men …% aarden, ft ____NATUURLYKE HISTORIE / Ener DN UITVOERIGE BESCHRIJING > DIEREN, PLANTEN. 4 | E_N | MINERAALEN, Volgens het SAMENsSTEL van den Heer ES NEMA U Af Ô Met naauwkeurige Afbeeldingen. ONS PULSAR NML ID NAE rr KENSEN DEELS KERSTESTUK, Van den MENSCH en eenige 200 GENI E DAE RR E-Ne pre wl DEN GELEERDEN HEERE Sem CRK. LID VAN DE KONINKLYKE SOCIETEIT van LONDEN CEN VAN DE HOLLANDSCHE MAATSCHAPPY 1e HAARLEM KORRESPONDENT VA N DE KONINKLYK FRANSCHE AKADEMIE DER WEETENSCHAPPEN Grt BARYTE: KUNDIG BEMINNAAR VAN DE MATHEMATISCHE WEETENSCHAPPEN NIET ALLEEN, MAAR OOK EN IN'T BYZONDER — VAN DE NÁTUURLYKE HISTORIE: ‚* WORDT S 1 x 1 1 ee a k_B 3 \ | \ WORDT DIT WERK, UIT HOOFDE VAN VEELE GONSTBEMNYAS RN | EN TOT EEN BLYK VAN EENE BYZONDERE HO 0 Ge Tr NN VOOR ZENE BEKWAAMHEDEN, dos ts Taen OPGEDRAGEN. VOOR DD Menfch, er Hoofd van alle Schepze- ; (© len, is de befchouwing der Natuur als ò Di eeN aangebooren. Zo dra hy ter Wereld komt Cote is hy begaafd met Zintuigen; doch even als iemand, die van een verren afftand onzen Aard- kloot befchouwde, zo verwarren zig, voor zyn Ge- zigt, de Voorwerpen ondereen, tot dat zyne Oogen opgehelderd, zyne Zinnen in Vryheid geraakt, en, dat meer is, door * Verftand beftuurdzynde, hem in- leiden ter onderzoekinge van Gods Werken. | Hier vindt zyn Geeft een ruim Veld om inde Won- deren van *t Heel-al uit te weiden; zyn Ziel een on- uitputbaaren bronader om den Schepper te verheerly- ken. Maar, hoe dwarrelen zyne Zinnen door de on- telbaare menigte van Schepzelen, die hem omringen? Hy ziet de Lugt vervuld met kweelend Pluimgediert, met Vlinders, Vliegen: den Aardbodem bedekt met Boomen en Plantgewaffen, waar van de Bloemen zyn reuk aandoen, de Bladen en Vrugten tot Spyze die- wen voor hem niet alleen, maar voor een menigte Vier- voetige en Kruipende Dieren, Rupfen, Wormpjesen andere Infekten: het Water krielende van Viffchen, en veelerley Diertjes byna onzigtbaar klein. Tot dus verre heeft hy flegts eene zeer Oppervlak kige Kennis van *t gefchapene. De menigte en ver- fcheidenheid der Schepzelen rukt hem in verwonde- Tia | Tg: VOORRKEDEN. ring: of liever brengt hem in verwarring: of eindelyk doet hem * Oog afwenden van de Schepzelen, ende- zelven met veragting aanzien, alleen de zodanigen uitgezonderd, die hy tot zyn nooddruft en beftaan, tot zyn vermaak of voordeel liefkooft. De wonder- baare Geftaltewifleling der Muggen, Vliegen en Ka- pellen, by voorbeeld, is hem geen aanmerking waar- dig: hy veragt, verjaagt, vernielt deeze Diertjes, om zig enkel op te houden metden Zyde-Worm. Van ’t wild Gedierte heeft hy, om dat het hem benadeelt, een afgryzen; hoewel hun Lighaam fraaijer, hunne Huid fierlyker gefprenkeld , hunne vlugheid en kragt oneindig grooter is, dan die der fchoonfte Offen en Paarden. Van de Vogelen zal hy die verkiezen, wel- ken hem door hun Vleefch of Eijeren Gezang of Pluimagie, behaagen; van de Viffchen alleen die eet- baar zyn. Hy agt de Planten en Boomen, die in ’% wilde groeijen, naauwlyks zyner opmerking waardig: terwyl hy anderen, die dikwils minder fraay zyn, om hunne vreemdheid in de Tuinen aankweekt. Hoe fchoon ook de Graslanden praalen met eene weerga- looze verfcheidenheid van Bloemen, zy warden ZON- der opmerking afgemaaid. _ Sommige dingen egter dwingen den Menfch, als % ware, om zynen aandagt nader op de Schepzelen te veftigen. In het bejaagen van zyn Voedzel, Woo- Ding en Kleeding; tot veelerley gebruiken van de Sa-" k men’ , VOORREDEN. menleeving; tot zyn enkel Vermaak, Lief hebbery en Welluft; vindt hy zig dikwils genoodzaakt, de Die- ren, Planten ‚ Aard- en Mynftoffen, van elkander te onderfcheiden. In de groote Dieren openbaaren zig de Kenmerken aan de alleronkundigften door de ge- woonte , doch ín de kleinere zyn zy zo blykbaar niet, en in de Gekorven Diertjes baaren zy zelfs moeielyk- heid aan den fcherpziendften Waarneemer, Hoe noo- dig ondertuffchen is die onderfcheiding, om zig voor %% nadeel der Verfcheurende en Vergiftige Dieren te hoeden ? In de Boomen en Plantgewaflen is dic allerblykbaartt. Veelen hebben zig onherftelbaar be- droogen gezien , doordien zy de Wortelen en Bla- den der Dolle Kervel niet van die van andere Plant- gewaflen, naar dezelve gelykende, wiften te onder- fcheiden. | In de Aard- en Mynftoffen i is de kennis van derzel- ver Kenmerken niet minder noodig. Als iemand de Ingewanden van % Aardryk doorwroet , ontmoet hy niet alleen menigerley Zeldzaamheden , die opmer- king verdienen , maar hy vindt ’er Steenen tot den Huisbouw ; Steenkolen en Veen-Aarde tot Vuurfto- king; Kryt, Leem, Mergel en andere Stoffen tot veelerley gebruiken. In fommige Bergagtige Landen leggen de Steenen met verfcheide Bedden, even gelyk men in de Moeraffige Streeken zulke Laagen vindt van Aarde, Veen, Kley, Zand en Schulpen: in anderen Ar a A 4. | _… mad. VOORREDEN. maaken zy onuirpurbaare Groeven uit. Hier en ‘daar vindt men geheele Bergen van Arduin, Marmer en anderen Bouwfteen: fommigen, die in hun binnen- fte, ja op de toppen zelfs, een menigte Schulpen en andere Zee-Schepzelen bevatten. De onderfcheiding van alle deeze Stoffen is gémak- kelyker dan die der Mineraalen, welken, hoe nuttig ook tot het: gebrui k der Samenleeving, veelal in hun- ne Erts als met een Schors omwondenzyn, die ze voor een onkundig Oog geheel onkenbaar maakt. Welk een verfcheidenheid leveren niet de Ertfen uit, naar dat zy door de Natuur op verfchillende manieren, met Aard- Steen- en Zwavelftoffen, Zyn vermengd; naar dat zy op verfchillende wyzen in Steenen, als hunne Vormen, zyn gegooten of gegroeid; naar dat zy, aan Kryftal hunne kleur en zelfftandigheid iededeelende, Edele Gefteenten formeeren, die het Oog door hun- ne Schoonheid verrukken : of zelf op de wyze van _ Kryffallen groeijen , of als Boompjes maaken door hunne Takfchietingen , ja de konftige Bloemen der Scheikonft volmaakt nabootfen of overtreffen. | Niet minder ftaat een Menfch verwonderd, die de Wateren doorzoekt. Hier vindt hy een menigte van Schepzelen , die nuttig zyn tot Levens-onderhoud: maar ook anderen die te fchuuwen zyn alsde peft. Hy vindt "er, die in grootte alle de andere Schepzelen op den Aardbodem overtreffen: hy vindt ’er, die in hunne dg OORR E DEN. | | byna onzigtbaare kleinheid het wonderlykfte dvaci dat op den Aardkloot ooit is ontdekt. Ik heb het Rae derdiertje , ‚ de Polypen en dergelyke Schepzeltjes , die men gemeenlyk Plantdieren noemt, hier op toog. Wat werpt de Zee niet een menigte van Schulpen aan den Oever: hoe groot een getal bevat zy niet van Ge- drogtelyke Villchen, die van de Verflinding leeven en fchadelyk zyn 2. Hoe noodig is ‘t derhalve dat men deeze kenne, om zig daar voor te hoeden; de an- deren ‚ die nuttig zyn Ön zig daar van tot nood- druft of voordeel te bedienen? Nog een andere reden iser, die den Menfch op het kragtisfte moet aanfpooren tot de kennifle der NaruurLvKE Historie. De Beeften nuttigen de Krui- den, Aard- en Boomvrugten, welken het milde Aard- ryk hun voorbren zt3 doch Zy heffen het Hoofd naauw- Iyks op, on den Hemel te aanfchouwen , die de vrugtbaarheid aan de Aarde mededeelt: zy etos den Schepper niet, die hun gefchapen heeft, noch de ‘ Almagtige Goedheid, die hun onderhoudt. Wis wien het gegeven is de Wysheid van het Opperwezen te bemerken, zouden wy nalaatig zyn hetzelve te ver- heerlyken? Men kan, wel is waar, niet zeggen, dat de Majefteit van God door onze Ferbiedingen wordt vergroot; maar dit is zeker, dat onze pligt daar door niet vermindert, om alles aan te wenden, % geen ons Eerbied voor hem kan inboezemen. En wat is dien- od ne fli. VOORREDEN: ftiger daar toe, dan een naauwkeurig Onderzoek der Schepzelen, uit welken de eeuwige Kragt en Godlyk- lykheid van ’t Opperwezen van de grondlegging der Wereld aan, zode Heilige Schriftuur ons leert, wordt gekend en doorzien. | Ook vindt ieder een, die zig met een kundig Oog, dat met de noodige Werktuigen is gewapend, op pn befchouwing der Schepzelen toelegt, zyne moeite ry- kelyk vergoed, door ‘t vermaak, dat hem zulks toe- brengt. Hoe ftaat hy verbaasd, dat de kleinfte Schep- „zeltjes, die de Gemeene Man veragt, vertreedt en zyner opmerking onwaardig oordeelt , de konftigfte Werkftukken, van Menfchen Handen, ver te boven gaan? Hy vindt 'er een Samenweefzel , welks fynte , hoe naauwkeuriger befchouwd, hoe fraaijer zig vertoont: een Stoffe die in luifter, in kleuren en in aardigheid, geen weergaa heeft: een Lighaamsgeftel 't welk door de vlugheid zyner beweegingem onnavolgbaar is: om kort te gaan , hy oordeelt dat de kleine Wereld , in haare kleinheid, meer Wonderen bevat dan de groote ! Voeg hier by de nuttigheid, welke het onderzoek der Schepzelen aan de Samenleeving toebrengt. Wat een Licht heeft niet de Ontleeding van erdadink Die- 4 ren verfpreid over * Geftel en de Werking der in-en uitwendige deelen van *t Menfchelyke Lighaam? Met welk een Schat van Geneesmiddelen heeft de Kruid- kunde ons verryke? Hoe groot is het gebruik der Aar- den, Pe VOORREDEN. den, Steenen, Mertaalen en andere Mynftoffen? Jas welk een dienft trekken niet de Konften en Handwer- ken uit alle de drie Ryken der Natuur? Deeze of dergelyke bedenkingen hebben al van ouds eenige voornaame Mannen aangefpoord, om de NaruurLyKE Historie, uic al hun Vermogen, te bes vorderen. Zrifloteles boezemde den Grooten Alexan. der zulk een luft in tot die Weetenfchappen, dat dee= ze Vorft den Wysgeer eenige duizend Menfchen toe- fchikte, om onder deszelfs beftuur daar aan te arbeie den; waar uit een Befchryving van Natuurlyke Zaa- ken gefprooten is, in vyftig Boekdeelen vervat. P/- nius verzamelde alles wat de Schepzelen op den ge= heelen Aardbodem betrof ‚ zo uit de Werken van dee= zen Natuurkenner, als van andere Griekfche Schry- vers; zo dat men by hem al de merkwaardige Waar- neemingen vinde, welken ons de Aloudheid daar om trent heeft nagelaten, doch, dat te beklaagen is, zo- danig met Fabelagtige Hiftoriën en onnaauwkeurige Befchryvingen ingewikkeld, dat men by geen moog- Iykheid het Waare daar uit fchiften kan. 9 Na deeze Schryvers is de Narvurryre Histor, geduurende een reeks van Eeuwen, byna niets gevor- derd. Aldrovandus was de eerfte , die haar in t end der Zeftiende Eeuw herleeven deedt, doordien hy een Verzameling maakte van alle Zeldzaamheden der Natuur, die te bekomen waren; waar van het Kabi- net VOORREDEN. net nog te Bononie bewaard wordt. Deeze vlytige Liefhebber fpaarde moeite noch koften tot volbren- ging van zyn oogmerk in deezen; hy deedr verfchei- de Reistogten en fchreef een menigte Waarneemingen, zo over de Vogelen, Viervoetige en Kruipende Die- ren, over de Viffchen en Infekten „ als over de Boom- _ gewaflen en zelfs over de Metaalen, Steenen en Mi- neraalen, die na zyn doed uitgegeven zyn. Gesnerus, zyn Tydgenoot, heeft in die zelfde Eeuw de Kennis der Schepzelen, in alle haare deelen, nog ruim zo veel bevorderd; doordien hy, een zeer kundig Man zynde, niet alleen in de Taalen en Weetenfchappen, maar ook in de Genees-, Kruid- en Dierenkunde, het valfche van het waare wift te fcheiden, en niets uitgaf of Schreef; dan waar van hy door eigen Waarneemingen en getrouwe Berigten was verzekerd. In de kennifle der Plantgewaflen egter heeft hy het meefte, in die der Mineraalen het minfte uitgemunt. De Werken van deeze twee groote Lichten der Na- ruuRLvKE Historie beflaan veele Boekdeelen , en brengen door hunne uitvoerigheid den Leezer in be- lemmering: niet minder dan de Waarneemingen, hier en daar verftrooid, die in de voorgaande Eeuw door de Genootfchappen -van Geleerden, in Engeland, Duicfchland en Vrankryk, opgeregt , befchreeven “werden. Men hadt, omtrent het begin deezer Eeuw, de Planten , gelyk ook de Dieren, in beter fchikkin= ge NOORKEDEN. ge zien brengen; bekwaamer voor een Leerling, die een algemeene kenniffe tagt te krygen van de Schep- zelen, en gemaklyker voor een Kundigen , om zig de Zaaken te herinneren, of eenig Dier of Plantge- was, te vooren onbekend, in zynen Rang te plaat- zen : doch de nieuwe fchikking van het SAMENSTEL per Natuur werdt nu vyf-en-twintig Jaar geleeden eerft door den beroemden Linneus uitgevoerd, na dat hy de Planten, volgens derzelver Sexen, in order hadt gebragt. Dit Samenftel, een- en andermaal door dat Groot Vernuft overgezien, ‚veranderd en vermeerderd, en nu voor de tiende maal geheel hervormd uitgege- ven, heb ik tot eenen Grondflag van het tegenwoor dige Werk uitgekoozen. Behalve de Werken van alle bekende Schr idee D= ver de NaruurLyre Historie, heeft deeze beroemde Heer nog andere en zeer groote Hulpmiddelen ge- bruikt, om zyn Samenftel te voltooijen. De Verza- melingen van uitlandfche Dieren, zo in *t Kabinet des Konings van Sweeden , als in dat der Akademie van Upfal;, die van Infekten, Schulpen, Steenen, Mine- raalen en veelerley andere Zeldzaamheden, in de Ka- binetten van de Koningin , van de Heeren Teffin „ de Geer en van de Akademie van Stokholm , hebben hem een ryken Voorraad aan de hand gegeven. die hy door 7yne Reistogten, in Lapland, Dalekarlie 3 Oeland, Gothland en andere Landfchappen van Sweeden, groo- Le- VOORREDE EN. telyks heeft vermeerderd. Daarenboven heeft hy, in _deeze laatfte Uitgave , nog het behulp gehad van de Reizen van elf zyner Leerlingen , zeer kundige Man- nen, die, als zo veele Zendelingen tot voortplanting der NaruurLyke Historie, byna den geheelen be- kenden Aardkloot doorgereisd ‚ en met den roof van ’ Ooften en Wetten, Zuiden en Noprden, de Kabinet- ten der Natuurbeminnaaren verrykt hebben. De NaruurvvyKeE Historie heeft tot haar Onder- werp alle Schepzelen ,„ die op de Oppervlakte van den Aardkloot woonen, en alle famengeftelde Lighaa- men, die de buitenfte Schorfe van onzen Aardbol gitmaaken ; de Elementen alleen , Aarde , Water, Vuur en Lugt, uitgezonderd. Deeze Schrepzelen “worden thans verdeeld in drie RygEN der Natuur, naamelyk | STEENEN „ waar onder men hemd alle Liehaa- men, die uit een enkele famenhooping van deelen fchynen te beftaan, en gees Leven noch Gevoel hebben. PLANTGEWASSEN , dat gewerktuigde Lighaamen Zy, awel leevende doch zonder Gevoel. DiereN „ zynde ook gewerktuigde Lighaamen , _doch met Leven en Gevoel, beiden, begaafd. „Een onderzoeker der Natuur zou, op deeze wyze,, _ gan het eenvoudigfte beginnen moeten; even gelyk de Schepper eerft de Aarde, vervolgens de Kruiden, de Die- VOORREDEN. “Dieren verder, en eindelyk den Menfch , als het vol- _ maakfte Schepzel, geformeerd heeft. . Men befpeurrt daar in de aanbiddelyke Wysheid van het Opperwe- ‘zen; dewyl de Aarde noodig was tot een Grondfteun van alle Schepzelen, die op dezelve leeven; de Krui- den vereifcht werden tot onderhoud ‘der Dieren, en de Dieren ftrekken moeften ten dienfte van den Menfch. _ Maar in de befchryving der Schepzelen , die het On- derwerp van de NaruurLyke Historie zyn, is het gevoeglyker van de volmaakften te beginnen , ten einde de genen, die minder volmaakt zyn, daar mede te vergelyken. Zulk een Manier, hoe moeijelyk zy in den eerften opflag fchyne, baart in ’ vervolg veel ge- mak: dewyl men anders zou moeten voortgaan af ge- duurige opklimming. De Heer Linneus heeft derhalve zyn Samenftel der _Natuure op die wyze gefchikt, dat in hetzelve eert _ het Ryk der Dieren, dan dat der PLANTEN, en ein- _delyk dat der STreneN en MINERAALEN , befchreeven wordt. Hy heeft ieder Ryk verdeeld in Klaflen, ie- der Klafle in Rangen, ieder Rang in Geflagten en ie- der Geflagt in Soorten, en fomtyds weder eene Soort “in Verfcheidenheden. Alle deeze Hoofd- en Onder- deelingen zyn door byzondere Naamen en Kenmerken onderfcheiden; gelyk men, ten tid van de rde reeds in dit Stuk kan zien. ) Äk volg zyne Handleiding indie Werk; doch dewyt, | federt VOORREDEN. federt de Eerfte Uitgaven van zyn Samenftel , wylert de Dantziger Heer Klein, die toen aande Viffchen be- zig was, zig ook op andere deelen van %t Ryk der Dieren toegelegd, en van de Viervoetigen en Vogelen „weder een andere Rangfchikking gemaakt heeft; gc- Iyk de Franfche Heer Brion, gewezen Opziender van ’t uitmuntende Kabinet van Réaumur, nog voort- gaat te doen; zo heb ik dienftig geoordeeld daar van in dit Werk ook gebruik te maaken ; ten einde men er dus de Denkbeelden van drie vaornaame heden- daagfche Natuurkenners, omtrent de Rangfchikking der Dieren, byeen zou hebben. Het zelfde zal om- trent de Vogelen, Viffchen, Infekten, en de andere. deelen der NATUURLYKE Historie, zo veel-doenlyk is, ook in agt genomen worden. | De Befchryving van den Menscu is in r die Stuk 5 Uit hoofde van algemeene nuttigheid en aanbelang, zeer uitvoerig behandeld. … Eerft Se ik zyne Kenmerken volgens den Heer Linneus opgegeven, waer-door hy, ten opzigt van zyne- Lighaamsgeftalte, van «de andere Dieren onderfcheiden is: voorts befchryf ik de Wan- ftalligheden, die men onder de Menfchen ontmoet 3 de veranderingen, welken de Menfch van zyne Ge- boorte af tot aan de V olwaflenheid ondergaat; en de _verfcheidenheden „ die 'er voorkomen in de Aart en Levensmanier der Menfchen op den geheelen Aardbo- dem, volgens den Heer de Buffon. Daar op heb ikeen ZENE dd er U E \ K fs j NK, a ) VOORREDEN, beknopte Ontleedkuridige Befchryving van ons Lighaam laaten volgen, en inzonderheid de nieuwe Denkbeel- den, ten opzigt vande Voortteeling, zo omzigtig, als my mooglyk was, voorgefteld. Eindelyk heb ik onderzogt ‚ welke nuttigheid men van fommige Lig- haamsdeelen of Uitwerpzelen hebben kan ín de Ges neeskunde en tot andere Gebruiken der Samenleeving. Op dergelyke manier gaa ik te werk met de Befchry- ‘vingen der Dieren, en meen dus ook ntet de overige Schepzelen, elk naar zyn aart; te vervolgen. Ak heb de Geflagtnaamen van den Heer Linneus verduitfcht en in den Text gebragt, voegende daarnevens de La- zynfche Bynaamen, die hy aan ieder Soort geeft, op den kant der Bladzyden, en onder de Bladzyden ftel ik de Naamen, met welken zy by de Autheuren bekend ftaan en te vinden zyn, volgens «de aanhaaling van Linneus. Somtyds voeg ik ’er in den Text ook de Geflagtnaamen by, die door de Heeren Bris/on en Klein aan deeze Dieren gegeven zyn, of Soorten en. Verfcheidenheden, die door Linneus niet befchreeven waren; en doorgaans gebruik ik, tot opheldering, de Werken van deeze en andere voornaame Autheurên, inzonderheid wat de Afbeeldingen betreft. De Lig- haamsgeftalte , Aart, Levensmanier len Eigenfchappen, der. Dieren , worden in alle Byzonderheden, zo veel _mooglyk, uit de Berigten der hedendaagfche Reizigers en andere geloofwaardige Schryvers aangeweezen : es ile waar Cere ÛO'O RREDEN/ [ waar agter ik dan veelal een Ontleedkundige Befchiy3 ving, volgens het oordeel van ervaren Mannen ;- vol: gen laat, befluitende ieder: Hoofdftuk telkens -met het hut, dar men van de befchreeven Dieren trekken kan. De Befchryving:der Dieren zal eenige Stukken van dit Werk beflaan. Na de ZOOGENDE DieREN , waar on- der de Viervoetigenin ’t algemeen begreepen zyn, zak ik, volgens de Order van ’t SAMENsTEL-der Natúurlyke Hiftorie, de- VoGeren,’ dan de KrurPenpe Dieren eir anderen „die men Dieren wan beiderley Leven noemt; verder de VisscneN, INSEKTEN en WorMEnN. “befchry= vert. = Dan komen wy totde. PLANTEN 5 én reindelyk tot de STEENEN en MINERAALEN 3 waar van ik oòk de. Kenmerken, Eigenfchappen en % gen h zal aan- toonen. Seda dert. ttartteekt 4 Een Werk, van zo groot een omflag en ne nuttigheid , als dit, zal my bevryden van verfchooning. te verzoeken, indien ’er iets aan deszelfs volkomen- heid ontbreeken mogte. … Dit kan ikden Liefhebberen _ verzekeren, dat het van'mynen kant aan-geen vlyt zal haperen, tot behoorlyke uitvoering van hetzelves en,” indien my eenige voornaame Gebrel dekkingen en Waarnemingen, ter wenend van diet Werk, gunftig mede terdeelgun 7 «5 2hs ; Ô ken voorkomen mogten, zal ik die in de volgende Stukken aanwyzen: gelyk ik ook de Liefhebbers verzoeke, hunne Ont-_ r INHOUD. VAN DIT ST UK. d EERSTE DEEL We sE viNG DER DIEREN. INLEIDING: f Befchouwing der Dieren in't algemeen. A Bladz. 1 Eirenfchappen der Dieren int algemeen. —__« — 57 Werdeeling der Dieren in't algemeen: —- 96 Hoofd- en Onderdeelingen volgens des Heer BRISSON, wm 107 Onderfcbeidende Kenmerken vande byzondere KLAsseN , volgens den Heer LINNAUS. „ s k mmm 11Ö lr ie eN AFDEEL ING. | De vederddianindndter DIEREN. Ì. Aber Hs nn See Eigenfchap pen, Rang: ë | fchikking, en Kenmerken der Geflagten. ee 123 il. HoorpsT. Befthryving van den Mensen. Zyne Ver- fcheidenbedern naar zyne Woonplaats , Opvoeding en Levensmanier 3 Mismaaktleid van Geffalte,. INa- zuuriyke Hiftorie van den Menfch door den Heer de Buffon. Ontleedkuadige Befchryving van het Lig- baamsgeftel. Gebruik der deelen van den Wienfiù in de Gomeeskagde, A, voe erkeer er Pook 130 HoorpsT. Befchryving van den Sater of Bofch- Menfch, a/s oök van de Pysmêen eg Trogtodyten, de Nagt-Menfch van Linneus. . ' we 630 IV. Hoorpst. Befchryving van bet Geflagt der Aaren, waar onder ook de Baviaanen eu Meerkatten be- — greepen zyn ; Dunne SooHten volgens Liars en Bris- …___fon: Verfcheidenbeden en Lig cenfelsappen der Aapea in byzondere Landen: bunne Hijlorie; 8 Ontjeedke: ade en Gebruik, ; D sek II > — 350 V. Hoorpst. V. Hoorsr. Befthryvirg van dè SPOORDIEREN , waar | toe bet Aapje met den Hondskop van Ceylon, de Inkhoorn-Aep en de vliegende Kat van Ternate, behooren, wehl ln ° ° : Bladz, 396 VI. Hoorpst. Befkbryving van de VLEDERMUIZEN, 29 van Europa als van de andere Wereldsdeelen ; waar onder de vliegende Hond en Rot van Ternates « de vliegende Hond van Nieuw Spanje, de gebril- - de Vledermuis en die met den Haazemond, Zegreen Pen 2e e e e | © 9 / nenimnnd 403 VIL Hoorpst. Befchryving van den OLYyPHANT. Zyne Ve fcoeidenheden , Ei genfchappen en Gebruik. De Banier om deeze Dieren te vangen, zo in Afrika als in Ooftindie. Met Lig ghaamsgeflel en de Ont- leedkundige Befibryving van een Olypbant die te Verfailles és geweeft. De nuttisheid van het-El- | penbeen of Yvoor._ e, . br VII Hoorpst. Befthryving van de Zee-Kor, genaamd Manati of Lamentin, volgens de Verbaalen van Labar, de la Condamine ex anderen. Waneft der Zee. Koeijen in de Weftindiën. Gebruik van baar Vleefch en Spek, en van den Steen, genaamd La- 419 _ pis Manatí. j . ; ° ans 453 IX, HoorpsT. Befchryving van de LurjaarDs, zo die van Ames ika, welke Ai genoemd Zet als de Traaglooper van Ceylon. « * . -% eend 479 X, Hoorpsr. Befthryving van de WieREN-EETERS, za „We groote, Tamandua genaamd , als de kleine, die men Coati- noem. hunne Levensmanier, Eigen- fchappen en Gebruik, . ° . __ 486 Xl Hoorpst, Befchryving van bet SCHUBDIER ; anders de gefchubde Haagdis of Chineefche Duivel ge- \ sand © ee ° e de 498 _ AANWYZING DER PLAATEN, B, en der Bladzyden alwaar de Figuuren aangehaald of bee fchreeven worden. Praat 1. Bekkeneelen der ZOOGENDE DieREN, uit ieder RANG een; om de verfchillendheid der Tan- den aante toonen. . … zegen overBladz.127 Fig. 1. Van een Aap. Eerfte Rang. bh 129. wm 2. Van een Mier-Eeter.Tw.Râng. bl.i29g. — 3. Van een Kat. Derde Rang. 4/, 130. — 4. Van een Zwyn. Vierde Rang. 5/, 1 30. —- 5. Van éen Zukhoorn, Vyfde Rang.b/. 130. —- 6, Van een Kameel. Zesde Rang. Dl. 131. 7. Van een Paard, Zevende Rang. Al. 131. —- 8, Van den Eenhoorn. Agtfte Rang. Al, 131. Praar II. Een Voorbeeld van wanftalli- ge Dikte en Zwaarte des Lig- haams, in den Engelfchman , Zd, Bright ‚int jaar 1750 g geftorven. — —-Bladz. 147 Praar III. Een zeldzaame Samengroei- fing van twee Menfchelyke Lig- haamen, in Tweelingen, die dus over de twintig jaaren oud zyn geword. ir vin ——Bladz. 149 Praar IV. Het zonderling Geraamte van een Kind met duöbele Leden, ——Bladg, 239 BINT. Hetzelve van vooren; ed 2, van- jn agteren gezien, | Fig. 3. De gewerktuigde Lisbaampjes. ‚door den Heer Needham in de Hom der Zee- Katten gevonder. bleBswies ek ore vate nn Paar. Va „PAER Vv. Afbeelding, van. de, „Bef CAITMACA | Menfchen. Stegen óverBladz, 237 “Bg. 1.De Orang-Outang \ van Javabl. 336, een 2.De Chimpanzee ij: Afrika, bl, 345 Praar r VL Afbeelding van de AAPEN. = Fig. 1. De Satèr, BL 354. — 2 Diana.bl, 360 | Aco ran — 3. Oedipus. bl, 364 ae lms (Mit DIAS termen oe 5e Morta of Monkie. bl. 368. | Praat VIL Afbeelding van de SPooK- | PAERENE a eren ne . Bladz. 397 Fig. Le Traaglooper van Ceylon. bl. 398. —- 2, De Inkhoorn-Aap. bl, 399. ande U Vliegende Kat van Ternate, bl. 401, Praar VIIL Af beelding van de Nemours DERMUIZEN. Ee hamman: - Bladz. 407 Fig. 1. Vilagende Hond van Ternate, bl.407. dd - van Nieuw Spanje, bl, 408, | mene B Gebrilde viedermais bl. 409. —- 4. Vliegende Rot van Ternate, bl. 409. — 5e Gemeene Viedermuis met groote Ooren, bl. 410» —- 6. Gemeene met kleine Ooren, bl, Air. PraarIX.Af beelding van deLurjAARDs.——-Bladz.481 Fig. 1. De Amerikaanfche of drie-Vinge- rige, Ai genaamd. « bl. 480. —_ 2. De Ceylonfche of twee- Vingerie — Bladz. 355 ge. bl. 484. PLAAT X. Afbeelding van de MIEREN. EETERSAS" «040 …___ —= Bladz. 487 Fig. 1. elsene of kleine Wit- | te, genaamd Coati. «bl. 487. —_— 2, Eendrie-Vingerige, kleine, met lange Ooren. bl, 490. je | STS SVSTEMA NATURE SAMENSTEL per NATUURE. POREN REGNUM ANIMA L E, HET RYK per DIEREN. 4 m0 Í NATUURLYKE HISTORIE VOLGENS HER 1 SAMENSTEL | VANDEN HEER | ENEN AE US PEREN BORST MEREL * BESCHRYVING per DIEREN. INLEEIDING. BESCHOUWING DER DIEREN IN ’T ALGEMEEN. De voorzreffelykheid der groote , kleine en al- derkleinfte Schepzelen ; bunne verfcheiderley manieren van Voortteeling ; hunne bezorgde beid voor bun Onderhoud en tot beboeding bun- ner Fongen: bunne Vernieling door elkander ; en nuttiebeid voor den Menfth, zo tot Lee vens behoeften als in de Geneeskunde. IE DiERENKUNDE * is het fraaifte Voorrreffè. jj deel van de NATUURLYKE Histo- kel kf Rie. Want in de Befchouwing derde. Schepzelen van ’t Heelal, die door an de. Onderzoekers der. Natuur indedrie Rykent, +4 Regna wan Dieren, Planten en Mynftoffen, verdeeld 1. Dast. 1STUR A Wol a BESCHOUWING DER DIEREN INLEIDING. worden , is dit zekerlyk het uitmuntendfte. Im- “mers, zo men agt geeft op de uitwendige ge- daante van het Lighaam, op de konftigheid van het Werktuiglyk Geftel met deszelfs beweeging gepaard; men zal niet ontkennen, dat een be- zield- Schepzel veel voortreffelyker is dan een onbezield, een Steenen of Metaalen Beeld, die alleenlyk zo veel fraaijer zyn, als zy nader ko- men om de waare Geftalte uit te drukken van de levendige Lighaamen, en dan eerft volmaakt geagt worden, wanneer men zeggen kan, dat ’er niet - meer dan het Leven aan ontbreekt. Ook munten de Dieren boven de Plantgewaffen uit , niet alleeft door de vrye beweeging en verplaatzing van hun Lighaam, maar door die zelfde Ziel , welke hun Schepzelen doet zyn, waar van veelen den Menfch niet alleen in fchoonheid van Geftalte , maar zelfs in de Werkingen van den Geeft , die hem tot het edelfte.van alle Dieren maakt, fchynente tarten , en als ’t ware in liftigheid van Verftand, zo wel als in vlugheid en fcherpheid van. Zintuigen en __Eighaamskragten, voorby te ftreeven. ee Wy komen hier tot het Gefchil, dat zulk een 2 cort Gerugt gemaakt heeft onder de oude en heden- delyke Ziel daagfche Wysgeeren, of de Beeften een redelyke nhar „ Ziel *bebben. De grootfte tegenftanders van dit Retionalis Gevoelen kunnen niet ontkennen, dat de Die- ren niet alleen van het tegenwoordige , maar ook _van het voorleedene en toekomende bewuft zyn. Immers dit blyke uit hunne vermyding van drei- „gende gevaaren en bezorgdheid voor hun On-. der- ee oc * ALGEMEEN. DN derhoud. Zy laat toe, dat de Beeften door de INLeI ping. uiterlyke Zintuigen de aandoening der Voor- werpen ontvangen, en volgens die aandoening hunne Daaden rigten. Men kan derhalven niet _palaaten de Beeften cen Aandvenlyke Ziel* toete ” „Anima | Senfitiva fchryven, doch in hoe verre zy de Reden ge- bruiken of niet gebruiken kunnen , blyft een Ge- heijn. Zal men een trouwen Hond, die metal zyn Vermogen zynen Heer befchermt, het ge- bruik van de Reden weigeren ? Zal mende Re- den erkennen in de Aapen, wanneer die, als door een blinde drift vervoerd, haare Jongen; uit liefde of genegenheid , om hals brengen 2 Wat is de oorzaak van de liftigheid „die men, „befpeurt zelfs in de allerkleinfte Dieren 2 | Onder de Ouden beweerde ANAXAGORAS, dat Gevoclen de Ziel der Beeften verftandig ware, en Ca- ta Gs sarpiNus heeft dezelve gehouden voor een ge:- deelte der zelfftandigheid van ’t Goddelyk We. zen. Volgens anderen hadden de Dieren deel in den algemeenen Goddelyken. Geeft, die de geheele Wereld bezielde, De Heer LE1eNTITz beweert, dat de Ziel der Beeften gefchapen ep Ln eer Leib= Zy ‚ doch niettemin Áchryft. hy een foort van nitz. Ee onverganglykheid of onvernielbaarheid : aan de- dj zelve toe, Hy ftelt; dat God in den be- ginne de Formen van alle Lighaamen. en by- gevolg alle de Zielen der Beeften heeft voorgebragt :, 2. Dat deeze Zielen, van dien tyd af, altoos in ftand gebleeven Zyn, onaf. fcheidelyk vereenigd. met het eerfte gewerk | tuigd 1, Darts ISTUKe A 2 4 BESCHOUWING DER DiEREN Bd Inverpine, tuigd Lighaam *, waar in de Schepper: ze e ges” * Corpus or- plaat{t hadt. Dus heeft dan , van den aanvang” geieran der Wereld af, alleen eene geduurige Gedaan- } Zransfor=tewifftling } plaats, die maakt dat ’er niets op eran voortgebragt wordt en ook, eigentlyk gefproken, niets vergaat ìn het Heckat. ‘ Dus meent hy de zwaarigheden op te offen ; raaken- de de onverbeeldely! ke menigten veld Dieren 5 Diertjes en atlerkleinfte Schepzelen , die dage- Iyks op. den Aardkloot te voorfchyn komen en verdwynen, zonder toevlugt te neemen tot de +} Meteme Zielverbuizing an Zie bier it eigen Woor pfychofss den a £). | ‚ Woorden „ In dit Geval zyn. my de parlor der rt: ge Infekten van de Heeren SwWAMMERDAM ‚ Mar- ‘3 PIGHIUS en LEEUWENHOEK ; de voortreffe. „ Ivkfte Waarneemers van onzen Leeftyd, tot „ een groot behulp geweeft, om te gereeder ; toe te flaan, dat een Dier, en alle andere » gewerktuigde Zelfftandigheid , geen begin s, neemt, wanneer wy het ons‘ verbeelden ‚ en „ dat deszelfs fchynbaare Voortbrenging niet meer is dan eene Ontwinding en een foort » van Toeneeming. Ook heb ik bemerkt, dat „ de Autheur van het Onderzoek der Waer- tgeen ‚» beid $, benevens de Heeren Rrcis, Hart- 5 SOEKER en andere bekwaame Luiden, niet ‚ zeer vreemd geweeft zyn van dit Gevoelen. Egter bleef ’er nog het grootfte Gefchil over , ss tE (*) Fournal des Savas. Juny 695, pag-449. | Ee. 3 23 23 IN'T ALGEMEEN. — 5 men worde by de dood van ’t Dier, of door de vernieling van den famenhang * der ge- * Individu werktuigde Zelfftandigheid. En dit geeft de meefte zwaarigheid; dewyl het met de Reden weinig overeenkomft fchynt te hebben, dat de Zielen nutteloos blyven zouden in een ver- warde mengeling van Stoffelykheden. Dit heeft my eindelyk doen befluiten, dat ’er: maar êén party met reden te kiezen ware: te weeten , die van het behoud, niet alleen van de Ziel, maar ook van het Dier zelf , en van deszelfs Werktuiglyk Geftel ; fchoon de ver- ‚ nieling der grove deelen hetzelve gebragt heb. ben tot eene Kleinheid, die onze Zinnen niet minder ontelipt, dan degene, daar het in was voor dat het gebooren werdt. Ook is ’er nie- mand, die het regte tydftip van ’t Sterven kan aanwyzen; want eene enkele ophouding der kenbaare Werkingen wordt , in veele Dieren , te weeten, wat 'er van deeze Zielen of For- InLeinine. dikwils daar voor genomen en het is in de Beeften , eigentlyk gefproken , ook niets an- ders: gelyk blykt uit het weder levendig wor= den f van verdronken Vliegen, die men daar na onder gefchraapt Kryt begraven heeft. Ô Meer dergelyke Voorbeelden zyn ‘er, die ge- noegzaam aantoonen , dat ’er veele andere Herleevingen zouden plaats hebben , en dat die veel verder zouden gaan, indien de Men- fchen in ftaat waren om het Werktuiglyk Ge- ftel behoorlyk in order te brengen. —- Het IE, Dezr, 1 STUK. DN 3 95 is ij Refnfi- alio 6 BESCHOUWING DER DIEREN INLEIDING,» ís dan Natuurlyk dat het Dier, altoos leven. Aanmer- kingen op ’ Gevaoelen 9 » dig en gewerktuigd zynde geweeft, (gelyk s> Menfchen van een zeer doordringend Vernuft » beginnen te erkennen,) ook altyd zodanig » blyve. En, dewyl ’er dus geene eerfte Ge. s boorte noch t'eenemaal nieuwe Voortbren- s Singis, van de Dieren; zo volgt dat ’er ook » geen volftrekte Ondergang , Vernieling of. | e Dood, plaats heeft, genomen in de ftriktfte „, bepaaling van de Overnatuurkunde , en dat’cr s> bygevolg, in plaats van de Verhuizing der s> Gielen, maat eene Gedaantewiffeling gebeurt s> van een zelfde Dier, naar dat de Werktui- wen verfcheidelyk geplooid en meer of min > ontwikkeld zyn.” Ae | Men zict klaar, dat dit Gevoelen, van dien grooten Philofooph, de Ziel der Beeften geheel van Leib- Werktuiglyk maakt. Alles, zegt hy , komt haar gat Se Ef 5, ponta- “ette woort uit baar eigen Grond, daor eene volmaak= te vanzelvigheid + ten opziet van haar zelve, en, niettemin „ door eene volftrekte overeenkom- ftigheid met de dingen buiten baar. Waar uit volgt, dat zy Honger of Dorft zoude krygen op zulk en zulk een Uur, al ware ’er geen an- der Lighaam in ’t Heelal. Hy verklaart zyn denkbeeld door twee Slinger-Uurwerken, die wolftrekt overeenftemmen : zo dat hy onder- ftelt , hoe, volgens de byzondere Wetten, die de Ziel doen werken, zy Honger hebben moet op zeker Uur, en hoe, volgens de byzondere Wetten, die de beweeging van de Stoffe rege. « len 3 Ka INT ALGEMEEN. 5 ie len, het Lighaam, dat met deeze Ziel veree- ‘nigd is, op ’t zelfde Uur eveneens moet ge- fchike zyn , als het gefchikt is, wanneer de Ziel Honger heeft. Volgens hem fchynt de Ziel te INLEIDING: beftaan in eene inwendige werkzaame Kragt; aan de Formen der Lisbaatmen medegedeeld: maar hoe weet deeze Ziel ’t vervolg der Wer- kingen die zy voort moet brengen ? Een Hond by voorbeeld, met {maak eetende, wordt met een Stok geflagen: hoe komt de Ziel van dien. Hond , op dat oogenblik, in ftaat om , met het, Lighaam overeenkomftig , een geheel andere. Aandoening te hebben $ Onder Hedendaagfchen , die zig verbeeld heb- ren, is SALMAsIUS te tellen, diefchryft, dat hy een geheel Boek met Voorbeelden tot bewys zou kun. nen opvullen. De genen, die voor de Stelling van JusriNtaNus zyn, welke Grorivs verworpen heeft, dat bet Natuurlyk Regt zie niet alleen tot den Menfch, maar tot alle levendige Schepzelen, die in de Lugt, op den Aardbodem en in de Zee gen hooren worden, uitflrekt , grondveften zig op dat Gevoelen; die’er tegen zyn, ontkennen het. De vermaarde Doktor Wirris fchryft, in zyn Werk over de Ziele der Beeften (*), aan dezelve een Gevoelen ben, dat zelfs de Dieren met Reden begaafd Wann, ie Tan Dr. dai zoort van Redeneering * toe, Hy beweert, dat zy .« Ratiocte famengefteld is uit Werktuigen, en dat zy de ge. "iam daante en grootte heeft van t komi ‚ daar zy in huis. (*) De Anima Brutorun. EL Dai 1 STUK, A 4 t 8 BESCHOUWING DER DIEREN Ixreipine: huisveft, maar niet zo grof is; hebbende deelen, ‚ onzigtbaar fyn, die ligtelyk zouden verftrooijen, indien zy door het Stoffelyke niet wederhouden en als aaneengefchakeld werden. De Heer De Heer Locke heeft zig volftrekt party ver- ne klaard vande genen, die aan de Beeften de Rede- laden neering of ’t gebruik der Reden weigeren. ‚‚’t Ver- ken.» mogen (zegt hy) om algemeene Denkbeelden te s, maaken, ftelt egter een volkomen onderfcheid s tuffchen de Menfchen en de Beeften: een uit- > muntende hoedanigheid van den Menfch, welke 9 Zy» op geenerley manier, door hulp van hunne „> Vermogens verkrygen kunnen. Want het is “ss klaar, dat wy in de Beeften geen bewyzen vin- „) den, daar wy aan kunnen weeten, dat zy zig be- dienen van algemeene Kenmerken, om algemee- ys ne Denkbeelden te betekenen, en dewyl zy geen _s gebruik van Woorden of eenige andere algemee- s ne Kenmerken maaken, zo hebben wy reden om ss te denken, dat zy ’t Vermogen niet hebben tot s; Afgetrokkenheden, of tot het formeeren van al-, s gemeene Denkbeelden. * Wy kunnen derhalve (zegt hy een weinig verder), naar myn oordeel, onderftellen, dat hier in het Verfchil tuffchen de „ Beeften en denMenfch beftaat. Want zo de Bee „ ften eenige Denkbeelden hebben, en geen bloote. „Werktuigen zyù, gelyk fommigen beweeren, s‚ kunnen wy niet ontkennen, dat zy tot zekeren | 5 Trap met Reden zyn begaafd. En, wat my be- ss langt, het komt my zo klaar voor, dat zy Rede- ss neeren, als dat zy Gevoel hebben ; maar het is al- } EN leen CIN T ALGEMEEN. 9 „ leen op byzondere Denkbeelden, dat zy Rede- InLeipine. ‚ neerensnaar dat die hun door de Zinnen worden voorgefteld. De volmaaktftén onder hun zyn be- ss flooten binnen deeze naauwe Paalen, hebbende, zoik geloove ,’t Vermogen niet, om die uit te s breiden door eenig foort van Aftrekking vanGe- »» dagten (*).” Dewylegter tot het Redeneeren eenige Vergelyking van Denkbeelden vereifcht wordt, zou men mogen vraagen, hoe zuiks zonder Aftrekking van Gedagten kan gefchieden. Dat de Menfchen de Beeften, ten opzigtvande Onder- _Eigenfchappen en Vermogens van den Geeft, ver Ama: te boven gaan, is dan een beweezen Zaak; doch Monch of hunne Lighaams - geftalte voortr end iN fraaijer zy. Schoonheid zysftaat grootelyks in Gefchil, Som- migen der Ouden, en in ’t byzonder de vermaarde Redenaar Crerro, hebben beweerd, dat der Men- fchen Geftalte die van alle Schepzelen overtreft. Waar, zegt hy,kan een fchooner Samentftel vanLe- den of grooter fraaiheid van Gelaat , worden ge- vonden. Anderen fchryven de Voortreffelykheid van den Menfch boven de Dieren toe aan de op- heffing van zyn Gezigt Hemelwaards, en dat hy. naar Gods Beeld gefchapen is; doch hoe veele. Plaatfen vindt men niet in de Heilige Bladeren, die den Menfch verbieden daar op te roemen, die de Schoonheid der Dieren verkondigen, en wat zyn 'er niet menigvuldige Dieren, tot affchetzing der Heilige he ehenden! het oude Verbond gebruikt ? one rOek (*) Effai for 'Entendem. Humain, Livr. IL. Chap. 15. \p jn DEEL. | STUK, À hb) te Io BESCHOUWING DER DIEREN Inzeiping. Ook kan niemand ontkennen, dat veele Dieren. Schoon-in Schoonheid uitmunten, en niet minder praalen beid der 4 en groote Die- met hunne Lighaams-geftalte, dan het edelfte. Ten. van Gods Schepzelen. Ken Paard, een Koebeceft, een Hond, van de fraaiften in hun foort, vermaa- ken het Gezigt door hun poftuur ; gelyk de Pape- gaay, Paauwen, Duiven, en veel ander Gevogelte, door hun fierlyke Pluimagie. Hoe veel gaan zom- - mige Dieren door hunne Sterkte, Moedigheid, en Vlugheid, niet den Menfchte boven? Hunne Li- ftigheid om hunne Prooy te bejaagen en Behendig- heid in ’t vermyden van Gevaar, doet den Menfch dikwils verfteld ftaan. Wat is verrukkelyker dan het aangenaam Gezang van veelerley klein Ge- vogelte. de Voortreffe. _ Onder alle de Dieren egter zyn ’er geenen, waar een der, de Schoonheid der Geftalte en de Konftigheid Diertjes. van ’t Maakzel des Lighaams voor een Onderzoe- ker der Natuur meer doorftraalt, dan in de kleinfte Schepzelen ; de Infekten of gekorvenDiertjes,naa- _ melyk. Zy verkondigen als ’t ware met luiderStem dan de anderen de Wysheid van den Schepper, wiens Grootheid in deeze kleine, doch niettemin volmaakte en zeer verwonderlyke Werkftukken, het allerblykbaarft is. Het isde Kennis van deeze kleine Dieren, die de Naamen van de Heeren pe GEER en LINNAUs in Sweeden, en van den Heer REAUMUR in Vrankryk, zo beroemd gemaakt heeft. LisrTer heeft zig, door dezelve na te gaans by deEngelfchen een onfterfelyken roem verwor- ven,zo wel alsGOEDAART en SWAMMERDAM by de Neder. IN T ÂLGEMEEN. II Nederlanders; EFriscr en RoEser onder de Duit- InLerDinG, fchers ; zoookRepr inltalie en veele anderen. Laat ons hooren wat de Heer LinNzus ten opzigt van de merkwaardigfte Infekten zegt (*). ‚Hert fcherp en fel Gezigt van de Los, Slangen Redevoeë- 4 ring over de Kat:Uil, verwekt onze verwondering, en men ver- merk waar- SEN : d | digite In- waardigt zig naauwlyks de agt Oogen te befchou- gren. wen, die de Spin op haaren Kop draagt 5 noch die De Oogen e ‘ ì vaneen van den Horfel en het Juffertje, ’t welk op ie- spin, enz. der Oog een menigte Facetten heeft, in een verwonderlyke orde onder malkanderen gefchikt. Wy ontzetten ons op het zien van een Hertebeeft, dat zyne Hoornen opheft, en wy hebben geen op- lettendheid op de Hoornen van de Tor, het /ie« gend Hert genaamd, die effen zyn, volmaakt gepo- Ivft, takkig, hol, en welken dit Iufekt doet openen _enfluiten, met eene Konft aan ’t Viervoetig Dier onbekend. Men verwaardigt zig naauwlyks om agttegeeven op de Hoornen van eene Molenaar- De Hoor- Tor,die in Plaatjes zyn verdeeld, en zig kunnen fa- En menvouwen, gelyk de Bladen van een Boek. Wy verwonderen ons over de lange Hoornen van de Steengeit en die vande Afrikaanfche Hertebok”*, * Gazelle gemaakt met Ringen, en wy letten niet op die van een Vliegend Bokje , welke ten minften viermaal zo lang zyn, als’t Lighaam van dit Dier (f), noch op die van de Olie-Kever f, welke met Geledin- | Meloë ' gen 0) In eene Redevoering, door hem gedaan over de In- fekten, () Srruvck Inleid. tot de Alrem, Geographie. Am- fterd. 1740. pag: 93, Ars. iV. Fig. 6 | , Deer. j STUK. 12 BESCHOUWING DER DIEREN InLeimine. gen zyn voorzien. De Hoornen van de Water- vloo hebben nog veel verwonderlyker maakzel; Zy zyn takkig, gelyk de Vingers -van de Hand, als Armen uitgeftrekt, en het Diertje beweegtze naar welgevallen in ’t Water, om zig her- en derwaards te begeeven. De Snoet Wy worden met verbaasdheid bevangen ophet KEP dan “a zien van de onbefchoft groote Snoet van een Ofy- pbant , en wy hebben geen de minfte opmerk- zaamheid op de gedaante van die van een foort van Kalander (*), welker Snoet van een aanmer- kelyke langte is, zo hard als Hoorn, en aan ‘t end cen kleine opening, heeft. De Tong _ De Reizigers, die uit de Weftindiën terug ko- van een Ka- ; : rt pel. men; befchryven een Viervoetig Dièr, Tamandua in Brafil genaamd, gemeenlyk Mieren-Eeter ; het. welk geene Tanden heeft, maar zyne Tong fteekt in de Mieren-Neften, die het dan met Mieren be- laden terug haalt, om de Mieren in te flokken tot zyn Voedzel ; en miffchien weet men niet, dat de Fong van de Vlinders of Kapellen als een Schroef gedraaid is, en dat die van zekere Vlieg met twee Wieken (4) als eene Naald fteekt, en de eigen- fchap hecft om te zuigen en naar zig te trekken, gelykerwys een Pomp. DeBek van Wy zyn met fchrik vervuldop het aanzien van ERO een brullenden Leeuw, of van een Haay, die yfle- febyter. lykwydgaapt, en wy letten niet op dat groot gc- tal van vleezclooze Kaakebeenderen, welke eigen khad zyn (*) Fauno Swecica, No.446. (})lbid. No. zxxo. IN ’T ALGEMEEN. 13 zyn aan de Rombouten of Puiftebyters, die meer INLeiDing. verwoefting aanregten onder de kleine Infekten, dan de Leeuw in de Wilderniffen of de Haay in den Oceaan. Dit verfcheurende Dier vat alle _Infekten aan, die hy ontmoet, en verflindtze. De vlugheid van de Haas en Inkhoorn ontzet De Vlug- onsen wy verwaardigen ons niet, agt te geeven op ng id de fprongen van een Vloo; den {pringenden en €n2- kruiswyzen loop van den Springhaan ; de bewce- gingen van de Langpoot*, die op ’t Water dant *7ipula zonder haar nat te maaken; van de Wa- ter-Tor, die zig zeer gezwind naar alle kanten draait; de fprongen van den Springkever, wan- neer hy op de Rug gelegd is, om weder op de been te komen (*); het huppelen van ’t Haft of Oever- Aas, en den loop vanden Spinnekop, diewater- _* pas affchiet van een Muur om eene Vlieg te van- gen,en op de zelfde manier terug komt, wanneer hy zyne Prooy gevat heeft, zonder vreeze van te zullen vallen. | Laat ons de fierlykheid overweegen van de De Wieken Wieken der Vlinders of Kapellen ; derzelver groot- he AAR te, koleur en verfcheiderley Vlakken; die kleine Schubbetjes, gemaakt als holle Dakpannen, die de Vlerken bedekken. Met deeze Wiekenis ’t, dat zy den geheelen dag in de Lugt zweeft, fchynende in vlugheid de Vogclen te tarten, die zig ver- heffen tot aan de Wo'ken; en den voorrang in fchcon- l) Zie de Uitgezogte Verl andelingen js U. Derr, bladz. 399. kl. Deir. 1 STUK, 14 BescHouwine DER Dieren Inreipine.fchoonheid en verfcheidenheid van Pluimagie aatt den Paauw te betwiften. Zy heeft ’er vier, daar de Natuur maar twee Wieken gegeven heeft aan alle andere Vogelen.Is’er een van deeze bewooners der Lugt, die met zyneVlerken weet het Geluid te geeven , dat de Mug met de haaren maakt 5 te gon- t Zingen zen gelyk de Horfel, of een fyn Geluid te formee- hi ihr) ren, gelyk de Sprinkhaan op de Heuvelen, de Kre- * Grillo. kel in de Valeijen,de Veenmol * onder den grond en Talpa de gemeene Kriek in de Haardfteden 2 Is ’er een Vogel, die de Wieken regt op houdt gelyk het Witje, waterpas gelyk de Puiftebyter of fchuins af loopende gelyk de Nagtkapel? Is ’er, eindelyk, een, die dezelven fluit in een fraaijer Koker, dan deSpaanfcheVlieg,of ze met zo veel behendigheid «weet famen te vouwen als de Oorworm. HA Huishou- Wat is ’er onze weetgierigheid waardiger dan bir de Huishouding der Byën? Het Wyfje alleen, de Koningin genaamd, heeft een verbaazend groot getal Mannetjes, die by haar hun Hof maaken. Zy regeert ze met een volftrekt Gezag, en is de cenig- fte die de Bevelvoering heeft. Zy is omringd met verfcheiden duizenden die het Werk doen, en als Dienaars der anderen zyn. Deeze Diertjcs bouwen hunne Raaten en hunne Celletjes met zo veel Konft , dat de bekwaamfte Meetkonfte- naar de evenredigheden niet beter in agt zou kunnen neemen. Hokjes der Laat ons de nyverheid der Wespen befchou- Wespen. ven, en zien hoe zy haare Hokjes van binnen en buiten bekleeden, laatende cnder aan ’t ge- hee- Teas 5 Pee O7 me IN'T ALGEMEEN. Is heele Werk maar een klein Poortje, door ’t wel Inreipine. ke flegts eene te gelyk kan inkomen en daar men er geduurig heeft die de Wagt houden, op dat zy niet door den een of anderen Vyand over- ‘rompeld worden. Laat ons de arbeidzaamheid van de Mieren Arbeid der overweegen. De Mannetjes, ontflagen van Kan zigheden, fpanfeeren by groote troepen in dé ruimte, en fchynen iets tot Voedzel of Voor- raad op te gaan zoeken; terwyl inmiddels de an- deren, als zo veele Slaaven en Werklieden , den geheelen dag aan den arbeid zyn, de Bouwftof- fen in de Magazynen brengen, een Wooning opregten tegen den Winter , en de Jongen, die als gebakerd zyn, aan de Lugt bloot ftellen. Hoe wonderbaar ís de Voortteeling der Boom- f laden Er of Plantluizen? Indien men gelooft ’t gene ’er pransiuizen. van gezegd wordt door de Lief hebbers der Na- tuurlyke Hiftorie , dat ééne paaring van het Man- netje met het Wyfje genoegzaam is, om het Wyfje, ’t welk daar uit voort zal komen, ende anderen, die naderhand zullen volgen, tot in het vyfde Geflagt, vrugtbaar te doen worden zon- der andere Paaring , dan de cerfte(*). Is ’er iets zo levendig en zo vuurig alsde Paa- , Paaring er juiterte ring der Infekten, die men Juffertjes noemt? jes. Zyn 'er andere Dieren, by wien het Regt des Huwelyks zo kragtig wordt gevonden? Wan- neer (*) Zie hier van breeder in de Uitgezogte Verhandelin. zen, V. Deer bladz, ant, vergeleeken met het Il, ‘Deer. bii. 335 . J,Darr. 1 STUK, | 16 BESCHOUWING DER DIEREN InLervine. neer het Mannetje ritzig is, zweeft het het= ent derwaards , fteekende zyn Staart uit, die gevorkt is en open als een Schaar. Zo dra hy het Wyf- je vindt, vat hy hetzelve met deezen Staart , en; dus gevangen zynde, is zy genoodzaakt haaren Minnaar te volgen, om wien weg te{ftooten zy den haaren optrekt tegen de Borft van dit drif- tig en vinnig Dier; maar dit is juift de plaats, daar de deelen zyn, tot de Voortteeling gefchikt. Dus geeft zy gelegenheid om overwonnen te worden, als of zy zig verontwaardigde zelf de Overwinning te behaalen in dit Gevegt. Het Haft of Het Haft of Oever-Aas onthoudt zig wel Oever- Âas. De Mug- Gen een Jaar, enlanger, inde Kley, als een Worm- pje; naderhand zwemt het in ’t Water, zynde met Vinnen voorzien, alsde Viffchen ; maar an- dermaal verveld zynde krygt het een nieuwe ge. daante, vliegende in de Lugt als de Vogelen, en op deeze wyze leeft het flegts eenige Uuren: een tyd, egter, die genoeg moet zyn tot des- zelfs Paaring en Voortteeling. “De Muggen bevinden zig, in haaren dae ftaat, ook als Wormpjes, onder Water: haar Lishaam is dikwils bedekt met Strootjes, Zand of ftukjes van Bladeren, waar door zy de gre- tigheid haarer Vyanden ontduiken. Als men ze dus in de Modder leggen zit, kan men naauw- Iyks gelooven , dat fommigen van deeze Wormp- jes eerlang, zo fierlyk gepluimd, en met zo veel vlugheid, als danzendeen zingende, inde Lugt verfchynen zullen. | De IN'T ALGEMEEN. A rd De Lelie-Torretjes bedekken zig, onder de-Inteiming. gedaante van Wormpjes gemaskerd zynde, ge-, De Lelie. APR ; 8 … Torretjes. heel met hunne Vuiligheid, miffchien om niet ontdekt te worden door de Vogeltjes. Het Schuimbeeftje, dat meeft in droog warm _Her Weêr gevonden wordt, verbergt zig tegen ’t hd hg branden van de Zon onder zyn eigen Schuim of Speekzel. De Weegluis met een puntige Snoet, heeft _Zekere Ie ' Weegluis, het geheele Lighaam bedekt met Vezeltjes van allerley foort, en, om zig te beter te vermom- men, loopt zy nu op de eene dan op de andere wyze; wordende door dit maskeren, dat Zy zig zelve doet, van een zeer fraay Infekt, gelyk zy was , affchuwelyker dan een Spinnekop. De Mot-Worm, die de Behangzels zo zeer De Mot. bemint, of liever vernielt, leeft en geneert zig in haare Verblyfplaats , welke gemaakt is van ’* al- lerfynfte Geweefzel der Stoffe : maar, onder het bouwen van haar Logiment groeit de Mot, en wordt te groot om er gemakkelyk in te woo” nen. Zy moet derhalve nog meer affcheeren , om grooter ruimte te hebben, en kort daarna , dewyl zy geduurig groeijende blyft, ziet zy zig genoodzaakt haaren Arbeid te hervatten , om haare Woonplaats langs hoe meer te vergrooten. Dus neemt haar Werk van dag tot dag toe, zo dat men zeggen zoude mògen, dat dit kleine Diertje veroordeeld zy, even gelyk Sizypbus, om zonder ophouden een Steen tegen een Berg op te rollen. Indien men het toelaat zig te nes- 1, DEEL, ESTUK, B te. eN BESCHOUWING DER DiEREN Inese. telen in Stoffen van verfcheiderley Koleuren ” | zo ziet men het in een gefprenkeld of veelver- wig Gewaad verfchynen „ bykans gelyk een klein Arlekyntje. Wormen _ Zekere Kalanders leggen hunne Eiertjes bin- id Bla- nen in de Bladen van ’t Kruid genaamd Ganzen- * Chenopo- poot*. Daar uit komen Wormpjes voort, die iis _tuffchen de bovenfte en onderfte vlakte van dee- ze Bladen kruipen, hollende zig daar geheime Loopwegen uit, gelyk de Mol onder de Aarde doet’, om zig te verbergen voor de ongemak- - ken van de Lugt en voor ’t Gevogelte. Deeze Wormen , dus in de Bladen beflooten, fteeken hunne Pooten van onderen uit, en loopen in veiligheid, draagende hun Huis met zig. Schild- Nog veel wonderlyker is ’t, dat zekere kleine puiiesder genild-Luisjes zig, als met een Draadie, vaft Torren. ) Ss je, va maaken op ’t lyf van oude Torren, en door mid- del van dit Draadje daar uit hun Voedzel weeten te zuigen. Zy fterven medeals de Tor fterft (*. DeMieren. De Mieren-Leeuw $ woont in ’t Zand, leeft gene ‚‚,. zonder drinken, houdt zig inde Aarde, uit vree- Leo ze voor ’t Gevogelte , onthoudt zig in ’t mid- delpunt van een klein Kuiltje, dat hy graaft in droog los Zand, en in de gedaante van een om- gekeerden Kegel fatfoeneert. De Mieren, die daar voorby gaan, vallen in het Hol en worden de Prooy van het Diertje, dat zig daar in ver- borgen houdt. | | De: (€) Frisen. Infekt-Befchr. IV. Th. pag. 19. Tab. IX. IN ’T ALGEMEEN. 19 De Smeertor of Olie-Kever”* werpt, zo men Inc eining. hem maar even aanraakt, uit alle zyne Gewrig- *AZeloë en een vet , lymig Vogt. De Klop-Luis onthoudt zig in ’t Hout en in Dailope de Boeken. Hy komt 'er door de Wormgaten worm, enz, in, en flaat als een Zak-Orlogie. De Wyf- jes van den Glim- Worm werpen in de Zo- mer-Nagten licht uit in de Haagen. Het is de Min die ze dus doet glinfteren: dit Vuur brand- ze niet, maar het wekt de luft op van het Man- netje, ’t welk het Wyfje onder begunttiging van dit licht navolgt. De Glimmende Duizend been werpt Vonken Vuurs uit, byna gelyk men ’er ziet op de rug van eene Kat, die in de dui- fternis geftreeken wordt. Wie zal ons zeggen, waarom de Natuur Vleugelen gegeven heeft aan: de Mannetjes vande Glimwormen , en aan die van zekere Vlinders of Kapellen, daar het fchynt dat ‘zy voor de verimenigvuldiging van derzelver Ge- flagt beter gezorgd zou hebben, indien zy de Wyf- jes daar mede had voorzien. Kon zy een fchroo- melyker Staart gegeven hebben aan denScorpioens. de By en Hommel; wreeder Fanden aan zekere Warter-Tor, aan de Indiaanfche Duizendpoot en verfcheide foorten van Spinnekoppen , die boven- dien een gevaarlyk Vergift bevatten ? | Kan men, zonder verbaazing , de Riemen be- De Warer- _fchouwen van den Water-Schorpioenen de roei- wan ‚ jende Waterfpin , em daar benevens de behendig- fpia, enz heid,waar mede zig die Diertjes weeten te bewee- gen?Of de wonderbaare Raderen en andere Werk- 1, DEE IE Srux, B 2 0 tui pe) BESCHOUWING DER DIEREN INLEwine. tuigen van de overkleine Water-Schepzeltjes , Bebehdis- heid van den Spin- nekop. ‚ federt eenige jaaren door ’t Mikroskoop ontdekt. Men ftaat van verwondering opgetoogen , wanneer men de Webbe befchouwt van een Spinnekop, zo konftig gewerkt, en het overleg, %t welk dit Infekt heeft, om zig te houden in De Kak- kerlak. De Zy: - worm, Luis, SCC. het middelpunt van zyn Werk, ten einde de beweeging te voelen van het kleinfte Vlicg gjeg dat zig in zyn Net komt te verwarren. De Spinnekop gaat van den eenen Muur naar den anderen over, zonder eenig ander fteunzel dan zyn Draad. Hy heeft geen Wieken noodig om zig tot aan den top der hoogfte Toorens op te voeren. Hoe veel Draaden zyn ‘er wel in dat Spinrag, ‘t welk de Velden in ’t Voorjaar over- dekt? Welk eene wonderbaare Konft in de fà- menweeving en ondereendraaijing van elk een. deezer Draaden ? Men verwondert zig , hoe groote Vliegen door den Spinnekop worden ge-_ vangen en vermeefterd: doch hy valt, op zyn beurt, in de klaauwen van eer lange dunne Wesp, genaamd de Spinnedooder , dice hem in een oogenblik dood fteekt. | De Kakkerlak der Weft-Indiën vreet de Schoe- nen , Kleederen , Vleefch en vooral het Brood, en. zy wordt zelf door cen foort van Mieren vernield. Indien men, gelyk Marricnius, een Zy- worm gaat ontleeden, men zal een der konftig- fte Werkftukken zien vande Natuur. Het Lig- haam openende van een Luis , zal men nog meer over het konflig famenftel verwonderd ftaan. „Men (REB ALCEMEEN oor car Men leeze de Memoriën van den Heer pe RrAU- InLeiDine, MUR; het Werk van Mr. FrrscH over deeze kleine Diertjes en de Optelling van de genen, welken de vermaarde LiNN&us , geduurende den tyd van zeftien Jaaren, in Sweeden verzameld heeft, en in zyne Fauna Suecica befchrceven. Deeze Boeken openen een wyd Veld voor de befpiegeling der genen, die vermaak hebben in nieuwe Ontdekkingen na te fpooren. Doen fommige Dieren ons verbaasd ftaan door bt dos hunne grootte, gelyk de Olyphant onder de kleinheid Viervoetige en de Walvifch, die een Montter ad is onder de Zee-Schepzelen; niet minder, ja ongelyk meer ‚ wordt een Onderzoeker der Na- tuur met verwondering vervuld, wanneer hy de ongemeene kleinheid van fommige Diertjes na- gaat. Dat groot getal van Myten , voor ’t bloo- te Oog byna onzigtbaar, die in een klein brok- je rottige Kaas huisveften , komt in geen verge- lyking by de Diertjes, van gedaante als Weeg- luizen, die voor eenige Jaaren op de Schors van een Effcheboom gevonden en hoogrood waren van koleur; waar van ’er over de twintigduizend noodig geagt werden om een plekje van een Duim in’t vierkant te bedekken (*). Nog ko- men deeze in kleinheid veel te kort, by die Diertjes , zevenentwintig, millioen-maal kleinder dan een Myt, welken de Heer, Marrzieu door (*) Baker. Nuttig Gebruik van ’t Mikroskoop. Aut. 1756. bl. 383. Je DEEL, 1 Stuk | B 3 22 BESCHOUWING DER DIEREN IsLeipinc. door ’t Mikroskoop gezien heeft (*). LEEUWEN- HOEK hadt 'er in Water, daar Peper in afgetrokken was, waargenomen , waar van duizend millioenen met elkander naauwlyks de grootte van grof Zand ‚overtroffen (**). Ten opzigt van de Diertjes in’t Zaad der Spinnekoppen, oordeelde hy, dat duizend millioenen derzelven de grootte van een Geerftkorrel niet evenaaren zouden (4). Hoe ontzaglyk klein zyn fommige foorten van Poly- pen, en hoe veel kleiner nog de Diertjes, die zy inzwelgen tot hun Voedfel ($). Men twy- felt, of ’er niet nog ongelyk kleiner Schepzelen in de Lugt huisveften ? DeVoort. De Voortteeling der Dieren , egter , is niet ht minder aanmerkelyk en wonderbaar. Het fterk verlangen, naamelyk, om zyn Geflagt voort te planten, openbaart zig in de meeften op eene verwonderlyke wyze; doch het is in ieder foort van Dieren met byzondere Kenmerken onder- fcheiden. re Onder de Viervoetigen janken de Wolven en Voffen in de Boffchen; de Honden loopen by troepen een ritzige Teef na: de Bullen hebben een betrokken en woeft Gezigt; gelyk ook de Herten, welker Hoornen jaarlyks afvallen en na den Bronstyd weder aangroeijen. | | De (*\ Mift. de U’ Acad. Royale des Sciences. de l'An.171ë. _() MusscHaNBRoEkK. Natuurk, II. Hoofdít.$.26. 4. (}) Baren. 't Mikroskoop gemakkelyk gemaakt, Amtt. 3744 bl, 265. j pr Nuttig Gebruik van't Mikvoskoop.bl. 3g0e — ONEE ALGEMEEN. 23 ‚ De Vogels praalen met de fchoonheid hunner InLeimine. Pluimagie, en de Min doet hun byna den gant- fchen dag zingen. Zy fchynen als te twiften wie van hun zulks beft doen en het langfte uit- houden kan, gelyk men opmerkt in de Nagte- gaalen, de Roodborftjes, en zelfs in de Haa- nen, die op ’t gezigt van hunne Medeminnaars in toorn ontftecken. De Viffchen fpringen dikwils uit het Water; en maaken in den Rytyd groot geweld. Onder de Infekten doen de Krekels en Stapels de Velden klinken door een fcherp gepiep, dat men in zekere maate voor ’t geluid van een Fluit- _je neemen zou kunnen. De Mieren verzamelen zig by een, en maaken als Volkplantingen en Republieken uit. De Vogels leggen Eijeren, bekleed met eene Eijerleg- Schors of harde Dop. Zy broeden ze, door een an enkel ingeeven der Natuur, tot dat het Jong uit Cvípara. het Ey te voorfchyn komt. Onder de Viflchen gaan verfcheidene haare Kuit fchieten digt aan den Oever, alwaar zy het Water door de Hitte van de Zon verwarmd vin- den: aldaar zoeken zy een bekwaame plaats uit, op welke deeze Eijeren kunnen uitkomen , en zy {chynen dit met te meer vooruitzigt tedoen, om dat het Water zoeter of minder zout is op deeze plaatfen, en dat aldaar zig eene groote veelheid van kleine Water-Infektén bevindt ‚, waar van de meeften tot Aas dienen voor het eerft uitgeko- LDee, 1Sruxe B men 24 BESCHOUWING DER DIEREN INLEIDING.men Jong. De Zalmen zyn, als zy hunne Kuit willen fchieten, ook genoodzaakt de Rivieren op te‘ zwemmen , welker Water niet aangedaan is van de Zoutigheid der Zee, maar in tegendeel door den Afloop gezuiverd wordt. Het is niet even- eens gefteld met de Viflchen in diep Water, welken de groote afftand den Oever belet te na- deren. Deeze, naamelyk, leggen Eijeren, die op de Baaren dryven, en uitgebroed worden in het Zee- Wier. - Tongbaa- Wat het Geflagt der Walviffchen aangaat, ende Die- | | en 5 deeze hebben warm Bloed , en brengen leven- V'ivipara.dige Jongen ter wereld 5 ja zy zoogen die zelfss of geeven ze de Borft. De Wyfjes der vier- voetige Dieren bewaaren hunne Vrugt, by zig, Ë in een gemaatigde Warmte. Onder de Dieren, die zo wel in't Waterleeven als op ’t Land, zyn ’er verfcheide die levendige Jongen voortbren- gen: gelyk, by voorbeeld, de Adder , zeer ge- meen in Sweeden, en de Pad. De anderen, die dit niet doen, leggen hunne Eijeren in plaatíen, daar dezelve door de Warmte van de Zonnefchyn worden uitgebroed. De Kikvorfchen en Haagdif fen leggen ze in Wateren , die een weinig warm i Natriezyn. De Kraag-Slang f brengt de zynen in de Meft of andere eenigzins warme plaatfen, en laat ze dus over aan de zorge der Natuur , als aan die van eene Moeder, altoos aangedaan met vooruitzigt en werkzaamheid. De Krokodillen en de Zee - Schildpad komen uit het Water, om hun- _ | IN'T ALGEMEEN. in ‘hunne Eijeren te gaan verbergen in het Zand van InLeipine. den Oever, daar de Zon dezelven levendig maakt. Wart de Infekten of gekorven Diertjes aangaat, De Voort de meeften derzelven draagen de Jongen niet in eas ze hun Lighaam, noch broeden hunne Eijeren uit. Diertjes. Nogthans zyn dit van alle Dieren de genen, die meeft vermenigvuldigen , en , indien hunne grootte eenige overeenkomft had met hun getal, zouden zy naauwlyks plaats voor de anderen,in de gantfche uitgeftrektheid van ’tHeel-Al,overlaaten. Volgens de byzondere aart, welke de Wysheid van den Schepper hun heeft ingegeven, vermen- gen zy zig in’t honderd, de Mannetjes met de Wyfjes. De Wyfjes leggen naderhand haare Eijeren , niet overal zonder onderfcheid ‚ maar Zy weeten eene plaats uit te zoeken, dic van zelve het benoodigde Voedzel aan de nieuwlings uitgekomen Jongen verfchaffen en voldoen kan aan alle derzelver noodwendigheden, terwyl zv nog zwak en teder zyn. Het wys beftuur der Voorzienigheid is in dit opzigt te meer verwon- derlyk, aangemerkt de Moeder dikwils fterft, zo dra zy haare Eijeren gelegd heeft. De Vlinders of Kapellen, veele Torretjes en Bokjes, de meefte Plantluizen, de Kermcs- Diertjes enanderen , leggen hunne Eijertjes aan de Bladen , en ieder Geflagt of Soort zoekt zulk eene Plant of Boom uit, als voor hetzelve dienftig is; zodanig, dat ’er naauwlyks Bladeren zyn, die hunne byzondere Infekten niet voeden ; en verfcheide van deeze Diertjes zyn ‘er, die alle EDER U STUR, B 5 fj | de e 26 BESCHOUWING DER DIEREN Inreiing.de deelen van den Boom of het Boompje beflaan. _ Sommige kiezen de Bloemen uit , anderen de Stam , eenigen de Bladeren , anderen weder de Wortelen. rn Het geen,in dezen,het allerverbaazendfte voor- door het komt, is te zien, hoe de Bladeren van zekere ai Boomen, of van zekere Planten ‚ wanneer de ten, Eijeren der Infekten daar op gelegd zyn, fom- | tyds in de gedaante van Nooten uitpuilen ‚ om de Jongen, die uitgebroed worden ‚ gemakke- lyk te huisveften. | *Kermes Zodra het Ziertje * zyne Eijeren gelegd heeft op de Takken van den Denneboom, ryzen daar op langwerpige Bultjes , in de gedaante van Erwte- peulen. Daar is een ander Soort, die haarc Eije- j Ceratium ren legt op het St. JansBroodtof op de Eerenprys, - welker Loof zig aanftonds famentrekt en tot ron- de bollen als een klein Hoofdje vergadert. Een $Tipsla LangpootS legt zyne Eijeren aan ’t end der Tak- ken van den Geneverboom , alwaar zig een klein drickantig Huisje verheft, of op de Bladeren van den Popelier, 't welk ’er een rood Knobbeltje doet groeijen. Zekere Plantluislegt de zynen op de Bladeren van den zwarten Popelboom, dewel- ken opzwellen en iets maaken dat naar een Zak of Beurs gelykt. Even zo is het met de Infektea van verfcheide andere Boomen ‚ Heefters en Plantgewaffen. Het zyn de Planten alleen niet, die door de Infekten worden uitgekoozen tot hunne huisve- ftingen tot het leggen van hunneEijeren. De | Mug- ANT ÄLGEMEEN. f 07 Muggen leggen ze in t Water, voornaamelyk ingerning. van Poelen of Moeraffen. De zogenaam- | de Een-Oog * of Water- Vloo met getakte * aonoc. Hoornen , vermenigvuldigt zig zomtyds zo fterk #5 in Graften en Slooten, dat men gemeend heeft dat het Water in Bloed veranderd was. Andere Infekten zyn ’er, die hunne Eijeren leggen op verfchillende Plaatfen. De Piffebed doet zulks in rottende vogtige Vuiligheid: de Vetmade +} + Dermeftes in de Vagten of Bontvellen: zekere Vliegen in de openingen van de Kaas. Andere Infekten leg- “gen hunne Eijeren op zekere plaatfen in het Lig- kaun der Dieren; de Water-Myt legt de haa- ren tuflchen de Schubben der. Viffchen. Vier Soorten zyn ’er van Horfels; de eene legt Verfcheide haare Eijertjes op de Rug der Offen; de andere wants. op de Rug der Rendieren ; de derde in de Neusga- ten der Schaapen; de vierde houdt zig verborgen in de Darmen of in de Keel der Paarden; waar uit zy dikwils niet dan in ’t begin van den volgen- ce1 Zomer uitgaat. | De Rendieren in Lapland worden zodanig ge- plaagd door de Horfels, die den geheelen dag rondsom hun zwerven , dat zy de vlugt neemen op Gebergten met Sneeuw en Ys bedekt, allerley Áprongen maakende, hunne Ooren opfteekende en zig in duizenderley poftuuren beweegende, om dit kleine Dier, dat hun vervolgt ‚te ontkomen. De Vlieg verlaat hun niet, voor dat zy middel gevonden heeft om haar Eitje te leggen op de Rug deezer Beeften: het Jong, daar uit voortge- 1, Dar, sbr, de …__ko- 28 BESCHOUWING DER DIEREN Inwin, komen, boort de Huid van het Rendier door, houdt ‘er zig geduurende den Winter in opge- flooten , en wordt in ’t volgende Jaar eene Vlieg; die met den Rok van haare Moeder omkleed ZyD- de wegvliegt (*). __De Offen worden ook op de zelfde manier ge- plaagd: men ziet ze fpringen en zig beweegen met een opgeheven Staart, om een kleine Vlieg te ontgaan , die hun navolgt en ophoudelyk dreigt te fteeken. « Alle de wilde Viervoetige Dieren hebbenLuizen, welke hun byzonder eigen zyn, zo wel als de Vogels, Viffchen en zelfs de In- fekten. Tot de Boomen toe is’er niets, of het heeft ””er eenigen van. Het Water zelfs heeft zyn byzonder Ongedierte. | Gedaante- De Natuurdoet, volgens een byzondere Wet, ne byna alle de Eiertjes der Infekten verfcheiderley der Iníek. ten. Geftaltewiffelingen *ondergaan, na dat zy gelegd Merg zyn op de plaatfen, die voor hun dienftig zyn. By voorbeeld, als het Ey van een Witje op het Blad van de Kool gelegd is , zo verandert dit Eitje in ’t eerft zig in een kruipende Rups, met zeftien Pooten , die de Bladeren af knaagt. Deeze verandert van zelve in een Popje, zon- der Pooten, glad, van Goudkoleur, dat niet loopt noch eet. Dit Popje verwiflelt zyne geftalte in die van een Vlinder, wit of van verfcheide ko- leuren gemengeld, die vliegt, zes Pooten heeft | en (*) Zie daar van in 't breede, de Verhandeling over den Horfel der Rendieren door den Heer LinNnaus, in de Uitgezogte Verhandelingen, 1, Deer. ®ladz 64x. dj INT ALGEMEEN. 29 en Honig uit de Bloemen zuigt. Is ’er iets Ingeiinc. | verwonderlyker in de Natuur, dan dit kleine Dier, welk zig op het Tooneel des Werelds , agter- volgelyk, onder drie verfchillende gedaanten vertoont , even of het drie geheel verfchillende Geflagten van Dieren waren ? Belangende de Wormen is het ‘er nog ver Voorttee- van daan, dat men de Wetten van Voortteeling, ae Je die hun eigen zyn, zoude ‘kennen. Wy zien, naamelyk , dat zy in fommigen door middel van Eijeren gefchiedt, en in anderen door levendige _Uitfpruitzels, gelyk met de Boomen. De Po- Jypus en Hydra zyn daar van voorbeelden. Het is verbaazende te zien, hoe de Polypus verfchei- de Botten of Takjes uitfchiet , door middel van welken het blykt-dat hy zig vermenigvuldigt. Dat meer is, wanneer men hem in verfcheide Stukken fnydt en die Stukken altemaal in’t Wa- ter werpt, zo wordt ieder een volkomen Dier. De Dieren vermenigvuldigen niet allen even Vermenig- fterk. De Vrugtbaarheid is by uitftek groot in Wer fommigen; in anderen bepaalt zy zig aan een zeer ver- | | (chillende, meer of minder groot getal. De Natuur egter is in dit geval zeer mild , ten aanzien van de ge- nen, die van het kleinfte flag of in verfcheide opzigten nuttig zyn; daar zy, in tegendeel, de Spaarzaamheid fchynt te belasten ten aanzien van anderen. De Myten, en een menigte van andere In- fekten , vermenigvuldigen zig tot het getal van duizend in den tyd van eenige Dagen: daar, in 1. DEEL. 1 STUK? hj tegen- Jo BESCHOUWING DER DIEREN InLeiping.tegendecl, de Olyphant naauwlyks in twee Jongen. Jaaren tyds één Jong voortbrengt. De Sper- wers leggen maar twee Eijeren , of op ’t meefte vier, in ieder Jaar; terwyl de Hennen ’er, in zekere Saizoenen, byna alle Dagen één leggen. De Duif, die van weinig Menfchen gegeten wordt, legt ’er doorgaans maar ‘twee: de End- vogels ín tegendeel, en de Korhoenderen; een groot getal. | De Natuur, altoos mild zynde , zegt Pintus, heeft gewild, dat de minft fchadelyke en eet- baare Dieren zig tet in ’t oneindige zouden kun. nen vermenigvuldigen. Een bepaald getal Eije- ren is ieder foort eigen : indien men haar dezel- ven ontneemt, leggen zy in ’t kort een derge- Iyk getal, om de wereifchte veelheid te vervul- len. Dit doen de Endvogels, Zwaluwen; Mus- ‚ Scheen „cuz. Tederheid voor hunne Indien de Dieren een groote zugt hebben tot hetvoortbrenging en uitbreiding van hun Ge- flagts zy hebben die niet minder voor het be- houd hunner Jongen. Deeze tederheid is zeer bemerkelyk, vooral zo lang als deeze Jongen nog al te zwak zyn, om zelf in hunnen nood- druft te kunnen voorzien. De allerwreedfte Beeften, zelfs, hebben een zo tedere Liefde voor hun Krooft, dat zy allerley zorgen gebrui- ken om hetzelve te befchutten, te voeden en te behouden , en zuiks niet door eene Willekeu- rige Wet, maar door die, welke hun, even ge- Iyk ons, van den Schepper zelf is ingegeven. « | y 5 | „De IN T ALGEMEEN. et De Viervoetige Dieren fpyzigen hunne Jon- InLeipine. gen niet met hunne Melk, die een zagt Voed- In de Vier- zel en gefchikt is naar derzelver zwak Geftel, vid dan tot zo lang de Maag der Jongen genoeg- zaam fterk geworden is, tot verteering van de ‘llervaftfte Spyzen , en dat hunne Tanden in ftaat zyn om die te vermaalen. De tederheid der Ouden omtrent de Jongen is zo groot, dat, wanneer zy dezelven met eenig Onheil gedreigd zien, zy zig bloot ftellen aan alle Gevaar, om ze te behoeden. Alseen Schaap twee Lamme- ren te gelyk heeft voortgebragt, zal zy het een niet zonder het andere laaten zuigen, uit be- zorgdheid, dat een van beiden te weinig krygen mogt. | | Wat de Vogelen aangaat; deeze bouwen en_ Zorgder fatfoenecten hunne Neften met een verwonder- VOER: Iyke Konft: zy bekleeden die van binnen met een zeer zagt Bed, op dat hunne Eieren niet kneuzen of breeken mogen. Zy maaken ze niet onverfchillig op allerley plaatfen , maar kiezen zulk eene uit, daar zy geruft, en zo veel mo- gelyk zonder gevaar van door hunne Vyanden ontdekt te worden, kunnen zitten. Zy Bane. Ja nbide den hunne Eieren met zo veel lydzaamheid uit, Bien dat zy liever Honger willen ondergaan , dan die in gevaar te ftellen, door hun Voedzel te gaan zoeken. De Mannetjes Raven en Kraaijen bren- gen, onder het Broeden, hunne Wyfjes eten. De Duiven, Muffchen en veele andere Vogelen, die zig niet onverfchillig vermengen, en van 5, Deer, r Stur, _wele 32 BESCHOUWING DER DIEREN Inreipine, welken byna altoos een zelfde Paar, van Man- netje en Wyfje, zig by elkander houdt, Broe- den beurt om beurt: doch onder de overigen ziet men naauwlyks, dat het Mannetje eenige de minfte zorg voor de Jongen draagt. Men merkt ten opzigt van de Endvogels, in ’t alge- meen, aan, dat zy, hunne Eijeren genoodzaakt zynde te verlaaten, om Spyze te gaan zoeken, zig een goede veelheid Dons van ’t Lyf pluk- ken, om ze toe te dekken en voor de Koude te Voor’t befchutten. Wie weet niet, met hoe veel ZOr- Sn: ge en bekommerdheid zy hunne eerft uitgeko- Pulien, men Pullen van Voedzel verzorgen, en dit tot zo lang toe, dat dezelven genoegzaame kragt hebben om te vliegen en zelf hun Aas te zoe- ken? De Jonge Duiven zouden het Graan, dat van natuure hard is, niet verteeren kunnen, in- dien de Ouden ’t zelve niet eerft inflokten , om het te laaten week worden in hunne Krop , waar na zy het weder opgeeven en aan hunne Jongen - overbekken. IndeKat- De Kat-Uil maakt haar Neft op den top van Lil „eenig ontoeganglyk Gebergte, en wel in dat ge- deelte, ’t welk meeft bloot gefteld is voor de 3 brandende Zonneftraalen , ten einde de Krengen, aldaar aangebragt, door de hitte veranderen mo- gen in een foort van Pap, welke bekwaam is tot ‚Voedfel voor haare Jongen. | IndeKoe- De Koekoek legt haare Eijeren in ’t Neft van koek; mdere Vogels en den meeften tyd in die van de Pimpelmees en het Winteikoningje. Zy laat aan IN'T ÄLGEMEEN. „54 “aan deeze Vogeltjes de zorg bevolen, om haa- Inutimine: re Eijeren te broeden en de Jongen, die ’er wit komen, op te kweeken. Men zegt, dat de kleine Koekoeken, tot volwaffenheid zynde ge- komen ‚ veranderen in Roofvogelen , en dat zy, __ door een overmaat van ondankbaarheid, haare _Voedfters verfcheuren: doch dit is êen Fabel, want de Koekoek behoort uit haar Natuur niet tot de Vleefchvreêtende of verfcheurende Vo- gelen (*. | ie Dieren, diein 't Water zo wel als op ’t Landleeven, de Viflchen en Infekten , het voor- deel miffende van gevoed te worden door hun- ne Ouden, hebben ’er niettemin decze verplig- ting aan, dat zy hun hebben voortgebragt in Scene plaats, daar het gene zy tot hun Onder- houd behoeven, in menigte, gevonden wordt. De meefte Dieren komen vry fchielyk tot vol- zore van waflenheid, en alsdan wordt de zorg van Vader Ea en Moeder hun onnoodig: zy waaken zelf voor Voedzel hun eigen behoud, elk op zyne manier en vol- en gens den aart ieder in ’t byzonder eigen. Ook is het eene Dier vlytiger in dit ftuk dan het an- der: want de Schepper heeft, ten einde die ver- baazende menigte van Dieren , welke in de We- reld huisveft , met gemak en zonder verwarring daar in woonen mogte, zeer wyslyk. voor ieder foort byna een de Voedzel gefchikt en hun- (*) Zie de Uitgezogte be gen het IV. Deer, bladz. rog, &c. 1 Daer. T SIuK, C 34 BESCHOUWING DER DfEREN INLErpiNg. hunne fmaaken zo verfchillende gemaakt, dat het gene voor het eene Dier noodig is , dikwils, van het andere niet genuttigd wordt. Sommigen eeten niets dan Planten, die aan zekere Land- ftreeken eigen zyn; anderen leeven alleenlyk van zeker foort van Dieren. Men ziet ’er zelfs die hun Vbedzel haalen uit Krengen, Vuiligheid en Modder. Doorhun … Het is ook om de order tê onderhouden, dat te plaatzen in verfchile de Schepper der Natuur gewild heeft, dat eeni- lende Lust- gen in zekere gedeelten van de Zee of Rivieren en Land. ftreeken. zwemmen, anderen in de Lugt vliegen zouden: dat zyne.Wysheid fommigen de Verzengde Lugt- ftreek, anderen de Bevroozene, en anderen de Gemaatigde tot eene Woonplaats heeft gefteld : eenigen de Wilderniffen en Gebergten, eenigen? de Boffchen en ’t Geboomte , eenigen de Velden en Moecraffen. Want op die manier is zorg gedra- gen, dat ieder foort het benoodigde Voedzel in overvloed kan bekomen , en dat ook geen bewoon- Onder” fcheid daar baare Landftreek op het Aardryk , geen Water of gedeelte van de Zee, ontbloot zy van levendige Schepzelen ; ja dat ieder een groote verfcheiden- heid van Gedierten kan voeden en onderhouden. Door deeze Schikking ziet een Dier zig het Voed. zel niet ontrooven door een Dier van een andere Soort of Geflagt. Het Aardryk verfchaft hun al len te gelyk , en op een zelfden tyd, het Voedzel, dat zy noodig hebbeff, eu geen Kruiden of Vrug- ten byna gaan verlooren. De verfchillende gedaante der Dieren, ten Ì ep- IN ’T ÁLGEMEEN. 8s opzigt van hun Lishaamsgeftel, of van de Huid, Ingermine, waar mede zy overtoogen zyn, komt zo zeer over- uit voort - een met den aart en de eigenfchappen van ieder foort en met de verfcheidenheid der Plaatfen ; vloeijende. daar zy huisveften, dat dikwils een andere Land- ftreek geheel ftrydig zou zyn met het oogmerk, waar toe zy zyn gefchikt. | By voorbeeld, de Aapen , Olyphanten en _ TufMchen Rhinoceroffen, hebben hun vaft verblyf in dee en heete Landen, om dat in die Landen alleen, geduurende het gantfche Jaar, de Kruiden groeijen , waar mede zy zig geneeren , en, de- wyl de Hitte der Zon daar by uitftek groot is, hebben zy van de Natuur cen byzondere ge- fteldheid ontvangen , die hun bekwaam maakt om deeze Hitte, zonder ongemak, te verdraagen. | _ De Rendieren , in tegendeel , gefchikt tot het en die der bewoonen der bevroozene Geweften in Lapland, te hebben de Huid by uitftek hard en hairig , ge- Iyk alle andere Dieren in ’t Noorder deel des Aardbodems. Daar door zyn zy tegen de Kou- de befchut; hunne vlugheid houdt hun Lighaant warm, en de Natuur heeft voor hun een Voed- zel gefchikt, dat onder de Sneeuw groeit, ’t welk zy , hoe diep ook begraven, weeten te vinden en te gebruiken. De witte Patrys, die op de Alpen hui wett voedt zig met het Zaad van de laage Berkeboo- men,die menigvuldig aan deMeiren in Switzerland grocijen, en‚ cp dat zy te beter in ftaat zou zyn 1, Dekt. STUK C 2 | Over 35 BESCHOUWING DER DIEREN IrLeiping; over de Sneeuw te loopen, zyn haare HOND | met Pluimen voorzien. Het Kemel. Het Kemeldier onthoudt zig in heete Zand- ik woeftynen, alwaar het Kruiden vindt tot zyn gewoone Voedzel: maar niets is zo verwonder- lyk dan de hulpmiddelen, welken de Schepper hetzelve aan de band gegeven heeft, tot zyn by- zondere nooddruft. Op dat het in ftaat zou zyn om, Reistogten te doen door die drooge Wilder- nifen, daar alle andere Dieren van dorft ver- fmagten zouden, om dat men ’er dikwils, ver- fcheide Mylen in ’t ronde, geen druppel Wa- ter vindt; heeft de Natuur hetzelve met ver- fcheide Beurfen aan. de Maag voorzien, die als zo. veele Bekkens of Bewaarplaatfen zyn, in wel- ken het een genoegzaamen Voorraad van Vogt, verfcheide Dagen agtereen, voor zig zelf kan by zig draagen : terwyl het Spys en Drank voor zynen Meefter op de rugge torft. Ook gebeurt het dikwils, zo de Reizigers verhaalen, dat de Arabieren, uit gebrek van Water in hunne Ka- ravaanen , genoodzaakt zyn eenigen van de Ke- mels te dooden, ten einde het Water te drin- ken, dat in derzelver Lyf is; ’t welk zy zo goed en frifch vinden, of het eerft geput ware. DePelli. De Pellikaan, die deeze drooge Woeftenyën nan bewoont en haar Neft maakt op plaatfen dikwils zeer ver van 't Watcr ; dat zy derhalve ook in genoegzaamen Voorraad diende tehebben, om - haare Eijeren warm te kunnen houden en haare_ Jongen te drenken ; heeft de Natuur hier toe IS IN ’T ALGEMEEN. 87 insgelyks een hulpmiddel gegeven. Zy draagt InLeinisg, onder aan den hals een foort van Zak, taamelyk _ wyd en diep, welken zy met het benoodigde Wa- ter voor verfcheide Dagen vullen kan. De Hoornbeeften graazen liefft in de laa- Het Hoorn. ge Landen, daar zy de verfte Weiden vinden, ®* Wolvee. met Voedzel voor hun bekwaam. Het Wolvee verkieft de Heuvelen en drooge Landsdouwen, alwaar het Kruid drooger en fchraalder, doch tc- vens geuriger is, meeft dienende voor hunne ge- | fteldheid. De Steengeiten beklauteren de LOP- De Sreen- pen der Rotfen en fteile Gebergten, om ‘er de Seiten. jonge Spruiten van ’t klein Boomgewas af te knabbelen. De Natuur heeft hun derhalve een onverbeeldelyke bekwaamheid gegeven tot Sprin- gen , en dus gemaakt. dat allerley Landftreeken, zodanigen zelfs, die voor Menfchen naauwlyks bewoonbaar zyn, haare Gedierten hebben , die tot nut (trekken van den Menfch. De verfchillendheid der Smaaken is by de Verfchilin Dieren zo groot, dat men naauwlyks een Kruid de vindt op het Aardryk, ’t welk niet behaagt zel. aan het eene en mishaagt aan het andere Dier. Het Paard laat de Waterkervel voor de Geit over; de Koe de Veldranonkels voor de Schaa- pen, enz. Zo zyn ’er ook Kruiden, die het eene Dier vet maaken en van het andere als een Vergift worden gemyd en gefchuwd. Ja, die vergiftig zyn voor alle Viervoetige Dieren, ftrek- ken niettemin tot voedzel van eenige Infekten. ‚De Wolfsmelk , by voorbeeld , die zulk een Je die 1 STUK, A8 3 {cherp 38 BESCHOUWING DER DIEREN Ingeiping. fcherp Sap heeft ‚ wordt gegeten van die zo fchoone groote Rups: de Brandenetels, die de Handen door ’t enkel aanraaken befchadigen, hebben ook haare Rupfen. Je _Fynheid Dewyl nu de Dieren, indien zy niet wiften, vanme welk Voedzel hun fchadelyk ware , zig zelf ligtelyk de dood zouden kunnen veroorzaaken, zo hebben de meeften eene fynheid van Smaak en Reuk, die hun zonder moeite doet onder- fcheiden , welk Voedzel tot hun Levensonder- houd bekwaam zy. Dit nict alleen, maar de Natuur heeft hun ook ingegeven ‚ Onder {de Aarde te zoeken, ’t genc voor ’t oog verbor- gen is en tot hun Voedzel dienen kan. Zy zyn met Werktuigen en een bekwaam Lighaamsge- ftel daar toe voorzien, en kiezen zig een Woon- plaats uit, die hun het noodige verfchaft. Bekwaam- _ Ziet men niet de Varkens met hunne Snoet Sie om VVortels, Raapen en Aardappelen, uit den Grond han ng wroeten £ de Honden hebben bekwaamheid krygen. om het Aardbrood , Truffêls genaamd, dat geen Stam, Bladeren of iets boven den Grond vertoont, en voor den Menfch anders niet te vinden zou zyn, op te zoeken. Zulke Dieren, die van Boomvrugten leeven , gelyk de Aa- pen en: Inkhoorens, hebben Pooten bekwaam om te klauteren: de Egel is met Pennen rond- om voorzien, om ze weg te draagen. Behalve de Viffchen zyn 'er ook viervoetige Dieren , die in het Water leeven; gelyk de Bevers en Otters, welker Agterpooten ten dien einde ® A IN'T ALGEMEEN. ’. 39. einde tot zwemmen zyn gefchikt. De Ganzen, InLeroine. Endvogels en Duikers van veelerley fcort, die zig voeden met Waterdiertjes, Vifchjes en der- zelver Eijeren of Kuit, hebben een Bek, Hals, Pooten en Pluimen, wonderlyk daar toe be- kwaam. Het zelfde kan ten opzigte van alle andere Vogels, naar maate van hunne Levens- manier, worden opgemerkt. Een Vogel van Noorwegen, die de Stront- Lit van jaager van Ray is, gebruikt om te beftaan een en byzondere lift. Dewyl hy niet zo gemakkelyk als de andere Watervogels kan duiken, om zig meefter te maaken van zyne prooy, laat hy de Meeuwen en andere Watervogelen voor hem de Viflchen vangen en vervolgtze, wanneer zy die gevangen hebben , met zo veel geweld, dat zy hunne Vuiligheden vallen laaten, waar mede hy zig vrolyk maakt. Wanneer zig de Vit. {chen te diep int Water houden, worden zy van de Robben of Zeehonden gevangen, die ze ten dienfte van de Meeuwen weder uitfpuuwen. En dus verfchaft het eene Dier ípys aan het andere. Op dat de kleine Vogeltjes nimmer gebrek aan Voedzel zouden hebben, heeft de Natuur voor dezelven gezorgd met het Varkensgras by- na overal, aan de Wegen , van zelf te laaten groeijen , waar van het Zaad, zo wel als dart der andere Grasplanten, hun tot Aas ftrekt, zelfs na den Oogft en in den Wintertyd. ‚Niet minder zorge heeft deeze waakzaame 5,DEEI, 3 STUK, He ® 4 Moe- 40 BESCHOUWING DER DIEREN Ingeiping. Moeder gedragen voor het beftaan van eenige Dieren, die niet fnel loopen, noch vliegen kun- nen , om hunne Prooy te bejaagen. De Kik- vorfchen, by voorbeeld, leeven van zekere Ge- dierten, Wormen en dergelyken, die hun’als van zelf ín den Bek komen: de Slangen ver- vullen, door haar vertooning, de Beeften met zo veel fchrik, dat zy niet ín ftaat fchynen te _zyn om zig met de vlugt te redden. Eigenfchap van den ÎRa- tel{lang. Wanneer de Ratelflang, die Boicininga van de Indiaanen genoemd wordt, op een Boom een Vogel, een Vlinder of een Inkhoorn , be- fpeurt, zo behoeft hy niets te doen, dan ze, met een gaapende Keel , ftyf aan te kyken: want dan zyn deeze Dieren, als ín een oogen- blik, op een onverwinnelyke wyze betoverd, en fpoeden zig zo veel mooglyk, om zig te werpen in een Afgrond, dien zy anders in ftaat waren te vermyden, Doch men heeft groote reden, om de goed heid van den Schepper jegens de Menfchen te erkennen, wanneer men agt geeft op het Hulp» middel, *t welk zy vinden in het Geluid, dat de Staart van dit Beeft maakt: want iemand, daar van gebeten wordende , in zes Uuren a de Verrotting zou moeten ondergaan. Hoe weinig oplettendheid men ook hebbe op Gods Werken , niemand is ‘er, die niet beken- nen moet, dat in de goede orde en volmaakte overeenkomtft > welke het Oogmerk van de tas: NE le e hd En = Ke \ INT ALGEMEEN. — 5: | Schepping beantwoordt, eene aanbiddely ke Wys- heid doorftraalt. Kan men zonder verwondering zien, hoe zeer ‘de Voorzienigheid waakzaam is tot. bewaaring vân fommige Dieren, die op zekere tyden des Jaars, uit hoofde van de buitengemeene Kou- de, of van Onweeren , zig de gewoone Hulp- middelen, welken zy noodig hebben om te lee- ven, anders niet bezorgen zouden kunnen. De Beer bewindt zig, in den Herfft, met een groot Stuk Mes , waar van hy zorg gedragen heeft zig te voorzien, en houdt zig geduurende den- Winter daarmede omkleed en bedekt, lee. vende niet dan van het Vet, ’t welk hy, in den Zomertyd , heeft opgegaard in het Cellu- leuze Vlies onder zyn Huid. Dit ftreke hem, zo lang de tyd duurt dat hy geen Spyze heef Es tot Voedzel, en miffchien trekt hy ook eenig onderhoud uithet Lymagtig Sap der Klieren, Ei EIDING, Voorzor- gen vanee- nige Dieren tegen den Winter, In de Bee. ren. die onder zyne Pooten zyn, ’t welk hy uit dezel. ven drukt door ze met de Tong te lekken. De Egel, de Bonfem en de Mol, hebben ook de gewoonte, hunne Gaten te vullen met verfcheide foorten van Kruiden en zy houden zig daar flaapende in op, geduurende de groot- fte Koude, De Vledermuis fchynt den gantfchen Winter De Vleder- als bevrooren en dood te zyn, en de meeften der Dieren, die zo wel in *t Water lecven als op ’t Land, brengen dit Jaargety in een Gat, of op den bodem van een Moeras of Meir door. I. Darr. 2 STUK, C 5 Je- mui Zen © 42 BESCHOUWING DER DIEREN Inceipine. Tegen’t end van den Herfft, wanneer de In- Zwaluwen, fekten beginnen te verdwynen, zoeken de Zwa- luwen, die alsdan niets meer te eeten hebben, eene Schuilplaats tegen de ftrengheid van het Winter-Saizoen , op den grond der Meiren of Slooten, tuffchen het Riet en de Biezen „ ko- mende niet daar van daan voor het begin van ’t Voorjaar , om dan weder in dé Lugt te vlie- ‚gen. Dit is ’t gevoelen van verfcheide Hoog- duitfche Naturaliften , doch anderen meenen, dat zy over de Zee gaan en warmer Geweften opzoeken tot haare Winterwooning. . In alle Dieren, die het koude Jaargety dus zonder Eeten doorbrengen , merkt menaan, dat de werking der Darmen zo lang ophoudt, ’% gene maakt, dat zy geduurende dien tyd in ’t geheel niet met Honger zyn gekweld, volgens de Proefneeming daar omtrent in ’t werk ge- {teld door den Heer Lisrer. Hun Bloed ftremt niet in het Kommetje, gelyk het Bloed der an- î dere Dieren, en is daar door. bekwaamer om niettemin door de Vaten te blyven omloopen. Veldhoen. De Veldhoenders graaven zig dikwils Holen a onder de Sneeuw, die zo ruim zyn, dat zy ’er _ des Winters niet alleen in woonen , maar zelfs in loopen kunnen. Zy ruijen in den Zomer, zo dat zy, in de Maand Auguftus niet meer vlie- gen kunnende, gedwongen zyn door de Boffchen te zwerven, om hun Voedzel te zoeken , dat zy niettemin zonder veel moeite bekomen; dewyl de Blaauwbeflen, dan ryp zynde, hun genoegs | zaa- IN ’T ALGEMEEN. 43 zaame Spyze uitleveren. De Jongen > in tegen- INLEIDINGe deel „ ruijen niet in ’t begin van den Zomer, als. of de Natuur dit zodanig gefchikt had, dewyl zy nog nict in taat zyn fnel te loopen , en der- halve hunne Wieken noodig hebben , om weg te vliegen , wanneer hun eenig gevaar dreigt. Vertrekken niet verfcheide Vogelen, die van Infekten leeven, tegen den Winter, wanneer hun in de Noordelyke Landen, door Koude en Vorft, Voedzel ontbreeken zou, naar warmer Land- en Lugtftreeken (*)) 2 Onder alle bekende Dieren vindt men ‘er. De Dieren naauwlvks eenigen , die niet met anderen in abe Oorlog zyn: want zy leeven altemaal niet van den elkans Plantgewaffen of derzelver Vrugten, maar vee. Een len ftrekken kleiner Diertjes, dan zy zyn, tot Aas. Zulke, die men Roofbeeften of Verfcheu- rende Dieren noemt, eeten dagelyks verfcheide andere foorten van Beeften, die door hunne zwakheid buiten {taat zyn om zig te verdedi- gen tegen derzelver geweld. Op die zelfde wy- ze worden alle Dieren, van de Infekten af tot de grootfte Dieren toe, vernield. De Plantluis, die haar voedzel heeft van de Bladeren der Boomen en Kruiden ‚ wordt door zekere Vliegen verflonden : de Vliegen van veelerley foort zyn de prooy der Spinnekop. denn (*) Zie een uitvoerige Verhandeling , daar over, in het V. Deer, der Uitgezogte Verhandelingen, bladz. 18. Als ook in de voorgaande Deelen, alwaar het Stuk, waar de Zwaluwen en de Gijevaars overwinteren, ij ’t breede on- derzogt wordt. kl. Daar.