lateralibus Masculis muticis , Sem angul. imbricatis. H. Ups. 23. Mat. Med. p. 47. ovan …_N, 1535. Hord, Diftichum.. C. Be Pur.22. J.B. Hift, Ilp: 4298, Hord. nudum , f, Seminibus decortitatis. Mor. T. 6, £, 2» Ì ; C 2 « II, Deez, XIII StvBe 404 DRIE MANNEGES VI. AFDEEL, "eE. HoorD- STUK Gerst, ton; . Speltige, ; De zeldzaame byzonderheid, dat van de vier ryên Bloempjes , welken deeze Soort zo wel als de eerfte heeft , twee uit onvrugte baare beftaan 5 zo dat de Aairen van deeze Gerst maar twee ryën van Zaaden hebben, en derhalve zweezydig zyn; onderfcheidt dezelve ten duidelykfte. Zy is fchraalder en teerder;, ook laager van Gewas, wordende daarom Älei- ne Gerst of ook Zomer Gerst geheten; om dat zy niet dan in ’t Voorjaar gezaaid wordt en meest tot Aas voor Hoenders, Ganzen en an- der Pluimgediert, In ’t Hoogduitfch noemt menze deswegen Putergerst, in Italie. Scan della, in *t Franích Pomette of Paumette. Hier toe behoort de zogenaamde Bhote Gerft, dus niet zo zeer geheten , om dat zy minder gebaard is, als wegens de bloote Graankorrels. Men noemtze in ’t Franífch Sukrion of Orge nu, en uit deeze heeft de Heer ADANSON ‚ door ’t zaaijen, verfchei- de veranderingen ten opzigt van de Bloem- deelen bekomen, die echter niet beftendig waren (*). 6 Gerst met de zydelingfe Bloempjes Dan nelyk en ongebaard , de Zaaden hoe kig» _witgebreid, met basten. © Mem. del Acad. R. des Sttanecs de 1765, p- 960. (4) Hordeum Flosc. lateralibus Masculis muticis ‚ Sem ans ee Te a rit € nn GRASPLANTE Ne 405 Zo weinig verfchilt deeze vande voorgaan. ‚Vl: de, dat de Heer HarrLerRr.ze {daar toe be- 1. trokken heeft. Men noemtze Baard- Gerst id om dat zy de Baardjes langer heeft dan de Gerst gemeene, naamelyk van vier tot zes Duimen, Zy heeft anders de Aair breeder , platter en- korter; de Graankorrels digter op ééngepakt en eenigermaate hoekig. … Voor ’t overige komt zy; alzo de Korrels-maar- op twee ryën aanrypen,-met de Tweezydige naast overeen : hoewel -zy “zes ryën -heeft- van Bloempjes ; «maar de-overige misdraagen. Dewylzy naar de Spelt zweemt, is ‘er de.naam van Zeo-Crí- “thon, die tevens den Griekfchen naam van de Gerst influit ‚aan gegeven. In;ltalie noemt menze. Duitfche Ryffs in Engeland Sprat-Bar- ley, in- Sweeden Skyffelkorn , of ook Pluim. Koorn; dewyl 5 zig door ha are plat geveder= de Aairen alszins Vederachtig vertoont. Deeze Soort van Gerst wordt beter-dan-de voorgaande geacht ‚om dat zy; ook in vette Grond; niet te fterk in ’t Stroo fchiet en zwaarer Korrels draagt ; weshalve menze in Duitfchland. verken tat. shet jiechantman, tr _Men + sh Ad eed has EAT ET EE EEE 125, T. 17. Hord. dift. Spicâ latâ compresfâ breviore, Mor. Rijt, Ul: p. 206. Hord. dit. Oryza Germanicae J. B. Hift. Il. p. 420. Zeocriton £. Or. Germanica. C, B. Pin, es ce 3 u. Dems: UE STUK, \ 406 DRIEMAN NIGE Af. -Men heeft er; zo in Engeland-alsin Vrank- an. ryk; vetfcheide Proeven mede werkftellig ge- Raar naakt -en-daar vaneen ryken Oogst bekomen, pil nn Doch zy vereifcht een vrugtbaaren en wel toes bereiden Akker::-ook:moet het Zaad, «dat men tot zaaijen- gebruiken wil, eerst van-de kleine Korrels, die. daar onder zyn, gezuiverd wor- den : daarenboven laat zy zig: zeer moeielyk pellen:-zo «dat het teelen van deeze Baard- Gerst-meer tot Liefhebbery ‚ dan tot een weer zentlyk en beftendig voordeel; in deeze Lan- „ den dient. gen en ‘plaatfen gebouwd. Eken Vanouds isde Gerst ònder de „gebruikt geweest,» *t Land Kanaän, zeidMeo- ss, was (rugtbaar in Tarw én Gêrste Te “genwoordig teelt menze.in Egypte tneest tot Aás voor Hoenders en Paarden -Voeder ; zegt FomrsKaöur, die waarnam sdat ’er dóor- gaans twintig Aairen voortkwamen op éénen Stoel; ftaande de Planten een Span van elkanr ader. Men vind in de Heilige Schrift te meet- maalen van: dit. Koorn onder de Schatten des Laánads , onder de Offerhanden en onder den Voorraad , gewag gemaakt. Door Caris Tus werden, met vyf Gerften - Brooden en twee Vischjes , vyfduizend. Menfchen: verze: digd. Daar komteen Meel van, dat zoet van Smaak is, en waar van het Landvolk, in Ee ' : gef . € GRASPLANPEN) 407 le deelen van Europa, zyn Brood bakt, Op de Switzerfche Alpen en in de Noordelyke A=: HI. Eanden , isdit zeer gemeen. Zulk Brood heeft sun” alleenlyk dit gebrek „dat het te fchiclyk droog wordt: doch overtreft nog oneindig het gene door de Laplanders, uit fchaarsheid , van Boom- bast wordt gemaakt. Ook geeft veel aanleis Gerst. ding tot de Gerstteeling in de Noordfche Lans den „dât dit Koorn aldaar zo fchielyk aanrypt ; kunnende dikwils in agt of negen Weeken , na dat het gezaaid is, reeds gefneeden wor- den wórden, Zo Linneus verhaalt en zulks in het Noordelykfte van Europa (*). … Het Gerfte- Meel is ook, tot Gebak en Bry, geen onbekwaam Voedzel. De Varkens worden 3 gemeenlyk,-in-ons Gewest, daar mede vet ge” maakt. De Paarden worden in Spanje met Gerst gevoerd, _evén als alh Haver. Voorts dient zy tot Aas voor etpeliee 5 als gezegd is, Doch wel het voornaamfte ge- bruik van de Gerst , hier te Lande , is om Mout te maaken tot het brouwen van Bier , dat ook bereid kan worden van ander Koorn (4). In de Getieesktünde was , van ouds her, tot heete Ziekten ‚ niets gebruikelyker ni nde _@ Vid. Flor. Lanp. Proleg. $. 29, GH) Zie de Aanmerkingen van den Heer Linneus, Over het Bier , Srocku. Verhand, van ale of XXV. Band, pag. 53 Cc 4 II, Daer, XIII, STUKe In da . 408 DRrEMANNIGE Gerfte-Drank , of Afkookzel van Gerst, om. ' “de kragten der Lyderen te belrouden. Nog heden ‚weet men; van hoe veel dienst het- zelve zy. Dun, verfch Bier; kan ook tot het zelfde einde trekken. BOERHAAVE leerde, dat Bier kragtiger Was dan Wyn; doch het» zelve is, oud zynde, tevens koppiger. Vet- te, dikke Bieren zyn zeer voedzaam, als blykt uit de Brunswyker Mom en dienen tot verfter- king van zwakke Geftellen. Men heeft nu kortlings het Weekelyks brouwen van verfch Bier, op de Schepen; die lange Reizen doen; hec allernuttigfte tot voorkoming van het Scheurbuik bevonden (*). Van zuur Bier wordt; door een nieuwe Gisting, Azyn se maakt, > Uitwendig is het Gerfte - Meel ‚in Pappen ; dienftig om Gezwellen te doen ver- flaan, of de Verettering te bevorderen. De Baardjes van dit Koorn zyn, als kleine Vlym- pjes, tot opening van de Adertjes der ont: dtoken Oogleden , volgens de uitvinding van WooLHoUzZE, zo HALLER aanmerkt, in gebruik geweest; doch volgens HEISTER waren het de Baardjes van Rogge - Aai ren ({). De C°) De eerfte Uitvinding daar van wordt aan den Heet Maceripe , Geneesheer en Chirurgyn te Dublin in Ter- land, Br: a dlg. Vaderl. Letter - Oeferine „gea „1. D. oe Zuftit, den Cap LI. de Scarificatione Oet oe GRASPLANTEN ‘409 De Gerst iss behalve andere Kwaalen,; wel VI. allermeest, zo men aanmerkt, die, welke de “Tr. Kanker genoemd wordt, onderhevig. Moog- „Het Hoorn. Iyk is het die , waar van Loper de Afbeel- an Ks ding geeft onder den naam van Brand der Zo- 8% mer -Gerfte, vertoonende een zeer íchraale en als uitgeteerde Aair. Immers het is eene on= gefteldheid ‚ waar door de Vrugtmaakende dee- len zodanig worden aangedaan , dat de Aair geheel vlakkig of zwartachtig wordt, en de Graankorrels niet dan Blaasjes zyn, met een Poeijerachtige Stof gevuld. In verfcheide andere Planten heeft dit ook wel plaats , en zelfs in allerley ander Koorn, doch in de Gerst het allermeeste (*). Terwyl deeze. vier Soorten van Gerst zo weinig ver fchillen En komt het my bedenkelyk voor, of niet wel de eene, door veranderin van Grond of door het Klimaat en Saizoen, i in, de andere overgaa; ’t welk inderdaad een ftuk. zou zyn, voor de Liefhebbers van den Land- bouw wel waardig te onderzoeken. Ik zal nu de Gerstachtige Gras Soorten. voor: ftellen. zl 5 Geste Ken Zie hat k Verlos van den Heer Armen over de Oirzaak van de Kanker in 't Koorn, Witgezogte Ver- hand. Vil. Deer, bladz, 220, enz. Als ook Nieuwen Landbouw , Ill. Srum, bladz. 36, enz, Als ook D, pe Gorter Flor, Belg. Ed. Il. p. 347e Ces 1. Deer. XII, STUK PE eel DRIEMANNIGE VL (5) Gerst-Gras met alle Bloempjes vrugrbaar , et AJN drievoüdig en gebaard; de Omwindzels Nie Borflelig aan den Voet kanthaairig. iks In. Italie en de Levant ; inzonderheid by Bedfan, Aleppo; is-dit Gras waargenomen ,‘t welk zig telig. … zeer duidelyk door zynen Bolachtigen Wor- _ tel onderfcheidt, Het heeft-een Helm van drie Voeten hoogte en eene Aair byna als die van het Genee Gaas mear: ee en Voets wee Vlis @, bi, Gas mêt de ydelingfe Bloempjes Be kn Sibaar. ongehaard ; de se ie ind Dit Divi: in Italie (*), zegt LiNNzGs, en in Engeland, hebbende veel Knoopige Worte tels: het middelfte Bloempje is gebaard en de Omiwindzeltjes hebben paarfche Baieijes » langer dan, de S Eogpies | 5) Hordeum Fisc. omnibus gertilibus , pee Aris- tatis , Involucris Setaceis bafi ciliatis. Am. Acad.'ÎV. pe 304. Gt. Secalinum Bulbofà Radice, Barre Jc. 112: fe 2. Scmeucnz. Gr. 19. Gr, Bulbofum ex Aleppo. C. B. Pins 2x Prodr. 4. Theatr. ar: Mor:S« 8. Teó. £‚ 7. 6) Hordeum Flosc. Lateral. -Masculis muticis ‚„ &c on Plant. 7. cn Erven Nodofam, Ray. a P» 397. -T. 20. f, KEN Van Ztalia heet de Heer Rita Zudia ge GRASPLANTEN 41 Zus Gin Gras met de zydelingfe Bloempjes vvt Mannelyk-en gebaard ; de mens Om. ae »…_windzels kanthaatrig. Zeer algemeen komt deeze, die Bafterd- Heen Gerft genoemd wordt, op Steenige Wegen, %rrinum. Muuren en Puinhoopen » waar van zy denGerst, bynaam heeft ‚door geheel Europa voor. Har- LER zegt, dat zy in Switzerland groeit aan de Muuren der Wegen. In Sweeden vondt onze Ridder ze op.de Wallen van Landskroon en andere Steden, In ons Holland i is zy alom ge- meen aan de kanten van Straaten en Fuinige Wegen: zo dat zy een harden Grond fchynt te beminnen, > In Rusland vondt de Heer pe GoRTER Aseze, (aps: ‚Soort niet, die door hebbende An an een hooge daar boven, ae gekken barfeige Bad „ess "5 Hordeum Flose. Lateralibus Masculis Ariftatis, Invetucris intermediis ciliatis. 78 Plant, 6- Gort. Belg. SOFA Suer. 107, 113. Oep. Dan. T. 629. Jaca, Vinde 297 Govan, et, 58 eg dane, zon Scoe Gen arbeiten ‘minus et V Vlgsre B. Pin. ge Pik. TJ4 Screvenz. Gram, 14. Gr. ae aehin Viarem Mor. S. 8. T. 6e f. 4. Hord. Spantapeum fpurium, Los. &. 30. @, Gr. Spicatum Secalinum minus. Tourr, Znft. sedia. Gram, 17. N. 3 Gramen SpicÂâ Secaliuâ. C, B. Pródr, 18. Harz. Helv. N. 1535 4ta D-RIEMANNIGE vr „ waar door het van de echte Gent vers enre.| 5 chil en daar van geene verbastering fchynt ge tezyn, zo HArrER aantekent, ín welk ver- „moeden anderen gevallen waren (*). Sommi- gen noemenze ook wel MZuizen- Koorn, Een grooter Gras van dien aart, door C. Baurninus op ’t Gebergte Wasferfall ge- vonden ({), en doorgaans in de Bosfchen by Gottingen voorkomende , zo" de Heer HaArrer waarnam 3 groeide twee Ellen of zes Voeten hoog ; „maar deeze is hier voor tot het Koorn-Gras , met den bynaam van sie 389: Europifch, thuis gebragt *. Kleine, Groote, - Of de Kleine eerd Gerst van C. Bat- HI NUs, die overal o p drooge Gronden voor= komt, eene TUREN dan eene wee- zentlyk ‘verfchillende Soort , (waar aan fom- migen den bynaam van Rogachtige geeven,) uitmaake, laat ik onbeflist. Door geheel Si-_ berie, alwaar het by ons gemeene Gerstgras vandien aart niet fchynt te groeijen ‚ was dit Kleine „-Rogachtige, zeer gemeen, en onder- fcheidde zig , zeer duidelyk, door zyne bruin- rood of fomtyds ook fchoon paarfch gebaarde Aaïren. Zou dit dan ook kunnen zyn de Muur-Gerst ‚ daar PLiNrus van fpreekt (1) Ziehier de befchryvingdoor GMELIN. 5» De @) Vid. 42, Hekvet. U. p. 132. (4) Gramen Hordeaceum Mostanum feu majus. C. B. Theatr, 135. Hordeum fp. rigidis- Cyiindricis , Calycinis Glamis Ariftatis. HArr, He. N. 1537. (1) Herba phoenicea nobis Hordeum Murinum: Hijfte Nat, Libr, XXII, Cap. 65, GRASPLANTEN HER 's De Blaasjés zyn veel kleiner dan in het „Vl « Á Eler s> Kleine gemeene Gerfigras van BaumINusen HL. » de Aaïren eindigen om laag nooit in het Kaf- stom »je. De zydelingfe Blaasjes zyn doorgaans Gerste »> zo fchraal en klein, dat zy niet dan by $” » naauwkeurige befchouwing als zodanig , > maar in de eerfte opflag als Baardjes zig s vertoonen. Derzelver Baardjes zyn fom- >» wylen naauwlyks zigtbaar , fomwylen van ‚, een half Duim en langer, in welk geval die evenredigheid , der Baardjes onder elkan- s, der , plaats heeft, welke in de Figuur van VAILLANT keurlyk is uitgedrukt (+). ‚> Altoos zien de Baardjes roodachtig ‚ doch s> fomtyds vaïlen zy , met de geheele Blaas- ss jes, fierlyk paarfch; gelyk STELLERUS In Switzerland heeft de Heer Harrem dee- ze Rogachtige Basterd-Gerst aan de Oevers van Rivieren enBaunIiNus in Koornlandén _ gevonden: doch zy is er zeldzaam, en de an- dere zeer gemeen. De Bloempjes, welken GMerin Blaasjes noemt, heeft dezelve , zo hy aanmerkt, als ook de Baardjes korter en ruuwer, gelykende meer tweezydig, hoewel weezentlyk zeszydig zynde; zo dat deeze mooglyk eerder eene verbaftering van het Gerst- of Rogge-Koorn zou fchynen, als de Botan, Paris, p. 83. T. 17. fe 6» 5 4) Gamers Siber. Ì. pe 124» 125: U Deer. XII, SUE * fh DEIEMANSIUE ee gewoone Basterd- Gerst der Muuren of Voets Hoorn. mi. Prlen ie @® Gerst-Gras metde Baardjes en Berfige Hordeum __ — Omwindzels uitermaate laug. Sn ven | Gerst. Dit is het Levant ft laairgras van den Heer SCHREBERs’ k welk de beroemde SHERARD by Smyr: „zynde door ScHeuct- ZER genoemd. Gerfigras , DS ‘dat de Aairen om- ringd heeft met zeer lange Baardjes. Dergelyk __Gras vondt BuxBAuMm aan den Bosphorus en 33 Tieke in Sg ee din des Bale, van Be: vlarmadl ee dan de HE. geeven ’er een zonderling voorkomen aan. Men kan zulks inde Afbeelding van ScHREBER befchouwen, die aanmerkt dat deeze Soort, door, niet meer dan twee Bloempjes op ieder Tand vande Graat te hebben, van-de Gerst verfchillen zoude. TRiTievm Tarr. De Kenmerken , die dit Geflagt van het voorgaande onderfcheiden 5 zyn een cenzaar d me C8) Hordeum Ariftis moe Setaceis longisfimis. Sp. Plant. 8, Elymus Crinitus. Scures, Gram. p. 15. T. 24 f. 3. Gramen Hordeaceum, Spieâ- Ariftis longisfimis circumvailatâ, Scneucnz.. Gramme 20e Buxs, Gent Ie Ps pe A digen ' G Ria S PLA NTEN, Ais fe tweekleppige Kelk ; drie of meer Blomme. VE tjes bevattende; benevens ftompachtig fpiefe » Bloemen (©), die ook doorgaans veel minder ston gebaard zyn, zittende in de bogten van ecne zonderling geboogene Graat (CP). Het bevat de volgende Soorten; waar onder de agt eer- ften Jaarige , de anderen dta ie Planten zyn. 3 LR () Tarw- met de Kelken eat: Buikigs Sn 55 glad, op elkander leggende en gebaard. en Zomer (2) Tarw met de Kelken vierbloemig ‚ Buikig, Tarw effen „ op elkander leggende en bynâ onge- Hier. baards CX Flos, etage, vkee dat door anderd is in obtnfinscuhus w gen wil fomper dan flomp, asen onze ° Ridder heeft ‘er alleen mede te kennen willen geeven , dat de Bloem minder fpits is dan in de Gerst en Rogge, of, gelyk zyn Ed. van ’t buitenfte Bloemklepje zegt (obtufa cum acumine) romp met een puntje (CE) Zie Fig. 3, op Plaat LXXXV Ile 0) Trisioum Galseibug. gert ai: ge Hort.- Do 21. dn : imbric. hors; Ariftatis. 24. R, Zugdb. zo. Frit. Ariftatum. Bracxw. Te 40. fa, 5 es zeftivum. C. B. Pin. 21. Tric. Typhinum. Los. Jas Triticum ras quadrifloris Vantricoûs , levibuss ime IL Des. xl. Sruk, A16 — DRIEMANNiGE VI. _ Dat onze Ridder de Gebaarde voor Zomer: / E Tarw , de Ongebaarde voor Winter -Tarw hier ae opgeeve , acht de vermaarde HArLLER niet Zarw. billyk: want onder de laatfte zegt hy komt ook Gebaarde Tarw voor , zo wel als Onge- en onder de eerfte, en men ziet dikwils dat Tarw, die op een ruuwen Grond Daardjes gehad heeft, dezelven aflegge in een wel toe- bereid , vrugtbaar Aardryk. Zelfs komt uit Zaad van Zomer- Tarwe, zo zyn Ed. getuigt ondervonden te hebben , Winter -Tarw voort : des die tte rd geheel vervallen … van onzekeren oirfprong : Ee Wkeriyk o op pn Sicilie je of by d “ Bafchkiren [aan de Rivier ‚, Samarra, in Tartarie, alwaar zo men wil ‚ ook de Tweezydige Gerst van zelf groeit , } » of in het Oosten , de oirfprongelyke Plant ” aks n eb eenig Honds- ns niet genoegzaam bekend is ‚door € ri 8 = … niûtte dát deeze onze Ta Prnriy r Ouden , hoedanig, inzonderheid op Sie EE cie kenbricatis fubmaticis. Govan Monsp. sr. H. Ups, at. in Mas. Med. 47. Hart. Helw. N. 1422. Trit. Rad, amme , GRA Ss PIAN-T-EN. 417 » Cilie,mct een rood, kraakbeenig hard Graan, _ VT. » voorkomt ‚ dat by ons zagter valt. Want ve „in Egypte, Griekenland en het Ooften , „Hoor: » bouwt men dergelyke Tarwe, Voorts kun- » nen wy zo min de Verfcheidenheden by de » Ouden bekend, als die der Hedendaagfchen, » ontwarren.” De Tarw , in ’t Hebreeuwfch Chittach ge: tendheid- naamd of Chintach, in ’t Griekfch Puron, thans zo bekend onder den naam vàn Zriticum , is oud- tyds Robur en Siligo genoemd geweest. In ’t Engelfch noemt menze Wheat of Weete , dat „veel overeenkomst heeft met den Hoogduit- fchen naam Weitfèn, waar van wederom Weite of Wit „ dat in verfcheide deelen van onze Nedashadis voor Tarw gebruiklyk is, af- ftamts en ziet op de wi e r van h „Meel en daar van gebakken Brood. In *t Franfch vereert menze met den algemeenen naam Proment en Bled, dat is Koorn, by uitmuntend- heid; gelyk de Italiaanen het Fourmento, Gra. oen Solina heeten, de Spaanfchen 7rigo. Onder de Graanen is de.Tarw in zo veel achting „ dat men die al van ouds, in ’t by- zonder ‚ Avorn. genoemd ‘heeft, in’t Griekfch « Sitos, datis Spyze. Nog heden is dit by vee. len in gebruik; terwyl zy de Rog en Gerst flegts mede begrypen onder den-naam van Graanen. Offchoon wel, in de Heilige Schrift, doorgaans gefproken wordt van Tarw en Gerst, — als Tarwe. 1. Deer. XIII. Stuk, „AIS DRIEMANNIGE VI’ als de Leeftogt der Israëlieten, zo vindt men II. nogthans in’t byzonder gewaagd van het te p te-der Tarwe. Men vindt dat dit Koorn al- Tarw, leen, door SALOMO, tot Onderhoud gege- ven werdt aan Vorftelyke Huisgézinnen : men vindt in het Nieuwe Testament byna alleen van Tarw gefproken en in de Openbaaringe van JoHANNEs wordt de Tarw op driemaal zo veel Prys gefteld als de Gerst: dat meer j verfchilt dan hedendaags. De Land-_ Hier uit blykt de uitmuntendheid van dit bouw. Koorn, dat het voornaamfte Onderwerp ge- weest is vanden Landbouw van den aanvang des Werelds af. “Van Apams : Haren een Veehoeder ;” maar Kain een Landbouwer. Na den Vloek, wegens zyn Broedermoord ‚ week deeze Oostwaards , en heeft waarfchynlyk den Landbouw verfpreid in de binnenfte deelen van Afie.- De Egyp- tenaars zyn nog heden Meefters daar in , hou- dende door hunne Waterleidingen het Land 23 terwyl de Inwooners van Geluk- ‘kig Arabie, eene anders dorre Landsdouw , zelfs de kanten der Bergen, door het afloo- pende Water, konftig weeten te bevogtigen , en te maaken tot ongemeen vrugtbaare Tere rasfen. Bemesting heeft het Land aldaar, tot den Koórnbouw , niet noodig. Men zaait ’er tot Spys byna niet dan Tarwe, en Gerst tot een foort van Drank : Rogge « en en ae GRASPLANTEN 419 Yer onbekend, De Winter is, om zo te fpree- _ vr. ken, de tyd des Oogsts i in die Oofterfche Lan- een den, gelykerwys de Zomer in het Noorden, Hoorn. De Gerst wordt’er reeds in February ‚de Tarw Te in Maart ryp._ Dikwils teelt menze onder mal- - kander in die, Gewesten , en‚dus wordt van bei- den „of van elk in ’ byzonder „ dat gezegen- de Brood gebakken, ’ welk tot Onderhoud ftrekt vanalle. befchaafde Natiën aan deeze zyde des Aardbodems Dat het Koorn Ad (een WP enderwerk pe rugt. uitgeflooten ,) vrugtbaarer geweest zou zyn a de ee dan-heden , is niet waarfchynlyk. Men kan ie in Egypte, zo Forskaönr aantekent, om- ten. trent ftaat maaken op een tienvoudigen Oogst en and erhalf ei veel van Gerst. By Geneve zyn La maar € , zo veel, als ’er gezaaid ann Nt verden CH. Doch dit was een ongelukkig Jaar: men re- kende, zestien Jaaren door malkander, op enen ruim twaalf voudigen Oogst (J). Vol gens de nieuwe wyze van Landbouwen , zou byna een derde meer door. die, en zyn opgebragt, … Verfcheide Amiregi ‘ook in onze Prodaben. Bende „tig GH) Proeven tot den Names Laudbome, II. Srux, Am- ferd, 1763. bladz, 36. „G) Het zelfde bladz, 117. Dd a ML Deer, XII, Srum 470 DRIEMANNIGE vr. tig Jaaren genomen (*). De Tarwe. Graanen, Arprer. daar toe uitgekoozen , op Bedden geftoken in Hoorp- een wel geroerde Grond, elke Graankorrel S Zar, EEN half Voet van de andere , in een kuiltje van een Duim diepte, hebben Stengen voort gebragt, ieder met by en over de dertig Hal- men; zo dat van een twaalfde van een Vat pegenentwintig Vaten waren voortgekomen. _ Dit is gefchied te Vugt, in de Meijery van ’s Hertogenbosfche (). Naar den kant van ’£ Gooy heeft men, op dergelyke manier ‚ van een fchraalen ongemesten Grond wel ander- _ halfmaal zo veel Koorn gewonnen als gewoon- CEN Rog- en ander Graan gelukte het nog beter CD. Dit pooten van de Tarw, gelyk men ’tnoemt; —_ heeft zekerlyk het voordeel , dat de Graanen elkander niet in de Grocy beletten ‚en dat ’ers om zo te fpreeken , geen Grond verlooren gaat; ’t welk aanleiding geeft tot die groote Vrugtbaarheid. Het fchynt, echter, in ons Land, tot nog toe, onder de Boeren niet doorgedrongen te zyn: *t welk mooglyk door de grooter moeite en koften , of door aanklee- ving der oude gewoonte , veroirzaakt is, Vee-” ‘len fchroomen zig aan befpotting bloot teftel- len, Á Ee Zie HIL Srux, bladz. 356 , enz ad Holl, Maatfth. XII, D.” ze Salgn bladz. Oz ie A. eersel UI, Srus, als boven en nieuwe Proeven in ’t IV, S É GRA SP LANTEN. 421 len, wanneer iets nieuws , dat zy ondernee- AR men, eens tot hunne fchade niet wel flaagen. - „HL mogt. — Nu twaalf Jaar geleedên „ evenwel » sro. hebben zekere Landbouwers in het Norfolkfe, Tarw, in Engeland , dit doorgeftaan en zyn zo ver gekomen ‚dat één derzelven omtrent. ander- halfhonderd Morgen Lands, op die wyze, met. een goeden uitflag bepoot hebbende, gedagte. Nieuwe „Landbouw ’er algemeen is doorge-. drongen.» „Zelfs heeft men de Manier door verfcheide Uitvindingen - verbeterd ‚ en een byzonderen Ploeg ‚ daar toe dienftig , uitge- vonden (*) Men-hadt, uit pryswaardige Lief hebbery, „Sterke in deeze nieuwe Tarw -teelt. „geteld den op- mâidee breng van:Graanen «uit ééne Korrel ; Zn jeuren. twee- of driehonderd en daar boven, dien zelfden tyd vernam men , dat de (zp) Mirrer, Hovenier van den Koninglyken …_Kruidtuin te Cambridge in Engeland, Zoon, van den beroemden Kruidkenner deezes naams, door het fcheuren van Tarwe-Planten, die in de Zomer van ’t jaar 1766 gezaaid waren ; door hec verdlagtg van de gefch: een en derzel- vens in ne opende Noot van van dn Ore korrel bekomen had A id Planten, die voort- * C*) Geuifemans Magazine Nov. 1730, Zie Alg, Vad, Lek ter „Oef. 1781. II. Deer. Mengelw, bl 382, led Dd 3 il. Deer. XIII. Stuk. wi „Arpesre kl. 435 DRIE MANNIGE voortbragten meer dan bwintigduïend Maireir) ' ond Koorn. „Hoos; t Getal der Graankorrelen uit die ééne dus An gefprooten , werdt berekend’ op meer dan vyfhonderdzesenzeventigduizend. Dit is een ver- baazende vermenigvuldiging ‚ welke nog veel verder gebragt had kunnen worden : want de Planten waren in ’t Voorjaar maar eens ge: fcheurd (*).' Deeze Proefneemingen, door wylen onzen Vrind , Doktor BASTER; te Zirikzee , in ’t jaar 197ö en 1771, nagedaan, waren denzelven niet gelùkt:-dat echter maar ‚aan toevalligheden te wyten Jehyaen dlzo de VA: 4 AN | ern » 20 ho eweest;nog cen Peder getal van Plan: sten en tg dan de Heer Mirren voóor- gemeld, te zullen bekomen hebben (pe Aaf" figduizend van éénen Graankorrel te téelen, is thans niet ongewoon (} ). — Deeze Konftige MC der Graanen heeft haaren oir- | de Proeven en Waarneemingen door et Worrr, Hoogleeraar in de Wrskonse” te Halle , die “vyftig. Jaaren vroeger uiteen eenig Koortije ‚ op die wy- ze, meet dan tweeduizend {tuks bekwam ($2 he: (*) Phil. Tranfuit. for 1768. Vol. LVII. p- 203- GH) Brief over den mislukten uitflag der Tarw-Teelt » sak Baster. Zeeuw fol Genootfchap, IL, Deen, Be Ke Zie N, Landb, 1, Stuk „bl. 2 (5) Zie Breslauer Sammiungen, aa s De 583» CHZe GRASPLANTE,N 423 Deeze Heer hadt ook vande voorgemelde wy- ze van Nieuwen Landbouw „ door pooting aag der Graanen, reeds een denkbeeld (3. Ron * Is bovendien een voordeel van den Nieu ° Brande wen Landbouw , dat de Graanen dus zo zeer Koom. niet. bloot gefteld zyn aan derzelver. gewoone Kwaalen , welken de Tarw meer dan anderen onderhevig is. „Als eene der voorvaamften. moet. men dat. Ongemak aanmerken, ’t welk Brandkoorn genoemd wordt. Dit werdt al vroeg ‚onder dc Israëlieten, aangemerkt als eene Landplaag (4). Die fchraale en van den Ooftenwind verzengde Aairen ‚in Pharaös Droom, zullen daar toe behooren (1). Men vinde ’er de Afbeelding van-by DonoNzus Sn pla wed den „naam, van, Ufilago, in=”t / ed er, Franfch Bru/ure, „in 1’ Engelfch Dicho or Brants corne. os Als-de Aair „ zegt-hy ($), nog te= » der is en op: ’t bloeijen ftaat ; wanneer ’er » dan een‚zwaare Regen valt, en hier op volgt »_een heete Zonnefchyn „waar door dezelve 2 verfchroeid wordt en als verdort: dan komt E Bs elke : f ef Fi Ad BE nej ee mt ine ssd ee nk haniesind - in Welhger ; zl De 1 konnen VEE vs. it GH) Ger. Cap: XLE '=€S) Loser Kruidboek. Amf 15831. bladz. 45. Zie aan- taande de Uflilago in verfcheide Soorten van Koorn- en Gras- Planten de nieuwe Uitgave der Fier. Belgica , door den beroemden Hoogleeraar D. pa GORTER ; in dit jaar ä2êr, bladz. 347, 78 347» 348 Bes U, Daer, XJIJ Srvs. E 424 DRIEMANNIGE' St 5 ‘er dit Misgewas van, ’t welk tak in be- Cit ss ftaat ; dat de “Aair beladen is, met een Hon » zwart Poeijer of Stof , door de vermolfe= > no,” ming der Graâtkorrdien’: ‚ die als verbrand Hy ‘geeft ’er de figuur van „zo wel» me zyn” in Gerst en Haver , als in de ‘Tarwe. Volgens deeze befchryving zou het met de DZo/m of het Zwart veel overeenkomst hebben, daar’ men het, volgens’ anderen, wel van zon moc* ten onderfcheiden (+). ” Zekerer is ’t,dat men het niet verwarren moet met de Kanker ì in ’% Koorn, hoewel hetzelve daar uit ontftaan kan. : _ Veelen atie ‘er dén haam aan van Nile, en Jaauw (4). Het Phböper trap Ee sin en dev een Derawoöreu Kanker: want terwyl in de Kanker , genaamd Charbon, de Vermoltmde. Graanen nog in een Velletje zyn beflooten , en, hoewel uitgezwollen , haare ge- daante behouden, zynze hier als geheel in eea zwart Pogijer veranderd. ; dat wegftuift, en aan ek Ae , Eh Dow bevartar: ‘kleevenoe, dezelven ins- gelyks befmet (1). Hier uit is het gantfch niet (*) Zie het VI. Deer der Uitgezogte PrrhondikilS « bladz. 357 ‚en het: VET, Deer , bladz,-233 + als ook het MI. -Srox van den, iedeen Landing, aan heien ale f waarde 7 @ Gelyk de Heer Bonnet: zie Üitgezogte Vorlanden 54 en, 111, Deer, bladz. (1) Zie de gedagten van den Heer Tissor, ererdid ze Koom - Kwaalen , Parr. Trans: Voie LV. p-tege — GRASPEANTEN! des. ‚ miet onwaarfchynlyk; dat zekere kleine Infek- vr: te mede-iets"tot dit bederf der Graanen toe ar brengen (*); en aangeziende Baron van GLEr- rn CHEN in de meefte Bloempjes der Tarwe et ee ro. kere kleine Diertjes, die men te regt Ziertjes noemen mag ; vondt ‚ naauwlyks grooter dan een Spelde- Punt , welken die Heer vergroot afbeeldt-(#); zo zou men niet onbillyk ver- moeden mogen , of deeze ook, door: Vogtig- heid en broeijing vermenigvuldigende , aanlei- ara konden geeven tot dit Kcornbederf (4). Een andere Kwaal, die ook zeer dikwils de » Honig- Tarw aantast, is de Honigdaaww, zogenaamd, CAAUW. Men vindt daar van; insgelyks, onder de Israë- lieten, als eene Landplaag gefproken, Ge- eek verkade men. daar door cen oriseR ig, Klev , dar: Zomer by Druppels aanzet op de Ber er 05 en Planten. ’t Kin“zyn, dat diet Vogt, uits _ droogende „ die roodachtige Stoffe overlaat welke de Fränfchen Za Rozille of de Roest noemen, En RgmAned Rugine, de Engelfchen Mil- Turr GH) hem. ‘ievoenpigus 1770. Folio. Tab. XVI. - (1) Dat zon eenigermaate, ftto „met het. denkbeeld van den Heer Armen, die de Niëlle felt ecn bederf te- der. Bloemen van het- Koorn. Mem, de Math. & zyn Phys. Tom. UI. p. 69- UI Deir. XIII. Srük. % 2 OO ODRITEMANNIGE su Mildep (*)e „Het is eene Kwaal; welke de Bladen en Stengen of Halmen van het Koorn „Hoorn aantast „bedekkende die „hier endaar, meteen Zen Reestachtig Poeijer „dat zelfs de witte Hon- den; die-door het Graan loopen befmet. Soms migen willen „dat het de uitzypeling van eenigs waarfchynlyk feeds bedorven „ Vogt der Pians ten zy, ‘t welk zig met „den „Daauw vere mengt, of.op zig zelve deeze droevige Kwaal veroirzaakt die het Koorn doet kwynen, en misdraagern. „iddelen > „Immers, Jt de donedaa miet. aan de dan, Ba a der. Lugt, door Dro ce, Dam- ENGS aa PEE ACT ven. Zy is taar yk blykbaar Eene: erigt. van wylen den Heer ges rr : die verhaalt, dat zeer veele Boeren in Zeeland , daar men zo uitmuntende ‘larwe teelt, ad weeten, om nooit eenige- blaauwe Tarw- tehebben, als ook om de, Roest „ het, Brandkoorn , Zwarte en Verzengde ‘Tarw., het Vloeijen, en andere Ziekten. van dit Koorn, te te; verhoeden EN Ook vind ik aangemerkt, dat fchraale Lan- den meest aan dergelyke Kwaalen onderhevig zyn : waarfchy nlyk ‚ doordien ”t Gewas niet fterk KBO gis, om dezelven te wederftaan (De Ee 3 Som- @) z=, 2 tedagte HI. Stur; vonden seed Boro , bl enz, * ke Cr en “Hola: Maatfche xIx Deuss Pa Kea 5 bladz CD Meens: Verharid. XXXIV, Head, Pe zie : GRASEDAN TEN _â2 Sommigen hebben het Graan , ‚dat-zy-zaaïjen wilden „daartegen met Kalk of Zout befprengd; maar in’Sweeden heeft men dienftig bevonden; het-Zaad, dat mervif-de Herfst meent te zaai jens een Handbreed hoog leggende op een Houten Vloer; in ’t Voorjaar met het Loof van uitbottende Denne- Takjes digt te beftec- ken, en het dus tot den- Zaaityd te laaten leg- gen. Ter plaatfe , daar men -voofheen zeer gekweld was door Roeftig Koorn, hadt men , nä het ín ’t werk ftellen van dit Middet ,federt vyftien Jaaréfj geent Ongemak” in de Tarw eine *). Dat zodanige Middelen, ten” dier athde: 5 dienftig Zyn, Ea bt: inzonderheid uit de Proeven en Waarneeminget dean den Va heer van Mun: CHAUSEN, rzyne Ontdekkingen o ks 4 ae Hoo nl de voor ’t bloote Oog Beene Diertjes weese vermaard, die bevonden heeft, dat de Stofjes der Zwart vermolfemde Graankorrbleh Eijeren van Infufie -Diertjes zyn, door onzen Ridder onder de Wardiersjes begreepen (1). Deeze Eijertjes , Neh in, „zekere wap van Warmte gehouden , er een Te Diertje uit voort, EN ; barftende, wede r en groot ) Stockte Kerhand. XXX. Bands ze Pas 2E) Zie het Ie Deers XVAIJ, Srum van deeze Nae rij RTE bl. zor. IL. Dezi. XII ST, 428 DRrRrEMANNIGE Vl menigte;van dergelyke Eijertjes overliet: Dees “IL zes verbeeldt-hy-zig, dat met de Graanen, ruk. Wederomrgezaaid worden, en dan, als dezel= Zarw. ven-opfchieten , het Koorn op gezegde ma- _ _pier bederven: zo dat de Brand of het Zwart dikwils een derde of een vierde deel van een Akker beflaat, … Daar uit -blykt „ hoe nuttig de uitkiezing van goed Zaadkoorn , deszelfs „afs wasfchinge indien het eenigszins, befmet is, bevogtiging met Pekel. en Kalkwater , indien men ’t verfch moct zaaijen ‚en anderszins des» zelfs drooghouding zy ‚ om bevryd te blyven van deeze aarde Hy hadt dezelve, es twin: men; terws vl by. De nabuuren; ladies 1d dikwils een derde van den. Oogst daar door verlooren was gegaan (*). 4 Verfchil— Uit chet voorgaande blykt „ dat de ZA a daauw” of Roest, in ’t Franfch. genaamd Rouik Kwaalen. Je, een,‚Kwaal is die de Bladen en Halmen van allerley. Koorn: de Brand of. Kanker, Charbon, een Kwaal die de Bloemen aândoet: het Zwart of Vermolfeming , genaamd Niëlle, een Kwaal die de Graankorrels zelfs verteert. Deeze laatfte heeft meest in de Tarw plaats; terwyl het Spoor, Ergot, een byzondere Kwaal is, beftaande in een bedorven uitzwelling der Rog- ge Koord, door. eene onl (5) Der Hausvatter. Hanover 1766. Oâtavo, IL. Baud. ve 329. Vide Ameen, Acad, Tone pe 296. en GRA SPLANTEN, 4e8 Deeze komt aan de Kanker het naafte, als door ‘welke dikwils de Graanen grootelyks 4 ee rage uitzwellen 5 weshalve de Heer pu HAMeEr Hoorn- die Kwaal Ja Bosfe noemde, dat is de Bult. Gemakkelykst neemt men deeze waar in de Graanen van Turks Koorn, zo de Heer Bon- NET aantekent, als welken hy daar door hadt titgezet gezien tot de grootte van een Hoen- der-Ey , vol van een zwatt, ftinkend , Ette- - rig Poeijer en als in Plaatjes gefpleeten (*). Tarwi bc In hoe verre,-nu, de gedagte Kwaalen in _Bewaax . trappen verfchillen, en of zy alleen van War. Gee diertjes, die met de Schimmel naverwant zyn, voortkomen, en of deeze Diertjes ook eenige gemeenfchap met de Aaltjes in Verzengde Tar- wee (die tot de Kanker of Brand (Chardon) in ‚ok met de Styf- zel - Aaltjes (4) hebben; it ik Oubelist. Ook weet ik niet, of hier toe betrekkelyk; zy, dat lang gedroogde , verfchrompelde Tarwe-Graan- tjes „in laauw Water gelegd ‚als een wit Worm-. pje uitgeeven. Zekerer is ’t, dat de Graanen zelf, geoon, gedore ‚en door de Wan ats „en door Verfchie- ten behoed worde voor de vermenigvuldi. ging „(*) Phil. Tranfat. Vor; LV. p- 109 Hosser. Recherch, fur bufage des Feuilles. pag. 327. Fige 10. Pl, XXXT. (GH) Zie Baker over ’t Mikroskoop args: en deeze Nat. Hift.I. D. XVIIE Stuk , blade. z al. Desr. XIII Box. ; t ng der Graanens VI. Arpéer. II. kn ad hd 430 DRIEMANNIGE ging van ’t Ongediert , dat altoos meer of mit by‘dezelven huisvest en ze anders in ’t kort geheel vernielen zoude, De Kander of Koorn- tor, en de Wolf of Koornworm, zyn daar van de voornaamften (*). Daar is cen klein Vlieg- je, Brit genaamd, door den Heer LINNAUS ontdekt, welks Wormpje , zo hy meent, wel het tiende of twintigfte deel der Gerstkorre- len, die in Sweeden geteeld worden, verteert; zo dat menze van binnen tot Stof vermaalen vindt, met het Wormpje of Pypje daar in (4). _— Ander Ongedierte, dat de Graanen, ’t zy in of buiten de Aairen, befchadigt of op vreet, gaa ik v voorby: Ik merk alleen aan, dat de ring derzelwen van groot belang is; ge- lyk dan aat) toe ook verfcheide Middelen voore gefteld zyn , door den Heer: pu Hamers zynde dezelven ‘inzonderheid betrekkelyk tot het droog houden der Graanen ‚ door goede Bewaarplaatfen en-Koorn-Magazynen aan te leggen (4): Een nieuwe Manier , om de Graa- nen, zonder Verfchieten, te behoeden voor Broeijing en Ongedierte, door welke men’ de Uitvindingen van gezegden Heer ten dien op- zigte aanmerkelyk- meent verbeterd te hebs ben ; C*) Zie het Mikroskoop “ gemakkheljk gemaakt, XXXIV én XXXV. Hoofdftuk , Hoofdftuk, Piaat XIII. Fig. 1e, 13e CH) Linn. Unters, der tauben Gerfle, Stoekhe Verhand, Band, van 1750. pe 185. dm. Acad, Vol. VIT. 418. GI) Zie Uitgezogte Verhand. \}l, Deer bladz. 