/ 7 NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIGE BESCHRYVING DER DIEREN, PLANTEN E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel van den Heer 4 j 6% v ofi Met naauwkeurige Afbeeldingen. EERSTE DEELS, NEGENDE STUK. De INSEKTEN. Te AMSTERDAM, By de Erven van F. HOUTTUTN. M D C C LXVI, VOO R-B ERIGÏ. Elofce maakt fchuld is 't gemeenc Spreekwoord. J3 Ik had , in de Voorrede van deeze Na- tuurlyke Historie, den Liefhebberen eeni« germaate toegezegd, om dit Werk geduurig, ten ein- de toe, te agtervolgen, en myn Oogmerkwas ook niet anders: zie hier, wat my eenigen tyd daar in vertraagd heeft. Onder het fchry ven van het Agtste Stuk, waar mede de Klafie der Vijfchen ten einde liep , vernam ik, dat de Heer Linnjeu s bezig was meteen nieu- we Uitgave van zyn Samenstel der Natuur. Terwyl nu de Infekten als een nieuw Veld van be- fchryving openden , dagt ik gevoeglykft gebruik te zullen maaken van die nieuwe Uitgaave , als welke , waarfchynlyk, ten opzigt van de twee laatfte Klaflen het aanmerkelykfte vermeerderd * en miflchien ook wat veranderd zou zyn. Van Luiden , die , zo ik meen- de, des kundig waren, verftond ik toen, dat wy die nieuwe Uitgaave wel haafl: te wagten hadden ; doch, niettegenftaande zulks, is dezelve tot nog toe agter- gebleeven; zodat ik eindelyk befloot, my met de Tiende Uitgaave 9 als vooren, te behelpen, en van * a Zy- IV VOOR-BERIGT. Zyne vermeerderingen of veranderingen in 't vervolg gewag en gebruik te maaken. Inmiddels hadden eenige redenen, in het laatfte van het Berigt voor het voorgaande Stuk gemeld, my bykans de lufl: benomen , om dit Werk te agter- volgen. Hier by kwam de menigvuldigheid der Zaa- ken die in agc te neemen zyn in eene befchryving der Insekten, tot welke Afdeeling der Dieren Wy thans gevorderd waren. Dit gedeelte, immers, der Natuurlyke Hiftorie wordt thans met den groot* ften iever beoefend, en men ziet dagelyks Werken aan 't licht geeven , die als om ftryd hetzelve trag* ten op te helderen, 't Is ongelooflyk , hoe veel Uien , federt eenige Jaaren , in de Iufekten-Kunde gevorderd zy , en hoe veele duifterheden nog daar in overblyven. De algemeene Liefhebbery, ondertufFchen , wel- ke daar omtrent, in ons Land in 't byzonder, plaats heeft, en de aanfpooring van verfcheide voornaame Liefhebbers , heeft' my eindelyk doen befluiten, om, met hoe veel fchroom ook, ten dien opzigte insgelyks in *t perk te treeden, en te zien, wat ik, op den voorigen voet voortgaande , mogt kunnen uitvoeren. Ik heb , naamelyk , weinig meer dan den enkelen Leiddraad van L i n n ik u s in deezen gevolgd y cn voor 't overige , om my niet aan de naauwkeu- rigfte befchryving der Sweedfche Dieren alleen te bepaalen , gebruik gemaakt van de Oordeelkundige Yer- VOOR-BERIGT, T Verzamelingen der Inlandfche Infekten, die onlangs, zo in Vrankryk als in Italië, aan 't licht gegeven zyn, zo wel als die van Duitfchland : ten einde men, wat de Europifche aanbelangt, tenminften, indeeze onze Natuurlyke Historie, het gene 'er bekend van is , zou kunnen vinden. Omtrent de Uitheems che heb ik ook de meefte Werken , ai* waar die befchreeven zyn , nagezien, en het Zaake* lyke daar van overgenomen. Weinig, egter, oordeelde ik de Wereld te kun- nen voldoen, indien hier niet by kwam, het gene de eigen Ondervinding en Befchouwing, zo van my als anderen , nooit te vooren geboekt , opleverde. Des ben ik daar omtrent, eveneens als met de Vis- fchen , te werk gegaan , en heb niet alleen verfcheb- de Byzonderheden, in de Infekten, zelf onderzogt, maar ook nu en dan Aanmerkingen gemaakt, zo op het gezegde van den Sweedfchen Ridder, als van andere en hedendaagfche Autheuren. Ik twyfel niet , of het een en ander zal de Liefhebbers aan- genaam zyn , die daar door worden aangefpoord? om, het gene 9er nog aan ontbreekt, door eigen onderzoek te vervullen. Immers nergens is het zeg- gen van S ene ca meer met de waarheid overeen- komftig , dan in dit gedeelte der Natuurlyke Hi- liorie. Multum egerunt , qui ante nos fuerwt, fed non per* fgenint , &c. • 3 De VOOR-BERIGT. De Goddelyke Wysheid heeft, oogfchynlyk om den Geeft , zo wel als 't Lighaam van den Menfch , onledig te houden, de Natuur der Schepfelen dermaa- te omzwagceld, dat men, door verdere nafpooring, t'elkens nog meer duifterheden ontdekt. Hierom is het behulp van anderen in deezen dikwils noodig* waar van ik my niet fchaam bediend te hebben : want Quis tot fiiflineat quis tanta negotia Solus ? En, om byna met de Woorden van Plinius, die door onzen Ridder, Caeu vonLinnó, aan* gehaald zyn , te befluiten, Ik verzoek dat de genen die dit Werk kezen , Om dat zy 'er mooglyk veel veragtelyks in vinden , Niet alles dat ik bygebragt heb, voetftoots, verwerpen; Dewyl in de befcbouvoing der Natuur niets overtollig is. M. HOUTTUYN, Amsterdam, Jtfed. Dtftor. #i. July 1766. I N-r INHOUD van dit STUK. V r F D E AFDEELING. De I N S E K T E N. !. Hoofdst. De Eigenfchappen der Infekten f hunne Voorttceling, Verandering tf/Geftalte- wifieling, enz. Bladz» I Jl. Hoofdst. .DtfRangfchikking der Infekten en verfcbeide denkbeelden , zo der Ouden als He- dendaagfchm , daar omtrent» Order van LiNN^us. Kenmerkon der Geflagien. — 68 III, Hoofdst. De Eigenfchappen der Schildvleu- . geligen in V algemeen en derzelver Ferdee- ling. — • 124 IV, Hoofdst. Befcbryving van V Geflagt der Torren , waar in van veele Vreemde t Ooft- en Weftindifche , geboomde en cnge- hoornde , ah ook van de Rhinofter en Meft- Torren, de Molenaars o/Mey Kevers, de bonte Duin -Kevers, de Gouden Torren 5 en veele anderen , gefproken wordt. ~~ 134 1 Vf Hoofdst. Befcbryving van 't Geflagt der Torretjes, waar onder e enigen bunnen Bynaam krygen van de Stoffen die zy knaagen of opvrecten, gelyk Spek- , Brood- , Hout- en Huid of Bont- lorretjes ; anderen van bet Geluid dat zy maaken , als bet Wand tik- kertje, cf van de plaats daar zy zig onthou- den^ gelyk BJoem-1 orretjes , of van de Ge- flatte* gelyk Vloo-Torretjes , enz. 265 VI. Hoofdst. Befcbryving van 7 Geflagt der Mestk evertjes , die men , wegens d$ - Kleur , o$k wel zwarte Meft-Torren , en, zeer oneigen s Spek Kevers noemt, — VII. HoorDST. Befcbryving van *$ Geflagt der Doopgraavers, dus wegens een byzon- dere Eigenfcbap , doch anders wegens de plaats , waar op zy zig onthouden , gemcenlyk Kreng-Torren of Vulnis. Torren getyteld. - 2x7 VIII- Hoofdst. Befcbryving van '/ Geflagt der Schildpadjes, waar ênder eenige Ecu- ropifche, doch meefl Ooft- en Weftindifche Infekten , dus wegens de Gtflaitt genaamd. -.- , 344 * 4 ' Ut, IX. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Lievenheers Haantjes, die meeft- al door bet getal der Stippen f Hakjes of Puk- keltjes , welke zy op ie Dekfcbilden hebben , ondjrfcheiden worden. Nader bepaaling van der zeiver Kenmerken* X. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Goudhaantjes; dus wegens de Jïerlyk- beid van de Kleur , in veelen , genaamd \ hoe* wel men 'er ook anderen toe betrekt , die niet zo fraay zyn: gelyk Lelie-Torretjes , enz. XI. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Olyphantjbs of Snuit-Torren , van anderen ook Varkens -Torren getyteld; welke benaaming de Uitkeemfche beter mogen voe- ren dan de Inlandfche of Europifche , die veelal klein en fommige zeer klein zyn , gelyk de gewoone Kalanders of Koornwormen , enz. XII. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der Bastaard- Olyphantjes, waar on - der ook de Byënvreeter geteld wordt* XIII. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der Bok - Torren of zogenaamde Bokken, dus wegens de Hoornagtige Sprieten genaamd; onder welken verfcheide raare Ooit- en Weft- indifche voorkomen** in '/ byzonder de zoge- naamde Letterhoute Bokken , enz. XIV. Hoofdst. Befchryving van 7 Geflagt der B o k j v s , onder welken verfcheide kleine Inlandfche 9 en twee raare Citheemfche , de eene Langhals of Kameel Bok genaamd, al» hier zyn afgebeeld. XV. Hoofdst. Befchryving van V Geflagt der S t. J a ns Vliegen: waar onder de Glimwormen behoor en: gelyk ook fommigen van de zogenaamde Sneeuw Wormen afkom- /tig zyn. XVI. Hoofdst Befchryving van '/ Geflagt der Springkeveren , anders Kniptorren genaamd , waar onder verfcheide Uitheemfcbe voorkomen. XVII. Hoofdst. Befchryving van V Geflapt der Z a n d l o o p £ r F, n , mee/lal Europifche In* Jekten. AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figuuren aangehaald of befchreeven worden* Plaat LXXI. Afbeelding van ge- hoornde Torren. tegen over Bladz. 143 Ftg. 1. De Vliegende Eenhoorn of zoge- naamde Olyphant-Tor, uit lndiê. bl. 143 — 2. Kleine vliegende Eenhoorn, bl. 147 — 3. De Vliegende Stier. bl. 148 — 4. De Vliegende Olyphant. bh 151 — 5. £T//*0* Bul-Tor of Stiertje, bier te Lande gevangen* bl. 154 Plaat. LXXIL Afbeelding van zeld- zaame Torren en inland- fche Kevers. ^ Fig. 1. Zwarte IVeftindifche Rhinofter- Tor. bl. 179 , — 2. Bultig ronde , dikke, dito. bLxZi — 3. Lang-gearmde Oojlindifcbe. bl. 193 4. Zeer aartige uitbeemfebe Tor. bl, 207 5. Groenagtig Kaneelkleurig Meftkevertje van ons Land* blt 208 — 6. De Bonte of Duinkever: bet Mannetje. Fig, 7 bet Ityfje. bl. 225 * — 8. Het Bloemkevertje. W.229 Alle de Figuuren, op deeze twee Plaaten, zyn in de natuurlyke grootte afgetekend, * 5 Plaat LXXIII. Plaat LXXIIL Afbeelding van de Torretjes, D oo dg ka a- VERS CQScHILDP AD- JES- tegen over Bhdz. 267 fsg. !. Het SpekTorretje , na- tuurlyk en vergroot, bl. 26% Fig. 2, De Mot» Worm van bet Bontwerken Torretje , ver* groot. bi. 274 i — 3. Een Vederfprietig o/Pluim- torretje. M27Ï , 4 Het gewoone Hout. Tor- retje. bl. 283 — 5. Een Bloem. Torretje. £7.301 , 6. Torretje van <&Spaanfche Tarw. bl. 303 \ 7. Zawr/ Mestkevertje, in natuurlyke grootte. W 3 13 , — 8. Zeer klein of Dwergje, bl 315 , — 9, De Zwarte Doodgraaver. bl. 3 1 9 , — 10. Z>£ gewoone Bonte. bl. 321 ■ — ii» Z)^ Schilddraager. W. 333 , 1 2. Be Verandering der Schild- padjes 9 a. de Worm of 't Masker» bl. 345 b. B. de Pop natuur lyk en vergroot. bl. 346 c. Het groene en roode. bl.'$52 d. Het groote volgens Sulzer.W. 356 „ 13. Een zeer fraay groen uit» beemfcb Schildpadje. bl. 357 Plaat LXXIV. Afbeelding van de LlKVENHEERS CnGoüD* HAANTJfcS , de Oly- *HANT- fhaNTJes, enz. tegen crer Biadz. 369 Tig. I. Z>* Worm '* gewoon e Lievenheer $ Haantje. hl. %6r# ^.449 -~J2. Geel inlandfch OJyphant- je. hl. 462 — 13. Craauw gemarmerd, dito. hl 494 , — 14. Bont Olyphantje. hl. 498 . — 15 , 16. Üitheemfcbe die zeer vreemd van gefialte zyn. hl. 499 — 17. dito dat gepukkeld is en Spaanfch Groen van Kleur. hl. 502 *— 18. Baftaard. Olypbantje der Hazelaar en. hl. 505 m — 19. De Bycnvreeter. hl 511 . — 20. Het Bloembeeftje, ver- groot. M517 Plaat LXXV. ; Plaat LXXV. Afbeelding van de Bok -Torren of zoge- naamde Bokken. tegen over Bhdz, $z6 Fig. i. De groote Letterhoute of Schaarbok. bl. 526 — 2. Meelagtig. 3. Platagtige, ^.536 — 4. Sierlyk gebandeerde. bl. 542 — 5. Blaauwagtig zwart gevlakte bL 549 — 6. Gehakkelde. bl.561 - — 7, 8* Popelier-Bok, Plannet- je en fPyfjc. bh 564 , g, Bruine gebandeerde. bL 566 Plaat LXXVL Afbeelding van dé Bokjes, St.JansVlie. GEN, SpRINGKEVERS Cfl Zandloopers. — — 579 Fig. 1 , 2. Geel Mannetje, rood 0%fje. bl.581 — 3. Het Langhals- of Kameel- Sokje. ilfSSs - — 4. Bronskleurig gefireept. £/. 588 — 5. De groote Onruft. bi 589 — 6, De Kleine , dito. bL 590 . — 7. De IVyfjes Glimworm, natuur lyke grootte, bi. 594 - — 8. De Mannetjes , dito. bL 595 t 9, 10, u. De Verandering van dit Infekt. bL 596 . — 12. Bruinroode St. Jans Vlieg , vergroot. bi. 603 , 13, Groote vreemde Springke- ver. bl.621 — 14. Een dito kleinere* bl.627 15, De Groene Zandlooper, bL 63 1 — 16* Een bruine , dito. bL 636 REGNUM ANIMALE HET RYK der DIEREN. VYFDE KLASSE. I N S E C T A. IN SEKTEN. BESCHRYVÏNG DER DIEREN. VTFDE AFDEELING, De I N S E K T E % I. HOOFDSTUK. De Eigenfchappen der Insekten: hunne Lig- haams deden en Zintuigen 9 de Ademhaaling en Beweeging. Kentekenen derSexe. Voortteeling * Verandering of Geftakewifleling. Het Voedzel dat zy gebruiken Hunne fchadelykheid en voor* deeligbeid. Geneesmiddelen die zy uitleveren» ^P^feNder alle deelen der Natuurlyke *f % ^iftorie is 'er geen langer onbear- % ^~>^ $ beid en byna onbekend gebleeven W^of-P^ dan het gene de Infekcen betreft. £)eezeegterzyn , wegens hunne talrykhcid nieè alleen , maar ook in andere opzigten , de op- merking dubbel waardig, en hoe veragtelyk ia de Oogen van den Gemeenen Man3worden zy vaii Liefhebbers en Kenners der Natuurlyke Zaaken met des te meer verwondering befchouwd, om dat in derzei ver kleinheid het Konftigfte famcnftel U DELL. IX, STUK, A dOOf* 2 Eigenschappen ^ V. doordraait : zo dat het eigentlyk in de befchou* j4 * wing derzei ven is , daar men Gods Vinger het Hoofd- allerduidelykfl: ontdekt* vermogen ^ag men biUyk verbaasd ftaan over de fterk- der infekten. te der Olypbanten, de vlugheid der Kemelen en Paarden, de fynheid van Reuk die in dc * Honden plaats heeft, de liltigheid der Slangen, het fcherp Gezigt , Gehoor , Gezang der Vo- gelen ; om kort te gaan de bekwaamheid , welke in alle Viervoetige en Kruipende Dieren, Vo- gelen en Viffchen, zelfs tot overtreffing van de Menfchen., gevonden wordt : billyker zal men zig verwonderen over de Infekten , waar van veelen, naar evenredigheid, door de Natuur nog meer bevoorregt of begaafd zyn. Waar vindt men , in die kleine Schepzeh jes , ftoffe tot zulke kragt, als zy oefenen; waar plaats voor de Zintuigen ; waar eene zitplaats voor de Ziel, daar hun zelfs het Bloed ontbreekt* Wat is verwonderlyker , dan dat de Zee-Houtworm, een naauwlyks handelbaar Schepzel, de hardde Paaien doorknaagt : doch , om by de Infekten te bly ven , dat Rupfen , zonder eenig Been , in 't Hout booren ? Hoe kan men begrypen , dat in de Muggen die fynheid van Gezigt, Reuk, Smaak, en andere Zintuigen plaats hebbe: waar vindt men ruimte voor de Werktuigen van het Geluid derzei ven en dat der Hommels, Byëa of Krekelcn ; of kragt voor hun om zo vinnig te by ten en te fteeken , dat de Muggen de allergroot- üq Plaag zyn voor Meafchen en Beeften in de ge* derInsekten. § geheele Wereld. Wie (laat niet opgetoogen over V; 't vergiftig fteeken der Scorpioenen , en de ge- AfDjEE^ vaarlykheid van de Zandvlooijen , byna onzigc- Hoofp* baar; in de heete Landen. Hoe zou 't geloofbaar STUfei zyn , dat Byën in ftaat waren om een Paard tc dooden , indien men 'er niet verfeheide voor- beelden van had, zelfs in Europa. Geeft men agt op de fchadelykheid der Infeib ten in 't algemeen; gelykdie der Sprinkhaanen > waar door groote Landsdouwen worden kaal gegeten; der Rupfen, die geheele Boomgaar- den van Blad en Bloem, ja, dat meer is, van Vrugt beroovcn ; van Torretjes die het Graan verteeren op de Köornzolders; van Diertjes die het Water ondrinkbaar, zo rood als Bloed maaken : dit alles zai , aan den ecnen kant het Vermogen , dat de Schepper in deeze kleine Schepseltjes gelegd heeft, nog kragtiger af- fchetzen , en aan den anderen kant ons de re«* den doen zien , waarom men dezelven in 't alge« meen plagt te begrypen onder den naam van Onge* dicrt, gelyk de Duitfchers ze nog heden noe- men Ungézifer. Een der Plaagen van Pharao was eene vermenging van Ongedierte, welke God deedt komen over gantfch Egyptenland* Ook betekent het Hebreeuwfch Woord Arob > volgens de Rabbynen , allerley foort van fcha- delyke Dieren, waar onder de Muggen, als de laftigfte derzei ven, begreepen zyn(*). Ia eene Publicatie van de Keizerin- Koningin van Hon- (*) ZieExoD. VIII. v. 24, Daar men ineen oude Overzet- 1 DEEL* XX, $TUK9X h % ting Eigenschappen V. Hongarie en Bohemen, welke in 't Jaar 1752* Afdeel. toc ujtroejjjDg van de Rupfcn , te Bruflel endoor Hoofd- geheel Brabant gepubliceerd werdt, worden de- stux. Zelven ook Ongedierte genoemd (f). Naam. De In se kt en , dus met een bafterd -woord > dat van t Latynfche Woord InfeEta ontleend I is , en van fommigen Gekorvene of Gekorven Diertjes getyteld ; hebben dien Naam , om dac hun Lighaam, in 't algemeen, op de een of an- dere wyze zekere Infnydingen heeft, die het mia of meer verdeden ; zo dat het als uit Stukken fchynt famengefteld te zyn, die in elkander fchieten , of aan elkander hangen , en dikwils als met een Draad zyn famengehecht* Aristoteles hadcze daarom ook met een Griekfch Woord 3 Entoma > dat even 't zelfde betekent , afgezon- derd van de overige Exfanguia, of Blocdelooze Dieren, die thans t'huis gebragt worden tot de Afdeeling der Wormen ; gelyk de Slakken, by voorbeeld , en de Schulpviflchen ; tcrwyl de Krabben en Kreeften , en dergelyken , hoe groot ook > om de gezegde reden , tot de Infek- ten behooren. Men zou de Infekten , mooglyk met meer reden, ExoJJla of Beenderlooze Dieren kunnen noemen ; doch dit hebben zy met de Wormen gemeen. Be- ting voor leeft, fchadelykfi hooze Wormen , en, terwyl hee in Eibliis Junïi & Tremelln vertaald wordt, Cengeries animtli* -urn , heeft de Vulgata gefteld , omne genus Mufcarunty dat, ï$ allerley foort van Vliegen of vliegend Ongedierte. (|) Zie Europ* Mmurins van 1752, I, D, bladz. zz^ derInsbkten. 5 Eehalvedit Kenmerk der Infekten zyn'er an. V deren , hun niet minder eigen ; gelyk van Poo- Afdeel. ten te hebben, doorgaans menigvuldig in getal , Hoofd. 't welk hun van de Viervoetige Dieren en Krui* STÜX* pende niet alleen , maar inzonderheid ook van kenmerken* de Wormen en ander Ongedierte onderfcheidt; gelyk dit in de Rupfen en Duizendbeenen blyk- baar is. Veele zogenaamde Wormen, die Poo* ten hebben , worden hierom hedendaags ook tot de Infekten betrokken; gelyk die waaruit de Torren voortkomen van veelerley foort. Doch het voornaamfte Kenmerk der Infekten zyn zekere Uitfteekzels , welke men aan allen , die hunne volkomenheid hebben, vindt* Dee- ze , die veel verfchillen in grootte en gedaan- te, beftaan fomtyds uit verfcheide Stukken in elkander gewricht en dermaate beweeglyk , dat zy oogfchynlyk aan hun tot dergel yke gebruiken dienen , als ons de Handen , naamelyk om te voe- len en taften , of hunne Prooy aan te vatten ; welk laatfte voornaamelyk in fommigen , die dee- ze Uitfteekzels als Roorens of Nypers heb- ben, plaats heeft. In de Dag -en Nagt- Ka- pellen noemt men deeze Werktuigen Sprieten of Vêelers ; en zy maaken 'er , in 't algemeen gefproken, de onderfcheiding van uit. In de befchryving van het Lighaam der In- De Kopw fekten moeten wy letten op drie voornaame deelen, den Kop, hetBorftftuken hetAgterlyf, Aan den Kop bevinden zig de gemelde Spkie- I. DEEL. IX. STUK. A 3 6 Eigenschappen Afdeel TEN ^ePlaatft 5 doorgaans twee in 2etal 9 aan - j# * ieder zyde één, doch in fommigen tot vier toe, Hoofd? gelyk men dit ziet in een \Vater*Infekt, naar STÜK# de Piflebedden gelykende. sprieten. W y zullen hier het gebruik niet tragten te on- derzoeken van alle de gemelde Uitftekken , die zeer noodig fchynen te zyn , om dat raenze, in fommige Infekten , van een verbaazende langte vindt : des het niet te denken is , dat zul- ke Werktuigen tot enkel fieraad aan deeze Diert- jes zouden gegeven zyn. Dat zy aan veelen die- nen om de Lighaamen te betaften , is niet onwaarfchynlyk , wanneer men agt geeft , hoe de Torren , in het loopen , de Sprieten voor- waards uitfteeken , en dezelven byna onophou- delyk hewecgen , als of zy den Grond peilden en de omgelegen Lighaamen bevoelden of onder-? gogten. fiet gebruik dat anderen, gelyk de Ka. pellen, van haare Sprieten maakcn, enofzy in deeze ook dienen tot Werktuigen van de Reuk of van 't Gehoor , kunnen wy niet bepaalen. Be tfetswy- Behalve de Sprieten , wordt men aan den se Qogen. ^ infekten yerfcheide opmerkelyke Dee- len gewaar* De genen , die het meeft uitmun^ ten , zyn de Oogen. In fommige Infekten , fchoon zy'er wezentlyk twee hebben, zyn dezelven zo naby elkander geplaatft, of met zo weinig onderfcheiding, dat zy maar één Oog fchynen uit te maaken. De meefte Infekten hebben 'er één aan ieder zyde van den Kop ; anderen heb- ben'er meer, en men telt aan de Spinnen tot DER INSEKTEN. 7 agt Oogen toe , die in verfcheiderley Spinnen V. op verfchillende wyzen geplaatft zyn* Alle In- AfiJeel* fekten, byna, hebben deeze Oogen hard, ver- Hoofd- hevenrond , en famengefteld uit een foort van STÜK' Hoornvlies, 't welk zig glad vertoont: maar, als menze , van naby , met een Vergrootglaas- je befchouwt, ziet men, dat dit Hoornvlies in oneindig veel kleine Facetten is verdeeld , die een lbort van Gaas of Netwerk maaken. Het getal deezer Facetten is dikwils verbaazend groot. Leeuwenhoek rekende 'er, op hec Hoornvlies van een Tor , over de drie- , en op dat van een Vlieg over de agtduizend. De Heer Puget is verder gegaan, en verzekert, dat door hem zeventienduizend driehonderd en vyfentwintig zulke Facetten onderfcheiden zyn op het Oog van een Kapel of Vlinder. Die maakzel der Oogen was voor de Infek- HetGczigt, ten zeer nuttig en zelfs noodzaakelyk. Indien hunne Oogen, die onbeweeglyk zyn, van geftalte geweefl: waren als de Oogen der Vier- voetige Dieren, zouden zy het Gezigt hebben moeten miffen van een menigte van Voorwerpen; daar nu dezelven van hun, door middel van" deeze Facetten, en door de uitpuiling der Oo- gen, byna van agteren zo goed als van voo- ren, en van boven en beneden te gelyk, be- fchouwd kunnen worden. Dat meer is , ieder Oog fchynt de Voorwerpen te moeten verme- nigvuldigen en tevens verkleinen, gelyk dit in het Zien door die Glaasjes plaats heeft, h Deel. IX. Stuk, a welke 8 Eigenschappen V. welke met Facetten gefleepen zyn. Dit nu,* ^fdeel. zaj ^ ZQ ^ my verbeeld, van een byzonderen Hoofd- dienft voor het kleine Diertje zyn , om de stuit, onevenredigheid weg te neemen, welke 'er, in grootte, tuüchen hetzelve en de Viervoetige Dieren, of den Menfch, plaats heeft: waar door het Gezigt van zodanige VQorwerpen voor het Infekt verward zou geweefi: zyn , in- dien 'er geen zeer groote trap van verkleining plaats had in zyne Oogen : terwyl ondertufTchen , door de vermenigvuldiging der Beelden op het Netvlies, de indrukking fterk genoeg en gc- waarwordelyk gemaakt wordt : even als wy met twee Oogen beter zien dan met één al- leen. Zo min, nu, als wy met twee Oogen het Voorwerp dubbel zien: zo min behoeven zy hetzelve meer dan enkeld te befchouwen. Dit blykt verder uit de menigte der Oogen in de Spinnekoppen , die glad zyn, en zon» der eenig Netwerk of Facetten. t Gladde Oo? Dergelyke gladde Oogen , of iets dat'er naar ^en' zweemt, vindt men ook in verfcheide vliegen- de Infekten , tuflehen de Netswyze Oogen ge- # plaatft. De Vliegen en veclerley Infekten met twee, als ook de Wespen, Byën en de meefte Infekten met vier Vleugels of Wieken , en veele anderen s hebben dit. Men wordt in de- zelven , op het agterfte van den Kop , tus- fchen de twee groote Netswyze Oogen , kleine verheven Stippen , die glad zyn , ge- waar: in fommigen ten getale van twee, in de mee-. DER INSËKTEN. 9 rneeften drie , gelykende volmaakt naar Oogen. y. De meefte Liefhebbers houdenze ook daar voor , Afdeeu en de Heer de la Hire zelfs, die de eerfte hoofd- Ontdekker van d ezelven is geweeft, hadt zig stuk, verbeeld, dat het de eenigfte en waare Oogen zyn van het Infekt : maar zy ontbrceken aan veelen. Wy noemenze dan gladde Oogen , doch bepaalen niet, of het Infekt dus met byzon* dere foorten van Gezigt door de Natuur be- gaafd zy, om die naar voorkomende Omftan- digheden te gebruiken: in welk Geval de voor* trefrelyke Konft van hun LighaamsgefteJ nog meer zou uitmunten. De Bek is een niet minder aanmerkelyk ge. De Eek. deelte van den Kop, 't welk in veelen zelfs dient tot onderfcheiding der Geflagten, om dat het maakzel van denzelven zo verfchillendc is. Sommigen hebben hem met fterke Kaakebeenen gewapend , die hun dienen om de Stoffen van een te fcheuren en te vermaalen , welke zy nutti. gen: anderen hebben een Tromp of Snoet, die in eenigen beweeg^yk is, in anderen opbe- weeglyk, waar mede zy de Sappen der Plan- ten of Bloemen , of de Daauw der Bladen in- zuigen : eenigen , eindelyk , fchynen , op die wyze, geen Voedzel te kunnen gebruiken ; de. wyl hunne Tromp zp kort is, of dat zy 'eriq 't geheel geene hebben : zoo dat de plaats van den Bek enkel door een kleine Spleet zig open- baart. In zodanigen ? ondertuflchen , die weezent- smaak. If DEEL. IX. STUK. ^ j Jy^ ) tö Eigenschappen V, lyk Voedzel inzuigen; gelyk dc meefte Dag- Afdeel. Kapellen, Vliegen , Byën , Wespen en Torren , Hoofd fchynt men op 'c Oog naauwlyks te kunnen stuk. twyfelen , of zy zyn met Smaak niet alleen , maar met een zeer fyne Smaak begaafd. Dit doet hun eenige Bloemen boven anderen uit- kiezen en uit hunne manier van Aazen is dit ook niet onwaarfchynlyk* Men zietze, met een foort van Foelertjes of kleine Sprietjes * welke aan den Bek van veelen tot twee of vier in getal zyn , even als de Spys of het Vogt van te vooren proeven, en het gene zy ceten willen daar mede aan den Bek brengen. Dec ze Voelertjes beftaan maar uit drie of vier Ge- ledingen of Ringen, en zyn wederzyds, of onder aan den Bek, geplaatft. erdoor en De Heer Linnaüs fchynt zig te verbeel- den, dat door de Facetten , in deNetswyze Oo* gen der Infekten , de Lichtftraalen in Kleuren van een gefcheiden worden : doch dit oordeel ik gantfeh onwaarfchynlyk. Voorts fchynt hy te willen, dat zy fomtyds geen Bek zouden hebben : 't welk ook vreemd is, Hier voege de Ridder by, dat zy ontbloot zyn van Her. fenen, Neusgaten en Ooren (*). Onze goede Vriend, de Heer Doktor Baster, heeft dit zodanig begreepen, dat LiNN-ffiüsde Infekten ftelt geen Reuk te hebben of Gehoor (f) ; doch ik (*) Caput plerisque difKn&um5 inftruitur Oculis, Anten- nis f&piufquc Ore ; deftituitur Cerebro , Naribus y Auxibus» Oculis vident Colores. Syft. Nat. Ed. X. pag. 33.9. ('tytNGtuurli, Uit/panningen* L bl. DER I K S E K T E N, II ik kan naauwlyks geloovcn , dat onze Autheur V. zulke duidelyke blyken , als 'er van de Reuk Afdebl« der Infekten, by voorbeeld der Vliegen, Byën Hoofd. en Wespen zyn, aan iedereen bekend, over STUK* 'c Hoofd zou hebben gezien. Gemelden Dok- tor ftem ik daarom te gereeder alles toe , wac van zyn Ed. aangehaald wordt om te bewyzen, dat de Infekten zoo wel Gehoor als Reuk heb» ben. Aristoteles zelf hadt reeds Omftandig- heden bygebragt , om bovendien te doen bly- ken, dat de Schulpvifichen , waar in men ook niet ligt Ooren of Neusgaten zal vinden , met Gezigt, Gehoor en Reuk, begaafd zyn. In de Torren is het Zintuig van de Reuk zeer baarblykelyk, cn mooglyk heeft dat van 't Ge- hoor in haar zoo veel gebruik niet , om dat zy veelal in de Grond zig onthouden» Zo doof als een Tory is in Engeland een gemeen Spreekwoord. Aan den Kop volgt, in de Infekten, een Lig- Het Borft. haamsdeel,dat men hetBorftftuk kan noemen, als in plaatzing overeenkomftig zynde met de Borft der groote Dieren. Van vooren is 'er de Kop , van agteren het Agterlyf , dikwils met een zeer dun Halsje , aan gehecht. Een gedeel- te en dikwils alle Pooten zitten'er doorgaans aan. Ook vindt men daar de Vleugelen en der- zei ver Dekfchilden, in de gewiekte Infekten , in- geplant. Eindelyk, men ziet aan dit zelfde Borftftuk fommigc Werktuigen , die tot de Ademhaaling dienen : maar wy zullen dit alles een weinig naauwkeuriger befchouwen* L Deel é ix. stuk. Hct 11 Eigenschappen V. Het Borflftuk kan onderfeheiden worden in een Afdeel. agterfte en yoorfte deel. Aan het ageerde , dac Hoofd- men de Rug noemt , zyn de Vleugels gehecht. stuk. Veele Infekten hebben 'er vier , aan ieder zyde ?feykugds,ntwee' fomtyQ blyfe de Vleugel van Af^eel. de Kapel geheel doorfchynende, behalven da: Hoofd, 'er vry fterke Ribbetjes of Aderen doorloopen» sTUK« Wanneer men dan den Vleugel met het Mikros» koop befchouwt , wordt men 'er regelmaatig gefchikte Voortjes in gewaar, daar de Schub- betjes hunne inplanting in gehad hebben , zynde by ryën, over elkander heen fchietende, ge- plaatft geweeft, byna even als de Dakpannen in een Gebouw. Deeze gekleurde Schubbetjes zyn het , die de Wieken der Kapellen met zul- ke fchoone en by elkander affteekende Kleu- ren verryken. Veele andere Mekten, gelyk de Vliegen ,Tegenw[gt Muggen en dergelyken , hebben maar twee Vleu- dc} twf.e" DO ° J Vleugehgeiu gelen , die meeftal ook kaal en doorfchynende zyn. Op die der Muggen , evenwel , wordt men ook eenige Schubbetjes gewaar, als op die der Kapellen , alleenlyk aan de zyde der Ade- ren geplaatft , en zo klein , dat men een fterk vergrootend Glas noodig heeft , om ze te zien, Deeze Infekten fchynen als tot vergoeding van de twee Vleugelen , die hun ontbreeken , van de Natuur zeker Werktuig ontvangen te heb- ben , dat hun in 'c byzonder eigen is : tc wee- ten een kort, fyn , Draadje , met een Bolletje of rond Knopje aan 't end , dat ter wederzy- den aan de JBorft zit, onder de inplanting van de Wieken, Men kan dit de Onruft noemen zo blykbaar niet: in de Infekten met Dekfchilden vindt men . x. D£el. ix. stuk. B niet 18 Eigenschappen V. niet meer dan twee Slippen op het Borflfluk , Afdeel. aan ieder Zyde één. Hoofd- In den eerlten opflag zou men zig mogen ver- stük. wonderen , daar die Lighaamsdeel de meefte overeenkomft fchynt te hebben met de Borfl der groote Dieren , hoe 'er zo weinig Lugtga- ten in kunnen zyn , terwyl hetzelve alleen de Werktuigen der Ademhaal ing fchynt te moe* ten bevatten ; maar die verwondering zal wel haaft verdwynen , als men 'c inwendig maakzel der Infekten gade flaat, Hunne Longen ver- fchillen grootelyks van die der andere Dieren: het zyn niet dan lange witte Buisjes, een foort van Lugtpypen , die, ter regter en ter flinker zyde, byna de geheele langte doorloopen van hun Lighaam , en van afftand tot afftand takjes uit- geeven , die in de Stippen eindigen om 'er de Lugt in te .zuigen, welke, door middel van an- dere zeer fyne verdeelingen van Vaatjes, ge- voerd en verfpreid wordt door het geheele Lighaam. Dat wy ons , aangaande het gebruik van dee- zeLugtpypjes en Stippen ,niet bedriegen» toont een zeer gemakkelyke Proefneeming* Men ftoppe naauwkeurig ieder Stip met een druppel Olie , door middel van een Penfeel , en het In- fekt, dat zo min de Lugt ontbeeren kan als de grooter Dieren, vervalt in Stuiptrekkingen en fterft wel dra. Wanneer men de Stippen met meer dan aan de eene Zyde van het Lig. haam ftopt , wordt die Zyde lam* Wy zullen ia DÉR INSEKTEN. j§ m geen groener omflag treeden , over de Lugt- V. pypjes en Scippen der Mekten : alzo ik niet in Afd^e^ 't breede meen te fpreeken van derzei ver in- Hoofd* wendige deelen , daar men in het Werk van STXJhé S vv a M M e r d a M en anderen zulke Omftandi- ge befchryvingen van vindt , en zo onvergely- kelyk konflige Afbeeldingen , in dat van den Heer Lyonnet. Het voornaamfle 5 daar ik agt op zal geeven, zyn de uitwendige Lig* haamsdeelen ; weshalve wy tot het derde en laatfte overgaan* Met reden mag men dit het Agterlyf noe- Het Agm men , fchoon het , ten opzïgt van 't voorgaan- y * de ? eigentlyk de Buik zou moeten heeten : om dat het zo ongelyk veelgrooter is dan hetBorfl- ftuk , en naar agteren geplaatft. Hetzelve be- ftaat, in de eigentlyk zo genaamde Iniekten* uit verfcheide Ringen of halve Ringen , die ia elkander fchieten , en door middel van welken het zig kan uitrekken , inkorten en op allerley wyze buigen of omkrommen. In fommige on- gevleugelde Infekten , gelyk de Luizen én Spin- "nekoppen, zyn dergelyke Ringen niet, en hun Agterlyf fchyntuit ééo enkel ftuk te beftaan. Dc Krabben en Kreeften zyn ook in 't zelfde Ge- val , doch deeze hebben een Staart, die uit Ringen is famengefteld. Het Lyf is, van vooren, dikwils niet dan met Angels ten zeer dun Draadje aan het Borftfluk ge- hecht. Het is , in 't algemeen gefproken , grooterin de Wyfjes dan in de Mannetjes; waar 1. Di£L« IX» Stuk. B % Q* 20 ËIGENSCKAPPEN Afdeel. I. Hoofd- stuk. Voorttee- Img. over men zig niet behoeft te verwonderen > wegens het groot getal van Eijeren, daar het in de eerden mede beladen moet zyn. Men vindt 'er veele Lugtgaatjes aan , als gezegd is , twee op ieder Ring , uitgenomen de agterlten. Ook hebben veele Infekten, aan 't agter-end of aan 't uiterfte van het Lyf , hunne voor- naamfte Wapenen , de Angels naamelyk , van verfcheiderley figuur en gebruik : fommigea zeer lpits en fcherp , anderen als een Zaag , an- deren als een Boor en van binnen hoU Dus die- nen ook dezelven aan fommigen om zig te ver- dedigen en te fteeken , gelyk in de Hommels en Byën ; aan anderen om in de Planten of Die- ren Openingen te maaken , gelyk fommige Wes- pen doen, tot het leggen van haare Eyeren* Wy gaan over tot de Voortteeling ; waar omtrent het denkbeeld der oude Wysgeeren , dat de Infekten uit Verrotting hunnen Oorfprong hadden , en dus op een toevallige wyze gebo- ren werden , reeds overlang voor ongerymd verklaard is* Rhedi, die vermaarde Italiaan , was een der eerften door welken zulks bewee- zenwerdt, en met Proefneemingen aangetoond, dat de Infekten, zq wel als alle andere Dieren , door huns gelyken worden voortgebragt , en dat daar toe de beide Sexen werden vereifcht. Dus erkent men dan ook, hedendaags, dat 'er, onder alle Infekten , Mannetjes en Wyfjes zyn , hoewel er , onder fommigen, ook gevonden worden > die men Hermapbrodieten noemen mag , als DER INSEKTEN. 21 als tot geen van beide Sexen behoorende en v. overzulks tot de Voortteeling onbekwaam. On- Af^eei** der de Byën is dit zeer blykbaar; doch het kan , Hoofd . zo min als de zeldzaame Voortteeling , die door stuk. fommigen aan de Plantluizen toegefchreeven wordt , den algeineenen Regel niet om verre ftooten. De Lighaamsdeelen , die de Marine tjes Van Kentekens de Wyfjes onderfcheiden , zyn van tweederley der "e"e* foort : fommigen hebben geen betrekking tot de Voortteeling en anderen zyn daar toe vol- ftrekt noodig. Onder deeze laatften zyn eenigen uitwendig anderen inwendig : waar van ik de eerden maar alleen befchryven zal, om dat de laatften een te fyne befchouwing en onderzoek vereifchen. De Liefhebbers weeten de Mannetjes der In- Grootte, fekten dikwils van de Wyfjes te onderfcheiden aan zekere uitwendige Kentekenen , die tot de Voortteeling , eigemlyk gefproken , niet behoo- ren : even als men dit ook bevindt in fommige Viervoetige Dieren , en in 't Menfchelyk ge- flagt : de Baard , by voorbeeld, der Mansper- foonen, de Hoornen der Rammen, de Kuif der Vogelen. Onder de Infektcn is , in de grootte van het geheele Diertje , of van deszelfs Ag. terlyf in 't byzonder, doorgaans een aanmerke- lyk verfchil naar de Sexe; maar, terwyl , on- der de Viervoetige Dieren, de Mannetjes veel- al grooter zyn , heeft onder de Infekten juift het tegendeel plaats. De Mannetjes zyn veel- 1. Deel. jx. Stuk, B 3 tyd§ sa Eigenschappen V. tyds kleiner , ja fomtyds zo klein , dat zy naauw- Afdeel. iy jcs een paar fchynen te kunnen niaaken naet Hoofd- de Wyfjes. In de Spionekoppen is dit zeer stuk:, blykbaar, en men ziet fomtyds Mieren gepaard, waar van de ëen naauwlyks een zesde deel der grootte van de andere heeft» Bc sprieten. Een ander verfchil , dat ruim zo kenüelyk is in veele Infekten , beftaat in de Sprieten* Dee- ze zyn doorgaans grooter in de Mannetjes , ge-, lyk zo zigtbaar in de Muggen blykt , en in byna alle Infekten met Dekfchilden. In fom* mige Nagtkapellen is de onderfcheiding der Sexe , door de Sprieten , nog duidelyker : de- wyl de Mannetjes hunne Sprieten groot en zeer fierlyk , als Pennevederen 9 gebaard hebben , of gepluimd ; terwyl de Sprieten der Wyfjes zo fyn en kort gebaard zyn , dat zy dikwils zig als enkele Draadjes vertoonen of naauwlyks zigt- baar zyn. In het grootfte getal der Nagt - Ka- pellen , evenwel , heeft dit Kenmerk geen plaats : zo min als in de Dag - Kapellen 3 en men onder- fcheidt de Wyfjes , als gezegd is , door de grootte van het Agterlyf. Be Hoornen, Een derde verfchil van Sexe, in zekere Iofek* ten , beftaat in de Hoornen op den Kop , welke aan de Wyfjes fomtyds geheel ontbreeken % gelyk in de Eenhoornige of Rhinofler-Tor; of maar een foort van Knypers zyn , gelyk in het Vliegend Hart. In alle de Bok - Torren zyn ook de Hoornen of Voelers in de Mannetjes veel langer dan in de Wyfjes s die wederom door DER INSEKTEN» 23 door de grootte of dikte van haar Lyf zeer ken- V. , tt„ Afdeel» baar zyn* ^ Nog een verfchil is 'er , 't welk ruim zo Hoofd* blykbaar tot onderfcheiding der Sexe dient in STÜK* deeze Schepzelen. De Wyfjes, naamelyk , van i^/1^* eenige Infekten , zyn in 't geheel ongevleugeld. In de meefte Rangen vindt men eenige Soor- ten , die in dit Geval zyn. Onder de Schild* vleugelige heeft de Wyfjes Glimworm geen Wie- ken noch Schildagtige dekzels , daar het Man- netje die beiden heeft. De Halffchildige ver- toonen ons een dergelyk -voorbeeld in de Schildluizen. Onder de Kapellen vindt men ook fommige Soorten , welker Wyfjes geen Wie- ken hebben* Alle deeze verfchillen, egter, behooren, zoDe Teddee* veel wy weeten , niet eigentlyk tot de Voort- len' teeling ; zy zyn ook niet algemeen. De regte onderfcheiding der Sexe beftaat in de Teeldee- len, welke, gelyk wy gezegd hebben , vry ge- woonelyk geplaatft zyn aan het ukerfte van \ Lyf. In de meefte Mannetjes Infekten doet men, op het Agterlyf drukkende , door de Ope- ning, die aan het end is, twee Deelen uitko- men, als Haaken gefatfoeneerd , die dikwils bruin zyn, en taamelyk hard. Dan, by trap- pen nog fty ver drukkende , gaan deze Haakjes van elkander, en men ziet, tuffchen beiden, een langwerpig Deel verfchynen, 't welk hcfc waare Teellid is. De eerden dienen 't Infekt , om zig te haaken aan het Wyfje, en, wan» j.deeju, ix. stuk. B 4 neer 24 Eigenschappen > V. neer hy ze dus eens te deeg gevat heeft, doet Afdeel, het iaatftgemelde Deel zyn werk, Hoofd- In de gewoonlyke ftaat, het Lyf niet ge- stuk. drukt wordende , vertoonen deeze Werktuigen zig naauwlyks of in 't geheel niet: maar, als het Mannetje, door Minnedrift aangeprikkeld, het Wyfje wil liefkoozen, dan dringt het, van zelf, deeze Deelen buitenwaards ; en doet dezelven uiczwellen. Eveneens is 't met hec Wyfje, dat van agteren geen Haakjes heeft, maar een foort van Buisje, 't welk voor Schee- de ftrekt, en zo wel dient om het Mannelyk Teellid in te laaten , tot de Bevrugting, als om de Eijertjes uit te werpen ; gelyk in de Vogelen ook plaats heeft. Men kan, derhalve, hier aan , de Sexe der Infekten genoegzaam , en met zekerheid, onderfcheiden. pe gewoone De Teeldeelen , welken ik tot dus verre be- pstfnng. fchreeven heb , komen in alle Infekten , zo veel bekend is , voor , en de Paaring gefchiedt , ee- nigermaate , op de manier der Vogelen. Het Mannetje, als geilft zynde, klimt op het Wyf- je, en maakt hetzelve door veelerley bewee* ging gaande , zo dat het, dus tot Minneluffc aangefpoord, het Lyf uitltrekt, en, de Spleet openende die aan 't end is , 'er de Buis van de Lyfmoeder uit doet voortkomen, welke het Mannetje met zyne Haakjes vat en mooglyk opent, om'er zyn Teellid in te kunnen bren- gen. Sommige Infekten blyven dus lang, ja geheels Dagen gepaard : ?y loopen en vliegen zelfs DER IN SEKTEN. *5 zelfs in dit Portuur, ja laaten zig gemakkelyk y# vangen, zonder dat hec Wyfje van; het Man- Afdeel» netje wordt los gelaten: in anderen, gelyk de HoJFÖ, Vliegen, duurt het zo lang niet: in eenigen stuk, wordt de Paaring meermaalen hervat , door an- dere Mannetjes, met een zelfde Wyfje. Ze- kere Mekten , zelfs, paaren in ieder tuflehen- poozing der Eijerleggingcn. Behalve deeze manier van Paaring , die met ongewoone de Paaring der Viervoetige Dieren taamelyk o- atamg% vereenkomftig , en de gemeenfte is onder de Infelaen, hebben 'er anderen plaats, die zeld- zaam zyn , afhangende van de ongewoone plaat- zing der T eeldeelen. Wy zullen , by voor- beeld , in 't vervolg in de Juffertjes zien , dat haar Mannetje wel de Haakjes aan \ end van zyn Lyf heeft, gelyk de meefte Infekten , maar dat het noodigfte Deel tot de Voortteeling ge- plaatft is voor aan het Lyf , naby het Borftftuk; terwyl het Wyfje de Opening van de Lyfmoe- der naar de Staart toe heeft. Dit geitel ver- oorzaakt een geheel andere manier van Paaring : het Mannetje bedient zig, wel is waar, van zy- nc Haakjes om het Wyfje te vatten , doch hy vat haar niet by de Staart : dus zou hy nooit het bovenfte van zyn Lyf , daar het Teellid is, op die plaats kunnen doen komen* Hy vac haar om den Hals met het end van zyne Staart : maar, terwyl hy haar dus houdt, Ichynt hy ?er niet meer door gevorderd te zyn : ja de Paa* ring zou riet gefchieden kunnen , indien het ƒ. Deel. li. stuk. B 5 Wyf- 26 Eigenschappen V. Wyfje alsdan geen aanmerkelyken byftand Afdesl. bood. Hetzelve , dus gekneld en geplaagd door Hoof o- ^et MannecJe> 'c we^ to» niet los laat, en stuk. miflehien verheugd van dus genoopt te zyn 9 fchikt zig naar zyn begeerte : zy kromt haar Lyf , dat zeer lang is \ voorwaards , en doet het end komen tot onder het Borftftuk van het Mannetje , op de plaats daar deszelfs Teeldee- len zig bevinden , en alsdan is de Paaring vol- tooid. Het Wyfje blyft aangehecht door een dubbeld Bindfel: haar Kop gevat door het end des Lyfs van *t Mannetje , en haar Staart aan 9t begin van deszelfs Lyf aangevoegd 5 zo dat zy een halven Cirkel maakt. Eveneens is \ met de Spinnekoppen , welker Paaring tot dus verre een duifterheid gebragt heeft in de Natuurly- ke Hiftorie. De Mannetjes draagen het Teellid aan den Kop, en de Wyfjes hebben 't zelve onder aan het Lyf: het zyn dan , in derzclver Paaringen, een foort van Armen der Mannetjes > welken het Teeldeel der Wyfjes gaan opzoe- ken. Wy zullen dit ft uk , in 't vervolg 3 breeder ontvouwen. Wanneer de Paaring ge-eindigd is, derven fomtyds de Mannetjes der Infekten een korten tyd daarna : zy zyn van kragten uitgeput en kwynen ; de Natuur hadze voornaamelyk ge- fchikt om de Wyfjes te bevrugten : zo dra zy voorzien heeft in het gene de Voortteeling be- treft , worden deeze Mannetjes onnut. E- ven zo is het niet met de Wyfjes gelegen , die - ge- DER I N 8 E K T E J( gewoonlyk wat langer dan de Mannetjes lee- v, ven om de Eijeren te leggen ; maar ,* dit ge- Af^£E^ fchied zynde , fterven zy ook ; fommige Wyf- Hoofd* jes onmiddelyk na de Faaring , anderen ecnige stuk. Dagen daar na. De nieefte Infekten 'eggen Eijenjes , doch Het Eijer- men vindt 'er eenigen die levendige Schepzelt- icgg£n* jes voortbrengen. Men kan deeze Afdeeüng der Dieren, in dit geval, beft vergelyken met die der Tweeflagtigen of Dieren van beiderley Leven , Ampbihia , waar onder men ook de meeften bevindt Eijerleggende en maar weinig Jongwerpende te zyn; of liever by die der Viffchen , onder welken het getal der genen die geen Eijeren leggen , dat is Kuit l^hieten , gelyk men 't in deeze noemt , nog veel kleiner is. Onder de eigentlyke Infekten zal men 'er naauwlyks vinden, die niet Eijerleggende zyn, uitgenomen de PifiVoedden, Plantluizen en ee- nige foorten van Vliegen. De Eijeren , die de Infekten leggen , ver- fchillen grootelyks in figuur: men heeft 'er ronde, langwerpige en met kanten of hoekige, fommigen a!s Netswyze met Ruitjes of Knopjes , anderen met randjes of gekroond. In de Kleur is niet minder verfchil ; doch een Huk , waar in zy meeft overeenftemmen , is hun verbaazend groot getal, waarin de ^Infekten naad aan de VifTchen komen, en daar uit begrypt men, hoe dat zy, by wylen , zo fterk kunnen vermenig- vuldigen. £ deel. ix. stui^. Ter- 28 Eigenschappen Afdeel ^erwY^ fommigen der groote Dieren maar 4 l9 ' één Jong te gelyk , en dikwiis maar één in 't Hoofd Jaar ; anderen twee , drie , tien of twintig voort- STUK brengen; gelyk de Konynen, by voorbeeld: is Sterke Ver- , mem'gvuidi- het getal der Jongen van een Infekt oneindig £ms' grooter. Men behoeft maar te letten op de menigte van Eijertjes , welken de Kapel van een Zydeworm legt , om hier van overtuigd te zyn : of op de veelheid, welken ééne Spinnekop draagt* In de Byën is de vermenigvuldiging verbaazende. Volgens de rekening van ver- fcheide Liefhebbers , brengt eene enkele Wyf- jes By, de Koningin genaamd, alleen twee % drie of vier Zwermen in een Jaar voort, waar van dejrrinfte dikwiis beftaat uir vyftien-of zeftienduizend ftuks. De Muggen ? Rupfen en anderen vermenigvuldigen ook zeer fterk. Zulk eene vrugtbaarheid was noodig , naar het fchynt, om veelc andere Dieren van Voedzel te voor- zien ; zy worden naamelyk van Vogeltjes in de Lugt, van Kruipende Dieren op het Land, en V3n de Viffchen in het Water gegeten. Ook verftrekken zy elkander onderling tot Spyze ; gelyk de Spin dus van Vliegen leeft niet alleen y maar ook de eene Spinnekop de andere verflindt *> en fommige Torren de Rupfen en Wormen. Wanneer de Infekten hunne Eijeren leggen * doen de meeften dit met eene zorgvuldigheid y die de grootfte oplettendheid zou fchynen te doen blykeij; indien men niet wift , dat zy ge- leid en beltuurd worden door eene alles over* tref- DER I N S E K T E S* 29 treffende Wysheid, die zo veel zorg draagt y. voor de kleinfte Schepzelen , als voor het aller- Afdseu grootfte , en , naar oogenfehyn , volmaakfle Hoo*FO_ Dier. In 't algemeen heeft de Moer de voor- stuk. zigtigheid , van haar Eijeren te leggen op een plaats, alwaar de Jongen taamelyk zeker kun- nen zyn van het Voedzel te zullen vinden , dat hun voegt. Indien het Dier op zekere by- zondere Plant aaft, is het aldaar dat men des- zelfs Eijeren vindt: voedt het zig met Wor- telen of Hout , dan worden de Eijeren in de Grond gelegd, op de Baft der Boomen, of in de Spieeten op het Hout. De vuilfte en walgelykfte Stoffen verfchaf* Legplaats, fen het voedzel aan fommige Infekten, wan- »eer zy jong zyn : haar Moer , die Iedere lan- 'gen tyd die morfige woonplaats verlaten heeft, gaat dezelve weder opzoeken , als zy de Eijer- legging wil doen , op dat haare Jongen het Voed- zel mogen vinden , voor hun bekwaam. Veele Infekten , die , na een gedeelte van hun Leven in 't Water te hebben doorgebragt , vervol* gens in de Lugt gewoond hebben, bezoeken weder de Oevers of Oppervlakte van het Wa- ter , om 'er hunne Eijeren te leggen* Zodanige Infekten, eindelyk, waarvan de Jongen, on- der hunne eerfte gedaante, zig voeden met an- dere Infekten , welken de Moer , na haare Ge ■ ftaltewifleling, niet aanraakt noch befchadigt , gaan , als zy de Eijeren willen leggen , de Huid van de laatftgemeldcn doorbooren* of de Ei- h Deel. IX. Stuk. jerU 30 Eigenschappen . V. jertjes leggen op zodanige plaatfen , daar dé fdeel. ultie staatVan Hunne eerfte fïaat is, die zy by 't komen Maskcr5 u*c Iiec Ey hebben ; alsdan gelykt het InfefaB naar een foort van Worm, en men geefc 'er, inderdaad, fomtyds dien naam aan. Wormen of Maden noemt men gemeen! yk die Infekcen, welke in Muggen , Vliegen en ^Torren , veran- deren. Dewyl, egter , de naam van Worrnea thans gegeven wordt aan eene geheel verfchil- lende Afdeeling van Dieren; zodanigen naame» lyk die geen Pooten hebben , gelyk de Aard- wormen, Slakken en Schulpviflchen; is betb.il* lyk deeze daar van te onderlcheiden. Men noemtze dan, £ hoewel dit Woord in den eerften opflag, wat oneigen luidt ,) Mom I Larv of .(*) Ik vind de Poppen, in navolging van de Franfchen, die 't Woord Nympbe gebruiken , ook Nimfen getyteld 5 doch om de dubbelzinnigheid, dewyl men de Juffers of Ramhou- ten ook Nimfen noemt, vermyd ik die benaaming, gebrui- kende liefft de geaen , welke ondei onze Lieftiebbers bekend DER ÏNSEKTEN. 37 in 't Latyn dien van Aurelia, aan heeft doen V geeven. Doch deeze Poppen verfchillen on- Afd*el- eindig , in gedaante , kleur en bevveeging : zo Hoofd- dat fommige Autheuren , zelfs , daar van de STÜX* Rangfchikking der Infekten hebben willen af- leiden. Sommigen beweegen zig, anderen in 't geheel niet; eenigen gelyken meer, anderen minder en zo weinig naar het Infekt, waarvan zy komen, dat 'er zyn, die fommige Poppen in 't Franfch Féves , dat is Boonen , hebben ge- noemd. In anderen , daarentegen , wordt men, zeer duidelyk , alle de Lighaamsdeelen van het Infekt gewaar* Ik zal , in *t algemeen , den naam van Pop geeven aan alle de Infekten in deeze tweede Staat* Sommigen , egter , verdienen dien naam verfchiider meer, anderen minder. Tot de eerden behoo- Poppvil% ren de Poppen der meefte Rupfen, in welken men naauwlyks de Deelen van het Infekt , dat 'er uit voort moet komen , kan onderfcheiden ; als ook die van de Kwatwormen der Torren en dergelyke Schildvleugelige Infekten; de Wormp- jes der Byën , Wespen en die der Vliegen : daar de^ Wormpjes der Muggen, Puiftebyters en an- deren , in de ftaat van Pop , naauwlyks van de Infekten verfchillen , dan daar in , dat zy geen Voedzel gebruiken. Men vindt 'er, eindelyk, die, in deeze tweede Staat, nog meer naar vol- maakte Infekten gelyken : zy kunnen niet al- leen loopen , maar gebruiken ook Voedzel, hebbende Sprieten, Pooten en andere Lighaams- h Dkel. IX. Stuk. C 3 38 Eigenschappen V. deelen , waar van zy zig bedienen. Zoda- Afdeel. njg ZyQ ^ p0ppen van Veele Waterdieren, als Hoofd- ook die van het Haft of Oever- Aas , en ande- stuk. ren> Onder de LandJnfekten verfchillen die derTekken, Sprinkhaanen , Krekels, en vee- le anderen, naauwlyks van het volmaakte Dier, dan doordien zy ongevleugeld zyn. Hunne- Wieken zyn alleenlyk niet uitgefpreid of ont. wonden, maar famengeplooid en gefronfeld, maakende als een foort van Knoppen of Stomp- jes aan het Borftftuk. Buitendien zyn deeze aan het volmaakte Infekt, dat zy voortbrengen moeten, gelyk: hoewel zy, in deeze Geftal- te , zo min als de Poppen der andere Infekten, iets tot de Paaring of Voortteeling van hun Geflagt kunnen doen. Uit het gezegde blykt , hoe weinig de ver- fcheiderley foorten van Poppen met elkander qvereenkomftig zyn. Veelen van dezelven heb- ben naauwlyks eenige beweeging, terwyl an- deren zig zeer vlug beweegen : kunnende dee* ze laatften vlugten en het gevaar of de vyan* den vermyden , waar aan de eerften bloot ge» field zouden zyn , indien de Natuur niet eeni- germaate voor haar gezorgd en ze eenig befchut» zei gegeven had. Voor een groot deel deezer Poppen worden Tonnetjes gefponnen, .van een digt famenweefzel en van een ftof als Zyde, *t welk haar bewaart voor de Vogtigheid en voor aanranding befchut. Andere Rupfèn of Wor* men kruipen in de Aarde , en , na een taamelyk ruim DoER INSEKTEN. 39 ruim Hol gemaakt te hebben, waar zy zig op V. hun gemak kunnen bevveegen, bekleeden zy Afdeel. de Wanden met een Spinzel iomtyds zeer vaft Hoofd* of taay, dikwils zeer fyn en teer; (iommigen STüK* in 't geheel niet ,) waar door zy onder 't veran- deren en tevens de Pop , welke fomtyds Maan- den in die ftaat moet bly ven , voor de aanraa^ king der Aarde beveiligd worden. Andere In- fekten kruipen , tot de verandering , onder de Schors der Boomen, en maaken zig daar een Wooning, die naauwlyks te ontdekken, een foort van Kafteel , dat voor andere Infekten niet te overweldigen i$. De Tweeftaart-Rups van den Wilgeboom verftrekc van dit laatfte tot een uitmuntend Voorbeeld; gelyk de Zy- wormen van het maakzel der Tonnetjes in 't algemeen. .Behalve de Kwatwormen der Tor- ren en verfcheide Rupfen, zyn 'er nog veele andere Infekten , die tot de Verandering in den Grond kruipen. De Tonnetjes, daar de Poppen in vervat De Tomiet < zyn , worden door de Maskers, (of Rupfen en£js°f Spitt Wormen ,) gefponnen op het einde van den eerften Staat der Infekten en voor dat die de Verandering ondergaan* Men noemtze daar- om ook Spinzels, en de Natuur heeft de In- fekten ten dien einde voorzien met eene Ver- gaarplaats van zodanige Stoffe, welke naar Ver- nis gelykt , en de zelfftandigheid maakt van hun Spingaren of Draad, die ougemeen fyn is en naar de dunte zeer taay. Om dezelve te fpin- I, DEEL. IX, $TUK. C 4 HGEI 40 EïGENSCH A?P E.N V. nen hebben zy aan de Onderlip een kleine O- Afdeel, pening, die den Draad een egaale dikte geeft, Hoofd- terwyl de uitkomende Stoffb, even als gefmoN stuk* ten Glas, zig fpinnen laat en aan elkander kleeft. Sommigen fchynen de Tonnetjes of Spinzels, eindelyk, van binnen te bekleeuen oftebeltry* ken met een foorc van Vernis. Behalve deeze vindt men zekere Tonnetjes der Infekten, die niet gefponnen zyn, noch uit een famenweefzel van Draaden famenge. fteld, maar beftaan uit de Huid van 't Infekc zelf, verhard zynde. Wanneer de andere Mas- kers in Poppen willen veranderen, zo leggen zy hunne laatfle Huid af, waar onder de Pop of het Paapje verborgen zit: maar deeze ver- haten hunne Huid niet, hoewel zy 'er de Lig- haamsdeelen van ontwikkelen ; bly vende , voor 't overige, daar in als in een Zak beflooten. Het gaac daar mede omtrent, als of iemand de Ar- men uit de Mouwen van zyn Japon haalt en dezelve dan om zyn Lyf toeflaat, of liever, gelyk wanneer men de Armen uit de Mouwen van zyn Hembd trekt, en houdt hetzelve aan 't Lyf» Die Huid , uit welke alle Leden , voor- al de Pooten, getrokken zyn, wordt hard en neemt zeer zonderlinge gedaanten aan, naar 't verfchil der Infekten : maar zy heeft dikwils de figuur en zelfflandigheid van een Schaal of Dop. Als men dezelve opent, wordt 'er een Pop in gevonden van de tweede Soort , van die> naamelyk, daar alb de deeien van '4 Jr DER INSEKTEN, 4* Mekt in kenbaar zyn. Op deeze wyze ge- V. fchiedt de Geftakewiffeling van de Juffers of AtIJB^ .Ronibouren en eenige andere Infekten. In H^ofd* dergelyke Doppen veranderen ook veele Tor- §TÜK# ren of Torretjes, enz. Aanmerkelyk is 't, dat men aan de Poppen Ademhaaiing Tvyr der Poppen. zo wel Lugtftippen vindt, als aan de Maskers der Infekten. Deeze, dikwils zonder bewee- ging, en meeftendeels geen Spys of Drank ge- bruikende, hebben om te leeven, zo'tfchynt, de Ademhaaiing noodig. Haare Lugtftippen zyn veelal eveneens geplaatft als in de Rups of Worm, waar van zy komen, naamelyk langs de Ringen van het Lyf i maar, belangende die van het Borftftuk en de twee digft aan de Staart, hebben dikwils byzonderheden plaats. De Lugt- ftippen van het Borftftuk maaken fomtyds kleine Verheffingen of een foort van Hoorntjes op de Pop , die 'er een zeldzaame figuur aan geeven. Somwylen zyn het , in plaats van Hoorntjes, een foort van Peperhuisjes of Treg- tertjes, die naar Ooren gelyken. Eveneens is het met de twee agterfte Stippen van het Lyf, die in verfcheide Infekten uitloopen in een foort van Cylinders , of lange uitfteekende Buisjes. Eenige Waterdieren , in de ftaat van Pop , ein- delyk , (welke de genen zyn die de zeldzaamfte byzonderheden uitleveren,) hebben, in plaats van Lugtftippen, een foort van Kieuwen, naar die der Viflchen gelykende, of Kwaften daar de Lugtvaatjes in uitloopen, en die zy byna I. Deel ix. Stuk. C 5 on» 42 Eigenschappen V. onophoudelyk doen fpeelen met eene verwon* Afdeel, derlyke vlugheiU Hoofd- ^e I^^en blyven eenigen tyd, het eene Stuk. langer, het andere korter, inde gemelde ftaat, eer zy tot volmaaktheid komen* Wat de re- den zy , dat de Natuur hun zo lang in onwerk- zaamheid , en als flaapende laat blyven , zal men uit de Omftandigheden beft begrypen kun- nen. Dewyl het Saizoen niet altoos dienftig is tot Voeding en Voortteeling der Infekten , ea de ftaat, waar in zy beft de Ongemakken wan het Weêr, of de Winter- Koude en Vorft in dee- ze Landen , kunnen uitftaan , verfchillendc was , zo moeft omtrent hun ook een byzonde- re Huishouding plaats hebben , ten einde hun Geflagt bewaard en niettemin altoos een Voor- raad bleeve van Aas , voor Vogeltjes en an- dere Dieren. Miffchien zullen wy ook een re. den van die vertoeving vinden in de Verande- ring der Infekten zelve , welke in het eene min, in het andere meer, doch in allen tyd vereifcht. Laaten wy, ten dien einde, het Oog weder- om flaan op het Infekt in zyn eerfte Staat, in die van Rups of Worm. Dit Masker , dikwils zo grof, lomp en log, daar het een fyn ge- vleugeld , vlug , fierlyk Infekt moet uitleveren : (een kruipende Rups , die veranderen moet in een Kapel , een logge Kwat-Worm in een Vlie- gend Hart;)w (zegt men) niet dan bet zeljde Dier , maar onder omwindzelen verborgen, welken het moet afleggen. DER INSEKTÉN. 43 De vaardigheid om Stellingen te maaken V. heeft dit ftuk , zonder naauwkeurig Onderzoek, AFi^EEL* fterker doen aandringen, dan het lyden kon. Hoofd. Men heeft zig verbeeld, dat geen Dier iets STÜK- kon voortbrengen dan zyns gelyke, en dus dat gro^ de Kapel, uit haare Eijertjes, weder een Ka-Ru^ pel moeft voortbrengen ; ten minfte moefl de Kapel , reeds van het begin af aan , in de Rups verborgen zyn , en even zo de andere Infekten in de Wormen of Maden, die uit derzelver Eijertjes voortkomen. Men grondt zig op de Waarneemingen van Swammerdam, die duidelyk zegt , dat de Kapel, reeds weezentlyk geformeerd , in de Rups verborgen zy; maar als men agt geeft op een plaats , daar hy de ma- nier befchryfe, om zulks waar te neemen, dan komt het veel waarfchynlyker voor, dat de Ka- pel in de Rups geformeerd worde. „ Hy wil dat men een volwaflen Rups nee- „ me, en , een fyn Draadje om deszelfs Lig- „ haam gebonden hebbende , dezelve eenige „ maaien in kookend heet Water laat vallen, 3, en ze telkens fchielyk 'er weder uithaale. „ Dus fcheidt , zegt hy , de buitenfte Huid „ van de Rups zig af van de binnenfte Huid „ der Kapel, en men kan de eerfte 'er zeer „ gemakkelyk aftrekken ; waar door men ge. „ waar wordt, dat binnen in die Huid een waar- „ agtige Kapel verborgen is geweeft". Tot dus verre fchynt het gedagte Gevoelen door zy- ne Waarneeming beveiligd te worden: maar I. DEEL. IX. STUK. }w 44 Eigenschappen V. hy zegt vervolgens, „ dat het vooral noodig Afdeel. ^ jg# om jn Proefneeming te flaagen, dat Hoofd* » men wagte , tot dat de Rups van Eeten op- STüK* „ houde'% en dus aan 9t Veranderen toe is: want dat hy 'er de andere Vervellingen niet door verftaat, is blykbaar; dewyl hy zolanggewagt wil hebben, tot dat de deelen van de Kapel in de Rups, door haare uitzwelling ter wederzyde van deBorft, als twee verheven Bultjes of Uit- puilingen zig wat zigtbaarder beginnen te ver- toonen. Ook voegt die keurige Waarneemer 'er by , „ dat men de Huid van de Rups niet dan als een Opperkleed moet aanmerken , 3, waar onder de weezentlyke deelen van de 5> Kapel vervat zyn , die aldaar van langzaamer- 5, hand, op de wyze van alle andere groeijen- 9, de en gevoelende Schepzelen^ zyn aange- „ groeid (*)". Wil men nu , hier uit , door Redeneering opmaaken , dat dan ook weezentlyk de Rups , van 't begin af, de Kapel bevat heeft : ik heb 'er niets tegen: al was 't dat een geoogde Hand9 gelyk hy fpreekt , in flaat ware om de Kapel , geheel geformeerd , reeds vroeger in de Rups te vinden ; gelyk het Kuikentje in 't Ey ge- vonden wordt : doch de naauwkeurigfte Waar. neemers noemen dit flegts een Vrugtbeginzel, welks Deelen , naar maate het zig ontwikkelt , nieuwe (*) SWAMMERDAM, Bybel der Natuur, II. D. bi, ic6. der Inseeten, 45 nieuwe Gedaanten en nieuwe Plaatzingen aan- y# neemen ; zo dat 'er in 't eerft geen hlyk aan Afdeeu is van Ledemaaten , zelfs niet van een onder- hoofd. fcheiden Hoofd (*). Wat zwaarigheid is 'er , stuk. om in de Kapel , zo wel als in dit Vrugtbegin- zei , een aangroeijing der Leden toe te ftaan : daar men ongelyk wonderlyker aangroeijingen ontdekt in de Polypen en andere Plantdieren, ja in de Wormen zelfs? Wat zekerheid, in te- gendeel , om met eenige Hedendaagfchen vaft ftellender wyze te zeggen : „ de Kapel legt „ Eijeren, en ieder Ey bevat een kleine Rups, 3, die in zig befluit alle Werktuigen, welke „ aan de Kapel eigen zyn , en waar van zy, 3, t'eeniger tyd , de Ontwikkeling zal bezor- >, gen (t7? Al was 't nu, dat zulks plaats had, 9t welk, zy word« ik niet wil ontkennen, zo volgt evenwel nietmeerd, daar uit, dat de Rups en Kapel niet zyn dan het zelfde Dier , onder verfchillende Gedaanten. De Rups is doorgaans grooter van Lyf dan de Kapel, die zy voortbrengt; weshalve indien haar Huid, reeds van 't begin af, een enkel overkleedzei ware van de Kapel , zouden de Vleugels, Sprieten, Pooten, ook haar grootte moeten gehad hebben. Evenwel mag menze, met Ziet HALLER nieuwe Ontdekkingen , in het IX» DEEL der Uitgezogte Ter handelingen, bladz. 179, 180. (t) Dit zyn de Woorden van den Heer Bonnet, i» zyne Conf.aer. fur les Corps organifés. Amfterd. 1762. Zier het zelfde IX. Deel der Uitgez: Ter handel, bladz, »* I. DEEL. IX. STUK. '4$ Eigenschappen V. met reden , een Masker f noemen , en dit zo Afdeel. yeej te meer ? om c]ac >er ^e Kapel in geformeerd Hoofd- wordt 4 ^elyk blykbaar is , en toe zyne grootce stuk. ^omt) 0f je Vorm van alle zyne Deelenkrygt, t Larva dje 0p ,£ ^ onder de Huid van de Rups , 4 als onder een Masker of Opperkleed, verbor- gen zym enkrygthaa- Men bevindt, dat het Paapje of de Pop, menhcidin waar in de Rups de laatfle maal verandert, na de Po?# verloop van eenigen tyd de Kapel bevat , aan welke maar een genoegzaam vafteZelfftandigheid ontbreekt, om in het Licht te verfchynen: zo dat zy by 't uitkomen zelfs nog noodig heeft , dat haare Lighaamsdeelen door opdrooging ge- Itevigd worden. Geduurende een dikwils vry langen tyd, dat het Infekt zig in deeze tweede Staat bevindt, ('t welk, in fommigen, Maan» den duurt,) komt in de Pop, wanneer menze opent, niets dan Vogt te voorfchyn: hoewel van buiten zig de Ledemaaten , Sprieten , Poo. ten en Kop , reeds van 't begin af , in eenigen zeer duidelyk, openbaaren» In plaats van de dikke Huid, daar het Infekt, onder de gedaante van Masker, mede bedekt is , heeft de Pop maar een enkel Hoornagtig dun Velletje , doch dat niettemin vry groote fterkte aanneemt, en , over de Pooten van het Infekt heen leggende, dezelve als gebakerd en langs den Buik aangeplakt houdt , zo wel als de andere Deelen. Onder dit Vlies is het , dat alle de Leden van het Infekt en dc Wieken in i feER IN SEKTEN. 4^ *t byzonder , haare Volkomenheid erlangen. V. De laatfle Verandering der Infekten gefchiedt AFD^ii, op dergelyke Manier als de eerfte. De Kapel Hoofd* by voorbeeld , in de Pop beflooten , doet haar STUK* Lyf , nog lenig genoeg zynde om mede te kun-^a^ nen geeven , beurclings intrekken en uitzetten , Infekte«* door welke ftooten het buitenfte Vlies van de Pop, \ welk de Lugt,door opdrooging, reeds broofch gemaakt hadt » aan ftukken barft. Dik» wils heeft zelfs dit Vlies , in zyn bovenfte ge- deelte , twee Voortjes of Streepen , alwaar de Huid teerder en dunner is , zo dat zy , op die plaats , gemakkelyker fplyt of opfcheurt. Dit eerfte Werk gedaan zynde , helpt zig het Ia- fekt met zyne Pooten , die alsdan vry en on- belemmerd zyn 9 om het overige van zyn Lig- haam uit het Omk leedzei te haaien , als eeu Degen uit zyn Scheede. Wanneer de Kapellen dus uit haare Gevan- genis verloft en in Vryheid gefield zyn, bevin- den zig haar Deelen nog week, dof van Kleur en de Wieken fomtyds gekreukeld : ja hec Dier is zelfs dikker dan het in 't vervolg moet zyn ; maar , na verloop van eenigen tyd , ver- flerkt de Lugt alle deszelfs Leden en maaktse hard ; het Lighaam vader wordende droogt een weinig in , en de Wieken ontplooiien zig in weinige Minuuten ; waar door het in 5t kort van dezelven gebruik maakt , en een vliegend Inwooner wordt van de vrye Lugt. Deeze zo vaardige uitfpreiding der Wieken , h Deel. IX. stuk, die • '48 ËlGErsrSCHAPPEN v. die in het uitkomen uk de Pop dik , nat of ook' Afdeel, gefommeld waren, fchynt eenigermaate vreemd. Hoofd. Men kan dezelve niet toefchryven dan aan 't stuk. behulp der Lugc, die van buiten de Wiek dost opdroogen ; terwyl de inwendige , door de Lugtbuisjes , die in het Geweefzel van de Wiek loopen y voortgedreeven , dezelve aanmerkelyk uicfpant,en , wanneer zy eenmaal geheel is uit- gefpannen , haten de dunne Vliesjes , uit wel- ken zy geformeerd is, gedroogd zynde , zig niet meer famenvouwen, maar bly ven in de zelfde flaaü. Deeze werking van de inwendige Lugt wordt be weezen door het Toeval, dat wy ge- zegd hebben fomtyds aan de Wieken derlnfekten te gebeuren; waar door zy als opgeblazen en met een Windgezwel bezet blyven , wanneer de inwendige Lugt zig by een vergaart tuiïchen de Vliesjes der Wieken» Uit het gezegde blykt , dat een Infekt, om tot den laatfien ftaat,of dien van volmaaktheid 9 waar in het tot de Voortteeling , het Hoofd- oogmerk van de Schepping der Dieren , be- kwaam is, te komen , verfcheide moeielyke Operatiën moet doorftaan , waar in het fomwy. len bezwykc. Het zyn ais Natuurlyke Ziekten voor hetzelve. Eenige Infèkten hebben nog een Arbeid daarenboven te ondergaan; ik meende zodanigen» wier Poppen of Paapjes in Doppen zyn beflooten. Deeze moeten, na dat zy uit de Poppen zyn gekomen , of terwyl dit gefchiedt , de Doppen tevens doorbooren. Dit fchynt geen moeie DER InSEKTËN. 49 hioeiclyk Werk te zyn , voor Infckten die har- V. de fchcrpe Kaakcn hebben: Kaaken, dikwiis AfjJee^ in ftaat om Hout te zaagen, te foyden of te Hoofd. breeken, kunnen ligtelyk zulk een Dop door- sTu^* booren : maar , men vindt eenige Infekten , die zodanige Kaaken niet hebben , en niettemin in Doppen zyn beflooten. Voor deeze heeft de Natuur eenige verligting in die arbeid be. zorgd. Het Hoofd-end van hun Tonnetje is zwak ; dikwiis zelfs blyft dit end open of is ge- flooten met overlangs geplaatfte Draaden , die wel den ingang beletten aan andere Infekten * maar aan 't gene 'er in beflooten is toelaaten , daar gemakkelyk uit te komen; dewyl het, door zeker Vogt het Spinzel week maakende, de Draaden doet breeken en zig dus een weg baant. Eenige Tonnetjes zyn met een fooit van Dekzeltjes geflooten , welke het uitkomen- de Infekt met den Kop weg floot en opent. Dus de voornaamfte Omfhndigheden , dievoedzel dec in de Verandering der Infekten plaats hebben , InfeKten* befchouwd hebbende, gaan wy over tot het gene hunne Huishouding of Levensmanier ia 't algemeen betreft. Wy zullen inzien, van waar deeze kleine Schepzelen hun Voedzel haa« len, waar in wy bevinden zullen , dat zy veel minder van de overige Dieren verfchillen: 'tis, naamelyk, of van Wortelen , Schors, Hout, Bladen, Bloemen, Vrugten der Plantgewaffen i of van gedeelten van Dieren , en derzelverUit- werpzelen, of van geheele Infekten, h Peel. IX. Stuk. D ÖQ* 50 Eigenschappen 0V. Onder de genen, die hun Voedzcl neemen Afdeel. van piantgewafl-en ^ booren ibmmigen in den Hoofd» Grond , om Wortelen af te knaagen ; waar stuk* ^oor Zy dikwils , in de Tuinen , veei fchade wairen.ntge" ^oen# ^us kunnen de Wormen van Kevers, by de Tuinlieden onder den naam van Witte Worm bekend , in korten tyd een geheelen Moeshof vernielen , wanneer zy menigvuldig zyn. De Molkrekel doet in de Bedden ook veel nadeel, gelyk veele andere Infekten, Het Voedzcl van ecnige anderen is drooger en har- der : zy booren door 5t Houc heen , knaagen het zelve fyn, en voeden zig met de brokjes cf met het Meel daar van gemaakt. Dit doen ver- fcheide Wormen van Torretjes , inzonderheid die welke het Hout der Kabinetten , Tafels en Stoelen, tot molfern maaken; ook taften dus de Wormen van het Vliegend Hart en ande- ren de Boomen aan ; om nu niet te fpreeken van de Houtrups der Wilgen 5 door den kun- digen Heer Lyonnïet zo konfhg afgebeeld en befehreeven. Die foort van Boomen zou , wegens de zagtheid van haar Hout , aan der- gelyke vernieling meer dan anderen fchynen onderhevig te zyn , door veeierley Infekten ; doch men vindt deeze Rups ook in de Elze-, Eike, en miflehien ook in andere Boomen. De meefte Rupfen voeden zig met de Bladen van Planten, Heeftcrs en Geboomte: maar zy doen dit niet allen op de zelfde manier. Eenigen eeten het Blad in zyn geheel op , laatende al* leen- derInsekten. 51 ieenlyk de Ribben over; anderen kruipen tus- v. fchen dc Plaatjes, waar uit het Blad beftaat, Af^eel. en verteeren de Sappige zelfftandï&hcid* zodat Hoofd- zy daar van een niet onaartig Geraamte maa- stuk, ken. Dikwils zyn dceze Infekten ook met de Bladen niet te vrede , maar taften de Bloemen aan; anderen het Zaad, en 't is niet dan te zeer bekend , welk een nadeel door de Rup- fen , ftmtyds , aan de Tuinen en Boomgaarden toegebragt worde Men weet, hoe een foort van zwarte Vlie- gen menigmaal de Boomen , terwyl zy op 't heerlykfte in bloey flaan en een fchoonen Oogft belooven, doet misdraagen. Anderszins fchynt het nadeel, dat de Infekten, tot volmaaktheid gekomen zynde, aan de Bloemen doen, niet aanmerkeiyk te zyn, De meefte Bloemen gee- ven, uit zekere Kliertjes, in het diepfte vaa haar Kelk, een Vogt uit, dat Honigzoet is* en dat de Kapellen, of ook de Torren, inzui- gen tot Vocdzel of Lekkerny ; doch waar van deByën, Wespen en dergely ken , een S toffe be- reiden , die zo nuttig is voor den Menfch , te weetcn Honig en Wafch. De Vrugten, eindelyk, van de Planten en 't Geboomte, de Graanen en Peulvrugten, zyn niet voor de aanranding der Infekten befchut; zy deelen met ons dit Voedzel en berooven ons dik- (*) Zie dien aangaande het gene hier voor, Bladz. 3 * van de fchadelykhcid der Infekten is gezegd. & Deel. IX. Stuk, D 2 52 Eigenschappen V«* dikwils van een groot gedeelte daar van. 't h Afdeel, bekend, hoe de Appelen en Peeren fomtyds Hoofd- Wormfteekig zyn ; het Koom wordt door ver- stuk. fcheiderley foort van Wormpjes , zo in als uit de Aair, en op de Koornzolders inzonderheid > uitgeknaagd en verteerd. Dit zyn altemaal foor- ten van Rupsjes. Daar is dan geen gedeelte der Planten, eti geene Plant byna, hoe fcherp van Sap en Ver- giftig ook voor den Menfch , daar Infekten , van de een of andere foort 5 niet hun Voed. zei uit trekken en van leeven. Doch 't is ver* wonderlyk, welk een onderfcheid daar in ge- maakt worde door deeze kleine Diertjes. Men vindt 'er eenigen, wel is waar, die byna aller- ley Groente, Bladen, Wortelen, Vrugten ee- ten; gelyk de Sprinkhaanen en Kevers (*): an- deren , gelyk fommige Rupfen , eeten wel niet alle , doch veelerley Kruiden 9 en Bladeren : maar (*) Zie daar van een bewys in de rrofeetfe van JoëL . Kap. I. vers 4. Volgens de Dortfche Overzetting, „ Waf de „ Rupfe heeft overgelaten , dar jieeft de Sprinkhaan afgege- „ ten, ende wat de Sprinkhaan heeft ovcrgelarcn, heeft de „ Kever afgegeten, ende wat de Kever heeft overgelareu, heeft de Kruidworm afgegeten. 31 Een andere Overzetting volgt nader de Vulgata, die het dus heeft: Refiduum E- rucA comedit Locufla , £r refiduum LocuJIa comedit Bruchus , £y refiduum Bruchi comedit Ruhigo. Dat is : „ Het gene de „ Rupfen overblyven laaten , verflinden de Sprinkhaanen , „ dat van de Sprinkhaanen overblyft de Kever of Koorn- „ worm , en het geene deze overlaat wordt door Roeft ver- „ teerd." Het laatfte Woord, m 't Hebreeufch Chafil, ver- taaien anderen ook Bruchus , als afkomftig zynde van een Grond- DER INSEKTEN. 53 maar een groot getal van deeze laaiden houdt V* zig aan eenerley foort [van Planten of ee- \é nice die 'er naby aan komen: zo dat menze Hoofd- STUK byna nooit, dan by toeval, op anderen vindt. Zy willen, zelfs in de grootde Hongersnood , geen anderen eeten, of, zo zy het doen, wor- den zy ziek en derven. Dikwils dient een zelf- de Gewas tot Voedzel voor verfcheide foorten van Infekten, gelyk, by voorbeeld, de Eiken en Wilgen : want 'er zyn weinige Boomen , daar men zo veel verfchillende Infekten op vindt (t> De Plantgewaïïen zyn het niet alleen , die Voedzeider Voedzel aan de Infekten verfchaffen : een groot Jokten uit ° Krengen; getal van deeze Diertjes heeft daar geen fmaak in, of verkied liever de Dierlyke zclfdandighe- den of Uitwerpzelen. Van verfcheidene wor- den flegts Krengen aangetad , die men , als zy be. Grondwoord, dat verteeren betekent. Dit zelfde Woord, Cha- ftl9 komt ook voor, I Koningen VUT. vers 37. alwaarvan Brandkoom, Honigdaanw, Springhaanen en Kevers, alsPlaa- gen des Lands, met de Pelt gelyk ftaande, gefproken wordt. Het fchynt derhalve duifter, voor welk foort van Verteering cf Vernieling van 't bvergebleevene , dit laatfte te houden zy , en *t Woord K-ruidworm , dat de Dortlche Overzetting gebruikt, geeft 'er weinig opheldering aan. Men ziet 'er ten minfte de verilinding van fommige Infekten uit. (t) Omftandig kan men tot overtuiging dienaangaande zich verluftigen in het Vertoog , genaamd Flora de Huiswaardin der Bloedelooze Dieren , dat vertaald gebragt is in het II. Deel der Uit^ezogte Verhandelingen, Anno 175 7 byF. HOUTTUYM uitgegeven , bladz? 442 , 6s9. DER INSEKTEN, 5J ven van Bloeddorftigheid , dat op den Aardbo- v. dem bekend is, Geheele Heirlegers van Mug. Afdeel» gen ftrekken tot een onverbeeldelyke Plaag der Hoopd- heete , Moeraffige Landftreeken in de VVeftin- STÜK» diën , niet alleen , maar zelfs in het Yskoude Lapland ; wanneer de Zon , by Zomer , aldaar den boezem des Aardryks en der Wateren ont- fluic. Ik heb daar van reeds omftandig gefpro- ken (*). Welk een laft veroorzaakt niet een enkele Vloo dikwils den Menfch, door zyne Bloeddorftigheid , of het Ongcdiert aan have- loos Volk. OndertufTchen is 't opmerkelyk, dat elk Beeft geen byzondere Vlooijen heeft , daar de Infekten zelfs , gelyk de Torren, ja de byna onzigtbaare Polypen , van Luizen , of Luisjes liever , geplaagd ; ja zelfs , naar 't fchynt, om 't leven gebragt worden. In de Rupfen, die ai gaande en eetende door de Wormen van zekere Wespen of Vliegen van binnen worden uitgeknaagd, is deeze Wreed- aartigheid van fommige Infekten allerblykbaarft* Vcele zyn 'er bovendien , in deeze Afdeeling andere in der Dieren, die, als de wreedfte Roofdieren , en>en2% op anderen niet alleen, maar op die van hun eigen foort , ter Jagt gaan, en dezelven ver- flinden. Ecnigen gaan daar in, gelyk de Tor, die men Rupfen-Jaager noemt, en deZandloo- pers , met openbaar geweld te werk ; doch an- deren, wier Prooy, door haare vlugheid, niet zo (*) Zie het III. S tuk deezer 'Natuurlyfe Hiftotïe 9 bl. I. Dell. IX. Stuk. D 4 5$ Eigenschappen V. zo gemakkelyk te bekomen is, gebruiken een Afdeel, jjq.^ ^Qn Menfche zelfs toe een voorbeeld Hoofd, ftrekt van Schranderheid , en miflfchien de eer- stuk. fte aanleiding is geweeft van het breiden der Netten (*). Wy hebben de Spinnekoppen hier op 't oog, wier Webbe, konftig uitge- fpannen op bekwaame plaatfen , welke zy daar toe vernuftig uitkiezen , dient om de Muggen en Vliegen , hoe vlug ook, te verfchalken* Niet minder wonderbaar is het overleg dat van de Mierenleeuw gebruikt wordt om Mieren en an- dere Diertjes beet te krygen, door dezelven zig als in den Mond te doen vallen : zo dat men , door deeze genoemde Infekten , byna al de Kond van Jaagers, Viflchers en Vogelaaren , gebruikt ziet* Hunne staat In de Spinnekoppen hebben wy een duidelyk verbetert door de ver- voorbeeld , hoe dat de Infekten die van hun wwjeirog- ejgen Soort verflinden. Ook moet men aan- merken , dat een Infekt niet zyn geheele Leef- tyd lang of in de verfchillendeStaaten, welken het ondergaat , een zelfde Voedzel blyft nutti- gen. De Vliegen, die, in hunne Staat van vol- maaktheid, zig meeftendeels mee de Honig, en (*) Men heeft de eerfte Netten waarfchynlyk gebruikt om op de Aarde uit te zetten of voor Kuilen te fpannen tot het vangen van Wild , of in de Lugt , voor Gevogelte. Zie J o B- XvIII. veis s * en Psalm IX. vers ïö\ Haar Voet is gevar. gen in het Net , dat zy verborgen hadden , enz. Zy wecven Spinnewebben wordt van Mcnfchen gezegd, JESA1AS L1X. vers 5. DER INSEKTÏ N. 57 en dus met het edelfle Vogt der Bloemen voe. V. den, hebben in 't eerft, onder de Geftalte van Maden , geleefd van verrot Vleefch of Vuilig- Hoofd- heden. De Rupfen knaagen het Hout of de *?ü&» Bladen der Boomen, en de Kapellen, die 'er uit voorekomen , aazen vervolgens op de Bloemen, Even zo is het met verfcheide an- dere Mekten , welker Staat , gemeenlyk , door de Verandering verbetert* Ik heb hier voor , om het Vermogen der schadeiyk- Infekten aan te toonen , reeds van hunne feha- ïufekten? deiykheid , die 'er den naam aan deedt geeven van Ongedierte , gewag gemaakt. Oude en nieuwe Getuigeniflen ftrekken tot beveftiging daar van. De ongewyde Hiftoriën geeven ons Voorbeelden aan de hand van Natiën , die hun Vaderland hebben moeten verlaaten, omdatzy zodanig geplaagd werden door Rotten of Mui- zen niet alleen, en door Kikvorfchen, maar door Spinnekoppen of Muggen en dergel yke Infekten. Bochart getuigt, dat 'er plaat- fen zyn , waar de Menfchen zig niet hebben kunnen neerflaan, van wegen een menigte van Eyën of Wespen, die 'er huis hielden. De Perfiaanen werden , volgens den Abt Fleüry, in zyne Kerkelyke Hiftorie, door Weegluizen en Vlooijen genoodzaakt het Beleg op te bree- ken van Nifiba. Hoe ongelooflyk dit ook m3g voorkomen, is het niettemin zeker, dat dit On- gedierte een groote Plaag zy van het Volk der Ste- den in de Heete Landen, Theophrastüs I Deel. IX. Stuk- D 5 fchryft, 5% Eigenschappen V. fchryft , dat de Inwooners van Treria verjaagd Afdeel. werden door Duizendbeenen. Om nu niet te Hoofd- ^Pree^en van een Gemeenebeft in Afrika , dat stuk» door de Sprinkhaanen verwoeft werdc: waar- fchynlyk door gebrek van Koorn; noch van een Wildernis in Ethiopië, wier Ingezetenen ver- nield zyn door Scorpioenen en Slangen* ^ voorbeei- Deeze Berigten , hoe vreemd luidende, wor- van, den waarfchynlyk gemaakt door hedendaagfche GetuigenifTen , die men naauwlyks in twyfel kan trekken. Aan de verwoeftingen die de Sprinkhaanen , nog hedendaags , zo op de Kuft van Guinée of elders in Afrika, als in de Ukraine en andere deelen van Afie, of in Arabie en aan de Roode Zee, aanregten, zal niemand twyfelen* De Plaag der Maggen , genaamd Mosquito's in de Wefiindiën , naar welken een geheele Kufl: haaren naam draagt, is ook We- reldkundig. Bovendien wordt in de Philofophi- fche Transaótiën, van *t jaar 1666 , gewag ge- maakt van Zwermen van zonderlinge Infekten , welken in eene Volkplanting aan de Kufl: van Noord-Amerika , ter langte van tweehonderd Mylen, alle de Boomen des Lands vernielden» Men vondt een ontelbaare menigte van Gaten in de Grond, waar uit deeze Infekten voort- kwamen als Wormen, veranderende in Vlie* gen, die een Stekel of fcherpen Angel hadden, waar mede zy de Boomen ftaken , dat dezelven verdorden (*). ^ (*) Maar Godc befchikte eenen Worm des anderen daegs in 't op DER INSEKTEN* 59 In de Schriften van de Keizerlyke Akademie v. der Natuur- Onderzoekeren, wordt ons verhaald, Afdeeu dat, in den jaare 1679, door een onbekend, Hoofd. gevleugeld Infekt, in de kleine Stad Czienk in stuk. Polen, en dasromttreeks , een menigte Men- fchen en Beeftqp zodanig geftoken werden , dat zy het bedierven. Dus maakten die Infekten een fchrikkelyke verwoefting in dat Land. Zy randden de Menichen vinnig aan , zonder ge- tergd te zyn, en raakten niet aan de Leden met Kleederen bedekt, maar aan het Aangezigt , den Hals, de Handen, in één Woord het bloote Vleefch. Op hunne Steek volgde onmiddelyk een hard Gezwel , en , zo men in de drie eerfte Uuren geen zorg droeg voor deKwetzuur, met het Venyn daar uit te haaien , door Infnydingen, Blaartrekkende Middelen of anders , was al het gene verder in 't vverkgefteld werdt vrugteloos: want de Gekwetften ftierven in weinig Dagen. Deeze ?t opgaen van den Dageraed ; die ftak den Wonderboom , dat hy verdorrede, Jon A IV. vers 7. Zo dit een Boom is ge- weeft, naar het fchynt, dan komt deeze Hiftorie 'er eeniger- maate mede overeen. De Wilde Vygeboom , Sycomorus, dien men in Paleftina en Egypte vindt, heeft een Infekt dat hem fteekt en door zyn fteeken het Vuur , of Verderving , in het Kout kan veroorzaakcn. Maar fömmigen willen dat het dc Pifangboom, anderen dat het een Kaauwoerde-Plant geweeil zy : welker fchielyk opfchieten en verdorren beter te bcgiypea is. 't Hebreeuwfch Woord Kikk*joon , dat men voor den Ri- cinus of Wonderboom neemt, betekent, volgens Rabbi Kim c h 1 , een Heefter of Boompje, dat zyne Takken breed uk* fpreidt, hoog groeit, en fchaduw geeft. De VUJLGATJfc heeft het Hedera of Klim-op vertaald. 7, Deel. IX. stuk. 60 Eigenschappen V. Deeze Infekten fchynen een foort van Wespen Afdebl. ge weeft te zyn , hebbende een fcherpen Angel Hoofd- cn zeer hard van Leven zynde ; zodanig dat zy, stuk. ai werden zy oogfchynlyk verpletterd, nogee- nige Dagen leefden. Veelen waren met geele Ringen verfierd, anderen hadden de Rug ge- heel zwart, die men voor de Mannetjes hieldt. De langte van het Lyf was als het Lid van een Vinger en de dikte als die van een Schryfpen. ^ed^wnen- Sommige Jaaren leveren, op eene zelfde ' plaats, een grooter getal van Infekten uit, dan anderen. Om nu niet te fpreeken van zekere Watervlooijen , door welken het Water der Slooten en Graften , fomtyds , doch zeer zeld- zaam , Bloedrood fchynt te worden : geeven wy maar agt op de menigte van Rupfen in fommige Jaaren, als ook die der zwarte Vlie- gen , welke de Boomgaarden nu en dan , als zy in bloey ftaan, aantallen. Dus levert het eene Jaar ook ongelyk meer Kapellen uit dan het an- der , en, na een natte Winter of harde Vorfl: , vindt men weinig Ongedierte, daar warm Weêr hetzelve uitbroeit. In 't begin van Juny , nu twintig Jaar geleeden , zag men hier te Lande, na een groote Hitte, een menigte van Rom* bouten tegen den Wind aan , en dus van 't Weften naar 't Ooften vliegen; doch zy dee- den geen fchade aan Veld- of Boomgewaflen. Zes Jaaren te vooren was dit, op éénen Dag, nog eens zodanig gezien. Het heugt my zeer wel , dit met verwondering befchouwd te heb. ben. dèrInsekten. 6i ben* Dus vind ik ook in een Brief, uit Iperen v V. in Vlaanderen, van den 26 Juny 1746, iets Af^> aanmerkelyks dienaangaande gemeld (*> Hoofde Hoe meer nu de Schadelykheid der Infekten STÜK* voor de Samenleeving in deeze en dergelyke v J^blol Gevallen doordraait, zo veel te meer blykc ^^f^11 ook de nuttigheid van de beoefening van dit gedeelte der Natuurlyke Hiftorie. Alleen te beruften in de befchouwing van Gods almagt en te buigen onder zyneflaande Hand, is, wan- neer men geen onmiddelyke blyken heeft, dat zulks (*) » Voor een^e Dagen heeft men hier millioenen Rom- „ bouten zien vliegen, die, van het Aardryk, tegen den a- vond, opwaarels ftygende, de Stad zocjanig bedekten, dat „ het Licht van de Zon y die zig naby Ae Kimmen bevondt, „ t'eenemaal daar door beneveld werdt. Haar Vlugt was van „ 't Zuiden naar 't Noorden. De Ingezetenen zyn daar over „ ten uiterfte ontfteld .geweeft, en veelen kwellen zig, om „ de Oorzaak of betekenis van dit Verfehynzel te ontdekken. „ Niet minder zeldzaam komt het voor, dat op den zelfden dag te Brugge een Wolk van Zee- Vliegen , zwervende om „ den Tooren van de Parochie-Kerk van St. Gilles, zig van „ verre , dewyl de Zon aan 't daalen was , als een Rook of „ dikke Nevel vertoonde. De geheele Stad kwairi op de „ been , zo Geeftelyke als Wereldlyke Perfoonen , toefchieten- „ de met allerley Werktuigen , bekwaam om den gewaanden „ Tooren-Brand te bluflchen ; maar de Bruggenaars eindelyk „ ziende , dat zy van de Vliegen bedroegen waren , verander- „ de de Vreeze in een algemeen Gefchater. Deeze beide Ge- „ vallen geeven gelegenheid tot befchimping vaivde Ingezets . „ nen deezer Stad, welke men by de Mechelaars vergelykt, „ die weleer tot het bluflehen van een dergelyken Brand in „ hunne Tooren op de been geweeft zyn", Europ% Mtrcurius van 1745. II. D. bl. 75, 76. 1, Deel. LX* Stuk. $2 Eigenschappen V. zulks de Wille van onzen Schepper zy , eeti Afdeel. z^ ^ie meer het domme Gemeen voegt daa Hoofd- Redelyke en Verftandige Menfchen* Deeze stuk. laatiten oordeelen zig verpligt om de Vermo- gens, welke de Opperheeifcner in hun gelegd heeft, te gebruiken tot afweering van het na- deel of voorkoming van hetzelve, indien het mooglyk is. Hier omtrent nu hebben de genen, die in de Eigenfchsp en Huishouding der Infek- ten bedreeven zyn, boven de onkundigen veel voordeel. De Ondervinding heeft ons geleerd, dat, de Boomen met Kalkwater van Mos te zuiveren, niet alleen fierlyk was voor het Oog , maar dienftig om 't Gebroedzel van veele Infekten, daar in huisveftende , te vernielen : doch wat Is de aanleiding geweefl, om de Vrugtboomen, wanneer men nog niets levendigs aan dezelven befpeurt, met Tabaks. Water te befpuiten, ten einde de Popjes, in deMikfcn derTakjes zittende, te doen vergaan , of te maaken , dat de Wormp- jes, daar uit voortkomende, niet in de Knop- pen booren , als dezelven open gaan , en het HarÉ van de Bloemen ukknaagen , eer zy nog ont- flooten zyn ? Dit laatfte zal men aan de on- derzoekingen !van den fchranderen Munting te danken hebben* Het is een zo nuttig Mid- del , dat ik daar door een hoogftammige Boom, die altoos kwynde en Appeltjes als Knikkers voortbragt, Appelen als Vuiften heb doen draa- gen. Meermaalen heb ik daar door een Tuin , mid« DER IN3EKTEM. 63 midden in andese Tuinen, die door de Rupfen v. op het deerlykfte gefchonden waren , in volle Afdeel* Bloem en 'Vrugt zien ftaan. Doch laat ons den Hoofd. ohvergelykelyken Reaumür hooren fpree« stuk. ken. „ Een oneindige veelheid van deeze kleine door ïuau* 53 Diertjes vernielt onze Plantgewaffen , Boo-fc^^ „ men en Vrugten. Het is niet alleen in onze Velden en Tuinen dat zy verwoeftingen „ aanregten: zy randen , in onze Huizen, on» „ ze Stoffen, Huisraad, Kleederen en Pelte- „ ryën aan : zy knaagen het Koorn op onze Zolders: zy doorbooren onze Meubilen , het „ Houtwerk van onze Gebouwen , en fpaaren „ zelfs ons eigen Lighaam niet. Iemand , die „ deeze verfcheiderley Infekten naauwkeurig „ gadeflaande, die ons fchadelyk zyn , Midde- 3, len uitvondt cm hun zulks te beletten , om ,j hun of hunne Eijeren en Gebroedzel te doen „ vergaan , zou zig een Werk voorftellen van „ veel aangelegenheid. Met dit inzigt heb ik „ de Huishouding der Motten nagegaan , en de bekwaamfte Middelen geopenbaard, om „ Wollen Stoffen en Bontwerk daar voor te bewaaren. Het behoud der Graanen is van ,, niet minder belang voorde Samenleeving(*)a „ Welk een Belooning zou hy niet verdienen , „ die Raad wift om het Gewormte dat dezel- 3, ven (*) Aangaande eenige Middelen daar toe thans uitgevonden zie het III. Deel der Uitgezakte Verhandelingen, bl. 3SS* I. Deel. IX. Stuk. 64 Eigenschappen V. 5, ven uitknaagt, of ons Houtwerk doet ver- Afdeel. ^ molfemen, te vernielen. Van welkeen nuttig. Hoofd- *, heid zouden niet de Proefneemingenzyn, door stuk. ^ welken de Middelen ontdekt werden, om die ,, verfchrikkelyke Wormen te bedwingen , van f, welken onze zwaarfte Schepen onder Wa- ,3 ter worden doorboord , en die , federt eemge „ Jaaren, de Hollanders zo veel ongeruftheid 3, veroorzaakt hebben , wegens het doorknaa- 3, gen van hunne Dykpaalen?" Nuttigheid De Óndervinding heeft hier in , voor een toebrengen- gedeelte , de Befchouwing van den Heer Reaü- mlir bevefligd. Zie verder wat hy getuige van een ander Onderwerp, waar toe de beoefe- ning der Infekten dienen kan , te weeten de Nuttigheid die ons door veelen toegebragt wordt.. Hy erkent, dat wel het grootfte deel van de Studie der Infekten tot Liefheb- bery ftrekt , doch toont aan , dat het Voor- deel, 't welk wy van veele Infekten trekken, zeer groot is. H Zo men nooit de Rupfen waargenomen had , zou men niet ligt die ge- 33 ne ontdekt hebben , welke zo veel verfchafc „ tot onze Welluft en zelfs tot onze Behoeften. 3, Zou iemand van te vooren hebben durven „ hopen, dat het Werk van een enkele foort 33 van Infekten, de Zydeworm namelyk, het 33 Voorwerp worden zou van een der voor. naamfte deelen van onzen Koophandel; dat 3, het bezigheid zou hebben kunnen verfchaf- fen aan zo veel Handwcrksluiden en Fabrï* »s keürs? DER ÏNSEKTEN. 6j „, keurs? Het Wafch en de Honig der Byen V. 5, hebben zekerlyk voor ons wezentiyke nuc- Af^ee& „ tigheden. De Gom Lak, daar men tot de Hoofd. „ Vernilfen, tot Zegel-Lak , en tot het ver- stuk* wen van rood Turkfch Leder zo veel ge- 3, bruik van maakt, is men, immers, verfchul- „ digd aan zekere gevleugelde Mieren, wel- yy ken men, in 't Ryk van Pegu, weet aan te „ lokken , dat zy de Harftagtige Gom aan ze- ^, kere Stokjes , die men in den Grond fteekt, j» hechten, zo dac men 'er een groote veelheid ,5 van kan vergaderen. De Ouden haalden haa- 5, re Purperkleur uit zekere Zee.flak of Schulp- „ vifeh, waar van de ontdekking een naauw- „ keurige Waarnecming vereifcht moet hebben. 99 Wy gebruiken thans daar toe een foort van Infekten , welke hun onbekend waren, Concbe- nielje genaamd, die zelfs, door zekere Kon- ftige Voorbereiding der Stoffen, het heer- lykfte Scharlakenrood uitleveren. Èen ïn- „ fekt, groeijende op een laag foort van Ei- „ keboomen* die altoos groen blyven, in Pro- vence, formeert op derzelver Bladeren een „ Befie, welke door de Verwers gebruikt wordt „ onder den naam van Kermes of Scharlaken* „ Grein." Waarom zou men in andere Infekten ook geen Ontdekkingen kunnen doen, die niet min- der nuttig waren. Het gebruik van het Spin- rag , tot dergelyke oogmerken als de Zyde , heeft daar van èen Voorbeeld uitgeleverd. On* L Deel. IX, stuk, E der 66 Eigenschappen V. Afdeel. I. Hoofd- Stuk. Genees- middelen. der den naam van Pcolfch Grein wordt zekere . Stoffe in groote veelheid uit Poolen vertierd , die men gelooft de Eijenjes of Popjes te zyn van zekere Inlekten. De Galnooten, die in zo algemeen gebruik zyn om zwart te verwen , en tor hec maaken van Inkt, worden door het ftee* ken van Infekten veroorzaakt. Hoe dat de Vy- gen , om ryp te worden , door zekere Vliegen moeten worden gedoken , is thans zeer bekend (*). Ook ziet men dat de Vrugten van onze meefle Boomen vroeger aan rypen, wanneer zy Wormtleekig zyn : waar uit blykt , dat de Vygen van de Levant niet de eenigften in die Geval komen. Ik zal my thans niet ophouden met alle de Geneesmiddelen op te tellen, welken ons de Infekten uitleveren of uitgeleverd hebben: want veelen zyn , ik weet niet om wat reden , uk gebruik geraakt. Dus is het met eenige Rupfen, Torren en Scorpioenen gelegen, die men weleer gebruikt heeft* Van anderen kan men zig by gelegenheid niet zonder Vrugt be- dienen , als 'er geen andere Middelen by der hand zyn : gelyk dus het Spinrag voor een zeer goede Bloedftemping verftrekt. Ik fpreek nis niet van de Wafch en Honig der Byën, van de Gom Lak, de Konchenielje, Kermes en ande- re Verfftoffen, die ook zeer veel in gebruik zya by (*) Zie daar over een uitvoerig Vertoog in het VI. DE Si. der Uitgezcgte Ferkancklingen. derInsekten. by de Geneeskundigen. Van de laatfien wordt V< een beroemde Syroop gemaakt , die ongemeen ****** Hartfterkende is. Ook is de Geeft, welke uit Hoofd. Zyde geftookt wordt, door zyne kragt tegen SXUK* de Vallende Ziekte en dergelyke Kwaaien , grootelyks vermaard geweefi, zo lang daar van een Geheim gemaakt werdt* Op 't allerduide- lykfte zal de nuttigheid der Infekten blyken uit dat zo bekende en gemeenzaame Middel, de zogenaamde Kreeft-Oogen , 't welk Steentjes zyn die de Kreeften , thans ook onder de In- fekten betrokken als gemeld is , uitwerpen* De Spaanfche Vliegen zyn tot Blaartrekkende Pleifters naauwlyks te ontbeeren. De Piffe- bedden en Aardwormen verfchaffen , de eer* Iten in- , de laatfien uitwendig , niet minder kragtige en beproefde Geneesmiddelen. ; t. DEEL< IX. STUK, È ft II. HOOFD, 68 Rangschikking Afdeel. _ II. I I. H O O F D S T U K. Hoofd- stuk. De Rangschikking der Insekten. Gebreklyk- beid der Ouden in derzelver Befcbryving. De regte Meinier ontdekt. Arbeid mn Swammer- dam en zyn Verdeeling. Werken mn Juffr. Merian, Ray en anderen. Stekel van Va- jlisnieri. Manier mn Reaumur. Natuurlyk gekleurde Afbeeldingen mn Roesel, Sefp, enz. Nieuwe Verzamelingen. Samenftel mn Geoffroy. Order mn Linn^us, Kenmer- ken der Gejlagten. Gebreklyk- TT\e gtoote Verfcheidenhdd der Infekten ver- bti hvryvidng ^ eifcht eene onderfcheiding in derzelver der ouden. Befchryviog. Die hebben zelfs de Ouden ge zien, doch gebrek van genoegzaame Kundig* heden of van bekwaame Werktuigen, heeft dit gedeelte der Natuurlyke Hiftoriein de groot- fte duifterheid en als in Kindsheid doen blyven tot aan het midden van de Zeftïende Eeuw, dat is, nu tweehonderd Jaar geleeden, wan- neer men , als by vergelyking , kan zeggen , dat deeze Studie tot haare Mondigheid gebragc werdt. Het duurde egter nog wel honderd Jaaren , eer zy tot VolwaflTenheid kwam en die Volmaaktheid, waar in menze tegeowoor . dig ziet, heeft zy aan onzen Leeftyd te dan- ken (*). Aai. (*) Of de Wysheid van 5 A L o m o n zig tot de volmaakte Ken- DER INSEKTEN. 69 Aristoteles, die meer dan driehonderd V. Jaaren voor 's Heüands Geboorte van de na- Af^el tuur der Dieren , derzelver Voomeeling en Hoofd. Lighaamsdeelen fchreef , heeft wel verlcheide STüK- dingen, aangaande de Infekten, derzelver On- derfcheid, Voedzel, Voortplanting en verfchiN lende Bedry ven , bygebragt ; doch hy heeft by* na alleen van de bekendtten 9 van Byën , W es- pen , Mieren , Scorpioenen , Spinnen , Weeg- luizen, Kreeften, Sprinkhaanen en Krekels, gehandeld. Dioscorides, die in de Eer- fte Eeuw na Chriftus Geboorte leefde, heeft maar agt gegeven op eenige weinige Infekten , wier gebruik bekend was in de Geneeskunde, Pliniüs, een Latynfch Autheur, heeft het zyne meeft van deezen en van Aristote- les ontleend, en dikwils ook opgefierd met Verdigtzelen. Eliakus, die in de tweede Eeuw teefde , volgde in 't Griekfch zyn Voor- beeld , Kennis der Infekten nitgeftrekt heeft, is niet blyktóar. Even- wel zal hy ongcrwyfeld eenige Kennis daar van gehad hebben; dewyl hy gelproken heeft van het Gevogelte, de Kruipende Dieren en de viöchen (u Koningen IV. v. 33) : onder welke drie Hoofdfoorten de Infekten oudtyds, volgens de Hei- lige Schrift, fchynen betrokken te zyn geweeft, gelyk ik aan- gemerkt heb in *t I. Stuk deezer Natuurlyke Hiftvrie , bh 97, 98. In zyn Sprettkenboek , immers, wordt gelproken van de Mieren , Sprinkhaanen en Spinnckoppen : Spreü k. XXX. v. 24-28: en door hem zelf van de Mieren, volgens het denkbeeld, dat 'er de Gemeene Man van heeft: als of zyhaa- re Spyze in de Zomer bereidden en vergaderden ; Spreuk. VI. v. 6-8. I. Deel ix. Stuk. E 3 p Rangschikking V. beeld, en men befpeurt ligt, dat hy, in zyne Afdeel. zeventisn Boeken over de Dieren , meer op Hoofd- wonderbaare Vertellingen dan op waare Berig» stus. ten geiet heeft. Deeze Autheuren fchynen alles , wat hun ver- haald werdt, maar te boek gefield te hebben , zonder zig over de Waarheid of Waarfchynlyfc heid daar van te bekommeren. Evenwel is het geloofbaar, dat fommige Dingen, die zy ver- haaien, alleen, om dat men 'er geen bewys van* heeft , voor Verdigtzelen gehouden worden , uit enkele Onkunde van de oude Zaaken. Has- PELQ^üist getuigt, hoe hem verhaald was, dat op het Eiland Metelino, in de Archipel , zig een Infekt bevond , door welks fteek men zwol en dol wierd; zynde daar geen Middel tegen dan flingeren of fchommelen van den Patiënt (*). Is dit ongeloof baarder , dan deGeneezing der Uitwerkingen van het fteeken of byten der Tarantula van Apulie, waar van men zo veel ophef gemaakt heeft , door middel van het Speelen op Mufiek • Inftrumenten , zo dat de Patiënt aan 't danfen raakt? Zou men de kragt van den Tril*Roch en van den Eeef-Aal niet even zo voor een Verdigtzel houden, indien 'er de Hedendaagfchen geen Ondervinding van had- den , en men 'er niets van gemeld vond dan by (*) Zie zyn Brief uit Smyrna, den 22 November 1751 , gefchreeven aan den Heer L 1 N n m ü s. f&$\$z HöCl) gtèlajïma, pag. 2(56, DER INSEKTEN. foy Plinius, of andere oude Autheuren? V. Ik kan niet nalaaten hier gewag te maaken Af^eel« van een Infekt , genaamd Coya of Coyba , dat Hoofd . men in de binnenlandfe deelen van Zuid-Ame- STÜK* rika vindt, en welks Uitwerkingen, zo wel als de Geneezing, alle Geloof zouden te boven gaan , indien zy niet door de Hedendaagfchen beveiligd werden. Dit is een Diertje naauw* lyks zo groot als een Weegluis , van kleur hoog* rood, dat zig in de hoeken der Muuren* bin- nenshuis , of ook op 't Land , in de Kruiden , onthoudt. Het zelve heeft in zig een zo kwaad* aartig Vogt, dat, als het verpletterd wordt en iets daar van op de Huid fpat van een Mcnfch of Beeft, het geheele Lighaam daar door fchrik- kelyk op zweit , en de Patiënt weldra derft. Het eenigfte middel is, dat hy geblakerd wor- de , door eenig in brand gedoken Stroo , 't welk de Indiaanen zeer handig weeten te doen, Zy kunnen ook, zonder hinder, deeze Infekten tuflchen hunne Elanden dood drukken (*); 't welk minder te verwonderen is, aangezien de Zandvlooijen, die in het Vel en Vleefch der Voeten van de Europeaanen kruipen, en daar neftelen of ook vermenigvuldigen met een af- gryzelyke Jeukt enPyn, geen aandoening heb* ben op de bloote Voeten der Negers of Indi- aanen (f ). Als (*) Voyage Hij}, de VAmerique Meridionale p ar d'üLLOA , Amflerd. 1752. pag. 290, (t) Voyage de Thomas Gage, Torn, II. pag. 170* L Deel. ix. Stuk, E 4 7& Rangschikking V. Als de Hiftorie der Dieren van Aristote* Afdeel, LES) ^ns^ geftaafj ware ge wee ft door geloof- Hoofs*, baare GetuigcnhTen , zou dezelve inderdaad van stuk. nut hebben kunnen zyn: want men vindt 'er veele Waarneemiogcn in , doch zelden voegt hy 'er by, of die van hem dan van anderen zyn. Men weet dat Alexander hem aan- zienlyke Sommen verftrekt had , om gebruikt te worden tot onderzoek van dergelyke Zaaken. Behalve de onzekerheid der Waarneemingen ontbreekt ook een goede orde aan zyne Be- fchryving, en niettemin is hy niet alleen van de gemelde, maar ook van laatere Autheuren gevolge. Indien Aldrovandus, en an« dere , zig op de beoefening der Infekten zo veel hadden toegelegd , als zy in de Werken der Ouden geftudeerd hebben , zou 'er iets groots hebben kunnen voortkomen uit den arbeid van zulke fchrandere Geeften. oorzaak Maar het was toen de tyd nog niet , om be- daarvan, hoorlyk verlicht te worden in die duiftere ge. deelte der Natuurlyke Hiftorie. De Infekten werden aangezien voor Ongedierte, toevalliger wyze door de Verrotting outftaande en weder- om vergaande of tot niet wordende* Dit maak- te dat derzelver Befchouwing voor gering, ja een Philofoof byna onwaardig , ten minfte voor het nietigfte der Dierenkunde gehouden werdt. In plaats van dezelven naauwkeurig gade te flaan , en met fcherpziende Oogen te onderzoe- ken , hieldt men zig te vrede met te zien dopr de DER INSEKTEN. 