Digitized by the Internet Archive in 2014 https://archive.org/details/natuurlykehistor07linn NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIGE BESCHRTFING DER DIEREN, PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer U* J W SY SE °V oT Met naauwkeurige Afbeeldingen. EE.RSTE DEELS, ZEGENDE STUK. De VISSCHEN. Te AMSTERDAM, w By F. ff O Ü TT U T N, M D CC LXIV. \ 4 \ INHOUD van dit STUK. VIERDE AFDEELING. De VISSCHEN. I. Hoofdst. De Eigenfchappen der Viffchen in H algemeen , door de nieuwfte Waarnee- mingen opgehelderd* Bladz. I II. Hoofdst. Derzelver Verdeeling en Rangfehik» king: Naamen en Kenmerken der Geflagten. 6l III. Hoofdst. Befchryving van *i Geflagt der Aalen ; waar in zo de gewoone Paalingen , als de Könger-Aal en verfcbeidetiey Zee-Slan- gen zyn begreepen. ■ 82 IV. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Blootruggen , tot welken de Beef-Aal of Sidder-Vifch behoort. 107 V. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der SCHERPSTAARTEN. I 20 VI. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Zee- Wolven. 124 VIL Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Smel- ten. 1 129 VIII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Sprey-Visschen. 135 IX. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Zwaard-Visschen. — 140 X. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Schel- visduivelen. . 146 XL Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Sterrekykeren. 151 XII. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Pietermannen , waar in de Venynigheid van derzelver Stekels tegengefproken wórdt. 156 XIII. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Kabeljaauwen , waar in een Omftandig Be~ rigt van den Kabeljaauw-Vangft , van de bereiding tot Stokvifch en Labberdaan ge* geven en verder gefproken wordt van de Leng, Kole , Schelvifch , Steenbolk * Wyting, Molenaar, Puit-Aal, enz> 164 XIV. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Snotvisschen, tot welken de Zee-Leeurik- ken en Vlinderviffchen , als ook de Mag» #ƒ Kwab -Aal, bebooren. 224 * 2 XV. XV. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Slangevisschen. XVI. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Snottolfen, ah ook van den Kringbuik. XVII. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Züiger-Visschen of zogenaamde Remora's ; waar in betoogd wordt dat zy lle Schepen in hunne voortgang belemmeren kunnen» XVIII. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Oranje- Visschen of Dorado's , tot welken de Rivier-Dolphyn , Scheermes -Vifch en anderen f huis gebragt zvorden» XIX. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Grondelen, waar toe de Govekens , Meu- nen > enz, behoor en* XX. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Knoriiaanen, tot welken de Harnasman en Potshoefï of Donderpad , ah ook de Govie , betrokken zyn. XXL Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Zëe-Scor pioen en , dus wegens hunne Steke- ligheid genaamd» XXII. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Spiegelvisschen,^^' ^^Zilvervifehjes// Maanvi fchje en de Zonne-Vifch betrokken zyn* XXIII. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Platvisschen , waar in de gewoone Europi- fche Schol, Both , Tong, Schar, de Heil- both, Tarboth, Griet, Kaan, benevens de Scharretong , en veele uitheewfehen , met ver- jcheide nlcüwelVaamcemingcn dienaangaande* XXiV. Hoofdst. Befchryving van 7 Gelhgt der Kli pvissch en , die veelal zeer aar tig geflreept of met Vlakken getekend zyn en by de Lief- hebbers Ma dammetjes heet en, XXV. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der ZeeBraasem en .waar onder deGo u d -,Steen- en Tand-Braafem , benevens de Hottentots en Kaapfcbe Goudvifch , enz. XXVI. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Li?vi$>sciiENyonder we/ken de Lever-Braafem, en zulke die 9 wegens hunne Kleur , Paauw, Lyfter , Merel , Jonker- Vifch , enz» gememd worden . XXVJI. Hoofdst* Befchryving van 7 Geflagt der Omber- Visschen, dus wegens de bruinheid van hunne Kleur genaamd» AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden. Plaat LVII. Afbeelding van de Aa- len, enz. tegen over Bladz* 83 Fig. I. Een Moer- Aal , (Murtena) uit Oofiindie. bl 85 — 2. Een dito uit ffrejïindie. bl. 85 — 3. De Scherp of Dun-Staart Vifch. bh 121 Plaat LVIII. Afbeelding van de Bloot-Ruggen > Zee -Wolf, enz. 107 Fig. 1 . Een Wejlindifche Bloot - rug , Gymnotus, bl 107 — 2» De inlandfche Zee- Wol f. 127 — 3. DeSmclt van onzeStranden. £/. 1 3 1 — 4, Z) Gehoor en Gezigt , in dezehen. Alles door de nieuwfte Waarneemingen opge~ helderde j$#:«^:#ggjider de Dieren verdienen de Vis* # * * * # fchen niet minder opmerking dan V eenige anderen , in verfcheide %\ * JL * % opzigten. Hoe eenvoudig ook *%#:<&®W hunne Geftalte zy, voor 'tOog; de Manier , op welke zy leeven en voortteclen , maakt de Wysheid van den Schepper openbaar > die hun niet zo zeer tot Vermaak > als tot Nut- I.Deel, vil. Stuk. A tig-* 2 Eigenschappen IV. tigheid van den Menfch fchynt te hebben voort. Afdeel, gebragt. Een Gefchenk te dierbaarder , om dat het ons geen zorg baart dezelven op te Hoofd- . 7 , - , r stuk, voeden, en maar weinig moeite kolt, hun te vangen. Niettemin verftrekken de Wateren van het geheele Aardryk, daar door, tot een onuit- putbaar Voorraadhuis of Magazyn , van Spyze niet alleen , maar ook van andere Behoeften. Naamsre- De benaaming van Viflchen is, oudtyds, tot alle Dieren , die in 't Water of in de Zee lee- vcn , uitgeftrekt geweeft. Naderhand heeft men denzelven bepaald tot alle Zwemmende Waterdieren; doch Ray was reeds van oordeel, dat men dien naam, om eigentlyk tefpreeken, niet toepaflen moeft dan op de zodanigen , die door Kieuwen ademhaalen en maar ééne Hol- ligheid hebben in 't Hart. Niettemin voegt hy, om de gewoone Manier te volgen, de Walvis- fchen en dergelyken , die Longen hebben , ook onder de Viflchen; hoewel hy erkent, dat de- zelven , behalve de uitwendige gedaante , de Hairiooze Huid en het Zwemmen , byna niets gemeens met de Viflchen hebben , komende voor 't overige met de Viervoetige Dieren over- een. Met regt heeft Linnaus dan deeze be- trokken tot de Afdeeling der Zoogende Dieren. Wat de Kraakbeenige Viflchen aanbelangt, de-» zeiven zyn daar door niet alleen , maar ook door hunne ongefchubde Huid en zeldzaame ja monftreufe gedaante , maar wèi inzonderheid om dat zy , in plaats van Kieuwen , een Soort van Lugr- DÉR VlSSCHEN» 3 Lugtgaten uitwendig hebben , van Linn^üs tot jy# de Dieren van beiderley Leven of tweeflagtige* Afdeei* van de voorgaande Afdeeling , betrokken. Van h deeze beiden maakt de Heer Brisson ieder een STUK/ byzonder Klaflfe , en Gronoviüs betrektze > wederom, altemaal onder de Viflchen. Wy verdaan door Viflchen zodanige Water*. Kenmerkt dieren , die met vrye Kieuwen , uitwendig zigt- baar , Ademhaalen; die Vinnen hebben en mee Schubben bekleed zyn ; doch mee geen Lede- maaten , Armen of Pooten , geen uitwendige Teeldeelen, Ooren noch Oogleden, voorzien. Het Water , dat een Element is , waar buiten zy, in 't algemeen, niet, of niet lang5 kun- nen Ieeven , maakt een ander Kenmerk uit. Sommigen huisveften in de Zee , anderen in Meiren , doch veelen beminnen de Rivieren * en komen daar hunne Kuit fchieten, gelyk de Salmen; anderen gaan, ten dien einde, uit zoet Water naar Zee, gelyk de Aaien. Sommigen onthouden zig by de Oppervlakte , anderen laag by den Grond; eenigen zwemmen Schoolsvvy. ze, anderen op zig zelf. Onbefchryflyk groot is de menigte van Vifch woonpiaat^ in het Noordelyk gedeelte van den Oceaan* Men rekent dat de Viflchery van Salm, Steur * Leng, Kabeljaauw, Schel vifch, Makreel, HeiL botten, Haringen, en anderen Zee- Vifch, aan de Kuften van Noorwegen * jaarlyks wel een Millioen Ryksdaalders opbrenge. Verfcheide» Scheepslaadingen Kabeljaauw komen jaarlyks , VII. Stuk. A % tó 4 Eigenschappen IV. uit Ysland, te Koppenhagen en Glukftad aan. Afdeel, ifc fpreek thans niet van den Kabeljaauw-Vangft Hoofd °P de Terreneu*lche Banken > noch van de £>Y0°m stuk/ te cn kleine Viflchery der Nederlanderen ; daar ik, op zyne plaats , van gewagen zal. Vangft. De manier van Vifch te vangen is , naar de verfcheiderley Landaart en Omftandigheden , grootelyks verfchillende. Men kanze fomtyds met de Hand grypen: een Manier, hoe een- voudig ook , die een groote behendigheid ver. eifcht. Van de Negers en Indiaanen wordt de Zee- Vifch , die wat groot is , dikwils met Py- len , Javelynen of Werpfpiefen gefchooteo. Het vangen met een Hengel of Hoek kan van de klemden af tot in de grootflen byna , van de eigen tlyke Viffchen , plaats hebben. Om kleine Vifchjes op de Gambia te vangen, wordt van de Negers, aldaar, een foort van lange Korven gebruikt, die open zyn en met eenig Aas voorzien. Het Vrouwvolk fchept daar me- de de Vifchjes uit het Water , die dan in eea Houten Mortier geftampc worden tot een Deeg, waar van men Ballen maakt, welke, onder den naam van Stinkvifch, hun het geheele Jaar tot Voorraad (trekken. Van de verfcheiderley Soorten van Schakels, Schrob- en Treknetten of Zegens , 't zy met of zonder Zak , die 'er tot den Vifchvangft ïn ge- bruik zyn , zal ik niet fpreeken. Alleen merk ik aan , dat veel van dit Tuig dienen kan om de Binnenwateren byna geheel van Vifch te be- iQQ* PER VlSSCHEN, 5 rooven , 't welk zo zeer geen plaats heeft met IV; ' Fuiken of ftaande Netten , die in 't Noorden Afdeel. zeer veel gebruikt worden , en tevens tot Hou- H(J* wers dienen , om den Vifch levendig te be- stuk?' waaren. Wanneer menze 'er uit neemt, wordt altoos één , tot Lokvifch , daar in gelaten (*). Veelal plaatst men deeze Fuiken voor enge pas. fagiën , daar het Water doordroomt , gelyk hier te Lande by Schutfluizen en in Molentog- ten , of elders daar een fterke Stroom is. Op welk een wyze deDuikerganzen in Noorwegen worden gebruikt , om den Vifch in de Fuiken van een Vifchhuis te jaagen, heb ik reeds gemeld Verfcheide bepaalingen zyn 'er , in ons Land , Bepaalfngen omtrent de VilTchery , gemaakt. Sedert alle ctej HoK; Binnen- Wateren, in Holland en Weftfriesland, verpagt geworden zyn, mag door de genen, die 'er geen Regt toe hebben of Partikulieren, zo genaamd , nergens gevifcht worden , in ge- meen Water, dan met de Hengelroede. Ook is het VilTchen met Schrobnetten geheel ver- booden , en , op dat de jonge Vifch niet opge. vangen zou worden , moeten de Maazen der Netten , daar de bevoorregten mede VilTchen % van een behoorlyke wydte zyn : naamelyk die der Flouwen van 18 Overgangen of 9 Maazen in (*) Zie de Befchr. der # ifdjersattne linis iïjre£ «fofitmidfé. Stokb. Verh. XV. Stuk. bi, 977- (t) Zie 't V. Stuk deezer Natuurt. Hiftorie^ blads, 74. I, Deel, VII. Stuk. A 3 6 Eigenschappen IV. in een El ; die der Schakelen van 22 Overgan* Afdeel, gen 0f u Maazen in een Ei; die der Zegens TT van 18 en de Kuil van ifc toe 2^ Maazen, die Hoofd- 0 stuk. der Fuiken van 21 Maazen, der Kubhens van 26 Maazen , en het Schutwand , daar het gebruikt mag worden , moet de vvydce hebben van Ha- ringwand. In de Maanden Maart , April of Mey , mag met geenerley Vifchtuig , van Net- ten , ja zelfs niet met de Hengelroede of eenig ander Inftrument , gevifcht of Vjfch met de hand gegreepen worden, behalve Steur, Salm, Elft, Rivierfpiering , Aal , Paaling , Both 9 Schol, Houting of Garnaat, en zulks alleen met Korven , Fuiken of Netten , daar toe en tot geen andere Viffchery bekwaam, op de boete van 25 Gulden voor de eerfte en verbeurte van de Schuit, Wand en 't Vifchtuig, voorde twee- de maal. Voorts mag, zelfs in de andere Maan- den, in de Rivieren niet gevifcht worden met eenig fleepend Wand, agter Schepen of SchuU ten vafl: gemaakt , noch met Schutwand, dat de geheele breedte der Wateren bezet; noch met Schakels of Vlouwen van Zyde gebreid: uitgezonderd in Weftfriesland en het Noorder Kwartier, alwaar het Zyde Wand wordt toe. gelaten. Niemand mag met Hoekwand , Scheer- wand, Kardeelen, Fleuren, of op eenige an- dere manier , met Groey- of kleine Vifchjes viflehen. Na Zonne Ondergang mag zelfs niet gevifcht worden met Vlouwen, Fuiken, Pui* ken , Aaikorven , Dobbers en Poeren , uitge- zon- DER V I S S C H E N. 7 zonderd in flroomende Rivieren , alwaar hec vis- IV. fchen naar 't Gety moet worden gereguleerd , A*DEE£*. of in Weflfricsland en't Noorder-Kwartier, al- u l' 7 Hoofd- waar zulks op Spiering, Aal en Paaling, mee stuk. verlof van den Magiftraat , mag gefchieden. De Baars, die ter Markt gebrag£ en verkogc wordt, mag niet minder dan Duim, de Voorn niet minder dan 6, en de Pos niet minder dan, 4| Duim , Rynlandfche Maat , lang zyn , met Kop en Staart gemeten. Alles volgens de ver- nieuwde Keure en Ordonnantie , der Staaten van Holland en Weflfriesland , op het Viffchen in de Binnen- Wateren en Rivieren , van den 16 February des jaars 1709 (*). In dit Plakkaat wordt den Viffcheren op het op het ye Ye, Pampus en in de Zuider-Zee, toegelaten ^er-zeefUi te mogen viffchen met zodanig Wand , als al- daar van ouds gebruikelyk was ge weeft. In 't jaar 1687 was> ten opzigt van het viffchen in 't Ye en andere buiten- Wateren , vaftge- lteld, dat de Maazen van de Zetnetten niet naauwer mogten zyn, dan van 12 Overgangen in een El , en moeften die Netten gezet wor- den regt van de Wal af; ook mogt men geen Vifchtuig gebruiken , dat van. Zyde was ge- breid (f). De Provinciën van Holland en Gel- derland maakten., in 't jaar 1683 > eer* Over- eenkomft, ten opzigt van het viffchen in de Zui- (*) Groot Plakkaad. V. Deel. bhdz. 1573» (t) *t Zelfde. IV. Deel. biadz. 13^4. I.Deel. vu. stuk. A 4 g Eigenschappen IV. Zuiderzee;ingevolge van welke hunne Ed. Grooe .Afdeel, mogende het gebruik van Zyden Wand ver- booden ; doch de Viflchers , van Monnikendam ^stukT en andere plaatlen in Waterland, vertoonden aanftonds, dac die hun eenigfte beftaan en Koft- winning was en veele jaaren was geweeft ; waar op het hun toegeftaan werdt , daar mede te viflehen aan de Kuften van onze Provincie , doch niet aan die van Gelderland (*). De Bur- gers van Enkhuizen hebben niet alleen een by- zonder Regt, om te viflehen in de Wateren binnensdyks, het Groot/lag genaamd, maar hun- ne Vrydom ftrekt zig buitensdyks uit , naar de kant van Hoorn toe aan de Nek, naar die van Medenblik tot aan den Arm , en een Myl 't Zeewaards in , ten Zuiden ; alwaar aan die der omleggende Plaatfen verbooden werdt te vis- fchen of Netten te fteeken , door Koning Phi- lips , die dezelve noemde onze ViJJchery , als be^ hoorende tot zyne oude Regten en Domei- nen (f). aan de In de Zeedorpen van Holland was het ge- ^Sud;m bruikelyk geweeft , dat niemand vifchte mee kleiner of naauwer Netten , dan Scbolwand , zynde gebreid op een Spaan van Agt-en-twin- tig: waar door de Viflchery in fleur werdt ge- houden , buiten vernieling van kleine en oneet* baare Viflehen : doch fommige baaczoekende Men* (*) 't Zelfde Deel. bladz. 1358 > 1359, 1361. (t ) Groot Plakktb. II. Deel en Handv, v. Enkbuizen, bl 343. DER VlSSCHEN, 9 Menfchen met naauwer Soort van Netten, ja jy met Schrobnetten , aldaar begonnen hebbende te Afdeel. viflchen ; 't welk ttrekte tot mine van den Vifch, J. dewyl zelfs het Zaad daar door ten onbruik HooFD- * STUK. werdt gemaakt; zo is door hunne Edele Gróót- mogende , by een vernieuwd Plakkaat , in den jaare 1687 , uitdrukkelyk verbooden (behalve dat men viflchen mag met Tongen-Wand, gebreid op een Spaan van de 32,) eenig naauwer Net- ten te gebruiken, dan op een Spaan van volle 28 gebreid zynde; noch zelfs met die Netten, zo door 't inhangen van zwaarte als anders tot Schrobnetten gemaakt zynde, te viflchen, op de verbeurte van de Schuiten en nog 600 Gul- dens Boete , daarenboven Wat de Regle- menten omtrent de Groote Viflchery of Ha- ringvangfl: deezer Landen , en den Kabeljaauw. Vangft op het Dogger-Zand en elders in Zee belangt , daar van zal ik in 't vervolg fpree^ ken. In het Reglement van wylen zyne Doorlug- indeProvin. tige Hoogheid op de Houtvefterye in Vriesland, y^LLnd en den 30 January des jaars 1750 in 's Gravenhaa-Gronin£en- ge gearrefteerd, is ook de Viflchery der Bin- nenwateren, aldaar, begreepen (f). Even zo vindt men de Keuren daar omtrent in het Re- glement van wylen haare Doorlugtige Hoog- heid, op de Jagt en Viflchery, inde Provincie vaa (*) 't Zelfde Deel, bladz. 1353. (t) Neder 1. Jaarboeken vaa iJS°y bladz. 4.75* h DEEL» VIL STUK, A J io Eigenschappen IV. Afdeel. I. Hoofd* STUK. Kwaad- Water. van Groningen en de Ommelanden, op 't Vor- ftelyke Lufthuis Dieren gegeven, den 2 Au- guftus des jaars 1752 (*). De verbooden tyd wordt, in de eerftgemelde Provincie, gefteld , vyf Weeken voor en een Week na Mey; in de laatftgemelde , drie Weeken voor en drie Weeken na den eertten Dag van Mey. De Maazen der Netten moeten haar behoorlyke wydte hebben , volgens de maat der Schilden , die aldaar ter Sekretarye van de Steden en Heerlykheden zyn beruftende. Ook wordt het Dobberen of Hengelen met leevende kleine Vifchjes , in beiden , volftrekt verbooden. Nie- mand mag eenige Vy vers , Wateren of Graften, befmetten of vergiftigen , of eenige andere verboodene Praktyken gebruiken, om den Vifch te vangen of te vernielen , op de Boete van 100 Guldens in de Provincie van Groningen en in die van Vriesland op de Boete van 20 Gul- dens, benevens LyfftrafFe naar goedvinden van den Regter. 't Is bekend, dat 'er, behalven het grypen met de Handen onder Water, verfcheide Ma- nieren zyn , om al den Vifch , uit zekere Rivier of Meirtje , te doen boven dryven , en dus met gemak te vangen zo veel men wil , of ook te doen fterven. De Amerikaanen weeten zulks te doen door middel van zeker Hout, waar mede zy zelfs het Water zodanig bederven, dat (*) De zelfde van 1752 , bladz. 13*$. DER VlSSCHEN. II dat het voor den Menfch Vergiftig wordt, Het iw Water te Amfterdam, dat uit Rivier- en Zee- Afdeel, Water is famengefteld, heeft ook fomtyds die TT k 4 Hoofd- Eigenfchap , dat het de Viffchen doet boven Stuk» dry ven , en dan wordt het Kwaad Water genoemd. Miffchien komt dit door zekere Zwavelagtige uitwerping van den Modderigen Grond (*). Voorts kan men door middel van zekere kleine zwarte Boontjes, die men Kokkels *, en ook * CoccuU wel , om deeze reden , in 't Hoogduitfch Fifcb. Kórner noemt, (wordende ons uit de Levant toe* gebragt,) in 't Water te werpen, de Viffchen dronken maaken, zo men 't noemt. Tot het vangen der Forellen , in Duitfchland , maakt men, daar toe, fomtyds van ongeblufchte Kalk gebruik. De gefchubde Viffchen zyn , in 't algemeen , niet alleen eetbaar, maar ook een gezonde Spy* ze ; weshalve het Eeten derzei ven aan de Israë- liten werdt toegelaten. Op fommige plaatfen, egter, fchynenze nadeelig te zyn. Het meefte deel der Viffchen van Visie de Providence, een der Bahama-Eilanden , zegt zeker Schry ver (f), veroorzaakt zwaare Pynen in de Gewrichten, aan de genen die 'er van eeten : Pynen die eeni- gen tyd duuren en op ?t laadt eindigen met een Jeukt (*) Dit denkbeeld wordt my daar door beveftigd , dat in de Doode Zee , welke, gelyk men weet, fterk met Jooden- lym (Bitumen) is bezwangerd, geen Vïfch kan leeven. (|) Lettre a TAuth. des Tranf, FhiL dans les Colk&. Jicadermques. Tom. II. p, melden Engellchman toont het tegendeel. Ook stuk. zou 'er een weezentlyke Coïtus , en uitwendi- ge Teeldeelen , in de Salmen zyn waargenomen ; waar uit men befluit, dat de Eijertjes derzei ven bevrugt worden , terwyl zy nog in 's Moeders Lighaamzyn (*). Zie hier, wat de Heer de Büffon dien aangaande zegge. „ De Mannetjes Viflchen naderen het Wyfje, volgens de „ ten tyde van het Kuicfchieten : het fchynt „ zelfs dat zy zig Buik tegen Buik wry ven : 3, want het Mannetje keerc zig, fomtyds, op „ de Rug , om den Buik van het Wyfje te 3, ontmoeten; doch niettemin heeft 'er geene 3, Koppeling plaats , dewyl het noodig Lid daar „ toe hun ontbreekt , en , wanneer de Man- 3, netjes Viflchen het Wyfje zodanig naderen, „ gefchiedc zulks niet, dan tot uitfpreiding van 3, het Vogt , 't welk m hunne Hommen 3, vervat ware, op de Eijeren van Kuit, die 3, het Wyfje dan laat loopen. Het fchynen „ de Eijeren te zyn, die hun aantrekken, meer 3, dan het Wyfje : want , indien hetzelve op- 3, houdt met Kuit fchieten, laat het Mannetje haar vaaren * en volgt driftig de Eijeren, „ die (*) Zie het Vertoog over de Paaring en Voortteeling van den Salm , in het IV* DEEL, de* Uitgez. Verhandel* Amh Ï759, bladz. 236. LDEEL. VIL Stuk, STUK. 16 Eigenschappen IV. die door den Stroom weggevoerd of door Afdeel. n den Wind verltrooid worden. Men ziet I» „ hem honderd maal heen en weer gaan, „ op alle plaatfen , daar Eijeren zyn : t is ze- „ kerlyk niet uit Minnedrift jegens het Wyfje, „ dat hy zig alle die beweegingen geeft: 't is „ te verwonderen zelfs , dat hy haar dikwils „ niet eens kenne : want men ziet hem zyn Vogt uitlpreiden over alle Eijeren die hem „ voorkomen , en dikwils voor dat hy het Wyf- „ je ontmoet heeft (*)." Zie daar een zeer aanmerkelyk verfchil , tus- fchen Waarneemingen en Waarneemingen. Terwyl ook de Autheur van het zo even ge- dagte Vertoog verzekert , dat de Salmen niet alleen een Vulva , maar de Hommers zelfs eea Penis hebben , die, door drukking op den Buik , drie. agtfte Duims lang uitkomt , en waar de Hom dan uitloopt ; zegt de Heer Linn wils (*) Dit waar zynde , zou men h?er een immer zo waar- fcbynlykc reden in kunnen vinde i van het Vuu en der Zee, aan de Stranden, op zeke.e tyden dei, Jaars, 't weiic fommi- gen aan zekere Diertjes, 'anderen aan een Oiieagtigheid ioe~ fchryven Zie 't VI. Deel der tzogu Vtr handelingen, I.DWL. VlLSTÜJt B 2 20 Eigenschappen IV. „ dikvvils doodelyk is, gelyk de Kalmukkcn my Afdeel. ^ berigt hebben. De Itaelmani derhalve, hoe- Hoofd- >» wel zy naar de Kuit van Salm, gekookt , zeer stuk, ^ graag Zyn ^ durven die egter , fchoon gedroogd M zynde, niet raauw, en de Hom in 'c geheel „ niet eeten, noch raauw noch gekookt, vree- „ zende daar door tot Byflaapen onmagtig te worden , en niet zonder reden , dewyl een 3, fterke Afgang weinig daar toe aanmoedigt. ,, 't Gene de wydvermaarde LineïjEUS in de „ Karpers waargenomen heeft , dit befpeurdc * Coregom „ ik ook in de Houting * en Salmen : te wee. 3, ten , dat de VVyfjes zeer gretig zyn , om 3> de Hom in te flokken met den Bek. Boven* „ dien heb ik waargenomen , dat de Mannetjes 35 ook de Kuit eeten, 't Is 'er ver van daan , „ dat ik dit als een gevolg zou aanmerken van 3, 't onderlinge Minnefpel. Veeleer vermoed 3, ik, dat hier door de prikkeling vergroot en 33 het Zaad vloeibaarer gemaakt worde : want 33 ik heb nog geen Buis kunnen vinden , die van 5, de Keel naar den Eijerflok loopt, anders dan | Aorta 33 den Stam van de neergaande Hart- Slagader f. 3, Maar 3 op welk een wyze gefchiedt de 33 Paaring en Bevrugting? Antw. 1. Door het 33 tegen elkander aan wryven van den Buik Jokt de eene het Zaad van den ander uit. 2. De 5, Kuit wordt door befproeijing met de Hom 3, bevrugt. 3. De Wyfjes maakcn met de Buik. 3, vinnen een Kuil, en fchieten dejKuit daar in, „ om met Zand, door middel van 't Water, „ be- DER VlSSCHEN* 21 ^ bedekt te worden ; ja de Salmen kiezen Stee- jy# „ nen uit , en maaken zig daar onder holen. Afdeel. , Het Mannetje en Wyfje gaan famen de Ri- * , ry , . Hoofd- 3, vieren op, tot dat zy van Zaad uitgeput zyn, stuk. „ fchieten de Hom en Kuit op verfcheide plaat- # fen : waar in de Natuur haare zorg doet bly- „ ken , voor de vermenigvuldiging. Ook fchync s, de Schepper 5 door een byzonderen tyd,vaa 5, 't opzwemmen der Rivieren , gefchikt te „ hebben voor byzondere Soorten, te hebbeu „ willen verhoeden, dac 'er eene verwarring in „ de Voortteeling mogt ontftaan. Indien 'er ,3 verfcheide Soorten te gelyk in opgaan, zya 3, 'er bewaarders van de Eijeren , en geleiders „ van de Jongen in de Herfft. De Salmen , ia 3, ondiepe Rivieren gefchooten hebbende , fter- 3, ven dat zelfde Jaar; in diepe Stroomen lee- 33 ven zy nog een Jaar; maar, eenmaal uitgeput: 33 zynde, teelen zy niet meer voort. Anders „ beftaat het met de zaak in de Houtingen , 3, en andere opzwemmende Viffchen, die de 3, Eijeren zeer klein hebben". 33 Hoe meer God de Viffchen, tot Voedzel ,3 en Voordeel van fommige Landen , heeft 3, willen doen dienen; zo veel meer Viffchen ,3 daar toe bekwaam , die groote Kuiten en de 3, Eijeren groot van korrel hebben, heeft zy. 3, ce Almagt gegeven. De Salmen zyn daarom „ nergens , op den geheelen Aardkloot 5 me- 35 nigvuldiger , dan in het Ruffifche Ryk , en ,3 komen in hetzelve meeft voor op die plaat- I. Deel. vil Stuk. B 3 i» fen.i 22 Eigenschappen IV. 5, fen , daar hec Aardryk elendigft en armfi is. Afdeel. ^ jn >t yan ? alwaar, van Hoofd- " wegen de Koude en menigte van Sneeuw f stuk* „ geen Beeften gehouden , geen Brood noch „ Moeskruid , veel min Boomvrugten , geteeld „ kunnen worden , is Vifch byna de eenigfte „ Spyze(*)". Nuttigheid De Eijerftokken der VilTchen zyn van zeer van de Kuit. ^ grooc gebrmk . by v00rbeeld die der Sal- ,, men, 't welk de voornaamfte Leeftogt in die Geweften is. Hoe grooter de Kuit ge- „ korreld zy en hoe voedzaamer, zo veel meer „ voedt ook de Vifch. Hoe grooter Eijeren , „ hoe fchielyker vermenigvuldiging : dit ziet men m de Forellen. De Hom en Kuit groeijen aan , naar dat de Vifch in grootte toeneemt, „ en krygen hunnen toevoer , tevens , van den „ neerdaalende Stam der Hart-Slagader ; 't welk „ in de Kabeljaauwen zeer duidelyk waar te „ neemen is. Het Forellen-Geflagt * heeft * Genus 77 ° Truttacwm „ groote Eijeren en de Wyfjes fchieten eens in „ haar Leven; vervolgens, van Kuit uitgeput „ zynde , derven zy. In de overigen , die „ langer leeven, is de Kuit kleiner gekorreld „ en wordt nooit uitgeput > maar groeit fom- wylen weder aan". Uit (*) Van de Koude in 't Ooftelyk deel van Siberië, en dc fchraalheid van den Grond aldaar, vindt men een omftandig Berigt in het V. Deel der Üitgezogte Vtrhanddïngen. blac&« derVisschen. 23 Uit deeze Waarneemingen , die ik , niette. iv. genftaande , de duifterheid , welke daar in , op Afdeel. fommige plaatfen , erkend wordt te zyn, ge. Ho*'FD iragt heb te vertolken ; ziet men , dat de Heer STUk# Steller zo min de bevrugting binnen het Lig- haam, als uitwendige Teeldeelen , in de Vis- fchen erkent ; welk beide , niettemin , in de Salmen , door Dr. Grant was waargenomen (*). En dewyl Steller ook toeftaat , dat de Vifch een Kuil maakt, in het Zand, om haar Kuic in te fchieten, ten einde die bedekt worde: zo vraag ik , of dit geen vrugtelooze arbeid , zo zeldzaam in de Natuur ; ja nadeel ig aan de Vermenigvuldiging zou zyn, indien 'er tevens niet zulk een Paaring onder 't Schieten plaats had, als Dr. Grant befchryfc (|). Is "c ook niet waarfchynlyk , dat deEijeren van de Kuit, die dus , door onderlinge wry ving der Euiken , bevrugt worden, in de Kuil blyven en bedekt worden, ter uitbroeijing; terwyl het Mannetje de overigen , die weg dry ven , na zwemt , en , zo veel mooglyk is, inflokt, als een nutteloos Voortbrengzel ? Ongelyk waarfchynlyker dunkt my, is dit, dan dat de Wyfjes de Hom , eenige da- gen eer zy Kuit fchooten,in den Bek ontvangen zouden; gelyk Linn^us in de Snoek, Baars, Karper, waargenomen hadt (|). Du Verney heeft (*) Zie het IV. Deel der Uit%ez. Verhandelingen , als boven, (t) Aldaar, bladz. 239. (|) ARTEDI. Part. Pi/c. p. 35. I. Deel. VII. Stuk. B 4 IV. Afdeel. L Hoofd. STUK. Mismaakte ViiTchen. 24. Eigenschappen heeft reeds aangemerkt, dat de Wyfjes der Viffchen haar Kuit niet fchieten dan na de Paa- ring, welke, zegt hy, ,oogenblikkelyk ge. fchiedt (*> De Heer Pontoppidans merkt insgelyks aan , dat , wanneer de Kuiters , onder de Salmen, vaardig zyn om Kuit te fchieten , de Hommers daar by komen , en hunne Hom daar over laa- ten loopen; tervvyl zy beiden zig zeer krom buigen, 'c welk het Zaad uitperft. De meefte Soorten van Viffchen , zegt hy , die van Kuit voortteelen , komen jaarlyks hier onder 't Land; waarfchynlyk tot geen ander einde, dan om, ïn de ftille Inhammen van de Zee , met veilig- beid voort te teelen. De Ondervinding, naa- melyk leert , dat zy vol en dik derwaards ko- men , doch dun en ontledigd weer vertrekken : ja , *t is aanmerkelyk 3 dat zy , tegen den Te- rugtogt , eenige kleine Steenen inflokken , die men in jde Rob vindt , als tot ballafl: in plaats van het gefchooten Zaad. Als de Viffchers zulke Steentjes vinden in de Buik der Viffchen , zo oordeelen zy , dat dezelven zig tot hun ver- trek gereed maaken * en volgenze derhalve, met hunne Netten, eenige Mylen verder , en op de groote Zandbanken naa (f). De mismaaktheid , die men in veele andere Die- (*) Oeuvres Anatomiques. Tom. II. pag. 550, (t) mmtl $ift bon ^ortuesen. II. Th, bl. 19J. Aantek. 1. DER VlSSCHEN, 2$ Dieren vindt, gelyk dac zy twee Koppen of lY. twee Staarten hebben , en wat men al meer aan Afdeel, de kragt der Inbeeldinge in de Vrouwelyke Sexe I. toe mag fchry ven ; heeft zeer zeldzaam in de ^°°£D~ Viffchen plaats. Daar zyn 'er , evenwel , tegen gewoonte gevlakt , of met fcheeve Staarten, en dan zegt men , dat de Vifch gefcbrikt heeft. Het gemeene Spreekwoord, zo gezond als een Vifch, fchynt toegepaft te kunnen worden op de gefteldheid der Ingewanden, welke naauw- lyks ooit, in levendige Viffchen, feilt. Men vindt £gter de Lever wel met Wormen bezet, en fommigen zyn met den Lintworm zeer ge- plaagd. Men ontmoet 'er ook, die oogfchyn- lyk kwynen , 't gene my van een ervaren Vifch» vrouw verzekerd is plaats te hebben in die Ka- beljaauwen, daar zo wel Hom als Kuit in is, van Dr. Baster waargenomen en afgebeeld (*/ Leeuwenhoek, wien iets dergelyks voorgeko- men is , (getuigt deeze Heer,) was van gedagten, dat die Kabeljaauwen het eene Jaar Hom het andere Kuit fchieten ; alzo zy het beide , zo hy oordeelde, niet op één tyd kunnen doen (f). De magerheid , ondertuflchen , fchynt wel het tegendeel aan te duiden. Deeze laatfte Autheur was van verbeelding , Langiee- dat de Viffchen nooit van Ouderdom derven. vendheid Zy zyn, inderdaad, veele Toevallen onderhevig in (*) Natuurk. Uitfpannïngen. I. DEEL. bladz. 157, (j-) Zendbrieven. II. Vervolg, bladz. 257. X, Deel. VII. Stuk» B J 26 Eigenschappen IV, in hun Element. Behalve de Lugt , welke zy Afdeel. zq wej noocjjg hebben , als de Vogelen en Land- Hoofd* bieren > brengt de kwaade gefteldheid van den stuk. Dampkring hun fomtyds om 't Leven. Het eerfte blykt in het fterven van de Viffchen on- der 't Ys , dat in kleine Meirtjes , Vyvers en Slooten, zo dikwils gebeurt, indien men hun, door By ten te maaken , geen Lugt geeft. Ver- wonderlyk is het te zien, hoe de VifTchen zig , fchoolswyze , derwaards vervoegen , om dien Levens adem ic te haaien (*). Evenwel heeft dit geen plaats dan met zeer dikYs. Van het an- dere zag men een aanmerkelyk voorbeeld in den jaare 1759, toen de Wateren , door de zwaare Hitte en Droogte, in de Maand July, dermaate befmet werden, zo 'c fchync; dat' men, door ons geheele Land , een menigte Vifch op 't Water dood zag dry ven. De Karper, Snoek, Baars en Voorn 5 niet alleen 3 mapr zelfs de Paaling , hadt 'er aandoening van : by 't openen werden de Ingewanden bedorven en vol Wor- men gevonden (f). ouderdom. Hier uit blykt dan, dat die Langleevendheid der Viffchen niet toe te fchry ven zy aan hunne befchutting door 't Element, waar zy in leeven, voor (*) In 3t jaar 174.0 zag ik met verwondering , hoe de Byten in de Binnewateren by Enkhuizen , die zeer Vi fchry k zyn, van Vlfch krielden, welke daar kwam Adem fcheppen, en waar van men 'er , zo veel men wilde , met de hand kon grypen. (f) Nederl* Jaarhcfen van 1759 > bladz. 7*9 , 790, derVisschen. 27 voor de aandoeninge van de Lugt; gelyk de IV. Heer de Büffon zig verbeeldt. Dat hunne Afdeel» Beenderen altoos van gelyke hardheid blyven, Hc^FD. kan 'er wel een Gevolg , doch geen Oorzaak stuk. van zyn. Zyn Ed. merkt aan , dat men den Ouderdom der Viffchen , eenigermaate , ont- dekken kan , door met een Mikroskoop te on- derzoeken , uit boe veel blaadjes hunne Schub- ben famengefteld zyn (*)♦ De Graaf van Maü- repas, zegt hy, hadt in de Grafcen van zyn Slot, te Pontcbartrain , Karpers , welken men met zekerheid wift , ten minfte , honderd en vyftig Jaaren oud te zyn (+)♦ Omtrent den Ouderdom der Forellen of waamee- Forelagtige VilTchen *, vind ik de v°lgen-m!£g^ de Waarneemingen van den gemelden Stel- Truttace- lerüs. u Uit hoe meer plaatjes de Vlie-""** 9 zen die de Kieuwen dekken f beftaan , zot Membra- , veel grooter wordt de Vifch. Jndien 'er der^tioft^ , halve veelen veertien , zestien , agttien of , twintig hebben , kan men daar uit ligtelyfc ? befluiten , dac de Vifch jong zy. 2. Hoe , dikker en korter de voorfte Beentjes der Rug- , vinnen , en der Vinnen agter de Navel § zyn, 5 Poft an~ , zo veel grooter wordt dc Vifch : indien dee- fch^ndyk" , ze Beentjes niet naauw keurig geteld noch^ *W2W* , gezien kunnen worden, voor dat de Vifch , gekookt is, dan blykchet,dat de Vifch jong (*) Dit hadt Leeuwenhoek tecds waargenomen. (O Hift. Ndturelle Gener. T. III. p. $57. L DïiïL. Vil. Stuk* 28 Eigenschappen IV. » ZY* 3* ^oe meer byhangzels 'er zyn , en Afdeel. 59 hoe langer zig dezelven voorby den uitgang I: „ van de Rob uitftrekken , zo veel grooter worde ^tuk!" » de Viich 9 ten zy dezelve zeer klein zy- De reden is , dat 'er zo veel meer ruimte wordt ver- „ eifcht ,om 't Voedzel van een groot Lighaam te bevatten. 4. Hoe grooter het getal der „ Wervelbeenderen is , zo veel grooter wordt „ de Vifch. Indien hy 'er veeien heeft, die „ klein zyn , dit is een teken , dat de Vifch nog „ zeer jong zy. Dus is , in de Jongen , ook de famenhang kleiner van de bovenfte en 59 grooter die van de onderfte Wervelen , en de fJsiafiiel' » vafte üitftekken* gaan 'er gemakkelyk af (*). Aanmerkin- Die zelfde Heer heeft 'er nog deeze keurige sen' Aanmerkingen , omtrent de Viflchen , byge- voegd. Hy vraagt : „ u Of den Lampreijen „ en Stoppelruinen de zydftreep ontbreeke en 5, waarom ? MilTchien hebben zy de Spieren „ fpiraal» of de Wervelen zyn zonder Graaten „ en Uitftekken. 2. Of de Kraakbeenige, die „ Kuit fchieten; gelyk de Steur, geen zyd* ftreep hebben , dewyl zy met de voorgaan- den overeenkomen? 3. Of de laatftgemelde de .Neusgaten dubbeld hebben, om dat zy, „ boven de Oogen, met Gehoorgaten zyn voor- * Siftmpli- » zien^ Anders f zal het zeer zeker zyn , dat m „ de Neusgaten der VilTchen zo wel Werk- je tuigen zyn van 't Gehoor als van de Reuk. (+) Nov. Commmt* Jcad. Petrop. ut fupra. p. 413. DER VlSSCHEN. 29 4. Staat te onderzoeken , wat van een leven» IV. digen Vifch worde, indien men 'er , eer men Afdeel- hem in 't Water * doe , al het Slym afïtryke u**FDm „ met warm Water. 5. 't Is zeker , dat de stuk. 0 Viffchen van Smaak niet onbedeeld zyn; de- *nn aqua9 5 11. waarfch. „ wyl zy het eene Aas boven 't andere verkie- nu aqu*, „ zen , en fommig in 't geheel niet hebben immtutUT „ willen. 6. Dat hun Vernuft niet klein zy, „ blykt uit de Salmen,die in 't Land vanKamt- „ fchacka onderzoeken , op welke plaatzing ,, de Schutting laagft zy, om 'er te beter te „ kunnen overfpringen , en , als 'er een is over- „ gefprongen , wordt hy gevolgd van alle de ove- „ rigen ; ja , zo zy 'er niet over kunnen fprin- „ gen , van wegen de hoogte der Schutting , dan durven zy Gaten f booren onder dezelve , en , ^J^ulos „ indien 'er zulk een opening is gemaakt , zal niet Cumcuhs „ één Viffch miffen in dezelve te vinden (*). Ik gaa nu over tot de algemeenfte Eigen- Het zwem- fchap der Viffchen, het Zwemmen naamelyk. Veele Viervoetige en Kruipende Dieren , ja de Menfchen, en eenige Vogelen zelfs , kunnen dit ook doen; doch de Viffchen zyn 'er, ver uit, de baas en Leermeefters in. Hun Lighaam be- vindt zig, door de Natuur, daar toe bekwaam (*) Wy zouden hier kunnen byvoegen , hoe wy in onze Karpers dergelyke Slimheden , die zeer naar Vernuft gely- ken , ontdekken en waarneemen ; 't welk de reden is , da^. die zo moeielyk te vangen zyn , inzonderheid de Ouden: want het fchynt , dat in de Viffchen ook het Vernuft met ès Jaaren toeneemt, X.Deel. vil. Stuk, '? 30 Eigenschappen IV. Afdeel. I Hoofd- stuk. gemaakt en als tot Zwemmen gefchapen. Men befpeurt , immers , dat die Schuiten en Sche- pen fnelft zeilen kunnen, welker Hol gefatfoe- neerd is als een Vifch. Ten anderen zyn zy voorzien met de noodige Werktuigen , Roer en Riemen , die hun in (laat (lellen , om tegen een fterken Stroom op te zwemmen. Veelen verbeelden zig, dat de Vinnen der Viflchen de Riemen en de Staart het Roer zy; doch dit denkbeeld is valfch. De Borflvinnen, die dan eigentlyk de Riemen zouden moeten zyn , komen klaarblykelyk veel te kort en zwak voor, om de Viflchen die fterke beweegingen te doen maaken , welke in het voortfehietea plaats hebben. Zy gebruiken , buiten twyfel , daar toe de Staart , in welke ongelyk meer kragt is. Dus zien wy, dat de Prikken en Aaien, die naauwlyks Vinnen hebben ; ja de Slangen , die 'er geen hebben ; evenwel fnel voortkomen in het Water. Wy zien ook de Viflchen , on- der 't Zwemmen , hunne Staart geduurig be- weegen, inzonderheid de Staartvin, en de nood. zaaklykheid daar van, tot het Zwemmen , neem ik duidelyk waar in Vifchjes , wien ik de Staart- vin heb afgeknipt. Zulk een Vifchje maakt met het (lompje zo veel te grooter beweeging en zwemt zeer fober ; terwyl een Vifchje, daar ik de Borflvinnen heb afgefneeden , naauwlyks minder fnel voortkomt ; doch het waggelt , valt overzyde en heeft geen beduur. Dikwils ook zie ik, dat een Vifchje, in 't Water (lil (taan- de, DER VlSSCHBN, 31 dc , niettemin de Borftvinnen geduurig beweegt 9 m gaande zelfs, onder die beweeging , en als door Afdeel* dezelve , ageer uit. ' I? Uit hoofde van dit alles fchroom ik niet, stuk." met den vermaarden Borelli , te verzekeren ; De staart is dat de Staart f in de Viffchen , het Werktuig ^g^k"t van 't Zwemmen zy. Men moet zig deeze Zwemraen" Schepzels voordellen als een Schuit , die met een lange fterke Riem, op 't Agterfteven, ge- wrikt wordt; terwyl een ander, met twee Hoos- vaten, by voorbeeld, in plaats van Riemen, dezelve voort zou willen fcheppen. Niemand zal twyfelen , wat meeft doen zou tot den voort- gang* Ook heeft Borelli aangetoond, dac de Viflchen hun zwaarheids middelpunt niet, ge- lyk de Vogelen , om laag, maar boven het mid- delpunt van hunne figuur , en dus in de Rug hebben. Derhalve zyn de Borftvinnen hun , als Vleugels, noodig om zig op te heffen en in poftuur te houden ; terwyl de Buikvinnen hun als Pooten dienen om op te ruften en de Aarsvinnen met de Rugvinnen tot hun beftuur, zo LiNNiEüs aanmerkt. Ik geloof, egter, dat alle die Vinnen elkander, zo wel in 't zwemmen, als in 't omdraaijen , en inzonderheid in zig fchielyk tegen te houden in hunne vaart, tot behulp ftrekken. In de Platviflchen , die dun en breed van Lyf , en aan den geheelen omtrek van hetzelve gevind, ja als gevlerkt of gevleu- geld zyn , gelyk de Rochen ; hebbende de Staart zeer dun ; kan men klaar zien , dat de Vlerken ldeejl. vil stuk, tot 32 Eigenschappen IV. tot zwemmen dienen en de Staart tot beftuur# Afdeel, j} aar ^e fjaa1*jen jn tegendeel , hoe zeer ook ge- Hoofd. v*nc* 3 een duidelyk blyk geeven van de kragc \ stuk. die 'er plaats heeft in de Staart der Viffchen van dergelyke figuur. Lugtbiaasjcs. Hct voornaam fte, dat de Viffchen in 't Zwem- men behulpzaam is , is dat zy nagenoeg van de zelfde zwaarwigtigheid zyn , als het Water , en tevens, dat zy zig ligter en zwaarder kun- nen maaken, naar welgevallen. Hier toe die-* nen hun de Lugtblaasjes , die in de meefte Kraakbeenige Viffchen , uitgenomen de Steur , en in de Wal viffchen , wel ; doch onder de Ge. * pi/ces fchubde of zogenaamde Graat-Viffchen * zei- Spinofi den , dan in de Schol , Bot , Tong en dergely. ke Platviffchen , ontbreeken. Cardanus heeft het derhalve zeer mis, wanneer hy fchryft, dac dit Blaasje in de Aaien niet , maar in de overi- ge Viffchen al gevonden worde. Artedi fpreekt omflandig van de verfchillend- heid, die daar omtrent in de Viffchen plaats heeft. Sommigen hebben het enkeld , gelyk wy dit zien in de Snoek, Baars, Kabeljaauw, Salm en veele anderen ; in eenigen is dit Blaas- je, als 't ware, dubbeld, of weezentlyk ver. deeld in twee holligheden, van welken de ag- terfte de grootfte is; en wel overdwars, gelyk in de Karpers; of overlangs, gelyk in de Meir. val. In eenigen , als in de Karpers , Baarfen , Snoeken, Kabeljaauw, Salm, Steur; ftrekt het zig door den geheeien Buik, van het Mid. del- DER VlSSCHENs 33 delrifc tot de Navel uit; in anderen wordt het iv. door een Vlies van den Buik afgefcheiden. Men A^ee** vindt het fomtyds vry geplaatft ; fomtyds is het Ho**FD over de geheele langte aan de Ruggegraat gehegt; stuk* als in de Salmen* Snoeken , Baarfen$ enz. In alle Viflchen > die hetzelve hebben * is een Ka. naai , of Lugtbuis , die , van de Rob of derzei ver mond afkomftig* in de enkele Blaasjes aan der- zelver end of midden; in de dubbele aan de laagfte Kwab haare inplanting heeft; gelyk in de Karpers , Braafems , Voornen en dergely* ken* 't Gebruik vari dit Kanaal is de Lugt in- en uit te laaten; van 't Lugtbiaasj? dezelve in te hou Jen: door welk middel het gefchiedt5 dat de Viflchen , welker zelfftandigheid zwaarder is dan die van *t Water * zig daar mede evenwig- tig of ook ligter kunnen maaken 3 en dus tot de Oppervlakte opftygen, Wy zien > naamelyk, dat de Platvisfchen , Oefters en dergelyke SchulpvilTchen , wien dit Blaasje ontbreekt , zulks niet kunnen doen. Indien men 'c zelve met een Speld of ander Werktuig kwetfl of fcheurt, is de Vifch daar ook onmagtig toe. Borelli verhaalt, dat hy , op de Proef-ondervindelyke Akademie van den Hertog van Toskanen 3 te Florence , onder de Lugtpomp dit Blaasje hebbende doen barften , waargenomen heeft, dat deeze Vifch , terwyl hy nog een geheele Maand in de Vyver leefde, niec anders deed Ie Deel. VII. Stuk, C dan 34 Eigen s~c happen IV. dan langs den Grond kruipen , gelyk de Platvis* Afdeel. fcben ~n Hoofd- De manier, egter, op welke dit Lugtblaasje stuk. uitgefpannen wordt in een zelfde Lugt, kwam deezen Italiaan eenigermaate duifter voor. Wy begrypen ligtelyk , zegt hy , dat de menigte van zeer fterke Spieren , die den Buik der Vis* fchen omringen , het Lugtblaasje , daar in vervat , kunnen famenknypen; zo dat, door verdikking van de Lugt, deszelfs Inhoud verkleind worde: doch ik zie niet, op welk een wyze die Lugc kan uitgezet worden , op dat het Lighaam van den Vifch een grooter plaats beflaa ; aangezien de holligheid van hunnen Buik niet kan verwyd worden door de famentrekking der Tuffchen*- ribbige Spieren, even als die van onze Borft„ Miffchien zal 'er iets dergelyks plaats hebben , als met een Blaas, die, door Lugt gefpannen, fa- mengeperfl: zy , en , zo dra men de drukking ver- mindert , zig uitzet. Dus kan men onderftellen, dat het Lugtblaasje der Viffchen altoos eeni- germaate bekneld zy , en , door het verminde- ren van de perfing, zig uitzette. Deeze uit- zet- (*) Men kan hier van zig, op een genoeglyke manier, overtuigen , door kleine Vifchjes , in een Glas met Water onder de Lugtpomp te zetten. Als men dan de Lugt tot zekeren trap verdunt, dry ven zy boven, om dat het Blaasje^ uitzettende , hun ligter maakt; dan weder Lugt inlaatcnde, zwemmen zy als vooren. Dit kan verfcheide maaien her- haald worden , zonder dat zy ilerven ; gelyk ik in jonge Toiljes thans gewaar word. DER VlSSCHEK. 3£ ketting, nogthans, fchynt niet genoegzaam te \ijm zyn om Viffchen, die uit zout in zoet Wa- Afdeed ter overgaan ^ te doen ryzen : weshalve zy , als* ^J^¥D dan, miffchien door de Vinnen zig opheffen, STUk/ om aan de Oppervlakte nieuwe Lugt te fchep- pen (*). Dat bekieedzei, 't welk de Viffchen voor de,De Schub~ ben, aandoening van 't Water befchut , en tevens bekwaam maakt, om 'er , onverhinderd, met groote vlugheid door te ftryken , komt thans in aanmerking. Ik meen hier dat wonderbaare Samenftel van Schubben , die aan de Vis- fchen van deeze Afdeeling , genaamd Graai- Vijjcben *, zodanig eigen zyn , dat men ze van * Pifèëh de Poêeten , met onaartig. in navolging van Salvianus , het Gefchubde Vee\ genoemd vindt, t Sqüamo^ Hier uit blykt tevens , dat de Verdeeling van onzen Autheur op de rederi fteunt: want de Schubben ontbreeken 't eenemaal in die Schep- zeis, welken wy met hem, in de EerPte Af- deeling, onder de Zoogende Dieren geplaatft hebben; de Wal viffchen ën dergelyken, naa? melyk, welker Huid Lederagtig is : en in die tneeftendeels monftreufe Viffchen, deRocheni Haaijen , enz, ; wien van de Natuur , tot ver- góe. (*) J. AlpH. BoRelli. De Motu Ammal. Pars. I. Prop, 211. Ik zie cgtcr niet , dat de zwaarigheid daar door wegge- nomen zy : want om de veelheid van Lugt ^ met een zelf- de gefteldheid van den Dampkring , in het Blaasje te ver- meerderen , fchynt een Werktuiglyke opfpanning plaats té moeten hebben ; die 'er, volgens het gefielde van deezenj Wiskonftênaar , in de VifTchen ontbreekt. h Deel» VII. Stuk» £ t 36 Eigenschappen ]V. goeding van de Schubben , ook een zeer taaijc Afdeêl. Huid, veelal met Stekeltjes of Doornen , ter *• befchuttinge en verweeringe, of met welk een stuk." oogmerk het anders ook zyn moge, is gege- ven. De zelfftandigheid deezer Schubben is Hoorn* agtig of Kraakbeenig. Zy leggen , in de mees- ten, als de Schaliën van een Leijen Dak over elkander , gelyk in fommige Slangen , en dk maakt hun getal zeer groot. Zeker Liefhebber heeft 'er, in een Zandbaars, wel twintigduizend gerekend te zyn. In eenige Viflchen zyn de Schubben uitermaate klein, gelyk in de Zeelt. In de Paaling en Aal, welker Huid by uitftek taay is , heeft de Natuur de Schubben zeer yl en van elkander af, geplaatft, bezorgende de Huid , daarentegen , met een groote veelheid Slym. De Karper, wederom , heeft de Schub- ben by uitftek groot , ja , in oude Karpers, vindt menze wel van grootte als een Gulden. Alsdan beftaan die Schubben uit onbefchryflyk dunne blaadjes ; dewyl *er Jaarlyks een nieuw blaadje over heen groeit: Het verfchil der grootte en figuur van de Schubben , in veertig- derley , meeft inlandfche Viflchen , heeft Dr. Bastei* zeer naauwkeurig in Plaat vertoond. Deeze Heer merkt verder aan, dat de Kleur der Viflchen niet afhange van de Schubben, die in allen wit of Paarlkleurig en doorfchynen- de zyn ; maar van het Vlies , 't welk , onder bet Slym, den Vifch bekleedt. Door een Mi- kros. DER VlSSCHEN. 37 kroskoop gezien , gelyken fomniigen , als die jy, van de Baars en Snoek, naar de Sc Jacobs. Afdebi» Schulpen,of naar zogenaamde Bonte Mantels; an- deren , gelyk die van de Kabeljaauw en Schel- STÜK:#~ vifch, naar de Klipklevers; anderen naar Moffel, fcbulpen of Arke Noachs Doubletten. Alle de Schubben, naamelyk, zyn van boven eeniger- maate verheven, van onderen holrond: veelen hebben ook aan die zyde , welke onmiddelyk het Lighaam raakt , eenige Punten of Stekelc jes , tot vafter inplanting in de Huid. Hec fatfoen der Schubben , van een zelfden Vifch , is ook naar de legplaats, op de Rug, Zyden of den Buik, aanmerkelyk verichillende (*). Omtrent de uitwendige Gefiake der Viflchen ^uitwendige zegt de Heer LiNNjEUS het volgende. Men ver- deelt die in Kop , Lyf en Vinnen. De Kop is famengedrukc (hooger dan breed ,) of neer- gediukt (breeder dan hoog) en platagtig. De Bek heeft de Kaakbeenen , die hem fluiten , be- weeglyk of vaft. Tanden zyn 'er , dikwils* in de Kaaken, Tong of Keel. Twee Oogen hebben zy , ongedekt , met een Oogluikend Vlies: den Oogappel Klootrond: de Neusga- ten doorgeboord , dikwils dübbeld , weinig uit» fteekende. Draadagtige zagte Baardjes zyn 'er fomtyds aan de Lippen ingeplant. De Kieu- wen (*) Zie aangaande dit alles breeder , het Vertoog van den Heer Baster , over de Bekleedzelen van de Huid der Dieren, Verh. der Holl. Macifcbappy. VIf DEELS, 2, $tnk. blads. 746. en zyne Uitfpannmgen. I. DEEL. blad*. 147. Taö. %V9 J.DlBL, VIL STUK, C 3 38 EIGENSCHAPPEN jy. wen zyn geplaatft in Openingen , die naar den Afdeel. gek toe gaapen , van buiten gedekt met Klep* Hoofd- ^CU' ^° °^eü CU t0° &aan' ^n Seta* *s §e' stuk. nieenlyk vier , gegroeid aan een krom Beenig Huk : zy beftaan uit Kamswys gefchikte Straalen^ met een vrye 1'peeling aan 't andere end* Het iyf. Het Lyf der ViflTchen is gefchubd , Slymïg 9 langwerpig, van agterep in een Staart verfraai- lende. Wederzyds heeft hetzelve een Streep, die afgefcheiden is van de middelftreep , dik- wils met Kliertjes geftippeld, zelden met Ste- keltjes gewapend, zo wel regt als krom. Zy t Anus hebben Borft en Buik , en een Navel * , toe den gemeenen uitgang dienende van de Dar- men, Pishlaas en van de Teeldeelen. De Staart, aan 't agterfte van het Lyf gehegt, is vaft vaa zelfftandigheid , niet hol, en fterk gefpierd. Pe vinnen. De Vinnen zyn Vliezig en worden uitge« fpannen door Kraakbeenige Straalen, welken men in fommige ViflTchen , even als Graaten , hard , Beenig, enkeld en fteekende vindt, in ande- ren , week en buigzaam , Peezig , in tweeën verdeeld en ftomp. Derzelver get^l verfchilt zeer: men vindt 'er drie in de Aal; vier, vyf, zes in anderen ; zeven in de Karpers, Braa- fems, Voornen, Snoek, Salm en veelen meer ; agt in drie Soorten van Baars : tien in de Kabel- jaauwen en de meefte VilTchen van dat Geflagt. De figuur is , in de meeften , driehoekig , in eenigen rond of langwerpig vierkant. In allen hebben zy weinig laugte, ten opzigt van het DER V I 'S $ C ft È N. 3S> Lyf; de Vliegende Viflchen , byna alleen, uit- iv. gezonderd. De Kieuwendekzels vindt men Afdeel. voorzien met een geftraald Vlies; behalve in TT h Hoofd- eenige weinige Viflchen. Allen , byna , hebben SÏUK. Borft- en Buikvinnen , van haare plaatzing dus genaamd, De Rugvin is meeft enkeld , zelden dubbeld,in weinigen drievoudig: maar, behalve dezelve, vint men dikvvils een Baftaard-Vin, zonder gedraalde Beentjes, op de Rug. Ageer de Navel, onder de Staart , is een overlangfe Aars vin. Die van de Staart, aan 't end van 'c Lyf, ilaat loodregt in alle de gefchubde Vis- fchen ; doch de figuur is fomtyds rond , fom- tyds gevorkt , fomtyds onverdeeld. Eer ik tot de befchryving der inwendige Dee- Kieuwen, len overgaa, zal ik van de Kieuwen fpreeken, welker uitwendige plaatzing de Graat. Viflchen van de Kraakbeenigen onderfcheidt. 't Zyn Werk- tuigen, waar door de Viflchen het Water, mee Lugt bezwangerd, inhaalen en uitwerpen, zo dat zy den dienft bekleeden van de Longen, in de Vogelen , Viervoetige en Kruipende Die^ ren. Allen 'hebben zy zulke Werktuigen, be- halve de Walviflchen of Walvifchaartige * en * Cetacn de Prikken of Lampreijen , zegt Artedi. Van de vier, ter wederzyde, zyn de naaften aan het Hart de Jcleinften. Ieder beftaat uit een Beenig ftuk , dat meeftal rond is geboogen, en aan de buitenkant van de kromte voorzien met Beenige plaatjes , op een dubbele ry , ge- ïyk de Baardjes aan een Penne- Veder , ge- ï,peel. vil stuk, C 4 khïkh 40 EïCENSCHAPPKN IV. fchikt, en door het Vlies, dat den Boog be- Afdeel< kleedt , daar aan gehecht. De Plaatjes, zelf, Jïoofd zyn van eene Zeiffenswyze gedaante , aan de stuk* verhevenronde kant met langer, aan de holron- de kant met korter Hairtjes bezet , die daar flegts tot de helft der langte zig uitftrekken, De Hairtjes zyn , aan de beide kanten , te fa- men gevoegd door een zeer fyn Vliesje , doch hebben de enden vry. Het holronde deel van ieder Plaatje is aan het verhevenronde deel , van het tegenoverftaande, gevoegd, en zy worden allen te famen verbonden door een Vlies , dat van het onderfte (trekt tot aan het midden der hoogte , en aldaar verdikkende een Soort van Koordje maakt. Het overige heeft een vrye fpeeling , loopende uit in een zeer fyne en buig- zaame tip. Deeze Plaatjes ontvangen, door middel van een zeer dun Vliesje, dat hun be- kleedt , de fyne Takjes , die van dé Vaten t welke door de holligheden der Boogswyze Huk- ken loopen , zo Aderen en Slagaderen , als Zenuwen , af komftig zyn. Het holronde of binnenfte deel , der Beenige Boogswyze of halfronde (lukken , verfchik merkelyk in gedaante. Het heeft , voor eerft , in fommige Viffchen , Knobbels of gladde kor- te uitpuilingen , gelyk in de Karpers , Braa- fems , Voornen , enz. Die Knobbels zyn wel rond , doch ruuw in anderen. In de Salinen vindt menze langwerpig en oneffen of getand. Ja fommigen zyn deeze Boogen , aan de binnen* D E R V I S 3 C H E N. 4r zyde, met lange Haairen als gedraald , gelyk in i\r. de Haring , Elft , Sprot of Sardynen. Eenigen Afdeel* eindelyk , gelyk de Snoeken , hebben aldaar TT \ i o 11 Hoofd. niets dan korte Stekels. STÜK^ Dat de Viflchen niet zonder Lugt kunnen leeven , hebben wy hier voor gezien (*). Men heeft zelfs ondervonden, dat zy niet leeven kunnen in Water, 't welk van Lugt ontbloot is. Ook bevindt men , door middel van de Lugtpomp, dat hun geheele Lyf, als 'c ware, met Lugt doordrongen is. Hunne Kieuwen , derhalve, die de Werktuigen zyn van hun Le- ven , moeten zekere Eigenfchap hebben om de Lugt van het Water af te fcheiden , dat , door den Bek ingenomen , met kragt tuflchen de Plaatjes der Kieuwen heen geperft,en dus weer uitgeworpen wordt. Ook vindt men 't Bloed , in de Kieuwen , veel hooger rood , dan in an- dere deelen des Lighaams ; 't welk geen kleine blyk is, van de vermenging van eenige Lugt- deeltjes met hetzelve, zo de Heer du Verney oordeelt (t). Deze Viflchen komen met de Kruipende Die-^^P d<* ren daar in overeen , dat zy maar ééne hollig. heid in 't Hart en maar één Harts.Oor hebben: van de Viervoetigen en Vogelen verfchillen zy , verder, door dien hun Bloed koud is(|). Men kan, (*) Bladz. 26, ("f) Oeuvres Anatomlques, Paris 1761, Tom. II. p. 507, (4.) Zie 't L Stuk, deezer Nat* Hijïorie, biadz. nj. 3L Deu,, VII. Stuk, C J 4#-, Eigenschappen IV. kan, daar uit, met reden onderftellen, dat die Afdeel. Wry ving , welke in ons het Bloed warm maakt , Hoofd *° m*DC*er &raac* ^7 ^un P*aats heeft. Ook is stuk»" in deszelfs Omloop die byzonderheid , dat al het Bloed, uit het Hart komende , in de Kieu«» wen gaat , en door de Aderen , uit de Kieuwen, naar alle deelen des Lighaams wordt gebragt , byna gelyk in deHaagdiffen en Salamanders (*)• Uit het bovenfte van ieder Boogswys Stuk, eg- ter , komt een Slagader voort , die Bloed aan de Zintuigen en de Herfenen toebrengt , en de weerkeerende Ader vereenigt zig met die, weU ke uit het naafte Stuk komt, ontlaftende zig aan 't andere end, by den wortel der Boogen , in een Stam, die eindigt in de Vergaarplaats Recept acu- van du Verney *. Deeze Vergaarplaats is m Vemeji ancjers £m een gtam ^ ujt fameu looping van veele Aderen gefprooten , die , van de Rug- gegraat, Lever en andere Deelen, voortgeko- men, uitloopen in het Harts-Oor. Het Bloed, door de Aderen uit alle deelen des Lighaams teruggevoerd, naamelyk, wordt uit deeze Ver- gaarplaats in het Hart gebragt. Hier ziet men dan, dat iets dergelyks plaats heeft als in de Vena iv- Poort-Ader f derZoogènde Dieren: dat, naame- lyk , de Aderen Slagaderen worden , gelyk in die plaats heeft, welke uit de Kieuwen terug- komen en zelfs dikker en fterker zyn van Rok- ken dan de overige Aderen (+\ Het (*) Zie 't VI. Stuk. bladz. 109. (|) Oeuvres Anat* Tom. II. p, 5 $7» derVisschsn. 43 Het Hare der Viffchen , digt onder de Kieu. \yé *ven geplaatft,is in 5t grootfte deel Vierkantig, Afdeeu doch in fommigen ook halfrond en platagtig, k JrlOOFD* gelyk in de Karpers, enz. Hec is niet, gelyk STUK. in de Kruipende Dieren en Slangen, in de zelf- 'taart, de holligheid met de Ingewanden des BuiksMaag' cnz* vervat, maar wordt 'er van afgefcheiden door een wit en taamelyk fterk Vlies, 't welk het Middelrift * in de Viffchen maakt. Hunne L?"^* Maag is, in grootte, dikte, figuur, en andere opzigten, grootelyks verfchillende , doch lege in de meeften niet dwars, maar overlangs, ten opzigt van het Lighaam. Men noemeze ge^ meenlyk de Rob, die koud is op ons Gevoel en waar in , dikwils , Schulpjes , Hoorntjes en dergelyke harde Stoffen , gevonden worden ; dienende hun waarfchynlyk , even als aan fom- mige Vogelen , tot behulp van de Verteering. Het grootfte deel der Viffchen heeft aan de Byhangzeis Poort of Uitgang van de Rob f en aan 'c begin der Darmen, zekere Byhangzeis |, van binnen "j" Appendix hol- Derzei ver getal is, op een verbaazende"* Pylort wyze , verfchillende* In de Walviffchen en Kraakbeenige , als ook in de Karpers, Snoe- ken, Braafem, Voorn en veele anderen, vindt men 'er geen : in fomrqige Plat viffchen twee; in de Baarfen van drie tot zeven : in de Haring by de twintig ; wel dertig in de Kabel jaauwen : zeftig en meer in de Salmen en Houting : om- trent tagtig in de Elft en meer dan honderd , ja bykans ontelbaare , in de Steur, Zwaardvïfch I, Deel. VIi, Stuk, q# 44 Eigenschappen jy en anderen. Meeftal zyn zy zeernaauw, byde Afdeel. Darmen te vergelyken, en dikwils lang, gelyfc ï- in de Kabeljaauwen , Salmen ; fomtyds kort en Hst°Jk~ dik> als in de Platviffchen> enz- Omtrent het gebruik vaa deeze Byhangzels , * Appendi- die zeer naar dat van den blinden Darm * in de e.uia c*cx Menfclien geiyken , merkt Stellerüs het vol- gende aan. „ Daar wordt wel een voedzaam „ Sap door afgefcheiden uit het Bloed, dat, „ in den Darm uitgeftort zynde, de Vertee- „ ring helpt en voortzet in de koude Lighaa- ,, men der Viflchen : maar bovendien ftrekken „ zy tot Vergaar, en Bewaar-plaatfen van de „ Chyl ; op dat de Viflchen dus , in tyden „ van gebrek, zig lang in 't Leven zouden kunnen houden. Dit bewys ik voor eerft: f Pancreas „ doordien veele Viflchen zo wel het Alvlees f hebben als deeze Byhangzels; weshalve, in- ,, dien zy alleenlyk den dienit deeden van hec „ Alvlees , 'er dezelven overtollig zouden 3, zyn : ten anderen hebben de Viflchen , 3, hoe grooter zy worden, hoe fchielyker zy 5, groeijen en hoe langer zy Honger kunnen „ lyden , die Byhangzels zo veel grooter en menigvuldiger. Dit blykt my uit de Ontle- „ ding der Salmen, die geheele zes Maanden „ hun Lighaam door fterke beweeging en Minne- 3, drift afmatten, en, geduurende dien tyd,zonder „ eenig Voedzel te gebruiken , leeven." (*). (*) Nov. Cêmmênta Ac ad, PempoL ut fupra* p. 4H« DER VlSSCHEN. 45 Be Darmen zyn in eenige Viflchen, gelyk IV. in de Karpers en veelen van dat Geflagt , byna Afdeel* even lang als het Lyf: in anderen veel langer; aj^ in anderen korter , gelyk in de Prikken. In stuk. fommigen ftrekt het Kanaal der Darmen zig Datmen, , r> , , «kt t • • Lever > enz* regt uit , van de Rob tot aan de Navel : in t grootfte deel der Viflchen is het eens naar bo« ven omgeflagen: in eenige weinigen met ver- fcheide Slingeringen en Bogten omgedraaid , ge- lyk in de Menfch. Dit heeft in de Dolphy- nen , Zwaardvifch en Harder plaats. De Le- ver is ook in gedaante zeer verfchillende : in de meefte Viflchen beflaat zy de geheele lang- te van den Buik niet, doch in die van 't Kar- per-Geflagt ten naaften by. Allen hebben zy een Galblaasje en Milt: ook zyn de Wyfjes, in allen , met Eijerftokken , de Mannetjes mee Zaadblaasjes voorzien. De Nieren maaken , in de meefte Graatviflchen , één Lighaam uit , zynde langwerpig en door den gantfehen Buik zig uitftrekkende. De Pisblaas, die doorgaans op den Endeldarm legt , ontlaft zig door de Navel, al waar, zo Klein verzekert , de Drek en Pis te gelyk uitgeworpen wordt, even als in de Vogelen (*). Een Tong, of eenig bewys daar van, vindt De Tong* men in alle Viflchen. Dezelve heeft in fom- migen een fcherpe, in anderen een ronde punt, en (*) Bonnet , Confid. fur lts Corps Organifés. Amfterd. Tom. II. p. 2*i. I.&SU., VIL STUK, 45 E l G E N S C H A V P E N IV. en in eenigen is zy aan 't end een weinig 'ge^ Afdeel, fpleeten of gevorkt. Men vindtze van boven I. glad in de Karpers en Kabeljaauwen ; getand of ^°?ID* ruuw in de Haring * Salmen, Snoek en anderen» STUK* In 't grootfle deel der Viffchen kleeft zy, on- beweeglyk $ aan het onderfte gedeelte van deii Bek. Dit laatftë , en de Kraakbeenige zelfstan- digheid in de meeften j fchynt haar minder be- kwaam te maaken tot een Werktuig van de Smaak of Spraak in deeze Dieren , en voor- naamelyk te doen dienen tot het zwelgen. In de zulken , daar zy getand is , kan zy > buiten twyfel $ helpen tot het inflokken van hét Aas ; dewyl de Tandjes altoos inwaards ge» keerd ftaan. Dat de gladde Tongen der Graat- en Kraakheén-Viflchen , ook met een flaauwe aandoening van Smaak kunnen voorzien zyn , heeft reeds Ray erkend. Zo min als de Vifichen de Smaak ontbreekt1, h welk uit hunne keuze van Voedzel blykbaar is : zo min kan menze onderftellen van andere Zintuigen ontbloot, of ftom en doof te zyn*; gelyk LinNjeus, op 't voetfpoor van Artedi, heeft gedaan (*). Het een en andere wordt* met kragt, tegen gefproken door Kléin , die uit het voorbeeld der Walviflchen , welker geloey of brullen men meer dan een Myl ver kdn hod- ren, (*) Aquei Elementi muti furdique Volucres. Pifces hi muti furdique ifctheris fbnum.Nnoji audiuiit , Aëris Ticet tremorem fentiant, Syft. Nat, Ed. X. pag. 239* 2+0, DER VlSSCHEN, ren, beweeren wil, dat zelfs de Stem niet aan IV. de Viflchen ontbreeke. Indien 'er iets zoda- Afde£L* nigs in de gefchubde Viflchen plaats had, eg- fj0QFD. ter, dunkt my, zou daar van nader moeten bly- stuk. ken. Hoe groote worden 'er niet op onze Markten gefchraapt , gefneeden en gekapt , die wel blyken geeven van Gevoel, doch niet het minlie teken van Geluid. Het zou nogthans kun- nen zyn, dat zy in 't Water daar toe bekwaam- heid hadden, hun daar buiten, even als het Ge* zigt ontbreekende. Zelfs zyn 'er Viflchen be- kend , die een brommend of fnorkend Geluid maaken , en de Knorhaanen hebben , zo men wil , daar van den naam. Aangaande het Gehoor der Viflchen zyn Gehoor.- van ouds tot heden , zo veele Getuigeniflen en Ondervindingen , dat men zig verwonderen moet , hoe eenig Menfch hetzelve kan ont- kennen (*). Plinius bewyft het, om dat hy, in de Vyvers van Caesar, ieder Soort van Vis- fcben , op het roepen van hunnen Naam, hadc zien komen , en dat zy , in 't algemeen , door Handgeklap famen fchoolden om te Aazen (f). Severinüs zegt, dat in de Lufthoven van den Vorft van Ferrare, de Viflchen door het luijen van een Bengel , om Eeten te krygen , werden fa- (*) Gelyk ook de Franfche Schryver doet van een Thefisy welke door den Heer Klein" wederlegd wordt , in Mantijf* Jchthyol. de Sono & Auditu Pifclum. (T) Hifi. Nat. Libr. X. Cap. 70, J.Djüll. VII. Stuk, 4S Eigenschappen IV. famengeroepen , even of het Kloofterlingen wa- Afdeel. rcn^ Rondelei ius en anderen beveftigen dit Hoofd oo)<' ^ay twyfelcte 'er aan , zig verbeelden- stuk. de , dat nrflchien die Bengel geluid kon zyn in 't Gezigt der Viffchen: weshalve hy oor- deelde, dat zulks agter een Muur of Schutting gefchieden moed (*); Ondertuflchen zyn dee- ze Voorbeelden aan de genen , die Vyvers heb- ben van helder Water, te blykbaar, om tegen* fpraak te lyden. Op de Luftplaats van de Her- togin van Holftein, by Konigsberg, worden , zo ce Heer Kleine aanmerkt , de Viffchen , nog dagelyks , met een Schelletje famengeroepen , wanneer menze eeten geeven wil. Hoe zouden zy dit , in de afgelegene deelen van de Vy vers, kunnen zien, en, indien zy by der hand wa- ren , was de famenroepii g onnoodig (f). • De Heer Nollet heeft , onlangs , door Proefnemingen , die zeer laftig waren , onder- zogt en bevonden, dat het Geluid zig zo wel uit (*) WILLOUGHB. Hifi. Ptfc. App. pag. 28. (t) In de kleine Vifchjes , waar van ik te vooren fprak^ die ik , tot Waarneeming va;i het Zwemmen en andere On- derzoekingen , thans in een ruim Glas heb , befpeur ik , ftil daar by komende , geen beweeging , maar , als ik met de Mond eenig fluitend Geluid maak ; dan worden zy 'er door tot Zwemmen en als in vrolykheid gebragt. Het zelfde wordt in de Goud vifchjes , die fommige Liefhebbers thans in Flelïchen houden en opvoeden , zeer duidelyk waargeno~ men. Hier voegt niet onaartig de Fabel van Arion , op wiens lieflyk Snarenfpel de Dolphynen zig om Jt Schip, daar hy in was, vergaderden. STUK. derVisschen. 49 üic de Lugt, als in het Water gemaakt, on- der Water mededeelt aan de Werktuigen van Afdeeu het Menfchelyk Gehoor (*). Van ouds waren dergeiyke Proeven reeds in 't werk gefield, zo ] Bojsajsno aanmerkt (f), die dezelven bybrengc om 't gevoelen [van Aristoïeles, dat de Vis. fchen met Gehoor bedeeld zyn, te beveftigen. Het blykt derhalve , dat de Viffchen onder Water kunnen hooren , indien zy maar een Gehoortuig hebben. Du Verney, nu , hadt getoond, dat al- le Viffchen met Oorgaten zyn voorzien, doch in de meefien waren die openingen , uitwendig , naauwlyks te vinden , en zo klein , dat men 'er den Kop van een kleine Speld , ter naauwer nood, kon inbrengen. In waards ■> liepen dee. ze Gaten uit in verfcheide Beenige Cirkels, die met elkander gemeenfchap hadden , en waar in de Gehoorzenuw zig op de zelfde wyze ver- fpreidde, als in de Vogelen (].). Zodanige half- cirkelswyze Kanaalen hadt Geoffkoy in de Roch gevonden, en hy zou zyn Onderzoek ook toe het Gehoortuig der Viffchen hebben uitgeftrekt, indien hy niec door de Dood was weg gerukt geweeft (§> Het (*) Mem. de VAcad* Royale des Scienc. de Paris , de 1'Ann. 1743. ("(") Recreaüo Mentis & Oculi , in Contempl. Teftaceorum. Komx 1^84. P- 258. (|) DU VEJRNEY Oeuvres Anaiomiq. Paris 1761. Tom. II. p. 536. ($) Mem. de Math. & Phyf. Tom. II. Paris 1757 , en uit dezelven in de Uitgez. Verhand. V. DEEL. pag. 2^7. L Deel. VII. Stuk. D 50 Eigenschappen IV, Het Gezag egter van den beroemden Wil. Afdeel. lk ^ dje verkiaar(je 9 fat de VifTchen geen Ge- Hoofd hoorzenuwen hebben, fcheen dat alles om ver stuk. te ftooten. Dit gaf den vermaarden Hoog- leeraar Pc Camper aanleiding, om naar het Her- fengeftel en de Zenuwen, der gefchubde Vis- fchen , een naauwkeurig onderzoek te doen. In 't Werk van Collins, dat zyn Wel Ed* erkent niet gehad te hebben, zyn de Herfenen van Haaijen en Rochen niet alleen , maar ook van Kabeljaauwen , Karpers, Snoek en andere gefchubde , als ook van Schol , Bot en verfchei- derley PlatvifTchen meer, in Plaat vertoond en befchreeven. Ik vind daar in, nogthans , wel van Gezigt- en Reuk-Zenuwen , maar niet het minfte van Gehoor-Zenuwen gefproken (*) : zo dat de Heer Camper weinig dienfï daar van ge- had zou hebben, en niet te minder nut ge- daan heeft, met dit Stuk op vafte voeten te ftellen door zyne navorfchingen (f). Gehoor-ze- Deeze Hoogleeraar vondt het Herfen- en Ze- nuwen* nuwgeftel, in de Spilrondagtige Graatviflchen , eenigermaate gelyk in ons Hoofd. Zyn Weï Ed. heeft Kabeljaauwen , Schelviflchen en Snoe^ ken , onderzogt , en in die allen een zeer duide- lyke Gehoor-Zenuw ontdekt , welke tuffchen het vyfde en zesde Paar haaren oorfprong heeft, en (*) CollïNS Anatomy. Lond. i6%$. Tab. LX-LXVIII. (t) Verband, der HolL Maatfchappy. VIL D. I. $f, HaajrL 1753, bl. J9« ER V I S S C H E N. 51 cn zig , zeer aartig , in kleine Takjes ver- fpreidt over het Beursje, waar in de Gehoor, beentjes vervat zyn. Deeze Zenuwen zullen het waarfchynlyk zyn , daar Willoughby ge- dagten op hadt , dat zy Gehoor- Zenuwen wa- ren, die met veel fyne takjes 'in twee Klierag- tige, naar Lil of Styfzel gelykende Lighaamen verfpreid werden in de Rochen , hoewel zy ook Takjes naar elders afgaven* „ Deeze Lighaa. „ men , zegt hy , raaken aan de Huid van die Gaten, welke voorby de Oogen in dit gant. 3, fche Geflagt worden gevonden ; weshalve wy „ die Gaten voor Oorgaten houden , en geecs- zins twyfelen, of deeze Viflchen zyn met n Gehoor voorzien (*)." De Heer Geoffkoy heeft het Gehoortuig van den Roch zeer omflandig en naauwkeurig , befchreeven en afgebeeld (f). Hy vondt 'er een Portaal in , een Doolhof en drie Kanaalen of Gehoorbuizen , benevens verfcheide Ope- ningen, die naar de Herfenen doorgaan. Ook vondt hy, in 'c Portaal, een Lighaam van groot- te IV. Afdeel. iJ Hoofd- stuk* (*) Will. Hifi. P'tfc. Oxon. 1685. p. 70. Zo dat men op de rekening van dien Autheur niet ftellen kan , te den- ken , dat de Vittchcn niet hooren. 't Gezegde van WilXiS is niet door hem aangehaald , maar door Ray , van wien de twee eerfte Boeken zyn. Aan den anderen kant fchynen die ronde Lighamen , welken men in de Roch vindt , niet door Ray befchreeven te zyn, maar door Willoughby: want het derde Boek , en de volgende , zyn van deezen laatften. (t) Zie het V. Deel, der Ukgez. Verhand, als boven» , I.Deel. VIL Stuk. D 2 52 Eigenschappén IV. te als een Erwt , beftaande uit een zagte zelf. Afdeel, ftandigheid , dat hy zig verbeeldde voor Ge- TT *• hoorbeentje in de Roch te verftrekken. Klein Hoofd- j stuk. ftelc dezelven overeenkomftig met de Beentjes , die men weleer in de Koppen der Viffchen ge- vonden , en in de Geneeskunde gebruikt heeft uit de Karpers en Baarfen. Gehoor- Van ouds zyn deeze Beentjes , reeds , aan- eentjes, gemerkt ais de inwendige Werktuigen van 'c Gehoor; gelyk Severinus doet in navolging van Casseeuus. De Heer Klein vindt in de meefte Viffchen niet één maar drie Paaren van die Beentjes; gelyk 'er Casserws reeds zes ge* vonden hadt in de Herfenen van een Snoek. Evenwel hebben de meefte Schryvers maar ge- wag gemaakt van één Paar zulke Beentjes , om dat de twee ver de grootften zyn; gelyk men die ook, zeer gemakkelyk, in de Kabeljaauw en Schelviffchen vindt, In alle Viffchen leg. gen zy niet op een zelfde plaats. In de lange Koppen der Graat- Viffchen , die in langagtige en breede Snoeten uitloopen , het eerfte Paar of de twee grootften gevonden hebbende, zege Klein, zyn de naaften daar aan, agterwaards, de Hamerbeentjes : het derde Paar legt aan 'c end van 't eerfte, naar den Bek toe, in een byzonder Vliesje, dat egter met de anderen is verknogt. In de Koppen van Karpers en der- gelyken, leggen de kleine Beentjes dieper in *c voorfte van den Kop, wederzyds, als begra* ven: DER VlSSCHEN. 53 ven: zo dat men een fcherp Mes noodig heeft ]y. om de Zakjes te vinden. In fommige Kraak- Afdeel» beenige Viffchen komen zy zeer moeielyk Ho*#FD voor (*). STUK» De Beentjes , uit verfcheide Soorten van Vis- fchen, zyn, door deezen Autheur,zeer naauw. keurig, afgebeeld. De Heer P, Camper merkt aan , dat dezelven , in 't algemeen , getakt zyn als Zaagjes , gelyk menze ook in fommigen noemt, en dat zy fchynen onder gevoed te wor- den» Of zyn Wel Ed. hier door verflaat van onderen 9 en wat dan het onderfte gedeelte zy, weet ik niet. Te vooren hadt zyn Wel Ed. gezegd : „ Binnen deeze Beurs legt het Steen- „ hard Gehoorbeen , [dat hy afbeeldt,] zo als „ het fchynt geheel los , waarfcbynelyk even- „ wel met dunne Vliesjes gehegt , door welken „ het gevoed wordt". Hoe 't zy ; deeze Beurs , merkt zyn Wel Edele aan , is Kraak- beenig, van figuur als een Schuitje, boven open , agterwaards gehecht aan de Beenige brug, die de voorde en grootfte hol te $ waar in de drie halfcirkelswyze Kanaalen uitkomen , van agteren bepaalt (f). De Heer Camper , vervolgens overgaande om de wyze van hooren in de gefchubde Vis. fchen te verklaaren, verbeeldt zig, dat het Ge* hoor (*) KLEIN. Hiftor. Pifc Miff. h (t) Vtrh* der Holl. Maatfeh. als boven, bladz. 