* 1 STUK, 44 BESCHOUWING DER DYEREN INLEIpiNG, pen, die zelf tot Aas verftrekken voor de Mus- fchen , en deeze vallen fomtydsin de klaauwen der Roofvogelen. De Watervloo met getakte Hoornen , die in vervuild Water groeit (*) , ftrekt voor de Wormpjes der Muggen tot voedzel 5 deeze worden van de Kikvorfchen verflonden3 de Kik- vorfchen worden door den Snoek ingeflokt , en de Snoek kan tot Aas trekken voor ike Vis- fchen. | De Kat-Uil en Vledermuis vliegen by avond _ en by nagt, om hunne prooy te bejaagen , die in kleine Vogeltjes, Vlinders of Nagtkapellen „ beftaat. Op gelyke manier vangt de Zwaluw, by dag, de Muggen en andere Infekten ; al vlie- gende in de Lugt. Ei | De Aakfter haalt met de Tong de kleine Diert- jes van tuffchen de Baft der Boomen: de Mol eet Wormen , en de groote Viffchen verflinden in ‘t algemeen de kleine , volgens het bekende Spreekwoord. Zeldzaame De Paarlemoer-Schulp (Pinna Marina ‚) die takel! men vindt in de Middellandfche Zee, is blind Paarlemoer gelyk de andere Schulpviffchen, en derhalve BEN s- onbekwaam om den Vyand te ontwyken , ofte zyn Vyaad. zorgen voor haar eigen verdediging ‚ fchoon haa- re Kleppen gefpoord en zeer fterk-zyn. De Zee- Sterren , fietternin ‚ maaken jagt op haar en vree- ten ze op zo dra zy de Schulp gaapende vin- den. (*) Zie derzelver Befchryving en Afbeelding in BaK&RS Nuttig gebrwik van ' Mikroskoop. bladz. zr, enz. IN'T ÄLGEMEEN. 45 ‚ den. Daar tegen heeft de Natuur de gemelde Inreipine. Schulpvifch een befchermer gegeven, dat een foort van Kreeft of Krabbetje is, zonder Schaal, doch zeer fcherpziende , Pinnopbylax' genaamd: Hetzelve woont inde Schulp, en, wanneer het Dier ze opent, gaat het op de wägt, komende, zo dra het eenig onraad merkt, terug, waar op de Schulp geflooten wordt en dus vermydt het Dier dikwils den aanval van de Zee-Stcr. De Geleerde Heer HasseLQuisT heeft, op zyne Reize naar Paleftina, dit keurlyke Ver- fchynzel waargenomen , dat den hedendaag{fchen onbekend en by de Ouden ook, zo ’t fchynt , niet begreepen was. ARISTOTELES, nogthans, zegt op verfcheide plaatfen van zyne Hiftorie der Dieren , dat de Pinna Marina in haare Schulp een Wagter huisveft , die naar een kleine Kreeft gelykt en Pinnopbylax geroemd wordt. Prints geeft ’er den naarn aan, van Pinno- beus of Pinnoterus, | Onder de Kreeften is een foort, geaaaind ao Bernard | Hermite of de Soldaat, die ’t vernuft Kreefije heeft om Schulpen op te zoeken, welke ledig Schalk zyn, en daar in zyne Woonplaats te neemen, om zig voor de Ongemakken van het Weêr te beveiligen: want zyn Staart is met een zeer dun Vliesje bedekt en hy is immer zo bezorgd voor dit Deel van zyn Lighaam als de Beer voor den zynen. Deeze Kluizenaar, indien men hemdus noemen mag, rolt ds Schulp van een ander Dier voort; even of ’t zyn eigen Huisje ware. 1. Deer, 1 Stuka Op- 46 BESCHOUWING DER DIEREN Ingeipine, Onder de Viervoetige Dieren zynde Verfihed. Voorzorg rende zeer fterk van Lighaam, en onder de Vo- en gelen zyn zy de grootften: maar, hoe groot Broorever- ook de verwoedheid der Roofvogelen zy, de th Natuur , die alles paalen ftelt , heeft wyslyk | ida Die- de byftere verwoeftingen voorgekomen, die zy zouden kunnen aanregten, met hun in minder veelheid te doen gebooren worden ‚ en in kleiner getal dan de andere Beeften , die geen kwaad be- ‘dryven , en zelfs hun een korter Leeftyd te ver- leenen, dan aan deeze laatften. Ten anderen zyn de Verfcheurende Dieren in alle Landen niet even gemeen. Men vindt geen Leeuwenof ‚____ Tygers in de Noordelyke Deelen van Europa, Voeg ‘er by, dat de Dieren van deezen wree- den aart zeer gewoonlyk elkander vernielen. De Wolf vreet Voffen, en zelfs fchroomen dikwils. verfcheide Wolven, te hoop verzameld zynde; niet, Beeren aan te randen. De Tygerinnen vers fcheuren fomtyds de Mannetjes Jongen, die zy vooreen hebben. Liftieheid “Schoon ieder Dier een byzonderen Vy sci EE ra heeft, die hetzelve zonder ophouden tragt te Vyandte befchadigen, of Strikken {pant om het te van. slag anan gen; heeft hetzelve nogthans Middelen om zig daar voor te hoeden, en gebruikt dikwils Lis- ten, die van een goed gevolg zyn voor zyn be- houd. | IndeVo. De Vogelen ontwyken menigmaal , door hunne geren, byzondere manier van Vliegen , de woede der Roofvogelen. Want zo de Duif, by voorbeeld, IN'T ALGEMEEN. 47 op de zelfde manier als de Sperwer vloog , zou InLmiing, zy deszelfs Klaauwen zelden ontkomen kunnen. De Haas brengt, door zyn Afpaden , den Hond, die hem vervolgt, in verlegenheid. | Wanneer de Hoornbeeften of ander tam Vee, In de die by Troepen weiden in de Berg en.Bofchagtige he Landen , verneemen , dat’er een Beer naby hun is , der Vee. vergaderen zy zig tot gemeene beveiliging. De Paarden , zegt men, rangeeren zig Kop tegen Kop, en vegten al fchoppende met hunne Ägterpooten. De Offen en Koeijen voegen zig byeen , met het Agterlyf naar elkander toe, en weeren den Vyand met de Hoornen af. De Varkens zelfs, wee- ten zig zo dapperlyk te verdedigen , dat de Beer veel moeite heeft om een van hunne troep meefter te worden. “ Ook is’t, indeezen , zeer aanmer- kelyk, dat alle foorten van Kudden hunne Jon- gen in ’t midden plaatfen , tot dat het Gevegt geeindigd zy. Niet minder verwonderlyk is de voorzorg , In de welke van fommige Beeften tot hunne veilig- Hen ie beid, geduurende de Nagt, gebruikt wordt. Wanneer de Paarden troepswyze in de Boffchen flaapen , is ’er een die de Wagt houdt, en van de anderen, by beurten, wordt afgeloft. Als de Aapen, in Brafil, de Nagt in de Boomen doorbrengen, is ’er altoos een op Schildwast, om het Sein te geeven, wanneer eenige Tygers daar op komen klimmen of klauteren ; en Wee den Schildwagt, dien zy flaapende vinden, want 1, Deer. 1 Stur, ; | EK 48 BESCHOUWING PER DIEREN INLeiping. Zulk een werdt ‚ zo men verhaalt; op heeter daad van de Aapen aan ftukken gefcheurd. Hier uitontftaat, dat de-verfcheurende Dieren dikwils onderhevig zyn, gebrek aan Roof te hebben, en het gebeurt hun fomtyds, dat zy een geheelen Dag geen Prooy opdoen. Om die reden, nu, is het , dat de Natuur hun ’t vermogen ge- geven heeft, om zeer lang Honger te kunnen lyden , zonder eenig Ongemak of Nadeel. De Leeuw blyft, zegt men, verfcheide Dagen in zyn Hol, zonder te Eeten, enalsde Wolf eens eensgoeden Maaltyd heeft gedaan, kan hy ee- î nige Weeken leeven zonder Voedzel. Noodzaak. Voor ’t overige is hee kenbaar, dat de Oog- OA merken der Voorzienigheid, met zekere Dieren rende Die: Over te gecven aan de Roofzugt der anderen, iid zyn op dat deeze laatften Onderhoud zouden hebben; terwyl zy tevens, door hun Verllin- dende aart, dienen om ecne juifte evenredig- heid te onderhouden van alle de Soorten, op dat zy niet, te veel vermenigvuldigende ‚ mog- ten ftrekken tot ondergang der Menfchen en vaa hun eigen zelf. Want het iszeker dat , zonder het in ftand blyven van die Evenredigheid, welke alle Dieren op het Aardryk doet beftaan, in- dien het zelfde getal twee of driemaal grooter wierd, 'er geen Voedfel genoeg zou zyn voor. zulk een verbaazende menigte en dat zy allen, bygevolg , onvermydelyk van Honger zouden ‚moeten fterven. | Zekere Vliegen, die levendige Jongen baa- ren s INT ALGEMEEN. 49 ren , zvn zo vrugtbaar , dat ’er tweeduizend t'ee- InLiDinG, ner dragt van voortkomen. Deeze onbegrype- Iyke vermenigvuldiging zoude, in zeer weinig. tyds, de Lugt vervullen met geheele Wolken van zodanige Ínfekten , die het Licht van de Zon verdonkerden; indien zy niet ten prooy verftrek- ten aande Vogeltjes, Spinnekoppen en verfchei- de dergelyke Dieren, _ De Reigers, Oijevaars en Valken, zuiveren E- per Oije» gypte van cen oneindige veelheid Kikvorfchen, ana daar het geheele Land van krielt, na de Over- {troomingen van de Nyl. Zy verflinden ook de Rotten, die de Plaag zyn van Palcftina. De witte Voflen , zegt de Heer Linneus , welke men in de Alpen van Lapland vindt, doen gelyken dienft, met het vernielen van de Retten, die anders bovenmaatig vermenigvuldigen en alle ‘Tuin- en Veldgewallen vernielen zouden. ze Wy fpreeken hier niet van het nut, dät ons per Kâttens de Huislyke Dieren, de Katten naamcelyk , toe- brengen tegen dit fchadelyke Ongedierte. Al leen zal ik gewag maaken, hoe de Ingezetenen van ’t Eilandje Procida, dat naby de Kuft van't Napelfche legt, en daar de Koning zig, dikwils gaat verluftigen met de Faifanten-Jagt, onlangs aan het Hof geklaagd hebben over de grooté na- deelen, die hun de Rotten veroorzaakten, de- wyl het hun niet geoorlofd was Katten te hou= den; welke fchade, zo zy hebben aangetoond , over de vierduizend Dukaâten in *t Jaar bedroeg. Het geheele Aardryk zou bedekt zyn metrot- Der Wol. . bes, 1 STUK D ten- bean. haas So BescHouwiNe DER DIEREN INLEIDING. tende Krengen van allerley foort, indien’er geen hen raal Dieren waren, naar dergelyk Voedzel gretig. den, enz. Zo ’er een dood Beeft op de Velden of in de Wouden legt, komen nu, in tegendeel, de Wolven, Beeren, Voflen, Kraaijen, Honden en andere wilde Verfcheurende Dieren , hetzelve opkluiven , dikwils zonder dat ’er iets van over- blyft. Indien een Paard of eenig ander groot Dier, op de groote Wegen , of op plaatfen , daar geen Verfcheurende Dieren by der hand zyn, dood legt, zo is het Kreng, na verloop van ee-_ nige Dagen, geheel vervuld met een ontelbaare menigte Wormen en Vleefchvrectende Vliegen , die al het weeke vertceren , waar door de Voor- bygangers in ’t kort verloft zyn van den affchu- welyken flank, dien dit Kreng uitgaf. | aren Wanneer de doode Viffchen naar ’t Strand ge- Viffchen. dreeven worden, komt een drom van Viffchen, gelyk Roggen en anderen die op Vifch aazen, derwaards om ze op te eeten, en deeze dienen fomtyds, door het afloopen vande Zee in Groe- ven opgehouden, tot voedzel voor de Roofdie- ‘ren, die aan den Oever hun verblyf hebben. Door dit middel wordt de Lugt van Befimetting gezuiverd , en verfcheide foorten van Dieren vinden tevens hun beftaan , door deeze verftan- dige Huishouding van de Natuur. Derlnfek- Niet minder moet men zig werwonderend over ain het bedryf van verfcheide foorten van Infekten , die, voor hun zelf arbeidende, aan andere Die- ven weezentlyke Voordeelen toebrengen. Als. de er mar a eed rs p 3 IN'T ALGEMEEN. st de Muggen hunne Eitjes leggen in rottend Wa- InLeiping. ter, verteeren de Wormen , die daar uit komen, al het bedorvene in dat Water. Hoe klaarbly- kelyk heeft de Schepper tegen de groote ver. menigvuldiging der Rupfen gezorgd, met zeke. re Boorvliegen Gaatjes te doen fteeken door den Huid van de levendige Rups, en Eitjes te doen leg- gen in haar Lighaam, waar uit fpoedig Wormpjcs voortkomen, die de Rups allengs opeeten, tot. dat zy , op deeze zonderlinge manier, fterven moet 2 Hoe veele dergelyke middelen kan de Natuur hebben , die ons geheel onbekend zynen daar men nict om denken zou? Is ’t niet byna onbeerypelyk ‚ dat de Bloedzuiger, zo week van Lighaam, onbefchroomd een Water-Tor ; die met zulke harde Schubben gewapend is en. zo vinnig fteekt, durft aantaften en om ’t leven brengen? In Amerika is een foort van Mieren, die op zekeren tyd in de Huizen komen , en al het Ongedierte , Torren , Spinnekoppen, Wand- luizen, enz. verdelgen. | Maar aan den anderen kant zyn het ook dec- Schadelyte ze kleine Diertjes , zo veragtelyk in fchyn, den welken God gebruikt als een Werktuig van zy- (ommige ne Wraak, wanneer zvne Almagt de Ontrouw nen en Ondankbaarheid der Menfchen ftraffen wil. Ka Ieder foort weet, op zyne manier, de Wille. van het Opperwezen ter uitvoeringe te brengen. Indien hy het Kruid der Velden vernield wil hebben, zo zyn ‘er Legioenen. van Muizen, Sprinkhaanen of Rupfen gereed, om ’t zelve af IJ, DEEL, IF STUK, D 2 „8 sa BESCHOUWING DER DIEREN Ingziping, te fcheeren. Eene foort van Infekten vreet de Wortelen , een andere de Bladen , een andere de Bloemen. De Kalanders knaagen het Koorn; de Oorworm vernielt de Moeskruiden en Vrugten 5 de Vetmade het Vleefch; de Houtworm maakt de dikfte Paalen breekbaar en boort den Huid der Schepen door; de Schildtor bederft de ge- droogde Vifch; de Myt verteert Kaas, Meel en andere Levensmiddelen: ‚Om kort te gaan, ’t is onmogelyk te verhaa- len, op hoe veel verfchillende manieren de In- fekten of Gekorven Diertjes den Menfchen fchadelyk kunnen zyn. Daar zyn’er zelfs, die Voortjes graaven in ons Vleefch, knaagende ons Lighaam van’t Hoofd tot de Voeten. In de Moeraffige Noorder deelen van Sweedfch Both- nie heeft de Heer SOLANDER een draadswyzen Worm ontdekt, die uit de Lugt nedervalt op de Lighaamen der Dieren , dezelven in een oogenblik doordringt en ze binnen ’t kwartier Uurs, met de allerhevigfte Pyn, doet fterven. Zoude men genoegzaame erkentenis bewyzen kunnen aan iemand, die een Middel wift uit te vinden , om de Weegluizen in de Volkryke Steden te vernielen, de Zwrantula’s in de Zui- delykfte deelen van Italic de Schorpioenen in de Weftindiën; de Muggen in de Noordelyke Geweften; de Horfels in Lapland 3 de Krekels in de Dorpwooningen 5 de Myten in Finland; de Rupfen, die de Vrugtboomen afeeten, en de Motten die de Kleederen bederven. | Daar NIN ON PB AEGEMEREN: $3 Daar tegen wederom zyn het de Dieren , die Inceipine, ons in byna alle Levensbehoeften een groot nut Nutrieheid toebrengen. De Tygers, Loffen, Beeren, Elan- jn Ee den, Kaftooren en Voffen, hebben Bont of Vag- en … ten, die de Menfchen, in de Noordelyke Landen, niet fchynen te kunnen miffen, om hun Lig- _haam voor de Koude van den Winter te be- fchermen. Eenige foorten van Honden zyn ge- fchikt om Herten, Steengeiten, Haazen en an- der Wild op te lugten , te jaagen en te van- gen, daar wy onzen Maaltyd mede doen, zon- der dat deeze Dieren veel deel hebben aan het Voedzel dat zy ons bezorgen: andere foorten dienen om ons te bewaaren cf tot ons ver- maak: Het is ten nutte van den Menfch , dat de Fret de Konynen uit haare Holen jaagt. De Muilezel, de Olyphant, Kemel, en veele an- dere Laftdieren, zyn gebooren tot het draagen van Pakken ‘en zwaare Laften; het Paard om den Menfch van de eene plaats naar de andere te voeren; de Os voor de Ploeg 5 de Koe om Melk, het Schaap om Wol te geeven; en van hoe veelen ftrekt niet het Vleefch ons tot Spy- ze, de Huid tot Kleeding En TIEL Smeer tot Kaar sligt ? Onder de Vogelen is 'er nauwlyks een, die Vande, den Menfche geen nuttigheid toebrengt. Veelen ien worden gegeten; de meeften, zelfs de aller- wildften, leveren Schryfpennen, Vederen en Dons, tot veelerley gebruiken, en anderen die- nen door hunne Schoonheid, Gezang ‘of ande- Ve KDE 1 Sruke hs Mig re \ s4 BESCHOUWING DER DIEREN Ingeipine.re Eigenfchappen, tot ons vermaak. Wet al _ Voedzel verfchaft ons niet de menigte van Eije= ren, welken de Hennen en Eenden leggen, meer De Viffchen. | dan tot Voortplanting van haar Geflagt noodig fchynt. De Viflchen ziet men, door eene Wet der Natuure ‚ genoodzaakt de Afgronden van den Oceaan, daar zy in veiligheid zouden zyn, te verlaaten, om het Strand en de Ondiepten te naderen, alwaar men hun Strikken fpant. An- deren , gelyk de Haring en Makreel, gaan van de eene Kaap naar de andere, en dat regelmaatig op zekere tyden van ’t Jaar, om vervolgens te vallen in de Netten van de Viflchers. De Koe. ten doorloopen by troepen de geheele uitge. ftrektheid der Zee, om ze naar den Oever te jaagen en de Meeuwen geeven de plaats te ken- nen, waar deeze Viflchen zyn, door hun vlie- gen langs de Oppervlakte van ’t Water. Ook brengt de Zee dagelyks Oefters en Moffe. len voort, ten dienfte van den Menfch, Wat nut geeven ons niet de Walviffchen, door hun Spek en Baarden, de Robben door hunne Huid, de Walrufen door hunne Tanden. De Zy- …_ worm, Ho- oigby, enz. Wie weet niet, hoe de Zyworm ruim za veel ten voordeele van den Menfch aan zyn Tonnetje , dat hem tot de Voortteeling van zyn Geflagt noodig is , arbeidt , als ten nutte van zig zelven. De By geeft zig veel moeite om dien lekkeren Honig in te zamelen, zo aanges naam van Smaak en zo nuttig voor de Gezond. heid, ap head INT ALGEMEEN. ss die, door hun booren in de Bladen van een foort van Eikeboomen, de Kermes- beziën doen grocijen, ZO dienftig tot Geneesmiddelen en tot eene Verfftoffe. Om van de Vliegen die de Vygen fteeken en ryp doen worden , benevens veele andere nuttige Infekten, niet te gewagen, heid. Dus beftaat het ook met de Diertjes, inreipixe, Behalve de nuttigheid, welke veele Dieren dus Nurtrigheid den Menfch toebrengen in de Huishouding en der Dieren den Koophandel en Fabrieken ; om kort te gaan, in byna alle Omftandieheden des Lievens; heb. ben zy in de Geneeskunde ook een byzonderen dienft. Geen Plantgewaffen leveren zulke kragtige Middelen uit, in veelerhande Opzigten. ‚Burgerlyke Samenleeving, in den Landbouw, neeskunde, Laat ons eerft het Voedzel befchouwen ; ’t Totherftel- welk , hoewel in Gezondheid onvermydelyk, ling van groote Vere niettemin van de grootíte noodzaaktykheid is zwakkin- in de verzwakking van het Lighaamsgeftel en verval van Kragten. Wanneer die Kwaalen, de gevaarlykften zeker in de Geneeskunde , tot den hoegften trap gefteegen zvn, welken men de Teering noemt, kan men immers geen be-_ gen. kwaamer Hulpmiddel winden dan de Geiten- of Ezelinne Melk. Daarenboven vindt men Vocr- beelden , dat de uitwaafeming en warmte van friffche jonge Dieren, aan ’t Lighaam gelegd, Menfchen, die op den Oever des Doods fchee- nente zyn, als hebben doen herleeven. Dun Vleefchnat is een Spys, die van de zwakfte In- gewanden en van zodanigen , voor welken zelfs „J.Dein 1 STUK, | D 4 | de 56 Berescuouwine per DreREn InLeipine.de uitgezogtfte en keurlyktt toebereide Brood. Kandeelen te zwaar zyn, kan worden gebruikt en verteerd. Is niet Geley van Hertshoornen de laatfte toevlugt in de allergrootfte verzwak. kingen door langduurige Krankheden ? Tot andere Daarenboven zyn verfcheide Lighaamsdeelen Genees- Bih, Td s S 7 sniddeten, Van Dieren tot in-'en uitwendige Geneesmidde- | len- in gebruik. Wie wect niet de algemeene nuttigheid van de Varkens-Reufel en Schaapen- Ongel in de Zalven en Pleifters; om niet te fpreeken van de kragt van ’t Merg der Beende- ren of Schenkelen? Het Elpenbeen, de Herts. hoornen, Paarlen en Elands-Klaauwen, zyn on- der de Geneesmiddelen niet van den minften rang. Maar wie zal in de Plantgewaflen Middelen vin- den, zo kragtig werkende op het Zenuwgeftel , als de Bevergeil, Moskeljaat, en Zivet? De Scheikunde zelfs, die zulke doordringende Gee- ften , Oliën en Zouten, haalt uit de Bloemen, Bladen, Hout ‚ Baft en Wortelen, kan geen vlugger Middelen daar uit bereiden, dan de Geeft van Hertshoorn en die van Armoniak- Zout is. Wy fprecken niet van de byzondere tegengiftige kragt, die aan de Olie van Schor- pioenen, het vlugge Zout van Adders, en wat dies meer-is, toegefchreeven wordt. De Spaan- {che Vliegen alleen, geeven cen zeer gemeens gaam Voorbeeld, tot ftaaving van ’t gezegde, De IN °T ALGEMEEN. 57 PMR AK and INLEIDING. DEEIGENSCHAPPEN per DIEREN IN T ALGEMEEN. Derzelver emardaaifte Verfchil met de Planten, het Dierlyk Leven. Deszelfs naaffe Oorzaak, de Aandoenlykbeid der Ligbaamsdeelen , en On- derfcheiding derzelve van de Gevoeligheid, Overeenkomf? van de Groeifing der Dieren met die der Gewaflen, Hun Verfchil ten opzigt van de Vogten. De Zouten zyn in de Dieren vlug. Het Zuur is biykbaar in eenige Infekten. Aart der Venynen in fommige, De Uitwaafening maakt onderfcheid tuffchen alle Dieren. Toe- vallige Oorzaaken van Verfchil: bet Voedzel, de Ligbaams-beweeging, Driften,’t Klimaat, enz, Y hebben de Dieren in't algemeen be- fchouwd , zo in vergelyking met den Menfch, als ten opzigt van de nuttigheid , die Zy aan elkanderen en aan het Samenftel der Na- tuur, als ook aan ons in ‘t byzonder toebrengen. Thans gaan wy over tot het Onderzoek van die Eigenfchappen , welke hun onderfcheiden van alle overige Schepzelen. | De Dieren naamelyk hebben Eigenfchappen , Onder- die hun gemeen zyn met alle andere Onderwer- had pen van het Samenftel der Natuur: de zodanigen (chappen. naamelyk , die het Stoffelyke in dezelven betref. fen : andere Eigenfchappen zyn hun met de ‚Plantgewaffen en niet met de Aarde, Steen of Js Desi, 1Styke Eg Mi. ' 58 De EIGENSCHAPPEN DER DIEREN Ingeiping. Mineraalen , gemeen: fommigen , eindelyk , on- derfcheiden ze van alle andere Lighaamen, die niet tot het Ryk der Dieren behooren. Wat her Peeze laatfte Eigeffchappen zegt en verbeeldt Leveninde men zig gemeenlyk in het Leven te beftaan; Dieren zy. goch het Leven is hun met de Plantgewaffen g ee meen. Beiden zyn het gewerktuigde Lighaamen, die de Sappen , van buiten ingenomen , door hunne Vaten voeren, het overtollige weg laaten waafemen, of uitdryven en uitwerpen. Dit is X Wita ve het Groeijend Leven *, dat de Planten zo wel getativa hebben als de Dieren. Doch in de Dieren heeft» ’ behalven dit, nog een Gevoeligheid en Bewee- ging plaats, diein de Planten weinig of niet bc- fpeurd wordt. Ook kan men niet zeggen, dat het Gevoel en de Beweeging , zo veel zy aan uitwendige tekenen kenbaar zyn, volftrekt wor- den vereifcht tot het Leven: ten ware men ftel- len wilde, dat het Leven eenigen tyd geheel kon ophouden in een “Dier. Voorbeel. De Voorbeelden van Menfchen „ die door den vanon:Hartvang, Verftikking of Verdrenken, in een werkzaam of onge- naar 't si geheel levenloozen ftaat waren ge- Meh waarwordespragt, en daar in verfcheide Uuren gebleeven, lyk Leven. î 5 doch weder tot herftelling gekomen zyn, voldoen in dit opzigt zozeer niet ‚als die van Dieren. Van werfcheide Vogelen en van de Kikvorfchen is ’t bekend, dat zy des Winters geheel verkleumd, ja ftyf bevrooren zynde, door eene zagte vèr- warming tot Herleeving gebragt worden. De Heer LEEUWENHOEK heeft in de Wiek van een Vle- hd / EAR Wi Pe ee 4 ed ee f EMP „IN'T ALGEMEEN. 59 Vledermuis , daar het Bloed geheel ftil ftondt , Inrering. het Dier weder eeten geevende , na verloop van zes Uuren den. Omloop zien herftelien. De be- weeging van het Hart is, door den Heer Har- LER en andere Ontleedkundigen, in Katten en Honden die dood fcheenen; ja geheel verftyfd waren „ door blaazen. weder opgewekt. Maar het aanmerkelykfte-in deezen is, dat eenige kleine Diertjes de Eigeníchap hebben , om ver- {cheide Taaren, en miflchien altoos , te kunnen blyven in een volftrekte onwerkzaamheid en _ geheel uitgedroogd: daar zy, nogthans, by de eerfte gelegenheid, die hun genoegzaam door- weekt en de deelen lenig of buigzaam maakt , een zeer vlugge beweeging oefenen, aan wel- ke niemand den naam van Lieven kan weige- ren. Het Raderdiertje, en de Aaltjes in ver- zengde Tarwe, door het Mikroskoop ontdekt, leveren daar van een Voorbeeld uit (*). Dewyl de Dieren, geduurende dien tyd, ’t Moeielyke Gevoel en Beweeging, ja oak het groeijend daden ie Leven ontbeeren, zo biykt, dat men zealsdan der Dieren zelfs niet van de Stoffen, die tot het derde Ryk ed der Natuur behooren , kan onderfcheiden. Het Rader-Diertje, by voorbeeld, vertoont zig als rood Zand of Vuiligheid in de Looden Geuten; * de Aaltjes als Vezelagtige Draaden in de ver. zengde Tarwe. Maar nog moeielyker is de ón- derfcheiding van de Planten in fommige Dic- | Ien, (*) Zie Baker, Nuttig Gebruik van 't Mikroskoop. Aimtt. 1756. bl. 263, 277. | LL” 1. DeExr, ZK STUK Go Der EIGENSCHAPPEN DER DIEREN INLEIDING.ren ‚ dewelke geen kenbaare beweeging en naauwlyks eenige beweeglykheid hebben: daar in tegendeel fommige Gewaflen ; gelyk het In- diaanfche Kruid, genaamd Mimof/a, dat zyne Bladeren op ’t aanraaken vallen laat; iets meer fchynen te hebben dan een Groeijend Leven, en zelfs een merkelyken trap van Gevoeligheid. Sommige Dieren ook hebben andere Eigenfchap- pen met de Planten gemeen, gelyk de deelbaar- heid in de Polypen en hunne manier van uit- {pruiting: in anderen hunne huisvefting in Zee- Gewaffen,van eene Vezel-Vlies- Hoorn- of Steen- agtige natuur. Dus beftaat het met de Koraalen, en de Koraalboompjes, gemeenlyk Lithopbyta of Keratopbyta genaamd, benevens de Zoopby- « ta of Plantdieren , en verfcheide Sponsagtige Zee-Gewaffen , die te vooren onder de Plan- ten geteld waren, dech door den Heer Linneus gebragt zyn in het Ryk der Dieren. “ Merkteke- Ondertuffchen, indien men naauwkeurig na. Dee E gaat, wat de merktekenen zyn, waar aan men Leven. _ onderfcheidt of een Lighaam tot het Ryk der Dieren behoore ; zo zal men bevinden, dat die be- | {taan in eenig blyk van Leven. Dit Leven nu ontdekt zig aan eene kennelyke beweeging in het geheele Lighaam of in eenigen van deszelfs “deelen, ’t zy van zelf , dat is inwendig, ont- ‘ftaande, ’t zy door uitwendige prikkeling of — ‘terging veroorzaakt. In beide die Gevallen *Irritabis blykt de Aandoenlykbeid * van zulk een Lig- tian haam, die derhalven met reden gehouden wordt voor « IN'T ÂLGEMEEN. 61 voor de naafte oorzaak van ’t Dierlyk Leven, Inreiie, en van de enkele Gevoeligheid * te onderfchei- _ * senfsbs. den is, om dat zy uitwerkingen voortbrengt, sd die ongelyk grooter dan de oorzaak zyn. Van den tyd van HIPPOCRATES af , is MEN pe Gevoe- in ’t algemeen van Denkbeeld geweeft , dat nie wed nagenoeg alle zagte Lighaamsdeelen gevoelig } deelen on- le ‚ derzogt. waren; doch voor eenige Jaaren heeft de ver- t-Senfibiles maarde Ontleedkundige , de Heer Baron vAN HarreR, dit Denkbeeld door een menigte van Proefneemingen beftreeden. De Vliezen , Pee- zen, de Ingewanden en andere Deelen, die men voor zeer gevoelig hadt gehouden, bevondt hy in de Dieren meeftal niet of zeer weinig Gevoel te hebben, wanneer zorgvuldig gelet werdt, om geene Zenuwen te raaken of te kwetzen. Uit dit alles maakte hy op, dat het Zenuw-Geftel de eenigfte Zitplaats der Gevoeligheid ware, zo wel in de Menfchen als in de Beeften. Aan den an- deren kant bevondt hy de alleraandoenlykfte Lig- haamsdeelen * geheel ongevoelig. ZulkeDee- S$ Partes \ . maxime Ten, naamelyk , noemt hy aandoenlyk, die door ;srisabites eenige uit- of inwendige Prikkeling zig famen- trekken en merkelyk korter worden; gelyk de Spiervezelen in ’t algemeen , zynde daar door de vorzaak van alle beweegingen; die der Inge- wanden, waar door de Verteering der Spyzen en de bereiding van de Voedende Sappen werk- ftellig gemaakt wordt sen nv e byzonder die van het Hart, als de beweeg-oorzaak zynde van het Bloed. | | Jl. Dier, 1 STUK, | Zie 62 Dr EIGENSCHAPPEN DER DIEREN > ÍNLEIDING. De greote daar omtrent uitdrukt (*). … Alle Proefneemin- Aandoen- iykheid van 92 het Hart in verfcheide” Dieren. EE) 23 3 Zie hier op wat wyze die Grooten Man zig gen, vooral op koude Dieren, bewyzen dat het Hart by uitftek aandoenlyk voor Prikkeling zy en veel meer dan de Darmen. Want, voor- eerft‚in een koudDier beweegt het zig veel lan. „, ger dan eenig ander deel des Lighaams, zelfs „, na de dood, fomtyds tot vierentwintig of dertig s Uuren, gelyk door Craras in een Adder ; 33 33 33 33 33 5 53 23 33 f 23 bb, 33 33 23 ja zelfs langduuriger, gelyk in een Schild- pad is bevonden. In een Dier, dat warm Bloed heeft, beweegt het zig tot dat de Kou- de het Vet verdikt heeft, °t welk de gemeene paal is, die de beweeging doet eindigen van alle Spieren. In de Kikvorfchen heb ik opge- merkt, dat derzelver Hart doorgaans in be- weeging blyft, van ’s middags af tot ver inde nagt, gnaar zelden tot den volgenden ogtend. Ten anderen , als het Hart opgehouden heeft zig te beweegen, kan het zeer gemakkelyk weder in beweeging gebragt worden , door eenige uitwendige Prikkeling, hoedanig ook; t zy met een Speld, een Mes, Zout, Ver- gift, en fomtyds ook zelfs, gelyk de Heer Weoopwarp gedaan” heeft, door enkel warm Water. Het Oor van’t Hart, door een Ver: gift getergd, heeft zig, verfcheide maalen ag- tereen , famengetrokken. Even ‘t zelfde „‚ heb ik in het Hart gezien. Maar dikwils ge „> beurt (*) In zyne Verhandeling de Jrritabilisate, IN'T ALGEMEEN. 63 ie beurt het in deeze Prikkelingen ‚ door eenig InLeimisg, Vergift te weeg gebragt, dat de beweeging, die er uit voortkomt, zeer kortftondig zy; byna altoos is dezelve aan die plaats bepaald, welke men geprikkeld heeft. De befte wy- ze, om de beweegingen van het Hart weder > op te wekken, beftaatin het prikkelen van s» de inwendige Oppervlakte: dikwils is ’t my » gelukt, met daar in te blaazen, wanneer alle s> Bytende middelen te vergeefs gebruikt wa- ss ren, en de infpuiting van andere Vogten, die > meer dikte hebben dan de Lugt, is van de ss zelfde uitwerkinge. Men herftelt de bewee- > ging van het Hart, zo wel met daar Water, als s Lugt in te blaazen, ’t zy door de eenc, of s, door de andere Holte , door de Lugtpyp. of »» door de Chylbuis van de Borft; een Proef: > neeming die ik op een Hond gedaan heb: met »» Één woord, * is genoeg dat de Lugt doorgaat 5 in de flinker Holligheid ”. Voorts onderzoekt de Heer HArrER, wat de Oorzaak Oorzaak mag zyn van deeze grooter Aandoen- a da lykheid van het Hart, dan van de andere Lig. haamsdeelen : (die in alle Dieren plaats heeft, . welke ter toets gebragt zyn, doch in de Aalen * minft vanallen.) ‚, Zouden daar de Zenuwen blooter leggen? Zy zyn ’er althans niet tal- s tyker. Dezelve is den Spiervezelen eigen , en „> maakt een wezentlyk onderfcheid tuffchen „> de Werktuigen van het Dierlyk Leven en - s die der Vrywillige beweegingen en Zintuigen. L. Dak, 1 Stug De 23 99 _ 939 eb, 64 De EIGENSCHAPPEN DER DIEREN INLEIDING. 59 33 33 Zy verfchilt van de’ eer- kragtigheid, 5» 5 9 2 ’ 2 2 2 5 5 55 De eerftgemelden zyn de aandoenlykften voor Prikkeling. Het Middelrift beweegt zig nog dikwils, wanneer alle de andere Spieren op- gehouden hebben ; de beweeging van de Maag en het Gedarmte is nog langduuriger: maar het Hart overtreft daar in alle de andere Lig- haamsdeclen. Deeze Werktuigen van het Dierlyk Leven, ten uiterften aandoenlyk zyn- de, behoeven flegts een zeer flaauwe Prikke- ling om in beweeging te worden gebragt: maar de anderen , die het zeer weinig zyn; worden niet bewoogen , dan door de bepaa- lingen van de Wil, of door zeer fterke Prik- ‚kelingen, welke in ftaat zyn om ze te bren- aen In „Zeer kamellgs hemecemgen sk die men Stuipen noemt ’ a Deeze Rhenen verfchilt van de Veerkragtigheid der Spiervezelen. Zy heeft in gedroogde Spicren, die het Veerkrastigft zyn, geen plaats. Integendeel zyn de aller. weekfte Lighaamen zeer aandoenlyk. Neem tot een Voorbeeld den Po/ypus , die, geen Oo- gen hebbende, niettemin van het Licht kenne- lyk getroffen wordt. Het zelfde bevindt men in geheel Slymagtige Dieren. Ook weet men, dat zy in Kinderen en zwakke Vrouwsperfoo- nen meer plaats heeft dan in Volwaffenen en Oude Lieden; dat zy in de Vrugt-Schepzelt- jes der Dieren het allerfterkfte is, en in den Ouderdom dikwils byna geheel verdwynt. Zy verfchilt ook in een zelfden Menfch groote- DN | ‚ss Iyks AT 4 OAN „ilk IN'T ÁLGEMEEN. 65 9 Iyks, naar zyn Lighaamsgeftel , naar de Oni INLEIDING: ftandigheden, naar de Indrukken die hy ont- eni ’t zy door de Reden of Gewoonte , enz. De Spiervezelen, nu, beftaan uit Aardagtige Huisveft in „> deelen en een Lymagtige Stoffe , die dezelven rde s aan elkander bindt. De Aandoenlykheid, do > derhalve, moet in die Lymagtige Stoffe huns: ss veften: maar hoe komt zy in dit Lym, dat ss uit een enkel Wateragtig Sap gebooren wordt ? > De Heer Wuayrr en de andere Stahliaanen », beweeren, dat het deeze Eigeníchap verkrygt, 9, door het ontvangen van deeltjes der Ziel, > die, voor de aanraaking gevoelig zynde, zig ‚ famentrekken en de Vezel terug haalen om die 9 aanraaking te vermyden. Doch deeze Aan- s> doenlykheid heeft plaats in Deelen die *t al- _s lerminft gevoelig en aan de heerfchappye der „> Ziele niet onderworpen zyn : zy houdt ftand, s> wanneer de Werking of Gemeenfchap der » Ziel niet meer plaats kan hebben. Niets is „> gemeener,dan het Hart van eenKikvorfch klop- »» pende en deDieren aandoenlyk blyvende te zien, > na dat men ’er. de Kop en ’t Ruggemerg van s> afgefneeden heeft. Ook is het Hart van Ye 3 Zalm en andere Dieren nog voor Prikkeling »> aandoenlyk , verfcheide: Uuren na dat het ‘uit het Lyf gerukt zy. Zy kan derhalve nict » af hangen van deZiel,noch verward worden met „> de Gevoeligheid der Zenuwen, of men zou in s» de grootfte ongerymdheden vervallen ” | De Heer Harrer befluit, cindelyk, dat de gefiuit van 1, DEEL. 1 STUK. VA: | Aan- hed 66 Dr EIGENSCHAPPEN DER DIEREN Ingeiping. Aandoenlykheid voor Prikkeling * mag en moet den Heer aangenomen worden als een Eigenfchap van ’t dor Liymagtige der Dieren , op even de zelfde wyze litas als de Aantrekking en de Zwaarheid erkend worden voor Eigenfchappen van de Stoffe in ’t algemeen , zonder dat men ’er de Oorzaak van kan aanwyzen. | PEN Tegen- Het Gevoelen van deezen Geleerden Heer, ftreeving Á } van zynGe- fchoon niet geheel nieuw zynde (*), verwekte En hem, zo in Italie als in Vrankryk, verfcheide tegenftreevers: doch zy hadden het niet zo zeer op de Aandoenlykheid, als wel op de onderfchei- +} Senfibi- ding derzelve van de Gevoeligheid + der Lig- Oe haamsdeelen, geladen. De Turinfche Hooglee- raar BrANcHI bragt een menigte Proefneemin- gen ter baan ‚ om de Ongevocligheid van de Pee- zen, de Kasjes der Gewrichten en de Vliezen, omver te ftooten. Hy verhaalt waargenomen te hebben in Haazen en andere Dieren, welker Peezen aan de Pooten men bloot maakte, om ze aan Plankjes vaft te hegten, ten dienfte der Ont- leedkunde; dat deeze Dieren, by het infteeken der Nagelen , fomtyds yzelyk fchreeuwden en z@®aare Stuipen kreegen, fomtyds ‘er geen het minfte Gevoel van fcheenen te hebben. De Oo- gen doorfteekende aan Hoenderpullen, Om de _wederaangroeijing van ’t waterige Vogt, na de uitftorting van hetzelve, waar te neemen, hadt ane za (*) De Heer Harrer beweert en bewyft zulks in de gezegde Verhandeling, in 't Franfch uitgegeven te Laufanne. in 't Jaar 5755. | | IN 'T ALGEMEEN. 67 hy ze fomtyds kennelyke blyken van Pyn zien INLEIDING … geeven ‚ fomtyds geen teken van eenige Ge- voeligheid. Een deel der Herfenpan van Hon- den afgezaagd en dus het dikke Herfenvlies bloot gemaakt hebbende , goot hy daar op {cher- pe Vogten; gelyk Geeft van Salpeter, Olie van Vitriool of overgehaalden Azyn, en bevondt dat fommigen ‘er aandoening van hadden, anderen niet. Uit dit alles maakt hy op , dat ’er geen zekerheid is in deeze Proefneemingen, veel. min, dat men uit die, op Beeften gedaan, ten opzigt van den Menfch iets zoude kunnen aflei= den (*) ai „De tegenwerpingen van LE Car, (die van Tegenwefe meer gewigt zouden zyn dan van den gemelden P'98en vn Autheur, in wiens Werk over de Lever zo ont- antwoord. zaglyk veel misflagen door den Heer Morcac- | NI zyn aangetoond, ) worden door den Heer HaArreRr op de volgende wyze beantwoord (+), > Ik heb gezegd dat de Peezen, het Been-Vlies — >en 't dikke Herfenvlies*, ongevoelig zyn. *Dupa „… Ik ben de eerfte niet, die deeze Waarheid %9ter ss geopperd heeft, en ik heb Waarneemers aan- „ gehaald, die, geene Stelling te verdedigen … hebbende, het zelfde reeds voor my hadden pegezien. „De Heer LE CAT werpt my geene » Proefneemingen tegen, dan ken opzigt van . „a DCE (*) Reponfe à la Lettre du alen BassAN1 par Mr. BrANCHt. 4 Turin zo) Jani 1755 Recueil de Medicine &c. Jan. 1756. pag. 46. (t) Supplem; a la Differtat. fur UIrritabilisé, Laufaan, 75. pag 88. — ke DEEL. LI STUKe E 2 68 De EIGENSCHAPPEN DER DIEREN ENE. „ het dikke Herfenvlies. Hy verhaalt, dat ze- ’ 53 53 Ongevoe= ligheid van dikke Herfenvlies beveltigd. 35 ker Man, Mleuri genaamd, geklaagd heeft, toen men dit Vlies met een Haakje drukte; dat een ander gekwetfte, genaamd Mabirr, de beweeging van het Pennetje of Stylet op het dikke Herfenvlies voelde, dat hy aändoening hadt van de Brandewyn, en gewaar wierd, dat de Heelmeefter zyne Wonde wiefch: waar uit hy opmaakt, dat het dikke Herfen- vlies byna Kraakbeenig of tot Been gewor- den moet zyn, in de Onderwerpen, die geen Gevoel hadden gefcheenen te hebben in dit Vlies. Ook blykt het aan zyne uitdrukkin- gen, dat hy Voorbeelden van deeze Onge- voeligheid heeft gezien. 3 Ik heb het dikke Herfenvlies, Buizen en ve ed duizend maalen, in ik weet niet hoe veel ver- fcheiderley Dieren opgekrabd , gebrand en ge- feeden, zonder dat zy ooit geklaagd heb- ben; veel minder fcheenen zy de Brandewyn_ te voelen, die oneindig minder fcherp is dan de Boter van Spiesglas of Geeft van Salperer. Jonge Dieren hebben geruftelyk Melk gezoo- gen en ingezwolgen, terwyl men dit Vlies van een fcheurde. Nuis het volftrekt onmo- gelyk, te gelooven, dat dit Vlies, in jonge gezonde Dieren, byna Kraakbeenig of byna Beenig zoude zyn. Deeze zelfde Dieren voel. den de knyping en trekking van de Huid zeer duidelyk; zy klaagden ’er over en poogden die te ontworftelen. De Proefneeming is in > t werk INT ALGEMEEN. | 69 ss 't werk gefteld op wreede, onlydzaame Die- INLEIDING. 5 ren, gelyk de Kat, die doldriftig wordt in ’ gevaar en doorde Pyn. Men heeft die in den > Menfch herhaald en de Heer ErreR heeft ze ste Berlyn bewaarheid op het dikke Herfen- vlies van iemand, wien het door Beenbederf > was bloot gemaakt. Indien de gekwetfte van ».den Heer LE Car de drukking gevoeld heeft, 5 ftaat dezelve daar in met de Beeften gelyk „ die de losmaaking van het dikke Herfenvlies, > en de drukking van den Vinger, zeer wel ge- s… waar worden, gelyk ik heb aangemerkt. Ook ss zou het niet onmooglyk zyn, dat zeer door- s dringende Middelen door dit Vlies heen werk- > ten; even gelyk koud Water en Zuure Vog- ss ten de Zenuw der Tanden aandoen „door der- ‚4, zelver Verglaasd en door het Beenige heen. > Ik heb zulks egter nooit waargenomen , en » ik herhaal hier, dat het dikke Herfenvlies, > niet meer zynde dan een Celluleus Geweef. »».zel, wel gevoelig kan worden door de Zenu- s> wen te vergezellen, doch , zelf geen Zenuw hebbende, ook op zig zelve geen Gevoel kan _s, hebben.” ARA, _ Na dat de Heer Harrer dit, in den Herfft Proefnee- van 't Jaar 1754, -te Bern gefchreeven Hides dea brie zyn er in Vrankryk verfcheidene op de been ge- WER bars weeft, om zyne Stellingen door nieuwe Proef- gedaan. neemingen te onderzoeken. Den 97 Yanuary van 't Jaar 1757, werdt in de Schoolen der Ge- neeskunde te Parys eene Redenvoering over dit Il, Dear, zx STUK, E 3 On. „o Der EIGENSCHAPPEN DER DIEREN Ingerping. Onderwerp gehouden , die tot haar Voorftel hadt: Of de dandoenlykbeid voor Prikkeling zo wel afbangt van de Zenuwen , als de Ge- wvoeligbeid ? De Heer GrrarD pe Vrirrars, Doktor in de Geneeskunde , verdeedigde zulks , door den Uitflag van veele Proefneemingen, die op het volgende uitkwam (*). Uitflag _ » De Peezen zyn gevoelig. Dit Gevoel is derzelven. © veel kennelyker in de Peezen die met haar Vliezen bedekt zyn, dan in de genen, die # Aponen. ‚> bloot leggen. De Peesagtige Uitbreidzelen * Eje „ hebben een fcherper Gevoel dan de Peezen. “ Eveneens is het met het Beenvlies en Bekke- ss neelvlies : men kan zig daar van verzekeren in ‚> het witte blinkende Vlies van de Slaapfpier „ st welk door ‘t buitenfte van ’t Bekkeneel. » vlies voortgebragt wordt. De Heer Grrarp > bewyft niets omtrent het Borftvlies , het Mid- „‚ delfchot der Borft, het Hartezakje, het Buik- vlies, en alle Ingewanden die in de verdub- ‚> beling van hetzelve begreepen zyn: want de > Gevoeligheid van al die Deelen was door den ‚> Heer Lorry klaar aangetoond (+). De Le- > ver, de Milt, de Nieren, door Bytende Mid- _ delen getergd, geeven fomtyds blyken van 9 een groote Gevoeligheid. Het zelfde neemt > men waar in het Galblaasje, het Alvlees en 9» de Pisleiders , maar zo beftendig niet: want de (*) Recueil de Medecine , Bec. Avril 1757. pag. 3Lae (4) In die van de Maanden Nov. Dec, 1756 en Janwe 3757 Len | INT ALGEMEEN. TI » de enkele Werktuiglyke Prikkeling veroor- Toker: zaakt in die Deelen zelden Pyn. De gevoe- ligften van alle Klieren zyn de Kwylklieren en … de groote Oorklieren vooral : de Slagaders zyn „ het fomwylen; de Aderen zeldzaamer. Om- > trent het Spinnewebs- en dunne Herfenvlies s» is geen zekerheid. In de Schors- en Merg. » agtige zelfftandigheid van de Herfenen vindt wa men geen Gevoel , ten minfte tot zekere diep- > te. Het Verlangde en Ruggegraats- Merg ‚ hebben een fcherp Gevoel ; het dikke Her- > fenvlies is onbeweeglyk doch zeer gevoelig. > De Huid is insgelyks met een groote Gevoe- _s ligheid begaafd; doch niet overal eveneens. s Veel Gevoel vindt men in de Maag en ’t Ge- » darmte : het lighaam van de Waterblaas is > ook gevoelig, derzelver binnenfte Rok nog 5» meer, gelvk ook de Lyfmoeder en Pisleiders. »„ De voorftaande Klier heeft byna geen Ge- » voel: de Ballen veel. Alle Spieren zyn ge- > voelig: het Middelrift ook en bygevolg het PA 5 CT ae De Heer Girarp heeft, tot zyne Proefnce- Beflaie daar mingen, een Snymesje, Nyptangen en Bytende wnd middelen der Scheikundigen gebruikt, doch van de uitwerking deezer laatften raadt hy zig te mistrouwen, dewyl zy de Vezelen doen krim- pen en Verfchynzelen voortbrengen, die be- driegen onder den fchyn v van. Aandoenlykheid , - door een gedwongen Samentrekking te veroor- zaaken. Hy merkt, verder, de Gevoelige ** 5 ef biles 1, Deet, 1 STUK, E 4. dee. | 72 Der EIGENSCHAPPEN DER DIEREN Inttiping.deelen des Lighaams aan, als min of meer Aan- *Irritabilesdoenlyk voor Prikkeling*: hy verbeeldt zig, Vergely- / kine der Gevoelens. dat deeze hoedanigheid plaats heeft in de aller- kleinfte Vaatjes van een Leevend Dier, en dat - zy noodig zy tot het fyn maaken en verdeelen der Vogten. Zie daar een groot Verfchil in fchyn; doch de Zaak komt byna op ’t zelfde uit. De Heer GrirArD erkent dat de Aandoenlykheid alleen toe te fchryven zy aan de Spiervezelen, doch __ hy meent dat de Prikkeling door de Zenuwen ge- voeld en dus aan de Spiervezelen medegedeeld worde. Want, zegt hy, als men de Zenuwen bindt of affnydt, die naar eenig Werktuig toe- gaan, heeft ’er het Gevoel en de Beweeging geen plaats meer. Dit erkent de Heer Har. LER, maar hy befluit uit de Ondervinding van het ftand houden der Aandoenlykheid na de dood, en daar uit , dat zy plaats heeft in de Dee- len die van ’t Lighaam afgezonderd zyn, niet alleen, maar ook in zulke Vezelen, daar de Ze- nuw van afgefcheiden is; dat de Aandoenlykheid onafhanglyk zy van de Zenuwen. Het komt er thans op aan, wie van deeze Waarneemers grooter bekwaamheid gehad heeft tot het in ’ werk ftellen der Proefneemingen: want het is my eenigzins verdagt , dat de zelfde Deelen op den eenen tyd, en in ‘teene Dier, Gevoe- lig zouden zyn, op een anderen tydsen i in een ander Dier niet, gelyk BraNcHI zegt ondervon- | den IN®T ALGEMEEN. 73 den te hebben (*). Is het niet veel waarfchyn- InLeiing. Iyker, dat op den eenen tyd Zenuwen geraakt zullen zyn, op den anderen niet ; daar men weet, dat dezelven zo moeielyk af te fcheiden en te vermyden zyn, inzonderheid in leevende Die- ren? Ook zyn de Ondervindingen van HALLER ; daar de Franfchen zo veel op te zeggen weeten , in Engeland door nieuwe Proeven beveftigd ge- worden CP \ | | Het fchynt derhalven onbetwiftbaar, dat de dE Aandoenlykheid voor Prikkeling de naaf?e Oor- heid is de zaak is van bet Dierlyk Leven: doch wy denken rr niet, dat dezelve de Ziel der Dierenzy 3 fchoon de Stahliaanen zulks beweeren. Immersde Ziel werkt in de Dieren, tot de Natuurlyke en Dier- Iyke Beweegingen , zo wel door de Zenuwen . als in den Meních, en dus zou men de, Ziel gc- heel Werktuiglyk maaken, of de Werktuigen en Deelen , die van ’t Lighaamafgefcheiden zyn, bezield. ’t Zy ons genoegzaam , dat deeze Eigenfchap , de Aandoenlykheid voor. Prikke- ling, onaffcheidelyk is van ’t Dierlyk Leven: dat zy in ’t allerkleinfte Beginzel van een Dier, de Springende Stip in ’t Ey * door Harvaus *Punlam aliens is genoemd, plaats heeft, die door de allermin-‘ve fte Prikkeling, de enkele Warmte, in bewee- ging wordt gebragt; en dat zy het allerlaatfte blyk of overfchot van Leven is in de Dieren. Indien men nu eindelyk vraagen mogt , of de Onder-e y 5 Ds heidi’ gid f (*) Zie hier voor, bladz. 66. (t) Philof. Pans tons. vol XLIX.P.x. fr 1755 p. 240. ‚1, Deer. 1 STUK. li 74 De EIGENSCHAPPEN DER DIEREN Inreiping, Gevoeligheid wel weezentlyk onderfcheiden zy van de Ge- van de Aandoenlykheid voor Prikkeling : zomoet brij ik zeggen: Ja zeker! Door de Gevoeligheid * litas wordt verftaan de Aandoening welke een der vyf uiterlyke Zinnen, het Gevoel naamelyk, heeft van allerley Aanraaking, ’t zy vermaakelyk of pynlyk , en bygevolg iets dat betrekking heeft } Irrita-op de Redelyke Ziel. Door Aandoenlykkeid + bilitas die beweeging, welke , zonder dat de Redelyke Ziel daar van iets gewaar wordt, door in- of uit- wendige Oorzaaken , in de Lighaamsdeelen, die tot het Leven behooren; wordt verwekt. Wie zal ontkennen , dat de Verteering der Spyzen, de Chylmaaking en de Omloop des Bloeds, zo wel als de Bereidingen en!Affcheidingen der Vog- ten: om kort te gaan, alle Natuurlyke Wer- kingen byna, gefchieden zonder dat ‘er de Re- delyke Ziel gevoel van heeft. Ook merkt men aan, dat de Gevoeligheid in Menfchen zeer veel af hangt van de gefteldheid van den Geeft. Heb- ben niet de Menfchen , die in ’t Verftand geraakt of krankzinnig geworden zyn, veel minder Ge- voel van Pyn, Koude en andere Ongemakken, | dan zy te vooren hadden? hdd Dus de Eigenfchap befchouwd jn die Dieren met het voornaamfte onderfcheid fchynt te maaken de Planten. „ffchen de Dieren en de Plantgewaffen in * al- gemeen ; zo gaan wy voort, om te onderzoe- ken, welk een verfchil tuffchen beiden zy inhet Lighaamsgeftel. Immers de Dieren worden meeftal door Kruiden en Vrugten des Aardryks - idd AN gevoed IN'T ALGEMEEN. vlet gevoed en onderhouden: zo dat derzelver Va- Inreipine. fte en Vloeibaare deelen minder verfchillen moe- ten in natuur, dan wel in trappen van volmaakt- heid. De Verrotting doet de Dieren , zo wel als de Planten , tot Aarde wederkeeren en de vlugge Deelen in de Lugt verfpreiden , waar uit zy wederom, met Regen, Mift en Daauw, op t Aardryk nedervallen en tot Voeding ftrekken voor een nieuwe teelt van Schepzelen. | _ Maar een nog grooter overeenkomft heeft Ten opzigt plaats in het Lighaamsgeftel der Planten en Die- vj ren. Immers, gelyk de Planten hun Voedend fel. Sap uit het Aardryk trekken door haare Worte- … len , zo hebben de Dieren inwendig een foort van Wortelen , de Vaten naamelyk, die de Vog- ten inzuigen uit het kanaal der dunne Darmen, Deeze Eigenfchap vindt men ook in die leven- dige Schepzelen, welker aart is gehegt en vaft ge- groeid te zyn aan eenig ftuk Houts, Stcen of ander Lighaam, gelyk de Moffelen , Oefters, Koraalen, Polypen en andere Plantdieren, zyn- de in een harde Schaal of Schulp beflooten. Want deeze Schaalagtige dekzels worden wel, zo lang het Dier leeft, door Vaatjes, tot dit ein- de alleen gefchikt, uit het Lighaam, dat ’er in vervat is, zelf, gevoed en onderhouden tot ee- ne geregelde aangroeijing; maar het Dier zelf, binnen deeze Schulp verborgen en daar aan ge- hegt , neemt tot zynen Mond de Spyze in, en houdt dezelve in de holte van zyne Darmen, alwaar zy verder, door de Werking der Inge- 1, DeEsL, 1 STUKe | | wan- 16 De EIGENSCHAPPEN DER DIEREN InLerping, wanden en bykoming van andere Vogten, tot omvoering door het Lighaam en Voeding van het Dier bereid en bekwaam gemaakt wordt. De Vrugt zelfs der Eijerleggende Dieren, in haare Dop gehuisveft en daar in beflooten, tot dat zy door de koefterende Warmte uit het Wit aangroeit, is in het Doijer geworteld, en die Vrugten, welker Eijeren tot aan de Baaring in de Baarmoeder beflooten blyven , zyn met de Placenta of Cotyledones aldaar aangehegt, door middel van de Navelftreng 5; en dus gelyken zes ook in dit opzigt, naar een Plant, die haar Voedzel door de Wortelen uit het Aardryk trekt : hoewel zy tevens Voedzel inneemen ‘door den Mond en inbrengen in het Gedarmte, gelyk de volwaffen Dieren (*). Verfchilten Doch de Samenftellende deelen van de Dieren gozer venen Planten verfchillen in verfcheide opzigten. Deelen. Het Sap van meeft alle Kruiden, en Aard- of Boomvrugten, is beladen met Zouten van eene aanmerklyke Scherpheid. Het uitgeperfte Vogt van dezelven is zuur, of zoet , of met vlugge deelen voorzien, en het geeft, door uitwaaffeming van ’t Waterige, wanneer het Overfchot ver- brand wordt, een Loogzout. Het Sap der Dier- lyke Lighaamen , in ’t algemeen genomen , is in gezondheid Smaakeloos , en geeft door verbran- ding geen of zeer weinig Zout. Aan den anderen kant verfchillen de Dieren daar in van de Planten Zeer, (*) BoERHAAVE Chemie. Vol. T. pag. 65. IN'T ALGEMEEN. WERT. zeer, dat daar de vlugge Zouten van de laatíten in. zodanig, daar uit komen, als zy zig reeds daar in openbaarden, in de Dieren , in tegendeel , door de Werking ‘van het Vuur nieuwe Zouten geboo- ren worden , die in Scherpheid en Vlugheid de Zouten der Plantgewafïen te boven gaan. Het blykt derhalve niet onduidelyk, dat de De Wer. Warmte en Omloop der Vogten in de Dieren ie bekwaam is om de vafte Zouten tot eene Ei- (ln DAE genfchap te brengen, die zeer naa komt aan de Zouten Vlugheid, en de genen, die tegen de Verrot- “!®8: ting dienftig waren, te veranderen in zodani- gen, die langs hoe meer naar de Verrotting hellen. De Oliën en het Aardagtige van ’t inge- nomen Voedzel, zelfs, worden verdund en fynder gemaakt van deelen. Men behoeft alleenlyk de Scheikunde na te gaan in de Stoffen , welken zy uit de Vogten der Dierlyke Lighaamen trekt, naar dat die min of meer verdunning en wryving in de Vaten ondergaan hebben. De Melk by voorbeeld toont, door haare bederflykheid, reeds een weinig van natuur veranderd te zyn: het Bloed volkomen. De Gal beftaat uit Olieagtige deelen, die van zoet bitter geworden zyn, en de Pis, fchoon tot de Natuurlyke Vogten be- hoorende , ftinkt reeds, wanneer zy in cen ge- zond Menfch geloosd wordt. Fen kleine over- maat van hitte of beweeging in het Bloed, brengt haaft de in- of uitwendige tekenen van Verrotting voort. | | Omtrent deeze Vlugheid is egtereen merkelyk De Vlug. 1, DEEL, 1 STUK. Ver. 78 De EIGENSCHAPPEN DER DIEREN INLEIDING. Verfchil, zo wel tuffchen het eene en andere, heidder als tufichen de Deelen van een zelfde Dier. In ti tn defommigen by voorbeeld, gelyk de Bokken, Dieren, _Bonfems enandere Dieren ; de Weegluizen, fom- zeer. & Hi ee 1 mige Torren en andere Infekten; ja in eenige Menfchen zelfs , openbaart zig het Vlugge, dat in hun is, door een ondraaglyken Stank. De Vuiligheid of Uitwerpzels van eenige Dieren,- hebben er veel meer van , dan die van anderen, Hoe de Vlugge deelen, van een byzondere Ei genfchap, in fommigen vergaard worden, blykt uit die zonderling fterk ruikende. Stoffen , wel. ken de Bever , Moskus- Bok en Zivet- Kat, uitleveren. De Scheikunde haalt minder vlug- ge Zouten uit de Viflchen, dan uit de Landdieren jin ‘t algemeen. De Piflebedden , Aardwormen en Slakken, hebben minder vlugge deelen dan - de Haagdiffen en Slangen: de Adder gecft het meefte Vlugge van alle Dieren, die men on- derzogt heeft, en het is fynder, zo ’t fchynt, dan dat van de Padden en den Schorpioen. Het Hertcbeeft, de Geit, de Hond, de Wolf, Vos, Bever, Haas, Konyn, Kat, Rot en Muis, le- veren meer Vlugge deelen uit, dan ‘het Kalf, Schaap, Koebeeft, Paard en Ezel, Onder de deelen van ’t Menfchelyk Lighaam, krygt men uit het Hoofdhair, de Pis en’t Bloed, veel meer dan uit de Beenderen: de Melk geeft on. der de Vogten daar van het allerminfte.: Geen Dier, uitgenomen de Adder, fchynt ’er een grooter veelheid van te bevatten, dan de deelen van IN /T ALGEMEEN. 179 van den Menfch. De Beer haalt’ er ook veel INLEIDING, van , en de Hertshoornen leveren meer uit, dan het Elpebeen (*). _—_ De Heer BOERHAAVE merktaan , dat het vlug- Het vlugge Ks | ae Zout uitalle ge Zout, ’t welk men door Deftillatie uit de pieren is, Dieren of derzelver deelen krygt, zo veel hy ij dte ontdekken kon, weinig of niet verfchilde , dan dee. alleen ten opzigt van de daar onder gemengde Pet zelfde. Clie, die hetzelve befimet en een affchuwlyken Smaak geeft aan den Geeft uit verfche Been- deren en andere vette Deelen geftookt. Anders- zins, zegt hy, geeven Paardehoeven, Offen- en Hertshoornen, Olyphantstanden , Schildpad, Hoofdhair en Zyde, een en ’t zelfde, Men weet wel, dat de Geeft van Menfchen Bloed, door HELMONT , boven alle anderen is aangepreezen tot Geneezing van de vallende Ziekte , en dat de Engelfchen zeer veel op hebben met de Drup- peltjes van den Geeft, uit Zyde gedeftilleerd; maar ik heb al voor lang geleerd, dat dit ver. fchil, inde Praktyk, zelden met zo veel zeker» heid waargenomen wordt (T)). Daar de Menfch en de meefte Beeften voor- ‚of hij, r Zout naamelyk leeven van Spys en Drank, die of in dense reeds Zuur is, of uit eigen aàrt Zuur wordt, ke zo moet men zig zeer verwonderen, dat ‘'er in Dieren zy, de Natuurlyke Vogten der Dieren zo weinig Zuur te vinden zy. De Heer BorRHAAvE be. floot uit zyne Proefneemingen, dat het ’er wee- LEnbs (* Lemery Cours de Chymie, p. dien en Chemie. Vol, IE. p. 362» | Ï. Dez, 1 StuK, 80 Dr EIGENSCHAPPEN DER DIEREN ENLerping, Zentlyk niet in te vinden ware. HoMmBERG , daar- entegen, verzekerde, dat hy het door Deftilla- tie gehaald had uit het Bloed van verfcheide Dieren , en zelfs van den Menfch. Hy hadt Zuur gekreegen uit Adders, Slakken, Vliegen en Mieren. LEMERY zegt, dat de vlugge Zou- ten der Dieren nog Zuur aankleeft. Hy verze. kert , dat men zeer gemakkelyk uit de Liga haamsdeelen der Dieren Zuur kan bekomen; ine dien dezelven eerft in Water geweekt worden, zo dat het vlugge Zout grootendeels verdwynt: indien men’er dan vaft Loogzout bydoet, ’t welk het Zuur aantrekt, en belet met de vlugge Zou- ten te gelyk opgeheven te worden: gebruiken- de in t begin een maatig Vuur , om het aller- vlugfte eerft te doen opftygen, en naderhand een allerfterkfte Hitte, waar door het Zuur, dat aan het Aardagtige kleeft, eindelyk wordt uit- geperft. Men weet voor zeker, dat de P5os- pPborus, die uit de Pis gemaakt wordt, een fcherp Zuur in zig heeft. Dewyl nu de Na- tuurlyke Zouten der Dierlyke Vogten naaft ko- men aan den aart van Armoniak-Zout , en het- zelve fchynt te beftaan uit een vaftmaakend Zuur en een vlug Loogzout, zo zou miffchien jets dergelyks in de Menfchelyke Zouten plaats kunnen hebben, en het zou niet te verwonderen zyn dat, na het uitdryven van ’t vlugge Zout, in ’t overfchot eenig Zuur gevonden werde (*), Niet- (*). VAN SwixTEN Comment, ad Aphor ‚6o.p.8x. " t Mis be RE IN'T ALGEMEEN. 2r Niettegenftaande dit alles, moet men erken- Ingerina. nen, dat dit klein weinigje Zuur, ’t welk door Het Zuur is de Aiterfte Kragt van Vuur uit het Bloed, de Pis, of de Lighaamsdeclen van Menfchen en din Beeften, gekreegen wordt, het zy dan gebooren zo men wil , geen kenbaare Uitwerkingen voort= brengt in de Huishouding van ’t Dierlyk Lig- haam. Immers, anderszins moett het zig door de naauwkeurigfte Proeven daar in openbaaren : waar van het tegendeel blykt. Doch met de Infekten is ’t wat anders. Men weet, dat de Mieren, met Water gedeftilleerd zynde, een groote veelheid van een Geeft geeven , die klaarblykelyk Zuur is, hebbende de Smaak van Äzyn, en, wanneer men een Mierenneft met een Stokje roert, komt ‘er dikwils een Vogt aan ‘t end van ’t Stokje, dat de Reuk heeft van Vitriool -Olie. Ook fchynt in (ommige Rupfen een feherp zuur Vogt te huisveften (4). Maar wat is doch de reden, dat men, niet- tegenftaande alle Proeven , die het tegendeel der Ver aantoonen , nog een werkzaam Zuur in deren in (ome Natuurlyke Vogten van een gezond Meních enren. van de groote Dieren onderftelt. ’ Schynt te zyn ‚, om dat men anders niet in ftaat is, om de Werkingen díe ‘er in ’t Lighaam gefchic- den, volgens de oude manier, door een Gifting of door Opbruifching, te verklaaren. Om der- gelyke reden ftelde LremeEry, dat het Venyn van (1) Zie de Uitgezogte Perbandelingen wiee Ve Deer. bladz. 226. kl, Daxr, 1 STUKe F 22 Der EIGENSCHAPPEN DER DIEREN InLeiping, van de Adder een fcherp Zuur zy 5 dewyl het, paamelyk, door ’t Vlugge Zout van Addets in zyne doodelyke uitwerkingen geftuit wordt® of ook om de werking van dit Venyn te verklaa- ren, door de manier , op welke de fcherpe Zuure Vogten, in de Aderen van een Tevendig Dier gefpooten zynde, het Bloed doen ftrem- men. Ondertuffchen, als men de Levensma- nier van de Adders, Padden, Spinnekoppen en dergelyke Venynige Dieren naagaat, is ’er ze- ker weinig reden, om te denken, dat zy zulk een Zuur bevatten zouden. Het Venyn van eenige Dieren fchynt meer op de Zenuwen te werken dan op het Bloed; wegens de Stuip- trekkingen, die zy door aanraaking , fteeken of byten, veroorzaaken. In fommigen is een ver- doovende Kragt, miffchien zweemende naar die van 't Opium, door ’t welke de Heer HALLER bevonden heeft, dat de Voortdryvende bewee- ging van de Maag en t Gedarmte in de Dieren on- herftelbaar vernietigd wordt: ja, zo de Heer Wavyrr zegt, ook de Aandoenlykheid van ’t Hart voor Pr ikkeling: in een Kikvorfch werdt zelfs de bekwaamheid der Zenuwen tot Stuip- trekking daar door weggenomen (*). _WEPFER hadt reeds bemerkt, dat de ophouding der be- weeging van het Hart, in Dieren door Vergift gedood, niet altyd door gebrek van vloeibaar- heid in het Bloed veroorzaakt wordt, en hy merkt aan, dat, niet lang 1 na het ingeeven van | meeft (*) Difertat. fur Vlrrisabilitë, pag 77. Pe DN ed \ _en zy maakt mogelyk het eenig onderfcheidend IN'T ALGEMEEN. 8a meeft alle Venynen, de uiterfte Ledemaaten bd. koud worden (T)). | Daarenboven erkent men, dat het Venyn van lain de Adder geen kennelyke Reuk of Smaak heeft ; Dierlyke zo min als dat van den Ratelflang en andere Ser- ba penten, die den Menfch byna in een oogenblik om hals brengen, en derhalve zeer waarfchyn- Iyk op de Zenuwen werken. Sommige fchynen veeleer een Eigeníchap te hebben, om de Vog. ten der Dieren te brengen in een {taat van Verrottinge » gelyk dat van dolle Honden en van de Peft, ’t welk zekerlyk niet het allermin- fte teken beeft van ftremming in het Bloed, Wy kunnen uit de fynheid van dit Venyn be- fluiten, dat ’er zeer fyne Uitwaafemingen plaats hebben in fommige Dieren , ongewaarwordelyk voor onze Zintuigen en niettemin van zeer groote kragt en werkzaamheid. | De Uitwaafeming der Dieren, die onzigtbaar pe Uitwaa in den Dampkring verfpreid wordt, fchynt wel Bite MO in icder Dier van een byzonderen aart te zyn derfcheid tufichen ale le Dieren. Kenmerk uit onder de Lighaamsdeelen. Ver- wonderlyk immers is de bekwaamhéid, die fom- mige Honden hebben, om een Dier, waar van de Reuk hun bekend is, tot een grooten ‘af: ftand op te zoeken, en hunnen Heer te vinden, door een menigte van Kruis-Straaten , ja zelfs in een fterk gedrang van Volk. Deeze Uitwaafe- | min. (}) De Cicuta „Aquatica.p. 277, 62. k,Derl. 5 STUK, ia 2 INLEIDING. , S4DEEIGENSCHAPPEN DER DIEREN ningen moeten derhalve ongemeen fyn en eg- ter van alle anderen onderfcheiden zyn. Het fchynt wel het fynfte deel te zyn van de Dier- Iyke Vogten , miffchien af komftig van de Oliën, of een Geeft, die in een zeer fyne Olie huis- vett (*). 54 Toevallige _Onaf hanglyk van het Lighaamsgeftel, dat de _ Oorzaaken van Ver. fchil. Het Voed- zel, grond is van de weezentlyke verfchillendheid der Dieren onder elkander, zyn ’er andere Oor- zaaken , die een weezentlyk of toevallig onder- fcheid maaken in de Dieren, daar men, in der- zelver gebruik, op letten moet. Zy hangen af van het Voedzel dat men hun geeft, van de meer of minder beweeging en arbeid , die men hun laat doen, van de bepaaling der Driften, het Klimaat, Saizoen des Jaars en wat dies meer is, Het Voedzel, dat de Dieren gebruiken, heeft invloed op alle hunne Werkingen ; het veroor- zaakt hunne vlug- of traagheid, kragt of zwak- heid, en bepaalt den aart van hun Vleefch en Vogten. De Heer BorrHaAvr onderfcheidt, ten dien opzigte, de Dieren in’t algemeen in twee Hoofdfoorten; naar dat zy van Kruiden en Aard- of Boomvrugten, of alleen van levendige Schepzelen beftaan. Sommigen vindt men eg- ter, die het een zo wel als het andere gebrui- ken, gelyk de Honden, Katten en andere Vier- voetige Dieren in overeenkomft met den Menfch. In de } dn _ — grooë (* Chemie, Volx. pag. 66, 04 EA Kl KS rn in tegendeel , heeft zulk een- ‚ e IN'T ALGEMEEN. 85 groot verfghil plaats in de gefteldheïd van de inzeiine. Maag, dat de genen, die van Vleefch leeven, geen Graan fchynen te kunnen verteeren, en die Graanen eeten geen trek fchynen te hebben tot Vleefch (}). Iets dergelyks heeft plaats in _ de tamme Dieren, die enkel van Gras en Aard- vrugten leeven, en een af keer hebben van alle doode Krengen. De zodanigen, die leevendige Dieren verfcheuren en derzelver warm Bloed. zuigen, merkt men aan, zyn veel fterker en werkzaamer van aart, dan de anderen; hunne Spieren zyn taay, hun Vet is geil en men agt- ze meeftendeels onbruikbaar. Als zy ín ons Lighaam komen, zyn het doorgaans Genees- middelen of Vergiften. De andere foort van Dieren in tegendeel , die hun Voedzel uit Krui- den en Vrugten des Aardryks trekken, maaken het nuttigfte en befte deel van onze Spyzen uit. Van veelen gebruikt men de Melk en het Vleefch, van fommigen zelfs de Ingewanden, tot Voed- zel. Maar hoe groot een Verfchil is ’er niet in_ derzelver Smaakelykheid naar de plaatfen, daar de Beeften geweid worden; een verfchil dat zig zelfs openbaart in de Huid der Koebeeften en de Wol der Schaapen. Men merkt ook aan, dac het Vleefch van fommige Dieren de kragten aan- neemt van de Kruiden, waar mede zy gevoed worden: ten_minften is dit zeker van de Melk, «De (}) Zie het Vertoog van den Heer RrAuMmUR, over de Verteering der Spyzen tn de Maag der Wogelen; in de Uite gezogte Perlindelingen ‚ her IV. Deen, bladz. 345, 1, DEEL, 1 STUK F 3 86Dr EIGENSCHAPPEN DER DIEREN Inteipine. De Vetwording der Beeften hangt ook wel van De Lig. den aart van’t Voedzel af , doch allermeeft van haamsbe. weegingen. de Lighaamsbeweeging. Men bevindt, immers, dat de zwaare Arbeid, en geduurig loopen of hard draaven, de Paarden zeer doet vermage- ren , terwyl in tegendeel meeft alle Dieren, ge- lyk de Oflen, door een ftille ruft en gemakke- Iyk leven in grazige Weiden , vet worden, doch daar benevens tot den arbeid, of tot lang loopen, onbekwaam. De Varkens worden beft gemeft, wanneer zy in een Hok beflooten zyn en zig wentelen in Drek en Vuiligheid. Doch niet alleen heeft dit onderfcheid plaats in de vergaaring van het Vet, maar zelfs het Vleefch van Dieren, die zig fterk beweegen, wordt hard en droog; de Melk tot het gebruik ondienftig ’t welk de uitwerking van de wryving en de Hitte daar door veroorzaakt „ die de vloeibaare deelen naar de Verrotting doet hellen, te kennen geeft. Ten minften is’t zeker, dat het Vlugge in de Vogten daar door meer ontwikkeld wordt , en dit zal miflchien de reden zyn,dat fommige Schry- vers het Bloed van Dieren, die na een fterke Lighaamsbeweeging gedood waren , als een voortreffelykZweetmiddel hebben aangeprcezen. _ Bepaaling De Geilheid is in fommige Dieren zo blykbaar, der Driften. \ dat men niet kan twyfelen of veelerley bewee. gingen, die men in hun befpeurt, hebben een dergelyke oorzaak , als de Natuurlyke drift tot voldoening der Vleefchelyke Luften in den Menfch. Deeze beweegingen, nu, hebben een der- 1 ENT ÄLGEMEEN, 87 dergelyke uitwerking als een zwaare arbeid of Irerince hard loopen: zy verfnellen den Omloop der Vogten, vermeerderen de wryving der Vafte deelen , en brengen een grooter Hitte voort, die de Verdigheid doet verteeren en uitwaafc- men. Hierom ziet men de Beeften , loops zyn- de, gemeenlyk vermageren ‚, en fommigen zelfs worden onbekwaam tot Voedzel voor den Menfch; gelyk in de Viffchen duidelyk blykt. Die Klafle van Dieren fchynt ten opzigt van dee- ze Driften allermoeijelykft te bepaalen, doch men heeft niettemin ook daar toe een middel uit. gevonden, ’t welk dezelverf’ grooter, vetter en altoos tydig maakt om gegeten te kunnen wor- den; naamelyk, zo wel de Mannetjes als de _Wyfjes Viflchen de Zaad-Vaten door of uit te fnyden (*). In de Offen , die alleen door beroo- ving der Teeldeelen van de Bullen verfchillen, hangt de Vetwording, zekerlyk, grootendeels daar vanaf. Wie weet niet, dat de Lamme- ren en Bokjes gefneeden worden, wanneer men ze van voorneemen is te flagten.. Aan de Var- kens, die men: meften wil, gefchiedt dit ook altoos. Niet minder verandering ziet men, in de ge- fteldheid. der Dieren „ door de verwiffeling der Jaar-Saizoenen ontítaan. De Slagt-Beeften zyn in den Herfft bekwaamer tot Spyze voor den Menfch, dan in den Zomer, of in ’t Voorjaar; wan- (*) Zie de Uitgezogte Ferhandelingen het IT. DEEL) bladz. 389. Je, DEEL, 1 STUK, F 4. Het Jaar Saizoen, 88DE EIGENSCHAPPEN DER DIEREN INLEIDING. wanneer men wederom een grooter overvloed “Verfchil- lende Kli- maar. van Zee-Vifch en Water-Gevogelte heeft. Om- trent de Jagt der Wilde Beeften, gelyk Herten, Haazen en Konynen , zyn byzondere Jaargety- den gefteld, die men daar toe bekwaamft ge- oordeeld heeft. De Paarden en andere Laft- beeften, zyn in den Winter fterker en bekwaa- mer tot een zwaaren Arbeid, dan in ’t heetfte van den Zomer. Dit hebben zy met den Menfch gemeen, en geen wonder: want de Koude ver- fterkt de vafte Lighdamsdeelen, de Hitte, in tegendeel , verflapt ze en veroorzaakt, door fterk Zaweeten ‚ten groot verlies van Vogten. Som- mige Dieren vergaaren in den Somer zo veel Vet, dat zy 'er den Winter van teeren kunnen, dien zy, naar’tfchynt, flaapende, ten minfte in onwerkzaamheid , doorbrengen; gelyk zulks van de Beeren , Marmeldieren en anderen verzekerd wordt. Dochde uitwerking , die het Jaar-Saizoen op de Dieren heeft, is allerblykbaarft in de Infekten, voor welken, in't algemeen gefproken, de Zomer, als't ware, de tyd van Leven fchyrt te zyn, de Winter een tyd van Dood. De aandoening der Hitte en Koude ontdekt zig zeer duidelyk in ’t groote verfchil, dat de Klimaaten, of byzondere Land en Lugtftreeken, in de Dierlyke Lighaamen te weeg brengen. De zodanige Dieren , in welken een byzondere vlugheid vereifcht werdt , moeften, om onder- de verzengde Lugtftreek te kunnen leeven , drooger en magerder van Geftel zyn, dan die der IN ’T ALGEMEEN. 89 der gemaatigde of koude Geweften. In deeze INLEIDING. laatften, in tegendeel, werdt een dik Bekleed- “zel tegen de wiffelvalligheden van ’t Saizoen en tot befcherming voor de koude vereifcht. Dit vindt men óok in de meeften, zo niet in allens ‚gelyk wy daar van eenige Voorbeelden hebben ‘vaangehaald (*). Ook is ’t bekend, dat vecle Beeften van warmer Landftreeken, gelyk de Papegaaijen, de Kanaryvogels, de Spaanfche ‘Hondjes , en anderen die men tot Rariteit houdt, zorgvuldig tegen de Winterkoude van ons Klimaat moeten befchut worden , indien Zy in ’t leven zullen blyven. Maar, bovendien, heeft de verandering van Kli- Uitwerkin- maat een groote aandoening op de Dieren in’t5sn daar algemeen, zo wel als op de Menfchen. Zien wy niet, dat veele Beeften, uit de heete Zand- woeftynen van Afrika in ons Geweft overge- bragt zynde , het vermogen tot Voortteeling ge- heel verliezen? Sommigen vergaat zelfs de luft tot Paaring, en, onder de genen die hier vrugt- baar zyn, verbaftert allengs het Ras; hoewel het lang duurt, eer de Jongen de Eigenfchappen van hun nieuwe Vaderland geheel hebben aan- genomen. Alle de Reizigers ftemmen overeen, dat onze Europifche Honden op de Kuft van Guinée hun Hair kwyt raaken , dat zy niet kun- nen blaffen en geen ander geluid flaan dan huilen of janken. Indien nu de openbaare À ver- dd) Zie hier voor, bladz. 4r. | | 5. Daar, I Srux, „FF Ss A oo Dr EIGENSCHAPPEN DER DIEREN InLeiping. veranderingen zo kenbaar zyn, wat moeten wy dan niet denken van de ongewaarwordelyke ver- anderingen, die Deelen aantaften veel aandoen- Iyker uit zig zelve ? Voorbeeld De Heer HomserG verhaalt ons, dat de Eu- in de Men- chen. ropifche Vrouwen te Batavia geen voedzaam Zog kunnen verfchaffen aan hunne Kinderen; ter- wyl de Indiaanfche ’er een geeven dat zeer fmaa- kelyk en gezondis. De Geneeskundigen, wien de waarneeming van deeze veranderingen te meet van aangelegenheid is, aangemerkt de be- trekking, die dezelve hebben op. de Ziekten en derzelver Geneesmiddelen, hebben hier inzon- derheid agt op gegeven. De Heer SYDENHAM merkt aan , dat ’er eene zuivering in het Bloed — plaats grypt, die een Koorts veroorzaakt, wel- ke ons gelyk ftelt met de Meníchen, daar wy het Temperament van aanneemen. De Ziek- ten, die de Europeaanen aantaften , wanneer zy zonder voorzorg, fchielyk, naar de Volkplan- tingen in Zuid-Amerika overgaan, zyn daar van zulk een bekend voorbeeld , dat wy ons daar o- _ ver niet meer behoeven uit te breiden. De veranderingen van den Dampkring werken niet alleen op de Lil-agtige Stoffe die ons tot voedzel ftrekt, maar ook op de Vlugge deelen, die in deeze Stoffe omwonden zyn , en zelfs op de hoedanigheid en hoeveelheid der Affcheidin- gen. Indien het Verfchil, dat de Klimaaten te weeg brengen in Onderwerpen van een zelfde foort, niet kennelyk is voor onze Zintuigen ,- ‚zo Wiene: en - _ es Ee en - INT ALGEMEEN. Or zo moeten wy de fchuid daar van geeven aan Inreimings derzelver botheid. Het onderfcheid in de Drif- ten, in de Gezondheid ‘en in de Werkzaamheid van Dieren, die uit hun Land*naar een ander overgebragt zyn, bewyít genoegzaam de wee. _ zentlykheid van dit Verfchil. ’t Is wel waar, dat hetzelve veel kennelyker befpeurd wordt in de Smaak en Reuk der Planten, doch wy moeten in agt neemen , dat die.zig in dezelven veel duidelyker dan in de Dieren ontdekt, om dat de vlugge deelen in de Planten ‚ wanneer zy on- ze Zinnen aandoen, veel grover ayn van na- tuurt. De Dieren komen tenopzigt van de Deelen, Verfchilin die het Lighaamelyk Geftel eigentlyk fchynen B de uit te maaken, het Vlugge uitgezonderd, mee- Dieren. ftendeels met elkander overeen. Alle Vafte Dee- len beftaan, zo ver onze Waarneeming reikt, uit een Aardagtige Stoffe, die door eene Lil-ag- tige aan een gebonden wordt. … Deeze Lil-agtige Stoffe is zelfs in ’t binnenfte der Beenderen : zy beftaat ten grootften deele uit Water, dat zy- ne Lymigheid heeft van eene zeer verdunde zagte Olie, daar in gemengd en geheel opge- loft. Deeze Lil-agtige Stoffe bevindt zig ook in Vleefch en maakt miffchien wel de grootfte verfcheidenheid van ’t zelve uit, in verfchillen- de Dieren en in de byzondere Deelen van een zelfde Dier; uitgenomen ’t geenaf hangt van de grof- of fynheid der Vezelen , en vande Jong- heid of. Ouderdom. Dus vindt men dat het 1, Deer, 1 Stuk, Lams 92 De EIGENSCHAPPEN DER DrEREnN IsLeipinc. Lams of Schaapen- -Vleefch veel ligter te ver- teeren zy, dan het Vleefch van Kalveren en Offen , ’t welk wederom ‚ alles gelyk ftaande, niet zo zwaar is voor de Maag, als het Var- kens-Vleefch. De Haazen, Konynen , Hoen- deren, Duiven , en veelerley ander Gevogelte of Wild, zyn nog veel ligter dan het Lams- Vleefch. De Moffelen, Oefters , Kreeften, Garnaalen, en de Viffchen in ’t algemeen , le- veren de verganklykfte Spyzen uit. Verfchilin Ten opzigt van de Vloeibaare deelen, die deVloeibaa- redeelen, aan ’t Lighaam eigen zyn, fchynt zo veel ver- fchil niet plaats te hebben. Het meefte zal men vinden in de Melk der Beeften , die by trappen in dikte en zoetheid afwykt van het Zog der Vrouwen, naardatmen ze van Ezelinnen , Gei- ten, Schaapen of Koeijen neemt. Het Bloed _der Beeften fchynt naauwlyks van elkander of van dat der Meníchen te verfchillen, gelykuie — F Trans- de Praktyk van Overgieting + van hetzelve, uit fofto de Slagader van een Jong gezond Dier in de A- der van een zwakkelyk Menfích , waarfchynlyk blykt. Want indien het Bloed derzelven in na- tuur verfchilde, moeft zulks altyd nadeel, in plaats van beterfchap, aan den Menfch veroor- zaakt hebben : daar nogthans fomtyds van deeze Praktyk is gebruik gemaakt. Aan den anderen kant vindt men, tuffchen *t Bloed der Slagtbeeften en dat der Menfchen , niet meer verfchil op ‘t oog, dan tuflchen ’t Bloed van een zelfden Perfoon op verfchillende Tydenge- — lä- / INT ALGEMEEN. 93 laten , en de Scheikunde haalt uit beiden nage- INLEIDING. noeg de zelfde Stoffen. Welke Lighaamsdeelen van een Menfch of _Scheikun. Dier, ’t zy vafte of vloeibaare, men door het 4 a Vuur onderzocke , zy leveren , dat zeldzaam is, nagenoeg het zelfde uit. In ’teerft komt een groote veelheid byna fmaakeloos Water over; dat meer dan de helft in gewigt uitmaakt van ’t Bloed, dat men ter Deftillatie gebruikt; doch zulk een Waterig Vogt geeven ook de Beende- ren, Hoornen en andere Vafte deelen: zelfs al zyn zy Jaaren oud en fterk gedroogd. Vervol- gens komt een Olieagtig Vogt, waar na het Vlugge Zout met een dikke roode Olie, en ein- delyk, wanneer men de uiterfte trappen van Hitte te werk ftelt, een zwarte Olie, zo taay als Pek. Het Overblyfzel beftaat uit zeer ligte Aarde, die naauwlyks een vyftigfte deel uit- maakt van ’t gewigt der Stoffe, welke men on- derzoekt en fomtyds een weinigje vaft Zout be- vat. BoERHAAVE heeft gemeend, dat dit Zout enkel Zee-Zout zy, van den Menfch of ’t Beeft ingenomen; doch dewyl het Overblyfzel van de Deftillatie van ’t Bloed, eer ’er de O- lie geheel is uitgetrokken , een roode koleur aan de Tournefol geeft, zo hebben anderen befloo- ten, dat ’er Natuurlyk eenig Zuur in *t Bloed Zy, gelyk ook uit de Phosphorus en andere Proefneemingen fchynt te blyken (*). Egter ftaan | | zy (*) Zie bladzyde 0, hier voor. - l. DEEL. I STUK» 94 De EIGENSCHAPPEN DER DIEREN tlr pn INLEIDING, Zy toe, dat het gemelde Zout, ’t welk in het Overblyfzel na de Destillatie gevonden wordt; piet Zuur noch Loogagtig , maar volkomen Armoniakaal zy van natuur. Ei deeze Eigen- fehap hebben de Vogten van de Menfchelyke en Dierlyke Lignaamen, in den Natuurlyken Staat en by Gezondheid, in ’t algemeen. Delig- _ De Dieren beweegen bun Lighaam naar den haamsbe- weepingen. verfchillenden ftaat, waar in zy zyn gefteld, en naar de Werktuigen of Ledemaaten, die zy heb« ben.’ Onder de Landdieren loopen de meeften. en zyn daar toe met vier Pooten voorzien, wes- halven men ze plagt te begrypen onder den al- gemeenen Naam van Viervoetige Dieren: Van de genen, die zo wel in ’*t Water als op ‘t Land leeven , zyn fommigen loopende, anderen kruipende , anderen zwemmende ;. doch de mee- fte Viervoetige Dieren kunnen ook zwemmen. Dit laatfte is den Viffchen eigen, gelyk het vliegen de Vogelen. Van de Infekten hebben ‚ veelen een groot getal Pooten, gelyk de Rup- fen en vooral de Duizendbeen ; daar zy zeer {nel mee loopen: fommigen zyn daarenboven gewiekt, gelyk de Kapellen, en eenigen kunnen loopen, zwemmen en vliegen, gelyk de Wa- tertorren. In de Polypen en andere kleine Wa- terdiertjes befpeurt. men beweegingen, die by- na onbegrypelyk zyn, en zeer vlug; hoewel veelen, gelyk de Planten, aan zeker Voetftuk of Bed vaft zitten, en dus weinig of niet van plaats veranderen , komende in dit opzigt met de INT ÂLGEMEEN, ; os de Moffelen en Oefters overeen. De Wormen CN INLEIDING, Slangen fchynen naauwlyks Werktuigen te heb- ben, om hun Lighaam voort te doen gaan, doch zy kunnen niettemin, door de intrekking en uitrek- king van hetzelve, zig zeer gezwind beweegen. | De meefte Dieren hebben de Werktuigen De Zintuie der Uiterlyke Zinnen zo wel als de Menfch, B en in veelen zyn zy van kragtiger uitwerking. Het fcherp Gezigt van fommige Vogelen; de fyne Reuk der Honden; ’t Gehoor der Muizen, Rotten en Katten; de Smaak van t Vee, en wat dies meer is; moet ons daar van overtuigen. Egter kan men niet ontkennen, dat fommigen __ ’ Gezigt, anderen ’t Gehoor fchynt te ont- _ breeken, inzonderheid onder de kruipende Die- ren, Wormen en Viffchen. Aangaande de Schulp- dieren is geen reden om te twyfelen, of zy zyn blind; maar van de doof heid der Viflchen in ’t algemeen is men niet zo verzekerd (*. Ook kunnen ’er miffchien Werktuigen der Zinnen in de kleine Diertjes en in de Infek- ten zyn, die zodanig een gebrek vervullen : gelyk de Sprieten der Kapellen, waar van ’t 5 gebruik ons even zo onbekend ís, als om wat reden de Natuur de Infekten alleen met zulke aanzienlyke Lighaamsdeelen verfierd hebbe. Ondertuffchen fchynt het Zintuig van ’t Gevoel eigen te zyn aan alle levendige Schepzelen. VeEr- (*) Zie het Vertoog van de HeerGgorrrov over de Werk. | tuigen van't Gehoor an de Kruipende Dieren en eenige V ifs Ke) fihen: in het V. Daer der Uitgezogte Verhandelingen, 1. Deer, 1 Srux, / Nuttigheid der Verdee- ling. 96 VERDEELING DER DrEREN INLEDING, DAEMEN HEE NND VERDEELING DER DIEREN INT ALGEMEEN De Oude Verdeeling in de Heilige Schrift, Die van Ariftoteles is onnaauwkeurig, Algemeene Verdeeling der Dieren door Johnfton. Ver- beterde Manier van Ray. Nieuwe Verdee- ling der Viervoetige Dieren door Linneus. Andere manier van Klein. Ontwerp van Bris- fon: deszelfs Algemeene Verdeeling der Die- ren en Rangfchikking der ViervoetigeenlWal. viflchen. Order van de se der Die- ven in dit Werk, Pd Iemand zal hedendaags ontkennen , dat tot eene naauwkeurige en gefchikte Befchry- ving van Schepzelen, welker menigte en ver- fcheidenheid zo verbaazend groot is, een be- kwaame Rangfchikking wordt vereifcht. Daar door , naamelyk , is de Schryver in ftaat, om de- zelven in behoorlyke Orde te plaatzen, die in eenige opzigten overeenkomen by elkander te voegen, en die grootelyks verfchillen van el kander af te zonderen; de Leezer, die zig in de kennis derzelven tragt te oefenen, kan. zyn oogmerk met gemak bereiken, en een kundig Lief hebber krygt gelegenheid, om een nieuw ontdekt Dier op de behoorlyke plaats in te voe- gen en dus de Natuurlyke Hiftorie te verryken. In- IN'T ALGEMEEN. 97 “Inderdaad men kan zeggen, dat, in geen van de InLeioing. drie Ryken der Natuur, de Algemeene Verdeeling E ga van een ouder Oorfprong zy, dan inde Dieren- de Heilige kunde. In het Boek der Scheppinge wordt reeds Schrift. een kenbaare onderfcheiding gemaakt van de Dieren. Men vindt, naamelyk , aldaar gefpro- ken van Land- en Water-Dieren , en van gevleu- geld Gevogelte , en fchoon de Water-Dieren of Viflkhben, zo wel als de Wogelen , aldaar onder een gemeenen naam begreepen zyn, worden ‘er de Land-Dieren duidelyk van elkander af- gezonderd tot drie Hoofdfoorten , naame- Iyk van Vee, van Wild en van Kruipend Ge- dierte (*). Deeze Verdeeling, hoe algemeenook , fchynt Deeze was in ftaat geweeft te zyn, om alle levendige 15,2 om | alle levendie Schepzelen, behalve den Menfch, te bevatten. sle Want , indien men onder de Kruipende Dieren Eg En alle de genen beerypt, die, ’t zy met vier of meer Voeten voorzien, of, in’t geheel geen Pooten hebbende , hun Lighaam fnel of lang- zaam langs den grond beweegen , zodanig dat het meer naar Kruipen dan naar Loopen zweemt; zo é zullen alle Dieren , die op ‘t Drooge leeven, onder het Vee, het Wild of Kruipend Gedier- te , behooren. Dus worden niet alleen het Wezeltje, de Muis, Mol en Schildpad, die weezentlyk loopen, onder de Kruipende Dieren geteld (}), maar men vindt zelfs gemeld van - Krui- (*) Genefis Kap. vs.24. (}) Ed Kap.X1. vs.29}39. IE, DEEL, 1 STUK, INLEIDING. 08 VERDEELING DER DIEREN Kruipend Gevogelte (*). En alle Dieren, die ir de Lugt zweeven, begrypende onder den naam van Vliegende Schepzelen, zo ftrekt dee: ze benaaming zig ook tot de Kapellen „ Mug- gen, Torren en andere Infekten, uit. Dit blykt; om dat de Sprinkhaanen ook geteld worden on- der het Gevogelte (tf). Eindelyk, alle Diertjes die in ’t Water huisveften, of alle Gewemel/ van levendige Zielen in de Wateren , (gelyk de Her- LIGE SCHRIFT ípreekt,) ’t zy zwemmende of zig op een andere manier, veel of weinig, vlug of traag , beweegende , moeten kläarblykelyk on- _ derfteld worden te behooren tot de algemeene Hoofdfoort van Dieren, die men Viffchen of _ Zwemmende Schepzelen noemt. En waarom Doch on- bekwaam tot eene gevoeglyke Befchry- ving. —Á*) Leviticus Kap. XI.vs. 20,23. (}) Ditovs.22. zouden de Polypen,-’t zy die van zoet of van gout Water; t zy die op zig zelf of in ge« gemeenfchap leeven , die in Koraalen en Koraal Gewaffen, in Steenen of Schulpen woonen; niet met immer zo veel regt daar toe gebragt kun: nen worden, als de Oefters en Moffelen, die zig weinig of niet verplaatzen, en welker be: weeging voornaamelyk beftaat in ’t gaapen en fluiten van hunne Schulp ? Deeze Verdeeling egter, hoe eenvoudig en duidelyk in den eerften opflag voorkomende; voldoet geenszins aan het oogmerk van een Bei fchryver der Natuurlyke Hiftorie, Immers dé Dieren, in de gemelde Hoofdfoorten, verfchillen k ZEEL ee edn e ak IN ’T ÁLGEMEEN. 99 zeer veel van elkander en dikwils meer dan de Hoofdfoorten zelf: de onderfcheiding der Vier- voetige en Kruipende, der tamme en wilde Die. ren, is naauwlyks te bepaalen : onder de Hon- den, Katten, Offen, Varkens, Schaapen , Paar- den; en byna onder al het Vee, zyn wilde en tamme: ja Dieren van de zelfde Soort worden door de gewoonte en opvoeding tam gemaakt. Sommige Dieren leeven zo wel in ’t Water als op ’t Land, en maaken als een middelfoort uit, tullchen de Land- en Waterdieren, weshalve menze Dieren van beiderley Leven * noemt. Ook zyn ’er, die zwemmen, loopen en tevens vliegen kunnen, gelyk veelerley Watergevo: gelte. Hoe oneigen komt de uitdrukking voor; van Gevogelte dat vier Voeten heeft, om daar mede te fpringen. De Infekten, die door hun- ne veranderingen, huishouding en levenswyze, grootelyks van de andere Dieren verfchillen, dienen ook van dezelven afgezonderd te worden, Dit hebben de oude Natuurbefchryvers reeds befpeurd. ARISTOTELES immers, die de eerfte geweeft is, van wien men eene Befchryving der Dieren heeft, vondt noodig daar in eene andere INLEIDING. a A mphòe {4 Verdeelistg van. Ariftoe teles. Verdeeling te maaken, afgeleid van uitwendige Kentekenen. Hy heeft egter meer de mooglyk- heid van zulk een Ontwerp aangetoond, dan dat hy hetzelve tot volkomenheid gebragt zou hebben. - Zyne Algemeene Verdeeling , van het Ryk der Dieren, was-in zodanigen die levendige Jongen baaren f en: die Kijeren leggen $; behoorende Je DEE, 1 STUK, G a tot 17 ivipar $Ovipars zoo VERDEELING DER DIEREN Inreipine, tot de eerften, zo hy zig verbeelde, alle Vier- | voetige Dieren, tot de laatften, de Vogels, Vis- fchen en Infekten. Deeze Regel is vry alge- meen, doeh zy heeft haare Uitzonderingen, de- wyl ’er Viervoetige Dieren zyn die Eijeren leg- gen, en onder de Viffchen en Infekten zodani- s gen, die levendige Jongen voortbrengen; gelyk ’er ook: zender Pooten gevonden worden, die dit doen; by voorbeeld de Adder. ZynOn- Tot de Onderdeeling van de Viervoctige Die- derdeeling. ren, nam ARISTOTELES de Kenmerken van de gefteldheid der Hoeven, Klaauwen of Vingeren. van de Pooten , en ftelde overzulks drie Soor- ten; te weeten met harde ongefpleeten Pooten, dat is met Nagelen of Klaauwen van één Stuk voorzien , hoedanigen men Geboefde Dieren noemt: gelyk de Paarden, Ezels, Olyphanten, Eenhoornen, enz. Een andere Soort was met gefpleeten Pooten , gelyk de Schaapen , Gei- ten, Herten, Zwynen, enz. De derde Soort was van Dieren , die gevingerde Pooten of Klaauwen hebben, welken hy wederom in twee Soorten onderfcheidde , naar dat zy , gelyk de _meeften doen, levendige Jongen voortbrengen, of Eijeren leggen, gelyk de Vorfchen en Kro- kodillen. eDe Robben en Watruffen werden van hem geteld onder de Viffchen. Onnaauw- . Deeze Verdeeling heeft eenigen Grond in de leah Heilige Schriftuur , alwaar de reine Dieren van de onreine onderfcheiden worden aan de in tweeën gefplitfte Klaauwen, en aan het her- | kaar IN'T ALGEMEEN. Iel _kaauwen der Spyzen (*): doch weinig heeft Inrriping. Zy tot duidelykheid geftrekt in de Befchryving der Dieren van deezen Philofooph, die de Soor- ten en Geflagten verwardelyk en gantfch onvol. komen affchetft, zo dat het naauwlyks doenlyk is te bepaalen , welk Dier van hem befchreeven worde. Na hem is de Dierenkunde niet naauw- keuriger behandeld , en Printus, die zig meeft op de Huishouding der Dieren toeleide , fchynt geen Oogmerk gehad te hebben, om eenige Order te honden in zyne Befchryving derzelven. Egter fpreekt hy van eene Rangfchikking der In- fekten , zeggende dat fommigen gewiekt zyn, gelyk de Byën, anderen met en zonder Vleu- gels gelyk de Mieren, anderen wederom zonder Wieken en zelfs zonder Pooten (t). _ Deeze Schryvers , niettemin, hebben den grond gelegd van de Dierenkunde, die na hun- nen Leeftyd, verfcheide Eeuwen lang, in den zelfden ftaat bleef , tot dat, nu ruim tweehon- derd Jaar geleeden, GesSNERUS, dien men den Primus van Duitfchland noemt , wederom eene Algemeene Befchryving der Dieren ondernam, volgende egter de Verdeeling der Ouden. Be- LON en RONDELETIUS , die voor hem fchreeven, de een over de Vogelen , de ander over de Vis- fchen, hebben zig gehouden aan de Algemeene Verdeelingen. ArprovANpus heeft meerendeels de Manier van AristorELEs gevolgd. JorN- (*) Lêbiticus Kap. XI. vs. 3. (}) Zijt Nat. Liber XL kit L Ee DEEte 3 STUK G 3 Toe VERDEELING DER DIEREN INLeiinG. JounsroN, die in ’t voorft der voorgaande Algemeene Eeuw fchreef , gebruikte geen meer naauwkeu- YV erdeeling wan Jehefton. righeid in zyne Algemeene en Byzondere Ver- deelingen. Zyn Werk is verdeeld in drie Boe- ken , die van de Viervoetige Dieren handelen ; dan volgen vier Boeken van de Infekten 5 dan twee van de Slangen en Draaken; dan zes van de Vogelen; dan vyf van de Viffchen en Wal- viffchen, en eindelyk vier Boeken van de bloe- delooze Waterdieren. De Viervoetige Dieren verdeelt hy in drie Hoofdfoorten, naar dat hun- ne Pooten gehoefd , gefpleeten of gevingerd zyn: de Infekten in vier Hoofdfoorten, naar dat zy Pooten of geen Pooten hebben en ge- wiekt zyn of ongewiekt. Dus maaken de Land- Infekten, die Vleugels en Pooten hebben, de eerfte Hoofdfoort; die Pooten hebben en geen Vleugels de tweede; die in ’t geheel geen Poo- ten hebben de derde, en de Water-Infekten de vierde Hoofdfoort uit. Van de gewiekte Infek- ten maakt hy de Onderdeelingen naar het getal en de-gefteldheid der Vleugelen; van de onge- wickte naar het getal der Pooten. De Voge- len ondérfcheidt deeze Schryver in drie Hoofd- foorten van Land- en twee van Water-Vogelen, naar dat de eerften van Vleefch, van Graanen en Kruiden of Boomvrugten , of van Infekten lee. ven, en de laatften Vliezige en Velagtig platte, of gevingerde Pooten hebben. In't zesde Boek - fpreekt hy van de vreemde of Indiaanfche Vo- gelen. De Hoofdfoorten der Europifche Vis- fchen _ IND ALGEMEEN, 103 ten zyn by hem dh naar dat zy in de Zee alleen, of in de Zee en Rivieren beiden, of in zoet Water alleen leeven: de vreemde maaken het vierde; de Walviffchen en dergelyke ver- flindende Zeefchepzels het vyfde Boek uit. On- der de bloedelooze Waterdieren {preekt hy eer- ftelyk van de genen die week van Lighaam, ten tweeden van de genen die met een harde Korft overtoogen zyn; dan van de Schulpvif- fchen in ’t algemeen, en eindelyk van de zoge- naamde Plantdicren. Hoe omftandig ook deeze Befchryving der INLEIDING. Gebrekke. Iyk heid van Dieren van JoHNsTON en tevens hoe beknopt dezelve. dezelve zy, in aanmerking der groote omhaa- lingen van ALDROVANDUS, kan men egter zyne Manier van Verdeeling, in veele opzigten, niet vry fpreeken van onnaauwkeurigheid. En in- derdaad , men moet toeftaan, dat hy in een tyd gefchreeven heeft , wanneer de Dierenkunde dat licht mifte, ’t welk haar in ’t vervolg, en in- zonderheid in de tegenwoordige Eeuw, door het reizen van verfcheide Natuurkundigen in vreem- de Landen, is toegebragt 3; waar door men in ftaat gekomen ís, om de Kentekenen der uit- landfche Dieren, van de andere Wereldsdeelen, uit het fabelagtige, waar onder dezelve bedekt en als begraven lagen, te ontwikkelen; een voor- deel, ’t welk de Natuurlyke Hiftorie federt den „tyd van ARISTOTELES niet hadt mogen gebeuren. _ De Heer Rav, ziende de gebrekkelykheid der voorige Verdeelingen » tragtte die, in ’t laat{t “IDEE, 3 STVKe G d. van Verbertef de Manier _— van A aye 104 VERDEELING DER DVEREN Isteiine, van de voorgaande Eeuw , een beter Geftalte te geeven. De oude Verdeeling, in Dieren die Eijeren leggen en die levendige Jongen voort- brengen , ftondt hemnietaan; eensdeels om dat alle Dieren uit Eijeren komen, fchoon die. Eijeren fomtyds in den Baarmoeder befloo- ten blyven; ten anderen , om dat eenige Slan- gen Joggenbaarende anderen Eijerleggende zyn. Hy onderfcheidde derhalve, de Dieren in twee Hoofdfoorten, riaamelyk in ‘zodanigen die twee Holligheden hebben in ’t Hart, gelyk de be- kende Hairige Viervoetige Dieren, en zodani- gen, die ’er maar ééne Holligheid in hebben, en niet Hairig zyn, gelyk de Kikvorfchen en dergelyken. Verder maakte hy van ’t eerfte Hoofdfoort de Onderdeeling, naar de gefteld- heid van derzelver Pooten ‚ volgens de manier van JOHNSTON. Hy is de eerfte geweeft, die “ondernomen heeft, de Dieren van ieder Hoofd- Nieuwe Verdeeling derViervoe- tige Dieren ‚door Zin- BES. foort te brengen onder hunne Geflagten en Soorten , gebruikende daar toe verfcheide uit- wendige Kentekenen , en hy heeft daar in den weg geweezen aan de Hedendaagfchen. In ’t Jaar 1735 gaf de Heer Linneus de eer- ftemaal een Schets of Ontwerp -Tafel uit van een gantfch nieuw Samenftel der Natuur, dat het Ryk der Dieren zo wel, als die der Planten en Mineraalen begreep, zynde naderhand Boeks- wyze door hem in ’t licht gegeven en veel vers meerderd. Hy zonderde , voor eerft, van de Viervoetige Dieren de genen af, die maar eene Harts. . IN'T ALGEMEEN. og Harts-holligheid hebben en daarenboven niet Inreinme, Hairig zyn, maakende daar van een byzonder Hoofdfoort, onder den naam van Ampbibia. De overige Landdieren onderfcheidde hy in ze. kere Rangen, naar hunne Tanden: {tellende in den cerften Rang zodanigen, die Tanden hebben als de Menfchben , en zowel van Vleefch als van Kruiden kunnen leeven, hoewel zy meeft fchy- nen gefchapen te zyn tot het eeten van Vrug- ten. Daar op deedt hy de Roofdieren volgen, die aan zes Voortanden, langwerpige Bekken en fpitfe Kiezen kenbaar zyn; maakende daar van tien Geflagten. In den derden Rang bragt hy de Tuandelooze Dieren, die eene lange ronde en wormswyze Tong hebben, gelyk de Mieren- Eeter. De vierde Rang beftondt uit de Kraa- gende Dieren ‚ de Inkhoorens , Bevers, Rotten, en anderen, die twee fcherpe Voortanden boven en twee onder hebben, waarmede zy de Schors van Boomen , Hout , Nooten en dergelyke hardfchaalige Vrugten , kunnen af knaagen. Tot den vyfden Rang werdt door hem de Oly- phant, de Rhinoceros, het Paard en Zwyn ge- bragt,die merkelyk van de anderen en van elkander in Tanden enLevensmanier verfchillen, Den zes- den Rang, eindelyk, maakte het Wee uit, zo wel wijd als tam; de Kemels, Koebeeften, Schaapen, Geiten en Herten, die altemaal Voor- tanden hebben in de Onderkaak, doch geene ia de Bovenkaak, leevende van Gras en ander 1. Daze, 1 Srus, | G 5 | Kruid, \ 106 VERDEELING DER DIEREN InLeipine. Kruid, met vier Maagen zyn voorzien «en her- Andere Manier van Ktein, kaauwen. Deeze Verdeeling der Visrnobrin Dieren, door den Heer Linneus , heeft andere Ge- leerden aanleiding gegeven , om dezelve , zo niet te verbeteren, ten minfte te veranderen, en een Ontwerp te maaken naar hunnen Smaak. De Heer Krein ondernam zulks, en men kan niet ontkennen, dat hy ’er, wat de Viervoetige _ Dieren belangt, eenige Eer mede ingelegd heeft by de Beminnaars der Natuurlyke Hiftorie. De _ gemelde Dieren verdeelt hy in drie ‘Rangen, ftellende in den eerften Rang de Maairige en Geboefde ;, ‘in den tweeden Rang de Haairige en Gevingerde, in den derden Rang de Dieren, die kaal zyn van Huid, De Dieren van den eerften Rang worden door hem, naar de Ver- deeling der Hoeven, in Familiën of Gezinnen onderfcheiden 5 die van den tweeden Rang naar het getal der Vingeren, en die van den derden of laatften Rang, waar toe de meeften, die zo wel in ’t Water als op ’t Land leeven kunnen, behooren, naar dat zy Schilden draagen, ge- harnaft zyn, of naakt van Lyf (4). Ontwerp Ik fpreek hier niet van de Verdeeling der Vo- van den Heer Zrif- Jon. gelen door den Heer Krein, om dat myn Oog- merk is hier te handelen van de Verdeeling der Dieren in ’t algemeen , waar omtrent in Vrank- ryk door den Heer BrissoN, die Direkteur ge- _ weeft - (Ì) Zie de Uitgezogte Parbandelingen ‚ het I, DL, . blac Ze hs IN'T ALGEMEEN. 