73 de Oogen der Ouden , die met gelyke Voor- V oordeelen waren beneveld geweeft. Afdeel. i Inderdaad , hoe belachelyk het ware , een Hoofd- Honigby te doen geboren worden uit het rot- STyK# tend Kreeg van een Kalf of Rund; Wespen en Hommels uit dat van een Paard; Torren uit die der Ezelen ; andere Infekten , in menigte , uit Kaas, uit Planten , ja zelfs uit Modder enSlyk hunnen oorfprong te doen hebben ; zyn 'er in 't laatft der voorgaande Eeuw nog Menfchen , die 'er Geloof aan flaan, geweeft; gelyk Kir- cherüs en Bonanni, aan welken laatften de Natuurlyke Hiftorie nogthans veel verfchul- digd is. Zelfs is 'er, in den jaare 1717 , nog een Werkje uitgekomen te Venetië , welks ^utheur Redenen voor den dag brengt , om te twyfeien aan het Gevoelen der Hedendaagfchen wegens de Voortteeling (*). Het fchynt dat, in onze dagen , nog eenige Natuurkundigen de onbepaalde Voortbrenging f der Quden begun- ftigen (f). ^«ivoc* Ik zou tot deezen Uitflap niet gekomen zyn, indien niet het naauwkeurig Onderzoek van de Verandering of Geftaltewifleling der Infekten de eenigfte Fakkel ware , door welker Licht wy ingeleid zyn geworden tot de waare Kennis van (*) Mptivi di dubitar intorno la Generatione di .Viventi^ jecondo la commune Opinione de Moderni. (t) Zie het Vertoog van den Heer Bonnet, in het I*. DEEL der Uitgezogte Verhandelingen , bladz, 37. Ic Deel. IX. Stuk. E $ 74 Rangschikking V. van dit gedeelte der Natuurlyke Hiftorie, Zon- Afdeel. def djt ycht js al de Arbeid van de voorgerael- Hoofd * de Autheuren , zelfs die van J o h n s t o n , door stuk. w;en Zy auen gebruikt zyn om zyn Werk te voltooijen , van weinig of geen dienfl: geweeft. Hetzelve Licht was alleen de Vuurbaak 3 door welke Goedaa rt en Juffrouw M er ian? die by geluk miflTchien de Dwaallichten der Ou- den mirten 3 om dat zy geen uitheemfche Taa- ien kundig waren 9 op den Koers gebragt wer- den j en een Loopbaan openden , waar in ande* ren hun ver zyn voorby geftreefd. In 't midden van de voorgaande Eeuw kwam in \ La-tyn aan 't Licht het Werk van den geleerden Engelfchman Mouffetüs , dat niet alleen uit ontallyke Proefneemingen van dien Autheur , maar ook uit die van drie andere zeer vermaar- de Mannen , Woïton5 Gesnerüs, Pen^ nius, was famengefteld , en , met ongeloofly- ke moeite, uit de Werken van vierhonderd of meer Autheuren verzameld. Het voornaamfte, egter9 was in deezen het Werk van Aldro- yandüs, en in de Redeneering volgt de Au- theur ftiptelyk de Voetflappen van Aristo- xeles, 't welk hem fomwylen van hetfpoor heeft doen afdwaalen. Dus zegt hy , van den Zydeworm handelende; dat de Kop van alle Rupfen , wanneer dezelve in een Pop verande- ren, de Staart worde, en de Staart van de Rups de Kop van de Pop. Met regt, egter, beweert by tegen Aristoteles, dat de Pop geen DER ÏNSEKTEN, 75 Ey zy en niets overeenkomftig met een Ey y. heeft: doch het blykt, dat hy van de Veran- Afdeel. dering der Rups in een Pop en der Pop in een Hoofd. Kapel,. geen regt Denkbeeld had; het weikin stuk. een Man van zo veel bekwaamheid, die zo veele Waarneemingen omtrent de Mekten heeft in 't werk gefteld , is te vervyondeten. Ook werdt dit ftuk, eerlang, naanwkeuriger Arbeid vm onderzogt en te regt gebragt. Die groote Man- dam. nen,SwAMMERD am, Redi,M alpighiu s, kweekten , met de grootfte zorgvuldigheid, verfeheide Soorten van Diertjes op, om der- zei ver Levensmanier , Aart en Huishouding, Voortteeling, verfchillende Geftalten, en hec Maakzel zo der in- als uitwendige Deelen , na te fpooren. De eerfte, die Doktor in de Ge- neeskunde was, hier te Amfterdam, heeft een groot deel van zyn Leeftyd bedeed aan het naauwkeurigfte Onderzoek van deeze kleine Schepzelen, Behalve allerley Soort van de befte Vergrootglazen , voorzag hy zig van de fynfte Werktuigen, fyne en fcherpe Schaart- jes , Mesjes , Lancetten , om de fynfte deelen te ontleeden ; van dunne Glazen Pypjes , om de Holligheden op te blaazen en de kleine Deelt- jes van elkander af te fcheiden. Hy wift door heet Water, Azyn, Wyngeeft of Terpentyn. Olie, de noodige Vaftheid te geeven aan de zwakfte en teerfte Deelen , tot Ontleedkundige onderzoekingen. Door zyne Schranderheid zyn ons de trappen van Verandering bekend gewor- i. de*l. ix. stuk. den, 76 Rangschikking Afdeel <*en, wc^e ^eeze Diertjes uitftaan, eer zy ko« H * men tot den trap van Volkomenheid , die hun Hoofd- jn ftaat ftelt tot de Voortteeling. Deeze Ver- STUK # andering gaf hem aanleiding tot eene Verdee- ling der Infekten, nooit te vooren in de Ge* dagten gekomea, waarvan ik thans zal ipree- ken , als de eerfte zynde die op de Natuur ge* grond was* zyne ver- Alle de Infekten zyn, door Swammer- infekten.er d am, gebragc tot vier Klaflen of Afdeelingen, welker Kenmerken hy afgeleid heeft van den Staat , waarin zig ieder Jnfekt bevindt na zyne Geboorte , en van de genen , die het paffeert , voor dat het den laatften Staat, dien van x.. f Volkomenheid , aanneemt. In de eerfte Afdee* Nympba " ling zyn door hem alle Infekten geplaatft , die yit het Ey voortkomen in byna de zelfde ge- daante, welke zy zullen hebben, na dat zy tot hunnen laatften paal van aangroeijing zyn gevorderd. De Spinnekoppen , Slakken, Aard- wormen, Bloedzuigers, fchikken zig als van s&elve in deeze Afdeeling , benevens veele an- dere Infekten, waarvan hy de optelling doet. Hy zou 'er egter de Vlooijen niet toe betrok- ken hebben, indien dezelven door hem zo wei waargenomen waren , als Haderhand,door Leeu- wenhoek en Valisnieri is gefchied. Deeze eerfte KlaflTe zou zelfs 'er twee hebben kunnen uitleveren , waarvan de eene niet be- greepen had dan Infekten , die uit Eijeren voort- komen, en de andere, de genen die levendig ge- JlnimaL öerInsektek. 77 geworpen of voortgebragt worden van de Moêr. V# De onderfcheiding der Eijerleggende en Jong- Af^el, werpende Infekten zyn, daartoe, genoegzaam Hoofd. duidelyk* De Piffebedden zouden behoord STUK- hebben tot de laatften* Ie de tweede Afdeeling worden door hem 2. _ •„ . Worm- de Infekten gefchikt, die doorgaans ter We- Nimf. reïd komen met zes Pooten, en die, na totp™^*^ zekeren tydpaal gegroeid te zyn , een bekleed- zei afleggen , onder 't welke de Vleugels ver- borgen waren. Dit Bekleedzel verlaten zynde, kunnen zy de Wieken uitbreiden en daar ge- bruik van maaken. De Infekten van deeze KlalTe beweegen zig en loopen; zy fpringen zelfs, voordat zy van Gedaante veranderen; daar de genen , die zig in de volgende KlafTc bevinden , een geruimen tyd zonder aanmerke- ]yke beweeging blyven. Tot deeze Afdeeling behooren de Krekels , Sprinkhaanen , Juffers of Rombouten , en anderen. Men vindt 'er onder, die niet merkelyk veranderen; gelyk de Oorkruipers* Ook heeft hy 'er het Haft of Óever-Aas toe betrokken , waarvan door hem de geheele Hiftorie, in een byzonder Traktaat- je, aan 't Licht gegeven is ge weeft. Wy zul- len in 'c vervolg zien, dat dit iaatfte eigentlyk niet gebragt kan worden tot de tweede, noch tot de derde KlalTe van deezen Autheur. De Infekten , welken hy in de derde KlafTe f. begreepen heeft, ondergaan veel aanmerkely- Pop. m ker Geftaltewiffelingen , eer zy hunnen teat-^^** I. DEEL. IX. STUK* ÜQÜ . 78 Rangschikking V. ften Staat, dien van Volkomenheid, bereikecu Afdeel, Alle de foorten van Rupfen , en een groot ge* Ho^fd. ta* van zogenaamde Wormen , daar Torren of stuk. Torretjes, Vliegen en Wespen uit voortko- men, behooren tot deeze Afdeeling. Deeze zyn het , die, in 't eerft met een grooter of kleiner getal van Pooten voorzien, kruipen, leeven , eeten en groeijen ; vervolgens , tot haar volle Grootte gekomen zynde, verande- ren in een Pop of Paapje , dat zig naauwlyks beweegt , ten minfte niet van plaats verandert en geen Voedzel gebruikt, zoveel men ont- dekken Jcan, blyvende niettemin Weeken, Maanden, ja fomtyds byna een Jaar lang in die Staat ; zeer weinig naar het Infekt, dat het geweeft is, veelmin naar 't gene het worden moet, gelykende. Deeze Poppen, eindelyk, brengen, door de enkele afftrooping van een dun Huidje , een vliegend Infekt te voorfchyn. Swammerdam heeft deeze Klaffë in twee Afdeelingen onderfcheiden , die ieder op zig zelf een verfchillende Klaffe uitmaaken. In de eerfte zyn door hem vervat alle Infekten, die, na het afleggen van hunne Geftalte van Worm, Made of Rups, en na het aanneemeu van die, in welke zy niet bekwaam zyn om te loopen of te vliegen, nog thans de Pooten en Vleugelen zigtbaar hebben ; zo dat menze cigentlyk Nimfen (f) kan noemen. De Ho- (t) iïympU x in 't Latyn, Het blykt dat men oudtyds de DER INSEKTEN. 79 üigbyën , de Wespen , Hommels , en veele V. andere Infekten > ondergaan deezen Staat van Af^e&> Nimf, voor dat zy gebruik kunnen maaken Hoofd. van hunne Vleugelen. De Torren, zynde zo. STm danige Infekten , welker waare Vleugels met Dek-Schilden bedekt zyn ; die egter ook, waarfchynlyk, hun logge Lighaam in \ vlie- gen onderfteunen ; bevinden zig in deeze zelf- de Afdeeling, zo wel als de Muggen en ver* fcheide foorten van Vliegen ; in 't byzonder die 's Voorjaars de bloeiTem der Vrugtboomen befchadigen. De Mieren zyn, door gemelden Autheur, ook daartoe betrokken. De tweede Afdeeling van de derde Klafle begrypt alle Infekten, die den Staat van eigent- lyke Pop (f) paffeeren : dat is te zeggen de zo- de Popjes der Byen of Wespen , die eenigermaate als een Men- fchelyke gedaante hebben, Nimfen genoemd heeft, in onder- fcheiding van de Poppen der Rupfen en de^gelyken, Arifto- teles zegt, dat men deeze laatfte Chryfalldes of Aurelia noemde, wegens de kleur, die in veelen wat Goudagtig of glimmende is. Plint us beveiligt zulks, wanneer hy, van ïeByën en haare Wormpjes , als ook van derzelver Koning of Koningin , gefproken hebbende , daarop volgen laat ; C&tera turba, cum formam capere ccepit , Nymph<& vocantur : dat is: De overige Zwerm, als zy de Geftalte heeft beginnen aan te neemen , worden Nimfen geheten. Dit zal de reden dan van die benaaming zyn. (*) Nympha Chryfalis ; dat is eigentlyke Pop, Popje of Paapje : zo dat in 't Latyn en Franfch de Naam van Nimfen alge- meener gebruikt wordt,dan die van Pop of Tonnetje , in 't Franfch Fêve. In onze Taal heeft het Woord Pop of Popje een 7eex uitgebreide betekenis , als bekend is , en dus maaken wy 'tt X. Deel. IX. Stuk mtt Öo Rangschikking V. zodanigen , welker Pooten en Wieken , na dé Afdeel, eerfte Veranderiag , zodanig verborgen zyn , Hoofd- dat men 'er naauwlyks iets aan befpeurt, 't svük. Welk naar een Dier gelykt. Alle de foorten van Kapellen zyn door hem gebragt tot deeze Afdeeling. 4. Swammer dam heeft , tot de vierde Klas- KrmifolmisSz > zodanige Infekten betrokken, die, terwyl wormagtige zy de Geftalte van Pop aanneemen, nogthans het Bekleedzel, waar onder zy gegroeid zyn, niet afleggen , maar zig allengs daarvan los maaken, en het een nieuwe Gedaante doen krygen , welke dikwils naar die van een Ey ge- lykt. Alsdan wordt dit Omwiodzel een foort van Dop , die het Infekt befluit , en waaraan het even zo weinig vaft is, als het Kuikentje in het Ey aan de zyne. In deeze1 Dop bevindt zig het Infekt onder de gedaante van Nimf of Pop, en, denzelven vervolgens open maakende, komt het 'er gevleugeld uitte voorfchyn. Dus is het met een groot getal Soorten van Wormen of Maden , die in Vlie- gen veranderen moeten , gelyk die van't Vleefch in \ byzonder , aan welke het Gemeen den Naam geeft van Eijerea ; \ welk ook de meefte Na* tuurbefchryvers , zelfs de allerlaatfte ennaauw- keurigfte voor hem, hadden gedaan. De Maden fchynen in een Ey te veranderen , waar. van met regt een algemeen getmik van , om den tweeden Staat tfft Infektea aan te v/yzen» DER INSEKTEN. van haar Huid een Dop maakt , en daar uit V. komen zy, als Vliegen, te voorfchyn. Om Af££eu dat deeze Pop zo weinig in Gefialte verfchilt Hoofd- van de Made, daar zy uit voortkomt, heeft STÜKb hy dezelve Wcrmagtige Nimf getyteld. Schoon de weezendlyke Geflaltewiffelingen der Infekten van deeze Vierde Klafle , even de zelfde zyn als die der Infekten van de Derde , gelyk Swammerdam zelf zeer wel be- fpeurd heeft , hadt de byzondere Omftandigheid van dc Huid der Made , die een Dop of Ton. netje wordt , waar in het Popje is beflooten , hem een Onderfcheidend Kenmerk uitgeleverd. Maar, het fchynt dat deeze Afdeeling niet uit- gebreid genoeg was, naar het Denkbeeld van dien Geleerden Autheur: 't welk hem 'er veele andere Infekten heeft doen inbrengen , die zo wel tot de Derde Klafle behooren als tot deeze» Men ziet, by voorbeeld, niet ligt dereden, dat hy in 't algemeen tot deeze Vierde Klaffe betrokken heeft alle de Maden die in het Lig* haam der Rupfen geboren worden ; zodanige Wormpjes of Rupsjes, die in de Boomvrugten groeijen , in de Galletjes der Planten , in ver- rot Hout: want de meefte derzelven verlaaten weezendlyk hunne Huid, wanneer zy in een Pop veranderen, en maaken 'er geen Tonnetje van. Ook zouden deeze zelfde Infekten toe andere KlafTen kunnen gebragt zyn geweeft, indien het Ontwerp van den Autheur had toe- gelaten , de Kenmerken van iets anders te ont- h Deel. IX. Stuk. p 82 Rangschikking V. leenen, dan van de Verfcheidcnheden die 'er Afdeel. pjaa£s hebben in de Geftaltewifleling. Hoofd- Men kan niettemin geenszins ontkennen, stuk. dac de Arbeidzaamhie'd van deezen Geneesheer werken veej toe^cbra&t heeft om de Liefhebbery van Swam- fc> fc> J mkadam. der Infekten , die door Goedaarï eeniger- maate opgewekt was , onder onze Landsge- nooten tot een grooter trap van Volmaaktheid te brengen. Zyne Algemeene Verhandeling van de Bloedelooze Diertjes , die te Utrecht, in 't jaar 1669, de eerftemaal in *t Licht gekomen was, is, door eenen Doöor Henniniüs, in 9t Latyn vertaald , in 't jaar 1685 te Leiden uit- gegeven, en vervolgens, in 't jaar 1733 , aldaar herdrukt. Men heeft dezelve ook in 't Franfch overgezet. Behalve dit Werk in Oiiarto , wa- ren 'er nog verfchei'de anderen van deezen zelfden Autheur, en inzonderheid dat over de Byëo , door hem gelegateerd aan den Edelen Heer Thevbnot, waardig het Licht te zien» Dit laatfte kwam, in den jaare 1719, met de Plaaten daar toe gefneeden , in handen van den vermaarden Anatomift , den Heer Düver- NEy, te Parys, die 'er Kennis van aan de A« kademie gaf, en het beloofde uit te geeven, zo dra de Franfche Vertaaling daarvan gereed zou zyn(*); doch, wat 'er ook van geweeft mag zyn, de alomberoemde Hoogleeraar Her- man-» (*) öfuvres Anatomiquss deDü VERNEY, Paris I7SX. Tom, II, p. 573. DER ï N 3 E K T E N. ]M A n n u s B o e r h a a v s wift het gefchreeven V. -.rr i o i ~. Afdeel. Werk van Swammerdam te kcopen voor ^ 1500 LivresFïanfch Geld ; en dus werdt het van Hoofd. Hem mee een Voorrede, die het Leven van STÜK* den Autheur befchryft, in 't jaar 1737? zo in 't Nederduitfch , als met de Vertaalmg van den Heer GAupiüs in 't Latyn 9 daarne- vens, in twee Deelen in Folio uitgegeven (f)* In 't jaar 1752 kwam ook een Hoogduidche Overzetting van deezen Byhel der Natuiirc > ge* lyk men 't noemt, te Leipzig aan 't licht. Gemelde Hoogleeraar verbeeldde zig , dat 'er nog andere Stukken van dien onvermoeiden Natuur.Onderzoeker in Vrankryk zyn verfpreid geweeft , waarvan deeze en genen hun gebruik gemaakt hebben , gelyk Tournefort van de Afbeelding van 't «Zaad van Varen. Hec was een Man van wonderbaar Vernuft in het ontleeden der kleine Diertjes, het befchouwen en aftekenen van derzelver Ingewanden : zo- danig, dat de onvergelykelyke Reaomür, zelfs f|) De Omstandigheden , waarin zig , SWAMmerd a m bevondt, zyne onvermoeide Vlyt en Manier van Waarnee * men, de Werktuigen die hy ser toe gebruikte : als ook hec noodlot zyner Schriften , en hoe dezelven in Kanden van D u VERNKY zyn gekomen : wat de reden waarfchynlyk za geweeit zyn, dat deeze dit Werk wederom verkcgL-, gelyk het aan Boerhaave, in 't jaar 1727 , geleverd weidt voor de gemelde ISomme : dit alles kan men omftandig Jee* zen in de gezegde Voorrede , die hem ons inderdaad voorftelt als een Martelaar van dit gedeelte der Natuurïyke Hi&orie. /. Deel. ix. Stuk, p 2 84 Rangschikking V. zelfs , van de Ontleedkundige Figuuren der Afdeel. gyën^ ^00ï Swammerdam getekend, ia Hoofd* zyn Werk gebruik gemaakt heeft ; wanhopen- stuk. de waarfchynlyk die te verbeteren. Behalve de Verandering der Infekten , voorgemeld , handelt hy van de meeft bekende inland- fche Infekten , de Byën en Wespen inzonder- heid; als ook van veele Water- en Zee-Diert- jes cn Schulp-Viffchen ; waaronder vcelc zeer fraaije Ontleedkundige Zaaken, in 't byzonder de Kikvorfchen en derzelver Voortteeling , als ook het Haft of Oeveraas betreffende. De ontdek- king van de beftaanlykheid der Kapellen in de Rupfen , wanneer die aan de Verandering toe zyn, maakt 'er niet het minfl aanmerkelyke gedeelte van uit, verfeheide Geduurende den Leeftyd van Swammë r« *heuirenAu" D A M > arbeidden ook veele fchrandere en ge- leerde Mannen aan de Befchryving der Infek- ten» In 't jaar 1668 kwam te Londen het voortreffely ke Werk van Malpighius, over den Zyde-Worm, aan 't licht. Ontrent dien zelfden tyd begon Rhedi zyne Waarnee* mingen over dergelyke Zaaken, en inzonder- heid over den Oorfprong der Infekten, mede te deelen. Ook leverden, diestyds , de Journaa- len van de Engelfche , Franfche en Keizerlyke Sociëteiten der Weetenfchappen , veele nieuwe Ontdekkingen, dien aangaande, uit* Hooke en Leeuwenhoek, naamelyk^ onderzog- ten veele kleine Diertjes > door middel van de fyo- DER INSEKTEN. 85 fynfte Vergrootglazen en Mikroskoopen. In 't v. jaar 1678 gaf de beroemde Engelfchman , Lis- Afdeel* ter, drie Verhandelingen aan 't licht, over Hoofd. de Spinnekoppen, de Land-, Rivier, en Zee- STÜK- Slakken, In 't jaarióSf werdc door hera het Werk van Goedaart, in eene geregelde fchikking gebragt zynde, met eenige Aanteke- ningen j benevens de tweede Druk van een Aanhangzel zyner Verhandelingen , of Hijlork der Dieren van Engeland, in 't Latyn uitgege- ven; vvaaragter eenige Tafelen zonder verklaa- riög geplaatst zyn, met de fraaije Afbeeldin- gen van eenige Torren , Bokken en dergely- ke, die men in Engeland vindt* Hier kunnen \vy niet ten onregte byvoegen het Schouw- tooneel der Rupfen, Wormen en Maden, van onzen Landsman Blakkaart, 't welk in den jaare 1688 te Amfterdam ïn 't Hollandfch , en twee Jaaren daarna te Leipzig in 't Hoog- duitfeh, het licht zag. Deeze Autheuren , tot nog toe opgenoemd , jü<ï'r. Ma* hoe fchrander en vlytig ook, hebben zigal-RlAN% leen opgehouden met de Infekten van Europa. Het was voor een Vrouwsperloon bewaard , ons eenig Berigt te geeven van de Infekten , die men vindt in Wcftindie* Maria Sibyl- LA Merian, een Dame in de Schilderkonft ervaren , was de eerfte die de Gevaaren van den Oceaan durfde braveeren, enkel en alleen om nieuwe Stoffe op te doen tot Onderwerpen van haar Penfeel. Dit Wonder, zo wel van deeze - I. Djlel. ix. Stuk. F 3 ais 86 Rangschikking V. als van de voorgaande Eeuw, hadc eerft de voor* Afdeel. naamfce RUpfen van Europa , op zekere Plant* Hoofd- gewaflen waar fommige derzelven van leeven , stuk. mtZy 0p de Bladen, Bloemen, Vrug. Hoofd- ten , of wat gedeelte het ook zy : de Tweede stuk. (je genen, die in 't Water leeven, geboorea worden en fterven. Hier onder begrypt hy ook de zodanigen, die voorkomen in Sappen uit Planten geperft, In de Derde KlafTe verza- melt hy alle die onder den Grond huishouden , zo in de Aarde, als in Zand , in Slyk of Steenen , in Schulpen buiten de Zee en in de Beenderea van doode Lighaamen. Tot de Vierde > einde- Jyk, betrekt hy die Infekten, welke op of ia andere Dieren leeven, Deeze algemeene Verdeelingen moeften hem een groot getal Onderdeelingen uitleveren , en dus ziet men ook , dat hy 5er twee.en-veertig gemaakt heeft in de Eerlte Klafle, die ieder wederom gefmaldeeld moeften worden* Ook blykt de Onvolkomenheid van zyne Methode Zonneklaar, wanneer men agt geeft, hoe vee- Ie ïnfekten dat 'er zyn , die in een gedeelte van hun Leeftyd onder den Grond of in 't Wa* ter, in een ander gedeelte zig in de Lugt ont- houden en op de Plantgewaflen aazen. De Wor- men of Rupfen , die de Wortels der Planten af knaagen , zouden zo wel behooren tot zyn Eerfle als tot zyn Derde Afdeeling. De Pis- febedden, Oorkruipers en dergelyke ïnfekten, kan men geen byzondere Woonplaats toeëige- nen , zo min als aan de Spinnekoppen , enz. De Optelling van andere Schryvers , die , zo DER INSEKTEN. zo voor als na dien tyd, van byzondere Mek- v. ten hebben gehandeld , gaa ik hier voorby. Ik Af^ru zal ook niet ftaan biyven op het Werk van Hoofd* Albin (*), die, in 't jaar 1720, een menig. STÜK« te Kapellen van Engeland gekleurd heeft uit- albin, . , o 1 • > a Admiraal gegeven: noch op de Stukjes van lAdmimvilks, r AAL) die voortrefFelyk zyn getekend: noch op dat van den Engelfchman Wilkes, 't welk de Motten en Kapellen van Enge- land (f) 9 even a's dat van Albin, doch on- gelyk fraayer , op de Tlanten , waar menze vindt , met levendige kleuren affchetft* Zoda- nige Werken, hoe koftbaar ook, dienen meer tot verfiering van een Boekery, dan tot wee* zentlyke bevordering van de Kennis der Na- tuurlyke Hiftorie(§). Ik (*) ALBIN, Naturat IDftory ef Englifh Infekts. Lond. 1720. (f) Wilkes, EngUfh Moths and Butttrflies. Lond. 1747. Dit Werk is inderdaad voortrefFelyk uitgevoerd. (§) De {lukken van l'Admiraal zouden niet alleen tot dit Oogmerk dienen , maar ook tot merkelyke opheldering ftrek- ken van de Hiltorie der Infekten , indien die bekwaame Tekenaar zyn Ontwerp agtervolgd had , van honderd Plaaten uit te geeven, met ongevaar vier honderd Bladzyderi Letterdruk : daar hy het tot nog toe by Vyf-en -twintig Plaaten heeft laaten fteeken ; iets 't welk de Liefhebbers hem niet ligt ten goede houden : zo min als aan andere zyns gelyken , dat zy de Plaaten op. vullen met Voorwerpen , die het Infekt als geheet verdonke- en , en niets om 't lyf hebben dan enkel Sieraad : gelyk de Afbeelding van geheel bekende Planten en Bloemen, in een Kruidkundig Werk niet te mispryzen , maar in dit Geval gantfeh overtollig is. X Deel. IX. stuk» p ^ 90 Rangschikking V£ Ik maak ook niet dan ter loops gewag van de Afdeeu Werken van Derham en Niewenïyt3 Hoofd- reec*s vroeg in deeze Eeuw uitgekomen; noch stuk. van anderen , wier Hoofd-oogmerk geweeft is , NfEu1wEN-,^en Schepper der Natuur uit de Schepzelen te tyt, enz- (j0en kennen, in Zyn oneindige Wysheid: want deeze Schryvers hebben , zo wel als Ray(*), al het Gefchapene tot hun Onderwerp genomen , en , ten grootften deele , hetzelve maar Oppervlakkig befchouwd, Van dien aart ïs ook nagenoeg het Werk van den Abt d e la Pluche, genaamd het Scbouvctotmeel der Natuur , dat egter in veele Zaaken , inzonderheid de Infekten betreffende, dieper indringt, en gebruik maakt van de Uitvindingen der Heden- daagfchen. met een byzondere Toepafllog op de nuttigheden voor 't gebruik der Samenlee- ving. 'Lesser Tot een dergelyk einde was ook ingericht lyoI^et. het Werk van L e s s e r , een Paftoor in Duitfch- land , dat den Tytel voert van Godgeleerdheid uit Inlèkten, of Infekftn-Theologie. Niemand heeft ooit het Oogmerk, om de Wysheid van den Schepper uit de Schepzelen te betoogen op een bondiger Manier beantwoord , dan deeze Theologant, die daartoe van de befte Autheu- ren gebruik maakte. Zyn Werk , in 't Hoog- duitfch (*) In het Werk genaamd Gods Wysfceid geopenbaard in de Werken der Scbeppingey dat onder deezen tytel nu onlangs her- drukt is en vermeerderd. DER INSEKTEN. duitfch uitgekomen in 't jaar 1738, werdt wel V. haaft in 't Franfch, doch zo gebrekkclyk ver- Af^eel taald, dat 'er een bekwaame Hand vereifcbt Hoofd» werdt, om de Vertaaling te verbeteren. Dit STÜK* cam de Heer Lyonnet, een Regtsgeleerde in 's Gravenhage, wiens bekwaamheid in het ontleeden , tekenen en graveeren van de aller, fynfte Deeltjes , naderhand Wereldkundig is geworden (*), op zig, en voerde het tot ge- noegcn der Lief hebberen uit. Dus kwam de Infekten-Theologie van Lesser, in 't jaar 1742, in 't Franfch te voorfchyn, omhangen met het fchitterend Gewaad van menigvuldi- ge Aantekeningen , die zelfs verfcheide Mis- flagen van den Autheur ophelderen, en met eenige fraaye Plaaten verficrd* Die Aanteke- ningen zullen ons van merkelyken dienfl zya in dit gedeelte van het Samenftel der Natuur- lyke Hiftorie. Maar wy moeten terug zien naar anderen, friscb die reeds vroeger een ongemeen Licht hebbeü verfprcid in de Infekten*Kunde, en dus waar- fchynlyk meer tot bevordering van de Kenniffe der Wysheid van den Schepper hebben toege- bragt, dan iemand der gemelde Theologanten. In de eerfte plaats zullen wy hier gewag maa- ken van den fchrandcren Frisch, wiens Werk, hoe zeer ook, in geringheid der Afbeel- din- (*) Door zyn onvergelykelyk Franfche Werk , over de I hut -Rups van den Wilge-Boom 3 uitgekomen in't jaar 1760. L Deel. IX. Stuk. 92 Rangschikking V. dingen , te kort fchietende by die zwierige Ta* Afdesl. fereeien f voorgemeld , de Werken der voorgaan* Hoofd- de Autheuren in Leerzaamheid te boven gaat* stuk. Door deezen zyn driehonderd Infekten befchre- vcn, waarvan de Eigenfchappen, Huishouding, Geftalte-wifTeling en Voorcteeling , uit eigen Waarneemingen , omfïandig aangeweezen wor- den, hebbende zyn Zoon de Plaaten gegra- veerd, die in 't agterfte beter zyn gemaakt. Dit Werk is allengs uitgekomen te Berlyn , van de Jaaren 1720 tot 1738, in dertien Stuk- jes i die thans een bekwaam Boek uitmaaken* rf.aumur. Middelerwyl zag Vrankryk die Zon der In- fekten-Kunde opgaan , in de W erken van dea onnavolgbaaren Heer de Reaümür; waar van te Parys zes Deelen in Quarto, van den jaare 1734 tot 174a, aan 't licht gegeven zyn, die men eerlang hier te Amfterdam in 0<5fovo nagedrukt, doch daar door, wat de Plaaten be- langt , niet verbeterd heeft (*). Deezen Heer, op zyn gemak leevende, ont- brak behalve de Luft en Schranderheid , in het nafpooren der Infekten , geen behulp daar toe noodig* Terwyl de meefte Liefhebbers eigen* handig in de Grond wroeten of de Woefte- (*) Memoires pour fervlr a l'Hiflolre des Infe&cs , par M. de Reaümur, de 1' Academie Royale des Sciences , a Amfterdam chez P. Mortier. Anno 1737, &c. in Oftavo. De Kopy van een Zevende Deel over de Torren , 'c welk aan dit Werk mankeert, is, wegens de dood van dien Heer, qi> gedmkt bi y ven leggen, der Indekten. 93 tiyën doorkruifcn om Mekten op te zoeken, V, werden zy aan hem van alle kanten , zo uit ge- Af^eel» heel Vrankryk , als uit de nabuurige Landen Hoofd. toegezonden ; hebbende de Regeering, om zulks STÜK* te bevorderen, de Doosjes en Paketten, aan tieezen Natuurkenner ge - adrefleerd , Poftvry verklaard. Voorts verfchafte zyn Vermogen hem gelegenheid , om gemelde Infekten onder Glazen Klokken op te voeden , en door de er- varende Kondenaars, onder zyn opzigt, te laa- ten aftekenen: iets dat Swammerdam zo oneindige moeite en afflooving, van Lichaam en van Geert, ja de Gezondheid en het Leven mooglyk, gekort heeft. Gelukkig: hadden de fvatuurlyke Weeten fchappen altoos een zo goe- de Huisvefting! Maar, ongelyk Lot der fter- velingen , in het bejaagen van Roem! Gemelde Heer heeft zyne Befchryving der zyneMa- nier van ite- Infekten ingerigt op eene geheel nieuwe Ma-fchiyiring> nier, die hem bekwaamer voorkwam, en moog- lyk meer overeenkomftig was met zyne Waar- neemingen , dan zig te bepaalen aan de Verdee- lingen van Swammerdam of Valisnie- ri. Zonder, naamelyk , de Verandering uit het Oog te verliezen , geeft hy agt op de uit- wendige Gedaante, en fchikt volgens dezelve de Infekten in Klaflen en Gcflagten. Dus wor- den de Rupfen, by voorbeeld, door hem, in- zonderheid naar het getal der Middelpooten , in Klaflen verdeeld , en van de Kapellen , wederom , de Dag en Nagtkapellen* ieder in 'tbyzonder L Deel. iX. Stuk, jn Rangschikking V. in verfcheide Klaflen , naar de figuur en hou- Afdesl» (jjDg jer Sprieten. Vervolgens fpreekt hy vaa Hoofd de Poppen in 't algemeen , van de duuring vaa stuk. derzelver Leven, en van de Middelen die 'er zyn om 't zelve, door Konft, te verlangen of te verkorten : waar omtrent hy zeer aartige Proef- neemingen aan de hand geeft. Niet alleen heefc hy dezelven , door Warmte van een Kaghel of van een Oranje-Huïs , eerder aan het Licht ge- bragt, maar zelfs de Poppen door een Hoen doen uitbroeden in een Glazen Ey* Ik zal van dit alles breeder moeten fpreeken, als wy toe aan dien Rang van Infekten gevorderd zyn. Eene Byzonderheid , waar in de Heer Reaü- mür de hedendaagfche Liefhebbers weinig voldoet , is dat hy de Hoofdverdeelingen mee afgeleid heeft van de Infekten in hunne Staat van Volmaaktheid, maar in die Staat, in welke zy het meert onder onze Befchouwing vallen* Dit heeft hem de Rupfen, in dat opzigt, bo- ven de Kapellen doen verheffen , en dit wel , onder anderen om dat zy gemakkelyker waar te neemen zyn: daar hy in de Muggen, Vlie- gen, Byën en Wespen, gemelde Order geheel omkeert. Ook is het zonderling , dat fomwy- len de Schikking en Rang der Befchryving door hem wordt afgeleid van de Levensmanier , Huis- houding en andere Eigenfchappen der Infekten ; 5c welk maakt, dat dikwils Kapellen, Vliegen en Torren, door hem, in een zelfde Artikel zyn verhandeld. Voor 't overige kan men niet mis- DER IN SEKTEN. 9J rnispryzen , dat by zeer breedvoerig is over al V. het gene de nuttigheid of de afvveering van het Afdeed nadeel der Samenleeving in dit Geval betreft: Hoofd- gelyk hy dus, van de Motten fpreekende, zeer Stuk* vlytig de Middelen voor oogen ftelt 3 door zy- ne Proefneemingen onderzogt9 cm de Wollen Stoffen en Bonten voor derzelver aanranding te bewaaren : dat hy op de Plant- of Boomluï- zen een uitvoerige Befchryving laat volgen van de Infekten , die zo veel dienft doen aan onze Fabrieken , door de Galnooten en dergelyke Uitwaflen der Bladen > waar onder de Kermes- Befiën niet van de minden zyn , te veroorzaa- ken ; gelyk hy doet op 't eind van het Derde en in 't begin van het Vierde Deel zyner Me- moden. Terwyl, nu deeze Uitwaffen 9 veelal , door ze- kere Gevleugelde Infekten veroorzaakt worden, gaat de Heer Reaumur vervolgens over tot de Befchryving der Vliegen die Twee-Vleti- gelig zyn , waar op hy , na de Muggen en ee- nige dergelyke Diertjes verhandeld te hebben, tot de Byën , Hommels en Wefpen, komt. Ge" lyk de uitgebreide nuttigheid der Byën hem over derzelver Huishouding zeer uitvoerig doet zyn , zo heeft het nadeel 9 dat de Wefpen toe- brengen door het vernielen van onze Vrugten, hem niet minder opgehouden. Zync Manier van Befchryving brengt deezen Kundigen On- derzoeker hier tot eene herhaaling van 't gene dcor hem reeds in de Verhandeling der Rupfeti I. Deel ix. Stuk. vvas 95 Rangschikking Afdeel WaS ^eze^ 9 aar!gaande die Wcfpcn , welke, j], 'omdat zy haar Eijcrtjes met den Angel inboo- Hoofd- ren en leggen in het Lighaam der Rupfen zelfs, STUK. ' lchneumons genoemd worden; wier zonderlin» ge Vlyc , om zorg te draagen voor het Voedzel van haar Krooft , door hem in 't algemeen wordt voorgefteld. Voorts befchryft hy nog, in het Zesde deel , de Juffertjes enRombonten, den Mierenleeuwen het Haft of Oeveraas; be- fluitende hetzelve met eenige Aanmerkingen over de Voonteeling der Plantluizen, als een By voegzel van 't gene door hem te vooren daar omtrent gezegd was, en de zonderlinge Ge- boorte van die Paarde- Vliegen , welker Lyf naar dat van een Spinnekop gelykt* Ook w^as, in de Voorrede van dat laatfte Deel, omflandig door Reaümur gefproken van eenige nieu- we Ontdekkingen, zo aangaande de Polypen . van Zoet Water en derzelver zonderlinge Ver- ^enigvuldiging door dezelven in (tukken te fny- den , aan 't licht gebragt door den Heer Trem- blky; als hoe zekere Zee • Schepzelen , die men voor Planten gehouden hadt, bevonden waren het Werk of ten minfte de Huisjes te zyn van Dieren. roesel. Het gene 'er aan de fraaiheid der Afbeeldin- gen fcheen te ontbreeken , is rykelyk vergoed door die , welke de thans zo vermaarde Minia- tuur-Schilder Roes el (t)> naderhand den ty- tel (*) Dit Woord moet niet volgens onzen Tongval, ofgelyk ?er ftaatj maar volgens dien der Duitichcren, en dus eeni- DER INSEKTEN. 97 tel voerende van Rofenbof9 reeds in den jaare V. 1741, te Neurenberg in Dukfchland , begon Af^el< uit te geeven. Zyn Werk befcond in enkele Hoofd. Plaaten, die van tyd tot tyd, ten naauwkeu- *TÜ3^ rigfte naar 't Leven gekleurd , met een behoor- lyke Verklaaring, omtrent een Vel druks vol maakende, in 't Hoogduirfch werden uitgege- ven. Allengs zyn 'er dus drie taarnelyk dikke Boekdeelen van fame'ngegroeid , en in den jaa- re 1761 werdt zyn Werk, alzo hy overleedcn was, met de Veertigfte Plaat van het Vierde Deel beflooten, Hoe hetzelve federt, ten op» zigt van de Uitlandfche Kapellen , door zynea Schoonzoon Kleemann agtervolgd, en hoe het thans , in 't Nederduitfch vertaald , met ee- nige nieuwe Aanmerkingen uitgegeven worde, is de meefte Liefhebberen t'ovcr bekend. De Oordeelkundige Aanmerkingen van dee* zen Autheur over de Infekten, die door hem zelf befchreeven en door den Heer Dc&oe Huth nagezien zyn, hebben, zo wel als zya onvergelykelyk Werk over deKikvorfchen , een algemeene Agting verworven in ons Werelds- deel. Het meefte dat hy, noopens deinlandfche Infekten van Duufcbland, te berde brengt, is op eigen Ondervinding, en van de Uitheem* fchen bcfchryft hy ook eenigen. Zyne aN gemeene Verdeeling der Infekten is , in de ge- nen germaate naar Pv ó s e l en fpioken worden. 1. DEEL. IX. STUK. Reusel zweemende , uïtgc* G 93 Rangschikking V. nen die op *t Land en in 't Water leeven , on- toeEk» fet beife welken 'er zyn die al en die geen Hoofd* Geftakewiffeling ondergaan. Van beiden zyn stuk. >er^ ZCgt fce pooten en die geen Pooien hebben , begrypende onder de laatften , behal* ve de Wormpjes of Maden der Muggen, Vlie- gen, Byëa, Wespen, Hommels, enz.: ook de Aardwormen en Slakken , welken hy mede be- trekt tot de Infekten , en in het Water de Bloedzuigers en SchulpvifTchen. Alle andere byzondere Hoedanigheden der Infekten , hun- ne verfchillende figuur van Lighaamsdeelen en de Kleur zelfs , wordt door hem tot onder- fcheiding der Soorten gebruikt : doch het blykt, dat aan deezen Autheur Infekten voorgekomen zyn, die hy niet heeft weeten in Rang te plaat- zen. Het Eerfte Deel der Infekten- Verluftiging van Roes el, 't welk in 't jaar 1746 uit was ge- komen , bevat , op omtrent tagtig Plaaten , veele Dag* en Nagt-Kapellen : het Tweede Deel , dat drie jaaren daarna voltooid was, begrypt over de zeventig Plaaten , waar op de Torren en Water Infekten , Sprinkhaanen , Krekels, Hom- mels, Wespen , Muggen en dergelyken , zyn afgebeeld: de twee volgende Deelen worden van hem aangemerkt als Supplementen van de twee voorigen. Men vindt in het Derde, be- halve verfcheideRupfen en Kapellen, die in de eerften ontbraken ; ook de Mieren-Leeuw , de Rivier-Kreeft, Garnaalen en Scorpioenen. Ag- ter DER IKSEKTEN, 99 V tér hetzelve is een Aanhangzel van de Poly- y. pen en andere kleine Waterdiertjes , die zeer Afdeel* uitvoerig door hem zyü befchreeven ea afge- hoofd- beeld. stuk. Indien myn Oogmerk was , te fpreeken van zodanige Autheuren , die eenige byzonderö Soorten van Infekten befchreeven hebben, zou ik hier een wyd Veld geopend vinden. Ik zou ten minfte de Werken van den Sweedfchea Hofraad de Geer , van den Heer Bonnet te Geneve en van den Paftoor Schaeffer by Frankfort, zo min als die van Cl er ck , Baker, Ba ster en anderen, niet onaan* geroerd kunnen laatea. Doch myn Oogmerk is inzonderheid te blyven by de genen, die dé Infekten in 't algemeen op een Syftematifche Manier befchryveü. Van de Werken der an- dere Autheuren , zo wel als van de Vcrtoogen die over ueeze en gene Infekten voorkomen in de Verzamelingen van de Akademiën of Socië- teiten der Weetenfchappen, zal ik ter zyneü plaats, zo veel mooglyk, gebruik maaken tot opheldering der Natuurlyke Hiftorie. De keurlykheid der Uitvoering egter van de seêp, Natuurlyk gekleurde Afbeelding der Kapellen, verdient dat ik hier kortelyk gewag maa* ke van de Plaaten van den vernuftigen S epp, die reeds negentien in getal door hem , hier te Amfterdam, uitgegeven zyn , en nog geduurig vervolgd worden : een Werk, dat in naauwkeü* righeid aiie anderen van deezen aart geoordeeld I, Deel. IX. Stuk. G 2 wor.dt ioo Rangschikking V. wordt te overtreffen. By ieder Plaat is door Afdbsl. hem een Befchryving gevoegd, uit eigen On- Hoofd- dervinding en Waarneeming opgemaakt, die stuk» taamelyk voldoet. Inzonderheid wordt hec Werk van deezen Plaatfnyder van te meer be- lang , dewyl hy langs hoe meer zyn Werk maakt , om zodanige Kapellen uit te geeven , die van niemand, en zelfs van Roes el, nog niet afgebeeld of befchreeven waren. Tot nog toe heeft hy zig bepaald aan Infekten van ons Nederland. infekten Voor twintig Jaaren reeds kwam die uitvoc- vansweeden. Verzameling aan 't Licht van de Sweed- fche Dieren , welke de Heer L i n n m ü s , onder den naam van Fauna Suëcica, uitgegeven heeft, 't Is opmerkelyk 9 dat, hoe zeer ookde.Rangfchik- king der Viervoetige Dieren , en die der Vis- fchen, federt door Hem veranderd zy, die der Infekten in zyne Tiende Uitgaaf van het Sa- mentel der Natuur , door my tot nog toe ge- volgd , wen de zelfde is gebleeven. Onzs Ridder leidt de Verdeeling der Rangen af van de Vleugelen , en hy geeft alleen agt op de Infekten in hunne Staat van Volmaaktheid > waarin zy voorttcelen; gelyk wy ftraks zien zullen. Deeze Manier van Verdeeling is nu onlangs gevolgd door verfcheide bekwaame Aucheuren en Liefhebbers der Infekten-Kunde. Egypte, Dus geeft de Sweedfche Doktor Ha ss el- eTU- qüist, die in de Jaaren 1750 en 1751 inSy. rie, Egypte en Palcitina , is gewecfi, een Lyft der DER INSEKTEN. ICI Infektcn , door hem aldaar gevonden , volgens V. de gemelde Orde , onder de andere Onder- A {i4 * werpen der Natuurlyke Hiftorie. Te Zurich Hoofd. kwam, in 't jaar 1761, een Werk uit van siüK# Doktor Sulzer, met een Voorrede van den Heer Joh an nes Gesner, die aldaar ook Doktor in de Geneeskunde en opentlyk Leer- aar der Natuurkunde en Wiskonft is. In dat Werk heeft men de Kentekenen der Infekten, volgens het Samenftel van onzen Autheur, door vier-en-twintig Plaaten getragt op te ht lderen , en 'er derzelver befchryving ordentlyk byge- voegd. Voorts zag men , in 't jaar 1763 , te Wee- infekten ° J 4 u van Karnio- ren aan 't Licht geeven de Befchryving der In- He, fekten van Kaniiolie (*), een Landfchap van Ooftenryk * dat aan 't end van den Golf van Ve- netië legt, grenzende Ooftwaards aan Kroatië en Slavonie. De Heer Scopoli, Doktor in de Geneeskunde en Keizerlyke Land-Arts te Idria> een Stad by welke de Kwikzilver-Mynen zyn in dat gedeelte van Frioul, 't welk onder het Ooftenrykfch Gebied behoort ; heeft de Methode van Linnaös gevolgd , ten opzig* ts van de Rangfchikking en Geflagten, doch de Kenmerken fomtyds hervormd cn vader Paaien gelteld , om het eene van het andere te onderfcheiden. Ondertuflchen mag men met re« (*) JOANN. ANT* SCOPOJLI, EntorxoIo£ia Carr.k li- et. Vindob. 17*3. I. Deei.. jx. Stuk» G 3 loa Rangschikking V. reden detiken3 dat 'er, wegens het verfchil van Afdeel. Gefteldheid en Klimaat dier Lacdftrcek met Hoofd» S weeden , een aanmerkelyk onderfcheid plaats stuk. keeft jQ veeje j^fefttéai Deenfche De Verzameling der Iofekten van het Land infekcen. omftreek3 Fridricbstball (*) , kwam met een Opdragt aan den Graaf Schülin, Koning- lyk Deenfche Kamerheer , nu onlangs aan 't licht. Op de Buitenplaats naamelyk van dien Heer niet ver van Koppenhagen , hadt de Autheur , in" zyne Jongheid, de Planten en Infekten, in ge- z&lfchap en met behulp van denzclven , naauw- keurig opgcfpoord, de iaacfien vervolgens ïü Orde gefchikt naar het Samenftel van Lin- nsüs, en 'er verfcheide nieuwe Soorten by- gevoegd: zo dat men dit als een Verzameling van de Infekten van Deenemarken zou kunnen aanmerken. infekten In den jaare 1762 werdt een zeer uitvoerig p^rys. Werk Sa *t Franfch uitgegeven over de Infek- ten l die men vindt omftreeks Parys (/t); ft welk aan eenen Geoffroy, thans Apothe- ker in die Stad , toegefchreeven wordt. De Au- theur heeft de Orde van Linn^eus gevolgd ten opzigt van de Rangfchikking 5 welke zyn EcL ook afleidt van de Vleugelen ; doch met cenig verfchil in de bepaaling der Rangen , waar door (*) Fauna InfeHathm Fridrkhsdatina. Hafn.& Lips. 1764, (f) Hijïoire abregée des Infechs , quife irtuven£ aux «t> wn$ (k Paris* A Pacis 1762, DER INSEKTEN. I03 door hy dezelve meent verbeterd te hebben , V. en mee een groote vermenigvuldiging der Ge- Af*^k* Aagten. Ik zal hier een Denkbeeld geeven Hoofd, van de Orde van deezen Heer > örn die te be« sTü^ ter met de Orde van onzen Autheur te kunnen vergelyken. mmmmmmmm^ ALGEMEENE AFDEELINGEN. samenftd van Geqs» i COLEOPTERA. SCHILD-VLEÜGELIGE. De Vleugels zyn met Dek-Scbilden geheel bedekt 9 als of zy in Scheeden beflooten waren, en de Bek is met Nypers voorzien. II. HEMIPTERA. HALFSCHILDIGE. De bovenfte Wieken gelyken naar Schilden cn de Bek is onder de Borft omgeboogen. III. TETRAPTERA, VIERVLEUGELIGE , üüs farinatis. met Dons- Vlerken. De vier Wieken zyn met Meelagtige Schub- betjes bekleed. Deel, jx stuk* G 4 IV. iroy. to4 Rangschikking V, IV* AFDEEL. 1 1. TE TRAP TERA , VIER VLEÜGELIGE 5 Hoofd- ans mcnSt mee kaale Vlerken. Stuk* De vier Wieken zyn Kaal of zonder Dons , cn Vliezig. V. DIP TERA. TWEE VLEÜGELIGE. Zy hebben twee Wieken, en onder derzel- Ver inplanting zekere Tegeawigtjes. VI. JPTERA. i ONGEVLEUGELDE, Zy hebben in 't geheel geen Wieken. 't Verfchil vön deeze Rangfchikking met dié Van LiNNiEUs beflaat alleen in de tweemid- delfte AfJeeiingen: want de twee voortten zyn ook de twee eerften en de twee agrertten de twee laatfïen by onzen Autheür. Het derde; heeft hy, onder den naam van Ltpidoptsra of Donsvleu^ge , ook ; doch zyn Vierde eii Vyfde Rang, van Nmroptera en Hymsnoptera 9 heeft deeze Franfche Heer te famen gevoegd in zyn Vierde Afdeeling* In de Onderdeelingen van de Eerfte Afdee- Üng, der Schildvleugeligen naamelyk, dat de Torren en dergclyken zyn, is de Heer Ge of- £ a o y zeer uitgebreid. Hy (telt eerft drie A r- ti* DER iïlBKTEN. IOj tiKE LEN, waar van het Eerfte de genen be- V. vat, die de Dek-Schilden hard hebben, en A™E^* derzelver gantfch Agterlyf bedekkende: het Hoofd. Tweede die de Dek Schilden ook hard hebben, STUK» doch waar in dezelve maar een gedeelte van het Xyf bedekken: het Derde die dczelven zagt en als Vliezig hebben. In de twee eerfte Ar. tikelen maakt hy vier, in het derde vyf Rangen, afgeleid van het getal der Leden die 'er in de Voeten zyn* In de Eerfte en Tweede Rang van het Eerfte Artikel heeft hy ieder twintig Geflagten : doch al de andere elf Rangen heb* ben met elkander maar negentien Geflagten. Dus ziet men, dat hy, in deeze Afdeeling van Schildvleugelige Infekten, of Torren en Torretjes, enz. , negen-en. vyf tig Geflagten ftelt , daar onze Autheur maar vyf - en - twintig in de- zelve heeft. In de andere Afdeelingen is zy- oe Onderdeeling geheel anders ; hy ftelt flegts de Geflagten voor en geeft 'er de Kenmerken van op. Het verfchil is daar , op ver naa , zo groot niet met onzen Autheur, In dat der Halffchildige , by voorbeeld , heeft hy tien Geflagten , waar van zeven in naam zelfs over- eenkomftig zyn met de zeven eerften van Linnjeus, die 'er agt heeft, enz. Wy komen dan tot deszelfs Verdeeling, die order vt ik als vooren volg, zynde van de Vleugelen LlNNiËUS- afgeleid; naamelyk dus. ï. Deel. IX. Stuk. G 5 ORDZ* io(S Rangschikkïnc O R D 1 N E S INSECTORUM. Infedtis Junt aces Vtl AU quMtuo, Superiores l "l \*Omnss I Semicruftte- rlmhrlcAtA Squamis, 'S CAna I Membr* / J \ mutiCK L C acukatê» \jiacea; < 'I Atio pofticaruni) Vd rnttUi id efifim Alïs & Elytrls, Ordines. Colcoptera. I. Hemlptera, ih LepidopteïaJII. Neuroptera, IV. Hymenoptera. Y. Biptera. VI. Aptera. VII. R A N- DER I N S F. K T E N, I O? ^RANGEN DER 1NSEKTEN. De Infekten hebben Rangen, ^Geheel j Korftig. - - - - - Schildvleugelige. % rDe bovenften< ! Of half Schüd- I L vormig. - - - » Halffchildige* Ué pf vier Vleu- ^1 S^11' I ^Met Meelagtige Schub- J ! betjes gedekt. - Donsvleugelige. III. ^Aitemaal J f Het Agterfte |OfVlie-J weerloos- Peesvleugelige. IV. L ïgiCn1 Of meteen Kaal | Angel gewa- v,pend, Vliesvleugelige. V. Of tweeVleu» gelen , en tegenwigtjes in plaats van de Agter-Vleugelen. «• - Tweevlcttgelige. VI. Of geenVleu- gelen ; dat is geen Wieken of Dek- fchilden. - Ongevleugelde* VII* Hier volgen de Kenmerken der Geflagtes % volgens deeze Rangfchikking* I. Deel» IX. Stuk» CHA« io8 Rangschikking Afdeel, characteres II. iooFD. INSECTORÜM. ORDO PRIMUS. COLEOPTERA, * Antcnnis Clavacis. 170* ScARAB/Ens, Antenna Clavd fijjili: Tibm antice dentati. 171. Dermsstes. Antenna Clavd perfoliatd : Caput inflexum fub Thor ace vix margin mto. 172. Hi ster. Antenna Clavd folidd: Caput re- trattile intra Thor ac en. 178. Attelabus, Caput pofiice atte::ciatum. 177. Curculio. Antenna infidentcs Rojiro Cor- neo. 173. Silpha. Thorax, Elytraquc marginata. 175. Cocci nella. Antenna Clmd tnrxatd : Palpi Clavati. ** Antennis Filiformibus. 174. Ca 310A. Corpus ovattrn : Elytra margu DER INSEKTEN. IO£ KENMERKEN der Af^£L> INSEKTEN. Hs°T^- EERSTE RANG, SC Hl LD VLEU GELIGE. * Met Knodsagtige Sprieten. 170* Tor. De Sprieten aan 'c end gekloofd: de Schenkels van vooren ftekelig. 171. Torretje. De Sprieten overdwars Bladc- rig: de Kop neergeboogen onder de Borft , die een weinig gezoomd is. 172. Mest-Kevertjë. De Sprieten Knodsag- tig onverdeeld : de Kop kan in 't Borft- ftuk worden ingetrokken. 178. Bastaard. Olyphantjb, De Kop agter- waards verdunnende. 177. Olyphant-Tor. De dprieten zitten aan de Hoornige Snuit. 173. Doodgraaver. Het Borftftuk en de Schilden gezoomd. 175. Lievenheers - Haantje. De Sprieten ftonap en dik aan 'c end : de Voelertjes Knodsagtig. ** Met Draadagtige Sprieten. 174. Schildpadje. Hec Lyf ovaal: de Schil- I. DEEL. IX. STUK. deit ïxo Rangschik ki n c V. nata : Caput teiïum Clypeo. A?rREL. II. Hoofd- 176. Chrysomela* Corpus omturn immargina-* STÜK- turn. 188. Meloc* Thorax fnbrotundus: Caput gib- bum> inflexum. 187. Tenebrio. Thorax marginatus : Caput ex* fertum: Corpus oblongum. 189. Mordella. Lamim ad bafin Abdominis: Caput inflexum. 191. Staphylinus. Elytra dimidiata, Alas tegen* tia: Veficula dm fupraCaudamexferenda. *** Antcnnis Setaceis. 179. Cerambyx. Thorax lateribus mucronato caU lofis. 180. Leptüra. Elytra apice attenuata: Thorax teretiusculus. 181. Cantharis* Elytra flexilia > Abdomen la* teribus plkato-papillojum. 182. Elater. Peiïoris mucro e poro Abdominis refiliens. 183. Cicindela. Maxilla exfert® dentatce : O culi prominuli. 184* Buprestis. Caput dimidium intra Thom- cem retractam. 185. Dytiscus* Pedes poftici ciliati natatorii. 186. D E SI IKSEKTEH. lil den gezoomd: de Kop met een Schild Vv , , " Afdeel» gedekt. iu 176. Goudhaantje. Het Lyf ovaal > onge- Hoofb» zoomd. STUK» 188. Mey-Tor. De Borft rondagtig: de Kop bultig, geboogen. 187. Meel-Tor. De Borft gezoomd: de Kop uitfteekende : het Lyf langwerpig. 189. Aardvloo. Plaatjes onder aan het Lyf: de Kop geboogen. 191. Roof-Kever. Halve Dekfchilden over de Vleugelen : twee Blaasjes naby de Staart* *** Met Borjlelige Sprieten. 179. Bok. Het Borftftuk aan de Zyden met Eeltagtige puntjes. 180. Bokje* De Schilden fpits of van elkander afwykende : de Borft langwerpig rond. 181. Sint Jans - Vlieg. De Schilden buig- zaam: het Agterlyf op Zyde plooyagtig getepeld. x3s. Springkever. De punt van 't Borftftuk te rug fpringende uit een Sleuf van 't Agterlyf. 183. Zandlooper. Uitfteekende getande Kny- pers : de Oogen uitpuilende. 184. Agret-Tor. De Kop ten halve in het Borftftuk verbergelyk. 185. Water-Tor. De Agterfte Pooten Haairig, tot Zwemmen gefchikt. L Deel, ix. Stvk. 186, na Rangschikking . v* l8ö. Carabüs* Thorax obcordatus 9 poflice trim» Afdeel, j H 9 catus. Hoofd- iq0. Nectdalis. Elytra dimidiata : Alis nudis* STUK, 192. Forficüla. iZZjfrfl dimidiata: AlisteStis: Caudd forcipatd* 193. Blatta. £/3tfra Al&qut Coriacea plani: Cauda fupra bicornis. 194. Gryllus. Elytra Alaque Membranacea de< flexa. Pedes faltatorii. ORDO SECUNDUS. H E M I P T E R A, 19$. Cicada. Rojlrum inflexum: Pedes poJUcz faltatorii 196. Notonesta, Rojlrum inflexum: Pedes po* fiici natatorü (ciliati.) 197. Nepa* Rojlrum inflexum : Pedes antici Ca* pitis Cbeliferu 198. Cimex. Rojlrum inflexum, Pedes Curforii. X99. Aphis. Rojlrum inflexum: Abdomen bicorm. 200* DER INSEXTEN, II3 186* Aard - Tor. Het Borftftuk Hartvormig V. en van agtcren ftomp. Afdeel. 190. Basta ar o-Bokje. Halvte Schilden : de Hoofd. Vleugels bloot* STUiu 192. Oorworm. Halve Schilden : de Vleugels gedekt, de Staart met Nypers. 193. Kakkerlak. Lederagtige gladde Schilden en Vleugels : twee puntjes aan 't Agter- lyf. 194. Krekel, Schuins afloopende Vliezige Schilden en Vleugels; Springpooten» #^<>*^#^<>'^#^^^# TWEEDERANG. HALFSCHILDIGE. 195. Cicade. De Snuit omgeboogen : de Ag* terpooten dienen om te fpringen. 19Ö, VVater - Wants. De Snuit omgeboogen ; de Agterpooten tot zwemmen gefchikc (Vezelig.) 197. Watsr-Scorpioen. De Snuit omgeboo- gen : de Voorpooten aan den Kop mee Schaaren. 198. Wants. De Snuit omgeboogen : de Poo- ten tot loopen gefchikt, 199. Plantluis. De Snuit omgeboogen : aaa 't end van 't Agterlyf twee uirfteekendc puntjes. I. Deel. IX. Stuk. H oqo. ii4 Rangschikking V. 200» Chermes. Rojlrum Pectorale: Pedes pojlici AF»£EL' fakatom. Hoofd- 201. Coccus. Rojlrum PeSlorale: Abdomen po- stuk. jnce Setofum QMaribus.) 202. Thrips. Rojlrum objoletum: Al& incum- bentes Abdomini rejlexili. ORDO TERTIüS. LEPIDOPTERA. 203. Papilio. Antenna extrorfum crajjlores: Al& ereEta. 204. Sphinx* Antennce medio crajjlores, 205* Phal^ena. Antenm introrfum crajjlores. ORDO QÜARTUS. NEÜROPTERA. ao6, Ltbella. Caudaforcipata: Os Maxillofim: Al® extenj®. 207. Ephemera. Cauda Setis duabus vel tribus: Os DER I N S E K T E tt. 200. Bladzüigertje. De Snuit aan de Borfi: V. de Agterpootcn om te ipnngen. U sor. Schildluis. De SiTuit aan de Borfi:: het Hoofd. Lyf van agteren Borftelig (in de Man- STUK* netjes.) 202. Blaazejspoot. De Snuit naauwlyks ken- baar : de Vleugeltjes cp het Agterlyf neerleggende 9 dat aan 't end opwaards kan buigen. DERDE RANG. DONSVLEU GELIGE. 203» Dag-Kapel* De Sprieten naar 't end tce dikker: de Wieken opftaande. 204. Pylstaart. De Sprieten in 't midden dikker. 205. Nagt-Kapel. De Sprieten aan 't end dun* ner of fmallcr. VIERDE RANG. PEESVLEU GELIGE, 2c6. jpffer. De Staart gevorkt: de Bek met Nypers: de Wieken uirgefpreid. 207. Haft. De Staart met twee of drie Draa- dlel. ix. stuk. H 2 den: n6 Rangschikking V. Os edentulum : Al® ereSta, Afdeel. Iï. Rot)Fi>- 208. Phryganea. Canda fimplex : Os edentu* . STUK' lum : Al geboogen ! 1. deel ïx. stuk. H 3 218. 218 Rangschikking V. 2i 3. Formica. Aculeus obfoletus* Ala neutlis Afdeel. mMl Hoofd- 219* Mutella. .Aculeus punEtorius: Ah omm* STÜK* bus null&. 4&?> ^^^^^^ ffi^K*^ ^ ORDO SEXTUS. D l P T E R A. 220. Oestrus. Os cïaujim Jive nullurru 221. Tipüla. Os Labiis lateralïbus. 222. Musca Os Proboscide edentulum. 223. Tabanus. Os Proboscide dentatum» 224. Cülex. 0$ Rojlro nutcinie unimlvi* 225. Empis. Os Rojlro inflexo. 226. Conops. Os Rojlro porrecto , geniculcita* 227. Asilus. Os Rojlro porrefto , Suhulato. 228. Bombylius. Os Rojlro porretïo > Sctacet «29, Hippobosca, O: Rojlro Jubmtmte brevts Jimo. OR> DER INSEKTEN. IÏ9 21 8. Mier. Een verborgen Angel: die Man V. noch Wyf zyn ongevleugeld. Afdee! 219. Ongevleugelde By. Een fteekende An- HqqFD. gel : geen Wieken in 't geheel. stüK. ZESDE RANG. TWEEVLEÜGÈLIGE. 220. Horssl. De Bek gefboten of alleen een Zuiger. 221. Langpoot. De Bek met Lippen op zy de. 222. Vlieg. De Bek met een tandelooze Snuit. 223. Brems* De Bek met een getande Snuit. 224. Mug, De Bek met een enkele buigzaame Snuit. 225* Dril Mcg. De Bek met een omgeboo- gen Snuit. 226. Steekvlieg js. De Bek met een uitflee- kende geknakte Snuit. 227. Roof vlieg, De Bek met een uitfteeken- de, Eisvormige Snuit. 228. Staande Vlieg, De Bek met een uit- fteekende Borftelige Snuit. 229. VliegsNde Luis. De Bek met een zeer korte eenigzins buigzaame Snuit. LDeel. IX. Stuk. H 4 no Rangschikking ORDO SEPTIMUS. A P T JE R A. * Pedibüs fcx ; Capite a ThoraQe difcreto* 230. Lepisma. Cauda Setis exferiis. £31. Podura. Cauda bifurca, wflexa^ faltatrix» 232. Termes. Maxillis duabus. 233. Pedicüi^us» Os Aculeo exfermdo* 034. Pulex. Os Roftro inflexo*. * ** Pedibus pluribus ; Capite cum Thora ce unito. 235. Acarus. Oculi duo, remoti: Pedes o£ta. 236. Phalangium* Oculi duo 3 approximati : Pedes cfóo. 237. Aranea. Oculi odto: Pedes oiïo. 238. Scorpio. Oculi &£ïo: Pedes- deern: Caudti armata. 239. Cancer. Oculi duo: Pedes decem: Cauda inemis. 240* V. Afdeel. II. Hpo?o« STUK. DER INSEKT E.N. 121 II. ZEVENDE RANG. HS°T^ ONGEVLEUGELDE. * Met zes Pooten ,* de Kop van het Borjlfttik afgefcheiden. 230, Ongevleugelde Mot. De Staart met uit- fteekende Draadjes. 23 t. Plant vloo. De Staart gegaffeld, omge- boogen, tot fpringen dienftig. 232. Zandvlüo. De Bek met twee Nypers. 233. Luis. De Bek met een Angel die uitge- ftoken moet worden. 234. Vloo. De Bek met een omgeboogen Snuit. ** Met meer Pooten: de Kop met het Borjl* ftuk vereemgd. §35. Myt. Twee Oogen > van elkander af: agt Pooten. 236. Langpootige Spin. Twee Oogen, naby elkander: agt Pooten. 237. Spinnekop. Agt Oogen en agt Pooten. 238. Scorpioen. Agt Oogen : tien Pooten : de Staart gewapend. 239. Kr'eeft, Twee Oogen: tien Pooten: de Staart weerloos. 1. Deel. IX, Stuk. H 5 24a 122 Rangschikking V. 240. Monoculus. Oculi duo : Pedes Branchiales. f Afde&l. II. Hoofd- stuk. *** Pedibus pluribus : Capite a Thorace difcreto. 241. Oniscus» Corpus omturn, 242. ScolopeNdra. Corpus lineare. 243. Jülüs. Corpus fubcylindraceunu derInsekten. 123 •40. Watervloo. Twee Oogen : Pooten als V. ~^ T~: Afdeel. Kieuwen, Ht Hoofd- *** Met meer Pooten : de Kop van het Borjb stuk, ftuk qfgefcbeiden. 041. Pissebed Het Lyf ovaal. 1242, Duizendpoot.. Het Lyf overal even breed* 543, Millioenfoot. Het Lyf rolrondagtig. 2. DXTX. 12. STO» HL HQOFP- 124 De Schild vleügelige A V- ^^^^^^^^^^^^^^^^ Afdeel» IIL HOOFDSTUK. Hoofd- stuk. Eigen fchappen der Schildvleücell g e Infekton , dat is der zodanigen , die de Vleugels onder Dekfchilden hebben , als weU her Lighaam gedekt is met een foort van Schaal of Schalpagtig Bekieedzel. Derzelver Ver- deeling. reden. Naams 10 er WY tot de byzondere befchryving over- gaan, zal ik fpreeken van de algemeene Eigenlchappen der Infekten van den Eerften Rang , die wy begrypen onder den Naam van ScHiLDVLEü(iELiGs;om dat hunne Vleu- gels, in 't algemeen gefproken, als niet Schil- den zyn gedekt. Die gene, welke men, ge- meenlyk , Torren noemt, maaken daarvan een voornaam gedeelte uit, en geeven ook een denkbeeld van de reden dier Benaaming. Wei- nig Kinderen hebben niet gezien , dat een Gou- den Tor, om te vliegen , een foort van Schil, den , die zyne Rug dekken , van elkander doet gaan, en zyne Vleugels van onder dezelve uic- fpreidt ; dezelven , als hy gedaan heeft , en zitten gaat om te loopen of te ruften en te aazen , weder famenplooijende en onder die Schilden verbergende* Deeze Naam komt my beter voor dan die van Hardfchaalige; eensdeels, dewyl zy dus niet van de Hoorn- en Schulp- diertjes onderfcheiden worden , anderdeels , en wel in 't Algemeen. 125 wel voornaameïyk, om dat de Dekfchilden in V. hardheid verfchillen niet alleen, maar dat 'er Af^eL* zelfs onder geteld worden * welker Schilden Hoofd- zagt en byna Vliezig zyn, gelykdieder Sprink- sTÜK* haanen of Krekels en andere van dat Ge- flagt.. Het Kenmerk, van de Vleugels met Schil- 'tyetfctóU den gedekt te hebben , moet egter ook niet ten naauwüe genomen worden. Onder de In- fekten van deezen Rang , hebben wel de mees* ten twee Dekfchilden ; doch men vindt 'er on- der, in welken de Schilden zyn vereenigd, zo dat zy niet meer dan een enkel Schild uit- maaken. In den eerften opflag fchynen zy twee Dekfchilden te hebben, gelyk in de Tor- ren gewoon is ; om dat men op *t midden van het enkele Schild een Naad gewaar wordt: doch by een naauwkeurig onderzoek bevindt men zich daar in bedroogen. Verfcheide heb- ben zelfs dit enkele Schild onbeweeglyk: de Zyden zyn omgeboogen en bekleeden een ge- deelte van het Lyf van onderen. Het Ken- merk, derhalven, van Schilden, die de Vleu- gels dekken , moet niet dan in een ruime zin , en het grootfte gedeelte voor 't geheel , wor- den genomen; dewyl fommigen zelfs ongevleu- geld zyn. Buitendien zyn 'er eenige Eigenfchappen der Hoornat Schildvleugelige Infekten in 't algemeen. Hun zei e'ee " Lighaam is bekleed met een Hoornagtig Har- cas , 't welk hun fchynt te verftrekken voor de J. Deel. IX. Stuk. Been- De Schild vleücelige V. Beenderen , die het Lyf der groote Dieren Afdekl. onderfchraagen en ftevigen. Hier in hebben Hoofd- de Spieren haare inplanting, door welken het stuk* infèkc zyne verfcheiderley beweegingen ver- rigt , en tevens worden zy , door deeze Bee- nige Huid, voor uitwendige Toevallen befchut* Alle de drie voornaame Deelen , uit welken hun Lighaam is iamengefleld , de Kop, naa- melyk , het Borftftuk en het Agterlyf, zyn 'er mede overcoogen. De Kop. Het eerftgemelde Lighaamsdeel is doorgaans het kleinfte van de drie. Men wordt aan het* zelve eerft de Sprieten gewaar , die, in de mecfte Schildvleugelige Infekten, uit tien of elf, zelden uit minder, en in fommigen uit een grooter getal van Leedjes famengefteld zyn. Het eerfte Lid van deeze Sprieten, oaamejyk , dat in het Bosje aan den Kop zit , is gemeen- lyk dikker, en zelfs dikwils langer dan de an- deren : het laatfte op één naa, is fomtyds het korrfte. In alle Geflagten is de plaatzing van deeze Sprieten niet even de zelfde : fom- migen, gelyk de Torren, hebbenze van voo- ren en een weinig boven of tuflchen de twee Oogen ; anderen byna op de Kruin van 't Hoofd* In fommigen zyn deeze Werk. tuigen op een zeldzaame manier geplaatfi: : zy fchynen voort te komen uit het midden van het Oog, het welk , in plaats van Ovaal te zyn, een foort van Halve Maan maakt, die den Wortel van de Spriet bedekt en omringt. Ik in *t Algemeen. 127 Ik zal, in ieder Geflagt in 't by zonder, deeze V. verfcheiderley plaatzingen der Sprieten , als Af^el* ook derzei ver figuur, nafpeuren. Hoofd- "De Bek van deeze Infekten is gewapend STÜK* Dc Kek met twee harde Kaakebeenen , het eene ter regter , het andere ter flinker zyde : die zig in een halven Cirkel omkrommen, uitloopen- de in een punt, die dikwils zeer fcherp is, en aan de binnenzyde veeltyds gewapend zyn- de met eene ry van Tandjes, meer of min- der fterk* Tuflchen deeze Nypers zyn eenige Tepeltjes , die de Opening van den Bek van het Icfekt omringen ; en dikwils vindt men, boven en onder deeze l epeltjes, zekere harde Lippen, ook tuflchen de Nypers geplaatiï. Zy hebben , cindelyk, onder alle deeze deelen van den Bekf kleine Byhangzels of Voelertjcs, vier in getal 5 twee grootere en twee kleindere; doorgaans famengefteld uit drie of vier genoegzaam dui- delyke Geledingen. Wat de Oogen betreft : deeze Infekten heb; Dc °°~ gen. ben meeftendeels niet dan de twee groote Nets. wyze Oogen, waarvan ik, van de Infekten in 9t algemeen fpreekende , het Maakzel ver- klaard heb *. IVlen vindt maar eenigen, en*£kdz<>. wel die de Dekfchilden zagt of Vliezig heb- ben , gelyk de Sprinkhaanen , Krekels en der- gelyken, in welken, behalve de gemelde Nets* wyze Oogen, nog de drie gladde Oogjes zyn, ook hier voor befchreeven *, gemeen "aan de*~lBMz-*» Infekten van den Vierden , Vyfden en Zesden ï Deei,. IX. Stuk. Rang, ii$ De Schildvleugeltge V. Rang. Dus heeft dan ook de Heer LiNNiEus, Afdeel. njet ten onregte^ de gemelde Infekten , die als Hoofd een overgang tot de volgende ma aken , in het STÜIC' laatlte Geflagt van den Eerden Rang geplaatft. *t Borft- Onder de Lighaamsdeelen is het Borjlftuk in deeze Infekten zeer aanmerkelyk, als beftaan- de uit een iöort van Schulpagrjge Ring , van een enkel Stuk , hard en met een Lugtfïip of Gaatje op ieder zyde. In figuur ook verfchilt, dit Lighaamsdcel grootelyks; zynde in fommi- gen breed, in anderen langwerpig, en in eenigen met een rand gezoomd , die 'er een foort van Geutje omheen maakt. Het heeft in eenige Infekten flaauwe Bultjes, in anderen is het met fcherpe Puntjes en Hoornen gewapend, Des. zelfs verfchillende figuur maakt fomtyds een Kenmerk der Geflagten. Ook zyn, aan het De poo- Borfiftuk, meeftal van onderen , twee Pooten gehecht, die de Infekten van deezen Rang, byna altemaal , zes in getal hebben , waarvan zy om te loopen , doch fommige ook tot fprin- gen gebruik maaken , gelyk.de Krekels en Sprinkhaanen. In de zodanigen zyn de twee agterfte Pooten, ten dien einde, dikwils zeer lang , dik en fterk ; vooral de Dye. Van de genen die in 't Water leeven, hebben de mees. ten eenige of alle Pooten, en het onderfte of den Voet in 't byzonder , platagtig , met Haairt- jes of als Gebaard , en dus tot zwemmen ge. fchikt. Het Agter- £jet Agterlyf van deeze Infekten beflaat uit ver* ten lyf. in 't Algeméén. ï'29 Verfcheide harde Plaatjes, dikwils ten getale V. van tien , die Ringen of halve Ringen m&aken, ^TOim welke van onderen Schulpagtig hard, van bo- Hoofd- ven zagter zyn: maar het bovenfte zagtere ge- stuk. deelte wordt befchut door de Wieken en Dek- fchildeo > die hetzelve doorgaans op de Rug bedekken. Langs het Agterlyf wordt men de Lugtgaatjes gewaar , ten getale van zeftien , agt aan ieder zyde, en twee op ieder Ring, uit- genomen de twee agterften, die 'er niec heb* ben. Van de Dekfchilden hebben wy reeds gefproken. Ik zal hier alleenlyk by voegen, dat men , tuflehen dezelven , by hunne aanhech- ting aan het Borftftuk , voor aan de famenvoe- ging meeftal een driehoekig Stuk befpeurt , 'c welk in eenigen grooter is* in anderen klei- ner; in betrekking tot de grootte van het Lyf aangemerkt zynde. Dit foort van Stuk , 't welk de Autheuren, niet oneigen, het Schildje noe- men, legt met het breede end naar vooren, en met zyn punt agterwaards naardc Naad toe, gelyk de famen voeging derSehildeü op het Lyf genoemd wordt. Alle de Schildvlcugelige Infekten behocren ne fctaj* tot het getal der genen, die agtervolgelyk vér- fcheidene Veranderingen of Geftaltewilfelingen ondergaan. Vooreerft : geen hunner is Jong- werpende*: zy komen altemaal uit een Eitje voort , onder de gedaante van een Masker, Dit Masker, Kizatworm wegens de figuur ge- naamd , heeft den Kop Schulpagtig , hard tn I. DEEL. IX, STUK. I CCI}i- 130 De Schildvleügelige V. eenigermate bruin : men ontdekt 'er twee groote Afdeel. Qogen aan, en taamelyk fterke Knypers, wel- Hoofd- ken hetzelve ten uiterfte noodig heeft, om stuk. ^at hgj.^ onder deeze gedaante, het meed eet. Ook is het dikwils met twee korte Sprietjes voorzien , doch grootelyks verfchillende van de genen , welken het Infekt, in zyn (laat van Volmaaktheid , moet hebben. Voorts is het Lyf zeer week, veeltyds witagtig, een wei- nig uit den geelen, rooden of blaauwen, en uit verfcheide Ringen , gemeenelyk uit dertien , famengefteld (*). In de eerften van deeze Rin- gen zyn de Pooten van den Kwatworm ingeplant. Deeze Wormen hebben de Lugtftippen zeer blykbaar, ten getale van agttien, negen aan ieder zyde. Men neemt 'er doorgaans twee waar op den eerden Ring , die onmiddelyk aan den Kop volgt; de tweede en derde Ring heb- ben 'er geene, maar alle de anderen ieder twee, uitgenomen de twee laatften* De twee Stip- pen van den eerften Ring komen overeen met degenen, die in 't vervolg aan het Borftftuk van het (*) Pater FEUiLLeE vondt in ieder Bloem van zekere Plant gemeenlyk Contrabierba genaamd in Chili, welke men om Geel te Verwen gebruikt , met het Mikroskoop een zeec klein hoogrood Wormpje, dat hy afbeeldt, fcherp van Kop, met twee Oogen en elf Ringen, zynde waarfchynlyk ook het Masker geweeft van een Torretje of Schild vleugelig In- fekt. De Plant wordt van hem genoemd Eupatorioides* Zie zyne Obferv. Pbyftq, Matb. Botaniques. Tom. IIJ» Paris. 1725. Hift. das Pkntes. pag. i%3 pi. XIV, in *t Algemeen» 131 het volmaakte Infekt zullen zyn : dc genen , V. die op de agt andere Ringen zyn , moeten de Apdeel* Stippen van het Agterlyf, t'zyner tyd , uit- H0^Dm niaaken* Stuk* Hoe log en traag de Kwatwormen dikwils voorkomen , zy eeten en verflinden zeer veel. Men heeft 'er evenwel die werkzaam zyn: de zodanigen, inzonderheid, die in 't Water lee- ven. Deeze laatften loopen en zwemmen vlug* 't gene hun noodig was om hunne Prooy te be- trappen en andere Infekten te vatten , welke hun toe Aas (trekken: terwyl de eerden, did Wortels of Beertjes en Drek of andere Vui« ligheden eeten , doorgaans in 't midden van het Voedzel, 't welk voor hun geichiktis, endaar zy in ter Wereld komen, zig blyven ont* houden. Alle deeze Maskers verwifïelen menigmaal verandè- van Huid , en blyven onder die gedaante meer pen. ^ of minder tyd. Men heeft waargenomen , dat de Kwatwormen van eenige Torren drie voile Jaaren in die Staat blyven , veranderende niet dan op het vierdejaar. Deeze tyd daarzynde, verlaaten zy hunne laatfte Huid , en vertoonen zig in de Geftalte van een Pop , van de foort der genen , waar in alle Deelen van het Infekt, dat 'er uit moet komen, duidelyk zigtbaar zyn. Men kan deszelfs Voor- en Agterlyf, den Kop, de Sprieten, Oogen, Pooten , en alles, dui- delyk onderfcheiden. De Wieken alleen, en derzelverDekfchilden, zyn kort in elkander ge* I. Deel. IX. Stuk, ] % fom« 132 De Schildvleugelice V. fommcld , en , in plaats van uicgefpreid te zya Afoeel' over de Rug, gelyk in 't vervolg moet plaats Hoofd- hebben , leggen zy voorwaards of onder het stuk. jn(ckt geplooid. Deeze Pop is, in het begin, teer, week en wit; zy krygt allengs zelfftan* digheid en wordt bruiner, en, eindelyk tot Volmaaktheid gekomen zynde, onttrekt zy zig van een doorfchynend Omkleedzel , in 't wel- ke al haare Deelen beflooten waren, even als de Hand en Vingeren het zyn in een Hand- fchoen , en komt in dc Geftalte van een vol- maakt Infekt ce voorfchyn. Alzo deeze Infekten zig geen Tonnetjes maa- ken , zo hebben zy de bezorgdheid van hun- ne Poppen te beveiligen, 't zy in de Aarde , 't zy in Stammen van Boomen, of onder de Baft : hunne Maskers , die week van zelfllan- digheid en teder zyn , worden ook dikwils op dergelyke plaatfen verborgen , en dit is de re- den , dat men de Wormen of Poppen van de Schild vleugelige Infekten zelden ontmoet, daar zy nogthans zeer gemeen zyn. Men kan deeze manier van Verandering, eg- ter, niet zonder uitzondering toefchryven aan de Infekicn van deezen Rang. Men vindt *er onder , gelyk die van het laatfte Geflagt , de Sprinkhaanen en Krekels naamelyk, welker Mas- kers niet van de volmaakte Infekten verfchil- len, dan daar in, dat zy Ongevleugeld zyn. Aan de Poppen van deeze, wordt men als de Stompjes der Wieken gewaar, die zig allengs onu in *x Algemeen* 133 ontwinden, terwyl het Infekt tot den (laat van AfV*x Volmaaktheid overgaat. Dus fchyncn zy5 we- m' derom , als een overgang te maaken tot de In- Hoofd- fekten van den tweeden Rang. De Schryver van het nieuwe Franfche Werk Vcrdee- over de Infekten omftrceks Parys, maakt, ge.hng' lyk ik reeds gezegd heb*, een geheel andere *Bladb. Vcrdeeling der Schildvleugeligen dan onze Au- theur. In de drie Artikelen , voorgemeld , worden de Rangen door het getal der Leden , waar uit de Voeten beftaan > onderfcheiden. Die van zyn Eerften Rang 9 in het Eerfte Ar- eikel j hebben vyf Leden in alle de Voeten; die van den tweeden Rang vier , die van den derden Rang drie Leden , en die van den vier- den Rang vyf Leden in de Voeten van het eerfte en tweede Paar , vier in die van de ag- terfte Pooten* Byna de zelfde onderfcheidïng heeft in de Rangen van zyn tweede Artikel plaats , doch eene die 9 wegens het getal dqr Leden , wat verfchillende is , in de vyf Rao- gen van het derde Artikel % 't welk de genen bevat die de Dekfchilden Zagt en Vliezig heb- ben. Ik zal tot vergelyking veelal daarvan gebruik maaken , doch geen Lyft geeven van alle zyne Geflagtnaamen , waarvan de mett,- ften willekeurig zyn. LinnjEüs heeft de Infekten met Dekfchil- den onderfcheiden en bepaald door algemee- ner Kenmerken, gelyk wy zagen f> ^n dit f m?dz. iog maakt het get^l der Geflagten zo groot noch x. Deel, IX. Stük. I g z0 K'i Beschryving van zo belemmerend niet. Wy gaan dan, volgens zyne Verdeeling, over, tot de byzondere be- fchryving van die van 't eerde Geflagt, dat zeer uitgebreid is, de Torren naamelyk. IV. HOOFDSTUK. Lef chry ving van *t Geflagt der Torren. AU gemeene Aanmerkingen omtrent derzelver Naam , Kenmerken, Eigenfcbappen* Byzondere Befcbry ving zo van veele Vreemde , Ooft en Weftin- difchc, gehoornde en ongehoornde , als van de Inlandfcbe Rhinofler- en Mest-Torren , van de Molenaars of Mey- Kevers, de bonte Duin- Kevers, de Gouden Torren en veele anderen: waar in ook van derzelver Voortteeling , Veran- dering , Levensmanier en Gebruik, omflandig gefproken word:. ^-x Nder den algemeenen Naam van Torren begryp ik die Schildvleugelige Infekten, welke men daar door gemeenlyk verftaat; hoe- wel 'er de genen , die men hier te Lande i&- vers noemt, als van agteren fpits zyndc van Lyf, ook onder begreepen zyn. De Duitfchers noemen de Torren , in ?t algemeen , Kaf er , dat is Kever. By de Engelfchen fchynt de naam van Chafer, zo wel als die van Beetle, in ge- bruik te zyn. In 't Franfch noemt menze 25- fcarbot en Charbot ; in *t Spaanfch Efcamaio; in 't Italiaanfch Scarafaggio of Scarafajfo. Dee- de Torren. 135 ze laatfte Naamen zyn, buiten twyfd, van het V. Latynfch Woord Scarabceus, 't welk de Geflagt- *™**u naam der Torren is, afkomftig. Hoofd- Zo bekend, nu, als dat Woord is, by de STÜK* Latynen, zo duifter is deszelfs afleiding van0o%o4". fommigen aangemerkt (*). Dat die Naam zy- nen oorfprong zou hebben van Wefpen , (Cra« hrones), en derzei ver Naam van Cabus of Ca- lallus (een Hengft,) als beiden uit het verrotte Vleefch der Paarden voortkomende, gelyk Isi- dorüs wil; is niet alleen zeer ver gezogt, maar ongerymd cn ten ukerfte belachelyk. Eenvou- dig en duidelyk komt het my voor , met Cha r- leton dien Naam af te leiden van het Griek- fche Woord Karabosy dat een Zeediertje bete- kent , van 't Geflagt der Kreeften , of ook voor het Vliegend Hert gebruikt wordt, zo men wil , en daarom zyne afkomft van Keras (een Hoorn) zal hebben. Niet minder gemeen is 't gebruik van 't Woord Kanthar os by de Grieken ge weeft, om eenige Torren te betekenen ; 't welk de La- tynen, en Pliniüs in 't byzonder, overge- nomen hebben, by wien Scarabms en Cantha- rus het zelfde is- Dit laatfte dunkt my niet, gelyk Charleton wil, van den Ezel aflei- delyk te zyn; noch ook, by tegenftelling, van Katbaros, \ welk rein en zuiver betekent : maar ik oordeel dat het , even als de naam van Can» iharus 5 die aan zekeren Vifch gegeven wordt * (*) Zie JOHNSTON, ALDROVANQUSj enz. ï* DEELt IX. STUK. I 4 J35 Bbschryving va» V. * , zynen oorfprong zal hebben van de ge- Afdeel. ^aante 0f ggUur d£S |^yfs jn Hoofd- By de Egyptenaaren, ondertuflchen , waren stuk. de Torren niet onbekend: zy hadden 'er drie zinne- 1 , , beelden. fporten van % zo men verhaalt , waar onder een met twee Hoornen, een andere foort één^ hoornig. Men heeftze van ouds tot Zinnebeel- den gebruikt van verfcheide Zaaken, doch in. zonderheid van den veragtelykften Staat , die op den Aardbodem te vinden is. Dus vergelykc Ambrosius den Heyland, aan het Kruis han- gende, by een Tor (|): Chrysostomus de Lafteraars by Torren , als Vuiligheid in den Mond (*) By eenigen neemt men het voor Vliegend viervoetig Gedierte dat niet ipringt, gelyk in Bibl. Junii £r Tremelliv% alwaar voorts gezegd wordt: Ex Wis comedetis ifta, Locuftamfy Bombycem & Cantharum & Cicadam [finguW] fecundum fpeciem fuam. De Vulgata zegt; Brucus in generé fuo , & Attha- cus atque Ophiomacbus , atque LocuJIa. Atthacus zou, volgens, de Kanttekening , een Tor zyn ; en Hargol neemt men daar voor een Sprinkhaan , die met Slangen vegt. Johannes de Dooper at Sprinkhaanen en zy worden nog heden van dc Arabieren gegeten ; doch van de Torren is my dit niet be- ken cl ("f) Denique llcet in Cruce er at Dominus Jefus , fupra Cru~\ cem tarnen Regia majeftate mtebat. Vermis in Cruce : Scara* b&us in Cruce. Et bonus Vermis qui h fed Scarabxus erit. AüSONIUS. 'db Torren. 139 ziende. Men vindc een Grieksch Vers by Sui- V, das, dus luidende. Rajjer zal de Tor Honig Af^el* maaken en de Mag Melk geeven* Men heeft ook de Hoofd. Schaduw van een Tor gebruikt, om de oorzaak van STÜK« ligtvaardige bevreesdheid uit te drukken, en de hardnekkigheid van kwaade Menfchen of die zig in Ongeregeldheid verloopen , werdt door het geduurig blyven van een Tor in Vuilighe- den, afgebeeld: terwyl zy in de Roozen, of door liefiyke Reuk, als bedwelmd raaken. Een dergelyke betekenis heeft het Spreekwoord: (le Torren f maakt de fynjle Honig niet (§): zien- de op de genen, die in 't kwaade zo verhard zyn, dat de kragcigfle Vermaaningen geen in- vloed hebben op hunnen Geeft» Men vindt de Torren in Grootte zeer verfchil- Eigen- lende, niet alleen, maar ook in Kleur en Hoe- rchapp(M" danigheden of Levensmanier. Onder de Ooft. en Weftindifche zyn 'er, van verfcheide Dui- ruen lang* De Kleur is , in de meeften , bruin of zwartagtig, en onaanzienlyk ; doch in ee* nigen hoog glimmend blaauw, groen, rood, en onverbeeldelyk fchoon; ja met een weer- fchyn van veelerley kleuren. De bonte Duintor is, door zyne marmering alleen, verrukkelyk. Ik heb 'er een gezien uit Nieuw Spanje , die een Juweelagtigcn Luifter heeft met Goud en Zilver* Eendergelyken, doch zwart vangrond- kleur, met Pluimpjes verfierd die den Glans der Ede. (*) Scarabdi non rujïant Atikum Md0 I. Deel. ix. Stuk* 140 BeschryviNc van A y# Edele Steenen byna overtroffen, hadt Swam* IV* mer o am (*). Sommige Torren ftinken, an- ijoo*»- deren hebben een aangenaame Reuk, terwyl zy leeven. Hunne fterkte beftaat voornaamelyk in dc Pooten en Hoornen , wanneer zy deeze laat- ften hebben , die hun niet alleen tot Wapenen dienen, maar waar mede zy ook zig een weg kunnen baanen. Somtyds gebruiken zy die om 'er mede te vegten. De Wyfjes hebben klei- ner of in 't geheel geen Hoornen ; ook de Ny* pers en fomtyds zelfs de Sprieten kleiner. Ec- nïgen zyn zeer door kleine Luisjes geplaagd 9 die hun gantfch uitmergelen, en hunnen Dood verhaaften ; wordende zy daar Van niet eer ver- laten , voor dat alle Vogtigheid of het Sap is üitgczoogen. Hun Leven duurt, evenwel, in veelen niet lang , ja zelden langer dan een Maand: hoewel men 'er vindt, die den Win- ter over blyven. De Gang van de meeften is langzaam, en het Vliegen fchynt hun veelal te (trekken , om van de eene plaats naar de an- dere te komen. Veelen egter zyn fnel in *t loo« pen en vlug. Eenigen onthouden zig op de Bloemen of Bladen der Boomen en Planten; doch anderen in de Aarde of in Klefl en andere Vuiligheden. Ook zyn 'er die van rottende Krengen leeven; gelyk de Doodgraavers , enz. In die ftoffen, in Aarde of in verrot Hout, en aan de (lammen van Boomen of aan de Bladen der (*) Bybel der Natuur, L DEÊL, bladz. D É Torreh. 14* der Planten, leggen zy hunne Eijeren, die in V. n ti Afdeel^ fommigen Paarlagtig zyn van figuur en kleur. JW Hier uit komen de zogenaamde Kwatwormen Hoofd* voort, waar van ik reeds gefproken heb; die STÜK# veelal in de Aarde of in de Meft van Dieren, zig onthouden , en fommigen zeer gulzig zyn of fterk vreeten. Door eenigen worden öe Wortelen van Gras en Kruiden afgeknaagd; anderen eeten Infckten en Wormen , gelyk de Torren > die 'er uit voortkomen. Dit is blyk- baar in de Worm van den Rupfenjaager , die ook Vliegjes verflindt. Onder dit Geflagt van Infekten is een zoda. &ea»*- nige Verfcheidcnheid , dat men de Kenmerken niet zeer kan uitbreiden. Behalve die der Scbild- vleugelige in 't algemeen, worden zy van de andere Geflagten onderfcheiden , doordien d« Sprieten aan 't end dik en gekloofd zyn ; de Schen- kels meeftendeels van voor en ftekelig of met tand* jes voorzien. Voorts hebben zy vier kleine Voe- lertjes by den Bek, en een zoort vac Schaaren of Nypcrs. De Kop is platagtig , met kleine zwarte Oogjes. De Vleugels zyn onder de Dek. fchildcn zamengevouwen en breiden zig, daar onder van daan komende, zodanig uit, dat zy wel eens zo lang worden; en zyn van Vliezige zelfftandigheid. De meeften hebben het Ag- terlyf aan *t end flomp. Van hunne zes Poo- ten vindt men doorgaans twee aan het Borftfluk gewricht en de vier agterften aan het Agterlyf. De Dyën zyn dik ; de Schenkels van boven h Defjl. IX. Stvk. dUQ* 142 Beschryving van Soorten. V. dunner ; de Voeten beftaan uit eenïge driehoe- Afdeel, j^jgg Lecjen en i0open ieder in twee kromme Hoofd Klaauwtjes uit. stuk. j)e Scarabai óf Torren worden door den Heer Linnjeus onderfcheiden : i. In de genen die het Borftftuk geboomd hebben; waar van by tien Soorten opgeeft." Daar onder zyn zeer raa- re, groote, Indifche Torren, a. In de genen die het Borftftuk weerloos, maar den Kop ge» hoornd hebben. In fommige van dit Arti- kel is maar één Hoorn , Loodregt op den Kop ftaande , in anderen zyn 'er twee, en in eeni- gen zodanig een Hoorn , die zig aan 't end in twee of meer takken uitbreidt. 3. In de ge- nen 3 wier Kop en Borftftuk , beiden , weerloos zyn of ongehoornd. In dat Artikel vindt men drie - en - dertig Soorten , zo uit Europa als uit beide de Indiën, enz. afkomftig : in het tweede veertien. Het vierde , eindelyk, van de zodanigen die de Kaaken ah een Nyp* tang gefatfoeneerd hebben , bevat zes Soor- ten, waar onder het gewoone Vliegend Hert* Dus zyn 'er, in dit geheele Geflagt van Torren, drie - en . zeftig Soorten EER. (*) Men gelieve aan te merken , dat ik hier alleen de zo» danigen bedoel , die tot de Starab&ï of Torren, vo'gens Linnius, behooren : hoewel in de befchryving van dc Eigenfchappen ook van anderen , die gemeenlyk Torren gc* noemd worden , is gefproken. os Torren, 143 EERSTE ARTIKEL, V. Afdeel* Met het Borftftuk gehoornd. J v» Hoofd* (i) Tor die een zeer groote kromme Hoorn STÜK* aan deBorJt heeft, van onderen gebaard, Helluks. en een opwaards omgeboogen Hoorn 0p£CXom. den Kop , getand van boven. f^i?** De vyf eerfte Soorten, van dit Artikel zyn uit de lodiën af komftig. Zy begrypen die groote Torren, welke men gemeenlyk noemt , de Vliegende Stier of Neushoorn , dat is Rhino* ceros, welke Naam aan den Europifchen > die de zevende Soort is, eigentlyk gegeven wordt. Swammerdam, die verfcheide Soorten van uitlandfche Neushoornen of Eenhoornen, fgelyk hyze noemt,) in zyn Kabinet hadt, zegt dat de eene op den Kop een Hoorn had; zig „ boogswys buygende na de borft, en inwen* 5, dig met vier tantkens befet : eyndigeede 5, verders het been der fchouweren , lendenen, „ en de bord, in een langen vooruytfteeken- den hoorn, dewelke in zyn inwendige bogc „ met gout- verwig borftelig hayr, als mettryp, „ bezet was " (*). Uic (i) Scarabsus Thoracis Cornu ineurvo , maximo, fubtus barbato ; Capitis Cornu recurvato , füpra dentato. Syjf, Nat. X. Gen. 170. MARCGR, Braf 247. f. f.JONST. Inf T. 16. f. 1. O LEAR. Muf. T. X&X t. PET. Gaz. T. 70. f, I. GRF.W. Muf. 162. SwAMM. Bibl. T. 30. f. 2. ROES. kif. II. Theil T. A. f. 1. & IV. Th. p. 45. T. j.f. 3. (*) Bybtl der Natuur , bladz. 281* I. Deel. «. Stuk, 144 Beschryvino v a ït Uit deeze befchryving blykt, dat hier van hem bedoeld worde die Soort van Indiaanfchc Torren , welke fommigen , wegens den langen vooruit fteekende Hoorn, noemen de grooté Olyphant; anderen de Wiegende Stier. Geen van beide deeze Naamen is toepaffelyk: dc eerfte niet , om dat 'er een ander Geflagt is van Torren, die men, wegens den Snuit, Ölipbantjes noemt : en dat een volgende Soorc dien naam beter verdient : de tweede niet , om dat 'er in dit Geflagt voorkomen die twee Hoornen hebben , welke taamelyk naar die van een Stier, Bul of Os, gelyken. Veel eigener', derhalve, brengt men deeze met Swammer- jdam tot de Neushoornen of Rhinofters , we- gens de overeenkomft in gedaante met het Dier, genaamd Rbinoceros; en dan zou men ze Hoornneuzen móeten noemen, volgens onze Taal : doch , tot onderfcheiding , geef ik 'er lie- ver den naam van de Wiegende Eenhoorn aan. Deeze Torren vindt men hier thans by de voornaamtie Liefhebbers, ongevaar zes Duim lang; naamelyk van agteren tot aan het end van dén langden Hoorn gemeten ; want het Lyf is niet boven de twee Duim. De Afbeel- ding van Petiver , door Linn^eus aangehaald , drukt de Gertalte zeer wel uit; doch die vaa Johnston gelykt *er weinig naar: zo min als dievan S wammerdam, Roêsel geefc de Afbeelding van cenen bruinen en eenen die groenagtig geel is van Dekfchilden, welke Vet* fchci- de Torren, MS fcheidenheden men hier ook by de Lief hebbers V. vindt: zonder dat het tot nog toe bekend is , Ar^/-. of het een wezentlyk verfchil dan verandering Hoofji- zy van Kleur. Dit laatfte , evenwel , is niec SÏUK* zeer waarlchynlyk,en of het Wyfje ongehoornd zy, gelyk in de gewoone Rhinoïïer-Torren , ganfeh onzeker. De laatftgemelde Autheur is breedvoerig in 't De Hoor- . nea, betoogen , dat de Hoorens vau deezen Tor niet tot het afzaagen van de Schors derBoomen kun* nen dienen, gelyk Peti ver zig fchynt ver- beeld te hebben , om dat zy min of meer ge- tand zyn. De Haairagtigheid van den boven- ften Hoorn, aan de onderkant, dunkt hem, lirydt hier tegen en daar in heeft hy groot ge- lyk: doch wanneer hy zig verbeeldt dat de onderfte Hoorn , in 't knypen , tegen den bo^ venften aan fluit of fluit, komt het my voor, dat hy mis heeft: want in verfcheide Torren $ die ik gezien heb , flaan deeze Hoorens een weinig fcheef over malkander, zo dat de on- derfte, in het knypen, langs den bovenftea moet heen Ichieten, en daardoor zal de Tor niet alleen meer kragt hebben in het valt hou- den van iets, 'twelk hy vatten* wil, maar ook om het als met een Schaar af te knippen moog- lyk , of ten minfte te kneuzen en 'er het Sap uit te drukken. Het zou ook kunnen zyn , dac hy van dien Nyptang alleen gebruik maakte, om zig aan de Steelen der Bloemen , Bladen ï. Dsel. IX, Stuk* J£ of 146 BeschryvinÖ van of Vrugten, in het uitzuigen van derzelver, Sap, vaft te houden. Van de Huishouding deezer Groote Een- hoorn-Torren is weinig bekend. De Autheu- ren evenwel, getuigen $ dat zy aazen op de Mammée*Boomcn in de Weftindiën, die een Vrugc draagen , welke zeer lekker is , naar on- ze Perfiken gelykende, en welker Schors , ge- kwetfl; zynde, een Vogt uitlaat; even gelyk de wilde Kokos of Palmietboom in Afrika, dat men aldaar Palmwyn noemt. Mooglyk zynze van de Kiappus -Wormen of dergelyken afkom- fiig, die aldaar de Boomftaramen van binnen uitknaagen. Dat de Torren zelf, met hunne 'fcherpe Snuit, een opening kunnen maaken in de Schors der Booinen, is niet oüwaarfchyn- lyk ; doch dat zy de gedagte Schors zouden door- zaagen , heeft , als gezegd is , by ons geen ge- loof. Men vindtze , zo fommigen willen, ook aan de Kufl van Guinée. Ik kan niet voorby te melden, dat onder deeze foort van Torren, boven en behalve de Kleur, riog eene aanmerkelyke Verfcheiden. heid plaats heeft. Dus vindt men in de keur- lyke Verzameling van met natuurlyke Kleuren getekende Infekten, uit de Kabinetten van ver • fchei êë Liefhebbers verzameld, welke de Heer N.Struyk bezit, zodanig een Tor waarin de bovenfte Hoorn geheel omgekromd is, en een anderen , die by den Wortel van deezen Hoorn } en onder denzelven, nog twee Spitsjes heeft. de Torren. heeft. Van deezen laarfkn , die ook op het V. Lyf gefprenkeld is en bleekgroen van Kleur, ^$r* hebben wy tot de Afbeelding gebruik ge- Hoofd- maakt. STÜIC* De Af beelding van Swammerdam, wel- Kieine vii«- ke onze Autheur aanhaalt (*), is van cen|^£eu" andere foort van Eenhocrn , daar RoESELpi: Lxxu ook eenigermaate de Geftalte van uitgedrukt heeft (t)> doch die wy geeven volgens het Natuurlyk Voorwerp , het welk de Plaatfnyder van dit ons Werk, de Heer J. C. Philips* bezit» DeezeTor, naamelyk, komt naait aan gemelden grooten Rhinofter; om dat hy twee enkele Hoornen den eenen boven den anderen heeft: doch verfchitt in veele opzigten. Zyn grootfte langte is nog geen twee Duimen, en de langfte Hoorn* is naauwlyks zo lang als 'c Lyf. De langfte zeg ik', want by Roes el is de bovenfte vry langer dan de onderfte $ waarvan hier en by Swammerdam het te- gendeel plaats heeft. Voorts is ieder Hoorn aan 't end tweetandig gevorkt of gegaffeld, daar de Hoornen van den gemelden grooten aan \ end fpits zyn. Ik vind geen het minfte blyk van Haairtjes aan den bovenften en maar één Tand of Uitftek , dat ftomp is , aan den onder* Hen Hoorn. De Kleur is Kaftanjebruin. 00 Tor (*) Syhel der Nat. Tab. XXX. f. 2. (T) Tab. A. fig. 2. 1. Deel. ix. Stuk. K % V. -Afdeel. IV. Hoofd. STUK. T U Vliegende S'rfcr. 148 Besckryving vah (a) Tor die tu heeft, den Hoorn op den Kop alleen aan de punt gegaffeld. In alle de Afbeeldingen van de voorgaande Sport is wel de Snuit of Hoorn, op den Kop, aan \ end gegaffeld of tweetandig gevorkt; doch dezelve heeft, van boven, nog een Uit- (lek, dat hem drietandig maakt. Dit Uitftek ontbreekt in deeze Soort, die anders met den Vliegenden Stier volkomen overeenkomftig is, cn tot verandering, waarfchynlyk , van onzen AmhemSimfonl genoemd wordt: welken naam, in 't Nederduitfch ook zeer bekend zynde, ik flegts behouden zal. Het fchynt my toe dat die Soort van Vliegende Stier, welke in 't IVt Deel van Seba op Taf. XC. Fig. 3, 4, en op Taf. XCI* vertoond wordt, tot deeze Soort behoore. De eerftgemelde hadt een bruine zeer naar (*) Tab. LXXXVIL Fig. 25. (3) Scarabsus Thoracc bicorni, Capiris Cornti apice tin- tum bifurcato. Sloan, Jam. H. p. 205. T\237. £ 4- $•> #ROwNs Jam. 428. T. 43. f. 6. Scarabams (partus. de Torren. naar 't paarfch trekkende Kleur ; de ander was v. geheel zwart. Zy vallen in Suriname en ande. Af^£L- re deelen van Zuid- Amerika, Hoofd- De Heer Sloawb noemt deezen de groote STUK* zwarte drieboornige 9 als zynde,met den Hoorn, anderhalf Duim lang ; de Dekichiiden ge- ftreept 3 twee graauwe Óogen en een Hoorn op den Kop van een derde Duims lang, krom * blinkende, onder twee anderen die korter wa- ren en (pits > op het Borftftuk geplaacft. Op Jamaika, zegt hy, is deeze Torzeer gemeen, en wordt door hem vergeleeken met den Ka- ftanje-bruinen Marylandfchen van Peti v £§st , opNomm. V. aangehaald door onzen Autheur, van welken ook Browne deezen onderfcheidt, dien hy noemt thegreat brownSurvyen doch hy heeft mis , dat de drie Hoorens alle van 't Rug* gedekzel afkomen. (4) Tor die drie Hoornen aan 't Borjifluk heeft , den voorjlen \zeer kort en den Hoorn AtUs. van den Kop opwaards gekromd. oiyfhant* Hier van is een vry duidelyke Afbeelding door Swammerdam gegeven, die hem noemt: „ de tweede Soort van Neushoorn , wel. „ te (4) Scaralmis Thorace tricorni , antico breviffimo , Capitis Cornu recutvato. M. L. U. Mar c GR. Braf 247. f. I, O leak. Muf. T. 16. f. 3. Pet. Gaz. T. 49. f. 8. au T. 14, f. 12. MERIAN, Surm. in titulo F, G. SwA M M* MM. T. 30. f. 3. V Deel. IX. Stuk. K 4 PL. lxxu 152 Beschryving vaw V. „ kernen, met regt, & Vliegende Oly- ^yEBU phakt zcw woge/z noemen" Die benaa- Hoofd- ming wordt door hern van de twee kromme Stux. Hoornen op het Borftftuk afgeleid , welke dan de Tanden zullen verbeelden, waar tuflchen de Snuit der Olyphanten uitfteekt, en, dewyl dee- ze Snuit aan 't end niet gegaffeld is, zal de overeenkomft in deeze mooglyk nader zyn dan in de voorgaande vreemde Rhinofters of Hoorn- neuzen. Om wat reden Linm^us hem At- las genoemd heeft , is my zo blykbaar niet« Evenwel kunnen de twee Hoornen de Armen verbeelden van een Beeld, dat, met het Hoofd voorover bukkende , den Hemelkloot op da Schouderen torft. Petiver zegt, dat de Tor Hoang genaamd op de Philippynfche Eilanden , volgens Pater Kam el, zeer geleek naar den Bul-Tor, dien hy den grootften Buceros of zwarte Bul-Tor van Borneo tytelt , als zynde hem door een Chirurgyn van daar gebragt. Hy hielde denzelven voor de eerfte Soort van Neus- hoorn of Rhinofter. Volgens de Afbeelding was de langte drie Duimen , de breedte vyf vierde Duiras. Zulk een Tor als deeze hadc Swammerdam uit Japan gekreegen Wy hebben hier de Aftekening uit de gedagte Verzameling van den Heer N. Strüyck ge. bruikr* O) (*) ByM dtr Natuur, blalï. s* ropifchen. Rhinofter, doch driemaal zo groot is , hebbende de voorfte Schenkels vyftandig. Het blyfcc dat deeze uit Noord- Amerika af- komftig zy : daar de vier voorgaande Soorten in Zuid-Amerika voorkomen. Ik noem hemf tot verandering , Bul-Tor: dewyl hy eigentlyk geen Snuit heeft. Of met den Soortnaam van onzen Autheur bedoeld worde, dat hy zig op de Aloë-Planten onthoudt, is my niet geblee* ken. Van B r o w int e wordt hy the Newsmon- ger getyteld (*). In (s) Scarabaeus Thorace tricorni, intermedlo longiorc, Ca- pite mutico, Elytris uniftriatis. M. L. U. R ü £ S. Inf. II. T. A. f. 6. Pet. G*z. T. i*. f. io. (*) Volgens het Engelfch betekent dit een Verkooper of Yerfprelder van nieuwe Tydingen, Hoe zulks op dcezenTor toepaffelyk kan zyn , is my duifter. I, Deel. ix. Stuk, ]£ yn Kerflen Rang van tBhd^in ^ec ^erfteLid, der genen, naamdyk,die vyf Leden aan de Voeten hebben : hoewel zy , als uitlandfche zynde, by hem niet bekend (taan. vi. (6) Tor die drie Hoornen aan het Borflfluk Kieme Bui- beeft , waar van de middeljle kleinjl : den je.?ifLxxi. Kop ongeuoornd. Linn^eüs geeft deezen op uit het Kabi- net van de Koningin van Sweeden : zeggende , dat hy de grootte van den Meft-Tor heeft , de Schilden effen doch niet glimmende» Pet i v e r hadt hem genoemd Driehoornige zwarte Tor, met gekamde Sprieten: mijfchien de Buh of Stier* hoorn van Mouffetus* Mr. Dand mo- ts e nam deezen in \ Voorjaar waar op de Hei* de van Hampftead in Engeland ; zynde een half Duim lang, vry breed, op 'c Lyf over- langs gevoord : de Pooten zeer ruig ; de Hoo- rens naauwlyks zo lang als de Kop. Osbeck heeft hem ook in Spanje waargenomen.. Wy geeven hier, in natuurlyke grootte, ge* lyk de overigen, c|e Afbeelding van zulk een Bul-Torretje, dat by Muiderberg aan 't Strand dood gevonden is, door Monfr. G* Phimps: gelyk Se pp 'er ook een heeft, dat by Utrecht was (6) Scarabaeus Thorace tricorm, intermedio minore : Capi- te mutico. AI» L. U. Pet. Gaz. T. 25. f. 3. de Torren, 155 was gevangen. De Geftaïte is als boveo ge- v. meld , de Kleur zwart. Het blykt dan dat zul- Af°£el. ke Torretjes zo wel in Europa als in de Weft- T7 iV- , , . 1 i . Hoofd- Indien gevonden worden : hoewel zy , ten min- STÜfC. fte in ons Wereldsdeel * zo 't fchynt zelczaam zyn. (7) Tor die aan het Bcrftftuk drie Knobbeltjes t vu. en 'een agterwaards gekromde Hoorn op Khmciitz! den Kop heeft. Zo zeldzaam als de voorgaande, zo bekend is deeze Soort van gehoornde Torren Men vindt 'er by alle Autheuren , nagenoeg, mel- ding van gemaakt. Sommigen noemen hem de Eenboornige9 welke naam mooglyk allereigenft zou zyn, indien het gemeen gebruik niet was hem de Rhinojter of Neushoorn-Tor te hee- ten ; en de plaatzing zo wel als de geftalte van den Hoorn 9 welken hy op den Kop heeft, is in- derdaad met dien van het Viervoetig Dier, dat men Rhinoceros noemt , zeer overeenkomftig* De Engelfchen geeven 'er ook dergelyken Naam aan: deDuidchers noemen hem Nafeborn - Ka* fer en de Franfchen Moine of Monnik. Mea (*) Scarabarus Thorate tuberculo tripilei , Capitis Conin recurvato. Faun, Suec.Ed. I. N. 340. Scarabaeus Capitc unicor- ui recurvo , Thorace gibbo , Abdominc hirfuto. Olear. Muf 27. T. 1 6. f. 4. FRISCH. Inf 3. T. 3. ƒ. I. SWAMM. B'ibU T. 27. f, I, 2. JACOB. Muf I.S. ƒ. JONST, Inf. T. 15. f» 2. R O E S. Inf. II. Th. T. 7. f. 8 , io. H O E F N AQ. T. 13. f. antepenultima. 1. Deel, IX. Stuk. 156 B E 5 C H R Y V I N G VAN V. Men vindt hem meefl in Broeybakken der Afdeel, Xuinen en Moeshoven , die uit Eikenbaft of Hoofd- Runbeftaan, en dikwilsookin de Paden of Bed- stuk, jeu ■ die met Run beftrooid zyn ; 'c welk maakt Kblnojïer* ' dat men in Duitfchland , daar de Looijers een andere foort van Bast gebruiken en de Run toe Kluiten wordt gemaakt, om te verbranden, deeze Torren weinig vindt, zo Roes el ge- tuigt. C l u s i ü s , evenwel 5 hadt 'er van Wee- nen de Afbeelding van gezonden aan Moüf- ietüs in Engeland , met by voeging, dat dee- ze Soort van Rhinofter-Torren, in hetLand daar omftreeks , vry gemeen was. Imper ati ge* tuigt, dat menze, in Italië, inde Zomer ziet, en in Vrankryk zyn ze niet alleen in de Bedden der Tuinen en Moeshoven , maar ook in rottig Hout, zeer gemeen. GeftaTte. Bezwaarlyk zal men ontdekken, waarom dee- ze Soort van Torren aan Mercurius was toege- heiligd , daar zy zeer log en traag in 't vliegen zyn. Het Mannetje is gemakkelyk kenbaar aan eenen fpitfen Hoorn op den Kop , die in eeni- gen v/at langer is dan in anderen , doch altoos kennelyk agterwaards omgekromd. Het Wyf- je is altoos ongehoornd , wat langer en dikker van Lyf , hebbende bovendien , zo wel als *t Mannetje, dat drietandig Uitftek aan het Borft- ftuk, waar van onze Autheur, in de onderfchei- dende Kenmerken, gewag maakt; hoewel dit, in de Wyfjes, ook niet zo kennelyk is. De Kleur van 't geheele Lyf is, in beiden, Kaftan* je- DE T O R K E tfc *57 lebmïn: zy hebben de Dekfchilden glad, doch V. ' , j ! Afdeed het Lyf van ónderen , even als de voorgemel- de Soorten , wat Haairig of ruig. Hoofd* Roes el heeft byna de geheele Hiftorie R^t\ van deezen Tor van Swammerdam ont- ?*™nfr leeud (*), die daar omtrent zeer omftandig is* De Paaring gefchiedt in de Voorzomer; als wanneer het Wyf je gedekt wordt van het Man. netje, dat met de Haakjes, die 'er aan het Höornagtig gedeelte van zyne Roede zyn , de Scheede van het Wyfje vat ; zo dat hetzelve hem niet ontloopen kan , en dan bevrugt hy het door de uitfchieting van zyn Zaad. Hy vergelykt dit met de Paaring der Kapellen van den Zydeworm, die zo ritzig zyn, dat zy zig ook met de doode VVyfjes vermengen en zo vaft haakcn, dat menze naauwlyks van elkan- der kan fcheiden , wanneer zy zig gepaard be- vinden. Na de Paaring, zegt hy , begeeft het Wyfje zig dieper in de Aarde , in de Run of Meft, tot het leggen van haare Eijeren, die niet by elkander, maar hier en daar vcrfpreid zyn. De gedaante van de Eijertjes, die hy afbeeldt, is rondagtig; de grootte omtrent als Ra- (*) DeNeushoornige Schalbyrer , gelyk men deezen noemt,, onthoudt zig, volgens Swammerdam, gemeenlyk op de Timmerwerven , in het gekapt en gezaagd Kout , 'of ia 1 het ilof van 't Riet, daar men de Schepen mede blakert: in de Vuilnisbakken der Lufthoven of in de Loijers Run ; om- trent oude Boomen en Hout dat vergaat. Bykel der Nat, I. D. bladz. 302. I D£EL. JX, STl/K» \ 153 Beschryving; VAN V. Radys-Zaad ; de Kleur wit ; de zelfftandigheid Afdesl. vliezig en week : zo dat zy in de Lugt famen- Hoofd- trekken en rimpelig worden door uitdrooging Rbhufte*' van ^e Vögtigheid, die 'er binnen is befloo- ten» Kwatworm. Deeze Eijertjes fchynen weinig tyds tot de uitbroediog te behoeven. Het duurde niet lang, of Swammerdam vondt 'er de begin*. ' zelen in van een Wormpje , aan roodagtige flipjes kenbaar, en op 't end van Auguflus ver* toonden zig in de Aarde reeds jonge Wormp- jes. Deeze hadden , by \ uitkomen , den Kop grooter dan het geheele Lyf , 't welk rondom als met Haairtjes was begroeid ; twee groote , roode Tandjes waren zeer opmerkelyk aan die Kopje , waar van de Kleur eerft geelagtig wierdt en vervolgens in bruinrood veranderde; blyvendc die van het Lyf witagtig Hier uit groeit dan , in de Run , Houtbaft of rottend Houtzaagzei, de Kwatworm van den Rhinos- ter-Tor , die , zo Swammerdam aanmerkt , fomtyds wel de dikte van een Duim breed en viermaal zo veel langte krygt (*), eer hy in een Pop verandert. Men vindt deeze Wormen, om dat zy wit* ag- «. (*) Niet vier Duimen , gelyk foinmigen het bcgreepen iiebbeu; maar drie of twee en een half en fomtyds maar twee Duim , gelyk FRISCH aanmerkt , die egter aldaar niet de regte Kwatworm af beeldt. In de langte uitgeftrekt , is hy ongevaar drie Duimen, Amfterdarnfe Maat; en rykelyk een half Duim breed. de Torree. 