103, £ DïKL. VII, STUK, D 3 54 Eigenschappen IV. hoor in dezelven op dergel yk een wyze ge- Afdeel, f^j^ . a]s piaats fjeefc \n je mededeeling van Hoofd- Geluid van harde Lighaamen , door drilling , stuk. en onmiddelyke aanraaking , zonder tuflchen- komfte van de Lugt ; 't welk omtrent op 't ge- ftelde van Linn&hs uitkomt (*). „ Want (zegt „ zyn Wel Ed.) de gefchubde Viflchen heb- „ ben geen Gehoorweg ; de drilling van het Water kan derhalve niet anders dan aan hun nen harden Kop medegedeeld worden , bin- nen welken het Werktuig van 't Gehoor „ rondom beflooten is in een BeenigeKas, op- gevuld met Lilagtige Stoffe, bevattende één of meer, los leggende Beentjes." De Heer le Cat hadt den Kop der Viflchen niet vatbaar gefield voor drilling. De Heer Camper ftelt het tegendeel waarfchynlyk , en houdt de Ope- ningen , die anderen in fommige Viflchen mee- nen gevonden te hebben , voor den uitgang van Slymbuizen (f). De Reuk. Minder Gefchil is 'er over de Reuk der Vis. fchen , die Pliniüs in dezelven tragtte te bewyzen , dewyl zy den Stank der Sekreeten fchuuwen. Men plagtze van ouds , ook reeds , door een welriekende Geur aan te lokken , om- ze te vangen. Meeft alle Viflchen hebben daar toe, aan 't end van de Snoet, twee zeer ken- ne- (*) Zie biadz. 46. hier voor, Aantek. *. (t) Verh* der HolL Maatfcb. als boven, black. 116. DER VlSSCHEN. 55 nelyke Gaten. Hoe dat de Reukzenuwen in de jy langte loopen, en aan 'c end als kleine platte Afdeel. knobbeltjes maaken , heeft Colli ns in de Kop. I. tt i i. rr Hoofd- pen van een jongen Kabeljaauw en Karper STUK< zeer klaar vertoond (*) : doch de Afbeel- ding , welke hy vooraf van het Werktuig van de Reuk in de Rochen geeft , aantoonen- de, hoe regelmaatig de Takjes deezer Zenu- wen over den hollen bodem van het Neusgat , die zwart is , zig verfpreiden ; gaat alles te boven (!)♦ De Gezigtzenuwen geeft deeze Autheur ook 't Gezigt. uit veele Viflchen op , en toont aan , dat in de Platviflchen , gelyk Schol, Bot, Tong, de een langer zy dan de andere. Zy komen af van ze- kere Uitpuilingen of Verhevenheden der Herfe- nen, die men als de Beddingen* in de Menfch * Thalami kan aanmerken. Ook kruifen zy elkander niet, opl maar de regter loopt naar deregter, de flinker naar de flinker zyde: ja zelfs zynze in veelea geenszins met elkander vereenigd , komende ie- der Zenuw aan een zyde uit het verlangde Merg voort. In de Platviflchen fchynen zy een wei- nig vereenigd te zyn , gelyk de Heer Camper dit ook in de Kabeljaauw vondr. De Oogen der Viflchen worden , bovendien , bedeeld mee de (*) Anatomy. ut fupra. Tab. LXIII , LXIV, in belden Flg. i. (t) Ibidem. Tab. LXII. Fig. 2. l.Dïïi. vil. Stuk, D 4 ervorum 56 Eigenschappen IV. de Takken van andere Paaren Zenuwen, even Afdeel. ajs jn je Viervoetige Dieren en Vogelen. Hoorn ^ot *iec bezigt ^er Viflchen wordt eene an. stuk. dere gefteldheid in het Oog vereifcht , dan 'er in ons plaats heeft. Dewyl de Lichtftraalen , naa- melyk, uit het Water daar in vallende, min- der breeking ondergaan , dan die uit de Lugt in 9t Oog komen , zo was 'er , tot vergoeding , een flerker Straalbreeking in het Oog der Viflchen noodig , dan in dat der Menfchen. Om die re- den is 't dan, dat zy het Kryftallyne Lighaam Kiootrond hebben ; 't geen in de Schelviflchen , Karpers, Baarfen, aan iedereen zeer dikwils zal voorgekomen zyn. Het Kryftallyn is, in hun, ook als in 't midten des Oogs, en dus digter aan het Netvlies geplaatftj terwyl de Oogbol, zo wel van vooren als van agteren, platagtig is: want de bukigheid van *t Hoornvlies kon, in hun, niet dienftig zyn tot Straalbreeking (*). Buiten 't Water moeten zy derhalve niet , dan zeer digt van naby, kunnen zien. Gevoel. Dus zagen wy, dat de Viflchen de Zintui- gen (*) Zie de Verhand, van Dr. Porterfield, in 't IV. Deel der Edenburgfche Proeven en Aanmerkingen, bladz. 84. Om zulks te vergoeden , in het zien onder Water , moeten de Duikelaars een dikke Lens gebruiken, 't Zou niet onaar- tig zyn , indien Menfchen , die zo byziende zyn , dat zy geen Oogglas aan een Verrekyker noodig hebben (Philozopb. Ver- handelingen by I. Tirion. II. D. I. Stukje, bladz. 178, 184.), de Proef eens namen , of zy niet 5 gelyk de VifTchen , zou- der Bril onder Water konden zien. DER VlSSCHEN. 57 gen van Smaak , Reuk , Gehoor en Gezigt , geens- jy. zins miffen. Men kanze ook niet ontbloot ftel- Afdeel, Jen van Gevoel. Hoewel de Schubben de Graat- '? Viflchen merkelyk fchynen te befchutten voor stuk." uitwendige aandoening, zal nogthans derzei ver drukking eenige prikkeling maaken in de Huid, en by 'c affchraapen derzelven worden zy als met Stuipen bevangen. Zouden niet ook die kleine dunne Graatjes , meeftal gevorkt , welke men in fommige Viflchen in 'c Vleefch vindt fteeken , iets daar aan toebrengen ? Deeze wor- den in Karpers , Braafems , Voorn , Snoek, Houting , Salm , Elft , Makreel , Spiering , Aal en anderen gevonden. Behalve de Slymigheid, waar mede de Lig- SlymigMA haamen van alle Viflchen , doch wel meeft van de genen , die weinig en kleine Schubben heb- ben , gelyk de Aal en Paalingen , uitwendig overtoogen zyn , hebben zy allen 'er in de Kop een groote veelheid van , die men met een Pyp opflurpen moet, om de Herfenen te befchou- wen* In de Kabeljaauw en Schelvifch vondc de Heer P. Camper dit Vogt groenagtig en Veerkragtig van aart , fchynende als in een dun Netwerk vervat te zyn , en , zelfs in de Snoek, zeer zout van fmaak. De Heer Coixins vondc hetzelve, in een Karper , belpikkeld met een ontelbaare veelheid van vlakjes of bolletjes , die geelagtig waren van Kleur , en eenigzings ge. leeken naar Goudglit. In de Herfenen van dee- ldsei., vn. stuk. D 5 zen» j8 Eigenschappen IV; zen, zo wel als ia die van andere Viffchen, Afdeel. werdt door hem fomtyds een aanmerkelyke „ Speeling der Natuur ontdekt , die dezelven , Hoofd- . . stuk. door een regelmaatige vergaaring van uitpuilm- gen , naar een tros Druiven deedt gelyken. Hec verlangde Merg , merkt hy aan , is in veele Viffchen , door een Spleet , overlangs ver- deeld (*). De Herfenen zyn, in hun allen, zeer klein. Beenderen. Alle Graat-Viffchen hebben een zeer groot getal van Beenderen of Beenige Stukken , waar van 'er omtrent tagtig gevonden worden in de Kop van een Baars. Onder de Oogen heeft dezelve 'er tien aan beide zyden ; vyf in de Tong en elf die het Bekkeneel uitmaaken , waar van het naafte aan de Wervelbeenderen grootft is, met verfcheide uitftekken en holligheden, bevattende , in zyn onderfte gedeelte , de twee Zaagjes , hier voor befchreeven. De ge- ftalte en grootte van deeze Beenige ftukken is oneindig verfchillende ; doch de Beentjes van 'c Gehemelte hebben , in een zelfde Geflagt, altoos de zelfde figuur, zegt Artedi (f). Zelfs hebben de gefchubde Viffchen Sleutel- en Borft- beenderen > en Schouderbeenderen , daar de Borft* (*) COLLINS Anatomy , ut fupra. Tab. LXVII. Fig. 4, (f) Van deezen Autheur zyn de meefte Byzonderheden , tot de Geftalte , uit- en inwendige deelen der VilTchen bc- hooiende, door ons ontleend. DER Vl SSCHEN, 59 Borftvinnen aan gehegt zyn: alsook Beentjes jy. tot inplanting der Buikvinnen. De Wervelen Afdeel. en Ribben , die men gemeenlyk Graaten noemt, Ho^D zyn in getal verfchillende in een zelfde Geflagt stuk." van Viflchen. In veelen zyn de Ribben , met tuflchenkomende Kraakbeenderen , aan de Rug- gegraat gehegt; gelykin de Karper, Braaflem, Snoek , Salm , Houting , Makreel , enz. ; in anderen vry en niet aan de Wervelen raakende, 't welk in de Baars , Kabeljaauw en eenige Plat- viflchen plaats heeft. Het laatfte der Rugge- graaten loopt in twee Uitftekken uit , door mid- del van welken de Beentjes van de Staartvin vaftigheid bekomen. Voorts zyn in alle Vin* nen eenige Beentjes , van welker getal, thans, de onderfcheiding der Soorten mede wordt af- geleid. In fomrnige Viflchen zyn deeze Beentjes flap en buigzaam, in anderen ftyf , fpits en Aas. fcherp ; gelyk men dit onderfcheid , in de Karper en Baars, dagelyks waarneemt* Het Voedzel der Viflchen is verfchillende. Meeft fchynt hetzelve te beftaan in Waterdiertjes van allerley Soort: ook Vifchjes en Kikvorfchen; naar de grootte der Viflchen of naar dat zy ver- flindende zyn van aart. Dus ziet men dat de Snoek zelfs Water-Rotten en Vogelen in- flokt. Ik heb in de Maag van een Baars , die meer dan .een Voet lang was , een geheelen Kikvorfch gevonden. Myn Vrouw haalt , uit de Schelviflchen , Zee-Sterretjes, enz. In de \ 1 Deel, vii. Stük. Ka- 50 Eigenschappen IV# Kabeljaauwen vindt men dikwilsj Schulpen, Afdeel. Krabbetjes en Garnaalen : ook wel jonge Haait- *• jes , Schelviffchen en Haring of Sprot» Zo stuk.* ztet men dat > wederkeerig , de eene Vifch den anderen verflindt. Veelen egter fchynen ook Wier, Gras enallerley Waterplanten, ja zelfs Slyk en Modder te eeten. Nuttigheid Behalve het Keuken-Gebruik fchynt het my erviiïchen. niet toe ^ ^at men van de Gefchubde Viffchen eenige Nuttigheid trekt, die van merkelyk belang zy, 't zy in de Huishouding of Geneeskonft. De Schubben , immers , en Graaten , benevens het grootfte deel van 't Ingewand , worden weg gefmeeten. De Vifch , 't zy verfch of gedroogd, is voor een groot deel van Europa de voor- naamfte , en op fommige tyden byna de eenigfte Verfnapering. In de Noordelyke Landftreeken, zo van ons Wereldsdeel, als van Afia en Ameri- ka, daar men wegens de Koude geen Koorn teelt, lee ven de Inwooners byna alleen van Vifch* 't Zelfde heeft onder de Negers aan de Kuft van Afrika, hoewel in minder Graad, en wie weet in hoe veel Landen naar den Zuidpool 5 om die of andere redenen plaats. II. HOOFD- DER VlSSCHEN. 6l Hoofd- Opnoeming der Schryveren over de Viflchen , zo STÜK* der Ouden als Hedendaagfchen. Hunne Ver- deeting , volgens Groisovius, Rangschik, king van Link^eüs. Naamen en Kenmerken der Geflagten. TT oor de Geboorte onzes Heilands hadt men verwarring * van de Viflchen flegts een verward Denk- beeld, gelyk uit de Werken van Aristoïeles blykbaar is. Na dezelve hebben wel jElianus, Oppianus en anderen , zig in 't byzonder toe- gelegd op de Hiftorie van deeze Dieren ; doch hunne Befchryving flrekte zig meer uit tot de nuttigheid en het gebruik der Viflchen , dan tot derzelver naauwkeurige onderfcheiding. Veelen hebben ook maar de Viflchen van fom- mige Geweften, Landfireeken , Meiren, Zee- boezems of Rivieren, befchreeven, en de an« deren geheel onaangeroerd gelaten. Dus fpreekt Ovidiüs van die der Zwarte Zee , Oppianus 1 van die der Adriatifche , Paulüs Joviüs en Sal- vianus van die der Toskaanfche; de Graaf van Marsigly van de Viflchen van den Donau; om van andere hedendaagfche Autheuren thans niet te gewagen. Onder de Schryvers , die het uitvoerigfte rondele- van de Vifchgeleerdheid hebben gehandeld, isTlus* J diel. yil. Stuk» biui- II. HOOFDSTUK. Afdeel, 11. der Ouden, 62 Rangschikking IV. buiten twyfel Rondeletius te tellen. Deeze, Afdeel. Zync]e Doktor in de Geneeskunde, en Koning. Hoofd- lyk Hooêleeraar te Montpellier , heeft een by- stuk. zonder Werk in 't licht gegeven 3 dat in 't midden van de Zeftiende Eeuw te voorfchyn kwam, en met goede Afbeeldingen is verfierd. Het eerfle deel van dit Werk , dat van de Zee- Viflchen handelt, bevat ook eenige Infek- ten , Viervoetige en Kruipende Dieren : hec tweede Deel handelt van de Hoorns en Schul- pen, van de Viflchen der Meiren en Rivieren, en alles dat in 't Water huisveft. Het eenig- fte , dat daar in ontbreekt , is een voegzaame fchikking : want het algemeene onderfcheid y dier Schepzelen , wordt door hem afgeleid van derzelver Woonplaats. Deeze Franfch- man hadt Italië en de Nederlanden door- kruift. salvianus Salvianus, die een Italiaan, en Gssnerus, iw$. die een Duitfcher was, hebben zig, elk in 't zyne , niet minder vlytig toegelegd op de be- fchryving der Viflchen. De laaide klaagt, dat zyn verre afwooning van de Zee hem wei- nig gelegenheid gaf tot dit gedeelte der Na- tuurlyke Hiftorie. Evenwel zyn de Afbeeldin- gen , welken hy van veele Viflchen geeft , niet te veragten , zo min als die van Salvianus : doch hunne Werken maaken ook veeleer een Verzameling , dan eene Befchryvïng der Vis- fchen of Vifchgeleerdheid , uit. De onvolko- men- DER VlSSCHEN. 63 menheid van een Alphabetifche Orde, waar jv. in men deeze Schepzelen door Gesnerus ge- Afdeel. plaatft vindt , voldoet weinig aan een onder- rT IIf , , xt Hoofd. zoeker der Natuur. STUK. Bellonius en Aldrovandüs 5 die in deeze bello- zelfde Eeuw leefden, als ook Johnston, heb- drovan^" ben door hunne Verzamelingen weinig meer stonJ°HN nuts aan dit gedeelte der Natuurlyke Hiftorie toegebragt, dan dezelve in verwarring te hel- pen. Afbeeldingen , dikwils onvolkomen of monftreus, en veelal niet te betrouwen: Be- fchryvingen met weinig oordeel famengeflanft ; vervullen het Werk van deezen laatften. Eg- ter zyn dit de Bronnen geweefl, waar uit de Hedendaagfchen veel Stoffe gehaald hebben, om hunne Stelzels op te grondveften. De geleerde Ray, door wien in de voorgaan- wil- de Eeuw het uitvoerige Werk van Willoügh-^rajuZ by , 't welk behalve de befchryvingen en Af- beeldingen der Ouden , ook veele keurige ei- gen Waarneemingen bevat, aan 5t licht gege- ven en vermeerderd was; is de eerfte ge weeft, die de Verdeeling der Viflchen, naar de Woon- plaats , verwierp. In plaats van dien bragt dee. ze Engelfchman een Verdeeling in trein, die afgeleid was van de manier van Ademhaaling en Voortteelinge der Viflchen , en gebruikte andere Eigenfchappen tot onderfcheiding der Geflagten. De genen , die door Longen Ademhaalen , werden van hem gebragt tot een i.dzel. vu. stuk. Klafle 64 Rangschikking IV. Klaffe van Zee-Monfters of Walviflchen : die Afdeel, ^oor de Kieuwen Ademen verdeelde hy in de zulken , welke groote Eijeren hebben , zynde stuk. Kraakbeenig, en die kleine Eijeren hebben of Kuit fchieten , gelyk alle de overigen. Ande- ren , zegt hy , verdeelen dezelven in Kraakbee- nige en Beenige of Graat-Viflchen ; maar van de Kraakbeenige komen fommigen met de Bee* nige , in 't ftuk van Voortteeling , overeen ; gelyk de Steur en dergelyken. Wy hebben derhalve, liever, de Kieuw- Viflchen in Jong- werpende en Kuitfchietende onderfcheiden. Even- wel is deeze Verdeeling, zo hy erkent, niet volmaakt ; dewyl eenige weinigen onder de Graatviflchen ook leevende Jongen voortbren- gen. verdeeling De Graatviflchen , die eigentlyk het Onder- van ray. werp Zyn vaD onze Afdeeling , worden eerde- lyk, door deezen Autheur , onderfcheiden in Plat- en RondviJJchen. De laatften verdeelt hy ten opzigt van 't getal der Vinnen. Dus zyn 'er die geen of maar één Paar Vinnen hebben ; langwerpig gelyk de Lampreijen of Prikken, welken hy hier toe ook betrekr , en het ge- heele Geflagt der Aaien en Paalingen: of met een rond Lyf, gelyk de Egelvifch: anderen , die twee paar Vinnen onder aan 't Lyf hebben , worden gefmaldeeld in zodanigen , die drie Vin- nen hebben op de Rag , gelyk de Kabeljaauw en Schelvifch ; die twee Vinnen op de Rug heb- ben, DER VlSSCHEN. 65 ben , gelyfc de Forellen , Baars en veele ande- jy. ren; en eindelyk, die maar ééne Rug* Fin heb* Afdeel. ben. Deeze laatften worden , wederom, onder- fcheiden naar de gefteldheid van de gemelde STUK/ Vin j die of geheel met Kraakbeenige en buig- zaame Beentjes is gedraald, of de voorjlen ftyf en Graatig , de agterften Kraakbeenig heeft. Eenigen van de eerfte Soort hebben die Vin lang , en byna over de geheele Rug uitgeftrekt,, anderen kort. Zy is , in deeze laatften , of om- trent het middelpunt der zwaarte geplaatft , gelyk in de Haringen , Karpers en veele anderen; of agter op de Rug, gelyk in de Snoeken, enz. Van de laatfte Soort , die de voorfte Straalen van de Rugvin ftyf en Graatig hebben , vindt men veelerley Zee- en Rivier- Viflchen. Ook zyn 'er eenige Weftindifche, in welken, de geheele Rugvin alle de Beentjes fiekelig, of ftyf en fpits , heeft (*). Het blykt derhalve, dat de Natuurbefchry- vers van deeze Eeuw, door dien Engelfchman, op de koers gebragt zyn in hunne geregelde Sa* menftelzels. De affcheiding der Walvifch-aar- tige van de overige Viflchen, welke aan Lin- njeüs (*) Ik kan niet anders zien , of Artedi ftelt deeze Ver- deeling op rekening van Willoughby, alwaar men 'er iets van vindt (in Cap. XI. Libr. I.) : doch de twee eerfte Boe- ken van dat Werk zyn 'er door Ray bygevoegd , gelyk de Tytel meldt ; zo dat men die Verdeeling aan de Uitvin ding van Ray moet toefchryven. Zie zyne Synopjis Metfroda Pifcium. O&avo, pag. 4. LDEEL. vil stuk. E Hoofd- stuk, 66 Rangschikking jV NiEUs aanleiding gegeven heeft , om 'er ook de Afdeel. Kraakbeenige van af te zonderen , fchynt II. van Ray oorfprongelyk. Deeze afzondering was door Arteoi verfmaad en zy wordt thans door den Heer Grojnovius wederom geheel ver- worpen. johnston, Onder de Hedendaagfche Autheuren, die van RuitcH uit- de Viffchen fpreeken , kan ik niet voorby ge- gegeven. wag te maaken vaE een voornaam Werk , dat in den jaare 1718, hier te Amfterdam, is uitge- komen. Ik meen het Werk van Johnston over de Dieren, 't welk Henrik Rüysch, Med. Doktor en Zoon van den vermaarden Hooglee- raar Rüysch , in 't licht gaf. Het is met een Verzameling van meer dan driehonderd Ooftin- difche Viffchen verrykt , welker Afbeeldingen , egter, meeftal zeer flegt gemaakt en fommigen verfierd zyn of wanfchapen. Geen de minfte Orde of fchikking is 'er in de plaatzing van deeze Viffchen waargenomen ; ja, wat Geflag- ten of Soorten waren , fchynt de Autheur niet verdaan te hebben. In één woord; hy is 'er mede te werk gegaan als de Reisbefchryvers , die aan de eerft voorkomende de eerfte plaats gee- ven, en de Befchry vingen zyn veelal gebrek- kelyk of fabelagtig(*). Rangfchik- Op 't Getal der Beentjes in de Vinnen, wel- LiNNiEus. ken Willoüühby geteld had, heeft Rajus, in v*) Zie Artedi Ichthyol. Hijï. Litt, p, 57. DER VlSSCHEN, 67 in zyn Kort Begrip van de Befchry ving der Vis- iv. fchen , wel ïs waar , geen agt geflagen ; doch Afdeel. deze Telling , worde niet toe de Hoofdver- h*qFD deeling of die der Rangen gebruikt. Drie Ran- stuk. gen bleeven 'er van de vyf, welken Artedi opgeregt had . flegts voor de Graat - Viffchen over; te weeten die der Weekvinnen (Ma- lacopterygii; ) Stekelvinnfn ,(Acanthopterygii,') en OiSBEEMic - Kieuwen ( Branchiojlegi ). De Eerflgemelden hadt Artedi, naar 't getal en de gedaante der Vinnen op de Rug , in ver- fcheide Afdeelingen onderfcheiden ; doch de Heer Linnjeus , befchouwende de onzekerheid of twyfelagtigheid van de gemelde Verdee- ling, heeft, niet minder fchrander, een ande- re ter baan gebragt, die hy van de plaatzing der Buikvinnen, door hem Pooten genoemd, afleidt , naar dat dezelven of ontbreeken , of ten opzigt der Borftvinnen , die hy Vlerken noemt , een andere fchikking hebben ; mids dat egter de Viffchen met onregelmaatige Kieu- wen, een byzondere Hoofddeeling uitmaaken. Zie hier dan zyne Rangfchikking. 2. D££L* VIL STUK. RANG- 68 Rangschikking Afdeel. Hoofd. RANGSCHIKKING STUK. DER V I S S C H E N. A. Sommigen hebben Kieuwendekzels en Kieuwvinnen. In dezelven zyn de Buikvinnen Rang. Of geheel ontbreekende* QApo- des) Zonder Pooten. I. Of voor de Borftvinnen, (Ju- gidares) Halspooïen. II. Of onder de Borftvinnen. ( Tho- racici) Borstpooïen. II I. Of agter de Borftvinnen. (Ab- dominales) Buikpooten, IV. B. Sommigen zyn van Kieuwendek- zeis of Kieuwvinnen ontbloot , genaamd (Branchioftegi). Onre» GELMAAT1G OEKIEUWDE (*). V. ^ ^ tj£ ^ ^ De (*) Ik vind my eenigermaate belemmerd , om het Woord Branchioftegi in 't Nederdaitfch over te brengen ; dewyl het- zelve in verfcheide opzigten gebruikt wordt. Vijjchen met beielite Kieuwen fchynt het niet te kunnen betekenen, om dat de Kieuwen-dekzels in veelen ontbreeken : met ongedekte Kieuwen is nog oneigener , aangezien fommigen ïn deeze Rang3 DER VlSSCHEN. 6p De Heer Gronovius, die in'c eerft de Ver- jy. deeling van Artedi gevolgd hadt (*)5wykt 'er Afdeel. thans op eene andere manier van af (j), om ^* een Methode te volgen , welke 2yn Ed. zig ver- stuk/ beeldt met de Natuur > zo veel het vallen kan^ verdeeling overecnkomftig,of aan de Natuur eigen te zyn.Vyfu^R0N0"' Zyn Ed, vvicn het in het Samenftel van Lin- vjeüs niet behaagde, dat de Kraakbeenige Vis» fchen , wegens een klein verfchilletje in de Kieuwen, zo hy zig uitdrukt, van de anderen afgezonderd en by de kruipende Dieren gevoegd werden , heeft dezelven thans weder met de Walvifchaartige of Vlakftaarten , in ééne Klas- fe , famengevoegd ; welk alle de genen , die van het Gemeen Viflchen genoemd worden, begrypt: verdeelende dezelven als volgt. Metho- Rang, by Linn.eus, de Vliezen, die de Kieuwen dekken, al hebben , en zulks volftrckt tegen de berekening van het Griekfche Woord ftrydt. Artedi hadt ze niet dus ge- noemd , om dat de Vinnen geen Beentjes hebben , gelyk men elders zegt (Üitgez. Verhandel. I. Deel , bladz. 147,) : maar om dat deJCimwen nietBeenig zyn. De ft raaien der Vin- nen ,zegt hy duidelyk, zyn Beenig. Welke Viflchen de Heer Gronovius 'er door verftaa , zal aanftonds blyken : naa- melyk zodanige , wier Kieuwen flegts met een klem Gaatje epen zyn. In die Rang worden van hem wedeiom ahdere Viflchen begreepen. Ik geef 'er derhalve deezen algemeenen naam aan. (*) Muf. Jchthol Lugd. Bat. 1754. (t) Zoóphyl. Gronov. ïafc, I. ibid. Anno 1763. * 1. D»i, vu. stuk, E 3 7° Rangschikking IV- Afdeel. II. Hoofd* stuk. Methode van Gronovius. " Horizontaal of vlak leggende : Plagïuri, TMet Buik- j vinnen. ^ Zonder LBuikvin- n Vis- SCHEN , die de ^ Staart hebben Kra&kbeenig : Ch R O n- DROPTERYG II, Perpen- diculaar, met de geftraal- ^ deBeent- jes der ^Vinnen Beenig, welker . Kieu- wen Slegts met een klein gaatje open zyn : BRANCHI- O STEG I , <-nen. f Zonder Buikvin- nen. Met bas- taardBuik- vinnen. Met waa- re Buik- vinnen. ^Buikvin- C Rugvin nen aan } enkeid. de Borft,. onder de Boritvin- nen, de \ I Rugvin i meer dan V-eene. van on- deren en aan de Zyden , ruim gaapen : *s BRAN- CH1A- LES, Vmct de Buikvin- nen tus- fchen de Borftvin- y nen en^ Aarsvin geplaatit, de Rugvin enkeid. Rugvin dubbeld , de agter- fte onegt of een Vetvin. Rugvin- nen twee waare of ^geftraalde. Waare Buikvin- nen ge- heel ont- breeken- Wy DER VlSSCKEN. 71 Wy volgen niettemin de Rangfchikking van iv. onzen Autheur, door wien de Walvifchaartige Afdeel, Vifichen, gelyk hier voor en elders gemeld is, om dat dezelven in Levensmanier, ten opzigc STUK# van de Opvoeding der Jongen en Voortteeiing , overeenkomen met de Viervoetige Dieren , welker Wyfjes de Jongen uit de Borften zog geeven ; in zyn Samenftel der Natuur, van de Viflchen zyn afgezonderd ; zo wel als de Kraakbeenige of Kraakbeen vinnen , om rede- nen die hier voor gemeld zyn. De Geftalte , immers , van beiden , (welke in de Rochen en Haaijen grootelyks verfchllt van de eigentlyk zogenaamde Viflchen , die veelal gefchubd zyn, 't geen in de Kraakbeenvinnen, zo wel a!s in de Vlakftaarten , ontbreekt ; om van die onge- woone plaatzing der Staart in de eenen , en der Kieuwen in de anderen , thans niet te fpree- ken), geeft taamelyk voet tot deeze onder- fcheiding. Zie hier dan de I. Diel» VII. Stuk* E 4 CHA- 7* Rangschik kin g IV. CHARACTERES Afdeel. sSL. P I S C I U M. STUK» ORDO PRIMUS. A P O D E S. Quibus Pinnse Ven trales omnino defunt* 119. MüR-ffiNA. Jpertum Brancbiarum ad late- ra Thoracis. 120. Gymnotüs. Dorfum apterygium. 121. Tricbïurus. Cauda aptera. 122. Anarhichas Dentes rotundati. 123 Ammodytes. Caput Corpore anguftius, ' 124- Stromateus. Corpus omturn. 125, Xiphias. Rqflrum Enfiferum. ORDO SECUNDUS. JUGULARES. Quibus Pinnae Ventrales ante Pinnas Pcébrales. 126* Callionymus. Apertura Brancbiarum ad Nucham. 127. Uranoscopus. Os Jimum 0 128. DER VlSSCHEN. KENMERKEN der IV. Afdeel. II. Hoofd- stuk. V ï S S C H E N. EERSTE RANG. ZONDER P O O TEN. Die geheel ontbloot zyn van Buiklinnen. 119. Aal. De openingen der Kieuwen aan de Zyden van de Borfr. 120. Bloot-Rug. De Rug zonder Vinnen. 121. Scherp-Staart. De Staart ongevind. 122. Zee- Wolf. Tanden die rondagtig zyn. 123. Smelt. De Kop imaller dan het Lyf. 124. Sprey-Visch. Het Lyf Eyrondagdg. 125. Zwaardvisch. De Snoet naar een Degen gelykende. TWEEDE RANG. HA L S P O O TEN. Die de Buikvinnen hebben voor de Borflvinnen* 126. Schelvisduivel* De Openingen der Kieu- wen in de Nek. 127. Sterrekïker. De Bek opgewipt. l.DïEL. Vil. STUK. E 5 fig. 74 Rangschikking IV. 128. Trachinüs. Anus prepe Peftus. Afdeel. Gadus. Pinna Peëlorales in acumen elon- Hoofd stuk* 130. Blennius. Pinna Ventrales didaiïyla mu» tic®. 131. Ophidion. Pinna Ventrales e Spina& Cirrho compofita* ORDO TERTIUS. THORA CIC ï. Quibus Pinnas Ventrales fub Pinnis Pedtoralibus. 132. Cyclopterüs. Pinna Ventrales connata in orbiculurn. 133. EcHENéis, Capitis dorfum planum 9 trans. verfe Julcatum. 134. Coryph^ina. Caput antice truncato obtu- fum. 135. Gobiüs. Pinna Ventrales coadunata in Pin- nam ovatam. 136. Cottus. Caput Corpore latius. 137* ScorpjENa. Caput Cirrhis adfperfum* 138. Zeüs. Labium fuperius membrand transver- Ja fornicatum. 139. Pleuronectes. Qculi ambo in latere alter 0 Capitis. 140. DER VlSSCHEN. 75 128. Pieterman, De Navel naby de Borft. IV. 129. Kabeljaauw. De Borftvinnen langen fpits ArDEEr- uitloopende. R^ 130. Snot-Visch. De Buikvinnen twee-Vinge- stuk. rig en ongedoornd. 131. Slang- Visch. De Buikvinnen uiteen Graat en Baardje famengefteld. DERDE RANG. BORSTJ?ÖO TEN. Die de Buikvinnen hebbm onder, de Borftvinnen. 132. Snottolf. De Buikvinnen kringswyze fa* mengegroeid. 133. Züiger-Visch. De Kop van boven plat9 overdwars gegroefd. 134. Oranje-Visch. De Kop van vooren ftomp- agtig geknot. 135. Grondel* De Buikvinnen famengegroeid tot een ovaale Vin. 136. Knorhaan* De Kop breeder dan het Lyf* 137. Zee-Scorpioen\ De Kop met Baardjes begroeid. 138. Spiegelvisch. De Bovenlip met een dwars Vlies gewelfd. 139. Platvisch. Dè beide Oogen op de eene Zyde van den Kop. I. Deel. VII. Stuk, *4Q* ^6 Rangschikking IV, 140. Ch^etodon. Dentes Setacei confertijftmi Afdeel. flexiles. Hoofd Sparus. ^entes v&lidi Inciforesfive Molares. stuk. 142. Labrus. Pinna Dorfalis ramento poft Spinas notata. 143. Scijena. Pinna Dorfalis m fojjula recon* denda. 144. Perca. Opercula Branchiarum /errata. 145. Gasterosteus. Cauda Lateribus Carinata, Spin® Dorfales diftinEta. 146. Scomber. Cauda Lateribus Carinata , Pin- nula fpuria plures. 147. Mullus. Squam® , etiam Capitis, lax®. 148. Trigla. Digiti diftindti juxta Pinnas Ptc» torales. ORDO QÜARTUS. ABDOMINALE S. Quibus Pinnse Ventrales pone Pinnas Peótorales. 149. Cobitis* Corpus vix ad Caudam angufta* turn. 150* Silurus. Radius primus Pinnarum Dor/a- Hum PeEboraliumque dentatus. 151/ DER VlSSCHEN, 77 140* Klipvisch* Buigzaame borftelagtige Tan- IV. den, die zeer digt aan één ftaan. Afdeel. 141. Spaar* Sterke Sny-Tanden of Kiezen. TT IL t rr -r^ -r» HOOFD- 142. LiP-ViscH. De Rugvin, agter de Beent- stuk. jes , met een draadswys byhangzel. 143. Omber- Visch. De Rugvin verborgen kun- nende worden in een Groefje. 144. Baars* De Kieuwendekzels Zaagswyze getand. 145. Stekelbaars. De Staart op Zy de gekield; en afgezonderde Stekels op de Rug. 146. Makreel. De Staart op Zyde gekield; en verfcheide Baftaard-Vinnetjes. 147. Barbeel. De Schubben , zelfs die van den Kop 9 los zittende. 148. Zee-Haan. Afgezonderde Vingers nevens de Borftvinnen. VIERDE RANG. BUIKPOOTEN. 1 Die de Buikvinnen hebben agter de Borftvinnen. 149. Meir-Slang. Het Lyf aan 't Staart.end naauwlyks verfmallende. 150. Meirval. Het eerfte Beentje, der Rug- en Borftvinnen , getand, LDSÏL. Vil. STUK. 151 78 Rangschikking IV. 15 i« Lor ic aria. Corpus cataphraföum. Afdeel. Hoofd *^2* Salmo. Pinna Dorfalis pqftica adipofa. stuk. 153. Fistülaria. Rojlrum Cylindricum operculo claufile* 154. Esox. Mandibala infcrior , longior , punc- tata. 155. Argentina. Anus Cauda vicinus. 156. Atherina. Fafcia lateralis, longitudimlis , Argentea. 157. Mügil. Mandibula inferior intus carinatcu 158. ExocceTus. Pinna PeEtoraks longitudine Corporis. 159. Polynemus. Digiti dijliniïi juxta Pinnas Pecborales. 160. Clüpea. Abdomen carinatum f erratum. 161. Cvprinüs. Membrana Branchiojlega tri-ra» diata. ORDO QUINTÜS. BRANCHIOSTEGI. OperCulis Pinnisve Branchialibus deftitutu 162. Mormyrus. Dentes emarginati : Squam® imbricatce. 163. Balistes. Dentes utrimqus octo : Pinna Ventralis [olitaria. i64« DER VlSSCHEN, 79 151. Harnasman. Het Lyf rondom met Been iv. bekleed. Afdeel, 152. Salm* De agterfte Rugvin een Vet- Vin. jj0qpD 153. Tabakspyp- Visch. De Bek Cylindrifch, stuk. met een Dekzel daar op fluitende. 154. Snoek. De Onderkaak langer en gehip- peld. 155. Ansiovis. De Navel digt aan de Staart. 156. Koorn-Aair Visch. Een breede Zilver. kleurige ftreep , op Zyde , overlangs. 157. Harder. De Onderkaak inwaards gekield. 158. Vliegende Visch* De Borft vinnen zo lang als *t Lyf. 159. Vinger- Visch. Afgezonderde Vingers ne- vens de Borftvinnen. 160. Maring, De Buik Zaagswyze gekield. 161. Karper. Het Vlies, dat de Kieuwen dekt, met drie Beentjes gedraald. VYFDE RANG. ONREGELMAATIG GEHIEUWDE. Die vanKieuwendekzels of Kieuwvinnen ontbloot zyn. 162. Mormelaar. Tanden die uitgerand zyn en de Schubben gefchalied* 163* HooRNviscH. Agt Tanden, zo boven als onder : de Buikvin enkeld. 164. 80 Rangschikking ]V. 164. Ostraciois^ Dentes utrimque plures : Cor- Afdeel. pus tejtd 0jjed te£tum; Hoofd- Tetrodon. Dentes atrimqiie duo : Abdo- stuk. men muricatum. 166* Diodon. Dentes utrimque folitarii : Cor- pus echinatum. 167. Centriscus, Pinna Ventralis Jolitaria : Corpus loricatum fpind. 168. Syngnathus. Pinna Ventrales nulles: Cor- pus articulatum. 169* Peg asus. Pinna Ventrales bince : Corpus articulatum. DER V I S S C Ö È N. 8l 164. Beenvisch. Wederzyds meer Tanden : het W. Lyf gedekt mee een Beenige Schulp. Afdrkl* 165. Stekelbuik. Wederzyds twee Tanden: jj0JpO- de Buik Stekelig. stuk. 166- Egelvisch. Wederzyds ééne Tand: het Lyf Egelagtig gedoomd* 167. Schildvisch* De Buikvin enkeld : het Lyf gewapend met een Graatagtig Schild. 168. Naald visch. Geen Buikvinnen: het Lyf uit Geledingen famengefteld, 169. Zee-Pa ardje. Het Lyf met Geledin* gen en twee Buikvinnen. t DltL. VII. STUK. F III. Hooro* 8a Beschryving van IV. Afdeel. UL ïlt HOOFDSTUK. Hoofd- stuk. Befchryving mn 9t Geflagt der Aalen, waar in zo de gewoone Paalingen, als de Konger-Aal en verfcheiderley Zee-Slangep , zyn begreepen. Waarneemingen omtrent de Voortteeling der Aaien , uit welken blykt , dat dezelven Jong- werpende zyn. Rangfchik- Zander den by ons bekenden naam van Aalen, &ng. vy begryp ik die Viffchen , welken het eei> fte Geflagt in de eerfte Rang, by Linn^ecs, uitmaaken , met den Geflagtnaam Murcsna. De Heer Gronovius hadt dezelven , te vooren , met A-rtedi , onder de Wcekvinnen (Mala* copterygü) geplaatfl: , doch thans telt hyze onder de Brancbiojlegi , en wel de zodanigea daar van, die geene Buikvinnen hebben. Zyn Ed. maakt van de Mumna drie Afdeelingen , de eerfte van de genen die van Kieuwen-Openin- gen ontbloot zyn , de tweede van de genen , die 'er ééne, onder aan 't Lyf, en de derde van zulken , die 'er twee hebben , één aan ie- der zyde. xenmerken. Deeze laatften behooren alleen tot dit Ge- flagt , waar van de Kenmerken volgens onzen Autheurzyn, een Vlies dat de Kieuwen dekt, hebbende tien Srraalen , en een opening by de Borft vinnen. Voorts de Kop effen; de Neus. gaten pypagtig ; het Lyf fpilrondagtig en glad : de VAN DE A ALEN. 83 de Staartvin famenloopende met de Rug* en rte. Aars vin. Afdeel, 't Getal der Soorten van dit Geilagt, wel- TT r ö Hoofd ken Linnjeus opgeeft, zyn zeven, waar on- stuk. der onze Paalingen , en de zogenaamde Zee- soorten* Slangen , zyn vervat. (1) Aal zonder Borjivinneu. x Helend. Deeze Soort is de Murana , daar meeft alle *ioer-AaL oude Schryvers , zo Grieken als Romeinen , van gewagen , als een Vifch , die een der lek- kerfte Geregten op Tafel bragt, en hier vail heeft hy den faynaam van Helena , of Pronk der Maaltyden. Pollio deedt de Slaaven , dié ter dood veroordeeld waren, in zyne Vyvers* aan zodanige Viflchen voorwerpen, op dat de- zei ven daar door te lekkerder worden móg* ten (*> Ook wordt de Griekfche naam afge- leid van hunne groote Vetheid > door welke zy zig niet onder Water konden dompelen , maar altoos aan de Oppervlakte zwemmen , 't welk hunne Huid door de Zonnefchyn verfchrompeld maakte. De Italiaanen noemenze Mourene of Morena, en fomtyds Fluta > deDuitfchers Muf* Aal of Muur. Aal ; doch my dunkt dat het ei- geüer (1) Murxna Pinnis Pe&oralibus nullis. Syft, Nat. X* Gen* 119. Murama Pinnis Pe&oralibus carens. ART. Gen, 25. Syn. 41. GRON. Muf. li N. 16. Muf. Ad. Frid. I. p. 319. Mu- rataa feu Conger Brafilienfis , mas & foemina. SÉB* Muf9 II. T. 69. f. 4 , $. Murana maculata nigra & viridis, GA* TESB. Car. II. T. 20, 21. (*) Plin. Li?)r. IX. Cap. 23» I DïïL, Vft'gfrK F i 84 Beschryving jy# eigener zy den naam van Moer* Aal te gebrul- Afdeel. ken. UI. Deeze Vifch, die in de Middellandfche Zee ^TüKD~ zeer êemeen *s * wordt in de Oceaan , cuffchen Moer-Aai. Europa en Amerika , ook wel , doch zeldzaam , gevonden. Men merkt als iets byzonders aan , hoe dezelve , in de Zee zyn oorfprong hebben- de , en niet in de Rivieren opkomende , egter door zoet Water gefpeend en Vet gemaakt wordt* Hy leeft van Vleefch, en zyn Beet wordt niet alleen gevaarlyk, maar zelfs Ver- giftig gezegd te zyn. De grcote gelykheid van deezen Vifch met de Slangen , deedt de Ouden vafHtellen dat 'er maar een Wyfjes Murana was , die met de Slangen paarde. 9t Is zeker* dat zy fterk voortteelt, hebbende byna altoos Jongen. vangd. Men vangt de Moer. Aal niet , dan aan Kuften die Klippig zyn en Steenagtig van Grond. Van deeze Steeneri worden verfcheidene uitgehaald, om een Graft of Sloot te maaken tot aan 'c Water, en dan een of twee Krabben verplet* terende, die men in deeze Sloot wafcht, of wel daar in wat Bloeds doende, ziet men 'er aanftonds dit Schepzel inkomen , dat dan , op de volgende manier , gevangen wordt* Men doet aan den Hoek van den Hengel een (tuk- je Vifch of Vleefch, daar de Moer- Aal op aan- valt , en 't zelve in zyn Gat wil fleepen , 't welk tuflehen twee Steenen is. Veel handig, heid heeft men dan noodig: want indien het Dier vandeAalen. 85 Dier maar zo lang tyd gegeven worde , dat hec jy^ zyn Staart ergens aan vaft kan haaken , zou Afdeel. men 't eer den Bek aan (lukken trekken, dan IJl. het op te haaien. Als men den Moer-Aal op. *!°°^D" gehaald heeft , is 'er nog veel vverks om hem Moer-Aal. te dooden , ten zy men de handgreep verftaa ; naamelyk hem de Staart af te fnyden of die te kneuzen; als wanneer hy aanftonds fterfc. Hier in verfchile dezelve grootelyks van de Slangen, die men op den Kop moet treffen. Uit de meergemelde Verzameling van Zeld- pi. lvil zaamheden der Natuur, welke de Heer W. van*'5" ly u der Meulen heeft , deelen wy thans den Lief- hebberen de Afbeelding mede van een Ooft- en VVeftindifcben Moer-Aal, beiden veel naar den Brafiliaanfchen , welken Seba afgebeeld heeft , gelykende en buiten twyfel behoorea» de tot deeze Soort. De Ooftindifche , die on- gevaar anderhalf Voet lang is, heeft eene ros- agtig Afchgraauwe Kleur, eenigzins naar Vio- let trekkende, en is getekend met zwarte vlak- jes,vdie op de Zyden veelal rond, aan de Rug overdwars langwerpig zyn. De Weflindifche , van St. Euftatius gekomen , is by de twee Voeten lang , en op een witten grond zeer fierlyk donker Koffykleurig bruin gemarmerd, met fyne ftippeltjes in de tuffchecwydte der groote vlakken , die aan den Buik rondagdg zyn. Dat veelen dit Dier met. den Lamprey ver* GeMt* ward hebben , is , aangemerkt de uitwendige 1 df-fl. Vii.STüii- F 3 Ge~ g<5 Beschryving IV. Geftalte , niet zo zeer te verwonderen (*). Even- Afdeel. wej geiy|cen zy 9 ÏU\m zo vee] ^ naar Aaien s Hoofd- ^oc^ hebken het Lyf breeder, den Bek meer stuk. uitgefirekt in langte, fcherp en famengedrukt Mosr-Aai. 0p Zyde : de Kleur , zegt men , is bruinagtig of geel en zwart, ja fomtyds Goudgeel bont: de gaaping van den Bek zeer wyd ; onder en boven met een ry van zeer kleine Tandjes , behalve welken de Vifch *er, in \ midden van 't Gehemelte, twee grootere heeft, die be- weeglyk zyn , gelyk in de Adders. De Oogen, die klein zyn , ftaan in Goudgeele kringen , met een doorfchynend Huidje overdekt. Aan 't end van den Bek zyn twee Pypagtige uitfteekzels a en boven de Oogen twee anderen ; maar van de eerften miffchien tot de Reuk , de laatften tot het Gehoor dienen , zegt Willoüghby. Dat de Moer-Aalen hooren kunnen hadden de Ouden reeds verzekerd. Porphyrius lchryft , dat Cuassüs , de Romein, een Murana hadt, die geroepen zynde by hem kwam* Ook ver- haalt Plinius , op 't Gezag van Licinius Macer , dat zy door fluiten van de VilTchers gelokt en gevangen worden. Hier in hebben zy , dan , met de Slangen veel overeenkomfl: , die niet alleen een fyffelend of piepend Geluid maaken ; rnaar fomtyds ook op het fluiten aankomen en zig (*) Hierom wordt de Latynfche of Griekfche naam, Mu- rdma % door de Woordfeixboekfchryvers , zeer verkeerdelyk , een N^en-Oor of Lamprey vertaald: gelyk in Pitisci Lexi- Mn. ÏCoNIG Gazophyl. &c. vandeAalen. 87 zig grypen laaten (*). Ook ftrekt dit tot een iv. aanmerkelyk bewys voor 't Gehoor der Vis- Afdeel. fchen' Wat de Ondeding belangt: zy hebben een stuk. groote langwerpige Rob, die tot de Navel toe Moer-Aal. reikt : de Lever is lang , rood en een weinig geelagtig : de Galblaas ovaal , met blaauwagtige Gal. Boven dezelve legt het Zwem- of Lugt- blaasje, dat klein is en puntig uitloopt aan de beide enden. Men verhaalt, hoe de Redenaar Hortensiüs Gebruik* eene Murma, die hy had; , beweende, toen dezelve geftorven was, en Lucius Giassus zou 'er over Rouwgewaad gedragen hebben, 't Is zeker , dat zy deeze ViiTchen zeer bemin- den (f), en in Vyvers fpeenden. Het Vleefch der Jongen is wit, en vry fmaakelyk; doch dat der Ouden zeer Lymig en vol Graaten. Ook zyn 'er geweefl: , die het voor Venynig hiel- den* (2) Aaly die de Staart ongevind en fpits heeft, 11. bet Lyffpilrond. zee Ispent» On* (*) Aangaande het eerfte, is 't bekend, dat de Waterflan- gen , hier in Amfterdam , by Zomer , fbmryds hun geblaas laaten hooren. Ten opzigt van het laatfte verhaalt my de HeerN. Struyck, dat hy een Karei gezien heeft, die eenige Waterflangen , hier in de Stad , in de Graft imeet, welke hem nazwommen , op zyn fluiten by hem kwamen , en zig altemaal weder lieten grypen. ff) Natat ad magiftrum delicata Muraiia. Marti al. (2) Murcena Cauda aptera cuspidata > Corpore tereti. Syft, Nat. X. Murana teres, graciüs, maculofa, Cauda tereti cus. pidata, apterygia. ARTEO. Gen. 24. Syn. 41. L Deel, VII, Stuk, F 4 38 BESCHR Y VING tv. Onder den naam van gevlakt Zee -Serpent (*) Afdeel, werdt deeze van Dr. Lister ; naar een gedroogd Hf. Voorwerp, aldus befchreeven. De langte was stuk. drie en een half Voet, de dikte van den Kop Zee-Serpent. vier Duimen : het Lyf allengs verfmallende , aan *t end fpics. De Snoet is langwerpig fcherp, met een wyde gaaping , en heeft fcherpe Tan- den , die inwaards krom ftaan , boven en onder op dubbele ryën , met nog een ry , daarenbo- ven , aan 't Gehemelte. Aan de Kieuwen ftaan kleine Vinnen- De Rugvin begint drie Duimen van den Kop, en loopt, tot op twee Duimen naa , de Staart ten einde uit. De Buikvin , by de Kavel beginnende, ftrekc tot op vier Duimen aan de fpics van de Staart. Dus is dan het ui- terfte endje van de Staart ongevind. Alle Vin- nen zyn witagtig en ongevlakt; die van den Buik byna een Vinger breed. Aan den Buik is de Kleur witagtig: de Kop niet zelden zwart- agtig geftreept. Voorts heeft de Vifcb, op de Zyden van het Lyf , als een dubbele ry van grootc vaalagtig zwarte Vlakken , ieder byna een Vinger breed ; de onderfle tegenover de tuflehenruimten van de bovenden ; even als men de Boomen van een Allée in 't verband plaat ft* De gemelde ftippeling en de kromheid der Tanden, doet my naauwlyks twyfelen, of hec f.al zodanig een Schepzel zyn geweeft, dat van (*) Serpens marinus maculofus, WlLL. A+>p. p. 19. Ra ju vandeAalen. 89 Legüat en zyne Medgezellen op een Klippig IV Eilandje, by St. Mauritius, thans Isle de Fran- Afdeel. ee, daar zy in Gevangenis gehouden werden, III. gedood zynde , is afgebeeld (*). Dit Monfter, Hoofd. STUK. dat van hun wel zestig Ponden zwaar gefchat^_5^vf werdt, en overzulks byfter groot geweeft moet zyn , hielden zy in 't eerft voor een Lamprey of Zee-Aal: maar het Vleefch proevende, be- vonden zy hetzelve zeer leelyfc van Smaak. Zy aten 'er derhalven niet van , en evenwel wierden zy altemaal , zo 'c fchynt , door het geproefd te hebben, ziek: weshalve dit Zee- Serpent , van hun , voor Vergiftig werdt ge- houden» (3) dal die de Staart ongevind en fcherp beeft , in. bet Lyf fpilrond. Serpens. JJ Jr Zee-Slang. Dit Dier, 't welk men vindt in de Oceaan der Zuidelyke Deelen van Europa , zou hec Zee Serpent zyn, v/aar van de Ouden gefpro. ken hebben , onder den naam van Serpens maxi» mus ; hoedanig een 'er Willoüghby te Rome gezien hadt , zynde vyf Voeten lang. Ik noem hetzelve Zee-Slang , tot onderfcheiding van het voorgaande , daar hec egter , volgens de opgegevene Kenmerken, weinig van verfchilt. Zie hier de Befchry ving daar van , door Ray (t). Het- (*) Poyag^ Tom. II. p. 40. (3) Murasna Canda aptera acn.ra , Corpore tereti. Syft% Nat. X. Murama exacte teres , Cauda atuta apterygia. ART, Gen. 24. Syn, 4*1. (f j De Zee-Shng , waar va» in 't Werk van Watson }. DEEL. VII. Stuk, F J (bhdz. go Beschryvinö 2Vï Het Lyf is fpilrond, naar de Staart allengs Afdeel, verdunnende : de Kleur op de Rug vuil -geel, aan den Buik helder blaauwagtig. Aan de Kieu- stuk/ wen heeft hy maar één paar Vinnen. De Rugvin , Zee-stang, niet ver van de Kieuwvinnen aanvang neemen- de, ftrekt zig, tot op een Vingerbreed naa, ten einde van de Staart uit. Een dergelyke Buik- vin heeft de Vifch, die aan de Navel begint. Hetend vande Staart is niet platagtig, gelyk in de Aaien , maar fpilrond en fcherp. Even- wel vondc hy te Rome nog een anderen Zee- Slang , wat korter , die de Staart aan 't end platagtig hadt. De Ingewanden waren byna als een Moer-Aal, en hy befpeurde in deeze Zee- Slangen, zo wel als daar in, dat de Galblaas niet aan de Lever gehegt ware, noch 'er eenige gemeenfchap mede had, hangende los en vry aan de Galbuis. Even het zelfde was door hem in de Adders waargenomen, weftmdi- Deeze Vifch fchynt, om te verkoopen , op de Markt te Rome gebragt geweeft te zyn: want dezelve , zegt Willoughby , hadc het Vleefch zeer fmaakelyk en lekker, doch met Vezelagtige Gaatjes doorweven ; zo dat men het niet, dan met veel moeite, kaauwen kon. Geheel anders fcheen het te beflaan met die Weftindifche Zee-Slangen , daar Pater Labat van (bladz. 195.) gefproken wo.dr, is deeze Soort van Mur&na, nier. Ook {kookt de ongezinde en ongevlakte Afbeelding, noch met den aart der Zee-Slangen , noch met de Befchry ving, die men 'er van geeft. V A N DE A A L E K, 91 van fchryfc; want dezelven waren, door hem, jy# geheel Venynig aangemerkt» Zodanig een Afdeeu werdt door het Volk , dat by hem op de Viflche- W< ry in de Kanaalen , tuflchen de Weftindifche ^xuk?" Eilanden uit was, gevangen, die, op de langte Ztt.simi, van drie Voeten , de dikte hadc van een Arm ; den Kop plat , als van een Slang ; op de Rug een Vin , die tot aan 't end van de Staart liep , en twee anderen , die by haar begin drie goede Vingeren breed waren. Het Monfter, egter, datzy naderhand , op deKuft, met een Treknet magtig wierden , was ongelyk verfchriklyker. Die Zee- Slang was ongevaar tien Voeten lang en hadt byna twee Voeten omtreks in 't midden. De Huid was blaauwagtig, met zwart en geel glinfterende en als gevernifte Vlakken. De Rugvin, die, op zes Duimen naa, zig tot aan 't end van de Staart uitftrekte , was by den Kop zeven Duimen breed, In de Bek waren Tanden van byna twee Duimen lang. Behalve de Rugvin hadt dit Schepzel nog drie Vinnen aan beide zyden van het Lyf , en eene Vin in de uitfnyding van de Staart, die, dat zonder* ling is , in beide deeze Slangen, als gevorkt zynde , befchreeven wordt (*)♦ (4) Aal met de Onderkaak langer , het Lyf van lY eenerley Kleur. Angui/u, Van Paaling' (*) LABATS Reizen naar ie Franfche Eilanden van Amerika. (4-) Murxna Maxilla inferiore longiore, Corpore unicolore> Syfl. Nat. X. Marxnz unicoior , Maxilia inferiore longiore. ART. Spsc. 66. Gen. 24, Syn, 39. Faun. Suec. z$ot I. Deel. VIL Stuk, 92 Beschryvinc IV. Van de Zee-Slangen , 'c zy al of niec Vergif- Afdeel. tjg % komen wy nu tot de gemeenften van dit Hoofd ^e^aSc» te wcetea de Aaien of Paalingen. On- stuk. der den naam van Egkelys waren deeze by de PaaRng. Grieken bekend , onder dien van Tjelobcba by de Hebreeuwen. De Latynfche Schry vers fpree- ken 'er van onder den naam van Anguilla, die afgeleid worde van Anguis , welk woord men meeft gebruikte om een goedaartigen Slang , en zelfs den Slang van Efculapius , het Zinne. beeld der Geneeskunde , te betekenen (*). De Italiaanfche en Spaanfche naam komt met den Latynfchen overeen; als ook de Franfche AnguiU le: de Engelfche Eel9 de Sweedfch en Noor- fche Ably en de Nederduicfche , zyn van Hoog- duitfehen oorfprong, en byna onveranderd. Uit de befchry ving der Ouden blykc , dat hun. ne Aaien van den zelfden aart waren als de on- zen, Aldrovandus merkt zelfs aan , na Ron- deletiüs en Gesnerüs , dat 'er twee Soorten van Aaien zyn , een groote en een kleine, waar van de eene den Kop korter , dikker en breeder hadt, het Lyf bruin van Kleur; de an- dere den Kop langer en fpitfer; welke laacite veel op Krengen aasde , hebbende het Lyf van onderen geelagcig. De bruine werden voor de lekkerflen gehouden. Die in zuiver, vloeijend Water huisveften , hebben het Lyf van onderen witagtig en glimmende ; weshalve men deeze, in (*) Zie 't VDorg. VI. Stuk deczer Nat. Kift. blad*. 4*5, VAN DE AALTSN. 93 in Engeland, Silver-Eels, dat is Zilver- Aaien, IV. noemt, cn dezelven gezonder oordeelt tot Spy- Afdeel» ze, zo Willoüghby aangetekend heeft. Hoofd Men zoude hier haaft het verfchil vinden, stuk/ dat de Boeren zeer wel weeten te maaken tus- Paaiin^ fchen onze gemeene Aaien en Paalingen ; welke laatfte by ons ook grooter vallen. Het voor- naamfte Kenmerk fchynt daar in te beftaan, dat de Paalingen wat fpkfer zyn van Kop , brui- ner van Kleur en geeler aan den Buik; als ook doorgaans vetter en ronder ; doch , of dit verfchil weezentlyk zy , is my onbekend. In het Y , alhier, vangt men in de Voortyd Aal, genaamd Neb* beling , die in 't Najaar byna zo bruin wordt als Paaling. Deeze Vifch is door geheel Europa, doch inzonderheid in Landen die met veele Wate- ren doorfneeden , Poelig en Moeraffig zyn, gelyk het onze, zeer gemeen. In deDonau, en in de Rivieren , die in deezen Stroom zig ontlaften, wil men dat zy niet gevonden worden. Hier te Lande vangt menze meeft omtrent de uitwaterende Sluizen: want de Aal en Paaling heeft dit zeldzaams, dat zy, in zoet Water gebooreu zynde , het zoute zoekt , en daarom wordt dezelve ook wel in de Zuiderzee gevangen. Te Workum , in Vriesland , is deeze Vifch zo overvloedig , dat men 'er tot de Aal- en Paaling-Negotie twee of drie Schepen na- houdt , die Jaarlyks fomtyds honderdduizend Ponden daar van naar Londen overbrengen. h deel. vu. stu£, Mea Hoofd. STUK, 94 BeschryvinO IV# vangt dezelve in de omleggende Meiren en Wa* Afdeel, teren , en deeze Viflchery heeft meeft plaats in Ufej de Maanden September en Oktober (*). Men vangt de Aaien op driederley wyze. De Paaiing. gemeende is met Fuiken, 't zy van Teen of Vangft. Netten gemaakt, die geplaatft worden in de Slooten , Graften , by de Sluizen of Moien- togten. Ongelooflyk is het , welk een menig- te van Aal of Paaling, op fommige tyden , daar in kruipe. Een andere manier is door middel van Hoeken, daar men eenig Aas, van dikke Wormen of zogenaamde Pieren , of ook kleine Prikken, aandoet , na dat de Hoeken met Tou- wetjes valt gemaakt zyn aan een dikker Touw of Aalreep , welks eene end men , door een Steen , daar aan te binden, van de Wal of Oever fmyt, en het andere , aan een Stokje of iets anders , op \ Land vaft maakt. Dus kan men ook fomtyds, by nagt, veele Paalin- gen vangen : maar 't is my gebeurd , dat ik het, des morgens , ophaalende , in plaats van lee- vende Aal, daar aan groote BaarJèn vond, die dood waren. Dikwils worden zy ook met El- gers gevangen , 't zy met zodanige , die als een drie- of viertandige Vork gefatfoeneerd zyn , en waar mede men in de Modder fleekt ; 't zy met zodanigen , die Kamswyze op zyde een menigte fcherpe Tanden hebben : welke laatften men in de Havens , daar dieper Water is, (*) Neder U Jaarb, ijtf* bladz, I2p* vandeAalen. 95 is, gebruikt in Schuitjes, door een flomp Voor* IV. fteven daar toe gefchikt ; maaijende daar me- Afdeel* de , nu over de eene dan over de andere zyde, jjj * p door de Slyk. stuk. De Aaien vermageren, zo men aanmerkt, in PmHkS. de Zee , en , fchoon een Vifch zyndc , die in penigenfchap* allerley Poelen byna , zelfs in de genen , wel. ker Water bitter of Zwavelagtig is, ja zelfs in Putten en Bakken , leeven kan , beminnen zy egter ruim en zuiver Water. Door de troe- belheid worden de openingen hunner Kieuwen, naar 't fchynt, gelyk die van andere Viflchen, verdopt , en daar van heeft het Spreekwoord , in troebel Water is 't goed vijfeben , zyne aflei- ding. Hunne Spyze fchynt in allerley Soort van Vifchjes, Infckten en Wormen; milTchien ook in Wortelen en Kruiden , te beftaan. Men zou ze haaft onder de Kruipende Dieren kun» nen tellen : dewyl het zeker is , dat zy dikwils uit Vyvers of Slooten weeten te ontkomen , kruipende door het Gras gelyk de Slangen. Ey nagt, wanneer het hunne Looptyd is, doen zy zulks, en vangen dan waarfchynlyk ook Slak- ken , Wormen of ander Aas. By dag verfchui- len zy zig in de Slyk , in een dubbeld Gat: men kanze met den Stam van een Berkeboom, die van Baft ontblooc is , bedwingen. Overmaat van Hitte of Koude is hun fchadelyk. Men heeft 'er in een harde Winter zien dood vrie- zen , die uit de bevrooren Slooten in de Wei. den gekroopen waren. Als 'c koel Weer is , X.Dkel. VIL Stuk, kun» 96 B E S C K R y V t ff O jy# kunnen ZY eenige Dagen, buiten het Water * Afdeel, in 't Leven worden gefaoudc. Ook is het be- Uk kend, dat de (tukken, waar in hun Lyf gefiiee- Hoofd- , . , , stuk. den is , zig nog eemgen tyd oeweegen , en dat Faaling. de afgekapte Kop nog vinnig byten kan* Het Hart klopt ook , gelyk dat der Adderen , na dat het uit den Aal gehaald is. De taayheid des Levens van deeze Dieten , is onder de Lugtpomp zeer blykbaar. Men fielt hunnen gewoonen Leeftyd op zeven of agt jaaren. voorttee- Over de Voortteeling der Aaien is een groo- llg" te duiderheid geweeft. Na dat men , naament. lyk , het Gevoelen van Aristoteles , die ftelde dat dezelven uit rottend Slyk of Modder voort* kwamen , agter den bank hadt geworpen ; kwam het 'er in de eerfte plaats op aan , of zy Kuit fchooten , dan leevende Jongen baarden. Het eerfte fcheen fommigen waarfchynlyk, de- wyl men , nu en dan eens , Kuit gevonden heeft in deeze Dieren : maar men ftelt thans vaft , dat zy , in dit geval , de Kuit van andere Viffchen zullen ingeflokt hebben. De heden- daagfche Waaarneemingen , immers , leeren , dat de Aaien weezentlyk leevende Jongen voort- brengen , even als de Adders. Zie hier het gene de Sweedfche Bergwerks-Boekhouder , Fahlberg , dien aangaande , in den Jaare 1750 aan de Akademie van Stokholm berigt heeft (*). „ Wan- (*) Ztokhnimf. Verhwi. van 1750. XII. Th. bi 2««. VAN DE AALEN. 97 „ Wanneer ik , agt Jaaren geleeden , om St. M 3, Olaus in een Garen Fuik, die op den grond Afdeel* 5, van de Rivier gelegd was, hier by 't Berg- „ werk drie Aaien, vandegewoonlyke grootte, stuk." m gevangen had , welken door den Stroom , Pdaii^ m die van de Zee Jalmar komt , dermaate af- „ gemat waren, dat zy zig naauwlyks roeren „ konden ; zo wierd ik, onder 't fchoon maa- „ ken in de Keuken, gewaar, dat de Meid te ,, diep, met de punt van het Mes, in de Darm „ van den eenen Aal fneedt, zo dat die* ten deele, boven de Navel werdt uitgefcheurd ; „ waar op vervolgens, toen de gemelde Darm „ op het Vifchbord gelegd werdt, de Jonge „ Aaltjes , in menigte , daar uit begonnen te ,, kruipen. Sommigen derzei ven waren over „ de drie Duimen lang, de anderen wat kor- „ ter; doch zy hadden altemaal volkomelyk „ de geftalte van Aaien , en bewoogcn zig ,, eenigeuuren: hoewel zy , op 't laatft , droog „ van Huid wierden. Dit gaf my grond , om „ te befluiten , dat de Aaien , ontwyfelbaar, „ leevende Jongen ter wereld brengen*" Voorts verhaalt deeze Schryver, dat dit ftuk aan hem nog duidelyker beveiligd geworden is* toen hy, den 23 Juny des jaars 1750, in eene Aalkorf een Aal , van omtrent twee Pond zwaar* gevangen hadt , uit wiens Navel een Jong mee den Kop en 't halve Lyf uithing; zynde ver* volgens , in de -Rob van deezen Aal, nog veer* lig jonge Aaltjes, van een tot twee Duim lang * 98 Beschrï VING IV. gevonden , die , met een Vergrootglas ter Afdeel, naauwkeurigfte befchouvvd , de Gefialte had. Hl* den van de Aaien. Even 't zelfde was reeds ^tuk!" door andere Onderzoekers der Natuur opge- Faling, merkt, gelyk de Heer de Geer ten deezenop- zigte aantekent: die met regt beweert, dat de Darm, waar van Fahlberg fpreekt, de Lyf- moeder zy geweefl (*). De Heer LinnjEus fchynt hier uit vaft te ftellen , dat de Voortteeling der Aaien in de Hondsdagen gefchiede* 't Komt 'er alleen op aan, of 'eronder de Aaien ook Mannetjes en Wyfjes zyn, dan of men dezelven tweeflag- tig kan aanmerken , gelyk de Wormen en Slak- ken. Leeuwenhoek hadt , in alle de Aaien , die hy opende, een Lyfmoeder gevonden, 'c welk zulks eenigermaate twyfelagtig maakt. Indien men egter , in Languedok , de Mannetjes Aaien , door den naam van Margaignon , van de Wiyfjes onderfcheidt, fchynt dit {tuk on- betwiftelyk. Redi verzekerde , dat de Aaien jaarlyks, in de Maand Augufïus, uit de Rivier Arno naar de Zee zwommen , tot de Voort* teeling ; van waar de Jongen wederom , in 't Voorjaar , de Rivier op komen zouden , tot aan Pifa. Zonderling is 't , dat wy tot nog toe zo wei- nig (*) De Heer Gronovius merkt {ZoophyL Gron. Fafc. I. Leid. 1763. p. +0.) aan , hoe deete Waarncemer be- veftigt , dat de Lyfmoeder der Aaien in ds Darmbuis geblaat ft zy : 't welk nader onderzoek verdient. VAN DE AALEN. ©9 nig zekerheid hebben aangaande de gemeende jy# Dieren. Ondertufichen worden , door deeze Afdeel, Waarneemingen , de Vertellingen van fommi- gen, die de twyfelagcige of onbepaalde Voort- STÜK# teeling * der Ouden begunftigen , geheel om- paai\nt. ver geftooten. Zodanig is het Berigt van * Gmeratiê Schwenkfeld , in zyne Befchryving der Vis- fchen van Silezie , die ons verhaalt , dat de Bleyen van zyn Land, behalve jonge Vifchjes, ook Aaltjes baaren ; 't welk anderen aan- gaande de Lampreijen of Prikken 9 de Elft of Haring, en zelfs van de Baarfen , verzekeren. Wy zullen ook de Aaltjes , welken Mylius leert voortbrengen , door in de Maand Mey Gras-Zooden in een Vyver aan de Zonnefchyn bloot te (lellen, niet dan voor Wormen hou- . den : zo wel als de Aaltjes in de Azyn , in Styf- zel , verzengde Tarw en anderen , welken men door 't Mikroskoop ontdekt heeft, ook jong- werpende f te zyn. Zonderling is 't, datfom- 1 F*vipar* migen derzelven in geftalte zeer naar Aaien ge~ lyken ; zelfs een Kop en Bek fchynen te heb- ben , en allen met Jongen te zyn voorzien (*). De Geftalte, van deezen zo bekenden Vifch5 Geftalte, verdient , zo Ray aanmerkt , geene befchry- ving. De Heer Baster merkt aan , dat de Paaling weezentlyk Schubben heeft , en dat der- halve de Jooden hem , ten onregte , onder de Vis- (*) Zie BAKERS Nuttig gebruik, van 't Misk.ro sfoop. Am» &erd. Anno. 1756. bladz. 254, 257. LDiel. VII. Stuk. . G 2 100 Bl5CHR?VIIIC IV. Viffchen tellen, die de Wet van Mores hun Afdeel, verbiedt tot Spyze te gebruiken. Zy hebben , naamelyk , niet alleen Schubben , maar ook stuk." Vinnen. Behalve de twee Borftvinnen, in wel- Paaiing. ken ieder 19 Beentjes zyn , hebben zy eene Rugvin, daar men 'er 1000 in geteld beeft, en eene Aarsvin van ico Beentjes. De Lever is groot en rood ; de Gal geelagtig ; de Milt lang» werpig. *€ Gedarmte (trekt zig, zonder Bog- ten, van de Maag tot aan de Navel uit. 't Getal der Wervelbeenderen vind ik op 116 ge- rekend en de langte op twintig Duimen, 't Is zeker, dat men 'er hier vangt die veel grooter zyn. Gebruik. Van dc Aaien en Paalingen wordt tot Spyze veel gebruik gemaakt onder 't Landvolk en by 9t Gemeen, 't Is inderdaad een Voedzel , dat een goede, gezonde, fterke Maag, tot Ver- teeringe, vereifcht, en wel met Azyn en Zout moet toegemaakt zyn of gegeten worden. Som. tyds worden zy ook wel, ter bewaaiinge, in» gezouten; 't welk de hoedanigheid verbetert. Van levendige Aaien ziet men met verwonde, ring , hoe zy , door Oijevaars of Reigers inge. flokt zynde, dezelven van agteren weer uit het Lyf kruipen. In een Kormoran verhaalt men, dat een zelfde Aal dit , negenmaal agtereen , gedaan heeft. Van een Matroos verzekert Gesnerus , het zelfde gezien te hebben. On* dertuflehen is het zeker , dat men , op die zelf. de wyze, wel gebruik van leevende Aaien maakc VAN DE AALEN. ÏOI in de Paarden , om 'er aan tot Buikzuivering te jy. verftrekken. Afdeel. In de Menfchen heeft? de Lever en de Gal, jj^Jt ondereen gemengd en tot Poeijer gemaakt , veel stuk. " aanpryzing gehad tot bevordering van een Paafi*i. moeielyke Baaring. Grugerüs , een Duitfch Geneesheer, verzekert, dat een Dame van zy- ne kennis van eene Opftopping van 't Wate- ren , die drie Dagen hadt geduurd , en waar te- gen allerley gewoone Middelen vrugteloos in 't werk gefield waren , verloft werdt door het Poeijer te gebruiken van een gedroogde Aals Huid, in een Glas Spaanfchen Wyn : waardoor zy, na verloop van zes Uuren , een menigte Graveelige (toffe loosde. Uitwendig wordt die Huid, als een Koufeband gedragen zynde, tegen het Voet-Euvel aangepreezen. Men maakt 'er onder de Boeren, wegens haare taayheid, ge- bruik van tot Dorfch-Vlegels. Het Aaien- Vee is , inzonderheid tot verzagting der Aambeijen , geen verwerpelyk Middel. (5) Aal, die de omringende Vin wit heeft met v. een zwarte Rand. Vaar-Aal Men heeft deezen , dien de Ouden Myrus noemden , voor het Mannetje van de Murana gehouden, en daarom noem ik hem Vaar -Aal. \ (5) Mursna Pinna ambiente alba , marg'ne nigro. Syft: Nat. X. Murama Roftro acuto , lituris albis vario , inargiue Pinnx Dorfalis nigro. ART. Gen. 24. Syn. 40. VII. STUK, G 3 102 Beschryvinc IV. 'jt Is die , daar Willoughby den. naam aan geeft Afdeel. van andere Zee-Slang 9 met een famengedrukte Hoofd- Staart 5 welken hy> ino jaar 1664, te Rome stuk. kreeg ; zo dac hy kon vaftftellen , dat dezelve Vaar-Aai. zig in de Middellandfche Zee onthield. Deeze was meer dan een derde korter dan de andere Zee-Slang , en verfchilde 'er nog in verfcheide opzigten van , zo hy aantekent. De Kleur was bleeker : de Snoet zo lang niet noch de Bek zo wyd, en men vondt 'er geen uit» fleekende Tanden in , maar twee of drie ryën kleine Tandjes in 't midden van 't Gehemelte, behalve die aan de Kaaken , op zyde. Aan de zyden van den Bek hadt hy twee kleine Baard- jes of zeer korte Buisjes , gelyk de Konger. Aal. De Staart was niet zo rond, maar plat- agtig en gevind , even als in de Paalingen of ge- meene Aaien ; daar de gewoone Zee-Slang de , Staart aan 't end ongevind heeft. Omtrent de Ingewanden vondt hy weinig verfchil. De Myrus der Ouden , dien fommigen agten het Mannetje te zyn van den Moer- Aal , komt, volgens dien Autheur , met deezen Zee- Slang overeen. Dezelve wordt gezegd niet al- leen eetbaar, maar zelfs maifch van Smaak te zyn , zonder eenige of ten minfte met zeer weinige Graatjes in het Vleefch. Men geeft voor , dat de Afch van deszelfs Kop den Beet geneeze , dien hy toegebragt heeft. AN DE A A L E N. 103 (6) Aal met twee Baardjes aan den Bek, en IV. eene Streep op zyde, die witagtig is geftip- Afdeel. peld. Het Kenmerk van den Konger- Aal , naamelyk den bovenden rand van de Rugvin zwart te hebben , volgens Artedi , heeft LinnjEüs ver- anderd in de bovenftaande; om- deezen te meer van den voorgaanden te onderfcheiden. Het is de Conger of Congrus der Autheuren, die zy. nen Latynfchen naam van den Griekfchen Kon» gros of Gongros ontleed heeft , en van de Ro. meinen Bronco , van de Engelfchen Conger bf Conger-Eel , van de Franfchen Congre genoemd wordt, Deeze naam zou van 't Griekfch Woord y%d(a> dat opvreeten betekent, afkomftig kun- nen zyn. JSiïettegenflaande de oude Heer Gronoviüs deezen onder de Neclerlandiche Viffchen ge- teld (*) , en de jonge Heer gezegd hadt, dat de Konger- Aal 3 hoewel zeldzaam by ons, niettemin in het Haarlcmmer-Meir gevonden worde (f); vind ik 'er doch , in het Werk van den laatften , geen gewag van gemaakt. LiNt^us , in te- gendeel , die hem ook niet onder de Sweedfche Viflchen heeft opgetekend , fchryft 'er den Eu* ropi- # (ó) Murama Roftro tentaculis dtiobus , linea laterali cx pun&is albida. Syft. Nat. X. Mursna fuprerao margine Pin- nx Dorfalis nigro. Art. Gen. 24. Syn. 40. Conger, Ronde» lctii, Gesneri & omnium fere Autorum. RAJ. Syn. 37. (*) Uitgez. Verband. I. DEEL. bladz» 152. (t) Att. Helvetic. Vol. XV. p. 2S9- I.Deex. VII. Stuk, , G 4 Hoofd- stuk, vi. Congrr. Konger. 104 BïSCfiRÏVINö IV. ropifchen Oceaan tot eene woonplaats aan toe, Afdeel, Inderdaad , aan de Kuft van Bretagne , in Vrankryk , is een aanmerkelyke Viffcherv van Kqpfd- n * , c T . . stuk. Congres , die doorgaans omtrent St. Jan begint en Xonger, tot aan St. Michiel duurt» Ook wordt deeze Vifch, op de Kuft van Cornwall, the Milwel^ en van eenigen Zee-Aal géheten. Grootte. Behalve de gemelde Kenmerken verfchilt de Konger-Aal van de Paalingen inzonderheid ii> grootte, waar in hy dezelven verre overtreft, Men vindt, naamelyk, aangemerkt, dat dezel- ve fomtyds de langte bereikt van vier of vyf Ellen , hoedanig eene grootte ook aan de Noor- fche Zee-Aaien toegefchreeven wordt (*). Het; zullen waarfchynlyk die groote Aaien zyn, waar van Alduovandus fchryft, dat 'er in de Gan- ges waren van wel dertig Voeten lang* Ook zegt hy , dat 'er fomwylcn gevangen worden van twintig Ponden , en men heeft my ver- Jiaald , dat , weinige Jaaren geleeden, in de Zuiderzee een Aal gevangen werdt van om- trent die zwaarte, welke te Amersfoort is ce zien geweeft. Paalingen heeft men hier wel yan tien of twaalf Ponden zwaar gehad. De Konger-Aal , by Willoughby befchree* ven , hadr flegts de langte van veertien en een half Duim. In dezelve merkt men aan , dat 1 TUft de Rugvin niet meer dan drie Duim * afwas, &0i yan den tip des Beks, daar in de Aaien die Vin veel (*) ^aturlï^ffttbon 3§$rtoo II. Th. pag 20^ VAN DE AALEN. 105 veel laager aanvang neemt. Bovendien ziet jy men , dat de Oogen grooter zyn , met Zilver* Afdeel» kleurige Kringen , en de Kleur op de Rug blee- III. ker, naar Afchgraauw trekkende , aan den Buik SI UK» witagtig. Aan de witte Streep , op zyde , is Kor2^ra hy zeer kenbaar; doch de Buisjes of Baardjes, aan den Bek , hadt men ook in de gewooqe Aa- ien waargenomen* De Kieuwen zyn in deeze , zo wel als in de laatftgemelden , niet met een Beenig dekzel, maar met een Vlies byna gefloo- ten , 't welk onder de Vinnen kleine gaatjes heeft. Die van Amersfoort lieten, inderdaad, wei- Gebruik . nig fchranderheid blyken, met bevreesd te zyn om gemelden Aal , indien het een Konger ge- weeft is, op te eeten. Immers de Ouden heb- ben denzejven tot Spyze bemind , en gebraden zynde houden 'er de Hedendaagfchen nog veel van. Inzonderheid maakt men in Engeland ge* bruik van de Jongen, Elvers genaamd, die in de Severn, by Glouchefter en ;Tewksbury, in donkere Nagten gevangen , en dan , gekookt zynde, opgerold en verkogt worden. Deeze hangen by Boften of Troffen aan elkander, en dit kan de reden zyn, dat Rondeletiüs *er den naam van Fikt aan geeft; zo 't my toe- fchynt meer, dan om dat zy anderen Vifchoni- ftrengelen zouden. Men eet deeze Elvers, met Azynof Moftert,tot verfnapering. 'tSchync dat zy , nog Jong zynde, uit de Zee de Rivier . opkomenden aar uit zou nog te meer blyken, dat de Konger een Zee-Aal zy. I. Derl. Vil. Stuk. G 5 (|) IOÖ BüCHUVlHC ,v* (7) -Ató die ongevind is, met een fcherpagtig Afdeel. j üfe $ III. Hoofd- Een Vifch fa de Middellandfche Zee, die STUK. VII de geftalte van een Aal heefc , doch geheel cm. ongevind is, wordt door LinnjEüs, onder den Blind- Aal. naam van blinde Mursena of Blind- Aal , hier ge- plaatft. Onze Autheur , naamelyk , hadt 'er geen Oogen in kunnen vinden; doch hy was voorzien met verfcheide Openingen , gaatjes of doorboorde flippen : zeven aan 't Agterhoofd , ook zeven boven op den Kop in 't midden en van vooren nog vier paaren. De Neusgaten lagen buisagtig onder de Snoet , en de Kaaken vondt hy met fcherpe Tanden gewapend; de Navel digter aan den Kop dan aan de Staart. Dewyl onze Ridder aan deezen Blind-Aal, die door den Heer Brander fchynt waargeno- men te zyn, Kieuwen- Openingen onder aan den Hals toefchryft , zie ik niet , met wat reden dezelve, door den Heer Gronoviüs , betrokken v/orde tot zyn Vifchje uit de Rivieren van Zuid- Amerika, 't welk hy noemt Muraena zonder Kieu- wen-openingen: als waar in de Kieuwen zonder een eenig gaatje of opening tot Ademhaaling , zo zyn Ed. aanmerkt, zyn, en waar van hy zegt ; het is inderdaad een middelflagtig Dier tuffchen de Prik en Slangen, als gelykende ten opzigt van de Vinnen naar de eerfte, ten opzigt van (j) Mursna apterygia, Rofiro actttiufcufo. Syft* N&t* X* VAN DE AaLEM. 107 van het ontbreeken der Kieuwen-gaatjes naar de laatften , en in geftake naar den Moer- Aal. Hy merkt ook aan , dat hetzelve de Bovenkaak langer heeft en twee uitfteekende Tanden daar in , gelyk de Adders (*) IV. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Bloot- Ruggen, tot welken de thans vermaarde Beef-Aal of Sidder-Vis van Suriname behoort. Berigt van deszelfs Eigenfchappen. Aan dit Geflagt van Viflchen geeft men , om dat de Rug ongevind was in de gene, daar het van afkomftig is, den naam van Gym- noti of Bloot-Ruggen/ De Kenmerken be- ftaan in zydelingfe dekzels aan den Kop ; twee Sprieten aan de Bovenlip ; vyf Straalen in het Kieuwen-Vlies; 't Lyf famengedrukt , van on- deren met een Vin gekield. Behalven de twee Soorten 3 welke de Heer LiNNiEüs daar van opgeeft, zullen wy 'er nog den thans bekend geworden Beef-Aal byvoegen. ( 1 ) Bloot -Rug die naakt is , met de Rug ongevind. 1. Dee- WeiHndi- fche. (*) Murama Maxilla fuperiore longiore , Pinnis Pe&orali- PI. LVIII* bus , aperturis Branchialibus nullis. ZoöpbyL Gron. Fafc. I. ^S' l* Leid. 1763. N. 161. pag. 38. (1) Gymnotus nudus, Dorfo apterygio. Syft. Nat. X. Gen. 120. Gymnotus, Art. Gen, z$. Syn. 43. Amem% Atad* L p. 3 18. T. 14. f. 6. Muf. Ad- Frid. I. p. 7*. I.DEEL. VII. STUK. IV. Afdeel» III. Hoofd. STUK. io8 Bekhryving van IV. Deeze Soort is de Carapo der Brafiliaanen , Afdeel, waar van in 'c Kabinet van Seba vyf Verfchei- IV» denheden waren , die aldaar , onder den naam ^stuk*" van Gymnotus of Bloot-Rug , befchreeven wor- den. De vier eerften betrekt Gronovius toe deeze Soort , doch van den vyfden , die 'er mer- kelyk van verfchile, wordt door hem een by- zondere Soort gemaakt. Zie hier de Belchry ving , welke van deezen Vifch in het Vorfielyk Sweedfche Kabinet voor- komt (*). JHy heeft den Kop effen , ovaal, klein , met aagte Wratten overfpreid : zeer klei- ne Tanden ; Vleefchagtige Lippen , waar van de onderfte langft; en aan de boven -Lip , op zyde , twee Baardjes of korte Sprieten : de Neusgaten enkeld en byna boven den Kop ver- heven : de Oogen klein met Vel gedekt. Het Kieuwen-Vlies beftaat uit vyf breede Beentjes: de Openingen zyn taamelyk wyd. Het Lyf is langwerpig, ongevaar vaneen Voet, fmal; met de Rug dik, rondagtig, van onderen gekield, allengs, naar de Scaart toe, gefcherpt en Els- vormig. Hierom wordt de geftalte by die van een Mes vergeleeken. De Schubben zyn rond , over elkander leggende , met ringswy- ze en dwarfe rimpels. De Zydftreep is neder- waards getand , met weeke Tandjes , aan de punt doorboord en ftomp, die een Vogt uitgee* ven. De Navel vindt men onder aan de Keel, naby t (*) Amoen. Aead. Tom. I. p. 3 1 S. de Bloot- Ruggen. io# naby den Kop* Geen Rugvinnen zyn 'er noch iv# Buikvinnen* De Borftvinuen zyn klein en Lan- ^FÏ)E£^ cetvormig , mee dertien weeke Straalen. De TT lv# • u • u j Tr . Hoofd. Aarsvin beginc by den Kop , ongevaar een stuk. Duim breed agter de Navel, en loopt, langs het Lyf, de Staart ten einde uit; lynregt, be- ftaande uit omtrent tweehonderd zagte Beent* jes. Geen Staartvin heeft de Vifch, en de ge- melde Vin aan den Buik, met een ongevinde Rug, maakt de Geftalte zeer zeldzaam. De Heer Gronovius merkt aan , dat de Kleur in fommigen van deeze Soort bruin , in anderen ros, in eenigen met wit fchuins geftreept , of geheel wit is. Ook, dat in dc Wyfjes de Aars- vin niet dan agter de zwelling van den Buik be- gint, in de Mannetjes kort agter de Navel Uit de Afbeeldingen , vergeleeken met een Bloot- Rug van myne Verzameling , is 't blykbaar , dat de gedagte Vin ook dikwils niet tot aan 'c end van de Staart toe loopt. Deeze Vifichen worden in de Rivieren of Meiren van Zuid- Amerika gevangen , en voor een goede Spyze gehouden , hoewel zy wat Graatig zyn* De vyfde Soort van Bloot-Rug uit het Kabi- net van Seba , dien de gemelde Heer gekogt hadt , behoort , wegens de gedagte Kenmer- * ken , ook tor die Geflagt , hoewel de Geftalte meer naar die van den Moer-Aal zweemt. Ook is zyn Ed. van oordeel, dat de groots Oriëntaal- fets (t) 2eöp6yl. Gren. Fafc. I. p. *I, I.ÖSSL, YIX.STUK, HO Beschryving van IV. fcbe zonderlinge Murana van Seba , die in het Afdeel, tweede Deel des Kabinets gevonden wordt , Hoofd t0C te ^etre^^en ZV* ^e Kaaken zyn zeer stuk. lang en Buisagtig op zyde famengegroeid ; het Lyf gevlakt; de Staart Elsvormig (*). Men vindt daar van , in 9t derde Deel , een zeer flegte Afbeelding. ii. £2) Bloot-Rug die Schubbig is, met de Rug Afiaticus. • j Óefcndifche. Zodanig zyn , volgens LiNNjEUs , de Ken. merken van een Vifch , die zeer duidelyk ge- fchubd is , daar de andere Bloot-Ruggen zig byna als ongefchubd vertonnen. Immers dee- ze , die in het Ooftelyke Wereldsdeel gevonden wordt, heeft , volgens zyne Befchryving , de Schubben glad , rond en onderfcheidelyk , zelfs op den Kop; waar in vyf uitgeholde Stippen zyn , en eenige aan de^ Onderkaak ; gelyk ook eenige witte Stippen op het agterfte van het Lyf en in de Rugvin: want deeze heeft de Rug niet ongevind. Dus begryp ik niet, hoe de- zelve behooren kan tot de Bloot-Ruggen ; ten zy om de uitwendige gedaante, welke naar die o der Aaien zweemt , en niettemin, van wegen de (*) Gymnotus Maxillis elongatis tubulofis , lateraliter con- natis , Corpore maculofo , Cauda Subulata. 'Zóoph. Gron Pafc. I. N. 167. Murxna maxima Orientalis fingularis. Seb" *Thef. II. Tab. 69. N. 3. Gymnotus varius Roftro produc^ tiore. Seb. Tkef. III. p . 