107 “weeft is van ’t Kabinet der Natuurlyke Zeldzaam- inreiine, heden van wylen den Heer REAUMUR, een Ont- werp is. opgefteld , dat waarlyk Agting ver- krygt onder de Lief hebbers. Deeze Heer heeft, gelyk hy nog dagelyks erkent , onder ’t oog gehad de rykfte Verzameling van zodanige Zaa- ken, die ooit op Aarde was by een gebragt. … Dit heeft hem, met gemak, een menigte Waar- neemingen doen in't Werk ftellen omtrent het Ryk der Dieren ; de bezielde Schepzels , die daar toe behooren, met elkander vergelyken en derzelver betrekkingen , zo van naby als van verre , ten naauwkeurigfte onderzoeken. Op dien voet heeft hy het denkbeeld geformeerd van de volgende geheel nieuwe Methode. De Heer BrrssonN verdeelt het Ryk der Die- ZyneVer- ren in negen KrLASSEN of Hoofdfoorten. geling, De eerffe Klaffe begrypt de VieRVOETIGE 1 Dieren, die Hair hebben op haar geheele Lig- Kben haam of aan eenig gedeelte van hetzelve. Zy Qvadrs. „ haalen Adem door de Longen; zy hebben twee? ed | Holligheden in ’t Hart; de Wyfjes brengen le- vendige Jongen voort; die zy de Borft geeven. De tweede Klafle vervat de WALVISSCHEN : — m Dieren, naamelyk, die altyd in de Zee leeven, „ Walvif welker Wyfjes ook levendige Jongen baaren, Te en dezelven zoogen , gelyk de Viervoetigen. Deeze hebben een naakt, langwerpig Lighaam; Vleezige Vinnen, den Staart waterpas plat: Zy hebben Bloed en Ademen door de Longen : hun __Hart heeft twee Holligheden. | CL Daar. 1Stux | | In 103 VERDEELING DER DIEREN Inggipine. In de derde Klaffe heeft de Autheur die Die- IL ren geplaatft, waar van het Lighaam met Plui- Vonne. men bedekt, de Bek Hoornagtig is; hebbende twee Wieken en twee Pooten, gemeenlyk Vo- GELEN genaamd. Zy hebben Bloed en twee Harts-holligheden , doch zyn Eijerleggende. Iv. De vierde Klaffe beftaat uit zodanige Dieren, — Sje: welker Lighaam naakt van Huid en Viervoetig Reptilia. is, of met Schubben bedekt en Viervoetig of zonder Pooten. Zy ademen altemaal door de Longen, en hebben Bloed, doch hun Hart heeft … maar ééne Holligheid. Van fommigen deezer Dieren brengen de Wyfjes levendige Jongen ter wereld; de overigen zyn Eijerleggende. Alle deeze Wyfjes nogthans hebben Eijeren, maar de broeding gefchiedt in fommigen binnen het Lighaam van de Moer, die dan de uitgebroede Tongen uitwerpt; in de anderen buiten het Lig- haam, gelyk met de Vogelen. Alle deeze Die- ren worden van den Heer BrissoN begreepen onder den naam van KRUIPENDE DIEREN. v. __ Zyn vyfde Klaffe vervat de Dieren die Kraak- son, beenagtige Vinnen hebben en Adem haalen PiftesCar-door open Gaten , die tegenover de Kieuwen Blagmeh „yn. Zy hebben Bloed.en leeven altoos in ’t Water: van fommigen hunner zyn de Wyfjes Jongenbaarende, van de anderen Eijerleggende, doch altemaal hebben zy Eijeren, welker uit- broeding in de eerften gefchiedt binnen, in de anderen buiten het Lighaam. Men kan ze noe- men Viffchen met KRAAKBEEN-VINNEN. | In \ IN'T ALGEMEEN. 109 In de zesde Klafle vindt: men de eigentlyk eensch naamde VisscHEN , welker Vinnen beftaan uit vr. Viffchen. Beentjes, en die op de Kieuwen beweeglyke Pifces. dekzels hebben, uit Beenagtige deelen famenge- fteld. Alle deeze hebben, zo wel als de voor. gaanden, Bloed, en leeven altyd in ’t Water. __ De Wyfjes zyn byna altemaal Eijerleggende, doch zy hebben by uitftek kleine Eijertjes, daar men den naam aan geeft van Kuit. De zevende Klafte begrypt zodanige Dieren, vm. die Sprieten aan den Kop, en ten minften agt pe Pooten hebben, en welker Lighaam omkleed is Cruftacea. met een Schaal of Korft, die ’er van zelf af. gaat, wanneer zy, door de aangroeijing van het Dier, te klein wordt, om hetzelve langer te bevatten , en dan wordt een dergelyk nieuw overtrekzel om hetzelve voortgebragt: ’t welk men verwiffeling van Huid of ruijen noemt. De _ Heer Brisson geeft aan deeze Klaffe den naam van SCHAALDIEREN. De agifte Klaffe beftaat uit alle de zodanigen, Vr die verfcheide Geftaltewiffelingen ondergaan, Infekten, voor dat zy den trap van volwaffenheid berei- Jae ken: dat is, die onder een andere Gedaante gebooren worden, dan zy in ’t vervolg moeten krygen. Het is niet, dan na het ondergaan van de laatfte Geftaltewiffeling 5de zy vin, fäat zyn tot vermenigvuldiging van hun Geflagt. Alle deeze verfcheiderley Dieren hebben, voor hunne laatfte Geftaltewiffeling , veele Lugt. flippen *of Werktuigen cot cast en, na * Stigmata ke Dest. 3 Stu de. ed + / rio VERDEELING DER DIEREN InLgiping.dezelve , zyn zy met Sprieten aan ’t hoofd voor- zien ‚ hebbende zes Pooten en nooit meer. Zy ruijen of verwiflelen van Huid, gelyk de Schaal. dieren; en dit gefchiedt in de meeften voor dat. zy hunne laatfte verandering van Gedaante on- dergaan hebben; zeer weinigen vindt men ’er, wien zulks naderhand gebeurt. Deecze Dieren zyn het alleen ‚ waar aan de Heer Brisson den naam van INSEKTEN geeft. worn, « In de wegende of laattte Klafle heeft hy alle Vermes. … zulke Schepzelen gebragt, welker. Lighaam, of ten minften een gedeelte van het Lighaam, be= kwaam is tot eene beweeging die in famen- trekking en uitrekking beftaat , gelyk de Wor- MEN , en die geene Sprieten ; Pooten noch Lugt- {tippen hebben. Dit is de Verdeeling van het Ryk der Die- ten ‚volgens den Heer BRIsSON. Van de twee eerfte Klaffen, naamelyk der Viervoetige Die- ren en Walviffchen, is in ’t Jaar 1756 cen Bock- deel uitgekomen, dat eene uitvoerige Befchry- ving van dezelven behelft. Wy zullen ’cr hier een Schets van geeven, gelyk wy van die van Linneus en KrrEiN gedaan hebben. Rangender De Klafle der Viervoetige Dieren is door pervoernge hem verdeeld in de volgende agttien Rangen t. ÌOrdines … 1, Owadrupeda edentula, Viervoetige Dieren, die geheel Tandeloos zyn. Der MIEREN-EETER en ‘t SCHUBDIER., a. Qwuadrupeda dentibus Molaribus tantum-doe ala, , | Die IN’T ALGEMEEN, Ke Od Die enkel Kiezen of Agtertanden „hebben. De LUIAARD en ARMADIL. 3. Owadrupeda dentibus Inciforiis nullis, Ca- ninis € Molaribus prefentibus. Die geen Snytanden, doch Hondstanden en Kiezen hebben. De OrvPHANT en Zee-Kor. 4. Quadrupeda , dentibus Incifortis in Maxilla Superiore nullis, in inferiore fex donata, Die geen Snytanden hebben in de » maar zes in de Onderkaak. ‚ Het Geflagt der KEMELEN, waar van vier Soorten, 5. Ouadrupeda , dentibus Inciforiis in Maxilla Superiore nullis , in inferiore oto, 5 Pee dibus bifulcis. ‚Die geen Snytanden hebben in de Boven. kaak, maar agt in de Onderkaak, en wier Hoe. ven in twecën gefpleeten zyn. | De KoEIJEN, SCHAAPEN , GEITEN, HERTEN, enz. 6. Onadrupeda, dentibus Ineiforiis in utrague Maxilla @ Pede folidungulo donata. Die Snytanden hebben in de beide Kaaken en ongefpleeten Hoeven. Het Geflagt der PAARDEN „waar van vyf Soorten. 7. Quadrupeda, dentibus Inciforis in hae Maxilla € Pedibus bsfulcis, Die Snytanden hebben in de beide Kaaken en wier Hoeven in tweeën gefpleeten zyn. Het Geflagt der ZwyNEN ‚ waar van zes Soorten. «8. Quadrupeda, dentibus geetsr in utrague 1, Daite BSiUE: Vogt in plaats van | Met Voelers. Tnfekten. Bloed. ) | Volgens deeze Natuurlyke Verdeeling heeft die beroemde Heer de Kentekenen opgegeven, tot onderfcheiding van zyne zes KrAssSEN of Hoofddeelen in het Ryk der Dieren, naamelyk: 4 Deer, 1'STUK, H 3 | On- | ééne hoiligheid 118 VERDEELING DER DIEREN INLEIDING. CA be He He OD he het Are He DBE eo Âe ROL Onderfcheidende Kenmerken van de | byzondere Klafen der KLASSEN per DIEREN. Dieren. sek Bet eh etek teh Heit 1 BERSTE KLAN Zoogende Z 'O OGEND Ho da le BER AE Os Dieren. git Afammalia. Hun Hart heeft twee holligheden en twee Ooren ; het Bloed is rood en warm. De Longen ade- men beurtlings. De Kaakeheenen leggen op elkander en zyn bedekt. De Wyfjes baa- ' ren Jongen en zoogen ze. Zy hebbende vyf Zintuigen, van Smaak, Reuk, Gevoel , Ge- zigt en Gehoor. Het Lyf is met Mair bedekt, doeh weinig in de Indiaanfche, zeer weinig in de Waterdieren. Hun fteunzel zyn vier Voeten, uitgenomen die geheel in ’t Water leeven, daar de Agterpooten in ’*t platte van den Staart famengegroecid zyn. | piepie TWEEDE KLASSE. nl Vail) slr Eris GENK Vv elen, = gp: Hun Hart heeft twee holligheden en twee Oo- ren; het Bloed is rood en warm. De Longen ademen beurtlings. De Kaakebeenen leggen _op elkander, zyn naakt, uitfteekende en tan- deloos. De Mannetjes hebben geen Balzak- je. De Wyfjes-leggen Eijeren, overtoogen met En | IN'T ALGEMEEN. II9 met een Kalkagtige Korft. Zy hebben de Inreining, Zintuigen, van Tong , Neusgaten , Oogen , en Ooren zonder Lelletjes. Hun Lyfis bekleed ° met Vederen , die over elkander fchieten. Hun fteunzel zyn twee Pooten; de Wieken = twee in getal. rk AE ee eik ne lk nt ORR DE KLASSE jd DTEREN VAN BEIDERLEYS LEVEN. Dieren van beiderley Hun Hart heeft ééne holligheid en één Oor; ne het Bloed js rood en koud. De Longemade- men willekeurig. De Kaakebeenen leggen op elkander. De Mannelykheid is dubbeld. De meeften leggen Vliczige Eijeren. Zy hebben een Tong, Neusgaten , Oogen en veelen ook Ooren. Hun bekleedzel is een naakte Leder- agtige Huid. Het fteunzel is verfchillende in byzondere Dieren van deeze Klafle; fom- _migen hebben in ’t geheel geen Pooten. ROE AAA DS KEERDIE KLASSE: | vite Vv I Sq S C H E N. A ee Hun Hart heeft ééne holligheid en één Oor: het bloed is rooden koud. De Afeuwen moe- ten van buiten toegedrukt worden. De Kaake= beenen leggen op elkander. Zy fchieten Eijeren zonder Wit: hebben een Tong , Neusgaten en Oogen,, (geen Ooren). Hun Lyfis bedekt EK, Daste ESrux, H 4 | der roo VERDEELING DER DIEREN. INLEIDING. met over elkander leggende Schubben. Hun fteunzel zyn Zwemvinnen. nn PETE En VTFDE KLEASSE, L. Nrs Erk AT Den is RE Hun Hart heeft ééne holligheid geen Ooren: het Infelta. Bloed is een koud, waterig Vogt. Zy haalen | adem door gaatjes in de zyden van ’t Lighaam. De Kaakebeenen fluiten zylings. Zy hebben Tong, Oogen en Sprieten aan ’t hoofd, doch geen Herfenen, (geen Ooren of Neusgaten.) Een beenige Huid bedekt hun geheele Lig- haam, en houdt het in ftand. Defteunzels zyn Pooten: fommigen hebben Wieken. OPOE Re ZESDE KLASSE. WOE Ke ME „JN in Hun Mart heeft ééne holligheid, geen Oor of Vermes. ___Ooren: het Bloed iseen koud, waterig Vogt. | Zy hebben geen ZLugigaatjes zo ’t fchynt. De Kaakebeenen zyn van veelerley gedaante en verfchillende in byzondere Dieren. Veelen agt men Mannetjes en Wyfjes te gelyk te zyne De Zintuigen beftaan uit Voelers. De Kop is niet onderfcheiden van ’t Lighaam. (Oogen naauwlyks, Ooren, Neusgaten fchynen ze niet te hebben.) Het bekleedzel is fomtyds Kalkagtig of geen, behalve Graaten. Pao- ten of Vinnen ontbreeken hun t'eenêmaal. RE G« REGNVM ANIMALE, HET RYK per DIEREN. ie B RSTE KLASSE. WAM MALIS A ZOOGENDE DIEREN, n EAU A BAD Mi ik fsd Mr ELEN, 7 ka Kpn” EL á se A re oe vordat de Bena Ker} Jer Coe 5 en ee 4 et ï Er PN ar Ad , zl { t BESCHRYVING BE RNR NMG NAAR EERSTE AFDEELING. De ZOOGENDE DIEREN. brtrOoRh td Ie PER OO EDS TOK De Byzondere Eigerfchappen der Loogende Dic= ren. Hunne Rangfchikking en Kenmerken der Geflasten volgens den Heer Linneus. \s ter Bie > BE - ro e>: Keije 1 ja) af se G le Borffen voorzien. Zy komen, met Ee) hun Lighaamsgeftel, Ingewanden en Werktuigen , naaft aan den Menfích. De mee. ften zyn WVierwoetig en bewoonen met ons het drooge Aardryk, als tuffchen de allerwreedfte Vyanden; terwyl eenige weinigen , met Vinnen voorzien, in de Zee weg duiken. | Het dekzel der Viervoetige Dieren beftaat uit Hun deke Hoirtjes, die buigzaam, zeer zagt en van el- gi ln Ì, DEEL. 3 SrukKe kan» Goenergs pen andere Dieren , dan deeze, zyn met : \ 124 DE EIGENSCHAPPEN 1, Arprer.kander afgefcheiden zyn; dikker en digter by- Ï. Hoorp een gevoegd in de koude , dan in de heete Lan- SIOE den. Deeze Hairtjes zyn fomtyds tot Prikkels famengegroeid, gelyk aan den Egel en het Ste- kel-Varken: de Prikkels verbreed tot Schubben aan het Schubdier; de Schubben tot een Schild famengegroeid, aan de Armadil. Het Hairig be- kleedzel is in fommigen met een zaad onder- fcheiden, gelyk in de Honden en Paarden, die lang uitgroeit in de Paarden en Varkens. De Waterdieren zyn naakt gelaten , op dat zy niet _nat zouden worden; behalve die genen , welken ’t noodig is nu en dan op ’t drooge te komen. Daarenboven is het Aangezigt dikwils met Wrat- ten, de Lippen met Knevels, de Kin met een Baard voorzien, gelyk in den Meních, de Aap en Geit; als ook de Pooten niet zelden met Eel- tige Uitwaflen. Bian Steup. Tot Steunzel en Werktuigen van beweeging , zel en om vaardiger en fnelder te kunnen loopen in ’t Werktui- p | des 4 gen van be- vlieden voor den Vyand of in ’t najaagen van weeging. hunne Prooy , hebben de LAND-DIEREN, die Zoogende zyn; behalve den Menfch, vier Poo- ten, waar van de voorften met Palmen zyn voor- zien, en fomtyds, als een Hand, met cen af- gefcheiden Duim verdeeld: de agterpooten met Woetzoolen, om met meer kragt voort te gaan, en deeze: Pooten zyn of gepalmd, met Vinge- ren door een Vlies famengevoegd , om te zwem- men 3 of gefpleeten, met van een gefcheiden Vingeren, om gemakkelyker te loopen; of op. g | Koo- DER ZOOGENDE DIEREN. 125 _ Kooren ruftende ‚ om vafter te ftaan, gelykin den 1. Arnirz. __Menfch en Beer. Maar, om niet door ’t vlug- 1. Hoorn. ten aan harde Steenen af te flyten, zyn zy of “TUE met een digt bekleedzel gelaarsd, als in de Haa zen, witte Laplandfche Voffen en Luijaards , of de Vingers zyn met Hoeven als Schoenen over-- toogen, gelyk in het dubbel gehoefde Vee en de Varkens „die ook , bovendien ‚ met Kooten voor- zien zvn; of geheel ongefpleeten als in de Paarden. Aan de Handen zyn dikwils platte ronde Nage- len, gelyk in de Meníchen, Aapen, enz. De Roofdieren, in tegendeel , hebben Vingers met Elsagtige Nagelen gewapend, om hunne Prooy _ te vatten, te verfcheuren, en in den grond te kun- nen graaven. De Vliegende onder de Zoogen- de Dieren verheffen zig in de Lugt, door mid- del van hunne uitgebreide Handen die gepalmd zyn, gelyk de Vledermuizen , of zweeven’er op met een Vlies, dat zy tuflchen de Vooren Ag- terpooten uitfpannen, gelyk de vliegende Kat, Inkhoorn en Hond. Anders is het met de WV4- terdieren van deeze Klafle, welker Armen aan de zyden van hun Lyf zyn ingetrokken en de Dyën van agteren famengegroeid , maakende een Staart die Waterpas legt; gelyk de Walvis- fchen, Dolphynen, enz. Û Sommigen der Zoogende Dieren zyn > BE Hoornen halve de Nagelen of Hoeven , gewapend meten Tanden, __Hoornen , in’t Hoofd ingeplant: die zonder hol. ligbeid zyn en altyd blyven, gelyk in den Rhi- noceros, of met takken , Jaarlyks vernieuwd Í. Darr. I STUKe wak. PE 206 DE EIGENSCHAPPEN LArperr. worden, in *t eerft hairig zynde en naar *t end d Hoorp-toe verbreedende , gelyk in de Herten; of Jol STUK, als Scheeden, by hunnen. Wortel dikft, gelyk in de Koeijen, Geiten, Schaapen. De Tanden, die voornaamelyk dienen tot de Spyzen, zyn _%Primoresdrieörley : Voortanden *, dikwils platagtig als Snytanden, om uit te rukken, te knaagen en } Zaniariiaf te {nyden: Honds- of Scheurtanden }, die lan- ger. zyn en kegelvormig, om te verfcheuren : S Molares Maaltanden of Kiezen S, die breeder ZYN, om te vermaalen. De Dieren, die van Krúiden en Vrugten leeven, hebben deeze laatften ftom- per, die Vleefch eeten fcherper : de Mieren- e Eeters zyn geheel tandeloos. De Staart.” Tot befchutzel dient de Staart, welke de Schaamdeelen bedekt. Weinigen hebben ‘er geene, gelyk de Menfchen en fommige Aapen: hy is in eenigen Dieren kort, en niet langer dan de Dyën, by voorbeeld in de Haazen , Mollen, Egels; in veelen Jang en zelfs langer dan de Pooten, gelyk in de Honden, Katten, enz. Sommigen hebben een naakten Staart, gelyk de Rotten en Muizen; in anderen is hy met lan- ge Hairen bekleed, gelyk in de Paarden; in ee- nigen met een Kwaft aan tend, gelyk in den Mannetjes- Leeuw en de Egyptifche Rot, of Hairig aan twee zyden, gelyk in den Inkhoorn en Mieren-Eeter; in eenige Dieren is hy ge- fchubd en dient om iets aan te vatten of tot andere gebruiken, gelyk in den Bever, het Ste. kel-Varken, enz. De ken ns Es 8 zr en nn ; S \ - 4 \ = 2 4 ‘8 & f 7) ME en k ‘ É Ke ) | ie 4 Ô , < \ { k sk 8 ps Ee N sik, LI si 4 Ù 1. LE ded 1 s ee ak J í 2 N \ n Fe _ 5 a mark ned efen nan Paes è IS ‚ air L pan Sn » mt D \ } a va) en € * W js Ki 4 Ly he eg ASA DER ZOOGENDE DIEREN. 12% De uitwendige Zintuigen zyn in de Zoogen- 1 Arnser. de Dieren verfcheiderley. De gedaante der r. Hoorn. Oogen komt in allen zeer veel overeen, doch STUK: Ù | , _ Zintuigen die der Ooren verfchilt grootelyks: de Water Teeldeelin, dieren hebben geen uitfteekende Ooren of Oor- Borften. °_ Jappen. De Neus is in fommigen tot een Snoet verlangd, gelyk in de Olyphanten. „De Tong is in eenige weinigen rolrond, gelyk in de Mie- __ren-Eeters. Niet minder verfchilt de uitwendií- ge gedaante der Zeeldeelen. Zo wel de Man- netjes als de Wyfjes draagen een bepaald getal van Borflen , behalve het Paard; want de Heng- íten hebben ze niet. De Borften ftaan in de Aapen , Vledermuizen en die van den Rang der Walviffchen, gelyk in de Menfchen, aan de Borft, in anderen aan den Buik; in het Hoorn- en Wol- vee ie de Herten, Kemels, Paarden, in de Lies- fchen: aan de Borft en Buik te gelyk in ver- fcheide , en in fommigen overlangs aan ’t Lig- haam, gelyk in de Varkens. Meeftal zyn er twee voor één Jong. Rn De Rangfchikking der Zoogende Dieren wordt Rangfchik- door den Heer LiNNaus voornaamelyk van on de Tanden afgeleid. Sommige naamelyk on- gende Die- der de Viervoetigen hebben geen Woortanden “"* ‘boven noch onder, deeze ftelt hy in den TWEe- DEN Rang; fommige hebbenze boven niet maar onder verfcheide; deeze ftelt hy in den ZESDEN „Rang: fommige hebben twee Woortanden, doch geene Honds- of Scheurtanden , en maaken den VYFDEN Rang uit: de overigen zyn met ver= SE Daft, 1Srux | Jcheide_ = 128 „RANGSCHIKKING! Ne LArpeen.fcheide Hondstanden voorzien, en onder deeze 1. Hoorp-zyn ‘er , die ze altyd meer dan enkeld hebben: STUK __deeze heeft hy in den vieRDEN Rang geplaatft : ‚van de genen , daar de Hondstanden enkeld ftaan; maakt hy drie Rangen; te weeten van den EER-= STEN, die boven in den Mond vier Snytanden hebben; van den ZEVENDEN , die ’er zes ffompe Tanden hebben, en van. den DERDEN met zes Scherpe Tanden aan de Bovenkaak. De Zoogen- de Dieren met Vinnen in. plaats van Pooten, maaken den ACTSTEN of laatften Rang uit. ais hier de Schikking der Rangen. PNR KEP ORDINUM DISPOSITIO. f Quadru- frullis utrimgue == Brura. IÌ, _pedia, Juperiorubus, inferio- Cungui- ribus pluribus. « _ Prcora. VL busar- | duobus, Lantartisnullis, - Grimes. V. mata) (uno pluribus, - _ Bestie, IV. Denti | | ZN | bus pri- < folitartis; ° qua- _ PRIMATES. L. Mam- , anoribus p_ Plu- | primori | File | MALIA vibuss bus fex ob- el. La- fuperio- 5, tufis. Beru. VIT. nid- rihus ke | fexacu- | L (zis FeRz. HI, Piom” els absque unguibus) 1 Pinnis loco Ea inflruêa. __ Cere. VIIL LDD PORIE DRK en) KEN- Ld DER ZOOGENDE DIEREN. 109 KANN ER ke BN ROAN GG 2E eN DER s EO OGENDE DIEREN, ENEN ERSTE RANG De Voortanden aan de Bovenkaak zyn vier evenwydigen. De Hondstanden ftaan enkeld. Zy hebben twee Borften aan de Borft, De Handen zyn vlak en breed. De Armen wor- den door Sleutelbeenderen van een gehouden. De Gang der Viervoetigen is buitensbeens over: zy beklimmen de Boomen en eeten ’er de Vrugten van. terrier rr re piepie de TWEEDE RANG, Zy hebben boven noch onder geene Voor- tanden. Hunne Gang is niet vlug. LìArFpeer. … IL. Hoorp. STUK. ORrDINES MaMmMae LIUM, Ï Primates, IT, Brutas OREN Ahl &. Deer. A STUK | Ì pb, Ei Re 130, RANGSCHIK KING LE D ERIDE : RANG: ide „Zy hebben Voortanden wederzyds. De bo- HL venften zyn zes in getal, allen fcherp. De Ere _Hondstanden ftaan enkeld. De: Nagels der Pooten of Klaauwen zyn fcherp. De wilde leeven van doode Krengen en van andere Dic- ren of Vleefch. | . RPR ERGON RNA VIERDE RANG. Iv. „Zy hebben Vbortanden wederzyds, in onbe- Beflie. “5 paald getal. De Hondstanden altyd meer dan enkeld. De Snoect is langwerpig , tot wroeten in de Aarde gefchikt. Zy leeven van danpige Wortelen en van Wormen. HOOP RROHOROHRD PTEDE RAMG Vv. | Boven en onder hebben zy twee Voortanden, Glires. maar geen Hondstanden ín ’t geheel. Zy loo- pen al fpringende. Hunne Spyze beftaat in . Baft, Wortelen en Kruiden of Vrugten, die _ zy knaagen. ski skek Freh ke PRO ie — ed Be DER ZOOGENDE DIEREN. I3t IZESDERANG, Voortanden hebben zy boven in den Bek gee- srux. ne, onder verfcheidene. De Pooten zyn ge- hoefd , in tweeën gefpleeten. Zy leeven van Gras en afgerukte Kruiden, die zy herkaauwen moeten. ‘Ten dien einde zyn zy van de an- dere Viervoetige Dieren onderfcheiden , door- dien zy vier Maagen hebben : waar van wy naderhand zullen fpreeken. | Heiethrr gekr Order Dr He dri he ZEVENDE RANG. De Voortanden zyn veel in getal en ftomp. De Gang is deftig... Zy leeven van Gras en afgerukte Kruiden. Ei nk RK KS BETTER In plaats van Pooten hebben zy Borftvinnen en een platte- dwarfe Staart : geen Nagelen: Kraakbeenige Tanden. Veelen hebben een buis in ’t Voorhoofd voor Neusgaten. Zyleeven van zagte Dingen en van Viffchen. De Woon. plaats is in de Zee. A ee An "LDerer, 1STUK. Ta GE. Il, Arpeer.. Tl. Hoorp- VI. Pecora. VIT Bellua, VOL Cete. 2 RA NGSCHI KK KN G TJ, AFDEELe | AT Í man Ge BeNak RSG Am STUK Charaêteres compendiofi. PRIMATES 1. Homo. ofte te ipfum, o, SrmtA, Dentes Laniarii longiores, « 3. Lemur. Dentes primores inferiores fex. 4, VesrerTiLto. Manus palmate volatiles, ai Erg EH ENA A ° | 5, Errpnas, Dentes Lantarii G Molares; Nafus Probofcide elongatus. 6. Tricurcuuvs. Dentes Laniarii fuperiores; Molares inferins wirimgue duo, Pedes pos- tici coadunati, 4 7. Brapveus. Dentes Laniarii & Molares Naufus obtufus. 3, MyrMmecoPnaca. Dentes null, de Pie lofum, O. Manis. Dentesnulli. Corpus Srnaisoke À FES A de | jo, Proca. Dentes primores inferiores quatuor, Auricule nulle. | | Bie DER ZOOGENDE DIEREN. 133 Beknopte Kenmerken der BESLAG TESN. BIRDS LRM EI NDK | * DIEREN van den eerften RANG. . De Mernscu. Ken U zelven. ‚ De Aar. Deeze heeft langer Honds- of Scheurtanden. . Het SpooKpieR. ’t Heeft onder zes Voor- tanden. . De VreperMuis. De Handen zyn Vlics- agtig uitgebreid, tot Vlerken. . DIEREN van den tweeden R Anc. ‚ De Orvrnanr. Deeze heeft Hondstanden en Kiezen : de Neus is een lange Snoet. . De ZeEeE-Kor. Hondstanden boven in den Mond ; beneden wederzyds twee Kiezen: De Agterpooten zyn als tot een Staart famengevoegd. ‚ De Luraarp. Hondstanden en Kiezen: de Neus is ftomp. ‚ De MrereN-ErErErR. Geen Tanden: cen __Hairig Lighaam. Io. Het SCHUBDIER, Geen Tanden: het Ly f ge fchubd. * DIEREN van den derden Re De Rog. Onder vier Voortanden , See Ooren uitwendig. 3, Daer, ESTUKe | 30 bas & 2 Í. AFrperr.. 1. Hoorp- STUK. - Tad. RAN ESC HIK KE RIG lArpern. II. CANIS, Dentes primores fuperiores, inter- 1, Hoorp- medii lobati. STUK 12, Feuis. Lingua aculeata. Ungues retrati- les, 13. ViverRA. Lingua aculeata, Ungues ex= Jerti. 14. Musrera. Dentes primores inferiores con- ferti, duobus alternis intertorihus. 5 15. Ursus. Dentes primores fuperiores excava- ti. Penis ofle flexuofs. BES T Las 16. Sus. Dentes primores fuperiores hanen. inferiores oto, 17. Dasyeus. Corpus tefla Offea , zonis inter- wneer. 18. Erinaceus. Dentes primores fuperiores dua, ____ánferiores duo, 19. Tarra. Dentes primores fined Sex, inferiores oto, ao, Sorex. Dentesprimores fuperiores duo, in- __ feriores quatuor, or. Diperemis. Dentes primores fuperiores dee cem , inferiores oCto. GLI. RB 29, RHINOCEROS. Cornu nafale. 23. HysrRix, Corpus fpinis telum, 24. Leeus. Dentes primores fuperibres duplicati. 25. CAsToR. Dentes primores fuperiores angus jo recto excavait 36. ar: le I4. LES. 16. Ü7: 118. 19. 20. 2ï. 2% 23. 24. 25. DER ZOOGENDE DIEREN. 135 De Honp. Voortanden boven ; de tus-T, Arpzer, | fchentanden met puntjes op zyde. 1. Hoorp- 12. De Kar. Een raspswyze Tong. Nage- STUK. len , die zy kunnen intrekken. De Frer. Een raspswyze Bn Uitftce. kende Nagelen. | De Wezer. Voortanden onder digt bel cen; twee beurtlings meer naar binnen. DeBrer. De boveníte Voortanden uitge= ‘hold: in de Schaft een bogtig Been: DIER EN van den vierden RANG. Het ZwvyN. Voortanden boven: vier ; ons der agt. 5 De ArMmapm. ’t Lighaam met een Beeni- ge Huid, die Schildswyze is verdeeld. De Ecrr. Twee Voortanden boven en onder in den Mond. De Mor. Boven zes, onder agt. Voortane den. | De Sraarror. Boven twee, onder vier Voortanden. | hen De PrrrANDER. Boven tien, onder agt Voortanden DIEREN van den vyfden RANG. De Rainoceros. Een Hoornop de Neus, Het SrrEKEL-VARKEN. ’t Lyf met fcherpe _ Pennen bezet. De Haas. De bovenfte Venen dubbeld. De Bever. De bovenfte Voortanden met een regten hoek uitgehold. Ee. DEEL. ISTUKe Ï 4. | RI 136 -RANGSCHIKKING L ArpeeL 06. Mus. Denzes primores fuperiores Subulari, 1. Hoor p- STUK, ie 27. Sciurus. Dentes primores fuperiores Cu- neati, inferiores comprefft. MR A Ee erk AD 28. Camerus. Zeornis, dentibus Laniariis plu- ribus. | og. Moscuus. Zeornis , dentibus Laniariis _folitariiss fuperioribus exfertis. 30. CERVvUSs. Cornua folida , ramofu , decidua. gr. CAPRA, Cornua tubulofa erella. 32, Ovis. Cornwa tubulofa reclinata, BB Toek Oe | 34. Equus. Dentes primores approximati, \ 35. HippororaMus. Dentes primores diftantes. | ae CHE T rn 26. Monopon. Deus in Mazilla ape en Jertus. 37. BALENA. Dentes Dia in aande Jüpe- riore. 93, Puvseren. Dentes in Maxilla inferiore tantum, | 39. Dererinus. Dentes in utrague Maxilla, DER ZOOGENDE DIEREN. 137 “26. De Muis. De bovenfte Voortanden Els- 1. Arpzer. - wyze fcherp. | ' L Hoorp. 257, De INkmoorN. De bovenfte Voortanden STUÉ Wigswyze, de onderften platagtig. DIEREN van den zesden RANG. 28. De Kemer. Zonder Hoornen, met ver- _fcheide Hondstanden. | 29. ’t Moskus-Dier. Ongehoornd, met enkelde ___Hondstanden: debovenften uitfteekende. go. Het Herr. Hoornen zonder holligheid, getakt, afvallende. si De Geir. Pypagtige opftaande Hoornen. _ ga. Het Seraar. Omgekromde Pypagtige Hoornen. | } 33. De Srrer. Vooruitfteekende “ypastige __Hoornen. __ DIEREN van den zevenden RAN. 34. Het PAARD. De Voortanden digt aan el- kander. | 35. Het Rrvier-Paarp. De Voortanden van elkander af. Rn DIEREN van den agtften Rano. | 96. De Zrr- EENHOORN. Een uitfteekende T and in de Bovenkaak. | 37. De Warviscu. Hoornagtige Tanden in de Bovenkaak. ene 88. De Kacneror. Tanden in de Onderkaak alleen. | il ik 39. De DorrnyN. Tanden boven en onder in den Mond. | ENE 5, Daer, KSTUKe ï 5 138 BESCHRYVING 1. MGE II. Hoorp- STUK. kk OO FD SS Ed Befchryving van den Mensen. Zyne Verfchei- De Menfch is het hoofd der Dieren. denbeden naar zyne Woonplaats , Opvoeding en Levensmanter. Mismaaktheid van Geftalte. Natuurlyke Hiftorie van den Menfch door den Heer Buffon. Ontleedkundige Befchryving van bet Liebaamsgeftel. Gebruik der deelen van den Menfch in de Geneeskunde. Et regt wordt de Meních geplaatft aan ’t hoofd der Dieren van den eerften Rang; want zyn Lighaamsgeftel komt met de volmaak- ften der Dieren meeft overeen, en ten opzigt van de Heerfchappy over dezelven mag hy bil. lyk genoemd worden de Koning der. Dieren. Onder de Hebreeuwen voert hy, by omfchry- ving, den naam van (preekend Dier, en de Egyptifche Priefters noemden hem een aanbid- delyk en verwonderenswaardig Dier. ARIsTo- TELES gaf hem den T'ytel van Staatkundig Dier, en Cicero van Goddelyk Dier, vol van reden — en oordeel. ’t Woord Menfch is, zo wel als Man, waarfchynlyk af komttig van ’t oude Saxi- fche Woord menan , t“welk gevoelen , oordee« len, denken, betekende, overeenkomftig met het Griekfche Woord Menos, en met het La. tynfche Mens, het Verftand. Dit alles duidt aan, dat de bekwaamheid om te denken, het tegenwoordige met het voorleedene en toeko= mens VDK WIEN) MOBIN SIC H. 199 mende te vergelyken, daar uit te overleggen, 1, Arrr. wat men te doen of na te laaten hebbe, wat 11. Hoorp. noodig, nuttig of fchadelyk zal zyn; en zyn ge- STUK dagten op eene verftaanbaare wyze aan zynen __Medemenfch uit te drukken, de Eigenfchap zy die den Menfch boven de Dieren verheft. Want hoewel ‘er fommigen onder de Dieren zyn, die den Menfch in veele opzigten nabykomen , zyn ‘er egter geenen, die hem overtreffen in de Vermogens van den Geeft of evenaaren in t ge- bruik der Reden. Niettemin kan hy, volgens zyn zigtbaare Lighaamsgeftel, Levensmanier , en Voortteeling , onder de Dieren geteld en als zodanig befchreeven worden. _ De Heer Linneus geeft den Menfch het By- Hy is ver. fchrifc: KEN U-zerLven. Zig zelf te kennen Be nk is de eerfte trap der Wysheid; de fpreuk van pen. SoroN, die weleer met Gouden Letteren boven aan den Tempel van Diana gefchreeven was. Men moet zig zelf Natuurlyker wyze kennen ! dat men een Lighaam heeft zo teder en byna niets in zynen oorfprong , naakt ter Wereld komende , in zwakheid opgroeijende, aan dui- zenderley moeielykheid, gevaaren en rampen onderhevig. Naakt op den blooten grond; _» heeft de Natuur den Menfch (zegt Prinius) »> op zZynen Geboortedag aanftonds tot fchreijen s> veroordeeld; om aan Handen en Voeten ge- s, bonden te worden een Dier dat over alle an- ss deren Bevel moet voeren; dat niets ter We. ‚> reld, zelfs fpreeken , loopen-noch eeten kan, 3, DEEL, IT, STUK, veel Ld IAG: ar Besier RTv NG LArpzer,s veel minder eenige Weetenfchap of Hand- __ IL. Hoorp-», werkoefenen, zonder onderwys.” Ondertus STUK, ‘ fchen wordt dit Schepzel, tot volwasfenheid komende, het Afbeeldzel van zynen Schepper - in de Heerfchappy over het Ondermaanfche, een Wonderftuk der Natuur en een Kleine We- reld in den Grooten: met één Woord , een Schepzel om welks wille alle Schepzelen zyn voortgebragt. Een Schepzel, aan den anderen kant, dat duizenderley Zwakheden van Lighaam en Geeft onderhevig is. , Geen Dier is het ‚‚ Leven broofcher, de Ongemakken , Zorgen , > Gevaaren , menigvuldiger , dan dit kortítondig > Werkftuk , waar van het halve Leven byna > een Dood is (zegt Prinrus): want de Jaaren „> der Jongheid worden niet gerekend, en die ss van den Ouderdom kunnen naauwlyks den > naam van Leven draagen ; wanneer de Zinnen > verdooven, de Leden verftyven, de Werk- s tuigen van de Voeding verzwakken en ’t ge- »» heele Lighaam als verkwynt en langzaamer- ‚‚ hand vernietigd wordt, om tot Stof weder te > keeren”. Zedekundig moet de Menfích zig zelven kennen; ten opzigt van het einde waar toe hy is gefchapen, om God zynen Schepper, wiens eeuwige kragt en Goddelykheid uit de Schepzelen gekend wordt , te verheerlyken door het betragten van zynen Pligt, zo jegens den Schepper, als jegens zyn Evennaaften en zig zelven,» om dus het oogmerk der Scheppinge te beantwoorden. Dit alles geeft aanleiding | | | tot ad a VAN DEN Menscu 141 tot de Godsdienflige en Staatkundige Kenniffc IL. Arnen, van zig zelve. - IH. Hoorpe De Menfch verfchilt van alle andere Zoogen- deb de Dieren door deeze Kentekenen: een regt- rang op ftaande Lighaam , doch Hairig op ’t Hoofd, kn aan de Wenkbraauwen en Oogranden, in de Oxelen en op de Schamelheid ; de Baard der Mannen, de Nymphe en Clitoris der Vrou- wen, die twee Borften hebben aan de Borft. Het Hoofd is met grooter Herfenen voorzien dan alle andere Dieren: hy heeft een Lel voor in de Keel: zyn Aangezigt {taat ineen ftreek, die evenwydig aan den Buik is: de Neusfteekt uit, doch is famengedrukt en niet zeer lang: de Kin fteektuit: hy heeft geen Staart: de Voeten rus- ten in ’t gaan op de Hiclen. Onze Autheur verdeelt den Menfch in ’t al. Verfchei- gemeen in twee Soorten , naamelyk Dag-Menft lan he en Nagt-Menftch3 tot de eerfte Soort behooren fchen. alle Menfchen die op den Aardbodem leeven en ons bekend zyn, waar van hy zes Verfchei. denheden aantekent; fpruitende uit de Oeffc. ning en Woonplaats ; naamelyk : de wilde Menfch, de Amerikaan, de Europeër , de Afiaan, de Afrikaan ,en de monffreufe of wan- fchapen Menfch. Deeze allen zyn met Verftand begaafd. De Nagt-Menfch, onderfcheiden by ° den naam van Troglodytes, is die onder de Aar- de gezegd wordt te woonen. Wy zullen daar in ’t volgende Hoofdftuk van fpreeken. | De wipe Menfch gaat op Handen en Voc- et 1, Dasi, 3 Stuk ten, 142 BESCHRYVING TL Arpger, tens is ftom en ruighairig over ’t Lighaam, ven IL. Hoorp- komt derhalve zeer naa aan de Beeften. Zoda- STUK, nige Menfchen zyn ‘er enkelde geweeft. Men vindt gemeld van een Jongeling die naar een _FIuvenis Beer geleek’4 in Lithauwen, op ’t Jaar 16615 Gh van een die naar een Wolf geleek $ in Heffen- land, op ’t Jaar 13445 doch de allerberugtfte „en zekerfte Hiftorie is van een Jongeling, die jOvinus naar een Schaap geleck f;, in Ierland. Deeze was, nog zeer jong zynde, van zyne Ouders af geraakt en tot zyn zeftiende Jaar toe onder de "wilde Schaapen opgebragt , welker aart niet al- leen, maar zelfs de uitwendige gedaante, hy zodanig aangenomen hadt, dat hy weinig naar een Menfch geleek. Hy was vlug ter been, woeft van Gelaat, droog van Huid, en hard van Vleefch, met een plat nedergedrukt Voor- hoofd en uitpuilend Agterhoofd: hy bleette als een Schaap en wilde in ’t eerft geen andere Spy- ze dan Gras en Hooy nuttigen. Turrius, die deezen Jongeling te Amfterdam gezien heeft, befchryft dit omftandig (f). Van anderen wordt ook berigt, dat men in de Boffchen van ’t Keur- vorftendom Hanover een wild Man gevangen heeft, die, wanneer GrorGeE del. ; Vader van den tegenwoordigen Koning van Groot Brittan- & nie, tot den Throon gekomen was, in Enge land overgebragt werdt. Men ttagtte hem de Bee« ftelyke manieren af te wennen, doch daar toe _ was (}) TuLr. Obfery. Med. Libr. IV. Cap. ge EN hee £ / VAN DEN MeEnNscu 143 was geen mooglykheid. In den Jaare 1719 zynr. Arperm nog twee wilde Jongens in de Pyreneefche Ber- HI. Hoorp- gen gevonden , en nu omtrent dertig Jaar ge- STUK. leeden werdt gefproken van een wild Meisje, dat men in de Boffchen by Châlons in Champa- gne, een Provincie van Vrankryk, ontdekt hadt: __waar van de Hiftorie in ’t Jaar 1755 is aan ’, licht gegeven. Doch deeze wilde Menfch moet niet verward worden met den Orang-Ous tang of Bofch-Menfch der Indiën , waar van vervolgens. Men ziet’er alleen uit, welk eene verandering de Opvoeding en Levensmanier aan den Menfch kan toebrengen. | De AMERIKAAN is rood van Huid, Galagtig De Ameri. van Temperament , regt van Geftalte. Hy nik heeft zwart, regt, dik Hair; wyde Neusgaten ; het Aangezigt vol Sproeten; de Kin omtrent Baardeloos. Hy is hardnekkig, vrolyk, vryheid- _minnende. Hy fchildert zyn Lyf met roode Stree- pen. Hy wordt geregeerd door de Gewoonte. De EuroPrErs zyn blank van Vel, bloedryk De Euro. en lyvig van Geftel. Zy hebben geelagtige FP“ lange Hairlokken : de Oogen blaauw. De. aart is wifpelturig , vernuftig , bekwaam tot uit- vindingen. Zy draagen Kleederen , die digt om ’t Lyf fluiten. Zy worden door Wetten geregeerd. | De AsIAANEN zyn bruin van Vel, zwartgal. De Afaans lig, taay van Leden. Zy hebben zwart Hair ‚en graauwe Oogen. Zy zyn ftreng van aart, beminnende de pragt en praal , en Geldgierig. 1, Dxrr. 1 STUK, De lá 144 BEsSCHRYVvVING L Arpeer. De Kleederen hangen hun los om ’t Lyf. Zy IL Hoorp- worden door Gevoelens geregeerd. B De ArFRIKAANEN zyn zwart van Huid, din van een flap waterig Temperament. Zy hebben zwart , ondereengedraaid ‚ Wollig Hair op ’t Hoofd ; de Huid zagt als fuweel ; de Neus plat opgewipt en dikke Lippen. De Vrouwen hebben lang neerhangende Borften. _Deeze Menfchen zyn boesaartig, luy, agteloos; zy be- _ fmeeren hun Lighaam met Vettigheid, en wor- den door Willekeur geregeerd. | De mon. De Heer Linneus telt als een zesde Ver- ftreufe of k Ä wanfcha. fcheidenheid onder de Menfchen , de MONSTREU- Elenfch, SE of wanfchapen Menfch. Deeze Wanftaltig- heid, zegt hy, hangt fomtyds af van de Woon: plaats of ’t Geweft: dus vindt men Menfchen op fommige Bergen, die klein van Lighaam doch werkzaam en vlug, maar tevens vreesag- tig zyn: daarentegen zyn de Inwooners van ’t _Zuidend van Amerika, aan de Straat van Ma- gellaan, zo men berigt, byfter groot van Sta- tuur en traag. Somtyds wordt, zegt hy, de Menfch door Konft, of met Voordagt, wan- fchapen gemaakt: de Hottentotten , by voor- beeld, onder welken alle Mansperfoonen maar Eén Bal hebben. De Hiftorie der Amazoonen, Vrouwsperfoonen zo men wil, die zig, om be- ter de Wapenen te kunnen voeren , van een Borft beroofden , neemt hy niet in aanmerking: maar wel dat de Vrouwelyke Sexe, in fommi, ge Landen van ons Wereldsdeel , door den É Mid- Lj | VAN DEN MENsCnH. 145 Middel ftyf te knellen haar Lighaam een mis- 1, kmsdal 8 maakte Geftalte geeft. Andere Natiën op den II. Hoorp- Aardbodem, zegt hy, doen zulks, door de StUE jonge Kinderen het Hoofd famen te drukken; waar door het puntig naar boven uitpuilt by de Chineezen en plat van vooren wordt by de In- boorlingen van Kanada. „Hier by kan ik mee regt voegen de menigvul. Toevallige dige Wanftaltigheden, in *t Geflagt der Men- hide age {chen voorkomende , die door de Natuur toe- vallig veroorzaakt zyn. Deeze beftaan, of in een bovenmaatige Langte en Grootte 5; of in een buitenfpoorige Dikheid en Zwaarte van het _Lighaam; of in een byzondere Kleinheid , gelyk _ in de Dwergen , die dan ook doorgaans gebog- held zyn; of dat twee Menfchen aan elkander . zyn gegroeid; of ook in eene-overtolligheid of gebrek van eenige Ledemaaten, een Scheef heid of Kromte van dezelven of van ’t geheele Lighaam , en andere mismaaktheden. Reuzen zyn ’er, weet men, oudtyds geweeft, er ja, naar ’t fchynt, geheele Geflagten of Fami- | liën van Reuzen. Ook komt ’er nu eg dan nog een Menfch voor, die de gewoone Grootte veel te boven gaat. Zekere Aymon, die den Aartshertog FERDINAND van Ooftenryk voor Ì ra- want gediend heeft, was elf Voeten hoog. Her- LO JOHAN FREDERIK hadt aan zyn Hof, te Ha- nover, een lrawant, uit het Ampt van Munden af komftig , lang vier Ellen en zes Duim, gelyk zyn Graffchrift aanwyft. Hy ftierf in ’t Jaar Í, DEEL. 1 STUKe K 1676» L AFDErL IL. Hoorp- STUKe 146 BEB CH R:Y V eN 1676 » Vier-en-veertig Jaar en twee Maanden oud. KEIsZLER vondt (f) in het Keizerlyke Slot Ambras , niet ver van Infpruk in Tyrol ge- legen, de Af beelding van zekeren Hans Braw, geïchilderd int Jaar 155o , toen hy in ’t agt-en- veertigfte Jaar ging. Deez’ zou , indien de Schilder niets daar by gedaan heeft, ten minfte de hoogte van Goliath , welke begroot wordt op twaalf Voet en jets over de agt Duim Engelfche Maat (*), dat een weinig meer dan twaalf Rynlandfche Voeten is, bereikte Overmaati- ge Dikheid en Zwaarte. hebben. | Niet minder Voorbeelden vindt men van overmaatige Dikheid en daar uit voortvloeijende buitengemeene Zwaarte des Lighaams in fom- mige Menfchen. Een Man van driehonderd Pond wordt zeer zwaar gerekend, doch men heeft ’er gezien van over de vyf honderd, ja tot zeshonderd Ponden. Zeker Engelfchman, vyf- bonderd- en-vyftie Ponden zwaar, deedt voor eenige Jaaren een Reize over den Berg Sexis in Piemont. Een ander Engelfchman, uit Lincoln, b | ftierf (t) Keiszrers Reizen. 1. Stuk. bladz. 40. (*) Dus zegt KrrszLeR, maar zo de Oofterfche ‘Elle of Cubitus z Engelfche Voet en 824 duizendfte deelen was, gelyk ik vind®in de Tatelen van ArBuruNorH, en de Span, Spithama, een derde van de Elle ; dan zou de langte van Goliath, zes Bilen en een Span, niet meer zyn dan rr Engelfche Voeten en 552 duizendíte deelen, dar maar een weinig meer is dan elf Rynlandíche Voeten: _ doch dit bedraagt ruiin twaalf Amfterdamfche Voeten. ‚De vermaarde Cajanus, die in ’t Jaar 1749 den 27 Fe= bruary, ruim zes- en. veertig, Jaar oud, re Haarlem overs leedt, vind ik aangetekend, lang te zyn geweeft Soeren ge: ES Boal \ ; nn Praar II. |__ EDUARD BRIGHT, eer 2e De ed Ge EE ie 4 Sr Ê er j < En enn ne e EN k ERIN EN AIEE NENNN NEN, Na NN, es en NAE eeen NN EN E „7 | EEE en SES bees SS ALPS ne TS) CLA NS AEL ae en me arte 44 eer an SS NN Ra NE 5 hes ed Ne / F eN IS pe hae Nn RAS te IN DENN EN / Agen NI TP EENS DES RN, EN Ze FS KEN AZ dS Ae À fj SLT REET EEE OG ZE pdre N AAN EEEN ENEN EARN it rf ar ZZD Kantel H ZN, See NN RNA K 1 PIE re erna, NA SEAN hRE DN he Ae N NL Lj TEE arn. Nar at ENEN EENS DENNEN Ik CAA T PE RE zeA AN Der TAN IEN N Nee (eze EI EE NN & _ KC NA he ee nie, ORDRE nn x men Rl Ve NN ERE NN RNI TGA ST hi ZZ B ENNE OENE Ne /, pn Te an DEZE Rt ZZA EAN SEE NEEN vre WANEN re) DES ars k za NEN EN ZEN TEneEe Een VIG Sg en NN AZEN EERENS RENNEN VL DA SSN VE ANNAE 7 TANN! en AEORAEKNAN Never id Cr ELAN N ENNE NRN RENIN NNS zo OAD ANNE EES EE SSZ NEN EEEN NBAT EES \ ZENNE - EE NNT tt evet PMN TEE TN NEEN ENNE ennen ennen ‘ zeik ma nn STENEN NA U PS Kedde Clade =| ER Rr: Tamer NN NRR „3 ee * — N net mar en ENEN Nik vive 2 = ee ARNRt 7 ie NNT en NORA PE) DN Re} - NS EpdintesdeN EERENS 7e Od ledere de TD mr ERE Ee eeN ned a 5 2 A ST N N EEEN AEN NME 7 Je en Ed on TEAMS AS ROE men ENEN re nn ke ANNN Ki wa rr PEERS EE PE EREA EER ER wi z = zee: ES zr Dr eN Ek É Sen EIER EPEN EN STEEN EN en en NS en ed EE ZEE ESMEE ER SDE REP E ZTC Ee EE SEEN NELE A TERENDE ST INGE TR. EE en nd Ee 5 ee san Ae 5 ek 7 ZERE A Ee En Sd PACE TREND NE RTEREE TEAC EEE de NEEN Eee Ze ze TAA REE RET ETEN EMA IRE : SEE nen ZEE Se ed 8 tr AT EE EEE RER ERS EPEN Eens ET TEE GENETIC EL REL ETE SEE S ld EGER EE NE ENTIRE EEE EE EN ETE EDE LR EEE EG EEE TEER RTENSENRGIEN RB ne 0 ava ee  ed EES Ze mn men Ae 4 EE VAN DEN MENsCH. 147 flierf in ’t Jaar 1724, negen-en-twintig Jaaren oud: wiens langte was zes Voeten en vier Dui- men ; de dikte meer dan tien Voeten in den omtrek, en de zwaarte vyfbgnderd-tagtig Ponden. De En- gelfchen zyn fterke Vleefch-Eeters, gelyk aan deezen Man blykt, die, een Offenhandelaar zyn- de, dagelyks agttien Ponden Vleefch verteeren kon: doch niettemin zyn dergelyke Voorbeel- den van overmaatige Dikheid en Zwaarte ook in Duitfchland gezien. ‘Te Durlach ftierf in ’t Jaar 1565 de Stads Griffier , wiens Lighaam omtrent zeshonderd Ponden zwaar werdt bevon- den (S). Een nieuwe Hiftorie van dit foort be. vrydt deeze Berigten van alle onwaarfchynlyk- heid. Immers den ro November van ’t Jaar 1750 is in Engeland geftorven zekere Eduard bright, IL. AFDEEls II. Hoorde STUKe Winkelier te Malden in Elfex, negen-en-twin- tig Jaar oud, die zesbonderd-en-negen Ponden woog. ’t Is waar, de Engelfche Ponden verfchil- len merkelyk in zwaarte met de onzen, zo dat dit maar ruim vyfhonderd zeven-en-vyftig Am- fterdamfche of Parysíche Ponden uitmaakt5 | Re doch en 9 Duimen, Amfterdamfche Maat, dat is nagenoeg agf Rynlandfíche Voeren. De Spaarwouder Reus, Klaas van Kyten, die in ’t begin van de Veertiende Eeuw, zo men wil, geleefd heeft, fchynrnog iets langer geweeft te zyn, naamelyk agt en een half Voet Rynlandích, Ik heb er, den 17 Auguflusdeezes Jaars 1760, zelf de Maart van ge- nomen’aan den Muur van de Kerk te Spaarwoude; in wel= ke, wegeris haare bouwvalligheid, den 20 „Auguffws van 'e Jaar 1747 de laat{te maal is gepredikt. Voor weinige Jaaren was te Amfterdam een Vrouwsperfoon te zien, fraay van " geftalte, omtrent zeven Rynland{che Voeten lang. …_($) Keiszrers Reizen, L Stuk. bladz, 203. Ì. DEEL. 1 STUKe K 2 | das 10:41 BESCHRYVING L Arpeer. doch het moet, niettemin, een Man geweeft - IL Hoorp-zyn ‚ Montftreus dik van Lighaam; dewyl zeven STUK. ___volwaffen Perfoonen, te famen, in deszelfs Ka- mizool by een geknoopt konden worden. Kleinheid Sommigen baaren niet minder verwondering rd door hunneongemeene Kleinte. Gemelde Aarts- | hertog FeRDINAND heeft aan zyn Hof een Dwerg gehad, maar drie Spannenlang. In’t voorfte deezes Jaars 1760, is te Parys gebragt zeker Poolfch Edelmannetje , van twee-en-twintig Jaar oud, hebbende de hoogte van maar agt-en twin= tie Duimen , ’t welk, volgens den Paryffchen Voet gerekend „ nagenoeg twee en drie vierde Amfterdamfche Voeten is(*). Zyn Moeder heeft nog twee andere Dwergen ter Wereld gebragt, waar van deeene, ouder dan deeze, een Jongc- ling is van vier-en-dertig Duimen lang , de ander, een Meisje van zes Jaaren , maar twintig of een-en-twintig Duimen; dat is omtrent als een Kind ’t welk voldragen ter wereld komt. De Koning van Poolen heeft een Dwerg, Bebé ge- naamd , een Boeren Kind thans twintig Jaar oud, lang zes en-dertie Duimen; doch deeze is krom van Rug, ongelyk van Schouders en byfter groot van Neus; dom en onwillig om iets te leeren, magteloos , gramftoorig 3 daar, in tegendeel, dit Poolfche Edelmannetje , by de welgefteldheid van zyn Lighaam , eene vlugheid van Geeft bezit ‚en eene (*) Een Boertje uit Friesland, zynde ook te Amfter- cam te zien geweelt, was den 2 Maart T7s1, zesven: twintig Jaar oud zynde, niet hooger dannegen en-twint!g Amfterdamfche Duimen, en bygevolg nog omtrent andeze jj halt Duim kleinder. | sak Shush: TR DINNER SANS EN A NIN 7 rk es adt 4 AE in neee ada reren \ fi e Ne) t 1 fi 1 Je d EN PEN DEN AEN S CH . 149 eene fchranderheid in zyne Uitdrukkingen en Ant- I. Arveer. woorden, die een ieder tot verwondering ftrekt. IL. Hoorp- Van volwaffen Menfchen, die aan elkander “PE gegroeid zyn, vindt men de Voorbeelden zeld- en en zaam. Meeftal fterven de Kinderen , die dus ter elkander | | egroeid. Wereld komen , vroeg: zy zyn ook doorgaans, in ‘t een of ander opzigt, gebrekkelyk. BAR- THOLINUS heeft in Duitfchland een Genueefch Man gezien , van agt-en-twintig Jaaren oud 9 wien zyn Broeder aan de Borft was vaftgegrocid, dien hy levendig met zig omdroeg en met zyn Mantel bedekte; doch daar deeze Man van bc- kwaam Statuur en goed Verftand was, hadt het Schepzel , dat aan zyn Borít hing , geen kennis ter Wereld , en was zeer gebrekkelyk van Le- _demaaten , wordende alleen gevoed door de Spys en Drank , welken deeze Man gebruik- te (*). Veel aanmerkelyker is het Voorbeeld van dergelyk een famengroeifing van twee Men- fchelyke Ligaamen, die beiden tot volwaflen- heid gekomen zyn. Het was een Tweeling van de Vrouwelvke Sexe, den 26 Oktober des Jaars . 1701 » te Szony in Hongarie gebooren. Detwee Zufters, met het onderfte van de Rug aan el- kander gegroeid, zyn, toen zy zes of zeven Jaaren oud waren, door Holland, Engeland, Vrankryk, Italie en byna geheel Europa, als eene zeldzaamheid omgevoerd , en met veel verwondering van iedereen befchouwd ; maar | Zee (*) BarTH. Rarior. Cent.I. Hilt.66, _° 1. Deer, 1 STUK, | K 3 and 150 BrscurvVnNia rn 1 ArpreL. zeker Geeftelyke kogt dezelven, negen Jaar oud MH Hoorp. zynde, om ze voor befpotting en bederf van STUK. > ’ Zeden te bewaaren, en zette ze in een Kloos- ter te Presburg in Hongarie, alwaar zy den 23 February 1723 overleeden zyn. De Heer Tor- Kos, Doktor in de Geneeskunde, heeft het vol- gende Berigt dienaangaande gezonden aan de Ko- ninglyke Londenfche Societeit gie Weeten- {chappen (*). Aanmerke. »> Dit tweelyvig Kind geeft een byzonder diene ‚„ Voorbeeld van de wonderbaare kragt der In- van zulk .‚, beelding van Vrouwen op de Vrugt in haar Rn Schep-, Lighaam. De Moeder, naamelyk, van dic f Schepzel, hadt, in de eerfte Maanden of lie- „ ver Weeken van haare zwangerheid , met > veel oplettendheid de paaring van Honden be-_ > fchouwd, en hoe de een aan de ander vaft bleef, metde Koppen eenigermaate naar el- ‚9, kander toe, waar op haar gedagten dikwils 2 fpeelden. In ’t Kraamen kwam eerft het Lig- > haam van Helena, tot de Navel toe, uit: na » verloop van drie Uuren werden haar Voeten »> gebooren , met het daar aan gehegte Lighaam van haar Zufter, die men Judith genoemd A heeft. De eerfte was wat langer en regter; »> de andere korter en een weinig fcheef. van > Lyf; en ‚fchoon zy beneden de Lienden, rug- | ss gelings , famengegroeid waren, vondt men ze »> nogthans met de Aangezigten en Lighaamen, C*) Philofoph, Tranfall, for 1751» pag. 31e Ek 33 VAN DEN MENsca. rsr half zydelings ‚ naar elkander gekeerd, zo | AFDEEL, dat zy bekwaamlyk zitten, alsook, met een 11. Hoónik zagtentred, voor en agterwaards loopen kon- den. Zy hadden een gemeen Fondament, tuffchen twee Billen, of wel, tuffchen de regter Dye van Helena en de {linker Dye van Judich geplaatft. Zy hadden ook eene Vrouwlykheid, tuffchen de vier Beenen 5 zo dat men, als zy regt overend ftonden, niets daar van kon zien. Ten opzigt van de Uit- loozingen is ’t aanmerkelyk, dat, de een Af- gaan willende, de andere ook perfing daar toe had; maar tot de Waterloozing kwam de Prikkeling in elk eene op een verfchillenden tyd; zo dat, als ‘de eene. Wateren moeft 3 de andere dikwils weigerde op de Pot te gaan waar uit, toen zy jong waren, fchoon zy ans ders elkander altoos tederlyk beminden en omhelsden , dikwils Gefchil, tot flaan en veg- ten toe, onder haar is ontftaan , en het ge- _beurde wel, dat de eene de andere opligtte, ‚en met geweld bragt daar zy wilde, of door worftelen dwong om haar begeerte te voldoen. > Op ’t zesde Jaar van haaren Ouderdom, kreeg Judith een Lammigheid van de flinker- zyde, uit welke Kwaal zy wel herftelde , doch niettemin haar geheele Leven zwakker , traager en domlyker bleef ; zynde Helena al- tyd vlugger , leerzaamer en fraaijer van Ge- {talte geweeft. Naar het verfchil der Lighaa- men werdt ook een groot verfchil in beiden, é „ Drar, I STUKe K 4 23 Zo STUKe $ 4% 152 BE SsSCHRY VEN BM I.Arpeer.5s ZO in Gezondheid als in Ziekte, ten opzigt IL. Hoorp-s, van de Werkingen, die tot het Leven, de STUK. 99 99 52 99 99 35 53 id 53 2 \s 23 33 53 Db 33 33 33 in) \s 23 23 be, \p 33 23 ò \s 55 2 As ì hd 3 \s Zintuigen en Voeding dienen, waargenomen. En fchoon zy, op een zelfden tyds de Kin- derpokjes en Mazelen gehad hebben, waren de overige Lighaamskwaalen hun niet gemeen. Terwyl Judith de Stuipen kreeg , hadt Hele- lena daar geen aandoening noch verzwakking van. Helena, wederom, kreeg Pyn in de zy- de, Judich hadt een goedaartige Koorts. De eene kreeg de Hoeft, Verkouwdheid, ’t Ko- lyk; terwyl de andere gezond bleef. Hier- om werdt ook ieder , naar haaren verfchil- lenden toeftand , met verfchillende Genees- | middelen behandeld ; doch de Aderlaating deedt men altyd in de gezondfte en kloekfte van Geftel. > In ’t zeftiende Jaar des Ouderdoms van dee- ze Zufters kwamen de Stonden voor den dag, Ed die zy, daar na, haar geheele Leven , doch niet om gelyken tyd , even fterk of op de zelfde manier , gehad hebben. Somwylen. hadt een van beiden ’er meer, Ongemak van dan de andere: doch Judith was meer aan Stuipen onderhevig , en hadt dikwils Be- naauwdheden en Borftkwaalen. In ’t twee- en-twintigfte Jaar van haaren Ouderdom, te weeten den 8 February 1723, kreeg Judich zwaare Stuipen, en bleef naderhand in een Slaapziekte , tot den 23 van die Maand , wanneer zy ftierf, Geduurende die Dagen „ kreeg 33 23 VIANDEN reg ok OR" An wid le kreeg Helena een Koortsje, en haar Kwamen IL. Arperr. zo verzwakten, dat zy „ fchoon met volko. men kennis en fpraak, fchielyk , drie Minuu- ten eer dan Judith, begon te zieltoogen; tot dat zy beiden, na een korte worfteling met de dood, als op één oogenblik, den Geeft gaven. | Helena was alles gezond; doch in de Borft van Judith was het Hart al te groot, bekleed met een zeer fterk. Hartzakje en de regter kwab van de Long rottig. De Groote Slag- ader en Hol-ader „ uit de beide Harten ko- mende , werden , eer zy zig in de Darm-beens- dikwils Flaauwten over , die haar eindelyk IL. Hoorp. STUK: 5 In ’t ontleeden der Lighaamen bevondt men Ontteeding dat elk haare byzondere Ingewanden had. In is hetzel- Slagaderen en Aderen * verdeelden, meteen *Arterie bogt vereenigd, en vertoonden, als ’t ware, > Vene Ì- liace één Slag-ader f en één Hol-ader $, uit heteene+ „Aorta Hars naar het andere voortgaande of omge- $/en4Cava boogen. In den Buik waren , in beide de Lighaamen, alle Ingewanden gezond en vol- komen: ieder hadt zyn eigen Lever, Milt, Alvlees , Nieren, Waterblaas, Lyfmoeder en Eijerneften, Fallopiaanfche Trompetten en een gedeelte van de Scheeden , dewelken, van beide zyden famenkomende, ééne ge- ‚ meene Scheede uitmaakten. De uitwendige Schaamdeelen waren , behalve de gemeene opening van de Scheede , in ieder byzon- IT, DEEL, 1STUK, Kiss Hr a ET à 154 BESCHRYVING rn » der, zelfs de opening van den Watergang IL HoorD- 55 STUK, 33 33 33 33 33 3 \e 23 53 22 33 we es en de nabuurige deelen. De Maag met de Darmen waren , in beide de Lighaamen, natuurlyker wyze geplaatft , doch de Regte Darmen , wederzyds aan het Schaambeen om- geboogen en famengegroeid, maakten een re- delyk wyd en gerneen Kanaal tot uitloozing der Vuiligheden. De Heiligbeenderen waren aan hunne tweede Verdeeling famengegroeid, en maakten één lighaam, * welk in een ge- meen Staartbeen eindigde. | > Uit fdit alles blykt niet alleen de oorzaak van de verfchillendheid der Werkingen van Lighaam en Geeft in deeze Tweelingen , maar men kan ook, uit de vereeniging der ‚ Groote Slag-aderen en Hol-aderen, der Aars- darmen en Moederfcheeden, eenig denkbeeld opmaaken, aangaande de reden van de over- eenkomft en ’t verfchil der Ziekten en Kwaa- len, het gelyktydig,fterven , de gemeene pooging tot Afgang, de mooglykheid der Be- vrugting van een van beiden of van beiden te gelyk, en wat dies meer is. „> Dit alles heb ik byeen verzameld en opge- fteld, ten deele uiet het Berigt van geloof- waardige Ooggetuigen; ten deele uit de da- lykfche Aantekeningen van myn Schoonvader KAREL RAYGERs die, ín zyn leven, dege- woone Doktor was van ’t gemelde Kloofter ; ten deele uit het Klcofterboek; waar in hy. ss det Et be 0 sek Ps Kr Od Lo | VARDEN AMENSENR. IsS Er de Voorfchriften der Geneesmiddelen hadt 1. Arpeer, » “gefchreeven.” | f iebratde Presburg, den 3 July, 1757. JusrTus JoANNeEs ToRKOS. Egues Pannonius , Med, Dobor, € libere Civitatis Pofontenfis Phyficus Ordinarius, De overtolligheid of ’t gebrek van eenige Le- De Wan- « af PEN faltighe- _ __demaaten, de fcheef heid en kromte van dezel- den door ven of van het geheele Lighaam, zyn menig- Ke vuldige en gemeenzaame Wanftaltigheden. Men vuldig. zoude de Poolfche Hairvlegt en de Kroppen of Keelkwabben van de Vrouwsperfoonen aan en omtrent de Alpifche Bergen , met regt ook daar “toe betrekken kunnen. Niet minder de over- maatige uitgroeijing van de Kittelaar, en die van Hoornen op ’t Hoofd van fommige Menfchen (*). In ’t algemeen wordt aangemerkt, dat het Menfíchelyk Geflagt aan meer mismaaktheden van Lighaam onderhevig is dan de Viervoetige Dieren; de Vogelen en Viffchen het allerminfte. De reden hier van is ligt te begrypen , wanneer men agt geeft op de Ongemakken , die de Menfch reeds in en by zyne Geboorte , na de- zelve en zyn geheele Leven lang, ondergaat; daar de Beeften veelal van bevryd zyn en fom- migen ook, door de fterkte van hun Lighaam en dikke Huid, minder van benadeeld worden. De Vogelen en Viffchen zyn, door het Element daar (*) Tutr. Obferv. Med, Lib, III. Cap. 35. BARTHOL. Rartor. Cent. 1. Hit. 78. “ke Diss, 1 Stuk, Ï. AFDEEL. 1. Hoorp- STUK. Nartuurlyke Hiftorie van den Meních, Zyn toe- ftand als hy ter wereld komt. 156 BESCHRYWIENIG daar “zy in leeven en door hunne wlugheid, grootelyks voor die Ongemakken beveiligd. Thans gaa ik over tot de Natuurlyke Hifto- rie van den Menfch, waar in ik de Befchryving | volgen zal van den geleerden Heer pr Burron, die dezelve met zyne gewoone welfpreekend- heid op een bevalligen trant behandelt , zynde het volgende daar van een beknopt uittrekzel. Indien iets, zegt hy , in ftaat kan zyn ons cen denkbeeld te geeven van den Menfch, het is de toeftand, waar in hy zig bevindt onmidde- lyk na zyne Geboorte, onbekwaam om nog ee- nig gebruik te maaken van zyne Werktuigen der Zinnen, uit- of inwendig. Het Kind, dat ter wereld komt, heeft allerley Soort van by- ftand noodig; het is een voorbeeld van elende en fmerte : in deezen aanvang van zyn leven is het naar evenredigheid zwakker dan eenig Jong van Dieren. Gebooren wordende gaat het van ’t eene Element in ’t ander over : komende uitWatêr, dat het in zyns Moeders Liighaam van alle kanten om- ringde , bevindt het zig aan de Lugt bloot ge- fteld , en ondergaat in een oogenblik de aan- doeningen van deeze werkzaame;Vloeiftof. De Lugt werkt op de Zenuwen van de Reuk en op de Werktuigen van de Ademhaaling: deeze werking brengt een Schok voort, een foort van Niefing, welke de holligheid van de Borft op- heft en aan de Lugt vryheid geeft om in de Longen te gaan: zy verwydt derzelver blaasjes en doet ze uitzwellen: zy wordt aldaar verwarmd en sn Kaar hl canis VEN DENIM EENS CH Is en tot zekeren trap verdund, waar na*de Veer- 1, Arpzer. kragt der uitgefpannen Vezelen haare tegenwer-IL, Hoorn- king doet op deeze ligte Vloeiftof en maakt dat TP& dezelve weder uit de Longen gaat. Deeze Werking is den Meních en veele an- Zyn Ge. dere Dieren volftrekt noodzaaklyk: zy onder. fChrey- houdt het Leven, en, als zy eindigt, fterft het Dier. Ook eindigt de Ademhaaling, een- maal begonnen zynde, niet dan met de Dood, en, zo dra het Jong de eerftemaal Adem ge- haald heeft , blyft het zulks doen zonder op- houden? Het zugten en gefchrey, ’t welk een Kind laat hooren op ‘t eerfte oogenblik als het Adem haalt, zyn ontwyfelbaare blyken van de Ongemakken , die de werking van de Lust hetzelve doet gevoelen. De meefte Dieren hebben de Oogen nog ee- Zyn On. nige dagen na hunne Geboorte geflooten : het “mogen. Kind doet ze open, zo dra het gebooren is, doch zy ftaan ftyf en duifter 5 het kan ’er niets mede zien: want het Gezigt veftigt zig op geen Voorwerp. - Het begint niet te lachen dan _ veertig dagen na zyne Geboorte; als wanneer het ook begint te huilen;s want het vroeger gefchrey en zugten gaat niet met Traanen ver- gezeld. Het kan zig niet overend houden: de- wyl de Beentjes nog geboogen zyn, door de ge- woonte, die het gekreegen heeft in Lighaam van zyn Moeder: het heeft de magt niet cm de Armen uit te ftrekken , of iets met de Hand _aan te vatten : als men ’er de hand aftrok „, zou Il, Dert, 1 STUK / het 158 BESCHRYVING 1 Arpeer, Bet agtêrover blyven leggen , zonder zig te IL Hoorp- kunnen omkeeren. As STUK. De grootte van een Kind, dat voldragen ter ole wereld komt, is gemeenlyk een-en-twintig Dui van Lig. men; de Borft, over de langte van het Borft- hadi been gemeten, is bykäns drie Duimen: op de negen Maanden weegt de Vrugt doorgaans twaalf Ponden. Het Hoofd van den nieuwge- boorenen is grooter naar evenredigheid van het Lighaam, en deeze onovereenkomftigheid , die nog veel grooter was in den eerften Leeftyd van het Kind, verdwynt niet dan na verloop der eerfte Jongheid. De Huid, van een Kind dat gebooren wordt , ís zeer fyn; zy vertoont zig roodagtig ; dewyl zy genoegzaam doorblin- kende is, om een flaauwe fchyn van de koleut des Bloeds door te laaten. Men geeft zelfs voor dat de Kinderen, welker Huid de roodfte is als __zy ter wereld komen, de genen zyn, die na- __derhand hee mooyfte en blankfte Vel hebben. De form van het Lighaam ende Leden van een nieuwgebooren Kind is niet naar behooren: alle deelen zyn te rond; zy vertoonen zelfs zig als gezwollen, wanneer het Kind welvaarende is en niet magerder dan gewoonlyk. Na ver- loop van drie dagen krygt het doorgaans de Ge- luw, en op dien zelfden tyd is ’er Melk in des- zelfs Borften ,-die men ’er uitdrukt met de Vin- geren. De overtolligheid der Sappen en de zwelling van alle deelen des Lighaams vermin- deren naderhand allengs, naar maate het Kind groeit. — 0 A ' y VAN DEN MENsCcCH F59 groeit. In eenige nieuwgebooren Kinderen ziet 1, Arprer. men Klopping in de top van het Hoofd op de It, Hoorn. plaats vaù de Fontanel, en in allen kan men StU& daar den Polsflag voelen van de Boezems of _Aderen der Herfenen, indien men ’er de Hand op legt. Boven deeze Opening groeit een foort van Korft of Schilferigheid , die men genood- _zaakt is met Borftels te wryven, om ze te doen afvallen, naar maate zy droog wordt. Het Water; ’t welke de Vliezen bevatten, Het haaden der nieuw- Jaat op het Kind een witagtige lymigheid, dic Bor » fomtyds zo taay is, dat men zig genoodzaakt Dn jn vindt om dezelve met eenig zagt Vogt te ver- ter, dunnen, ten einde ze af te kunnen veegen. In deeze Landen gebruikt men altoos de voorzig- tigheid, om het Kind miet te waffchen dan met Jaauw Water; doch geheele Natiën, zelfs die de koude Geweften bewoonen, hebben de ge- woonte, van haare Kinderen, zo dra zy ter we- reld gekomen zyn, in koud Water te dompe- len, zonder dat dezelven daar van eenig, nadeel lyden. Men zegt zelfs dat de Laplanders hun- ne Kinderen in de Sneeuw laaten, tot dat de Koude hun zo ver bevangen heeft, dat ’er de Ademhaaling door geftremd worde, en dat zy ze alsdan in een Bad van warm Water dompe- len. Zy komen zelfs niet vry, met zo onbe- fchroomd gewaffchen te worden op ’t oogenblik van hunne Geboorte: men wafcht ze nog, op ® de zelfde manier, driemaalen ’s daags, geduu- rende het eerfte Jaar van hun Leven en de drie cks Daer, 1 STuKs HR vol t 160 Bers: Ù RUI NO L Arpeer. volgende Jaaren baadt men ze driemaal ’s weeks II. Hoorp- in koud Water. De Noordfche Volkeren maa- STUKe ken zig wys , dat de koude Baden den Menfch fterker maaken en bekwaamer tot het verdraa- | gen der wiffelvalligheid van hun Klimaat; wes- halve zy zig, van Jongs op, daar aan tragten te gewennen. ’t Is zeker, dat wy niet genoeg- zaam weeten, tot hoe verre zig de Paalen uit- ftrekken van t gene ons Lighaam in ftaat is te verdraagen, aan te neemen of te verliezen door de gewoonte. By voorbeeld, de Indiaa- nen van de Land-Engte tuffchen Noord- en Zuid-Amerika , dompelen zig onbefchroomd in koud Water , om zig te verkoelen wanneer zy fterk zweeten 5 hunne Vrouwluy werpen zig ‘daar in wanneer zy dronken zyn, om de Dronr kenfchap fchielyker te doen overgaan ; de Kraam- Vrouwen baaden zig met hun nieuwgebooren Kind, een oogenblik na dat zy bevallen zyn, in de Rivier of in Zee; en, niecttegenftaande dee- ze zonderlinge gewoonte s. die wy» hiemte ant de, als zeer gevaarlyk zouden aanmerken , fter- ven ’er de Vrouwen zeer zelden in de Kraam, hoe fterk zy ook kinderen mogen; daar wy by ons , ondanks alle aangewende zorgvuldigheden, een groot getal Moeders in de Kraam en veele Kinderen kort na de Geboorte zien fterven (4). Eeni- (}) De Heer Srruycu heeft uit naauwkeurige Aante» keningen opgemaakt , dat van de 32 Kraamvrouwen, binnen omtrent twaalf Weeken na de Verloffing , 1 fterft. Volgens de Engelfche Lyften zou ‘er omtrent van de 70 Kraamvrouwen maar één fterven, doch waarfchynlyk heeft | | mea \ VAN DEN MENsCcCnH. ï6t Eenige oogenblikken na zyne Geboorte looft 1. Arptet. het Kind zyn Water en dit is doorgaans wan- IL. Hoorp: neer het de Warmte van ’t Vuur gevoelt, Som- STUK tyds werpt het te gelyk de zwarte Vuiligheid roei, uit, welke in de Darmen gegroeid is, geduu- heid. rende den tyd van zyn verblyf in de Lyfmoe- der. Deeze ontlafting gefchiedt niet altyd zo vaardig , dikwils wordt zy vertraagd : maar als zy niet gebeurde in ’ eerfte Etmaal , zou het te vreezen zyn, dat het Kind ’er Pyn in de Buik van kreeg of eenige andere ongefteldheid, en alsdan tragt men deeze ontlafting door eeni- ge middelen te bevorderen. Deeze Vuiligheid, die men , wegens haare gelykheid aan het ver- dikte Sap van de Heulbollen , Opium ge- naamd, Meconiun noemt, is zwart en taay. Men weet, dat het Kind volkomelyk van de- zelve ontlaft zy ; wanneer de volgende Afgang een andere. koleur heeft: zy wordt geel en deeze verandering heeft doorgaans plaats op den tweeden of derden dag. Alsdan is de reuk der Vuiligheid veel leelyker dan die van de eerftge. melde, ’t geen bewyít, dat de Gal en andere Sappen van het Lighaam zig daar onder begin- nen te mengen. | Men laat het Kind niet zuigen zo dra het ge _booren zy: ’t is niet, dan tien-of. twaalf Uuren pa de Geboorte, dat hetzelve de eerfte maal aan „men dit gerekend binnen de agt dagen na de Verloffin® e. Zie zyn Nieuwe Outdekkingen noopens den Staat van € Menfchelyk Geflagt. Amfterd. 575 Je PAB-1Ó4 EE En idd hd & ad ……E, DEEL. HE STUK, 169 BE SCHRYVING - HE Arpeer, ’t Borft gelegd moet worden, Naauwlyks is’het 1. Hoorp. STUK. dat is, men omwindt het met Luijers en Zwag- zoa tels van veelerley foort, die het niet toelaaten - Bakeren. van plaatzing te veranderen: gelukkig , als men het niet zo ftyf heeft gekneld, dat ’er de Adem- ‘haaling door belet worde, en men de voorzig- tigheid gehad heeft, om het op zyde te leggen, ten einde het Vogt, dat het Kind uit den Mond moet loozen, van zelf daar uit kan loopen: want het krygt zo veel ruimte niet,-dat het zyn Hoofd kan omdraaijen , om zig dit kwyt E te maaken. De Natiën, die zig te vrede hou- ter wereld gekomen, of men bakert hetzelve, den met haare nieuwgebooren Kinderen toe te dekken of te kleeden , zonder ze te bakeren en met Zwagtels te omwinden , doen die niet be- ter dan wy? De Siammers, de Japanders, In- diaanen, Negers, de Wilden van Kanada, die wan Virginie, Brafil, en de meefte Volkeren van % Zuider deel van Amerika, leggen de Kinde- ren naakt in Hangbedden van Katoen, of in een foort van Wiegen, bedekt en gevuld met Pelteryën. Het is geloofbaar, dat decze Ge- woonten niet onderhevig zyn aan zo veel On volkomenheden als de onze (f). (}) Doch behoeft men wel zo verte gaan van deeze Gewoonte, om de jonge Kinderen ongebakerd te laaten, onder de wilde Natiën of in andere Wereldsdeelen , op te zoeken? Ik weet, dat onder het geringfte foort van onze Boeren in de Nederlanden, zelfs in Holland, veel- tyds de Kinderen maar los, met een enkelen Doek of Yuijer omwonden, worden nedergelegd in een Wieg of Krib met Hooy; 't welk tevens gelegenheid geeft, das a Ín VvN DEN Mensen. ió% _Ìn het Bakeren van de Jonge Kinderen kan r. Ardeets men niet vermyden, dezelven zodanig te knel- 11, Hootb= len, dat het hun zeer doet: de poogingen, dieSTUK. - EPE } dn Me ar Deftyvé zy in hbs Ítellen om Zig daar van te Ver omzwigie: loffen, Zyn nieer in ftaat om het Samenftel vanling. hun Lighaam te bederven, dan de kwaade plaat: zingen; waar in Zy zig zelf zouden kunne brengen, wanneër zy loë en vry gelaten werden: De Omzwagteling van het Kind kan vergelee. ken worden by de Keurslyven; die men de Meis jes in háare Jorgheid draägen laat. Zulk cert foort van Harnas, zulk een ongemdákkelyk Stuk Gewaads , dat men uitgedagt heeft om het Lig-. haam te onderfteunen ; en te behoeden voor Wanftaltigheid , veroorzäakt in tegendeel dike. wils groote Ongemakken: Indien de beweeging, wêlke de Kinderëfi ; Manier det Ree alata ieu it ge ok ha Oude Perua die ftyf gebakerd zyn; tragten te maaken > B neen in levensgevaar kunnen brengen; hiet minder Negers. kan de onwerkzâamheid; waar in deeze toeftand. hun houdt ; hun benadeelen. ’t Gebrek van. Lighaamsbeweeging is in (taat om de aangroei. jing der Leden te vertraagen, en de Kragten. | | A | te xy niet zo lang blyven in nat bepifte Doeken en hún dus bevrydr van veele Ongemakken, welken de Kinderen van ‘t gemheenfte- Volk of agrelooze Ouders, in de Steden, tit dien hoofde niet dan al te veel onderhevig zyn. Hoe veel meer Zal dit onder 't Landvoik in Duirfchland Vrankryk, Schotland en Ierland, ptaars hebben? En, is het niet geloof baar , dat van dergelyke Behandelingen, gn met het onderfcheid van Voedzel, de meerder Sterkte en Gezondheid van het Landvolk dan de Srede lingen, in 't algemeen gefproken, af hangt; hoewel de verdere Opvoeding en Árbéidzaamheid daar aäti ook veel: toebrengen ? Kd | 5 _KDist, 1 STUK, | L 2 164 BESCHRYVING 1. Arpzer te verminderen. Derhalve moeten zodanige Kín- II. Hoorpederen, wien vryheid gelaten wordt om hunne- STUKe Leden naar welgevallen te beweegen, fterker. zyn van natuur s dan de genen die gebakerd worden. Om deeze reden was het, dat de ou- de Peruviaanen aan de Kinderen de Armen vry lieten in een zeer wyde Bakerkas , en‚ wan- neer zy ze ’er uithaalden , zetten zy zelosen vry _ jn een Gat, in de Aarde gemaakt en met Doe- ken bekleed, daar zy met het halve Lyf uitfta- ken. Op die manier, naamelyk , hadden zyde Armen vry, kunnende hun Hoofd beweegenen hun Lighaam buigen naar believen , en leerende dus op hunne Beentjes ftaan , zonder gevaar van te vallen of zig te kwetzen. Zo dra zy in ftaat waren om een Voette verzetten , boodt men ze- het Borft een weinig van verre aan , als een uit- lokking om de Kinderen tot loopen te verplig- ten. De jonge Negertjes zyn fomtyds in een plaatzing, die hun veel meer vermoeit, om te zuigen. Zy omvatten een der Heupen van de Moeder , met hunne Kniejen en Beenen, en knellen die zo ftyf , dat zy zig daar aan kunnen ophouden , zonder dat de Moeder ze op de Ar- men draagt: dan vatten zy een der Borften, die zeer lang neerhangen , met de Handen , en zui- gen ze zonder ophouden en zonder te vallen „ niettegenftaande de verfcheiderley beweegingen van de Moeder, die middelerwyl aan haar ge= woone Werk blyft. Deeze Kinderen beginnen met de tweede Maand te loopen , of liever op’ | | | Knie VAN DEN MENSCH. 16s Kniejen en Handen voort tekruipen, welke oe- I, Arprrn. fening hun in ’t vervolg met gemak doet loo- II, Hoorpe pen in dat Poftuur, byna even zo fnel als op °TYÉ de Voeten. | … De nieuwgebooren Kinderen flaapen veel , De Vere d fchooning maar hunne flaap wordt menigwerf afgebroken. noodig, Zy hebben ook noodig dikwils Voedzel te ge. bruiken. Men laatze, over dag, van twee tot twee Uuren zuigen, en by nagt zo menigmaal als zy wakker worden. Daarwordteen zeer groo- te oplettendheid vereifcht om ze te helpen , of liever moet men tragten, al het gene hun Onge. mak geeven kan , voor te komen, door een ge- deelte van hunne Luijers ten minfte twee of driemaal ’s daags, en zelfs, als ’t noodigis, by nagt te verfchoonen. Deeze zorg is zo nood. zaaklyk, dat de Wilden zelfs daar omtrent op- lettende zyn, fchoon haar het Linnen ontbreekt, en zy zo dikwils de Bont-Vagten niet verande- ren kunnen , als onze Vrouwen hun fchoon Linnengeeven. Dit gebrek vervullen Zy » met op bekwaame plaatfen eenige Dingen teleggen die gemeen genoeg zyn, om dezelve niet te be- hoeven te bezuinigen. In het Noordelyk deel van Amerika legt men, beneden in de Wiegen, een goede veelheid van dat Stof, ’t welk uit Hout valt dat van de Wormen is geknaagd ; de Kinderen worden op dit Stof gelegd en met Pel- teryën bedekt: dit Stof trekt de Vogtigheid in zig en men ververfcht het om zekeren tyd. Ons ‚1, DäsL, 1 Stu, erg | Hout- 66 OO BrsSCHRTVENG 7, Arprer, Houtzaagzel of Kaf zou miffchien «daar voor HI. Hoor p-verftrekken kunnen, STUK. Niets is ’er dan de Moederlyke me rte heid, die in ftaat zy tot deeze aanhoudende op- pafiog belt pafling , deeze geringe oplettendheden, die zo noodzaaklyk zyn tot behoud van het Kind. Kan men dezelven van gehuurde Voedfters of Min- nemoers, die ’er dikwils zeer ruuw mede te werk gaan, wel verwagten? Eenigen laaten haare Kinderef verfcheide Uuren leggen , zonder de minfte ongeruftheid over derzelver toeftand ; an=” deren zyn wreed genoeg, om geen aandoening | te hebben van derzelver Gefchrey: alsdan ftel- len deeze ongelukkige Schaapen alle poogingen in ’t werk, die zy kunnen: zy Kryten zo lang en zo fterk als het hunne kragten toelaaten : eindelyk veroorzaakt deeze overmaat hun Onge- makken , of brengt ze ten minften ín een {taat van vermoeidheid en verzwakking, welke hun _ Lighaam zeer van zyn ftel helpt en zelfs invloed heeft op hunnen Geeft, Het had Daar is een gewoonte, waar van de onagt= che adelyk. Zaame en traage Minnen of Vocdfters veel mis- bruik maaken. In plaats van kragtige Midde- len int werk te ftellen om het Kind te hels pen, houden zy zig te vrede met de Wieg fterk heen en weder te doen gaan, om het Kind te doen bedaaren. Dit Wiegen brengt hetzel- ve in zekere verbyftering en door de langduurig= heid in bedwelming of verdooving der Zinnen: waar op dan de Slaap volgt. Deeze gedwongen | Slaap ; VAN DyErNe M-EM:S-C H. 167 Slaap is maar een ftreelend Middel, dat de oor- IE, Aeprers zaak van het tegenwoordig zynde Ongemak niet II, Hoorne wegneemt: ja men kan zelfs de Kinderen een STUK: weezentlyke Kwaal toebrengen, door zetclang of te fterk te Wiegen. Zulks kan een Braaking veroorzaaken , of ook hun Hoofd en Herfenen , die zeer zwak en teder zyn, voor een tyd of voor altoos, door de fterke Schudding ontftel. len: gezweegen nog ’t verdriet en ongemak, dat men hun aandoet , door ze niet te helpen, wanneer zy zo duidelyk hulp begeeren. De Oogen der Kinderen zyn altyd gekeerd de naar den helderften kant van de plaats daar zy Behal zig bevinden, en , indien maar één van de twee zien zig daar op veltigen kan, zal het andere, niet genoegzaam geoefend zynde , zo veel kragt niet verkrygen. Om dit Ongemak voor te komen, „moet men de Wieg zodanig plaatzen, dat het Licht, ’t zy van den Dag of van een Kaars, van ’t Voeten- end daar in fchyne: met welke plaatzing de beide Oogen het op den zelfden tyd ontvangen en door de oefening een gelyke kragt verkrygen kunnen. Als één der Oogen meer kragt dan het andere aanneemt, zal het Kind Scheelziende worden 3 want men vindt in de Stukken van de Akademie der Weetenfchap- pen (*) betoogd , dat de ongelykheid van kragt in de Oogen oorzaak zy van het Scheel zien. (Het zelfde Ongemak krygt een Kind , wanneer het (*) Hit. © Mem.de l'Acad. Royale des Sciences de Pas pis: de An 1743. „3, Deer, 1 StuKe L 4 188 UBE SBH KR VIVENDA LArpeer, het altyd aan het zelfde Borft, of op een zelf IL. Hoorp- de zyde aan de Borften gelegd wordt. ] ride De Moeder of Min moet, geduurende de twee je hadi eerfte Maanden, haar Kind of Voedfterling geen Kinderen ander Voedzel geeven dan Zog. Zelfs zal Bool ner beft zyn, dit niet te doen in de derde en vierde Maand, vooral wanneer het Kind zwak en teder is. Hoe fterk ook een Kind van Ge- ftel mogt zyn , kunnen ’er Ongemakken uit voortkomen ‚ indien men ’t zelve , voor end van de eerfte Maand, andere Spyze dan Melk uit Vrouwen Borften geeft. In Italie, Tur- kye, ja in alle de Oofterfche Landen in ’t alge- meen , laat men de Kinderen, een geheel Jaar ‘Jang, niet dan Zog gebruiken. De Wilden van Kanada zoogen hunne Kinderen tot den Ouder- dom van vier of vyf , en fomtyds tot dien van zes of zeven Jaaren. In deeze Landen is het, dewyl de meefte Moeders en Minnen geen ge= noegzaam Zog hebben tot voldoening der Kinde- ren , de gewoonte , om dezelven Lammertjes-Pap van Melk en Meel , [Pap van Water , Melken Biskuit , of enkel van Brood en Water} gekookt _tegeeven, zelfs van de eerfte dagen hunner Ge- boorte af. Dit Voedzel ftilt den Honger , doch dewyl de Maag en het Gedarmte naauw- lyks open en nog te zwak zyn om die Spyze te verteeren , welke veel grover en Lymagtiger is dan het Zog, zo ziet men dikwils, datde Kin- - deren ’er van lyden , niet groeijen willen , ziek worden en land he er r mede Er gaan. [De Stuip« VAN DEN MENSCH. 169 Stuipjes der- Kinderen, die in de eerfte Maan- I. Arpeer. _ den zo gemeen zyn, hebben veeltyds geen an- (I.Hoorp- dere oorzaak, dan een opvulling van de Maag "UE met Zuur, uit de onverteerde Spyzen van der- gelyken aart. Hoe dikwils ziet men zig genood- zaakt, de Kinderen, die men voorneemens was met de Pappot groot te brengen, weder aan ’t Borft te doen leggen5 dat hun dan nog fomtyds- jn ’t leven houdt en tierig maakt.] Melk van Beeften kan het gebrek van ’t Vrouwen Zog ver- vullen , [mids men agt geeve op ’t gene hier voor gezegd is (f).] Onder de Landlieden ge- beurt het meermaalen , dat de Kinderen worden opgebragt met Geiten- of- Schaapen-Melk , en ne groeijen niettemin zeer wel. _ [Somtyds bevindt men dat de Kinderen niet Middel als kunnen zuigen; ’t welk blykt, wanneer zy de Ee | Tong niet buiten de Tanden kunnen uitfteeken. kunnen. Als dit gebrek voorkomt, is het algemeen ge- roep, dat zulk een Kind van de Tongriem ge- fneeden moet worden; doch een der voornaam- fte hedendaagfche Genees. en Heelkundigen is van oordeel , dat men dit niet zo onbe- fchroomd en onvoorzigtig moet doen, als wel- eer gebruiklyk is geweeft; alzo die Operatie naauwlyks in een van de duizend Kinderen ver- eifcht wordt(*). Veeleer zal men de Aanmer- ie van een hedendaagích Chirurgyn in agt nee- men s (Ì) Zie bladzyde 92. ci 88. Heister. Jnfhtut. baie Part D. Set IL ap. 8 1 Dax 1'STUK, L s 170 BESC MRE NG: I.ArpeeL. men: „j te onderzoeken , naamelyk „of de Tong II. Hoorp-,, van zulke Kinderen ook te digt tegen het Ge- STUKe > hemelte en als aan hetzelve vaftgekleefd zy: > als wanneer men die daar af moet fcheiden » en drukkenze nederwaards met een Spatel „' » een Lepelfteel of iets dergelyks. Door dit > middel heeft de Heer Larie , door wien zulks „> eerft aan de handgegevenis , twee Kinderen s in ’t leven behouden, die den Tepel niet kon- > den vatten, zonder eenige blykbaare oorzaak > van verhindering (})”. | Het Zog De Gezondheid der Jonge Kinderen hangt moet goed Zyn. ook veel af van de eigenfchap van ’t Zog dat zy gebruiken. Sommige Kraamvrouwen krygen het in deeze Landen, voornaamelyk onder de Stedelingen ‚ of geheel niet, of te fchraal, en fomtyds, door zwakheid van Lighaam of onge- fteldheid van Geeft, voor ’t Kind ondienftig , ja fchadelyk. Men begrypt ligt, dat, daar de meefte Vrouwen, onder braave Burger-Luiden in de Steden, zo zwak zyn inde Kraam, in ver- gelyking met die van ’t Landvolk en van ande- re Geweften, haar Zog ook veelal flegter moet zyn van aart: want in een gezond Lighaam wor- den de Vogten beft bewerkt. Ook weet ie- _ dereen, hoe veel aandoening het eeten van kou- de (D Zif. de V'Acad. Royale de Chirurgie, Tom. IIL p. 16. Deeze aanmerking is van te meer belang, alzo ik in een allernieuw{t Werkjeoverde Ziekten der Kinderen, niets daar van gemeld vinde, De Morbis Puwerorums Amft. 2760, ee | ek vaN DEN MENSCH. 2171 de Vrugten of Salade; het ftaan in de koude. Arpzer, Lugt en dergelyke geringe Zaaken , daar de Moe- II. Hoorn- der of Min geen Ongemak van heeft ‚ op het Zui- gend Kind hebben, al is het zelfs verfcheide Maanden oud, Goed Zog is middelmaatig van dikte, zoet Onderzoek van fmaak, niet zout of fcherp. Men kan dit Onderzoeken, door een druppel daar van in ’t Oog te doen, t welk nog naauwer Proef is dan de Smaak alleen. Over de dikte kan men oordeel vellen, door een druppel te laaten val- len op de Nagel van den Vinger. Als ’t Zog er op leggen :blyft, is ’t bekwaam; als’ ’er aanftonds afloopt, is het te dun; als % ’er taay aan hangen blyft, te dik. Desgelyks, indien het met witagtige Druppels aan de omgekeerde Hand, daar men ’t zelve op uitgeftort heeft, …blyft zitten, zo is ’t bekwaam van dikte ; als’ er geheel afloopt, is het te dun. Wederom, het Zog, zo eerft uit het Borft gedrukt, moet niet heet maar koel zyn op de Hand. Aan de Reuk, die lieflyk moet zyn, kan de goede ei- genfchap van het Zog ook gekend worden. Zope Niet minder voorzorg is 'er noodig ‚ omtrent En DEE de Min of Voedfter, die men gebruiken zal yan e goede Min af Voediter. om een nieuwgebooren , of zelfs wat ouder Kind, te zoogen. Zy dient vooral geen befmettend Ongemak te hebben aan het Lighaam , noch ee- nige aanmerkelyke Ongefteldheid van den Geeft; ‘want het een, zo wel als ’t andere, wordt ee- pigermaate aan” Kind medegedeeld. Men ver- J,DiELe 1STUE, kie{t EPBEn Î. AFDEEL. 172 BESCHRYVING kieft ’er gemeenlyk eene, die jong is, delden IL. Hoorp. tig, niet driftig of geil, niet overmaatig vet of &TUK,. al te mager; welker Borften niet zeer dik ge- zwollen, maar langwerpig zyn en met redelyke Tepels voorzien; geevende door een zagte druk- king ’t Zog met verfcheide Straaltjes uit. Men neemt ’er liefft eene, die niet lang geleeden in de Kraam geleegen heeft: want het oude Zog is te dik en vet om verdragen te worden van een nieuwgebooren of zeer jong Kind: het nieuwe, wederom, behoort niet aan het Kind ge- geven te worden dan eenige dagen na de Ver- loffing van de Kraamvrouw , als ze in.€ eerft te Waterig en flaauw. Detydom Na verloop van vyf, zes of agt, Maanden, in wvafter Veoedzel te geeven. fommigen vroeger, wordt de Maag van het Kind bekwaam om vafter Voedzel te verdraa- gen. Alsdan kan men het veilig Melk-Pap gee- ven , en Vleefchnat daar Brood in is geweckt. Over *t Jaar zynde , geeft menze Gebak, Brood, Eijeren en andere zagte, ligt verteerbaare Spyze. Met Vleefch zal het-beft zyn te wagten, tot dat hunne Maag, fterk genoeg is ter Verteering van hetzelve (*). Dit moet omtrent alles in agt ge. nomen worden ; want de Ondervinding leert, dat veele Kinderen van jongs af zig gewennen | kunnen , tot het gebruiken van allerley gewoo- ne Spyzen, wanneer die hun, eerft door de Moeder of Voedfter gekaauwd zynde, wor. den in den Mond geftoken. ] (DD Traëtat, de Morbis Puerorum.f Amft. 2760, VAN DEN MENSCH. 173 „De Voortanden, die men Botertanden noemt, Í. AFDEELe zynde if den Menfch vier van vooren aan ie- Il. Hoorp- der Kaak, komen gerneenlyk het alleteerft te het einde van het eerfte Jaar. Dit uitkomen, eg- ter, wordt fomtyds zeer vervroegd. Men ziet STUKe- Het uitko. voorfchyn, en wel op den Ouderdom van ze- men der ven, agt of tien Maanden, fomtyds niet voor Tanden: meermaalen Kinderen ter wereld komen met: Tanden, die groot genoeg zyn om de Tepels van hunne Moeders of Minnen te kwetzen: ja men heeft volkomen uitgegroeide Tanden ge- vonden in de Menfchelyke Vrugt, lang voor den gewoonlyken tyd der Geboorte. De Spruit der Tanden is vooraf begreepen in het Holletje en bedekt met het Tandvleefch; aangroeijende fchiet zy Wortels in den bodein“van het Holletje en verlangt zig naar het Tandvleefch toe. Het lighaam van den Tand drukt allengs tegen dit Vlies, en rekt het tot dien trap uit, dat het breekt en fcheurt om den Tand door te laaten. Deze Operatie, fchoon natuurlyk , volgt de Pynl gewoone Wetten niet van de Natuur, die alle van haare Werkingen, by Gezondheid, in het Lig. - haam volbrengt, zonder de minfte Pyn, ja zelfs byna zonder eenige Gewaarwording of ‘Gevoe. ligheid. Hier wordt een geweldige en pynlyke pooging gemaakt, die vergezeld gaat met hui. Jen en fchreeuwen , en fomtyds nadeelige Gevol. gen heeft. De Kinderen verliezen aanftonds hunne vrolykheid en lachend Gelaat; zy wore den droevig en onruftig : alsdan is hun. Tand- Ce Dazs. ISTUK4 | vleefch 4 kheid zelve. 14 BrsemrRyyvime.: 1. Arpeer. vleefch rood gezwollen , vervolgens wordt het II, Hoorp-wit, wanneer de knelling zo ver komt, van: den loop des Bloeds in de Vaten te Ítremmen:. Zy brengen ’er alle oogenblikken den Vinger, _ aan, om de Jeuking te verminderen die zy daar ge- Hulpmid- delen daar vegen, voelen : men helptze daarin, door hun den fteel. van een Kinderbel; of iets anders dat hard is en glad, van Yvoor of Koraal, in de hand te-gees. ven , ‘twelk zy dan uit eigen beweeging in deni Mond fteeken; en tuffchen het Tandvleefch knel: en op de plaats die hun zeer doet. Deeze poo= ging, tegen die van den Tárd aan werkende, _ vermindert de {panning ván het Taändvleefch en. tilt de Pyn of Jeukt voor een oogenblik: zy. ftrekt ook tot verdunning van het Vlies der Kaar ken, ’t welk daar door gemakkelyker breekt maar dikwils gefchiedt dit breeken niet zondes moeite en gevaar. [Verfcheide Hulpmiddelen worden ‘er fomtyds | in dit Geval vereifcht. Zo dra naamielyk als de Kinderen, op den tyd van het Uitkomen det Tanden, door fterk fchreeuweni en flaapeloos= heid, als ook door Stuipen en de Vallende Ziek: te, met een Koortsje daar nevens; en fterke. hitte in den Mond , geplaagd wotden; moet en toezien, of ’er ook eenige Zwelling in hef Tandvleefch zy ; die het uitgrocijen van eert ‘Tand of Tanden te kennen geeft. Indien iets zodanigs Zig openbaart, moet men een Geneess heer haalen, die alles zal aanwenden; om de Ontfteeking te doen bedaaren „ waar toe fom= Eno Á wart tjd VAN DEN MENsCnu xs tyds een Aderlaating vereifcht wordt, dewelke 1. ArDret. volgens SYDENHAM, het vaardigfte Middel is in IL. Hoorns dit geval. Men wryft het Tandvleefch meteen STUK Vinger, die met Honig en Boter; ondereenge- mengd, beftreeken is, of fmeert het met eeni- ge andere verzagtende dingen, om ’tzelve week _ temaaken. De Herfenen vaneen Haas zyn, ten dien einde, by fommige Vrouwtjes in veel ag- ting. Indien het Tandvleefch by uitftek rood en ontftoken is , wordt het Sap van Nagtfchade en Maluw-Bladeren tot ftilling van de Pyn aan- gepreezen (*). In fommige Gevallen is ’t noo- dig, dat een Heelmeefter geroepen worde, om het Tandvleefch door te {nyden, ’t welk niet gefchiedt woor dat men den Tand kan voelen; en dan onmiddelyk verligting geeft. De Ope- ratie is zonder het allerminfte gevaar, en neemt „doorgaans de gemelde Toevallen weg, vooral, indien men het gefneeden Tandvleefch vervol. gens naarftig met Syroop van Violen of Roozen- Honig beftrykt. In tegendeel heeft het verzuim van deeze doorfnyding , alleen , naar oogenfchyn, Kinderen , zelfs van verfcheide Maanden oud , … om hals geholpen (+). } rd De Hoektanden, die aan ieder zyde van de, Het uït- komen der Voortanden één, en dus vier in getal in den Kiezen, Mond zyn, krygt het Kind doorgaans op de negende of tiende Maand, Tegen ’t einde van | het (* Traftat.de Morbis Pueroram , Amft.1760. … {t) Heister. Jojtisut, Chirurg. P, 1. S, IL Cap. 36 y _IDin 1 Sue 16 ZBESCHRYYEN GAS LArperr. het eerfte of in den loop van het tweede Jaar 5 il. Hoorp ziet men zeftien andere Tanden voor den dag STUK. komen, die Kiezen of Agtertanden geheeten worden, vier aan ieder zyde van de Hoektan- den, boven en onder ‘in den Mond. De tyd van ’t uitkomen deezer Tanden, egter, kan niet ftipt bepaald worden. De Voortanden; Hoektanden en de vier voorfte Kiezen, vallen patuurlyk uit, in het vyfde , zesde of zevende Jaar, maar daar komen anderen in de plaats, geen men noemt de Verwiffeling van Tanden. De laatften krygt men eerft op het zevende Jaar, dikwils laater en fomtyds niet voor. den ftaar van Huwbaarheid. Daar zyn nog vier an- dere Tanden, aan ieder end der Kiezen één, die men Tanden van’t Verfland genoemd heeft; om dat zy zelden komen voor den ftaat van „Volwaflenheid en fomtyds veel laater, ja wel eens op de dertig of veertig Jaaren. In fommi- ge Menfchen zelfs, fchoon tot een hoogen-Ou- derdom komende, blyven zy altyd in hunne Holletjes verfchoolen. Hetproei-. Sommige Schryvers hebben beweerd , dat de Jen der Lan: Tanden, even gelyk de Nagelen, groeijende d “__blyven zo lang men leeft, en dat zy in den Menfch al langer en langer zouden worden , e- ven gelyk in zekere Dieren, naär maate dathy in Jaaren toenam, indien de Wryving van de Spyzen haar niet geduurig afflyten deed: doch dit Gevoelen wordt door de Ondervinding klaar- blykelyk wederlegd. Immers, zodanige Men- | …fchen , VAN DEN MENSCH. 