349. PN ed GRASPLANTEN” 43E ben, beftaat voöornaamelyk in eene Koornítoof, _ví. waar in de Graanen;-byna gelyk de Bollen by iN de Bloemisten ; in Bakken zo lugtig worden „Hogen gelegd „dat zy geene Togtmaaking behoeven, Tais moetende alleenlyk door Vuur wel gedroogd £ zyn ; dat tot vernieling van: de Eijeren der Schinmmnel- Diertjes dient (*).” “Men heeft het Koorn, immers ‚ na verloop van een groote menigte Jaaren ‚ in drooge ne nog on= verteerd en goed bevonden. » Be Behalve het Brood , welks overgroote nnt- Meel, zigheid ‚ aangenaamheid en gebruik , iedereen enz, mek bekend is; heeft men niet minder dienst van het Meelen de Meelbloem, oudtyds genaamd Olyra en Simila, welk laatfte woord aanleiding fchynt eng te hebben tot den naam van melen, maar het Meel daar ue Bezit: van Meel betekent, Dus noemen zy ons Wit= tebrood , Semmelbrodt , dat met den Latynfchen naam * Panis’ Similagineus overeenftemt, in ’% Franfch Pain de Fleur de Farine , Brood van Meelbloem; terwyl Panis Siligineus eigentlyk is Pain blanc, in onderfcheiding van Pain bis of Roggen - - Brood, en_ by ons Tarwe-Brood in’t algemeen betekent. Het gene nu, uit de gemalen Tarw ‚ na het uitziften van het Meel, overblyft, dat: noemen wy Zemelen , (*) Zie de zelfde VII, D, bladz. 51m; IL, Deer. XIII. Stom, 432 DRIEMANNIGE Anoks … Frfiress-en , wanneer die grootendeels-in het 1. Meel gelaten Zyn, dan wordt het Huisbakken- SOOP ken-Brood (Grof Brood,) dat men in ’t Franfch en Pain «de menage heet. De Zemelen noemt men Sonde Farine, in ’tEngelfch Bran. De Styfzel is het Lymerig gedeelte ;- dat op een byzondere manier gehaald wordt uit het Koorn. In ’t Latyn noemt menze „Amylum, dat is Ameldonk, in ’% Franfch Amidon. Medici- In hoedanigheden heeft de “Tarwe, wat het er Medicinaal gebruik betreft, veel overeenkomst B met andere Graanen. Men heeft al van ouds geweten , dat het zitten met de Beenen in cen hoop Tarmeaagehet Voet-Euvel dienttig was: van Tarwe - Meel , met Olie of Bo- oen dient zeer om de Verettering te bevote deren. Het is verzagtende. woor de Borst, en {trekt uitwendig ‚zo om ’t-Bloed te ftem- pen, als tegen de Roos in't Aangezigt. Die zelfde hoedanigheden. hebben in het: Styfzel plaats „ dat ook inwendig dient, om door zy- ne lymigheid de Ingewanden te befchutten in een Roode Loop en andere fcherpe Ont- lastingen. … Oek wordt het in Oogwatertjes gebruikt ‚met Ceruis en Papaver -Zaad,. Ja de belegering. van Londonderry diende het tot Spyze, en genas tevens den toen- aldaar heerfchende Buikloop. De Zemelen zyn» _ met Azyn en Gom Ammoniak, tot Stoovin- gen zeer nuttig , om inwendige diek a GRASPLANTEN. L452 te verdryven.. „Men maakt ’er , met Water, een Melk van, die door wasfchen de Huid zeer Arbeer. verzagt , de Sproeten wegneemt, de Jeukt doet Haen edaaren en inwendig tot een KoeldrankS"®*- dient (*). Het Zuurdeeg maakt de Eelt en “7 Lykdoorns der Voeten zagt. Het verfche Brood, warm open gefneeden en met eenige Kruideryën opgelegd, heeft dikwils zwaar Ko- lyk en andere bias fpoedig doen overgaan, ne enz ( (3) Tarw met de Kelken ee Buikig _ en eene famengeftelde Aai ns is. ie Daar de Gebaarde Tarw, Brensient Grifon Antos: in Switzerland dende door weering van B sp esddt,s gelyk wy gezien iebbe eeft h rd, plaats in de Kleur van %* Geâan. ‚ Men ver fcheidt het in Roode; Bonte en Witte Tarw., waar’ van de laatfte het befte Brood. geefts maar-de Roodes in Zeeuwfche of Vriefche Ak- Kers gezaaid „ levert fpoedig Witte Tarwe uits Belyk in nnn. de Vriefohé ae GEERT, ri Beek ai á Bee 4iti op de) T De Frinfthen.s noemen je Ees eet GH) Vid. Rurrr Mat. Med. abi plurima in hanc rem. Wa Helv, N. 1422? ries: Re Spicâ. B. Hij. 1L p. Bi Los. Z. ‚ Mor. S Éz U, Deer, XIII. Sreox. 434 DRIEMANNICE VI. op fchraale Gronden in dé Betuwe of in Bfa- AgPrEE bant overgebragt, niet dân grdauwe of brüïn Bil achtige of zogenaamde Roode Tatwe geeft. Dit is dan maar een verbastering „ welke in de „ meefte Planten en Dieren, door ’t Voedzel en __Klimaat, waargenomen wordt. Hier van zullen ‚_wy de zwaarheid der Poolfe en de lekkerheid der Kaapfche Tarwe afleiden. We onder-_ Weezentlyker is ’*t verfchil det Siyrnafthe , UW by ons Roomfche of Turkfche Tarw genaamd, ‘én by de Eranfchen Bled de. Miracle, dat is _ Wonder - Tarw: Deeze brengt verfcheide _groote, wel gevulde Aairen, » tropswyze , aan dus wec- zentlyk een Samengeftelde Aair of is Veek ‚Aairig. In Gewas verfchilt zy anders niet van de gewoone Tarw ‚ en brengt ,-op fchraa- le Landen, weinig meer voort; gelyk zy dan óók in vércheide Provinciën van Vrankryk ‘verbasterd voofkomt , onder den naam van Grosfäné, Grosfer of Kriifer EN in. Lotharingen.» Vlaanderen -en Artois, ofider: dien-van Bie Souri of Muizen-Koorn. Waarfchynlykis 'ts dat zy uit Barbaryfch Graan , volgens den Nieuwen Landbouw, gepoot wordende, wel haare Geltalee en en zou behot- den (*). Wonder: De fuite Kruidkenner ÄDaNson, héét Gerst, by “if arw, © Zie N. Landbouw , 1, Stuk . bladz. zee ee} rr raft “ nd se CRASPLANTEN — Äjt by toeval , onder dé Gerst die in ’t jaar 1764 ‚ gezaaid was in de Vlakten van Ivry » welkege: duurende de Maand February waren over- flroomd geweest; een dergelyke Gerst Aair Er gevonden, waar vam een Plant voortkwam met . we H El Koorn Zarso, zestien Armen, ieder een Aair draagende, van … welken drie’ Veel-Aairig waren ; doch nader- hand is- die byzonderheid van deeze Wonder: Gerst ‚ by, ah weder byna ee weeet nen (*). „Onder den maand van Spreit-Weitzen ìs de gedagte Wonder- Tarw in Sweeden, door den Hallandfchen Paftoor OsBEer, uit Duitfchs land ontvangen en voortgeteeld. uit twéé pe fan van, varini een es veel anderen ware dan” de ede ‘Farwi Zy-bragt, naamelyk, tagtig Korrels voort in de Hoofd-Aair » die-nog vier of vyf kleiner Aaîren aan ieder zyde hadt (}). Lorer heeft; nu meer dan twee Eeuwen geleeden, een geheel Veld vol daar van by Rysfel gezien. fchynt PriNtus van deeze Tarwe, ons er den naam van Centigranum ‚ gewag te ai De Boeren by. Lyons ds ed K) Mem, de VAcad, R. des sn de 1765. 8 960 ‚©. Stochh, Verhand. XXXI, Band, van ’t jaar 1768p … hd Ee 2 IL Deer. XIIL. Stuk. VI. AFDEEL. ne Hoo an 7 en CUI durgidum, Dik- Aairige. 436 DRIEMANNIG TE het Bié qui truche, wegens de gefpleetene En zo J. BAURINUS aantekent. 4) Tarw met de Kelken vierbloemig . Buikig, ruig, op elkander leggende en flomp. De dikke , gezwollene, ruige Aair, onder- fcheidt deeze Soort , die met dat alles, door den Heer HALLER, flegts voor eene Ver- fcheidenheid van de Zomer - Tarwe gehiouden wordt. Hy merkt aan „ dat dezelve ook ge- baard en ongebaard voorkome. Men zou ze st {ommige plaatfen, i in Engèland , Eendebeks- arw noemen Ravy,wegens de dik- er erder Aairen; doch die in de Engelfchc tevens zeer grooten Afchgraanw waren en gebaard: zo dat hier twee Afbeeldingen van MorrsoN te betrekken zyn, de eene met een lange, de andere met een. korte Aair, — By Nymegen groeit deeze rend. in ’% wilde „op verfchei- de Rn, Ke) T anw Ca) Triticum Cal, quadri. Ventr. villofis &ce- Sf. ‚_Prant, 3e Gorr. FI. Belg, H.N. 125. Tite Radice an” nu Glumis Villofis, H, Cliff, 24. R. Zugdb, zo, Trite Spicâ villofà quadr. longiore & breviore , rotundiore. Mor, Hit. 11. vp. 176 S. 8. Der 6 iT, 1de Arift. Spicâà maximâ cineritiâ , Glum, hirfutis, noftrase Raj. Hijf, 115 a232. Harre Gott, V. p. za, Te De wer gE in ee GRASPLANTEN 437 (5) Tarw-met- tweebloemige naakte Kelken, vr. zeer lang gebaarde Bloemen en de Tanden Armer. der Graat Haairig. vn „Hoors- Deeze, die den bynaam van Poolfshe voert, Teven om dat zy ín Poolen geteeld wordt, heeft een essen fange Aair, veel naar die der Rogge gelyken- de, met zeer lange Baardjes. De Korrels zyn wel de helft langer en tevens dikker dan die der gewoone Tarwe: zo dat, indien de Kel. ken vierbloemig waren, hier mooglyk ook die zeer groote Soort van Tarw, welke, vol. “gens Har rrr,in Thuringen gebouwd wordt, zou thuis te brengen zvn: want die hadt ook een zeer gladde Aar (*). Doch de Ver- fcheidenheden. van dit Koorn , en- deszelfs de deling en het Sas gelyt andere Graanen , menin (6) Tarw 65) Zriticum Cal. bifloris nudis , Flosculis longisfime Ariftatis &c. Sp. Plant. 4. Marr. Did. 5. Frit. Ievisfi- Ee he ee majus longiore Grano „ Glum. Fol. Potonicum. Mor; mts. f. 8. An. g, Robur ze Friticum Ins, Gallo - Belgis Leca vocatum. Los. Z. 27? (*) Trit. levisfimum , glaucum, Latui quadrifloris , duobis Floribus Ariftatis, duobus mucronatis. Helv. Zi daat. Tom, 1. p. 209 e3 11, Deer. XIII, Sruk, Vi ArFDET za Ui. pend PVE Triticum Spelta, Spelte, 438 DRIEMANNIGE (6) Tarw met vierbloemige geknotte Kelken en gebaarde tweeflagtige Bloempjes, waar van het middelfte onvolmaakt. Dit Koorn, oudtyds Zea, hedendaags Spel- ta genaamd, in ’t Franfch Zpeautre, in ’t Ens gelfch Spelt- Corne, in 't Hoogduitfch Spekz, Dinekel- Korn of Zweykorn, heeft de geftalte byna van Tarw, doch groeit een weinig laa: ger dan die , maar hooger dan de Gerst. De Bloemen zyn wat Kegelachtiger dan in de voor- gaande en hebben kleine enkelde Baardjes, die de Aair een ander aanzien geeven. Het Zaad, uit twee of de ‘famengevoegde Koorntjes, in LSjí > „islanger dan het Tar we-Graan en fcherp gerugd, ros van Kleur, gaande niet gemakkelyk uit zyn Kaf, zo dat het gepeld moet worden als de Gerst Dit flag van Koorn is al vroeg onder de Israëlieten en Oofterfche Volken bekend ge- weest; gelyk hetzelve nog heden in Egypte. en Arabie geteeld wordt. Ja Heroporus fchryft, dat de Zea het eenigfte Koorn was der Egyptenaaren : waar van nogthans het te- gendeel uit de Heilige Schrift blykt, - Dat ay de (6) Friticum Cal. quadrifloris truncatis , &. Sp. Plante 5. H. Ups. 21. Govan -Monsp. 57. Trit. Flor. quaters zis , duobus fecundis , Glumis aliena, Hars. Helv: N. 1424. Trit. Loc. trifloris &c. “Hart. Gott. V, rp. 17e Zea dicoccos vel in Rs C. Be Pik 24 Zheatr, 412, Mom. S. 8 T. 6. G RA SPL ANT EN. 439 de eigentlyke Tarw niet is geweest, zou men VI. daar uit opmaaken , dat ’er de Paarden mede EEn: gevoerd werden 3 voor welken de Tarw te vet Hoor. en zwaar , ja nadeelig is. Ondertusfchen is ’t Sr zeker, dat de Ouden de- Zea geteld hebben onder de Soorten van Koorn: gelyk de Spelt nog heden, in de vlakke en Noordelyke dee- len van Switzerland , het voornaamfte Graan is, zo de Heer Harrem aantekent, wordende ook in Swaben en Frankenland, zo wel als in andere deelen van Europa, gebouwd, De Spelt is van het zelfde gebruik als de Tarw , en wordt in hoedanigheid gerekend als een middelflag tusfchen Tarw en Gerst: zyn- de het Brood , daar van gebakken, ruim zo aangenaam en eraaperdine, doch niet zo voed” zaam als , en derheid , is witter en Pieren Né Tarwe. Meel, hebbende ook meer Lymigheid in zigs zo dat het bekwaamer geacht wordt om Styfe zel van te maaken, daar ook wel de Spelt den bynaam van voert (*). Men heeft dee zelve deswegen Far genoemd, van ’t welke Ëarina afkomftig is , en Mdor , een byna ge- lyknaamig Woord , waar van het Graan den Raam kreeg (})- Een zeer gemeen Soort van Bier _® Zea Amylea vel Zeopyron Amyleum. C. P. Pin, 22, Zea Amylacea. Mor. Hif. IN. S. 8. T. 6. £ (GG) Zea vulgo Spelta, Far antiquis , Ador Sollerin- tibus & Semen Adoreume Dop. IL.Deer, XIII. Srux. 440 DRIEMANNIGE Bier of Drank, daar van gemaakt, was by den naam van Z/ica bekend. (1) Tarw met byna driebloemige Kelken , het eerffe_Blommgtje gebaard , het middel onvrugtbaar. Dit Graan, ook vooreen Spelt gehouden, verfchilt daar van niet alleen doordien het maat een enkel Graan ineen Bastje heeft, maar ook doordien het veel laager blyft en langer g&° baard is; weshalve fommigen het tot de Gerst betrokken hebben. Volgens Govan zou dit de echte Spelt ‚en de voorgaande een bafterd- elte zyn, De naam is Briza, de Hoogduitfche, om gezegde reden , Zinkorns weshalve wy het Zenkoorn heeten, zegt Dor DONEUS, Men noemt het ook wel St. Pie ters Koorn, en in ’t Hoogduitfch Blicken. Op de onvrugtbaarfte plaatfen groeit het en wordt door ‘t Bergvolk dikwils gezaaid , doch is cen zeer flegt en hard Voedzel, (8) Tarw (7) Zriticum Cal. fabtrifloris, primo Ariftato , inter” medio fterili. Sp. Plant. 6. Govan Monsp. 57. Tre Sp cà diftichâ , Flor. ternis &c. Hart. Helv. N. 1425. Goth V. p. 18. T. 1. f. 17. Hord. diftichum Spicâ gd fe Briza nuncupatum. Tourne. Zuff. 513, Zea Briza d Germ. C, B. Pin. zt. Mor. S.8 7. ‚ 6. £ 2, Brizg monococcos Dadonei, Los. Ze, Jh GRASPLANTEN,. AAT (8) Tarw met zesbloemige Kelken en eenzydige Bloempjes die aan de tip gebaard zyn. OOF D= In Spanje groeit deeze Soort , die voorheen “TU Zee Dravik was getyteld: Men moet geens- II. Triticune zins denken dat het de Spaanfche Tarw zy : want flispari- het is een Gras , naauwlyks een Span hoog ; gn met geaairde eenzydige Bloemen en Haairach- tige Baardjes. De Aairtjes zyn zesbloemig 3 fche. de Bladen Elsvormig met geftreepte Schee- den. De volgende , die men eigentlyker ook Tarw. Gras kan noemen, zyn overblyvende Planten, (9) Tarw-Gras met vyfbloemige geknatte Ke ken en nne Bladen. Dit is een > Gras- Plant, in de Iyke deelen van n Earops” en in ie Pevant groei- jende, zo LiNNmus zegt. BAUHINUS vondtze aan den Rhyn,HarreRr in Wallifer- and (8) Zraticum Cal. fexfloris, Flosc. fecundis, apice A- riftatis. Mant. 325. Festuca (maritima ) Spica lineari fecundâ reêà, Flos. adpresfis fabariftatis Sp. Plans, 1. @) Trittcum Cal. quinquefloris truncatis , Fol. invo- Jutis. Am, Acad. IV. p. 266. Sp. Plant. 8. Gort. Fl Belg. 11. N. 126. Trite Rad. repente Culmo duro &c» Hair. Helv, N 1428. Trit. Rad, perennt, Spic. folita- zis. Gmer. Sit, I. p. 119 N. 54 Gramen Tritici Spicâ muticze fimili. C. B. de Zi Prodr, 18. T. 17. Theatr, 132. Mor. Se$. T. 1. He 5 II, Derw XIII Srum, EN: Junceum, Biesach= tig. 4âr DRIEMANNIGE Land overvloedig. Zy groeit wel anderhalf Mu | gebaarde Tarwe Belykende » met Biesachtige TS Bladen, dievzeer glad zyn, Het komt fomtyds ook gebaard voor , en groeit in de Duinen by Scheveningen, m5 (10) Tarw-Gras met vierbloemige Elsvormige nn gefbitfte Kelken en platte Bladen, Vv oorte nn Dit Gras, door geheel Europa, wegens zyne lange voortkruipende Wortelen , bekend, noemt men in ’t Latyn Gramen Caninum of Canarium , waar van het ook in *t Duitfch Honds-Gras geheten wordt.- De Engelfchen noemen ’t Dogsgrafe , Couchgrasf, of Ouicke ‚grasf, dat overeenkomt met onze benaaming Kweek. of Kweekgras „ waarfchynlyk daar aan gegeven, om dat het zo fterk voortteelt. An- ders noemt men ’t ook wel Peen, wegens de lange Wortels , of Zidgras , om dat de Hal- men in Leden verdeeld ayn; ; maar zulks heeft het (ro) Triticwm Cal. quadrifloris Subulatis Aen Fol. planis. Sp. Plant.g. Gort. Belg. 31e Gouan Monsp. 57. Ger. Prov, zor. Trite Rad. repente Fol, viridibus. Fl. Suec- 105» 114. Ger. Sib, IT. p. 118. N. 53. Harte „Helv. N. 1426. Scnren. Gram, T. E Griämen Cani- num repens vulgatius. Mor, T. 1. f, 8. Gram. Cani- num Arvení: f, Gram, Dioscoridis. C. B, Pin, 1. Zheatr. 7. Gram. Lotia Rade. repente f, Gr, Oicin, Ariftis do= natum, Vaiur, Par, T. 17. £, 2. ” GRASPLANTE Nes 443 het gemeen met meer Gras-Soorten. Men vinde het onder de Duinplanten opgeteld, by Ari den naam van Aruipkoorn, By fommigen heeft ee het eenvoudig den naam van Gras , als het al-” ws Kuoika lergemeenfte; gelyk de Italiaanen het Gramin: 8vas. gn de Spanjaarden Gramenha en Grama heee Anderes is’t, dat men van dit zo beken; Afbeels de Gras naauwlyks goede Afbeeldingen heeft; gelyk TouRrRNEFoORT reeds klaagde(*). Die by Doponzus, in’t Latyn onder den naam van Gramen, in 't Neerduitfch onder dien van Lidigras of Peen , vondt hy ten opzigt van de Aairen zeer gebrekkelyk. By TABERNE- MONT komt ’er, zegt hy, een taamelyk goe- de mie onder den naam Cramer Ge NUS werst isen brEGRET EE orlaim onder den naam van Gramen Canarium, doch niet voldoet ten opzigt vande Wortelen, Met reden gaf dan de Heer SCHREBER een ver- beterde Figuur van dit Gras aan ’t licht, op eene Plaat, waar zyn Ed. tevens de menigvul- dige veranderingen aantoont en voorftelt , die ‘er in dit Kweekgras plaats hebben, Men kan dezelven by hem nazien. Ik merk Verfcheie alleen kortelyk aan , dat de Aair Dolykach-Snheden: achtig is, gelyk Monti dezelve befchouwd heeft {*) Plant. env, Paris. p, 27te IN. Deer, XIII, Sruw, â44 DRIEMAN NIGE aen. heeft (*); beftaande het verfchil van dit Gras HL en het Dolyk inzonderheid daar in, dat de vin Aairtjes-aan de Halm hier niet in een enkelde. semens Kelk begreepen zyn. Terwyl de Kélken , even- 8745 wel, niets ftompachtigs hebben , begryp ik piet, hoe meest alle Autheuren zig zo geduldig aan de fchikking van Linneus hebben on- derworpen, om het in ’t Geflagt van 'larw te laaten. De. Verfcheidenheden , als gemeld , zyn meestendeels veranderingen : de. plaatzing en ’t getal der Aairtjes en der Blommetjes in dezelven is geheel onbeftendig. De Slangs- wys voortkruipende holle Wortelen, die ech: wel alsde platte Grasachtige Bladen. De koog» te der knokkelige opftaande Halmen verfchilt van twee tot zes Voeten. Dit hangt groote- lyks van den Grond af , zo wel als de uitgee ftrektheid der Kruipftaarten ; des men ia Duicfchland het kleine, dat op de Akkers groeit, Loof kweek; het groote, in de Hoven, Snoerkweek noemt: waar van HALLER twee bye (@) Hetzelve noemende “Gramen Loliaceum Radice re-_ pente f. Gramen Officinarum. p. 42. 25. Ci) Harrer zegt, dat het Wielant teretibus Vase ginofis Draconibus , een zonderlinge uitdrukking : hoewel Dragones oudtyds gebrukt zy , voor Slangswys fl'nge- rende Wvngaard - Ranken. Forskaönr hadt in Egypte Gras - Wortels ld die volmaakt geleeken naar ge droogde Slangen. p. GRASPLAN TE Ns 445 byzondere Soorten maakt. ScoroLtonder- Ns fcheidt het, naar dat de Aairen gebaard zyn — ur. en met een Haairige , of ongebaard met een. glad= srpge de Halm 5 doch de Aairtjes zyn altoos meer AKweeks of min gebaard , en de grootte der Baardjes £"** hangt niet af van de ruigte der Halmen. Of dat Zeekantig het gemeene Hondsgras. gely- kende in Vriesland , en dat Kleine Knokkel- gras met lange Wortelen, in Zeeland aan de Dyken voorkomende (*), weezentlyke Ver- fcheidenheden van het Kweekgras zyn ‚ bepaal ik niet. Men meent, de dik het Gras den Daden Gebruik zy, by hun genaamd Agroflis of Agria „ dat; =d Bins is Landgras; waar van Priniusfchryft; dak het een knokkeligen Wortel heeft, die met. Leedjes vor „en uit den top. | Wortels fpreidt, waar van de Ne rptenmTs sin de eerfte tyden „ zouden geleefd hebben; al zo dezelven zoet zyn, tot Voedzel ftrekken- de voor Menfchen en Beeften (+), Heden- daags fchynt dit aldaar geen plaats, te heb- ben; maar de zogenaamde Wortels worden nog heden in het Napelfche-tot Voedzel der Paarden gebruikt : *. melk: ook wel in Opper- Gel- (*) Gramen Marit. vulg. Canino fimile. Mor. Boer, Item. Gramen Geniculatum parvum Arenoforum Agger ram &c. Zie Gorr. Fl. Belg, 32 (H) Har. Helv. inchoat. Il, azo, HM. Deer. XIII, Stu 6 DRteMaANNIEEË VL. Gelderländ, if de Betgachtige deelen van Sil En zie, en waarfchynlyk op’ veele andere plaats rd fen „ gefchiedt: Voor het Rundvee , inzon- derheid dat op ’t Kalver ftaat, zynze ook, by gebrek van Hooy , zeer nuttig. Nu en dan ® Rad. gebruikt men de Graswortelerr* ‚in fchaars= Graminis eid var Koorn, tot Levensmiddelen voor de Menfchen; ’t welk nóg geen twintig Jaar ge- leeden im Saxen gebeurd is. Men gaat dan van de gemalen Wortels , met eenig Meel daar by; zelfs Brood bakken (4). Anders wort- den zy weinig geacht, en met het Gras, dit ha ens zo veel kre temen op Ati bran?” Rkaers worden’ zy De opges zogt ‚ ‘en zelfs geteeld ten dienfte der G& neeskunde; dewyl men ze onder de Winkels middelen telt, en veel gebruikt in Dranken, die tot Bloedzuivering ; Verkoeling, Verzag* ting van Scherpheden ef Uitloozing der Vog- ten ftrekken. Mer teltze onder en gebruikt: }-Rad. A-ze du8 voor ende Wortelen +. In Vrank- PTS ge de dêrzelver gebruik in Koel- en Borst: dranken Zeer genieen. “In Frigetand gebruikt men ook wel de Wortéls van de Weld-Harrs 1 Bladz.hier voor befchreeven J, en elders andere 339. Gras- Wortelen, in plaats van dien. _ Nadeel Dat de Kweek den naam. van Honds-Gras kerde bekomen heeft, om dat de Honden, hunae en uee: Maag overladen hebbende; daar van eaf (*) Lus. Schon, Reife, ps; 63% GRASEPLANTEN 447 te braaken, is wel mooglyk ; hoewelzy ook „Vis ander Gras, én tmisfchien dat wegens de fcherp- gi te der Bladen dienftiger daar toe is , verkie- STR zen. De Franfche naam Chiendent, gebrui- Kwseks kelyk voor ’t Gras in 't algemeen , is niet hier 9% van , maar van de Scheuten, die naar een Hondstand gelyken , afleidelyk. Het voort. loopen der Halmen of. Wortelen onder de: Grond ‚ tot verfcheide Ellen langte ‚ maakt dit Kweekgras-zeer gehaat en fchadelyk, zo by de Landlieden. als Tuiniers, en de uitroeijing zeer moeielyk; alzo het minfte Stukje van een Wortel , dat in of op den Grond leggen blyft, een nieuwe Plant geeft. De benadeeling, wel- ke het aan het Koorn, aan goed Gras, aan ge ru Ke IVE toebrengt „ is. Heef mhien met vrugt kunnen gebruikt worden , om Wallen, Dyken, Paden. vast te maaken , en inzonderheid om de Zand-Ver- ftuïvingen op een fpoedige manier voor te ko- fen; aangezien her zig , zeer gemakkelyk , door aan ftukjes Ek verfche Wortels. s ftrekt het gêne Her zaet in EN 0 ES Een ine PE ek van räes Haer ej over de Grasplanten ; als boven , die van de manieren van Uit- Poeijing zéer. Omftandig fpreekt en een_ Lyst geeft van by de vyftig Gras=Planten , door haare voertloopende Wortels ook hier toe dienftig. De manier. zegt hy , wordt nq Ausveizung „wie der Flugzand Jlehend zu maa chen „Leipzig , 1764 „, omftandiger voorgedragen, IL. Dezer. XIII Srum, 448 DRIEMANNIGE in ’t eene opzigt fchadelyk is, in ’t andere ten VL : dienfte van de Huishouding der Natuur, en ige t men ziet „dat ’er niets nutteloos gefchapen zy. XL. (ar) Tarw-Gras met veelbloemige Kelken , ge- die JPitfle Blommetjes en eene Takkige Aair. Kd Dit, aan de Zeekusten van Engeland en Vrankryk waargenomen , Dolykachtig Gras » is zeer klein en hard: zo dat het misfchien de kleinfte Soort der gedagte byfoorten van het voorgaande, aan de Dyken van Zeee Tand groeïjende , wel kon zyn. Hert heeft de Halm een Span lang , eenigermaate Takkig ; de e Bladen van die langte ‚ met paarfch- achtige Beelden : : een Takkige Aair, byna gepluimd, met platte agt- of tienbloemige Aaïrtjes , overhoeks , aan den voet dikach- tig, ongefteeld en eenzaame in de mikken. Kil. Ek za Tarw - Gras met byna ee ibie Kel nn ken, Jbife ongebaarde mijn en Bor: at fteli. mang ada - Aan Gi) Triticum Cal. mankeifloris.; en imricrorikis, Spicâ ramofà. Sp. Plant. 10. Póa Pan, Ramofà, Flor altern. fesfilibus. R. aeg 274, Feftuca Pan. coaréta- tÂÀ fecundâà &c. Ger. Prov. 94. Gramen pumi ilum Lolia- eeo fimile. Ray. ijn: Ie p,- 395. Gre: exile duriuscu- lum maritimum. Pruk. Phyt. T. 32. f. 7. Gr. Maritimum ag end à. C. B. Pin, 8. Prodr. 19. More 5, S.T. 2 Go) on Cal, fubquadrifloris , Foss muticig-acu« bj st, tip ek 5 GELE ef dn deo ede PEN wed Le GRASPLANTEN PE) Aan de Wegen komt dit in Provence voor, AE gelykhet, in fommige Velden , in Switzerland - Tak waargenomen was door den Heer HALLER; zr in grootte zeer verfchillende , een Voet o anderhalf , ja twee Voeten hoog ‚doch zeer fyn van Gewas, met Draadachtig-dunne Hal- nep en Borftelachtige Bladen 3 alle Bloemen geaaird , va vier of vyf tot agt en meer in een Kaiete: In de Zuidelyke deelen van Vranke ryk valt het maar een Span hoog ‚ met minder en kleiner Bloemen. (13) Tarw-Gras met vd » ongebaarde AL Kelken, overhoeks, eri a vd f e 5 re eis en wi md aan de Eenzydig, P | ne de HINUS Eel er: ke Aitekjddag van’; waar wie . blyke, dat de Aairtjes Dolykachtig zyn; gelyk in alle de vier laatfte Soorten, die weezentlyk wel tot het Geflagt van Dolyk hadden mogen thuis gebragt worden. ee» tis, Fol. pe en z. Trit. Rad, Fibroft, Fol. is. Hart. Helv. N. razo. Feftyca Spicâ fecune ” dâ retì &c. Ger. Prov. 96. Gramen Loliaceum minus „ fimplicis Ce B. Piu, G. Prodr, 11. Mor. S. 8. Te en Triticum Cal. unilateralibus da thuticis. Mant, 35. Gramen minlmum. J. B. Hifl, II. p. 465, Gr. pu« fllum Unciale Paniculâ Loliaceâ, Boec, Mus, 2, T, 57e IL, Dees, XIIJ, S1V5 vl. ArFDEEL. ul. slag 40 DRIEMANNIGE Dus heb ik de Grasplanten befchreeven , die drie Meeldraadjes hebben en twee Stylen of Stempels ; een getal witmaakende van nee gen=en=twintig Geflagten. Van die, welke drie Stylen of Stempels hebben, had ik, om de gelykvormigheid , ook nog tot deeze Afdee- ling befpaard, het Geflagt van ErRtocauzro Nn. Kanthalm. Dit, hoewel door Bladen en Gewas naar de Grasplanten zweemende, heeft kantige, geen ronde Halmen, die. met Bolletjes, op de wy- ‚ze der Samenteélige Kruiden, byzonderlyk “ gelyk i in het Kogelkruid (*) , getopt zyn. Dee- ze Hoofdjes hebben een gemeenen Schubbi- gen Kelk, gelyk de Madelieven; de Bloem- pjes, daar het Hoofdje uit Musenigekld is, beftaan uit drie gelyke Blaadjes en hebben het el metdrie M 14 rr 1 ph | behalve dedrie Stylen voorgemeld. “Hier van _ komende volgende Uitheemfche Soorten voor. Cx) Kanthalm met een driehoekige Halm, Dee genvormige Bladen en cen Eyrond Bolletje, Di (*) Zie IL D. VIL Stuk , bladz, 229. (Cz) Eriocaulon Culmo triangulari, Fol. Enfiformibuss Capitulo ovato. Sy/f, Nat, XII. Gen, zoo, Zeg, XU pe zog. Plantaginella Aurea Alopecuroides, Fok Brafiliana. Gramineis,. Brrvn Cent. T. 50. More Eijk All ps 253 T. 16. £ 17, Dit is een-zeer klein Plantje uit Brafilie af „Vi komftig, dat naar de Smalbladige Weegbree TH wel wat gelykt, doch de Bladen Grasachtig rum, heeft en glad , uit den Stoel voortkomende , waar tusfchen menigvuldige ‚wel tot vyftig , dunne Steeltjes , van twee of drie Duimen lang- te, die op ’t end ieder een Hoofdje hebben met Pluis van Afchgraauwe Kleur, waar in kleine geele rg als Goùden ae uicblinken, (2) Kanthalm 4 met een Bftoekin. Halm , De ri „genvormige Bladen; de algemeene Kelk Wik vid. bladig. bn C 3) Kanthalm met een zeshoekige Halm en De- ne / 4 fhoee 8 sede II. bne Blader 0 1, hae ie tk ters gite H/ à (4) Kanthalm met. een zeshoekige Halm En Zeshoes | ‚ flelachtige Bladen, en (2) Eriocaulon Culmo. quïinguangulari, Fol, Enfiform. rn Cal, univ. pentaphyllo. A. Zeyl. 48. Scabiofa Graminea nudicaulis, &c. Pruw.-T. 221. f. 7. Rhandalia Made- ‚faspatana, Gram, folio „ eee Par. Mus. Bora; Ei Did. Pe, 30. 8 ‚Burm. Fl. Ind. p. 31. T. 9 £ El Zeyt. 4 Janceum Cap. albis aphyllis. Bonk: Zeyl, 108. Gr. ra __ GeuuiInd. Or. minus , Capit. rotundo.&c. Prur. Mant. 43, @ Eriocauton Culmo fexangularì, Fol. Setaceis. F4, “go. Rhandalia Malabarica Capillacee folio. Per, Gaz, T. 53 f. 10. Hort, Mal. XIL p. zag. To 63. Bunt. Ff B, Ind. p. 3E Lig Dezr, XII STUK, sa DRIEMANNIGE Op Ceylon ‚ Malabar en elders aan de Vaste Iii. Kust van Indieskomen deeze voor, het laatfte stuk. __ inzonderheid op Waterige plaatfen. Het Zes» hoekige -onderfcheidt zig bovendien van het voorgaande, doordien het de: Kelkblaadjes van het Hoofdje niet fmmal maar rondachtig heeft gelyk zy ookin myn Ceylonfch Exemplaar zyn. Hetzelve is duidelyk uit Kafachtige Schubbetjes famengehoopt, gelyk PLUKENET daar van getuigt. Het laatfte verfchilt door- dien de Bladen volftrekt Borftelachtig zyn, en heeft de Halm in een Vliezige Scheede befloo: —ten, ’ welk in het myne ook plaats heeft , ___— welks Bladen niet Borftelig zyn. Het bercikt, „zegt HERMA NNUS, omtrent een Voet hoog- te: het myne zes Duimen: zo dat dit zekerlyk tot de Derde Soort behoort. De Worteltjes van het Borftelige zyn. verfpreid ín ’t Water. v. ( 5) Kanthalm met een tenioekige Halm en Perge a Degenvormige Bladen. cangrdare, sil Boe Dit laatfie , dat op. Waterige plaatfen in Noord - Amerika-groeit , heeft de Halmen nu korter dan langer en de Hoofdjes ook grooter mn ‚en (5) Eriocaulon Culmo decangulari, Fol. Enfiformibus- Gron. FL, Virg. p. 15. Erioc. Noveboracenfe „ Capit al* _ bo globofo. f. Globularia Americana, Statices hand ab- fimilis &c. Pruk. Amalih. T- 40g. f. 5. Rhandalia Ame- riëana procerior. Per. Gaz. T. 6. fe 2, Globularie afie nis Aquatica &c, Craxt. N. 234 & 439. GRASPLANTEN. 453 en kleiner, härder en zagter ; mooglyk naar tder € A den Grond en de diepte van 't Water. Om- EE ftreeks Nieuw Jork is het gemeen. Het ge- lykt zeer naar het Kogelkruid, hebbende dun- ne ongebladerde Grasachtige Halmen of Stee- len , en weinigeop den Grond leggende Bladen als van Gras. Op den top van ieder Steel , die zwartglanzig gewold is, komt een witach- tig Kogelrond Hoofdje. Volgens de Waar- neeming van den Heer Ho Pe zyn de middel- fte Blommetjes van hetzelve Mannelyk , die aan den Omtrek Vrouwelyk. ieder in zyn ei« gen tweebladig Kelkje : zo dat deeze:Plant tot de Klasfe der Eerhuizigen , dat is die Man- nelyke en Vrouwelyke Bloemen draagen, be= hooren zou: maar dit ín de voorige Soorten ook door nog n dige Zaaden verfchillen 5 heeftze onze Ridder … Bog hier gelaten (*). IV. HOOFD- C°) Vid. Mant, alt, p, 167, Ubì novus Charafter pras Ponitur, in Emael kt ® N 454 LES MAN NIGE Beebe Serui. Befchryving der-ZESMANNIGEGRASPLAN= TENs tot welken de Ryst, de Bloembiezen, en eenige anderen moeten thuis gebragt wor den. Fan weinige Grasplanten hebben zes Meel- 6-4 draadjes in ieder Bloempje. Ik heb, behalve de Bloembiezen , nog twee andere Geflagten, buiten. de en hier toe Rbetroks ken, se volg, a EN 7 Een P B embies. _ Dit Geflagt, ’t welk wegens de Biesachtige Geftalte hier thuis behoort, heeft de Vrugt- - maakende deelen Bloemachtiger dan de ande: re Biezen; weshalve ook de vermaarde Tour- _NEFORT een zesbladige Bloem aan ’t zelve toer gefchreeven hadt (*), maar volgens den pe Linneus is dit de Kelk „en de Bloem, volgens , Bladerloos. Het behoort tot Te wivigen, dat is die maar een enkelen Styl heb- ben, in de Zesde Klasfe, en heeft een Zaad= huisje met ééne holligheid. Hier van komen de volgende Soorten, meest Europifche » __yoor. hen t_€°) Vid. Zef?. Bora, pe 246. Tab. 127 GRASPELAN TEN 455 voor. „Zy worden in zodanige die naakte en PRS __die gebladerde Halmen hebben, onderfcheiden. <1v. * : Hoorn. Ï. Met naakte Halmen. (1) Bloembies met de. Halm byna naakt, _L Spilrond „ gefbitst ‚ hebbende aan ’t end ee nn een Pluim , met een tweebladig Doornach- Scherpe. tig Omwindzel, Op Moerasfige plaatfen aân de Zeekusten van Engeland, Vrankryk en Italie, als ook by ons op het Koegras by de Helder , komen deeze voor, die men zelfs in Languedok door- gaans Pouns noemt , als zynde aldaar de ge- meene Bloembiezen, in ’t Franfch Joncs ge- naamd. Men onderfcheidtze , in 't Hoog- met een algemeenen naam van de Biezen. Zy heeten Scherpe ‚om dat zy fteekende punten hebben en men fchryft ’er Hoofdjes aan toe , als die van ’t Sorghum : om dat dezelven be- ftaan uit tropjes van lang gefteelde Bolletjes. Deeze Hoofdjes maaken de Pluim uit, die ge- woonlyk laager is dan de top der Halm, doch (1) Fenons Calmo fubnudo tereti mucronato &c. Syff. Nat, XII. Gen. 433. Veg. XIII, ps 279. Gort. Belg, 99. Govan Monsp, 132. Ger. Prov. 138. Juncus acutus Capit. Sorghi. C. B. Pin. vr. Pradr. axs J. Be Hill, TI. P. 520; B, Jancus acutus maritimes Anglieus, Ray, 171, 2303. Moms S. 8. T, zo. f. 14 & 15, Ff 4 IL Daer, XIIL Srux, 456 ZESMANNIGE VL$ ineene Verfcheidenhoid, in Engeland gevon- Ar den, hooger. Ieder Pluim is gefchoord door Hoorp- een dubbeld ftekelig Blaadje. sTUK/ u. (2) Bloembies met de Halm naakt, gefireft Bok mi en een zydelings Hoofdje. ‘Gekropte. (3) Bloembies met de Halm naakt, gefirekt zin is e en een zydelings Pluimpje, breide. (4) Bloembies met de Halm naakt, aan den PAS top 4 liezig » omgekromd „ en een zydelingfe Omgeboo-… Pluim. z gene, ee aes mag men ki de Gemeene Biezen noe- men der middelft len van Europas 5 hoeve z zy Het ‘de gewoone Matten Biezen zyn, waar van de grove Matten gevlog- ten (2) Suncus Culmo nudo, ferifto ; Capitulo lateral. Gort: ‚ Belg. 99. Govan Monsp. 183. Gere Prov. 138. Fl. Stec. 278 ‚293 R. Lugdb, ag. Tuncus Caule nudo , Fol. ter. mol ‚ Pan conglomeratà. Hart. Helv. N, 1312. Juncus vis ao eens. CB. Pin, 33 Thsatr, 133. FuenstCam. Epit. 780. Los. KL. Kd GG) Funeus Culmo nudo, ftrikto ; Paniculà lateralis Gorr. Belg. 99, Govan Mfonsp. 183. Ger. Prov, 139. Flor. Suec. 279, 299. Re Zugdb. 44. Juncus Var. 8. Harr. Helv, N. 1311. et‚, June, Culmo nudo : ad bafin Squamato „ Flor. fesfilibus : 6. idem Flor. pee dunculatis. £/, Zapp. 116, 117. Crom: Virg. 39. June us levis , Paniculâ fparfâ „major. C‚ B. Pin, 12. de 182. Juncus leevis, Dap. Pempt. 