159 igtig geel van Kleur zyn , en zo groot , ge- v. makkelyker dan de Torren: gclyk zy ook ge- Afdeeu makkelyk te onderfcheiden zyn van den gemee- Hoofd- nen Houtworm, in 't Latyn Cqffus genaamd, STÜK- . ~ Rhinofisr, die den zwarten Boktor voortbrengt. Plikius zegt, dat hy eenige zulke Houtwormen gege- ten had; doch onze Kwatworm zal niet ligt daar toe gebruikt worden , om dat hy zo Snot- terig week is, en vol van Vuiligheid of Hout- fpaantjes, die men 'er nog byna onveranderd in vindt , als men hem opent. Het Lig* haam bethiat uit veertien Ringen, en heeft, aan ieder zyde, negen Luptgaatjes of flippen, die zig fonnyds langwerpig als een Turkfche Boon vcftooncn , gclyk Swammerdam aanmerkt : doch gemcenlyk zyn zy omtrent rond en roodagtig van Kleur, Maar dat de Worm zig intrekt of uitrekt, is de figuur van deeze Lugtftippen verlcbillende. Aan de voor- fte Ringen zitten de Pooten , welken 'er de Kwatworm maar zes hecfc, als gemeld is. De Kop is bruin of paarfebagtig rood, en heeft, be- halven de Oogen, Sprietjes, Nypers of Kaa- kebeenen, en een Lip die als in tweeën gedeeld is; zynde de zelfftandigheid Hoorn- of Schulp- agtig, en die der Ringen van het Lyf Leder- agtig taay. Op het Agterlyf glimmen zy als een Spiegel , doch zyn voor 't overige dunnet- jes bezet met kort fyn Haair. De beweeging van deeze Kvratwormen is verwiflèiïng zeer traag , hoewel zy een groote kragt hebben van HuM** I. DtEL, IX. Stuk. om» ióo Beschrtving van kvo omtrent den Kop, weetcnde daar mede heel \Vm # fchielyk een Opening te maaken in de Run of Hoofd- Aarde, om daar in te kruipen. Zy moeten fiAhojfr. cen vfy groote Warmte verdraagen kunnen: want, als de Run fterk broeit, vindt men ze veel frifleher, knypende alsdan, wanneer men ze wat hard aantaft. Het fchyst dat zy ver.* fcheide Jaaren tot de aangroeijiog belleeden, eer zy in een Pop veranderen , werpende mid- delerwyl eenige maaien hunne Huid, niet al- leen uitwendig, maar ock inwendig af. Ten dien opzigte is het zonderling , volgens de Waarneeming van Swammerdam; hoe te- vens de inwendige Oppervlakte van de Maag ten deele , en van het Gedarmte in 't geheel , niet alleen , maar ook die van de Lugtbuisjes , af- geftroopt worde en uitgeworpen , zittende dezel- ven als Touvvetjes , die door de Lugtftippen uic- getrokken zyn , agttien in getal , aan de afge- legde Huid ; waar aan ook Lde Scheeden , daar de Pooten in gedoken hebben, blykbaar zyn. Het Bekkeneel fplyt zig in drie deelen en wordt insgelyks afgeworpen. Kort na de Vervelling v vindt men den Kop en de Nypers wit , week en buigzaam. Hoe menigmaal deeze verwifle- ling van Huid in deKwatworm gefchiede,is on- bekend. inwendige Wy gaan over om de inwendige deelen van deelen. deezen Worm te befchouwen. Men doodt hem, ten dien einde , in Brandewyn , of laat hem verdrinken in warm Water. Vervolgens het Vel op de Torren. iöi dc Rug geopend hebbende, komen, na het Va uWaopcn van de Vogtigheid , in de eerfte plaats Aj^Et* de Spieragtige Vezelen te voorfchyn, die de Hoofd* Ringen beweegen; loopende zeer aartig 0VCY FJ^fr] elkander, van den eenen naar den anderen Ring. Kec Hart vertoont zig als een Vliezig Kanaal, zynde naauwfl digt aan den Kop en omtrent in 'c midden van het Lyf , als ook by het agter- end van den Worm : dewyl hetzelve zig , langs de Rug, door het geheele Lyf uitürekt* No ve;*EL- ftaan op een fchemerwic , dik- , Vezelagtig Hoofd, Vlies , dac in het midden , daar hetzelve tegen rJljffr\ de Gezigtzenuw aan komt , donkercr is van Kleur. Door dit Vlies loopen veele Longpyp- jes, die hetzelve mee de Gezigtzenuw fchy- nen famen te hechten, en, in fyne takjes ver- deeld, gemelde Draadjes tot aan het Hoorn- vlies vergezellen. Him uit ziet men, hoe de Lugt zig in deeze Infekten niet alleen , ge- lyk in de Vogelen, door Borft en Buik, maar zelfs door de fynfte Lighaamsdeelen verfpreidt. Omtrent de Oogen moeten wy nog aanmer- ken , dat zy uitwendig , ter wederzyde van den Kop , als in tweeën verdeeld worden door twee Hoornagtige Ukftekken van het Bekke- neel, en deeze verdeeling loopt inwaards door hoewel de Gezigtzenuw daar door niet van één gefcheiden wordt. Om dit alles waar te neemen behoeft men, dc Her- zegt S w ammerd am, alleenlyk de Herfe- fencn' nen te ontblooten; waar toe niets anders noo. dig is, dan den Hoorn, in de Mannetjes Tor, met een fcherp Mesje af te fnyden: als wan- neer de Herfenen in *c gezigt komen , die uit twee famengevoegde Bolagtige Lighaamen be- ftaan , gelyk in de Dieren* Men ziet 'er ook verfcheide Lugtpypjes over heen verfpreid > zo wel als door het gemeene Vlies 't welk dee- ze Bollen van het Brein te famen voegt , ver- Deel. ix. stuk. L 4 to©* 168 BïSCHRY VING VAN V. tooncnde zig, daar door, van een aartig famen- Afdeel. wecfzcj# ^ien zjec den oorfprong van dc Ge- Hoofd- zigtzenuwen, als mede derzei ver dikte, die bly ken r.s™K' doet, dat dit Zintuig van een grooten dienft is &f)i>.vjter% voor de Infekten. De Lcnge- de Ontleeding van het Lyf deezer Tor- py?M ren, vindt men dat de Longepypjes , uic de Lugtftippen oorfprongelyk, die zig in de Wor- men als de Takken der Slagaderen of Aderen in de Dieren vertoonden , nu met Blaasjes zyn , en dus ecnïgermaate naar de Longepypen der Ademhaalende Schepzelen gelyken. Men kan de reden hier van gemakkelyk begrypen: de- vvyl het Lïghaam van de Tor ligter moed zyn , om te kunnen vliegen. Aanmerkelyk is 't, dat deeze Blaasjes wederom andere Takjes uitgee* ven , die bezet zyn met dergelyke Blaasjes, en deeze op nieuws andere; verdeelende zig dus al verder en verder, tot dat zy in zeer fy- Ee en byna onzigtbaare Lugt- of Longepypjes , die altyd hol en rond zyn , eindigen. Maar die verfchil is 'er, tuflehen de Pypjeü en de Blaasjes 9 dat deeze laatflen, Vliezig zynde, door het uitlaaten van de Lugt toevallen cn plat worden, terwyl de Takjes rond blyven, cn dan vertoonen zy zig als Boomtakken mee Bladen ; daar zy anders omtrent de gedaante hebben van een Soort van Knobbelagtig Zee- Wier* De Kleur der Blaasjes is dof, doch die der Takjes glinfterend wit, omtrent als Paar- lemoer, Door het Mikroskoop befchouwd 3 ver- de Torren. 169 vertoonen de Takjes zig als famcnfteld zynde V. uit Kraakbeenige Ringen; de Blaasjes uit een Afdeel. menigte van zeer kleine Bolletjes. Hoofd- Deeze Limtblaasjes , met haare Bolletjes ,• STUK* Rbwojler. zegt Swammerdam, kan men zonder ee- nige Ontleeding zien , als men de Dekfchilden van het Lighaam afneemt, en dezelven, tegen den Dag , met een Vergrootglas befchouwt* Men zietze ook door het Onderlyf heen blin- ken , ja zelfs in het Hoornagtig en Vliezige bekleedzel van hetzelve: maar niet beter, dan tullchen de beide plaatjes van de Dekfchilden , alwaar zy allerley zeldzaame figuuren maaken. Drie groote Takken van de Longepyp vertoo- nen zig, doorgaans , tuflehen deeze Plaatjes in; twee, naamelyk, aan ieder zyde, en een, die kort is , in het midden , welken men met zulke Blaasjes beladen ziet, die zig egter, in zyne Afbeelding (*) , wat onregelmaatig voor- doen, en, volgens zyne befchryving, platag- tigzyn; 't welk hy toefchryft aan de inkrim- ping van de Dekfchilden, om vaft te werden van zelfftandigheid. De Hoorn van deeze Torren , welke , ge- Deden der lyk bekend is, in de Mannetjes alleen gevon-VoomeeUn^ den rvordt, krygt, op dergelyke manier, zy- ne hardheid: daar hy, in de Pop, Vliezig en buigzaam was; ja, als 't ware, vol Water of Vogtigheid» Hy blyft egter , altoos , van bia- (*) Bybd der Natuur. Tab. XXX. x,; h deel. ix. Stuk, L 5 170 BESCHR YTIHO VAN binnen hol, en is insgelyks met Lugtblaasjes * gevuld. Hoe deeze Hoorn een gevolg kan zyn van de Mannelykheid , bewyft de over- eenkomft met de Herten, die, zo men ver- haalt, gefneeden zynde of van de uitwendige deelen der Voortteeling beroofd, geen Hoor* nen krygen. Moeielyker zou deeze Proefneeming in 't werk te ftellen zyn in deze Infekten, hoewel men 'er, niet minder , de uit- en inwendige Teel- leden aan vindt. Roes el geeft , in navol- ging van Svvammerdam, de Afbeelding van de Hoornagtige of Kraakbeenige Schee- de, door welke de Schaft in de Torren uitge- laten wordt (*); doch hy bekent, niet in ftaat te zyn geweeft om het zagte of Peesagtige gedeelte af te beelden; dewyl hy zyn onder- zoek te werk ftelde in Torren die reeds droog en eenigen tyd dood geweeft waren* Swam, mer dam geeft een onverbeeldelyk uitvoeri- ge Afbeelding van de Roede en derzelver Wortel niet alleen , maar ook van de Zaad- voerende Vaatjes en derzelver wonderbaarlykc beginzelen in deeze Torren De Teftikels of Balletjes, getuigt hy, zyn zeer aartig in de Rhinofters of Hoornneuzen. Zy beftaan ieder uit een Vaatje , dat , door ontwinding , de langte krygt van meer dan twee Voeten , zynde aan 't end wat dikker eö (*) Infekten-BeluJ}i£ing. IL TH. T.VII. F1£. (t) Bykdder Nutuur. Tab. XXX. jRfc. 8, f. de Torren. 171 en blind of geflooten* Tuflchen deeze Ballet- v* . Tri u . Afdeel jes, die ieder een Kluwen van dit Vaatje ver- iv, toonen, leggende Zaadblaasjes, die een Zaad- Hoofd- STUFT ftoffe bevatten , welke zo blank niet is als de Rbinoêtr. Zaadftoffe in de Vaatjes der Balletjes , of in de aanbrengende Vaatjes, die naar de Roede loo- pen : waar uit blykt dat gemelde Stoffe, in dee- ze Deelen , even als in de Viervoetige Dieren , haar toebereiding krygt. Het end van de Blaasjes, dat zeer dun uitloopt, is verdeeld in zes Draadjes , die ieder met een zeer aartig Kliertje bezet zyn , in welken waarfchynlyk de affcheiding gefchiedt van eenig Vogc. Rondom deeze Kliertjes vondt hy ook een, menigte van Longepypjes ingeplant. By de Teeldeelen van het Wyfje voegt dee- Eijerftok* ze Autheur de Afbeelding van de Zwelg- keu' pyp of Keel , de Maag en het Gedarmte , die te famen een Kanaal maaken , dat op de eenc plaats naauwer, op de andere wyder is* De Eijerftok legt in het onderfte van 't Agterlyf , doch, met Eijertjes gevuld zynde, wat hooger of voq^yker. Dezelve beftaat uit twaalf Eu jerleidingen , aan ieder zyde zes, in tweegemee- ne Buizen uitloopende, die door zig te veree- nigen de Scheede maaken, welke, aan 't end, de Leg wordt, gelyk in de Vogelen: zynde een Hoornagtig halfmaanswys Ringetje, dat van onderen met Haairtjes is bezet. In lbmmigen deezer Buizen vondt hy, by 't openen van een Wyfje dat de Eijeren reeds gelegd hadt, nog 1. v*iL* ix. stuk. hier 172 Beschryvino van V. Afdekl. IV, STUK» Rhinofler. vrrr. Lunarzs, Kromme Hoorn-Tor. hier en daar een Eitje. Niet ver van de Leg was een Peeragcig Beursje , dat zig in de Schee- de opent, fcynde vol van eeneLymagtig geele StofFe , welke door 't droogen brofch wordt en weg kruimelt ; dienende mooglyk tot het glad houden van de Scheede in de Eijerlegging. Boven dit alles was 't verwonderlyk , met welk een menigte van Longepypjes en Lugtblaasjes deeze Deelen ook bezet en als omfingeld zyn. Of de Rhinofler - Torren van eenig gebruik zyn is my niet bekend. Het fchynt ook niet dat zy eenig nadeel doen, als zig geneerende met Stoffen die van geen merkelyken dienfl zyn , gelyk Run of rottig Hout. Anders zou* den zy , en de Wormen inzonderheid , wegens hunne grootte, een ongemeene verflinding kun- nen aanregten in de Broeybakken of Tuinbed- den. De Hoenders en Kalkoenen zyn naar de- ze , gelyk naar andere Kwatwormen en Wor- men , zeer gretig. (8) Tor die bet BorJIJluk met drie Hoornen heeft, waar van de middelfte Jlomp ge* vorkt; op den Kep een regtoverend Jlaan* de Hoorn. Deze Tor fchynt zig op fommige plaatfea van Eu- (8) Scarabxus Thoraee tricorni , intermedio obtufb bifido, Capitis Cornu ere&o. Syft. Nat* X* Faun. Suec% I. 341. Sca,- rabjcus Thoraee fubmutico, Capite lunato, corniculo emar- ginato. Pet. Gaz. T. 8. f. 4. FRISCH» Inf. IV. T« |« f. 7, HO SS. Inf. IL TH» T. B. f. U de Torren. *73 Europa te onthouden. Petiver geeft de y4 Afbeelding van era , die by Liflabon gcvan- Afdeel» gen was, zynde omtrent een Duim lang, het Hoofd- Lyf wat krom , die hy noemt , glimmend zwar- stuk. te Portugeefche Rhinofter, met de Dekfcbilden gejireepu Een zeer ruuwe Figuur is door Frisch van deezen Tor gemaakt, onder den naam van de middelbaar e Soort van Rhinofter, beboerende tot de zwarte Mejl-Torren* Deeze, zegt hy, wordt onder de Koe -Drek op de Graslanden gevonden. Hy is geheel pekzwart, doch glanzig op het zeldzaam ingefneeden Rug- fchild, en aan den Buik niet zo blaauw- of groenagtig als de gewoone Meft-Tor; doch de flreepen op de Dekfchiiden zyn breeder en de Agterpooten niet zo zeer getand ; hoewel zy ook ver agter aan het Lyf ftaan, gelyk in de- zelve. Hy wordt zo veel niet gevonden 3 en alleenlyk op de Velden. De Hoorn op den Kop is in het Mannetje vry lang en fpits , doch in het Wyfje kort en fiomp , het welk de Uitftekken van het Borftftük ook veel kleinder heeft. 't Verwondert my , dat R o e s e l , die dee- Hy komt zen Tor taamelyk wel afbeeldt 5 in 'c eerft niet s weeden * geweten heeft, waar dezelve zig onthoude. Men heeft hem ook in Sweeden gevonden , hebbende het Kopfchild halfmaanswyze, met een verheven rand en op het midden daar van een uitgefneeden Hoorntje* Dit ziet op de ge- vorktheid van het middelfte Uitfteekzel van I, DEEL. IX. STUK. het If4 Beschryving V A !f V. het Borftftuk, 't welk hetzelve als Viertandlg A jyEEL# maakt» Zulks is in de Afbeelding van den laatft- Hoofd, gemelden niet zeer blykbaar. stuk. jyvjcn vjn(jt deezen rf or 0ok jn andere deelen In Vrank- ryk, enz. van Europa. De Autheur der befchryving van de Infekten , die omfïreeks Parys gevonden worden (*), betrekt hem, onder den Latyn* fchen of Griekfchen naam Copris en den Fran- fchen Boufier, tot het Geflagt der Meft- Tor- ren, die hy daar aan van de anderen onder- fcheidt f dat zy geen Schildje hebben agter het Borftjliik. Hy zegt dat zyn Hoorn op den Kop hem anders volmaakt doet gelyken naar den Rhinofter ; waar van deze egter door de Kleur en Grootte, als ook door de Voortjes op de Dekfchilden , gemakkelyk te onderfchei- den is. Hy merkt aan dat dezelve een foort van Muts op den Kop heeft, waar op een derge- lyke Hoorn (laat als in de Rhinofter, doch die tevens wat dunner is , hebbende agter zig een kleinen Tand, die het Beginzel fchynt te zyn van een anderen Hoorn. Ook verbeeldt hy zig dat Linnjeus het Wyfje alleen zoude gezien hebben, om dat die van een uitgefnee- den Hoorntje fpreekt ; waar mede onze Ridder het middelfte Hoorntje van het Borftftuk be« doelt ; erkennende zelfs „ dat de verfcheiden- „ heid der Sexe blykt uit een ftomp en glad Borff* „ ftuk; weshalve het Wyfje van deezen in den « eer- (*) Wft* des Infeïïes, aux environs dé Paris. Tom. I.p. 8?> DE TORREN, 1^5 ccrften opflag niet gemakkelyk te kennen V. „is." (*) Linnjeus zwygt daar, inder- A^nu daad, van den Hoorn op den Kop; en^ in Hoofd» de befchryving der Dieren van Sweeden, zal STÜK* het Wyfje alleenlyk bedoeld zyn. Het Borft. ftuk is, zegt Geoffroy, in beide Sexen door een middclftreep verdeeld; de Schilden zyn breed, kort, glimmende, en ieder niet agt ftreepen in de langte gevoord* Het gehee- le Infekt is donker glimmend bruin, hebbende van onderen alleenlyk eenige Haairtjes die wat lichter zyn* Hy is tweederde van een Duim lang en iets meer dan half zo breed. Deeze Mefr-Tor wordt, omftreeks Parys, zelden ge- vonden. De Kleur fchynt derhalve eenigermaate te ver- De Kleur fchillen in deeze Soort: want daar RoESELweinf^ een en de laatftgemelde Autfteur hem donkerbruin noemen, hadt Frisch hem pekz wart gezien , even als de Heer Scopoli, die hem waarnam in Karniolie (f ) , en van de anderen onder- fcheidt, doordien de voorfte Schenkels viertan- dig zyn. Deeze Heer getuigt dat hy vier Ver- fcheidenheden had van deeze Soort , twee groo- ten en twee kleinere; waar van de cerften don- kerer of doffer van Kleur. „ Van de grootften , 3, zegt hy, heeft de een het Borftftuk weder- „ zyds (*) Sexus varietas , Thor act retufo Uvi9 ahque Ccrniculis Tberacinis ; quare difficulter primum cognofcitur. Syft, Nat. P- 346. (■f) Entomoltgia Carniclka* Vimlobonx 1763. pag. 10, h DEEL, IX, STUK, 176 Beschryvin Cr V A Ü V. Afdeel, IV. Hoofd- stuk. 3> 59 zyds als halftnaansvvyze uitgefneeden , maa* kende dc famcnvoeging van de twee enden het gefpleecen Hoorntje in 't midden ; en het Borflftuk vertoont zig als van voorea geknot, terwyl het in de ander ronder is en ongetand , met het Hoorntje driemaal korter. Buiten tvvyfel zal deeze laatfte een Wyfje zyn. De kleinere waren lichter van Kleur, hebbende de een de Borft van boven platagtig , met een klein Kegelvormig on- verdeeld Hoorntje, naauwlyks een twaalfde Duims lang ; de ander een dergelyk ge- rondverheven Schouder* fpleeten Hoorntje op een Borflftuk". Dit verdient dan een nader onderzoek van Hpom-Tor. onze Liefhebbers, door op de Weidlanden, onder dc KoeDrek, de Verfcheidenheden na te fpooren van deeze kromme Hoorn-Torren , die zeldzaam zyn ; zo wel als een andere van Frisch (*), welken hy als den kleinflen Rhi- nofter aanmerkt, en Meft Tor met de Schouder- Hoornen noemt, waar tuflehen de Kop als in (iaat en daar door befchut wordt ; zynde het Wyfje , dat geene Hoornen heeft , geheel zwart. In deeze hadt hy duidelyk waargeno- men , hoe de Hoeken of Punten van het Kop- fchild boven de Oogen zo doorfchynende wa- ren, dat de Tor daar door Licht kon ontvan- gen. Tuflehen de twee Schouderfpitfen was nog (*) FRISCH. Infekt. IV. TH.biaiu. 16 3 17. Tab. N. V Al D e Torren. fiog een laag puntje. Voorts is de langte der V* Agterpooten , waar door zy als op Stelten fchy- A^EI<* nen te loopen, in deeze gehoornde Meft-Tor* Hoofd. ren zeer opmerkelyfo $TÜK* Ik twyfel of dat Torretje, 't welk de Ritié* BüftpcUg4 pelige genoemd wordt van Doktor Scopoli, insgelyks in de Mefthoopen op 't Land huis» houdende, ook niet tot de laatftgemelden behoo- rfe : want hy geeft in bedenken óf dit niet het Wyfje zy van den Inlandfchen Tor ï dien hy eens aan den Weg vondt, hebbende twee Borfteli- gc, kromme Hoorens in dé Nek; deDekfchiN den Kaftanje-bruin , geflippeld , flaauw geftreept* De gemelde Rimpelige Tor was geheel zwart , doch van onderen wat lichter van Kleur: dc langte der Schilden in beiden maar een zesde van een Duim. i x. (9) Tor die de Eorjl van voor en geknot en vyf- Cyiindrieul: tandig heeft , den Kop van voor en met £^wdnfcj6 een over end flhande Hoorn , het Lyf rol- rondê Niets anders vind ik van deezen Hoorn-Tor aangetekend, dan dat hy in Europa gevonden wordt. De Heer W. van der Meülen heeft een Infckt, dat waarlyk rolrond is cn zig vertoont als een (lokje Zegel-Lak: in- der* (9) Scarabaeus Thorace antice truncato, quïnque - dentato ; tapite antice Cornu ere&o ; Corpore cylintkico* Syft* Nat. X. Ii Deel, ix. Stuk, M 178 BESCHRY VING VAN V. derdaad een zeer zeldzaam Schepzel : doch dit Afdeel. j^omt ons voor 9 jets anders te zyn. Hoofd* stuk. (10) Tor met het Borjtftuk Jlomp getand* op x. den Kop een Elsvormige , overend Jtaande , Ib^!*- kromme Hoorn ; de Lip onverdeeld 9 da Schilden met Groefjes. De Afbeelding van Roes el, die ten op- zigt van deezen Tor aangehaald wordt , is van een ongemeen ichoon Goudkleurig en hoog- rood glanzigen Tor , met drie Hoornen , welke zig bevondt in het Kabinet van Natuurlyke Zeldzaamheden te Dresden. Deeze was van grootte omtrent als een gewoone Gouden Tor, en hadt den Kop plat, met een fcherpen rand, als een Schoffel , waar op een lange byna regte fcherpe Hoorn, en aan het Borftftuk, weder- zyds, een dik ftomp gefpitft Uitftek, op dezy- den fcherp. Gemelde Hoorn was zwart. Browne befchryft , onder den naam van tbe Tiimble e Torren. effen rond en gerand van voorcn, maar onge* V. ]yk en ruig van agteren. Uit het midden en AFj^KL- agterfte deel komt de Hoorn voort, die dun Hoofd*. is, maar fterk, maatig geboogen, agterwaards SÏUK* tot boven dé Dekfchilden komende met zya punt. De Schouders zyn ruig en effen , maa* kende, met den Kop, omtrent de helft van 't geheele Lighaam uit. De Dekfchilden heefc hy zeer fterk en geftreept of geribd. „ DitSchepzel is in de Werktuigkunde zee£ 3, geoefend; (zegt Browne) toonende ons* „ dagclyks, het gebruik van de Stut 3 Hef- „ boom en Rafp of Zaag, Want met zyn op- 3, (taande Hoorn , neemt men waar , dat deeze „ Tor Steenen opligt en omrolt, als ook klom- „ pen Aarde en Vuiligheid, vier of vyfmaal zo 3, groot als hy zelf is. Hy brengt den Kop 5, onder de Laft, en legt den Hoorn zo ver 5, agterwaards als hy km ; dan doet hy dien „ door de Spieren voorwaards gaan, en be- 3, weegt dus den Steen; waar op hy weder het \ 33 Lyf voorwaards brengt, om die zelfde ma- „ nier van werken te hervatten. Zyne fterke 33 Ledemaaten dienen hem zo wel om te graa- „ ven, als om zyne Wooning fchoon te maa» 3, ken". Hier uit blykt wel , waarom hy hem Drektuimelaar noeme 5 maar niet wat de reden zy van den bynaam van Beul, dien 'er Lin- K£üs aan geeft. Uit de Verzameling van den Heer W. vanpi. lxxil der Meulen is my onder anderen een zeerF'^ ** 2. DEEL. IX. STUK. M % t%tl+ 1S0 Beschryving va» V, raare Tor mede gedeeld tot het maaken van de AF^yEL' nevensgaande Afbeelding, die zeerwel de Ge- ■Hoofd- ^a'te van den geraelden zwarten Weft-Indi- stuk* fchen Rhinofter-Tor uitdrukt, zynde naar de natuurlyke grootte getekend. De figuur der Pooten is inzonderheid merkwaardig in dit Schepzel, TWEEDE ARTIKEL. : Het Borftftuk weerloos, den Kop gehoornd* xt< (u) Tor die het Borjlftuk weerloos heeft, op Kbinoceros. den Kop een enkelen Hoorn, de Lip ge* Uirlandfche * t o Rhinofter. Jpketen , de Dekfchilden geftippeld. By Pet ïv er vindt men deze Soort, onder den naam van zwartagtige Rhinofter -Tor vaa de Filippynfche Eilanden , die den Kop en de Dekfchilden geftippeld heeft. Pater Kamel hadt denzelven , benevens de Aftekening , aan Petivsr gezonden; waar uit blykt dat men hem in OoftJndie vindt. Volgens de Figuur is de langte twee, de breedte één, en de hoog- te van den Hoorn een half Duim. Hy gelykt zeer naar den Rhinofter zegt Linnjeus, maar is eens zo groot , hebbende ook den Hoorn op den Kop aan 't Grondftuk niet famengedrukc maar neergedrukt , cn de Lip gefplceten. Die f il) Scarabseus Thorace inermi, Caplte Cornu fïmplici, Xabio bifido, Elytris pun&atis. Syft. Nat. X. M. L. U. Tet. Gaz. T. 44, f. & T. loo. f, 3, Ro ES. lnf% II, T. A, D E T%0 R R E tf, iSl Die gelykheid zal dan ook de Oorzaak zyn v. geweeft, dar, Frisch deczen uitlandfchen A*nPRU Rhinoftcr of Hoornneus-Tor in plaats van den Hoofd- inlandfchen toe de Afbeelding heeft gebruikt. STÜK# Hy verfchilt , boven en behalve de Grootte, ook door gemelde Stippen , en dat het Bord* ftuk niet gehoornd is, maar als mctLyftjes ge- zoomd : zynde bovendien de Hoorn aan 'c onder -end van agteren plat, 't welk onze Au- theur met het Woord neergedrukt heeft willen betekenen; daar die van den gewoonen Rhi- nofter-Tor , op zyde platagtig of als fame?ige- drukt zig vertoont. De Kleur is ook niet Kaftan- jebruin, maar uit den blaauwen zwartagtig. (12) Tor die het Borftjluk ftomp weerloos heeft, ^ xxt. den Kop balftnaanswyze , Eenbo&rnig met 'uogT een onver deelden rand; de Schilden glad. In het Kabinet van de Koningin van Swee- den vindt men deezen , die door Osbeck, 1 waarfchynlyk, uit Ooftindie was medegebragt, -j zynde van agteren dikker, zeer bultig en lang. werpig Eyrond van Lyf. Dit zal 'er den By« naam van Dog aan hebben doen geeven. Het komt my voor, dat totdeeze Soort moetpL. ljcxii, betrokken worden een Tor, dien my de HeerF;^' 2* W. van der MfiuLEN insgelyks uit zyne Ver. f12) Scarabxus Thorace inermi retufo, Capite lunato unr- corni , margine integro ; Elytris Isvibus. Syft* Nat, X» Muf, £ O U I S # ULRICiE. h Vm. IX. Stuk, M 3 182 Beschry weerloos en xiii. hoekig heeft, den Kop flaauw tweehoomig^ SocheT-Tor* de Schilden verguld en geftreepu Men vindt deezen in \ zelfde Kabinet , zyn* de uit Zuid- Amerika afkomftig, en gelykende naar een Tor dien Marcgr^af afbeeldt* doch kleiner. Van deezen wordt door dien Autheur getuigd, dat hy zeer (lerk is, kun- nende een zwaaren Steen beweegen en oplig- ten. De Kleur was, volgens de Figuur van Roes kl, immer zo fraay als die van den heerlykften Gouden Tor ; doch de Geftalte zeer zeldzaam, dik en knobbelig. Ik heb denzelven gevonden in de Verzameling van den Heer P. Kramer. xiv. 1 (14) T°r die het Borjlfluk weerloos beeft , den Hjeüjgc Tor Kop fiaauw tweehoornig en van voor en met drie Kwabben , welker middeljle viertan- dig : de randen van bet Borftfluk gekarteld. Men vindt deezen Tor , die in Egypte en Ethiopië fchynt te huisveften, volgens de Aan, mcr* Cl 3) Scarabaeus Thoracc inermi retufb angulato, Capite ob- folete bicorni , Elytris inauratis fttiatis. M. L U. Marcg R. Braf. 14.7. f. i. ? fed minor. ROES. Inf. II. p. 20. T. B. f. 1. (14) Scarabxus Thorace inermi , Capite oblblete bicorni an- tice trilobo, intermedio quadridentatoj Thoracis marginibus fubcrenulatis. Syft. Na:. X, de Torren. 183 merkïug van Linn^us, uitgehouwen op de V. Egypcifche Gedenkftukken of Pieramieden , daar Af™ eu de Stad Rome mede praalt, In 't Mannetje , Hoofd- zege hy, ontbreeken de flaauwe Hoorntjes , 't £ÏÜK- welk te verwonderen is > daar in de andere Hoorn-Torren altoos de Wyfjes minft of onge- hoornd zyn. De zyden van 't Borftftuk , voegt hy 'er by, zyn aan den rand flaauwelyk. ge- karteld en gehaaird : de agterfte Dyën hebben een ftompen Tand. (15) Tor die het Borftjluk weerloos, met een xv* Voortje aitgegroefd heeft ; den Kop driepun- Tweeling, tig: de Dekfcbilden geflreept. Van deezen Weftindifchen Tor wordt ge- tuigd , dat een der beide Sexen een kleine Spits heeft op het voorde van het Borftftuk. (16) Tor die bet Borftftuk vlak en den Kop Xvi. gehoornd beeft; de Dyën van het tweede ^dbeen. Paar ver van elkander. De Marylandfche groene Hoornkever , by Pet 1 ver in Figuur 8, en de ongehoornde ïn Fig. 9, die hy zig verbeeldt het Wyfje daarvan te zyn, merkt hy aan, dat zeer ge- meen zyn in Maryland en Carolina, twee Pro- vinciën van Noord- Amerika. Zy hebben de Dek- fiy) Scarabxus Thorace inermi foflula exarato, Capite tii- tufpidi, Elytris ftriatis. Syft. Nat. X. (16) Scarabxus Thorace mutico, Capite cornuto, Femori- bus fecundi Paris remotis. M. L. U. Syft, Nat. X. P E T» Oaz. T. 27. fM $. 1, DEELa IX, STUK, M 4 184 Beschryving van corms. Nek -hoor. nigc. V. Dekfchilden kort, en de Pooten ruiger dan de Afdeel. overigen j doch geen Schildje ageer het Hoofd- Borftftuk, zegt Linn^üs. Se pp heeft her stuk. Mannetje en Wyfje , zo het fchynt van deeze Soort , zynde het Borftftuk van boven vlak of plat en met Brons befprengd ; de Kleur , voor 'c overige, glanzig groen. xvii. (17) Tor die het Borftjluk weerloos en het Agterhoofd met een regt overend Jlaande Doorn gewapend heeft. Pit Torretje, van Roes ei. afgebeeld, was door hem gevonden onder de , op 't Land leg- gende, Koeijen- en Paarde- Meft, Het was om- trent van grootte als een Tarwe Graankorrel, hebbende de Vleugelfchildcn Okerbruin mee zwart gefprenkeld en het Borftftuk zwart. In Sweeden vondc men het met den Kop ep 'c Borftftuk donkerzwart, de Dekfchilden Afch- graauw met zwart gewolkt , in 't vroege Voor- jaar, onder de Meft. In Deenemarken werdt ?ulk een Nekhpornige Tor onder de Puin (*) waargenomen. De Autheur der befchryving van de Infekten , omftreeks Parys vallende, brengt hem t'huis onder de Meft-Torren , die geeP (17) Scarabarus Thorace inermi, Occipite Spina ere&a ar- niato. Faun. Suec. 554. It. Gttl. Scarabxus Capite Thorace- cjue atto opaco, Elytris cinereis nigro-nebuloljs. Roes. In/l 11. T. A. f. 4. (*) Sub Hacerie, J*Aun< lnjk&% Fridrkhsdalina. Hofiig \7fy P' J* de Torren. geen Schildje hebben agter het Borftftak, en V. Boemt hem de kleine geboomde zwarte Meft- AF^Eh' Tor (*). Hoofd* De lang te is aldaar afgemeten omtrent een *TVK* vierde van een Duim te zyn , de breedte een weinig minder. Hy verbeeldt zig, dat een an. der ongehoornd Torretje, 't welk daar nevens in de Koeijen-Drek gevonden wordt, hetWyfje zy. Beiden zyn zy Zwartbruin , hebbende het Kopfchild hoekig , van agteren gehoornd , de Vleugeldekfelen kort engeftreept, Yzergraauw gewolkt. Het ongehoornde Torretje, van by- na de zelfde grootte , dat Roesel by het voorgemelde vondt, was rood van Dekfchil- den en hadt het Borftftuk glimmend blaauw(|). (18) Tor die bet Borftftuk weerloos , glad en xvur. drievoudig geknobbeld heejt , de Schilden Suht^rJsa' mei gekartelde Streepen. Onderaard. Zwarte Tor, die het halfmaanswyze Kop- fchild met drie Knobbeltjes uitgemonfterd heeft, wordt dit Europifche Infekt elders geheten. Mogelyk zal het zynen Bynaam daarvan heb- ben, dat het onder den Grond zig onthoudt. (19) (18) Scarabaeus Thorace inermi glabro, trlpüci tuberciüo, Elytris ftrfis crenatis. Syfti Nat. X. Scarabarus niger, Capi- tis elypeo lunato, tribus tuberculis notato. Gadd. Satag.j6. (*) Lc pctit Bouwer noir cornu. Hift. abregé des Infeïï* *!4,x environs de Paris. 17Ó2. Tom. I. pag. 89, (t) Tab. A. £g. 3. h deel. ix. stuü, M 5 186 BESCHRYVINGVAN V. (19) Tor die bet BorJIJluk weerloos en effen r Afdeel. den ^ mt >>n ^no^eitje en fa Schil* Hoofd- den roodaglig beeft. STUK. X1X. Deeze onthoudt zig , volgens onzen Au- Dooitndc? theur* *n Europa; mifichien ook, zegt hy, in de Indien. Waarom hy de Dooiende ge- noemd zy, blykt niet. xx. (20) Tor die bet BorJIJluk weerloos, den Kop met drie Spitfen , het Lyf Hemelfcb- Moaifchc. _ .Tl . , . , r blaauw, den Buik geelagtig heeft. De Sweedfche Heer Altstromer heefc deezen Tor in Afrika ontdeku Hy was langwer- pig, uit den groenen blaauw; het Lyf van on- deren Haairig vuil geel : het Borftftuk verhe- venrond hebbende , met drie d^arfe Spitfen voor op den Kop. xxr. (21) Tor die bet BorJIJluk weerloos beeft en Jlompagtig , den Kop met drie Knobbelt' jes , waarvan bet middeljle Hoornagtig. Zwarte Ey vormige gladde , wordt deeze ge- naamd onder de Sweedfche Torren. Men zegt dat hy zig indeBoflchen onthoudt; gelykmen hem (ip) Scarabaeus Thorace inermi lxvi , Capite tuberculo unico, Elytris teftaceis. SyQ. Nat. X. (20) Scarabxus Thorace inermi, Capite mucronibus tribus, corpore Cyaneo, Abdomine flavescente. Syft. Nat. X. (21) Scarabaeus Thorace inermi fubretufo, Capite tuberculo triplici, medio fubcornuto. Faun. Snee. 352. Scarabzus ovatus ater glaber. faw* Suec. Ed. 1. N. 352* DE TöRttEN. I87 hem ook in Decnemarken vindt. In Vrankryk^ V. omftreeks Parys, is hy insgelyks waargenomen, Apjpöt# en wordt befchreeven onder den Naam van ge- Hoofd. heel zwarte Tor , met drie Doorntjes op den Kop STUK» overdwars geplaatft. De langte was iwee, drie, vier of vyf Linien , de breedte één , twee of twee en een halve Linie. Hy geiykt, zege men daar , op de Kleur naa , zeer naar de vol* gende foort, en onthoudt zig, even als die, in de Koedrek-Plaggen op het Land> De Kleur is zeer glimmende, en op de Schilden heeft hy negen Streepen overlangs. (a<2) Tor die bet Borftftuk weerloos beeft, den xxir. Kop geknobbeld , de Dekfchilden rood, bet Me ft- Tor- Lyf zwart. ietjc' Het voorgemelde Mefl-Torret je % daar Roe-* BladZ( , S4, sel maar- ter loops melding van maakt, fchync het zelfde te zyn als 't gene Fr isch zo om- Handig befchryft, onder den naam van MejU Tor van middelbaar e grootte, met roede Vleu- gels en een zwart Halsfcbild. Zyne naauwkeu^ rige Waarneemingen , daar omtrent, verdienen hier geplaatft te worden* " Hec is, zegt hy, geen Fillen-Tor, dat is, die (22) Scarabsus Thorace inermi, Capite tuberculato , Ely- ' tris rubris , Corpore nigro, Syft. Nat. X Sc. Capite Thoraceque toigro , Antennis Elytrisque rubris. Faun Suec. 355. FKISCH.. In/. 4.. T. 19. f. 3. ROES. Inf. II. T. A. f. 3. Scaiab&us Capite Thoraccque nigro glabro, Elytris grifeis, Pedibus pal,- lidis. It. Oei. 41. Faun. Suec* 353. UDM.M. N. 2* L DEEL. IX. STÜli. ïRf? Beschryvïng VAM V. ,, die van de Meft ronde Pillen kneedt, ea ^\ yBEL j> zYne Eyeren daar in legt : maar hy legt zy* Hoofd. » Eyertjes flegts hier en daar, ter plaatfc stuk. 3) waar zjg cen Gat in de Meft geboord „ heeft, Zo dra het Ey de Geftalte van een Worm krygt , ziet men een byna doorfchy. ,? nend en wit Lighaam ; ook dergelyke Poo- „ ten met blinkende Klaauwen. De Kop k „ glanzig Kaftanjebruin. De Voelers gaan ne- , , vens den zwarten Bek uitwaards, en ieder „ heeft zes Leedjes* Als zy van de Meft ge. „ vreten hebben , krygen zy van agteren een zwarten Zak, als ook een zwarte Darmbuis, die regt derwaards , midden langs de Rug „ heen loopt. Aan de Zyden is een verheven ,, Vleezige rand, die de Rug en Buik van el. „ kander fcheidt , en ook , over den zwarten „ Zak heen, wit blyft. HetSchepzel blyft op „ de plaats, daar het Ey geplaatft is, leggen, en vreet zig een Holletje in de Meft : het ,, kan ook kruipen, doch het Lyf fleept aan de Zyde naa: anders legt het geduurig zo „ krom, dat de Kop en Staart te famen ko- men. Na viermaal Vervellens komt 'erf „ wanneer het de Wormen-Huid heeft afge- 59 legd , een Pop uit te voorfchyn , waarin by- na alle Ledemaaten van de Tor, in haare „ Sgheeden , zigtbaar zyn : naamelyk van voo- „ ren aan den Bek het langer en korter Paar „ Proevertjes , als ook alle Knoopjes in de v Sprieten , welke zy met de Voorpooten houdt % 99 *e ÜË TÓRREN. ïS9 ^ die daar over heen leggen. De middelde V. Pooten leggen op de Vleugelen , welke, „ nevens de Agterpooten, van hec Lyf afftee- Hoofd. ken dat fpits uitloopt , hebbende op de STüK* „ Rug een laage fcherpe verheffing. Aan de „ Staart zyn twee Puntjes , welke de Pop op de plaats zet , daar zy legt; zodat zy van agte- ren op deeze Spitfen , van vooren op den 5, Kop en in 't midden op de punten der Sprie- „ ten kan ruften en het Lyf hol houden, „ gelykerwys de Poppen van de groote Wa- ter-Torren doen. Zy kunnen het Onderlyf fnel beweegen en zig omkeeren. Haar „ Geftalte neemen zy in Juny aan , wanneer de witte Kleur in een geele verandert, en, „ na eenige Dagen , kruipt 'er het Torretje „ uit. Hetzelve is op de Vleugelen rood, „ inzonderheid het Mannetje: de Wyfjeszyn „ bleekrood en ten deele wat graauw : eeni- „ gen, oud zynde, worden zwartagtig. Het „ Rugfchild en de Kop is glimmend zwart, „ De Mannetjes hebben op het Rugfchild, by den Hals , twee kleine hoogten , en op „ den Kop drie kleine hoogten, als fpitfïge „ Knopjes, en onder en boven dezelven nog „ twee: de drie ziet men ook aan deWyfjes. Het zwarte Rugfchild heeft, aan den Kop, twee geele hoeken* De Voorpooten heb- „ ben , om in den Grond te booren , vier „ Spitfen , de andere Pooten hebben 'er maar „ drie , als de tanden van ccn Zaag. Oud I. Deel, ix. Stuk, » zyü« 190 Beschryving v a u V. „ zynde, worden zy van Luizen geplaagd 9 Afdeel. ^ ^lQ. Q^ een J3uj5je y^ft zitten , en zo groot Hoofd. » zyn als in de groote Meft-Torren !\ stuk» Volgens deeze befchry ving fchynt het dat die tweederley Torretjes , welke de Heer L i n- n jeüs uit de Befchry ving der Sweedfche Die- ren tot deeze Soort betrekt, het een het Man- netje, het ander 't Wyfje zy van deeze Soort* Het eene naamelyk hadt den Kop en 't Borft- ftuk niet geknobbeld , de Schilden grys of graauw , de Pooten bleek van kleur. Dit laat- fte vindt men, (wordt daar gezegd,) in 't vroe- ge Voorjaar, op de gemeene Wegen, overal in de Stront , hebbende de grootte van een Ryftkorrel. Die twee Verfcheidenheden zyn door Doktor Scopoli, in Karniolie, ook waargenomen in deeze Meft-Torretjes , wel- ke hy zegt , huis te houden in Koeijen- Paar- den- en Varkens - Drek (*). Men heeft het eerftgemelde , met de roode Vleugeldekzelen , ook in Deenemarken, in de Meft, waargeno- men (f). pedcitonen. Zie hier wat Geoffroy, die deeze Infek* ten Pedéltorren noemt (§), van dezelven zegt. De langte is een vierde Duims, de breedte iets meer dan half zo veel. Het Torretje heeft den Kop zwart , en als een uitfteekende Huif, waar (*) Entomologie Carnlollca. Vmdobon. 1753* p. 9. (|) Fauna Infeïï* Fridricbsdalina, Hafn. 1764. pag. ï. (§) Le Scarabé bedean. Hifi, abregét és In/eg. au:< tnvï* TMsde Paris 17G1. Tom. I. p. 81, waar op men drie punten of verheffingen ge- V. waar wordt, die overdwars geplaatft zyn. De AF^Eti* Sprieten , onder deeze Huif , zyn rood : het Hoofd. geronde Borftftuk is glimmend zwart, hebben- STUK# , de alleenlyk op de zyden, voor-aan, een roo- de Vlak. Verder is al het overige des Lig- haams zwart, uitgenomen de Vleugelfchilden 9 die fchoon rood zyn, met ftreepen overlangs, waar van men negen kan tellen op ieder Vleu- gel. Met een Vergrootglas gezien, icbynen deeze famengefteld te zyn uit Stippen op ééne lyn geplaatft. Het Masker vindt men in de Mefl en Koedrek , waar ook de Torren in ge- vonden worden , voornaamelyk in *t begin van de Zomer. Zy zyn in de Nederlanden ook niet ongemeen. (23) Tor die het Borftftuk werkos en den Kop H*™*j;o. geknobbeld beeft, de Vleugelfchilden aandalis- '£ end rood. Roodgat>. Dit zwarte Torretje, niet grootcr dan Geerft- zaad , heeft men op de Paddeftoelen en rottende Plantgewaflen , in Sweeden , gevonden , hebben* de de Schilden, aan 't end, Yzergraauw en de Pooten ros. Den Latynfchen Bynaam heb ik niet overeenkomftiger weeten uit te drukken. (24) (23) Scarabxus Thorace inermi, Caplte tuberculato , Ely-i tris apice rubris. Syjï. Nat. X. Scarabzus atex, Elytris pons fmugineis, Pedibus rufis. Faun, 3 5 3. 1. Deel. IX, Stuk, 192 Besckryvino van Afdeel. IV, &OOFD. STUK. XXIV. Confpurcatus Bemorlte. (24) Tor die het Borfiftuk weerloos en dén Kbp geknobbeld heeft, de Schilden Loodkleu- rig gwlakt. ^ xxv. Gigas. Reus-Tor. Van dit Torretje, 't welke zig in het Kabi- net der Koningin van Sweeden bevondt , is Diets meer bekend, dan dat men het in 't vroe- ge Voorjaar vindt op de bemefte Landen vaa Europa (*). DERDE ARTIKEL. Den Kop en 't Borfêftuk, beiden, weerloos. (25) Tor die het Borftftuk weerloos en Jlomp heeft * den Kop weerloos , mn boven eli aan den rand hoekig. In het Kabinet der Koningin v&n Sweeden was deeze Tor, uit Egypte afkomftig, van grootte als de Vliegende Eenhoorn en zwart. Wegens de grootte voert hy dien Bynaam. (24) Scarab&us Thorace inermi, Capite tuberculato, Ely- tïls lividis maculatis. Syft. Nat. X. M. L. U. In Europa Sterctraüs lchynt, volgens de betekenis van het Woord Stercoratus , zulks te willen uitdrukken. Dit zelfde Woord egter had Linn^eus gebruikt ten opzigt van de Meft-Torretjes Nomm, 22, die, volgens het eenpaa- rig getuigenis , in de Stront- of Drekhoopen, of onder de-» zeiven , gevonden worden. (25) Scarabacus Thorace inermi ïetufo , Capite inermi fii* pra margineque angulato. Sy/t, Nat. X, M. L, l\ dë T o ïih e rr. 193 • (26) Tor die ongehoornd is , met het Borjlftuk V. en de Schilden van vooren ruuw. Afdeel, IV. Deeze was insselyks in het Kabinet der Ko* Hoofd- 0 J Stuk, ningin van Sweeden, uit Ooft-Indie gebragt, ^XVI eens zo groot als de Rhinofter-Tor , hebbende Scaber. den Kop hoekig ftomp, met een puntje in 't midden een weinig uitfteekende* (27) Tor die ongehvornd is , met de Voorpoten xxvrr. hOOgSWyze en Zeer lang. Lang gearm- de Tor. Deeze zeer raare Tor vind ik hier ook in de vJh ]^xxu* Kabinetten van de voornaamfte Liefhebbers, zynde van Lyf grooter dan het Vliegend Hert, doch omtrent van de zelfde kleur. Zyne Voor» pooten fchynen hem , even als de Hoornen van hetzelve , tot Nypers te dienen ; alzo het bovenfte gedeelte daar van niet alleen dik ea Hoornagtig , maar ook met fterke Tanden ge- wapend is. De Schenkels 9 daar aan zittende % hebben de langte van het Agterlyf en dit doet deeze Tor zig vertoonen als of hy lange Ar- men had. De twee Klaauwtjes aan 't end der Voeten, zyn als verdubbeld. De rand van 't Borftftuk is gekarteld. Hy komt uit Ooftindie. Van zodanig een Tor geeven wy hier de Af- beelding uit de Verzameling van den Heer Pi* (16) Scarabsus muticus, Thorace Elytrisque antice fca- bxis; Syft. Nat X. M. L. U. (27) Scaiabxus muticus, Pedibus anticis arcuatis longi^ï- mis. Sy/l. Nut. X. M. L. U. I. DEEL. IX, STUK. N 19+ BE8CHRY VING VAK V. PiETER Kramer, vermaard Koopman ia Af^el# deeze Stad* Deszelfs langte is, van vooren tot Hoofd, agteren , drie Duimen , en ieder Voorpoot is ook stuk. dat menden naam van Pillen»Tor 9 die onder de Ouden zo ver- maard was , niet met regt aan eenige byzonde- re Soort van Aard torren kan toe -eigenen; ona dat zy altemaal de Eigenfchap hebben , van ronde balletjes te maaken , waar in zy hunne Eijeren befluiten , gelykerwys ook andere In- fekten doen. Deeze Soort, egter,fchynt by uit* neemendheid daar van haar werk te maaken, rollende onophoudelyk een Meftballetje , voor- naamelyk van Menfchen - Drek 3 zegt L i n- WiEüs. De Tor, die zig bevondt in het Ka- binet der Koningin van Sweeden , was uit Weft* indie af komftig , waar men , volgens Catesbt, een (2%) Scarabaeus muticus, Thorace poftice rotundato, Scu- teilo nullo. Syft. Nat. X. M. L. U. ARIST, Lib. 5. C. 18. PLIN. Nat. tu 34. Pilulatius, RAJ. Inf. J05. N. I, CA- TïSfi* Qau III. T, II, de Torren. een dergelyken vindt. Plinïüs fchynt my, y. ooder den naam van Pilularius , dc Meft-Torren Afdeed in 't algemeen te bedoelen C*). Hoofd- De Heer Geoffroy betrekt den vierden stuk. Pillen-Tor van Ray, die 'er tien heeft, tot de tweede Soort van zyne Meft-of Drek-Torren 9 welken hy Hottentoi noemt , zeggende dat men hem zeldzaam vindt omftreeks Parys , en dan in de Koeijendrek. Hy heeft de langte van ze- ven , de breedte van vyf Liniën ; zo dat hy 011- gevaar een half Duim lang en breed is, heb- bende, gelykerwys de Kromme Meft Tor , weU ken hy de Kapucyn noemt , den Kop gedeke met een foort van Muts, maar welker randen getand zyn, maakende zes aanmerkelykuitftee- kende punten. Deszelfs Borftftuk is breed, wel rond en effen: de Dekfchilden zyn vry kort , en ieder met zes overlangfc groefjes van weinig diepte. De Kleur is glimmend zwart (f). (29) Tor die ongeboornd is met het Borftftuk £P*\ van agteren rond en geen Schildje : het schaffen Kopfcbild uitgerand; de Dekfchilden drie* hoekig. Deeze , door Schaeffer in Duitfchland ge* (*) Aliud rurfum eorum genus , qui e Fimo ingentes Püas averfi pedibus volutant , parvosque in iis , contra rigorem Hyemis, Vermiculos fotus fui nidulantur. Hifi, Nat, Iib.r, XL Cap. 28. (|J Hifi. des Infeïï. env. Paris. Tom. I. p. Sp. (29) Scarabxus muticus, Thoiace poftice rotundato, Sciïn féllo nullo , Ciypeo emarginato , Elytris ttiangulis. Syft. Naiï£% I. DEEL. IX, STUK, ]SJ % I9Ö BESCHR YVING VAN V. gevonden , heefc de geftalte van den Nekhoor- Afdeel. njgen ^ doc^ js grooter en zwart : met de Schil- Hoosd* deD aan *c enc* ii^aller , en, naar de tippen toe, stuk. bukiger. xxx. C3°) Tor die ongehoornd is , zwart en glad, ^Meft Tm**' ^ ^ Dtkfchilden gegroefd , denKopruits* voyze en de Kruin uitpuilende* Deeze foort van Torren is zeer bekend, als de voornaamfte der Meft- of Drektorren, in 'é Engelfch Dung-Beetle , in 't Franfch le Grand JPilulaire genaamd , en waarfchynlyk zal het in- zonderheid deeze zyn waar op de Ouden het oog hadden met den naam van Pilularius of Pil- len-Tor. Anders noemt men hem gemeenlyk , wegens zyne Eigenfchap van in de Drek te wroeten, in 't Franfch Fouille-Merde , en,dewyl men hem meeft onder de hoopen Paardemefl: ontmoet, zelfs op de Wegen ; zo noemen de Duitfchers hem dikwils Rofs-Kaefer , dat is Paar- de-Tor, F r is ch befchryft deezen Tor onder den naam van den grooten zwarten Mejl-Kae- fer ; de Sweeden noemen denzelven Torndyf- of Pillen-Tor aangemerkt als een zeer goed Mid- del tegen de Aambeijen , Pyn in't Oor, in den Buik en zelfs tegen den Steen. Ik wil niet loo* chenen, dat het Poeijer van denzelven, door zyne prikkeling en fcherp Zout of Olie , van dergelyke kragten, hoe wel minder werkzaam is , dan de Spaanfche Vliegen* Hier door kan veroorzaakt worden , dat hetzelve dienftig zy tegen de uitzakking van den Endeldarm , en h Deel, IX, Stuk, Jsf 4 fa £OQ Beschrtving-van stuk. V. dat zy dus, in Olie van Maftik gekookt, ook Afdeel, (je p^,n ^ Aambeijen verzagten of we^necmert Hoofd- kunnen. De Olie , waar in deeze Torren een-t Maand in de Zonnefchyn gedaan Hebben , of gekookt zyn, heeft, behalve de verzagtende, een verfterkende en verflaande kragc , als de* . zelve uitwendig aangevoegd wordt, op eenpyn- lyke plaats. Voorts geeven zy ook den naam aan de Olie van Torren , in de Apotheek van Parys, van Sc n oderus ontleend. xxxr. C30 Tor die ongehoomd is9 met de Dekfchih VernaiU. fón %m „fafi e% effm fon fop mt em Voorjaars- ö ^ r Tbr. Ruüswyp Schild y aan de Kruin uitpui- lende. Onder de Meft- Torren komen 'er voor die kleiner en van een andere Kleur zyn , gelyk Frisch aanmerkt; r.aamelyk van boven als geblaauwd Staal , en buitendien geheel glad en effen of ongerimpeld. Hy merkt te regt aan , dat dit geen Jongen kunnen zyn van de zwarte Meft-Torren ; dewyl een Tor, altoos, in zyn volkomens grootte uit de Pop te voorfchyn komt , zo veel bekendis. Doktor Scopoli vondt onder de Meft-Torren, in Karniolie, aanmerkelyke Verfcheidenheden van Kleur : naamelyk , die de Schilden Kaftanje-bruin had- den en het Lyf van onderen groenagtig blaauw; die (5ï) Scarabsus mutiais , Elytris glabris teviffimis, Capitis dypeo ihombeo, Vertice prominulo. Fa*n, Suec, 350, d e Torren. SOI die het Lyf van boven zwart hadden, van on- V# deren Violet: en die van boven groen waren, Aj^EEL' van onderen Gouc'groen. Die allen, egter, Hoofd- onderfcheidt hy vau deeze Soort, welke even. JV*!? M\ 'jt' lor, wel in grootte maar zeer weinig daar van, en in Kleur merkelyk verfchilde van de Sweed- fche ; als zynde van boven groen , van onde. ren Violet , met de Dyën groenagtig. Linn^us heeft 'er den naam van Voor» jaars- Tor aan gegeven , om dat men hem zel- den dan in die tyd van 't Jaar ontmoet. Hy nam de Roeftkleurige Vlak aan de Voorpoo- ten, welke de andere Meft- Torren hebben, in deeze niet waar:,. ook vondt hy de Voelert. jes geheel zwart , zonder roodagtige Steelt* jes. De Heer Geoffkoy merkt aan, dat hier omtrent, nu en dan, eenige verandering plaats heeft; doch beveftigt , dat men deeze kleine Pillen-Tor niet dan in 't Voorjaar vindt (*). Ik heb 'er, evenwel, een, in Auguftus, op de Hey buiten Naarden gevangen , die met den Kop juift zo lang is als de andere zonder den Kop gemeten : dat is vyf agtfte en de zwarte Luis-Tor , die ik heb , drie vierde Duims. Hy is van Kleur fierlyk glimmend Violetblaauw, en verfchilt door zyne gladheid genoegzaam van de voorgaande Soort. Het kon wel zyn, dat (*) On ne le rencontre gueres qu'au prinrems. Hlft.Abre^ des Inf. env. Paris. Tom. I. p; 77, Tempore foto Vcniali. Faun. Suec. p. 133. ' I* Deel. ix. stuk* j %Ö2 Beschrtving va® V, dat deeze kleine blaauwe Meft-Tor zïg meer a™eel, in de Schaapen-Mefl: onthield , dan in de Koei- Hoofd jen of Paarden - Drek , of Menfchen Vuiligho STÜK- den (*)• Luis-Tor- Byna zou ik verzuirrtd hebben te fpreeken m* van een zonderlinge Eigenfchap deezer Meft- Torren; inzonderheid der groote zwarte, die men ook wel Luis/Torren noemt. Te weeten a behalve de loopcnde Luisjes, waar aan zy zo wel als de Rftinofter en meer dergelyke Tor. ren 5 ja zelfs de Kwat wormen zeer onderhevig zyn; hebben zy een Soort van Luizen, die voornaamelyk aan de oude Torren gevonden worden, en waar door deeze zig geheel Haai- rig of ruig vertoonen , even als een ©ngefchoa- ren Baard. Ieder Diertje zit als op een Draad- je, dat vry lang is en buigzaam , zo dat zy ■er, door de wryving van de Tor ergens tegea aan , niet afgaan ; bly vende aan den Tor en fteeds vermeerderende, tot dat hy fterft, wan- neer zy ook fterven , zo 't lchynt. 't Is on- twyfelbaar , dat zy eenig Vogt of Vettigheid uit de Tor zuigen en dus dezelve, geduuren- de zyn Leven > plaagen volgens de Aanmer- kingen van Frisch, die zeer omftandig is in de Befchryving van deeze Luisjes, en ook Pooten daar aan meent waargenomen te heb- ben (f). (3^) (*) Trahit Stercora Ovium ad föramina uti Scarabxus Pi« iularias. Syft. Nat. X. p. 349. (t) Hf* IV. p. 19. Tal?. IX. de Torren. 203 C32) T°r c^e ongehoomd is , met het Kopfchild V. uitgerand en de Dyen der Jgterpooten Af^el- getand. Hoofd. STUK. Men begrypt ligt, waarom deeze den By- xxxit. ° J Calcaratur. naam van Gefpoorde voert. Hy onthoudt zig Gefpooide. in Egypte. fa*) Tor die ongehoornd is > zwart, donker en xxxtit. gerimpeld. zand-Tor. Deeze heeft den bynaam van zync Woon- plaats in Zandige Landftreeken van Europa* Men heeft 'er zodanig een in Deenemar- ken gevonden , die met Knobbeltjes gerimpeld was, hebbende de Sprieten aan den Wortel haairig. Ook fchynt my die Tor , welken de Heer Geoffroy op den kleinen blaauwen Meft- of Voor j aars - Tor laat volgen, 'er niet kwaalyk naar te gelyken. Hy geeft 'er den naam aan van de Gepaarlde , om dat dezelve op het Lyf vyf ryën heeft van groote ronde Stippen, die zig op den doffen zwarten Grond der Dek- fchilden als Paareltjes vertoonen, en tuflchen ieder ry is een andere van kleiner Stippen. Men vindt hem, zegt hy , zeldzaam by Parys, doch te JFontainebleau is dezelve vry gemeen, (34) (32) Scarabsus muticus, Caplte Clypeato emarginato , Fe- moribus pofticis dentatis. Syft* Nat. X. (33) Scar abacus muticus niger , opacus , rugofus. Syft» 204 Be schryving van V. (34) Tor die ongehoornd is , doch het BorJIJluk jV> * van vooren gehoornd heeft , en het Schild* Hoofd. je half zo lang ah de Dekfchilden. STUK. xxxïv. In het Kabinet der Koningin van Sweeden ooft-indi- bevondt zig deeze Ooft • Indifche Tor, die de fche Gouden gf00tce eQ kjeur yan een Gouden Tor, dodl het Borftftuk van onderen voorwaards gehoornd heeft. xxxv. (35) Tor die ongeboomd is 9 met het BorJIJluk Groene! van agteren gekwabd, den Kop weerloos > de Borjl van vooren gehoornd. Deeze bevondt zig in het zelfde Kabinet, hebbende een zeer klein Schildje en de Schen- kels niet getand. De Kleur was groen. Hy komt insgelyks uit Indie. Mooglyk is hy met dergelyke Groene Torren , als ik hier in de Kabinetten gezien heb, overeenkomftig. xxxvi. r*$\ Tor die onzéboornd en van onderen Wol* l^antgerus% ' 0 v/oiiige. Hg is 9 hebbende den Kop en 't BorJIJluk verguld y de Schilden geel. Deeze, in het zelfde Kabinet, insgelyks uit Indie afkomftïg; heeft de Lip door een Naad van den Kop afgefchciden en de Dekfchilden Zwavelgeel. , (37) (34) Scarabacus mutiens, Pe&ore antice cornuta, Scutelio Elytris dimidio breviore. Syft. Nat. X» M. L. U. (35) Scarabxus muticus , Thorace poftice lobato, Capite inermi, Pedore antice cornuto. Syft. Nat. X. (}6) Scarabxus muticus fubtus Lanatus , Capite Thorace- que auratis, fclytris fiavis. Syfl, Nat. X, M. L, U, t>E Torree üOj? f37) Tor die ongeboornd is , zonder Schildje , V. en de Borjl zwart gevlakt heeft , met de Afdsel* IV. Dekfcbilden Rood. Koper kleur. Hoofd» stuk. De Heer Rolander heeft deezen Aam- xxxvii. gen Tor in Amerika gevonden. De grootte is hartige als die vdn den Molenaar of Mey- Kever, maar korter, met den Kop zwart, halfmaanswyze en onverdeeld : het Borftftuk effen , rond ver- heven en Rood -Koper kleur, van agteren rond zonder Schildje en zwart gevlakt* Daar is, naamelyk, op 't midden van dit Borftftuk, een groote zwarte gelobde Vlak , die weder* zyds een andere heeft , welke over de zydhoe- kèn uitloopen, en dan nog een kleinere binnen den hoek, die naar een gedrukte Stip zweemt. De Schilden zyn Rood- Koper kleur, geftreept, en hebben de langte van het Borftftuk. (38) Tor die ongeboornd is, hebbende een geel xxxvnv Jlreepje dat van den Kop naar bet Schild- GeSp^ je loopt* Deeze is, door dien zelfden Heer , in Ameri- ka waargenomen. Hy is zwart doch kleiner dan de Meft Tor* In het Mannetje zyn dc Dekfcbilden ongcvlakt : het Wyfje heeft drie geele Vlakken op ieder Vleugel verlpreid, en het ()7) Scarabaus muticus , Scutello ' nullo , Thorace nigro maculato , Elytrisque rubro-seneis. Syft. Nat. X. (58) Scarabsus muticus niger, Liueola flava 2 Capicc Scutellum. du&a, Syft. Nat* X, h ©££X, IX. STUK9 ioö Beschryving vab V. het Lyf is, agter de Dekfchilden, met geel A|yEEL# gevlakt- Beiden hebben zy de Dyën geelag. Hoofd* tig gekleurd. STUK. xxxix. (39) Tor die ongehoornd is en zwart , mei het cSjpeïde, Borflfluk en de Schilden bleekrood, hebbende agt zwarte Stippen* Met regt mag deezeOoftindifcheTor, uit het Kabinet van haare Koninglyke Sweedfche Maje- Iteit, de Geflippelde genoemd worden. Behak ve de gemelde agt Stippen op de Dekfchilden , ïs het Borftftuk ook nog wederzyds met een zwarte Stip getekend, xl. (40) Tor die ongehoornd en Roejlklenrig is9 Sg-Toi, met bet Sorjifluk en de Schilden Haairig. In het zelfde Kabinet bevondt zig deeze Ooftindifche , van gedaante als de St. Jans Ke- vertjes; maar driemaal zo groot, en van Kleur 9 waarfchynlyk , uit den bruinen roodagtig. xli. (41) Tor die ongehoornd is, mez den Kop en 't Syrifchei Borjijluk Haairig groen , de Schilden aart den Rand Haairig. In even 't zelfde Kabinet wa$ deeze, ook uit de (59) Scarabxus muticus niger, Thorace Elytris^ue tefta- ceis, pun&is o&o nigris. Syft, Nat. X. (40) Scarabasus muticus ferrugineusj Thorace Elytrisque pilofis. Syft. Nat. X. M. L. ü. (41 ) Scarabxus muticus, Capite Thoraceque püofb vit®» b\tè , Elyttis pilofis ciliatis. Syft, Nat, X. M. L. U, sb k Torree co? de Indien afkomflig , en van Geftalte als de V. volgende foorfc De Kleur der Schilden wordt niet gemeld én Hoofd» daarom kan ik, gevoeglyk, hier befchryven„ STTÜYK;T T dien fraaijen ukheemfchen Tor , waar van wy de Afbeelding geeven uit de gemelde Ver. zameling van den Heer P. Kramer. Dezel- ve is ruim zo groot als een Gouden Tor: de Kop, het Borftftuk en het Schildje daar agter* dat vry groot is, vertoont zig , zo wel als 't Agterlyf, glanzig groen; doch deDekfchilden, en de zyden van't Borftftuk , zyn fraay Kancel- kleur, en zonder eenige Rimpels of Streepen, zeer glad: welk alles daar aan een fierlyke Ver* tooning geeft. (42) Tor die ongehoornd is , hebbende den Kop xui. en 't BorJIJluk Haairig blaauw , de Dek- su^lnfè^» jchilden graawuo , de Pooten zwarU veitje* Linnjeus hadt deeze Torretjes , die hy op het Eiland Nordenoge , tot Ooftfrieflund be. hoorende, eens zeer overvloedig vondt, in de bef chry ving van zyne Reize door de Zuidelykc deelen van Sweeden de Friefche genoemd. Hy merkt aan, dat dezelven ook huisveften in de Drek der Dieren aan de Wegen : tot de Voort» teeling mogelyk : want het is een Tor , zege (42) Scarabsus mut'cus, Capite Thoracequc csruleo pilo* *fo, Elytris grifeis, Pedibus nigus. Faun< Sitec/jffi. Scarabams ïrifius. It, Scan» 116,321, U *>eel. IX, Stuk, 208 Beschuvinc van V. hy 5 die de Bloemen der Appelbooraen in Eu* Afdeel. ropa zeer benadeelt , laatende de Ptereboo- Hoofd- men ongefchonden* Het fchynt my toe, dathy stuk. £Q zogenaamde St. Jans Kevertjes bedoelt» De meergemelde Franfche Autheur fchynt eenigzins verward te zyn in dit (luk: want daar hy Linn^eus aanhaalt , ten opzigt van de gemelde Torretjes , en zelfs in 't Latyn tot Kenmerken ftelt , dat de Kop en het Borftftuk Haairig blaauw zyn , de Dekfchilden ros ; noemt hy dit Beeftje in 't Franfch het Kleine Mole- naartje met een groen Borftjchild (*), en rekent de langteop eenderde van een Duim ,dat onge* vaar de langte is van de St. Jans Kevertjes. Groenagtig Het Torretje, dat hy befchryft » en , zo hy kieurd" aanmer'ct: 9 omftreeks Parys vry gemeen is in de pl. Lxxn.Koe-Meft Plaggen op 't Land, heeft den Kop en het Borftftuk glimmend groen en een weinig Haairig ; de Dekfchilden helder Kaneelkleur; het Lyf en de Pooten zwart. Dit komt eeni- germaate overeen met een inlandfch Kevertje, dat Kaneelkleurig van Dekfchilden is met een groenagtigen Glans , hebbende het Borftftuk zeer fchoon Goudgroen van kleur. Het wordt in onze Duinen gevonden. 4 Wy geeven, om de aartigheid f de AfbeeU ding van zulk een Torretje, die ik 'er van ver- fcheiderley grootte , doch allen van een Groen- agti. (*) Le petit Hanneton a Corcelct rert, Hifi. des lr,f% eni\ £&ris% TOM, I. p, jf9 «) e Torren, S09 agtige Kaneelkleur heb. F r i s c h fchynt my 't V, zelve mee zyne Afbeelding en befchryving van A^ELb den July* of Wyngaardblad-ifr^r te bedoelen , Hoofd- dien hy mede telt onder de Mefi>Torren , doch aanmerkt , dat men hem wel onderfcheiden moet , zo van de Mey- als van de Juny- Kevers , hoewel hy ook de Vleugelen bruin heeft, De grootte, zegt hy, meenende waarfchynlyk de laogte, is omtrent een derde van die van een grooten Mey- Kever. Door het bruin der Dekfcbilden fpeelt in eenigen eed groene Glans , inzonderheid in de Mannetjes : het Rüggefchüd, of Borftftuk % is altyd groen : het Lyf van onderen zwart , zonder witte tekening op de Zyden, en boven- dien heeft deeze Kever ook een zo fpitfe Staart niet als de Molenaar, zynde van agteren het Lyf ftomp en rond. Men vindtze niet over- vloedig, voegt hy 'er by, en in fommige Jaarea maar een enkelen (*). De huishouding van deezen Kever , zegt hy i komt met die der Meft-of Drek-Torren overeen. De Worm heeft een Kaftanje-bruinen Kop , ea aan den Hals twee harde geele Schildjes, Het Lyf is met kleine roode Haairtjes bezet ; en aan den Buik agterwaards zwart, van wegen de door- blinkende Vuiligheden. De zes Pooten zy n geel , ieder met een ftomp, zwart, Klaauwtje, aan end, gewapend* De Nypers zyn zwart. Hy legt altoos , gelyk de andere Kwatwormen $ krom 4 (*) FRr* CH. Inf. IV. T h, p. z% , 4>« I. Deel. ix, Stuk* O 2X0 Beschrijving vaw V. krom ,' met Kop en Staart digt by elkander. Afdeel, ^ z^n pmen heeft opgevreten , dat doch Hoofd- zelden gefchiedt, of wanneer hy anders maat „ *?v*- in de Grond wil zyn , boort hy 'er lang in heea July Kever. 4 . en weer, en maakt zig eindelyk , tot zyne Ver- andering, weder een Pil , die wel vafl is fa- mergckleefd met het Lymige Vogt , het welke hy van agteren uitwerpt. UicdeezePii komt de gemelde Kever voort. xliit, (43) Tor die ongehoornd is en bleekrood , met Moiemiar of bet Borftftuk Haairig , de Staart necrge- boogen en witte injnydingen aan bet Ag* terlyf. Een Tor, die in Duitschland, Vrankryk en andere deelen van Europa , ja zelfs in eenigen van onze Provintiën, gelyk Gelderland en O- ■veryffel, zo gemeen is, als by ons, in Hol* land en Weft - Vriesland , de Gouden Torren; komt ons hier voor, onder den Bynaam van Melolontha. Het Griekfch Woord yi^KoKÓv^n is van de Ouden gebruikt om zekeren Tor te betekenen , cn naar alle waarfchynlykheid heb- ben zy deezen daar mede bedoeld, die op de Bloe- (43) Scarabaras muticus teftaceus , Thorace villofb, Caucü Inflexa, incifuris Abdominis albis. Faun, Suec. i+j. Aldr. JrJ. 454. T. fuper. f. 2. M O u ff. Lat. 160. f. 2. Hoefn. lnf T. IV f. I*. MERIAN. Europ. h p. 2. f. 4. G O E U* h>f. ï. T. 78. ALB. lnf 60. RAJ. Inf. 10,-. n. 1. ROES» lnf II. Scarab. i. T. L P ET* Caz. T. j>, f. 2. LEEUWENK, Epift. h p. 18, DE T O R R E jfc Sri 'Bloemen der Appelboomen aaft ; niet de Groe- V. ce of Gouden Torren, gdyk fommigen , zelfs Af^,EL* C ha rle ton, gemeend hebben: want deëze Hoofd- fchynen by Aristophanes genoemd té &tuK* * J c Molenaar 'zyn CbryfmëhlimbM De Overzettcrs van het of Mey-Kt» •Oude Teftamenr hebben daar op het oog ge»Vr" "had met het Woord Kever , in 't Latyn Bru* thtis ; als die het Geboomte zeer benadeelt en de hope op een goede inzameling van Ooft te leur ftelt (*). Ook is decée Tor eigentlyk een 'der genen, die wy hier te Lande Kevers noe- men, wegens de lpitsheid van het Agterlyf. Ia Duitschland ïs hy zo gemeen , onder den naam van Mayen Kaefer , of Mey- Kever, dat Roe- h e l 'er, in zyne befchryvïng, den tytel aan greft van der allenth albe bekannten Mayen-Ke. fer. Frisch, nogthans , is van oordeel, dat de Juny ■ Kever dikwils verward wordt inec den Mey-Kever, dus genaamd, zegt hy, ord dat 'er in de Maand Mey de Bocmen en Bloe- men meeft door befchadigd worden* 4 Een andere en wel de gemeende Naam , dien deeze Kever hier te Lande voert, is die van t Molenaar, Sommigen willen dit daar van aflei- den, dat zy de jonge Botten der Kerfen, A* brikoozen en andere Vrugtboomen , vergruizen cn als tot Stof maaien: doch het is waarïchyn- lyker > dat zulks af komüig zy van zeker Spel der (*) Zie de Schrift uurplaat feu hier voor9 bladz. Js, by* gëbragt , als ook J o ë l. U. v. 25. ' h DES.U IX. SxuKt O & tlü Bëschrïving vak V» der Kinderen of Jongens , in Duïtschland 2» 1 Afdeel. wcj ajs jQ Vrankryk,met deeze Kevers, ook in Hoofd- Gelderland niet ongewoon* Zy neemen een stuk. (tukje Papier, dat als een Lint dubbeld gevou* Molenaar r _ *ƒ Mey-Ke* wen is f en maaken net met een Speld vaft aan een der Dyën of Pooten van het Infekt , dat zy dus fteeken op een Schryfpen of glad Stok- je , en dan draait het zeer vlug om als een Mo- lentje : want de Tor , wegvliegen willende, wordt door zyn Poot tegengehouden , en de fcheeve werking doet hem ronddraaijem De Jongens houden meeft van de genen die het Lyf witagtig hebben en als met Meel beftrooid, welke zy door den naam van Meelmolenaars onderfcheiden van de anderen, die roodagtïg zyn van Lyf, en die zy daarom noemen Mos- tertmaalers. De Oorfprong van den Franfchen naam Hcm* neton of Haneton> met Menage, af te lei- den van 't Latynfche Woord Jfilus , fchynt zeer ver gezogt. Veel liever denk ik, met andere Taalkundigen , dat deeze Naam afkom- ftig zy van het gonzend Geluid , 't welk dee- ze Kevers , als zy vliegen , maaken ; waarin zy boven anderen uitmunten , en waar door zy , naar men wil , de Muggen wegjaagen. Hier van is 't Latynfche Woord Burdigare afgeleid , om dat menze Burdigone noemde en Scarcïbms Jlriduhis, als of men zeide, brommende Tor. In Engeland heeten zy Dor of Hedge-Cbafer , dat is Haag. Kever: want de Vrugtboomen ftaan de Torren- 213 'er, gelyk in Duitfchland, fomtyds in de Heg- v. gen , aan de zyden der Wegen. Men zou dee- Af^el* ze groote Soort, by uitnecmendheid , ook Boom- Hoofd- Kever kunnen tytelen. fJ^K- Molenaar Deeze Tor is taaraelyk groot , omtrent als *ƒ Mey-Kt- het Lid van een Vinger. Eenigen rekenen deDe'Kteu*. langte op een Duim, de breedte op een half Duim. De Kleur fchynt eenigermaate te ver- fchillen: want fommigeu noemen die zwartag- tig bruin, anderen naar Yzergraauvv, of Roeit- kleur trekkende , anderen donker-rood of Kas- tanje- bruin : doch dezelve verfchilt groo- telyks van de Kleur der Rhinofter- Torren, die weezentlyk donkerrood of Kaftanje- bruia zyn, en komt veel nader aan de Kaneel-kleur, hoewel zy een weinig naar het geele trekt. De Kleur van gebakken Aardewerk , welke L 1 n- HiEüs 'er aan fchynt toe te eigenen , is zo verfchillende , dat men daar door ligt de ge- melde Verfcheidenheid van Kleur kan goedmaa- ken. Aan die van rood verglaasde Pannen komt dezelve, zo veel ik van deeze Kevers gezien heb, wel het naafte, en men kanze minft onei- gen roodagtig of bleekrood noemen, gelyk de gemeene Kleur is van Pottebakkers-Werk. Men merkt verder , op de Schilden , vier verheven glimmende Streepen aan; maar, het gene deeze Tor voornaamelyk onderfcheidt> zyn die driehoekige witte merktekens aan de zyden van het Agterlyf , op ieder Ring één;* als ook het ipitfe neerwaards geboogen Uit- x. deel, ix, §tvk% O 3 ^ fteks 214 Beschryving van \ V. (lek, dat 'er als een Scaart aan maakt. RoE- — FjDyEL* sel vondc in fommigen hec Borftltuk van de Hoofd- zelfde Kleur als de Dekfclulden , naamelyk stuk:, roodagtig , in anderen zwart ; die hy als by- f/Lölcr.z.ir 9 f " ff Mey-Kc zondere Soorten aanmerkt , welke in 't eene Jaar meer zouden voorkomen dan in 't andere ; doch die zyn, zo de Heer Geoffhoy ver* zekert, loutere Verfcheidenheden. Dit Borfl- ftuk is eenigermaate ruig, gelyk ook de Pop* ten, waar van de voorften ibmtyds drietandig zyn aan de Dyën, gelyk in de Rhinofter Tor , fomtyds tweetandig ; de agterften langft ea fterkft. inwendige Een rond Gat, dat deeze Kever van vcoren 'lecien. keeft ^ j00pC naar je £eej , en (jjent jiem VQOr Bek, welke Bek bedekt is met een harde (lom- pe Lip* In de Borft wordt men zekere voo* ze, rondagtige Vleefcbklompjes of Kliertjes gewaar , die rood van Kleur zyn , en welke men miflehien voor Longen zou kunnen hou- den. Midden tuffchen dezelven door loopt de Keel, die zwartagtig is, en waar op men 'e Hart, als een roodagtige Stip, gewaar wordt. In het Wyfje heeft de Lyfmoeder twee Hoor- nen, en men heeft eenige Eijertjes daar aan zittende gevonden. De Darmen zyn aartig on- der elkander gedraaid, met veele Lugtbuisjes daar door verlpreid , gelyk in de Rhinofier- Tor , zynde de Maag in 't midden derzelvetf geplaatft. Baring, Pc Paaring van de Mey- Kevers of Mole- , ■ naars DB Torren, paars is zeer kennelyk, en zy blyven lang aan vé elkander zitten , 't welk aanleiding gegeven Awdb». heeft tot een Franfch Spreekwoord, dat men Hoofd. in 't Nederduitfch uitdrukt door: zy hangen SJUK« als Klit/en of Kladden aan malkander (*). Het tf, Wyfje, bevrugt zynde, boort een Gat in den^r' Grondden, daarin gckrcopen, lej. t zy de Ei. jeren nevens elkander, zonder in Pillen berold £e zyn, gelyk Roesel dit heeft waargeno- men, die dus met zekerheid bevondt, aan den eenen kant, dat het die Kruid wormen zyn, welke de Tuinlieden en Landbouwers in Vrank- ryk Vers blancs, dat is Witte Wormen, en in Duitschland Engerlinge of Kwatwormen noe* men; hier te Lande, volgens Goedaart, Koorn wormen, om dat zy de Wortelen van de Tarw en andere Graanen afknaagen. In de Moeshoven befchadigen zy die der Erwten en der Salade niet minder: weshalve hy dezelven daar mede opvoedde, en dus bevondt, dat'zy wel tot in 't vierde Jaar leeven onder de ge- daante van Wormen, Deeze Kwatwormen zyn» op ver naa, zo Kwatworm* groot niet als die der Rhinofter- Torren ; zyn* de, in *t vierde Jaar, flegts anderhalf Duim lang. De Kleur is geelagtig wit, met den Kop Oranje en het Agterfte blaauwagtig zwart. Op de (*) Dit ziet op de Zaadbollen van de Klitten of het Klad- dekruid, 't welk aan de Wegen groeit. In 't Franfch ze0c men : Ih fe tiennent tous par le cul eomme des Hannetons* J. Deel. IX< Stuk. O 4 £16 Beschryving van V. de Rug worde men twee rimpels in ieder Ring Afdeel. gewaar % en iarigS e]fce Zyde loopt een Soore Hoofd* van Zoom of Lyft , waar in negen Lugtftippen stuk:. Zypê Aan den Kop is een Soort van Tang, Molenaar ' •ƒ Mey-Ke- waar mede zy de Wortels ichynen aan ltukkea te knypen, om het Sap daar uit te zuigen, 'c Schynt dat zy ten minften eens in 't Jaar van Huid verwiffelen , en des Winters , als het Vrieft, kruipen zy diep in de Aarde, verber- gende zig aldaar tot aan het Voorjaar, zomen wil , zonder Voedzel te gebruiken , en , dewyl de aflegging der Huid in een foort van Bol- letje of Tonnetje , dat zy voor zig maaken , gefchiedt , hebben fommigen deeze Kevers ook geteld onder de Pillen-Torren. Een dergelyk Holletje dient tot de laatfte Verandering in een Pop , welke Oranjekleurig is, en verder weinig verfchilt van de Poppen der andere Torren. Het aanmerkelykfte is, dat die Pop den geheelen Winter over in deeze Geftalte blyfe, en dit kan aanleiding gegeven hebben om te denken, dat deeze Kevers, na twee of drie Maanden Verblyfs op 't Geboomte, in den Grond zouden kruipen, om daar den Winter over te blyven en dan in 't Voorjaar weder te verlchynen, gelyk Gqedaart zegt; on- dervonden te hebben, sdiadeiyk- By aldien men van dit laatfte verzekerd was. jtcid zou men ook mogen onderftellen, dat deeze Kevers verfcheide maaien paarden en voort- teelden : 'c vyelk dan tot, verklaaring zou l dat men het Spreekwoord in Engeland gebruikt; zo onbefuisd als een Mey - Kever. Ray noemt hem deswegens de blinde Tor. De Kraaijen en Varkens zyn 'er zeer gretig naar, zo wel als naar de Wormen, doch dit is alleen niet genoegzaam om deeze Kevers te vernielen, wanneer zy menigvuldig zyn , en dewyl de Wormen niet alleen de hardfte Vorfl: verduu- ren , zo men ondervonden zou hebben , maar zelfs in Water niet verdrinken, is de uitroei- jing deezer Infekten niet gemakkelyk. Middel on Het befte Middel , wanneer de Kevers het ^Jevernie' Geboomte benadeelen, is, dat men de Takken over (*) Men fchynt oudtyds , in de Ooilerfche Landen , ook van dergelyke vergadering deezer Infekten, waarlchynlyk om die te verbranden of anders te dooden 3 geweten te hebben. Bus wordt , J F. s A i A s XXXIII. v. 4 , gefproken van een Verzameling der Keveren. De Vulgata leeft dien Tekft al- dus: Et con^regabuKt Spolia veftra , ficut colllgitur Bruchus ^ •velut cum Fojfc plen& fuerint de eo. Dat is. En zy zullen Ulleder Roof te famen brengen , even als de Kever verzameld wordt, gelyfc wanneer 'er Greppeté mede vervuld zyn. de Torren. over dag fterk febudde, en dan de genen die 'er v. uit gevallen zyn, of dood trappe, of aan uoo- ^9****i pen veege en verbrande- Toe de uitroeijingder Hqoro* Wormen die de Wortels der Planten befcha- stuk. digen j is 't befte dat men die , zo veel doen* cf Mey-K&r lyk zy, tegen den Winter uit den Grond zoe-^r* ke , fnydende de Wortels , die door dezelven uitgeknasgd zyn , wat hooger af. Om te maa- ken , dat de Kevers niet aan de Boomen ko- men , kan men dezelven berooken met den Damp van Koe drek, oude Lappen of Hoornen, die men fmeulen laat. Men wil ook, dat zy een af- keer hebben van Peor ie-Roofën ; weshalve dat Kruid in de Wyngaarden geplant wordt. In Poitou noemt men de Wormen , die deeze Ke- vers voortbrengen , en niet alleen de Worte- len van 't Gewas befchadigen , maar zelfs tus- fehen de Baft en 't Geboomte kruipen , ook Hannetons. Hun vliegen , des avonds , maakt dac 5er de Vledermuizen wakker op te gaft gaan. Sommigen willen , dat de menigvuldigheid dee- zer Keveren een Voorteken zou zyn vanHerfft- siekten: anderen , van een rykelyken Oogfl* Ook geeft men voor, dat de Olie, waar in zy hebben ftaan trekken, dienftigzy om de Weeg- luizen te dooden of te verjaagen De Reden zo wel als de. Onder vinding leert, Gebruik, dat de Meykevers veel vlug Zout en Olie be. vatten > (*) J- SCOPOLI , Entómologia Caruoiïca. Vindob, ttjEl. pag. 7. , I, Deel, ix. stuk. 220 BESCKRYVING V~A N V. vatten , gelyk de andere Torren , endatmenze, Aj^EL- mooglyk, toe dergelyke Oogmerken zou kun- Hoofd nen gebruiken. Evenwel is 't, wanneer men op Mekaar ^et ^oe^ze^ > dat ZY nuttigen , agt geeft , niet *f Mey-Ke- te denken , dat zy zo fcherp zyn als de Mefl> of Drektorren, of Spaanfche Vliegen, Nog rneer reden is 'er , om dit laaxfle te vermoe- den , wanneer men het inwendig gebruik der- zclven vindc aangepreezen tegen de Beet van een Dollen Hond, Doktor Hartmann ver- haalt , dat zekere Dame een Geheim bezat , \ welk zy veelc Jaaren hadt ingegeven aan de genen die gebeten waren , en dat niemand der zeiven de Watervrees gekreegen had. Eindelyk bekende zy hem , dat hetzelve alleenlyk be- lton d in het gebruik van Meykevers,en wel vol* gens deeze toebereiding (*). Middel voor Men neemt 'er vyf voor een Volwaflenen en fteck °Deet. drie voor cen ionS Perfoon : men doetze in Honig fterven , en neemt 'er dan den Kop af, dien als nutteloos verwerpende. Dan ftampe menze en geeftze den Patiënt , des morgens , op een nugtere Maag in , met een Lepel vol van den Honig, waar in zy gef moord waren. De eerfle Gifte neemc men zo dra als 't mooglyk is, na de Beet, en gaat 'er zeven Dagen lang mede voort, als wanneer de Patiënt gerekend wordt genezen te zyn. Men kan de Meykevers , toe dit oogmerk, in hun Saizoen vergaderen, en : Vide F-phmi Nat* Curiefir* 174 z. pag. 325, de Torren» 22f m dezelven, tot dat menze noodig heeft, be- V. waaren* in Honig of Olyf-Olie, Het eenigfte A^fu is, dat men met het gebruik van dit Middel niet Hoofd. wagte, tot dat de Watervrees zig geopenbaard STÜK* heeft. Aangezien de nuttigheid der vlugge Alka- ^MeyÈ** Jyne Zouten, als een Behoedmiddel voor die v:r' fchroomelyke Kwaal, thans Wereldkundig is; zo komt my dit Middel niet ongerynid voor. (44) Tor die ongeboornd is en bleekrood , met s*p£?}} het Borftftuk Haairig , de Schilden bleek- luny-Kever. geel , met drie witte evcnwydige Jlreepeïi. Gemelde Franfche Autheur noemt deezen de kleine Herffi - Molenaar , en ftelt de langte op ze- ven Liniën , daar die van de groote Molenaars of Mey- Kevers op een Duim, dac is twaalf Li. niën , gelteld was. Men ziet daar uit het onder- fcheid van deeze Kevers, die in Eigenfchappea minder verfchiüen dan in grootte. Immers dee- ze onthouden zig ook op het Geboomte , daar menze fomtyds in menigte om heen ziet vlie- gen ; inzonderheid des avonds , tegen het end van de Zomer, zegt Geoffroy, die aan- merkt, dat de kleur van het BorfHtuk en 'tge* heele Lyf helderer bruin is dan in de groote Molenaar , en die der Schilden Barnfteenagtig geel* (44) Scarabceus mutïcus teftaceus, Thorace villolo, Elytris luteo-pallidis , Hneis tribus albis parallelis. Faun, Suec, 345* Mouif. Inf, 160. f. 3. List. Mut. 18. f. tj. Pet. Caz. T. 24. f.9. F1USCH, In/, IX. T. XV. f. 2, I. Deel. IX. Stuk, S i -i B E S C H R Y V X N G V A N V. geel , een weinig doorfchynende. Ook is dee, * Afdeel 2e Haairiger (zege hy) dan de groocc ; wes. Hoofö. halve fommigen hem de Wollige Bo&mtör noe- stuk. men en dienaam zou eigener zyn dan de naam jtzriy- Kever. " van Kever, alzo hy datUkftek van agteren, 't Welk fommigen een Staart noemen, niet heeft. De Wolligheid op Zyde geeft hem anders een raer- kclykegelykheid met den Mey- Keven Men vindt hem , zo wel als die , in Gelderland en het Sticht. 't Verfchil der manieren van Verdeelicg ver- oorzaakt een byzondere fchikking in deeze en andere Infekten. Dc&or Scopoli, die de Onderdeelingen der Torren afleidt van het getal der Tandjes of Stekelswyze Puntjes aan de Voorpooten , maakt zyn eerfte Artikel van deezen, die maar één zulk Tandje heeft en de Mey-Kever of Molenaar drie. Dus wordt de- zelve van Geoffroy ook in een andere Fa- milie van Torren geplaatft , om dat de Knods- jes der Sprieten niet in zevenen , maar in drieën gekloofd zyn, gelykerwys in de St Jans-Ke- Kevertjes, in de Mefttorren en de meefte an- deren. Gemelde Scopoli merkt aan , dat deeze Torren in de Hondsdagen voor den dag komen, en zig voornaamelyk op de Lindeboo- inen onthouden. Hy hadt omtrent Idria , in de Maand Juny, een aanmerkelyke verfcheiden- heid daarvan gezien, die een weinig kleiner was, met de Schilden donker geftreept , en het Onderlyf zonder wit Haaïr; de Voor-poo- ten drietandig hebbende/ Of hy deezen met en / t È T O R ^ E ?23 en benevens de Rhinoftcr-Tcrren, Mey-Kevers V* en andere, te regc onder de genen telt die de AT^Ti* Rupfen verjaagen , doordien zy de Bladen der Hoofd* Boomen opreten , zou ik twyfelen : hoewel _ STUrK* het waav is, dat de Rupfen dan Voedzel ont- breekt. Het is waaifchynlyker , dat zy de Rupfen de Boomen helpen kaal eeten» Ook ftelt hy dat de Meftcofren de Wortels der Plan* ten voeden (*) : 't welk immer zo duister is* Ik noeme hem met Frisch, die 'er een redelyk goede Afbeelding van geeft, den Ju* hins of Jmy- Kever ; hoewel dezelve, zegt hy, wanneer het Saizoen hem niet gunftig is, fomtyds eerfl: in July, des avonds, de Menfchen om het Hoofd fnort. Veelen houden dezen, zo hy wil, voorden Mey- Kever, daar hy egter in Kleur van verfchilt, komende; bovendien wel een Maand laater te voorfchyn. Zie hier wat hy omtrent de Verandering heefc waargenomen* 99 De Worm is ongevaar een Duim lang en een „ vierde Duirns dik, wicagtig, enopdeZyden, 0 aan ieder Ring, met een geele Stip of Spie* 3> geitje voorzien , dat door zyn Knopje de 5, Zyden voor het wryven tegen de ruuwe „ Aarde befchut. Op de Rug is dezelve glad, hebbende den Kop plat en geel , en de Ny- pers veel langer en fpitfer dan andere Kwat- wormen. Voorts vertoont hy zjg nagenoeg- „ als (*) Pbyllophagi larvas Lepidopterorum fugant, Stercor>i udices Plantarum nutriunt, Entemvl* Carnhika* pag. 2* J. Deel. jx. Stuk. Ü24 Beschryvino v a ft V. „ als de Maskers der Mefttorren, en maakt Afdeel. ^ evcn ZOo weinig gebruik 5 om te loopen 9 Hoofd- m van zyoe Pooten, De Pop is wit, en heefc stuk* „ van onderen twee kleine Spitfen, met Ste- Juny-Kevcr. ^ keltjes jaar aan# Verfcheide zwarte Knopjes „ heeft dezelve aan het Lyf, waarfchynelylc 3, om haar voor het wryven tegen de Aarde 3, of ïn de Tonnetjes te bewaaren. De Oo* 3, gen zyn bruingeel' \ xlv. (45) Tor die ongehoornd is , hebbende het BorJIJluk ■HaiflchiU5- Wollig en met twee langwerpige Rimpels dlge* gerand , de Schilden korter dan het Lyf* Deze die, wegens de gelykheid van Geflalté met de Wollige Boomtörren , hiertoe fchynt betrokken te zyn , is in Duitfchland gevonden door den Heer Forskaöl. Het Kopfchild is aan de tip uitgerand : de Sprieten zyn pek- agtig, het Lyf zwart. Het Borftftuk is gerand en platagtig , met twee overlangs verheven Rimpels* De Dekfchilden waren de helft kor- ter dan het Onderlyf , dat agter de Schilden gemeenlyk Afehgraauw was en de Voeten Pek. zwaru Het Wyfje heeft aan den Aars een zaagswys getande Stekel. Doktor S co poli fpreekt van een Torret- je, weinig kleiner dan de voorgaande Sooit, zig onthoudende in de heeter Landftreeken van Kar. (4.5) Scarabams muticus, Thorace tomentofb, mgis duabïis iongitudinalibus marginato, Elyrris abbreviatis. SyQ% N«t, x, DE Torren. 225 Karniolie, en de Bloemen beminnende. Het V. Borftftuk , met en benevens de gladde geftreep- &™%eu te Deklchilden, was geftippeld; het Lyf, ten Hoofd- minfie van onderen, zwartblaauw. Deeze hadt STÜiC* ook de Dekfchilden korter dan het Agterlyf cn eene Verfcheidenheid, daar van, was geheel en al van de gemelde Kleur, doch het Borfi> ftuk en de Kop eenigermaate groenagtig. De- zelve wordt van hem de Twyfelagtige Tor ge- heten (*). (46) Tor die ongehoornd is9 met de Sprieten xlvl in zeven gelyke Plaatje* gekloofd , bet Bonte 'of Lyf zwart met wit befprenkeld. $™ lxxTu Van waar deeze Tor den Latynfchen Naam , die Voller betekent, gekreegen heeft, is niet duifter, wanneer men op de fraaije fprenkeling agt geeft van zyne Dekfchilden, die als met Bloemen geweven of geborduurd fchynen te zyn. Dewyl de Derdendaagfe Koorts byna voor geen inwendige Geneesmiddelen wykt , zegt Plinius, gebruikten de Tovenaars daar te* gen verfcheiderley dingen, die zy op den On- der-Arm [waarfchynlyk op de Pols] bonden , en daaronder was, boven en behalven de Mefl- of Pillen. Tor, en een Gehoornde, ook die, wel- (*) Scatabasus dubius. EntomoL Carniolica. pag. 3. i (46) Scarabams muticus, Antennariim lamellis fcptenis a> qualibus, Corpore nigro albedine irrorato. Faun* Suec. 342» MOüïF. Inf. I60. f. 4. HOEF N. PiSf. T. 7. F R 1 S C Inf. XI T. i. f. ï. RAJ. Inf. 93* n. p, I. Deel. IX. Stuk. P 226 BESCHRYV1NG VAN V, welken men Fullo noemt , wit gefprenkeld ; Afdeel» wej^e ^ doorgefneeden zynde , op de beide Hoofd Armen gebonden wordt (*). Dus noemt hem stuk. RA tüs ook Fullo Plinii en in 't Franfch geeft Bonte of J . ö Duin-Ktvtr. men 'er den naam vmFoulon aan; doch in t En- gelfch fchynt hy , dewyl men hem 'er naauw- lyks vindt , geen byzonderen Naam te hebben. Op verfcheide andere plaatfen van Europa is hy zeldzaam, ten minfte in fommige Jaaren. De Heer Geoffroy hadt deezen Tor om- fcreeks Parys niet kunnen vinden , hoewel hy in andere Provinciën van Vrankryk niet onge- meen was. Die hy hadt waren hem uit Lan. guedok toegekomen. In Schonen, of in de Zuidulyke deelen van Sweeden , vindt men hem, zegt Lin n j®us, daar hy de Wortelen der Planten verteert: doch op de Duinen van Holland heb ik 'er de meeften gekreegen (f ). Van wegen dit Iaatfte zal onze Autheur hem eene Woonplaats toefchry ven in de Zandduinen van Europa; doch het is zeker, dat men hem. fomtyds ook vindt , waar zodanige Gronden niet zyn. In den jaare 1731, zegt Frisch, in de Maand July9 heeft menze in 't Mark Brandenburg met fchade leeren kennen; want zy kwamen in groote menigte omftreeks Straufs- berg, (*; Hifi. Nat. Libr. XXX. Cap. II. 't Woord Fullo, by Plinius, wordt dan , verkeerdelyk , Oorworm vertaald , gelyk in Lexica Pitifai. (t) In Belgii dunis omnium fkquentifiïmurn Infe&um tfc gi„ Faun* Sm, pag» i$o. de Torren. $g| berg, en vraten aldaar de Boombladeren, in- V. zonderheid der Eiken ; zy maakten ook veele ApjDy EIi9 Vrugtboornen kaal, en, wanneer zy op den Hoofd * Grond kwamen , werdt zelfs het Gras van hun f' WK\ Bsnte of verteerd. Hy noemt dit Infekt de wit gefpren- n^n-Ktver* kelde y groote Julhts- Kever, en wy de bonte of Duin-Kever (*). Elders was dezelve befchreevea onder den naam van Gefchilderde Tor (f). Deeze, die het Agterlyf aan 't end fpits en dus de Kenmerken heeft van een Kever , is de grootfte en fraaifte die wy kennen; zynde om- trent anderhalf maal zo lang en dus veel groo* ter dan de Mey- Kever. Hy heeft den Kop en het ■Borftfhik zwart, de Schilden een weinig minder donker en bruin, altemaaLmet witte Vlakken gdchakeerd. Die Vlakken, met een Vergrootglas befchouwd zynde, maaken een aartige Vertooning 5, dewyl zy geformeerd zyn door een menigte van witte Vezeltjes, gely- kende naar het Meelagtig Doos van de Wie- ken der Kapellen. Anders is deeze Tor de ee« nigtte niet „ wiens Lighaam dus bezaaid zy mes zodanige Pluimpjes. Men vindt 'er ook, maar zelden, cjie roodagtig zyn van Grondkleur, ia plaats van zwart* Het kr/arfen is , in veele Torren , een Kente- ken van de Mannelyke Sexe ; doch van deeze knarft, ( *) De Heer Gronovius fchryft , dat deeze Tor in Nederland Molenaar genoemd wordt. Aü, Helvet» VOL. V. Ct) AZt. Nat. Curiofor. Dcc. II. Arm. VI» ÖbfèïV. 2.39» I. Deel. ix, stuk. P a 4 218 Beschut ving van V. knarfi:, zo wel het Wyfje als het Mannetje , Afdeel. zeer j^it Geluid wordt van deeze Kevers Hoofd, waarfchynlyk gemaakt door de wryving met stuk . hec asterdeel van het Borftftuk tegen de voor- do»/? of ö - ö ■&wn-K noemt hem la Livrée d'ancre , 't geen waarfchynlyk zeggen wii Anker- Livrcy: want de Tekening op de Dekfchilden zweemt niet kwaalyk naar een Anker. Hy geeft 'er de langte aan van drie agüte, de breedte van een vierde Duims: dat is anderhalfmaal zo lang als breed. Men vindt, zegt hy, deeze fchoone Soort van Tor dikwils op de Bloemen. Zyn geheeJe Lyf , Kop en Borftftuk , zyn zwart , maar met een groote veelheid van geel Haair bezet : de Dekfchil- den, die niet gehaaird zyn, hebben een blee- Jker geele Kleur , en ieder drie dwarfe zwarte Banden, welke aan de buitenkant beginnen, doch niet tot aan het midden doorgaan* Zy hebben ook een zwarte Zoom , die een weinig opgeligt is. Het end des Agterlyfs is , gelyk in veele andere Torren , door de Dekfchilden niet bedekt. Men vindt , voegt hy 'er by , Verfcheidenheden van deeze Infekten, ten op- zigt van de Kleur. I? heb *er een , waar van het Haair, in plaats v^n geel, rood is , en de Schil. de Torren. 231 Schilden der Vleugelen zyn ook roodagtig (*> y. Doktor S co po li nam deeze gebandeerde Afdeeu Torretjes in Karniolie waar, op de Bloemen hoofd- van de Spiraa Aruncus 5 en vondt de Dekfchïl- stuk , . T . ... 1 t • •.. Bloem- Kt' den drie Linien lang, omtrent twee Limen vert^ breed. De Kop, het Borftftuk en Lyf, was digt bezet met eene rosagtige Wolligheid : de Schilden geelagtig , aan den rand* wortel en top , afgebroken zwart gebandeerd , met een rondagtig gelpitfte zwarte Vlak aan den Aars. Hy hadt 'er ook Verfcheidenheden van gezien ten opzigt van de Kleur , en brengt deeze Soort tot de genen t'huis , die twee Tandjes of Stekeltjes hebben aan de Voorpooten. Zodanige Bloem -Kevertjes heb ik menig- maal onder de Gouden Torren, en dikwils, zo in de Roozen, als op de Pluis- Akeleijen, gevangen. Wy geeven 'er Plaat LXXII. fïg. 8 , de Afbeelding van* (48) Tor die ongeboornd ïs% met het Borjiftuk xlviii. ruig ; de Dekfchilden Loodkleurig met indiaanfche, bruin gefkippeld. Van deezen Tor, uit Indie afkomflig en in het Kabinet der Koningin van Sweeden bevin- delyk, is my niets meer bekend, dan dat de- zelve de Geftalte heeft van de voorgaan- den, (*) Hz/?, des Infecï. aux envir. de Paris. Tom. h png. go. (48) Scarabxus muticus, Thorace hirfuto, Elytris lividis, 'fufco-punftatis. Syft. Nat. X. M. L» U, 1. D£Et* IX, STUK* P 4 *3~ Bê3CHR YVINC VAN V. den, met het Borftftuk van agteren uitgerand Afdeel. eQ ^ Schildje kaaU ^stuk! (49) Tor die ongehoornd is9 roodagtig van xlix. Kleur, met de Schilden gefireept, en het Bmine. Borjljiuk wederzyds met een Stip getekend. In dit zelfde Kabinet bevondt zig deeze, uit ons Wereldsdeel afkomltig. De Kleur belan- gende , die , denk ik , zal roodagtig bruin zyn ; dewyl dit zelfde woord (Tejlaceiis^) van onzen Autheur gebruikt wordt ten opzigt van de Mey-Kevers , die Kaneelkleurig zyn. fc* (50) Tor die ongeboornd en rood is , befprengd Capenjïs. , . Kaapfchc met witte stippen. LiNNfius fchynt deezen niet gezien te hebben, welken hy aanhaak uit hét Werk van Petiver, die verhaak, dat dit fraaije Tor- retje hem, onder andere Kaapfche Infekten, door den Heer Star ren burg was toege- zonden. Hy noemt hetzelve Kaapfche Tor , die Haairig is, hebbende de Dekichilden rood cn met veele witte Stippen befprengd. Vol- gens de Afbeelding was de langte byna ander- half en de breedte wat minder dan een half Duim* (*!) f 49) Scarabreus muticus , teftaceus , Elytris flriatis , Thora- ee utrinque pun&o notato. Syft. Nat. X. M. L. U. (50) Scarabaeus muticus rubcr, adfperfus pun&is albis. f. Syft. Nat. X. Pet, Gaz% T. VIII. ft - bekendis, wat omftandig zyn , en volgen daar verandering, in de Waarneemingen van Frisch. Het is een der Pillen- Torren , cat is van de zodanigen , wier Kwatworm , tot de Verandering , zig een Tonnetje maakt van Aarde of iets Aardagtigs , „ even als de Zwaluwen haare Neftjes bouwen. Deeze Worm zoekt haar Voedzel in de Aarde en wordt veel gevonden daar men 't Onkruid in de Tuinen by een fchraapt, of aan een hoop laat leggen te rotten. Zo lang het een witte, dikke Worm is, knaagt hy allerley Wortelen , onder de Aarde, weg. De Kop is geel, gelyk ook de zes Poocen ; het overige wit, en de Zak , waar in de half en geheel verteerde Spy- *ze is vervat , blinkt zwartagtig door. De Kny- pers aan den Bek zyn krom en zwart, met twee Tanden en kleine Voelertjes of Proevert- jcs daar aan , die mede open en toe gaan. De Snuit, dien de Worm uit kan fchuiven, heeft "wederom twee byzondere Sprietjes. De Voe- ten beftaan ieder uit vyf Eyronde Leden , waar van het uiterfle een ftompe Spits is , met twee Haakige klaauwtjes. Die van het voorde Paar zyn de kortften en de anderen worden allengs langer. Aan het Lyf zyn , wederzyds, tien uitpuilingen, en daar op tien geele Vlakjes, dat de Lugtftippen zullen zyn , en tuflchen ie- I. Deel. ix, stuk. der 236 Beschr TVfSO VAN V. der Uitpuiling is weder een Wrong, die den f DEEL- YVorm tot het voortgaan in de Aarde dient. £ Ruit, waar van de punten naar de Rug en Bord geftrekt zyn. Op het geheele Lyf ftaan klei* ne Haairtjes, dunnetjes verfpreid* Volgens de Afbeelding , welke hy van dee- zen Kwatworm geeft , zou dezelve omtrent: twee Duim lang zyn , dat niet ongeloof baar is : want hy geeft deszelven op voor een der groot- flen 5 welke onder een Bofch-Mieren Hoop was gevonden, het welk hem beveiligd hadt voor de indringende Vogtigheid, waar door zy ia haare Aardpillen anders verrotten moeten , zegt hy; weshalve 'er in menig Jaar zo weinigen gezien worden. Ik weet niet , dat men , in dit gedeelte van Nederland , daar omtrent een aan* merkelyk verfchil befpeurt in de Gouden Tor- ren, die 'er altoos, in de Zomer, wel te kry- gen zyn. Of zy de Afpergie - Bedden en der- gelyke verhevenheden van Meft en Zand tot de Verandering uitkiezen, weet ik niet; doch ik meene wel bewuft te zyn , dat dc Torren daar in gevonden worden , en daar uit voortko- men, eer menze nog op de Bloemen ziet. Dewyl nu dit Tonnetje, onder den Mieren- Hoop, zegt Frisch, 'er niet anders ufczag, dan of het van enkele Muizekeutels te famen was gekleefd, zo hield ik het ook daar voor: maar naderhand bevond ik , dat het de Uit- werpzelen van den Worm zelf waren: want de Worm oe Torren. 237 Worm hadt zig zulk een Tonnetje of Pil in V, een Glas gemaakt, daar geen Muizen konden iy. bykomen. Eene Pil een weinig openende, om Hoofd- de Verandering van den Worm te zien , vond Coufcn hr, ik hem in een Huid, die over alle Leden zo- danig was uirgefpannen , dat menze duidelyk daar door heen kon zien. Deeze Huid bord eerft op het voorde van de Rug , door hec menigvuldig wryven, door de beweeging van hetünderlyf en de uitzetting van den Tor, van binnen. Daar op wierdt de Huid , en de dee- len van den Kop en 't Bovenlyf , te gelyk met de Huid , ftyf en droog, en de Huid ging van 't Bovenlyf af. De Tor haalde de Vleugelen uit haare Schecden, waar in zy zeer digt te fa- men geplooid hadden gelegen , doch toen fchie- lyk uit elkander gingen. De onder- Vleugels waren Sneeuwwit en langer daa het Agterlyf : de boven- Vleugels kreegen eene Groeuagtige Kleur en wierden langs hoe groener, tot dat de onder- Vleugels , na eenige beweeging, zig we* der famen plooiden , en onder de boven- Vleu- gels verborgen. Na dat de Poot en ftyf genoeg waren geworden , begaf de Tor zig uit de Pil en kroop in de Aarde , daar zy zo lang in blyven , tot dat het Saizoen warmer wordt, als wanneer zy uit de Aarde te voorfchyn ko- men, en aan 't vliegen gaan. De Verandering van deeze Kwatwormen ge- fchiedt fomtyds in 't Voorjaar, fomtyds eerfl in de Zomer. De Gouden Torren fchynen h deel. u. stuk. Lief. 238 BESCHR Y VING VA N V. Liefhebbers te zyn van Vogtigheid, om welke" A^EEL in te zuigen zy op en in de Bloemen gaan Hoofd- zitten; en men zietze ook aan de Stammen stuk. ^er Boomen ter plaatfe daar door kwetzing Gouden Tor. ö van de Schors eenig Vogt uitzypelt, vergade- ren. Doktor S co po li hadtze dus op de Ei- ken waargenomen, en Frisch op den Stam van een Wilgeboom, daar zy in zulk een me- nigte op zaten , dat hec Schynzel van de Zoa dien Boom als van Smaragden deedt fchitteren. Waarfchynlyk zal die op plaatfen en tyden gebeuren , als zy de gemelde Bloemen niet kunnen vinden. Zeker Vrind van hem, die Schoonheid ziende, kreeg luft om een menig- te van deeze Torren te vangen en te -verza- melen , en met derzelver Dekfchiiden de voor- kant van een klein Kiftje te beleggen , dat daar door zig als keurlyk Verlakt Werk ver- toonde. Dewyl men de Kleuren der Wapen- fchilden nagenoeg altemaal van dergelyke In- fekten kan bekomen, merkt hy aan, kunnen derzelver Vleugelen zeer gevoeglyk gebruikt worden, om die uit te mon fleren. Zo blykt dan , dat men van de Gouden Tor- ren ook eenig gebruik kan maaken, Hy merkt aan , dat zy in Oktober nog wel uit den Grond komen , en dan aazen op het afgevallen Ooftv Dit weet ik niet, dat ik ooit hier te Lande heb gezien* Ik zal my met de omftandige belchry- ving der Geftalte , als iedereen bekend zyn- de, niet ophouden , en letten voornaamelyk op de Torren. 039 op de Verfcheidenheden , die 'er onder voor- V. komen. Dat «de een veel kleiner dan de ander zy , weeten de Kinderen zelfs genoegzaam. Hoofd- • F r 1 s c h oordeelt dit daar van voort te ko- STÜK* (wouden Tot* men , dat zy weinig Voedzel gebruikt hebben : want dan blyvenze, zegt hy , zo klein als de Juny-Kever. Men weet , egter, dat de Infek- ten, die de Verandering ondergaan, zo groot uit de Pop te voorfchyn komen , als zy moe» ten zyn en blyven. Het is derhalve waarfchyn- lyker, dat die kleine de Mannetjes, de groote de Wyfjes zullen zyn. Wat de overige Verfcheidenheden aan be- langt; Doktor S co poli merkt aan, dat de twee paar Kuiltjes of Putjes in het Borftftuk fomtyds wit zyn : de Schilden of ongevlakt, of met witte ftippen en ftreepjes, hier en daar, overdwars , onregelmaatig , gefprenkeld. Dit fchryft F r i s c h toe aan het barften of fcheu- ren van het groen glimmend Opperhuidje der Dekfchilden. Het Borltftuk is fomtyds groen?, zonder glans. Op eenige Soyftukken of Rin- gen van het Lyf , van onderen, vindt men fomtyds een paar witte ftippen. Ook zyn de- ze Torren , oud wordende , wel van dergelyke Luisjes geplaagd, als de Meft-Torren. De aanmerkelyke Verfcheidenheden , daar Roesel gewag van maakt, heeft onze Au* theur gebragt tot de volgende Soorten. I. DEF,L, IX. $TUI$, (53) 240 Beschryving van V. (53) Tor die ongehoornd > glad > doch niet glim* Afdeel. mend, zwart is y met de Dekfcbilden ge- Hoofd. Stippeld. Sliii* Deeze onthoudt zigop de Eiken in Europa, ^eiandcriy- doch zeldzaam; zegt Linn^us. Het Man- ke- netje is vyfmaal zo klein als het Wyfje. Hy wordt fomtyds uit den rooden of Goudkleurig gevonden. liv. (54) Tor die ongehoornd is en glad , doch niet ^{qS glimmende , hebbende het Lyf van agte* ren wit geftippeld. De Kopergroene Tor , met een gevoorde Borfi: en de Dekfchilden rimpelig, wordt hy elders ge- noemd. Roes el geeft 'er drie Afbeeldingen van , waar uit blykt , dat deeze tot de Gouden Torren behoort. Men vindt hem ook op de Bloemen, meeft van de Kroontjes-Kruiden (*), zegt Doktor Scopoli, die aanmerkt, dat het Borltftuk van deezen zonder Kuiltjes is* en niet van agteren zo uitgerand ais in de ge- woone Gouden Torren* 05) Scarabxus muticus lsvis opacus ater, Elytris pun&a» tis. M. L U. Syft. Nat. X. ROES. /«ƒ.11. ScarabA.T. 3. (Sé-) Scarabxus muticus te vis opacus , Abdomine poflicc albo Punftato. Syft. Nat. X. Roes. /»ƒ tï. Scar. I. T. 3. f. 3,4, S. Scarabacus viridi-arneus , Thorace fulcato , Elytris tugofïs. Udmm. Dijf. 1. (*) In floribus Cimolis, Umbellatis, aliiscpe copiofus. Enm tomoL. Carniolica. p, 8. DE T O R R E K. (55) Tor die ongehoornd is en zwart, met de V. Sprieten bleek en de Dekfchilden effen. Af^el«> Linn.eus heeft deezcn in Sweeden gevon- ^tuK? Üen , daar dezelve zig in de Drek onthieldt. lv. ° Ruüpes. Hy vergelykt hem by den Onderaardfchen , die Roodpoot* de Agttiende Soort uitmaakt van dit Geflagt; maar de Voortjes der Dekfchilden 5 zegt hy, zyn geenszins gekarteld en het Borftftuk is zo bultig niet. Het is een der kleine doch niet der allerkleinfte Torren; geheel zwart 9 glad; mee het Kopfchild ftomp: de Sprieten aan de uiterfte toppen voornaamelyk rood, voor 't ove- rige bleekbruin : de uiterfte Leedjes der Poo. ten bleekrood 2 de Dekfchilden geftreept * zwart, van agteren ftomp of geboogen: de Wieken lang. Volgens den Latynfchen Bynaam geef ik 'er dien van Roodpoot aan» (56) Tor die ongehoornd is en pekzwart, met £vï. de Dekfchilden geftreept, de Sprieten geel- ^trt wa- agtig en Draadvormig. tcï-Tonctj^ Déeze die , door de Pooten niet tot Zwem- men gefchikt te hebben, van de Water -Tor- ren verfchilt, zou 'er, wegens de Draadagtig* heid der Sprieten, nader toe behooren, dan tot dit Geflagt; gelyk hy ook zig in 't Water ont- (55) Scarabxus muticus ater , Antennis paliidis, Elytrls laevibus. Faun. Suec. 3 j<5. (s6) Scarabaeus muticus plceus, Elytris ftriatis, Antennis flavefcentibus Filiformibus. Faun, $üec\ 357. 2. Deel. ix. Stuk, Q <*42 Beschuyving van V. onthoudt , en dikwils voorkomt onder de Infekt Afdeel ten yaD ^at £|ement. De grootte is als een Hoofd- groot Ryftkoorentje zegt Linn^rus, en de stuk. Dekfchilden zyn ieder met tien zeer fyne ftreep- jes getekend. De Heer Geoffroy noemt deezen de zwarte Tor der Moerajjen , en geeft 'er de langte aan van een zesde Duims, of twee Liniën, de breedte van ééne Linie. Men vindt hem, zegt hy , in de ftaande Wateren en Meirtjes , zyn- de van boven geheel zwart* De Kcp gelykt t'eenemaal naar dien van den Pedel-Tor, maa- kende een Kaper, waar op zïg insgelyks drie uitpuilingen vertoonen , in een ry overdwars gcfchikt. Het Borftftuk en de Dekfchilden zya glimmende, ieder met tien ftreepjes overlangs. Van onderen is het Infekt helderer zwart, na- by komende aan de bruine Kleur. Bmin water- Hier op laat de Franfche Autheur, zo even Torretje. gemeld, een andere volgen, dien hy deZtetfm- Tor noemt , zynde byna van de zelfde groot- te, en, wegens zyne bruinheid, naauwlyks te onderfcheiden van de kleine Water-Torretjes , doch, by naaukeurige befchouwing, wordt men gewaar dat deeze ook geeneZwempooten heeft* De Sprieten van dit Infekt zyn veel kleiner dan de Voelertjes of Proevertjes aan den Bek, wel- ken hetzelve zeer lang heeft naar zyne grootte. De Sprietjes , in tegendeel , zyn naauwlyks zigtbaar dan met het Vergrootglas en dan be- fpeurt men , dat hetzelve behoort tot her Ge- flagt de Torren. ^03 jflagt der Torren (*). De Kop, het Borflftuk V. en deDekfchilden zyn Kaneelbruin, mee zwar- Afdebl. te Vlakjes onregelmaatig hier en daar verfpreid, Hoofd- die egter op de Dekfchildcn overlangfe ftree- stuk. pen formeeren , welke vry kennelyk zyn. Van onderen is het van de zelfde Kleur , en heefc de Pooten bruin. Een derde Water-Torretje , van dergelyken zeer klein, aart, befchryfe Geoffroy, onder den naam van Water -Paarl (f). Dit zwemt, zegt hy, onder en met de voorigen , hebbende insgelyks . de Voelertjes lang, doch de Sprieten ongemeen klein, waar door deszelfs Geflagt moeielyk is te bepaalen. Het is halfrond en glimmende, zo dat het naar een Paarltje gelykt. De Kop, het Borflftuk en het Lyf van onderen , zyn zwart. De Dekfchilden , die , met het Mikros. koop gezien, zig als met Streepen, door eea zeer groote menigte van kleine Putjes gefor- meerd , gedekt vertoonen , zyn doorfchynende en bleekbruin van Kleur , zo wel als de Poo- ten , en dikwils ook de randjes van het Borft- ftuk. Het geheele Diertje is maar een twaalf- de van een Duim lang. Wy hebben hier ook dergelyke Water-Tor- retjes, van verfcheiderley groote, die van de an- (*) Hier uit befluit ik, dat die Sprietjes dan Knodsagtig zullen zyn, niet Draadagtig gelyk in het zwarte Water-Tor- retje, zo even gemeld. (|; La Perk aquatique. ÏTtfl. des Infeïï, mv< Paris. pag. 86» L DEEL. IX. STUK, Q 2 &44 Beschrvving van V. andere Water-Torren , door de Pooten, ligte* Afdeel- lyk te onderfcheiden zyn. j v • ^tuk?" Tor die onSeboorn^ is > met bet Borft. LVii. Jlak riiuw, aan de Zyden drietandigy de CeratonU. schilden graauw. Op het Gewas, welks Vrugten Sint Jans Brood genoemd worden , heeft Doktor Has- selqüist, te Kairo in Egypte, dit Infekt gevonden , *t welk , maar een agtfte - van een Duim lang zynde, den Naam flegts van een Torretje verdient , als hebbende dus de grootte naauwlyks van een der kleine Lievenheers- Haantjes. Het hadt de Sprieten Knodsagtig, in drieën gekloofd, en behoorde derhalve tot dit Geflagt. De Kop was zeer klein, doch het Borftftuk byna zo groot als 't Agterlyf en even dik; langwerpig, van vooren rond, van agte- ren geknot, van boven uitpuilende en ruuw door zeer kleine Doorntjes, voor 't bloote Oog onzigtbaar. Het Agterlyf liep een weinig fpits uit. De Kop, Sprieten en Pooten, waren Yzer- graauw ; het Borftftuk en 't Lyf van onderen zwart: de Schilden uit eenige bleeker en brui* ner graauwc Vlakken famengefteld; de Wieken witagtig. 