137 __fchen, die niet dan van week en vloeibaar Voed- 1. Arprer, zel leeven, hebben de Tanden niet langer dan IL. Hoorp- _de genen die harde Dingen kaauwen en vermaa- len in hunnen Mond, en , zo iets in ftaat wa- __ re om de Tanden te doen af{lyten, het moeft vescer haate geduurige wryving tegen elkander zyn, dan die van de Spyzen. | Byna alle Kinderen hebben, als zy ter We: reld komen, blond en fommigen byna geheel STUK. De koleur van ’t Hair. wit Hair op ‘t Hoofd. Eenigen hebben het - rood en anderen zwart: maar alle de genen, die t'eeniger tyd blond, ros of bruin Hair zul- len Krygen, hebben het in den eerften tyd min of meer blond. Die Blondhairig moeten worden hebben doorgaans de Oogen blaauw; de Rood- _hairigen hoog geel en de Bruinhairigen bleek _geel, of bruin : maar deeze kleuren kan men niet zo wel onderfcheiden in de Oogen van nicuw- gebooren Kinderen, die byna altemaal blaauw= agtig zyn. [Uit de koleur van ‘t Hair kan men met ze- Reden ol 8 e 7 van, ondere kerheid niet van de Lemperamenten oordeelen, „gt. veel minder gaat het vaft , dat de Menfchen, die rood Hair hebben , kwaadaartig zouden zyn. Egter hebben de Inwooners der Zuidelyke dee- len van Europa, door een genomen, bruiner en digter Hair, dan die der gemaatigde of Noor- delyke deelen. De koleur fchynt veel af te han- gen van de groeijing en gefteldheid van het Hair zelf; dewyl men ziet, dat het in den Cu- derdom verandert, en, gelyk in de Jongheid, J, DEEL. IH STUK, M | We „178 BESCeHRYVING LArpeen. weder wit of grys wordt. ’'t Is aanmerkelyk, IT Hoorp. dat de Huid van Menfchen , die eenigen tyd ge- £ STUK. heel naakt aan de Lugt zyn blootgefteld ge- j weeft , ruighairig wordt, byna als de Huid der Beeften. Ook heeft men Mans- en Vrouwsper- foonen gezien, wien het gantfche Aangcrigt vol Hair groeide. De Lighaamen der Kinderen, die ter Wereld komen, zyn als met eene zag- te Wolligheid bedekt (*). Kinderen, Van fommige Kinderen wordt gezegd, dat Ee zy met een Helm gebooren zyn, en dit heeft booren veelen weleer in het denkbeeld gebragt, als of Ae dit een Voorteken ware van eenig toekomend Geluk of Ongeluk. « Elius Lampridius verhaalt in de Levensbefchryving van ANTONINUS Diá- DUMENUS , wiens Hoofd, by de Gebocrte, met een Kroon of Krans omringd was, dat de Kin-- deren, natuurlyker wyze, met zulk een Hoofd- dekzel ter Wereld komen , ’t welk van de Vroed. vrouwen heimelyk geborgen, en daar na aande Advokaaten verkogt werdt, die meenden dat hun zulks in het pleiten zeer. veel hielp. Men heeft zig eertyds wys gemaakt, dat, wanneer "dit Helmswyze Vlies zwartagtig van koleur was, de Kinderen aan naare Droomen en veel Onge- makken van Lighaam en Geeft onderhevig zou- den zyn , indien hetzelveniet, gedroogd en tot poeijer gemaakt, aan zulk een Kind ingegeven werde. Een rood Vlies of Helm, in tegendeel, | was (4) Harren. jn Preleél. Acad. Beerbaavii. Vak II. p. 527. eh, zi VANDEN MENscu 179 was een Voorteken van groote bekwaamheid en 7, Arners, Geluk in alle Onderneemingen (*). Men is thans tt, Hoorn. in ‘talgemeen verzekerd, dat het een over- STUK. blyfzel zy van de Vliezen, waarin de Vrugt voor de Geboorte is vervat, die zig fomtyds voor het Aangezigt of om een gedeelte van het Hoofd vafthegten, fomtyds ook wel de Schou- deren of het geheele Lighaam omkleeden. Die Vliezen, naamelyk, kunnen op de eene of de andere manier, door de kleverigheid van het Vogt, dat in dezelven vervat is , aan of om het Kind blyven zitten. Meeft zal dit derhalve ge. beuren in Kinderen , die zig binnen de Lyfmoe- der minft beweegen, en, dewyl de zodanigen gemeenlyk zwakker zyn van natuur, zo volgt dat ’er weinig reden is, om uit dit Helmswyze Vlies te befluiten , dat zy moediger of minder aan gevaaren onderworpen zouden zyn dan ande- ren (J). Men vindt Kinderen, die op de twee Jaaren, Het Lispen, alles onderfcheidelyk herhaalen en uicfpreeken B wat hun voorgezegd wordt; maar de meeften a He fpreeken niet voor de derdhalf Jaar en zeer dik.’ wils duurt het veel langer. Men merkt aan, dat de genen , die laat beginnen te praaten , nooit zo vaardig ter Taal zyn als anderen. [Ook zyn ‘er eenige Letteren, die de Kinderen een ge- ‚ ruimen (*) Levin. LEmN. de occultis Nature Miraculis. Libr. II. Cap. 8. (t) JouzerrT, des Erreurs Populaires. Livr. ITM. Chap. 6. 1. Daar, z Stuk, M 2 180 BrseuHRrvvENg: 1. Arprar. ruimen tyd niet kunnen uitbrengen ‚ om dat ‘er IL. Hoorp- meer moeite vereifcht wordt om zulks te doen , bTUKe dantot anderen. Immers de Klinkletter A, die door een enkele wyde openzetting van Mond en Keel geformeerd wordt , hoort men ze al vroeg maaken; daar dan eenige gemakkelyke Mede- klinkers , gelyk de Ben Pof M,‚ door de van eer= wyking en fluiting der Lippen , bykomen; maar die Letters, tot welker vorming een zonderlinge buiging en beweeging van de Tong vereifcht wordt, blyven fomtyds geheel agtér; *t welk men gewaar wordt in de genen, die hun gehee- le leven Lispen of Brouwen, zo men ’t noemt, om dat zy de L of R niet behoorlyk kunnen uitfpreeken. Dit kan veroorzaakt worden door een te groote kortheid van de Tongriem, of ook door de flapheid van de Tong, welke de algemeene oorzaak hier van is in de eerfte Kinds- heid. De Chineezen, Inwooners van Mexico en Nieuw Engeland, hebben in ’t geheel geen R in hunne Taal. Middelen Somtyds ontftaar dit gebrek uit eenige Onge- daariegen. ftalte in de deelen van de Spraak, een Tong, die onbeweeglyk is, te dik zynde of te groot, en dan is ’t onverhelpelyk, even gelyk het Sta- meren, of het praaten door de Neus, wegens; een gebrek aan ’t Gehemelte. Indien het enkel voortkomt uit de onbefeflykheid van het Kind, uit een kwaade gewoonte of het navolgen van Menfchen, die gebrekkelyk zyn van Spraak; dan is het door oplettendheid, of door Konft: | É van VAN DENSMENSsCn. 18t | van Leermeefters, zeer wel te verhelpen ‚ jay, Keneel. gemakkelyker dan het leeren fpreeken aan Stom 11 Hoorp. en Doof geboorenen, ’t welk men ook ziet tc STUK. gefchieden. « Gemeenlyk egter neeint de be- kwaamheid, om vaardig, bevallig en duidelyk, te {preeken, in een Kind even trapswyze , hoe- wel veel fchielyker toe ‚ dan het Verftand , waar in.de-oetening ook, veel, jawonder veel, ver- mag, indien. het waar is, ’'tgeen thans verhaald wordt van een Jongetje van vyf Jaaren oud, uit Montpellier te Parys gebragt; t welk doo zyne vernuitige Antwoorden op ailerley Vraa- gen „in de ‘Taalkunde , Hiftoriën en Wiskonfti. ge Weetenfchappen, tot verwondering der Ge- leerden ftrekte. Tot aan den Ouderdom van drie Jaarcnishet ret fler. leven der Kinderen zeer onzeker, maar in de stak ora volgende twee of drie Jaaren loopt het niet zo veel gevaar en op de zes of zeven Jaeren is men meer van eenigen tyd Levens verzekerd, dan in eenigen anderen Ouderdom. Índien men de nieuwe Tafelen raadpleegt, die te Londen, aan- gaande de trappen van Sterf tykheid in de verfchil- lende Ouderdommen , uitgegeven zyn , zo blykt, dat van zeker getal Kinderen, op den zelfden tyd gebooren , ’er meer dan een vierde deel in ’t eerfte Jaar fterven, meer dan een derde deel in twee Jaaren en ten minfte de helft in drie Jaa- ren tyds (*). Doch deeze Sterf lykheid der Kin- de- (*) De Heer pr Burron bedoelt hier buiten twyfel den, Tafel van den Heer BRACKENRIDGE, welks gebrekke- 1, Dae KSK, - M 3 ‚ lyke “ Mi 182 BRSCHRINA NG L. Arpeer. deren is, op ver naa, overal zo groot niet alste / p Il. Hoorp-Londen: want de Heer pu Pre pe ST. MAur STUK heeft zig uit een groot getal Waarneemingen, die in Vrankrykzyn gedaan, verzekerd, dat’er zeven of agt Jaaren vercifcht worden, eer de. helft der Kinderen, die op een zelfden tyd ge- booren zyn, fterft. O[ Uit naauwkeurige Aante- keningen, in een voornaam Hollandfch Dorps omtrent tagtig Jaaren lang gedaan , heeft de Heer SrruycK opgemaakt, dat bykans de helft der Kinderen , beneden detien Jaaren Ouderdom, fterft. De Sterflykheid der Jonge Kinderen fchynt trapswyze te verminderen, tot aan den Ouderdom van zes Jaaren (4). Zelfs inde eer- fte Maand fterven’er, van zeker getal Kinderen, niet veel minder, dan in de overige elf Maan- den van ’t eerfte Jaar, en ’t getal der Kinderen, die binnen ’t Jaarheengaan, is ruim twaalfmaal zo groot, als dat der genen, die tufichen de een en twee Jaaren oudfterven ($). Van de vyf tot de tien Jaaren is de Sterf lykheid zeer klein, want op dien Ouderdom fterft naauwlyks een twintigfte deel der Kinderen, die onder de tien Taaren overlyden. Proportie Onder de Geboorenen zyn, volgens cen be= der Jonger: jes en Meisjes. ftendige Wet der Natuur, altyd meer Jongens dan Iykheid, zo wel als die des ouden Tafels van den Heer Harrey , de Heer STrurycK en anderen zeer klaar'aange= toond hebben ; ook komt die geenszins met de Ondere ‚ vindingen van verfcheide Plaatfen hier te Lande overeen. Zie de Uitgezogte Verhandel. II, Deer, bladz. 7o, enze (Ì) Zie zyn Nader Ontdekkingen , noopens den Staat | | | | van VAN DEN-MeNscenH 183 dan Meisjes , en, volgens de Ondervindingen 1, Arneer. f door gemelden Heer, uit de Aantekeningen van Ï!. Hoorp- _ verfcheide Plaacfen in ons Nederland , opgemaakt, “TCE zou het ’er op de honderd omtrent zes verfchil. len. Volgens de Sterflyften van Londen is de proportie van de Jongetjes tot de: Meisjes , in honderd -zeftien Jaaren tyds, ook geweeft als Or tot 86 (Ff). ® Van de Kinderen komen eenigen dood ter Doodge- , Wereld, en. dit wel omtrent van de.vyf-en- B twintig één. De gewoone Kraam is van één gen, enz. Kind, doch men vindt ’er ook van twee, drie en meer. Onder de vyftig levendig gebooren Kinderen fchynt omtrent één Paar Tweelingen te zyn ($$). Drielingen komen hier te Lande zeer weinig, en Vierlingen nog zeldzaamer voor, en byna nooit ziet men ze in ’t leven blyven. Zo men ArisTOTELES geloof maggeeven, wa- ren de Drie- en Vierlingen oudtyds in Egypte gemeen en de Vyflingen niet zeldzaam. On- der de hedendaagfchen vindt men ook geloof- waardige Voorbeelden van vyf” Kinderen teener Dragt : doch dit fchynt de uiterfte paal te zyn der Meníchelyke Vrugtbaarheid; fchoon by fom. amigengefproken wordt, van zes, zeven en agt Kinderen, te gelyk gebooren (+). ] it y B 4 B \ % Af „5 14 A ik e Ie Ke | | dk van 't Menfchelyk Geflact. Amfterd, T7se, bladz. 172. ($) Zie Je docs V iele IL. bike bladz. 78. (tt) Nader Ontdekkingen, enz. bladz. z6x. ($$) In ’t zelfde Werk. bladz. 166. GF) Harrem. „Annet, in Pralet, Boerhav, Tom. Vo P. 2. pag. SS. ie 5, DEELe He STUEn M 4 184 OBESCHRYVING TL, Arpzrr, 't Is een bekende zaak, dat de Kinderen , il, Hoorp die men lang en hard laat fchreeuwen, dikwils STUK. een Breuk krygen. Zulk een Ongemak vereifcht Hp bid een fpoedige hulpe , door hef Lyf, na dat de ken. Breuk is ingebragt, te omzwagtelen, en met een Kompres , op die plaats gelegd , het weder uitkomen van de Breuk te verhoeden. Indien men hier niet zorgvuldig in is, en het Kind nog eenige Jaaren geen Bandje draagen laat, loopt het gevaar, om in zyne Jongelingfchap, en zyn geheele Leven lang , met zulk eenlaftigOnge- mak gekweld te zvn. [In Kinderen is het {ny- | den van de Breuk, gelyk veele Kwakzalversof Landloopers de gewoonte hebben , geheel ver- werpelyk 5 ja Jongelingen, van twintig of meer Jaaren, kunnen fomtyds nog door bekwaame _„Breukbanden tot geneezing worden gebragt (*). Voorzistig. Doch in het behandelen van de Breuk, in Jon- heidin 't f . | en 8 behandelen ge Kinderen, ís eene byzondere voorzigtigheid ate noodig. Immers men weet, dat de beide Bal- len, of een derzelven, niet alleen in de Vrugt, in Kinderen van eenige Weeken , maar zelfs in Jongetjes van ettelyke Jaaren oud , dikwils nog ‘niet in ’t Balzakje zvn gedaald, zo dat het- zelve ledig , of maar met één Bal , gevonden wordt. Somtyds zitten de Ballen, gelyk in de Vogelen en andere Dieren, die geen Balzakje “hebben, altoos plaats heeft, in de Lenden, onder of by de Nieren: fomtyds laager , in de hol- | (* ) HersraR. Inftit us. Chirurg. P. IH. Se. V. Cap. Iró, VAON DENSMENS CH. --185 holte van het Buikvlies, tegen den mond aan 1, Arpzer, “van een lange Scheede, die zig naar het Bal-11, Hoorp: zakje witftrekt , en door welke 24, by vervolg STUK: van tyd, in hetzelve daalen moeten. Zeer ligt, nu, kan het gebeuren, dat, wanneer de Ingewanden van den Onderbuik , door de fterkeg, nederdrukking van het Middelrift , beneden. waards worden geperft, een of de beide Ballen uit- fchieten, of dat zy een gedeelte der Darmen, die in ’t zelfde Buikvlies zyn beflooten , met zig neemen. Het eerfte Geval is geen Darmbreuk, die egter zig als zodanig vertoonen kan: het andere is ’er:een,‚:daar men het Kind alsmede ter Wereld gekomen kan aanmerken, om dat de gefteldheid der Deelen gelegenheid tot de- zelve gegeven heeft (*). Waarfchynlyk zal iets dergelyks oorzaak zyn, dat fommige Kin- deren Breuken krygen, anderen niet; immers, dat hierom de Darmbreuken in de Jongetjes by- na alleen voorkomen, is overblykbaaf, In alle Liefch-Breuken der Jonge Kinderen, derhalve, moet men naauwkeurig letten, om geen Balte neemen voor den uitgezakten Darm 5 dewyl de drukking of beknelling van den Bal zeer na- deelig zou kunnen zyn. | Ondertufichen moet men zig niet bekomme- ren; wanneer de Kinderen eenige Jaaren oud worden, met geen of maar één Bal in ’t Zakje: want {omtyds komen die eerft op de agt of tien | Jaa- (*) Harren. Opuscula Pathologica, Obferv. XXVII A, DEELS LK STUls M 5 | 186 BESCHRYVIN-G- , LArpeer, Jaaren, of op den tyd van Huwbaarheid , daar Hiitobepzin: Somtyds gefchiedt dit door de Natuur al- STUK. leen: fomtyds is het de uitwerking van een- Breuk; - of ook van geweldige beweeging, door een Sprong of Val. Al openbaaren zig de Ballen iet; men is daarom niet minder tot de Voort= teeling bekwaam, en de Waarneeming heeft doen zien, dat Menfchen , ín deezen Staat zyn- de, meer kragt daar toe hebben dan anderen. Ook vindt men Menfchen , die, ’t zy. van Na- tuure , of door uitfnyding, “weezentlyk maar één Bal hebben, en dit gebrek fchaadt aan de Voortteeling niet. Men merkt aan ‚dat de Bals die dus alleen blyft, veel grooter wordt dan gewoonlyk. Daar zyn Menfchen geweeft met drie Ballen, en deeze worden gezegd van meer | vermogen te zyn dan anderen. DeVeran- Uit het voorbeeld der Dieren blykt, hoe veel dd Yan deeze Lighaamsdeelen toebrengen tot de krag en moedigheid. Welk een verfchilis’er niet fuffchen een Os en een Stier of Bul, tufïchen een Hamel en ongefneeden Ram, -tuflchen cen Haan en een Kapoen 2 Daar zyn „ bovendien ; byzondere betrekkingen, waar van wy de oor- gaaken niet weeten , tuffchen de deelen der Voortteeling en die van de Keel. De Gelub- den , naamelyk , hebben niet alleen geen Baard, maar hunne Stem heeft nooit de gewoone grof- heid van een Mannelyken toon, zynde in tes gendeel zeer fyn en bekwaam tot Zingen. Dee- ze overeenkomt, tuffchen de Stem en de Werk- , ui- VON DIENA MENS ER. 187 tuigen der Voortteeling , openbaart zig niet alleen 1, Arpeers in de Gelubden , maar ook in de andere Mans- II. Hoorp- perfoonen en zelfs in de Vrouwelyke Sexe. De snij, Stem verandert by den {taat van Huwbaarheid , en de Vrouwen, die een zwaare Stem hebben, worden onderfteld. meer naar de Min te hellen, Men heeft alsdan, of wat laater , een gerui- men tyd lang, de Stem heefch en onbevallig, doch naderhand wordt zy voller , vafter , fter- ker en zwaarder, dan te vooren : welke verande- ring zeer kennelyk is in de Jongelingen, doch _in de Jonge Dogters zo veel niet, omdat die van natuure een fynder Geluid hebben. „De gemelde tekenen van Huwbaarhcid zyn De tekes gemeen aan de beide Sexen, maar bovendien ier. heeft ieder byzondere tekenen : naamelyk het heid. voor den dag komen der Stonden en de zwelling van den Boezem in de Vrouwsperfoonen; de Baard in de Jongelingen. Deeze tekenen, eg- ter, zvn zo zeker niet, als de anderen: want de Baard, by voorbeeld, verfchynt niet altyd ftipt op den tyd der Huwbaarheid, en, gelyk men geheele Natiën vindt, daar de Mannen by- na geen Baard hebben, zo zyn ’er ook daar de Vrouwen geen Stonden krygen. [Dit wordt verzekerd van de Inwoonereflen van Groenland en van die van Brafil. In'talgemeen weet men, dat die uitvloeijing in minder hoeveelheid voor- komt by de Volkeren, die de Noordelyke Ge- wetten van Europabewoonen. In Spanje wordt _dezelve, door een genomen, gerekend op veer- E. Duas, 1 STUK, dE tien 188 B ESCHRYVING * 1, Arpeer. tien en zeftien Oncen, in de Nederlanden op zes HL. Hoorp. of agt Oncen.] Onder ’t Vrouwvolk, die zig STUK. Verfchil. lende tyd, „ fterk beweegen, of een zwaaren Arbeid doen, gelyk de Boerinnen, is zy veel kleinder , dan onder de Stedelingen, en onder deeze grootft by de genen, die een gemaklyk Leven leiden. [Diet maakt ook den tyd der Huwbaarheid zeer verfchillende. Zeer zeldzaam -en byna on- gelooflyk is het Voorbeeld vaneen Meisje, dat op haar vyfde Jaar in de Kraam kwam; 't welk MANDELSLOH in Indie zou gezien hebben, ge- lyk ook van veele anderen, die de Stonden ge- had zouden hebben onder het tiende Jaar: zou men ook niet mogen twyfelen , of de Meisjes van zekere Provincie van Zndoftan op haar tiende Jaar bevrugt worden, zo IneveNorT verhaalt, en in Balagatta op haar agtíte: doch in Europa heeft men dergelyke Voorbeelden , van vroe- ge Vrugtbaarheid , gezien. In Languedok krygen zy de Stonden merkelyker vroeger dan te Parys, in de Nederlanden tuffchen de veer- tien en zes-en-twintig Jaaren, zo de Heer pe GorTER heeft aangetekend: ] want hier omtrent maakt de Lighaamsgefteldheid, de Opvoeding en Levensmanier, cen zeer groot verfchil. In alle Zuidelyke deelen van Europa, en in de meefte Steden, zyn de Meisjes op de twaalf en de Jongens op de veertien Jaaren Huuwbaar; doch in de Noordelyke Geweften , en ten Plat- ten Lande, de Meisjes op haar veertiende, de Jong ens op haar zeftiende Jaar. Tola > KD | _ On Gr VAN DEN MENSCH. 189 _ Ondertuffchen is ’t aanmerkelyk , dat, hoe IL Arperm vroeger de Meisjes Huuwbaar zyn, de Stonden IL, Hoorne in haar zo veel te eer weder ophouden. Die *TPÉ dezelven krygen op het veertiende Jaar, raa- hal dh iN kenze doorgaans op haar veertigfte kwyt, die Stonden. ze op haar twintig Jaaren krygen, op haar vyf- tigfte of daar omítreeks. In Italie en Spanje, alwaar de Vrouwsperfoonen , dikwils, op de twaalf of veertien Jaaren trouwen, zyn zy door- gaans op haar der tigite reeds onvrugtbaar. Dit is ook in de Indiaanfche waargenomen door Tuevenor. [Doch deeze Regel Iyde veel uit- zondering, dewyl men Voorbeelden weet van Vrouwen, die boven de zeftig Jaaren Ouder- dom nog in de Kraam gekomen zyn. Het al of niet hebben der Stonden is geen zeker te- ken van Vrugtbaar-of Onvrugtbaarheid (*).]- De tufichentyd der Stonden is onder alle Tuffchen- Natiën byna de zelfde en komt gemeenlyk om babe pe de Maand of vier Weeken, waar van zy haa. ren Naam hebben gekreegen: doch in byzon- dere Perfoonen is hier omtrent een zeer groot verfchil , zodanig dat men ’erheeft, dieze kry- gen om de zes Weeken, anderen om de drie Weeken en fommigen tot twee ja drie maal in de Maand. De tyd der duuring is van drie, vier of vyf Dagen in de meeften ; doch fom. migen vindt men, wien dezelven vyf, zes, ja een geheele Week , byblyven. & U'tIs (*, Zie de Uitgezogte V erhandelingen. V. Daim _bladz, zo7. | KT. Dame, 1 STUK. 190 BESCHRYVING LArpeer, ['t Is onbefchryflyk, aan welk eene verfchei- II. Hoorv-denheid van Kwaalen het ophouden der eerft STUKe Zonderlin- ge Uitloo- zingen van Bloed. aanftaande of reeds eenige faaren gewezen Ston- den , de Vrouwsperfoonen onderhevig maakt. Men heeft ’er de Vallende Ziekte, Dolheid of Razerny , ende Dood zelve uitzien voorkomen: ja alle foort van Ziekten, zegt HrPPocRATEs ; fpruit uit dezelven. Doch niet minder verwon- derlyk is *t,‚ welk een menigte van Wegen dee- ze Ontlafting zig, wanneer de natuurlyke Uit- gang was verftopt , gebaand hebbe, om den Menfch in ’t leven te behouden. Bloedfpuu- wen en Bloedbraaken is gemeen: ook ziet men & dikwils met den Afgang loozen of door de Neus, uit de Keel, Kwylvaten, enz. Doch men vindt ook Voorbeelden , dat het Bloed, in de zodanigen, door de onzigtbaare Gaatjes der Huid is uitgekomen: in fommigen boven op het Hoofd, uit de Wang , uit den binnenften Oog- hoek, uit de tip van de Neus, uit het vel van de Rug, de Borften, den Duim en de enden der Vingeren: in eenigen als Zweet, in anderen mef cen fpringende Straal, en fomtyds uit de Armen, Beenen, en verfcheide plaaten van ’t Lighaam, te gelyk. Onder de Mansperfoonen zyn eenige weinigen ook aan dergelyk een Maandelykfe Ontlafting onderhevig. In ’t algemeen wordt aangemerkt, - dat zy om de Maand, of minder of meer tyds, eenige Dagen hebben, wanneer huneen Over- vloed van Vogten traag, vadzig en onluftig, maakt ; ‘VAN DEN MENSCH. ror | maakt; ’t welk niet dan door een tykelyke Ont- 1, Arpzes, lafting, ’t zy van Zweet, dik drabbig Water , IL. Hoorp- of van Bloed overgaat: welk laatfte menin ee-STUÉ nigen door de Neus of de natuurlyke Wegen, in anderen op veelerley plaatfen, en zelfs doot de toppen der Vingeren, heeft zien loozen. | Het Lighaam krygt zyn volle langte zelden Peng voor dat de Meních den Staat van Huwbaarheid waffenheid. bereikt heeft. Sommige Jonge Lieden worden weinig of niet grooter na hun veertiende Jaar; anderen blyven groeijen tot de twintig Jaaren en daar boven. Byna allen zyn zy, in den tyd van hunnen Wasdom, rank van Lyf en fchraal van Leden, hebbende dunne Beenen en Kuiten ; alzo de tuflchenruimten der Spieragtige deelen nog niet paar behooren met Vet gevuld zyn: maar allengs neemen die in dikte toe, de Spie- ren krygen haar gedaante en volheid, de Leden worden ronder en Vleeziger, en het Lighaam komt, voor den Ouderdom van dertig Jaaren, in de Mansperfoonen tot den hoogften trap van Volmaaktheid , ten opzigt van de Geftalte. De Vrouwelyke Sexe bereikt , doorgaans , veel vroe- ger dien {taat van Volwaflenheid. Zy zyn eer- der huwbaar ; haare aangroeijing , die, over t geheel genomen , zo groot niet is als in de Mansperfoonen , gefchiedt ook in minder tydsz want, dewyl haare Spieren en alle andere Lig- haamsdeelen , zwakker, loffer en weeker van zelf. ftandigheid zyn, dan die van ’t Mannelyk Lig- haam, gelyk zelfs in de Beenderen blykt; zo . JDeer. 5 STUKe B heb= 100 —BESCHRYVING 1. Arpeer, hebben zy minder tyds noodig ‚ om tot hunnen _H.Hoorp-grootften trap van uitfpanning te komen, die STUK _ Verfchil des Lig- haams in Kinderen en Bejaar- den. het toppunt is van de Volmaaktheid der Lig- haams-Geftalte. Dus bevindt men dat de Vrouwsperfoonen , doorgaans , op haar twintig- fte Jaar zo volmaakt van Geftalte zyn, als de Mansperfoonen op hun dertigfte. ’t Is aanmerkelyk dat, daar de Vrugt, ín de Lyfmoeder beflooten , hoe nader aan de Ge- boorte hoe meer aangroeit; het Kind, in te- gendeel, en de Menfch, hoe ouder wordende, hoe minder toeneemt. In de Jongheid zyn de bovenfte Lighaamsdeelen grooter dan de onder- ften. Het Hoofd, by voorbeeld , is ongelyk grooter , naar evenredigheid van het Lyf, dan in Volwaffen Menfchen , en maakt, inde Vrugt, meer dan een zesde deel der langte van ’t ge- heele Kind uit: de onderfte Ledemaaten, van de Hielen tot aan de Henpen, zyn op ver naa niet half zo lang als ’t Lighaam. Naar maate, _nu, het Kind ouder wordt, groeijen de onder- Vrouws- perfoonen. / fte deelen meer aan dan de bovenften, en dit maakt het grootfte verfchil der Geftalte tuflchen ‚de Kinderen en Bejaarden. Tuffchen Mans- en Het Lighaam van een welgemaakt Man , moet niet rank zyn noch poezel, maar grof en wel gefpierd, met duidelyke onderfcheiding der Le- demaaten en kenbaare “Trekken van ’t Gelaat: alles vindt men ‘er kragtig getekend. In de Vrouwen zyn de Trekken fynder en zagter uit. rd de Geftalte van Lighaam en Leden is 5 | ___ron- VAN DEN MeNsca 193 ronder, en‚ de beweeging der Spieren, die van yr, Arnrrz. de Knokkels en Geledingen , openbaart zig 11. Hoorn. naauwlyks. De fterkte en moedigheid is’t geen STUK. den Man doet uitmunten, gelyk de Vrouwen praa- len met haare bevalligheid en fchoonheid. Ook zyn Zy, door één genomen; een weinig klei- ner of korter van Lighaam dan de Mannen, wier gewoone langte is tuffchen de vyf en zes Rynlandfche Voeten. In de Vrouwen is, daar- enboven, het vooríte van de Borft verhevener dan in de Mannen, ’t welk haaren Boezem en uitpuilende Mammen opheft en nog meer fie- raad byzet aan haare Geftalte. Dus is de hol- ligheid van de Borft in de Mannen dieper, in de Vrouwen breeder, naar evenredigheid van ’t overige des Lighaams. *t Voornaamfte verfchil,. egter, heeft in de Heupen plaats, welken de Vrouwelyke Sexe veel dikker en grooter heeft, om dat de Beenderen, die ’t Bekken famentftcl- len, ten einde de vatbaarheid van *t zelve te vergrooten, in haar breeder zyn. Uit dit vere fchillend maakzel der Beenderen in ’t bovenfte en onderfte van ’t Lighaam, kan men doorgaans of | een Vrouwelyk Geraamte zeer wel van een Mannelyk onderfcheiden. [De Schilders en Beeldhouwers neemen dit vooral ín agt, maa- kende een, Mannen Beeld aan de Borft de helft breeder dan aan de Heupen , en een Vrouwen Beeld aan de Heupen de helft breeder dan aan de Borft. | | De Geftalte wan den Menfch is ín veele op- 1, Deer. 1 STuKs N zigten Voortreffge Iykheid deî 194. BBEKCHR AWI NE IL. ArpeeL. zigten voortreffelyk , en zodanig als eenen Heer- IL. Hoorp-fcher der Aarde, wien alle andere Dieren on- STUK. Geltalre van derworpen zyn, voegt en betaamt. Zyn Lig- denMenfch.haam heeft een opgeregt Poftuur, niet naar den — Grond hellende dan by willekeur ; zyne Armen dienen niet om hem te onderfteunen, maar om blyken te toonen van zyne Magt en Gezag ; tot Zyne fterk- teen Vlug- heid, zyn nooddruft en befchuttinge 5 tot zyn byzon- der vermaak door de fynheid van haar Gevoel; tot omhelzing en lief koozing ; met één Woord;, tot het uitvoeren van meeft alle zyne Begeerten. - Zyne Oogen zyn niet geduurig naar de Aarde gekeerd, als die van veele Dieren, maar zyn Gezigt ftrekt zig uit over den Aardbodem, dien hy met Voeten treedt, vermaakende middelerwyl zig in de Schoonheid van het Gefchapene. Slaat hy de Oogen Hemelwaards, daar kent zyn Gezigt geen paalen , en doorloopt „ als in een oogenblik, de onmeetelyke ruimte van ’t Geheelal. Welk een vermaak fchept hy niet uit het Gehoor der - aangenaame Klanken en Melodyën van Mufiek en Speeltuigen? Hoe hoog verheft hem de fier Iykheid van Taal boven de viervoetige Dieren, die, in vergelyking met den Meních, waarlyk ftom mogen genoemd worden? Weinige zyn’er , daar men iets in vindt dat zweemt naar die wonder- baare verandering van Gelaat, waar mede hy de Gemoeds beweegingen, en gefteldheid van zyn Geeft, op zulk een verhevene manier uit- drukt. Schoon het Lighaam van den Menfch uitwen- sE vÁN DEN MENSCH. ‘195 dig tederder. zy dan dat van eenig der'groote Die. 1, Arpzer, ren , het is niettemin zeer Spieragtig, en miffchien II. Hoorpe fterker naar reden van zyne grootte, dan de Lighaamen der allerfterkfte Beeften. Want zo wy de kragt van een Leeuw by die van een Man vergelyken willen , moeten wy in agt nee- men, dat het denkbeeld, % geen wy maaken vande fterkte van dit Dier, eenigermaate valfch is3 dewyl het grootfte deel daar van is toe te fchryven aan zyn Muilenfcherpe Klaauwen. De Wapenen, die de Menfch van de Natuur ontvan« gen heeft, zyn onfchadelyk ; ach! dat de Konft hem ’er niet in de hand gegeven had, die nog verfchrikkelyker zyn dan de Nagelen en Fanden der Verfcheurende Dieren. Doch men kan, op een bekwaamer manier, de vergelyking van de kragten opmaaken; te weeten uit het draagen van zwaare Laften. Daar wordt verzekerd , dat de Pakkedraagers, met zekere Haaken op de Rug, te Konftantinopolen ‚ de zwaarte van _pegenhonderd Ponden torfen. [Volgens den Re- gel van BoRrELLI zou de kragt der vier Spie- ren, die het Scheenbeen uitftrekken, indit ge- val zyn van meer dan zes-duizend Ponden (*. Men rekent dat vyf of zeven Man trekken kun- nen tegen een Paard, en fchoon zy hier in al minder fterk zyn mogten, naar de zwaarte of grootte gerekend; kunnen zy het ten minfte lan- ger uithouden en overtreffen dit Dier in vlug- heid. (*) De Motu Animalium, P.L. Prop. go. I, Deer, 1 STUK. p N Aj 106 BESCHRTVING L. Arpeer. heid. Imrmers het is bekend, dat de zogenaam- ‘ IL. Hoorp- de Hardloopers, in dat opzigt, niet voor de_ STUK. Paarden zwigten, blyvende altyd vooruit, hoe fterk ook gedraafd worde.| Een Man, het loo. pen gewoon, zal dag voor dag meer wegs af- leggen dan een Paard, en, indien hy maar e- ven ver gaat, zal hy, zo láng geloopen heb- bende dat het Paard afgereeden is, nog in ftaat zyn, om zynen Togt zonder Ongemak te ver- volgen. dak ta BRE Vermeer. De befchaafde Menfch kent zyne kragten niet, dering van Ee f Ed zyn Kragt. Poch weet hoe veel hy ’ef door oefening en ge- woonte van verkrygen zou kunnen , dat hem door een gemakkelyk Leven thans ontbreekt. ’t Is- waar ‚ men vindt onder ons ook eenige weinige Menfehen van een byna ongelooflyke fterkte, [en de Ondervinding leert , in de droevige Ge- vallen van Stuipen, Ylhoofdigheid en Dolheid , welk een klein gedeelte van zyn natuurlyke _kragt de Menfch gewoonlyk oefent. Immers, men heeft dolle Menfchen, door ’t krabben metde Vingeren alleen, een Gat zien maaken in een dikken vaften Muur, daar men met Yze- ren Werktuigen veel moeite toe gehad zou heh- ben. Ook worden uit hoofde van Wedden- {chappen , nu en dan Voorbeelden getoond van onbegrypelyke fnelheid en kragt:} doch dit Ge- fchenk van de Natuur, dat den Menfch zeer veel waardig zoude zyn indien het tot zyne verdedi- ging of tot een nuttigen Arbeid aangelegd wer- de, is van weinig dienft in eene Burgerlyke | _ Maat- —e VAN DEN MeENscenu 107 _Maatfchappy , daar de Geeft meer doet dan het t-Arnrer, Lighaam, en de Arbeid der Handen het lot al- II Hoorp- leen is der Menfchen van ’t geringfte foort. _STUE. FOndertuffchen is deeze bekwaamheid van den poor Geeft, niet alleen om den Menfch den Ar- Werkrut- beid, waar toe hy bekwaam is, met meer ge- Bra mak en minder vermoeijing te doen volbrengen; maar ook om hem een ongelyk grooter kragt te helpen oefenen, dan eenig Dier kandoen, van een onbefchryflyke nuttigheid in de Samenlee- ving. Door dit middel weet hy die verbaazen- de Gevaarten van Oorlogfchepen in ’*t Water te brengen, over zyde te krengen en weder regt te zetten, op te ligten, ja, wanneer zy onder Water, en zelfs in den Modder gezonken zyn, daar weder uit te haalen; een byna on- gelooflyke doch niettemin gebeurde Zaak (*. Hoe zou men anders ontilbaar zwaare Balken en Steenen kunnen brengen in het bovenfte van hooge Gebouwen en Toorens? Is ’er dus eene bepaaling aan de Menfchelyke kragt, welke, door Konft geholpen , die der Clyphanten verte boven gaat? Men heeft daar van een ander. Voorbeeld gezien, in het uit den grond delven, vervoeren , opregten en op zyn Voetítuk zet- ten, van die fraaije Obelisk voor de St. Pie. ters Kerk te Rome, zynde een Stuk Graniet- «Steen van omtrent een millioen Ponden zwaar (4). ] | Ver. (*) Zie Mem, de Math.” Phyfiq. Tom. II. pag. sor: vers eleeken met Nouuer Natuurk. Leffen TLD. 15, Sr. bl. 6644 (f) Zie Keiszrers Reizen 1. St, bladz. 265, 166. 1, Desie ISIUKe 3 1. AFDEEL. II. Hoorp- STUK, De Vrou: _ wen doen het Werk bv de Wil- den. L | Verval van 198 BESCHRYVYVTNG Verwonderlyke Zaaken , inderdaad , ja die byna ongelooflyk zyn , worden ’er verhaald van de fnelheid der Wilden in het loopen. Ondertuffchen is ’t zonderling , daar de Vrou- wen onder de befchaafde Natiën, als zwakker van aart zynde dan de Mannen , met reden van den zwaarften Arbeid worden verfchoond , dat dit Volk hunne Vrouwen byna al het Werk laat doen. Zy zyn het die ’*t Land bouwen , de Vrugten inzamelen en voor de Huishouding zorgen 3; terwyl de Man luy en ledig in zyne Hut blyft leggen, komende daar niet uit, dan om te Jaagen of te Viffchen, of om vuren agtereen, in een zelfde Poftuur, o- verend te blyven ftaan. Dit Volk, naamelyk , weet alleen van ftil {taan en hard loopen, niet van wandelen; en ’er is niets, dat hun meer verwondert, dan ons in een regte lyn te zien voortgaan en dan weder den zelfden Weg terug komen, verfcheide maalenagtereen: zy kunnen niet begrypen waar toe die noodelooze bewee- ging flrekt en befpotten ons over zulk een on- nutte bezigheid, Alles verandert in de Natuur, alles verwis= denMenfch felt van gedaante; alles vergaat. Het Liehaam door Ou-, derdom. van den Menífch is niet zo dra gekomen tot den top van zyn Volmaaktheid, of het begint | te (*) Sommige Verhaalen zyn ‘er, ’t is waar, van Men= fchen, die in den tegenwoordigen tyd ryo, z$oen meer Jaaren zouden geleefd hebben; doch deeze Berigten fchy- | nen vAN DEN MENscCan. 199 te vervallen. Dit Verval is in ’t eerít onge- Il, Arperr. waarwordelyk , maar openbaart zig eerlang Zon- II, Hoorn. neklaar. De Vliezen neemen den aart aan van °T®& Kraakbeenderen , de Kraakbeenderen veranderen in Been; de Beenderen worden harder, de Ve. zelen ftyver; de Huid wordt droog en rimpe- lig; het Hair wordt grys; de Tanden vallen uit, het Aangezigt verlieft zyn Schoonheid, en het _ Lighaam wordt krom. De eerfte blyken van deezen ftaat doen zig dikwils voor het veertigfte Jaar bemerken; zy neemen trapswyze doch vry langzaam toe, tot de zeftig Jaaren , en dan fnel- ler tot de zeventig; wanneer de Gebreken des Ouderdoms zeer blykbaar zyn en geduurig aan- wasfen ‚ wordende van de Stok-oudheid gevolgd, en de Natuurlyke dood doet doorgaans het Le- ven eindigen ‚ omtrent de tagtig of negentig en voor de honderd Jaaren. [Zeer veele Menfchen, t is waar , bereiken den hoogften trap van Ou- derdom vroeger, en zyn reeds op hun zeven- tigite Jaar afgeleefd; maar anderen , wederom komen tot ver over de honderd Jaaren. Men heeft 'er gezien die één en een vierde Eeuw bereikten, zynde niettemin nog fterk en gezond tot aan hunnen dood (*). | Aangezien de Beenderen en Kraakbeenderen … vrou. niet alleen, maar ook de Spieren en andere zag- wen,die — te | nen wel nader onderzoek te vereifchen. Men heeft Voore beelden gezien van Menfíchen die zig veel ouder opgas ven dan zy waren, om de een of andere reden, 1. DEEL, 1 STUK, N d 200 BE SCHRYVIEN GS # Î Arpeer, tC Lighaamsdeelen , minder vaft en weeker van ÍL Hoorp- zelfftandigheid zyn in de Vrouwsperfoonen , STUK. hoog van dn zyn, „zo is ’er voor dezelven meer tyds noodig; om tot die onbuigzaamheid te komen, welkede eevenlan- Afgeleefdheid maakt. Bygevolg zouden de | ger dan de Mannen, Vrouwen ouder moeten worden dan de Mannen 3 en dit heeft ook in zeker opzigt plaats: want uit de Tafelen der Sterf lykheid van de Men- fchen blykt, datde Vrouwen, wanneer zy ze- _ keren trap van Jaaren bereiken, vervolgens lan- ger leeven dan Mannen van dien zelfden Ouder- “dom. ‘ [Als een Vrouwsperfoon, naamelyk, de | byzondere Ongemakken van haar Sexe en van het Kinderbaaren te boven is; fchynt zy be- kwaamer te zyn om nog eenigen tyd te leeven. Dat een Vrouw, die vyftig Jaar oud is, nog twintig Jaaren in ’t leven zal blyven, tegeneen Man van dien zelfden Ouderdom, beiden ge- zond en zonder blykbaare Ongemakken, is an- derhalfmaal zo waarfchynlyk , of de kans ftaat als 3 tot 2 (*).] Ookleert de Ondervinding „dat Menfchen, die langzaam tot hunnen {taat van Volwaffenheid komen , het langft leeven , en zodanigen , die zwak van Natuur en flap van Geftel zyn, fterven: doorgaans zo vroeg niet, als de genen die in Gezondheid en Sterkte uitmun- ten» vooral indien het vroeg is naar hunne Jaa- ren. In Kinderen , die te vroeg blyken geeven van Ver. ed CrRUYK: Kant, op de Giffingen over den Staat wan 't Menfchelyk Geflagt. Amiterd, Free. bladz, 378, En Es me} = Ted td ee EN Ei ts vEN DEN: MENSCH oor Verftand en Bekwaamfheden , is deeze aanmer-1, Arprer, king algemeen. | IL Hoorp. Thans zullen wy de Oppervlakfe van den Aard- "EE kloot doorloopen, om de Verfcheidenheden te en ri a kennen, die onder de Menfchen van verfchillen- Ger Laplan- de Geweften voorkomen. Beginnende met de Groenlan. Noordelyke Landen, zo vinden wy in Lapland, er en op de Noordelyke Kuften van Tartarie , een foort van Menfchen, die klein zyn van Statuur en van een zonderlinge Gedaante , welker Gelaat niet minder wild is dan de Zeden. Deeze Men- {chen , die van ’t Menfchelyk Geflagt ontaard fchynen te zyn, bewoonen niettemin zeer uit- gebreide Landen, in grooten getale. Zy hebben altemaal. het Aangezigt breed en vlak, een krom- me platte Neus; den Oogappel geel , bruin en naar het zwart trekkende; de Oogleden naar de Slaap van t Hoofd opgekrompen; de Wangen grootelyks uitgezet, den Mond zeer wyd, een fcherpe Kin, dikke Lippen, een flaauwe Stem, een groot Hoofd met glad zwart Hair, en een bruine Huid. Zy zyn zeerklein, kort en grof, doch niettemin mager: meeftendeels maar vier Voeten en de grootften vyfdhalf Voeten lang. By alle die Volkeren zyn de Vrouwluy inmmer _zo leelyk van Gelaat a!s de Mannen , en gely- ken ‘er zo veel naar , dat men ze in den eerften opflag niet van elkander onderfcheiden kan. De Groenlanders zyn ook wel klein, dech hebben een welgemaakt Lighaam. De Borften hunner Vrouwen zyn zolang , dat zy het Kind de pram of. Dear, 'ySrik. Ns gee. 20% BESCHRYVING Ì TL Arprer, geeven over haare Schouders heen: hetendder IL. Hoorp. Borften is zwart als git en het Vel over ’t Lyf STUK, van eene zeer Yonkere Ofyf koleur. Zyzyn _ Deeze Natiën gelyken elkander niet alleen in Ebel por leelykheid en kleinheid, in koleur van Hairen vig. zi Huid, maar zy hebben ook allen byna de zelf. | de Geneigdheden en Manieren: zy zyn alte- maal plomp, bygeloovig en bot van Verftand. De Deenfche Laplanders hebben een groote zwarte Kat, waar aan zy al hunne Geheimen zeggen en die zy in alle hunne Zaaken raad- pleegen; ’t welk daar op uitkomt, omte wee. ten , of zy dien Dag, op de Jagt of Vifchvaneft, gelukkig zullen zyn of niet. By de Sweedfche Laplanders is in ieder Huisgezin een ‘Tamboer, om den Duivel raad te vraagen (+), en, fchoon fterk van Lighaam en groote Loopers zynde ; heefe men ze, wegens hunne Vreesagtigheid noch nooit ten Oorlog kunnen gebruiken. Al temaal gaan zy op de Jagt van Beeren, Vos- fen, Hermelynen en Sabeldieren, om ’er de Huiden van te bekomen , en deeze Bonten komen. zy verruilen voor Sterken Drank en Tabak, daar zy groote Liefhebbers van zyn. Hun Voedzel is gedroogde Vifch en Vleefch van Ren- dieren of Beeren; hun Brood beftaat uit Meel van Vifchbeenderen, geftampt en gemengd met de jonge Baft van Pyn- of Beukeboomen: de meeften maaken geen gebruik van Zout: hunne Drank (4) Waarfchyolyk een foort van Hout-Torretje (Cerame x) byx) die de 7 imberlan der Smolanders is, zegt LiNNuse Drank is Walvifch- Traan en Water » daar zy Geneverbeflen in laaren aftrekken. Zy hebben, mag men haaft zeggen, geen denkbeeld van Godsdienft noch van een Opperweezen 5 de meeftengzyn Afgoden-Dienaars , en allen zeer by- geloovig. Zy baaden zig naakt, in ’t honderd, Meisjes en Jongens, Moeder en Zoonen, Broe- ders en Zufters ondereen , zonder eenige Schaam. te of denkbeeld van Schande. Als zy fterk zweetende úit deeze Baden komen, gaan zy zig in eene Rivier werpen; waar van het Water kil- koud is. Men zegt, dat zy hunne Vrouwen en Dogters den Vreemdelingen aanbieden , agtende het voor een groote Eer, dat iemand by dezel. ven Slaapen wil. De Laplanders gebruiken ’s Winters de Huid der Rendieren tot Kleeding, en by Zomer het VAN DEN MENsen 203 E deedekal IL, Hoorne STUK, Hunne Kleeding en Levenge Vel. van Gevogelte ; aan Linnen hebben zy geen wyze. kennis. Die van Nova Zemla loopen met Bag- gen van blaauwen Steen in de doorboorde Neus en Ooren : zy maaken zig blaauwe Streepen aan ’t Voorhoofd en de Kin; haare Mans fnyden zig de Baard rond en draagen in ’t geheel geen Hoofdhair.” De Groenlanders kleeden zig met de Huid van Robben; zy, fchilderen zig ook het Aangezigt blaauw en geel , en draagen Baggen in de Ooren. Zy woonen altemaal onder den Grond, of in Hutten die byna t'eenemaal be- dekt zyn met Boombaft of Beenderen van Vis. fchen. Somtyds hebben zy onderaardfche Gan- gen, om geduurende den Winter Gemeenfchap 1D EEL, E STUKe te 204 .aBESCHRIYVING 1. Arpeer. U. Hoorp. STUKe te kunnen houden met hunne Nabuuren. Eene Nagt, van verfcheide Maanden agtereen, noopt hun geduurig Licht te branden in dit Verblyf, door middel van een foort van Lampen, die zy aan houden met die zelfde Traan of „Walvifch- Olie, welke hun tot Drank ftrekt. By Zomer woonen zy niet met meer gemak dan ’s Win- ters: want zy zyn genoodzaakt huis te houden in een dikken Rook, ’t welk het eenigfte Mid- del is dat zy hebben uitgedagt , om zig te be- fchutten voor het fteeken der Muggen, die mis- fchien overvloediger zyn in deeze Koude Ge- weften, dan in de allerheetfte Landen. Niettegenftaande zulk een harde en naare Le- vensmanier, worden deeze Menfchen byna nooit ziek ‚en komen altemaal tot een zeer hoogen Ou- derdom. De Oude Lieden zyn’er zelfs zo kloek en fterk, dat men ze naauwlyks van de Jonge. lingen kan onderfcheiden. Het grootfte Onge- mak, daar zy onderhevig aan Zyn, en dat zeer gemeen onder hun voorkomt, is de Blindheid : want, geduurende den Winter , den Herfft en ’t Voorjaar, fchittert hun , als zy uitgaan , de Sneeuw onophoudelyk in de Oogen , en by Zomer wordt hun Gezigt, niet minder dan in hunne Onder- _aardfche Holen , door den Rook bedwelmd, ’t De Tartaa- ren, Chi- ‚ neezen, enz. welk hun, in vervolg van tyd, blind maakt. Het Tartaarfche Bloed heeft zig aan den ee- nen kant vermengd met dat der Chineezen, aan den anderen kant met dat der Ooftelykfte Rus- fen, en deeze vermenging heeft de Eigenfchap- hd 7 A VAN DEN MENsCH.: 205 pen van dit Ras niet geheel doen verdwynen. r, Arprers Immers onder de Moskovicten zyn veel Tartaar- II. Hoorn. fche Aangezigten, en fchoon deeze Natie , in STUKe algemeen, van *t zelfde Bloed zy als de an- dere Europifche Natiën, men vindt ‘er nog- thans veelen onder, die grof zyn van Lighaam, _met dikke Billen en korte Beenen, gelyk de Tar- B De Gluineczen’ Zyn, op ver. naa.,.zo verfchillende niet vande T'artaaren „ als de Mos- koviters: men is zelfs niet verzekerd, dat zy van een ander Ras zyn: de enkele Zaak , die zulks zou kunnen doen denken, is de geheele verfchillendheid van Naturel, Zeden en Ge- woonten, onder deeze twee Volkeren. De Tarters, in ’t algemeen, zyn van natuure Hunne ftoutmoedig , Oorlogzugtig en leeven vande Jagt: halen zy beminnen de vermoeijing en de onaf hanglyk- . heid: zy zyn lomp en wreed tot Beeftagtigheid toe. De Chineezen hebben gantích tegenftry- dige Manieren : het is een zagtzinnig, vreed. zaam, traag, bygeloovig Volk; onderwerpelyk tot Slaafagtigheid toe; verveelende door hunne Beleefdheden en Ceremoniën. Maar , indien men ze by de Tarters in de trekken van ’t Ge- laat en de Geftalte vergelykt, zal men ‘er geen onduidelyke Blyken van Overeenkomtft in vin- den. [Men kent dit Volk in de Hollandfche Plaat- fen der Ooftindiën te wel, dan dat men niet het onderfcheid , tuffchen hun en de Europeaanen, bemerkt zou hebben. tIs:zeker, daf zy in :t algemeen het Aangezigt breed hebben, de Oo- 1. DEEL. KSTUK. * gen N 006 BESCHRYVING 1. Arpzez, gen klein en diep, een platte Neus en een zeef ‚HI. Hoorn. yle Baard, [die naauwlyks voor de dertig Jaaren STUK. te voorfchyn komt. | Nog eene Zaak, waar in de Chineefen met de Schoon: Tarters overeenkomen , is de Schoonheid der heid der p Vrouws- Vrouwsperfoonen, die, onder de allerwoeftften perfoonen. van de Tartaarfche Natie, bekoorlyk worden | gezegd te zyn, boven alle verbeelding , en zeer minzugtig omtrent Vreemdelingen. De kleur van haar Gelaat is als van Lelyën en Roozen, met twee zwarte Oogen praalende en met zware te Hairlokken, waar by haare Sneeuwwitte Ar- men en Boezem wonderlyk affteeken. Daaren- boven maaken zy zig door haare gefpraakzaam- heid en levendigheid nog beminnelyker. ’t Is hierom minder te verwonderen , dat deeze Vrouwsperfoonen zo gewild zyn by de Turken en tot Sieraad ftrekken van't Serail van den Grooten Heer. Op gelyke manier worden de Chineefche Vrouwsperfoonen, niettegenftaande haare platte Neusjes en ingezonken Oogen, voor zeer bevallig gehouden: maar men zegt, dat Zy, bovendien, in Zedigheid uitmunten. ] DeJapan: De Japandêrs gelyken in gedaante zo veel gn naar de Chineezen, dat men ze als een zelfde | Ras van Menfchen zou kunnen aanmerken. Zy zyn een weinig geelagtiger of bruiner van Vel; {doch de verfchillende Woonplaats , in dat Land, maakt hier in veel onderfcheid, zo wel als de manier van Leven; gelyk ’er ook een groot ver- fchil gevonden wordt tuffchen de Inboorlingen ‚ der der Zuidelyke en Noordelyke deelen van Chin VAN DEN MENSCH oo à / ds IL, ArDeete Japan en Groot Lartarie. lets hebben alle dee-ti Hoorp: ze Volkeren gemeen, dat zeer zonderling voor- STUEe komt , naamelyk de Voeten der Meisjes, dcor ftyf binden, van jongs af zo klein te houden, dat zy ‘er in ’t vervolg naauwlyks op gaan of ftaan kunnen. Men wil, dat de Voeten van een volwaffen Vrouwsperfoon , in China , dikwils niet grooter zyn dan die van een dricjaarig Kind. | De Mogollers en andere Volkeren van het pe Mogol. Schier-Eiland van Indie, zweemen taamelyk naar lers en an- de Europeaanen in Geftalte en Gelaat, maar Zy. fche Volks verfchillen er min of meer van in Koleur. Hunne ** Vrouwen verfchillen van de Europifche bovendien ook door de langte van haare Dyën en Beenen, en de kortheid van haar Lighaam. Zy zyn Olyf kleurig vanVel , gelyk de Mannen, zeer zindelyk en uiter- maaten vrugtbaar, volgens ’t Verhaal van Tur- VENOT ; doch niettemin zeer kuifch. Zy kraa- men zeer gemakkelyk en men ziet ’er dikwils door de Stad loopen , die ’s daags te vooren eerft bevallen zyn. De Inwooners van Ceylon gely- ken veel naar die van de Malabaarfche Kuft: zy «hebben, zo wel als die, groote laag neerhan- gende Ooren: alleenlyk zyn ze niet zo zwart, hoewel zeer bruin. Zy hebben een zagtzinnig humeur, en zyn, van natuure, zeer vlug , be- -_hendig en vernuftig. Altemaal hebben zy pek- zwart Hair op ’t.Hoofd, dat van, de Mansper- foonen zeer kort gedragen wordt. Het. gemee- ne Velk loopt bykans naakt: de Vrouwen met 1,DeEr. 1 STUK, de 008 BESCHRYVING q Arpeer, den Boezem bloot , en dit gebruik is in Indie zelfs IL Hoorp. vry algemeen. De Stad Goa plagt weleer de allin groote Markt te zyn van de fchoonfte Vrou- wen en Meisjes uit dat Wereldsdeel. Men vindt er nog Slaavinnen, die keurlyk op Inftrumen- ten fpeelen , naaijen en borduuren kunnen : blank, geelagtig, bruin, zwart, ja van allerley koleuren. De Perfiaanen, die aan de Zeekuft woonen, verfchillen weinig van de Indiaanen. Het Perfiaanfche Bloed is, door vermenging met den Landaard van Georgie en Cirkaflie, zeer veel verfraaid, en men ziet in dat Geweft te- _genwoordig de fchoonfte Vrouwen van de ge- heele Wereld. De Inwoos | De Volkeren wan: Perfie; Arabie, Egypte en ie „geheel Barbarie , kunnen aangemerkt worden rabie.Feyp-als cene zelfde Natie, welke, in den tyd van hi Barba: Nfahometh en zyne Opvolgers, zig grootelyks uitgebreid, wyde Landftreeken overweldigd en zig wonderbaarlyk vermengd heeft met de na- tuurlyke Inwooners van deeze Landen. De Per- fiaanen, Turken en Mooren, zyn tot zekeren trap van befchaafdheid gebragt, maar de Ara- bieren zyn meeftendeels gebleeven in eenen ftaat - van onaf hanglykheid, die de veragting’van Wet. ten onderftelt. Zy leeven, gelyk de. Tarters, zonder Order, zonder Staatsbeftuur en byna zonder Samenwooning: de Diefftal, Plundering n Struikroovery , wordt verdedigd door hunne Opperhoofden: zy rekenen zig hunne Misdaa- den tot Bere; en hebben geen Agting voor de Deugd, VAN DEN MENS cu. 209 Deugd, noch voor eenige Menfchelyke Ver- L. Arnen, bindteniffen , onderwerpende zig aan geenen, ll. Hoorp- dan die -uit Dwaalleer en Bygeloovigheid zyn ik gefprooten. | Sommige Arabieren hebben” t gebruik, > van zig een donker blaauwe koleur te doen leggen op de Armen, Lippen en andere blykbaarfte Lig- haamsdeelen. Deeze Verw wordt ’er met kleine {tippen op getekend , en men maakt dat zy in het Vleefch doordringt, door middel van een Naal- e de,daar toe gemaakt : ’t welk een onuitwifchbaar merk inprent. De Vrouwsperfoonen van woeft Arabie werbeelden zig, dat blaauwe Lippen ; Handen en Kin, haar wonder fraay ftaan. Al- le de Arabieren zyn op hunne Vrouwen zeer ja- loers , en , ’t zy dezelven door hun gekogt zyn of geroofd, zy worden altoos van hun met zagtheid, ja zelfs met eenig Onfzag be- handeld. be Volgens ’t Getuigenis van TAVERNIER, Zynde schoone Vrouwsperfoonen van Turkomannie en Cirkaffie, dee hoed even gelyk die van Georgie, zeer fchoon van perfoonen. Gelaat en welgemaakt van Geftalte, Hy zegt, dat zy altyd frifch en jeugdig blyven tot de vyf-en- veertig of vyftig Jaaren toe ; dat zy zeer arbeid- zaam zyn, en zig dikwils begeeven aan het al- Jerzwaarfte Werk. Deeze Volkeren maatigen zig de allergrootfte Vryheid aan in Huwelyks- zaaken : want, zo ’t gebeurt, dat de Man niet woldaan is over zyn Vrouw en het cerfte daar over klaagt, laat de Heer van de Plaats hem die x, DEEL, 1e STUK. | CE af. se ld ero BESCHRYVING TL Arperr, afneemen, haar verkoopen en een ander geeven IT. Hoorp-aan den Man. Even zo gaat het, wanneer de STOK Vrouw het eerft klaagt over haaren Egtgenoot, wânt dan laat men ze in Vryheid en neemt haar van den Man af De Mingreliers zyn, volgens *t Berigt vande pa Reizigers, immer zo fchoon en wel gemaakt als die van Georgie of Cirkafie, en het fchynt dat deeze drie Volkeren maar een zelfde Ras van Menfchen uitmaaken. In Mingrelie , zegt CHa- DIN» vindt men Vrouwsperfoonen van wonders ® ‘baare Schoonheid , in wier Gelaat en Poftuur een ongemeene Deftigheid doorftraalt: zy hebben, bovendien ‚zo bevallige Lonken, dat iedereen, die ze aanziet , daar door ingenomen wordt. “Zodanigen, onder haar, die minder fchoon zyn en bejaard worden, blanketten zig afgryslyk en befchilderen haar geheele Aangezigt, Wangen; Wenkbrauwen, Voorhoofd, Neus en Kin; de’ anderen vergenoegen zig met de Wenkbraauwen te kleuren. Zy fchikken zig op zo veel zy kun- nen. Haar Gewaad zweemt naar dat der Perfi- aanfche Vrouwen: zy draagen een Sluijer, die maar het bovenfte en agterfte van het Hoofd bedekt: zy zyn fchrander, beleefd en zeer min- zugtig, maar te gelyk zeer trouwloos: daar ís geen kwaadaartigheid te bedenken, die zy nict in 't werk ftellen om zig Minnaars te verkrygen; om die te behouden of den hals te breeken. Pli De Mannen van dat Land hebben ook veele Mingrelie- padt hoedanigheden. Zy brengen hunne Kin- Zelle 8 _de- | OVUNN GO ENAME NSE H. 2II 8 À Bet _____deren tot Steelen en Rooven op; zy maaken I. Arpter, / et hun Werk van, ftellen ’er hun Vermaak in, Il. Hoorn- | en hunne Glorie; zy vertellen, met een onge- eme meen genoegen , de Rooveryën, die door hun gepleegd zyn, en beroemen zig daar op ten hoogften : de Leugen , Dievery en Moord, voeren by hun den naam van heerlyke Daaden: Veelwyvery ‚ Overfpel en Bloedfchande EET onder deeze Volkeren gemeen. Men ontfchaakt elkander de Vrouwen; men gebruikt , zonder fchroom , zyne Moeije en de Moeije van zyn- Vrouw: men trouwt twee of drie Vrouwen te gelyk en ieder onderhoudt zo veel Bywyven als hy wil, wordende ‘een Man zo veel aan- zienlyker en vermogender gefchat ‚ hoe meer Vrouwen hy heeft. . : “De jaloersheid heerfcht weinig in Mingrelie , en wanneer een Man zyne Vrouw op de daad met eenen Minnaar betrapt, heeft hy Regt om hem te dwingen dat hy Boete geeve , neemende ‘ zelden daar van een andere Wraak. Die Boete beftaat in een Speenvarken, waar van zy met hun drieën eeten. Zy geeven voor, dat het een zeer pryswaardige gewoonte zy, veel Vrouwen en Bywyven te hebben, om dat men dus meer Kinderen teelt, die weder voordeel aanbrengen: door ze voor gereed Geld te verkoopen of te verruilen voor Huisraad, Kleederen en Levens- middelen. Ook zyn de Slaaven in dit Land niet duur : Mansperfoonen, van vyf-en-twintig tot veertig Jaarenvud, koften niet meer dan vyftien 1. Deer. 1 STUK. Oe Krog. re BESCHRYVYVING L Arpeer. Kroonen, die ouder zyn agt of tien: de mooïje Ït. Hoorp- Meisjes, tuffchen de dertien en agttien Jaaren; - STUK, Aart der Turken. twintig Kroonen; de anderen minder: de Vrou- wen twaalf en de Kinderen drie of vier Kroonen, De Turken, die een groot getal van deeze Slaaven koopen, zyn een Volks famengefteld uit verfdseide andere Natiën. Die van Armenie mi Georgie en Turkomannie , hebben zig vermengd met de Arabieren, en zelfs met de Europeaanen, ten tyde des Kruistogten naar ’t Heilig Land, Het is derhalve niet mooglyk; de natuurlyke In- - boorlingen van Klein Afie, Syrie en het overige van Turkye, te onderfcheiden. Alles, wat men zeggen kan, beftaat hier in, dat de Turken in’ algemeen fterk en taamelyk wel gemaakt zyn; ja dat men zelfs zelden onder hun geboghelden en kreupelen vindt. Hunne Vrouwen zyn ook; doorgaans ‚ fchoon van Aangezigt en volmaakt van Geftalte : zeer blank , om dat zy weinig bui- tenshuis komen, en als zy uitgaan altyd over hun geheele Hoofd met een Sluijer bedekt. [De ja-- loersheid heerfcht, gelyk men weet, onder de Turken zeer , en niettemin zyn de Vrouwen zeer minzugtig , weetende allerley liften uit te vin- den, om hunne Mannen te bedotten.} Zy baa- den zig zeer dikwils, gelyk de doorgaande ge- woonte is in de Oofterfche Landen: zylaatenzig dagelyks bewierooken en ftellen alles in ’t werk om haare Schoonheid te behouden of te ver- meerderen. Geen Vrouw, zelfs van een Boer of Arbeidsman, is’er in Afie, zegt BELON, dieg _nict hed En Paed Groe ed VAN DEN MeENsen arg niet Wangen zo frifch heeft als een Roos, het 1. Arpert. Vel blank als een Lely, en zo zagt, dat ment Hoorn. op Fluweel fchynt te taften. Beda her | ’t bekend , dat de Perfiaanen veel van Bruinetten houden, en de Turken beminnen de zodanigen;, die roodagtig zyn van Kolcur. ‚De Inwooners van het Noordelyk deel van De Grie- Griekenland zyn fterk van Lighaam en re vlnr die der Zuidelyke deelen en der Eilanden bruin van Vel. Int algemeen gefproken zyn de Grickfche Vrouwen nog fraaijer van leeft en le- vendiger dan die der Oofterfche Landen 5; [weshal- ' ve men ook zegt, dat de fchoonfte Dames van het Serrail uit Griekenland worden gehaald, en men heeft ’er tot Suitaninnen zien verheffen, wegens haare bevalligheid.} De Inwooners der overige Eilanden en Kuften van de Middelland. fche Zee, zelfs de Spanjaarden, zyn altemaal veel bruiner of geelder dan de Franfchen , En- gelfchen, Nederlanders, Duitfchers, en alle de Inboorlingen der Noordelyke deeten van Europa en Afia, tot in Lapland, alwaar, gelyk wy ge- zegd hebben , cen geheel verfchillend foort van Menfchen is. | [De Veelwyvery, weet men, heerfcht onder Veelwyvery de Mahomethaanen en alle de Volkeren van Afie, madone zelfs de Tarters en Chineezen, gelyk zy onder de Israëliten van ouds heeft plaats gehad. Hier- em zou het wel fchynen , of dezelve meer over- eenkomf{lig ware met de Menfchelyke Natuur, dan zig by ééne Vrouw te houden , gelyk de 1. Derde 1 STUK, le hee Chrifte- ü O14 BESCHRYVING 1. Arperr. Chriftelyke Leer medebrengt : doch men ziet U Hoorr- niet dat die Landen meer bevolkt zyn dan de STUK. onzen; en de affchuwelyke Misdaaden , die ’er gedoogd worden „ toonen klaar, dat de Veel. wyvery uit de Zonde haaren oorfprong en voort- gang heeft. Zonderling is ’t „ dat ’er aan de Grenzen van Perfie , tegen Turkye , zekere Chriftenen woonen » die men dabeërs of Chrifte- hen van St. Fan noemt, welke, volgens hunne Wet , twee Wyven hebben mogen, daar zy zig mede in Huwelyk verbinden , en zulks is aan- hunne Priefters of Kerkedienaars ook geoor- | leofd (2% | Overvloed _ Ondertufichen komt het in bedenken, of ’er hk zulk gen overvloed van Vrouwsperfoonen zy in in de Oos: alle de Oofterfche Landen. Volgens de Wet der terfche she | Landen. Natuur, die in Europa plaats heeft, worden , ge- lyk wy gezien hebben (+), altyd minder Meis- jes dan Jongetjes gebooren , en uit de Sterf lyften blykt wel, dat ‘er van de Mannelyke Kinderen, in de Jongheid ‚ omtrent een zesde deel meer fterven , dan van de V rouwelyke ; doch dit ver- — fchil kan op ver naa niet goedmaaken, het gene er, ten opzigt van de Levenswyze in Europa aan te kort zou komen; daar men egter niet zeg- _gen kan dat de Vrouwsperfoonen zo zeer over- fchieten. Doch hier van kunnen verfcheide re- denen zyn: de geduurige Oorlogen verflinden in die (*) Martaze Ceremontes in all the parts of the World, Chap. IX. Dublin. 1744 (}) Bladz.x52, 183. ; À j ‚e ö | 4 N VAN DEN MENscaHa eis die Landen zeer veel Manvolk, en het dienft- 1, AFDrEm baar Werk wordt®er meer door Mansperfoonen H. Hoorpe verrigt. Daarenboven zyn het, onder de Tur- ken by voorbeeld , niet alle Mans die veele Vrouwen hebben , maar alleen de Vermogendfte , en tot oppaffing van dezelven worden veele Ge= fnedenen gebruikt. Ook kan men aanmerken, dat de Vrouwsperfoonen in 't algemeen vroeger huwbaar zyn dan de Mannen (*), die zelfs al- daar zelden trouwen voor hun twintiefte Jaar. In China, daar de Oorlog tegenwoordig geheel verbannen fchynt te zyn, is nog de overvloed van Vrouwsperfoonen zo groot , dat fommige Ouders de onmenfchelyke gewoonte hebben , om hunne Kinderen, zo ’t Meisjes zyn, indien zy vreezen, dezelven niet behoorlyk te kunnen op- brengen ‚te vermoorden , of tot een oneerlyk STUK Leven te verhuuren of te verkoopen. De gru-- welyke manier, om de Jongetjes te ontmannen, ten einde daar mede voordeel te doen , al was “t maar enkel om ze lief lyker Stem te doen heb- ben, heeft zelfs in Italie plaats. | In de Noordelyke deelen van Afrika is men omtrent dit {tuk zo onbepaald niet als in Turkye. Die van Algiers en Tunis neemen gemeeniyk maar ééne Vrouw of twee op ’t meefte, daar de Turken in den Alkoran toegelaten wordt, vier wettige Vrouwen te hebben en zo veele Bywv- ven of Slaavinnen, als zy onderhouden kuanen. | in (*) Zie bladz. 18r. ar #4 DEEL. 1 STUKe OO 4 ko | Ë De Tn wone nets van Âv irik a, 616 BESCHRYVYVING 1. Arperr In Egypte heeft ook de Veelwyvery plaats, zo H. Hoorp- wel als onder de Mooren van"Fez en Marokko. sTUKe Aarten Leven-ma De Egyptifche Vrouwen houden zig niet op met de verfiering Gan hun Aangezigt en Hair ; gelyk die van Europa, maar leggen zig voorna- melyk toe op de zuiverheid van haar Lighaam ; en baaden zig dagelyks, om vet en poezelig te worden; zo ArriNnusverhaalt. De Negers van Guinée zyn zeer wild en nier vande Wreedaartig : Moord, Overfpel en Dievery, wordt Negers, by hun niets gerekend: zy zyn Afgodendienaars - en onthouden zig tweemaal in de Week, met veel ftrengheid, van Wyn, als ook fomtyds van zekere Spyze, waar in de Zoon den Vader, en de Dogter haare Moeder , zeer flipt navolgt. Zy zyn zeer vrolyk als ’t hun wel gaat, doch mistroos- tig, tot wanhoop toe ; wanneer men hun hard be- … handelt of hunne Kinderen met geweld ontneemt. Niets kan men hun betrouwen en geen wonder , want zy verkoopen elkander, gelyk men weet, tot de allerhardfte Slaaverny. Zo wel de Mannen als de Vrouwen loopen naakt, doch tooijen hun Lighaam zo veel op, als. mooglyk is; en draagen Ringen van Goud of Elpenbeen om de Armen, Beenen en den Hals: hun Hair bin- den en ftrikken zy netjes op’, en verfieren het met Koraalen, Pluimen en andere Snuifteringen; het Lighaam met Banden en Zoomen; terwylzy om den Middel een Kleedje hebben van Stoffen, smeer of min koftbaar, naar dat het hun Ver. mogen toelaat. Men VEN DEN MENSCH. or AIS Men zoude hier billyk mogen vraagen, wel- 1, Arpeer, ke de oorzaak zy van de Zwartheid der Negers IL. Hoorp- in Afrika ,- die zekerlyk de zwartfte Men- STUÉ- | Oorzaalk fchen op den Aardbodem zyn. ‘Tegenwoor- „an hunne dig is men verzekerd, dat die Zwartheid haare Zwartheid, Zitplaats niet heeftin de Huid, noch in de Op- perhuid ‚ maar in zeker Slymagtig of Snotterig bekleedzel , ’t welk over het geheele Lighaam legt, tufchen de Huid en de Opperhuid. *De eigentlyke Huid is in alle Meníchen van de zelfde koleur; de Opperhuid is in de Zwarten zo wel wit als in de Blanken, hoewel zy fomtyds ecni- ge zwartheid heeft aan de binnenzyde, door de af kleuring van die zwarte Slymagtige Stoffe, welke in Water fmelt en in ’t behandelen af- geeft. Van deeze tuflchenkomende Stoffe hangt „al de verfchillendheid van de koleur der Huid in de Menfchen af. Zy is in de Europêers wit of geelagtig, in de Afiatifchen bruin, in de Ame- rikaanen ros, in de Afrikaanen zwart Maar, welke de oorzaak zy van dit Verfchil, kan men even zo weinig vaftftellen, als waarom de Var- kens in fommige Landen byna altemaal wit, in anderen gemeenlyk zwart van Hair zyn(*). Van de verbranding door de Zon , immers, kan zy al- leen niet af hangen; want de Negers zyn zwartft in die Lighaamsdeclen , welken de Schaamte | BOR ie *) De Heer pe Burron leidt deeze Zwartheid der Vars kens ook van de Hitte af, doch hy fchynt niet bedagt re hebben, dat de Varkens by Frankfurt ‚zo wel alsin Lauwe phine, altemaal zwart zyn. | hol “.d. DEEL. 1 STUK, O5 18 „BESCHRYVIN GG L Arpeer..ook hun zorgvuldig doet bedekt houden. De IH. Hoorp- Hitte te Senegal heeft men, wel is waar, veel STUK. Land- Ziekten grooter bevonden dan ergens op den geheelen Aardkloot, zo veel my bekend iss naamelyk 98 Gr. op den ‘Thermometer van REAUMUR ; dat 117 Gr. is op dien van FAHRENHEIT: doch waarfchynlyk zyn ’er buitendien nog in- wendige Oorzaaken van deeze Zwartheid, mis- fchien plaats hebbende in de Gal of in het Blocd, gelyk fommigen willen. De Negers zyn , zo wel als de Europeaanen, aan der Negers. de Kinderpokjes onderhevig ,‚ en deeze regtten dikwils groote verwoeftingen onder hun aan; doch men vindt niet dat zy eenig Middel daar tegen gebruiken gelyk de Tarters, die ze hun- ne Kinderen, inzonderheid de Meisjes, al zeer vroeg In-enten„ op dat zy de Schoonheid van haar Aangezigt niet verliezen zouden. Daaren- boven hebben de Negers nog een Landkwaal, hun meer dan de Europeaanen , ‘die daar te Lan- de zyn , aantaftende, de Draakworm genaamd, welke onder de Arabieren ook plaats heeft en zeer gemeen is te Medina in Arabie , weshalve zy dikwils Vena Medinenfis genoemd wordt, FocKENBROGH zegt daar van , fchertzende, ‚ Guinéa is een Land, daar de Wormen niet wagten tot dat de Menfchen dood zyn , maar „> hun nog leevende doorknaagen”. Sommigen egter verbeelden zig, dat het geen levendige Worm, maar alleen een verdikt Vogt zy; on- der de gedaante van een lange, ronde, witagti- Be SVN DEN OMEeNesC 1. 219 ge Koord, in een Ader vervat (*); doch hoe komt 1, Arpert, het dan, dat men by het uithaalen van denzel- 11, Hoorn: ven geen Bloedftorting verneemt, enz. Boven- STUK dien zyn de Negers „zo wel als de Europeaanen, daar te Lande veelerley Zickten, die uit On. tugt en Overdaad {pruiten, onderhevig. Dit maakt hun zo zwak van Natuur, dat zy zelden, zegt men, veel hooger Ouderdom dan vyftig Jaaren bereiken. N Het Zuiderdeel van Afrika wordt bewcond door De Kaffers, een nog wilder en woefter Volk dan de Negers, die men in ’t algemeen begrypt onder den naam van Kaffers; hoewel ‘er tuilchen deze Volkeren, die in byzondere Ryken zyn verdeeld, een groot verfchil en een geduurige Oorlog is. Van Geflalte zweemen zy naar de Negers , hebben- de platte Neuzen , dikke Lippen en wollig Hair op t Hoofd, doch de Koleur is in veelen Kafla. niebruin. Onder deeze Volkeren vindt men de grootfte Beeftagtigheid, miffchien, die: ’er by Menfchen op den geheelen Aardbodem plaats heeft. Zy eeten byna alles wat kun voorkomt; doode Vifch, rottende Krengen en Zeehonden zyn by hun een Lekkerny , en men verzekert, dat ’er ook onder zyn, die Menfchen flagten, en gebraden zynde opeeten. ’t Aanmerkelyk- fte is, dat dit Volk tot een hoogen Ouderdom komt, dikwils van over de honderd Jaaren ; doch |) Zie de . Algemeene Oecffenfchoole , Beren in '£ Jaar 1760, XM. Stukje. bladz. 490. 1D uEL. I STUK, 820 BEsSCHRYVING "A Arpzer.waarfchynlyk zal die zo heel naauwkeurig niet H. Hoorp-onderzogt zyn. | ladi Tot de Kaffers wordt geivketid te behooren hid Natie der Hottentotten , woonende omtrent de Kaap de Goede Hoop; maar dit Volk is doot verkeering met de Hollanders zeer veel be- __fchaafder geworden. Zy zyn op ver naa zo zwart niet als de Negers, ja men wil zelfs dat hunne Kinderen, onder de Europeaanen opge- voed zynde, blank blyven. Zy bedekken de Schaamdeelen , doch loopen anders meeft naakt, befmeerende hun Lighaam met Vettigheid en met Roet , om gitzwart te zyn. Hun ge- woone Voedzel is Melk en Vleefch van Bees- ten, inzonderheid Schaapen, die zy zeer zorg- vuldig aanfokken , en de Darmen zyn by hun de grootfte Lekkerny. Pater TAcHARD ver- haalt, dat zy meer trouw: en liefde jegens el- kander betoonen dan de meette Chriftenen. O- verfpel en Dievery wordt by hun met de dood geftraft. Ieder Natie heeft haaren Opperfte of Kapitein , wien zy in alles gehoorzaamt. Zy maatigen zig de Vryheid aan, om zo veel Vrou- wen te neemen als zy onderhouden kunnen; evenwel hebben de allervermogenften ‘er zel- den meer dan drie. Het is een fterk, vlug cn “werkzaam Volk , inzonderheid tot den Wa- penhandel bekwaam , houdende zelfs eenig Krygsvolk op de been. Men verwondert zig, in ’t byzonder, over-de bekwaamheid die zy hebben, om breede diepe Rivieren, met hunne VAN DEN - MENSscH. eet s 4 Ballaft of Bagagie op ’t hoofd, te kunnen over- [. Arpeer. zwemmen (*). ] | IL, Hooro- In de geheele nieuwe Wereld is , om zo te **U* fpreeken, maar één Ras van Menfchen, zo veel ian "e de Inboorlingen aangaat : want een groot deel 't algemeen. der Inwooneren beftaat uit Europëers van aller- dey Natiën. Hunne natuurlyke koleur is ros-of roodagtig , uitgenomen in de Noordelyke deelen, alwaar men eenige Menfchen vindt die naar de Laplanders gelyken , en ook fommigen met blond Hair , zweemende naar die der Noorde- Iyke Landen van Europa. Voor ’t overige be- grypt dit groote Wereldsdeel niet dan Men- fchen, waar onder byna geene verfchillendheid is. Miflchien ontftaat deeze overeenkomftigheid der Inboorlingen van Amerika grootendeels uit die van hunne Levenswyze. Alle de natuurlyke „Amerikaanen zyn Wilden geweeft , toen de Europeaanen voet kreegen in de nieuwe We, reld, en die genen, welken ’er nog van over. gebleeven zyn , in Zuid- Amerika , in Mexi-, co en Peru , zyn wel door de Spanjaarden tot eenige befchaafdheid gebragt , maar men vindt ze nog zeer vaftkleevende aan hunne oude Ge- „woonten. Die van Noord-Amerika hebben zelfs nog hunne Vryheid behouden. (De Baron pE HoNTAN geeft ons de vol- pe Wilden gende Befchryving van de Wilden van Kanada, van Kanada. Ly (*) Ziede Uitgezogte Verhandelingen, 1.Drer bladze „273: … 1, Deer, ISTUK 002 “BEsCcuRYVING! ® 1. werd! Zy zyn, zegt hy, zo bot en beeftagtig niet als HL. Hoorp- fommigen zig verbeelden. De Lighaamsgeftalte STUKe is doorgaans regt, wel gemaakt en van taame- _Iyke langte ; het Aangezigt nier onbillyk , in- zonderheid dat der Vrouwsperfoonen, die egter al te vet en zwaarlyvig zyn. Men vindt ’er zel- den Geboghelden , Kreupelen , Blinden of Stom- men onder. De Oogen zyn groot ‚ en zwart, gelyk ook het Hair ; de Huid byna Olyf kleurigs de Tanden zo wit als Yvoor. Zy draagen naauw- Iyks Kleederen, dan in den Winter, en woonen met verfcheide Huisgezinnen te gelyk in ééne Hut, die zy van Hout maaken en dikwils met Baft van Boomen toedekken. Zy leeven byna alleen van't Wild, dat zy vangen „ en zyn zeer goede faagers; doch van den Landbouw maaken zy weinig Werks eneeten byna geen Brood. De Bontvagten of Pelteryën dienen voor een ge- sdeelte tot hunne Kleeding, het overige verkoo- pen zy aan de Europeaanen , of liever verruilen het voor Sterken Drank , waar van zy groote Liefhebbers zyn. Geld is by hun niet in ge- bruik en zy veragten hetzelve , zeggende dat het tot Roovery , Moord en allerley Misdaaden, daar zy een grooten afkeer van hebben , aan- leiding geeft. _Dievan De Inboorlingen van Virginie zyn ook frifch Virginie on fterk van Lighaam, doch uitgenomen de Jagt, daar zy insgelyks hun Werk van maaken, ten uiterfte traag, hoewel niet onbedeeld, van Verftand. Zy hebben zonderlinge Denkbeelden En VAN DEN MENse u, 228 en zyn zeer bygeloovig ten opzigt van der, plee, Waarzeggery ‚ meenende dat daar door aller, Foor. Diefftal en Schenddaaden aan ’t licht worden STUK- gebragt. Zy fchilderen hunne Armen, Handen, Beenen en Aangezigt, met verfcheide af beel. dingen van Beeften en met zwarte ftippen, om zig te verfraaijen; draagende Oor-fieraaden van Schulpen in plaats van Paarlen. Veelen hebben een Kroon van Vogelvederen op ’t hoofd, en fommigen draagen een foort van Schouderman- tels, die zo konftig uit Pluimen van allerley ko- leuren zyn famengefteld, dat men zig over hun Vernuft moet verwonderen. In ’t algemeen hebben de Wilden van Ame- rika, wanneer zy in Vryheid worden gelaten, de onnoozelheid van alles aan te bidden dat hun fchaaden kan. Men heeft gezien , dat zy voor het Schietgeweer en Kanonftukken nederknielden. Toen de Engelfchen eerft een Vaartuig op ee binnenlandfch Meir in Nieuw Engeland brag- ten, meenden de Wilden dat het een groote Vifch ware, en liepen van verbaasdheid Weg, Poch de Duivel is het voornaamfte Voorwerp ‚van hunne aanbiddinge 3 ten minfte indien men de alleraffchuwlykfte Beelden, die te bedenken zyn, welken in hunne Tempelen of Pagoden, inzonderheid by die van Mexico en Peru ge- vonden zyn, daar voor houden mag: doch alle Afgodsdienft wordt daar , zo veel mooglyk ; door de Spanjaarden met geweld belet. Dat zy ester , met zagte behandeling ; niet onléer- 1, Dast. E STUK. Zaai 24 ADESCHRIVANGENR _LArpreL.zaam zyn , bewyft de Onderwerping der In- IL. Hoorp-wooneren van de binnenlandfche Landftreek in chien Zuid-Amerika, Paraguay genaamd, aan de Je- fuiten.] Oorfprong Uit het voorgemelde blykt, dat de oorfprong Ades der Amerikaanen de zelfde zy als die der ande- re Volkeren op den Aardbodem. Daar kunnen oudtyds Wegen en Middelen geweeft zyn, ons onbekend, die Menfchen uit de oude inde nieu- we Wereld overbragten. Immers , waar van anders die overeenkomft in Geftalte tuíïchen de Wil- den van Noord-Amerika en de Oofterfche Tar- taaren: die gelykheid der Inboorlingen van dit Wereldsdeel onder elkander? [Wy hebben ge- zien, hoe zeer de Opvoeding een Menfch ver- anderen kan, en in Geftalte , Spraak en Zeden, . Wild, ja Beeftelyk maaken (*). Vindt men niet zo wel Afgodendienaarsin Lapland , Tartarie en Guinée, als in Amerika, en, gelyk de Kaffers Menfchenvleefch zouden eeten , wordt nict het zelfde verzekerd van de Kannibaalen 2 Getalder- Dit leidt ons, natuurlyk , tot het onderzoek Hanen van ’t getal der Menfchen op den geheelen Aardkloot. Aardbodem. Van veelen is naar hetzelve op eene zeer loffe manier gegift; zodanig , dat het byna de helft verfchilde, en dit is te minder te verwonderen, wegens de tegenftrydigheid, die in dit opzigt plaats heeft in de Berigten van fommige Landen, en de onzekerheid van de __meeften, vn (*) Bladz. 142, a VAN DEN MENscH os meeften, die de anderen Wereldsdeelen betref- 1, Arpret. fen. ’tGetal der Menfchen in Europa, wordt, IL. Hoorp- _met veel waarfchynlykheid ‚ op ruim 1oo mil- ea lioenen begroot , gelyk Rrccrorus het al ftcl. de. Maar dat in Afia vyfmaal zo veel Volks zou zyn, gelyk hy opgeeft , is gantích onge- loof baar ‚ en voornaamelyk gefprooten uit de byftere vergrooting van ’t getal des Volks in China. Inhet geheele Ruflifche Ryk, dat byna de helft beflaat van Afia , mag men met reden gillen , dat nog geen go millioenen Menfchen zyn: in China omtrent 6o millioenen. Neemt men dan Turkye, Arabie, Perfie , Indie en de Eilanden, te famen op too millioenen 5 zo aàl Afia flegts omtrent 2oo millioenen Inwooners uitleveren. “Tenopzigt van Afrika is naauwlyks | een giffing te maaken: maar, de onbewoondheid der binnenfte deelen in aanmerking neemende, fchynt het genoeg dat men ’er zo veel Volk in ftelle als in Europa. Ook meent men , volgens de Waarneemingen van een hedendaags Reiziger door Noord-Amerika, met reden te-kunnen On- derftellen , dat in dat gródte Land geen meer Wilden zyn , dan Inwooners in de Stad Parys. Zuid-Amerika is, insgelyks, op veele plaatfen zo fchraal bewoond , dat men miflchien beft het getal des Volks , in dit gantíche Wereldsdeel, ook op omtrent roo millioenen zal begroo- ten. Dit maakt’ in ’ geheel ongevaar soo mil- _ koenen voor’t getal der Menfchen op den Aard« bodem , gelyk de Heer STRruyck al voor lang 1. Derz, 1 STUK, Pp | ge- ene Bescänr trams L Arperr. gerekend beeft (*). Hoe veel waarfchynlyker i is IL, Hoorp dit dan de byftere begrooting , die men thans STUK. weder als iets nieuws ziet te berde brengen , ens | __ Rrecrorus als ’t ware tragtende te overtreffen, dit getal op 953 millioenen ftelt. Honderd millioenen Menfchen is inderdaad wat veel, om daar mede zo ruimfchootig te zyn. ] Befchry. __Dusde N atuurlyke Hiftorie van den ‘Menfch , Meníche- doorden Heer pe BurronN, beknoptelyk, met vee- lykLig- Je Byvoegingen voorgedragen hebbende, gaa ik haan. | he \ over tot de Befchryving van ’t Menfchelyk Lig- haam,uit deNafpooringen enOntdekkingen van de oude en hedendaagfche Anatomiften opgemaakt. In de Ontleedkundige Befchryving van den Menfch, en van alle andere groote Dieren, kan men gevoeglykft eerft fpreeken van de Beende- ren: want die zyn het, welken de Geftalte van het geheele Lighaam beter uitdrukken , dan eeni- ge andere vafte of vloeibaare Deelen: zy gee- ven fteunzel aan de Spieren, die het Lighaam beweegen: Zy blyven in weezen , wanneer al het overige door Verrotting is vergaan. De Groei. In de Beenderen komt eerft hunne oorfprong grsdeen of aangroeijing in aanmerking: want in de on- gebooren Vrugt vindt men, ín de eerfte Maan- den, in ’t geheel geen Beenderen. Die Lig- haamsdeelen , welke naderhand Been worden, zyn alsdan Vliesagtig, uit verfcheide Vezelen: en zeer kleine Vaatjes famengefteld, waar van: : tE: (*\ Giffingen over den Staat van't Menfchelyk Geflagte Amtfterd, 1740. Bladz. 3e VAN DEN MENseH 207 zy gevoed worden. Deeze Vezelen en Vliezen TI, Arprer. worden vafter door het verdikken van het Wa- II. Hoorp- terige Vogt, in dezelven vervat, en als Kraa beenig. Tegen de eerfte Plaatjes, vervolgens, nieuwe laagen van Vezelen en Plaatjes aan ge. voegd zynde , worden die allengs vafter ge- maakt , en door middel van fchuinze , dwars- loopende Vezeltjes, als met Spykers of Nage- len, famengehegt zynde , groeit 'er eindelyk Been van; dat zo veel vafter van zelfftandlgheid is, hoe digter de Plaatjes tegen elkander aan ge- voegd zyn , en altoos is derzelver tuflchenruim- te met een Mergagtig Sap gevuld. | Kk. STUK: De Beenderen zyn van veelerley figuur. Men Oe guur en vindt ‘er die Plaat- of Schottelswyze zyn „ en Geleding. gefchikt, om, met anderen famengevoegd , een Holligheid te maaken , die eenig voornaam Lig- __haamsdeel bevat ; gelyk de Beenderen van ’t Bek- keneel ; of geheel plat , om breeder aanhegting en meer vaftigheid te hebben , gelyk de Schouderbla- den enHeupebeenderen. De meeften zyn langwer- pig en of Boogswyze gekromd , gelyk deRibben, of byna regt uit geftrekt, gelyk die der Lede. maaten. In ’t algemeen hebben zy veelerley Uitwaffen en Holligheden, dienende tot de Ge- leding met elkander en om meer kragt te gee- ven aan de werking der Spieren. Veelen deezer Uitwaflen zyn in de Jongheid Kraakbeenig, doch worden in de Volwaflenheid volkomen Been: waar uit blykt , om wat reden het Sa- menftel der Bejaarden zo veel fterker is , dan 1, Desie 2 STVKe F8 dat 228 BESCHRYVING L. Arperr, dat der Kinderen. De Geledingen zyn, in Vol. IL. Hoorp. waffenen, ook de Ontwrichting minder onder- STUK hevig. Sommigen derzelven maaken een vol- ° maakt Scharnier uit ; anderen draaijen als een Kloot in zyne Pan, en dit maakt, dat wy de Armen en Beenen niet alleen naar alle kanten beweegen , maar ook int ronde draaijen kunnen. fl Verdeling Het Samenftel der Beenderen , ontbloot van ek, alle Vleefch en zagte Deelen , wordt een Ge- & Sbeleton Taamte”* genoemd. Men onderfcheidt in het- _ zelve drie deelen , naamelyk Hoofd, Lighaam en Ledemaaten. Van ieder zal ik in ’t byzon- der fpreeken. Het Hoofd. Het Hoofd beftaat, ten grootften deele, uit | een rondagtige doch langwerpige Beenkas, het Bekkeneel genaamd, famengeiteld van agt voor- naame Beenderen, die met elkanderen een digte Holligheid maaken , welke de Herfenen bevat. Men vindt, wel is waar , in een gedroogd Bek. keneel verfcheide Openingen, doch deeze zyn, in een levendig Menfch, en zelfs in een Lyk, altemaal gevuld of ten naaften by geflooten. Van de gemelde agt Beenderen maaken ’er vier het bovenfte van het Bekkeneel uit; naamelyk het Voorhoofdsbeen , de twee Opperhoofdsbeen- deren en het Agterhoofdsbeen 3 de Slaapbeen- deren de zyden van het Hoofd. De vier cer- ften Zyn met Naaden famengëvoegd , die als met Landen van een Zaag in- elkander fchieten, - en zo vaft vereenigd , dat niets dan het uiterfte geweld in ftaat is om ze uit elkander te doen _gaan. ad & - _ VANDEN MENScH. 909 ‚gaan. De twee laatften van de agt Beendcreny, Apprer. „des Bekkeneels fluiten het onderfte en voorfte jj. Hars gedeelte , wordende genoemd het Wiggebcen STUK en Zeef been + het cen wegens zyne figuur en plaatzing, het andere wegens zyne Zeefagtige zelfftandigheid. Das hebben ook alle de Been deren van het Bekkeneel, in ’t midden van hun- ne dikte, iets dergelyks, ‘t welk onder den naam van Tufchenlaag j onderfcheiden wordt+ Diploë van de beide ‘Tafelen, tuffchen welken het be- greepen is. Het Aangezigt is famengefteld uit verfcheide Her Aan. EZEL. ftukken Beens, die begreepen worden onder £"*8 twee voornaame deêlen , de Kaaken genaamd, waar van de bovenfte onbeweeglyk is, de cn- derfte beweeglyk. De Bovenkaak beftaat uit dertien Beenderen; de weeten de twee ecigent- lyk genaamde Kaakbeenderen , die ver de groot- {ten zyn van allen, de twee Jukbeendertjes, die de. Wangen fteunen; de twee eigen Been- dertjes van de Neus; de twee Nagelbeentjes die de Traanbuis uit de Oogen, gedeeltelyk doors gang gecven; twee Sponsagtige Beentjes in de Neus? de twee van het Gehemelte , en dat en- kelde Been, ’t welk een gedeelte van ’t middel- fchot der Neus uitmaakt , het Phoegbeen * ge-* pomer heten. _Deeze Beendertjes zyn door enkele Naaden,- doch niettemin zeer vaft, famenge.- voegd. De Onderkaak beftaat, in een volwas. fen Menfch, maar uit één ftuk Beens, gely- kende naar een Boog, wiens enden opwaards „1, DEEL’ 1 STUK Ee 3 | TY« Î. AFDEeL. 230 BESCHRYVING tyzen, waar mede zy, op een zeer konftige IL. Hoorp. WyZe, gewricht wordt aan de Slaapbeenderen, STUK, De Tan- den. % Inciforesì j Canin $ Molaves Men vindt in deeze, zo wel als in de Bo- venkaak, wanneer-’t getal vol is, zeftien Tan. den, te weeten vier die in ’t midden van de Kaak of voor in den Mond ftaan, bytelswyze fcherp en met hunne fcherpte nevens elkander gevoegd. Men noemtze, om diereden , Syytan- den * of Voortanden , en in de Kinderen dikwils Boter. of ook Lachtanden, om dat zy in ’t Lachen zig meer vertoonen dan de anderen. Aan ieder zyde van deeze ftaat een: Tand, die - 'er dus vier in ’t geheel uitmaaken, gemeenlyk Hondstanden } om hunne gedaante genaamd; want zy zyn rondagtig fpits; en ook wel Hoek- tanden , om dat zy als op de hoeken van den Mond ftaan, tuffchen de Voorfte en Agterfte Tanden. De twee in de Bovenkaak draagen den naam van Oogtanden , om dat derzelver wortels naar de Oogen ftrekken , boorende fom- tyds tot in de holten der Kaakbeenderen door. Het getal der Agtertanden. die men gemeenlyk Kiezen noemt, is twintig, vyf wederzyds bo- ven en onder. Zy draagen eigentlyk den naam van Maaltanden S: want het kaauwen of ver- maalen der Spyzen is hun Werk, waar toe zy byzonder gefchikt zyn, zo door de oneffenheid van hunne Oppervlakte, de Kroon genaamd, als wegens hunne plaatzing. De twee voorften, die aan de Hoektanden volgen , zyn kleinder dan de derde en vierde: de vyfde in ieder ry komt Ar | Ree Aa es na ‚ VAN DEN MENSsceH ost zeer laat en zelden voor de Volwaffenheid ter. Arperr. voorfchyn: weshâlve men die agrerfte Kiezen Il, Hoorp- Tanden van *t Verffand genoemd heeft. STUK: De Tanden, hoe Klein ook in vergelyking KontieGe- met de andere Beenderen, zyn wonderbaar ten ftelderTane opzigt van hun maakzel. De Natuur heeft haa- re zelfftandigheid , welke uitermaate hard moeft zyn, om zo veele Jaaten een zo fterke wryving te kunnen uitftaan , bekleed met eene Korft , die van Been verfchilt en als Glasagtig zig vertoont: weshalve men ze noemt het Werg/aasd der Tan- den; een Stof , zo hard, dat nicts byna, dan de Vyl en knaagende of fcherpe Vogten, in {taat is om ze te befchadigen. Zy moeften niet volftrekt gehegt zyn aan een Been; om dat de ‘aandoening van een harde Beet, anders, door het geheele Lighaam dreunen zou: ten dien einde zy zy zeer konftig in holletjes geplaactt, daar zy met hunne Wortels als, ingeklonken zyn, omringd met eene Sponsagtige zelfftandig- heid, die de fterke drukking weerftaat en te- á vens vafthegting maakt. Om gevoed te worden | ontvangen zy , door een klein gaatje in den Wortel , de Vaatjes daar toe noodig. Niet minder zonderling is ’t, hoe die Holleties, in’ Tandelooze Oude Luiden, zig weder fluiten, en dus hun nog eenige bekwaamheid tot kaau- wen wedergeeven. Het Hoofd ruft op een Beenige kolom, die De Rupge- den Stam uitmaakt van het Liehaam , naamelyk 8:42 de Ruggegraat. Deeze is famengefteld uit vier- I, DxEL. XE STUK, P 4. | en- 033 OO BESCHRIVING LaArprer.en - twintig ftuks Beenderen, de Wervelen _ 1, Hoorpe genaamd , en eindigt in een vaft Been , dat STUK _ - men het Heiligbeen noemt , uitloopende in het Stuitbeen. De Wervelbeenderen zyn ringswy- ze ftukken, die op elkander leggen met Kraak- beenderen daar tuffchen , en famengewricht door middel van hunne Uitftekken, waar van de ag- 1 Spina terfte, de Graat } genaamd, dien naam mede- _ deelt aan het geheele Samenftel. Zy maaken met elkander een holle koker, waar in het Rug- gemerg is vervat, zynde niet volkomen regt, maar eenigermaate als een / geboogen. Men verdeelt ze in zeven Halswervelen , twaalf Rug- gewervelen en vyf Lendenwervelen , zynde de eerfte de bovenfte en kleinfte, de laatfte de on- derfte en grootfte van de Ruggegraat. De Ribben. Aan de Ruggewervelen zyn, wederzyds, door Geleding gehegt twaalf Ribben, die het holle Gewelf van de Borft uitmaaken. Ieder Ribis, ten dien einde, boogswyze gekromd , maaken- de de helft van een Ovaalen kring , behalve de vyf onderfte , die daarom genoemd worden «Copa onegte Ribben *. De zeven bovenfte Ribben Jperia zyn, met hunne voorfte enden, ingeplant in het *Borftbeen, ‘t welk de twee Sleutelbeenderen, met zyn boven-end , hegten aan de Schouder- bladen; die van agteren tegen de Ribben aan leggen. Het onder-end van het Borftbeen gaats met de Ribben, in de Ademhaaling , op en ne- der, en is door middel van Kraakbeenderen fa- mengevoegd met de enden der onegte Ribben, ch EN id VAKIN DIENS ME Nes C H. :. 233 _ behalve de twee laat{ten. Het uitfteekend end £, Arprer. “van ’t Borftbeen wordt, om dat het fomtyds II. Hoorp- puntig uitloopt, het Dolkswyze Kraakbeen Ge TK noemd. Het Heiligbeen, el aan de’ Ruggegraat, net Bek- beftaat in de Jongheid ook uit een foort van ken: Wervelen, vyf in getal, doch in Volwaffenen zyn zy famengegroeid, en maaken één driehoe- kig Been uit, dat zo wel behoort tot de Been- deren van het Bekken * als van de Ruggegraat. *Pelvis Immers aan de vlakke breede zyden van hetzel- we, met Kraakbeen bekleed, zyn gehegt de _Heupbeenderen, die het voornaamfte deel van de Ongenaamde Beenderen uitmaaken. Dit zyn ‘twee groote ftukken, ieder famengefteld uit drie Beenderen , naamelyk het Darm of Heupebeen, dat met zyne weergaa de Heupen maakt; het Zitbeen, daar het gantfche Lighaam op ruft, wanneer men zit; en het Schaambeen , ’t welk met zyne weergaa van vooren is famengegroeid. De Heup- of Darmbeenderen , die de boven- {ten en ver de grootften zvn van de drie, maa- ken den bovenrand van ’t Bekken, aan de zy. den; de Schaambeenderen , die de kleinften zyn, fluiten het van vooren. Deeze drie Beenderen, egter, zyn in de Volwaflenheid zodanig famen- gegroeid, dat men geen fcheiding kan vinden. Niet genoeg kan men zig, over het konftig Kont Samentftel der Beenderen van den Romp of Stam Samenfte, des Lighaams , verwonderen. ’t Zy men agt _geeve op de famenvoeging der Wervelbeende- Ie Deer. C1Srux. Eg ren 234 BESCHRYVING L.Arprer,Fen in de Ruggegraat, die dezelve ftevig en HL. Hoorp. tevens beweeglyk maaken; op de inplanting, der STUK, Ribben en haare figuur, zodanig gefchikt, dat — zy de noodigíte deelen tot het Leven befchut- __ten kunnen én tevens dienen tot een onophou- | delyk beweegend Werktuig in de Ademhaalings of op de plaatzing der Beenderen van het Bek- ken, ’t welk de Natuur zorgvuldig in de Vrou- wen wyder en grooter gemaakt heeft dan in de Mannen, om dat het in dezelven , behalven de Waterblaas en de nabuurige deelen , ook de Liyf-_ moeder, en in de Zwangerheid de Vrugt, moeft kunnen bevatten. / DeLede. De Ledemaaten of Buitenleden des Lighaams Maaten. zvn de Armen en Beenen, die men niet minder konftig geplaattft en gefchikt vindt, zo om den Menfch te befchermen, als tot de beweegingen, den arbeid en alle noodwendigheden. De Armen In de bovenfte Ledemaaten komt vooreerft in en Handen. anmerking het Schouderblad en Sleutelbeen, beiden ftrekkende om den Arm aan het Lighaam vaftigheid te geeven. Het eerfte heeft zyn fteun- zel van agteren aan de Ribben , daar het door “middel van Vleefch aan gehegt wordt ; het an- — dere aan het Borftbeen. In den uitfteekenden _ hals vaà ’t Schouderblad ís een kleine indruk- king of ondiepe Pan , die de Knop ontvangt “Caput van het Opper-Armbeen , deszelfs Hoofd * ge. AL naamd, welke door fterke Banden daar in ge. houden wordt ‚ en door middel van deeze Ge- leding zig in ’t ronde kan beweegen. Aan ’ ‘ | ‘ onder. VN DEN MENSEN 235 onderend van ’t Opper-Armbeen is met een Schar- LÁrneer. nier-Geleding gevoegd de Onder. of Voor-Arm, IL. Hoorn. gemaakt van twee Beenderen , naamelyk de hide Groote en Kleine Ellepyp. Aan derzelver on- der-end is de Hand gewricht , die uit veele Been- dertjes beftaat , waar van agt de Voorhand, vier de Agterhand en de overigen de Vingeren uit- ‚maaken , die uit drie ryên van Beendertjes fa- mengefteld zyn , allen op elkander beweeglyk. De Agterhand noemt men liet middelfte deel van de Hand,-daar de Vingers op ruften , om dat het, ten opzigt van den Arm , aan de Voorhand volgt. Een dergelyke fchikking heeft ’er plaats in Dyebeen- de onderfte Ledemaaten , die men in Dyën, deren: Schenkels of Beenen, en Voeten verdeelt. Het _Dyebeen, dat het grootfte , dikfte en zwaarfte is, onder alle de Beenderen van ’ Geraamte, heeft aan zyn boven-end een groote ronde Knop, die ingenomen wordt van cen zeer wyde holte in de Beenderen der Heupen, en wel aan de buitenkant derzelven, genaamd de Heupkom *, * Acetabue Geen Geleding in ’t geheele Lighaam ís zo diep en vaft, of zodanig met Banden en Kraakbeen- deren tegen alle uitwendig geweld befchut, ’t welk voornaame Ontleedkundigen heeft doen denken, dat het Dyebeen nooit ontwricht kon worden, maar dat veeleer deszelfs Hals moetft brecken, waar van men Voorbeelden heeft ge- zien. Ester is men thans verzekerd, dat het Hoofd des Dyebeens, zynde de gemelde Knop, I. Drer, 1 STUK. InS= 236 BESCHRYVAENG LArpger.insgelyks uit zyne Pan, de Heupkom naame- U.Hoorp.lyks kan fchieten en blyven ruften op eenige STUK. plaats daar buiten; zynde de droevige en dik- wils onherftelbaare oorzaak van het Mank gaan. Oorzaak In jonge Kinderen “gebeurt dit dikwils door wg gs verflapping der Banden, derzelver verrek- __king wanneer zy nog zwak en teder zyn, en veelerley andere Toevallen. Ook kan zulk foort van Ontwrichtingen afhangen van een kwaade vorming der declen in de Vrugt, van een moeijelyke Baaring, of alleen daar van, dat het Kind onvoorzigtig by de Voeten wordt afgehaald. Het Hoofd des Dyebeens zit dan of los in de Heupkom;, of op derzelver Rand, of in een nieuw gemaakte Holligheid ter zyde; en dit ontdekt men niet, voor dat de Kinderen zullen beginnen te loopen; wanneer zy wagge- len, nict regtop kunnen {taan, «en vervolgens gaan zy al hun Leven kwaalyk. DeBeenen De Beenen of Schenkels beftaan , even gelyk Te VREE Voor-Arm, uit twee Beenderen , waar van men ’t eene, dat voorft en dikft is ‚ het Scheen- been; dat agterlyk{t en dunft is, het Kuitbeen noemt. In de Geleding van deeze Beenderen met het Dyebeen , de Knie genaamd , is van vooren een klein rond Been geplaatft, genaamd . de Kriefchyf, Hetzelve bepaalt de beweeging van den Schenkel voorwaards, dat hy niet ver- der gebragt kan worden ‚ dan in een regte lyn met het Dyebeen ; doch laat de buiging vry. Ter zyde heeft dit Gewricht geen beweeging s | om Ed VAN DEN MeNsen. eq om dat het een Scharnier-Geleding ís. Onder 1, Arpeer, aan de Schenkelen zyn de Voeten gehegt , die Il. Hoorp- men ook in Voor- en Agtervoet en Toonen ver. STUE | deelt. Onder de Beenderen van den Voorvoet telt men het Hielbeen, datals het Steunftuk van dezelven uitmaakt, zynde het grootfte, en het Kootbeen, waar op eigentlyk het Been ruft. Voorts komt de plaatzing der Beendertjes byna met die der Handen overeen. Tot de Beenderen van het Lighaam behoo-, De Zaad- d : beenijes. ren nog eenige kleine Beendertjes, die men zel- den in een Geraamte vindt , genaamd Zaad. *Offcula Ë Î f Sefamoides beentjes *. In eenige Geledingen der Toonen en Vingeren zyn zy, byna gelyk de Kniefchyf in de Knie, geplaatít; doch zy moeten ‘er zo noodig niet zyn: want zy worden op ver na niet in alle die Geledingen gevonden, en het getal is veel kleiner, dan men zig plast te ver- beelden. Men erkent nu, dat ’er niet meer dan zeftien zyn; te vooren werden ’er agt-en-veer- tig gerekend. De twee grootften hebben om- trent de grootte van een gewoone Paarl, doch de gedaante is langwerpig. | Dit maakt een merkelyk verfchil in het Ge- Getal der tal van alle de Beenderen des Lighaams, waar Btenderen van t Men. onder buiten twyfel de Gehoorbeentjes, het fchelyk Tongebeen, en miffchien ook de Kraakbeende “Stam. ren van °t Strottenhoofd, die in den Ouderdom, fomtyds Been worden, te tellen zyn. Men kan gevoeglyk die van ’t Hoofd, de Tanden mede geteld, op ze/fig rekenen: die van den Romp 1 Dear, XE STUK, / des 238 DISCHRIAVENRG —_ LArpeer.des Lighaams, (daar onder begrypende die vân IL. Hoorp-den Hals, de drie Stukken van het Tongebeen , STUK. en de vier Kraakbeenderen vant Strottenhoofd; maar het Heiligbeen en Stuitbeen, zo wel als de Ongenaamde Beenderen, ieder voor één Stuk, gelyk zy waarlyk in Bejaarden zyn, aanmerken- de,) beloopen een getal van vier-en-zeftig ‚ Beenderen: die der Ledemaaten zyn in de Ar- Verflap- ping der Beenderen in de En- gelfche men en Handen aan ieder zyde dertig, in de Dyen, Schenkels en Voeten, van iéder Been dertig: ’t welk, met zeflien Zaadbeentjes, uit- maakt een getal van Zweebonderd-zeftig , voor de Beenderen van ’t Menfchelyk Lighaam in ’t ge- heel. | De Beenderen, die anders harde, onbuigzade me Lighaamsdeelen zyn , neemen fomtyds een tegennatnurlyke Weekheid aan , zodanig, dat Ziekte. emenze als Wafch kan buigen. Indien de Spie- ren, niettemin, haar kragt behouden , dan krim- pen zodanige Menfchen op eene wonderbaare wyze in. Men heeft gezien , dat volwaffen Perfoonen daar door gebragt werden tot de groot- te van een Kind van drie of vier Jaaren. Som- tyds is dit een overblyfzel of uitwerking van de Engelfche Ziekte, een Kwaal dic Kinderen van omtrent een Jaar, óf beneden de twee Jaaren oud , aantaft , en ze , indien dezelve niet door sde Natuur of Konft geneezen wordt, vroeg in ’t Graf fleept, of hun geheele Leven ongeluk- kig maakt. Deeze Ziekte is meeft kenbaar aan de grootte van het [loofd, de zwelling van den | Buik, \ IJ Bel} Te " be 1 1 - N j p . k >] Ï & { | * 1 IN # eed l pe À : 2 s verd Ki = ‚ af B n 8 B = N u A 5 À í Di < 8 ef p \ - / 8 ee J a. / di Ed - N he = ES d D { a = | \ 5 E KIN t \ En 7 I is \ ij ij 5 C a j al jn el A : * fj ek ij N \ \ d \ „ ) ' \ : \ IK ï . k ° 5 E \ Ee Ì = ME « E 7 N 7 ' NN en Ni Ee \ 5 \ En En - - Û Î î 1 Li _ ) i Mi 1 / 4 DN \ [en nd! 5 id 3 - Lj h ad Á ’ ef = k rs! N LS a k\ î = , D ï Yv x ' p a \ e Á eed gm x … wen ann amen jen - „6 on = dd > Emek d E 8 ik pn 8 % " As a Praar IV. 11 1) 1m | 1 fed A) If „ bi 18 hj, Wolsddyr: 15 if F4 EN \ ENNe Aer SN ze il Wa IN 1. d AND « é Ps AN N ee 2! ND 6 N 5 namaste attente mamenntentad stenen manman msnnen teen ae VAN DEN MENsChH. „299 Buik, de fcherpe uitfteeking van de Borft en del, Arpzer, * dikte dér Knokkelen in de Gewrichten , of lie- II. Hooro- ver de afwyking derzelven van elkander, waar-“" ei om men gemeenlyk zegt, dat zodanige Kinde- ren dubbelde Leden hebben. Door de aanhou- ding van deeze Ziekte, tot de tien of twintig Jaaren, worden dikwils de Beenderen wel hard, - doch in een zeer tegennatuurlyke gedaante; te weeten krom en op veelerley wyzen mismaakt. De uitwerking nu , van dit Ongemak , op de Been: deren, niet duidelyk kenbaar zynde dan in een Geraamte , is hier de Af beelding ingevoegd van zodanig een Voorwerp, uit het Kabinet van den Koning van Vrankryk , waar in hetzelve bewaard wordt. Hier volgt de Befchryving, door den Heer DAUBENTON. __s De hoogte van dit Geraamte is maar twee _ Een Ge- s Voeten en twee Duimen. In het Hoofd, de ed ‚s Borft, de Armen en Handen, is weinig onre- Leden. 