606. Lor. Ic. 84 @ Vuncus Culmo nudo , apice membranaceo en GRASPLANTEN: 45% ten worden. Zy hebben ook in lang die hoog. VI. te niet, maar zyn evenwel tot Vlegtwerk be- “jv. kwaam en komen niet minder menigvuldig op, Hoorn, fommige Moerasfige plaatfen in ons Land voor; inzonderheid de twee laatften. Ook wordt het vooze Merg, daar uit, wel gebruikt tot Pit in de Lampen, Door uitdrooging wordt het zo ligt, dat men ’er dingetjes van maaken kan , die als Pluimpjes in de Lugt vliegen. Men noemtze Onftherpe of zagte Biezen, om dat derzelver punten , hoewel fpits, niet ftyf zyn noch fteeken ; maar de laatstgenoemde voe- ren den naam van. Yzer- Biezen, om dat zy zo hard zyn, dat zy van Kastemaakers en andere Werklieden in glad Hout , tot het polyften daar van gebezigd worden. Ook zyn dezel- ven | ì iheid, volgens fommigen, tot binden Ef Touwwerk zeer bekwaam. De vermaarde HALLER merkt de Tweede aan als eene Verfcheidenheid van de Derde, en de Eerfte zou laager vallen , hebbende de Hal- vo, Panicuiâ laterali, Gorr, Belg. 99. Govan Monsp. Gee. Prov. 139. Juncus Cane nudo, Fol. ter. BNEis, Pan. laterali fparfà. Hart. Helv, N. 13r1. Jun- cus acumine reflexo major. C. B. Pix, 12. Prodr. 184. B. Junc. acumine reflexo alter. C. B, Pin. 12. , Juncus Paniculâ univerfali Culmo longiore, fecundariis fparfis. Guerr. Stamp, 412. Juncus: acutus Paniculâ fparfâ. C. B, Pin. 11. Ee Ff s IL. Deer. XII. STUK. 438 ZESMANNIGE vr. Halmen maar-een Elle hoog: LiNNustwy- AEDGEL felde, in Sweden, of de gekroptheid der Hoorn: Bloemèn wel een Soortelyk verfchil uitmaakte STUK, van derzelver uitgebreidheid , die trapswyze verandert. In Lapland twyfelde zyn Ed, aan het weezentlyke verfchil der Tweede en Der- Men bevindt dat zy in de Tuinen haare Verfcheidenheid behouden, . Ik heb uit Japan, door den Heer THUNBERG verzameld ‚ zo wel de Gekropte als de Uitgebreitle Bies be- komen. ee C 5) Bloembies met eene naakte, Draadach- Fiori tige 3 knikkende Halm en eene zydeling|f? Sn en wi pr De düherd der en er als Draaden, geeft den bynaam aan deeze , die hier en daar, op Veenige ‚ Moerasfige, onder Water ftaan- de Gronden, zo wel in Switzerland, tusfchen de Gebergten , als in Lapland voorkomt, en inzonderheid ook door de ongemeen laage plaatzing van het Bloempluimpje, byna op de helft der Halm, verfchilt. 6) Bloem- (5) Funeus Culmo nudo, Filiformi, nutante, Panicu- là laterali, R, Lugdbe-q4.: Geone Virg, 152. Fl, Site 280, 300, Juncus Fol. mollibus &c. Hart. Helv. N. 4313° Juncus parvus &ce Ray. dug/, Ill p.-432. Fl, Zapp: 118, Juncus levis Paniculâ. fparfà minor, C. B, Pius 13e Theatr, 183. Scmeucunz, Gram, 342. T. % f. Te GRASPLAN TEN. 459 (6) Bloembies met de Halm naakt, aan ’ endvariehjadig en driebloemig. Op de erve Alpen, zo wel als op de Laplandfche Gebergten zyn deeze Biezen , die de Koude Gewesten beminnen, zeer gemeen. Zy maaken ’er dikke Plaggen, uit welken Hal. men voortkomen van ongevaar een Span lang- te, -die zig aan ’t end in drie en fomtyds ook, doch zeldzaam, in vier dergelyke Blaadjes verdeelen , welke in de mikken de tropjes van Bloemen bevatten. ‘De Bladen, welke zy me- de uit den Wortel uitgeeven 5 zyn , gelyk in de andere Bloembiezen , niet dan onvol. maakte Ke akte Hoofdfes. fl Niet 69 Funeus Culmo nudo , Foliis, Floribusque tribus terminalibus. F/, Lapp; 119. Fl, Suec 281 , 301, R. Lugdb, 43. Juncus acumine reflexo trifidus. Harre Helv. Na 2315. Jagen ac. reflexo, minor et -trifidus. C.B. Pin, 12, 22. Theatr, 186. Juncaides Alp. trifidum. Scneuvcnz. dalen 55 Dan, Te 107. (@) Funcus Calmo nudo , Foliis Setaceis, Capleutis glo= meratis aphyllis. Gort. Belg. zoo, Govan Mfousp. 183. Fl, Sutec. 282, 302. Junc. Fol. Set. Culmo nudo &c. R, tilagineis. Harr. Hel. N. 1317. Junc. Montanus palu- ftris. Ray. Hifl. 1303 Fl, Zapp. 135. Gramen Junceum Fol. IL. Deer, XIII, Strom, ee met n zen» Bore. achtige “Bladen oe gekropie bed Jar VI. _ Arpter, IV OOFD= srux. „Jreus Driedes: ligee CALE Raprigei 46e ZESMANNIGE E. Niet: alleen op de Moerasfige , Veenige, IV. dorre Gronden, in verfcheide deelen van sEeOrD- Sweeden en Lapland, maar ook in de Moeras- fen van den Gothards- Berg in Switzerland, in Languedok en elders aan den Zeekant, groei- jen deeze räppige Biezen, by Loper Zet __Biesgras genaamd 5 het welke, zo hy zegt; gemeenlyk voorkomt in de aan Zee leggende Velden , als by Middelburg, Vlisfingen , Gent in Vlaanderen, Briftol in Engeland, enz. In ans Holland ontbreekt hetzelve ook geens- zìns aan den Ykant en is in de Wouden van Vriesland zeer gemeen, zo wel op hoogeals - op laage Gronden. Het verfchilt in geftalte aanmerkclyk van de voorgaanden , doordien het uit den Wortel een trop Biesachtige Blaad- jes uitgeeft, die byna op den Grond leggen, zynde veel korter dan de Halmen , welke omtrent de langte hebben van een Span , en zig uitbreiden in rappige Hoofdjes. Voorts is een byzondere ta in dit Gewas op- merkelyk. 7 IT. Met gebladerde. Halmen, vim. _ (8) Bloembies met Knoopig gewrichte Bladen pn A rant en gefpitfte Bloemblaadjes. Dee- K | noopige. Fol. & Spicâ Junci, C. B. Pin. 5. Mor. S. 8. T.9. £ 13. Gram, Junceum Semine. acuminato- Lors. Prusf. 115 f. 29. Juncus parvus cum pericarpiis rotundise J. B. 11. p. 522. Gr. Junceum maritimum. Lon. Zo, 18. (@) Funeus Fol, nodofo - Articulatis , Petalis mucro= de: GRASELANTEN 461 Deeze Noord Amerikaanfche zenne naarde Vh volgende zeer , maar de Bloemen zyn meer Alves in Hoofdjes vergaard, die grooter zyn en Hoorbs vler, met de Pluim enkeld getakt ; doch on rg In derfcheidt zig inzonderheid: door de hukst Bloefnblaadjes. (9) Bloembies met Knopie zewrichie Bladen 1x. en lompe Bloemblaadjes. are gede “Op Waterige plaatfen ‚in het Water, ook aan de kanten van Graften eù Wallen; pe komt dit flag van Biezen doer geheel Furo- pa voors zynde niet alleen in de Laplandfche Bosfchen , maar ook in de opene Landsdou- wen ie onze rEpriacfn: zeer gemeen, Zy ares vu ek wet je natis. Sp, Plant. ge. Juncus Fol. minor, Per. ovatis A= nier. Gros. Virg. 15. Gr, Junceum elatius &c, Prèr. Alm, 179. T. 92. fe ge Gr. Junc. Virgin, Mor. S, 8 Te Eis (9) Funeus. Fol. nodofo- Articulatis, Petalis obtufis. Sp. Plant, 8. Gorte. Belg. zoo. Govan: Monsps -133e Gere Prov. 139. Juncus Fol, Articulofis &c. R. Zugdt. 43 TouRsE. Hift. 247. Er Lapp. tao. “HL. Sec. 285 » An | m Fcl, artic. tE ang C. B. Pin. Prodr. 12. Theatr. 76, B, Idem cum _Utriculis. C. B. Prodr, 12. gy Juncus Alpinús Fol. airs SérEucrz. Gram. 333. Gramen Junceum Fol. articulofo Syfvaticum, C. B, Theatr, 75. 8, Junci Foliofi, ‘Fol. Per per ficcitatem nodofis. Mricn. Gez. 38. ‚N.-r - 13. Tuncus &c, Pie Helv, N. 1321 , 1322» 1323 ie IE, Deer. XII, Srux. 464 nn ZESMANNIGE VL onderfcheiden zig door de Gewrichte of uit IV: Leedjes beftaande Bladen; ’t welk echter fom-, grus, __tyds naauwlyks dan in gedroogde Exemplaaren ee te befchouwen is, De Heer Linneus geeft ‘er de onderftaande Verfcheidenheden van op; maar de Heer HarreRr meende thans Soore telyke verfchillen daar in opgemerkt te heb ben. De eene hadt de Bladen Pypig , hoeda- nig de Alpifche was van SCHEUCHZER, de andere, en wel de gemeenfte der Wateren ; platachtig ; de derde Spilrond ;en in de eerfte was de Pluim eenvoudig „ met gebaarde Kaf- jes, an de pr CEQmaal , in de derde twee- maal of b zie erhaalingen getakt. De hoogte der Halmen van de eerfte was minder , van de twee- de meer is een Voet , en de laatfte grocide nog veel hooger. end (zo) Bloembies met Liniaale gars Blas Balbofus. den. en flompe_ Zaadhuisjes. Bolachti- | pe Op dorre Moerasfige Velden , aan Wegen en Voetpaden , groeit deeze Soort meest in de Noordelyke deelen van Europa; doch ook in Gro) JPucus Fol, Linearibus Canaliculatis , Caps. ob rufis. Sp. Plant. zo. Gort. Belg. zor, Fl. Snec. 284n 304. Oeps Dan. T. 431, Gort, Ley. 51. Juncus Fol. angul. Culmo tinae: R. Zugdb. 43. Juncus parvus eum Pericarpiis rotundis. J. B. Hift, II: ve 522. June, Fol. carinatis , Paniculâ fparfd, Frau Globofó. Harte Helv, N, 1315. Juncus compresfus,_ Jscas Hind, 235 2 Deel, PLAAT XCHIII. en NNI rr Den ELS SINE ee BE NN CLOE LOPE nee Sy AP NINE NN 27 Er RENEE DN Nies de SN REE NNTENENIEN EN DOEN mm 5 dk ONDD AS Re RON ff gld a zoo rd IN GRASPLANTEN. . 463 inonze Provinciën în natte Weidlanden aan — vr. het Haarlemmer-Meir, in Vriesland en elders, Azpret _ in natte Laagten en aan de kanten der Sloo- Bin eo ten. In Duitfchland , zegt HArLER, is zy hin gemeen, die dezelve in Switzerland ook op Moerasfige plaatfen en aan de Oevers van den Rhyn vondt. Zy heeft een kruipende Wortel die digte Plaggen maakt, eenigszins Bolachtige De Halmen, een Voet lang endaar boven, zyn Draadachtig dun, platachtig , met Liniaale {mal te gladde Bladen , van onderen ronden geftreept, van boven gefleufd. De Bloemtrosjes zyn on- gelyk , met gebaarde Stoppeltjes en Bladen. befchut, in wier mikje altoos een Bloempje zit. Derzelver Kleur is jong zynde groen, worde bruin rood, lev, ond. . gp er € Bi tn pee j Es > Stadde NER ME der de Oostindifche Planten nog geene Ceyiama Soort van Bloembiezen opgegeven zynde, is SiS. die Ceylonfche, uit myne Verzameling te aan- Fig. 1, merkelyker , welke in) Fig. r ‚op Plaat XCII, afgebeeld voorkomt. Het Exemplaar heeft byna anderhalf Voet langte: zo dat flegts het venfte gedeelte hier vertoond he kunnen met getakte Pluimen , in de mikken der Bla den, die gefleufd {chynen te zyn, blyklaar is, geevende een Paarlachtig rond-Zaad. Of deeze Plant tot de laaefte Soort betrokken kan worden, is my onzeker. P „ : (ri) U, Dasu. XII Stu, VI. AEDEEL. IV.: “Hoorp- STUK. UUCUS Jun Bufontus. 7 Paddi ge. A04 ZESMANNIGE (11) Bloembies met een gegaffelde Halm, hoés kige Bl eden en cenzaame \ongefteelde Bloes men. Op vogtige Gronden , dikwils aan de kan- ten van Graften, of in dezelven, en ook wel in het Water, groeit door geheel Europa, van Lapland tot in Italie, als ook in Groot Brittannie en in Rusland aande kanten vanden Nevaftroom , dit Paddegras , zogenaamd. Dik- wils valt het maar twee Duimen, fomtyds ook tot een half Voet hoog. Hier uit, en uit de verfchillende Geftalte , fpruiten de Verfchei- denheden ; > hier onder opgenoemd. Ook kruipt | het andere niet. Het ver- deelt zig in dln Rankjes, in wier mikjes de Bloemen enkeld zitten, in een Kaffige Kelk , hebbende onder zig witte Stoppeltjes. Het Zaadhuisjc is ‚driekantig N bruinrood » veel- zaadig, De Heer pr Gorte R merkt aan , dat het Els- „(i) Funes Culmo dichotomo , Fol. aas. Flor. folitariis fesfilibus. Gort. Belg. ror. FL Suec, 283, 3054 1. Lapp. 122. Gorr. Zagr. 52. Govan. Monsp, 184. Lugdb. 43. Juncus Caule Brachiato &c. Hart. Helvs N. 1319. Gramen Nemorofum Calyculis paleaceis. Ce B. Pin. 1 Theatr,xoo. Holofteum Mathioli. Los. Z. 18, B. Rerens. y, Pracerior fpecles altera. Screucnze Gre ae: 8, Gr. Bufonium er. anguftifolium majus. BARR. è, 264. 6, Gr. Holofteum Alpinum minimum, € Be Pin 7. Prodr. 64. Theatre to1e GRASPL ANTEN) 465 Elskruid C Subularia) dit Gras in Rusland on-_ Er affcheidelyk verzelt. LinNmus {preekt van _ IV. ** een Speldekoppige Spinnewebs Paddeftoel, in Hen: Sweeden5 waar uit dit Paddegras zou voort- r komen, zo fommigen wilden. Het groeit by ons in de Duin- Valeijen en elders, (2) Bloembies met Borfiel ige haatige XI. Bladen , dubbelde end - Bloemfleeltjes en Sipgiase ‚ora tweebloemige eenzaame Kafjes. ernie. Et is byna deeze dors befchreeven, die op diepe Veenige Gronden , in de Bofch- Moerasfen vän Sweeden, groeit, de Halmen een Span neee hebbende ;de buitenfte Bloem- Dandies E. de tinalles ” ‚fier e holrond ‚ van Braadachtige. , jes: het seen aided vry groot „ met een witten Styl en drie omgeboogen Stempels. (13) Bloembies met een Elsvormig Blad eneen Xin. was sah end- Hoofilje. Facquinie in G2) Funeus Fol Setaceis- bijtnalde Pedunculis Glemis folitariis fubbifloris. Sp, “(*) Petala ; dat niet anders kân betekenen dan Bloem- blaadjes ; ’t wilk firydt tegen de Geflagts - bepaaling , hier voor (3) Babs Fol. Subulato ‚ Capitulo en terminal. Sp. Plant, 19. Mant, 63, Jaca, Vind. kf En 4 De EL Dti. XII. Srus. 466 ZESMANNIGE In kloven de Steenrotfen , met Aarde ge. ‚vuld, digt by den hoogften top van den P Schneeberg, in Ooftenryk , vondt de Heer JACQUIN dit zonderlinge Biesplantje, door den Ridder naar hem getyteld. Uit een dik- ke , Knoopige , kruipende Wortel gaf het Stengetjes van een Handbreed hoogte, met een enkel Blad, ver uitfteekende boven het Hoofdje „ beftaande uit vier en meer bruin- paarfche Bloempjes » veel grooter. dan in de volgende: Soort, le Bloembies met eeh. bras Bes owechloemig | à 1 85 Bloembies met PE Bladen ‚ en driebloemig end = Kafje. Op de Laplandfche Alpen zyn deeze Bies- plantjes waargenomen. Het eerfte groeit naauwlyks- een. Duim hoog, en- heeft maar één Scheedachtig- Blaadje: het andere, dat platte Bladen heeft , bereikt » meer of min, de (za) Funcus Fol, Subulato, Glumâ biflor EE Sp. Plant, 13. Oep. Dau, 120. Flor, Suec, IL, Ne zor de. Acad. IT. p.r266. Te 3e fe 3e + (as) Suneus Fol. on anis , Eise triflorà teng Sp: unc. zo. f. 5, Junc. exiguus Montanus mk ‘carense Pine 13e Prodr, men 183: Rupae ge L Pe Eg GRASPEANTEN 467 de langte van éen Vinger, met zyne Halm, PA 4 die zo dik ís alseen Vârkens-Borftel. Dat “yer Biesje, *t welk de vermaarde BURSERUS Op Komen een Gebergte in Ooftenryk gevonden hadt, door C, Bauuinus befchreeven s fchynt eenigszins naar het laatfte te gelyken. (6) Bloembies met platte Haairige Bladen XVI. cus en een Takkig Bloemtuilije, rij Haai Die Bloembies=Gras valt met zyne aanmer- kelyke Verfcheidenheden in verfcheide deelen vaa Europa ‚meest in de Bosfchen voorkomen-= de. Het kan onder de algemeene beépaaling Age onzen. Ridder hasepen. waken doch , gemaak cn in ecmge 8 onderhed verfchillende. Allen hebben. zy ig Bader min of meer ruighaairig ‚ breeder of fmaller;doch’ al- „66 Jimens Fol planis_ Pilofis, Corymbo. Ramofo, Govan Morsp. 184. Ger. £ ek A ane. ip Paniculà diffufà. R. hicfatuen Jatitolern ‘mâjus. Ce. B. DE. 7. Mor. S. 8. Te 9.f£ 1e B, Gr. hirs. anguftif. perenne Lini Utriculis. Barr. Ze. 740. yy, Juncus &c. Flor. fparfis. FA . Lapp. rag. ì Gr. Nem. hitfut. latifol. maximum. Mor. uts. T. 9. £ % €, Gr. hirfut. anguftifolium majus. C‚ B, Pin, 7. Prody, We Theatr.”z05. Mor. T. gf. 3. & Gr. Hirs. Iatifo. inmeminus. “CB.” Tear. 102. Juncús Fol, planis hire, Îtis &c. Harz. Hek. Ner324- 1327. Gg 2 ÍL Der. XIII, Srum. 1 468 ZESMANNIGE vi. altoos Grasachtig ; maar verfchillen zeer in ATDTEL grootte. Het grootfte heeft de Halmen een Hoor: Elle; het kleinfteeen Span hoog. Mer vindt het Groote en Kleine in de Provincie van Fries= land in de Wouden en op de Kley in de Bos- fchen. Ook bevindt zig het Kleine, by my» onder de Planten, door den Heer THUNBERG in Japan verzameld. Xvil. (17) Bloembies met platte eenigszins Haairige . an Bladen, de Tuiltjes korter dan het Biad: ’ Wit de Bloemen gebondeld. Op de Heide by Nymegen groeit deeze, die anders haare Groeiplaats heeft op de Geberg- ten van Switzerland, Boheme, Oostenryk en elders. HALLER zegt, dat het een ftevige Plant ís ‚ van -drie Voeten hoogte, doch Bav- HINUS- geeft ’er Steeltjes van een Voet aan. ‚ Wegens haare groote witte Bloempjes is zy een der fraaiften onder alle de Biezen. Hier- om wordt Zy Wi itbloemig Gras van fommigen geheten: terwyl de voorgaande den naam van Haairig of ruig Bo/chgras voert. | (28) Bloem 7) Fumeus Fol, plânis fubpilofis, Coryinbis folio bre“ Belg. vioribus, Flor, Fasciculatis. Sp, Plant, 16- GORT: 11. N. 316. Juncus planifolius Panic, umbellatis &c- Harte heg N. 1328, ge Mont, nemorofium &c. Scmgoent- 320. T. 7. £. 7. Gramen hirfutum Pike. albis, C, B. Zheatr. 106, B De GRASPLANTE NR 469 C 18) Bloembies met platte eenigszins Haairige Bladen ‚ en gefteelde of ongefteelde Bloem- H Aairen. Dit iseen klein Biesachtig Gras ‚ met Hoofd- jes naar die van het Vlookruid gelykende, tape delyke als in de Noordelyke deelen van Euro- pa, voorkomt, Het groeit op het groote Veld aan den Haarlemmer Hout, ín de Weidlanden omtrent Zwol, als ook by Harderwyk en el- ders in onze Provinciën. Dit zelfde Gras komt in Rusland en door geheel Siberie, tot in Kamtíchatka , voor. De Heer T HunN- BERG heeft het ook in Japan gevonden. Tot zes Verfcheidenheden zyn door LiNNaus ! eeen: onder welken cenigen tE Ovaal, 3) Funcus Fol. planis fubpilofis , Spicis fesf. pedun- cnlatisque. Sp. Plant. 17. Gort. Belg. p. toa. Fl, Suec. » 309: Govan Monsp. 184. H. Cliff. 137. Re Zugdt, 42. GRON. Wing. 38. Juncus planifolius, Spicis petiolatis nutantibus , Petalis Ariftatis. Haer. Melv. N. 1330 Jun- cus Villofus Capite Ein Tourse. Znft. 246. Gramen hirs. B. Pin. 7. Theatr. 103 BB. Sri- cis Ovatis. FL, Lapp. Ee ro. f. 2. y, Gr. hirfutum Capit. globofo. C. B. Theatr. 104. d, Latifolium elatius. Mrci. Gen. 42. e. Alpinum glabrum. Senkucuz. Gram, 314. C ‘Hirs. elatius Pan. Junceâ. Raj. Ang/. Mi. p. 416. a, Tuncoides Bohemicum Panic. nigricante. Mou. Ger, 42. G hebben. Ook vindt men dele ven In H. Deer. XIIL Srux. EVT. en XVIIE, 470 ZE SM ANNI GE yr. Ovaal, in ander Klootrond. De Bladen zyn „ARDEEL. maar weinig ruig en fomtyds geheel glad of gen kaal ‚dat ook door den Ouderdom plaats grypt. | ppoeen de Heer HALLER heeft zulks in de Switzerfche Alpen opgemerkt; alwaar ook dic Verfcheidenheid hem voorkwam , welke het Hoofdje als een Kroontje en glanzig geel heeft, met gladde Bladen, door SCHEUCHZER eerst aldaar gevonden (+); waar van zyn Ed, een byzondere Soort maakte. Het Lapland- fche , bevoorens ook door den Ridder afge- zonderd hadt eene gepluimde Aair, van vere deels Eyronde med ‚ over. ééne ee: En jeaalts Niet alleen op de Laplandfche , maar ook op. de Switzerfche Alpen naar den kant van Italie, groeit dit Biesachtig, Gras,’t welkdoor de gezegde byzonderheid zig onderfcheidt ; hoewel het-door den Heer Harrem tot het voorgaande bereken ord _Tusfchen dat ns der EEE ‘ en ke: es (*) Fancus planifolius glaber, Panicula nitente , Flors obtufis. Hels. N. sen Juncoides Alpinum glabrum &c. Scueucuz. Var. e, (ig) Juncus Fols Seb Spicà Racemofà nutante. Sp. Plant. 18. GoUAN Monsp. 184. Gere Prov. 149 —_ Oep. Dan, 271, FL Lapp. 125. T. to f. qe Fl. Sitêc. 2894 _ 310. juncus Alpinus latifolius Pan, Racemofâà, nigricant® ere Tir. Pis, gr. Hanze Melv, N. 1330. Be GRASPLANTEN, 471 der Noordelykeen Zuidelyke Landen fchynt VL’ ook een aanmerkelyk verfchil plaats te hehe ie ben , ten opzigt van het Aairtje, ’t welk Tir- Höoens LIus hangende noemt. dh 2 In Egypte vondt de ie FoRskAoHL s behalve eene Z/sbladige „ een Gedoornde Bloem- bies, welke hem ook omftreeks eengiig: polen was voorgekomen, dus bepaald, | (20) Bloembies , die de Omwindzels van het _XX. — onderfle Pluimpje flekelig , vanhet boven spiofs is zj fie Lorftelig heeft. A Van deeze Biezen , zegt hy , worden de Matten of Spreijen gemaakt, waar mede de Oofterfche Volken de Vloeren bedekken. Men brengtze. uil die. Bovenfte deelen van Egyp Kairo, dat menze naar Kon Reopalen gite nes voert. Zy zyn zeer fraay gevlogten en kost- baar. Voor ééne zulke Mat , bekwaam om den Vloer van een maatig groot Vertrek te, beleggen, worden dikwils twintig Piafters be- taald. Ondertusfchen is ’t zonderling , dat de Ingezetenen_ van Klein ier hl die zelfde Biezen over _groeijen ‚die nie en, of geen werk wiiaaken\ van ze te Sohne _ De Tweewyvigen onder de Zesmannige Plan- ten’, kÀ (zo) Funcus Involucris Panieulse infime pungentibus , faperioris Setiferis, Flor. ZEgypt. Arab. p.75. Gg 4 IL, Deer, XIII, SruK. ; vi. —ArDFE u IV. Hoorne STUK. } Aa — ZESMANNIGE ten, leveren hier alleenlyk uit, het Geflagt van HEE Ede & O RYZA, Ryst. Een Gewas , waar van het Graan , in de, Noordelyke deelen van Europa , bekender is dan de Plant of Bloem: zo dat ook de groote - Kruidkenner TouRrNErorT die niet in Af: ‘beelding gebragt ‚ maar flegts de Zaadpluim, met het gebaarde Zaad, vertoond heeft. De Bloem zelfs fchynt tot in het voorfte deezer „Eeuw niet regt bekend te zyn geweest; alzo cr de Ouden geen lig gewag van maa: ME balk HE- LUS, in ei ke î PET wel de Ee, die dezelve in Plaat vertoonde; waar door de hoe- danigheid der Vrugtmaakende-deelen aan Lin- Nus bleek. Immers de groote BOERHAAVE verklaarde , niet lang te vooren , dat hem, aangaande de Bloem der Ryst, niets zekers voorgekomen was. Thans weeten wy ‚ dat dezelve zodanig is, als hier voor , op Plaat LXXXVII, wordt vertoond en in de be- fchryving van Fig. 26, zeer omftandig , aan- geweezen. Sommigen twyfelen echter, of. ook de Bloem uit twee Blommetjes beftaa; (*) Bauminus getuigt ’er van:,, AE hebben de Bloe; » men niet waargenomen ‚die men zegt paarfch te „als in de Geerst, brengende e gelyk Bloemen en » Zaad vaort.” Zlearr. p. 430. - GRACE ERN TEN 477 De Ryst zou, zo fommigen willen , natùur- vr. lyk in Ethiopie voortkomen. Zy groeit in Re de Moerasfen van Oostindie, zeid onze Rid- Bum. der toen hy den Cliffortfen Tuin befchreef. "5 Zou hem diestyds onbekend zyn geweest dat dit Graan in Noord- Amerika en het Milance- fche zo wel groeit en gebouwd wordt, als in Oostindie 2 Met meer reden hadt hy kunnen zeggen , dat het de voornaamfte Spyze is der Chineezen, Japanners en Indiaanen , vervul- lende aldaar-de plaats van ons Koorn. ’t Gewas (1), veel zweemende naar dat van IL. _ Tarw of Gerst, heeft dikker en ftyver Hal- en men van één of anderhalf Elle hoog, met Eyse breede, A Bladen , die de knokkels r Haln ne Beneeechtig ol omvatten. Aak den digter hi die van ver, © germad Iykende naar Geerst, yler dan die van Panik: Koorn. Zy is in Takjes verdeeld , die over- hoeks bezet zvn met kort gefteelde Bloemen; wier Kelkje zeer klein is, maar het Blomme- tje uit twee ruige Klepjes beftaat ; het éêne lang gebaard , als voorheen in Plaat vertoond me tn De is, (1) Oryza- Syt. Nat. XII. Gen. 443. Vege XIII. Gen. 448. p. 233. TourNE.-Jafl. 513. T. 296. 6. C. B. Pir. 24. Theatr. 479. Cam. Epit. 192, Dop. Pempt. zog. Lon. Jc. 38. Caresn. Car. TI. T. 14, Ser. Vog. T. Baând. T. 24. Micu. Ger. 35. T. 31. H. Cliff, 137. Mat, Med, 173. Re Zugdb. 58 BOERH. Lugdb. II, pe 160. 85 IL Deen. XIII. Srux, 414 ZLESMANNIGE 5 is, en-my ook blykt in-een dergelyke Ryst- “ Aair„-van Java. overgezonden , wier Halm twee Voeten langte heeft, met de Bladen wei- nig korter „een half Duim breed. Dezelven zyn zwaar geribd, geftreept; en , agterwaards ftrykende „ ruuw „ gelyk in veele Grasplan- * ten. „Het Vrugtbeginzel, in het Honigbakje vervat, verwandelt in een Rystkoorntje , dat met de gedroogde Bloemblaadjes als Bast om:- kleed is , en fomtyds zyn Baardje al fpoedig moet verliezen. CATESBY, immers, beelde Vertek een rype Ryst- Aair af, geheel ongcebaard, Ik heb dergelyken van Java bekomen, die nog. wel. met Baardjes zyn voorzien. denheden, de van Witte, ae Zwarte Nito naar de verfchillende Kleur van de Bast, zo lang. zy in Liqueur blyven , zeer kenbaar; maar , de- zelven opdroogende , verandert het Zwarte aanmerkelyk en wordt eenigszins bont, ‘cwelk de reden zal-zyn, dat de Hoogleeraar Bur- MANNUs van Witte, Roode en Bonte Ryst, als-in Oostindie voorkomende. 2 fpreekt. Mo- RisoN hadt reeds van driederley Oostindifche maakt, die eenigszins ván de Italiaanfche of Milaanfche „ als zynde by ons de gemeene Ryst, verfchillen zouden. Ondertusfchen kan men die veranderingen van Kleur, zo wel als - de meer of minder grootte, dewyl de Pit al- „als zyn- - Ryst, Roode, Witte en Zwarte; gewag ge- _ CrasrtAnren. 415 toos Wit is, alleenlyk voor Verfcheidenhe- Pi den houden. — AFDerle De Rysts in ’t Latyn, vaken het Griekfch er Oryza mooglyk om dat zy zo diep-groeit , En genaamd , in ’t Italiaanfch Ri/o, in ’t Franfch Oo Ris, in 'tEngelfch Rice, wordt in ’t-Malecitfch Pady geheten; en als -zy uit de Bolfter of gepeld is, Bras, … Gemeenlyk teelt men de- zelve,-zo wel op Java als in China, op laar ge Landen , die men , door middel van Sluis- jes, kan onder Water zetten. Hier in wordt de Ryst in April gezaaiden in Mey Halm voor Halm in Modderig Land , dat onder Water ftaat , verplant : waar na menze in ’t Water laat opgroecijen; zodanig, dat zy met de top- Ben maar pas boven komt, en dat men over erf in Ee WE eet anden wo zy ook wel, dach: niet eet in het pers: Saizoen ‚ gebouwd. … Aldaar- zaait menze in September „ verplantze in November , omze in February of Maart in te oogften. Dit ge- fchiedt fomtyds op plaatfen , daar Bosfchen afgekapt zyn, wier Struiken en Stompen. men ‚ verbrand heeft. tyst, Ì St ZYN A asortampen ineen Houten Mortier, of door middel van Handmolens, gelyk de Chineezen doen , van de Bast gefcheiden of gepeld , en kost dan te Batavia gemeenlyk de Coyang van 27 Picols of 3375 Ponden „ 35 EIN DEEL XI. S1UKe 476 ZRSMANNIGE 35 a 4o Ryksdaalers , dat is ruim een halve VI ARDEEL Stuiver 't Pond (*). Hoorn. By Droscoripes werdt de Ryst geteld onder de Soorten van Koorn, en aangemerkt , dat dezelve op natte Modderige plaatfen groei- de: TreornaasTus merkt aan, dat zy een groot deel tyds in ’'t Water huishoudt en STRABO, dat zy voortkomt tusfchen Rivie- ren. Zy wisten reeds, dat menze in Indie zaaide ; dat zy wel vier Kubiten hoog groei- de 3 t welk niet boven de waarheid gaat 3 want RumPuius zegt, dat {ommige Ryst meer dan eens Mans hoogte opfchiet. Ook was hun bekend, dat zy voor het grootfte deel van Indie tot Spyze ftrekte , gelyk nog heden plaats heeft: niet zo zeer, om dat men de Ryst verkiest boven ander Koorn ; maar om dat zy zig beter {chikt naar het Saizoen van die Gewesten , verduurende de zwaarfte Plasregens zonder Ongemak , en aanrypende in de Droogte, waar door zy dan ook zo droog en hard wordt, als wy ze kennen. Dus kan men het Raadzel, hoe het bykome, dat een in ’t Water groeijende Plant zulk droög Graan uitlevert , volkomen oplosfen. In Pie- (&) Dit volgens Berigten my door den Wel Ed. Ge- ftrengen Heer Mr. J. C. M. Raprrmacner, Extraor- dinair Raad van Nederlandfch Indie , medegedeeld. Om- andiger kan men alles, wat de Rvst betreft, vinden by Rumrrüs , Au bon/ch Kruid, V. Deel VIII Boek ; XXX, Hoofdft, pladz, 1 GRASPLANTEN. Pr Piemont en % Milaneefch „ als ook in Karoli- vi. na , daar men de meefte Ryst voor Europa“ iv. teelt, hebben dergelyke veranderingen van ee Saizoen plaats. Men bakt in Indie wel geen eigentlyk Brood Gebrui van Ryst, dat waarfchynlyk, te droog zon zyn; maar bereidt ’er verfcheiderley Taarten en Koeken van, die , mt Boter en Speceryën toegemaakt , zeer fmaakelyk zyn. De ge- woone manier is, de Ryst met Water, Ka- lappus -Melk of Vleefchnat, te kooken „en ver- _ volgens te laaten meuken, tot dat het zodanig zy, als wy Rysten-Gort noemen; ’t-welk dan of met de Vingeren, gelyk by de meefte In- diaanen, of met inden, ie by de en 4 DAV ftoke: Wol danigheid. de deezer Spyze rde lend: Kk: beoordeeld. « Ook is ’t een groot Genre, s of menze dagelyks ‚ dan flegts nu en-dan ge= bruike. Op den duur is zekerlyk de Tarw , als het edelfte Koorn , gezonder voor den ‘Menfch. Ook meent men dat het onophou- delyk gebruik , ’t welk de, Chineezen van de : Rohan By M Eg ie ‘er n niet aan gewoon Zyn, is Ryfenbry dienftig tot werfterking der Ingewanden in overmaatige Ontlastingen ‚ zelfs van Bloed ; doordien zy eene-ftoppende hoedanigheid heeft, „Lat ’er gen aanmerkelyk Zuur in zy, blykt , dewyl de. dike II, Daz XIII. Srus, 498 ZESMANNICGE vr. dikwilsde Melk ftolt, wanneer dezelve op * ASDEEL. Vuur gezet wordt met raauwe Ryst. Voor ver= Hoorn. fcheiderley Borstkwaalen is deszelfs gebruik’, pen wanneer zy wel bereid is, niet minder dienftig , en dán van Gort of Melkfpyzen. Bry daar van, miet Amandel- Melk, Boter en Suiker, wordt voor den Hoest zeer gepreezen. Van zekere Ryst; die te Kleverig is om te eeten, wor* den in Oostindie Balletjes gemaakt ‚ met wel- ken meneen foort van Bier, Brom genaamd 3 weet te-brouwen, dat zeer aangenaam is van Smaak. Het Afkookzel van Ryst, genaamd Candje sis aldaar als Gerftewater, tot een Koeldrank voor en in gebruik. Hoe de “bekende Arak , daar van, met Kalappus- Wya geftookt worde, heb ik bevoorens mee degedeeld (*). Onder de-Driewyvigen deezer Klasfe bevin- den zin de volgde Grasachtige Planten. „A CHROS BAER IM _ Ber Gewas, tE in Geftalte veel naar de Bloembiezen gelykt , en een zesdeeligen Kelk heeft zonder Bloemblaadjes , maar. drie ge zwollen Zaadhuisjes , die eenzaadig zyn , in DEE Bloem, zonder Stylen , maar alleen ie: nn 7 ler. es In de befchryving van den Kokos - Noli Boom, prana: kiter, van Aen Hiftorie , bladze Sk eeen GRA SPAN TEN. AI der een Stempel hebbende vg de Wali, … en Yeeming van LANNAUs. an ‘De eénigfte Soort (1), hier van, “bevoor gein : rens tofde Bloembiezen t'huis gebragt; door-_ 1 den vermaarden Bavminus, als op Moe STA rasfige plaâtfen in de Switzerfehe- Alpen door #75. Bursrerus gevonden zyndé ; werdt nader ge. door orzen Ridder in Sweeden ontdekt, en naar de beroemde Gebroeders SCHEUCHZER , die de Kruidkunde , inzonderheid wat dë Gras= planten aangaat ; zo-zeer bevoordeeld en op= gehelderd hebben, Beeyteld, In elle diepe Veenige Meörisfér met zwarte Aarde gee vuld, en begroeid met Mos- en Biezen , ine pt in Lapland, was Kad ee zeer { à Een groeit het i in Rusland er en Siere” —De Heer HArEER, die het doeh! Alsf in Switzerland hadt gevonden, befchryft het als volgt. » Halmen van. ect Voet » geknok- 95 keld; pn Syb, Mat, XIE, BEE 67. Da oridús kinot€. Be Pôn. 12 Prdr 23 “Their: 199. Rupse Zlys, Ie p. vros fz, Jancoidiraffinis Paluftriss Scrrucuz. Gram. 336. Gramen Junceum Aq. Semine __Racemofo. Loss. Prisf rig T, 28, Oep, T. 67e / I. Dezre MIT. Srume 48e ZESMANNIGE VI. 5, keld, met witte -Scheeden by den Grond ATF „ bekleed. Gekielde- Bladen , die famenge- Tg »> Told zyn; doch zo, dat menze kan ont- ss wikkelen. * Eyrond - Lancetvarmige Stop- »» peltjes, de Steelen omvattende. Uit de »s knietjes een yle Pluim , van eens Takkige ss Steeltjes; waar nevens, aan een lang Steel- ss tjes zitten, eenzaame zesbladige Bloemen, » Uit den groenen geelachtig , met Lancet- \ ss vormige Blaadjes. De Meeldraadjes boven » de Bloem uitfteekende. Gefpitfte Scheed- » jes, die rond zyn , kort , breed en plats » twee of drie, rs elkander gekeerd , cen- » of tweezaadig. _Eyronde „ famengedrukte …ä andiees: naar een Amandel gelykende.” ziet men , dat eenige veranderingen a: hebben in dit Plantje , ’t welk, zo GME- LIN aanmerkt, door zyne kleinte ligtelyk , onder Mos en andere ruigte , het gezigt ont- glipt: want het heeft fomtyds de Halmen maar veen_Handbreed hoog. Hy twyfelde niet, of het was door geheel Siberie gemeen. ’ Getal der Vrugtbeginzels en Zaadhuisjes verandert van drie tot zes, maar natuurlykst is het drie, zegt Linneus. De Zaadjes zyn omtrent zo groot als Peperkorrels, waar “van fomtyds maar twee tot volmaaktheid ko= men » ZO Bauuinus meldt. pC Cn acrmamten 48, k VE T.RrRue Le oc mr N, ze Ari De Griekfëhe 1 naam , voor dit Geflagt gee Mob Hoor: bruikt, betekent eigentlyk Driepuntgras, enis daar op toegepast, em dat het Zaadhuisje e _ van onderen, driepuntig open. fplyt. -Men heeft het voorheen onder de Soorten van Gras geteld. TourNeroRrRT gaf Zer, wegens de Biesachtigheid , den naam van Juncago aan, dien Mriecne ius heeft behouden. Ik noem het Zouigras , om reden als men ftraks zal zien. De Bloem beftaat, volgéns onzen Rid- der, uit drie Bloemblaadjes , die in een drie- bladig Kelkje vervat zyn; doch volgens Har- LER heeft het een Meant. Bloempje , waar inne Le pen. MICHELIUS; EN EE an Jen voor Kelkblaadjes en dcharsrtes dus een Bla- derlooze Bloem aan diet Geflagt toe. De Styl ‚_beftaat uit drie of meer langwerpige. Vrugtbe- % ginzels, aan ’t end gekroond met een ruigen Stempel, Het bevat de volgende Soorten. 69) rr tak er En RN) ee Er | a RR " Raid 5 nd Eat ltietl 5 —_Zaadhuisjes Zriglochin E n 5 ae. Dee. wt ng ln? fart .t Syst, U) 7 Triglochi Vat xr din, 448. et XIIf. Gen. 453. p. 236. Gorr. Belg. p. 196 Govan Monsp. 189, Ger, Prov, 125. Jaca, Vind, Il, Deer. XIIL Sruk, GV IA Arnen. Hear z outgras, 483 ZESMANNIGE Deeze Soort groeit door geheel Europa op zyn N waar van zy den bynaam heeft. Dus vindt men ze in Italie, in Languedok en Pro- vetice, in Switzerland , in de binnentte’ deelen van Duitfchland , in Sweeden en Rusland, als ook in Siberie, De Hoogleeraar DE Gone TER namze overvloedig waar op de Zandige Oevers van den Neva-Stroom by Petersburg , die dikwils onder Water loopen. Door ge- heel Siberie komt zy; zegt GMELIN „20 wel op zuiver Moerasfige, als op brakke Gron: Bd voor. an de bii seen wk) in ónze Ed fe Pes van SPriestafid en ni Gröningen zeer gemeen, Men kan , derhalve ‚-deeze Soort met regt geen Zee Gras noemen ,‚ maâr beter Geaaird lis gelykBAUmINUS zegt. Zy heeft een Bi chtige_ geftalte, met dikachtige zagte van een half Voct langte, waar tusfchen ; „euie vezelige’ Wortels, Halmen op- fchiee Vind.62. FI, Swec, dan 321. Alt, Stochh 1732. p. 147. T.6.f. 1,2, 3-.