99. Tab. 32. f. 5. (z) Gymnotus Squamofus, Dorfo pinnato. Syft* Nat. X. DE B t O O T-R ü G G E N, III de duidelyke Schubben , den Vilch van dat iv. Geflagt onderfcheidt ; gelyk dezelve ook , we» Afdeeu gens de wyde gaaping der Kieuwendekzelen , H^*D niet tot de Aaien kon behooren. stuk. De Rugvin begint , in deeze Vifch , kort ag- ter den Kop, of daar de Nek eindigt , en ftrekt zig tot byna aan het end van de Staart uit. Men heeft 'er in geteld 46 Beentjes en 28 ia de Aarsvin, 16 in die van de Staart, In de Borftvinnen waren 'er 14. Het Kieuwen-Vlies hadt vyf Straalen. De Kop was plat en byna glad: voor de Neusgaten hadt hy twee geknot- te Sprieten. De Navel was in 't midden van 't Lyf : de Zydftreep verheven ; het Lyf meer dan een Span lang, taamelyk dik, omtrent rolrond, aan 't Staart-end op zyde plattig: de Kleur don- ker met bruine Randen, (3) Bloot-Rug , wiens Aarsvin uitloopt tot aan T™^us 't end van de geknotte Staart ; de Onderkaak Beef-Aai. een weinig uitjteekende. Ik gebruik de Kenmerken , die de Heer Gro- noviüs thans opgeeft , om hier de Befchry ving te plaatzen van een Schepzel, dat hedendaags niet minder Gerugts maakt in de Wereld, dan wel. (3) Gymnotus Pinna Ani ad extremum Cauda? latse trunca. tx continuata ; Maxilla inferiore paulo longiore. Zoóph. Gron. Fafc. I. N. 169. Gymnotus Maxillis rotundatis aujualibus; Cauda truncata , fubtus pinnata. Aft. Helvet. Tom. IV. p. 27. Tab. III. Gymnotus nigricans , Capite plagio-plateo , Caudê curta obmJfa , viitute Torpedo, Seb, T&es. Ut p. 10$, T. 34« 112 BïSCHR YV1NC VAJSf IV. weleer dc Tril- Roch. Het is, evenwel* alver* Afdeel» fcheide Jaaren bekend geweelt. Ray (telt hei H^fd V°°r 9 onder ^en C^te^ van Meer.Ael, dat is stuk." Zee-Aal, van Nieuwhoff, en Ubirre van de Beef-AaL Laet ; zeggende , dat de genen , die deezen Vifch dooden, met Beeving aangedaan worden en fomtyds met Slaapzugt , 'c gene egter fchie- lyk overgaat. Wegens die Eigenfchap noemt men hem thans Siddervifcb of Beef -Aal, en hy wordt, van de Engelfchen, Num-Eel geheten. Men hadt , voor weinige Jaaren , van deezen zeldzaamen Amerikaanfchen Vifch nog geen goede Afbeelding. Thans zyn 'er verfcheide- ne, die egter merkelyk verfchillen. De gene, welke 'er van in 't III. Deel van Seba is ge- geven , hoe fraay ook gefneeden , getuigt Gro- novius , dat in *t geheel ondeugend , ten min- fte zeer flegt zy. Dezelve was gemaakt naar een Voorwerp, uit het Kabinet van de Leid- fche Akademie, 't welk door den Heer 's Gra- vezande , Gouverneur van Esfequebo , daar mede was verrykt. 't Zullen dan , waarfchyn- lyk , goede Afbeeldingen zyn , die men van den Surinaamfchen Beef-Aal vindt in de Swit- zerfche Verhandelingen , in Geftalte overeen* komftig met die van het laatfl: uitgegeven Werk van gemelden Heer C*)i a^s °°k met de Fi- guur, welke daar van gebragt is in de Uitge- zogte Verhandelingen (f). Dis (*) Zöopbyl. Gron. Fafc. I. Tab. VIII. f. I, 2, 3. (t) Hl. Deel. Plaat. XXVI. de Bloot -Rue gen. 113 Dit Deel der laatftgemelden , in 'c jaar 1758 iv. uitgekomen , was het eerite W erk , zo ik geloove, Afdeel, daar men den Beef. Aal in afgebeeld zag. Men tTIV- 0 0 Hoofd- vindt daar in ook een omftandige Befchryving STük. van denzelven , welke ik hier niet herhaalen Beef-Aai. zal 3 te minder om dat het den Heer Grono- GeMte. vius behaagd heeft , die zelfde nagenoeg , zo het my toefchynt , in 't Latyn te laaten ftellen in de Switzerfche Verhandelingen. In het laatft uitgegeven Werk van zyn Ed. vind ik dat de Befchryving, hier en daar, een weinig uitge- breid zy en veranderd» Dus merkt, by voor- beeld , zyn Ed. thans aan , dat de Vifch onder de Weekvinnen behoort , Slymagtig , effen , rimpelig , eetbaar , eenigermaate naar een Aal gelykende, zeer lang en Spürond zy (*). Het Lyf is, zegt zyn Ed. vervolgens, zeer lang, Spilrond , dikker en byna rond by den Kop5 daar het ook breeder is ; naar de Staart toe lang- zaam en allengs verdunnende , en wordende al- daar booger dan breed (j). Ten opzigt van de tip (*) L*Wsf rurofus , wordt 'er gezegd. Hoe effen en rim* pelig mer malkander overeen ftemmen , bcgryp ik niet. Te voomi hndt zyn Ed. hem glaber (dat is glad,) geheten. (t) PrMongus y weet men , betekent gemeenlyk zeer lang, Teres vertaal ik , zo lang my geen beter woord daar toe bekend is , Spilrond , om eene rondheid uit te drukken , die van de Rolronde of Cylindriiche , door een ':mgzaame verdunning , tapswyze aan 't end uitloopende, verfchUt, Ook agt ik dat Truncm beter vertaald zy Lyf dan Romp. Langer in de hoogte dan in de breedte fchynt my een' duiftere vertaaling van Cathetoplateus , waar voor ik liever zeg, hooger dan breed, I. Deel. vij. stuk. H 114 BESCHRT VING VAN IV. tip van de Staart , voegt zyn Ed. 'er thans Afdeel. ^ . dat; ^je ongevind zy , 't welk van de ui- " Hoofd. ter^e Punc a'leen verdaan fchynt ce moeten stuk. worden : anders zou het Staart-end mn onderen Beef-Aai. g6vinci Zyn> gelyk men te vooren gezegd hadu Dit Stuk is my egter wat duifter, dewyl zyn Ed. nog getuigt, dat de Aarsvin, over de ge- heele langte van den gekielden Buik, uitloopt tot aan het end mn de Staart. Die Vin is lyn- regt, ongewapend, haar begin neemende een weinig agler de uitpuiling van den Buik , en met Beentjes voorzien , die niet fcherp zyn , als eene Wolligheid uitfteekende door den Rand van het Vinvlies. Thans bepaalt zyn Ed. niet , dat deze Beentjes ontelbaar zyn wegens de dikte van dat Vlies (*), maar laat derzei ver getal in 't onzekere (f). Eerft hadt zyn Ed, vermoed, of uit de gaatjes van het Vel , door welken een Olieagtige of Slymerige ftof lekt , ook de Elek- trikaale Werkingen van deezen Vifch voortko- men mogten (§): naderhand dagt hy, of de Tepeltjes , by deeze Gaatjes , daar van ook het Werktuig waren (j) ; thans fchynt zyn Ed. (*) Pinna Am linearis ■ ufque ad Caudae apiccm excurrens , Oiïkulis innam erls ob Cutim crafïam , qua utrim- que obtegitur, fufïulta. &c. AB. Helv. Tom. IV. p. 29. (|) Pinna Ani <■ » Ofïïculis inftruóta .... incr- niibus, Cute crafll &c. Zóophyl. Grcn> Fafc. I. p. 4-- (§) Uitgezogte Verhard. III. Deel, bladz. 472. (\) Foditan hse Papilla; inftxumenta eiunt motus tremuli- Aft. Hdv. ibid* de Bloot- Ruggen. 115 Ed. die aan beiden toe te fchryven (*). De m. Kleur blyft even als te vooren. De Woon. Afdeel» plaats in de Rivieren van Zuid-Amerika , voor- IV* naamelyk naar derzelver Oorfprongen toe> en stuk?* inzonderheid aan uitfteekende hoeken Lands 5 Beef-AaL daar het vol Rotfen is , hadt zyn Ed. gezegd : doch nu zegt hy ; * dat de Beef-Aal in de „ Rivieren van Zuid-Amerika, onder de Ver- „ zengde Lugtftreek > en wel niet verre van 3> derzelver Bronnen , voornaamentlyk omtrent 33 die plaatfen , daar dezelven uit Rotfen voort- 3, vloeijen, huisvefte." Wegens de Eigenfchappen van deezen Vifch, Eigenfchap- waar van thans verlcheide Berigten zyn (f) ,pen' vind ik door gemelden Heer beknopcelyk het volgende aangetekend (|). », Een Menfch of „ Beeft hem ^ terwyl hy leeft 3 aanraakende, 3, wordt door geweldige beeving en fchudding 3, aangedaan , en die Schok , van een grooten 3, en vluggen Vifch toegebragt 5 is fomtyds 3, zo fterkjdat de aanraaker op den Grond ge- 3j fmeeten, en de flag door 't geheele Lyf ge- 35 vocld wordt 3 met kraaking der Leden (§) , docïi (*) Foraminula & Papills : forfltan horum auxilio motus trcmulus exferitur. Zöophyl. Gron. ibid. (|) Befchryving van den Jiddervis door den Heer ALLA. MAND, in de Verhand, der Ho 11. Maaifch. II. D. bl. syzn Byzonderheden van den Beef-Aal. Uitgez. Verhand. III. D. bl. 473. MUSSCHENBROEK. Inleiding tot de Natuurkunde. Enz» ' (l) Zoöphyl. Gron. Fafc. I. Leid. 1763. (§) Et omnia crepitent membra. Dit Kraak en der Ledemaa- ten verftaa ik niet. Ik denk dat zynEd. zal willen zeggen Ar- I- Dxsl, Vil. Stuk* H % tic*89 iiö Beschryving van IV. 33 doch zon(Jer dat 'er eenig Ongemak op volgt. Afdeel. „ Wanneer iemand , in de Rivier , met een IV. „ Voet of Lid, onverhoeds den Vifch aanraakt, H$tuk? » valt hy en komt in §evaar van te verdrin- Beef-Aai. » ken (*)• De meeften , die den Vifch met Hand of Voet aanraaken , voelen den Schok „ niet verder, dan tot in den Elleboog of Knie. „ De Schudding en Kraaking gaat vergezeld ft met eene Verdooving , welke byna een Mi- „ nuut duurt. De Smert , die door den Schok „ veroorzaakt wordt , gelykt meeft naar de „ aandoening, welke men heeft, als de Elle- „ boog ergens hard tegen aan wordt geftoo- „ ten (t). Zelden wordt 'er iemand gevon- den , die veilig , en zonder gevoel van dit ,, Verfchynzel , den Vifch behandelen kan. De „ verandering van het Weer doet niets om die „ kragt in de Vifch re vermeerderen of te ver- „ minderen : maar verfcheide maaien , agter- „ een, aangeraakt zynde, vermindert dezelve „ kragt voor een tyd, herftellende zig nader- „ hand. In alle deelen van den Vifch , voor- „ naa- ticuli, en dus vind ik ook, dat de Heer Allamand {preekt van een Kraaking der Gewrichten. (*) Dat dit niet van alle Menfchen gezegd kan worden, noch van alle ViiTchen, is blykbaar uit het gene onmiddelyk volgt. Dat 'er de genen die zwemmen door in gevaar van te verdrinken raaken , gelyk my een Surinaamfch Heer ver- zekerd heeft , is waarfchynlyk ; doch dan kan het vallen geen plaats hebben. ("|") Dit, denk ik , zal , door Cub'iti apicem vehmenter con- quafjavit, verftaan moeten worden. de Bloot-Ruggen. 117 „ naamelyk in de Staart en Aarsvin , wordt jV „ deeze beevende kragc waargenomen ; doch Afdeel. „ zo, dat 'er geen ftip des Lighaaras yan ont- IV. „ blooc zy. De Heer Gümilla wil , dat de H°0FD~ STUK. „ grooifte kragt plaats hebbe in de openingen Beef-Aai. ,, der Kieuwen Hoe grooter de Vifch zy, 3, en in hoe fterker beweeging , hoe meer ook 3, zyne kragt vernomen wordt: zo dat iemand, „ in een Schuitje zynde, vyftien of meer Voe- „ ten van den Vifch af, en zyn Vinger in 't ,, Water fteekende , de Beeving duidelyk en 3, taamelyk fterk waarneeme (f). Dit volgende betreft de manier om deeze Uitwerking te beproeven. „ De aanraaking , „ gefchiedende met het voorfte end van den Vinger , is genoegzaam , om den Schok ge- „ waar te worden. Men zegt , dat dezelve „ zig ook mededeelt, wanneer aan de Hand 3, een Lederen , Wollen of Katoenen Hand- ,, fchoen getrokken , of de Hand bedekt is (§) „ met (*) Hoe nader aan den Kop hoe fterker de Slag is : onder *an de Keel hem aanmakende is de Slag geweldig ; fchryft de Chimrgyn van der Lott , in zyn Brief aan de HolL Maatfchappy medegedeeld. (t) Dit beveftigt het gene de voorgemelde Surinaamfche Heer my verhaalde ; dat naamelyk iemand , over den Vifch heen zwemmende., zonder 'er aan te raaken , evenwel dik" wils verdrinken moed. Ook wordt hier door het Eerigt der Ouden , dat de Krampvifch (Torpedo) zyn Schok door het Water en de Netten mededeelt, bekragtigd. Zie 't voorg. VI. STUK. bladz. 4ï7- (§) Manu " ■ 1 ■ ii Oleo , Cerave obteïïa. In Aïï. Helvet. vind ik infeïï* , en men heeft het in de Uitgezogte Kerhan- l. Deel. VII. Stuk. H 3 di" Ïl8 Beschryving van IV. s) met Olie of Wafch. Door een Stok heen , Afdeel. ^ inzonderheid van hard en niet zeer Spon- Hoofd " ^CUS ^0Ut ' worc't 1DSgeïyks de Schok ge- stux. " „ voeld. Wanneer 'er eenig Yzer of Staal is Beef-Aai. „ aan den Stok, voelt men de uitwerking niet „ minder, en dezelve is onverdraaglyk, wan- „ neer de aanraaking gefchiedt met een Gou- „ den Ring aan den Stok gehecht (*), en, zo „ men hem met Metaalen , zonder Stok , aan- „ raakt , wordt de Stoot nog veel fterker waar- „ genomen (f). Te verwonderen is 't , dat „ de aanraaking, met rood of zwart Zegel* „ Lak , geene uitwerking voortbrenge (§)." Op andere Viflchen heeft de Beef-Aal, naar men aanmerkt , zo veel aandoening , dat in een Rivier, waar hy zig bevindt, wel agt of tien Roeden ver , geenen gevonden worden. In een Tobbe met Water fterft ook, bin- nen weinig Minuuten , alle Vifch , dien men 'er in doet , uitgenomen de Garnaalen {Squilfa) alleen ; die zelfs den Beef-Aal kunnen doo. den delingen gefteld , met Olie of Wafch beftretken > dat verftaan- baarder is. (*) Ik had uit dat Werk het zodanig begreepen, dat ie- mand hem aanraakte met een Gouden Ring aan de Hand. (|) Veel fterker, derhalve , dan onverdraaglijk.. Zulk een Schok moet zeer geweldig zyn ! Ziet dien aangaande HalL Maatfch. VI. D. 2. St. Ber. 89,9°. (§) Dit fchynt my zo wonderlyk niet , indien de Uitwer- king van deezen Vifch met die der Ele&riciteït vergeleeken wordt 9 gelyk men in 't algemeen van Gevoelen is ; want fommige Lighaamen , en zekerlyk het Zegel-Lak , brengen den Schok niet over. DE B L O O T-R U G G E N. 119 den (*)• Dit Schepzel verflindt allerley Soort jy. van VilTchen, Ingewanden van Dieren (f)) en Afdeel, Wormen: met Brood kan men het ook voeden *v- nOOFD- en in 't Leven houden* Dat de Schok ,door het. STUK0 zelve toegebragt, in ttaat zou zyn om de Lam- Beef-Aat. migheid of andere Zenuwkwaaien , en zelfs Hoofdpyn , te geneezen , vind ik door een Heelmeefter van EfTequebo aangetekend ; alwaar men , zo deeze meldt, den Dril-Vifch Konger-aal noemt, en hem ontdekt , door eene Bel, die zig , by wylen , boven hem op 't Water for- meert , en waar boven de Hand , drie of vier Duimen hoog, houdende, men zelfs een aan* merkelyken Slag gevoelt. Den Vifch met Ko- per aanraakende 9 wordt men fomtyds , met Lood nimmer, een Schok of Beeving gewaar; gelyk ook niet , als men de Yzeren Roede , daar men hem mede aanraaken wil , met een droogen Doek aanvat of houdt. Men vindt 'er zwarte en roffe Drilviffchen , waar van de eer- fton fterkft werken: zo ook de langden. Daar zyn 'er wel van over de vyf Voeten. Van vee- lcn,zo Blanken als Indiaanen en Negers, wor- den zy gegeten , zynde boven op de Rug zeer graa- ft Zou men dit ook niet met de Kreeften en Krabben onderzogt hebben, en zyn dit zodanige Garnaalen als de on- zen , of een ander en grooter Soort , zou men mogen vraa- gen ? (f) Inteftina Animalium. Dit vertaal ik dus liever , da11 Darmen. Het komt my waarfchynlyker voor, dat zulks om- trent de Ingewanden , die men wegwerpt , in 't algemeei waar- genomen zy, dan omtrent de Darmen in 't byzonder. L Deel. VII. Stuk. H 4 120 BESCHRY VING VAN IV. graatig, en redelyk vaft van Vifch 9 maar aan Afdebl. den Buik week en Slymig (*). Ray hadt reeds, IV* buiten twyfel uit de Berigten van anderen, op- stuk. " gemaakt: dat deeze Vifch in diepe Steenagtige Beef Aai. holen zig onthoude , alwaar hy zeer vet wordt , en eene gezonde Spyze uitlevert (f). Voorts merkt men aan , dat , behalve in de Beef- Aal en Krampvifch of Trilroch ( Torpedo), een Elektriek Vermogen huisveft in verfcheide VilTchen ; als hebbende de Heer de la Con- damine dit ook, by Para in Amerika, in een Soort van Lamprey, en de Heer Adanson in 'c Land van Senegal , in een Vifch uit het Ge- Aagt der Murance, waargenomen. Zouden dee- ze niet de .zelfde Beef- Aal , of een Verfchci- denheid daar van , kunnen zyn ? ^#^^^«^%#<>^^#^ V. HOOFDSTUK. Befcbryving mn 9t Geflagt der Scherp-Staarten, een Soort mn Vijjchen , die men anders Haair- of Dun-Staart zou kunnen noemen > zynde zeer fierlyk Zilver kleur. yxen naam van Scherp-Staarten kunnen 'A**- wy gevoeglyk geeven aan dit Geflagt van Viflchen. Immers den Griekfchen naam Tru chiu* (*) Verband, der Holl. Maatfth, VI. DEEL. 2, Stuk, Bengtctó 87, enz. (t) RAj. Syn, Plfc. p. ij©. DE S C H E R P-S TAARTEN, 121 chiurus , welken LiNNiEüs thans in plaats van iv. Lepturus gebruikt, over te brengen in Haair- AfD£e^ Staart of Dun-Staart > daar van fcheen my het Ho^!D eerfte te dubbelzinnig en het laatfte niet be- stuk. paald genoeg : alzo de Vifch de Staart niet zo overmaatig lang en dun, maar fpits en fcherp als een Els heeft, en ongevind. De overige Kenmerken beftaan in het Lyf op zyde famengedrukt of hooger dan breed te hebben , van gedaante naar een Degen gely- kende: den Kop in de langte uitgeftrekt, met zydelingfe Kieuwen dekzels : de Tanden Elsvor- mig : voor in de Bek troepswyze. Het Kieu- weH-Vües heeft maar ééne Straal zegt Lin- NiEtis > doch Gronovius merkt aan , dat het- zelve wel zeven Beentjes hebbe: des ik geloof, dat onze Ridder het Beenig dekzel meent. In dit Geflagt is maar ééne Soort bekend ; te wee- ten. (i) Schcrpftaart van Zilverkkur. x Lepturus. De Heer Klein hadt deezen Vifch , dien ^"J^ men in 'c Werk van Willoughby voorgefteld f>s- vindt onder den naam van Indiaanfchen Aal9 Enchelyopas genoemd , om zyne gelykheid mee den Aal (Ej^eAvV) aan te duiden. Men wil dat het (i) Trichlums. Syft. Nat. X. Gen. 121. Lepturus. AR. TEDI. Spec. ui. Muf. Ad. Frid. I. p. 76. Tab. XXVI. f. 2. Gymnogafter. Gron. Muf. I. N. 47- Gymnogafter Ar- genteus co.nprelïus , Cauda attenuata impinna. Brown. J*~ mak. 444. Ti 45". f. 4. I. Deel. VII. Stuk. H £ 122 Beschryving van IV# het de Mucu der Brafiliaanen zy , dien Rat Afdeel, oordeelt een weinig van den Zee. Aal van TT v# Nieuwhoff, dat is van den Beef-Aal , te ver- Hoofd- ^ 9 stuk. fchillen. De naam van Gymnogajter , van Browne ontleend , welken Gronoviüs thans nog ge- bruikt , fchynt op deezen zo wel toepaffelyk wegens de ongevindheid van zyn Buik, als die van Gymnotus op den voorgaanden^ Eenige Verfcheidenheden heeft Klein op- gegeven van deezen Vifch. De eerfte noemt hy Encbelyopus , met een uitgeftrekten Slangen- Kop, het uiterfte van de Bovenkaak als in de Rhinoceros haakig : twintig of een-en-twintig zeer fcherpe Tanden ; de Oogen groot en rond : maar drie Vinnen hebbende, De tweede noemt hy : Encbelyopus die geheel bruin is , met den Bek langagtig , veeltyds gaapcnde met zeer fcherpe landen. De derde wordt van hem enkel Encbelyopus of Aal-Vifch geheten. Voorts heeft hy nog een Conger of Zee-Aal , met zwar- te Oogen in witte kringen, die door den Heer Gronoviüs ook tot deeze Soort betrokken wordt (*): doch , aangezien dezelve zo wel een Buik- als Rugvin heeft, die tot aan 't end van de Staart uitloopen, kan ik niet zien, met wat regt zulks gefchiede. In 't Werk van Seba wordt onze Scherp- en Dunfiaart afgebeeld onder den naam van Enchelyopus , die geheel als Zilver is, met den Bek als een Slang, den Buik (*) ZoöphyL Gron. Fafc. I. p% 135. N. 41 *• DS SCHER P-S TAARTEN. I 23 Buik bloot, de Staart gepunt en zonder Vin- IV. ^ Afdeel. 1 nen (*> V Gronovius, die deezen Vifch te vooren, by fj00'FD-j de Aaien en dergelyken , onder de Weekvinnen stuk» geplaatft hadt , brengt hem thans , als den aller- laatften van zyn Kabinet , onder de Kieuw* Viffchen 't huis , waar aan de waare Buikvinnen geheel ontbreeken. Zyn Ed. befchryft de Ge- ftalte van het Voorwerp , dat hy op de Veiling van Seba gekogt hadt, zeer omftandig. 't Zei- ve is 2 — 3 — : ik denk twee Voeten en drie Duimen lang; anderhalf Duim, op 't hoogde, dik en maar een half Duim breed: van kleur glinfterend Zilveragtig , doch , daar de Opper- huid een weinig afgaat, bruin. Ik zou haaft vermoeden, of dit ook kleine Schubbetjes zul- len zyn , hoewel men den Vifch ongefcbubd noemt : mooglyk is het niet onderzogt op die wyze , gelyk Dr. Baster ons de Schubben der Aaien leert vinden. In de Borftvinnen zyn ir Beentjes, in de Rugvin 138 door hem geteld. LiNNisus vondt in een Scherpftaart van *t Koning- lyk Sweedfche Kabinet , 12 Beentjes in de Borft- vinnen en 124 in de Rugvin : daar Artedi in de- zelve ico Beentjes , en onder aan den Buik meer dan honderd, die egter geene Aarsvin maakten, waargenomen hadt. Deeze laatften waren prik- kel- (*) Seba Thes. III. p. 102. N. I. Tab. XXXIII. f. r Enchelyopus totus Argenteus, ri&ii (êrpentino, Vcntrc nudo, Cauda acuminata, apenni. LDeeju VII. Stuk, 124 Beschryving van IV# kelagtig fcherp , en niet te famen gevoegd : die Afdeel, der Vinnen zyn met een Vlies verknogt en V: weerloos , zo Gronoviüs berigt. In 'c Werk ^stuk?" vau Seba vind ik aangemerkt , dat de Graatjes van de Rugvin zeer lang en gedoomd zyn (*). Men meldt daar ook , dat de kleine Graatjes , aan den Buik, naauvvlyks dan op 't gevoel zyn te ontdekken. Deeze Viffchen onthouden sig in Amerika en China, zegt Linn^üs. Zy zyn geheel Zilver- kleur en fpringen uit het Water dikwils in een Vaartuig. Dat zy egter onze platte en breede Weftindifche Zilver-Vifchjes niet zyn , toont de Geftalte overduidelyk. VI. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Zee-Wolven, welker Geftalte door een zeer naauwkeurige Af- beelding wordt opgehelderd. Den Geflagtnaam Anarhichas vertaal ik door Zee Wolven , om dat de Vifch , die thans nog de eenigfte fchynt te zyn in dit Ge- flagt, gemeenlyk deezen naam voert. De ge- dagce naam fchynt 'er wegens zyn opftygen in 't Water , door Gesnerüs , aan toegepaft te zyn, die hem ook Scanfor noemt. In 't Franfch heet men (*) hermes by den eerften , acukati by den laatften. Dit kan ik zeer bezwaarlyk overeenbrengen. di Zee- Wolven. 125 men hem Loup marin of LupaJJum ; in Italië iv. Lupajjo of Louvazzo , in Engeland Wolf-fish of Afdeel. De Kenmerken beftaan , in een ftompagtige STUK. Kop , de Tanden zeer digc aan één , gerond ; de zes voorften Kegelvormig : het Kieuwen- Vlies met zes Straalen of Beentjes : het Lyf Spilrondagtig : de Staartvin onderfcheidelyk. Soorten heeft men 'er maar ééne van > als ge- zegd is (*). Met regt wordt dit Schepzel Zee-Wolf ge- noemd wegens zyne vinnigheid; dewyl het op een Anker byten kan , dat men niet alleen het Geluid hoort, maar zelfs daar van de blyken vindt, in het Yzer. Het wordt gevangen by 'c Eiland Heiligland, voor de Elve, en aldaar, zo 't fchynt 9Klipvifcb geheten; hoewel men 't zelve ook wel met de Leng verwart. Zeer ge- meen moet het niet in de Noord- of Ooft-Zee zyn, om dat Lüsn^os 'er geen gewag van maakt onder de Sweedfche Viflchen. Ook moet de Zee- Wolf aan de Kuften van Engeland niet veel voorkomen ; want Willoughby bekent hem nooit gezien te hebben. Lister hadt drie Ouden , die by Scarborottgh gevangen waren , welker Tanden hy altemaal afgebroken of zodanig verfleeten vondt , dat 'er geen één van (*) Anarhichas. Syft. Nat. X. Gen. m. Arted. Gen. 2 3 • Syn. gs. Gr on. Muf. i. N. 4.4. Lupus marinus noftras & Schoneveldii. WiLL. p. 130. Raj. p. 40. I. Deel. VII. Stuk. 126 BE8CHR YVINÖ V A N jy^ van geheel was overgebleeven. In jonge Zee- Afdeeu Wolven had: hy dezelven , te vooren , onbe- VI. fchadigd , gelyk en rond , gezien. stuk." *n de Sefchry ving , welke de Heer Gronovïus Geftaitc geeft van den Zee-Wolf, zegt zyn Ed. dat de- zelve ééne Rugvin heeft , die zig uitftrekt van den Kop tot aan de Staart, beftaande uit 73 Beentjes; de Borftvinnen groot en rondagtig, met 20 Beentjes , die takkig zyn , gedraald: geene Buikvinnen: de Aarsvin, van de Navel tot aan de Staar: uitgeftrekt, met 45 enkele en weerlooie Straalen voorzien : de Staart klein, egaal , met 18 takkige Beentjes. De Huid * hard, dik, ongelchubd, bruin, overdwars met zwarte ftreepen getekend. De Kop platagtig of breeder dan hoog , naar de Oogen fchuins afloopende , die ovaal zyn en groot : het Lyf langwerpig, Spilrond. Be Tanden. Omtrent de Tanden merkt de laatftgemelde aan , dat dezelven , in de beide Kaaken , op dub- belde ryën gefchikt zyn , waar van de vier voorden groot, byna een vierde Duims lang, aan de Hondstanden der Viervoetige Dieren gelyk en wit: de binnenften kleinder. In de Onderkaak zegt zyn Ed. is, bovendien, weder- zyds, een langwerpig zeer hard Beentje, van boven met verheven gladde Knobbeltjes : der- gelyke Beentjes vindt men in de Bovenkaak, en zodanigen ook aan de Keel. De Lippen , die de Tanden dekken , zyn dik. Het eerftgemelde Voorwerp was zeer klein, als de Z e e-W o l v e n. 127 als de langte hebbende van omtrent agt en een jy, half Duim : zo dat men daar uit geen Befluit Afdeel. kan trekken tegen het vreezelyk Geftel van Tan- Vf# HOOFD- den , dat aan deezen Vifch wordt toegefchree- stuk» ven (*). In een van agttien Duimen , by Hart* lepool in Engeland gevangen, dien Dr. Johnson befchreef, was de Bek met ten minfte veertien groote en fterke Tanden , te weeten zeven bo- ven en zeven onder , behalve die in de Kaaken wederzyds, gewapend. Deeze Tanden gelee- ken naar die van een halfjaarigen Hond. Hoe yzelyk moeten de Tanden dan niet zyn in een Vifch van over de zeven Voeten , hoedanigen 'er by Hitland gevangen worden , of van drie Ellen , gelyk Rondeletius 'er hadt gezien. Aan onze Kuft vangt menze 5 fomtyds , van drie of vier Voeten lang. Dat de zogenaamde Paddenfteenen niets anders dan de Kiezen van den Zee-Wolf zyn , wordt door Dr. Merret verzekerd ; hoewel menze , gemeënlyk , voor iets anders houdt (f). Onze Afbeelding is gemaakt naar een Zee- Pi. LVin. Wolf , welken de Heer W. van der Meulen Fi$' 2" opgezet en gedroogd , en aan de Hortus Medi- cus alhier vereerd heeft. In dezelve is het yze- lyk Geftel van Tanden in de Bek zeer zigtbaar, cn (*) Men fchynt zulks te bedoelen met de uitlaating van 't woord pr&terea (bovendien) in de Latynfche aanhaaling der gemelde Befchryving van GRONOVIUS. WATSON. DierL Wereld door NOSEMAN, bl. 199. (f) Zie 't voorg. VI. Stuk deezcr. Nat, Hift* bladz. zzo. LDSEJL. VIL STUK, i*8 Beschryvinc van en dc Voortanden zyn geheel niet afgeflee. Afdeel, ten , byna een Duim lang. In de Borftvinnen VI. vind ik 19 Beentjes : de Rugvin is over de drie ^tük°* Duimen breed. Die Schepzel heeft de langtc van byna vier Amfterdamfe Voeten , het Lyf is wel agt Duimen hoog en vyf Duimen breed. Den Kop vind ik ook niet platagtig , maar fa- mengedrukt op zyde , dat is hoogcr dan breed. Gebruik. De Zee- Wolf wordt vetter gevonden in de Meiren en Rivieren dan in Zee, zegt Rondë- LETius; hoewel hy zig niet met Slyk voedt, maar met Vifch. Evenwel houdt men die in diep Water, inzonderheid des Winters of in 't Voorjaar , gevangen worden , voor de beften. Men eetze , volgens dien Autheur , gekookt of op den Roofter gebraden, en de Lever, mee Sap van Oranje-Appelen, is een zeer lekkere Verfnapering. De Kuit wordt ook wel inge. zouten , gelyk de Vifch , en den Kop bemint men meelt. versheiden- Men heeft den Zee-Wolf met den Steur en Snoek, dat insgelyks vraatagtige en verflinden- de VilTchen zyn , of met anderen , verward gehad. Ook fchynen "er te zyn kleine en groo- te, gevlakte en ongevlakte, waar van de Iaat- fee Lupus Lanatus geheten wordt , wegens de Wolligheid van de Huid. Rondeletius getuigt, dat , die in de Zee zig onthoudt , zynde de regte Zee-Wolf, bleekblaauw gerugd is ; die men in de Monden der Rivieren vindt byna geheel wit. Hy merkt aan, dat deeze Vifch niec ge* voe- de Ze è- Wolven, iacj voeliger voor de Koude zy dan anderen , gelyk IV* Aristoteles zig verbeeldde , maar dac zyn Afdeei hoog zwemmen aan de Oppervlakte van 't Wa- H^p0 ter hem ligter doet dood vriezen* Gedagte Phi- stuk* lofooph hadt zulks aan de Steentjes , welken de Zee. Wolf in zyn Kop heeft, toegefchreeven. Die aan den uitloop der Rivieren zig onthoudt , zegt de eerftgemelde Schryver , brengt twee- maal 's jaars Jongen voort. VIL HOOFDSTUK. Bef chry ving van Geflagt der Smelten, met aanwyzing van derzelver Verfcheidmbedm > Ingewanden en Gebruik. zander den naam van Smelten begryp ik dk Geflagt ; dewyl het de Neerduitfche naam is van de Vifchjes, die in 't Griekfch Ammo- dytes genoemd zyn , van wegen hunne verfchuï- ling in 't Zand der Stranden; weshalve, als ook van wegen de Gettalte, zy van de Engelfchen Launces en Sand-Eels , dat is Zand-Aalen , in *t Franfch Anguille d'Arene, geheten worden. De Kenmerken beftaan in een famengedruk- Kenmerkt ten , dat is hooger dan breeden Kop , die fmal- ler is dan 't Lyf ; de boven-Lip dubbeld : de Onderkaak fmal en fcherp; de Tanden kaffig: het Kieuwen. Vlies met zeven Straalen : het Lyf Spilrondagtig met Schubben, die naauw- I. Deel. VIL Stuk» I lyks IJO Beschryving VAlf jy# lyks zigtbaar zyn , gedekt : de Staart onder. Afdeel, fcheidelyk. Ik vind maar ééne Soort daar vaa H^OFD ^>e^C'lreeVeD C*)- stuk/ Aan de Zee-Kuften van Europa komt dit woonplaats. Vifchje voor , doch op eenige plaatfen meer dan op andere : miflchien , om dat men 'er overal niet even vlytig naar zoekt: want het verfchuilt zig byna een half Voet diep onder 't Zand. 't Schynt dat hetzelve, op zekere tyden desjaars, 9t zy om de groote Viflchen , zyne Vyanden , te ontwyken , of door een ingeeving der Natuure , zig in 't Zand verberge. Miflchien , ook , wordt het , louter toevallig , door de Zeebaaren op 't Strand gefpoeld , en dat het zig dan daar in een verfchuiling zoeke. Immers het legt in het Zand 3 op de wyze der Slangen, opgerold, en, met de Voeten gedrukt wordende , openbaart het zig door een rond gaatje , in het Zand , te maaken , met zyn Kop. Dit Vifchje , hoe klein en gering ook van aanzien , ftrekt voor de Men- fchen tot een aanmerkelyk nut. vangft. Wanneer de Oevers van Cornwall en 't Ei» land Man , door *t afloopen van de Zee , ont» bloot worden , haaien de Viflchers 'er de Zand- Aaltjes, met daar toe gemaakte Haaken, uit, zegt Ray. Charleton getuigt , dat men 'er Houten Harken, van een Voet groot, toe ge. bruikt, (*) Ammodytes. Syft. Nat. X. Gen. 123. Art. Gen. 15. Syn. 29. Spec. 55. Faun. Suec. 303. It. Scan. 14 j. //. O eland. «7. Muf Ad. Frid. I. p. 75. G&ON. Maf. I. p.lj. Ztöphyl. Gron. Fafc. I. p, 133. £> E S M E t T E m i§i bmikt. Aan de Kuft van Boulogne, in Vrank- Iv> ryk , gefchiedt het met Stokken daar toe be- Afdeel. k waam gemaakt. In de Ooftzee , aan de S weed* VII. fche Oevers, vindt men het ook overvloedig; HooFD- STUK zo wel als aan onze Stranden , by Wyk op Zee, te Zandvoort , en elders. Aan de Weflkuft van 't Eiland Walcheren, in Zeeland* wordt 'er een byzondere manier toe gebruikt , die aantoont., hoe veel dit Vifchje daar in waarde zy, onder 't Landvolk. Men gaat, naamelyk, het Strand* in de Nazomer, met den Kouter ploegen , of met de Spade omfpitten , als wanneer de Smelt, in de gemaakte Vooren * met zulke menigtes te voorfchyn komt , dat 'er naauwlyks Handen genoeg zyn , om ze te grypen : want , doet men dit niet fchielyk , zo kruipt het Vifchje weder weg in ?t Zand. DeGeftalte van den Smelt wordt thans* door GeMte. den Heer Gkonoviüs, aldus befchreeven. Hy jfy™11* heeft den Kop hooger dan breed , van vooren fcherpagtig: de Kieuwendekzels effen en glin- flerende: denEekfmal, Tandeloos: de onder- Kaak veel langer dan de boven-Kaak : de Rug* van den Kop tot aan de Staart , regt en verhe- venrondagtig : de openingen der Kieuwen aan de zyden en van onderen gaapende : den Buik regt, aan de Rug evenwydig: de Zyden dun en rank , naar de Staart toe een weinig fmaller : het Kieuwen* Vlies van de dekzels gedekt, uit* fpanbaar , wederzyds met zeven Beentjes g$- fchraagd. Op de Rug is maar ééne * laage , I..DKL, VII. Stuk, I 2 Weer* 132 BESCHXT VING VAN IV. weerlooze Vin , die een weinig agter den Kop Afdeel, ontlpringt en aan de Staart toe voortloopt , Hoofd voorz^en met zeven-en-vyftig enkelde ftompe stuk. Beentjes: de Borftvinnen, onder aan de Zy- den, naby de Kieuwen-openingen, geplaatft, zyn Lancetswyze en hebben negen Beentjes: geen Buikvinnen zyn 'er; de Aarsvin,die enkeld is, heeft haaren oorfprong agterlyker dan het midden van 't Lyf en loopt tot de Staart toe voort, onderfteund zynde door zes. en twintig laage 5 weerlooze , enkelde Beentjes. De Staart is klein , halfraaanswyze , met geronde enden , en heeft zeftien Beentjes, verfcheiden- Onder de Smelten zyn , in Sweeden , eenige Verfcheidenheden gevonden , ten opzigt van het getal deezer Beentjes. Zelfs hadt het Kieu- wen-Vlies, eens, maar vyf Straalen. Dit ver- fchil , egter , is zo groot niet , als het gene plaats heeft tuflehen onzen Smelt en den San. dilz van Salvïanüs , welken men afgetekend vindt met twee Rugvinnen en met Buikvinnen, en die daarom , van fommigen , voor een byzon- dere Soort gehouden wordt. Dit doet ook twy- felen , of de Cicirellus der Meflaneren en de Tobis der Sweeden , wel een zelfde Soort zyn als de Zand-Aaltjes der Engelfchen , welker Jongen zy Grigs noemen : te meer , om dat Klein tweederley'VifTchen opgeeft en af beeldt^ waar van de eene op de Rug uic den geelea blaauwagtig is, aan de Zyden met fchuins neer- daalende Streepen getekend: de ander blaauw- agtig. DE SMSLTEN. I33 agt?g , met een Zilverglans over 'c geheele iv. Lyf. Hy brengtze t\ huis onder de Encbe- Afdeel. lyopi of Aalgelykende Viflchen (*). De Kleur VI1- ci- j n r* j tt Hoofd. van onzen Smelt is , op de Rug en Zyden , He- STU1C# melfchblaauw , aan den Buik fierlyk Zilver- kleurig geftreept, hebbende, terwyl hy leeft, over 't geheele Lyf een fchoonen luider. De Amerikaanfche Smelt, die in Brafil Taja* Jica geheeten wordt, komt naaft overeen met den Ammodytes van Salviaisus , en verfchilt weinig in grootte met de onzen , als negen Duimen lang zynde* Meer fchynt 'er die Vilch van te verfchillen, welken ons Volk aan de Kaap Zandkruiper noemt , hebbende de grootte van een Schelvifch. Veel minder nog , zou ik denken , dat de Noorfche Giörs of Sandert , dat is Zand-Aal, daar Pontoppidans van fpreekt, tot onzen Smelt te betrekken ware ; alzo dezel- ve, naar hy getuigt, in een Meir van verfch Water gevonden wordt. Het Zee -Draakje, daar Plinius van gewaagt , dat met een won- derbaare vlugheid zig in 't Zand een wooning uitholt , zou 'er , wegens die Eigenfchap , naar fchynen te gelykeo. By de Ontleding heeft men, in veele Smel- ingewanden, ten, geen Zwemblaasje gevonden. De Lever was bleek en naauwlyks in Kwabben verdeeld , omvattende de Maag of Rob, die een Kegel- vormige figuur hadr. De Galblaas hing byna een {*) Pifc. Mif€. IV. p. s$, f«. Tab. XII. Fig. t , 9, ie, LsDSEi,* VIL STUK, I 3 ï34 Besch&yving van IV. eeo Vingerbreed van de Lever af, en daar bo- ^fdeel. peden vertoonde zig de Mik rood en langwer- Hoofd ^an ^en u^^anS van ^e was maar urm. één Byhangzel, dat, op de zelfde wyze, van den Darm af opwaards liep , [als de blinde Darm , in Viervoetige Dieren , van den Kartel- darm; zo dat 'er die uitgang op zyde fcheen ingeplant te worden. De Ribben waren met een zwarte Huid gedekt. Gebruik. Men merkt aan , dat de Mannetjes korter en dikker, de Wyfjes dunner en langer: de eer* ften veel voller van Hom , dan de laatften van Kuit zyn. Willoughby getuigt ,*dat de En- gelfche Zand-Aal onder den lekkerftcn Vilchge. rekend worde en een keurlyk Aas zy om an* dere VifTchen te vangen. De Amerikaanfche van Markgraaf fmaakt , zo gekookt als ge- braden, by uitftek wel, en komt overeen met den Hollandfchen Poft , als zynde zeer wit en kort van Vleefch, By ons, in tegendeel, wordt de Smelt voor een drooge Spyze gehouden , en in Zeeland , veelal , voor het L^nd- of Strand- volk overgelaten. Yllï. deSphey-Visschen. 135 ^^4>#^#<>#^#^#^#^#^ IV. Befcbryving van 'zGeflagt der Sprey- Visschen , stuk. waar onder de Leervifch of 'gedoomde Klipvifch, en anderen behooren. "T\en Geflagtnaam Stromateus vertaal ik Sprey- Kaam, woord Stróma , dat een Sprey of Dekkleed be- tekent , af komftig is. De geftreepcheïd van de voornaamfte foort heeft daar oudtyds reeds aan- leiding toe gegeven ; hoewel menze thans Leer* vijfeben noemt. Gronoviüs befchryftze onder den Geflagtnaam Hepatus. De Kenmerken beftaan, in den Kop famen- Kenmerken, gedrukt of hooger dan breed ; het Lyf Eyrond* agtig en glad ; de Staart in tweeën gefpleeten te hebben , en Tanden , zo in de Kaaken als aan 'ê Gehemelte. Soorten zyn 'er twee van by LinNjeüs. Gronoviüs heeft 'er ook twee, die egter van deeze fchynen te verfchillen, (1) Sprey-Vifeb die eenigermaate gebandeerdis. FiJ;oU De Vifch , dien men te Rome noemt Fiatola > GeftreeptCi volgens aldrovandüs , en Licetta te Venetië , wordt gehouden voor den Stromateus of Sprey- VIII. HOOFDSTUK. Afdeel, VIII. Hoofd» dezelve van 't Griekfch Vifch fi) Stromateus fubfafciatus. Syft. Nat. X, Gen. U4, itfcfc» gareus. Art. Gen. 19. Syn, 33. t ïteiï. vil stuk. I 4 J36 BESCHRt VINC VAM jV# Vifch van Rondei .0 wat buiten den Kop uit. Een Rugvin heeft hy, die by de Kieuwen begint en tot digt aan de Staart zig uitftrekt, beftaande uit 41 Beentjes, waar van 25 , in 't midden , zeer kort zyn (*)♦ Dit maakt dat het begin en end van deeze Vin zeer uitfteekt. De Borftvinnen beftaan ieder uit 17 Beentjes en zyn laag geplaatfl. Geen Buikvinnen heeft de Vifch (f) ; doch is voor- zien met eene Aarsvin, van 15 Beentjes. De Staart heeft hy Zeiflenswyze gevorkt als een Waffenaar of WalTende Maan der Turken. Men vindt een groote overlangfe Verhevenheid op de Zyden naby de Staart. Van de Iogewanden geeft Bartholinüs de Befchry ving , in een Zwaardvifch , die , in *t jaar 1651 gevangen zynde in de Haven van Kop- penhagen, door hem, in zyns Broeders Huis, ontleed werdt. Dezelve hadt geen Ribben, in welker plaats, zo hy oordeelde, de uitwen- dige groote Vinnen dienden tot befchutting van de (*) Zulks heeft, waarfchynlyk , aanleiding gegeven om die Rugvin op zulk een zonderlinge wyze te vertoonen , als op Pi. XVIII. in 't Werk van Watson, zo even gemeld. (-{) Aan het niet hebben van Buikvinnen vindt men al* daar toegefchreeven , dat deeze Vifch traag in 't zwemmen zy. (biadz. iss-) Ondertuflchen fchynt het zeker , dat het voornaamfte Werktuig om te zwemmen , gelyk wy hier voor (bladz. ji.j gezien hebben, in de Staart toeifaa. DE ZWAARDVISSCH-.BN. I45 de Borft. Het Hart was driehoekig en hadt iy4 een groot Oor , dat 'er by hing als een flappe Afdeei* Beurs. De Lever was taamelyk groot en geel- H(^*D agtig: de Galblaas van de Lever afgefcheïden , stuk/ * doch [aan dezelve gehecht door middel van een Koord en Kanaal , van een half Elle lang. De Maag in tweeën verdeeld, waar van het eene deel dik en van binnen rimpelig , met groen Wier gevuld. De Mik klein en rond van figuur. De Darmen waren niet regt uitgeftrekt* gelyk fommige gewild hebben, maar maakten de gewoone Slingeringen. In deeze Zwaardvifch waren dergelyke drie Beentjes in het onderfte van het Gehemelte, naar de Keel toe, als Rondeletiüs meldt. De , Huid was niet ruuw , maar zagc als Zyde , by nagt glinfterende, inzonderheid daar zy witte Vlakken hadt , en zo dun , dat het Vetvlies mede afgevild moeit worden ; om ze te kunnen opvullen en droogen. Hy merkt aan, hoe men verkeerdelyk gefchreeven heeft, dat de fcherpte van het Zwaard zou afgaan , als de Vifch dood ware. In dit Onderwerp, dat een Wyfje was, zo Barthounus aanmerkt, werden twee Jon- gen , die nog ongeboren fcheenen te zyn , ge- vonden in de Endeldarm : want de Vifch heeft geen Baarmoeder , zo hy getuigt (*). Een dergelyke Klomp van byhangzels , naar eene Long gelykende , vonden anderen aan den uit- gang (*) Bartholini Rar, Cent, II. Obfêrv. itf, £ mix. vu. stuk, K 145 BESCflKtYINC Y A IV. gang van ^e evea als in de Sprey-Vifch, Afdeel, naar welken de Ingewanden veel fchynen tö IX. te zweemen , inzonderheid de Rob , die zig ^stü™" tot ^S' aaD de Navel ui tft rekte (*). Gebruik. De Zwaardvifch $ die in de Middellandfchè Zee gevangen wordt, is , naar men getuigt, witter van Vleefch dan de Spaanfche Makreel , doch droog en zwaar om te verteeren. Die van Meffina houden het , egter, voor eengroo- teLekkerny, en fteüen hem, in waarde, met den Steur gelyk. Ieder Pond van deezen Vifch verkoopt men daar, doorgaans, voor omtrent zes Stuivers Engelfch Geld (f). X. HOOFDSTUK. Befcbryving van H Geflagt der Schelvisdüive. lem , tot welken de zogenaamde Lier van Har- wich behoort. Naam. T\e tweede Rang der Viflchen, byLiNN^us, JL/ beftaat uit de genen die de Buikvinnen voorlyker dan de Borftvinnen hebben, en die daarom van zyn Ed. Jugulares genoemd wor- den. Onder dezelven geefc hy, aan dit eerde Geflagt , den naam van Callionymus , welke door de Ouden aan den Sterrekyker , zo 't febynt wegens de grootfehheid van de Ver- tooning , die hy maakt , was gegeven. Ande- (*) WILLOUGHB. Pifc. pag. l6l. (*) Sex ciraiter Dmariis momta nojlrt : zegt WlLXOUGHBT. ren t) 12 SCKELVISDÜIVELEN. 147 ren leiden dien naam af, van eenige gelykheid, welke deeze Vifch heeft met de Mannelyke Afdeeu Roede, of liever met een Zetpil, en de Ety- X. iüoiogiften getuigen , dat het gemelde Woord , op een overdragtige wyze, voor de Schaam - deelen der beide Sexen plagt gebruikt te wor- den. Ons Volk noemt deeze Viffchen Schel» visdüivels. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan daar Kenmerken, in , dat de Kop de boven- Lip verdubbeld en de Oogen digt aan elkander heeft ; het Kieu- wen-Vlies met vyf Straalen en de zydelingfe Openingen dikwils geflooten , terwyl de Vifch door de Nek adem haalt. Het Lyf is naakt of ongefchubd. De Buikvinnen ftaan zeer ver van elkander. Drie Soorten heeft onze Autheur ia 't zelve geplaatft , te weeten ; (i) Schelvisduivel met de Straalen mn de voorjle x. Rugvin zo lang als H Lyf. iAyr*m Harwich. Onder verfcheïderley naamen komt deeze ^L^IL Vifch by de Autheuren voor5 waar van die van Lier mn Harvcich , daar Petiver hem mede be* (i) Callionymus DörfaKs prióris radlis longitudine Corpo- ris. Syft. Nat. X. Gen. 116. Uranofcopus. Muf Ad. Fridm I. p. 71. Trachinus Maxilla fuperiore longiore , Pinna Dorlï priore altifïima. Faun, Suec N. 283. Uranofcopus Oilïcuto primo Pinnse Dorfalis longitudine Corporis. Gron. Muf. l. N. 64. Cottus OlTIculis Pinnac Dorfalis longitudine Corporis^ Gron. Aft. Upf 1740. p. lïié Tab. 8. Gurnardus luteuw» ?hil. Tranf 293. p. 17+9. I. Deel. VII. Stuk. K & 148 Beschrïving van IV. beftempelt, met denbynaam fchynt bedoeld te Afdeel. worden. Van Gronoviüs wordt hy onder de Hoofd- Schelvisduivels betrokken , en aangemerkt als stuk. een der Viffchen van ons Land ; hoewel hy hier niet minder zeldzaam is, dan op de Kuffc van Sweeden, daar men 'er, in den jaare 1743» aan den Inham Orefund , één gevangen hadt. Hy komt in 'C Werk van Seba voor als de derde Soort van Exocatus , by Bellonius , vol- gens Gesnerus , en dan zou hy het Draakje zyn van Rondeletiüs ; welk egter meer op den vol- gende fchynt te paffen. Aan de Noorfche Kult vindt men ook dee- zen Vifch , die aldaar Floy-Fisk of Vliegende Vifch genoemd wordt, om dat hy, door mid- del van zyne Vinnen , zig uit het Water weeï verheffen en voort te vliegen. De Heer Pontoppidans , die hem insgelyks afbeeldt , twyfelt of het niet de Water-Zwaluw zy, die aan de Kufien der Middellandfche Zee Rondehy Rondola of Rondinella , en van de Spaanfchea Pefce volador geheeten wordt; weiken Schot- tius dikwils, aldaar, langs de Zee hadt zien vliegen. De grootfte , dien de BilTchop in Noorwegen gezien hadt, was omtrent een half Elle lang : dezelve hadt den Kop taamelyïc groot naar het Lyf te rekenen , doch dun en ligt. Hy hieldt den Bek geduurig open. De geftalte was omtrent als een groote Haring. yi&ügth. Behalve de gewoone Zwemvinnen , zegt PoKTOPPiDAiNSj hebben deeze Viffchen, onder aai) 1 • v DE SCHELVISDÜIVELEN. I4P aan den Hals, drie breede en taamelyk lange jv. Vinnen van een ander en fyner maakzel , byna Afdeel. zo dun als de Wieken der Vliegen , doch met ^ x- tien daar door heen loopende Graaten gefte- SXÜK/ vigd. Op de Nek hebben zy insgelyks een Vleugel , of eene tot Vliegen gefchikte Zwem- vin, die wel een vierde deel van een Elle lang is , (taande regt in de hoogte : wat agterlyk op de Rug een andere, die veel korter en bree- der is. Door middel van deeze Vleugels kun- nen zy zig redden , wanneer zy van hunne Vyanden vervolgd worden , en men zietze , by groote Schooien, eenige Ellen hoog boven 't Water zig verheffen, en ongevaar een Boog- fchoot voortvliegen , als wanneer zy weder moeten neervallen: want hunne Vleugels zyn alsdan droog geworden, en dus kunnen zy zig niet langer ophouden in de Lugt(*). Door Dr. Tyson wordt, in de Verhandelin- gen der Koninglyke Sociëteit van Londen , dee- ze Lier van Harwich, gelyk men hem wegens de gedaante zyner Vinnen -noemt, onder den aaam van geele Gurnard befchreeven* Hy on- der- (*) «fëaturï. ïfift bon a&orta. II. Th.bl 210. De Billchop merkt aan , hoe fömmigen van oordeel zyn , dat; de Kwakkels (Selavim) die door den Wind van de Zee opgeraapt en rondom het Leger der Israëlieten verlpreid werden , geen Vogels maar Vliegende Viltenen zyn geweeft. Indien dit eg- ter zo ware , oordeelt hy met reden , dat dan de OqfterfchQ Vliegende ViÜchen ft erker van Vlugt moeten zyn en zig lan-, ger uit het Water kunnen houden, dan de Noorfche: 'twclk uit de Berigten en de plaatzing hunner Vleugelen pok v/aarfchynlyk is. s$a Beschrtving VAN jV# derfcheidt hem met de benaaming van gladde Afdeel. Koekkoekvifch , die uit den blaauwen geelagtig is , X. met de Kieuwendekzelen boven op den Kop. Deeze stuk." heeft> vplgens Petiver , blaauwagtige Vlak* ken. Van de Gedalte kan men uit onze Af- beelding oordeelen. De eerde en langde Rug- vin heefc 4 Beentjes of Straalen , de andere en breedde 10: de Bordvinnen hebben 'er 18 of 19; de Buikvinnen 5; de Aarsvin en Staart ie- der 10 ; zynde de Aarsyin blaauw van Kleur. De Navel is digter aan den Kop dan aan de Staart geplaatfl. II. jbracuncu-? lus. Pitvifch. Tl LVIII. (2) Schelvisduivsl met de Straalen van de voor* Jle Rugvin korter dan bet Lyf. Deeze fchynt het Draakje van Rondeletius en de Pitvifch der Nederlanderen te zyn, volgens den Heer Gronovius, die 'er een zeeromdan- dige Befchry ving van geeft. Artedi hadt hem voorgedeld onder den naam van Cottus , met de ageerde Rugvin wit * en daar toe het Draak- je van Geskerus, een Soort van Araneus, be- trokken. De konheid van de voorde Rugvin onderfcheidt hem meed van den voorgaanden. Linnjlus merkt aan , dat men deezen te Genui en te Rome vindt. c 3J (2) Callioni^mus Dorfaiis prioris radüs Corpore brevïori- bas, Syfi Nat. X. Ursnofcopiis Oilkiilo piimo Piiyiae Dor- falis pdmx Unctaii. "Gkon. Muf. I. N. 03. Cottus Zim* Doul afoiL Art. Gm. 4,9. Syn< 77, DE SCHELVISOÜIVELEN. 151 (3) Scbelvisduivel , met den Kop glad, over* jy# langs rimpelig , de Kieuwendekzels op zyde Afdeel. open gaande. £• H FD« In het Kabinet der Akademie van Stokholm STUK# wordt dit Vifchje gevonden, dac uit Ooftindie Mid*. is overgebragt. Het heefc den Kop plaragiig, Indiaanfchc- van boven overlangs gerimpeld: de Onderkaak een weinig langer: den Bek ruuw : de Tong fiomp uirgerand: de Kieuwen-Openingen groot, op Zyde: de voorfle Dekzels met een dubbe- le, de agterfte met een enkele Doorn , het Lyf zeer plat en Loodkleurig : de Navel in 't midden: de voorfle Straal van de eerfte Rug- vin zeer kort en ver af ftaande : de Buikvinnen zeer ver van elkander. 'Deeze fchynt > zo Lin- aanmerkt , als een middelfoort te zyn tuflehen den Schelvifchduivel , Sterrekyker en Pieterman. I XI. HOOFDSTUK. Bef chry ving van 9t Geflagt der Sterreky kepen, die aangemerkt waren tot de Schelvisduivels te bcbooren. De Heer Gronovius merkt aan, dat 'er, Naam behalve de twee Soorten van Schelvis duim veis y in 't voorgaande Hoofdltuk aangehaald en be- f3) CaJlionymus Capite Ixvi longitudinaliter rugofb, Opcr- ciilfc latere aperiendis. Syfi. Nat, X. t Diel. vil Stuk. K 4 / Ijl BSSCHRY VINÖ VAN IV. befchreeven ; waar van de eene het eerfte BeenN Afdeel. je van Rugvin zo lang als 't Lyf9 de andere Hoofd ^eC ze*ve een ^u^m ^anS heeft ; nog twee in de stuk» Noordzee huisveften, welken hy ook begrypc in 'c Geflagc van den Uranofcopus. Eenderzel- vcn heeft dat voorfte Beentje drie Duimen lang, de andere heeft de Beentjes van de voorfte Rugvin zeer kort , en den Kop , wederzyds , met éénen Stekel gewapend. Deeze, die, zo zyn Ed. meldt , zeldzaamer voorkomt dan de an- deren , zou miflchien de Sterke kyker kun- nen zyn , welken Linrasus hier bedoelt , of de Uranofcopus der Ouden , die in de Middel- landfche Zee zig onthoudt, en waar van hy deeze Kenmerken opgeeft. Kenmerken. De Kop is platagtig , oneffen en groot ; de Snoet opgewipt; de Onderkaak langer dan de Bovenkaak: de Navel in 't midden van't Lyf, Het Kieuwen-Vlies is Tepelagtig getand en heeft vyf Straalen : de Dekzels zyn Vliezig ge. baard. Artedi merkt aan , dat deeze den Snoet, onder de Tong, in drie Stekels verdeeld heeft, en hy noemt hem Pieterman met veele Baardjes aan de Onderkaak. Aan de eenigfte Soort , in dit Geflagt ge- ven wy dan den naam van Sterrekyker, als zeer naa dien der Ouden uitdrukkende, welke 'er > van wegen zyn opwaards zien naar den Het (*) Uranofcopus. Syft. Nat. X. Gen. 127. Trachinus Cu> ïhis mkh in Maxilla. inferiore. Art. Gen. 42, Syn. ju DE STERREKYKERS. 153 Hemel aan gegeven zoude zyn : inzonderheid , dewyl hy gezegd werdt dit niet dan by nagt te Afdeeu doen , flaapende over dag. Anderen , merkt Rondeletiüs aan , gelyk de Platviflchen in 't STÜK# algemeen, hebben de Oogen ook wel boven op den Kop, maar de Oogappels zien zy de- waards. Hedendaagfch worde hy te Venetië Lucerne en Pefce prete, te Rome Meforo, als als ook Bocca in Capo geheten. Sommigen wil- len , dat het de Tapecon en Raspecon der Mar- feilleren zou zyn. De ouden noemden hem, onverfchillig , Callionymus en Uranofcopus. Men zou dit Schepzel wel den Middelland- Eigenfchap» feben of Italiaanfcben Zee -Duivel noemen mo-pen* gen: want, behalve dat de Geftalte eeniger- mate .zweemt naar die van onzen Zee -Duivel, hier voor befchreeven ; gelyk uit de Afbeelding van Johnston blykbaar is(*);zo heeft het ook der- gelyke Eigenfchappen. Immers de Baardjes aan zyn Bek dienen den Sterrekyker om de Vis- fchen , die , in verbeelding dat het Wormen zyn , daar op willen aazen , inteflokken; ter- wyl hy op den Grond der Zee, aan de Stran- den , met zyn hoog Gezigt op hun te loeren legt. Dit geeft hem gelegenheid / om, op cene gemakkelyke wyze, zyn Buik te vullen, *t welk hy ook zo wel waarneemt, dat hy, door Gulzigheid met Voedzel overkropt , on- magtig wordt om zyne Vyanden tc ontvlugtea Hy (*) Tab. XXI. Kg. 7. 154 Beschryvinü van* ÏV> Hy kan ook al zwemmende loeren en dus bejaagt Afdeel, hy uit de Scïioolen van Viffchen , die over hem H^ofd 'ieCa zvvem 'nea 9 zyne ProoY» Waar worde dik- STÜXt wils vaa de Haaijen , die deeze Schooien ver- volgen, en niet minder gulzig zyn dan hy, op- gevreten. Gcftalte. De Sterrekyker wordt zelden grooter dan ter langte van een Voet. Zyn Kop is groot en by. ca vierkant, ISeëiiïg en ruuw; het Lyf Spilrond- agtig, van boven geheel Afctigraauw, van on- deren witagttg > en met zeer kleine Schubbetjes gedekt. De Zydftreepen komen agter de eerite Rugvin tot ekander, en, vervolgens neerdaa- lende, eindigen zy by 't midden der Staartvin. De Oogen zyn klein 3 doch uitpuilende, met Goudgeele kringen, en de Bek fchynt als tus* fchen dezelven in te ftaan , hebbende een On- derkaak die naar de Kin van een Menfch ge- lykt (*). De Kaaken, niet alleen, zyn met fcherpe Tandjes gewapend , doch men vindt 'er ook boven aan 't Gehemelte. Onder de Tong is een fterk Been, dat in drie Stekels uit- loopt. Onder het bovenfte deel der Kieuwen- dek. f *) Dat de Oogen van den Sterrekyker Wtn zyn vindt men by R.AY en Willoughby : integendeel wordt, inhetWe-k van Watson , gemeld , dat deszelfs Oogen zeer groot zyn : een mteflag die waarfchynlyk uit verwarringe van deezen Vifch met onzen Zee -Duivel zal gefprooten zyn: te meer om dat Aldro vandus aanmerkt , dat de Nederlanders den Sterrekyker Hofentond noemen, 'twelk zo veel zegt, naar «y als Hoogt Mond, wegens de ongewoone plaatzirif vaa Oen Bek. De Pifc. Libr. II. p. 9?. Afdeel, XI. DE STERREKYKERS. I55 dekzelen, fteeken wederzyds tweefterkefcher- IV. pe Stekels uit, in Scheeden beflooten, kunnen- de uitgebiagt en weder ingetrokken worden. Hoc>pi> Bovendien heefc hy nog verfcheide Knobbeltjes stuk. en Doornen , die den Kop zeer ruuw maken. Met twee Rugvinnen is hy voorzien, welker voorfte uit 3 of 4, de agterfte uit 14 Beentjes beftaat : twee Borft vinnen ieder van 16; de Buikvinnen van 5, de Aars vin van 13 Beentjes. In de Staartvin heeft men 'er 12 geteld Aan k Zee menigvuldig gevangen wordt , maakt men in Italië gebruik toe Spyze, en, indien het de Callionymus der Ouden is , gelyk men wil ; zo heeft Hippocrates hem zelfs aangepreezen , als dienftig voor de genen die Slymig zyn van Geftel of met de Miltzugt geplaagd ; dewyl hy denzelven telde onder de drooglte Viflchen(*)- Dioscorides merkt de Gal van den Sterreky- ker aan , als kragtiger zynde tegen de Oog- kwaaien , dan zelfs Stieren- of Oflen-Gal. Sommigen willen ook dat de Vifch, door wiens Gal de Oogen van Tobias verlofl werden van de Vliezen, die 'er op gegroeid waren, een CaU (*) Ex Pifcibus utatur Gobione, Callionymo 6* Cuculo & Scoipio , & alïh bujuinfodi. lil €nim iicciflimi funt. L 1>FEL. VII. STUK. l$6 B-ESCHUVINC VAN IV. Callionymus zy geweeft (*). Apollonujs bc* Afdeel, veelt, dat mun, tegen de Hardhoorendheid , H^ofd Seb^uik maake van de afgeworpen Huid van stuk.* Slangen, met Stieren of Geiten of Zeefchild- padden Gal , of met de Gal van deezen Vifch (t> Naam. XII. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Pietermannen,' waar in de Venynigheid van de Stekels , die zy aan den Kop hebben , tegengefproken wordt. De Griekfche Geflagtnaam Trachinus, die afgeleid wordt van de ftekelagtigheid der Beentjes van de Rugvin, vind ik toegepaft op die bekende Viffchen, welken men, in onze Taal, noemt Pieterman. Men zou mogen twyfelen, of die Neerduitlche naam niet van een dergelyke reden , als , volgens fommigen , de Griekfche Callionymos en de Franfche Tape- cm , afleidelyk zy ; dewyl de Vifch byna de zelfde figuur heeft als de Schelvisduivels. 't Is bekend, wat Pietermannetje by ons betekent. Ik vind niet waarfchynlyk , dat men hem dus genoemd hebbe , als St. Pieten Vifch $ in verbeelding dat het zulk een Vifch mogt geweeft zyn, in wiens Bek de Apoftel Petrus % op (*) Zie het VIII. Deel der Uitgezet* Vtrhanidin&n* bladz. 360. (f) GAï-EN» Libr. III. de Comp, Md* de Pietermannen* 157 op's Heilands zeggen, een ftuk Gelds vondc: jy. want deeze naam wordt, wegens de Vlakken op Afdeel. zyde , aan de Schelviffcheo en aan den Zonne- XIE Vifch , die aan vatbaar zyn , gegeven (*). Even- ^°uk?' wel noemt Gronovius hem Viri Petri pi/cis: doch de Oude Heer , wylen zyn Vader, had t gezegd, dat Pieterman een gemeene Naam is by de Ne- derlanders , waar mede men allerley Viflchea beftempelt, die met fchcrpe Stekels gewapend zyn (t). DeEngelfchen heeten hem the Weever, de Franfchen Viver en fommigen Poignqflre , om dat hy de geftalte van een Moordpriem heeft 9 of zo vinnig fteekt: de Sweeden en Deenen Fjaerfing , Faerfing of Fojing.' De Heiliglan- der s geeven 'er den naam van Schwertfifch , dac is Zwaard vifch , aan , wegens de fcherpe Vinnen. De Keumerken beftaan , volgens Lxnjnmeus, Kenmerken, in den Kop kleiner, effen of niet knobbelig, ea hooger dan breed, of platagtig op zyde, te hebben. De Navel vindt men niet in 't mid- den, maar digt aan de Borft. Het Kieuwen- Vlies beftaat uit zes Straalen, en de onderfle Plaats der Dekzelen is getand. De Jonge Gronovius voegt hier met reden by, dat de voorfte Rugvin gedoomd is , doch de oude Heer (*) Weinig Jaaren is 't geleeden, dat hier te Amfterdam, ^p de Vifchmarkt , een Schelvis verkogt werdt , in wiens &eel men,, by het openen van den Kop, een gouden Vlfige*. Ring vondt vaftzitten. 3 (t) A&. Upf. Anni 1742. Stokh, 174?, U DSEL» YIL STUK, # 158 Beschkyving Van IV. Heer, Du J. Fr. Gronovius, hadt gezegd , Afdeel* dat de Schubben door haare plaatzin^, op ly« Hoofd nen ^C^U1'DS van ^e ^u§ Daar ^en Buik neer* stuk. daalen , een voortreffelyk onderfcheidend Ken- merk van den Pieterman fchynen uit te leve- ren (*)♦ Dit zullen de fireepen zyn , welken hem van de Schelvisduivels onderfcheiden. Maar ééne foort (f ) is van dit Geflagt bekend , naamelyk die Vifch, welken de Ouden Draak of Zee Draak , en Araneus Pi/cis of Aranea , dat ;is Spinnekop , noemen. Het een en andere zal waarfchynlyk van de fcherpe Doornen, waar mede zyne Vinnen gewapend zyn, oor- fprong hebben: want de Buikvinnen, die ook gedoomd zyn , kan men zig als Wieken voor- Hellen , hoedanigen men aan de Draaken toe* fchreef. Ook fchynt de Kop, van wegen de Stekels aan 't Agterhoofd , en de gemeiden aan de Vinnen, als bezet met de Pooten van een Spin. Bovendien wordt het fteeken der Door- nen van de voorfce Rugvin zeer Vergiftig ge- zegd te zyn. venynige Omtrent dit laatfte verhaak Rotstdeletius , dat hy een Lighaamsdeel , door den Zee-Draak geftoken, fchrikkelyk had zien opzwellen, met he. (*) Ibidem. (|) Trachinus. Syft. Nat. X. Gen. 128. h. Scan. 325. Trachinus Maxilia inferiore longiore , Cirrhis deftituta. Art* Gen. 42. Syn. 70. Faun. Suec. 282. GRON. Muf. 1. N. 97; AH. Upf 1742. p. OS' Zóophyl. Cron. Fa(c, I. p. so, N. *7* l 1 de Pietermannen. 159 hevige Pyn en Ontfceeking ; waar op, indien men het verzuimde , ligtelyk het Vuur zou vol- gen. Onze Viffchers, zegt hy, neemen daar tegen hunne toevlugt tot de Bladen van den Mafcikboom , daar zy het gekwetfte Deel me- de wryven. Ook foyden zy , zo dra de Vifch gevangen is, ode Rugvin af. De Pyn, door het fteeken verwekt, zegt Wjlloughby, dat de Viffchers hem verzekerd hadden , juift een Ty > dat is twaalf Uuren , tot dat de Zee weer op de zelfde hoogte kwam , aan te houden , en dan allengs te bedaaren. Dit agt hy, met reden * fuperftitieus of bygeloovig. Naauw ïyks kan ik begrypen , hoe een Man , als de Ridder Limnaus, in zulk een Kort Be- grip van de Natuurlyke Hifcorie, als het gene is, dat ik ten grondflag gebruik van dit Werk, en daar men niets in zoeken zou, dan 'tgene volkomen zeker was ; dit fluk , van de Veny« nigheid der Rugviri , nog tot dien trap bez- weert , dat hy de Graaten van de voorde zeer Venyrdg verklaart te zyn (*). Geen Menfch is 'er, denk ik, die niet met my , op het lee- zen van het onderftaande , voor vafl: zou ftel. len, dat Bartholinus dit ftuk beweezen, on« dér vonden of ten min fte* voorgedaan had. De AÜa Hafnienfia zyn niet zeer gemeen. Ik de- zei ven , door gunft vaö den geleerden en kun- di. IV. Afdeel* XII. Hoofd- stuk. (*) Spmx V. Borfalis prioris pangunt Venenatiffima:. Barth Acï. 3. Obf. 84. I. Deel. vii.Stuk, • 1(50 Beschryving van IV# digen Heer Dr. Hagen , in zyne uitermaate Afdeel, wel gefuoffeerde Bibliotheek inziende, bevind, XI !• tot myne verbaaftheid , op de aangehaalde plaats , Hoofd- , , stuk. rcgc liet tegendeel- Die veny- Bartholinus maakt wel gewag , dat een m^r^beei-Viffcher aan \ end van zyn Vinger gedoken ^ ware , door een Graat van de Ri^gvin van den Vifch Fofing , en dat het dien Viflcher zeer ontftelde , dewyl dezelve meende , dat zyn Hand zou moeten afgezet worden ; doch deeze Geneesheer, zig daar niet aan kreunende, leid "er de gekneusde Wortelen en Bladen op van Allium Urfinum , een Kruid , 9t welk hem by geval voorkwam , en dat men hier te Lande ook vindt en Das -Look noemt. De Viflcher kwam hem 's anderendaags bedanken, zynde volko- men genezen , enfedert, zegt hy, hebbende Viflchers deeze Viflchen onbefchroomd behan- deld , houdende dat Kruid voor een Tegengift. Zelf zyn Vinger aan zulk een Vifch gekwetft heb- bende , genas hy de Wond met een Pleittertje van Diaebyloncum Graróalleen.Hier op zegt hy ; 5> derhalve fpot ik onbefchroomd met het vermoe- „ den van Kwaadaartigheid in de Stekels van „ deezep Vifch; inzonderheid, dewyl de Kwet- zuur, daar mede, wat verder opgefcheurd, „ niet meer kwaads in heeft, dan het Krab- 3, ben van een Kat (*> " Ter- (*) Itaque confirmatus rideo in hujus Piscis aculeis fuspf- tiionem malignitatis ; prsfertim cucti longius tradum Vulnus d 2 Pietermannen. ï6£ Terwyl de Ridder Linn^kus, een Man van 1%, zo veel Gezag als Wereldkundig is, deeze X[j Graaten niettemin voor allervenynigft of pi- Hoofd- urfte Venynig in hecfteeken, hadt verklaard, ilV%è zo is het niet zeer vreemd , dat de Heer L, T* Grosovius , in zyn nieuwe Werk , ons dezel- ven nog voor Penynig opgeeft (*) ; gelyk Gravinus den Pieterman, om die reden, ook onder de Vergiftige Dieren hadt geplaatft, E- venwel moet ik my daar over verwonderen , terwyl ik in de Verhandelingen der Akademie van Upfal zie , dat de oude Heer Dr« J, Fr, Gkonovius, zyn Vader, gantfch weinig denk* beeld van die Venynigheid fcheen te hebben* Zyn Ed, zegt: „ Onze Viffchers aan Zee, ge* „ looven hardnekkiglyk, dat 'er io de voorde „ Rugvin van den Pieterman eenig Venyn fchuï. Ie, en dit Venyn waanen zy een Vogt te „ zyn , dat zyne zitplaats heeft in de Beentjes ,, of Graaten van die Vin : willende niets hoo- „ ren van de nadeelen en Toevallen , die op „ een Zenuwfleek volgen (f)". Deeze, wee* ten de Genees- en Heelkundigen , veroorzaakt dik. non pliis mali habcat , quam quibus Ungues Felini in Cute Jfaragraphos duxerunr. A&\ Hafn. III. Obf 8+. (*) Acuiei quinque Vmenati in Pinna Dorfali anteriore. Zooph'jl. Gron. Fafc. I. Leid. 1763- p. 81. ft) Maritimi noftri Piscatores Venenum in priori Pinna Dorfali latere , 6c elTe humorem quendam in Oflïculis hz* rentem , pertinaciter credunt j nihil de noxa & fymptomatibiif . ex Nervi pimftura , audire volentes. Aft. Upf. m fupra, 1. Deel. VIL Stuk. L ÏÖ2 Bescüryvinc V A tï IV# dikwils de gevaarlykfte Toevallen en de Dood * Afdeel, zonder eenig denkbeeld van Venyn. XII* Ziehieiywatmen vandeGeftaltezegt. Hy heeft ^ïuku' het Lyf' langwerpig , fchraal of rank,hooger dan Geftake bfced J dat & op Zyde famengedrukt , gelyk Pk>L .lA ' * de > boven op welken de Oogen zeer digt aan elkander ftaan* De Zyden zyn met ftreepen, ten deele geel, ten deele bruin , die van het midden van de Rug naar den Buik fchuins nccrloopcn 9 getekend. De Schubben zyn dun en kieio : de Kop niet groot. Aan het Agterhoofd ftellen fommigen maar ééne (Ie- kei wederzyds, gelyk Klein, die hem Cary- ftion noemt. In de eerfte Rugvin heeft men 5 of 6; in ile tweede, die tot aan de Staart loopt, 30 of 31 Beentjes, in de Bor ft vinnen 15 of 16; in de Buikvinnen 6, in de Aartvin 30, 32 of 34, en in de Staartvin 12 Beentjes geteld. In onze Zee, zegt Rondel&tuis, dat is in de Zee van Provence , overtreft deeze Vifch geen groote Span, doch in de Oceaan bereikt hy fomtyds de grootte van een El!e. Dien wy te Venetië befchreeven , niet uitgezogt maar by geval ons toegebragt, verhaalt Willough- jcy , hadt de langte van byna vyftien Duimen. Eene Verfcheidenheid wordt 'er , zo L. T. Gronovius getuigt, van den Pieterman gevon- den , die naauwlyks langer dan vyf Duimen is , hebbende in de voorde Rugvin 6 , doch in de agterfte maar 20, 22 of 24 Beentjes : ini,de Buikvinnen 6, in de Eorftv innen 14; in de Pietermannen. in de Aars vin 25 en in de Staartvin 15 Been- tjes. Of de Pieterman van de Ouden Viviüs ge- noemd werde, wegens de vlug- en levendig- heid , waar mede hy in aüerley Vuil tragt weg te kruipen , en zig verbergt , zo dra hy is ge- vangen ; blykt my zo min , als of het de NU qui der Brafiliaanen zy , van de onzen aldaar Pieterman genaamd, die zig in 't Zand verborg als de Smelt, kwetzende de Voeten door zyne Stekels ; gelyk Marcgraaf getuigt. Onze Pie« terman , zegt de oude Heer Gronoviüs, is een Zee-Vifch, die menigvuldig!!: voorkomt in Juny en July , op onze Markten gebragt wordt en voor 'c Gemeen tot Spyze (trekt De jonge Heer, zyn Zoon, zegt, dat degee- ne die op zyde met menigvuldige , blaauwe en bruine, fmaile fchuinfe Streepjes getekend is, hebbende op de Rug een overlangfe fcherp ge- rande Groef , veel voorkomt in de Noordzee (f ). Thans fpreekt zyn Ed. niet van de gemelde met zes Beentjes in de voorfte Rugvin ; waar op hy hadt laacen volgen , dat ons Strandvolk een vcrbaazende menigte van deezen Vifch, jaarlyks, op onze Markten brengt, en aldaar verkoopt ofcder den naam van Pieterman of Pietermans* Vifcb, (*) Pifcls eft maritimuSj Jtmio & Julio frequentiflimus f in forum adduciturj Piebiqtre in cscam cedit. Aft. Upf. ut fupra. (•f) Frequens in Muri feptentrionali. ZoöphyL Gron. m ftjpra. N. 129. A&. Helv. Vol. JV. p. 260. I. DïEL. VU. STÜK, L 2 IV. X\l Hoofd* STü^ i64 Beschrtving van IV. Wfeb (*)• ^e Pijman is op onze Markten ,fdeel. van Zee- Vifch, hier te Amfterdam , zeer zeld- XII. zaam, en komt 'er byna nooit, dan in de Zo- stuk?* mer* ky toeval, onder de Schol in de Noord* zee gevangen wordende. XIII. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Kabeljaauwen, njoaar in een Omftandig Berigt van den Kabel- jaauw - Vangft in Noorwegen , op de Terre- neuffche Banken en aan onze Stranden , als ook , van de bereiding tot Stokvifch en Labber- daan gegeven , en verder gefproken wordt van de Leng, Kole, Schelvifch, Steenbolk , Wy- ting , Molenaar, Puit- Aal en andere Fijjcben , tot dü Geflagt behoor ende. Tn en zeer uitgebreid Geflagt van Vifichen komt -L* hier voor onder den Hoofdnaam Gadus > dien wy , om de benaaming te gebruiken van het voortretïelykfte , begrypen onder den Ge- flagtnaam van Kabeljaauw ; welke uit zig zelf, en in de gewoone Spreektranc , reeds verfcheide Soorten bevat, 't Woord Gadus is , in 't Griekfch , by Atheisleus gebruikt ge- weeft , doch duilier van afleiding , en men heeft (*) Ingentem hujus Piscis copiam quotannis noftri mariti. mi in fora affemnt, venduntque fub nominc Pieterman , feu Vm Pitri fifeis. Muf, Ichth. I, Leid. 1754. pag. 4*. DE KABELJAAUWEN. I65 heefc deeze VilTchen, gemeenlyk, in 'tLatyn, IV. met den naam van Afellus betekend. Met het Afdeel» xn r Engelfch woord Cod ichynt hy niet weinig over- j^*^ eenkomft te hebben. stuk. De Kenmerken van dit Geflagt beftaan; in Kenmerken, een Kop die effen is , niet knobbelig noch ge- doomd : het Lyf langwerpig met Schubben die 'er afgaan : het Kieuwen - Vlies met zeven Straalen die Spilrondzyn: d^e Vinnen altemaat met een gem?ene Huid bekleed , en ftömp ge- ftraald : dc Borftvinnen fpits uitloopende. *c Ge- tal der Rugvinnen verfchilt , en hier uit maakt Linnens de Onderdeeling der Soorten, op 't '* voetfpoor van Growovius , die hem den mis- flag, van zes Beentjes in het Kieuwen » Vlies te flellen, aangeweezen hadt (*). 't Getal der Soorten, by onzen Autheur, is soorten, vyftien , waar van de tien eerden drie Rug- vinnen hebben , de vier volgende twee , en de laatfte maar één. Onder de tien eerltgemelde zyn 'er zes met , vier zonder Baardjes aan den Bek. Dit Geflagt bevat niet alleen de Kabel jaauw , Leng en Schelvifch , maar ook de Mo- lenaar, Wyting, Puit- Aal en anderen meer. (1) Kabeljaauw die drie Rugvinnen beeft en i. ëe' Schelvifch. (*) Muf. Ichth. Leid. 1754. p. 20. (1) Gadus tripterygius cirratus albicans , Cauda biloba , Maxilla fuperiore longiore. Faun. Saec. 19 7. Gadus Dorfo tripterygio, Ore cirrato, Corpore albicante, Maxilïa fuperiore jongiore , Cauda parum bifurca. ART. Gen. 10. Syn. 36. Sfec. 64. Gkon. Muf. 1. n. $9. Gadus Kolja It. Scan. 31$. L Deel. VII. Stuk. L 3 G*. f 66 Bï SCHRÏV1SG V A U IV gebaard is > Witagtig van Kleur ; met de Afdeel. Staartvin in theeën verdeeld 9 de Bovenkaak Xiü. langer dan de Onderkaak. Hoofd % stuk» £)eCze Vifeh , by ons zeer gemeen , onder den naam van Schelvifch, maakt de derde Soort van Afellus by de Schry vers uit ; Afellus minor geheten. Sommigen hebben hem genoemd JEglefinus of Mgrefinus ; anderen Callarias, Ga* lerida of Galaxia ! eenigen Onos feu Afinus , dat Is de E/el der Ouden * waar van de gewoone Baam Afellus afkomftigis, In Engeland geeft men 'er den naam van Hadock aan; in Swee- den wordi hy Kallior* Kolja of Koll getyteld. In Noorwegen noemt men onzen Schelvifch Kyjfe, zo Poktoppidans verhaalt. Door den ouden Heer Dr. J. Fr. Gronovius was hy met den Molenaar verward geweeft, gelyk de jon- ge Heer L. T. Gronovius te regt aanmerkt (*). Taamelyk overvloedig is deeze Vifch in de Noordzee, en komt des Winters dikwils by Schooien aan de Kuft , wordende op ons Strand menigvuldig gevangen met een Ooften Wind en heldere Vriezige Lugc ; dat men Scbelviscb- Wtzr noemt. Das is hy ook aan de Kutten 'van Noorwegen vry galeen j doch wegens zyne klein- Gadas DOrfo trlpterygio , Ore papïllofo. It, Weftgotb. 173, Onos five Afinus Antiquorum. Wijll. Pifc. 170. RaJ. p. $$ (*) In de Lyft der VilTchen van Nederland, uit de AS» Ifyf. V74h Zie Uttgezogte Verhandel. I. DEEL,, bladz. 15a* Ook Muf, Ichtb. Leid. 175^ pa 21, DE KABELJAAÜWEN. I67 kleinheid niet geagc om in te zouten of te droo- IV. gen, tot Verzending en Vertier, Zo veel te Ara™* nieer wordt hy vei feh gegeten, en is, levendig MX11!* gefneeden, niet onlmaakelyk, noch ongezond. stuk. De Schblvifcn is niet alleen door zyn grootte van den Kabeljaauw en Wyting, waar hy tus» fchen in komt, onderfcheiden ; maar heeft ook. een byzonder Kenmerk , beftaande in eenige zwartheid op de Rug en twee zwarts Vlakken agter de Kieuwen , welken het Gemeen , zeer grappig, elkander wysmaakt, dat door Si. 0c« ter , toen hy den Vifch met den Duim en voor- ften Vinger hieldt , daar ingedrukt gebleeven zyn. De Baardjes, aan de Onderkaak, zyn iömtyds meer, fomtyds minder duidelyk, en zelden langer dan een Duim (*). 't Getal der Beentjes, in de Rugvinnen, is 15, 20, 19 of 16, 18, 20; in de Borft vinnen 18 of 17, inde Buikvinnen 6, in de Aarsvinnen 24, 21 of 22, 21, in de Staartvin 23 , geteld, volgens Lin- iïjlus. Ik vind in onze Schelviflchen omtrent bet zelfde. (2) Kabeljaauw die drie Rugvinnen beeft, ge- n, Callarias* baard DoikK (*) De Heer Dr. BasteR heeft s op Schehifch , de Vyfde Soort van ARTEDi aangehaald, *t geen weder tot verwarring aanleiding geeft: het is de Zevende of No. 7. Zie Uitfpann. bf. 106 N. 19- (z) Gadus tripterygius cirratus varius , Cauda integra % , MaxiUa fuperiore longtore. Faun. Sktee: 293. Gadus Doifa triptciygio , Ore cirrato, coloie yario, Maxilia iuperiore Ion- giore, Cauda xquali. ART. Gen. 16. Syn. 35. Spec. 63. GRojt. Muf. I. n. 53. Gadus Balthicus Torsk. lt> Oei, 87. Gadus J. Dïejl. VII. STUii. L 4 caU 168 Beschryving van IV. baard is enhont , met de Staartvin onverdeeld 9 Amm* dê Bovenkaak langer. Hoofd* Deeze en de volgende maaken de Verfchef- denheden uit van del Kabeljaauwen , die men aan de Kuften van Europa vangt ; in 't Noorden Dor/eb , in Engeland Cod9 in Vrankryk Morue genaamd, Dewyl deeze Soort aangemerkt wordt de Dorfch te zyn van de Noorder Oceaan en Ooftzee , zal ik hier fpreeken van de wyze op welke men den Kabeljaauw in Noorwegen vangt en al het gene daar toe behoort, volgen* de woordelyk den Heer Pontopfidass (*). Vaugftby De groote Dorfch* dien men hier Skrey , Hqol -wegen, J 55 of ook Vaar - Torfk noemt , bevindt zig in 99 de tneefte Jaaren , des Winters, onmiddelyk 99 na de Vaar- Haringen , en. wel in grooten overvloede, san de Kuft, Hy is alsdan dik „ en vet, en gretig naar het Silde ~ Gaat ; de „ Kuit naamlyk, welke de Haring eerft nieuw. 5, lings op den Grond gefchooten heeft. Wan- neer de Dorfch verwagt wordt, zien onze „ Boeren een hevigen Storm uit den Noord- 9, weften , dien zy Grundftoed noemen , zeer gaarn opkomen; dewyl zy dien voor een krag- 3, tig Middel houden, om den Vifch herwaards $? te dry ven, en deszelfs Vangft te bevorde- ren. Callarias Balthicus. //. Scan. 2,20, Afêllus varius vel ftria* jfcus. WikL, Pzfc, 171, Raj. 54. JcwsT, Tab, XL VI. 4. {*) Bïitutl ïjift* bon ^tïv:tot ILTh.p.292. &c* De Kabeljaaüwen. 169 # ren. Nevers de Haringen is de Dorfch een IV. , der voornaamfte Levensmiddelen van die Ryk, Afdeel* „ en onthoudt zig aan de Weftkuft het gehee- u * J5 le Jaar. stuk. v Wanneer de Dorfch, dus, in menigte, met Netten* „ aan het Strand in de Inhammen en Bogten „ gejaagd wordt, wil hy niet aan den Hoek by ten, ?, maar men vangt hem met Netten , genaamd ,, Seinings-Gam. Deeze zyn van Hennippe Ga* „ ren , m _t Maazen van een Vinger in 't vier- kant wyd, waar van 'er vyftien boven elkan. „ der (taan ; zo dat de breedte een Vadem be- „ draagt , zynde de langte van het geheele Net y) twintig Vademen. Op Sundmoer gebruikt men tot een groote Boot, die met zes Man bemant is, in Stormagtig Weer agttien, 3, doch in goed Weer vierentwintig dergelyke Netten; zo dat, wanneer al dit Wand is uit- ,5 gezet, het zelve een breedte beflaat van 480 „ Vademen. De Netten worden gezet op eene „ diepte van vyftig tot zeventig Vadem , en „ hunne ftandplaats wordt door een Ton, die „ op het Water dobbert, aangeweezen. Wat „ nader by Bergen zet men niet zo veel Wand „ uit , en vergenoegt zig met Netten die van „ 60 tot 100 Vademen gronds beflaan ; weikeu a, egter, ieder Morgenftond, een goede Boot „ kunnen vol maaken. Des namiddags gaat „ men gemeenlyk uit, om de Netten te zetten, „ en 's anderendaags morgens , heel vroeg, 3j worden dezelven weder opgenomen, als wan. \ Dsït. vu, stuk, L j neer 170 Beschaming van jy „ neer men t'elkens, doorgaans, zig van drie- Afdeel. 