9, gelmaatigheid; maar de Ruggegraat ftaat , in » de Lenden, over de flinkerzyde krom, en s> deeze kromte maakt het Bekken fcheef. On. > gemeen groot is-de mismaaktheid der onder- » fte Ledemaaten, en de Voeten zyn ook zeer ‚> onnatuurlyk gefteld. Behalve de kromte der > Dyën en Schenkelen, komt hier ietsin voor, « > dat zeer zonderling is, te weeten een foort >» van Lid of Gewricht in t midden van deeze ‚> Beenderen, „een weinig hooger of laager 5 > waar van men ook in de Beenderen van ic. » der Arm, en zelfs in de Ribben, een blyk 1, Deer. I STUK, òs Ziet, \ 240 BESCHRYYIN-G' I. Arpeer, »» ziet. Mag men dat niet met reden zeggen; IL, Hoorpes, dat dit Kind dubbelde Leden gehad heeft? STUK > Ondertuffehen hebben deeze Voegen geen ge- 9 meenfchap met de Bywaflen der Beenderen; 9» Zy zyn ongelyk en zelfs hier en daar met », hoeken. Zouden ’t overblyfzelen zyn van s, Beenbreuken ; maar hoe komen zy dan zo ge- regeld in al die Beenderen? Is ’ uit de ne- s» vensgaande kromheid niet waarfchynlyker , > dat de Engelfche Ziekte weezentlyk plaats 5 in dit Kind gehad en de Beenmaaking op die „> plaatíen verhinderd heeft ? Dit onderfteld > zynde, zo moeten dan al de Beenderen van ss dit Kind in ’t midden buigzaam zyn geweeft, De Huid. 55 Moeder , geduurende haare Zwangerheid, een Misdaadiger had zien rabraaken, zou men dit tot een Voorbeeld der Inbeelding opde Vrugt kunnen gebruiken, niet minder kragtig , dan die door verfcheide Schryvers zyn bygebragt. Van de Beenderen gaa ik over tot de gemee- ne Bekleedzelen. Het geheele Lighaam is ovcr- toogen met een Huid, die min of meer dikte heeft in verfcheide deelen van den Menfch en in ‘fommige Dieren by uitftek taay is, gelyk uit het Leder, dat daar van bereid wordt, blykt. De Menfchelyke Huid is daar toe ook be- _kwaam, doch zy verfchilt zeer naar de Gefteld- heid en Levensmanicer. Deeze Huid is een fà- menweefzel van Peesagtige Vezelen, wonder- baarlyk door elkander gevlogten, en met een ‘__ over- vooral in de eerfte Jongheid , en indien de VAN DEN MENSciú. sat Overvloed van Bloedvaatjes en Zenuwen gefcha- r, ArFDerts keerd. Zy kan zig op een verbaazende manier II. Hoofs uitrekken en weder intrekken, zonder in haare STUE zelfftandigheid iets aan te winnen of te verlie- gen, gelyk men ziet in de Zwangerheid, Wa- terzugt en in de Gezwellen. Zy is aan de bin- nenzyde bezet met een menigte van kleine Holletjes , die men Geerfiktiertjes”* genoemd « grandaré heeft wegens haare gedaánte , en verfcheide Miliares _Smeerkliertjes; die hunne Loosbuisjes hebben naar buiten; dienende om de Stoffe van het Zweet, of alleen die Vettigheid , welke het Vel lenig houdt, te ontlaften. Aan de buitenzyde heeft zy een groote menigte van kleine Heu- veltjes, de Tepeltjes der Huid } genaamd, daar + Papiite zig de enden der Zenuwtjes en waarfchynlyk C*tsvee ook die der fyníte Vaatjes in uitfpreiden. Dus dient zy zo wel tot het Werktuig van ’t Gevoel, als tot de onzigtbaare Doorwaafeming, die bets den over het geheele Lighaam plaats hebben. Tuffchen deeze Tepeltjes legt een Slymige De Oppets Stoffe , die dezelven omvat en van de Huid “* naauwlyksafgeicheiden kan worden, en dan ges droogd zynde zig als een Zeef , met menigvul- dige ronde Gaatjes doorboord, vertoont; draa= gende deswegens den naam van ‘tMa/pighiaanftbe Huidnet $, Het heeft geen Vaatjes of Buisjes , A / en is cp de meefte plaatfen van het Lighaam «aem Jet zeer dur, ja naauwlyks te vinden, dan in die deelen, daar men het fcherpfte Gevoel heeft. De Opperhuid , die door branden, of door wee. „ E,DEELe 1 STyX | Q ik ken 242 BESCHRYVING- 1 Arprer, ken in Water, of ook door Blaartrekkende Mid- IL. Hoorp-delen , van de Huid zo dikwils afgefcheiden STUKe wordt, legt over deeze Slymagtige Stoffe heen, en bekleedt tevens de toppen der gemelde Te- peltjes. “Zy is als uit verfcheide Schubbetjes famengefteld , die over elkander leggen, en {lyt geduurig af, groeijende aanftonds weder aan; ja zo veel meer, als de afflyting grooter is. Het Eelt, dat aan de Handen en Voeten groeit en Het Vet- vlies. enkel uit eene verdikking van de Opperhuid be- ftaat, geeft hier een klaar bewys van. | Dit Bekleedzel ftrekt zig verder uit dan de Huid. Het dringt in Openingen die met geen Huid overtoogen zyn, en maakt daar ook , gelyk op de Lippen, een rok die de Gevoeltepeltjes dekt en befchut. De Opperhuid heeft haar kleur van ’t onderleggende Net, en is daarom in de Europeaanen blank, in de Mooren zwart, hoe- wel die zwartheid haar niet eigen fchynt te zyn. Zy bekleedt de Holletjes waar in de Hairtjes zyn geworteld, en de Hairtjes zelf, ja de Nagelen , dic egter veel in maakzel en zelfftandigheid: van de Opperhuid verfchillen , worden door weeking met dezelve afgefcheiden. Op die wyze is ’t doenlvk;, de geheele. Opperhuid der Hand of Voet van een Lyk af te ftroopen , zo dat zy zig, gedroogd zynde, als een Handfchoen of Sok vertoont. Onder de Huid legt een ander algemeen Be- 4 Membra- kleedzel, dat men het Vetolies f noemt, beftaande ha ITE uit een- dun famenweefzel van Vliesagtige Ve- aut Cellipe dofa zelen, die een menigte van Hokjes of Celletjes mad- ‘VAN DEN MENscHú 24% maaken, welke zig ongemeen kunnen uitzet-I, Arpette “ten, door Lugt, Water of door Vet, dat de IL. Hoorp- patuurlyke Stof is, die daar in opgegaard wordt. STUKe Van de meer of minder opvulling van dit Vlies met Vetagtige Stoffe, hangt de verfchillende Vetheid en ook veelal de Dikte der Men- fchen af. Het legt niet alleen over de Spieren heen , maar vervult derzelver tuffchenruimten, en zelfs die der Spiervezelen; zodanig dat men twyfelt, of’er wel één zulk Vezeltje zy, dat niet zynen Vetrok heeft. Het dient, in ’t alge- meen, tot befchutting van het Lighaam tegen de Koude, tegen het ftooten van harde Lighaamen 3 tegen zwaare drukkingen perfing : het geeft be- weeglykheid aan de Spieren en maaktze buigzaam; doch al te veel met Vet opgevuld zynde, ver- oorzaakt het een logheid en traagheid, die fteeds toeneemt en dikwils onoverwinnelyk wordt. Van de Ouden zyn nog twee gemeene Be. Het kleedzelen opgeteld geweeft , naamelyk het Vieelch- en De A En ‚… Spieren» Wleefchvlies, 't welk in veele Viervoetige Die- Viies. ren plaats heeft, gelyk men ziet aan de Koei.” Meme 8 ee \ ; É brana jen en Offen , die door middel van ’t zelve de Carnofa Huid beweegen om de Vliegen daar af te jaa. gen: doch dic isin den Menfche niet te vinden, dan miflchien aan en omtrent het Aangezigt. Het zo genaamde Spierenvlies S, ‘t welk dezel. s zaseulge ven in ’t algemeen bedekken zou, zyn maat by- "*m em. 3 7: | a munIs zondere Uitfpanzels van dat Vlies, waar mede de Spieren zyn overtoogen „ of de Peesagtige Uitbreidingen van eenige anderen. E. Deer, 1 STUK. Q 2 De 244 BESCHRYVING T. AFDEEL. De Spieren, naamelyk , die het gene men II. Hoorp-’t Vleefch noemt uitmaaken , zyn bondels van STUKe De Spieren of het Vleefche Vezelen, welke in zekere ftrekking nevens el- kander leggen , en door haare beweeging, ieder op zig zelve , de geheele Spier doen inkrim- pen, het Peesagtige End naar zig toe trekken, en dus de vafte Deelen, doorgaans Beenderen , ‚daar zy aan gehegt is , beweegen. Dikwils heeft een Spier aan ieder end een Pees , fomtyds * Aponen- vofes De be- weeging derSpieren. ook Peezen in ’t midden , die altyd dunner en witter zyn dan dat gene, ’t welk de Buik van ij de Spier genoemd wordt , doch het getal van Vezelen is in beiden even groot. Sommige Spieren beftaan uit verfcheide Vlakten of Laa- gen van Vezelen , en (ommige Peezen zyn Vlies- agtig uitgebreid,als wanneer men ze Breedpeezen* noemt: men vindt ook eenige weinige Spieren zonder Peezen. Zy zyn met Zenuwen, Aderen en Slagaderen, als ook met Watervaatjes, ry- kelyk voorzien. Voor ’t overige is het maakzel der Spierve- zeltjes niet genoegzaam bekend , om daar uit jets zekers ten opzigt van de eigentlyke oorzaak of manier van derzelver Samentrekking te beflui- ten. Sommigen meenden ontdekt te hebben, dat hun Vleezig deel uit verfcheide Holletjes of Vakjes, anderen dat het uit zekere Blaasjes , en anderen wederom, dat het uit eene Spongieufe _of Mergagtige Zelfftandigheid beftaat. Men heeft ’er gezien , die derzelver Samentrekking door zulk een an of Sponsagtig Geftel ver- klaar- VAN DEN MENscnH. 45 klaarden, en, inderdaad, die verklaaring heeft L Arte veel ingang gevonden, tot dat men , door de al lernaauwkeurigite befchouwing met de fynfte Vergrootglazen ; al die Blaasjes heeft zien: ver- dwynen, zo dat ’er niets dan een regte Vezel, met een allerfynft Netwerk van Vaatjes omwe- ven, overbleef, Deeze Vezeldraadjes, die zo fyn zyn, dat dertig van dezelven , nevens clkan- der gelegd, de breedte van een Hoofdhairtje naauwlyks evenaaren, houden fommigen thans voor de uiterfteenden der Zenuwen, en, indien het holle Buisjes zyn, fchynt de famentrekking der Spieren daar door eenigermaate verftaan te kunnen worden. Dit brengt ons tot den Oorfprong der Zenu- wen, de Herfenen naamelyk, die in het Bekke. neel beflooten zyn, en van daar hunne zelfftan- digheid uitbreiden door ‘tgeheele Lighaam. Het Bekkeneel is van binnen bekleed met een Vlics, ’t welk het harde of dikke Herfenvlies * genoemd IL. Hoorp-. STU Ke De Herfe. Ben. * Dura wordt, beftaande uit Peesagtige Vezelen, en Oster behalve de Aders en Slagaders, die tot Voeding van’t zelveftrekken, verfcheide wyde Boezemns } } Sinus hebbende, die het Bloed, dat van de Herfenen terugkomt ‚ ontvangen , eer het in de Aderen van den Hals wordt uitgeftort. Hetzelve omvangt de Herfenen , die een eigen Vlies hebben, het dunne Herfenvlies $ genaamd, met een zeer dun Spinnewebs-Vlies overtoogen. In de Herfenen onderfcheidt men een Voor- en Agter-Brein, waar van het eerfte, ook de groote Herfenen 1, DEELe 4 STUK, k 5 ge. S PíaMater 246 BESCHRYVING IE, ArpeeL. genaamd , het woorfte en bovenfte der hollige I.Hoorp-heid van het Hoofd vult, de kleine Herfenen daan het agterfte gedeelte of het Agterhoofd. Bei-_ den beftaan zy uit eene Schorsagtige zelfftandig- heid, die de buitenfte , en eene Mergagtige die de binnenfte is. De Oppervlakte der eigently- ke Herfenen vertoont zig met verfcheide Darms- wyze flingeringen ,en dit maakt, dat men fom- tyds boertende fpreekt van Menfchen, die Dar- men in ’t hoofd hebben. De Mergagtige zelf. ftandigheid komt in de kleine Herfenen , wan- neer die doorgefneeden zyn zeer fraay getakt en als Boomswyze uitgefpreid , voór’toog. In de groote Herfenen maakt zy verfcheide Uitpui- lingen en Holligheden, waar van het gebruik niet zeer bekend is. Verfpreis Men gelooft in ’t algemeen, dat de groote zh Herfenen behalve die Zenuwen, welken tot de Zintuigen dienen, ook alle de zodanigen afgee- ven, welker werking aan de magt der Ziel on- derworpen is ‚, en de kleine Herfenen de genen, die onmiddelyk tot de werkingen van het Leven vereifcht worden. ’t Is zeker, dat van hun bei- den af komt het Verlangde Merg , waar in fom- migen meenen dat de Zitplaats zy van de Ziel, _%Senforium of de gemeene Gevoelplaats *, die van anderen commune egter, met even weinig grond „ elders geplaatft wordt in het Brein. In het Verlangde Merg , dat als een aanhangzel van de Herfenen is, vindt men de Schorsagtige zelfftandigheid binnen ge« plaatft, de Mergagtige buiten. Het ftrekt zig- | | | door VAN DERSIMENBeEn gf _door *t Agterhoofdsgat uit en wordt het Rugge- L Arpzrr. graats Merg, dat de drie Vliezen van de Her- ll. Hoorns fenen heeft, en Zenuwen uitgeeft naar alle Lig- ar haamsdeelen. Buiten aan het Hoofd openbaaren zig de voor- De Oogen. naamfte Zintuigen, die Zenuwen krygen on= middelyk uit de Herfenen. Die van t Gezist zyn twee Oogen, onder het Voorhoofd ge- plaatft in ’t boveníte van het Aangezigt , en niet alleen met Wenkbraauwen , maar ook met Oogleden befchut. De Bol van ’t Oog, die by- na volmaakt rond is, legt in het Ooghol op een zagte bedding van Vet, en is door zyne Spice ren naar alle kanten beweeglyk. Hy beftaat uit een buitenften Rok, het Wi van 't Oog ge- naamd, omkleedende den harden Rok, die van vooren doorfchynende is, en daar het Hoernvlies T+ Cornea maakt. Hier binnen legt het Vaatagtig Vlies, % welk een famenweefzel is van Bloedvaatjes en van vooren het Druivenvlies $ wordt, in $ Uvea welks midden een Opening is, de Oogappelge- heten. Het allerbinnenfte Vlies van ’t Oog is - dat gene , ’t welk men het Nervlies * noemt, * Aetina zynde een uitbreiding der Gezigtzenuw. Deeze omvat het Glasagtige Vogt, *t welk het agter. fte en grootfte deel van den Oogbol vult, die van vooren het Waterige Vogt heeft, dat het ° Hoórnvlies uitgefpannen houdt. Tuffchen bei- den is in zyn eigen Kasje geplaatft het Kryftal. Tyn, gemeenlyk de; Lens genaamd, om dat het de gedaante van een Vergrootglaasje heett en JT. Der. IT Stuk | Q 4 ook ) 248 BESCHRYVEN WO 1. ArpeeL. ook tot zulk een gebruik dient. Dit Lighaamp- IJ. Hoorp-je is het, dat men, verduifterd of ondoorfchy-= kien nende geworden zynde, in het ftryken van de Staar met een Naald plagt neder te drukken; __doch dat men nu, volgens de nieuwe manier van Oogligting , door eene Opening in t Hoorn= vlies en in dat Kasje gemaakt, met enkele druk- king op den Oogbol daar uit doet fpringen. HerGezist. Dewyl nu, zonder dit Kriftallyne Lighaam, de Menfch ook kan zien, zo blykt, dat het- zelve niet volftrekt tot het Gezigt vereifcht wordt; maar om volkomen duidelyk te Zien is het noodig. Het Gezigt, naamelyk, kan ver- fcheide Gebreken hebben, die egter den Menfch niet blind maaken. Dus zyn ’er die niet van na- by , anderen die niet van verre kunnen zien: het eerfte is aan Oude Lieden en aan Vaarends- gezellen gemeen; het andere aan de genen die veel, gelyk men zegt, met de Neus in de Boe. ken zitten. Deeze laatften moeten dikwils het Voorwerp nader aan zig hebben dan op den af- ftand van omtrent een Voet ‚t welk de maat is van ’ volmaakt Gezigt Zy kunnen ook geen fterk Licht verdraagen en knypen hunnen Oogappel meer toe dan andere Menfchen. Een hulpmid- del voor hun is, dat zy Brilglazen gebruiken, die een weinig uitgehold zyn, ’t welk maakt dat zy op een verder afftand kunnen zien en hunne Oogen, in ’ leezen, minder geweld aandoen; waar door, gelyk men zegt, het Ge- zigt verfterkt wordt, . | 1: enh Maar ; VAN-DEN MENsenm o4e Maar, wat is de reden van het duidelyk Zien? #, Aret De bekwaame afftand, alleen, is daar toe niet IL. Hoorn- genoegzaam: het Voorwerp moct zodanig voor “ttl ons Oog geplaatft zyn, dat deszelfs Beeld op eg die plaats valle, daar de Ziel 'er eene volmaak- te Aandoening van heeft. Zien wy met een Oog of met beide? Zeer dikwils met één, en dit wel meeft met het regter Oog; doch, het andere te hulp neemende, ziet men meer Voor- werpen ‚ men zietze klaarder en onderfcheide meer punten van een zelfde Voorwerp. Van den: afftand kan men met één Cog geen oordeel vellen, Men verhaalt dat ommige Menfchen;, onder de hecte Lugtftreek in Afrika en Ameri- ka, by Dag blind zyn en by Nagt zien: an- deren hebben geen Gezigt dan met een zeer fterk Licht, gelyk veele oude Luiden, die by Avond en in ’t donker geheel blind zyn. Men fchen, die Maanden agtereen gezeten hebben in donkere Gaten, daar zy het Licht geheel miflen, krygen allengs een bekwaamheid om in den duifter te zien, ja te leezen; doch, daar weder uit komende, zyn zy Stokblind en moe- ten van langzaamerhand zig aan ’t Licht ge- wennen. Befpeuren wy niet dagelyks, hoe veel _het kort verblyf in een donker gemaakt Vertrek vermag ‚ om ons Dingen te doen zien, die even te vooren ons volftrekt onzigtbaar waren? Dit alles hangt derhalve enkel af , van eene fchie- lyke of langzaam, eene veranderlyke of by- biyvende gefteldheid in het Oog, en wel voor- 1. Deer. 1 STUK, | Q 5 nad 250 BESCHRYVING 1, Arpzer, Paamelyk in den Oogappel, die zig in een fterk IL Hoorp- Licht famentrekt en wyder maakt in de Don- STUK. kerheid of Schemering (*). Waarom Hoe zal men begrypen, dat wy met twee wymet _ Oogen niet dubbeld zien 2 Dit is een oude tweeQogen | } | nietdub: Vraag, welke fommigen op een zeer wonder- beldzien. Iyke manier hebben opgeloft. ArisToTELEs en anderen meenden, dat wy maar met één Oog zagen: naderhand heeft men zig verbeeld, dat de Ziel de Voorwerpen gewaar wierd in den Samenloop van de twee Gezigts-Affen. Brices is van Gevoelen, dat in de Gezigts-Zenuwen — Vezeltjes zyn , op verfcheiderley wyzen gefpan- nen, waar van de zodanigen, die aan den zelf den kant geplaatft zyn in de beide Oogen, ook __de zelfde Aandoening en Slingering ondergaan. Doch het waarfchynlykft is, dat de zelfde Aan- doening op het Netvlies der Oogen, niet meer dan één eenvoudig denkbeeld in de Herfenen verwekt, en dat wy dus op gelyke wyze met twee Oogen het Voorwerp enkeld zien, als wy met twee Ooren een zelfden Klank hooren ; met twee Neusgaten de zelfde Reuk ruiken , enz. Zou egter de plaatzing der Zenuwen, ne- vens elkander, hier ook niet veel toe doen kuns nen? Want het is, uit een zeer eenvoudige Proefneeming, bekend, dat wy, twee Vingers kruislings over elkander leggende, daar mede weezentlyk dubbeld voelen. Bh De (*) Zie de Uitgezogte Verhandelingen. IV. Dezr. bladze E66, ENZ | | Î / ‚ ’ DEIN NDE N SS C'n.. ast De Ooren, die de W erktuigen van ’t Gehoor 1, Arpert. Zyn ftaan aan de zyden van het Hoofd. Zy. bind gelyken eenigermaate naar een Schulp, vooral ine in die Menfchen daar zy niet, van jongs af, De Ooien. plat tegen ’t Hoofd aan gedr ukt worden gehou- den: als wanneer zy ook bekwaamer zyn om het Geluid te vangen. Hier toe zyn zy , zeer kon- flig , met twee randen en twee uitpuilingen voor- zien , en vaneen Kraakbeenige zelfftandigheid, die zeer Veerkragtig is. De Oorgang loopt bin- nenwaards naar het Trommelvlies, ’t welk fchuin ftaat, ten uiterfte gefpannen, en aan het welke dat Gehoorbeentje gehegt is, ’t geen de Hamer genoemd wordt, die met zyn Kop gewricht is aan het Aambeeld, en dit, door middel van een klein rond Beentje, aan den Stygbeugel , die met zyn breede end het Ovaale Venfter fluit. Dee- ze vier Beentjes zyn begreepen in de holligheid van den Trommel *, uit welke een Buis van * Tympee gemeenfchap gaat in de holligheid van den” Mond , genaamd de Trompet van Euftachius , die een vryën toegang aan de Lugt geeft , en maakt dat wy , met den Mond open, duidelyker Kooren. Voorts heeft de holligheid van den. Trommel, door middel van ’t ovaale Venfter, gemeenfchap met den Doolhof , een holte j het harde gedeelte van Slaapbeen, dat men he Steenbeen + noemt, en door het ronde Ven al } Os Pe- met de Wenteltrap. In deezen Doolhof entro/a deszelfs Halfeirkelswyze Kanaalen, is het zagte gedeelte van de Gehoorzenuw als een dun Vlies- 1, Deer, 1 Stuk je 252 BES, CHER LRE L Arpeer. je uitgefpreid, ontvangende aldaar de indrukkin. IL. Hoorp- gen van ’t Geluid. STUMe De Neus en Reuk. De Neus, ook wonder wel gefchikt tot het ontvangen van de Reuk. is in haar bovenfte deel hard en Beenig, in het onderfte zagt en Kraak- beenig. Door een Middelfchot wordt zy in twee Holligheden verdeeld , die opwaards gaan naar ’t Zeef been , nederwaards naar de Keel, Boven- dien hebben de groote Boezems of Holligheden van de Kaak- en Voorhoofdsbeenderen gemeen. fchap met de Neusgaten, In deeze gehecle ruimte, zo wel als inde holletjes van het Zeef. __ been ende Spongieuze Beentjes, is het Snotvlies verfpreid , daar de Vezelen van de Reukzenu- wen in leggen. Hoe aandoenlyk dezelven zyn, blykt uit het Niezen, en de Verkoudheid maaktze tot ruiken ftomp , ja dikwils geheel onbekwaam. De Smaak De Zintuigen van de Smaak en ’t Gevoel en” Ge- voel. verfchillen zeer weinig. Beiden beftaan zy een- voudig, naar ‘t fchynt , in de Aandoenlykheid der uiterfte Zenuwtepeltjes op ’t aanraaken der Lighaamen of Vogten. Maar het Zintuig van de Smaak heeft alleen plaats inden Mond, en, zo men thans door Proeven meent verzekerd te zyn, in de Tong alleen (*), niettegenftaande het oude Denkbeeld , dat het Gehemelte de zoe. _ tigheid der Spyzen fmaakte. De overige deelen der Mond en Keel, inzonderheid de Lippen, heb. (*) Harren. Prime Linea Phofrologie, pags 23% VAN DEN MENsCH 853 hebben egter van fcherpe en famentrekkende 1. Arpret, Stoffen ook Aandoening, zo wel als de Tanden Ii, Hoorpe van ’t Zuur. ’t Gevoel is over de geheele Huid S*UE verfpreid ‚ doch met de toppen der Vingeren voelen wy het naauwkeurigfte. Sommigen heb- ben daar zulk een fyn Gevoel , dat zy zelfs de koleur van een Voorwerp kunnen onderfcheiden. De Tepeltjes van de Tong zyn grooter en zag- ter dan die van de Huid , altoos vogtigen daar door tot dat fyn foort van Gevoel, ’t welk men Smaak noemt, bekwaam. Verfcheide Beeften, wien het ten uiterfte noodig was , de goede uit de fchadelyke Kruiden te fchiften, hebben lan- ger Tepeltjes en een fraaijer farnenftel van Tong. De Tong is niet alleen het Werktuig vande De Spraak, Smaak, maar ook het voornaamfte Spraaklid, gelyk het Strottenhoofd van ’t Gezang. Met den Mond open, zonder de Tong te bewee- gen, kan men Geluid en verfcheiderley Too- nen maaken , doch niet fpreeken, De gefteld. heid van het Strottenhoofd, van de Keel en Borft, maakt de Stem fyn en zagt, of grof en heefch, gelyk in de Verkoudheid blykt. Alle Klinkletters of Vokaalen kunnen in den Mond geformeerd worden , zonder behulp van de Tong, doch tot de meefte Medeklinkers moet zy te- gen de Lippen, ‘Tanden of eenig ander gedeel. te van den Mond, aangeflagen worden. Uit het gebrek van oefening in deezen fpruit de onbe- valligheid der Spraak van de Wilden en andere vreemde Natiën. I, Deci, I STUK, Bare Bea as4 BESCHRYVING LArpser, Behalve de Smaak en Spraak dient dit over= ÏL Hoorp konftige Werktuig, de Tong, ook tot het Zui STUK. _ sen, Inflokken, Zwelgen, en Uitfpuwen. Hoe Ee eel zy tot het Zuigen dient, is blykbaar inde Spysea _ Jonge Kinderen (*). De Spyzen; in den Mond Prank. geftoken, en met de ‘Fanden afgebeeten , wot- den door de Tong tuffchen de Kiezen gebragt, en klein gemaakt zynde, met Speekzel ge- mengd, door die zelfde Tong naar het Keelgat voortgeftuwd. Op gelyke wyze dient zy tot hetinflokken van Drank ,’t zy voor, na’, of met de Spyzen. Dan hebben wy, boven de Keel en agter in den Mond, een zonderling Vliesag- tig Geftcl, ’t welk in het Zwelgen den door- gang uit den Mond in de Neus Kan fluiten, daar anders de Drank uit zou komen. Ook is cr een Kraakbeentje, ’t welk nedergedrukt zyn- de de Lugtpyp fluit, en waar over, als cen brug , de Spys en Drank in de opgeligte ope- ning van den Slokdarm neergeftooten wordt, die dan verder door zyne famentrekkende Spié- ren werkt , om ze in de Maag te brengen. De Maag De Maag, die het Voedzel uit de Keel ont- vangt, is een hol Ingewand, geplaatft in het bovenfte der holligheid van derì Buik , zodanig, dat deszelfs midden byna regt onder die plaats komt, welke men de Kolk van't Hart gewoon js te noemen. Het heeft, in een volwaffen Menfch, byna de gedaante van een Zakpyps | | zyn- (*) Zie bladz, 169. VAN DEN MeENscH oss zynde rondagtig langwerpig; in een jong Kind 1, Arpzrt. is het geheel rond. Het legt byna dwars onder [1 Hoorb- de Ribben, en met zyn wydfte gedeelte, dat “TUÉe den Slokdarm ontvangt, aan de flinkerzyde; weshalve men daar gemeenlyk Pyn in de Maag gevoelt. Naar de regter zyde van het Lig- haam, daar de Opening is die zig in het Ge- darmte ontlaft , wordt de holligheid allengs naau- wer. Het beftaat, even gelyk de Slokdarm en het Gedarmte, uit verfcheide Rokken , een bui- tenften die Vliezig , een tweeden die Spieragtig is , een derden die Zenuwagtig genoemd wordt , en een binnenften Rok, met veele korte Vezelt- jes, even als de pool van Fluweel. ‘Tuffchen dee. ze vier zyn eenige Celluleuze Vliezen , die het ge- tal der Rokken zouden kunnen vermeerderen. Haare grootte verfchilt zeer. Zy is in Vrou- wen doorgaans kleinder dan in Mannen. Men heeft ze in iemand, die naauwlyks jets nuttigde dan Sterken Drank, weinig grooter dan een Ey gevonden; in tegendeel is haare holligheid ín groote Bier- of Wynzuipers zeer uitgezet. Ik hebze by de Ontleding van een Lyk gezien, ter grootte van een Koeblaas, De Spyzen, in de Maag gekomen, worden Verteering _ daar gemengd met het Slyms dat ’er zig altoos derSpyzen, in bevindt , en met het Vogt dat door den bin- nenftep Rok van dit Ingewand uitzvpert. Dic Vogt is , wanneer men het zuiver bekomen kan, niet fcherp, zuur of bitter , maar volmaakt als Kwyl vanden Mond. De verfcheiderley Spys 1. DEEL. 1 STUKe En & 256 BEscHryYvineG L.Arpeer en Drank , die men ingenomen heeft, wordt IL Hoorp. derhalve hier in dit Vogt geweekt en door de STUK. _« Warmte des Lighaams gebroeid , terwyl de Spier- agtige Rok dezelven, al perfende, onder elkander mengt en kneedt, waar by de Lugt zig voegt; brengende door haare uitzetting een foort van Gifting of Verrotting te weeg; naar den aart der Spyzen; of liever; zy verkleint de vafte deelen langs hoe meer, en ontbindt die in de Vogten: waar toe ook de drukking van het Mid- delrift en de Buikfpieren niet weinig helpt. Dit noemt men de Kooking van de Maag, of de Verteering der Spyzen, die dus bekwaam wor. den gemaakt om in het Gedarmte over te gaaù, alwaar zig dan aanftonds de Galen’ Alvleefch- Sap by dezelven voegt, om de Chylmaaking te bevorderen. Delnpe- Verfcheide Ingewanden zyn ‘er, die op of wei des Omtrent de Maag leggen, en welker Werking tot dit einde ftrekt. Aan ‘t flinker end, daar zy de grootfte holte heeft ; is ’er de Milt met een gedeelte van het Net aangehegt. De Le- ver dekt haar van vooren en van boven; het Alvlees legt ‘er van agteren onder, gelyk de Karteldarm , als de Maag ledig is, van vooren. Het Net ,dat de Ingewanden van den Buik voor een gedeelte dekt, is aan den omtrek van de Maag gehegt: het kleine Net aan derzelver bo- venkant. DeLever. Meeft alle deeze Ingewanden dienen tot de Galmaaking, inzonderheid de Lever, het groot- | fte - 7 / VAN DENSMENSEn. 257 fte derzelven, dat een voornaam deel van den Buik beflaat. Dezelve legt meeft in de regter zyde, doch ftrekt zig ook dikwils tot in de flinker zyde uit, ’t welk doorgaans plaats heeft in de Vrugt, alwaar dit Ingewand, naar even- redigheid’, meer grootte heeft daa in Volwas- fen Menfchen. Gemeenlyk komt het omtrent twee Vingerbreedten laager dan de onderfte Ribben: meer of min, egter, naar dat het Middelrift, waar het aan gehegt is, en welks beweegingen het volgt, mecr neergedrukt is naar de Buik toe of meer opgeligt naar de Borft , als ook, naar dat de Maag’ en het Gedarmte vol is of ontledigd. Van boven is het rond en effen , van onderen platagtig met verfcheide ongelykhe- den en holten , waar onder een, daar het Gal- blaasje in huisveft. De Lever ktygt twee fty- ve Banden van het Buikvlies, die haaraan het Middelrift, waar zy tegen aanlegt , vaft hegten, en een derde Band fcheidt haar in twee Kwab- ben , die egter niet zo duidelyk afgezonderd “zyn als in de Honden. Deeze Banden dienen om dit Ingewand te onderfteunen , dat het niet in den- Buik wiggele, om zo te fpreeken ; maar deszelfs voornaamtfte ftéunzel zyn de Maag en Ingewanden: want men bemerkt, dat, indien het aan zyn eigen zwaarte wordt overgelaten door de ledigheid van deeze Werktuigen, ‘er eene rukking, die dikwils van een nk wine vergezeld gaat, uit voortkomt. De bereiding en affcheïding van de Gal wordt rm, Daar Ee STUK, BER f door [. AFDEEL. HI. Hooro- STUK. De Affcheie ding van de Gal. 258 BESCHRYVING 1. Arpeer „door dit Ingewand op de volgende manier ver- H. Hoorp-rigt. De Lever ontvangt, door middel van de STUKe De Milt, Poort-Ader, die tot haar alleen behoort, het Bloed, ’t welk terug komt uit de rokken van de Maag en die der Darmen, uit het Darm- fcheil en Net, als ook uit de Milt en t Alvleefch. Dit Bloed wordt door verfcheide Kanaalen te fämen gebragt in een dikke fterke Buis ‚ die dan weder, met verfcheide takken, zig in de Lever uitfpreidt. Na dat de Gal hier afge- fcheiden is, vloeit het overige Bloed, te famen met het gene door de Slagaderen was aange- bragt, in de. Lever- deren terug, die het in de Hol- Ader ontlaften. De Gal, die in de ge- heele zelfftandigheid van dit Ingewand dus af- | gefcheiden is, loopt door“naauwe Buisjes , die zig famenvoegen en allengs grooter worden „ in de Leverbuis uit, waar de Buis van ’t Gal- blaasje ingeplant wordt, maakende dus een ge- meene Buis, die de Gal, een weinig onder den Uitgang van de Maag, in ’t Gedarmte ontlaft. Digt daar nevens, of daar mede vereenigd , vindt men den Uitgang van de Buis, die het Alvleefch- Sap ook by de verteerde Spyzen mengt. De Milt is een Ingewand van dorfkerder roo- de koleur, dan de Lever, of liever blaauwag- tig, week en broofch van zelfftandigheid, in de flinker Zyde des Lighaams onder het Middel. rift gelegen, tuffchen de onderfte Ribben en de _ Maag , digt boven de flinker Nier. Haare fi- guur is langwerpig ovaal; de grootte omtrent ze- ven ven of agt Vingerbreedten en half zo veel over-1I Arpeer, (dwars, de dikte een Duimbreed. Men heeft o- IL Hoorp- ver haar gebruik van oudsher getwift , en heden. * TUE daags is men het daar omtrent nog niet volko- men eens. Dat zy een geheel nutteloos Ingc- wand zou zyn, .ftrydt tegen de. Reden en de Wysheid van den Schepper. Men heeft ook dikwils opgemerkt dat in Dieren, daar zy uit- gefneeden was ‚ Ongemakken in de Lever zyn «ontftaan. Waarfchynlykft mag men derhalve be- fluieen, dat zy iets toe brengt tot de Galmaaking; te meer, dewyl de Maag, opgevuld zynde, dit Ingewand meeft drukt , en dus de uitvloeijing van “Bloed uit hetzelve in de Poort-Ader bevor- dert. Dit Bloed „ nu, terwyl de Maag ledig „was aldaar opgegaard ; zal miffchien eenigen trap van dunheid en fcherpheid verkreegen hebben, die tot eene goede bereiding vän de Gal ver- eifcht kan worden. | ta __Na dat de Gal en ’t Alvleefch-Sap by de Bry pe armen. van het ingenomen Voedzel, zo dra die uit de Maag gekomen is, gemengd zyn ; wordt daar van , met de overige bykomende Vogten van het Gedarmte , een foort van Ewmwifie gemaakt. Dit gefchiedt door de werking der dunne Dar- men, die met de dikke in den Buik begreepen zyn ; en ‘tes famen een Kataal vitmaaken , 2 welk, zo men gemeenlyk rekent, zesmaal, doch dikwils. zeven of agtmaal zo lang vis als het. Lighaam van den Menfch: de dunne Darmen alleen omtfent zes of Zeven maal. Zy I, Deele ISIUK, R 2 leg. 960 BESCHRYVING IL. Arperr.leggen in ’t midden en voor in den Buik, op (L. Hoorp. eene wonderbaare manier over elkander geflingerd dalen zonder eenige verwarring. Men onderfcheidtze in een T'waalfvingeren-Darm, die naaft aan de Maags regter Mond volgt , en wegens zyne kort- - heid dien naam voert; in een Nugteren Darm, dus genaamd, om dat men hem meeft altyd le- dig vindt, en den Krinkeldarm , die meeft is ge- krinkeld. De ruimheid van den Zenuwagtigen Rok, ten opzigt van de overigen ‚ maakt, met „den Donsagtigen, aan den inwendigen Wand menigvuldige verdubbelingen, die zig in een gedroogt ftuk Darms als Ringagtige Schotjes ver- toonen, doch eigentlyk de Oogluikende Klap- * Valvala vliezen * genoemd worden, om dat zy op der- Conntventes / gelvke wyze als de Oogleden naar: elkander toe- komen. Deeze dienen, buiten twyfel, om den te fchielyken doorgang van de Voedzel-Bry te vertraagen en het voedzaame daar uit te mel- } Ileon ken. In den Krinkeldarm f» die ook de lange Darm genoemd wordt , als de langfte zynde van de drie, verdwynen deeze Klapvliezen groo- tendeels. Deeze eindigt in een Zak, de blinde Darm genaamd; doch de overgebleevene Stof van ’t Voedzel gaat zydewaards af in de dikke Darmen , die rondom de anderen in den Buik leggen. Dat deel derzelven, ’t welk de Kar- $ Colon _ teldarm S. genoemd wordt, is het langfte en ein- „digt in den regten Darm, die de. Vuiligheid _door ’t Fondament uitlooft, De Chylva- . De dunne Darmen zyn-te famen gehegt door Ten. een zl VAN DEN MENscnu. 261 een dubbeld Vlies , het Darmfcheil $ genaamd , ’t 7, Arpzer. welk vol Vaten en Klieren is, en in. welks ver- 11, Hoorn. dubbeling de Chylvaten loopen, die het Melk- STUK. “agtige, uit de Darmen opgeflurpt, naar ’t Bloed pe efente. brengen. Het Olicagtige , naamelyk , en vette deel der Spyzen, door de Gal ontbonden en ge- mengd met Waterige Sappen, neemt, gelyk men in de Emulfiën ziet, een witte koleur aan: het Lilagtige uit het Vleefch der Dieren, in Water verdund, volgt dien zelfden weg, en het Wateragtige, op zig zelf, wordt zeer fchielyk ingenomen door de mondjes van deeze Vaten. Egter vindt men zelden in de dunne Darmen dikke Vuiligheid ; want ’er komt geduurig nieuw Vogt by, uit de Rokken zelf. In drie of vier Uuren, of daar omtrent, is byna alle Chyluit- gegrokken. Om die reden kunnen de Chylva- ten in de Dieren beft vertoond worden, twee of drie Wuren na dat zy een goeden Maaltyd gedaan hebben; want vervolgens voeren dezelven byna niets dan enkel Wateragtig Vogt. Somtyds heeft men ze ook, door de Ontleedkunde, in Menfchen , die door een fchielyk Toeval gee {torven waren , blykbaar gevonden. Eer der- gelyke opflurping van het fyn{íte deel der Spy-. zen, fchynt ook plaats te hebben in de Maag. Men is, reeds lang, van deeze opflurping De opflur- verzekerd geweeft ; doch de eigentlyke manier, B | hoe dezelve gefchiede , is eerft door de heden- de daagfche Proefneemingen ontdekt geworden. Door een Mondje, dat in het uiterfte van ieder wordt, A vent Dohes 1, DEEL. 1 STUKs 1 ÁFDEEL. . HoorFp- STUK. j Motus Perijtaltie CUS_ 062 BESCHRYVING Donsvezeltje open is, wordt de Chyl ingehaald met ecne kragt , welke met die der Hairbuisjes kan vergeleeken worden (*) , en wordt ontvan- gen in de holte van ’t verflapte Vezeltje, wan- neer de Darm zelf flap is; doch door de Samen- trekking , die , uit de beurtlingfe beweeging + der . Darmen, op derzelver flapheid volgt, wordt het rond uitgezet Bolletje gedrukt, en ’t Vogt daar uitgeperft in een Buisje, ’t welk zig in den tweeden Celluleufen Rok begint te vertoonen , $ Vas Lac- ten mn % Recepta- en verder naar buiten doorgaande een Chyl- of Melkvaatje $ wordt. Deeze Vaatjes, die men van den eerften Rang heet, planten zig in de Klieren van het Darmfcheil , ‘waar uit weder anderen en anderen voortkomen die, dus, een Chyl voeren, met de Waterige Vogten uit alle deelen des Lighaams gemengd en verdund, @bt dat uit de middelfte Klieren eenige Chylvateri in de Lenden opwaarts gaan en hun Vogt uitftorten ín de zogenaamde Chy/bak *, die eg- culam Chyli ger in, veele Dieren kenbaarder is dan in den Menfch. Dit heeft men met hun. gemeen, dat de Chyl of ’t Voedend Sap, verder, met een taamelyk lange Buis, langs de Ruggegraat heen , opwaards gevoerd wordt, tot aan het bovenfte van (*\ Ik begryp dat de Heer Harrer, in zyn Eleme Pbhyfiol. hier mede zeggen wil, dat deeze. Buisagtige Vezelijes op gelyke manier als de Msirbuisjes, daar © Vogt van zelf tot zekere hoogte in opklimt, de Chyl ine zuigen; doch gelyk de Heer HarLer elders erkent, dat deeze Vezeltjes zeer aandoenlyk (irritabiles) zyn, zo komt my de Manier waarfchynlyker voor, op vel ik | eCZEe ‘ Ld Ld 3 gn SVAN DEN MenNnscau. 263 van de Borft, daar zy zig, op een zeer konftigewy- r, Ariel. ze, gemeenlyk in de Onderfleutelbeenfche A- IL Hoorp: der, ontlaft, en dus de Chyl ín het Bloed brengt, STUE- … Deeze Buis, genaamd de Borffbuist, heeft meer. / Thoracicus Klapvliezen, die het Vogt beletten terug te keeren, in den Menfch , daar dezelven om zyn ‚ opgeregt Lighaam zeer noodig waren, dan in de Dieren , doch minder Klapvliezen dan de Chyl. vaten. | | t Dullus Wy gaan hu over, omde Werktuigen te be- De Inge- ne ‚Wanden der fchouwen , die het Bloed door ’t Lighaam voet Bortt, ren, en dus dien Omloop, de Circu/arie genaamd, zo hoognoodig en byna onaffcheidelyk van het Leven in alle Dieren, aan den gang houden. _Diegefchiedt door de Ingewanden van de Borft, een holligheid des Lighaams, van Klokswyze ge- daante rondom door de Ribben bepaald en van onderen door ’t Middelrift digt geflooten. Voor “’% overige is de geheele Holligheid, even als de Buik , met een Vlies omkleed , genaamd het Borft-Vlies, dat in ’t midden van de Borft een Middelfchot uitmaakt, ’t welk de Holligheid op en nederwaards in tweeën fcheidt. De voor- naamfte Ingewanden , daar in vervat, zyn de Longen en het Hart. Het Hart , tuffchen de verdubbeling van dit | Mid, deeze Werking deor den Heer Arginus, te Leiden, in zyn Collegium Ployfrologicum, heb zien en hooren vere klaaren; naamelyk door eene beurtlingfe Yamentrekking en verwyding van deeze Mondjes; gelyk zyn Ed. dit in het endje des Navelftrengs van 't Jong der Sepia of Zee. Kar, dat los in het Vogt dreef, waargenomen hadt. … Ee DREL, IJ STWKe J Het Harte 264 — BeESCHRYVING L Arperr. Middelfchot in zyn eigen Hartzakje geplaatft , is IL. Hoorp: een holle Spier , die men als het naafte Werktuig STUK. eerfte lecft en het laatfte fterft van alle Lig- haamsdeelen. De gedaante is eenigermaate Ke. gelagtig , doch meer in de Dieren, alwaar het _ Hart met zyn punt nederwaards geftrekt is, dan in den Menfch, daar het met zyne zyde op het Middelrift legt, ftrekkende de Punt naar de flin- kerhand. Daarom voelt men het in de flinker Zyde kloppen, en het breedfte deel komt na- - genoeg in ’t midden van de Borft. ‚In dit TBafis breedfte en bovenfte deel, dat den Grondfteun + van den Kegel maakt, geeft het Hart vier wyde Vaten uit, waarvan twee behooren tot ieder $ Ventrieuli van deszelfs Holligheden S, die men gemeen- lyk de regter en flinker, doch, met meer ei- _ genfchap , de voorfte en agterfte noemt. De gemelde vier Vaten, de wydften van het gec- heele Lighaam, zyn twee Slagaders en twee Aders , voor ieder Holligheid één. De Aders hebben met de Holligheden geen gemeenfchap;, dan door middel van twee byzondere Ontvang- * Auricnla plaatfen , de Ooren * van °t Hart genaamd, wegens haare uitwendige gedaante. Het zvn twee holle Spieren, die het Bloed , dat zy uit de Aders ontvangen, met kragt in ’t Hart per- fen. Van de Aderen wordt de gene, die in de regter of voorfte Holligheid komt, de Hol- wi enaCave Ader + genoemd; die gene, welke met de flinker Holligheid gemeenfchap heeft, de Long-Ader ; _ van van het Leven moet aanmerken; dewyl zy het - NE 2 3 * = VAN DEN MENSCH. 908. van de Slagaderen , de eerfte de Long-Slagader, L'Arpeer; de andere de Groote Slagader f. Aan de ope- Hi, Hoorp- ning van de voorfte Holligheid zyn in de Ader“Ttx drie Klapvliezen, wegens haare figuur Driepun- 1 {er in tige; aan diesvan de flinker Holligheid twee, om gelyke reden ook de Myterswyze genaamd: aan die in de Slagaderen van beide de Hollig- heden zyn ’er drie, die de Halvemaanfchen ge- heeten worden. | Dit Konftgeftel dient eeniglyk tot de Corus Del nnDe latie of Omloop des Bloeds door ’t Lighaam. Immers de Hol-Ader brengt hetzelve , onop- houdelyk, van alle Deelen, in de voorfte of regter Holligheid, waar uit het, door de Long- Slagader heen, in de Longen geperft, en dan onmiddelyk weder, door de Long-Ader, in de flinker of agterfte Holligheid terug gebragt wordt. Deeze perft hetzelve, door de Groote Slagader heen, die hetzelve brengt door het ge- heele Lighaam en in alle deszelfs Deelen, van waar het weder door de Aderen in de Hol-Ader, en dus in’t Hart, terug komt. Het Hart heeft, hier toe, tweederley beweeging, de Verflap- „ping of Verwyding, en Toeknyping $, of in’t al- s psafrele gemeen de Klopping van ’t Hart genaamd, dic® felis ten deele wel van deszelfs aanzienlyke Zenuw- vlegten , doch voornaamelyk ook van de Aan- doenlykheid voor de prikkeling van ’t invloeci. jende Bloed, fchynen af te hangen. Immers de beweeging van het Hart houdt eenigen tyd, ja fomtyds Vuren agtereen, na dat het uit het 1, Deer, 1 STUK, In bi Lig. 266 BESCHRYVING 1 Arpeer, Lighaam genomen ís, fland (*). De Klapvlie- | IL. Hoorp- ZEN, nu, dienen om de terugvloeijing van het STUK. Bloed te beletten en fluiten de opening der Va- | tèn, als ook die der Holligheden, volmaakt. Kragtvan’t Men rekent dat het Hart, by gezondheid; teln P her Omtrent honderdduizendmaal in de vieren- twintig Uuren klopt, ’t welk nagenoeg overeen- komt met de Polsflagen, die ’er byna zeventig in een Minuut gefchieden. Dewyl, egter, de holte van het Hart, en in ’t byzonder die van de flinker Holligheid , maar klein is, als niet - veel meer dan een Once Vogts kunnende bevat- ten; zo kan men rekenen dat al het Bloed, om- trent in een kwartier Uurs, eens door ’t Hart loopt. Immers men heeft weleer het Bloed van een Menfch, dooreen genomen, maar op vyfentwintig Pond gerekend , doch by nader onderzoek van de holligheid der Vaten is ge- bleeken , dat men ’t zelve, metde overige om. loopende Vogten, voor ’t allerminfte ‚op eens zo veel moet fchatten. Welk eene Wryving, nu, moet niet die klomp Bloeds ondergaan, welke met zo veel kragt van het Hart uitge- worpen wordt, dat zy, in eene Minuut tyds, 149 Voeten wegs zou afloopen ? Hoe vreeslyk moet die Wryving en daar door de Hitte ver- meerderd worden, in heete Koortfen en andere Kwaalen, als het Hart, of de Pols, ten minfte twee- of driemaal laar Ì in eene Sekonde? Im- meis *) Zie bladzyde 62, mi De VAN DENSMEN SCH 267 mers de roode Bloedbolletjes ‚ welker middellyn IL, Arpzeze. of dikte, van vermaarde Mannen en bekwaam II. Hoorp- tot dergelyk onderzoek, gerekend is op min-“* Pi „der dan een drieduizendfte deel van een Duim, zullen dâar door noodwendig moeten verkleind of in Weiagtige ontbonden worden. ‚_Doch eene maatige Wryving van het Bloed Werking was tot verfcheide inzigten noodig , en deeze seh Wryving heeft zekerlyk plaats in de Longen, daar de voedende Sappen in de allerkleinfte Vaat- jes, door de Perfing der Lugt, zo men met re- den tonderftelt , tot roode Bolletjes en dus tot Bloed gemaakt worden. Waarom anders, ontbreekt in de Menfchelyke Vrugt de hoog- toode koleur aan het Bloed, en in de Vifichen de Warmte zelfs; dan dat in geen van beiden die werking der Longen plaats heeft. Het zyn twee Sponsagtige Lighaamen, of liever één, ín twee groote Kwabben verdeeld ; waar van de een de regterzydfche holligheid van de Borft, de andere de flinkerzydfche opvult , zyn. de! door het Middelfchot van elkander afge- fcheiden. In't geheel befchouwd zynde, heeft de Long byna defiguur van een Offe-Hoef ; de koleur is rood in Kinderen, maar vervolgens wordt zy bleeker, en ín Oude Lieden vindt men ze blaauwagtig of bont; ja fomtyds lood- verwig. Ieder groote Kwab is in een menigte Kleine Kwabbetjes verdeeld, en deeze weder- om beftaan uit ontelbaare Blaasjes , troswyze te famen gevoegd: want de geheele Long is een » X. DEEL, I STUK, Uit- 268 BESCHRYVING LI. Arpeer. uitbreiding van de Lugtpyp +, die, van het 1, Hoorn. Strottenhoofd af f komende, door den Hals in de SEP __Borft neerdaalt, en van Kraakbeenig Vliesagtig ÎTrachea vordt. Haare Pypjds breiden zig uit tot Blaas- | jes, die met Bloedvaatjes netswyze overfpreid zyn, en door de Inademing der Bice uitgefpan- nen worden. EE: Men begrypt zeer ligt , dat, in deeze gefteld- heid van het Menfchelyk Lighaam, de Adem- Ademhaa. ling. haaling volftrekt vereifcht wordt tot den Omloop des Bloeds en derhalve tot het Leven: maar- « wat de reden zy, dat geen Menfch een aanmer- kelyken tyd in ’t Leven kan blyven, zonder ververfching van Lugt, is zo klaar niet. ‘Men heeft in den Duikelaars-Klok ondervonden ‚dat ieder Minuut eenige Drachmen verfche Lugt vereifcht worden tot het Leven van den Menfch; en veele Dieren, zelfs Muizen en Vogeltjes, fterven ook wel dra in-een naauwe digt gefloo- ten plaats. Het fchynt dat de Lugt haare Veer- kragt, waar door zy in de Ademhaaling werkt om de Longblaasjes uit te fpannen, door „den tyd verlieft, en zulks kan men toefchryven aan ‚de Waterige Dampen, waar mede zy vervuld wordt. Imimers hoe ligt een Miftige Lugt zy, wyít de Barometer aan, en de ongezondheid | der Dampige Plaatfen is bekend. Degroote Het Bloed wordt geduurig uit de linker Slagader. Holligheid van het Hart door het gehéele Lig- haam verfpreid. Dit gefchiedt door middel van +. Aorta de Groote Slagader f‚ die, uit het Hart opwaards | uit- ° B VAN DEN: MENsChH. 269 uitgegaan zynde , zig aanftonds nederwaardsE, Arpezr, ‘ombuigt, en: uic haare kromte drie voornaame II. Hoorp- Takken uitgeeft, die door den Hals naar het “*&5 Hoofd loopen en zo wel de zelfftandigheid der Herfenen , als de deelen van het Aangezigt, en al wat tot het Hoofd behoort, gelyk ook de Armen en Handen, van Bloed voorzien. Die _Slagader, nederwaards gaande, geeft Bloedvaten aan de Ribben, het Middelrift, en verder aan alle de Ingewanden van den Buik, tot dat zy zig in twee groote Takken verdeelt, die naar de onderfte Ledemaaten loopen. Dit konftig Geftel van Slagaderen dient niet 4 haan enkel om het Bloed, in de uiterfte enden der Vogten. Haairvaatjes ‚ weder over te geeven aan de terugvoerende Aderen, gelyk in de Longen: __maar byna in alle deelen des Lighaams WOr- den van ’ Slagaderlyke Bloed eenige Vogten af- gefcheiden, die tot Voeding of tot andere Ge. bruiken ftrekken. Men kan deeze Vogten on- derfcheiden in vier Hoofdfoorten; naamelyk r. die wel dun, doch eenigzins kleverig zyn en door ’ Vuur of Voorloop ftremmen, gelyk Wit van Ey; hoewel zy, zo lang de Menfích leeft, ge- duurig uitwaafemen , gemeenlyk Zympba ge- paamd: 2. die Wateriger zyn en nict ftremmen, gelyk de Traanen, de Pis, en een gedeeïte van het Zweet ; benevens de Vogten der onzigtbaa- 8 Doorwaafeming : 3. die dik entaay zyn , ge- Iyk al het Slym, dat de inwendige Holligheden van het Lighaam aan de Wanden bekleedt: 4 Il Òrer, 1 STUK, die 970 BRrSCHRYVING j Ärprer, die vet of Olieagtig Zyn; gelyk het Merg der TL. Hoorp. Beenderen, het Vet, de Gal en ’tOotfineer. — STUK: De wyze , op welke de Affcheiding deezet De Klieren. Vogten uit de mengelftoffe van het Bloed ge- fchiedt , is het Onderwerp g geweeft van een groot . Gefchil onder de Hedendaagfchen. t Ís naamc- _Iyk blykbaar „ dat in het Menfchelyk Lighaam Een menigte rondagtige Lighaampjes gevonden worden, die geen Vet zyn nog. Vleefch; of fà- menhoopingen van zodanige Lighaampjes , die hunne Uitwerpbuisjes in een gemeen Kanal ver- eenigen. Beiden noemt men ze Klieren, en de gelykheid van gedaante heeft doen denken, dat * Glanda. de enkele of Bolagtige Klieren * wan-even de Le Congloe Leie zelfde uitwerking waren als de Samengehoopte + en Klieren. Ja men ís zo ver gekomen van alle Affcheidingen , zelfs die der Ingewanden, de- welken uit- of inwendig iets Klieragtigs ver- toonden „ te houden voor eene uitwerking van Klieren. Doch de Infpuiting heeft geleerd , dat byna overal de Vogten uit de fynfte Slagader- buisjes in de Uitwerpbuisjes overgaan , zonder dat men eenige byzondere Holligheid, die tot de Affcheiding eigentlyk kon dienen, ontdekt. Egter wordt in dezelven , by het naauwkeurieft onderzoek „ iets gevonden, dat niet Vatagtig is, en in byzondere Ingewanden van een’ ver- fchillende gedaante. Ook fchynen de Lym- _phatieke Vaten , die altemmaal door Klieten loo-_ pen, iets daar uit te ontvangen, tot Verdun- ning der lide zonder dat men eenige Buis- jes; VAN DEN MeNscH. ojr jes, tot uitwerping of inftorting, zelfs niet mm IL. Arpezt. de allergrootfte derzelven , die in de Jongheid IL, Hoorp- ‚zo uitmunt, de Borffklier * genaamd, ontdekt. “TPE De famengehoopte Klieren daarentegen hebben end zeer zigtbaare Uitwerpbuizen , gelyk die de Kwyl affcheiden, enz. Deeze beftaan, oogfchynlyk;, „wel uit een menigte van bolagtige Kliertjes, al kleiner en kleiner ; tot dat zig het Oog in de kleinheid verlieft; doch zy veríchillen van de Bolagtigen daar in; dat ieder zodanig Kliertje een blykbaar Uitwerpbuisje heeft, ’t welk zig met anderen. vereenigt en in de groote uitloopt. Voorts zyn er in de Darmen, in de Maag, | Keel , Mond en elders, zekere Putjes f of Hol. * F Crypte” _ detjes , die een Slymagtige Vogtigheid , tot …_Tenigmaaking of befcherming van deeze Deelen, uitleveren, Mymkliertjes £ genaamd , en andere Pei dergelyke Putjes, overal in de Huid verfpreid , le muco/e ‘die een Ver, Olieagtig Vogt bevatten, ’t welk uit den Vetrok afgefcheiden wordt. Deeze voe- ren gemeenlyk den naam van Smeerkliertges S. $ Secbacee Met de verklaaring van de Werking der Klie- werking ren is het omtrent eveneens gegaan als met die der Klieren. van de Zenuwen. Door het ontdekken van der- zelver waar Geftel zyn alle Onderftellingen , hoe bevallig ook voorkomende, eensklaps ver- dweenen , en een algemeene duifterheid heeft zig verfpreid over de Affcheiding der Vogten. Dewyl men in het Lighaam geen Vaatjes kent dan ronde, en geen Vogten, dan welker deelt- jes bolrond zyn, zo kon geen figuur der Deelt- IE. DEEL, 1 STUK | | jes ® 256 ADBESscuRrvVinNid L Arpeen, jes of Openingen, daar men zo veel mede plagt IL, Hoorp ingenomen te zynsin aanmerking komen. Aan den deka anderen kant fcheen de enkele trap van fynheid der Vogten en naauwheid der Vaatjes niet te voldoen. Men heeft derhalve toevlugt moeten neemen tot zekere werking der kleine Slagadert- jes, die uit het Bloed, ’t welk allerley Deelen bevat, zodanig Vogt bereidt en affcheidt, als ten dienfte van dit of dat Ingewand, of tot de eigenfchap van deeze of geene Klier behoort; terwyl het overfchietende Bloed door de Ade- ten weggevoerd wordt. De meer of minder „ Snelheid van het toevloeijende Bloed; de won-- derbaare verfcheidenheid van bogten en omwin- dingen der allerkleinfte Slagaderlyke Vaatjes in byzondere Ingewanden; derzelver meer of min. der Veerkragt; de Werking der Zenuwen, en meer, kan hier op invloed hebben, en het zy- ne toebrengen tot de Affcheiding der Vogten. Zyn de Bolagtige Klieren , die als uit een Mos- of Sponsagtige zelfftandigheid. beftaan, ook eeni- germaate tot doorzy ging der W heo Vog- ten dienftig ? DeNieren, Onder de Ingewanden, waar in de Affchei- ding der Vogten zig het eenvoudigfte en duide- lykfte openbaart, zyn de Nieren, Dus noemt men twee langwerpig ronde, doch platagtige Lighaamen, het een ter regter, het andere ter flinkerzyde van de Ruggegraat in de Lenden en zeer digt tegen de Spieren van de Rug aan ge- plaatít en met Bandagtige Vliezen gehegt aan de VAN DEN MENsca. “273 _ de voornaamtfte Ingewanden des Buiks. Zy-ont-r. Arprat. vangen ieder , aan haare holronde Zyde , van de II. Hoorp. groote Slagader, in derzelver nederdaalen, en **®&- van de onderfte Hol-Ader een dergelyken Taks genaamd de Uismelkende Vaten, om dat het +pags dunne Wateragtige deel des Bloeds, door mid. Erwigentie del derzelven, van het dikke, als ’t ware, af. gezonderd wordt. In geen Ingewand kan men zo gemakkelyk de natuurlyke Affcheiding , door _gen konftige Infpuiting, ‘t zy met Wafch, Wa- ter, of Lugt zelfs, nabootzen. Daar door ont- dekt men „ dat de buitenfte zelfftandigheid, de Klieragtige genaamd, welke als de Schors van de Nier maakt, beftaat uit een famenweef- zel van kleine Slangswys gedraaide Vaatjes ; die vanede Slagaderen af komen , en uitloopen in lynregte Buisjes , welke zig famenvoegende een foort van Tepels maaken, die hect Vogt uitfpui- ten in de holligHeid of het Bekken van de Nier. Ieder Nier, naamelyk, heeft aan haar binnen- De Warere kant, of in de holle zyde , een vliezige holligheid, blaas. van Tregterswyze gedaante, die, van de Nier af allengs naauwer wordende, een Vliesagtig Kanaal maakt, door ’t welke de Pis gebragt wordt in de Waterblaas. Men is thans verze- kerd, dat dit de eenigfte Wegen daar toe zyn, aan ’t welke oudtyds getwyfeld werdt. De Waterblaas, nu ; tuffchen den regten Darmen ’t Schaambeen geplaatft , buiten het Vlies dat alle de Ingewanden des Buiks omvat, is grooter of leiner, naar dat zy meer of minder door de “1. DEEL. I STUK, S Pis, 274 BESCH Rd Mr | L Arpzeer. Pis wordt uitgezet en verheft zig , door fterke op- | IL Hoorp- vulling , tot boven het Schaambeen. Zy heeft, “zo wel als de Pisleiders de drie Rokken, wel. j Ureteres ker binnenfte Donsagtig en fteeds met Slym overtoogen is. gelyk die der Darmen. Zy ont- _$ Urethra lat zig door den Watergang S, die aan zyn begin een Sluitfpier heeft, waar door het on- willig aoopen van de Pis, in den natuurlyken ftaat , belet wordt. Zyne langte verfchilt zeer in de byzondere sexen. In Mannen is de, zelve van tien of twaalf Duimen, en als een S krom geboogen: : in de Vrouwen naauwlyks van twee Duimen en heeft maar een flaauwe bogt5 zynde ook veel wyder: welk alles. maakt, dat zy van een Steen in de Waterblaas zelden. be- hoeven gefneeden te worden, dewyl men gien meeftal kan uichaalen door den Watergang. _ Alle de opgetelde Lighaamsdeelen zyn. de: beide Sexen gemeen: doch na komen wy tot het gene , waar in dezelven hoofdzaakelyk van … elkander verfchillen;, de. Tee/deelen naamelyk; in welken de Mannetjes en Wyfjes van alle groote Dieren, ja van de Infekten zelfs , on derfcheiden zyn. Eerft zal ik van die. der Man nen, dan van die der Vrouwen {preeken, en vervolgens de nieuwe Gevoelens over de Voort. teeling befchouwen,. i … Uitwendig vertoont zig , in de Mannelyke Sexe, het Balzakje * en de Schaft f. Het eers | * scrotum fte bevat twee Ballen , gemeenlyk Teffikels ges naamd, die in een Vliesagtige, Beurs beflooten 4 ES , ZYD. 4 VAN DEN Me EN SC H. 278 zyn. Dit Zakje, van buiten met de Huid om- 1, Arpeem, kleed, heeft een Naad, die zig van de Voor: Il. Hoorp- huid, langs de Schaft-heen , over hetzelve uit- STUL, {trekt , tot aan het Fondament. ‘Van binnen « is het voorzien met een Spieragtigen Rok +, tPertos door welken het opgetrokken , gefronfeld en geplooid wordt, ’t geen voornaamelyk gebeurt, wanneer men zig aan de Koude bloot ftelt of {terk beweegt. In ’t algemeen is'tbekend, dat de flapheid van het Zakje voor eene daadelyke verzwakking of ongefteldheid wordt gehouden, - vooral in de Kinderen. De Teftikel, die in grootte en gedaante taamelyk wel naar een Dui- _ven-Ey gelykt, heeft drie eigen Bekleedzels of __ Rokken: een buitenften genaamd de Scheede- Rok, $, over welken heen ís uitgefpreid de Op- BE fchortende Spier * ‘Terwyl deeze langs den “Cremaffen Scheede-Rok neerdaalt en den Teftikel nadert, wyken haare Vleezige Vezelen van elkander, en haare uitfpreiding fchynt een foort van Vlies te maaken, ’t welk verfcheide Ontleedkundi- _gen by den naam van roodagtigen + Rok onder- Ì Ergtbrof- fcheiden hebben; doch dezelve is digt met den Scheede-Rok vereenigd. Ligt kan men zig in deeze twee Naamen vergiffen, dewyl de Schee=. de-Rok, in ’t Griekfch, Elythroides genoemd wordt; doch zy zyn inderdaad niet gemakkelyk- van elkander af te zonderen. De binnenfte Rok, die den Teftikel onmiddelyk omkleedt , wordt de Witagtige $ geheeten en van deezen Vd | fchynt ook de Opper-Bal * omvangen te worden. “4 © Epidids- 1. Dikte 1 Stuk. S 2 De 7% La 276 BESCHRYVING - L Arprer, De zelfftandigheid der Ballen is een faníen- H. Hoorp-hooping van ontelbaare Vaatjes, zeer aardig STUK: ___Darmswyze geflingerd en gedraaid. Deeze Kee tellie Vaatjes eindigen in den Opper-Bal, die als een dikke Rups op den Teftikellegt, en zyne Vaat- Dn Vas defe- jes wederom vereenigt in het afvoerend Vat tf. - Zodanige Vaten zyn ’er tot ieder Teftikel of Opper-Bal een, en dus twee in ’t geheel, die uit het Balzakje, langs de Zaadvaten, in *t Lig- haam opklimmen , en zig ontlaften in de Zaad- 8 Veficale blaasjes S, leggende van agteren onderaan de Seminales \Waterblaas. Deeze ontvangen düs het Zaad; dat uit het Bloed , ’t welke door de Zaad-Slag- aders in de Teftikelen gebragt was, isafgefchei- den en bereid, bewaarende hetzelve tot den tyd der Ontlaftinge. E heben De Zaadblaasjes zyn Vliezige Beursies, ge. OAN meenlyk omtrent drie Vingerbreedten lang en een Duim breed, van gedaante als een kleine plat gedrukte Peer. Hunne inwendige zelfftan- digheid is Celluleus; de uitwendige beftaat uit een fterk en eenigermaate Spieragtig Vlies. Zy hebben ieder een Loosbuisje, die te famen uitloopen in de holligheid van den Watergang ,_ naby den Hals van de Blaas. Doch inmiddels gaan zy door een Klieragtig Eighaam , of zo fommigen willen een dubbele Klier , de Woor- * Proftate flaanders * genaamd , welker Loosbuisjes , ten getale van tien of meer, een Slymagtig Vogt in den Watergang uitwerpen , dat voornaamelyk fchynt te dienen om dit Kanaal glibberig te houe den. it vÄN DEN Mensen. 277 den. Men heeft dit Vogt, dat in de Gefneede- y, ArDEEL. nen ook gevonden wordt , dikwils ten onregte Ir, Hoorp- voor Mannelyk Zaad gehouden. De kleine Ver- STUK. hevenheid „ daar deeze Vaatjes in den Water- gang, digt onder aan den hals van de Blaas, cin- digen , is langwerpig íÍpits van gedaante , en wordt het Haanen-Kopje genoemd. Dat uitwendig Lighaamsdeel, ’t welk men de De Schaft. Schaft * noemt, wordt opgehouden door een + penis Vliesagtigen Band, die ’t zelve aan de Samen- hegting der Schaambeenderen vaft maakt. Het Vel, ’t welk de Schaft bekleedt , aan ’t end om- geflagen zynde, voert den naam van Voorhuid. De eigen deelen van de Schaft zyn, de Spon- gieufe Lighaamen, de Watergang en het Hoofd- je t. Doch buitendien heeft de Watergang ook +} Glans een Celluleus Geweefzel , waar mede hy rond- om is bekleed, tuflchen zyne Vliezen. Dit Ge- weefzel, nu , maakt niet alleen het Hoofdje, maar aan ’t begin van den Watergang , by de Blaas , een ronde uitpuiling, die de Bol $ ge- s gurswe noemd wordt. Het Hoofdje is zeer gevoelig, Prechra om dat de Zenuwtepeltjes ‘er, even als aan de Lippen van den Mond, maar met een zeer dun Vlicsje zyn overtoogen. Voorts heeft de Schaft ook haare Spieren , die tot derzelver opresting, tot voortftuwing van de Pis en andere gebrui- ken, ftrekken : als ook haare byzondere Klie- ren, Vaten en aanzienlyke Zenuwen. Teeldeelen Onder de Teeldeelen der Vrouwen komt voor. der Vrou- naamelyk de Lyfmoeder t in aanmerking, alzo oe wa zen) Stor: S 3 | dek + Uterws 078 BESsSCHR vien Ï. Arpeet.dezelve de Vrugt ontvangt en tot den tyd der “IL Hoorp- Verloffinge onderhoudt, befchermt en bewaart. STUK Dit Lighaamsdeel is in de Maagden zeer klein en gelykt veel naar een famengedrukte Peer ; maar , van het begin der Zwangerheid af, wordt het allengs grooter, zettende zig, op een ver- baazende wyze ;* in de rondte uit. Naar voo- ren toe , egter , heeft het altyd een foort van $Òs Tinca Snoet *, die in de Scheede uitfteekt, maaken- de het gene men den inwendigen Mond noemt van de Lyfmòeder, die door de brecde Banden in de Zyden ‘aangehegt is , en door de ronde Banden gemeenfchap heeft met het uitpuilende deel der Schamelheid. Zy heeft, aan haaren Bodem, de enden der Trompetten van Fallo- Y Tube pius f, die meteen fyn buisje doorgaan in haa= Ballopsan® ve holligheid , doch langs hoe wyder worden naar ’t andere end , alwaar zy zekere plooijen maaken , die fomtyds naar een Waaijer gely- | ken. Deeze Trompetten hebben de langte van omtrent zeven of agt Vingerbreedten. Men heeft ze fomtyds gevonden ‚ omvattende met hunnen Waaijer ‚ of een gedeelte daar van, de 6 Ovaria Eijerneften $ , dat twee langwerpige Lighaa- men zyn, rondagtig doch een weinig plat, leg- gende aan de zyden van de Lyfmoeder, waar aan Zy» zo wel als aan de Trompetten, door de | __bree- (*) LreeuweENnHorkK was eigentlyk de eerfte Uitvinder van deeze Diertjes niet: want hy verhaalt zelf in een van zyne Brieven , dat zeker Dokrar in de Geneeskunde, Ham genaamd, hem in *t jaar 1677 Mannelyk Zaad ge= __bragt en daar in levendige Wormpjes getoond-hadt ; waar fi van * RN DEN MeNsen 279 breede Banden gehegt zyn of vaftgemaakt. 1, Arperr, Hunne zelfftandigheid is Spongieus, doch zeer II. Hoorp- digt, met eenige kleine Blaasjes , ter grootte van *'Pf een Erwt of daar omtrent, die een Vogt als Wie van Ey bevatten. _< Deeze Blaasjes, welker getal in één Eijerneft kie vn fomtyds tien of twintig is bevonden , worden vragting: thans gemeenlyk voor Eijertjes gehouden, wel- ken het‘ Mannelyk Zaad op gelyke wyze be- vrugt , als men zulks in de Eijeren van het Ge. vogelte waarneemt. Men verbeeldt zig dat één van die Diertjes, welken de wonderbaare Ont- \ dekkingen van LEEUWENHOEK (*), in zulk een menigte en in eene zo verbaazende kleinheid, in het Zaad der Mannelyke Dieren hebben doen Zwemmen, het eerfte beginzel is van het Dier, waar van het, in zyne Slangswyze gedaante, reeds hec Hoofd en de Ruggegraat , die waarlyk zig in het Vrugcfchepzeltjeallereerft , en, voor dat zig nog eenige Leden openbaaren , aan ’ oog voordoen, zou affchetzen : dat hetzelve, *t zy in de Lyfmoeder, in de Trompet van F allopius, of in het Eijerneft, een Eitje ontmoetende, ’% welk ryp en gereed is om het Diertje te ont- vangen , door zekere Vaatjes , daar het in ’t Zaad eel Voedzel mede ingezoogen heeft ‚ aan het ke Eit-' van bek in *t zelfde j jaar del Rr aan de Koninelyke Soa cieteit van Londen, en HAR TSOEKER, verhaalt, dat ik ze in 't jaar 1674 reeds gezien , doch voor ronde Bollerjes „ gehouden en ’er gean agt op geflagen had : zo dar van fommigen, hoewel 't onregt , de Eer der Uitvinding aan _deezen laat{ten is toegelchreeven. 1,Dker. z1Stux, S 4 Pd ego ° Brsceunrvianm Tann Biteok deszelfs Vaatjes gehegt wordt; en dat IL. Hoorp het verder, met dit Eitje, in de holte van de STUKe Lyfmoeder, aan derzelver Donsagtige Wanden of Bodem zig aanhegt, waar van het zyne Vlie- „zen en Moerkoek krygt. | Zaaddiert. Na de ontdekking deezer Diertjes zyn hier Js ve en. hog verfcheide Omftandigheden bygevoegd, HOEK: die, als men derzelver verbaazende kleinheid (*) in aanmerking neemt , gantfch ongeloof baar voorkomen. Immers LEEUWENHOEK zegt waar- genomen te hebben, dat deeze Diertjes van bei-, derley Sexe zyn , ‘t welk dienen kon, om den oorfprong te verklaaren van de Mannetjes en Wyfjes uit een zelfde Zaad: hy voegt ’er by, dat zy aangroeijen , paaren en voortteelen , en van Huid verwiffelen. HARTSOEKER heeft ge- tragt uit te leggen , hoe ’er een in het Eitje gaat , en met hetzelve zig vereenigt ; waarby een ander deedt, dat zy waarlyk de figuur van kleine Menfchjes hadden, hoedanig eene figuur van deeze Diertjes by giffing door HARTSOE- KER was afgebeeld ; maar LEEUWENHOEK zelf verwierp deeze lofle denkbeelden. Henin Van anderen heeft dit Gevoelen, in *t eerft, pingen. _verfcheide Tegenwerpingen ontmoet. Hoe komt het. (*) Zie bladz. 22. Alwaar ik, om de kleinften te heb- ben , van de Diertjes in 't Zaad der Spinnekoppen heb gefproken. In ‘t Menfchalyk Zaad oordeelde Leeuwens HOEK één millioen derzelven kleinder dan een Zandkor.- rel: zo ook in ’t Zaad van Honden, Haanen ; en hy merkt aan , dat zy in de grootfte Dieren weinig grooter dan in de Kleine zyn; doch niet, zo ’t fchynt, in de In- fekien, Onderrufichen blykt hier uit, dat de begrooting in | Keus ze VAN-DENs:MerENscenH o8r: het, zeid’ men, dat -deeze Diertjes in de groot- 1, AFDEEL. {te Schepzelen niet grooter zouden. zyn dan in II, Hoorp- de kleine 5 in-de Walviffchen niet grooter dan STUÉ- in de gemeene Villchen, gelyk LEEUWENHOEK verzekerde: hoe -kunnen ’er in zo verbaazende veelheid gefchapen. zyn , om niets uit te voe- ren: waar toe derzelver overmaatige kleinheid , enz. Doch dit alles zou men omtrent de Zaa- den der Plantgewaflen , met even veel regt, kunnen aanmerken. Een gewigtiger tegenwer- ping was, dat in verfcheide andere Vogten, als ook in ’t Menfchelyk Bloed , insgelyks, Wormp- jes gevonden werden. Dit heeft LEEUWENHOEK zelf verlegen gemaakt, zo dat hy onderftellen moeft, de Zaadvaten op de een of andere wyze. gekwetft te hebben. Anderen-loffen dit op, met de gedagten , datde Wormpjes, die zig in het Bloed of andere Menfchelyke en Dierlyke Vogten vertoonen , door Verrotting gebooren zyn 5 gelyk men zulks dagelyks ín rottend Hooywater verneemt, dat van dergelyke aller. kleinfte zeer vlug beweegende Lighaampjes _krielt. | Dus is dit Gevoelen, dat de gezegde Diert- he | ves Keruus Ontieedkunde , bladz. 143 : dat drieduizend mila lioenen van dezelven geen Zandkorrel evenaaren zouden, niet minder buiten den haak loopt , dan de vergelyking, die men in 't Werk van BAKER overde M:kroskoopen , in ’t jaar 1744 uitgegeven, vindt, van het getal der Diertjes inde Hom van een Kabeljaauw met dat der Menfchen op den Aardbodem; zynde dit laatte wel twintigmaal zo groot gerekend, als het mer eenige waarfchynlykheid kan zyn. Zie bladz.225, hier voor. : le DEEL, 1Srux, S 5 282 BESCHRYVING LArpeer. jes aan ’t Mannelyk Zaad van allerley Dieren , IL. Hoorp-eigen zyn, zo algemeen aangenomen geweeft, STUK dat men zelfs de Onvrugtbaarheid inde Mans- deeg perfoonen door de afwezendheid van zodanige pEBurronN. Diertjes , of door derzelver traagheid in vuile Befmettingen , getragt heeft te verklaaren (*). Tegenwoordig egter ontmoet dit Gevoelen nieuwe Tegenwerpingen, die hetzelve in zynen grondfteun’ aantaften. De Heer pE Burron, naamelyk; heeft zyn werk gemaakt om het Man- nelyke Zaad van veelerley Dieren en zelfs van Menfchen, uiet Lyken , die nog niet koud wa- ren, met Mikroskoopen te onderzoeken, en hy verhaalt nooit zodanige Diertjes , als door LEEUWENRHOEK zyn afgebeeld geweeft, daar in te hebben kunnen vinden. De Diertjes, die daar in voorkwamen , hadden fomtyds, wel is waar , Staarten, doch deeze Staarten waren zeer dun en van verfcheiderley langte , fchynende flegts toevallig ’er aangegroeid te zyn ‚ dewyl zy ze eerlang kwyt raakten. Hunne beweeging was geenszins vlug ‚ maar, als zy Staarten had- den, wiggelden zy een weinig heen en weer; dan over de eene dan overde andere zyde , en, als zy geen Staarten hadden, dan bewoogen zy zig fomtyds troepswyze: komende verder in al- les overeen met die Lighaampjes, welken men in andere Dierlyke Vogten, in de Aftrekzels van Plantgewaffen en elders, vindt. | On- kj (*) Zie Kerrr , Korte Schetsder Ontleeding van't Mene Schelyk Lighaam, blad. z46, | VAN DEN ME'Nsc'n., 283 ® Gkartihtieid kan men niet denken, dat het í, isde deezen Heer aan bekwaame W erktuigen heeft HI. Hoorp- | gehaperd. Hy verhaalt dat het Mikroskoop , tSTUE- welk hy gebruikte , hem door den Engelfchen Heer NeEEDHAM was bezorgd, die getuigde dat het kleinfte Glas van hetzelve veel fterker ver- grootende was, dan de allerbeften van Leev- WENHOEK. Hier uit befluithy, dat deeze Waar- neemer de gemelde Diertjes veel grooter en o- verzulks duidelyker heeft afgebeeld, dan dezel- ven weezentlyk van hem kunnen gezien zyn. En hoe bezwaarlyk dit aan LEEUWENHOEK zelf viel, blykt uit zyn eigen Verhaál, daar hy zegt, dat, wanneer hy aan een Tekenaar zyne Diertjes in de Hom wan een Kabeljaauw wilde laaten zien, die hy zelf zo menigmaal en zo duidelyk ge. zien hadt, hy nooit daar toe had kunnen ko- men; niet alleen wegens derzelver uitneemende kleinheid „ maar ook, om dat zy zo broofch waren; ja hy getuigt maar zelden, en niet zon- der de naauwkeurigfte oplettendheid , aan eeni- gen derzelven Staarten te hebben kunnen ont- dekken : dikwils vondt hy s in € Mannelyke Zaad der Dieren, niet dan ronde Lighaampjes , | en fomtyds niets het allerminfte , dat naar Diert- jes geleek. Ook fchynt het, om de ed te zeesen, dat veele Waarneemers, ’t zy van den zelfden of van laater tyd, de uitneemende bekwaam:- heid van LeEUWENHOEK veelal tot waarborg gebruikt hebben van hunne denkbeelden, ten Il. Deir. 1 STUK, / | op. 1. AFDEEL. STUK. Waarnee. mingen van NEEDHAM, 284 WBSO R ToM LNG opzigt van de gedaante deezer Diertjes, waar omtrent een groot verfchil geweeft is onder hun, en waar aan LEEUWENHOEK zelf in vervolg van tyd twyfelde,. Sommige van de allerbekwaam- {ten in dit Stuk, gelyk BAKER en VALISNIERIs hebben de Afbeeldingen van LEEUWENHOEK flegts gekopieerd. Weinigen zyn zo edelmoe- dig als de Heer HALLER, die getuigt, dat hy geen Glas vond onder die van ’t Mikroskoop van Culpeper, ’t welk deeze Diertjes in genoeg- zaame grootte vertoonde ‚ om derzelver gedaan- | te, genoegzaam duidelyk, te onderfcheiden (*), Zie hier de Waarneemingen van den Heer NEEDHAM op het Zaad van een foort van Zee- Kat, genaamd Calmar, in welker Hom deeze fcherpziende Heer de zogenaamde Zaaddiertjes veel grooter dan in andere Viffchen vondt, ja zo groot dat men ze met het bloote Oog kon zien, zynde drie vierde Duims lang. Geduu- rende den geheelen Zomer, toen hy te Liflabon de Zee-Katten opende, vondt hy in dezelven geen het minfte blyk van Hom, Het was tegen t midden van December, dat hy de eerfte te- kenen befpeurde van een nieuw Vat, met Melk- agtig Sap gevuld. Dit Sap, vervolgens door hem onderzogt zynde, vondt hy niet dan on- doorfchynende Bolletjes te bevatten , die in ze- ker foort van Weiagtig Vogt dreeven, zonder eenigen fchyn van Leven: maar eenigen tyd | | daar (*) Annot. in Prel. Acad. Boerhavij, Vor. V. P.L pe 354 Ce | gi EL VAN DEN MENSCH. 2835 ‘daar nä wierdt hy in ’t Vogt uit de Hom van. Arpzer. een andere Zee-Kat, in verfcheide deelen der (IL, Hoorp- Bewaarplaats ‚ gantfch voltooide gewerktuigde "Ue deeltjes" gewaar , die niets waren dan kleine Veeragtige Lighaampjes. | Dezelven beftonden van buiten uit een door- Lighaamp- fchynende Kraakbeenagtige Scheede of Koker, 5 in de | AE Hom der waar van het bovenend uitliep in een rondagti- Zee-Kar. | ge Knop of Hoofdje , zynde door de Scheede nn IV. zelf gemaakt , die zig omflaat en den dienft Leu. G doet van een Klapvlies. In deeze uitwendige _ Scheede is vervat een doorfchynende Buis, die het Veerend Lighaam, daar wy van fpreeken, influit, benevens een Klepje, een Tonnetje of Emmertje , en eene Spongieufe zelfftandig- heid. De Schroef beflaat het bovenfte deel van de Buis en Scheede; de Zuiger en het Em- mertje zyn in 't midden geplaatft, en de Spon- gieufe zelfftandigheid maakt het onderfte uit. Deeze Werktuigen pompen het Melkagtig Vogt; de Spongieufe zelfftandigheid zuigt zig daar van vol, en, voor dat het Dier Zaad fchict, is de geheele Hom niet anders dan, een famenttel van deeze gewerktuigde deeltjes, die het Melkag- tig Vogt geheel en al i ADE en opgelekt hebben. Zo dra deeze kleine Werlruiojes uit het Lyf_ Derzelver van het Dier komen, en in t Water of in de \ “king. vertoont. De Veer ryft op, gevolgd van de Lei. D. Klep , het Emmertje en Spongieus Lighaam, J.Desie 1 STUK4 is 't welk 586 BersetryyrNgds TL Arpern, t welk het Vogt bevat; zó dra nude. Veer, én TL. Hoorp. de Buis daar dezelveinfluit , buiten de Koker bes STUK. ginnen te komen, buigt zig de Veer, en niet» temin gaat de geheele toeftel, daar binnen, voort met zig te beweegen, tot dat de Veer; de Klep en het Emmertje, geheel buiten de Koker geraakt zyn. Naauwlyks is die gefchied; of al het overige fpringt ‘er in een oogenblik ‚_ buiten , en het Melkagtig Vogt , dat inge- pompt was en in het Spongieufe rid be: greepen, vloeit weg door het Emmertje. Redenee- Na eene zeer omftandige befchryving van pl Aak deeze werking, en naauwkeurige overweeging deezer Werktuigen , befluit de Heer NeEpHAm, dat ‘er veel reden is, om te denken, of niet de Zaadwormpjes der andere Dieren ook een foort ‘van Werktuigen zyn; gelykformig aan deeze , en welker werking op byzondere tyden. gefchiedt: want, zegt hy; laat ons onderftellen, dat ’er ‘jn het verbaazend getal van Zaadwormpjes, die men op den zelfden tyd in het Veld van ’t Mi kroskoop gewaar wordt, alleenlyk eenige dui genden zyn, die op een zelfden tyd werkenen zig. ontwinden, zulks zal genoeg zyn om onste doen gelooven, dat zy altemaal leeven: laat ons insgelyks begrypen, voegt hy ‘er by, dat de beweeging van ieder deezer Zaadwormpjes even gelyk die der Werktuigjes van de gemelde Zee-Kat , omtrent een halve Minuut aanhoude: … en; dewyl ’er dus eene geduurige agtereenvol- ging van werking en Werktuigen is,.zo zal as VAN DEN:MENscCH 289 zulks lang kunnen duuten en «de zogenaamde, Anpret,: ‚ Diertjes zullen, het een voor, het ander na, 11. Hoorp= fchynen te {terven. Buitendien, om welke re. STOK. den zou de Ca/mar alleen in zyn Zaad Werktuig- jes hebben, terwyl alle andere Dieren met Zaad- wormpjes, waare Diertjes zynde , zouden voor- zien zyn. De Analogie is hier van zo veel kragt, dat men naauwlyks zyne toeftemming daar aan kan weigeren. De Heer NEEDHAM henk nog aten en? Gewerk- aan, hoe de Waarneemingen van LEEUWEN- ns ee HOEK zelf aan de hand fchynen. te geeven „ dat in *t Zaad de Zaadwormpjes veel overeenkomft hebben met al de gewerktuigde Ligbaampjes * in ’t Zaad van: * Corps de Calmar. Ik heb (zegt LEEUWENHOEK van @!39%1/6s ‚ ‘t Zaad der Kabeljaauwen fpreekende) deeze. > Ovaale Lighaampjes genomen voor zodanige Diertjes, die geboríten waren en uitgefpan- „> nen, om. dat zy viermaal zo groot waren als: ‚> de Lighaamen van deeze Diertjes, toen die: > zigin’t leven bevonden :’ en, op een andere plaats, fpreekende van *t Zaad vam een Hond, zegt hy: „ ik heb opgemerkt, dat deeze Diert- d ee menigmaal van figuur veranderen , inzon- ‚ derheid wanneer het Vogt, daar zy in zwem- „‚ men, uitwaafemt: hunne voortgaande bewee-. s ging ftrekt zig niet verder dan de breedte „ van een Hairtje uit.” Dit alles wel overwoo=: gen zynde, gift eindelyk de Heer Nreepnam, dat de zogenaamde Zaaddiertjes wel {legts een foort van natuurlyke Werktuigen konden zyn „ E. DEEL. XI STUKe veel 988: BESCHRYVIN GG’ L, Arpeer. veel eenvoudiger van famenftel dan het Lig- IL, Hoorp-haam van een Dier. alaniae Voornaame Zwaarigheden zyn’er , mderdadì | Zwaarig-tegen ’t Gevoelen, ’t welk aan die Zaadwormp- heden te- gen'tGe- jes de eigenfchappen van Diertjes toefchryft. an Is het te begrypen, dat, daar alle andere Dier- Se Iyke Schepzelen ‚ hoe tederder , hoe minder Kou-- zyn. de verdraagen kunnen , deeze Diertjes niettemin in ’t Zaad-Vogt, dat aan een vry grooten trap- van Koude is bloot gefteld , niet alleen in ’t le- ven blyven , maar zelfs zig vlug beweegen zou= den „ daar de Warmte ze aanftonds traag maakt door de verdikking van het Vogt? Welk eene overeenkomft heeft ’er plaats; indien, gelyk LEEUWENHOEK ftelt, in ’ Mannelyk Zaad der Kikvorfchen tienduizend Diertjes zyn , tegen één Eitje in de Kuit van ’t Wyfje? Hoe ver. baazende is ’*t getal van honderdvyftig-duizend millioenen Diertjes in de Hom van een Kabel. jaauw ‚ gelyk hy rekende ? is De allervoornaamfte Zwaarigheid , ad die. tegen dit Gevoelen bygebragt kan worden, is, dat hetzelve eenen voortgang van kleinheid tot in ’t oneindige onderftelt. Immers, ’t zy men, met fommigen der hedendaagfche Natuurkundi-. gen, ftelle, dat de eerfte beginzels der Dieren vervät zyn in de Vrouwelyke Eijertjes, ’t zy met anderen de Diertjes van het Mannelyk Zaad _daar voor houde: in beide, Gevallen moet men begrypen dat ’er van de Schepping af maar ce- ue Onuminditg der Lighaamen heeft plaats: ge- had, VAN DEN MENSCH 289 had , en nog plaats hebben zal, zo lang de r, Arpeer, Wereld ftaat. Onderftel nu eens , dat zZO- II. Hoorp. danig een Schepzelrje duizend millioenen maal “TUE kleiner zy dan een volwaflen Menfch: zo zal î het Zaaddiertje van de tweede Voortteeling ook zo veel kleiner moeten geweeft zyn, dan het was in den eerften Meních. Derhalve kan de proportie, van dit Zaaddiertje tot het Menfche- Iyk Lighaam, niet dan door een getal van ne. gentien Cyferletters worden uitgedrukt, Om de zelfde reden vereifcht de kleinheid van een. Zaaddiertje, in de derde Voortteeling , een ge- tal van agt-en-twintig; in de vierde een getal van zeven-en-dertig; in de vyfde een getal van zes- en-veertig; en in de zesde Voortteeling ae tal van vvf-en-vvítig Cyfers. | Om zig eenig denkbeeld te maaken , welk.eene penkbeeld jk ; Ù le ld . van derzele Kleinheid door deeze proportie uitgedrukt wor- Ber ol de, zo zullen wy de uitgeftrektheid van eenzende _Spheer of holle Bol in vergelyking neemen , die , den Loopkring van Saturnus tot zynen grooten Cirkel heeft. Onderftellende nu de Zon een millioenmaal grooter dan de Aardkloot; en dac de afftand van Saturnus, van ’t middelpunt dier Spheer , duizend middellynen van de Zon. eve- naare; zo zullen wy bevinden, dat 'er niet mecr dan vyf-en-veertig Cyfers noodig zyn , om het: geval uitte drukken van de Kubiek-Lynen, (dat is zeventienhonderd-agt-en-twintigfte deelen van een Kubiek-Duim,) in deeze Spheer be- greepen: en, ieder Kubiek-Lyn verdeelende in 1, Dezer, 1 STux T | | dui 290 BrscHarvvine TL, Arpzger, duizend millioenen Deeltjes, zo zal men maat IL.Hoor. vier-en-vvftig Cyfers tot uitdrukking van dit STUK. _ geral behoeven. Bygevolg zou een Menfch; in. vergelyking met het Zaaddiertje van de zes- de Voortteeling of Generatie, grooter Zyn ö dan de Spheer van het Planeetgeftel is ten op- zigt van het Kleinfte Stofdeeltje, dat met een Mikroskoop kan waargenomen worden. Wat zou het zyn, indien: men deeze Rekening tot - de tiende, ja tot de honderdfte of honderdvyf- tigfte. Generatie vervolgde, die men ten minfte rekenen moet , federt de Schepping, in ’t Men- fchelyk Geflagt te hebben plaats gehad. Im- mers de Geeft verlieft-zig in eene Kleinheid , nog hen aaron held dan de uitgeftrektheid van ‘t Heelal! ‘ Stelling Om de bygebragte en meer andere redenen hdi oordeelt de Heer pe BurronN de beide Gevoe- BurroN. lens,zo van Eijertjes als van Zaaddiertjes, ver- werpelyk. Hy ftelt vaft, dat de zogenaamde Zaaddiertjes niet anders zyn dan de Jevendige ld aber Werktuïglyke deelen van 'tVoedzel*, en hy be- vivantes weert, dat men ze niet alleen vindt in de Zaad- ° Vogten van de beïde Sexen , maar ook in de Chyl, in de vuiligheid die aan de Tanden groeit, en in den Afgang. Hy meent bewee- zen te hebben, dat de Voeding en Voortteeling — van een zelfde oorzaak afhangt: dat de Voc- dings, naamelyk, gefchiedt door de innerlyke- doordringing van deeze Werktuiglyke deelen in ieder gedeelte van het Lighaam, en dat de | Bli A VAN DEN MeENscenu. sor ‚ Hervoortbrenging bewerkftelligd wordt door ry, AFDEEL, | het overtollige van die zelfde Werktuiglyke rr, Hoorp- deelen , verzameld in zekere plaats , naar wel- STUÉ: ke zy van alle Lighaamsdeelen worden toege- voerd. De Vrugt, reeds geformeerd door ver- menging der Vogten van de beide Sexen , wordt in de Lyfmoeder verder opgekweekt, even ge- lyk zuiks gefchiedt in de Eijeren der Vogeler buiten ’t Lighaam: doch van Eijertjes vindt hy, in de Dieren die levendige Jongen voortbren- gen , geen bewys. Zie daar dan ook het be-' roemde Stelzel, dae alle Schepzelen uit nh bend geheel verworpen. | t Geen men zeker weet, (om zyn eigen Werktuig: gr: ww oorden te gebruiken ) is, dat alle Dieren en nd »> Plantgewafien, en alle derzelver deelen, een zaak der > On@indige menigte bevatten van levendige ting k Werktiglyke Klompjes , die men een ieder ling: s klaar voor ’*t Oog kan brengen. Deeze > Werktuiglvke Klompjes neemen agtervolge- » lyk verfcheiderley gedaanten en verfchillende 5 tfappen van beweeging en werkzaamheid aan, a volgens de byzondere omftandigheden. Zy s> zyn veel menigvuldiger in de Zaadvogten „ der beide Sexen en in de Vrugtbeginzels der ‚> Planten, dan in de andere deelen der leeven- de en grocijende Schepzelen: zy zyn ’er, ten: … minfte, veel blykbaarder en meer ontwik- s keld; of, zo men wil, [daar is een grooter ‚ menigte] van deeze kleine Lighaampjes in _ beweeging. In de Planten en Dieren‘heeft x, Das. I, STUXe s Te $ os. dere 202 „BESCHRYVING Ì. AFDEEL.» daten een leevende Zelfftandigheid plaats, STUKe 9 33 35 9 33 hun beiden gemeen, en deeze levendige Werktuiglyke Zelfftandigheid is juift de Stof fe, die tot de Voeding vereifcht wordt. Het Dier neemt zyn Voedzel van Dieren of Planten „ even gelyk de Planten zig ook voe-. den kunnen met. de in kleine Stofdeeltjes ont-. „ bonden Lighaamen der Planten of Dieren Deeze voedende Zelfftandigheid, aan ’t cen zo wel als ’t ander eigen, is altoos leeven- „ de, altoos werkzaam; zy brengt een Dierof Plant voort, wanneer zy een inwendigeVorm, een bekwaame Lyfmoeder vindt, die tot het ‚een of ander gefchikt en met hetzelve over- _eenkomftig is: maar, wanneer deeze werk- zaame Stof zig in grooten overvloed verza- ‚ meld bevindt op plaatfen, daar zy zig kan vereenigen, zo formcert zy in het Dierlyk Lighaam andere Dieren , gelyk den Lint- worm „ de Aarsmaaijen , de. Wormen die men fomtyds vindt in de Aderen , in de Boe- zems der Herfenen , in de Lever, enz. Dit flag van Dieren is zynen oorfprong niet ver- fchuldigd aan andere Dieren van dergelyke gedaante: hunne Voortteeling gefchiedt niet op de zelfde wyze als die der andere Die- ‚ten. Men mag derhalve gelooven, dat zy sy door deeze Werktuiglyke Stoffe voortgebr agt worden, wanneer dezelve uit de Vaten is ge- “ftort, of niet opgenomen wordt door de Va- tens welke dicnen tot de Voeding van het „ Lig- “ 99 "99 23 VAN DEN MENscH 293 » Lighaam des Diers , daar zy in huisveften. 1, Arpert,. s» Zeer waarfchynlyk is ’t , dat alsdan deeze f1, Hoorp- … voortbrengende Zelfftandigheid , die altoos STUX „ werkzaam is en ftrekt om zig tot een Werk- 35, tUIZ te maaken, Wormen en kleine gewerk. » tuigde Lighaamen van werfcheiderley foort ‘9, formeert, naar de verfchillende plaatfen, de verfchillende Lyfmoeders ; alwaar Zy zig ver- \5 b ss zameld bevindt. Wy.zullen in ’t vervolg ge- > legenheid hebben, om breeder de natuur, te onderzoeken van deeze Wormen en van vee. le andere Dieren , die op dergelyke manier woortkomen, en te doen zien, dat derzelver voortbrenging zeer verfchillende is van ’t denkbeeld, dat men tot heden toe daar van bss gehad heeft.” Ik zou hier by kunnen voegen, hoe de Heer Detwye!. agtige “DE BurroN de voortbrenging van de Aaltjes of Voortbren= Slangetjes in den Azyn, in de verzengde Tar- ging we: in Ë - ingevoer we, in het Meel 5 van de Diertjes in de Af. E trekzels van Planten en Vleefch der Dieren in Water : hoe hy de Gifting zelve , en om.kort te gaan, alles byna, aan deeze eene zelfde -werkzaame leevende Stoffe , die de oorzhak der Voortteeling van Menfchen , Dieren en Planten, ‘Zou zyn, toefchryft: zo dat men niet behoeft te «vraagen, of de zwyftlagtige Voortbrenging* der & Genera. Ouden, en het lang verworpen Denkbeeld , dat 5 ik a de Verrotting levendige Schepzelen voortbrengt, door hem weder ter baan gebragt en als ten throon gevoerd zy. Zie hier, hoe hy zyn Ver- "Je, DEEL, I STUK É\ 3 | toog 294 BESCHRYVING.- 1, Arperr toog over de Voortteeling der Dieren eik IL Hoorp- STUKe ik % Erres 99 Organijés | “23 99 Aanmer- kingen. ‚> Men vindt zekerlyk gewet ktuigde Wezens X, die wy als Dieren befchouwen , en die eg- ter niet voortgeteeld zyn door Dieren van de zelfde Soort als zy : men vindt ’er, die niet dan zekere Werktuigen zyn : men vindt van deeze Werktuigen ‚ welker werking tot ZC- kere uitwerking is bepaald, en die niet kun- nen werken dan eenmaal en geduurende ze- keren tyd, gelyk de Homvaatjes van de Zee- Kat: anderen zyn’er , die men , zo langduurig en zo dikwils als men wil, kan doen werken, gelyk die van de verzengde Tarwe: daar zyn Plant-aartige Wezens die bezielde Ligbaamen } voortbrengen, gelyk de Vezels in het Men. _fchelyk Zaad , waar uit werkzaame Bolletjes voortkomen „ die zig beweegen door hunne eigen kragten. In de Klafle van deeze ge- werktuigde Wezens , die niet zyn voort- gebragt dan door ’t bederf , de gifting „ of liever de ontbinding van het famenftel van ftoffen uit Dieren of Planten: in deeze Klas- fe, zeg ik, vindt men gewerktuigde Lighaa- men , dat waare Dieren zyn, die huns gely- ke kunnen voortbrengen , fchoon zy zelf nict op zodanige manier zyn voortgebragt. De paalen van deeze verfcheidenheden zyn mis- ‚ fchien nog grooter, dan wy ons kunnen ver. beelden.” ens | Ik wil niet onderzoeken of de beelde Lig- haamen ‚ welken de Heer pe Burron- hier op ’: laat- * fe, % VAN DEN MENseceH 205 laatíte zeer, dat hy vit de Vezelagtige Stof-I ArDerm die hy door *t Mikroskoop zag groeijen in Il Hoorpe Mannelyk Zaad , heeft zien voortkomen, _ iets minder zyn dan Zaaddiersjes. Ik vraag al- “leen; of iemand der genen , die de Ontdekkin- gen van LEEUWENKHOEK erkennen, wel ooit deeze Diertjes aangemerkt heeft bezield te AUD en LE of hy zelf ‚of eenigen van zyne Navolgers , wel ooit hooger opgegeven heeft, dan gee werktuigde Wezens? iS den Heer , als volgt. » In ’t Menfchelyk Burron. 95 93 39 23 De Manier van Bevrugting in den Menfch, Manier der ‚ volgens’ het Gevoelen van den gemel- Zaad's.zegt hy, vindt. men,-gelyk in ’% Zaad van alle groote Dieren, zulk een over- vloed niet van Werktuiglyke Klompjes *, als * Molecules in ’t Zaad ‘van zulke Dieren, die veel En gen te gelyk voortbrengen. Ik begryp dat het Zaadvogt van den Man, in de Scheede uitgeftort, en-dat van de Vrouw, in de Lyf- moeder verfpreid , Stoffen zyn van gelyke werkzaamheid, beiden beladen met zodanige deelen, tot de Voortteeling bekwaam , en deeze Onderftelling fchynt genoegzaam bee weezen te zyn door myne Proefneemingen ; dewyl ik de zelfde Lighaampjes in bewee- ging heb gevonden in ‘het, Vogt der Wyfjes als in dat der „Mannetjes. Ik zie dat het Mannelyk Vogt in de. Lyfmoeder komt, „daar ’t zelve het Vrouwelyke Vogt. ontmoet. Deeze- twee Vogten ‚nu, hebben-een vol 1, DEEL 1 STUK, ik 4 33 maak- 066 “BEscuRvYvine®? L AFDEEL.,, maakte Overeenkomtft *, alzo zy beiden fa. IL Hoorp-,, mengefteld zyn uit deelen, niet alleen in ge= ca daante of figuur , maar ook in beweegin- * Anal: | Wijhe kid gie » gen en werkingen, volftrekt gelykformig. > Derhalve begryp ik, dat, door deeze ver- 9) meneinge dertwee Zaadvogten, deeze Werk- 3, zaamheid der Werktuiglyke Klompjes van ie. ‚ der der Vogten als vaft gezet is door de el- „> kander opweegende werkingen van hun bei- 9» den; zodanig, dat ieder Werktuiglyk Klomp- 4 des ophoudende zig te beweegen , blyft op - „… de plaats, die hetzelve voegt, en deeze plaats „ kan niet zyn dan die van het Lighaamsdeel, welke het te vooren in het Dier befloeg , of s liever die, van waar hetzelve in ’t Dierlyk _ Lighaam is toegevoerd gewecft, “Dus zullen 9 alle de Klompjes, die van het Hoofd des Diere s afgekomen zyn, zig vaftzetten en fchikken