-Harr. Melv, IL. p. 165. Triglochin ‘Fruêtu tenui. F/, En 134. R. Zugdb, 44. Juncago pa- luftris et vulgaris. Tournr. Zn/t. 266. Migys. Gen. 43. En 31. Oep: Dan. T. 411. Grämen jariê” RN £. Figlochin. C. -BePin, 6. ‘Theatr: 80: Gramen Trigl T-Be ijn Hp. kn Gr. Mar, Spies alterum, dk Ze 17 GRE DT Lal t GRASPLANTEN, RLA fchieten van één of anderhalven Voet hoog, die, op de: wyze van fommige Hyacinthen , Augen byna ter halver langte ‚dunnetjes begroeid zyn Hoofs met kleine witachtig geele Bloempjes , van““* gezegde hoedanigheid. — Op ieder volgt een langwerpig , opgeregt en als tegen de Halm ‘aangedrukt Zaadhuisje, dat van onderen ,’als gemeld is, in-drie punten open fplyt, zig dus als een Weerhaak vertoonendes EA: 2) Zoutgras-dat een Bolachtigen Wartelheeft, met VL tzelen bedekt. inder Ditte EE. aan de Kaap der Goede Ho. pe gees jeade » verfchilt van de voorgaande le) den olachcigen Wortel dien, in Smiler waargenomen heeft (@*). Wy moeten derhalve. hier thuis, brengen ze Bolwortelige, ’t welk op vogtige Velden aan den Zee-Oever van Italie, en elders aldaar * binnenslands, op Moerasfige of overftroomde _Plaatfen ‚ inzonderheid die brak van Grond Zas 226. ver Triclochis Bulbofum Monomotapenfe. BrevN Base, 24. Juncago maritima perennis Bulbofâà Radice. “Maer. Gen. p. 44e Juncus Bulb. maâritimus Floribus ne quofis. Barr. Ze 271. Piere parvi facie Grame _— Triglochin. J. B. Hij, IL. pe 5 LC) Culmus imus Bulbofus LK Radices emitti 6 Hei, uts, IL Dazs. XIII. Srum. ae ZESMANNIGE zyn, groeit ‚ zo wel als aan de Zeekust van IV. Narbonne; door J. Bauminus afgebeeld. rok Immers het Kaapfe ook, gelykt , zo LIn- Naus aanmerkt naar ’t voorgaande, maàâr ís in allen deele kleiner , en heeft de Vrugtbe- ginzels een weinig anders geplaatst. „ Drie » Stylen; (zegt hy ) verlangd en uitgebreid , s die in het andere opgeregt zyn en naauw- » lyks kenbaar” (*). Zyn Ed, hadt geen Sj aan dit Geflagt toegefchreeven. Kal 5 IL _ (3) Zoutgras met menen Byond Zaad* pipes ee huisjes an zó ie PHUM, ed is ad À ie bere verfehite awidelsk vande Wobrigen; en kan met reden ge- aaird Zeegras genoemd worden , dewyl menze meest-dan den Zee- kant aantreft. De Bloempjes zyn groen en een weinig roodachtig aan de tippen, de Zaadhuisjes rond en fplyten in zesfen of met zes pufiten ve oeren, of in vyven, wan- neer ad vyfh } € isj Peas ee 5 (*) Stvli tres protrafti inie in Tr. paluftri erafti et obloleti. Alant. (3) Triglochin Caps. ninae ovatis. Oep. Dart, 306, Gorr. Belg. 106. FI. Sueê, 209, 322: ALF, “Stochh. - 1742. P. 147 T. bf. 4, 5. Sp. Plant. 2, Trigl. Frnêtu es hinde Pb Lapp. 135. R. Zugdb. 45° Jumcago Pa- “duftr. & Maritima perennis. Micm, Gen, 44. Graämen Spr catumalteram, C+ B. Pin. 6. Th. 82. Gr. Sp. cum petic. patve pons rotuudis. T. B. Hijf. Il, p. 508. Gr. Marinum Spicatume ’ Los. Ze. 16. — ; had Lief GER M terr Lus dezelve wearnam. Zykomt, vi. niettemin, ook wel binnenslands en by de eer- Ajprer fte voor; maar in Switzerland ontbreekt zy, Hoorp- volgens den Heer HALLER, t'eenemaal. Br an Neurenburg groeit zy aan Beekjes en CLu- mee: srus heeftze aan de Zeekust van Vlaanderen gevonden. Wy hebben ze ook in dè Neder- landen. 7 2 Ge Loper merkt aan , dat de eene, zo wel als de andere, overvloedig in Zeeland , op ‘t Eiland Walcheren , groeije: des men ze ook onder de Planten van dat Eiland opgetekend vindt C*): maar hy zegt, ‚‚ defe twee Gras- „, Kens zyn fuer, ende daarom den Peerden, > Koeijen ende Osfen , onnut.” HALLER getuigt» integendeel , dat de Zoutige Smaak aangend E 1 mk ati ae En Ae -VOOE 1 st Ve 5 pj - | es je k Rhône, _ men de Weiden „aan de Mondenvan de Rh zeer goed acht voor de Schaapen, die ‘er won- der vet worden. SCHREBER, zegt hy» pryst de voortteeling daar van , op vogtige Weiden, - aan; doch hy hadt zulks moeielyk bevonden in Switzerland, ten opzigt van de laatfte , wel= Hand, van 1742 » P2E- 169 ____Kraut die beide in Plaat voorftellende , T ke zyn Ed, de zoute Soort noemt. Beiden wor- den zy in Sweeden Salting of Saligras geheten, —___gmvaangemerkt als cer lekker Voedzel voor de Runderen (f): v. HOOFD. _(*) PeLLeTiER Plant. Walachr. 1610, p. 184 “(4) Zie ’t Vertoog van Luxnseus , in de Stochh. 77 ‚ onder den naam van Saltug- ab, VI, als boven. UI Deer. XII STUK. 486 EE VI. Arget REK ed Hoorp- pn V. HOOFDSTUK. Befihryving a EENHUIZIGE GRASPLANTEN » dot welken de Lifchdodden ‚ Mays of Spaan- fche- Tarw, en verfcheide anderen behooren. D° andere Klasfen van het Stelzel der Se- xen, in welken geene Grasplanten zyn , overftappende, komen wy thans tot de Een- | dir En ie A Eenhuizigen ee) Ae di Dee en Hier van heb ik tot deeze Afdeeling befpaard , de volgende Gellagten , die, dat aanmetke- lyk is, ook eettendech tot de Driemannie gen, en de twee laatften tot de armenie ER Aen Fer Sr zien Deeze is een Lifchachtige Plant, gelyk de Neerduitfche naam aanduidt. Men noemtze in ’t Hoogduitfch, wegens de Knodsachtige figuur van de Stengels of Halmen, die aan ’ @nd zekere dikke Dodden hebben, Narren- Kolben , Rohr - Kolben „ Liefch- Kolben, en ook Ee NC nk Kolben. De Griekfche paam ke: ie sfforde wordt van e Moer rn Groeiplaats afge- leid ; doch fchynt my veeleer afkomftig te- zyn Artin van de opgeblazen Vertooning , welke zy met „ Bats. _ haareniets berekenende Dodden of Dollen die ° DE fommigen Zotskappen genoemd hebben , maa- dodde, ken.’ Woord Tuphos ‚ immers; heeft dergely- ken zin, ontleend van Rook (*). De Iealiaa- nen noemenze Mazza forda ; om dat zy zig als een Knods vertoonen „ doch geen geluid geeven of uitwerking doen, wanneer men er mede flaat; de Franfchen Mas/e d'Eau of Masfe de Roftau: datis Water- of Riet. Knods, De Engelfchen heetenze Cats -T'ay/ ‚dat is Kat» tenftaart ‚en Reede - Mace of Riet-Knods;doch die en zyn zeer onbepaald. Vere kn » We zeer Bobet Ker (£) Loner is op de Een. zeelt met elks pe van dat woord, ’t welk in zekere zin Wind betekent , afte leiden ; doch vergeleek het, oneigen, by een ge- __draay van den Wind. 6D) De vermaarde Hoogleeraar D. pe Gorter, heeft , jn zyne nieuwe Uitgave der #lora Belgica, Aling andes _ re gebruikelyke, naamen van dit Kruid, Ô voorgefteld : geïyk dat eeen seen nn en / É B ie __Lande door Kinderen ook gegeven wordt aa “Spruitjes , welken zy in de Grond vinden, op patan ‘daar ’t Riet groeit en deeze fchynen my veeleer Scheut- | jes van Riet zvu, die zy om de zoetigheid uitzuigen en _ vpfkaauwen: want ik hebze dezelven in ’t Riet, op ad Plaatfen daar in 't geheel geen Lifthdodden groeijen , ge we wpd; en verzamelen. t h 4 re En Dab u STUK. KR Arpzer. Hoorp- STUK 488 EENHRUIZIGH De Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen maaken in dit Geflagt ieder een zogenaamde Kat „ dat is een Rolronde Dolle uit, boven elkander. De Mannelyke bekleedt het bo- venfte van de Halm, en beftaat uit drie famen- gevoegde Meelknopjes , voortkomende uit cen _ paauwlyks blykbaare driebladige Kelk. De Vrouwelyke Dol , onder de Mannelyke , is ook Rotrond , en beftaat uiteen zeer fyn Dons- ‚ achtig Haair , waar in de Vrugtbeginzeltjes, op een fyn Steeltje zittende, vervat zyn, die een zeer klein Zaad, weinig grooter dan Zandkor- elden; uitleveren, Svein aai er ie, vol- ee Sd Jaden: kj eN Ke EE Û ) Lifchdodde met eg fs Blan en, de Bloem- en Vrugt-dAair digt by elkander, Deeze Soort, die door de langte der Dollen uitmunt, welke dikwils een Voet en daar bo- ven bereikt „ heeft dezelven ook digt tegen elkander aan en de boventte of Bloem- Aaïr veel kleiner en ligt afbreckende. Hier van - komt (1) Typha Fol. {ub - rn Spicâ masculâ foe- mineâque approximatis. Sy/, Net, XII. Gen, 1040. Vege 64, Tyrpha. Clavâ unicâ, Harz. Helve N. 1305« Typha pa- Vuftris major. C. B. Pis. 20. Theatr. 337, Mor. Hij. UL Ee Ss. 8, Ee je E Ze en 16 81, Cam. zee a D, & : GRASPLANTEN, 489 komt het, dat men in de Afbeelding van Lo- BEL en DopoNeus deeze Soort met enkel Vrouwelyke Aairen afgebeeld vindt. In die van C‚ BAUHINUS is bovendien een misflag , „7 dat de Halmen te veel en te hoog mét Scheen den bezet zyn; om welke reden, waarfchyn- lyk, TournerFoRT de Afbeelding van TA- BERNEMONT ‘voor zeer flegt uitmaakte (*). Zy groeit in *t Riet, aan de kanten van Mei- ren ‚ Vaarten en Rivieren, zo hier te Lande als in andere deelen van Europa. De Heer Harrem befchryftze dus. __, Een Halm van zes Voeten hoogte: plat- » te verhevenronde Bladen , die dik zyn, » Ímaller dan een Duim,van drie Voeten en ORE > de Halm geevactende. Een enke- ss cen De bieed, er REEN met £ Pluie » zige Steeltjes , die wegvliegen.” Het Pluis zegtmen dat wel gebruikt worde om Kusfens en Beddekens te vullen : maar dan moe- ten dieniet groot zyn, of het zou in meer veel- heid moeten voorkomen, dan men ’tgemeenlyk hier te Lande ziet, De Bladen worden fom- tyds van het Vee gegeten , enfommigen fchry- wen den Wortel byzonder voedzaame en ver. fterkende kragten toe. (2) Lifch- (*) Plant, env. Paris; P. 36ge ae 1, Dazs, XIII, STUK, VI. af van Rn € sTUK. zien AK AFDEEL. Me u SIUK Je angie dige 499 SEEN HUIZIGE -_ (2) Lifehdodde met half- Rolronde- Bladen $ de Bloem- en Vrugt-Aair ver van ch kander. Breen k De Lifehdodden vindt men fomtyds wel de helft laager en met fmaller Bladen , de Aairen Smalbla- paauwlyks een Duim of anderhalf lang en twee Duimen van elkander. Dit acht de Heer LinNeus eene Verfcheidenheid te zyn, we- gens de beknelling der Wortelen tusfchen Stee- nen voortkomende, En dus zou dezelve wee- zentlyk niet verfchillen van de gewoone Smal- seer Lifchdodde , meteen fchraale. Aair , de Bladen Biesachtiger heeft , zynde by ontsmet weinig minder gemeen dan de Breedbladige met een dikke Aair. Door ge- ‘_heelSiberie, zegt GM ELIN,komen zy beiden menigvuldig voor ‚en de Tartaaren achten de Halmen zeer bekwaam om Matten van te. vlechten, Ook wordt aangemerkt dat de Bla= ka En win en zn om de Naa- den _@) Typha Fol, femi- Ee: Spic lt foe: mineâque remots. Gort. Belg. 264. Ger. Prov. 120, Govan Monsp. 480. [Aca- Pand. 169. Gort. Zagr. 148. Ty- pha Clavâ masculâ a foemininâ remotâ, Harr. Helv. N. 1306. Typha. H. Cliff, 439. Fl Suec. 72 330. R. Lugdb. 73. Gmer. S:6. T. pe 133. Typha media. Crus. Paar, 716, Typha palaftris Clavâ gracili, C, B. Pin, 20. TouRNFe Enft. 530. Typha paluftris minor duplici Clavâ. Mor. S. 8. T. 13. £, 3. Typha mine £ Typhula, J. B. Hit, 1, P. 518. C. B. Zheatr, 34, Gn arran nen 491 den van Schuiten” Sdigt te-breeuwen , en dat vi zy van de-Kuipers gebruikt worden, om de Hoep wast te doen fluiten om de Vaten. „Hooi S PARGANIUM. Egelknop De naam van Rietgras en _Driekantig Lifch te onbepaald zynde , gebruik ik die van Zgel- 7 knop, overeenkomtftig met Jgelknop , gelyk de Duitfchers dit Gewas tytelen. De Grieks fche naam kon van de breede Bladen afkomftig Zyn. Immers men zoemt het ; in ’t Franfch Ruban J'Eau, dat is Water - Lint: in ’t En- ‚gelfch Bur- Reed , dat is Klis-Riet , wegens de ruige ronde Bloemhoofdjes ‚ de bovenftens met eh lanneljke Bloemen ‚ wier Kelk glen LIE on ee tn net fe > Bolles: ane r hy sede pete pel bevat. Hier op volgen een of Eeeh en kige Zaadhuisjes, ook tot een Bolletje ver- gaard. 0, Elkhop met opgeregte drichaïige Bla. 1. In Sparga- 5 nn erère Go) Spar En jun ‚Fol ‘ereftis triquetris. CE Nat. Xll, kaats „Gen. toar. ar XII p. zoz. Gorr. Belg. 264. [GOVAN Monsp. 485. Ger. Prov. 120. Fl. Suete 770, 83%. R. ‚ Zugdb. 73e Gron. Virg. 114. Goar, 8ib. 1. p. 133. | T. 302. | EN II, Deem XIII. STU5y 492 EENHHUIZIGE In Moerasfen, Meiren, Slootenen Beeken , liefst in niet fterk bewoogen Wateren, die „Noar tevens. helder zyn, groeit door geheel Euros pa dit Gewas, dat meestal twee of drie Voe= ten, doch fomtyds ook eens Mans langte hoog ‚voorkomt, zo LiNNeus aantekent. Het is kenbaar aan een Rietachtige groeijing, met breede geelachtig groen glanzige Bladen, de onderften driekantig ‚de bovenften plat, groei- jende aan de Steng, die fomtyds enkeld is , fomtyds zeer Takkig , gelyk men ’ dus over- vloedig in de Slooten tusfchen Haarlem en Overveen kan befchouwen, De Steng, en es Zyn En de voorgemelde ruige Bol- waar door het cen dartige Ver- VI. 45) EEL. edniie dink. p (2) Egelknop met ueerleggende platte Bladen. en a / ze n de Noordelyke deelen van Europa was mend, _ deeze kleinere Soort , met op ’t Water leg- ___ gende en dus als zwemmende Bladen, door onzen Ridder waargenomen. Zyn Ed. merkt aan, dat dezelve voorkomt in groote zagt. vloei- (2) Sparganium Fol. deeumbentibus. planis. Sp. Plant, 2. Sparg. Fol. natantibus. planoe convexis. #7, Lapp. 354 ElSnec, 771, 832 Spang. non Ramofum minus. Daum Giesf. 130. se 58. Sparg. Fol; planis mollibus ibus. z Helv, N, 1304 Sparganium mie zimum, Raj Hist. ze. Angh IL Pe Ae woor duidelyk aangeweezen Es GRASEEN NT EN 498 vloeijende Sttoomen en in Meiren , dikwils vr. ter diepteyvan twee Vademen , zo dat ditgeen Arij" kleine Plant kàn zyn: maar het allerkleinfte Hoor Egelknop, door Ray in Engeland gevonden» was ook in de Moerasfen van Sweeden ge= meen. Of dat alleen door de Groeiplaats ver- fchilde , kon hy niet bepaalen. HA: Er houdt dit Kleine voor een Verfcheidenheid van ’ voorgaande, dat hy gezien hadt ‚ naauwlyks gen Handbreed hoog. Voorts was hem, zo hy meende , ook in Switzerland dat Zwem= mende van Linneus voorgekomen. Dit hadt maar” drie of vier Zaadbolletjes, en één enkel Bloembolletje, aan den top der Stengen. ns ln: Ae heenkbe Tarw. Dit Geflagt heeft de Mannelyke en KS 5 welyke Bloemen in verfchillende Aairen ; bo= “_ven elkander, de eerstgemelden hoogst. Van deeze beftaat de Kelk, zo wel als de Bloem , met haare drie Meeldraadjes, uit langwerpige _Kafjes. De Vrouwelyke Bloem heeft ronde holle Klepjes » het Vrugtbeginzel influitende met een. zeer lange Styl. Deeze Stylen maas — “ken, met elkander , de Vrugt-Aair zeer Ve- zelig en als gehaaird. „Dit alles ziet men hier Maar (5 In Fig. g-op Plaat LXXXVIL, en bladz, 23, EL Dear. XII. Srus, VL 494 Ce Eernmuriziec® Maar ééne Soort:is hier van bekend , welke AFDEEL: den. naam van Mays of - Muiz in Amneris STUK T. B ea Hear voert (1). Wy noemenze gemeenlyk Spaar- Sche Tarwe, om dat zy door de Spanjaarden uit de Westindiën- overgebragt en,‚-in Spanje Gewoone,voortgeteeld zynde , van-daar door Europa is verfpreid. Anderen noemenze ook wel Z- diaanfch en fommigen Zurkfch Koorn ‚ om dat zy in de-onderhoorigen vant Ottomannifch Ryk ook wel tot-Spyze- gekweekt wordt : of om dat zy eerst „uit de Levant overgebragt is in Îtalies ’t-welk fchyn zou” hebben, indien zy het Ersiricamn Baörianum van RErmius s kon gquie en i in de Pand ì “Blat Bfpagne noemt, is zy genaturalizeerd , zegt Govan. Anders heet menze, in ’t Franfch , ‘gemeenlyk Bié Sarrazin”: -misfchien ‚om dat de Mooren ze fterk gebouwd hebben. In Oostindie, alwaar zy ook overgebfagt is ‚-doch meer aan de Vaste Kust „dan op. de Eilanden heir wordt ‚ noemen.de Maleijers haar Jagon, de Chineezen Fannie, LINNmus den gewoot nen naam Mays , als barbaarfch, verwerpen- es ‘heeft. dien van Zea, et voor een Et _@ Zea. sah. Na. XIL Gen. -zo42. re, XII ps Pp goas H. Cliff. 437, H. Ups. 281. R. Lugdb, 73. GOUAN Monsp. 481. Mays Granis Avreis. Toom. Jnfl. 581e „Indicum Mays diëtum.- Be: Pins” 85. Theatr., 490. Frumentum vend Can, Ep. se Dop. Pempt. 50g, GRASEEANTEN. | 408 geheel ander Koorn in gebruik, geweest (+), - hier op-toegepast. Die van Brafil noemden ’t Akins Auatirsde Mexikaanen Zlaolli, zo HERNANDEZ Sn fchryfts Van dit Koorn zyn, met verloop es wás: een door de Voortteeling of «door--den. Grond, dene veele veranderingen , die ‘ftänd ‘houden , ge- fprooten. — Ik heb. niet zo- zeer het Oog op de grootte van ’t Gewas, dat hier te Lande, gelyk bekend is, dikwils meer dan eens Mans langte; en inde Indiën veel hooger groeit(})s met Bladen’ var gen Elle lang en een half Voet breed: noch op het getalder Aairen, dat naar de vrugtbaarheid’ des Aardryks en het - en QnEereen verfehilts, Dus ziet men; het gewoone” deld: absolve! in HT twee’ drie of: vieris; em, alzo een Aair verfcheide honderd Graankorrels bevat, dieop ryën langs den Stoel, en in-deszelfs holligheden gefchikt zyn3 zo blykt, dat men daar van een ‘verbaa- zende ae kan hebben (S). De ore zet zee en go ee | £ Ihi eden Biter ae hosa: A le ed tente race err 6, blädz. ie G-) Tot drie Mans mate of 18 Verra arca zegt Kaum, CI) Men kan ‘aldadr fomtyds een duizend Aairen hebben voor een vrg Hollandfch Geld7 die bynaeen vk Koorn uitlevere “€6) Ik heb een Aalt ‚ met blaauw acht, ige en geele Kors ij. Deer. XIII, Srum. vr. Le Hoorn Ägó EENHUIZIGE Kortels ‚nu, zyn wel gemeenlyk Goudgeel; : doch ook witachtig „uit den blaauwen paarfch 4 bruinrood, rood of zwart 3 ja men vindt die riek pe verfcheidelyk gemengeld in eene zelf= Zarw airs „Dus komt het-voor-met de Aair onnerie en wit bont; wit of rooden bruin: rood; wit of bleek Violet met bruinroode Stip- pen; witachtig geel met de Stippen Violet en blaauw of rood 5 als ook met de Aair-rood , zwart en bruinrood, of blaauw, geel, Violet en wit: alle welke’ Verfcheidenheden de be- roemde-TouRrNErFoRT heeft: opgetekend; __zo wel als. die van Spaanfche Tarw met veel= Es, Teeling. voudige of vere ee. md vambnen Over- de manier San Teeling van die Graan zal ik niet breed uitweiden. „De Korrels wor= den twee aan twee, anderhalf Voet van mal- kander, in een diep geroerden en gemeften ; liefst Zandigen Grond, ineen zelfde Gat ge- ftoken,-en als zy beiden -groeijen haalt men de zwakfte.Planc uit. Na de bevrugting wor- Korrels , op agt ryën , ieder van dertig of daaromtrent : dit maakt ongevaar 259 Korrels. Ik heb ’er één met enkel Goudgeele Korrels op zestien ryën, „ieder van ruim dertig: dat is nagenoeg 500 Korrels in ééne Aair; en zo ’er dus, maar, vier Aairen zyn voortgebragt ge- weest ‚ dan kwamen van, één ar Graankor: rels, ED) Frumentum Jndieum. Spicâ Avin ‚feu palyfias shyon: Rar. Plant. 32. ME à asker k hd GRA Ss PLAN T EN 497 “den de Bloem- Aairen afgefneeden en dus topt. ‚Vi „men de Stengen, waar van de afval ook vers Ve volgens een goed Voeder is voor *t Vee, Vee- „Hoorn le Aanmerkingen hier omtrent zyn elders ee epgetekend, uit het berigt van den Heer Ax-…7 MEN, die verhaalt , dat het in- Vrankryk ge- malen en onder Tarwe of Rogge- Meel ge- mengd , zeer fmaakelyk en gezond Brood uit. lévert , maar op zig zelf te zwaarmoedig en hard om:te verteeren zy; Tot Voedzel voor Hoenders; Eenden, Ganzen ,als ook om Var- kens te mesten; is het zeer nuttig C*). „Byna allerley Spyzenen Dranken werden in Se de Weftindiën van de Mays of Spaanfche Tarw ae zo Ee ene Zij Dn of tot Meel scheen : re: “of zin MEP enie- _… ten gebakken nekderheid we tot aant: tel go duurzaam was, dat men het honden be- _waaren kon. Het dient in Afkookzel, gelyk aan de Kust van Guinée, tot Bier „ en door Gisting tot Wyn of Sterken Drank; even als ons Koorn. In. Oostindie, eni op, het. gezaaid, zo Rememos balie meldt ‚{*) Zie Proeven en Waara. over. den Nieuwen Land- tand II, Stuk , bl. 186 Over de elise dit Koorn in onze a zie > den Teg. sm. van Amerika, kk ‚D. bl. li WW. Deer. XIIL Srume VI. AFDEer. 498 — EENaUItzIGE meldt (f) en dan de onrype nog Melkach- tige Aaïren op den Roofter of op Kolen tot verfnapering gebraden, gelyk nog heden op Spaasdle veele plaatfen van Indie gefchiedt. In Egyp- , te, Arabie en de Levant, teelt men het wei- nig, doch meer in Italie, Vrankryk en Duitích- land. In Hongarie wordt het by geheele Vel- den vol gebouwd. Het werdt door wylen den Heer Doktor BASTER ook als een nut- tig Koorn , ter Voortteeling, in onze Neder- landen , aangepreezen. ‚‚ Daar zyn, zegt » hy, twee Soorten van, een grooter en 5 kleiner T gak Koorn, welk laatfte door de van Noord - Amerika 5 voornaa- Rr melyk Eenld wordt, om dat het Zaad, » Vier Kien na de Zaaijing , ingeoogst ss kan worden.” De Groote Mays ftaat , zelfs te Suriname, omtrent agt Maanden op ’t Veld. Niet minder gunftig denkbeeld hadt de Heer VAN HAzEN van de Voortteeling van dit Graan, in ons Gewest (*). Zyishet De Spaanfche Tarw is het voornaamfte on- Koons derwerp van den Landbouw in Noord- Ameri- Noord- Amerik ka. Zy wordt zo wel van de Amerikaanen als ‘van de zogenaamde Wilden geplant, ja veel meer van de eerften; want de laatften beftaan grootendeels door de Jagt. Wanneer iemand de Volkplantingen der Europeaanen aldaar “_door= GG) saaetelg Kruidb, NV. D. bladz, 2 () Zie Verhand. der en vie maal, XIX, Dar Stuk, Haarl, 1779 , bladze 199, 24 GRASPELANTEN 409 doorreist, ziet hy Mylen Wegs niet dan groo- ' Vr. te Mays-Velden. Met dit Koorn dryven de _ v. Ingezetenen aldaar een zwaaren Handel: wants sro buiten ’t gene dat binnenslands gebruikt wordt, ied Voeren zy jaatlyks een menigte, zo wel naar Zn Portugal als naar de Westindiën, uit, In Karolina, Virginie , Maryland, Penfylvanie, Nieuw Jerfey en een groot deel van Nieuw- Jork, planten de Ingezetenen meeftendeels de Groote Soort , terwyl de Kleine of Drie- Maandfe in Nieuw Engeland en Kanada meest gebouwd wordt. Evenwel wordt in de eerst= gemelde Landen ook wat van de Kleine gc- plant, om dat die vroeger ryp wordt; maar de aoste lmet: meer en eo Aairen en den enten kabt , weder, Nererfcht Nee ve meer ruimte 3 dat is, daar kunnen meer Planten op een zelfde Akker geteeld worden van de Kleine, die ook witter, fyner e be- ter Meel geeft, dan de Groote: zo dat ieder hierin zyn verkiezing volgt. Alleenlyk is ’t ìn de Noordelyke Provinciën noodig zig tot de Kleine te bepaalen; alzo de Gr dikwils aldaar geen tyd tot rypwording heeft. En van een zelfde Koorn komt hoe Noordelyker hoe kleiner Plant: ja,die in Virginie geteeld is, wordt in Nieuw Engeland , en die uit Nieuw Engeland in Kanada gezaaid , het eerfte Jaar naauwlyks ryp. De Landen in Noord-Amerika zyn veelal ezel % 12 in U. Dazr. XII, Srum. een EENHUIZIGES Andr z,, Íchraale Zandige Heijen ; daar geen Tarw of. si Gerst, ja naauwlyks Rog geteeld kan worden; sro. _ gelyk ‘geheel Nieuw. Jerfey dus beftaat. ‘Op sage IEEE niettemin, heeft men-een fchoone Teelt van dit Koorn, dateen Penwortel fchiet 5 ‚die diep in de Aarde dringt, en daar door bee ftand is tegen Wind en droogte, Maar het- zelve vereifcht , om die reden, een wel ge: roerden Grond, dat door Ploegen-gefchiedt, waar mede men Vooren maakt, die-elkander - kruislings fayden „ vier of zes Voeten van el- kander voor de Groote ; twee of drie Voeten voor de Kleine Mays. In de Kruifingen wordt __het Koorn, by vier of vyf Korrelste gelyk geftoken, doende fomtyds daar by een weinig Mest , en dan de Aarde Heuvelswys by een haalende. In Nieuw Jork neemt men daar toe een foort van Haringen , waar van men één of twee in zulk een Heuveltje begraaft. Kinderen kun- nen deeze. Planting onder eenig toezigt ver- rigteu, De Mays opfchietende , worden ’er. door de” Wilden dikwils Boonen by geltoken, die zig om de Steelen flingeren en dus een dubbeld voordeel geeven. Ook planten zy ‘er wel Batatten of Zonnebloemen tusfchen; tot hun Voedzel. | Bezorging De meefte voorzorg is de gezaaïde Korrels ; En vl voor Inkhoorntjes en Maysdieven ‚ (dat ecn : ort van Vogelen zyn , van grootte als een preeuw,) en voor de Kraaijen , te bewaaren. en aar Gr arb annen sor eken zy de Korrels in een Afkook- Arigen zel der-Wortelen van Wic Nieskruid; ’c welk 4 Gedierte dat dezelven ect, dronken srux. maakt. Zy werd op de meefte vier Vinge- a AS amen geftoken + À sby de Ar. eh. SPEER uitroeïjing van het Onkruid , shetzelve, met de Aarde; by de Stengels opgehoopt; dat te- _ vens tot befchutting ftrektvan ‘den “Stoel der Planten. - Zo 'er ruimte geroeg is „ wordt dikwils het-Onkruid met de Ploeg uitgeroeid, De Heuveltjes worden eindelyk een Elle hoog en.niet m der „breed „bevattende gemeenlyk hd | tengels van dit Koorn: De Uite loopers worden ‘er wiee de verwelkte Bloemen, specs os st welk de enen tot ran droo gaen hebben de , voorts tot bewaas ring opgelegd of gehaagen, worden. De Wils den laaten hunne Mays- „Aairen in een zaste Rook droogen, en hangenze dan op, aan het Dak hunner Hucten , waar door zy dezelven Kon » tot dagelykfe. Spyze en Zaay- ’ er aar dik SS kes e aste doede Bekkers ‚ Riet of Gras game : hebbende 5 dat weleer by hun de gewoonte was en nog in tyden van Oorlog plaats heeft. “Dit is een uictrekzel van 't gene de Heer nek. sro. 3 ALM sor EENHUrIzIeeE VI. KALM, aangaande de Teeling van dit Koorn, AFDEEL. Vv. in Noord - Amerika , heeft waargenomen (*. saal Ten opzigt van deszelfs fterke vermenigvul- Sram diging merkt hy aan, dat het voor een Mis- Zar … Brood daar van _ zeer goe oed, gewas in die Landen gerekend wordt, wanneer men niet tweehonderdmaal zo veel , als ’er ge- zaaid is, van de Spaanfche Tarw inoogft. Naauwlyks ééne Aaïr heeft minder dan dric- honderd Korrels ,en daar groeijen gemeenlyk twee of drie Aairen op één Halm: zo dat, of- fchoon al eenig verlies door ’t Ongediert ge- leeden wordt, de vermenigvuldiging door- gaans wel zeshonderd is voor één. Daar be- … hoeft, ried maar weinig te wor- v s jg en tot den Uitvoer tevert die Eon onverbeeldelyk uit. De groe- ne Aairen , gebraden, worden voor éen lek- kerny gehouden , en uit de Stengels kan men een Sap zuigen „ dat zeer aangenaam is , zyn- de daar van ook Suiker gekookt geweest en van de BRE: Stengels brouwen zy een foort van Bier. Het Soornianfts gebruik, dat van de Spaan- fche Tarw in Noord - Amerika gemaakt wordt is tot Brood, ’t welk de gewoone Spyze der ‚ Amerikaanen is, zelfs by Luiden van Aan- zier en Vermogen. Komt een Vreemdeling by hun, dan laaten zy hem zo wel Tarwe- C°) Zie Stoet, Verhand, XIII, & XIV. Band, Gr ASPLANTEN. 503 eals Mays- Brood voorzetten en kiezen wat vr. _ hem best behaagt. Men doet doorgaans wat Rogge- òf Tarwe- Meel onder dat der Mays; Hoor: dus is dát Brood zeer gezond en finaakelyk s Sm, houdende het Lighaam open. Geen Onge- Ts, makken hadt de Heer KArMs hoch in zig zelf foch in anderen, die het geduurig aten, ver- nomen. Dikwils mengen zy 'er; voor het bakken, Pompoenen of andere Vrugten „ en de Wilden Blaauwbesfen , wilde Druiven of „Maar alles overtrof, Bolts s zyhoordeel,;de Lekkere zender die zo wit zietals Melk, ‚‚ Toen P*- ny ee by de mie an > we rn er ss dan er of Melk; en nietes 5, Ontbyt, dan die zelfde Maysbry „ of in ss enn gebraden, of met zoete Melk opge- > warmd; dewyl die Hollanders den geheelen » tyd piets ADE eeten. In de Zomer, cs 55 Emeis fmaakte. Men maakt ook van de „ Grutte van Mays een Bry of Pap ‚ met Wa- „ ter, Wey of ook met zoete Melk gekookt, 5, zeer veel gelykende naar Ryftenbry en niet | li 4 „ al- IL, Dear. XIII, Srux. 504 RENHOIZIGE „ alleen met Suiker of Syroop zeer lekker ;s ;, maar ook zeer voedzaam.” De Europeaanen hebben van de Arihi: “Vleefck- Ben, indat Wereldsdeel „geleerd „ zekere Sop „enz. Vleefchfoepen te maaken van! Mays, welken _ Krag Meel. de Franfchen Sagamité , de Engelfchen Hon- mofiy; de Zweeden Sapaan noemen. Ten dien einde kneust men de Spaanfche-Tarw -Korrels , geweekt zynde; in een Houten Blok dat-uitge- hold is ‚ tot- een foort van--Grutte , die dan eerst wat gekookt en vervolgens het Vleefch daar in gedaan wordt. De Mays, -naamelyk ; moet tot t-het en gepeld worden, dat.al- edt, Le: menens zespkre! de Bast bend: gaat ter de Mere rz bly- ven , er hier door werdt Doktor COLDEN bedroogen, de zodanig gepelde aanziende en befchryvende als naakte Mays, Daar wordt ook Mout van gemaakt. tot. het brouwen van ‚ Bier; “welke inzonderheid gefchiedt met blaauwe Mays, en {om ngen: er Mout- ya van geftookt. Ted an De natuurlyke Evean van. Kaneda en Satie Wilden, die, zo tot hunne Reistog- ten met. Pelteryën, als tot de Jagt en tot, den Oorlog ‚dikwils. een Voorraad. van Voedzel behoeven ‚ van weinig omf{lag of zwaarte, hebben -dâar “toe dit Koorn „zeer behendig Weeen te Stes Ans ftampen, cl het GRASPEANTEN 505 hetzelve tot-Grutten , y onder welke , na dat, VE het Kaf -uitgewannen is, zy. wat Suiker men- rn gen, en floppen het dus in een Zakje of an- Hoorns, der Tuig; dat zy gemakkelyk op de Rug kun- re nen“ draagen. »In de Wildernisfen HongerZuw. — — krygende neemen zy een Handvol daar van en mengen die onder Water, dat zy vinden; * welk hun daú tot Drank en Spyze ftrekt. De Iroquoizen. noemen deezen. Voorraads-… Kost Quitzera. Het is-een Kragtmeel, mis. _— fchien zo hae ’ als men ooit heeft mites el agt. eht „Van den- ea s din ‚men van de Spaan- “fche Tarw ‚zo voor de Paarden en ander Vee, ie als voor hbe Pluimgesiet. kan hebben , sers of Vet tot. een en: EEE er: zend zy tot-verzagting. van, Fyn‚en. het doen ver- flaan-of-aanrypen van, Gezwellen : gelyk ook de Heer Kar Mm verhaalt (*). Niet zonder reden hebben, dan, de gezegde kundige Natuur, - „onderzoekers de Voorttee- hd a Ronden, EE erik ‚ ten putte kunnen mäd- ken, en: eenen onuitputbaaren Voorraad van ; gn 6 Graa- CD Stockh. Hast als boven, ’ li s IL Des. XIII. Srux. 506 EENuHuriz ves vr. Graanen bezorgen aan ons Lend, ja uit het AFDEEL zelve veele andere Volken kunnen fpyzigen; Horn” even als de Noord - Amerikaanen doen; heb- Spaanja bende daar toe geen hulp van buitenslandfch Volk noodig : terwyl ook dit Gewas tot be- fchucting dienen kon van andere Plantagiën , inzonderheid van die van Tabak. Vra Te verwohderen is ’t; dat de Spaanfche graakehde Tarw, in hoedanigheid dus zo zeer met het gewoone Koorn overeenkomftig, daar van in de Vrugtmaaking zodanig verfchille , dat zy de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen af- gezonderd heeft. Ondertusfehen heeft de- ; hier door tot bevestiging geftrekt van de-Bevrúgtinge der Planten. Veelen hebben bevonden , dat, zo de Bloem- Aairen vroeg afgefneeden otk aan een Plant ; die op zig zelve ftaat ‚de Vrugt - Aairen volftrekt mis- draagen en geen Graankorrels uitleveren, Aan den anderen kant, wederom , heeft men op- gemerkt, dat, zo blaauwe of roode Mays ge- „zaad wordt opeen Akker, onder de witte of geele, alsdan een menigte bonte Aairen voort- komen, met Korrels van verfchillende Kleur. Bovendien is zy fomtyds onderhevig , een enkele Aair voort te brengen, half Mannelyk, half Vrouwelyk; gelyk de Heer Baron van GLEICHEN opmerkt, door wien de Vrugt- maakende deelen van dit Koorn ten allerdui- delykfte en wegens de grootte ook ten blyk- baar- GRASELANTEN. 407 baarfte in Plaat vertoond zyn. Immers die Buisjes ‚welke het fyne Stof der Bolletjes van Argeer. het Stuifmeel in den Stamper brengen, zyn door zyn Ed, ook aangeweezen (*). STUKa „TT rRIirPsaAec um, Lidkoorn. Om dat de Aair van dit Gras, dat êen Soort van Graanen draagt „ tegen de natuur der an- deren uit Leedjes beftâat , noem ik hetzelve Lidkoorn, Hoe dat de Mannelyke en Vrou- welyke Bloemen zig onderfcheiden, de laat- ften met Gaatjes doorboord zynde,is hier voor zeer duidelyk aangeweezen (}). Het Geflagt bevat de twee volgende Soorten. (*) Obferv. Microscopigues, Fol. Tab. XIX. Vergelyk 8° in Pl. TI, bladz. 87, in het II. D.I. Stuk deezer Vat, Hiftorie. (4) In Fig. 12 op Plaat LXXXVII : zie bladz. 24. CG) Zripfacum Spicis Androgynis, Sy. Nat, XI. Gen. zetje Tig. XIL p. Eg Coix ten, ans H. Daêtylon Biton,” meric, ecg Aim, 174 ni 190. ! 2. Gr. Daft. Ind. efcul. Spicâ articulatÂ.. AmBR. Pijn 1. p. 545. T. 546, 547. Mor. Eift. 11. p. 185. S. & T. 3. f£. 11. Scnevenz. Gram, 108. Ray. Hif, 1908. Se- _ famum perenne Ind. Spicâ Frumentaceâ. Zan. Hifl. v 181. T. 6g: niet 68, gelyk verkeerd is aangehaald, ML. Daer. XII, Srums sot … EE‚NHUEZ IGE vi. < Inseen-Tuin der Kapucynen te Lucca vondt zangen. de: verimdarde ZaNOoN1 dit Gewas, uit In- ‘Hoorp- difch Zaad gefprooten;’t welk hy in zyn Tuin zer Li vilans overbragt ; daar bet zeer wel voort wilde, Om dat het een overblyvende Wortel hadt , en ten “opzigt ‘van’ het Zaad zeer geleck , hieldt hy hetzelve voor ’t Sefamtum der Ouden; waar van Pr iNrusfchreef: het komt wit Indie en men maakt Olie-daar vat. Hoet zy; zyn Ed,-vonde het by MoORrisoN ,-in-deszelfs Kruidkundig Voorfpel , dangeroerd, onder den naam van fndifèh Koorn, met een gewrichte dair en overblyvende Wortel; die Ae dat: het halven of. Erben Wim. Naderhand be- „fchreef de laatstgemelde Kruidkenner hetzele ve aldus. Ne zeer groote Gras, uit Virginie over- gebragt ;-groeit weeldig in de Tuinen ver- ‚ ritme: Winter- Koude, Het geeft Zwaard- » achti e Bladen uit, van een Elle of langer ; ed gröcn, overlangs geftreept’, 3 ruow gerand é e» met. een brosfche middelrib aan de Rug ss gekield, Tusfchen,deeze Bladen, die overe » end ftaan, fchiet het Halmen , van cen Pink El of Schryfpen” dik, met weinig Knietjes en 5. lange Leden , hoekig , uit den groenen ss Päarfch, eens Mans -langte hoog. „Der ss ekner dep verdeelt zig ‚-Kroontjeswys,-in » K£ GRASPLANTEN, 509 85 drie, vier-of” vyf Aairen ‚ van een Span of ‚VI s, een Voet lang, geftrekt en uitgebreid. Ies en „‚der.-Aaîr is Schubbig , op een Kwartiet „corp » Duims afftand gewricht , en ligt breekbaar pe Á » in Leedjes, die enkelde-Korrels , overhoeks „geplaatst, en in een-hoekige , geelachtige — „, Scheede beflooten , bevatten. Van ieder „ Knietje hangen, in de Zomermaanden, twe » Wollige bruinachtige Tongetjes, af , die » uit de gevorkte Bloem , gelyk in anderen, » voortkomen.” Door dit laatfte bedoelt Mortrson , zeker. Iyk, de twee ruige Stempels ‚ die op den gee gaffelden Styl zitten. Het Koorn wordt door ZANONI by Piftaches vergeleeken, doch valt erste G cwas wil aak zeer veld Tuinen voort, gelyk Engelands mat _ *s Winters tegen de Vorst gedekt. 