9, vier- tot vyfhonderd Dorfchen meeftcr ziet. XUL „ Wanneer deeze Vifch eenige Weeken op *c^D* M den Grond gedaan en veel Harings Schot Si UK * mcr Hoeken,» gegeten , ja zelfs ook Hom en Kuitgelchoo- „ ten heeft, zo worde hy happiger, en begint „ te byten aan een Hoek , die met Aas van 3, een Harings qf Dorfche Rob is voorzien. 3, Deeze Viflchery duurt tot tegen Paafchen , „ als wanneer de Dorfch, geheel mager en „ fchraal , het Land verlaat. In deszclfs plaats „ komt , kort na Paafchen , een andere Soort, 5, welke Klubbe- Torsk of Kabbelau , anders ook „ Bolch , geheten wordt. Deeze Vifch , veel „ groocer zynde dan de Vaar~Torsky heeft: een „ dikken Kop en een korten Staart : zyn Vleefch is hard en helder. Dezelve wordt ook met „ Lyuen gevangen. Ia 't end van den Zomer, „ tegen den Herfft, valt een kleiner Soort, „ welke men , van wegen de Kleur der Huid , 3, roode Dorfch of ook Tam -Torsk noemt; 39 dewyl dezelve zig gaarn in het Zee-Gras , „ alhier Tarre genaamd, ophoudt. In de Ad- vent , en tegen 't end des Jaars , komt nog „ een andere Soort hier, onder 'tLand, dien 9, wy Soelhoved - Torsk heeten. Dezelve is 5, graauwgeel, taamelyk groac en volkomen, 3, doch kleiner van Kop. Alle deeze Soorten 3, worden ten deele met Lynen 9 ten deele met ,3 Snoeren gevangen. Ik zal het onderfcheid 3, dier Woorden 3 voor ds genen die in deeze * Vis- de Kabel jaauwen. 171 5, Viffchery niet kundig zyn , alhier verklaa- IV# „ ree. Afdeel. „ Een Vifchlyn , of gelyk het ook genoemd worde, een Linie Va , is een louw, van „ zeven- tot agthonderd Vademen lang; waaraan ,, ^ „ aan ongevaar tweehonderd Hoeken gehangen01 Jiloeieiu „ worden, zo dac omtrent om de drie Va de? „ men een Hoek zit, aan welken toe Aas een „ (tukje Haring gedaan wordt. Dit lange „ Touw wordt in een diepte van één , twee- tot U driehonderd Vademen neergelaten , en hec „ ftrekt zig langs den Grond uit. Meer maakt „ 'er een ander Touw aan vaft , dat tot aan de „ Oppervlakte des Waters reiken kan , welks dryvend Hout of het Tonnetje, dat mén 'er „ aan doet , de Boey genaamd , de plaats aan- ,, wyft, daar het Touw legt. Wanneer nu dit „ Touw opgehaald wordt , zo vindt men fooi- „ tyds aan ieder Hoek een Vifch, 'tzy Dorfch, „ Leng, Heilboth of anderen. De Snoeren, „ in tegendeel, zyn maar kleine Touwen, die „ uit een Boot of Vifch Schuit , ongevaar ze- „ ven of agt Vadem diep, in 'c Water hangen en waar mede men geduurig heen en weer roeit s middelerwyl wordt door een Man op- „ gepaft, en dat Touw opgetrokken, aan het „ welke, gelyk men ligtelyk befpeuren kan, de Vifch gebeeten heeft. Door een van beide „ deeze Middelen wordt dikwils een Boot, „ in één Voormiddag , twee of drie maaien „ vol gemaakt. I. Peïx. VII. Stuk, Ifl 172 BESCHRYVIN G tfAN jV# „ In het Ampt Nordland, voor of omtrenc Afdeel. „ Dronthem , is de ViiTchery het overvloedigtte: XIII. ^ maar op Sundmper en Nordmoer is dezelve, eenige Jaaren herwaaids, niet minder goed Hoofd- stuk. Gefchii over» geweeft. Aangemerkt de Vaar- Torsk , gelyk ïerNettcn. » gczeSd is * des Winters niet aan den Hoek „ wil byten ; (dewyl hy dan zo gevoed en vee is, vindende ook Haringen genoeg tot zyn „ Onderhoud:) zo heeft men, nu tien Jaaren „ of wat langer geleeden , begonnen den Dorfch, op de zelfde wyze als de Haringen , te van- gen'; naamelyk met het voorheen befchreeven „ Setnings-Garn, of uicgeftelde Netten. Daar „ over, nu, zyn hier te Lande verfcheide Plei- „ dooijen , en, in 't algemeen, een Huishou- „ delyke Stryd of inlandfche Twifl ontdaan , die zekerlyk van meer belang was, dan vee- „ le Gefchiüen, welken, onder onze Geleer- ,, den , de Land Caprind voorvallen. Zodanig „ foort van VilTchers en Boeren , die de Pligc „ van een eerlyk Man daar in (lellen , dat hy „ voor alle nieuwe Gebruiken Oogen en Oo- „ ren fluite , en blindelings daar op aandringe, „ dat men zig aan het Oude , als goed genoeg 3, zynde , behoort te houden : deeze Luiden „ hebben voor het Geregt, als ook in Her- „ bergen en elders, beweerd, dat de Netten den Kabeljaauw wegdryven , en dat zy daar. „ om , als een fchadelyke Nieuwigheid , niet „ behoorden geduld te worden. Dit inbrengen „ is door de Ondervinding , als zynde de befte „ Leer» DE KABELJAAUWEN. 173 3) Leermeefteres , wederlegd ; aangezien men iv. „ niet kan loochenen , dat , federt men zig van Afdeel. „ Netten bediend heeft , hier van Bergen ^ff* „ en vermoedelyk ook van elders , niet alleen STuk. 5, niet minder , maar zelfs een goed deel meer „ Vifchwaaren zyn afgefcheept en verzonden , 33 dan voorheen. Wy kunnen met waarheid „ zeggen , dat deeze Netten , die voor de Sa- 3> menleeving in 't algemeen nuttiger zyn , mis- fchien wel aan eenige byzondere Perfoonen 3, tot nadeel (trekken : naamelyk aan de ge- 3, nen 3 die zulke groote en zwaare Netten niec 3, willen noch kunnen bekoftigen : doch dan 33 ftaat het gelyk met andere Omftandigheden, 3, waar door een Land, ten kofte der Behoef- „ tigen , verrykt wordt. Evenwel is het ook 3, waar, dat, indien 'er een verbolgen Storm- 3, agtig Weer ontftaat , hier op de Kuiten, 3> voor veele duizenden Ryksdaalders , aan zulke „ Zecnetten , verlooren gaan. Omtrent de Manier op welke deze Vifch, Bereiding * van Zoute in Noorwegen 3 behandeld en tot Verzending vifch, bekwaam gemaakt wordt, deelt gedagte Bis- fchop van Bergen ons het volgende mede, „ De Dorfch wordt , of ingezouten of als 33 Titling) Rotbfchaer, Rondvifch en Klipvifch, 3, gedroogd verkogt. Om denzelven tot Zoute 33 Vifcb te maaken, fnydt men den Kop af, en, 30 het Ingewand uitgenomen hebbende 3 wordt 3, de Dorfch in een groot Vat gelegd 5 en met 3, Franfch Zout beftrooid. Na dat de Vifch L Deel. VIL Stuk. 3, dus 174 Bbschutvjutc va» IV. » ^us een Week gelegen heeft f neemt men Afdeel, u hem uit de Ton , en legt hem eenige Dagen HXIiI# „ op een Hoop te verzygen , op dat 'er de stuk." » Pekel uit lekken moge. Dan wordt dezelve „ met Spaanfch of Portugeefch Zout, tot beter „ duurzaamheid , in Vaten gepakt 9 om te be- waaren of te verzenden, van stok- „ Ongelooflyk is de menigte van Dorfch, 3, die tot het maaken van Stokvifch , "t welk min- „ der Onkoüen vereifcht , gebezigd wordt (*). s, Men begrypt denzei ven , akemaal, in Dee- nemarken , onder den naam van Bergerfifcb, „ om dat dezelve meert: van Bergen komt ; hoe* „ wel Dronthem , Chriftiaanfond en Stavanger, „ 'er ook een taamelyke veelheid van uitleve- „ ren. In 't jaar 1752, en wel in de eerfle negen 5, Maanden 5 van primo Januarii tot 16 O£to- „ bris, zyn te Bergen netto 317834 Vaagen% 3, ieder Vaag van 36 Ponden: of 7 151 26 Lis- 39 ponden en 8 Ponden Stokvifch uitgevoerd 3 3, behalve een menigte gezouten Dorfch waar van men jaarlyks , te Chriftiaanfond, wei xocco Tonnen affche'ept (f). verfcheide Verfcheiderley Soorten zyn 'cr van Stokvifch Soorten. T4 m Noorwegen. „ Titiinger noemt men de 3, kleinfte Soort van Dorfchen , die enkel aan ,3 Touwen opgehangen , en door den Wind » op* (*) EEAWES Lex Mercatorla. rediviva. p. 849. (t) Men heeft my verhaald , dat te Bergen in Noorwegen de Prys van een levendige Kabeljaauw is drie oi* vier en Tom* tyds maar één Satires. DE KABELJAAÜWEN. 175 „ opgedroogd zyn. P^oskiaer öf Rothfchaer is jy, „ zulke Dorfch, welke op de Rug van boven Afdeel. „ geflackty dat is ingefneeden wordt; eermenze XIH. „ te droogcn hangt. De Rundfifcb is het gene ^uk!*" „ wy gemecnlyk den naam geeven van Stok- je vifch, welke zonder flacken of opryten van „ de Rug gedroogd wordt. Den Klippfifcb s, flackt men even als de Rothfchaer, doch de- „ zcive wordt uitgefpreid op de Klippen ge- „ droogd, en heeft daar van den naam. Om* 5, trent de verfchillende deugd of goedheid 3, deezer Soorten , komt het voornaamlyb aan 3, op de gefteldheid van het Weer: wanc.het- 3, zelve niet zo droog zynde 5 dat de Vifch „ fchielyk en te deeg van den Wind en Koude 93 kan doordrongen worden 3 zo wordt inzon- 33 derheid de Rond vifch aan de Graaten rood» en daarom is ook de Nordlandfche Vifch de 3, befte 3 dewyl de Koude *er 3 aldaar, meer 33 en ichiclyker in doordringt „ Tot het inzouten van Kabeljaauw worden vertier. 3, jaarlyks, te Bergen, wel veertigduizend Ton- 33 nen Spaanfch en Franfch Zout, en fomwylen „ nog meer , aangebragc. De Zoute Vifch gaat „ van daar meelt naar de Ooftzee ; doch de 3, Stokvifch wordt naar Hamburg , Breemen, „ Amfterdam en van daar , opwaards , door ,, geheel Duitfchland vervoerd. Naar Vlaan- „ deren en Engeland gaat iets , maar niet 3, zo veel als naar Italië , Spanje en andere „ Landen aan de Middellandfche Zee. Vrank- i.desjl. vu. stuk, 3, ryk 176 Beschryving van jV 3> ryk handelt zelf daar mede, federt de Vis- Afdeel. fcheryën van die Kroon op Terreueuf , aan XIII. „ de Kuft van Noord -Amerika, toe ftand ge* Gebmik van 99 Hoewel dus andere Natiën ook een taa* de Kuit, ^ melyke bekwaamheid hebben om den Ka- beljaauw tot Zoute Vifch en Stokvifch te 3, bereiden : kunnen zy egter de Kuit niet mis* fen van onze Noorfchen Dorfch , die van ' „de Franfchen en Engelfchen gebruikt wordt „ om in Zee te ftrooijen , tot het Vangen der s, Sardynen. Daarom bewaaren de Viffchers en 3, Boeren zorgvuldig de Kuit van deezen Vifch, dien zy te Bergen brengen, alwaar dezelve 5, in zulk een menigte ingezouten wordt, dat 3, men jaarlyks wel veertien of zestien Scheeps- 3, laadingen , alleen van gezouce Kuit , meeft 3, naar Nantes , brengt ; boven en behalve 'c 3, gene de Franfchen afhaalen met hun eigen „ Schepen", lever en „ Dit is nog al het voordeel niet , dat van lugtbiaas. ^ deezen Vifch getrokken wordt. Uit de Le- 3, ver der Dorfch en Kole, maakt men veelc 3, duizend Tonnen goede Thraan , zynde de 3, Olie of Vettigheid , die , zonder Vuur te ge- 3, bruiken , uit de Lever loopt > wanneer dezel- r ve in een Vat geworpen is, en dus op el- 3, kander drukt. Van enkele Dorfch en Sey- „ Vifch Thraan; (andere zogenaamde Spekvis* M fchen, gelyk Robben of Zeehonden en klei* 3, ne Walviffchen of Springers , als ook de 3, Bruin* b t Kabel jü aüïïén, 177 b, Bruinviflchen , niet mede geteld ; ) Worden tv. „ hier te Bergen , jaarlyks, zevenduizend Ton- Afdeèl. 3, nen, en fcmtyds meer, afgefcheept. Men „ rekent gemecnlyk y dat tweehonderd Dor- ^TrjK- fchen een Ton Thraan geeven. Bovendien „ weet raen zig de Lugt- of Zwemblaas, die „ onder de Ruggegraat langsheen legt , ten nuü „ te maaken : want , gedroogd zynde , ver- koopt men dezelve onder den naam van 5? Sunde - Maver , (dat is Gezonde Maag , in „ Neder- wSaxen Scbwaribalkcn,*) welke eenige „ Menfchen met veel Smaak eeten, gelooveti- „ de , dat de werking overeenftemt met den tytel'\ De Heer Andersom merkt in zyïié Natuur- van§A op J Yslanl lyke Hiftoric van Ysland aan , dat Torsk of porfch de algemeene Naam is , die , gelyk de Engelfche Cod en de Franfehe Morue , aan den Vilch , dien wy , gezouten zynde , Labberdaan noemen, gegeven wordt. Dezelve maakt ook het voornaamfte beftaan , en de Koftwinniög der Opgezecenen van dit Eiland uit.Deeze vangen hem met den Hengel , doende 'er, tot Aas , een Moffel of een fcukje v&n de verfche en roode Kaak van een zo even gevangen KabeljaaUw aan; doch de Vifch byt \^el gretiger op e£n ftuk raauw en nog warm Vleefch ; of op hec Hart van een Vogel, gelyk vaneen Meeuw, zo eerft gevangen en gedood. \ Is zeker dat, op deezelaatfte manier, een Viffcher veeleer twintig Viffchen, dan een ander, die by hem zfit, J. Deel, vii, stuk* , M éé« STUX. 178 Beschryvino van IVa éénen Vifch met het gewoone Lokaas , zal Afdeel, vangen. Om deeze reden is 't ook, dat zoda- XIII. nige Konftenaaryën uitdrukkelyk, door een Ko- ninglyk Plakkaat , in de gewoone tyd der Vis- fchery verbooden zyn ; op dat de een den an- der niet benadeelen zoude. Inderdaad , een weinig voor dien tyd , is de veelheid van deeze Viflchen , omtrent Ysland , zo verbaazend groot, dat hunne Rugvinnen buiten 't Water komen , en dat menze dikwils ziet by ten aan een enkelen Yzeren Hoek , zon- der Aas.. De regte tyd van den Vangft begint te Lichtmis , en duurt tot aan St. jakobs- en St. Philippus-Dag : wanneer men, wegens de Warmte van de Lugt, den Vifch niet langer bereiden kan , om te bewaaren. In 't algemeen wordt aangemerkt , dat dezelve altoos tegen den Stroom van 't Water aan zwemt. De Vis* fchery gefchiedt in Zee en in diepe Inhammen, over dag , doch by nagt op plaatfen waar niet boven zes Vademen Waters is , en anderen al- waar de fterke branding der Golven , op Zand* banken en Klippen , hem beletten zig weg te maaken. De befte en lekkerfte wordt gevan- gen in volle Zee, op de diepte van veertig of vyftig Vademen : ^alwaar hy zyn bekwaamde Voedzel vindt. De Yslanders maaken 'er, zo tot eigen gebruik, als tot Verzending en Ver- tier , ook Stokvifch van , en op de Kuften van dit Eiland wordt veel Kabeljaauw gevangen, die men aldaar inzout tet Labberdaan. De V E Kabeljaauwek. l^g De groote Verzamelplaats van deeze Viflchen, iv, ten minfte die , waar de meeften worden ge- Afdeel* vangen, zyn de Ondiepten aan de Weftzyde h0opd- van Noord-Amerika, en inzonderheid de zo- stuk. genaamde Terraneuffche Banken. Die Viflche-. ErikkeI" ° jaauw- ry heeft, van ouds, den naam gekree&en vanVan8ft0P die bemand waren met over de agtduizend Zeelieden. Naderhand heeft de Vaart der Franfchen , wederom , daar op meeft gebloeid, zo dat zy wel 800 Sche- pen derwaards uitruftten ; tot dat' het gedagte Eiland , by de Vrede van Utrecht , aan de Kroon I. Deel, VII. Stuk, M % WO ï8o Beschryvinö VAN IV. van Groot-Brittannie werdt afgedaan. Sedert Afdeel, dien tyd rekent mén het getal van Engelfche XI11* Schepen • die jaarlyks tot deeze Viffchery gebruikt Hoofd- , , - .r>r u ituk. worden , op 500 , en de menigte van Vifch , die zy aldaar vangen , op tuflchen drie en vier honderd duizend Centners of Kwintaa- len (*). Dit laatfte zal niemand vreemd voorkomen , die weet , dat ieder Schip ongevaar dertigdui- zend Bakkeljaauwen laadt. Een goed Viffcher is in ftaat, om 'er, op één Dag, drie of vier- honderd te vangen. De Vifichery moet op de Bank , wegens de Ondiepte , met Lynen ge- fchieden, of liever met Snoeren , waar van 'er, voor ieder Man, agt, tien of twaalf, mede ge- nomen worden , ter dikte van een Pennefchaft , die agttien Vademen lang zyn. Men doet aan deeze Snoeren Yzeren Hoeken , en aan 't end een Lood, om ze te doen zinken. Dikwils wor- den 'er ook dergelyke Sleeplyneh gebruikt, als aan de Kufl: van Noorwegen , van dertig, veer- tig of zestig Vademen lang, die men allengs inhaalt , vindende , doorgaans , aan ieder Hoek een Vifch. Het Aas beftaat in een ftuk Ha- ring , dat door zyn glinfteren den Bakkeljaauw aanlokt , of anders iets dat men in de Rob der gevangen Viffchen vindt. Hetvoornaame Oogmerk van deeze Viflcher-y is het maaken vaa,Zoute Vifch , waar mede men, 7 ca (*) BEAW£S Lex Mercatoria rediviva, p. 669. de Kabeljaauwen. 181 na het uitfnyden van de Tong, ('t welk in 'c IV# allereerft gefchiedt ,) het affnyden van den Kop Afdeel. en \ uithaalen der Ingewanden , op dergelyke XIII. wyzeals in Noorwegen te werk gaat. 'tSchynt ^uk^" egter, dat men hier van de Ingewanden weinig werks maakt, wordende de Lever, zo men ver- haalt , weg geworpen , die dus , op 't Water dryvende , tot Voedzel (trekt van veelerley foorc van Vogelen , waar onder de meeften naar Meeuwen gelyken, wordende, om die reden, Levervreeters getyteld. Behalve den grooten Bank van Tem neuve3 daar de befte groene Bakkeljaauw valt , ge- fcbiedt deeze Viflchery ook op andere en klei- ner Zandbanken, zo in de Golf van St. Lau- rens, als voor de Kuft van Nieuw Engeland^ De Franfchen hebben , by het Traktaat van U- trecht, alleenlyk de Vryheid behouden gehad, om Vifch te vangen en te droogen aan het Noord, end van 't gedagte Eiland , van Kaap Ricb tot aan Bonavifta. Dit laatfte is hun , by de nu onlangs gemaakte Vrede, weder beveiligd ; doch , ten opzigt van de Viflchery in de Golf van St. Laurens, heeft Engeland bedongen, datzy die in deeze Golf niet oefenen mogen , dan ter dis- tantie van drie Mylen van de Kuft, en buiten dezelve niet nader dan op vyftien Mylen aan Kuften van Kaap Breton : bly vende dus de Groot- Brittannifche Kroon thans nog in Bezitting van de Terraneuffche Viflchery. Offchoon dit Eiland i met zya Noord-end I.DEEL, yii.st«k* M 3 nies 182 Beschryving VAN IV*, niet Noordelyker legt dan onze Provintiën o£ Afdeel. ket Zuiderdeel van Engeland , en dus een taa- melvk semaatigd Klimaat heeft; zo dat het Zul- Hoofd- j ö _ , , . «tuk. delyke daar van ook bewoond is en met een Fort of Kafteel voorzien; terwyl de inlandfche Deelen goede Vrugten voortbrengen: zo is het doch op de Bank, die 'er voorlegt , onverbeelde- lyk koud.Onverbee!delyk, zeg ik, dewyl het Zuid- end van dien Bank op de Hemelsbreedte van Por- tugal , en het Noord-end niet Noordelyker dan de Nederlanden fchynt gelegen te zyn. fn deeze yitgeftrektheid j van de 42 tot 53 Graaden , dat is elf Graaden Meridiaans en dus van meer dan tweehonderd Uuren gaans of gewoone Zee-My- len ; ziet men ligt dat plaats genoeg'is voor eenige honderd Schepen, en eenige duizenden Viflchers, om Lynen uit te werpen. Het voornaamfte, dat hun plaagt , zyn de Ysfchotfen , die men in 3t voorile van den Zomer niet alleen in Zee dry- vende ontmoet, maar zelfs, op deezen Bank, wel ter diepte van 45 Vademen heeft vaft zit- tende gevonden , die gerekend werden op eeni- ge Mylen omtreks. Tuflchen deezen Bank en de Kuft van Terreneuve , komen fomtyds nog veel grooter Ysvelden voor , die de Schepen , welke van of naar Land willen zeilen ,. niet wei- nig belemmeren. Voorts is de Vorft, die dik- wils de Lynen ftyf doet vriezen , benevens de Koude, aan de Viflchers, in 't Voorjaar, zeer ongemakkelyk. De Miftigheid van het Weer, welke men, doorgaans, op deezen Bank heeft, maak: de Kabeljaauwen, 183 hun ook zorgvuldig : dewyl men 'er niet ankert, IV. roaar het Schip , met klein Zeil , fteeds dry ven- Afdkel» XIII de houdt. By een gelukkige Viffchery worde H de Bakkeljaauw-Vangiï in een Maand of zes stuk. Weeken voltrokken ; doch fomtyds loopen 'er drie , vier of vyf Maanden , mede heen. Door de Viffchers van Terre neuve wordt de gevangea Bakkeljaauw meeft naar Land gebragt, en al- daar tot Stokvifch gedroogd : waar toe men eg- ter de groene Kabeljaauw , wegens dtszelfs dikte en grootte, zelden bezige; omdat dezel- ve, door het droogen alleen 5 niet duurzaam kan toebereid worden. Dit maakt dat de Stokvifch, dien wy in zulke menigte overal zien vertieren, niet dan uit Rondvifch en Leng beftaat. (q) Kabeljaauw die drie Rugvinnen heeft en nr. gebaard ts , met de staartvin omtrent gelyk Kabeljaauw. aan 't end , de eerjte Straal van de Aarsvin doornaglig. Deeze wordt van de Nederlanders Kabeljaauw geheten 5 volgens Willougkb? , en , hoewel Gronoviijs de laatftgemelde Soort voor onzen Kabeljaauw opgeeft (*) , fchynt my 'er de ge- ftreept- (3) Gadus trïpterygms cirratus , Cauda fubapquali , Radio piimo Anali Spinofo. Faun. Suec. 295. Gadus Dorfo tripte- xygio , Ore cirrato , Cauda xquali fere , cum Radio primo Spi- nofo. ART. Syn. 35. Gadus Kabelja. It. TVeflgotb. AfeUus imjor vulgaris , Belgis Cabiiiau. WiLL. Pifc. p. 165. Molva , Mo- rhua. Johnst. Tab. II» fïg. 1. (*) Muf. Ubtbyel. p. 21, N. ;8. Atl. Hdv. IV. p. atfo, N. 130. I. Peel, vil stuk, M 4 184 Beschryving van flreeptheid van den Noorfchen Dorfch niet veel Afd : l overeenkomft mede te hebben. Ook vangt men XIII. dien zelden elders, naar de aanmerking van ge* $iuk. aagten Engelichman. Ik vind egter die Doornagtigheid van de eer- fle of voorde Straal der Aarsvin niet in onzo Kabeljaauwen, waar van ik 'er, in deeze Maand Maart des jaars 17641 meer dan duizend op onze Markten bezigtigd heb ; die meeftendeels zeer wel overeenkwamen met de befchryving van den Heer Gronovius , wanneer hy fpreekt van Kakljaauwydic drie Vinnen op de Rug heeft , hont is van Kleur , met de Knaken omtrent gelyk , aan de Onderkaak één Baardje , de Staart byna vierhoekig en gelyk aan 't end ■■(*). Evenwel zou ik dpzclven eer geftippcld of gevlakt noemen, dan bont: want de Kleur cp de Rug was groen- agtïg Olyf kleur in de meeflen ,en hoewel "er fom- mige vvezentlyk bonte onder waren , zag ik 'er ook zonder eenige (tippels of vlakken, ja een enkelde byna geheel wit, In fornmigen waren de Vlakken geel op een bruinagtig groenen , in anderen waren, zy bruin op een geelagcigen Grond ; welke verfcheidenheden Kleiig ook opgemerkt heeft. Weinigen vond ik 'er , die nicn te regt geftrcept kon noemen , gelyk die van den Dorfch gezegd wordt, of die regt bom waren. Allen hadden zy de Kaaken omtrent ge* C*') Gadus Dorfo tripterygio ; Colore vario ; Maxillis fnb jsquaU'^us , inferiore Cirro unico ; Gauda fubquadraugula gelyk gewoonlyk. Men vong in dat Jaar wel niet veel , doch de fterke Verciering van dea Zouten Vïfch deedt zo veel Gelds overwin- nen, dat, in 't jaar 1759, wel 124 Schepen uit de Maas, waar onder 47 van Vlaardingen en 55 van Maasfluis , uitgeruft werden , die maar eeq gemeenen Vangft hadden ; hoewel de groote Af- trek naar Vrankryk de Onkoften over \ alge- meen goed maakte. In \ jaar 1761 is de Vangfl ^eer gezegend gQweeft , hebbende 123 Vaartui- gen 't huis gebragt by de derdhalfduizend Laften. Deeze Vifch - Schepen , genaamd BuU zen en Hoekers , zyn van veertig tot zeftig Laften groot. Oudtyds plagten de Hollanders of Duitfchers, die op de Kuft: van Ysland kwamen viflchen § aldaar Tenten aan de Wal op te flaan , en vee- Ier- DE KaBELJAAUWEN. 187 lerley Huisraad en Kleederen, Meflen, Kam- IV. men, Brillen en andere Snuifteryën, naderhand Afdeel- ook Tabak , Jenever en Brandewyn , aan de In- h^ofd- gezetenen ce verruilen , tegen Yslandfche Koulèn stuk* en Wanten , Hembdrokken , Broeken en andere Produkcen des Eilands : doch het ftrenge Ver- bod van den Koning van Deenemarken , die dee- zen Handel aan zyne Onderdaanen alleen toe- laat en verpagt heeft ; benevens de belemmering, welke dit toebragt aan dé Viflchery , heeft de Staaten Generaal zulks uitdrukkelyk, by een Plakkaat van den 15 February des jaars 1762, cp de verbeurte van het meegebragte Goed en een Boete van vyftig Guldens voor den Overtreeder , doen verbieden (*). Gedagte Vertiering heeft ook veel invloeds op VaaDt0^ . den Kabeljaauw - Vangft op 't Dogger - Zand , ne viiFcheryJ een grooteBank of Zand - Plaat, welke ten Noord, weften van onze Eilanden, tuflchen Engeland en Jutland , in de Noordzee , gelegen is* Dee. ze Viflchery wordt, van ouds tot heden, de Dogge - Vaart geheten ; niet zo zeer wegens dac Zand, als wegens den Kabeljaauw zelf, dien men oudtyds, hier te Land, Dogge noemde. De Dogge - Vaart komt , in de Plakkaaten on- zer Overheden, voor, als de kleine Vijjcheryt in onderfcheiding van de Haringvaart : zo dac de Wal vifch vangft van fommigen , zeer onei- gen , de kleine Viflchery gety teld wordt. De Vaar- (*) Zie de Ned. Jaarfaefcn % Maart. bl. 210. I. DEEL. VIL STUIU 188 BESCHRYVINÖ VAtf IV. Vaartuigen , die derwaards op den Vangft Afdeel, gaan ^ Zyn(je Gaffel - Schuiten of Galjoots, van Hoa 2 5 tot 4° Laften Srooc> bemand met agt of stuk. negen Man, en een Jongen daar onder, noemc men Doggers, 'c Gecal deezer Vaartuigen is vyftig of zeftig in 't Jaar. Men vangt 'er zo wel Schel vifch als Kabel jaauw en van dezen wordt , naar de Omfiandigheden , lömrnig wel leevende ter Markt gebragt ; doch veel ook in* gezouten tot Labberdaan. Meeft kan meoze met den ouden Kabeljaauw - Vangft der Noo- ren 5 waar van hier voor gefproken is, vergelyken ; alzo zy met dergel yk flag van Lynen en Snoe- ren gefehiedt; hebbende de laatllen, "daar men als hengelende mede Vifcht , den naam van Kollen , en de anderen 9 die men langs den Grond legt of laat fleepen, als een Aalreep, tot de Beugvaart dienen. Verfcheide Jaaren her is deeze Viflbhery ; fomtyds wegens het ver- ongelukken van Schuiten , fomtyds wegens het fterven der Prikken, die men voor Aas aan den Hoek flaat , en in x algemeen wegens den gc. ringen Vangft, zeer flegt geweeflt. Vanr,ft Het vangen van verfchen Vifch , behoort ze- aan 'tStrand-kerlyk tot de kleine Viflchery; dewyl hetzel. ve, in de Plakkaaten onzer Lands, onder dee- zen naam voorkomt: wordende zulks, wanneer de Vaart en Viiïchery , zo Groot als Klein , t'ee- nemaal verbooden was , by uitzondering tocgc- ftaan, onderden naam mn de Schuiten van die ban de Kleine Fijjcbery , die om verfeben Fiftb uitvaa- * ren D£ KABELJAAÜWEN, 1$S> ren (*). De Galjoots , die op 't Doggerzand IV, daar toe uitgaan , hooren meefi: t'huis te Zwar- Afdeel te Waal, Sommelsdyk en Menierfen in Zee- h00FÏJ. land : zy hebben groote Bonnen , daar de Vifch stuk* levendig in blyfc , en , in Teflel komende , worde dezelve hun afgehaald door de Vollendamfche Vifch - Schuiten , die den Kabeljaauwen Schel, vifch , dikwils levendig , te Amfterdam en elders aan de Zuiderzee ter Markt brengen. By be- flooten Water wordt dezelve , met Wagens , van de Helder afgehaald. De Steden , die digt aan den Zoom van Holland leggen , gelyk den Haag, Leiden, Haarlem en Alkmaar, wor- den veelal van Vifch voorzien uit de Zee- Dorpen, Scheveningen , Katwyk, Santvoort, Wyk op Zee en Egmond; gelyk die ook dikwils, van de laatftgenoemde Plaatfen , hier te Am* fterdam ter Markt gebragt wordt. De Viffchery, aan onze Stranden, gefchiedt door de Schuiten der gemelde Zee-Dorpen , en die der Eilanden, in de Voortyd, zo wel met de Kol als met de Beug : doende aan de Hoeken Prik- ken of Offen-Le ver; doch naderhand worden daar toe een foort van Sleepnetten gebruikt , dat men Komen noemt: waar mede egter zelden veel Kabeljaauw gevangen wordt. Even zo is 't met het Zuilen, dat aan onze Zee -Dorpen, tot Vermaak der Liefhebberen , die zulks bekofti. gen willen , met een foort van Zegen of Trek- net, (*) Gr. Plakkaatb. UI, D, bi. 297, |©1, L DS&U VII. STUK, i$o Beschryving van 1Vê net, dat aan ieder end een Paard heeft, die het- Afdeel, zelve op 't Land haaien , wordt gedaan. Men XHI. betaak , voor dit te laaten doen , drie Gulden , stuk." ea dan heeft men al den Vifch, die met het Net in ééne reis wordt opgehaald ; doch welke meeft beftaat in Roch of andere Platviflchen t want de Rondviffchen zyn te vlug en flim , om zig dus te laaten betrappen > en onthouden zig , miflchien , ook zo hoog op Strand niet. Voedzei. Het Voedzel der Kabeljaauwen beftaat in al- lerley Soort van Viiïchen , als ook groote of kleine Zee - Krabbetjes en Zee -Sterren, welke men in dcrzelver Robben vindt (*). De kragt tot Verteering , welke de Natuur aan deeze Viflchen heeft gegeven, is onverbeelde, lyk , zo Anderscn aanmerkt. „ Onze Vis- fchers van 't Heiligland, voordeElve, zegt hy, die, om Schelvifch te vangen hunne Ly- nen in Zee werpen, haaien dezelven altoos om de zes Uuren, by de verandering van hetTy, weder op. Indien het gebeurt, dat een Schelvifch , daar aan gevangen , door een Kabel jaauw ingeflokt zy, dien men dus ook vangt, zo vindt men den Schelvifch reeds verteerd en de Hoek zit in de Kabeljaauw gehaakt , zo dat men denzelven daar mede uit het Water kan trekken. Indien hy, in « te- 33 33 33 3> 3J 33 .33 {*) Een Overman van 't VifTchers Gild, alhier, verhaalt my , dat door hem eens, in de Rob van een Kabeljaauw ^ drie leevende Scheiviflchen zyn gevonden : doch nüilchien hadt dezelve die in de Bon ingeflokt. DE K A B E L J A A Ü W E N. 191 tegendeel , maar weinig tyds voor het ophaa- IV. „ len van de Beug, den Schelvifch ingeflokt Afdebu „ heeft, tragt hy wel zyne Prooy met zo veel ^JJ^ „ drift te behouden, dat hy zig mee dezelve stuk. „ uit het Water laat ligten, doch dan laat hy ze los en komt vry. Men wordt nog klaarder de kragtigheid van sterk ver- w r i teerend Ver- 5, dit Verteerend Vermogen gewaar in de Kabel- mogen. „ jaauwen, die groote Krabben hebben ingeflokt, „ en , hoewel men niet regt weet , of zy moog- 5, lyk, uit hoofde van de Schulp, niet een wei- „ nig meer tyds tot Verteering van dezelvea 9y noodig hebben, dan tot die van een Schel* 5, vifch; heb ik niettemin van de ervarenften „ onzer Heiliglandfche Viflchers vernomen ,dat „ de Schulp het eerfte aangetaft wordt in de Rob- ben deezer Viflchen ; dezelve wordt , wel haaft, zo rood als een gekookte Kreeft en ontbindt zig eerlang tot een dikke Lymig« „ heid of Pap , wordende dus geheel verteerd, even als dc Schilden der Zee- Schilpadden im „ de Maag van den Krokodil , volgens de ?> Waarneemingen van Pater Feüillée. 5> Ik kan niet nalaaten hier , als in 't voorby Gulzigheid!, gaan , op te merken (vervolgt die zelfde „ Schryver ,) hoe deeze onverzaadelyke Vifch „ van de Natuur een byzonder voordeel heeft , 3, dat onze Gulzigaarts wel deelagtig zouden „ willen zyn. Zo dikwils , naamelyk , als de Ka- 5, beljaauw een brok Houts, of iet anders, dat „ onverteerbaar is , komt in te Hokken , braakt hy Ï.Deel. vu. Stuk, „ zy. 192 BJSSCÖRVVINC VAM jv „ zyne Maag uit,keerende die buiten den Bek Afdeel» „ om 5 en maakt dezelve dus niet alleen le- XIII. „ dig, maar fpoeltze ook af, brengende die *?,?0FD- si dan , door ze in te haaien , weder op hare Si UK» „ plaats, en begeevende zig aanftonds weer aan „ \ eeten* Dit fluk wordt, onder anderen 5be- „ waarheid door Denis, in zyn Werk over de „ gefteldheid der Kutten van Noord - Amerika , „ daar deeze Aucheur zeer naauwkeurig de ge. 5, heele Viffchery en dê bereiding van den Vifch, „ zo als die op de Terraneuffche Banken ge- „ fchiedt, befchryfc. verfchiivan 9> De Heer Dênis merkt> bY die gelegenheid, stok-enzou- aQ ^at de witte of groene Zoute Vifch ten Vilch. w ' ° „ genaamd Morue 9 en de Drooge of Stok vifch, „ Merlucbe genaamd, een zelfde Vifch zyn; „ bettaande het onderfcheid alleen in de ver- „ fchillende manier van bereiding. Men moet „ omtrent dit alles aanmerken , dat de groene * Morue Kabeljaauw *, dien men , zo dra de Vifch ge- verte „ fneeden is , infcheept , en denzelven , zonder in Tonnen te pakken, by laagen, met Zout % „ in de Vaartuigen legr, niets anders zy , dan de 5, gezouten Kabeljaauw, die men by ons [te „ Hamburg] kent onder den naam van Lobber* daan ; even als de gedroogde f veel naar on- f*cht zen Klippfifch zweemt. Deeze is kleiner, dan „ de groene, en wordt, eer menze infcheept, „ op 't Strand gezouten ; vervolgens wafcht „ menze of fpoeltze af in de Zee, en, na 'er „ het Water, op Horden, te hebben laaten j)E Kabeljaauwën. 193 „ uitzypelen, legt menze enkelcl te droogen IV. „ op banken van Steen > vervolgens aan Hoo- AfdeeU XIII „ pen, wordende eindelyk, in de Schepen, Hoofd- „ op Takkeboflen geftapeld en dus in Vrankryk stuk. „ overgevoerd" (*). Zie daar nog kortelyk iets merkwaardigs , bbetjaauw- aangaande hec onderfcheid der Kabel jaau wen, ^"twSl" naar welken, zo men wil van wegen hun Aa- zen op kleiner Viflchen , de Aanhangers van Hertog van Willem van Beyeren tegen Vrouw Margareet, in 't midden der Veertiende Eeu- we, hier te Land, den naam van. Kabeljaauw- feben voerden; terwyl de tegenparty zig met den naam van Hoekfcben onderfcheidde : als willen-, de daar mede ce kennen gee ven, dat zy moeds genoeg hadden om hunne Vyanden door liftte verkloeken ; even als de Kabeljaauvv met den Hoek gevangen wordt. Immers geen andere afleiding der benaamingen van dien inlandfchen Twift, welke diestyds zo fterk gebrand heeft, vind ik aangetekend , en, dac men deezen Vifch dus vereerd hebbe , behoort zekerlyk tot deszelfs Natuuilyke Hiftorie. De Kabeljaauw fchynt geen Inwooner te zyn Veelheid, van de Verzengde, noch ook van de bevroo- zene, maar van de gemaatigde Lugtftreek. Men vindt hem naauwlyks of in *t geheel niet , zelfs in de Middellandfche of Zwarte Zee , daar de Ooftzee zodanig van denzelven krielt. Wei- (*) ANDERsoN. Kift. Naturelle d'Islande, VIL STUK. IP4 Beschryving'vah IV. fl'g komt hy aan de Kufl van Vrankryk voor. Afdeel. jn vergelyking met die van Engeland endeon- zen. In de groote Zuidzee ontmoet men hem stuk.* in de Inhammen van Kamtfchacka , daar 'tzeer ^> koud is, weinig: in tegendeel vondt de Kom- mandeur Anson, in de Baay van \ Eiland Juan Fernandezy aan de Kuft van Chili, dat ver bui- ten den Zuider Keerkring legt ; naar fommigen van zyn Volk, die weleer de Vifïchery V3n Newfoundland hadden bygew.oond, verzekerden , niet minder veelheid van Kabeljaauw , dan op de Terreneuffche Banken. Zy waren 'er van vreeslyke- grootte (*). Voortteeüng. De ongelooflyke menigte deezer Viiïchen, die Jaarlyks, zo in de Oceaan, als aan de Kus- ten, gevangen worden, bewyft, dat zy (ierk moeten vermenigvuldigen : te meer , om dat 'er , niet onwaarfchynlyk, veeleu, nog boven- dien , door de Kazilotten en dergelyke Zee- Monfters , worden verfionden (f). Indien alle de Eijeren van de Kuit bevrugt werden , dat egter geenszins te denken is , zou hunne Voort- teeling verbaazend zyn: want Leeuwenhoek ro- kende, door bet tellen van een gedeelte, dat 'er, in de Kuit van een gevvoooen Kabeljaauw, meer dan negen millioenen waren. Myn Huisvrouw in het Voorjaar 1 757, onder het affpoelen der ftukken van een Kabeljaauwi ,j| Kop. Ansons Reizen. Amfterd. 1749. bl. (t) Zie het III. Stuk. deezer Nat. WjL bladz. 2jo, etuf. D È K A Ö E L J U Ü t E S, ipj Kop, waar by ook de Kieuwen waren, iets IV. aarcigs, dat wel naar een Worm geleek, doch Afdek& den Kop als een Slak hadt, gevonden hebben- r,3™? f Xi J Tl at HOOFÖ» de, gaf ik die aan den Heer Nosfman , die aan stuk. den Kop een Bek ontdekte welke door de Ar- fnen was verborgen ge weeft en dus hetzelve een wezentlyk Infèkt bevondc te zyn , dat hy Cepbalopus of Kop -Poot noemde, en deedt af- tekenen; gelyk wy het, geheel en by deelen, hebben in het Koper doen brengen (*). Na- derhand, in 'c voorfte des jaars 1758, vondt 'deeze Heer 'er verfcheidene nog vaft zitten in de Kieuwen van een bevroozen Kabeljaauw, zynde met de Koppen ingeplant en als gehuis- vcft in het Kraakbeenig gedeelte. Aan het Onderlyf nam hy verder eene Krinkeling van Buisjes waar, die van zyn Ed. voor Eijerftok- ken van deeze Diertjes gehouden werden. Hy bevondc, üaamelyk, dat dezelven zig, na ee- nige Dagen verloops, als Eijertrosjes vertoon, den, omtrent gelyk die van het Zakdiertje, of dc zogenaamde Waterluizen (f). In een Kieuw- Worm , dien ik naderhand kreeg , vond ik dat deeze krinkeling van Buisjes een byhangend end hadt , waar in zy fcheen te eindigen. Dat de Kabeljaauwen , in welker Kieuwen een (*) Zie Uitgez. Verhand. II, DEEL. Anno 1757- H. 282. fl XIV. (t) Zie de Afbeelding PLAAT XXIII. in het HL DE-EL i|er Uitgezogte Ver handt lingfr\ I« Deel. VII. Stuk; N 2 196 Beschryvinc van jV< een menigte van zodanige Infekten huisvefl, Afdeel, grootelyks daar van geplaagd worden , fchync XIII. onbetwiftelyk ; doch zy zyn het niet alleen; ^?t^D* men vindt deezen Kieuw * Worm ook wel eens OJk U-K., in Schel viffchen. Het fchynt egter geen zeer algemeene Plaag te zyn , en moogiyk houden zy 'er alleen op zekere tyden van het Jaar en wel in 't diepfte des Winters, in huis: want fchoon ik 'er myne Vifch vrouw, eene der voor- naamften van de Markt, lang om verzogtheb, heeft zy 'er my nog geen bezorgd. De opge- rolde kleine Wormpjes , die buiten aan de Le- ver zitten , worden ook aan die der Heilbotten en anderen gevonden. Twee Kaikagtige Steen- tjes , ieder van tien Greinen zwaar, vondt de Heer Guonovjus in de Hom. (*> Gcftaite. Willoughby , die een Kabeljaauw , van twee- en drie vierde Voet lang, geopend hadt, merkt aan, dat 'er nog veel grooter zyn. Die is waar: want gifteren zag ik 'er op onze Vifch.. markt één, dien ik afmat, en bevondc vier Voeten lang, één Voet breed en byna een half Voet dik* te zyn , zo als hy op de Bank lag* Zelden ziet menze hier veel grooter. De Buik puilde in deeze grootelyks uit, gelyk hy ten opzigt van den zynen waarnam (f): doch in weinigen is het Lyf zo dik. Veelal zynze om - (*) Muf. Ichtbyol. Tom. I. p. 21. (t) Corpore craflb, teretlusculo ; . Ventre ünpenfe promi- nente. Hifi, Pifc. Libr. IV. p. 16 s. DE KABBLJAAü'WEN. I97 en by de drie Voeten lang. Men neemt onder jy. de Tanden verfcheide waar , die beweeglyk Afdeel. zyn, zo hy aanmerlct , gelyk in de Snoek. Van de Rugvinnen hadden de voorde 14, de stuk?* twee agterften ieder 19; de Kieuw- of Borrt- vinnen 18; de Buikvinnen 6, en van de Aars- vinnen de voorlte 20, de agterfte 16 Beentjes. Dit behoort egter tot den Kabeljaauw , die het voorde Beentje van de Aarsvin graarig heeft ; daar ik hetzelve zagt vind in onze Kabeljaau- wen. 't Getal der Beentjes of Straalen, in de Rugvinnen derzelven, ftelt Gronovius 15, 19, 18; in de Borftvinnen 10; in de Buikvinnen 6; in de Aarsvinnen beiden 16 (*). Linn^us fchryft 'er, dat zeldzaam is, thans 20 toe aan de Borftvinnen. Ik geloof, dat de Natuur ia deezen fpeelt. Wat de Ingewanden belangt : Willoughby ingewanden, vondt in zyne Kabeljaauw, zo even gemeld, de Rob groot en vol Haringen (f). Beneden derzelver uitgang is de Darm, zegthy, in *c ronde, met Byhangzels omringd , die in zes Stammen verdeeld zyn , ieder Stam voorts in veele Takken , en de Takken loopen Krings- wyze. Bovendien gaan 'er verfcheide anderen, aan (*) Muf. IchthyoL Tom. T. p. 21. (t) Meflïeurs DE Noblevijlle & SALERNE , Medecir.s d'Orleans, maaken hier uit op, dat de Rob der Kabeljaau wen géwooniyk vol Haringen zy. I Efomac grand , ordinairement rempli de Harangs , zeggen zy. Suite ds la Mat. Med.Tom. II. Part. 1. p. 51. Dit is by ons 70 niet. Zie bladz. ipo, ï, deel. VIL Stuk, N 3 Ip8 BSSCHAYVING VAN 1^ aan de eene zyde, af,gelyk in de Elften, Dc Afdeel. Galblaas is groot, en derzelver Buis dringt y XI II. beneden de Byhangzels , in den Darm door. T j o r*v stuk." ^e Lever vondc hy in drie Kwabben verdeeld. De Nieren waren over de geheele langte van de Rug, en zelfs verder dan de Buik, uïtgo ftrekt ; gelyk ook de Lugtblaas , die aaa de Rug gehegt, dik van Wanden en Lyme* rig is, p^ruik. De Kabel jaauw dient tot een voornaam Voed-* zeivan cjmi bcwoondenAardkloot. In de Roomfche : f - ae Zoute Vifcb , geduurende de Vaften Qi 9 n iet minder nuttigheid , dan die der Schel viiïchen en Baarien* Afdzeu X1J1. (4) Kdbeljaauw die drie Rugvinnen heeft en Hoofd. gebaard is , met de eerlle Straal der Buikvin- STÜK# IV nen Borjïelig. Lufcus^ Deeze wordr van de Inwooners van Corn- wall , op 't Zuid-end van Engeland , Bib of Blinds geheten, en Ray geeft 'er den naam van AfeU lus lufcus aan , dat ik door Knyp - Oog vertaal : want deeze Soort wordt gezegd het Vlies der Oogen , dat in dezelve 9 gelyk in de voorgaande Soort , ruim is, als een Blaasje te kunnen uit- fpannen , en dit zal 'er, eenigermaate , de ge. daante aan geeven van de Oogen der Stik- of Byzienden , die de Oogen knypen. 't Schynt dat het de Naantjes • Kabeljaauw zy van Schoist- felo, dus genaamd 3 om dat hy in allen deelc veel kleiner is. Deeze Soort , zegt men , wordt niet groo- ter dan een Voet , hebbende het Lyf breed en aan de Zyden famengedrukt ; de Schub- ben , die vaft zitten aan de Huid , meer dan eens zo groot als in de Kabeljaauwen. Van een Baardje , aan de Kin of Onderkaak , is deeze ook voorzien , en heeft geen Graat in de Aarsvin ; gelykende anders , in veele opzigten 9 naar de- zel- (4) Gadus tripteryglus cirratus , Radio Ventralium primo Setacec. Syft. Nat, X. Gadus Dorfo triptcrygio 3 Ore cirra- to , OfEcUiO Pinnarum Ventrajium primo in fetam longam produ&o. ART. Gen. 21. Syn. 35. Afeljus lufcus. RAJ. p. 1. DEEL. vil. Stuk. N 4 Knyp- oog» 200 B E S C lï R "i V I N O VAN IV Afdeel. XIII- Hoofd* stuk* zei ven, zegt W;lloughby: doch is rqalfeh en brooich , gelyk de Wyting. Linn^eüs fchryfc aan decze Soort , in de Rag* vinnen 13, 23, 18, in de Borft vinnen 11, in de Buikvinnen 69 in de Aarsvïnnen, 31, 18, in de Staartvin 17 Straalen toe. Willoughry hadt in de Rugvinnen, waar van de middelde langft was, 12, 23, 20, in de Borfivinnen on- trent 16, in de Buikvinnen 7 of 8, in de Aars- vinnen 27 , 21 Straalen gevonden : zynde de eerfte Siraal der Buikvinnen Borltelig in de lang* te uitgeftrekt. De Staart, zegt hy, is geens- zins gevorkt , en de Navel , maar een derde deel der langte , van de tip der Snoet afftandig. Deeze fchynt weinig van de volgende te ver* fchillen. v. Barbatus. Steenbolk. P^. L'.X. 1. Cj) Kabeljaauw die drie Rugvinnen beeft, met zeven flippen aan de Onderkaak , wederzyds. Beter fchynt deeze bcnaaming thans aan den Heer Linjs^is voorgekomen te xyn ,dan die van Kabeljaauw met drie ïlugge - Vinnen , den Bek ge- baard 9hetLyf driemaal %o lang als breed; de eer- fle Aarsvin van dertig Beentjes ; gelyk Arteim den- (5) Gad-is trfpteryp'is cïrratus , Maxilla inferiore pun&is utmnque fcptem. Syfï. Nat. X. Gadus Doifa tripterygio, Ore cirrato , loagituaine ad latitudinem tripla , pinna Ani prima Oificiiloium triginta. Art. Gen. zi. Syn. 3 7- Spcc. 6s. Phycis (fecundmn D. Kaehiernm.J ART. Syn. 111. Gadus Tqrkk. //. Wejigath. 177. Gadus linea excavata pone Caput ff. Wef}güth. 178. Afeilus mollis latus. Raj. p. 5^ AfêUiwi foetus, CKARJU Omm. t%ts DE KABELJAAUWEN. 20l denzelven tytelt. Zyn Ed. betrekt 'er toe den jV Pbycis of Pbyjïs der Ouden , dien Rondeleïiüs Afdeel. als een zelfden Vifch met hunne Tinca marina> XIII. of Zee- Baars , aangemerkt heeft , waar over s°u£D" Salvianus hem berispt. Een van beiden wordt, suenboit door die van Rome , Fico of Ficus 9 en door de Franfchen Mok geheten. De Engelfchen noe- men hem, te Londen, a Whiting Pout, Pou- ting of Pout , en elders a Gullack ; onze Kat- wykfche Viflchers geeven 'er den naam van Steenbolk aan. Deeze Vifch wordt , des Zomers , aan onze Stranden en aan de Engelfche Kuft gevangen. Zyne breedte, ten opzigc van de langte, on- derfcheidt hem genoegzaam van de Kabeljaau- wen en Schelviflchen. Men vindt hem zelden langer dan een Voet, en hy gelykt, door zyne kleine Schubbetjes en Zilverkleurigheid , zeer naar Wyting. Het voornaamfle , dat hem ken- baar maakt , zyn de bruine Vlakken aan de Borftvinnen, de zeven Stippen ter wederzyde van de Onderkaak, benevens de zwartheid van het uiterfte der Staart en Vinnen, Ook heeft hy de gaaping van den Bek kleiner , en de voor- fte Rugvin is driehoekig, uitloopende in eea langagtigen Hoorn. 't Getal der Beentjes of Straalen , in de Vin- nen van deeze Soort , wordt door den Heer, Linnjeüs vierderley opgegeven , waar van de Telling van Gronovius in de Steenbolk nog merkelyk verfchilt. Deeze heeft in de Rugvin I. Deel. VII. Stuk. N J ge* fcöfe BSSCfiRTVINO VAN XV. gevonden ip of 12, 21, 17, in de Borftvin* Afdeel* nen doorgaans 15, in de Buikvinnen 5, in de XIII. Aars vinnen 30 of 31 , 21 , en in de Staartvin , ^stuk?" ^e e§aa* *s °^ a^s afgefneeden aan 't end , 29 Steenbolk. Beentjes. Artedi merkt aan , dat het getal der Wervelen negen-en- veertig zy. VI. M'tnutus. Molenaar. (6) Kabeljaauw die drie Rugvinnen heeft en gebaard is , met de Navel in %t midden van 9t m De Vifchj die de allerkleinfte in dit Geflagt geheten , en met deeze Kenmerken bedoeld wordt , fchynt onze Molenaar te zyn ; niette- genftaande deeze , thans, voor Jonge Wyting wordt gehouden (*). De Heer G. Jago , die den Vifch, welken de Engelfchen Power of Poor , dat is Arrnen Hals noemen , aan de Zee- kult van Cornwall heeft waargenomen , afge- beeld, en befchreeven, hadt in de eerfieopflag ook gemeend dat het jonge Wyting ware , doch na- Cs) Gadus trijStérygms cirratus , Ano In medio Corporis. Syfi. Nat. X. Gadus Dorfb tnpterygio, Ore cïrrato, Corpore Sefcunciali , Ano in medio Corporis. Art. Gen. 21. Syn. 36. Afellus mollis minor feu omnium minimus. Will. p* 171. RAJ. p. 16$. .(*) De Oude Heer Gronovius hadt den Molenaar , in Aïï> UpJ. van 1741 , voorgefteld onder den Naam van GAr BUS met drie Vinnen op de %ug , aan beide Kaakbeenen voor* %itn met ^er feberpe Tanden. De Jonge Heer . zyn Wel Ed. 2oon , betrekt hem thans tot dc Wyting ; waar van hy te voeren , door de vcrfchillende langte der Kaakebeenen 3 on* denchelden fchynt .geweeft te zyn. Zie Uitgez. Verband, !• £E£L. bladz. 153, Act. Helv. IV. p. DE K A B E L J A A ü W ? N. 20$ naderhand bevondt hy denzei ven , in Soort, iv. daar van te verfchiilen ; ontdekkende zulks, Afdeel. onder anderen , door het Baardje , 't welk de- j^*^ zelve aan de Onderkaak heeft, gelyk de Ka- stuk." beljaauw (*). Molenas Schoon Willoüghby deezen houdt voor een Vifch, die eigen is aan de Middellandfche Zee, in welke hem geen andere Soort van dit Geflagt was voorgekomen, worde hy egter in onze Zeeën t^melyk veel gevangen , zegt de ge- melde Heer. Het is even de zelfde Vifch, dien men te Venetië Mollo en te Marfeille Gg- pellan of Kapellaan noemt : zynde deeze naam , waarfchynlyk, zo wel als die van Molenaar, van zyne witheid afkomftig. 't Getal der Beentjes in de Rugvinnen, door Willoüghby gevonden in een Vifch van zes Duim en drie Linien lang, was 12, 19, 17, dat der Borftvinnen 13, der Buikvinnen 6, der Aarsvinnen 27, 17. De Rkig wasbleek-bruin, de Buik vuiUwit. Men houdt hem, zo ge- tuigd worde , voor zagt en malfch , en zeer gezond. (7) Kabeljaauw die drie Rugvinnen heeft en vil. ongebaard is, met de Rag groenagtig. Groene Schelvifch. In de Afdeeling van dit Geflagt, welke de jr5. £' ge- (*) 'Catal. Rarior. ad finem r RAJ. Syn, Pifc. p. 163» N. 6. (7) Gadus tripterygius imbetbis , Dorfo vixefcente. Faun* Stxc. z96. Gron. AB. Upf. 17^2. p. 90, I. Deel. VII. Stük, 204 Besch'ryvikg van xnr. Hoofd- stuk. Gróene Schdvifch. IV. genen bevat die drie Rugvinnen hebben en geen Afdeel. Baardje of Baardjes aan den Bek, is deeze de eerfte by Linn^eus. Dezelve fchynt aan Ar- tedi niet regt bekend geweeft te zyn ; alzo hy twyfelt, of deeze Vifch ook behoore coc den genen , welken de Engelfchen Wbiting* Pollack noemen , die egrer thans aangemerkt wordt als een andere Soort; dewyl deeze de Zydftreep regt heeft. Het is de groenagtige Afellus van Schooneveld , die weinig voor- komt aan onze Kuften , en aldaar Groene Schel- vis heet 5 volgens Gkonovïüs. In de Atlanti- fche Oceaan is deeze , volgens Linn^us , zo gemeen, dat hy den Hoek. zonder Aas zelfs, xeer gretig inflokt ; wordende van de Noor- wegers Sey geheten (*). „ De Sey , dien wy in 't Deenfch Graafey s> noemen (der Kohier) zegt de Heer PoiNtop- „ pidans , is byna den Lier gelyk. Hy heeft „ den Kop wat fpitfer, het Lyf fmaller, doch „ ook met fyne Schubben voorzien. Zyn „ Vleefch is grover dan dat van den Dorfch ; 5, weshalve hy ook van niemand, dan enkel „ van Boeren en van gemeen Volk of DienlL 5, boden , tot Spyze gebruikt wordt. Zo lang „ de Sey- Vifch of Kohier klein is , wordt hy Mort geheten , en dan ziet men hem , in oa- „ telbaare menigte, om het Broedzel van an- dere Viffchen heen fchoolcn. Wat ouder » wor. (*) Faun. Stuc. p. ixi. de Kabeljaaüwen. 205 „ wordende noemt men hem Pale , en alsdan IV. „ is hy taamelyk goed van fmaak. Vervol- AfdeeL» „ gens worde hy Sey-Ofs genoemd, en onder- 3, fcheidenin Somer-Sey, die te gelyk met den stuk, „ Zomer-Haring aankomt , en in Owa/e-Sey* Groene „ Deeze laatfte is wat klejner en gaat met de „ Walviffchen (*) de Voorjaars-Haringen na , „ die aan hun groote Vyanden en Vervolgers „ hebben. Wanneer deeze , naamelyk van een ,i Walvifch gejaagd worden , die dezelven „ niet verder kan vervolgen , zo vaart de Sey- „ Vifch voort, de Haringen voor zig uit in „ een Inham , Bogt of kromte des Lands te „ jaagen , en dit met zulk een drift , dat hy ,, zelf fomtyds op 't Strand loopt. Op Sund- moer heeft rnenze dikwils met een Vat uit „ het Water gefchept , en wel zo veel, als men begeerde : want hunne menigte is zo „ groot > dat geen hunner zig voor de anderen 9> omwenden kan. Ja, dat meer is , fomtyds „ ziet menze, Schoolswyze , midden in Zee, „ by zo groote troepen , en elkander derrnaate „ knellende , dat veelen daar door boven "c „ Water opgeheven worden , en dat een ee- nig Man met een Klep , dat is te zeggen mee „ zodanig ecne aan 't end van den Stok, waar „ aan een Hoek is vaft gemaakt, 'er, in een half Uur tyds, van zeftig tot zeventig fluks, „ naar * (*) Ik denk , dat men door WalvilTchen hier Kazilotten te veiftaan hebbe, die groote Vifchjaagers zyn. Zie her III. Stvk deezer miïuurlykfi Hlflorie. bladz. 250, I. Dell, vu. stuk. 2o6 Beschrtvinc v a tt iy n naar zig baaien en in de Boot neemen kan Afdeel. „ Anders worden zy ook , zo wel met Hoeken XIII» , , als mee Netten , gevangen , en daar mede heeft ^?£D" » men fomtydswel over de tweehonderd Ton, „ in één Trek, gekreegen (f)-". Geete schel- Ik verbeeld my , dat deeze Sey - Vifch of viech Graafey der Nooren , de geelagtige Afellus zy van Schooneveld , die van den groenagtigen naauvvlyks , dan in Kleur verfchilt: want de an- dere , dien de Duitfchers , tot onderfcheiding , febwarts Koblmulen of zwarte Kohier noemen , fchynt my te behooren tot onze negende Soort. De gelbe Koblmulen , die men onder den zwarten by HeiHgland ook , doch beiden zeldzaam , vangt, heef t , volgens dien Autheur,de Vinnen, onder de Kin , geelagtig ; de overigen , gelyk ook den Buik en de Zydeti , donkergeel , doch niet Saffraankleurige ftreepen; den Buik glin- flerend Zilverkleur. De Zydftreep loopt, in deeze, aanmerkelyk krom, vin. C8) Kübeljaauw die drie Rugvinnen heeft , en ^wyting?5' ongebaard is ; wit van Kleur , met de Bo- venkaak langfl. Met (*") Dit zal hét byten aan een Hoek , zonder Aas , bete- kenen, waar van Linn^tjs fbrcekt. (f) jQaturl. %ï\t. U0nBajta.II.Th.bl.269. (2) Gadus ciipceryguis imberbis albus , Maxilla fuperiorè iongiore. Faun. Suec. 294. Gadus Dorfo triptérygio, Ore inu . berbi , Corpore albo , Maxilla fuperiorè Iongiore. art. Gen. 19. Syn. 34. Spec. óz. GRon. Muf. 1. n. SS- Gadus Huit- ling. Scan. 326. Tab. II. fig. 2. //. Weftgoth. ij6. A_ feil us mollis major feu albus, WlLL, p. 170, RAJ» p. 55. Jqhnst* Tab. IL £g. 3, DE KABELjAAUWEN. 2G7 Met dezelfde benaaming, byna, heeft Ar- IV. tedi tot zyne eerfte Soort van dit Gtflagt ge- Afdebl* fleld een bekenden Vifch , dien wy Wyting ^OOF0, noemen , 't welk zo veel betekent als witte stuk. Scfaelvifch. Eenigen voegen 'er den bynaam w^ng* van weeke by, wegens de zagtheid , door welke hy uitmunt by de Schelviflchen. De Engelfchen noemen hem, om die zelfde reden , Wbiting, de Duitfchers Hnitling> doch by de Franfchen wordt hy Merlan geheten. Veelen egter twyfelen of het de Merlan van Rokde- letius wel zy ; alzo die Autheur denzelven maar met ééne Vin agter de Navel afbeeldt , en van den Pesce molk der Venetiaanen , dat is van den Molenaar , onderfcheidt. De Heer GROiNovius hadt gezegd , dat deeze Soort de Molenaar zy (*) ; doch naderhand verklaart 2yn Ed. dit, met te zeggen, dat men de Jon. gen Molenaar , die ouder zyn Wyting noemt. Deeze Vifch is, aan de Kuft van Engeland en Noorwegen, aan onze Stranden, als ook in de Ooftzee vry gemeen. In Vrankryk getuigt men, dat dezelve het voomaamfte Onderwerp der Viflcherye in Zee uitmaake. In zyne Rob worden Garnaalen , Anchiovis en dergelyke kleine Vifchjes meer, gevonden; die byna on* gekwetfl; zyn: waar uit blykt, dat zyne Tan- den (*) Muf. hhtb. Leid. 175*. p. 20. AU. II ff. ij+z. Zte Vitgez. Verh. I. DEEJL , bladz. 328. (\) Att. Helv. Tom. IV. p. 26L I.DLEL. VISSTUK. 208 BESCHRtVXNG VAN jy den hem niet tot kaauwen dienen , maar tot Afdeel, het vatten van zyn Aas, XIIL De Wyting gaac , in langce , zelden een ^stuk^" ^oet vee* te boven, en is, naar de grootte, Wyting dun en fchraal , inzonderheid naar de Staart toe. Behalve de Kleur, die over 't geheel witagtig is, verfehilt hy van den Schel vifch , doordien de Bovenkaak zo veel by de Onderkaak uit- fteekt , dat , in het fluiten van den Bek , de Tanden daar buiten komen. Een zwarte Vlak heeft hy aan den Wortel van 't voorfte Paar Vinnen , tuffchen derzelver agterfte Straalen. In getal van Vinoen komt hy met den Kabel- jaauw overeen , als ook in 't getal der Beentjes , uitgenomen die van de voorfte Aarsvin, waar in de Wyting 'er ongevaar 30 heeft, gelyk de Steenbolk. Aan d^n uitgang van de Rob is een Kraag van Byhangfels, die naar een bosje Hair gelykt. Het vinden van tweeflagcige of Hermaphrodieten , dat is die Hom en Kuit bei- den te gelyk hebben, is onder de Wytingen niet ongewoon* Gebruik. Deeze Vifch, dien men in de Zomer hier te Lande heeft , wordt voor den gezondften van allen Zee-Vifch gehouden* In Engeland wordt de Wyting, even als Stokvifch , gedroogd en dan Bucktborn, dat is Boksdoorn , geheeten: wanneer het een zeer fmaakelyke Spys is. Sommigen hebben aangemerkt , dat het een zeer bekwaam Voedzel zy voor Loopers en Poft- boden ; dewyl 'er cie Maag in 't aUerminfte niet • door b E KABELJAAÜWE^. 20p döor bezwaard wordt. Lemery gcefc breed op van de Beentjes , die men in de Koppen AfMeu vindt, als niet alleen dienftig tegen 't Zuur in de Maag , maar ook , en wel inzonderheid , stuk/ tegen 'c Graveel. {9) Kabelj 'aaim , die drie Rugvinnen heeft m'c r^éai ongebaard is , met de Onderkaak langft en pIK0^x een regte Zydftreép* &g4 ^" In de Noordelyke deelen van Engeland noemt men deezen Cole-fish , dat is Kole-Vifeh, en ik twyfel niet , of het zal de Koblmublen of Kobh mund der Duirfcheren , dat is de Zwartfmoei zyn,die niet zo zeer, wegens de bruinheid van zyn Rug, du$ geheten wordt , als wel > om dat hy 5 binnen in de Mond en Keel, zwart is als Houtskolen (f). Dus zou dan , zo wel de geele als de groene Schelvifch * dien men by Heiligland onder den naam van Kollen of Kolh munder vangt, en de Noorfche Sey in 't alge. meen, den tytel voeren kunnen van Kole. E- , venwel is 'er , onder de gemeiden , één , diea men , tot onderfcheiding , noemt Stbwartz* Kohlrnulen. Pontoppidans zegt , dat men dea Koblmund ook wel Gold-Lacbs , dat is Goud* Salm (9) Gadus tripterygius imberbis, Maxilli inferiore longiore, linei laterali re&a. Syfl Nat. X. Gadus Doifö tripterygio imberbi , Maxilla inferiore longiore , linea iatcrali reóta. ART, Gen. zo. Syn. 34. Afellus niger. ALDR. WiLL. 158. R.AJ, j4. Afellus niger Carbon u?. Schone v. p. 19. (t) &dtuzl twn Mq$b. tl Th. p. 244, IeDxxx.. VII, Stuk» O 2IO Beschryvïng va» jV# Salm noemt , van wegen de Geftalte, fchoonhy Afdeel den Kop ronder en het Lyf naar de Staart toe XIII. fmaller heeft, dan een Salm. Men vangt hem H°°™- aan de Noorfche Kult , fomtyds , in diep Water, SI UK* met de Kol. Hoe 'c zy de Cole -fisb der Engelfehen , die in de Oceaan , welke de Landfchappen York en Northumberland bepaalt , in taamelyke veel- heid gevangen wordt , heeft die Kleur wegens de zwartheid van den Kop en Rug. Men noemt de Jongen Billards, Pollards en Rock- Whitings , dat is Klip- of Steen- Wytingen. De Ingezete- nen van die Landfchappen houden deezen Vifch voor flegt van Smaak. Hy verfchilt in Geftalte weinig van den volgende. x. (lo) Kabeljaauw , die drie Rugvinnen heeft ^Pdiadk!" en ongebaard is , met de Onderkaak langjl en de Zydftreep krom. Gelyk de voorgaande Rawlin-Pollack by de Cornwallers heet , zo noemen zy deezen Wbi* ting'Pollack , om dat hy naar den Wyting zweemt , en de Kleur heefe van den Kole of van den groenen Schelvifcfcu Immers deeze drie Soorten komen naby elkander, zo in Geftalte' als in Grootte ; de Zydftreep is in de een krom- mer (f i er) Gadus tïipterygms Imberbis, Maxilla kiferiore longiore,lf- rtS 'tefó- CtUtjS Sjjz. Nat.X Gadus dorfb triptêrygio imberbi MsxiUa /inferiöre longiore, linea laterali curva. AilT. Gen. 20. Syn. 3$. G'RON. Muf. I. H. 57. Gadus Lyrblek f. Zaj/ Ik vPcftgöth. 177. A&l&ti Hmting&-$fcüaahiu5'. Will* & i6f. de Kabeljaaüwëü» vil mer dan in de andere van de zelfde Score , en de JMatüur fpedt waarlyk te veel in 't getal der AFDSik Vinftraalen, om daar uic de ondericheiding op XÜI. te maaken* Die blykt uic de eerde Aarsvin , die in deeze van VVillgügkby word gefteld te hebben 16 Beentjes ; terwyl in Sweeden 27 Beentjes gevonden zyn in de gene, welke mön aldaar Lyrblek of Zay noemt. De Engelfche Poilack of Wyting-Pollacft, dien Willoüghby befchryft, was vyftien Dui- men lang , en hadc de Rob vol Smelten ; waar uit blykt , dat zy op Vifch aazen , gelyk de anderen. Hy was breeder en dunner dan de Wyting , op de Rug zwart of donker en vuü- groen van Kleur. Men vangt 'er dikwils aan den Uithoek van Cornwall , by St. Yves ea Fenfauce. Kabeljaauw , die twee Rugvinnen beeft XL en gebaard is 3 met de Onderkaak langft. stokvifch* ' Deeze Soort van KabeJjaauw is de Önos der Grieken, dat is Ezel of dfinus, waar van het Woord Afellus; miffchien, zegt men, van we* gen de Kleur, zyne afleiding heeft. By Ro&- deletius is het de eerfte onder de Afelli, daar (11) Gadus dipterygius cirratus, MaxiM inferiore lohgïojfc. Syft. Nat. X. Gadus Dorfb dipcerygio , Maxilla inferioie Iongloré. ARTED. Gen. 22. Syn. 36. Afellus alter, üve Mer- lucius 5*b Aldrovando obfervatus. AL&RÖV. Libr. IH. c&p* 2. p. 286. Afelius primus Rondeletii, five Merlircius, Wll>fc* fijt. p. 1*74. Jonst. Pifi. Tab, L £ LÖEEL VII. STUK. O & 212 BESCHRYVING VAK IV. anderen , wegens zyne langte en dunte, den Afdeel. Soortnaam aan gegeven hebben van Merluciu*9 XIII. ^at js Maris Ludus of Zee-Snoek. Hier van Hoofd - stuk. hebben de Franfchen hun Merluche , dat zy voor den Stokvifch in 'c algemeen gebruiken , af- geleid. Het kwam my ongelyk beter voor, deezen naam op eene Soort, daar dezelve ei- gen aan is , dan op het geheele Geflagt van Gadi , toe te paffen» Van de Engeifchen wordt hy Hake geheten. Een aanmerkelyke verwarring heeft omtrent deezen Vifch plaats. Devvyl , naamelyk , de Engeifchen den Kabeljaauw ook Wbitefisb noe- men , en deeze inzonderheid dien naam verdient, dewyl hy op de Rug grysagtig is ; zo heeft An- dersom , naar 't fchynt , zig verbeeld , dat het de Whiting of Wyting ware, en dus (telt hy vaft,fdat het deeze Vifch zy, waar van op Ter- reneuf de Stokvifch gemaakt wordt. Ik geloof zulks wel ten opzigt van de Wiuling , maar niet van de Whiting , die daar toe veel te klein is en week. witvifch. De Wbitefisb of Wie vifch komt ïn groote menigte voor, in de Oceaan, ja zelfs in de Middellandlche Zee. Men vangt 'er veelerr, van deeze Soort, aan den Zuidhoek van Cörn- wall, by Penfance. Niet minder groot is de Viffchery daar van in de Baajen , Havens en Kreeken van Schotland , alwaar men 'er niets dan Lynen en Hoeken toe gebruikt , doende zulks met kleine open Vaartuigen. Een Jar- mout- DE KABELJAAÜWEN. QI3 mouthlche Kapitein hadt 'er fömtyds in ééne iv. Togt, dien hy langs de Kuft van Schotland Afdeel. deedt, wel vierduizend fluks opgekogt. Men TTAl?^ Hoofd- rekent den Schotfchen Bakkeljaauw zo goed als stuk. dien van Terreneuve (*). Hoewel' de Londenfche Viffchers den Hake bruine Kabeljaauw noemen, volgens ♦Meur ei ; doet nogthans de Kleur en Gedaante hem min- der van de Wyting verfchillen , zege Wil- locghby , dan de grootte, welke dikwils van een Eile is en langer. De Heer Gronoviüs befchryft zeer naauwkeurig zulk een Vifch , die in de Middellandfche Zee, by Marfeille, gevan. gen was , den Heere Vosmaar toebehooren- de (f). Deszelfs Kop, zegt zyn Ed., is hoo- ger dan breed , lang , ongefchubd , van boven plat : de Oogen zyn groot : de Bek is wyd van gaaping : de Onderkaak veel langer dan de Bo- venkaak : in beiden vindt men verfcheide ryën van kromme zeer fcherpe Tanden. Het Kieu- wenvlies heeft zeven Beentjes. Het Lyf is rank , Spilrond : de Rug regt loopende van den Kop tot aan de Staart : de Buik weinig of niet uitgezet: de Zydftreep regt. Van de Vinnen, die 'er agter de Navel in deeze Viiïchen maar één is , hebben de twee Rugvinnen , welke de ge- heele langte van de Rug beflaan , de voorfte n, de agterfte 39 zagte Beentjes of Straalen; de (*) Tour thro Grtat Britain. Vol. IV. p, 7. (t) ZóophyL Gron, pafc. I. Leid. 1753. p. 97, 9S. ï. Deel, vil stuk. O 3 £?4 Beschrvvinc van 1V de Borftvinnen hebben 'er ieder 15; de Bulk Afdeel, vinnen , die voorlyker ftaan dan deezc , 7 ; de XÜ|. Aars vin , die van de Navel tot aan de Staart *l°?Z°* zig uitftrekt , 36 ; de Staart , die vierkant is of geknot, 28 Beentjes. Linn\eüs telt in de Rugvinnen 10, 39, in de Borftvinnen Ito? in de Buikvinnen 7 , in de Aarsvin 38 ; in de Staart- vin 22 Beentjes. 't Getal derzelven , het welk Willoüühby opgeeft, is maar weinig verfchil» lende. Dat de Afbeelding van Salvianus zeer ge. ferekkelykzy, hadt Artedi reeds opgemerkt, en dit is nog meer te verwonderen, dewyl boven dezelve ftaat niet gedoomde \ die twee Vin- nen op de Rug hebben : terwyl de Rugvin enkeld en gedoomd vertoond wordt. Nogthans ïs die Afbeelding op koften van den vermaarden Ge- netsheer, Fa. Slare, gemaakt 3 en dus in 't Werk van Willoughby gebragt, xn. Kabeijaauw dn Rugvinnen heeft en Leng.' gebaard is, met de Bovenkaak langft. fL LüC. +• Ongelyk natuurlyker fchynt my de Afbeel- ding te zyn van den hing der Engelfchen , dien wy Leng noemen en de S weeden Lcmga; hoe- wel dezelve in Geftake en Kleur weinig ver- fchil- (ïz) Gad-is dipterygius cirratus, Maxilla fuperiore Iongio; je. Syft. Nat. X. GadtiS Dorfo dipterygio, Ore cirrato Ma- xilla fuperiore longiore. ART. Gen. zz. Syn. 36. Gadus ion-* gus. ƒ/, Wcft&dttk, 177, Afeiiiis loBgus. "wiI,L. Pifc% DE KABELJAAUOTEN. 215 fcfaille van den voorgaanden. Dezelve was op (y. Koften van den Heer Coote , Baron van Co- Afdeel. lowny , vervaardigd , gelyk dezelve hier ne- vens gaar. Van fommigen worde hy Ysland- stuk:/ fche Kabeljaauw geheten. Xe«£. „ „ Lange (of Leng) is een Zee-Vifch , die 3, deezen Naam (zegt Pontoppidans , ) van wegen zyne laagte voert, welke rykelyk een ,, Vadem bedraagt. Deeze zou naar een Aal „ gelyken , indien hy niet naar den Kop toe „ dikker ware , en daarom zweemt hy 9 in 'c 3, aanzien , meer naar een langen en fmailen „ Dorfch. De Rug is overlangs gevind : de Huid glad, glimmende en wit. Het Vleefch „ is aangenaam en onder alle Viffchen van die „ Geflagc het fmaakelykfte : weshalve de Vifch ook , zo wel gezouten als gedroogd , her- waards gebragt en van uicheemfche Koop- „ lieden zeer gezogt wordt, Niettpgenflaande ., de veelheid van Leng , tegen die van andere „ Viffchen , geenszins in vergelyking komt, M zyn doch daar van, in 't jaar 1752 alleen, „ 45000 Lispond of 720000 Ponden ukge. „ voerd. De gedroogde Lengen worden inzonder- heid van de Hollanders gebruikt tot Proviand van hunne Schepen, wanneer zy daar mede op verre Togten willen gaan: want die Vifch, „ wel gedroogd zynde , duurt in de heete Ge- „ weften zeer lang , en fmaakt dus zelfs be- ter , dan verfch gegeten. De Lengen ko- I. Deel, VII. Stuk, O 4 men 216 Beschryving van IV. w men gewoonlyk met, of kort na de Voor- Afdeel. ^ jaars Haiingen, in de Vallen naamelyk, by * „ sroote menigten onder 't Land, en zy wor- Hoofd- " * ö a j »iuk. 5> den met Snoeren gevangen. Anderszins is ifefc, hunne regte Verblyfplaats op Stor eggen , s, zynde een lange Zandbank , die zig nevens w het Land heen uitftrekt. Aldaar worden zy , n te gelyk met de Queiten of groote Heilbot- $5 ten, door onze Vifichers midden in de Zo* „ mer opgezogt , die hun , wel twaalf tot vyf- „ tien Mylen ver , naroeijen De Vifch, die van de EJngclfchcn , naar ik denk van wegen zyne langte, hing geheteo tl wordt, (zegt Ray,) zweemt naar den Zee- $y Snoek door zyne Geftalte en Kleur , doch is „ langer, en heeft de Schubben kleiner, vaft 9, aankleevende. Zyn Kop is platagtig even als in de voorgaande: waar van hy verfchik: „ i. door grooter te zyn, en 2. langer naar „ reden van de grootte : 3. door de Staart 3, geenszins gevorkt, maar rond te hebben: ?, 4. door de veelheid van Straalen in de Rug- 3, vinnen: 5. de Schubben, als ik gezegd heb * „ kleiner: 6. de Straalen van het tweede pagr „ Vinnen uitfteekende , en de Vinnen zelf 3i kleiner: 7, de Onderkaak, die in de voorgaan- 3, de langer is, hier korter dan de Bovenkaak: 5, het Baardje aan de Onderkaak, 't welk inde » andere ontbreekt: 9. de Bybangzels aan de „ Rob, (*) Bztiiü. 3f $ bm 3Bo?to. II. Th. bl 247, DE KABELJAAÜWEN. 217 „ Rob, in deeze wel tot veertig geteld , in IV. „ de andere geen: 10. het Vleefch veel fmaa- ' f XIII. kelyker en gezonder; wordende boven an- h0ofd- 99 „ deren Zouten Vifch geëftimeerd (*). stuk. Men vangt deezen Vifch , zo wel als de an- Len& dere , die de Onderkaak langft heeft en onge- baard is , by Penfance en elders aan de Kuft van Groot. Brittannie. Onder de Kabel jaauw , die op onze Markten komt, is nu en dan ook Leng, welke niet alleen door zyne dunte en langte onderfeheiden wordt, maar door flegts twee Rugvinnen te hebben van den Kabeljaauw verfchilt ; gelyk ik zelf heb waargenomen. Ook hadt de oude Heer Dr. Grokoviüs den Leng mede geteld onder de Vilïchen van Ne- derland (f): des het my verwondert, die Soort, door den jongen Heer zyn Wel Ed. Zoon , in de optelling der Dieren van ons Land (|), niet aangetekend ; ja zelfs niet befchreeven te vinden , ncch in zyn Ed, eerfte noch in het laatft uitgegeven Werk over de Viffchen (§). (13) Kabeljaauw die twee Rugvinnen heeft en xnr, gebaard isP met de Kaaken even lang. puit-Aai. On- (*) RAJ. Syn. Pifc. p. S6, SJ* (tj tfftgez. Verhand, t D. bladz. 153. (4.) A£t. Helvet, Vol. IV. p. 260, zeu ({) Muf. Ichtbyolog. Leid. 1754.. ZöopL Gron. Fafc. g, ibid. 1763. (13) Gadus diprerygius cirratus, Maxillis squalibus. Faun. Suec. 292. Gadus Dorfo dipterygio, Ore cirrato, Maxillis qualibus. ART. Gen. 22. Syn. 38. Silurus Cirro in Mento unico. Art. Spec. 107. Lota Gallorum. Johnst. Tab. 29. f. Ï.Dzzl. vu. Stvk, O 5 10, 2r3 Beschryving van- rtf Onder verfcheiderley naamen komt deeze by Afp£E£. de Autheuren voor. Men noemt hem Lota en Hoofd- Barbotha, Bottatrijja^ Trifeus , Airopa 9 MuJU* stuk. la Fluviatilis & Lacuflris. In Duitfchlanrf geeft: Fu*t*AaL men 'er den naara van Alraupt . Olruppe , Trufeb , Treifcben en Rutten aan : in Sweedea noemt men hem De Fra niche naam Bar bont is van de Baardjes , die hy aan den Bek vry groot en talryk heeft , afkomftig: deEngelfche Eelpoia wordt afgeleid van dea Necrduitfchea Puit- Aal , in zo verre die het omgekeerde is van Adputtoï Aelpudd, dat is Aalpad, gelyk hem de Friefen en Vlaamingea plagten te noemen , volgens Gesnerüs. Deeze Vifch onthoudt zig in de Meirea en Rivieren van Europa. Men vindt in die van Dalekarlie Lakes, zynde veel grooter en beter dan die der Smaianderen, genaamd Ahïkujja : tuflehen beide welken mooglyk een dergelyk verfchil is , als tuflehen de Aaien en Paalingen. In de Rivier Trent , welk de Noordclyke en Zuideiyke deelen van Engeland van één fcheidt , maakc men werk van den Puit. Aal te vangen» Ia Vrankryk vifch t men hem voornaamlyk in de Ifere en Saöne. Volgens Gronoviüs komt hy veel in onze Rivieren en Graften voor. Zeer uitvoerig vindt men de Afmeetingen en Geftake van den Puit-Aal, dien de Sweeden Lakt jo. Malbla flaviatilis 5c lacuftns. ibid. Tab. 28. f. 6. Mu- j&Qid Fluviatilis WlLL. p. 12.5. p. 6j* CHAKL. Onomt DE K A % E JL J A A ü W E N. 319 Z-^fc^ noemen, in 't Werk van Artedi voorge- ff. fteld. Ray merkt alleen aan , dat het Lyf Afdeel, glad , zagt en glibberig is, gelyk in de Aaien, g 5l met geenc of zeer kleine Schubben gedekt, ST -JKm uit den groenen zwartagtig: de Kop plat en breed , de Kaaken met zeer kleine Tandjes als een Vyl oneffen : de Staart met een rondagti- gen omtrek. Aan het ukerfte der Onderkaak hangt een Baardje van een half Duim zegt hy , en tuflchen de Neusgaten en den Bek is een paar korte Baardjes. De Sweedfche Lake , zo even gemeld, van 25 Duimen lang, hadt een Baardje aan de Onderkaak van nagenoeg een Duim, en de Baardjes aan de Bovenkaak waren niet meer dan Klapvliezen , over de Neusgaten hangende. In de tweede Rugvin werden nog meer Beentjes gevonden, dan in die van den Leng , te weeten 76 , in de Aarsvin 55 , en 30 aan de Staart. Men verhaalt dat de Puit - Aal , inzonderheid ingewanden, de Lever , zeer lekker zy : doch van de Kuit j^j* ' moet men zig onthouden. Een Straatburgfche Viflcher heeft 'er 128000 Eijertjes in gevon- den , zo hy verzekert. Wy geeven bier de Afbeelding van de Ingewanden volgens den Heer Collins : waar in de Letteren van de volgende betekenis zyn : aa de Tanden in de Boven- kaak , waar van twee Soorten waren , de bui- tenften ver de grootfte en ruimli geplaatft , de bjonenflen kleinder en digter aan elkander (taan- de: b een andere ry Tanden io de Bovenkaak: L Peel. VII. Stuk, CC twee aio Beschryvtng van IV# cc twee troppen van Tanden in de Keel : dd Afdeel, andere kleine hoopjes Tanden op de Boogfluk- Hoofd ^eD Van ^G ^leuwen : e de ^eel °^ in§ang vaa stuk. de Rob : ff de Rob die byna drie Duimen lang Puit -Aai was: g de uitgang van d* Rob, op zyde: hb de Byhangzels of blinde Darmen , waar van 'er omtrent zeventien of agtcien waren , anderhalf Duim lang: ii de voorde of dunne Darm, die, van den gemelden uitgang tot aan den EndeU darm , ongevaar tien Duimen lang was , maa- kende ééae bogt: k de Endeldarm, omtrent twee en een half Duim lang , die , opgeblazen zynde, nagenoeg eens zo dik was als de dunne Darm , en by de inplanting een aanmerkelyke bogt hadt. Voorts vertoonden zig de Zwem- of Lugtblaasjes , Nieren en Lever, welke laat- fte wit was , en ongevaar vierdhalf Duim lang , hebbende , boven aan , een Kwab van byna twee Duimen (*). x'\\ (14) Kabel] aauw die twee Rugvinnen beeft* Zce-Puitaal (*) CoLLlNs Anatomy. Tab. XXXIII. Fig. 1. Decze Heer merkt ten opzigt van dit geftel der Tanden in de Puit -Aal aan , dat de Tanden den Vifïchen niet dienen om te kaau- wen, maar om hun Aas vaft te houden, op dat het hun niet ontglippe; en daarom Haakswyze naar agtercn zyn gekromd, gelyk in fömmige Slangen. (14) Gadus dipterygius cirratus , Cirris quinque , Pinna Dorfali priore exoleta. Syft. Nat. X. Gadus Dorfo dipterygio, Cirris Maxillx fuperioris quatuor, inferioris uno. Muf. Ad. FrU. L p. 75. Gadus dorlo dipterygio, fulco magno ad Pin» nam Dorfi primam, Ore Cirrato. ART. Gen. 22. Syn. 37. Gron. Acl. Upf. 1742. p. 93. Tab. 3. MuMa Marina tertk Gesn. f. 41) K /• 4-2- * > Muftéla vulgaris. W1X.L. PiJ<* lil. RAJ. Pifc. p. 67, de Kabeljaauwen. 221 en gebaard is , met vyf Baardjes > de voorfie IV; Rugvin uitgejleeten. XIII. De Ouden hebben de benaaming van Mu- HooFD- ö STUK* ftéla toegepaft op zekere Viflchen, die oaarAa-^^.^ len gelyken , én eenigermaate ook naar een Wezeltje zweemen. Dus worde van hun de Lamprey irsgelyks Mujléla genoemd. Gerneen- lyk, egter, gaf men dien naam aan deezen en den voorgaanden ; welke alleenlyk door hunne Woonplaats, in de Rivieren of in Zee, onder- fcheiden werden. Buitendien is 'er nog eene die leevende Jongen werpt, en tot het volgen* de Geflagt behoort. De Heer Klein begrypt ze beiden , met en benevens het Geflagt der Scherpftaarten (*), onder den naam van Encbelyopus, 't welk zo veel betekent als Viflchen die naar Aaien zwee- men. Hy onderfcheidt deezen , door de by- voeging van Afcbgraaawagtig uit den bruinen ge- vlakt ; met een taamelyk lang Baardje aan de Kin ; met Borfivinnen voorzien : de Rugvin aan 't begin afgebroken: de Buikvin agter de Navel 9 tet aan de Staart toe , JVaaijerswyze uitloopenden Den Rivier - Puitaal hadt zyn Ed. getyteld , Encbelyopus met drie Baardjes , één aan de Kin , twee kortere tuflehen de Snoet en Neusgaten ; de Staart lang , aan de Zyden plattig en allengs verdunnende tot aan het end , daar de Rugvin ohv- (*) Zie bladz. 