weezentlyk zyn toegevoerd geworden : die ss van de Ruggegraat afgekomen zyn , zullen 5 zig, insgelyks, in een overeenkomftige fchik- ss king plaatzen , zo ten opzigt van de figuur … als van den ftand der Wervelbeenderen, en sseveneens zal het zyn met alle andere Lig. _„ haamsdeelen: de Werktuiglyke Klompjes , die … van ieder der deelen van ‘t Dierlyk Lighaam toegevoerd zyn, zullen natuurlyk den zelfden -3s ftand aanncemen en zig fchikken in de zelfde «9 Order, waar in zy zig bevonden toen zy van “9 deeze deelen af kwamen , en bygevolg zullen _ Jen duidelyk reden te kunnen geeven van een VAN DEN MENSCH. 207 … ‘deeze Klompjes, noodwendig, een klein ge= I. Arprer. 5» werktuigd Wezen formeeren: dat in alle op- IL Hoorp- 9» Zigten gelyk is aan het Dier , waar van zy “Pl s, het uittrekzel zyn.” De Heer oe BurronN meent door dit Gevoe- Vraagftuk opgelolt. Vraagftuk, dat federt den tyd van ArisToreE- Les door de Natuurkundigen nog nooit is op- geloft geworden, te weeten; waarhet vandaan * komt, dat fomtyds Mannetjes fomtyds Wyfjes gebooren worden. , De Vrugt, zegt hy, is | s van de Mannelyke Sexe, wanneer het getal , ss der Werktuiglyke Klompjes van den Man het 5 grootfte is in de vermenging der twee Vog- ss ten; van de Vrouwelyke, indien het getal > der Werktuiglyke deelen van de Vrouw ss grooter iss en ’t Kind gelykt naar den Va- s der of de Moeder, of naar beiden, volgens - ss de verfchillende vereenigingen” van dede » Werktuigkyke Klompjes; dat is te zeggen, ss naar dat zy zig in zulke of zulke veelheid „ bevinden in de vermenging der beide Vog- westen!” | De toeneeming van de Menfchelyke Vrugt, Toenee. in de Lyfmosder, is zo gemakkelyk niet na te bp de gaan, als die der Pullen in de Eijeren van t Lyfmoe- Gevogelte. Uit de Waarneemingen egter, daar HD omtrent gedaan, fchynt men me: zekerheid te kunnen befluiten , dat dezelve , onmiddelyk na de vermenging der Zaadvogten, de gedaan- te van cen Bolletje of Klootje aanneemt. Im- E.Oger, 1 Sruxo | Ki } mers 298 BrsCHRYVING L-Asperr. mers „ drie of vier dagen na de Bevrugting IL. Hoorp-wordt in de Lyfmoeder een langwerpig rond STUK. Blaasje gevonden ‚ ten minfte de langte heb- bende vaneen half Duim , en beftaande uit een by uitftek dun en teder Vliesje, *t welk een Vogt bevat dat veel naar Wit van Ey ge- Iykt. In dit Vogt kan men eenige kleine fa- mengevoegde Vezeltjes befpeuren, die de eer- fte beginzelen zyn van de Vrugt. De eene helft van het Vliesje is overtoogen met een geweef. zel van kleine Vezeltjes, die tot aanhegting van hetzelve aan de Liyfmoeder ftrekken zullen. Veertien dagen verloopen zynde ; kan men in dit Vliesje zeer duidelyk het Hoofd, en daar aan zelfs de Neus, Mond, Oogen en Ooren, onderfcheiden. Men ziet ook aan het dunne __Lighaam van het Schepzeltje , dat de langte heeft van omtrent een half Duim , zekere bultjes of uitpuilingen , alwaar de Ledemaaten moeten uit- groeijen, en agt dagen daarna vertoonen die zig. zigtbaar, doch de Armen komen fpoediger voort, dan de Beenen. Ter ouderdom van een Maand is de Vrugt meer dan een Duim lang: men ‘kan ‘er alle Ledemaaten , ja zelfs de Vin- geren en Teenen , in onderfcheiden: ook vertoo* nen zig de Vaten en Ingewanden blykbaar. De Vliezen, daar zy in beflooten is ‚ hebben nog eene “langronde of Eyvormige gedaante : de Moerkoek beflaat maar een derde van de ge* heele Klomp, daar zy in de eerfte dagen wel de helft van uitmaakte. dd Ten vAN DEN MenNscu. ogg ‘Ten einde van Zes Weeken heeft de Vrugt | ArDeete gie langte van byna twee Duimen. De Men- IL Hooep: ° fchelyke gedaante wordt in dezelve langs hoe STUK. - volmaakter: doch het Hoofd is, naar de ande- re deelen te rekenen ‚ nog veel te groot. Men heeft het Hart zien kloppen in een Vrugt van vyftig dagen; ja het floeg zelfs vry Jang na de uitwerping. Op twee Maanden ouderdom is de _Beenmaaking kennelyk in ’t midden van de Beenderen der Armen en Beenen, en aan de punt van de Onderkaak „ die alsdan veel voor- by de Bovenkaak.uitfteekt. De: Sleutelbeende- ren zyn reeds Been en de Navelftreng is ge- formeerd, doch zeer kort. Drie Maanden oud zynde is de Vrugt nagenoeg drie Duimen lang, en ‘weegt omtrent drie Oncen. Nog anderhal- ve Maand ‘laater is de langte zes of zeven Dui- men: alle deelen des Lighaams, ja de Nagelen zelfs der Vingeren en. Teenen , kunnen klaar ge- zien worden. Om de Werkingen van de Vrugt in de Lyf- pe Navel. moeder te begrypen, moet men agt geeven op Ürengr enz de bygevoegde Deelen, die noch tot de Moc- der noch ‘tot-het Kind behooren, en niettemin voltrekt worden vereifcht om de Moeder het haare te doen «toebfengen-aan'de Vrugt. Een der voornaamften-is-de Navelftreng * ‚ dus ZE- _* Chord naamd ‚om dat zy in de Navel id aanheg- Umbilssalig ting heeft of uitgaat van het „Kind „en dat. zy naar een; Streng of ‘Koord gelykt, -Deeze bee Îtaar uit twee Slagaders, af.komende vande tak- JT. DEF 1 STUK. | ken o 4350 SBESCHRYVING “F. Arpger, ken der Groote Slagader , en één Ader, die zig IL Hoorp- in de Poort-Ader ontlaft, van waar een deel des STUK. __Bloeds, aanftonds, met een ruim Kanaal in de Hol-Ader en het Hart overgaat. De Ader ís wel eens zo dik en derhalve ten minfte viermaal zo wyd als de Slagaderen van de Navelftreng. Deeze drie Vaten breiden zig aan ’t end, met ontélbaafe zeer fyne Takmaakingen , tuffchen twee Vliezen uit , en maaken een plat rondag- tig Lighaam, tegen de Lyfmoeder aangevoegd, “* welk de Koek * geheeten wordt, hebbende de dikte omtrent vaneen Duim, de breedte van agt of negen Duimen, en fomtyds meer. De- wyl deeze Koek door inmonding famengevoegd wordt met de Vaatjes van de Lyfmoeder, zo verbeeldt men zig gemeenlyk dat dit Gêftel diene, om de Vrugt deel te doen hebben aan den Omloop des Bloeds en de Werking der Lon-_ gen, die in dezelve, op zulk een wyze ae in de Moeder, geen plaats heeft. | De Vliezen. De Vrugt is in twee Vliezen vervat, waar - | van het buitenfte, dat ook de Koek bekleedt, dik, Spongieus, ruig en vol Vaatjes zynde;, F Cherioshet Adervlies +; het binnenfte , daar dit Vlies te- gen aanlegt, dun en doorfchynende , het Lam- Ff Amniosvlies t genoemd wordt. In de Dieren is een & Allan-derde , wegens zyne figuur het Worftvlies $ np genaamd, en ook wel Pisvlies, om dat het de _ Pis van de Vrugt ontvangt. Hierom heeft men - zig verbeeld, dat het in de Menfchen ook noo- dig ware, en inderdaad de zwaarigheid, waar tie ® Placenta VAN DEN MeENseH. sot die Ontlafting anders gefchiede, heeft veelen t. Arpeer. hetzelve ook saldaar doen plaatzen; doch door It. Hoorn. de ervarenfte Ontleedkundigen is het niet ge- STUK vonden. Men onderftelt derhalve, dat in de Menfchelyke Vrugt weinig Pis van het Bloed afgefcheiden ‚ en dezelve met het Bloed in de Aderen van de Moeder te rug gevoerd worde. Een groot Gefchil is ’er geweeft over de ma- De Voes nier, op welke de Vrugt haar Voedzel ont- An vangt. Men kon niet twyfelen of het Moc- derlyke Bloed, aan dezelve door de Ader van de Navelftreng toegebragt, moeft in ftaat zyn, om de Vrugt van Voedzel te voorzien. Daarom heeft men gemeend dat de Vrugt, in de eerfte _ Maanden , op die wyze alleen gevoed werde 5 in de volgende Maanden, als derzelver Werk- tuigen van Verteering allengs tot volmaaktheid komen, onderftelde men , dat zulks gefchiedde door middel van het Vogt , in de Vliezen ver- vat. Sommigen; zelfs, zyn zo ver gegaan, van te beweeren, dat de Vrugt in ’t geheel gecn an- der Voedzel kreeg, dan dit Vogt; ’t welk zeer bekwaam tot Voeding is, en in de Maag niet al- leen , maar ook in’t Gedarmte gevonden wordt. Men heeft in de Vuiligheid van nieuw geboo- ren Kalven, voor dat zy eenig Voedzel buiten t Lighaam genuttigd hadden, veel Hair gevon- den: waar uit fommigen opmaaktten, dat het ' _ongebooren Kalf zig zelf likte; maar anderen meenen , dat dit Hair een weezentlyk bewys van het geftelde is ; alzo men het in t Vogt der "DEE I Sture ° Vie. 302 BESCHRIJVING LL Arpeet. Vliczen dryvende gevonden heeft (. Doch II, Hoorp waar van daan hebben dan zodanige Kinderen , STUKe Nieuw Ge. voelen. de Tepeltjes van de Lyfmoeder uit de hol- _— die met den Mond of Keel geflooten ter wereld komen, hun Voedzel gehaald ? De Heer ve BurroN brengt hier omtrent we- der een nieuw Gevoelen ter baan. In de eerfte plaats ontkent hy, dat de Bloedvaten van de Lyfmoeder en die der Koek. mondeling met el- kander vereenigd zyn. ‚ Men heeft, zegt hy, „ de Slagaders van de Streng ingefpooten en het „ Vogt is door de Ader terug gevloeid, zon- »„ der eenige uitftorting. Ten anderen , kan men „ letjes van de Koek haalen , zonder eenige ont- » lafting van Bloed: alleenlyk zypert uit bet- den een Melkagtig Vogt, en dit ftreke tot - ‚„ Voeding van de Vrugt. Het komt my voor, … dat dit Vogt in de Adertjes van de Koek „ wordt ingenomen even gelyk de Chyl in de … Onderfleutelbeenfche Ader, en miffchien ver- » rige de Koek grootendeels het gene de Long anders tot de Bloedmaaking toebrengt. Im- > mefs, dit weet ik zeker, dat het Bloed zig veel vroeger in de Koek dan in de Vrugt ver- s toont „ en ik heb dikwils in Eijeren ‚ die „ een of twee Dagen gebroed waren > waar- > genomen, dat het Bloed allereerft voor den » dag komt in de Vliezen , en dat de Bloedva- 39 ten _(*) Phil. Tranfa. Vor. XLIX. Part. TL. for 1755: Ld 25 $4 te t) Dit alles kan men toeftaan , doch hoe. zal ik ti erypen , ’t geen deeze Hecr vervolgens zegt ; rh rust VAN DEN MENSEN go ep ten ‘er zeer groôt en menigvuldig zyn „ ter-r, Alder 4 wyl, uitgenomen, die Stip alleen, daar Zy in [L, Hoorp- „> uitloopen, ’t geheele Lighaam van ’t kleine STöE KR Pulletje niets is, dan een witte en byna door- En fchynende Stof, in welke men nog geen Bloed- 9 vat kan vinden kp, 5 Doch men dient hier niet alleen de Voe- „> ding van de Vrugt ‚ maar ook die van al den „ Omflag in aanmerking te neemen. De Koek … het Vogt en de Vliezen, naamelyk, groeijen „„ zo wel aan als de Vrugt, en by gevolg moe-. „ten zy ook een foort van Leven hebben. ‚> Waarom zal men meer zeggen, dat de Koek prs door de Vrugt, dan dat de Vrugt door de. ‚‚ Koek gevoed worde. Alles zwemt, in ’t bee. „> gin van deeze aangroeijing , zonder eenige. > aanhegting in de Lyfmoeder „ en derhalve. „, kan diestyds de Voeding niet gefchieden, dan. „ door indringing * van ’t Melkagtig Vogt „+ rutws. „, daar in vervat. De Koek, nu, fchynt eerft dir fftepsson „ Voedzel in te trekken, de Melk tot Blocd. > te maaken, en aan de Vrugt door de Aderen. „; toe te voeren: het Vogt van:’t Lamvlics, „> fchynt niets te zyn dan dit zelfde Melkag-. ‚> tig Vogt gezuiverd, waar van de Veelheid. 99 vermeerdert door eene dergelyke indringing ‚ paar maate dat dit Vlies aangroeit, en de. … Vrugt kan uit dit Vogt, door den zelfden. Klek Wy | _ Vrugt zo weinig gemeenfchap met de Moeder hoeft ia de Pal in Ey met de broedende Hen? Geeven de Vo- elen dan ook. door de Schaal van 't Ey jd _Meikagulg Vogt tot Voedzel aan de Pulien è Ì, DEEL Le STUK, , 304 BEsCHRyyvING 1. ArFpeen. IH. Hoorp 5» STUK. bb A 95 53 23 93 Kraerder : bbR weg van indringing, het' noodige Voedkel trekken tot zyne Ontwinding : want men moet in aanmerking, neemen , dat in den eere ften tyd, en zelfs cot de twee of drie Maan- den toe, het Lighaam van de Vrugt maar zeer weinig Bloeds bevat: het is wit als Y- voor en fchynt niet famengefteld te zyn dan uit Zympha , welke vaftheid aangenomen heeft: dewyl nu de Huid doorfchynende is en alle Lighaamsdeelen zeer week zyn, zo kan men gemakkelyk begrypen , dat het Vogt , in ’t welke de Vrugt zwemt, ze op {taande voet kan doordringen , en dus de noodige Stof verfchaffen tot haare Voeding en Ontwin- ding. In den laatften tyd alleen, kan men denken , dat de Vrugt Voedzel inneemt door den Mond, dewyl men ín haare Maag een Vogt vindt, gelyk aan ’t gene het Lamvlies bevat, als ook Pis in de Blaas en Afgang in de Darmen; en dewyl er geen Pis, noch Meconium (Ct welk de naam van deeze Vui- lieheid is,) in de holligheid van ’t Lamvlies gevonden wordt, zo is ‘er. vooral reden om te gelooven, dat de Vrugt geen Afgang uit- werpt ; te meer om dat men ’er heeft zien ge- booren worden met een geflooten Fondament, zonder dat hae te meer Meconium int Gedarmte ware”, | Niettegenftaande de, Vist. nict onmiddelyk Inbeeldi ie C raakt aan de Lyfmoeder,en ’er alleenlyk door van de Moeder op de, kleine uitwendige Tepeltjes van haare be- die Vv [ugh kleed. DE el : Par j VAN DEN MENs$cnH sos _ kleedzelen aan gehegt is, zonder dat men eeni- I. Arprrrs ge gèmeenfchap van Zenuwen kan bewyzen IL Hoor. of met waarfchynlykheid onderftellen plaats te STV hebben 3; zyn ’er van alle tyden her geweeft, die beweerden, dat; al wat aandoening op de zwäángere Vrouw had, ook aandoening had op het Kind. Men heeft dit niet alleen tot Lig- haamelyke aandoeningen bepaald , maar ook uitgeftrekt tot die van den Geeft. „Ontelbaar zyn de Hiftoriën van Wanftaltigheden des Lig. haams in het Kind, uit het enkel befchouwen van iets onnatuürlyks door de Moeder gefproo- ten. Men vindt, by voorbeeld , met veel kragt verzekerd, dat een Vrouw, fchielyk een Bedelaar ziende met een Haazemond en ’t Ge- hemeltc gefpleeten; ook zulk een Kind ter we- _ reld bragt: HeLmoNT verhaalt; dat eene ‚die. a © de. Graaven van Egmond en Hoorn te Bruffel hadt zien onthoofden; een Vrugt baarde zon- der Hoofd en met den - Hals bloedig. Die laatfte omftandigheid, alleen, maakt het V erhaal genoegzaam verdagt; Doch fchoon men deeze fabelen de Vrotrwties De Möe: al uiet het Hoofd kon praaten ; men zal haar, EN | willens of onwillens, moeten toeftaan , dat ten minfte de Moedervlakfken * uit iets dergelyks * Navi haaren. oorfprong hebben, Én; inderdaad , in- dien zy bewyzen kunnen dat ’er Moedervlak- ken zyn; zal men ’t haar ligt gewonnen gee: ven. Maar. hier in beftaat het Gefchil, zal men zeggen. Geen-Kind, byna, komt ter wereld ; 1. DEEL, 1 STUK, N | | of 306 BESCHRYVING T.Arprer of het heeft, hier of daar, eenige Vlak aan ’t HE. Hoorp-Lighaam. Geen Vrouw is ’er, welke ín den STUK, Gevoelen van Burrox. „3 tyd haarer Zwangerheid niet wel iets voorkomt, waar op haare verbeelding werkt; die niet zom- tyds door Driften vervoerd wordt, om iets met kragt te begeeren, of door Ontfteltenis wordt aangedaan. Zo nu het Geval wil, dat de een of andere Vlak, in het ter wereld gebragte Kind , betrekkelyk kan gemaakt worden tot iets, dat de Kraamvrouw heugt zig wedervaren of ontmoet te zyn, zal men zulks een Moe- dervlak noemen. De Vraag is, of dit met re- den gefchiede , en of de Inbeelding van de ge- pen, die ‘er overeenkomtft in vinden, niet meer daar aan toebrenge dan de Moeder ? Maar zal men zeggen, deeze Vlakken heb ben dit byzonders, en zyn daar aan kenbaar , dat zy als ’t in den tyd vande Vrugtenis, wel. ker gedaante zy uitdrukken; by voorbeeld van Aardbeijen, Kerfen , Moerbeziën , of wat dies meer is, van kleur veranderen.” Ik zal hier by- brengen wat de Heer pe Burron, dien aan- gaande, zegt. ‚, Met een weinig meer oplettend. „ heid en minder vooroordeel , zou men deeze », kleur der Vlakken van het Vel veel menig- vuldiger zien veranderen: dit moet telkens ke gebeuren , zo menigmaal de beweeging van | „ het ‘Bloed verfneld wordt en deeze uitwerking „> heeft vooral plaats in den Zomertyd, wan. > neer de Warmte van de Lugtde Vrugten ryp » maakt. Deeze Vlakken zyn altoos geel , of as rood, VAN DEN MeNseau. 307 Tood, of zwart, wanneer het Bloed deeze 1, ArDrete ss koleur geeft aan het Vel, om dat het met te II, Hoorp- 9 groote. veelheid in de Vaatjes dringt, waar STUK: ss mede de Huid is doorvlogten. Indien deeze > Vlakken uit de beluftheid der Moeder ont- s flaan, hoe komt het dan dat zy niet zo veel. > derley figuuren en koleuren hebben, als de 9 Onderwerpen van die beluftheid? Welke zon- s derlinge Afbeeldingen zou men niet in deeze > Vlakken zien, indien de ongeregelde Luften » van de Moeder altemaal zig op de Huid van > %t Kind vertoonden” 2 | ke t Is zeker dat de Vrugt, nog in haare Vlie- Omloop | es Bloeds zen vervat zynde, geen gemeenfchap heeft met in de \ rugte de uitwendige Lugt, endatzy, bygevolg , geen Adem haalt. De Long van zulk een Vrugt dryft niet, maar zinkt in t Water: weshalve deeze Proef gebruikt wordt om te onderzoeken, of cet Kind geleefd heeft of niet. Egter wil men zig wys maaken, fomtyds gehoord te heb. ben, dat de Vrugt zugtte, fteende of fchreide 3 doch dá zyn fabelen, enkel toe te fchryven aan % Geluid, ’t welk de Winden maaken in het Lighaam. Alleenlyk kan het gebeuren, dat te gen den tyd der Verloffinge, na het breeken der Vliezen, het Kind begint Adem te haalen eer het ter wereld is gekomen, en dat het dan ook fchreit. Te vooren mift het den Omloop _ van ’t Bloed door de Longen, welke de Adem. haaling veroorzaakt, en het Bloed gaat ten dec. HERE le uit het regter Oor van ’e Hart in het flinker Eb. Daer, 1 Stux, he 2 Qver g08 — BESsSCHRYVING” TL AÁrpeer.over, door een. Opening het Ovaale Gat * gez M.Hoorp- STUKe * Foramen Ovale Duuring der Zwan-= gerheid. naamd, die de’ ongebooren Vrugt eigen is, ew naderhand allengs geflooten wordt ; ten zy men dezelve door gewoonte open‘houde: gelyk men wil dat in de Duikelaars en andere Menfchen & die een geruimen tyd zonder Ademhaaling lec- ven kunnen, plaats heeft. De duuting der Zwangerheid: in ’t Menfche- Iyk Geflagt, is gewoonlyk vam negen Maan- den; wanneer men zegt, dat de Vrugt op haar tyd ter wereld komt. Zelden egter loopt de’ negende Maand vol uit, ten zy men op Maa- __nefchynen wilderekenen , van agt-en-twintig Da- gen. En hier mede komt overeen, dat; vol: gens de Waarneeming der Vroedvrouwen „ de tyd der ‘Kraam ‘omtrent tuffehen den twee honderd- twee -en - vyftigften en“ tweehonderd vier-en-zeventigften Dag na de Bevrugting invalt. Egter zyn ’er Voorbeelden vân veel vroeger Kraam, en zelfs. van levendige Kinde- ren, op de vierde, vyfde en zesde Maand ge- booren 5. doch de zodanigen fchynen niet in ’t Leven te kunnen blyven „ die voor ’t begin: vaù de zevende: Maand, dat is voor den hon-. derd-twee-en-tagtigften Dag, ter wereld komen. Sommigen hebben zig verbeeld:, dat Kinderen van de agtfte Maand: meer gevaar loopen om: jong te fterven, dan dië van de zevende ‚ Em: dit Gevoelen is zelfs. vry algemeen ariane. *) tk ‚by ebentbenlde het Veriaal van BarTuHo- Bite daar hy de Hittorie van een Kind, dat op de zes« tien … We VAN DEN Mensen. 309 geweeft: maar de Ondervinding heeft het er Ad gendeel doen blyken. Men ftelt hedendaags, Fr Hoorne hoe nader de tyd van negen Maanden uicgeloo-’ STUK. “pen is, hoe meer waarfchynlykheid , dat het Kind in ’t Leven blyven zal. Men erkent, dat die van zeven Maanden doorgaans zwak zyn en zelden tot Volwaflenheid komen. Zo ftrekt zig dan de tyd der Kraam van °t Draet over ‘begin der zevende tot de volle negen Maanden bli uit, en dat vroeger komt wordt voor een Mis- dragt gehouden. Maar de Vraag is, hoe ver die tyd fomtyds wel over de negen Maanden loo- pe? De Romeinen hielden de Kinderen, die na de tiende Maand, zo men voorgaf, geboo- ten waren, voor Onwetüe. Het Parlement van Parys heeft een Meisje, van den driehonderd. en-vierden Dag, woor Wettig erkend, en een ander , van den driehonderd-en-twaalfden » ver- oordeeld. In Regten moet zekerlyk een ‘be- paaling daar omtrent Zyn, en % komt vreemd voor, dat die van Montpellier een Kind van twintig Maanden nog voor Wettig houden. % Is waar, men vindt verfcheide Berigten van Kinderen, die over ’t Jaar, ja anderhalf Jaar en langer na de Bevrugting, zouden ter wereld gekomen zyn; doch by kundige Luiden zyn die Gevallen doorgaans van Bedrog verdagt (5. Op de elfde Maand weet men dat Kinderen ter - wereld gebragt Zyn, die dan‘ook fomtyds fter- | k «ker “tien Maanden ter wereld gekomen was, befchryft, bns HL Hift. sx. 3, DEELe Ie STUKe Vv Hr 310 BESCHRYVING 1, Arprer.ker en grooter dan gewoonlyk , ja met een ge- IL. Hoorp-{looten Hoofd en met Tanden gebooren wor- STUK, Gebruik der deelen van den „Menfch in de Genees= kunde. den: doch in zulk een Geval, en in alie ande- ren daar de Kraam langer duurt, moet iets aan de gefteldheid van het Kind of van de Moeder haperen , ’t welk den gewoonen loop der Natuur dermaate vertraagt en als buiten paalen ftelt (*). Te vooren hebben wy den Meních be- fchouwd , van zyne Geboorte af tot aan den ftaat van Volwaflenheid, en zyne veranderingen nagegaan , geduurende deeze toeneeming: ver- volgens hebben wy de verfcheidenheden, in de Geftalte, Aart en Levensmanier der Menfchen, die ‘er op den geheelen Aardkloot zyn, in agt genomen: toen Zyn wy overgegaan tot de Ont- - leedkundige Befchryving van den Menfch; wy hebben zyne Beenderen , zyne Zintuigen , zyne Ingewanden nagefpoord ‚ en derzelver gebruik kortelyk , doch niettemin naauwkeurig , aange- weezen : de manier, op welke hy zyns gelyke voortbrengt ‚ heeft ons nu laatít bezig gehou- den. Eindelyk zien wy den Menfch weder in den ftaat, waar in hy op het tooneel des Werelds verfchynt. ‘Thans zullen wy nog onderzoeken , wat nuttigheid men hebben kan. van de deelen van Menfchelyk Lighaam , in de Geneeskunde. Men kan den Menfch , in dit opzigt , aanmer= ken als levendig of dood, en de Geneesmidde- . len, die hy uitlevert 5 onderfcheiden i in zodani- | Sens (*) Ik heb hier slleentsie de Dragt van Vrugten die le- kein ter wereld komen op ’t Oog, want anders. vindt” mea VAN DEN MENscCH. Sit gen, die van een leevend Lighaam, of van ecn I. Arpees,, __Lyk genomen zyn. De eerften zal. ik bepaalen Îl. Hoorp- tot het Hoofdhair, de Nagelen, het Oorfmeer, dine ak de Kwyl, het Bloed, den Afgang, en van de Vrouw het Zog en de Nageboorte: de anderen tot het Vet, de Momie, het Bekkenecl, en de Mos, die op ’*t zelve groeit. | | De Reuk van Hair , dat verbrand worde, is_ ‘tr Hoofd dienftig om de Opftyging te doen bedaaren. an Door Detftillatie geeft hetzelve een vlug , door= dringend Zout, dat in de Vallende Ziekte, Be- roerdheid , Slaapzugt en dergclyke Kwaalen, aangepreezen wordt. Men geeft het van 6 Grei- nen tot 16, met eenig bekwaam Voet in. Daar- enboven verfchaft het Hoofdhair, wanneer men *t zelve door een Kromhals, in ’t Zand gezet, deftilleert , een Olie , die zeer dienftig geagt wordt om“het Hair te doen groeijen en weder komen , op plaatfen die kaal geworden zyn; wanncer men deeze Olie met Honig tot een Zalfje mengt, en ’er dus het Hoofd mede bee ftrykt. De Afch van Hair, van een half tot. een geheel Drachme afgetrokken in een Glas Wyn; wordt aangemerkt als een goed Middel tegen de Geelzugt 5 wanneer men dit Aftrekzel, door- « gegooten zynde , ’s morgens inneemt op een nugtere. Maag, en daar mede eenige Dagen aane houdt. | De Nagels der Vingeren en Toonen werken DeNagelen, i met men Voorbeelden daar de Vrugt tot over de tien en twig= zig jaaren in 't Lighaam van de Moeder gebleeven ie: Ee. DEEL. 1 STUKe 812 "BESCOHERYEvVING 1. Arpeer-met Braaken en Afgang geweldig: ’t is “een MH. Hoorp-Middel , dat men in ’t Leger gebruikt, om STUK. fehielyke Ontlatting te maaken. Zy worden ook; tegen de Vallende Ziekte aangepreezen. Men geeftze in tot een Scrupel op zig zelf , of tot twee Scrupels, ééne nagt afgetrokken in. een Glas Wyn. ScRropeErus íchryft ’er de volgende Bereiding van voor. Neem een Vierdeloots Na- gelknipzel : laat het in een Pond goeden Wyn weeken, tot dat het in flym verteerd is: filtreer dan het Vogt en doet ’er een Once Brandewyn — by ; bewaarende het dus tot gebruik. De Gifte is van één tot zes Drachmen , in de Vallende Ziek» te, Slaapzickte, Waterzugt en verouderde Af gaande Koortfen. | Het Oor: Het Oorfmeer heeft eene Veermadien zuive- Gmeer. _ gende doch niettemin Balfamieke hoedanigheid: het is nutcig in de Kwetzuuren der Zenuwen en Peezen; ’t zy op zig zelf gebruikt, of ge- mengd met Balf. Suiphuris of Peruvianum. Err- MULLER pryft hetzelve, gemengd met uitge- perfte Nooten-Olie , aan, om de Wonden te zui- weren. AGRICOLA geeft de befchryving van een Zalf je, famengefteld uit Oorfmeer, Lood- * fuiker en Olie van Nooten, ’t welk in weinig tyds, op eene verbaazende manier, de Ontftee- kingen, Zwelling der-Gewrichten en Verzwee- ringen » geneezen zou. Het is inzonderheid _ „bekwaam -om de kleine Kwetfùurtjes , die men zig fomtyds aan de wortels der Nagelen maakt; “en de Barften in de Lip, die uit Winterkoude | _ ont VAN DEN MeENsceau. 313 onder te heclen. Men geeft ook voor, dat fr, Arprer. het, toteen half Drachme , met cenig bekwaam II. Hoorne _ Vogt ingenomen zy nde, tegen ’ Kolyk diens STEK ftig zou zyn; doch wy hebben tot inwendig, ge- bruik, buiten twyfel, ‘beter en minder wien ed Geneesmiddelen. | De Kwyl of het Speckzel bevateen vlug Ar- De Kwyl, moniakaal Zout, ’t welk ’er ook eene Zeepagtige hoedanigheid aan geeft, die het tot een Wond: middel dienftig: maakt. ’t Is bekend, dat veele Beeften hunne Wonden geneezen door ze af te likken, en in den Menfch vindt men dergelyke voorbeelden. Een Geneesheer verhaalt, dat op zekeren dag een zyner Broederen , in ’t Ont- leeden , zig met het Snymesje aan *t Hoornvlies “van 't Oog kwetfte , daar aanftonds veel Wate- rig Vogt uitliep, en het eenigfte middel, daar tegen gebruikt, was, dat zyn Moeder ’s mor- gens, nugteren zynde, de Wondezagtelyk met de Tong likte , waar door dezelve ‚binnen weinige Dagen, tot heeling was gebragt (9. De verzagting , die het Speekzel toebrengt aan _Jeukt en Ontvellingen van de Huid , is iedereen bekend. Veelen hebben ‘er ook baat by ge- vonden tegen de Aambeijen, wanneer zy die eenige maalen wreeven met Papier dat mm Speekzel was nat gemaakt: In het uitzuigen der Wonden of Steeken van Venynige Beeften, vig het zekerlyk ook zyne nuttigheid. Daar Er. (*) Epbemerid. a OP nfi Decur. IL, Aan) UL paz 195. k. Dealt. I STUK, V 5 1 AFDEEL. enboven vind ik aangetekend, dat het met goe. 314 BESCHRYVING HL. Hoorp- den uitflag tegen de Koorts gebruikt zy (*). STUK. Het Bloed, Sommige Schryvers, eindelyk , verzekeren , dat het inflokken van een brok Broods , die gekaauwd js door een Perfoon, werkelyk de Stonden heb- bende, dezelven in een andere , daar zy opge« ftopt waren , kan. doen wederkomen. Alle deeze Waarneemingen, die bewyzen, dat het Speekzel geen enkel Waterig Vogt zy; moeten ook buiten twyfel ftellen, of , zo het in een gezond Perfoon verfcheide goede Eigen- fchappen heeft, dat van een Menfch, die met eenige Kwaal behebt is, van nadeelige uitwer- kingen zal zyn. Men kan derhalve de gewoone te van zodanige Minnen en.Moeders niet ge= noeg mispryzen, die, Ziekelyk of zwak van Ge- ftel zynde, niet nalaaten de Pap, Makronnen of ander Voedzel, eert in haaren Mond te ftees ken, voor dat zy het aan de Kinderen geevens 't geen derzelver Verteering bederft, geduurig in hun Bloed een befmette Chyl brengt , en de bronader is van een menigte Ziekten , welken ze uitteerende doen fterven, of waar van de ingewortelde oorzaak dikwils nooit kan wegge- nomen worden. Het Bloed van den Menfch verfchilt , made, wy te vooren gezien. hebben , weinig van dat der Beeften, en het levert, door Deftillatie, byna het zelfde uit als alle de andere Lighaamsdeelen £) Ibid, Decur. II, Aan, V. & VL der , ek Fa n nd Mgt TE | VAN DEN MENSCH. gis der Menfchen en Dieren (*). Men zou’er der r, Arpezt, halve dergelyk een Geeft, Olie en vlug Zout , IL. Hoorp- als dat van Hartshoornen s tit ven vane idlaine, doch dit ís niet in gebruik. Veel meer Gerugt ‘heeft van oudsher gemaakt, de aanpryzing van ‘het drinken van ’t warm zynde Bloed van een Menfch, tegen de Vallende Ziekte. Crersus ver- haalt, dat iemand door dit Middel van deeze elendige Kwaal 1s verloft geworden, doch Tur- pius befchryft twee Gevallen , waar in het Bloed van een zo even onthoofden Jongman, gedron- ken zynde door twee zodanige Perfoonen, de Kwaal verergerd heeft, in plaats van ze te vcr- dryven. Men geeft, wel is waar, voor , dat de Patient zig daar. op fterk beweegen moet, ten einde hy aan't Zweeten raake ; doch niette. ‘min is dit affchuwelyke Middel, naderhand nog in verfcheide Gevallen nutteloos bevonden “Zelfsheeft men gezien, dat zodanige, die Bloed van Menfchen hadden ingenomen, Ythoofdig en Dol geworden zyn; ja een derzelven ftierf drie dagen daar na. Waarlyk reden genoeg om zulk een Geneesmiddel, waar van de Natuur ‚zelf een afgryzen heeft, geheel te verwerpen! Egter weet men door Ondervinding, dat fom fyds de Bloedftortingen ophouden, en inzon- derheid het Bloeden uic de Neus, wanneer men Linnen s in Bloed gedoopt, op't Voorhoofdlegt, en het daar laat droogen; doch met enkel Wa- à ter (*) Bladzyde 92, 93 J, DEEL I STUK, hi 916 > BESCHERYVING E, Arpeer, ter gelukt dit ook wel eens, en nog beter met Al.Hooro Azyn. Anderen raaden aan, het Bloed op % STUK. De Pis. Vuur uit te waafemen, en dan tot een Poeijer te maaken, ’t welk men in de Neusgaten kan blaazen; fommigen willen, dat men het zal gie- ten op een heet Yzer, en den waafem daar van in de Negs ontvangen. Doch het is te den- ken, dat in alle die, middelen meer Inbeelding dan weezentlyke Kragt plaats heeft. De Pis wordt in de Verweryen veel gebezigd, juzonderheid tot die daar men Blaauw verwt, om de Stoffen beter te doen doordringen ; gelyk men ze oudtyds ook tot Purperverwen gebruik- te. Als zy te rotten geftaan heeft, bedienen zig de Vollers en Zyverwers daar van, om de Wol en Zyde fchoon te maaken. Tot het bereiden van Armoniak-Zout, en van Salpeter, is zy noodig. Uitwendig is het een zeer goed Mid- del tot verzagting der Pynen van de Podagra; % zy als een ftooving, of met Alft geftooten tot een Pap, en dus opgelegd. Men wafcht daar l mede de deelen des Lighaams ’ die met Kwaad Zeer, Schurft of Dauworm, geplaagd zyn, en zy is by uitftek dienftig tot het doen verflaan van Pynen in de Leden, of in de Spieren, die uit Koude ontftaan zyn, of uit eene verkleuming der Vogten. Dus, weet men, is het een be- kend Middel, de Handen, die door de Winter- koude barftig zyn van Vel, ’s avonds te Was- fchen met zyn eigen Water. Inwendig kan de Pis gebruikt worden als een openend, verdun- nend, ED ee VAN DENSMENSCH 31% mend, oploffend, zuiverend Geneesmiddel: zy IL, Arpzer neemt de Verftoppingen der Ingewanden fom- II, Hoorns __tyds weg, geneeft de Geelzugt ; verdryfr de °TPE Opftyging en bevordert den loop der Stonden. RAMazzinNi verhaalt, dat het in Italie gemeen is voor jonge Dogters , die bleek en ongedaan zyn, zig te geneezen , door eenigen tyd lang van haar eigen Water te drinken (*). Het is ook nuttig in de Jigt, Lamheid , Waterzugt en alle Miltzugtige Kwaalen. , Men gebruikt het ter veelheid van wyf of zes Oncen, verfch geloosd en laauw, ’s morgens „ voor dat men iets genuttigd heeft „ en dat van een jong, ge- zond Mansperfoon, is beft. Ook wordt het in Klyfteeren tegen’t Kolyk en Hardlyvigheid ge- bruikt, als wanneer het Zout, daar in zynde, tot een zagte Prikkeling verftrekt, maakende deeze Klyfteeren meer Purgeerende ‚dan: die enkel Verzagtende zyn. Door de Scheykunde krygt men uit de Pis veel kragtiger Middelen. De Geeft en het vlugge Zout zynfterk Zweet dryvende, en niet alleen dienftig tegen de Ver- - ftoppingen „ wanneer die uit eene taayheid der” Vogten of Slymigheid ontftaan , maar ook tegen - de Derdendaagfe Koorts: Men geeft het Zout „van zes tot zeftien Greinen in, en de Geeft van agt tot twintig Druppelen, in eenig be Kkwaam Vogt. Als men twee Drachmen van deezen Geeft mengt met twee Oncen overge- | He | haalden — (*) De Morbis Artificam. pag. 96 97e ; Dese Le STUK, PE 13 “BescuRLVrNG 1 Arprer. baalden Brandewyn, zal men een uitmuntend IL. Hoorp. Middel hebben om de verlamde Leden te wry- STUK. ven, als ook tegen de Heupe-Jigt. De ftinkende Olie dient uitwendig tot het oploffen van koude Gezwellen , tegen de Lamheid, en door de en- kele reuk tegen de Opftyging. De Phosphorus, die men op een konftige wyze uit de Pis be- reidt ‚ Is tegenwoordig Zo wines” niet als voorheen. De Afgang. De Afgang van den Menfch is zo walgelyk, dat men naauwlyks zoude denken, dat die tot eenig Geneesmiddel ftrekken kon. Nogthans kan men niet twyfelen aan deszelfs verzagtende. en weck maakende kragt ‚ in het bevorderen van de Rypwording der Gezwellen, wanneer die zeer fpoedig vereifcht wordt. ErTMULtER verhaalt, hoe hy heeft ondervonden, dat in een Pefttyd een Pap van Vuiligheid het beft flaagde , om de kwaadaartige Gezwellen tot eene voordeelige Ettermaaking te brengen. Men laatze ook droogen en maaktze tot Poeijer, dat, met Honig tot een Papje gemaakt zynde, om den Hals gelegd word in eene ontfteeking van de Keel. Door Deftillatie met de Retort geeft de Menfchen-Drek , wanneer zy in de Lugt byna tot Poeijer is gedroogd, een Water en Olie, die men, door verfcheide Overhaalingen’, ‘teenemaal van den walgelyken Reuk kan zuive- en. Het: Water wordt gezegd ’t Gezigt by uitftek te verfterken, en de Vlakken van ’t_ Hoornvlies weg te neemen, indien men van het | | ‚zelve VAN DEN MENSCH. 819 zelve eenige Druppelen ‚ verfcheide maalen op } Khaki een dag, in ’t Oog laat vallen; het doet het 17, noors. Hair groeijen, het maakt het Velmooy, geeft sTux, er een goede kleur aan, neemt de Lidtekens weg en de ruuwheid der Handen. . Men vindt, ten dien opzigte, eene Waarneeming van ze- keren Geneesheer (*), die verhaalt, dat hy een Juffrouw gekend heeft van veel Aanzien, wel ke, door ’t gebruik van zulk Drekwater, tot in een zeer hoogen Ouderdom het mooifte Vel en de fchoonfte Koleur, die men wenfchen kon, behouden had. Zie hier, op wat wyze zy zig,eenigen Voorraad daar van bezorgde. Deeze Juffrouw hadt een jongen gezonden Manier om rekwarer Dienaar, die zyn Gevoeg deedt in een vertind redde Koperen Bekken, ’t welk een Dekzel hadt, dat naauwkeurig floot. Zo dra hy zyn Afgang gemaakt hadt, werdt het Bekken fchielyk toe- gedaan, op dat ’er niets zou weg waafemen, en, als de Jongman oordeelde dat alles wel be- koeld was, vergaderde hy zorgvuldig het Vogt, dat onder aan het Dekzel hing, en deedt het in __een Flefchje, om , even alseen koftbaar Reuk- watertje , gebruikt te worden by het Toilet van zyne Juffrouw. Deeze Dame verzuimde niet, alle Dagen haar Aangezigt en Handen daar me. de te waflchen, en door dit Middel wift zy haar Schóonheid zo lang zy leefde te behouden. Wy twyfelen niet, of dit Water , t welk | | zagt C*) Ephem. Natur. Curioforum. Tom, IX, Ann.z752. J,Dtat. 5 Stuk, 1 o 320 — BESCHRYVING » Ì. Arpeer. zagt en Olieagtig is , zal inderdaad kunnen ftréRs U. Hoorp-ken om de Huid lenig en mooy te houdent STUKe _doch men fchynt waarlyk te veel äan de Schoon- heid verflaafd te zyn, indien men zig daar toc van een zo walgelyk Middel bedient. De Olie van Drek, die door Deftillatie overkomt, is goed als een Smeering gebruikt, tegen Schurft, Krauwagie, Ontvellingen van de Roos; en, zo men wil, zelfs tegen de Kanker , voornaame- lyk die der-Borften. Sommigen hebben voor- gewend; dat men door een langduurtige zagte Broeijing: de Menfchen-Drek zo ver kan bren- gen, dat zy de Reuk krygt van Moskeljaat of _Sivet, en dit wordt van PARACELSUS Wefterfch Sivet genoemd. Dat de Reuk van Moskeljadt voort kan komen uit vermenging van dingen die gantích onaangenaam ruiken , is bekend door de ondervinding van LEMERY (*). Men weet ook dat zy door verbranding gebooren wordt in de Schots van Cafcarille , daar te vooren zodanig een Reuk niet in was. Wie zal _dan zeggen, of het oude Gevoelen; dat de Reùuk der Moskeljaät door de ftank van een Sekreet wordt kragtiger gemaakt, te verwerpen zy ? En dus zou de Afgang ook miffchien, door lang: duurige Bereidingen, wel al zyne kwaade Reuk verliezen, en een geheel andere aanneemen kun- nen. Ziet men geen dergelyk Voorbeeld in de- Geeft en Olie van Lighaamsdeeten der Dieren ; __door ” Hift.de Acad, Royale des Sciences de bais Ang, ks vVÄN DEN MENscn ‘63 door fterk Vuur daar ‘uit gehaald, die in't eerft 1, AFDEEr, yslyk ftinken ; doch door verfcheide Overhaalin- gen gantích niet onaangenaam worden van Reuk. Het Zog of de Melk der Vrouwen bevat ee- ne maatige veelheid Bòter- en Kaasagtige dee- Jen en veel W cy; dit maakt dezelve verfter- kende en dienftig in zodanige Gevallen daar een liet verteerbaar voedzel wereifcht wordt, uit hoofde van een gebrek of verzwakking der In- gewanden; gelyK in de Teering en Borftkwaa« [. Hoorp- STUK. Het Dis of Vrouwen Melk. len, alwaar de fcherpheid en ziltigheid van ’c'- Bloed moet verbeterd worden. Dewyl ook het Zoe ons eerfte Voedzel is, kan men met reden denken, dat het meer overcenkomft met ons Geftel heeft dan iets anders. Het is, zegt Doktor Cueyner, zekerlyk het overeenkomtftig- fte en natuurlykfte voor ons Lighaam, en waar van men, zo in de Kindsheid, als in de Jonge- lingfchap en in de Zwakheden van den Ouder- dom , heilzaame uitwerkingen gewaar wordt. Geene verzwakking is’er byna, hoe groot ook, waar van dit Vogt het Lighaam niet herftellen kan 5; en het zou van nog meer kragt zyn , indien het niet bedorven werde door de onagtzaamheid der Minnen. Indien zy niet dan goed Voedzel gebruikten, niet dronken dan Water, of zig van Sterke Drank en zwaare Wyn fpeenden; indien zy zorg droegen voor hun Lighaam en hetzelve zuiver hielden: zo zou haare Meik, als door oneindig fynder en teerder Buisjes af. gefcheiden wordende dan die der Beeften, een CY. Dese 1 Stuk. X regte 322 … BESCHRYvVING LArpeer.regte Near zyn, zo wel in de Teering, als H. Hoorp- in de Lammigheden en Zenuwziekten. Maar, E STUK. zo als de zaaken tegenwoordig zyn , daar men | haar geen regelmaat in Spys en Drank kan doen onderhouden, noch zig verzekeren van haar Gedrag, is het, in zulke Gevallen, dikwils be- ter, toevlugt te neemen tot Ezelinnen en Gei ten-Melk, of tot het onfchadelyk en gezonde Voedzel wan Koeije-Melk met Gerftewater, Haveren-Pap en dergelyke. De Nage-… De Nageboorte is op veelerley manieren ge- beorte. _ prikt geweeft. Men heeftze nog warm zynde op ’t Aangezigt gelegd, om de Sproeten te ver- dryven, en de Vlakken, die de Kindertjes foms- tyds met zig ter wereld brengen, daar mede ge- wreeven gaan , zo men zig wys maakt, weg. Men plagtze ook, gedroogd en tot Poeijer ge= maakt, tegen de Vallende Ziekte in te geeven; als mede ter bevordering wan den Arbeid en om de Naweën tedoen bedaaren. De Gifte was van één tot twee Scrupels , in een Kopje | Vleefchnat. Door Deftillatie krygt men ’er een vluggen Geeft uit, die in verfcheide Vrouw- of Vryfter-Kwaalen aangepreezen wordt. Err- MULLER verzekert , dat door dit Middel de Stonden weergekomen zyn in een Vrouwsper- {bon ‚ die dezelven zes Jaaren was kwyt ge= weeft, en dat een Koning, van Poolen, die de Vallende Ziekte hadt, 'er door genezen is ge= worden: Zie hier, hoe men met die Deftillatie: te werk gaat. | Men Î VAN DEN Meiser. sp4 Men neefnt de Nageboorte mét allë zyner, Aeprer. X Vliezen, ván &én gezonde Vfouw, zo ’t mo- 11 Hoorp- gelyk is varf een Jongêtje bevallen zyndê en in tUke haar eerfte Kraam: men doet diè in één Rolf Geene waar aan een Ontvanger wordt gevoegd, en, de Openingen wel digt geftreeken zynde; laât men het in een zägte Warmte broeïjen, waar door de Nageboorfte allengs werfot en tot een foort van Slym verteert. Na verloop van zes Maanden ; op ‘tminfte , deftilleeret men met een _zagt Vuur, om den vluggen Geeft te bekomen: De tyd egter kan verkort worden , door te maas ken dat de Nägeboorte fpoediger zig tot eet Vogt ontbinde ; *t welk gefchiedt , indien men het Vlies, waar mede dezelve omkleedis; daar - af neemt , eer men ze in de Kolf doe. | ‘ Omtrent alle dé gemelde Geneesmiddelen Verwerpe- roet egter in agt genomén worden, ’t geen hieven vóorheen gezegd heb (*); naamelyk; dat alle delen. Lighaamsdeelen, ’t zy van een Menfch of Dier, ’t zy vaft of vloeibaar, Been, Vleefch, Bloed óf andere Vogten, door de Scheikunde bynâ hee zelfde uitleveren: dat ook de vlugge Zou- ten, Oliën, Geeften, uit de Dietlyke Stoffen gehaald, in kragt en uitwerking , zo dè ervaten- fte Geneêskundigen getuigen, wêinig òf niet verfchillen. (}). Dit zal waarfchynlyk de tedeì zyn, dat men hedendaags zo weinig werk maakt van Geneesmiddelen te bereiden uit Stoffen, geb | dië _(*) Bladz. 93. “(}) Bladz. ja. Ek, DEEL KE STUKe A 2 © 4 BESCHRYVING, I. Arpeer.die zo walgelyk en aanftootelyk zyn; al ware’t 1. Hoor- flegts om de Inbeelding te gemoet te komen i in STUK zwakke Herfenen. Immers de Geeften * Vlug- ge Zout van Hertshoornen, van Armoniak-Zout _ en dergelyken , kunnen tot het zelfde einde ftrekken. ki | Menfíchen- Een voornaame reden, van dien aart, is ‘cr Ver. tegen het inwendig gebruik van Menfchen-Vet, hoe zeer ook hetzelve, van ouds , tegen de Tee- ring, en tot ontbinding van geronnen Bloed , dat vergaard was in ’t een of ander Ingewand, aangepreezen Zy. Uitwendig kan hetzelve , met groot nut, gebruikt worden tegen de bee- ving der Leden en allerley Toevallen van Lam- righeid. In de Beenbreuken, Ontwrichtingen, Verftuikingen , ‚ Kneuzingen der Zenuwen en Peezen, is het ook van dienft: het ftilt de Py- nen van de. Jicht, en men beftryke ’ er wel de. Ruggegraat mede , valgens haare langte , in de Verkwyning en de Ziekte der Kinderen , die Lendenvang genoemd wordt. Inzonderheid doet. het in deeze Gevallen dienft, wanneer het met, Balfem van Peru en Spyk- -Olie gemengd wordt „ om het doordringender te maaken. Anderen. pryzen een Ímeering , van Menfchen-Vet en Geeft van Vitriool gemaakt, als een voornaam. Middel aan ‚ tegen de droogheid en ftyf heid der Geledingen. DeVerren Het Vet of Beit ‚ in ’t algemeen, iS ver- inralge- zagtende, weekmaakende , en min of meer Pyn- ______flillende, wanneer het verfch gebruikt wordt 3 VAN DEN MENsce u 305 rans geworden, krygt het meer bekwaamheid 1. Arprrt. tot Oplofling. Zodanige Vetten, nu, die van IL, Hoorg- natuure vloeibaarft zyn, waar onder dat van den _Menfch uitmunt, zyn by hunne verzagting meeft doordringende. Anderen hebben een kennely- ke fcherpheid in zig, * welk ze bekwaamer. maakt tot wegneeming van Verftoppingen en _werdryving van koude, Slymagtige Stoffen , die zig vaftgezet of vergaard hebben in eenige Vlie- zen, Spieren , Peezen, of inde Gewrichten. Van _de eerfte foort zyn het Merg van Herten-Been- deren, het Vet van Muilezels, Honden, End-- vogels, Ganzen , Kapoenen, Hoenderen en an- dere tamme Beeften. Van de andere foort zvn, het Vet van Beeren, Wolven, Voffen , Bon- fems, Slangen, Adders , en dergelyke wilde Dieren, van heeter aart. Het Vet van de Snoek, in t byzonder, wordt gezegd zeer kragtig te zyn tot verdunning en rypmaaking. De Var- kens-Reufel is, gelyk men weet, mienigvuldigft in gebruik, doch koud van ratuur; maar dezel- ve kan, door het byvoegen van gedeftilleerde Oliën, Geeften en Balfems, genoegzaam door- dringende gemaakt worden. Wanneer men; in de Geneeskonft, van Vet op zig zelve fpreekt, zonder eenige onderfcheiding bedoel men door- gaans Schaapen of Geiten-Ongel. | Door Momie wordt verftaan éen gebalfemd De Monte Menfchelyk Lighaam, hoedanigen men oudtyds plagt te haalen uit de Graffteden der Egypte- paren, | waar van nog heden de overblyfzels Deer, 1 Stur X 3 eenie 326- En CHR vetten A Be LArpeer. eenige Mylen van Groot-Kairo te vinden zyn U. Hoorp De Egyptenaars verrigtten die Balfeming op STUK. verfcheiderley wyzen, doch gemeenlyk gebruik. ten zy daar toe eenige Gommen of Balfemagti- ge Stoffen, na dat de Lyken met Zout of Sal. peter doordrongen waren en gedroogd (*). Men zoude hedendaags dergelyke Drogeryën kunnen neemen; doch, ’% Zy dat de regte manier van Balfeming niet gevolgd worde, of dat de Spece. ryén minder kragtig zyn, of de Lugt van ons Klie maat te Dampig ; immers men bevindt dat de Lys ken, door ons gebalfemd, op ver na geen twees duizend Jaaren en daar over duurzaam zyn; gelyk de hunnen. Buitendien' worden fomtyds, in de Zand-Woeftynen van Afrika, doode Lig. häamen gevonden van Menfchen, die, door ’ ftuivende Zand overftelpt en verfmoord, daar’ onder door de Hitte droog geworden zyn. Dee: ze Lyken zyn zeer ligt en Hoornagtig. hard „ wordende witte Momiën genoemd: doch zy hebben in de Geneeskunde geen gebruik. Men moet geenzins zig verbeelden, dat de Momie, welke ons hedendaags toegebragt en by de Drogiften verkogt wordt, de waare Mo: mie der Egyptenaaren zy: want de Lyken, die. men daar van heeft, worden, als een groote zeldzaamheid, in de Kabinetten der Lief heb= beren bewaard. De gene, die wy nu hebben , is, zo menwil, van Lyken, welken de Joodèn | | _en (® ZiedeUitgezogte Verhandelingen. IV. Dezr, bladz.ze 4. VAN DEN MENsceu. 827 en de Chriftenen zelfs, in de Oofterfe! he Lan- r, Arpe den ‚ na dat zy ‘er het Ingewand en de Herfe- 1, mica nen uitgehaald hebben, met Myrrhe, Alo „STUK. Wierook , fodenlym en andere Drogervên bal femen, laatende dezelven vervolgens in de Zon- nefchyn of door de hitte van ’t Vuur droogen, om ze hard te maaken en de Specervën ’er wel in te doen dringen. Miffchien komt de kragt op ’t zelfde uit. Men moet zulke Momie ver- kiezen, die glanzig zwart ig, zuiver, en taame _lyk fterk doch niet onaangenaam van Reuk. Men ‚ plagt ze veel te agten, tot het ontbinden van ‘t geftremde Bloed in de holligheden des Lig haams, na eenen Val, Slag of Stoot, als ook omt Vleefch weder te doen graeijen. Zy zou in dit Geval, niet alleen door haare Balfamieke deelen , maar ook docr de Zouten, waar mede zy bezwangerd is, kunnen werken. Ook heeft men ze tegen verfcheide Kwaalen van het Hoofd en de Lyfmoeder aangepreezen. De Gifte was van een half Drachme tot twee Scrupelss doch inwendig is zy thans zeer weinig in ge= bruik. De Finktuur, met Brandewyn daar van gemaakt, kan van twaalf tot vier - en - twintig . Druppelen met een Wonddrank ingegeven wor- den. Ook wordt zy in eenige Pleifters nog ge- daan, volgens het Voorfchrift der Ouden. Niet minder plagt men ingenomen te zyn met net Beke de kragten van het gedroogde Menfchen.Bekke. keneel. neel , tot Geneezing van de Vallende Ziekte , Be. roerdheid en andere Kwaalen der Herfenen. Men … Je Deer 1 STUK, X 4 wike 323 „BESCHRYVING: % r.ArperL, Wilde zelfs, dat het van ’t verfche Hoofd gen {Hoor nomen zou worden van een gezond en jeugdig: “STUK De kragt | __Mansperfoon , die een geweldigen dood geftor- ven was en niet begraven. Vooral moeft het-_ zelve niet zyn van iemand, die aan een Ziekte was geftorven of door vuile Kwaalen befmet. De eenvoudigfte toebereiding werdt de befte geoordeeld: men droogde het en maakte het tot een fyn Pocijer, dat ingegeven kon worden van twaalf Greinen® tot twee Scrupels, * zy op zig. zelf , of onder andere Middelen ge- mengd. Het branden, zekerlyk, berooft het- zelve van zyn vluggedeelen, waar in men voors gaf dat de kragt hoofdzaakelyk beftondt, die “* zelve deedt aanpryzen als een byzonder Mid- del tegen de gemelde Kwaalen. Zelfs werdt een voornaame kragt, boven die van de andere Beenderen des Bekkeneels, toegefchreeven aan zekere driekantige Beentjes, die men, fomtyds;_ jn de famenvoeging van de Beenderen des Op- perhoofds met dat van het Agterhoofd ont» moet. | | zi - Bh GarrNus egter, en verfcheide andere Schry- enderzoer. vers in de Geneeskunde, hebben reeds aange“ merkt, dat de Beenderen van ’t Hoofd geen by- zondere Eigenfchap hadden, die hun niet ge- meen ware met de andere Beenderen, zo van. den Menfch als van Beeften, en dat zy alte- maal flegts werkten als Zuurbreekende Midde: len. Erasrus zegt, hoe de Ondervinding hem geleerd had, dat de Hartshoornen ongelyk bes í | ls MES 4 VAN DEN MeNscu. 839 ter waren, en JUNKER fchryft de uitwerking, r, AF DEELS die men ’er fomtyds tegen-de Vallende Ziekte. Hoorp. van gewaar wordt, aan-de andere Middelen toe, STUK waar onder men het mengt. Thans zyn ’er we- derom Geneeskundigen, die. verzekeren, dat zy met hetzelve alleen, in Pocijer ingegeven, zeer wel geflaagd zyn in het geneezen van die Kwaal, zo in bejaarde Perfoonen als ín Kinde- ren. Door Deftillatie krygt men ’er een Geeft; Olie en een vlug Zout uit, niet minder kragtig é dan die van Hertshoorn en dergely wad had byfter ftinkende, * - À | Op de Bekkeneelen , wanneer zy eenige Jaa- bk Da ren aan de epen Lugt bloot gefteld blyven „zelve groeit fomtyds-ecen foort van Mos, Usuea ges 8'0Sit naamd, die men uit lerland doet komeri, al- waar dezelve gezegd wordt zeer gemeen tezyn. Men merktze aan, als zeer bekwaam tot Bloed- ftemping, uitwendig opgelegd zynde. In ’t by- Zonder wordt het fteeken van een kiein brokje daar van, in de Neus, voor een onfeilbaar Mid- del tegen ’t Neusbloeden gehouden. Men zou ze ook inwendig tegen’ de Vallende Ziekte kun. nen ‘laaten gebruiken: want het is zeker dat zy veel vlug Zout bevat, ’t welk met dat van ’t Bekkeneel overeenkomft heeft. Ondertuifchen Zyn wy, met de meefte hedendaagfche Genees-" kundigen, van oordeel, dat de welvoeglykheid verbiedt zodanige affchuwlyke’ Middelen voor —_ te fchryven, daar wy veele anderen hebben van dergelyke en miflchien van grooter kragt. “Beeri, 1STuK, X 5 HI HOOF D. | 330 BESCHRYVING VAN DEN IT, AFDEEL. TAPE DAT NN LOLRA EU. Hoorp- STUK. LD DOED S-Tliie Befthryving van den Sater of Bofch - - Menfch, als ook van de Pygmêen en Troglodyten, de : Nagt- Meních van Linneus. Denkbeel. Ny Nder de Ouden is het denkbeeld algemeen denderOu-| jj den van de “” geweeft, dat ’er zekere Schepzels waren, Saters die als een middelfoort uitmaakten tuffchen de Menfchen en Beeften. Men noemde dezelven Saters, en de Poëeten, altyd gewoon hunne Verhaalen op te fchikken met Herfenfchimmen, gaven dergelyke Schepzels voor halve Goden - uit, onder den naam van Fauni, Zy befchree- ven ze als Wangedrogten, die in ’t bovenlyf wel de gedaante van een Meních, doch Hoo- tens op 't Hoofd hadden en van onderen naar Bokken geleeken. De Oudvader HreRoNIMUS verhaalt, dat zulk een Monfter aan St. Anto« xius verfcheen , en dat een dergelyk Schepzel ‚ one der de Regeering van Konftantyn, levendig te Alexandrie in Egypte was gezien, PrLUraR- enus fchryft, dat aan Sylla een levendige Sa= ter vereerd werdt, en Droporus SrcuLus dat de Tyran Dionyfius ’er verfcheidene kreeg, welke lang Hoofdhair hadden n dat hun tot mids den op den Buik hing. Befchry- Zo verward als deeze denkbeelden der Ou ving EN den waren, aangaande de Lighaamsgeftalte van Prixius. een Schepzel, dat. weezentlyk in de. Natuur ge= | voll wonden wordt; zo naauwkeurig is. de Befchryv- L, Arperta ving, welke Prinius daar van geeft. Hy fchryft, 11I.Hoorne naamelyk; « dat de Sater een Dier is leevende STEE „op de Bergen van Ooftindie ; kunnende zo wel op vier Voeten loopen, als regt op gaan > in Menfchelyke gedaante , doch ruig over ’t ss gantfche Lighaam: dat het geheel ongema- s nietd is, in de Boffechen zyn Schuilplaats » zoekt , en de ontmoeting van Meníchen za ss veel- mogelyk vermyde.” Sommige Rabby- nen verhaalen zeer belachelyk , dat de Schepe per, toen hy bezig was met deeze Schepzels te maaken ‚ van den Sabbath overvallen werdt en ze om die reden onvolkomen had gelaten. De Poëeten geeven hunne Saters op als Voorbeel. den van onbefchaamde onkuifchheid, noemende lezelven fomtyds de dertele Godbeden der Boss fchen. Zo dat men, omtrent de Woonplaats deezer Dieren , en hunne Houding in 't algemeen, een groote Overcenkomft vindt met den heden» daags bekenden Bofch Menftbh der Indiën, Drie Eilanden , tegen over India, aan de andere zy- de van de Ganges, zegt Provomeus, worden door Saters bewoond. Ook is ’er een gebergte van Ethiopie, digt by. den Arabifchen Zeeboo: zem, dat Pramontorium Satyrorum, of Saters. Kaap, plagt genoemd te worden. | Ee „ Voorts hebben de Ouden ook gefproken van pe ryge een foort van Menfchen, diemen Pygméer noemstêcn. de wegens de kleinte van hun Lighaam 5; gelyk ze. ker Volk in Khracie, dat niet grooter wierd dan: ‚E. Deer, 1 STUK, drie 032 BESCHRYVING VAN DEN KE. Arbter,drie Span, dat op zyn vyfde Jaar reeds Kindes MiHoor» ren voortteelde en op het agtfte-begon oud te STUKe De Troglo- dyren of Aard-Men fchen. worden. Zy voerden dien naam van een Griekfch Woord , ’t welk een Cubitus betekent , als Menfchen van maar een Elle hoog. Een der Wefter- Eilanden van Schotland , daar men weleer een klein foort van Menfchen-Beenderen gevonden heeft, is deswegens het Pysméen- of sdam: genoemd geweeft. „De oude Schryvers fpreeken ook van zeker ‚Volk, ’twelk zyne Woonplaats in onderaardfche _Holen houdt, en deswegens den naam van Tro- glodyten voert. ZELIANUs en Sorinus hebben van onderaardfche Menfchen ‚ aan de Roode Zee, melding gemaakt. De Troglodyten in fEthiopie, zegt PLiNtus , maaken Holen om in te woonen; zy leeven van Slangen-Vleefch, en hebben een fchor geluid, geenfpraak. Pater KrReHERUS verhaalt, dat hy, inden Jaare 1637 op ’t Eiland Maltha zynde, aldaar zig begeven heeft in een Spelonk , daar dergelyk Volk woon de, in een Berg by Bosguet, zynde een van des Groot-Meefters Lufthuizen. Hy vonde ‘er een groote ‘menigte, Mannen, Vrouwen ; Jongetjes en Meisjes, op zyn boers gekleed; Men zag, in dit Hol, Bedfteden , in de Rots uitgehouwen, Kasjes om Brood en Kaas te bere _ gen „ Stallingen voor Koeijen, Schaapen, E- ‘zels en ander Vee, als ook Hoenderkotten ; Ovens om Brood te bakken en Potten om Wa. ter in te bergen. De aaan gingen dagelyks «buis BE SatTEROrFBoscn-MenscH. 333 buiten ,om het Land te bouwen en de Vrugten L, Arprere in te zamelen, terwyl het Vrouwvolk in de 1II.Hooen- Spelonk bleef ;-alwaar zy eenig Licht kreegen bs. door de Spleeten der Rotfen, by ’t welke zy haar Huiswerk konden doen. Die Menfchen waren groot van Lighaam en fterk, leevende lang, zo men hem verhaalde, en de Vrouwluy niet onbevallig van Gelaat. Zy komenzegt hy in de Stad ter Markt, doch vertoeven ’er niet lang , begeevende zig aanftonds weer naar hun- ne Holen. Zy eeten geen Vleefch, zegt hy; leevende alleen van Brood , Melk , Kaas-en Aardvrugten. De Taal was zuiver Arabifch, en dergelyke Meníchen werden ook in eene Spelonk op ’t Eiland Gozo, by Maltha , gevon- den. In ’t Jaar 1659 den Kerkelyken Staat doorreizende, zag hy in een Veld by Viterbo Rook uit den Grond opgaan , ’t welk hy in t eerft meende dat Zwavelgroeven waren , doch by on- derzoek bevondt een onderaardfch Dorp te zyn Meonianum genaamd, onder ’t Gebied van den. Vorft Camirro PaMPHILI3 welks Inwooners zig met den Landbouw bezig hielden. - | In dit Verhaal van Kircurrus , hoe veele Fabelen hy ook anders befchreeven heeft , fleekt geene ongeloof baarheid ter wereld. Hoe ge makkelyk is ’t te begrypen , dat in de Landen, daar dergelyke Spelonken zyn , Menfehen uit Ar- moede ‚ of om verdrukking en vervolging te ontgaan, tot dezelven toevlugt neemen , en daar in blyven huisveften, Om niet te {preeken van Es DEEL. ISTUKe à de Ld Í EIL BESCHRYVING VAN DEN t Appeer,de Laplanders en andere Noordelyke Volken s HfLHoorp- die zulks; in den Winter, wie noodzaaklykheid STUK. doen , öm zig voor de ftrenge Koude te verber= gen. In zeker Ryk van Indie, Zdaltan gew naatd ‚ getuigen de Jaarboeken der Jefuicen; dat de Priefters , op den Berg der Afgoden , Er t Gemeene Volk; onder de Aafde woonen In Afrika ‚ by de Maanbergen , zouden de Menfcher in diepe Holen en Spelonken hun Lévén door brengen, om dat zy het Licht der Zofne niet verdraagen kunnen: Het zelfde word getuigd Van de Bergen dan de Kaspifehe Zee. Tot dus verre fchynt de Zaak geen duifter heid te hebbef ; maar, indien men vraagt of deeze Schepzels, die wy nù hebben opgeteld ; tot het Geflagt der Menfchen behcören of niets zo vervalt men in grootë zwaarishéden. De Ouden fchynen zelfs onderfcheid gemaakt té hebben tuffchen Fauri, Sylvätii En Satyri ; Lyh- de de twee cetften Akker- eù Bofech-Goden en de láatften izondefheid wegeûs hünne Geilheid vermaard. Eem defgelyk foort váh Dieren (zegt TurPrus) fchynt in de Heilige Schtift ges ineend te worden met het Woord Sagnif,’t welk in t Hebreeufch eeh Hatrigen betekent, en {ehoon het in ’t Nederduitfch door Dufoéien wertaald is, van de Bngelfchen ovérgebragt is ín Seters als zyùde een Bofch-Dier, fuiëhairie gelyk de Geiten , niet alleen huppelende ‘fiaat Ook zyne Makkers toeroepende; aan ’t welke de Israölicen geofferd, van ’t welke 2y Beel: en | ie © Ne | 4 % hike) CRL EN U dek B / SATER OF Boscm-MensCH. 835 den gemaakt , en voor dezelven Altaaren opgeregt 1, Arprers hadden (*). IL Hoorde De Troglodyten of onderaardfche Menfchen*iö% van Prins, zouden het allerminfte van ons | fchynen te verfchillen. Niettemin zegt de ' Heer LiNNzus, dat zy wan onze Soort niet zyn, noch van óns Bloed, fchoon zeer weinig onderfcheiden in Gedaante en Poftuur , en dat zy daarom geenzins voor een enkele Verfchei- denheid moeten gehouden worden, gelyk de Negers, Tartaaren, Laplanders, by voorbeeld, dat altemaal Menfchen zyn, die hun Verftand hebben. Want , zegt hy, dat Oogluikend Vlies *, ’t welk de Menfchen niet hebben en * Membra- „de Beeften al, onderfcheidtze van ons genoeg- bie a zaam. Egter heeft hy geen byzonder Geflagt daar van kenren maaken , om dat ’er geen be. ftendig onderfcheidend Kenmerk was; daar toe dienende ; en tot het Geflagt der Aapen heeft hy ze niet kunnen bfengen, dewyl de Hoek. tanden f der Troglodyten niet van de andere hen Tanden afftaan, enz. Laaten zy, zegt hy; die dezelven levendig kunnen zien; onderzoes ken , op wat wyze, indien ’er flegts eenig Kenmerk zy , dezelven van ’t Geflagt der Men. fchen afgefcheiden kunnen worden: want vols gens het zeggen van APOrLoDoRUs Deboort, die onder de Aapen verkeert, een Aap te zyn. | De _(*) Zie Fefaias XII. vs. zr en Kap. XXXIV. ws. 14: daar men, in een Latyníche Overzetting, alleenlyk Pslofus leeft, en verder Levie. XVI. vs 7,en2 Aronyk. XI. vs.a5. 1, DEEL, I STUK: ie E LArpeerr. ILHoorp- STUK, Befchry- ving van LiNNAUS 536 BESCHRYVING VAN DEN? De Heer Linneus noemt dan de -Troglodye tes een Naecr-MENscH, en onderfcheidt hem dus, alss een byzonder Soort, van de Dag- Menfchen, waar onder hy alle anderen , die op den-Aardbodem leevenen hun Verftand hebben, begerypt (*). De Woonplaats is, volgens Prr-_ NIUS, aan de Grenzen van MEchiopie , volgens de hedendaagfchen in de Spelonken van Java, Amboina en Ternate. Het Lighaam is blank, regtop gaande „ de helft kleinder dan het on- ze. Het Hair van ’t Hoofd kroeft of Wollig - ondereen gedraaid , gelyk in de Negers, doch wit van koleur : « de Oogen rondagtig met een Goudgeelen Appel en Kring; de Oog- ‚ leden van vooren opleggende met een Oogluikend Vlies. Hy kykt over zyde;, is by dag blinden Bofch- Menfch van Java, Pr. V. Fig. L houdt zig fchuil; by nagt ziet hy en gaat uit, om zig de Koft te befclaaren. De Ouderdom is vyfentwintig Jaaren. Hy fpreekt met een gillend Geluid: hy denkt, en gelooft dat de Aarde om zynent wil gefchapen is, en dat hy eens weder daar over heerfchen zal; indien men de Reizigers’ gelooven mag. els al De Heer LinNaus wyít ons tot dat Schep- zel, ’t welk door den Geneesheer BoNrius, die te Batavia gepraktizeerd heeft, is afgebeeld: en: befchreeven, onder den naam van Orang. Outang, dat Boscn-Mensca wil zeggen in de. Indifche Taal, en waar van ik de Afbeelding hier nevens heb- gevoegd. Daar uit Ri EG | ) Zie bladz, rát. rd j Zed AN EN Í Ee) Des = \ ì en SS s Ss AS Ns Ee 5 d N ( en en = ed { rits ye me k AE pr 5 E = 5 = ET 7 AN ber SATEROF Boscn-Menrsen. 837 “blyken; dat dezelve niet alleen over ’t gekieele r. AFDEEL. ‚ Lighaam ruig is, maar lang Hair heeft om het ut. -Hoorp- ‘Hoofd, en zelfs in de rondte om ’t geheele Aangezigt, dat anders kaal is, en niet veel van eens Menfchen Gelaat verfchilt. Dit was een ‚Wyfjes Sater, zegt BoNrius , die zig met veel befchaamdheid voor onbekende Menfchen ver- bergde, bedekkende zelfs het Aangezigt met de Handen; zy ftortte zomtyds veel traanen;, -zugtte zwaar en bedreef andere daaden van Menfchlykheid; zo dat haar niets fcheen te ontbreeken dan de Spraak. De Javaanen zeg- gen (voegt hy ’er by) dat zy wel kunnen maar niet willen fpreeken, op dat de Menfchen hun niet vergen zullen te werken; dat waarlyk be- lachlyk.is. Ik heb ’er verfcheide (zegt hy)regt op zien gaan, van beiderley Sexe, en onder anderen die, waar van ik hier de Afbeelding geef. Men meent dat zy gebooren worden uit Indifche Vrouwsperfoonen, die zig door Wel- luftigheid met Aapen of Baviaanen vermengen, en dit is te meer geloofbaar , om dat in de Boffchen van Java Aapen , Baviaanen en Meer- katten, in menigte zyn (*. __In de Reisbefchryving van Lecvar wordt „gefproken van een dergelyk Dier, dat hy ins- gelyks op ’t Eiland Java gezien hadt, hebben- de een klein Huisje op de punt van ’t’Bol- werk, de Safier genaamd. Het' zelve was'ook een ‚*) Bon r. iff. Nat, e Med. Ind, Orient. p en Tl. DEF1. E, STUK. Y T. Arpert. J.Hoorp- STUKe 338 BESCHRYVING VAN DEN” een. Wyfje en geleek zeer veel naar een Meních in geftalte des Lighaams, loopende dikwils regt op de Agterpooten, als wanneer het met de eene Hand zorgvuldig de Schamelheid bedekte. Het was Hairig over ’t geheele Lighaam, be- balve het Aangezigt en de Handen , gelykende in Gelaat byzonder naar de Wyven der Hot- tentotten. Dagelyks maakte het zyn Bed, en ging ordentlyk met het Hoofd op ’t Kuffen leg- gen , dekkende zig met een Deken toe en Hoofdpyn hebbende deedt het zig ecn doek om „Hoofd. Dit Dier werdt als eene zeldzaam- heid naar Europa gezonden, doch ftierf op de hoogte van de Kaap. Deeze Schryver is ook van verbeelding, dat het wel uit de Vermen- Bofch- ‚Menfích wan Lorzeo. ging van een Slaavin met een Aap kon voort- gekomen zyn (*). De Afbeelding, welke hy- daar van geeft, verfchilt vry veel met die van Turpius , welke een Orang-Outang afbeeldt, die onder ’t Geflagt der Aapen behoort, gelyk wy in ’t volgende Hoofdftuk zullen zien. B „Lrevar was van denkbeeld, dat dit Dier iet in ’t Eiland Java alleen gevonden worde s en dit blykt ook uit het Verhaal van anderen. Op ’t Eiland Borreo,-zegt Pater LE CoMTE , is een Beeft, dat men de wilde of Bofch-Menfch noemt, dewyl het in grootte en poftuur, ia gelaat en alle Leden des Lighaams , zo volko= men naar ons gelykt, dat men het, op de | Spraak Ladd | (*) Lrevar, Poyage. Tom, IL. pag. 95. \ SaTEr or BoscH-Menscu. 339 Spraak naa, naauwlyks onderfcheiden.kan vang, Kerbal. fommige woefte Volkeren van Afrika. Het iHiddeb. _heefteen ongemeene kragt, en, fchoon het op deSTUx. agterfte Pooten alleen loopt, is het zo vlug ter been, dat men moeite heeft om het magtig te worden. Luiden vam Aanzien gaan op hetzel- ve ter Jagt, gelyk wy op de Herten 3 en deeze Jagt is het gewoone vermaak van den Koning. Het is over ’t geheele Lyf zeer ruig, de Oo- gen ftaan diep in ’t Hoofd, ’t Gelaat is wild, het Aangezigt, als doorde Zonnefchyn verbrand, heeft alle trekken taamelyk regelmaatig , doch grof. Dit had ik vernomen van een onzer Kooplieden, die eenigen tyd op ’t geinclde Ei- land zyn Verblyf gehouden hadt, maar floeg ‘er weinig geloof aan, tot dat ik , van China te rug komende langs de Kuft van Koromandel, in de Straat van Malakka zelf een foort van Aap zag , die my het Bseosde zeer marne lyk maakte. Deeze loopt natuurlyk op zyne twee agter- fte Pooten, welken hy een weinig buigt gelyk een Hond, die men Danfen geleerd heeft. Hy bedient zig, gelyk wy, van zyne beide Ar- men. Het Aangezigt is byna even zo van ge- daante, «als dat der wilde Menfchen aan de Kaap de Goede Hoop, maar het Lighaam is teenemaal bedekt met een witte, zwarte of bruine Wol. Het Geluid, dat hy maakt, is volkomen gelyk aan ’ kryten van een Kind. Voor ’t overige zyn alle de-Gebaarden van dit IJ. DEEL 1. STUK. Me | Dier 340 „BESCHRYVING VAN DEN’ I,Arpeer. Dier zo Menfchelyk; het drukt zyne Driften ILHoorp. zo levendig en zo kenbaar uit, dat geen Stom- _ STUKe me zyne Aandoeningen en Begeerten duidelyker “kan te kennen geeven. Deeze Dieren fchynen ‘inzonderheid van een zeer teder naturel te zyns “en, om hunne genegenlfeid te toonen voor de genen die zy kennen en lief hebben, omhel- zen en kuflen zy dezelven met eene minzaam- ‘heid, welke iemand verfteld doet ftaan. Zy ‘hebben nog eene byzondere beweeging, die in geen ander Beeft gevonden wordt, te wee- ten , dat zy gelyk de Kinderen van blydfchap of fpyt huppelen, wanneer men hun geeft of wci- gert, ’t geen zy met zeer veel drift begeeren, Schoon zy zeer groot zyn, want die ik ge- zien heb (zegt Pater Le Comrr) hadden de ‘hoogte van ten minfte vier Voeten, is hunne vlugheid en behendigheid ongeloofbaar. Men " kán. ze niet zonder vermaak en verwondering zien klauteren in het Want der Schepen, daat zy fomtyds zulke Grappen aanregtens; als of zy de Konft van tuimelen geleerd hadden , ens even gelyk de Koordedanfers, beloond werden voor ’t pleizier, dat zy ’t Gezelfchap aandoen Dan gaan zy eens aan een Arm hangen, en ‘balancéeren eenigen tyd, als zonder erg, om aan den gang te komen ; vervolgens draaijen. zy eensklaps, met gezwindheid, rondom hêt “Touw , even gelyk ten Molen of Slinger, die „men in beweeging gebragt heeft: dan eens vat- 5 ten zy het ief ; agtervolgelyk, met hunne Vi in- he SATER‘Or BoscH-Menrsen. &4t Vingers , die zy zeer lang hebben , en, huny, gantfche Lighaam in de Lugt laatende vallen Eid missiake loopen zy van ’teene end naar ’t andere, GE alle magt, en komen met gelyke fnelheid te rus. Daar zyn geen poftuuren die zy niet aannee- mên, noch beweegingen, die zy zig niet gee. vens met hun Lighaam boogswyze te krom- men, rond te maaken en dan ten rollen als een Kloot; aan de Handen, Voeten of Tanden te: f gaan hangen, volgens de verfcheiderley Aape- ryëén ‚ welken hunne zonderlinge verbeelding: hun aan de hand geeft’, en dit doen zy op de: allerpotzigfte manier, die men zig verbeel. „den kan. hEtet allerverbaazendfte in deezen, ester, is hunne vlugheid , om van ’t eene Touw op heei andere te fpringen, die dertig en vyftig Voe-: ten van elkander af zyn. Ook deeden wy ze, om ‘er nog meer pleizier van te hebben , fom- eyds naloopen door vyf of zes Matroozen , aan dit flag van oefening gewoon en zeer bedree- ven in ’t beklimmen van het Want. Alsdan maakten onze Aapen, om ze te ontwyken, zulke verbaazende Sprongen , en lieten zig zo. , knaphandig langs de Maften en Rees nedergly--_ den, dat zy eer fcheenen te vliegen dan te loo-- pen ‚ en hunne gezwindheid overtrof al ’t gene - men in andere Dieren ziet. Deeze foort van Aap (voegt hy ’er by) is de Bofch Menfch o Grang-Outang der Indiaanen en de Bari is van. INDEORAMENEE eN ai 5e AVRO Vier „B. Derr, 1 STUK' hb á 3 De Ae: 342 BESCHRYVING VAN DEN TL. Arpeer. De Heer BrissoN heeft deezen Bofch- Menfeh HIL.Hoorp- geplaatft in het Geflagt der Aapen , onderfchei- STUK. dende denzelven alleen daar van door het Hoofd- hair, dat bet gebeele Aangeziet, zeifs onder de Kin been, omringt. Zulks zegt hy is blykbaar uit de Afbeelding, welke Bon rrus daar van ge- geven heeft; als ook dat het Aangezigt naakt of zonder Hair zy. Voor ’t overige, zegt BRIS- SON, hebben alle Schryvers, van deeze foort van Aapen fpreekende, niets anders daar van ‚gezegd, dan dat hy volmaakt naar een Menfch zweemt, en dat het gêhecle Lyf, zo van de Mannetjes als van de Wyfjes , bedekt is met kort en zagt Hair, Hy betrekt tot deezen Bofch- * Home _Menfch of Wilde Menfch*, gelyk hy ze noemt, SN Tis behalve den Orang -Outang der Indiaanen van BonrTius, KLEIN en CHARLETON, ook den Ba- ris van NIEREMBERG, dien ik nu gaa befchry= ven. 4 Ml Bofch. LA Croix verhaalt, in zynen Reistogt naar di Afrika, dat ’er langs de Kuft van Sierra-Léona ‘veele Eilanden zyn, daar men zekere foort van Aapen vindt, die Baris genoemd worden. Men vangtze nog zeer jong zynde, men kweektze” * op, en weetze zo wel te têmmen , dat zy by- na zo veel dienft toebrengen alseen Slaaf ; want zy gaan doorgaans regt op, gelyk een Meních.. „Men leert ze de Geerft ftampen in een Mor- tier: men laatze Water in Kruiken uit de Ri- vier haalen en thuis brengen, het Spit draaijen en veelerley ander Werk verrigten. Een an- der Ed SarTeEr or Boscr-Mensca. 843 der Schryver verhaalt, dat de Aapen van Gui- née, die men Baris noemt, groot en fterk zyn: dat de Inwooners ze weeten te vangen met een foort van Voetangels en andere Werktuigen, en dat zy de Jongen in Hokken zetten, om dus de Ouden magtig te worden. Hard behan- deld wordende kryten zy als de Kinderen. Zy dwingen.ze op twee Pooten te gaan, door de Voorpooten aan den Hals vaft te maaken met een Stok: dus gewennen zy ze om hun te die- nen, en gebruikenze: vervolgens tot allerley Huiswerk. Altyd egter behouden zy een Dicf- agtigen aart en men kan hun by geen lekkere Spys of Drank vertrouwen, of zy neemen ’er hun deel van. - , ‚Even ’t zelfde wordt verhaald van zekere Aapen van Brafil, die de Portugeezen e/ Se/vago noemen en de Índiaanen QuoijaVorau. Deeze hebben, volwaflen zynde, de langte van vyf Voeten, zynde ongemeen dik van Lyf , Hoofd en Armen , doch zeer leelyk van gedaante. Men gebruiktze dikwils in plaats van Slaaven tot allerley Huiswerk. Het is aardig te zien, wan- neer zy in de Keuken zyn en de reuk van ’t Gebraad in de Neuskrygen , hoe zy dan hunnen Kop geduurig omdraaijen, of men ’er cok op- pafle; want, zo dra zy alleen zyn, wordt ze- kerlyk iets door hun gekaapt. ’t Is een Portu-’ gees gebeurd, die eenige Kooplieden ten Eeten hadt genoodigd, dat men, toen zy aan Tafel L: Arpzrer, HT Hoorp . STUKe Bofch- Menfífch van Brafil. zouden gaan, bemerkte hoe de- Aap, die het z, DEEL, 1. STUKe {4 | Spit 344 BESCHRYVING VAN DEN * [.AFDEEL. Spit draaide, récds, met veel behendigheid, de - IJLHoorp- Billen hadt opgegeten van den Kalkoen, waar - van Zy, by geluk, het overige nog behielden. De Meefter wilde egter: den Aap toen niet flaan, dewyl hy denzelven tot zynen dienft noo- STUKe dig hadt, en, inderdaad, de Aap fchonk voor ’t geheele Gezelfchap in, na dat hy de Glazen wel hadt omgefpoeld, en begaf zig eindelyk „ op zyn beurt, zelf aan t Eeten en Drinken : geevende de Gaften door de grimmaffen, die hy maakte, veel pleizier. Een diete Men kan naauwlyks twyfelen „ El bei is tis hok a zelfde foort van Dieren, waar aan de Engel- fchen den naam geeven van Champaniz, vol gens den Abt Prevosr, of Chimpanzee volgens zien ge- weelt. Í den Heer Krein. Zodanig een Bofch-Menfch of Sater is, in den Jaare 1740, op de St. Lau- rens-Markt te Parys te zien geweeft , zynde - toen, zo men verzekerde, veertien Jaaren oud. Hy werdt, van de genen, die hem lieten zien, Kimpezé of Quimpenfte genoemd, en zy. ver-. haalden, dat twee anderen, van den zelfden Ouderdom ‚ met welken hy over Zee naar Eu-; ropa gevoerd werdt, op de Reize aan Scheur buik geftorven waren, welke Ziekte hem ook : alle de Tanden hadt doen uitvallen. Gezeten zynde, fcheen dit Dier de grooete te hebben van een Kind van zes Jaaren, maar het was Iyviger. Het hadt.een plat Aangezigt ‚ byna geen Neus, zo dat-het van Gelaat zeer vecl naar een oud Landslaes Besje zweemde, „ovang « OEVER SarTEROFBoscH-MeNscH sua | * Lyf was ‘het byna geheel kaal, zynde niet I, Arpeer, dan met een foort van Wolagtig Hair , Kafta- IIL.Hoor p- e niebruin van koleur „ bedekt. Het was zeer RT, zagtzinnig en gehoorzaam, blyvende gewillig overeind ftaan doch, ’t geen de Aanfchouwers « allermeeft verwonderde, was, dat het tekenen van fchaamte gaf, wanneer men het naar de Mannelykheid taftte, om zig van de Kunne te verzekeren. ’t Gebeurde eens, dat het zodanig cen Nieuwsgierigen een goeden flag om de Oo- ren gaf; doch aanftonds , bemerkende dat zyn Meefter ’er toornig over wierdt, ftelde het zig in eene biddende geftalte , met gevouwen Han- den fchreïende en huilende , byna even als cen Kind , dat vergiffenis van zyn kwaad doen fmeekt. De Meefter niettemin , wat brutaal zynde , kon door het verzoek der Aanfchouweren niet weer- houden worden, van het arme Dier wakker af te roflen; waar op het de party koos van de flagen te ontwyken , loopende op vier Pooten gelyk een andere Aap. Het hadt den Buik dik uitgezet, gelyk Kinderen die de Engelfche Zieke te hebben, en heeft niet lang daarna geleefd. - Ik zal hier eindelyk byvoegen de Befchryving Een, die van eendergelyk Schepzel , waar van de Af beel- deni ding hier voor geplaatít is, zynde getekend naaf da het weezentlyke Onderwerp, dat te Londen i in mek de Verzameling „. die men het Britstifch Mufeum noemt, voornaamelyk uit het nagelaten Kabi- * net van den vermaarden Ridder SLOANE beftaan- de, nog heden bewaard wordt. … Het werdt, * s-AcDaEL, 1 Stuk. ba … _eerft 346 BESCHRYVING VAN DEN L Arpern.eerft in Brandewyn gezet en toen ge aas IILHoorp-het poftuur , waar in het hier is afgebeeld; STUK, zynde de Tekening gemaakt voordatdedeelente . 0 veel waren gekrompen of ingevallen, zo dat men op derzelver naauwkeurigheid ftaat kan maaken. Dit Schepzel gelykt meer naar een Menfch, dan de Aapen in ’t algemeen: het heeft geen Eeltagtige Huid van agteren, aan den Aars, gelyk zy. Het Hoofd is ook ronder ; de Oo- ren en Tanden zyn zeer Menfchelyk, doch de Neus is plat en de Kin met den Mond fteekt veel meer uit, dan gewoonlyk in de Menfchen plaats heeft. Het Aangezigt is kaal en van een bruine Vleefchkoleur, gelyk ook de Handen en Voeten, die Nagelen als een Menfch heb- ben. Het Hair van ’t Hoofd loopt, van de Nek af , opwaards naar ’t Voorhoofd , het hangt 'er een weinig overheen en langs de Zy- den van ’t Aangezigt. Voor ’t overige is het geheele Lighaam en de Leden bedekt met kort roodagtig bruin Hair, dikker aan de agterfte deelen en dunner van vooren, dat van de Hand tot aan den Elleboog fchuins opwaards ftaat. Het was een Jong, omtrent twee en een half Voet hoog , toen het ftierf, zo de Heer EpwArDs; uit wiens Werk (*) deeze Befchryving en de Afbeelding genomen is, verhaalt; die 'er by: 4 voegt Ö Gleanings of Natural Hiftory, by GEORGE EDWARDS: e Arte | (}) Orang Outang er the Anatomy of the Pigmy. Lond. 1699. Een uitmuntend Werk, waar in de naauwkeurig- fte Ontleeding van dit Schepzel, die men wenfchen kan, | ver vat # SATER OF BoscH-MENscH. 847 voegt, dat de Ouden, volgens’t berigt van on- 1-Arpeer. ze Reizigers (zegt hy), die in Afrika en de In- 1lt.Hooene _diën zyn geweeft , omtrent zes Voeten lang, °7É Zyn, wanneer zy wandelen of overend ftaan. Hy merkt aan, dat Dokter Tyson reeds voor vyftig Jaaren de Ontleeding uitgegeven heeft van dit Dier, 't welk deeze Heer de Piemy noemde ({), en federt (vervolgt hy) is in ’t Jaar 1738 een Afbeelding aan ’t licht gebragt van een dat van de Kuft van Afrika gekomen was , Chimpanzée genaamd, dat te Londen is vertoond; waarfchynlyk het zelfde , waar van wy gezegd hebben, dat het in ’t Jaar 1740 te Pa- rys is te zien geweeft. | | De Heer Epwarps is vangevoelen, dat men Algeiieend dit Schepzel moet aanmerken als een der eerfte kid foorten van Aapen, doch het naaft komende aan den Menfch. De Heer Brisson brengt den Bofch-Menfch of Orang-Outang van Bonrrus, de Baris en de Chimpanzde der Engelfchen, tot eene zelfde Soort. Ik heb in alle de bygebrag- te Befchryvingen iets gevonden, dat myns oor. deels meer overeenkwam met het Geflagt der Menfchen dan der Aapen, fchoon wel in allen deele niet voldoende aan de Kenmerken van den Nagt-Menfch, door Linus opgegeven. t Is waarlyk te verwonderen, dat men, zo dra | | een vervat is, t welk van allen meet naar den Meních ge- Pykt , vooral ten opzigt van de Ingewanden, Spieren en Beegderen, welke aldaar met die der Menfchen en Aapen vergeleeken worden, met zeer geleerde Redeneeringen. Harten. de Meth. Studie dZedici, 5, DEE. 1 STUK, c 348 BESCHRYVING VAN DEN: ” iArpreL. een Schepzel, dat voor een Sater of Bofch-Menfeh: - ILHoorv ’t fchepe komt, op vier Voeten loopen gaat: - ARo An sie mf 27 i of iets Dierlyks vertoont in zyn Gebaarden „ aan-: ftonds uitroept, Det is een Aap; even of niet: de Wilden en Negers, zo wel, ja ruim zo, hard, op Handen en Voeten loopen konden , als: op de Voeten alleen, en in veele dergelyke- Menfchen is de Houding niet minder wild „ dan in deezen Bofch-Menfch der Indiën. Denkbeeid Fen opzigt van den voorgaanden Bofch-- ger Negers. Menfch van Guinèe , Quojas-Morrou genaamd ,: om dat hy in het Afrikaanfche Ryk Quoja ge-? vonden wordt , vindt men aangetekend, hoede. Negers gelooven, dat zy uit Menfchen voort-: ‚komen, en half Beeften worden door in de Bos- fchen en onder de Aapen te woonen; een dergelyk denkbeeld als ‘de Javaanen hebben van: hunnen Orang-Outang. Zy eeten Vrugten en wijden: Honig; zy vegten alle oogenblikken met elkan-_ der, en zyn, naar men verhaalt, ftout genoeg, om op een gewapend Man aan te vallen. Zulk. of dergelyk een Schepzel zal het waarfchynlyk: geweeft zyn; ’t welk deczen Zomer , onder den. naam van Sater, uit Amerika in Er werdt: gebragt. | : Menfchen « Onder de Ouden zyn gene van gelapten « gee: met Staar weeft, dat de Saters Staarten hadden , ja wel. Ki zeer lange Staarten gelyk. die van een Paard, zo Pausanias fchryft. Onze Bofch-Menfch heeft _ in ’t geheel geen Staart, doch dit alleen onder- fcheidt hem van de Aapen niet, dewyl daar SATER or Boscr-MenNscer. 549 „sonder ook. zonder Staarten zyn „ gelyk wy I in ’* volgende Hoofdftuk zien zullen, en volgens de-Berigten der hedendaagfchen zouden ‘er Menfchen met Staarten Zyn. « JOHANNES ArroN Hereieius íchryft, in zyne Waarnee- “mingen omtrent verfcheide zeldzaamheden dêr Indiën; dat de bewooners der Gebergten, in de Provincie Kelang of Quelang, op het Ei- Jand- Formofa, byna allen , volgens hun eigen | “bekentenis ‚ Staárten hebben boven ’t Fonda- ment. Ik heb ’er gezien, zegt hy, die ze kaal hadden, even gelyk Varkens-Staarten. En,-of men de „geloof baarheid van deezen Schryver mogt in twyfel trekken, 2al ik hier ’t getuige- nis bybrengen van den voornoemden BontTius,- 2% welk volkomen geloof verdient. Hy zegt; in ’t Ryk van Succodan, welk » onze Kooplieden veel bezoeken, wegens de > Ryft en Diamanten , zyn Berg-Menfchen met > Staarten , welken veelen van ons Volk aan st Hof des Konings van Succodan gezien heb- » ben. Die Staart is een uitgroeijing van het L. Arréed, UlLHòord- STUKe - 3 à, pe] Verhaal van BoN T1USe „> Stuitbeen * , ter langte van vier Vingeren of * os Coccy- ss een weinig meer, even alsde afgekapte Staart £'* „> der Honden die wy Spligionesnoemen, maar, ss kaal of zonder Hair.” bd De ruige Staart - Menfch een Inwooner van ide Zuiderdeelen). des Aardkloots (zegt LiNNAus) is ons onbekend , en daarom be- paal ik niet, of hy tot het Geflagt der Men- fchen behoore of tot dat der Aapen. ’ Js 1. Deer, 1 Stuk, | Hen won: Gevoelen van LiN= NEUS. so _ BESCHRYVING TL, Arpeer. Wonder dat hy Vuur maakt en Vleefch gaat - MLHoorp- braaden, hoewel hy het ook raauw verflindt, STUK. volgens de berigten , die ons door de Reizi- gers daar van gegeven worden. Peen krot rosa iv. HOOFD ON en Befchryving van bet Geflagt der AAPEN, waar, onder ook de Baviaanen en Meerkatten begree= . pen zyn; bunne Soorten volgens LINNAUS en — BrissoN 5 Werfcheidenbeden en Eigenfchappen — der dAapen in byzondere Landen; bunne His- torie ; Ontleedkunde en Gebruik. Verfcheide DD" Aap wordt in ’% Hebreeufch genoemd maren, Kopb, ‘als of men zeggen wilde , een Dier dat zig onophoudelyk omdraait, of dan deeze dan die Poftuuren aan zyn Lighaam geeft: in x Griekfch Pitbekos of Pitbex, wegens het nabootzen van de Menfchelyke Gebaarden zo men wils in't Latyn Simia, waar van het Spaanfche Naamwoord Ximio en ’t Franfche Singe af komftig is; ’t zy wegens de platte aan t end opgewipte Neus, welke dit Dier gelyk de Negers heeft: ’t zy wegens deszelfs gelyk- heid aan de Menfchelyke gedaante, volgens het bekende Spreekwoord van ENNus : Hoe zweemt dat fehandelyk Dier, de Aap, naar ons (5)? Immers het heeft verfcheide Lighaamsdeelen, e “waar C°) Simia quam frmilis turpijima Beftia nobis? & Vv AUNED E A A Baj N, Ir waar in het naar den Menfch gelykt. In ‘cHoog- f, Arpeer. ditfchr noemt men 6 Affe, s in ’t Engelfch Ape IV.Hoorp: ' en in’ Neerduiefch Aap of Sim. In ’t Franfch °FUKe noemt meh de groote Aapen, in ’talgemeen , Sin E55 zy dezelve een Staart hebben of niet, dem Shoet lang of kort; maar de kleine worden _Guenous genoemd. Men heeft den. „naam van Aap ook wel op Meníchen toegepalt, die vol- gens de manier .deezer. Dieren het doen van anderen nabootzen,„ even gelyk de naam van een Menfch weleens aan de Aapen: gegeven wordt. Dus noemt men den Aap in’tFranfch Bertrand , in ’t Nederduitfch Kees, gelyk men den-Ezel Herr? noemt of Martin, enz. ‚ De Heer Krein brengt, in zyne Verdeeling, Verdeeling der Dieren, den Aap- onder het Geflagt. van de ai, wia SATERS, behoorende tot zyn vierde Gezin of Familie in de tweede Rang der viervoetige Dieren (})3 welk Geflagt hy in vyf Soorten verdeelt. De Heer BrissoN onderfcheidt de Aapen , eerftelyk, in de zulken die geen Staart en die al een Staart hebben, en de eerften we- der in zodanigen met een korten Snoet, gelyk de gewoone Aapen, de Bofch-Menfch en een “Traaglooper van Ceylon, die by hem het Eerfte Ras uitmaaken , en met een anger Snaet , die van het tweede Ras zyn, gelyk een ander Traags looper en Aap met een Honds-Kop. Onder « de Aapen met een Staart, is dezelve in fommi. j B ‚0 Zie de Uitgezogte V erh, tiodkien 1. Dern. bladz. * Il, DEEL. FE. STUK 352 BESCHRYVING- L-Arperi gen zeer kort, gelyk in de Baviaanen; die het IV:Hoorp. Derde Ras by hem uitmaaken; of ang , en van SEO deeze hebben eenigen weder een korten Snoet,_ gelyk de Sapajou en anderen, die hy in’ Vier- de Ras plaatft, anderen een langen Snoet , als de Meerkat met den Honds-Kop, zynde het Vyfde Ras. Van dit laatfte Ras telt hy drie Soorten of verfcheidenheden , naamelyk de Cer- copithecus van JoHNsToN, Tab. LIX. in de Be- fchryving der Viervoetige Dieren afgebeeld ; een die door JoansroN p. too. befchreeven wordt , onder den naam van Macaguo , af kom- ftig zynde uit het Ryk van Angola en Guajana ; en een derden „ die op dezelfde Tab. LIX. van dien zelfde Autheur is afgebeeld , onder den … Naam van Cynocepbalus 2, Bertrand. Maar tot het Vierde Ras brengt de Heer BrrssoN wel ne- _gen-en-twintig Soorten of Verfcheidenheden van Aapen, befchryvende den laacften , dien hy Bel zebut noemt, uit het Kabinet van REAUMUR ; | thans in ’s Konings Kabinet zynde, aldus. —_ Befchry- - Het Kenmerk van % Geflagt der Aapenisby. ker, Belaé. hem, dat zy, behalve vier Snytanden in ieder but. Kaak, gevingerde Pooten hebben met Nagelen ; allen van elkander afgefcheiden en den Duim zeer kenbaar. Deeze Aap heeft aan de Voot- pooten geen Duim, en de Staart is van ondes „ren, naar de punt tee , kaal. De langte des Lig- haams, van den top des Hoofds tot aan het bes gin der Staart, is vyftien Duimen, en de lang- ' te van de Staart twee Voeten, die van de Poo- | an VAN DE APEN. 853 | _ten een Voet en zes Duimen. De Ooren ge- TL Arbekin _____Ayken naar die van een Menfch en zyn zwart. IV. Hoorn- Het Aangezigt, de Kop, het voorfte van de °"PÉ Rug, de buiten-kanten van de Dyën der Voor- pooten, van de Agter-Dyên en Schenkels, de Voor-Schenkels ‚ de Staart en de enden der Poeten zyn zwart: het agterfte deel van de Rug js zwart bruin; de Zyden des Lighaams zyn rood of ros; het geheele Lyf van onderen, de Keel, naamelyk, de Borft, Buik, en binnen- kanten der Pooten, zyn vuil wit en geelagtig, Aan de Voorpooten heeft hy vier, doch aan de Agterpooten vyf Vingeren. De Staart loopt fpits.uit , en is geheel met Hair bekleed, uit- genomen van onderen tot agt Duimen van de punt , alwaar dezelve een Huid met groefjes 6 RBE gclyk het plat der Pooten sen UCeZe Staart gebruikt hy ook, gelyk een vyfde Poot " of Hand, om de Spyze aan den Mond te bren- gen. Men heeft ’er de Af beelding van te Parys, in ’t openbaar, onder den naam van Beelzebut uitgegeven. Wy hebben hier voor gezien (*), hoe de Verdeeling Aap, door den Heer Linneus, van de andere VAA ENe Zoogende Dieren onderfcheiden wordt door de langte der Honds- of Hoektanden, die om dee. ze reden wat van de anderen afflaan, en nict op | één fluiten ; gelyk de Afbeelding van het Aapen Bekkeneel , hier voor, klaar aantoont. pit. Fie Ook (*) Bladz. 133. = 1d. Daan, it Sruk, 4 Ve 354 BESCHRYVING L Arpeer, Ook zyn de Agtertanden of Kiezen ih den Áap IV Hoor p- Í. Satyrus, Befchrye vine van den Sater,. Pi, VL Fig. ‚Ee ftomp, gelyk in den Menfch. LinNzus maakt in het Geflagt der Aapen drie Hoofdverdeelin= gen, waar van de eerfte die genen bevat, wel- ke geen Staart hebben ; of eigentlyke AAPEN; de tweede de genen die een korte Staart hebben , of BAVIAANEN; de derdedie een lange Staart hebben, naamelyk de MEERKATTEN. In de eerfte Hoofdverdeeling zyn twee Soorten be- greepen, in de tweede ook twee Soorten, en in de derde of die der Meerkatten zeventien Soorten ; zo dat het geheele Gellagt der Aapen in een-en-twintig Soorten is onderfcheiden , wel- ke ik, volgens die Order, befchryven zal. Aapen zonder Sthart. AAP EN der Ouden. (1) Aap zonder Staart , van onderen kaal, De eerfte Soort van Aapen zonder Staart of Aapen der Ouden, geeft LiNNaus den naam van Safyrus, dat is SATER, zeggende dat zyn grootte is als een Jongen. van zes Jaaren. De Rug is met zwart ruig Hair bedekt, doch van onderen, dat is te zeggen van vooren, is hy O» veral glad. Hy woont in Afrika en Afia. Deeze Aap is van Turpius onder den naam | van Satyrus of Sater, en Orang-Outang of Bofch- Menfích der Indiën, befehreeven en afges beeld, den Satyrus Indicus, TuLr. Obferrat Medical. Libr. EIT. ap. 56. L46 5e van ij \ NN N Nes KANS ONN ENDE EI , KANE gn JN E A \ \ AN \ AN ATRRENN AN SL EE el SSN JCHilps Pd B ONNA PEN. Zee ‚5 „beeld. Men vindt’er elders een Af beelding vans I. Arpezt. | alwaar ’er Handen en Voeten vân een Menfch IV.Hoorp- ean gegeven zyn, doch uit de Afbeelding STUE — van Turpius hier nevensgaandeblykt „ dat de / Voeten of Agterpooten ook zyn gevingerd als de Handen en zo wel bekwaam om zig in klimmen mede vaft te houden, als de Voorpoe- ten, gelyk dit by de Aapen inyt algemeen plaats heeft. Dit Dier is derhalve een waare Aap, en niet de Bofch-Menfch , waar van wy in ’t voor- gaande Hoofdftuk fpraken. Het onderfcheid is uit vergelyking der Afbeelding met die van Praar V. duidelyk blykbaar. Men heeft den ge- nen, naar welken deeze gemaakt is, uit Angola _án Europa gebragt, en vereerd aan FREDRIK. Heneik, Prins van Oranje. Het Dier was Vier. voetig, van langte als een Kind van drie, van dikte als een van zes Jaaren. Het Lighaam was niet vet noch fchraal , maar dik gefpierd en fterk, zo dat. hy zeer zwaar kon tillen, doch niettemin vlug was in den hooeften graad. Het Aängezigt was niet zo Menfchelyk als in veele | Aapen, en de Mond ftak fnoetagtig uiet met een zeer breede fmoel, De Ooren waren als die van een Menfch, gelyk ook de Ledemaaten; zelfs” de Handen met Duimen en de Voeten met een foort van Hielen voorzien , waar ‘op dit Dier o- verend kon gaan en ftaan : doch dit alles heeft het met de Aapen gemeen. Het was een Wyfje __en hadt zeer zwaare Borften. Ook aapte het allerley Menfchelyke daaden naa, ORE Dj __bDes IStuKe L 2 ) OR) Aap. © „356 BESCHRYVENG LArpter. (2) Aap zonder Staart ‚ het Gat Eeltagtig wite „IV.Hoorp- … puilende: | dhr Het Voorhoofd heeft , op de plaats der Wenk- siens „ braauwen , een dwarfe bult. De Huid is ruig als die van cen Beer. Het Dier dreigt en vleit met zyn Gelaat, groetende op de wyze der Kaf- i fers. Het brengt het drinken met de hand aan den Mond. Het Wyfje heeft haare Stonden. Deeze Aap is uit Afrika en Ceylon af komttig. Degemee: De Heer LinNaus wyft hier aan, de vyfde men Figuur op Praar LIX van JonnsTonN , onder den naam van Cercopitbecus. De Heer Bris- SON, die deezen Aap, in zynen tweeden Rang, onder de Hondskoppen Cynocepbali befchryft ; zegt dat hy , uitgenomen de langte van den Snoet, volkomen met de gemeene Aapen overeenkomt, die ongetwyfeld door Linneus hier bedoeld worden ‚ dewyl die van agteren ook Eelt- agtig zyn. Ondertusfchen is ’t aanmerkelyk. dat de vyfde Figuur, op de gemelde Plaat van JonNsToN, duidelyk een Staart heeft, zo dat men zou mogen twyfelen, of zy van Natuure wel zonder Staarten zyn , te meer daar men ver- zekert , dat fommigen hunne Staarten zelf af by- ten en opeeten. Zy zyn ’er afgebeeld onder den naam van Simnia, I, 2. en verfchillen, za de Heer BrissoN zegt, meeft in Grootte; hun Aangezigt , Ooren en Nagelen, gelyken veel ie naar (2) Simia. Gesn. OQ uadrup. 