2 Event is ’t bedenkelyk , of het wel tot de Ooftindi- fche Planten , daar de Heer BORMABNGE het t’huis brengt, behoore. (2) Lidkoorn en een Zad air. Uit Zaad van Jamaïka was ditrin de Akade- mie-Tuin, te Upfal in -Sweeden , geteeld , a En bloei- ine Tri an Di ‚) Tripfacum Spicâ Hermaphroditâ. Laane Dec. 17. ‚ g. Cenchrus Spicâ oblong glabrâ, Calycibus rigidis , aar incifuris apertis, Laciniis acuminatis, Brown: ò' EN. & EL Deer, XIII. Sto. 40 Vs HooFD= STUK, S1Ö EENHUUIZIGE …_ bloeijende ‘er Jaarlyks en ryp Zaad geevens de; doch niet overblyvende, BrowNe hadt hetzelve genoemd, Cenchrus met een lange Zidhoorn, werpige gladde Aair en ftyve Kelken, die in Fraangras. Het nr door THeoPHRAS vieren gedeeld zyn, met open infnydingen en fpitfe flippen. Het fchiet een Halm, van twee Voeten hoogte, rondachtig , opftaande ; zeer glad en Takkig; met Bladen aan de Knic« tjes die zeer fmal zyn, een Stroo breed, een Span lang of langer. Aan den top en ’*t end der Takken komt een Aair, die lang gefteeld; Cylindrifch is en omgekromd, hebbende een bogtige Graze, > dek welks „DOgin pe He ‚Kelk, uit Ever of vyf Kafi es Belthande, is Ë gevenfterd , de openingen door een ftomp Tandje van een gefcheiden, met Lancetvor- mige fpitfe Klepjes , en bevat twee, drie of vier Blommetjes, die veel kleiner zyn, ieder ineen Kelkkafje vervat, en drie Meeldráad- jes hebbende met cen Eyrond Vrugtbegin- zel , dat-een zeer klein geel, byna momelshy- zend, Eyrond Zaadje wordt. Co 1x. Traangras, De naam van Yobs Traanen, die gemeenlyk, ik weet niet om welke reden, aan dit Gewas gegeven wordt , gaf aanleiding tot dien van ed GRASPLANTEN, Sir rus Coix genoemd te zyn. De Kenmerken . vr. maaken eene befchryving der Vrugtdeelen AE: wier Mannelyken in een Aair afgezonderd en zyn van de Vrouwelyke , die onder dezelve een foort van Traan uitmaaken , met twee Blommetjes daar in 5 gelyk ook de Kelk der Mannelyken tweebloemig is en het Zaad met den Beenachtigen Kelk gedekt (*). De eenigíte Soort ,daar van opgegeven (1), cit is weleer voorgefteld onder den naam Me Rietachtig Steenzaad of Gerst, en‚ dewyl het en bekend was by de Ouden, is het te denken , dat de Levant daar van de natuurlyke Groeis ‘plaats zy. PLIiNtus heeft, onder den naam van ln buiten twyfel hetzelve bedoeld, & ‚d Zaad iekbenrie » 20 groot als Pers; wit en glämzig- arlen: LOERT befchryft het gene uit Kandi: Syrie en Rho. ns dus, gebragt en aldaar van zelf gegroeid was; dat is te zeggen in ’t wilde: ja PLINIus | zegt ES ai de Afbeelding Fig. 8, op Plaat LXXXVII , __ bladz. Gi) Gais Syft. Nat. KL demen Bie: KE n zone Cliff. 437, Ups. 281. R. Zugdb. 72. FL Zeyk, 330. GRON. Virg. 143. Lithosperm. Arundinaceum. C, B. Pim. 258* Lacryma Job. Tournr. Zuft. 531. Crus, Hisp. sor. Lacryma Job multis f. Milium Arundina» ceum. J. B. Hift, Ile 449, @, Lacryma Jobi Indica, Rummen. Ambe V. p. 193. T. 75e f. 2e Lachryma Jobi Zeylanica omnium maxima, Burm. Zeyl, 138. Herme Zugdb. 426. Catriconda. H. Mal. XII. p. 133. Tazoe IW. Deer. XIII Stuk, Vi AFDEEL- . „Hoorn: per va gras. Et VA RAERD GG zegt ‘er van: het befte groeit in Kandie , dat it in zyn. natuurlyk Land. De Kloofterlingen plagten het veel te kweeken in de Tuinen, om dat zy Paternosters maakten van het Zaad. “ Of dit ook aanleiding gegeven hebbe tot den belachiyken naam van Doubs of Chris- tus-Traanen , is bedenkelyk. _ In Duitfch- land en Vrankryk noemt men ze ook wel Lieve Vrouwes en. in Spanje Mofés Traanen. Cruusrus geeft daar van, onder de Spaan- fche Planten; een zeer fraaije Afbeelding. ForskaoHr heeftze, by Kairo in Egypte» wild nes gevonden. Dit Ti geen 211 sin Gewas en Bia- sekilde affuit Eet val in E Fo. op. ver naa zo bog niet als in Oostindie „ alwaar het de hoogte bereikt van zes Voeten, zo RumPHrius meldt(*). Waar- fchynlyk zal die meerdere grootte. van het Klimaat afkomftig zyn; gelyk men-zulks in meer Planten waarneemt. Dus zal hier ook behooren. de Rietachtige Geerst van HERMAN- ius, met Zaad als van het Lithofpermum , zeer ne ‘en hard: als mede de Zonne -Geerst van BoNTzius,endie uitermaate groote Jobs (+) Te weeten daz gene, 't welk van hem befchree- ven is en afgebeeld , onder den naam van Zachryma 9), niet dat Gewas ,’t welk Ova -Piscium of Kuit der Vis- Fchen by hem génoemd wordt, op dit Gceflagt aange. haald ‘zynde door de Heeren Lannmus : en Bum __ MANNUS,. we Ates ne GaaAsPrLANTEN) 513 Traanen , door PLuMIEr gemeld en van Merrran in Afbeelding gebragt» zo fommi- gen willen (*): welke my echter vry wat ver- Er fchillende voorkomen. Dat Kruid groeide al- daar op Waterige plaatfen , vier of vyf Voe- ten boog; zo zy aanmerkt , en hadt de Tros- jes zeer kort gefteeld ; dat niet zodanig is in het Oeftindifche , aldaar Sa/ee genaamd , en meest van het Europifche verfchillende, door eetbaar Zaad te hebber. Aan ‘t end van ieder Steeltje ‚ waar in zig de Pluim verdeelt, groeit een Korrel als een Erwt, die wel zeer hard van Bast is , doch deor weeken gepeld kan worden , zegt RumMPHrius, en waar van de en: gekookt , veel werksmaaken tot rfpapering. Het mende: aan de kanten, van de R olv elden , Ofookin-deuines Op de Oofter - Eilanden, ale ook op ava en Iden g geplant of gezaaid. Men heeft 'er, zegt hy, ook Wilde, Sake outan genaamd, die door de Steenhardheid van het Zaad nader kwam aan de Europifche of Levantíche Jobs Traa. nen. VE AFDEEr, Ms Orraa Spe “De Griekfche- naam Olne werd: aan een foort van Koorn oudtyds gegeven ‚ dat in de Oos- C*) Surin. Infellen. Tab. 54. Borm; £J, Zeil, uts. U. Deez. XIII Stek. si4 Ernuurzict AK \ Oofterfche Landen groeide , en daár men irt ArDrst. Egypte Meel van maakte : doch de derde of Hoorn: flegtfte Soort (*) ;des veelen het voor de Spelt neemen. Ik noem, derhalve , dit Geflagt ip Speligras. De Kenpierken zyn, hier voor ‚duie Breed- delyk opgegeven (+). bladig. De eenigfte Soort, tot nog toe gevon- den (1), groeit in de Westindiën. De be- roemde SLO ANE ontdekte dezelve op ’t Ei- land Jamaika en noemde ze Groot Panikgras met een eenvoudige gladde Aair ; de Korrels op Steeltjes zittende. Het heeft een hooge gewrichte Halm „ met de Scheeden der Blader en en ongefteelde, Eyronde, zeer bree- de e Bladen. De Pluim is enkeld ‚met menigvuldige Mannelyke Bloemen zydelings en eene Vrouwelyke , die Vrugt draagt, aan tend, op een verdikkend Steeltje : zo dat het Kraakbeenig Zaad zig als een Befie ver- toont. C A R E Xe Biets. De Biden hebben door Carex verftaan een Soort (*) Far in Egypto ex Olyra conficitur. Tertium Ge- ia Spice hoe ibt eft, Pein. Hift. Libr. XVIII. Cap. „Ps 373: Ste n Fig. 33» op Praat LXXXVII: zie bladz. 28. ti) Olyra. Syft. Nat, XII. Gen. rog5. Zeg. KIL pe 703 Am. Acad. V. p. 408. Gramen Paniceum majus » Spicâ fimplici levi, Granis Petiolis infidentibus, SLOANe Jam. 30. Hifte 1. pe zoz. Ts 64 fe 2, en nnee GRASPLANTEN sis Eoort- van ftekelige Biezen, en wel het Helm- gras onzer Zee- Duinen ; zo fommigen wil- vi. EL, Vv. len: anderen hebben dien naam op andere, in Hoor: Ss * Water groeijende Kruiden; toegepast. Lin- ‚Naus gebruikt hem hier voor een Geflagt van Planten, welken de vermaârde Tourn r- roRrRT gedeeltelyk Cyperoides- genoemd heeft, als gelykende naar den Cyperus, dien ik Cy- pergras geheten heb: zo dat ik deeze Plans ‘ten, die gemeenlyk Biesachtig zyn, Cypers De Kenmerken beftaân daar iù, dat hetGèe — flagt gefthubde Katjes heeft, meer of min naar die der Biezen gelykende , doch geene twee= lean eten, daar i ae maar anneke en Vrouwely! zelfde Aaïr of Katje begrende en nr PEEL zonderde Aairen, op veelerley manieren. De Kelk, ondertusfchen , is in beiderley Bloe- men eenbladig : » die der Mannelyken bevat drie Meeldraadjes , die der Vrouwelyken een Honigbakje , waar in het Vrugtbeginzel be= flooten, dat drie Stempels heeft, Het Zaad typt binnen het Honigbakje aan (*): — De menigvuldige ‚ meestendeels Ear: fche Soorten, zyn in verfcheide Afdeelingea onderfcheiden, als volgt: _® Vergelyk Zig. 34, Plaat LXXXVII, Kka U Deer, XIII, Stur, ST6 VI. ArpFeL, 1. Capitata. Ro _ hoofdige Hil. Puticaris. OOZAA=- dige. EENHUIZIGE (1) Cyperbies met een enkelde tweehuizige adr (2) Cyperbies met een enkelde Mair, die Manwyvig is en Eyrond, van boven Man- nelyk; de Zaadhuisjes op elkander nt uitgebreid. (3) Cyperbies met een enkelde Mamsyrite Aair, van boven Mannelyk; de Zaadhuis- jes wyd gemikt en agterom geboogen. Van deeze drie komt de eerfte in vogtige een ‚ de aante in Modderpaelen» zo wel (2) Carex Spicâà fimplici dioicà. Syt, Nat, XII. Gene .Gorr. Belg. 265. Fl, Suec. Pp parvum , Caul. . tenuisfimis triangularibus. &c. Micuns Gen. 56. T. 32.f. 1. Gram. Cyperoides minimum Spicâ fimplici crasfà. Mor: Hit, ILS. 8. Te, r2f. ult. 2) Carex Spicà fimplici Androgynâ ovatâ, fup. mas- culâ, Caps. ica lant. Ee /) 79: Cyp. Abretund. Mien. 56. T. S minimum Ranunculi capitulo, &c. Mor. S. 3 Te EN f.. 6. Car. Eri unica fabrotunda. feminibus iihatise Hatr. Helv, N. (3) Carex Brick’ SE ze Androgynà , ascennn ik Capfulis divaricatis retroflexis. Sp. Plant. 3. Gort. Belg. 265 H. Cliff. 438-Fl. Suec, 747 + 834 Daurs. Pare 287. Guer- Sib. T. 144: Car. minima , Caul. & Fol. Car 8e. Mien, Gen. 66. T. 33-f. 1e Gramen Cyr- minimum &c. Mor. S. 8. T. 12. f, ar. Carex Spicâ unicâ terete, Sem, Roftratis. Harz. Hel. N, 135% G-RASPLANTEN sip wel in onze Provinciën „ als in andere-deelen PAL van Europa voor. De tweede is by Gronin- _ V. gen gevonden en valt ook zo wel in Lapland Hoet” als in Engeland, In Switzerland zyn ook dee- ze Biesachtige Plantjes waargenomen ; zo de Heer Harrer meldt, ten minfte de twee laatften. De hoogte van ’t Gewas is naauw- lyks een half Voet ‚en het beftaat uit zeer dunne Halmpjes, aan ’t end een Aairtje draa= gende ‚dat Mapnelyk of Vrouwelyk isin de-eerfte ; Manwyvig in de beide” anderen. De Zaadhuisjes , die rondachtig zyn in de tweede, vertoonen zig in de derde byna als Vlooijen. N Gia ee TEkanE, met een enkelde mees IV. je ig a sade Carex , 0 Squarr Door den Heer Karm is deeze in Kana- da gevonden , die eene langwerpige Rolron- de dikke Aair heeft , uit Hokjes beftaande , als gezegd is, die een lang uitfteekend- punt- je hebben en onder gedekt met dorre Man- nelyke ne a behoort. tor tide, gieten vap dit G : (5) Cy perbies 7 met een byna Bolrond Kroontje, _v. Sen | Kwispelie (4) Carex Spic fimplici Androgynâ, td mascu-ge, fà ; Capfùlis imbricatis horizontalibus. Sp. Pla (5) Corex Umbellâ fubcapitatâ , Flor, fimpl, geer + „1. Daer. XIII, STUKe si8 VEENEHUIZIGE de Bloemen zeer eenvoudig Elsvormig , met een driebladig lang Omwindzel, Deeze, die door de lange Staarten der Zaa- den, of ook wegens de byhangzels „een Kwis- pelig Hoofdje heeft, is een zeer fraay Plans tje, op Moerasfige plaatfen, die Mosfig zyn, in Siberie voorkomende, volgens G ME LIN; dat ook Buxraum by Aftrachan , aan de Kaspifche Zeey hadt waargenomen. Mr- CHELIUS noemt het Bokemifèhe JFaarlykf: Water - Bies „naar den Cyperus gelykende, met een zagten Steel. De Heer SCHREB ER nog- thans > ae het Leh hadt, befchryft het „als een erblyvende Wort Halmen van éeh Voet lane, welke driekane tig zyn, met een end - Hoofdje uit veele Krop-= jes beftaande , waar van de buitenfte Manne-= lyk ‚ de binnenfte Vrouwelyk: drie witte _Meeldraadjes; een Stamper , langer dan % Honigbakje met cen tweedeeligen Styl EE: Met Manwyvige Aairen. (6) Cyperbies met Manwyvige Eyr onddrie tis, Invol, tetraph.elongato. Sf, Nat. Veg. XIII, Car rex Bohemica Aq, annua &c. Mrcu. Gen. zo. T. 33 f. 19. Scirpus Spicâ multipartit , Sem, Caudatis- Ee Sit. TI, ps 81- Cyperus minor- Capit, inflexis, Pp. 34 T. ór. Scurzm. Gram. 53 Ée 28. £. ’ 4 3e Ee (© Carex Spies vernis congeftis fest. ovatis triguets f rj Een Kd . 5 : is Ps i An GRASPLANTEN, 519 kantige Aairen , drië Jamengehoopt , me VI. lings» ongefleeld ; met een tweebladig apen Omwindzel. Hoorp= STUK, * Op den top van den Baldus-Berg , in ’t À Veroneefche , heeft BaumiNus dit Bies gewasje ingezameld, dat door zyn tweebladig Omwindzel , voornaamelyk, van t voorgaande verfchilt. Het heeft de Halm ruim een Voet lang, met een Hoofdje aan ‘t end „ naar-dat van Kanary - Zaad gelykende , puntig , uit Schubbetjes famengehoopt , en door twee Blaadjes gefchoord, waar van het één veel langer is dan het andere. Het Hoofdje bee ftaat uit drie of vier Aairtjes, die wit zyn en langnerpig. : met heen blinkende meh Blo nn voet bulcige met een d G ) Cyperbies met. een fame dair; 8 VII de ex Androgynis, Involucro diphyllo. Sp. Plant, 5..Am. Acad, IV. p. 331. Car. Alp. Capitulis. albis &c. Sea, Ver. 1. P» 125. Gr. Junceum Mont. Cap. Squamofo. C, B, Pix, 6. Prodr, ee ae: "80. kad Janc. Moge onale, j Be Hift. 1 BRR ene ). are Brielle Androere : er rem. Fol. long. inftruêtis ; Culma triquetro. Sp, Plant. 6. Gorr. Belg. II. N. 760 Oep. Dan: T. 425. Fl. Succ, zag, 835 Carex Marit. humilis, Rad. repente, Mic. Gez, 67. T. 33 f. 4 Gr. Cyperoides e Monte Ballon fimile humilius, Prux. „Alan 178. T. 34 f. 8e Lons, Prusf, 1:16. T. 31. Harr. Melv, N. 1362, 1363. k 4 EN il, Dasre XIII. Srux, i sao EENHUIZIGE VI. de. Aairtjes Manwyvia ; de onderffen vers wet Ja “der af en met een langer Blaadje voorzien: Hoorn. de Halm driekantig. Bie, Want! “Van dit Biesachtig Gras , dat op Zandige plaatfen in Europa groeit ‚maakt HarLLERtwee Soorten zo de Heer pe GoRrTER te rêgt aanmerkt, die geen van beiden met de onze ftrooken , welke overvloedig in de. Duinen en aan de kanten van Zandige Akkers in ons Land voorkomt ‚ en aldaar Melmdraad genoemd wordt. Zy is, wegens haare kruipende Wor- tels; lastig zegt zyn Ed. „en gehaat by 't Land. gebruik, vene aangepre Des ten. Mooglyk hebben zy dergelyke kragt als de Graswortelen. ‚In Sweedens-daar-men-het veel aantreft in het Stuifzand, aan de Zees {tränden , is de Halm maar een Handbreed hoog; doch in Switzerland bereikt: de ééne Soort van HAKEER wel én, de andere twee VHI. (®) ie: met vaa a ad de ps ee li Aairtjes Marnwyvig „ de onderften verder af HOofdt, “ Modderi- en met een langer Blaadje voorzien : de ee Hal Spiroud, | ed B) Carex Sikâ. comp. Spic. Androgynis, infer. re- motior. Foliolo long. a, Culmo tereft, Spe di lant, 7 PA Sec, 748, 83 GRASPELEANTEN,. $2E “Op Modderige plaatfen in Sweeden is deeze waargenomen , die de Halmen maar een Vin- Arnsen. ger lang hadt en een zeer famengeftelde eer: En: Hoorn. gelykende veel naar de voorgaande; doch -d Aair is platter. (9) Cyperbies met een famengeftelde Aars, de a Aairtjes. Eyrond, ongefteeld , diet Dy cj, kander „ overhoeks ‚, Manwyvig ‚naakt, Zep, aartige. (10) Cyperbies met een meervoudig Jamenge- _Xe Fu hd fie ir, die van onderen losfer- is: he Voste Aairtjes Eyrond, Manwyrig net, van na. boven Mannelyk, We- 69) Gar Sin compofitâ ; Spiculis ovatis fesfilibus et. Plast, Îe Gort. Bas, 265 ogen Monsp. 42. Ì Je ad 3 Sit. 1. pe 147: Carex Spic. DE is diftin&is — &c. Hars. Hel. N. oe Car edith Caub tri quetro &c. Sea. Ver, TI. r24. T. 1e f. 2, Gr. Eype- fuides paluftre majus shr ‘divide C. B. Pin, 6, Theatr: 88. Gr. Cyperoides ex Monte Ballon, fpica divifà. JT. B. Hift. 11. p. 497. Gram. Cyperoides parvum Aq. Loe, de, 19. (zo) Carax Spicâ fapradecompofitì inferne laxiore ne &c. EN Pias. AE r. Belg. : ad Monsp.482e Jac 308. Be Fars za. Guer. Sit. T aj 146: T: gas Cârex Spicis fubrotundis echinatis &c, Harr. Helv. N, 1364. Car. Paluftris major Radice fibrofd, Mien. Ger. 69. T. 33- f. 13, 14e Gr, Cyperoides paluftre majus , Splcâ compaâtâ. C. B. Pina 6. Zheatr. 87. Gr. Cyperoïdes tri guetrum Spic integrâ. J. Be Hift. Ìl. pe” 479 Gr. Pas tuftre Cyperoides. Lon. Jc, 19. n : | > ze 1. Deer, XHI STUK, & sax „EE N-HU LIZ 1:G-E vi. _ Wegensde gelykenis der Aairen voeren dee- Arpeer. $ yv. zedenbynaam;, waar van de eerfte meer in vog- Ee eend tige Weidene groeit, de andere in Moerasfen , en beiden dikwils aan de kanten van Slooten en Graften. Men noemtze gemeenlyk Wild Water-Galigaan-Gras ; om dat zy naar het Cypergras, *t welk men Galigaan noemt, veel gelyken. De hoogte is op de eene plaats meer, op de andere minder: zo dat menze fomtyds met Halmen van twee Voeten, fomtyds van „één Voet of een Span, ja minder langte aan- treft. De laatfte is, in onze Gewesten; door- gaans de langfte; daar de Heer Govan de: zelve in Languedok met Halmen van ander. halve Handbreed waarnam, „Met een ftekelig man ruuwe Aair komt Heeze woor > die uit veelgg oe) ronde Aairtjes en dus aan de bepaaling corde: gelyk mei uit de zeer fraaije Afbeelding van Macure L1us kanjzien. De Figuuren van -Lorsr € Bauuinus geeven, wegens de kleinte, maar een ruuwe Schets van deeze Biesgewasfen, xr. (1) Cyperbies met een famengeflèlde tweezy- x B euider. dige naakte dair; de Aartjes Manwyrigg re langwerpig „ aan elkander raakende: de 13e. E Haim naakt. In “€1) Carex Spicâ compofit diftichâ nudâ. &c. Sp. Plant. 9. Am, Acad, IV. p. 293. Car. Spîcis diftichis te- zetibus- repandis. Hart. Hel, N: 1358. Câr. fibratâ ra- Cy perojdes: elegans, Syicà. Cm pofità generen el, Hit es 74 & GRASPLEANTEN, 323 In Europa valt ook deeze fraaije Soort , VvE welke den Heer HALLER doorgaans voot= 2 kwam in de Alpen van ’t Bernfche Gebied ; zynde omftreeks Gottingen gemeen. Zy heeft. driekantige naakte Halte van anderhalf Voet langte en lange Bladen; de Aairtjes zyn byna gelyk in de Spelt gefchikt, ane per te Aair „allen en Hoorns SIUKe (2) Cyperbies: met de Aaistjes pn ppd; NTL e aflandig, ongefteeld , Mamvyvig : de Zaad- Zen: ue ee huisjes, > Pits. » /Preidende , gedoornd, Gedoorn- ue XII. (13) Beb met de Aairtjes byna Byrond, Le Z wa beds »ongefteeld , Manwyvig : de ront de ge, | ë Ey de, er wijd g De gedoornd; ook in ons Nederland ge- vonden , komt in ‘Switzerland - op verfcheide ds laat- 65) Carex Spiculis , fbovatis, fesfilibus remotis „ An- drogynis &e. Sp. Plant. 11, Gorm. Belg. 11. N. 764. Govan Mousp. 48e. kad ee mt kia 252 ge icn. Gen. 69. Te 33- vn lin 10, Er 12. Bat Pals mi liisque asperls &c. Harr. Helv. N.*1365, Gramen Ne- morofum Spicis patvis asperis. C. B, Pin, 7. Theatre zoo, Mor-S.8 T. 12 d 27e 3) Cwer Er fabovatis fesf. remotis Androgynls &c. en Plant. z pT SRE: Belg, AI. N. zós. 47, Srec. in. N 3I, Dee XII STUG VL. „AFDEEL. Vv. een STU „XIV. re remota, _Afftandig. „Florence. nn de Oevers vän Beckjes by Zu- 524 „EENRUEZIGE plaatfen,-als ook in Sweeden , in- Rusland en zelfs in. Siberie voor. Het zyn ronde ftekeli- ge Hoofdjes ‚ ver van elkander, waar door zy zig onderfcheidt , komende anders de Vos- fenftaartige zeer naby. De Heer HaALLER verbeeldt zig, dat de Dolykachtige , met on- gedoornde Hoofdjes , wel een Verfcheidenheid kon zyn, daar van, door de jongheid verfchil- lende, en derhalve ook kleiner, gelyk Li n- Naus die in Sweeden waargenomen hadt, (14). Cypetbies met de Aairtfes Dyrond ‚ Dyna ongefteeld, afflandig , zen en Blik sad de Hal gek, De ere ide EE B en in ‘onze Provintiën , en elders in Europa, komt deeze voor, die kleine ongefteelde Aairtjes heeft in de mikjes van: Blaadjes aan de Halm, welken de Riddez Blikjes noemt, Mricurumus wondt dit Biesgewas overvloedig omftreeks rich G3) Beit Spiculis ovatis fubfesf. remotis Androgy- pis; Braêeis Culmum gequantibus, Sp. Plant, 14. Gort. Belg. IL. Ne 766. Am, Acad, IV. p: 293. Jaca. Vinde 267. Oep. Dan‘ 370. Micu. Gen, zo T. 33. f. 16. Cy- peroides anguftifol. Spicis fesfilibus in Foliorum alis. Raj. Hift. 1295. Mor. S. 8. T. úa. f. 17e Prux, Aln. 178. T. 34 f<3. B, Carex Axillaris. Sp. Plant, 12. Can tex Sp. Androgyuis &c. Haru. Het. N. 1357. Scnsugak Gram, 483 nr 7 ’ re = & mie wiee ed GRASPLANTEN. 325 rich in Switzerland is hetzelve gemeen. Het vx Se caf taamelyke grootte. gd Ange ed (1 5 Cyperbies met de Aairtjes Al, 4 TOR: ongefteeld , afftandig , et de Zaad- Carex huisjes fpits Eyrond. pt (15) Cyperbies met de Aairsjes rondachtig „XVI. dje ongefteeld ‚ ttomp; Manwyvig , Gens de Zaadhuisjes, dtompoeltig: Eyrond, tige, Deeze beiden zyn in sé Noordelyke deelen van Europa, als ook in Duitfchland en elders, ja zelfs ín Switzerland t'huis. De eerfte heeft Halmen van twee Voeten , zo de Heer Har- LER aanmy kt N die ruuw en dee. B zn » tusfchen” f# malte-Bladen % ven met Asen beladen van aanzienlyke lang- te, die uit enkele Witjes Belie. als ont is. De andere heeft minder hoogte en de Aair- tjes- (15) Carex Spiculis oblongis fesfilibus rêmotis Andro= gvnis ; Capfulis ovatis acutis. >p. Plant. 15. Ml. Snec. laxis 253» S4t Cyperoides achion, Spicis Hz. Gram, 847. T. 11. É. 4? Gramen Cyperoides anguftifolium „ Spicis longis erettis. C. Be Pin. 6» Zheatr, nlt 84. Mor. S. 8. T, 12 f. 8 12, f. 8e Carex Spicis ova- tis &c. Hart. Helv. N. 1359. (16) Carex Spic. fubrotundis remotis fesfiübus obtufis Androgynis &c: Sp. Plant, 16. Fl. Suec. 754, 842. PF. Zapp. N. 332 Gr. Cyperoides Spicis curtis divulfis, Loes. Prusf. 117. T. 32. Hars. Helv, N. 1360 Osp. Dan. 285- : Ii. Daer. XII. Srus, MO BENnuizie® VI. tjes zyn rondachtig. Beiden groeijen zy öp re broekige plaatfen en de laatfte heeft de Aais » „Hooi ren grysachtig òf uit den zwarten en witten bont, XVI. 5) Cypérbies met een ar Tros « pr rai e: van Manwyvige Anirsjes, é- tltimde. __ In modderige Berg- Valeijen der Zuidelyké deelen van Europa, komt volgens LiNNaus deeze voor, die volgens HALLER in Swit- zerland op dergelyke plaatfen gemeen is, ent van hem, éenvoudiglyk, Cyperbies met eene Ge- Pluimde Aair getyteld wordt, Dezelve heeft, zegt hy, een Steel van drië Voeten hoog , driekantig 3 ruuw, zo wel als de Bladen, ea eene lange , geaairde , Takkige Pluim3 van Aairtjes famiengeftetd uit geel, roodachtig et wit bonte Bloemkafjes. XVIII. (18) Cyperbies met Manwyvige, Roironde ; er Aairen m die Vi it ad ker id , eenige difche, Iù (27) Carek Racemo compofito; Spiculis Androgynis. Sp. Plant, 17. Am, Acad. IV. p. 294. Car. Spicâ pa- hiculatâ. Harr. Hel, 1368. Gorr. Belg. II N. 767: Car. anguftif. Caale triquetro, Spicà multiplici fuscâe MicH. Gen, 68. T- 33. £. 7. Cyperus longus inodorus fylwatieus. C‚ B. Pin. 14. Theatr. aar. CB) Carex Spicis Androgynis Cylindricis Paniculatis> Flasc. aliquot infimis foemineis, Mant, 574» CraSELARTEn. 52 : In Ooftindië ‘groeie deeze, met byna driee nnie, kantige Halmen van anderhalf Voet lang, en Grasachtige Stengbladen , dikwils langer; de ein Pluim beftaande uit veele driekantige Tros- jes ‚ van overhoekfe byna ongefteelde Aars tjes „ met Elsvormige Schubbetjes gedekt. De twee of drie onderfte Bloempjes der Aaîren zyn Vrouwelyk: het Zaad is Eyrond , drien hoekig, fpits. III Met de Aairen van verfchillende Sexe $ de Vrugtdraagende ongefteeld. (19) Cyperbies met de Aairen getropt , byna XIX, zend rondachtig: de Mannelyke Li- Aä ig aal: de Zaadhuisjes wen id sn Geel- — Die Ez: met Peekende Aaen, Loser hetzelve noemt, komt in Waterige Weiden, zo by deeze Stad als elders in onze Provinciën, en door geheel Europa voor, An- deren heeten het Duitfch gedoornd of klein Moeras-Gras. Het maakt, uit een Vezeligen Wortel, een Peng van en Die, die | B in er an confertis tabftivas fubrotundis , _____Masculâ linéari &c. Sp. Plant. 18. Gorr. Belg. 266. Fl. Suec. 755» 343. Govan Monsp. 482. Jaca. Vind. 167. Cyperoides paluftre aculs Cap. breviore. Toùrnr. Zoff. 529. Gr. Cyperoides aculeatum Gerin. f, minus. C, B. Pix, 5. The 109. Mom S. 8, T. 12. £. 19. Gr. Paluftre echie matum. Los, Zr. Ts. u. enen’ XIII, Srug, sz Ernuurziecë _die fmal zyn, naauwlyks een Handbreed lang "en fchiet, uit het midden derzelven , Halmpjes van een Span of een Voet ; driehoekig, ge« ftreept ‚ met kleine Blaadjes, in welker mik- jes ronde Bolletjes en twee aan tend, waar tusfchen een lang dun Aairtje opwaards ge- keerd. Gezegde Bolletjes beftaan uit Blaas- jes. met een klein Staartje, -dat door aanry- ping van het Zaad ftyf wordt en zy verand.- ren van groen in geelachtig ros: zynde dus eenigermaate gedoornd „ bevattende een bruin driekantig Zaad. ee). Cyperbies met de Wrouwelyke Aairen 5 de onderfte in de O= mel: en Bladen Din Draadachtig. (21) Cyperbies met Liniaale opgeregte Aain vens (zo) Carex jd foemineis fesfilibus oblongis &c, Swe . Plant. 19. Carex Sp. femin. raris , Marem adaequantie bus, imâ petiolatà, Hart. Hel. N. 1375. Gramen Ca- ryophyllatum nemorofum Spicâà multiplici. C. B. Pix. 4. Theatr. ne, en 22. Screvcuz. Gr. 450. Mica. Ger, ME Te f. 14. C21) aas ex £ Spicis Linearibus ereftis , Masculâ brevio= re inferioreque , Braêteis aphyllis Capfulis diftantibus. Sp. Plant, 20. Gort. Belg. 266. Fl Suec. 758, Govan Monsp. 482. H. Cliff. 438. R. Lugdb, 75e Cypres zoides Mont. nemorofum &c, Micu. Gen, 65. T. 32 fe 9. Gr. Caryophyllatum Mont, Spicâ variâ, C. B. Pin. 4» .g. Theatr, 48. Car. Spicis foemininis petiolatisfa* — ris Masculam fuperantibus. Hart. Helv. Ne 1376: t GRASPLANTEN __ s29 eo ven,-dedMannelyke kortersen langer; onge. be Dladerde van en rg Zaadhuis- jes € De ee” gedaante der Aairen geeft den bynaam aan deeze, die veel naar elkander gelyken , komende in de Bosfchen van ons Wereldsdeel hier. en daar voor.,-hoewel de laatfte gemeener zo’t fchyrt,-die-ook in on- ze „Provinciën wordt gevonden. De Bladen zyn Anjelierachtig , de Halmen een Span of daaromtrent hoog , zig Vingerachtig verdee- lende ‚en eenigermaate bruinachtig rood doch zeer fimal en vl geaaird. Men vindt de laatfte zelfs op Heuvels en enke droge Ee, ab geteeld, RENE evo: stra 3 VL Arp EEL. Mes, de Maonnelyke de Halm at de ad ee a huisjes rwigachtig. | Op opené Bergachtige plaatfen komt deeze in Europa, als ook op onze Duinen en el. ders voors Ze edet ene id ede ik 5 Es Z valt. laag merenee, Plaggen Eer vet. emrs as had van (22) Carex Spicis Pemineis fesfilibes fabfolitariis ova= _ tis masculze approximatis &c. Sp. Plait. 23. Gort. Belg. 5 | : Cyperoides Alpinum Saxatile &c: Mren. Gen. 64. 13% f. 3. Car. Fol. mr Spicis fesfil. rpproximatis ke. Hart. Helv. N. 1372 KL. Deer. XIII. Srus, $q0 EeENHHUIzZIGE van Anjelierachtige Bladen, welker Stoel een Halm fchiet van een half Voet hoogte, die Hooi dikwils maar één Vrouwelyk Aairtje,dat door de rypheid zwart wordt, onder het Mannely- ke heeft. Met een Vergrootglas laat zig de _ruigte der Zaadhuisjes waarneemen. VI. ri en XXI (33) Cyperbies met de Wrouwelyke Aairen mis ee … eenigermaate gefkeeld, opftaande ; de Zaad: Wollige, _ huisjes byna Kogelrond en Wollig. In Ooftenryk is deeze door den Heer JA CQUIN waargenomen ; welke de Halm dries bel De Bladen, menten werpig , 5 _ waar onder: twee cre : P Wollige «Blaasjes famengefteld ‚ef rondache tige gladde, wat puntige Zaaden , bevattende. | XXIV. (24) Cyperbies met de Mannelyke Aaïr Jang: geert werpig ‚ de Vrouwelyke Eyrond, ongefteeld, Aalrige. meteen Kurzer Bhoemblaadje dist 00E A ee €25) (23) Carex Spicis Foemineis fubpedunculatis „ Capfiüts lis fubglobofis tomentofis. Sp, Plant, 38. Mante 123 Cyperoides-anguftifolium Mont. Folliculis, Seminum. lofis. Scneucuz. Gram. 423. (24) Carex Spicâ. Masculâ oblongà ,. Foemineâ fest ovatà, Foliolo Florali breviori approximat®. Sp. Plant: aa, Gort, Belge II. _N. zz le Succ, 2759 » 864: Fh Zapp. N. 336. Cyperoides Alpinum Saxatile &c Mace Gen, 6 Te za fe 3e * CrRaSPLANTEN, _53r (25) Cyperbies met de Mannelyke Aair Jang. werpig 3 de Vrouwelyken langwerpig onge= Arnen. fieeld 3de onderfie met een korter eigen, Hooks: Blaadje. Carex Fin (26). Cyperbies met getropre kn. ad. arr Aairtjes; de Mannelyke Aair langwerpig. achtige, (27) Cyperbies met drie heet ongefteelde p Ë Aairen overhoeks ;-de Mannelyke lang- gende. WP ge mende gm dif, gende, Ro Alle deêze vier zyn hier te Lande, en wel nende. de eerfte op de Duinen by Egmond op den Hoef; de tweede in de Weidlanden en Velden glders: de derde en KEN op_ ehh en Men mie mbellend in Sweeden, . elf fom- Ft (25) Carex gein Dn een Foemineis fesf. oblongis, infer, Foli toprio breviore. Sp, Plant, 23. Gorr. Belg. IL. N. vS Fl, Suec, 760 » 847. Cyperoidcs fylv. tenuifolium , Spicis parvis tenabas fpadieco - viris dibus. Screvcrnz. Gre 425. T. zo. (26) Carex S u „ Mus- culinâ oblongâ. Sp. Plant. 24. Gort. Bels. H. N. '773e 3 R. Zugdh. 75. Gre Cyperoïides -tenuifolium &c. Prux, Alm. 178- Te gr. É. 8 (27) Carex Sp. ike ovatis fesfilibus okres, b aad “_eulà oblong: “Sp. Plant. 25. Gort. Belge 11. N77 Fl Sne, 756, 848e Cyperoides Alpinum faxatile 7 Micn. Gen. 63. T. 32 f. 4? Oeps: Dan, T. 159. Carex fpicis foemininis-binis-&c. Hart. Helv, N. 13982 MH Deer. XII. Sruk. VI Arpeer. Hoorp- STUK. - or dg $32 ErNuUurziGeE fommigen ook elders in Europa. De laatfte wordt door den Heer HaArrer aangehaald, als in Switzerland voorkomende, zynde aldaar in ‘t Gebergte gemeen: doch zeldzaam is ’t; dat de zyne twee Vrouwelyke , Jang gefteeide , afftandige Aairen hadt, en langfnuitige , twee- deelige Zaadhuisjes 3 ja dikwils maar ééne Vrou- welyke , fomtyds zonder Mannelyke Aair. Linneus befchryftze , in Sweeden, aldus. „ De end-Aair Mannelyk , Eyrond lang: … werpig ; bruinrood of bleek Roestkleurig » met geelachtige Meelknopjes. ‘1wee Vrau- de gapclke, Aairen à overhoeks ‚ ongefteeld , zo lang als edere en. De Vrugtbes aà ainzens zwart, driekantig , met zwarte, »» twecdeelige , lange. Stylen, Onder de on- derfte Aair een Borftelig sen korter ‚ dan dezelve.” IV. Met de Aaïren van verfchillende Sexe; de Vrugedraagen de gefteeld. | (23) Cyperbies met Manvyvige. Loiren, en- de- (8) Carex Spieis Androgynis terminalibus -peduncu” latis &c. “Sp. Plant. 26, Gort. Bg. 1EoNe 775 JAC@r Vind. 167. Flo Suec. 761 , 849. Gorter. Sibe Ie p. z49- di. Cliff. 438. R. Zugdb. 74. Gr-- Alp. pulchrum » Fo- lis Caryophylleis „ Spicis atris et tumentibus. ScnEuCHze Gram, 481. Gr. Cyperoides Alp, majus} Spicis atris &c. Rupa. De L ps 55e T. 23: Care Spicis ovatis Pe Er _ delings. gefieeld; de bloeijende peert; de Vrugtdraagende neerhangende, Op de hoogften der Switzerfche Alpen, in- zonderheid naar den kant van ’t Wallifer- Land; als ook op de Ooftenrykfe en Lapland- fe Bergvelden, en door geheel Siberie , is dee- ze Soort gemeen, die men insgelyks op onze Duinen vindt. Uit een groote Höutige Wor= tel geeft zy Apjelierige Wortelbladen , en fchiet Halmen van een Voet of anderhalf hoog ; doch op de Bergtoppen komt zy haauw. Iyks een Handbreed hoog voor. De Kafjes Zyn byna zwart , maar de Zaadhuisjes geel , Zo de Heer HALLE aantekent. if hem is * VI. Arpeer. Hoorn=, STUK, | GRASPLANTEN. 533 eef eens (29) Cyperbies met Br hangende Aai- XXIX. ren, de Mannelyke langer en meer opftaan- Pr de5 den Wortel kruipende. Beef Ei | De petiolatis , congeftis ‚ fenescendo Bs. Haru. Helv, N en Jep. Dan, T. 1 \ eretâore Pe Wade repente. Sp. ‘Plant. 27. do Belg. IL. N. 776. . Suer. zie 850. Gmer. Síb. T. p. 140. Oep. Dan. T. 158? Carex Spicis foemininis pendulis, Capfulis ovatis compresfis.: Harr. Hel. N. 1392. Cy« peroides Spicâà pendulâ breviore &c, Scuevcnz. Gram, Pe 443 Ts 10. f, 13e Ll 3 P IL. Deer. XIII. Srus. 334 EENuUurzIicGE VI. De Kruipende Wortel onderfcheidt byzon= e ne derlyk deeze , die in Moerasfige Slykerige. Éaorn- Gronden, zo in Lapland, als in Switzerland en Siberie ‚ gemeen is ‚komende insgelyks in onze Duin-Valeijen voor. By ScHrucHzER vindt men ’er een gocde Afbeelding van ; maar by BAUHINUs ftaatze niet bekend (*). De Heer HALLER merkte aan, dat de Steelen een Voet lang zyn ‚de Bladen een Linie breed: de Mannelyke of Bloem- Aair een Duim lang» de Vrugt-Aaigen , drie, twee of één , uitde O- xels der Bladen , dikker dan de Mannelyke, beftaande uit Lancetvormige gebaarde bruin roode Kafjes en Eyronde famengedrukte Zaad- te met een zeer kort-Puntje. Dit heeft plaats in het Exemplaar door den Heer Tuus BERG in Japan verzameld, en met den naam van deeze Soort beftempeld ; gelyk hetzelve PLXCII. in Zig. 2, op Pl, XCII. wat het bovenfte ge= DS. & deelte van de Halm betreft, die hier wel an derhalven of by de twee Voeten lang is, ver- toond wordt, (39) Cy- (*) Cyperoïdes Spica pendulâ minus. Baune Pin. 95- Murray. p. 705. Gort. Belg. uts. is ’er niet „en Zheatr. 35. vindt men wel Spicâ penduld breviore , maar die behoort tot de Pfeuds- Cyperus , Spe 34. Ook is da Aanhaaling van ScuHEuCHzERr, in Sp, Planh C& £V, Belg. fouts À N Gra SPE A N TEN. 535 (30) Cyperbies” met hangende Aaîren; “de Mannelyke opgeregt ; de Vrouwelyke lang- werpig tweezydig „ en naakte gefpitfle Zaad- , Hoorve EE € 31) Cyperbies met maki. Aairen ; _ Mannelyke opgeregt ; de Vrouwelyke Ey- lan rond Schubbig ; de Zaadhuisjes- getropt en Dini flomp. Bleekach= tige, _ Deeze beiden komen in Sweeden voor, als ook in Switzerland en in Italie. Mrcmerius B: à de laatfte in Berg-Bosfchen ‚ omftreeks ence waar; SEGUIER de eerfte op den Bal- dus- Berg in ’t Veroneefche. Dezelve is een der kleinften van dit Geflagt, zo de Heer Har Iyks een Harde hodË z Het ren! \ na Go) Dn Spicis pendulis; Masculâ ercê , Foemi- neìs oblongis diftichis, Capfulis nudis acuminatis. Sp. Plant, 28. Fl. Suec. 763, 8351. FL. Lapp. 326. Carex Spicis foemininis raris pendulis &ec. Hart. Helv, N. 1394. Cy aad Alpinum Spicis Seminiferis , pendulis &c. pre HI. ders T. 3e en 1 Ozn. Den. T. x68e a ze „Gi Carex Spicis enal; Se ereât ; F neis ovatis imbricatis &c. Sp. Plant. 29. FL Suec. 764, 852. Gamer. Sib. 1. ps 139. Car. Spicis tribus peduncu= latis &c. Fl. Lapp. 327. R. Lugdb, 75. Car. urn foc- mininis pendulis, Caps” ovato- conicis. Hart. v‚N. 1393: Cy peroides polyftachyon flavieans &c. en Sim. 278. Te 34: É. 5- Mier. Gen, ó1. Te 33. fe I3e IJ, Daz. XIII. Szu6. | en VI. verten Son Carex Câ= gren de Haai Vr. Armen. Hoor tt ip Carex L 536 EEN HUIZAGE na Haairachtig-dun en teder. De laatfte komt door geheel. Siberie , overal op Moerasfi ige plaatfen voor ‚ zegt GMELIN, hebbende de Halmef fomtyds hooger dan anderhalven Voet, en zeer ruige Bladen. Zy heeft ééne Man- nelyke bruine en drie of vier bleeke Vrouwe- Iyke Aairen, by elkander getropt : weshalven men ze Veel. Aairie genoemd vindt. (32) Cyperbies met gefieelde opgeregte af- flandige dairen ; de Frowwelyken Liniaal en Jlompachtige opgeblazene Zaadhuisjes. In Veeren en natte Heygronden komt dêe- ze by. ons voor, gelyk zy dus ock in Swee- den gevonden wordt zynde v van alle de Cye perbiezen , zo LinNaus zegt, in Lapland de gemeentte. Zy groeit door geheel Siberies tot in de Ooftelykfte deelen , volgens GME- LIN, met Halmen van een Handbreed of een Voet. In Switzerland, daar zy ook in de Alpen gemeen is , valt zy hooger , en heeft fomtyds meer dan en: en ri 5) (32) Carex Spicis pedunculatis ereftis remotis, Fee mineis linearibus &c. Sp, Plant. 30, Gorr. Belg. #8 Ls Hels. N.