'tls zonderling, dat dit de eenigfte ware van het Geflagt der eigen tlyke Torren, welken hy in Egypte waargenomen hadt. VIER. f57) Scarabams muticus, Thorace fcabro, lateribus triden- tato, Elytris grifeis. |- Syft» Nat. X, Scarabxus Ceratoiuae» H A S S £ L q. Itin. 409, N» S>S>» DE ToRfcEN. 245 VIERDE ARTIKEL Vf Afdeel» Nypers als Hoornen gefatfoeneerd aan den Bek. Hoofd- (58) Tor die Nypers aan den Bek heeft > ver uitfleekende als Hoornen en aan 9t end Cervm. Vliegend gevorkt* Hert, De naam van Vliegend Hert is zo gemeen voor deeze Torren , dat wy naauwlyks mogen denken om dien van Vliegende Stier, welke 5er door fommigen aan gegeven is. De Hoor- nen, immers, gelyken veel meer naar die van een Hertebeeft, dan naar die van een Bul of Stier. Ook kunnen wy deeze Torren eigent- lyk niet Gehoornd noemen ; dewyl de Hoornen weezen tlyk Nypers zyn, niet op den Kop, maar nevens den Bek geplaatft , en eeniger- maate met Kaakebeenen overeenkomftig* De Ouden fpraken 'er ook reeds van, onder den Naam van Cervus volans of Scarabelaphas dat is Hert-Tor, in 't Italiaanfch Cervo volante , in f58) Scarabsus maxillofus, Maxillis exfertis npice bifurcatie Syft. Nat. X- Scarabseus cornibas duobus mobilibus, jeqviali- bus, aplce bifurcaiïs, introrfum ram!s dentlculisque inftru&is» JRaun. Suec. 337* Cervus yolans. Mouff. Inf 148. Aldk. Inf Ifl. f. I. JONST. Inf T. 13. f. I, 2. HOEFN, Inf T. 6. MER..£ar. T. 168. WoRM. Muf 242. RA J. Inf 74. Oleak, Muf T. 16. f. j. Taurus volans. Roes* Inf II. Scar. I. T. 4, ƒ. f. 7. 9. B. Scarabsus Maxillis luna« tis prominentibus dentatis, Thorace inermi. Faun». Suec 338. (foemina). Roes. Inf II. T. 5. f. 8. C, Herian> JSurop. 168. optime. I. Deel. ix. Stuk. Q 3 245 Beschryving vaS V. AFDEELi IV. HOOFD- STUK. Vliegend Hert. Gcfhlte. De Kop, 'tFranfch Cerf volant, dat is Vliegend Hert; in 't Engelfch the Staggfly. Men heeft hem ook wel Lucanus en Carabus getytcld. In 't Hoog- duitfch geeft men 'er, ik weet niet om wat re- den , den naam van Schróter aan (*)♦ Deeze is de grootfte der Torren van Euro- pa: want men vindt hem fomtyds vier of zes Duimen lang, In dit Infekt kan men zeer dui- delyk den Kop, het Borftftuken het Agterlyf, van elkander onderfcheiden. De Kop is veel grooter, naar reden van het Lyf, dan in ande- re Torren, en breeder dan het Borftftuk; 't welk een zonderling mismaakte Geftalte aan dit Schepzel geeft. Bovendien is dezelve niet rond, maar overdwars langwerpig vierkanten hoekig , met twee aanzienlyke Hoornen ge- wapend, die zig als Nypers te famen voegen wanneer de Tor vliegt, of ook wanneer hy iets zal aanvatten en vaft houden. Deeze Hoornen moe* (*) 't Woord Scbróter , of Schreuter , gelyk men 't uitfpreekt , en Scbrót of Schroten, heeft in 't Hoogduitfch zo veclerlcy betekenis , dat men naauwlyks kan raaden , waarom die Naam aan deezen Tor gegeven zy. Het komt my egter niet on- waarlchynlyk voor , dat zulks van de Schaaragtigheid zyner Kaaken of Nypers zy af te leiden : want men fpreekt van ab* gefcbrötete Muntz-Scbróden , dat is hoekjes of brokken en rand- jes van de Muncplaaten , daar men Geld van maakt, met de Schaar of Nyptang afgeüieeden. Op die wyze is Scbrdten in algemeen gebruik voor fchrooijen of befnoeijen, en Scbrót voor 't geene wy Schroot of Schrooden noemen. Het fterk knypen van deezen Tor mee zyne Hoornen kan aanleiding daar toe gegeven hebben. * db Torren. 047 moeten derhalve beweeglyk zyn, in hunne Hol- v. lecjes; hoewel menze naauwlyks los of van el- AF^fiEL» kander af kan krygen , indien zy zyn gefloo- Hoofd- ten; dan met groot geweld. Zy zyn van Kleur STUK- glanzig Kaftanje - bruin , en niet alleen aan 't Hm!* end gevorkt en eenigermaace Takkig , maar ook getand van binnen; 't welk hun nog meer naar Nypers of Kreeft-ichaaren doec geiyken. Tuffchen de inplanting van deeze Hoornen , of een weinig laager, is de Bek, welken men naauwlyks' kan ontdekken, dan aan zekere gee- le Pluimen of Veertjes , die 'er uit voortko- men, en de. Zuiger of Tong van dit Infekt uiu maaken , zynde zeer dik van Schaft en fyn ge- haaird. Nevens deeze Pluimen , door middel van De Bek welken het Vliegend Hert waarfchynlyk zynen °ogcru Voedzel inzuigt , en die aan 't zelve overzulks tot Snuit verflrekken , zyn vier kleine Spriet- , jes , welke men Proevertjes kan noemen : alzo zy mooglyk tot Lippen dienen , om het gene te grof, of fchadelyk zou zyn , uk den Bek te houden. Ieder beftaat uit drie Leden, en d$ twee langden zyn boven, de twee korften on- der tegen de Pluimen aan , geplaatft. Agter de inplanting der Hoornen, onder de voorlte hoeken van het Kopftuk , zyn de Oogen zigt- baar, rond en van taamelyke groote, geelag* tig in de doode , doch waarfchynlyk doorfchy- nende , en daarom zwartagtig of bruin genaamd , en glinfterende , in de levendige Tor. Ieder I. Deel. jx Stuk. Q 4 Oog £4? BES.CHRy VING VAN Y# Oog is door een fpitfen hoek van het KopftuS? Afdeel. [)efcjiut ^ waar -m ^Q Spriet haare inplanting Hoofd- heeft, stuk. Omtrent dit laatfte Werktuig , dat deeze . Torren met byna alle Infekten gemeen hebben , e sprieten ^ ^ aanmerkelyk Gefchil. 'Sommigen, naa- melyk, fchryven aan de Sprieten ieder zes, an- deren elf Leden toe, en eenige Liefhebbers, die deeze Torren menigvuldig maaien levendig behandeld hebben, willen my met kragt wys iraaken, dat 'er maar twee Leden in zyn. Ik heb derhalve deeze Lighaamsdeelen ten naauw- keurigfte , zo met het Vergrootglas als met hec Mikroskoop, onderzogt, en bevind , dat zy al- len ongelyk hebben; zo die zes, als die elf (*)* en nog wel allermeeft die maar twee Leden er- kennen in deeze Werktuigen. beftaan uit In een Vliegend Hert van twee Duimen , mee uenLeedjes# Hoornen van één Duim, dat is in 't geheel drie Duimen lang; bevind ik deeze Sprieten drie vierden Duims , waar van de helft , of drie agt- fleDuims, een egaal, glad , rond , dun Staafje uitmaakt, dat een weinig krom en in het Kop* ftuk, beweeglyk, is ingeplant, elfen voor en boven het Oog, De overige helft van de Spriet, met een rond Knopje of Knietje aan dat Staafje gehecht, en een aanmerkelyken hoek daar me- de maakende , is voor twee derde deelen fa- pien-, (*) De Franfêhe Autheur van de befchryving der Infekten omftreeks Parys , fielt 'er elf Leden of Geledingen in. de Torren, 249 jïiengeftcld uit vyf Koopjes, en aan het end V, uic vier platte Strookjes die overdwars ftaan, Afdeed en een Kammetje maaken van een agtfte Duims Hoofd- lans;, aan dc zyde binnenwaards, Dat nu dee- ° 9 Vliegend ze negen Dcelen van de Spriet waariyk Leed* Hert. jes zyn, kan ik door derzelver buigzaamheid bewyzen. Zeer gemakkelyk laat zig dat ge* deelte regt of krom maaken, naar believen: zo dat de Sprieten weezentlyk beflaan uit tien Leedjes, gelykerwys in de meefte Schild vleu-s gelige Infekten, wanneer men het Bosje niet mede rekent. Uit de piaatziüg en buiging der- zelven, oordeel ik waarfchynlyk te zyn, dat het Kamswyze end dient om de Pluimen van den Bek, en miflehien ook wel de Oogen , af te veegen : te meer dewyl de Tanden van die Kam zeer digt gehaaird zyn. Het Borftftuk, dat ik nu gaa befchryven, is uet Borft, ook vierkantig, aan den Kop en 't Agterlyf eaPo°- gehecht door geelagtige Spieren, en, even ge* lyk de Kop , met eene Hoornagtige harde Korft bekleed. Hier aan beeft het voorlte Paar Poo- tea zyne inplanting , die de langften en dikften zyn , hebbende de Dyen een Soort van geelag- tige Haairrjes , dunnetjes daar op verfpreid , ge- lyk de Sprieten. De zelfstandigheid is, voor 't overige, insgelyks Hooruagtig en Kafïanje- bruin, gelyk byna de geheele Tor. De Schen- kel is van agteren flekelig of getand, en het- end der Pooten , dat men den Voet mag noe- men, uit vier Knobbelagtige Leedjes famenge* I. D*.ei,% ix. stuk. Q 5 ffceld 5 1250 Beschryvinc van V* fteld; loopende het vyfde, dat veel langer is, Afdeel. jq twee Haakjes of Klaauwen uit , met nog een Hoofd- korter Doorntje, dat doorlchynend rood en twee- stuk. tandig is, daar tuffchen. De Klaauwtjes zyn Hen. bruin van Kleur > en doen het end van den Voet naar een dubbelen Vifchhoek gelyken. f „ Het Agterlyf van deezen Tor beftaac uit zes Het Agterlyf J m vleugels. Ringen , die in wydce allengs verkleinen, doch byna even breed zyn, uitgenomen de voorfte, die zo breed is als alle de overigen te famen. Hier ziet men dat het tweede Paar Pooten, van onderen, zyne inplanting heeft; gelyker- wys het derde Paar in den tweeden Ring, die ook breeder is dan de volgende. De Vleugels, welken deeze Tor , wegens zyne grootte , zeer lang heeft , leggen famengeplooid onder de Dekfchilden , die Korfiig en zeer hard zyn, van Kleur Kaftanje - bruin en glad op \ Oog; even lang als 't Lyf dat zy bedekken. De Kleur der Wieken is uit den geelen doorfchynende, Vliezig, en 'er loopen flevige Peezen, of Vaat- jes, die roodagtig zyn, door heen. Be inge- Behalve het Vezelige Vleefch, dat in ket Ag- terlyf en Borftftuk vervat is, heeft deeze, even als de Rhinofter-Tor , een menigte van Lugt- blaasjes , door het geheele Lighaam verfpreid. De Keel en Zwelgpyp, die door het Borftftuk loopt, de Maag en Darmen, door het Agter- lyf, maaken, tot aan het Aarsgat of Fonda- ment, maar een enkel Kanaal uit, bevattende een geelagtig Vogt. Vol. ^ancien, de Torren. Volgens Doktor de Müralto, die de Ontleeding van een Mannetjes en Wyfjes Vlie- gend Hert opgeeft in de Verhandelingen der Keizerlyke Akademie, heeft het Wyfje haar geheele Lighaam zwart , en als met Sagryn overtoogen (*); den Kop ronder en twee klei. ne puntige Hoorntjes of Nypers, die zeer fterk zyn ; twee Knevels , waar van de bmtenften de langfte; twee Tongen van geele Veertjes, die hetzelve, even als het Mannetje, uit den Bek komen ; Sprieten met zes Leden of Knoo- pen (f) : voorts de Oogen , Poocen en Vleuge- len, als voorgemeld is. De Eijerftok in hec Agterlyf was zeer kennelyk, bevattende om- trent twintig Eijertjes, taamelyk groot, bleek van Kleur , en vol van een Lymig Vogt. Swammerdam merkt als het zonderling- fle aan , dat hy in het Vliegend Hert vondt , die Zuiger of dubbele Tong , welke deezen Tor fchynt te dienen om het Vogt in te haaien, dat van de Eikeboomen afloopt, en eeniger- maate naar dunne Honig gelykt. Als hy den Tor eenige Honig aanboodt op de punt van een Mes, zo liep dezelve hem naa, als een Hond- je, en zoog daarvan met de gemelde Pluimen ; waar Het Wyfje is weezentlyk donkerer van Kleur, dan het Mannetje, doch de Sagrynagtigheld heeft in de Mannetjes ook plaats , zelfs op de Dek fchilden , wanneer men dezelven met een Vergrootglas befchouwt. ("f ) Hier omtrent zal de zelfde misvatting plaats hebben , als in de Sprieten der Mannetjes , zo even befchreeven. I. Deel. IX. Stuk. Afdeel IV. Hoofd* stuk. Vliegend Hert. Ontlecding van het Wyfje. a5& Besghryvinc van V. waar uit dan blykt, dat die waarlyk den Zuiger • uicmaaken van dit Infekt. Hy merkt ook aan. Hoofd* dat de Wieken eigentlyk niet famengevouwen , TnïgeU maar fainengecrokken worden door haare Gele- dingen , om zig te voegen onder de Dekfchil- dcn ; 'c welk , zegt hy , door middel van klei. ne Spiertjes gefchiedt. Dus ziet men ook , wanneer dezelven gekwetfi: worden, Vogt daar uit komen , 't welk nooit gebeurt aan Vleuge- len, die geheel Vliezig zyn (*), Eïgenfcfcp- 't Schynt dat men weleer den naam van Vlie- gende Stier aan deezen Tor gegeven heeft (|), wegens de zonderlinge manier, op welke hy zig verdedigt* Ingevalle eenig deel van zyn Lighaam aangeraakt wordt, ftelt hy zig in pos* tuur om den genen, die hem beledigd heeft, aan te randen met zyne Hoornen , en , hoewel hy daar mede niet ftootende kwetft, kan hy 'er doch een Vinger, dien hy vat, zodanig me- de knypen , dat het Bloed 'er , niet zonder * groote Pyn , uit fpringt. In de Mey- Maand, en verder den geheelen Zomer , vindt men hem (*) Bybel der Natuur, li DEEL. bhdz. 282. (f) MilTchien is wel het Woord Tor, dat men in 't Hoogduitfch niet gebruikt, van Taurus of Taureau, gelyk men in 't Latyn enFranfch een Bul of .Stier noemt, afkom - ftig. Schalbyter was oudtyds, gelyk in 't byzonder uit het Werk van Swammerdam blykt , de algemeene naam dfir Torren. Mooglyk zal het Scbarbyter moeten zyn , om dat zy met de Schaaren byten of knypen: want dat die Naam., van de Fabel van den Arend, (hier voor bhdz. 138) aficide- lyk zou zyn , is niet te vermoeden. 13 ë Torren. ^ hem in de Bofichen ; alwaar hy zig, over dag, V. gemeenlyk ftil houdt, boven aan de Stam, in Af^eu de Mikken of in Gaten verborgen; komende Hoofd* na Zonne Ondergang te voorfchyn. Onder 't ^UK'^ vliegen hangt zyn Lyf byna loodregt, met de Hem Hoornen opwaards geftrekt , die hy onder 't loopen ook opgeheven houdt, en de Dekfchil* den blyven onbewoogen, zynde alleenlyk uit- gefpannen , om de fpeeling der Vleugelen niet te belemmeren, Hy vliegt niet zeer fnel , doch taamelyk hoog boven den Grond, maakende middelerwyl een brommend of foorrend Geluid, dat vry fterk is. Zonderling is 't, dat, wan- neer men den Kop van 't overige des Lighaams fcheidt, de beide deelen , elk in 't byzonder, blyven leeven, maar de Kop het langfte; zo dat de Hoorens, na verloop van eenige Dagen, nog vinnig knypen* Zyne kragten zyn zeer groot ; 'c welk inzonderheid blykt , wanneer men hem levendig in een Doos gedaan heeft; makkende als dan een onverbeeldelyk Geraas of Gekraak, en weetende, hoe vaft men hem ook fteeke , de Speld 'er uit en de Doos open te krygen , indien men daar voor geen zorg ge- dragen heeft. Onder de eigentlyke Torren zyn deeze niet Gebruik, van de minft beroemde, ten opzigt van het ge- bruik in de Geneeskunde, geweefï. Men heeft het Poeijer derzelven, van vier tot agt Grei* een , ingegeven tegen Ziekten of Kwaaien , waar de ontlading van flymerige of fcherpe % Dsel. ix. Stuk» Vog- 254 Eescrryving van V. Afdeel. IV, Hoofd stuk. VLitgend. Hert. Vogten vereifcht werdt, gelyk in de Water- zugc , Jicht en Graveel. De befte manier , om hetzelve te bereiden , was, volgens Hart- mannj deeze Infekten te doen in een Glas, dat behoorlyk geflopt ware, enze daar mede in de Zonnefchyn te droogen. Bovendien werdt het Vliegend Hert, verfch gekneufd of geftoo- ten , en op het Deel gelegd , of ook in Vet ge- kookt en tot een Zalf gemaakt zynde , bekwaam geagt om de Stuipen en Zenuwtrekkingen te doen bedaaren. Volgens Scroderus is de Olie, waar in deeze Torren gedaan hebben, druppelswyze in het Oor gedaan, dienftig te- gen Pyn en Doofheid. Ett muller verze. kert , dat de Olie van 't Vliegend Hert en die van Scorpioenen , by elkander gevoegd , dc Vallende Ziekte der kleine Kinderen geneezen, en in een moeielyke Baaring behulpzaam zyn , door uitwendig gebruik. Ik kan hier niets in vinden , dat tegen de Gezonde Reden ftrydt. Dat het levendig by zig draagen van deeze Torren, de derdendaagfe Koorts, of de Hoor- nen dorzelven aan den Hals op te hangen , in Kinderen , dezelven beletten zou des nagts in 't Bed te wateren, komt my ook niet onbe- denkelyk voor: wegens de ichrik of prikkeling door dezelven veroorzaakt wordende, niet we- gens eenige byzondere kragt : noch dat men daarom de Hoornen , zo wel als de Hertshoor- nen , een plaats zou vergunnen onder de Win- kelmiddelen der Apotheeken. de Torren. 255 De Heer S co poli geeft aan het Vliegend v. Hert , in Karniolie Rogatfcb genaamd , onder A™&™<* den tytel van Lucanus, de eerde plaats in de Hoofd. Rang der Schildvleugelige infekten; (lellende STUK* tot Kenmerken : de Sprieten aan de top viertan- Hert. " dig en aan de eene zyde gekamd: de Kaaien ^.ya/andraS jleekende. De Heer Geoffroy maakt 'er ook zyn Eerfte Geflagt van , dat hy insgelyks door de Sprieten onderfcheidt , als gekamd zynde en niet aan 't end gekloofd maar niettemin Knodsagtig, gelyk in de andere Torren. Hy geeft 5 aan dit Geflagt, den Hoofdnaam van Platycerus, naar "tGriekfe Woord nA^rvjce^, betekende een Infekc met uitgebreide Hoornen of met Hertsgewey. In dit Geflagt ftelt deeze Amheur twee Familiën, de eene met geknakte dc andere met ongeknakte Sprieten. Zie hier, hoe hy zig daar omtrent verklaart. „ Het weezentlyke Kenmerk van dit Eerde , Geflagt der Schildvleugelige Infekten , is , , dat zy het end der Sprieten, doch alleenlyk , aan ééne Zyde , Kamswyze gefatzoeneerd , hebben. De Sprieten beftaan uit elf Leed- , jes , waar van de vier laatften een verlang. , zei hebben , dat taamelyk wel de Tanden , van een Kam verbeeldt. Deeze vier uiter» , fte Leedjes zyn grooter dan de anderen, zo , dat het end van de Spriet, door dezelven ge- , formeerd, dikker is dan het overige, en dus , de figuur derzelve Knodsagtig zy. Niette- , min hebben wy dit Geflagt in twee Familiëa I. Deel. IX. Stuk, ,> OU- BESCHR YVING VA V. „ onderfcheiden , ten opzigt van de forrri des* Afdeel. ^ Sprieten , die in fommigen geknakt is of in Hoofd 99 ** midden geboogen en deeze brengen wy stuk:- 3, tot de Eerfte Familie. In deeze Vliegen- HerTd » de HertCD jS het Cerfte L"ld Vai1 dC SPriet» ,3 naaft aan den Kop , zeer lang , maakende al- leen de helft der langte uit. Aah het end van dit Lid buigt de Spriet zig, en de ande* 3, re veel kortere Leedjes tnaaken een (lompen 3, hoek met het eerlte Stuk. De tweede Fa- „ milie bevat de zodanigen, welker Sprieten 95 regt zyn , en geene Knie in het midden heb- 3, ben, zynde het Eerde Leedje in dezelven 3, ook fciet. langer dan de anderen, Omftreeks 3, Parys hebben wy naar een enkel Infekt van de tweede Familie , zynde het laatfte vaa „ dit Geflagt, door ons genaamd la Chevrette „ bruine. De Kwat- Alle deeze Infekten komen voort van een 3, dik, zespootig, wit Masker of Kwatworm, „ hebbende den Kop bruin en Schulpagtig , en a, voor 't overige overeenkomflig met die, daar 33 wy van gefproken hebben in de algemeene 33 befchryving der Schildvleugelige. Dit Mas- 33 ker onthoudt zig in het binnenfte van oude „ Boomen, het knaagt het Hout, vermaalende 3, hetzelve tot een foort van Zaagzel of Run, 3, waar in het de Verandering ondergaat , wor- „ dende een Pop 3 en vervolgens een volmaakt 3, Infekt. Men vindt deeze Kwatwormen fom- „ tyds in de holten van rottige Boomen, die rond- worm, t) e Torree 2^7 ti rondom met Gaten doorboord zyn, en rond- V. „ om die zelfde Boomen ziet men , inzonder- Atveeu 5J heid des avonds, de Torren vliegen en zwie- Hoofd- 3> ren, die daar in haare Ei jeren leggen stuéc. Vliegmd. De grootfte der Vliegende Herten , welken Hen, deeze Fleer omftreeks Parys vondt, was minder Zo genaamd! dan twee Duimen lang en iets meer dan een half Duim breed : doch hy erkent , dat die Soort, van hem le grand Cerf volant genaamds veel grooter voorkomt in Landen waar veele Boflchen zyn. Als een tweede Soort ftelt hy , onderden naam van la grande Biche , of de gröQ- te Hinde, dien Tor, welke van Linnjeüs en anderen gehouden wordt voor het Wyfje van't Vliegend Hert (*). Geoffroy ontkent zulks, hebbende dikwils zodanigen als deeze, die een weinig kleiner en ongehoornd zyn , of maar korte , ongevorkte , Nyperejes aan den Kop hebben, met elkander gepaard gevonden» Bovendien , zegt hy y is de gedaante van het Borftftuk de zelfde niet in beiden: doch wy weeten dat dit verfchil der Scxe in de Rhinos- ter -Torren zig aan de Hoornen niet alleen, maar ook aan het Borftftuk zeer duidelyk open- baart. Dit is dan geen bewysreden om het al- ge (*) De Heer Linn^us, immers, heeft 'er agter gezet foemma, dat is Wyfje: maar in de Fauna Sueckai uitgeko- men in 't jaar 1745, hadr zyn Ed. met kragt beweerd, even als de Heer Geoffrqv thans doet , dat deeze een byzon- dere Soor ten niet het Wyfje zy van 't gehoornde Vliegend Hert. li Deel. IX. Stuk. R 258 Beschryving van V. gemeen Gevoelen om ver te ftooten ; zo min Afdeel. ajs $at hy deeze fiches ^ in en om de Stammen Hoofd- van half verrotte Eflchenboomen , in menigte stuk. gevonden hadt. Wy gelooven vaft , dat de yiiegenct Hert. ongchoornde, hoewel kleiner, de Wyfjes zyn van het Vliegend Heit* Het brume Zyne twee andere Soorten van die Familie Rheetje. behooren tot twee volgende Soorten van on- zen Autheur. Ik zal dan alleen maar fpreeken van die der tweede Familie, door hem genaamd la Cbevrette brune , dat is het bruine Rheetje, 9t welk-hy omftrecks Parys waarnam. Dit ver- fchilt van de gewoone Vliegende Herten , niet alleen doordien de Schilden der Vleugelen ge- ftippeld en geftreept zyn , maar bovendien door de figuur der Sprieten , welke in 't mid- den niet geknakt zyn en het eerde Leedje niet langer hebben dan de andere Leedjes. Ook zyn de zydelingfe Blaadjes , aan 't end der Sprieten 5 zo lang en kennelyk niet, als in het gewoone Vliegend Hert, Het Borftftuk , breed en weinig gezoomd , heeft een zonderlinge ge- daante ; zynde voorwaards vierkant en agter- waards rond» Het vertoont zig, door 'c Mi- kroskoop gezien , met Stippelen of indruk- zels , zo wel aks de Kop , waar van de Nypers Hoornagtig getakt en vry groot zyn , aan 'C end Vorkagtig verdeeld met twee fcherpe Spit- fen , waar tuflehen nog een klein Tandje* De langde, van het geheele Infekt, was iets meer dan een vierde Duims. De de Torren* De Vliegende Herten zyn in alle Bofchagti- V. , , > j- i Afdeed» ge deelen van Europa, zo t ichynt, gemeen. iVa Men vindeze in Italië $ in Vrankryk, inDuitfch- Boofd* land en zelfs in Sweeden , alwaar menze Hora- ^F^j oxe of Ekoxe, dat is, Eiken^Scier noemt; zo wegens de Hoornen , als om dat zy zig meed op de Eiken onthouden. Das vindt menze ook in 't Siigt, in Gelderland, in Overyffel en an- dere deelen van ons Nederland , waar Eiken Boffchen zyn. Ray merkt aan, dat zy in fom- mige Landftreeken van Engeland zeer gemeen zyn; gelyk by Branfon9 alwaar menze noem- de Branfon-Bucks ; als ook by Colchefter in 'C Graafichap EfTex , van waar hy een groot Wyfje had gekreegen en een Mannetje viermaal zo klein. Daar is , inderdaad, ten opzigt van de Groot* uitheem* te deezer Dieren een aanmerkelyk verfchil. zaani^1^ Een heb ik 'er * van drie Duim met de Hoor- nen lang, twee anderen van twee en nog twee anderen van naauwlyks anderhalf Duim langte* Linnjeüs merkt aan, dat zy driemaal zo klein in Amerika voorkomen: doch onder de Gehoornde Torren, welke Juffrouw Merian in de Weftindiën gevonden heeft, is 'er geené die volmaakt naar het Vliegend Hert gelykt* of het moed naar het Wyfje zyn. In de Ver- handelingen* egter, der Koninklyke Sociëteit van Londen, wordt gelproken van een Tor mee Hoornen, naar die der Herten gelykende, wek ke in Virginie en Nieuw Engeland , van de Ëu- ropeaanen , die aldaar woonen> het Vliegend h deel. ix. stuk. R % Her£ 260 Beschryving van V. Hert wordt geheten , en de Afbeelding, die Afdeel. men >er van viDcjt5 fchynt met onze Torren Hoofd, van dien naam vry overeenkomftig te zyn. STUK. int^rluptus. Ü9) Tor die Nypers aan den Bek heeft, de Afgebroke- Sprieten boogswyze , het Lyf langwerpig plat , den Kop eenigermaate gehoornd , het BorJIJluk en Agterlyf ver wn elkander. Het Lyf van deezen Tor vertoont zig , der* halve, als afgebroken, 't welk aanleiding gaf tot den Bynaam. Men vindt hem in 't Kabinet der Koningin van S weeden , zynde af komftig uit Weftindie, en veel gelykende naar den Tor hier boven Wydbeen genaamd ; gelyk hy ook, by Petiver, daar nevens afgebeeld is, en by Juffr. Merian voorkomt onder de Infek- ten van Suriname. Brovvne brengt hem t' huis tot de Dermeftes of Knaagtorren (*), en noemt hem de Groote y zwarte Boorder: dewyl hy zig, met gemak, een Weg baant of een Gat boort, in eenig Boom of Hout; waarom- trent hy aanmerkt dat deezen Tor een byzon* dere zorgvuldigheid fchynt ingefchapen te zyn, om te maaken dat het Regenwater dit Gat of Hol (59) Scarabaeus fnaxillófus , Antemiis arcuatis, Corpore oblongo depreflb , Verrice fubcornuto , Thorace Abdomineque ïemotis. M. L. U. Syfï. Nat, X. MERIAN. Sur. T. 50. Pet. Gaz. T. 27. f. 7, Dermeftes. Biiown. Jam. 429-. T. 44. £ 7. Dermeftes I. major depreflb s, atro-nitens, Scuta Dorli Öria longimdinali ^otata , Elytris ftnatis atque Tun&atis. de Torren. Hol niet vuile; maakende hy hetzelve eerft V. opwaards en dan Horizontaal voortgaande met Af^u booren. Hoofd» Oit fraaije Infekt, zegt Browne, is onge- STÜK# vaar één en een agtfte duim lang , langwerpig cn platagtig. Het heeft zyn Tang of Nypers breed, gekarteld en fterk; den Kop hobbelig, de Oogen vry groot, en de Sprieten kort. Het 4 Borftfluk is vierkant en effen , met een klein Schildje daar agter, tuflchen 't zelve en het Agterlyf, zynde zeer glanzig blinkende. Men vindt dit Infekt, derhalve, ook op Jamaika* (60) Tor die Nypers aan den Bek beeft , plat , f x. met het BorJIJltik ongehoornd en korter dan Gekielde. de Kop; de agterjle boeken uitgehold. Deeze Tor, insgelyks in het Kabinet der Koningin van Sweeden bevindelyk, kwam uit Oodindie. Hy heeft het Agterlyf zeer kort, niet langer dan het Borflftuk met den Kop, en het Borftftuk van agteren in een fcherpen hoek uitloopende , 't welk hem gekield zal maa* ken. (61) Tor die Nypers aan den 'Bek heeft, met txu het Borjlfluk wederzyds drietandig. Drietandige.' Deeze wordt onder de Europifche Infekten ge- (6oJ Scarabzus maxillofus deprelTus , Thorace mutico , Ca* pite breviore: angulis pofticis excavatis. M. L, U. Syft. Nat. X% (61) Scarabams maxiliofus , Thorace utrinque tridemato* Faun, Suec. 339. ƒ/. Oei. 352. I. Deel. ix. Stuk. R 3 2Ó2 BE8CHRÏ VING VAN V. geteld; als in Sweeden, en wel in hec gedeeld fyEEL te dat men Geland noemt, gevonden zynde. stuk. ky zeer vecj overeen met die Vliegende Her* ten, welke men de Wyfjes noemt: de Kleur verfchilde ook weinig , zynde bruin rood ; doch aan het BorMuk waren, wederzyds, drie (ter- ke Tandjes. lxti. (62) Tor die Nypers aan den Eek beeft plat* Deeze is in Geftalte van 't Lighaam en de Sprieten, ja in alle opzigten, zo gelyk aan de Wyfjes Vliegende Herten , dat men hem, indien hy niet agcmaal zo klein was , voor den zelf- den zou houden: maar de Kleur is zware, niet bruin of paarfchagtig , en het Lyf platter, zegt Linn^us* Men heeft hem in Duirfchland ge- vonden* Volgens de uitdrukking der Wiskonflenaa- ren , moet dan deeze Tor half zo lang zyn als die , en dus heefc hei; ook de Heer Geoffrov begreepen , wanneer hy hier mede vergelykc een Tor, omflreeks Parys voorkomende, dien hy de kleine Hinde noemt (*). Dezelve, naa- melyk , was negen Lïniën lang en vier Liniëa agtig en zwart is , aan de Nypers met een zydelings opjtaande Tand. breed , (62) Scarabxus maxilloms deprefïlis nfger, Maxillis dente iaterali elcvato. Syfl. Nat. X. (*) La petite üiciic. Htjit des Inf, env. Paris. Tom. Lp, 6i> de Torren. ufo breed : des hy dien Tor omtrent de helft klei- V. ner noemt , dat is in laagte cn breedte. Hy a*dee1c,# h.adt deezen lang voor een enkele Verfchciden- Hoofd- heid gehouden, doch naderhand een by zonder STuS# Kenmerk daar aan ontdekt, beftaande in twee verheven, gladde Puntjes, die zig nevens el- kander, op het midden van den Kop, in de Mannetjes, bevinden, en die het groote Vlie- gend Hert niet heeft. Deeze kleine, zwarte Soort , zegt hy onthoudt zig , even als de an- deren, in de Stammen van rottige Boomen en is niet zeldzaam. (63) Tor die Nypers aan den Eek beeft en miti. balfmaanswyze : bet BorJIJluk gezoomd. ar oiatSé Deeze was van zeker Heer, ïn z;yne Ver- handeling, befchreeven, onder den naam van Uaauwagtige Carabus. Die naam, van Stier af komftig , plagt aan het Vliegend Hert gege- ven te worden , en dus wordt deeze Soort , om dat dezelve daar na gelykt, van Linnzeus Caraboides gebynaamd. Doktor S cop o li noemt Lucanus Caraboides , een Tor, die in Karniolie niet zeldzaam is en blaauwagtig , t'eenemaal ge. ftippeld, met de Schilden een weinig geftreept, de Hoorens halfmaanswyze , en aan 't geknot- te end vyftandig, zegt hy, gelykerwys in de meefte Mieren. Geoffroy heeft 'er een om. (63) Scarahxus tnaxülofus, Maxülis lunulatis, Thorace mar- ( * ginato. Uddm. Dijf. N. 43. Carabus aerulescens. I. Deel. IX. Stuk. R 4 264. Beschryvïng van V. omiïreeks Parys gevonden , dien hy het blaaa. A^E*L- Rbeetje noemt en aldus befchryfe (*). Hoofd Dit fraaije Vliegend Hert is vyf Liniëa tt ST?K- » lang en twee Liniën breed, van Kleur ge- Het blaauwe " 0 0 Rheetje. „ heel blaauw , een weinig naar 't paarfch trek- 9, kende: de Sprieten zyn, in 't klein, even als die der gewoone Vliegende Herten: de 5, Nypers fteeken voor uit en zyn aan de binnenzyde getand : het Borftftuk heeft een aanrnerkelyken zoom en veïtoont zig, door 39 een Vergrootglas gezien , geftippeld ; de „ Schilden zyn als van Sagryn en langwerpig. „ Wy hebben , zegt hy , eene Verfcheiden- „ heid van deeze SoQrt , die een weinig bree-< der en van onderen bruinagtig doch van bo- , 3, ven groen is; zo dat men dezelve het groe* „ ne Rbeetje zou kunnen noemen (*) La Chcvrette bleue. UiJ, pag. V, HOOFD- de Torretjes. 26$ Afdeel. V. HOOFDSTUK.' Hoofd- STUK. Befchryving van 9t Geflagt der Torretjes, waar onder eenigen hunnen Bynaam krygen van de Stoffen die zy knaagen of opvreeten, gelyk Spek , Brood-, Hout- en Huid of Bont. Tor- retjes; anderen van het Geluid dat zymaaken, als het Wandtikkertje , of van de plaats daar zy zig onthouden , gelyk Bloem-Torretjes , of van de Gejialte, gelyk Vloo-Torretjes , enz* T\ En algemeenen Naam van Torretjes Naam. geef ik aan de Schildvlcugelige Infekten van dit Geflagt, om dat zy gemeenlyk daar by bekend zyn, en in den eerften opflag inzon- derheid in kleinte verfchillen van de meeften van 't voorgaande Geflagt: terwyl de verfchil- lende Woonplaats niet toelaat , dien naam door een byvoegzel nader te bepaalen. Dewyl ee- nigen van deeze Torretjes Huiden of Leder knaagen, zo is de Naam van Demeftes, dien men in 'c Griekfch voor zulke Diertjes gebruikt heeft, niet oneigen, daar aan gegeven. De Heer Geoffroy heeft dien Naam ook wel tot een Geflagtnaam gebruikt , doch hy be- trekt 'er de Doodgraavers onder. Ik zal hier opgeeven, wat hy van de Kenmerken en Ei- genfchappen der Infekten van dit Geflagt , die hy in 't Franfch ook Dermeftes noemt , ver- haalt. i. defx. ix. Stuk- R 5 De 0,66 B&SCHRYVING VAN V. De Kenmerken vertoonen zig duidelyk in de Af\deel. twee eer^e Soorten (de Doodgraavers naame" Hoofd, lyk doch in de anderen, die meeftendeels stuk. vry j^iein zyn , heeft men dikwils een Vergroot- glas noodig omze gewaar te worden» Dezel- ven beftaan in de figuur der Sprieten, welke Knodsagtig zyn , of veel dikker aan het end dan by den Kop , en waar van de dikte gefor- meerd wordt door verfcheide Plaatjes, ten ge- tale van drie of vier, overdwars geplaatll, en als aan een Draad gereegen of aan een Spil ge- ftoken , gelyk men fomtyds Palm- of Taxis Pieramieden gefchooren ziet. Deeze Knods, dus overdwars Bladerig, eindigt met een on- verdeeld Leedje , dat een Knopje maakt van onregelmaatige figuur. Oorfprong De Wormpjes of Maskers, waar uit deeze fchappen" Torretjes voortkomen, hebben zes Pooten en een Schulpagtigen Kop, gelyk de Kwat wormen der Torren ; maar veelen zyn een weinig Haai- rig enfommigen, gelyk die der geflippelde, hebben zelfs aan het end , öf by de Staart, een vry groote veelheid van deeze Haairtjes, die aanmerkelyk lang en digt by elkander (taan , zo dat zy een Soort van Kwaftje maaken , even als aan de Staart der Runderen. In de Krengen vindt men doorgaans de meeften van deeze Wormpjes , en, hoewel fommigen zo vuile plaatfen niet bewoonen, houden zy zig doch meeft op met het knaagen van gedeelten van Dieren. Dit ondervinden dagelyks de Liefheb- bers / de Torretjes- 057 bers der Natuurlyke Hiiiorie, die veel moeite V. hebben om de gedroogde Dieren , welke zy Afdeel. bewaaren willen, voor.de aanranding van dee- Hoofd. ze Infekten te befchutten. Of zy daarom ook SÏÜK» Stokvifch-Torren genoemd worden, is my niet gebleeken: doch dit weet men, dat het Bont door fommige Soorten van deeze kleine Diert- jes wordt aangetafi, die 'er de Haairtjes doen uitvallen door het knaagen van de Huid ; wes- halve men eenigen , met reden , Huid- of Leer* vreeters zou kunnen noemen , dat met het Griekfch Woord Dermeftes overeenkomftig is ; anderen Spek-Torretjes ; anderen zelfs Penne- vreeters, die de Pennen, welke men in een Leffenaar of Laade bewaart, niet ongefchon- den laaten, Daar zyn evenwel Soorten onder die minder fchade doen, die zig in rottende Stoffen en Vuiligheden of in de Meft onthou- den, anderen onder de Baft der Boomen, en ééne Soort , welke ik den Naam van de Ge- oorde geef, in 't Water. In deeze verfcheiderley Stoffen is het, dat Verandering, de Wormen van deeze Torretjes de Veran- dering ondergaan; daar zy Poppen worden en eindelyk den Staat van Volkomenheid berei- ken. Alsdan vliegen deeze Diertjes op de Bloe- men , die 'er dikwils mede bedekt zyn , en ko- men in onze Huizen , zonder nogtans hunne eerfte Woonplaats geheel te verlaaten, naar welke zy van tyd tot tyd terugkeeren, waar- fchynlyk om hunne Eijertjes te leggen. Deeze I. Deel. IX. Stuk. Tor- 268 BESCHR Y VING VAN Hoofd STUK» Kenmerken. V. Torretjes hebben een Eigenfchap, welke wy Afdehl. njet moe(jen onaangeroerd laaten: dat zy, naa- melyk, indien men hun maar effen aanraakt, de Sprieten en Pooten intrekken, en dus zon- der beweeging bly ven , als of zy dood waren. Dikwils kan menze zelfs , door fteeken of aan ftukken breeken , niet uit dien (laat van on- werkzaamheid krygen : daar is niets dan een wat groote Warrite , die hun weder in be- weeging brengt en doet weg vlugten* De Kenmerken, dieLiNN^us van dit Ge- flagt opgeeft , zyn Knodsagtige Sprieten , aan de toppen overdwars Bladerig door drie dikke, re Leedjes : het Borftftuk verhevenrond en naauwlyks gezoomd : de Kop zig omgeboogen onder 't zelve verbergende. Hy merkt aan, dat de Wormen of Maskers van deeze Tor- retjes , boven en behalve de Krengen of doo*. de Lighaamen van Dieren, ookSpyzen, Hui- den , Baften , Houten , Zaaden , en veele an- dere dingen, knaagen of weg vreeten. 't Ge-» tal der Soorten, die hy van dezelven heeft, als volgt. is een-en-dertig: T. Lardarius. Spek -Tor- retje. Pl. LXXIII. U (i) Torretje dat zwart is9 met de DekfchiU den van vooren Jfchgraauw. Dit Torretje is by de Infekten - befchry vers niet (l) Dermeftes niger, Elytris antice cinereis. Syft, Nat. X. Gen. 171* Faun, Snee. 360. GOED. Inf. II. T. 41. MER. Eur. ir. T. 33. BLANK. Inf T, XI. f. K, L, M.FRISC^. Inf V. Tab. 9. RAY Inf 107. N» 4» de Torretjes. 269 niet onbekend , en nog minder by de Bont- V. werkers , die veel moeite hebben om de ge- Afdeel* droogde Vagten voor de knaaging der Worm- Hoofd. pjes , daar zy uit voortkomen , te beveiligen. STUfC' . Hierom oordeelt Goedaart., dat men het- s^torret^% zelve te regt de Bontwerkers Plaag zou kun* nen noemen. Hy merkt aan , dat deeze Worm- pjes wel tienmaal, eer zy veranderen, de Huid afleggen , en zig telkens van onzuiverheid reinigen: het afgelegde gelykt dan, zegt hy, naar een dun Draadje , doch taay en niet ligt breekbaar, een Span of daaromtrent lang, on- der welke Vuiligheid zy gewoonlyk zig ver- bergen. Hy bevondt, dat zulk een Wormpje van 't vooïft van Juny tot aan het end van Auguftus leefde , en toen veranderde in een Popje van zeer aartige figuur , waar uit den twintigften van Oktober een Diertje voortkwam, dat in 't eerft bruinagtig was of donkerrood, vervolgens rood wierdt en naderhand zwart, maar op 't midden van 't Lyf geelagtig. Men kan deeze kleine Diertjes, zegt hy, in 't le» ven houden zo lang men wil, indien menze Noote-Koek by zig geeft ; doch anders leef. den zy maar veertien Dagen. Van Frisch wordt deeze Soort genoemd het kleine Spekton 'et je , met de witte dwarsfixeep op de zwart-bruine Vleugelen» De Worm, zegt hy , die uit de Eijertjes van dit Torretje voort- komt, is glad en Yzergraauw, en verandert, na driemaal verveld te zyn, in een Pop, laa- L Deel. IX. Stuk, tea- 270 Beschryvino van tende de afgelegde Velletjes , die bruinrood zyn, als een opgebarften Blaasje overbleven. Deeze Wormen waren hem, in de bereiding van zyne opgezette Vogelen, zeer hinderlyk geweeft: want toen hy derzei ver Huid met de Vederen over dikke Boombaft haalde, die zo- danig gefneeden was, als de grootte van het gevilde Lyf vereifchte, bleeven eenigen, wier Huid wat Vettig was, te lang in de open Lugt ftaan , en werden van deeze Torretjes met Ei- jeren bezet, waar van de Wormpjes het Vee en de Huid weg vraten, en, tot de Veran- dering, in deBoomfchors boorden; des hy hec niet meer redden kon , dewyl zy ook door de fterkfte likte naauwiyks te vernielen waren. Dergelyke Torretjes vindt men dikwils aan Rukjes Kaas , die op de Aarde zyn gevallen , als ook aan Blaazen, daar men Glazen of Potten mede toebindt, wanneer 'er eenige Vettigheid aan gebleeven is. Wy hebben 'er hier de Af- beelding van gegeven , zo in natuurlyke groot- te als by vergrooting, (Pl. LXXIII. Fig. 1 ) naar het Voorwerp getekend. De Heer Geoffroy geeft aan dit Spektor, retje de langte van een vierde Duims. Des- zelfs Masker , zegt hy , dat de geprepareerde Dieren of gedeelten daar van, in de Kabinet- ten, [doch veeleer daar buiten,] vernielt, en zelfs op Infekten aaft ; ja dikwils in oud Spek gevonden wordt: is lang van Lyf, eenigermaa- de Torretjes. 5271 te Haairig, en bcurtlings verdeeld in bruineen v- bleeke Ringen* Het volmaakt Infekt, daar uit y voortkomende, is ook langwerpig en donker- Hoofd- bruin van Kleur, zeer kenbaaar aan eenen gry- c,sATÜIf# . zen Band, die overdwars byna de geheele voor- fte helft der Dekfchilden beflaat. Die Kleur wordt aldaar veroorzaakt door kleine gryze Haairtjes. Deeze Band is onregelmaatig aan de randen , en in ?t midden verdeeld door een kleine dwarsftreep van zwarte Stippen , ten ge- tale van drie op ieder Dekfchild, waar van de middelde een weinig laager Haat dan de ande- ren , en dit geeft aan deeze zwarte Streep een hoekige figuur. Doktor S co po li merkt aan, dat dit Tor- retje zwart is , doch de Dekfchilden , naby hec Borftftuk, bruin - Afchgraauw of rosagtig , en aldaar met drie zwarte Stippen heeft: de Ny- pers tandeloos : het Borftftuk met drie Afch- graauwagtige Stippen : het Schildje ftomp : de Dekfchilden van onderen geftreept en langer dan het Agterlyf , welks derde en vierde Sneed- jes , van onderen, in 't midden, een Kuiltje hebben, uit welks middelpunt een bosje van roffe Haairtjes voortkomt. Het Mannelyke Lid, zegt hy, is in tweeën gefpleeten, rond- agtig fpits , loopende aan ieder punt in een Haaïrtje uit. Deeze Byzonderheden hebben een zeer naauwkeurige befchouwing vereifcht. X. DEEL. IX. STUK» CO &72 Beschryving van * * (2) 1 orretie dat zwart is , met een gezolf* Afdeel. v j j ' 6 6 J V. fl^/z, bitten, dubbelen, fireepswyzen Band. Hoofd. sTUk. Dceze Soort fchynt niet meer dan een Ver- Undatus. fcheidenheid te zyn van de voorgaande , welke Gegolfd ö * in Sweeden Aenger genoemd wordt. Men vindt ze teUpfal, doch zeldzaam, zynde van groot- te en geftalte als die, doch de Dekfchilden ge- tekend hebbende met twee witte gegolfde dwarsftreepen , welker eene veraf is van de an- dere* Men zou haaft mogen denken, of dat Spektorretje , 't welk Frisch befchryft , een middel-Soort, tuflchen dit en het voorgaande, ware ge weeft. Geoffroy vondt 'er,j om- ftreeks Parys , een , dat half zo groot was, hebbende een geelagtigen dwarfen Band op het voorde der Dekfchilden , en zig onder dc Spek- torretjes onthoudende (*). Van die twee klei. nere, welken Goed aart, Mannetje enWyf- je, zo hy zegt, uit een dergelyken Leerworm kreeg, fchynt het Wyfje, volgens de Afbeel- ding , insgelyks met eenige dwarfe Bandjes ge- tekend te zyn geweefl: Q). Wy vinden, ten dien opzigte, ook aanmerkelyke Verfchillend- heden in deeze Torretjes. Cs) (2) Dermeftes nlger, fafcia lüiearï alba, duplici, undula» ta. Faun. Suec* 361, -(*) Lc Dermefte efiPacé* Hift. des Inf. env% Paris. Tom, I, p. 101. (f ) Goed AART Tom. II. Tab. 41. \ b E Torretje Si 273 (3) Torretje dat zwart is met twee witte ftip. AFj^*fiL pen op de Dekfcbilden. V. Hoofd- Volgens den Latynfchen Bynaam zou men s™*# dit in 't byzonder het Bontwerkers - Torretje FeiUo. J Geftippeld» moeten noemen ; doch het lchynt my toe dat dit, zo wel als de voorgaande en eenige vol- gende, nu op deze dan op gene Stoffen ge- vonden worden. In Svveeden wordt het Mahl genoemd , zegt onze Autheur , onthoudende zig in Vleefch, Kleederen, Spyzen en Wan- den. Het Lyf is ovaal, zwart, met een wit- te Stip op ieder Schild, en bovendien zyn 'er, in fommigen , nog vyf zeer kleine witte Stip* jes waar te neemen. S co poli zegt, dat het- zelve, behalve de gemelde twee op de Rug, nog drie witte Stippen op het Borflftuk heeft. De Sprieten beftaan , volgens hem , uit een Zwarte Knop, die wit gerand is, met een :os- agtigen Steel , en de Schilden zyn fomtyds Kaftanje-bruin. Wy mogen 't dan, met regt, het Geftippelde noemen. De Heer Geoffroy heeft waargenomen, dat dit Diertje in grootte verfchilt, zynde fom- tyds een zesde , fomtyds een agtfle Duims lang. Deszelfs Wormpje, dac Haairig is* zegt hy> en famengefleld uit geelagtige en bruine Rin- getjes , onthoudt zig in Krengen zo wel als in Bon- 0) Dermeftes niger, Coleoptris pun&is albis binis. Faun* Suec, 362. FRISCH. lnf% V. Tab. 8. I. Deel. IX. stuk. S 274 Beschryving van V' Bonte Vagten , waar aan het veel nadeel doet. . Afdeel. jjet Torretje, dat daaruit voortkomt, vindt Hoofd- men dikwils in de Huizen , als ook in de Tui- stük. nen 0p je Bloemen, Het is geheel bruin , zwarte aêug 9 glimmende , hebbende alleen op ieder Dekfchild een witte Stip, door kleine Haairt- jes van die Kleur geformeerd. Op 't midden van deszelfs Borftftuk, naby het Schildje, en aan de beide zyden van hetzelve, vertoonen zig nog drie andere kleinere witte Stipjes* Inde Afbeelding, welke Frisch ons mee- deelt van zodanig een Torretje (*), zyn vier witte Stippen duidelyk zigtbaar , en nagenoeg even groot getekend. Hy befchryft het Mas- ker, daar het uit voortkomt, en deszelfs Ver- andering, volgens eigen Waarneemingen, zeer omflandig, onder den naam van Motworm met een langhaairige Staart , als volgt (f). Mot-worm, „ Met den algemeenen Naam van Worm ben Pl. LXXIII. Ftg. 2. 33 ik inzonderheid gewoon die kruipende Infek- 3, ten te betekenen, welke de kortfte Pooten „ hebben , en niet tot de Rupfen behooren > „ onderfcheidende dezelven van de Maden, die geen Pooten in 't geheel hebben, en einde- „ lyk ook in een andere Geftalte overgaan, „ Motten noem ik zodanige Infekten , die ge- woon (*) Infeïï. V. Th. pag. 22. Tab. VIII. ("I") Dewyl weinig Autheuren zig zo naauwkeurig hebben toegelegd op het onderzoek der Huishouding van deeze klei- ne Diertjes , kon ik niet nalaaten de Waarneemingen vaa Frisch aan onze Liefhebbers mede te deelen. de Torretjes, 075 ,3 woon zyn allerlcy Dingen , welke men in V. „ Kaffen, Kiften of Laaden, leggende bewaart , Aft^el> „ weg te knaagen. Onder zodanige Motwor- Hoofd* „ men kan men de gemelde wel boven anderen STUK» „ fchadelyk noemen , dewyl dezelve tot de „ langleevcnde behoort* De meefie Infekten fterven binnen een Jaar na hunne Geboorte, ,, doch deeze Wormpjes heb ik over de twee 3, Jaaren in een Tinnen Doosje , (dewyl zy door Hout heen vrecten,) met een weinig Wol levendig gehouden. „ Wanneer deeze Motwormen , dus , in een Middelen „ Wollen Gewaad of Dekens, eenmaal geko- aar tegem „ men zyn, blyven zy niet alleen lang daar in „ en vermenigvuldigen ontelbaar, wanneer men 'er niet naar ziet, tot dat zy alles weg ge- vreeten hebben ; maar zy kunnen zig ook „ lang behelpen met zeer weinig Voedzel , en „ wngten , tot dat zy door Hout , en andere Stoffen doorgeknaagd en nieuwe Spyze ge- 3, vonden hebben. Eenig fterk gelymd Pak- „ Papier kan evenwel zodanige Stoffen , die ,, zy zoeken, befchutten voor het Torretje, „ daar deeze Motwormen van afkomftig zyn, 3, als men dezelven daar te deeg in berolt. Het ,3 Wollen Goed, naamelyk, wordt in dcLugt!, ,3 of op doffe plaatfcn , wel dra vogtig, en 3, geeft dan een muffe Reuk van zig, waar „ door deeze Torretjes worden aangelokt, of ,, fchoon wy die Reuk niet eens gewaar wor- „ den. Het omgewonden Papier, nu, belet: I, Deel. Stuk* S 2 5) die a7<5 Bbschryving v a pï V. die Reuk zig zodanig uit te fpreiden , al was Afdbel f| >t dac het Wollen Goed begon te bederven, Hoofd- 9$ en verhindert, bovendien, het inkomen van STUK* „ de Torretjes (*). Geftaite. „ Dit Motwormpje is bruin van Kleur, en „ ziet 'er, kort na de Vervelling, uit, als ver- „ guld Leder, hebbende tien uitpuilende Rin- „ gen , en op ieder Ring veel kleine Korrelt- „ jes, als van grof gedrukt Sagryn. De Voe- „ gen, tuffchen de Ringen, zyn witagtig, eu „ gedekt door Haairtjes , die aan den rand van „ ieder Ring ftaan ; omze te befchutten voor „ het gene daar tuffchen in kon vallen ; Vuu- „ rig rood van Kleur. Deeze Haairtjes ftaan „ beurt om beurt, één korter en één langer; doch de punten zyn altemaal gerigt naar de „ middelftreep van de ronde Rug. De zes „ Pooten van dit Wormpje (laan voor aan hec „ Lyf , onder den eerden Ring, van den Hals af gerekend. Zy hebben geen buiging of „ Knie , en aan 't end maar een enkele Klaauvv , „ die omtrent een derde deel der langte van „ den Poot heeft , en niet aanmerkelyk of Haakswyze krom geboogen is. Van agteren zyn zy met kleine Haairtjes, in de geheele „ langte , bezet. De Staart heeft zo lange Haairt* „ jes als het Wormpje is, tot veertig in getal > wel- (*) 't Zal mooglyk ook daarom zyn , dat men Lavendel- bloemen in de Kaffen of Laaden der Kabinetten legt tegen de Motten ; als waar door de muffe Reuk weggenomen of be- let wordt zig te verfpreiden. de Torretjes. 277 „ welke, by Zonnefchyn, den glans vertoo- v. nen van de Regenboog, Deeze Staart houdt Afdeel „ de deeltjes der iyn geknaagde Wolle, die hoofd- 3, op het fpits toeloopend Lighaam leggen, stuk# „ in de hoogte , fchuift en drukt dezelven, in „ 't voortkruipen , wat in 't ronde by een , ea ,, duuwtze een weinig plat, dat het gat, waar „ het Iofekt doorvreet, open blyve. De Buik „ is wat witagtiger bruin, doch ook als ver- guld Leder, met kleine ftyve Haairtjes digt „ bezet, wegens de geftadige wryving van het „ Lighaam. De Gang is by Verdeelingen of als Schietende, Wanneer, naamelyk, ieder „ paar Pooten een Schreede gedaan heeft , „ moet het lange Lyf nagehaald worden : want „ het Agterlyf wordt niet, gelyk in fommigc Wormen , door zekere Werktuigen voortge- fchooven, maar de Voegen, die tuffchende 3, Ringen zyn, laaten zig uitrekken, en trek- „ ken zig wederom te famen, tot aan zekere „ Knopjes op ieder Ring, waar op eenigeHaairt- „ jes zyn geplaatft". ,, Dewyl het viermaal vervellen van deezen „ Motworm, (zegt Frisch,) met zo lange „ tuflehenpoozingen gefchiedt, en zy eenige Jaaren kunnen leeven , zo ben ik dikwils „ moede geworden en hebze weg geworpen, „ als niet meer ftaat maakende op hunne Ver- andering, en hunne Vervelling aanmerkende „ gelyk die der Kreeften , welke daar door niet ,? van Geftalte veranderen: tot dat ik, in 't jaar h deel. ix. Stuk, S 3 „ 1722, i&78 Bescrryvïng v a ft Afdeel. V. Hoofd- STUK. 1722, na herhaalde onderzoekingen, deeze „ Wormpjes , eindelyk , de Geftaltewiffeling zag ondergaan op de volgende manier. De drie eerfte Vervellingen gefchieden*zo , dac het uitgezette Lighaam de oude Huid , boven op de Rug , over de drie voorde Rin- gen, in de langte doet barden; waarop ver- volgens de Huid, door veele beweegingen die het Wormpje maakt , allengs geheel wordt afgefchooven. De afgelegde bruine Huid is altoos, van binnen, nog met een witte Huid gevoerd De Verandering tot een Popje gefchiedt in de vierde Huid : wanneer „ deeze van boven open barft, komt 'er hec 3, Popje uit voort. Dit heeft den Kop zeer ne- derwaards geboogen, zynde rondom Wollig of ruig door fyne korte witte Haairtjcs , en hebbende op de zes middelde Ringen kleine bruinagtige Oogjes, van binnen wit. Ter- wyl deeze Pop nog wit is , ziet men 'er ook reeds de bruine Oogen van het Infekt aan, „ dat, wanneer zy bruin geworden is, als een „ glimmend zwart Torretje daar uit kruipt, „ hebbende óp de Schildjes , van boven , ieder „ een witte dip". 33 3> 5? 3, 35 3> 3? 33 3> 33 53 3? J3 iv. (4.) Torretje dat bruin is , met de Sprieten Tettmictr. ^ Penney eertj es. Veder- spdetig, yan deeze Soort van Torretjes , ook in ons We. (4) Dermeftes fufcus , Antennis lateis pennatis. Syft* Nat, X. de Torretjes. 079 Wereldsdeel voorkomende , heeft de Heer v. Geoffroy een byzonder Geflagt gefor- Afd^el- meerd , onder den Latynfchen naam van Ptilu Hoofd- nus9 en den Franfchen Panache , dat zo veel stuk. zegt a\s Pluim-Torretje: want de Sprieten ver- toonen zig Vederagtig, Zy beftaan uit elf Leed- jes, waar van de twee,digft aan den Kop, zon- der, de overigen ieder met een lang byhang- zel zyn , dat dezelven zig, eenigermaate, als gezegd is doet vertoonen. De Wormpjes van deeze Infekten onthouden zig , volgens hem, in de Stammen van Boomen , waar in zy kleine, diepe, ronde Holletjes boo- ren , en in dezelven ondergaan zy hunne Ver- anderingen , tot dat zy , Torretjes geworden zynde, daar uit komen vliegen op de Bloemen, alwaar men deeze Soort fomwylen ontmoet, die , op gelyke wyze als de Spektorretjes , wan- neer men 'er aanraakt, den Kop en Pooten in- trekt , en zig als dood houdt. Ook kan men , in oude Stammen van Wilgeboomen, fomtyds de Maskers, Popjes, ja de Torretjes zelf, ge. reed zynde tot het weg vliegen , vinden. Een andere Soort van Veder - Sprietig ofpL. lxxiii, Pluim - Torretje , door deezen Autheur , zo*^' 3* in natuurlyke grootte als door een Vergroot- glas afgebeeld (*) , dat vry gemeen op de Bloemen omftreeks Parys voorkomt , heeft de Schil- (*) Hifi. des Infeiï. tnv. Paris. Tom. I. p. 66. Tab. I. ƒ*• *• . Deel. IX. Stuk, S 4 $80 B.ESCHRYVING VAN V. Schilden der Vleugelen geel, doch is voor 't Afdeel. overjge geheel zwart. Zyn Ed. verbeeldt zig Hoofd- dat het door Linn^üs onder de St* Jans stuk. vliegen betrokken zy , met den zelfden By« naam (*)♦ v. (5) Torretje dat zwart is , en de Sprieten C Knods-"' Knodsagtig , met Haairtjes heeft. Sprietig. De Knodsagtigheid van de Sprieten zal, in hetzelve , waarfchynlyk veroorzaakt worden , door de gemelde Haairtjes. Dewyl, evenwel, die Knodsagtigheid, door onzen Autheur als een algemeen Kenmerk van dit Geflagt is op- gegeven ; zie ik niet hoe deeze Bynaam tot een Soortelyke onderfcheiding kan ftrekken* Het onthoudt zig, volgens hem, ook in Europa. vi. (6) Torretje dat bruin is , met Draadswyz& ya zetje» sprieten. De Sprieten zyn in deeze zo Knodsagtig, dat is zo dik aan 't end niet als in andere Soorten van dit Geflagt, gelyk de Afbeelding aantoont; doch ook niet volkomen als Draadjes. Die heeft den Heer Geoffroy, wederom, een by- (*) Cantharis Pe&inicornis. Syft. Nat. Ed. X. Gen. Sp. 26. ($) Dermeftes ni^er, Antennis clavatis pilofis. Syft. Nat. X. (6) Dermeftes fufcus , Antennis filiformibus. Syft, Nat. X. Gafflda nigra , Antennis Setzcöis, Corpore teretiusciuo. Faun, Suec, jg^. de Torretjes. 281 byzonder Geflagt daar van doen formeeren on- V, der den naam van Byrrbus> in 't Franfch Vril- Af£eei" ktte ; om dat bet in 't Hout gaatjes boort als Hoofd- waren zy 'er met een Fret in gemaakt. Voor rrSTÜK- . 4 Houttorretje* my, beken ik, is de toepaffing hier van zo duifter , als het gebruik en de afkomft van den Latynfchen of Griekfchen Naam. Onder- tullchen moet dit Infekt een van de gemeenften zyn, want hy merkt daar van het volgende aan (*). Men ziet, dagelyks , oude Tafels in de „ Huizen , en ander Huisraad van Hout , door- „ boord met een oneindig getal van kleine ron- „ de Gaatjes en t'eenemaal vermolfemd door „ deeze Infekten. Indien men, aan de ope* „ ning van een deezer Gaatjes , een hoopje „ fyn gemalen Houtftof gewaar wordt, gely- „ kende naar verfch Zaagzel, kan men giffen, „ dat het Masker van dit Torretje zig daar „ binnen bevindt: dat Stof is van de daade- lyke booring en vernieling, welke hetzelve „ in 't Hout aanregt , afkomftig; wordende 5, van dit Wormpje, naar maate het in zyn „ Werk vordert, uit het Gat geworpen. Het Hout allengs weg fnydende, om aan den bo- dem van het Hol te komen , dat het Infekt „ geboord heeft , zal men weldra het Masker vinden ; dat een Wormpje is , gelykende „ naar een kleinen Kwatworm , week of zagt „ vaq (*) Hi/?. des Inf. env, Pdris. Tom. I. p, 109. I. Dkel, ix. Stuk* S 5 282 Beschryving van V. „ van Lyf , met zes Schulpagtige Pooten, Afdeel. ^ ^cn j^0p ^mjQ eQ insgelyks Schulpagtig Hoofd- hard, met twee fterke Nypers daar aan, stuk. Qm jjet Hout fvn te vylen of af te bree- Houttorretje» 11 w ken, waar op het aaft , en dat hetzelve we. „ der looft als zeer fyne Korreltjes, die het gemelde Zaagzel maaken , waar van wy ge- „ fproken hebben. Dus holt zig dit Wormp- „ je, onder het gebruiken van zyn Voedzel, tevens een Woonplaats uit , noodig en dien- ftig om zyn teere Lighaam te huisveften en „ voor uiterlyk geweld of nadeel te befchut- „ ten". „ In onze Huizen is 't niet alleen, dat het Hout wordt doorboord van de Maskers der „ Houttorretjes: andere Soorcen taften de le- „ vendige Boomen op het Land en in de Tui- „ nen aan, waar in zy dergelyke Gaatjes maa- „ ken. Daar is ook een Soort, die Meelag- tige Stoffen tot Voedzel verkieft en van dee- „ ze worden de Ouweltjes , die men in Laaden wat lang bewaart, op gelyke manier door- „ boord; als ook de Styfzel en fomwylen zelfs „ het Brood : waar in dat Infekt dergelyke 5? Gaatjes maakt , als de andere Soorten in het „ Houtwerk „ Als deeze Wormpjes tot hunne Grootte „ gekomen en verfcheide maaien van Huid ver- „ wiÉTeld zyn , zo veranderen zy van Geftalte 5, in het diepfte van 'c Kanaal , dat zy zig heb- ben uitgehold ; na dat hetzelve , vooraf , „ doo de Torretjes. 283 „ door hun bcfponnen is met eenige Zyden VI „ draadjes , die uit hunnen Bek voortkomen. Af^eel' „ Alsdan neemen zy de Gedaante van een Pop. Hoofd* . ie aan, en vervolgens die van een volmaakt rrSTüK- " J Hout torretje. „ Infekc of Torretje, dat men fomtyds, by „ het te voorfchyn komen uit zyn Holletje, betrapt. Deeze Infekten hebben de meer „ gemelde Èigenfchap, van , als menze aan- „ raakt, zig dood te veinzen, met de Spek- torretjes gemeen". Onder de Soorten van Byrrhus is deeze de pl. lxxiii. Vierde by den Franfchen Autheur, die haar^' 4' noemt la Vrillette Savoyarde of het Savoyaard- fe Fretje,- om reden, zegt hy, dat het bruia en donker geel, op deszelfs Lyf, naar de Kleur van Roet zweemen. Men heeft, gelyk bekend is, niet alleen hier, maar inzonderheid, tePa- rys, veel Schoorfteenveegers , dat Savojaarden zyn. Een fraaije vinding waarlyk ! En hy hadt het genoemd Byrrhus die geheel zwart bruin is (*)♦ Waar blyft dan het geel ? Dewyl het Wormpje zig , volgens de Aanmerking van zyn Ed., in Krengen en rottig Hout onthoudt, zo zie ik niet, dat de boorende of Fretagtige Ei- genfchap der Houttorretjes in hetzelve plaats heeft. In de befchryving der Sweedfche Dieren was dit Torretje, van onzen Autheur, onder een ander Geflagt betrokken, en genoemd Schild- padje (*) Byrrhus totus nigro-fufcus. Ut fupra. png. 112, 1. Deel. IX. Stuk* s84 Beschryving van V. padje dat zwart is , met de Sprieten borfielig en Afdeel, jjet Lyf langwerpig rondt Hy haalt daar, uit Hoofd* de Verhandelingen der Akademie van Upfal, Houuowtje aan' een ^erme^es mei l°et Lyf langwerpig, de Dekfcbilden gejireept , den Kop met een Schild gedekt. „ Het onthoudt zig (zegt de Ridder),' in de Huizen , daar het de Kleederen ver- „ nielt: een wonderbaar Diertje, 't welk, als 5, het iemand aanraakt , den Kop en Pooten in* „ trekt, zo dat de Kop door een Schild be- „ fchut wordt en zig niet openbaart. Het ,, buigt zyn Pooten aartig , zo dat de Dyën 5, zig als geknot vertoonen. In deeze ftaat 5, blyft het een geruimen tyd, kunnende door „ geen geweld of pyniging tot vlugten of be- . weeging van eenig het minfte Vezeltje ge- „ bragt worden; noch door Water , noch door 3, Vuur, noch door fcherpe Vogten , noch door „ iets wat het ook zy , kunnen deszelfs Zenu- „ wen dermaate aangedaan worden , dat het die „ alles niet verdraagt, fchoon men het ook ter „ dood toe foltere. De draaien der Zon , eg- 5, ter, kan het zo veel niet lyden". Derhal- ve wordt deeze Soort , door den Heer L i n- N m u s , met den Bynaam van Hardnekkig Tor. retje getyteld ; doch wy geeven 'er liever den algemeenen en gewoonen naam aan van Hout* torretje: dewyl anderen ook die Eigen fchap heb- ben , als gemeld is, \ (7) de Torretjes. £85 v. (7) Torretje dat roodagtig is, met de Oogen Afdeel, bruin, de Sprieten Draadswyze. V. Hoofd- stuk. Dewyl de gemelde Houttorretjes zeer hard wj* zvn , zal a-in dit , om dat het gemakkelyker te zagt Hout. J ■ Torretje. verpletteren is, de Bynaam van Zagt gegeven zyn. Geoffroy betrekt 'er toe, een, dat hy noemt het male Fretje, waar van hy het Wormpje in een Pynboom, in c!e Konioglyke Tuin te Parys, gevonden kade. Het Torretje, zegt hy , was ongevaar een vyfde Duims lang. LinnjEüs zegt, dat het naar de Goudhaant- jes veel gelykc, doch de Geftalte heeft van de Houttorretjes. £8) Torretje dat zwart is , met de Dekfcbil- vin. v ' Capucinus. den en het Lyf van onderen rood , bet Kapucyn. Borftjluk Jlomp uitgerand. Uit die Geftalte zal men ligt de reden be- vroeden van den Bynaam. Het onthoudt zig mede in ons Wereldsdeel, kiezende de Stam- men van Boomen en de Houten Bcfchotten tot zyne Woonplaats. Het fchynt derhalve wei. nig van de Houttorretjes te verfchillen* Cs» (7) Dermeftes teftaceus, Oculïs fufcis, Antennis filiformi- bus. Syft. Nat, X. (8) Dermeftes niger, Elytris Abdomineque rubris ; Thorace emarginato retufo. Syft. Nat. X. 1. Deel. ix. Stuk. «286 Beschryving van Afdeel ^ Torretje dat roodagtig is en Haairig, met v * de Dekfcbilden geftreept, ftomp, en als of Hoofd- zy afgebeeten waren getand* STUK- ix. R a y hadt dit Beeflie onder de Torren ge- ?hus. teld, wegens de figuur der Sprieten, die Knods- ter?ter"Zet"agtig zyn , en niet overdwars Bladerig, ja ook niet aan yt end gekloofd, maar onverdeeld, met een Ovaale tip, op zyde lamengedrukt : weshalve het eer behooren zou tot het volgende Geflagt. Men vindt het in Europa niet alleen , maar ook in Amerika, volgens de Waarneeming van den Sweedfchen Heer Kalm, Het Masker ont- houdt zig op de Stammen der Pynboomen , tuflchen de Bafl: en het Hout, waar het Dool. hoven formeert en Letters maakt of Karakters, brengende ook Stof of Meel voort , gelyker- vvys de Houttorretjes. Zie daar dan de reden van den Bynaaiu. x- (10) Torretje dat roodagtig is en glad, met pLs. , de Dekfcbilden, aan het end, Haairig en retje. Stomp. Een dergelyke reden zal 'er voor de benaa- ming van dit Torretje zyn , 't welk binnen de Balt van doode Boomen gevonden wordt , en moog- (9) Dermeftes teftaceus pilofus , Elytris ftriatls recufis pra> morfö - dentatis. Faun» Suec. 566. It. Oei. 2.6. 15)5. Scara* bzus. RAJ. Inf. iqo. N. 10. (10) permeftés teftaceus glaber, Elytris apice viiloüs obta» fis. Faun. Sueè. 367. de Torretjes, 287 mooglyk wat fynder Karakters maakt , gelyk V. in 't Schryven. Onder de Sweedfche Dieren, Afi^eL- egter, hadt LinnjEus gemeld, dat het zig Hoofd- in Krengen onthoude, eetende ook lnfekteo. STUK* Dit zal miflchien van het Torretje, en het an- dere van deszelfs Masker te verftaan zyn* Hec Lyf is Spilrond, van grootte als een groote Luis, geheel bruinrood (*) en glad* (11) Torretje dat roodagtig is en ruig , met xi. Polyg phus. Tekenaar. de Dekfcbilden Zeegroen en ftompagtig. ^mlgr&" Ik" neem de Vryheid van dien Bynaam dus te verduitfchen, Het onthoudt zig ook onder de Baft der Boomen in ons Wereldsdeel , en maakt 'er Doolhoven die gevind zyn : waar uit ik befluit, dat het eenigermaate de Tekenkonfl: oefent, ten minfte zo wel als de voorgaande die van Schryven en Letterzetten* (ia) Torretje dat zwart en een weinig ruig xn. is , met de Dekfcbilden pekzwart en gaaf; Pynboom- bet onderjle der Pooien ros. plaas* Dit Diertje onthoudt zig in de on derde tak- jes der Pynboomen in Sweeden , welken het door- (*) Totum teftaceum. Dit zelfde Woord hadt onze Autheur gebruikt ten opzigt van de Dekfchilden der Meykevers of Mo- lenaars , die Kaneelkleurig zyn. (11) Dermeftes teftaceus pilofus, Elytris glaucis obtufius- culis. Syft. Nat. X. (12) Dermeftes niger fubvillofus , Elytris piceis integris, plantis rufis. Syft. Nat. X, L Deel IX. stuk» 238 Beschryving van V. doorboort en doet verdorren. Anders zou men y# * mogen denken of het die Soort niet ware, wel- Hoofd- ke in de Fauna Suecica genoemd wordt; Der- stuk. me(ies föe zWart is, met roffe Voeten, zynde eens zo groot als een Luis, doch , in 't Water, zig tuflchen 'c Kroos onthoudende. Kon dezel- ve ook , uit de Boomen , daar in gevallen zyn geweeft? Hoe 't zy; de Heer Geoffroy nam de laatftgemelde , omftreeks Parys, ook op de Waterplanten waar, en noemt dezelve le Derniefle en deuil, dat is: in de Rouw: we- gens de zwartheid waarfchynlyk : de langte was Gmtrent een tiende Duims. Dit Torretje hadt de Dekfchilden geftreept , doch twee , by- na van de zelfde grootte, kleur en geftalte, op de Planten huis vellende, hadden de Dek* fchilden glad (*). XITT* (13) Torretje dat uit den zwarten blaauwag- Violaceus. Biaauwagtig. tig is , met het Borjtjluk Haairig* In de Zuidelyke deelen van Sweeden was dit Torretje door den Heer Leche gevonden, zynde van grootte als een Ryftkorrel , van bo- ven geheel blaauw, van onderen zwartagtig,. met het Borftftuk Haairig.' Doktor S co poli vondt 'er, in Karniolie, één op de Bloemen en (t) Le Dermefte Jayet & le Dermefte noir a longues An- tennes. Hifi. des Inf. env. Paris. Tom. I. pag. 107. (13) Dermeftes nigro- coerulescens , Thorace villofo. Syft, Nat. X. Dermeftes nigro-coeruleus. Faun9 Suec. 37 u de Torretje Sa 239 m Planten, omtrent een tiende Duims lang, V, en van dergelyke Kleur,. hebbende het Borft- Af^eeu ftuk en de Schilden ruig. Een ander, wat klei- Hoofd- eer en zwartagtig blaauw , doch glad van Bord- STüKt ftuk, werdt door hem, den 17 April, op een Hyacinth Bloem gevangen. Dit hadt, zo wel als 't andere, de Pooten ros. Een bruin Tor- retje, zegt hy, van grootte als dit laatfte, ge- ftippeld, blinkende, met de punt van 't Ag~ terlyf en de Pooten Yzergraauw; was in die zelfde Maand op de Bloemen van de Moeras- Goudsbloem niet zeldzaam (*)♦ De geftalte der Sprieten en de figuur van het Borftftuk heeft den Heer Geoffrov deeze Soort , wederom , doen betrekken tot een Geflagt , waar aan hy den naam geeft van Clerus in 't Franfch Clairön* Het dikke end der Sprieten beftaat, zegt hy, in deeze uit drie Leedjes, welke, volgens zyne Afbeelding (f), 'er volmaakt de Kenmerken aan geeven van diÈ óns Tweede Geflagt , als overdwars Bladerig zig vertoonende. Bovendien is , Zo hy aan- merkt , het Borftftuk ten naaften by Cylindrifch of rolrond, zonder Zoom, en de Voeten zyn met Kuftentjes voorzien, als in de Vliegen. Tot dit Geflagt betrekt deeze Heer een zeer fraay Bafterd-Olyphantje, glinfterend blaauw* dat men op de Bloemen vindt, en waar van de (*) Entomologia Carniolica. p. ig. (t) Pl. V, fig. t. Hifi. des Inf. env. Paris. Tom* U f- 303. I, Deel. ix, Stuk. 1* 1290 Beschryving van V. Afdeel V. Hoofd- stuk. XIV. Teneftralis. Ven ft er- Torretje. Roodfchil- dig. de Wormpjes huishouden in de Byëa - Neften. Zyn tweede Soort van Clerus of Clairon is dee- ze, dien Ray telt onder de geknodfte Tor- ren, en welke veel naar dat Bafterd-Olyphanu Je gelykt, doch naauwlyks een derde of een vierde van deszelfs grootce heeft* Het ver- bergt den Kop en Pooten , even als de Hout- torretjes: men vindt het op de Bloemen, en dikwils in de Huizen: het Masker leeft vaa Krengen. Dit noemt hy le Clairon bleu, en een ander , 't welk hy overvloedig op de Bloemen der Refeda vondt , wordt , wegens de Haairig- heid, die hetzelve, fchoon zwart zynde, zig grys doet vertoonen, le Clairon Satiné geheten. (14) Torretje dat Kaftan]e -bruin is, met den Kop zwartagtig en bet Borftftuk bruin. Venfter - Torretje wordt dit van onzen Au- theur genoemd , als in 't Voorjaar in de Ven- fiers woonende. Het Lyf is kleiner dan dat van een Vloo en langwerpig. In Deenemarken hadt de Heer Muller 'er ook in een Ven- fier gevangen (*). De Heer Geofproy maakt een byzonder Geflagt van Torretjes, daar hy den naam aan geeft van Bojlrichus, om dat het Borftftuk ruig * is (14) Dermeftes caftaneus, Capice nigricanre, Thorace faf- co. Syft. Nat. X. Chryfomela fufca , Capite nigricanre. Faun» Suec. 443. (*) Fauna Fridrichsdalina, p. 3. de Torretjes. 091 is en met Haairtjes bezet, die door het Ver- v* grootglas zig als gefrifeerd vertoonen. Deeze v J verfchillen van dat van Clerus of Ciairon, door- Hoofo- dien het Borflftuk Teerlingvormig is , waar in STUKé de Kop zig geheel kan verbergen, en dat het on derde der Pooten geen Kullen tjes of Spons- jes heeft , zynde itekeüg. In de Geftalte der Sprieten komen zy volmaakt daar mede over- een. Eene Soort daar van, welke hy befchryft en afbeeldt , komt , omftreeks Parys, doch zeer zeldzaam voor , en fchynt te behooren tot de Houttorretjes, maar is vry grooter, als byna een t#t£ Duim lang zynde en een zesde Duims breed, van Kleur zwart, met de Dekfchilden rood en glad, doch hier en 'daar geftippeld. Geen andere Soorten heeft hy daar van te Pa- rys gevonden, maar eenige zodanigen gezien, die van Senegal kwamen (*)♦ Ik moet nog erinneren , dat deeze twee Ge* Aagten behooren tot zyn tweeden Rang van Schildvleugeligen , (die de Dekfchilden hard • en het geheele Lyf daar mede gedekt hebben :) aangezien 'er maar vier Leedjes in hunne Voe- ten zyn; terwyi de Dermejles> Byrrhus en an- dere Geflagten , even als de Torren , met vyf Leedjes in de Voeten , of het onderfte deel der Pooten, zyn voorzien. Cu) (*) Hij}, des ïnf. env.' Paris. Tom. L p. 302. I. DEEL. IX. STUK. T 2 apa Beschry ving van Kloptorretje. ƒ fdeel Torretje dat zwart is, hebbende de Dek- v. fcbilden graauw en zwart gerand, het "tok*" Borftftuk ruig. XV. Domejucus^ Deeze Soort van Torretjes was in de Verhan- delingen der Akademie van Upial in Sweeden genoemd Dermejles, rolrondagtig van Lighaam zynde , met een dikke ruigagtige Halskraag, de Schilden roodagtig. Het hadt de Sprieten rosagtig , het Lyf en de Pooten zwart, zyn- de niet veel grooter dan een Luis. Men vindt het in verfcheiderley Huisraad en in de Huizen. Thans voegt onze Autheur 'er by , dat het Borftftuk zeer bultig, en byna half-Klootrond zy. De Heer Geoffroy betrekt hetzelve toe zyn eerfte Soort in het Geflagt van Byrrhus, die hy in 't Franfch noemt Vrillettea of Fret- torretjes , voorgemeld ; onder den tytel van Vrillette des Tables, of Tafel-Frettorretje. De langte is, volgens hem, een agtfte of een zes« de Duims : men vindt 'er die donker bruin en die lichter zyn van Kleur: zy hebben de voor- gedagte eigenfehap der Houttorretjes, van, als menze aanraakt, den Kop en Pooten in te trek- ken , even als of zy dood waren. Deeze zyn het , zo hy oordeelt , inzonderheid , welker Wormpjes de ronde Gaatjes in het Hout boo- ren, (15) Dcrmeftes nïger, Elytris grifeis, margine nigris, Tho- race villofo. Faun* Suec, $6g. de Torretjes. 293 ren, daar onze Kaflen en Kiften, en wel voor- V. naamelyk Tafels en Stoelen , van doorboord en Af^eel* allengs zodanig verteerd worden , dat zy aan Hoof'd- ftukken breeken : des men deeze Infekten niet STüK- dan te menigvuldig in de Huizen ontmoet* Khptorretje. „ Onder de Soorten van dit Geflagt verdient „ de Eerfte, zegt hy , onze opmerking, zo zeer niet wegens de Kleuren , die geen Glans „ hebben , of wegens de Geftalte , daar niets „ byzonders in fteekt, als uit hoofde van een 3, zonderling Geluid , welk dit Diertje maakt, „ tot ongeruftheid , fomwylen , van eenige „ Menlchen* Indien men zig in ftilte bevindt in een Vertrek , [gelyk by het bewaaken van 3, Kranken ?] hoort men fomtyds , inzonderheid „ naar de Venfteren toe, een regeimaatig klop- „ pen , dat dikwils lang aanhoudt , en zeer ge- „ lykt naar het tikken van een Zak-Orlogie. „ Sommigen hebhen deeze Kloppingen aan „ Spinnekoppen , anderen aan een Soort van ,, Luisjes toegefchreeven , die in oud Hout" „ voorkomen, deswegens Klopluisjes genaamd. „ Anderen, zonder het Infekt te kennen , welk 3, dit Geluid maakt, of daar om te denken, ,, hebben dit Tikken genoemd het Uurwerk 5, des Doods , hetzelve als een kwaad Voorte- ,3 ken aanmerkende. Maar, noch de Spinne-* s, nekoppen, noch de Houtluisjes kunnen oor. „ zaak zyn van dit Kloppen; het welk veroor- 3, zaakt wordt door de Fretjes, die by herhaa- 3, lingen op het oude Hout fkan, om heïzejye l, Deejl. IX, stuk. T 3 te 234 B F. 8 C H R Y V I N O VAN V. „ te doorbooren en zig daar in te huisveflen. Afdeel. ^ jjq plaats, naamelyk, onderzoekende, waar Hoofd. dit Geluid vandaan komt, is het zeldzaam stuk. Jclein Gaatje te vinden , waar in een A-ioptorretje. " ° „ van deeze Infekten arbeidt. Het Tikken „ houdt, wel is waar, dik wils op, by de min- fte beweeging die men maakt, waarfchynlyk „ om dat daar door het kleine Diertje verfchrikt 3, wordt; maar, als men zig weder ftil houdt, „ hervat het zynen arbeid wel dra en men kan „ het fomtyds daar in betrappen. Ik moet bekennen , dat my dit Gevoelen veel waarfchynlyker is, dan dat van onzen Autheur, die de Houtluisjes, hierom in een Geflagt, met den naam van Termes beftempeld, t'huis ge- bragt zynde , voor de Oorzaak van dit Tikken blyft houden. Ik neem derhalve dit Houttor- retje voor den Wandfchmied van Rolandeh, en geef 'er den naam van- Kloptorretje aan , om dat men het zo wel in ander Hout- werk, als in de Wanden, hoort kloppen. Die Heer verbeeldt zïg, dat het Beertje, aan de agterkant van een Plank gekomen zynde , zulks veroorzaakt door tegen een Splintertje aan te werken, als hebbende zelfs het Diertje agter zulk een Splintertje zien zitten kloppen , en hy meent, dat het de Houtluisjes zyn die dit doen (*). Derham fchryft de oorzaak van dit Geluid , dat men zeer verkeerdelyk PU* (*) Aft* Stokhotm. 1754. p. ï$% de Torretjes. 295 Piepend noemt, niet alleen aan de Houtluisjes • V. toe, maar ook aan zekere Torretjes (*), De Af^u Ondervinding van iemand hier ter Stede beves- Hoofd- tigc dit laatfte, als hebbende hy zulk een T^7/K^ff^tjem retje, dat eerft in het Befchot getikt hadt, daar uitgekomen, tegen een Papieren Raam, met den Kop zien kloppen, en het tevens een der- gelyk Geluid hooren maaken. (16) Torretje dat Eyvormig, zwart en glad xvi. is , met de Dekfchüden graauw. pÜilT^ Zwartkop* Men vindt dit Torretje waarvan het Wormp- je zig onthoudt in Vuiligheden, ook in Euro- pa. Het is niet grooter dan een Vloo, in de gefialte van een Tor, maar de Sprieten zyn overdwars Biaderig en het heeft de Schilden Kaftan je- bruin , den Kop en het Borftftuk zwart. (17) Torretje dat Wollig en langwerpig is, xvrL bruin en Afchgraauw geivolkt, met een M^vtiL geel Schildje. Dit Torretje wordt Muisvaal genoemd we- gens de Kleur der Dekfchüden. Van onderen is (*) BRADLEY Wysgeer. Verhand. Amfterd. 1744» bladz. 225. (16) Dermeftes niger ovatus glaber, Elytris grifeis. Faun. Suec. 369, (ij) Dermeftes tomentofus oblongus, fufco cinerecque hè- fculofus, Scutello luteo. Faun. Suec , 365. FR1SCH. /»ƒ. IV. T. 18. I. Deel. IX. stuk. T 4 ê96 Beschryving van V. Afdeel. Hoofd. STUK. is het wie. Aangeraakt zynde wordt de Kop van 't zelve niet onder het Borftfluk ir.getrok* ken , maar omgeboogen , vouwende de Pooten aartig te famen > waar door het dan Eyrond wordt. Het Masker onthoudt zig in Krengen , Vleefch en rottig Hout. Een Soort van 't zeU ve is zwartagtiger en eens zo groot, mooglyk het Wyfje zegt LiiSNiEüs. Omfireeks Parys bevondt Geoffroy ook, dat het in grootte veel verandering onderhevig was , hebbende 'er gezien van twee en drie Liniën lang* Doktor Sco poli vondt hetzelve in Karniolie, en de Heer Muller, by Koppenhagen , in eea holle Boomftam, Dit Torretje fchynt het te zyn, dat van F R i s c h wordt afgebeeld en befchreeven (*} , als voortkomende uit een zwarten gladden Vet- worm , die door het een en andere veel ver* fchilt van de Wormen der Spektorretjes. Wan. neer hy , tot het bemeften der Wynftokken , de Klaauwen en Hoornen van het geflagte Vee in een hoek van den Tuin hadt laaten werpen , vondt hy, in dc Meymaand , daar in deeze Wormen , en tevens Torretjes met de Dop. pen 9 waar uit zy gekomen waren. De Worm , die kort, dik en rond is, heeft twaalf Ringen, aan den Kop de gewoone Proevertjes ; twee lange naamelyk en twee kortere. De Oogen zyn, zonder Vergrootglas , naaqwlyks zigt- baar. (*j ƒ»ƒ, IV* TH. p. 3f. Tab. XVIII, de Torretjes. 297 baar, en hebben boven zig twee bruine Sprïe- V. ten, die, volgens zyne Afbeelding, aan 'c Af^eel- end met drie dikke Leden zyn voorzien. De [Hoofd- Nypers zyn zwart. Onder aan den Staart gaat STÜK* van agteren iets uit , dat hy in dergelyke Wormpjes den Volger gewoon was te noemen, zynde een Vleezige weeke Buis , welke dienen kon om het Lyf eenigermaate vaft te houden , dewyl zy geen Agterpooten hebben. Daar bo- ven waren aan de Staart twee Voelertjes , ook Knodsagtig of met een dik Kolfje aan 't end. Voor de laatfte of vierde Vervelling waren dee- ze Wormen bruin , doch tegen de Verandering wierden zy witagtig. De Pop hadt geen Beel- tenis, gelyk die van andere Torretjes, maar bleef omkleed met de laatfte Huid, waar bin- nen een dun wit Velletje, dat het Torretje, in st uitkruipen , te rug laat. Het is van bo- ven zwart, doch het Mannetje meer dan het Wyfje, 't welk meer witte Punten en Stree- pen heeft; zynde beiden van onderen witagtig: waar door deeze Torretjes genoegzaam van de Spektorretjes onderfcheiden worden. De Ag- ter-Pooten , waar door hy waarfchynlyk de Voe- ten verftaat, zyn vyf ledig. (18) Torretje dat Wollig enEyrond is, bruin xvirr. Pilula, gCWOlkt. Pilletje. Dit (?s) Dermeftes tomentofus ovatus, fufco - nehulofus. Syft. Nat. X. Mordella fubrotundn, colore murino, Faun,Succ. $$6, X. Deel. ix. Stuk. T 5 298 Beschryvïng van V. Dit Diertje onthoudt zig in Europa, onder Afdeel, gteenen zegt onze Autheur, die het voorheen Hoofd, tot de Aardvlooijen betrokken hadt, zeggende stuk. ^at frei Z1g jn Xuinen onthieldt, onder het gezaaide. Aldaar was het gevonden omtrent van grootte als een Lie venheers - Haantje , en van de zelfde figuur, doch geheel Muisvaal of Zwartagtig bruin van Kleur, met het Borftftuk glad en de Schilden naauwlyks geftreept. Het heefc Springpooten. De rondheid van het Lyf geeft 'er den Bynaam aan. xix. CT9) Torretje dat Eyrond, zwart en glad is; Sc ar ab toi* hebbende op de Dekfcbildm twee flaauwe Tor-agtig. Roeftkleurige vlakken* De Heer Linn/eüs noemt dit Tor-agtig, wegens de rondheid van het Lyf, en Doktor S c o p o l 1 vondt 'er , in Karniolie , zodanig een , dat bruin was; huisveftende, zegt hy, in de Beulingen, met Look en Peper toegemaakt, die de Italiaanen Cervelladi noemen; wanneer dezelven niet wel bereid zyn. Het hadt een vaalagtige Stippel op ieder Dekfchild. De meergemelde Franfche Autheur, onder den naam van Cijlela een Geflagt gemaakt heb- bende van Torretjes, die Eyrond zyn, en vol* gens de Sprieten ook tot de Dermejles van on- zen Autheur behooren, kwam het my niet on. waarfchynlyk voor, dat deeze twee Eyronde Tor. (19) Dermeftes ovatus ater glaber, Elytris macuüs duabus oblblete ferrugineis, Syft. Nat. X. de Torretjes. 299 Torretjes* daar toe betrekkelyk zyn, offchoon V. zyn Ed. daar van geen aanhaaling doet. Van Af™e*«. dat Geflagt geeft hy drie Soorten op, waar Hoofd- van de eerfte, door hem in 't Zand, langs STUK* de Wegen , omftreeks Parys , gevonden , eenigermaate ruig en groenagtig is , met bruine banden overlangs , een derde Duims lang: de tweede ruigagtig en zwart, met een verguld -bruinen band overdwars op de Dek- fchilden, lang een vyfde Duims: de derde ge. heel glad en blinkend zwart , een negende Duims lang. Alle zyn zy Eyrond en hec laac- fte heeft de Dekfchilden zeer fyn geftippeld. Het eerfte , dat hy la Cijlele Satinée of de Sa« tyne Ciftela noemt , was helder bruin en groen- agtig gewolkt (*). (20) Torretje dat Wollig is en gevlakt. xx Scrophula- Dit zyn de eenigfte Soortelyke Kenmerken , rUym he„ welken de Heer Linn^eus opgeeft van ze- speeniauid. kere aartige Torretjes die zig, zo hy aanmerkt, op hec Speenkruid in Europa onthouden. De marmering van hunne Dekfchilden hadtze te vooren in het Geflagt der Lievenheers- Haant- jes doen plaatzen; waar van twee, in Teke- ning merkelyk verfehillende , thans tot deeze Soort (*) Hifi. (?es Inf. env. Paris. Tom. I. p, U6 , 117. (20) Dermeft:s tomentofus maculatus. Syft. Nat. X. Coo cinella villofa, coleoptromm margine inflexo, Thoracis macu- la bafeos uirincjue alba. Faun. Suec. 411. Coccinclla villofa, Coleoptromm margine inflexo , futuris rubris. Faun. Suec.+iz. I. Deel. IX. Stuk* 300 Beschrïving van Afdeel, V- HOOFD- STUK, Bloem tor- ïetje. Soort betrokken worden : de eene onder aan het Borftftuk, wederzyds, een witte Vlak heb- bende , de andere de Naaden , zo die der Dek- fchilden met elkander , als met het Borliftuk, rood. Deeze laatfte was driemaal zo groot als de andere. Men fcheen daar toe te kunnen be- trekken een klein rondagtig Torretje van R a- jus, met den Hals langwerpig en de zwarte Dekfchilden getekend met twee witte Stippen (*) : als ook dat Beeftje , 't welk , in de Ver- handelingen der Akademie van Upfal , groote* re, zwartagtige, Gyrinus , was getyteld. De Heer Geoffroï betrekt deeze Tor* retjes tot een Geflagt, daar hy den naam van Authrenus aan toeeigent , om dat zy zulke be- minnaars der Bloemen zyn, daar menze dikwils by duizenden op vindt 3 inzonderheid op die der Kroontjes draagende Planten , en op zoda- nige Bloemen , die uit verfcheide Bloemtjes zyn famengefteld. Verfcheide Autheuren , zegt hy, hebben deeze Infekten met de Lievenheers- Haantjes verward, naar welken zy fchynen te gelyken door de geftalte van hun Lyf , doch waar van zy verfchillen , zo door het getal der Leedjes , die 'er in de Voeten zyn , als door de gedaante der Sprieten. Deeze zyn Knods- agtig , dat is , zy loopen dik aan 't end , 't welk uit een enkel onverdeeld fluk, dat een weinig platagtig is, beftaat. Dit Kenmerk zou ze ft) RAJ. lnfe&< p. 8;, N. 37« J)E ToRREtjES, 3ÖI 2e naar de Torren fchynen te doen hellen, V. doch die hebben het Knodsagtig end gekloofd, Afdeel„ daar het in deeze Torretjes , volgens zyne Af- Hoofd- beelding , zig ten minfte ook overdwars of door- STÜK« Bladerig vertoont. Bovendien zyn, in veele Tor- ren, de Sprieten geknakt, of met een Knie ge- boogen , en in deeze Bloemtorretjes loopen zy regt. De Wormpjes of Maskers, van deeze Infek- ten , bewoonen , gelyk aan veele der Schild- vleugeligen gemeen is , zulke zindelyke of be- vallige plaatfen niet. Zy huisveften in het Lig- haam of de deelen van doode Dieren , in half verrotte Planten , en zy vernielen zelfs dikwils de Verzamelingen van gedroogde Infekten , die zy uitknaagen en tot Stof maaken. Daar is het,?, dat zy haar Aas vinden , aangroeijen en de Ge* ftaltewiiïeling ondergaan* De eene Soort van Bloemtorretje by deezen pl. lxxul Autheur , door hem het geborduurde genaamd , F*s* 5* is ééne Linie of een twaalfde Duims lang, en byna Ovaal van figuur, gelyk de andere wSoort, die vry veel kleiner is , beiden zwart van Grond- kleur , met Schubbetjes , die de marmering daar op maaken , welke in de eerfte Soort , uit rood en wit, op een zwarten Grond, is famenge- fteld* Deeze heeft een witte Band en Stippen op de Dekfchilden , de Naaden bruin ; de an- dere , van hem P Amourette genaamd , heeft de Dekfchilden bruin , met drie gegolfde witte Banden overdwars, en roodagtige daar tuffchen I. Deïl. IX. Stuk* 313 302 BïSCHRTVIHO VAN V. in gevoegd. Door een weinig wryving of be- Afdeel, handelen, egter$ gaan 'er die Schubbetjes in Hoofd- 'c geheel of ten deelen af, waar door het In- stuk. fekt glimmend zwart en onkenbaar wordt. XXL Piforum, Erwten- torretje, (21) Torretje dat Wollig en graauw is9 met Draadswyze Sprieten , de Dekfcbilden kort; van agteren wit, met twee zwar» te Vlakken. De Heer Kalm, ProfelTor te Abo in Fin- land , heeft , op zyne wederkomfl van zyne Reizedoor Noord- Amerika, verhaald, dat de Ingezetenen aldaar zulk een menigte van Erw- ten plagten te Zaaijen , dat zy dezelven , met groot voordeel , in de Zuidelyke Provinciën vertierden; maar dat, zedert eenige Jaaren, die Handel geheel was opgehouden , na dat ze- ker Torretje zig in de Erwten zodanig verme- nigvuldigd hadt , dat die 'er altemaal door uit- gegeten werden, des 'er naauwlyks zo veel gezond en gaaf overbleeven , als tot het Zaai- jen noodig waren. Die vermaarde Man heeft 3 onder andere Zaaden , ook eenige van het Erw- ten Geflagt mede gebragt, onder welken hy, na zyne 't huis kornft in Sweeden , nog ver- fcheide met deeze Mekten , nog leevende 9 voor* (11) Dermeftes tomentcfus grifeus, Antemus fiüfornubiUf Elytris abbreviatis , podice albo ? maculis duabus nigris. Syft». Nat. X. Bruchas Americae Septentrionalis. Kalm. //. II. p, 294. Curcuiio Piforum. Amixn* Acad, III. p. 347. de Torretjes, 303 voorzien, bevondt, en. die niet alleen aan den V. Ryksraad Graaf van Tessin, maar ook aan Af^eel* den Ridder Linn^eüs, gezonden heeft. Hoofd. Dit Torretje heeft het Lyf bruin , en is van STUK- grootte als een groote Weegluis , hier en daar befprengd met witte Stippen : de Dekfchilden zyn zeer ftomp en aan de tippen zwart , veel korter dan het Agterlyf : het Borftftuk is over- dwars ovaal, de Kop klein en fpits, de Sprie- ten Knodsagtig en bruin ; het Agterlyf van ag- teren , daar de tip bloot komt , met een witte driekwabbige Vlak getekend. De Pooten zyn Afchgraauw. Een weinig verfchik deeze Befchryving der Gefcake , welke uit het Vertoog van den Heer Baecküeh ontleend is (*), van die van on- zen Autheur, die van dit Torretje, dat de Erw- ten in Noord- Amerika zo elendig vernielt, zegt: dat hetzelve de Geftake van den Kalander of Koorntorretje , doch geen Snuit heeft , en dat de Sprieten Draadvormig zyn » zonder Knopje. Tot deeze Soort van Torretjes fchynen my spannfche die Jnfekten te behooren, welke, volgens dej^"^1" befchryving van den Heer Baron de Glei- j^tL*xm* chen gezegd Russworm (f), gevonden worden in de Mayz of Spaanfche Tarwe* waar van zy de Korrels op dergelyke Manier uitknaagen. In (*) Noxa Infe&orum. DiflT. XLV. Amun. Acad. Vol. HL P- 347. (|) Les -plus nouvelles decouvertes dans Ie Regne Vegetal pat des Obferv. Mkrofcopiques ; &C. Nmemberg, 1763, I. Deel. ix. Stuk. 304 BbschrïviUg van V. In het Landfchap van Hongarie * de Vyf Kcr* yE " ken genaamd , daar men dit Infekt veel menig- Hoofd- vuldiger dan in Duicfchland ontmoet, worde stuk. ,ej. je zejjye naam aan gegeven als aan de Klanders van het Koorn , naamelyk Wiebel. In de Maand November, wanneer men de Graan- korrels der Spaanfche Tarwe (*) van de Stee* len af doet , zag de Baron het eerft deeze In. fekten. Hy vondt 'er in zes Steelen , daar ?, hy zelf de Korrels af deedt 3 niet meer dan „ drie, en dit wel in de vogtigfte van allen. 5, De Opziender , naamelyk, of zyn Volk, „ hadden de fout begaan , van al de ingeza* „ melde Aairen in een Vertrek op malkander „ te ftapelen , en daar door was een gedeelte „ vogtig geworden. Nooit hadt hy eenig zulk 5, Infekt zien voortkomen uit zulke Aairen , die ,, men in de Lugt te droogen hadt gehangen ,3 (f). Derzelver eigentlyke zitplaats is in en 5; tuf- (*) Wy worden van dien Baron verwittigd , dat men dé Spaanfche Tarw niet verwarren moet met de Boekweit, wel- ke Frumentum Sarracenkum geheten wordt. De Mayz of Spaanfche Tarw, die de Europeaanen in Weftindie tot Voed- zei voor de Slaaven gebruiken , wordt veel geteeld (zegt hy) in Hongarie en Turkye ; en dit zal de reden zyn , dat men dezelve ook wel Turkfcb Koorn noemt. (|) Dit heeft een aanmerkelyke overeenkomft ^ met de Eigenfchap der Kalanderen of Koornwormen , die geen fterke Togt of Wind kunnen verdraagen ; weshalve niet alleen het ge- bruik der Togtmaakers of Ventilators van den Heer Hales, maar zelfs het Verichieten of Lugten der Graanen , zo nuttig' is óm dezelven te bewaaren en goed te houden. Zie het Vil» Deel der tïitgezogte Verhandelingen , bladz, 522. de Torretje s« 305 3» tufiehen de Velletjes, die den Wortel maa- V. 3, ken van den Graankorrel, welke zig alsdan Afd£el* 3, nog in hec Merg van den Steel bevindt, cn Hoofd* 3, onder dat bruine , fyne en doorfchynende STÜK' „ Velletje, het welk den Wortel van het Vrugt- 3, beginzel als een Kuif bekleedt, wanneer dc „ Korrels te vogtig zyn geworden* Ik heb 3, geen éénen Graankorrel 3 zegt hy , ledig of 3, doorknaagd gevonden , niettegenftaande de 3, Hongaaren , in de Landbouw bedreeven* en ,3 die een menigte van Mayz teelen , my mon- 3, deling hebben verzekerd , dat in Hongarie 3, het Infekt der Spaanfche Tarwe zig een weg „ door de Graanen baant, dezelven uïtknaa- gen de, en bygevolg het Vrugtbeginzel niet „ verfchoont, gelyk in Provence het Gekruifie ,3 Irtfckt de Erwten , volgens de Aanmerkingen 3, van den Heer Ledermüller^. Het gemelde Torretje, dat de grootte om- trent van een Luis heeft, ïoopt zeer fnel. Het heeft, volgens zyne fterk vergroöte Afbeelding, die wy hier , grootelyks verkleind , hebben overgenomen, de Geftalte inderdaad van een Olyphantje, doch zonder Snuit, en op den Kop is het voorzien met Sprieten die even dik bly- ven van 't begin tot aan het end , beltaande ie- der uit tien Leden. Twee groote Netswyzê blaauwagtige Oogen zyn aan den Wortel der- zelven geplaatft. De Hoornagtige f Dekfchil- den, roodagtig of rosgeel van Kleur, zyn als mét glinfterende Facetten verfierd, uit het mid- L Deel. ix, stuk. V dea 30(5 BESCHR Y VING VAN V. den van ieder van welken een wicagcig Haairt- AFI^fEL# Je voortkomt. Het Infekt heefc zes Poocen , Hoofd* met witte Haairtjes bezet, en het derde Lid stuk» uit vier Leedjes beftaande, met twee haaks- wyze Klaauwtjes aan 't end gewapend. De Bek is met twee Proevertjes en twee Nypers voor- zien , die het naar believen intrekt en uitbrengt, om zyn Voedzel te nuttigen* xxii. (22) Torretje dat Tzergraauw is , met de Oc- Paniceus. , Broodtorret- g™ TOOdagtlg. Dit Torretje voert dien Bynaam , om dat het in 't Brood zig onthoudt, dat van 't zelve uit- gegeten wordt, zegt Linn^üs. Het heeft de grootte van Geerftzaad , is ftomp , geheel Kaftanjebruin , zelfs de Sprieten, en naauwlyks' Haairig: de Oogen zyn wat roodcr. Muller vondt hetzelve in Deenemarken ook. De Heer Geoffroy heeft omftreeks Pa- rys een Torretje in het Meel ontdekt, van 'c welke de Ouweltjes, die men in Laaden houdt, fomtyds doorknaagd worden. Dit brengt hy tot zyn Geflagt van Byrrhus of Vrilleite , zeg- gende (*) dat het van de Houttorretjes in Ge- ftalte zo zeer niet verfchilt als in de Kleur, die glinfterend, roodagtig bruin, en dat het was kleiner is3 zynde naauwlyks een Linie lang* Hy noemt hetzelve roodagtig, glad Fretje met zwar* (22) Dermeftes ferruglneus, Oculis rufis. Syft. Nat. X. (*) Hiftt des Inf* env% Paris. TOM. I. pa$. 11 li de Torretjes. 307 zwarte Oogen , dat egter wederom merkelyk V. verfchilt. Ar™EL* (23) Torretje dat zwart is en glad, zeer llomp , met de Pooten Tzergraauw. xxuu Dit Beertje is van den Heer Roland er, j^Torretj>u* in de Paddeftoelen of Kampernoeljes , op 't Ei- land St. Euftatius ontdekt* Het heeft de groot- te van een Luis , is zwart en zeer glad , van agteren by uitftek ftomp, doch niettemin met Schilden gedekt. (24) Torretje dat langwerpige glad en rood* xxiv. ~ StercoreuÈ. agtig is , met zwarte Oogen* Drektonetja Dit kleine Torretje, niet grooter dan een Luis, wordt in de Paarden -Drek aan de We- gen gevonden , waar van het den Naam heeft* De Geftalte zweemt veel naar die van een Tor , doch de Sprieten brengen hetzelve t'huis tot dit Geflagt. Meeft ontmoet men het in 't Voorjaar en het komt ook fomtyds in de Hui- zen voor. (25) Torretje dat langwerpig en roodagtig is > ixv. met de Dekfcbilden korter dan het Lyf. LuistonetjeT Dit (23) Dermeftes acerglaber, obtufifiimus , Pedibus ferrugi- neis. SyjK Nat. X. (24) Dermeftes oblougus glaber teftaceus , Oculis nigris, Faun. Suec, 37$. (z$) Dermeftes obiongus teftaceus, Elytris abbreviatis. Syft* Nat.X. Chryfomela dilute teftacea hemiptera. Faun* Suec, 443. h DEEL. IX. STUK, V 2 308 BeschryviNg van V* Dit heeft wegens de gemelde kleinheid zyn Aw>eel. gynaam# fjet was te vooren onder de Goud- Hoofd- haantjes betrokken geweeft. Men vindt het STUK# dikwils in de Bloemen menigvuldig. xxvt. (2<5) Torretje dat langwerpig is en zwart, met «SS?! de Dekfchilden korter dan het Agterlyf, *t welk fpits uitkopt. Onder den naam van zeer klein Bloemtorretfs was dit Beeftje , in de Verhandelingen der Ko- ninglyke Sociëteit van Upfal in Sweeden , voor- gefield. Ray fchynt hetzelve te bedoelen met de benaaming van Scarabms met de Sprieten Knodsagtig , de Knods in Ringen verdeeld. Het ïs weinig grooter dan de voorgaanden , en ont- houdt zig ook in de Bloemen , daar het zeer vlug is, zo wel in 't vliegen als in \ loopen, Zegt LlNNiEÜS. De Heer Geoffroy maakt een Geflage van Torretjes > die de Sprieten Knodsagtig heb- ben en waar van het dikke end pit drie Leed- jes beftaat, zynde het Borftftuk breed en ge. zoomd > de Voeten met Kuflentjes voorzien. Hier geeft hy den naam van Anthribus aan, om dat zy de Bloemen afknaagen en klein maaken (*). Tot ce vierde Soort daar van , die hy , ik weet niet waarom, Anthribe des Fleur s noemt , betrekt hy (26) Dermeflcs oblongus niger, Elytris abbreviatis, Ab&> mine acuto. Faun, Suec. 370. Ra J. 108. (*) fflft. des Inf, env, Paris, TOM, I, bladz, 308. i de Torretjes. 309 hy dit Vlootorretje; doch erkent, dat hetzelve V, 't Agterlyf niet fpits heeft, en derhalve het Af^el. zelfde niet fchynt te zyn, dat onze Autheur Hoofd» bedoelt. STÜK* (27) Torretje dat Eyrond en zwart isy met xxvir. het Agterlyf Stomp y het Borftjlak en de pWlius< Schilden gezoomd* Dit Bloemtorretje fchynt met het zo even gemelde overeenkomftiger te zyn. Doktor S co- poli heeft 'er een, dat vry naby komt, on- der den bynaam van Carbonarius , of Houtsko- len-Torretje, ook in de Bloemen huishouden- de, befchreeven. (28) Torretje dat bruin is3 met het Borjljluk xxvur. bruinrood. 3canicus- Dit Sweedfche is in Schonen gevonden door den Heer Leche , hebbende omtrent de grootte van een Luis* (29) Torretje dat de zyden van bet Borjljluk xxix, geel beeft , de Dekfchilden graauw met C*lm% een zwarte Stip. Dit is ook een Europifch Torretje, Eyrond van (27) Dermeftes ovatas niger, Abdomine obtufo, Thorace Elytrisque marginatis. Syft. Nat. X. (28) Dermeftes fufcus3 Thorace tcftaceo. Faun.Suec. 376. (29) Dermeftes Thoracis lateribus flavis > Elytris grifeis pun&o nigro. Syft. Nat. X, I. Deel. ix. Stuk. V 3 $lO BïSCHR YVING VAN V. van Lyf, met den Kop zwart, het Borflftuk Afdeel. 0XÜ\n CQ geej Q^ Zyde, de Dekfchilden don- Hoofd- ker roodagtig of graauw , met een zwarte Stip stuk. jn >t midden, naar den onderden rand toe. xxx. (30) Torretje dat bruinrood is , hebbende de Surinamenfts J\ ■ \ n . n _ 5urinaamfch. Dekfchilden gejtreept , en bet Borjtjluk aan de Kanten getand, met drie verheven Ribben. Van dit , het welke volgens den Heer R o- LANder in Suriname zig onthoudt, is verder niets bekend , dan dat het langwerpig zy en de grootte van een Luis heeft* xxxi. (31) Torretje dat de Schilden korter dan het HaSschiï-' Lyf beeft, aan den Wortel uitwaar ds en aan de tippen bruinrood. Men vindt dit, volgens dien zelfden Heer, in Suriname. De grootte is ook als van een Luis: de Sprieten zyn geknopt ; de Pooten Yzergraauw of Roeftkleurig ; de Dekfchilden de helft korter dan het Agterlyf , ieder met een Beitelswyze Zeegroene Vlak aan de tip , en (30) Dermcftes teftaceus , Elytris ftriatis, Thorace ftriis» tribus elevatis inarginibusque denticulato. Sy/ï* Nat. ?X. (31) Dermeftes Elytris abbreviatis , bafi extcriore apiceque teftaccis. Syft. Nat. X. de Torretjes. 311 en een Zeegroene Stip aan-dea Wortel van de V. ^^<>^^^<>^^^^^^ STUK, VI. HOOFDSTUK. Befchryving van yt Geflagt der M E s t k e v e r T- j e s , die men , wegens de Kleur , ook wel zwar* te Meit-Torren, en, zeer oneigen, Spek-Ke* vers noemt. TpvEwyl de naam van Mefl-Torren , en Mefl> Naam* of Drek -Torretjes, tot Soorten van de voorgaande Geflagten behoort, heb ik aan dee- ze dien van Mestkevertjss toegewyd: want dit was eigener, dan de benaaming van Zwarte Spek- Kever, gelyk men dit Geflagt van den Heer Sulzer vindt getyteld. Offchoon alle tot nog toe bekende Soorten van hetzelve zwart zyn , maakt de Kleur geen Kenmerk der Geflagten, en dewyl men, ten minfte de eer- fte Soort, in de Drek en Aarde vindt , kan menze naauwlyks Spek-Kevers noemen. De Ge. * (*) Alzo wy geen andere befchryving van deeze twee laatfte Soorten hebben , zo valt liet moeielyk eenige nadere verklaaring omtrent de Kleur te geeven. OndertiuTchen komt het Woord Glaucus , dat ik hier, volgens 't gewoone Gebruik, Zeegroen vertaal, zeer weinig overeen met Tefiaceus , dat Toodagtig , bruinrood of Kaneelkleurig betekent. Mooglyk heeft dit laatfte Torretje een verandering van Kleur , naar dat men at dus of zo , ten opzigt van het Licht , befchouwt. X. Deel. IX, Stuk. V 4 Dekfchilden , uitwaards (*). Afdeel, V. Hoofd» Halte * 312 BESCHRY VING VAN V. fialte van het Lyf fchynt eenigermaate Kever- AFDEEL. agtjg te Zyn# Hoofd Mee reden worden deeze Torretjes, die van stuk. onzen Autheur te vooren tot de Lievenheer^- Haantjes betrokken waren , thans ia een by- zonder Geflagt geplaatfc: want zy verfchillen door de figuur der Sprieten zeer van de voor- gaande. Hunne Sprieten zyn wel Knodsagtig of geknopt, maar dit Knopje is niet gekloofd, noch overdwars in Blaadjes verdeeld. Wanneer men, evenwel, hetzelve met een fterk Ver- grootglas of Mikroskoop befchouwt, vertoont het zig uit Ringen te beftaan , die digt tegen elkander aangevoegd zyn 5 zo dat menze niet van één kan fcheiden ; hebbende , aan den rand, kleine verheven glimmende Stipjes. Op't Oog, derhalve, maaken zy een onverdeelde Knods uit, waar van de Steel geknakt is, of met een vry fcherpen hoek naar het Lyf omgeboogen aan het onderfte Lid of Bosje , 't welk lang , platagtig en zodanig neergeboogen is , dat men de geheele Sprieten naauwlyks kan zien. Zy kunnen den Kop intrekken, als wanneer zig flegts de Nypers, die vry groot zyn naar re- den van het Lyf, vertoonen. De Dekfchilden hebben zy, gelyk de Kevers > korter dan he& Agterlyf. soorten. De Heer G e of f r o y geeft, willekeurig, aan dit Geflagt den Daam van j4ttelabus9 in 9t Franfch Escarbot en betrekt daar toe twee Soor- ten van onzen Autheur. die 'er vier heeft in dit DE MESTKEVERTJES, 313 dit Geflagc , waar aan , door hem , de naam v. van Hifler is toegeëigend : mooglyk om dat Afdep^- hem deeze Torretjes zo veel fpels gemaakt Hoofd- hebben, eer hy een vafl befluit nam, hoe de- stuk. zeiven te plaatzen, of wegens deGeilalte. De Ouden hebben, volgens Livius, dat Woord gebruikt , om een Springer of Potzemaaker te betekenen. (1) Meftkevertje dat gebed zwart is, met de j. Dekfchilden een weinig geftreept. Eenkleurig. PJL. LXXIIJL Deeze Soort wordt , in de Verhandelingen Fi&* 7% der Sociëteit van Upfal , tot de Dermefies 't huis gebragt ; in de befchryving der Sweedfche Dieren komt zy voor onder den naam van Coc. cinella of Lievenheers- Haantje, dat zwart is en glad, met de Schilden korter dan het Ag* terlyf , aan den rand omgeboogen. Het Diert* je onthoudt zig in de Aarde, in Zand, en in de Drek der Paarden is het gemeen. Hetzel- ve heeft het Lyf zwart , weinig langer dan breed, zeer glad en glinftcrende : de Dekfchil- den korter dan het Agterlyf, ftompagtig, met eenige flaauwe Streepen: het Borftftuk onge- ftreept , maar omringd met een klein geutje. De Kop is zeer klein, en wordt van het Diertje, als het verfchrikt, even als in de Houttorret. jes, (1) Hifter torus ater, Elytris fubftriatis. Syft. N*t* X Gen. 172. Coccinella atra glabra , Elytris abdomine brevioxibus margine inflexis. Faun. Suec. 41a. I. Deel. ix, Stuk. V 5 314 Beschryving van V. jes, geheel ingetrokken, zo dat hetzelve zig Afdeel. ais onthoofd vertoont. De Bek heeft, tot Ny* Hoofd- pers, twee fcherpe Tanden. De Sprieten zyn stuk» Knodsagtig onverdeeld. Het Agterlyf fteekt een weinig buiten de Schilden uit, en is zeer ftomp. Doktor S c o p o l i , die dit Torretje , in Kar- niolie , by de Tuinen (*) vondt , merkt aan , dat de Geftalte, uitgenomen de Sprieten, vol- komen met de Torren overeenftemt. Mul. ler nam hetzelve, by Koppenhagen, op de Planten waar (f). Geoffroy zegt , dat men hetzelve , omftreeks Parys , fomtyds in de Drek, en difcwfls op het Zand ontmoet (§), en noemt het VEfcarbot noir. In grootte was het zeer verfchillende , als zynde één ; drie of vier Liniën lang : één , twee of drie Liniën breed ; zo dat het gene hy afbeeldt een van de grootften moet zyn. De befchry ving , die Lin- kje us 'er van geeft, oordeelt hy zeer goed, doch merkt aan , dat het Borftftuk van vooren een uitranding heeft, waar in de Kop geplaatft is, dien men dikwils niet kan zien, dewyl de Nypers zig alleenlyk vertoonen* Onze Autheur zegt, dat men dit Meftkevert* je tienmaal zo groot vindt in de Iadiën : twaalf» maal zegt Doktor Sülzer, en voegt 'er by, dat (*) Circa hortos, Entomol. Carniol. p. 12, 13. (t) In plantis. Faun, Inf. FridrkhsdaL p, 4, ($) WJï. dss Inf. env. Paris. TOM. L p. 94. DE MESÏKEVERTJES. 