847. Simius Cynocepha- be alter. Aur, ZEgypt. 241. Tab, 16, Cercop ln old Quadrap, T. LIK, His 5. fe ng VAN DE AAPEN, 357 “maar die van den Menfch. Het Hair, dat bun ge- L, AFDrrL, heele Lighaam bedekt, uitgenomen de Billen , IV. Hoorn- die kaal zyn, is uit groen en geel gemengeld , **0* hebbende het groen boven op ’t Lyf en’t geel van onderen de overhand. | dAapen met een korte Staart. ER NRE T ATAR Nn Br. (3) Kortffaartige dap, met Hairen aanden Bek II, en fpitfe Nagelen. Sphinx. Hy gaat op de vier Pooten , heeft de Groot- te van een Dog, een hangend. Balzakje. Het is een zeer geil Dier, doch tevens leerzaam, wordende op het Brieven beftellen afgerigt. Men vindtze op ’t Eiland Borneo. d Hier mede wordt dat Dier gemeend , ’t welk pe Baviaan. men gewoon is in ’t Nederduitfch BAavraaN te | noemen, dat by JonNsroN, Rajus en andere Schryvers, Papio genoemd wordt, by de Fran- fchen Babouin , by de Engelfchen Baboon. Bris- - SON merkt aan, dat het een langwerpigen Snoet heeft, gelyk een Hond; als ook dat de Billen geheel Hairloos en glad zyn, van Bloed-koleur, even of ’er de Huid was afgetrokken, en de Schenkelen kort. Het wordt, zegt hy , inde _Wilderniffen van Indie gevonden. « ’ (4) Kort- (3) Papio f. Baboon. Gesn. Q vadr.352.T. 353 Apr.” digit. 260. Jonsr. Quadr. 145. Tab, 6x, Fig. 1, Rara Q nadr. 158. 1, Derr,- 1 STuK, Z 3 358 BEsSCHRYVING L Arprer.(4) Kortflaartige Aap, met de Duimendigt te- ÌVv.Hoorp- STUK. IV. Apedia, Vv. vsleuns. gen de Vingers aangevoegd , de Nagelen langwerpig, die der Duyimen altemmaal gerond. _Deeze Aap is van grootte en koleur als de - gryze Inkhoorn. De Duim der Voorpooten legt tegen de Vingers aan, gelyk in de Voeten der Menfchen; die der Agterpooten ftaat ’er wat verder af, gelyk-in Menfchen Handen: ook zyn de Vingeren der Agterpooten langer. Alle Nagels zyn fmal, famengedrukt, behalve die der Duimen, welken naar Menfchen Nage- ien zweemen, De Staart is naauwlyks twee Vingerbreedten lang, ftomp. Het Hair over ’t Lyf is geel, met zwarte punten. Hy woont in de Indiën. zi Aapen met een lange Staart, „MEER: KA 7D BM (5) Geffaarte Aap met een Baard , zwart over z Lyf , bebbende een grooten Sneeuwwitten Baard. De Soort van decze Aap is duifter , zegt Lin- NEUS; om dat men aangaande de Nagels zy- ner Pooten , en verfcheide andere Eigenfchappen van dit Dier, onkundig is. Het woont in Afie, op Ceylon, Java, enz, ar | (6) Ge= (4) Simia Canda abrupta, Unguibus compreflis, polli ce th digitis adhzrente. Amanit, Acad, k ‚278. | (s) Simia Callitriches, magunitudine Cyuocephaloruate Are Egypte 242. has 4 á Jedi WE rak ve + # / AR BE ARDEN. 359 | (6) Geffaarte dap met een Baard, de Staart IL. AFDEEL. | aant end een Kwaft Debbende, | IV.Hoorp- Deeze wordt gemeenlyk de Baard-Aap met STEE een Leeuwenftaart geheeten. BRisson noemt, paunus. hem: de gebaarde Meerkat , van boven zwart en bruin gemengeld, van onderen wit, met een eryze puntige Baard en een Kwaf? aan't end van de Staart. De Baard aan de Kin heeft de langte van negen Duimen. De Ooren zyn klein; de Nagels als van een Meních; de Staart is zeer Jang en taamelyk dik, hebbende aan ’t end een Bos lange Hairen, gelyk een keeuwen-Staart. (7) Geftaarte Baard-Aap, met een aanvâttende vn. | Staart „ de Woorpooten omtrent viervingerig, aeta Ô Het Lyf is, behalve de uitwendige helft van de Staart en de Pooten, die bruin zyn; bedekt met lang, glimmend zwart Hair , leggende zo digt op een , dat het Dier zig glad vertoont. Dit Hair , langer zynde aan de Keel en Kin, maakt een foort van ronde Baard. Het heeft de grootte omtrent van een Vos: ’t Aangeziet ftaat opwaards ; de Oogen zyn zwart en vol Vuur; de Ooren kort en rond. De lange Staart is aan ’t end kaal en Slangswyze gedraaid , door welk middel diet Dier hangen blyft en zig vaft houdt aan alles * welk het weet te vatten. De Duim is kleinder dan de andere Vingeren en ftaat | in- (6) Cercopithecus barbatus. 1, Crus, Exotic. 371. T. 371. NiIEREMBERG. Vat. 179. Ray. Q wadr. 153. _(7) Simia fusca major &c. BROWN. Famaic. 439. Guae riba. MARrceRr. Brafil, 229. Tab. 226. Raj. Snadr. 153 5, Drer,. IH STuxKe Le á, 360 BESCHER YVINGE ie: AFDEEL. inwaards van dezelven af. De Nagelen der. IV.Hoorp: Voorpooten zyn gerond, die der Agterpooten STUKe VIIL Dia ide Pl. VL Fig. 2 Elswyze fcherp. Het draagt zyne Jongen op de Rug. Men verhaalt dat deeze Aapen by ’, . r ,° op- en ondergaan van de Zon te famenkomen „; en een foort van Vergadering houden. -De Woonplaats is in Zuid-Amerika, in ’t byzonder in Brafil, alwaar het Guariba genoemd wordt. (8) Geffaarte Baard-dAap , met een gekuifden. Baard en een. Toupet op °tVoorboofd. Dit Dier , waar van de Afbeelding door den Heer LinNaus,.gelyk zy hier nevens gaat, in. de Verhandelingen der Koninglyke. Akademie: _ van Stokholm is gegeven, wordt door. hem al- daar in ’t breede befchreeven. Het is wat groo- ter dan een gemeene Kat. De Koleur is over, ’t geheele. Lyf zwart, doch met kleine witte: _ Stippeltjes, alzo de Hairtjes aan de punten wit, zyn. Van ‘t midden der Rugge tot aan de Staart, egter, heeft het eene bruine Koleur en van de Staart af, langs de Dy, tot aan de Knie toe, is het Hair ‚aan den binnenkant, rood agtig vaal, even of ’t'er Bloedig ware, : Aan de buitenzyde loopt een witte Ítreep , van de Staart tot aan de Knie. Zo.heeft het ook wit Hair, van de Ooren af, tot aan het buigen, der Voorpooten , als mede over de geheele. Keel (8) Simta Caudata Barbata, fronte barbaque faftigiata, El, Stokh. 1754. p, 210. Tab. VI. Cercopithecus Bar- barus Guineënfis. Marcom. Braf. 227. Tab. 228. Ray. Quadr. 259. Cercopithecus Barbatus: 2. Crus Ewot. zEEe NAN,DE A-APE:N. _ 861 Keel en Borft. Zelfs cen gedeelte van denl. Arneer, Baard is“wit, waar by het zwarte Aangezigt en 1-Hoorn- het overige van den Baard, dat kort is en rond befneeden, aardig affteekt. Het Voorhoofd is verfierd met een Toupet van wit Hair, ecni- germaate naar een Waffende Maan gelykende. De Pooten zyn altemaal met Vingers en Nage- len, gelyk Menfchen Handen. Deeze Aap is van Guinée afkomftig. Hy nuttigt allerley Spy- zen, gelyk de Menfchen, behalven Vleefch; van. Boomvrugten, Nooten, Amandelen en Ro- fynen, houdt hy veel. In het gebruiken van natte Spyzen, Bry of Sop, tragt hy zorgvuldig zvn Baard fchoon te houden, en houdt we voor ’t overige, zeer zindelyk , tesen de ge „woonte der andere Aapen. Hy bemint de di weeging zeer, en fchynt zyn vermaak te heb. ben; in Tafels, Stoelen, en alles wat overend ftaat, t'onderfte boven te fmyten, zo hy ’er maar by kan komen. ‘Met Kinderen fpeelt hy gaarn en zal uit zig zelf niemand kwaad doen of het moetten Vrouwsperfoonen zyn, gelyk de gemeene eigenichap der Aapen is; die hy» inzonderheid als ’'er Mansperfoonen tegenwoor- dig zyn, op ’t Lyf fpringt, en in-de Armen of Beenen by, doch zyn Beeten hebben weinig te beduiden; alzo ’er naauwlyks een blaauwe Plek van komt. Men kan hem egter ligt toor- nig maaken, gelyk wanneer hy op de Schoot of Armen, zit van een hem bekend Perfoon en cen andere ftelt zig aan om dien Perfoon, kwaad te Ì. Del,” 3 STUK, £ 5 JOEn 5 362 NDE SCHREVEN 8 ij Arpeer doen: dan beweegt hy de Kaaken {nel als of IV.Hoorp. hy kaauwde en flaat de Tanden, verfcheide STUKe IX. Cepbus. maalen agtereen, op malkander, waar na hy den Bek zo wyd fpalkt, als hy kan, houden- de dien wel een Minuut open, even of hy den Aanvaller verflinden, ten minfte een fchrik op ’t Lyf jaagen wilde. Dit opfpalken van den Bek en beweegen der Kaaken herhaalt hy ceni- ge maalen, en ‚ als hy zyne Party bereiken kan, byt hy die naar zyn vermogen. Anders is hy altyd zagtzinnig, goedaartig en vrolyk van hu-_ meur. Het eenigfte Geluid, dat hy maaken kan, is Greck, 'twelkhy, geroepen wordende, voor Antwoord geeft; doch Honger, Dorft of Koude lydende, giert hy als om te klaagen', en men heeft hem, geweldig verfchrikkende, ook hooren roepen Hoi; ’t welk inzonderheid gebeurd is, wanneer hy het onaangenaam Ge- luid van eene Paauwin hoorde. Dit alles heeft de Heer LinNaus in een Wyfjes Aap van deeze Soort, die hy, wegens de witte Maan op ’t Voorhoofd, Diana noemde, in den Ko- ninglyk Sweedfchen Tuin, alwaar dit Dier bo- „ven in de Orangerie zyne Slaapplaats hadt, waargenomen. (9) Geffaarte Baard-Aap, met gebaar de Wan- gen „de top geelagtig, de Pooten zwart, de Staart aan ’t end vaal, ’ De (9) Gercopithecus pee We alius Guîneënfis. Marcore Bras. 228. diie Q vadr, 156. ° hd 4 ad . ders, Zwartagtiee Meerkat, welker Wangen VAN D'r AAPEN — 668 De Heer BrissoN noemt deeze, de Guinee: [, Arpeen. Sche Aap-met een geelagtigen Baard „ of an-IV.Hoorn- STUK. en Ooren met lang Hair , uit den witten geel- actie „bezet zyn, de bek blaauwagtig. Het Lig- haam is bruinagtig, zegt LINNAUsS, van onde- ren bleek blaauwagtig ; de Bek blaauwagtig; de Baard geelagtig. Het Dier woont in Amerika. (ro) Geflaarte Baard-Aap, die grys'is van Ko- _X. leur , met een Kuif van lair langsbeen, boven op den Kop, Mardi Het Lighaam heeft een gryze Wolfskoleurs de Keel, de Borft en Buik van onderen, zvn witagtig. De Staart is langer dan het Lyf, Afchgraauw EN ER: © HEC Aangezigt platagtie, witagtig, kaal. De Neus is neergedrukt ; zeer kort, van den Bek af {taande , meteen dubbeld Kloofje in de Bovenlip. De Wangen zyn met Hair bezet, dat neerhangt zo laag als de Kin, die een kleinen Baard heeft. De Wenkbraau- Aytula, wen aan ’t Voorhoofd zyn bultig uitfteekende 5 de Pooten zwart; de Nagelen der Duimen gerond, de overigen langwerpig ; de Ooren ee- nigermaate fcherp. Hy wordt in de Indiën ge- vonden. | | (rr) Geffaarte Aap zonder Baard, de Ooren _ sa, met dikke Hairdodden. ig ___Hamadryas Dee- (ro) Simia Caudata fubbarbata grifea, eminentia pilofa verticis longitudinalì, Ospeck. Zer, 99. (tr) Simius Cynocephalus, ad utramgne aurem magna Coma. Arp. Arypt. 249. stats dellen and _ ‘T. Deer, 1 Stuk, L ArFpeer. NA „Hoorp. STUK. HT Jacchuws. Ai, Oearpus. Pr. VL Fig. Ze 364 BESCH RYN IMG Deeze woont in Afrika zegt LiNNaus , doch is niet zeer bekend. (re) Geffaarte Aap, met wyde Bee Oste een zeer lange en zeer ruige Staart, de Nagelen Elswyze doch die der Duimen rond aan ?t end, „ Deeze Aap, die in Brafil, alwaar je woont, Sen genoemd wordt, is , volgens den Heer BrissoN ; zeven en een half Duim lang en heeft een Staart van elf Duimen, die met een digte Vagt van zwartagtig bruin en grysagtig - Hair geringd is. De Ooren zyn rond, met lange witte Hairen omzet. Al het Hair van ’% Lyf is zeer fyn en zagt op ’t aanraaken, en door zyn verfcheide Koleuren maakt het de Rug, overdwars, met rood en grys beurtlings gebandeerd. Boven de Neus, tuffchen de Oo- gen, is een witte Plek. Dit Dier, zegt Lin NAUS, ís hoogmoedig, kan geen ongelyk vers draagen en fchreeuwt byfter luid. | zet, (13) Geffaarte Aap zonder Baard, met neers hangend Hoofdbair. Dit Aapje, dat, volgens de Afbeelding v van den Heer Epwarps hier op Pr. VL. Fig. 3 ge- bragt, opzittende de hoogte heeft van omtrent vyf Duimen, is getekend naar een levendig | Dicr- (12) ko neeece Brafilianus 3, Sagouin. Cuus. Exot 372 T.372. Ray. Quadr. 154, 160. Cagui minor. MARCGR. Bras.227. Pur. Gaz.26. T. fig.s. Krein. Dub.rr. T.r. (z3) Cercopithecus minimus Mexicanus, CAP nie veo. Epw. -Áy, 195. Tab, 595: VAN DE AAPEN. 865 Diertic, % welk de Graavin van Suffolk hadt, 7. Ardeel. zynde een Wyfje. Het Aangezigt is Zwart, IV. Hoorn. doch doorzaaïd met kleine witte Hairtjes, wos- STUK halve ’ zelve zig grys vertoont, met een wit. agtigen kring. De Oogen zyn zwart, zo wel als de Ooren. Het Hoofdhair, wit en lang, hangt langs de Schouderen, gelyk de Hairlok- ken van een Vrouwsperfoon. De Rug is be- dekt met bruinaetig Hair, dat naar onderen / toe roodagtig of Oranjekleurig wordt. De Keel is zwart en kaal; de Staart aan ’t end zwart, voor ’t overige ros; de Buik en Pooten met wit Hair bedekt. De Pooten hebben vyf Vingeren met fcherpe Nagelen gewapend, als die der Inkhoornen. Het zonderlingfte in dit kleine Diertje is, dat het een zagt en fyn Ge- luid maakt, ’t welk veel naar ’t zingen van een Kanary-Vogel zweemt. Het is vlug en maakt dergelyke kabrioolen als de groote Aapen, en dit gedaan hebbende loopt het fomtyds langs het Vertrek met een opgeheven Staart , wan- neer het zeer veel gelyke naar een klein Leeuwt- je. Om die reden wordt hetzelve ’t kleine Leeuw-Aapje van Vera Cruz genoemd. De Heer Brisson befchryft , onder den naam van klein Leeuw-Aapje, een dergelyk Meer- katje, dat-in ’t Jaar 1754 uit Brafil gebragt en aan Madame de Marquife pe PomPAnour ver- eerd werdt ; doch dit was over ‘t Lyf geelagtig wit, met ros Hair om ’t Aangezigt en roodag- tige Pooten. Di ‚5 DEEL, I Stur. | j (14) 966 BEsCHRYvVING I. Arpeer. (14) Geftaarte Aap zonder Baard; met ovef- STUK, XIV. ZEthiops. XV. Midas. Pi. VE Fig. 4u IV.Hoorp- endffaande witte Hairen op den Kop en een wit Maantje aan ’t Woorboofd. Het Lyf is van grootte als de Diana, bruin, van onderen wit. De Staart gedekt, van on- deren vaal. De Wenkbraauwen maaken een wit Maantje, dat dwars ftaat. De bovenfte Oogleden zyn kaal en wie: de Ooren fcherpag- tig. Het Dier woont in Zthiopie. (as) Geffaarte dap zonder Baard, met de bo- venlip gefpleeten en kaale vierkante Ooren. Dit Kleine zwarte Meerkatje; ’t welk-by de Ingezetenen van Toupinambous in Brafil , Cay of Ca genoemd wordt, is de kleinfte Soort der Aapen, zegt EpwaArps, die ik ooit gezien heb. De Afbeelding , hier op Praar VL Fig. 4 gebragt, heeft ook by hem omtrent de hoog- te van vyf Duimen. Zy is gemaakt naar zo- danig een Diertje, ’t welk de Graavin van Lichtfield bezat , haar gebraet zynde uit de Weftindiën: Het beet, zeethys niet fcherper dan een Mofch: het wag geduurig in bewee: ging gelyk de andere Aapen. De Oogen waren - bruin, het Aangezigt van roode Vleefchkoleur: de Neus byna plat ; de bovenlip als een Haafe- mond. gefpleeten ; de Tanden klein en zeef Nenfchelyk: de OCoren groot, viefkant , van brui- _(r4) Simia Zrhiops. Hassera: Jer, 190. - (xs) Cercopithecus niger minimus, manibus & pedie’ bus Croceis. Epw. „Av. 196. T. 196. Cay, Brafilianis Toupinambouriis diétus. Raj. @wadr, 155. BA a an nd ee E : dns kenti dt AE RE ae Eh LEANN 4d Bak aak” VAN DE ÂAPEN, 867 bfuine Vleefchkoleur: het Hair tipswyze naar r, Arprer Voorhoofd neerdaalende. Het geheele Lyf 1v.Hooen- was bedekt met zwart zagt Hair; de Staart ten SUE minfte. eens zo lang als’t Lyf. De Voor- en Agterpooten geel of Oranje: de Nagels der Vingeren aan de Voorpooten altemaal Elswyze fcherp; die aan de Duimen der Agterpooten al- leen gerond. Ook kon het niets in de Hand houden, gelyk de andere Aapen. | (16) Geffaarte Aap zonder Baard, met EEN BE vvt … fpleeten opgewipte Neus, de Billen bultig, Cynamolt- Deeze Aap, die de groote Aap van Angolas®* genoemd wordt , en den naam van MZacaguo voert by de Inwooners van ’t Ryk van Congo, heeft de langte van ruim een Voet, van den Kop tot aan ’t begin van den Staart, die ook een Voet lang is, en altyd boogswyze gekromd ftaat. Het poftuur is gelyk dat van een Beer: de koleur , uit den bruine geelagtig groen , doch wit aan den Buik : de Billen zyn kaal. Hy ftelt by naët Wagtenuit. De Woonplaats is in Afrika. | (17) Geftaarte Aap zonder Baard , met een XVI Staart die byna kan grypen, een bruin Lig- “TPt. baam en zwarte Pooten. Hy kykt geduurig naar alle kanten om, en 9 maakt (16) Simia Zeyptiaca Cauda elongata, Clunibus tu- berofis nudis, Hasse. Iter. 189. Cercopithecus Angoe lenfis major. Marcoen. Braf. 227. Raj. Qwadr. 155. (x7) Simia Candata imberbis, Cauda fubprehenfili, Corpore fulco, Pedibus nigris. Mus. Ad, Fred, z. Tx 1. Dazr IT Stux, bd 568 VBRESCHEE wis 1, Arprer, maakt een Geluid als het Jong van een Kalkoen- IV.Hoorp-fe Hen, wanneer het Honger heeft. Dit Dier STUK, XVIII. Morta, Pl. VL Fig. 5. woont in Amerika. (18) Geffaarte Aap zonder Baard , met een bruinen Bek , het Lyf Scharlaken vood , de Staart kaal en eenigermaate gefchubd, — Dit Aapje , gemeenlyk Monkie genaamd in Amerika, en ook wel het Doodshoofdje, zynde een zeer klein foort van Meerkatje , ís hier voor ookafgebeeld. Indie geftalte zweemt het merkelyk naar een jong Kindje, doch de Neus is zeer kort en opgewipt, de Oogen ftaan diep in ’t Hoofd, dat van vooren rond is , naar ag« teren wat fcherper. De Ooren zyn zeer gelyk aan die van een Menfch; de Nagelen kort en plat: de Staart is lang, dik en kaal, gelykende veel naar die van Rot. De Buik is ock kaal, doch aan de Pooten heeft het dun geelagtig Hair. Het Aangezigt is witagtig; het end van de Neus en de omtrek van den Bek byna zwart ; voorts de Huid zeer rimpelig , ’t welk het teen zeer leelyk aanzien geeft. Agter op den Kop heeft het zwartagtig Hair : van vooren rood Hair, gelyk ook op de Rug, doch het is daar bleeker rood dan op ‘t Voorhoofd. Men kan het noemen ’t roode Meerkatje met de Rottenftaart, gelyk BrisscN doet. Dit Diertje woont in Amerika. _ (28) Cercopithecus Americanus minor, ZMonkie dictus, Sen. Muf.I p. 52. Tab. XXXIIL For. ede (29) ud ie. 4 * ndi dak on ne nn VAN:DE ÁAPEN. 369 {19) Geflaarte Aap zonder Baard , met een 1, Arpert, lauge ruige Staart , bet Aangezigt geelag: rBaord, tig | __De Woonplaats van deeze is niet zeker be- _ XIX. kend. Hy verjaagt zyn Vyanden door een yze- CP#en lyk Gefchreeuw : knarft dikwils als een Krekel, en blaft, vergramd zynde, als een Hondje. (zo) Geftaarte Aap zonder Baard , bet Ágter- hoofd uitfleekende; vier Nagelen der Agter- pooten langwerpig. _… Dit Meerkatje heeft het Liyf van een Ink. xx. hoorn, uit den graauwen groen, van onderen of re aan den Buik bleek: de Armen en Beenen zyn roodagtig Bruin, de Staart, met fyn Hair bezet, is eens zo lang als het Lighaam: de Nagels der Duimen zyn rond. Het woont in Indie. Men zou het kunnen noemen het Znkhoorn- Aapje. (ar) Geffaarte Aop zonder Baard, de Beken Oogleden met lange Hairen, | Dit Diertje, een zeer klein Meerkatje zyn= %Xt, de , woont in de Philippynfche Eilanden. Syrichkt, De Heer Linneus merkt aan , dat weinig Eigen- foorten van Aapen regt befchreeven zyn en dat (chappen men van de meeften maar een rauwe kennis “°t apen. heeft. Men weet, in ’t algemeen , dat het Die- (ro). Simia Caudata imberbis, Cauda longa hirfura, fa« cie fiavefcente. Muf. Ad. Frida. T. 2, | (29) Simia Caudataimberbis, Occipite prominulo, Un- guibus quatuor Plantarum oblongis. Mus, Ad. Frid, L P-. 5 ij f jn (21) Cercopithecus Luzonicus minimus. Par, Gaz, 2x. _Tab.13, T. Ir. | . IDEEL, 1 STUKe Âa S 370 BESCHRYVING L Arpeer, Dieren zyn , uit de heete Landftreeken des Aard» IV.Hoorp- bodems af komftig , die aldaar in ’t wild loopen STUK, Aapen van _ Afrika, en in menigte voortteelen, en dat zy, in de Noordelyke deelen van Europa, niet dan te- gen de Natuur, en beflooten of vaft gehouden worden , om de Menfchen te vermaaken door hunne Kuuren en Grimmaffen. Het nabootzen van allerley Gebaarden en Bedryven der Men- fchen, de Geilheid en Onreinigheid , zyn, hun- ne algemeen bekende Eigenfchappen: doch be- halve die worden zo veel Aardigheden van de- zelven verhaald, dat men ’er een geheel Boek mede zou kunnen vol maaken. Ik zal hier al- leen een kort Begrip geeven van ’t gene dien- aangaande door geloofwaardige Reizigers van deeze ende voorgaande Eeuw , is waargenomen, om te dienen tot eene Natuurlyke Hiftorie der Aapen. | In geen Land van de Wereld, mogelyk , zyn deeze Dieren zo menigvuldig, als in de Weftelyke deelen van Afrika, zo Pater LABAT aanmerkt. Men wil, dat zy 'er by troepen van eenige duizenden te famen woonen, maakende een foort van Republieken uit, waar in de On- derhoorigheid zeer wel in agt genomen wordts. _dat zy in goede order voorttrekken , als onder ’t beftuur van zekere Opperhoofden , die de groot- {ten en denkelyk de oudften zyn; dat de Wyf- jes haar Jong onder ’t Lyf draagen, zo zy ’er. maar één hebben, doch, zo zy ’er twee heb ben, het eene op de Rug; en dat hunne Ag- | | Lel VAN DE AAPEN. 371 terhoede altyd uit de grootften beftaat. Hun- I. Arprzr. ne Woon- en Wykplaats is in de Boomen ; waar IV. Hoorp. van zy de Takken wonderlyk vaft weeten te an houden met huane Voorpooten niet alleen , maar zelfs met hunne Agterpooten , die als Han- den gevingerd zyn, en fommigen met den Staart. Om die reden is ’t zeer moeijelyk ‚ deeze Die: ren, niet alleen levendig, maar zelfs dood zyn- de, magtig te worden , ten zy men ze met Schietgeweer in ’t Aangezigt weet te treffen 5 _dewyl zy dan , de Takken los laatende om de Pooten aan de Wond te brengen, fomtyds van boven neder tuimelen: doch het gebeurt niette- min dat hunne Staart , onder ’t vallen, om de Takken ftrengelt , en dat zy dus hangen blyven te verrotten of uit te droogen. De Negers wee. ten naauwlyks raad tegen dit Ongediert, ’t welk met een wonderbaare ftoutheid en behendigheid hunne Akkers , Moeshoven en Plantagiën , van — Vrugten niet alleen berooft, maar zelfs de Ka- labaffen in hunne Hutten ledigt en alles daar - vernielt, indien zy niet byzonder zorgvuldig daar op paffen. Een van de troep Aapen, die _dikwils veertig of vyftig fterk op den roof uit- gaat, begeeft zig in de top vaneen Boom, en_ zo dra hy onraad merkt begint hy yzelyk te _fchreeuwen, waar op zyn Makkers ylings de wyk neemen in ’t Geboomte, daar zy voor al- le vervolging zyn beveiligd. En ’t is wonder- Iyk te zien, hoe ‘vlug en fterk deeze Dieren zyn: zelfs de Wyfjes, met hun Jong op de _X, DEEL 1. STUK, Âa 2 Rug 372 BESCHRYVING _LArpeeL, Rug of aan den Buik, fpringen van tak op tak, IV.Hoorp= en fchynen de Aanfchouwers te tarten, of ‘den STUK, gek met hun te fteeken , door de Takken fterk te flingeren en te fchudden , daar zy onbekom- merd langs henen loopen. Men verhaalt zelfs; dat zy dikwils Jonge Meisjes, van agt of ne- gen Jaaren , rooven en met zig in ’t Geboom- te neemen , ’t welk niet veilig voor de Men- fchen te beklimmen is, wegens de Slangen en ander Venynig Ongedierte, dat daar in huisveft. De Aapen , ondertuffchen , leeven daar mede, zo ’t fchynts in Vrede; even of deeze beide Geflagten van Dieren door de Natuur waren voortgebragt , om tot befchadiging van ’t Menfch- dom famen te fpannen, _ Uit hoofde van dit alles haaten de Negers de Aapen als de Peft, en kunnen niet begrypen, om: wat reden de Europeaanen hun die af koo- pen en als iets raars mede neemen. ’ Is ge- beurd , zegt men, dat zy ‚ denkende dat dit Ge- dierte om zyn kwaad doen by hun gewild was, Rotten vingen en die aan de Kantooren bragten. Zy weeten naamelyk, fomtyds door lift de Aa- pen te betrappen , en dit is geen wonder , in een Land daar deeze Dieren zo menigvuldig zyn. Ook kan men, indien een Moer doodgefchooten wordt, de Jongen zeer gemakkelykkrygen, en die tam opvoeden, als wanneer zy zeer leer- zaam zyn; doch oud wordende openbaart zig derzelver kwaadaartigheid eerlang. Het Vleefeh: der Aapen is voor dien Rie een Lekker: / By N VEN DESEKEE NR 372 | ay, en men verhaalt, dat ommige Europeaanen L Arpeer.” daar ook niet vies-van zyn. IV.Boorp: Volgens het Berigt van BosMAN en anderen, S°P& is de verfcheidenheid der Aapen , in die deelen th { van Afrika, zeer groot: men telt ’er, aan de Goud-Kutt alleen, wel vyftig Soorten; doch het wordt verzekerd, dat die van ééne Soort zig altyd by malkander houden. . ÂTKINs ge- tuigt, dat het reizen langs deeze Kuft , te Lan- de, zeer gevaarlyk is wegens de menigte van _Aapen, die den Voorbyganger aanpakken , als zy hem alleen zien ‚ wanneer hy geen andere toe. vlugt dan in ’ Water heeft, daar de Aapen zeer voor vreezen. Dit zullen denkelyk de Ba. viaanen of een groot foort van Aapen zyn, die de Vrouwsperfoonen, zo zy ’er by kunnen koe men, nooit ongemoeid laaten. Aan de Rivier van Gambra vindt men roode en blaauwe Aa- pen; doch de gemeenften ‚ zegt men ‚ zyn bleek Muisvaal of grys van koleur en van grootte by- na als een Menfích. Aan de Rivier van Senee gal zyn veele Meerkatten, waar onder cen zeer kleine Soort , die den naam heeft van Huilers of Kryters, om dat zy een Geluid maaken, dat naar kryten van een Kind gelyke. Cok zyn ’er een menigte van witte, gevlekte en van vet- fcheiderley koleuren , met Baarden en zonder Baarden, fommigen zeer fraay , anderen byfter leelyk en zelfs afgryslyk om aan te zien; doch- onder dezelven , zegt LE Maire, was ‘er gec- ne zonder Staart. ï | 1 Deer, 1, STUKe PN 3 LN L ArpeeL. ÌV.doorp- STUK. 314 BESCHRINING De Naturalift Barter verhaalt , dat in de Boffchen van Muyomba en ’t Ryk van Loango, dan de MEthiopifche Zee, twee Soorten van zul- ke Wangedrochten zyn , waar van men de groot- ften Pongos, de kleinften Znjokos noemt: De eerften gelyken veel naar een Menfch, doch zyn veel zwaarlyviger naar hunne grootte; met holle Oogen. De Handen, Ooren en ’t Aan- gezigt , zyn kaal ; maar aan de Oogleden ftaan lan- ge Hairen. Voor *t overige is het Lighaam ruig, doch ‚niet dik van Hair, dat een bruine koleur heeft. Het eenigfte zegt hy, waar in ze van ’t Menfchelyk poftuur verfchillen, is, dat hunne Beenen geen Kuiten hebben. Zy loopen regt op, houdende met hunne Hand het Hair van den Hals vaft. De Verblyfplaats van ‘deeze Dieren is in de Boffchen, alwaar zy op de Boomen flaapen, onder een foort van Dak, door hun gemaakt, ’t welk tot befchutting voor den Regen dient. Hun Voedzel zyn Vrugten of wilde Nooten ; nimmer eeten zy Vleefch. De Negers , door de Boflchen trekkende , ontftee- ken daar ’s nagts groote Vuuren, en, als zy ’s morgens weg gaan, merken zy, dat de Pongos rondom dit Vuur gaan zitten, tot dat het uit- gaat; hebbende ’t overleg niet, zo ’t fchynt; om ket aan brand te houden. Somwylen gaan zy Troepswyze en vallen op de Negers aan, ja zelfs op de Olyphanten , die zy zodanig plaa- gen, dat deeze Dieren, al fchreeuwende, de vlugt neemen. Als een deezer apen fterft, | | dek- VAN DE de PEAN. 005 dekken de anderen het Lyf met Takken en Bla-t, Arpeet. deren toe. Men wil, dat tien-Man-naadwlyks Iv. Hoor p- insftaat zouden zyn om zig van één deezer Dic- ren magtig te maaken; zo dat men de Ouden nooit levendig vangt. Waarfchynlyk zal dit de Sater of eerfte Soort der Aapen van LiNNAUs, hier voor befchreeven en afgebeeld , of de Bofch-Menfch, zyn. STUK. Aan de Kaap van Goede Hope is een groot ge- Littiheid tal van Aapen, gelyk in de andere deelen van Afrika. Men kentze daar voornaamelyk aan de ‘Schade, welke zy de Vrugttuinen en Moesho- ven toebrengen door het fteelen van de Vrug- ten. Dit doen zy op eene wonderlyk knap- handige manier en zo behendig, dat men ze naauwlyks ooit betrappen kan. Terwyl eenige van den ‘roep in den Tuin zyn, rangeeren zig anderen op ecn ry ‚ daar buiten, tot aan hunne Wykplaats in de Boffchen en Wilderniffen. Naar maaäte, nu, dat de voorften de Vrugten plukken, geeven zy ze aan anderen over, en dus gaat het geftoolene mt. de. cene hand in de andere, tot dat het aan den laatften komt, die het alles byeen verzamelt. Dit alles gefchiedt in de grootfte ftilte, en ’er ftaan ee- nigen op de Wagt, die, zo drazy Onraad ver- neemen, de anderen waarfchouwen door zeker Geluid , dat tot een Sein dient om af te trekken. Dan begeeven zy zig zeer fpoedig op de vlugt, doch in goede orde; de Jongen klimmen op de Schouders der Ouden, en die Aftogt is zeer DEEL, ESTUKe Aa 4, vet. der Aapen. 676 SDE SCHREVEN EN LArprgr, vVErmaakelyk te befchouwen 5 inderdaad , ge- 1V.Hoorp- loof ik, voorden Eigenaar van den Tuin ! Men STUK __onderftelt, dat het verzuim hunner Schildwâg- ten niet ongeftraft blyft; want zo het gebeurd … js, dat ’er een gevangen of gedood werdt, hoort men ze veel geraas onder elkander maa- ken op den Aftogt,; en vindt fomtyds verfchei- dene, aan ftukken gefcheurd , langs den Weg. De Europeaanen, aan de Kaap, maaken dikwils de Jongen tam, en hebben ’er dan gelyken dienft van, als van Honden. | Potferyen Volgens ’t Verhaal van DE BRUIN, in zyne der Aapen. Reize door Egypte, vindt men, onder andere Byzonderheden, te Cairo een groote menigte Aapen, die op verfcheiderley Kuurenen Potfe- ryën ‘zyn afgeregt. Zy worden derwaards ge- bragt door Mooren, die met de Karavaanen van ‚ Mocha komen, en de koft winnen met de Pel. grims op de Reize te vermaaken. Alzo de Mooren natuurlyk groote Snaaken zyn „ en daar- om met de Aapen zeer wel weeten om te gaan, zo verdubbelt dit de aardigheid. Men zou’er, indien ’t de moeite waardig was ‚ duizenderley. Kuuren van befchryven kunnen; doch tot één Gevalletje, ’t welk in der daad zeer grappig was, zal ik my bepaalen. Op zekeren dag, zegt de Reiziger, wanneer wy by den Konfül Torerrr aan Tafel zaten, viel ons Gefprek op de behendigheid der Aapen en Valken. Hier op vatte onze Tolk het woord, en zeid’dathy een Arabier kende die cen Aap hadt, wiens weeï. VAN DE ÁAPEN. 377 weergaa ser niet ware In behendigheid. Deeze í. Arpzen. Aap hadt, als zyn Meefter uitging , de gewoon: 1V.Hoorp- te, om in de Keuken de Wagt te. houden in ’t“"P& hoekje van den Haard, op dat de Valken’ niets | kaapen mogten. Die Vogels, naamelyk, zyn te Kairo zeer menigvuldig, en vergaderen zig troepswyze op de Daken der Huizen , alwaar zy altyd locren, of ‘er ook een goede brok voor hun te bekomen zy. De Schoorfteenen, nu, zyn zeer wyd en laag, waar door het hun “niet moeijelyk valt, iets van den Haard weg te haalen. ’t Gebeurde op zekeren Dag, dat de Arabier een ftuk Vleefch in een Pot op ’t Vuur te kooken had:gezet , en, uitgegaan zynde, lang: weg bleef, zo dat het Vleefch bloot lag. Een Valk, die boven op den Schoorfteen zat , dit ziende, waagde het, daar op neer te val- len, en voerde het ftuk Vleefch naar boven. De Aap was hier over zeer bedrukt, en, t zy “dat hy,redeneerde over de Straf , welke hy van zyn Meefter te wagten hadt, wegens zyn on- agtzaamheid, of dat hy den Valk een pots wil- de fpeelen : immers hy kroop in den Pot, de- wyl het Vuur byna uit was, met zyn kaale Bil. len om hoog: denkende mogelyk dat de Valk die wederom voor een fluk Vleefch zou aan- — zien. Inderdaad, dit gebeurde : de Vogel viel weder neer, en , zo als hy zyne Klaauwen daar in wilde flaan, draaide de Aap zig om, vattende den Valk by den Hals, dien hy dood- de, plukte en in den Pot ftak. De Meefter le DEEL, a, STUKe Aa it t'huis 378 DESCHRISTMNES L.ArpeeL. thuis komende, en het Eeten niet gereed vin- IV.Hoorp. dende , keek den Aap zeer toornig aan, doch LUK deeze wilt, door fpringen en gebaarden , van’t Voorval kennis te geeven aan zyn Meefter , die toen niet nalaaten kon daar over hartelyk te lachen. | | Aapen _ Doch in Afrika niet alleen , maar ook in de On Oel Indiën, vindt men een menigte van Aapen; hoewel gemeenlyk zo groot noch zo boosaartig niet. Aan de Rivieren van Siam zyn ’er een groot getal, die door hunne Potferyén alleen-* lyk de Voorbygangers fchynen te willen ver- _ maaken. Op Java, Borneo, Ceylon en de an- dere Eilanden van Ooftindie , zyn veelerley foort van Baviaanen, Aapen en Meerkatten. De Ambafladeur van den Czaar, te Peking in Chi- na zynde ‚ kwamen ’er verfcheide Landloopers met Aapen, die wonder konftig waren afgeregt en dingen deeden „ waar over men verfteld moeft ftaan. Onder anderen haalde de Aap; git een Korf, die met Kleederen van veeler- ley Koleur gevuld was, zulk een Kleed, als zyn Meefter hem beval, en trok het aan, bedrie- gende zig nooit in de Koleur ; waar na hy Grim- maffen maakte met dat Gewaad overeenkom- ftig, en vervolgens op den Grond of op de Koord danfte, tot groot genegen der Aan- fchouweren. Zorgval. De zorgvuldigheid ,. welke deeze- Beelkin de hebben tot befchutting van elkander, is by uit- befchutting an elkan:ftek groot. Men kan ’er van oordeelen uithet re Ver- VAN DE AAPEN 879 _ Verhaal van den Baron TAVERNIER , in zynen y, AFDEEL. Reistogt door Indie. Van Agra komende , IV. Hoorp- > zegt hy, met het Opperhoofd der Engel. STUE « sdehen, die-te rug-keerde naar Suratte, pas- feerden wy» vier of vyf Mylen van Amena. „ had een klein Bofch, van zulke Boomen die … men Mamngas noemt : daar zagen wy een me- ‚ss nigte van groote Aapen , Mannetjes en Wyf- jes, en verfcheide deezer laatften hielden „ haare Jongen in de Armen. Wy zaten elk > in onze Karcs, en het Engelfch Opperhoofd s, deedt de zyne flil houden, om my te zeg- 5» gen, dat hy een keurlyke Snaphaan hadt en > weetende dat ik zeer net kon mikken, zo _s verzogt hy my daar van de Proef te neemen 9 Op een van deeze Aapen. Onder myne Die- s> naars was een natuurlyke Ínboorling van het „ Land, die my een teken gaf , van zulks niet „> te waagen. Ik tragtte het derhalve dien Heer «> af te raaden , doch vrugteloos. Hy nam zelf > den Snaphaan , en doodde met éénen Schoot > een Wyfjes-Aap, die tuflchen twee Takken >» uitgeftrekt bleef leggen, laatende haare Jon- » gen op den Grond vallen. Op ’t oogenblik »» Zagen wy gebeuren; ’t geen myn Lakey get s> vreesd hadt. Alle de Aapen, die op deeze »> Boomen waren, meer dan zeftig in ’t getal, > kwamen vol woede om laag, en vielen aan » op de Karos van ’t Opperhoofd, dien zv bui »» ten twyfel om hals zouden gebragt hebben, » indien men niet fchielyk de Portieren bad I. DEEL. 3 SruKe 9) LUE- 380 BEsSCHRYYVING 1. AFDEEL. > toegedaan en alle onze Dienaars gebruikt om IV.Hoorp. , ze weg te jaagen. Zy vielen, wel is waar, zon 5 niet op myne Karos aan, doch ik ontftelde »s niettemin door de verwoedheid van deeze s> Dieren, die groot en fterk waren, en zoda- „» nig vergramd , dat zy ons byna een Uur 9 gaans vervolgden. wegen der In Zuid-Amerika en de Weftindiën ontbreekt het ook niet aan veelerley foort van Aapen. Die der Antillifche of Voor-Eilanden van Ame- rika hebben, zegt Patet LE CoMrTE, een by- zondere Eigenfchap, om de genen te kennen, die hun kwaad doen, en omi, wanneer zy wot- den aangerand , elkander te hulp te komen en te befchermen. Als men ze nadert, zo voe- gen zy zig altemaal by een , beginnen te fchreeuwen , en maaken een afgryslyk geweld , fmytende met dorre Takken, die zy van de Boomen afbreeken. Daar zyn er, die hun ge- voeg doen in: hunne Pooten ; én.de Vuiligheid | de Aanvalleren. naar ’ Hoofd’ werpen. Zy ver- laaten elkander nooit 8 “{pringende zo gezwind uit den eenen. in. den. anderen; Boom over, dat men ‘er naauwlyks ” t Oog: op | houden kan , en hoe roekeloos dit in ’t werk gaat, ziet men er geen op den Grond vallen , dewyl zy altyd, met de Pooten of den Staart, aan den een of ande- ten Tak blyven hangen. Zo wanneer een van hunne Troep gekwetft is, vergaderen zy rond- om denzelven , en fteeken hunne Vingers in de Wonde, als of zy de diepte daar van peilen id dl KAN,DE AAPEN 881 wilden. Zo 'er ee Bloeds uitloopt , houden y, Aeniend Zy dezelve geflooten » terwyl anderen eenige IV.Hoorps Bladen aanbrengen, die zy kaauwen en behen. STEE _ dig inde Opening fteeken. De Wyfjes draa- gen haare Jongen op gelyke manier , alsde Ne- gerinnen haare Kinderen draagen. Deeze Jon- gen houden zig op de Rug van de Moer , zy omhelzen derzelver Hals, boven de Schouders, met. de Voorpooten,, en met de Agterpooten. watten zy ze om den Middel. Als de Ouden aan het Jong. de pram geeven willen, neemen zy hetzelve in de Armen , en laaten het zuigen, | gelyk de Vrouwen. | Zonderling is het middel, ’t welk deeze Die- ren gebruiken om over eene Rivier te komen, gelyk de gemelde Schryver zegt, dat hem voor Waarheid is verhaald. Zy verzamelen, ten dien einde, in zeker getal , en neemen elkander by de Staart, waar door zy een foort van Ke- ten maaken. De voorfte fpringt uit al zyn magt, en, door de anderen geholpen , komt hy eindelyk over 't Water, wanneer hy zig aan de Stam van een Boom vaft houdt, en de anderen voort trekt, tot dat zy altemaal behouden aan den overkant gekomen zyn. Hoe veel f{chade de Indiaanen ook van de Aapen hebben, zy weeten ’er ook zig tot hun gemak en voordeel van te bedienen. ’t Ge- beurt fomtyds , wanneer de Boomen, die in ’% wild groeijen, met Vrugten beldaden zyn, dat zy eenigen der onderfte Takken beladen met A, Deer. zSrux, p _” Vrug- AFDEEL. Iv Hooep: STUK 332. DEROHERTVENG Vrugten afbreeken ‚ en die op zekere wyze in’ de Aarde fteeken , even of ’t uit joks gefchied.… de, gaande dan weg. De ‘Aapen , die! zulks _naauwkeurig afgekeeken hebben , klimmen, niet Marnier om de Aapen te vangen. lang daar na, in die zelfde Boomen, en pluk- ken ’er, tot boven toe, al de Vrugt af, die zy met de Takken in den Grond planten, op: gelyke manier, als zy het de Menfchen hebben zien doen. Als het avond gewordenis, haalen de Indtaanen deeze Vrugten , en dit maakt dat zy de Kokos-Nooten , by voorbeeld , bekomen uit de toppén der Boomen, die zy niet, dan met veel moeite en gevaar, zouden kunnen beklau teren. | | Die zelfde drift, om de Menfchen te willen nabootfen, heeft de Indiaanen middelen aan de hand gegeven, om ook oude Aapen magtig t worden. Sommigen draagen Koppen met we ter of Honig; daar zy, in ‘t gezigt der Aapen,- bun Aangezigt mede beftryken, en zetten dan, in plaats van dien, Koppen met Lym onder de Boomen neer. De Aapen komen, zo dra de Menfchen vertrokken zyn, by die Koppen, . om het zelfde te doen , maar maaken zig blind, zo dat zy niet vlugten kunnen. Anderen trek- maal Laarzen aan en uit, laatende kleine Laarsjes leggen,die de Aapen vervolgens aan hunne Pooten doen, en dan zyn zy tot loopen onbekwaam. Somtyds neemt men ook wel een Spiegel mede, en bekykt zig daar in verfcheide maalen, laa- ten- ken, als of zy ‘Er mede fpeelden , verfcheide TWAN DE AAPEN. 383 tende ’er een leggen, die met Veeren is, zo. Arprer; dat de Aap, die denzelven opvat, met zyne IV.Hoorn- Voorpooten vaft geklemd raakt , als in een *'®* Voet-Angel. Meer dergelyke manieren zyn er, om zig van deeze Dieren meefter te maaken; doch de gemeenfte is , datmen een Moer fchiet, die Jongen by zig heeft, en zulks is de befte; want de oude Aapen zyn fomtyds ontembaar wild en boosaartig. Men kan de Jongen, be- halven Kruid, Koorn en Boomvrugten , dat hunne gewoone Spyze is , ook tot het eeten van Vleefch en Vifch, ja tot het drinken van Wyn en fterken Drank gewennen, zodanig dat zy ’er op verflingerd worden. > Op het Eiland van St. Kriftoffel , zegt Pa- De ast » ter LABAT in zyne Weftindifche Reizen ‚der Aapen. ‚> hadden wy een Divertiffement *t geen ik niet » verwagttes naamelyk de Jagt der Aapen te „ zien. Men hadt een menigte Rieten ge- 9, plant, op een plaats daar deeze Dieren ge- ;, woon waren te komen, en wy verftaken ons, s, omtrent eén Uur voor ’t ondergaan van de 9» Lon, zo dat wy die plaats befchouwen kon- s den. Niet lang waren wy ’er geweeit, of. ‚> Zagen een grooten Aap te voorfchyn komen s, uit het Kreupelbofch , die eerft aan alle kan- „> ten rond keek en toen op een Boom klom, s> om te zien, of ook ergens Onraad ware. > Eindelyk gaf hy een fchreeuw, waar op in s, een oogenblik meer dan honderd Stemmen „> antwoordden, en, onmiddelyk daar na, za- Je DEELe I STUK, „> Sen \s 384 BESCHRYVING L.Arpeer.ss gen wy een geheele troep Aapen, van vets IV.Hoorp: 99 STUKe Zonderlin- ge Aape- Kuuren, 95 9 9) 23 39 93 93 93 33 bl \s 95 39 23 73 23 53 53 fcheiderley grootte , die allerley kabrioolen maakende zig begaven op het ftuk Lands, daar zy de Rieten, met alle man, uit den Grond begonnen te haalen, en zig daar me. de te belaaden. Eenigen namen ’er vier of vyf fluks , welken zy op eenen Schouder lei« den, gaande daar mede, al huppelende op de Agterpooten, heen; anderen namen ’er een in den Bek, en maakten dus een menig- te Potferyên. Loen wy hun bedryf naar genoegen befchouwd hadden, fchooten wy met onze Snaphaanen onder den hoop, en doodden ‘er vier, waar onder een Wyfje was, ’t welk haar Jong op de Rug hadt, dat haar niet verliet, houdende de Moer om den Hals vaft. Wy namen het met ons; en het wierdt het alleraardigfte Diertje, dat men zou kun- nen wenfchen. _s By gelegenheid van ditkleine Aapje, (ver- 43 volgt Pater LaBAT) moet ik een zonderling Avontuur verhaalen, ’t welk Pater CABASSON gebeerd is. Hy hadt dit Diertje opgevoed | en het kreeg zulk een genegenheid voor zy- nen Weldoender , dat het hem overal na-_ volgde. Men moeft het derhalve , zo menig- maal als de Pater te Kerk ging, zorgvuldig opfluiten; want hy maakte het aan geen Ket- ting vaft. Op zekeren tyd wilde het Geval, dat de Aap, zonder dat men ’t merkte, in de Kerk gefloopen ware , daar hy zig boven »> Op VAN DE ÀAPEN. 885 “ op den Predikftoel verborg en fchuil hieldt, 1, Arpert, tot dat zyn Meefter begon te preeken: toen IV.Hoorp- ging hy op de kant van het Paviljoen zitten, sÎux. en de Gebaarden ziende, welken de Priefter maakte , bootfte hy die aanftonds naa, met zodanige Grimmaffen en Poftuuren , dat ieder- een begon te grimlachen. De Pater, wien de reden van die beweeging onbewuft was, berispte in ’t eerft zyne Toehoorders met re- delyke gemaatigdheid; maar, ziende dat het lachen toenam , in plaats van te verminde. ren, en in veelen tot Gefchateg overfloeg „ > ontftak hy in een heilige Gramfchap, en be- > gon hevig uit te vaaren tegen het weinig » Ontzag , dat de Gemeente toonde voor Gods Woord. By die gelegenheid waren de be- weegingen zyner Armen fterker dan gewoon= lyk, en tevens vermeerderden de Grimmas- fen van den Aap zodanig, dat de gantfche Vergadering zig niet onthouden kon , luid- keels te lachen. Eindelyk wees iemand den Priefter eens op te zien, wat ’er boven zyn Hoofd gebeurde, en hy hadt zo dra den Aap aldaas niet befpeurd , of hy begon mede har- telyk te lachen , en, dewyl ’er geen Mid. , del was om het Dier te vatten, zo verkoos hy zyne Predikatie af te breeken, als zelf niet 5 in ftaat zynde om die te vervolgen, noch > zyne Gemeente tot een aandagtig Gehoor. Thans gaa ik tot de Ontleedkundige Befchry- _ Ontleed- ving der Aapen over; waar omtrent de Autheu- dr DEEL ISIUK, Bed | bn ren We \e _386 „BESCHRYV ING IL, Arpreu, ren grootelyks verfchillen. ArisToTELes, Prr- ‘_IV.Hoorp. NIUs en GALENUS zeggen, dat derzelver inwen- EE TUKe EN dige deelen volmaaktelyk met die van den Menfch overeenkomftig zyn. Anderen, in tegendeel, verzekeren, dat, hoe gelyk de Aapen uitwendig aan de Menfchelyke gedaante zyn» zy inwen- dig zo zeer daar van verfchillen ‚ dat men naauw- lyks onder de Viervoetige Dieren één vindt, welks Ingewanden minder naar die van den Menfch gelyken. Miffchien zullen zy een ander Soort van Aapen bedoelen dan de eerften. Immers wy hebben gezien dat de Bofch-Menfch, die van fommigen ook onder de Aapen geteld is geworden , de Ingewanden met die van den Menfch weinig verfchillende heeft. De Fran- fche Akademiften , die vier kleine Aapen of Meerkatten , geopend hebben, merken aan (*), dat ’er meer andere. Dieren zyn, welker Inge- wanden zo veel naar die van den Meních gely- ken als in hunne Aapen, dan ‘er zyn; die uit- wendig zo veel, als deeze Aapen „ overcenko- men met de Menfchelyke gedaante. BrAsIus, ’t is waar, heeft een volkomene Ontleedkunde uitgegeven van dit Dier, en in de Verzamelingen der Natuur- Onderzoekeren van Duitfchland vindt men ’er eene, die vecl _ minder uitvoerig is; doch ik zal hier alleen by- brengen ’ t gene ons van de gemelde Akademis- ten (*) Descript. Anatom, de deux Sapajous & deux an- Bres Genont; dans les Ounvrages adopiëze Tom. … VAN -DrE- AAPEN. 887 ten onderrigt wordt. Zy geeven eerft een uit. 1.Arptrt; wendige Befchryving van hunne vier Aapen „IV. Hoofpe die niet meer dan veertien Duimen lang waren STUK. van den top des Hoofds tot aan het begin van de Staart , welker langte was twintig Duimen. ‚Drie derzelven , dat. Mannetjes waren, hadden het Aangezigt plat ; de vierde, een Wyfje, was lang van Snoet, omtrent gelyk de- Bolog- neefche Hondjes. _ _Deeze Meerkatjes, zeggen zy , verfchilden yirwendige weinig dan in de koleur van ’ Hair, en kwa- dn men nog in verfcheide andere Omftandigheden haams, overeen, die gemeen zyn aan byna alle Aapen. 1. Zy hadden Hairtjes aan ieder Ooglid , *t welk ArisTOTELEs aangemerkt heeft den Aap byzon- der eigen te zyn , onder de Viervoetige Dieren: doch deeze Ooghairtjes waren , gelyk die Schry- ver ook zegt, zofyn, dar men ze naauwlyks kon zien. 92. In ieder Onderkaak vondt men weder- zyds een Zak of Beurs, waar in deeze Dieren gewoon zyn te bergen ’t geen zy bewaaren wik len. 3. De Tanden waren wit, en aan Men fchen Tanden gelyk, uitgenomen de Hoektan- den, welken zy zeer lang hadden in de beide Kaaken , doch zonder punten, en niet van de Snytanden verfchillende , dan door hunne fmale heid en langte. 4. De Voor- en Agterpooteù waren, gelyk in meeft alle Viervoetige Diereú, aan ’t end gelyk aan elkander ; zynde de Vin geren der. Voeten zo lang als die der Handen3 k. DEEL, TI STUK. Bb.e % welk 388 BESCHRYVING TI. Arpter. welk in den Menfch geen plaats heeft, wiens IV.Hoorv- Toonen twee derden korter dan de Vingeren STUK. zyn. De Agterpooten deezer Aapen zweemden zelfs meer naar Menfchen Handen dan de Voor-_ pooten, wegens het maakzel van den Grooten ‘Toon, die naar een Duim geleek, zynde klein en verafftaande van den eerften Vinger ; daar, in tegendeel , aan de Voorpooten of Handen deezer Dieren de Duim zo kort was, en zo digt tegen den voorften Vinger aan gevoegd, dat hy byna onnut ícheen te zyn. 5. In de drie Mannetjes Aapen waren de Deelen der Voortteeling daar in van den Menfch verfchil. dende , dat de Teftikels in een kreuk van de Liefch verborgen zaten. Een hunner hadt wel een Balzakje, doch dit was zodanig opgekrom- pen ‚ dat men ’er uitwendig niets van kon zien. 6. De Huid zat aan de Billen zeer vaft gekleefd. Gefteldheid. Omtrent de gefteldheid der Ingewanden werdt, der Inge- wanden. by IJ openen van denBuik, het volgende waar-_ genomen. De Ringen van het Buikvlies waren doorloopende Gaten, even als in de Honden. Het Net verfchilde ook van dat der Menfehen in veele opzigten. Het was niet op zo veel plaat{en aan den Karteldarm gehegt, en hadt een andere aanhegting , welke het in ons niet heeft, naamelyk met de Spieren van den On- derbuik , door tuffchenkomfte van het Buikvlies, maakende aldaar een Band. Bovendien was het veel grooter dan gewoonlyk in den Menfch., he. VAN DE AAPEN. 880 bedekkende de Darmen niet alleen, maar die r, ArDèrn. zelfs van onderen omwindende;, gelyk in ver-1v „Hoorn. fcheide andere Beeften, voornaamelyk die hard STUK loopen en met veel vlugheid fpringen ; ’t welk de Natuur dus fchynt gefchikt te hebben, om derzelver Ingewanden voor harde Schokken te befchutten; De Vliezen, egter, waren digt, ger id Iyk in den Menfích, niet Netswyze open, ge- lyk in veele Beeften. De Lever, die een der voornaamfte ngen De T ever wanden is, hadt vyf Lobben, even als in de sede Honden , te weeten twee ter regter „ twee ter flinker zyde , eneen vyfde , nog gefpleeten zyn- de in twee Bladen. In een der Aapen was de zelfftandigheid van de Lever met veel bruine flippen gevlakt, en zeskantig van gedaante , gelyk men ze dikwils in de Beeften en nooit in de Menfchen vindt. ‘Het Galblaasje, gehegt aan de voorfte der twee Lobben van de rester Zyde, was een Duim lang en half zo breed. het gaf een dikke Buis uit, die onmiddelyk on-. der den Uitloop der Maag ingeplant werdt, ont- vangende bevoorens , uit de Lever, niet één Kanaal, gelyk in den Menfch, maar drie , de- welken een groot end wegs, met haare Takmaa- kingen, zig onder het Vlies uitwendig en vertoonden. | „De Maag hadt haaren ikea of regter, pe Maag veel laager dan den flinker Mond, en zeer wyd, en Darmen. De Darmen waren niet gelyker aan die van den Menfch, dan de andere Ingewanden, en byna CL, Deen ISTuKe Bb 3 | allen 390 BESsSCHRYVING L Arperr, âllen even dik. Hunnelangte was, in twee dees IV.Hoorp-zer Aapen, vyf Voet en twee Duimen in ’tge: STUK. heel, ín de twee anderen agt Voeten. Dé Krinkeldarm was naar evenredigheid veel kortef dan in den Menfch: de Blinde Darm hadt geen Aanhangzel: hy was zeer groot ‚ hebbende de Jangte van twee en een half Duim, en de wyd- te van één Duim, aan zyn begin: hy liep fcherp toe en was met drie Banden verfterkt. De Kar- teldafrm hadt zyne Celletjes als gewoonlyk ; maar was niet krom geboogen , loopendeg geheel regt: men vondt ’er zelfs een foort van Blaadjes in, gelyk ín den Vogelftruis zyn waargenomen, welken zig dwars uitftrekten, eindigende aan ‚ de Banden, die volgens de langte van deezen. _ Darm loopen: zyn ien was één, de langte De Milt, Alvlees 5 Nieren. dertien Duimen. De Milt, tegen de Nina aan gelegen als zi den Menfch, hadt in één Aap de gedaante van't: Hart, zo als hetzelve op de Wapenfchilden af- gebeeld wordt; zynde op ’tbreedfteeen Duim, Het Alvlees, wel in figuur aan dat van den. Menfch gelyk, hadt een geheel andere aanheg- ting en inplanting: want het was ftyf vaft aan: de Milt, en de uitloop van deszelfs Kanaal in: het Gedarmte was, van den uitloop der Gale: | buis in hetzelve , bykanstwee Duimen af. De gedaante en plaatzing der. Nieren was niet min- der ongewoon. Zy waren rond en platagtig, en: veel ongelyker van hoogte dan ín ons; de reg= ter naamelyk ftondt wel de helft zyner breed: \ …% drm VAN DE A'APEN. Sor te laager dan de flinker. Zy hadden een drie-t, Arpeer, hoekige figuur; een helder roode koleur: het IV. Hoorn. Zwarte Gals doosje was wit en zeer zigtbaar, TUE — om dat de Nieren gantích van Vet ontbloot waren. __AristoreLes zegt, dat de Deelen der joo. De deelen teeling van den Aap naar die van den Hond ge. en. Iyken: doch de Franfche Akademiften hebben- ze, indeeze Aapen, zo wel daar van, als van die der Menfchen, ver fchillende bevonden. In de Mannetjes hadt de Schaft geen Been ais in “den Hond, en de Ballen waren van een zonder linge langwerpige figuur, zynde niet meer dan ééne Linie breed, op de langte van agt Liniën. In één deezer Aapen, in tegendeel, vondt men ze byna volmaakt rond, vervat zynde in een Balzakje, 1E welk ze digt omvatte, tegen den Wortel van de Roede aan. In het Wyfje wa- ren de Deelen der Voortteeling, in fommige opzigten, aan die der Teeven, in anderen aan die der Vrouwen gelyk. De uitwendige ope. _, ning der Scheede , naamelyk , was rond en naauw; gelyk in de meefte Beeften en zonder Waterlel. letjes; doch zy hadt een Kittelaar, die zeer groot en zigtbaar was, beftaande uit twee Pees- agtige en Spongieufe Banden, door een fterk Vlies aan één gehegt, en daar zy, ter langte van omtrent een Duim, famengevoegd warten; „met dergelyk een Vlies omwonden, hebbende aan ’t end eén Hoofdje als de Schaft. Dezelf- ftandigheid van deeze Banden was zo yl, dat, Ne I, Deer, 1 STUK, ES 4. Zy gee Br s CHR LVvlNd T, Arprer, Zy aanftonds uitzwollen, wanneer men blies in IV.Hooep-’t geweefzel der Aderen en Sladaderen , dat GEND op die plaats zeer zigtbaar was , loopende langs | den Kittelaar ten einde uit (*). Voor ’t overi- ge kwamen de Deelen der Voortteeling , in dit Aapje, met die der Vrouwen overeen, en het hadt ook dergelyke Borften, zo ten opzigt van de plaatzing, als van het Klicragtig famenftel en de Tepel, DeBort, By het openen van de holligheid der Borft, werdt doorgaans een groote veelheid Waters daar in verfpreid gevonden. De Borftklier was zeer groot. De Long hadt zeven Lobben, drie ter regter en drie ter flinker zyde, de zevende in de verdubbeling der Vliezen van het Middel- fchot vervat, als in de meefte Beeften. Dit maakt nog een kennelyk onderfcheid tuffchen de inwendige deelen van den Aap en die ‘van den Menfch, wiens Long, op ’t allermeefte, niet meer dan vyf, gemeenlyk vier en dikwils maar twee Lobben heeft. Vesarius bekent, dat hy nooit in den Menfch die vyfde Lob gezien heeft, welke hy zegt in de Aapen te zyn, onderftel- lende dat zy ’er maar vyf hebben. Het Hart was veel puntiger dan gewoonlyk in den Menfch; t welk een kenmerk is van *t Hart der Beeften; doch niettemin was het van binnen, aan de Wan- den, met veele Vleezige Vezelen en Kolom- | BR met. Ne) De Heer Linnzus fchynt aante duiden, dat de Aa. pen zo wel geen Clitoris als geen Nympha hebben. $ Jl Nat. Ed, X. pe 25. VAN DE AAPEN 393 _metjes voorzien. Ook hadden deeze Aapen een I, Arperte Lelletje voor in de Keel, even als de Menfchen; IV. Hoorp- dat men in geen andere Beeften vindt. did Het Bekkeneel was volkomen aan dat van eens Het Hoofd. Menfchen Hoofd gelykformig, hebbende ook dat driehoekig Been niet, ’t welk in de meefte Viervoetige Dieren het Voor- en Agterbrein van elkanderen afzondert. De Herfenen waren re- delyk groot naar het Lighaam, weegende twee en een half Once, en hadden uitwendig dergelyke Darmswyze flingeringen , als het Menfchelyk Brein heeft, in het voorfte gedeelte, doch in het agterfte, naar de kleine Herfenen toe, kon men ‘er naauwlyks befpeuren. De groote Zenu- wen van de Reuk, die men de Tepelswyze uit- gangen van het Brein noemt, waren niet week, gelyk in den Menfch , maar hard en Vliezig: de Gezigtzenuwen vondt men ook van vafter en harder zelfftandigheid dan gewoonlyk. Het wonderbaare Net, dat de Menfch heeft, was in deeze Aapen niet: want de Hals-Slagader, in de Herfenen gedrongen zynde, liep met een eeni. gen enkelen Stam ter wederzyde van den rand des Zetels van het Wiggebeen, om ’t dikke Her. fenvlies te doorbooren , en zig als gewoonlyk in de Herfenen te verfpreiden. __De meefte Spieren werden, in deeze Aapen, De Spie. gelykformig aan die van den Menfch gevonden. aak De Zelfs die van het Tongebeen, de Tong, het lyk in den Strottenhoofd en de Zwelgkeel , kwamen veel Ee meer met die van den Menfch overeen, dan de 5 Derr. Stuk, Bb 5 \ Spic- „BOd MBRSCHRY VIN E,AFDEEL. Hen, Spieren van de Hand, waar van zig nogthansde Aap, die niet fpreekt, byna met zo veel vol- komenheid bedient, als wy. Hier uit blykt, dat de Spraak een werking is den Menfích by- _zonderer eigen en die hem meer van de Beeften Verfchil der andere Spieren. onderfcheidt dan de Hand, welke de oude Phi- lofoophen aangemerkt hebben het Werktuig te zyn, dat de Natuur den Menfch gegeven heeft, als den verftandigften van alle Dieren. De Aap, ondertuffchen, is van de Natuur voorzien met alle die wonderbaare Werktuigen van de Spraak, welken de Menfch heeft, en dit zo naauwkeu- tig, dat zelfs de drie kleine Spiertjes hem niet ontbreeken, die van het Priemswyze Uitfteek, zel haaren Oorfprong neemen , fchoon dat Uitfteekzel in dit Dier uitermaate klein is. Deeze byzonderheid toont daarenboven aan , met hoe weinig grond fommigen ftaande hous den, dat de Werkingen noodwendig gefchieden wanneer ‘er Werktuigen toe zyn: want, vol gens de Stelling van deeze Philofoophen , zou: den de Aapen fpreeken moeten, alzo zy de Werktuigen hebben die tot de Spraak worden vereifcht, : In de Spieren van ’t Aangezist hebben die Aapen, welker Aangezigt plat is, gelyk dat van den Meních , ook eenige gelykheid met de Bees- ten. De Buigfpieren van het Hoofd, die in den Menfch zyn ingeplant in de Tepelswyze Uitftekken, zyn gehegt aan het zydelyke en. agterfte van ’t beende ‚ alzo de Aap: geen VOANN DIEF AA PEN, 895 geen Tepelswyze vuitftekken heeft. . De Bil 1, Anpreze pieren zyn veel kor ter dan in den Menfch, om LV.Hoorp- datde Darmbeenderen der Aapen veel fimaller TUF zyn. De Groote. Toon:heeft dergelyke Spieren ren als de Duim van de Hand, en dit ‘heeft in onze Voeten geen plaats; alzo de werking der Duimen in den Menfch veel veríchilt van die der Toonen. o_ Wy zullen hier nog byvoegen de bafiirbeiok De Bear. van «de Beurfen. of Zakken, welken ‘de-Aapen Paed in den Mond hebben. Dezelve- beftaan uit Vlie: Aapen. zen ‘en Klieren, benevens veele Spieragtige en Vleezige Vezelen. “Haar plaatzing is buiten-op de Onderkaak wederzyds, gaande fchuins van het. midden der Kaak tot beneden derzelvet hoek, onder: een gedeelte van de-Spier, die de zeer breede genoemd wordt. Zy waren in deeze Aapen anderhalf Duim lang ‚en naar. onderen | toe omtrent zo wyd, hebbende haar opening tuffchen het onderfte van de Waùg en van het Tandvleefch. Men kan denken, dat de Spier- vezelen, welken deeze. Beurs heeft, dienen om haar. in te trekken en flap te maaken, tot het inneemen en weder uiclaaten van ’t gene de Aapen daar in ter bewaaring opfluiten. ne ’t Gebruik, dat men van den Aaprin de Ge- Hun Ges neeskunde heeft „ is gering: Sommigen willen aa d: dat het Hart, gebraden en gegeten „:het Ge aal heugen verfterkt 5 anderendat” het ; in Mede: gekookt zynde, dienen kan-tot ‘opheldering van: ’t-Gezigt.: In de „Galblaas, in de. Maag of in: B. Deer, 5 STUK, den | … 396 BescHRvyvi NG TL. Arpeer. den Kop, van eene foort van Indiaanfche Aa: _ÍV:Hoorp- grootte van een Hazelnoot, dat rond is of o+ vaal en zwartagtig; zeer zeldzaam en zeer koft: STUK: pen, wordt fomtyds een Steentje gevonden ter … baar. TAVERNIER verhaalt, dat men het, de grootte hebbende van een Ockernoot , voor meer dan honderd Ryksdaalders verkoopt; dat en Naini- zeden, __wederkwamen. Men verbeeldt zig, dat Lemu: de Indiaanen niet gedoogen dat het uit hun Land gevoerd worde, en dat de genen, die men in Europa vindt, aan de Ambaffadeurs ver. _ eerd of die Natie door lift af handig gemaakt zyn. De Zweetdryvende en Tegengiftige kragt deezer Steentjes wordt hooger gefchat dan die van alle andere Bezoars: men gebruiktze tegen het Venyn, Befimettelyke Ziekten en de Beft: “de Gifte is van twee tot zes Greinen. ODLORRORPORKORLEND 'Vv. HOOFDSTUK. Befchryving van de SPOOKDIEREN, waar toe bet Aapje met den Honds-kop, van Ceylon, de __Inkhoorn-Aap en de vliegende Kat van Ter. wate, bebooren, A het derde Geflagt in den eerften Rais: der Zoogende Dieren , geeft de Heer Linneus den naam van LEMUR. Lemures noemden de Romeinen zekere Geeften , die men oudtyds meende dat na de dood der Menfchen „res PLAAT VII. : . K . ‚ „= == no ' N ps ed 2 ns _ AS { & z N = ne 7 De ‚ El 7 / h 5 1 ii : Ss d 5, - \ \ u _ en £ \ a \ : N LS n 5 IN N d 4 î 8 L « K ' ‚ : EN t in f A ’ î he _ \ En 4 Nn -— \ - — - « \ ij ) = 1 À he N A 5 « De 7 Le e od 5 z & fh’ \ 4 t 5 3 N í 5 í f « & k | Ni Nan ad _ En 4 nn en in — vx _e _ - Ad nr ad PLAAT vil. eg INN NA DANS AAD nen Pe Mu eb ek ij ] eN Ca VOS EI ANNES en en ND VAN DE SPOOKDIEREN. 907 res gezegd zy voor Remures : : want dewyl r, Ardens Remus na Zyn dood zyn Broeder Romulus kwam V. Hoorde ‘plaagen , {telde deeze, omzyns Broeders Geeft °*?& te bevredigen , een Feeft in, eerít Remuria,; naderhand Lemutria genaamd: dat federt Jaar-' Iyks gevierdt werdt om zulk Gefpuis te verjaa- gen. Het begon den 9 Mey en duurde drie dagen agtereen, geduurende welken tyd alle Tempe- len geflooten waren. Persrus noemt de Zemu- reszwarte , en HorArius Nagt-Geeften ; ’t zelf. de, dat men in onze Taal Spooken plagt te noe- men, en hierom heb ik dit Geflagt SPOOKDIE- REN geheeten. sa | Het Kenmerk der Spookdieren is, volgens. Le Af den gemelden Natuurkenner, dat zy boven in den Bek vier Vóortanden hebben, de middelfte van elkander af ftaande: onder zes, die langer uitgeftrekt zyn ‚ platagtig, evenwydig , digt aan één. De Honds- of Hoektanden ftaan enkeld en digt tegen de anderen aan. De Agtertan- den.of Kiezen zyn veel in getal, eenigermaate met puntjes op zyde: de voorlykíten langer en fcherper. De Heer LinNaus befkheik: drie Soorten van. Soorten. Spookdieren; waar van de -eerfte in ’t geheel geen Staart heeft: de tweede een lange geban- deerde Staart ; en de derde, behalve de Staart met een Vlies omgord is, daar het Dier mede vliegt. Zy zyn altemaal op de nevensgaande Plaat afgebeeld. | \ L Deer, 1 Stug, \ q) be “993 —-BESCHRAEVANG, 1. Arpren. V. Hoorp- STUK. I. Tardigra- dus. 8 Traaglao- voorfte Vingeren: Elswyze- fcherp. Hy betrekt daar toe de drie Afbeeldingen , diein’ Kabinet per van Ceylon. Pl. VIL Fig. z. \ (1) Spookdier zonder. Staart. em derd. oak Dit Dier is door den Heer: LINNZUS, inde voorige Uitgave van zyn Samenttel der Natuur, onder de Aapen gebragt gewecft; by -den naam van dap zonder Staart, met de Nagelen der van SeBA gevonden worden, -naamelyk op Plaat XXXV en Plaat XLVII van hetzelve; als hier onder blykt. De Heer BrrssoN heeft dezelven zodanig onderfcheiden, dat hy die van de eerft- gemelde Plaat ‚ Mannetje en Wyfje , wegens de langte van den Snoet tot zyn tweede. Ras van Aapen: brengt ‚ die van de laatftgemelde Plaat tot zyn eerfte Ras. In beiden, „egter ‚erkent hy ‚ dat de Nagels der voorfte Vingeren vande Agterpooten ‚ Elswyze krom en fcherp zyn. Indien de Afbeelding van het -eerftgemelde , by SEBA; zegt hy , in de natuurlyke grootte is ge- maakt, zo moet. het een.-zeer klein. foort van Aapen zyn, als niet meer-hoogte hebbende-dan zeven Duimen , van den top des-Hoofds tot aan den Aars. Die Aapjes egter, welke hier voor op Praar VI, Fig. 3 en 4zynafgebeeld„ wa- ren; zo ’t my toefchynt, nog kleinder. _ Het is een zeer mooy Diertje , van grootte als een Inkhoorn, doch zeer dun van Ledemaa- ten; aa menin de nevensgaande Af beelding | | ziet. (rt) Simia ecaudata, Unguibus Indicis haal Syft. Nat Ed. “1, Mus. Ad, Frid.I. p. 3. Animal Cynoce- 1D um Tardigradum. Se. Mus, L. je 55 Tab. ae IS VAN DE SPOOKDIEREN. /809 ziet: „Het Wyfje heeft vier Borften, LWee Op I, Arpeet. de gewoone plaats, en twee laager. Het Man-v. Hoorns netje proeft eerft de Vrugten, die het geplukt °"P% heeft, en geeftze dan aan ’t Wyfje over. De Ooren zyn rond, breed, kruikswyze, van bin. nen tweebladig. De koleur van’ het Wolagtige Hair, zo zagt als Zyde, ’t welk het over ’t ge= heele Lyf heeft, is geelagtig graauw, met een bruinagtige Streep langs de Rug en een witte Streep tuílchen de Oogen. Het is zeer traag van gang, en men heeft het daarom den naam van Twrdigradus gegeven. Het heeft een zeer fcherp gehoor. Het Mannetje houdt zig by één Wyfje. De Woonplaats is op *t Eiland Ceylon. | (2) Spookdier met een gebandeerde Staart. nj, Deeze Soort van Spookdieren voert den naam aarin van. Zukboorn- Aap van Madagaskar by dehhoorn-Aap. Heer EpwaArps, uit wiens Werk de Afbeel- in ek ding hier nevensgaande en de volgende Befchry= * be ving is ontleend. De gedaante, inderdaad, ge. lykt naar die van een Inkhoorn, doch ’t pos: tuur is als van een Aap en de grootte als een middelmaatige Kat, hoewel het Lyf en de Le. den fchraalder zyn. De Kop zweemt naar die van een Vos; de Voortanden zyn klein en fcherp; zo dat het fchynt te kunnen knauwelen. De | Krins Fig.r, 2. Tab. XLVII. Fig. r. Animal elegantifimuns Robinfani. Raj. Quadr, p. 1Ór. ___(2) Simia-Sciurus Madagascarienfis , five Maucauco, Epw..4v. 197. Tab, 197. IDEEr, 1 STUK. go. ASB ES CHR YT VAT NBI 1. Arperr. Kringen der Oogen zyn vry breed en blinkend V. Hoorp- Kaftaniebruin: de Ooren wit; een groot ge- idd deelte van de Neus zwart, gelyk ook de plek- ken, waar in de Oogen ftaan. Aan den Snoet, de zyden van den Kop, en boven de Oogleden, zyn lange Hairen , gelyk die van deKnevelsder Katten. Het Hair boven op den Kop en in de Nek is donker grys; langs de Rug heen roodag- tig grys; verder langs de Billen en Beenen wordt - het gaandewegs bleeker; aan de enden der Poo- ten wit grys: doch de Voetzoolen zyn zwartag- tig van Huid en kaal. De enden der Voorpoo- ten zyn als Menfchen Handen; die der Agter- pooten hebben een zeer breeden Groote Toon: de Nagels der Vingeren zyn een weinig fcherpet dan die der Voorpooten : maar die der Duimen _ rond. Van onderen is ’t geheele Lighaam, ge- lyk ook de binnenzyde der Beenen , wit, en zagt van Hair, als Fluweel: aan de Borft heeft het twee Tepels. De Staart, ten minfte eens zo lang zynde als het Lighaam, is wit, taamelyk ruig en gebandeerd met zwarte Ringen. De Afbeelding is gemaakt naar een Dier van deeze Soort , ’t welk, in den jaare 1748 van Madagaskar in Engeland gebragt zynde, aldaar eenigen tyd in ’t leven is gehouden. Slaapen- de trok het zyne Pooten in, even of het zat, en de Staart was; gelyk in de Figuur, over de. Rug omgeflagen. De deelen der Voortteeling-- zaten verholen, gelyk in de Katers; want het was een Mannetje. Men heeft nooit cenige _ kwaid. VAN DE SPOOKDIEREN. — 401 kwaadaartigheid of fnoodheid in’t zelve befpeurd, 1, Arpeen. hoewel het anders zeer veel naar een Aap geleek, V. Hoorp» kunnende ook klauteren , doch zo vlug nict. zn Dit Dier fchynt het te zyn , ’t welk de Heer BrissoN bedoelt onder den naam van Maki of Profimia, en waar van hy met de Vledermuis zynen Veertienden Rang maakt onder de Vier- voetige Dieren; wiens kenmerk is, dat zy vier Snytanden in de Bovenkaak hebben en zes in de Onderkaak. Hy befchryft van deeze Maki vier Soorten, altemaal uit Madagaskar af komftig, naamelyk drie bruine, waar onder eene met witte. Pooten, en eene met vaale Pooten; de vierde Afchgraauw over ’t geheele Lyf, de Staart met witte en zwarte Ringen, beurt om beurt. Deeze drie laatften waren in ’t Kabinet van REAUMUR te vinden. Miffchien zyn het enkel Verfcheidenheden van grootte en koleur. (3) Vliegend Spookdier , met een Staart. mi. De derde Soort van Spookdieren is de gene , /olans. k De Vlie- die by Sega de WViiegende Kat van Ternate; gende Kat door Bonrius de wonderbaare Vledermuis ge- En dea: noemd wordt. Het heeft; gelyk de vliegende P). VIT. Inkhoorn of Muis , een Vlies over de Rug heen vd: gefpannen, als de Af beelding vertoont, Zig uit ftrekkende tot aan de enden der Voor. en Ag- terpooten, en tot aan de punt van de Staart. Het (3) Cato-Simius volans Camelli. Per. Gazoph.r4. Tab. IX. Fig. 8. AC. Angl. 277. N. zo6s. Vespertilio ad- mirabilis. BonT. Sar. 68. Tab, 69. Felis volans Terna: tea, SB, Mus. 1, pag. 93. Tab. LVIIL Fig. 2,3. Mis 1, DEEL. 1 STUK, 402 BrsecHRYvine je Aroer. Het hole fcherpe Nagelen en twee Borften , V..Hoorp. eetende de Vrugt van Boomen. Volgens de Bor- STUKe ften, zegt LinNaus, fchynt dit Dier zeer naate komen aan de Spookdieren of Aapen, dochwy hebben ’t niet gezien, en ’t verdient nader on- derzoek. Het wordt in Afta gevonden. | Sraa befchryft dit Dier „dat , van agteren ge- zien, meer naar een Kat gelykt; alsvolgt. Het Wyfje verfchilt t'eenemaal van de Wyfjes vlie- gende Hond, (waar van hy op de zelfde Plaat, Fis. 1, de Afbeelding geeft.) __Haare Wieken zyn, zo uit- als inwendig ‚ bedekt met fyn ‘Hair, dat zagt is en roodagtig grys. Haar Kop heeft meer van de wilde Kat dan van de Huiskat. Dit Dier heeft een Snoct als-een Hond, Ooren van middelmaatige grootte; de Oogen groot en glinfterende. Zyn Hairige Wieken fpreiden zig op eene andere wyze uit, dan in de vliegende Hond. Zyn vier Pooten, zo- wel als de Staart, Zyn, tot aan de korte kromme Nagelen , die het heeft, aan het Vliezig uitfpanzel der Wieken vaft. Dus wordt het van alle Lighaamsdeelen tot vliegen geholpen, de Kop zelfs niet uitge- zonderd, die ‘er mede vereenigd is, doordien de Wieken zig zelfs langs den Hals uittrekken. De omtrek der Wieken fchynt eenigzins getand te zyn, en hunne binnenfte oppervlakte; is zo „Hairig niet en bleeker dan de buitenfte. Het vliegt zeer fnel , maar laag, omtrent gelyk de ° Vleder muis, al rond gaande om Aas te zoeken. Flet Mannetje gelykt t'eenemaal naar %* Wyfjes de VAN DE SPOOKDIEREN. 403 de deelen der Voortteeling uitgezonderd: het, Arnrer, Lighaam en de Wieken zyn met kort dik “Hair V. Hoorn. bezet: de Staart is flaauw BE rne met veele Vlakken. SEBA {preekt nog van een Vliegende Kat , van binnen gevuld zynde en gedroogd, zo groot als een gewoone Huiskat; die, door Czaar PiETEr gekogt zynde, naar Petersburg is gebragt. Der- zelver Wieken konden zig een half Vadem wyd uitftrekken. Men wil» dat het Vlies deezer vliegende Viervoetige Dieren, als zy’ loopen, geplooid is en famengevouwen. LID 3e Zj PE PD ROES DE tre NO sd) ML. HOOFDSTUK. Befcbryving van de VLEDERMUIZEN 3 20 van Europa als van de andere Wereldsdeelen ; waar onder de Vliegende Hond en Rot van Lern ate ; de Vliegende Hond van Nieuw Spanje , de ge- brilde, en die met den Haazemond, begreepen Zn. « De Naam , dien men in verfcheiderley Taa- Naams. len aan deeze Dieren geeft , is meeftal reden. van derzelver Lighaamsgeftalte, of manier van Leven en houding, afkomftig. In’tHebreeufch worden zy genoemd Atalepb, als een Gedierte dat zig by Dag fchuil houdt of verbergt; in’t Griekfch Nykteris , als een dat by Nagt fpookt; in't Latyn Vefpbertilio. Deeze drie Naamen 1. DEEL, 4, STUKe Cc 2 zyn 4OA- . BESCHRYVING LArprer. zyn, in ‘t Vers van Ovrpius begreepen, daar VLHoorp-hy zegt: Zy baaten 't Licht grootelyks ; zy vlie- ka UK, gen by Nagt „'en bebben van den laaten Avond haaren Naam (*). In ’*t Italiaanfch noemt men ze, insgelyks, MNortola, Vefpertilione, als ook Ratto penazo of Pipiftrello, dat is gewiekte Rot, of piepend Dier, wegens ’t Geluid dat zy maa- ken. De Franíche Naam Chauve-Souris, dat zo veel zegt als een kaale Muis, fchynt minder gepaftheid te hebben sdan de Nederduitfche, die waarfchynlyk afkomt van ’t Hoogduitfche Woord Fledermaufs , waar mede men dit Dier betekent; dat in't Engelfch Flittermoufé of ook Hat genoemd wordt. Rangfchike De Ouden hebben debakel of de Vleder- en muis moeft geplaatft worden in den Rang der î Vogelen of der Landdieren. Praro noemde dit Dier eeu Vogel die geen Vogel is, om dat het Borften heeft; weshalve ARISTOTELES en Prinrus hetzelve plaacften onder de Viervoetige Dieren. BErLLONIUS, niettemin, maakte geen zwaarigheid , om het , wegens de Wieken of Vler- ken , te tellen onder de Vogelen ‚ en hier in is hy gevolgd door GrSNERUS ‚ ALDROVANDUS, en door JoansToN, die den Vledermuis een plaats, geeft in den Rang der Landvogelen die Vleefch eeten of Verfcheurende zyn van aart, en als zodanigen een middelfoort uitmaaken. | De * IO Lucemque perofe , EN nd Notte volant , feroque zenent a° espere nomen. —_ Met. IV. 12. " VAN DE Wenen. 405 ‚ De voornaamfte hedendazefche Mad be- 1, Arpeki: rhenen: ftemmen overeen, dat de Vledermuis Hoorn. tot de Viervoetige Dieren behoore, dewyl hy “7®*- niet alleen Borften maar weezentlyk vier Poo- En ten heeft, daar hy eenigermaate mede loopt. fchen. Krein begrypt hem, in zynen Tafcl der Vier. voetige Dieren , met den Inkhoorn, Rot s Muis en Mol, onder den Geflagtnaam van de Sorex in het Vierde Gezin der Dieren van den Tweeden Rang, naamelyk die Hairig en Ge- | vingerd zyn (j). De Heer Barsson- brengt À de Vledermuizen in zynen Veertienden Rang der Viervoetige Dieren, waar van hy twee Af. deelingen maakt, naar dat de Vingeren der Voorpooten van elkander afgezonderd of door middel van een Vlies famengevoegd zyn. De eerfte Afdeeling beftaat uit den Maki of Ink- hoorn-Aap, voorheen befchreeven; de twecde uit de Vledermuizen ; waar van hy zes Soorten opgeeft. Zie hier, welke de Kenmerken van dit: Geflagt van Dieren volgens deezen Heer zyn. Zy hebben vier Snytanden in de Boven-en kenmer zes in de Onderkeak: de Vingers zyn met fcher- ken vol- gens Rise pe Nagels gewapend, die der Voorpooten te son. famen gevoegd door een Vlies dat tot Wieken is uitgefpreid, die der Agterpooten van elkan- der afgefcheiden. De Snytanden van de Boven- kaak zyn, in alle de Soorten van dit Geflast, fcherp en by paaren van elkander afftaande: de mid. &) Zie de Uitgezogte EP bd BDk bl, 459. Ss ken. 1, STUK, 406 BESCHRYvVING TL. Arpeer, middelfte gevorkt en grooter dan.de buitenfte: VL. Hoorp-die van de Onderkaak ftaan digt aan één, en _ STUK Soorten volgens LiNNAUS. zyn allen uitgefneeden. ’t Getal der Hoektan- den en Kiezen verfchilt. Hunne Voorpooten _ zyn zeer lang, aan °t end verdeeld in lange Vingeren , die altemaal , uitgenomen de Duim, welke van de anderen afgezonderd en met een fterken haakswyzen Nagel voorzienis, tefamen gevoegd zyn door ’t gedagte Vlies, dat niets anders is dan eene verlanging van de Huid der Rugge , die zig wederzyds van den Hals tot den Aars of het end van de Staart; verder langs de Beenen en tot aan het end der Vingeren van de Voorpooten uitftrekt. De Vingeren der Agter- pooten zyn van elkander afgefcheiden, en ge- wapend met zeer kromme fcherpe Nagelen. De Heer LinNaus, die in de voorige Uitga-. ve van zyn Samenftel der Natuure den Vleder- _ muis in den Tweeden Rang der Viervoetigen, onder de Roofdieren, geplaatft en toen daar van. dergelyke Kenmerken opgegeven hadt 5) als de Heer BrissoN nu doet; zegt thans alleen: dat dit Dier de Tanden heeft opftaande, fcherp, digt aan elkander: de vier Voortanden eveneens: de Handen palmswyze uitgebreid tot Vlerken, door middel van een Vlies, dat het Lyf omvangt. Hy geeft zeven Soorten op van’ dit Geflagt, naamelyk. _ | (1) Vee (*) Syftema Nature. Ed. VL Ri es = mik r rn TE ke » bi en emee gnl wr RE - rn =rei) we zn en pn re fer gaens En 7 , | ; | | = ER gee î nk 5 E EER TE EE ent En DE e E n Amir din wi nie Benen ler Hee en Le ; an en. B En 5 Ee TE A hert nd » hed [in 1 am El PLAAT VIII. IN ANN N SN AN 4 DD Mr fp nnn gen re tt Sk VAN DE VLEDERMUIZEN. 40} (2) Vledermuis zonder Staart, met een enkeley, Aad Neus, bet Viies tuflcben de Beenen verdeeld; V1Hooep: Dit is-een zeer groot Soort van Vledermui-*"0% zens anders de WViiegende Hond van Ternate Fampyrus. genaamd, hier nevens afgebeeld: een wreed Ee Dier, ’t welk by ragt Bloed zuigt uit flaapen- Ternare. de Dieren , de Kammen der Haanen en het uit- ie zyperend Vogt der Palmboomeninzwelgt. BRIs- SON heeft hetzelve, om dat het in de beide Kaaken vier Voortanden heeft, met de Aapen geplaatft in zynen Dertienden Rang der Vier- voetige Dieren , onder den naam van Pteropus _ of Roufëtte, befchryvende t zelve 5, dat de langte van den top des Hoofds tot aan den Aars is zeven en een half Duim, die van den Kop; tot aan het end van de Neus, twee en drie vierde Duim. De Ooren zyn korteneen weinig puntig. Het Vlies, daar het mede vliegt, vol. komen uitgefpreid zvnde, heeft de breedte van drie Voeten, en is met maar weinig Hair be- dekt. Over ’t Lyf hebben fommige Dieren van deeze Soort, rood of ros, anderen zwart Hair: doch het voorfte van den Kop en de Snoet zyn altyd ros, en daar van heeft het den Franfchén naam Rouf/étte, Het woont in de Ooftindiën, en in ’t byzonder op de Eilanden Bourbon en Ternate, | dank aas a | __Beris- (z) Vespertilio Cauda nulla. Syf?. Nat. p. 7. Canis Ji Ternatanus Orientalis, Seg. Mus. I. p. gr. Tab. LVIL Fig. 1, 2. Vespertilio ingens. Cuusì Exot, 94. Edw. Av. 160. Tab. 180. F, 2, 4 © MEP 1. DEEL. XSTUKe Ge 4. i. ÄFDEEL. Vl.Hoorp. STUK, IL Speclrum. 408 BeEsSCHRYVING BrIssoN befchryft eene Verfcheidenheid van | die Dier , naamelyk een bruine Rouffette of Pteropus met een rooden Hals uit het Kabinet van REAUMUR 5 welke over ’t Lyf de langte heeft van vyf en een half Duim; langs den Kop anderhalf Duim, en de Wieken fpreiden zig twee Voeten uit. Deeze was uit het Eiland Bourbon gekomen. (2) Vledermuis zonder Staart , mek een treg- Vliegende #47SW)ze Neus , die gelancet is. Hond van Nieuw Spanje. Pe.VIIL _Fig.a. Deeze Soort, die uit Zuid-Amerika af kom- ftig is, wordt. door den Heer LinNaus-aldus befchreeven. De Neusgaten gelyken uitwen- dig naar een Tregter en loopen opwaarts uit in een Lancetswys blaadje: de Ooren zyn ovaal, van binnen met een Elswyze Vliesagtige Strook ; ter langte van ’t Oorlapje , voorzien. De Voor- tanden zyn vier: de Hoektanden zyn groot , enkeld en ftaan digt tegen de anderen aan : “de voorfte Kiezen zyn korter en ftomper. De Vingeren der Wieken zyn vier, waar van de cerfte gehegt is aan den tweeden: de Duim kort met een krommen Nagel gewapend, even als de Vingeren der Pooten, die vyf in getal zyn en gelyk van grootte. De Hiel geeft een Elswyze Pees uit, langs den rand van het Vlies, tuffchen de Agterpooten, niet famenloopende met die van de andere zyde. Het heeft in ’t | | ae (2) Canis Volans maxima Aurita, Se. Mus. 1. P. ga Tab, ne Fig. z. KOR ke TN VAN DE VLEDERMUIZEN. 400 geheel geen Staart. De Heer BRIsSON noemt 1, Arne. het, Rouffette met lange Ooren , en betrekt ’er VI.Hoorp- toe die , welke Krein genoemd heeft : zeer STUÉ: groote Vledermuis met een Hondskop ‚met Ooren, uit Nieuw Spanje, — (3) Viedermuis zonder Staart, met een bladeri- Perfpiëlle. ge vlakke gefcherpte Neus. A) Dit Amerikaanfch Dier, zegt Brisson , gelykt „Senriide zeer veel naar den grooten Vledermuis van Euro- Pr. VIEL pa, doch verfchilt daar van, doordien het groo- £'8-3- ter en langer Ooren heeft, en op de Neus een klein Kammetje, dat naar een Helm gelykt. Dic Uitwas zweemt ook cenigermaate naar een Bril, en hierom noemt LinNaus het de ge- brilde Vledermuis, doch vraagt, of ’t ook het Wyfje zy van de volgende? SLOANE hadt het genoemd de Wledermuis , die een bybangzel als een Oorlapje aan den Snoet beeft: doch by Sea en Epwarps heet het enkel de gemeene Amer i- kaanfche Vledermuis. De koleur is Muisvaal. (4) Wledermuis zonder Staart, de Neus bladerig —_ yy. in de gedaante van twee Harten „teen metde _Spasma. in” Vliegende punt in ’t ander. Pen dn By den Heer DRISSON IS deeze â dien hy Ternate, ; x Pr. VIIL de groote Vledermuis van Ternate noemt , deF IL. 4e vierde Soort in ’t Geflast der. Vledermuizen, ° hk waar (3) Vespertilio Americanus vulgaris Sep. Mus. 1. p. go. Tab. LV. Fig. 2. Epw. „Av. 2or. Tab. zor. Fig. r. Vefpertilio Roftro appendice Auricule forma donato. SLOAN: Jam.1I, p. 330. (4) Glis volans Ternatanus. SrB. Mus. IL É LVL. Fig. r. us. L pe go. Tab Ì. DEEL. 1 STUK, Cc 5 410 BErSsSCcCHRYVING L ArpeeL. waar van de voorgaande by hem de zesde is, vamaoep” SEBA heeft het de Vliegende Rot van Ternate ros of roodagtig Hair, doch voor op den Kop is ’t zelve zeer bleek. Het Vlies, daar hy mede vliegt, van vooren glad en kaal „ van agteren met dun Hair bezet , is eenigzins gemarmeld. Hy heeft zeer groote en als dubbelde Ooren; de Neus insgelyks dubbeld, uitpuilende en iets bladerigs vertoonende. De Heer Linneus noemt hem, geftaarte Vledermuis (Caudatus), doch uit de Afbeelding blykt, dat hy geen Staart heeft ; zo dat dit ecaudatus zal moeten Zyn. Ai Vv. (5) Geflaarte Vledermuis, met de Bovenlip in Leporinus, / Mie: een tweeën gefpleeten. ij Deeze , zegt BRIssSON, is met bleekros Hate snongd. over ’t geheele Lighaam bekleed: hy heeft een ronden Kop, een wyden Bek, een neerhangen= de Kin, de Neusgaten rond; de Ooren groot. De Staart is vaftgehegt aan het Vlies, dat hem tot Vlerken dient. Aan de Voorpooten heeft hy vier, aan de Agterpooten vyf Vingeren. De woonplaats is in Amerika. KrrIN noemt hem de Amerikaanftbe Vledermuis met een ronden Kop en een Haazemond, | (6) Geftaarte Viliedermuis , met enkele Neus en 1 Gemecene Bek, de Ooren dubbeld en grooter dan de Kop, met groote De Ooren. | Pu. VHI, ($) Vespertilio Ae fimilis Americanus. Ser. Muse Figs. _ 1. p.89, T.LV. Fi (6) Vespertilio Anibs majoribus, Friscu, Ay.Tab. IOje geheeten. Hy heeft over ’t geheele Lighaam VAN DE VLEDERMUIZEN. 4II De Heer Brisson noemt deezen, dic Zynel. Arprer, derde Soort van Vledermuizen is, de Rleine van V LHoorp- ons Land. Hy verfchilt, zegt hy , van den Ge. dant meenen alleen, door de grootte van zyne Oo. ren, die meer dan een Duim lang zyn. LiN- _Naus twyfelt of deeze ook in: Sexe alleen van den volgenden verfchille. (7) Geffaarte 7 lederimuis met enkele Neus en VII. dion „ uyrinys | Dek ‚ de Ooren kleiner dan de Kop, Meikleide Hy wordt van den Heer BrIsson de groote di van ons Land genoemd, zynde zyn eerfte fis. 6. Soort van dit Geflagt. Deeze twee maaken de Verfcheidenheden der Vledermuizen in Europa uit. | De Vledermuizen hebben dit gemeen met de Eigen. Beeren, Dàffen, Egels en Mollen, zegt Lin- Rn NAUS ; dat zy den geheelen Winter {laapen , zon- der Spys of Drank te gebruiken. ’t Iseen Ge- dierte, dat in Holen en Gaten der Boomen, doch allermeeft in die van de Muuren der Hui- zen en in het boveníte der Daken neftelt. Zy _gweeven in den Avond door de Lugt, om de Koft te zoeken, die voornaamelyk beftaat in Muggen en allerley Vliegen of Vlinders. Zy blyven aan de ruige koppen der Kliflen met haare Vlerken | han- 103. Epw. „Av. Tab.2or. Fig. 3. Orramr. Mus. Tab. rs. ld Nt Berr. Av. 147. GESN. Av. 694. Arpr. Ornsth, LI. p. 57r. Jonsr. „Ar- 53. Tab: XX, ALB „Av. 3. p.os. Tab. zor. Ray. Quadr. 243. Euw. ‘Av, Tab. 201. Fig. 2. \espertilio Auribys minoribus. Friscn, Av. Tab. 102, Ye DEEL Je STUKe Aroer VLHoorr STUK, Menigte van Vleder- muizen in Afrika. 412 BESCHRYVING hangen, en zyn niet in ftaat om vanden Grond op te vliegen. Zelden brengen zy meer dan twee en doorgaans maar één Jong voort, die zy aan haar Liyf hangende zoogen, waar aan dee- ze Jongen blyven zitten , tot dat zy van de Ou- den daar af gedaan worden, die ze aan den hen ophangen. Uit het gezegde blykt, dat sn Dieren , die tot het Geflagt der Vledermuizen behooren , zeer veel van elkander en van de Vledermuizen die wy in Europa hebben, welker grootte des Lighaams omtrent alseen Muis, of als een Rot op _ hoogfte is, verfchillen, Men vindt’er „ volgens ’ Berigt van de hedendaagfche Reizigers, in Afrika, die zo groot zyn als Raven of Duiven, met zeer lange Wieken: fommigen in Egyp- te hebben een Staart, die gelyk een Muizen of Rotten-Staart buiten haar Vlies uitfteekt, Men vindt ’er-die vier Ooren hebben, anderen twee: fommigen zyn zwart van koleur, fom- migen vaal; fommigen wicagtig of Afchgraauw. Doch *t is aanmerkelyk hoe deeze Dierer , die in ons Land zo weinig gedugt zyn, in an- dere Wereldsdeelen , door haare menigte en ver- fcheurenden aart, met regt als een Landplaag worden aangemerkt. De Engelfche Reiziger , Puiries, verhaalt , dat ’er op de Slaaven-Kuft een groote menigte is van byfter groote Vledermui- zen; die zig over dag verfchuilen in ’t Geboom- te. Zy zyn van grootte, zegt hy, als Eend- vogels. Des MarcHais merkt aan, dat in- dien LJ VAN DE VLEDERMUIZEN. 419 dien men dede Vledermuizen at, gelyvk in def, Arprer. Ooftindiën ; men nooit voor Hongersnood zou VI. Hoorpe behoeven te vreezen. Zy zyn ’er, zegt hy, zo°Ti menigvuldig, dat zy by ’t ondergaan van de Zon de Lugt verduifteren. ’s Morgens, by ’t aanbreeken van den Dag , maaken zy zig vaft in de toppen van groote Boomen, hangende by boffen aan elkander, gelyk een zwerm Byën, of als een tros Kokosnooten. Het is dan zeer —pleizierig, dien keten te breeken met een Snap- haanfchoot, en te zien, in welk een belemme- _ ring deeze affchuwelyke Schepzels zig door ’'t Daglicht bevinden. Hunne grootte is als jonge Hoenderen. Zy komen dikwils in de Huizen, daar de Negers hun tydverdryf zoeken met ze te dooden , doch zy zien ze met een foort van afgryzen aan, en, hoe hongerig zy ook mogen zyn, zy hebben geen luft om ’er van te eeten. Pater pu TERTRE zegt, dat de gehoornde Bloedzui- Vledermuis van Brafil, genaamd Ardera-Guacu, iede waarfchynlyk de tweede Soort van LINN/Us , in Amerika een kleine Beet geeft in het Oor, waar van men veel moeite heeft het Bloed te ftempen. Her- RERA verhaalt , dat ’er aan de Kuft van Darien, in de Weftindiën, Vledermuizen zyn, welker Steek Venynig en fomtyds doodelyk is. t’Is in deezen zeer aanmerkelyk , indien men ’t mag gelooven, dat zy , een Menfch geftoken heb. bende , ’s anderendaags denzelven onder hon- derd Menfchen weeten op te zoeken, om hem wederom op die zelfde plaats te fteeken, De - 1, DEEL I. STUK, u AN _Jn- ary HEB Ps com nrdlvadeie L.Arprer, Inwooners der Karaibifche Eilanden , die deeze VlL.Hoorp: Dieren Eerbied bewyzen „ neemen ze voor goede STUK. Engelen; die hunne Huizen e geduurende de Nagt bewaaren, en houden ’t voor Heiligfchennis de- zelven te dooden. De Vledermuizen aan de Blikien der heatsink nen zuigen „ zo wel als die van Brafil en van Ternate ‚ het Bloed uit de Dieren terwyl die flaapen. Men wil, dat zy zelfs in ’t Bed kruis pen, en de Aderen der Menfchen aan. de Bee: nen openen. ‘t Is zeker, dat zy zelfs Paar- den , Muilezels en andere groote Beeften aan- randen, en derhalve als de Plaag der heete Lan- den van Amerika worden aangemerkt. De Au- theur der Befchryving van de Rivier der Ama- zonen meldt, dat het Hoornvee, ’t welk de Zendelingen op verfcheide plaarfen geplant had- den, en zig reeds begon te vermenigvuldigen, door dit Ongediert geheel js uitgeroeid gewor- den. en wil ook, dat. zy Hoenderen en an-_ der klein Vee rooven, Katten en Honden doo: den, ja zelfs de Menfchen in ’t aangezigt' vlies gen en fomtyds de Neus of een Oor af bytens ‘et welk niet ongeloof baar is, indien men op de grootte van deeze Dieren agt geeft, en op de fcherpte. hunner Tanden. | Het ontbreekt in fommige deelen van Euro» pa , inzonderheid in de Bergagtigfte Streeken ;, gelyk in de Alpen van Switzerland , ook niet aan groote Vledermuizen. En die van ons Land; zelfs de allergemeenftc , kan men niet van de | ver- ms VAN DE VLEDERMUIZEN. 415 verfcheurende Dieren afzonderen , dewy! ZYI AFDEEte Vleefch, Kaarfen en al wat Vet of Smeerig is, vI.Hoors- zeer gretig en gulzig verflinden , inzonderheid STUE het Spek , indien het op Zolders of plaatfen hangt, daar zy ’er kunnen bykomen. Arin geeft ons de volgende Befchryving van Het Lig- Lighaamsgeftel der Vledermuizen. Zy heb- haamsgeftel ben, zegt hy, de langte van tien of twaalf muizen. Duimen, en de Vlerken, uitgefpreid zynde, de breedte van twee Voeten; [doch dat moet een veel grooter Soort zyn dan gewoonlyk : want on- ze gemeene Vledermuis is zelden half zo lang en breed.] De Kop en Hals zweemen naar die van een Vos; ten opzigt van de koleur en ge- daante: het overige des Lighaams, zowel als de Wieken of Vlerken, is zwart. In de klei. nen is geen aanmerkelyk verfchil, dan ten op- zigt van de grootte der Lighaamsdeelen. Dee- ze Dieren hebben eenige overeenkomft met de Viervoetige, zo. ten opzigt van den Kop als van het Lyf: doch, wegens het gebruik hunner Vlerken, gelyken zy meer naar de Vogelen; terwyl zy ook, de Haakjes uitgezonderd, die aan ’t begin der Vlerken Zyn , maar twee Poo- ten hebben. ’t Geluid, dat zy maaken heeft iets van ’t gekweel der Vogelen, en * janken der Viervoetige Dieren. Het maakzel hunner Vler- ken is zeer wonderbaar: want dezelven beftaan uit eene enkele Huid, en gelyken naar de Poo- ten van een Watervogel, als aancen verbonden zynde door middel van een Vlies. De Klaau- 1, Dert, I Stux, wen der Vleder- 416 ABESCHRYEY ING IL Arprer. WED of Haaken, boven aan de Wieken, die- VLHoorp- nen haar om zig overal, daar zy willen, aan te STUKe Ontleed - | tuur-Onderzoekers vind men de Ontleedkundige kundige Befchry- ving, hegten , terwyl zy zig voeden of flaapen gaan. In de Verhandelingen van de Duicfche Na- - Befchryving van een Wyfjes-Vledermuis , door den Heer J. ve Murarro (*). De Hairen der Vledermuizen, zegt hy, zyn van een middel- baaren aart tuffchen Pluimen en Hoofdhair. De Wieken zyn kaal, met dubbele Geledingen , zo dat zy op twee plaatfen kunnen famengevou- wen worden. Van ’t holle der Hand loopt ne- __derwaards een lang Beentje, dat de Vlerk uit- fpreidt, met een dubbeld Knietje buigbaar en beweeglyk. Daar aan volgt een ander, dat lan- ger is, tot de punt van de Vlerk uitgeftrekt, ook met twee Leden. Het derde en vierde Beentje zyn; insgelyks, als Vingeren buigbaar. Boven aan loopt de Vlerk uit in een punt, die als een Duim met een Nagel is gewapend, en beweeglyk naar alle kanten. De Opper- en Onder-Arm zyn door een Scharniergeleding-fa- mengevoegd, op de gewoone manier. De Op- per-Arm is enkeld, en komt met het Armbeen van den gemeenen Muis overeen : de Onder-Arm dubbeld, hebbende een Groote en Kleine El. lepyp. De Borft is breed en met Sleutelbeen- deren voorzien: de Buik evenredig naar ’t Lig- haam; de Heup breed. De Dy beftaat uit één Been; ‚{*) Ephem. Nat. Curios. Dec 2. A:n. zr. Obf, XLVII | VANDE VLEDERMUIZEN. 