-2495. ad Fol. es &c, Mien. Gez. ót. T. 32. it, Puux. alm. ze T. gr. fez. Oep. Dan, T. 261. Gra SPEANTE Ne 537 haf 33) Kr met gefteelde end - Aniren; 3 ad AL n Wrouwelyke: de Zaadhuis- sag ö jes je Elmi. zo lang als de dair. Hoor. XXXHT, In _Noord- Amerika groeit deeze , volgens Carex Zola KarM, hebbende eene driekantige Tag s Binadigs van twee Voeten langte ‚ met fimaller bekleed : de end-Aair Mannelyk iew gefteeld , en in ’ zelfdeznikje een Vrouwely- ke of Vrugt-Aair, van zeven of agt fpits Ke- eine Zaadhuisjes, GD Cyperbies met hangende Aairen entwee- XXXIV. lingfe Steeltjes. Chen Bafterd« d Galigaan-) dn Kanis kam: deere » die men Fik …„(G3) Carex Spicis terminalibus pedunculatis ; Mascu- là Foemineâque ; Caps. Subul. longitudine ar Sp. Plant, 31. Gr. Cyperoides ee arianum, Tamari PE rum pericarpiis &c, Pruk, 96. Tart. f£. G4) Carex Spicis. ends hansie ae Sp. P. aut. E ú 1 r Monsp. 438 „ Daris. led 306, Ri GRON. Virg. 114. Gurer- b.I.N. Sr p. rar. Carex Spicis femininis ET: asperis ‚ Capfulis longe roftratis retroverfis. Harn. Hefv. N. 1397. Gramen Cyperoides Spicâ pendulâ breviore. C. B. Pin. 6. Theatr. 85. Cyperoïides &c. Scrrucnz. Gram. 440. Mor. S. 8. T. 12. f, 5. Pfeudo - Cyperus. Dop. Pompt. 339e Lon. Ze. 76. II. Deer. XII Srux, 538 "EENHUIzZIGE vi. en elders în Europa , voor. Ook groeit zy tad veel in ftaande Wateren. Het is een der „Hoorn grootften van dit Geflagt, de Halmen tot drie Voeten en hooger hebbende, wel een Vinger dik; de Bladen bykans een Duim breed , en de Aairen twee Duimen lang, allen neerhan- gende, aan lange Steelen, dikwils tweevoudig uit de holte van een Blad voortkomende, doch niet altoos: zo dat dit geen vast Kenmerk maakt. De rype Aairen hebben de Zaadhuis- jes Elsvormig , geftreept, met een dubbelde _ Doorn gefpitst en agterom geboogen. De Blikjes zyn , in deeze dd ze Borftcl- schi, ze bere» met Fe ARS Der: Role ze eV eo ie Zn rond, drievoudig byna ongefteeld; de Mans Turfach- nelyke aan ’t end der driekantige Halm. tige. xxxvI. (36) Cyperbies met de Aairen zeer ver af= Diftans. flan= Afge- kel dere G5) Carex Spicis ereftis Cylindr, ternis fubfesfilibus » Masculâ terniïnali &c. Sp. Plant. 34» Gorte Belg. 7 Fl. Suec. 767, 855. Gorr. Zugr. 151. Gere Stb, Ie 137. Harr. Helv. N. 1382. b. Gramen Cyperoides Cas rvophyllatum , Folio longiore-& angulftiore &c, Mos. Hit VLP. 243. Si 8: T. 3e (36) Carex Spicíis heidi fubfesfilibus ; Brafteâ Vaginali; Capfùlis angulatis mucronatis. Sp, Plant. 33e Gorr. Belg. IL. N. 779. Car. Spicis parvis longe diftan- bus. Screveuz. Gram. 431. Car. Spicis brevisfime pe- tiolätis disfitis. Harr. Hel, N. 1382- Gr. Cyperoides graai Blier &c. Mon, S. 8, T, 1 É-18 GRASPLAN TEN 539 ee flandigs- byna ongefteeld; een dedendig Blikje en hoekige gefpitfie Zaadhuisjes, a nen Fe Deeze beiden komen in Veenige, Broekige “""* Landen, zo in Switzerland, als by ons voors gelyk ikze dus in Noordholland heb gevonden. De eerfte maakt T'urfachtige Klompen, door de veelheid haarer Bladeren „ en vervult dus geheele Moerasfen; gelyk LiNNaus ten op- zigt van Sweeden aanmerkt. In de Moeras- fen van Siberie en Rusland is zy vry gemeen. De Halm heeft zy omtrent een Span of een Voet hoog. De andere groeit hooger „ en heeft de Vrugt=Aairtjes , zo van de Manne- Iyke;, als van elkander, ver af géplaatst, ieder Bladnikje ‚ kort abend © en n niet knik. ende. Soort te behootelt, V. Met de Aairen van verfchillende See x Mannelyken meer dan één, | on (37) Cyperbies met verfcheide Mannelyke Aai- XXXVII ven, de Vrouwelyke byna ongefieeld; de art” adhuisjesflampachtig, Spi Door (G7) Carex Spicis Masculis pluribus Foemineis fubfès« filibus , Capfulis obtufiusculis. Sp. Plant, 35. Gort. Belge 267. Daris. Par. 281, Govan Monsp. 483. Ger. Prov. 113. Jaca. Vind. 68, Gorr. Zugr. 151. Fl. Succ, 269.» 852. IL, Deer. XIII Srox, VL AFDEE Hoorp- STUK, 340 EENHUIZIGE Door geheel Europa is deeze Soort gee ke meen. Behalve de Verfcheidenheden van Zwart en Ros, door den Ridder opgegeven » waar van’ de eerfte op drooge plaatfen, in Weiden ; de andere aan de kanten van Sloo- ten, Graften en Poelen, in ’t Water groeit » (maakende zelfs Eilandjes daar in, die dryven kunnen en waar-op men kan gaan en ftaan, zo HALLER aantekent;) heeft de vermaarde Hoogleeraar -pe-GorTER, in onze Provine tën , nog andere Verfcheidenheden daar van opgemerkten befchreeven. De Ros, zegt zyn Ed., heeft fomtyds de Vrugt-Aairen Manwyvig 5 fomtyds_ alleen. de onderfte daar gefteeld en enden Beal iere” fomtyds € de bovenfte Bloems Aair als geknot of afgebroken. _ Anders zyn de Aairen fpits gepunt, waar van deeze Soort den naam zal hebben. Van de Zwarte, zegt hy, is een Grootere en Kleinere, waar van de laatfte in de Aairen wederom eenige veran- \ | dee A ï de pen ‚857. Carex Spicis ereftis , oblongis fesfilibus &e-H. CIF. 439. R. Zugdb. 74. Car. Sp. Masc. ternis , Femininis numeròfis &c. Hart. Helv. N. 1404. ee Car. nigra ver lor. Lapp. 320 ryophylieeis valnsthdnnne Eer: Hiff, 1292 g, Car. Sp. Masc. fup. numerofis &c. R. Zugdk, 75. Cyperoides ‘Fol. Car. Spicis habitioribus, Squamis curtis, MrcH. Gen, 62e T. 32. f. 12. Gramen Cyperoides latifolium Spie € rufà feu Jed mar C,‚ B, Pin, 6, Theatr. 33e Cyreroides, Los, sp Cra ern ANTEN. 4E deringen heeft. Tot deeze laatfte betrekt his Ä zyn Ed, het Heine Anjekierdladige Gras met eene Kai van één gerukt Aair, by BauHIiNus, en het ‚ °°FP- Geaaird Grasje met Anjelier-Bladen by bozer; zynde Zwart Geel, Voorjaars; Gras, by anderen getyteld (*) De Heer Ha rr er maakt, op dien voet, van dezelve een Soort „ welke zyn Ed. echter ‚niet zeer beftendig. acht, te zyn. Ondertusfchen was dit Grasje gezegden Hoogleeraar zeer gemeen by Petersburg voor= gekomen, en zyn Ed. merkt.aan, dat men het hier ook in vogtige Zandgronden vindt. Dit laatfte groeit zelden meer dan een half Voet hoog: het andere heeft dikwils Halmen van, twee Voeten en Bladen die nog anger _ _) den Kd aan, dat er rin; eezZÊ cre of nattere Groet € een verfehil.; in rhaoste plaats hebbe van een Duim tot. drie Voeten. In ‘Duitfchland , zegt HALLER, eeten de ‚Paarden alleen de Cyperbiezen , maar in Swit- ‘zerland leveren-dezelven ook. Moeras Hooy voor en asen en „Schaapens zo er flegts kees: rdt ss En dok Dent nege ar » hi 4 | ik ke eN Cyperoïides. nigro- ete vernum. minus. Toyaar. Zuft. zage Gramen Caryophyll, Fol, Spicâ divulfâ.-C, B. Pin. 3. Theatr. „46. Gr. ‚ Spicat. Fol. Vetonice Caryo- phyllatze. Los: Zé ro. Car. Spicis Maribus ovatis , Fe- miinine gracilibus ereÂtis &e. Harz. Melv, .N, 1406, 8 Deer. XII), Srux, ze Eenuuizrees. e Gras door deeze Biezen verftikt, zo onze RIU aantekent. Hier zyn zy, in dat op- Hoorn zigt, by ’t Landvolk ook zeer gehaat. ‚, On- s ze Herders en Koeijen- Melkers en pryfen ss t niet zeer, (zegt Lorer van dat laatst 2» gemelde ,) om dat de Koeijen ’t zelve niet ss gaarn eeten , en niet veel Melks daar af >> geeven: want het is fuur en hard.” VL Arie; ONvIEn (38) Cyperbies met verfcheide gi ee Vrficaria. ren 3 de Vrouwelyken gefteeld ; de „Groot- uijes iig met puntjes. Aair. tenen ten, als ook in Seuaride Weren en Moerssfén, "komit? deeze Soort, zo in ons ze Provinciën , als door geheel Europa, ja ook in’ Rusland en Siberie voor. De Vlamin- gen eres dezelve Zegehe han | ; 0 vol _ Rs Coe pies anas: plaribus; Foemineìs Dinie Capfulis inflätis acuminatis. Sp. Plant. 36- Gozr. Bs. 268. Govan Monsp. 483- Ger. Prov. 112 Dar, Paris 282. Jaca. Vind. 168. Gort. Zngr. 152. Eh Suêce 768, 356. Gmer- Sib. T. p. 143. Carex Spic, Ma- « ribus unâ pluribusve, Femininis ereftis teretibus , Cap- falis ampullatis roftratis. Hart, Helv. N. 1401. Gr. Cy- peroides anguftifolium Sp. Jongis ereêtis. C. B. Pin. 6. Theatr. 34: B, Carex Culmo longisfimo, Sp. tenuibus ‘Spicis me aad, 26. Gramen palufire majus Lon, Je. 15e GRASPLANTEN 543 volgens Loser; welk eerfte woord van Hoog- rts duitfche afkomst zal zyn. Of de ruuwheid der _ V. Bladen ; als een Zaag, ook aanleiding daar ch toe geeve; is by my bedenkelyk. Men heeft dien naam op het geheele Geflagt van Carex toegepast, hoewel de meefte-Soorten , in ’t Hoogduitfch , Cyper- of Galgan-Gras geheten _ worden. Ih 'tSweedfch noemt men ze, alges meenlyk, volgens LINN Us, Starr, en on- derfcheidtze metbynaamen; gelyk deeze Soort Blafè: Statr „ de voorgaande Blao- Starr ge- noemd wordt, de en Grus = Starr, Har- LER befchryft deeze aldus. ; ‚> De Halmen zeer hoog, tot vyf Voeten » het : oe de ee ruuw,- De Bla- s zeer TUUW. te: of drie Bac Aai s ren, die zeer fchraal zyn, rosachtig , twee s Duimen lang, met Eyrond Lancetvormige s ftompe -Kafjes , die ‘breede witte randjes „> hebben. Van twee tot vier ‚kort gefteel. » de , Vrouwelyke of. Vrugt Aairen En in ae En Ozchas der Bladen opgeregt, m4 ige Kafjes. De Zaadhuisjes - Ktipulachtig gezwollen, geftreept , met een „> tweehoornig Halsje, dat fchraat is en dun.” De laatstgemelde Aaîren zyn fomtyds vier — of vyf Duimen lang , beftaande uit gezegde Blaasachtige Zaadhuisjes, en dus taamelyk dik zyn- ZL Diets XIIE Stor, 544 ErENuUIzZIGE zynde; doch fomtyds vallen zy ook dunneren - : kleiner ; gelyk_de geheele Plant , maar een half Voet hoog; dat dan de ééne. Verfcheiden- heid uiemaakt 5 terwyl de andere zeer korte Vrugt-Aaïren heeft, doch de uiterfte der Mapnelyke uitermaate lang.-„De Vrugt-Aai- ren hangen ook fomtyds-neder :-zo dat de Blaasachtigheid-der Zaadhuisjes- hier de voore naamfte onderfcheiding-maakt, ……, ‚s Alle deeze Water « „Galigaanen worden ner- ;, gens anders toe gebruikt, zo veel ik weet, » (zegt LoBEL) dan om te -ftrooijen op Boes ten Kermisfen en Ommegangen.” Onze Rhein merkt aan, dat de Laplanders de ge- nt s in hün-, ne Sheen doen s Zo om de Koude inde — ren Pla Ruige Winter „als de Hitte-in de Zomervaf te-wee- ren. 5 De Glasblaazers gebruikenze, (zegt ss hy), om ’t Glas, inzonderheid.:Wynfies- ss fchen, te-bekleeden: de:Stoelemaakers tot ss Matten“ te vlechten : de Kuipers om de pe Spleeten en Naaden der Vaten;te ftoppen :”. waar toemen doorgaans- flegts gewoone Mat- ten - Biezen necmt. (39). Cyperbies. met ver afflandige. Aairen3 de Mannelyken meer dan één: de Vrouwelys ken eenigermaate gefieeld en opgerrgt: „de Zaadhuisjes en | op sd Carex ze teraotis „ Masculis vlabaas ; Foemi- nes GRASPLANTEN. 545 Op dorre Zandige plaatfen, zo inoònsLand, VE als in Switzerland , Duitfchland en Sweeden ;° Vv. komt deeze Ruige Cyperbies voor , die op en vogtige vette Gronden wel ter hoogte van twee, drie of vier Voeten opfchiet , zo-de Heer DE GORTER aantekent, „Doorgaans zyn de Halmen geen Voet hoog, gebladerd , met twee of drie Mannelyke Aairen aan den top» en even zo veel Vrouwelyken,-in de Os xels der. Bladen; kort gefteeld; met Lancet: vormige. gebaarde Kafjes en Kegelvormige rui= ‚ge Zaadhuisiess 3 VI Met de HRe Aairen afgezonderd van de ë Vrouwelyke Bloem. Trad: de ETT Boomen terras Ge ds Zaaden Kogelrond en Len: ___ * Steetis beis fubpedunculatis ereftis ; : Capfulis hirtis. Sp. Plant. 37: Gort. Belg. 268. Jaca. Mind. 169. Fl. Suec. 767 » 858. Carex Pilofa, Spicis ereltis &c, H. Cliff. 438. Cy- peroides polyftachyon lanuginofum, Mor. S. 8. T. 12+ £. 10. Proms T. 34 £ 6, Carex Caule, Foliis , Capfu- lisque h —_& Spicis hirfatis mollibus. C. B. Zheatr. 48. (40) Carex Spicis paniculatis Masculis, Flor. Foemi neis folitariis ; Sem. Globofis nitidis. Syft. Nat, Vig. XIII. Schoenus Lithospermuse Sp. Pis Fl. Tud. ps 19. Schoenus fecans. Am, Acad. V. p. 391. Scirpus Lichospermus. Sp. Plant. 1. p. 51. Cyperus ma- pis | ë Mm Il. Deer. XII. Srum. VIe rn oor Ld 546 EENHUIziecGE Tot een blyk, hoe de uitheemfche Planten dwaalen kunnen, eer zy een vaste zitplaats bekomen ‚ kan dit zonderlinge Gewas ver- ftrekken. Het is eerst door den Ridder in ’t Geflagt van Scirpus, vervolgens in dat van Schenus gefchikt geweest, komende eindelyk hier thuis, SrLoANE, die het op. Jamaika in de Westindiën vondt, noemde het zeer groot knokkelig Bofëh-Cypergras ; en Morrison Allergrootfte Amerikaanfche Cyperts, met Zaad van Lithospermum; waar van Linneus den _bynaam ontleend heeft. By’ RUMPHIUS vindt men re onder de Ambonfche Planten , afgebeeld met den van Rieigras o of Ca- lamagrostis 3 Sal je EER tige 8e ftalte heeft. Hy befchryft het aldus. De Halm groeit twaalf of dertien . Voeten hoog, een Vinger. dik, en is niet volkomen rond, maar met twee platte zyden, in Le- den verdeeld en van binnen gevuld met eene vooze Draadige zelfftandigheid. De Leden zyn omtrent een Voet lang, met uitpuilende Knokkels, Aan ieder Knokkel ftaat seen Blad, van derdhalf Voeten langte en-een Vingef breed ximus Americ. Lithospermi Semine. Mor. Hij. HI. Pp. 237: S. 8. T. ir: f£, 16, Gr. Cyperoides Sylvat: mas ximum geniculatum afperius , Semine Mili. Solis. SLOAN» Ham, 36. Hij. 1. p. 118. T. 77. fs 1. Calamagroftis: een ee VI. p. 16. T. 6, £ 2: Kaden - Pallu, Horte al, XI. p. 89. T. 48. Gaast annen 5547 breed CY maâr Des laag is de Steel Vlerkswy- VL. ze omgeven-met. Bladen van wel vyf Voeten _ v. langte. Boven maakt de „Halm een foort van , „Hoor. Rietplaim, als een groote Áair, van meer din anderhalf Voet langte , in. veele Steelen vet- deeld, waar van fommigen Schubbige Aairtjes draagen, die-ruig zyn, eb in ecù Baard uit- loopen; anderen enkele Knoppen ;-met lange ftekelige, Baarden , waar mes een bruinachtig en-wit Zaad. Dit nl op. hanin overal in * Veld, zegt hy, op open plaatfen 3 zo wel langs de Rivierkanten als aan den Voet der ergens waart ’tzo digte Struiken maakt, dat het Wild daar agter kan verfchuilen, mas De IE Driemal imaan Klasfe “thans befchreevén hebbende , gaa ik over tot, de Zesmannigen ‚van welken maar de twee volgende Geflagten voorkomen; naa melyk „SZ IZANIA Wild Koorn, Miet onsgend heeft onze Bidder den. nd @ Dat „dais Bladen „20 was als de Halm, aan den rand ci” Kiel fcherp gepunt en faydende zyn, we= geen gewag. Hy fchryft ’er een lang gebaard Zaad zun toe ; doch dit zal. oP de Zaadknoppen zien, De Styl: is driaâzelig.. zegt Linnaus. M m U, Deer XIIe Stuss kel „548 E-ENHUI1IZ-I GE VI. fchen naam; die oudtyds Onkruid of Dolyk DEEL: heeft betekend ; alseen Miswas,der Tarwe. „AoorD- toegepast op” het Wild Koorn dat in. andere Wereidsdeelen- gevonden. wordt» Men vindt “immers, oudtyds „ook van Prumerntum Ziza- wie gefproken. En fchoon dic-Koorn tot-5e- -bruik dienftig. is, haalt het echter nict by den „deugd-der ‘Tarwe: des het Spreekwoord ‚in -deezen ‚ zyne vaardigheid behoudt C*). De Wilden , naamelyk , gemakshalve. zig hier mer de behelpende ‚-misfen: het voordeel van be: iter Kearms erleg acta gee VÉ,IESS , u ss De-Kenmerken beftaan in” Bloempjes zon- eli Atal itho suounkldtenr Dy: —__ Sponders de eerften ongebaard , met zes Meéle draadjes , "de anderen een tweedeeligen Styl bE twee-Stempels-‘hebbende, en een Kafje als een Kapje, dat het Zaad omkleedt (4). Daar van zyn de drie ‘volgende ‘Soorten opgete | kend. | teg (1D Wild Koorn met ebr witgófrte Pluim, Aquatica. Rete út RN ae laterig. Op (*) Frumento relo Zizaniis infidere. GD Zie Plmat LXXXVII. Fig: 16 , hier voor , in wiet, verklaaring gezegd wordt ongebaarde Bloempijes (Cors fa bivalvis imberbis), dat beter. gezegd. was ongekelktt 5 „alzo het Vrouwelyke Kapje in ‘fommig €en, / + heef … i i } ge CQ Zizaria. Paniculata efufs Sy, Nat XIE ee x EN} es er ä we oki ap N Gas PIAN T EN. sao Op over ine Lânden ‚zo wel op *t ‚VE Eiland Jamaika als wa Aak re O0 STUK. Vrouwelyke 1. 7 rn Staande Wateren en aande kanten. van Moerasfig. Rivieren in de middelfte deelen van Noord- Amerika groeit deeze Soort, met Halmen ; die naar de diepte des Waters min-of meer in de hoogte fchieten:. Men heeft tot-agttien Halmen geteld uit ééne Wortel. Zy zyn ge- heel bekleed met Scheeden der Bladen, wel: ke veel naar die van ons Water -Beemdgrasge- Iyken. De Pluim. van de middelfte Halm is dikwils vier Voeten. 05 ò die. oe andere Bal te Kransjes, met wh acttaelde Dores van bleek roodachtige Kleur, die flegts twee Kaf. jes hebben, welken men, naar believen , Kelk- of Bloemblaadjes kan noemen. Hier in zyn de zes geele Meeldraadjes. of Meelknopjes vervat. Het boventte der Pluim is eene dig- te Aair van Bloempjes, die insgelyks uit twee Klepjes beftaan, van dergelyke figuur en hoes danigheid , als in de voorgaande Soort. De Afbeelding van dit Gewas is door den cer. SCHEUCHZER van Zurig, in ’t jaar 1760, te 2) Zizania Panienlà inferne. Racemofà Masculâ, fe perne Spicatâ Foemineâ. Mant, 295. Zizania fylv. ass furgens tenuis Ramofa, BROWNe @4Me 340. a Gram, 54. T. 29. GRASPEANTEN. SIE te Leiden by ea Disfertatie, over de Meel- And achtige Spyzen » gevoegd; zynde te Parys , En 2 onder ’t opzigt van den Heer pr JUSSIEU, srox. naar de ‘Natuur gemaakt , en door den Heer Pes id SCHREBER overgenomen. Men noemt dit Koorn in ‘t Franfch Rifäve en in Kanada Zv//e Avoine , dat is Malle Haver. Het bloeit in Ju- ly en brengt in September-en Oktober ryp Zaad voort, dat veel naar Ryst gelykt, en tot verfnapering {trekt voor de Wilden, die het= zelve zorgvuldig aan de Waterkanten gaan in= zamelen. In de Koninglyke Tuin te Trianon, als ook in de Akademie - Tuin te Upfal in Sweeden, is het zeer wel voortgekomen, en zoude isis hie in Europa, zo welals het worden: Een (3) Wild Koorn met eene Bald getroste mn. | Pluim, Bier ij Op drooge Zandige Velden aan de Kust van Malabar groeit deeze Soort, die aan ’ ronde Steelen_ fmalle Ave, groene gefpitfte Bladen heeft. Uit de Knietjes komen dunne Steeltjes voort, die i in Bladerige Kelken ron- de (GG) Zizania Paniculata fabracemofa +, Gramen Panicu- latum Indicum &c. Ray. Hij, 617. Katou - Ane Horte Mat, XII. pe ug: T. 6o. Burm. Ff. Zed. p. 2 Mm-4 1. Dez XII Stuk, VL SN ss à en. STUK, Se EENHUIEI GK de zwartachtige Kortels voortbrengen. Die aad, met Areekfap gewreven , geneest de Spruuw der Kinderen; wanneer de Tong daar _ mede beftreeken wordt. P nAaR us, Baakbloem. Van de zonderlinge geftalte der Bloempjes, - die als een ouderwetfe Vuurbaak of Lichte" pige enn bladig. Toorn voorftellen (*) , heeft waarfchynlyk Linneus den Geflagtnaam ontleend. De Vrouwelyke Bloem is ongefteeld en heeft een Gete Kelk , zo wel als de Mannely- ke, die en is en ì daar boven of- ‘bezyden | x kleppig Blommetje eng zes Eke De eenigfte Soort (1) wordt breedbladig gebynaamd ‚ om dat de Bladen uitermaate breed zyn onder de Grasplanten. Zy isop t Ei land Jamaika,in de Westindiën , gevonden , en door BRowNE niet alleen „maar ook door SLOANE afgebeeld en meden: Deez’. geeft ‘er den naam aan van Bofeh-Havergras snet zeer breede Bladen en ongebaarde Bloes men C°) Zie Fig. 34» op Plaat LXXXVII. G) Pharus- Sy/. Nat, XII. Gen. 1063. Zeg. XIII. pe „14. Am; Acad. V. p. 409. Pharus Fol. Nervofis obtu- fis, paginâ fupinâ coelum refpicientibus. Brown. Fam. 344: T. 38. f. 3 Gramen Avenaceum dip &c. Sroan. Pam 35 Hi. LE. pe 216 Te, 73 É 2 GRASPLANTEN) 553 mens; de Kafjes Beltnrood. Zie hier de. a ALE fchry ving. Ar ia De Halm is een Voet hoog , dikwils met twee, ; Hoors- Knokkels van onderen. - De Bladen zyn zeer * Ie groot, flerk geribd, van langte als de Halm , bloem. Eyrondachtig gefpitst, met de agterkant om hoog. De Bladfteelen eens zo lang als het Blad (*), zyn tot de helft Schecdig. Een yle opftaande Pluim heeft de Vrouwelyke Bloemen, overhoeks , ongefteeld , ver afftandig ; met een eenbloemig Mannelyk Steeltje , aan den voet van * Vrouwelyk Bloempje ingeplant i _n weinig langer dan hetzelve. Befchryving der TWEEHUIzZIGE- Gras. PLANTEN» Zot welken maar één Geflagt hee trokken wordt, Touwgras genaamd, | @ bed de Geflagten der Twee-en-twin- tigfte Kasfe + ‚ Tweehizige genaamd, om dat de de Mannelyke en Vrouwelyke Bloemen haar zitplaats op binon’ Planten hebben, is (*) Mooglyk moet dit zyn half zo lang als ‘t Blad : anders verftaa ik niet „hoe zy tot de helft Scheedig konnen, Zyn ‚ Mm s iu. Deer: XLI, Stur, Vr Ann, ee ss AAA is nu onlangs eerst het volgende Ehiais ges Es agt: Rest 10, Nan Van dit Gelaat, dat aanne. wegens de gedaante dus benoemd is, zyn de Kenmer- ken door Linneus aldus opgegeven. Van de Mannelyke Bloemen, zo wel als van de Vrouwelyken, is de Kelk een Eyrond Aaits tje , met eenbloemige op elkander leggende, Schubben,die Eyrond ea Vliezig zyn :-het Blom- metje beftaat uit zes langwerpige Vliezige bly- | vende Rino, De edel hebben. drie j 5 De GR heb- ben een chris Vrugtbeginzel „ met drie Elsvormige blyvende Stylen en Draadachtige verwelkende Stempels. Het Zaadhuisje is driehokkig , rondachtig ‚, met zes plooijen ‚ en heeft zes famenluikende punten. Het bevat PES gedi Rolronde , be Zaa- Site Ge Soorten van dit Geflagt. in der der? Heer KorNre aan de Kaap der Goede Hoe pe verzameld, De Deenfche Heer Cum, Fris Rorrrötr, Hoogleeraar in de Ontleed- en Kruidkunde te Koppenhagen , heeft dezelven en nog meer; omftandig befchreeven en ín Plaat gebragt; hoewel hem van ééné mar de’ he Vroti- Rd GRASPLANTEN. sss Vrouwelyke-Plantis voorgekomen. De vol. vt, gende zyn-daar van uitgekipt „en in deDers, Ay tiende Uitgaave van ‘het Samenftel der EE: er van-onzen Ridder, dus voorgedragen. mrd 0) Touwgras met. ecu witkroonende Steel en 1. _gepluimde, Aaîren. — ze ant ed Dit heeft ecn zeer hooge ; bogtige, dps Geptuimd, taaïje Houtige Halm , aan de eene zyde vers a hevenrond, aan de andere vlak, groenachtig geel, fyn geftippeld, met Draadachtige Tak- ken overhoeks, uit Scheedjes voortkomende; en eene Pluim maakende, van anderhalf Voet, die zeer Takkig is. De Aairtjes zyn naauwlyks een Kanis Duims lang, en ige uit lek jc \ fe ek ks: Schubbatjes 5 iëder een Droempje rs nde van gezegde hoedanigheid, met die Meels draadjes : doch de Heer RorrBörr acht dät het Blommetje driebladig zy, en een drie» bladigen Kelk hebbe. (2) Touwgras met gegof ede Halmen en een II. aid ai ce ai ú tn iens Rik zie, ohh ed nen zE rige a Rn e% hi Dit Ge Gegafted, 5 Refin Caule Frondofb ‚. Spicis- Paniculatis. Syfte \ Nat. Veg. XMI. Gen. 1331. Reftio Paniculâ fesquipeda= Hi multiflorâ „ Spicis oblongis ovatis &c. Rorrs. Progr. 1772. ps TO .Ne 4. Tton, Haffn. 1773. pe 4. T. IL. £. 3. (2) Reflio Culmis dichotomis Spicis-folitariis. 4Sy/r, Nat, Veg. XII Sp. 2. Syft, Nat, XII, p. 735 Reftio Culmò proe IL Dee, XIII Sram VI, 556 TWEERUIZIGE Dit bevoorens reeds en wel meer dan hon: Aspi derd Jaaren eenigermaate bekend geweest Gee’ „eci wâs , was door onzen Ridder, die meende dat hy de Vrúgtmaaking gezien hadt, in ’t Ge- flagt van Biesgras geplaatst, onder den naam van Schenus Capenfis. De vermaarde BREYN hadt de Afbeelding van een Tak daar van, doch zonder eenige blyk van Bloemen, onder den naam.van Zwartknoopig „ Biesachtig , Kaapfih Paardeftaart » „uitgegeven. … SCHEUCHZER befchreef het, onder dien van- Riet van: de, Kaap der Goede Hope,-met Aairen.die naar Katjes geljkem, Deezen was. het door den ver meere | eee IVER, MEE Landen aezoadenn erkt aan, dat Biezig, ta: ys van. Biher met Merg gevuld, van buis ten groen, ter plaatfe daar dezelve een Pluim, maakt, op, anderhalf Voet afftands , meer of. min, Knokkels heeft , die met een Scheede bekleed. zyn „ieder een Takje voortbrengene, de van een half Voet of langer, ook Knokke- ig en ; » RI twee g drie 4 ohjes uite IS meed 5 gee- & proftrato, Ramis Filiformibus „Spicis terminalibus. pluribus. Rorru. Progr, 1722. Pe p- 30. Canna:Caps B. Spei-Sp- Juliformibus. ScHevcHz.’ Gram, 352, Fquiferum Juncéum …nigrinodum Cap. Br Speì. Brez Centope 176, T..gr. Per, Gaz T,p. fs 5 Mus. 424. ens Africanus. Lignofo Culmo &ce Puk Mant. 109 …ren Ì t pi à d lt ie ARE GRASP LAN TOEN 531 geevendes die met Aairtjes beladen zyn. Veel VH grooter moet derhalve zyn Exemplaar-geweest- Ae zyn, dan dat van den Heer Rot rBörr, _Hooro« die van: Halmen fpreekt. van, anderhalf. Voet Ek on Jangte, in Leedjes van vier Duimen verdeeld, amet bruine-of, zwartachtige Scheedjes. Het „droeg rappige Aairen, met Bloempjes. en le Ein van de voorgaande Soort. 3) Touwgras met eenvoudige Halmen, en ge Er, tuilde Aaisen. sis ii __ Vimineu® 3 Ryzig. Een Takkige leggende Halm heeft deeze Soort, met zeer lange Hoofdtakken, aan den kop bondels maakende vân Rysachtige Tak- ) Bgheedies « en een end- 4 van a age? : eN Baren EEE ‘overhoel ” tok t tien in getal. Maarsdeeze. Soort komt in veelerley gedaante van Gewas voor. Zy onderfcheidt zig. door de Doorntjes der Schubben van de Aatje ook van de; oorden 5 6) Reftfo Culmis- fimpllcibus, Spicis-Corymbofis. Syst, Nat. Veg. XI. Sp: 3. Reftio Scapis Floriieris longis= {mis &c. a Rss 177 Ve IO. SRE rn. Loon, Pe he T u. @ ef Cas fimpl. Spicis altemië s fesfilibas an ; sit Deer. xl, STUK, de pet: pj 88 — TwrrnvIiercE Houtige, Vezelige Wortels , gelyk in de weede Soort , geeven één trop uit van har= is «de , taaije Draadachtige Halmen , waar van STUEs itrel Aairige, de meeften onvrugtbaar zyn ef een foort van Loof maaken , doordien’ zy “zig langs hoe fyner verdeelen en uitfpruiten , aan ‘t end als ‘omgekruld. Zeer weinigen, eens zo lang , regt uitgeftrekt „ draagen aan ’t end’ Aairen , die veelal uit drie, doch fomtyds ook uittwee;, vier of vyf Aairtjes beftaan, welke Rolrond- achtig fpits zyn ‚ en Bloempjes bevatten als de voorgaanden.… erdee ‘ Te heeft een bur kntde gli iss ron de, geftrekte , 4 ‘Biezige ; 8 ‘bruine, zeer ‘T'äk- kige. Halm, dië Knoopig is’ niet” Scheedjes en aan ’t end van ieder T'ák een c chkele Dolyk- achtige Aäir, ‘eën Duit läie sSmiët veel lân- ger fpitfer Schubben dan in de voorigén, tus- RN een ad Een: „ met drie Meeldraadjes. — mk (©) plicibus: Syft. Nate Veg. XIII. Sp. 4--Reftio Culmis te- retibus ereêtis, ‘Vag. Membran. bidet Ross: gen 277% pe Tô. N. ax deon. ps 3. TI. foaer oee (5) Restio Culmis fimplicibus Srich terinial Suk Nat Heg. XIII. Sp. 5. Refio,Spicâ ficnplict terminali Rorrs. Progr, ijn 7 ik. rift „Beo difichus. Zoons p, 6e Tik ar … hed _ Gra sRkant EN. sig „6 Touw meh eenvoudige, Halmen; ge- NP EE add enkele Bien: EE _feheeden, eo Shadid ; VL Die heeft. de Hale’ ter dike vän een Ga Sn ze- Schaft ‚‚-vier : Voeten Jang 3: geheel een- ros- voudig „ geftrekt ‚- Knoopig rond ‚groen me ie bruin , met de Leden naar-’t eid een oee: ter, gelyk in-veele anderen: de-Knokkels be- kleed met ‚Lederachtige Scheedjes „die; af: vallende, een zwart ,Ringetje overlaaten, Aan ‘end is een Bloemtros, van anderhalof twee dangte, uit Bloemfcheeden famenge- fteld ‚ alleen van Vrouwelyke Bloemen; zyn= de van Gee Soort geen Mannelyke ensen me fe ET \ Q xs 8 eta EIDOS ae Gal t 5 is Twee - Aairig » noemt. Voen? se ik Ed, nog eeh. Triticeus- of Tarwachtig’, waar van hy Mannelyke -en Vrouwelyke “‘Exem- plaaren hadt, -befchreeven: en-afgebeeld: als ook een Reflio compresfus en Virgatus, beïden niet enkel Mee Oet . gelyk de we EE EN ne Phak eet» ove- in ee csÂion KL kms: a 2125 | 6 Reftio Calinis fimplicibus , Spicâ glomeratà, pee this partialibus fimplicibus. Syt. Nat. eg, XIIL, Sp. 6. Reftio Thyrfifer , Thyrfo oblongo termin:li , Spathis cr maximis ‚in Lobos divifo. Rorrs, Progr, 1772. xr. N- g. Zoom. fp, 8 T. 1 £ ES Elégia ae Eese Mant. 297. “EL Dans. XII Stax, js Es 560 TWEENHUVUIZIGK VI. overige Exemplaaren : mâar deeze vier, op ar dit Geflagt in 't Werk-van ‘onzen Ridder niet id aangehaald , ftap ik over. De Biesachtige Elegia aangaande, “elke doof zyn Ed., volgens de Waarrieeming van KoENre ‚ is befchreeven : dezelve fchynt _eenigermaate met het Trosdraagende Toüw: gras te ftrooken; doch de Vrugtmaaking was niet vilosikauke onderzogt in de Vrou- welyken.… Men hadt, in de Mannelyken daat van ‚“platachtige , bruine wit gerande. Meel: oee ES belening dor Wier wenren Gaasr LAN» TE No 204 welken het Zorghzaad „ Baardgräss “_Kleefgras en verfcheide anderen, meest Uite „heemfche > on 1 2huis legan. EEL wt vre E N. hebk»: volgens het ie woord Polyeamia , zodanige Planten genoemd(*), in welken zo wel Tweê- k jag: _@) Dit Woord Pleven behoud ik, hocus het » wat de Grasplanten betreft, eer Veelimannigen zou moe. * ten zyn; om dat ik hetzelve, ter verduitfching van Poe tygamia , àltoos in deeze Natuurlyke Hiftorie heb ge bezigd ; als betekenende eene vermenging buiten den gee wooner band des Huwelyks of den Echten Staats GRASPLANTEN. Ec flagtige, als Mannelyke en fomtyds ook Prou- Ee, welyke Bloemen ; * zy op den zelfden, ’t zy Vin op verfchillende Stoelen , voortkomen, De erp Grasplanten , van dien aart, behooren allen tot den Eerften Rang in die Klasfe , de Zen- huizigen naamelyk en zyn vervat in de agt volgende Geflagten. STUK, SP IiNIFExX Doorngras. Onder deezen naam is thans een Geflagt gemaakt, dat van het Kwispelgras , en wel van deszelfs laatfte Soort, het Doornkoppige, afgezonderd wordt door de volgende Ken- merken. Een deelagige Bloem, wier sen een tweekleppig zeebloemi; olie Klepjes a aan de Graat evenwydig.” en kleppig ongebaard Blommetje , zet arie Meel- dráadies en twee Stylen. Een Mannelyke Bloem, die een gemeenen Kelk met de Tweeflagtige heeft; het Blommetje en de Meeldraadjes even. eens, maar geen Vrugtdeelen, De eenigtte Soort, daar van opgegeven (1), zou hee eevend Boomachtig Riet Blygaere Spine (1) Spinifex. Sy. Mi at, Veg, XIII. Gen. 1333. p. zn Mant. 300 Arundo Arborescens Tabaxifera. Mor. UI. p. 219 S. 8 T. 8 £, 11. Ily Malu. Hort. 2d XII. p. 75- Ray. Suppl. 614, Gramen Daftylon pumi- lam Malabaricum, Spicis Loliaceis ia acutam Spinam terminatis. ScHeucnz. Gram. 112. IJ. Daer. XII Srume « A, VL ren: „Hoor 562 VEELWYVIGE,) n-Morison, ‘t welk een Stam van twee ke: drie Mans langten. hoog heeft en Rietach- tige Bladen , komende in alle opzigten met het Bamboes- Riet , reeds lang befchreeven(®) s overeen. My fchynt noch de Zy. Mwllu, van den Malabaarfen Kruidhof ; noch. het Laage Malabaarfe Wingergras van ScHEucuHzer , het allerminfte met dat Beomachtig Riet te ftroo- ken. Zou ook, by misftelling, hetzelve ge- nomen zyn voor de volgende Soort van Mo- RISON, ook groeijende aan de Malabaarfe Kust (f), en aldaar Py/- Riet van de onzen genaamd, by de Malabaaren Beesha en Schryf Bamboesby de Portugeezen? Of vooreen derde Soort van dergelyk Riet , aan ie 1 Kusten groeijende? Immers het voorgemelde ei ze- kerlyk hier niet behooren. | Linneus befchryft aldus dit Raph Doorngras , dat op de Zandige Zee - Oevers van Oostindie groeit. Het heeft de Halmen zeer groot, van dikte als een Vinger, Zee- groen, gelyk het geheele Gras, met Leden, aande Knokkels met troppen van Bladen voor- zien, glad, geftopt : de B/aden Grasachtig » famengerold ‚ krom uitgebreid, ftyf, aan de tip doornig , een Handbreed lang „ met ge- ftreepte Broekachtige Scheeden, Doren Wol. lig. ie, €) Zie IJ. Dees II. Stuk deezer Nat, Hifforie, bl 58e ) Arundo fartta Indica Flor, Spicatis , Beeshâe, Hort, Mal, V, Mor, Sp. 14, eenander GRASPLANTEN, 563 lig. Het-heeft drie of vier end-Bondeltjes, _ vr uit verfcheide Tropjes famengefteld van Lan- BE cetvormige kortere Blaadjes , zonder Schee- Be den, tusfchen- welken veelal drie Aairen. Ie- der Aair is bykans een Vinger lang, met een driekantige Graat die in een Doorn uitloopt en vyf zydelingfe Bloemen overhoeks , onge- fteeld, wat van elkander af. Deeze zyn lang- werpig Eyrond , met de zyden naar de Graat gekeerd , gelyk de Bladen. Zy beftaan uit een-Kafje ; met twee Lancetvormig Eyronde Klepjes, geftreept en fpits. Het is een zeer groot Gras, naar het. Cey- lonfch. past K wispelgras zodanig en Pl. XCIL _ fig. der JE dat E het geen Bloemen 1 TT onderfcheiden kan, uitgenomen. door de groot- te. Derhalve „ zegt- hy, behoort ook dat van de Malabaarfe Kust alhier. Wanneer , nog- ‚ thans, hetzelve naar het Gedoornde Kandiafche Riet van ArrPinus (*) gelykt , zo Ray wil, dan moet het zE hier. van verfchil. onder nen zodanig met de voorige befchryving ftrookt „ dat menze achten moet geen andere te ‚(*) Arundo Graminea aculeata, Aur, Exot: Cap. XLVT. Pp. 105. Nn 2 „Jl. Dazs, XIII STUK, \ 564. VEELWYVvVIGE, - te zyn. De Afbeelding , in Ze. 2,op PraaT u. XCH, hier. voor, daar van gegeven , toont „Heere zulks duidelyk. Het eenige verfchil zou mis- fchien het getal der Aairen „en dat der Bloem- pies in de Aairen , als ook, derzelver plaat- zing, betreffen: waar omtrent de Planten dik- wils veranderlyk zyn, De hoedanigheid der, Bloempjes „of zy Mannelyk zyn en ‘Iweeflag-. tig, waar omtrent LiNN us zelf niet ver- zekerd was (*), heb ik, om, ie: Voorwerp niet te bederven , niet onderzogt. Het Riet fchynt van eenen hurkenden aart te,zyn „en heeft de Halmen zekerlyk niet hol „maar gefopt rme jj ND Ro POGON. Raerd eras. Wegens de gebaardheid der Aairen mag dit Geflagt den naam van” Baardgras te’ regt voeren, wêlken ook de Griekfche benaaming aanduidt, äls ‘betekenende Mans Baard. Het gelykt in dien opzigte veel naar het zoge naamde” Vosfeftaart - Gras CAlapécurus) d dn verfehile door de Blöemen „ waarvan fom-_ migen ‘twêeflagtig , aderen Manfielyk zyn, hebbende éénbloemige Kafjes en het Blomnme- tje aan den voet gebaard, beïden drie Meel: draadjes, döch de eerften twee Stylen boven- dien „en een enkel Zaad (f). Het ed en wt alter Hermaphroditus , after Masculust ® Zie Fig, 25, Plaat Bet Het st Shi A GRASPFLANTEN. 