121. hid voor, I.Deel. Vïi. Stuk. 2ia B ë $ c H r y v i n g van jv. omheen loopende , te rug keert toe aan de Na. Afdeel. vel. XI II. Xe Venetië wordt dceze Vifch Donzellina en stuk/ Sorge marina geheten. In fommige deelen vat} Zx-Puitaai. Engeland noemt men hem a Sea-Locbe9 in Cornwall Whiflle -Fish. Het zou die zelfde zyn, welke men te Antwerpen Lumpen heet; doch LiNNiEüs betrekt deezen tot de Snotvis- fchen. Gronoviüs merkt aan , dat de onzen hem Zee - Puitaal noemen , en dat dezelve dik- wils voorkomt in de Noordzee. De Pleiliglan- ders en Hamburgers tytelen hem Krulkwabbe. Zie hier de Befchryving, welke Ray van zulk een Vifch geeft. De langte was negen Duimen; de Kop vlaken laag: de Bek als die van een Aal, met veele Tanden gewapend. Aan de Bovenkaak hadc dezelve maar twee Baardjes, wederzyds één; aan den hoek van de Onderkaak insgelyks één. De Oogen wa- ren niet ver van de Snoet afftandig, met Zil- verkleurige Appel - Kringen. De Schubben werden by ukflek klein gevonden : de Kop, Rug en Zyden, met grootagtige Vlak- ken , uit den rooden zwartagtig bont , gete- kend. Voorts merkt hy aan , dat in zeker groefje , midden op de Rug , in plaats van de voorfle Vin zeker laag Vlies waargenomen werdt , met een Soort van Franje', uit zeer fyne korte Haairtjes beftaande, gezoomd. Door dit Ken- merk, zegt hy, is deeze Vifch van alle ande- ren te onderfcheiden : waa& è$ Kleur verfchile DE KaBELJAAU WËN. 2*3 grootelyks , wordende fommigen met witte Vlak* \v0 ken , anderen t'eenemaal zonder Vlakken , af- Afdeel. gebeeld. Ook hebben fommigen vier Baardjes ^ x aan de Bovenkaak, volgens Willoüghby. stük# Merkelyk verfchilt de Zee -Puitaal in het ge- Zee-Puitaat. tal der Beentjes of Straalen van de Vinnen 5 niet alleen van de voorgaande Soort , maar van dit gcheele Geflagt. De voorde Rugvin heeft 'er maar i > de tweede 42 volgens Linnj&us , 48, volgens Gronoviüs: en Artedi badt 'er 56 in gevonden. Die der Bor ft vinnen zyn 14 of 16; die der Buikvinnen 7 ; der Aarsvin 40 5 43 of 47, opgegeven. Grönovius alleen maakc gewag van die der Staart , zynde 25. De Staartvin is rondagtig , volgens Artedi. (if) Kabsljaauw die maar ééne Rugvin heeft ^]iaterra^ en gebaard is 9 met twee Baardjes aan ^öT^delland Bovenkaak en één aan de Kin. fche. In de Afdeeling van Kabeljaauwen met ééne .Rugvin, welke de Heer Linn^üs maakt, is dit de eenigfte Soort. Onze Ridder fchynt den- zeiven gehad en waargenomen te hebben : wanc hy geeft het getal der Beentjes in de Rugvin op, te zyn 54, in de Borft vinnen 15, in de Buikvinnen 2, en in de Aarsvin 44. Voorts vind ik niets van deezen aangetekend, dan dat dezelve zig in de Europifche Oceaan onthoudt. Om (r?) Gadas monoptörygius cirratus, flÉfctffi fuperiore Cu- ris duobas, inferiore unico. Syft. Nat. X» I. Deel. VII. Stuk» 224 BE. SCHRYVIWG VAN IV. Om welke reden 'er de bynaam van Middek Afdeel, landfche aan gegeven zy, is my zeer duider. XIII. Hoofd. ^^^#t^#<>^<^#^#^^^ Befchryving van 't Geflagt der Swotvisschen, tot welken de zogenaamde Zee-Lecurikken en Vlinder Viflchen , als ook de Mag- of Kwab- Aal, die levendige Jongen voortbrengt y en an- deren behooren. Naam. T^\en Geflagtnaam Blennius, die afgeleid wordt van Blenna> dat Slym of Snot be" tekent, en aan deeze Viflchen wegens hunne fnotterige Slymigheid, waar in zy uitmunten, gegeven is , kunnen wy gevoeglyk Snotvisch vertaaien. De Ouden hebben denzelven reeds gebruikt. Kenmerken. Artedi is omtrent de Kenmerken zeer uit- voerig, brengende dit Geflagt 't huis onder de Viflchen met fcherpe of gedoomde Vinnen , welker Kieuwen - Vlies , in dit Geflagt , zes Beentjes heeft, die duidelyk te onderfcheiden zyn. De Kop , zegt hy, is hooger dan breed 9 gelyk ook het Lyf , dat Linnaüs Lancetvor- mig noemt. De Kop loopt fteil af van de Oo. gen naar den . Bek , en is gedekt , of, zo de Heer Gronoviüs zegt, doorgaans tuflehen de Oogen , 't zy met byzondere Vinnetjes of Bor. Hels , 't zy met de voorfte Straalen van de Rugvin , gekamd. De Buikvinnen hebben twee STUK. XIV. HOOFDSTUK. ftompe CE Snotvisschep*. 225 ftompe Beentjes. De Aarsvin is afgezonderde IV» De Rugvin, die gemeenlyk van den Kop zig Af!'^l* byna tot aan de Staart uitftrefct , heeft dik- ^bé^ wils cenige fcherp gedoomde Straalcn : lömtyds sruté vindt men die Stekels aüeenlyk als zekert aan. hangzels op den Kop , die daar de gemelde Kam maaken. Van Soorten is dit Geflagt niet fdiaars be* deeld. Artedi hadc 'er maar zeven in 5 doch door LiNNiEus zyn 'er twaalf opgetekend ; waar ender oök wederom Enchelyopi, of Aal» gely kende Viffchen, van Klein enGitoNovius* behooren. De zes eerften hebben het Hoofd gekamd , de zes laatften ongekamd» (1) Snotviscb met een dwarfe Huidagtige Kam l op den Kop. See^eW rik. Deeze voert , by de Sehry vers * den naam van Kuif- Leeurik , wegens een Kuif of Kam van de Huid , driehoekig van gedaante , die aan de randen rood is , boven op den Kop tus- fchen de Oogen geplaatft. Anderen hebben hem » om die zelfde reden * Galerita geheten* Ik vind deezen by Gronoviüs niet aangetekend. Volgens LinnjEUs, egter , onthoudt hy zig in de Europifche Oceaan. 0) ( 1) Blennius crifta Capitis transverfa Cutacea. Art. Gen, i7. Syn. 44. Alauda Criftata. Jonst. Tab. XVII. fig. 3. A- lauda criftata fïve Galerita. WiLL. pag. 134. I. DfcEL. VII. STUK. P £26 BÊSCHR Y VING A N IV. (2) Snotvifcb met een Borjlelige Kam, over- Afdeel. langs, tujjchen de Oogen. XIV. Hoofd- Decze wordt uit de Verzameling van den STÜK- Wel- Edelen Heer A. Vosmaek , Direktcur Crtjiatus. van het Stadhouderlyk Kabinet van Zeldzaam- Gekamde. hec]en } door den Heer Gronovws befchreeven , die aanmerkt , dat het de Punaru der Brafiliaa- nen zy, waar van Ray fpreekt, als een Vilch- je van vier Duim lang, langwerpig, met den Kop dikagcig en van vooren ftomp ; den Bek klein ; twee Tandjes , alleenlyk , in de Onder* kaak, die lang , dun en fcherp zyn als Spel- den : de Oogen boven in de Kop ; en de Appel, kringen Goudgeel ; waar boven twee korte uitfteekeDde roode Draaden : de Kieuwen ruim. In dit Vifchje begint , zegt die Autheur, digt agter den Kop de Rugvin , welke tot aan de Staart toe voortloopt en geftevigd is door uit- puilende Doorntjes : kort agter de Navel een Aarsvin, zig ook tot aan de Staart (trekken* de. Het is met een bruine Huid gedekt, en de Vinnen zyn van de zelfde Kleur (*). Dat van den gemelden Heer heeft den Kop % zo wel als 't Lyf , hooger dan breed , en d ki de Oogen groot : den Bek klein , met een me. nigte van kleine Tandjes in de beide Kaaken. Tuffchen de Oogen , voor de Rugvin , is een Kam, (1) Blennius crifla Setacea longitudinali inter Oaüos. GRQN* Muf I. «• 75- Z'JOphyl. Gron. Tab: VI. %. (*) RAJ. Pifc. pag. 73. N. I*. DE SWOTVISSCHEIT. £2? Ka*n, beflaaode uit veele zeer kleine, zwarte 'IV. en op een ry geplaatfte Borftelcjes. De Navel ****** is digter aan den Kop dan aan de Staart, Het dgoV^ Kieir** envlics heeft vyf Beentjes , die krom stuk. zyn. Van de zeven Vinnen beftaat de Rug- vin uit 26 enkelde Beentjes ; de Eörftvinnen hebben 'er ieder 14, die takkig zyn* en de Buikvinnen 3 dergelyken. De Aarsvin, die kort aster de Navel begint, en tot aan de Staart zig uitftrekt, heeft 16; de Staartvin, die rond van omtrek is, n Beentjes, waar van de negen middelden getakt zyn* (3) Snotvifch met een enkele Straal [wederzyds] fii. boven de O ogen , de Rugvin enkeld. Gehoornde. Deeze die, gelyk de voorgaande Soort , haa. re afkomft heeft uit Indie , voert den bynaam van gehoornde , dewyl zig aan den Kop als twee Hoorntjes of Sprieten vercoonen. Men hadtze derhalve genoemd , Snotvifch met de Oogvin- nen Elsvormig, de Aarsvin van 26 Beenrjes. Zie hier de befchryving uit die van 't Vorfte- lyk Kabinet der Stokholmfche Akademie. De Kop is famen^edrukt , met zeer kleine Knobbeltjes op \ Voorhoofd en op Zyde: van vooren ftomp ; met een menigte Tandjes boven en onder in de Bek ; tuflehen welken , in de . (3) Blennius Radio fimplici fupra Octilos, pinna Üörfaüib» litaria. Muf, Ad. Fr. II. Blennius Pinnis Ocularihus fuhu- latis, pinna Ani ofliculorum vigintifex. Araoen. Ac ad. I.p. 3*** li, DeeLo VII. Stuk, P 2 m8 Beschryying vak XIV. Hoofd STUK* IV. Onderkaak , wederzyds een langer kromme Afdeed. Hondstand ftaat. De Lippen dekken de Tan- den: de Oogen zyn groot, en een lang Els- vormig Baardje gaat wederzyds , aan den bo- venften Ooghoek, tot het midden van den Kop uit. Het Lyf is langwerpig , met een naakte Huid gedekt, en met Stippen of Vlakjes, die Yzerkleurig zyn, befprenkeld. De Navel be. vindt zig in 't midden. De Rugvin heeft 34, de Aarsvin 26 Beentjes , die zagt en niet ge* doornd zyn. De Rugvin blyft overal byna van de zelfde breedte, aan 't agterend rond. De Borftvinnen , die Ovaal zyn, hebben 15 der- gelyke Straalen : de Buikvinnen onder aan de Keel , die Elsvormig zyn , 2 ; de Staartvin , die niet verdeeld is, heeft 'er 11, takkige; de overige Beentjes zyn enkeld. IV. öcellaris. Vlinder- Vifch. (4) Snotvifch met een enkele Straal [weder* zyds] boven de Oogen > de voorjle Rugvin met een Oog verfierd. Men geeft aan deezen, niet onaartig, den naam van Vlinder - Fïfch , om dat de Rugvin zig niet alleen als de Vlerk van een Kapel ver- toont , maar ook met een donkere Oogswyze Vlak is getekend, gelyk in fommige Vlinders dit VT/ ^iwuuus raaia nmpiici lupra Oculos, Pinna Dorfali an- tcriore Ocello ornata. Muf. Ad. Fr. II. Blennius fulco inter Oculos , Macula magna in pinna Dorfali. art. Gen. z6m Syn. 4.4. Blennius Salyiani & fonafle etiam Bdlonii. WillI p. X3 1. RAJ. p. 72, DE SN0TVIS8CHEN. 22p dit plaats heeft. Men houdt hem voor den Blennius of Blennus der Ouden , in 9t Griekfch Belennos of Blennos> hoewel de Beknnus van Rondeletius een andere Vifch fchynt te zyn. De Romeinen noemen deeze Soort Meforo, de Engel fchen Butterfly - Fisb. De Geftalte befchryft Ray als volgt. Hy heeft de langte van zeven of agt Duimen , dik van Kop zynde en bleekblaauw of Afchgraauvv van Kleur , met Olyfkleurige of vuilgroene Stree- pen. De Oogen (laan taamelyk digt by elkan- der , boven op den Kop , en in fommigen is , bo- ven ieder Oog , een Vinnetje. De Voortanden lang en rond, nevens elkander, Kamswyze, in een fraaije fchikking geplaatfl:. De Rugvin is aan 't begin zeer hoog , cn heefc agter de vyfde Straal, in 't bovenfte, een zeer fchoone Vlak , naar een Oog gelykende , in 't midden zwart, met een witten Ring, die aan de agtfte Straal ophoudt ;door welk Kenmerk deeze Soort zig , zeer gemakkelyk, van alle anderen laat onderfcheiden. De geheele Vin is bont , te weeten vuilgroen of Olyf kleur met blaauwe, bruine , witagtige Vlakken , zonder eenige or- de, geftippeW. De Buik puilt wat uit. Hy heeft in 't geheel geen Schubben. Men verhaalt dat dit Vifchje, hoe fraay ool^ getekend in zyn Leven ; dood zynde de Kleu. ren.kwyt raakt. Te Venetië komt het, in de Maand Oktober, en miflchien welden gehee- len Winter dcor , veel te koop , onder anderen I.Peel. vu. Stuk.. P 3 Vifch? HV. Afdeel* XIV. Hoofd- stuk. $3Ö BESCKRYVIlSfG VAN IV. Vifch : zo dat het onder de Europifche VifTchen Afdeel, ^itlé mag worden. H-oFD- Q) Snotvifch met de Vinnetjes der Wenkbraaih $TUK* wen , en die van de Nek , gepalnid. v. p, lx. Het Vifchje , dat Arteoi noemc Blenmus f? *' met twee Vinnetjes aan de Oogen en de Aars- vin uit 23 Beentjes famengefteld , wordt te Ve- netië Gatlorugine geheeten : welke Naam een Roeftige Kat zou kunnen betekenen , van we- gen de Kleur; hoewel men twyfelt , of die ook afkomitig zy van Gutturofus : dewyl lömmigen meenen , dat de Uicfpraafc der Viffcheren , ten dien opzigte 3 Gotorofala , en dat het de Pi/cis Gutturofus zy van Gesnekus, Dit Vifchje , van grootte en gedaante als 'c voorgaande , heeft insgelyks geen Schubben > jjjynde glad , aan de Zyden famengedruke en zeer fierlyk getekend. Breede Banden , naamelyk , beurcliogs van Olyfkleur en groenagtig geel, met bieekblaauwe Streepjes van één gefcheiden; loopen om de Rug heen , en van onderen is het , even .Schilderagtig , met Kleuren afgeperkt , die beurtlings bleek tegen het donkere van de Rug 5 en donker tegen het bleeke over ftaan. De Scraalea van de Rug- ea Aars vin lleeken mee witte? (s) Bïennius pinnulis Superciliortim Nuchxque paimatis Syjï. Nat. X. Bieanius Vertice Superciliisque ciliato-crifotis. " • Muf Ad. Fr. I. p. 68. Blennlus pinnulis duabus ad Oculos pinna Am oflfculorum vigintl triiim. ABT. Gen, 3,6. Sy&.^l Gmoxurim Vcuedis. &AJ. p. 72. DE SNOTVISSCHEN. 23I witte Puntjes b3ven hec Vlies uic, dat dezel- IV. ven verbindt. Boven de Oogen zyn twee Baard- Afdeel. jes en de Kop loopt zeer fteil af. Hoofd De tellingen van de Straalen der Vinnen, in stuk. drie Voorwerpen , komen ten naalten by over* een; zynde 'er 30 of 31 in de Rugvin, 13 of 14 in de Borftvinnen ; 2 in de Buikvinnen, 203 21 of 43 in de Aars vin en 12 of 13 in de Staart- vin gevonden. De tien of twaalf voorfte Been- tjes van de Rugvin waren ftyf en een weinig ge- doomd , volgens Aktedi. (6) Snotvifch met de Vinnetjes der Wenkbraau» VI< wen gepalmd en de Zydjlreep krom. jSupewfa Een Indiaanfch Vifchje , 't welk de Heer Gronoviüs uit de Verzameling van SiBAge. kogt hadt , wordt door zyn Ed. afgebeeld , en beichreeven onder den naam van Blennius , met de d) ie voorfte Beentjes van de Rugvin grooter dan de overigen, die gedoomd zyn. Een weinig fchynt daar van die Snotvifch te verfchillen, waar van wy , in de Belchry ving van 't Vorftelyk Kabinet der Akademie van Upfal , dit vinden aangetekend. De Kop is famengedrukc en fteil afloopen- de; boven de Oogen , wederzyds, met eeq Vlee- (6) Blennius pinnuljs Supcrciliorum palmatis, linea laterali curva. Sy/L Nat. X. Blennius pinnulis Ocularibus _.breviiïïmïs palmatis, linea laterali curva. Amcen. Acad. I. p. 317. Blen- nius ofiiculis anteriodbus pinnae Dorfïilis majoribus. GRON, Muf. II. n. 172. T. V. % J. I.DEEL. VII. STUX. P 4 Beschryvino v a s 1% Vleezig, ftomp, zeer kort, gefpleeten Kwabh iFDEEit» bet- Jn de Bek ftaan veele klejne Tandjes, öc fd- Boven den Kop begint de Zydftreep , die langs sxpjs, de Rug heen loopt ter langte van den Buik; voorts, naar de Zyde omgeboogen , gaat dezel- ve overlangs, door 't midden heen, De Rug- vin begint nevens den Kop , en loopt tot aan de Staart toe ; hebbende 40 Stvaalbeentjes , waar van de vierendertig voorden itekelig „ doch de zes agterften een weinig langer en flap zyn. De Borftvinnen , rond van omtrek en breed, zyn met 12 Beentjes geftraald: de Buikvinnen 3 nevens den Kop , hebhep ieder % Srraalen , die dezelven Vorkagtig maaken: de Aarsvin heeft 24: de Staartvin , die niet ge- fpleeten is, 12 Straaien. vn. (7) Snatvifch met den Kop effen , de Zyd- ThcUu Jlreep krom en eenigermaate in tweeën ge* fpleetea, Artedi hadt van deezen, die de eerfte is onder de Snotviiïchen welke geen Kam of Uitfteekzels op den Kop hebben, een byzon- der Geflagt gemaakt, onder den naam van Pbolis, Deeze Naam wordt door de Ouden gegeven aan pen Vifchje , in Provence Bawfa ge- f7)B!ennius Capite laevi , linca Iaterali curva fiibbiffdl. S'ft. N wiens Rugvin tien zwarte Afdeel. Oogjes heeft. XiW Hoofd- Die is de Gunnellus derCornwalleren, die van stuk. fommigen Butterfifch, dat is Botervifch geheten Gumeiius. w°rdt , komende ook by ons in de Noordzee, Borer-vifch. (joc{1 zecr zeldzaam , voor. Hy heefc omtrent tien zwarte Vlakken , die wie gerand zyn , ter wederzyde , by de Rugvin , overlangs geplaatft; 'i welk zyn onderfcheidend Kenmerk is. Alle de Straalen van de Rugvin, die van den Kop tot aan de Staart uitloopt, zyn Graatig of ge- doornd. De Kleur is rosagtig of donker groen, met wit gebandeerd : de grootte fomtyds een half Voet met de breedte van een Duim. Al- les volgens Willoughby, die het by St. Yves in Cornwall gezien hadt en befchreeven. Deez' heeft in de Rugvin geteld 78, in de Borftvin- nen u , in de Buikvin 2 , in de Aarsvin 40 Straalen > waar van twee fcherp gedoomd zyn. Van dit Vifchje wordt , door den Heer Gkono- vius , een Geflagt gemaakt , onder den naam van Pholis; waar vJn de Kenmerken zyn: het Lyf langwerpig Spilrond , rank, hooger dan breed, ongefchubd : de Navel in 't midden des Lig. haams: de Kop klein van dikte als het Lyf , en ftomp , hooger dan breed , niet gedoomd : de 03-.16W«£ 3«#iU t iw.'itï, 'Mi . ^iliy*ivi • - ;i -.1 ij1-' ij, (s) Biennlus Pinna Dorfali Ocellis decem nigris. Muf . Ad. Fr. ï. p. 69. Biennlus macüüs circiter decem., nigris , fin%. bo albo', utrimque, ad Pinn3m Dorfalem. ART. Gen. 27, f JK: 4.7. DE StfOTVlSSC HE N# 235 de Tanden egaal en tegen elkander aan , in IV, de Kaaken : het Kieuwen vlies ten grootften AFi>£EU XIV decle van de Dekzels der Kieuwen^ gedekt , hoofd* en met zes Beentjes geftevigd : de Vinnen «tuk. vyf of zeven; dewyl de Rugvin en Aarsvin tot aan de Staart toe uitloopen : de eerfte begint op 't midden van de Rug en heeft de Straalen weinig gedoomd : de andere aan de Navel. De Buikvinnen zyn in iömmigen naauwlyks 5 in anderen duidelyk zigtbaar (*). IX. (9) Snctvifcb met drie Straalen in de voorfte Muftd*rU> Rugvin. Dit Snotvifchje, dat men vindt in het Kabinet van den Koning van Sweeden, is van de ande- ren onderfcheiden; doordien het twee Rugvin- nen heeft , waar van de voorde met 3 , de agterfté met 43 Beentjes is geftevigd ; terwyl 'erin de Borft vinnen 17, in de Buikvinnen in de Aarsvin 29 in de Staartvin 13 zyn» Linn^üs heeft eene Verfcheidenheid daar van5 die in de agterfte Rugvin maar 40 Straalen voert , aangetekend. Het komt uit Indie. (10) Snotvifch met twee Baardjes aan den Bek. Vi*paru5„ Mag -Aai. De (*) Zoopbyl. Gron. Fafc. I. p. 7$. (9) Blennius pinna Dorfali anteriore triradiata. Muf. Ad. J*r. I. p. 69. B. Blennius pinna Dorli anteriore radiis tribus f pofteriore ouadraginta. Muf. Ad. Fr. I. p. 69. (10) Blennius Ore tentaculis duobus. Syft. Nat. X. Blen- nius Capite Dorfoque fusco - flavefcente, liturg nigris , pinna I>P?.EL. VII. Stu^ Ani $36 BE3CHR YVINC VAN • De Heer Klein hadt dit mede betrokken Afdeel* onder de Aalagtige ViflTchen (*), en dus maakt XIV. 'er de Heer Grokovius een byzonder Geflagt ^tux°" van 9 OD(^er ^eü naara van Enchelyopus. Het is Mag-Aai by de Autheuren bekend onder den naam van Jongvoerpende Zee-Larnprey van Schooneveld, als door deezen Autheur eerft befchreeven zyn- de. Menigvuldig ontmoet men het in de In- hammen of Havens en aan de Oevers van de Qoftzee , . daar men het Aelquappe en Aelpute noemt. Somwylcn wordt het ook by Heilig- land , voor de Elve gevangen. In 't algemeen noemen de Duitfchers hetzelve Aelmutter of Aelmoer , om dat het zyne Jongen levendig voortbrengt. De S weeden geeven 'er den naam aan van Tanglake, in Schotland wordt het the Guffer 9 van fommigen Eelpout geheten. Het komt my zonderling voor, dat dit het zelfde Vifchje zy , 't welk de onzen Magge, Mag -Aal , Kwab -Aal of Pilatus Vifchje , noe- men ; (welke laatfte naam 'er aan gegeven zou zyn, pm dat het de andere ViflTchen wegjaagt, wanneer het fok het Haarlemmer Meir in den Ryn loopt) : want men verzekert, dat het nooit uit het zoute Water kome (f). Somtyds wordt het, Am flava. ART.. Syn. 45. Muf. Ad. Fr. I. p. 69. Gron. Muf I_ p. 65. Gron. %tï. UpJ. I74£, p. 87. Taiigiake. -Aiï. Stockb. 1748. p. 32. Tab. II. £*j Enchciyopus totus ex fusco fl.wescentibus loturis fy* giüatas, maculisque varius , in Pinnis & ad Latera dilutiori- bus , par/ulo Cirro ad extremum Mandibuls ÉrcaOïi§? KLEIN Mif IV. p. 5 7- (t) WILL. Pifc. p. ïizt DE SNOTVISSCHEN. 237 het , in de Zuider • Zee , onder de Spiering jV< gevangen , en het komt ook wel in de Noord- Afdeel. zee voor. Vry gemeen is hetzelve in de Noord. TT Bochnifche Zee van Sweeden , onthoudende zig op den bodem , en , wanneer het zig van zelf Mag- Aal. en in menigte aan de Oppervlakte vertoont , zo verwagc men Storm of (legt Weer, vangende dan ook zelden anderen Vil'ch. De Afbeelding is naar zulk een Sweedfch gemaakt, dat aan de Koninglyk Stokholmfche Akademie der Wee* tenfchappen vertoond werdt. Men is verzekert, dat deeze Vifch Jongwer- pende zy, doch in het getal dier Jongen fchynt men merkelyk te verfchillen* Schoneveld verhaalt, dat hy 'er , in de tegenwoordigheid van den Hertog van Sleeswyk en Holftein, drie- honderd en meer uit ééne Muftéla had gekree. gen : doch in anderen vondt hy 'er ongelyk min- der. Om die reden, zegt hy, gaan de Koks, wanneer zy een Wyfje , dat met Jongen is^ willen fchoon maaken , dus te werk* Zy kny. pen het met de Hand , en dan vallen 'er de Jon- gen uit, die men in 'c Water zig aanftonds ziet beweegen en zwemmen. Dus zullen ook diegenen, daar men maar weinige, by voor- beeld twee-en-twintig Jongen , in vindt, gelyk de Oude Heer Gronoviüs daar in gevonden hadt (*); waarfchynlyk reeds eenige geworpen hebben. In de voor-Winter worde het volft met (*) Uitgezogte Verband. U DEEL» bladz. Ijj, I. Deel. VII. Stuk, 238 Bbschryvinc van 1V met Jongen gevonden ; in het Voorjaar zyn de AFDEfti*. Mannetjes naauwlyks van de Wyfjes te onder* XIV, fcheiden. Hoofd- ^eer uitvoerig is de manier van Voonteeling stuk. ö ö Ma^Aal van den Mag-Aal beichreeven (*). Omtrent den Evennagts-tyd der Lente fchynt dit Vifchje te paaren : want vervolgens vindt men 'er Kuit in , gelyk in andere Viflchen. Na Pinkfteren vindt men de Eijertjes grooter, rooderen langwerpig ; tot dat zy in Vrugtjes overgaan. Dit doet den Buik der Wyfjes zeer zwellen , die middeler- wyl gevuld is met een wit Slykerig Vogt , dat ook een weinig Bloedig is , dienende waarfchyn- lyk zo tot Voedzel als tot befchucting van die teere Lighaampjes: ten ware zy hun Voedfel alleen door zekere Vezeiagtige Navelftrenget- jes , die in dit Vogt verfpreid zyn , mogten bekomen. Evenwel is dit niet zeer waarfehyn- lyk: dewyl op 't laatfte maar weinig van dat Slykerige Vogt in des Moeders Lighaam ge- vonden wordt. De grootte der Mag-Aalen is naar de plaats , daar zy zig onthouden , verfchillende. Eenigen rekenen de langte op een Voet of wat meer ; in S weeden en Noorwegen vindt men ze fom- tyds van een half Elle, doch doorgaans korter. De Kleur der genen , die men in helder Water vangt, is lichter; die der genen , welken zig in de diepte onthouden, donkefer. De Snoet of DE SNOTVISSCHE N. 239 of Snavel , en de Kop , gelyken wel naar die van IV. een Kikvorfch , doch hec Lyf zweemt naar dat AfdE£L' XIV van een Aal of Lamprcy , en daar van hebben hoofö- zy den b\naam. Het is zeer Slymeng en op stuk. een bruin geelen Grond 5 aan de Rug , met zwarte Ma&-Aat. Vlakken getekend. Ue Kaaken zyn niet ge- tand , maar ruuw. De Rugvin heeft 79 of 80, de Borltvinnen 19 of De Sweedfehe Viffchers hebben als een af- keer van de Aalkwabben, en werpen dezelven weg, wanneer die van hun gevangen worden. In Engeland worden zy , niettemin , van den gemeenen Man gegeten. De groote Viffchen zyn 'er gretig naar : en 9t is niet onwaarfchyn- lyk, dac de kleine 'er door verflonden worden; alzo die 'er dermaate bang voor zyn. De Heer Gronovius , die deeze Soort thans noemt , Enchelyopus mee het Lyf Vlakkig bont; de Rugvin by de Staart uitgegulpt (f); betrekt tot dat Geflagt een Vifchje uit de Weft- indifche Zee* 't welk hy noemt Enchelyopus die bruinagtig is en van ééne Kleur, met de Rug- vin (*) Stokh. Verhand. X. Th. Arm. 1748. p. 4$. (*) Enchelyopus Corpöre lituris variegato : pinna Dorfi ad caudam llnuata. Zoopb. Gron. Fafc. I. p. 77. I.DEEL. Vil, STUK, *4ö Besc-hryving van IV. vin by de Staart niet ingefneeden (*). Het- x^ • zelve kwam , in geftalte des Lighaams , vol- Hoofd. fa'&t mec het voorgaande overeen : doch de stuk. Rugvin was, onafgebroken , vereenigd mec die van de Staart en de Aarsvin; zodat het, eigent- lyk gefproken, maar vyf Vinnen zou hebben. De langte was een half Voet en de breedtë naauwlyks een half Duim. xl (n) Snotvifch, die het Lyf9 op de Rng> met t^jST* bruine perkjes getekend heeft. Tot de Soort * welke Artedi genoemd heeft Snotvifch met Vinswyze Baardjes 5 die als in tweeën gefpleeten zyn , onder aan de Keel , en dwarfe perkjes op de Rug, wordt van hem be- trokken een Vifch , te Antwerpen Lumpen hee- tende > welken men als een mede - Soort der Lampreijen aangemerkt vindt, Gesnerüs geeft 'er ook den naam van Galea aan. Deeze heeft het Lyf Spilrondagtig 5 doch minder dan een Aal , naar de Staart verdunnen- de: de Kleur is uit den groenen geelagtig* met dwarfe perkjes , die zwart zyn , op de Rug. Het end van de Staart is een weinig roodag- tig. Eenige donkere Vlakjes of Stippen vindt men f*) Enchelyopus fubfufcus unicolor: pinna Dorii ad Cau- <£am integerrima. (n) Blennius Corporc areolis Dorfalibus fizfcis. Syft. Nat. X. Blennius Cirris fub Gula pinniformibus , quafi bifidis, areolis Dorfi transverfis. Art. Syn. 45. Muftéia Xmnpan Antwerpis 4idla, RAJ. p. 40. WILL. p. 120» de Snotvisschen, ö4ï nien over het geheele Lyf verfpreid. In plaats van een geftippelde Zydltreep loopt wederzyds Afdeel» wekere Groef van den Kop naar de Staart , he* XIV* neden welke geene Vlakken zyn, De Bek is ^uk?* groot , met een ronde gaaping , en heeft in der Kaak ééne ry van Tandjes. De Oogkringeu zyn geelagtig. Men brengt hem te Ant werper* op de Vifchmarkt ; alwaar Willoughey 'es gezien hadt. De geen , dien hy befchryft 9 was agt Duimen lang. Deeze Vifch zou naar den Zee-Puitaal zwee* men , indien hy twee Vinnen op de Rug erj Baardjes aan den Bek had. Kieuw- of Borftvin* nen heeft hy, van 18 Straalen , doch deBuikvin* nen , onder aan de Keel , zyn veeleer een foort van Baardjes. Op de Rug heeft hy een Vin * die niet ver van den Kop begint, eoa om de Scaart heen loopende , aan de Navel eindigt. De Rugvin is , gelyk in de tweede Soort var* Enchelyopus van Gronovius , hy de Staart eeni- germaate uitgegulpk Hy heeft een fterke oq~ aangenaame Reuk. (12) Snotvifch met de Buikvinnen 9 ah 9t wa- xir, re , in zejjtn gefpleeten en een Baardje aan de Keel ' Een Vifchje, dat in de Meiren van Sweeden zig onthoudt , en van dergelyke Geftalte is als de Mag . Aal , kan miffchien tot dit Geflagg ge. f :z) Blennius Pinnis Ventnlibus fublexfid/s , clrro Gufa? y], Sy% Nat. X. j. Deel. vjï.stuk. Q 24* Beschryvinc van IV* gebragt worden, zo Linnjeus oordeelt; aan- Afdeel. gezjen de Straalen der Buikvinnen wel 6 in IfooFD §eta* 9 ^0C^ ^e 2 voor^en in beiden Borftelig stuk. zyn, en voor waare Straalen te houden. Im. mers de Snotviflchen hebben de Buikvinnen van twee Straalen of Beentjes, gelyk wy gezien hebben. Zyn Ed. noemt hetzelve, ik weet niet om wat reden , Kikvorfchagtig. XV. HOOFDSTUK. * Befcbryving van 9t Geflagt der Slangevisschen, dus wegens hunne Gefialte genaamd , waar on- T der gebaarde en ongebaarde zyn. De Geflagtnaam Opbidion betekent , blyk- baarlyk , Slange- Visch, en is van de Geftalte afleidelyk; doordien hy veel naar een Slangetje zweemt. De Kenmerken beftaan in de Kop omtrent naakt te hebben, het Kieu- wen-Vlies ruim, met vyf Straalen, het Lyf Degenvormig ; de Rug- en Staartvin mee de Staart vereenigd ; de Buikvinnen met twee Straa- len , waar van de buitenfte Doornagtig is. Drie Soorten worden daar van opgeteld ; als (i) Slange- Vifcb, die aan de Bovenkaak vier Beo 1 Barbatum (i) Ophidion Maxilla fuperiore Cirris quatuor. Art. Gau a$. Syn. 42. Ophidion Plinii. Jonst. Tab. V. fig, 2» OphL dion R.ondeIetü, Ophidium Plinü, Raj. p. j?» DE SLA. NGEVISSCHEN. 243 Deeze, die in de MiddellandfcheJZeegevon- IV, den wordt, is her Slange- Vifchje, naar een A*DEiSI" XV Zee -Aal gelykende-, van Plinius ; 't welk £j0oFOw> Opbidion Plinii van de Autheuren genoemd stuk* wordt. Anderen hebben het aangemerkt als een Soort van Afellus , en Gryllus getyteld. Willoüghbï hadt 'er verfcheidene te Vene- tië gezien en befchreeven, die zeer naar Aa- ien geleeken , doch korter waren naar reden van de dikte , op Zyde platter , en bleeker van Kleur. Rondeletiüs ftelt hetzelve aan een Konger volkomen gelyk , en BELLONiusfchryft, dat de Vifchhandelaars , te Rome , 'er fomtyds voor verkogten. Ondertuffchen geeft de laat* ite hun niet grooter dan een Span op , en de ander noemtze Vifchjes: gelyk ook alle die * welken Willoughby zag, niet boven de agc Duimen lang waren. De Rug is Afchgraauw, zegt deeze Autheur: de Zyden ; in 't midden * hebben een glan$ van Zilver. Het fchynt kleine Schubben te heb* , ben , die van een zeldzaame figuur zyn ; lang en fmal , niet over elkander heen leggende, ge- lyk in de andere Viflchen, maar hier en daar verfpreid. De Bek is wyd , aan de Kaaken met kleine Tandjes en bovendien met drie als ge- tande Kuflentjes , één boven aan't Gehemelte % iwee onder hetzelve, voorzien. De Tong h fcherp: de Oogen zyn groot, met Zilverkleu- rige Kringen , en gedekt met een gemeen door- fchynend Vlies , gelyk in veele Viflchen plaats L Deel* yilstük, Q 2 heeft. 244 Beschryving van IV# heeft. Nevens de twee Kieuw - Vinnen heeft Afdeel, het, aan de Onderkaak, twee paar Baardjes, XV. die een Duim lang zyn , en de Buik is 9 van Hoofd- , ö . . w , _ 9 stuk. onderen , met een witagug Vlies gedekt. *t Lugrbiaas- De zonderlinge gedaante van het Lugtblaasje, jt* in deeze Viflchen , trok de opmerkzaamheid van Willoüghby naar zig. Hetzelve hadt de fi- guur van een Ampul of Urinaal; als zynde rond gebuikt of Eyvormig, met een Pypje aan 't N eene end , waar door de Lugt inkomt ; aan 't 't andere end een dik , hard , Klieragtig Lig- haam, dat voor Dekzelftrekt. Het Buisje was met zekere taai je Slymigheid gevuld. Rondeletius getuigt , dat het Vleefch van dit Vifchje wit en hard ; Bellonius dat hetzel- ve zeer fmaakelyk zy. Plinius fchryft aan den Slange - Vifch , met Lelie -Bollen gebraden en gegeten , een byzondere kragt toe, tegen het niet ophouden kunnen van \ Wateren. il (2) Slange. Vifch met de Kaaken onbehaard , OKgebatrdc de Staart Jlompagtig. De Autheuren maaken gewag van driederley Slange - Vifch , den eenen gebaard , den ande- ren ongebaard , en den gebaarden met of zon- der Vlakken : doch Willoüghby agtte die allen te behooren tot ééne Soort. Evenwel komt (i) Ophidion Maxiilis imberbibus, Caudaobtufmscula. Syffm Nat. Xo Ophidion Cirris carens, ART» Gen. 15. Syn. 42. Faun. Suec. 289. Ophidium alterum flavum vel imberhtf B^Rde&fó witi-o p, ui. Raj. pi ip. DE SLANCEVISSCHEN. Ö45 komc het my voor , dat de gebaarde weezent- IV. lyk van den ongebaarden te onderfcheiden zy : Afdeel. te meer , om dat deezc laatfte geel is van jjg0F*D Kleur. Petiver heeft daar van , onder den stuk. naam van Sea - Snail of Zee - Slek , eene Afbeel- ding gegeven , die de Geftalte taamelyk uit- drukt. Dit Vifchje wordt , in de Ooft. en Noordzee, fomtyds in Öefter -Schulpen ge- vonden, en van de Heiliglanders Nügnogen ge- heten. Klein heeft hetzelve ook betrokken tot zyne Encbelyopi of Aalagtige Viflchen. De Heer Gronovius befchryft een Ophidion uit de Middellandfche Zee , dat in de uicerlyke figuur overeenkwam met den Zee- Puitaal f doch in veele opzigten daar van verfchillende was. Hetzelve hadt den Kopzeer dik, met groote Oogen; het Lyf Spikondagtig, naar de Staart verdunnende, van onderen ongefchubd. De Rug was breedagtig ; de Buik rond uitpui- lende : met de Navel byna in 't midden der langte. Op de Rug en aan de Zyden was het met kleine Schubbetjes , die over elkander leg- gen, gefchalied ; doch van onderen ongefchubd. De Rug en Aarsvin , vereenigd en Streepswy- zc, bevatten in 't geheel 248 enkele Elsvor- mige doch (lompe Beentjes: waarvan /er in de Rugvin 147, in de Aarsvin 101 zyn. De Borftvinnen , taamelyk groot en Lancetswyze , hadden 26 Beentjes , die in tweeën gefpleeten zyn. De Buikvinnen ontbraken. Dit alles uit een gedroogd Voorwerp. 1. Deel. vil. Stuk. Q3 Het 24S Beschryving van IV. Het Slange- Vifchje , uit de Ooftzee, dat Afdeel, Linn^eus telt onder de Sweedfche Dieren, hadt H^)fo. ^e gec*3ante van een Moer - Aal : het Kieufcen- stuk. Vlies met 5 Straalen. De Rugvin, van den Kop tot aan de Staart ftrekkende, hadt 'er 79, die gedoomd waren , met eenige zwarte wkge- rande Vlakken , even ver van elkander : de Aarsvin 41: de Staartvin ongevaar 18 of 20 Beentjes. In de Borftvinnen waren 'er 11. Buikvinnen hadt het niet. Aan den Vlinder- of Snotvifch met tien Vlakken fcheen het zeer na- by te komen. mImö k~ Slange - Vifth , die de Kaaken Baardeloos ■ihaïmum. fytft m fa Staartvin [pits. Groot -Ocg. J Jr Van deezen vind ik niets aangetekend , dan dat hy in de Rugvin 69 , in de Borftvinnen 15 , in de Buikvinnen 6; in de Aarsvin 62 en inde Staartvin 12 Beentjes of Straalen heeft. De- zelve wordt in de Middellandfche Zee gevon- den. Doom* Aal, Naar den Slange- Vifch gelyken taamelyk die VilTehen , daar de Heer Gronoviüs een byzon- der Geflagt van maakt onder den naam van MaJiacembeluSc Alleenlyk ftrekken , in dezel- ven, de*Rug« en Aarsvin niet aan elkander toe en de Buikvinnen ontbreeken *eraan ; doch voor de Rug- en Aarsvin hebben zy eenige onder- fchei- ( 3 ) OplrcÜoü Moxillis imberb:bus > pinna Caucfo actiminata. Syfi. Nat, X. DE S^ANCEVISSCHEN. 247 fcheidene, afgezondende , Elsvormige Stekels, IV. die zy overend" kunnen zetten. De Vinnen zyn Afde^u altemaal weerloos. Ik geef 'er den naam van jjooro, Doorn - Aal aan. stuk» Onder de twee Soorten , welken zyn Ed. tot Akppifche* dit Geflagt betrekt, is de ééne (*) een Vifch van Aleppo, welken Doktor Rüssel aldaar heeft waargenomen ; die in de nabuurige Rivier ge* vangen en van de Europeaanen gegeten wordt, Deezen Vifch noemt men Simack il Inglefe, Hy heeft de gedaante van een Aal: de Kleur is wit en ros gevlakt , aan den Buik witagtig r de Rugvin gefprenkeld met eenige rofle Vlak» ken. De andere Soort is een Ooflindifche of Cey- ceyionfchc. p] TV Ionfche, van Valentyn Ikan Gadja of Oly- &Sm +; phants- Vifch en Rood Dreggetje getyteld; van Nieuwhof genaamd Vyf-Oog QPentopbtbalmos) > de Thelia der Ceyloneezen. Deezen noemt Klein Enchelyopus , met vyf Vlakken als Oo- gea op de Rugvin, die digt aan de Staart komt ? den Bek gefnoet, de Vinnen rood, de Staart blaauw. Gkonovius onderfch^idt hem , boven- dien , door de Bovenkaak zeer lang en fpits te hebben (!)♦ De figuur is anders ook naar die van een Aal gely kende 9 de Kleur bruinagtig, On- (*) Maftacembelus JMftxiLlIs fubacutis zqualibus. 2?öopfa Cron. Fafc. I. p. 132. 5pec. 4.02. (|) Maftacembelus Maxilla fuperiore longiflima acuminata ; maculis Occllatis ad Pinnam Doifakm. ibid. p. 133. Sp. 403. L deel. VII. Stuk» Q 4 Ê4B BESCHR¥ViNG VAN ï¥* Onze Afbeelding is uit het Werk van Wil* Afdéèl. yüGHBy ontleend. _ XV. HOOFD- STUK. J^?^^^^^^^^^^^^1^ XVI. HOOFDSTUK, Êefehryving van H Geflagt der Snottolfen , of Engelfche Lump, wegens een ronde Vin aan den Buik merkwaardige en waar toe ook onze # Kringbuik fchynt te hehooren. Kaam. YTTy komen thans tot dén derden Rang* naa- melyk van zodanige Viflchen , die de Buikvinnen onder de Borftvinnen hebben , en daarom den naam voeren van Borstpooten. Aan het eerfte Geflagt der zei ven geeft Lin- kmvs den naam van Cyclopterus , wegens den ronden omtrek, welken die Vinnen onderaan het Lyf maaken. Wy geeven 'er den naam van Snottolf aan ? die onder de Nederlanders in gebruik is, Kenmerken, De Kenmerken , die dit Geflagt onderfchei- den > beftaan in een ftompe Kop , getande Kaa* kebeenen : het Kieuwen-Vlies met vier Straa- len : het Lyf hoekig , met Beenige Schubben , die van elkander afftandig zyn , gedekt. De Buikvinnen Kringswyze famengegroeid. &mm> Twee Soorten geeft LinNiEüs van dit Ge* ftegt op > als volgt co DE SNOTTOLFEN. 249 (ï) Snottolf) die bet Lyf met Beenige Schubben IV* hoekig gedekt heeft. XVI. Hoofd- stuk* Deeze Vifch, die in de Ooft- en Noordzee gemeen is , wordt aldaar van de Duitfchers Zee- Haas , van de Sweeden Spurygg-Fisk , van de Lumpu* Heiliglanders Haffpodde, van de Schotten Cock- Lump- Paddie > van onze ViiTchers Snottolf, van de En- gelfchen Lumpfisb en Sea - Owl of Zee-Uil , van de Zeeuwen Klieft geheten. Die naamen drukken min of meer de gedaante uit , welke zeer lomp en wanftaltig is ; niet minder dan die van den Zee-Duivel of Hoofenbek \ welke ook de Pad- of Kikvorfch - Vifch genoemd wordt, van wegen zyne Geftalte. Ondertuiïchen geeven de Beenige Schubben 'er veel overeenkomft aan met den Steur. Schooneveld heeft dit Schepzel genoemd 5 Zee-Haas van ons Land , een Soort van Molen- fteen-Vifch (*). De Heer Klein geeft 'er den naam aan van Oncotion , die zwartagtig en bleek* rood bont is , met den Buik roodagtig, heb- bende Knobbeltjes , die fcherp uitloopen 5 op de Huid (f). Volgens Ray heeft deeze Vifch, aan fi) Cyclopterus Corpore Squamis Ofleis angulato. Syfi, Nat. X. Gen. 132. Muf. Ad. Pr I. p. 5 7> Cyclopterus» Faun. Suec. 275. It. Scan. 188. AB.T. Qen. 6z. Syn. 87* GilON. Muf. I. N. 127. (*) Lepus marinus Noftras, Orbis fpecies. p. 41. ft) Oncotion Colore nigricante & dilute ruhente varius; Ventre rubescente, tuberculis Cutaneis in acutum tenriiriatis» Ki.ziN. Pifc. Miff. IV. p. 49. N. 1. I. Deel. VII. Stuk. Q 5 t$o Beschryving van aan beide Zyden , drie ryën van omgekromde Afdeel. Doornen of Stekels , hoedanig eene ry 'er ook XVI. op de Rug gevonden wordt. Hy komt, zegt ^stük?" men, te Leiden op de Vifchmarkt dikwils voor; doeh is weinig geagt tot Spyze. Men gebruikt, in de Noordelyke Landen, het Poeijer , daar van , veel tegen de Anderendaagfche Koorts In Noorwegen maakt men onderfcheid tus- fchen het Mannetje en Wyfje , noemende het eerfte Rogn - Kal , het andere Rogn-Kexe , zo de Heer Ponïoppidans meldt , die 'er het vol- gende van berigt (f)* „ Het is een zeer won- derlyke Zee-Vifch, weinig langer dan een „ half Elle , doch zeer breed, dik en plomp van Lyf , 't welk eigentlyk gefproken wei- 5, nig grooter is, dan dat van een Braafem of „ groote Bley, beftaande voor 't overige uit „ een dikke Schulp of Bekleedzel van Kraak- „ beenige zelfftandigheid , 't welk hem zeer „ oneffen en knobbelig maakt. Dit Kraakbeen „ vindt men overtoogen met eene roodagtige „ Huid, welke door eenige platte en geftip- 3, pelde Beenen Schilden , van onderen , over- „ langs , op drie ryën bezet is. De Kop is , „ gelyk het Lyf , dik en plomp. Om den s, Smoel heeft hy , aan beide zyden , een ring, van figuur als een halve Maan. De Staart „ is (*) Tul vis contra Tertianam vulgo adhibetur. Linn. Faun. Suec. p. 103. (t) Bsml $f|t toon«©a?to. II. Th. p. a66. DE SNOTTOLFEN. ^1 5, is aan 't end volkomen geljk , even als een jy# „ Bezem , die van onderen afgehakt ware. Afdeel. Langs de Rug vertoont zig eenige krullig- XVI. ligheid , en onder aan den Buik zit een ftuk Stoiu „ Sponsagtig week Vleefch , waar mede de „ Vifch zig , gelyk de zwarte Slakken , vaft „ aan de Klippen zuigt en houdt ; zo dat hy „ 'er met geweld van afgeftooten of gefcheurd „ moet worden. „ De Rogner of Rogn-Kexe is wat grooter dan „ de Rogn*Kal9 en daarenboven blaauw van „ Kleur. Deeze fchiet haar Kuit , welke zeer groot is , omtrent Pinkfteren in overvloed „ uit; waar van deeze Vifch ook zynen naam „ heeft. Hoe vetter hy zy, hoe rooder hy „ 'er uit ziet , trekkende anders naar het groe* „ ne. ZynLyf, als gezegd is, is maar klein, „ en de Vifch zou zeer lekker zyn , naar men 5, wil; doch ik hebze nooit geproefd. De Ot* „ ters zyn 'er groote Liefhebbers van. Dewyl „ deeze Vifch aan geen Hoek byt, wordt hy „ flegts, toevalliger wyze, in de Kabeljaauw- „ of Salmioetten gevangen : maar, als hy ge* „ heel boven aan de Oppervlakte van 't Water „ zwemt, kunnen hem de VifTchers, fomtyds, een „ Slag , met den Riem , in de Nek toebrengen ; waar na men hem ligtelyk magtig wordt. Zy „ gebruiken hem , in dit geval , niet dan tot Aas , waar mede zy andere VifTchen aan hunne Hoeken lokken ; inzonderheid de Heilbot- „ ten , die 'er zeer heet naar zyn." T.»efx. VIT. Stuk» De £52 B-ES. CHRYV1NG VAN IV# De Lump is breed en plat van Buik , hoog Afdeel, en fcherp van Rug. Den Kop heeft hy ftomp, Hoofd- niet uitpuilende Neusgaten , gelyk in de Koek. stuk. koek-Vifch. Vyf of zes Vinnen is hy mede GeMte voorzien: twee Borft vinnen, naarnelyk, waar Fig. 5. ' boven de Openingen der Kieuwen zyn , ieder van 20 Beentjes of Straalen , eene Aarsvin van io Straalen, eene Rugvin daar boven, en eene Staartvin , als ook een Kringswyze Buikvin. Deeze laatfte maakt wel het aanmerkelykfte ge- deelte van dit Schepzel uit. Het is een Lighaam van gedaante als een Houten Nap of Schotteltje , in 't midden uit* gehold , met een breeden rand ; fchynende zeer Spieragtig of Peezig, en inwaards Kraakbeenig te zyn. Het dient den Vifch , om zig daar mede aan de Rotfen of Steenen in Zee vaft te hegten. Dr. Tyson vondt deeze Nap twee en een half Duim breed , met een rand van drie vierde Duims, in een Snottolf van veer- tien Duimen lang en negen Duimen breed, die door hem ontleed werdt. Van de Ingewan- den geeft die Heer eene omftandige Befchry- ving (*> ingewanden. De Maag was zeer wyd en hadt een menigte Byhangzels aan het Portier, die zig in verfchei- de Takken verdeelden. Het Kanaal der Dar- men maakte verfcheide Slingeringen, gelyker- wysin de Viervoetige Dieren, geftevigd door het (*) Append. ad Kift. Pi/c. WlLL. p> 26m t> £ Snottolfen1. 253 het Darmfcheil* De Endeldarm was nagenoeg jva een Duim wyd en over de vyf Duimen lang* Afdeel. De Lever hadc een driehoekige figuur , ieder XVi- zyde van drie Duimen, en was van Kleur bleek stuk." Citroengeel. Geen Galblaas vondt men, maar een wyde Galbuis , zig onmiddelyk onder de By- hangzels ontladende. „ De Nieren waren in deeze Vifch , zegt „ Doktor Tyson , zo door hunne figuur , als ,, door hun maakzel , aanmerkenswaardig. Na- „ by hetMiddelrift,naamlyk, vondt men twee 5, Lighaamen van anderhalf Duim breed, die ter „ langte van een Duim zeer frnal wierden , en „ eindelyk famenliepen toe één Lighaam , van „ ongevaar twee en een half Duim lang; 't ,5 welk twee Pisleiders uitgaf naar de Water- blaas. Deeze laatfte hadt haaren uitgang, nevens de Navel, door zeker uitpuilend Lig- haam , dat ik de Schaft oordeelde te zyn en geloof , dat de Hom door hetzelve worde ,, uitgefchooten. Zulks waar zynde, zou men „ een ander gebruik kunnen toefchryven aan 'c gedagte Napje , tuffchen de twee voorde „ Vinnen : te weeten om de Paaring te bevor- deren. Want , tioor behulp van 't zelve, voegen de Hommers en Kuiters zig fa- „ men , kleeven aan elkander , en voeren , „ *t geen noodig is tot de Voortteeling , met 5, meer gemaks uit. Ten dien einde heeft de „ Natuur deezen Vifch rykelyk verzorgd. Ik 3, heb in 't Mannetje twee grpote Lighaameq 254 BESCHRY VING VAN IV. » gezien , van byna agt Duimen lang en één Afdeel, fJ Duim breed , uitgeftrekt over de geheele XVI. y> langte van den Buik en met een Vlies aan *^?t!-D~ »• 't midden der Nieren verbonden : welk Vlies, STUK* " de Nieren omvangende , dezelven hegt aan 3, de Rug van den Vifch. Dat die Lighaamen Zaadvaten of de Hom zyn van den Vifch» „ vermoed ik , dewyl zy in verfcheide Affchei- s, dingen verdeeld waren, en» geborften of ge* „ drukt zynde, een Melkagtig Vogt uitgaven." Onze Afbeelding is gemaakt naar zulk een Vifch, van anderhalf Voet lang , dien de Heer W. van der Meulen gevuld en gedroogd, en aan de Hortus Medicus alhier vereerd heeft, al- waar men hem kan zien. Deeze hadt in de ge- melde Buikvin zo veel kragt , dat men toen hy, leevende gelyk deeze Heer hem gehad heeft , aan een Steen van over de tien Pond vaft ge- zoogen was * dien Steen daarmede kon opligten; alzo dezelve aan den Vifch bleef hangen : naar zyn Ed. my verhaalt. n. (2) Snottolf met bet Lighaam naakt. Nudus. Van deezen Indiaanfchen wordt de Af beel. ding gegeven in de befchry*ing van het Kabinet zyner Koninglyke Majefteit van Sweeden. De- zelve heeft in de Rugvin 21 , in de Borft vin- nen 310, in de Buikvinnen 15, in de Aarsvin io> in de Staartvin 12 Beentjes. Ik ($) Cyclopterus Corpore nudo. Muf Ai, TriL I. p. sj. Tab, XXVIL Fig. 1. DE SNOTTOLFEN. 255 Ik zal hier fpreeken van een Vifch, die, ten 1V# opzigt van de Kringronde Buikvin, zo veel o- Afdeel. vereenkomfc met den Snottolf heeft, dat ik XVI, naauwlyks begrypen kan, waarom hy niet mede ^uk?* tot dit Geflagt gebragt zy : noch waarom menKdngbuik, deezen meer Cyclogajier of Kringbuik noeme, dan den anderen. De Heer Noseman hadc hëm befchreeven als een ongemeene inlandfche Vifch, die van niemand nog waargenomen of aangetekend was , en als zodanig een fraaije Afbeelding daar van gegeven (*). De Heer Gronovius erkent dit laatfte , maar geeft hem op als de Liparis van Willoüghby zynde, dien de Ingezetenen , in fommige deelen van Enge- land , Sea-Snail} dat is Zee. Slek noemen, om dat hy van een weeke Slymerige zelfftandigheid is , en daar die Autheur ook de Af beelding van heeft (f). Of daar in een groote overeenkom* ftigheid zy , zal men kunnen oordeelen uit het volgende , 't welk Ray van de gemelde Liparis nojlras of Engelfche Zee -Slek ge- tuigt „ Dit Vifchje is vyf Duimen lang ; van „ Kleur, verfch gevangen zynde , overal , „ behalve aan den Buik, donkerbruin; doch, „ na verloop van tien of twaalf Uuren , wordt „ het, (*) Zie het I. DEEL der Uitgezogtt Verhandel, bl szu PI. IX. %. 3 , 4. (f) Liparis nofter, Sea-Snaii Dunelmenfibus, WlLL. Ichtk, Tab. H. 6. fïg. 1. (|) Syn. Pifc p. 7*. N. 2*, t Deel. VII. Stuk. \ 256 BlSCHRYVINC VA N „ het, uitgenomen de Vinnen, allengs blee« Afdeel. „ ker. D2 Kop is dik en rond , niet plat : de XVI. „ Bek tandeloos , doqh de Kaaken een weinig ^stuk*" » ruuw. De Kieuwen - Openingen zyn kleine Kringbuik. » Gaten , daar naauwlyks een Erwt in kan. 3, Onder aan de Keel ziet men een ronde Vlak, 3, zeer geiykende naar 't Indrukzel van een „ Signet , blaauwagtig wit van Kleur , mee i9 twaalf andere bruine Vlakjes in 't ronde om- 5, ringd ; beneden welke , op den af (tand van „ een half Duim , de Navel is: daar agter be* 3, gint een Vin die tot de Staart toe voorloopt , „ en met dezelve is vereenigd, gelyk ook de „ Rugvin, die van de Schouders, of de plaats „ der Schouderen , aanvang neemt : zo dat het „ agterfte deel van den Vifch naar dat van een Aal zweemt. De geheele Vifch, zo wel de „ Kop als het Lyf , is zeer week en fmeerig , gaande ligt over in een Olieagtig Vogt ; wes* „ halve hy den naam van Slek verdient. Men vangt hem niet in Zee, maar in de Monden „ der Rivieren, op vierofMylenafftandsvande „ Zee >\ De Kringbuik is , gelyk uit de Befchryving van den Heer Noseman blykt, weezentlyk ge- tand, op beide de Kaakebeenen en in de Keel, Ook ziet menze hier, nu en dan, die veel groo- ter zyn, wordende aan de Nieuwsgierigen ver- toond, met een Steen, dien zy doormiddel van de Buikvin ppligten , aan den Buik hangen- de, De Borft - Vinnen zyn zeer breed , en heb- DE S N, O T T O L F EN. hebben wel by de dertig Beentjes. Voorts worde jy^ deeze Vifch, zo wel inde Noord- Zee, als in Afdeel. de Zuider-Zee en het Ye gevangen. XVI. Hoofd- stuk* XVII. HOOFDSTUK. Befchryving van 'zGeflagt&rZuiGER-VisscHEN* of zogenaamde Renaora s , die de Schepen kunnen belemmeren in hunne voortgang ; gelyk dit Stuk > dat voor , een Fabel uitgemaakt was , hier zeer aanneemelyk wordt betoogd. Den naam van Zuiger - Visöh , die immét Naam. zo eigen zou zyn aan de Snottolfen , gee- ven wy, om den gewoonen trant te volgen , aan dit Gcflagt, 't welk de Autheuren met dén tytel van Echenéis beftempelen. Anderen noé. men dezelven Remora en Dtaucrates , welke laat- fte naam inzonderheid betrekking heeft tot de Éigenfchap, daar aan toegefchree ven , om Sche- pen tegen te houden in hunne Vaart. Om die zelf- de reden worden zy, van de Franfchen, Arm rête-Nef of Sucet, van de Engelfchen Suckifig~ Fish , van de Portugeezen Piexe pogador en Piexo pioltho geheten. De Kenmerken beftaan, in den Kop te heb- Kenmdrkea, ben vet, naakt, breeder dan hoog; van boven plat , gerand en overdwars met groefjes Zaags- wyze getand : het Kieuwen - Vlies met tien Straa. len ; het Lyf naakt of ongefchubd. I, Deel, vil. Stuk, R , Tweo 258 BESCHRY VING VAN IV. Afdeel. XVII. Twee Soorten daar van worden door Lis* NiEUs aangetekend: te weeten Hoofd- ^ Zuiger - Vifcb met de Staart gevorkt en op Kleine z'iü- Het zal de Vifch zyn , dien Valentyn Koeto Érer Laoet of Zee - Luis , Schip - Klemmer of Klem- vifch , en Dampier Zuigvifch noemt. Dit al. les heeft betrekking tot de gedagte Eigenfchap : welke van de Ouden in 't algemeen geloofd werdt, doch door fommigen hedendaags voor fabelagtig wordt gehouden. De Waarneemin- gen van den Heer Ciievalier , weleer Koning* lyk Geneesheer op 't Eiland St. Domingo ge- weefl, naderhand te Parys Hoogleeraar gewor- den, zullen ons een aanmerkelyk Licht omtrent dit Stuk verfchafFen (*). ^Dc Eigen- Eerft brengt deeze Heer de Gevoelens der Ou- derzogt!1 011 den by , die zelf meer de Werking van deezen Vifch , dan deszelfs Geftalte , fehynen gekend te hebben. Mutianus zag hem voor een Schulp- vifch aan : Aristoteles meende dat dezelve Pooten had1, ten minfte Vinnen , die voor Pooten verftrekken konden : Plinius zegt zeer voor- j (1) Echenéis Caudi bifurca, ftriis Capitis o&odecirn. Sy/r. Nat. X. Gen. 133. Echene'is. Amosn. Acad. I. p. 320. Art, Gen. IS- Syn. 23. GROS. Muf. I. N. 33. Zoópk. Gror.m Pafc I. p- 75* Remora. Catesb. Car. II. T. 26. Raj. p. 71. Iperuquiba 6c Piraquiba Brafïlienfibus. Will. p. 119. (*) Voyez fes trois Lettres , fur les Maladies de St. Dt- minique , les Plant es de la me/me IJlt , k Remark O les Al* cyons* a Taris chez Düeand. STUK. den Kop agttien Streepen. 1. Remora. DE ZUIGER-VlSSCHE N.* 259 voorzigtig: ,> de Remora is een zeer klein Vifch- IV; 5> je , 'c welk men aan de Klippen vindt. Wan- „ neer hetzelve zig aan de Kiel der Vasptui? j^J^l „ gen hecht, gelooft men, dat zy. 'erlang- "sxck. „ zaamer door voortgaan en daar van is 4q 5, Naam afkomftig Naderhand fpreekt hy 'er egter geheel anders, op een ftellige en ver- grootende, ja blykbaar Fabelagtige wyze van : verhaalende dat één zodanig Vifch je,, gely kende naar een grooten Slek, aan het Roer zig vaft gezoogen hebbende, de kragten te leur fields van vierhonderd Roeigaften. De Heer Chevalier fielt met reden vafl , dat het onmooglyk zy, dat één zodanig Vifch- je de vaart van een Schip tegenhoude. Hy ge- looft dat 'er veelen toe vereifcht worden en meent dat het veeleer Moffelen of Schulpen , en in 't byzonder de Ganzen - Moffelen syn; waar van, als de Schepen in Weftindie eenigea tyd op de Reede leggen > een menigte zig on- der aan dezelven hegt , die inderdaad de Zeila- gie vertraagen. Nu komt het my voor, dat indien de Schulpviffchen , die naauwlyks eenige beweeging hebben , tot die vertraaging in flaat zyn, gelyk men weet; onze Zuiger * Viflchen het nog veel meer kunnen doen : te meer, de- wyl men 'er dikwils , in de Weflindiën , een groote menigte aan de Huid der Schepen vindc zitten. Men fielt deezen Vifch flegts van grootte als een Haring en daarom geenzins tot de tegen- I. Deel. VII. Stuk, R 2 hom 26o Beschrvving van IV. houding van een Zeilend Schip bekwaam te Afdeel, zyn (*). 't Is waar : indien de Zaak dus be. Hoofd ^ouwc^ wor^t:> zou ^et gant&h onwaarfchyn- •TüK." lyk zyo ; doch niet alleen kan de evenredigheid van deezen Vifch tot de grootte der Schepen oneindig veranderen ; maar hunne menigte kan de kleinheid vergoeden. Ik heb 'er één van zes Duimen lang, Gronoviüs befchryfc 'erééa van 'zeven en Willoüghby ftelt de langte op agttien Duimen, 't Is al een groote Haring, die veel meer dan de helft van deeze langte heeft, Mooglyk worden 'er nog wel Zuiger- Viffchen gevonden , die merkelyk grooter zyn. Ik heb de Plaat van zulk een Vifch, wel- ke Plaat lang is vyf Rynlandfche Duimen en byna twee Duimen breed. In myn gemelde Vifchje , van zes Duimen langte , met Kop en Staart; is de Plaat, op den Kop, nog geen twee Duimen lang. Indien nu de Plaat of Kop in evenredigheid toenam met den Vifch, zou de langte van den genen , daar die Plaat van is , wel is waar, niet meer dan agttien Duimen zyn geweefl: : doch ik meen ontdekt te hebben , dat in deeze Viffchen, even als in de Viervoetige Dieren , de Kop in de Jongheid grooter is ten opzigt van het Lyf. Ik heb 'er een van over de drie Duimen , wiens Plaat één Duim lang is. Volgens deeze Onevenredigheid, dan, ZQU (*) Watsons DUrlyfe Werdd door NosEMAN , Amft^'d, 1761, bladz, xh. BE ZUIGER.VlSSCHEN. 26l ■zon de Vifch , daar myn Plaat van is , vry veel IV, grooter dan een Schelvifch geweeft zyn. De Afdeeu Heer W. van der Meulen heeft 'er een, van J^fd- twaalf Duimen lang, met een Plaat van vier stuk. Duimen op den Kop. Ik geef nu ieder een in bedenken , of zoda- nige Zuiger -Viflchen , indien zy zig hechten aan een Vaartuig, deszelfs voortgang niet aan* merkelyk vertraagen kunnen ; al ware het zelfs een taamelyk groot Schip. Voeg hier by5 dat dc Schepen der Ouden veel flegter getuigd en minder bezeild dan de onzen waren. Dat zy 'er zig aan hechten wordt niet ontkend: men vindtze zelfs zitten aan deLighaamen van groo- te leevende Haaijen of aan de Klippen, en het fchynt dat dit behulp diene tot hunne manier van Aazen. Men fchryft 'er aan toe, dat zy Liefhebbers zyn van de Kuit en Groey van andere VilTchen te verflinden ; waar toe het leg- gen met den gaapende Bek in ftroomend Wa- ter hun goede gelegenheid verfchaft (*). Zie hier, hoe de Heer Gronovicts zyn Zui- Geflalte. ger-Vifchje befchryft (f). Het Lyf is byna rond van Omtrek ; de Kop van boven plat , met een Schild gedekt , 't welk overdwars met ze. ventien of agttien verheven Streepen is voor- zien, (*) In Z'o'ipbyL Gron. wordt verzekerd , d:w zy de Haai- jen vergezellen , om in te flokken , 't gene uit derzclver Kaaken valt. Dit zou ik eer van het Lootsmaanetjc van der* Haay gelooven. (t) Muf. Ichtb. Tom. I, p, 13. 1 I. DF.JU-. YII. Stuk. R 3 B E8CHH TVIÏIC V A ï? '«jy zien , die door een verheven Linie, overlangs 9 Afdeel, in twee deelen zyn gefcheiden. In het gedeelte XVII, naar de Staart toe, zyn de Streepen voorzien Hoofd* met beweeglyke, aan elkander raakende, or« dentlyk gefchikte Stekels ; door middel van wel- ken zy aan de Schepen en Zee - Monfters bly- ven hangen. De Onderkaak fleekt voorby de Bovenkaak uit. Verfcheide ryën Tanden zyn 'er op de Kaaken, Tong en aan 't Gehemelte. De Schubben zyn zo klein , dat men die naauw- lyks kan zien. Zeven Vinnen heeft het Vifch- je aaó zyn Lyf; waar van de Rugvin 22, de Borftvinnen ieder 25 , de Buikvinnen 6, de Aars vin 22 en de Staart 17 Beentjes of Straa. len heeft. Byna het zelfde getal vindt men in die van 't Svveedfch Kabinet te Upfal. n. (2) Zuiger - Vifcb met de Staart ongevorkt en Groowzuï- °P ^en Kop vierentwintig Streepen. ger. Een byzondere Soort heeft men gemeend te moeten maaken van een Zuiger- Vifch, die, zo wel als de voorige , zig in de Indilche Oceaan onthoudt, en de Iperuqidba of Piraquiba zou zyn der Brafiliaanen. Aan deezen wordt, in 't byzonder, dé bynaam toegepafl van Naucrates : want het zou deeze moeten zyn , die in ftaat ware tot het tegenhouden van groote Schepen, Immers hy verfchilc van den voorgaanden , door het (2) Echenéis Cauda integra, ftriis Capitis viginti quatuor. Syft. Nat. X. Valisn. Nat. I. Tab, 4 op den rand zeer zigebaar met kleine Tandjes voorzien, als een Kam. Daar is geen Streep, die deeze Blaadjes in tweeën verdeelt : zy zyn als door zekere Knobbeltjes , daar zy in 't midden op ruften, aan elkander gehecht, en deeze maaken die fchynbaare middelftreep , of verdeeling, in het Schild. Aanmerkelyk is het verfchil , wanneer ik met myn Vinger, over hetzelve, van agteren voorwaards of van vooren agterwaards ftryk: want in 't eerfte geval is de Plaat zeer ruuw en houdt den Vinger veel tegen, in "t andere Geval weinig of niet. Zo heeft de Schepper voor deezen Vifch gezorgd , dat hy de fchuu- ring van 'c Water, die onder aan een Zeilend Schip, of in fterke Stroomen, zeer groot is, zou kunnen tegenftaan en onverhinderd voor* waards zig los kunnen maaken : terwyl die ïuuwe Stekeltjes of Tandjes dienen, om hem, naar believen , vafl: te houden. * Cl # J. Deel. VIL Stuk, R $ XVIII. 265 Bescrryving van XVHI. XVIII. HOOFDSTUK. mm Befchryving van 9t Geflagt der Oranje- Vis- schen of Dorado's 9 tot welken de Rivier-Dol- phyn, anders Vyf. Vinger Vifch genaamd > dt Scheermes-Vifch en anderen , worden thuis ge* geef ik aan de genen , op welken de Griekfchc naam KogvQouva toegepafl is van Artedi : orn dat . Rondeletius dezelven agc de Vifch te zyn, die door de Zeelieden Dorado genoemd wordt , van wegen zyn glinfterende Goudkleur. Gemelde Griekfche naam is aflei- delyk van een Vin, die op den Kop begint, en zig aldaar als eene Kam verheft; weshalve S men dien Vifch ook Hippurus of Paarde-Staart getyteld vindt. Kenmerken. De Kenmerken van dit Geflagt befiaan , in een zeer knotagtig ftompe Kop ; een Kieuwen. Vlies met vyf Straalen : op het Lyf eene Rug. vin over de geheele langte. .soorten. Behalve den gemelden zyn 'er nog anders Soorten , van dergelyke Viffchen , in dit Ge* flagt. Afdeel, Hoofd- bragt. "Xen Geflagtnaam van Oranje- Visschen t. Jllppuris. Dorado, (i) Oranje* Vifch met een gevorkte Staart en zestig Straalen in de Rugvin. Dee- (0 Coryphxna Cauda bi£cU 9 Radiis Dorfalibus fexaginta. de Oranje* Vissen ek. 267 Deeze is de Hippurus der Autheuren , welken jy# men ook EquifeU en Equifelis getyteld vindt. Afdeel. De Portugeeiche Zeelieden geeven 'er den y^f' naam van Dorado aan , die Oranje- Vifch bete- SXUK(/c, 213. RAJ. Fifc. 100. JONST. Tab» I. f. 12. I.DEEL. VII. STUK, $68 Beschrïving van IV. f van Hoenders of Duiven aan den Hoek te doen, Afdeel. en ^Q agter aan hec Schip te laaten fleepen : Hoofd- deeze Wieken ziende , fchynt hy zig te ver- stuk. beelden dat het een Vliegende Vifch zy , en Dorado, flofo welken die Schryver oordeelt het Mannetje te zyn van de Dorado. Nieren- büRG hadt denzei ven Auratus of Aurantiiis , dat is Vergulde of Oranje -Vifch geheten, en deeze zou het zyn 5 dien de Zeelieden Dolpbyn noemen. Een enkele uitdrukking der Reisbefchryveren is in fiaat , om de Natuurlyke Hiftorie in ver- warring te helpen. Rochefort getuigt, dat de Amerikaanfche Dorades den Kop fpits heb- ben , daar de (lompheid van de Snoet en rond- heid van den Kop een byzonder Kenmerk is van deeze Viflchen. Men ontmoetze meefl: in de ruime Zee , in 't Vaarwater tuffchen Europa en de Wellindifche Eilanden. Men vindt 'er ° tweederley Soort van , zegt Legüat (*). 5, Sommigen hebben de geheele Rug ge-email- 5j leerd met blaauwagtig groene Vlakken, die 3, fchit- (2) Coryplixna Cauda bifurca , radiis Dorfalibus quinqua- ginta tribus. Syft. Nat. X. Dorado. OS£. lün% 3 08. Guaxa» capcma. MARC GR. Br af. 160. (*) Voyages. Tom. I. p. 21. de Oranje. Visschen. 271 „ fchitteren als Beril- Steenen * op een don- ff4 „ kerea Grond. De Buik is helder Zilverkleur: Afdeed „ de Staart en Vinnen zyn als met fyn Goud XV11L t j a.7* * i j . \ . Hoofd- „ verguld. Niets is levendiger englanziger, STU1C# terwvl de Vifch zig nog in zyn Element be- „ vindt, of nog niet geftorven is, 't welk fkw*mM „ weinig tyds gebeurt. Deeze is van vier tot 35 vyf Voeten lang en niet dikker dan een Salra. „ Rondeletius noemt hem Zee-Braafemf. Ik | Bré/m „ verneem van onze Matroozen, dat de ande-^e Mr 3, re Soort van Dorado niet van deezen ver- fchille, dan daar in, dat de enden der beide „ Kaaken een weinig meer uitfteeken , en dat de Vlakken üerlyk Hemelfchblaauw zyn , op 5, een Grond van Goud". Dit laatfte geeft eenige opheldering aan 9t getuigenis van Rochefort: wat meer of min heeft nooit een Zaak de Waarheid geheel ont- nomen. Ook fchynen 't my die laatltgemelden te zyn , welke met deeze Soort bedoeld wor- den; als zynde, door hunne uitmuntende ge- ftippeldheid , van de anderen onderfcheiden. Zie hier de befchryviog van den Brafiliaanfchen Guaracapema. Dezelve groeit tot de langte van zes of ze- ven Voeten , en heeft , by den Kop , de breed- te of hoogte van anderhalven Voet. De Kop loopt vierkant uit , met eene fcherpte : de Bek is niet groot , met fcherpe Tandjes. De (Do- gen, digt aan den Bek ftaande, hebben Krin- gen van Zilverkleur. Een groote Vin , van I, Deel. vu, Stuk, ze. 272 BESCHR YVINC VAN ïv zeven of agt Duimen breed , ftrekt zig van den Afdeel, top des Hoofds tot aan het begin van de XVIII. Staart; beftaande uit een Vlies, op 'c gevoel stuk/ Lecleragtig en inwendig geftaafd met zagte Graatjes. De Vin daar tegenover , die van de Navel naar de Staart loopt , is naauwlyks een Duim breed. De Staart, ongevaar anderhalf Voet lang , is met twee Hoorens zeer wyd uit- gefpannen (*). De geheele Vifch is bekleed met zeer kleine Schubbetjes , naauwlyks ge. voelbaar, zo dat hy glad voorkomt. De Kleur is aan den Buik witagtig , voor 't overige Groen en Zilveragtig gemengeld , met Hemelfchblaau- vve Vlakken doorfpreid van verfcheiderley groot- te* Het Vleefch droog en van goede fmaak (t). Ik moet hier nog gewag maaken van de Beent- jes of Straalen der overige Vinnen. In de Bord- en Buikvinnen heeft deeze Dorado 'er byna evenveel als de voorgaande , te weeten 19 in de eerfte , en 6 in de laatften : doch maar 23 in de Aarsvin, waar de andere 26 of 27 heeft. In de Staartvin vondt de Heer Osbeck 'er, in beiden, 20: maar het Kieuwen -Vlies hadt in deeze 6 , in de andere 10 Straalen. (3) (*) Ik denk dat het de Staart zal zyn van zodanig een Vifch , die ik onlangs gekogt heb , onder den naam van een 'Dolphyns-Staart. Dezelve heeft volkomen de geftalte van een V, met de beide beenen even breed, een Voet lang en aan 't end fpits uitloopende , alwaar zy tien Duimen va» elkander zyn. (t) WILL, Hift. Fifc. p. 214. DE O & A J E-Vl S S C H E N. 273 (5) Oranje- Vifch met vyf zwarte Vlakken, IV. overlangs naar den Kop kopende. Afdeed ö XVIII. Deeze Chineefche of Ooftindifche', waat vaü ^u!^ tvy de Afbeelding uit de Verhandelingen der4 m. Koninglyke Akademié van Stokholm mede dee-^J^? len , wordt aangemerkt de gene te zyn * dieü v^hj Valeni'yn Rivier Dolpbyn getyteld beeft» De Swcedfche Vice - Admiraal Ankar&rona geeft 'er, onderden naam van Vyfvinger-Vifcht de volgende Befchryving van,(*). De Geftalte zweemt naar die van een Tong* zynde driemaal zo lang als breed , aan de zydtf fceer ingedrukt; zo dat hy langs den Buik en Rug zo dün zy als een Itompe Degen. De Schubben zyn zo groot als in een Braafem, ftomp , glad en met ecü bleeke dwarsftfeep getekend. Aan de zyden van den Kop , daar dö Wangen Vleezig zyn , ziet men kleine Schub* betjes , doch anders nergens. De Kop is zeer ftomp van vooren , met heldere ronde Oogeli ; de Kaaken even lang , met kleine fpitfe Tandje* digt bezet , doch de twee voorften , boven ëti ön-* der , veel grooter , en zelfs met eetl geflöotea Bek zigtbaar hebbende. Het Kieuwendekzel be* Haat uit drie vlakke Beenderen , die over elkaö* detf (3) Coryphaena maculis nigris qulnis verfus Caput longitu^ dinalibus. Syji. Nat. X. Blennius maculis quinque fttrlm hebbende den Kop als een Dolphyn , met een hemelfchblaauwe Streep , van onderen en op Zyde Vuurig geel (*) , gelyk ook de Oogen , benevens wel* ken hy vier roode Vlakken heeft. De Vinnen aan den Buik zyn paarfch en zwaft , by het Lyf rocdagtig , met een Oranjekleurige Streep naar den eenen kant des Kops, en nog zeven kleine Vlakken onder aan den Buik. De Rug* vinnen zyn fchoon Zeegroen , met Vuurig geele Randen , die van onderen een roode zoom heb- ben. De Buikvinnen hebben die zelfde Kleur $ de wortel van de Staart beftaat uit twee Oran- jekleurige Groeven op een zwarte Grond:» de Staart is paarfch en Vuurig geel. De Heer Ankarkrona merkt aan , dat het verfchil van Kleur kan veroorzaakt zyn, door» dien de Heer Valentyn zekerlyk zyne Be* fchryving naar een levendig Onderwerp ge- daan zal hebben. De Geftalte, zegt hy,korat met den mynen , die my in Spiritus overgezon- den (*) Vuur'g geel en Oranjekleur gebruik ik hier cnveifchU* lig , om het Woord brmdgelk te vertolken. I* Deel. VII. Stuk, S 2 276 Beschryving van IV. den is, taamelyk overeen, uitgenomen dat dt Afdeel, gtaart gefpieeten wordt gezegd te zyn, in de Hoofd* zyne » c we^ ^ffc'^11 aan uiterlyk geweld is stuk. toe te fchryven geweeft. Het is een goede fmaakelyke Vifch , dien men in de Rivieren vangt, iv. (4) Oranje* Vifch) die de Kop en Vinnen met stti blaauwagtige flreepjes geruit beeft. Wy vinden by de 'Ouden van een Novacula of Scheermes- Vifch gewag gemaakt , dien de Romeinen Pefce pettine of Kamvifch noemen, en zelfs Petten of Kam. De Geftalte , naame- lyk, drukt die van een Scheermes uit, en de Vinnen doen hem naar een Haair.Kam gely- ken. Artedi hadt hem genoemd Coryphcena , dat is Kam- Vifch, van een Handbreed groot, die fraay bont is , met een fcherpe Rug , en de Woonplaats in de Middellandfche Zee ge. ftcld. Willoughby getuigt dit Vifchje niet geziea te hebben; zo dat hy alleenlyk de Befchry- ving opgeeft van Salvianus , die zegt , dat hetzelve zig niet diep in Zee , maar aan 't Strand, op Steenige Oevers, onthoude: dat het te Ro- me zeldzaam , doch zeer menigvuldig zy aan de Eilanden Rhodus en Maltha; wordende op Ma- (4) Coryphaena Capïte Pinniïque cancellatis lincis cctïuleC* eeatibus. Syft. Nat. X. Coryphaena Palmaris , pulchre varia Dorfo acuto. Art. Gen. is.Syn. z$, Nova<;tila fifcis. WiJLi. Pifc. zi+t RAJ. p. lou be Oranje -Vissc hek. 277 Majorka en Minorka gevangen. Het zwerft IV. alleen , en is teer , leevende van kleine Zee- Af mKU XV 1 I 1 katjes , Spieringjes en dergelyken. Het geeft ^ OOFO*. niet alleen een ligtelyk verteerbaare , maar ook stuk. zeer fmaakelyke Spyze , en is daarom op de plaatfen , waar men 't vangt , zeer geagt. De Heer Pontoppidaks geeft den naam van Rage-Kniv of Scheermes aan een Vifchje, dat aan de Noorfche Stranden voorkomt , en van Geftake zeer naar he: gemelde zweemt. Het- zelve is naauwlyks een Span elang , hebbende het Lyf dun en plat , de geheele Rug bezet met een breede Stekelige Vin : den Kop van taamelyke groote , met een wyden Bek en groote Oogen. Aan den Buik heeft hetzelve een overlangfe doch fmallere Vin , en onder aan den Kop twee middclmaatige, Ily hadt dit Vifchje niet levendig gezien , zo dat hy van de Kleur niet oordeelen kon , noch verzekeren of het de Scheermes-Vifch der Ouden ware, die ongemeen fierlyk, met rood, blaauw, geel cn groen, getekend was. (5) Oranje -Vifch , welke de Rug , boven de pmpum kromme Zydftreep , met geelaglige Bandjes . gefcbilderd heeft. * On. (r) Coryph.tna Dorfb , fupra Lmcam tarcralem curvam, T^s- cjolis fiavefcentibus pifto. Syfi. Nat. X. Coryphsnrt Ouia acquadi, linea laterali curva. Art. Gen, 16. Syn. 29. PcmpU l»s. WlLL. Pifc. 215. RAJ. mu I. Di.il. VIL Stvk, S 3 278 BjESCH, RVVING VAN, IV. Onder deeze benaaming wordt ons voorge. Afdeel. de pompnm der Autheuren , een weinig HoofdI bekende Vifch , dien Willoüghby niet ge* stujc. zien hadt , en waar aan deeze Naam zoude ge- geven zyn , om dat hy de Schepen vergezelt of volgt. De zodanige van de Tbynni> die zulks doen, noemt men Pompili, zegt Pliniüs. Het is een ongefchubde Zee-Vifch , volgens Ron- pELETius 5 die door een onverdeelde Staart van de Tbynni en Pelamides verfchilt , hoewel hy dikwils verkogt wordt voor deeze laatften. JLinmeus fchyn denzelven gehad te hebben : alzo hy niet alleen het getal der Beentjes in de Vinnen opgeeft, maar ook de Geftalte omftan- dig befchryft. Het Kieuwen-Vlies, zegt hy , heeft 5 Straalen, de Rugvin heeft 'er 33, waar van agt fchërp gedoomd zyn ; de Borftvinnen ieder 14, de Buikvinnen 6 , de Aarsvin 14, waar onder twee gedoomde ; de Staart 16. Deeze Vifch, getuigt hy , onthoudt zig in de Zee. Zyn Lyf is vet, aan 't end dun uit., loopende; met de Zydftreep krom, geelagtig, en van deeze Kleur zyn ook de kromme Streep, jesop dezydenvan de Rug voorkomende. De Kop is (lomp, de Onderkaak opklimmende, de Bek wyd gaapende , met de Kaaken op Zyde famengekleefd , van binnen ruuw. De zyden van den Kop zyn caverneus getand : de voorite Rugvin met de agterfte vereenigd : de Bord- vinnen zeer fpits, XIX. HOOFD- de Grondels. 279 Afdfeu XIX. HOOFDSTUK. XIX. Hoofd» Befchryving van 9t Geflagt der Grondelen, stuk, waar toe de Govekens , Meunen , en verfcheU de anderen , als ook de Karnbek en Aal-Grondel behooren. Ik geef den naam van Grondels aan een Ge* flagt van Viflchen, die eenigermaate naar onze Vifchjes van dien naam gelyken (*) , en welker Kenmerken beftaan , in den Kop te heb- ben met twee Gaten tuflchen de Oogen , die digt aan elkander en het ééne voorlyker ftaan. Het Kieuwen - Vlies heeft , in dezelven , vier Straalen ; de Buikvinnen zyn tot een Ovaale Vin te famen gegroeid , die twaalf Straalen of Beentjes heeft. 't Getal der Soorten is zeven, waar onder ook die, welken de Heer Gronoviüs Eleotbrif noemt, betrokken worden. (1) Grondel , wiens tweede Rugvin veertien 1. Straalen heefu Gfe„ Deeze *\l ^ (*) Onze Grondeltjes of Grundels zal men , in 't ver- volg, in het Geflagt der Cobites of Meirflangen gebragt vin- den. (1) Gobius pinna Dorfï fecunda radüs quatuordecim. Syft. Nat. X. Gen. 135. Gobius e nigricante varius , pinna Dorfï fecunda Ofllculorum. 14. ART. Gen. 28. Syn. 4.6. Muf. Ad. Fr. I. p. 74. Apocryptes Cantonenfis. Osbeck. hm, 131. Gobius niger. Will. p. 206. Gobius niger marinus. R.AJ. p. 7^ Gobius, Gobio & Cobio marinus. Charl. Onom, p, 13J, h Deel. VII. Stuk. S 4 28o Beschryving van IV, Deeze is 't , die van de oude Latynfche Au. Afdeel, theuren Gobius of Gobio , naar het Griekfch XIX Hoofd- K«6ioV van Aristoteles, ^Elianus en ande- £iyK? ren , geheten wordt. Sommigen noemen hem ook Qobio, in 't Neerduitfch Goveken. De Venetiaanen geeven 'er den naam aan van Go of Goget , de Liguriers dien van Zolero , de Franfchen van Bouïerot of Goujon , en de En- gelfchen van Sea-Gudgeon of PM. 't Woord Gndgeon vind ik Grundel vertaald (*). Te Penzance in Cornwall wordt] hy ook Rockfish9 dat is Klipvifch, geheten. Rondeletiüs merkt aan, dat 'er verfchei- derley Vifchjes van deezen naam zyn : waar vaa fommigen den Oever der Zee nooit verlaaten , anderen by de Klippen gevonden worden ; ee. nigen in de Monden der Rivieren of in Zoute JMeiren ; anderen , eindelyk p in zoet Water leeven. Zy verfchillen , zegt hy , in andere opzïgten: men heeft 'er witte en zwarte* zyn. de de witten beft; en geelen, welker zelfftan. digheid drpoger en magerer is : eindelyk ?yn 'er ook groote, kleine en middelmaatige, Wy fpreeken hier van de zwarten , die in Zee lee* ven, komende, te Venetië, byna altoos op de Vifchmarkt voor, alwaar menze, hedendaags ? zeer veel in waarde houdt. Linnjeus merkt aan , dat dit Covcken ook in Aöe gevonden worde : want de Heer Osbeck heeft het in Chi; (*) SEWEL DlïïionAry9 de Grondels. 281 China ontmoet en Jpocryptes van Canton ge- TV heten ; milïchien om dat het zig in de Sl.yJc Afdeel. verbergt. Het zoude de Tragos of Bokvifch XIV. zyn van Atheneus, H°°!d' J STUK, Zie hier de Befchryving welke Ray geeft van een zwarten Zee -Grondel of Klipvifchje, dac hy aan de Kuft van Cornwall gekreegen hadt. Het is, zegt hy , glad en week, hoewel gedekt met kleine ruuwe Schubbetjes : de Geftalte is lang en Spilrcndagtig : de langte een half Voet: de Kleur bont, te weeten bruin met wit of geelagtig gemengeld: de Rug-, Staart, en Aarsvinnen zyn hemelfchblaauw , met zwart geftippeld : de Kop aan den grooten kant , met gezwollen Kaaken , die aan de binnenzyde door een dubbele ry van Tandjes oneffen zyn. De Buikvinnen, 't gene zonderling en aan dit Ge- flagt eigen is, vindt men te famen gegroeid; zo dat het Vifchje , in plaats van twee , èèm enkele Vin in 't midden van de Borft heeft, door welke het, zo de Vilfchers getuigen, aan de Rotfen of Klippen kleeft. De Heer Gronovius betrekt dit Vifchje tot zynen Eleothris, die de Amore Gmcu der Bra- filiaanen zou zyn , en dat Vifchje , 't welk Sloane noemt Mede -Soort van de Forellen , zynde in 't III. Deel van 't Weric van Seba afgebeeld en befchreeven (*) , als van 4 On- (*) Gobius e\- nigricanre var'us, Pinna DorH fecunda Oflfc cal is quatuofdecim conftante. Seb. Muf III. p, $?. 