315 dat de geen, dien hy vergroot afbeeldt, dan V. wel voor den Indifchen kon gehouden worden : Af^eu doch volgens de proportie van zyne Figuuren Hoofd- zou dezelve wel veertig maal grooter zyn dan STUK» het nevensgaande Dwergje. (2) Meftkevertje dat geheel zwart is^ met de tl Schilden volkomen glad. Dwer^e!" pl. lxxiii, Fïg. 8. Deeze Soort is in Sweeden gevonden , zyn- de aan de andere volmaakt gelyk, doch vier- maal zo klein en de Schilden in 't geheel niet geftreept hebbende, ten zy , mooglyk, met ééne boogswyze ingroeving. Ten opzigt van de grootte zou men dit verfchil genoegzaam vinden , in de genen die omftrecks Parys waar* genomen zyn. In de holte van een Paddefloel vondt Doktor Scopoli, tegen 't end van September, een Meftkevertje dat ongevleugeld was, doch zeer fnel in 't loopen, kleiner dan een Menfchen- Luis, langwerpig, vaal, met zwarte Oogen en halve Dekfchilden , de Pooten glad [en dikag- tig (*). (3) Meftkevertje dat zwart is3 doch de Schil- nt. den aan t end rood heeft. Twceviak- Inkis- (1) Hifter totus ater, Elytrls fcevifiimis, Syft. Nat. X. (*) EntomoL Carniol. p. 13. (3) Hifter ater, Elytris poftice rubris. Syft. Nat. X. Coc- cinella atra glabra , Elytris abdomine brevioribus 3 maculis duab'us rubris. Uddm, Dijf, 20, I. Deel IX. Stuk, 3ï6 Beschryving van V# In een byzondere Verhandeling daar over Afdeel, wordt het genoemd Coccinella die zwart en glad Hoofd- ls * raet ^e De^^hilden korter dan het Lyf en stuk. twee roode Vlakken. Scopoli vondt 'er in de Koeijendrek een , dat de Schilden aan ?t end ros hadc , met agt fyne ftreepjes ; het Lyf ovaal glimmende , wat kleiner dan de eerde Soort* Dit fchynt tot deeze derde Soort te behooren. Geoffroy heeft omftreeks Pary s 'er een gevonden , met eene bruinroode Vlak op ieder Dekfchild, 't welk hy noemt VEfcarbot a tacbès rouges of de roodvlakkige. Het ont- hielde zig by de zwarte. iv. (4) Meftkevertje dat zwart is , met de Deh irimacu* Viervlakkig. Quairimacu. fchilden tweevlakkig. Tor die Ovaal zwart en glad is, met twee roode Vlakken op ieder Dekfchild , was die Meftkevertje elders getyteld. Het is grooter dan de anderen zegt LiniN^eus, en heeft op 9t voorfte van het Dekfchild een ongelyke , doch op het agterfte een Halfmaanswyze roode Vlak. By Koppenhagen zou de Heer Mul- ler deeze Soort, in de Aarde, gevonden heb- ben. Koperkleurig De meergemelde Franfche Autheur heeft , zwaru omftreeks Parys, niet dit Viervlakkig Meftkc- vert- (4) Hifter ater, Elytris bimaculatis. Syft. Nat. X. Scara- bxus ovatus niger glaber, maculis duabus mbris in fingulo E« lytro. GADD, Satag* 76* de Mest kevertjes. 3*7 vcrtje, maar een ander ontdekt, 't welk hy V. VEfcarbot bronzé noemt , wegens de glanzige A™EEU Koperkleur, die hetzelve op de zwarte heeft. Hoofd- De Kop daar van was onder het Borftfluk niet STÜK# zo zeer verborgen , dat ook geen zo fterke uit. randing hadt,als de anderen. In de Mannetjes vondt hy het Agterlyf , dat veel buiten de Schilden uitfteekt, fpitfer dan in de Wyfjes. De langte was een zesde , de breedte een twaalfde Duims. Van deeze Soort hadt hy ook eene Verfcheidenheid , die geheel zwart was. Men ontmoetze, zegt hy, op dergel y. ke plaatzen. VIL HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Doodcraa- vers, dus wegens een byzondere Eigen fcbap * doch anders wegens de plaats* waar zy zig ont- houden y gemeenlyk Kreng - Torren of Vuilnis- Torren getyteld. YJT7Y zyn dikwils genoodzaakt, den Geflagt- Naam< naam af te leiden van één of meer voor- naame Soorten , fchoon die eene Hoedanigheid behelzen mogt, welke op allen niet toepaflb- lyk was. De Liefhebbers zien niet ongaarne?, dat dus anderen als tot die Hoofdfoort betrok- ken worden; ja liever dan dat men 'er een ge- heel onbekenden en ongebruikelyken Geflagt* 1. Deel. ix. Stuk. naam 318 Bescrryving van V. naam voor ftneede. Dit deedc my befluiten, A^EL' om hier den Tytel van Doodgraavers Hoofd- te gebruiken, die voornaamelyk tot de eerfte stuk. soorten van dit Geflagc behoort, gelyk wy zien zullen, 't Woord Silpba is, in 'c Griekfcb, voor een Infekt gebruikt geweeft. Kenmerken. De onderfcheidende Kenmerken zyn, vol* gens onzen Autheur; de Sprieten, naar 't end toe, dikker; de Dekfchilden met randen; de Kop uicfteekende ; het Borftftuk platagtig en gezoomd. Wegens de zonderlinge figuur van dat Lighaamsdeel heeft Geoffro? een by- zonder Geflagt gemaakt, onder den naam van PeltiSy in 't Franfch Bouclier of Schilddraager, waartoe eenige Soorten van Linn^süs, door hem, betrokken worden (*). Ik vind het ook niet ongegrond, dat hy de eigentlyke Dood- graavers, wegens de figuur der Sprieten, in het Geflagt van Dermefles plaatft: alzo derzelver * Perfoü&téc Sprieten , inderdaad , overdwars gebladerd * zyn. Doktor Scopoli fpreekt, onder de Ken- merken, van de gerandheid der Dekfchilden niet, doch merkt aan, dat 'er een fpits fteun- zei is aan de ïmfis van de Agter-Dye (f)* Dit Geflagt heeft zesentwintig Soorten, als volgt* (*) Hifi. des Inf, env. Paris. Tom. I. p. (■f) Fulcrutn acuminatum ad bafin Fcmoris poftici, Entotn» Carnioh p. 19. DE DOODGRÜAVER S, 319 ' CO Doodgraaver die langwerpig is en zwart, v- met het Borjlfchild ongelyk rond en ge» vil. * zoomd , de Schilden der Vleugelen zeer Hoofd» ftomp en aan den Zy-rand Roejlkleurig. S™K* Silpha Volgens LiNNiEUS isdeeze in Duitfchland GzwSe^4 gevonden door P* Forskaol, zynde groo- vfr°odgraa" ter dan de overigen , geheel zwart en glad : ^ ^xx"i» met het Borftfchild van figuur als in de gemee- ne Doodgraaver , maar breeder dan lang ; de Dekfchilden zeer ftomp en byna geknot, heb* bende den Zy-rand, die omgeboogen en ver- borgen is, Roeftkleurig of Yzergraauw, Doktor Sc o poli heeft de eigentlyke Dood- graavers tot het Geflagt van Dermefles betrok- ken , gelyk de Heer Geoffroy doet, door wien omftreeks Parys ook een groote zwar- te gevonden is. Dus blykt dan, dat de zwar- te niet in Duitfchland alleen voorkomt , en de geen , naar welken onze Afbeelding is gemaakt, heeft men hier te Lande gevangen* (a) Doodgraaver die langwerpig is, met het ir. Borftfchild ongelyk van rondt z> de Defa^{ivQQ& fchilden met een dubbelen Roeftkleiirigen&™YCU Band* Men (1) Silpha oblongaatra, clypeo obrotundo insquali mar- ginato, Elytris obtuïiflimis , margine laterali ferrugineis. Syftm Nat. X. (2) Silpha oblonga , clypeo orbiculato ina?quali 5 Elytris fafcia duplici ferruginea. Syft. Nat. X. Scarabacus C/ypeo mar- ginato, Elytris nigris, fafciis duabus transveriis ïubiis. Faun. I. Deel. IX. Stuk, Suec% 3^0 Besciïryving van V. Men heeft deczen Tor voorheen gekend en Afdeel, befchreeven , onder den naam van de geban- TTV1*- deerde en ftinkende Tor, wegens den Muskus. Hoofd- • stuk. &euk dien hy heeft , en , ichoon verfcheide Jaaren in een Doos bewaard zynde, nog be- houdt, zo Frisch aanmerkt, die hem rdes- wegens de Muskus -Kever noemt, 't Is zonder- ling dat L i n n je v s die Banden hier Roeftkleu- rig noemt, daar hy dczelven te vooren rood genoemd hadt, en Geoffroy dezelven niec dan geel vindt: Doktor Scopoli vaal of Goudgeel (*). In de geenen, die ik heb, zou menze beft Oranjekleurig heeten* De laatft- gemelde hadt dit Infekt, by Zomer, omtrent de Tuinen en Huizen vliegende gevonden 2 Linnjkos fchryft hem de Bloemen, in de Zomer, tot eene Woonplaats toe; doch Ge- offroy heeft hem nooit ontmoet dan in de Meft of Drek en in Krengen, 't Is zeker dac men het Gebandeerde Torretje , 't welk eeni- germaate naar deezen gelykt, veel meer in de Bloemen vindt, dan den Doodgraaver. Ook erkent thans onze Autheur; dat dezelve zig in Krengen onthoudt, zo in Europa als in Ameri- ka, Snee. 347. Vefpillo. Gledïtsch, Art. Berol. 1752. p. 5 3# Mouff. Inf 149. lin. 7. f. 3. Sc app. tab. uit. imp. alt, C91. t. 2. f. 2. Blank. Inf. iös. t. 14 f. 1. Frisch. Inf. XII* p. 28. pl. 3. T. 2. Roes* Inf. i\% p. 3. T. I. f. 1,2, 3. Scaiabaeus foetidus 1. Aldrovandi. Ray Inf. 106. (*) Elytra fulva. Entom, CarrAol. p. 14* DÈ ÜOODGRAAVERS, 3I1 zynde in het Noordelyk deel der Nieuwe vm Wereld tienmaal zo groot (*). Armzu Gemelde Franfchman , die deezsn Tor noemt iï Dermejte a point d'Hongrie^ wegens hec Kant- stuk. werk der Banden; geeft de volgende befchry-p^Lxmr, ving van de Geftalte. De Kop heeft zulk een7^* IO' Schild of dekzel niet , als men waarneemt in de Mefttorren en anderen van dat Gcflagt ; de- zelve gelykt in gedaante , en wegens de Ny* pers , cenigermaate naar den Kop van een Welp. De Sprieten zyn ook zeer verfchillende van die der Torren : zy hebben aan haar end een rood- sgtige Knop, door vier kleine Plaatjes gefor- meerd, die rond zyn en in 't midden als aan een fteekje op elkander geftoken, en waar van het laatfte, dat dikker is, een onregelmaatig fpits Knobbeltje maakt. Derhalve zyn de Sprie- ten overdwars Bladerig of doorgebladerd f 3 ge- ^ lyk in de Dermeftes of Torretjes, naar welken dit Infekt nog meer gelykt , niet alleen door de langwerpige figuur zyns Lighaams , maar ook door het krom maaken van 't zelve mee nederdrukking van het Borftftuk en intrekking van (*) Hier uit is taamelyk blykbaar, dat de trap van Groet- te , welken L 1 N N ze u s met deeze uitdrukking hier en eU ders bedoelt; niet op de langte ziet, maar op de Lighaams-. fyke Grootte , waar van de langte de Teerlings- Wortel is. De* wyl, naamelyk , decze Tor drie vierde Duims lang is, zóu een Tor van tienmaal zo veel langte een formidabel Infèkt maaken , duizendmaal zo groot : daar ruim de dubbele langte een tiendubbele grootte uitlevert. ï. Deel, ix. Stuk. X 3*2 BESCHR YVING VAN V. van den Kop daar binnen. Dit Borftftuk is taa» Ay^EL melyk rond, met eenige verheffingen, vooral Hoofd- eene in 't midden , die door een overlangfe stuk. Groef verdeeld wordt, en de geheele omtrek is door een breeden platten Rand bepaald. De Dekfchilden zyn kort, en aan *t end als over- dwars afgefneeden , waar door byna een derde van \ Lyf in 't gezigt komt. Derzelver Grond- kleur is zwart, gelyk die van den Kop, het Borftftuk en het Lyf , dat met eenige geele Haairtjes is bezet. Eigen. Omtrent de Verandering van dit Infekt zyn fchappen. zeer Daauwkeurige Waarneemingen in 't werk gefteld door den vermaarden Roesel. Het is maar weinig Jaaren geleeden, dat men kennis kreeg aan eene zonderlinge Eigenfchap van 't zelve, mooglyk een der wonderlykften die ons de Huishouding der Infekten uitlevert. Ik heb hier de Begraaving van de Mol op 't oog, die 'er, door Ibmmigen, den naam van Mollengraa* ver aan doet geeven ; dat evenwel wat partiku- lier is , dewyl men zeker weet , dat deeze In- 1 fekten niet op de Mollen alleen zodanig ver- flingerd zyn , of zy bewyzen ook wel de laatfte Eer aan doode Muizen en andere Krengetjes. Dit gaat zelfs zo ver, dat Roesel hem den Scbarmaus - begraaver tytelt. Ik noem deezen, in onderfcheiding van den grooten zwarten , de bonte Doodgraaver. Gemelde Eigenfchap is Wereldkundig ge- maakt in de Verhandelingen der Koninglykc Aka- DE DoODORAAVERSi 323 Akademie van Berlyn, van den jaare 1752, V. door den Heer Glediïsch, die verhaalt, A^EL hoe zeker Predikant , door eenen Brief aan die Hoofd. Akademie, hem 't allereerfl; de Oogen daar op STUK» hadt doen veftigen. Een doode Mol, vry ne- dergeïegd zynde op een Aarde, die niet te hard of te nat is , en ook niet te grof of Kleyagtig , verdwynt, als 'c zeer warm Weer is, in eeni- ge Uuren , en anders , zegt hy , zekerlyk bin- nen den tyd van drie Dagen. Uit de Proefnee- mingen, door deezenHeer, in den jaare 1750, daar omtrent genomen , bleek , dat dit Ver- fchynzel veroorzaakt werdt , doordien zekere Torren een Graf maakten voor dit niet alleen , maar ook voor andere Krengen , welken zy op de Aarde leggende aantroffen, en die allengs geheel begroeven : (trekkende dezelven vervol- gens tot huisvefting van hun Krooft, de W or- men naamelyk , uit hunne Eijertjes , in het Kreng waarfchynlyk gelegd , voortkomende. Doode Vogeltjes en Visjes, ja (lukken OfTen Lever, werden op de zelfde wyze onder de Aarde geftopt, en men bevondt dat de Been- deren zelfs , ten meeften deele , verbryzeld worden door deeze Infekten. Het is ge. bleeken , dat ééne Tor in ftaat zy , om dus een geheele Mol , binnen een Etmaal tyds , te be- graaven. Het zelfde gefchiedde ook met een doode Pad, die aan een Stokje, digt by den Grond , opgehangen was ; wordende het Stokje, als met overleg, omver gearbeid door deeze 2. deel. ix. stuk. X 2 Tor« 3*4 BESCHRY VING VAN V. Torren. Uit de aangehaalde Afbeelding van Afdeel, pRISCH blykt, dat dit zodanige Mekten wa- Hoofd* ren , als deeze Autheur met den naam van stuk» Muskus -Kever bedoeld heeft. Men heeftze weleer genoemd Torren der Krengen , en thans wordenze, om die reden * in 't algemeen Dood- graavers geheten (*)♦ itt. (3) Doodgraaver die langwerpig en zwart is> Mec twee' met ééne roode Stip op ieder Dekfchild. tfippen. Deeze , die in het Vleefch en Spek huis- houdt, in ons Wereldsdeel > is voorheen tot de Dermejles betrokken geweeft. Men vindtze , volgens Muller, in de Keuken* (4) Doodgraaver die langwerpig en zwart is , met twee Roefthleurige Jlippen op ieder Defcfchild* Deeze was, in de befchryving der Sweed- fche Dieren , voorgefteld onder den Geflagt- naam (*) Zie aangaande dit alles een Omftandig Berigt in het Vertoog over de Begraving van de Mol, dat men in 't Ne- derduitfeh vertaald vindt in het I. D E E l, der Uitgezogte leerhandelingen , bladz. 44, enz. (3) Silpha oblonga nigra , Elytris flngulls pun&o unico ru- bro. Syft. Nat, X. Dermeftes niger, Coleoptris pun&is rubris binis. Faun, $uec. 363. (4) Silpha oblonga nigra, Elytris pun&is duobus ferrug*- neis. Syft, Nat. X. Dermeftes niger, Coleoptris pun&is ru^- bris quaternis. Faun, Suec, 364. Scarabams parvus lutqomacu- latus, Erucs laginer», f R\ § Q U lnf% IX, p. 3$, r?£* IV. Quadripunc- tata. Met vier flippen, DE DOODGRAAVERS. 325 naam van Dermeftes, hebbende op ieder Schild V. twee roode Vlakken, die in 'c vierkant ge- A^EL plaatft zyn. Het Diertje onthoudt zig in rot- Hoofd- tige Boomen en Venfteren, zegt Linn&us. stüiu Onder den naam van geel gevlakt Torretje uit den Wol zweetende Worm, geeft Frisch van deszelfs oorfprong het volgende Berigc. „ Een Worm als een Piflebed , ongevaar wol zwee- 3, drie Liniën of een vierde Duirns lang entend£Woim* . „ twee Liniën breed, onthoudt zig op allerley Boomen en dikwils op de Linden. Dezelve „ is van den Aart der Wol zweetende ; dat is „ uit welker Lyf 9 door alle Zweetgaatjes van de Rug , lange Wollige Haairtjes ukgedree* „ ven worden, waar in zy zig, ten tyde haa- „ rer Geftaltewifleling , verbergen. Deeze 5, Wormpjes hebben wel reeds langagtige Haairtjes op de tien Ringen van haar wit „ Lyf ; doch 5 als zy willen veranderen , dat „ in Juny gefchiedt , kruipen zy in een Hoek ; alwaar zy naauwlyks begonnen hebben ftil te zitten , of dit Wollige Haair groeit tot „ de Rug zo lang en dik uit , dar men niets „ meer va$ den Worm kan zien. Al worden 5) geftoord , dan kruipen zy weder uit de „ de W ol , en , zig op een andere plaats be- 3, geeven hebbende , zweeten zy op nieuws andere Haairtjes uit. In deeze Wolligheid 5, veranderen zy in een Torretje, dat van de zelfde grootte is, en in July reeds te voor- „ fchyn komt , zynde dof zwartbruin * en heb- I. Deel. IX. Stuk. X 3 5, ben* 3^6 Beschrïving van V. „ bende, op ieder Vleugel, twee Houtgeeïe AVUEFL' 91 Vlakken, die agter elkander en wederzyds „ evenwydig (laan. Het heeft groote glinfte- „ rend zwarte Oogen en korte Pooten, gelyk „ de ronde, kleine Boomtorretjes. Hoofd STUK* V. Indica. Indüche. VT. Americana. Amerikaan- fche. VII. Ssminulum. 2/aadkorrelt- % (5) Doodgraaver die zwart is , met twee Roeftkleurige Banden op de Dekfchilden en het Borftjiuk van vooren tweetandig. Deeze, uit Indie afkomftig, bevondt zig in ' 't Kabinet der Koninginne van Sweeden. (6) Doodgraaver die Eyrond is en bruin, met het Borftfcbild geel , of in 9t midden zwart f binnen een Goudgeelen Ring. Onder den naam van Amerikaanfche Kakker- lak vindt men deezen, die de grootte van den gewoonen Doodgraaver heeft, in 't Werk van Catesby afgebeeld. (jj) Doodgraaver die Eyrond , glimmend zwart en ongevlakt is. De Heer Rolander vondt deeze Soort in 't rottige Hout der Denneboomen , in Euro- pa. f5 ) Silpha nlgra , Elytris fufciis duabus fermgiifcis , Thora- ee antice bidentaro. Syft. Nat. X. M. L. U. (6) Silpha ovata fusca, Clypeo flavo: centro nigro intrs annulum fulvum. Syft. Nat.X. Blatta americaiw. Catesb. C&r. III. p. io. T. X. f. S. (7) Silpha ovata , atra nitida iramaculata. Syft. Nat. X. de Dood graavers. 2*1 pa. Het Diertje trekt zyn Kop in en maakt v* zig , van langwerpig , rond gelyk de Armadillen A™^EL| of Schildvarkentjes : zo dat het volkomen ge- Hoofd. lykt naar een blinkend Zaadkorreltje en dus 8TÜ- ligt den Waarneemer kan misleiden (*). De Buik is rood. (8) Doodgraaver die Eyrmi en zwart , zee^ JgJr^a glad en halffchildig is. zwambcefc- Van deeze is niets meer bekend , dan dat hy zig onthoudt op de Zwam. (9) Doodgraaver die langwerpagtig is en zwart 9 met de randen van het Borjlftuk verbeven Moorfche. en de Dekfcbilden geribd. Door den Heer Brander is deeze Soort in Afrika ontdekt. Het Borftftuk heeft aan de Zyden een breeden rand 5 die van agteren we. derzyds gefpïtft is , de Dekfchilden hebben die- pe groefjes , die agterwaards met elkander. Hu menloopen. (10) (*) Waarom de Heer Linn^us hier tot vergelykihg niet liever de PilTebedden genomen heeft , die ook zo doen , en in de Grootte niet alleen , maar ook in de Geftalte waar- fchynlyk 'er veel nader by komen , begryp ik niet. (8) Silpha ovata atra glaberrima hemiptera. Syft. Nat. X. (9) Silpha oblongiufcula atra, thoracis marginibus clev-atis, • Elytris fulcatis. Syft; Nat. X. I. Dox, ix. Stuk» X 4 328 Beschryving van V. (10) Doodgraaver die langwerpig is en ros9 Afdeel. mt ^ sprieten , Dekjcbilden en bet Borfi* Hoofd- Jluk zwart. x. Deeze Europifche is befchreeven onder den iuriïfche. naam van Dermejtes, mee zwarte Dekfchilden, den Kop, hec Schild en Agterlyf rood. (n) Doodgraaver die z%mrt is9 hebbende de Dekfcbilden glad, doch met drie verhe- ven Streepen > het Kopfcbild rond en blin- kende. Wat dc reden zy, dat deeze den Bynaam heeft van Oever- Beeftje, is eenigzins blykbaar uit de befchry ving van Doktor S co poli, die getuigt , dat men hem o/jtmoet in Krengen, aan de Oevers der Rivieren. Hy hadt de 'Dek. fchilden* die het geheele Lyf niet bedekken , vier en een halve Linie lang bevonden : zo dat dit Torretje taamelyk groot moet zyn. De drie uiterfte Leedjes der Sprieten zyn Roedkleurig, volgens de Waarneemingen in S weeden. Hec was te vooren onder de Schildpadjes betrokken, LiNNiEüs merkt aan, dac men dit Infèkc in Europa vindt onder rottend Zeegewas; des ik denk (io) SiJpfoa oblonga mfa, Antennis Elytris Pe&oreque ni- gris. Syft. Nat. X.. Dermeftes Elytris nigris, Capite Clypeo & Abdomine mbro. Udd m. Diff j. (n) Silpha atra, Elytris laevibus, lineis elevatis tribus, 'Clypeo orbiculato nitido. Syft. Nat. X. Cafïidi atra, Elytris Jipeis tribus elevatis, Aritcnnis antice teftaccis. Faun Suec» 33$, tmöhtiM campefuls, FiiiSCH Mifi VI. p. u. t. f, \ XI. téitioraUj. Oevefc» Beeflje. STUK, de Dood gr aavers, 329 deck dac het in Sweeden aan 't Strand gevon- AFJgEL den zal zyn. VII. * Frisch geeft de Afbeelding van dit Tor- Ho°°*D* retje en van deszelfs geheele Verandering* „ Het Wyfje, zegt hy, verbergt zig ongevaar „ een Kwartier Duims diep in de Grond, wan- 5, neer het leggen wil , geiyk het ook alle Nag- „ ten , zo wel als 't Mannetje , doet ; anders loopcn zy, overdag, geduurig hier ender- „ waards, en zoeken hun Aas, beflaande uiü „ alle Vleezige Krengen. De Eijertjes worden „ flegts enkeld, hier en daar, van het Wyfje 55 gelegd ; zy zyn rond en in 't eerft Vleefch- „ kleurig, doch worden in 't vervolg wit. In veertien Dagen kruipt het Jong 'er uit, daü „ wel de trekken van het Torretje , doch daar „ benevens zulk een Geitalte heeft, dat men „ het ligt voor iets anders zou houden , dan ,, 't gene daar uit voortkomt* De Sprieten „ beftaan uit drie langagtige Leedjes, en de „ Puntjes, die het van agteren heeft, hebben ,, maar twee Leedjes,die half wit,half zwart zyn. „ Het draagt den Kop zeer ingetrokken , onder het Borftfchild. Het Lyf is van boven met tien dwars-Schubben belegd , die 'er ver over heen 5, uitfteeken* Wanneer zulk een Worm, die „ hy een VeldJvlot noemt, uit het Ey komt, „ is dezelve aanüonds veel grooter dan het Ey; „ zo dat daar in deszelfs Schubben , zo wel als „ de Kop en Staart, zeer digt in 't ronde om „ 't Lyf gelegd moeten zyn geweeft. J. Deel. ix. Stuk. X 5 „ Dit 330 Beschryving v & n V. 5, Dit Wormpje komt zeer wie te voor- Afdeel. ^ fcbyn, doch wordt wei dra graauw, behou- Hoofd- 5, dende de Schubben alleenlyk nog witagtige veid-Atot 99 PuntJes- Het eet alles wat hetzelve van „ verfch of droog Vleefch of Krengen aantreft , „ dat met de Mefl op het Land komt of al- „ daar fterft. Dewyl het ook op en aan de 5, Bouwlanden gevonden wordt , vreet het ins- gelyks de rype Graankorrels , die op den Grond vallen , en ik hebze een geruimen 35 tyd met geweekt Brood onderhouden, alzo „ de flank der Krengen te laftig wierdt. Ee- 5, nige Waterflakjes, die my kwamen te fter- 3, ven , tartten zy ook greetig aan , en met „ Vifchkoppen heb ikze lang gevoed, waar 3, van zy alle hoeken door kroopen , en het 5, binnenfte uitknaagden. Zy blyven zo vaft aan het Aas hangen , dat menze daar mede „ om hoog kan ligten, en, als de één een 3, ftukje Spyze bekomen heeft, fleept hy het- 3, zelve geheel weg, wanneer een ander komt, 3, die mede wil vreeten. Na de vierde Ver- 3, velling kruipen zy wat dieper in de Aarde , en veranderen^ in een Pop , waar uit wat 3, vroeger of laater , naar de gefteldheid van „ het Weer , hoewel nog in 't zelfde Jaar, 5? een Torretje voortkomt, 's Winters onthou- 3, den zy zig in de Grond". Volgens zyne Afbeelding is de grootte omtrent als de Na- gel van een Pink. DE DOODCRAAVERS, 33! (12) Doodgraaver die zwart is, met de Dek* v- fchilden Jlippelig en drie verbeven glad* ^{f1' de Streepen; bet Borftfchild van vooren Hoofd-. • STUK» Atrata* Jd Sweedcn komt deeze in de Boflchen voor , *wa\ccl hebbende het Borftfchild van vooren niet ge- knot , maar vol rond, en een weinig bultig; het geheele Lyf met kleine uitgeholde Stip- pen als befprengd , tufïchen de drie verhe* ven Streepen. Men hadt hem ook tot de Schild- padjes t'huis gebragt. Doktor Sc op o li merkt aan, dat deeze Streepen niet doorloopen tot aan de tip, en dat deeze Tor zeer gemeen is in Karniolie. De Heer Geoffroy een nieuw Geflagt gemaakt hebbende, dat zo wel de Dekichil- den als het Borftftuk gezoomd heeft , en waar aan hy, om dat dit laatlte zo zeer naar een Schild of Rondas der Ouden gelykt, den naam van Peltis9 in 't Franfch Bouclier , toe -eigent; heeft daar toe deeze en de volgende Soort be- trokken. De Kenmerken daar van, zegt hy, beftaan in de eerfte plaats daar in , dat zy de Sprieten allengs naar 't end toe verdikkende hebben, en tevens doorbladerig of famenge- fteld uit dwarfe Plaatjes, die in 't midden als aan een Pen gedoken of aan een Draad geree- gen (li) Silpha atra , Elytris fubpun&atis : lineis elevatis tri- bus lx vibus ; Clypeo antice integio. Faun, Suec% 385, I. Deel. IX* stuk. 332 Beschryvino van V. gen zyn ; ten anderen dat zy het Borftftuk vry ^vn!EL' Plat 013 taamelYk hreed gezoomd hebben , zo Hoofd, wel als de Dekfchilden. Ook is de Kop niet, stuk. gdyk in de Schildpadjes, onder het Borftftuk verholen , en de Voeten zyn niet vier- maar vyf- Ledig. De Maskers van deeze Infekten , (voegt hy 'er by ,) zyn doorgaans bruin en byna Schulp- agtig hard; platagtig en fmaller naar de Staart toe dan by den Kop. Zy zyn vry vlug en loo» pen met behulp van hunne zes Pooten. Men vindtze in dè Krengen van doode en half bedor* ven Dieren, waar in zy hun Aas zoeken, groei- jen cn veranderen. Op de zelfde plaatfen ont- moet men dikwils de Torren zelf, die daar van ook lceven en 'er Eijeren in leggen tot de Voort- teeling, De gemelde Soort,1 welke zyn Eerfte is, en die hy meent de kleine Tor, uit den rojjen vuil zwart, mei gejlreepte Dekfchilden, te zyn van Rav (*), heeft gedagte Autheur om- ftreeks Parys gevonden , ter langte van vier of vyf en het Wyfje van om en by de zes Li- niën, dat is een half Duim: zo dat het een Infekt is van taamelyke grootte. Ook heeft hy 'er eenige Verfcheidenheden in waargenomen, ten opzigt van het Borftftuk , dat in een vól- gen- (*) Scaraba?us minor, e rufo fordide nigricans, Elytris ftriatis. R A Y Inf. p. 84, N. 33. H$ft des Inft env. Pat Is,, Tom. I. p. DE DOODCRAAVERS. 333 gende Soort niet glad was maar ruuw s enz. V. Wy hebben hier de Afbeelding ingevoegd van zodanig een Schilddraagcr , die hier te Lan- Hoofd- de in of op den Grond gevonden wordt, ko.pJ™£nL mende in veele opzigten met deeze Soort over- een* (13) Doodgraaver die zwart is> met de Dek* xin. _ ' , , t Thtracica. fchilden donker en maar een, verheven schiiddraa- Streep 9 bet Borfifchild Jlompen roodagtig.gQU Deeze , die de zesde Soort is van gemelden Franfchen Autheur, wordt van hem Schilddraa- ger met bet Borftfiuk geel getyteld. Het fchynt my toe, dat de Kleuren der Infekten in fom- mige deelen van Europa iets verfchillen , zo wel als die van de Menfchen en andere Die»'? ren. Het gene de een roodagtig of Kaneelkleur noemt, zou buitendien van een ander niet geel of van een derden Roeftkleurig geheten wor- den. Dat meer is , Ray noemt hem Tor, met de Schouderen Saffraangeel. Deeze duis- terheid wordt eenigermaate opgehelderd, door- dien het Roeftkleurige Borftttuk, volgens de Waarneemingen by Upfal in Sweeden, bezec is met geele Haairtjes. Dok- (13) Silpha nigra, Elytris öhfcuris, lïnea elcvatd unica, Clypeo retufo teftaceo. Syft. Nat. X. Caiïida nigra , Clypeo ferruginco, Elytris linea elevata. Faun. Suec, 386. Scarabseus primo fimilis , parum canaliculatus, Scapulis croceis. B. AJ. Inf. 90. CaÜïda nigra, Clypeo latiflimo pallicie mfo, macuü latl nigra nitida. Gadd Dijjl 2 I. Deel, ix. Stuk» 334 Bèschryvinc van V. Doktor Scopoli, die deezen Tor in de Afdeel. Zuidelykfte deelen van Europa waarnam, be- Hoofd- fchryft ons deszelfs Geftalte dus. Hec Borft> stuk. jftuic is Roeftkleurig. Op ieder Dekfchild heeft hy een gebroken Rimpel, in welke breuk een korter middellyncje in fchiet , terwyl hec der- de byna regt uic loopt van. den grondfteun tot aan de tip des Dekfchilds. De Sprieten zya zwart, met vier Leedjes geknodft* Het Ag- terhoofd is ruig door Roeftkleurige Haairtjes: het Borftftuk met een zeer fyne Pool , als van Zyde, diezig neergeftreeken vertoont, en van de zelfde Kleur is , befprengd. De voorfte hoeken puilen een weinig uit , in 't midden is het met een regt Geutje uitgehold. De Dek- fchilden , met dwarfe Rimpeltjes gekroeft en niet geftippeld, zyn aan den grondfleun Roeft- kleurig , en de Wieken , aan de tippen , rood- agtig (*). Volgens dien Autheur ontmoet men dit In- fekt in de Tuinen: LiNNiEUs zegt, dat hec te Upfal woont: Geoffroy verhaalt, dat men het omftreeks Parys vindt in Krengen , en op de allervuilfte plaatfen. Hy geeft 'er de lang- te van een half Duim aan, zeggende dat het geheele Dier is ovaal , langwerpig en plat. De geele Roeftkleur van het Borftftuk heeft hy, met het Mikroskoop , waargenomen , dat aan vee- (*) EntomaL Carnïol. p. lp. DE DOODGRAAVERS. 335 veele kleine, zeer korte, geelagtige Haairtjes V. toe te fchryven was (*> A™E£L- Onder andere Soorten van dit Geflagt van Hoofd. Schilddraagers , heeft de Heer Geoffroy st,ük* ö ' - r. Geele met 'er eene gevonden van de zelfde grootte , doch zwarte viak- ruim zo aanzienlyk, wordende van hem afge* beeld en genoemd: de Geele Scbilddraager met zwarte Vlakken. Deszelfs Kop , Sprieten , Lyf enPooten, zyn zwart: hetBorftftuk is breed, gezoomd, in 't midden zwart, aan de ran- den bleekgeel , en het heeft van vooren eene uitranding, die den Kop bloot laat. De Dek- fchilden zyn van 't zelfde geel , en hebben ieder twee ronde, zwarte, glinfterende Stip- pen, zodanig geplaatft, dat zy met haar vie- ren een Vierkant maaken , wanneer de Dek- schilden geflooten zyn* Het Schildje, agter 't Borftftuk, is bovendien zwart, en dit maakt een vyfde Vlak op de Rug van het Infekt* De Dekfchilden zyn ook gezoomd , en hebben ieder , overlangs , drie flaauwe Ribbetjes. Dit Torretje, zegt hy, wordt met de voorgaan- den in de Boüchen gevonden , doch vry zeld- zaam. (14) Doodgraaver die bruin is van Lyf en XIV# Bekfchilden , met twee of drie verheven ^^te Streepen , het Borjljiuk van vooren geknot. Dee- (*) Hij}, des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 121, (14) Silpha fufca, Etytris concoloribus , lineis elevatis lub* lirnis, Thorace antice truncato. Sy/t* Nat, X» I. Deel. IX, Stuk. 33 met drie ver* heven Streepen, naar den Kop gerigt * en daar tuffchen twee andere , minder kenbaare. Dit Infekt komt ook fom- tyds buiten 't Water (*> sxtt, (22) Doodgraaver die zwart is, en de Dek* Jchilden Roejtkleurig bont beeft, met het Borp (*) Hifi. des Inf. env. Paris. Tom. I. pag, 103. - (iz) Silpha nigra, Elytris ferrugineo variis, Thorace einar* ginato, Tergo dupiici puncfco impreflo, $yft< Mtf.X, DE DOODGRAAVERS. 343 Borjlftuk uitgerand en een dubbelde inge- V. drukte Stip op de Rug. ^if0" HOOFD- Deeze wordt ook in ons Wereldsdeel gevon- stuk. den. Ik vind de reden van den Bynaam niet aangetekend* (23) Doodgraaver die Roejlkleurig is, met de xxiil Dekfc rand. Dekfchilden glad en het Borftjtuk uitge- Platte?* De Bynaam zal van de platheid van zyn Lyf afgeleid zyn. Men vindt deezen ook , volgens onzen Autheur, in Europa. (24) Doodgraaver die graauw is, met de Defa XXIV# fcbilden glad en het Borftjluk uitgerand. Q^*e. Ten opzigt van de Woonplaats heb ik het zelfde te bcrigten. De Bynaam is baarblykelyk van de Kleur af komftig. (25) Doodgraaver die roodagtig en Wollig is , xxv. met de Oogen zwart. zSSSb^ Dit Beeftje verfchilt , ten opzigt van de Woonplaats, met de anderen van dit Geflagt, die veelal in Krengen en Vuiligheden van ver- rotte (23) Silpha ferruginea, Elytris lxvibus, Thorace emargina- to, Syft. Nat. X. (24) Silpha grifea, Elytris Isevibus, Thorace emarginato, Syft. Nat. X. (25) Silpha teftacea fubtomentofa , oculis nigris. Syjlf Nat, X. L DE5.L. IX. STUK. Y 4 344 BëSCHR Y VING VAN V. rotte Planten zig onthouden , vry veel ; de- Afdeel, wyl men het op de Bloemen vindt , gelyfc Hoofd- Müller hetzelve, in Deenemarken, daar stuk. 0p 0ok waargenomen hadt. Waarfchynlyk zal het zeer klein zyn. xxvr. (26) Doodgraaver die zwart is met de Dek* x^agtigc? Jchilden glad en bet BorJIJluk gezoomd. De kleinte geeft den Bynaam aan deeze laat* fte Soort van Doodgraaver , die niet grooter is dan een Luis, doch ftomp, en bleeker zwart dan de anderen* Dezelve komt ook voor in ons Wereldsdeel. VUL HOOFDSTUK. Befcbryoing van '£ Geflagt der Schildpad- jes, waar onder eenige Europifche , doch meejl Ooft- en Weftindifche lnfekten> dus we- gens de Gejialte genaamd. jeden. Naams- "pvE figuur van deze Infekten maakt dat menze -L^gemeenlyk Schildpadjes noemt, om dat, naamelyk, hun geheele Lyf , gelyk byde Schildpadden , als onder een Schild is verbor- gen. De Latynfche Geflagtnaam , Cqffida , welken Linn^eus gebruikt, is af komftig van % (26) Silpha nigra, Elytri$ kvibus, Thorace marginato. Syjfc DE ScHlDPADJES. 345 't Woord Caffis, dat een Helm betekent, en V. wordt aan deeze Infekten gegeven, om dat het Ay^jEL* Kopfchild hun als tot een Helm op 't hoofd Hoofd. verftrekt. In 'tHoogduitfch noemt menze Schild* STUK- kaefer. dat is Schildtorretjes* De Infekten van dit Geflagt komen zeer na- Kenmerken, by aata die van het voorgaande, welken men Schilddraagers noemt , doch de randen van hun Borftftuk en die der Dekfchilden zyn veel bree- der5 en bedekken bynaden geheelen Kop. De figuur der Sprieten verfehilt niet veel , als loo- pende dezelven ook naar 't end toe dikker. Het weezentlykfte onderfcheid beftaat in 't getal der Leedjes van de Voeten , die in de Doodgraa- vers vyf in getal, doch in de Schildpadjes maar vier zyn, zo de Heer Geoffroy aanmerkt. De Maskers van deeze Infekten , zegt die De Maskers. Pl lxxiii zelfde Autheur, zyn nog veel zeldzaamer dan iz. a/ het volmaakte Dier. Hun Lyf is kort , breed en plat , op de randen met Doornagtig getak- te puntjes gewapend* Zy hebben zes Pooten cn hunne Staart , boven het Lighaam omgeboo- gen , eindigt in een Soort van Vork , tuffchen wiens twee punten het Aarsgat zig bevindt. Dit is de reden, dat de Uitwerpfelen van het Infekt , wanneer zy uit het Lighaam komen , als opgeftapeld worden gelyk het Hooy op een Hooy vork , en een Soort van Zontiefcherm maa- ken , die over het Lyf is uitgeftrekt. Ten einde van zekeren tyd , egter , ontlaft het zig daar van , en dan worden wederom nieuwe in de plaats ver- I. Deel, ix. stuk. Y 5 za- 346 Besceryving van V. zameld. Dergelyke Wormpjes ontmoet men AV?UEL* dikwilsop de Diftelen, op de Kroontjes-bloem Hoofd- draagende Planten , enz. Aldaar vindt men ook stuk. jiet wonderiy^e Popje van dit Infekt, dat niet in de Grond kruipt om te veranderen. Da pop. Het Popje is breed en plat, byna ovaal, en Ftg. ii.b,B. jn Zyn Omtrek met Byhangzels, die veelpun- tig zyn, verfierd, gelyk men 't zelve in Fig. 12 , volgens de natuurlyke grootte , en drie- maal in langte en breedte vergroot, daar ne» vens, ziet afgebeeld. Gemelde Byhangzels ge» lyken naar een Soort van Bladwerk , en aan 'c voor- of boven end is het bepaald als een Hals- kraag , met takswyze puntjes. Dit doet het Popje veel meer gelyken naar een gekroond Wapenfchildje, dan naar een Infekt of Worm. Deeze zonderlinge Pop is bleek groen van Kleur, met eenige bruine Vlakken op de Hals- kraag, en de Vinnen, op zyde, zyn wit. Ten einde van veertien Dagen ziet men daar uit het Schildpadje of Schildtorretje voortkomen, 't welk door de Bovenhuid aan het voorfte gedeel- te uitbreekt , en waar van men , van onderen , reeds den Kop, Sprieten en Pooten , onder omwindfelen verborgen, in de Pop had kun- den zien» Hetzeive legt zyne Eijertjes op de Bladen der Boomen , die door de Wormpjes van onderen worden afgegeten. In Europa vindt men maar weinige Soorten van deeze Infekten , doch uit de Indien komen 'er die zeer fraay en groot zyn. Linn^eüs heeft Soorten. ©E Schildpadjes, 347 heeft van de eerften drie, en van de anderen v. vyftien Soorten aangetekend. Verfcheidene , A?y^ die, in de befchryving der Sweedfche Dieren, HoofdI tot dit Gcflagt betrokken waren, zyn thans, stuk, door hem, gelyk wy gezien hebben, tot de 0 voorgaanden t'huis gebragt. (1) Schildpadje dat groen is van Kleur. I# Deeze Soort, die door haare Groene kleur Groen- van de anderen onderfcheiden wordt, is zeer gemeen in Europa. Men vindtze op de Plan- ten die gekranfte Bloemen draagen f , gelyk de VirtkUUm Kruiiemunt en dergelyken , als ook op de Dis- * « telen. De langte is fomtyds een , fomtyds an- derhalve Linie; de breedte wat minder: dat het Lyf ovaal maakt. Het Borftfiuk is, zo breed van rand , dat de Kop daar door geheel bedekt wordt , even als het overige des Lighaams door de Dekfchilden , en dit geeft 'er de gedaante van een klein Schildpadje aan* Van onderen vertoont zig het Lyf, dat geheel zwart is , uit- genomen de Pooten , welken bleek zyn van Kleur. Onder de vroegere Autheuren , heeft Bla n- DeWomu kaart, Goed aart en Juffr. Merian van (1) Cafiida viridis, Syft. Nat. X. Gen. 174. Faun. Suec. 377- Raj. Inf 107. n. 5. Goed. Inf 1. p. 94» T. 43. Frisch. Inf 13. p. 35. T. 29. Blank. Inf. 89. T. 11. f. F. REAUM. Inf III. T. \ %. ME1UAN. Europ. T, 115. ROES. Inf II. Scar. III* p. 13. T. 6» VOLK, Hefp. I. p. 166% f. 4. I. Deel. ix. Stuk. 34*3 Beschryving van V. van dit Infekt en deszelfs Verandering gewag Afdeel, gemaakt. Roes el geeft 'er ook de Afbeel- Hoofd- ding en Befchry ving van. Frisch die , op stuk, \ allerlaatfte van zyn Werk over de Infekcen , het Wyfje afbeeldt, onder den naam van Groe* nen Schild * Marien - Worm 9 hadt de huishou- ding van dat Infekt reeds omftandig voorge- fteld (*). Dus noemt hy het Masker, dat by in 9t end van Juny op de zwarte Melde vondt , welker Bladen deeze Wormpjes doorknaagden. De Kleur was verfchillende , naar het Kruid, waar op zy gevonden werden, fomtyds bleek groen , fomtyds bruin of zwartagtig 9 met een witte Streep langs de Rug , gelyk op de Salie hem zodanige voorkwamen, Hy heeft de Vork- agcige Spitfen, aan de Staart, welken deeze Worm altyd opgeheven houdt, wel waargeno- men , doch zig verbeeld , dat de afgelegde Huid, na de Vervelling , door dit Wormpje op de gemelde puntjes gedragen wordt, om het- zelve te befchutten voor Regen en Ongedierte* De Heer Reaümür heeft de Hiftorie van deeze Infekten grootelyks opgehelderd (f). Hy fteltze voor, onder de Maden of Motten, die zig bedekken met haare Vuiligheden , en laat- ze dus volgen op de Wormpjes van de Lelie - Torretjes, en op die Motten door welken de Bladen van het Gerfi:- en Haver- Koorn worden door- ^f-) Inf. IV. TH. pag. 30. Tab. XV. (|; Mem. T014. III, Parr. 1. p, 300, O&avc. Tal:, de Schildpadjes. 349 doorgeknaagd en uitgevreeten , leverende ver- V, volgens een Soort van Torretjes uit, welke AyjJEU mee die Koom- of Broodtorretjes vry overeen- Hoofd- komftig fehynen te zyn, waar van reeds is ge- STUK* fproken *. Hec Wormpje der Schildpadjes *Bladz.30^ kwam hem , in de Zomer , voor , op de Bladen der Artisjokken en andere Difteüge Planten: fomwylen vondt hy 't zelve geheel bedekt door zyne Vuiligheden, als een hoop van zwarte Korreltjes, ruftende op de Vorkagtige Spitfen van de Staart, en dus een foort van Dak of Zonnefcherm maakende over 't Lyf. De Kleur is nu eens bleek dan bruinagtig groen , en fom- tyds zo zwart als de Vuiligheden die het bedek- ken, welke door een Tepelagtig Uitftek, dat aan 't end van 't Lyf is en het Aarsgat maakt, worden uitgeworpen. Dus flapelen zig de Uit- werpfelen op de gedagte Vorkswyze Puntjes, die zig byna tot over de helft van 't Lyf uit- Itrekken* De Heer Reaümür merkt aan, dat de af- gelegde Huid fomwylen tot een Grondfteun dient van de opgeftapelde Vuiligheden ; alzo * men , met een Vergrootglas, duidelyk de Doornt- jes gewaar wordt aan het onderftc derzei ven: waar uit dan ook blykt, dat dit Infekt de Ver- velling ondergaat voor de eerfte Verandering, Deeze gefchiedt op de Bladen der Planten, waar het Wormpje aasde, en , zonder eenig Tonnetje of Bekleedzel te maaken, legt het alsdan zyn oude Huid, en tevens die Vorks- L Dell ix. Stuk» wy- 350 Beschryving van V. wyze puntjes af, welken voor hetzelve van ^vn \L% ^een Se^rui^ meer zy°# ^e 5 evenwel 9 Hoofd* is niet minder gedoomd, daa hei Masker of stuk. Wormpje was geweeft, maar de Doornen zyn breeder en plat. Het Menfchelyke Aangezigt- je, met een Soort van Kapje overdekt, volgens de Af beelding van Goedaart, heeft decze Heer niet daar in kunnen vinden ; hoewel zy fomtyds , aan de Halskraag , eenige Vlakjes heeft, die men voor Oogen en Mond zou kun- nen neemen* Het Schildpadje , ter wereld ko- mende , is van boven fraay groen , doch wordt vervolgens geelagtig : terwyl het Lyf en de Pooten zwart bly ven. Tuffchen de genen , die op de Artisjokken en Diftels leefden , nam hy geen ander vferfchil waar , dan in de grootte , en hy hadt fomtyds Wyfjes gezien , zo klein als de Mannetjes* tl (2) Schildpadje dat bleek gewolkt is van Kleur» NebuUfa. Gewolkt. Uit de Waarneemingen van den Heer Re au- mür zou mfcn haaft mogen befluiten, datdee- ze een enkele Verfcheidenheid was en geen ver* fchillende Soort. L ï jr *r m ff s zegt thans wel , dat men dit op de Diftelen vindt en het groene Schildpadje op deKruiden met gekranfte Bloemen * VcrtUiiu* * j doch dan is zyne aanhaaling van G o e d a a r t regt (1) Caflïia pallido-nebulofa. Syft. Nat, X. Scarabxus mi- nor fordide fulvus. Faun* Sueg, 378. GOED, Inf. X, p. T. 44« R AJ, /»ƒ. gg. de Schildpadjes. 351 regt\egenftrydig; die getuigt, dat het laatft- v. gemelde voorkomt op de Meliffe , en het eerft Af^ Jfu befchreevene op de Diftels. In de befchryving Hoofd. der Sweedfche Dieren hadt zelfs onze Au- STÜ&» theur getwyfeld , of het verfchil van Kleur niet maar een Kenmerk der Sexe ware: voegende daar by, dat dit bleek gewolkte Schildpadje zig in de Tuinen onthield op de Moeskrui- den en dergelyken* De Heer Geoffroy maakt van deezeook een byzondere Soort , onder den naam van bruin Schildpadje, en betrekt daar toe, insgelyks, dat Infekt, het welke van Ray genoemd worde Torretje dat vuil Goudgeel is, met eenige zwar- te Stippen en Vlakken hier en daar befprengd. Geen ander verfchil , merkt hy aan , dat tuffchen 9t zelve en 't voorgaande zy , dan in de Kleur , zo even gemeld. Hy heeft evenwel deeze bruine Schildpadjes ter langte van twee of drie Liniën, en dus veel grooter dan de groene, doch op de zelfde Planten, waargenomen (*). 't Is zonderling dat men, in Sweeden, de twee- de Soort half zo groot vondt als de eerfte (f ). (3) Schildpadje dat graant is, met een zeer m. Hinkende blaauwe Streep op de DekfchiU ^eriyk. den. Men (*) Hifi. des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 313» ("j") Faun. Suecic. Ed. I. p. I39. (3) Caflida grifea, Elytris linea coerulea nitidifiima. Syjï, Nat. X. I. Deel, ix. Stuk, 352 Bescmryving van V. Men kan dit, met reden, het Sierlyke noe- Ayill'U nien , wegens de gemelde Tekening , die eg- Hoofd- ter, met het fterven, daar in verdwynt. Geof- stük. FR0Y vondt de gedagte Streep Goudgroen, en noemt het deswegen Goudkleurig gebandeerd Schildpadje. Hetzelve, dat hy omftreeks i'arys vondt , was wederom van de voorgaanden al- leenlyk in Kleur verfchillende en in Grootte kwam het tuffchen beiden. De Kleur was vuil bleek.geel , trekkende een weinig naar het vaa- le , en de Goudgroene Streep verdween allengs in het Infekt, naar maate dat het uitdroogde. Groen en Van gemelde Franfchen Heer worden nog PLdLxxiir.twee Soorten van Schildpadjes opgegeven, Fig.iz.c welken hem voorgekomen zyn op een byzon- dere Plant , die in het Najaar bloeit op de Broekige Landen en Wollig Sterrekruid ge* noemd wordt (*). Men mogt deeze niet min- der Sierlyk noemen; want het eene hadt de Dekfchilden groen, en 't Kopfchild of Borft- ftuk roodagtig bruin, in het andere waren de Dekfchilden zo wel rood van Kleur als het Borftftuk ; doch hy vondt 'er ook geheel groe- ne onder en van aanmerkelyke Grootte , als zyn- de meer dan een vierde Duims lang, Deeze laatfte hadden , zo wel als de gewoone groene Schildpadjes , die men veel op de Kliffen vindt, het Lyf en de Pooten zwart, de Dek* fchil- (*) After Pratenfis, Autumnalis, Conyzx folio. TOUUNEF. Inft, P^ei Eerbar. de Schildpadjes. fchildcn zwart geftippeld. Tot verklaaring van v. dcrzelver Geftalte dient dc nevensgaande Af. Afdeel* , ir vin; beeldmg. Hoofd* 3, Dccze Vlakken, zegt hy, ftaan, ten ge- stuk. ^ tale van vyf of zes, langs de Naad, daar Öe,vfr^i^ 93 Dekfchilden elkander raaken , en loopen dik- ^n°udc^ wils in één met die van de andere zyde, het 3, geen alsdan een lang, zwart, getand en ge- „ flingerd Bandeerzel maakt* Bovendien zyn er twee groote lange Vlakken naby den uit- 3, waardfen hoek aan het oppcrfte der Dekfchil- den, en verder twee of drie kleine zwarte „ Stippen op het midden dcrzclven. Deeze „ beide Infekten vindt men by elkander, en ia „ groote veelheid, aan de Moeraflen, op het 5, gemelde Sterre-kruid. Hunne Wormpjes of „ Maskers zyn aan die der gewoone Schildpad- 3, jes gelyk ; platagtig, naarnelyk, van Lyf, 5* en Stekelig, vooral op de Zyden: zy heb- 33 ben een gevorkte Staart, waar mede zy hun- 3, ne Uitwerpzelen boven 't Lyf houden. De 3, Bladen van dat Kruid worden door hun ge- iy knaagd. Ik heb 'er verfcheidene opgevoed, 33 daar ik altoos gepluimde groene Schildpad* 3, jes uitkreeg, en dit heeft my doen vermoe- 3, den, dat de rooden en de groenen niet dam „ in Ouderdom verfchilden, zynde de laatftea 5, jongfh Om my daar van nog meer te ver- „ zekeren , heb ik ook gewoone groene Schild- 3, padjes opgevoed, en het groen van derzei» p$ ver Dekfchilden wierdt allengs geelagtigef* I. Deel. IX. Stuk, Z 55 !Tei> 354 Beschryving van V. *> vervolgens langs hoe rooder : 't welk bewyft AV1II L' " ^at ^un ver^^ van Kleur alleen daar uit Hoofd- ontftaat, dat zy jonger of ouder zyn STUK» iv. (4) Schildpadje dat bleek is en een bruin Kruis Gnuift." heeft op h°A middeljluk der Dekfchilden. Van de Europifche komen wy nu tot de uit- hcemfche Schildpadjes, waar onder deeze Soort met Regt den Bynaam voert van Gekruift. De bleeke Dekfchilden, naamelyk, op de Rug van het Infekt bruin , geeven een dergelyke Streep af, die wederzyds loopt naar de hoeken van het Borftftuk, en een derde over de Schilden agterwaards. v. (5) Schildpadje dat bleek is, het Lyf met twee Bifafciata. _ ,77 Tweehandig. bruine otreepen gebandeerd. Dit Beeftje, dat om de gemelde reden Twee- handig wordt genoemd , onthoudt zig , volgens den Heer Rolander, in Zuid - Amerika. vt. (6) Schildpadje dat ongevlakt geel is, met bet Geel. Lyf roodagtig. Men vindt dit geele Schildpadje, volgens dien zelfden Heer, zo wel als het Gekruide, in Amerika. (7) (4) Caflïda pallida, Elytris difco fufco-cruciato. Syfl. Nat. X. (5) Cafiida pallida , Corpore falciis duabus fufcis. Syft0 Nat. X* (6) Caflida flavairamaculata, Corpore tefhceo* SyJi.Ntt.Z* de Schildpadjes. 355 V (7) Schildpadje dat geel is, en boven op 't Lyf afdeel, paarfeb. VIII. Hoofd . Een breede paarfche Vlak , boven op 't Lyf, v*f. geeft den Bynaam aan die kleine Beeftje, 't F^LiZ? welk anders zyn geheele Bekleedzel geel heeft. Niet onwaarfchynlyk zal dat verfchil van Kleur ook maar een Verfcheidenheid zyn, in deeze Weftindifche Infekten. (8) Schildpadje dat roodagtig is, met den rand vm, van het Eorjtjluk en van de Dekfchilden geel. Omtrent de Kleur heb ik de zelfde Aanmer- kingen. Het fchync een weinig grooter te zyn dan het Paarfche Schildpadje. (9) Schildpadje dat geel is en Netswyze zwart ix. geftippeld. GeftippeWL De reden , dat men dit Geftippeld noemt ^ in onderfcheiding van de andere Weftindifche, is 't over blykbaar. De Heer Roland er heeft dit, zo wel als de vyf voorgaanden, ia Amerika waargenomen. Oo) (7) Calïida flava , fupra Corpus purpurea. Syjï. Naté X9 (%) Cafllda teftacea, margine Thoracis ElytroruriKjue fkv#„ Syft. N*t. X. (9) Caflida flava nigro pun&ato reticulata, Syjï. Nét, X h Deel. IX. Stuk. Z 2 356 BESCHRY VING V A S Afde&l. (Io) Schildpadje dat ros is , met de DekJchiU VUL den zwartbont, en de Zyden gebandeerd. Hoofd- x. * Dit onthoudt zig, volgens dien zelfden Heer, ^Bont!*" 'm dat Wereldsdeel. Het is veel grooter dan de anderen , en heeft twee zwarte Banden op den breeden Zoom , aan de Zyden. G^ O O Schildpadje dat Bloedklearig is, de Dek- Groot. Jchilden op 't Middeljluk met zwarte Jiip* PL.LXXni. i r j 7 i Fig. 12. d. pen bejprenga9 aan den rand met zwarte takkige Streepjes* Dit, zegt LinNuEüs, is het allergrootfte der Infekten van dit Geflagt. Hetzelve heeft het Borftftuk ongevlakc. Het onthoudt zig , volgens den beroemden Heer de Geer, in Indie. Onze Afbeelding is ontleend van den Heer Sulzer, die het gene, naar welk de- zelve gemaakt is , opgeeft als het grootfte vaa de Schildpadjes hem bekend , zynde Staalkleu- rig met een roodagtig Borftfchild, en zig ont- houdende by doode Krengen. xit. (12) Schildpadje dat Roeftkleurig is, met den CUthratA. Getralied. ge- (10) Cafliïda rufa, Elytris nlgro variegatis, lateribus fafcia- tis. Syft. Nat. X. (11) Caflïda fanguinea , Elytris difco pun&is nigris ipaïfis, margine lineis ramolïs nigris. Syft. Nat. X, (12) Cafl&da ferruginea, Elytris margine omni, linea loa* gkudlnali, femi^ue trans verfali nigris. Syft. Nat, X. de Schildpadjes. 357 gebeelen rand der Schilden , een overlang- V. fe Streep, en een baks dwarfe, zwaru vjll/ Hoofd- Men kan de reden ligt bevroeden van den stuk. Bynaam deczer Soort, die, gelyk het voor. gaande, in Indie voortkomt, volgens dien zelf- den Heer. Het Borftftuk is ongevlakt. De Dek- fchilden zyn zeer breed , aan den rand overal , zelfs bezyden de Naad, zwart, en, bovendien, loopt een zwarte Streep, overlangs, door hec midden van ieder Dekfchild. Door een zwar- te dwarsftreep worden de overlangfe famen- gevoegd* Het Wyfje heeft drie halve dwars- ftreepen over 't Lyf. (13) Schildpadje dat Kopergeel is9 hebbende xm. de Dekfcbilden ongevlakt, met uitgeholde ^laafbh. Stippen getekend. Dit wordt in Amerika gevonden , volgens Sloane. (14) Schildpadje dat Koperig blaciuw is, htb- xiv. bende de Dekfcbilden ongevlakt en gete- Goudgroen. kend met uitgeholde Stippen. ^LXX1XI' 13. Volgens Petiver onthoudt zig in Brafil dit Schildpadagtig Beeftje, dat Goudgroen is van (13) Caflïda luteo-amea , Elytris immaculatis excavato punc- tatis. SjLOAN. J*m. II. p. 208. T. 233. f. 27, 28. (14) Caflïda cyaneo-aenea, Elytris immacalatis excavato- pun&aris. Pet. Gaz. T. 59. f. 6. I. Deel. ix. Stuk» Z 3 358 Beschryving van V. Afdeel. VIJI. Hoofd- stuk. van Kleur , zynde twee derde Duims lang en een half Duim breed: doch het is niet op Pl. LVII, maar op Pl. LIX. van hem a& gebeeld. Onze Afbeelding is naar zulk een uitheemfch Beeftje, in de natuurlyke grootte, gemaakt. xv. Jpaqualls» Oneffen, (15) Schildpadje dat Roeftkleur - Koperig is, hebbende, op het midden van de DekfchiU den, een langwerpig ronde geele Vlak. In de befchryving van 't Petersburgfche Ka. binet wordt hier van gefproken. Het Infekft onthoudt zig, volgens Rola^der, in Ame- rikat Het voert dien Bynaam wegens de on- effenheid der Oppervlakte van de Dekfchilden. xvi. Lateratis. ^ycklakkig. (l6) Schildpadje dat bruin - Koperig is, met een Zydelingfe geele Vlak der Dekfcbil* den* Om die reden wordt dit Zydvlakkig door my getyteld. De Heer Rolanper heeft het* zelve, insgelyks, in Amerika waargenomen. xvn. (17) Schildpadje dat groen - Koperig is, met JDifcoides. Middeivlak- kig. Caffida ferrugmeo-snca, Elytris maculi flava fubova- ta difci. Muf. Petrop. 650. N. 130. (16) CaiTida fufco-xneaj Elytris macula flava laterali. Syft% ff at. X. (17) Catfida viridi-snea, Elytris maculis duabits flavis $yji; Nat. X, de Schildpadjes. 359 twee geele Vlokken op het Middeljluk der V. Dekfchilden» ^vuiï" Men is de ontdekking van dit Middelvlakkig Hs° Schildpadje, dat in Amerika woont, aan dien zelfden Heer verfchuldigd. Cl 8) Schildpadje dat zwart is , en vier neeL xvm- .agtige Vlakken op de Dekfchilden heeft. num. Petivecüciu Het onthoudt zig ioAfie, dat is inOofiicdie waarfchynlyk , volgens Petiver, wiens Af- beelding de langte heeft van een Duim en de breedte van drie vierde Duims. IX. HOOFDSTUK. Befchryving van H Geflagt der L r e v e n h e e r s- Haantjes, die meeftal door het getal der Slippen, Vlakjes of Pukkeltjes, welke zy op de Dekfchilden hebben , onderfcheiden worden. Nader bepaaling van derzelver Kenmerken. T\E benaaming die , hoewel zeer vreemd en Naams. A-^ ongerymd, mooglyk fraaiheids halve, aan redciu deeze Diertjes is toegeëigend, gebruik ik tot een Geflagtnaam. In Vrankryk, immers, gee« ven de Kinderen 'er, nog vreemder, den naam aan (13) Cafllda nigra, Elytris maculis quatuor ffovafcentibus, PET. Caz. VII. T. 71. f, I. A&. AntU 271. p, 8$L L Deel, IX, Stuk. Z 4 63 BKSfCHR Y V ING VAN V. aan van Bete a Dieu , Vacbe a Dieu of Chevaï A^EL# a Dieu : dac is Gods Beertje , Gods Koe of Hoofd- Gods Paard, en, dac zonderling is, de Engel- si uk. fc?ien noemen hec Lady Couü of Lieve Vrouwe Koe. In Duitfchland geeft men het den Eer* tytel van Marien Kefer, dat Lieve Vrouwe Tor» rctje betekent doch die hetzelve Lieve Vrou- we-Vogeltje noemen, gaan wat ver (*). De Latynfehe Geflagtnaam Coccinella , komt met die der Konchenilje byna overeen, waar van het Infekt egter hier niet t* huis hoort (f), Kenmerken. De Kenmerken, die de Heer Linnjeus hier voor opgegeven hadt, waren zeer onbe. paald. De geknot Knodsagtige figuur der Sprie- ten, inderdaad, onderfcheidt deeze Infektea naauwlyks van de Torretjes of Torren. Hier- om voegt hy 'er thans anderen by, die egter, uitgenomen de half Klootsrondheid van het Lyf, weinig te beduiden hebben. Hy zegt, dat zy wet Voelertjes of Proevertjes zyn voorzien, melker end Knodsagtig is als een half door* gefneeden Hart (§) ; hetporftftuk en de Schil- den (*) BRADLEY Werken der Natuur. Amft. 1744. bh 2 3 1. (t) Sommigen hebben zig verbeeld , dat de thans zo he- tende Verwftof, genaamd Konchenilje of Cochenille , in Weftindien van dergelyke Infekten kwam , om dat 'er wel eens Vleugelen van Lievenheers Haantjes in gevonden zyn; doch men meent thans te weeten , dat die Verwftof met de Lighaamen van dceze Infekten , en mooglyk wel eens by toe- val, door de Indiaanen vervalfcht wordt, joeeze noemt men gemeenlyk C$ccior.;Ha. (§) Palpi £lavji Semicordat^ DE LlSVENHEERS HAANTJES. 3§r den gezoomd; het Lyf van onderen plat. De v. beide voorgaande Geflagten hebben het Borft- Afdeel. «uk en de Schilden veel duidelyker gezoomd Hoofd- dan de Lievenheers-Haantjes. stuk. In deeze duifterheid heefc de Heer Ge of- froy het geluk gehad een Straal van Licht te ontdekken. Hy vindt dat deeze Infekten de Voeten van drie Leedjes hebben, 't welk dezelven van de andere Torren en Torretjes , ja van de Schildvleugeligen in 't algemeen, onderfcheidt. Ook merkt hy aan , dat def zel« ver Sprieten kleiner zyn dan de Proevertjes, die zy aan den Bek hebben ; 't welk een niet minder aanmerkelyke Byzonderheid is. In de meefte Schildvleugelige Infekten zyn de Sprie- ten , die men omtrent de Oogen geplaatft vindt, ongelyk kenbaarder dan die Proevertjes; in de Lievenheers Haantjes moet men de Sprie* ten zoeken om ze te zien , en de Proevert- jes loopen aanftonds in 't oog. Indien men hier by de half Klootsrondheid van het Lig- haam voegt, zo zullen de Kenmerken taame- Jyk vaftgefteld en bepaald zyn. Onder de Europifche Soorten van dit Geflagt zyn 'er geenen van aanmerkelyke Grootte , doch de meeften zyn zeer fraay getekend en gekleurd* Het fchynt hem ook twyfelagtig9 of niet veelen flegts Verfcheiden heden zyn of mooglyk van verfchillende Sexe; dewyl hy 'er heeft zien paaren , die grootelyks in Kleur verfchilden. Hy telt zeven- en- twintig Soor- j. dem., xx. stuk. Z j ten , 362 Beschryving van V* ten , omftreeks Parys. L i n n je ü s geeft zes- AFIx!L# en-^ertig Soorten op , waar onder maar een of Hoofd, twee Uicheemfche of uit andere Wereldsdee- stuk. jelL jjy on(jerfcheidt dezelven in vier Artike- len naar de Kleur , als volgt, EERSTE ARTIKEL. De Dekfchilden rood en geel , met Zwart gevlakt. uJfm&A ^ lieven-heers Haantje dat de Dekfchilden ta. gwtogtig heeft , met één gemeene zwarte Met een c Stip. vtlp. i Dit Beertje fchynt door onzen Autheur in dit Wereldsdeel gevonden of hem bezorgd te zyn ; dewyl hy getuigt , dat hetzelve zig ont* houdt in Europa. u. (2) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden tn&ata t twet Stippen. JBhun&ata» Met twee rooi heeft, met twee zwarte Stippen. Deeze Soort, die de grootfte en gemeende niet is onder de Infekten van dit Geflagt, worde door Petiver het Eogelfche Tweevlakkige of (1) Coccinclla Coleoptris flavescentibus , pun&o communi nigro. Syfi. Nat» X. Gen. 175. (z) Coccinella Coleoptris mbris ; punóUs nigris duobus. Faun, Suec. 388. PET. Gaz. 34. T. 21. f. 4. MERIAN. Inf. £9. T. 13e*. List. loqu. 383. n, 8. RAJ. Inf. %6. m 2. Bradl, Natur. T. 27. f. 4. FRISCH. Inf IX, p. 33. T. IS» f. 4« REAU m. fnjï III. T. 31» f. iS. de Li even heers Haantjes. 363 of kleiner roode Lievenheers Haantje genoemd. V. Juffr. Me rian heeft hetzelve afgebeeld op Av™*L* het Kruid, dat men Juffertjes in 't Groen ty- Hoofd. telt, en merkt aan, dat de Worm van 't zelve sTÜK» op byna alle PlantgewalTen gevonden wordt, aazende op de Plantluizen. Men heeft even- wel naderhand waargenomen , dat die van dee- ze Soort meeft huishouden in de Elzen Bofch- jes, welke doorgaans rykelyk met zulke Luizen zyn voorzien. Dus zyn zy ook op de Wil- gen, en Pruim- of andere Boomen, niet zeld- zaam. Deeze Infekten , zegt Geoffrov, zyn Geftaite. een vyfde Duims lang en een zesde Duims breed; van onderen geheel zwart, zo wel als 't Borftfluk , dat twee groote witte Vlakken op zyde heeft, en eene kleine, van gedaante als een Hart, op het agterfte gedeelte, dat aan het Schildje raakt. Op den Kop, die ook zwart is, vertoonen zig insgelyks twee witte Stippen. De Dekfchilden der Vleugelen zyn rood , en hebben ieder op het midden een aan- merkelyke zwarte Stip. Het Infekt van onde- ren , daar zy plat zyn , befchouwende , zo ver- toont zig duidelyk de rand aan den omtrek van het Borftftuk en de Schilden. Doktor Scopoli heeft in deeze Tweeftip. Vetfchel- pelige Lievenheers Haantjes wel vyf Verfchei- denhe4ötu denheden waargenomen , waar onder eene met dc Schilden geelagtig of bleek geel gelyk wit- te Erwten ; hoedanigen Frisch als de ge- I. Deel, IX. Stuk;» meen* 364 Eeschryvinö van V. meenden fchynt aangemerkt te hebben : doch Afdeel, voncjt ook anderen, naamelyk zwarte mee Hoofd- twee geele of met twee roode, en roode met stuk. twee 0f meer zwarte Vlakken; die altemaal, zo hy zig verbeeldde, van de zelfde Wormen of Maskers voortkwamen. De worm. De Heer de Reaümür, die van deeze Torretjes by gelegenheid van de befchryving der Wormen , die op de Plantluizen aazen, fpreekt, geeft weinig agt op deeze Verfchei- denheden van Kleur , of andere Verfchillen : maar hy is te naauwkeuriger in de befchou- wing van het Masker en deszelfs Verandering, als omtrent de Levensmanier van hetzelve, ge« weeft. Deeze Wormen, zegt hy, zyn lang- werpig aan 't end fmal, en naar den Kop toe allengs verbreedende, doch platagtig rond van Lyf , voor aan met zes Pooten* Men vindt "er van verfchillende Kleuren, fommigen witagtig, anderen zwart, bruin of graauw. Onder deeze laatften ziet men ?er gemeenlyk, die op het Lyf vier of zes geelagtige Stippen hebben , en het is van de meeften deezer laatften dat de half Klootsronde Torretjes voortkomen , waar van de Dekvleugelen uit den bruinen rood zyn , ieder met eenige zwarte Stippen gete- kend. verandering. Deeze Wormen loopen op de Planten en Boomen , tot dat zy eenige plaats vinden daar Luizen by elkander woonen , en dan houden zy 'er eveneens huis , als een Wolf wanneer by } de LiëvEnheers Haantjes. 365 hy in een Schaapftal komt; met dit verfchil, v. egter, dat zy niet dooden dan 't gene zy op- Aj^EEi" vreeten. Tot hunne volle Grootte gekomen Hoofd- zynde , lymen zy zig met de Rug tegen eenig STÜK» Blad, waar zy de Huid afleggen en een Pop worden. Deeze is reeds korter van Lyf dan de Worm was, doch blyft gewoonlyk met het agterfte zitten in de afgeftroopte Huid. Na verloop van veertien of vyftien Dagen veran- dert die Pop in zulk een Torretje, als gezegd is , waar van het Wyf je , na dat de Paaring is gefchied, Eijertjes, die Bamfteenkleurig zyn en langwerpig, legt op de Bladen van Boomen of Planten , daar de Jongen , kort na dat zy uitgekomen zyn, op de Plant- of Boomluizen ter Jagt gaan. (3) Lieven heers Haantje dat de Dekfchilden iit. rood heeft , en met drie zwarte StippnJa.ipm&am is getekend. Zodanig een als dit, dat aan ieder punt der Dekfchilden een zwarte Stip heeft , fchynt door anderen niet waargenomen te zyn. Het onthoudt zig, volgens Linn^eüs, mede in ons Wereldsdeel. C4) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden ïv. geel He- breeuwfck (3) Coccinella Coleoptris rubris , pun&is nigris tribus. Syftm Nat. X. (4,) Coccinella Coleoptris luteis, maculis nigris fèx longU tudinalibus dirTormibus. Syji% Nat, X. I. Defx. IX. Stuk, 366 Beschryving van V» geel heeft, met zes overlangfe zwarte Vlah Afdeel. , ,. . - IX, ken, die mismaakt zyn. Hoofd* «tuk. Het laatftgemelde zal miffchien aanleiding ge- geven hebben tot den zonderlingen Bynaam, Ik vind niet dat dit Beeftje door iemand anders waargenomen zy. v. (5) Lievenheers Haantje met de Schilden p3a*?a'm Bloedkleur, en vyf zwarte Stippen. Met vyf stippen. op de Sleepruimen onthoudt zig dit Vyfftip. pelig Lievensheers Haantje volgens onzen Au- theur. De Heer Geoffrov merkt aan * dat men hetzelve in de Tuinen te Parys , doch zeldzaamer dan het Tweeftippelige vindt. Het is van gelyke Grootte, en verfchilt in andere opzigten naauwlyks daar van, zo min als de Worm, die hetzelve voortbrengt. vr. (6) Lievenheers Haantje met de Dekfcbilden ^$t/t&t rood m drie ssaWté Banden. Vyf zwarte Banden waren 'er aan toegefchree- ven in de befchryving der Sweedfche Dieren, alwaar men 'er toe betrekt het kleine Half- klootsronde Torretje van Ray, met de Dek- fchilden witagtig blaauw, en met zwarte Streepjes op ($) Coccinelk Coleoptris fèngiuneis , pun&is nigris quin- que. Faun. Suec. 392. (6) Coccinella Coleoptris rabris > fafciis nigris tribus. Fam* Sues. 39^» landen» DE LlEVENHEERS HAANTJES. 367 op de Rug getekend. Het was in de Wilder- V. niffen van Lapland gevonden. Afdeel. (7) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden stuk/ geel heeft met twee zwarte Vlakken die H;Jrl*'ly gegolfd zyn, overlangs. Meirak- ters* Zodanig een heeft de Heer Muller 'er ook in Deenemarken waargenomen. Het ont- houdt, zig volgens Lijnïüeus, in S weeden. (8) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden vm. rood heeft, met zeven zwarte Stippen. f^a€mpmCm Met zeven Dit is het algemeenfte en grootfte, zo het StlPpen' fchynt , door geheel Europa : des men het ook by de meefte Autheuren, en zelfs by Roe* sel, afgebeeld en befchreeven vindt. Pater Poda geeft in zyn Kabinet van Griekenland de geheele Verandering daar van op , die ook door anderen omftandig is befchreeven. Peti- ver telt het onder de Infekten van Engeland', als daar zeer gemeen zynde: zo ook Rat* Reaumur heeft het afgebeeld, zo wel als dac (7) Coccinella Coleoptris lateis; maculis duabus nigris lon- gitudinalibus finuatis. Syft. Nat. X. (%) Coccinella Coleoptris rubris ; pun&is nigris feptem. Faun.Suec.i9i> FR1SCH. Inf. IV. p. i.T. i.f. 4. Raj. Inf. 86. n. ï. PET. Góz. 33. T. 21. f. 3. Mf.RIAN. Eur. 24. f. U. GOED. Inf. II. p. 58. T. 18. AjLB. Infc 61. f. C. ROES. Inf. II. Scar. III. p. 7. T. 2. IUAUM, Inf. III. T. 31. f. 18. BRADL, Nat. T. 27. f. 4, l. Deel. IX. Stuk. 368 Béschryvinc van V. dat met twee Stippen ; doch fchynt het eer Afdeel. qj$ eene Verfcheidenheid aan te merken , dan Hoofd- als een byzondere Soort. Goedaart geeft STÜK:' een zeer ruuwe Afbeelding van hetzelve. GeMte. jjet Torretje heeft, volgens de Waarnee- mingen van den Heer Geoffroy, omftreeks Parys de langte van een vierde of een derde Duims , de breedte van twee en een half of drie Liniën. De Kop is zwart met twee witte Stippen: het Borftftuk, dat insgelyks donker glimmend zwart is, heeft ook een geelagtig wit Merkteken op ieder Zyde. Elk Dekfchild ïs met drie zwarte Stippen, die in een Drie hoek geplaatft zyn , getekend , en aan het Scharnier derzelven is een zevende Vlak, hun beiden gemeen* Dit maakt dat men op ieder Dekfchild vier Vlakken kan tellen , en dan zou het Beeft je 'er agt hebben , gelyk F R i s c h 'er aan toefchryft. Kleur. Deeze Autheur heeft waargenomen, dat de fchoon roode Kleur van dit Lievenheers Haant- je of Vrouwen Beeftje na de dood verdwynt ; dewyl het dan geelagtig wordt. Hy fchryft den oorfprong der voorgemelde Naamen aan de onfehadelykheid toe , en wil dat die van Marien Kef er daar van af komftig zy , dat deeze Torretjes jn fommige Jaaren kort na Vrouwen Dag of Maria Lichtmis, dat is in 't begin, van February, wanneer men dikwils eenïge zagte Dagen heeft, reeds gevonden worden: gelyk men dus aan andere Infekten ook den naam geeft de Lievenheer s Haantjes. 369 geeft van den tyd des Jaars , waar in zy meed v. voorkomen. Doch ik geloof veeleer, dat zulks a™eeu van Devotie der Roomlchgezinden voor de Hoofd- Moedermaagd is af te leiden. stuk. Van den Worm, waar uit die Infckt voort- De worm. PL« i^xxiv komt, geeven wy, om dat hy zo bekend nietig, u is als hetzelve, de Afbeelding, wat vergroot. Hy is t'eenemaal gelyk aan die der gemelde Soorten , doch grooter. Men ziet hoe hy van agteren fmal uitloopt; van vooren' breed en dik zynde, met zes Pöoten, graauwagtig van Kleur, met zwarte en witte Vlakken over 't Lyf. Men vindt denzelveti op allerley Boo- men, maar inzonderheid op de Linden , aazen. de op de Boomluizen , gelykerwys de anderen , en, ten dien einde, den Kop met fcherpe Ny- pers gewapend hebbende. Wanneer hy veran- deren wil , zet hy zig met het Agterfte vafl op een Blad en zwelt uit ; de Huid wordt ftyf en hard, dat een Popje maakt, waar van het Vel, eindelyk , aan de Rug ópen barfteüde , het vol- maakte Infekt uitlevert. Deeze Lievenheers Haantjes vindt men op de Velden , en in de Tuinen , op verfcheider- ley Plantgewaflen. Doktor ScopolI heefede Zyden van het Borftftuk, welken LinNjeus in Sweeden wit waarnam , in Karniolie ook geel- agtig gevonden. Het Masker, dat onze Au- theur Afchgraauw noemt, was door Pater Po-» da, in Griekenland, blaauwagtig en door hem I. Deel. IX. Stuk. A a zwart- 37o Beschryving van V. zwartagtig waargenomen , veranderende in eeo Afdeel» Qoudgeele Pop , met zwarte Vlakken. Hoofd- stuk. (9) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden Nwem- ro°^ beeft 9 mt neSen zcwarte Stippen. punïïata. stippel n Dit wordt als in de Jeneverbofchjes van Eu* ropa voorkomende opgegeven door L 1 n is m ü s. Daar is 'er ook een met negen Stippen , op de Wilgeboomen , in Karniolie waargenomen door Doktor Scopoli; dat is te zeggen met vier Stippen op ieder Dekfchild en ééne Stip aan beiden gemeen. Muller vondt 'er in een Bofch in Deenemarken met agt Stippen , wel- ke hy Agtftippelig noemt. De Heer Geof- froy, die het omftreeks Parysop deBoomea waarnam , merkt aan , dat het in alle opzigten met het voorgaande fchynt overeen te komen , uitgenomen dat het wat kleinder is, en ten op- zigt van het getal der Stippen , die niet zeven % maar negen en miiïchien elf zyn. Op ieder Schild, zegt hy, zyn drie groote zwarte Vlakken, en een kleinere naar om laag, 'i welk met de gemeene Stip, die boven aan, naby het Borftftuk, zig bevindt, negen Stippen maakt: maar bovendien wordt men aan den rand der Dekfchilden, wederzyds, een klein zwart plek- (9) Coccinella Coleoptris rubris , pun<5Hs nigris novem. Syft.Nat. X, Coccinella nigra , Elytris mhtis , puu&is novertt nigris. ÜDDM, Dtffl 14. DE LlEVENHËERS HaANTJEs. $fi plekje gewaar , dat ook naar een Vlakje of Stip V. gelykt, Dit laatfte Merkteken fchynt byzon- A^EEt«> der te zyn aan deeze Soort, die niet zeer ge- Hoofd- ineen is. S™K- foecem- (10) Lievenheer* Haantje dat de Dekfchïide?i?u^*;n Goudgeel heeft met tien zwarte Stippen. stippen, Müller heeft dit Beertje in Deenemarkeü gevonden, en Doktor Scopoli nam hetzel- ve waar in Karniolie, zynde van grootte tuf- fchen die met zeven en met negen Stippen in * en eer langwerpig te noemen dan Ovaal* Hy vondt 'er vyf Verfcheidenheden > van tvel- ken de eene wel vyf Stippen op ieder Dek- fchild y maar twee aan de tippen grooter en fa- menloopende hadt* (n) Lievenheers Haantje dat de Bekfchiiden xr. Undecim* mEfatü Met € Stippen^ rood heeft, met elf zwarte Stippen* fun&mai Met elf ïn dé Haagen ontmoet men deeze , die on- der de kl einden geteld wordt van dit Geflagt * hebbende het Borttftuk zwart met twee witte Stippen. Van de Vlakken is de elfde grooter en aan beide Schilden gemeen. (12) (io) Coecinclla CoJeoptris ftuvïs ^ p'un&is ftigris dccem. Syjk Nat. X; (n) Coccinella Coleoptns rubris ; pun£Hs rjigds unèzcim; Fs.u>2 1 Sacc. 39^ MERIAN. Europ. 168. U DEEL. IX. STUK; A £ £ 37* Bescervving van (12) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden jX> ' bleek geel beef t > met dertien zwarte Stip. Hoofd- pen. STUK. Tn&cim- ^et katftgemelde heeft ook plaats in deeze fimUata. Soort, die op de zelfde plaatfen voorkomt, Met dertien r r stippen, en van middelmaatige grootte is. Men heeft ze in Deenemarken gevonden op de Mieredik- Bladen. Ook is dit Beeftje in Karniolie waar- genomen. Omftreeks Parys vindt men 'er twee aanmerkelyke Verfcheidenheden van , volgens Geoffroy; waar van de- eene het Borftttuk geel bont, de andere hetzelve rood, met zwart gebandeerd heeft (*}. Deeze Lievenheers Haantjes, evenwel, had- den de Dekfchilden rood, en Doktor Sc o po- Li getuigt, dat hy die met dertien Stippen nooit geel gezien hadt: des daar omtrent een aanmerkelyke Verfcheidenheid fchynt plaats te hebben in byzondere deelen van Europa: ten ware het een Drukfeil zyn mogt: want in de befchryving der Sweedfche Dieren worden de Dekfchilden rood gezegd te zyn. In de Ver- handelingen der Akademie van Upfal zyn 'er maar twaalf Stippen aan toegefchreeven. (13) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden «Z>ma* geel Met Veertien J : V ^ , ■ • t ... «. .. ,. Stippen. ( 11 J Coecine^a Coleoptns luteis, punctis nigris tredeam. Faun, Suec. 395. (13) Coccinella Coleoptris flavis , punctis nigris ) quatuor- decim, quibusdam contiguis. Faun. Suec, 396. (*) Hifi* Inf* env* Paris. Tom. I. p. 323, 32*. DE LlEVENHEERS HAANTJES. 373 geel beeft, met veertien zwarte Stippen > v* waar van eenigen aan elkander raaken. AFJ^EIh Hoofd. Deeze Soort is in Schónen, aan de Zond, stuk. gevonden door D. Leche, en Muller heeft dezelve ook, by Koppenhagen, op het Veld ontdekt. Men moeft dezelve onder de kleinen tellen van dit Geflagt. Op ieder Dek- fchild waren twee paar langwerpige Stippen, door een zwarte Naad overlangs verdeeld , aan welke een Vierkantige Vlak vaft was op het midden van ieder Dekfchild, en vervolgens een andere, met de tegenoverftaande in de geftalte van een Driehoek famengegroeid. De Stippen aan het end der Dekfchilden waren ook aan de overlaDgfe Naad paaiende. Het Borftftuk hadc van agteren een groote zwarte Vlak. De Heer Gkoffroy, die dit Beeftje in Vrankryk nagenoeg zo groot vondt als het roo- de Lievenheers Haantje met twee zwarte Stip. pen , noemt hetzelve Scbaakbordagtig (*), en zegt , dat het zeer gemeen is op de Velden en in de Tuinen. Het heeft den Kop, zo wel als het Borftftuk, dat van agteren zwart is, geel. Op ieder Dekfchild zyn zeven Vierkante zwar- te Stippen , en bovendien maakt de famenvoe- ging der Dekfchilden een overlangfe zwarte ftreep. Veel verandering, voegt hy 'er by, heeft in Verf en niet zeer gemeen (*). Die (14) Coccinella Coleoptris lufeis, pun&is nigris quinde* cim. Faun, Suec 398. Coccinella Elytris rlavx>-lureis , pmiftis quüidecim nigris , ocello fiavo cinctis. Gadd, Sat, %6, M & 1 A N. Inf 48. f. 5. (*) Hij}» des Inf, env. Paris, Tom, I. p, 1, öto, h. stuk. Aa 4 376 Be schryving van V. Dit laatfte heeft inzonderheid plaats omtrent Afdeel fte Lievenheers Haantjes, waar van de Heer J, Hoofd- C. Philips het nevensgaande , in de natuur* stok. lyke grootte, Fig. a. afgebeeld, eens te Mui- i^.L2^XU#derberg gevangen hccfc; zynde zeer wel met deeze Soort overecnkomftig. xv. (15) Lievenheers Haantje dat de Dekfchildeu Novendetim- geei faejt f mt negentien zwarte Stippen. Met negen- tien Stippen. Zodanig één, dat rood was van Kleur, en maar een zesde Duims lang, vondt gemelde Autheur omftreeks Parys. Doktor Scopoli nam 'er waar met agttien en mee twintig zwar* te Stippen de Dekfchilden geel : de laatft- gcmclden op de Wilgeboomen. xvr. O 6) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden 7puxfta?a'* ëee^ heeft > mt tcwee en-twintig zwarte Met rwtc- Stippen. en -twintig ■ Stippen. , Deeze behoort cnuer de kleinften, volgens Linnjeus. De Heer Geoffroy vondt geele met zeftien en twintig Stippen , die veel naar elkander geleeken , doch inzonderheid verfchilden , doordien de Naad in de eerften zwart was, in de laatften niet; in welken bo* vendien twee Stippen op 't midden van den Zoom (15) Coccinella ColeoptrU flavis, pun&is nigris novendccim. Syft, Nat. (16) Coccinelia Coleoptris fiavis , punttis nigris vigintr duobus. Faun, Suec. 401. DE LlE VENHEERS HAANTJES. 377 Zoom der Dekfchilden waren , die men niet V. dan van onderen kon zien. Dezelven meent A™™L- hy dat Linn^iüs mede geteld zal hebben, Hoofd. wanneer die van tweeden-twintig Stippen fpreekt ; STUK* dewyl 'er anders op de Dekfchilden maar twia- tig zigtbaar zyn. Dit laatfte was lang een agt- fle, het ander een twaalfde Duims; zynde het Borftftuk in beiden geel, met eenige zwarte Stipjes (*). (17) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden XVn rood heeft, met vier - en -twintig zwarte r&KtHua- 0 tuor pUK&A- Stippen. ta. Met vier-en- Dit Beeflje, dat men op de Bloemen vindt, p"tlg Snp" is ook onder de kleinften van dit Geflagt te tellen, zegt Geoffroy; zynde zeldzaam in dit Land, Van de gemelde twaalf Stippen op ieder Dekfchild, zyn eenigen met elkander fa- mengevoegd, het welk ook in Sweeden waar- genomen was* De Heer Muller vondt het in Deenemarken, op het Gras. Doktor Sco* poli nam hetzelve ook waar in Karniolie, (18) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden XVIIL rood heeft, met vyf- en -twintig zwarte F'<%inti-vuinm J * V- ö puntta- Stippen. ta* t„ Met vyf-en- 1U* twintig Stip« pon. (*) Ibid. pag. 329. (17) Coccinella Coleoptris rubris , pun&is nigris vigintiqua- tuor. Faun. Suec. 402. (i8j Cocpnella Coleoptris ïubrrs , piin&is nigris viginti ^uinque. Syft, Nat. X. I. Deel. IX. Stuk. Aa 5 378 BESCHR Y VING VAN V. Indien 'er geen ander verfchil in is , dan die Afdeel. eene gcip , zal men dit mooglyk voor eene Hoofd- Verfcheidenheid van het voorgaande kunnen stuk. houden* Ik vind het door niemand anders waargenomen , dan door onzen Autheur. • xix. (19) Lievenheers Haantje dat de Dekfcbilden *M«/öveeic ro°d beeft> met veele zwarte Stippen digt stippen. befprengd. Dit fchynt veel overeenkom!!: te hebben met het Lievenheers Haantje, dat Veertienltippelig genoemd wordt: ten minfte merkte Frisch het als een Verfcheidenheid daar van aan. Ge. offroy niettemin heeft het, onder den naam van gezoomd (*), daar van onderfcheiden : de- wyl de Naad der Dekfchilden, als die famen* gevoegd zyn, een breede zwarte ftreep, o- verlangs , formeert. Een dergelyke Naad hadc ook in het voorgemelde plaats , dat egter ken- nelyk is aan de Vierkantheid van de Vlakken (t). xx. (20) Lievenheers Haantje dat de Dekfcbilden Congkmera- geelagtig beeft, met zeer veele zwarte Met de, stip- Stippen, die aan elkander raaken. pen veiee- rr ' m'gd. Naauw- (19) Coccinella Coleoptris rubris , pun&is nigris plurimis fubcontiguis. Faun, Sutc. 403. PkiSCH. Inf. IX. p. 34. T. 17. f. 6. (zo) Coccinella Coleoptris fiavescentibus , puncUs nigris plurimis contiguis. Faun, Suec. 404. Ra J. 87. n. 15. List. loq. 303. n. 9. Frisch. Inf IX. T. 17. f. 4, s. (*) Coccinelle a bordure. Inf. env. Paris. Tom. !.p»3$€< (|) Zie hier voor, Bladz. 373, DE LlEVENHEKRS HAANTJES. 379 Naauwlyks kan men deeze Soort van de v. voorgaande onderfcheiden , indien menze niet Afdee^ by elkander heeft , en dan dient menze nog, Hoofd- noodzaakelyk , met een Vergrootglas te be- stuk. fchouwen, als beiden zeer klein zynde. Zie hier wat Linn^üs daar van zegt (*). Het is aan 't voorgaande in grootte en ge- ftalte zeer gelyk ; maar het Borftftuk is met verfcheide witte Vlakken getekend , op een zwarten Grond ; [niet van vooren rood en van agteren zwart , gelyk in het andere , of geel met zwarte Stippen , gelyk in dat van Geof- froy.] Ieder Dekfchild is met een Kruis ge- merkt, daar alle de Vlakjes of Stippen byna, in famenloopen. TWEEDE ARTIKEL, De Dekfchilden rood of geel, met wit gevlakt* (21) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden xxr. rood heeft , met veertien witte Vlakjes p^aatT" en drie zwarte. Met witte en zwarte Vlak- jes. Ik vind Diet dat deeze Soort door iemand anders waargenomen zy , dan door den Heer ^INNjEUS. (22) (*) Faun, Suec. Ed. I. p. 14$. (21) Coccinella Coleoptris rubris, pun&is ülbis quatuoxde* Jm, nigris tribus. Syjl. Nat. X, I. Deel. IX. stuk. 380 BESPBRYVING VAN v* (22) Lïevenheers Haantje dat de Dekfchilden Afdeel. beeft > met veertien witte Vlakjes. Hoofd- stuk. Deeze is op de Wilgeboomen gevonden in Quatnrde- Sweeden ; in Deenemarken in de Boiïchen ; in Mc?veen:ien Karniolie in de Tuinen en op de Velden. Dok- viakjes. tQr s co poli merkt aan, dat in het doode Beeftje de Dekfchilden Roeftkleurig worden* Poda hadtze, in Griekenland, geel gezien: L 1 s t e r noemtze rosagtig en Ray Goudgeel of vaal. Omftreeks Parys vondt men het rood, gelyk in Sweeden , met zeven witte Vlakjes op ieder Dekfchild , den Kop wit , de Oogen en het Borftfchild zwart. Een ander hadt, bo. vendien, de Dekfchilden met wit gezoomd (*). xxïii. (23) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden gunatT' rood beeft> met zeftün witte Vlakjes. Met zeftiea Vlakjes. jn fj. gofchagtige deel van Lapland is dit Beertje gevonden , van taamelyke grootte zyn- de; zo ook in Karniolie, alwaar het de Dek- fchilden een vierde Duims lang hadt en half zo breed, met agt witte Vlakjes op ieder Dek* fphild, en rosagtig geel van Kleur. cm) (11) Coccinella Coleoptris mbris , pun&is quatuordecirn al- bis. Faun. Suec. 397, LlST. loq. 383. n. 10. (*) Hifi. des lnf. env. Parts. Tom. I. p. lij. (23) Coccinella Coleoptris rubris, pun&is albis fedecim. Faun. Suec. 395?. de Lievenheers Haantjes. 3S1 (24) Lievenheers Haantje dat de Dekfcbilden Afd^# rood heeft , met agttien witte Vlakjes, jx;. waar van de twee voorflen halfmaans- Hoofd* STUK. wy**- XXIV. OBodecim-* Deeze Soort onthoudt zig, volgens L 1 n- M^tgttiea NiEus, in S weeden. vlakjes- (25) Lievenheers Haantje dat de Dekfcbilden xxv. rood beeft en twintig witte Stippen. gJtlfaf'" Met twintig Deeze Soort is op de Bouwlanden in Swee* den gevonden. Zy behoort, gelyk de voor- gaanden , onder de grootfte Lievenheers Haant- jes van Europa. Het Borftftuk , dat ook rood is , heeft aan den rand een wit Streepje en op het midden vier witte Stippen, gelyk 'er tien op ieder Dekfchild zyn; waar van twee, in 't midden, bykans tegen elkander aan. (26) Lievenheers Haantje dat de Dekfcbilden xxvr. rood heeft y met witte Streepjes en Stippen. gu?tbJtZg9m Met lang- Lievenheers Haantje met de Dekfchilden rood vlakjes]8^ en vier witte Streepen overlangs, was dit in de befchryving der Oelandfche Reize getyteld. Het (24.) Coccinella Coleoptris rubris, pun&ls albis o&odecim 9 duobus primis lunatis. Syft. Nat. X. f25) Coccinella Coleoptris rubris, pun&ls albis viginti* faun. Succ. 400. (26) Coccinella Coleoptris rubris, Uneis pun&isque albis, Faun. Suec. 389. I. Deel. ix. Stuk, 382 'Beschryvisg van V. Het is ook een der grootften van dit Geflagt* Afdeel. ^ jq £ur0pa voorkomen. IA.» Hoofd- stuk. (27) Lievenheers Haantje dat de Dekfchüden ottheVua. Seel beejt , en vier rojje Stippen , de voor- Met fhauwe ftm zeer flaciUW* By geen ander Autheur vind ik dit waarge* nomen of aangetekend. DERDE ARTIKEL, De Dekfchüden zwart, met rood gevlakt. xxviii. (28) Lievenheers Haantje dat de Dekfchüden Met twee* zwart heeft , met twee roode Stippen en ukkeitjes. jM ^ mn on^eren Bloedrood. Men heefc deeze Soort in Sweeden gevon- den op den Sorbenboom , zynde klein , rond van Lyf, en zodanig breed gezoomd, dat zy tot de Schildpadjes byna fchynt te behooren. Geoffroy noemtze, derhalve, la Coccinelle Tortue , en , om dat de twee roode Stippen als met ejkander vereenigd zig vertoonen , a bande rouge , dat is, rood gebandeerd Schildpadagtig Lievenheers Haantje. Hy twyfelt of het niet maar (zy) Coccinella Coleoptris flavisj pun&is quatuor rufïs,- anticis obfoletis. Syft. Na}. X. (28) Coccinella Coleoptris nigris, pun&is rubris daobuSj Abdomine fanguineo. Faun. Suec. 409. FRiSCH. In/. IX* p. 34. T. 16. f. 6. ROES. In/ II. Scar. III, p. 10. T. 3. DE LlEVENHEERS HAANTJES. 583 maar een Verfcheidenheid zy van de volgende v. Soort. Men vindtze beiden, zegt hy, zeer AFDj^|u dikwils op de Planten , Boomen , Bloemen ; Hoofd. inzonderheid op de Brandenetelen. Het Mas- STÜ&» ker of Wormpje is ftekelig gehaaird, even als dat van het geel Dobbelfteenige of Veertien- ftippelige, door Frisch befchreeven en by Vergrooting afgebeeld* Ieder Vlak , merkt L 1 n- NiEüs aan, dat uit drie famengefteld is. Kalm heeft deeze Soort ook in Noord -Amerika ge* vonden, (29) Lïevenheers Haantje dat de Dekfchilden XXTX zwart beeft 9 met vier roode Stippen , de 0.*^** J £* 7 pufïulata. inwaardfe langer dan de anderen. Met vier Pukkeltjes» Deeze is , gelyk wy opgemerkt hebben, zeer gelyk aan de voorgaande Soort. Doktor S co poli nam dezelve ook in Karniolie niec alleen waar, maar vondt 'er zelfs eenige Ver- fcheidenheden van ; by voorbeeld met den Zy- rand van 't Borftltuk witagtig , de voorde Stip- pen of Vlakjes Goudkleur, of den tip van 'c Agterlyf rood (*)• (30} Lieven heers Haantje dat de Delfchïlden zwart heeft, met zes roode Stippen. „ xxx- Dee- ta.' Met zes (19) Coccinella Coleoptris nigris5 pun&is rubris cjuatuor , Pukkeltjes, interioribus longioribus. Faun, Suec. 408. (30) Coccinella Coleoptris nigris, piui&is rubiis fex» Faun. Suec. 407. RAJ. Inf. 87. n. 4. (*) Entomolog. Carnialica, p. 79. I. Deel,. IX. Stuk, 384 B E S (j fl R Y V I N G VAtf Hoofd STUK» V. Deeze Soort, die een weinig grooter is dao AFDEEfi. - . ft, . , JX. de voorgaande ï ontmoet men in alle deelen van Europa op het Geboomte in de Tuinen. Omftreeks Parys vondt Geoffroy 'er vier Verfcheidenheden van ; naamelyk met zes, met vier en met twee roode, of met twee geele Vlakjes of Stippen getekend. Door de Geftal- te des Lighaams, welke meer naar die van dc gewoone roode Lievenheers Haantjes gelykt, kan menze gemakkelyk van de twee voorgaan- de Soorten onderfcheiden. In allen is de Kop zwart met twee geele Stippen, en het Borft- ftuk ook zwart, mdt een weinig geel op de Zyden. Dat met vier toode Stippen is van deeze Soort de gemeenfte. XXXI. Decem- fuftulata. Met tien Pukkeltjes. (31) Lievenheers Haantje dat de Dekfcbilden zwart heeft, met tien Goudgeele Stippen. Deeze , welke men in Sweeden heeft ge. vonden, wordt gezegd in grootte en geftalte zeer overeenkomfïig te zyn met de Geele die de Stippen vereenigd of famenlóopende heeft, en welke Frisch als eene Verfcheidenheid daar van aanmerkt, op bladz. 379* befchreeven. xxxir. (32) Lievenheers Haantje dat de Dekfcbilden Quaiuordt- zwart heeft, met veertien roode Stippen* ctm-puftula- £r ta. Dee- Met veertien Pukkeltjes. (3I) Cocci nelh Col eoptrisnigris, pun&isfulvis decem. Faun, Suec 404. Frisch. Inf. ix. T. 17. f. 4 , 5. List. loq. 383. n. 9. RA J. Inf 87. n. 15. (32) Coccinella Coleopttis nigris, pun&is mbris quatuor- de Lieven heers Haantjes. 385 Deeze zo wel als de voorgaande vondt de V4 gemelde Heer omftreeks Parys, van even de A™EEL« zelfde grootte en geftalte, doch de Stippen Hoofd- meermaalen geel dan rood ; zo dat het waar- STÜK' fchynlyk altemaal Verfcheidenheden zullen zyn van dat roode Lievenheers Haantje met veele Stippen, op bladz. 378. voorgefteld: te meer, dewyl de Kleur der Dekfchilden, als gezegd is 5 in deeze Beeftjes door 't bewaaren fomtyds verandert» (33) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden xxxni. zwart heeft , met zeflien Goudgeele Stippen. Me: zeilien Pukkeltjes Met even zo veel waarfchynlykheïd kan men dat vermoeden ten opzigt van deeze Soort, die ook in ons Wereldsdeel gevonden worde. (34) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden xxxiv. zwart heeft , met een groot getal Goud- z?eTgrooc geele Stippen. uithWch* Deeze is de grootfte in dit GeflagtzegtLiN- njeüs, en Reusagtig ten opzigt van alle de Eu* ropifchen, van grootte omtrent als dcMefhorreru Zy heeft het Lyf Ey rond en zwart : het Borftftuk gezoomd en uitgerand : de Sprieten Knodsagtig; de (33) Coccinella Coleoptris nigris, pun£Hs fuivis fedechn, Syft. Nat. X. (34) Coccinella Coleoptris nigris, pun&is fuivis numero» fitëmis. SyJl.,Nat. X. h Deel» IX. Stuk. Bb 386 BESCHRY VING VAN V. de Dekfchilden zeer verhevenrond en gezoomd 9 Afdeêl. befprengd met ontelbaare Stippen , die dikwiis Hoofd- in Vlakken famenvloeijen, en rosagtig Goud- STUK. geel Zyn> é pl. lxxiv. Dit Indifche Infekt bevondt zïg in 't Kabi- Fi&' 3' net van den Heer de Geer. Wy hebben toe de nevensgaande Afbeelding, Fig. 3., 'er een gebruikt uit de Verzameling van den Heer W. van der Meulen, dat zo 't my toefchync nagenoeg daar mede overeenkomftig is, hoe* wel de Vlakken eigentlyk Oranjekleurig zyn. De grootte is uit de Figuur blykbaar. *. Tot dit zelfde Geflagt fchynt my ook te be- hooren een zeer fraay Torretje uit de Verza- meling van den Heer P. Kramer, 't welk wat kleinder is en zwart van Grondkleur, heb- bende op ieder Dekfchild vyf groote ronde hoogroode Vlakken. Hetzelve is ook uit Indie afkomftig. VIERDE ARTIKEL. De Dekfchilden zwart, met wit of geel gevlakt. xxxv. (35) Lievenheers Haantje dat de Dekfchilden *L\ïïpZïd' zwart beeft) met agt geele Stippen. Volgens den Heer Muller is dit in Dee- ne- Of) Coccinella Colcoptris nigris , puuéfcis ftwis o&o. Syft» Nat. X. * de Lieven heers Haantjes, gg; nemarken gemeen (*). Mooglyk zal het ook v. een Vcrfcheidenheid van de voorgemelde Eu- ^^:EU ropifche zwarte, met rood gevlakte, Beefrjes Hoofd. zyn. s™k. (36) Lievenheers Haantje dat de Dekfcbilden xxxvl zwart beeft, met twintig wüagtige S^-Gen|erd? pen. Men heeft 'er zodanig één, dat tweeën- twintig of op ieder Dekfchild elf Stippen hadt$ in Schónen en Smaland, Provinciën van Swee* den , gevonden ; zynde middelmaatig van groot* te. Ten befluite zal ik hier by voegen de Af-pL. txxir* beelding van een vreemd Torretje uit de laatft-"^* u gemelde Verzameling , dat wegens zyne Bochel- agtige Geftalte niet alleen, maar ook wegens zyne Tekening, zeer aartig is. De Dekfchil- den zyn, ten grootften deele , bleekgeel, mee fyne zwarte Stipjes : en hebben bovendien aan de tippen , op de Zyden en in 't midden, groote zwarte Vlakken. De Kop , het Borftüuk ea de Pooten , zyn altemaal zwart* X. HOOFD- (*) Faun, Fridricbidalina. pag. 7. (i6) Coccinella Colcoptris nigris, pun&is alhidïs vigintl0 Faun. Suec. 405. Coccinella Coleoptris nigris, pun&is vigin* ti albis. üddm. DiJJ* 11* I. Deel. JX. stuk. B b öt 388 BeSCHRY VING VAN 6TÜK. Befcbryving van 't Geflagt der Goudhaant- jes; dus wegens de fierlykbeid van de Kleur , in weten, genaamd; boewei men 9 er ook ande- ren toe betrekt , die niet zo fraay zyn : gelyk de Lelie-Torretjes, enz. Men vindt 'er onder die Springen, en daar toe met dikker Agterpooten zyn voorzien* Naams- TT7 Y geeven deezen Naam aan een Geflagc ne zyn die in fierlykbeid van Kleur uitmunten , fchkterende als met een glans van Goud, waar van ook de Latynfche Geflagtnaam zyne Af- leiding heeft. Cbryfomela noemde men oudtyds de Oranje- Appelen of Kwee-Peeren, maar voor een Infekt vind ik dit Woord nergens gebruikt dan by Linnjeüs; uitgenomen by de genen die hem gevolgd zyn. Dus maakt 'er ook de Franfche Heer Geopfroy gebruik van toe een Geflagtnaam; hoewel hy 'er verfcheidene van uitmonitert en tot andere Geflagten brengt, gelyk wy zien zullen. Kenmerken, De Kenmerken , waar aan de Goudhaantjes van de andere Schildvleugelige Infekten onder- fcheiden worden , beftaan voor eerft daar in , dat de Sprieten Draadagtig zyn , en naar 't end allengs verdikkende; niet Knodsagtig gelyk in die van 't voorgaande Geflagt. Ook verfchil- Afdeel. X. HOOFD- X. HOOFDSTUK. welken verfcheide- lca de Goudhaantjes. 389 len zy van de Schildpadjes doordien de Dek- V. fchilden niet gezoomd of met randje sryfa:; 't Af»erl' welk ook derzelver onderfcheiding maakt van Hoofd- de Lievenhecrs Haantjes. Bovendien verfchil- SÏUK# len zy daar van , door geen drie maar vier Le- den te hebben in alle de Voeten. De Sprieten zyn, in de Goudhaantjes, als uic Kraaien, aan een Draad gereegen , famengefteld , met een weinig grootere aan 't end , en zy hebben hec Borftliuk gezoomd ; het Lyf doorgaans verhe- venrond of Eyvormig: gelyk ook de figuur is van de Wormpjes, daar zy uit voortkomen* Om dat zy zig meefi: op de Boomen en Plan- ten onthouden, worden zy in 't Hoogduitfch Blattkaefer genoemd. Men vindtze byna van aüerley en zeer fchoo- Eigenfcha ne Kleuren ; groen , blaauw , met een glans van Goud of van Brons, ook rood en geel-Kope- rig, blaauwagtig zwart, en wat dies meer is. Onder de Europifchen zyn de meeften zeer klein, en de Uicheemfchen niet groot. De Gang is taamelyk langzaam, en de beweeging der Sprieten beurtwiflelende. Eenigen laaten een geel Vogt , dat niet onaangenaam ruikt , uit den Bek loopen. Het Wyfje legt de Ei- jertjes meed aan de onderkant der Bladen , en maakt die vervolgens met een taaije Lym daar aan vaft. Uit de Eijertjes komen zespootige Wormen voort, die de Bladen dermaate ver- nielen, dat alleen het Geraamte van deze! ven overblyft , ja eenigen vreeten dat ook op. Daar 1. derjl. ix. stuk. B b 3 zyn $90 Beschrïving van V, zyn 'er > die alleen maar het onderfte Vlies der Afdeel. giacjen af knaagen ; waar door zy voor de Vo» Hoofd- geitjes, hunne Vyanden, en voor den Regen stuk. eenigermaate zyn beveiligd. Dit doen dc Wormpjes der Springende Goudhaantjes mees- tendeels. Eer zy voor de derde maal van Huid verwiflelen kruipen zy in den Grond, en wor- den daar een Pop , waar uit het volmaakte In* fekt, vervolgens, voortkomt* Sooiten. Ten opzigt van 't getal der Soorten is dit Geflagt een der uitgebreidften van de geheele Afdeeling der Infekten. Men vindt 'er agt-en- ze ven lig in gebragt door den Heer Link^üs, die dezelven in vier Artikelen verdeeld heeft: het eerfte van de genen die het Lyf Eyrond hebben : het tweede van Springende 9 met de Dyën der Agterpooten zeer dik : het derde van die met het Lyf Rolrond: het vierde en laatfte, eindelyk, van de genen wier Lyf langwerpig, en het Borftfluk fmaller is. EERSTE ARTIKEL. De zodanigen wier Lighaam Eyrond is. (i) Goudhaantje dat .Eyrond en zwart is9 met de Pooten blaauwagtig. Gótt'mgmfts, Goudhaantje van Got tin- gen. Dit Beeftjs is in Duitfchland, en waarfchyn* lyk omftreeks Gottingen , door P. Forskaoe, waar- (i) Chryfbmela ovata atra, Pedibtis violaceis. Roes. Inf. II. Scar. III. T, 5, de Goudhaantjes. 391 waargenomen. Het wordt door R o e s e l af- V. gebeeld en befchreeven , die aanmerkt dat men Af£eel' het Wormpje, 's Voorjaars, in de Weiden, Hgofd- vindt op het zogenaamde Duizendblad of ©e- STüK' ruwe, in 't Hoogduitfch Schaaf s - Garbe ge- raamd ; waar op ook het Torretje , welk hy de dof -zwarte Graskever noemt, zig ont- houdt, en 'er, even als het Wormpje, opaafl. De grootte is omtrent als der gewoone Lieven- heers beeftjes. (2) Goudhaantje dat Eyrond en zwart geflïp- ir. . peld is 9 met de Sprieten en Pooten zwart, van 't 'kei, nevaren. Op het Kruid, dat men Reine varen noemt, is deeze Soort, zeer overvloedig, op Gothland waargenomen, zynde een der grootften van die Geflagt, volgens Linnjeus, die aanmerkt, dat de rand der Dekfchilden uitfteekt , het welk tegen de Kenmerken der Goudhaantjes fchynt te ftryden. De Sprieten , zegt hy, beftaan uic elf Leedjes. De Heer Geoffroy betrekt dit Goudhaantje tot een Geflagt van Torretjes, die de Leedjes van de Sprieten altemaal Kraal- rond , en even groot hebben , onder den naam van Galeruca; welker Borftfiuk, bovendien, ruuw of oneffen is. De eerlte Soort daar van , door (z) Chryfomela ovata atra pun&ata, Antennis Tedibusque nigris. Syft. Nat. X. Chryfomela atra , piin&is excavatis cor** tiguis. Faun, Suec. 413* Itt Goth. 270» 1. deei. ix. stuk, Bb 4 392 BESCHR YVING VAN Hoofd* STUK. V. door hem la Galeruque brunette getytcld, zegt Afdeel, ^ 9 js 0p je Velden taamelyk gemeen; een derde Duims lang, een vierde Duims breed, en dus de grootfte. Voorts heefc hy *er nog die Bloedkleurig zyn: een bleeke mee zwarte Banden , welke op de Olmeboomen zeer veel voorkomt, en het Loof daar van kragtig be- fchadigt; een graauwe en een die blaauwagtig Violet is, meert gelykende naar onze eerfte Soort. Eene Soort, welke hy de Water Galt* ruque noemt, verfchilt zeer weinig van die der Olmen; als zynde geelagtig bleek, doch zon- der de gemelde Banden* Deeze was gevonden t Potamoge-op het Fonteinkruid f aan de kant van 't Wa- ter, en het Wormpje of Masker daar van leef- de op dit zelfde Kruid, zelfs in het Water, zynde geheel zwart, en, fchoon uit het Wa- ter gehaald wordende t niet nat. Op zekere tyden des Jaars, merkt zyn Ed. aan, zyn de Bladen van dat Kruid -geheel bezet met zoda- dige Infekcen, die dezelven opvreeten. Deeze Torretjes waren omtrent half zo lang als die van het Reinevaren (*). Van het Fontein- kruid. Uk dalis. Roodgatje. (3) Goudhaantje dat Eyrond en glimmend zwart is , met de Sprieten van onderen geeU (*) Hift. des Inf. env. Paris Tom. I. p. 252. (3) Chryfomela ovata nigra nitida, Antennis bafi ftwescen» tibus , Ano fupra rubro. Sy/i. Nat. X. Chryfomela nigra gla- bra, Antennamm balï fubflava. Faun. Suec. 419. d & Goudhaantjes. 393 geelagtig, het Agterlyf aan %t end van bo~ V. ven rood. Afdeel, X, Hoofd. Men hecfc dit Beeftje , middelmaatig van Stuk. grootte , op de Elzeboomen in Sweeden gevon- den , zynde van Kleur een weinig blaauwagtig. In de Zuidelyke deelen van Europa vondt Dok- tor S co poli 'er ook een, dat de Dekfchil- den meer dan een vierde Duims lang hadt, op de Bindwilgen , in de Maand April. Hetzelve hadt negen overlangfe ryën van uitgeholde Stip- jes op ieder Dekfchild (*). Deeze Heer betrekt dit en eenige andere Goudhaantjes, wegens de kortheid der Sprie- ten , mede tot de Coccinelh of Lievcnheers Haantjes, onder den naam van Eenkleurige; gelyk hy 'er dan verder Tweekleurige en Ge- vlakte heeft, de laatften met de Dekfchilden rood , geel , zwart of van een andere Kleur. Dus verdeelt hy de gemelde Beertjes; zo dat de meeften van zyn eerfte en tweede Artikel, zo wel als die van zyn Geflagt van Chryfomela, tot onze Goudhaantjes behooren. Ik wil niet betwiften of zyne Onderfcheiding , zo wel als die van Geoffroy, in dit opzigt niet naauw- keuriger zy: doch te groote naauwkeurigheid kan, in Zaaken van enkele Liefhebbery, niet dan tot laft ftrekken. (4) (*) Entomol. Ctrniotica, p. 72. *. Deel, ix. Stuk. B b 5 394 BESCHR Y VING VAN % Afdeel. X. Hoofd- stuk. IV. Oraminis, Groen, (4) Goudhaantje dat Eyrond en glimmend groen is, met de Sprieten en Pooten van die zelf* de Kleur. Onder den naam van Blaauwgroen Goud* haantje was dit voorgefteld in de befchryving der Sweedfche Dieren: als zynde van Lin- NwEüs overvloedig in 5t Voorjaar op de Gras- landen, by Hernöfand, gevonden. Het ont« houdt zig , zo wel als dc Eerfte Soort 3 ook in Deenemarken. Doktor Scopoli tekent het- zelve als de Eerfte van zyne Eenkleurige Lie- venheers Haantjes aan 3 in Karniolie voorko- mende op het Kruid der Velden , en befchryft die Soort als volgt. Het is glinfterend groen, met de Wieken 9| roodagtig , en door het groen , inzonderheid 3, van de Dekfchilden, die een derde Duims „ lang zyn , fchynt een Goudglans heen. Het 3, Borftftuk is geftippeld, zo wel als de Dek- „ fchilden, doch op deeze laatften zyn de Stip- „ pen grooter* Het Agterlyf is van boven yy zwart : de Sprieten , langer dan in anderen , „ maaken het zeer overeenkomftig met het 33 Haantje der Elzeboomen ; zo dat het- „ zelve hier toe ook betrokken zou kunnen 3, worden, blyvende dus voor het Geflagt der 3, Goudhaantjes geenen , dan die Springen 3 o- „ ver". (5) (4) Cliryfomeh ovata viridls nitida, Antennis Pedibusque concoloribus. Syft. Nat. X. Chryfomela viridi^coerulca. Faun. Suzc 435?. de Goudhaantjes. 395 (5) Goudhaantje dat Eyrond is en glimmend V* groen , met het Lyf wn agteren Reeft- A™*EU kleurig. Hoofd» stuk. ^ De Heer Geoffroy ftclt eenige Soorten v« van de groen-glinfierende Goudhaantjes voor , Kopergiarf- 1 zig, onder welken het zo even gemelde , dat hy het pl. lxxiv, groote groenblaauwe noemt, als een derde Duims F's' $' lang zynde, en dus zo groot als de St. Jans Ke- vertjes, de eerfte is. Dan befchryft hy een klein groenblaauw , ruim half zo lang zynde, en een verguld Goudhaantje ; welk laatfte het Borftfchild niet rond uitgefneeden heeft ; ten minfte zo veel niet , als de anderen, Het klei- ne groenblaauwe verfchilt allermecfl van de voorgaanden, die allen fchoon verguld of Goud- groen zyn, door drie breede blaauwe Stree- pen , op de Dekfchilden, overlangs. Voorts heeft hy 'er een, dat van hem het gegalon- neerde f wordt gety teld , om dat 'er tien Ko- t La chn- perkleurige Streepen over heen loopen , die ion! 6 * ga door een dubbele ry van Stippen zyn verdeeld. Dit v/as zo groot als het eerftgcmclde , en komt, zo zyn Ed. aanmerkt, met alle de ove- rigen voor, op de Doove Netelen en andere Kruiden met Lipswyze Bloemen* Door een Mikroskoop gezien, zegthy , is deszelfs Schoon- heid onverbeeldelyk. Niet minder fchoon was het (s) Chryfomela ovara viridis nitida, Abdomme poftice fer- rugineo. Syft. Nat. X. Chryfomela viridis nitida , Thorace gfitice excavato. Faun, Snee, 410, I. Deel. 1%. stuk. 395 BESCHR7VINC VAN V* het gene hy noemt de vergulde Harlekyn f , Afoeel. 