565 Het bevat veele , byna allen Uitheemfche s Soorten; tot meer dan twintig, als „volgt 7 Vi a) Baardgras met de Aair eenzaam, Schub- “Ei. big en. ruige Zaaden ; de Baardjes naakt udpe en omgedraaid, — R Cart Hier toe behoort het Sydend of Sy - Gras van RUMPHIUS, dus genaamd, om dat de Bladen veel naar die der Cyperbiezen gelyken, en Degenvormig plat , met fcherpe kanten , zyn. Het groeit, zegt hy, op de Oofterfe Eilanden in Ooftindie overal, en is ’er zeer gehaat, om dat het zo fnel opfchiet en zo fterk voortloopt, zonder tot veel nut te ftrek- ken, De Bladen worden vier of vyf Voeten lang ‚ en _digt ok malkander ‚ dat men ’er niet door kan gääfrszomtér ze neer te trappen. Het beflaat gebieie Velden en Heuvels en verftopt niet alleen-de Wegen in n zitte n-de ‚de Bosfchen, maar zelfs de Paden in de ‘Tui- ’ nens dig, wanneer in Sy/t. Nat, Veg. XIII. p. 753 & 758 , van de Mannee, Bloemen gezegd baard „en in Gez, Plant, als ook in Am, Acad, dat zy ongebaar | zvn (Corollâ muticÂ) ; maar uit de Af- beelding ori ‚ dat zy wel een nge Nn doch op ver naa zo groot niet als de Twee G) pr at Spicâ folitariâ aande ei hirfu- tis ; Ariftis nudis contortis. Sy/f, Nat, XII. Gen. 1145. Veg. XIIt. pe "758. Burm. F/, rid, p. Et mnd Rumru. Amb. VI. p. 17. T. 7. f. 3 Nn 3 IL, Daer, XIII, Srux. é 566 „NRE L WY VIGE VI. men, wanneer menze maar twee Weeken niet ARDEEL. gebruikt. … Dikwils- wordt ‘het afgebrand „om Hoorp- de Landen daar van te zuiveren 3 doch het groeit weder op en ftrekt dus tot een groote Plaag. In de Regentyd fchiet het dunne Stee- len, ieder met een gebaarde Wollige Pluim , van een Span of een Voet lang en een Vinger dik; waar van de Wolligheid door het Gemeen wel gebruikt wordt, om in Kusfens te ftop- pen. Op Java en Baly dekken de Inlanders met de Bladen , aan Bosjes gebonden als Stroo, hunne Wooningen; ’t welk duurzaam is, doch veel Ongedi ert uitlevert. CO aardgas me de Aar raam, deo an gee | ‘derfle Boemen ongebaard. Me A Het Ooftindifch Rogge - Gras, met een fchraale Wollige- Aair , van PLUKENET; dat de Baardjes boven lang en wonderlyk, als een Touwetje, in elkander gedraaid heeft, van PrLUKENET, is door Scneucuzer onder den naam van JEgilops van Madrasf, met Haairige gebaarde Kafjes, befchreeven. “Hy hadt het van Periver van Londen ontvangen en merkt (2) Andropogon. Spieâ folitariâ , Floribus inferioribus muticis. Sp. Plant. 2. Burm. Fl, Ind, 118. MEgilops Mades raspatàna &ce Scmeucnze Gr. ga. Gram, Secalinum In” dicum Spicâ gracili tomentofà &c. Pum Alm, 173 Te 3Gle fe 5e Mor, Ss. 8 Le 4. GRASPLANTEN, “557 merkt aan „ dat de Baardjes hier alleenlyk uiet VL. den top voortkomen ‚ zynde de overige Kaf- Ant jes ongebaard. ee (3) es met de Aair langwerpig , nf boss en Wollie , afRandig shed pl enn een ete naakt Baardje. vvd gêmikt. Dit Virginifche Gras heeft lange fmalle Bla- den 3 de Kafjes zyn bruin, hard en glanzig „ met weinige korte Haairtjes bezet en de Meel- knopjes geel: de Zaaden met een zeer lang bruin glanzig gegolfd geeerdie gekroond. (4) Baardgras met de Steeltjes van de Pluim ouk zeer eenvoudig driebloemig ; het tweeflagtig Kress kaairig » 747 1 boven en Ln ren gebaar en De (3) Andropogon Spicâ oblongâ , Floribus Lanatis re« motis divaricatis, Ariftà flexuofà nudâ. sp. Plant. 3, Lagurus humilior, Paniculâ conicâ laxâ nutante , Cul- mum terminante. GRON. Virg. 135e €) de Panic. Pedunc. fimplicisfimis trifloris Sp. P Am, Acad, IV. P. 332. Govan Monsp, 5i3- Bgilops aen Jubâ purpurascente, J. B. lift. Il, p- 436. ScrHeucnz. Gr. 267. Gr. Sparteum Feftu- ceum f, Zgilops Spartea Villofa, Barr. Ze. 18. £. 2 Phoenix Spicâ laxâ , Locuftis longe petiolatis &c. Ae Helv. Ne 1412. Avena Spiculis polygamis trifloris. Scor, 207. Nn 4 u DEEL. XI. STUK. VI. AFDEEL, VII. „Hoorn- 568 NREL WL VI :GE De gedaante der Bloemen moet den by- naam geeven aan dit Gras, ’t welk in de Zui- delyke deelen van Europa,als ook in Graauw- bunderland „is waargenomen. DoétorScoro= Li vondt het in Karniolie, en betrekt het tot de Haver, befchryvende de Vrugtmaaken- de deelen zeer omftandig, gelyk ook Scneucu- ZER, die een naauwkeurige Afbeelding van de Aairen geeft en BARRELIER van het Gewas. « De Steelen , zegt Harmer, zyndrie Voe- ten hoog; doch Scmureucuzer maakt de Halmen maar anderhalf of twee Voeten , met ene Plaim die paarfchachtig gekleurd is, cen Hendbreed of een nd Voet lang. 6 ) Derdeas mi Ben REL Plaim ‚ en gedraaide gladde Baard) djes; de Kelkkaffes ruig. In Virginie en de Westindiën groeit dit Baardgras , dat het bovenfte Blad Scheedig en Kogelronde Baardjes heeft, met eene wit- te Fluweelachtige Wolligheid, De vermaarde SLOANE meende hetzelve op *t Eiland Nie- ves gevonden te hebben. De Wolligheid is hier, gelyk in’t voorgaande, zeer kort. CLAY- TON (5) Andropogon Panicul nutante; Ariftis tortuofis kevibuss Glumis- Calycinis hirfutis. Sp, Plant. 4. An- drop. Folio fuperiore Spathaceo &c. Gron. Virg. 113. Gra men Avenaceum Pan. minus fparfà &c, SLOANe Fam, 35 Hill. le B. 44. T, za fe 2 GRASEEANTEN. 569 TON noemde este Geerst, met een dun- On pe Aair uit de zyde van een lange Scheede _ vir. voortkomende , en het onderfte Klepje uit- Sd loopende in een zeer lang Baardje. (6) Baardgras met een knikkende Pluim, vier= es kleppige driebloemige Kelken en eengebaard ge tweeflagtig Bloempjee ed kleppig. In de Upfalfche Akademie - Tuin is deeze geteeld, zonder dat mende plaats der afkomst - wist. Het was een Jaarlykfe Zaay - Plant , met veele. Takkige Halmen van een Voet hoogte en overhoekfe Bladen, met eene knik- kende ast Tros , uit veele Trosjes famen-, an Draadachtige hneetien 1 en het. ik ha (7) Baardgras mef eene verfpreide Pluim ;en Schuitachtige Blikjes; waar in drie dwarfe, ati » gebaarde Bloempjes. rk. achtig. Deeze , in Ooftindie door den Heer Kor- Nie gevonden, hadt Halmen van een Vadem Et ed BEE hr EE es lang, (6) Andropogon Pan. nutante, Calycibus quadrival« ee trifloris „, Flosculo hermaphrodito, Ariftato. Mart, zn Andropagen Pan. fparfâ , Brafteis Cymbiformi- bus, Flor. transverfis Ariftatis ternis, Mant, 303. IL Deere XIII, Srus. VI. AFDEELe. VI. 570 VEELWYVIGE: lang, zeer glad „gevuld , regtopftaande, ea meeftendeels met Bladfcheeden gedekt, van ei dikte als een Pennefchaft. De Bladen waren Grasachtig ‚een Voet lang, -geftreept. Uit de Oxels der bovenften kwamen veele dunne Steeltjes , aan ’t end ieder een Schuitachtig bruinrood Blikje hebbende, met drie of meer Bloempjes daar i in. (8) Baardgras met de Bloemfteeltjes Kroontjes- VIII. goet wys’ vyf bloemig zonder Kelk, en één gee gon pro- Á 7 Stratum. baard tweeflagtig Bloempje. Leggend. Veel Halmen van een Voet , die zeer Tak- kig zyn en Knoopig, leggende, Wortel- s met Scheedachtige Blaadjes, ga: ven in dit Oostindifche Gras , aan ’t end, dun- ne Steeltjes uit , met een Kroontje van vyf Bloempjes ‚ waar van het middelfte alleen tweee flagtig was, de overigen Mannelyk. Gedagte Heer Koenie heeft ook dit ontdekt. es 9) Baardgras met een asf Pluim en gewolde voides, Graat ; 3 osfen= ftaartig. (8) Andropogon Pedunculis umbellato - quinquefloris ecalyculatis ; Flosculo hermaphrodito Ariftato. Mant. 304. \ (9) Andropogon Paniculâ laxâ, Rachi Lanatâ, Flos- culo uroque Ariftà tortuofâ. Sp. Plant, 9. Androp. Culmo Paniculato. Gron. Virg. 133- Gramen Daftylon Alopecuroidis facie, Paniculà longisfimâ &c, S1oAN» Jam, 34 Hift. 1, p. 113, Te za. fe 1. GrasPLANTEN. si Graat ; de beide Blempiss een gedraaid it Baardje hebbende. Hoorn. In Noord-Amerika groeit dit Gras, dat STUS dikwils de hoogte van zeven Voeten bereikt , en een groote Pluim heeft, als het Riet, aan *% end der Halm. Die Pluim beftaat uit veele Aairtjes, welke met paarfch Zilverkleurig Flu- weelachtig Dons digt bekleed zyn en paarfche Meelknopjes hebben. De Wortelbladen zyn taamelyk breed en lang, ftyf , holrond, ge- fpitst. Het bloeit ‘er in de Herfst, in Bosfchen met een flykerigen Grond. (ro) Baardgras met twee end-Aairen en eene _X. onverdeelde Halm, Andropo= ende In de Zuidel}Ke-deelen-van Europa-komt dit Gras , doch zeldzaam , voor. Het is door Bau. HIiNus onder de Dravik geteld geweest. Bur- : sERUS zou het in Switzerland gevonden heb- ben en de Heer Gerarv heeft hetzelve in Provence waargenomen , befchreeven en af- Tree ge- Cro) Andropagon Spicis ‘binis Cnlmao: in Sp. Plans, g. Gem. Prov, 106. Tab. 3. Fig. 2. _ Hair. Helv. N, 1415. Gr. Daftylon Spicâ geminâ, Tournr. Zuft. gare Gr. bicorne f, diftachyophorum. Bocce Rar, 20. Feftuca Junceo folio Spicâ geminâ. C. B. Pin. ge Prodr. 19. Theatr. 145. J. B. Hifi. 11. p. 54, 6. zede Sanguinafium, Scumes. Gram, T, 23 Fig. 1 1. Dxer. XIIL Srum, 512 VrerwYvieE vr. gebeeld, HArreEr merkt aan ; dat het Hal. ArDEEL nen hebbe van twee Voeten hoogte , die on- „oorn- getakt zyn, aan ’t end twee Aairen uitgee- vende, welke jeder beftaan uit meer dan twin- tig gebaarde Bloempjes. Het buitenfte Kelk- klepje is eenigermaate geknot en aan de tip ruigachtig ; het binnenfte zeer klein, zegt LiNNzUS. Zeer naa fchynt hier aan te komen het Bruin. roode Bloedgras van Barbarie , door ScHare- BER afgebeeld en befchreeven „dat twee of drie Aairen op ’t end der Halm heeft. Het grootfte verfchil is, dat de Halmen ‘l'akkig _ zyn, de Bloemen grooter en digter aan eìkan- der, de Baardjes kleiner, zo die Heer aan- (1x) Baardgras , dat een Pluim heeft van ge- Rt: en ee paarde Aairen, die Eyrond langwerpigzyn; nanthus. de Graat ruigachtig ;de Bloemen ongefleeld nn met een gedraaid Baardje. Dit G1) Andropogen Pan. Spicis conjugatis ovato-obe fongis, Rachi pubescente Flosc. fesfilibus Ariftâ tortuo= fà. Sp. Plant. 10. Flor. Zeyl. 465. Mat. Med. 31. Burm. FL. Ind, p. 219. Juncus odoratus. fs Aromâticus. C. B. Pin, 11. Theatr. 163. Schoenanthum Amboinicum. Rumrn. Amb. Vp. 181. T. 72. f. 2.-Gramen Daêyton Aro- maticum multiplici PaniculÂ. Pruk. Alu. 175/T. 190. f. 1. Mor, S. 8. T. 9. fs 25. Gr. Dafylon Zeyl, Borm, Ze. roz. GRASPLAN TE N 513 Dit Kruid, int Nederduitfch Kemels- Hooy, vr in't Arabifch Zeben Meccati, datis Stroo van Arprer” Mekka, genaamd, voert in de Ooftindifche Hooep- Eilanden in ’t algemeen den naam van Siree, die sa zo Rumrurus aantekent. Het grocit „ naa- Hooy. melyk, zo wel aldaar, als in de Oofterfche Landen: hoewel men ’t gene tot Medicyn ge- bruikt wordt, als welriekender zynde, uit A- rabie bekomt. Onze Ridder hadt het bevoo- rens tot het Haazeftaart- Gras t'huis gebragt. Baurr NUs noemde het welriekende of Krui= derige Bieze en Cersus ronde Bies; om dat hy wel opmerkte, dat de Bladen eigentlyk niet Biesachtig zyn , maar rond. In fommige Land- EN, vän ie zegt std sik Spanje. De favatn Ts WIE SYREEN Egypte paar Mekka reizende, Aen aan nen Rene een menigte van dit Gras of Hooy » dat den Ke- melen tot Voedzel ftrekt; waar van.het den naam heeft. Het wordt ook op dezelven ge- Jaden, om ter plaatfe , daar men het niet vindt, te gebruiken , en in menigte te Alexandrie en Kairo in Egypte gebragt, alwaar men ’t dik- wils als Stroo gebruikt in de Paarde- Stallen , wegens den aangenaamen Reuk. In manier van groeijing fchynt het Indifche aanmerkelyk van het Arabifche te verfchillen, Daar het laatfte naauwlyks hooger wordt dan een Voet, héeft het andere de Bladen wel een 4 hal- IL. Dean, XIII. Sruu, 574 VEELWYVIGE aag. halve Vadem lang, doch ook zeer final en {pits aan ’t end, maar byna nooit bloeijende, Horo t welk het Arabifche dikwils doet, fchieten- ds de dan Halmen, die wat langer zyn, met Do- lykachtige Bloemen. De Wortel is in beiden zeer Kruiderig van Reuk , zo wel als de Bla- den;doch hier in wordt het Indifche zeer door het Arabifche overtroffen. Ditlaatfte wordt in Bondeltjes, fomtyds met de Bloemen, als een Drogery in Europa overgebragt; doch het verliest wel dra zynen Geur. Andersis het taamelyk Hartfterkende , Windbreekende en zagtelyk verwarmende: dus dienftig tegen fom- mige Hoofd. en Zenuw.Kwaalen. Weinig, nogthans , wordt het hedendaags, “dan in de aloude famenftelling van de Theriaak, als een Winkelmiddel nagehouden. Op fommige plaat- fen in Oostindie deftilleert men ’er een Olie van, genaamd O/ie van Siree , welke tot vere fterking van de Maag, tot aangenaamheid en bewaaring der Spyzen en Dranken , inzon- derheid van den Palm- Wyn, he veel gebruikt wordt. Ai (12) Baardgras, dat een Pluim heeft van ge- ed dee: Paars Vieginitch. (12) Andropogon Paniculse Spicis conjugatis, Pedunc: fimplicibus „ Rachi Lanatâ &c. Sp. Plante 11. R. Zugdbe 53. Gron. Virg. 132, Androp. altisfimum gracile &c. Brown. Ham, 365. Gramen Daâylon bicorne tomentofan aninus. SLOAN, Yam, 33. Hift,I. 110, T.GS.f.a er MEN GRASPEANTEN sis paarde Aniren, met enkelde Bloemfteeltjes 3 8 een gewolde Graat en ongebaarde Bloemp- zes „ het Mannelyke uitgeteerd. (13) Baardgras, dat een Pluim heeft van ge- paarde. Aairen , met zeer Takkige Bloem- VvE. AFDEELà eds XII gon bicora) fieeltjes; een gewolde Graat; de Bloempjes a met een krank Baardje , het Mannelyke uit- leknis: geteerd. Deeze beiden, niet grootelyks verfchillen= de, komen zo wel in Noord-Amerika, als in de Westindiën voor, SrLoANE vondtze bei den op Jamaika ‚, en het laatfte was inzonder= heid van het eerfte onderfcheiden , doordien _ € eL_O loot. „en zeer Dik: het een Pruinigeas van Wen ceKELt zoude zyn, in Brafil groeijende , en aldaar Capupuba genaamd by de Ingezetenen, Tweehoornig werdt. het, wegens de gepaarde AÀiren, geheten. Het Hooy van dit Gras wordt in Noord -Ame- rika, door de Wilden. , ede ge- is EEE NEE en En | , e re ep Rachì Lanatà &c. Sm Plant. 12. R. Eugdb, 53« Androp. ereftum Montanum-&rc. Brown. ment. 33e Hill. Lp. 42e Te 55s IL. Deer. XIIL Srvs, 576 VEELWYVIGE bruikt t, om de Kuilen te bekleeden, waar in a zy de Aairen der Spaanfche Tarwe willen be- XIV, (14) Baardgras, dat een Pluim heeft van ge- RE paarde dAairen en ruige Kelken. RUE Die in Portugal, op Sicilie en te Smyrna; voorkomend Baardgras, is tot de Dravik be- trokken geweest, naar welke het veel gelykt, doch onderfcheidt zig daar van, door de al- gemeene Kenmerken van dit Geflagt. De Pluim beftaat uit twee - Aairige Steeltjes , dies zo wel als de. Bloemen ‚ geheel ruig zyn, en (15) Baardgras met een mile ade Pluim, d zofdarn. zweelingle ongebaarde. Bloempjes , het ééne Steeltje Korter , en gewdlde Kelken. Dit, waar aan de Groeiplaats op Jamaika voskelg Ee wordt, was door den ver- maat, 62 rAndropogon Pan. - Spic. jugatis , Calycibus hirfutis. Sp. Plant. 13. R: Zugdh, is Gron. Pirg. 133. Loer, dt, 17ie Feftuca Junceo folio , Spicâ geminâ.C. multiplici Paniculâ. Prur. Afm. 175. T. ga. f. 1. (25) Andropogon Pan. laxâ glabrâ , Flosc. geminis mu- ticis, Pedicello altero breviore S&c. Sp. Plant. 6. Am. Acad, V. p. 412. Androp. Aven, asfurgens &c. BRowNe Yam. 365. Gr. Avenaceum, Paniculâ minus fparfà &o. Sroan, Jam, 35. Hijt, IL. p. 43. Te 14. £‚ 2. Ee Eu ASP EAN TES, 511 maarden STOANE, zo het dien wel in de ge- As dagtenelâgssop ’t Eiland Nieves of Mewiss ‚VL digt-by-St.Chriftoffel „ gevonden. Hy merkt src aan „dat de Kafjes „miet ecn witte Fluweel- gn EFS ma bEed zyn (16) Baardgras met Bieden tien 5 bk X ann wands Kelken en kanthaairige: eeen gon bar- atm, In Oostindie. groeit. dit Baardgras , met „debnac ge gewrichte, Halm. van. een, Voer hoogte 5 Grasaehtige Bladen en tot tien gevin- rn Aairen „ gelyk van langte „ uitwaards eenzydig, opgeregt , ongefteeld. In het Kelke kale komen twee EREN voor „een eres hea M ciiknofien: en paart Gretel or 7) Baardgras: met de Takkeh der Pluim meer \ End verdeeld en Jongdraagende, et Spik G7) Aidan PBase Ramis sivadlechk pofitis proliferis. „Sp. Plant. 14. Burm. ZL, Jude p. 219, Lagu- rus. Pan. Ramis &c. F4, Zeyl. 458: „Mat. Med, 11. Cala mus odoratus Matthiok. C. B. Pin. 17. Theatr. 263, Arundo Zeylanica farêta , odore et fapore Galami Aro: Foatici. Bum. Zeyl. 15. H. Deer, XIII, Srun, 573 VEELW YvVIGE Terwyl de Cektifche Spike- Nard een Soort * js van Valeriaan (*)s kwam onzen Lingus -…geen-Plant meer naar de Zudifthe der. Apothees ken gelykende voor , dan het Welriekend Riet van Matrrurorus, dat- geacht wordt te zyn het Ceylonfche gevulde Riet , met den Reuk en Smaak van Kalmus. Dit wordt, on- „der de Planten van dat Eiland , aldus befchree- ven. | ‚ De grootte is als van Riet. Uit de Oxels s der bovenfte Bladen , van de platte zyde ss der Halmen , komen uit een Scheede twee 3 Steeltjes voort , waar van het eene korter ” Sad Ain: boezem eenige korte Steeltjes uit- ‚ weder shet andere lan- 5 ‚gere Steeltje is ook doorgaans van dien aarts ss Zo dat het te famen een gemengde Pluim ‚, maakt met Kelk gelykende Blaadjes.” De Zndifche Spike- Nard is kragtiger dande Celtifche ; doch anders byna van de zelfde — hoedanigheid. Zy komt over, als Aairen van «+ bruine Haairachtige Vezelen aan ’t boven -end van een Halm of Worteltje zittende, die als’ ware uit gedroogde Blaadjes beftaan. De Smaak ís bitter, fcherp en Kruiderig ; de. Reuk ziet onaangenaam. Van de Inlanders op ’t Eiland Java, daar zy veel groeit , maakt men ’er in de Keuken gebruik van , omeen Geur We © Zie het VII, Sruk deezer Plantbektiyving ; blads 104e ee aetend mits Bernd aile nt PE de CrafsPrANTEN. 399 Wen aan dé“Spyzen. Vân ouds heeft menze BAC zeer dafigepreezen, als eén Hartfterkend, Vi. Windbreekend en Tegengitig Middel. Uit „Here: dien hoofde komt zy nog ín verfcheide, zó Spike, in= als uitwendige, Winkelberéidingen ; doch heeft, voor ’t overige, in Europa weinig ach- ting; dewyl men ’er kragtiger Speceryën kan bekomen, (18) Baardgras met omtrent die vba XVIIL Aairen , en Bloempjes overhoeks, die onge- del _fpeeld Dn en ongebaard. cum, A: a 5E de Kaap der Goede ops -s groeit , vol PLC. iens LINN EUS, deeze Soort, die veele Hal. iS. 3e or wel als. de ehehe Täden” nge. rold Elsvormig zyn: drie of vier nen Aairen „ Liniaals gewricht, eenzydig : twee- kleppige Kelken, die fpits zyn, aan de zyden gaapende , groen: Bloemblaadjes met den Kelk tegenftrydig, gekleurd, teder en geene Baardjes. Tot deeze Soort fchyat dat Kaapfe Gras thuis gebragh er worden, waar van ik de Afbeelding in fig. 3, op Plaat XCHI, gegeven Bib “Hetzelve ; niettemin , heeft veel meer dan drie of vier, ja tot negen Aai ren ops den top der Halm , met. overhoekfe Bloemp- Cx8) Andropogon Spicis digitatis fubternis, Flosculis alternis fesfilibus-muticis. Sp. Plant, 15. oa IL, Deen XII. Srus, VL ÂFDEEL. fee. Hoorp- 580 …_VEELWYVIEE Bloempjes ; eenzydig geplaatst aan een lange - dunne Graat. De Bloempjes kan men zeggen ongebaard te zyn, in vergelyking met de ane STUK» ____dere Soorten, hoewel het buitenfte Kelkkafje een zeer klein opgeregt. Baardje heeft, De Kleur is eenigszins bruinachtig. .… De Halm is “__tond,; glad en regt, byna een Voet lang » gedeeltelyk bekleed met de Bladfcheeden. Ik kam ’er geene Haairigheid aan befpeuren. Dee“ ze Soort was, geloof « ik, nog niet nt ‚beeld Ce” a G 9) Baardgras met veele gevingerde Aairen 3 Kan «de Bloempjes ongefteeld , gebaard en gnst er zis _ baard; en gewolde eerde Cn d poot. Niet alleen in de Zuidelyks deelen van. En ropa ‚maat ook in Switzerland cn in het Oos- tenrykfe , omftreeks Weenen , is dic. Baard- } Pe AE , gras "5 GE De Heer, N. en Bomen. betrekt daar toe vän Mor ‚ doch die is een Bee nek Geftagë 2 Er dE deez ‘zelfde aangehaald , onder de Ooftindifche Planten. Cg) Andropogon Spicis digitatis plurimis , Foss fesfilibus Ariftato- muticoque ; Pedicellis.… Lanatis. „SP: Plant. 16. Mante 500, Govan Mousp,. 513 Androp. Spi cis Villofis feptenis , Locuftis bifloris , Fol. alternis fes“ filibus. Harre Hefv. N. rara. Jaca. Vind. 177-- ‚Iche- —pmím Paniculâ digitatâ, Spic, oppofitis jdisjunftisve &c- Daris, Paris. 288. Gramen Daftylon Spicis_ villofis, G. B. Pin. 8. Theatr. 116. Scmeveiz. Gram. gj Gr. Dae: tylon Sn Anais, ese Bare Ze, z53e fe an kpn 4 re ed dl GraASPLANTEN. 581 gras op dorte drooge Heuvels en Velden, aan de Wegen en kanten der Akkerlanden , zeer Gemeen, Te Montpellier noemt men het Pied de Poule, dat is Hoenderpoot , volgens GoUAN en die benaaming is zekerlyk van de fämengevoegde Aairen „op den top der Halm, afkomtftig , wier getal van-vyf tot ze- ven is, volgens HALLER , die evenwel aan- merkt, dat dezelven niet gevingerd maar ge- tropt zyn, van een Duim en langer, geheel Wollig. De Halm is anderhalf of twee Voe- ten hoog. De Bloempjes ftaan op tweeryën, in ieder Tandje van de Graat twee , het eene gebaard, het andere ongebaard en grooter , oee dit Adi MAL zk Ee Aairen heb- isk aanläidof B gekeven” Tete en Henin hief op toe te pasten. Fa tard Sl Ga a (29) Baardgras met veele rigtfiaahde ge XX. wrichte gladde gevingerde Aairen; de Bloem- be pies wederzyds gebaard, Gebo Ci. sn and ires dns ie ris Articulatis kevibus &c. Sp. Plaat. 17. Gr. EE en cum, Sp. Villofis rubescentibus. Mor. S. 8. T. 3 f. 15. Burm. F4. Ind, p. ig. Audrop., majus tea tparà, Brown. Dam. 365. Gr. Dat. majus Paniculâ tongâ , ‘Sp. plurinus nudis crasfis, SLOAN. Jam, 34, Hift. 1, pe a 6g. fe 2. | Oo 3 IL. Dear, XIII, Szux. 532 VEELWYVIGE VI. Dit zou zo wel in Oost- als in Westindie Vit. voorkomen, volgens Morison , die het af- rale beeldt onder den naam van Zudi/ch V'inger-Gras’, met Pluizige. roodachtige Aairen. Linneus, nogthans , tekent aan , dat-de Aairen gladzyn, en, volgens SrLoANE, zyn zy naakt en-dik, dat Haairloos zal willen betekenen. Ditfebyne volkomen tegenftrydig, of zy moeften, in _ laatfte geval, de Haairigheid der Baardjes zyn kwyt geraakt. Immers dat van Jamaika hadt, volgens BROWNE, de Aairen wederzyds ge- ì ide Ein 21) eene met „Ashondelds dien ie in Ì Gas Beam | bele. _ het onderfie Bloeinpje kanthaairig ig. vingerigs Op Jamaika groeide ook dit Gras over“ vloedig, dat SLOANE;noemde Hooger Vin- gergras met veele Wollige Áairen , die wel een Vinger lang zyn, en geheel bezet met eene witte Wolligheid. Het paarfche ruige Javaanfche Vingergras , door KLEINHOF waargenomen , heeft de Heer N, L‚ Bum: MAN NUS hier thuis gebragt. Den “ (c1) Andropagon Spicis Fasciculatis, Petalis exteriori- bus Ariftatis &c Sp. Plant, 18, Am, Acad, Ve ps 414e Androp. poly da&vlon asfurzens &c. Brown. gam, 3 Gr. Daftylon clatius, Sp. plurimis tomentofis. daa Jam, 33. Hift. 1. p. zit. T.65-£. 2. Daftylus pufpv- seus birfatus Javanicuse Krein, Bunme Fl, Jad, p. 240 hed GRASPEANTEN. 533 Den Heef ForskAonr kwam, aan de Oe- en vers van den dn in Egypte, het hosa RAN _ voors Fe (22) En met de Aairen getopt aan XXII den top der Halm, overhoeks; twee Bloem gon pe pies gepaard; het één Tweeflagtig gebaard Geringd en ongefteeld ; het andere gefleeld en onge aard, Hy noemt hetzelve geringd, om dat de Hal. men, twee Voeten lang, verdikte ruige Knic- tjes hadden, als Ringetjes van Haair. De Aai- ren waren drie Duim lang, fomtyds tweelings, fomtyds eenzaam, uitgebreid. De Bloenpjes eee KE ans gedraaide baardje ks doch t ì len ee: « her ETT on | eli e ele Kelkje, EE Bloem of Mader: € In Arabie zyn hem nog drie andere Soor= Ee. van dit Geflagt voorgekomen (*). Ho reus. Zorghzaad. De Geflagtnaam Moleus betekende by Prr- Me, een. nee, EPD. drooge Steenrotfen groei. 2) prs nn Spieis ad apicem Culmi co Alternis , Floribus geminatis ; Ariftato fesfili Bnn dito ; pedicellato mutico inani, Flor, ZEgypt, Arab. 133. @ Andropogon Ramofum, bicorne , contortum Vid, Oo EE Deer. XIII. Srux. api £ Ei 534 VEELWYVIG:E groeide ‚ Aairen hebbende met lange duane Baardjes en Halmen als de Gerst. Men acht dat dit de Muur. Gerst zy , hier voor befchree- ven. Het fchynt ook op fommige Soorten van dit Geflagt toepasfelyk te zyn; hoewel niet zo zeer op de voornaamften, naar welken ik ‚ het Zorghzaad noem: want de benaaming van 3 h Holcus Smicatuse Paardegras ‚ door fommigen gebruikt, voegt daar aan niet. De Tweeflachtige Bloemen hebben gebaarde Kafjes , drie Meeldraadjes 3 twee Stylen en een enkel Zaad: de Mannely- ke een tweekleppig Kafje, gelyk hier voor aangeweezen is De Het bevat de volgende Soorten. _ RRD es Zorghaad set eer rt Kafjes , tweelingfe Bloemen met een Pete Jeeltje omwonden en eene Eyr ond -Jangwer- pige Aair, In Indie groeit dit, dat veel gelykt naar het Panik- Koorn , weshalve het ook Zudifch Ne gr ip ee A: mrs pe ien be Ee en Pa- (2) Zie Fig. 38 op Plaat EXXXVIE. () Holcus Glumis bifloris muticis , Floribas geminis Penicillo involucratis , Spicâ ovato - oblongâ. Sy/t. Nat XII. Gen. 1146. eg. XIII pe 759. Burm. Ph Zid, ze Pheatr. 522. Panicum Americanum. Cros. Hift. Me Pe 215. Gr. Panic. Sylv. maximum Ind. Orient. PLCE, ‚Alm, 16an T. zeef. 4 Pane caerule Indicum, Los, Z. 43e * CrASTLANTEN. s35 Panicum s mêteene ftompe blaauwe Aair, van Bau- a zjnus-is getyteld. Uit Peru fchryft hy, was meom. het Zaad omtrent den aanvang der voorgaan sTux. de Eeuw, of wat vroeger , in Spanje overges „Apai bragt, en van daar verfpreid in de Tuinen van “Europa, daar men *t nog heden jaarlyks zaait. Het heeft een Halm van twee Voeten, een Pennefchaft dik, met Bladfcheeden bekleed, die ftekelig zyn ‚ zo wel als de Halmen Bla- den.” Deeze , doorgaans tien in getal, zyn een Vinger breed. De Aair is kort en zeer dik, uit korte Steeltjes beftaande, die aan _den top een bondeltje Haairborfteltjes hebben en daar binnen twee ongefteelde Bloemen. De Kelk is enden ‚ Vliezig , cweebloe- mig, met het 5 liedlpee blaadje dees gagtigen gefpitst „der der Wrnmergkeetftomp=-de Styl langer dan de Bloerr, Wollig, aan ’t cha een weinig in tweeën gedeeld; met langwer- pige. Meelknopjes. (2) Zorghzaad met eladde zwarte Kufjesen jj 1. Klootronde witte gebaarde Zaaden. zit. De: den zou ae zi plaa 22 ne van Seene Soort kleurig. Zyn, (2) Holcus Claite glabris nigris , Seminibus globofis albis Ariftatis. Mant, zor. Holcus. Glumis glabris. A, Cliff. 468. Milium Arundinaceum fubrotundo Semine , Sorgho_nominatum. C. B. Pir, 26. Mor, Hit. IL, p. zo6e S. 8: Ie 5e f. 7 5 Oo 5 Te Deen. XIIL Stuk. 534 NrrrEwrvies® VL zyn, welke van het gewoone Zorghzaad vers ANRESE fchilt door de Kleur en Figuur der Zaaden , Hoorp- die een zwart Kapje hebben, Anderszins gee aen Iykt zy naar de volgende zeer, Waarfchyn- Iyk is het dit Koorn , waar van Prinius “fpreekt onder den naam van Geerf?, die s toen binnen tien Jaaren uit Indie in Italie s> was overgebragt, zwart van Kleur, groot ss van Korrel , met Rietachtige Halmen. Zy ss fchoot op tot zeven Voeten hoogte, en s> maakte groote Aairen, zynde van alle Graas __s nen het vrugtbaarfte” (*). I (3) Zorghzaad met Pluizige Kafjes en für Dit is het Gewoone Zorghzaad „dat in In= die, zo wel als aan de Kust van Afrika, veel geteeld wordt, het Groote Neger. Koorn uits maakende, Dit heeft de Zaaden niet zo rond als de voorgaande Soort en zonder zwaité Kapjes. De Kelk is Een en muigachtig ; de Pluim Eyt de. De voorige KEiNbereiE vers ebben het tot de Geerst be= C+) Hiff. Nat. Libr. XVII, Cap. 7. GG) Holcas Glumis villofis, Seminibus compresfis A« riftatis. Mant, soo. H, Ups. 301. GRON, Orient, 325. Sorge ij. B. Hijt. IL. p. 447. Borm. #/ Zud, p. 220. Milium Arundinaceum plano alboque femine. C. B. Pin. 26. 4 Govan Monsp, 513. Milium albo et plâno Sémine. TouRNF. Jnft. 514. Sorgo, Melica Italorum, Lon. de, Ale GrRASPLANTEN, 5% betrokken gehad en deswegen noemt men Pe het, in” Franfch , Millet d'Inde. In Italie, Vil. daarsmen: 't-ook veel teelt ; “heet: het Melica BSE of Sorgh, ìn Engeland Zurkie Millet of Turkie “Zuk Hirsfe, in Duitfchland Sorghfaamen, Welfcher zeelt Hirfch, dat is Italiaanfche Geerst, of Sorgh weitzen, dat is Zorgh- „Tarwe. Te regt noemt BA UHINUS dit Gewas Riet- achtige Geerft ; alzo het zig op de Velden , daar men het bouwt, gelyk Riet vertoont. Hec groeït met dikke Knoopige Halmen, veel naar _die van de Spaanfche Tarw gelykende, welke - van zes tot tien Voeten hoog zyn , en op ’ end eene Aair hebben van wel een Span of een Voet en en zeer uitgebreid , die Zaa- | dan Hennie. mis Kleur ifvde bele Sebrt ot zin of zwart, hoedanig Zorgtirdad in Oostindie meest geteeld wordt. Het zal wel 't vrugtbaarfte zyn vanalle Koorn , dewyl men ‘er doorgaans tot een anderhalf of twee honderdvoudigen Oogst wan heeft. Waarfchynlyk is de honderdvou- dige men van IsAAK van zulk Koorn ge= weest. de an de Kust van Guinee heeft en ar wordt dit Koorn Guiarnatt geheten. De voornaamfte Teelt van het Witte Zorgh- zaad, Harcoman genaamd , is in Arabie, alwaar er een zeer fmaakelyk Brood van gemaakt wordt, (9 Genes. Kap. XXV vs, 12» 1, Deen XIIe STUK. va Arprar. VI. Ec and orgh= zaad, e 585 VEELWYVIGE wordts-zoRauworr verhaalt, in Koekjes van omtrent zes Vingerbreed lang, vier breed en twee dik. FoRrsKAOHL, niettemin, getuigt, dat dit Brood voor een Europifche Tong on. fmaakelyk zy. De Arabieren eeten byna geen ander Brood, In Syrie en Paleftina, daar men veel Tarw teelt, verkoopt het Landvolk die; „om dit Brood te nuttigen. Het Koorn wordt Dur re geheten , maakende met de Dochna byna het eenigfte Onderwerp van den Landbouw der Arabieren uit, Van de eerstgemelde heeft men drie Oogften in het Jaar, en het Zaad is be- kleed met groene of bruine Kafjes ; wit van Kleur, fommig met Goudgeele puntjes. De Vogels zyn 'er ongemeen gretig naar, en dit maakt dae zy , in de twee laatfle Oogften uit gevallen Zaad , naauwlyks van de Akkers te houden zyn. Ook wordt het Zorghzaad, in Turkye, Egypte en de Levart , meest tot Aas van ’t Pluim gediert geteeld. Dit Koorn was het Spoor of Brand, gelyk de Rogge en Tarw, onderhevig. De Dochna hadt het Zaad _ van grootte als Ryst , ovaal , famengedruk: en Roestkleurig. In Gelukkig Arabie was eene kleine Soort, die hy Getraste noemt, de Dochna nabykomende, zeer gemeen. Dezel- ve hadt eene Rolronde Aair , van een Span lang en een Vinger dik, aan * end met drie Aairtjes (*). Ik heb een Aair Zorghzaad van Suratte, dat wit is met cen roode Bast, OD Flor, ZE3ypt. Arab, p P. 175e- LS CRASTLAN TEN 38 (4) Zorghzaad met gladde Kafjes- en twee. VL „…fagtiee ongebaarde Bloemers de. Vrouwe- Argh «t Ipke gebaard. Hoor: Dit, in Syrie groeijende en in Barbarie, heeft Fols de Halmen twee of drie Ellen hoogs de Bla-4,°P0 den meer dan een Elle lang , in ’ midden Dn Syr een overlangfe Rib, Zeegroen van Kleur. De | Pluim is zeer yl, uit lang gefteelde Aairtjes beftaande , die, byna gelyk in het Zwenk- gras ‚knikken en door de min(te beweeging zwaaijen: De geheele Pluim is paarfchachtig met eenig ligt groen gemengeld, - By. ieder vrugtbaar Bloempje- zyn twee onvrugtbaare in geplaatst. Het heeft wit getipte Baarde ha oee en RS ; bas. een Eene: IE, mer aesbeide-St en - gekroond, wederzyd glad, aan deneen a donker bruin, aan den anderen wat helderers Men vindt het door-den Heer. ScHReEBER zeer fraay afgebeeld ‚die aanmerkt, dat her ook in verfcheide deelen: van: Italie ,- tot in zik de Tp a 1. La dom Pamealseoin &c. Eens Graäm, 5og. ‘Gr. Arandin. Halepenfe , . Tragopogonis, folio, , Panic, Mi- aaps En er 176, 6,T. 32 f, Ie Gr. ij Arund. „err? ScHREB. Gram, 1. 18 HE Dez. Xi. Sn en NV . Holcus sSaccharde= Suikerig. ne neerhangen € en dus geen kleine = Aair maaken $9a VEELWYviect Vl het Veroneefche , inzonderheid op Heuvels groeit, en aldaar op eenige plaatfen gebouwd wordt. In Duitfchland kweekt men het in de Tuinen van Liefhebbery, daar het ’sWin- ters overblyft en zelfs den Vorst verduurt , in de open Lugt. (5) Zorghzaad met eigene Kafjesen alle Zaa den gebaard. Van het Sorghum verfchilt dit Indifche door eene regtopftaande byna gekranfte Pluim , met zeer uitgebreide horizontaale Trosfen , die En hd dd der Pluim is niet ruuw maar glad. De Kafjes zyn aan alle zyden Pluizig. Alle de tweellagtige Bloes men hebben, aan *t eene Kafjé, een lang ge: draaid Baardje. Dit is het Swiker- Riet met Kleine Bladen van ; Nebo F5 die ’t zelve afbeeldt , zynde in L jaar 1656 uit het Mogols Land overge- BREYN ; die aanmerkt, dat het rond zwart Zaad hebbe; hoewel hy het ook hadt met Roestkleurige Zaaden, en dit GG) Holcus Glumis villofis, Seminibus omnibus Arifta- ts. Sp. Plait. 3. Mart, soo. Borm. Fl, Lid. 220. Mi- linm Ind. zend Caule, Gran. flavescentibus, Herx- Lugdb. 325. Mil. Ind. Sacchariferum altisfimume, BREYN Prodr, 2. Fram. Ind. quod Miliùm Indicum vocante ed Theatr. 488. Rumeg. Amb, V, p, 194. Te 75 CaasPLANTEN, sar zal dat zyngtwelk Herma NNusbefchryft, vi die het.ook hadt met zwart Zaad. Het wierde Beppe zeven Voeten hoog en heeft de Halm een Vin=, Höorp-… ger dik met fmalle Bladen „aan den top cen” EA Aair draagende vaneen Span lang en een Vuist 2424: ‘dik, uit veele digt famengekropte Aairen be- ftaande (*); dat weinig met de voorgaande befchryving ftrookt. De Zaaden, die geel- achtig. waren ; “hadden kleine zwart glanzige Kelkjes. Dit komt nader met het Tweekleu- rige overeen; « Niet beter ftrgokt het aange- ‚haalde Indifche Koorn van BAvHiNus, Zie difthe Geerst genaamd, natuurlyk aan de West- kust van Afrika groeïjende , daar mede : zo dat omtrent dit Koorn nog een ej ied deringen. wake hef Arne in en Wereldsdeelen onderhevig iss veroirzaakt. Het allernaafte komt dat Indifche , ’t welk RuMmrPHius onder den naam van Sorghum befchryft en afbeeldt, met deeze soort over» een. Dit laatíte, dat men in ’t Moorfch Koeskoes Veeeradies by gebrek van Ryst, gegeten wor den. De Chineezen noemen het Kaulean en Tol, A NL Me 5 (2) Multis Paniculis ftrictius invicem junêtis concar” 8 u. ak XII, Srux, von „VYVreuwvvick _ftooken daar van, met Syroop en Towak of ‚ Kâlappus- Wyn, Arak (weel fterker , dan die D= van Ryst giekfoeike wordt,) onder den naam — Van Kawlean-Tjeuw : zo my de Wel Ed. Ge. {trenge- Heer Mr. J C.M, RAD ERMACHER; thans Ordinair Raad van Indie , pe medé: gedeeld, (6) Zorghzaad met; tweeljoemige Kafjes, die ‚kyna naakt zynz een ongebaard tweeflagtig Bloempje; het Mannelyke met een geleed Baardjee, ’ … SR Zorghzaad met medieig rig Kaf: À ee: | am Beken met een eri zitt Baard Wy komen nu tot de Sooïten. ván terde die tot dit Geflägt betrokken Zy, onder wel- ken deeze weleer Gepluimd Gras zyn genoemd geweest. Beiden groeijen zy in ons ; Werelds- deel, én in onze Provinciën , maar de laatfte » die de balken „e e en 106) Hote Glûmis bifloris mididsculis , Floscúlo úe genen mutico ; Masculo Ariftälgenieulatà. Sp» Parti 6. Govan. Mousp.'514. Gort. Belg, 237;Sônren. geer T, 20, f. 2. Gramen Caninum Paniculatum molle. Raj Hit. 1285. Sereuenz. Gram, 235. T. 4 f. 25: Grams Panicul. molle, Rad. Gram. Carink pepemne Mee Mijke UL 4 Pp. 202. Avena. Hart. Helv. N. 1495. a. Helems Glum. biflor, pee Flosc. heaaiihrode ten Ê EA aald eg ie ehs Alis demen tedere de act er ern dr ennn a ann nemen mn en emtec ade eee vr ednech Sevche d ode hes, r Tt sata ade êen en a GRASPLAN TEN. 59} fer heeft, woorkomende in Zandige Bouwlan=" VT. den, De ândere groeit veel op hooge Zan= ie STi dige Velden , buiten Haarlem en elders. Deens eelen verfchillen weinig ‚maar a Geftalte onderfcheidt het een van ’t andere genoegzaam, als uit de fraaïje Afbeelding van ScHReEBER blykt. Soberer is dievan BA v- HINUS,ten opzigt van't Gewolde , dat „zowel als ’t andere , de Halmen twee of drie Voeten hoog heeft en, volgens HALLER, in Switzer- land overvloedig voorkomt op Velden , die vogtig van Grond zyn, en aan de Oevers der Meiren. SCHREBER noemt dit JVoflig Paar- de-Gras, en HupsonN zegt, dat de Engel. zidgras heeten. Niet alleen het Hooy ‚ daar van ne goed , maar de Schaapen Behimen’ het Gras zeer; terwyl het door zyne Vezelige Wortels het Zand en drooge Aarde by elkander houdt, inzonderheid het Zagte, zo genaamd , t welk Kruipende Wortels , gelykerwys het Honds- gras, heeft. Di hak z. Prov. 106. Gort. B En ; ps T. zo. f. 1 Aira Fol. pubescentibus &e. Fl, Suec. 67, 917- Aira Flosc. masculo Ariftato, Foeminco mu- tico. H. Cf. 27. R. Lugdb. 