1. Deel. Vil. Stuk. S J 2&2 Beschryving van IV# Oneen en 5 of 6 Lynen lang : daar de Pi. Afdeel, guur eene langte van over de 5 Rynlandfche XIX. Duimen heefc. Hec gene zyn Ed. befchryfc, ^stukT was 3 Duim en 9 LYnen lan§ 5 docl1 het fchynt my toe, dat de tweede» Rugvin, in hetzelve, maar 12 Beentjes had: de voorde hadt 'er <5, de Borftvinnen 17, en de Buikvin 11 Straa- len, byna gelyk in die, welken Linn^üs ge- teld heefc ; doch de Aarsvin maar 8 en de Staartvin 17 Beentjes. Dat Vjfchje, \ welk Osbeck in China waargenomen hadc , verfchil- de, ten opzigt van het getal der Beentjes in de Borftvinnen, 't welk maar 10 was, merke- lyk van beiden. De Buikvin heeft, in deeze Soort , een Tregterswyze gedaante* 11. (2} Grondel met de Staart* , en agterjle Rag- mme!**' by 9t Lyf, paarfebagtig , de eerfte be* paald door een gecle Streep. Dit is de witte of geelagtige Gobius der Au- theuren, die te Venetië den naam van Paga. nello voert en van onze Viflchers Meune gehe- ten wordt, komende veel aan 'c Scrand voor, zo de Heer Gronovius aantekent. Klein hadt dezelve genoemd Gobio, met de S traalen der voorde Rugvin boven de Vliezen zig verheffen- de, (z) Gobius pinna Caucte Dor&lique fecunda bafl purpu- rafcente 9 priori linea lutea terminali. Syft. Nat. X. Gobius linea lutea transverfa, in fummo pinnae Doi-falis prima:. Artc Gen. 29. Syn. 46. Gobius Paganellus. HASSEL^K 32(j% Pagimellus Venetorumv WlLL. p. 207. Raj. p. 75. ♦ de. Grondels. 283 de, als Borftels; de Oogkringen r Zil verkleur; jy# de Buikvinnen geheellyk , doch de overigen aan Afdeel. den rand alleen, blaauw: of Gobio die bleeker XIX., van Kleur is , de voorde Rugvin met een dwar- STÜX/ fe geele Streep ; een diep groefje van den Kop afloopende : het Vlies aan de Buikvin laager, Witagtige Gobius met de Beentjes van de voor- fte Rugvin zeer hoog en Borftelagtig , hadc Gronovius hem getyteld (*). Zyn Ed. die deeze Soort uit de Kabinetten van Seba gekogt hadt, befchryft dezelve, als hebbende het Lyf Spilrond , langwerpig , hoo- ger dan breed , klein en gefchubd : den Kop zo breed als 't Lyf in 't midden , niet gewapend, van de Rug fteil afloopende naar den Bek (t)> die aan 't end van den Kop is , van middelbaare grootte. De Tanden in beide Kaaken zyn taa- melyk groot en fcherp : dp Kaaken met een ge. flooten Bek egaal , met den Bek open is de on- derfte langer: de Oogen overlangs ovaal; de Rug fmal en fcherp met twee Vinnen; deZy- den uitpuilende zonder zigtbaare Zydftreep : de Schubben klein, overiangfe ftreepen maakende. Het Kieuwen - Vlies met vyf Beentjes, onder de (*) Het verfchil , dat ik tuflchen de Kenmerken van Go- hjus en EUothris by deezen Heer vind , is inderdaad zeer klein. Zyn Ed. geeft aan het Kieuwen- Vlié» van den eerftén vyf aan dat van den laatften zes Beentjes of S traalen. Ook hadt zyn Ed. in de Buikvin van den Gobius nooit twaalf Beentjes gevonden. Zöophyl. Gron. Fafc. I. p. si, 83. (t) Caput latitudinem medii Corporis squans , inerme , a Dorfo declive verfus Os* 1. Deel. vil Stuk. 284 Bf SCHRYV1KG VAN IV. de Dekzels ^erfchoolen. De voorfte Rugvin Afdeel, zeer met ^ Beentjes, de agterfle met 16; Hoofd- ^e Borftvinnen ieder van. 19: de Buikvin van stuk. 12 (*), de Aars vin van 14, de Staartvin van 15 Beentjes. De Kleur witagtig, met Zilver- agtige dwarsftreepen die Yzergraauw gerand zyn : de langte 3 Duim en 2 Lynen (f). Willoüghby merkt aan , dat deeze Gobius van den voorgaanden zwarten verfchille: 1. doordien hy zelden zo groot wordt , 2. en doorgaans bleeker is van Kleur: 3» dat de voor- fte Rugvin aan den rand geel is of hoogrood ; 4. het groefje op de Rug niet zo lang noch zo diep ; 5. de Kop wat korter en de Koonen / meer uitgezet ; 6. het Vlies van de Buikvin laa- ger: waar door dezelve minder de gedaante van een Tregter heeft : 7. dat de Paganello een Klipvifch en de Gobio een Meir-Vifch zy. Voorts merkt hy aan, dat de Ouden, 't zy wegens de kleinte of om de geringheid , wei- nig werks fchynen gemaakt te hebben van deeze Vifchjes C+). m* (3) Grondel, die de Aarsvin van negen Straa* Ekotris. len heeft. Chineefche. Otïm (*) Ik weet niet , hoe ik dit met het zo even gemelde overeen zal brengen. (|) Vermoedelyk ; fchoon 'er flaat 3 Vin. z Unc. Mufn Jchth. Tom. II. p. 24. (4.) . Ne quxras Mullum 9 cum fit tibi Gobio tantum , In LocuJis. Juven. Satyr. Principium Coenae Gobius eflè (biet. Zegt ^KUIERINUS , een Franfch Schryver, it re Cibaria. (è) Gobius pinni Am radiis novem. Cbin. LagtrflT. Go* bi lts ds Grondels. Onder den bynaam van Eleotris wordt door IV. Linnjeüs een Vifcbje voorgefteld , dac men uic Afdee^ China gebragt heeft , en waar van 'er in de Sweedfchfc Kabinetten zyn. Onze Ridder twy. stük. feit, of het ook de Eleotris, met de Buikvinnen famengegroeid , zy , welke de Heer Gronoviüs uit het Kabinet van den Heer C. van Hoey be- fchryft. 't Getal der Beentjes in de Rugvin- nen, naamelyk, komc nagenoeg , en dat in de Buik- en Aarsvinnen volmaakt overeen , mee een Vifcbje, van deeze Soort, 't welke in de Chineefche Verzameling van den Heer Lager- 3TKOM gevonden wordt. Die was donker van Kleur en dat andere bruin. Het gene in 'c Vor. flelyk Kabinet der Akademie van Upfal, onder den naam van TrachinuS) voorgefteld wordt, is dus beichreeven. Het heeft den Kop effen , den Bek met klei- ne Tanden, het Kieuwen- Vlies met drie Straa- len , [daar 't zelve in dat van Gronoviüs zes Straalen heeft.] Het Lyf is met breede , (lom- pe, efFene (*) Schubben gedekt, doch tuffchen de Rugvin en den Kop zyn 'er geene. Op de Rug , boven de Kicuwendekzels , is een Violet, kleurige Vlak, De Navel beftaat uit een zagt , ipiu bias Chlnenfis. Osbeck. It. atfo. Trachinus capite inermi nudo , pinni$ Peóloralibus coadunatis. Amosn, Acad. I. p# 311. Eleotris pinnis Ventralifyus concsetis ? GfioN. Muf* lt N. l69. (*) Leviku j vindt men ca Caput kvt; doch buiten tvryfel atl het Uvibus en Uve moeren ayü, S= VltL, VIL STUK. 286 Beschryvinc- vah IV. fpits Knobbeltje , waar in twee gaatjes , t'een Afdeel. voor ^ >t ancjer agter f onderfcheidelyk zyn. De ïIoqfd voor^e RuSvin hee^c 6 Straalen , van gelyke stuk, grootte , niet fteekende , hoewel eén weinig ftyf: de agterfte Rugvin heefc 10 Straalen, dié allen, uitgenomen de eerde, Takkig, de ag- tcrflen langft zyn. De Buikvinnen hebben 6 Straalen , waar van de binnenften langft en aan den Grondfteun vereenigd : de Borftvinnen zyn Lancetvormig, met vyf Straalen , aan den Grond- fteun famen verknogt. De nabyheid der Oogen aan elkander, heeft den Heer Balk ditVifchje toe de Pietermannen doen brengen , fchoon de Kop niet ftekelig zy. iv. (4) Grondel , die de Finnen ook bruin geban» A£y{?* deerd heeft. Grondeltje. Dit Grondeltje zou de Kobites van Aristoteles zyn , welke men Aphya genoemd heeft by de Grie- ken en Apm by de Latynen ; geevende 'er , op de Kuft van Genua , den naam van Nonnata aan. Het wordt, te Venetië, Pignolettiof Marjïcone geheten , in Engeland Sea- Loche , in Vrankryk Loche de Mer. Uit dit alles fchynt blykbaar, dat des- zelfs Woonplaats niet aan den Nyl bepaald zy/ Het verfchilt met de Meune , die men in Italië Pa- (4) Gobius fafcils etiam Pinnarum fufcis. Syft. Nat. X* Gobius Uncialis Pinna Dorfi fecunda Ofïïculorum feptende- • xim. ART. Gen. 19. Gobius Aphya & Marlio di&us ART. Syn. 4.7. Aphua Cobites. Will. Pifc. 207. Marfio Yeneto* ium. Raj, 7$, Gobionaria. Charl. Qnom, 1+3, de Grondels. Paganello noemt , voornaamelyk in kleinte : IV. vvaot de Heer Hasselquist, die 'er een in de AfdeeCm XIX Haven van Smyina gekreegen hadt ; 't welk twee fj00F^ Duim lang was ; merkt aan , dat die Gobius * stuk. welken Artedi door den bynaam van biuncia» lis onderfcheiden hadt(*), flegts eene verfchei- denheid zy van de tweede Soort , dat is van deü Taganellus* De Ouden hebben gefield , dat deeze kleine voortkwam uit de Kuit der grooteren. Inder- daad, dit is veel waarfchynlyker dan 't Gevoe- len van Rondeletiüs 3 en anderen , die meen* den , dat zy gebooren werden uit het Schuim der Zee , of der Rivieren 9 na een warmen Regen. Om die reden 9 niettemin , was dit Vifchje aan Venus toegewyd. Men ziet het, evenwel, zig in dat Schuim wentelen, gelyk de Wormen in de Slyk. Veel werks hebben 'er de Ouden van gemaakt en 't zelve zelfs, tot bewaaring of vervoering , ingezouten* Het ftrekt tot Voedzel van andere Viflchen , zwem. mende altyd Schoolswyze en zeer digt aan één. De Heer Hasselqüist geeft ons een omftan- Geftake. dige belchryving van zulk een Grondelrje, 't welk in 't getal der Beentjes van de Vinnen veel overeenkomft hadt met deeze Soort, zyn- (*) Ik denk dat hy Unciatis meenen zal , of het zoude een Drukfeil in 't Werk van Artedi moeten zyn : dat niet enwaarfchynlyk is ; dewyl die Autheur de langte opgeeft van 2 Duimen. I. Deel. VII. Stuk, ^88 Bbschryving v a ff IV. zynde langwerpig en hooger dan breed vaö Afdeel. eQ met kjaauwe Oogappels in geele Hooro- Kringen, een dwarfe groef agter de Oogen t stuk, vyf Beentjes in het Kieuwen-Vlies ; de Zyd«* üreep , naauwlyks zigtbaar ; de Navel in 't midden des Buiks, taameiyk wyd. De Buik* vinnen ,te famen gegroeid, vertoonden zig als een Geutje ; immers meer dan Trcgterswyze* De Staart was Wiggevormig met een fpitfe punt , hebbende 20 Straalen. Het was digs en eenigermaate Streepswyze, gefchubd, met ruuwe langwerpige Schubben. De Kleur , wel- ke dit Vifchje hadt , was Olyf- en witagtig bont over 'cgeheele Lyf, en de Vinnen, hier en , daar met zwart gevlakt ; de Buik boven de Navel wit , de Keel geelagtig , en het hadt een hoogroode Vlak op de Staartvin. inwendige De langte van dit Grondeltje , 't vyelk de Grieken , hedendaags , Gobia noemen , zegt de Doktor , was twee Duim , doch hy hadt 'er ook van drie Span gezien. Van deeze laatften zal hy waarfchynlyk de Ontleding geeven , die volgt. „ De Buikfpieren waren , boven de Na* vel, zeer dun : het Buikvlies Zilverkleurig „ naar de Buikfpieren , naar de Rug toe zwart- 0 agtig. De Lever groot, witagtig, van on- „ deren met roode Aders doorfprcid , en met „ een Ligament aan de Maag gehegt, die kort, 3, langwerpig en dikagtig was. Het Darm-Ka- „ naai enkeld, bogtig van onderen naauwer: het Darmfcheil breed,dun^ mes zeer duide* 99 tyte DE G ft O «f D E L Sk a89 V} lyke Bloedvaten. De Mik langwerpig, dik- ii agn*g> wederzyds fpits. Hec Lugcblaasje van # 'c JMiddelrift uitgeftrekc tot aan de Navel. 4, Geen byhangzels aan den Uitgang van de ft Rob* De Nieren nevens de Ruggegraat ge* „ plaatfl: , langwerpig van gedaante. Knob- beitjes , op ryën gefchikt $ aan *t holronde j, gedeelte der Kieuwen. IV. Afdeel* XIX. Hoofd» STUK, (5) Grondel met de Straalen van de Rugvin v. Borjlelagtig uitjleekende. ^z(t9 Deeze fchynt de witte Gobio te zyn v&n Rón- deletius en Gesnerus , dien Willoüghbï aanmerkt als de derde Soort , by Salvianus vobrgefteld bnder den naam van Jozo , welke *er te Rome aari wordt gegeven. ARTEör noemt hem Gobius met de Buikvin blaau^o en de Beentjes van de Rugvin zig boven bet Vliet verheffende. Dus blykt, dat dezelve in deZui- delyke deelen van ons Wereldsdeel gevonden worde. 't Verfchil van den Jozo met de zwarte en geelagtige, genaamd Gobio en Paganello, be- fiaat daarin, dat hy kleiner zy dan diebeided* hebbende de Schubben grefoter en ruuwer op 't Ge* ($) Gobius radiis Dorfalibus eminentibus , JSetaceis. Syftm Nat. X. Gobius Pinna Ventrali coerulea , Oflkulis Pinnas Dorfalis fupra membranam aflurgentibus. Art. Gen. 29, Syn* 47. Gobius terrius , Jozo Komx Salviani , forte Gobius albus Rondeletii. Will. P(/c, 207. Ra J. p, 75. X. Deel. VII. Stuk. T Hoofd- stuk. 290 Beschryving van IV Gevoel; van Kleur bleeker en naar Zeegroen Afdeel, trekkende : dat de Straalen van de voorfte Rug- XIX. vj05 ais? gezegd is, Borftelig uitfteeken: dat de Zydftreep uit zwarte Lyntjes niet uit Stippen famengefteld zy : dat de Oogappels met een Zilverkleurigen Kring zyn omgeven : dat alle de ' Vinnen, aan de enden blaauvv zyn, en de Buikvin t' eenemaal. 't Getal der Beentjes in de Rugvinnen is 6, 13, in de Borftvinnen i69 in de Buikvin 12, in de Aarsvin 13 en in de Staart- vin 14 > volgens Lijnbus. vi, . (6) Grondel die de Tanden van de Onderkaak . Horizontaal beeft. trts. Karnbek. Dit is een Chineefch Vifchje , 't welk men > om dat de Tanden aan de Onderkaak zig Kamswyze vertoonen, genoemd heeft Karnbek. Hetzelve heeft een week Lighaam , met naauw. lylys zlgtbaare Schubben en byna naakt: het Kieuwen- Vlies met drie Straalen. De Boven- kaak is door zeer kleine Kafagtige Tandjes on- effen: de Onderkaak aan den buitenrand met Bcrftelige Tandjes gehaaird. Drie Hoektanden , die langer zyn , vindt men in de eerfte, twee in de laatfte : geene Voortanden in de Bek. De Tong is naakt. De voorfte Rugvin, met witte Hippelen befprengd, heeft j , de agterfte q.6 Straa» (6) Gobius Dentibus MzxVAx mferioris Horizontalibus. Syft* Nat. X. Chhu Lager ftr om* N. 2p. f. 3. ApoCiyptes Cki- nenfis. Osb, lt'm% 130. de Grondels. Straalen* Deeze laatfte is , overlangs , wie IV. gerand De Borftvinnen hebben 19, de Buik- Afd£EL* vinnen die , gclyk in die Geflagc \ vereenigd zyn, 12, de Aarsvin 25, deScaarcvio, die fpits stuk, uitloopt, 15 Straalen. De Oo^en (taan, bo- ven op den Kop , digc aan eikander. Dit is ook een Vifchje uit China, ifrclks Lyf de gedaante heeft van een Aal en glad of glibberig is, met de Huid byna doorfchy- nende , zo dat 'er de Aders door heen blin- ken. Alle de Vinnen zyn rood. De Rug- en Aarsvin locpen tot in de Staart uit. De cerftgemelde heeft 52, de andere 43 Straa- len. In de Borftvinnen , die zeer klein en gerond zyn, vindt men 12 , in de Buikvin 10, in de Staartvin 12 Beentjes. De Bek is Opgewipt mee uitfteekende Tanden (*). (7) Gobius Pinna Dorfali unica. Syjï. Nat. X. (*) Os filtiu»!, Dcnribus exfermm. Linn. ibïd* (7) Grondel die maar ééne Rugvin heeft. Anguillarïs* Aui Grondel* VII. LDebiu VH,Stt;k> T 2 2p2 Beschryving va» Atoel. XX. XX- H O O F D S T U K. Hoofd- stuk» Befchryuihg van 't Geflagt der Knorhaanei?*, tot welken deHarnasman en Potshocft of Don- derpadde, öö£ de Govie m andere % mcejt Europifcbe ViJJchen, betrokken zyn. Naam# TTXen Geflagtnaam van Kisokhaanen geef JL/ ik aan deeze Viflchen , om dat zy £to, zouden zy heb- ben wegens de grootheid van hunnen Kop, diö breeder dan het Lyf en gedoomd is , *t welk hun voornaamfte Kenmerk uitmaakt. Hun Kieu- wen-Vlies heeft zes Straalen , zegt Linnjkus. Kenmerken. De Heer Gronoviüs is?, omtrent de Ken- merken van dit Geflagt , veel breedvoeriger. Zy hebben , zegt hy , het Lyf hooger dan breed, eenigermaate langwerpig , vet en gemeenlyk ongefchubd ; de Zydltreep zeer digt aan de Rug, regt, onafgebroken, naar de Staart loopende: de Rug weinig verheven, veelal regt: de Na- vel in 't midden van \ Lyf. De Kop is hooger dan breed, doorgaans gedoomd en door uit* (lekken oneffen, fcherpagtig : taamelyk groote Oogen boven op den Kop, aan wiens end de Bek is. De Kieuwe^-dekzels zyn met Stekels voorzien, en het Vlies is uitgezet, niet gedekt, hebbende zes Beentjes. De Vinnen zyn agt in getal, weerloos, uitgezonderd de voorfte Rug- ' vin* DE KNORHAANEN. 293 vin , welker Beentjes gemeenlyk eenigzins ge- jy doorijd zyn. De ;wee Rugvinnen ftaan digt Afdeel. aan elkander: de Buikvinnen, welke gemeen- XX. ^Joo F* P^* lyk twee Scraaien hebben, onder de Borftvin- STUK pen , die zeer breed en rond zyn. 't Getal der Soorten , welken de Heer Lin- soorten* vjevs in dit Geflagt heeft , is zes, begrypende daar in , behalve de genen die men Harnasman* netje en Donderpadde noemc , ook een Scerre- kyker of Schelvisduivel van den Heer Gro- NOVlüS# i) Knorhaan, die geharnajl is , hebbende aan l dén Bek twee gef pleet en Wratten, en den Kop £*taphrac* van onderen gebaard. Harnasmau, Deezen heeft Artedi getyteld , Cottus met zeer veele B lardjes , het Ldghaam agtkantig. De Au- theuren noemen hem Catapbra£lus , om dat hy , als *c v\are , overal geharnafl is , en daarom geeft men 'er den naam vanHarnasmannetje of Har- nasman aan. In de Nooixxlyke deelen van En- geland wordt hy Pogge geheten. Hy komt dikwils in de Noordzee voor. Men vangt hem meni^vulJig , het gehede Jaar door, aan den Mond der Elve en Eider • Srroomen , zegt Chakleton ; alwaar hy, van de Ingezetenen, Stein» (1) Coïtus loricatus ; Roftro Verrucis duabus bifidis, Ca. pite fubtus cirrofb. Syjf. Nat. X. Gen 136. Cottus cirris plu'imis, Coiporeo&agono ART. Gen. 49.Syn.jj .Spec.%j. Muf. Ai. Fr. 1. p. 70. Cataphra&us. Will. p. z\jt. Kaj* P- 77- I. Dxel. VII. Stuk, T 3 294 Beschrijving van ]V, Steinbicker, Muller en Bursbull geheten wordt: Afdeed doch de Duitfchers, in 't algemeen, noemen hem G'abler. ^tukT Deeze Vifch heeft de langte van twee Hand- tfarnamm. palmen op 't hoogfie : zyn Kop is byna drie- hoekig en twee Duimen breed aan de Zyden geknobbeld, van onderen gebaard , vanagteren gedoomd , met een kleinen Bek. Het Lyf is agtkainig en naby den Buik zeskantig ; van bo- ven bruin met zwarte vlakken; van onderen witagtig. De geheele Vifch is met Beenige Schubben of Schildjes bekleed ; gelykerwys de Steur.. De Rugvin die bykans in tweeën ver- . deeld is, heeft in het voorde gedeelte yyf Ste- kelige, in het agterfle zeven zagte Beentjes, dat is 1 2 te famen : de Borft vinnen hebben 'er 15 , de Buikvin 3, de Aarsvin 6 en de Staart- vin 11 Scraalen. In het Kabinet van den Ko. ning van Sw^eden vindt men 'er één, die in de Boni vinnen 16, in de Buikvinnen 2, in de Aarsvin 7 Beentjes heeft. De Harnasman heeft geen Tanden , doch in plaats van dien zyn de Lippen ruuw, en in de Keel heeft hy eenige ftekelige Beenderen , ge- lyk andere Viffchen. Hy leeft van Garnaalen en andere kleine Vifchjes, wordende van de genen, die aan de Zee-Kuft woonen, voor een lekkerny gehouden* Men fnydt 'er den Kop af, dan kookt men heth in Water, en, na het affchraapen van de Beenige Korft , worde hy met Boter ea Azyn genuttigd, (2) Rtm* DE KNORH A AN^Ni ^95 (2) Knorhaan met vier Beenige Wratten aan den IV. Kop. Af^* Men vindt deeze Soort van Knorhaan in de HoóFD- Ooitzee , wordende Hornfimpa genoemd van de Sweeden. Zyne vier Hoornen, op 't midden ^^r;V*r- van den Kop, doen hem by de andere uitmun- y^rhoor- n:ge. ten. De Heer Lustijs heeft 'er, als nooit te pi. Lxr. vooren afgebeeld zynde , de nevensgaande Fi* guur van in 't licht gebragt. Deeze heeft den Kop platagtig, met de gaa- ping van den Bek wyd , het Lyf eenigermaate hooger dan breed : het Kieuwen- Vlies met zes Beentjes, die zeer zigtbaar zyn. Op den Kop zyn vier Hoornagcige by uitftek ruuwe Bul- ten of Knobbels, in 't vierkant geplaatft, en bovendien komen een menigte Beenige Stekels uit de Beenderen , zo van de Onder- als Boven* kaak, voort. Het Kieuwen- Vlies heeft 6 Straa- lcn , gelyk in alle Soorten van dit Geflagt : ook vindt men verfcheide ryën Tandjes, zo in de Onder- als Bovenkaak. Boven de Zydflreep loopen wederzyds, langs de Rug, twee ryën van kleine ruuwe Knobbeltjes. De Huid daar tuflehen is ongefchubd en glad : de Kleur nu grysagtig, dan donker, met zwarte dwarsfïreep- jes op de Zyden: de Luik wit: de Vinnen dik- wils (1) Cottus Verrucis quataor Capitis Oiïêis. Faun Suec. z7%. Syft. Nat. VI. pag. 47. T. 4. 1- Muf- 4d. Fr. U p. 70. Tab. 32. f. 4. Cottus fraber, tuberculis quatuor Cot> jiiformibus in medio C?.pite. ART. Cm 48. Spec< «4, h Deel» VU. stuk, J- 4 290 BESCHRÏ VING VAN jy# wils getekend met zwartagtige Vlakken. Die Afdeel, van de Rug hebben gemeenlyk, de voorfte 9 S XX. ^ agterfte 14 Beentjes: de Borflvinnen 17 of Hoofd- stuk, Iö> de Buikvinnen 4, deAarsvini4, deStaart- vin 12 Beentjes of Straalen. 'c Getal der Wer- velen of Graatea van de Rug is veertig. Dit Vifchje, dat zig onthoudt in de geheele Ooftzee , zelfs in de Bothnifche en Finfche Gol- ven , aan de Eilanden Gothland en Aland; paart tegen 't end van December : het leeft van Diertjes, die Zee - Piiïebedden genoemd wor- den. in. C3) Knorhaan , die de Keel met lapjzs gebaard y/eitindiiche heeft , het Lyf naakt. * Deeze zou eigen tlyk Knorhaan of Knorrepot, * genoemd mogen worden ; dewyl hy , gevangen wordende , een knorrend Geluid maakt. OoI^ verbeeldt men zig, dat het: de Knorhaan zy van INIiEywHOFF, dien, de Brafiliaanen 'Nigui hee- ten. De Heer Gronovius fielt hem voor, by den naam van qngefebubde , bonte Cottus , die de Onderkaak langer dan de Bovenkaak en zeer ge* laard heeft. Door zyn Wel - Ed, wordt zoda- nig een Vifchje befchreeven uit Brafil , van zes of zeven Puimen lang, dat plat en breed van Kop, f3) Cottus Gula ramentls villofa , Corpore nudo. Muf Ad. Fr. II. Variètas alia. ihïd. Cottus alepidotus varius , Maxii- la inferiore longiore rqultum cirrata. GRON. Muf I. h. ioS. Higui. MaRCGR. Braf Gallus gmnniens. WiLL. lekt* App. T. 4; f. 1. DE KKORHAANEN. 297 Kop, wyd van Smoel, hosg van Rug en breed van Buik is , hebbende het Lyf Spilrond: de Kleur roodagtig bruin en witagtig bont en vuil de Zydftreep beflaande uit enkele gaatjes. Jn de Rugvin telde hy 25 Beentjes , waar van de drie voorden kort en fcherp: in de Borftvinnen 23 ; in de Buikvinnen 3 : in de Aarsvin 19 en 15 in de Staartvin. De Tellin- gen, die men van dergelyke Vifchjes in Swee- den gedaan heeft, verfchillen merkelyk. In 'c Werk van Seba vindt men de Afbeelding van deezen Knorhaan (*) , die , zo getuigd wordt , 't zy gebraden of gekookt , zeer ftnaa- ^elyk is. (4) Knorhaan , \die den Kop met Streepen en iv. het Lighaam met Zaagswys getande Schub- K\mw in de Borftvinnen 2 , in de Buikvin- nen in de Aarsvin 11 en in de Staartvin 12. 'tBlykc klaar, dat hy, wegens de Zaagswys ge- tande Schuhben , den bynaam van de rumne draagt. (5) Knor. (*) Thef. III. Tab. XXVIII. Fig. 4- (4) Cottus Capiter ftriis Corporisque Squamis ferratis , li- nea laterali elevata. Syft. Nat. X. I. Deel. VII. Stuk. T $ IV, Afdeel, XX. ' Hoofd- stuk. 298 BSSCfitYVING V A !* IV (j) Knorhaan met veele Stekels aan den Afdeel. Kop , hebbende de 1 Bovenkaak een weinig XX. langer* Hoofd- stuk. Deeze wordt Scorpius of Scorpius marinus% Scwpius, ^at is Zee " Scorpioen , fay de Autheuren gehe- D°dder" teo ' en onc*er ^eezen naam, doch gantfch niet pi. lxi. natuurlyk , by Johnston afgebeeld. De Ne* derlanders noemen hem Donderpadde , volgens den Heer Gronoviüs ; doch volgens Artedi Potshoefi, en volgens Willoüghbï Potshoeft. Miiïchien is dit laatfte, by verbaftering, af- komftig van Paddehoofd ; dewyl de Kop naar dien van een Pad gelyfcc. Ook zweemt de gedaan* te eenigzins naar de Vorfchen - Poppen. Van de Eogelfchen , in Cornwall, wordt dit Vifchje Fatber-Lasher, dat is Vader Geeffelaar, gehe- ten: de Sweeden noemen het Rotjimpa* Skrab* ba en Skjalryta ; de Deenen Ulka , de HoKteiners Wulk , zegt Artedi. Ik verbeeld my 5 egter, dat die Vifch, welken de Heer Pontofpidans onder den naam van Ulk befchryft , tot het vol- gende Geflagt 'behoore. De Heer Gronoviüs betrekt tot deeze Soort den Virginifchen Scorpioen , welke in het Werk van WjlLlqughby keurlyk is afgebeeld (*): doch ($) Cottus Capire fpinis pluribus, Maxilla fuperiore paulo longiore. Syft. Nat. X. Ulka. It. Scan. 325. Cottus alepi- dotus , Capite polyacantfio, Maxilla fuperiore paulo longiore. ART. Gen. 49. Syn. 77. Spec. 36. Faun. Suec. 280. Muf, Ad. Fr. I. p. 70. Gron. Muf. I. n. 104. v (*J Scorpius Virgaiianus. WILL.. Icbth. Tab. X. f. i*f DE KNORH A A NEX 299 doch die verfchik merkelyk van onze Donder- IV» padde; alzo de'Rugvinnen, in dezelve , van el- Afde15L* kander afftaan: hoewel hy anders, in gedaan- te en gevlaktheid , zeer naby komt aan stuk. myn Voorwerp, naar 't welke de Af beelding gemaakt is ,dat in 't getal der Beentjes van de Vtefci nen mee ft overeenftemt met de Telling van gemelden Heer ? welke wederom eenigermaate verfchilt met die van den Heer Lxnn/eus* Willoüghby getuigt, dat de Donderpadde, die men in Cornwall , fpottende , Father Lasher noemt; de langte heeft van een half en fom* tyds drie vierden Voets. Myn Vifchje is agc en een half Duim lang : het heeft de gaaping van den Bek meer dan twee Duimen wyd, en de Borstvinnen zyn twee Duimen uitgeftrekt* In de Rugvin, die uit twee deelen beftaat , welke byna van elkander afgezonderd zyn • tel ik in het voorfte deel 8 fcherpe , in het agrer- fte 14 flappe Beentjes ; de Borftvinnen hebben 15 , de Buikvinnen 3 , de Aarsvin 9 , de Staartvin 11 Straalen, if Vifchje komt , ten opzigt van de ge- daante, veel met de voorigen overeen, . Hüc ontbeert , egter , die vier Hoornagtige Knob- bels van de tweede Soort* en de Bandjes van de derde. Ook maakt het uitfteeken van de Bovenkaak , voorby de Onderkaak , een aan- merkelyk verfchil. De Kop is met verfcheide doomagtige Stekels gewapend , van welken 'er wederzyds drie , zeer regelmaatig , geplaatfi: L Deel, VII. Stuk, zyn ^ i 300 BESCHR YVING VAN zyn, aan de kanten van een wyde Groef of uitholling, tuffchen de Oogen. De Kleur is rosagtig bruin en vuilwit gemarmerd, inzon- derheid op de Rug en Vinnen , uitgenomen aan den Buik , die geheel wit is. Men vindt het in de Noord- en Ooftzee , en het wordt van den Gemeenen Man gegeten. (6) Knorhaan , die glad van Lyf is , met twee Doornen op den Kop. Govie. r * Dit is de Cottus der Ouden , dien men ook wel Capüatus of dik- Kop, en Gobio fluviatilis * Capüatus > dat is dik-Koopige Rivier-Govie 5 ge- noemd vindt. De Italiaanen geeven 'er, om die zelfde reden , den naam var. Capo grojfo aan, en de Engelfchen dien van Bullhead of Stieren- Kop ; anders ook van Millers-Tbumb of Mo- lenaars Duim: de Sweeden dien van Sten-Jïmpa of Stenlake. Die laatfte naam is, buiten twyfel , van de Levenswyze afkomftig: want dit Vifch- je verfchuilt zig doorgaans onder Steenen, op den Grond van Beekjes en Rivieren , maakende al iaar zyn Ncft en broedende zyn Eijeren, zegt LinnjEüs. Anderen getuigen , dat het Wyfje onmaatig zwelle door de Kuit, welke, op de Borft Klootswyze vergaderd , zig als twee ( 6*) Cottus laevis , Capire fplnis duabus. Syft. Nat. X. Cottus alepidotus glaber , Capite diacantho. Art. Gen. 48. Syn. 76. Spec. 82. Faun. Suec. 275*. Uranofcopus Capite utrinque monacantho. GRON. Muf. II. N. 166. Gobio -flu/iatlUs capitatus. WiLL. p. 137. Tab. 3. fig. 3, IV. Afdeel* XX. HooFD- STUK. de Knorhaanen. gor twèe Prammetjes vertoont , beflooten zynde in IV; een zeer zwart Vlies. Het heeft de langte van Afdeeu vv vier of vyf Duim, zelden vao een half Voet. J Hoofe*- Tc Fablufi vondt rnen 'er een van twee Duim Stuk<* lang ^ genaamd Slagg - Simpa , dat naauwlyks van deeze Soort fchynt te verfchillen, wier al- gemeene Woonplaats is in de Rivieren van Eu- ropa. De Heer GronoViüs waarfchouwt thans, dat men deezen Knorhaan niet verwarren moet met zyne derde [eerfte] Soort van Sterreky- ker, naar welken hy in gedaante zeer gely kt, en waar toe dezelve, te vooren, door zyn Wel Éd. was gebragt geweeft. Het Vifchje , dat door hem thans, uit den Donau afkomltig, als deeze Soort voorgefteld wordt (*) voert by Klein den naam van Percis , die groot van Kop is, glad en Kort van Lyf, met den Kop, in de Jongen , gróoter naar evenredigheid van het Lighaam ; de Onderkaak langer en Afchgraauwagtig <; de Rugvin en egaale Staart* vin met verfcheide bruine Stippen getekend : de de Öogkring wit, in een breede zwarte cir. kei: 't getal der Vinnen zes. Andere Soorten, van dit Geflagt, hadt deeze Heer Coryjtion gé- tyteld. (*J Cottus alepidotus; Capite plaglo-plateo, lato, obtufb utrimque monacantho. Zoöph. Gron, Fafc. I. p. j$. N. 2/0, & . é # I. DE KI.. VII. STUK, XXI. 302 B e schrt vi jïg, v a n IV. Afdeel. XXL. Hoofd- stuk. i. Poreus, Kleine, XXI. HOOFDSTUK. Befcbryting van 't Geflagt der Zee - Scorpioe- ken , wegens hunne Stekeligheid dusgenaamd, tot welken de Noorfche Zee - Ulk, en Bengaal» febe Tover - Vifch , febynen te behoor en. zander den naam van Scorpana9- die door de Ou den reeds aan zekere Viflchen gegeven was , welken hater Autheuren Scorpius marinus of Zee -ScoRnoEN getyteld hebben , komt dit Geflagt voor. De Kenmerken zouden be- ftaan, in een groote Stekelige Kop, de Oogen digt aan elkander: Tanden in de Kaaken* hec Gehemelte en de Keel: doch dit wordt ook in veelen van 't voorgaande Geflagt gevonden. Dat in het Kieuwen - Vlies zeven Straalen zyn , en maar zes in dat van den voorgaanden , komt my voor aïs een fyne onderfcheiding. De Baardjes , die 'er aan den Kop derZee-Scorpioe. een zyn, maaken wel het duidelykfte verfchil met de Knorhaanen uit. In dit geflagt zyn maar twee Soorten, een kleine en een groote, als volgt. (i) Zee-Scorpioen met Baardjes aan de Oogen en Neusgaten. Vin« (i) Scorpasna cirris ad Oculos Narefque. Syft. Nat.X. Gen* 137. Zeus cirris fupra Oculos & Nares. Muf. AL Fr. I. p. 68. Scorpxna pinnulis ad Oculos & Nares. Art. Gen, 47. Syn. 7s, Hasselc^. hm, 330. Scorpius minor & Scoïpxw "WiJLL. p. 331. KA.J. p. 142, DE ZEE-SC0RPI0ENEtf. 303 Vinnetjes by de Oogen en Neusgaten , hadt IV. Arteoi aan deezen toe^efchreven : Spiegelvifch ^FDEfaL- XXI met Baardjes boven de Oogen en Neusgaten , h00Fü- hadt Linnjeus hem 3 in de Befchryving des stuk. Kabinets van den Koning van Sweeden , gety- teld. .Die byhangzels onderfcheiden hem ge- noegzaam van onze vyfde Soort van Knorhaa- nen : doch het is zonderling , dat fommigen de- zeiven geenszins by de Oogen , anderen in 'c "geheel niet vinden (*). De Kop is , inzonder- heid op de Kieuwendekzels , zeer fterk ge- doomd ; gelyk de Heer Gronovius dit in een Voorwerp van den Heer Vosmaer , uit, den Atlantifchen Oceaan , waargenomen heeft ; 'c welk zeer naauwkeurig van hem befchreeven wordt (f). Zyn wel . Ed. heeft deeze beide Soorten thans betrokken tot het Geflagt der Baarfen 3 noe- mende deeze: Baars met éêne Rugvin , dm Kop Kuilagtig , gedoomd , óngefcbubd : den Bek onge- tneveld ; Baardjes aan de Oogen ^ aan de zyden van (*) In het onderfte Kaakebeen zyn veele kleine Baardje5 en in het bovenfte eenige weinigen. Ook fteekt een enkeld Baardje , van vooren , aan weerkanten van het Neusgat uit ; maar langs de Zylyn ziet men zéér veele kleine. Doch> daar is 'er geen. omtrent de Oogen. SEEA. Thef. III. p. 79. Tab IXVIII. N. 2. Ook wordt tot deezen, van den Keer Gronovius, betrokken die Vifch, weiken de lieer Klein genoemd heeft, Coryftion fordide fl ave f eens , unica, parum in- terrupta9 Pinna Dorfaii, Caput crebris Spinis borridum & ru- gofum , appendicibus carens : dat is 5 zonder Byhangzels. KLEIN. Mij. IV. p. 47. N. 13- (\) ZoöphyL Cron. Pafc. % p. 87* LDeel. VII. Stuk, 3 welken de Ouden tot Tegen* *fdrbi* gift van den Scorpioens - Steek opgegeven had* j^j'0 den , goed en door Ondervinding beveiligd stuk, waren. . i'Gt M I fc Te Rome wordt deeze $ die zelden zwaarder dan een Pond fchynt'te zyn5 Scrofanelló gehe- ten, Hy is donker vuilgeel van Kleur, mee bruine Vlakken , het Lyf gedekt met kleine Schubbetjes. In de Rugvin heeft Hasselqotst geteld 1 2 Stekelige of fcherpe en 9 zagte Straa- len; 16 in de Borftvinnen , 6 in de Buikvin- nen : in de Aarsvin 8 waar van 3 doornagtig * en 13 in de Staartvin. De Tellingen van de genen, die men in de Sweedfche Kabinetten vondt, verfchillen daar van weinig. (2) Zee - Scorpioen met Baardjes aan de Onder" rr, knak $crofae Deeze , dien de Heer Gronóvius thans noemt 1 Baars met eene Rugvin, den Kop Kuilagtig, ge* doomd , ongefchubd ; de Staart gerond ; de tip van de Onderkaak met twee Baardjes gekneveld: heec by de Ouden eigentlyk Scorpius , daar de voor* gaande Scorpides of Scorpana, of kleine Scorpioen* getytekl wordt. Deezen noemen de Vifcbu VCr- fa) Scorpsena cims ad labium inferius. Syft. Nat. X, Scorpaena tota rubens ? cirris plurimis ad Os. Art. Gen. 47* Byn. 76. Scorpacna Capite cavernofo, cirris geminis in Maxil- ja inferiore? Gron. Muf. 1. N. io»f Scorpius major, Will. p. 331. Raj. p. Hz. X, Deel. VII. Stuk. V 3od Beicrrminc va» IV. verkoopers te Rome Scrofano , en daarom geeft Afdeel. Linn^us, miffchien, 'er den bynaam aan van Hoofd Scrofa>dat een Zeug, en aan de andere dien van stuk* ' Poreus, dat een Mannetjes Varken of Beer be- tekent. De ruige Vertooning , die zy maaken, zal mooglyk aanleiding daar toe gegeven heb- ben. Deeze wordt te Marfeille Scorpena gehe- ten. Men agt den kleinen, op ver na , zo ge- zond niet tot Spyze , als den grooten , die ook menigvuldig voorkomt in de Middellandfche Zee. Deeze Soort van Zee- Scorpïoen is van de voorgaande, daar in, zo men aanmerkt (*)5 verfchillende: i. Dat hy drie- of viermaal zo groot : 2. Dat hy geheel rood of rosagtig zy , maar gefprenkeld met zwarte Vlakken : 3. Dat hy veele Vezels of Baardjes heeft , voorname- lyk aan de Onderkaak , die den voorgaanden ontbreeken, en fommigen ook aan de Boven- kaak. 4. Dat de Kleur van de Lever hooger zy en bykans Saffraangeel: 5, Dat de Kieu- wendekzels, a#n de hoeken, met Stekels be- zet zyn. Omtrent de inwendige deelen wordt geen verfchil gevonden. Noorfche ik vind roy , met den Heer Pontoppidans * figrgg - Ülk geneigd om te denken , dat de Vifch , die in Noorwegen Ulk of Zee-Ulk wordt geheten, en aldaar wel twee Ellen lang valt, deeze groote Zee - Scorpioen zy. „ Het grootfte en aan- zien de Zee-SchorpjoekSKi 3°? ^ zienlykfte , of eigentlyk het haatelykfte [en Wl „ affchuwlykfte] daar aan (zege deze Biffchop) AfD££ü* y is de Kop , wiens Smoel wel de wydcö |toöftn p heeft van een half Elle; weshalve fommu stuk* 5, gen hem Wydfmoel [of Gaapert] heeten* » en die zelfde naam wordt overdragtig töege- „ paft op fommige Menfchen , die met een op- 5> gefperden Mond loopen. Aan het Lyf «, dal ±, roodagtig is. heeft hy kleine Schubben , by- kans als de Slangen. \ Langs de Rug ftaat eeii X9 fterke Vin, met fcheïpe takken. Het ee- nigfte 5 dat men van deezen Vifch gebruikt 5 te n de Lever * die goede Thraan geeft, Hy is 5, zeer gulzig 3 verflindende niet alleen andere VifTchen , van byna gelyke grootte als hy 5> zelf is , maar ook verfcheiderley Zee - Vo- ,3 gels , inzonderheid Strand - Meeuwen en Tei« » ften >' (*> Op deeze Zee - Scorpioenen laat de Heer Èét&Éfifaê Gromoviüs de befchry ving volgen van een Ooftindifchen Vifch, Ikan Sowanggi Bezar, of de groote Tover - Vifch , by Valeistyn gety- teld, hem door den Heer Vosmaer medege* deeld. Denzelven noemt zyn Ed. Ongefchübde Baars , met ééne Vin op de Rug 9 den Kop KuiU agtig en Knobbelig. In deszelfs Rugvin heeft deezc (*) Mtutl$$ï% battBojta, II. Th. p.^ot, Teiften , denk ik , zullen een foort van Fuuten of dergelyke Zee-Duikers zyn , die wel meeft Moot ftaan voor de aanval* kn van den Vifch , terwyl zy duikelen. hDJLLL. VIL Stuk* V & go8 Beschryvinc van IV. deeze Heer iets byzonders aangetekend ; 't welk Afdeel. joor nog nooit, in eenige andere Vifch, H^ofd waar8enomen was- Van ^e ruime Huid , naame_ stuk. lyk,die de Beentjes der Rugvin bekleedt , over* ipreid met Eeltagtige knobbeltjes , wordt het gedeelte , dat de dertien voorften bedekt, naar de tippen der Beentjes toe verbreed , uitgefpreid, en gaat over tot eene gelobde Kam. 't Getal der Beentjes, in de Rugvin , was 20, in de Borftvinnen 15, in de Buikvinnen 6, inde Aarsvin 9, en 14 in de Staartvin. Van die der Rugvin waren 13 fcherp of Doornagtig. Dit komt nagenoeg met de Tellingen van den Zee- Scorpioen overeen. Kaapfche. Een andere Scorpcena , dieGRONovius noemt: Baars met ééne Rugvin; den Kop wederzyds, bo- ven de Oogen , viertandig : de Dekzels met twee Stekels gefcbubd: de Staart egaal: fehynt mer. kelyk , in de Telling , met den voorgaanden te verfchillen. In de Rugvin waren ^Beentjes, waar van 14 ftyf en fcherp : in de Borftvinnen 18; in die van den Buik 6, waar onder één ge. doornd : in de Aarsvin 9 , van welken drie ftyf en fcherp; in de Staartvin 12 Beentjes. Zeer naa komt deeze, in het getal en de gefteltheid van de Beentjes of Straalen der Vinnen, met on- zen eerften kleinen Zee • Scorpioen , overeen. Men vindt hem in Zee, by de Kaap der Goe« de Hope. XII). de Spiegel vuscHEN. 309 Afdeel. XXII. HOOFDSTUK. XXII. Hoo.d- Befcbryving van 't Geflagt ^rSpiEGSLvisscHEN, STUK% waar toe de Wejlindifche Zilver-yifchjes , en de Zonne-Vifch , anders ook Smid genaamd , betrokken zyn. De naam van Zeus , op dit Geflagt toegepaft, Naam. was by de Grieken den Opperden der Heidenfche Godheden eigen. Pliniüs heeft denzei ven, zonder te melden, om wat reden, aan dergelyk een Vifch gegeven* Ik geef aan dit Geflagt den naam van Spiegel visschen, welken fommigen inderdaad voeren , en de eer- de Soorten verdienen dien te regt. Volgens Linn^us beftaan de Kenmerken , in Kenmerken* een op Zyde platten , van vooren fteilen Kop : de Bovenlip met een dwars Vlies gewelfd : de Tong Elsvormig. Het Kieuwenvlies heeft ze- ven Loodregte Straalen, waar van de onderfte dwars loop.t. Het Lyf is famengedrukt of plat op zyde. 't Gemelde dwarfe Vlies dient , zo de Heer Gronoviüs verzekert , om de Boven- kaak, welke deeze VilTchen naar welgevallen uitfleeken en inhaalen kunnen , te verbergen. Zyn Ed. merkt aan , dat zodanig een Vlies ook in deBaarfen, Spaaren en andere Geflagten te vinden, en derhalve t'onregt voor een onder- fcheidend Kenmerk opgegeven zy : weshalve van hem, de Bek aan de tip des Kops, en zeer I. DsEiL. vu. stuk, V 3 kleine 3io Beschryving va» IV, kleine Tandjes ? te hebben, in de plaats gefield Afpebl' wordt Q*% XXII Hoofd- 'l Geta! der Soorten , welken Linnjeus op- si uk. geeft , is vier , waar onder de Weftindifche Zilvervifchjes en onze Zonne-Vifch behooren. i. CO Spiegehifch met een gevorkte Staart , en Xil^ervü?hje. ?en neerleggende Graat vaar de Aarsvin. Onze Autheur betrekt hier toe het ongefchub- de Zilverkleurige Ruïtvifchje , van Browne op Jamaika waargenomen , met alle de Vinnen kort. Het Voorwerp , dat door dien Heer, in de Befchryving van het Kabinet zyner Koning- lyk Sweedfche Majefteit , afgebeeld is , hadt tweeGraaten agter de Navel; en fcheen, dus, eenigermaate overeen te komen met dat van Seba , genaamd Zilververwige Cbatodon (*); verfchillende ten minite , door de kortheid der Vinnen , van de volgende Soort. Het is Ruitag* tig van figuur, gelyk de gewoone Weftindifche Zilvervifchj-es ,en Zilveragtig van Kleur, 't Ge- tal der Straalen, in de Vinnen , veifphilt weinig niet dat van 't volgends. (2) Spie (*) ZoopbyL Gron. Fafc. I. p. 96. (i) Zeus Canda bifiirca , Spfffa ante Pinnam Am decum- bente. Syft. Nat. X. Gen. 138. Rhomboida^ alepidota, Ar- gentea, Pinnis omnibus brevibus. Brown. Jam. 454. Zeus Criuda bifurca. Muf. Ad. Fr. I. p. 66. Tab. XXXI. %. 9. (*) Chxtodou quadratus, Argentei coloris , aculeis duobus brevibus loco Pinnanim Ventralium prazditus. Ses. T6ef.HU de Spiegelvisschen. 311 (2) Spiegelvifcb met de tiende Straal van de IV. Rugvin, en de tweede van de Aarsvin 9 lan* ^FDEEL* ger dan het Lyf. STUK De langheid van twee Straalen of Beentjes ' der Vinnen , is het Soortelyk Kenmerk van dit Gallus, > v>_ } . , \ ^ • . Maanvifchje» Vilchje, t welk van de Braliliaanen Abucatuja en van de Portugeezen, in Brafil, Peixe Gallo of Haanvifchje geheeten worde. Ikan Kapelle is een Ooftindifche naam , welken Ruisch ge- bruikt , en Valentyn fchynt 'er , onder den naam van Ikan btitoe Jang Maba afing , gewag van te maaken. De naam van Lune of Maan wordt 'er door du Tertre , in de befchryving der Voor-Eilanden van Amerika , niet onaartig aan gegeven : weshalve wy het Maanvifcbje noe- men. Gemeenlyk worden zy Zilvervifchjes ge- heten , en deeze naam voegt hun immer zo wel , als aan die van de voorgaande Soort. Zie hier de Befchryving , welke de Heer Grono- vius ons van zulk een, uit de Verzameling van den Heer Vosmaer 5 geeft. Hetzelve heeft Lyf en Kop dun en perpen- diculaaar breed ; de Rug en Buik zeer fcherp ; de Bovenkaak een weinig korter dan de Onder- kaak : naauwlyks zigtbaare Tandjes in de beide Kaa- (1) Zeus radio Dorfali dccimo , Analique fecundo , Cor- pore longioribus. Syft. Nat. X. Zeus Cauda bifurca. Art. Gen. 35. Syn. 72. GRON. Muf. I. N. 108. Rhomboida ma- jor alepidota , radiis anterioribus Pinna: Dorfalis &Anilongis- fimis. BROWN. Jam. 4.55. Abucatuja. MARCGR. Eraf, xtfi, LDm. vil. Stuk. V 4 312 Beschryving vak IV. Kaaken: het Lyf glinfierend Zilverkleur ; de Afdeel, gydftreep krom , naar de Rug geboogen ; eene HooF^i Rugvin, van 31 Beentjes, van welken de ne- stuk. gen voorften Doornagtig fcherp , de overigen Maanvijchj(. zagt. Van deeze laatttcn is het eerde als een Bórftel uitgerekt: de overigen zynveel korter: de Borftvinnen lang : uit 20 Beentjes beftaan* de ; de Buikvinnen zeer lang en zwartagtig, van 6 Beentjes.. De Aarsvin heeft 20 Beentjes, waar van het eerfte alleen fcherp en ftyf is, de overigen zyn zagt en flap, en het eerfte van deeze laatften is als tot een Borftel verlangd, even als dat Beentje van de Rugvin. De Staart is breed en zeer wyd gevorkt , hebbende 17 lang- agtigê Beentjes. De Buik, tuffchen de Aars- en Buikvinnen , beftaat uit een enkel dun en fcherp Been. pi. lxi. Ik vind aangemerkt, dat het een fmaakelyk 6- Eeten zy , in de Weftindiën. Ook moeten 'er van taamelyke grootte voorkomen, in welken de Rug dikagtig is. Ik heb 'er een van twee Dui- men breed en drie Duimen lang , behalve deStaart; naar *t welke de Afbeelding is gemaakt. In 't ' zelve is de Rug byna een vierde Duims dik: de Straalen van de voorfte Rugvin zyn nagenoeg twee Duimen , die van de Buikvinnen merke. lyk langer dan de voorfte Beentjes van de Aars. vin. Deeze laatfle Vin heeft 19 , de Borft- vinnen 20 Beentjes: de anderen heb ik niet geteld, (3) Spis. DE SPIECELVISS CHEN. 313 (3) Spiegelvifch met een geronde Staart > de iv. Zyden in '$ midden bruin geoogd. Afdeel» XX1L Deeze is de Faber of Zee • Smid , en Gallus Hoofd* marinus of Zee- Haan der Ouden, van fommi- STÜK' gen St. Pïeters Vifch genoemd ; als of de ronde Faber. Vlak , op zyne platte Zyden , den Stater ver- Zonne-vifch beeldde, dien de Apoftel Petrus in de Bek van den Vifch vondt, welke door hem, op 's Hei- lands bevel den Hoek in Zee werpende, mee den Hengel werdt opgehaald. Wegens die zelfde Vlak wordt hy , van de Katwykers , Zonne - Vifch geheten , zegt Gronoviüs. In veele deelen van Italië noemt men hem, nog hedendaags, Pe fee fan Pietro, Citula en Rotula } in Dalmatie Fabro; \ welk de Ingezetenen af- leiden van de bmids Werktuigen , die hy aan 't Lyf fchynt te hebben, doch anderen oordeelen het afkomftig van de Koperagtige Kleur: wes* halve de Grieken hem x*A&€i/? noemden, Dus geeven de Franfchen 'er , nog heden , den naam van Dorée, dat is vergulde Vifch aan, zo wel als de Engelfchen, en de Spanjaarden noemen hem Gal Het is een by uitftek breede Vifch, met het Lyf zeer plat, overal even dik, en dus naar een (3) Zeus Caud4 rotundata, Lateribus mediïs Ocello fufco* Syft. Nat. X. Zeus Ventre aculeato, Cauda in extremo cirri- , nau. Art. Gen. 50. Syn. 78. Zeus Ventre aculeato, Caudi xotundata. Muf Ad. Frid. I. p. 67. Tab. XXXI. %. ia Gron. Muf I. N. 107. Faber five Gallus marinus. Wxll> JPifc. p. .294. RAJ. Fifc, p. 99. I. Deel. VIL Stuk, V 5 314 BESCHRy VING VAN een Schol gelykende : doch niet op zyn plat Afdeel, zwemmencje gelyk zodanige Viffchen, en daar- XXII Hoofd. om 00^ D*ct toc de P^atvi^chen behooren- stuk» de. Den Kop heeft hy zeer groot , met een Zeme-n/cb. vreezelyk wyde gaaping van den Bek : de Oo* gen zyn groot , met wyde Appelen en geele Krin- gen ; de Neusgaten ftaan digt aan de Oo- geti. De Zyden zyn Olyf kleur , met witagtig blaauw verfcheidelyk befprengd of gemengeld, In 't midden van ieder Zyde vertoont zig een ronde zwarte Vlak, ter grootte van een Zefl> half. De Vifch heeft kleineSchubben,kleineTand- jes, en bovendien ruuwe Beentjes in de Keeh Op de Rug zyn twee Vinnen , waar van de voorde 10 Beentjes heeft , die ftyf zyn , mee flappe Straalen daar nevens, die verder uitloo- pen met het Vlies , 't welk aan deeze Vin de gedaante van een Zeiiïen geeft. De agterfte Rugvin heeft 24 , buigzaame , Kraakbeenige Straalen , waar van de twaalfde de langde is. De Staartvin, uit 15 takkige Beentjes beftaan- de, heeft eenen ronden Omtrek aan 'tend. De Borftvinnen hebben ieder 14 Scraalen, de Buik- vinnen 7; zynde daar van de eerfte of voor- lykfte ftyf, Beenig en Graatig, de andere zes Kraakbeenig en buigzaam. De voorfte Aars. vin heeft 4 ftyve, de agterfte 22 flappe Straa- len. Voorts zyn 'er aan den wortel der Rug* en Aarsvinnen, wederzyds, zekere Doorntjes, aan dien der voorden enkeld, aan dien der ag- terften dubbeld z ook vindt mea twee ryën Doorn. DE SriEGELVISSCHEN. 315 Doorntjes, die van de Kieuwen naar de Buik- IV. vinnen , en verder naar de Aarsvin , langs de AFDEEr* fcherpte van den Buik , zig uitftrekken ; en hoofd- verfcheide Stekels agter aan den Kop. stuk. Met deeze Befchry ving der Geftalte , uit het **Sk>W Werk van Willoüghby ontleend , komt nage- noeg overeen die van den Heer Gronoviüs, door wien de Zonne-Vifch aldus befchreeven wordt (*). Het Lyf is hooger dan breed, breed, ovaal en zeer plat; met kleine Schub* betjes gedekt ; aan de Wortels der Rug- en Aarsvinnen met tweepuntige Stekels gewapend, aan den Buik geharnaft met uitermaate harde Doornagtige Schubben , en op 't midden der Zyden met een ronde zwarte Vlak getekend. De Zydftreep is zeer gekromd en komü digt aan de Rug met haare kromte , (trekkende van den Kop byna tot aan de Staart, en dan regt in de Staart voortloopende. De Kop groot, wanftaltig ; met den Bek aan de tip ; de On- derkaak veel langer dan de Bovenkaak , en klei- ne Tandjes in beiden. De voorfte Rugvin is groot en zeer Vezelagtig , beftaande uit io driehoekige zeer fcherpe Beentjes , met een zwart Vlies aan een verknogt : de tweede heeft 20 of 21 weerlooze flappe Beentjes. Zy ftrekt zig van de voorfte tot aan de Staart uit. Dfc Borfivinnen hebbeq 13 enkelde Beentjes , de Buikvinnen 7 , waar van de voorden Doorn. agtig (*) Muf. Ichtk. Tom. I. p. 4.7, I.D££jl. Vil. Stuk. 3*5 BXSCHR YVUG VAN IV. agtig zyn. Deeze laat den zyn onder de Keel, Afdeel. Vigeer aan den Bek dan de Borftvinnen , ge- Hmfd Plaatft' ^e voorfte Aarsvin , digt agter de Na- stuk. vel, die in 't midden des Lighaamsis, beftaat fonne-n/cLuit 4 ftyve gedoomde, driehoekige Beentjes, met een zwart Vlies te famen gevoegd : de ag- terfl:e,die zig tot aan de Staart uitftrekt, heeft 22 enkelde, weerlooze en flappe Beentjes: de Staartvin , rond van omtrek en groot , heeft 1 4 getakte Straalen (*> Gebruik. By de Ontleding werdt de Rob vol Smelten gevonden. Men heeft 'er gezien van zeven- tien Duimen lang en zeven Duimen breed. Aan de Kuften van Engeland niet alleen, maar ook in de Noordzee, wordt hy dikwils gevangen, zo wel als in andere deelen van den Oceaan» Men telt hem onder dé eetbaare niet alleen, maar onder de fmaakelyke en gezonde Viflchen- Salvianüs verhaalt , dat de Zonnevifch, van wegen de dunheid desLighaams niet wel gebraden kunnende worden ; 't zy gebakken en met Ver- juis en Oranje-Appelen Sap beiprengd , of in half Wyn en Water gezooden , en dan met Olie, Zont en Speceryën toegemaakt, voorge» zet worde, Aldrovandüs zegt, dat men hem in de Kriften Kerken plagt op te hangen; waar. fchynlyk wegens die fchoone Vlakken op de Zy- (*) In een verfche Zonna-Vifch van ons Strand, die io duimen lang is en Goudkleurig ; my door den Heer W. VAN der Meulen bezorgd, vind ik ailes nagenoeg met deeze Be- fchryving overeenkonirtlg. de Spiegelvisschen. 317 Zyden , welke de indrukzels zouden zyn der IV# Vingeren van St. Kriftoffel : weshalve men hem Afdeel. XXII ook St, Kriftoffels- , zo wel als St. Pieccrs- Vifch, hoofd- genoemd heeft, stuk. Ik geef hier de Afbeelding van een Zonne- ^ L*u Vifch , welke my door den Heer Doktor van Hagen, uit zyne Verzameling van Natuurlyke Zeldzaamheden , daar toe verleend is (*). Die Voorwerp heeft de langte van vyf en de breed- te van drie Duimen. Zo veel ik door het Glas heen kan oordeelen , komt hetzelve naad met de voorgaande Befchryving overeen ; hoewel de Vifch niet Olyf- , maar wit of Zilverkleur is, roodagtig aan den Kop of Rug, gelyk de vol- gende , tot welke Soort ik hem egter niet heb kunnen brengen. (4) Spiegelvifcb met een gelyke Staart, bet Lyf nr. roodagtig. Zee-Zwyn* Men houdt deezen voor den Aper van Ron- jdeletiüs , dus genaamd , om dat hy op de Rug als Varkens Borftels draagt en lang van Snoet is , of met den Bek opwaards geboogen : ge- (*) Zulks was te meer noodig , om dat men in een on<* jarigs uitgekomen Werk de Mola van Salvianus , die fbm- tyds de Maan (Luna) en van de Engelfchcn the Sunfish ge- heten wordt, met onzen Zonne- Vifch zodanig verward ziet, dat niemand in ftaat is, om eenig denkbeeld daar van op te maaken >• terwyl de Befchryving ni«t het minfte met de Af- beelding ltrookt. (+) Zeus Canda aequali , Corpore mbente. Syft. Nat. X Zeus Cauda aequali totus rubens , Roftro refiexo. Art. Gen» jo. Syn. 78. Aper Authotum. WlLL. p. 296. RAJ. p. $9* I, DF.EL. VH. STUK. tó 3l8 BESCHRlVING VAN IV. gelyk Artedi zegt : weshalve ik hem Zee- Afdeel. Zwyn noem. Te Genua wordt hy Strivale, Hoofd te ^ome ^ioncio geheeten. Hy onthoudt zig stuk. naby den Grond der Zee , en wordt daarom zelden als na een fterke beroering der Wate- ren , door Stormwinden , gevangen. Of het de YLcc7r%os der Ouden zy , die een knorrend Geluid maakte, fchynt zeer twyfelagtig. Dit Vifchje is ongelyk kleinder dan de Zonnevifch 5 doch van de zelfde Geftalte. Nooit hebben wy het grooter gezien dan vier Duimen , zegt Willoughby. De Kleur is rood ; het Lyf bekleed met Schubben , die ruig of Hairig gerand zyn, en daarom ruuw op 't Gevoel : de Bek fcherp een weinig opwaards geboogen : de Staart geenszins gevorkt , aan 't end hoogrood. Twee Rugvinnen zyn 'er , waar van de voorfte 9 ftyve, fterke Stekels heeft; de agterfte 23 flappe Beentjes. De Borftvin- nen hebben 14 Kraakbeenige Straalen, de Buik- vinnen 6, waar onder één ftyf en fcherp: de Aars vin 26 , van welken de drie voorften kortft en Doornagtig. Het wordt, aan de Engelfche Kuft , of niet gevangen of wegens zyne kieia- beid van de VilTchers weg gefmeeten. XXIII. HOOFD- DE P L A ï V IS S C H E N, 3l§ Afdeel. XXIII. HOOFDSTUK. XXIH. HOOFD, Befchryving van 't Geflagt der Platvisschen s stuk, oMflr de gewoone FAtropifcbe, Schol, Both , Tong, Schar, de Heilboth, Tarboth, Griet, Kaan , benevens de Scharretong , en veele uit* heemfche , onder welken eenigen aartig gejlippeld en geftreept zyn» TP^e Geflagtnaam van Platvisschen kan met «fort* zeer veel regt gegeven worden aan die $ welken men, in de oude Verdeeling, door hun. ne Platheid onderfcheidde , en Platte ViJJchen * * JFJfcf noemde, gelyk wy gezien hebben (*). Het is ***** tevens de gewoone naam van dezelven , zo on- der 't Gemeen, als by dc Luiden, die met Vifch te vangen en tc verkoopen hunne Kofi- winning betragtenB Van de Hedendaagfchen worden zy begreepen onder den Griekfchen Geflagtnaam Pleur meEtes , die van het zwem» men op de Zyde, of liever van het voortgaan door de beweeging der Vinnen , waar mede hunne Zyden bekleed zyn , afkomflig zal zyo. De f*l Blad. 64. Het is daarom , myns oordeels, zeer dub- belzinnig en oneigen, de Viflchen, die Pia*ioplatei genoemd worden , om dat zy breeder dan hoog van Lyf zyn , Plat te heeten , en , in tegenftelling daar van, de Catbetoplatei, die hoogcr zyn dan breed, RANK. Een klein, en naauw- lyks op 't oog gewaarwordelyk verfchil , zou dus een Vifch van rank, plat, en van plat, rank maaken. Wy zien, in- derdaad, dat de Ouden naauwkeuriger en bepaalder gcweeft zyn in hunne onderfcheidende Benaamingen. *,DE£L. VIL STUK, 3*0 Bëschryvinö van IV. De Heer Klein, evenwel, heefc deeze Vis- Afdeeu fc{ieD 5y ^ voorheen gebruiklyke Soortnaamen, yvirr J * Hoofd- van ^aÏÏer9 ^olea ? Rbombus , enz. onderfchei- stuk. den. Kenmerken. £)e Platviffchen verfchillen van alle anderen, door de beide Oogen te hebben op de eece zyde van den Kop , en het Lyf aan de eene kant, die de bovenfte is, gekleurd, aan de an- dere bleek of witagtig; als ook door fcheef te zwemmen. Hier voegt Linn^eüs by, dat zy in het Kieuwen - Vlies van vier tot zeven Straa- len hebben; doch de Heer Gronoviüs merkt aan , dat hy nimmer dit getal van Beentjes daar in heeft kunnen vinden : fchryvende 'er zes aan deeze VilTchen toe , door welken het Kieuwen- Vlies , dat onder de Dekzelen bedekt is , we- derzyds geftevigd wordt; indien ik zynEd. wel begryp (*> *ï Gaat vaft, (zoo hy aanmerkt), dat de witagtige of bleeke Zyde altoos zonder Oogen zy : doch men kan niet zeggen > dat die Zyde altyd de zelfde is ; dewyl 'er de Na- tuur fomtyds in fpeelt. Nog minder algemeen fchynt my het Kenmerk te zyn , dat de ééne Zyde altoos bont zyn zoude. De Navel is zeer digt aan den Kop. soorten, Veele Soorten die ons bekend zyn , en zeer menigvuldig gegeten worden, ja byna het ge- heele Jaar aan onze Markten komen, zyn 'er on- (*) Metnbrana Branchioftega lub Opereulis conte&a OIÏÏ- culis fufTulta utrimque fex, ZvophyL Grot» F afe. I. p. 72» DE P L A T V I S 8 C H E N, 32I zefiien van Linnjeüs begreepen. Van deeze IV. hebben de twaalf eerden de Oogen aan de reg- j * ter, de vier overigen aan de flinker Zyde (*). hoofo1 Gronovius heeft tien Soorten van Pleuroneftes stuk. aangetekend* (1) Platvifch met de Oogen aan de ngter Zyde > i* iru$a bet Lyf glad en geene Borjlvinnen. inaam- Uit het voor eenige Jaaren uitgegeven Werk van dien Heer is deeze Surinaamfche Platvifch * ^ door onzen Autheur , in zyn Samenftel ge* bragt. Dezelve heeft het Lighaam Ovaal, aaa de regter Zyde met kleine zwarte dwarsftreep- jes getekend: den Kop aan de flinker Zyde zeer gebaard; de Zydftreepisregt: de Rugvin, Joopende van den Kop tot aan de Staart , heefc 60 Straalen; de Buikvinnen hebben 'er vier. Deeze (taan onder aan den Buik , kort voor de Aarsvin , die 40 Beentjes heeft, en de Staart 16 takkige. De Vinnen zyn aan de regter Zy- de bruin, aan de flinker Zyde witagtig. De geheele langte was zes, de breedte drie Dui- men en een half. Men vangt deezen Vifch ia de Rivier van Suriname. (2) Plfo* (*) Onze Autheur heeft hier den algemeenen Regel ge- volgd, zonder op eenige fpeclingen der Natuur, die ook wel eens de witte Zyde bont maaken, agt te geevcn. (1) Fleuroneófces Oculis dextris , Corpore glabro , Pinnis peótoralibus nullis. Syft. Nat. X. Gen. 13?* Grqn. jiuf X» h Deel. VII, Stuk, X gaa Bes chry ving va» IV. (2) Platvifch met de Oogen aan de regter^ ^XUL Zyde 9 het Lyf ruuw 1 de ïïor$vinnm als Hoofd- Draaden. STUK» 11. Een omftandige Befchry ving van deezen , die Tr^^%-van ,t Eiland Amboina,in Ooftindie, herkomftig Ambonfche. js ^ worcjt \n \ Werk van Arteoi gevonden. Dewyl Linn^eüs de Borftvinnen Vingers noemt , ziet men klaar de Afleiding van den Griekfchen Naam. De Kleur is, aan de ge- oogde Zyde* donker grys of bruin, met donkerer Vlakken als gefprenkeld ; aan de andere Zyde witagtig gry s. De Rugvin befiond uit ongevaar 53 Been* tjes, de Borftvinnen, die naauwlyks zigtbaar zyn, hebben 'er 4 , de Buikvinnen 5, de Aars- vin 43 , de Staart 16. De middelde munten, in de twee laatfte Vinnen , door hunne langte uit* Het Voorwerp was flegts derdhalf Duim lang en één Duim breed. IH Platvifch met de Oogen ami de r egt er Zy~ Lineatus, de , en zeven d%mtïe Zydfiréeben* Geftreepte, J J J 1 Met (2) Pleurone&es Oculis dextris 9 Corpora aipero , Pinnis Pe&oralibus Pililormibits. Syft. Nat. x. Pleurone&es asper canefcens , Pinnis lateralibus vix confpicuis. Art. Gen. ig., Syn. 3 3. Sf>ect 60. (i) PJeurone&es Oculis dextris , Lineis lateralibus feptem transverfis. Syft. Nat. X. Pleurone&es fuscus fubrotundus gla- ber, lineis feptem nigris transverfalibus intcr Pinnam Peóïora- lem & Caudam. BROWN. Jam. 4.4.5. Pafler lineis transverfis notatus. SLOAN. Jam. II. p. 277. T. 246. f. 2. RAJ. Pifc* ï$j. Pleurone&es oblongo-oyatus , Oris latere albo cirrolö * Maxilla fiiperiore brevioie, f'mnh Pe&oralibus nullis. Zoapbt Qrm. Fafc. ï, N. 250* DE P L A T V I S S C H E K. 323 N'e- regt kan men deezen de Gejlreepte Plat- vifch noemen , alzo hy zeven zwarte Screenen Afüee 'XXfïf overdwars hetfc, tuffchen de Borftvin en de ^opp" .Staart, naar 't gene Brown aanmerkt. Sloane stuk. Jiadc hem fiegts genoemd de Jamaikafcbe Schol met dwars - Screepen getekend. Klein hadt hem gecyteld Rhombotides met zes Streepen overdwars, die de kromme Zydftreép verdeden. Grokovius betrekt deezen tot zyne voorgaan- de Soort 5 onder den naam van langwerpig O- vaale Platvifch, met de witte Zyde van den Bek gebaard , de Bovenkaak kortft en geend Borft vinnen. In de Ambonfche was de Bo« venkaak, met den Bek digt, wat langer dan de Onderkaak. 00 Platvifch met de Oogen aan de regter Zy- in witte Kringen fiaan , ge - oogd. De gemelde plekken, naai* die van den Zon- ne- Vifch gdy kende, gaven aanleiding tot dee- zen Bynaam. De Rugvin, welke 66 Straalen heeft, is geplooid: de Borflvinnen hebben ie- der 3 , de Buikvinnen 6 Beentjes; in de Aars- vin zyn jfr 55, in de Staart, die zwart ge* bandeerd is, 14. Men vindt deezen Platvifch in Suriname. (4) rleurone&es Oculis dextxis , Corpore Ocellis 4. mk 1(5) Plat- jïidibus albis. Syfl. Nat. X» I,Dï£L. VIL Stuk, X % 324 Beschrtving van IV. C5) Plcitvifch met de Oogen aan de regter Zy* Afdeel» de, het Lyf met Stippen en halve Oogjes , die Hoofd* blaamv zyn , gefprenkeld. , stuk. Maanvormige en geftippelde Tong worde Lunatus. deeze van Catesby , in zyne Befchryving der Maanvormi- NatuuriykeHiflorie vanKarolina, getyteld. De zelve onthoudt zig, derhalve, in Noord- Ame- rika. (6) Platvifcb met de Oogen aan de regter Zy- Mppogbi- de, het geheele Lyf glad. HeÜborh. Deeze is een der bekendlten , hoewel gantfeh niet de gemeende en als de Reus onder de Platviffchen. Men heeft hem, weleer, Hip* poglojjus of Btiglojjus getyteld ; het zy om dat de Geftalte naar die van een Paarde- of Offen- Tong gelykt ; of liever , naar ik my ver- beeld , om dat hy in grootte zo byfter uitmunt by de Viflchen van dit Geflagt. Van Charle- ton wordt hy genoemd Brittannifche Schol,- en de Gedaante zweemt , inderdaad, meer naar die van een Schol of Both, dan van een Ton* ge. De Engelfchen , in 't Zuider deel , noe- men ($) Pleuroneftes Oculis dextris, pun&is Ocellisque dimi- diatis cosruleis fparfis. Syft. Nat. X. Solea lunata & pun&a* ta. CATESB. Car. II. p. 27. T. 27. (ó) Pleurone&es Oculis dextris , Corpore toto glabro, Faun. Suec 302. Pleurone&es Oculis a dextra, totus glaber. ART. Ge*, jj. Syn. 31. GRON. Muf. II. n. \s%. Zöoph. Gron. Fafc. I. N. 247. Hippoglofïus Rondeletii. Raj. p. 33. Will. p. 99. Pafler Brittannicus Charl. Onom. N*t. Ihfl. von Norw. Tab, ad p, 2+7. ic, opt. di Plat vis«chen. 3*J men hem Holybut of Heilige Both (waar van IV. om Heilbolb zal afkomftig zyn); ook welHtf. Afdeec" XXIII hut: die van de Noordelyke deelen, merken ^00FD1 hec als een groote Soort van Tarboch aan. In stuk. Sweeden heet men hem Halgfiundra > in Dee- ******* nemarken Helle - Flynder. „ De Hippoglojfus van Rondeletius en Ges- 5, nerüs (zegt de Heer Pontoppidass), die 3, anders ook , [in Noorwegen] , Queite ea 3, fomtyds Styving genoemd wordt , zweemt 3, naar een Both, zynde aan de ééne Zyde wit, „ aan de andere donker cn de Oogen aan de „ ééne Zyde hebbende ; niet wederzyds ge- 33 lyk andere Viflchen. Hoe aanzienlyk groot „ hy zy , is daar uit te befluken , dat hy een / 33 groote Boot geheel bedekken kan , en dat 'er 3, een geheele, ja wel anderhalve Ton vol ge* „ maakt worde met zyn vette Vleefch , wan- „ neer men 't zelve aan Stukken fnydt en in 't 3, Zout legt. Hy leeft van anderen Vifch , 3, inzonderheid van Krabben en Snottolfen. ,3 By gebrek van Voedzel eet de een den an- 33 deren de Staart van 't Lyf , gelyk men dik- ,3 wils gezien heeft. Hoe de Adelaar door hem „ bedroogenen naar de diepte gefleept worde, „ hebben wy te vooren aangetekend (*)." „ De Heilboth heeft , in zyne Staart , zo Vangft> „ veel kragt, dat de Viflchers zorg moeten „ draagen , dat de Vifch daar mede niet aan de „ bo. (*) Zie het IV. Stuk deezer Natuur fake Wftem , L Deel. VII. Stvvl. X 3 32Ö BESeHRYVIKC VAK IV. 39 bovenkant van de Schuit kome, anders zou Afdeel. w »er de Boeiplank ligt afflaan , of zelfs XXI1I? ^et Vaartuig omver fmyten kunnen. Zy ko- stuk. 35 nien wel, öp zekere tyden, nevens anderen ifópfö^ n Vifch onder 't Land , inzonderheid in 'c Voor- „ jaar ; doch worden , met en benevens de „ Leng, voornaamelyk gevangen op Star* Eg- 9i gm, 't welk een Zandbank is, die, voorde s, Scheefen heen <, langs het Noorfche Strand \ 3, loopt. Men vangtze aldaar door middel van ?, het Gangvaad , dat is een menigte van lange ^ Touwen , die ieder in 't byzonder met een 5, groote Hoek voorzien zyn , en op de Grond s, zig uitbreiden , doch naar boven toe allen w in een Hoofdtouw famenloopen, welks end „ door een dry vendePlank of Boey wordt aan- 3, geweezen. Wanneer dit Gangmad een Nagt in % Water is uitgezet geweeft, heeft n men hope, om 's morgens drie, vier of vyf, s, van deeze groote Viflchen daar mede op te ^ haaien* De Stukken van een Snottolf , in- „ dien men die heeft , worden gemeenlyk * „ voor Aas, aan den Hoek geflagen." Gebruik, „ Behalve het gene dat van de Heilbotheö %, in 't Zout gelegd wordt, fnydt men van de „ vette Vinnen de bekende Raf9 en van hec 9, Vleefch de Rekel > die inzonderheid van An- „ denaes en Tromefen in Noordland herwaards 5, naar Bergen gebragt en dan van hier verder 3, vervoerd wordt. De Franfchen , die onder „ Terrencuf begonnen hebben Heilbothen te van* DE PUT VISSCHEN, 327 , vangen, welken zy Flaitans noemen , ver- TV. liaan de Konfl: ook, om Raf en Rekel te maa- Afdjeei* „ ken. Men is met deezen Vangfl: niet langer ^oofd 5, gewoon aan te houden, dan tot St. Jan: de- stuk.' „ wyl de groote Vettigheid van deezen Vifch a^thr geen warme Lugt verdraagen kan (*), Ik zal niet onderzoeken, of de Heilboth zy- ne Oogen mét een Vlies kan bedekken, om door de Schuuring aan 't Zand dezelven niet te befciiadigen; dewyl de Natuur zelve daar voor gezorgd heeft, met de Oogen aan den boven- kant des Kops te plaatzen Dat hy geen Lugt- blaas heeft , gelyk alle Platviflchen , is zeer waarfchyniyk. Ook begrypt men. ligt, dat hy, zo plat en breed zynde , met een zo kleine Staart, niet veel voortgang maaken kan, in \ Water. Voeg hier by de logheid , van wegen v zyne Grootte , die uitneemende is. Men vangt 'er, inde Noordzee, van honderd tot honderd- vyftig, en aan Ysland wel van vierhonderd Pon- den zwaar. Klein geeft 'er de langte van vier Ellen aan (f). De Kleur der Heilbothen is, gelykerwys die Geftaite. der Platviflchen in 't algemeen % van boven don- ker van onderen witagtig. Hy heeft kleine. Schubbetjes , en nergens eenige ruuwheid of Stekeltjes , noch aan 't Lyf , noch aan de Vin- nen. De Bek is, daarentegen, zo veel te meer ge- (*) Bütml tyï% bonkte. II. Th. bl. 220, (|) Palier cubkos quatuor Jongus. Mi ff. IV. p. 33. N. 2. LDf.el, VII. Stuk. X 4 328 Beschrtvinc van IV. gewapend ; zynde voorzien met een dubbelde Afdeel. ry ^n Xanden , die een weinig inwaards ge- Hoofd ^rom^ en ^erP zYn i hebbende ook, aan 't stuk. Gehemelte, twee ruuwe getande Knobbels, en mtboth. de Kieuwen zyn zeer ftekelig. In de Rugvin , die boven de Oogen begint en byna tot aan de Staart uitloopt, telde Willoughey 105, de Heer Gronoviüs 102 Beentjes, in de Borft- vinnen 16, in de Buikvinnen 6, in de Aars vin* ncn 78 en 19 in de Staart, ingewanden. By het naauwkeurig openen van een Heil- both , hier te Amfterdam gedaan , vondt men in de Maag een zeer helder Vogt , dat Zoutig was. Een dergelyk Vogt , doch bitteragtig, leverde het Alvlees uit , dat vier zeer lange en wyde , Klieragtige byhangzels hadt. De Ka- naalen hebben oneindige Zydbuisjes , als de blaasjes van de Longen der Kikvorfchen of de hokjes van Honigtaaten, maar fcheef en onre- gelmaatig geplaatft.. Het maakzel der Darmen kwam volkomelyk overeen met het inwendig maakzel dier Kanaalen. De uitgang van de Galbuis werdt zeer naauw gevonden Cytlgk/fus Ptotwfcb mt te Oogen aan de regter Zyde, scharie- * fat Lyf langwerpig , glad , de Tanden fiomp^ Tong% de Staart rondagtig* Zon- (*) WlLL. Pifc. f. 99- (j) Pleurone&es Oculis dextrls, Corpore oblongo glabro^ Bentibus obtufïs, Cauda fubrotunda. Gron. Muf. I. n. 3j>. II. p. 11. ZcopbyL Gnn, Fa*;, I. N» 252, DE PLATVISSCHEN. 3^9 Zonderling is 't, dat onze Autheur een Vifch, IV. die zo klein is als deeze , onmiddelyk op den Afdeel, allergrootften der Platviflchen volgen laat. Nog jjq0FJ£ meer is het te verwonderen , dat de Heer Gro- stuk. koviüs deezen verwarren kon met de Heilbot- Sc harretong. hen , gelyk zyn Ed. zelf erkent. Maar 't al- lerzeldzaamfte is, dat hy in zyn laatfte Werk, waarfchouwende , dat de Synonyma, in 't II. Deel van zyn Mufceum Icbtbyologicum aange* haald, moeten weg gedaan worden; (alwaar hy zulks gezegd had, ten opzigt van het I. Deel:) nog de aanhaaling behoudt van de derde Soort by Artedi , welke geen andere is dan de Heilboth. Hier uit is ook de verwarring, die men in het vertaalde Stuk, genaamd ViJJen van Nederland, in het I. Deel der Uitgezogte Verhandelingen , bladz. 153 en 154, vindt, gefprooten : wanc de oude Heer Dr. J. Fr. Gronovius , hadt die Soort van Artedi , te regt , onze Heilboth gezegd te zyn : waar van in 'c zelfde Deel, bladz. 330 , de Kenmerken opgegeven wor- den. Wat Autheur 't woord; CynogloJJa of Cyno- glojjum , dat een Kruid betekent , ?t welk men Hondstonge noemt , allereerft op een Vifch toegepaft hebbe , is my duifter. Het wordt gebruikt van Gesnerüs en Rondeletius. By Jünius vindt men het Scharretong vertaald. Linnaus ftelt de Woonplaats in de Zee, die onze Stranden befpoelt. Zie hier de befchry ving, j.dkel. vu. stuk. X j welke 330 BI8CBUVIHC VAN 1V welke de Heer L. T. Grojhovius geeft (*) Afdeel, van een Scharretong , lang ruim een Voet er* XXIII. een vierde daar van breed (f). Hoofd» £je regter Zyde des Lighaams is uit den roo- Seksrretlng. den bruinagtig ; de flinker Zyde geheel wit. De Oogen ftaan aan de regter Zyde digt by elkan- der , hebbende blaauwe Appels , in witte Krin- gen. De Schubben zyn langwerpig rond , week en effen i de Zydftreep is breed en glad , loo- pende regt uit, op 9t midden van de Zyde, tot aan de Borftvin , waar zy zig een weinig ver- heft. De Kaaken zyn , met den Bek digt, ge- lyk. Het Kieuwen* Vlies heeft , aan beide zy- den, 6 Beentjes, die Spilrond en boogswyze krom zyn. De Rugvin; die zig byna tot aan de Staart uitftrekt , beftaat uit 112 StraaJen, welker middelden een Duim lang. De Borft- vinnen hebben li i de Buikvinnen 6 Straalen. Van deeze zyn, die aan de flinker Zyde, kor- ter, dan aan de regter Zyde van den Vifch. De Aarsvin heeft 102, de Staart 24 Beentjes. De Navel is tuflchen de Buikvinnen , digt aan de Kieuw-dekzelen. 't Getal der Wervelbeende- ren was 65, dat der Ribben wederzyds 11. De- (*) Muf. Icht. I. p. 14. N. 39. (f) Longitudo ad latitudinem quadrupla , zegt zyn Ed. doch onmiddelyk daar boven blykt, dat de langte één Voet en 1 I*uim , de breedte taflchen 5 en 6 Duimen zy. Hoe dit overeen t* brengen weet ik niet ; ten ware zyn Ed. een Voetmaat gebruikte van 20 Duimen. PK Platvisschen. 33ï Pewyl nergens, tot nog toe, een Afbeelding, iv. zo 't my toefchynt , van deezen Vifch was ge- Afdeel, geven; heb ik de nevensgaande doen maaken XXIII. ^ i u- Hoofd. naar een Voorwerp , dat onlangs hier voor een stuk* Scharretong verkogc is, en inderdaad, door de pi. lxii. Kleur, merkelyk van een Tong verfchilt. Het F's* ** is, naamelyk , zelfs aan de witte Zyde, rood- agtig, en aan de andere zyde vaalagtig bruin. Ik vind , egter , dat groote getal van Straalen niet in de Rug- en Aarsvinnen ; ten zy ik eenige dubbelde Beentjes enkel mogt willen tellen. De Kop ï is aan de flinker zyde , met kleine witte Vezeltjes gebaaïd (*). Aan de regter zyde heeft de Borftvin dergelyke zwarte Vlak , als in de gewoone Tongen. Myn Voorwerp is ruim een half Voet lang en twee Duimen breed. Ik heb hier zulke Tongetjes , veel kleinder zyude 3 gezien , die men wift dat uit Ooftindie kwa- men. (8) Platvifch met de Oogen aan de regter Zy- pZlljfa. de, S6hoU' (*) De Heer Gronovius fchryft zulks aan de gewoone Tongen toe , gelyk wy in 't vervolg zullen zien. (%) Pleurone&es Oculis dextris, Corpore glabro, tubercu. lis fex Capitis. Faun. Suec. 301. It. Weflgoth. 179. Pleuro. nedes Oculis &c tuberculis fex in dextra Capitis , lateribus glabris, fpina ad Anum. ART. Gen* 17. Syn. 30. GRon.Muf. ï. N. 36. Pleurone&es Slatvar. It. Scan. %i6, Pleurone&es lacvis , tuberculis poft Oculos , Cauda rotundata , Dentibus contigiüs obtufis. Zoophyl. Gron. N. 246. PlateiTa, WlLJU p, 31. Pafler ïxvis. Johnst. Tab. XXIL l. Dïï-l. VII. Stuk» 33^ BïSCHRÏ VIKC VAN TV. de , bet Lyf glad , zes knobbeltjes aan den xxur. ^tük?" Deeze wordt, by de Autheuren, Poffer favis sm. en PlateJJa geheten. Klein heeft 'er een Af- beelding van gegeven , onder den naam van Poffer die donker Afchgraauw gemarmerd is aan de regter Zyde, met bleek geelagtige Vlakken, die aan de andere, witagtige Zydc,geeler zyn; hebbende de Onderkaak eens zo lang als de Bovenkaak. De Heer Gronoviüs noemt hem thans, P leur one£lesL die effen is', met knobbeltjes agter de Oogen ; de Staart gerond ; ftompe Tanden , die tegen elkander aan ftaan. Veeleer zou ik den Vifch vuil Olyf kleur noemen, of bruin met roodagtige Stippels getekend , gelyk Ray doet : want dit is by ons een taamelyk gewoon Kenmerk der Schollen , aan welker witte Zyde men zelden ftippels vindt. Zeer gemeen , kan men zeggen , dat deeze Vifch is, zo wel aan onze en de Noorfche, als aan de Engelfche en Franfche Kutten. In 't Franfch noemt men hem Plye of Plie , in 't Engelfch Plaife^ in 't Deenfch Scbickpleder , ia 'c Sweedfch Skalla , in \ Hollandfch Schol. Men plagtze in onze Taal , naar yt Hoogduitfch Pladife, ook Pladys te heeten. De Viflchers van Enkhuifen , Urk , TelTel , Ameland en Schiermonk-Oog , vangen in de Voorzomer een menigte Schollen in de Noordzee, die tendee. Ie DE PLATVISSCHEN. 333 le wel ter Markt gebragt en verfch gegeten. iv. ten deele ook gedroogd verkogt worden. On- A^^^* gemeen is het verfchil , in de grootte niet al- Hoofd- leen , maar inzonderheid in de Smaaklykheid stuk. van deeze Schollen. Sommigen zyn week en *Mm- worden door 't kooken als tot Slym ; anderen zyn valt van Vleefch en worden hard door 't kooken. De eerden zyn aan de dunte , en blaauwagtigheid van de witte Zyde , ligt te onderfcheiden van de anderen , die dik en hard op 't Gevoel, en aan de witte Zyde rood of geelagtig zyn. Wat de reden mag weezen van dit verfchil , 't welk zo aanmerkelyk is , zou wel nader Onderzoek verdienen. Ondertuffchen merkt men aan, dat het warme Weer in de Voor- tyd de befte Schol geeft , niet alleen ; maar de plaats, waar dezelve gevangen wordt, fchynt 'er ook veel toe te doen. Die van Ameland en Schiermonk-Oog is doorgaans de befte. Men merkt aan , dat de Schol van dien aart Grootte is , dat zy het verfche Water zoekt. Men vangt 'er veel in het Meir van Montpellier en in de Loire ; doch de Rivier -Schollen zyn zo bruin niet en weeker dan de Zee -Schol. Men mag dezelven , zo wel als die in onze Zui- der - Zee gevangen worden , met reden Schol- letjes noemen in vergelyking met de voorge. melden , waar van men 'er hier dikwils ter Markt ziet komen , van meer dan twee Voeten lang, anderhalf Voet breed, rykelyk twee Dui- men dik, en by de zeven Pond zwaar. Of h Df.el. Vil. Stuk, dee* 334 BSSCKRtYINO VAN jy^ deeze grooten van de kleinen in Soort veró Afdeel, fchillen, zou ook nog moeten onderzogt wor* XXUI. den. Ten minfte is die waar , dat zy beiden Hoofd zjg onthouden in de Slyk en Slibber van de Zee STUK* Schol. °f andere Wateren, GcMte. Zo Sroote Schollen fchynen 'er in Engeland 1 niet te vallen; dewyl Willoüghby de grootte fielt op een Voet en fomtyds daar boven 9 de breedte op zeven Duimen. Aan de witte Zyde is het Vleefch met gegolfde Streepjes verdeeld. Hunne Schubbetjes zyn klein 5 en zitten in ron- de Kuiltjes; zo dat men die zeer moeijelyk kan affchraapen. Aan den bovenrand der Kieuwen, dekzelen vindt men zes of zeven Beenige knob- bels , het vyfde van de Oogen grootft en hoogft. Geen oneffenheden hebben zy, noch aan de Zydftreep, noch aan den omtrek vafl het Lyf , by den wortel der omringende Vin- nen ; gelyk de Both heeft. De fterke fteekendc Graat of Doorn , by hunne Navel 5 daar Artedi gew*ag van maakt , is zeer opmerkelyk. Omtrent de Beentjes der Vinnen , vind ik doof Lxnnjeus vierderley Tellingen aangetekend , die meed verfchillen in de Rugvin, welke 'er van 72 tot 77 heeft; de Aarsvin 51 tot 55; de Borftvinnen 12, de Buikvinnen 6, en de Staart, vin 17 of 20. In de Rug- en Aars vinnen is het minfte getal , in onze Schollen , waargeno- men door den Heer Gronoviüs , die aan- merkt, dat de Zydftreep aan de flinker Zyde regt loopt, doch aan de regter Zyde, by de Borft. dePlatvisschen. 