0p (Jqq Goudgroenen grond beurtelings Hoofd- blaauvve cn Rood*Koperige Banden heeft , mer stuk» gjinfterend Geel daar tuffchen, zynde de Poo* doreArIe*uw ten > Sprieten en het Lyf van onderen, paarfch- agtig of Violetkleur ; niet groen , gelyk in het gegalonneerde Goudhaantje Q). Deeze allen fchynen my tot de Soort van Koperglanzige betrokken te kunnen worden: zo wel als dat fCoccmeiia van Scopoli, het pragtige f genaamd, zyn^ faftuo/a ^e geheei Goudkleurig of met Groen gemengd en fierlyk gezoomd (*)« Zodanig een is dat van onze Afbeelding, 't welk op het fierlyk Goud* groen heerlyke banden heeft van Brons. yfc (6) Goudhaantje dat Eyrond is en Violet, Der Ei^ên. wiet verfpreide putjes op de Dekfchilden. Onder den naam van blaauw en groen Tor- retje der Elzen is dit door Frisch befchree- ven en afgebeeld ; doch hy merkt aan , dat het fomtyds ook op de Wilgeboomen voor- komt. Hy hadt de blaauwen, in 'c eerft, al- leenvoor de Wyfjes gehouden , en zy zyn het, zegt hy, meeft; doch naderhand hadt hy me- nigmaal gezien, dat ook de groenen Wyfjes wa- (|) Hift* des ïnf. env. Paris. Tom. I. pag. 260-263. (*) EntomoL CarnioL p. 74. N. 232. (6) Chryfomela ovata violacca , Elytris pun&is excavatis fparfis. Faun. Suec, 416» DE GOÜDHAANT JES. 397 waren, en de blaauwen Mannetjes. In \ be- V, gin van Juny vindt men deeze Torretjes over- Af^el* vloedig op gedagte Boomen, als wanneer zy Hoofd- paaren. Het Wyfje is dikwils zo vol Eijeren , STÜK# dat het Onderlyf ver onder de Vleugelen uit- fteekt. Deeze Eijertjes, die langwerpig geel- rood zyn , worden van hetzelve op de Elzen- Bladen nevens en tegen elkander aan gelegd, In agt Dagen komen daar Wormpjes uit , die naar Rupsjes gely ken, doch, even als deKwat- wormen der Torren 3 maar zes Voorpooten hebben , en van agteren een Spitsje , om het Lyf voort te fchuiven. De Kop is klein, en kan zig onder het zwarte Hals-fchild, tot aan het voorfte toe, verbergen. De Eijertjes ftaan regt op en neer ; zy hebben van boven een zwarte punt , en van onderen kruipen 'er de Wormpjes uit ; zo dat de Doppen ftaan bly- ven. Van de Wormpjes wordt het Blad, daar ofn heen , afgeknaagd ; doch zy houden zig maar een korten tyd by elkander, verdeelende zig wel haaft, en fommige Bladen veel, an- deren weinig befchadigende. Hunne Huid is groenblaauw, zo veel men wegens de zwarte Stippen kan zien. Op ieder van de tien Rin- gen zyn op de Rug zwarte randjes overdwars, en midden onder dezelven is, aan beide Zy- den, een zwarte Stip, en daar onder een uit- puilend Knopje. Deeze Worm, nu, op dea beflemden tyd van Huid verwiffelende , komc eindelyk toe de Verandering, en hangt zig e- I. Deel. IX, Stuk, - ven 398 BES-C 'HR'VVINO VAN V. ven als de Wormen van de roode Lievenheers* Afdeel. jjaantjes, in zyne Pop , ergens aan. Hoofd. Deeze Torretjes, groen zynde, hebben een stuk. günfterend Groen , gelyk de Spaanlche Vlie- gen , doch de blaauwen zyn Violet en vertoo* nen zig als geblaauwd Staal* De Kleur verfchiet in geen van beiden, gelyk die der roode Lie- venheers Haantjes; maar blyft, als zy vee- Ie Jaaren oud zyn, nog even zo fchoon, als toen zy leefden. Derhalve zyn deeze Beeft- jes, die men, als 't in de tyd is, by duizen- den kan bekomen, dienftig tot het verfieren van Wapenfchilden , Muilbladen, Doosjes en Kasjes, door dezel ven daar op te lymen tot in- gelegd Werk, gélyk men 't noemt (*)# vryngmd* De Heer Geoffroy heeft deeze en een rozetje. an(jere Soort van onze Goudhaantjes, wegens de figuur der Sprieten, die niet uit Kraalron Ie maar lange Leedjes beftaan , tot een Geflage betrokken , waar aan hy den naam geeft van Cryptocephalus ; om dat zy den Kop intrekken en verbergen kunnen, gelyk veele Torretjes, Men kent eenigen daar van, in Vrankryk, on- der den naam van Gribouri, en dit, van den Elzeboom, rekent hy een derde Duims lang. Bekender is aldaar de Gribouri van den Wyn- gaard, van de helft dier langte, en zwart met de Dekfchilden rood, met veel kleine Haairt- jes bezet ; dat de Pooten zeer lang heeft* Die ver- (*) Faisch. Inf. VII. pag. 13. Tab. VIÏÏ, de Goudhaantjes. 399 veroorzaakt de Wyngaardenieren een groot Da- V. deel ; doordien het Wormpje de jonge Scheu- Af^el* ten vernielt en den Wynftok doet misbloeijen* Hoofd , De andere Soorten zyn niet zo gemeen. STüK» Die zelfde Autheur brengt in een ander Ge- oimen- _ 0 « p-r» Torretje* flagt, onder den naam van Luperus, zekere lor- retjes, dtè men op de Olme- en veel andere Boomen vindt, van Kleur zwart, en met de Pooten roodagtig , gelykende ook veel naar de Goudhaantjes , en , wegens hunnen zwaaren Gang , dus van hem getyteld. In de figuur der Sprieten zyn deeze met de Gribouri's over- eenkomftig; maar het crflfluk, dat dezelven halfrond en bochelagtig hebben , is in hun plac en gezoomd (*). (7) Goudhaantje dat Eyrond en Violet is, met £™> de putjes der Dekfchilden op ry'én geplaatft. van de Berken, Zulks maakt byna het eenigfle verfchil, zo de Heer Linnjeus aanmerkt, tulTchen dit en het Goudhaantje der Elzen : maar gemelde Franfchman brengt deeze Soort t'huis tot een geheel ander Geflagt , waar van de Sprieten aan 't end dikker worden , en uit Leedjes als Kraaien beftaan ; dat der CbryfomeU naamelyk , die ook het Borftftuk effen en gezoomd hebben. Dus is het de Zeventiende Soort van zyne Goud- (*) Hift. des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 231. (7) Chryfomela ovata violacea , Elytris punftis excavafe firiatis. Faun. Suec. 415. I. DEEL. IX. Stuk» 400 BESCHRY VING VAN V. Goudhaantjes, welke hy noemt het blaauwe Afdeel. c\tr pyugSn $ 0m dac men het zo wel daar op Hoofd a's °P de Berken vindt , zynde de langte maar stuk. anderhalf of twee Liniën. Zie hier wat hy daar van zegt (*). Biaauvr $9 Het Masker, dat dit Infekt voortbrengt, ler wilgen* ^ gelykc veel naar die der Lievenheers Haant- 3, jes. Op ieder van deszelfs Ringen is een „ Band van kleine Puntjes, die dit Wormpje „ zig als ftekelig doen vertooneu. Wanneer ,, men deeze Puntjes met het Vergrootglas on- „ derzoekt, wordt men gewaar, dat zy aan het 5, end een weinig Haairig zyn, en eenig Vogt 33 uitgeeven. Dikwils vindt men de Bladen „ van de Wilgen en der Berkeboomen, van 5, onderen, geheel beladen met zulke kleine „ Wormpjes, welke het Sappige der Bladen „ afknaagen , zonder het Vezelagtige of boven- fte Vliesje aan te caften. Tegen de Veran- „ dering hechten zy zig ftyf aan het Blad met 3, het agter-end van hun Lyf , en bly ven onbe- weeglyk en als rond gemaakt, geduurendc ,, den tyd van veertien Dagen : na verloop „ van welken de Huid van die foort van Pep of 3, Paapje, by het Borftftuk, open fplyt, en men ziet daar het volmaakte Infekt of Goud- haantje uitkomen. Hetzelve is taamelyk „ rond, van Purperkleur naar het Violet trek- „ kende, fomtyds blaauw- of groenagtig , zei- « den (*} IbïL pag. z6+, de 'Goudhaantjes. 401 3, den zwart: want in de Kleur hecrfcht een V. „ groote Verfcheidenheid, De Kop , het Borfl- A™u „ (tuk en de Dekfchilden, zyn met oneindig Hoofd- „ veel kleine Putjes bezet, die , met het Ver- STÜK* „ grootglas befchouwd zynde , op de Dek- 3, fchilden vry regelmaatige Streepen fchynen te maaken.,, Het Goudhaantje of Eenkleurig Lievenheers Haantje der Berken , 't welk Doktor Scop o li tot deze Soort betrekt, vondt hy de Dekfchil- den drie en«een halve Linie lang te hebben; des het geheele Beertje wel zo groot zal zyn geweeft als dat der Elzeboomen, naamelykeen derde Duims lang en dus ruim de helft langer dan het zo even gemelde. Dewyl hy ook daar in de Dekfchilden niet geftreept vondt, maar met Putjes hier en daar verfpreid, op dezel- ven : zal hy milTchien het een voor 't andere genomen hebben. Mooglyk onthouden zy zig ook onverfchillig op de Elze en Berkeboomen. De Wieken waren , dat aanmerkelyk is , in 9t zyne in \ geheel niet rood (*). (8) Goudhaantje dat Eyrond en Violet ^hJu1}*-* met de Wieken rood. Roodwiekj*. Deeze Kenmerken geeven genoegzaam re- den van den Bynaam, welken dit Beeftje voert, dat van Geoffroy genoemd wordt het Vio- lette (*) ALx fine rubore. Entomol. Carniol. p. 71. N. 221, {%) Chryibmela ovata violacea, Alis rubris, Syfi, Nat. Xm h Deel IX, Stuk. Cc 405t BESCHRYVINC VAN7 V. lette Goudhaantje, 't Schynt dat Doktor S co. Afdeel, poli die Woord voor Hemiptcra, dat is Half- Hoofd. fchildig, aangezien heeft. In een dat hy hec stuk. Geftreepte, en in een ander, dat hy het Ge- polyfte noemt , waren ook de Wieken rood (*). Het is te verwonderen , dat de Heer Gronovius dit als het eenigfte opgeeft van de zogenaamde Goudhaantjes , die in Nederland door hem waargenomen zyn , behalve het Le- lie-Torretje (f). ix. (9) Goudhaantje dat Eyrond is en Koperag- weftindüch. tig groen, met de rooten en Sprieten geeh Dit Beeftje, dat naar de Veertiende Soort zeer veel gelykt, heeft de Heer Rolander in Amerika gevonden. x. 0°) Goudhaantje dat Eyrond is en zwart, van deVo- met ^ Dekfcbilden aan 't end Loodkleur. gelkeifen. Men heeft deeze Soort, zelfs in Deenemar- ken, gevonden op de wilde of Vogelkerfen. Dezelve is wat grooter dan een Vloo zegt LlN N JEUS. 00 (*J Coccinella liturata & Coccinella polita. ibld. p. 73.. (f) Aft. Helvet. Balil. 1762. VOL. V. p. 124.. (9) Chryfomela ovata viridi-a:nea , Pedibus Antennisque flavis. Syfin Nat. X. (10) Chryfomela ovata nigra, Elytris apice lividis. Syjï , Nat. X. de Goudhaantjes. 403 (11) Goudhaantje dat Eyrond is en bloauw- V. groen 9 van enderen zwart. Afdeel, Hoofd. Op de Mieredik-Planten fchynt deeze, zo STÜK* wel in Deenemarken als in S weeden, zig te^m**;.^ onthouden. 'v Jan * * Mieredik, fi 2) Goudhaantje dat Eyrond en vervuld is. XIL ... f ° Hypochdiri* met de Sprieten zwart en de Dekfchildendii. korter dan het Lyf. vül-kmii Dit Beefije is in Schónen, een Sweedfche Provintie aan de Zond , gevonden op zekere Soort van Havikskruid > welke de Bloemfleelen enkeld en langwerpig ronde Bladen heeft, die vlakkig en op de kanten met Tandjes ingefuee. den zyn. (13) Goudhaantje dat langwerpig Eyrond is Xm en blaauw 9 met de Sprieten aan 'i onder- ^Ucrf tnd Roejlkleurig. meenft. Of dit in ons Wereldsdeel algemeeneï zy dan eenig ander Goudhaantje, weet ik niet. De Heer Geoffroy fchynt hetzelve, omftreeks P4- (11) Chtyfomela ovafa coeruleo-viridis , fubtus ïiigra. Sy/f. Nat. X. (12) Chryfomela ovata aurata, Antennis nigris, Elytrisab- breviatis. lt. Scan. 210, > •« (13) Chryfomela oblongo- ovata ca rulea, Antennis bafi fsr-* xugineis. Syft. Nat. X. 1. DlLEI*, IX. STUK. C C 2 404 Béschryviko van V. Parys, niet gevonden te hebben; zo min als Afdeel. ^e Heer Muller in Deenemarken. Doktor Hoofd- S co poli haalt het aan, wel is waar, als in stuk, de woefte Plaatfen , of Boflchagiën , niet zeld- zaam zynde, doch het zou kleiner zyn dan dat der Berken ; terwyl Linn^üs aanmerkt , dat het grooter en langwerpiger is dan het vol- gende. jr^r a Goudhaantje dat Eyro?id is en Koper* Gcei Goud- kleur. haantje. De Koperkleur , zou men zeggen ; wat heeft die gemeens met de Kleur van Eijerdooiren. Doktor Scopoli, evenwel , verklaart zulks , met aan te merken, dat de Kleur is , naar Geel Koper trekkende, met eenig Rood daar onder gemengd. Meteen Glans als van gepolyft Koper, zegt L i n n je u s. Het zou op de gladde Wil- gen en Popelieren voorkomen, de Bladen van onderen verteerende; 't welk op de Maskers of Wormpjes ziet, die onder het eeten zig fchik- ken op evenwydige lynen. De Af beelding van Roes kl vertoont zulks ten duidelykfte; doch die geeft de Kleur op , als tuflehen donker groen en donker blaauw fpeelende ; 'c welk veel van Geel verfchilt. De Heer Geoffroy twyffelt, of hier toe f14) Chryfomela ovata snea. Syft. Nat. X. Chryfomeïa x» neï coloris. Faun* Sutc, 42$, B.OES. In/, Jl, Scar, UI. p. 5. t. i. de Goudhaantje % 405 ook te betrekken zy een Goudhaantje van bo- V, ven Rood Koper kleur , van onderen glanzig Afdeel, zwart, 't welk zyn Ed. la Cbryfomele Briqu tée hoofd- noemt, en waar van de Wieken fchoon rood stuk. zyn. Het heeft de Dekfchilden bruin rood een weinig gebronft ; welke Kleur hy niet beter wifl te vergelyken , dan met de Kleur van die oude Koperen Medailles waar op door den tyd een foort van Vernis gegroeid is. Het ee- cigfte Infekt, van deezenaart, omftreeks Parys gevonden , was langer dan een derde Duims (*). (15) Goudhaantje dat Eyrond en blaauw is, Xv. met bet Borjtftuk, de Schenkels en het Lyf vfn°\g0^m mn agteren, roodagtig. kensgias. In dat geknoopte Kruid , met kleine Blaadjes, 't welk zo gemeen is aan de Wegen , en Var- kens-Gras geheten wordt , zou dit Goudhaant- je zig onthouden. Te vooren was gezegd, dat het zyn Neft maakt in de Gallen van den Wilge- boom (f). Het Torretje van R e a u m ü r , dac hier aangehaald wordt , komt van een Wormp- je, het welk zig gelyk die der Lelie-Torretjes onder zyne Uitwerpzelen verfchuilt, knaagende de Bladen van de Stoelen der Gerit en Haver, niet ftreepen in de langte, daar het Blad zig eea (*) Hifi. des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 265. (1$) Chryforaela ovata cxrulea, Thorace, Femoribus, A- ïioque rufis. Faun* Suec, 440. Reaü m* Inf, III. T. 17, f. i$v (J) Faun, Suecic* Ed. I. p. 153. i. DE£t. ix. stuk. Cc 3 406 Bkschryving van X V. een weinig geelagtig en als drooger dan elders Afdeel, vertoont. De Cefialte van het Torretje is Hoofd- langwerpig , de Kleur Hemelfchblaauw , van - stuk. vooren rood , en het moet onder de kleinen geteld worden ; gelyk ook het Wormpje klei- ner is dan dat der Lelie-Torretjes, maar van de zelfde Gedaante. De Heer Geoffrot een Geflagt gemaakt hebbende , waar in de Lelie-Torretjes aan 't hoofd zyn , onder den naam van Crioceris ; be- trekt daar toe ook deeze en anderen , gelyk wy zien zullen. Hy twyfelt alleenlyk 5 of dit wel het zelfde zy als dat van L i N n je ü s ; de. wyl, het gene hem ontmoet was op de gemelde Graanplanten , de Dekfchilden geftreept had en getekend met zekere ingedrukte Voortjes of Groefjes. Dit kan, wegens de kleinte, van onzen Autheur gemakkelyk over 't hoofd zyn gezien. stekelig. Wy zullen hier agt geeven op een zonderling Beertje , door gemelden Franfchman waargeno- men op de top der Stammetjes van het Gras; zynde moeielyk te krygen , om dat het zig op de Aarde laat vallen , als men hetzelve nadert. Het is geheel zwart, en rondom met Stekelt- jes bezet, die lang en ftyf zyn , naar de groot- te van het Infekt, dat maar een agtfte Duim* langte heeft» Het houdt zyne Sprieten regt voorwaards uit (*)» 06) (*) Crioceris ma atra , Spinis borrida. La Chateigne noi- ït. Hifi, des In/, env. Paris. Tom. I. p. 24.3, de Goudhaantjes* 407 (16) Goudhaantje dat Eyrond en geheel geel- V. agtig is 3 met de Oogen zwart. Afdeel. Dit graauwe of bleekroode is op de Wilgen, stuk. in Sweeden 9 gevonden ; hebbende op ieder xvi. Dekfchild putjes of ingedrukte flippen , op ne- sieck,- gen ryën gefchikt, niet hier en daar verfpreid, gelyk het naaftvolgende. (17) Goudhaantje dat Eyrond is en geheel xvn. donker of bruin roodagtig. Bminroolj Wegens de gelykheid van de Kleur met het Zaad van een Boompje, dat men Staphyloden- dron noemt, heeft Linnjeus 'er dien by- naam aan gegeven; als kennende geen ander Zaad van die zonderlinge Kleur. Het Icfekt, vroeg in 'c Voorjaar in rottig Hout gevonden , hadt die Kleur aan alle Lighaamsdeelen , de Oo- gen uitgezonderd , die zwart waren , en de Voetzooien wiu Ci 8) Goudhaantje dat Eyrond is, methetBorft* xviu. Jluk verguld en de Dekfchilden ros. GepoiyfU Deeze Soort heeft men, in Sweeden, op de Wilgen en Popelieren : in Karniolie vondt Dok- tor (16) Chi-yfomela ovata flavescens tota, oculis nïgris. Syjlm Nat. X. Chryfomela pallido - grifea. Faun. Suec. 423. (17) Chryfomela ovata obfcure teftacea tota. Faun, Suec. 422, (18) Chryfomela, thorace aurato, Elytris tiiüs. Syft. Nat* X. Chryfomela viridi-xnea, Elytris rubicundis, Fsun, Suec» 427. I. Deel. ix. Stuk. Cc 4 4o8 Bëschrvving van V. tor Scopoli 'er op de Water "Kruifemunt. Afdeel, Qeoffroy noemt het Kopergroen 4 om dat Hoofd* hec van onderen zodanig is, met den Kop en stuk. ^et Borftfluk Koperkleurig verguld , de Dek- fchilden vuilroodagtig, gelykde Kleur der Dak- pannen of roode Moppen is , met Putjes hier cn daar geftippeld. Hec was tuiTchen eender- de en vierde Duims lang (*). Of het mee meer regt Gepolyft mag heeten , dan die der Elzen en anderen , reeds befchrecven , i$ niet zeer blykbaar. Ik heb *et dergelyken , die zeer fraay zyn y met de Dekfchilden Kaneelkleur. ^ xix. (19) Goudhaantje dat Eyrond is en zwart, Knodshoor-* met de Dekfchilden en bet Lyf van onde- Mlg' ren rood , de Sprieten Knodsagtig. Deeze Soort is door den Heer Roland er in Amerika waargenomen. Zy heeft de Geftal- te van de volgende , maar aan het end der Sprie- teu is een Knopje, dat uit drie zwarte Leed- jes beftaat. xx. (20) Goudhaantje dat Eyrond is , met het P Opuit. T) n Der Popelie. tiWjtr (*) Chryfomela virldi &ne& , Elytris ruhicundis , puntlis fparfis, La Chryfomele rouge a corcelet dorè. Ibid. p. 257. (19) Chryfomela ovata nigra , Elytris Abdominecjiie mbri$; Antennis clavatis» Syft. Ifat. X. (20) Chryfomela ovata Thoracc coerulcscente , Elytris iu- bris apice nigris. Syft. Nat. X. Chryfomela nigro-cxmlea F- ïytris rubris apice nigris. Faun. Suec, 428. It. Oei. 3«. ME' I.IAN jfaf, I4» t. 27, ALS. Jnf. $3, f. C* de Goudhaantjes. 409 Borftfluk blaauwagtig , de Dekfchilden V. rood, aan de tippen zwart* Afdeed. HOOFD- Deeze Soort onthoudt zig op de Popclieren stuk. Ratelaars genaamd, waar van het Wormpje de Bladen afknaagt, maakende daar van de zoge- naamde Geraamten , uit enkele Vaatjes of Ve* zelen beftaande. Het Wormpje geeft zekere geelagtig Vogtigheid uit , die onverdraaglyk flinke Het Torretje , daar uit voortkomende , is mooglyk het grootfte der Goudhaantjes van Europa , als fomtyds een half Duim langte heb- bende. De Sprieten zyn Draadagtig en beftaan uit ronde Leedjes, die naar 't end dikker wor- den. Somtyds komen 'er van deeze Soort voor, met de Dekfchilden geel ; dat mooglyk eene Verfcheidenheid is van Sexe. Men vindt 'er ook , die geen zwarte Vlakken aan de tippen hebben. (21) Goudhaantje dat Eyrond is en zwart, K hebbende op het Borftfluk twee Vlakken ^fii; en de Schilden roodagtig. DerBindwü* gen. LiNNiEus hadt het Borftftuk en de Schil- den rood genoemd , in de befchryving der Sweedfche Dieren. Hy merkt aan, dat het voor 'c overige geheel zwart is, en twee brui- ne (21) Chryfomela ovata nigra^ Thorace bimaculato, Elytris teftaceis. Syft. Nat. X. Chryfomela Thorace Elytriscjue ra- bris. Faun* Suec. 429. I. DEEL. IX. STUK, CC 5 4io Beschryving van V. ne Vlakken op het Borftftuk, digtaan de Dek- Afdeel, fchjjjc^^ heeft , zynde op ieder Dekfchild ne. Hoofd, gen ryën van Putjes, die naauwlyks zigtbaar STÜK* zyn. Doktor S co po li heeft het voorgaan- de Goudhaantje op de Bindwilgen waargeno- men (*). (22) Goudhaantje dat Eyrond is , hebbende het Borjlfluk rood , van agteren zwart ; de Schilden ros, met vyf Stippen , of daar omtrent , op ieder* Eenig verfchil fchynt 'er te zyn tufTchen dat Goudhaantje, het welk de Heer de Geer op de Popelieren waarnam, en dat, hetwelk naderhand op de Wilgen gevonden werdt door Hagstroem. Dit laatfte hadt vyf zwarte Stippen op ieder Dekfchild. De Heer Geof- froy heeft 'er zodanig een, met dertien Stip- pen, op de Aspergie-Planten waargenomen, het welk van hem in hetzelfde Geflagt wordt t'huis gebragc als de Lelie-Torretjes , naar wel- ken het , inderdaad , zeer gelykt , als hebben- de het Borftftuk Cylindrifch of Rolrond. Het is ( (*) In Salice Virninali. Entomol. Carnlolka. p. 7$. (22) Chryfömcla ovata, Thoracc rubr* poftice nigro, Ely- tiis rufis ; pun&is fubquinis nigris. Syft. Nat. X. Chryfome- ïa fupra rufa, Thoracis pun&is nigris duobus, Elytiorum plu- ribus. Faun. Suec. +36. FRISCH. Inf. XIII. t. 2%. Chry- fomela rubra, Elytro finguio maculis quinque nigris* Faun. XX lh Decempunc» tata. Mer tien Stippen. de Goudhaantjes. 411 is omtrent een vyfde Duïms lang. Doktor V. Scopoli vondt eenige Verfcheidenheden van Af^ELi deeze Goudhaantjes , welker Schilden , zo hy Hoofd- aanmerkt , veeleer Goudgeel dan rood zyn. STUK* Ook noemt Frisch dezelven geel-rood. Deeze Autheur vondt, in 'c midden van Ju« ]y, het Masker of Wormpje, dat hy afbeeldt en befchryft onder den naam van Aspergie-Rups. Het is, zegt hy, bruin, met zwarte glinfte- rende Stippen befprengd. De Kop en het Borit- Huk zyn zwart* Het heeft van vooren, gely- kerwys de Kwatwormen , zes Pooten , en van agteren een Spits, tot voortfchuiving van het Lyf , voor welke nog twee paar Pooten (laan, gelyk in eenige Span-Rupfen ; doch midden aan 't Lyf zyn 'er geene. (23) Goudhaantje dat Eyrond is en het Borft* xxiu. finl groen heeft, de Bekfchilden roody^^^ met een blaaimen Band tiijjchen eene Stip en halfmaanswyze Vlak. Goudhaantje dat het Borftfruk groen heeft, de Dekfchilden rood mee een blaauw Kruis daar op ; was dit in de befchryving der Sweed- iche Dieren getyteld. In de Verhandelingen der Akademic van Upfal wordt het genoemd, Goud- (23) Chryfomela oyata Thorace viridl, Elytris mbris ; fas- cia inter pun&urrt maculnmque lunatara coerulea\ Sy/K Na:. X. Chryfomela Thorace viridi, Coleoptns rubris cruce camlca. Faun, Suec 431. I. DE£L. IX. STUK, 4-12 BESCHRY VING VAN V. Goudgroen en rood bont. Men heeft hetzel. Afdesl. ve jn Lapianc| gevonden. Het komt in figuur Hoofd- en gedaante zeer naby aan dat der Popelieren. STUK. (24) Goudhaantje dat Eyrond is en zwart, BoUti hebbende op de Dekjcbilden drie breede noelje,ampei" geele Banden* Torretje dat glinftcrend zwart is en de Dek' fchilden zwart heeft , met twee geele gegolfde Streepen; was deeze Soort genoemd. Zy ont- houdt zig in Europa , en waarfchynlyk op die foort van eetbaare Kampernoeljes , welke men Mmljes noemt. S c o p o l 1 geeft 'er den by- naam van gebandeerd aan. xxv. Collaris. (253 Goudhaantje dat Eyrond is en Violet, met het BorJIJluk aan de randen geel , en Gekraagd. 0p hetzelve een zwarte Stip. Deeze , op de Wilgen gevonden , is in groot- te en gedaante , ja zelfs in Kleur , zeer over* eenkomftig met het Goudhaantje der Elzeboo- men; uitgenomen die geele of roode Rand, welke het Beeftje als gekraagd zig doet vertoo- nen ; (24) Chryfomefa ovata nigra , Elytris fasciis tribus flavis re- pandis. Syft. Nat. X. Dermeftes ater nitens , Elytris ni- gris , fasciis duabus flavis undulatis. Uodm, Dffl. IV. t, I. f. 3. (zs) Chryfomela ovata violacea, Thorace margirübus In* teo, pun&o nigro. Faun. Suec. 4.17. de Goudhaantjes. 13 nen; hebbende in hetGeele, aan het Borftftuk, V. wederzyds, een zwarte Stip. Afdeel. HOOFD- (26) Goudhaantje dat Eyrond is en zwart , stuk. met de Dekfchilden aan den rand Bloed- xxyi. Sanguinolen- rood. ta. Bloedkleurlg De Heer Muller vondt deeze Soort in Pl'f^!v# Deenemarken, en Geoffroy omilreeks Pa- rys , noemende dezelve zware Goudhaantje mee een roode Rand. Hetzelve , zegt hy , is vyf Liniën of omtrent een half Duim lang , Ovaal en vry breed, gelykende door de blaauwagtig- heid van den Kop en 't Borftftuk , en door de grootte, zeer naar het Goudhaantje der Pope- lieren ; zelfs nog meer wegens een indrukzel aan de zyden van het Borftftuk , dat hetzelve als gezoomd maakt; maar de Dekfchilden zyn donker zwart, en vertoonen zig , door 't Ver- grootglas bekeek en zynde , als Sagryn-Leer, we- gens een menigte van Stippen. Op de Zyden hebben dezeiven een taamelyk breeden Rand, die helder rood is. Ook zyn de Wieken rood. Dit aartige Infekt wordt in Boflchagie gevon- den* Wy geeven de Afbeelding van zodanig een, dat hier te Lande is gevangen, en hebben hetzelve vliegende vertoond. (27) Goudhaantje dat Eyrond is en zwartag- xxvn. Marginata, tig Gezoomd. (26) Chryfbmela ovata nigra, Ètytris margine Sanguineis. Syfl. Nat. X. (27) Chryfomela ovata nigro-aenea, Elytris margine liïtels. Faun. Suec. 437. I. DEEL, IX. STOK. 4i4 Beschr YVING VAN V. tig Koperkleur , met de Dekfchilden aan ,Af^eel- den rand bleekgeel. Hoofd- stuk. Deeze Soort , die , in andere deelen van Swecden , door anderen waargenomen was , heeft LiNNiEus, teUpfal, gevonden op ze- kere Plant. Het Beertje was van middelmaati- ge grootte , langwerpig van Lyf , van onderen zwart , als ook de Pooten ; van boven als ge- meld is, hebbende aan *t Borftftuk, zo wel als aan de Schilden 5 een geelagtigen zoom. xxviii. (ag) Goudbaantje dat langwerpig Eyrond en Gcfand. ' blaauwagtig zwart is , met het Borftftuk en de Dekfchilden geel gerand. Dit Goudhaantje verfchilt dan van het voor- gaande , alleenlyk , in de hoofdkleur. . Geel gerande fchynen 'er, dat zonderling is, in Vrankryk niet waargenomen te zyn. xxix. (29) Goudhaantje dat langwerpig Eyrond en Gegolfd. roodagng ros is 9 met vier geelagtlge Vlakken , beurtlings geplaatjl , op da Dekfchilden. Dit Beeflje heeft de Heer Rolanderi'q Ame- (as) Chryfomela oblongo bvata nigro-coerulea, Thorace E- lytrisquc margine lateis. Syft. Nat. X, (29) Chryfomela oblongo-ovata rufoteftacea, Elytris ma- culis quatuor flavelcentibus. alternis. Syft. Nat. X, de Goudhaantjes. 415 Amerika gevonden* Het fchynt my toe, dat V. die beurtlingfe plaat zing der Vlakken 'er den Af^ee^ Bynaam aan heeft doen geeven. Hoofd* STUK» (30) Goudhaantje dat Eyrond is , met het xxx. Borjlftuk aitgerana en Bloedkleurig , zwart Rood, * gevlakt; de Schilden cok Bloedrood 9 met twee zwarte Vlakken. Omftreeks Parys vondt men ook een rood Goudhaantje , dat twee zwarte Stippen op het Borftftuk , en de Naad der Dekfchilden , daar zy zig famenvoegen, zwart hadt: weshalve het van Geoffroy genoemd wordt, Gondhaant* je met een zwarte Naad (*). Dit zou milTchien wei een verfcheidenheid kunnen zyn van het Bloedkleurige, voorgemeld. (31} Goudhaantje dat Eyrond en groen ^s9p^^f^ hebbende de Dekfchilden geel , met groen- ca* ' ■ UitPenfylvf ügtige langwerpige Stippen getekend', demz. Sprieten en Pooten Roeftkleurig. Zonderling fraay moet de Tekening zyn van dit Penfylvanifch Goudhaantje, het welke zig in f30) Chryfbmela ovata, Thorace emarginato Sangumeo ma- cula nigra , Elytris Sanguineis , maculis duabus Jixgris» Syfi. Nat. X. Cocclnella Coleoptris mbris , maculis quatuor nigris, Uddm. Dijfi 13. (*) Hifi, des Inf, env. Paris. Tom. I. p. 265. (31) Chryfbmela ovata viridis, Elytris flavis, pun&is vi<* rescentibus oblongiuscuÜs, Antennis Pedibusque ferxugüieis- Syfi. Nat. X, h Deel, ix. Stuk. 4i6 BescöryvINc V A tt V. in dc Verzameling van den Heer de Geer A™EEL- bevondt. Hoofd- stuk. (32) Goudhaantje^ Eyrond is, blaanwagtig xxxir. groen , met drie roode Streepen opdcDek* AAmeü-*' fchüden, de Wieken Bloedkleurig. kuanlch. Dit Beeflje heeft men gevonden in de Kon- chenielje, uit Amerika overgebragt. Hetzelve heeft het Lyf geheel glinfterende, groenagtig blaauw, Eyrond, van onderen t'eenemaal zware of donkerbruin : den Kop , het Bof ftltuk en de Dekfchilden , uit den zwarten blaauwagtig groen ; ieder Dekfchild met drie overlangfe Streepen, waar van de middelde regt naar de tip uitloopt; de buitenfte, aan den rand, ver- dubbeld is. xxxiii. (33) Goudhaantje dat Eyrond is en van boven \m"tH%ns roS> hebbende een Jlreep op 't Borftftuk, Land- twee Stippen en de Naad der Schilden zwart* Doktor Hasselqüist heeft dit in Paile- ftina gevonden. De Wieken waren Bloedrood. xxxiv, (34) Goudhaantje dat Eyrond is en zwart 9 mei (32) Chryfbmela ovata viridi-coerulescens, Elytris lineis tri- bus rubris, Alis Sanguineis. Syft, Nat.X* (33) Chryfbmela ovata iupra rufa. Thoracis linea pun&ïs duobus Elytroriimque futura nigris. Syft. Nat. X. (34) Chryfomela ovata nigra, Elytris, Pedibus, Thorac**? qua lateribus grifeïs. Syft* Nat. X. Zeer klein. v £ Goudhaantjes. 417 met de Dekfchilden , Pooten , en zyden van \ré bet BorJIJluk , graauw. Afdeel, X» Dit Beeftje onthoudt zig op Waterige plaat- ^^P" fen in Europa, zegt Linn^eus. Het is, in Geftalte , aan de Watertorren zeer gelyk , be- halve dat het de Pootén genageld heeft. TWEEDE ARTIKEL. Die fpringen , met de Agterpooten zeer dik. C35) Goudhaantje dat fpringt, met bet Lyf xxxv groenagtig blaauw. DeT Mota . kruiden* Dit Beeftje , veel kleiner dan een Vloo , van boven geheel zwart, met een Koperglans , was in 't vroege Voorjaar gevonden in de Aarde, voornaamelyk in de Spruitjes van de Boek- weit (f). Thans fchryft Linn^eus het eene Woonplaats toe in die van de Kruiden in 't al- gemeen. Doktor Scopoli vondt het op verfcheiderley Planten , in Karniolie , en de Heer Muller , in Deenemarken, op de Moeskruiden , zynde groenagtig blaauw van Kleur. Van deeze Springende Goudhaantjes maakc de Heer Geoffroy een byzonder Geflagc onder den naam van Altica , in 't Franfch AltU fiï (ƒ) Tn Cotyledonibus , Helxines prcfèrtim. Faun. Sutc. (35) Chryfomela faltatoria, Corpore virescente - coeruleo» Syft. Ntt. X. Mordella fiibromnda atro-carulea. Faun, U%u« 539. I. Deel. IX. Stuk. D d i 4i3 Bescrryving v a rr V. fe; waar van deeze Soort, die hy de blaauwe Afdeel. noemt^ by hem de eerfte is (*> Zy worden, Hoofd- zegt hy, in 't algemeen , overvloedig in de stuk. Moestuinen gevonden, vooral in 't Voorjaar, welke zy , of mooglyk hunne Wormpjes , mee gaatjes doorbooren en afknaagen, De vlugge Sprongen , welken zy maaken , fchryfe deeze Autheur , niet zonder reden , toe , aan de dik- te der Dyën , die byna rond zyn in deeze Beeftjes , gelyk uit zyne Afbeelding blykt. Hy (lelt zulks als een der Kenmerken van dat Geflagt, 't welk bovendien de Sprieten over. al van gelyke dikte heeft , doch ten opzigt van de Vierledigheid der Voeten overeenkomt met de Goudhaantjes, van de Op de blaauwe Altife , die zeer gemeen is in den!jes"Bla* de Tuinen, laat hy een zwarte volgen , met de Dekfchilden blaauw, het Borrtftuk en de Poo- ten rood , welke op de Kaasjes-Bladen en der- gelyke Planten overvloedig gevonden wordt; zo wel als een andere , die hy VAltife bedaude tytelt, hebbende de Schilden geflreept en zware met een Koperglans, het Borrtrtuk rood en Pl. lxxiv. de Pooten zwart. Daar van geeven wy de ne- *• vensgaande Afbeelding, in langte omtrent drie- maal vergroot; als zynde dit Beertje maar an- derhalve Linie lang. Men ziet daar in duide- lyk de dikte der agterrte Dyën, welke in de Goudhaantjes van dit tweede Artikel zeer op- mer» (*) Hiji* des Plant. env. Paris. Tom. I. p. 24;. de Goudhaantjes. 419 merkelyk is. Voorts heeft hy 'er die nog klei- V. ner zyn en van dergelyke Kleur, en verder A™f'EL* twee zwarten, zonder Glans, het eene met de Hoofd* Pooten vaal , het andere met de Schenkels STÜKv geelagtig. Die laatfte , maar twee derden van een Linie lang , fchynt meeft, naar hec gene LiNNiEüs befchryft, te gélyken. (36) Goudhaantje dat fpringt, met bet Lyf cf™}'u: zwartagtig blaaiiw, den Kop en de vier1*- " 00 Geelkopje» voorjle Pooten geel. Dit is in Sweeden waargenomen. Men vindt het ook, volgens den Heer Muller, in Deenemarken, en, volgens Doktor S co po- li, in Karniolie, op de Plantgewsflbn. C5 7) Goudhaantje dat fpringt, met het Lyf xxxvxr, groenagtig blaauw* de Pooten roodagtig yanfait ■en de agter-Dyên Violet. Kmht~ Dit Beeftje weinig grooter dan een Vloo , was te vooren op de uitfpruitende Koolplanten waargenomen in Sweeden ; waar op ook de Heer Geoffroy, in Vrankryk , dergelyken me- nigvuldig vondt , die 'er , zegt hy , veel na* deel aan toebrengen. Hy noemt het, derhal- ve , VAltife du Cboux. C38) O 6) Chryfomela faltatoria, Corpore atro-coeruleo, Capite Pedibusque quaruor anterioribus luteis. Syft. Nat. X. (37) Chryfomela faltatoria Corpore vircscente-cceruleo, Pe- dibus teftaceis , Pemoribus pofticis violaceis. Syft. Nat. X. MordelIaovaracoeruleanitidcijTibiis ferrn^incis. Faun, Suec. f$o$i I. Deel. IX. Stuk, Dü 2 420 BESCHRY VING VAN V. Afdeel. X. Hoofd- stuk, xxxviii. Erytbrê* cephala, Roodkopje. XXXIX. Hdxines. Van de Boekweit. XL. Exfoleta. Yaai-Geel, (38) Goudhaantje dat fpringt , met het Lyf zwartagtig blaauw 9 den Kop en de Kniet* jes der Booten ros* Deeze Soort is in Sweeden gevonden. (39) Goudhaantje dat fpringt, met het Lyf Kopergroen, de Sprieten en alle de Pöo- ten roodagtig.. Dit fchynt verward te worden met die Soort , welke het Goudhaantje der Moeskrui- den getyteld was. Doktor Sc o poli heeft ook een Roodpootig Goudhaantje, doch dit behoort tot een der volgende Soorten. (40) Goudhaantje dat fpringt 9 met het Lyf geelagtig) de Pooten bleekrood. Dit Beeftje , in Schónen gevonden door D. Leche, hadt de groote van een Luis, en was vaal geel van Kleur. Geoffroy vondc 'er omftreeks Parys , die hy de geele Altifs noemt, doch hem wat grooter fcheen, alszyn- de anderhalve Linie lang. (40 (38) Chryfomela faltatoria , Corpore atro-coeruleo, Capitê geniculisque Pedum rufïs. Syft. Nat. X. f39) Chryfomela faltatoria, Corpore viridi-acneo , Antennis Pedibusque omnibus teftaceis. Syft. Nat. X. Mordella atro« Stnea fubrotunda. Faun, Suec, 539. (40) Chryfomela faltatoria, Corpore flavescente ,. Pedibus. teftaceis. Syft. Nat. X» Moidclla flava. Ftun, Suec. yis% de Goudhaantjes, 421 (41) Goudhaantje dat fpringt , met de Dek- V. fchilden blaaaw , den Kop en »| Borjlftuk Af^ee^ Goudglanzig , dé Poolen Rvejikleur. Hoofd . STUK. De Heer Geoffroy vondt dit Goudhaant- XV' je ook omftreeks Parys , alwaar het zeer gemeen Glanzig, is op de Wilgen^ Het heeft een fchoone Bronskieur uit den zwarten , en het Borftftuk zo glanzig rood, dat hy hetzelve noemt de Robyn Altife. De Pooten en het onderfiuk der Sprieten , zegt hy , zyn vaal. Een derge- lyk Infekt , dat ruim zo groot is als de geele, en van boven fchoon Goudkleur , van onderen Bronsagtig zwart , in de Tuinen voorkomende, worde van hem Plutus getyteld (*). (42) Goudhaantje dat fpringt, met het Lyf xlil zwart, de Dekfcbilden geel geftreept , de N^Zt Pooten bleek. fchen- Dit is , gelykerwys de andere fpringende Goudhaantjes, te vooren onder de Aardvlooi- jen geteld geweeft door Linn^eus. Hy vondt hetzelve, in S weeden, vroeg in 't Voorjaar, in de Boflchen, op het Longekruid en andere Plant- (*) Hifté des. Inf. env. Paris. TOM. I. p. 249. (41) Chryfomela faltatoria, Elytris coeruleis, Capite Thora- cequeaureo, Pedibus ferrugineis. Syjl. Nat. X. (42) Chryfomela faltatoria, Corpore atro, Elytris linea fia- va, red bus pallidis. Syft. Nat. X. Mordella oblongs atra# Elytris longitudinalicer in medio flavescentibus. Faun, Suge3 542. I. Deel, IX. St uk Dd 3 422 EESCHRy VING VAN ■V. Planrgewafien. Muller heeft het ook in X ' Deenemarken waargenomen. Volgens Doktor Hoofd- Scopoxi onthoudt het zig, in Karniolie, o- stuk» vervloedig op de Bloemen van de Planten die naar de Kers zweemen , welken hetzel- ve , zegt hy, zeer befchadigt* In de Kleur van de Streep , die over ieder Dekfchild loopt , fchynt eenige verfcheiden- heid te zyn; want de laatflgemelde Heer vondt dezelve roodagtig, en uit de Verhandelingen van Upfal wordt hier toe betrokken de Gyri* nus die zwart is, aan beide zyden wit. Ge- offroy merkt het aan als een der fraaiften en kleinfien van dit Geflagt, zynde fooityds maar een halve Linie lang, en dus niet groo- ter dan een Vloo , langwerpiger dan de ande- re Goudhaantjes. Dit Beeflje komt , zegt hy, in de Tuinen dikwils voor 5 inzonderheid op de welriekende Kruiden. Hy noemt het de $ltife met geele Banden, Een ander, 't welk wat grooter is, heeft de Banden zo breed, dat zy byna de Dekfchilden geheel bedekken , laa- tende alleen een zwarten Rand over, die hem hetzelve de zwart geboorde Akife doet noe- men (*> xuu. (43) Goudhaantje dat fpringt 5 zynde blaauw Koo^otje. en Eyrondagtig , met het Borftfiuk , de Pooten , Kop en Sprieten , ros» Ge* (*) Jbid. pag. 248. f43) Chryfomela faltatoria coerulea obovata, Thorace Pcdl- bus Capite Antennisque rtifis, Syft. Nat. X. de Goudhaantjes. 423 Geoffroy heeft 'er één, dat naar de Al- V, tife van de Kool veel gelykt, doch met on~ Afd^e ros , en blaauw van Lyf. Op de Gebergten STUK# van Karniolie heeft Doktor Scopoli, in V jaar 1761, een dergelyk Beeftje gevonden, dat ■hy ook Rufipes noemt, doch dit was glimmend zwart, en hadt de Dekfchilden , met het Ver- grootglas befchouwd zynde, zeer fyn gepurfti- leerd (*). Op de Bloemen en Planten vondt hy een Roodpootig Goudhaantje , hebbende de Dekfchilden zwartagtig blaauw en geftreepc met ryën ieder van tien putjes (|). Dit laat- fte moet , volgens zyne Kenmerken , de Sprie- ten veel langer hebben gehad dan het andere , \ welk hy tot de Lievenheers Haantjes betrekt. (44) Goudhaantje datfpringt, zynde glimmend y zwart , met een roode Stip aan het end Hoi/atka. der Dekjcbilden. fteinfche. Dit onthoudt zig onder of tuflchen de Moes- kruiden , zeer zeldzaam by ons, zegt Lin- iSiEüs, doch in het Holfteinfche hebben wy het waargenomen zeer gemeen te zyn. Dit Beeftje was , in de Verhandelingen der Aka- demie van Upfal, ook Gyrinus genaamd ge. (*) EntomoL Carniolzca. p. 73. ft) Pag- (44) Chryfbmela faltatoria nigra nitida , Elytris apice pun&G iubro. Syft. Nat. X. Mordelia nigra, Elytris apicc riibris. Faun. Suec. 544. L DZLL . IX. STUK, Dd 4 weeft, 424 Beschryving van V. weeft. Het is van grootte als een groote Luis. Afdeel. Hoofd. (45) Goudhaantje dat Springt , met het Lyf stuk. zwart en half Klootsrond, de PootenPek* rTx?v; . zwart. Hemispb&ri' ca. Rondagtig. Djt onthoudt zig , volgens P. Forskaöhl, in Duitfchland. XLvr. (46) Goudhaantje dat fpringt^ engeelagtig is> fur/naamfch. met de Dekfchilden Bloedkleurig gerand en gebandeerd* Deeze Soort van Goudhaantjes, grooterdan de voorgaande 5 is door den Heer Rolander te Suriname waargenomen. De Sprieten en Pooten waren bleek van Kleur. xlvit. (47) Goudhaantje datfpringt, bleek vanKleur letters? met zwarte Dekfchilden , en een witte kromme Streep overlangs. Deeze Soort, wier Kenmerken van gemelde Streep , als een S geboogen , afgeleid zyn , onthoudt zig, volgens dien zelfden Heer, te Suriname, en is mede niet van de kleioften. C48) (+s) Chryfomela faltatoria, Corpore nigro. hemisphxrico , Tibiis picers. Syft. Nat. X. (46) Chryfomela faltatoria flavescens , Elytris margine fas- ciaque Sanguineis. Syft. Nat. X. (47) Chryfomela faltatoria pallida , Elytris nigris , linea longkudirmli fiexuofa aib4. Syft, Nat. X» de Goudhaantjes. 425 (48) Goudhaantje dat fpringt, rood van Borft- V* Jtuk9 met de Dekfcbildeft Violet en vier A™EEL* witte Vlakken beurtlings daar op ge* Hoofd- plaatft. STÜK- XLVIII. Dit Beeftje, dat de grootte heeft van hetJfe/**00^" Lievenheers Haantje met twee Stippen, ont- Evenaar5' houdt zig ook in Amerika. De Sprieten en Pooten van hetzelve zyn zwart: de Vlakken der Dekfehilden rondagtig. Als een algemeene Aanmerking kunnen wy hier by voegen , dat de meefte fpringende Goud- haantjes de eerde fcheuten of uitfpruïtzels der Plantgewaflen , en derzelver tedere Blaadjes, afknaagen of zeer befchadigen* DERDE ARTIKEL. Die het Lyf rolrond hebben. (4 9) Goudhaantje met het Lyf rolrond, bet _ xlïx. Borftftuk blaauw, de Dekfehilden bruin- Drietandig, rood. Wat de reden zy, dat deeze Soort drietan- dig genoemd wordt , is my onbekend. Zy onthoudt zig op de Plant, genaamd Xylofteon, die afkomftig is van de Pyreneefche Bergen. (50) (48) Chryfomela faltatoria, Thorace rubro, Elytris viola- ceis , maculis quatuor albis alternis. Syfi. Nat, X. (49) Chryfomela cylindrica, Thorace coemleo, Elytris tm* aceis. Syfi. Nat. X. I. Muuu ix. stuk, D d 5 Mtf Beschryving van v' (5^) Goudhaantje met bet Lyf rolrond , het Afdeel* Borftftuk zwart hebbende , de Dekfchilden Hoofd- rood met twee zwarte Stippen endeSprie* STÜK- ten kort. L. Quadripa&c- tata. Deeze Soort , grooter dan alle andere Goud- stippen, haantjes in Sweeden, en tevens langwerpiger, hadt de agterfte Stip of Vlak cenigermaate o- verdwars geplaatfl. Dit openbaart zig zeer duidelyk in de Afbeelding , welke de Heer Geoffroy daar van geeft onder den naam van Melolontba, die anders gemeenlyk aan de Mey-Kevers gegeven wordt , en met welken by een Geflagt van Torretjes betekent, dat van de Goudhaantjes verfchilt, doordien de Spne* ten Zaagswyze en voor de Oogen geplaatfl: zyn. De eigentlyke langte van dit Infekt, dat hy omftreeks Parys op de Prumelle-Boomen gevonden hadt , was ongevaar een derde , de breedte een zesde Duims. Het was geheel zwart , uitgenomen de Dekfchilden die rood van Kleur waren , een weinig geelagtig , met een zwarte Vlak , klein en rond , boven aan ; een grootere langwerpige onder aan ieder Dek- schild. De Sprieten , naauwlyks de langte van het BorMuk hebbende , konden daarom met reden kort genoemd worden. Deeze zyne eer- de ($o) Chryfomda cylindrica , Thoracs nigro, Elytris rubris^ * puh&is duobus nigris ; Antennïs brevibus. Syfl, Nat. X. Chry- fom^Ia oblonge nigra, Coleoptris rubris, maculis cpatuor ai- gris. Faun, Sxtc. 432, d e Goudhaantjes. 427 fte Soorc worde van hem Melolonthe Quadrille V, met een zwart Borftftuk, genoemd. Afdeel. Wy geeven hier de Afbeelding van een der- Hoofd- gelyk Beeft je, dat ook vry groot is en de Dek- STÜK* fchilden Kaneelkleur of bruinrood heeft, doch^L*.XIV' zonder eenige Vlakken; het Borftftuk en den Kop groenagtig glinfterend blaauw. Het is ook veel grooter dan de gewoone Goudhaant- jes en hier te Lande gevangen. (51) Goudhaantje dat rolrond is van Lyf9 li. met het Borftftuk glimmend zwart; de Mett^ Dekfchilden rood en met. twee zwarte StlPPe*- Stippen getekend; de Sprieten lang, Dewyl deeze zo wel op ieder Dekfchild twee en dus vier Stippen in 't geheel heeft , als de voorgaande Soort , is de redeD van de onder- fcheiding blykbaarder uit de Sprieten, dan uit het getal der Stippen. Dit Beeftje onthoudt zig ook in ons Wereldsdeel. (52) Goudhaantje dat rolrond is , met het lil 7> n Mor Ai. JDOrJt- Rood vlak- Chryfomela cylindrica, Thorace nigronitido, Elytris kig- mbris , pun&is ^uobus nigris , Antennis longis. Syft. N*t. X. Chryfomela atra , Elytris mbris , pun&is quatuor nigris. Uddm. Dijf. 22. B. Chryfomela nigra, Elytris mbris maculanigra' Ion- gitudinali. Uddm. Dïff. 21. CaflSda nigra Elytris rlavis niti- dis, maculis quatuor nigris, quarum dua: pofteriores Biajores & qaafi ex duabus aliis connatce. GADD. Dijf. (52) Chryfomela cylindrica, Thorace nigro, Elytris nigris macuiis duabus mbris marginalibus. Syft. Nat. X. Caflïda ni- gra nitida, elypeo Caput fere integrum tegente, macula ad apicem &: bafin Elytrorum lutea. G ADD. Dlff, 28. I. Deel. u. Stuk. 4^8 Beschryving van V. Borftjluk als ook de Dekfchilden zwart, Afdeel. tn twee rooc[e klakken aan den rand. swk' Glimmend zwart Schildpadje, waarvan het Schild byna den geheelen Kop bedekt , en dat een geele Vlak heeft aan de tip en wortel der Dekfchilden , was dit Europifch Beeftje elders getyteld. Scopoli heeft hetzelve tot de Bw preflis t'huïs gebragt, met den zelfden Bynaam (*), die afkomftig is van eenen Joh. Mo- RiEus, door wien dit Infekt , dat te Upfal in Sweeden zeldzaam voorkomt, is gevonden» Lm- (53) Goudhaantje dat rolrond is 9 m^thetBorfl* Giinfterend. Jluk gUnfterend , en, gelyk de Dekfchil- den , Hemelfcbblaauw , de Pooten Ka* neelkleur* Onder de Melolontha's , waar van de twee eerften Melolonthe Quadrille door Geoffroy genoemd worden, heeft hy verder een Lifette, die zwartagtig groen is, met de Schilden bleek- geel , en dan volgt la Melolonthe bleuette ; waar toe deeze Soort van L 1 n n je u s door hem be- trokken wordt. Dezelve, egter, hadt het Borft- ftuk zo wel als de Pooten bruinrood, en den Kop donkerblaauw. De langte van dit Beeftje was maar anderhalve Linie , en weinig ver- fchillende van die van een volgende Soort, wel- (*) Bupreftis Morsei. Entom. Camiol. p. 65* Chryfomela cylindrica, Thorace caeruleo nitido, Ely tris coeruleis, Pedibus teftaceis. Syft. Nat. X. Dfi Goudhaantjes. 4^9 welke hy Melolonthe Mouche heeft getyteld, om V. de zonderlinge Geftalte (f). ******* Hoofd. (54) Goudhaantje dat rolrond is , met het stuk. BorJIJluk blaauw, de Dekfcbilden enPoo- oeticea» ten groen. Als zyde. Dit Beeftje 'is, van kleur als groene Zyde, op de Wilgeboomen , in Sweeden , gevonden. Men heeft, by nader befchouwing, ontdekt, dat de Dekfchilden digt bezet zyn met uitge- holde Stippen of Putjes : zy gaapen van agte- ren. Het Borftliuk is zo veel niet geftippeld : de Sprieten en Pooten zyn zwart. Ik fprak hiervoor * van de Kenmerken van*Biadz.3s>«« den Cryptocephalus , in 't Franfch Gribouri 9 vol- gens Geoffuoy, door wien deeze Soort, onder den naam van le Velours vert , tot das Geflagt betrokken wordt. Dit Diertje , even- wel, fchynt vry grooter te zyn, alsdelangte hebbende van een vierde of een derde Duims. Ook denk ik, dat9 in de Latynfche Opgaaf der Kenmerken , een fout is in de Kleur der Dek- fchilden: want hoe kon het anders Groen ge- noemd worden. (55) (f ) Htfl. des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 197. (54) Chryfomela cylindrica , Thorace coerialeo , Elytris Pedi- busque cceruleis. Syfl, Nat.X. Chryfomela viridis nitida, Thorace sequali , Elytris pun&is excavatis contiguis. Fam. Suec. 41 g. I. Deel, IX. Stuk. 430 BBSCHRYVlRfi VAN V. Afdeel. X. Hoofd- stuk. Lv. Coryli. Van den Ha- zelaar. LVI. Pint. Van den Tynboom. IVIT. Bstbca. Van Bodmie. LVIU. Cordigera. Hartdraa- gend. (55) Goudhaantje dat rolrond is 9 met het Borjlftuk en de Schilden Kaneelkleur , de Pooten zwart. Dit onthoudt zig op deHazelnooteBoomen. (56) Goudhaantje dat rolrond is en Kaneel- kleur 3 met de Schilden bleeker 9 de Poo- ten van de zelfde Kleur en de Sprieten bruin. Men vindt dit op de Pynboomen, (57) Goudhaantje dat rolrond is en zwart , met een roode Streep op bet Borjlftuk over- langs. In Wefter-Bothnie is dit door den Heer So- lander gevonden. Het verfchilt van 't vol- gende meer in Kleur dan in Gedaante , en heeft , voorop den Kop, een vierkante roode Vlak. £58) Goudhaantje dat rolrond is , met het Borjlftuk bont , de Dekfchilden rood en met twee zwarte Stippen* Om ($s) Chryfomela cylindrica, Thorace Elytrisque teftaceis, Pedibus nigris. Syft. Nat. X. (56) Chryfomela cylindrica teftacea , Elytris pallidioribus , Pedibus concoloribus , Antennis fufcis. Syft. Nat, X. (57) Chryfomela cylindrica atra, Thorace linea longitudi- nali rubra. Syft. Nat. X. ($%) Chryfomela cylindrica, Thorace variegato, Eiyrris m- bns pun&is duobus nigris. Syft. Nat. X. Chryfomela nigra, Elytris fubflaris , pun&is quatuor nigris, ÜDDM. Dff.n. de Goudhaantjes, 431 Om dat de middel-Vlak op het Borftftuk van V. vooren in tweeën gefpleeten is , zal het dien AfREEIi* Bynaam hebben. Elders waren de Dekfchilden Hoofd- geelagtig waargenomen te zyn* STÜK# LIX. (59) Goudhaantje dat rolrond is, met bet^™^**' Borjtjluk bont > de Dekfchilden rood ercStiPPen- drie zwarte Stippen* LX. Boven en behalve die Kenmerken vind ik ^««^ lata. aangemerkt , dat de Knietjes der Schenkelen Met tlm 0 . . , Vlakken. met een witte Stip getekend zyn# (60) Goudhaantje dat rolrond is , met bet Borftftuk bont 9 de Dekfchilden geel met vyf zwarte Stippen. 0f£;^ Donker» Dit onthoudt zig, zo wel als de voorgaande en volgende, in Europa. (61) Goudhaantje dat rolrondagtigis , met bet Borftftuk , de Dekfchilden en Pooten > al- lemaal zwart. De uitwaardfe hoeken der Dekfchilden aan het Borftftuk , zyn bultiger of een weinig uitpui. lende > gelykerwys in de Olyphantjes. VIER- (59) Chryfomela cylindrica , Thoracc vaxiegato , Elytris ru- bris maculis tribus nigris Syji. Nat. X. (60) Chryfomela cylindrica, Thorace variegato, Elytris ffa» vis, pun&is -quinque nigris. Syfl. Nat, X, (6t) Chryfomela fubcylindrica , Thorace nigro Elytils- pedibusque nigris, Syft. Nat% X. 1. Deel, jx, Stuk. 432 BESCHR YVING VAN V. VIERDE ARTIKEL Afdeel, F x' Die het Lyf langwerpig hebben en het SXUK/ Borltftuk fmaller. ^lxii. (62) Goudhaantje dat langwerpig is en rood9 Lelie- Tor- met het Borftjtuk voederzyds ingedrukt. letjc. Dat men dit Beeftje zo menigvuldig op de Lelie-Bladen vindt, heeft 'er den naam van Lelie-Torretje aan doen geeven. De Latynfehe Bynaam is afgeleid van de Eigenfchap welke deszelfs Worm of Masker heeft, om zyn ei- gen Vuiligheid op zyn Lyf op te ftapelen en met zig te draagen. Immers deeze was de voor- naamfte, die den Heer Reaümür aanlei- leiding gaf om een Vertoog te maaken van de Wormen of Motten , die zig bedekken met hunne uitwerpfelen : 't welk dat Infekt niet al. leen op het oog , maar inzonderheid in het be- handelen, affchuwlyk maakt* De worm. De Heer Geoffroy brengt deeze Torret- * Bhdz. jes , als gezegd is * , in het Geflagt van Crio- ceris, 't welk zynen naam daar van heeft, dat de Sprieten uit ronde Bolletjes, als Kraaien * famengefteld zyn* Het Masker van dit Infekt is een logge dikke Worm , die niet dan aan de Staart twee Vliezige Tepels heeft , welke hem in (62) Chryfbmela oblonga rubra, Thorace utrimque impres- fo. Faun Susc. 425. BLANK. /«ƒ. 91. T. II. f. J. VAL- Li SN Nat. I. p. 265. t. J2.MEKI AN Ir.f, öi.RE AU Af. Jnf. HL T. 17. f. 12, de Goudhaantjes. 433 in 't loopen behulpzaam zyn , en op de Zyde V. een ry van zwarte Stippen, zynde deLugtgaat- A*DEEt- jes, twee op ieder Ring, uitgenomen de twee- hoofd. de. Om de teerheid van Huid fchynt de Na- stuk. tuur hetzelve geleerd te hebben zig een Rok of Dekkleed te maaken van zyne Vuiligheden, waar door het befchut wordt tegen de aandoe- ningen der Lugr. Ten dien einde is het Aars* gat van dit Dier niet onder aan het Lyf ge- plaatft, gelyk in de meefte andere Infekten 5 maar van boven , tuflchen den laatften Ring ea den laatften op één naa, en dermaate gefchikt> dat de Vuiligheden, onder 't uitwerpen, geea anderen weg kunnen neemen , dan dien van over 't Lighaam op te ftygcn , wordende t'el- kens door de genen die volgen voortgefrutvd , zo dat zy eindelyk tot aan den Kop toe ko- men. Die voortgang der Vuiligheden wordt verder geholpen door de Golvingen , welke het Infekt met zyne Huid maakt, om dezel- ven opwaards voort te dryven ; blyvende de Kop , alleen , onbedekt. In 't eerft zweemt dit Bekleedzel niet kwaalyk naar een hoopje ge- kneusde Bladen ; het wordt vervolgens bruiner, hard en droog, alsdan ontlaft zig het Worm- pje daar van door een ligte wryving tegen ee* nig Glad en bedekt zig met een frifleher be- kleedzel. Als deeze Wormpjes tot hunne grootte geko- verander!^, men zyn, bevinden zy zig niet zo bedekt; zy zyn cok zo log niet , loopende fneller , en hua I. Deel, JX. Stuk. Eq Lig* 434 BÊSCHRY VING VAïf V. Lighaam wordt een weinig roodagtig. Dan Afdeel. krujpen Zy ^ toC die 'er dikwils geheel door afgeknaagd en af- fchuwlyk gemaakt worden* Wanneer, naame- lyk 9 de Torretjes , die fraay rood en niet on- aartig zyn , van de Leliën niet opgevangen wor- den , paaren zy wel dra , en de Wyfjes leggen Eijertjes onder aan de Bladen , waar uit dan de gemelde Wormpjes voortkomen , in de tyd van omtrent veertien Dagen , en zig over de Bladen verfpreiden. De Paaring van deeze Torretjes duurt zeer lang ; men zietze dikwils aan eikanderen gekoppeld. Als menze vangt, wordt zeker piepend Geluid door hun gemaakt* dat eenigermaate verfchilt van het knarfen der Keveren , en 5 hoe meer men op de Dekfchil- den drukt, hoe fterker is: des de Heer Re- DE G O ü D H AA NTJES, 433 aumür meent, dat hetzelve door de wryving .V. der agterfte Ringen van het Lyf , tegen de Af^ei. Dekfchüden, veroorzaakt worde; doch ande- Hoofd- ren fchryven het toe, aan de wryving der fa- STUK* menvoegzelen van het Borftftuk met den Kop T^m}u en 't Agterlyf, Dit laatfte , inderdaad , is waarfchynlyker ; want men befpeurt, dat het Torretje , middelerwyl , van vooren zig fterk beweegt. (63) Goudhaantje dat langwerpig bruin is> lxiit. met de Dekfchüden aan den uitpuilende ^m^kf* Rand geelagtig. Plompen* Men heeft dit Beeftje , dat van middelbaars grootte, zeer log en traag is, omtrent St. Jan overvloedig op de Bladen der Plompen, in de Rivier by Upfal , en veelal gepaard gevonden. Het heeft den Kop bruin , het Borftftuk geel- agtig, ongelyk: de Dekfchüden platagtig, on* doorfchynende , met uitgeholde Stippen, aan deo zydelingfchen en agter-rand, doch niet naar de Naad toe , geel : de Pooten geel ; de Sprieten beurtlings geel en zwart , half zo lang als het Lighaam : de Wieken bruin , met zwarte Ade- ren : het Agterlyf op de Rug geelagtig met een breede dwarfe Streep, die zwart is, op ieder Ring; maar aan de zyde naar onderen zwart* Het (s?) Chryfomela fusca, Elytns margine promumlo flaves* centibus. Faun. Suec» 444, h Deel» IX. Stuk, Ec 2 43 met hit lx iv, BorJIJluk en de Dtkfchilden graauw , de Bo^fest" Sprieten lang en zwart. Goudhaan- *JC* Dit was als een Lelie-Torretje opgegeven, doch thans merkt men aan , dat het zig op de Wilgeboomen onthoudt 5 zynde kleiner dan de meefte Goudhaantjes* lxv. (65) Goudhaantje üto langwerpig ü , mei fce* BorJIJluk en de Dekfchilden geel 9 waar Met vier . , ■■ rr» 7 r Vlakken. op ieder twee zwarte Vlakken 5 zeer ver mn elkander. Dit ïs 5 gelyk de voorgaande en volgende, ook een Beeftje , dat in Europa gevonden wordt. cfarlïu. 0* <0 Goudhaantje dat langwerpig is en blaauw, hhmv^c]lt> mt B°rftftuk rolrond > aan de Zyden uitgezet* Een (64) Chryfomela oblonga , Thorace Ely trlsque gïïfeis , An- tennis nigris longis. Syft. Nat, X. Chryfomela nigra , Thorace Elytrisque grifeis. Faun, Suec. 424. (6s) Chryfomela oblonga, Thorace flavo, Elytris flavi$, maCulis duabus nigris remotiüimis. Syft. Nat. X* Chryfome- la fusco-ltitea , Elytrorum punótls quatuor nigris. Gadd. Sm. 77. (66) Chryfomela oblonga coKiüea , Thorace cylindaco Iatea- bus gibbis. Syft. NM* de Goudhaantjes. 437 Een Torretje -f dat geheel blaauw-groen is , V. een zesde Duims lang , mee de Sprieten en Af^ee£<* Pooten Daar 't zwarte trekkende, heeft de Heer Hoofd- Geoffroï tot deeze Soort betrokken (*). stuk. (67) Goudhaantje dat langwerpig en ros is, txvir. met zes Stippen op ieder Dekfchild, het punBata*' Borftjluk en de Knietjes der Pooten zwart, st^pcn.waalf Van Doktor S co poli is deeze Soort, bene- vens een met vyf Scippen 5 op de Ooftenrykfe Zeekuft , aan den Golf van Venetië , waarge* nomen (f). (68) Goudhaantje dat langwerpig is en blaauw, lxviil met bet Borftjluk en de Pooten ros. zwmpm* Men vindt dit, zo wel als 'c voorgaande* ook in ons Wereldsdeel. (69) Goudhaantje dat langwerpig is en zwart, Lxrx# met het Borftjluk en twee Streepen op de yande w«* Dekfchilden geel. tcr-Eppc. By (*) Le Criocere tout bleu. Hifi, des Inf. mv, Pdris. Tom. I. p. 243. (6j) Chryfomela oblonga rufa, Elytris pun&is fex, Pe&o* ïC Pedumque geniculis nigris, Syft. Nat. X. (|) Attelabus. Entomtl. Camklica. p. 3<>> 37. (61 ) Chryfomela oblonga coerulea , Thorace Pedibusque ril- fis. Syft. Nat. X. (69) Chryfomela oblonga nigra , Thorace , Elytrisque Ilneis éuabus lutcis. Faun. Suec. 4.38. I. Deel. IX, Stuk. E e 3 438 Beschuving van V. By Upfal in Sweeden is dit Beeftje door den Afdeel. jjeer p# Kalm gevonden op de Water-Eppe ; Hoofd* zynde zeer langwerpig van Lyf, met de Spriet* stuk. jes aan 't encj Knodsagtig. (70) Goudhaantje dat langwerpig is , hebben- de het Borflftuk rood9 met twee zwarte Stippen; de Dekfc bilden geel , met een zwart Kruis en vier zwarte Stippen, Dit zeer fraay getekend Torretje onthoudt zig op de Aspergie-Planten , die door deszelfs Wormpje fomtyds , niet minder dan 't Geboom* re van de Rupfen, kaal gegeten worden. F r 1 s ca noemt het de Kruis-Kever. Doktor S c o p o l r betrekt hetzelve , zo wel als de Lelie-Torret- jes 3 om dat de Kop agterwaards fmaller is, tot de Baftaard-OIyphantjes (*). Te Hamburg was het, zo Linn^eus aanmerkte, zeer ge- meen en befchadigde de Aspergie zeer , zynde, zo de Tuinlieden meenden , uit Rusland der- waards overgebragt. Dit Beeftje , dat omtrent de laagte heeft van een vierde Duims , is vry langwerpig , van on- deren blaauwagtig zwart: de Sprieten zwart: het Borftftuk rood, inft midden met twee zwar- te (70) Chryfomela oblonga, Thorace rubro, pun&is duobus Jiigris, Elytris flavis cruce pun&isque quatuor nigris. Faun, Suec 430. Frisch ïnf. I. 27» t. 6. Roes. /«ƒ.11. $ear. III. p* 11. t. 4. (*) Attelabus Asparagi, Ent om. CarnioL p. 36. LXX. ■Afparagu Van de As- pergie. de Goudhaantjes. 439 te Stippen, die gemeenlyk vry duidelyk, doch V. in fommigen zo klein zyn , dat menze naauw. Afdee&. lyks kan zien. De Dckfchilden maaken des- Hoofd- zelfs voornaamfte Sieraad uit. Aan den buiten- stuk« rand zyn zy vaal, doch de Grondkleur fchynt geel te zyn , waar op zig een foort van blaauw- agtig zwart Kruis vertoont, welks Stam vry breed en aan de beide Schilden gemeen is; het dwarsftuk niet aan den buitenrand toekomt. Voorts heeft het blaauwe Vlakjes , die in figuur en plaatzing verfchillen , en fomtyds ook de plaats vervullen der Armen van het Kruis. Hec Masker of Wormpje is zwartagtig bruin, of graauw, en glad van Lyf. Frisch geeft de Afbeelding van een Tor- PL# mi? retje, dat hy ook op de Spergie vondt, en Fit* I0* waar van het Wormpje naderhand door hem ontdekt werdt (*). De Heer Geoffroy heeft dit , omftreeks Parys , naauwkeurig waar* genomen , en tot het zelfde Geflagt betrokken (f). Het gelykt veel naar de Lelie-Torretjes; doch is een weinig kleinder, geelagtig rood en getekend met dertien zwarte Stippen , waar van één boven aan de famenvoeging en ten deele op het Schildje. Hetzelve fchynt veel naar dat met veertien Stippen, 't welk Doktor Scopo. li in Karniolie vondt, tegelyken: veeleer dan dat het die met twaalf Stippen zou zyn van on- zen (*) Inf. XIII. Th. Tab, 28. p. 29. (|) Crioceris rubra, pun&is tredecim nigris, pag, 2+4* I. Deel. IX. Stuk, E e 4 440 BeschrtviNg van V. zen Arnhem-, gelyk Muller zig verbeeldt Afdeel. Roes el befchryfc dit Torretje én des* Hoofd- zelfs Wormpje zeer omftandig, en merkt aan, stuk, dat menze dikwils gepaard vindt. lxxt: (7 1 ) Goudhaantje dat langwerpig is en graauw, DcrKerfcn. TlUt de ÖOgeil ZWUrL Volgens den bynaam zou dit op de tamme Kerfenboomen zig fchynen te onthouden ; doch volgens de aantekening , even als de Tiende Soort, op de wilde of Vogelkerfen. *t Is klein en geheel bleek of Loodkleurig blaauw. Een dergelyk vondt men omfireeks Parys (f). lxxii. (72) Goudhaantje dat langwerpig is en geheel Svlphurea* . Zwavelgeel. geeU De Heer Solander heeft dit in Noorwe- gen waargenomen; zo dat het mede behoort tot de Europifche Infekten* (73) Goudhaantje dat langwerpig isenblaauw agtig. De Kleur van de Rug beftaat uit naauwlyks zigt- (*) Faun. Fridrichsdalina. p. 9. (71) Chryfomela oblongiuscula grifea : Oculis nigris. Syft. Nat. X. Chryfomela livida Oculis nigris. Faun. Suec. 435. (t) Crioceris paüida , Oculis nigris. Hifi. des Infs env. Pa- ris, p. 243. (72) Chryfomela oblonga flava tota. SyJ?. Nat, X. 1 (73) Chryfomela oblonga livida. Syfï. Nétt. X« IXXIII. Cetvina, Hertshoor* ïüg. de Goudhaantjes. 441 zigtbaare Haairtjes, die Zee-groenagtig bruin v. zyn. Afdeel. X» (74) Goudhaantje dat langwerpig is en zwart, HoOFD* met de Dekfcbilden bruinrood, de Spieten LXXIy zaagswys getand» CeramboicUs* Om dat de Sprieten , in geftake , naar die der Torren gelyken , welke men Eokken noemt, zal die waarfchynlyk dien Bynaam voeren. (75) Goudhaantje dat langwerpig is enzwart> txvr. met de Dekfcbilden en Pooten bruinrood. Muisagtig. Ik vind hier weinig in , dat naar een Muis gelykt ; of het moeft de geftake zyn. (76) Goudhaantje dat langwerpig > ruig is en txxvi. zwart , met bruinroode Dekfcbilden. Ruig* Dit onthoudt zig > zo wel als de voorgaan- den, in Europa. (77) Goudhaantje dat langwerpig is en He* £xxvi4 melfcbblaauw * met de Pooten zo langootiintifch, als 't Lyf. In (74) Chryfomela oblonga nigra , Elytris teftaceis , Antennis fertatis. Syft. Nat. X. (75) Chryfomela oblonga nigra, Elytris Pedibusque tefta- ceis, Syft. Nat. X. (76) Chryfomela oblonga villofa nigra, Elytris teftacejs. Syft. Nat. X. (77) Chryfomela oblonga cyanea , Pedibus longitaciute Gorporis. M. L. Ü. . Deel JX< Stuk. Ee 5 442 BESCHR Y VING VAN V. In het Kabinet der Koningin van Sweeden Afdeel, 5evoncjt zjg dit fraaije Indiaanfche Beeftje , dat Hoofd* de grootte vaneen Meft-Tor heeft, endeDek- stük. fchüden glad. Het mogt wel Reusagtig ge- noemd worden, by de anderen te vergelyken* rxxviri. (78) Goudhaantje dat lang en zeer fmal is zeer fmal. van Lyf5 zwart van Kleur , met bet Borftftuk rood en eenigermaate ruig. Deeze Soort, die in fmalheid van Lyf alle de anderen van dit Geflagt overtreft , is in Duitfchland waargenomen door den Heer Forsk AÖ]HL. ^^^^^^^^^^^^^ XL HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Olyphant» j e s of Snuit-Torren , van anderen ook Var- kens-Torren getyteld ; welke benaaming de Uitheemfche beter mogen voeren dan de Mand' fche of Europifche , die veelal klein en fommi* ge zeer klein zyn , gelyk de gevooone Kalanders of Koornwormen , enz* Naam. "T^e ^aam ^e * in §t Nederduitfch , aan de -■^ Infekten van dit Geflagt gegeven wordt, drukt zeer natuurlyk de Geftalte uit. Men noemt- (78) Chryfomela elongata, atra, Thorace mbro fubvillofo. Syft. Nat. X. de Olyphantjis. 443 noemtze Olyphanïjes, om dat de mee- V. ften klein zyn , ten minfte klein in vergelyking Af**eu met het Dier, waar van de Naam, wegens Hoofd- de uitfleekende Snuit, dien zy hebben, ont- STUK* leend is: weshalve menze ook Olyphant-Tor- ren , en dus met meer regt , kan noemen , dan de Vliegende Eenhoorn *. Sommige geeven * zie Biadz. 'er den Naam aan van Snuit- of Varkens-Tor- ren. De Geflagtnaam Ciirculio is , zo wel als deFranfche Naam Cbaranfm* oudtyds alleen in gebruik geweeft om dat Torretje te betekenen, 't welk in het Koorn zo veel verwoefting aanregt , Kalander genaamd, behoorende insgelyks tot dit Geflagt. De Kenmerken zyn, derhalve, zeer blyk- Kenmerken, baar. Zy hebben, naamelyk, een Snuit, die als een Hoorn voorwaards uitfteekt, aan den Kop , en den Bek uitmaakt van deeze Infek- ten, zynde bovendien met twee Knodsagtige Sprietjes voorzien, die aan deeze Snuit zitten* Dit hebben zy allen gemeen , doch de Spriet- jes , zo even gemeld , die in de meeften als geknakt zig vertoonen , zyn in fommigen regt* Eenigen hebben het bovenfte Lid der Pooten , dat men de Dye noemt, getand, anderen on- getand of zonder ftekekjes ; de Snuit zelf is ia eenigen zeer veel langer, naar maate van het Lyf , dan in anderen : in fommigen regt , in an- deren krom : ook zyn 'er die de Dyën zeer dik hebben, 't welk ze tot fpringen bekwaam maakt. I, Dg*** xx. Stuk» Dee* 444 Beschr yvinc van V, Deeze Byzonderheden hebben aanleiding ge- Afdeel. geven tot eenige Onderdeelingen van dit uit- Hoofd, gebreide Geflagt, nog meer Soorten bevattende stuk. fan het voorgaande. De Heer Geoffroy ^verdcciing. fcheidc >er de geDea yan flf^ die de Sprieten wel Knodsagtig aan 't end, doch ongeknakt hebben , onder den naam van Rbinomacer9 in't Franfch Becmare ; hoedanigen hy 'er verfcheide- ne omftreeks Parys vondt* Nog een ander Ge. flagt heeft hy, genaamd Mylabris , 'c welk als middelflagtig fcheen te zyn tuflehen de Goud- haantjes en Olyphantjes, hebbende vier Proe- vertjes of kleine Sprietjes aan 't end van een korte en breede Snuit. Men vindc zodanigen op ue Bloemen. ei| nschap- De Olyphantjes zyn , in 't algemeen, zeer F*' fchadelyke Mekten. Hunne Maskers of Wormp. jes, hoe klein en hoe week van zelfftandigheid , zyn voorzien met een Schulpagtig harden Kop en Pooten , 5t welk ze in ftaat (telt om in har- de Stoffen te booren en die te knaagen. Dit is in de Kalanders of Koornwormen , gelyk wy zien zullen, zeer blykbaar. Op gelyke manier worden ook de Erwten, Boonen en andere Meelagtige Peulvrugten , door dergelyk Onge- diert dikwils uitgegeten en vernield. Anderen zyn 'er, die in de Bladen van het Geboomte booren, en aldaar, op gelyke manier, hun Voedzel zoeken ten koften van het Loof. Men vindt, onder de Torretjes van dit Geflagt , die xeer vlug fpringen : men vindt 'er die fierlyk deOlYphantjes; 445 geklemd zyn ; en de Snuit aartig bedekt heb. v* ben met Schubbetjes of gepluimd; gelyk wy in A*XLU de byzondere befchryving zullen zien. • Hoofd- LiNNiEUS maakt vyf Onderdeelingen: waar ^11. Soorten. van de drie eerden zyn van Olyphantjes met een lange Snuit : de twee laatfter. met een kor- te Snuit. De drie eerften hebben of de Dy- cn als gewoonlyk ; of zeer dik om te kunnen lpringen ; of ftekelig en als 't ware getand : de twee laatften hebbenze met of zonder Stekelt- jes. Hy betrekt tot dit Geflagt tagtig Soorten, waar onder eenigen zo groot , dat zy wel den naam van Olyphant-Torren mogen voeren , by voorbeeld de twee eerften* EERSTE ARTIKEL. Met een lange Snuit : de Dyen eenvoudig. (O Olyphantje meteen lange Snuit 9 zwart; 5# heibende bet BorJIJluk ovaal en ptotagtig,*^l™™^ de Dekfchilden kort en gejlreept. Door geheel Ooftindie zyn zekere Boomen > naar de Dadelboomen gelykende, waar van de Indiaanen de Sago bereiden , welke zy eeten in de plaats van Brood. In Japan noemt menze Gah- (i) Curciilio Icngiroftris ater, Thorace ovato planiufcuJo, Elytris abbreviatis ftriatis. Syft» Nat, Gen. 177. M. L. V, Coflus Saguarius. Rumph. Herbt p. 79, 83. T. 17. f, G. PET' Caz. T. 3J. f. 5. MlLRUN. Sufin, T. 4-8. f. 3. I. Deel. JX. Stuk. 446 Beschryving van V. Gabbe-Gabbe, volgens K m mp her; doch, vol. Afdeel. gens ^Qt Qev\gZ van Valenïyn, worden de Hoofd- dunne Zy takken van de Indiaanen in 't alge- stuk. meen dus> en de Stam Goeroerong genaamd. ra0rfet' Men gebruikt de Bladeren om Strooijen Hoed- jes op 't Hoofd te maaken , of ook als Riet om de Huizen te dekken. Ook worden , van de Reizigers , zekere Boomen wilde Kokos of Klappusboomen genoemd, gelyKmen de Kokos- noocen dikwils Klappernooten heet; en zulke zyn in de Weftindiën bekend by den naam van Pal* mieu Het bovenfte van den Stam , dat zagt is, wordt , (zegt Juffr. Merian) gekookt en ge- geten : in het Merg onthouden zig Wormen in menigte , in het begin als Maden van de Kaas, doch allengs de grootte krygende van den Worm , dien zy onder den naam van Palmieu Worm afgebeeld heeft, zynde drie Duim lang en één Duim dik, geelagtig wit , met den Kop Oranjekleurig. De Inwooners, zegt zy, leg- gen deeze Wormen op Kolen en braadenze , geevende voor , dat zy zeer lekker zyn. Daar komen zulke Torren van, als zy, met de Snuit twee en een half Duim lang , afbeeldt , welke men noemt de Moeder van de Palmietwormen, Dergelyke Boomen worden ook Koolboómen getyteld , wegens het gebruik dat men van den top maakt, die uit de nog niet uitgefprooten , maar tegen elkander aan gevoegde Bladen be- ftaat , en van Smaak is als de Stoel der Artis- jokken. Als men den Stam* na dat het zagte bo- DE O L Y ? H A N T J E S, 44/ boven-end afgekapt is, niet tot Timmerhout V, wil gebruiken, zo worden 'er met een Byl of AF^EEi- Snoeymes eenige inkervingen in gemaakt , op Hoofd. dat zekere groote gevleugelde Infekten daar in STÜK» zouden kunnen booren , om haare Eijeren te leggen in het Merg, Dit hadt Pater Lab at alleenlyk op Martenique, en niet op de andere Eilanden > waargenomen. Men vindt daar , zegt hy , een tamme en een wilde of gedoom- de Palmiet, welke laatfte zekere Nooten als kleine Karftengen voortbrengt, die Olieagtig zyn , en verfch niet onfmaakelyk. De Stam van den Boom fchiet regt op , zeer dikwils ruim dertig Voeten hoog. De Wormen , die in 't hart van deezen Boom Gebruik da groeijen , zegt hy , zyn zo dik als een Vinger , Wormen% en omtrent twee Duimen lang. Hy kon dezel- ven, gelyk zy hem voorgezet werden, niet be- ter vergelyken, dan by een klomp Kapoene Vet , dat in een dun , doorfchynend Velletje was beflooten , en waar aan men niets dan den zwartagtigen Kop onderfcheiden kon. Ook worden zy , op dergelyke manier als Boter of Vet , aan het Spit gebraaden , beftrooijende hun met geraspt Brood; waar onder Zout en een weinig Peper gemengd is; 't welk dan een Korftje daar omheen maakt. Gebraden zynde, legt men ze in 't Sap van Citroen- of Orange- Appelen, zynde als dan een zeer aangenaams Spyze. Zy worden ook wel ingelegd met Wyn, Speceryen , Orange- Schillen en eenige wel- 1. dew.. ix. stuk* ris» 448 Beschryving van Hoofd- stuk, Talmht- Ter. V, riekende of geurige Kruiden. Als men deze Afdeel, \yormen j voegt hy 'er by , eenigen tyd in de Zonnefchyn zee , geeven zy van zig een O. lie, die ongemeen is tegen de Jicht, en voor- naamelyk dienftig tot verzagting van de Pyn der Aambeyen. Ten dien einde moet men het kranke Lid daar mede beftryken, en een warm gemaakten Linnen Doek *er overheen leggen: want de Olie wordt niet warm gemaakt, op dat zy niet fcherp zou worden of haare kragt verliezen, Rümpïïiüs noemt hem de Worm van den Sago.Boom, en geeft 'er, in de Afbeelding, de langte van maar anderhalf Duim aan, en aan het Tonnetje, daar de Worm zig in befpint, die van twee en een vierde, de breedte of dikte van één Duim ; doch ik geloof dat hy die , zo wel als den Palmietboom, verkleind heeft. Ook is de Tor met de Snuit, aldaar, flegts anderhalf Duim, en in 't Werk van Seba (*) ruim twee Duim lang getekend. Wy hebben 'er hier vaa dergelyke langte, doch ze niet doen afbeelden, om dat 'er zo veel Afbeeldingen reeds van zyn. P £ t i v e r , die deezen Tor noemt allergrootjle rosagtige Olyphant- of Snuit - Tor mn Bengale, zegt dat het de grootfte ware die hy ooit ge- zien hadt. Volgens zyne Figuur was de Tor, in 't geheel, twee Duim lang: het Agterlyf , zon. (*) IV. Deel. Tab. xcv. JFVjp i. de Olyphantjes. 449 zonder Kop, Snuit en Borftftuk gerekend J één V. Duim, loopende Keveragcig fpits aan 't end. Af^eU, De Snuic is krom nederwaards geboogcn. Wy Hoofd* vinden het niet vreemd, dat deze Tor van fom- STürc* migen Sagoaar- Tor fwordt genoemd, dewyl hy Tfrfmif^ van den Worm der Sagoboomcn zyne afkomft heeft, en in 't Latyn CoJJus Saguarius getyteld wordt (*). (2) Olyphantje met een lange Snuit 9 zwart, u. hebbende het Borftftuk Eyrondagtigmetuit* indi^afüüic» gebolde Stippen , de Dekfchilden rimpelig . gevoord 5 de Scbenkelen met Stekeltjes. Deeze van grootte als de Pairmet-Tor, ook afkomftig uit Indie, bevondt zig insgelyks in het Kabinet van de Koningin van Sweeden. Hy heeft de Snuit, aan de cip, niet twee Kwab- ben 5 zo L ï n n je u s aanmerkt. Hier toe kunnen wy naaft brengen , die raa- Gepluimde re uitlandfche Gepluimde Torren, welke hierpL.Lxxiv» thans in de Verzamelingen van de voornaamfie Liefhebbers zyn , hebbende alle de gemelde Kenmerken , doch de Snuit bovendien zeer digt en dik bezet met Oranjekleurig Haain In (*) Eene Afbeelding en omftandige Befchryving van dezen Koom , en van de manier , op welke de zo bekende Sago of Zagoe van deszelfs Merg gemaakt wordt , is in het I. DEEL van Seba, Bladz. 40 , te vinden. (2,) CurcuHo longiroftris ater, Thorace fubovato excavato- puncïato , Elytris rugofc-fuicatis , Tibiis (pinofis. Syft. Nat. X. M. L. U. h DEEL. IX. STUK. Ff 450 BESCHRY VING VAN V, 't Werk van S e b a (*) , is 'er zodanig een , Afdeel. doc!l wat gebrekkelyk, afgebeeld. Wy gee- Hoofd- ven hier de Afbeelding van zuik een Tor uit stuk. myne Verzameling, dien ik nu, omftandig, gaa Gepluimd befchryven# Het Agterlyf is drie vierden Duimslang, het Borttfluk omtrenc een half Duim, en de Kop met de Snuit vyf agtften Duims. Dit maakc den geheelen Tor iets minder dan twee Dui- men Rynlandfche maat. Op ieder Dekfchild heeft hy elf verheven ltreepen, of ribbetjes, overlangs ; waar tuiïchen de geheele langte be« zet is met Putjes of indrukzelen. Op het Borft- ftuk, dat zig Sagrynagtig vertoont, zyn hec uitgeholde Stippen of ronde Putjes , die deeze Vertooning maaken. Hetzelve is, zo wel als de Deklchilden, bruinagtig zwart van Klour, Eyrond, van onderen Haairig, en, gelyk ook het Agterlyf, drie agtften Duims breed. Hec Kopftuk is verwonderlyk, en fchynt een ronde Bol te zyn , ingekafl en beweeglyk in een hol. ligheid vooraan het Borftftuk , omtrent een agt- fte Duims breed; van vooren bezet met twee ronde Schyven, die zeer fyn geftippeld , en, wegens haare plaatzing , de Oogen moeten zyn» Hier onder is de Snuit ingeplant 9 een half Duim lang , dun , en aan 't end uitloopende in een punt, wel waardig om te befchouwen. Ik vind 'er niet alleen twee Kwabben aan > die ie- der (*) IV; D2EL. PI. XCV. Pig. u DE O L Y t» H A N T j E S. 45E der in tweeën zyn verdeeld, maar tuflchende- V4 zeiven, opwaards, is een enkel breed, en ne- Afdeel derwaards twee kleine uitfteekzels , tuffchen Hoofd» welken een foort van Pluimpjes fchynen uit te STUrc* komen, gelykerwys in het Vliegend Hert, De £t?i»imk Haairigheid om de Snuit , die dezelve , in \ ronde, wel driemaal zo dik maakt, beftaat niet uit Pluimpjes, maar uit enkele zeer fyne Haairtjes; bekleedende, inzonderheid, de ui* terfte helft van de Snuit , aan welker midden de Sprieten haare inplanting hebben , gelyk in de andere Soorten van dit Geflagt. De benaa* ming van Gepluimde Tor is derhalve oneigen* De Sprieten van deezen Tor zyn zeer dun, ia *i midden geknakt. Het deel aan de Snuit ,maakt één Lid uit, van een vierde Duims lang, nagenoeg regt; daar aan volgen vyf Leedjes * het eerfte zeer groot , doch het uiterfte van de Spriet is nog langer en rolrondagtïg. Van de Pooten zyn twee voorften ongelyk langer ea zwaarder dan de anderen , de twee middelden kortft. In de voorften is de Dyc drie vierde Duims lang , de Schenkel met den Voet omtrent een Duim : de middelde Pooten zyn , in 't geheel, wat minder dan een Duim* In alle de Pooten % doch in de voorften blykbaarft, zyn de Schen* ke(s van onderen met fcherpe Stekeltjes gewa- pend, en hebben, aan het Gewricht van den Voet, een fterke Klaauw* De Voeten zyn vierledig en als Bladerig ; want het derde Lid, inzonderheid, loopt in tweeën zeer breed JU D£EX« ix« stuk, Ff st uit| 452 Beschryving van V. uit, waar tuffchen deKlaauw, die langen dub- Afdeel. beld ^ttn 0orfprong heeft. Ik befluit dat Hoofd- dit Geftelder Pooten dienftig is om deezeTor- stük. reQ ^ eveD ajs je Vliegen , in ftaat te (tellen , om zig valt te houden aan de gladde Schors van Boomen, Vrugten of Bladen ; wanneer de Haak- jes 'er, wegens de hardheid, geen vat op heb- ben. Men vindt in de Palmiet-Torren iets der- gelyks, in. C3) Olyphantje met een lange Snuit, van Kleur Hai^chM- donker paar fcbagtig; de Dekfcbilden korter dan het Lyf en gevlakt. In het Kabinet der Koningin van Sweeden bevondtzig ook deezeTor, insgelyks uklndie afkomftig, hebbende drie gwane Streepen op het Borftftuk , overlangs. iv. (4) Olyphantje met een lange Snuit, dat Vio* ^Yioiet.5' let is van Kleur , en de Snuit zo lang heeft als 't Borfiltuh Dit Olyphantje met uitgeholde Stippen ge- ftreept, en van middelmaatige grootte, is ia Sweeden waargenomen. Doktor Scopoli vondt 'er dergelyk een, wat de Kleur belangt, in de Zuidelyke deelen van Europa. (3) Ciiïculio longiroflri^ obfeure parpurnfeens , Elytiis ab- breviatis maculatis. SyJ?. Nat. X. M L. U. (4.) Curculio longiroftris violaceus , Proboscide Xhoxacis longitadiuc. Faxn% Su:c, 4$U de Olyphantjes. 453 O) Olyphantjc met een lange Snuit , geheeU V. en-al Violet. Afdeel. XI. HOOFD- Dic heeft men in Sweeden gevonden op de stuk. Kruiden welke een fcherpeReuk hebben, naar v. die van Look gely kende. Het is van grootte van d^Loók als een Vloo, doch fpringt niet. Look? (6) Olyphantjc met een lange Snuit , dat zwart vr. isi doch de Dekfchüden Violet heeft, met Hcmdfch- het Schildje wit. blaauw- Men vindt dit Beertje, van dergelyke groot- te als 't voorgaande, ook in ons Wereldsdeel, inzonderheid op de Wilgeboomen. (7) Olyphantjc met een lange Snuit , dat zwart vir. Aterrii Zeer zwart. is en de Dekfchüden glinfterend heeft. Dit is in Schónen waargenomen door U. Lëche, zynde de helft kleiner als een Vloo. (8) Olyphantjc met een lange Snuit , dat zwart via. is en de Dekfchüden langwerpig beeft, dof iSr^rfe. VOn Kleur. boomen. Die (s) Curculio longiroftris violaceus totus. Syft. Nat, X. Curculio nigro coerulescens. Faun» Suec% 468. (6) Curculio longiroftris ater, Elytris violaceis, ScutcIIoal. ho. Faun. Suec. 467. (7) Curculio longiroftris ater, Elytris tiit'dis. Faun. Suec. (g) Curculio longiroftris ater, Elytris opacis oblongïs. Faun4 Suec. 465. //. Scan. 355. I. Deel. IX. Stuk. F f 3 454 Beschry ving van V. Die zelfde Heer heeft ditBeeflje, dat eens Afdeel, zq groot js ajs een vioo, in 't zelfde Land Hoofd, gevonden , alwaar het zig onthoudt op de STUK' Bladen der Kerfe- en Peereboomen, het Op- perhuidje uitknaajende, bevlekkende. ix. (p) Olyphantje met een lange Snuit , Pek* Acridulus. Scherpfappig. zwart > hebbende het Agterlyj Eyrond. Dit onthoudt zig op de zogenaamde Vier* magtige Planten, waar onder veelen zyn die een fcherp Sap hebben, gelyk de Lepelbladen, Moftard, Wilde Kers en dergelyken. De HeerGEOFFROY noemt dit le Charan* jon Pyriforme, wegens de zonderlinge Geftalte. Hec Agterlyf is dik en Eyrond ; het Borftftuk loopt langs hoe fmaller , en de Kop eindigt met een zeer fyn Snuitje; het welk de figuur geeft van een Peer of Kalabas aan dit Infekt. Des* zelfs gehecle Lyfis blaauwagtig zwart : de Kop en 't Borftüuk zyn gepointileerd ; de Schilden fterk geftreept , met ingedrukte Putjes tuflehen de ftreepen. Dit moet niet dan met een Mi- kroskoop waar te neemen zyn in een zo klein Beeftje, veelal naauwlyks een tiende van een Duim lang. Men vindt het dikwils, zegt hy, op de Bloemen (*). Ik heb zodanige Peeragti* gc , doch Afchgraauw, van verfcheiderley grootte, (10) (9) Curculio longiroftris Piceus, Abdomine ovato. Faun, $uec, 453. (*) Hi/2. des Inf. enyt Paris. Tom, I. p. 25? r. de Olyphantje st 455 (10) Olyphantje met een lange Snuit , paarfcb V. ,i Afdeel. en gladt HoofD- Deeze Soort is in S weeden glanzig paatfch stuk. gevonden, door den Heer de Geer. Doktor „ x- Purpureus, Scopoli nam, in Karniolie, een dergclyk Paatfch. Olyphantje waar, dcch het hadt geen glans, en wordt van hem gezegd geheel rood te zyn, hoewel hy 'er den tytel aan geeft van paarfch (*}. Linnjeus betrekt hier toe het hoog- roode Torretje van L i s t e r , en het zeer klei- ne Menie^rood Olyphantje (f) van P eti ver , dat deeze te Epfom in 't Voorjaar, met Dok- tor Liste r en Breyniüs, gevonden hadt; zynde door een ander reeds in December waar- genomen. (u) Olyphantje met een lange Snuit , dat xt. •n t j7 t . i . Frumenta* Bloedkleung rood is. rius. Roode Ka- Linnjeus onderfcheidt deeze roode Soort van Kalander of Koorntorretje van de zwarte, welke van fommigen bruinrood geheten wordt, van anderen vuil of donker vaal. Deeze Infek* ten ( 10) Curculio longiroftris purpureus nitens. Faun, Suec. Scarabaeus miuiatus minimus. PET. Gaz. t. 22. f. LIST. Loq. jpT. (*) Curculio purpureus. Entom. Carniok p. 2%, (f) Curculio miniatus minimus , niet Scarabxus. (11) Curculio Iongiroftris Sanguineus. Faun, Suec, 47 ƒ . AÏÏ* Stokh, 1750. p. 18$. N. 1. Leewwenh. Arc% iSi. A&fo 6. p. 83. f. I. 1. Deel, IX. Stuk. Ff 4 456 BESCHR Y VING VAN V. XI. HonFD- STTK. ten zyn nu eens lichter , dan donkerer van Kleur, hebbende omtrent de grootte van een Luis* De genen, die Leeuwenhoek uit de Wormpjes in de Tarw kreeg , welke hem in Maart bezorgd werden, waren eerft wit, en wierden vervolgens langs hoerooder. Hy hadc 'er reeds den 27 van die Maand, doch zy ko- men doorgaans, zegt hy, in de Zomer uit, als het warm wordt, boorende dan een gaatje in het Koorn, cn leggende, in ieder Tarwe- Graantje , ccn enkel Ey# Daar uit komen Wormpjes, d,:e in Popjes veranderen, eer zy deeze Torretjes voortbrengen* De Eitjes zyn niet grooter dan een Zandkorrel. Zy hollen het Graan uit. en vevfiinden het zo wel als de Wormen. Zy leeven lang en het Verfchieten maakt, dat zy zo niet in het Koorn kunnen booren ; des zy dan de Eijertjcs van buiten te- gen de Graankorrels aan leggen ; zo dat het uitkomende Wormpje geen Voedzel kan kry- gen. Hy nam waar, dat zy zeer vaft fameo kleefden in (?e Paaring , draagende het Wyfjc het Mannetje, en loopende daar mede voort» Omtrent de Snuit en andere declen heeft hy zeer fraaije Waarneeniingen (§). XII. Cranarius, Zwiite Ka (12) Olyphantje met een lange Snuit, dat ge- led (f ) Efrfle Vervol* der Brieven, bl. 74, enz. (iiy Curcul.'o long-'rofcris Plceus oblongus , Thonce puncra- to loncr'iudliic Elytiorum. F*un. Suec. 4.61. Scarabceus tnrrus ierd dc f. obscuie fulvus, proboscide longi , deorfum arcuau. de Olyphantjes. 45? heel Pekzwart en langwerpig is , met het V, Borftfiuk geftippeld en zo lang als de Dek* Af™el- fchilden. Hoofd- STUK, De Heer Geoffroy behoudt , in zyne aan. haaling, de Kenmerken van den Kalander, zo als die voorgefteld waren in de befchry ving der Sweedfche Dieren ; alwaar dezelve niet Pek- zwart, maar rosagtig bruinrood wordt gezegd te zyn (*). Hy noemt hem de bruine Kalander van de Graanen (f); niet, zo 't fchynt, om dat hy 'er kende van andere Kleur, maar om hem van de Soorten van dit Geflagt, die op Planten, Bladen, Bloemen, huishouden, te onderfcheiden. L i n n u s zegt , dat deeze veel voorkomt in de Haverkoorntjes. De Kalanders zyn aan de genen , die Koorn- zolders gebruiken ; inzonderheid aan de Bak- kers , niet dan te veel bekend en zeer fchade- lyk ; doende dikwils niet minder nadeel dan de Muizen en Rotten. Het Diertje, niettemin, is zeer klein, naauwlyks een agtfte Duimsiang zyn de , en maar een derde zo breed : dewyl het zeer langwerpig is, met een lang en dun Snuitje, van Kleur overal zwartagtig bruin. De Kop en het Borftftuk zyn geftippeld en de Dek- fchilden overlangs met ftreepen , waar in het Vergrootglas kleine putjes ontdekt. liet Soor- te- (*) CurcuUo rufo*tefl*ceus , oblongus; Thorace Elytrorum ' /ére Iongimdine. Faun. Snee. N. 462. p. ijg. (f) Le Charanfort bruft du Bied. Hifi. des Inf. &c. p. 285. L df.fl. ix. stuk. Ff 5 4JS Bescrryving van V. telyk Kenmerk beftaat daar in , dat het Bord- Afdeel. ftuk byna ZQ ,ang i$ a,$ de DekfchjideDi 0p Hoofd- de grootte naa , komt deeze Soort zeer naby STÜK» aan den PalmieoTor , die van de Klappus- Kaïanier. ^rormen Zynen oorfproog heeft* De Kalan- der legt zyne Eijertjes in de Graankorrels , waar zyn Wormpje groeit, knaagende het Koorn uit, welks Bafl: het Torretje, na de Verandering, doorboort, om de vrye Lugc te zoeken. By deeze befchryving van Geoffroy voeg ik die van Doktor Scopoli, die de Kalan- ders , in Karniolie , Pekzwart vondt , ter lang- te van een ze sde Duims zonder de Snuit en een halve Linie breed , met den buitenrand der Dekfchilden, endePooten, rosagtig. Zodani» gen waren 'er in de ïarvv en Gerft. Hy nam waar, dat zy de Dekfchilden aan elkander vaft hadden, niet alleen in de zynen, maar ook in 'c gene hem door Pater Poda, uitStirie, ge. zonden was (*). Waarfchynlyk zal in deeze Koorn torretjes eenige verfchillendheid van Kleur plaats heb- ben , naar de verfcheiderley Soorten van Graa- nen, daar zy in huisveften , of ook naar de Lugtftreek, en inzonderheid naar hunnen Ou. derdom : doch of deeze bruine van de roode in Soort verfchillen verdient nader onderzoek; te meer , de wy 1 Pekzwart (pkeus) , by Linn^eüs, eer* (§) EntomoL CarnhL p* zs* DE OLYPHANTJES. 459 eerder zwartagtig bruinrood , dan zware , fchynt V, te betekenen. Af|™- HOOFD- Cl5) Olyphantje met een lange Snuit, de Dek* stuk, [drilden rood hebbende, met een zwarte XI11- J DorfalU. Naad. opdeRug geftreepu Zeer klein, bruin Olyphantje, metdeZyden rosagtig , was dit in de Verhandelingen der kademie van Upfal getyteld. Zwart Olyphantje met de Dekfchilden op 't midden rosagtig , was het genoemd in de befchryving der Sweedfche Dieren. Het onthoudt zig in de Bloemen, ter grootte van een Vloo. De Heer Geoffroy vondt , omftreeks Parys , een Kalandertje , dat hy het gebandeer* de noemt , zynde geheel bruin en gedekt met Schubbetjes , een weinig Koperagtig , die drie overlangfe Banden op het Borftftuk en vier op ieder Dekfchild maakten. Hetzelve was een zesde Duims lang en hadt maar een kort Snuit- je , onthoudende zig ook op de Bloemen. (14) Olyphantje met een lange Snuit , Afch~ A^lv' graauw , hebbende op de Dekfchilden een dius. bruinen Hartvormigen Band. Dit f15) Curculio longiroftris , Elytris rubris , fulurh nigra. Syft. Nat. X. Curculio niger , Elytris in medio rufescentibus. Faun. Suec, Af."}$. (14) Curculio longircftris cinercus , Colcoptris fascia corda- tz ftifca. M. L. U. Syft. Nat. X. I. Deel. IX. Stuk, B ESCHRÏ VIS G VAN V. Die is een Infekt, uit de Indien afkomflig, Afdeel. j^c we]|c zjg bevondc in het Kabinet der Ko- Hoofd- ningin van Sweeden. De Vlak , die op de stuk. be\de Dekfchilden , te famen gevoegd, zig ver- toont , gelykt naar de Letter V. pV' (r5) Olyphantje met een lange Snuit, dat de Der Pynboo- DekfcUlden bruinrood heeft , met Nevel- men. . n . agtige Banden. LiNNiEüs heeft dit Beeflje gepaard gezien met een ander, dat een Roeftkleurige Vlak op de Dekfchilden hadt, zynde als een byzondere Soort aangemerkt geweeft in de befchryving der Sweedfche Dieren* Men hadt het laatfte , toen gevonden op een Wilgeboom , en hetan. dere op Onkruid in de Haver; zynde zeer ge- meen op 't Veld, traag van gang, ftyf aanvat- tende en vafi houdende: terwyljiet, gevangen zynde, vrugteloos in de Huid van de Hand tragt te bycen. Het Wormpje weeft zig op de Bladen een bolrondagtig Netje , waar in het de Verandering ondergaat. Dit Infekt onthoudt zig in de Schors en Harfl der Pynboomen, volgens de laatere Waarnce- ming van onzen Autheur, die daar toe betrekt het (is) Curculio longiroftris Elytris tefhcels , fasciis ne^mloGs. Faun. Suec. 44.6. Curculio fubfuscus , Elytris fasciis duabus teftaceis. //. OsL 26. Curculio Norvegicus. PET» Gaz. i+. T. I. f. 9. Curculio longiroftris , Elytris tnaciila* ferrugine*. Fawu Suec. 447. DE, O L Y ? H A N T J E $• 461 het Noorweegfch Olyphantje van Pet 1 ver, V. dat zwart was, met geelagtige tekentjes be- A™E£L* fprengd; waar uit blykt, dat deeze Soort niet Hoofd- van de kleinften zy. STÜK* (16) Olyphantje met een lange Smrit, lang- xvi. Rumicis. donker Xviu. Koperkleurig, van onderen donker er. Koperig Doktor Scopoli vondt 'er een, dat hy het Ver- (16) Curculio longiroftris grifeus nigro-nebulofus , oblcngus, Pödibus Antenniscjiie fubfuscis. Faun. Suec 454. (17) Curculio longiroftris , albo nigroque varius , muricatus. Syft. Na:. X. (18) Curculio longiroftris obscure sneus, fubtus obscurior, Syftn Nat, X. I. Deel. IX. Stuk* 462 Beschryvino van Vergulde noemt, op verfcheiderley Planten, verfchillende van deeze Soort door een eenpaa- rïgen Goudgroenen luifter over 't geheele Lyf, doch tevens Haairig zynde en ruuw met uitpui- lende Stippen , op den Kop , het Boriiftuk en de Dekfchilden (*). xix. (ip) Olyphantje met een lange Snuit 9 Afcb* Ruuw! graauw , de Pooten ros, de Dekfchilden ruuw. , Naar deeze Soort zou zyn Gepoeijerd Oly- phantje wel fchynen te gelyken * dat in de Bloemen voorkwam , en door derzelver Stuif- meel zig als befprengd vertoonde, Dit moet, volgens de maat der Dekfchilden 5 ten minfte een half Duim lang zyn geweeft (f> Ik heb 'er, die Afchgraauw zyn en ruuw, welke zïg ook als gepoeijerd of met geelagtig Stof be- fprengd vertoonen , van ongevaar een half Duim lang en zelfs langer; doch derzelver Pooten zyn niet ros en de Dekfchilden loopen fpits uit. Geel en glad. Van die zelfde grootte omtrent is een Olv- LXXiV. kg. 12. phantje , geelagtig van Kleur over 9t geheele Lyf, de Pooten ingeflooten , doch het Borftftuk van agteren bruinagtig hebbende en de Dekfchilden gegroefd, maar zeer glanzig. Hetzelve is in ons (*) Curcüüo Auratas. Entom. Carnioltca. p. 26. (19) Curculio longiroftris cinereas, Pedibas rufis, Elytrls fcabris. Syft. Nat. X. (|) Carcalio pulveraientas. ibid. p. z$* V. Afdeel. XL Hoofd- stuk. pe Olyphantje s. 463 ons Land gevangen , doch komt zeldzaam V. voor. Wy geeven daar van de nevensgaande A™EEL' Afbeelding , in de natuurlyke grootte. Hoofd . STUK» (20) Olyphantje met een lange Snuit , zwart, xx. het Agterlyf op zyde en van agterenv? wkteT. Melkwit. In Wefter?Bothnie ypndt de Heer S o l a n- der deeze Soort, grooter dan een Luis, aam de zyden van het Agcerlyf, nevens de Borft, . wederzyds met een witte Streep , naar de Let- ter T gelykende, getekend* Doktor Scopoli heeft een Olyphantje, dat hy de Witte C noemt , zynde Koperig en zware bont, aan den uiterften hoek des Grond* fteuns van ieder Dekfchild getekend met een boogswyze witte Streep , die naar een C ge- lykt, Zodanig een was hem ook uit Grieken- land , van Pater Poda , toegezonden. Dit Infekt moet egter vry veel grooter zyndandat Sweedfche; dewyl het de Dekfchilden langer hadt dan een vierde Duims. (21) Olyphantje met een lange Snuit, bleek* xxh geel van Kleur , de Oogen zwart. Qmtcm. ö 5 s Der Eiken» Dit onthoudt zig in de Bladen der Eikeboo- men, (20) Curculio Ion^iroftris ater , Abdominis lateribus poftids- que La&eis. Syft. Nat. X. (21) Curculio longiroftris, paüide flavus, Oculi* nigfifc I7DDM. Dijf. 25. I, Deel. ix. Stuk, 464 Beschryving van V. men, tuflchen de groote Vaten, binnen de Op- Afdeel, pervlakte', maakende de Bladen vlakkig. Het Hoofd- heeft de grootte van een Luis. Gemelde Dok- stuk. tor vondt 'er op de Eiken één dat zwart was, met de Schilden ruig door eene Wolligheid van fyne bleeke Haairtjes (*)# xxii. (22) Olyphantje met een lange Snuit , dat Arator, v Ploeger. bruinrood is , en de Jamenvoeging der Dekfcbilden zwart en gaapende beeft. In Sweeden is dit gevonden door den Heer Bergman. Het Borftftuk was donkerer met drie geele Streepen : de Dekfchilden waren zeer geftreepc, en met drie zwarte, meeften- deels afgebroken Banden , getekend. Zyn ma- nier van uitknaagen der Bladeren zal 'er den Bynaam aan gegeven hebben. xxnr. (23) Olyphantje met een lange Snuit > dat B tieawéc' Afchgraauw is , hebbende een zwarte stippen. y\a\ 0p iefcr Dekfchild en de Schenkels geelagtig. Deeze Soort, niet grooter dan een Luis, heeft men op een Wilgeboom gevonden* De Kop, Snuit, hetBorfdtuken de Dyën, waren zwart ; (*) Er.tcmoL Carnio/, p. 34. (22) Curculio longiroftris tedaceus, Ccleoptrorum futura nigi*a repanda, Syft. Nat. X. (23) Curcuüo longiroftris cinereas, Elytris mactila nigrl , Tibils fiavcsccntibus. Faun, Suec. 470. I)K O L y P H A N T J E S. 465 zwart; de Schenkels en Voeten, als ook de V. Sprieten geel. Afdeel* .XI « , • ^. j ~ . Hoofd* (24J Olyphantje me£ e^n lange Snuit , zwart- STuk. agtig 5 hebbende op de Dekjchilden vier xxtv. witagtige Vlakken. JZt™* Met vier (25) Olyphantje met een lange Snuit 9 graauw- xxy" flgr/g * hebbende op de Dekjchilden vyf Quinquema- witagtige Vlakken. Met Vyf Vlakken. Deeze twee Soorten heeft de Heer Geof- froy ondereen gemengd in zyne aanhaaling op den Qiiadrilje* Kalander met een lange Snuit ; dus genaamd , om dat de gemelde vier Vlak- ken of Stippen een foort van Vierkant maaken. De langte van dat Beeftje was maar een zesde Duims, en overtrof nog die van den Quadrilje- Kalander met een korte Snuit , Afchgraauw mee vier zwarte Stippen of Vlakken, twee op ie- der Dekfchild (*)♦ (26) Olyphantje w t een lange Snuit, bolrond- xxvr agtig en gewolkt, hebbende op de Dek-Pe£™r£^ Jchilden een Hm tvormige witte Vlah huisjes. (24) Curculio longiroftris nigricans , Coleoptris maculis qua« tuor albidis. Syft. Nat. X. (25) Curculio longiroftris grifeus , Coleoptris maculis quin- que albidis. Syft. Nat. X. (*) Le Charanfon quadrille a longue & a courte trompe. H'ift. des Inf. env. Paris. Tom. I, p. 287. (26) Curculio longiroftris iubglobofus nebulofus, Coleop- tris macula cordata alba. Faun, Suec* 46 1. 1. Deel. IX. Stuk. Gg 4ö<5 Beschryvinc van V. (27) Olyphantje met een lange Smit , boU Afdeel.^ rondagtig, hebbende op de Dekfchilden Hoofd- twee zwarte Vlakken , aan de Rug. STUK» &™pblu ^et Speenkruid voedt , zo "t fchynt , byzon* rtd. dere Soorten van Olyphantjes , waar onder van Speöiruid. taamelyke grootte. Men heeft 'er, in Swee. den , deeze en de voorgaande Soort op gevon- den ; waarvan het Wormpje, dat blaauwagtlg en geheel met Slym overtoogen is , als een Slak; een Bolrond Neftjc maakt tuflchen de Zaadhuisjes, wanneer het Zaad nog onryp in de Knoppen zit. Lis ter in Engeland, en Reaümür in Vrankryk , hebben zodanig Infekt op het witte Wollekruid waargenomen. De eerftgemelde noemt het klein Afchgraauw Torretje, met twee zwarte Vlakken op de VleugeL Schilden getekend. Omftreeks Parys vondt de Heer Geoffroy, op het Speenkruid , driederley Olyphantjes. De eene Soort , van een vierde Duims lang , wordt door hem de Scheefruitige Kalander van het Speenkruid getyteld : om dat de zwarte Vlak op 't midden van de Rug, half op 't ee- ne , half op 't andere Dekfchild , de figuur heeft (27) Curculio lottgirofïns fïibglobofus , Coleopciis maculfs duabus atris Dorfalibus. Syft. Nat» X. Curculio fubglobofus pun&is duobus nigris Suturac longiüudinalis Coleoptromm , Tho- race exalbido. Faun. Suec. 460. Scarabseus exiguus cinereus, duabus maculis nigus, L I S T. loq* 39S* RS AUM. Inf. III. ti 2* f. U< DE OLYPHANTJES. 467 heeft van een fcheeve Ruit* Dit daar van het V# Soortelyk Kenmerk zynde, kan ik niet zien, A™EfEE- waarom hy een zelfde Soort maake van het Hoofd. Olyphantje van 't witte Wollekruid, welks bei- STÜK» de Vlakken , zo de Heer Reaumür aanmerkt, rond zyn. Voorts heeft dit Olyphantje , volgens Geof- froy, agter die zwarte Vlak een witte die vry aanmerkelyk is, en een andere insgelyks zwart, [wit, zegt hy, dat een mifllag zal zyn,] op eenigen afftand, nader aan het uiterfte der Dekfchilden. De Pooten zyn zwart en de Voeten vaal- Het Lyf is taamelyk Klootrond: het Borftftuk fmaller , gedekt met kleine geel- agtige Haairtjes : de Snuit zwart en glimmen- de , zeer fyn en langer dan het Borftftuk. Op de Dekfchilden, die zwartagtig bruin zyn, loo- pen vyf Streepen , waar tuflehen verheven zwarte Lynen zyn , met witte Stippen door- fneeden , van kleine Haairtjes geformeerd : 'c welk aan dit Infekt een zeer fraaije Vertooning geeft* Het heeft de Eigenfchap van , als rnen het vatten wil of aanraakt, de Pooten in te trekken , gelykerwys de Houttorretjes. De Heer Reaumur maakt van dit laatfte wormen m geen gewag in zyne befchryving van het Tor-^;ta^te retje met e^n Snuit, dat voortkomt uit de m\ Wollekruid« merende Wormen van het witte Wollekruid, welke , wegens de dikte der Bladen, zegt hy, grooter zyn dan die van de meefte andere Plant- gewaflen. Witagtig zyn deeze Wormen, vry L Deel* IX. Stuk. Gg 2 kolt 468 Beschryvino van V. kort naar de dikte , hebbende een bruinen Kop, .fdeel. en aan jeQ gejc twee js[ypers^ dië, te famen Hoofd, gevoegd zynde , een Driehoek formeeren, wer- stük. fcenc]e eveneens als de Nypers van eenige Rup- Tegen 'c end van Auguftus vindt men deeze Infekten meefi op dat Kruid , en ontdekt dezelven daaraan, dat de Wolligheid , opfom- mige plaatfen, als afgefchooren is; zo dat de Vezelen der Bladen dik wils bloot leggen . Men vindt fomtyds maar één Wormpje , fomtyds drie of vier by elkander. Gemelde Vezelen zyn alsdan zwartagtig , niet alleen door uit- drooging, maar inzonderheid door befmetting met de vloeibaare uitwerpfelen van dit Infekt. Tot de Verandering fpinnen deeze Wormpjes zig een fraay Tonnetje, dat Eyrond is en wit- agtig van Kleur, zo digt van geweefzel dat hec zig als Vliesagtig vertoont* Sommigen maaken 9t zelve binnen het uitgeknaagde Blad zelf ; an- deren hechten het aan de Oppervlakte, van dit of eenig ander Blad. Verfcheide van dee- ze Wormpjes hebben hunne Tonnetjes zelfs vaft gemaakt , zegt Reaümur, aan de Wan- den van het Suikerglas , waar in ik ze hield. Ten einde van zeven of agt Dagen , of eerder zelfs, kwam uit ieder Popje een Torretje, *x welk zig een uitgang baande door het los maaken van een rond Dekzeltje aan het Tonnetje. Het was vry lang van Pooten en Vleugelen , rond- agtig van Lyf met een Snuitje: aan den Buik bruin en glad, van boven Haairig, met eene wit- de Olyphantjej, 469 witagtige Wolligheid ; hebbende, zo op het mid- V. den van hetLyf , als digt aan het agterfte, op Afdee[» de Dekfchilden, een rond zwart Vlakje. H< ofd- De Afchgraauwe Kalander van het Speen- stuk. kruid, welken de Heer Gkoffro y hier Pp.iander^10"' volgen laat, was maar half zo lang en op de|^VjPeen- Dekfchilden , die geftreept waren , getekend met witte en bruine Stipjes. Dit en 't verfchil der grootte , toont genoegzaam , dat het een ande- re Soort zy : gelyk ook die , welke maar eene Linie , of een twaalfde Duims , lang was , door hem genaamd de Hartdraagende (*), om dat dezelve een witte Vlak, die eenigermaate de figuur van een Hart heeft , aan 't bovenfïe van de Naad der Dekfchilden draagt. LiNNiEUs heeft dergelyke zwarte Vlak, op een uitheemfch Olyphantje, waargenomen *: zo wel als dee- ^Biadz^j*. ze witte in de voorgaande Soort. (28) Olyphantje met eenlange Snuit, de Dek- xxvm. Jchilden wit en geel gejlreept. gSS" In 't Werk van S l o a n e , die deezen noemt Olyphant-Tor met een lange neerwaards ge- kromde Snuit, de Dekfchilden bont met witte en geele Banden ; is de langte omtrent een Duim, en die der Sprieten een derde Duims. op (*) Le Charanfon porte-coeur de la Scrofulaire. bl. 298. * (28 ) Curculio longiroftris , Elytris lineis albis luteisque. Syft* Nat. X. Scarabaeus Curculio, proboscide longa deorfum arcu* ata , Elytris fasciis albis & luteis variegatis. SLOAN, Ja*»* II. p 210. I. DE£L. IX. STUK. G g 3 470 Beschrïving van V* Op de Schilden of Vleugeldekzelen zyn veelc Afdeel» j^j^ 0f knobbeltjes , mee twee wkte en twee Hoofd, geele Banden, die overlangs loopen; zodat stuk. *por ZJg ajs gefnoerd vertoont. De Pooten, zegt hy, zyn zwart, aan de enden graauw, de Vleugelen bruin. Men vindt hem in Amerika, xxix. (-9) Olyphantje met een lange Snuit , rol- Tarafu^'1' rondm en -dfebgraauwagtig , de DekJcbiU den gefpitft hebbende. cus. Groot Euro- pifch. Dit Infekt, dat zig onthoudt op de Water- £ppe, welker Steel door het Wormpje dik* wils onder Water uicgeknaagd wordt, meent men dat nadeelig is voor de Paarden , die lam zouden worden, wanneer zy dat Kruid, mee deeze Wormpjes, eeten. Dit is een zaak, die nader onderzoek vereifcht. Wy noemen 'c het Groot Europifch Olyphantje, alshetgroot- üe zynde onder die van Sweeden. Omftreeks Parys vondt men hec omtrent een half Duim lang. Het is .langwerpig en zwart van Kleur , zegt Geoffroy; met de Snuit dik , zo lang a]s 't Borftftuk; het buitenfte Leedje der Sprieten zo groot niet als in de andere Soorten. Op 'c Borftftuk heeft hetzelve vier graauwagcige ftree- pen, (29) Curculio lonjiroftris cylindricus fubdnereus , Elytris ïnucronatis. Syft. Nat. X. Curculio fuscus oblongus, Elyttii rc&is acuminatis. Faun, Sutc. 4+5, //. Scan, is*. DB Oltphantjü, 4^r pen, die een weinig gegolfd zyn, door kleine V. Haairtjes geformeerd* De Dekfchilden zyn Afdeei'* Alchgraauw, doch langs de Naad zwart, en Hoofd- op ieder Dekfchild een donker Vlakje. Zyzyn STUK- geflreept en loopen fpits uit. Die zelfde Heer heeft , omftreeks Parys, Bonte oiy- verfcheidc bonte Ölyphantjes waargenomen, phantjcs* van een weinig minder grootte : eenigen bruin met vaale Vlakken; anderen met witte Stip- pen; anderen zwartagtig metAfchgraauwe ban- deerfelen overdwars. Van dergelyke gedaante komen 'er in ons Land ook voor; doch, die men gemeenlyk bonte Ölyphantjes noemt , fchy- nen my verder t'huis te hooren , wegens de kortheid van de Snuit. Mooglyk zullen die, waar van ik hier voor * gemeld heb, tot dee.