65. „8, diantha, Flor. ovatis, perfelto mutico , imperfeto Ariftato. Har. Help, N. 1484. Loes. Prusf. T. 25. Gramen Pratenfa Pan icnlatum mole. C. B. Pix, 2, Pradr. 5; Thaatr. z>. Senzvenz. Gram, 234. Á Pp 1. Deer; XIII. Srux, sa VEELWYV IGE Dit laatfte heeft de Pluim meer gedron- Vin gen en minder uitgefpreid dan het Gewolde; ook zyn de Bladen , op ver naa, zo Wollig niet, in beiden dof Zeegroen en taamelyk breed. HALLER twyfelde, of zy niet tot eene zelf- de Soort behoorden. Immers deeze Gras- planten zyn, zo de Hoogleeraar DE GORTER aantekent , zeer veranderlyk, niet aileen in de Kleur van de Pluim, welke groen, Olyf- kleurig of geelachtig is in de eerfte, terwyl de andere dezelve wit of bleek paarfch, paarfch of zwart heeft; maar ook in derzelver uitge breidheid. De Baardjes, zegt zyn Ed., zyn in de leevende Plant byna allen regt, en de __Bloemblaadjes groeijen fomtyds zeer lang uit. | VIII. __Holeus laxus Zwak. (8) Zorghzaad met de Kafjes tweebloemig glad, mene 3 r6efpist en. een Draadachtigs Nappe P In Virginie en Kanada groeit deeze Soort , die de geftalte heeft van het Blaauwe Riectgras. De Halmen zyn twee Voeten lang, dun, wat knikkende: de Bladen glad, aan den rand ruuw, ruig gemikt: de Pluim zwak, zeer weinig getakt, met de Bloemfteeltjes meestal tweebloemig : het Mannelyk Ke dik, Eytond, (9) (2). Holeus Glumis glabris biflorig muticis acuminatis » Paniculà Fitiformi debili. Sp. Plant. 8. Aira Calycibus trie valvibus trifloris, Gron. Wirg. 136. II. 159. GRASPEANTEN. 505 (9) Zorghzaad met de Kafjes agr Ke „frreept , ongebaard „ gefpitst , en een ge goeie drongene langwerpige Pluim, Hoor. IX. In Moerasfen van Virginie groeit deeze,die posms lange platte Bladen heeft, met dikachtige Er efies ftreepte Scheeden. De Pluim is lang en fmal me als Haairig , wegens de dunne Dloemfieehjse,: die echter kort en Takkig zyn, twee Bloem- pjes draagende in een zeer klein Kelkje. Het eene Bloempje is Mannelyk,het andere Twees flagtig. reeft. (1o) Zorghzaad met driebloemige nand 6 Dn 5 me ifie Kafjes . het Pose woad Ruikend. In de Noordelytie deelen van Europa , als lele) (9) Holcus Glumis “ftriatus biforis muticis, acuminae tis; Paniculâ confert oblongâ. Sp, Plant. zo. Aira Pa- nícalâà oblongâ, Flor. muticis &c. Gron. Zirg. 135, 1e ie E 829. Hierochloë;- Gmer. Sib. I. p. ror. coen Monsp. 524. Jaca, Vind, 176. Aira Fol. planis, trifloris Ariftatis &c. FL. Suec. zo, g18. Poa dre bifloris Cordatis. Ff. Zapp. 53. Gramen Paniculatum odoratum. C. B. Pin. 7. Prodr, 7. Theatr, 36, Screucuz. Gram. 236. Gramen Marie Borusforum, Loss. iks mir. T. 26. 2 in Dezer. XIII, Srum, Sb NEELWT viend) ee Ee: STUK. z‚. OOK in Ooftenryk en zelfs in onze Nederlan- 1 den, groeit dit Gras, dat zo welriekende is , dat men het in’ Pruisfifche Lieve Vroipe Gras noemt ‚ wordende by Bondeltjes tusfchen de Kleeders in Kasfen gelegd. GMrrIN gaf “ters deswegen , den tytel van Hierochloë aan. Hy vondt dat hetzelve , in-een tweckaffige wyde Kelk , drie Bloempjes bevatte, zynde het middelfte Vrouwelyk , de twee anderen Mannelyk. Eens was hem maar, in Siberie, alwaar ook dit Gras alom groeide, een Twee- flagtig Bloempje in ’t midden voorgekomen. Het zelfde is, in ’t gene dat men by ons vindt , ‚Het heeft fimalle Bladen, die \langerdan de. Halm zjn; én hurpende Wor. tels, zegt Ba UHINUS, (11) Zorghzaad met driebloemige Kafjes „het eerfte Bloempje ongewapend, twee aan den rand gedoornd; de Bladen Eyrondachtig. In Oostindie is dit Gras door OsreckK ‚ dat de Halm glad, naauwlyks een Voet lang heeft, de Bladen zeer breed en byna Eyrond , met breedachtige geftreepte Scheeden. De Pluim heeft eenvoudige Roed- achtige Takjes, met de Bloemen eenzaam op —aD Hotens Giumis trifloris, Flosculo primo inermi , margine aculeatis, Fol. fabovatis, Sp, Plant. 9. Oss, tin. 247. Buran. Fl. Jud, 220, GRASP LASNT EN. °S07 Haairachtige Steeltjes. De Kelk is kort,twee- _ Vi. kleppig» driebloemig ; met het eerfte Blom- en en metjeglad, het tweedeen derde , aan den-bo- k he venrand, gewapend met kromme Doorntjes: ‚ (12) Zorghzaad met Bkimend: dairen, het XI ééne Kafklepje cen gaatje hebbende … > pervafss, mA, „oor. Dente, ook in Oostindie antie EREN is wegens dat ronde Gaatje , in het buitenfte Bloemblaadje van het Tweellagtig Biommetje, niet in dat van, ’t Mannelyke, zeer zeldzaam, en bewyst de onuitputtelyke Konst des Schep- * pers. Het heeft de Halm gewricht en Takkig;, cin een Voet lang, met fmalle Grasach- met ewschiohnise Tandjes. het 1 eene Blo EE pje gefteeld en Mannelyk , het andere on- gefteeld Tweeflagtig. Dit, in de meefte der- gelyken plaats hebbende , toont de byzone dere fchikking der Natuur, in de Mannelyke Bloemdzelen hoogst te plaatfen : maar het ge- dagte Gaatje » naakt een byzondere onder. Ei Kd ” e wer en, 8. e 4 en ÁPLuD A. G2) Hetens 7 Sp sg Glamts Vatvuli pehin. Mant, 30te- EI. Deazr. XIII. Srux, 508 — -VEBELWYvVIGE VI A rr up a, Breedblad. VIT 5 od aon „Egor Om het my: onbekende woord „ Apluda, te vertaalen , gebruik ik de benaaming van Breed- blad voor dit Geflagt, welke toepasfelyk is op alle Soorten , die breeder van Blad zyn dan de-Grasplanten in ’t algemeen. Het heeft een gemeenen tweekleppigen Kelk, welke een Vrouwelyk Blomimetje bevat en twee Mannc- Iyken , die gefteeld zyn, daar nevens (*). Het Blommetje is in beiden tweekleppig , de Styl in het Vrouwelyke enkeld, zo wel als *t Zaad. Daar zyn de volgende uitheemfche Soorten in nne | RD) Breedblad met EK Bladen en en an gee Bloempjes ongebaar d. b Onge- - Sai, De Groeiplaats is in Indië van deeze Soort, die de Halmen zeer lang , zwak en glad heeft , met gezwollen Knietjes: de Bladen lang , plat, Lancetvormig , gefteeld of naar de Scheede toe in een Steeltje verfmallende. De Pluim is dun en klein, zydelings voortkomende uit de Scheedjes van kleinere Bladen , gelyk in het Baardgras dikwils plaats heeft. ee . @) Zie Fig. 37, op Praar LXXXVII. Ed Zpluda Fol Lanceolatis „ Floseulis-omnibus ma ticis. Suf. Nat. ee Gen, nz Veg. XIile pe zó0e Burma. Fl Ind, p. be ‚GRASP AN TEN. Sog Arpeer e Bloempjes ongebaard; me on. _ VI gefteelde met een end- Baardje. Soes En Dit Indifche Gras heeft ook lange Halmen llen van een Voet ‚die glad zyn, en Bladen als Geasel het Haazen-Oor Kruid, dat is Lancetvormig , ruuw, gefteeld. De Bloemtrosjes komen ook uit de Oxelfcheedjes der Bladen voort, en het heeft drie Bloempjes op ieder Steeltje, maar het Vrouwelyk is hier met cen lang gedraaid Baardje voorzien. Anders heeft deeze Soort, welke ScurvenzeRr Haverachtig Kemels- hooy noemt, veel overeenkomst met de voor- gaande. (2) Breedblad mer Lancetvormige Bladen; de ‚VE Mannelyk Bre ed . ns arseen NN nelyke lem ze st ongefteelde et ites. met een end-Baardje, ……… — en dig . on Dit op Jamaika groeijend Kruid, door Blow= NE Zeugites genaamd, heeft een Zeer Takkigé Rietachtige Halm, met Eyronde Blaadjes, die anne kort © 4 Ri E al Fl culis M | cis; fesfili Ariftâ terminali, End IV. p. 303- Burms FI. Tad. p- 220. en, Avenaceus procumbens Ma- deraspatanus' Buplevri folio, Scurvenz, Grante 119. G) Apl«da Fol. Ovatis ; Flose. Masculis muticis; fesfie ki Arifâ terminali. Am. Acad. V. p. 412 Zeugites Arun- din. Ramofus minor rufescens, Paniculâ fart termie nalì, Brown. Jam. zar. T. IV. É. 3. Pp 4 Il. Deer, XIII, Srum, 6oo VEEL WYVICE ek kort. gefteeld zyn , doch niettemin de Halm vir. Scheedachtig- omkleeden ‚ welke aan ’t end Hoor: een verfpreide-Plaim heeft, rosachtig van K STUK leur. Es cHAEM VM. Schub-Aáir. Door de Ouden werdt de Griekfche naam Hfchemum aan zeker Kruid, dat naar Geerst geleek, gegeven, wegens de Bloedftempende Kragt, welke dat woord aanduidt (*), « Een _ Soort van Baardgras voert „ deswegen; dien Bynaam. De Aairen, daar van, gelyken veel î naar die van dit Geflagt, vertoonende zig als gefchubd : weshalve ik het Schub- dair tytel: — want Schubgras drukt zulks niet wel uit. In een gemeene Kelk bevat hetzelve twee Bloems pjes, het eene Mannelyk , het andere Twee= flagtig, die byna van de zelfde gedaante zyn, beiden tweekleppig (f). . Het bevat de twee volgende Soorten. bm, CO Schub-Aaîr mer ongebaarde Zaaden, Onge. H et (5) Ifcheemum Milio fimilis , Foliis pes Eend Sanguinem fiftens. Puin. Zibr. XXV. Cap CD Zie Fig. 13, op Plaat XXXVII 1. _(1) Ziheinam Seminibus muticis. Syft. Mat. STI. Gen. 1148. Zeg. XIII. p. 760. Gramen Arúnd. Indicum Spicatum , Spicâ fquamofà. Ray. Hift. 3. p. bog. Tagädie H. Ae Xil p. gie T. 49 Burm. FA Jud. paar GRASPLANT EN. óor Het is een Grasachtig Ktuid, in Oostindie vr.” groeijende, dat eene Aair heeft , die in tweeën a Td verdeeld is, en-als gefchubd met overhoekfe, en enkelde , tweebloemige hoekige Bloemfteel» tjes, die tegen de Halm aangedrukt zyn. De Kelk der Tweeflagtige Bloemen-zit-op ’t end van ’t Steeltje ; daar onder een andere , aar den voet van ’t zelve buitenwaards inge: plant „ dietweekleppig is en hard , twee Blom- metjes, het eene Mannelyk, het andere Vrou- welyk, bevattende. De Stempels der Stylen zyn dik en ruig : de Zaaden ongebaard. De Steel van de Aair is met Bladen bekleed. G) Schub -Aair met nen Zaaden. j Jekemam 3 _dAriftatum waargenomen ; heeft Bee en vande Aaik en Bloemen ‚ even als de voorgaande, zegt onze Ridder , maar de Halm is hooger „ de Aair langer en derzelver Steel naakt, De Zaaden zyn met een gedraaid Baardje , dat langer dan de Bloempjes is , gewapend. Ik kan niet nalaaten hier de Afbeelding bi afd „voegen van het Ceylonfche Gewas, onder PL.XCIII. _paam door den Heer TRUNBERG* overgebragt; zie Pl. XCII, Mie. 4. De Schub. big- 23 Jfchemum Seminibus Ariftatis. Swf. ad Burw. EI Jud, p, 221 - | Pp 5 _H. Deer, XII, Srox, 6on VErNuWtIviGE vi. bigheid der Aáîr is in hetzelve zeer blykbaar , vi die ook geheel naakt is, doch enkeld, en be- avan Hoorp- halve de lange gedraaide Baardjes de ruig. “teder Stempelen, die als gevederd zyn, zeer klaar vertoont. «De Aair heb-ik- derhalve grooter dan-natuurlyk doen afbeelden. Zy heeft een bruinachtige Kleur, De Halm is rond en glad, byna een Voet lang „en bekleed met Scheedjes der Bladen, aan ‘tend een wei- nig puntig afwykende van de Halm. CENCcCHRUS. Kleefgras. Den naam van Kleefgras kan dit Geflagt bil. ik an voeren ‚ wegens de ftekelige | … byna als die der kleine Kris “welken Ee heeft. De Griekíche naam is voor Geerst ge- bruikt geweest. Het ftekelige -Omwindzelz waar .uit-die Hoofdjes beftaan , bevat twee . Bloempjes , die-ieder een byzonderen twee- bloemigen-Kelk hebben ;met het eene Bloem- pie Mannelyk, het andere Tweeflagtig , bei- den gene Cs an es, an Soorten. Ie (1) Klecfgras met een ade” Pluim, dé Racemofus Kafjes gedoornd met kanthaairige Bor- ee fleltjes. Aan © Zie Fig. 7. Plaat LXXXVII ‚in wier verklaaring Cam. Acad „ VH.) waar van de myne ; ontleend “is, ge- zegd wordt, dat het Omwindzel driebloemig zy „ hier tweer bloemig. (2) Cenchrus Pan, Spicatâ, Glemis muricatis Setis GRASPLANTEN „603 Aan de Zeekusten der Zuidelyke deelen van vr, Europa, als ook elders, groeit dit Gras, dat zo de Heer GERARD achtte niet hier te behoo- Hoorde ren dewyl het zegt hy, geen Omwindzel*tU en âlle de Bloempjes tweeflagtig heeft. Het voert den naam van Zee-Hondsgras , dat een gedoornde Aair heeft ‚by BAUBINUS of van Ruuw Zee-Hondsgras , wegens de ruuwe fte- keligheid der Aairen. Het breidt zig wonder- baarlyk uit,-maakende een Plant van wel een Elle of anderhalf breed, doordien het uit den Stoel veele Halmen fchiet, die-hurkende we- der in den Grond wortelen en nieuwe Plan- ten maaken. Dus dient het ongemeen tot vafthouding en dn van het Zand der ra! "en-aou_ig dien Pe de koude onzer L RE ve raagen k OR TEER . RE nen om de Verftufving odzer Lihatdnei te belëtten. Inmiddels ei het , in de Lustho- ven, tot verfraaijing der Parterres dienen , die het bekleed met een aartig Groen, waar inde paarfche Maire eier ft 5 ER ee RS: WE en aan AES ij : de ‘Gen. vaan KML d. 26e ie Parres. Par. 305. Govan Monsp. 5i4. Scnres. Gram, Tab. 4. Tragus. Har. Helv. Ne. 1413. arti ed Panií- culâ Spicatâ, Glumis echinatis. Ger. Prov, 83. Gramen Caninum maritimum Spicâ echinatâ. C. B. Pin. z, Scumucrz. Gram. 76. Gr. Can. maritimum asperum, C.° B. Prodr. 2. T. 2. Gr. Canin: Marit, Spicatum, echina- üs Glumis. Barr, Jc. 718. U Deer. XIN. Srux, en 6o4 VEELWYvVIeE el BER aanmerkt. Zyn Ed, heeft het fraay in Vil. Afbeelding gebragt, en alle de deelen der ANSO: Vrugtmaaking vertoond, Harrer, die het Tragus noemde, merkt ook aan, dat het wet nig voldoet aan de Kenmerken van dit Geflagt, ‚Het heeft, niettemin „ zeer ruuwe ftekelige Bloemhoofdjes en groeit ook in Ooftindie. IL (a) Kleefgras met de Pluim zeer eenvoudig mein getakt „ de Blommetjes agterwaards fleke- eit dig, „de … Kelken driekleppig en _ tweer Klisach- 3 oh den tig. … bloemig. E: Dit Indifche heeft Hartvormig Lancetvor: mige Bladen, die aan den rand ruuw zyn. en een zeer uitgebreide Pluim, met eenvoudige Haairachtig dunne, Horizontaale Takken; de Aairtjes overhoeks gefteeld , langwerpig ‘Ey rond: den Kelk driekleppig als in het Panik- Gras, langwerpig ‚ tweebloemig ; het, onders fte Bloempje vrugtbaar „het bovenfte onvfugt= baar. Het buitenfte _Bloemkafje is boven, op zyde, met ftyve Borfteltjes gewapend. ar 9 Kleefgras met een gedoornde Aair ‚van ver. omme ferien Lt Schubben. 6 „In (2) Cenchris bille Ramis: fi ae eg Corollis retrorfum hispidis, Gans trivalvibus bifloris. Sp. Plant. Bé Burm. Fl. Ind, p 6) Cenchrus Spich nei, Squamis variis mucro: Aa'is, Mant, 302 GRASPLANTEN bos In Oostindie is ook deeze Soort door den — vr. Heer KoENie gevonden , die een leggende beh Halm heeft van een Span, Takkig, met Gras- erom, 3 achtige, zagte , Scheedebladen. « Een Draad- "7 achtig end-Steeltje draagt een langwerpige eenzydige naakte Aair , met eene bogtige Vliezige Graat ‚ waar gekropte Bloempsjes in= _ geplant zyn, die rappig beftaan uit ftyve, gladde, geftreepte , gefpitfte Schubben , van Eyronde , Lancetvormige, Elsvormig pas fi- guur. (4) Kleefgras met eene Aaron eenvoudige Ve Aair. vna et Capitatus Hoofdig. 4 In rn in Tinner. | en Italie, is de Groeiplaats van dit ftekelhoofdige Cas. dat de Halmen naauwlyks twee duimen hoog, geheel eenvoudig en zonder Knoopen, of aan den Voet maar met één Knietje heeft, zode Heer GoOUAN aantekent. Het komt op de aîlerdorfte gh voort. en 6) TD abe, Genchrus Spicâà ovat fimplici. Sp. Plant, 3 R. Lugdb. 71. Loert. Ji. 172. Govan Monsp. 515. Gra- „men Spicâ fubrotundâ- echinatâ. C. B. Pin. 7, Prodr. 16. Scneucnz. Gram. 74. Gr. Mont. echinatum Tribue loides, Cor. Ecphr, l p--340. T. 338. f. 1, Gr. mini- mum Spicâ globofà echinatâ, Barr. Rar, 1176, T. 28. fr. & T. 862. £. 2. Ger. Prov. 107, HD. Deer. XIII. Stur, 606 VEELWYVIGE pe g C5) Kleefgras mer eene langwerpige famenge- ; aen. kropte dair. OOFD= an Op Jamaika en elders in de Westindiën, Conchrusgroeit deeze Soort, na den Regentyd, over- Echinatus, 5 : Stekelig. vloedig , zegt SLOANE, die aanmerkt, dat de Aair wit zy of rood. Naar die van het Panik- Koorn gelykt zy eenigermaate, doch verfchilt door de groote ftekelige Bloemen. Micnerrus heeft ze, wegens die gelyke- nis, Paricaftrella getyteld. VL (6) Kleefgras met een gekropte Aair , de Vroue Pen welyke Kafjes Kogelrond kromdoornig ruig. zes _De Bloemhoofdjes gelyken in deeze Soort zo wel als in de voorgaande , eenigermaate naar de Zaadhuisjes van ’t Kruid dat men des- wegen Minkyzers noemt of Waternooten. Micxerius onderfcheidt deeze door een dunne witachtige Aair. SLOANE noemtze , _ Een langere Halm en ruuwer Aäîren, Onder de 5) Cenchrus Spich oblongâ conglomerat?, Sp. Plante 4. Re Lugdb. 72 * GRASPLANTEN derd de Doornen-zyn de Hoofdjes met Wolligheid vr. begroeid, Het valt aan de Zee- Kust van Vir- Angra ginie en is een jaarlyks Gewas, als het voor- ok geanse: (7) Kleefgras dat de Aair met Borftelige Om- vin. windzeltjes heeft , die and ni en vicr= Seg bloemig zyn. Es Aan de Kaap der Goede Hope vondt de Heer KoeNie, aan de kantea der Akkeren en inde Duinen , dit Kleefgras , dat een opftygende gladde Halm heeft, van dikte als een Draad, een Span lang , gewricht, met geboogen Kniet- Blad ALGEN als van gemeen ed met en; Hoofdjes van Kia B) jes, in een Omwindzel intens beftaande, bruin van Kleur, _ (8) Kleef. Nn mdr Plant, 5. Cen- Spino tomentofis. Gron. „Virg. 160. Pani- minor annua, Spicà anguftâ alblcante, Gr. Marit. Echinatum procumbens &c. SLoan. Jam. 30. Hift. 1. pe 108. T. 65. f£. 1. Gr. Tribuloides- Spicatum maxima m Virginianum. Prux. Alm. 177. Mon. S. 8, Eeste @ Knie Spicâà Tuvolacellis Setatcis Ciliatis quaa drifloris. Mant. 302. IL. Dem. XI. Srux, Go VEEL WY VI:GE vi. (8) Kleefgras met dubbelde Trosfen, van Kb » KT gelronde rimpelig gekartelde Vrugten: OOFD- dee Dit Oostindifche Kleefgras heeft Takkige , Cenchrus naakte , gladde Halmen , aan de eene zyde ehs plat: Grasachtige Bladen, met ruige Scheed- ‘Korelig jes aan den voet: Oxel- Trosfen , dikwils twee; van zeer kleine Vrugtjes ‚ naauwlyks de grootte van Koolzaad hebbende, ix. (9) Kleefgras met zydelingfe ongefteelde Hoofd- „ermee: ges, gefbitfle Bladen en een Hegteriës Heefterig, stengel, Dit overblyvend Heefteri zj Kleefgras, in At door den beroemden OURNEFORT waargenomen ‚ heeft gedoornde Aairen „ineen Hoofdje vergaard. Het Gedoornd Grasachtig Riet van Kandia, door ArPinus afgebeeld , - zou hier mede overeenkomftig zyn. , Ec 1rors. Geiten- Oog. De naam van er Celen Geiten- Oog be- tess (8) Cenchrus Racemis ante Fruêtibus globofis ru= gofo - crenulatis. Mant. 5 9) Cenchrus Capit. lenie fesfilibus , Fol. mucro- natis , an Fruticofo. Sp. Plant. 5. Arundo Graminea. re: Exot, 105. T. 104. Gr. Orientale Spica= tum en Spinofum &c, Touasr. Cor. 39, G R AsS“PL AN TEN, 609 tekenendes wordt aan zekere Oogkwaal , Fraan- Aftel genaamd, gegeven ; tot wier Geneezing | Wil MAS EL. het Kruid van dien naam oudtyds aangepree- oe zen werdt (*). Men was omtrent die benaa- ming, echter, zo onzeker, dat de Dravik en Dolyk ook LEgilips genoed zyn geweest. Men heeft dien naam zelfs aan een Eikeboom ,. anders Cercis genaamd, gegeven (f). Dr- _ OSCORIDES, evenwel, fchynt dit Kruid be- doeld-te hebben (4); waar van de Kenmerken beftaan in een byna driebloemige Kelk, een Kraakbeenig Kafje zynde, en een Bloemkafje met drie Baardjes gekroond , zo wel in de Tweeflagtige als Mannelyke of onvrugtbaare rtv 5) waaf van de Les drie nnn enkeld Zaad, dr eentgerdenn Mer T erf zweemt: weshalve dit Kruid Orzo /alvatico by de Italiaanen genoemd wordt , of Grano fal- vatico, dat is Wilde Gerst of Wild-Koorn , by de Franfchen Coguiole , by de Duitfchers ‚ Haazen- Brood of Frembdtwalkch, dat is Vreem- de vage @) ant ee” folio fänat FEgiiopes; in Hordeo nascitur. Porn. Hijt. Nat. XXV. Cap. 93. GG) Zie IL. D. 3. Srur , bladz. 316. -()-Agilors Folia Fritici habet , molliora, in furmmo Capi- te Semina bina vel terma, rubra, quibus Ariftae nt Capillaceze exeunt. Libr. IV. Cap. 134. (5) Zie Fig. 2, Plaat 0 in q IL, Dazs. XII. Sruu, 6ra VEELWYVIGE Pa: z,, (1). Geiïten-Oog. met een ern Hair en Eis alle Kelken driebaardig. Hoorn- In Italie komt deeze aan de kanten der Ake „riaps kerlanden, in de Maanden Mey en Juny ‚ me- Aair He. Caudata. Geftaart. El „Eon. ze hed voor , fchryft ScnEUCHZER, Cn by Rome ziet menze dikwilsin Mey, ten min= fte een Span hoog. BaAuHIiNnus hadt- ze, in Languedok en Provence , onder de Tarw en Gerst, aan de Zandige zoomen der: Akkeren, ftnenigmaal een- Voet hoog gezien 5 doch, in de Tuinen van Duitfchland gezaaid, bereikte zy wel anderhalf Voet hoogte, De Bladen waren zagter en kleiner dan die van t ander Koorn 5 maar. het Zaad verfchilde SWenig van Gerst, dan dat het kleiner was en wat breeder, drie by elkander ineen Blaas= je of Kafje, dat veele Baardjes uitgaf. Of het- kwaad deed onder de Tarw of Gerst, was nog onzeker. 2) Geiten - Oog met een hee Aair enal Kelken preebaardig. Op 5D ZEgilops Spicâà Ariftatà Calycibus offinibus trie ariftatis. Sy/f. Nat. XII. Gen. 1130. Veg. XIII. p. Zóte « Govan Monsp. 515. Ger. Prov. 108» HEgilops Spica ova- tà , Ariftis breviore. J. Ups. zor. Daris. Par. 304e ea R. Zugdb. 72. Dop. Pempt. 73. Came Epite 928. f. 2. Feftuca altera. Capit,-duris. C. B. Pit. roe Theatr. 151- Gramen,Spicat. dur. et crasf. anges ‚ Spie: câ brevi, Tourn. Zuft. 519. Scneuchz. Gram. 1 en ZEgilops Spicâ Ariftatâ , Calycibus omi bie axist * ee Ei) EER Pd den, die aldaar aan Wegen , op Akkers en in Lees: Ga agen TEN, SII Op ‘t _giland Kandia moet, door den be- Ri roemden TeurNerorr; dit waargenomen “vir Zyn, dat hy Kretifch Gras noemt , met een , ae fchraale Aair, die in twee zeer lange en ruuwe Baardjes uitloopt. Ik vind aangemerkt, dat alle Kafjes, uitgenomen het ei tweetan- dig zyn.. (3) Geiten: Oog met een Pobiari Zuir, de am. „„onderfle Kelken tweebaardig. emd Inde Zuidelyke deelen van Europa, Italie en „Ene Klein Afie, in Languedok en Provence, ile ook omftreeks Parys , is deeze Soort gevon- rre Gre g en Kane derhalve us zeer peer in de “middeldeeten A Dutentand ende Nederlanden en Zy heeft een overblyv enden Vezeligen Wortel, en fchiet verfcheide Halmen, met taamelyk bree- de eenigszins ruuwe Bladen, en eene Äair van ten minfte: drie Duimen langte. Dezelve is famengefteld uit er dikke Amie ns mien EET Plant. 2. rnân Cet Spiea gracili, Te äuas Ariftas longisf. & asperas abeunte. Touanr, Cor. 29. + GG) Zgilops Spicà Ariftatà , Cal. inferiotibus bi-ariss tatis. tweekleppig on- verdeeld en de Bloemktepjes zyn daar mede 6) Ne, en sia Subulatâ, Aris longiore. Sp. ET Ais Sficâ Subulatâ muticâ levi incurvâ , Ca* Iycibus uniflo; oris. Sp. Plant, 5. Nardus Spicâ Subulatft diftichâ. R. Zuedb. 58. Gr. Loliaceum Spicis Articulo- fis ereftis. Tourur. Zn/t. Screvenz. Gram. 43e Gre Myu- ros ereftum ene se am ee, Mus. 7á Ees it CRASPI AN TEN. 613 (6) Geiten Oog met Draadachtige ongebaar- VI de Aairen; die getuildzyn. En VI Aad id Loes „Aan de Kust van Malabar groeit dit zon-STeE derlinge- Gras ‚ zo de Ridder aantekent, aan Ezilops de Graften of Slooten der Landen. Het heeft Verhoogd, de Halmen eens Mans langte hoog , regtop= ftaande, glad, geftreept en taay , met Kniet- jes en twee of drie Bladen , van-omtrent een Voet langte. Aan den top der Halm is eene Tuil van Elsvormige Aairen , omtrent eer’ Vinger lang, veel naar die van ’t voorige ge= Iykende : maar de Kelk is eerikleppig , door= gaans tweebloemig 3 het buitenfte Blommetje’ en ha het binnenfte Tweeflagtig. De ikter : te de sar hiet, ar mede ferydig de Bi getal, hebben paarfche Knopjes: de Syl is tweedeelig , ruig. MA NISsUR IS. Draadgras, Dit Geflagt heeft Tweeflagtige en Manne: Iyke Bloemen „-gelyk-de.voorigen; doch de Kelk is tweekleppig » éénbloemig » met het buitenfte Klepje aan de zyden en tip uitgerand en het Blommetje kleiner dan de Kelk: drie — Meeldraadjes en een tweedeeligen Bas e (6) LEgitops Spicis Filiformibus muticis cory mbofis, Mant. 575 Qa 3 EN. Deer, XII. Srum. 514 VEELWYXVvIGE' VI, De eenigfte Soort daar van , in Indie groci= Agger jende (1), heeft een zeer byzondere gedaan- Be ad te. De Halmen zyn opftygende of verfpreid , gewricht, glad, van dikte als grof Garen „een Haafuris Voet lang „ naarden voet ‘Lakkig, van bo- uizen- ven. met Aairdraagende Takken , overhoeks, Borg. De Bladen Grasachtig;, Schieedig:, uitgebreid, Ímaller: de Bloembladen, aan den voet van ’t Steeltje, zonder Scheeden; opgeregt, ingerold; Lancetvormig. De Aairen, elk op zig zelve, drie of vier aan de Halm, één endelings deanderen zydelings geplaatst „ gefteeld , eens zo dik als de Halmen, Vingerslangte, Schubbig; aan de Rug oe wnbtien ie en genen, ge | 5de 2 : mik f AN be: ar ief de ik a zy pe Pear ke Grond onsen tweevoudig: appig ; 5 met En HeerForskKa Ön heeftin Arabie twee nieuwe Eri van Nen 0 ontdekt ; hier volgendes”. „S-ESHI:M-A. Lidgrase; oéesbn Geflagtnaam heeft hy gifteend t Arabifch woord Seehins gelyk men dit Gras te Hadie noemde , alwaar het zyne Groeiplaats in de Gebergten hadt. Ik noem het Lideras, wegens de groote Leden der Halmen. Zyn Ed. bepaalt het dus. a) CG) Manùfuris. Sy/t. Nat, Peg, XIII. Gen. ver Mant, 300. : er d ‘ GRA SPLANTEN 615 C1) Lidgras met een erkelde dair; gepaarde VI tweebloemige Aairtjes; de Mannelyke Bloem Era 7 “ ongebaard ;, de Tweeflagtige gebaard, 00 td heeft Draadachtige Halmen van een Se ja ina half ‘Elle lang , eenvoudig, zelden Takkig , 4e ls ade glad, in Leedjes verdeeld van anderhalve Span Se langte. De Bladen, met gladde Scheeden de Halm omvattende , voor ’t overige plat, ge= {treept ‚, Liniaal , rauw , aan den voet ruig. Op “tend der- Halm was een Aair, uit dub- belde -Aairtjes betaande, het eene ongefteeld, het andere gefteeld , ieder in een tweekleppige Kelk twee Bloempjes bevattende. In het on- ns was an buitenfte etn het bin- __ in: “beiden Mannelyk. De Kelk was WES OT 5 en gebaard. … Hy geeft er den Bynaam aan , als naar dit Gras, ’t welk ik Schub- Aair ge- noemd heb, veel gelykende. TU HEMED A Scheedegras. Hier geeft hy ook den Geflagtnaam naar °t ifch woord Theemed aan. Ik noem het, om ì Téden; gelyk men zo aanftonds zal zien, _Schee- (1) Schima Spicâ fimplicis; Spiculis conjugatis biflo- o gis ;-Fl r mutico , hermaphradito Ariftato, Flor, Egypt. Arab. p. 178. IL. Der XIII. Sruk. 64 GRASP LAN TEM Jt Stheedigras. Het behoort mede tot de Veel- vil. Wwyvigen en kwam insgelyks by Hadie voor. sd Eenvoudig noemt hy dit Gras Driemannig (1)s „dat echter tot weinig onderfcheiding dient, en ee befchryft bet dus. … Uit een Scheede komt als Drieman- een Hoof dje voort van Aairtjes, wier buiten- wig, ften gekranst en-Mannelyk zyn; de Kelk een- kleppig , eenbloemig , het Blommerje twee- kieppig 3 zonder Stylen of Baardjes. Uit het midden van het Hoofdje ryst een kort Steel- tje, waar op drie Aairtjes, twee Mannelyke gefteeld , een Tweekleppig ongefteeld. De Takken en Hoofdjes zyn voor de uitbreiding in breede platte Scheeden verholen geweest. Men mogt de Vrugtm van regt wam noemcn. (2) Zhemeda triandra. Flor. LEgypt. Ar. p. 178. pam nvm me raast ' * Het volgende Stuk, zynde het Jaatfte van _befch der Plan n…. zal de VARENS, WiEREN, Mossen, PADDE- ‘STOELEN, en dus alle tot de Cryptogamia, behoorende, behelzen, BLAD: van-dic Grasmet BLAD WYZER Ade kker ns Windhalm. Amelands - Gras, Amourettes. 265 en arn Baakbloem. é À Baard - Ger … Baard - Gras. k Bagge - Gras, je Bafterd - Galígaan. Reemdgras. Beevend Gras. Bobarts - Gras. Bont Riet. Borftelgras. . Bofch - Cypergras. d Jofch a Gras. s Ä 3ofchluizen. . randkoorn Bd DER GRASPLANTEN. B end dl hed De SRaa reedblad. ° 598 ‘Brood, (Soorten van) 431 | Geiten. s jd 213 Cyperbies, 514 29 gras. \ 59 „267 $ Cyper- Wortel. 63 541 SD > Degenkruid, pl 41 552 t Dek - Riot. e 265 405 | Doddegras. . 193 564 | Dolyk. Ros 317 268 | Doorngras. e sór 537 \ Draadgras, 613 ravik. 229 243 | de s 72 262 | Driepuntgras., 81 Duinhelm. ie 370 Duitfche Ryft. 405 - Duivelskoppen. 447 Ee Eendebeks- Tarw. 436 Eenkoorn. in 440 Egelknop. ie 491 Galigaan ed Gríás. 522 Gangitifche Nardus, I3t Gebaarde Evene. 351 oem. Geerst. . 18 Geerst. (Italiaanfche) 587 EcEstgras. Ï ’ (groot) 223 Oog, . 608 Ge. BLAD WY ZE R Rad 8 603 SGepluimd Gras, 592 ae ed e pe Gerst. En 40e Werondin, : 285 Oe sk en Kolben, ì 456 kes & 284 | Konftige Landbouw. 421 Gefternd Gras. 2 4 Kaon Pramans 417 Goud - Haver. . te pens wilg) 603 Rn en 6 Koorngras. 384 sneer 446 erdee 428, 430 Haairbiezen Ee 103 ‚ Krop: Aair, 8 pip de 5 384, 414 nd sais ESD P00 B Kweekgras . 442 inangpoot Panikgres 609 | Kwispel - Biezen, I25 ge pn 358 ( Kwispel - Gerst. 414 : Haver e 338 | Kwispelgras, « 327 Havereras. gn 37 » 349 te aso Lane hl Eid an: 14 sol Hem. Ee | i ras. — 594 Helmdraad, ik ER Lieve Ao Gr 3 Ens me in eg Lifchdodde, 485 ter IG Ik. ì 380 eee rr 210 | Loofhutten - Gras, ! 186 beer go | 8 Hoenderpoot, : 179300 Hollandfch Gras. rd ee ted met 221 Matte - Vlafch. gen Ï pe 4 Hondsftaartgras. 275 | Mays eed pd . 398 Bonigeeam. = ed oeras- Gras 527 Hooldje Gop, 5} Molm ofZwartin ‘Roorn.424 obs Tra s1o | Mofes Fraanen, at 12 osgdraagend Beenderan 245 ie een En ‚434 ne K 275 | Mùur- Gerst, 41 1,584 Kam6r 150 } Muurgrâs, N 307, 357 Katy: -Gra bo | mn de Ek pe Naakte Haver, 348 bg ; 135 | Narren - Kolben, - 486 Katoen - Biezen, 5 Tlaoer- Kin 586 Katoenbloem. 12 5 ‘, 133 Merel HOEK - Gras. de oo -P mels - « ’soï Kander of Koo of 1 Körmrreje io | Paudega 176, ek BrÂDWYZER Paarlgras. 237 Padde - Gras. » 464 anik -K 168 Papier - Riet. 79 Gras. 442 St. Pieters al: 440 Pleiftergras.- 176 Pluimgras 243 Pluimkoorn. ° 405 | Pluim - Riergrase 368 Poolfche Tarw. 437 Priemgras. ® 129 Pyl - Kiet.. N 562 Re Raavepoot. e 174 De N 487 de ió Rap Gras Órs ore Öra.a407ê ze een 34 » 361 Rietgan S 228, 491 Rôz ze- Gras. Rohr - Kolben. 48 Roode Gerst. — 403 Rookgras. 254 yst. ® A72 Scheedegras. Eris Scherpe Biezen. 455 Schub -Aair. 5 690 Schwaden - Gras, 300 Sefamu Ule; en, 508 279 Snydend ofSny - Oras. 565 Spaanfche Tasw. 493 Spaanfch Riet. 62 Spartum of Esparto, 331 Speldbiezen, 91 Spelde of Naalde=Gras. 192 Spelte. : 435 Speltg: 513 Spike - Nard, . 577 epitsgras. 268 Spoor in de Rogge. Spreit- Weitzen, Stekelgras, Strand - Gy perusn Struisgras. & Tarw. B Tarw- Gras, Timothy - Grâss Tirfa der Kofakken. Touwgras. . Traangras. N Trechtergras. Erilgras, pi (Klein) Turkfch et Garen Gras, ê Veld - Haver. N Velavlafch. » t- Gr Wi Podlarn 5 Water - Cyperus. Water - Doddegras. ater - Galigaanen, ee Water - leenden a ras, Weid - H zes. Weid- Bt 8 amet of Weit. Wit Biesgras. et Gras, juiker- Riet, - T R51, 263 494 BLAD WT ZER Wolf of boet. Wolgra 4 Wonder. Gerst. Wonder -Gras. . Wonder - Tarw, Ydele Haver. Yzer - Biezen. L. Zaadgras. Zaay- Riet Zand Zee- nen. Zec- Biezen. 8 End ce Zee- Haver. Obe 430 123 435 rgo 434 3r4 451 210 362 385 9 469 4 Zee - Dravik. AAT Zee - Gras. 482 Zee - bien . Eee Zee - Hondsgr 603 Zegghe of Water: Riergas.542 Zemelen Zilver - - Haairgras. N 237 Zomer - Gerst, 404 Zonne-Geerst. 3 st2 Zorgh- Tarwe N 587 Zorghzaad. 4 583 tgras. : 481 Zwenkgras. e 305 Zyde- Biezen. Plet De PLAATEN zyn dus ingevoegd. Praat LXXXVII. tegenover Bladz. oz EE LEEKV US dennen datanesig se LAKKEN Ban A AC ke Er zg mn en Kennnnnsh 145 7 mn an mn me - 183 men 229 beer damman Ero S mn en 463 kj # RAE G IES -T:E RK ® D E R GESLAG TEN: 4, A : Ae gilops. . 608 | Holcus. - 583 Agrostis. . ars2 | Hordeum. . 400 Aira. . . lope : . 199 | Ifchemum, . 6oo Andropogon | Te Znthoxanthume 33 juncus, . 454 Apluda. 598 E Priftida. 3 372 | Lagurus, É 358 Arundo, Lolium,. ST cn ‘ GED 133 Bobartia. â 135 | Manifuris, 613 Briza. . zó2 | Melica, é 237 Bromus. Ë gos | Milium, « 206 Carex. â sia | Nardus. p 123 Cenchrus. 60 Cinna. 32 | Olyra. . 513 Coix. : Sie | Oryza. . 412 Cornucopia. 13 | NE Pe! Oner 275 edn . ee rus . . 9 aspalum, . id I % Dayli Pira : Se . 271 . 2 are . dn Elymus. 394 | £ 00, . 2 Erivcaulon, 450 | R m Eriophorus. Se: 123 | Reftio. e 5 554 Festuca. . 289 | Saccharum, 139 Rr 3 Schedch- REGISTER Scheuchzeria. 478, Tripfacum, : so7 Schaenus. p 43 | Triticum, » 414 Scirpus. ’ 84 | Typha. N 486 secale, . 391 tE Sehima: . 614 | Uniola. — . 268 _ sSparganium. A9t X Non è 561 Ayris. - 41 ipa. — . 327 Z. Ea Zea. ° 493 ‘Themeda, ' 615 | Zizania: p 5427 Ariglochin. . —48L à B YrVerOiE GG Z.E Le By den loffelyken aaps Tak onzer Hollandfche Maat= ‚ Kchäppye te Haarlem n den voorleeden Jaare 1781, de Zilves zen Medaille en 3 ds uitgeloofd zynde , aan den genen, di maadelen. aan de hand zou geeven, om de Bowsolandente zi „weren van het z Voaer eras; "heb. ik my „ hetzelve iu onze Provincie niet kennende „ en by naame nergens aangete- Kend vindende, noch by inlandfche, noch by. uitlandfehe Kruide ‘befchryvers ;- daar ovef geïnformeerd by den bétoemden Hoog- Heéraar, den Heer D. pe Gorter, thans |te Zutphen in Gelders tand woonende } die de goedheid hadt, my , na onderzoek dien= aangaande ‚ te berigten: dat de naam aldaar by *% Gemeen zeet - wel bekend is „als zynde het een Ks Onkrûid , voornaamelyk ‘onder de Boekweit , geevende mmigen , zegt zyn ef “noêmen het*ook Jogelzâäd , NEE a Vogelvoet. © ded . {ten naam is een Gewas bekend, doch dat betioort niet Ee 0% Gras - Soorten. Vooits verneem ik, dat het Vogelgras omftrecks „Doorn en Driebergen „en elders in ’ Sticht van Utrecht, ook veel in ’t Koorn groeit, zynde een jang opfchietend Gras ‚ met ee Top wel wat naar dien van Riet gelykende; zo zwaar , dat Koorn, waar om heen, het Gewas zig flingert, daar door “naar beneden getrokken wordt. Deezen Zomer zal wel door ge- -dagten Hoogleeraar onderzogt worden, welke Soort van Plane dit zy. Ik heb” inmiddels, om dat men het in-dit Srux niet te „vergeefs zou ee ziee dienfte van t Algemeen willen aantekenen iS