335 Borftvinnen , een kromte heeft. Zes Knobbels iv# vindt zyn Ed. ook aan de laatftgemelde of Afdeel» bruine Zyde , op den Kop , by de Oogen. Naderhand merkt hy aan , dat in de Schol , STÜK:. Both, Schar en Tarboth, de Oogen nu eens Schrf» aan de regter , dan aan de flinker Zyde (taan. Dit laatfte is miffcbien wel zo ongemeen, als dat zy fomwylen ook de witte Zyde geheel of ten deele bruin hebben; hoedanige ons hier fomtyds voorkomen , en weinige in welken die Zyde voiftrekt wie is (*). Ook mankeerendik- wils, als gezegd is , aan de bruine Zyde zelfs, de roodagtige of Oranjekleurige Vlakken ; in- zonderheid in de groote Zee - Schollen. Wat de Ingewanden aangaat: ik vind, dat ingewanden de Lever lang zy , onverdeeld en rood ; de Galblaas groot; de Milt zwartagtig. De Dar- men zyn gehecht aan het Darmfcheil, 't welk, aan de eene Zyde overlangs gegroeid aan de holligheid van den Buik , dezelve in tweeën ver- deelt, By 't portier van de Maag fpalkc zig de Darm van één , maakende twee korte (lom- pe Hoornen of Byhangzels, die naar den Kop zien. De Darmen maaken verfcheide bogten ■en omwindingen. Het Buikvlies is zwart, de Pisblaas groot, en door middel van een langen wyd Kanaal aan de Nieren gevoegd. De Staart is (*) Latus dextrum bruneum , maculis magnis, rotundis^ 'Aurantiis depidum : liiuftrum iatus omnino album. Muf Ichth. p. 14. N. -i6. ' > I. Peel. VII. Stuk» O Afdeel XXIII. Hoofd- stuk. Schol. IX. Flefuu Both. 336 Beschryving van is rond , en aan de Vinnen fteeken de puntjes der Straalen een weinig buiten het Vlies uit. De Schollen, zegt Lemery, bevatten veel Olie en Water, en een maatige veelheid van vlugge Zouten. Hun Vleefch voedt veel en ver- zagc de fcherpheden van de Borft; aangezien hetzelve een Olieagtig, Lymig en Balzamiek Vogt bevat , 'c welk bekwaam is om zig te hechten aan de Vafte deelen des Lighaams. Ook worden zy geagt zeer voedzaam , doch , wegens hunne Slymigheid, bezwaarendeen dik- wils ongezond voor zwakke, hoewel fchielyk verteerbaar en Afgang bevorderende in fterke Maagen. De Saus , en 't gene men daar op gebruikt , maakt hier omtrent een merkwaardig verfchil. (9) Platvifch met de Oogen aan de regter Zyde, de Zydjtreep ruuw en doorntjes aan de Vinnen, Deeze Kenmerken zyn genoegzaam tot on- derfcheiding van den zo bekenden Vifch , die benevens de Scholletjes in de Zuider-Zee en in het Y voor deeze Stad gevangen , en Both go (9) Pleurone£es Oculis dextris, linea laterali alpera, fpi- nulis ad Pinnas. Faun. Snee. 300. Pleurone&es Oculis a dex- tris , linea laterali afpera , fpinulis fuperne ad radices Pinnarurn, Dentibus obtufis. ART. Gen. 17. Syn. 33. Pleurone&es linea laterali afpera, fpinulis fuperne ad radices pinnarum in latere Oculato. Art. Spec. 59. GRon. Muf. I. n. +o- h. Sca*m $z6. Paffer fluviatilis, vulgo FiefuS. WlLL. j>8, RAJ. p. 32. 3Paffer nigcr. CnARL, Qnm. 145* O d k PtAïvn s CHEN. 33? geheten worde. Men noemt dezelve, in En- IV. geland Flounder of Fluke., in 't Franfch Flez, Afdeel* SB 't Sweedfch Flundra , en by die van BahuyS ^oofo» Slatte - Skadda , in 't Deenfch Flynder. Bellö- stuk. ïsivs fielt 'er twee Soorten van , de grooce Both. Flez , de kleine Fletelet genaamd , waar van de eerfte de Heilboth zou zyn. Ondertuiïchen noemen anderen hem de Rivier* Schol, gemeen - lyk Flefus genaamd ; eenigen de zwarte Schol. Zie hier dé onderfcheidïng , welke door Pon- toppidans daar omtrent gemaakt wordt. De Flynder, een bekende Soort van Plat- » viflehen, die zig in veële takken uitbreidt, is hier inzonderheid vierderley. Eerftelyk yy de Heilboth , doch daar onder verftaat mea niet de groote Viflehen van deezeri haam of 39 Helle Flynder 9 alhier Queite getyteld ; maar een 5> andere Soort van Bothen,die taamelyk groot en foridagtig zyn, als eeri maatige Schotel, zynde op de Huid tner roode Vlakjes óf Stippen getekend (*) : ten tweeden de Skró* bc- Flynder of Steen - Both , die op Alfea IVarrer genoemd wordt, zynde wat kleinet dan de voorige Soort; ook zwarter en fchérp, dat is rnet kleine fcherpe of ruuwe Zand-. „ (tippels bezet; van Vleefch taamelyk vafi: 3, ten derden de Sand ^Flynder , een kleiner $> Soort van Steenbothen , die Schobben op de Huid 5> (*) Dit fchynt overeen te komen met onze Zee-Schollen > to even belchreven. LDïel, YH.Stuk* Y 338 Beschryviüc vau jV „ Huid heeft, graauw aan de ééoe Zyde,doch Afdeel „ voorts van onderen wit : ten vierden de Flu XXVI. „ rer 9 welke de klemden, doch tevens de ïuïr 3> fmaakelykflen zyn. Botb. 3% üeeze Viffchen worden , alteipaal , ten „ deele met Netten gevangen , ten deele met „ Hoeken, ten deele ook met Steek Yzers, „ die aan de zyden Weerhaaken hebben , en wel op de volgende manier. Wanneer de „ VifTcher met zyn Boot over den Zandgrond 5, roeit, waar op hy, met helder Weer, de „ Bothen in menigte by elkander ziet leggen ; „ zo laat hy een Touw neer, daar van onde- „ ren een zwaar Gewigt van Lood aan hangt „ en onder 't zelve is de Prikker, die door het Gewigt veel kragt krygt, zo dat hy den „ Vifch door en door kan fteeken , die dan mede opgehaald wordt. Op deeze manier f, wordt dikwils , in weinige Uuren , een ge- „ heele Boot met Vifch gevuld. In Nordland „ en op Sundmoer valt de befte Both , die men *er droogt cn met goed voordeel bui- tenslands verzendt. „ Bartholinus brengt , in zyne Hiji. Am- „ torn. als iets zeldzaams by , dat men een Boch ,f gekreegen had, die aan de eene Zyde mee „ een Kruis getekend ware '\ Een Poffer pis* cis , zegt hy , in den Jaare 1650 door de Viflchers van Bergen in Noorwegen gevangen , hadt een duidelyk Merkteken van een breed Kruis op den Buik, en wel in debovenfte Huid. 0 O E P t A T V I 3 5 C H E N , 339 Deez' werdc, ten dienfte van den Tafel myns iys Eerwaarden Zwagers 9 D* Jan Scheldkrup , Afdeed Eiflchop van Bergen , aangebragc : maar de XX lil. Meid» door *t zien van 't Kruis verfchrikt, stuk/ durfde hem niet fnyden , bewaarende dien voor- trefFelyken Vifch, om hem aan de nieuwsgieri- gen te laaten zien. De Hoeken van het Kruis en de Zyden waren gelyk ; de Oppervlakte plat en met de Huid egaal, enz. Do)r het droo. gen verdween dit Kruis byna geheel. „ 't li 5, niet ongewoon , Bothen 3 Roehen en andere Zeefchepfelen te ontmoeten , welker Huid 3, met dergelyke Kruifen , met Sterren , Cirkels j, of Streepen , in veelerley Speelingen der 3, Natuur, getekend wordt gevonden, en die daar door by de anderen uitmunten " (*). Gelyk in de Schollen, naamclyk, is opge- De Klem» merkt , zo vindc men in de Bothen ook merke- lyke veranderingen van Kleur. Ray merkt aan , dac huti die hoogroode Vlakken ontbree- ken , welken doorgaans op de Schollen zyn ; hoewel hy 'er met geelagtige Vlakjes , zo wel op 't Lyf als op de Vinnen, hadt gezien. De Heer Gkonoviüs hadt de Kleur van den Both, aan de regter Zyde, roodagtig bruin geheten, doch thans noemt hy dezelve zwartagtig (f). Ik vind dezelve, in onze Y-Both, veeltyds groenagtig of vuil Olyf kleurig , fomtyds bruin of O) mmti uon m*#B. % Th. P. 20* (f) Zoopbyl, Gron. Fafc. I. p. 73. X.DlEJL. VU. STUK. Y % 4 340 BE SCHRY VIN6 VA» IV. of gemarmerd met donkere Vlakken, gelyk Afdekl. Willoüghby zegt , en dikwils roodagtig, Hoofö ^CD V*nC^t onc^er ^e Böthen ook wel eens , die stuk/ aan beide Zyden wkagtig zyn : hoedanig een Both. Voorwerp gemelde Heer, in zyne wel geftof- feerde Verzameling van Viflchen , bewaart. Geftai». Omtrent de Geftake is het zeker , dat de Botben wat fmaller en dikker van Lyf , dan Scholletjes van de zelfde grootte , zyn. Voorts heeft men een duidelyk Kenmerk tot onder- fcheiding aan de ruuwe Knobbeltjes, die op de bruine ,Zyde langs de Vinnen loopen, en naai? agteren gedoomd zyn : zo dat men , van voo- ren ftrykende , geene ruuwheid gewaar wordt. De Zydftreep, die ook eenigermaate en voor een gedeelte ruuw is, loopt, tot aan de Staart, byna regt uit. Onder de Tellingen yan de Beentjes der Vinnen vindt men ook een mer- kelyk verfdhil ; hoewel 'er, in *c algemeen» minder zyn in de rondloopende Vinnen , dan in de SchoL De Heer Gronoviüs vindt hier m beiden meer, dan men in S weeden gevonden hadt; zo dat de Telling van zyn Ed. , in de Both, het meefte uitlevert, 't Getal is, in de Rugvin , van 54 tot 62 , in de Aarsvin van 40 tot 43. In de overige Vinnen was het getal der Beentjes byna het zelfde als in de Schollen. 1 De Ingewanden zyn ook nagenoeg eveneens, In de hoedanigheid is , teq opzigt van de plaats, daar deeze Vifch gevangen wordt , een groot verfchil: 9t welk onze Y-Both, en clie van 't Barn* DE PLATVISSCHEN. 34Ï Barnde Gat in2onderheid , zo voortrefFelyk maakt , ten opzigt van den Both , dien men op de Zuider-Zee en elders vangt. Deeze Vifch fchynt beft te aarten in minder zoute en ftiller Wateren , op een Zandigen , doch niettemin flibberigen Grond; komende zelfs in Rivieren, doch meelt in Inhammen of Zeeboezems, voor. Evenwel vangt mcnze ook wel aan onze Stran- den. IV. Afdeel. XXIII. Hoofd- stuk. Both* (10) Platvifcb met de Oogen aan de regter Vr*'nda Zydë. de Schubben ruuw , een doom aan de Rauwe J Schol. Navel, de Tanden Jlomp. Deeze Soort , die Citbams of Lier genoemd wordt, van wegen zekere Streepen, als de Snaa- ren op een Speeltuig, welken zy zouden heb. oen ; is in Vrankryk bekend by den naam van Limande , in Engeland noemt rpenze Dab. Het is niet anders dan een Schol , verfchillende van de gewooncn , in Vrankryk Carrelet genaamd , wegens hunne Vierkantige gedaante ; door dik- ker te zyn , met grooter Schubben 5 zonder Knobbels op den Kop en zonder Vlakjes op het Lyf. Dit laatfte Kenmerk is egter twy~ felagtig , gelyk wy gezien hebben , en onder onze Schollen komen 'er voor 3 die taamelyk ruuw zyn van Schubben. (11) (10) Pleuroneftes Oculis dextris, Squarais afperis, fpina ad Anum, Bermbus ohtufis. Art. Gen. 17. Syn. z 1 . PaflTcr afper live Squamofus. Will, p. 97. RAJ. p^2. Citharus. CiURJ^ p. 4ï: ldjekl. vii.'stvk. Y 3 IV. Afdeel. XXIll. Hoofd- «tuk. XI. Sc ka. Tong. 342 Beschryvinc vak (11) Platvifcb met de Oogen aan de regter Zyde , bet Lyj langwerpig ruuw , de Boven* haak langft. De naam van deeze Soort wordt louter afge- leid van de Gcftalte,, die zeer naar een Offen- Tong zweemt; weshalve dè Ouden hem Bum glojjus noemden of Lingulaca eo Solea , als naar de Zool van den Voet, of van een Schoen, ge- ly kende. In 't Engelfch en Franfch noemfi men hem Sole en fomtyds Soul , in *t Sweedfch Tunga in 't Deenfch Tungpleder, dat is Tong* Schol , of Schol die de gedaante heeft van de Tong. De Hippoglojfus en CynogloJJus, die ook van dergelyke Geftalte hunne benaaming zouden hebben j dat is de Heilboth en Scharre-Tong, zyn reeds befchreeven. De Tong is een taamelyk gemeene Zee* Vifch , zo op de Kuften van Europa aan den Oceaan , als op die van de Middellandfche Zee ; doch in veelheid komt hy niet by de anderen. Men plagt hemde Zee.Patrys te noemen, wee- gens zyne lekkerheid. Hy heeft die Eigen- fciap, dat hy ver kan gevoerd worden, zonder te bederven ; om dat hy zo vafl: is van Vleefch. Aan de Kaap der Goede Hope, zelfs, wordt dc (11) Pleurone&es Ocuüs dextris , Corporc afpero ob- longo , Maxilla fuperioie longiore. Syft. Nat. X. Pleuro- nedes maxilla fuperiere longiore, Corpore oblongo , Sqaami$ uttimque afperis ART Gen. 18. Syn, iz. Spee. 60. Faun. Suec, 299 Pleurone&es Tunga //. Weftgoth. 178. Buglolïus five So- lea. WILL. p. Igo. iUj p. 33* DE PLATVI88CBEN. 345 de Zee-Tong gehouden voor een der ligtfl; ver- jy, teerbaare en gezondfte Viflchen* Afdkbu De Geftalte is plat en dun , veel langer en XXMI. fmaller dan de Schol of Boch , en zelden langer ^uk?" dan een Voec. Aan de eene Zyde is de Kleur Tong. zwarcagtig bruin , aan de andere Zyde witagtig. Geftalte/ Aan de eerftgemelde Zyde , die de regter Zyde genoemd wordt , vindt men de Oogcn , welken de Heer GuoNoviüs, in deeze Soort van PlaN vifch , nooit aan de flinker Zyde gevonden hadt. Hy heeft geen Tanden daar in gezien „ doch zeer kleine flappe Vezeltjes aan de beide Kaaken,op de witte Zyde (*). Zyn Ed. geeft het getal der Beentjes in de Vinnen niet op. Artedi hadt in de Rugvin 91 Straalen gevon- den en 74 in de Aarsvin ; daar in de eerde maat 71, inde andere 40, in Sweeden geteld wer- den, 't Getal der Beentjes van de Staartvin verfchilde nog meer, zynde by hem 14 aange- tekend, en 40 in Sweeden geteld/ De Borft. vinnen hadden 9, de Buikvin 5 Straalen. Ook fchryfe Artedi 'er kleine Tandjes aan toe , ia de beide Kaaken. De Zydflreep loopt regt : de Schubben zyn, zo de Heer Gronoviüs zegt, by uitftek klein (|) ; doch volgens Doktor Baster waren de Schubben van den Tong grootft, v,an den Both kleinft, en die van den Schol (*) Maxillx utrxque, In latere albo feu finïftro, Cirris minutiflimis innumeris flaccidis hispid*. Dentes in Maxiüis nulli. 2óopbyl. Gron. Fafc. I. p. 74.. N. 251. (t) Squamx minuiiflimse alpera Ibidem. X. DE.UL, VII. STUK. Y 4 344 Beschryving van Schol middelmaatig. Die van de Scharren zyn nog kleiner dan die van den Both , en die van den Molenaar de allerkleinften , onder de genea welken zyn £d. afgebeeld heeft (*). Onze Tongen naauwkeurig onderzoekende 9 bevind ik dat dezelven , aan de flinkerzyde op de Onderkaak , een trop hebben van kleine Ste- keltjes, die, wel verre van Slappe Vezeltjes te zyn , zig door het bloote Oog niet alleen , en op 't Gevoel, maar zeer duidelyk door het Mi- kroskoop, als kleine fcherpe Tandjes vertoo- nen, ftaande een weinig inwaards krom , gelyk in veele Viffchen. Aan het Kraakbeen van de Bovenkaak zyn dergelyke Stekeltjes , beiden in 't gedroogde Snoetje zeer zigtbaar. De Buik- vinnetjes zyn zeer gemakkelyk van de Aarsvia te onderfcheiden. Een der Borftvinnen , naa» jnelyk die aan de regter Zyde, is aan \ end, wel een derde deel der langte , zwart. De Kleur is meer naar 't graauwe of rosagtige , dan naar zwart of Afchgraauw trekkende. Het getal der Vinftraaien vind ik zeer verfchillende van de Tellingen , die Linnaüs opgeeft , en taamelylc eenpaarig. In de Rugvin van vier uit zes vol- waffen Tongen , heb ik geteld 78, in de twee overigen 75 en 79 Beentjes ; in de Aarsvin van 66 tot 72. De 75 en 70. kwamen in een zelf- de Tong voor. In de Staartvin telde ik 24 en- keldo. (*) Natuurkundige Tfhfpanntngsn. I. DEEL. Haarl. 17*2* Tab. XV. N. 17, 1.2, 34, 3 5, 25. dePlatvisschen. 345 kelde of 12 dubbelde, in de Borftvinnen 7, in jy# de Buikvinnen 5 Straalen. De Schubben had- Afdeel* den de zelfde grootte, als de Heer Baster X-XIIf. die afbeeldt , en, door 't Mikroskoop gezien , stuk." even de zelfde zeer fraaije gedaante. Eenigen Tong. der Tongen, door my onderzogt, waren meer dan een Rynlandfchen Voet lang. (12) Platvifch met de Oogen aan de regter xil Zyde, de Navel aan de flinker Zyde, deUnfQ^ Tanden fcberp* Een merkelyke duiflerheid fchynt 'er nog plaats te hebben omtrent deeze Soort van Platvifch, die menigvuldig voorkomt aan Katwykfche Strand en in menigte gedroogd ver- tierd wordt in onze Provintiën , als wanneer hy veel lekkerder is dan gedroogde :k £ Van Klein wordt hy betrokken tot de Ton- gen ; onder den naam van , Tong met een zeer wyden Bek, die gefchubd en getand is. Men Doerat hem, te Rome, Linguatula, zo Wil- Loüghby getuigt ; dat zo veel betekent ah kleine Tong. Het verfchil der Scharren van den Tong zou, volgens dien Schry ver , daar in beftaan , dat zy altoos kleiner zyn , en naar de grootte korter; blee- (12) Plenrone&es Oculis dextris, Ano fïniftro, dcntibus a- ,cutis. Syft. Nat. X. Pleurone&es Oculis a dextra , Ano ad latus finiftrum , Dentibus acutis ART. Gen. 17. Syn. 3T. Groul Muf% I. n. 4.1. Solea Ore peramplo , Squaraata & Dentata. Klein. Pifc MilT. IV. p. 32. N. 4. LDxsl, VII. Stuk. Y 5 30 BlJCHRY ving V A ff IV. bleeker en witagtiger van Kleur, met de Na- /pbKEL. vel niet aan den Rand, maar aan de witte of on- XXhL derde Zyde. Ook zou de Schar grooter Schubben stuïc* hebben dan de Tong ; doch dit fchynt niet met $sel, In de Borft- , Buik - Vinnen en Staart , komt XXIII, het getal van Beentjes , in byzondere Tellin- ^stük?* 8en> na en waar onder de gewoone Klipvifch of Soldaaten-Vifeh behoort. Kaam. en groote Verfcheidenheid van zeef fraay getekende Ooft- en Weftindifche Vifch- jes, waar van veelen, onder de Liefhebbers, Madammet] es genoemd worden , is in dit Ge- flagt begreepen, welks Latynfche Naam , Chce- iodon , zyne afleiding van de Borftelagtigheid der Tanden heeft, Ikbegrypze onder den aK gemeenen Tytel van Klipvisschen; alzo 'er fommigen onder zyn , die dus genoemd wor- den , om dat zy zig meeft aan de Klippen ont- houden. tomerken. De Kenmerken , die de Heer Linn^üs op* geeft, beftaan in de Tanden Borftelagtig \ buigzaam , zeer digt geplaaxft , entalryk: het Kieuwen * Vlies met zes Straalen : het Lyf Schilderagtig getekend : de Rug- en Aarsvin Vleezig en gefchubd te hebben. Men kan 'er by voegen 9 dac het Lyf rondagtig, zeer dua cn de Klipvisschen. 353 en plac is. Sommigen hebben eenige Straalen IV* van de Rug. en Aarsvin zeer lang , ftyf en ^^*y " Borftelig fcherp : in eenigen is de Snoet lang hoofd* en Cylindrifch rond ; in 3 veelen de Staart ge. stuk. vorkt. Lïn*leus neemt de önderfcheiding der Soor- Soorten, ten , welken zyn Ed> 'er twintig befehryft , vau 't getal der Doorntjes in de Rugvin, Grono- vius, die veel minder Soorten heeft, plaatft dezelven in drie Afdeelingen, waar van de eer- fle de Kieuwendekzels gedoomd heeft meteen ftompen Bek; de tweede en derde ongedoornd of weerloos , met den Bek lang of kort. (i) Klipvifcb met twee Rugdoornen 3 de derde CaJj-cens^ Straal zeer lang en Draadvormig , met een GrysagtJge« Stekel wederzyds aan den Bek, de Staart gevorkt. Nergens vindt men dit Vifchje, zo't fchynt* dan by AkTEDi,die 't zelve dus befchreeven heeft. Het Lyf is breed en dun ; de Bek klein ; de Neusgaten dubbeld, digt aan de Oogen, die boven op Zyde van den Kop ftaan : de Navel in 't midden tuflehen de Buikvinnen en de Aarsvin : de Tanden Elsvormig , op ééne ry , digt (j) Glmodott fpim's Dorfalibus duahus, Radio teïtio lon- giflimo Filiformi, Acuteo utrinque ad Os, Caudabüïda. Syfl. Nat. X. Gen. 140. Chxtodon canefcens , Aculeo utrinque ad Os , Ofliculo tertio Pinnae Dorfalis Setiforrni iongifllmo. ART. Spec. 93. I.Di-el, VII. Stuk, Z 354 BESCHR Y VÏKG VAN IV* digt aan elkander , wit van Kleur , in de beide Afdeel* Kaaken : hec Kieuwen- Vlies heeft vier Beent- Hoofd' les > ^e Schubben zyn ^ein 1 harc* en ruuw : de stuk. Zydftreep krom en digt aan de Rug. De Bek of Snoet is voorwaards verlangd. Een fcher- pen Stekel, agcerwaards en aan den wortel ge- tand, vindt men wederzyds, in de Bovenkaak, aan de hoeken van den Bek: drie Beentjes zyn 'er boven ieder Oog* De Kleur is grysagtig, of in 't midden des Lighaams Zilverkleurig wit , met een donkere of zwartagtige Streep , eg* ter, die het agterfte des Lighaams, midden tuflchen de Rug. en Aarsvinnen , overdwars fnydc , benevens een andere donkere dwars- ftreep, die over de Oogen en "de nabuurigedee- len loopt, In de Rugvin waren 46 Beentjes , waar van de twee eerften naauwlyks Doornag- tig: de Aarsvin hadt 'er 36, waar van drie icherp; de Borft vinnen 17 of 18 , de Buikvin- nen 6, waar van één gedoomd, en 16 in de Staart, die eenigermaate gevorkt was. 11. (2) Klipvifcb met drie Rugdoornen , de Staart zifverkieu- gevorkt , de Buikvinnen uit twee fcberpe Graa- iige. ten beftaande. Deeze Soort komt voor in de Verzameling van Chineefche Dieren , welke de Heer Lager- stroom aan de Akademie van Upfal gefchonkeo heeft. (2) Chaetodon Spinis Dorfalibus tribus , Cmdl bifidiy pinr nis Ventraiibus ex Spinis duabiis. Ckm* Lagerftr. 2$, DE KLIPVtSSCHËft. 355 heeft. De Geftalte zweemt zeer veel naar die ïV# van de Weftindifchè Zilvervifchjes , hier voor Afdee^« befchreeven en afgebeeld : het is plat , breeder f^J^ dan lang , gedekt met kleine effene doch niet stuk. Zilveragtige Schubbetjes: de Oogen zyn Bloed- kleurig : de randen der Kaaken heeft het ruuw gemaakt door naauwlyks zigtbaare buigzaame Tandjes ; de Kieuw endekzels Zilverkleur en glad. " In 't Kieuwenvlies vindt men zes Straalen. De Rugvin, die gefchubd is en Zeiflenvormig , heeft 32 Straalen , waar van de drie voorden Doornagtig en allengs verkortende , de vierde enkeld, flapper, langer dan de overigen, die allengs korter worden en takkig [zyn* De Bordvinnen zyn Ovaal, met 16 flappe Straa- ' len 3 waar van twaalf allengs verkortende. Itï plaats van Buikvinnen twee korte dyve Graa- ten* De Aarsvin, van grootte en figuur als de Rugvin en insgelyks gefchubd , heeft 34 Straa- len , waar van de drie voorden zeer Doornag* tig , de vierde langer en flap : de vyfde een der langden , de volgende korter en takkig zyö. De Staartvin is gevorkt ,met 17 Straalen. • (3) Klipvifch met drie Rugdoornen $ het derde m Beentje allerlangfl. -g*** Van f3) Chxtodon fpinls Dorfalibus tribus 9 Radio tertio Ion- gilftmo. 577?. Nat. X. Chxtodon fafciis tribus fufcis , pinnH Dorfali Setiformi. Muf. Ad. Fr. I. p. 61. T. 33, f. 3„ ; Ptïx. vil Stuk, ' Z 2 356 Beschryving van IV. Van deeze Soort wordt de Afbeelding gege. Afdeel. ven jn befchryving van 't Kabinet zynerKo- Hoofd n5ri§lyk Sweedfche Majefteic. De Rugvin is stuk. Borftelagtig fcherp. In de Straalen der Vinnen is weinig verfehil met de voorgaande. Hy ont- houdt zig, gelyk de anderen , in Indien. Pim^t Klipvifcb met vier Rugdoornen , de Rug- en Langvin. Aarsvin zeer lang. Deeze komt voor in 't zelfde Kabinet , als ook in de gemelde Verzameling van den Heer Lagerstroom , die aan de Akademie van Up» fal is vereerd. Men noemt hem aldaar, Chse- todon , die grys of graauwagtig is , met een band óm 't Voorhoofd en de tip van de Staart wit. De Heer Gronovius betrekt hem tot die Soort, welke van hem getyteld was; Chaecodon met een (lompen Bek, den Kop weerloos ; de Staart gerond; de voorfle Beentjes van de Rug» Aars* en Buikvinnen , Borfielagtig en zeer lang. Deeze verbeeldt zyn Ed. zig ook , dat de Ikan Kam- hing of Bokkenvifcb zy, van Valentyn. In de Rugvin , van die van 't Koninglylc •Sweedfche Kabinet, zyn 40 Straalen, waarvan vier gedoomd; in de Borftvinnen 18 Straalen, in de Buikvinnen 6 en daar van één fcherp j in de Aars. (4) Chaetodon fpinis Dorfalihus quatuor , pinna Dorfali A- naliqne longifiima. Syfi. Nat. X. Chaetodon grifeus , Fafcia ïrontali apiceque Cmdx albis. Muf. Ad. Fr. p. 6*. T. 33, f. 6. Chin. Lagerjlr* 2$. DE KLIPVISSCHEN. 357 Aarsvin 28, in de Staartvin 18 Straalen. In IV. die der Verzameling van Lacerstkoom waren Afdeel. naauwlyks meer dan 30, zagte of flappe Beent- jes , in de Rugvin. stuk. (5) Klipvifch met zeven Rugdoornen , de Staart v. gevorkt, de derde Straal van de Rugvin zeer c^Zt^L lang. Deeze is van Arteoi omfhndig befchreeven. De Geüalte verfchildde van die der anderen weinig ; doch de Snoet was zeer lang en de Rug zeer hoog; de Kleur wit en zwart bont, met verfcheidcrley Streepen. De Rugvin hadc 40 Straalen, waar vart dc zeven voorften een weinig gedoomd, en het derde ongemeen lang , zig, als een Borfiel , uitftrekkende voorby de Staart. In de Aarsvin waren 36 Beentjes, van welken de drie voorden ftyf , en de middelden iangft. De Straalen der overige Vinnen kwa* men byna met de andere Soorten overeen. Het Lyf was nagenoeg zo breed als lang. (6) Klipvifch met agt Rugdoornen, de Borjl- vi. vinnen Zeijfenvormig* Ge%p3d- Dit (5) Chstodon fpinis pinnx Dorfalis feptem , Cauda bifïda, radio Dorfali tertio longifllino. Syfi. Nat. X. Chxtodon acu- leis duobus brevibus fupra Oculos , Oflïculo tertio pinn^ Dor- falis longiiïimo. ART. Syn. 79. Spec. 92. (6) Chstodon fpinis pinnas Dorlalis otio , pinnis Pectorale» bus falcatis. Syfi* Nat. X. I.Df.fx. VII. Stuk. Z 3 358 Beschryving van IV. Dit Ooftindifch Vifchje, dat in *t Kabinet der Afdeel. Akademie van Stokholm gevonden wordt , heeft XXIV. ^et Lyf witagtig of Zilverkleurig met bruine stuk.- ftippen , agter de Navel verbreedende 5 van ge- daante als een Braafera : de Oogen groot en rood : de Zydftrcep opwaards krom. In de Rugvin vindt men 30 Straalen , waar van agt gedoomd; in de Aarsvin ao en de drie voorden van de anderen afgefcheiden : in de Staart- en Bordvinnen 17: 6 in de Buikvinnen en één daar van fcherp , gelyk in de meefte anderen. ra, C?) Klipvifcb met agt Rugdoornen en vier wit» ^SÊJ, te Boogswyze Streepen. Pl. LXII, Fig. 2. Wegens de boogswyze gedaante der Stree- pen , waar mede deeze overdwars gebandeerd is 9 voert hy den naam van Kromftreep. Onder de VilTchen , welken Doktor Lister by het Werk van Willooghby gevoegd heeft, komt deeze voor , onder den naam van Acarauna 9 die zwart is van Kleur , met eenige geele Streepen zeer fraay getekend. Het Vifchje, naar 't welke de Afbeelding aldaar gemaakt werdt, was zeer klein , en de Klipvifchjes villen doorgaans , zo 't fchyiu y niet groot. Évenwei heeft men 'er (j) Ch^rolon ipirus pinnx Dorfaiis o&o , Arcubus quatuor albh. Syft. Nat. X. Chxtodon fufcus Arcubus quinque ni- gris. Muf. Ad. Fr. I. p. öi. T. 3 5- f- 5. Chaetocïon niger , Cap/, te diacanthb, llnèls urrïnque quatuor transverfe curvis. Art. $yn, 79. S'ptc. 9%, <;k&. Thff. UI. Tab. XX V. N. $ t a$ K DE KLIPVISSCHEN. 359 'er fomtyds van aanmerkelyke langtc; gelyk IV. dat hec welke de Heer Growovilis uit de Ver- Afdee^ zameling van den Heer W. van der Mkulen befchryft, zynde over de zeven Duimen. stuk/ Hec Lyf is zeer dun en breed : de Kop kort , met groote ronde Oogen en een klein Bekje , waar in zeer veele Tandjes , tegen elkander aan. De Kieuwen ■ Openingen zyn zeer wyd gaapende : derzelver Dekzels Schubbig, mee een groote en kleine Doorn of Stekel gewa- pend. Het Kieuwen - Vlies heeft zes Beentjes. De Rug is zeer fcherp en de Rugvin beftaac uit 34 Beentjes, waar van het twee - en - twin- tigje uitloopt in een Borflel , die over de Staart heen firekt: de veertien voorde Beentjes zyn Doornagrig fcherp. De Borft- Vinnen hebben 19 5 de Buikvinnen 6 Beentjes, wqar van het eerfte gedoornd is en zeer ftyf. De Navel is in 't midden tuflehen de Aarsvin en Buikvinnen geplaatft. De Aarsvin heeft 24 Beentjes , waar van de middelden langft , en zigïzo ver als de Staart uitftrekkende. Van dezelven zyn de drie voorften gedoornd. De Staart, die groot is, heeft 17 Beentjes, welke ean weinig takkig zyn. De Kleur iszcerfraay rosagtig , met een ronde zwarte Vlak , die blaauwagtig gezoomd is, boven op de Rug, tuflehen den Kop en de Rugvin : als ook een lang- werpige witagtig blaauwe aan 't uiterfre der Kieuwendekfelen. Alle Schubben op Zyde heb- ben aan 't end een geele Vlak. Ook is het 1. Deel . Vil. Stuk. Z 4 eed 360 BESCHR YVING VAN jy# end van 't Lyf, by de Staart, geel: de Staart Afdeel, witagtig ; het uiterfte der Rug- en Aarsvin HwÏd blaaUW stuk. Ik v*nd hier geen gewag gemaakt van de kromme Streepen of dwarfe Bandeerfelen , wel- ken dit Vifchje heeft, volgens de aangehaalde Figuuren uit het Werk van Seea. Ook is de Telling van de Vin - Straalen , in de bruine Chae- todon , met vyf zwarte Boogjlreepen , welke zig in 't Koninglyk Sweedsch Kabinet bevindt , ge- heel anders dan deeze of de Telling van Ar- tedi. De Paru der Brafiliaanen fchynt, van de Acaraima en Gaarerua, m^rkelyk in Kleur te verfchillen. De laatftgemelde , die door As- tedi tot deeze Soort betrokken wordt , is ge- bandeerd: de Paru heeft, als 't ware, half- maanswyze, geele Vlakken op een zwart Lig- haam (!)♦ vni. (8) Klipvifcb met negen Rugdooxnen en een hlngCct. Oogswyze Vlak, den Bek rolrond. Hier mede fchynt my die bedoeld te worden, welke in 't Werk van Seba afgebeeld is, on- der den naam vaia Crootgejchubde uit den witten geeU (*) Zoöphyl. Gron. Fafc. I. N. 231. (|) RAJ. Pifi. p. 102. (8) Chxtodon fpinis pinnre Dorfalis nbvem maculaque O- cellari, Roftro cylindrico. Syft. Nat. X. Chaetodon rolbatus pinna Dorfali poftice aiacula fufca. Muf. Ad. Fr. I. p. 61. T. 31. f. 2. Chsctodon macrolepidotus albo-flavefcens , Roftro ióngiflimo Offeo, maciüa nigra ad pinnani Dorfalem. GRON. Jïuf. I. N. 109. DE KLIPVISSCKEN. 365 geelagtige Chsetodon, met een zeer lange Been* IV. agtige Snuit en een zwarte Vlak onder aan den Afdeel Voet van de Rugvin (*): want dat het de ge- £X\V. ,n , . ^ . , ö Hoofd woone Knpvilch of Soldaaten- Vifch , niet zy , stuk. erkent thans de Heer Groisovius zelf, diedee- zen tot de Vyftiende Soort van Linn^eus t'huis brengt (f). Het zoude , volgens zyn Ed. aan- merking, de Zee- Smid, die byna Vierkant is, van Sloake zyn , genaamd Pilote -Fifb. De Heer Klein heeft aan deeze Vifchjes, wegens die Vierkantige figuur , den Geflagtnaam gege- ven van Tetragonoptrus. Het blykt uit de Befchryving van zulk een Vifchje van zes Duimen lang , door den Heer Gronovius, dat hetzelve het Lyf niet alleen, maar ook den Kop en de Vinnen , gedekt heeft met groote , vierhoekige Schubben (|), aan en op elkander fluitende , die 'er ligtelyk af- gaan. De0Kleur is geelagtig wit, met vier donkere Banden overdwars, aan beide Zyden. 't Getal der Straalen in de Vinnen komt, vol- gens zyne Telling , zeer naa overeen met die van het Sweedfch Koninglyke Kabinet : als zyn. de *er in de Rugvin 39 , waar van negen ge* doornd; in de Borftvinnen 15, in de Buikvin- nen (*) Chaetodon macro-lepidotus, albo-flavefcens , Roflro lon- giffimo Oflèo , & macula. nïg ra ad bafin Vinnx Dorfalis. SEB- Thef. III. p. 6%. Tab. XXV. N. 17. (f) Zoópbyl. Gron. Fafc. I. p. 70. N. 237. (I) Hier uit blykt, dat dc aanhaaling van micro le pidotus of Icidn-gefchubde , (aldaar N. 233.) een Bnikfeü zy. Zie Muf. Ichtb. p. 4.8. N. 109. I. Deel., vil Stuk. Z 5 36* BESCHRY VING VAN IV. nen 6, en één fcherp; in de Aarsvin 24 en drie Afdeel. daar Van Doornagtig, Thans noemt zyn EJ. XXIV. jit Vifchje , Cbatodon met een zeer lange , Bee- stuk." nige Snoet, die de Rug. Aars- en Staart- Vin- nen aan 't end rond, en een zwarte Vlak aan de Rugvin heeft* ix. (9) Klipvifch met negen Rugdoornen , een Zwwtagtigê. Stekel wederzyds aan de onverdeelde Staart. Den zelfden bynaam , omtrent , hadt Arte* jdi gegeven aan een Vifchje van dit Geflagt, door hem befchreeven* De Heer Hassel- qüist vondt 'er te Kairo één uit de Roode Zee afkomflig , 't welk hy twyfelde of 't niet de zelfde Soort ware. In de Tellingen van de Vin-Straalen is het verfchil ook niet bylter groot , uitgenomen in die van de Staartvin , waar in Artedi 16 en hy 26 Beentjes vondt. De Rugvin hadt 'er , by hem , 33 en zes ge- doomde, de Aarsvin 26 en twee fcherp: by Artedi de Rugvin 38 en negen , de Aarsvin 29 en drie gedoomd. In de Borftvinnen heeft de een 16 de ander 17 Straalen gevonden. Die van de Roode Zee, welken Doktor Has~ selquist naar een gedroogd en opgevuld Voor- werp befchreef, was van taamelyke grootte, als (9) Chxtodon fpinïs pinn^ Dorfktis novem , fpina laterali • ctrinque Caudx integrae. Syft. Nat. X. Chxtodon nigrefcens, Cauda albefcente, qeq^iaÜ, utrmque aculeata. ART. Spec. 9°« Chxtodon aculcis in utroque latere ad Caudam duo's a*. DE KLIPVISSCHEN. 3Ó3 als zynde , over 't geheel , anderhalf Voet IV. lans; met een Kop van vier en een Staart van Afdeeu XXIV drie Duimen : ongevaar een Span breed. De hoofd. Geftalte was byna als die der andere Klipvis- stux, * ichen, maar aan de Keel, beneden de Onder- kaak , hadt deeze Vifch een zeer diepen Boe- fem , en aan de Staart , wederzyds , twee Ste- kels, de een voor den anderen horizontaal ge- plaatft , Zeiffenvormig : zeer fterk , breed, plat , geftreept. Hy was gedekt met zeer kleine, digt leggende, aan hetLyfvafte, on- effene Schubbetjes: die hem, in 't ftryken op- waards, van de Staart naar den Kop toe, met den Vinger, ruuvv maakten op 't Gevoel., (10) Klipvifcb met negen Rugdoornen , drie . x- Beentjes in het Kieuwen - Vlies , op yt L^/orieiiiaai. vyf zwarte Banden: de Staart eenigermaate gevorkt. Van deeze is bekend , dat de Rugvin 32 Straalen heeft , waar van Eegen ; de Aarsvin 22, waar van twee: deBorft- en Buik- vinnen elk 5, waar van één, en de Staart 16 9 waar van geene Doornagtig zyn* In het Kieu- wen-Vlies zyn maar 3 Beentjes : zo dat deeze Soort niet alleen van 't algemeene Kenmerk der Klipviiïehen 5 van 6 Beentjes daar in te heb- (10) Chatodon lpinis Pinns Dorfalis novem , Membran* Branchioftegae tribus , Fafcüs quinque nigiis , Caudi üibUiL da. Sjfi. Nat, X. 364 Beschryving va n jy^ hebben, volgens Linn^us ; maar ook van 4 Afdeel, of 6 te hebben, volgens Gronoviüs; verfchilt. XXIV. Hoofd- (11) Klipvifch met negen Rugdoornen, een stuk. Stekel wederzyds aan de gevorkte Staart. XI. ^ikfëcrde. Deeze is de eerïïe, die van Artedi om. ftandig befchreeven wordt , onder den naam van Chaetodon , die met Streepen overlangs ge- lekend is, en de Staart Vorkagtig , wederzyds ge- doomd heeft* Buiten twyfel is het de gene, die in 't Werk van Sëba onder deezen bynaam voorkomt en afgebeeld is (*). In het Kieu- wen-Vlies werden ook maar drie of vier S traa- len , zo klein , dat men dezelven naauwlyks tellen kon, gevonden, zynde breedagtig en byna ge- heel van de Dekzelen overfchaduwd. De Kleur was beurtlings uit bruine enbleekblaauweStree- pen famengefteld of gemengeld. xii. (12) Klipvifch met elf Rugdoornen ; het vier* drtuT™1^1' de Beentje van de Rugvin draadvormig en G^rootfchub. ^ lmgm Pl.LXII. Vol. 3. Ci 1^ Chxtodon fpinis Pinnse Dorfalis novem, lpina laterali utrinque Cmdx biüdx. Sy/l. Nat. X. Chxtodon lineis longi- tudinalibus varius , Cauda bifurca utrinque aculeata. ART. Spec. 89. (*) Chaetodon iineis longitudinalibus varius , Cauda bifur- ca & utrinque aculeata. Seb. Thef. UI. pag. 68. Tab. XXV. fig. i 'II (12) Chaetodon lpinis Pinna! Dorfalis undecim > radio Dor- fali quarto Filiformi , longiiïimo. Syft. Nat. X. Chtftodon macrolepidotus , lineis utrinque duabus nigris , radio quarto Dorfali longifïïmo Setiformi. ART. Spec. 94. Chauodon Ofli- culis Dorfalibus tribus aculeatis , quarto Setiformi , feptem *ubiequencibus iterurn aculeatis, Gron. Muf. II. N. 19+. f DE K L I ? V I S S C H E N. 365 Volgens Artedi is deeze Soort de Tafel- IV. Vifch , vau H, Rüisch dus genaamd in zyn Ka- AfdeeIw binec van Ambonfche viffchen , en volgens Guonovius de Ikan Pampus Tereloc of uitnee- stuk. mend fraaije Pampus - Vifch van Valentyk, die van anderen Bezaan genoemd wordt. De grootheid der Schubben , welke egter ook in anderen plaats heeft, maakc den Bynaam vol- gens onzen Autheur. De Heer Gronoviüs hadt hem onderfcheiden door de Beentjes der Rugvin, waar van de drie eerften gedoomd, het vierde Borftelig en zeer lang , de zeven volgende wederom Doornagtig zyn. Die van Seba, welke met den Naam, door Artedi daar aan gegeven , aangeweezen wordt (*) , is van zyn Ed. tot deeze foort betrokken. Zie *de Afbeelding daar van op onze Plaat. \ Getal der Beentjes in de Vinnen komt, volgens de Tellingen van beiden , taamelyk o- vereen ; als zynde 37 in de Rugvin, waar ran elf; 23 in de Aars vin, waar van drie; 18 in de Borftvinnen, waar van twee, en 6 in de Buik- vinnen, waar van 1 gedoomd: als ook 17 in de Staartvin, volgens Artedi ; die aantekent, dat de Kleur uit brcede witte en zwarte Stree- pen; die beurtlings dwars over het Lyf loopen, is iamengefteld, hebbende zyn Vifchje de lang* te (*) Chstodon macro-lepidotus , Iineis utrïnque duabus ni. gris , Ofliculo quarto pinns Dorfaüs longUfano Setifomu, ART. Spec. 94.. j. Deel. VII, Stuk, 366 Bescïïryvïng van IV. te van vier en de breedte van over de drie Daï- Afdeel* ineDi jjet gene, welk de Heer Gronovius XXIV. befchryft Was hem vereerd door den Heer Jan Hoofd. j * STUK* NOORTBERCE. XIII. StriatuS. Geftreepte. 03} Klipvifcb mei twaalf Rugdoornen , het Lyf gejlreept , de Snoet uitfteekende en de. Staart onverdeeld. Te verwonderen is 't , dat deeze van Arte* di grootfchubbig : van Gronoviüs kleinfcbubbig getyteld wordt. Dat dit by den laatften geen Drukfeil zy, blykt uit de befchryving, welke zyn Ed. daar van geeft, zeggende dat het Lyf, de Kop , de Kieuwendekzels en de Wortels der Vinnen, gedekt: zyn met kleine , aan elkander raakende, Schubben. Artedi verzekert, dat de Schubben in deeze zyn als in de voorgaande Soort, die, in 't byzonder, den bynaam draagt van Grootfcbubbige. Ook komen zy my in de Afbeelding, welke 'er van in 'tWerk van Seba wordt gevonden (*) , immer zo groot voor, en aldaar zegt men, dat de Schubben groot en ruig (13) Chfftodon fpinis Pinna; Dorfalis duodeclm , Corpore fttiato , Roftio prominente, Cauda integra. Syft. Nat. X. C'iaetodon rlavefcens , Fafcüs quinque fufcis. Muf. Ad. Fr» I. p. 62. T. 3 3. £. 7. Chsetodon macrolepidotus , lineis utrinque tribus nigris latis, linea quarta in Cauda. Art. Speels. La- brus Roftro reflexo, Fafcüs lateralibus fufcis. Amoen Acad. L p. 313. Chaetodon Roftro )omp OfTeo , microlepidotns , albo~ flavefcens > lineis transverfalibu s quatuor brunneis. Gron« Muf. I. N. iio,. (*) SEB. Thef. III. p. 66. Tab. XXV. N. ^ DE KLIPVISSCHEN. 367 ruig zyn. De Heer Klein noemt het Vifchje iv. 't welk hier toe betrokken wordt , Rhombites , Afdeel* die Tandeloos is, met den uitgeftrekten Kop ?fXIV# r Hoofd- door een breede kromme riem verdeeld ; de stuk. Schubben vierkant en Zwavelkleur ; op de Zy- den met twee breede, kromme, Kaftanje-brui- ne bandeerzelen : tien regte Doornen , die de Rugvin in 't voorfte gedeelte doorbooren; de Staart aan 't end gefnazeld. Men fielt beden- kelyk, of het ook de Jagitacaquare van Brafil zy , daar Marcgraaf van fpreekt; of liever de Ikan Batpe Bariska, en geftreepte Klipvifch, van Valentyk (*). Nog meer tegenftrydigheden doen zig om- trent deeze Soort van Klipvifch op. Die van Gronovius en Artedi hadden op ieder Zy- de vier bruine Banden ; terwyl 'er die van 't Koninglyk Sweedfch Kabinet vyf heeft , en die , welke in 't Vorftelyk Kabinet der Akademie van Upfal gevonden wordt , maar drie* In de befchryving van deeze laatfte,zegt men niet alleen dat de Schubben grootagtig zyn , maar verzekert 3 dat de Tanden van dit Vifchje naar een Borftelig Penfeel gelyken ; daar Klein het zyne Tandeloos noemt* Ook ver- haalt de Heer Gronovius, dat het, aan 't end van de Rugvin , een taamelyk groote ronde Pekzwarte Vlak heeft; waar van ik, in die befchryving, geen gewag gemaakt vind, Het zyne (*) IrJ. Vei. Nqv. Vol. HL p. 427, N. 266. fife* 2S6. j, Deel. VU. Stuk, * 3ó8 Beschryvimg van IV. zyne is , op een bleekgéelen Grond , overlangs XX^V.^ getekend met gegolfde bruine Streepen. Hoofd- Weinig verfchil , ondenufïchen , is 'er in de stuk» Xellingen der Vin - Scraalen van vier zodanige Vifchjes. Men heeft in de Rugvin gevonden 30, 31 of 32 Beentjes , waar van tien , elf of twaalf gedoomd: in de Borft vinnen 14, 15 of 16; in de Buikvinnen 6, als gewoonlyk, waar van één gedoomd; in de Aarsvin 20 of 21 5 en daar van, in allen, drie ftyf en fcherp: 17 of 18 Beentjes in de Staartvin* Deeze laatfteis, zo wel als de Rug- en Aars- Vin aan 't agter- end, gerond, en de Snoet heeft deKaaken wel uitgeftrekt, maar kort, volgens Gronovius (*). Dat de Snoet een weinig opwaards omgekromd zy, gelyk de Heer Balk zegt (f), is in de Af- beelding, die men in 't Werk van Seba vindt , ook blykbaar. xiv. Cx4) Klipvifch met twaalf Rugdoornen , de witkop*' Staart gevorkt , het Lyf met drie bruine Ban* den getekend. Onder die zelfde benaaming, het getal der Doornen in de Rugvin alleenlyk uitgezonderd , komt (*) Chaetodon Fafciis laris transverfalibus fuscis f Maxiilis produ&is brevibusj Pinnis Dorfi Anique poftice rotundatis; Cauda rotundata. Zóoph. Gron. Fafc. I. p. 70. N. 235. ft; Muf. Princ. N. 4?. Amoen. Acad. Vol. I. pag. 313. (14) Chaetodon fpitiis Pinnae dorfalis duodecim , Caura bifida 3 Fafciis tribus fufcis. Syft. Nat. X. Chaetodon Cauda bifiuxa, Fafciis uibus fuscis. Muf. Ad, Fr. I. p. 63. T. 33. £g. g. DE Kl>I?VIS$CHEH. 36^ komt deeze Soort van Klipvifch voor in de be- p/è fchryving van het Koninglyk Sweedfehe Kabi- Afdeel, net, Zyn Voorhoofd is wie. Uootd (15) Klipvifch met twaalf Rugdoornen ; het STUKè Lyf gejlreept ; een Oogje onder aan 4$ Cdplftrmu . Soldaaten- staart* Vifch. PI. LXIL De fchuïnsheid der Streepen , waar mede Fi&m 4* het Lyf getekend is , die van de Rug voor. waards naar het midden des Lighaams loopen * en aldaar anderen ontmoeten 5 van onderen ko* mende 9 waar mede zy een fcherpenhoek maa* 0 ken , is het vöornaame Kenmerk van deeze Soort* Omtrent de plaatzing 9 immers, van de ronde , zwarte of bruine , Oogswyze Vlak, fchynt eenig verfchil te zyn ; alzo dezelve fom* tyds aan de Rugvin en hooger , fomtyds laa« ger dan de Staart gevonden wordt. Het eerfte heeft plaats in de Afbeelding van Ruisch, en in de befchry ving welke de Heer Gronovius geeft van zulk een Voorwerp , dat aan zyn Ed. vereerd was door den Heer C. van Hoey: het andere in die van 5t Sweedfch Koninglyke Kabinet. Id dat van Seba en het Vorltelyke der Akademie van Upfal, was de Vlak, zo 't fchync, byna rege (is) Chstoaton fpinis Pinnar Doifalis du6decim7 Corpore ftriato, Ocello fubcaudali. Syfl. Nat. X. Chastodon paliidusj, fafcia Capitis Ocelloque fubcaudali fufcis. Muf Ad. Fr. IA p. 63, T. 33. f. 4. Chartodon macrolepidotus 3 linea nigr& ad Oculcs, macula rotunda ad pinnam Dorfalem. Gkon. Muf II. n. 195. Labras Roftro reflexo 9 Ocello puxpureo , Irids alba juxta Caudam. Amzn. Acad> I. p. 314» 370 BESCIïR tVINC VAN iv# regt op de hoogte van de Staart, of tegen den Afdeel. worcei Van de Staart aan. Omtrent het getal Hoofd der Vioftraalen is met de voorgaande Gejtreepte stuk. byna geen verfchil gevonden. De kromme bruine Band , welke deezen Vifch , die anders, uitgenomen de gemelde Streep, jes , vry egaal geelagtig is van Kleur , dwars over de Oogen heen loopt , geeft 'er de voor- koming aan, of hy gemuilband ware en een Halfter aan had, gelyk de Paarden; 't welk Linnjeus uitdrukt met den bynaam Capiflratus. 0 Men noemt hem gemeenlyk, in Indie, Klip* vifch of Soldaaten . Vifch. Klein hadt hem, wegens de figuur , even als andere Soorten van dit Gcflagt , Tetragonopterus getyteld (*). Zel- den wordt hy grooter dan een Span , en , niette- genftaande zyne dunte, verfchaft hy een zeer fmaakelyke , gezonde Spyze , zynde een der befte Viflchen voor den Tafel. Aan de Kaap wordt hy , inzonderheid , zeer veel gegeten. Zyn Vleefch is wit en verdeelt zig in Strookjes. Va^blndus (I(5) Klipvifch met dertien Rugdmnen , hel zwerver. Lyf gejlreept , de Snoet rolrond. Dee- (*) Tetragonopterus lx vis, ad Caudam bmnea micula cir- ctilari intra Iridem albicantem, ophthalmos ; fimiH zona obli- que Ooulos excipiente. Co^pore ex Aurantio albicante & le- viter fufco vaiio. Pifc. Miff. IV. p. 37. NT. 2. Tab. XI» (16) Chstodon fpinis Pinna; Dorfalis tredecim , Coipore ftriato, Roftro cylindrico. Syft Nat. X. Chaetodon Rofkmis fafcia nigra trans Oculos, triplicioue ad Caudam, Muf% aL Fr. II, DE K L I P V I $ S 6 H E Wè s7i Deeze komt in het Tweede Deel der be- IV. fchryvinge van 't Koninglyke Kabinet van Swee- ApDE^* den, onder de bcnaaming van Gefnoete J£lip- p° vifch, met een zwarten Band over de Oogen stuk* en een drievoudigen aan de Staart. In de Rug- vin zyn 40 Beentjes, 24 in de Aarsvin , 18 in die van de Staart en 15 in de Borftvinnen. (17) Klipvifcb met veertien Ritgdoornen, de xvil Kieuwendekzels Jlekelig j de Schubben ruig Rtugfchib* aan den rand* blgc' De Heer Gronoviüs hadt deezen geteld on- der de Groot- Schubbige , doch thans vind ik dit, in de aanhaaling, veranderd in Kleinfchub- big (*). In de Beichryving hadt iyn Ed. ge- zegd , dat de Schubben van middelmaatige grootte zyn , over elkander fchietende en op den rand als gehaaird, waar van de Bynaatn zynen oorfprong heeft. Thans noemt hy den- zeiven, Klipvifch met de Dekzels wederzyds gedoomd 5 de middelde Beentjes van de Rug- en (17) Chstodon fpinis Pinna* Dorlalis quatuordecim $ oper- culis Spïnolis, Squamis ciliatis. Syft. Nat. X. Chactodon ma- croiep idoms , aculcis utrinque duobus in operculis * poftico Jongiflimo. Gron. Muf II. N. 15*2. Chaètodon grifeus Fam- eus quattior fufcis. Muf Ad. Fr. I. pag. 62. T. 33. %. r. Sparus Saxatilis. Osb. her. 173* (*) Indien dit in zyn Ed. Eerfte Werk geen Drukfeil is , mogt het > met meer reden dan verfcheide anderen 3 onder de Brra^ ts necejfarh Corrigenda , in het laatfte aangetekend zyn ge* weeft. h D£ex>. vii.stu^o Aas 37* Beschkyvinc vak X IV. Afdeel. XXIV. Hoofd- stuk, xviii. SaxatiHs, en Aarsvin byna gelyk komende met de Staart, die aan 't end rond is (*). Het Voorwerp, door deezen Heer uit het Kabinet van Seba gekogt, verfchilt in 't getal der Vinftraalen merkelyk van dat, het welke onder den naam van gryze of graauwagtige Cbce- todon , met vier bruine Banden , uit het Koning, lyk Sweedfche Kabinet wordt opgegeven , en nog meer van dat gene, 9t welk Osbeck noemt Sparus Saxatilis. In de Borftvinnen van 't eer* fle vondt men 26, in die van het tweede 20 en van het derde 16 Beentjes : de Rugvin van het eene hadt 'er 33 , van 't andere 34 , van 't derde 39. In de overige Vinnen was zo veel verfchil niet, hebbende dat van Gronovius 26 Beentjes in de Aarsvin en drie daar van ge- doomd, 17 in de Staartvin* en € in de Buik- vinnen , als gewoonlyk. De Kleur van 't zyne is geelagtig bruin , met SafFraankleuragtige Vlakkén en bleekblauwe Streepjes gemengeld. Het heeft, aan de Kieuwendekzek, wederzyds maar twee Stekels, waar van de agterfte Iangiï. (18) Klipvifch met veertien Rugdoornen , de Buikvinnen fpits, de Staart gevorkt , de Tan- den uitgerand. Waar- (*) Clmodon Operculls utrïraque aculeatis , OflïcuKs Pinnx Borfalis Anique intermedüs Caudam rotundatam fubsquanti- bus. Zo'óph, Gron. Fafc. I. p. 69. N. nx. (1%) Chxtodoa Ipinis Pinnsc Pwfalis futtuorfaim 9 T'mnh Veru t DE K L I? V ï 3 S C H E 373 Waarom dceze den Bynaam van Saxatilis meer IV, voere dan de andere Klipviflchen , is my onbe- ^XIV kend. De Heer Gronovius betrekt hem tot hoofd* de Spaaren , en .Linnjeus erkent dat dit stuk. Vifchje , door zyn geheele houding als een Baars , van de mede • Soorten af wykt. Sparus , met vyf dwarfe bruinagtige Banden, was het in de befchryving van 't Vorftelyk Kabinet der Aka- demie van Upfal genoemd geweeft: by dien tytel voegt men thans dat van een WafTende Maanswyze Staart , en van een zeer breed Lyf te hebben» Ik zie egter niet dat hetzelve , in* dien de breedte maar de helft is van de lang- te, dien naam verdient: ten minfte niet onder de Klipviflchen, Chatodon met een gevorkte Staart en vyf witte Banden wordt het in de be- fchryving van 't Koninglyk Sweedfch Kabinet getyteld» 't Getal der Straalen van de Rugvin is aldaar 26 , van de Borftvinnen , Aars. en Staartvin, ieder 15. (19) Klipvifcb met drie - en - twintig Rug- xrx. doornen , en vyf bleeke Banden over 't Lyf. Ronde. Alle Ventralibus acuminatis, Cauda bifida , Dentibus emarginatis. Syfl. Nat. X. Chatodon Cauda bifurca , Fafciis quinque albis. Muf. Ad. Fr. I. p. $4. Sparus Fafciis quinque trans* verfif fubfufcis. Amosn. Acad. I. p. 31a. Gron. Muf. I. N. 89. Sparus latiflimus , Cauda Lunulata , Fafciis quinque transverïis fubfufcis. Zvóph. Gron. p. 64. N. 222. (19) Chxtodon Spinis Pinna: Dorfalis vlginü-tribus y Faf- ciis quinque pallidis. Syfl. Nat. X. Chxtodon rotundatus ci«» nereus Fafciis quinque. Muf. Ad. Fr. L p. 64. I. Deel. VII. Stuk. Aa 3 374 B'ESC'HRYVING VAN IV. Alle de Beentjes van de Rugvin , op drie ' XXIV " naa ' Z^D m deeze Doornagrig. i Hy heeft 'er HaWo" 10 i° de Borflvinnen en 14 in de Aarsvin , öïuK. Waar van twee fcherp : in de Buikvinnen 6 en één fcherp, als gewoonlyk in dit Geflagr. xx. (20) Kiipvifcb met drie Banden ; één over de L . u ^sv/y- Oogen, een over de Dor]t> en een overlang- Jen de Staart ongevorkt. Uit het Werk van Edwards wordt deeze aangehaald door den Heer Linn^üs. Hec Lyf is langwerpig Lancetvormig ; met drie donkere Banden die grys gezoomd zyn : te weeten eene dwars door de Oogen ; een an- dere dwars over de Borft heen , en een der- de zig uitftrekkende van de voorde Rugvin tot aan de Staart. Deeze Vin is Zeisfenswyze en loopt fcherp uit, hebbende agter zig een fmalle Vin , over de geheele langte van de Rug, Ed- wards noemt hem tbe Ribband-Fisb , wegens de Bandeerzelen. De Weftindifche qaam fchynt Quapena te zyn. '(zo) Chastodon Fasciis tribus * Oculari Pectorali Iongitudina- lique; Cauda integra, Syjl. Nat. X* Guapena. Ed_\V, Av* i'ïof T. 2J0- . >\^VT~7" $ '7*i v •%!■ de Ze e-B r a a s e m s. 375 IV. Afdeel. XXV. HOOFDSTUK. XX UoOFD* Befchryving van't Geflagt der Zee-Bra asemen; stuk* waar onder de roode en bruine en veelerley geftreepte, de Goud- Steen- en Tand-jBraa- fem, benevens de Hottentots- en Kaapfche Goud - Vifch, en veele anderen. TP\en Latynfchen naam Sparus 9 die daarvan Naam. afgeleid wordt , dat deeze Vifch , uic het Water genomen zynde,veel bevveeging maakt, zouden wy met een Neerduitfchen Uitgang ge- bruiken kunnen : even als men dus met Ka. meel, Leeuw, en onder de Viflchen met den Salm gedaan heeft : doch het komt my beter voor, de Viflchen van dit Geflagt Zee - Bkaa- sems te noemen : om dat de meeften dien naam voeren. De Kenmerken beftaan in fterke Sny- of Kenmerken. Scheur. Tanden; Kiezen die ftompagtig zyn en digt (laan : het Kieuwen- Vlies met vyf Straalen , de Dekzels gefchubd: het Lyf famengedrukt. De Tanden , die als in de Menfchen en Viervoe- tige Dieren zyn , worden door de Lippen ge- dekt, zegtARTEDi: men vindtze alleenlyk in de Kaaken en Keel. 't Gehemelte en de Tong is glad : de Rugvin enkeld : de Oogen met een ruime Huid gedekt: de Staart doorgaans ge- vorkt. De Darmen / voegt hy 'er by, zyn lang , met Slingeringen en dikwils aan het I. Deel. vil Stuk. A a 4 Darm. 376 BïSCHR Yf ING VAN IV. Darmfcheil vaft : de Byhangfels van den uitgaug Afdeel. j^aag »xoot en weinig, naamelyk drie , vier , Hoofd- ^ ZeS of zeven- «tuk. De Heer Gronovius , oordeelende het getal Goud-Braa- der Soorten te groot volgens het Stelzel van Artedi , heeft 'er eenigen gebragt tot de Ge- flagten van Cymdus en Coracinus : zo dat hy van de Spaaren maar twee Soorten behoudt. LinnjEüs heeft 'er tweeëntwintig 9 die onder- fcheiden worden door de Kleur. Agt zyn 'er met een zwarte Vlak getekend ; drie rood* vyf geftreept ; en de zes overigen bont. I, Aurata. (z) Zes- Braaf em met een Gouden Maantje tus- Hier mede wordt de Aurata der Autheurea bedoeld , dien men Goud - Braafem noemt , in \ Griekfeh Cbryfopbrys. Zekere Sergius Qra- ta , die onder de Romeinen vermaard was, als de Uitvinder en Beminnaar van lekkere Gereg* ten, kreeg daar van den bynaaro, zo fommi- gen willen. Nog hedendaags noemt men ia Italië dezen Vifch Orata , by de Venetiaanen Om, cn by de Spaanfchen Dorade. De Engelfchen gee- ven er, eenvoudig, dep naam van Giltbeadoï Ver- fi) Sparus Lunula aurei inter Oculos. Syjt. Nat. X. Gen. 141. Sparus dorfb acutiflimo , linca arcuata. auret iliter Oeulos. ART. Oen. 25. Syn. 33. GRON. MujI I, N. 90. Lqefl. epijl. Hasselt hin., 337, Aurata orrw nium Au&orurn, Grzcis yLgvffQtpgvg. R.AJ. Syn. p. 1 3 ï» Aurats, Gold-Biasmcn, Jonst. Tab, XIX. Fig, 2, D s Zee-Braasems. 377 Verguld. Kop aan; de Franfchen noemen hem ]v. Bram de Mer > of Zee -Braafem, zo Ronde- Afdeeï*» XXV LETius getuige. HoQf ^ Hier voor zagen wy, dat van veelen de Zee- stuk. Braafem met den Dorado , en deeze met den Gcud*Braa* Dolphyn verward worde (*); 't welk niet tc verwonderen is in Autheuren , die flegts op de uitwendige Geftalte en de Kleuren letten. An. derzins is 'er een genoegzaam verfchil, gelyk uit de Afbeeldingen blykt. De Heer Klein drukt zulks zeer omftandig uit, wanneer hydea Goud -Braafem noemt, Synagris met de Rug „ donker groen , de Zyden bruin met eenig 3, Goud doorblinkende; de Oogkringen Zilver* „ kleur: de Vin, op de fcherpe Mesvormige „ Rug , even digt aan den Kop, als aan de «, Staart , met elf ftyve of Doornagtigs- en dertien buigzaame of flappe Beentjes : in de Bovenkaak zes, inde Onderkaak agt lcher- s, pe Voortanden : de beide Kaaken ruuw door <>, fcherpe Knobbeltjes (f). Uit de Verzameling der Tekeningen van Afrikaanfche Dieren , welke de Heer Profeflor J. Burmannüs heeft, geevenwy hier Pl.LXII. Fig* 5* de Afbeelding van een Kaapfchen Goud- Braafem,die over 'c geheel Oranjekleurig, doch op den Kop , aan de Kieuwendekzels en midden op de Rug , met blaanw getekend is ; loopende de (*) Bladz. 267, (t) Mij. V. p. 50. N. 4. 4 deïl. rja* stuk. Aa j 378 B E S C H 17 VING VAN JV de Zydftreep z£er krom : de Snoet taamelyk Afdeel fcherp. Indien het Gouden Maantje, tuflchea XXV. de Oogen , hier ook aangeweezen zy , moet het- Hoofd- zejve zeer Jn jcjeur verfci1jiien# De Heer Lin- STUK. Gcud-Braa- *^ns > ondertuffchen 3 heeft eigenhandig onder fm% de Tekening gezet , Sparus Aurata. Somtyds bereikt deeze Vifch de grootte van twee Span, zegt Willoughby; doch zelden, fchooü op 't hoogft gegroeid, heeft hy de zwaarte van tien Ponden. Die grootte en zwaarte komt my zeer onevenredig voor. Hy vondt 'er een groote veelheid van, op de Mark- ten , te Venetië , Genua , Rome , en elders in Italië. By ons is dezelve zeldzaam. De Heer Gronovius befchryft 'er een, die te Scheve* ningen gevangen was, hebbende 12 ftyve enn flappe Beentjes in de Rugvin, 16 in de Borft-, 6 in de Buikvinnen, 12 in de Aars vin , waar van drie gedóornd en 20 in de Staartvin. Die Goud-Braafem, welken de Heer Hasselquist, in de Haven van Smyrna gevangen zynde, be- fchryft , hadt dagenoeg het zelfde getal van Vin - Straalen. Deszelfs grootte was verfchei'- derley, van een Elle en daarboven: de he. dendaagfche Grieken noemden hem Sippouris. „ De Kleur van deczen was op den Kop, „ van boven, zwartagtig, met een Gouden „ Vlak tufïchen de Oogen: het Lyf, boven ,$ de Zydftreep, met zes zwartagtige en even zo veel witagtige Streepjes getekend, waar „ van de eerftgemelden breedft. Beneden de „ Zyd. pe Zee-Braaskms. 37f „ Zydftreep was de Vifch Zilverkleur. De IV. „ Schubben breed, Ovaalagtig, overlangs ge- ArDE^ „ ftreept , de ftreepen aan de bovenkanc van „ de Schub in 't middelpunt famen uitloo- stuk. pende (*)". Het Vlies, dat de zyden des gw-^*. Buiks van binnen bekleedde, vondt zyn Ed. zwart: de Darmen aan een ruim Darmfcheil, dat , door groote Bloedvaten zeer onderfchei. delyk was, gehecht, en driemaal omgedraaid. Drie byhangzels hadt de Uitgang van de Maag, die dik waren ; zynde de Lugtblaas langs de Ruggegraat uitgefttekt. Deeze Vifch is van ouds beroemd, als niet minder onder de Zee-Viflchen uitmuntende, dan de Forellen onder die der Rivieren. Hie- ronymüs ontleent daar van een fraaije Zinfpee* ling, in zyn Brief aan Lucimus (f). De Zee- Braafems waren , om die reden , aan Venus toe- gewyd; doch Martialis merkt aan, dat het veel verfchilde , waar en hoe zy gevoed wer- den (|). Die van Ephefe en Tarente hadden zeer veel agting , vooral met SchulpvilTchen gemeftj zynde. Rondei-etius zegt , dat die der (*) Doktor Ba ster geeft de Afbeelding van een Schuj, van den Goud-Braafem, in regelmiatigheid en fraaiheid uit- muntende by de meeften. Nat, Uitfpann. Tab. XV. N. 2. (|) Pifcator Hominum, mifTo rete Apoftolico, te quoque qnafi pulcherrimum Aukatam , inter innumera Piscium g&. nera, traxit ad Littus. Epist. XXVIII. (I) Non omnis laudem pretiumque Aurata meretur, Sed cui folus Concha Lucrina cibus. Epigr, Libr. XIII. 2®, I deel. Vit. Stuk;, 380 BïSCH R YVING VAN IV. Middellandfche Zee beter zyn dan van den O- Afdeel. ceaan ^ en 9 die niet dan in Zee leeven , uitmun- XXV. tencjcr dan de genen die in Meiren komen , Hoofd- * stuk* fchoon deeze laatften vetter zyn : want deSlyk Gtud-Bra+en Modder maaktze minder aangenaam van Smaak* In Languedok zyn dezelven een gemeen Voedzel, geduurende de Vafleq. Kolbe verhaalt, dat 'er aan de Kaap der Goede Hope een Goudvifch zy , die zyn naam had gekreegen van een Vergulden Kring, wel- ken dezelve om het Oog heeft, en van een zodanige Streep, zig uitftrekkende van dea Kop tot aan de Staart. Deszelfs gewooae langte, zegt hy, is anderhalf Voet , de zwaar- te maar een Pond ; de Kleur van 't Vleefch uit wit en rood gemengeld en de Smaak zeer lek- ker. Mea ziet 'er deezen Vifch nooit daa van Mey tot Auguflus, wanneer hy zig over de Ondiepten of Zandbanken verfpreidt. (2) Zee^Braafem met een zwart Oogje onder Anr.Jariu ? üan de Staart , het Lyf geelagtig. Geringde. Dit is de Sparus der Autheuren, die nog he- dendaags te Venetië Sparo geheten wordt. Men onderfcheidt hem ligtelyk van den voorgaande, doordien hy dat Gouden Maantje tuffchen de Oogen niet heeft , en bleek geelagtig groen is , met (2) Sparas Ocello nigro fubcaiidali , corpore flavefcente. Syji. Nat. X. Sparus unicolor flavefcens , raacula nigr£ Annulari ad Caudam. Art. Gen. ij.Syn. 57. Sparus. Wilx,q p. 308. B.AJ. p. 129. DE Z E I - B R A A 8 E M 8. $8* met een zeer zigtbaare ringswyze Vlak, aan of IV. by de Staart ; en wederom , die zwarte en paar- Afdeel» fche Vlakken, by de Kieuwen, ontbeerende: jfo*^ gelyk hy ook zo groot niet wordt als de Goud* stuk* Braafem. De Oogkringen zyn Zil verkleur. Men vindt hem in de Wateren, die de Opper- en Onder-Zee * plagten genoemd te worden , ten * M*n opzigt van Italië: te weeten in de Golf van in/erum Venetië en in de Toskaanfche Zee. Hy komt, in fmaakelykheid en Deugd, met den voorgaan- de overeen. (3) Zee-Braafem met een Oogje onder aan de q™< Staart , bet Lyf zwart gebandeeid. De Italiaanen noemen deezen Sargo, en by den Griekfchen naam Sargos, dat men in 't La* tyn Sargus uitfpreekt, is hy alom bekend» Klein , zelfs , befchryft hem onder deezea naam. Van den Heer Gronovius wordt hy ge- noemd Cynadus met het Lyf Ovaal breed, de Staart gevorkt , en de Tanden egaal , ftomp* De Sargus heeft, volgens Willoüghby, de Snoet fpitfer dan de Aurata of Sparus , en eea weinig opgewipt : de Voortanden zyn niet fpits en rond, gelyk in de Goud -Braafem , maar, even als in de Spaar , breed en gelykende naar Men» (3) Sparus Ocello fubcaudali , Corpore fafciïs nigris. SyJÏ. Nat. X. Sparus iineis transverfo varius , macuü nigra in%2| ad Caudam. Art. Gen. 37, $yn, $%, Szzgw Salviaxti, WliX, p. 309. Raj. p. 130. O 38I Beschryving van IV. Menfchen Snytanden. Hy verfchilt van bei* Afdeel. en te Narbonne Ju- fcle: in Duitfchland worden zy Bizling of Meer- Scheiffer, geheten, in Engeland Cackerell: om dat deeze Vifch , gegeten zynde , weeklyvig maakt. Dit is ook de reden , dat men den voor- gaanden aldaar noemt tbe white Cackerell. In (s) Sparus ocelïo nigro laterali , pinnis Pe&oralibus Cau- daeque rubris. Syft. Nat. X. Sparus macula nigra in utroque latere medio , pinnis Pe&oralibus Caudaque rubris. art. Gen, 3*. Syn. 6z. Smaris. VfiLL. p. 319. Raj. p. 13*. (6) Sparus ocello fufco laterali, Corpore varicgato. Syft, %[at. X. Sparas varias, Macula nigricante in medio latere, Dentibus quatuor majoribus. ART. Gen. 36. Syn. 61. M*na, Will. p, 3U» Maenas Rondcletii. p. 135, 3 dé Zee-B raasêMs. 38 j in Geftalte zweemt deeze Vifch naar een IV. Baars, maar is breeder eü platter, een half ^rDEEI" Voec en fomtyds drie vierde Vöets lang , van ^oQFö°i Kleur Zee groen of vuil geel, doch met don- stuk. kerer Perken of Zoomen overdwars , en blaau- we llrcepen overlangs; hebbende, byna op 't midden van de Zyden , een groote zwarte Vlak? onder de geftippelde Zyddreep. Eenige Au- theurèn fchryven dat de Mma Winters wit zy , in 't Voorjaar en de Zomer bont. Wth* . loüghéy merkt aan , dait hy , des Win- ters te Venetië zynde 9 dézelven witagtig vondt, en iri de Zomer, te Rome en te Na- pels , met blaauwe ftreepen overlangs zeer fraay getekend. Dit zelfde wedervoer Rondelet ics. die, van Rome te Venetië komende, aldaar deéze Viffchen zo verfchiilende van Kleur vondt , bf de genen die 's Winters te Rome verkogt ivef- dén , dat dezelven hem naauwlyks kenbaar warén* In het getal der Beentjes van de Vinnen komt deeze nagenoeg met den Goud-Braafem overeen: doch, behalve de bruine Vlak op Zy- de , en de Kleur van 't geheele Lyf , heeft hy tiog een zeer byzonder Kenmerk, dat hem vm alle zyne mede-Soorten onderfcheidt. Te wee- ten de Bék , geflooten zynde , vertoont zig zeer klein , maar open gaande heeft een wydem Smoel. Dit wordt veroorzaakt , doordien dé Bovenlip zig als een Buis in de langte üitftrekÉ éü^met het fluiten van den Bek weer ingehaald h Dsel. Vil, Stuk, B b WÖf* \ 386 BE3CHRYVING VAN IV. wordende, zig verbergt in een groefje van de Afdeel. Bovenkaak. Ook vindt men , in de Onder* xxv* kaak, vier Tanden grooter en langer dan in de Hoofd- . 0 stuk. overigen, Deeze en de voorgaande zyn zo gemeene Viflchen in Italië , dat menze aldaar dikwils, gelyk hier de Haringen , by de hoop verkoopt, zonder tellen of weegen. Evenwel ka nmenze gantfch niet onfmaakelyk agten. In de Genees- kunde hebben de Ouden 'er veel werks van ge- maakt. De Klooven van 't Fondament wer- den door de Afch der Koppen , en die der Lippen met den Pekel van deezen Vifch genezen: want het fchynt dat men hem inzoutte, en daarom, mis* fchien , heeft Gaza denzelven Halec getyteld. Aan de Kuft van de Adriatifche Zee noemt men hem, hedendaags, Sclave. vn. (7) Zee-Braafem met een Oogje onder aan dê 5t^-Bwa- Staart, het Lyf witagtig. fem. In de Befchryving van 9t Koninglyk Sweed- fche Kabinet is deeze voorgefteld onder den Geflagtnaam van Scioma. De Heer Gronovius maakt thans een nieuw Geflagt, met den tytel van Scarusy waar in nog twee anderen. door hem (7) Sparus oceüo fubcaudali , Corpore candicante. Syjr, Nat. X. SclxticL ocello ad bafin pinna: Cauds. Muf AL Fr. I. p. 6s. Sparus Roftro plagio-plateo , rufefcens , ma- cula nigra , Iride alba , ad Caudam fubrotundara. Gron; Muf II. N. is 5. T. 6. f. 3. Scarus rufefcens , maculis duabus annülatis utrinque ad Pinnas Pc&oraies & Caudam» &óoph. Cron. N. zz$. pag. 6j% de Zee-Bkaasems, hem gebragt zyn. Hy noemt deczen Scarus, IV. die twee geringde Vlakken, wederzyds , aan de ArbEE^ Borftvinnen en Staart heeft : dat is , aan ieder j^q^ één, gelykde zeer fraaije Afbeelding van zyn ifuü& Ed. aanwyft. Het Voorwerp was uit Surina- me afkomffig. Men vindt 'er meer Beentjes in de Rugvin en minder in de Aarsvin, dan ia de voorgaande Soorten van dit Geflagt, 't welk uit de Tellingen van dit en dat van 'c Sweed* fche Kabinet , die nagenoeg overeenkomen , blykbaar is* (8) Zee-Braafem met een Oogje onder aan de VII^ Staart, den Kop rosagtig, de Staart onver- 0rPheii$> deeld. Of de Orpheus der Ouden , en de Orphus der hedendaagfche Grieken de zelfde Vifch zyn : heeft men geen zekerheid. Deeze laatfte, fchryft Rondeletius, wordt fomtyds twintig Ponden zwaar, en men houdt hem voor een der lekkerfte Geregten. De Kleur is op dé Rug zwart- aan den Buik witagtig of blank: de Kop byna rood. Hy heeft het Lyf meor plat dan rond, dat is breed en lang , een kleineti Bek , de Schubben ruuw , de Vinnen bont. In de Rugvin zyn tien fcherpe Doornen. Hy eet Kruiden of Zee- Wier, gelyk de Spaaren. m (g) Sparus ocello fubcaudali, Capite rurefcerfte, Cauda in- tegra. |. Syjf. Nat. X. Sparus varius maculd nigrd ad Caudam in extremo a:qualem. ART, Gen. 37. Syn. 63. Or- pheus Veterum & Bellonü. WiLL. p. 314, 3 15. RAj. p. 131, X.DESI.. VIL STUK, Bb 2 3&8 BUCHRYVING VAN IV, G>) Zee^Braafem mei een gevorkte Staart , bet Afdeel, Lyf met dwarfe roode Bandeerfelen , de Scheur- XXV. tanden uitfteekende. Hoofd • stuk» koj^en Wy tot de Soorten van dit Geflagt, Hurta. die door ^aare R°°dheid uitmunten. Deezc twyfelt onze Autheur, of ook de Dentex zy, wegens de Tanden dus genaamd , die van hem onder de bonte Spaaren is gebragt. Het getal der Straalen in de Rugvin was 23 en elf Doorn- agtige , in de Borft vinnen 16 , in de Buikvin* nen 6, in de Aarsvin 9 en drie gedoomd, 17 in de Staart. Het getal der Vinftraalen komt , derhalve , wederom nagenoeg met dat der voorgaanden , in • t byzonder met dat van den Goud-Braafem , overeen. Men vindt hem in de Middellandfche Zee. Raoman. De Heer Gronovius betrekt tot deeze Soort een Kaapfchen Vifch , dien men Rooman noemc van wegen de Kleur, hoedanig een ik 'er by den Heer W. van der Meulen vind. Het Voorwerp , van hem befehreeven , hadt de lang* te van een Voet: de Oogen groot; de Onder- kaak langft ; den Kop gefchubd ; den Bek ge. wapend met fterke Tanden , waar van de vier voorften , in de beide Kaaken , Kegelvormig uitfteekende en krom : de Schubben zeer groot cn elfen , leggende over elkander. In de Rug- vin tek zyn Ed. 2a Beentjes, waar van de elf VOOr- fa) Sparus Caucii bifïdd, Corpore fafciis transyerfis rubiis^ Dcntibns laaiariis exfertif, Syft, Nsi> X. di Zee-Braasems. 389 voorden Doornagtig; in de Borflvinnen 17; in ly^ de Buikvinnen 6, in de Aarsvin 11 en 15 in de Afdeeu Staart : zynde van die der Buikvinnen één , van die XXV. der Aars vin drie gedoomd* Alles nagenoeg als STÜK/ de voorgaanden. (10) Zee-Braafem met een bykans onverdeelde „ x-. , Staart , bet Lyf rood. Roodc Deeze wordt van de Grieken Erytbrynos, van de Lacynen Rubellio geheten , wegens de rood- heid van zyne Huid en Schubben : weshalve Artedi hem noemt, Sparus die geheel rood is, * met Zilveragtige Oogkringen. De Italiaanen noemen hem , insgelyks , Frangolino of Frago- litWy als de Kleur hebbende, zo men wil, van Aardbeziën , de Duitfchers roode Zee - Braaf em* Te Venetië worde hy Alboro of Arboro gety- teld, in Spanje en Vrankryk PageL Men vindt hem zo wel in de Weftindiën als in de Middel- landfche Zee. Van den Goud - Braafem , daar het getal der Vinftraalen volmaakt mede overeenitemt, wordt hy gezegd te verfchillen , doordien hy kleiner is, de Staart minder gevorkt en de Snoet fpitfer heeft; als ook, en wel inzonderheid, door deKleur. Onder de Viflchen , die gebraden worden , zegt Jovius ; is deeze een der uitmuntendften en fmaa- ke- (10) Sparus Caudi fubintegra Corpore rubro. Muf. Ai. Fr, II. Loefl. epiji. Manfcr. Sparus totus rubens , Iri- 4e argentea. ART. Gen, 36. Syn. 59. Erythrinus five JR.ii- tóiio. Wijll. pr 3 xx. p. Ij*, , I.Deel, Vil. Stuk. Bb 3 390 Beschryving van kclykften : ook worde 'er de Maag nooit doat Afdeel, bezwaard, 's Winters bevondt men deeze Vis* XXV. fchen het lekkerfte te zyn. ^stur0" De 'Erytbrinw van Rondeletiüs wordt door Hottentots-dcn Heer Gronovius betrokken tot den Hou Yiich? tentots - Vifcb , die aan de Kaap der Goede Ho. pe zeer gemeen is. Zyn Ed# geeft 'er den Soortnaam aan, van Cynadus met de Staart ge. vorkt ; de Tanden egaal en lcherp; den Kop ftomp. agcig; de Borftvinnen vry lang (*). In getal van Vinftraalen kwam het Voorwerp, doorhem geteld, zynde tuffchen negen en tien Duimen lang , met - den Rooman volkomen overeen , uitgenomen de Aarsvin, waarin 14 Beentjes en daar van vyf Doornagtig waren. De Kleur was donkerig en byria zwartagtig ; naar den Buik toe naauwlyks verbleekende. xi. (n) Zee - Braaf em die roodagtig is > met de Huid, aan den Wortel der Rag. en Aars* vinnen , tot een boezem uitgerekt. Deeze wordt Pagrus of Pbagrus en van de Italiaanen Pagro geheten , van de Franfchen Pagre: de Eogclfchen noemen hem Sea - Bream, dac is, Zee-Braafem; dc Duitfchcrs rotbe Meer. (*) Cynaedus Cauda bifurcata : Dentibus aequalibus acir. tis ; Capite fubobtufo ; Pinnis Pectealibus longiufëulis, IZo'óph. Gron. N. 215- p. *i. (11) Sparus rubefcens , Cute ad radtcem Pinnarum Dorfï êc Ani in finum produéèa. ART, Gen. 36. Syn. Phagrus, "WiLL . p. 312. RAJ. p. 131. 4 de Zee-Braasems. 39X Meer - Brasmen , gelyk den voorgaande : waar op JV# men ook de voorgemelde Naamen toegepaft Afdeel, vindt. De Griekfche naam zou van de hard- XXV. heid zyner Tanden , of van zyne Vraatagtigheid ^xuk?* afkomftig zyn. Men vangt hem ook in de Zui- delyke deelen van Europa. De Pagro gelykt , in Kleur en Geftahe i zeer naar den Fragolino , doch men kan 'er hem lig- telyk van onderfcheiden , zegt Willoughby. Hy is ongelyk grooter : wy hebben 'er gezien van tien Ponden , daar de ander naauwlyks zwaarder dan één of anderhalf Pond worde» Hy is breeder en dikker, hebbende den Kop, tus- fchen de Oogen , platter j en ongefchubd. Aan den wortel der Kieuwvinnen is een Yzergraau- we Vlak, die in de Fragolino niet gevonden wordt, en een andere groote Vlak, wederzyds, aan 't begin van de geftippelde Zydftreep. Ook zyn de Kieuwvinnen zo lang niet als in de voor- gaande , die dezelven by uïtftek lang heeft» De Pagro heeft dit byzonders , dat , aan het uiterfte van de Rug- en Aarsvinnen , de Huid voortloopt tot zekeren boezem, de uiterfte Straalen van de Vin omwindende en byna verbergende, 'twelk in de Fragolino geen plaats heeft (*). De Bek van binnen , de Tong en Kieuwendekzels,zyn5 in fommigen, fierlyk hoog rood; de Schubben groot 9 de Staart gevorkt, Te (*) In , hoe Pifce peculiare eft , quocl in piiinis Dorfi & Am extremis Cutis in ünam quendam procurrit , & extremos Pinnsg y^dlos obvolvit & fcre occults* , quod in Rubeüionê im &U hpwu vu, mi* Bb 4 392 BESCp YVIMö VAN jfe Te Genua zynde* in 't jaar 1664 (vervolgt AfDFfci»* dje zelfde Autheur) kogten wy een Pagro 5 die XXV. taamelyk groot was en denzelyen ééoe nagt in stuk»" ^e Slaapkamer houdende , om heni 's morgens te openen , gaf de gcheele Vifch , in de duifternis , een fterk Licht 3 byna als eeq Kole Vuur* of gloeijend Yzer: een zeldzaame Vertooning^ welke wy te vooren nooit gezien hadden (*), $ondeletius getuigt * dat de Zee - Braafem middelmaati^ lekker en taamelyk droog is van Vleefch , en voedzaam. Men vindt hem *$ Winters blaauwagtig, daar de Pagel ofFrago* lino zyne roodheid nooit verlieft. De Korrel, agtige Knobbeltjes in de Bek syn hun beiden gemeen. xn. (is) Ze,e - Braafem met overlangfe donkere Streê- pen9 de vier onderjten Goud- cn Zilverkleu- rig. De naam van Biïops , wegens de grootheid ?yner pogen 9 wordt gegeven aan een Vifpa vao (*) Men zou mogen denken -, of dit niets? byzaiyicïs, en cfat zelfde flag van Licht ware ^ 't welk wy, in ;t algemeen be~ fpeuren in rottende Vifch ; doch de Heer Adanson nam zulksy gelyk ik aangemerkt heb s aan de Kuft van Afrika ook waar in leevende cn zwemmende Viflchen. Zie de tegenw. Staat van Afrika. Htdend. FUftorit. Amflerd. 1763, bladz. 376. Ver- gelyk bladz. 