* Biadz.3**. ze Soort. betrekkelyk zyn. (30) Olyphantje met een lange Snuit , dat rob xxx. rondagtig is, glad en bruin, met uitput- ^£fck lende Stippen befprengd. De Heer Brander heeft deeze Soort by Algiers , in Barbarie , waargenomen. Zy is van grootte als de voorgaande , maar van ag. tereu zo fpits niet , en Afchgraauwagdg van Kleur. (3 O Olyphantje met een lange Snuit, Goud- xxxi. Ueth £™hus' f§ ©3 Curculio longtroftris fubcylindricus , lacvïs , fuicus , punftis piominulis adlperfus. Syft, Natt X. (31) Curculio longiroftris Ameus , Roftro Hantisquc Higris. Syjl. Nat. X. I. Deel. ix. Stuk. Gg 4 472 Beschryvinc van V. Afdeel. XL Hoofd» stuk. xxxir. BetuU. Der Berken. XXXIII. Pepulz. Der Pope* ieren. kleurig , hebbende de Snuit en Voeten zwart. Dit onthoudt zig op de Wyngaarden, waar van het den Bynaam heeft. (32) Olyphantje met een lange Snuit 9 dat het Borjlftuk van voor en dikwils gedoomd > het Lyf, in *t geheel , Goudgroen heefu Deeze Soort is te Fahlun waargenomen op de Bcrkebooaien. Zy heeft een rniddelbaare grootte; zynde het geheele Lyf als met glin- fterend groene Zyde bekleed 9 en overal met zeer kleine ingedrukte ftippeltjes: de Oogen en Sprieten alleen zwart. In de ééne Sexe is het Borftftuk gedoomd , in de andere niet , zegt onze Autheur. C33) Olyphantje met een lange Snuit > hebben* de het Borftjluk van voor en gedoomd 9 bet Lyf Vuurig groen , van onderen zwartagtig. Hier heeft het Mannetje het Borftftuk we- derzyds ftekelïg, het Wyfje niet, zo Lin- N£üs getuigt. Het Beeftje is gevonden op de (32) Curculio longiroftris , Thorace antrorfum fepe fpinofb, Corpore viridi Aurato , fubrus concolore. Syft. Nat. X. Curcu- lio cceruleo-virlcüs nitens , Anteunis atris. Faun. Suec. 456. (33) Curculio longircftris , Thorace antrorfum ipinofo , Cor* pore viiidi Ignito lubtas fubacro. Syft. Nat. X. DE OlYPHANTJES. 473 de Popelieren en op de Hafelnooten Boomen. TWEEDE ARTIKEL. Die lang van Snuit zyn , en fpringen , met de agter-Dyën dik. (34) Olyphantje met een lange Snuit en Spring- xxxiv. poten ; de Schilden Loodkleurig met twee Def Eken. donkere Vlakken. Dit Diertje, dat de grootte van een Luis heeft, is in Sweeden op de Elzeboomen ge- vonden. Omftreeks Parys vondt men zodani- gen op de Olmen, tuffchen de Vliesjes van welker Bladeren het Wormpje Blaasjes maakt, welke zig gezwollen en uitgedroogd vertoonen. Het hadt de langte van een agtfte Duims. Be- halven deezen werdt op die Boomen nog een andere Spring-Kalander gevonden , die rosag- tig bruin was, zonder Vlakken (f> (35) Olyphantje met een lange Snuit en Spring* xxxv. pooien \ de Dekfcbilden zwart met twee^wdgtn. witte banden* Dit (34) Curculio longiroftris", Pedibus faltatoriis , Elytris lividis, maculis duabtts obscuris. Syft. Nat. X. Curculio lividus , Co- leoptris maculis quatuor obscuris. Faun. Suec* 473. ("I") Le Charanfon fauteur brun. ffift* des Inf. env. Paris. p. 2g5. (35) Curculio longiroftris, Pedibus faltatoriis, Elytris atrk, fasciis duabus albis. Syft* Nat. X. I. Deel lxt stuk. Gg 5 V. Afdeed XL Hoofd- STUK» 474 BfiSCMRYVINC VAtf V. Dit onthoudt zig op de Bloemen der Wilge* Afdeel. boomen. Al» Hoofd- stuk. xxxvi. Fagi, Der Beuken. XXXVII. Segetis. Der Koorn- Aairen. (36) Olyphantje met een lange Snuit en Spring' pooten; bet Lyf zwart; de Dy én bleek. Op de Bladen der Beukeboomen is dit in S weeden waargenomen. Scopoli hadt 'er, in Karniolie , een gevangen op den Hafelaar , dat zwart was en geheel Haairig , doch geen lange Snuit hebbende (*)♦ (37) Olyphantje met een lange Snuit en Spring- pooten ; het Lyf Pekzwart , de Delf dril- den langwerpig. Men vindt dit Beeftje op de Koorn-Aairen > op 't Veld, en 't Wormpje huisveft in de Graankorrels, die 'er door uitgeknaagd worden. Het is weinig grooter dan een Luis , rolrond , met de Dyën Knodsagtig en de Voeten donker Roeftkleur. DER- (3«) Curculio loagiroftris, Pedibus faltatoriis, Corpore a- tro, Femoribus pallidis. Faun, Suec. //. Scan. 111. (») Een lange Snuit worden de Olyphantjes gezegd te heb- ben > wanneer de Snuit , van de Oogen af gemeten , langer is dan het Borftftuk, 1' (37) Curculio longiroftris, pedibus faltatoriis, Corpore pi- ceo, Elytris oblongis. Faun. Sutc. 4*4.. DE OLYPHANTJES. 475 DERDE ARTIKEL. Die lang van Snuit zyn , met de Dyën ftekelig. C38) Olyphantje met een lange Snuit 9 dat de xxxvm. n r\ • n r 1 t • Pcmorum. voorjte Dyén ftekelig beeft > en bet Lig' van de Ap baam Nevelagtig graauw. ptiWoeflcm Zeer bekend is dit Diertje , wegens de fcha- de die het aan de Boomvrugten toebrengt. De Bloemen der Appelboomen , inzonderheid , ziet men, eer zy open gaan, dikwils in me- nigte geel worden , verflenfen en geheel ver- dorren ; wanneer men, het bovenfte van de Bloemknop afplukkende, daar ineen Wormp- je vindt, dat bezig is, het binnenfte der Knop- pen uit te knaagen. Hetzelve is witagtig mee eenige Vléëfchkleurige vlakjes , en beweegt zig, in de vrye Lugt komende, zeerfterk. De Verandering moet fchielyk gefchieden , dewyl men zelden het Popje daar van vindt , en hec Torretje doorgaans reeds uitgekomen is, voor dat die verdorde Bloemknoppen afvallen ; ge- lyk men aan de doorgeboorde opening in de verflenfte Bloemblaadjes befpeurt. Dit Olyphant- of Snuittorretje is ook weinig groo* (ii) Curculio longiroftris , Femoribus antkis dentatis , Cor- pore grifeo ncbulofo. Faun. Suec 458. Curculio in floribu* Arborum. FRISCH. Inf. I. p. 32. T. I. I. Deil, ix. Stuk. Afdeel. XI. Hoofd- stuk. 4?6 BE8CHR Y VING VAN V. grooter dan een Luis; van Kleur Nevelagtig Afdeel. Qf x\fchgraauw , met een dubbeie dwarfe ftreep Hoofd- over de Dekfchilden , waar van de eene wit is stuk. met roode gladde Haairtjes , die eenige roodag- tigheid aan het Beeftje geeven , hebbende een zwart zoompje. Het Borftfiuk is langwerpig en graauw mee zwart befprengd, gelykerwys de Dekfchilden. De Kop is zwart, zo wel als de Snuit, die door een middelfchot in twee- ën is gefcheiden , hebbende , niet ver van het end, twee zeer lange geknakte Sprieten; waar van het gedeelte, dat tegen de Snuit aan legt en tot digt by de Oogen komt, dun en lang is; het tweede Lid kort en dik, als een Hart, waar in weder een lang gedeelte fteekt , daar het Knods^e aan is* De Pooten hebben ook dit byzondèrs, dat de Dyen aan de Kniejen dikker en als Knodsagtig zyn , van agteren flekelig, en de Voorpooten langft, even als in de voorheen befchreevene Gepluimde Oly- phant-Tor. In drooge, fchraale Gronden , op oude , kwy- nende Boomen , als ook met koud , guur Weer, worden deeze Infekten meeft op de Appelboo. men gevonden. Wanneer de Boomen fterk bloeijen , doen zy weinig nadeel , om dat 'er dan alleenlyk de overtollige Bloemen door be. dorven worden. Het behoorlyk fnoeijen der Boomen, 't welk dezelven meer kragt geeft; als ook het fpuiten met Tabaks- en inzonder* heid de Olyphantjes. 477 heid met Kalkwater, fchynt 'er het befte hulp- V. middel tegen te zyn. Aft>eeu .XI» Hoofd- as*) Olyphantje met een lange Snuit , dataZfe * stuk. 6 Ityê'ra Jlekelig heeft , iet I/y/ Eyrond xxxix. ™' Ovatus. en zwart met witte Vlakken. Eyrond. Doktor Scopoli twyfelt of een Olyphant- je van dergelyke geftalte , dat hy op de Bran- denetelen vondt , niet tot deeze Soort behoore. (40) Olyphantje met een lange Snuit, dataU XL* 7 7 Carbonartus9 le de Dyen Jlekelig heeft , bet Lyf zwart, Koolzwart. langwerpig, met .gejtreepe Dekfcb'Men. Zodanig een dat vry groot was , als langer dan een vierde Duims van Deklchilden, vondt gemelde Aucheur in Karniolie. (41) Olyphantje met een lange Snuit, dat de xu. vier voorfle Dyen Jlekelig heeft , de Dek, sSS* fchilden met geelagtig Stof boven de tip bultig. Deeze Soort, uit Indie afkomftig, bevondt zig in het Kabinet der Koningin van Sweeden. (42) (19) Curculio lohgiroftrs , Femoribus omnibus deatatis, Corpore ovato nigro albo-maculato. Syft. Nat. X. (40) Curculio longiroftris , Femoribus omnibus dentatis , Corpore nigro oblongo, Elytris ftriatis. Syft. Nat. X. (41) Curculio longiroftris, Femoribus quatuor anterioribus dentatis, Elytris polline flavescentibus , fupra apicem gibbofug» Syft. Nat, X. M. L. ü. I. Deei,. ix. Stuk. 478 Beschr YVING van V. Afdeel. XI. Hoofd, STUK. XLÏI. Klein. XLIIT. Scheedagtig. XLIV. Stigma. Gebrand- merkt. (42) Olyphantje met een lange Snuit , dat de vier agterfte Dyèn Jlekelig heeft , de Dek* fchilden zwart , geflreepty met een bree* den graauwen band. Dit Indiaanfche was in \ zelfde Kabinet. De gemelde graauwe band loopt op ieder Dek- fchild, overlangs, ten einde uit. (43) Olyphantje met een lange Snuit , de Dy- tn ^Jlekelig, de Dekfchilden gefireept en met verfpreide knobbeltjes, die aan de tip* pen fpits zyn. In het zelfde Kabinet bevondt zig dit Ame- rikaaofche, van Suriname. Hetzelve heeft in 't Borftftuk een fleufje, daar het de Snuit, als in een Scheede, kan verbergen. De ftreepen der Dckfchilden beftaan uit Haairige flippen , die zig als ingedrukt vertoonen. (44) Olyphantje met een lange Snuit , dat de Dyën jlekelig heeft , en een Roeflkleurige vlak op de Dekfcbilden. Dit (42) Curculio longiroftris , Femoribus quatuor pofterioribus dentatis, Elytris nigris ftrlatis , linea repanda grifea, SyJI. Nat. X. M. L. U. (45) Curculio longiroftris, Femoribus dentatis, Elytris ftri- atis ; tuberculis fparfis juxta apicem mucronatis. Syft. Nat. X. M. L. U. (44) Curculio longiroftris, Femoribus dentatis , Elytris nuh cula ferruginea, Syft* Nat. X. M. L. U. de Olïphantjes, 479 Dit Indiaanfche > uit het zelfde Kabinet , heeft een dergelyk Sleufje tufïchen de Pooten, tot inneeraing van de Smiit. (45) Olyphantje met een lange Snuit , dat de Dyën fiekelig heeft, het Borftftuk plat, aan de zyden Jtomp gehoekt. In 't zelfde Kabinet bevondt zig dit Ameri* kaanfch Olyphantje, hebbende hetLyfgraauw, met gladde > zwarte , uitpuilende Stippen. (46) Olyphantje met een lange Snuit, dat de xtvr. Dfén Jlekelig heeft, het Borftftuk en de ^G^qJ£ Dëkfchilden met ftreepswyze zwarte ban- deerzelen, Dit Jndiaanfche > dat zig ook in 't Kabinet van haare Sweedfche Majefteit bevondt, hadc eene ftreep om het Borftftuk en twee rondom de Dëkfchilden ; de Oogen ftonden in een wit. te Kring. Metregt mogt het dan Geringd wor- den genoemd. (47) Olyphantje met een lange Snuit , dat de xLvir. Dyën Jlekelig heeft 9 de Dëkfchilden uit* ongefyk. gerand en rood geftreepu In (45) Curculio longiroftris , Femoribus dentatis , Thoraccde- preflo, lateribus obtufeangulato. M. L. U. Syft. Nat. X. (46) Curculio longiroftris , Femoribus dentatis, Thorace Elytrisque fasciis linearibus nigris. M. L. U. Syft. Nat% X. (47) Curculio longiroftris , Femoribus dentatis t Elytris cmar* ginatis rubro-ftriatis. Syft% Nat. X. M. £, U, I. Dïel. ix. Stuk, V. Afdeel. XL Hoofd- stuk* xlv. iïepreffus, Platagtig. 480 BftSCHRYVTNC VAN V. In 't zelfde Kabinet bevondt zig dit Indiaan- Afdeel. >c wejjc ^n J3ynaam draagt, om dat het Hoofd- Wyfje zeer veel verfchilt van het Mannetje, stuk. door een korte Snuit , met (lerke Nypers voor- zien. De Sprieten van dit Infekc zyn Draad- vormig: het Lyf is zware. ^xlviit. (48) Olyphantje met een lange Snuit , dat de Ankeragtlg". Dyên Jlekelig heeft , de Dekfcbilden geel gejlreept , het Borflfluk langwerpig. De reden is zo gemakkelyk niet uit te vin- den van deezen bynaam; die iets Ankeragtigs fchynt aan te duiden. Mooglyk dat de langte van het Lyf, met de Sprieten, 'er de geftalte, min of meer , aan geeft van een Anker. Het Borftftuk heeft dikwils de langte van het Ag- terlyf , zo wel als de Snuit, en dit maakt dat het Infekt een zonderling portuur heeft. xux. (49) Olyphantje met een lange Snuit , dat de D^Denne. &ïén fte&lig heeft en de Dekfcbilden boomen. bruin , met twee afgebroken graauwe ftreepswyze Banden. De aanhaalingen komen in alle opzigten o- ver- (48) Curculio longiroftris, Femoribus dentatis, Elytrisfla- ▼o-ftiiatis, Thorace elongato. M. L. u. Syft. Nat. X.l (49) Curculio longiroltris , Eiytris fuscis, ftsciis duabusli- -nearibus interruptis grifeis ,* Femoribus dentatis. Syft» Nat, X» Curculio fubfuseüs. Faun Suec. 447. Oei, 2 $• Curculio Nor* vegicus. Pet. Gaz. 14. T, g. f. 9. DS Olyphawtjks. 48X vereen met die van het Olyphantje der Pyn- V. boomen, 't welk de Vyftiende Soort is: zelfs Afdeel. tot den misflag toe , welke 'er met Fig. 6. van Hoofd- Petiver is begaan. Ook wordt gemeld, Stuk. dat deeze zig op even de zelfde plaats , dat is in de Schors en Harft der Pynboomen , onc- houde; doch de helft kleiner zy, verfchillende ïn Kleur zeer weinig. Het is, naamelyk, ge- heel grysagtig graaüw, met eehige witte Stip. pen op het Borftftuk. Doktor Sco po li heefc 'er een , 't welk hy het Bofch-Olyphantje noemt, cn dat onder, of tuflehen, of op üenneboo- men huisvefl: dit was ongevleugeld, zwart, met de Snuit tweepuntig, den Kop glad , de Dekfchilden ruuw en fpits , meer dan een derde Duims lang : doch '% zelve hadfc de Dyën geknodft en niet ftekelig. Fkisch befchryft een Snuittorretje van de derde grootte (van de kleinflen afgerekend), dat zig aan de (malle Blaadjes der Pynboomen onthoudt, en het groene daar van afknaagt, maakende dus die Blaadjes vlakkig. Hetzelve vondt hy in Auguftus, hebbende de Sprieten, gelyk de andere Olyphantjes, aan het laatfte derde deel van 't Snuitje, Wanneer dit Tof* retje voortgaat, fteekt het de Sprieten uit, zo datzy totvoorby het end van de Snuit ftrekkeü , en bevoelt daar mede, zo'tfchynt, de plaats, wer- (*) Curculio Nemoreus» Habitat inter Abietcs. Entom* Car* mol p. 32 , 3 3. K DiLEh* IX. Stuk. H h 482 Beschrijving van V. werwaards het kruipen wil. De Snuit is glin- Afdebl flerend ZWart; daar nevens ftaan de zwarte Oo- Hoofd- gen aan den bruinen Kop, en het Borftfchild, stuk. waar aan de Vleugels gehecht zyn , is wat hel- derer bruin , wegens de fyne witagtige Haairt- jes, die daar op ftaan. De Dekfchilden zyn ook bruin, met enkele ftreepen, die aan de Ruggeoaad evenwydig loopen. Dewyl deeze Torretjes zig, wegens de omgeboogen Snuit, moeten opheffen , als zy iets plats beginnen zullen af te knaagen , zo hebben zy fterker en langer Voorpooten , in tegenftelling van de an- dere Torren , die veelal de Agterpooten langft hebben. Onder aan de Voeten hebben zy, behalve de dubbele Klaauwtjes , nog breede Zooien of KufTentjes, om zig aan de Bladen vall te kunnen houden, tegen het afwaaijen door den Wind (*)♦ z (5°) Olyphantje met een lange Snuit , de Dy Dddto** enjlekelagtig 9 het LyfEyrond, en zwart, befprengd met bruinroode Stippen. De Heer Forskaöhl heeft deeze Soort in Duitfchland gevonden , die een der groot- ften is van de Europifche Olyphantjes. Zy heeft den Snuit dikkelyk; het Borftftuk rond- (*) FRISCH In/. XI. Th. bl. 30. N. 29. Tab. XXIII. ïig. 1. (50) Curcuiio longiroftris, Fcmoribus fubdentatis , Corpo* re ovato nigco, piui&is teftaceis adfpcrfo, Syft* Nst.JL. de' Olyphantje 483 agtig en wederzyds met drie Roeftkleurige (lip- V. pen: de Schilden, die het Agterlyf bedekken, AFxu' ovaal , zwart met Roeftkleurige ftippen be- Hoofd* fprengd : de agterfte Dyën flaauw ftekelig, die STÜK* der Voorpooten geheel ftomp , met het begin- sel van een Stekeltje. Dit Olyphantje gelykt naar dat der Pynboo* men , zegt L 1 N n m ü s. (51) Olyphantje met een lange Snuit , dat de ll Dyën ftekelig beeft, het Lyf graauw ter Der Nooten, langte van de Snuit. Elders wordt deszelfs Snuit, wegens de lang- te en dunte, Draadvormig genoemd, en Ge. o ff r o y geeft 'er, deswegens, den naam aaa van Cbaranfon trompette (f) Het Beeftje is gemakkelyk kenbaar, zegt die Autheur, zo aan zyn wit Schildje, als aan de Snuit, die Els- vormig en dikwils wel een derde langer is daa het Lyf. Het Infekt zelf verfchilt zeer in grootte, zynde fomtyds een zesde, fomtyds byna een derde Duims lang. Het Lyf loopc fpits aan 't end. Het is donker ros van Kleur, met de Dekfchilden flaauwelyk geftreept en beladen met een donker roffe Wolligheid, by plek- (51) Curculio longiroftris , Femoribus clematis, Corpore grifeo longitudine Roftri. Syft. Nat. X. Curculio ovatus grife- us, Roftro filiformi longitudine Corporis. Uddm. D'\ffl 2f» Roes. Inf. Suppl. 385. T. 67. f. $s» (tj Hift. des Inf env. Paris, Tom. L p, 25$, I. Deel, IX. Stük. H h 2 484 BE5CBR Y'VINO V A W V. plekken verfpreid, 't geen~hetzelve als gemar- Afdeel. menj m3Zfa £)e Pooten zyn groot en lang naar Hoofd- het Lig haam. Het Masker of Wormpje boorc stuk. jn de Hafelnooten. Doktor S co poli heefc hetzelve in Karniolie ook waargenomen , met een Snuit van meer dan een vierde Duims lang. Op deeze Soort laat de Heer Geoffroy 'er een volgen, die hy Is Charanfon Barnier noemt, om dat de Dekfchilden, geelagtig van Grond- kleur, met Vlakjes zyn getekend, die bruiner zyn en eenigermaate Vierkantig ; 't welk 'er de gedaante aan geeft van een Dambord. Dit In- fekt was maar een zesde Duims lang, doch geleek in geftalte zeer naar den Trompet- Kalan- der , hoewel de Snuit maar de halve langte had van het Lyf. DerKerfe- In 't jaar 1733 werdt door den Wolffen- Stcencn. butt^lfchen Hofraad , den Heer Weichmann, aan Frisch gezonden een Torretje, 't welk uit de Steenen der groote zuure Kerfen of Mo- rellen voortkomt. Dit Torretje boort, eer het Vleefch van deeze Kerfen fappig wordt, een gaatje tot op en verder in den Steen, daar hetzelve dan een Eytje in legt. De uiterlyke Kwetzuur fluit vervolgens; en uit dit Eytje komt een Wormpje voort, dat wit is, met twaalf Ringen , en uitfteekende Nypers , om den Steen, die ai harder worde, verder uk te knaagen. Het verteert denzei ven niet geheel, maar , als het ongevaar de helft daar van heefc opgevreten > ondergaat het de Verandering, war* DE OLYPHANTJES. 485 wordende een Popje, aan het welke de Snuit, V. Pooten, Vleugelen, ja ook de zwarte Oogen Afdeel« van het Torretje, zeer kenbaar zyn. Hoofd- Ik heb dergelyke Wormpjes , in zulke Pit- stuk, ten , vervolgens meer gevonden , zegt F r i s c h , en gedagt, dat zy als Wormpjes uit de Stee- nen kroopen. Derhalve leid ik ze op eene wat vogtige Aarde, in welke zy zig aanftonds inboorden : doch , dewyl zy in beflootene Lugt, binnen den Steen , geleefd hadden , konden zy de uitwendige Lugt niet verdraagen. Zy heb- ben daar in gehuisveft even als de Vrugt in 9s Moeders Lighaam, en al het Voedzel tot hun- nen Wasdom aangelegd, zonder eenig blylc van Excrementen, zynde oojc zeer teder en ge- voelig. Het Gat, welk het Torretje in den Steen geboord hadt , ziet men duidelyk f is met andere Stoffe , dan die van den Steen , ge- vuld ; 't welk het Wormpje zonder twyfel zal gedaan hebben , op dat het zuure Sap daar niet in mogt loopen. Het is een Snuittorretje als dat der Pynboo. men , doch byna van de alJerkieinfte Soort. Het legt de Sprietjes tegen de Snuit aan, wan- neer het niet loopt ; zo dat dezelven alleenlyk met het gedeelte , 't welk voorby de Bogt is > uit. fteeken. Met dit gedeelte kan het de Oogen afveegen , doende het Kolfje of Kamme j : van de Spriet daar over heen gaan ; en de Sprieten zelf worden gezuiverd door middel van de Spits, die aan de Knie der Pooten uitftcekt. L DEEL. IX. STUK* Hh 3 J)q 486 Beschryving van V. De Kleur van den Kop en Snuit is bruinrood; Afdeel, bie der Dekfchilden roodagtig geelT met agc Hoofd. Screepen overlangs , waar van de langfte onder *TÜK# famenloopen , en vier hebben , beurtlings, twee ryen van bruine lyntjes (*). in. Quinaue funElatus. Met vyf Stippen. ' LTIT. ïïispidus. Stekelig. LTV. ReUiroftris. Met een reg. te Snuit. LV. Ftdicularius, Lüisagtig. (52) Olyphantje met een lange Snuit , dat de Dy'ên ftekelig heeft, de Dekfchilden met een witte Naad en twee Vlakken. Dit onthoudt zig, zo wel als de volgende, in ons Wereldsdeel. (53) Olyphantje met een lange Snuit, dat de Dy'èn ftekelig heeft, bet Lyf gegroefd , met regtopflaande Schubben daar over ver* fpreid. (54) Olyphantje met een lange Snuit, dat de Dy Sn ftekelig heeft, de Snuit rood, de Schilden flaauw gebandeerd* (55) Olyphantje met een lange Snuit , dat de Dy en ftekelig heeft, bet Lyf rood, de Schilden flaauw witagtig gebandeerd. VIER- (*) FRISCH. In/. XI. Th. p. 3i. N. 30. (sz) Curculio longiroftris , Femoribus dentatis, Elytris fu* tura albü , maculisejue duabus. Syft. Nat. X. ($1) Ciirciilio longiroftris , Femoribus dentatis, Corporcfal- cato adfpetfo Squamis ere&is, Syft. Nat. X. (54-) Curculio longiroftris j Femoribus dentatis, Roftro ru- toio Elytris obfolete fasciatis. Syft. Nat. X. (55) Curculio longiroftris, Femoribus dentatis, Corporc rubro, Elytris albido-iubfasciatis. Syft. Nat. X. DE OLYPHANTJE 3. 487 VIERDE ARTIKEL. Die een korte Snuit hebben en de Dyën ftekelig. (56) Olyphantje meteen korte Snuit , deDyen lvi. eenigermaate Jlekelig, het dgterlyf Ey* vfndeU'» rondagtig Muisvaal. vas* Dit wordt op de Lavas>Planten gevonden* (57) Olyphantje met een korte Snuit, dat de lvit. Dyën Jlekelig beeft, van kleur Koper agtig ^pêere- Iruin. boomea" Dit Diertje is vry gemeen in S weeden , al- waar het gevonden wordt in de Bladen der Peereboomen. De Heer Geoffroy betrekt daar toe een Soort, die men dikwils op de Boomen en Planten, omflreeks Parys , ont- moet, zynde twee of drie Liniën lang, van Grondkleur bruin , doch het geheele Lyf door- zaaid met kleine Schubbetjes, die Koper-Brons- agtig zyn, 't welk dit Olyphantje eene zeer fraaije kleur en luider geefu Zy gaan 'er door 't wryven af. (58) (s6) Curculio breviroftris , Femoribus fubdentatis, Abdo- irüne fubovato murino. Syft. Nat. X. ($7) Curculio breviro&ris , Femoribus dentatis, sneo-fus- cus. Faun. Suec. 459. Curculio viridis opacus, Fedibus An- tennisque magis fuscis. Faun. Suec. 45;. It. Scan, jjj. I. deel. IX. Stuk. Hh 4 V. Afdeel, XI. Hoofd . STUK. 4SS Beschryving van v* (58) Olyphantje met een korte Snuit, dat de Afdeel. DySn jiefoHg heeft , de Dekfcbilden > Hoofd- Sprieten en Pooten> Roejlkleurig. STUK* rviii. Dit onthoudt zig, volgens den Heer S o- L2S&pig,LAHDER* iQ Swecden> en heeft de grootte van een Torretje ; dat zeer onbepaald is uit- gedrukt. rTX* Olvphantie met een korte Snuit, dat de JLrgentatus. KJy^ n , . 7 _ „ Verzilverd. Dyën ftekelig heejt> het Lyf groen ver* zzlverd. Tot deeze Soort betrekt de Heer Geof- froy een Olyphantje met Goudgroene Schub- betjes, doch zwartagtig bruin van Grondkleur; zo dat het zig als gebronll Kopergroen ver- toont, en weinig, dan in grootte, febynt te verfchillen van het Olyphantje met groene Schubben , 't welk zig op de Peereboomen onthoudt ; gelyk deeze Soort , een derde Duims lang , zo hy aanmerkt ook in de Tuinen op 't Geboomte gevonden wordt. Het Verzilverde Europifche onthoudt zig, volgens Lx^nmüs$ op de Brandenetelen* De Heer L. T. Gronoviüs brengt dit te berde (*) als een der twee Olyphantjes 5 in Ne- (58) Curcuiïo breviroftris 3 oblongus, Femoribus dentacis, Antennis Elytris Pedibusque ferrugineis. Syfi. Nat. X. (59) Curculio breviroftris , Femoribus dentatis a Corpore virldi-argentato. Fnun. Suec. 449. Curculio Femoribus omnibvu denticulo notatis, Corpore viridi oblongo. Faun. Suect 459, (*j Hetvetica% Bafil, 1762. Vol. V. p, 124. DE O L T P H A N T J E5, 4S9 derland door hem waargenomen , zynde het an- V* dere dat van 't Speenkruid , met een lange a™el. Snuit, hier voor befchreeven *♦ Wy hebben Hoofd- in ons Land , boven en behalve de Kalanders STÜK» van het Koorn , en die der Appelbloefems / Bladz- welke zeer gemeen en bekend zyn , nog veele andere Soorten van 01 yphantjes, klein en groot. Dit groen verzilverde heb ik van een vierde Duims lang, met de Sprieten en Pooten rood- agtig, en alle de Dyën meteen Klaauwtje ge- wapend. De gemelde Verzilvering fchynt, door het Vergrootglas, uit een menigte van fy- ne Haairtjes te beftaan. (60) Olyphantje met een korte Snuit, dat de tx. Dyénflekelig heeft , het Agterlyf Eyrond gggf zwart , de Pooten en Sprieten ros. Men vindt dit, zo wel als *t volgende, ia ons Wereldsdeel (*). (61) Olyphantje met een korte Snuit, dat de Lxu Dyën ftekelig beeft f dc Sprieten van onde* ren rosagtig. Dit (60) Curculio brevlroftris, Femoribus dentatis, Abdomïnc •vato nigro, Pedibus Antennisquc rufis. Syft* Nat. X. (*) Daar ik de Woonplaats van de Infekten niet gemeld heb, kan men verzekerd zyn , dat zy, door onzen Autheur, voor Europifche opgegeven worden. (61) Curculio breviroftris , Femoribus dentatis, Antennia Uafi rufescentibus. Syjï. Nat, X. i Diel. ix. stuk. Hh 5 LX II. Argyreus. ZHveragtig. 49a BÉSCHRT VING VAR V. Dit zal mooglyk , in gedaante , naaf het Afdeel* vijegend jjert gelyken , volgens den By- All Hoofd* naam» stuk. V Y F D E ARTIKEL. Die kort van Snuit zyn , met de Dyën niet ftekelig. (62) Olyphantje met een korte Snuit , dat de Dyën weinig ftekelig beeft > bet geheels Lyf groen-Zilver*Goudkleurig gevlakt. Dit Indiaanfche, uit het Kabinet der Konin- gin van Sweeden , gelykt zeer veel naar het Verzilverde. Het heeft, allcenlyk, onderaan de Dyën der Voorpooten een afgefleeten Ste* kei. ; (63) Olyphantje met een korte Snuit, dat de Dyën niet ftekelig heeft , het Lyf van boven donker , van onderen geelagtig groen. Dit Europifch Beeftje heeft de grootte en geftalte van het Olyphantje der Peereboomen , en verfchilt in Kleur eenigermaate. Ook zyn de Sprieten en Pooten van hetzelve zwart. (64) Olyphantje met een korte Snuit, dat de Dy (61) Curculio breviroftris , Femoribus fubmuticis , Corpore toto vind i Argento-Aureoque maculato. Syft. Nat. X.M. L. U. (63) Curculio breviroftris, Femoribus muticis, Corpore vi- »idi fupra obscuro, fulrus fiavidiore. Syft. Nat. X. (é-f) Curculio breviroftris , Femoribus muticis , Corpore LXIIT. Groen. LXIV. Specicfps. Sierlyk. d s Olyphantjes. 491 Dyën niet ftekelig beeft, het Lyf geel- V. agtig glimmend groen , met doorntjes op de A^EEL* Dekfchilden hier en daar verfpreid. Hoofd- stuk. Dit Indiaanfche, uit het Kabinet der Konin. gin van S weeden, heeft vyf doorntjes, aan ie- der Dekfchild , op de Rug, (65) Olyphantje met een korte Snuit , dat de £xv. t>.. . /i , 1. t r 1 r r Ruficornis. Dyen met Jtekehg heeft 9 het Lyf zwart , Roodfprie- bet Borftfluk met twee Knobbeltjes , detlg% Sprieten rood. Dit onthoudt zig in Europa. (66) Olyphantje met een korte Snuit , dat i^vr. zwart is , van voor en en van agteren wit9 ^tagtig. bet Eorflfluh knobbelig. Drie doorens worden elders aan het Borfl- ftuk toegefchreeven. De Kleur is omtrent als die van 't Olyphantje van de Paticb, naame* lyk zwart en wit bont* Doktor S c o p o l 1 tekent , onder deezen bynaam , een Olyphantje aan , dat drie Knob- beltjes op het Borftfluk heeft, voorkomende ia tco viridi-nitente , Elytris fpinis (parfïs. M. L. U. Syft. Nat. X. (6$) Curculio breviroftris , Femoribus muticis, Corpora*- tro, Thorace bituberculato, Antennis rubris. Syft. Nat. X. (66) Curculio breviroftris niger , Fronte Anoque albis , Tho- race tuberculato. Syft. Nat. X. Curculio niger, ^culeis Tho- racis tribus, Elytrorum fexs UDDM, DiJ/l 27. U DF-f.l. IX, Stuk» in Beschryving van Hoofd- stuk. Lxvir. I Lineatus. Geftreept. V. inde Tuinen en Boomgaarden : doch de Kleur, Afdeel. van boven Muisvaal, van onderen wit, fchync my veel te verfchillen. (67) Olyphantje dat kort van Snuit is en graauwagtig 9 met drie bleekere Streepen op het BorJIJtuL Dit, 't welk veel voorkomt in de Tuinen cn Velden in Sweeden , is tweemaal zo groot als een Luis, hebbende hec geheele Lyf graauw : het Borftftuk zwart , met bleeke Streepen ; de Oogen zwart: de Dekfchilden Afchgraauw en op ieder vier Streepen; de Snuit zeer kort. Indien de grootte zo veel niet verfchilde, zou hier zeer veel na gelyken , een Olyphant- je, omftreeks Parys gevonden , \ welk de Heer Geoffroy le Cbaranfon a corcelet rayé noemt; doch dit was omtrent een vyfde Duims laDg, en hadt op ieder Dekfchild negen Streepen: de Snuit zo lang als 't Borftftuk. (68) Ólyphantje met een korte Snuit , dat Afchgraauw en langwerpig is , met de Dekfchilden jlompagtig. Onder dceze Kenmerken wordt een Beeftje voorgcfteld f dat men in Sweeden veel vindt op de Plantgewaflen, en zwart is van Grond- kleur , (67) Curculio breviroftris grileus, Thorace ftriis tribus pal. lidioribus. Faun. Suec, 450. (6t) Curculio breviroftris cinereiu oblongus, Elytris obtu* üusculis* Faun. Suec, 452. LXVIII. Incanus. Aichgraauw. DE OiiïPHANTjBSi 493 kleur, maar met fyne Haairtjes overal befprengd; V. waar door hetzelve zig Afchgraauw of grys A™EIEI* vertoont. De Dekfchilden zyn langwerpig, Hoofd* maar niet fcherp, en hebben eénige Streepen STÜIU overlangs , van uitgeholde Stippen. De Poo- ten zyn van de zelfde Kleur als de Dekfchilden, de Sprieten naar den Kop toe rosagtig. Dc Heer Geoffroï betrekt hier toe een Olyphantje , dat zeer gemeen is in de Tuinen en Boffchen , omftreeks Parys , 't welk hy den naam geeft van graauwe gejlreepte en ongevleu- gelde Kalander; in 't Latyn , Olyphantje dat Afchgraauw is, gefchubd, zonder Wieken , met de Dekfchilden geflreept. Men vindt het in groot- te verfchillende, van een vyfde tot een derde Duims lang, van anderhaif tot twee en een vierde Linie breed. Wat de Geftalte belangt : de Snuit is korter dan het Borftftuk : het Lyf taamelyk dik, rond en ftomp van agteren met de Dekfchilden breed en krom , zo dat zy eea gedeelte van het Lyf van onderen bedekken. Dit belet dezelve wel te werken, zegt hy; doch zy hebben dit niet noodig, dewyl 'cr geen Vleugels of Wieken onder zyn. Het Lyf (daar zyn Ed. denkelyk de Dekfchilden door verftaat, ) voegt hy 'er by , is bruin , maar ge- heel bedekt met graauwe Schubben , min of meer donker, die aan dit Diertje een graauwe als gemarmerde Kleur geeven. De Kop en ?t Borftftuk zyn Sagrynagtig, en de Dekfchilden i. i>£ZLf ix, hel> 4$4 BESC2ÏRYV.ING VAN V. hebben ieder tien Streepen , door ryën van Stip- Afdeel. peQ geformeerd. Hoofd- Ik zal hier plaats geeven aan de befchryving stuk. yan een jDfekt van ons Land, dat taamelyk mGarmerdgC' gemeen is op de Wilgeboomen, en evenwel Pl^xxiv.njet van LusNiEüs of anderen fchynt gekend te zyn. Ik noem hetzelve het graauw gemar* merd Olyphantje, om dat het, op 't uiterlyk aanzien, zig zodanig vertoont; hoewel men, by nadere befchouwing met een Vergrootglas, hetzelve veeleer zwart en wit bont zou noe- men* DeGrondkleur, naamelyk, van deDek- fchilden , fchynt zwart te zyn , en holletjes te maaken , waar in een menigte van ftompe wit- te Schubbetjes , die zeer naar Vifchfchubben gelyken, ingeplant zyn. 't ls niet te be. fchryven , welk een fraay Voorwerp deeze Dekfchilden aan 't Mikroskoop uitleveren , in- zonderheid wanneer men ze met behulp van de Zonnefchyn op den Spiegel van onderen gevan- gen, en door het Zilveren Spiegeltje van bo- ven teruggekaatft , befchouwt. Behalve het Net- werk met ronde Gaatjes, dat zwartagtig is, vertoonen zig dan, hier en daar, doorfchynen- deVuurig roode Vlakjes , en de Schubbetjes ver- deren het Voorwerp ongemeen. Ik heb de laatftgemelden , die zig voor 't bloote Oog als Stofjes vertoonen , ter grootte van een Nagel vergroot befchouwd, en dezelven in de langte geltreept , wat langwerpig bevonden , aan 'c cene end ftomp en breed zynde , aaa 't andere een de Olyphantjes. 495 een puntje of ftompje hebbende tot inplanting* V. Die zelfde Schubbetjes ftaan ook op *t Borft- Af^eU fluk en aan de Pooten , doch allerdikft aan 't Hoofd- agterfte gedeelte der Dekfchilden , 't welk daar STUK* door het Beeftje een wit Gatje fchynt te gee. ven. Zy gaan 'er, zo *t my toefchynt, door wryving , even als het Dons van de Kapellen af, en dit maakt dat deeze Olyphantjes fom- tyds witter, fomtyds bruiner, en meer of min gemarmerd zig vertoonen. Voorts zyn de Bor- ftelige ftompe Haairtjes aan de Voeten, zelfs tot de uiterfte Klaauwtjes toe , zeer opmerke- lyk. Dit Olyphantje is van Lighaam Eyrond en dik, en rond van Borftftuk, draagende het Snuitje nederwaards; zo dat het, in de eerfte opflag , niet kwaalyk naar een Spinnekop ge- lykt. Het Lyf heefc de langte van een vierde Duims ; het Borftftuk en de Snuit ieder onge- vaar van een agtfte Duims: zynde het Snuitje krom, zwart en zeer dun, de Sprietjes rood- agtig. Onze Afbeelding vertoont hetzelve in de natuurlyke grootte* Ik moet hier by voegen , dat ons Olyphantje weezentlyk gevleugeld is : ik heb Wieken on- der de Dekfchilden vandaan gehaald : zo dat het de gemelde gefchubde Soort niet kan zyn , van den Iranfchen Autheur. Of het die van LinnjEüs ware, zou men kunnen twyfelen, indien de ruigte niet aan Haairtjes toegefchree* ven werde. Ié DSÏJU IX. STVK. (69) 49 N« fP ï hier voor , gezegd is. 1 DïIJL. LX. STUK, H 4<$ Beschryving v a w V. nen duidelyk kan zien* Het Torretje, daaruit , ^jrEEL# gekroopen , begon eerft dit bekleedzel op te Hoofd, vreeten (t> stuk* £)e jjeer Geoffroy maakt , onder den naam van Kalander met een gegroefde Snuit, van dit Olyphantje zyne Eerfte Soort , en geeft 'er een Afbeelding van die omtrent de helft in langte vergroot is, als zynde hetzelve een hal» Tl. ixxiv.ve Paryfche Duim lang (§). Onze Afbeelding 14. j5 van dergelyke Olyphantjes, hier te Lande gevangen , die men te regc Bonte kan noemen, in de natuurlyke grootte ontleend. lxxii. (72) Olyphantje met een korte Snuit , dat langwerpig en zv Sprieten roodagtig. 2^l[i langwerpig en zwart is > hebbende de De Heer Geoffroy heeft een Olyphantje omftreeks Parys gevonden , dat langwerpig eri geheel zwart is, met het Borftftuk geftippeld en de Dekfchilden gegroefd. Van de Kleur der Sprieten vind ik, by hem, nieis aangetekend; maar de Pooten waren een weinig, vaal. Het was een zesde Duims lang (*). HetSweedfche heeft maar de grootte van een Luis. Nu ft) Inf. XI. Th. p. 32, 33. N. iu (5; Hift. des Inf env. Paris. Tom, I, p. 278. PJL. IV. JFïf. I. (72) Curculio breviroftris oblongus ater, Antennis rufis. Syft. Nat. X. (*) Le Charanfon noir a Sillons. Hifl. des Inf env. Paris. Tom. I. p, 282. ö e O t n h a n t } e i. 49$ Nu gaan wy over tot de befchouwing van öog eenige uitheemfche Olyphantjcs, die tot die Artikel zyn t'huis gebragt. (73) Olyphantje met een korte Snuit , dat het Borftftuk en de Dekfcbilden gedoomd heeft, het Voorhoofd uitgehold, en zwart is van Kleur. Dit Beeftje, uit de Indiën afkornftig, be- vondc zig in het Kabinet van de Koningin van Sweeden. Het ziet 'erleelyk uit , als een Spin- nekop , hebbende de Dekfchilden , die het Ag- terlyf zeer bedekken, met Haairige Wratten befprengdé Men ziet dan de reden van den 1 Bynaam. Wy geeven hier (Pt. LX XIV. Fig. ï§fyït.Xifi¥i de Afbeelding van een uitheemfch Olyphantje , F's' I5* uit de Verzameling van den Heer J. C. Phi- lip s$ het welk, wat de Doornagtige Wrat- ten belangt , veel naar deeze Soort fchynt te gelyken ; hoewel de gedaante van een Spin- öekop veel meer te vinden is in een ander uitlandfch Olyphantje van dien Liefhebber $ waar van wy de Afbeelding QFig. 16.) iïiede- |^ ff* deelen ; maar dit is rond en glad van Lyf* aan 't Borftftuk knobbelig gedoomd $ gelyken- de daar door eenigermaate naar de volgende Soort. De Kleur van beiden is zwartagtig bruicu (7?) Curculio breviroftrls niger, Thorace Eïytiisque fpiixa- Fronteexcavata. Syft. N*t. X. M. L. W h DEJLL. IX. STUK. 1 1 2 % AfdeejU XII. HoofiI^ STUK. LXXTIU Emerituss Gry'nzig, ) $00 BBlCÖRY VTNO VAN V. bruin. Ook zyn zy zeer dik van Pooten naar Afdeel. hunne grootte. Hoofd» % . _ stuk* (74) Olyphantje met een korte Snuit , dat lxxiv. zwart is en het Borflftük eenigermaate Barbwyfchc. gedoomd beeft y de Dekfibilden met een dubbelen boek omgekruld. De Heer Brander heeft dit Olyphantje te Algiers waargenomen. Het heeft de groot- te byna van de Meft-Torren , het geheele Lyf zeer zwart; den Kop, het Borftftuk en de Pooten, met uitgeholde Stippen befprengd. De Dekfchilden, aan één gegroeid , gaapen naauw- lyks , en hebben pukkeltjes onder aan de Zjr- den: van boven zyn op ieder twee verheven Streepen met fpitfe bultjes gewapend. Het Borftftuk is op verfcheiderley wyze uitgehold en als met een ronde Doorn wederzyds be- ftempeld. (75) Olyphantje met een korte Snuit , dat Afchgraauw is , hebbende het Borflfluk en de Dekfchilden eenigermaate gedoomd^ den Kop gehoornd. In het Kabinet der Koningin van Sweeden be. (74) Curculio breviroftris atcr, thoracciubfpinofo, Elytris angulo duplici crifpato. Syji. Nat, X. (75) Curculio breviroftris cinereus, Thorace E lytriscjue fok» ipinofu, Capiw cornuto, Syft. Nat, Xt LXXV. Cornutuu Geboomd. DE OlTPHANTjEs, 501 bevondt zig dit Indiaanfch Olyphantje , het V. welk gehoornd wordt geheten , om dat het aan Afdee^ den Kop vier uitfteekende hoeken heeft, één Hoofd» wederzyds boven de Sprieten, en één van ag. stuk. teren. De Schilden zyn als flekelig gemaakt door Stippen, met een bosje Haairtjes daarby, (76) Olyphantje met een korte Snuit , dat zxxvu blaauwagtig is , hebbende vier zwarte f^csmPmCm Stippen op het BorJIJluk en op de Dek- ^Q^mcn fchilden twaalf. Dit Indiaanfche was in 't zelfde Kabinet , hebbende de grootte van een Paardevlieg; den Kop met een groefje, en aan het Agterlyf, van onderen , ook een of twee zwarte Vlakken, (77) Olyphantje met een korte Snuit , dat lxxvii. groen en gejlreept is , met verheven w- C£2^g * te Stippen. Dit heeft de grootte van den Meft-Tor en komt ook uit Indie, zo wel als 9t naaft volgen- de , beider, in 't gedagte Kabinet bevindelyk. Uit de Verzameling van den Heer P. K r a- mer hebben wy het nevensgaande Olyphantje, dat zeer wel met deeze Soort overeenkomftig fchynt (76) Curculio breviroflris ccerulescens , Thorace puitftis ni* gris quatuor, Coleoptris duodecim. Syft. Nat. X. M. L. (77) Curculio breviroflris viridis ftriams, pun&is nigris elto vatis. Syft. Nat. X. M» L, «• L Deel, IX, Stuk. U 3 £02 EESCftRYVING VAN V. fchync te zyn, tot de Af beelding (Fig. 17,) ^XU** ëebruikt* ^e ^ieur is blaauwagtig ofSpaanfch Hoofd- Groen. De grootte is uit de Afbeelding blyk- stuk. baar. ^L.LXXIV. pcxvm 0^ Olyphantje met een korte Snuit , dat Abbreviatus, bruinagtig is en de Dekfchilden graauw JCortagtig. è die door -L^ den Heer Sulzer aan dit Geflagt ge- geven wordt, heb ik nagevolgd met dien van Basta ard . Olyphantjes. De Kop, naamelyk , loopt in dezelven eenigzinsSnuitag- tig; weshalve men ook de Eerde Soort onder de Snuittorretjes plagt te tellen, 't Woord AtteldbuS) dat Linn^üs hier tot den Ge- flagtnaam uitgekoozen heefc, plagt oudtyds voor een klein ongevleugeld Soort van Spring- t^aanen gebruikt te worden (*). De Heer G k- offro y heeft hetzelve op de Meftkevertjes van onzen Autheur , in 'c Franfch Escarbot , toe- gepaft(f). Doktor Scopoli heefc de Lelie?* Spergie- Torretjes, en anderen 3 daartqe betrok- ken. Kenmerken, De Kenmerken der Baftaard-Olyphantjes be- soöitcii. ^n daarin, dat zy den Kop agterwaards, of naar het Lyf tere , verdunnende hebben en ne- der- (*) Locuftarum minimie üne pennis, quos Attelabos vo- W Flin. Nat. Hifi. Libr. XXIX. Cap. 4. (t) Hl ft. dès Ivf. tny. Ptris, Tom. i. p, s>3. Zie IJads* 312. hier voor, 1 de Bastaard. Olyphantjis. 505 derwaards geboogen : de Sprieten loopen naar V, end toe dikker. Onze Autheur geeft daar Al^EL^ van tien Soorten op, waar onder eenige Uit- Hoofd. landfche zig bevinden. STÜS» (O Baftaard-Olyphantje, dat zwart is met 1 roode Dekfcbilden. d Hy gttCt 'er de langtc aan van een half Duim* DE BASTAAftb-OLYPHANTJES. 5^ gimcnt te bezorgen, gemakkelyker dan dat Vé van het Gat des Muurs, waar in zy zig, op Afdeeu andere tyden, te vrede houdt. Hoofd. Als de roode Worm zig tot de Verandering stuk» fchikt, maakt hy een afgefchooten plaats in het Ve"ndeiiufi F van den Celletje daar hy zig in bevindt, door middel worm. van een plat , wel uitgefpannen Doek , dat de dikte en ftyfte heeft van Parkement , en van een heldere Koff^kleur is. Met Zyde, van die zelfde Kleur , bekleedt hy de Wanden van het LogimeDt , waar in hy zig bepaald heeft. Ik heb ten uiterfte verbaasd ge/laan over den tyd , dien een van deeze Wormen by my doorbragt, voorenaleer hy de laatfte Veran- dering onderging. Het was niet, dan ten einde van omtrent drie Jaaren , dat hy zig onder de gedaante van een Torretje vertoonde. Ik zoii daar uit nogthans niet befluiten durven , dat de volmaakte Verandering van deeze Wormen nooit dan in zo lang een tyd gefchiede ; al wift ik niet , dat S w a m m e r r> a m 'er een ge- had heeft , die veel fchielyker de Verandering onderging. Het gene ik, voorheen, aangaan- de de middelen tot verlanging en verkorting van het Leven der Infekten verhaald heb, toont, dat deeze roode Worm van de genea moet geweeft zyn, wier Leven verlangd was; zo dra men weet , dat hy gehouden zy in een Kamer zonder Vuur. Geduurende den Win* ter is hy aldaar, mooglyk, wat warmer ge- weeft , dan in het Steenen Neft aan den Muur ; L Dm., ix. Stuk. K k doch JI4 BESCBRYVING VAtf V doch by Zomer heeft hy zekerlyk die fterke Afderl. yltte gemift, welke plaats grypt aan Muuren, Hoofd- daar de Middag-Zon op fchync. DeMetzelaar- stuk, gy weet zeer wel , dat de Warmte tot uit- broeding van haare Jongen noodig is, en draagt daarom wel zorge, van haar Neft niet te maa- leen aan Muuren, die tegen 't Noorden ftaan. Hierom heeft zy ook veel moeite om haar Neft tegen Infekten die naar Honig gretig zyn (*), inzonderheid de Mieren , te verdedigen/ vin. (8) Baftaard-Olyphantje dat graauw is met Fluweelagtig dons , en c op de Dekfcbilden beefu Izagu Fluweelagtig dons , en drie bleeke Banden Langwerpig rood Olyphantje, met de Dek* fchilden zwart, en daar op een drievoudigen wicagtigen Band; was dit elders genoemd. Het Flüweelagtig dons , daar het mede bekleed is , geeft 'er den Bynaam van zagt aan. Men vindt het in Europa. ix. (9) Baftaard-Olyphantje dat zwart is y tmt Eokagtig, gerimpelde Dekjchtiden. Ah (*) De Heer Sul z er heeft dan wel mis, wanneer hy van deeze Byën zegt . Of zy feboon geen Honig maak.cn , heb- ben zy doch haare Celletjes , waar in zy baars Eijeren leggen ^ enz. Kenz. der Inf. Surich 1761. pag. 6i. (8 ) Attelabus grifeus pubescens, Elytris fasciis tribus palli- dis. Syft. Nat. X. Curculio oblongus ruber, Elytris nigris, faseia triplici albicante. Uddm. Dij. 28. T. 1. f. (9) Attelabus ater, Elytris rugolis Syjt* N*U X, Curculia maxi* de Bastaard-Olypiiant jes. 515 Allergrootfte zwarte langwerpige Olyphant- V# Tor, de Schilden met onregelmaatig Netwerk; Af£jjEI4* vindt men deezen getytekU Hy onthoudt zig Hoofd- in een Soort van Zwam of Paddeftoel, Boletus '&TVK* fomentarius genaamd* (10) Baftaard-Olyphantje dat zwart is, met B«pr?j?c^ de Detfcbilden Peezig en het Borjijiuk Tot*&[t* lolrondagtig. Onder den naam van zwarte Agret-Tor was dit voorgefteld inde befchryving derSweedfche Dieren. Men betrekt 'er toedenallergrootftea zwarten rolronden Atteldbus , met het Borftfïuk dikagtig en Nypers aan den Bek ; uit de Ver- handelingen der Akademie van Upfal in Swee- den : als ook den Boomtor , met een dikken Hals * van Frisch (*) ; zeggende dat hy zig in de Vuiligheden onthoudt , op drooge plaat, fen en geevende 5er de volgende befchryving van. „ Dit zonderlinge Infekt weet ik naauwlyks, „ met zekerheid 3 tot eenig Geflagt te betrek- 3, ken : want het verfchiltvan allen in verfchei- „ derley opzigten. Aan den Bek zyn lange » fcherpe Nypers met één Tandje aan de bin- 39 nenkant : het geheele Lyf is zwart , mee zeer maximus atcr obloiigus 3 Elytris irregulariter rcticulatis. U D dm» DiJT* Z6. T. I. f. 1. (10) Attclabus ater, Elytris nervofis, Thorace fubglobofifc Syft. Nat. X. Bupreftis ater. Faun. Sues% 554.. (*) Inf. XIII. Th. p, 23. T. XIX. , I. Deel, IX. Stuk. Kk 2 Si6 Bescbryving var V« „ zeer kleine putjes daar over verfpreid. De ^FXnL' » Sprieten zyn draadvormig, dikagtig, nietlaa- Hoofd- „ ger dan het Borftftuk, 9t welk geenszins ge- STÜK' 55 zoomd is, hebbende aan de Gewrichting, van vooren en van agteren, zeer kleine ros- „ fe Haairtjes. De Kop, die daar buiten uit- (leekt , heeft , met het Borftftuk , de lang- te byna der Dekfchilden , op ieder van wel- „ ken twee of drie verheven Streepen zyn. De Agterpooten ftaan verder van de overigen * „ af, dan in eenige ons tot nog toe bekende Infekten. Maakt het een nienw Geflagt uit, „ of behoort het ook tot de Zandloopers?'* De Afbeelding van Frisch vertoont een Tor, van drie vierden Duims lang , die den Hals byna zo dik als 't Lyf , en dikker dan den Kop heeft, doch zonder Schild, dac is, niet gezoomd of platagtig , gelyk in veele andere Torren. Het Borftftuk is rond , en glimmend zwart , geheel glad , zonder eenige oneffenhe- den. De Voelers beftaan uit ronde Knopjes, zegt hy , en zyn niet lang, De Vleugels heb- ben de twee evenwydige middelgraaten zeer verheven. Het Vogt, dat deeze Tor in zyn Lyf heeft, taft de Koperen Spelden zeer aan; zo dat zy fterk met Spaanfch groen beloopen. Niettegenftaande' de grootte zeer veel ver- fchilt, vind ik geen beter gelegenheid , dan hier, om gewag te maaken van een Geflagt van Tor* retjes, het welke de Heer Geoffroy ons opdifcht onder den Latynfchen Naam van My de Bastaard - O i?Y phantjes. 517 labris, in 't Franfch Mylabre. Het maakt , zegt V* hy, als een middel-Geflagt uit, tuffchen dat Afd^s der Goudhaantjes en der Olyphantjës. Zyn Hoofd* Sprietjes naamelyk, die het 'er vier heeft, ge- STUK* lyken naar die der Goudhaantjes, als naar 't end toe dikker loopende , en famengefteld uic half klootronde Leedjes , die een weinig drie- hoekig zyn : maar zy ftaan op een Soort van Snuit, welke van die der Olyphantjës niet ver- fchilt, dan daar in, dat dezelve breed en kort ïs. Ook is 't aanmerkelyk , dat zy niet aan de zyden maar op 't end van de Snuit geplaatfl zyn. Hier kan men by voegen, dat de Dek- fchilden byna rond en zo kort zyn , dat zy het Agterlyf voor een; groot gedeelte bloot laaten. Men vindt deeze Infekten vry gemeen op de Bloemen. Drie Soorten waren flegts van dit Geflagt Bioembceft bekend, waar van deeerfteiram, Afcbgraauw^L lxxiv gewolkt, met een wit Kruis aan de tip van h Ag- ao' terlyf. Deeze was maar een zesde van een Parysfchen Duim lang en is derhalve ongevaar viermaal kleiner in langte en breedte, dan de nevensgaande Afbeelding het ïnfekt vertoont. De tweede Soort is geheel bruin , en heeft het Agterlyf meer bedekt, zynde een vierde Duims lang. De derde Soort, geheel zwart en glim- mende, van hem le Mylabre Satiné getyteld, om dat *er een Soort van Zydagtig dons op het Lyf legt, dat het Agterlyf zig wit doet ver- toonen; is maar een twaalfde Duims lang, en L Deel» IX. Stuk. K k 3 op 518 Beschryvingvande op de Bloemen, omftreeks Parys, zeer me* nigvuldig (*)♦ XIII. HOOFDSTUK. Befchryving van 9t Geflagt der Bok-Torr en of zogenaamde Bokken, dus wegens de Hoorn- agtige Sprieten genaamd ; onder welken ver- fcbeide raare Ooft- en Weftindifche voorko* men , in V byzonder de zogenaamde Letterhou- te Bokken : onder de Inlandfche de Rooze- Bokjes, enz. \T7y komen tot een zeer aanmerkelyk Géfiagt vv van Schildvleugelige Infekten , die men gemeenlyk Bokken of Bok-Torren noemt, om dat hunne Sprieten eenigermaate, in zeker pofiuur , de geftake hebben van de Hoorens van een Bok. De Duitfchers noe- menze HoltZ'Bocken of Holtzkaefer , om dat de Wormen, daar zy uit 'voortkomen, meeftal leeven en hun Voedzel vinden in het Hout van holle rottige Boomftammen. Men noemtze, ïn 't Franfch » Capricornes , naar het Latynfch woord Capricornus 9 dat volkomen 't zelfde als Het Griekfehe AiyoMgw betekent , naamelyk een Steenbok* Het woord Cerambyx, 't welk tot den Geflagtnaam is gebruikt, diende oud- (*) Hift, des Inf, env. Paris, Tom, fc p, z6j-z6$. tyds BOK-TORREN OF B O K K E ». 5I£ tyds om een Infekt aan te duiden, het welk, V, aan den Vygefaoom vaftgemaakt zynde , door u zyne Stem de Muggen wegjoeg (*> Hoofd- Boven en behalve de figuur der Sprieten, die STUK- lang , dun en Borftelagtig ftyf zyn ; die van 't Borftftuk, het welk gedoomd is of bulcigrond; en die der Dekfchilden , welke aan de Zyden lynregt loopen : onderfcheiden de fterke Ny- pers hun ook van de meefte andere Torren, De Bokken geeven een Geluid van zig , wan- neer menze aanraakt of drukt , zo knarfend fcherp als dat van de bonte Duin-Kevers en Water- Torren. Men noemt hun , in fommige deelen van Duitfchland , deswegen Geiger of Vioolfpeelders. Bovendien hebben zy de Sprie- ten zodanig geplaatft, dat dezelven uit het midden der Oogen fchynen voort te komen, dewyl bet Oog derzelver inplanting omringt. Men heeft het Masker van deeze Infekten oud* De Hout- tyds beter gekend , dan de Torren. Het werdt Cojfus genoemd, en hedendaags geeven wy 'er den raam van Houtwormen aan. Deeze ver- fchillen van de Kwatwormen ; zo , doordien zy in het Hout der Boomen, en niet in de Grond, gevonden worden, als dat zy zo fnotterig week niet zyn, en dan verder, om dat zy, in den eerften opflag , geen Pooten in 't geheel fchynen te hebben. Evenwel, als menze op een Vlak- te legt, wordt men , in het voortkruipen, de zes (*) Lexicon SC APUL JE» 1. deel. IX. Stuk. Kk 4 J20 BE8CHRY VING VWA N DE zes Pooten , die zeer kort zyn , duidclyk ge- waar. Zy houden zig regc uitgcftrekt , en leg- gen niet krom, gelyk de K watwormen doen, cn hun Lighaam is nagenoeg Rolrond, of naar agteren verdunnende, niet met een Zak aan 't agterend(*). De Kop is Schulpagtig en gewa- pend met fterke Nypers. Veelal zyn deeze Mas- kers uit den geelen wit van Kleur , en zelfs hoog geel of uit den bruinen. Zy onthouden zig, gemeenlyk, in de Boomftammen , of ia Hout , waar van zy de zelfftandigheid uitknaa- gen of tot poeijer vermaalen, maakende daarin een Gat van grootte als hun Lyf. Sommigen van deeze Houtwormen verande- ren in die zelfde Gaten, door hun geboord; anderen kruipen in de Aarde. Het fchynt dat eenigen wel twee of drie Jaaren leeven , eer zy de Verandering ondergaan. Men kan hun daartoe brengen , mids zulk een Houtworm in het Glas of Potje, daar men hem in bewaart, Spaantjes by zig geevende van Hout, dat hem tot Voedzel ftrekt , of ook eenige kleverige Aarde; waarvan hy dan een Tonnetje, Pil of Bal maakt, gelyk fommige Torren doen. De Poppen der Bokken zyn kenbaar aan de knob- belige Sprieten , die zig aan haar duidelyk ver* toonen. Onder de Bok-Torren vindt men de aanzien- lyk- {*) Hier uit kan men met reden befluiten , darde Afbeel- dingen van de Wormen der Bokken , op Tab. XCII. van het IV. Deel van Seba , n,iet echt zyn. Bok- Torren of Bokken. 521 lykften van alle Schildvleugelige Infekten. De V. Geftake is onczaglyk zonder affchuwlykheid : ^%Ul de Kleur in veelen ongemeen fraay : fom- Hoofd. migen hebben een aangenaame Reuk, gelyk STÜK# deRoozebokjes, die daarom dus genoemd wor- den : de grootte der Uitlandfchen is verbaa- zende. Men vindt 'er, inde Verzameling van Petiver, een afgebeeld van tuflchen de vier en vyf Duimen (*), ciiSwammerdam heeft 'er , onder anderen , twee gehad , waar van dc een over de vier en een half, de ander meer dan twee Duim lang was (*). Ik zwyg thans van de verbaazende langte der Sprieten , in fommigen, die, hoe langer , hoe meer hunnen Kop verfïeren. Onder de tweeënvyftig Soorten van dit Ge* soorten» flagt , die de Heer Linn^eus opgeeft, zyn wel de meeften Europeaanfche , doch veelen , en de voornaamften inzonderheid , Uitheem» fche, Hy onderfcheidt hetzelve in vier Artike. len , waar van het eerfte de zodanigen bevat , die aan het Borftftuk, op zyde, beweeglyke Doornen hebben; het tweede de genen wier Borftftuk op zyde met Tandjes is gezoomd ; het derde die, welker Borftftuk rond is, met wftt Doornen op zyde gewapend ; en het vierde zoda- nigen wier Borftftuk rolrondagtig is en ongedoornd. EER- (*) De langte der Afbeelding van Petiver, Tab. XLVIL Fig. 1. is eigentiyk vier en een halve Rynlandfche Duimen. (t) Byhl der Natuur, I. DF.EL, bi. 2S*# 1. DfcEJL. IX. STUK. K k 5 Bkschryving van de V. EERSTE ARTIKEL. Afdeel. XIII. Met beweeglyke Doornen, op zyde, aan Ho0™- het Borftftuk. STUK* i. (l) Bok Tor, die beweeglyke Doornen aan het hngimmus!! Borflfluk beeft , de Dekfchilden aan den met verheven Stippen. rende. Deeze Bok-Tor , zo 't fchynt in de Verza- meling van den Heer de Geer zig bevinden- de, was uit Ooftindie afkomftig. TWEEDE ARTIKEL. Het Borftftuk , op zyde , met Tandjes gezoomd. in. (3) Bok-Tor, diehetBorflfluk, op zyde, met Stt«hwtc] Tandjes gezoomd heeft , en uitgeftrekte Bok. Hoornagtige Scbaaren of Nypers , EEL. IX. STUK* 526 Beschryving van de V* half Duim: doch dezelve is te ruuw, om mee Afdeel. zefcerheid op deeze Soort te kunnen toegepaft Hoofd- worden. Hy hadt dit Infekt ontvangen van de stuju Philippynfche Eilanden: de Dekfchilden waren taanig bruin, hec overige zwart; de Hoorens en Pooten glimmende. De Schenkels en Dyën 5 zelfs de Sprieten , die ook veel langer dan in deeze Soort zyn, heeft men alcemaal ftekelig afgebeeld ; dat geen overeenkomft met deezen Letterhouten Bok heeft* LXXV By de Liefhebbers alhier is hy zo gemeen *• niet, als de Eerfte Soort, Men vindt hem eg- ter ook in de Verzamelingen , en veelal met korte Nypers ; doch die van den Heer N. Struyck, welke tot onze Afbeelding is ge- bruikt , heeft de Nypers ontzaglyk groot , by- naeen Duim lang, zeer dik en fterk, metgroo- te Tandjes aan de binnen zyde. Aan hetBorft- ftuk, dat ongevaar een Duim breed is, zyn wederzyds drie lange, fcherpe Doorens, be- halve een menigte van kleine Tandjes. De Dekfchilden, ieder een half Duim breed en dcrdhalf Duim lang , zyn in 'c geheel niec gedoomd, noch van onderen, noch van bo- ven; 't welk een wezentlyk verfchil maakt met de Eerfte of lang gehoornde Weft- indifche Letterhoute Bok, die ook de Pooten ftekelig heeft, dat dezelven in deeze weinig of Biet zyn. De Sprieten reiken naauwlyks tot de helft van 't Lighaam , agterwaards. De langte van het geheele Infekt is , met de Ny- Bok-Torren of Bokken. 52/ pers gemeten , ongevaar vier Duimen Ryn- V. landfch. Op de Nek , langs den Kop cn het Axin.U Borftftuk , loopt een breede ftrook van kleine Hoofd- zwarte Knobbeltjes. De Kleur is zwartagtig STÜK# tuflchen het ligc Kaneelkleurige , waar mede de Dekfchilden geftreept zyn; bruiner op het Borftftuk en den Kop , roodagtig aan de Poo» ten. (4) Bok-Tor , die bet BorJIJluk , op zyde , met iv. Tandjes gezoomd beeft, bet Lyf Pekzwart9^^g^9 de Dekfchilden gefpitft, de Sprieten kor- ter dan bet Lyf. Dit is een der grootfien van de Europifche Bokken: gelyk 'er ook die, welken Ray Doemt allergrootfte Bok * met groote Hoornen, welke uit Leedjes bellaan en omgeboogen zyn , toe betrokken wordt. Men wil dat het die . zy , welken Fr i s c h noemt , de Zaagboornige zwarte Hout- Kever (*). DeGeftalte, zegt men, gelykt naar dien Oelandfchen Tor, met het Borfiftuk drietandig 9 hier voor befchreeven * , * Bfafc. heBbende veel overeenkomft met de Wyfjes der Vliegende Herten. Roes el (telt hem voor, on* (4) Cerambyx Thorace marginatodentato , Corpore plceo, Elytrismucronatis, Antennis Corpore brevioribus. Syft. Nar. X. Cerambyx niger, Thorace planiusculo margine utrincjne tridentato, Colcoptris piceis. Faun» Suec. 480. ROES. Injfi a. Scarab.z. T. 1. f J 1 , 2. Cerambyx cinereo nigncans , AA- tennis & Pedibus rufif. GADD. Sat. j$9 (*) Inf. XIII. Th. p. is. T. I£, I- DEEI. IX. STUK* 528 Beschrïving van de V. onder den naam van zwartbruine Hout-Kever* A^EL' die voortkomt uit den Eikenboom , of ander Hoofd, hard Hout* Volgens de Afbeelding valt de stuk» £ieur jD hetPaarfch of Violet, en is geenzins zwart. Elders zou dezelve uit den Afchgraau- wen Zwarcagtig waargenomen zyn , met de Sprieten en Pooten ros of roodagtig. L i n n je v s fchryft 'er de rottige Berkeboomen tot eene Woonplaats aan toe , en merkt aan , dat het Mannetje het Borftftuk ééntandig, het Wyfje hetzelve drietandig heeft ; 't welk echter noch uit de Afbeelding, noch uit de befchryving van Roes el blykt, die de geheele Verande. ring, Worm, Pop en Eijeren van deezen Bok- Tor voorftelt, aanmerkende dat het Mannetje wat fmaller is dan het Wyfje, 'twelk de Sprie- ten Koraalagtiger en niet zo Zaagswyze ge- knobbeld heeft, Groote verfchillen , waarlyk, omtrent eene zelfde Soort, zang- De Zaagswyze figuur der Sprieten gaf den spriet. jjeer Geoffroy aanleiding, om van dit Ia- fekt, dat hy eens op den Grond, in het Bofch van Boulogne, in de Maand Auguftus gevon- den hadt, een Geflagt te formeeren, van dat der Bokken afgezonderd , onder den naam van Prionm, in 't Franfch Prione; waar in deeze de eenigfte Soort uitmaakt. Het hadc de langte van één en een vierde Duims , zynde een half Duim breed. Men kan het , zegt hy , aanmerken als een der zonderlkigften ten opzigte van de Gedaante. Hec BOK-TORREN OF BoKKEN. Jap Het is zeer groot, gelyk men zien kan uit dc V. afmeetingen die ik 'er van opgeef, welke van A^EL{ het Mannetje genomen zyn, dat ik heb, en Hoofd- het Wyfje is nog groöter. Het geheele Lyf stuk. is vry glanzig, van een bruine Kleur naar het zwart trekkende : de Kop heeft flerke Nypers, onder welken men vier Proeven jes ziet , twee grootere, uit vier Leden beflaande , en twee kleinere, die 'er niet meer dan drie hebben. De Sprieten zyn famengefteld uit elf Leedjes, waar van de negen laatften byna driehoekig zyn, hebbende, niettemin, haaren ukwendigen hoek langer en puntiger, het gene aan de Spriet de gedaante van een Zaag geeft. Deeze Sprie- ten zyn byna half zo lang als het Lyf. Der- zelver plaatzing, in 't midden van het Oog, komt met die der andere Bok-Torren overeen en doet om eenig byzonder gebruik deezer Werktuigen denken. Het Bosje, egter, daar zy zig in beweegen, wordt maar ten deele van het Oog omringd , dat de gedaante byna van een Nier heeft. Het Borftftuk is breed, taamelyk plat , aan de zyden fcherp , en we- derzyds gewapend met drie fcherpe Doornen. De Dekfchilden hebben vry breede randen : zy zyn glanzig en als Sagrynagtig, ^zonder ee- nige Streepen (*). Doktor S c o p ol i , die deezen Lederagtigen Bok ook waarnam in rottige Berke- en Eike- boo- (*) Hifi. des Inf. env. Parh. Tom, I. p, i^g. I. Dl el, XX, Stuk» L 1 53<> Bsschryving van de V. booment merkt aan, dat de meeftc Leedjes ^X?hEL" ^er ^P"eten Daar een -Zaaclhuisjc van dat Hoofd- Kruid, 't welk Herderstafch -f genoemd wordt, stuk. zweemen , hoewel zy den bovenden hoekfcher* Pajifri?* Per hebben. De Leedjes van de Proevertjes waren aan de tippen Roeftkieurig; het uiterfte geknot. In beide Sexen vondt hy het Borft- ftuk drietandig, dat wederom een aanmerkelyk verfchil uitlevert, en de Dekfchilden waren meer of min donker Kaftanje-bruin (*). Heü een en ander komt met die van Roes el o- vereen. v. (5) Bok -Tor , die het EorJIJiuk gezoomd en Cinnam- m% Tan^jes bezet heeft ^ yM Lyf Rotfim mêus ^neeikieu. kleurig, de Dekfchilden gedoomd. Juffrouw Merian vondt, den 26 Maart des Jaars 1701, in de Weflindlën, een foort van Wormen in verrot Hout, die witagtig geel waren : deeze veranderden allengs , zo dat men het zien kon , in Torren ; zodanig dat het On» deriyf nog ten deele naar een Worm geleek. De Tanden van den Worm , zegt zy , worden tot Hoornrjes van den Tor. De Kleur van de Vleugelen was in 't begin Okerverwig , en wierdt daarna zwart, naar maate het Beeft tot de (*) EntomoL CarnioL p. 50. (s) Cerambyx Thorace marginato denticulato, Corporefer- nigineo, Elytris muClQIfflih Syji* Nat. X. «W»&AAN» Svr% T. 2^ f. 1, BOK-TORREN OP BOKKÏN, 531 de volkomenheid naderde* Volgens de Af bee!« V. ding was het omtrent drie Duim lang. Lin- Ar^lf^ FiEüs merkt aan, dat het agterfte zydelingfe Hoofd. Tandje van het Borftftuk fterker zy, en dat de *TÜK* Dekfchilden de Kleur van Kareel hebben. By den Heer W. van der Meulen vind ik twee Weftindifche Bok-Torren , die waar- lyk Kaneelkleurig zyn , en eenigermaate fchy* nen overeen te komen met deeze Soort. Hun- ne langte is vier Duim, en die der Dekfchilden drie Duim: zy zyn egaal van die Kleur, zon- der eenige Vlakken, maar fterk geribd, als mee vier daar door heen loopende Aderen , en niet gedoomd. Aan hej; Borftftuk zyn alle de Tand* jes klein en fcherp, egaa! van grootte, doch fommigen , in de een , dubbeld en als gevorkt. De Nypers zyn difc en fterk , een half Duim lang : de Pooten ruuw : derzelver Dyën en Schenkels altemaal ftekelig, ja ook de Sprie- ten, die tuffchen drie en vier Duimen langte hebben. Om kort te gaan, het, zyn aanzien^ lyke en zeldzaame Infektcn van dit Ceflagt. (6) Bok-Tor, die het Borftftuk wederzyds t^ee* yi. tandzg beeft, de Dekfchilden met twee failgc!' Doornen , groen en geel geftreept. De Heer Ro l ander heeft dceze Soort in Amerika gevonden. Deszelfs Borftfiuk was rood en (6) Cerambyx Thorace utrimque bidentato , Elytris bidsiv tatis viridibus, linea lutea. Syft* Nat. X. I. DEKI. IX, STUK. LlS 53* Beschryving van de V, en zwart bont ; de Sprieten aan den Wor* AXtfLL' tel rood> naauwlyks langer dap het Lyf : de Hoofd* Dekfchilden aan 't end tweetandig , groen , stuk. met een ju5be|e verhevene Rib. Langs den buitenrand der Dekfchilden liep een geele Streep overlangs. vu. (7) Bok -Tor, die het Eorjlflak met Tand* Ge^eedc. Jes èezoom^ heeft 9 de Dekfchilden zwart met witte Lyntjes , de Sprieten famengz* drukt en niet lang. BrownEj die deezen, gemeenlyk, om- trent anderhalf Duim lang vondt, zegt dat het de grootfte was van het Bokken-Geflagt, die hy ooit op Jamaika gezien hadt , en noemt hem de groote geftreepte.Bok. Hy moet dan den Letterhouten niet onder de Bok- Torren geteld hebben* De Heer Sloane, die dezen \ op fommige tyden , in de Boflfchen op dat Ei- land vondt ; geeft 'er de langte aan van om- trent een Duim , en zegt , dat dit Infekt een breeden zwarten Kop heeft, twee rondagtïge, dikke, famengevoegde Sprieten van een half Duim lang: een breed Borftftuk met weinige Prikkels : de Dekfchilden fpits uitloopenden De Tor was* zo hy getuigt, van Kleur blin- kend f7) Cerambyx Thorace marginato dentato, Elytris nigrïs JIneis albis , Antennis compreflïs brevioribus. Syft. Nat. X. S L Os AN. Jam. 2. p. 209, T. 237» £ 34. BR9WN Jam. 4*0, T. 43- f. 7. Bok -Torren of Bokken. 533 kend zwart, met drie witte Streepen overlangs, V. cn hadt de Pooten rood. Afdeel. A1J1. (8) Bok -Tor, die bet Borjlftük gezoomd en ^stuk!" een weinig gekarteld heeft 9 den Kop on- vut. der de Nypers Doornig ruuw, de Sprie-Jicmbmi* ten kort. Deeze Amerikaanfche heeft het Lyf z;wart cn de Sprieten korter dan hetzelve. DERDE ARTIKEL. Het Borfiftuk rond, met vafte Doornen op zyde. (9) Bok-Tor, die bet BorJIJluk rimpelig en ix. met Doornen beeft , de Dekfc bilden twee- ^aauw- tandig , de Sprieten lang met baakagtige sPnet, Puntjes gedoomd. Zwarte gehoornde Bok-Tor is deeze Ooftin- difche in het Kabinet van Petersburg getyteld. De vyf Leedjes der Sprieten , digft aan den Kop , zyn van onderen gewapend met een kromme Doorn. (10) (8) Cerambyx Thorace maiginato fubcrenulato , Caplte fubMaxillis Spinofo fcabro, Antennisbrevibus. Syft. Nat. X. (9) Cerambyx Thorace Spinofo rugofö, Elytris bidentatis, Antennis longis uticinato-aculeatis. Syft. Nat. X. M. L, ü. Capricornus niger cornutus. Muf. Petrop* 6$z% N, 154» L Deel, LX. Stuk. L 1 3 1 534 Beschryving van de V. (io) Bok-Tor , die bet Borjlftuk met Doornen 9 ■Afdrel. je sprieten ^an onderen gedoomd en de Hoofd* Dekfchilden tweetandig heeft met vier stuk. win* Stippen. x. Doom- Deeze Ooftindifche is groot , en heefc aan spriet. hetBorftftuk, bovendien, van onderen een wit- te Streep: de Dekfchilden zyn, naar vooren toe , pukkelig ruuw , en voor 't overige glad. Zodanig een, dien wy Doorn Spriet noemen 9 was in de Verzameling van den Heer deGeer, De zodanigen , die wy hier hebben van om' trent twee Duim langte, zyn aan't Borfttluk, wederzyds, onder den Doorn , met een breede -Hvkte Streep getekend en hebben de Sprieten vry lang. XI. (ii) Bok- Tor, die het Borjlftuk rimpelig en TerrugiKêus, met Doornen heeft , de Dekfchilden ver- Lang spn • beven en eenigermoate Roefikleurig , de Sprieten, lang. Ten opzigt van dit laatfte munten de Ooft- indifche Bok-Torren uit, welken de Heer van der Meülen heeft, van de raarften die ik ooit gezien heb* De langte van het Lyf is drie Duim , en die der Sprieten meer dan een v half Voet, jamooglyk wel zeven Duimen Rya- landfche Maat, Met regt mogen wy dan dee- zen (10) Cerambyx Thorace Spinofo, Antennis fubtus acnlca- tis, Elytris bidentatis pun&is quatuor albis. Syft. Nat. X. (n) Cerambyx Thorace Spinofo rugofö , Elytris faftigis» th fubfeïrugmeis , Antennis longis. Syjï. N*t+ X. Bok-Torren of Bokken. 535 gen Lang-Spriet noemen. Het eertte Lid van de V. Sprieten is één en een vierde Duims lang. Voorts A™^Lé zyn dezelvcn, naby den Kop, zeer dik, ruuw Hoofd- en met Haakswyze Stekeltjes bezet. De Kop is s™k. dik en groot, met kleine Nypers: de Voor* pooten zyn ook vry lang : het Borftftuk rol- rond met twee Stekels of Doornen. Tegen- woordig vallen de Dekfchilden in 't bleek graau- we of zyn eenigermaate grys-bont ; doch het komt my niet onwaarfchynlyk voor, dat zy weleer rosagtig zyn geweeft. De Dekfchilden zyn eigentlyk niet fpks toeloopende van bo- ven, en ook niet platagtig , maar rond, en hebben ieder een Doorn. De Heer Linn^üs betrekt tot deeze Soort een Bok, welken Frisch de lang geboomde zwarte noemt (*), en welke ik, te meer om dat deeze een Indiaanfche of Ooftindifche Soort is, met anderen veeleer tot den Schoenlapper die volgt, meen te behooren. ^12) Bok-Tor, die bet Borftjluk glad en met xir. Doornen beeft, de Dekfchilden verbeven cSauwe. ' met twee witte Vlakken , de Sprieten van onderen gedoomd en taamlyk lang. Anderhalfmaal zo lang heeft deeze Ooftindi- fche, volgens Linn^eüs, de Sprieten dan het Lyf (*) Frisch In/, XIII. Tab. VIII. Zie Addenda ad Cal- cem. (12) Cerambyx Thorace Spinofo kevi, Elytris faftigiatis, bigattatisjAntennis fubtus aculeatis longiotibus,^,/?. Nat, X, i. Deel. ix. stuk, L 1 4 536 Beschryving van de V. xin. Hoofd STUK» xtn. Fari^efus. Meelagtige. ri lxxv. 2. Lyf , dat graauw is. Veel korter zyn derhalve de Sprieten , naar evenredigheid , in deeze Soort, dan in de voorgaande. De Dekfchil- den zyn, voor aan, door verhevene Stippen ruuwagtig, en hebben twee witte Vlakjes , die fmal zyn, overlangs» Een witte Streep loopt, van de Sprieten af, langs de zyden van het Borftftuk en Agterlyf, naar agteren» (13) Bok-Tor, die zwart is , met het Borfl. Jluk gedoomd, en witte Meelagtige Stip* pen op de Dekfcbilden verfpreid. Van kleine Wormen met zwarte Koppen en zwarte Staarten was deeze Bok.Tor af komftig, volgens de befchryving van Juffr. Merian. Het is een Weftindifche» Wy geeven hier de Afbeelding van een Bok Tor, die van middel- maatige grootte is, uit de Verzameling van den Heer ?, Kramer, en tot deeze Soort fchync te behooren» De Leedjes der Sprieten zyn, van onderen , een weinig witagtig , ea de onderfte Leedjes der Pooten blaaqwagtig of Afchgraauw. Voorts is de Kleur als boven gemeld wordt. xiv. Depreffus. platagt ge. Tl. LXXV. (14) Bok.Tor, die hit BorJIJluk met vier Door- (13) Cerambyx Thorace Spinofb niger, Elytris pun&rs al- bis fparfis farinofis. Syft. Nat. X. Merian. Surin. t. 2*, f. infima. (14) Cerambyx Thorace quadrifpinofo , Dorfo depreiïb , E- Jytris nebulofïs, amice pun&is elevaris fparfis. Sy/l. Nat. X. Bok-Torren of Bokken. 53/ Doornen, de Rug -plat, de Dekfchilden V, gewolkt en van voorcn met uitpuilende Afdeel. Stippen daar op verfpreid heeft. Hoofd. „ , , , stuk. Deeze Ooftindifche was , zo wel als de voor- gaande, in de Verzameling van de Heer de Geer. Wy geeven hier de Af beelding van eenen Bok Tor van den Heer K r a m e r v die meer fchynt overeen te komen met de gekleur- de Afbeeldingen van Juffr. Merian, welke ik gezien heb, dan de voorgaande; hoewel 'er doch een merkelyk verfchil is in de Tekening. Hy heeft de Dekfchilden plat vanboven, bruin met Zwavelgeele Stippen, en de Sprieten zyn zeer lang* Ook merk ik in deeze op , dat de Voorpooten de langfte en de Agterpooten de kortfte zyn ; verlchillende daar in met veel an. dere Bok-Torren. Het Borftftuk heeft geen vier, maar twee Doorens of Spitfen. (15) Bok-Tor, die Zeegroen is en het Borftftuk xv. met vyf Doornen heeft , de Dekfchilden zergtoenc, ftekelig gedoomd , aan de zyden zwart en zwart gebandeerd* de Sprieten vry lang. Dit Infekt is van boven wkagtig Zeegroen , van onderen bruin. Het heeft het Borftftuk van boven met vier Doornen en een vyfden van agteren in 't ^midden. De Dekfchilden zyn ge- Cenunbyx Thorace quinquefpinofo glaucus , Elytris nmricatis latere fasciaque nigris, Antennis loagioribas. Syjf. Nat. X. I- Deei. IX. Stuk» L 1 5 538 Beschryving van de V. geknot, eentandig, van vooren ftekelig ge- Afdeel, doornd , aan de zyden zwart met een Streepje, Hoofd, van agteren als met een Band , die de Dek- stuk. fchilden fcydt* De Sprieten omtrent eens zo lang als het Lighaam. Rolander heeft het* zelve in Amerika gevonden. (16) Bok-Tor, die bet Borftftuk ruig gedoomd heeft, de Dekfchilden verheven en Lood. kleurig y met een donkeren bogtigm Band overlangs , de Sprieten kort. Volgens de befchryving der Sweedfche Die- ren is deeze Bok-Tor groot en heeft het ge- heele Lyf zwart ; zo ook de Dekfchilden > die by het Borftftuk en in 't midden buiten waards Loodkleurig zyn 5 of met twee breede , fchuin- fe , bruine Banden getekend Waarfchyn- lyk zullen deeze de figuur van de Hebreeuwfche Letter Lamed , meer of min , uitdrukken. pedel-Bok. Het is onbegrypelyk , hoe dat de Heer G E- offroy deeze Soort betrekken kan tot zyne tweede Familie in het Geflagt van Stenocorus, dat dien naam heeft naar de verfmalling der Dekfchilden agterwaards, en van de Bokken afgezonderd wordt, doordien de Sprieten , aan haar (*) Faun. Suec. Ed, II. p. 187. N, 649. ' (16) Cerambyx Thorace Spinofo pubescente , Elytris faftt- giatis lividis, fascii obscura Jongitucjinali flexüofa , Antcnnis brevioribus. Syfl. Nat. X. Lcptura nigra , Elytris nigricante li* Tidoque variis. Fdm* Sutc» 4$g. Xvr. Lamed, Boic-Torren of Bokken. 539 haar inplanting , niet door het Oog omringd * v# worden , maar voor hetzelve geplaatfl: zyn. Afdeel* Dit Kenmerk kan wel plaats hebben; doch het h0ofd- andere zou het Infekc brengen tot ons volgen- stuk. -de Geflagt. Evenwel , om daar niet veel op te ftaan, kome ik maar alleen tot de Soorte- lyke Kenmerken ; daar hy het gebragt heeft in de tweede Familie , welke de zodanigen be. vat, die het Borllfi.uk weerloos hebben, en het- . zelve noemt , Stenocorus , die zwart is , met de Dekfchilden roodagtig , aan de tippen en tot de helft van de Naad zwart Q*). Sommigen van deeze Soort, zegt hy, zyn meer dan een half Duim lang, ongevaar een - vyfde Duims breed ; anderen maar half zo groot. De Sprieten, die zy zo lang als'tLyf hebben , zyn aan 't end weinig dunner dan aan den worteU HetBorftftuk is Kegelvormig , en zonder Stekels of Knobbeltjes op zyde. Het geheele Lyf is zwart, uitgenomen de Dek- fchilden, die bruinrood zyn, maar aan 't end zwart, en van agteren, tot een weinig over de helft, langs de Naad, zwart gebandeerd; zodanig dat die zwarte Band of Rand allengs , naar de tippen toe, verfrnalt, tot dat hy aan het andere zwarte gedeelte raakt. Dit moet- 'er, naar my dunkt, meer de tekening van een Romeinfch Kapitaale L , dan die van een Hebreeuwfche S op maaken* O?) (*) In 't Franfch le Stcncore bcdeau. Wft% des Inf. env. Paris, Tom.I. p. iz6. i. Deel, IX. Stuk, Beschrtving van de V. (17) Bok -Tor, die bet BorJIJluk gedoomd , Afdeel. fa Dekfcbilden verbeven , met zwarte Hoofd* Stippen en Banden heeft , de Sprieten lan- stuk. ger dan bet Lyf. XVII. G-woikte Decze is klein van (luk, hebbende den Kop zwartagtig , de Sprieten anderhalfmaal zo lang als 't Lyf, aan 't end zeer dun; het Borftftuk wederzyds getand. Een dwarfe zwarte Band , die vry breed is , loopt midden over de Dek- fchilden heen. Men heeft deezen Bok by de Mynen van Burwick , in Gothland , gevonden. Doktor Sc op o li nam een dergelyken waar in Kar- niolie , die de Dekfchilden meer dan een der- de Duims lang en een agtfte Duims breed hadt (*). XVIIT. Hifpidus. (18) Bok-Tor, die het Borftfluk gedoomd > en stekelige. ^ ^ flekelige Stippen beeft , de Sprie- ten ruig en lang. Deeze , die in Sweeden dikwils in de Hui- zen voorkomt, heeft de grootte van een Huis- vlieg, maar is fmaller; geheel Afchgraauw met zwar* (*) Entomol. Carniol. p. 54. (17) Cerambyx Thorace Spinofb , Elytris faftightis pun&is fasciisque nigris , Antcnnis Corporc longioribus. Faun. Suss. 4S3. ltGêtL 273. ( 1 s ) Cerambyx Thorace Spinofb Elytris lubprxmorfis , pan&isque tribas hispidis , Antennis hirtis longioribus. Syft. Nut. X. Cerambyx cinereus, Elytris pnemorfis nigris fascüque alba , Antennis fesquilongiori bus. Faun. Suec. 484, Tab. I. Bok -Torren of Bokken. 541 zwarte Stippen , hebbende op de Dekfchilden V, eenige verhevene Streepen , en een breedagti- xilf^ ge, witte Band, dwars, byna in 't midden > Hoofd* over dezelven heen. De Sprieten zyn ander- *TUK# halfmaal zo lang als 't Lighaam. Het Borft- ftukis, voornaamelykop zyde, gedoomd. Men vindt in eenigen een Hartvormigen witten Band op het voorde gedeelte der Dekfchilden , die aan 't end als afgebeeten of getand zyn: gelyk daar van de Afbeelding, zo natuurlyk als by vergrooting getekend, in de befchryving der Sweedfche Dieren gegeven wordt* De Heer Geoffroy betrekt deezen tot een Soort van Bokje , dat hy aanmerkt als een der zonderlingften omftreeks Parys; hoewel maar een vierde Duims lang zynde* Het wordt van hem genoemd Boh Tor met de Dekfchilden getand (f). Hy merkt aan, dat de Dekfchil- den bruin zyn, met een witagtigen Band, die door een menigte van Haairtjes geformeerd wordt, aan den Wortel van dezelven, over- dwars. Het end van ieder Dekfchild heeft twee fcherpe punten, een uitwaardfe die lan- ger en een inwaardfe die korter is. De Leed- jes der Sprjeten zyn half bruin, half grys, met een wit ringetje in 5t midden. Men vindt dit Infekt op de Velden. 09) (f) Capricorae a etuis dantclcs, Hifi» da In/, tnv. P*tïh Tom. I. p. 205. 1. Deel. IX. Stuk, 542 Beschryving van DE V. (19) Bok Tor, die bet Borjljluk gedoomd mtt XllT. h' mWe StreePen beefi > de Dekfcbilden twee- Hoofd. puntig met wit gebandeerd , de Sprieten STOK- lang. XIX. ce&wptct. In het Kabinet van de Koningin van Swee. den bevondt zig deeze Weftindifche Bok, die hec Borftftuk met vyf witte Screepen heeft , waar van de zydeiingfe onder den rand van .bet Borftftuk. Dit doet my 'er den Bynaam aan geeven van Geftreepte. xx. Cao) Bok-Tor, die bet Borftfluk rimpelig en Gebandeet- met twee Stekels heeft, de Dekfcbilden de" verheven met een geelen Band, de Sprie- ten vry lang , op zyde plat. Deeze Weftindifche bevondt zig, insgelyks, in het Kabinet van haare Koninglyk Sweed- fche Majefteit. n. xxxy. Mooglyk zou men tot deeze of de voor- gaande Soort betrekken kunnen , een uitheemfch Bokje, dat Afchgraauw is en geel geftreept van middelmaatige grootte, en zeer fraay' uit de verzameling van den Heer W.vander Meül'en. De twee hooggeele S treepen op ieder Dekfchild, zyn met glinflerend bruine verheven randjes zeer fierlyk gezoomd. (21) (19) Cerainbyx Tho*ace Spinofo aibo-linearo, Elytris biden- tatis albo fasciatis, Antennis longioribus. Syft. Nat. X. AI. £. \\ (zo) Cerambyx Thorace bifpinofo rugofo, Elytris fa%ü. tis fascia flava, Antennis longioribus compreflls. SvJI.Njs: X M. L. U. Bok -Torren of Bokken. 543 v (ai) Bck-Tor, die bet BorJIJluk gedoomd, de V. Dekfchilden Jlomp , bet Lyf groen beeft , A™{™u met de Sprieten vry lang en de Dyen een. Hoofd. tandig. stuk. B R o w n £ noemt deezen the Lady Capricorn y*]n\ of Vrouwen-Bok , om dat hy fchoon Goud- Groen* groen van Kleur is (*), zynde doof gaans an- derhalf Duim lang , maar fmal van Lyf. De Sprieten, zegt hy, zyn zelden korter dan drie Duimen, en fteeken dus, in 't vliegen, een goed end wegs agter de Vleugelen uit. Hetge- heelelnfekt, voegt hy 'er by, is Lymig of Kle- verig, en ruikt zeer onaangenaam, welke Reuk aan de Vingers , in 't behandelen , en aan het Vogt, daar menze in bewaart, zig mededeelt* Sloane , in tegendeel 1 noemt den zynen, de zoetruikende Tor , en beeldt hem af ter langte van omtrent twee Duimen. Men zouze, derhalve, de Indifche Roozebokjes kunnen ty» telen : alzo menze in de Indien vindt. (22) Bok-Tor, die bet BorJIJluk gedoomd , de xxu. D ek- Mofchatus. (*) Cerambyx major oblongus, viridiaureo fplendens , Scu* ^00zc^°^e* ta Thoracica aculco utrimque armata , Anrennis longilTïmis. (21) Cerambyx Thorace Spinofb Elytris öbtufis , Corpore viridi, Antennis longioribus , Fcmoribus unidentatis. M. L. U. SyJt.Nat.X. SLOAN. ^«2. T.237. £ 35>,40. BROWN. Jam. 430. T. 43. f. 8. (22) Cerambyx Thorace Spinofo, Elytris bbtufis viridibu$ nitentibus, Femoribus muticis, Antennis mediocribus. Syft. Nat. X. Cerambyx viridi-coerulescens, Antennis Corpus fub* sequantibus. Faun, Suec. 478. MouïF, /«ƒ133. f ultima^ ÏR1SCH. Inf. XIII. T, II, KAJ, In/. 31. N; 17, I, deel» IX. Stuk» 544 Bescöryving van de V. Afdeel, XIII. Hoofd. STUK. Dtkfchilden ftomp en glanzig groen , de Dy'én niet Jlekelig en de Sprieten mn maatige langte heeft. Rooze- Deeze Soort van Schildvleugelige Infekten ?okje- is, wegens de Reuk, die zy hebben, bekend by den naam van Roozebokjes. De Heer Ge- of froy noemt hem de groene Bok met den Reuk mn Roozen, die in deeze Infekten, wel. ke zig meeii op oude Wilgeboomen onthou- den, zo fierk is, dat dezelve zig fomtyds over 'c Veld verfpreidt , wanneer eenige Wilgeboo- men , met Roozebokjes beladen , in de nabuur- fchap zyn. Door het droogen, evenwel, ver- dwynt die Reuk, en houdt zo zeer geen ftand, als de zogenaamde Moskeljaat Reuk van deN Torren , Doodgraavers genaamd ; die ook niet eigentlyk deezen naam mag draagen. Gemelde Heer merkt aan , dat de befchry- ving, welke Linn^eüs van deezen Bok-Tor geeft , niet al te naauwkeurig is. Het Ag- terlyf, naamelyk, is wel van boven blaauw; de Wieken zyn zwart, de Pooten blaauw, zowel als de Voeten, die van onderen eenige ruigte hebben. Aan het Borftftuk is wederzyds een fpitfe Punt, en van onderen heeft het drie Knobbeltjes, alsook eenigen, die kleiner zyn , wat voorlyker, welke hetzelve oneffen maa- ken. De Dekfchilden zyn eenigermaate zagt, buigzaam, en fyn Sagrynagtig geftippeld, Lan- cetswyze langwerpig , hebbende ieder twee over- Bok-TorrEh of Bokkek, 545 ovcrlangfe Streepen , die een weinig verheven V. zyn. Linnjeus tekent 'er drie aan; doch ^l\*L* daar zyn 'er, zegt hy, maar twee* Ook kan Hoofd* zyn Ed. niet begrypen , waarom dat onze Au- «tuk. theur de Sprieten zegt regt anders gefteld te Ro0zthok^ zyn , dan in de overige Bokken; alzo dezelven 'er volmaakt mede overeenkomen ; uitgenomen dat het end der Leedjes een weinig minder dik is* De Sprieten (voegt hy 'er by) hebben ten minfte de langte van het Lyf (*). Ik heb, ook, op die befchryving veel aan te merken. In myne Roozebokjes zyn de Wie- ken niet zwart , maar bruinagtig geel , gelyk in de Gouden Torren en veele anderen. De Pooten zyn , wel is waar, blaauwagtig, doch zo blaauw niet als het Lyf van boven. F r i s c h, die deeze Soort de blaauwagtig groene Hout* Kever noemt, merkt zeer wel aan , dat het Borft- ftuk veel Goudglanziger is dan de Dekfchilden ; doch die verandering van Kleur, welke wy in de laatften waarneemen , als zynde fomtyds dof en donker, fomtyds helder, glanzig en Goudgroen fchynt niemand der gedagte Autheuren opgc- merkt te hebben. Doktor S co poli, alleen , tekent aan, dat dit Iüfekt geheel glanzig is en blaauwgroen , met de Dekfchilden en fomtyds ook het Borftftuk groenagtig. In het groene heb ik nooit blaau wigheid befpeurd, maar wel aan hec Lyf en de Pooten. Het Borftftuk heeft de gezeg- de (*) Hl ft. des Inf. env. Paris. Tom. T. pag. ao$, I. Deel, IX. Stvk. M 111 540 Beschryving van de V. de Knobbeltjes niet , (dat L i n in je v s ook niet ^XUl^ zeSc>) van onderen (*) , maar tuffchen de Spit- Hoofd- fen, die het op zyde heeft agterwaards, naby «tuk. de Dekfchilden , en is door deze! ven en de an- fambtkjt. feÏQ kleine Knobbeltjes , voor waards geplaatft, van boven oneffen. De overlangs verheven Streepen, op de Dekfchilden, zyn in de my. nen zeer moeielyk waar te neemen* De Sprie- ten zyn 5 gelyk Doktor Sc o poli wel aan- merkt, fomtyds langer, fomtyds korter dan hcc Lyf van dit Bokje. De Figuur De grootfte zwaarigheid blyft nog over: te dö5pnetCil% weeten, wat onze Authcur bedoelt, wanneer hy zegt, dat, ten opzigt van de Sprieten , in de Roozebokjes het tegendeel plaats heeft van andere Bokken. F r i s c h , die een zeer oplettend onderzoeker was, fpreekt ten dioh opzigte, woordelyk, aldus. "De Sprieten on. f, derfcheiden hem ook duidelyk van de ande- „ ren. Zy zyn niet zo lang als het Lyf, „ maar, van het eerfte dikke Leedje af, komt „ aanftonds het langfte , (daar het omgekeer* „ de in de tot dus ver befchreevene doorgaans „ plaats heeft,) en de volgende negen zyn „ geduurig wat korter dan het voorgaande Het is of L x n n je ü s dit nagefchree ven had (f). Nu (*) Sur le bas du Corcelet, heeft de Heer Gkoffroy; dat ten minfte , 6p bet laagfte of benedenfle gedeelte , f<.4ieen n moeten betekenen. (|) Antenna vis longitiuUnein Coxpoxis acltingiint; harum Ar- BOK-TORREN OF BoKKEN. 547 Nu heeft dit zekerlyk plaats in de Roozebokies: v# , x, c u ^ i Afdeel, maar de Vraag is, or men net ook waarneemt xiIL in de andere Bokken? In verfcheide Soorten Hoofd- vind ik die trapswyze afneeming niet, gelyk^S™**tf in 't byzonder in de zwarte Duitfche Bok blykt, dien ik op N. 26* zal befchry ven ; alwaar de Leedjes , naar 't end der Sprieten toe, allengs in langte toeneemen , en de vier eerften allerkortft zyn# Dus zyn ook in de Hout-Kever met de langfte Hoornen (N. 24.)» dienFRiscn Tab» XII. afbeeldt , de alleruiterfte Leedjes dc langden. Zelfs in de Afbeelding van den blaauwagtigen fraaijen Bok-Tor , (N. 23.) 3 die de Heer Geoffroy zelf geeft , is die traps- wyze afneeming der Leedjes , in langte , naar 't end toe , niet blykbaar (*)• Evenwel beken ik , dat 'er zo wel inlandfche als uitheemfche zyn, waarin het zelfde nagenoeg, alsindeRoo* zebokjes, plaats heeft. (23) Bok-Tor, die het BorJIJluk gedoomd , de xxnr. Dekfchilden Jlomp met een zwarten Band en Articuli , per gradus , verfus extremitatem brcvlores fuut, contrario ac in reliquis modo. Faun, Snee, Ed, I. p. iéi, li, p. 128. (*) Hift. des Inf. env. Paris. Tom* I. Pi. III. f. 6. (23) Cerambyx Thorace Spinofo, Colcoptris obtufis fascu maculisque quatuor atris , Antcnnis longis. Syft. Nas. X. Cerambyx fübeoeruieacens , fascia maculisque quatuor nigrii. lt. Scan. 26I. JONST. Inf. T. 15, f. 3, Rob. fa i% SCHEUSCH. Itin. I. T. x. f. 5. I, Dell. IX. Stuk. M m Z 548 BESCHAVING VAN de V. en vier zwarte Vlakken , de Sprieten lang AxiüU bee^' ^tuk^ Blaauwagtige zwart gevlakte Bok kan deeze Europifche met reden genoemd worden. Hoe- wel hy in Karniolie niet zeldzaam is, hadc Doktor Scopoli hem doch op de Alpen nooit ontmoet. De Heer Geoffroy geefc 'er den naam aan van la Rofalie : hy befchryfc en beeldt hem af, als de vierde Soort van Bokken , blaauwagtig Afchgraauw , met zes bruine Vlakken op de Dekfchilden. Zie hier zyne befchryving van dit Infekt. "Het is, zegt hy, een der fraaiften van ons „ Land, zynde één cn een vierde Duims lang , een derde Duims breed. Het heeft den Kop „ Afchkleurig blaauw, met ds Nypers zwar- „ ter: de Sprieten zyn groot, anderhalfmaal „ zo lang als hetLyf , van het zelfde Blaauw, „ hebbende aan het end van ieder Lid een „ dotje graauw Dons, het geen een fcheiding „ in het Blaauw en dus de Sprieten zeer fraay maakt. Het Borftfhik is blaauw, met een „ bruine Roetkleurige Vlak voor op hetzelve» De Dekfchilden zyn van de zelfde blaauw- M agtig Afchgraauwe Kleur , ieder met drie „ Vlakken getekend, waar van eene die klei- „ ner is, om laag; een zeer groote, die de 3) gehcele breedte beflaat, in 't midden , en „ eene van middelbaare grootte om hoog. „ Deese Vlakken zyn bruin, dof van Kleur cn \ Bok- Torren of Bokken. 549 „ en Fluweelagtig, omringd, zo wel als die y. „ van *c Borftftuk, met een Streep van bleeker Afdeel» XIII „ Kleur dan hec overige des Lighaams. Van Hoofd. „ onderen is het geheele Infekt fchoon blaauw; stuk* „ de Gewrichten der Pooten zyn alleenlyk brui- „ ner. Men vind: het in de Stammen van rot- „ tigeBoomen, gelykerwys het volgende, en 3> ontmoet het fomtyds zelfs in de Houttui- „ nen (*) Deeze Soort komt ook voor in Sweeden. Wy gecven hier dc Afbeelding van een der- PL. lxxt* gelyk Bokje, doch dat kleiner is, uit de Ver- F's* s' zameling van den Heer W. vander Meu- l E n* Hier in is opmerkelyk , dat het de Leed- jes der Sprieten zeer dik geknobbeld heeft, zo dat zy zig als met zwarte Kraaien vertoo- nen. De Sprieten zyn omtrent zo lang als 't Lyf, dat ongevaar de langte heeft van een Duun. (24) BokTor , die bet Borftjluk gedoomd xxiv. beeft , met vier geele Stippen , de Dek. SSi^ fcbilden flomp en gewolkt ; de Sprieten man# uittrmaate lang, Dee- (*) Hifi. des Inf. env. Paris. Toni. L p. 202. (2+) Ccrambyx Thorace Spinofo pun&is quatuor lutela; Elytris obtufis nebulofis , Antennis longiflimis. Syfi. .Nat. X. Cerambyx ncbulofus , Antennis Corpore longioribus , Thorace punftis quatuor luteis. Faun. Suec. 479. It. Oei. S. Oapricor- nus Ruflkus. PET. Gaz. T. t. f. S. MOUII, xji. f. 2. FR1SCH. XIIL T. 12. I. DXJSL. IX. STUK. Mm J 1 550 Beschryving van de v. Decze Soort van Bokken overtreft nog die Afdeel. Ooftindifchen , waar aan ik den Bynaam van Hoofd- Langfpriet heb gegeven % in de langte der STUK* Sprieten , welke vier of vyfmaal (*) zo lang *Bladz-^34.a]s»tLyf 9 ja fomtyds nog langer zyn. Friscr, die dezelve noemt de Houtkever met de langfte Hoornen, getuigt, dat in fommigen derzelven de Sprieten meer dan zesmaal , in andereD maar tweemaal zo lang als ft Lyf zyn* Het Leedje, digtft aan den Kop , zegthy, is dikft en kortft, de volgende worden allengs wat langer en dunner, zynde meer dan de.onderfie helfc van ieder Leedje bleekgraauw , het bovenfte ge- deelte zwartagtig bruin. Indien de Sprieten het Werktuig van de Reuk waren , (merkt hy aan ,) zo moeften deeze Infekten zeer fcherp van Reuk zyn; of van Gehoor, indien dezelven tot dat Zintuig dienden , gelyk hy meende overtuigd te zyn. Dat zy tot het Gevoel en mooglyk ook tot fchoonhouding of befchutting van het Lig- haam dienen , komt my uit de Leedjes veel waarfchynlyker voor, Ondertuffchen merkt hy aan, dat deeze Infekten een taamelyk fterk Geluid van zig geeven in de tyd der Paaring, en deswegen van de Kinderen , in Duitfchland , ook Geiger , dat is Viooliftcn of Vioolfpeel- ders, gcheeten worden. Eerfl (*) In de Afrekening, welke de Heer N. Stru yck t:cgcycn heeft van dcrgelyk een Bokje (Inleid, tot de algemeene Geógrapb. enz. Amfterd. 1740. Afb. If. Fig. 6*) zyn de Sprieten van die langtè* Bok- Torren of Bokken. 55c Eerfl: fchynt men deezen Bok-Tor , die niet V. van de groocflen is, in Rusland waargenomen ^hY^ tc hebben; weshalvcn hy van Petiver de Hoofd* RuJJifcbe Afchgraauwe , met de Hoornen of ,TÜK» Sprieten zeer lang, getyteld wordt. InSwee- den komt hy ook zeer menigvuldig voor, in de Schuitjes en de gefchilde Boomftammen: dewyl de Landlieden daar Huizen van bou. wen , noemen de Kinderen hem , deswegen de Timmerman , en het Gemeen houdt het voor Zonde, hem te kwetzen of te dooden. Ia Vrankryk, of indeZuidelyke deelen van Euro- pa , fchynt hy niet waargenomen te zyn* Het Lighaam is een Duimbreed lang , geheel Afch- graauwj hebbende de Dekfchilden met kleine Haairtjes bezet , die dezelven gewolkt maaken. Het Wyfje, welke het Agterlyf van agteren uitpuilt, heeft de Sprieten, als gewoonlyk, veel korter dan het Mannetje. (25) Bok - Tor , die het Borftjluk gedoomd xxv. heeft , de Dekfchilden ftomp , zwart, enschoenma* een weinig gewolkt; het Schildje bleek, kcr' de Sprieten zeer lang. De Kleur fchynt den Bynaam te geeven aan dee- (25) Cerambyx Thorace Spinofo, Elytris obtufïs atris fub- nebulofis ; Scutello pallido , Antennis longifïimïs. Syft. Nat. X* Cerambyx ater , Elytris pun&atis maculis pailidis fparlis ; Antennis Corpore longloribus; Thorace Spinofb. Faun Susc. 4S2. Cerambyx nigro-nebulofus , Scutello pallido, Elytris fusco-xheis. Gadd. Dif. %j* 1. deel. ix. stuk. Mm 4 55* Beschryving van pe V. dceze Soort, die egter, volgens anderen, de AXUlEi; Dekfchilden Koperig bruin heeft. Men vindt- Hoofd. ze in de Boflchen van Sweeden , zynde groot «tuk. cn zwart) met: gCele Stippen befprengd. Het Mannetje heeft de Sprieten drie of viermaal, het Wyfje maar anderhalf maal zo lang als het Lyf. (26) Bok -Tor, dit bet BorJIJluk gedoomd, rimpelig en kaal heeft, bet Lyf zwart, de Sprieten langy met de vier eerfie Letd* jes geknodft. Deeze is in Italië waargenomen door den Heer Kaehler, in Duitfchland door Fors. kaol, hebbende de Statuur van den voor- gaanden , het Lyf en de Pooten zwart ; de Dekfchilden aan de tippen zo donker niet of Pekagtig : de Sprieten langer dan het Lyf , Tvaar van de vier eerfie Leedjes met ronde Knoppen , de overigen plat op zyde. Doktor S c o p o l i vondt , in Karniolie , twee Bok-Torren , die beiden naar de bepaa- ling van L i n n je v s zyn Schoenlapper gelee- ken , dcch vry veel van elkander verfchilden ; inzonderheid , dewyl de een geheel zwart, en drie of viermaal zo klein was als de ander, die de Dekfchilden Kaflanjebruin hadt, een Duim (26) Cenmbyx Thorace Spinofo rugofo nudo , Corpore n'igro , Anrennis longis , articulis cjtiatiior primis clayatis* Kar. X. XXVI. Cerdo. Schoenlap- per. Bok- Torren of Bokken. 553 Duim lang , wordende van hem de Held * v. .getyteld (*). De vier eerfte Leedjes der AFDE*t- Sprieten waren in deeze zeer glad, in de Uoofd* andere ruig en korter dan de overigen. Om- «tuk. flreeks Parys vondt de Heer Geoffroy * Hero$ ook , dat opmerkelyk is , een grooten en klei- nen zwarten Bok-Tor , de een anderhalf Duim, de ander drie vierden Duims lang , en vry veel donkerer van Kleur (|). De eerfte en grootfte fchynt my , zo wel als die lang gehoornde zwar- te Hout-Kever van Frisch, waar van hyde Afbeelding (f) aanhaalt , tot den gemelden Schoenlapper te behooren, dien de Heer Mul- ler, zo wel als den Schoenmaaker en Tim- merman, ook in Deenemarken , indeBoflchen, vondt (§). (27) Bok-Tor , die hel Borftjlük gedoornd xxvir. heeft 9 de Dekfchilden fiomp, verheven- wceveï* rond en zwart , de Sprieten van middel- maatige langte. Men zal , mooglyk , niet meer reden vinden voor den zonderlingen Bynaam van deezen, als (*) Entomol. Carniol. p. 50, 51. (4.) Hift. des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 200. (T) /»ƒ XIIL Tab. VIII. ($) Faun. Fridricbsdallna. p. 15. (27) Cerambyx Thotace (pinolb, Elytris obtufïs convcxfsa« tris, Antenhis mediocribus. Syjl. Nat.X, Cerambyx fbrdide ni- ger, pun&is elevatls fpaifis , Antennis craflii, Corporis longitu- dinem fubxquantibus. UDD.M. Dijf. n. 2.9% l dkel. ix. stuk. Mm 5 554 Beschrtvinc van de V. als voor dien van de voorgaanden. Hy wordt AxrnEL elders SecoemJ Bok-Tor die vuil zwart is, mee Hoofd- verheven Stippen daar over verfpreid , de Sprie- stuk. ten en omtrent zo iang ais \ Lyf* Dit In- fekt onthoudt zig ook in Europa. XXVIII. Fulipnator. Schoorfteen- vceger. XXIX. Coquuu Kok. (28) Bok-Tor, die zwart ïs9 hebbende hel Borflfiuk eenigermaate gedoomd , de Dek* fchdden Afchgraauwagtig , de Sprieten vry kort. De Heer Forskaol vondt deezen in Duitfchland, kleiner dan een Honigby en ge- heel zwart ; met de Sprieten naauwlyks zo lang als 't Lighaam ; het Borftftuk rond en weinig gedoomd ; de Dekfchilden niet zeer fpits 9 en met een vuile Afchkleurige Waafem befmet. (29) Bok-Tor, die bet Borjlftuk ruig m eenU germaate gedoomd heeft , de Dekfchilden ftomp , gegroefd , zwart en van voor en Roeftkleurig , de Sprieten middelmaatig. De Heer Kalm heeft deezen in Kanada gevonden ; zo dat men hem als een Ameri- kaanfehen moet aanmerken. De Doornen of Ste- f25) Cerambyx Thorace rubfpinofo nigcr, Elytris cineras- centibus, Antcnnis brevioribus, Syft. N*t. X. (29) Cerambyx Thorace fubfpinofo hirfuto, Elytris obtufis fnlc.itis atris, aatice fetrugineis ; Antcnnis mediocribus. Syft. Nat. X. Bok - Torren of Bokken. 555 Stekels van het ruige Borftfiuk zyn kenbaarder V. op 't Gevoel dan op 't Gezigt. Afdeel; r XIII. (30) Bok-Tor, die bet BorJIJluk gedoomd heeft, otüÏT de Dekfcloilden Jlomp , ros , aan den rand xxx. zwart en met een zwarte Streep , de Sprit- £Zfc7. ten middelmaatig. In de befchry ving der Sweedfche Dieren was deeze Soort genoemd : Roffe Bok-Tor > met drie zwarte Streepen op de Dekfchilden over- langs. Men vindt dezelve in verfcheide Land- fchappen van Sweeden 3 zynde een der groot- ften onder de Europifche Bokken. Men heeft dezelve ook in Karniolie waargenomen. C31) Bok-Tor die zwart is met bet Borft- xxxi. fluk gedoomd, hebbende een groote zwar- ^ehferi- te Vlak op bet Borftfiuk en de DekfcbiU Bok' den. De Heer Kaehler heeft deezen Bok ia L talie ontdekt. Hy is van middelbaare grootte, met het Lyf en de Pooten zwart , doch de Dyën zyn , aan het end , uitgerand en fcherp ; de Sprieten naauwlyks zo lang als !t Lyf. Op >t (30) Ccrambyx Thorace fplnofb, Elytris obtufo mfis mar- gine lineaque i:igris , Antennis mediocribus. Syft. Nat. X. Cc- ■iambyx rufus , Coleoptromm lineis tribus nigris longitudinali- bus. Faun. Suec. 4S1. (31) Ccrcmbyx Thorace fpinqfo niger ; Thorace Ely trisque macula magna nïgra. Syfl. Nat, X. I. 1>EEL. IX. SXUIf 556 Be se' brt ving van de V. 't midden van het Borftftuk , dat Bloedrood is, A^1E[EL* vindt men een groote, ronde, zwarte Vlak. Hoofd- Die der Dekichilden , welke ook Bloedrood stuk. Zyn^ is hun beiden gemeen, langwerpig rond, en (trekt zig, van het midden, byna tot aan de tippen uit. xxxiT. (32) Bok-Tor , die bet Borftftuk gedoomd vc^Ukker» beeft , de Dekfcbilden Wolkagtig en eenigcrmaate bruin gebandeerd , de Sprie* ten kort C*). Twee Bokken heeft men in Sweeden gevon- den , die malkander in alle opzigten zeer gelee- ken ; doch de een hadt op de Afchgraauwe Dekfchilden twee geele Banden , de ander niet, en was ook met zwart gewolkt. Beiden had- den zy de Sprieten maar half zo lang als 't Lyf. Zy zyn tot deeze Soort betrokken, on- der de gemelde Kenmerken : zo wel als een middelmaatige Soort van Bokje by Frisch, dat duidelyk twee zwarte dwarsltreepen heefc op de Dekfchilden, die een bandeerzel maakep op 't midden van 'c Lyf. Om. (52) Ccrambyx Thorace fpinofb , Elytris nebulofis fusco fubfasciatis , Antcnnis Corpore brevioribus. Syft. Nat. X. Ce- rambyx cinereus nigro-nebulofus Antcnnis Corporc dimidio brc- vioribus, Thorace fpinofo. Faun, Saec. Frisch. Inf. XIII. 1. 14.. Cerambyx cinereus, Coleoptris fasciis duabus flavis , Antennls Corpore dimidio brcrioribus , Thorace fpinofo. Faun, Suec. 4S6. (*) Korte Sprieten noemt Linniuj die korter, mUdeU nuttige die zo lang als 't Lyf, en im%t die langer dan het- zelve zyn. Syji. Nat9 Ed. X. p. 3S>3. BOKTORREN OF BOKKEN. 