19. hier voor. (11) Sparus lineis longitudinalibus obfeuris : fnferioribus ouatuor Aureis Argenteisque. Syft, Nat. X. Spaius lineis puinque quatuor Aureis ac Argenreis longitudinalibus paralïet ART, Gen. 36, Syn. 61* Boi'ps Rondeietii primus. Wnbl* & p, Ï35* de Ze e-B r a a s e m s. 393 van de Toskaanfche Zee , dien men te Vene- IV. rie, Rome en Marfeille , noemt Boga , in Eiv Afdee^ geland the Oxe - ryerf Cackerell. Sommigen noe- men hem ook 2?ox en jBora of Voca; welk laat- stuk, lie , mooglyk , afkomftig is van het valfche denkbeeld , dat dp eerftgemelde naam zouaflei- delyk zyn van zyn geloey of brullen als een Stier. Veel langer wordt deeze Vifch niet dan een Span ; hoewel Rondelïtius zegt van een Voet. De Kleur van de Rug is groenagtig of glinfte- rend geel , naar de opvalling van de Lichtftraa- len; de Buik Zilveragtig of wit: de Zyden zyn ieder mee vier Goud- en Zilverftreepjes , beurtlings , getekend ; de Borftvinnen rood* ïnAJ. p. 13©- JONIT. Tabu XIX. M. 5. LDesl. VII. Stuk. Bb J Hoofd- stuk. 394 Beschryvinö van tig glinfteren. Cantharus is de algemeene Afdbel. naam der Torren, dien men nog bewaard vindt XXV. in de bekende Cantharides of Spaanfche Vlie- gen. Anderen , evenwel, agten zyn naam oor- fpronglyk van het wroeten in de Slyk , gelyk de Meftkever. Gaza noemt hem , inderdaad, Scarabcsus , dat is Tor. Behoudens de agtinge der Ouden, zou de afleiding van een Wyn- kruik 5 myns oordeels, natuurlyker zyn: dewyl de Geftake, volgens de Afbeelding van John- stoh, die door ArTedi aangehaald wordt, taa* melyk naar dezelve zweemt, 't Blykt dat de Duitfchers hem noemen bruine Zee-Braafem. Van de eerde Soorten van dit Geflagt, on- der welken hy dilcwüs gevangen worde, verfchilt deeze Vifch in hoedanigheid zeer weinig. De Geflake is byna de zelfde: doch de Kleur is zwarter of bruiner; de Schubben zyn veel klei- ner en de zwarte Ring ontbreekt hem aan de Staart. De Tanden zyn niet breed , maar rond en fcherp : hy heeft geen Beenige knob- bels aan de Kaaken. Allermeeft, egter, wordt hy van dezelven door de gedagte geele Strec* pen onderfcheiden* (14) Zee - Braafem met de Staart gevorkt, de tweede Straal der Buikvinnen Borjielagtig. On- (14) Sparus Cauda bifida , radio Vantralium fecundo feta. ceo. Syft. Nat. X. Sparus ofiiculo fecundo pinnarum Ven- tralium in longam Setam quafi produ&o. ART Gen. 37. Syn. 62. Chro*nïs. WILL. p. 330» Raj. p. 141. Chromia. & Crcmis. CHARL* p* 140. XIV. Cbromis. de Zee-Braasems. 395 Onder den naam van Cbromis komt die Vifch- IV. je by de Autheuren voor. Dus wil men dat Afdeeu het, van wegen zyn knorren, als het gevan- #q0F*d gen wordt, genoemd zou zyn ; in 't Engelfch stux, Grunter. De Siciliaanen noemen het MomchcL le, die van Toskanen Cajlagnole, Het is om* trent vier Duimen lang , donker of bruin van Kleur, mee ligter Streepen. In getal van Vin- ftraalen fchync het nagenoeg met den Goud* Biaafem overeen te komen. (15) Zee-Braafem, met de Staart gevorkt, en xv^ op de Zyden, overlangs, elfGoudgeele Jlree* pen. De Salpa der Autheuren , is geenszins de Stok- vifch ,gelvk men op Tab. II. van Johnston , N. 10. vindt aangetekend; maar een Vifch van de Middellandfche Zee, die, gelyk deeze Schry- ver zeer wel aanmerkt , in 't Griekfch te regt 0 Chryfoplenros geheten mogt worden , van wegen de Goudkleurige ftreepen , welken hy op zyne Zyden heeft. De Duitfchers noemen hem, deswegen, Goldjlein, deEngelfchen Goldlin, en die van Narbonne Virgadelle. De naam vaa Sarpa > vm den eerften afkomftig, is nog te Ge« (15) Sparus Cauda bifida , lincis fulvis longitudïnalibus utrinque undecim. Syft. Nat. X. Sparus lincis utrinque un_ decim Aureis parallclis longitudinattbus. ART. Gen, 3 8. Synm 60. SaJ. .. W1JLL. p, 316, RAJ. 134- JONST. Tab. XIX' N. 6 L D££L. VII. STUK, STUK. 39<$ Bescrryvinc va» Genua in gebruik, alwaar men hem dikwils Afdeel» vangt, XXV. Deeze is langer en naar de grootte dikker dan de Goud-Braafem , met de rug minder krom: de langte bykans een Voet , de zwaarte onge» vaar een Pond: op de Zyden met Gouden ftree- pen, zeer fierlyk getekend: hebbende den Bek zeer naauw , de Oogen middelmaatig van groot- te , met Goudgeele Kringen, In de Bek is , on- der en boven , maar ééne ry Tanden , die in de Bovenkaak tweepuntig zyn : de Schubben groot : de Staart gevorkt. In de Rob vondt men Zee-Wier, waar uit fommigen willen 9 dat deeze Vifch Kruiden eet , en daarom zal hy , inoogly k , Bos of Stier genoemd zyn. Men houdt hem, zo wel als den voorgaande , voor een geringe Spyze. Dus befchryft Ray uit Wiixoughby een Vifch der Middellandfche Zee , welken de Heer Gronovius betrekt tot zynen Cyn^edüs , die de Staart gevorkt , het Lyf langwerpig en rank > 'de Rug regt heeft, gelykende in Geftalte naar een Haring. Tot die zelfde Soort wordt van zyn Ed. betrokken de Orientaalfcbe Zee-Braqfem van Hasselqüist , die 'er egter , in getal van Vin- ftraalen, zeer van verfchilt. IJy merkt aan, dat men den Vifch , door Ray befchreeven , geen^ zins met den Salpa van Rondeletiüs verwar- ren moed ; alzo die behooren zou tot een ander Geflagt. De langte van den gemelden Zee«Braafem door BE Z E E-B R A A S S M S. 39^ door Hasselqüist te Smyrna waargenomen , was jy# een Handpalm , en de grootfte breedte een Afdeel. Duim. Dit zweemt meer naar de Geftalte van XXV. den Zee - Braafem. Dc Kleur bruin boven de ^ükT Zydftreèp, en de Zyden, onder dezelve, met vier bruine Streepen getekend: de Buik wit mee bruine Vlakken , enz« Hoe zulks overeenftem. me met de tien of elf Goudkleurige Streepen » welken de Salpa op dc Zyden heeft 3 is my duifter. (16) Zee -Braafem met de Staart gevorkt en xvl rood, bet Lyf Purperagtig met zeven Goud- yna% geele Streepen voederzyds. DeezeAmerikaanfcheVifch is in de befchry ving der Dieren van Karolina door den Heer Catesb y afgebeeld 5 onder den naam van Salpa , die pur- per, of paarfchagtig bont is. Hy noemt denzei- ven , ia *t Engelfch , the Lane - Snapper. De lang^ te is niet meer dan een Voet : het Oog groot met een breede roode Kring : 't geheele Lyf met paar- fche Schubben gedekt , donkerft op de Rug* bleek aan den Buik. Het Lyf is met geele Stree- pen overlangs getekend : de Vinnen geel. (17) Zee* Braafem met de Staart gevorkt , bet xvn. Lyf bont, vier grootere Tanden. ^Xtot* Defem* (15) Sparus Cauda bi6da rubra, Corpore purpura&ente li. neis utiinque fcptem Aureis. Syji. Nat. X. Salpa purpuras- cens variegata. Catesb. Car. u. p. 17. x. 17. (17) Sparus Caudl bifida , Corpore variegato , Dentibirs h D£Ei,tt Vil. Stuk 398 Bes c h r y ving vAtf [V De Vifch, dien de Ouden Synodon of Dentex Afdeel, heeten , noemen de Italiaancn , hedendaags , XXV. Dentale. Die naam is van de Tanden afkom- HsTük * > en desweSens wordc hV > van de Engel- fchen , de Sea - Rough of Raff met Honds - Tan- den, geheten. De Duitfchers noemen hem Zara- , dat is Tand - Braafem. De vier uitfteekende Tanden , in de Onder- zo wel als in de Bovenkaak, die naar Hbnds tanden in den Menfch gelyken , hebben den naam aan deeze Soort van Zee - Braafem gege- ven , die den Fragolino of Pagro der Italiaanen niet ongelyk is, doch dikker naar de grootte, Gemeenlyk weegt hy drie of vier , doch men ziet 'er ook van tien Ponden zwaar. Zyn Kleur is, in de Jongheid, vuilgroen of geel, met ligt blaauwe en zwarte Vlakken , doch in de Ouderdom wordt hy geheel paarfch of roodag- tig Purperkleur. In de Synagris van Bellonius , dien fommi- gen ook tot deeze Soort betrekken , werden , dat zonderling is* 90 Straalen in de Rugvin ge- teld en 10 in de Aarsvin, volgens Artedi: daar de Rugvin in de Synodon, volgens Wil- loughby, maar 10, de Aarsvin 8 flappe Been- tjes hadt. Den eerftgemelden Bynaam geeft: LinNjeus aan den voorgaande. Tot quntuor majoribtis. $yft. Nat, X. Sparus varitis , Dorfb acuto, Bentibus quatuor majoribus. ART. Gen. 36. Sytt. 60. Dentex £ve Synodon Aldrovandi. WlLL, p. 3^. KA], p. 132. d E Zek-Braasïms. 399 Tot deezc Soort betrekt dc Heer Gromovius jy# den Kaapfchcn Goudvifcb , en den Acara der Afdeel, Brafiliaanen , onder den naam van Cyin^dus XXV. met de Staart als een WaJJende Maan, de tweede ^tuk?~ Voortand van de beide Kaaken grootjl (*). Buow- K^P^ 1C ne hadt een dergelyken genoemd Goudglit Goudvifch- flerende Coracinus , en Klein geeft den naam van Synagris aan een Vilch , die rood of Purper- agtig bont is , met blaauwe en zwarte Vlak- ken : welke beiden ook tot deeze Soort betrok- ken worden. Gemelde Goudvifch , één Voet , vier Dui- * men en drie Lynen lang , hadt in de Rugvin 22 Beentjes , waar van twaalf gedoomd , in dc Bord vinnen 16 , in die van den Buik 6 en één ftyf of fcherp , in de Aarsvin 1 1 en drie ftyve Beentjes; 15 in de Staart. Van de Tan- den, die taamelyk groot en vafl: zyn in de bei- de Kaaken, fteeken onder en boven twee uit, die zeer fcherp en fterk zyn , viermaal zo lang als de overigen; 't welk den Vifch zeer ken- baar maakt. (18) Zee» Braaf em met de Staart gevorkt , en xvnr. een agter over leggende Rugdoorn, sp>™** De (*) Cynxdus CaucU Ltmulata , Dentc fêcundo antico tittiusque Maxillae maximo. Zöopb. Gron. Falc. I. p. 60, N, 214» (18) Spaius Cauda bifida , fpina Dorfali rccumbente. Syft. Nat. X. au Idem ? Loefl, Epift% Sparus Javanenfis. Q9&, ïtin. 273. I» DüXX» VU, STUK, 400 Beschryving vak jy De gemelde Rugdoorn geeft den Bynaam aari Afdeel, deezen Ooftindifchen Zee -Braafem, die het XXV*. J,yf met verfcheiderley blaauwe Vlakken gete- kend heeft, In twee dcezer Viffchen heeft a r uk, men , in de Aarsvin , 7 gedoomde of fty ve Graaten gevonden. Anderszins komt het getal der Vinftraalen zeer wel met dat van den Goud* Braafem en anderen van dit Geflagt* over- een. xix. (19) Z# - Braafem , die de Staart gevorkt ^[^iniaafi' heeft , met twee dwarfe zwarte Banden en &he. een menigte van blaauwe Streepjes. Deeze Virginiaanfche , in het Kabinet vaa den Heer de Geer bevindelyk , heeft de Kieu- tvendekzels eenigermaate Zaagswyze getand.' daar loopt eene zwarte Band , of breede Streep , van de Schouders , door de Oogen heet! , naar de Onderkaak , en een andere van de Schouders , over de Zyden van de Borfl , naar de Borftvinnen. Overlangs zyn 'er veele blaauwe evenwydige Lyntjes. De Rugvin heeft 27 Beentjes, waar van elf gedoomd, de Borft- vinnen hebben 'er 18, de Buikvinnen 6, en daar van één fcherp; de Aars vin 15 en drie ftyve daar onder: de Staartvin, die ftomp i$ en twee Kwabben heeft $ 18 Straalen* (19) Sparus Cauda bifida , Fafcüs duabus nigris transver- fis, linciscgue coeruleis plurimis. Syjl, Nat. X. DE ^ E E-B R A A S E Mï, 40 1 (&o) Zee-Braafèm die de Staart gevorkt heeft > JV# met veele Zilveren en zwarte Streepen geban- Af^^ deerdzynde. S TIJ iK De hedendaagfche Naam, Mormillo, die të ^ * Rome, en Mormïro, die te Venetië, als ook^»>wi jk/örao of Morme , die te Marfeille en N|$-dei xiarm t4> bonne in gebruik is , heeft veel overeehkomfl: mee Mörmyrus, een Griekfche Naam van düi- fleren oorfprotig. Gemarmerd , zou dezelvö het aïlernaaft en natuurlykfte betekenen : want deze Vifch is het inderdaad. Wiixoüghöy vondt en befchreef 'er een, te Genua ; die kieiner dan een Voet was, heb- bende het Lyf fmaller d&n de Goud . Braafein , en zeer naar den Tand.Braafem gelykende. Deez' hadt,op een groen blaauwagtigen grond , eif of twaalf breede zwarte Ringen om het Lyf; zynde wit van Buik en by de Oogen ZiL verkleur* De gene, die van den Heer Ha$« Selquist uit de Haven van Smyrna wordt be* fchreeven , hadt vab negen tot elf dergelyke dwarfe zwarte Banden , en de tuflehenruimte derzelven, gelyk ook de Buik, was Zilveragtig, *t Getal der Vinftraalen kwam, wederom, zeer naa overeen met dat van den Goud -Braafent: zo (20) Sparus Cauda bifida , fafciis Argenteis nigrisque plu rimis. Sy/t. Nat. X. Sparus Maxilla fuperiore longiore, lineis utrinque duabus nigris transverlis parailelis. ART. Gen, 37. Syn. 61. Sparus Mormyrus. HASSEtc^. Itin. 33;. Mor„ myrus. Win,, p. 319* Raj, p, 134. Jonst. Tab. XL?, K. 3. h DEEL, VII. STUK, C C 402 Beschrtvihc van IV» zo wel als de gedaante van de Oogen , Neus en Afdeel. Tong, XXV. y)q Mormyrus van Ray, dien Artedi tot Hoofd» stuk* deeze Soort betrekt, zynde van Willolighby ontleend, brengt de Heer Gronoviüs, met de Aurata en Scaras van Rondeletiüs , tot eenen Kaapfchen Vifch t'huis , dien hy noemt Cynas- dus met de Staart gevorkt; de Tanden egaal, de bovenjlen gefpleeten : den Kop Jlompagtig ; de Borjl- vinnen kort. De Kleur van deezen , zegt hy , is byna als . die der Karperen. Hier op laat zyn Ed. een andere Soort van Cynadus volgen , , die aan de Maldivifche Eilanden zig onthoudt, wordende van de Ingezetenen Ikan Blanak en van de Europeaanen Harder geheten : zynde van Kleur als de Cyprinus nobilis der Autheuren. Deeze heeft de Staart als een Wallende Maan; den Kop fcherpagtig ; de Tanden egaal en zeer klein. oottmdifche. Behalve deeze was aan zyn Ed.Jook, door den Heer Vosmaer, een Oojlindifcbe Zee - Braafem vereerd, dien hy noemt Cynasdus , met de Staart gevorkt; de Tanden egaal en zeer klein; de on* derfte Str aaien van de Borftvinnen Elsvormig en langer dan de anderen (*). Dit is een gedroogd Voorwerp, waar in men de blyken kan zien van vier breede zwarte dwarsftreepen. Het heeft in (*) Cynxdus Cauda bifurcata , Dentibus xqualibus mini- aiis ; Radiis Pinnarum Pe&oraiium , infimis , Subulatis Ion- gioiibus. Zoöph. Gron. fafc. I. p. 6+. N. 221. de Zee-Braasems. 403 •n de Rugvin 41 Beentjes , waar van een.en- IV. twintig Elsvormig en fcherp , in de Borftvinnen Atdezu 13, in die van den Buik 6, in de Aarsvin 13, h^ord- waar van de twee voorften fterk , Doornagtig stuk, en zeer kort. In de Borftvinnen zyn de on- derfte Straalen van de anderen afgefcheiden , Elsvormig doch niet fcherp, langer dan de ove- rigen. Dit en de plaatzing der Buikvinnen, die zelfs geen Doornagtige Straal hebben , doet zyn Ed. oordeelen , dat deeze Vifch veeleer tot een ander en nog niet ingefteld Geflagt, be- hooren zoude ; hoewel dezelve , wegens de Ge- ftalre, hier toe betrokken wordt. (21) Zee-Braafem met de Staart onverdeeld,^ het Lyf Netswyze wit getekend. ^wdKndi- Deeze Weftindifche , uit het Kabinet van den Sweedfchen Heer de Geer , heeft het Lyf langwerpig, van Geftalte als een Heilboth. De Schubben hebben ieder een witte Winkelhaak 9 't welk de Kleur zig Netswyze doet vertoonen. Twee groote Voortanden heeft de Vifch bo. ven , vier onder in de Bek* De Rugvin be* flaat byna de langte van de geheele Rug, heb- bende 20 Straalen, waar van negen gedoomd zyn; de Borftvinnen hebben 'er 12, de Buik- vinnen 6, de Aarsvin 16. Van deeze drie laat- ÜQtk (z\) Sparus Cmcü inrcgra , Corpore albq-rctlculato. $yftm Mat. X. f. Deel. VII. Stuk. Cc 2 404 Beschryvinc vah IV. ften is, in ieder Vin, één ttyf Beentje. De Afdeel, Staartvin heeft 14 Straalen. XXV. Hoofd- (2a) Zee-Braafem met de Staart onverdeeld, STUK. xxu mn b°ven groenagtig, van onderen GaliUus. Wit» Galileefche. De Heer Hassfxqüist heeft den gemelden bynaam gegeven aan een Soort van Zee-Braa- fem , die hedendaags in het Meir Genezareth , in Galitea, gevonden wordt: des het zeer waar- fchynlyk is3 dat de wonderbaare Vifchvangft, waarvan in het Vyfde Kapittel van 'c Evange- liuoi van Lukas wordt gewaagd, uit zodanige Viiïchen beftaan hebbe : zo Linn^us aan- merkt. De Galileefche Zee - Braafem is hooger dan breed; hy heeft den Kop zeer fteilafloopende, de Snoet kort , de Bovenkaak langfl ; de gaa- ping van den Bek klein : de Kaaken digtr bezet met kleine Tandjes: het Gehemelte en de Tong glad : de Oogen groot met geele Kringen, De Schubben zyn breed , effen , en los zittende : de Kieuwendekzelen gefchubd : in het Kieu- wenvlies vyf Straalen. 't Getal der Beentjes van de Rugvin is 31 , waar onder zeventien ge- doomde ; in de Borftvinnen vindt men 'er 11, in de Buikvinnen 7, in de Aars vin 15, waar van (22) Sparus Cauda integra, Corpore fupra virefcente, fub- tus albo. f. Syft. Nat. X. Sparus GaJiteus. HASsELq. Itin, 343. N.'7tf. de Zeb.Braasems. 405 van de drie voorften Doornagtig; in de Staart- IV. vin 20. De Staart was aan 't end gelyk : de Afdeel. Kleur van de Kop, Rug, en de Aarsvin groen , ^^^m van de Zyden Zilveragtig : aan den Buik en de STuk. Vinnen nagenoeg wit: de langte een Span en twee Duimen, de breedte een halve pan. Gemelde Doktor befchryFt nog een Zee- Egyptifche> Braafem (*)> die van de Egyptenaars Girelle geheten wordt, Mooglyk zal het deeze zyn , door welken de Overftrooming van den Nyl wordt aangekondigd ; want men vangt hem in die Rivier, De Geftalte fchynt weinig van de andere Zee-Braafems teverfchillen , maar in de Vinnen hadt hy, zo veel ik zie, geengedoorn« de Straalen. De Kleur was, aan den Kop, ten deele zwart , ten deele geel ; op de Rug zwartagtig bruin ; op de Zyden , dan een blaaq- we Streep, dan een geele, en daar onder wc- derzyds een zwarte Vlak. Gemelde blaauwe Streep, aan de Rug, was in blaauwe fpitfen verdeeld, die beurtlings tegenover de genen kwamen , welken men onder de Zydftreep vondt. De halve Zyden en de 'Buik waren wit: de Staart bruin en geel gemengeld : de Vinnen witagtig, behalve dat het tweede Beentje van de Rugvin een roode tip hadt. Van de groottq vind ik niets gemeld. (*) Sparus Niloticu*. HASSELt^. Itm, N. 75. p. 387, J,Df.*l, vil. Stuk. Cc 3 XX VI^ 406 BE8CH H tVINÖ VA» Afdeel. XXVI. XXVI. HOOFDSTUK. HoOFD- 6TÜK' Befchryving van 't Geflagt der Lipvisschen, onder welken de Lever- Braafem , en zulken die, wegens hunne Kleur , Paauw , Lyfter of Merel , Jonker - Vifch , Bag - Oor , en , wegens de Gejialte , Varkens - Snoec , Zeiflen - Vin of Gaffeiftaart, genoemd worden. Naam. A ao zekere Viflchen , die , van wegen de dikte hunner Lippen , Labri heeten , geefc men te regt, in 't Nederduitfch , den naam van Lipvisschen. De Heer LiNN&usegter, merkc aan, dat dezelven niet gemakkelyk van dè Zee - Braafems , in welken de Tanden ook met Lippen zyn gedekt, te onderfcheiden zyn. Zy hebben , zegt zyn Ed., de Tanden fcherp , het Kieuwenvlies met zes Straalen, de Dekzelen gefchubd. Dit laatfte moet een Fout zyn , zo de Heer Gronoviüs aantekent, die den La. brus toefchryft cfFene, ongefchubde, Kieuwen- dekzels; zynde de voorfte Beentjes, van de Rug- , Buik- en Aars - Vinnen , gedoomd ; doch dit Kenmerk hebben zy met de Spari gemeen. Linnjeus zegt, dat de agterfte Straalen van de Rugvin een Draadswys* byhangzel hebben. Kenmerken. Artedi is zeer omflandig in de Kenmerken van den Labrus , dien hy, te regt, in de Rang der Stekelvinncn plaatfi. Het Kieuwen - Vlies heeft zes Beentjes > zegt by, die dun en breed zyn DE L I P V I S S C II E N. 407 zyn; doch in kleine Viflchen telt men 'er maar IV. vyf. In de Kaaken ftaan groote Tanden , en Afdeei* XXVI bovendien hebben zy dikke harde Beenderen , hoofd. met kleine Tandjes voorzien , in de Keel ; één stuk, onder, twee boven. Het Gehemelte, zo wel als de Tong , is glad : de Lippen dik en Vlee- zig, bedekkende de Tanden. Het Vlies van de Rugvin heeft, in 't voorfte gedeelte , dub- bele Beentjes uit éénen Wortel voortkomende; te weeten fcherpe en flappe. De Schubben zyn groot , zagt en effen. De Kleur is vee. lerley , bont en lierlyk : de Staart doorgaans on- verdeeld. '"Aan het Portier van de Maag wor- den geen byhangzels gevonden. Gronoviüs telt maar zes , Artedi twaalf , soorten, en LiNNiEüs veertig Soorten in dit Geflagt, waar van de elf eerden een gevorkte Staart hebben : als volgt, (I) Lipvifch met dwarfe byhangzels aan de Zy- t. den van de Staart. Scarus. Onder deeze Kenmerken komt een Vifch voor, dien men oudtyds Scarus > in 't Griekfch 2jc^@- noemde, en, ten tyde van Tieerius Claudiüs , tè Rome , voor eene Lekkerny hieldt , ja het Brein van Jupiter heette. Men heeft dien naam van zyn Springen ; in de Ry* tyd (II) Labrus appendicibus transverfis ad Caucte latera, Syft. Nat, X. Labrus qui Scarus Au&orum. Aht. Syr„ $+\ N. 4. Scarus. Jonst. Tab. XIII. I. Deel» VII, Stuk, Cc 4 408 Beschryving van vf tyd mooglyk, alzo hy zeer ritzïg is, afgeleid* Afdeel. De Heer Groisovïus beftempelt een Geflagt XX VL van VilTchen met deezen naam, gelyk wy ge* Hoofd . ... sw. zien hebben. jQe Ouden hebben aan den Scarus toegefchree* ven , dat het de eenigfte zy , die 's nages tus» fchen de Klippen flaapt; weshalve hy nooit by nagt gevangen werdt. Hy leefde van Wier en andere Zee-ge waflen. Rondelet iüs verhaalt, dat deeze Vifch , in Geftalte, naar den Saigus geleek; zynde van Kleur tuffchen Iplaauw en zwart , met een witten Buik, en de Staart zeer Vorka gtig hebbende. Deszelfs Vleefch was goed om te eecen, broofch en ligt verteerbaar : de Darmen hadden een reuk van Violen, en werden niet weg gefmeeten. Men at hem ge_- kookt , gebraden , of geftoofd. Hy werdt te Marfeille gevangen en was gemeen op \ Ei» land Rhodus. Anderen melden', dat hy voor- kwam aan de Oevers van Griekenland. 'Niet onwaarfchynlyk , dunkt niy , zal het deeze zyn, die van den Heer Hasselquist te Smyrna gevonden en befchreeven werdt onder den naam van Oojlerfcbe Lipvifcb (*). Dezel- ve , naamelyk , hadt de Staart ook zeer ge- vorkt; den Kop. en Rug zwartagtig; doch dc Kieuwendekzqls , de ZJyden en Buik , Zilver- kleur: een geele Vlak boven de Dekzels , en een zwarte Vlak aan den wortel der Borftvin- nen. (*) Labrus Oii^ntalis. N. 7^. DE LlPVISSCHEN. 409 nen. De langte was vier en de breedte één ]y Span: zo dat het een taamelyk groote Vifch Afdeel, moet zyn. XXVI. HOOFD- (2) Lipvifch, die groenagtig is , met vier Tan* stuk. den en de Staart vevorkt. „ IL „ 0 CretenfiS% Deeze , die den bynaam van 't Eiland Kan* dia, dat men oudtyds Creta noemde, voert, is de Ouden ook bekender geweeft , dan de he« dendaagfchen. De Heer Gronovius betrekc tot zyn Geflagt van Callyodon , zo wel dec- zen als den Bandafchen Cacatoeba van Valen- tyn, en den Weftindifchen Scheermes • Vifch met een Pappegaais - Bek van Sloane , als een zelfde Soort (*), waar toe ook de Vifch be- hooren zou , daar Klein de Afbeelding van gegeven heeft, onder deezen 4Tytel. „ Sar- n gus , met den Buik en den halven Kop , on« „ der aan , geelagtig ; het halve Lyf , naar de „ Rug toe, uit den bruinen groen; de Oog. „ kringen groen en breed ; de Staart van om» „ trek rond : twee breede Beenderen , wit als Yvoor, Zaagswyze een weinig getand, in „ de beide Kaaken , in plaats van Tanden (f)." Zyn Ed. verbeeldt zig , dat Artedi de Soor- telyke Kenmerken van deezen Vifch uit de ruu- we (2) Labrus tetraodon virefcens Caudi bifurca. Art. Gen% * 34, Syn. $1. *f. Scarus Cretenfïs. RAJ. p. 129. N. 4. Will. App. Tab, X. %. 10. (*) Callyodon Capite fubobtufo , Cauda truncata. Zoöphytv Gron, Fafc. I, N. 245. (t) Mig* V< p. 5 8. N. 7. Tab. X. Fig. 3. t Deel. vil stuk. C c 5 4io Beschryving van IV. we Afbeelding van Willoüghby afgeleid heb- AXXLV1* be* ^e ^roenagtige Kleur heeft hy 'er zeker- Hoofd* lyk niet in kunnen vinden , en , wat het getal stuk. der Tanden belangt , van dezelven komen 'er vyf kleintjes uit de Bovenkaak , zo ïUy aan- merkt , die ook gewag maakt van de gevorkte Staart , en van de twee Beenderen in ieder Kaak , daar de Heer Klein van fpreekt. De drooge Vifch 3 meldt Ray verder > welken Lister befchreef , was dertien Duimen lang. LinNjeus bekent , dat deeze Soort 9 zo wel als de voorgaande, niet van hem waargenomen zy. 4Mhia5 Ltpvifch , die geheel roodagtig is , met eene gevorkte Staart. Deeze , die als de Vierde Soort van Anthea » dat is Anthia of Anthias van Rondeletxüs, door den Heer Catesby, onder de Karolinifche Dieren > is afgebeeld en befchreeven, maakt de derde Soort van Lipviffchen, ook by Ar«» tedi , uit. 't Schynt dat men 'er , insgelyks y de eerfte Soort van Anthias toe betrekken kan. Het waren zeer bekende Viffchen, waar van men vier of meer Soorten hadt , die in het Werk van Johnston, op Tab. XVL, afgebeeld zyn. In 't Werk van Catesby, alwaar men dee- zen noemt the Muttonfisb , wordt gezegd > dat dezelve in grootte verfchilt, zynde fommi- gcn ( ?) Labrus tottis rufefcens, Cauda bifurca. Art. Syn. $4.* Anthea quatta Prondel. Catesb. Car. IL p. 25, T. z$% B E LlPVISSCHEN. 4II gen grooter , anderen kleinder dan een Voet iv. lang* Hec opperfte van den Kop is donker Afdeè^ zwart, de Rug bruinrood, de Buik- en Aars vin rood , als ook de Staartvin. De 19 Straalen stuk; van de Rugvin fchynen my , in de Afbeet, ding, altemaal Doornagtig ipits uit te loopen. De Kieuwen dekzels zyn Purperkleur. De Bek is zeer getand. Deeze Vifch wordt , van we- gen zyne Smaakelykheid , geagt bovenalle Vis- fchen , in de Bahama Eilanden. (4) Lipvifcb met de Onderkaak langft , de iv. Staart gevorkt, het Lyf 'wederzyds met zwar- Lever-Bra*- te dwarsjlreepen. T' Toe deeze Soort fchynen de Viflchen te be- hooren , die men afgebeeld vindt by Johkstoist, Tab. XIV. N. 10, 11, 12, 13, onder de naamen van Cbanna of Hiatula , Canadella en Hepatus. De eerftgemelde voert dien naam , om dat hy de Kaaken zo gefteld heeft , dat hy altoos fchynt te gaapen : weshalve men hem, in 't Engélfchytbe Gaper ofGinfisb noemtiChannadella is ook daar van afkomftig: Hepatus betekent een Vifch van Leverkleur , dien de Duitfchers Lever- Braafem heeten. Willoüghby ftek bedenke- lyk, of de Sacbstio der Venetiaanen nibt de Chan* (4) Labnis Maxilla inferiore longiore , Callda bifurca , li- nels utéinque transverfis nigris. Art. Gen. 35. Syn. $ 3 . t Sachettus Venetorum au C/ianadella Bellonii & Rondelctii Will. p. iz6. Kcpatus Pifds. JONst. Tab. XIV. N. 13. Ghannadella. RaJ. p. Ho. I. DüélL. VIUSTUKi 412 BESCHRY VIKG VAN IV. Channadella zy van Bellonius en Rondele- Afdeel. tjü§ ^ vaQ ^Q Q^ama deezer Aucheuren • Hoofd- ze§c zeer wein5S verfchüt. In't Franfch stuk. noemt men , volgens den laatflen , de Channa Serran , te Rome Sopracielo , volgens Artedi. Het is een Zee-Vifch, den Klipviflchen ge* ]yk , door zyae Gaaping merkelyk naar den Zee- Wolf , dat is naar den Zee*Snoek, zwee- roende ; bont van kleur en met rofle (treepen getekend, die zo wel dwars als regt loopen. Men verkoopt hem , aan de Middellandfche Zee, onder de Orpheus en Hepatus, voor Zee- Baars, doch deeze is grooten Rojsdeletius wil , dat de Serran s en Pagels altemaal Kuiters zyn. De Serran aaft op andere Viffchen, heb- bende de Tqnden fcherp en de Oogen klein. Wy zagen hier voor , dat de Heer Guo- kovius den Gefiagtnaam Hepatus toepafi op ze- kere Indiaanfche Vjfcbjes, genaamd Leervis, fchen , behoorende tot het Geflagt van Stroma* teus of Sprey - Viflchen , by den Heer Linn^eüs. Het Kenmerk van den Sachetto der Veneciaanen ïs, volgens Ray, dat de Rugvin, agterdeftee- kende Straalsn , van boven met een zwarte Vlak getekend zy. In de Rugvin vondt men 2i Straalen, waar van tien fcherp, indeBorft- vinnen 13, in de Buikvinnen 6, waar vanéén, in de Aarsvin 9, waar van drie fcherp: byna even als in fommige Zee - Braafems. DE LlPVISSCHEN. 413 (5) Lipvifch met de Staart een weinig verdeeld, IV. bet Lyf graauwagtig. Afdeel. XXVI. De Bynaam Grifeus , van deezen Vifch > kan , Hoofd- volgens de Afbeelding en Befchryving, die 1 men 'er van vindt in 't Werk van Catesby, Gri/tus. (dat ik by den Heer Profeffor J. Burman tenfeGraauwc# dien einde heb ingezien) niet grysagtig beteke- nen, gelyk men dit baftaard - Latynfche woord gemeenlyk verftaat: want de Rug van den Vifch is Omberkleur, naar \ gene de Befchry ving zegt , en overzulks graauw. Het eenigfte blyk van grysheid zou aan den Buik zyn , daar die Kleur bleeker is. In de Befchry ving wordt gezegd, dat hy maar drie Vinnen heeft , eene op de Rug, eene onder aan den Buik, eene agter de Navel; Linn^us fchynt, met reden, 'er aan te twyfelen3 of dit wel regt zy. De Rugvin heeft, volgens de Afbeelding, 123 Straalen , die altemaal gedoomd zyn. Voor in de Bek zyn vier groote Tanden , twee bo- ven, twee onder. Hy is goed tot Spyze, en wordt gemeenlyk een Voet lang» Wy zullen in 't vervolg zien , hoe aan eenige Viffchen van dit Geflagt de naam van Turdus , dat is Ly- fter, toegepafl wordt; gelyk Catesby deezen Lyfter zonder Kieuwvinnen noemt. (6) Lip- ($) Labrus Cauda fubbifida, Corpore fubgrifeo. f- Syflm Nat. X. Turdus pimiis BraiKhiaübus carens. CatïSB, CVr, II. p. 9. T. 9. J. Dmju vil, Stuk. $14 BEiCHRYviso VAN IV, (6) Lipvifcb y die de Staartvin in '£ midden Afdeel» geknot heeft , de Rug- en Aarsvin met eeri XXVI, paarfche ftreep, de Lippen geplooid. Hoofd- stuk, Deezen , dien de Heer Gronovius uit het Lwlris. Kabinet van Seba gekogt hadt, heeft zyn Ed. ^eLx\Tt#afgebee,d eD befchreeVeil> 0Dder den Daam Van üg. 6.' langwerpige Lipvifcb, met een gevorkte Staart , den Kop purperkleur. Thans noemt zyn Ed. hem, Lipvifch met een ftompen Kop, diepur- peragtig is, de Staart gevorkt, in 't midden geknot, j Ik meen dat men die gedaante van de Staart, in 't Nederduitfch , beft uitdrukken kan door Gaffel -Staart. Naderhand heeft zyn Ed. andere Lipviflchen gevonden, die agter den Kop een dwarfen wit- ten , met zwart gezoomden Ring hebben , met welke Kleur ook eenige der voorfte Straalen van de Rugvin getekend zyn, Deeze kwam uit de Weftindifche Zee. De Heer Linnjeus heeft van de eerftgemeldc Lipviflchen een Voorwerp gezien , dat in 't ge- *al der Vinftraalen iets , doch weinig , verfchü- Je van dat van den Heer Gronovius. Het hadt, naamelyk, in de Rugvin 23 Straalen, waar van agt gedoomd; 15 in de Borft vinnen ; in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin 15 en twee gedoomd; 16 in de Staartvin. , (7) LiP- (6) Labrus pinna Caudae medio trancata , Dorföli Aniqne /nca purpurea, labiis plicatis. Syjf. Nat.X. Labrus oblongus, Omda bifurca > Capite purpurafcente. GROM. Muf. II. N. «So. Tab. è. fig. 2. DE LlPVISSCHÈN. 415 (7) Lipvifch , hebbende de Staart gevorkt , het IV; Lyf met tien Banden die. bruin zyn , gelyk Afdeeu ook de Vlak der Kieuwendekzelen. Uoov^ STUK* Wegens die Vlak voert deeze Oofterfche yn# Lipvifch zyn Bynaam. Ik vind aangetekend , opercuiaris. r. J J Dekzel-Vlak. dat dezelve het Lyf Loodkleurig heefc , de Geftalte byna als een Raam , met meer dan tien bruine Banden : den Kop van agceren ge- vlakt , en de Kieuwendekzelen , als gezegd is. In de Rugvin werden geteld 20 Straalen, waar van de dertien voorften Doornagtig : deeze Vin loopt aan de top als een Borftel uit. De Borft- vinnen hadden 11, de Buikvinnen 6, de Aars- vin 28 en de Staartvin 16 Straalen. In de Buik- vinnen vondt men 'er één > in de Aarsvin vyf- tien gedoomd. C8) Lipvifch , die groen 9 hlaainv , Bloedrood VITT- . Pavo, en grys bont is van Kleur , mei de Staart gg-Paau\v-vifch. vorkt. De fierlykheid van Kleuren geeft deezen, te regt , den bynaam van Paauw of Paauw* Vifch ; weshalve hy ook te Rome Papagallo ge- (7) Labrus Cauda blfidX , Corpore fafeiis decem, maciiU. quc Operculorum fufcis. Cbin. Lager fir. N. 24. Amoen. Ac ad- IV. p. 24$. (8) Labrus viridi oxvulco languineo canoque varius, Carr fit bifida, Syft. Nat. X. Labrus pulchre varius, pinnis Per, roralibus rotundatis. Art. Gén* 34. Syn. $$, Labrus, Pavo HASSELT Itin. 344. N. 77. Pavo. jonst. Tab. XIII. N 12. Turdus pcrbcllc pi&us , ari Pavo SalvianL WiLL, p 321. 3UJ, p- 137* X. DEEL, VlLSTiy. 4IÓ BESCtJR Y VING VAN IV# geheten wordt. De Duitfchers noemen Hdm XXVI # Meer-Pfaw, dat is Zee-Paauw; de Engelfchen Hoofd- tó* Peacockfisb, de Portugeezen Ztorffa. Hy is stuk. fieriykfte onder de Viflchen , die van de Au* theuren Turdus of Lytter genoemd worden, wegens de verfcheidenheid van Kleuren of ge« fpikkeldheid , welke in fommigèn zeer naar die der Kramsvogelen gelykt. Willoüghby tek deezen onder de groote Lyfters , als zynde fomtyds over de drie Pond zwaar. De Heer Hasselquist vondt deeze Soort aan de Kuft van Syrië voornaamelyk, zynde een Span lang en twee Duimen breed. Het Lyf was langwerpig, aan de Zyden zeer rond, by de Staart plat; de Kop hooger dan breed: de Snoet fcherp , de Lippen dik, be- weeglyk, bedekkende dfe Tanden, die men 'er, voor aan in de Bek , boven en onder twee vindt, eens zo lang als de overigen. Ouder de Vinnen heeft dc Rugvin 21 Straalen, de Borftvinnen hebben 'er 14, de Buikvinnen 6, de Aarsvin ï4, waar van drie gedoomd, de Staartvin 16. De Zydftreep komt aan de Rug zeer naby : de Navel heeft een kleine ronde Opening, in *t midden van den Buik. De Kleur , die het zonderlingfte in deeze Vifch is , wordt van gemclden Doktor omftan- dig befchreeven. De Bek is blaauwagtig groen; de Kop , Keel , en de Buik boven de Navel , grys , met bogtige blaauwc ftreepjes op den Kop: de Rug boven de Zydftrecp , voor de Vin , een klein D K L I ? V ï S 5 ö H 41? klein plaatsje helder geel : onder ain de Borft- IV. vinnen een geele Vlak, De Straalen van de Afde?^ xxvr Rugvin zyn fierlyk gemengeld : het onderfte hoofj^ van den Buik ten deele zwart f ten deele blaauw. stuk, De Staart is famengefteld uit röodagtige en felaaüwe Vlakken en Streepen , hebbende dfc buitenftë Straalen en Hoeken zwartagtig. De Zyden des Buiks zyn met groenagtige en gryzè of Yzergraauw geelagtige dwarsftreepjes zeer fraay getekend. Een helder groene Band heeft plaats aan 't begin van den Buik. De Schub • ben zyn groot, effen, geftreept en vaft aan* kleevende. (9) Lipvijch met een gevorkte Staart , de dek* Au%tuS. zeis der Kieuwen Ptnswyze. Gearde. Dit zonderlinge geeft aan deezen Vifch den bynaam van ge -oor de. Hy was uit Penfylvanie in 't Kabinet van den Sweedfchen Heer de GeeiI gebragt. Men heeft door Telling be- vonden , dat de Viiiftraalen weinig v&n dlc van den Paauw-Vifch verfchillen. In de Rug- vin, evenwel, waren 'er tien Doornagtig fcherp, dat in de gemelde Soort geen plaats heeft, en, daar tegen, was geen der Beentjes van de Aars- vin fcherp. (10) JJpvifcb met de Rug. en Aarsvin, door Falcatuf. (9) Labrus Cauda bifida, Opercalis Branchiarum Pinnifor- ir.ibus. Syft. Nat. X. (10) Labrus pinna dorfali analique Radiis quinque ptnnft inermibns falcata. Syft. jy^t Ip X>£EL. VIJ, STUK, D d i 418 BïSeHiTVtMO VAK IV. de vyf eer (le weerlooze Straalen , Zeijem» Afdeel, qyyze gefatzoeneerd. XXVI. Hoofd- Deeze Amerikaanfche , die uit het zelfde STUK * Kabinet door LinnjEüs befchreeven wordt, heeft het Lyf van breedte als een Braafem, Zil verkleur. De vyf voorden, van de weeke Straalen der Rug- en Aarsvinnen, zyn langer,'t welk die Vinnen een Zeiffenswyze figuur geeft; terwyl de anderen kleinder en egaal zyn. Men vindt 'er 27 in 't geheel in de eerfte, 20 in de andere; 17 in de Borft vinnen , 20 in die van de Staart. De Buikvinnen zyn klein , met 5 Straalen ; de Tanden fcherp. XL (11) Lipvifcb met een gegaffelde Staart , het Roffe* geheel Goudgeel. De Heer Catesby noemt deezen de geele Lyfter, in 't Engelfch the Hogfisb , dat is de Varkens-Vifch ; om dat de Snoet als die van een Varken is , met een foort van groote of Slagtanden, De Opperkaak is Kraakbeenig cn van den Kop zodanig afgezonderd , dat de Vifch denzelven kan uitfteeken of inhaalen naar be- lieven. De Staart is , even als die van onze Zesde Soort, Gaffelswyze gevorkt : de Kleur roodagtig geel over 't geheele Lyf* Op 't hoog* fte heeft deeze de langte van twee Voeten; (12) Lip- (-11) I*abrus Catida lunata Corpore toto fiilvo, Loefju Tardiw flavus, Catesb» Car. II, p, u, T. 11. DE L I P V I S S C H Ë 4^5" (11) Lipvifch die bruinagtig is 9 met den rand IV. der Rug' en Borflvimen Goudgeel. Afdeel* «XXV L Uit de Brieven van Loeflingius , die van ^u^* Spanje in Amerika gereisd heeft > wordt aange- XIL tekend,datdeezein de Rugvin saStraalen hadt, q£%1^£qI in de Borfl: vinnen 17, in de Buikvinnen 6; 12 in de Aarvin en 17 in de Staart, Men vindc hem in de Oceaan. (13) Lipvifch die Yzergraauw en ongevlaktis , F *£l: met de Staart niet verdeeld. Yzergraauwcf Deeze Indiaanfche Lipvifch hadt , zo LiN- KiKus aanmerkt , in de Rugvin 28 Straalen , in de Borftvinnen 16 , in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin > en in de Staartvin, ieder 17. Van de Rugvin waren twee ^ van de Buikvinnen één ea van de Aarsvin drie gedoomd, (14) Lipvifch die de Zyden blaauwagtig heeft; jnv. bet Lyf , overlangs , met een Goudgeelen band , jonker. die voederzyds getand is > pronkende. Ik (12) Labrus iubfiifcus , margine pinnarum Dorfi Pe&ora- Iiumque fulvo. Loefl. Epift. (13) Labrus ferrugincus immaculatus j Cauda integra. Syfi9 Nat. X. (14.) Labrus lateribus ccerulesceatibus ; vitta longitudinali fulva utrinque dentata. Syft. Nae. X. Labrus palmaris varius* Dentibus duobus majoribus Maxillae fuperioris. ART. Gen. 3**y Syn. 53. Labrus oblongus nigricans, lateribus linea albt u- ttinque fïnuata varius , Cauda indivifa. Gron. Muf. II. JVg is*. Julis. WILL. p. 32*. RAJ. p. 138. Jonst. Tab, XIV* N. 3. J.Dt.EL. VIL STUK, Pd a 420 BESCKRfVING VAN IV. Ik fchroom niet^dcn bynaam van Jont er te Afdeel, geeven aan deeze Soort , die van de lcaliaanen XXVI. f)onzellina 6c Zigurella wordt geheten. Men ^tuk!" noemt hem, te Venetië, Donzella, te Marfeil. Ie Dovelh, te Rome en Nap -h Menchinadi Re 9 op Creta Afdelles en op RhöJus Zillo. Zeer bekend , moet derhalve deeze Vifch zyn in de Middellandfche Zee. Te Genua fcomc hy , zo men wil , wel het meefte voor. De Autheuren noemen hem Julis, welke naam van 't Griek- fche Woord Ik'ai* af komftig zal zyn j en fora* migen Julia. Het is de fierlykfte der Europeaanfche Vis- fchen in Verfcheidenheid van Kleuren, zoLin- valv* aa:im.rkt. De Engelfchen noemen hem ook Regenboog. Vifch ,om dat men 'er zig , op zyne Rug, wederzyds een kan verbeelden te Zien. Meer- Junckerlein , of Zee -Jonkertje , wordt hy in 't Hoogduitfch geheten. De Man- netjes vindt men het fraairte gerekend. Dee- ze, naamelyk, zyn op de Rug donker groen: van JB noet, door de Oogen, naar 't midden van de Zyden, loopt een Perkje, \ welk in 'c begin , aan de hoeken der Kieuwen , Saffraan- geel is, vervolgens zwart met blaauw gezoomd : van 9i midden der Zyden naar de Staart weder- zyds een getande Streep, die Oranjekleur is. Voorts is de Rugvin, boven aan, tuffchen de drie voorde Straalen , met een hoog roode , en bovendien ,tu(Tchen de tweede en derde Straal 5 met een zwarte Vlak getekend. Ron- de Lip visschen. 4^r IV. Af DEEL, XXVI. Hoofd- stuk. Rondeletics merkt aan , dat dit Vifcbje fiaauwlyks de lan^te van ten Vinger heeft. De Heer CÏROisoviOs hadt 'er een uit de Middel- landfehe Zee , dat hem door den Heer Nose* man vereerd was, befchreivenj zynde zwart- agtig van Kleur met de getande Streep op Zyde wit. Dit worde thans tot deeze Sooit betrok- ken (*), daar het egter in fraaiheid van kleu- ren oneindig van vufchijt : doch men moet aan- merken, dat in de fiêtlykfte getekende Viflchen de Kleuren verganktlyft zyn : zo dat die fom* tyds niet na de dood, zelfs niet inde Moutwyn of Suikerwater, fland houden, De Jidis der Ouden werdt gezegd den Bek vol Venyn te hebben, en daarom de Duikelaars en Vifllhers happig te vervolgen , cm I tn Bloed te zuigen. Roisdelei ius verhaalt, dat hy, te Antipolis het Lighaam in de Zee baadende , veel werks had, om deeze Vifchjes van zyn Beenea te houden , gaande zelfs aan de Hiel zitten. Salviands , niettemin , getuigt , dat menze voor de Kranken in Sop kookte, en voorde gezonden in de Pan deedt bakken of braaden. Van anderen werden zy cpk geteld onder de eelften der Klipviffchen. (15) Lipvifcb met de Staart onverdeeld , de Zydllreep krom , de Finnen ros , de Dekzels u / Bag-Oor, boogroqd. Deeze (*) Zöopbyl. Gron. N. 241. pag 71. (isj Labrus Cauda integ a , linca iaterali curva , Pii^ms ïufis, Operculis coccneis. Muf, Ad Fr. II. 2» Ceel. yii.stuk. Dd 3 42& Beschryvikg vu IV, Deeze Indiaanfche Lipvifch 9 die gevondets Afdeel. WOrdt in het Kabinet van den Koning van §wee- Hoofd- den 5 kan meD 9 Van weSeQ de roodheid der stuk. Kieuwendekzelen, itag-Oör noemen. Indeszelfs Rugvin zyn geceld 21 Straalen, waar van negen Poornagtjg, in de Borft vinnen 12, indeBuik- vin 6, in de Aars- en Staartvin ieder 14 Straa* Icd. xvl O6) Lipvifch met de Rugvin gefnazeld , een varkens- zwarte Vlak boven de Staart en negen Rag* «Snoet. doornen. In de Reize , welke Linw^üs , zelf, door Gothland gedaan heeft , is deeze hem voorge. komen. Zyn Ed. heeft in de Rugvin geteld 17. Straalen, waar van negen fcherp gedoomd; in de Borftvinnen 13, in de Buikvinnen 6 en één, in de Aarsvin 10 en drie gedoomd; in de Staart- vin 14 Straalen. Men vindt hem in de Euro- pifche Oceaan. Of de Snoet meer naar dien van een Varken zweeme y dan in de elfde Soort, is my onbekend. (1}) Lipvifch die de Rugvin gefnazeld heeft? xvTï. het Lyf met witte en bruine Streepen. Striatus, Geftrceptc. Deeze Amerikaanfchc , uit het Koninglyk Sweed. (16) Labrus pinna Dorfï ramentacea , macula nïgra fupra Caudam , Spinis Dorfalibus novem. Syjï. Nat, X. Sparus Bergfnyltra. Weftgoth. 179. (17) Labrus pinna Dorfï ramentacea, lineis albis fufcisque Muf. Al Fr. II. DE LlPVISJCHE», 423 Sweedfche Kabinet, hadt in de Rugvin 21 Scraa. IV. len, van welken tien gedoomd, in de Borft- ApDEaI* yvyr vinnen 17, in de Buikvinnen 6 en één, in de ^op^m Aars vin 11 en drie daar van gedoomd; in de stuk. Staartvin 12 Beentjes, (18) Lipvifch die bruin is, met de Staart ge- xvm, rond, de Beentjes buiten 't falies uitfleeken- de. Door Loeflingius zal deeze in de Atlanti- fche Oceaan waargenomen zyn. Men vondc het getal der Straalen, in de Rugvin, 27 en elf daar van gedoomd , in de Borftvinnen 16, in de Buikvinnen 6, in de Aarsvin 13 en 15 in de Staart. (19) Lipvifch met de Rugvin gefnazeld , een xrx. Oog midden op 't Lyf> by de Staart. Ge-oogdé. Deeze heefc van de gemelde Vlak, die zig als een Oog vertoont gelyk in deVlindervifch, zynen Bynaam. Het getal der Beentjes in de Rugvin was 24, waar van veertien Doornag- tig, in de Borftvinnen 15, in de Buikvinnen 6, Jn de Aars vin en in de Staartvin, ieder 13. Onder die van de Buik- en Aarsvinnen was , in ieder , een Doornagtige Straal, (20) Lip» {1%) Labrus fincus, Cauda rotundata, Radils mcmbranam fuperantibus. Loefl. Epifl. (19) Labrus pinna Dor£ ramentacea , Occllo in medio ad bafin Cauda:. Muf Ad. Fr. XL If Deel. VII. Stvk. Dd 4 4*4 ESCHRYVINO VAtf jV (ao) Lipvifch met den Bek opgewipt, dc Staat t Afdeel. aan 't end rond. Hoofd- Onder die Viflchen . welken de Autheurea stuk. Lyfters noemen, en waar van de Ouden wel 7%!m twaa^ Soorten tellen , is deeze de gemeenfte zsgitagtige. yolgens WiLLoupHBY , die aantekent, datn^en te Venetië hem Zee - Zeeft tytelt * om dat zyne Geftalte zo zeer naar die van een Zeelt g?lykt. Te regt voert hy dan den naam van Zeeltagti- ge Lipvjfch. De Engelfchen , in Cornwall , noemen hem the Wraffe, of ' Qid-Wife, dat is Oud Wyf , de Franfchen Vieille. \ Woord Gevracb , dat in 't Land van Wales ten dien op- zigte gebruikt wordt, heeft ook die zelfde zou- derlinge betekenis. Deze twaalfde Soort van Lyfter , in Proven- ce genaamd Vieille , gelyk Gesnerus zegt, wordt zelden grooteir dan drie vierden Voets. Hy heeft de Schubben taameïyk groot 5 de Snoet langwerpig en opgewipt, de Lippen dik en Vleezig; den Bek klein. Zyn Kleur is bont, met roode geelagtige en bruine ftreepen, beurt, lings van den Kop naar de Staart loopcnde, vyf of zes in getal. De Vinnen zyn met roo- de, geele en blaauwe Vlakken gefprenkeld. Ia geen Vifch wordt zo groot eene Verfcheideo- hqd van Kleuren , zegt men , waargenomen* Hy (20) Labnis Roftro furfum reftexo, Caudl in exfra*no elf cular.i. A^T. Gen. 33. Syn. 56. Turdus vulgatiiïïmus , Tiac* marina Venetië. WiLL. p. 319. B.AJ. p. 13*. DE LlPVlSSCHEN. 425 Hy komt voor in de Zee , die de Kuften iv. van Groot - Lrittannie en Ierland befpoelt. Afdeel, In de Rugvin van den Zee . Zeelt zyn geteld j^J** 26 Beentjes, waar vap vyftien gedoomd ; in stuk.. de Borlt vinnen 14, in de Buikvinnen 6, in de Aars vin 13, en drie van dezelven Doornagtig fcherp. Aan de Rugdoornen zyn flappe Straa- len, die zig buiten het Vlies verheffen, enuit- loopen met blaauwe tippen , als Vlaggetjes of Wimpels. Zeer fraay doch weinig imaakelyk is deeze Vifch. Men vindt dikwils ae Darmen tot de Navel uitgezakt. (21) Lipvifcb met de Rugvin gefnazeld, een xxr. bruine Vlak op 't midden van de Zyde enby xCee-viak! de Staart. In het Geflagt der Omber - Viffchen is deeze geplaatft geweeft in het Kabinet des Konings van Sweeden. Men vondt het getal der Vin- ftraalen nagenoeg als in de voorgaande Soort. (22) Lipvifcb, die de Rugvin gefnazeld heeft ; xxir. het Lyf met evenwydige , bruin gefiippelde SjpddW Streepen* Van (21) Labrus pinna Dorfï ramentacel , macula' fusca in Ia« tere medio ad Caudam. Syft. Nat. X. Sciama macula fufca in medio Corporis & fupra bafin Cauda:. Muf Ad. Fr* J. p. 66. (zz) Labrus pinna Dorfi ramentacea , lineis parallelis fulco- pun&atis. Syjï. Nat. X. Sciatna lineis longitudinalibus pluri- jnis fufco-pun&atis. Muf. Ai. Fr. I. p. 66. Labrus bruneus, Ofliculo fecundo pinnarum Ventralium Setifbrmi. Gron, Muf I. N. 87- 1. Deel. VII. Stuk, U Q $ 42(5 BEIC'H RTVIKC VAN IV. Vaa deezen Surinaamfchen zyn twee Tellin» Afdeel* geQ der Vinftraalen , de eene in Sweeden ge. HoofdI c*aan > ^e aQdere in Holland. Beide deeze Tel- stuk» lingen komen nagenoeg met elkander en met die van de voorgaande Soort overeen, uitge- nomen dat in de Aarsvin een aanmerkelyk ver- fchil zy gevonden. Die van 'c Sweedfche Ka- binet hadt in dezelve 19 , die van 't Gronoviaan- fche ia Straalen. Deeze laatfte is over 't ge- heele Lyf bruin , met negen of tien zwart en wit gefiippelde Streepen over 't Lyf* Men vindt hem in de Rivieren van Suriname. xxiiL (23) Lipvifcb, die de gefnazelde Rugvin en de Mdop. Aarsvin bont beeft en een bruin Maantje ag« ter de Oogen. Men vondt deezen, uit de Zuidelyke deelen van Europa afkomflig , ook in 't Koninglyk Sweediche Kabinet. In zyne Rugvin zyn ge- teld 25 Straalen , waar van zeftien Doornagtig f in de Borftvinnnen 13, als ook in de Aarsvin, 6 in de Buikvinnen en 12 in de Staart. Van die der Buikvinnen was 'er één , van die der Aarsvin waren drie gedoomd. xxiv. (24) Lipvifcb met de Staart onverdeeld , de Niloticus. * * Xgyptifche, • xtag-, Aars- en Staartvinnen gewolkt. De (23) Labrus pinna Dorfï ramentacea Anique variegata, lu« nula fufca pone Oculos. Muf. Ai. F. II. (2+) Labms Cvxdi Integra, pinnis Dorfi Ani Caudsrque nebalatis. Muf. Ad. Fr. II. Labrus Niloticus. Hassel^. IU p. 346. N. 7$. , DE LlPVISSCHEN* 4^7 De Heer Hasselquist heeft deeze Soort in iv. Egypte befchreeven , alwaar het de befte Vifch Afdeed is van den Nyl , voerende , by de Arabieren , ^oofd! den naarn van Bultu Hy heeft de langte van stuk. twee Voeten, de breedte van twee Span. De JCleur is t'eenemaal Zeegroen , uitgenomen de Buik en Kieuwendekzels , die verzilverd zyn. De gemelde Vinnen zyn met zwartagtige Vlak- ken getekent ; de overigen wit : de Schubben groot, effen en ligt afgaande: de Zydftreep regt. De Kop en 't Lyf zyn hooger dan breed : de Kaaken gelyk : de Rug fcherp. In de Rug- vin vondt hy 30 Straalen , waar van zeventien Doornagtig; in de Borftvinnen 15, in de Buik- vinnen 6 , in de Aarsvin 1 2 en 20 in de Staart. Van die der Aarsvin waren drie, van die der Buikvinnen één gedoomd. In de Staartvin van den genen , die in 't Sweedfch Koninglyke Kabinet is, heeft men maar 17 Straalen ge* teld. (25) Lipvifch met de Lippen geplooid y de Rug* xxv. vin met dertig ftraalen. ojifaSus. Omtrent den Bynaam van deezen , die gezegd worde zig in Europa te onthouden, vind ik geen opheldering. Ook weet ik niet , waarom de- zelve van de voorgaande Soort afgezonderd zy, daar hy, ten opzigt van 't getal der Vin- ftraa- (25) Labrus Labiis plicatis^ pinnj Dorfali radüs triginta, Syfir Nat. X. I.DIÏI.* VII STUK, 428 BSSCHRY VING VAN IV ftraalen zeer naby komt. In de Staartvin, al- Afdeel* leen, waren 'er nrnr 13 geteld, in de Aars vin XXVI. ij, gelyk ook in de Boritvinnen. Hoofd* stuk. £Q(5) Lipvifch , die de Rugvin gefnazeld en K™ftrts mn voorm met ?m bruine Vlak getekend heeft. Deeze Soort wordt in het Kabinet des Ko- nings van Sweeden voorgefteld, onder den naam van Omher-Vifcb) die aan den bovenrand van de Staart een bruine V!a'< heeft. In de Rug- vin zyn 26, in de Borftvinnen 14 , in de Buik. vinnen 6, in de Aarsvin 10, in de Staartvin 13 Straalen. 't Getal der gedoornden was even als in de Egyptifche' Lipvifch. De Woonplaats van deezen is onbekend. xxvii. (27) Lipoifch met de Rugvin gefnazeld, den Qmtit. gy.^ ^jc^graaiJLW en bruin gevlakt. In het zelfde Kabinet werdt ook deeze ge- vonden , die in getal van Vinftraalen naauwlyks verfebilt van den voórgaanden. xxvin. (28) Lipvifch die groen is, met een blaamoe Groenel » Streep aan ieder Zyde, Een (16) Labrus plnns Dorfï ramentacea , antice macula fufca. Syft. Nat. X. Scixnz margine fuperiore Caudae macula fufca notato. Muf Ad. Fr. I. p. 6$. (ij) Labrus pinna Dorfï ramentacea , Abdomine cinereo fufcoque maculato. Muf. Ad, Fr. II. (zz) Labrus vlridis , linea utrinque coerule^. ART. Q*n% 34.. Tucdus vlridis minor, 3cc. WiLL. p. 320. DE .L I ï V I S S C H ï H,' 4<2£ Een byna geheel grcere Lipifeh, de tien- IV. de Lyfter van Rondelet ics, twyfelt men of Afdeeï» niec de Verdcne zy van Salviamjs. In getal j^Q0F^ van Vinftraalen en Geftalte komt dezelve vol- stuk, maakt overeen met den Zee • Zeelt ; uirgeno* men dac in de Rugvin 30 Straalen zyn, waar van 18 gedoomd. Doch te Genua hadt Wn> loüghby een groenen Lyfter- Vifch gezien, die in de Rugvin 24 Straalen en daar van 1 5 Doorn, agtig hadt. Deeze wordt aldaar Garzetto gehe- ten; was breeder en dikker, met de Vinnea een weinig gevlakt, en hadteen paarfch Knob- beltje by de Navel. Van de anderen, ze^thy, zyn fommigen aan den Buik met biaauwe V lak- ken getekend. (29) Lipvifcb met de Staart onverdeeld , alle xxtx. Luscus* de Vinnen geel en het bovenjie Ooglid Knyp-oog% zwart. 't Verfchil in 't getal der Vinftraalen , tuflehen deezen en de voorgaanden , is wederom niet noe- menswaardig, en de Woonplaats onbekend. (30) Lipvifcb die de Rugvin gefnazeldy hetLyf xxx. bruinagtig Loodkleur beeft. ge. Niet meer is bekend van deczen , die ook in het Koninglyk Kabinet vaazyne Swcedche Ma- jefteit (29) Labrus Cauda integra4 , pinnis omnibus flavis , pa'pe- bra" fuperiore nigra. Muf Ad, Fr, II. (30) Labrus pinna Dorn* ramentacea , Corpore fufco-Iivido. Muf Ad. Fr. II. I.Dfel, VU. Stuk, BESCHK YVÏNG VAN IV# jefteit gevonden wordt. Hy heeft in de Staart* Afdeel. vin maar n Straalen. XXVI. (31) Lipvifch die langwerpig en groen i$> met de Oogkringen Goudkleur. Hoofd- stuk. XXXI. Turdus. jLyfter. Onder de groöte Lyfter- Viflchen wordt dee. ze geteld van Willoughbï , die hem te Rome befchreeven hadc. Zyn Lyf is langwerpig , niet veel van een Snoek verfchillende; van boven groen, van onderen bleeker en geelagrig, met Afchgraauwe of bleekblaauwe Vlakken befpren- keld. De bruin gevlakte , die niet dan in Kleut is onderfcheiden , wordt ook tot deeze Soort t'huis gebragt. In de Rugvin heeft men geteld negentien Doornagtige Straalen. Van den Heer Gronovius wordt deeze Soort betrokken onder het Geflagt van Scarus (*), en zyn Ed. zegt , dat dezelve gemeenlyk de langtc van een half Voet bereikt , wordende van de Marfeillers Roqiias verd geheeten, en van den Heer Hasselquist gehouden voor eene Verfcheidenheid van den Oofterfchen Zee-Braa- fem. In het Voorwerp van den Heer Vosmaer, telde zyn Ed. 28 Beentjes in de Rugvin , waar van zeventien Doornagtig fcherp- Deeze Beent- jes worden allengs lauger van boven agterwaards* jn de geheele Vin ; 't welk zyn Ed. mede op- geef? (31) Labrus oblongus viridis, Iride Aurea, ART. dn, 34.. Syn. S7- Tiirdus viridis major. WlLL. p. 322. (*) Scarus vUidis. Zoóph* Crm, Fafc, I, N. n%* V £ LlPVISSCHEN. 431 geeft als een Kenmerk van dat Geflagt. Voor IV. 'c overige verfchilde 't getal der Vinftraalen Afdeei» XXVf weinig van dat in de Loodkleurige Lipvifch, y^F^ hier voor gemeld. stuk. (32) Lipvifch met de Rugvin gefnazeld, bet £™us Lyf met -hlaaiwot Streepen, in ie Aarsvin vyf Stekels. Men vindt deezen in de Atlantifche Oceaan. Hy heeft in de Rugvin maar 25 Straalen , waar van negentien Doornagtig zyn. In de Borft» vinnen, Aars- en Scaarcvin zyn , ieder 13 Straa* len* (33) Lipvifch met de Rugvin gefnazeld , het xxxur. Lyf Loodkleurig , den Kop geknobbeld. chineefche, Zeer weinig verfchilt deeze , wederom, met den naaftvoorgaanden , in 't gccal der Vinftraa- len. Men vindt hem in Ooftindïe. (34) Lipvifch die langwerpig is , hebbende xxxiv. jlegts de laatfle Straal van de Rugvin11™""*' flap. Deeze Ooftindifche komt voor in het Vorftc- lyke Kabinet der Akademie van Upfal, en wordt door (32) Labrus pinna Dorfi ramentacei, Corpore lineis coeru„ leis, pinna Ani Spinis quinque. Syfl. Nat. X. * (33) Labuis pinna Dorfi ramentacea, Corpore livido, Ver- tice retufo. Syft. Nat. X. (34) Labrus oblongus , pinnac Dorfali* radio ultimo inermi. Amoen. Acad. I. p. 315-, I.DIII.. VII. STUK. 432 Béschryvïng van jy# door deu Heer Balk befchreeven. Zyn Lyf is Afdeel, famengedrukt , langwerpig, wit, gefchubd. Ia XXVI. de Rugvin vindt men 20 Doornagtigetof fteketige stuk. " Beentjes; waar in deeze uitmunt boven alle da Soorten van dit Geflagt , welker Vinftraalen geteld zyn. Daarentegen fchynt, in de overL ge Vinnen , geen ééne Straal fgedoornd te zyq gevonden. xxxv. (35) Lipvifch die geel en blaauw bont is> met adelde. de voorfte Tanden grootft. Deeze bonte Lipvifch, twyfek Artëdi, of wel verfchillende zy van den Paauw- Vifch , hier voor befchreeven. De langte van den genen , dien hy te Livorno befchreef , was dertien ea een half Düim. xxxvi. (36) Lipvifcb met de Staart onverdeeld , bet G^tedc Lyf Goudgeel. Lyfter met de Staart rond , in 't Engelfch the Tellowfish , dat is Geelvifch , wordt deeze iti 't Werk van Catesby getyteld. Hy groeit fom- tyds een Voet lang : heeft kleine dunne Schub* betjes, die roodagtig geel zyn: den Bek wyd: de Onderkaak langft en met een dubbele ry van kleine Tandjes : groote aan 9t end van de Kak- ken (35) Labrus e flavo coeruldoque varius , Dentibus anterio* xibus majoribus. Art. Gen. 34., Syn. 57. Turdus major va* rius &C. WlLL. p. 3 22. RAJ. p. 13 7- (36) Labrus Cauda integra , Corpore fulvo. Syft. Nat. Turdus Caudl cenvexa. Catesb. Or. IJ, p, ic. f. de Lipvisschen. 433 ken. Voor aan de Aarsvin fchynt een fcherpe IV. Stekel te zyn , en de Staart is, aan 't end , rond- Afdeel» aS"fr Hoofd. STUK. (37) Lipvifch met de Staart onverdeeld , de Oö- xxxvu. gen geftraald9 het Lyf blaauw gevlakt , een q£q^£^ Goudgeele band om de Borjt en Staart. Lyfter met de Oogen geftraald, noemt Cates- by deezen , die in 't Engelfch the Pudding- Wijt geheten wordt; mooglyk van wegen de Kleur. Dezelve is bruin Olyfagtig, met de randen van ieder Schub blaauw : op den Kop verfcheide groene Streepen, die Sterswyze om het Oog (laan : de Vinnen geel , doch groen gerand : de Staart bruin met een geele zoom. De Opper- kaak kan ingehaald worden, en hy heeft ook verfcheide groote Tanden voor in de Bek, even als de Varkens-Vifch. Zyn langte is doorgaans minder dan anderhalve Voet, (38) Lipvifch , die paarfch , groen , blaauw xxxviii. en zwart bont is. Bonte, Onder den naam van Bonte Scarus is deeze by de Ouden bekend geweeft, en omftandig van John- (37) Labrus Cauda integra, Oculis radiatis , Corpore coe- ruleo maculato , fafcia Peótorali Caudxque fulva. Syft. Nat.X* Turdus oculo radiato. Catesb. Car. II. p. 12. T. 12. f. 1. (38) Labrus e purpureo, viridi, cceruleo, nigroque varius. ART. Gen. 35. Syn. SS- Scarus varius. WiLL. p. 305. Raj. p. 129. CHARL. Onom. p. I3i. jONST. Tab. XIII. N. *v L Deel. VII. Stuk, Ee 434 B ï 5-CH ft ? V I K C VAN jy Johnston befchreeven. Wy hebben op do Afdeel, eerfte Soort iets gemeld 5 aangaande de Eigen* XXVI. fchappen van den Scarus en de afleiding van zyn ^tukT Naam' Ik voeS 'er thans by , dat hy ook ilfö. rix of Ruminax , in 't Engelfch the Cud of Cbe-* wing-Fisb genoemd wordt, ; om dat hy deeenig* fle zou zyn onder de ViiTchen , die herkaauw- de (*). Deeze bonte wordt gezegd niet alleen ^eer fraay te zyn ,maar ook ongemeen lekker. Men vifcht hem in de Middellandfche Zee , by Antibes en Marfeille, Deeze Vifch heeft de Oogen , en den Buik aan de JNavel ? paarfch ; de Staart donker blaauw: het overige Lyf is ten deele groen , ten deele zwartagtig blaauw 5 de Schubben als met donkere Stippen befprengd. Zyn Bek is middelmaatig , met breede Tanden \ in de Bovenkaak digt (taan- de, in de Onderkaak yl en fcherp. Langs de Rug naar de Staart loopcn Stekels 5 die met een dun Vlies famengevoegd zyn , en even ver van elkander geplaatü , aan de top van ieder van welken een Vliesje hangt als een Wim- peltje of Vaantje. De Vinnen aan de Kieuwen zyn breed en als Eyrond. Op 't midden van den (*) 't Is wel geloofbaar, dat zodanige Viffchen die groote breede Tanden, als een foort van Kiezen, in de Bek heb- ben , daar van eenig gebruik maaken om de Kruiden of 't Zee- Wier , dat zy eeten , te vermaalen ; doch dat deeze VifTchen niet herkaauwen kunnen , gelyk de Viervoetige Die- ren , heeft Peiertjs uit befchouv/ing der Maag en Slokdarm, in de Goud-Braafem , Harder , Salm en anderen , ais ook in de Scarus > aangetoond. Will. p. 305. de Lipvisschsn* 435 den Buik heeft hy twee purpere Vlakken. De IY; Rob is caamelyk groot gevonden , de Lever Afderc* witagcig: de Darmen waren wyd, de Milcniet klein en hy hadt veel Gal. Met de Lyfter- stuk. VilTchen komt deeze, in gedaante^ taamelyk overeen. (^gJLipufch die blaauwagtig Zwan is van xxxrx. Kleur. Merula* MereL De zwarte Kleur en de Geftalte der Lyfter- Viffchen \ doet aan deezen den Naam geeven van Zee -Merel of zwarte Lyfter, in 't Hoog* duitfch Meer*AmJel> wordende te Venetië ook Zee - Zeelt getyteld. Merret maakt gewag * dat 'er aan den Weftelyken Oever van Groot- Brittannie een gezien zy door Turnerus, dien de VifTchers noemden a Cookfish , dat is eea Kok • Vifch. De Kleur is over 't geheele Lyf , als ook aan den Buik en Vinnen , donker hlaauw* agtig bruin. Als eene aanmerkelyke byzonderheid heeft men > omtrent de inwendige deelen van dee- zen zwarten Lipvifch, aangetekend, dat, de Lever wie zynde en in twee Kwabben verdeeld, de Gal in een fmal Buisje was beflooten , door omwendingen verdubbeld, en de langte hebben* de van anderhalf Voet. (40) Lip* (39) Labrus coeruleo-nigncajis. Art, Syn. 55. Turdus ni- ger, Merula Salviani 6c Rondeletii, Wijll, p. 320, &AJ« F» Ï37. Jonst, Tab. XIV. N* z% 1.D5EL* VII. STUK. JSC % 435 Beschryving van IV* (40) Lipvifch die geel is, met de Rug paarfcb * Afdeel» m em yin van den Kop tot aan de Staart, SÏ- onafgebroken. YT * Niettegenftaande de fchandelyke betekenis Cyn&dus. van het Woord Cymdusy vindt men hetzelve Steeavifch. . TT T n egter van den Heer Linksus tot een Soort- naam, en van Gronovius tot een Geflagtnaam zelfs , gelyk wy gezien hebben , gebruikt. Het is op deezen Vifch toegepaft , dewyl 'er, zo men wil, altoos twee gevangen worden, waar van de een den anderen , als 't ware , van agteren wil dekken. In 't Griekfch wordt hy Alphefies geheten. De Nederlanders noemen hem Steenvifch , zegt Charleton. Ik vind hem , egter , onder de Viflchen van ons Land niet aangetekend. Behalve het gemelde fchynt 'er, van deezen Vifch , zeer weinig bekend te zyn. De Ouden hebben verhaald, dat het een Zeevifch zy, die zig op Steenagtige plaatfen onthoudt, fmaller dan de Goud-Braafem, en in Geftalte zeer naar onze zesde Soort van Zee-Braafemsgelykende, doch grooter en dikker, wordende byna een Voet lang* In deeze en de overigen der zes laatfte Soorten was het getal der Rugdoornen , naar welken onze Autheur de andere Lipvfs- fchen (40) Labnis luteus , dorfb purpureo , pinna a Capite ad Caudam continua. Art. Syn. 56. Alphaeftes iïve Cinaedus. "Will. p, 3^3. RAj' P- *£7« Cinsdus. Jonst. Tab. XTe DE LlPVISSCHEN. 43? fchen gerangeerd hadt, zo wel als datderVifr IV. ftraalen in 't algemeen , nog onbekend» „ XXVII. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Omber- Vjsschew, dus wegens de brainheid van hunne Kleur ge* mamd, Tk geef den naam van Ojmber - Visschen aan Naam, een Vifch, dien men in Jt Latyn Umbra, in 't Hoogduitfch Meer - Schatten of Zee. Schaduw noemt. De Omber worde, gelyk bekend is , in 't Schilderen gebruikt om te fchaduwen, en de Kleur van deezen Vifch is donkerig of op Zyde met Goudgeele en bruine Streepjes , waar van de laatften zig als de Schaduwen der eér- ften voordoen. 'c Geflagt van Scwna, zegt Linn^üs, is afe Kcnmerkc middelbaar tuflehen dat derLipviflchenenBaar- fen, en naauwlyks genoegzaam onderfcheiden. De Kenmerken beftaan , in het Kieuwen- Vlies te hebben met zes Straalen : de Dekzels cn den geheelen Kop gefchubd : een Groefje op de Rug om de Rugvin in te bergen. Dit Groef, je , merkt de Heer Gronoviüs aan , dat hy in de Onderwerpen, door hem gezien , niet heeft kun* nen vinden» 't Getal der Soorten , welken LinNjEüs op. soorten, geeft, zyn vyf , als volgt, ï. deel. vu. stuk, ji Ee 3 (i) Om- Afleiding heeft van 438 BESCH RYVING VAN IV. CO Omber* Vlfcb , die aan de zyden van den Afdeel, £0p een dubbele ry heeft van Schubben. XXVII. Hoofd- De Rugvin hadt, in deeze Soort, 23 Beent* STÜK* jes, van welken elf gedoornd ; de Borftvinnen Cappa. 1 6, de Staartvin 17. In de Buikvinnen waren 6 Straalen en één, in de Aarsvin 13 en drie Doornagtig; gelyk in veelen van 't voorgaande Geflagt. Men vindt dezelve in de Middel- landfqhe Zee. Le *Tv C2) Omber -Vifch met de Rugvin tujjchen Ktfij Schubbige bladen verbergelyk. Deeze, waar van de Woonplaats onbekend was, hadtin de Rugvin 19 Straalen, en daar- van tien gedoomd; 11 in de Borftvinnen, 13 in de Staartvin, iï in de Aarsvin, waar van driQ gedoomd : de Buikvinnen als boven. HL Cl) Omher - Pïfcb met ten "bruine Vlak op *$ Unimaculat*. ' mn ^ z^ 9t Getal der Straalen in de Rugvin van deeze Soort was 21 en elf daar van gedoomd: in dc Borftvinnen 15 en 17 in de Staartvin. De Buik- vinnen volftrekt, de Aarsvin nagenoeg, als ia de voorgaande. (4) (1) Scixm Capkis lateribus Squamarutn ordine duplici. Syft. Nat. X. (z) Scixrid. Pinna Dorfali intra duo foiia Squamea recon- denda. Syft. Nat. X. (3) ScLxna macuia fufca in medio utriusque Lateris. $y% Nat. X. DE O M B E R-V I S 8 C H E N, 439 (4) Omber - Vifcb die zwart-bont is > met de ]V. Buikvinnen zeer zwart* Afdeel» XXVII. Een groote misflag of Schryf*feil maakt de Hoofd* Kenmerken van deezen Vifch , in 't Latynfche *TUK* Werk van Linnjeus, onverftaaobaar. Art^di Umbra. hadt nigerrimis gezegd , ten opzigt van de Buik- lxil1* vinnen , en daar vind ik gedrukt integerrimis. Fi&' 7* Men ziet ligtelyk , welk een groot verfchil dit maaken moet in de Denkbeelden , en welk een duifterheid. Ondertuflchen heeft men zulks in hec Kort Begrip van 't Samenftel der Na- tuur a te Leiden uitgegeven , onveranderd na- gevolgd. Hec is de Coracinus der Ouden , dien men ook Corvulus en Graculus , of Continus noemde; waarfchynlyk van wegen de zwart- of bruinheid, die hem naar een Kraay of Kaauw gelyken deedt* En, gelyk'er witte Raaven zyn,zo vindt men ook van een witten Coracinus, die veel minder zwart was dan de anderen , gewag gemaakt, 't Schynt twyfelagtig , of men den genen , die Umbrino te Rome genoemd werdt 5 ook tot deeze Soort te betrekken hebbe. De Corvo der Venetiaanen wordt gerekend tot de vol- gende Soort, die de Umbra der Ouden is, te behooren. In 't Hoogduitfch noemt men hem Meer- (4) Sciama nigro-varia , Pinnis Ventralibiis nigerrimis. ART. Gen, 39. Syn. 6$. Coracinus. WlLL. p. 300. Raj. p. 9$. Scixna Umbra. HASSELQ^ Hitt. p. zsz [397.] N. 80. JONST* Tab. XV. Fig. 4,5. J.Deel. VII. Stuk. 440 Beschryving van IV. Meer-Rapp , dat is Zee-Raaf , in 't Engelfch Afdeeu the Crowfish, of de Kraay^Vifch. H^ofd' ^e Coracims geleek in Kleur naar een Zeelt, stuk* in Geftalte naar een Baars. Hy hadt de Schub* ben mïddelmaatig , den Bek niet zeer wyd ; Tanden in de Kaaken ; de Staart , uitgefpreid zynde , van omtrek rond ; de Oógen van mid- delbaare grootte, met bruine Kringen : de Buik- vinnen en die agter de Navel zo zwart , als of zy met Inkt gekleurd waren. Voor 't overige verfchilde hy niets van den Umbra, volgens Willoüghby , uit wiens Werk de nevensgaan- de Afbeelding is ontleend, zynde aldaar in 9t Koper gebragt ge weeft op koften van "den Heer D. Pepys , Voorzitter van de Koninglyke So- ciëteit van Londen. De Unibrino, die te Rome by de Vifchver- koopers dikwils voorkomt, verfchilt van den Vifch ♦ Tlmhrn. genaamd y door de Kleur ; als zynde beurtlings met donkeragtige, bruine, en uit het Zee-groen blaauwe , boven de geftip- pelde Zydftreep , van de Rug fchuins naar voo- ren loopende , gegolfde Streepjes getekend : dat hy geen Baardje heeft ; en dat zyn Navel, doorn grooter en fterker zy. Salvianus voegt 'er by , dat deeze veel kleiner is , hebbende hem nooit grooter dan een Voet lang gezien , en minder aangenaam van Smaak. De Latus of breede Vifch van Rokdeletius, die men twyfelt of 't niet de zelfde zy , ondertuflchefi , wordt Peis Rei genoemd , als een Koninglyken Ta- de OmjsëR-VisscHen. 441 Tafel waardig. Deeze vverdt ook in de Nyl Tv*, gevonden , zo die Auchcur getuigt. Afdeel* De Heer Hasselquist befchryft, als deeze Soort , een Vifch , die zig in deMiddellandfche stux. Zee, by Damiate in Egypte, en dus voor den Egyptifche; Mond van die Rivier, onthoudt; wordende van de Arabieren genaamd Sebifscb. Deeze hadc den Kop en 't Lyf hooger dan breed; den Kop bultig , fteil afloopende ; den Snoet kort en Homp; de gaaping van den Bek wyd ; kleine Tandjes in de Kaaken : de Oogen groot ; het Kieuwen* Viies met zes Beentjes geftevigd. In de Rugvin, welke zig als dubbeld of afgebro* ken vertoonde vondt hy, in 't voorfte ge- deelte, 10 korte gedoomde Beentjes , en 261*11 het andere gedeelte : de Borftvinnen hadden 'er 18 ; de Buikvinnen 6 en één gedoomd : de Aarsvin 9 , waar van twee Doornagtig ; de Staart- vin 18. Byna het zelfde getal van Vinftraaled was, door Wiixoughby, in de Umbrino te Ro- me waargenomen. Onze Reiziger bevöndt , in deeze Egyptifchë Omber-Vifch , het geheele Lyf en den Kop gedekt met groote , ruuwagtige * ruitswyze Schubben. De Kleur was aan den Buik witag* tig, doch voor 't overige uit gegolfde Zilver- kleurige en geelagtige ftreepjes gemengeld : de Aarsvin roodagtig, de Rugvin bruin, met wit- agtige ftreepjes 2 het Kieuwen* Vlies zwart. De gewoone langte werdt gerekend op vier Span ; dé breedte op één Span. Van de Ingewanden l dïxl. va. stvK. F £ werd? 44* Beschrïvikg van IV. werdc de Maag langwerpig en fcherp toeloo- Afdeel, pende , met zes dikke byhangzels aan 't por- XXVII. tier , de Darm driemaal omgeboogen en met stuk/ een Eierftok aan ieder zyde, gevonden, sorinaam- Dewyl de Heer Hasselqüist in deeze Vifch fche* ook een kort Baardje , dat ftomp en ftyf was, veeleer naar een Knobbeltje gelykende , waar- genomen hadt,.zo betrekt de Heer Gronovius deeze en de volgende Soort tot ééne , en maakt wederom twee byzondere Soorten van zyne Su- rinaamfche Omber- Viiïchen , waar van hy de ééne noemt ; Sciaena met de Kaaken egaal , de Zydftreep tot aan de Staart voortloopende en bogtig: de andere ; Scissna met de Onderkaak kortft, de Zydftreep tot aan de Staart voortloopende > de Tan- den by uitftek klein. Tot de eerfte Soort wordt door zyn Ed. t* huis gebragt de zwartagtige, tot de andere Soort de witte Coracinus van Ron- deletius en de Ceftrcus, met een Wrat aan de Kin , de eene Rugvin van 23 of 24 Str aaien , en den Kop zeer gefchubd hebbende, van Klein, als ook de gemelde Egyptifche (*). Hasselquist, ondertuflehen , heeft het als een misflag by Artedi aangemerkt , aan de agterite Rugvin maar 24 Straalen te tellen , daar van hem , in meer dan tien zodanige Viflchen , 26 Straalen in dezelve geteld waren. Artedi hadt gemel- de Telling overgenomen van Willoüchby. C5) (*) Zooph* Grtn. Fafc. I. p. S9» N. ui, 212, de Omber-Visschen. 443 (5) Omber* Vifcb die de Bovenkaak langfl beeft, IV. de Onderkaak meteen enkel Baardje. Afdeel XXVII Decze Soort zou de Sci&na of Umbra der M°°F& STUK Autheuren zyn , dien de Heer Gronovius me- y de tot de gemelde Soort betrekt. Ook hadt Cïrro/a. Linnjeus den Omber- Vifch die ongebaard was, van gemelden Heer befchreeven , tot deeze Soort t* huis gebragt : als zynde het gedagte Baardje meer voor een Knobbeltje of Wrat on- der aan de Kin , dan voor een Baardje of By- hangzcl , gelyk 'er in de Kabeljaauwen gevon- den wordt, te houden. De Umbra wordt van Bellonius gezegd een Vifch te zyn , die doorgaans zestig Ponden zwaar is, en ongevaar vier Ellen lang. Die wy in Italië gezien hebben , zegt Willoughby, waren niet grooter dan een Karper. Men vindt* ze in de Middellandfche Zee taamclyk veel ; men noemt hun te Venetië Corvoy en houdtze voor een fmaakelyken Zee- Vifch. Het Lyf is dunner en breeder dan dat van een Karper, met de Rug fcherp en bultig agter den Kop. Met Loodkleurige en bleekgeele Streepjes , die beurt- lings van de Rug fchuins afloopen naar den Buik, is hy zeer fraay getekend. De Kieuwen- dek^ (s) Scisena Maxilld fuperiore longiore, inferiore Cirro uni- co. ART. Gen. 38. Scixna Maxilla fuperiore longiore, Cir rofa in inferiore. Art. Syn. 65. Umbra. Will. p. 199» B.AJ. p. 95- Scixna five Umbra. ]onst. Tab. XV. fig. 9. Sciaena Maxilla fuperiore longiore, Cirris carens. GRON» Mu/^ I. N. 91. I.Dfi£L. VII. Stuk. Ff 2 444 B E S C H R ! V I N (] VA» j Vt dekzels en den geheelen Kop heeft hy gefchuhd} Afpeel.'i welk hem gemeen is met den Harder en eeni* XXVH. gC andere Viffchcn. De Kop is middelmaatig» ^tvk? ^e OcgCjQ niet groot; de Bek klein, de Bo- venkaak langft : veel kleine Taidjes onder en boven 3 cn diep in de Bek. De Staart was hem eenigermaate gevorkt voorgekomen, Verfcheide dergelyke Viffchen zyn 'er in de Wettindiën , waar onder één die Corocoro van de Brafiliaanen genoemd wo^dt,en de Guatucufa van Marccraaf. Dceze laatfte heeft de Vin- nen en Staart, als ook den Buik witagtig, ge- lyk die Surinaamfche Omber- Vifeh , welken de Heer Grqnovius befchryfe en zegt in Geftake volmaakt overeen te komen met den Umbra, in ?t Werk van Willougby afgebeeld. De Kleur van deezen was op 't Lyf een weinig roodagtig, glinftcrende met een Goud en ZiU ver-gloed. Even 't zelfde hyna wordt verze- kerd van den Guatucufa , door de Portugeezen Corvinq genaamd , dien de Heer Sloane, in de oude Haven van Jamaika gevangen zynde, be- fchreeven heeft; alwaar de Opgezeteneo hem the Drummerfish , dat is de Trommelflaager- of Tamboer. Vifch, noemen. Hy heeft de langte van omtrent twee Voeten. De moeielyke onderfcheiding van dit en de twee voorgaande Geflagten , maakt het duifter, toe welk derzelven de vreemde Viffchen , die men niet naauwkeurig onderzoeken kan , be- hoprep. Het blyfet ondenufl^hen , uit de Ken- mer- de Omber- Visschen. 445 . merken , welken de Heer Gronoviüs opgeeft IV. van zvn Geflagt van Coracinus, wiens Kieuwen- Afdeei* YXVIT dekzelen getand zyn , dat die , volgens het Sa- ^qOFD* menftel van onzen Autheur , behooren tot de stuk* Baarfen , waar mede de voorgemelde Zee-Braa- fems, Lip. en Omber- Viflchen, in verfcheide opzigteo overeenkomftig zyn. Daar toe zal dan ook milTchien de Gornoedo bezar of groote Hoorndraager van Valentyn , anders genaamd Toutetou Tom , die van gemelden Heer , als een Gefchenk van den Heer Vosmaer (*), befchree- ven wordt (f) , en van de Kaap af komftig was, moeten gebragt worden; zo wel als de Omber- Vifch, met fchuine Melkwitte ftreepen op de beide Zyden , Jordain» of Jordain*Vifch ge- naamd, die in Ooftindie, by Amboina en el- ders , gevangen wordt. Dezelve , immers , is thans ook betrokken tot het gemelde Ge- flagt (|). Dee- (*) Aangaande verfcheide VilTchen f die in het Werk van den Heer Gronoviüs befchrecven en door my aangehaald zyn , heb ik getwyfeld , hoe de beknopte uitdrukking van D. D. te verftaan ware ; doch nu onlangs zyn Wel Ed. fpree- kende, by gelegenheid dat ik de Eere had van zyn Kabinet te bezigtigen , heb ik verftaan , dat decze Letteren Donum. Domini (VosmAERI, enz.) betekenen.- weshalve dit dus zo- danig op die plaatfen , daar ik van Viflihen , als door zyn Ed. uit de Verzameling van anderen befchreeven, geiproken heb , moet begreepen worden ; dat zy naamelyk aan zyn Wel Edele door die Heeren vereerd of gefchonken zyn. (\) Coracinus Cauda Lunnlati. 2oöpb. Gron. Fafc. I. N* 226. f4-) Coracinus fafciis Iatis obliquis , transverfalibus , xqua- libus albidls utrinque, Cauda fubrotunda. Ibid. N. 227. t DEEL. VII. STUK. F f 3 44