557 Omltreeks Parys vondt men ook twee Bok- V. Torren , die de ecrfte en tweede Soort uitmaa- ken van het Geflagc van Stenocorus , waar van Hoofd- reeds is gefproken *. Den eenen noemt G e- stük* o f f r o y glad met geele Banden, den anderen* Bladz-'J*- zwart met een geele Haairigheid , als Fluweel. De langte van den eerften was omtrent drie vierden, die van den anderen ruim een half Duim. De twee gemelde Sweedfche worden van hem daar toe betrokken (*> In Deene- marken is deeze Verklikker ook gevonden. (33) Bok~Tor, die bet Borjlfiuk gedoomd en xx™1* Bocbelagtig heeft; de Dekfchilden ovaal, Dief. met een dubbelen witagtigen Band ; de Sprieten Draadswyze en van middelmaat tige langte. Een klein roodagtig Torretje , van grootte als een Luis , dat wegens de langte van zyne Sprie- ten tot de Bokken fcheen te behooren , is van den Heer Linnjeus hier t'huisgebragt; hoe- wel het hem twyfelagtig voorkwam, tot welk Geflagt men het betrekken moede, om dat het den Kop, omgekromd , binnen het Borftftuk kan intrekken , gclyk de Knaagtorretjes doen* Ook heeft het de Eigenfchap van veelen derzelven , hou- x (33) Cerambyx Thorace Spïnofo gibbofb; Coleoptris ovatis, fascia duplici albida; An tennis filiformibus mediocribus. Syfi. Nat. X. Cerambyx teftaceus , EJytromm fascia duplici albidS Thorace fpinofo. Faun. Suec. 487. (*) Hifi. des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 200, I, Deel jx. Stuk. 558 Beschryving van de V. houdende deerlyk huis in de Verzamelingen A™fEL* van gedroogde Planten , Infekten 5 Vogelen, Hoofd- Bonte Vagten , Kleederen en allerley Eetwaa- Stük. reo> Zelfs worde de Tabak 'er van opgevree- ten. Men kan het dooden door middel van Rottekruid met uitgebrande Aluin. Onder de Schild vleugeligen die de Sprieten Draadswyze , dat is niet kennelyk geknobbeld veel min geknodft hebben , maakt Geoffroy hier van een nieuw Geflagt , dat hy beftempclt met den naam van Bruchus, waar mede men oudtyds den Molenaar of Meykever beteken- de. De byzondere Kenmerken daar van zyn , dat hetzelve het Borftftuk met een ronde Boch« el en het Lyf bolrond met een verheven Rug heeft. De Afbeelding, die hy 'er by vergroo- ting van geeft, toont dc zonderlinge Geflalte van dit Roofagtige Infekt , dat men dikwils in drooge Bladen, in Hooy, en elders vindt, daar het Wormpje op fchynt te aazen, maa- kende zig , tot de Verandering , een Tonnetje , dat zeer wit is , als van fyne Zyde* ongevieu- Dit noemt hy het gebandeerde , en de ande- $cid Bokje. regoort^ weike geheel bruinrood is, het onge- vleugelde , welks Dekfchilden vereenigd zyn. Dit worde op dergelyke plaatfen gevonden; het is kleiner en zo gemeen niet. Het gelykt naar een klein Klootje, waar aan naauwlyks iets zig vertoont , dan de Pooten en een Kopje , 'c welk Sprieten heeft byna zo lang als 't Lyf. De Dekfchilden , die gepolyfl: Kaftanjebruin zyn BOK-TORREN OF EoKKEN. 559 zyn , bekleeden het ook gedeeltelyk van onderen: V. zo dat het Diertje zig als geharnaft voordoet (*). Hier moet ik fpreeken van drie. Bokjes die Hoofd* taamelyk groot , doch insgelyks ongevleugeld STÜK' waren, en welken Doktor Scopoli in Karni- olie waarnam. Het eene, dat van hem heü Zandbokje * getyteld wordt ; als op de Wegen en Duinen, in 't heetfte gedeelte van dat Land- * dnnarm* fchap , voorkomende ; hadt de Dekfchilden vyf Liniën lang, zwart doch wit gerand, gelyk 'er ook een witte Streep liep over den Kop en 'c Borftftuk heen. Linnjeus hadt 'er, in een Brief, reeds van gefproken , zeggende: " de „ ongevleugelde Bok-Tor, dien ik uit Spanje „ en Vrankryk gekreegen heb, wordt by ons „ niet gevonden." Het andere, dat Scopo- li de Moor f tytelt, was geheel zwart, en hadt de Dekfchilden over 't half Duim lang. t <&fhiof* Deeze beiden hadden de Sprieten kort. Voorts was door hem een Goudgeel § Bokje waarge- nomen, met de Dekfchilden iets korter, half $ fufim doorfchynende , ftomp , glanzig , en zo lang niet als 't Agterlyf VIERDE ARTIKEL. Het Borftftuk ongedoornd en Rolrondagtig. C34) Bok- Tor die het BorJIJluk ongedoornd en Rol* Carcharias. (*) Ibïd> pag. 1S4. Geftippeld* (|) Entomclog. CarrJcllca. p. 5?. (34) Cerambyx Tboracc mutico cylindrico, Corpore gnTco l.DEtL. IX. Stuk. ni; V. Afdeel, XIIL 560 BïSCHRY'VtRÓ VAN Rolrond heeft , het Lyfgraauw met zwart geftippeld , de Sprieten middelmaatig. Hoofd- stuk. Deeze gelykt zo zeer naar den Schoenmaa* ker, hier voor befchreeven (*), dat ik ze voor deszelfs Wyfje zou gehouden hebben, zegt Linnjeus, indien 'er niet de Spitfcn , op zyde van het Borftftuk, aan ontbraken. Hy heeft het Lyf ook wat dikker , en de Nypers zwart. Naderhand is het Wyfje ontdekt, dat graauw is van Kleur, en het Mannetje Afch- graauw , wegens een bleekgeelagtige Wollig- heid, die het Lyf omkleedt, en waar tuflchen de glinfterende zwarte Stippen uitpuilen. Dit doet hem , eenigermaate , naar den Stern- of bonte Haay gelyken. Die van P e t i v e r was zwartagtig, en hadt de Dekfchilden geftippeld en met bleeke Vlakken befprengd ; dat regt het tegendeel is van Kleur ; hoewel men den een, zo wel als den ander, geftippeld kan noe- men. Dit Infekt was hem uit Noorwegen ge- zonden, drie vierde Duims lang, en hadt dc Sprieten langer dan het Lyf. Uit de aanhaaling van dien Autheur blykt , dat de Heer Geoffroy deezen gefiippelden Bok bedoelt , met den naam van Sagrynagdge Leptura; zynde dit een Geflagt waar toe alle de Bok-Torren , die het Borftftuk ongedoornd hebben , van hem betrokken worden. Zyne ni^ro pun&ato, Antermis mediocribus. Faun. Suec - 93. G o E d, Inf. II. T 5i. List. Goed. f. 106. Pet.. Caz. T. 2. f. u Bok , Bok -Torren of Bókrïn. 50*. Bok, een Duim lang, beeft ook dé Wollig- V, hcid Afchgraauw 'cn de Stippen , die 21'g daar ^nT^ in vertoonen, glimmend zwart. Hy merkt aan. Hoofd* datLiNN^Eüs zig bedroogen heeft, wanneer STU3C* die aantekent, dat de Leedjes der Sprieten van onderen graauw of grys en van boven zwart zyn ; alzo omftreeks Parys regt het tegendeel plaats heeft (*). (35) Bok-Tor, die bet BorJIJluk ongedoornd xxxv. en Rolrond heeft, de Dekfchüden met emGlfokkeid%< geele getande Streep en geele Stippen, ^?^x^v* Sprieten middelmaatig. Dit Bokje ontmoet men ook in Europa , doch het is niet gemeen (f). Men vindt fom- tyds eene verfcheJdenheid die de Streep blaauw- agtig heeft, in plaats van geel: doch deAfch- graauwe, die wit gebandeerd is, uit de Ver- handelingen der Akademie van Upfal , dunkt rnyf moec (*) Hijf. des Inf. ênv. Paris, Tom. T. p. ac*. O s) Cerambyx Thorace mutico cylindrico, Colcopfris UntX flavJt dentata pun&isque fiavis, Antennis mediocribus. Taun. Saec. 454. (t) Mooglyk zal dit de reden zyn , dat Link MV $ het- zelve, in de tweede Uitgaave van de Faur.s Suecica , van de Swecdfch* Dieren heeft uitgemouilerd. Dat evenwel, naar 3t welke onze Afbeelding gemaakt is , was hier te Lande ge- vangen. De Heer Gkonotiüs geeft de Rqozebokjes alleen in dit Geflagt cn , a!s in de Nederlanden voorkomende , zonder van ött , van het Blaauwc Bokje noch van de Topc* ller-Bokken of anderen , die in ons Land huishouden , gewng te maaken. Aft. Hehet. VOL, V p. 12;. 1. ds£l ix< stuk. N n BïSCHRSVINO VI!? DE V. moet'ct zeer weinig naar gelyken. Het onze, AXUlïLi caament^* is geheel zwartagtig bruin, op Hoofd, welke grondkleur de Goudgeele Streepen en stuk. trapswyze gehakkelde tekening aan de naad der Dekfchilden , zeer fraay affteeken ; gelyk dc nevensgaande Af beelding vertoont. F r i s c h befchryft dit Bokje als van de vierde grootte 9 met zwarte Vletigelfchilden en geele of witte Sicraaden daar op : doch hy heeft van deezc Soort nog eenige Verfcheidenheden , ten op- zigt van de Speeling van het geel en zwart door malkander. Van Doktor Scopoli is dit Trapswys getekend Bokje , in Karniolie , ook, in dc Tuinen, waargenomen (*> (36) Bok-Tor, die bet Borfcjluk ongedcornd, Rolrond en geel gejlreept beeft, de Dek- fcbilden met vier geele Stippen , de Sprie- ten middelmaatig* Hier toe wordt betrokken een bruin Afch- graauwe Bok, die de Sprieten zwart en wit bont heeft en op de Dekfchilden agt geele Stippen. Dezelve wordt gezegd in Europa zig te onthouden , en thans vindt men hem , vol- gens de gemelde Kenmerken , aangetekend on- der de Sweedfche Dieren , als voorkomende op (*) Entêmtlog. Camiol p. (36) Cerambyx Thorace mutico cylindrlco , fiavo-Uncato, Elytris pun&is quatuor fiavis , Antennis raediocribus. Syft, Nat. X. Carambyjc fuscocinercus , Antennis nigro albcqnt yaiicgatis, Elytrosum piin&fc ofto lutcis, GA do, S&* 7ï* XXXVI. PopukUMS* ropelier- BOK-TORREN OF BOKKEN. 563 op den Ratelaar Omftreeks Parys vondt V. Gïopfroï eenBok-Tor, van een half Duim A™uï' lang , dien by noemt de O vaale Afchkleurige (f ) , h oofd . en welke naar deeze Soorc fchynt tc gcly. STÜK» ken: doch hy haalt alleen een Afbeelding van Frisch aan (§), en fchynt dus niet gedagt te hebben * dat het deeze was. Zie hier zyne , befchryving van dat Infekt. 99 De figuur van deezea Bok is minder lang- werpig dan die der voorgaanden. Zyne 3, Sprieten zyn maar half zo lang als \ Lyf* 3) De Kop is geftippeld, zo wel als hetBorft- 3, ftuk , en het geheele Dier zwart , uicgeno- 3, men de Dekfchilden, die ovaal zyn, aan 9t 3, end rond , cn met kleine Haairt jes digt be- ,3 dekt. Deeze zyn fomtyds egaal grysagtig , 5, en doen de Schilden zig witagdg of bleek „ Afchgraauw vertoonen : fomtyds zyn zy 3, graauwer , doch met bleeke Screepen o- ,j verlangs: fomtyds bruin, met de gemelde 3, Streepen Afchgraauw. De Wolkigheid der 3, Kleuren maakt nog meer verfcheidenheden. „ Op de gefchooren Haagen, inzonderheid van 3, Haagedoorn , heb ik deeze Infekten vry me- 3, nigvuldig gevonden De (*) In Topulo tremuü. Faun. Suec. Ed. II. N. 6Ci, p. 191. (t) Le Capricorn* Ovale cendrc. HIJ}, des In/, env. P4- ris. Tom. I. p. 205. (§) Inf. XIII. Th. Tab, 19. 1. DEEL, IX. STUK. N n 2 5<54 BeschryvïMö van dr V, ' De Popelier-Bokken zyn ia Holland niet ^XIII L# 0DSemeeQ 9 en wegens de verwarring die in *t Hoofd* voorgaande fchynt plaacs te hebben, als ook stüïc. om jat ty nergens wel fchynen afgebeeld tc &ï 7, u ZYQ 9 vert°on ik dit Infekt , van beide Sexen. Het Mannetje CFig. 7.) is doorgaans vry veel kleiner daa het Wyfje (Fig. 8.) Het eerde heeft de Sprieten ten minfte zo lang als 't Lyf ; het andere heeft dezclven veel korter. In beiden zyn zy witagtig met zwarte Knopjes aan 't end van ieder Leedje. De Kleur vaa het geheele Infekc is geel , doch de menig- vuldige verheven zwane Pukkeltjes of Stippen op de Dekfchilden , doen dezelven zig Sagryn- agtig graaaw vertoonen. Het Borflfiuk is , ge- lyk het Lyf van onderen, met Wolligheid be- zet. De Pooten zyn allen nagenoeg even lang en de Voeten Loodkleurig. Een kleine Soort van inlandfche Popelier-Bokjes, die niet meer dan half zo lang zyn als dceze, komt nagenoeg met de Kenmerken van onzen Au- theur overeen. xxxvn. (37) Bok-Tor, die bet BorJIJluk ongedoornd Cyltndricus, n , j T r cyüncfci. en Holrond beejt , met etne witagtige Streep s de Dekfchilden Daksvoys' ver* htven, de voorjle Peoien bleek. Die (S7) Cera "fcbyx Thorace mutico cylinsirico linea* albicü , Elyrris faftigiuis nigris, Pedihus anticii pallidis. A7*r# X. ROSS. I»f. I. Starab. z. T. a. BOK-TORREN OF BoKKËN. 565 Dit vindt men thans op de Lyfi: der Swccd. V. fche Dieren, als zig onthoudende in het Hout A^n*EL» der Hazelnooteboomen (*). De Sprieten on> Hoofd. trent van langte als het Lyf, dar zwart is ge- STl-K- ftippeld, met de Pooten eenigermaate Reeft- kleurig. Roes kl befchryft een kleine zwarte fmal- Biaauw jyvige Houtkever, voortkomende van een Oran- Bokj"t' jekleurig Wormpje , dat zig onthoudt in de verdorde Takjes der Hazelnooteboomen ; doch de Afbeelding, welke hy daar van geeft, en die hier aangehaald wordt, gelykt veeleer naar onze blaauwe Bokjes, die het üorftfluk, Poo- ten en het Lyf, Oranje hebben , de Kop zwart, de Dekfchilden Loodkleurig blaauw : maar het Borftfiuk ïs in dezelven met twee zwarte Stip- jes, gelyk in de volgende Soort. (38) Bok-Tor, die bet BorJIJluk ongedoornd xxxmL en geel heeft, met twee zwarte Stippen , qc^£ de Dekfchilden Dakswys' verheven , egaal van breedte en zwart. Een Roefikleurige roflc Bok/ die de Dek- fchilden zwartagtig Afchgraauw heeft met uit* geholde zwarte Stippen, wordt hier toe be* trok- (*) Fdun. Suic. Id. II. p. ipi. N. 662, (38) Ccrambyx Thorace mutico cylindrico Jutco, pan&it duobus nigris, Elytris falligiatis lincaribus nigris. -Syft* Nxt. X. Ccramlyx ierrugineo-rufus , Elytris nigro-cirwreis pundis cavatis nigris. Uddm. Diffl 31. 1. DSM., ix. stuk. Nn 3 566 BESCHUY VING VAN DB V. trokken. Thans vindt men hem ook aange* A^de*l. telend onder de Sweedfche Dieren , als in de Hoofd. Boffchen voorkomende, en hebbende het Ag- stuk* terlyf benevens de Pooten bruinrood ; de Sprieten middelmaatig , dac isf zo lang als 't Lyf (*> Voorts worde daar te berde gebragt een Streepswyze of Regtlynige (f) , die de Pooten altemaal geheel geel heeft, en dus meeft naar onze blaauwe Bokjes fchynt te gelyken* In deeze evenwel waaren dc Dekfchilden niet Dakswys' verheven, maar van boven plat. (39) Bok-Tor, die bet BorJIJiuk ongedoornd, Rolrond en rimpelig heeft > met de Sprie- ten vry lang, de Dekfchilden ftomp en bruin, met een flrcepswyze witagtige Band. Deeze Wellindifchö Bok was in het Kabinet van haare Sweedfche Majeftcit. De Heer Phi- lips heeft, in zyne Verzameling , eenigeKa- Itanje-bruine uitheemfche Bokjes , die op der- gelyke manier gebandeerd zyn , met een geel. agtig Bandje overdwars, dat egaal van breedte ïs', gelyk de Afbeelding aantoont,' die naar een dcrzelven is gemaakt. V Y F- (*) Faun, Sues. Ed. II. p. 191. N. 66+. (t) Ccrambyx linearis, &c. ihii. N. 66 3 9 (39) Cerambyx Thoracc mutico cylindrico rugofo, Anten- nis longioribus ; Elytris obtufis fuscis , fasciA lincari albidi. Syft. ito, Xm M. L. u. XXX1T. Gcbaadcci- ÏL. LXXV. Bok-Torren or Bokken. 567 VÏFDE ART ï K E L. V. Afderi» Het Borftftuk ongedoornd en roodagtïg ; XIII. of plat Klootrond. (40) Bok-Tor , die bet BorJIJluk ongedoornd en xl: eenigermaate Eyrond f bet Lyf vuil bruin, nis. de Sprieten op zy de plat, Zazgswyze Wg^****05 van middelmaatige langte heeft. Dceze Soort onthoudt zig in de Boflchen van Sweeden. Zy heeft de Sprieten zeer plat en Zaagswyze , het geheele Lyf bleekbruin (*). By Geoffroy zou dezelve, miffchien, tot het Geflagc van Primus behooren % J*jj b!afc* (41) Bok-Tor, die bet BorJIJluk ongedoornd en x& rondagtig kaal beeft, het Lyf befmod- boS£ , de Sprieten Bkvormig en vry kort. Bruine Bok, roet ingedrukte Stippen op het Borftftuk , wordt deeze genoemd in de befthry- ving der Sweedfche Dieren. Hy komt in de Boflchen dikwiis voor. De Sprieten zyn een weinig korter dan het Lighaam , 't welk aan de (40) Cerambyx Thoracc mutico fuborali , Corpore lurido f usco , Antenna compromis ferratis mediocribus. £v/?. $fsfa x. (*) Faun. Snee. Ed. II- p. 192. N. S6s* (41) Ccrambyx Thoracc mutico fubrotundo nudo, Corpo- re lurido, Antcnnis brevioribus iubulatis. Syft. Nat. X, Cc- rambyx fuscus, punttis Thoxacinis impreffis. Faun» Snee* 492. Dekjl. ix, stuk. N n 4 563 Beschuyving van Dl V. de zyden regtlytiig loopt en byna glad is , heb- ^Xl kende °P ieder Dekfchild tvvee verheven Stree- Hoofd- pen. Het Agtcrlyf is Rosftkleurig bruin, met % stuk. twee ingedrukte Holligheden op de Rug, bo- ven cn behalvcn de overlangle Streep. xli. (42) Bok-Tor , die bet Borjlftuk ongedoomd Rwibeou- *n rondagtig beeft, bet Lyf zwart, de £Ct Dy'én rood , de Sprieten middclmaatig. Decze is in Duitfchland gevonden , zyndc half zo groot als de volgende en fmaller, mee de Dyën alleen rood en de Sprieten naauwlyks zo lang als 't Lyf. xliit. (43) Ëok-Tor , die bet Borjlftuk \ongedoornd Y?oktt«? in rondagtig heeft, het Lyf VioletkUur > de Sprieten middelmaatig. V Dit fchynt niet de zelfde te zyn, als die ge- heel Violetblaauwe Houtkever van Fuisck, welke aangehaald word : want deeze Autheur zege uitdrukkelyk, dat dezelve wel fchoon, doch niet glanzig blaauw is, zynde de Dek- fchilden S^grynagtig geftippeld. In de befchry- ving (42) Cerambyx Thoijcc iaermi fubrotundo, Corpsre atro , Fcmoribus rubris , Antennis mediocribus. Syft. Nat. X. (43) Cerambyx Thoracc mutico fubrotundo, Corporc vio. hcQo , Antennif mediocribus» Syft. Net. X. Cerambyx viola- ceus rirtehi, Antcnnis nigris, Femoribui clavatis. Faun. Su<;c. 4 welke laatften de Mannetjes , zegt hy , zyn. De Dekfchilden hebben een helderer vaale Kleip. Het Lyf is van onderen geel , een wei- nig blaauwagtig en met zwart gemengeld. Men vindt dit Infekt op de Bloemen. Dewyl gemelde Heer het, in 't Franfch , Lood- v#rando> kleurig noemt (f), zo zal ik hier gewag maa-lykc* ken van een Bok, die in de befchryving der Sweedfche Dieren de Veranderlyke wordt ge- tyteld (§) ; als varieerendc in Kleur , die nu eens Violet, dan blaauwagtig is op het Borft- ftuk en de Dekfchilden, zynde, in beiden , de Dyën met een zwarte Knods voorzien. De- zelve onthoudt zig, aldaar, in de Boflchen. (48) (*) Leptura teftacea , Thorace glabio. ffift* des Inf> env. Tjris. Tom. I. p. 2IS. (f) La Lepturc livide a Corcclet liiïc. Ihid. (J) Cerambyx variabilis &c> Faw Sm* Ed» II. p. 12$. N. 669. L Djsbl, IX. Stuk, 57* Beschryvinc van de (48) Bok-Tor mtt bet BorJIJluk ongedoorndf Xiii/ rondagtig en ruig , met twee knobbeltjes Hoofd. en de Sprieten kort* •TUK. ^juiui Tweederley Bokken worden hier aangehaald Laftdraagcr, ujt c. 4.S9. F 111 sc H. ïnf. XIII. T. 10. li. Cerambyx tefla- ceus, T:rj.^c2 viüafo cintrcD, lmcolis dil&btu glabris. F**n. Bok-Torrem op Bokken. 573 jes , waar mede het Borftftuk bezet is , worde V. de Kleur van 't zelve watgraauw, anders is al- ^xlll! ' les den anderen gclyk; waar uit ik befluit, dat Hoofd- hy zeggen wil , zwart* L 1 n is m u s zegt , dat STÜK* deze Bok geheel zwart is. met eenige mengeling van Afchgraauw. Het Wy f je , merkt Frisch aan , heeft , aan 't end van 't Agterlyf , ecu Leg of uitftek, en eenig geel of bruin op de Schilden, wanneer de Haairtjes daar afgewree- ven zyn. In fommigen zyn dezelven , by het Borftftuk, zegthy, geplooid, als een Vrouwe Onderrok. Een foort of verfcheidenheid , daar van, heeft witte Vlakken op de Vleugelen, waar van de bovenden een hoek maaken , die wat fpits loopt. (49) Bok-Tor, die het Borftftuk ongedoornd, xlix. n Fennicus. rendagtig heeft, met flaauwe Reejtkleu*rmhnd{chc» rige Knobbeltjes , de Dekfcbilden Violet en vry lange Sprieten. Deeze , die in Finland gevonden is, heeft het Borftftuk zwajt en platagtig, aan de zyden ros, gelyk de Pooten, welker Dy ën zwart zyn. (50) Bok. Tor die het Borftftttk ongedoorndy l. rond* f49) Cerambyx Thorace mutico fubrotundo, tuberculisfub- ferrugineo obtoletis, Elytris violaceis, Antennis Jongiusculis. Syft. Nat. X. Cerambyx Elytris nigro-cxruleis apice Atdcmi- nlê ferrugineo. uddm. Dïjf. 33. (50) Cerambyx Thorace mutico iubrotundo tubercnJaro, ïï» lyiris fasciis duabus undulatis , Antennis iubxnedioczibus. F*«*, Snee. 488. J, dku* ij. stuk. Gegolfde, 574 Beschryvin© van de y# rondagtig en geknobbeld heeft , de Dek- Afdekl. fcbilden met twee gegolfde Banden, de Hoofd. Sprieten omtrent middelmaatig. STUK. Men heeft deezen in ruigte gevonden in Swee- den. De Dekfchilden zyn zwart , naar de tip. penbleeker, met uitgeholde Stippen of Putjes , uit het midden van weiken een Haairtje opryft* li. (51) Bok-Tor, die bet Borjlftuk ongedoomd, B?oSc. rondagtig beeft , de Dekfchilden Bloed. rood , bet Lyf zwart , de Sprieten mid- delmaatig* De Heer Uddman heeft deezen te Upfal in de Wanden waargenomen. De geftalte is t'eenemaal als die van den Laftdraager, doch het Borftftuk boven 'f Schildje, de Dekfchil- den, het Agterlyf, zyn altemaal Bloedrood, met eene naauwlyks zigtbaare Wolligheid; het overige zwart. Het Borftftuk is ook platter dan in de gemelde Bok. De Heer Geoffroy betrekt deezen tot een Soort van Bokje, dat hy noemt la Lep* ture wloutée couleur de feuy om dat het de Dek- fchilden zo wel als 't Borftftuk bekleed heeft met Wolligheid, als Fluweel, en Vuurkleurig rood. Het heeft de Sprieten korter dan het Lyf en de langte is omtrent een half Duim. Dit (51) Cerambyx Thorace mutico fobrotundo, Elytrïsquefan- guineis , Corporc nigro , Antennis medüocribus. Syft« Na:. X. Bok- Torren of BokJken. 575 Dit Mekt , zegt hy , komt uit oud Hout voort: V. men vindt het op de Brandhout-Werven 9 en Aïïff (52) Bok-Tor, die het Borjifiuk ovgedcornd en rondagtig beeft* bet Lyf zwart , de Dek- CK*fan£ fchilden* Sprieten en Poolen* Roeftkleu-hmlnQ' rig y de Sprieten kort. Deezc onthoudt zig in de BoflchenvanSwee* den. Hy is van grootte als de gegolfde * maar een weinig fmaller, aan de zyden van het Borflftuk roodagtig. Hy zweemt naar den Boerfchen Bok % maar is kleiner. *Biadz. $67. XIV. HOOFDSTUK. Befchryving van 9c Geflagt rf^ Bokjes, onder welken verfebeide kleine Inlandfche* en twee raare Uiiheemfche * de eene Langhals of Ka- meel-Bok genaamd* alhier zyn afgebeeld. TTan de Bok -Torren heeft LiNNistu 'er Naam. * eenigep afgefcheiden onder den naam van Leptura; om dat zy naar agteten , dat is naar 't Staart-end toe, verfmallen of dumer worden in (*) Hij!, des Inf. tnv. Paris. Tom. I. p, 220. (s%) Cerambyx Thoraee mutico fubrotundo, Corporeque nigro, Elyrris Antennis pcdib^uefctii £ nc;sf Amennis bic- fioribus. Syft. Nat. X. fomtyds ook wel in Huis (*). 576 ÏESCHItVINC VAK V* ia de ui terlyke gedaante, wanneer de Vleugelen 'AjavL' §e^00ten zyn; het w~lk dat Griekfche Woord Hoofd- uitdrukt Dien zelfden naam, egter, heeft G&. STÜJC- o F F r o y op atlerley Bokken , welke het Borft- ftuk effen of zonder Doorens hebben , toege- pafl ; het welk oneigen is. Doktor S co poli onderfcheidt zyne Lepture van de Cerambyces, doordien het Borftftuk, dat rondagtig is, geen Geluid maakt in 't wryven tegen het Schildje; en van de Cantharide; , door de hardheid der Dekfchilden. Hier van maakt Zölser ook gewag ; doch hoe kan hy ze dan Wticbtr Holtz» hok noemen ? Ik zie ook niet dat de Sprieten in deeze meer naar die der Gemfcn gelyken, dan ïn de andere Bok-Torren ; maar geef 'er , om dat zy veelal klein zyn , den naam van Bok* jes aan. Kenmerken. Boven en behalve de gemelde verfmalling der Dekfchilden , die zodanig is , dat dezelven, gemeenlyk, aan 't end , zig niet volkomen kun- nen famenvoegen , laatcnde aldaar een Gaffels- wyze gaaping: komt hier in aanmerking, dat de Sprieten Boriïeliger zyn of minder buigzaam, dan in die van 't voorgaande Gdhgt. Zy heb- ben het Borftftuk, van boven op gezien , Spil- rondagtig. soorten. LiNNiEus heeft 'er twee-en-twintig Soor- ten van, waar van twintig tot ons Werelds- deel behooren. Hy onderfcheidt dezelven in twee Artikelen , naar dat zy het Borfïftuk Ey- rondagtig of voorwaards langwerpig en fmal- Ier DE'BökjES. 577 Ier hebben 5 niet de Dekfchilden aan 't end als V. afgebroken : of het Borftftuk byna Klootrond , u en voorwaards niet dunner; de Dekfchilden aan Hoofd- 'l end ftomp en rond. *W6 EERSTE ARTIKEL. Met het Borftftuk Eyrondagtig : de Dek- fchilden aan de tippen geknot. (I) Bokje, dat verguld is> mei de Sprieten *• zwart en de Dyën der Agterpooten ge.Aquatiea. doornd. watcbokje, Dit Infekt onthoudt zig op vogtige plaatfen, 6n komt dikwils voor , op de Bladen van de Plompen of zogenaamde Pannekoeken , als ook aan 't Riet, Biezen en de Water-Eppe, aan wier Wortel de Pop fomtyds zit, binnen een bruin balletje. Hoe kan het dan de Purper- Goudkleurige Boom-Tor zyn van F r i s c h (*) ? Geoffroy, niettemin, betrekt denzelven ook tot deeze Soort, zo wel als Muller. Dit Waterbokje is , wanneer men 't zelve van naby befchouwt, een der fchoonften van ons Wereldsdeel. Over deszelfs geheele Lyf , van ( i ) Leptura deaurata , Antennis nigris , Femoribus pofti- eis dentatis. Faun, Snee. 509. Cantharis Arundines frequen- tans. Ra). Inf. 100. B. Leptura ftibacneo-violacea, Fcmo- ribus poixicis dentatis. Faun, Sues, 510. (*) inf XII. Th. p. 3 5. PI. III. Tab. VI. Fig. z, I. Deei. IX. Stuk. O O 578 Bkschryvinc van V. van boven , zyn een menigte Putjes of uitge- AXIVEL' holde StiPPen verfPreid> die °P de Dekfchil- Hoofd- den tien evenwydige ryën maaken. De Oo- stuk. geD Zyn zwart , de Sprieten bruin* De Dek- fchilden, verfch, zyn rood koperig vanboven, aan de zyden groenkoperig , en het Lyf van onderen , naar agteren gezien zynde, vertoont zig wit verzilverd, naar vooren gezien zwart» De twee Agterpooten zyn eens zo lang als dc Voorpooten. Het verfchilt in grootte zeer: men vindt 'er die een vyfde, een vierde en een derde Duims lang zyn. De Heer Geoffroy betrekt dit Bokje tot hetGeflagt vanStenocorus > dat zynen naam ook heeft van de verfmalling der Dekfchilden naar 'c end toe, en noemt het le Stencore doré , dat is de Vergulde. Hem zyn 'er, naamelyk, wel van verfcheiderley Kleur, rood, groen, geel9 paarfch , violet en zwart voorgekomen ; doch altoos met een glans van Brons of Koperige weer* fchyn* Een Doorn of fcherpe Tand , aan de binnekant van de Dyën der Agterpooten , maakt het byzonder Kenmerk uit van deeze Soort» Pater Poda heefc , in Griekenland , deeze Bok- jes van zeer verfchillende Kleuren gepaard ge- vonden ; naamelyk blaauwagtig; Goudgroen 9 rood, ros; bruin en violet* TI. (2) Bokje dat zwart is, met de Dekfcbilden Melanura* 7'OCd* Zwart- . . getipte, - (z) Leptnra nigra , Elytris mbescentibus hvid.sve , apicc trigris, Fam, Snee, JScaiabsus Arboieu* major , vïoiaceo ru- ls;. I de Bokjes, roodagtig of bruin aan de tippen V , zwart. A™*ÉU Hoofd« De eene Autheur heeft de Kleur der Dek- stuk. fchilden van deeze Soort roodagtig ; eea an- der geel ; een ander, wederom, vuil geel of bruin waargenomen. Geoffroy geeft *er de Afbeelding van , en noemt hetzelve de ztoar» te Stenocorus met roodagtige Dekfchilden; aan- merkende , dat die zeer in grootte verfchilt , doch in 't algemeen kleiner is dan de Pe* del-Bok *. Hy voegt 'er by , dat de zwarte * Blad», tippen de Mannetjes vandeWyfjes onderfchei- siU den. FrïvSCh Ipreekt van hruinroode Hout- kevers, groote en kleine, die deWyfjes, en bruin* ber. FRisch, Inf. XII. T. j. Tc. 6. f. 6 Cerambyx nigex Elytris flavis cxtremiratibus nigris. Raj, Inf 499. Capricor- *us exiguus , vnginis rubentibus apice nigro. Pet. Gaz. T» 3©. f. 5. Leptura Thorace nigro nitido, Elyrris obfölcte for* didéque flavescentlbus. GAÖD. Dijf. 27. (*) Rubescentibus livsdisve heeft L I N N M U S. G £ O F* ïroy en ScopolI volgen hem hier in , en de laatftc, inzonderheid , fpreekt van lividus, als of het een bepaalde Kleurwas; daar het doch, in deeze Bokjes, naauwlyks Looi* kleurig of blaauwagtig maar veeteer bruin of geelagtig fchynt te betekenen ; gelyk de Plekken , van een Stoot of Slag aar* *t Menfchelyk Lighaam , van blaauw of paarfchagtig , zo zy , in 't eerft geweeft zyn , naderhand worden. Het ware tt ventenen , dat SCopoli, die zo omftandig van de bepaa- ling der Kleuren , door Pater P O D A , fpieekt , zelf die van tejï aeeus , Fulvus en LividuSy om dubbelzinnigheid en twy* feling te ontgaan, ai wai 'c maar door vergelykLng , had b#- |uald. U DiiïX. IX, STU«U O 0 a 580 BESCHRY VINC VAN V. bnringeek die de Mannetjes waren , van welke ^X1VEU f°mm'oen zvvarte tippen hadden. Van onde- Hoofd, ren was het Lyf zware, doch digt bezet mee stuk, glanzig geel Haair. Men vondtze op de ruig- te in de BoÜchen , en dikwils op de Braamen of ook op de Bloemen der Kroontjes-Kruiden, enz* Zeer fraay is de befchryving , welke onze Autheur 'er van geeft , zo als hy deeze Beeft- jes in Sweeden hadt gevonden» Het gehecle Infekt , met de Pooten , Sprieten , en alle dee. len , uitgenomen de Dekfchilden , zegt hy , is zwart, langwerpig, agterwaards verfmallende : het Borftftuk ongedoornd. Het Lyf is van on- deren wel zwart, maar, als men 't op zekere manier tegen 't Licht houdt, en van vooren bekykt, wit. De Dekfchilden zyn aan 't end dunner en als afgebroken , doch met de beide hoeken van de tip fcherppuntig. Zy verfchil- len in Kleur: want lömmigen zyn hoogrood, zonder eenige zwartheid, en dit zyn de Wyf- jes; anderen rood met de tippen als ook den uit- en inwendigen rand der Dekfchilden , zwart: anderen bruinrood met de tippen , maar alleen, lyk den bukenften rand van de Dekfchilden, zwart , en dit zyn de Mannetjes. Met ontal- lyke putjes zyn de Dekfchilden bezet, doch die niet op ryën ftaan, en met naauwelyks zigtbare Haaltjes , in 't byzonder naar agteren toe, befprengd. Het Borftftuk en de Kop> hebben , in fommigen , een fcort vsn gccle Wol Wolligheid of Ruigte, Aan alle Schenkels zit V. op 't eed een Scekel of Doorn. Het Manne. A^iyZh' Jyke Lid van deeze Bokjes is zeer lang. Hoofd- Wy geeven hier de Afbeelding van een *TÜK* Mannetje en Wyfje, die vry wel mee deeze P^x,xv^ befchryving overeenkomflig zyn. Het Man- netje is vuil geel, het Wyfje roodagtig. (3) Bokje dat zwart is, met bet Borjlftuk, nr. de Dekfchilden en Pooten paarfeb. RoocL In het Rood zyn verfcheide trappen, gelyk bekend is: men heeft donker, hoog- en bleek- rood; Karmozyn , Scharlaken , Rooze- en Bloed- kleur. Dergelyke veranderingen hebben in dee- ze Bokjes plaats; gelyk omtrent de eerfteSoorc reeds is opgemerkt. Dus heeft men 'er ook gevonden die Bloedkleurig , die Kaneelkleurig of bruinrood en die Purper of paarfchagtig 9 % ja zelfs ros zyn: altemaal nagenoeg van de welfde geftalte (*). (4) Bokje dat groenagtig geel is , met dt 1V. Sprieten geel en groen bont. g%qZ\. Deeze is een der grootften van dit Geflagt , wel- (3) Leptura nigra , Thorace, Elytris, Tibiisque purpure's, Faun. Suec. 500. Leptura nigra , Thorace Elytrisque ftifls. Faun. Suec9 497. Scarabseus Arboreus major purpureo-rubcr. Frisch. Inf. XII. T. 3. Ic. f. 6. (*) Zie Faun. Suec. Ed. II. N. 679, 6So, 6% 1. p. 1$$* (4) Leptura viridl-flava , Antejinis luteo viridique variis^ Faun. Suec. $96. I. DEEL. IX. STUK. OO 3 58$ B £ SC H Rf VI NG VAN V. welke men in Sweeden gevonden heeft. Men ^XIVEL" z*et 'er ^e Seheel &Toen^S zYn 9 doch ande- Hoofd- ren hebben een gedeelte van 't Lyf zwart, stuk. cn> 3]s men wei toekykt, wordt men gewaar, dat het groen-geele flegts beftaat in een Be- kleedzel of Vlies , dat men 'er af kan wry ven , cn dan zyn de Dekfchilden zwart. De Kleur der Sprieten is ongemeen fierlyk. De Dyën der Agterpooten zyn zonder Tandje en het Borft- fluk is zonder hoeken. Van agteren loopt hec Lyf fmai en de Dekfchilden zyn als afgebro- ken. v. (5) Bokje dat groenagtig blaauw is 9 met de Dekfcbi verbeven. ïiaTuw. *k Dekfchilden , op de rug, een weinig Dit komt zeldzaamer voor, en heeft degeftal- te van het Waterbokje , maar is geheel glin- fterend blaauw 5 met de Dekfchilden flreeps- wys* geflippeld. De Sprieten hebben omtrent de langte van het Lyf en zyn zwart. vt. (6) Bokje dat zwart is , en de Dekfchilden Jdltt?1**' blaauwagtig bruin beeft, met vier zwar- vicrviakkig. u yiakke7l9 Dit Bokje , zynde een der grootften van dit Ge. (5) Leptura viridi-coerulea , Elytris fubfaftigïatis. Syfi. N*t. X. (6) Leptura nigra t Elytris lividis * maculis quatuor nigris» Faun. Suti* 5oa% V * B O K JE*. 583 Geflagtj onthoudt zig in de Boflchen. Het is V. geheel zwart, maar het Borftftuk en Onderlyf A™fvW zyn bekleed met een Afchgraauwe Wolligheid. Hoofd» Het heeft, op ieder Dekfchild, een Vlak van *TÜ9t vooren, die een weinig kleiner; een andere ag- cerwaards, die wat grooter, vierkantiger ea donkerer Roeftkleurig zwart is. (7) Bokje dat zwart is, hébbende bet Agter- vil lyf9 de Pooten, en bet voorjte der Dtk«Mddzg%*é fcbilden> geeh De Heer Forskaöl heeft dit Bokje in Duitfchland gevonden , dat van geftalte was als de tweede Soort , maar grooter ; hebbende het onderfte der Voeten ros , de uiterfte Leed- jes der Pootcn zwart , en de tippen der Dek- ichilden als afgebeeten. Dit Bokje wordt thans, van Linnjeüs, in het voorgaande Geflagc geplaatft* met den zelfden Bynaam (*). (8) Bokje dat zwart is , met de DekfcbiU vul den Loodkleurige waar op een kromme tknu™*** Band overlangs en vier zwarte Vlakken. Twyfeteg% Zwar- (7) Leptura nigra, Abdomine, Pedibu?, ballque Elytrorum flavis. Syfi. Nat. X. (+) Cerambyx Meridianus. Ftun. Sutc. Id. Ii p. 117. N. 64*. (8) Leptura nigra , Elytris lividis, faicia longïrudinali ax- «uata maculisque quatuor nigris. Syft* Nst» X. Leptura ni- gra, Elytris fusco-flayis, maculis o&o nigxis. Vddm, DiJ/l 35. T. I. f. 2. Z. DXÏL. IX, STUK. O O 4 584 BEicm.ïviNG VAN V. Zwarte Leptura, met de Dekfchilden bruin- AX?VEL' *>ee* en a^c zwarce Vlakken , hadc Uddman Hoofd- hetzelve getyteld. Hy geeft 'er de Afbeelding Stpk. van f on(jer den naam van Leptura Lamed 3 Man- netje en Wyfje. Of het ook de Bok-Tor zy van het voorgaande Geflagt, die den zelfden *zicBiadz, bvnaam voert *, fcheen twyfelagtig. 538. IX« fp) Bokje dat zwart is en de Dekfchilden Stx-macu* Uta. bruinrood beeft , met zes zwarte Vlakkeny zcsvlakkig. ^ ^ ^n famengewegd zyn. Dit Bokje vindt men ook in de Sweedfèhe Boflchen. x. (10) Bokje dat zwart is en de Dekfchilden €UtAdrifaS' bruinrood beeft 9 met vier zwarte Ban* Vierhandig. ^ Pit onthoudt zig aldaar in de Haagen en is een van de grootften onder de Sweedfche Bok- jes. xi. (li) Bokje dat de Dekfchilden Dakswys' verhe- ^ïintigï*' verfmallende en Goudgeel heeft ) met vier zwarte Banden ; de Voeten bruinrood. Het Lyf is , aan 't agter-end, zeer dun;de Kop (9) Leptura nigra , Coleoptris teftaccis, maculis (èx nigris margine connexis. Faun. Suee. 504. (10) Leptura nigra, Elytris teftaceis , fasciis quatuor ni- gris. Faun. Snee. 505. (11) Leptura Elytris faftigiaris attenuatis fulvis , fasciis quatuor nigris, Pecübus teftaceis. Syft. Nat. X. de Bokjes. ^ Kop en 't Borftftuk zwart ; het Agterlyf Roeft- v. kleurig met een zwarte tip: de Dekfchilden Afdeei* hebben vier geele cn even zoo veel zwarte Hoofd- Banden , overdwars. stuk, (12) Bokje dat de Dekfchilden Dakswys' ver* xir. 1 heven , bet Lyf glimmend zwart , en het Agterlyf ros heefu Het Borftftuk is van agtercn geflipt, voege 'er Li n n je us thans (*) by, en merkt aan dat het die geheel zwarte Soort is , welke van d e Geer was waargenomen by zekere Baden of Staalwateren in Sweeden (f). Deeze is vry groot en heeft de Dekfchilden fmal. De Kleur, alleen, zou aanleiding geeven Langhals, om het zonderlinge Bokje, dat ik Langhals noem, hier te plaatzen. Hetzelve heeft zyn Borftftuk waarlyk Spilrond, en nagenoeg zo- lang als 't Agterlyf, dat iets zeer zeldzaams is in deeze Infekten. De Kleur ten grootften deele zwart , met een groenagtigen glans op de Dekfchilden, die zeer Sagrynagtig geftippeld zyn : doch het Lyf is geheel zwart* De Voorpooten zyn in deeze de langften , en de Voeten Afchgraauw. Deeze foort van Bokjes heeft de Sprieten byfter lang , gelyk uit de Af- beel- (12) Leptura Elytris faftigiatis, Corpore nigro nitido, Abt dominc rufo. Syft. Nat. X. (*) Faun. Suec. Ed. II. p. 19S. N. (,S*. (t) Ad Acidulas Medevienfes. I. Deel. IX. Stuk. O O 5 5M BESCHRYVlltO VAlf V. beelding blykt , die naar het Voorwerp is ge- ^XIV^' maa'ct• Sommigen geeven 'er den naam van Hoofd* Kameelbok aan. rrufc. TWEEDE ARTIKEL. Met het Borftftuk bolrondagtig en van voo- ren niet verfmallende : de Dekfchildea aan de tippen (lomp. jent (13) Bokje dat bet Borftftuk bolrond en zwart Maagdek beeft > de Dekfcbilden Violet , bet Lyf 8okj<% van onderen ros. In Sweeden onthoudt zig deeze Soort in de BofTchen onder aan de Bergen. De Dekfchii- den waren blaauwagtig groen 9 glimmende, en met uitgeholde Stippen befprengd: het Lyf agter de Pooten Goudgeel, het overige zwart waargenomen in een Infekt, dat thans hier toe betrokken wordt (*% xór* (14) Bokje dat het Borftftuk bolrond eny z& *o^haW wel als 't Agterlyfy rood beeft > de Dek- fcbilden zwart. Dit geheele Beeflje is zeer glad en zwart 9 uitgenomen het Borftftuk dat Roeftkleurig is, ge* 1 (li) Leptura Thorace globofo nigto, Elyrris viohceis, Ab- dominc mfo. Syft* Nat. X. Lepmra nigra, Elytris cocmle*- centibus, toto Abdomine rubro. Gadd. Dijf. 16. (*) Faun. Suec. Ed. II. p. ips. N. 690. (14) Leptura Thorace globofo Abdcunineque rabrif , Elytrli migris. Syjl* Nat, X. DE BOKJÏS. 587 gelyk ook het Lyf van onderen , agter dePoo- v. ten , doch van boven geel (*)♦ Afdeeu XIV» (15) Bokje dat bet Borftftuk bolrond en ruig stuk. beeft, de Dekfcbilden Afcbgraauw , met xv. ftreepswyze Banden , die gegolfd zyn. Lo^rch! Dit komt , in de Boflchen van Sweeden » zeldzaamer voor , dan het naaftvoorgaande. Het is van middelbaare grootte» (16) Bokje dat bet Borjlftuk bolrond en ruig xvu beeft, de Dekfcbilden bruin Afcbgraauw^ Gchim** wn voeren ros, met ftreepsnvyzc kromme en een breede Band, grys van Kleun Eenige witte Streepen loopen met een fcher- pen hoek te famen aan de Rugnaad, en by de tip heeft het een witten Band» Dit is ook in Sweeden gevonden. (17) Bokje dat bet Borflfluk bolrond beeft , XVIL de Dekfcbilden Elswyze, gefpitfl en w- có^a^ guld Zeegroen. *ig. / De Heer Rolander heeft dit Mekt in Ame* (*) Faun. Saêc* Ed. II. p. i$g. N. 69T. (is) Leptura Thorace globofb tomentofo , Elytris cinereis, fasciis linearibus albidis undatis. Syft. Nat. X. (16) Leptura Thorace globolb tomentolö , Elytris fusco- cinereis antice ruiis , fasciis linearibus arcuatis iataque cariii. Syft. Nat. X. (17) Leptura Thorace iubglobofo , Elytris fubulatis, mucro» uatis, glauco-aureis. Syft. Nat. X. I. Deel. IX. Stuk, 588 Beschryvinq van V. Amerika waargenomen. Het gelykt naar het Afdeel. Waterbokje. De Dekfchilden loopen fpits uit Hoopo- als een Els: en zy° zeer 8,ad > nit den Zee' stuk. groenen geelagcig , met eencn paarfchagtigen rand. De Kop is zwart. De Sprieten zyn Draadvormig zwart en de helft korter dan het Lyf; de Dyën geknodfh Het Agterlyf is zwart , Spilrond , met wit gerande infnydia- gen. Gebronft *^er za^ ^ een aartIS Soort van ukheemfche pi. lxxvi. Bokjes befchry ven , uit de Verzameling van den Heer ?♦ K r a w er : hoewel het in geenen deele met deeze Soort overeenkomftig is , dan ee- nigermaate in de Kleur. Het zou ook meer gelyken naar den Vergulden Bok ; hier voor befchrceven * ; doch de Dekfchilden verfmallen aanmerkelyk naar de tippen en zulks fchynt het te brengen tot dit Geflagt, het welk daar van den Latynfchen of Griekfchen naam draagt. De Kleur is zeer zonderling en meed naar Kof- fykleur zweemende, doch dof en Fluweelagtig gehaaird. Over 't Lyf loopen, in de langte, cenige breede Streepen , die roodagtig, en zeer glanzig, gebronft zyn ; één op 't midden , en een ander aan de binnenzyde of by de famen voeging der Dekfchilden. Ook is \ aanmerkelyk, dat deeze Bok- Tor de Agterpooten zo byfter breed, plat en lang heeft, regt tegenftrydig met het Langhals -Bokje. De Sprieten zyn in dezelve insgelyks vry lang. (18) de Bokjes. 5%9 Omuft, (18) Bokje, dat het Borftjluk bolrond ên zwart- V. agtig heeft, de Dekfchilden, met vier AJjJE u geele Banden overdwars, de Pootenros. Hoofd. STUK» Dit komt veel in de BolTchen van Sweeden xviil voor. Het Borftftuk is bolrond, bruin, met twee ^min^ geele Ringen. De Dekfchilden zyn bruinagtig, met een flaauwe geele Streep van vooren ; dan een afgebrokene ; vervolgens twee breedere naar de tip toe , die zelf geel is, gelyk ook de Poocen en Sprieten (*)♦ (19) Bokje , dat het Borflfluk bolrond en zwart, de Dekfchilden zwart , met vier zeele Ban* XIX- 0 Arcuata. den, waar van drie agter waard kromy de Groots Pooten Roeflkleurig heeft. Frisch noemt dceze Soort, een zwarte met geelgetékende Houtkever , van de vierde grootte. Geoffroy geeft 'er , in 't Franfch» den tytel aan van Bokje met vergulde Maantjes (I). Men vindt dit fchoone Infekt, zegt hy , in (is) Leptura Thorace globofo nigricante, Elytris fasciis quatuor transverfis ffovis , Pedibus mfis. Syft. Nat. X. Ceram- byx ferrugineo-rufus , Elytris nigro-cinereis pun&is excavatis* nigris. Uddm. B*JT» 3 I. (*) Faun, Suec. Ed. II. N. 624. (19) Leptura Thorace globofo nigro, Elytris nigris, fasciis linearibus flavis, tribus retrorium arcuatis, Pedibus ferm- gine's. SyJï.Nat.X. Scarabxus arboreus luteopi&us. Frisch. Ik/. XII. T, III. Ie 4. f. 1. Cerambyx nigris Elytris, fas- ciis quatuor flavis arcuatis. Uddm. -DiJ/l 30, (|) La Lepture aux croijJaKsldtrés, Hift. des Iuf, enr. Pa* ris, Tom. L p. 212. I. Dell. IX. Stuk. 590 Bes.chryv in c v a n V. in Stammen van rottige Boomen. Hy hadt 'er Aj™EL' gevonden die bruin van Dekfchilden waren en Hoofd- niet zwart , met een geheel verfchillende teke- stuk, njDg van geele Streepen of Banden. De lang- te was , van minder dan een half , tot twee der- den Duims. pi lxxvi. Van de tekening, welke dit Infekt op zync F'ï 5* Dekfchilden heeft, kan men beft oordeelen uit onze Afbeelding, gemaakt naar zulken, die men hier te Lande fomtyds vindt , doch 'er zeldzaam zyn. Myn Zoon heeft 'er , in deeze Stad, onlangs een gevangen. (20) Bokje dat het Borfljluk bolrond en zwart beeft , de Dekfchilden zwart met geele Bandjes , het tweede voorwaarts ge* kromd: de Pooten Roeflkleurig. De Heer Geoffroy fchynt deeze Soort te bedoelen, wanneer hy van een Bokje met drie vergulde Banden fpreeku Hy vondt het. zelve maar een vierde Duims lang , en het komc, zegt hy, menigvuldig voor op de Bloe- men. Het is in ons Land zo gemeen niet; hoewel men het ook dikwils, gelyk in Swee« den , op de Velden en in de Tuinen ontmoet. Wy (10) Leptura Thorace gtoboib nigro, Elyrris nigns , fasciis flavis fecunda antrorfum arcuata, Pedibus ferrugineis. SyJÏ* Nat. X. Leptura nigra Elytrorum lineis transverfis flavis, Pedibus teftaceis. Faun. Sues. 507. Scarabzus nigcr Iineolis luteis pulchre variegatus. Raj. Inf. 82. n. 22, Frisch. Inf* Xli. U lil. Ic. f. j. L.IST. mut. X. t. |X. f. 1. XX. Kieine Onrufh Wig. de Bokjes, 391 Wy noemen het de Onruft, om dat het ge* V. duurig van plaats verandert , en , in onder- A^v** fcheiding van de voorgaande, kan men het de Hoofd* Kleine noemen ; hoewel de Tekening der Dek" *TU** fchilden, gelyk uit de Afbeelding blykt, ook merkelyk verfchillende is. (21} Bokje dat bet BorJIJluk bolrond en bruin , ^xx** de Dekfchilden geel , aan de tippen zwart > xicia, en vier 'Booten bleek van Kleur beofu In Schónen , zynde het Zuidelykfte van Sweeden, kwam dit Bokje aaiden Heer Le- che voor; zynde naauwlyks eens zo groot alt een Luis, rolrond, en zwart, met de Sprieteo van langte bykans als het Lyf. (aa) Bokje dat bet BorJIJluk Eyrond, bet Lyf xxn. bemelfcbblaauw en egaal van breedte , deE^%J/^.9 Sprieten lang beeft. Dit Ooftindifche , uit het Kabinet van deKo* cïngin van Sweeden , heeft de Sprieten ander* halfmaal zo lang als 't Lyf : de Dyën fomtyds egaal van dikte, fomtyds knodsagtig. XV. HOOFD- (21) Leptura Thoracc fubgloboio fusco, Elytris flavis, api* cc nigris, Pedihus quatuor pallidis. Syjï. Nat. X. JLeptur» nigra, Elytris flavis apice nigris. Faun, Suec. 505. (iz) Leptura Thorace ovato, Corpore cy anco lineari , tennis longioiibus. M. L. ü. Syfi. N*t. X, I. DlLfiJ-. IX. STUK. BESCMRYVTNC VAN Afdeel. XV Hoof'. XV. HOOFDSTUK. stuk* Befcbryving van 't Gejlagt der St. J a n s Vlie- gen: waar onder de Glimwormen bebooren: gelyk ook Jommigen van de zogenaamde Sneeuw- Wormen afkömflig zyn. T\ e Geflagtnaarn Cantbaris , dien Linn^üs Naam. I ] ° • * gebruikt, betekent de gewoone Spaaniche Vliegen , die egter in dit Geflagt niet komen ; weshalve ik, (om eenigen fchyn te behouden van dien Geflagtnaarn , en , dewyl men , in 't Hoogduitfch, aan fömmigen den naam van Jo. bamis TVurmchen of St. Jans Wormpje geeft, dat nog oneigener is > ten opzigt van vliegen- de Infektcn ;) den tytel gebruik van St. Jans Vliegen: temeer, dewyl de Vleugel-Dekzels, in deze! ven, veel buigzaamer zyn dan in de Torren of Torretjes. Doktor S co po li be. houdt dien Geflagtnaarn, doch Geoffroy heeft deeze Infekten in andere Geflagten t'huis gebragt, geevende den naam van Cantbarides alleenlyk aan de zogenaamde Spaanfche Vliegen. Kenmerken. Behalve de gemelde buigzaamheid der Dek- fchilden , beftaan de Kenmerken in de platag- tigheid van het Borftftuk en dat het Agterlyf , op zyde , plooyagtig getepeld of als mee Wratten bezet is* De Sprieten zyn Borftel- agtig. Drie de St, Jans Vliegen. Drie afdeelingen worden, door onzen Au- V. theur , in dit Geflagt gemaakt. De eerfte heb- Afdeb&* ben het Borftfchild van vooren rond: de an- Hoojpd. deren vierkant, aan de zyden gezoomd : de STÜK* derden Spilrondagtig. 't Getal der Soorten is dertig. ÉÉRSTE ARTIKEL. Het Borttftuk als een halfronde Schyf , van vooren rond. Het Wyfje ongevleugeld. (i) St. Jans Vlieg die langwerpig en zwart %7 J-, ■n n n Nottilucd* ts, met bet Borftftiik bruinrood en aan Glimworm, zy.rand zwart. De Ouden hebben zeker Infekt gekend, on- der den Griekfchen naam van Lampyris, in 't Latyn NoEtiluca , Lucula en Cicindela 9 afgeleid van het Licht , dat hetzelve in 't duifter geeft. De Franfchen noemen het , deswegen 9 Verltdjant* de Engelfchen Glowwom ; 't welk even 't zelfde betekent als ons Glimworm > en de Sweeden heeten hetzelve Lysmask. De Wyfjes, die ongevleugeld zyn , heeft men daarom veel beter gekend dan de Mannetjes, die weinig of geen Licht geeven* In het Wyf- (i) Canthasis oblonga nigra> Thorace teftaceo margine la- terali nigro. Faun.Suec. 584. ALDRQV. Inf 492. COLUMN. Ecphr. I. f. 38. t. 36. MOUÏF. Inf lop. f. 1,2. JONST. Inf t. 14. f. i. RAJ. Inf 78, 79» BÉADL. Nat. 26» f. 3. ÜDDXh Diffl 47» .; X. DS». IX, STUK. f*P 1 Beschryving vak V. Afdeel. XV. Hoofd- stuk. Glimworm* Het Wyfie. PI. LXXVI je is dit Licht fomwylen zo fterk als van een Vonk of gloeijende Koole , en de StofFe , die hec zelve voortbrengt , fchynt een waare Phospho- rus te zyn, welke uit haar Lighaam zweet. Dit is te waarfchynlyker , om dat in heete Landen de vliegende Mannetjes ook Licht gee- ven. Zelfs wordt dit Licht, in het Wyfje, ver- flauwende, opgewekt en verfterkt, als men hetzelve plaagt, tergt en in beweeging helpt. Dat het de Wyfjes zou dienen om van de Man- netjes gevonden te worden, kan waar zyn: maar hoe kunnen dan de andere Infekten, ge- lyk Nagtkapellen by voorbeeld , elkander vin- den? Dit is egter zeker, dat men, zulk een Glimworm in de Hand houdende, terwyl de- zelve Licht geeft, dus dikwils het Mannetje, dat daar op toevliegt, kan vangen. Hetzelve heeft ook eenigc lichtende Stipjes. De Wyfjes Glimworm is zeer verfchillende in grootte: men vindt 'er van een half Duim, en van een vierde Duims lang. De Kleur is bruin. Men wordt in 't eerft den Kop niet ge- waar ; alzo dezelve door het bruinroode Borfl- fchild bedekt is , gelykerwys in de Schildpad- jes: maar van onderen ziet men de Scheede, waar in de Kop , die zeer klein is , zig verbergt. De Sprieten fteeken , alleenlyk , van vooren een weinig uit. HetLyf is bloot, zonder Wie- ken of Dekfchilden, en befiaat uit tien Rin- gen, van boven gelyk en elfen , doch van on- deren met een uitpuilende weeke Zoom of Rand, i)E St. Jans Vliegen.^ 595 Rand. De drie agterfte Ringen , die Licht V. geeven , zyn , terwyl het Diertje leeft, geel- Afdrêl. Het Mannetje verfchilt, in geftalte, weinig STTO» van het Wyfje , doch is geheel zwart en veel Gnmworm> kleiner. Aan het Agterlyf zyn dë plooijen en £etMamiCI> tepeltjes, op zyde, ook veel minder kennelyk: 8" doch het grootfte verfchil tuffchen de beide Sexen bellaar daar in, dat het Mannetje niet alleen Dekfchilden maar ook Vleugelen heeft. De Dekfchilden zyn bruin, Sagrynagtig en met twee verheven Streepen overlangs : zy fteeken uit over 't Agterlyf en (trekken tot be- dekking van de Wieken. Op ieder der twee ag- terfte Ringen heeft het alleenlyk twee Stippen die Licht verfpreiden* Swammerdam fchynt de Verandering van veiandwing. den Glimworm gekend te hebben , zeggende dat dezelve, die hy de blinkende Nagtmug noemt, een vliegende Diamant en Starlicht gelyk , waar- lyk tot de Torren behoort , geevendc zo wel Licht , wanneer zy zig nog onder de gedaante van een zespootig Wormpje bevindt, als wan- neer zy de geftalte van een Tor heeft aange- nomen (*). Hy moet , derhalve , de Mannet- jes bedoelen, die de Sweedfche Kamerheer, de Geer, nog niet gezien hadt, toen hy door een uitmuntend Vertoog de duifterheid omtrent de verfchillende Af beeldingen van den Glim. (*) Bjbel de?- Natuure* bladz. 23?. 1. Deel, IX. Stuk. Pp 2 59 zegt (*) Tr*nfa3. Pkitof. dc 1'Ann. lïji. N. fl. Art, s. de St. Jans Vliegen. 599 zegt Geoffroy. Id S weeden vindt men v. deezen Glimworm ook fomtyds in de Jenever- A^EL* bofchjes op den Grond. Op de Hcijen en Hoofd. Zandgronden komen zy in ons Land ook voor ; STUK* gelyk my 'er dus twee zyn toegezonden , Glimworm* die omtrent Soeftdyk gevonden waren. De Heer Geoffroy heeft, omfrreeks Parys, een Mannetje gekreegen , dat een wei- nig van de voorgaanden verfchilde. Het hadt, in de eerfte plaats , de Sprieten dikker en half zo lang als 't Lyf; ten anderen het Borftftuk langwerpiger, en, ten derden, de Dekfchilden korter: weshalve hy het Halffchildig noemt (*)♦ De twee agterfte Ringen van deszelfs Lyf gaven Licht. Zyn Ed. twyfelt, of het niet een verfchillend Soort van Glimworm zy. (2) St. Jans Vlieg die een 'weinig langwerpig is en bruin , met de Dekfchilden rosagtig gerand, het Borftftuk paarfcbagtig bin* nen den rand, Deeze onthoudt zig in Noord-Amerika. (3) St. Jans Vlieg die Eyrond is> met bruine Dek* L*»n™* (*) Lc Ver-luifant a demi-fourreaiwc. /#/?. des Inf. Tom. % p. 16S. (2) Cantharis oblongiufcula fusca, Elytris margine rufes- ccntibus , Thoraceque intra marginem purpiirascente* Syft* Nat. X. (3) Cantharis ovata, Elytris fuscis, macula marginali tiu angulari flava. Syfi. Nat. X. I. Deel. IX. Stuk. Pp 4 11. Pyralis,. Coo B ÈSCHRY VING VAIf V. Afdekl. XV. Hoofd- stuk* iv. IgnitM. Vuurige, V. Heldere, Dekfchilden, welke een driehoekige geelt Vlak aan den rand hebben. Het BorfHchild is geel met een bruine Vlak van vooren : de Dekfchilden zyn bruin , mee een geele Vlak in 't midden van den zy-rand; het Agterlyf is , van onderen , aan de tip geel. Rolander heeft deeze en de volgende in Amerika gevonden.. (4) Su Jans Vlieg die Eyrond is , met bruine Dekfchilden, welke een ovaale bleek gee- le Vlak aan den rand hebben. Deeze, die ook tot de Glimwormen behoort, heeft op het Borftfchild, van vooren, twee bruine Vlakken ; het Lyf is bruin : de Wieken zyn zwart, en het Agterlyf, van onderen, ge- heel geel. CO St* Jans Vlie8 die tengwerpig is , met de Dekfchilden aan den buitenrand bleek geel ; het Agterlyf , van onderen , geheel en ai geel. Deeze Amerikaanfche gelykt zeer naar on- zen Europifchen Glimworm, maar is bleeker, en heeft het geheele Onderlyf geel ; de Sprie- ten en den Kop zwart. 09 (4) Cantharis ovata, Etytris fuscis, macula marginali ov«» tl lutel. Syft. Kat. X. ($) Cantharis oblonga, Elytris fuscis, margine exteriore lut«is, Abdomine toto fubtus fkvo. Sy/ï» .Wat. X, dk St. Jans Vliegen* coi (6) St. Jans Vlieg die langwerpig is en bruin- y. roodagtig, met bet Onderlyf zwart, en Afdeel. van agteren zeer geel. Hoofd- stuk. De twee agterfte Ringen van het Lyf zyn vi. zeer geel , en hebben twee openingen: daph£f£** Sprieten zyn zwart. Rolander nam dee-ncke* ze ook waar , in het gemelde Wereldsdeel. (7) St. Jans Vlieg dit de Dekfchilden Lood- vil Maurita nica. Karbarifchc. kleurig heeft, bet Lyf geel. Deeze Soort onthoudt zig , volgens den Heer Brander, te Algiers in Barbarië, Hy is eens zo groot als de gewoone Glimworm, met het Borftftuk of Schild, benevens het Ag- terlyf , flaauw geel ; de Dekfchilden bleek bruin- agtig. Het Wyfje of de Ongevleugelde, drie- maal zo groot als de onze 5 heeft een geele Stip aan den voorften hoek van ieder Ring. (8) St. Jans Vlieg die de Dekfchilden bruin- m rood beeft, met zwarte tippen. cbmenjis. Chineefchc* Osbeck hadt deeze in Ooftindië waarge- nomen* Elders vindt men aangemerkt, dat op Ceylon , Java en andere Eilanden daarom- ftreeks, (6) Cantharis oblonga fubteftacea, Abdomine atro, pofticc flaviflïmo. Syft. Nat, X. (7) Cantharis Elytiis lividis, Corpore flavo. Syft. Nat. X. {%) Cantharis El ytris teftace/s , apicc nigris. Osi. Iter* 22-f h Deil. IX. Stuk. P p 5 6oz Beschryving van V. ftreeks, zekere roode Glimwormen zyn, zon- Afdeel, fox Wieken of Pooten , die men in een Flefch Hoofd- kan doen, en gebruikenze, eenigen tyd, voor stuk. Kaars by nagt. Zekere Grimm fchryft, dat hy zig dus, een Maand lang, daar van be- diend hadt, wanneer zy ftierven. Hier voegt hy by, dat de Scorpioenen, op Ceylon* wan- neer menze drukte, een Vogt uitgaven, 'twelk insgelyks glom in 't duifter (*). Men weet, dat in de Oefters ook lichtgeevende of glim. mende Wormpjes zyn ; maar dit zou ons bren- gen tot de Duizendbeenen of dergelyke Onge- vleugelde, die tot den laatften Rang behoo- ren : of mooglyk zelfs tot de volgende Afdee- ling, der genen die geen Pooten hebben. Ik merk hier alleen aan, dat dit Licht eenigermaate overeenkomftig fchynt te zyn met het Vuuren der Zee, ia zo verre zulks door Diertjes, of door een Stoffe die zy uitgeeven , veroor- zaakt worde (f). lx (9) St. Jans Vlieg die de Dekfchilden bruin jiiainSie. hee^ ; het BorJIJluk ros, in h midden zwart» Ik zie dat het verfchil van deezen Italiaan- fchen Glimworm zeer klein is met de onzen. (*) hl Ephem. Nat, Curioforum, (t) Zie het VIL Deel der Uitgczogte Verhandelingen, bladz.266, 267. en elders; inzonderheid bladz. 258, 259, enz. (9) Canthans Elytris fuscis, Thorace info, medio nigro. 5tff; Nm. X, de St. Jans Vlieger 603 Hy was kleiner volgens de Waarneeming; doch V. die, welke Doktor S c o p o L 1 in Karniolie vondt, A^Ê^ hadden de Dekfchilden vyf Liniën lang; zo Hoofd- dat de geheele langte omtrent een half Duim 8TUKt geweeft moet zyn. Men ontmoetze daar vlie-< gende by nagt, omtrent St. Jan in de Zomer; weshalven dan ook deeze Infekten , niet onei- gen,^ Jans Vliegen zyn getyteld; als v in 't uiterlyk aanzien meer naar Vliegen^gelykendc dan naar Torren. De Karnïoliers noemenze Kerfchnitza. Hy heeft den Glimworm onder de Schildpadjes t'huis gebragt TWEEDE ARTIKEL. Het Borftftuk platagtig, wederzyds ge- knot, of vierkantig in 't geheel, met de zyden rond en gezoomd* (10) St. Jans Vlieg die het Borfljiuk rood ge- rand beeft met een zwarte Vlak9 de Bnfmê. Dekfchilden bruin. Verfcheide der volgende foorten van St. Jans Vliegen heeft de Heer Geoffroy, zowel als deeze , in een Geflagt geplaatft , daar hy den Hoofdnaam aan geeft van Cicindela (*). Behal- ve (*) Caflïda no&iluca. EnttmoU Csrnhftca. p. 37, (10) Cantharis Thorace marginaco rubra, fliacula m'graf Elytris fufcis. Faun* Suec. $%6. It. Oei. 3$. RAJ. inf. «4. n. 29. &. ipi. b. 2 FRiSCH. Inf. XII. t. 3. Ico», VI. f. s. (*) Hlfl. des Ins. env. Paris. TOM. I. p. 16$. 6 dat hetzelve voor hem niet te ontdek, ken ware. Men heeft zelfs zodanige Infekten van een of alle die Blaasjes beroofd, zonder dat zy 'er eenig hinder van fcheenen te hebben of zich minder vlug vertoonden. Onze bruine St. Jans Vlieg noemt Geof- froy de Zwarte [met een gevlakt BorJIJluk. LiNN-Eushadt "er toe betrokken den Cantbam ris van Ray, een half Duim lang, en die wel- Teen deeze Autheur de grovte der Haagm noemt met de Dekfchilden Zwartagtig. Volgens Doktor Scopoli noemt men dit Infekc Schufter in Karniolie, alwaar hetzelve bruin is van Dekfchilden , doch het onderfte der Sprie- ten, den Kop ten deele, hetBorftftuk, Ag. terlyf en de Dyën, meeftendeels , Goudgeel heeft. Hy heeft ook , in de volwaffenen , de zwarte Vlak op 't midden van het Borftfchild waargenomen. De Onderlip was zwart % en, zo ver ging zyne naauwfceurigheid , dat hy hec Mannelykc Lid Roeftkleurig, met een Twee- kleppige Scheede , en in een Vlcezig Hoofdje uitloopende vondt. In de Vlakken van het Borflftuk en de kleur der Pooten waren eenige verfcheidenheden (*). Het (*) EntomtU Cétrniolica. p. 3$. tfotf Beschr vving tan V. Het Agterlyf is, bruin zegt LiNN«us,in Afdeel. dit langwerpig, weekagcig Infekt, uitgenomen Hoofd- het laatfte of zevende Lid, dat rood is zo wel stuk» ais de Zyranden, die zeer week, platagtig en plooyswyze ingefneeden zyn , met de tippen der Infnydingen Tepelagtig: 't welk tot de Kenmerken der St. Jans Vliegen behoort* Het komt, zegt hy, menigvuldig in S weeden voor, en valt aan op die van zyn eigen Sóórt. Men vindt het Masker, of Wormpje dikwilsin de Sneeuw (*). Sneeuw- De Heer de Geer merkt aan, dat zekere Wormen, y^j^f jn de Verzamelingen van de Keizer* lyke Akademie der Natuur - Onderzoekeren , thans byna een Eeuw geleeden (f), een Be. rigt gegeven had van Wormen, die den 20 November des Jaars 1672, in Hongarie, boven op de Sneeuw gevonden waren , en waar van men toen in 't algemeen geloofde, dat zy met de Sneeuw uit de Lugt waren gevallen. Men vindt daar ook een taamelyk goede Afbeelding van die Wormen, waar uit blykt, dat het der- gelyken zyn geweeft , als men , in den jaare 1749, in January, in eenige deelen van S wee- den levendig op de Sneeuw gevonden , en aan de Akademie van Stokholm vertoond heeft. De Heer Afleffor Hesselius gaf daar omtrent, aan de Akademie, het volgende Berigt (|). Zo (*) Faun. Suec. Ed. II. p. 201. N. 700* (f) Acad. Nat. Cnriof. Ephem. 1673 , 1674. Obs. 89 (l) Verband, der Kon, Akad. van Stokholm. XI. Th bl. 78. jde Sï. Jans Vliegen. 6oi "Zo wel voor als na het begin van January V. des verloopen jaars, kreegen wy hier een A™^EL* „ zeer koude Winter, die tot den 13de aan- Hoofd- „ hielde ; wanneer het Weer wat zagter wierdt STüKê „ en in Dooy veranderde* Dit duurde eenige „ Dagen, doch zo, dat het Veld niet geheel ontbloot was , maar dat 'er nog Ys leggen „ bleef, en ook hier en daar Sneeuw op het „ Aardryk was te vinden* Geduurende dit 35 Weer vielen 5er zwaare Vlokken, waar „ door alles met Sneeuw bedekt werdt. Hiet „ op vertoonde zig een vry groote menigte „ van kruipende Wormen , zo groot als Kool- „ rupfen, eenigen donkerer, anderen helde* „ rer van Kleur , gelyk de nevensgaande uit* ,, wyzen. Alle die Wormen leefden en ver- „ roerden zig , doch fcheenen wat loom te zyn door de Koude In den jaare 1745 was door dien zelfden Heer ook een Vertoog ingeleverd nopens dergelyke Sneeuwwormen , die zig in February, insge- lyks, op een nog hooger Sneeuw, levendig vertoond hadden, met meer andere Soorten van Ongediert , Spinnen , Aard- en Graswormen, Torren , Haagdiflen en wat dies meer is. De gemelde Wormen , aan den Heer de Geer gezonden, waren geheel zwart, met zes wat bruinagtige Pooten vooraan het Lyf. Het is, zo hy aanmerkt, niet ongewoon in S weeden, dezelven , by Dooiweer , op de Sneeuw te I, Deel IX, Stuk. vin- 1ÏESCHRYVINO VAM V. vinden. Hy moet naderhand ontdekt heb- Afdeel, ^ ^ >er gt< jaQS vliegen uit voortkomen: Hoofd- want toen was ket zyn Ed. nog niet be- kend (*). STUK, xr. (n) St. Jans Vlieg die bet Borjljluk ge* LLood- ran^ beeft 9 m ^eenemaa^ bruinrood is. kleurige. Deeze , die niet minder gemeen is , verfchilt van de voorgaande Soort alleen in Kleur* hebbende de Dekfchilden bleekgeel en het Borftftuk ongevlakt ; de Oogen 2 wart, zegt LiNNiEüs. In dat alles vind ik weinig reden voor den Latynfchen bynaam. Doktor S c o- f oli heeft 'er ook een , die bruinrood of Ka- neelkleurig was , onder den zelfden tytel ge- boekftaaf d. Geoffroy heeft insgelyks eene Cicindela met het roede Borjljluk , waar van eene de Dekfchilden zwartagtig hadt , een andere geelagtig, en die beide, zegt hy, vindt men dikwils gepaard , op de Bloemen , en fomtyds wederom elk in 't byzonder gepaard: waar uit zyn Ed. befluit , dat het enkele Verfcheiden- heden en geen byzondere Soorten zyn. De langte was omtrent een half Duim. (12) (*) IhiL pag. 30. fn) Cantharis Thorace niargmato , tota teftacea. Syjï* Nat» X. Cantharis Efytris tefticcis, Thorace rubro immacu- lato. Faun. S vee. 585. Cantharis fepiarlus major, e rufo rl*. yicans K\j. Inf. i+. n. zt, de St. Jans Vlieoén. (12) St. Jans Vlieg die het Borjlfiuk gerand V. heeft, zynde geheel ros, doch mei het Xv. ' Bovenlyf en de Wieken zwart. Hoofd- stuk. Deeze vindt men zeldzaamer in Sweeden in. dan de voorgaande* Doktor Scopoli heeft Roi&l een Goudgeele of vaale (*) (ik weet niet wat hy bedoelt); welke hy bedenkelyk fielt de zelfde té zyn als de RofTe van Linkjevs. Zy kwam op de Bloemen van Kroontjes draa- gende Kruiden voor* O 3) St* Jans Vlieg die het Borftftuk gerand xnt heeft , met een zwarte Vlak, en geheel bSkSicS rood is , met de Dekfchilden Bloedkleurig. ri£e* Prisck, die deeze foort noemt deTegel- roode kleine Houtkever, of Bokje, met llan. ge boven - Vleugelen , en een zwarte Streep op het (*) Canrharis Fulva, Ent om. Cdrn, p. 39< N.- 124. Dit kan Vaal , het kan ook Goudgeel betekenen : dat inderdaad eene Verwarring is, doch zo groot nog niet, als wanneer hy Van de Cantharis Livida N. 122. zegt toto. Teftawd ; én Van de Cantharis Teftacga N. 123. El 'y tra Livida. Wie zal my dit ontkaoopen? (12) Cantharis Thorace mar^inato, tota rufa, Epigaftrio Alis-que nigris. Syft. Nat. X, (r?) Cantharis Thorace marginato, macula nigró^ tota ra* bra, Elytris fangtiineis. Syft. Nat. X. Cantharis Elytris ru^ brls, Thorace rubro macuU nigra. Faun, Suec. 537. RA/» Jnf. 101. n. 4. FRISCH In/. XII. T. 3. Ic, 7. U I. Deel» IX, Stuk» Q q Beschryving van V. het Halsfchild; oordeelt, dat zy eenige over- Afdeel, eenfcomfl; heeft met de Olyphantjes. De Heer Hoofd- Ceoffroy betrekt dezelve tot zyn Geflagt stuk. vaQ Lampyris of Glimwormen , en wel tot de derde of laatfte Soort derzelven, die hy de roode noemt, zynde omftreeks Parys gevon- den , ruim een derde Duims lang. Zy fchynt vry zeldzaam te zyn: hoewel menze,in S wee- den, op verfcheide plaatfen en inzonderheid te Dannemoer in de hoopen Yzer-Erts, dik* wils ontmoet : want Doktor Scopoli heeftze in Karniolie, en de- Heer Muller in Deene« marken, niet waargenomen. XIV. öbfcura. Donkere. XV. t Lateralis. Geekydige. (14) St. Jans Vlieg die bet Borjlfiuk met roode randen gerand beeft, en de Dek- fcbilden zwart. Te Upfal heeft men deeze waargenomen. Zy zweemt zeer naar de Bruine St. Jans Vlieg , doch is de helft kleiner, en heeft, de laatfte verdeelingen , van het Agterlyf , niet rood maar zwart, hoewel de zyden ros zyn. Het Borft- ftuk is Vleefchkleurig met een bruine Vlak in 't midden, of liever zwart, met de randen al- leenlyk op zyde rood. (ij) St. Jans Vlieg die bet Borjlfiuk rood ge- (14) Cantharis Thorace marginato marginibus rubris, Ely* tris nigris. Syjï. Nat. X. (15; Cantharis Thorace marginato rubro, Corpore fufco, Ely- tiis marguie exteriorc flaycfccntibiis. Syft* N*h X. v e St. Jaks Vliegen* 6ti gerand , het Lyf bruin , de Dekfcbilden V* aan de buitenkant geelagtig heeft. ^£™0 Hoofd- Deeze, die men ook tc Upfal , in Sweeden , stuk. vindt, is insgelyks klein, en bruin, maar heeft het geheele Borftlluk, de Stuit, en de rand der Dekfcbilden , ros : wordt in de bcfchry ving der Sweedfche Dieren gezegd (*)ï (16) St« Jans Vlieg die het Borflfluk gerand, het Lyf groen Kvperig9 cn de DekfchiU Koperige» rfm, aan de buitenkant > overal rood heeft. In Sweeden vindt men deeze, vry zeldzaam, opdegroote Brandenetelen , als ook op andere Kruiden. Doktor S co poli heeftze, in Kar- niolie, op de Spinagie en fomtyds ook op de Aairtjes van het Gras ontmoet: Geof- froy, omftreeks Parys, op de Bloemen. Deeze laatfte Autheur noemt het la Cicindele ledeau , en vondt dezelve een vierde Duims lang. Hy merkt in de Sprieten eene byzonderheid san : dat naamelyk het tweede Lid een puntje heeft , en het derde een haakje. De voorge- melde * zonderlinge Blaasjes , zyn in deeze Soort * Bladz, sa waarneemelyk. De Heer Schaeffer geeft van (*) Faun, Suec. Ed. II. p. 202. N. 707. (16) Cantharis. Thorace marginato, Corpore viridi - SEhep j Elytris extrorfmn undique rubris , Faun. Suec. 5S8. Scarabasua minor, Corpore longiusculo Elytris rubicundis. Raj. Inf. 77^ SCHiEïF. Monogr* 1754. T. II. f. 10. 11. I. Deel. IX. Stuk. s Vliegen. 613 bet Lyf zwart , en de Dekfchilden aan V. . de tippen rood heeft. Afdeel, XV. Hoofd. Dceze wordt alleenlyk om de kleinte Luis- STUK* agtig genoemd. Men heeftze tc Upfal gevon- den. OsO St* JaD,s V15eê die het Borfljluk groen* xrx. agtig en gerand heeft , de Dekfchilden Gebfndc«de zwart , met twee roode banden. (20) St. Jans Vlieg die hetBorflftuk gerand en xx. zwart heeft , de Dekfchilden zwart, aanB%u^t&. de tippen geel kise- (21) St. Jans Vlieg die het Borflfluk ros ge- xxi. rand heeft met een zwarte Vlak, het^Xxëmz. Lyf bruin* de Dekfchilden met geele tippen., Deeze drie Soorten zyn ook , omftreeks Pa» rys 9 waargenomen door den Heer Geoffroy, die zig verwondert, dat Linnjeus tot dee- ze (19) Cantharis Thorace marginato virefctnte, Elytris ni- gi is , falciis duabus rubris. Faun. Suec. 590. (20) Cantharis Thoiace marginato atro, Elytris nigris apicc flavis. Faun, Suec. 591. (21) Cantharis Thorace marginato rufo, macula üigr£; Corpore fufco, Elytris apice fiavis. Faun. Suec. $^z% Necy- da'is Elytris apice punóto flaro. Faun. Sutc, 1. Deel. IX. Stvk. Qq 3 6i4 BescHRYving van V. ze laatfte betrokken heefc een Infekt, het welke, Afdeël. jq de befciiryViDg der Sweedfche Dierenmoor Hoofd- denzei ven genoemd was Necydalis of Baftaard- 5TUK# Bokje met de DékkhMcn geel getipt. Hy meent, dat onze Autheur een van beiden niet gezien zou hebben : doch dezelve tekent thans de Woonplaats aan in de Zonnebloemen , die " Aardpeeren aan de Wortels /drasgen. Ook be- gryp ik niet , dac 'er een groot verfchil in zy , ten opzigt van de Kenmerken van ons Samen- ftel: want Geoffroy getuigt zelf, dat hy hetzelve tot de Citmdetes gebragt zou hebben , daar het veel naar geleek; ware het niet ge- weeft wegens het getal der Leedjes van de Pooten, en dat de Vleugels wat buiten de Dekfchilden uitfteeken: weshalve hy 'er een byzonder Geflagt van gemaakt heeft onder den naam van Necydalis , waar van zyn E J# twee Verfcheidecheden, omftreeks Parys, op de Ei- ken zwervende, doch van elks maar één, gevon- den hadt. Die beiden waren geel getipt , doch het eene hadt het Borftftuk geel, het andere zwart xxii. (22) Sc, Jans Vlieg die het Borftftuk gerand ftnu nioodc. (ft geel met een zivarte Vlak , bet Lyf ^ deDekfcbilden en Pooten, Loodkleurig heeft. Deeze (*) Hifi. des lr,f. env. Paris. Tom. I. p. 372. (22) Cantharis Thorace marginato flavo macula n/g:a, Corpore nigro, Elytris Pedibusque lividis. Syft. Nat, X. Can* tharis aigra, Elytris lividis, F&im% Sxes. 593. dis St. Jans Vliegen 615 Deeze gelykt veel, zegt men, naar de Lood- v. kleurige, doch is viermaal kleinder en een der ^F^EEL' kleinften van dit Geflagt. De overeenkom!!: Hoofd- van die kleuren is my duifter. stuk. (23) St. Jans Vlieg die zwart is , met het Borfl- xxm ftuk aan de zy den , en de rand der Dekfchil- den , bleekgeel , de\ Sprieten Kamswyze* Deeze is, zo wel als de volgende Soort, door den Heer Rolander in Amerika waar- genomen. De Sprieten zyn zwart, en als een Kam, Zaagswyze, getand: de Dekfchilden zwart en geftreept met uitgeholde Stippen. C24) St- Jans Vlieg die geelagtig is> hebben- Ssrrata. de de Dekfchilden geftreept met drie zwarm zaagspric- tire, te banden en de Sprieten Zaagswyze. Dit is dan ook een W eftindifche. De Sprie- ten zyn platagtig en zwart ; zo lang als 't Lyft (25) St. Jans Vlieg die het Eorftftuk gerand xxv. heeft 9 aan de zyden rood; de Dekjchilden^^ch^ zwart met een witten band , de Sprieten gekamd. Deeze (23) Cantharis atra,Clypei lateribus baiïque exteriore Ely- trorum luteis, Antennis pe&inatis. Syft. Nat. X. (24) Cantharis flavefcens, Elytris ftriatis, fafcüsque tri- bus nigris, Antennis ferratis. Syft% Nat. X. (is) Cantharis Thorace marginato lateribus rubro, Elytris nigris fafcia aiba , Antennis pe&inatis. M, L, V. Syft. Nat.X* X. DE£L. IX. STUK. Qq' 4 6i6 Beschryvinc van V. Deeze St. Jans Vlieg, uit Ooftindie afkom- Afdeel, g.^ 5evonc}c zlg jn »c Kabinet der Koningin van Hoofd- Sweeden. Zy, heefc cic Dekichilden breed en stuk. Vliesagtig, naar de tippen verbreedende en rond aan 'c end, xiüvï. (26) St. Jans Vlieg die het Borftftuk rond, ^Kamh^" & Dekfcbilden uit den rojfen bruinrood »"lficf en de Spie ten gekamd beeft. Doktor S co p o l 1 zou 'er zyne Zaaghoor- nige (*), indien de Sprieten gekamd waren, mede overeenkomstig agten. Dezelve was ia Kamiolie niet zeldzaam , voornaamelyk in de Tuinen. Men vondeze, in Sweeden , op de Plan- ten , gelykende veel naar de Bloedklcurige St. Jans Vlieg, doch de Sprieten waren zeer ge- kamd. Die is dan een Europifch Infekt. DERDE AR TIKE L. Het Borftftuk Spilrondagtig. xxvn. C27) Sc' JaDS Vlie2 met het Borftftuk Spil* Casruka. rmdagtig en bet Lyf blaauw* ïd Sweeden is deeze in de BolTchen gevon- den (*) Cantharis Serratlcornis. EntomoL Carnwlica.p. 42. N.i 3 $• (26) Cantharis Thoracc orbiculato, Elytris mfo - teftaeeis Antennis pe&matis. Syji. Nat* X. Cantharis Thoxacc terctiusculo , Corpore ca-;.. - Sy/i. im. % de St. Jans Vliegen* 617 den: zo ook in Deenemarken. Doktor V. ScopolI nam, in Karniolie, een blaauwe A™EL# St. Jans Vlieg waar, op de Bloemen van de Hoofd. Kruifemunt en van de Wortelen. stuk. (28) St. Jans Vlieg met bet Eorjlfiuk Spzlrond- xxvui. agtig en het Lyf groen. Deese, die de helft kleiner is dan de voor- gaande , heeft het Lyf groen als glanzige Zy. de , doch den Kop alleen Goudgroen* (29) St. Jans Vlieg met het Borftftuk Spilm Na^sx* rondagtigy het Lyf geel , de Dekfchilden9 schecps. aan den rand en de tippen > zwart. Om dat deeze in de gevelde Stammen der Eikeboomen huisvefi 5 en dus zeer fchadelyk is voor den Scheepsbouw, wordt zy dus gcby* naamd. De Borft is met een verheven- yonde Plaat gedekt. (30) St. Jans Vlieg met bet Borftftuk rond, ^xx. bet Lyf geel , de Dekfcbilden aan de tip- zwart getipte. pen zwart. Zeer blykbaar is de reden van den Bynaam. Het (28) Cantharis Thorace teretiufculo , Corpore yiridi. Syftm Nat. X. ' (29) Cantharis Thorace teretiufculo, Corpore luteo, Ely- tris margine apiceque nigris. It„ Weflgotk. 153. t. 2. ( 30) Cantharis Thorace rotundato, Corpore lutco, Elytris apice nigris. Syft. Nat. X. 1. düel. xx. stuk. Qq 5 618 Beschryving van V. Het Infekt gelykt veel naar dat der Eiken , doch AFXV?U heefc hec Borftfluk Pla"er en den Kop niet Hoofd- zwart* Het onthoudt zig ook in de Boomen. stuk., Qe jj£er Altstrómer heeft op het *Cardiaca Hartgefpan * een Sc. Jans Vliegje gevonden, niet grooter dan een Luis ; hebbende de Dek- fchilden , aan de tippen , met een roode Stip , en de Sprieten gekamd. XVI. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Springke- veren, anders Kniptorren genaamd, waar onder verfcbeide Uitbeemfcbe voorkomen. Naam. T~\e Geflagtnaam van deeze Infekten onder. fcheidt hun zeer duidelyk van demees- ften. Men vindt, wel is waar, ook andere Torretjes die fpringen ; gelyk wy dit gezien hebben in de Goudhaantjes en Olyphantjes: doch het Springen is hun niet in 't algemeen ei- gen , en ook zo geweldig niet. Het Werktuig- ]yk Geftel , waar door onze Kever zulke ver- baazende Sprongen doet , in evenredigheid die der Springhaan en overtreffende, is elders in 't breede verklaard en door Afbeeldingen opge. helderd (*)♦ Wy letten hier flegts op den Naam (*) Zie de Waarneemingen van den Heer Weiss omtrent den Springkever , uit de Aïïa Helvet. Vol. II. overgenomen en vertaald in het II. DEEL der Uitgczogte Verband, bl. $99, cns. de Springkevers, 619 Naam, die in 't Latyn Elater is , in 't Griekfch V. Notopeda, (om dat dit Infekt alleenlyk op de A*^EU Rug leggende fpringt,) waar van men het Hoofd. Franfch woord Taupin afgeleid heeft , zegt STÜK* Geoffroy. Men geeft 'er ook wel den Naam van Kniptorren aan. . Het voornaamfte Kenmerk beftaat dan daar Kenmerken, in , dat zy van agteren een punt aan \ Bord- ftuk hebben , waar mede zy dien Sprong volbrengen; doordien dezelve teruglpringt uit een Sleuf van 't Agterlyf. Het is niet de enkele buiging van 't Hoofd tegen de Borft , die hun deezen Sprong doet maaken. De Sprieten zyn in de Mannetjes Zaagswyze getand , in de Wyfjes Draadagtig , en kunnen zig verbergen in een lange Sleuf, die onderaan den Kop en het Borftftuk is. Behalven de gemelde punt aan 't Borftftuk, moet men agt geeven op de zonderlinge ge- daante van dit Infekt, die hetzelve zeer ken- baar maakt. Deszelfs Lyf is Eyrondagtig o- vaai, van agteren fpits, van vooren ftomp, cn het Borftftuk, dat langwerpig vierkant is, heeft ook wederzyds een p^nt, in fommigen vry fpits* De Maskers fchynen zig te onthouden en de Verandering te ondergaan in de Stammen van rottige Boomen , alwaar ook dikwils fommigen van deeze Infekten gevonden worden , en ee- rrigen op de Bloemen. , L i n n & u s heeft in dit Geflagt vierentwin- soorten; h Deei. ix. Stuk. tig 620 - Beschryvtnc VAN V. tig Soorten, waar onder niet meer dan vier AXVfSL- Uitheemfche zyn , de overige twintig akemaal Hoofd. Europifche , en , benevens nog verfcheide na- stük. derhand ontdekte , in Sweeden waargenomen. In de Zuidelyke deelen van Europa vondt Dok- tor Scopoli wel vyftienderley Springkevers: Geoffroï zeftien omftreeks Parys. Het is dan te verwon deren , dat de Heer Grono- vius deze! ven van de Infekten van ons Land heeft uitgemonfterd (*) ; daar rtien 'er zeker- lyk verfcheidene vindt. t. (i) Springkever met twee zwarte Oogjes, otuUtus. die in witte Kringen fiaan , op het Borjl Ge-oogde. ^ Lyf zwartagtigt By Petiver is, onder den naam van Flu- weel-Oogige Virginifche Knip-Tor; dit Infekt een en drie vierden Duims lang en een half Duim breed, met geftreepte Dekfchilden afge- beeld. Hy betrekt 'er toe twee zodanige In- fekten, het eene van Maryland, het andere uic Virgiaïë ; das beiden uit Noord- Amerika afkomftig. De eerfte viel gemeenlyk ander- half Duim lang , waar van het Borftftuk , of voorfte gedeelte, een derde uitmaakte, zowel in (*) A&: ÏÏélv. VOL. V. paS. 12 5. (i) Elater Thorace ocellis binis atris, Iridibus albis ; Cor- pore nig-icante. M.L. U. Syjl. Nat. X. Gen. isa. Scarabzus clafticiis major, C-tpite bitnaculato. Pet. Gaz. Tab. X. ng. +. PhiL Tranfaci. N. p. 3»*. «3 & N' -7°< P- de Spring kevers. 621 in langte als in breedte een half Duim zynde. V. Op zyde was dit Mekt grys, met een glans ^xvl* van Satyn , in 't midden zwart , en zeer aan- Hoofd- merkiyk wegens twee ovaale fluweelagtige STÜK# Vlakken, zwart van Kleur, in witte Kringen. Veelen, zegthy, houdenze voorOogen, doch die zyn tienmaal kleiner en ftaan by de inplan- ting der Hoornen of Sprieten , welke omtrent een half Duim lang zyn. De Dekfchilden zyn zwart , geribd en digt bezet met witte Vlakjes. De Virginifche wordt Snapper ge- noemd, wegens het Geluid, dat hy in 't fprin- gen maakt, zegt Ban i ster, die hem inVir- ginie gevonden hadt. Petiver merkt aan, dat deeze en de Marylandfe een zelfde Infekt zyn. Tot de Afbeelding (Fig. 13.) hebben wypi. lxxvi. gebruik gemaakt van een vreemden Springkc-^' IB* ver van dergelyke grootte, doch zonderde ge- melde Oogswyze Vlakken. Hy heeft het Borfi> , Huk Zeegroen ; de Dekfchilden wit met groe- ne Streepen, of liever, wie gerand, en dan met drie dubbelde witte Streepen op een groe- nen Grond , of eigentlyk met groene Ribben en witte Voortjes zeer aartig getekend. Dc Footen zyn zwart : de Sprieten Kamswyze. (st) Springkever met een gladde geele Vlak op Tf de zyden van het Borftjluk. mmiueu$. Glimmende. Dee* (i) Elater Thoracis lateribus macula flava g'abra. M. L. U. Scarabarus medius fuscus , Thorace angulato lucem emit- I. Deejl, IX. Stuk. ten- BeschryvincTvan 'V. Deeze bevondt zich , zo wel als de voor* AX^fL# §aanc*e Soort, in het Kabinet van haare Svveed- Hoofd- fche Majefteit. Sloane noemt hem de mid- Stuk- delmaatige bruine Tor, met het Borflftuk hoe- kig en Licht uitgeevendei Browne degroo- te bruine Phofphorieke Springkever of Knip. tor. Hy onthoudt zig in Amerika en geeft tot de Oogswyze Vlakken van het Borflftuk Licht ' uit, gelykerwys de Glimworm en Lantaarn- draager. Hf* (3) Springkever die bruin w, met twee glad' xpt nekc. phofpho-wy" de geele Vlakken agter op het Borftftuk. Deeze, naar den voorgaanden gely kende, maar de helft kleiner, is van Roland er in Amerika gevonden* Hy heeft de Sprieten Borftelagtig ; de Dekfchilden met aangedrukte Haartjes, bruiu, geftreept. De Vlakken of geele flippen van het Borftftuk , niet op zyde maar binnen den agter- rand of tuflchen de agterfte hoeken van hetzelve, geeven ook, in 9t donker, Licht. iv. (4) Springkever die het Borjiftuk zwart en Brunneus. Bruine. we~ tcnte. Sloan. Jam. II. p. %hL T. 237- fig. 1, Elater major fufcus Phosphoricus. Brown. Jam. 432. T. 44. Fig. 10. (3) Elater fufcus, Thorace "pofcice maculis duabus ftwis, glabris. Syft.Nat.X. (4) Elater Thorace nigro, utxinque rufo, Elytris Corpore- quc ferrugirieis. Syft* Nat. X. DE SRINGKEVERS. 623 wederzyds ros beeft, de Dekfcbilden en bet V. Lyf Roeftkleurig. ^y|EL# Hoofd» Deeze is in Sweeden gevonden , zynde van STÜK» middelmaatige grootte , en vry gemeen. Der- gelyke inlandfche heb ik van omtrent een half Duim lang, doch zeer fmal van Lyf. (5) Springkever die bet BorJIJluk ros; de v. Dekfcbilden met een dubbelen witten bcindlyll*^ en bet Lyf zwart beeft. De Heer Hasselquist heeft deezen in de Oofterfche Landen gevonden , en dus is hy in 't Kabinet van de Koningin van Sweeden gekomen. (6) Springkever die het Borflfluk zwart, aan vr. de zyden Roeflkleurig beeft ; de Dekfcbilden Gekafte! geel ! met een zwart kruis getekend en zwan gerand, Deeze Soort, welke de Heer Geoffroy Kruisdraager (*) noemt, is zeer fraay. Men vindt- ze zo menigvuldig niet als de voorgaande bruine. (7) (*) Le Taupin porte-croix. Hifi. des* Ins. &c. Tom. I. p. 133. (5) Elater Thorace rufo, Elytris fascia duplici alba, Cor- pore nigro. Syft. Nat, X. (6) Elater Thorace nigro lateril)iis ferrugineis ; Coleoptrls /lavis, cruce nigra, margineque nigro, $yftt Nat, X. L Deel, u. Stuk» 624 Bes chryvi ng van XVI. Hoofd- stuk* vit. (7) Springkever die het Borflfiuk zwart , aan de zyden ros heeft, de Dekfcbilden bruin- rood en geflreept. Deeze behoort onder de kleinften bf klei- Geftreepte. DCn Van dit geflagt. UDDMANiNüS DOemt hem de Zwarte Toragtige mee een roffe Stuit, de Dekfchilden uit den rollen bleek bruin ge- ftreept. (8) Springkever die het Borflfiuk heldêr rood, Ruficollis. v J Roodhais. en van vooren zwart heeft, de Dekfchilden en het Lyf zwart. Zeer zeldzaam komt deeze voor, aan de kan" ten der Velden, in Sweeden,en is zeer klein. Men vondt een dergelyken Springkever, van een vierde Duims lang, omftreeks Parys. ix ^ Springkever die het Borflfiuk en den rand Mefomehs.^ der Dekfchilden Roeflkleurig heeft , het Lyf en de Dekfchilden zwart. Deeze , die een weinig grooter is dan de voorgaande, heeft het BorClftuk, zo wel als (7) Elater Thorace nigro lateribtis rufïs : Elytris teftaceïs linearibus. Syjï. Nat. X. Elater Thorace rubro, Elytris gri- fcis Faun. Suec. 582. (s) Elater Thorace rubro nitido, antice nigro; Elytris' Corporequc nigris, Syft. Nat. X. Elater nigcr Thorace rtibro. Faun. Suec. 576. (9) Elater Thorace, margineqne Elytrorum^ Ferrugineis ^ Corpore Elytrisque nigris, Syft* Nat, X, de DE S;PRINGXËVERÏ. de Dekfchilden, in 't midden xwart; de Stuic V. geel. Hy korat in Sweeden niet veel voor. ^xvT^ Een Springkeyer die geheel zwart is , met Hoofde het Borftftuk dof geflippeld en de Dekfchilden STÜ^ geftreept, onthoudt zig, volgens U o d m a n , in de Sweedfche Boffchen (*> (10) Springkever die het Borftftuk bruinrood Ca^ens : en Wollig beeft, de Dekfchilden gerf KofFykieu- met zwarte tippen, bet Lyf zwart. ■ Zulke Springkevers , met het Borftftuk Flu- weelagtig, heeft men ook omftreeks Parys ge- vonden, fommigen met de Dekfchilden geel-, fommigen roodagtig. In Sweeden is dezelve zeer gemeen op de Koornakkers en Weiden. (u) Springkever die bet gebeele Lyf Roeft* jy*^ kleurig of Tzergraaunx) beeft. Koeükle*. Deeze is aldaar , wederom * zo gemeen niet en van de grootften. Ik heb 'er van omtrent een half Duim lang. Het zal mooglyk de zwarte , met bruine Dekfchilden zyn , die mea omftreeks Parys vondt. Die Doktor Scopoli onder deezen tytel befchryft* verfchilt merke:* lyk>en is ook veel kleiner dan de Sweedfche % die (*) Ehter aterrimus. Faun. Suct. E& II. p. 20S. N. 72 tf. (10) Elater Thorace teftaceo pubefcentc, EJytris flavis api* ce nigris, Corpore atro. Faun. Snee. 573. Scarabarus ex fusc« mfescens, five Caftaneus. List. kq. 387. ' fii) Elatcr Corpore toto fermgineo. Syft% N*t. L DMt, XX. Stuk. R f €zQ BE8CBRYVING VA H v. die een der grootflen is , hebbende de Sprie- Afdeel ten Zaagswyze getand en een weinig langer Hoofd- da& het Borftftuk. stuk* Een Springkever,die in Duitfchland gemeen doch by Upfal in Sweeden zeldzaam is , des- wegen de Duitfche genaamd (•), heeft het Borftftuk en de Dekfchilden donkerblaauw. xit. Springkever die bet Lyf en Borftftuk lioiSt. zv:art beeft> mt roodc Dehfcbilden- De Dekfchilden van deezen zyn met zeer fyne Streepjes van Stippen verfierd «n het zwarte Borftftuk is glanzig. Men vindt 'er zo- danigen omftreeks Parys , in de Boffchen onder de baft der Boomen, Doktor S co poli n*m, in Karniolie, een Bloedrooden waar, op de Wilgen en op de Pinkfternakelen. Zulk een Spriogkever krecgen wy onlangs hier in de Stad, van ruim een vierde Duims lang; met de Dekfchilden zeer fraay rood en ge- ftreept, het Borftftuk Sagryn en het Lyf van onderen glanzig zwart. De Dekfchilden heb- ben zwarte Tippen. Hier toe zou ook die te betrekken zyn, welken de Heer Schaeffer af beeldt , indien dezelve niet zo wel het Borftftuk, als de Dek- fchilden, geheel rood had, met breede bruine Stree. (*) Elater Germanus. ibld* p. 207. N. jiq* (12) Elater Thorace a:ro, Elytoi lubrii^ Corpore nfgrö» Fdun Sutc* 57$. DE SPRIN CKIVEïS. Streepen overlangs. Daar in wyft hy twee, V. uit deszelfs Lyf van agteren voortfchietcnde * A™"^ Kegelvormige deelsjes aan (*). Hoofo- STUK» (13) Springkever die bet Lyf en Borftjluk xnr. zwart beeft > de Dekfcbiiden in de voor- G«je^.t£ Jle helft rood. Deeze was een van de kleinften in Sweeden en hadt de Sprieten Draadagrig, Die Sprint- tor van Ray, klein, lang en fmal van Lyf, met de Dekfchilden tweekleurig Goudgeel en zwart, wordt van Geoffroy betrokken tot een Springkever ^omftreeks Parys voorkomen- de, welken hy noemt, le Taupin bedeau. Der. , gelyk een Bynaam geeft die Autheur aan ze- kere Mefttorretjes *, ook rood en zwart , dat*Bla(k wy Poolfche Rouw noemen* Deeze Springke- ver , lang een derde Duim» , maar nu grooter dan kleiner, hadt den Kop , het Borftftuk en het onderfte van het Lyf, als ook de Dekfchil- den zwart; doch op ieder van dezel ven , over- langs, een taamelyk breedevaale Streep. Hy is aldaar , op de Velden , vry gemeen. Hoewel het de zelfde niet is, ulik hieregter plaats (*) AhhAnil v$n Infe&m. h BA MD. II, Ytttoog. Tab. jt|. Big. 9. (13) ïlacer Thorace atro, Elycris antice dimidi'afc© • ïnbth 8 Corporc nigro. Faun. Suet. ƒ80. Scarabsas minot^ longo & angufto Corpore? Ilytris biceioribus c fulro 5cpigros fökattix3 & A j. Ins. 7$. N. 13. Be*chhyving van y# plaats geeven aan een zeer fraaijen Springkeve t Afdeel uit de Verzameling van den Heer P. Kramer Hoofd. m l^ a%ef>eeW. Deeze is ongevaar drie stuk. vierde Dnims lang en vry fmal , hebbende hec Borftftuk roodagcig in \ midden zwart; de Dek- fchilden zwart , doch van boven rood , met een Streep, die allengs geel wordt, op ieder Dekfchild, teneinde uitloopende. De Sprie- ten zyn Kamswyze : de Pooten roodagtig. Springkever die bet B&rftftuk brwnagtig, Mar^inatus. de Dekfchilden bruinrood en overal met Gcrandc' zwarte randen heeft. Deeze, die men ook in Svveeden vindt, is klein. (15) Springkever die het BorJIJluk glanzig sputator. bruin beeft , de Dekfchilden bruinrood > Spuuwende. ^ Lyf zwartm Men vindt deezen op de Velden in Sweeden* Hy heeft de zonderlinge eigenfehap van, ge* plaagdzynde» terwyl hy knarft, tevens eenig Spog of Kwyl ver uit te Jpuuwen. Doktor Scofoli vondt 'er op de Wilgen, in Karni- olie , ook een , dien hy de Spuuwer noemt (*). 06) (14) Elater Thorace (abfiisco, Elytris teftaccis, margin* UJidiquc nigiis. Syft, Nat. X. (1$ ) Elarer Thorace fafco nitldo, Elytris teftaceis , Corpo re nigro, Syft* Nat. X. (*) Elater Sputator, Entom. QarnioJ, p. <>3. N. z%$* DE SPRINGKEVERS. (16) Springkever die bet BorJIJluk donker bruin V. heeft en de Dekfchilden donker bruin- A^fL' rood. Hoofd. STUK» Zeer menigvuldig, zegt Linnjeüs, ont~ xvi. , , 11 öbfcurus. houdt zig deeze by ons, zynde den voorgaan- Donkeie. den zeer gelyk doch met korter Sprieten. Zul- ke donkere of bruinagtige zyn overal, waar- fchynlyk,in Europa, vry gemeen, en verfchil. len mooglyk, alleen, in trappen van kleur , van de Bruine of Koffykleurigen en Yzergraauwcn» voorgemeld. Ci 7) Springkever die het BorJIJluk glanzig xvu. zwart beeft , de Dekfchilden *uan voor en hevige* en aan den buitenkant bruingeel. Deeze is in S weeden zeldzaamer, onthouden- de zig in rottig Hout. (18) Springkever die het BorJIJluk zwarten xviu. bleek bont beeft + de Dekfchilden zwart- ccb^dcer- agtig met een witten gtgolfden Band (*)4dc- pee* (16) Elater Thorace fufco obfeuro, Elytris obscure tefh- ceis. Syjï. Nat. X. (17) Elater Thorace atro nitido, Elytris bafi, margmeque exteriore, lividis. Syft. Nat. X. (18) Elater Thorace nigricante, Elytris nigrlcantibus, fas- cia alba undulata. Syft. Nut. X» (*) Elater fa/ciatusy Thorace nigro pallidoque vario , Elyi ttU nigrlcantibus fafcia albi ujidiilati. faun. Sm, Ed, II* p. 20$. N. 237. i. Deel, IX. Stuk. R X 3 <530 BXSCHU Y Vlïf G VAN V. Afdeel. XVI; Hoofd. STUK» XTX. Jdiiisvaala» XX. Teffellatuï, yiakkige. XX T. Koperige. XX It Ttïïinicomis, ÏCarnhoor- &ige* Dceze is, wederom, gemeeneren taamelyk groot. Doktor Scopoli heeft hem ook, ia Karn|olie, op de Boomen gevonden. (19) Springkever die het Borfljluk donker jifchgraauw , de Dekfcbilden Afchgraauw gewolkt y de Voeten en Sprieten ros beeft. (ao) Springkever die bet BorJIJluk donker -Ko* perigi de Dekfcbilden- bruin heeft, digt bezet met bleekere Vlakken; de KlaauvoU jes rood. (ii) Springkever die bet Berjlftuk en de Dek. fchilden blaauwagtig Koperkleur , de Voe* ten Bloedrood beeft* (22) Springkever die bet Borfljluk en de Dek- fcbilden Koperkleurig^ de Sprieten gekanU beeft. \ De (19) Flater Thorac* obfcurö clnereo, Elytris cincrco-nc- bulofis, plantis rufis. Syft. Nat. X (zo) Eiarex Thorace obfeure /Eneo ; Elytris fkfeis , maai- lis pallidioribus confertis ; Unguibus rubiis* Syft. Nat. X* Elater itigcr, pilis minimis flavo-aeneis jun&im intermiftis. Gadd. Sdt. % o. (ii) Elater Thorace Elytrisqne cocrulescenti-seneis, Pedi- bus fanguincif. Syft. Nat. X. Elatex viridi - «neus , Pedibus fulviSo F&m. Saté. 57 j. (22) Elater Thorace, Elytrisque «neis, Antennis pe&inatis Syft. Nat. Eiater f'usco - viridi-ameus. F*un. S*ec. pf$. Scara- batus nigro-virelienSj cornicalis altcro tantum verfu pc dinntis. List. 1*$* 3*7© ***** T# XVlU rig. 14. DE SpRIKGKEVERS. 63I De drie laatftgemelden verfchillen flegts in V. de gemelde byzonderheden. De allerlaatfte A^Dy[u onthoudt zig in Sweeden op de^Pynboomen en Hoofd. leefc van derzei ver Stuifmeel. Doktor Scopoli Stu*v, vondtook Koperkleur igen inKarniolie, doch die het onderfte der Pooten ciec rood hadden* Door Geoffro y is die met gekamde Sprie' ten , in de Mannetjes , zo wel als door hem , omftreeks Parys gevonden, een half Duim lang. Wy hebbenze ook in ons Land , doch kleiner, van dergelyke Kleur. (23) Springkever met bet Borftjluk, de Dek- xxnr, fcbilden, Poëten en bet Lyf, zwart. zwarte. Een zwartagtig bruine wordt hier bedoeld door onzen Autheur. Behalve de zodanigen vindt men 'er Ook die geheel zwart zyn , zo met de Sprieten gekamd of Zaagswyze getand % »ls Draadagtig, (24) Springkever die bet Borjlftuk glanzig xxm zwart, de Dekfcbilden donker zwart beeft. Naauwlyks de dubbele grootte van een Luis heeft deeze. De kleinfte, welken Geopfroy om- (zi) Elater Thorace ,lElytris , Pedibus, Corporcque nigris. Syjl. Nat, X. Elatcr totus nigro - fufcus. Faun. S«tc. s?7* (24.) Elatcr Thorace nigro nitido, Elytxis nigri» obkml'h Syft* Nat. X. h deüjl u stuk. Kr 4 a-js Bes chryving van V. omftrecks Parys vondt^was een twaalfde Duims AXVfEL' 'ang' en kruin> met de sPrieten Zaagswyze, Hoofd- en Knodsagtig, gelykerwys in de Houttorret. stuk, jes . ^ eenigfte van die Geflagt , daar zulks plaats in heeft. XVII. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Zan dloo- perëN) meejïal Europifcbe Infckten* N?.nm. ^"Xnder den tytel van Cicindsla , die, gelyk wy gezien hebben , weleer gegeven werdt aan den Glimworm 5 heeft Linn^üs wekere Infekten geboekftaafd , die wy , in 't Nederduitfch > Zandloopers gewoon zyn te noemen, De naam7 inderdaad, van Lucb~ temk Kaefer, dat is'Licbtgeevende Tor, wel- ken de Heer Sülser aan dit Geflagt geeft, is voor deeze Infekten zeer oneigen. De Heer Geoffroy heeft deeze met de Aardtorren in een zelfde Geflagt betrokken , wegens een aanmerkelyke dikte of Knobbel onder aan de Dyën der Agterpooten , hun met dezelven ge. meen ; doch de uitwendige Geftalte doetze grootelyks daar by uitmunten. Ook heeft hy dezelven , wegens de fmalheid van het Boriiftuk , in een byzondcre Familie van dat Geflagt geplaatft. Kenmcikcn. De Kenmerken der Zandlooperen > waar door DE ZANDLOOPERS. 633 zy van de andere Schildvleugeligen verfchillen , y. beftaan in uitfteekende Nypers, die getand Afdeel, zyn; uitpuilende Oogen en het Borftftuk rond- h0ofd, agtig mee een rand. Hunne Sprieten zyn Bor- stuiu ftelig. De . zo even gemelde Knobbels 5 aan het onderfte der Dyën , vind ik in de mynen niet blykbaar. Zeven is *t getal der Soorten van Zandloo- Soorten, pers by onzen Autheur, die onder dezel ven , behalve een Duitfchen , maar één Uitheemfchen heeft aangetekend. (O Zandiooper die groen is , met vyf voittê \ Stippen op de Dekfchilden. Groene. Onder de Schildvleugeligen, van ons Land,n. lxxvl is dit Infekt een der fraaiften. Behalve de*'5* 1S' Fluweelagtig groene Kleur der Dekfchilden , met witte Stippen uitgemonfterd , heeft het. * zelve het Lyf van onderen, benevens dePoo. ten en Sprieten , Bronsagtig > niet Goudkleurig, gelyk Gboffroy zegt. 9t Getal der witte Stippen vind ik ook op de mynen maar vyf op ieder Dekfchild , daar van hem 'er twaalf aan dit Infekt worden toegefchrecven. Vooraan de Dekfchilden is nog wel een Stipje, doch dit vertoont zig als een Zilverkleurig Schubbetje. Het Ci) Cicindcla viridis, Elytris pun&is qainque albis. Fauk. Suee. 54.8* Syft. N*t. X. Gen. 133. J ONST. /«ƒ. T. XVI. MoUFF. l*f* 145* Ag. infi«i^» Lift. loq* 3U, mutt T. XVII. £ ï2. j. df.el. ix. stuk. R r 5 634 Beschryvino var V. Het Borftftuk, dat ook groen is , heeft van Afdeel. Vooren en van agteren een gebronften rand, Hoofd, die zeer fraay affteekt, wanneer men'tlnfekt, stuk. in de Zonncfchyn , met een Vergrootglas be- fchouwt. Alsdan ziet men ook de keurlyke Stippeling van het groen der Dekfchilden. Van onderen heeft het Lyf een blaauwen weer- fchyn. Het is zeer vlug om andere Infekten te vatten tot zyn Aas* ne Maskers De Maskers of Wormen van de Zandloo- pers zyn tot nog toe aan weinig Liefhebbers bekend geweeft. In deeze Soort heeft de Heer Geoffro y, zo hy verhaalt, het geluk ge« had van dezelven te ontdekken. Om ze te vinden, zegt hy, moet men de ronde Gaatjes, die dikwils in de Grond voorkomen , maar op- wroeten, fteekende eerfi: daar een Stokje of Rietje ïn , om het kanaal niet te verliezen. Op den bodem komende , zal men dikwils het Masker vinden , dat, 'er uitgehaald, ziginbog- ten plooit. Het is een lange, witte, weeke, ronde Worm, met zes harde Pooten, die, ge- ]yk de Kop, bruin zyn. Aan den Bek, waar agterdcKop een rond Schulpagtig Plaatje heeft, zyn twee fterke Nypers , waar mede deeze Worm de andere Diertjes , die over de opening loopen, tragt teN vatten. Hy onthoudt zig, ten dien einde, digt aan de Oppervlakte der Aarde; doch kruipt, zo dra hy geftoord wordt, naar beneden , doende dikwils ook de gedagte In- fekten in zyn Hol tuimelen. Uit de openin- DB ZaKDLOOFKIS. 635 gen van dergelyke Gaatjes in de harde Paden V. van Zandige Gronden , ziet men dikwils ook de Infekten zelf voortkomen, die, wegens Hoofd* hun gezwind loopen en vliegen, niet gemak* $TüK* kelyk te vangen zyn. (2) Zandlooper die paarfchagtig is, met een n. wit Bandje en twee witte Maantjes ojfmarfcht, de Dekfcbilden. Deeze worde inzonderheid onderfcheïden door de Kleur, welke bruin is met een paar- fchen weerfchyn. Hy is ook grooter dan de voorgaande in de mynen, *t welk Doktor Sco- ïoli getuigt, in zyn Land, altoos plaats te hebben» De Oogen zyn niet gcelagtig, gelyk in de groene, maar glanzig zwart. De teke* ning op de Dekfchilden is omtrent zodanig als onze Autheur aanwyft. (3) Zandlooper die groen is> heibende twee GJ^n. m witte Stippen en een Streepje aan 't iwd ouitfehe. * der Dekfcbilden» Dc Heer Forskaöl heeft deezen in Duitfchland gevonden. Hy gelykt zeer naar de eerfte Soort, maar is driemaal zo klein en ge* (z) Cicindeh fubpurpurasceiw t Elytiis Ü*c'& lunulii^u© duabus albis. Sy/i. Nat. X. (5) Cïcindela vindis , Elytris punttis duobus «Ibis OUfltCj jacoia apicum. SyfK Nai* X. ✓ «* I. dssl IX* Stuk, 636 Beschryving van V, geheel Koperglanzig groen. Het Streepje, aan Afdeel. >t encj jer Dekfchilden , is witagtig en de twee Hoofd, witte Stippen ftaan digt aan den buitenrand der stuk. Dekfchilden. (4) Zandlooper die zwart is met een wit Ban- dterzel en twee witte Stippen op de Dek- fchiiden. Deeze Soort gclykt in geftalte naar de Eer- fte, doch is grooter en geheel zware, zegt Linn^üs, zelfs het Lyf en de Pooten. Men vindtze menigvuldig in de Pynboom- bolfchen van Wefl>Bothnie , alwaar dit In- fekt, even als de anderen , zynVoedzel zoekt, hebbende groote uitfteekende Nypers, die met veele Tandjes gewapend zyn. Ook loopen de Schenkels in twee Stekels uit. Bminc. Ten opzigt van de Tekening der Dekfchil- el lxxvi. den komt met deezen of met den voorgaanden Fig' '6' naad overeen die Soort van Zandlooper, wel- ken wy de Bruine noemen , hoewel hy eigent, lyk groenagtig bruin is, eh van onderen Kope- rig groen. Van de Tekening of witte Ban* deerzelen en Stippen kan men uit de Afbeel- ding oordcelen. Zy beftaan niet uit Pluirpp- jes of Haairtjes, maar blinken als door de bo- venkorft der Dekfchilden heen. De Schenkels heb- (4) Cickudela nlgn , Elytris fascia punftisque daolus al- bis. Byfl. Nat, X. Ctclndela atra , Goi«optus nnculls fex , fasciaqut albis. Faun, Susc, 54.9. IV. Sylvatic/t. Zwarte. DE Zandloopers. s37 hebben , in. deeze , by my ook de Stekeltjes veel V. blykbaarder en langer dan de anderen. Dus hebben wy ten :minfte drie Soorten van Hoofd, Zandloopers in ons Land : daar dit geheele Ge- STÜK* flagt van den Heer Gronovius is overge- slagen (*). De Heer Geoffroy vondt, omftrecksPa- rys, tweederley van deeze Infekten f die hy bruingroen zegt te zyn van Dekfchilden, het Lyf en de Pooten verguld , dat is gebronft (denk ik) of Koperkleurig, met een paarfchen , groenen of zelfs blaauwen wcerfchyn, gelyk de Onzen hebben. De eene hads een wit Bor- duurzel van zes gegolfde banden ; de andere was getekend met zes witte Stippen. De eer- fte was een half Duim, de Iaatfte een derde Duims lang (f ). In Karniolie vindt men driederley Zandloo- pers, waar onder één, die met den gemelden Duitfchen taamelyk overeenkomftïg is, volgens Doktor Scopoli, door wien de Eerfte Soort niet met Witte maar Goudkleurige of Vergul- de Stippen op de Dekfchilden, is waargeno- men. Diea welken hy tot de Tweede Soort betrekt , fchynt niet de Paarfche , maar de Bruingroene, zo even gemeld, te zyn (+> (5) (*) Att. Heket. VOL. V. p. 125. (|) Hift. dts Inf. cnv. Ptris. Tom. I. p. 155", 15^, (l) Cicindcla Hylrlda. EnU Ctrnieh p«*5. I. Deel. IX. Sixjk» r Oererfch*, 638 Beschr TVIN Q VAlf V* (5) Zandlooper die zwart is , me^ zes witte Afdeel, Stippen op de Dekfcbilden , «waar de Hoofd* en vierde famenloopen. STUK v/ Decze Soort vindt men te Algiers , volgens Brander. Hy 'komt met de eerfte vry wel Mooriche. "* ». overeen , maar heeft den Kop van vooren wit en de Dekfchildcn zwart, waar op zes witte Stippen, in ieder, aan den buitenrand, over* langs geplaatft. (6) Zandlooper die Kopergïanzig groen is Ripmru. met breede uitgeholde Stippen op de. Dek* fcbilden. Dit Infekt onthoudt zig in S weeden me- nigvuldig in het natte Zand , aan de Oevers der Wateren : het loopt zeer fnel , zelfs onder Water, doch zwemt niet. Het is klein, en van onderen Bronskleurig, gelyk de gewoo* nen , doch de Schilden zyn Kopergïanzig groen met uitgeholde Stippen of Putjes, uit het midden van welken een Heuveltje opryft, dat groen is op een Koperigen grond» Hier uit kan men begrypen, hoe de Heer Geoffroy deeze Soort betrekt tot zyn Buprefte a mammelons? van omtrent een vierde Duims lang. (s) Cicindela nigrt i Elytris pun&is fcx albh, tertio & tjusrto confiticntibus. Syft. Ndt. X. (s) Ciciadtla viridi - iEnea, Elytris punöi* !atis excayan's. FdunM $ue$. 550. In 0p«. denzelven zeer ondericheidt van de anderen. Deeze is omtrent van grootte als de laaftgemcl- de. Men heeft in S weeden nog een Geelpootu gen Zandlooper gevonden , van dergelyke groot- te, en een Viervlakkigen, die zeldzaam voor» ^ komt, zynde niet grooter dan een Luis (*)♦ De Heer Geoffroy brengt het Sweedfch Infekt, dat Link jsl üs genoemd hadt Aardtor met de Pooten en Sprieten zwart, tot deeze Familie, onder den naam van Bronsagtige Bu- preftis met twee ingedrukte Jlippen. Somtyds was dezelve zwart, lömtyds Uuiu , fuimyds blaauwagtig gebronft ; doch men vondt altoo* op de Dekfchilden twee holletjes, aan iedet zyde één, Deeze kwam zeldzaamer dan de an« deren voor, en was maar een zesde Duimt lang; dus een van de allerkleinflen. LiNN/aua betrekt denzelven thans tot die Soort van Aard* torretjes , welke hy de Gewoone noemt , en daar alom, gelyk wy vervolgens zullen zien, aan* mer- (7) Ciciadela &nea, nitidi. Syft. Nat* X. Eupreftis fu*» co - Alwt* nitida, Thorace fubmarginato. Faun, S*es. $$t9 IrST. Muu T. XXXI. Fig. 13. (*) Faun. Suec. Ed. II. p. zii* N# ?;©5 I. D*JU. IX» STUK, DE Z AND LOOt Eèif V. 1 merkelyke verfcheidenheden in voorkonden. AXVEIIL ®]t zal ieder Lefhebber, die zig aan het op. Hoofd* zoeken van zodanige Jnfekten begeeft , on- stuk. dervinden. ^^^^^^^^^^^^^^^^^❖^ VERBETERINGEN: Jiladz. 24.0. N. $4. Voor vCiti glimmende: Le?s Goudkleurig en voor Opacus, Auratus. Verbetering van Linn^üs zeik 257. Onderaan; Lees Dat deeze een byzondere Soort t cn . 327. N. s. Voeg by: Het heeft de grootte en geftalte byna van dc alierkleinlte Water- Torretjes en lsopt zeer fnel. 364. Rcg* 12. in de: Lees zo in de. 392. Ond. Keg. Voor 419: Lees 414. . 429» N. 54. Cceruleo deleatur , volgens de Errata. Dethalven moet het zyn : met het Borlïltuk , de Dekfchii- den en Pooten, blaauv/* * 542. Op de kant. Voor Geftr cepter. Geftrecpte. Voor Gebandeetde: Lees Gebandeerde. De Plaaten zyn dus ingevoegd : Plaat LXXL tegenover Bladz. 143. , . . . LXXIL — — — 179, . . . . LXXIIL ^ 267. # . . . LXXI V. 369* # . 4 , LXXV. — 525. . * • . LXXVI. — > — «— — « 579- \