417 Been; de Schenkel uit een Scheen- en Kuit-r, Arpzer. been. De Spieren van den Voorvoet zyn in de VI. Hoorn- Vlerken zelf ingeplant, welker Vliezen dubbeld TPE zyn, op dat tufichen dezelven de Zenuwen vei- dig mogten verfpreid worden , en derhalve wor- „den , ten deele door de Spieren van den Arm; van boven, ten deele door die van de Dvën, Schenkels en Pooten, ja van de Vingeren zelfs, de Wieken wederzyds , naar welgevallen van het Dier , bewoogen. De ronde Staart legt ook tuffchen die verdubbeling der Vlerken. De Poot heeft zeven Leden , in zyne zes Vingee ren, waar van de agterfte met een langwerpige Spoor is gewapend „, hebbende een omgekromde Punt, als een Haak , dien men gebruikt om Hout uit het Water te haalen. De Borftfípier is in het Opper-Armbeen aan gehegt en beweegt het- zelve voorwaards: de Driepuntige plant haar Pees in den Onder-Arm , dien zy opwaards trekt, en de Tweehoofdige ftrekt denzelven weder uit: de Armfpier beweegt denzelven in ’t ron- de. De Lever legt in den flinker Bovenbuik: de {linker Nier is laager geplaatft dan de regter. De langte der Darmen was een half Elle, en zy hadden overal de zelfde wydte. De Lyf. moeder was tweehoornig en met een dubbeld Esjerneft voorzien. Voor ’t overige verfchilden de inwendige deelen niet van die der Muizen. _ Van ouds heeft men het Vleefch en Bloed der Gebruik in de Genees. Vledermuizen als nuttig in de Geneeskunde aan- kunde. gens kt. Het Vleefch , behoorlyk tpebereid 5. DEEL, 1 STUK | Dd Zyn. Hi8 “'"BESCHRYVING'” L'Arpter.zynde , werdt tegen de Knoeftgezwellen en dé VEHoorp- Jigt dienftig geoordeeld. Het Bloed zou het STUK uitvallende Hair weder aan doen groeijen. Prr- ius en anderen, zelfs FoRrestus , leeren ; dat het verfche Bloed , uit van één gefcheurde Nledermuizen „ op den Buik geftreeken , „dien- {tig is tegen het Drekbraaken of Darmkrinke- ding. Sommigen willen dat het Lyf , zonder Kop gedroogd en tot-Pocijer gewreeven , de Waterzugt niet alleen, maar ook de Verftop- pingen van de Lever genecft. AvicENNa ftelt tegen een Verharding van de Milt het volgen- de voor. Neem zeven vette Vledermuizen » Íny ze den Kop af , en doe ze fchoon ge- 3» maakt zynde in een verglaasde Pot; giet ’er zs fterken Azyn op, en zet het op ’t Vuur te 3» kooken 3 koud geworden zynde, maak de > Vledermuizen met de Vingeren klein , en geef s» van die Sop dagelyks een Lepel vol in: ’ is » een beproefd middel.” Men verhaalt, dat zy in de Oofterfche Landen, gevild en gebraden zynde, als eene Lekkerny plagten gegeten te worden: De Chineezen, zegt men, doen zulks nog, heden , zo wel als de Negers in ’t binnen. fte van Afrika. . Ondertuffchen is ”t aanmerke: Iyk, dat het Hart en de Tong der groote A= merikaanfche Vledermuizen- voor een Vergift gehouden worden , alzo zy de Watervrees ___vêroorzaaken , en. de Heer LiNN&us zegt van de gemeene srt er ‚ dat Zy Veny- nig. Zyn À f 4 said. Volk oo dn 3 ” 4 ek EN # wke eat ed k 2 Vil ee VAN DEN OLYPHANT. 419 L hvo. innnandede nsikhddes ei HEL IJ Hoorp. EES HOOFDSTUK... :- STUÉ Befcbryving van den OrveHantT. Zyne Ver- fcheidenbeden , Eigenfthappen en Gebruik. _De Manier om deeze Dieren te vangen , zo in Afrika a/s in Ooftindie, Het Ligbaamsgeftel en de Ontleedkundige Befchryving van een Olypbant , die tte Verfailles is geweeft. De | _muitigbeid van het Elpebeen of Yvoor. ON der de Zoogende Dieren van den Twee. Naams - den Rang, die door den Heer Linneus We Bruta genoemd worden, hebbende boven noch onder geene Voortanden, komt de OryPHaANT het eerfte voor. Dit Dier heeft in alle Taa len van Europa byna den zelfden Naam, af= komftig van den Griekfchen Elepbas, die door de Romeinen is overgenomen: geen Wonder , inderdaad, dewyl het in Europa niet gevonden en ‘er maar zeer zelden gezien wordt. Sommi gen Zyn er, die deezen Naam afleiden van ’t Hebreeufche Woord Alapb (leeren), wegens de leerzaamheid van dit Dier: doch ’t is waars fchynlyker dat zyn Hebreeufche Naam Phil, van een Grondwoord, ’t welk iets groots en wonderbaars betekent, af te leiden zy. Ook vindt men Schryvers, die zig verbeelden, dat de Bebemoth der Heilige Schriftuur de Olyphant zou zyn , doch volgens Bocmarr wordt het IE, Deer, IH STUK, Dd 2, Rie 420 BeEsSCHRYVIENG « LArpeer; Rivierpaard van den \Nyl daar mede gemeend. vit. De Romeinen , die in ’t Leger van Koning aeg Pyrrhus in Lucanie eerft Olyphanten zagen, noemdenze Lucas Boves; ’t welk eenigzins waar- fchynlyk maakt, dat de Naam van’t Hebreeufch, Elepb, een Stier, af komftig zoude kunnen zyn. Immers, dit is zeker , dat fommigen hem, by uitfteekendheid , het Zudifche Beef? ‚ en het voor- naamfte. aller Beeften genoemd hebben, dewyt hy. alle Dieren, die ons op ’t.drooge van den Aardbodem bekend zyn, in grootte overtreft. Rangfchik- De Heer Krein heeft den Olyphant gebragt kings .' in het Vyfde Gezin van den Eerften Rang; zynde de Hairige en Gehoefde , om dat hy vyf Hoeven heeft aan ieder Poot (*). De Heer BrissoN begrypt in zynen Derden Rang twee Viervoetige Dieren , die elk een byzonder Ge- flagt uitmaaken , te weeten de Olyphant en de Zee-Koe, als beiden geen Snytanden , doch Hondstanden en. Kiezen hebbende (f). LiN- NA&Us hadt voorheen den Olyphant , in den Vyf- den Rang, onder de Fumenta geplaatft (£) s doch sin zyne laatfte verbeterde Uitgave van het Samenftel der Natuure , brengt hy hem in deezen Tweeden Rang; waar door hy van den Rhinoceros , daar hy te vooren nevens geplaat{t was, ver afgefcheiden wordt ($). ROCE U | hd One (*) Zie de Uitsezogte if erbandel 1. Deer. bl 458. > _(t) Zie bladz. rrr. hier voor. vu …{t) SA. Nat. Ed. VI. (9) Zie'bladz. 133, 235, hier voor. et VAN DEN OLYPHANT. A21 ® __« Onder de oude en hedendaagfche Schryvers is 1, Arnrers een merkelyke onzekerheid geweeft, of de O- vir. Iyphant, wegens het maakzel zyner Pooten, Hoorp- tot de Gevingerde of Gehoefde Dieren gebragt moeft worden. Prinius zegt dat hy vyf Vin- kel geren heeft, die plomp van gedaante en met Pooten. Hoeven niet met Nagelen gewapend zyn, naauw: lyks wan elkander afgezonderd. Hier in ftem- den. de volgende Autheuren overeen, doch de Heer Ray heeft aangemerkt, dat het onderfte der Pooten naakt was, zynde het bovenfte der Vingeren alleen met de Hoef bekleed, zo dat men niet kon zeggen, dat hy op Hoorn gaat; gelyk het Paard, de Ezel, en eenige andere Dieren. Die zelfde Schryver, egter, fcheen te ‘twyfelen over het maakzel deezer Pooten, ber kennende dat hy ze niet dan in Afbeelding had gezien, en merkte het Dier derhalve aan als een middelfoort, tuffehen die met Hoeven en Klaauwen. | as De Heer pe WinprE, een Lid der Akademie ae: van Petersburg ‚ heeft door zyne Waarneemin- mingen” gen dit ftuk in grooter licht gefteld. Hy ont. bn dekte, in een Dier van dit Geflagt, dat aan de vier Pooten een Hoornige Zelfftandigheid was, die niet alleen het bovenfte deel der Vingeren bekleedde , maar den geheelen omtrek daar van „maakte, of liever de gantíche toppen omvatte. Dit deedt hem den Olyphant houden voor een Gehoefd Dier, en voor een middelfoort tus- fchen die welker Pooten geheel en die welker e. Je DEEL, IF STUKe Dd 3 | Poo- 422 BESCHRYVING LL Arpegr, Pooten gefpleeten zyn, en zulks om dat ‘de VIi Hoorp- STUK. Hoornige Zelfftandighe!ld , welke de Pooten bes dekt, zynde maar een weinig gefpleeten en ge- groefd, zig onder de Voetzool uitftrekt ‚ waar op hy ze nederzet om te loopen. Ook zegt deeze Waarneemer, dat hy geen waarlykafge- fcheiden Nagels gezien heeft op de Huid der Pooten, en hy zou byna den Poot des Oly: phants voor een enkele Hoef genomen hebben ; als die der Paarden; om dat de Huid, tuffchen de Vooren der Nagelen verheven, hemnietan- ders toefcheen dan een enkel Hoorn, by toeval gegroefd : maar, met meer zorgvuldigheid de _ Huid tuffchen de Vooren der Hoeven onderzoe- kende, neemende de Hoeven weg en de Vin- . gers geheel bloot maakende , nam hy aan de Voorpooten vyf, aan de Agterpooten vier Hoe- ven waar. Deeze Hoeven zyn aan de Huid wan boven vaft, en van onderen ‘er mede ver- eenigd , bevattende van binnen een fponsagtig Vleefch, ’t welk aan de uiterfte Toonbeentjes is gehegt. Menheeft, daarenboven , onder de Voetzool' een Hoornige {toffe gevonden, gelyk aan die der Hoeven, welke aan dezelven vaft is, zynde ruuw, ftekelig , een weinig gevoord of gefpleeten, maar iets zagter dan de Hoeven. Volgens dien zelfden Waarneemer isde Voet- zool der Voorpooten van den Olyphant cirkel- rond , hebbende eenen omtrek van vier Voeten en vier Duimen, en een ‘middellyn van ander- halven Voet over *t kruis; die der Agterpooten Cé is hen Ss n , VAN DEN OLYPHANT, 423 is een weinig langwerpig ; drie Voeten en tien r, ATDEEEn Duimen in den omtrek, anderhalf Voet langen Vil. één Voet breed. De infnydingen, die men be- 4 GR fpeurt aan de Voetzoolen, en voornaamelykaan xt begin van het Hoorn, *t welk de Vingeren of Toonen bedekt, ontftaan uit de famentreke king van dit Hoorn en de beweeging van de Voetzool. De Hoornige zelfftandigheid is van boven harder dan onder, wegens de aandoening van de Lugt en de Zonnefchyn; terwyl ook, het end van dit Hoorn, of zo men wil de Na- gels der Vingeren of Toonen, door den Zwad- ren gang van dit Dier plat gemaakt en als te- \ gen den Grond gekneusd worden: weshalve’er _…… s een merkelyk verfchil is in de Pooten van by= zondere Olyphanten , die niet allen even plat zyn van Hoorn. De Heer pe Wirpe heeft’ ontdekt, dat de geheele zelfftandigheid van dit. Hoorn, ’t welk de Pooten van boven en van on-. deren bekleedt, uit Vaatjes famengefteld is: E welk het Gevoelen van Marricuius, raaken-. dede groeijing van het Hoorn, fchynt te be- unftigen. Uit deeze Waarneemingen blykt zE de Kenmer- Olyphant waarlyk Vyfvingerig is ten opzigt van Be He de Voor-, doch Viervingerig teù opzigt van de son en Agterpooten , en, mifchien om deeze reden Ee | hebben de Heeren Brisson en Linneus hier. van in hunne Rangfchikking geen gebruik ge. maakt. Zy flemmen in de Kenmerken van dic. Dier overeen, naamelyk dat het geene Voortans. 1. Dear, IE STUK, Dd 4 want va 424 BESCHRYVING- 1.Arbrer. den of Snytanden heeft, onder noch boven 3 VIL OOFD- STUK. __ Áfbeel- dingen. Verfchei- denheden. twee lange Honds- of Hoektanden, die lang uitfteeken, en een Snoet zeer lang en buig- zaam, waar mede het allerley dingen kan op- vatten, grypen en aan den Mond brengen. De Huid is niet geheel kaal, maar dunnetjes met Hair bezet, en de Staart loopt in eenige dikke Hairen uit. Hy woont in de Moerafiige deelen van ’t Eiland Ceylon aan de Rivieren, zegt LINNAUs : BRIssON zegt, dat men hemzo wel in Afrika als in Afia vindt, doch de groot- ften i in ’t laatftgemelde Wereldsdeel. Verfcheide Schryvers hebben Af beeldingen van dit Dier in ’* licht gebragt en hetzelve be= fchreeven (1). Onder degge Af beeldingen deu- gen; volgens BRISSON , die van ALDROVANDUS en GEsNERUs niet; die van JoriNsroN zyn goed. Men vindt ’er ook een egte Figuur van in ’t Werk van SEBA, naar kt ongebooren Jong van een Olyphant gemaakt ‚ en eene in de Stukken van de Franfche Akademie der Wee- tenfchappen. Wy hebben ’er alhier, om dat de gedaante van dit Dier zo bekend is, geen Af beelding van gegeven. Veele Schryvers hebben in ’t breede gefpro- ken van byzondere Soorten van Olyphanten, die men in verfchillende Wereldsdeelen vindt; Lá o ch de) Elephas. Ray. Qwadr. 123. Syft. Nat. In. Sen. Afas. 1: Tab. zrx. Fig. LL” Elephantus. GesN. Quadr. 377. ALDR. Qnadr. Libr. IL. Ca ° ONST. wins Oe Taba va, vi, ax, ns PAN « VANDEN OLYPHANT. 428 doch het fchynt dat die Verfcheidenheden VOOf- 1, Arpeet, naamelyk af hangen van het verfchil der Land- vir, ftreeken, daar zy in huisveften, of van de ge- Hoorpe teldheid van ’t Klimaat en de Opvoeding. Som. °°" migen, naamelyk ‚ onthouden zig op de Geberg- ten , anderen aan de Rivieren en Moeraffen , anderen in Wilderniffen en Boffchagiën: fommi- gen loopen in ’t wilde, anderen worden tam gemaakt en tot den dienft gebruikt. De O- lyphant der Moeraffen, zegt men, heeft blaau- | we Spongieufe Tanden, die moeielyk te bewer- ken zyn, wegens hunne kwaft- en krioeftigheid : die der Gebergten is woeft van aart en gevaar- Iyk om aan te doen; zyne Tanden zyn kleinder en fraaijer gefatfoeneerd: die der Boflchen is zagtzinniger en leerzaamer; hy heeft grooter en witter Tanden dan de andere Olyphanten. Doch onder deeze komen ook zodanigen voor, die geheel woeft en ontembaar zyn, even ge Iyk men onder de Oflen fomtyds boosaartige ontmoet. Ben 00 | die __De Olyphant is een zeer leerzaam Dier, en Ee kan , niettegenftaande de lomp- en grof heid heid. van zyn Lighaam, op veelerley fhaakeryën af geregt worden. Hy hoort wat men hem zegt, en onthoudt het gene men hem onderweezen heeft. De Gouverneur der Stallen van den Keis zer van China deedt in tegenwoordigheid van den Ruflifchen Afgezant , te. Peking, deeze Dieren brullen a's een Leeuw of Tyger, loei- jen als een Stier, briefchen als een Paard en ’ ‚kh Deri. xStus, Dd 5 ge- 426 BESCHRYVING L Arpeer,SCZang der Vogelen nabootzen. Zelfs ge VIJL. err STUK ë Gebruik. EL % zy ‘t geklank van een Trompet te maaken. Vervolgens deeden zy, op zyn bevel ‚ hunne. Eerbewyzingen aan den Ambafladeur , met knie-. len, gaande eerft op de eene dan op de andere. zyde leggen, en weder opftaande. _ Alle die, Olyphanten waren ongemeen groot; fommigen. hadden ‘Landen, die zes Voeten uitftaken. De Koning van ‘Siam zendt ’er Jaarlyks één tot Schatting aan dien Keizer. De Koning van Cambodia, in ’t Ryk van den Grooten Mogol zegt men dat omtrent vyftig Olyphanten heeft, waar onder eenigen afgerigt om hem alle mor- gens Eerbied te bewyzen. Men ftreelt deeze Dieren op allerley wyzen, even gelyk de groo-, te Heeren en Vorften in Europa hunne Paarden, en geeft ze van de edelfte Spys en Drank, uit Gouden of Zilveren Schotrtels ; vermydende- al- les , wat hun eenigermaate zou mogen ontrus- ten of vertoornen. | Is bekend , dat deeze Dieren de vormende Onderwerpen zyn van de Praalzugt der Oofter- fche Vorften, die dezelven gebruiken ‚om zig en hunne Vrouwen, in zekere Koetsjes of Ze- tels, op de rug der Olyphanten, van de eene. plaats naart de andere te laaten voeren. Inder- daad zy vertoonen zig door de hoogte van dee- ze Beeften, die hun boven al hun Gevolg doet ditfteeken, als Heerlyken en Heerfchers der, Aarde. Ten dien einde worden dezelven-tens pragtistie geharnaft, wrd en …toegetakelds 5 i ERS sn ad VAN DEN OLYPHANT. 427 en hebben een Leidsman-op den nek;-die hun! Arpeers zonder Toom, door middel vaneen Haakje, weet _ VIL te beftuuren en te dwingen. Ook verhaalt men, ck | dat zy fomtyds. voor Rytuigen met Raderen ge- DE zet worden. Doch een voornaamedienft , wel. ken zy ’er van hebben, is in de Oorlogen, als wanneer zulk een Vorft of Prins, die-de mees- te Olyphanten te Velde brengt, doorgaans ayd var dike zal overwinnen. _Van ouds is dit gebruik der Olyphanten B: In den jen geweeft by de Oofterfche Volkeren Men e*'08: wapende ze met Zeisfens ten ftryde., of liet het enkel aankomen: op de kragt deezer Dieren , die, verwoed zynde gemaakt door ’t ingeeven van Sterken Drank en Speceryên, of door ’ gezigt van Bloed of iets dat naar ’t zelve zweem. de „ gelyk Sap van Moerbefiën of Rooden Wyns alles vertraden en om ver fmeeten wat hun voorkwam, terwyl hun yzelyk gebrul een ge- heel Leger deedt fidderen en de Paarden inzon- derheid in verwarring bragt. Een Olyphant, dien Ceasar by zig hadt, verhaalt men, was in {taat om *t geheele Heir der Britten op de vlugt te jaagen. De Romeinen hadden het ge» bruik deezer Beeften van de Perfiaanen en Sy- tiers geleerd. Somtyds plantten zy op de rug der Olyphanten Houten Toorens van verfchei- „de Verdiepingen , waar in zig Boogfchutters of Pylwerpers begaven , die dan, met veel voor- deel en veiligheid, hun Geweer gebruiken*kone denom den Vyand te befchadigen. In den L. Deer, 1 STUK. Slag 3 428 SBE sSCHRYVING L'Arpeer. Slag, dien Anrrocnus EuParor ‚ Koning van VIL Hoorp- Krygs- Olyphanten van den Mogol, Syrie , aan Jupas den - Machabeër leverde; hadt deeze Koning meer dan dertig zodanige Beeften , op ieder van welken zig twee-ens dertig Man bevonden , die aan alle zyden Py- len fchooten. In Indie plaatft men ze voor ’t Front der Armee, honderd Schreeden van elkan- der; wanneer zy tot een Bolwerk tegen den Vy- and kunnen dienen , tot op het oogenblik , wan neer ze worden aangehitft ‚ om op den Vvandlos te gaan. Porus ftelde ’er tweehonderd op eene - Linie, toen ALEXANDER hem kwam aantaften. Sedert de uitvinding van ’t Buskruid en zwaar Gefchut ook in Indieis overgebragt, heeft men zo veel dienft niet van de Olyphanten in den Oorlog , als van ouds. De Groote Mogol, eg- ter, houdt nog verfcheide Olyphanten , die tot den Oorlog opgevoed zyn, en niet alleen pal ftaan in ’t vuur, maar zelfs verdraagen kunnen, dat ’er Kanon op hunne rug wordt afgefchoo- ten. Het Stuk, dat men op zulk een Dier legt, js omtrent vyf Voeten lang en {chiet Kogels van vyf of zes Pond. Het wordt door middel van Houtwerk daar op vaft gemaakt ‚ en dus ftrekken verfcheide zodantge Krygs-Olyphanten tot eene Battery, die men zeer gemakkelyk kan ver- plaatzen. Voeg hier by, dat zy nog heden tot befchutting kunnen dienen, dewyl zy geen let- zel hebben van Musket-Kogels. Hier van zag men by de verrafling van ’t Fort St. Davids door x VAN DEN OLYPHANT, 429, door de Engelfchen een voorbeeld , toen de Moo-1, Arean ren zig daar agter verfchuilden. … Vify In verfcheide deelen van Indie zyn deeze Die- Bes ak ren een Onderwerp van Koophandel , om dat | men ze buitendien tot Laftbeeften gebruikt, e= ven als de Paarden , Muilezels en Kameelen in andere Landen. Men fcheeptze langs Vlotten in de Vaartuigen, of zy worden uit het Water. daar in geheeffen : want dit Dier kan, hoe log. en zwaar het zy, zeer vlug en zonder vermoei-. jing zwemmen, houdende weinig meer dan den- Tromp, waar door zy Adem haalen, boven Water. Doch in den tyd van Ritzigheid zyn zy ontembaar dol, en moeten aan zwaare Boo- men of in de Stallen vaft gekluifterd worden: dewyl zy anders alles om ver fmyten en ver- treeden wat hun voorkomt , behalve hunnen Beftuurder , daar zy altyd ontzag voor heb. ben, zo men wil. Zy zweeten diestyds fterk en flinken veel erger dan een Bok. Gemeen- lyk worden zy onder de Schaduw van een Boom gehouden, waar aan zy met een Ketting, om een der Agterpooten , vaft gekluifterd ZY eo ‚De Romeinen hebben zig ook van de Olyphan- Gebruik in ten dikwils in de Schouwfpelen bediend, ’t ZY ot le om tegen Stieren of zelfs om tegen Menfchen Conijn te vegten. Casar gaf zulk een Spektakel , waar in hy twintig Olyphanten deedt kampen tegen vyf honderd Man. De Keizers Craupios en Nero herhaalden dit, in de zelfde evenredig: heid, met Olyphanten die Toorens op de rug } Deer, 1Sruxe | had- 5e SBescuryvtne” t Arpeer, hadden. Men hadt veel moeite, om die Die® VII. ten , door aanhitfing, in verwoedheid te bren=: | Hoorp- gen. Prinius verhaalt, dat een Vorft, die der- STUKe tig Man, op welken hy vergramd was, omt: leven wilde helpen, dezelven aan Paalen deede binden, en zo veel Olyphanten op hun deedt los gaan , terwyl die door zyne Trawanten wers den aangehitft ; doch deeze. Dieren toonden hunne Woede tegen de genen die hun plaagdensen’ niet tegen die onfchuldige Menfchen. Het Ge- weer, waar van zy zig in zulk een Geval bes dienen, ishunnelange Snoet, met welken zy ; in éénen Slag, een Paard zelfs de Beenen kun- nen breeken. Ook ligten zy daar mede wel eens éen Menfch of Beeft van den Grond en finyten het een Steenwerp ver. Daarenboven kunnen zy alles aan ftukken breeken ret hunne Tan: den. Wanneer zy des nagts in de Dorpen ko: men, ‘en by geval tegen een Indiaanfch Huis of Hut aanftooten, tuimelt dezelve om: ver ; of ’t een Nootedop ware, volgens de uitdrukking van LE Maire. Het is hun geen werk, zwaas re Boomen by den Grond af te bteeken , of të ontwortelen door de enkele drukking van 3 hun Liehaam. Gedierten De Olyphant, hoe groot en fterk ook, heeft die den O- niettemin verfcheide Vyanden onder het Gedier: | lyphant plaagen. te , die hem zeer plaagen en fomtyds de dood aändoen. De Rhinoceros , onder anderen , zegt men dàt een geduurigen Oorlog tegen hem voert: ret Leeuwen en Tygers zyn wel an gedugefe „kn | He. lite VN DEN Orveranh. gt tegenpartyën „ inzonderheid de laatften. Zyn Arnes, fpringen op zyn Lyf , bytende en fcheurende*t vir. zelve waar zy maar Kunnen , door welk Gevegt. ister de Olyphant zo vermoeid wordt, dat hy einde- Iyk neervalt en in de magt raakt van zyne be: fpringers. De voordeeligfte plaats, voor deeze Dieren, om hem aan tetaften , is de Tromp of Snoct , dien zy zodanig toeknypen kunnen, dat de Olyphantin’t geheel geen Adem kan haalen; en, wanneer zy ze af byten of verfcheuren | moet hy fomtyds van Honger fterven. Ook is als een Muis of Rot, zo men wil, in ftaat hem te doen verftikken , door daar in te kruipen terwyl hy flaapt. _De menigte van Elpebeen, die ons van de vangft der Weftkuft van Afrika toegebragt wordt, toont Olyphanten in Afrika. genoegzaam, dat aldaar veel Olyphanten moe- ten zyn; doch nergens vindt men ze zo menig- vuldig als in dat gedeelte, ’t welk de Yvoor- Kuft genoemd wordt. De Negers leggen zig op den Vangft van deeze Dieren toe , zo wegens het Vleefch, als de Huid, de Staart en Tan: den; doch zy weeten niet van ze te temmen, gelyk men doet in Indie. Het maakt hun det= halve geen verfchil, of zy ze in hun geweld krygen levendig of dood, en derhalve bedienen zy zig tot dien Vangft van dit eenvoudig mid- del. Diepe Graften of Kuilen gegraven heb- bende; op een plaats daar deeze Dieren veel komen, dekken zy dezelven met Takken en Bladeren van Boomen, waar op de Olyphant 1 DEEL 1 STUK, treë. \ 432 BrsCHR:Y VIN G ma ZN I,Arpeer. treedende ’er in ftort, wordende dus aande Ne- VII. gers ten prooy s die hem met allerley Wapenen, Hoorp: welke zy hebben , afmaaken. Het Lyf wordt dan STUK. onder de Jaagers verdeeld; de Huid dient hun tot het overtrekken van Stoelen, Banken en Trommels, de Tanden om te verkoopen ‚en de Staart vereeren zy aan hunnen Vorft of Hoofd, die ze gebruikt om de Vliegen te ver- jaagen. Manier om Op andere plaatfen van dat Wereldsdeel, heeft zete deo- den. om dus zynen dood te verhaaften. men andere manieren, om zig meefter te maa- ken van de Olyphanten. Wanneer ZY by troc- pen verfchynen, wryft een Neger zig het ge- heele Lyf met hunne Vuiligheden, en, met zyne Lans naar hun toekruipende „ komt hy hun zagtjes onder den Buik, tot dat hy gelegenheid vindt, om ’er een onder het Oor te treffen. Zo dra hy dit gedaan heeft, weet hy fchielyk weg te fluipen, eer het Dier tyd heeft om hem te kennen, en de reuk van den Drek bedriegt alle de anderen, die, hunnen koers vervolgen- de, hunnen makker den Jaager ten prooy laa- ten. Indien het Dier, op eene zo gevoelige plaats gekwetft zynde , nog kragts genoeg be- houdt om zynen belediger te vervolgen , zo moet dezelve zig door de Vlugt redden, totdat het Dier, door verlies van Bloed verzwakt Zyn: de, neervalt. Middelerwyl tragten andere Ne- gers hetzelve nieuwe Wonden toe te brengen; De Need VAN DEN. OEYPHANT. 433 «De wyze, op velie men de, „Olyphanten in I. Arvekr. | Indië maf, vangt, heeft onselvk meer aat- VII. | pe “Wy zullen hier eerft de Befchryving re f van een Manier, die fomtyds gebruikt Jant vld. \ worde en waar van de Abt DE Cprorsr , in Zyn lyphanten in Ooftin= Journaal van eene Reize naar Siàrmn , op de vol- gie, gende wyze fpreckt. , Deezen morgen zyn 5 wy op een Jagt van Olyphanten geweeft, … waar toe ik en Pater TAcHARD , door si den Koning van Siam , waren genoodigd. > Dit is inderdaad een Vorftelyk Divertiffe- 5e ment. De groote Omtrek heeft meer dan > twintig Uuren gaans in ’ ronde. Twee ryën …, Vuuren zyn ’er, die de geheele nagt bran- ss den, en byieder Vuur ftaan’, van tien tot tien “ Schreeden ; twee Man , met Pieken gewa- 9; pend. Van tyd tot tyd ziet men groote s Krygs-Olyphanten, met kleine Stukjes Ka- „, non beladen. Binnen den Kring komt ge- , wapend Volk, met veel geraas; men wint 5 allengs Grond en de Omtrek ‘wordt kleinder. … Het Vuur, de Kanonftukken-en de Olyphan- s ten, naderen elkander, tot dat men dewilde „ Olyphanten digt genoeg by kan komen om > hun Strikken te werpen, daar zy met de 9» Pooten in vaft raaken. Als ’eréén gevangen ‘sp is, fchieten de Krygs-Olyphanten , die daar » op afgerigt Zyn , denzelven op zyde ‚ en gee- sven hem, indien hy kwaadwillig is, wakke- Gite ftooten , zonder hem nogthans te kwetzen, _ “9 terwyl anderen hem van agteren voortftuuwen. Ei: 1, DEEL. 1 STUK, Ee » Dan 434 Beas c. HRYVIN/:G 1, Arperr, so Dan komt ’er Volk , die hun aan,alle zyden VI / HoorD- STUK. ‚met Touwen omgorden , daar op klimmen en » ze geleiden naar dikke Paalen, waar tufichen ZY aft gemaakt blyven, tot dat zy zo tam s» zyn als Lammeren. Wy hebben ?er dus wel “\_ twintig zien vangen. De Koning zat op een s Krygs-Olyphant en gaf Orders uit, Hy is? he die decze foort van Jagt, welke niet. meer in ss gebruik was, weder ingevoerd heeft. De Mi- s nifter van onzen Koning heeft my: gezegd, s dat deeze Vorft tegenwoordig tweehonderd » Krygs-Olyphanten en vgleenvest rie, send Gewoone . Manier om Ze te van- gen, s> Man, op de been heeft.” | De gewoone ‘manier , om de ps ami in Ooftindie te vangen, is, dat men de wilde door lft lokt binnen zekere Staketzels, Kraaien ge- naamd , die Fuikswyze al naauwer toeloopen ; en eindigen in een naauw Hok of Engte , daar het Dier zig niet langer keeren of wenden, veel minder eenig geweld oefenen kan. Zulk een Kraal is er een Kwartier gaans van Louvo é in Siam , (zegt. Pater TacHarp , die het Vere maak van deeze Jagt heeft bygewoond,) heb* bende aan den eenen kant een groot ‘Theater, met hooge Muuren als Terraflen omringd ‚ waar. op zig de Aanfchouwers plaatzen. ° De Kraal is „wyd open naar den kant van ’t Bofch , waarin „men, tegen den tyd van deeze Jagt , eenige tam- „me Wyfjes Olyphanten doet gaan, die de wil í dee Ten den cerft in de Kraal en vervolgens inde Engte î Vakken „Wy zagen ‘er, af hy, één met haar in VAN DEN OLYPHANT. „435 in “komen ,- en, toen hy ‘er in was, werde der, Arneen. baan. geflooten. De Wyfjes vervolgden haaren vir. Wegs voorby het Theater heen, en gingen ag- „enen er elkander de naauwe Laan i in, aan ‘t andere end; van de Kraal. By den ingang van die Eng- te hieldt de wilde ftand, waar op de Siammers allerley middelen aanwendden, om hem ’er in te dryven, en als hy, vergtamd, op hun aan kwam; wiften zy hem, tuffchen de Paliffaaden door, te ontkomen. Eindelyk was ’er een, die, terwyl de Olyphant verwoed op hem aan- liep, zig in de Engte begaf, alwaar het Dier hem volgde, maar, zo dra het ’er in was, Were den. twee. zwaare Valdeuren, voor en agter 'E_ zelve, neergelaten. ‘Toen begon de Olyphant; zig in de knel bevindende, yzelyk te brullen en maakte een fchrikkelyk geweld , doch men wift hem allengs in ftilte te brengen, en, na dat men hem met T'ouwen omgord hadt , werdt hy aan een Draaipaal , gelyk een Scheeps Kaap- ftander , vaftgemaakt. Men liet hem dus tot ’% anderendaags , wanneer een Indifch Pricfter kwam, in ’t wit gekleed ‚ op- een Olyphant gezeten, die hem met gewyd Water uit een - Gouden Vat befproeide. ’s Daags daar aan ging hy reeds met de anderen weiden, en‚ na verloop van veertien dagen, was hy volko- men tam (*). ir: Het (*) Dôor middel van dergelykeFaikswyze Kraalen wore den de Olyphanten in de Landen, welker Worften aan de Nederlandíche Kompagnie Eee doen op Ceylon, Ln 1 DEEL. IE STUKe 436 Berscurtvine: ]. AFDEEL. VIL Hoorp- STUK, Hun Voed- zel, - Het gewoone Voedzel der Olyphanten is Gr en andere Groente, die zy affcheeren, gelyk “de Offen. Zodanige Kruiden, die hoog opge- {chooten zyn en op vette plaatfen. groeijen, be- ‘minnen Zy zeer, en dit is de reden; dat hun Bande kanten der Rivieren en Moeraffen zel- den Spystontbreckt. Anders eeten zy ook de Bladeren en jonge Takken van ’t Geboomte ’ die zy kunnen bekomen , zelfs de Wortelen van den Indifchen Vygeboom, en allerley foort | van Vrugten, inzonderheid Kokosnooten. In die Landen is een Plafiëy’ Bloemen draagende | als zwarte Roozen, waar op de Olyphaften zeer verflingerd zyn, en zy hebben een fterke _Reuk , zweemende naar de Reuk van deeze Bloemen. Veel nadeel wordt dikwils- door hun aan het Jong Geboomte. der Plantagiën- toege | treeden zy nog ongelyk meer met hunne Zwaa- bragt; doch wel het voornaamfte, daar zig de, Negers ten opzigt van deeze Dieren over be- klaagen, ís de verwoefting , welke door dezel- ven fomtyds aangeregt wordt in het flaande Koorn. Wanneer zy in de Geerftlanden ko- men, kan één Olyphant ‚ Op éénen dag, } wel zo veel daar van vernielen en verflinden, als - dertig Negers i in agt dagen tot hun Onderhoud behoeven: want, behalve ’t gene zy ‘opecten;, Ie Pooten Ee In Afrika worden, om die re- den; likes, in de eddie Anguftus en September, ìn menig- te gevangen: gelyk men breeder zien kansin-de Hedend, „iftorie. of Zeg. St. van alle cin IL D. bl, Gr J ì é en ús. Ne | (0D hd fj î VAN DEN- OLyPHaANT: 437 den, 8 de Koornlanden tegen den Oogfttyd terk L AreEr, bewaakt en men maakt rondom dezelven kringen VL van: groote Vuuren, ten einde deeze Dieren af ) en iid te-fchrikken ; doch niettemin waagen zy het fom- | tyds daar in te komen, als wanneer ‘er geen an- der. middel overblyft, dan dezelven om hals te brengen. Zy vinden zig, door gebrek van Spy- ze, fomtyds genoodzaakt Aarde en zelfs Stee- nen in te flokken ; maar dit Voedzel maakt hun, zo men verzekert, ziek. Men heeft opgemerkt, dat zy agt of tien dagen kunnen leeven zonder eeten of drinken, en, als zy dus uitgehongerd zyn, is ‘t onbegrypelyk, welk een Voedzel Zy verflinden. . Somtyds ceten zy ook Tabak, die, wanneer-de Planten jong zyn, hun geen kwaad doet, maar, als zy byna rype Bladen hebben; hun dronken maakt, en wonderlyke grillen doet aanregten , of ook wel in een‚diepen flaap val- len, ’t welk de Negers gelegenheid geeft, om ze gemakkelyk te overweldigen. Hun gewoò= ne Drank is Water, dat zy eerft met hunne Pooten omroeren en troebel maaken; waarfchyn- lyk door een ingeeving der Natuur, om het Ongediert ‚dat ’er- in mogt zyn, weg te jaagen. Hunne Drek deugt niet tot Meft ; want, dewyl 'er veel onverteerde Zaaden van Planten in zyns brengt dezelve , daar hy valt ‚veel Onkruid voort: Als de Hottentotten geen Tabak hebben , roo= ken Zy van deezen Drek; die „ naar men ver- zekert, zo wel in reuk als in skai: veel Q= vereenkomft daar mede heeft.» AE rbe Ze Es DEEL, ZX STUKs Ee 3 | Soms 1. ÄFDEEL. _VIL Hoorp- STUK. Hunne Voortteee ling. — 438 BEsCuRYyYvING Sommigen hebben beweerd, dat ieder Oly- phant maar één Wyfje heeft ‚ en dat hy’t zelve wanneer het een Jong heeft voortgebragt, niet meer aanraaken zoude: doch ’t is zeker, datde Mogol aan ieder van zyne Krygs-Olyphanten vier Wyven geeft , zo men ’t noemt; ever gelyk het de Mahomethaanen, volgens-den Al- koran ‚ vry ftaat vier Vrouwen te houdèn. Prinrus zegt dat zy agterwaards, gelyk de Ke- mels, paaren , maar hedendaags twyfelt men niets of ’t Mannetje befpringt het Wyfje, gelyk de — Paarden. Omtrent den tyd der Dragt is geen zee kerheid; fommigen ftellen dien op agttien Maan- den, anderen op tweeJaaren , en dewyl zy niet voortteelen ‚ dan wanneer zy in ’t wilde-en in vol- komene vryheid leeven, zo kan dit niet gemak- kelyk naauwkeurig waargenomen worden. Daar zyn ’er zelfs die verzekeren, dat zy nooit paa- ten, dan wanneer zy meenen voor ’t oog der Menfchen verborgen te zyn , enleenige Godge= leerden hebben dit tot beftraffing van de geilheid fommiger Menfchen gebruikt. DERHAM verze. kert , datde Olyphantin haar eigen Borften zuigt door middel van haar Tromp of Snoet, en de ‘Melk daar uit aan haar Jong overgeeft; doch dit is even zo onzeker, als dat zy haar Jong tot den Ouderdom van agt Jaaren zou zoogen, gelyk fommigen willen. „ Die deeze Waarneeming s geboekt hebben, (zegt Pater LABAT op Zy- ss nen fpottenden trant) moeften”er by hebben 2 aangemerkt ‚ dat de Kinderen, die zo lang - „ Zui ‚VAN DEN OLYPHANT. 439 sen Geeft zyn.” Men meent te weeten, dat Jaaren is. À 5; De N atuur (z CS s geen Stoffe befpaard in het formeeren van dit 8°** Die: zy fchynt zuiniger geweeft te zyn in shet fatfoen daar aan te geeven. Het fchynt, ss dat zy zig, niet toegelegd heeft dan op het voort- brengen van een zeer groote klomp Vleefch en Gebeente , zonder de moeite te neemen ; ss om aan de Lighaamsdeelen van „deezen Co» 35 loffus der „Dieren eene {chikking en evenre- s> digheid te geeven „ waar mede zy niet gierig 5 is in haare andere Voortbrengzelen.” Er ‚zuigen, altyd ve uiterfte lomp van Lighaam 1. AFDEELe VL oorD= de Leeftyd van den vaan, peerd iid STUKe t die zelfde Reiziger) heeft, Lighaams. ftalte. ! ‚Niets, inderdaad, is-zo zwaar en groot, -zo Pe Tromp grof en lomp; onder de Dieren die op 't Aard. ryk leeven „als ’t Lighaam van den. Olyphant. Zyn,Kop- heeft iets gedrogtelyks; zyn Ooren, Áchoon zeer lang, breed en dik, vertoonen zig klein: zyn Oogen , hoe grootook, hebben nog geen evenredigheid tot ‚den Kop , waar in zy Átaan:-zyn Neusis groot ‚ en zolang uitftecken- de; dat zy aan den grond raakt. Dit Lighaams- deel wordt de [romp genoemd ; het is Vleezig, Peesagtig , hol als een Buis, ten uiterfte. buig- zaam, en daar by zo fterk, dat. het Dier zig daarvan bedient om de Stammen of Takken van «zwaare Boomen te omvatten, en die uit den Grond te rukken of af te -breeken, om zig een weg te baanen door digte Boffchen :. het „1. Das. I. STUK, E e 4 ge. of Snoet. As Mton trend! LArprer. gebruikt denzelven ook om zwaare Laften van VII. Hoorp- STUK. Bek en ° Tanden. den „Grond te ligten en die te draagen of op- zyn rug te laaden. Door deeze Buis haalt het Adem en ruikt het: in één woord, het is een. verlangde Neus, wyder aan *t begin dân in’. midden, en die aan’t end een foort van beweeg= Iyken Vinger heeft, welke de Opening fechyne in twee deelen te fcheiden of ze byna geheel te kunnen fluiten. Om kort te gaan, deeze Tromp is den Olyphant volftrekt noodig tot het: leeven. Want, behalvede Ademhaaling, moet - deeze Snoet hem dienen om alles aan den Mond te brengen, ’t zy droog of nat: dewyl hy met gen Kop onmooglyk zo „laag kan bukken ‚om jets van den Grond op te raapen, of het Kruid met den Bek af te fcheeren; en dit ’s de reden dat hy, als zyne Tromp is afgehakt of nd {cheurd, van Honger moet fterven: plaatft , heeft aan de Bovenkaak twee ver uit- fteekende Tanden, die aan dit Dier voornaame- Iyk fchynen gegeven te zyn, om zig tegen zy- ne Vyanden te verdedigen. Alle Olyphanten egter hebben deeze Tanden niet, en fommigen verzekeren , dat de Wyfjes ze in’t geheel ont beeren , als daar in gelykende naar de Hinden, die geen Hoorens op den Kop draagen. Ande- ren, wederom, zeggen, dat de Tanden der Mannetjes naar boven, die der Wyfjes naar „onderen’gekromd of geheel regt zyn. ; Doch El dit is een ari 5 Ceat Pater LABAT,) de | | DAE ded gen De Bek, aan ’t onderfte van ds afp ge- | eo a tr Fen EE an VAN DEN OU YPHANT. 4Âf 5 Olyphanten van belde Sexen hebbenze onver-1. Arpeets ss fchillig krom of regt, en wat de groottebe- _ VII. „> langt, dezelve hangt af van den Ouderdom Bane 3 van het Dier: want men moet zig niet ver- 4 beelden, ‚ dat zy ter Wereld komen met zul- ss ke fchrikkelyke Wapenen.” Dezelven zyn van den Kop af tot omtrent de helft hunner langte , en zelfs verder, hol; het overige is digt en zwaar Been, uitloopende in een fpits, waar mede de ‘Olyphant te fchrikkelyker ftooten toebrengt, als. de zwaarte van zyn Lighaam, in zyn verwoe- den drift, de fnelheid meer kragt byzet: zy zyn gewoonlyk de oorzaak van zyn dood, om dat zy het zo zeer Ee , voor si gait uiemaaken. E | Uit de Geftalte van den Olyphehes, zyne zwaar- Zyn be- Iyvigheid en de dikte van zjn. Beenen , die zig og als Pylaaren vertoonen waar op een grof en zwaar Lighaarn ruft, zou men zig verbeelden, dat dit Dier niet in ftaat was om fnel te loopen, veel minder om te draaven. Hy doet nogthans het een zo wel als ’t andere. Met zyn gewoo* nen tred legt hy wel zo veel wegs af als eén Menfch in den zelfden tyd bekwaamlyk afloo= pen kan, en, wanneer hy het, veregramd zynde, op een draf zet, loopt hy fneller dan een Paard, om dat hy veel wyder ftappen doet. Vergeefs is t, in zulk een geval , voor hem te vlugten , ten zy men liftig zig weet te verfchuilen, of in engten te kruipen, die hy nict pafféeren kan, 4 of in het vlugten verfcheide boeten: maake, % 1. Deer. 1 STUKe Ee 5 welk = N 442 „BESCHRYVING. LArprer. welk de Olyphanten , wegens de grof heid „van _VIL Hoorp- STUKe hun Lighaam, zo fchielyk niet doen kunnen. …Desmeefte Olyphanten van Afrika zvn bruin De Ko- van Vel, gelyk die van Indie; alwaar men eg: leur der Huid en Staart. ter ook witten en zwarten vindt , die in groote agting zyn om hunne zeldzaamheid. De Berig- ten van den Eerbied, dien men aan de zodani- gen bewyít, zyn Wereldkundig. Zelfs wordt verhaald, dat fommige Vorften van Indie wel bloedige Oorlogen hebben gevoerd, om de be- zitting van een witten Olypharit.. De Huid is oneffen , rimpelig , enzo hard , dat ’er een Snap- haans-Kogel op. afftuit, zonder ze ke kwetzen, Zy hebben een Stlrt, die zo lang is, dat zy byna tot den Grond reikt, van gedaante alseen Offen-Staart „ welke deeze Beeften geduurig | be- weegen en flingeren, even of zy de Vliegen verjaagen wilden. Aan ’t end van deezen Staart zyn eenige Hairen, waar van de. Indiaanen, wanneer zy ’er witte onder vinder „ veel werks maaken om zig te verfieren. Men wil ook „dat zy dezelven gebruiken om de Doof heid te ge- neczen , fteekende een dodje daar vanin ’t Oor, Zy verbeelden zig, zegt Repr, dat, dezelvens om den Arm gebonden, iemand voor altoos van Duizeling bevryden en hem bewaaren zullen voor den kwaaden Invloed van cen Mogratlige Pes- tilentiaale Lugt. Zwaarte en __ Men vindt de Zwaarte van den Ontendin Grootte. rekend op drie-duizend-vyf-honderd Ponden; doch ’% is ontwyfelbaar, dat hier omtrent een pn é emi á he de EN VAN DEN OLYPHANT, 4453 | Kragtig verfchil moet zyn naar de Grootte dee-I, Arveeus ger Dieren, Die van Afrika, in de Landen VII. tufichen de Rivier Niger en Sierra Leona ze heb- Be pe ben, zo men verhaalt, de langte' van agt @t tien Voeten, en de hoogte , als zy op hunne Pooten ftaan, is van tien tot twaalf Voeten. In Indie, zegt men, dat ’er grooter zyn dan deeze3 fommigen van vyftien , agttien en omtrent twin- tig, Voeten hoog: doch ‘t verfchilt veel, met welk een Voetmaat dit gemeten zy. Ondertus-. fchen ‘komt dit zo onwaarfchynlyk niet voor, L dewyl men weet , dat fommige Olyphants-Tan- den de langte hebben van agt of tien Voeten, en de zwaarte van honderd Ponden. „Op Ceylon zyn de Olyphanten zeer klein ‚ en worden voor de beften , bekwaamften tot het Werk en aardigften gehouden: zo dat ook de Nederlandfche Ooftin difche Kompagnie van daar Jaarlyks-tuffchen de dertig en veertig tot Schatting ontvangt. Men heeft ’er fomtyds, doch zeer enkeld, Jongen in én niet dan jong, in Europa gezien. In’ Jaarorss” il 1668 werdt een Afrikaanfche die omtrent vier Jaaren oud was, door den Koning van Portugal gezonden aan den Koning van Vrankryk. Hy heeft dertien Jaaren te. Verfailles geleefd, en is, geduurende deezen tyd, niet meer dan een Voet hooger geworden ; op de hoogte van ze. ven en een half Voet, die hy hadt, toen hy ftierf. Omtrent deezen tyd was ’er-een uit de Indiën te Parys, dien men voor Geld liet ky= ken, Zynde maar vyf Voeten hoog, en drie Jaa “Ee DEELe 3, STUKe î ren Arpeen, TEN oud, Deeze zou derhalve in een-Jaar- tyds- VII. Hoorp- STUK Eigen- fchappen van dien van Ver= failles. vat SB EsCHRYvaINGe anderhalf Voet hebben moeten groeijen ; om. _op zyn vierde Jaar de hoogte te hebben van den voorgemelden ; ’t welk niet onwaarfchynlyk i is, dewyl men weet dat alle: Jonge Beeften fterkft | aangroeijen in de eerfte Jaaren. . Het ongeboo= ren Olyphants-Jong, waar van SeBA de Af beel- ding geeft, hadt-de grootte omtrent van een vet Varken of van een gemeft Kalf. Rn In den gemelden Olyphant van Verfiilles ZYN; geduurende den tyd, dat hy aldaar in. ’s Konings Diergaarde gehouden werdt , verfcheide dingen opgemerkt, die, het geen de Ouden van de Ei- genfchappen deezer Dieren gefchreeven hebben, eenigermaate beveftigen. Hy fcheen het, zei. dende Oppaffers , te kunnen bemerken , wanneer, men de fpot met hem dreef, en_ zulks te ont- houden, om zig by. gelegenheid ‚daar over te, wreeken. „Aan een Man, die hem bedroogen hadt, door zig aan te ftellen „of -hy- hem iets jn den Muil wilden gooijen „ gaf hy met zyne; Trompeen flag, die den Man ter Aarde fmeet en denzelven twee Ribben in ’*t Lyf deedt bree ken, waar na hy hem met Voeten- tradt , een Been verbryzelde, en, op de Kniejen gaande leggen ;-dien Man de Tanden in den Buik wil de fteeken 3 doch dezelven gingen maar in de Aarde , ter wederzyde van de Dye „ die niët ges kwetft was. Hy heeft, om de zelfde reden, een ander Man tegen een Muur verpletterd; _ Een Schilder wilde hem aftekenen in een buig ) Kd \ , pt „ten- Le VAN DEN OLYPHANT qús “tengewoon poftuur; naamelyk, met de Trompi.Arprer, ‘opg geheven en den Bek open: ten dien einde VIL “wierp de Knegt van den Schilder ,.om hem in te | die houding te doen blyven, hem Vrugten i inde Keel, en hieldt zig: gemeenlyk maar, of hy ze ’er in werpen wilde: daar door wierdt de Oly- phant toornig, en, als of hy wift, dat de be- geerte van den Schilder de oorzaak ware van dit Ongemak, ’t welk men aan hem toebragt , viel hy, in plaats van den Knegt, op den Mees- — ter aan, en wierp naar denzelven, door zyne Tromp , een menigte Waters, Zo dat het Pa- pier ‚ op t welke de Schilder tekende , geheel bedorven werdt. Gemeenlyk bediende deeze Olyphant zig minder van zyne kragt dan van Zy- ne behendigheid, die zo groot was; dat hy met ‘weinig moeite een dubbelden Lederen Riem, om zyn Been gegefpt , kon losmaaken , doende de PEOAS: uit: het’ Lederen het Leder uit de „Gesp; en als men de Gesp, om zulks voor te komen , bewonden hadt met een Koordie , dat “met verfcheide Knoopen watt was, màakte hy % zelve los, zonder iets te breeken. Op zeke- re Nagt, zig dus ontflagen hebbende van zyn Band, brak hy de Poort van zyn Hok zo be- hendig open, dat zyn Oppafler daar door niet wakker wierdt: van daar liep hy in verfcheide Perken van de Diergaarde, de geflooten Deu- ren opbreekende, en ’t Muurwerk zelfs verbry- zelende, wanneer hy ‘er niet door kon. Dus ging hy in de Hokken van andere Dieren snie “IDEE I STUK, | Ier 446 „BesCHRYVING L eri er zodanig: van verfchrikten » dat Zy. meeftal n, JI de verftafgelegene plate het Park de. vlugt doot. namen. „Hy hadt van de Varkenseen groote af; keerigheid en. fcheen inzonderheid, te „vreezen. | voor derzelver. gefchreeuw, tE welk ZErIANus reeds aangemerkt. heeft; doch. den. fchrik voor de Muizen , „waar van PLINIUS en anderen fpree- ge, ken „ wierdt men in, deezen Olyphaac, niet. ge- waar. Ontleed-. _ De Leden van bn ie Akedeioins der kundige Befchry- Weetenfchappen. ‚ (die. deezen, ‚„Olyphant N toen j ving, hy geftorven was, geopend en naauwkcurig be- | fchouwd. hebben , geeven. de volgende. Afmee- tingen. vande grootte’ zynes Lighaams. Het hadt in ’t midden eenen omtrek van twaalf Voe- ten en zes Duimen: de langte. was agt en een half Voet, van ’t V oorhoofd tor aan % begin van de Staart: de hoogte, van,de Rug regt ‚ne- derwaards, als hy overend ftondt, zevenen een half Voet: het onderfte des Buiks kwam „drie en een: half Voet van den Grond. erde Zyn Ge Wy zullen eerft de Ontleedkundige Befchry- HDE, ving mededeelen van zyn. Geraamte, dat ‚veele aanmerkelyke Byzonderheden heeft. De zelf. ftandigheid. der. Beenderen , in't algemeen, was zeer verfchillende van die der Tanden; weshal- ve het gantfch. onwaarfchynlyk i is ‚dat men Zer ooit Yvoor van gemaakt heeft, gelyk eenige Schryvers verzekeren. Het Bekkeneel hadt de Jangte van twee. Voeten. en vier Duimen, de breedte en hoogte. van twee Voeten. Dessel k # ij À 7 Je EES, baat va Aa DE el { 4 ik, À eine ln \ VAN DEN OLYPHANT, aa7 | Waiiden waren zo zigtbaar en regêlmaatig niet, r. Arnie — nóch zaagswyze of getand, als die van ’tBek: vir keneel der. Menfchen en andere Dieren. De een / dikte der Wanden was ongemeen: aant Voor: terhoofd omtrent zeven of agt Duimen; aande Zyden half zo veel : doch men moet dit niet aanmerken voor vaft, digt Been: geenzins, Twee zeer dunne Tafels maakten de uit- en inwendige Oppervlakte uit, welker groote tus- fchenwydte vervuld was met een menigte Hok: jes en Cellen, gelyk de Tuffchenlaag, der Beens deren van ‘s Menfchen Bekkeneel , doch onge. lyk wyder en grooter , fommigen wel zes Duim lang „hebbende gemeenfchap met elkander ex gemaakt van zeer dunne harde plaatjes Been: % Is buiten twyfel dit maakzel van ’t Bekke: neel, ’t welk de Ouden reeds heeft doen opmer- ken,’dat de-Pylen vry- diep in des Olyphants Kop konden ingaan, zonder hem gevaarlyk te kwetzen.. Egter is aan ’t Agterhoofd een plek | of fleuf , daar dit fterke Dier zeer gemakkelyk, door een kleine fteek, kan om ’t leven gebragt | worden en dus redt zig de Geleider van * zel- ve, die ’er op zit, wanneer de Olyphant begint te woeden, fomtyds uit het gevaar, door aldaar een Nagel te fteeken in de Herfenen. Het Zeef: been hadt in dit Dier, wegens zyne groote ronde Gaten ‚ meer gelykheid maar een Zeef, dan in anderen. De Tromp en Tanden waren beiden in het groote Been van de Bovenkaak ingeplant; niet de laatften in. de Slaapbeenderen, gelyk "I. Deku 1 STUK, CAR. Ve 448 SBESCHRYVINS I. Arperr. CARDANUS zêgt. f De Tromp hadt , in-het doo: VIL. Hoorp- ‚STUK. de Dier , de langte. van vyf Voeten ven. drie: Duimen 5 zy was-aan den Wortel negen” Duis men dik en drie aan ’t end. » De Ondérkaak was een-zeer zwaar ftuk Been „ niet plat van voo= ren, maar ronden veel korter dan de Boven= kaak , doch niettemin over de twee’ Voeten lang. De geheele Ruggegraat. hadt de langte van tien Voeten en twee Duimen. Zy beftondt uit-ze-. ven Wertvelbeenderen van den: Hals, twintig van de Borft , drie van de Leden; drie vancât Heiligbeen, „niet vaft gegroeid aan elkander „ en. een-en-dertig van de. Staart 3 in ’t „geheel! vier-en-zeftig ftuks. „De Ribben waren twintig in- getal, onder welken zeven „ die men egte noemen kans als zynde met haare ‘Kraakbeen deren gehegt aan-’t Borftbeen , dat: uit. drie Stukken beftondt. « Het gedeelte van de Voor- pooten ‚ dat voor het Opper-Armsbéen in den Meních- verftrekt, was twee Voeten. en „drie Duimen ‚ het -onderfté gedeelte ‘twee. Voeten lang: het Dyebeen in de Agterpooten twee _ Voeten negen Duimen, de Schenkel-negentien Duimen. Hier uit blykt, dat de Voorpooten, niet langer dan de Agterpooten zyn , „gelyk {om migen-verzekerd hebben ;, hoewel zy in een lee- vende. Olyphant zig langer vertoonen. . „Het maakzel en famenftel der Voeten eiikeeij meer paar dat van den Meních, dan ‘in andere Dies Ook kwamen zyne Darmbeenderen, die in Ee Beeften zig. ver naar om hoog uitftreks ‚ken; - 4 rie rated ele OC AMR rde ad ed Br PEN DEN OL YPRANT. 49 | kens met den’ bovenkant van het Heiligbeen 1. ArDreb. ‘omtrent gelyk. Zy ftonden, met hui noen rand, Vil maar twee Voeten van elkander af. Het Dye- Bison been heeft geen Hals, zynde met zyn ronden Knop onmiddelyk tegen het Henpeheen aan ge- plaacft. Hier uit kan men ontdekken, dat de Beenderen, die’op verfcheide plaatÂ’ en voor Reu- zebeenderen wertoond worden, vân Ol yphantert zyn. Het plat der Voeten, zo voor als agter; Is zeer klein, mdar de dikte van de Beenen te rekenen. Án alle Geledingen der Vinge- ven of Toonen van dit Dier, waren Zaadbeent- jes, veel grooter maár evenredigheid , dan in den Menfch, en uit welker plaatzìng duidelyk bì bleek, dat zy gelyken dient doen als de Kniefchyf. Alle de Bywaffen gingen gemakkelyk wan de Beenderen af, hoe groot ook de ongely kheden waren, die dezelven heeten aan de Beenderén. Eer wy de inwendige deelen befchryven , zul. De Huid. Jen wy moeten {preeken van de Huid „ die het geheele Lighaam omkleedt. Uitwendig vertoon. den zig daar in tweederley Rimpels; naamelyk zodanige ‘holle Groefjes , gelyk wy binnen de Handen hebben, en verheven Naaden , gelyk op de Handen van magere oude Menfchen. Die gaf de Huid een zeer onbevallige vertooning: doch men wil, dat die in oude Olyptänten glad. der wordt en mootjer. Men kán niet met fom- mige Schryvers zeggen, dat de Olyphant zulke hölleGroef jes overal heeft , en dat die elkar- der altoos vierkents- of ruïtswyzê kruifen ; want „EDeer, 1STus, FÉ£ | on- „450 BESCHRYVING L Arprer,ONZe Ontleedkundigen vonden de Huid op veel VII plaatfen onregelmaatig gefronfeld „ zo dat die _Hoorp-byzonder naar de Schors van oude Eikeboo- STUK. men geleek. — De Opperhuid was op fommige plaatfen zo dun als Papier, op anderen wel een vierde Duims dik. Die dunne Opperhuid kleefde niet aan de Huid, gelyk in andere Dieren en den Menfch ‚ maar was ’er hier en daar losjes aangehegt met eenige Vezelen, waar onder zig de Huid met een oneindige menigte kleine Heu- veltjes ‚ als Sagryn, vertoonde. De dikke Op- — __perhuid is eenigermaate aan de Huid vaftgegrocid of | gedroogd ; en fchynt een foort van Huid- kwaal of Schurft in den Olyphant uit te maaken, waar aan zy zeer onderhevig zyn en waar tegen de Oppaffers hun de Huid dikwils met een Spons, die in Olie gedoopt is, beftryken. De Laze, ty, die in de Huid plaats heeft by fommige Menfchen, voert hierom den naam van Oly- phants-Ziekte. De Huid van dit Jonge Dier was niet onkwetsbaar noch ondoordringelyk voor fcherp Geweer, en men heeft zelfs befpeurd, dat het van ’t fteeken der Vliegen aandoening had, ’t welk waarfchynlyk gefchiedt in de groef- jes der fyne Opperhuid. Zy tragten zig, zeet men, daar tegen te befchutten door deeze groef- jes met Aarde te vullen. Die van Verfailles wentelde zig altyd in het Stof, na dat hy zig gebaad hadt , ’t geen hv zeer dikwilsdeedt, en men heeft gezien, dat hy Aarde fmeet op zo- danige plaatfen van zyn Lighaam , waar Vliegen | ‚Za VAN DEN OLYPHANT. «AST } maten, om dezelven weg te jaagen. Gedroogd L Arpeer, zynde, was de Huid van dit Dier zeer harden Vr. omtrent een half Duimdik; wordende, als men Heorp- ze in ’ Water kookte, nog de helft dikker: nme doch alle moeite, door onze Ontieedkundige aangewend, om icts naders in dezelve te ont- dekken, omtrent het Werktuig van ’t Gevoel, is vrugteloos geweeft. By ’t openen van den Buik vondt. men, jr Spieren de Huid met kleine Vezelen gehegt was aan sdk twee zeer breede fterke Spieren , wederzyds één, die, van het voorfte gedeelte. der Ribben en het Borftbeen afkomende; in het voorfte van de Knie. werden ingeplant ; zo dat zy , over het Schaambeen heen gaande en daar aan gehegt behalve den Buik ook het voorfte deel der Dyën bedekten. Onder deeze Spieren, die met het Vleefchvlies, dat de Dieren van den Menfch onderfcheidt , fchynen overeen te. komen , was een Peesagtig Overtrekzel , zeer hard, en ftyf gefpannen over de gewoone Buikípieren„ die zeer dik waren , hebbende ieder haar eigen Vlies, van gelyke natuur5 zo wel als aile de andere Spieren des Lighaams. Het Buikvlies hadt, op fommige plaatfen, de dikte van een half Duim,-doch was van een los. famenweef= zel, en zo Spongieus, dat het zig door de mine fte fpanning liet uitrekken. Dit. zelfde is in-de meefte enkele Vliezen van ’t Lighaam deezes Oly-. phants waargenomen. … - 6 ‚Het Net, dat gewoonlyk de nas Boek 't Gedarme 1. Deer, r Stuk, Ff 2 was le Ge TBE seu Rv virie! T, Arperr. was in dit Dier niet aan den voorkant van de VII. Hoorp- STUK, Maag, maar aan den agterkant van dezelvege- hegt, zo dat het tuflchen ’t Gedarmte en de Rug lag. Het was zeer dun en teder, zonder ‘Vet, gelyk het gantfche Lighaam : want het geheele Dier was door Ziekte vermagerd. Men verwonderde zig allermeeft over de wydte der Darmen, die de evenredigheid veel te boven ging, welke zy gewoonlyk hebben in Dieren _ die niet herkaauwen. Om die reden heeft Artr- “OM STOTELES zeer wel gezegd, dat de Olyphant zyn Darmen van zodanig een maakzel heeft; dat hy vier Maagen fchynt te hebben. Doch men zal dit ligt begrypen, als men in aanmer- king neemt, hoe veel Voedzel dit Dier ver- flond. Men- gaf hem dagelyks tagtig Ponden Brood, twaalf Pinten Wyn en twee Emmeren Pottagie , daar vier of vyf Ponden Brood in kwamen. In plaats van de Pottagie gaf men hem om de twee dagen twee Eimmeren Ryft in. Water gekookt, boven en behalve ’t gene hy van de genen die hem bezogten kreeg. Ook werdt hem dagelyks een Schoof Koorn gege- ven tot zyn vermaak; want, na dat hy de Ai- ten” opgegeten hadt, maakte hy bosjes van het Stroo, waar mede hy de Vliegen verdreef , en plukte het overige tot Kaf, dat hy zeer be-- hendig «met zyn Tromp wift te doen. Boven- dien leidde men hem byna alle dagen in’t Land Bin en a fchoor hy de Groente af met zyn. beters p VAN DEN OLSPHANT. 453 Tromp, die op eetende. Ditalles, nu, gaf een 1, Arpers, groote Buikvulling aan deezen Olyphant. Mil. „De overmaatige wydte der Darmen was Hoord. vooral aanmerkelyk in den Karteldarm , die een middellyn van twee Voeten hadt. De Blinde en Regte Darm verfchilden veel van die wyd- te. De dunne Darmen konden omtrent agt en een half Duim overdwarshaalen , en waren by- na overal van gelyke wydte, zynde agt-en-der: tig Voeten lang en zeer dik van Rokken. De Oogluikende Klapvliezen ,„ aan het begin der Darmen, by den uitgang van de Maag; vier Liniën hoog; waren niet van elkander afge- {cheiden en dwars loopende „ als gewoonlyk5 maar netswyze te famen gevoegd, tot verfchei- de onregelmaatige figuuren. Dergelyk een ge- weefzel was ’er in de dikke Darmen, die met elkander de langte” hadden van twee-en:twintig, Voeten ; dat is het geheele Kanaal der Darmen zeftig Voeten. Dus was de langte der Darmen omtrent in gelyke evenredigheid tot die van het Lighaam, als in den Menfch plaats heeft, — . ‚ De Maag hadt, op ver naa, zulk een wyd- TUKe De Inger te niet. Men vondtze, in deezen Olyphant ; op Wanden. 1 breedfte maar veertien Duimen wyd, en dus ongelyk naauwer dan de Karteldarm , fchoon zy de langte van drie en een half Voet had. De Slokdarm was 'er omtrent in ’t midden ins geplant ‚ en ’t gedeelte ter flinker zyde liep puntswyze. uit, zynde van ‘binnen uit Bladeren famengefteld, gelyk de Boekpens i in de herkaau, N LDee I Stuk: Ff 3 welle 454 _BESCHRYV INE? LArpern. Wende Beeften. Men zag in den binnenften VIL, „Hooep. STUK. Rok van dit Ingewand, woor ’t overige, ver- fcheide kleine gaatjes, waar onder eenige groo- tere , die veel geleeken naar de Klierswyze greintes, die men in de Varkensmaagen vindt. De Lever, die, drie Voeten lang zynde, in twee byna gelyke Lobben was verdeeld, hadt van buiten eene zeer bruin groene koleur, van binnen was zy Afchgraauw , droog en hard van zelfftandigheid „ omtrent als gekookte Lever. Maar ’t aanmerkelykfte was, dat men ’er gee- ne Galblaas aan vondt, *t geen men in een Q- lyphant, die voor eenige Jaaren in Engeland is ontleed geworden , ook waargenomen heeft. Daar tegen was de Galbuis zeer dik en hade haare inplanting in den Darm, op drie Voeten afftands van den uitgang der Maag. De Poort- Ader, die op de zelfde plaats vit de Lever voortkwam ‚ hadt de wydte van veertien Liniën. De Milt, die langs den bodem van de Maag door middel van het Net was aangehegt, hadt de langte van drie Voeten en de dikte van ze- ven Duimen. In den Olyphant, dien Girrrus ontleed heeft, veel kleinder dan deeze , was zy vier Voeten lang; ’t welk niet overeenkomt met het gene Arisroreres beweert, dat de Olyphant de Milt, naar zyn Lighaam te reke- nen, kleiner heeft dan eenigander Dier. Haa- te zelfftandigheid was zeer hard, en beftonde tit digt tegen elkander aan fluitende Vezelen. Het Alvlees, een Voet lang zynde , maakteeen idd . - VAN DEN OLYPHANT, 455 Kanaal, met de Galbuis gemeen, ’t welk metr, Arpeet, | een Tepeltje, van grootte alseen Noot, inden _ VII, Darm uitliep. In de Nieren waren , aan de ed uitwendige Oppervlakte „ veele Klieragtige greintjes „ met hunne kleine Loosbuisjes, zigt- baar. „ Omtrent de deelen der Voortteeling -{tondt Deelen men zeer verbaasd, wanneer men deezen Oly- Lhee phant, by ’t openen, een Wyfje bevondt te Zyn, daar men hem, geduurende al den tyd van zyn verblyf te Verfailles, voor een Man- netje gehouden hadt. Aan dit Dier, naamelyk, vertoonde zig uitwendig een Lid, van twee Duimen dik, ’t welk men toen bevondt de Kit. telaar te zyn, die, als gewoonlyk , haaren oor= fprong met twee takken hadt van de Schaam- beenderen. De Lyfmoeder was zo ver inwaards geplaatft, dat ’er, tuffchen den uit-en inwendi- gen Mond, een afftand gevonden werdt van drie en een halven Voet. Zy hadt de langte van agttien en de breedte van tien Duimen, zynde langwerpig rond van gedaante ‚ van bin- nen effen en glad. Dit Lighaamsdeel liep in twee Hoornen uit, die niet, gelyk gewoonlyk in de Dieren, zig aanftonds afzonderden , maar “wel een Voet lang tegen elkander aan gevoegd waren , en vervolgens zig in twee takken fcheide den. Zy hadden de langte van twee en een half Voet in ’t geheel , zynde in ’t begin ander- half Duim, omtrent het midden zes en aan ‘tend drie Liniën wyd. De Trompetten waren zeer klein ‚5. DEELe 5, STUK, EI 4 en 456 cBESCHRYVING? L Arperus en de Eijerneften meeft verteerd of. verflenft: * vil. Hooro- STUKS In de Borft vonde men de gaatjes van het Hartzakje , door welken men zig verbeeldt dat De Borft. het Vogt, * welk “er ín is, uitzypert, zeer Het Hoofd. zigtbaar. Met Hart was rond, en, hoe men *% mat, een Voet groot , doch week van Vleefcht Men vondt 'er dat Beentje niet in, ’t welk GALENUS in zynen Olyphant gevonden hade: doch de zyne waszeer groot, endaarom „ waar= fchynlyk, een Oude: deeze een Jong en aan een uitteerende Ziekte geftorven. De Graate Slagader, uit het Hart komende, hadt de wyd- te van drie Duimen overdwars, en haare Roak- ken warten twee Liniën dik. De Long was maar in twee Lobben verdeeld en geheel bez dorven. Het Strottenhoofd was byna een half Voet wyd; de Lugtpyp drie Duimen. De Aan: hangzels of Staarten van 't Middelrift bedekten de Hol-Ader en Grouse Slagader tot aan hes Heiligbeen. Bk ora In het Bekkeneel van die groote Dier pan men de Herfenen zeer klein, hebbende, met het Agterbrein, niet meer dan agt Duimen langte en zes Duimen breedte, en maar negen Ponden zwaar: doch het Agterbrein, op zig zelve, was naar evenredigheid grooter dan in eenig ander Dier. De Oppervlakte der. Herfez nen was met dergelyke Darmswyze uitpuilingen en groeven. als in den Menfch. - Men kon ‘de Kliertjes van de Vlegt der Bloedvaatjes zeer duidelyk zien. De Pynappelklier was zeer groot Fm Ö dd úr 4 : , df 4 4 id Kr et w ë ve ad dd) me VAN DEN OrLYPHANT, 437 en week: de Slymktier hadt de langte van cen 1, Arp; Duim en liep van onderen puntig, alwaar zy. Vit, door een gedeelte van ’t Harde. Herfenvlies, Hoor. zonder eenige opening , werdt onderfchept. De pl Reukzenuwen. hadden een Duim middellyns en_ eene zeer aanmerkelyke holtigheid. Die van het vyfde Paar, welke veel Zenuwen aan een Lighaamsdeel van den Olyphant geeven, dat an- dere Dieren niethebben, (te weeren de Tromp.) waren ook een Duim breed. De Gezigtzenu- wen, in tegendeel, waren klein, zonder blyk van eenige holte” De Oogbol hadt een middel. jyn van twintig Liniën, het Hoornvlies ecne van. dertien: het Keyftallyn van zeven en de dikte van vyf, zynde van agteren bolronder dan van vooren. De Kring van ’t Oog was Kafta- nie-bruin., De Yraanklier vondt men, op de gewoone plaats , in den grooten Ooghoek, hebbende een Loosbuis van wydte als een — Schryfpen, met een ‘Lepeltje aan ’t end ge. flooten. Zv was gehegt aan ’t platagtige end van een halfringswys Kraakbeentje , dat den Oogbol omving ‚ en ‚ dunner wordende , het Oog- __luikend Vlies maakte; ’t welk door twee Spic- ten bewoogen werdt, die men nog in geen an- … =; «_ dere, Viervoetige. Dieren,hadt gevonden, hoe- wel zy zeer zigtbaar zyn in de Vogelen, Tus- fchen het Oor en het Oog was wederzyds een Gat: welke Gaten men bevondt de Uitgangen te zyn van twee groote Klieren, onmiddelyk onder de Haüid-geplaatft, Srrazo, heeft reeds LIE DeEEL. IStus,. FE s hk aan- hs 458 „BESCHRYVING L ArpeeL. aangemerkt, dat de Olyphanten daar uit een VIL _{meerig Vogt ontlaften , wanneer zy ritzig zyn. groe _ Binnen het Bekkeneel was het Werktuig van £ Werk. de Reuk als gewoonlyk, doch uitwendig vondt mi van de men een zeer aardig Samentftel, op datde Vog- ten, welken dit Dier door zyne Tromp op- zuigt, niet in de Neus komen mogten. Het groote Gat, dat de Opening is der Neusgaten , was bedekt met een groot Kraakbeen, ’t welk als een Gewelf maakte , van onderen in twee dunner Plaatjes gefpleeten , die waarfchyn= | lyk tot dit oogmerk van de Natuur gefchikt zyn. Immers zy zyn gehegt aan de loodregte, Spieren van de Tromp, die ze om hoog kun- nen ligten, terwyl men gereedelyk mag onder- ftellen, dat zy van zelf neerdaalen door hunne Veerkragt, waar toe de Kraakbeenige aart hun zeer bekwaam maakt. Behalve deeze twee Plaatjes was 'er een derde Aanhangzel, ’t welk, van den top van ’t Gewelf neerdaalende , het groote Gat in tweeën verdeelde ‚ maakende dus de twee Neusgaten, die met een dik Vlies bee ‚kleed waren, dat met een menigte Kliertjes, van grootte als Erwten, was doorzaaid. _%Maak- In de Tromp zyn twee Buizen, van elkan« “dlg der afgefcheiden, waar van de eene tot de Ademhaaling dient, de andere om Water en andere Vogten in te zuigen, om die door de zelfde Opening, waar mede hy dezelven ont- vangen heeft, in den Mond en dus in de Keel te brengen ‚ of anders met geweld weder uit te blaa- _ VÄN DEN OLYPHANT. 459 _blaazen. Dit Lighaamsdeel beftaat, dat aan L,ArpreLs merkelyk is, alleenlyk uit Peesagtige Vliezen VIL én Spieragtig Vleefch, zonder eenig Been of er Kraakbeen. Tot deszelfs verfcheiderley bui- gingen, uitftrekking en inkorting, heeft het tweederley foort van Spieren, waar van onze Ontleedkundigen de zodanigen de Loodregte noemen, die met haar eene end gehegt zynaan ’t inwendige Vlies, met het andere aan ’t uit- wendige dat de Tromp bekleedt , maakende regte hoeken met de Buis, waar uit zy voort- komen met haar Vleezig gedeelte. De andere foort van Spieren, die zy de Evenwydige ge. heten hebben, loopen langs heen; en, met hét midden van haare Buiken famengehegt zyn- de, maaken zy een groote Spier uit, welke in de gedaante van een Riem, ‘een of twee Li- niën dik, en agt of tien Liniën, dat is omtrent drie vierde Duims, breed, van het bovenfte der Tromp tot aan de punt neerdaalt. De Peezen van deeze Spiervezelen zyn ingeplant in t binnenfte Vlies van de Buis. Ieder groo- te Evenwydige Spier is op haar kant geplaatft , nevens de anderen; want men vindt ’er zo veel zulke Riemen, als noodig zyn om de geheele rondte van de Tromp uit te maaken : zynde van élkander afgefcheiden door een foort van Vlies, ’t welk een uitbreiding is der Peezen van de Loodregte Spieren. Uit dit Samenftel worden de verfcheiderley werkingen, die de Olyphant met zyne Tromp of Snoet verrige; 1 DEEL I Stuk ZECT dd t” je \ En $ ) p hf - 1 ë, „ BeEseHRYVING- EI pan zeer gemakkelzk afgeleid. , Want (zeggen on» Vil. » ze Ontleedkundigen) wanneer alle de Lood- HoorD- „ regte Spieren, door haare Samentrekking, ite ssihet -„ buiteníte.…en binnenfte Vlies elkander , doen naderen ‚ moet de dikte van het Vleefch, a „ daar tuffchen , verminderen, en dus nood- „ zaakelyk de langte van de Tromp toenee- > men5 om die zelfde reden is ’t klaar , dat de > Samentrekking der Evenwydige Spieren Ro „le te famen , de Tromp moet intrekken, >> en ‚ naar dat zy op verfcheide plaatfen were » ken, moeten daar verfchillende inkortingen > gefchieden , waar door die verfcheiderley. pn buigingen en wonderbaare omkrommingen , » tot welken de Tromp in ftaat i is, worden te … wege gebragt ”. Het Elpe- De twee groote Tanden aan pd Bovenkaak B van den Olyphant, de voornaamfte verweering van dit Dier, waarom zy ook in ’t Franích de- fenfes genoemd worden, zyn van ouds her in groot gebruik geweeft. Zy maaken die zo ver- maarde en koftbaare Stoffe uit, Elpebeen of Yvoor genaamd, waar van Koning Salomo een geheelen Throon maaken, en met Goud over- trekken deedt. Het werdt hem , eenmaal inde - drie Jaaren, te gelyk met Goud, Zilver, Aapen en Paauwen ‚ of mogelyk Papegaaijen , ter Zee en waarfchynlyk van de Kuft van Afrika toegebragt. Tegenwoordig komt het befte Yvoor van Ango- Ja en uit het Eiland Ceylon, en andere plaatfen der Ooftindiën. Iedereen weet, dat dit byna de Ei VAN DEN Or yPHANT. 461 | de eenigfte storte: is, van welke op den Drazi- 8 Kisdek bank het allerfynfte en konftigfte Werk: kan VII. worden gemaakt; dewyl het by zyne hardheid | on Te een genoegzaame taaiheid heeft en een onge- meenen glans door ’t polyften verkrygt. Men behoeft alleen de konftige Stukken , die in de Befchryving van ’t Kabinet van den Heer pr SERvIERE afgebeeld zyn, na te zien, om daar van overtuigd te worden. Niet minder wordt hetzelve tot ingelegd en Beeldínyders-Werk ge- bezigd. Ook maakt men van ’t Yvoor, door *t zelve te branden, een fyné Verfftoffe, die by de Schilders Fluweelzwart genoemd wordt, “en welke men, dus ook, van Hertshoorn en ander Been kan bereiden; doch ’t is aanmerke- | lyk, dat, op deeze manier, de witfte Stoffen het mooyfte Zwart geeven. Daar moet vry veel van gebezigd worden tot deeze verfchei- derley gebruiken, alzo de Franfche Kompagnie van Senegal, jaarlyks , meer dan vyftigduizend Ponden Yvoor plagt te trekken uit de Landen in Afrika, aan haar onderhoorig. | In de Geneeskunde heeft het Elpebeen ook Gerate ia _zyne nuttigheid , hoewel men ’t gemeenlyk thans ren niet hooger agt dan Hertshoornen. Het wordt op gelyke manicr, geraspt zynde, in Water gekookt, of , door den Damp van kookend Wa- ter broofch gemaakt zynde, in Poeijer g gebruikt; als wanneer het niet alleen Zuurbreekende is, maar ook eene Zweetdry vende kragt heeft, en daarom in kwaadaartige Koortfen, mét ‘arideré | Du, I STUK, Mid- 462 _BESCHRYVING End 1, Arpger,, Middelengemengd, wel voorgefchreeven wordt, vir. Door. Deftillatie geeft het dergelyk vlug Zoùt, Hoorn: Geeft en Olie, als de Hertshoorn, en van het rs Overblyfzel kan men, door uitbranding in ’t o- pen Vuur, de Stoffe maaken, die Spodium ge- ‘noemd wordt, welke van veel dienft is door haare famentrekkende kragt tot Bloedftemping, in den Buikloop , doch inzonderheid ook tegen t Zuur in de Maag en het Gedarmte ‚ en om de Wormen te dooden of uitte dryven. Men geeft ze inwendig van een tot twee Scrupels in, uitwendig wordt zy in Oogwatertjes en tot op- drooging van loopende Zweeren, gebruikt. | Het een en andere komt in verfcheide Samengeftel- de of Winkel-Middelen der Apotheeken, \ KPLOLROLPONIORLOLND ViIIL.HOOEDST U Befchryving van de Z EE-KOE, genaamd as ti of Lamentin, volgens de Verbaalen van Labat, de la Condaminc en anderen. Vangft der Zee-Koeijen in de Weflindiën. Gebruik van baar Vieefch en Spek , en van den tiem: genaaid Lapis Manatí. | Wie. 8, algemeen als de Naam is, van het mu den. laatft befchreeven Dier, zo verfchillendé js die van het Dier, dat ik nu zal befchryven; niet alleen by byzondere Natiën, maar ook by de Naturaliften, De Span jaarden > Inwooners van NAN DE Zre-Kor. | â63 „wan Amerika en de Weftindiën, noemen hetr, Arpzer, Manati, om dat het iets aan’t Lighaam heeft, dat meer naar Handen zweemt dan naar Poo- ten. Het wordt vande Portugeezen Pezze Mou- ler of Muger, van de Franíchen Lamentin ge- heten. De Amboineezen noemen het Dujung of Dowjong ; de Inboorlingen van Guajana in Amerika, Cojumero, die aan de Rivier der A+ mazoonen Pegebuey. Immers alle deeze Naa- men betekenen, volgens ARTEDI, het Dier , waar aan hy den Naam geeft van Zrichechus, als een Vifch, die ruighairig is over ’t Lyf. Linneus geeft het ook deezen Geflagtnaam; doch den Bynaam van Manatus, en BRrIssoN befchryfet het onder dien van Odobenus, wel- ken Linneus aan den Walrus wegens zyne uit- fteekende Tanden hadt gegeven , tot onder- __fcheiding van den Zee-Hond; daar men egtcr van Oog-getuigen niet gemeld vindt, dat de Manati of Lamentin zulke uitfteekende Tan- den heeft. De geleerde Hasaus is van oor- deel , dat dit de Tuchafch van Mofes geweeft Zy, en dan zoude men door Daffenvellen (*) het Leder of de Huid van zulke Dieren te ver- ftaan hebben. De Nederlanders noemen de- zelven ZEE-KOEIJEN in overeenkomft met den Naam van Beuf marin of Wache marine, die door de Franfchen ook aan dit Dier gegeven wordt, en niet zonder reden, dewvl het een Kop (*) Exod. 25, vers 4. nd IE. Deer, IK STUK, VEE. Hoorp-= STUKe 44 Bi stryviwe Í Arpzer. KOP heeft naar dien van cen’ Koe gelykende en VLIL, Gras cet. 't Is waar, dat men dien naamook vem D- gan de Walruflen geeft, doch dir gefchiedt meer wegens de grootte dan wegens de gelykheid van, gedaante; want hunne ronde Kop zweemt wel. J nig naar dien van een Koe-Beeft. Kenmer:! De Kenmerken van dit Dier, volgens den dd poat _ Heer Linraus, zyn: dec hee geen Voortanden bs. heeft; dat de boventte Hoek- of Hondstanden enkeld flaan: dat het in de Onderkaak weder- zyds cwee Kiezen of Maaltanden heeft , die uit een rimpelig Been fpruiten. De Lippen zyù dubbeld, en de Agterpooten famengevoegd tot een Staartvin. De Bovenlip, zeer hy, is met ftyve kromme Knevelborftels gewapend: over ’c Lighaam heeft het korte Hairen, niecdigtaan elkander geplaatft: de Voofpooten zyn kort, Blin! ant als Handen ; met Nagels aan de Vingeren; het heeft twee Uijers aan de Borft. Het eet Kruik den; laat zig temmen; heeft vermaak in't Mu- ziek. Het Vleefch is eetbaar. Men vinde die Dier ia de Amerikeaníche Zee. «15 P Befchry-. ARTEDI , op wicns voorgang LINNAUs de ad Sor Zee-Koe te vooren ook onder de Viflchen, en wel onder die, welker Staarten plat leggen of Hortfoncaal zyn, geteld hadt; befchryft dezel ve als volgt. Dit Dier heeft de Jangte van tien, twaalf, veertien, wyftien Voeten of meer? de breedte van zes tot zeven Voeten : de zwaar te. van zeventig, tagtig , honderd of tweehon- derd Ponden. De omtrek vant Lá er vin et ran- hs ie rk tr PES Beth” vre en vn made NT hi 7 E pl gips ke Pe ' | ‚ \ hear “ bj í ’ K, op k BEREN nn 5 (VAN De Zer-Kor. 465 „t ronde, is omtrent „agt. Voeten. De Kop is r, Arpert Aes langwerpig, gelykt. meer naar die van een VIII, Varken, pn en andere. De Oog gen zyn „Igor. Klein en het heeft kleine Gaten i in den Kop, iN dee | plaats van Ooren: de Lippen zyn groot. Twee uitfteekenide Tanden heeft het Aan ieder zyde van den Bek, een Span lang en een Duim dik; twee. Vinnen aan de Borft , famengefteld uit vyf | Beendertjes als Vingeren, die door middel van __een Vlies famengevoegd zyn, hebbende ieder Beentie drie Geledingen, zonder dat nogthans de Vin zig kan famentrekken. De Staart legt Waterpas: het. heeft geen Rugvin, De Wyf. jes zyn. met twee ronde Uijers voorzien ‚_tus- fchen de Borftvinnen geplaacft. De Teeldeelen, zo in de Mannetjes als in de Wyfjes, gelyken byzonder naar die der Menfchen; als ook de _Navel,. De Huid is dik , hard en byna'ondoor- dringbaar , dunnetjes bezet met kort br uinagcig afchgraauw Hair: volgens Crustus met dikke en taamelyk lange Hairen. Het Vleefch is goed van fmaak en gezond, wit van koleur. Het laat zig tam maaken en fchikt zig naar’ de wil der Menfchen , maakende geluid met zugten en ftce. nen. De Krokodil en Haay zyn zyne Vyanden. Het houdt zig voornaamelyk in de Monden der Rivieren op, eetende Gras en Zeewier. Men _ vindt het op verfcheide plaatfen van Afrika, aan de Roode Zee , aan *t Eiland Madagaskar ; by Ceylon; aan de „Molukkifche, Philippyn- fche en Maldivifche E ilanden: als ook in de E. DEEL. 1 STUK. NER n__ Weft. 466 BEscHuRvyvvin' WAEDEEL. Weftindiën, i in de Rivier der Amazoonen; ín Vil, ‘Hoorp: STUKS” Verhaal van Cuu- SIUS, % K en, Brafil, “Súrindmé „Pers enz, 6, id Onder de Autheuren , welken LiNN#0s op- telt, die eene Befchryving en Af beelding, of de Befchryving alleen, geeven van dit Diet (1), is ook Orusrus , die daar van in ’ brecdé {pr eekt. …„ Eenige Hollandfche Zeelieden 5 (zegt 5 deeze geleerde Naturalift ‚) van de Reize te- 5 rug gekomen in ’t Jaar 1600, hadden uit den s Wefter-Occaan met zig gebragt een Walvifch- > aartigen Vifch van het Geflagt der Robben, ss doch ongelyk grooter, dien zy een Zee:Koé E noemden; en, dewyl zy zo wel het Mannet- 3de als het Wyfje gedood hadden, ‘had ik het 3» pleizier van in dit Jaar te Amfterdam niet al- …s leen de geheele Huid te zien van ’t Mannet- we met Stroo gevuld, en “aan een Balk op- 2 gehangen ‚ op welks Rugge door hun het s Jong gelegd was , dat zy ook hadden gevangen s‚ en met zig gebragt: maar zelfs zag ik eenige ss Ribben van’ het Wyfje ‚ met Vleefch nog » daar aan: want zy hadden *t op de Reize ger 3 geten als Oflenvleefch. Op dat de evenre- ;, digheid beter zou kunnen waargenomen wor- 5, den „ heb ik het Jong laaten aftekenen, naar ss ’t eigen Voorwerp, *t welk ik te Amfterdam Ä bare had, en dat vervolgens | in de Gaande- Á | 5 | | he ry ee) vizeldäns. Rond. Pisc. 490. GESN. Pist. 213 „Hers. Mexic, 223, Manati. Crus. Exot.: 133. ALDRe Pisc. ren Mana, five Vacca marina, ad ger: 19e * taat dale U oden A ot Einar RIMS x À \ He, Mi Ae Ri _$ Ty van ide lader: wesen te voren werdt I. Arpeer, opgehangen.” h_ VEEL, „Crusrus befchryft velg gens de geftalte van koe D- dit. Dier, en hy meldt uiedrukkelyk, dat het Verfchii der | geen Agterpooten had, om mêde te loopen , Afbeeldin- maar een Staart , die zeer wanfchapen was, ee i hoewel zy iets breeder wierd aan’t end; daar- het Dier, naar men zeide, zeer fhel mede zwemmen kon. De Afbeelding van de Zee-Koe: by Leevar , moet uit de Herfenen gefmeed zyn, volgens de figuur van ’t Rivierpaard van- den Nyl; zynde de Pooten; gelyk die Reiziger melde, uit het Berigt der Matroozen daar aan ge- voegd (*); maar die van de Lamentin is beter ({). Brisson melde wel duidelyk , dat geen Schryver gewag maakt van de Landen van dit Dier ; waar door hy waarfchynlyk op ’t oog heeft die uitftee- kende Tanden, waar van Lecuar alsook ARTE- pr fpreekt. De Heer Brisson heeft, zo hy meldt, nooit de Lamentin gezien, en daarom gebruikt hy de” voorzigtigheid, van niet te zeggen, welke. _ Schryver een goede te beelding daar van gege ven heeft. ‚De Heer Krein; die aanmerkt dat Olden Twyfelia» ook dit Dier noch levendig noch dood, maar krens. alleenlyk de gevulde Huid gezien heeft, trekt de Befchryving, welke deeze Natuurkenner daar van heeft gegeven, in twyfel ten opzigt van de Pooten. Want, zegt hy» va een Dier MK VANILLE zn | _ zou (*) Leevar, Voyage, p. 36. (4) Pa 9} 1. Deer, 1STUKe Gg 2 468 _ BrSCHRYVIN®D | > L naat Zou. op : den Oever niet kunnen loopen om Gras VII. Hoorp- STUK. te eeten, indien hèt geene Voorpooten had „ en-de Agterpooten, die aan de Huid niet gevon- den zyn, kunnen ingetrokken zyn geweeft „ ge= lyk in andere Dieren van dergelyke Soort ‚of. “__gefatfoeneerd als: die der Robben, enz. Om Verhaal van Pater LABAT. kort te gaan ‚ hy verbeeldt zig; dat de Befchry-. vingen van dit Dier „tot nog toe, zeer gebrek-. kelyk zyn geweeft. Ray zegt, fchertzende ,: dat, zo DroceNes de Liamentin gekend had ,- hy geen Haan zou hebben behoeven de Veders: af te plukken ‚ om een tweevoetig Dier te heb ben zonder Pluimen; dewvyl, dit Dier daar van: een Voorbeeld uitlevert „zo zeldzaam in en Ryk der Nast ved eed ì Br TdT _ Dieduifterheden bean ‚ Goor het oriderzaerf paer: hedendaagfche ‚Reizigers, eenigermaate opge helderd. Pater Lagar verhaalt, in zyne Rei zen naar de Wetftindifche Eilanden „ dat hy. een Wyfjes Lamentin op ’t Strand zag bren. gen s welke de ‚N egers-geharpoeneerd hadden.” > Deeze. Vifch, (zegt hy.,) zoekt de plaatfen oi daar Rivieren ZYN; om dat hy een- of twee/ 9» maal’s daags zoet Water komt drinken, ná 2 dat: hy: zeker Kruid ‘gegeten heeft, *t welk „op den bodem van de Zee groeit: maar hy- > loopt weg, zo dra hy het minfte geraas > hoort, want hy is zeer fchuuw , ten heeft » het Gehoor zeer fcherp ; doch eeniflegt Go’ s zigt. De Spanjaarden noemen Meanatee of ‚> Manat, *t geen wy Logimentin noemen; als } wcd gaon OiaR bean Berskoe. vas Te “seen. Vifch die Handen heeft. Men zoude 1. Arrr. - » naar myn oordeel, dit Dier gevoeglyk Zee- „VHL “ss Hoorn: Koe kunnen heeten ; want ten opzigt van de … oger ssp Keel, de ‘Wijers; de manier om Jongen-te bi k ag EEN ; vr - “33 sten negen Duimen lang ng» zynde het Lig- werpen; en die te zoogen', heeft het veel overeenkomft met de Koebeeften.” Ik mat deeze ; en bevondt ze, van ’t end des Mails tot aan het begin van de Staart , veertien Voe- haan, tot daar vaan toe, volmaakt: rond-van ‚ omtrek. «De Kop was groot, de: Muil wyd ‘samet dikke Lippen, en eenige lange ruuwe ‚ Borftels boven aan: de Oogen waren zeer «klein „ naar-de groctte van den Kop , en de Ooren-fcheenen niet anders te-zyn dan twee vas okleine ‘Gaten : „de Hals is-zeer dik en kort, ET 93 ens zonderseen kleine: beweeging , die ’tzel. ve den Kop een weinig deedt buigen, zou! piet: mooglyk zyn den Kop van t-Lyf teon- „derfcheiden. « Ik weet niet, hoe men den naam van Voeten of Handen heeft kunnen “geevenraan twee Vinnen, die zy een. weinig »» beneden den Hals heeft, leggende tegen den ‚ Buik aan ; waar van fommige Schryvers voor- geeven , dat dit Dier zig bedient om zig langs den Grond voort te fleepen. Men moet hetzelve ‚ om ’er dus van te peak nocit hebben gezien. « Voor eerft :. ’t is”er zeer ver van daan; dat deeze kenen of Armen. in {taat zouden zyn omeen‘zo zwaar Lig- haam op te houden of langs de Aarde te doen SEIDEEL. 1 STUK, Gg 3 2 be. go BESCHRIVING LArpeer. »» beweegen: ten anderen hebben my een me- VIII > nigte Perfoonen, inzonderheid van onze Vry- » tee „ buiters, die dikwils geen ander beftaan heb- N > ben, om van te leeven, «dan de Lamentin- 3 Vangft , eenftemmig- verzekerd; dat doch | “3 ZY, noch de Indiaanen der Land-Engte van “3 Darien, die zonder twyfel de: bekwaamtfte » Viffchers zyn in de Wereld, ooit de Mana- s ti op ’t Land gezien hebben. Deeze Zwem. »‚ vinnen van de Lamentin worden alleenlyk ss Handen genoemd, „dewyl zy ’er zig van: be- > dient om haare Jongen te draagen of liever » vaft te houden, terwyl zy ze de Pram geeft. > Deeze Vinnen zweemen zeer naar de Pooten ss van een Schildpad: ik ontken niet, dat zy > veel dikker zyn en langer, doch daar was 9» Téden toe ‚ wänt het Dier ís ongelyk grooter. » Of men ze Pooten of Handen noemen moet, » laat ik aan ’t oordeel myner Lezeren :“ik wil ss ‘t niemand kwaalyk neemen, dat hy odd ss denkbeelden niet omhelze. | 3 De Wyfjes Lamentin heeft twee ande Uijers of Borften: zy ‘waren , in dit Onder- …» werp, zeven Duim breed, en vier Duim of ss daar omtrent uitpuilende; de Tepel was van >> dikte als de Duim, en rykelyk een Duim > lang. De omtrek des Lighaams van dit Dier » was agt Voeten en-twée Duimen. De Staart »» hadt de gedaante van een groot Palet ;- zyn- >de van ’t begin totaan het end negentien ss Duimen lang, en omtrent vyftien Duimen » op bh br, zt alen an ZE BR, ib 5 SVAN/DE ZEE-Ko 5 Me ok opt breedfte, aan uiterfte end ongevaar L. Arbirr. wi aren Duimen dik. Zy geleek. byzonder naar “VIII. » die Yzeren Plaaten, waar van men de Ploeg- hae » yzers maakt, wanneer dezelven eerft uit hee > Vuur komen. De Huid is op de Rug byna „ zo “dik als een dubbelde Offenhuid, dech ss veel dunner onder aan den Buik: zy is van Wi kleur als Arduinfteen , bruin, grofkorrelig en z» ruuw „ met Hairen van de zelfde koleur, dun 3, ftaande, dik en taamelyk lang. Men reken- ws de dar deeze Lamentin agthonderd Ponden » zwaar was: ikheb ze niet gewoogen, maar » op ’t oog, naar ik denk „ was ’t ’er niet ver 3 van’ daan. De Viffchefs hadden ook haar Jong gekreegen; ’t welk omtrent drie Voe- 3» ten lang was en daar wy ons Avondmaal me- „5 de ‘deden Het Staart-end hadt men aan ’t Spit gebraden, de Kop en het overige van „het Lyf waren op’ verfcheiderley wyzen toe- > geregt. Een , met Melk gemeft Kalf , en dee- DR Vifch, werfchillen niets: % is ii zelfde 3 ‘Vleefch „ten - opzigt van de blankheid;, is mälfehheid en lekkerheid 3 de fimaak en geur » Zyn één, en, indien ik den Vifch niet ge- > zien ‘had voor dat-hy gefneeden en gekookt 2» werdt, zou ik naauwlyks hebben kunnen ge- 5 looven „dat het geen Vleefch ware. 5 se Ikewas begeerig te weeten; hoe men dit , Vareft | der Zee- ») Dier gevângen mogt hebben. Een der Ne- Koeljene „3 gers ‚die ’er- tegenwoordig waren, zeid my ; z dat hy*t-zelve hebbende- zien te-flaapen leg- 1. Deir 1 STUK, G Ss 4 9 ZEN B BESCHRYV ING \ LL Arpeer.n gen aan den Mond van de Rivier der Gallioe- VIIL, Hoorn- STUK, ‚Or DE) ‚ 2 „32 nen, in allen haaft zyn Harpoen was gaan haalen, met zyne Koord en Lens; dewylhy_ niet dan kleine Lynen by zig had. Het Yzer des Harpoens was agt of negen Duim lang, en hadt , derdhalf Duim van de punt af, een Tong: aan ’t Onderfte van den Steel was een Ring, daar ’t eene end van een Koord of Touw, omtrent een Vinger dik, was aan- geknoopt, hebbende aan *t andere end’ een Blok van wit Hout, daar men de Koord hadt _ap gewonden. De ‚Neger , met dit ‘Tuig dan wederkomende, en de Zee-Koe nog ziende ‚ leggen „naderde dezelve zo ftilletjes-als ’ | hem doenlyk was, op dat zy niet wakker ‚ worden mogte. Haar onder zyn bereik zien- de, fineet hy ’er den Harpoen met al zyne kragt in, terwyl een ander Neger het Touw afwondt, werpende eindelyk het Blok in Zee. De Vifch nam, zo dra hy zig getroffen voelde, de vlugt : zy volgden hem met hun- ne Kanoo, zwemmende, uit al hun vermo- ‚gen, op het Blok, aan, dat zy altyd boven Water konden zien en hun den weg wees. Na verloop van een groot Uur, befpeurden Zy ‚ dat ‘het Blok niet meer voortging, en‚_ daar uit befluitende ‚ dat het Dier moede be- gon. te worden en wat ruftte ‚ zwommen zy nog fterker voort ‚ om het Blok weer te krygen » dat zy eindelyk bereikten ; maa- kende toen het end van het: ‘Fouw voor aan 22 hua 99 MOVAN DE ZEE- Kor: 413 fe al hun Schuitje waft, De Harpoenier hieldt ziel. Arperrs » voor in ’t Schuitje,’'om nog een Harpoente VIIf. ss fchieten , indien hy ’er gelegenheid toe vond, hrened », dat zeer dikwils gebeurt; wyzende middeler- » wy mét het end van zyne Lens of Piek aan zy den. genen, die aan ’t Roer zat, welken sy köers de Vifch nam, om ’er regt op aante s ftuuren 5 want met zwemmen was ’t. niet meer 5 te doen. De twee andere Negers Singen op. vp den Bodem van het Schuitje zitten, om het „in evenwigt te houden, en tot ballaft te, ss verftrekken. Zo dra het Dier beweeging aan „ het Touw voelde, toog het weder op de „, vlugt, en fleepte de Kanoo-fneller agter zig, 3, dan een’ Karos die van zes Paarden, op een. vollen» draf , voortgetrokken wordt. Dit „, hieldt het Dier nog een Uur lang uit. « Ein- 3 delyk liep het vaft op een Ondiepte , daar de s, Negers het verder met Lenfen afmaakten. 3 Het Jong, dat geduurig zyn Moer gevolgd was, bleef by haar: de Neger fchoot’er zyn , Harpoen in: het werdt aanftonds gevangen en in «de Kanoo gedaan: maar, dewyl de 5, Oude te zwaar en groot was, bonden zy ’er 2, hunne Koord, aan ’ begin van de Staart, ss ftyf_ om, en maakten ze vaft aan! ’t agter- end van de Kanoo, brengende het gevangen „, Dier dus aan Land, daar zy het niet zon- ijs der hulp van » andere condi Kf ’ koha haalen’ konden. ’ | Verhaal ' De Heer DE LA pane reeht er, invan pe LA Ge 5 CoNpamt. Je DEEL IH. STUK. zyr INE, 474 BESCHRYVI NG be tArpeer, zyn Berigt van de: Rivier „der Amazoonen : Viil. opde volgende wyze van. „Ik heb te St, Reed „‚ Paul d'Omaguaz naar de Natuur afgetekend — j „den grootften der bekende Viffchen van zoet ss Water , waar aan de Spanjaarden en Portu- ss geezen den-naam,geeven van Zee-Koe of „„ Os-Vifch , dien men niet verwarren moet s‚ met de Rob of het. Z ee-Kalf der Ouden. 5Dies: daar wy van fpreeken , aaft op ”t Kruid „, aan de kanten van de Rivier; zyn Vleefch sen Vet komen, genoegzaam met die van: een ‚ Kalf overech. Het Wyfje heeft Uijers ; daar FE zy haar Jongen mede zoogt. Sommigen heb- „ ben de “gelykenis van dit, Dier met-den-Os „ nog volkomener willen maaken, door aan ’t „ zelve Hoornen toe te: fchryven, die ’er-de ‚‚ Natuur: niet aangegeven heeft. Het is; vei. gentlyk gefproken, geen Dier van beiderley Amphi, Leven (*),- dewyl het nooit geheel uit het ; Water komt, en‚’er zelfs niet-geheel uit ‚ kan komen; hebbende niet dan twee Vinnen, E # penn digt by den Kop, in de. gedaante „ van Vlerken, zeftien Duimen lang ‚die aan „ ‘t zelve voor Armen en Pooten verftrekken, „ Het doet niet meer , dan zyn-Kop «buiten ’t ‚, Water uitfteeken, om het Kruid, dat opden — 5, Oever groeit, te bereiken. „Dat ik afteken. „„ de “was een Wyfje , lang zeven-en een hal- zn ven Kappes ebr „en op ‘t-breedfte twee __‚ \, 3 Voeten. Ik heb ‘er, mä dien tyd; groôter vo vn verg gezien; „De: hehe van „dit. Dier hebben KRS en | Hebe | SvAN DE: ZEE-KOE. 475 54 gea ‘evenredigheid: tót de grootte van zyn 1 Arpzer) » Ligbaam;- zy Zyn rond en maar een vierde vbcsiter; en vertoont zig als een Speldegaat= E- jes Sommigen hebben gemeend, dat het aan ; de’! Rivier der: Amazoonen byzonder eigen „j ‘was, doch het ís niet minder gemeen in. de » “Oronoque. ‘Men vindt het ook, doch zo „… menigvuldig niet, in.de Oyapoc en verfcheie s, de andere Rivieren omftreeks Cayenne en 1de Kuft van-Guajana , en waarfchynlykop meer 3 andere plaatfen.* Het is het zelfde , dat men „‚ Lamentin. noemt te Cayenneen op. de Fran- ss fche Eilanden ‘van „Amerika; doch, naar ik ESR geloove, is de Soort een weinig verfchillen: _ je Ho ims- wyd: «de opening der Ooren is nog STUK. VIEL. Ore DA „de. Diep in. Zee ontmoet men ’t niet:-het 3, is zelfs zeldzaam aande ‘Monden der. Rívie- JDN doch men vindt het op meer. dan dui- ss Zend Mylen afftands. van de ‘Zee „in ‘de > meefte groote Rivieren, welke uittoopen in jodie der Amazoonen. ” | De Befchryving van de. Zee-Koe, door Pätèr DU TERTRE , komt; op weinig naa ‚ met die van Befch:y- ‚ving der Poorten of Pater LagaT overeen. In de Algemeene Ver- Handen. zameling der Reisbefchryvingen , vindt men ee- nige nader opheldering âangaande de Pooten van dit Dier , die niet weezentlyk als--Menfchen Handen zyn, gelyk. men-dezelven , uit hoofde der. benaaminge » van Mfanati „ heeftsrafgete. kend. “Het zyn , wordt daar gezegd valleenlyk zekere Vinnen ‚-naby de Ooren geplaattt „ by « Ye. Dxer, 1 Srux, het el , A76 BrscuRvvrINeG” L Arpter het Lighaam finaller dan aan ’t end; ’ welk VII door drie verdeelingen is gefplicft „ die vier kleine Lag punten maaken, ieder aan de top met zekere Eclt- agtigheid , als een Hoorntje, ‘gewapend. _ Het Wyfje bedient zig. van deeze Vlerken , om haar Jongen vaft te houden en aan de Borften ; die een weinig hooger ftaan, te brengen. Dit is al ‘het gebruik, dat zy ’er van kan maaken : want deeze Dieren gaan niet, gelyk het Rivier-Paard é van den Nyl, langs den Oever loopen en deeze Pooten zyn veel te klein en zwak om haar Lig- haam te onderfteunen. Daarenboven is dit blyk- baar; dewyl dit Dier , wanneer het door de Eb- be op, het drooge raakt , zig in ’ geheel niet redden kan, maar onmagtig leggen blyft. Met reden zal men dan ook de Hiftorie vaneen Mz- nati, die op ‘t roepen van. Mato uit het Meir op den Oever en in Huis kwam loopen „ gelyk zy volkomen fabelagtig- pandje: pi als mese verwerpen mogen. ze wisk > Verfchei- ‘Uit de Befchryvingen van kh EN DE LA denheden. ConDAMINE blykt , myns oordeels, dat zy het | gelfde Dier bedoelen , ’t welk Crusrus bez fchreeven heeft onder den naam van Zee-Koe. % Is waar , dat DE LA CONDAMINE van de Staart niet fpreekt , maar , dewyl hy het een Vifch noemt , zal het waarfchynlyk iets gehad heb» ben dat naar een Staart zweemde , ’t welk Crustus met reden noemen kon , ‚ een wanfcha- „pen Staart. Ook kan dit Dier, zo wel in ge- daante als in grootte en hoedanigheid , op by» 8 Ä “ii & E Eà et TE er AKE 0 RAT DEN IEA, Á hd N f F an OvAN DE ZEE-Kor. arj __ zondere plaatfen des s Aardbodems wel cenigzins 1, AF DEEL _verfchillen. In de Niger-Rivier van Afrika is Vil.” men gewoon Lamentins té vinden van zeftien Hi we tot agttien Voeten lang en vier of vyf Voeten dik. - Ook heeft men berigt gekreegen van ’. Eiland-Tabago, dat aldaar zulke Dieren gevan- gen worden, van duizend of twaalf honderd. Ponden gewigts, welker Huid, bereid. mee zeer fterk Leder geeft. cf „De Zee-Koe wordt in de Rivier dae be- Voortteess laagd door de Krokodillen en andere verfcheu=lir8- rende Dieren „ die haar, zo zy ze magtig kun- nen worden’, in ’t geheel of ten deele verflin- den. Aan de Kuften , en in den Mond der Ri- vieren, zyn de Haaijen haare deodvyanden.… Of zy meer dan eens in ’t Jaar Jongen. werpt, is niet zeker; doch het fchynt „ dat zy twee te gelyk baart ,- om dat men dikwils twee Jongen vindt by het jen die beiden gr | van grootte zyn. p . Het Vleefch der esmee maakt een groot. Gebruik deel van. den Leeftogt der Inwooneren_ van ber ie Guadaloupe, St. Kriftoffel, Martinique en de Spek. nabuurige Eilanden uit , alwaar hetzelve Taar-” Iyks, by verfcheide Schepen vol; van ’t Vafte- Land van Amerika gebragt wordt , en men ver- koopt het Pond voor anderhalf Pond Tabak. Men verzekert, in ’talgemeen , dat het, verfch zynde, als Kalfsvleefch fmaakt, en gezouten ongelyk beter dan Thonynen, ‘kunnende ook langer bewaard worden. De lekkerfte plaatfen Der 1. Stug, | ZYN , \ LWArDEEL. VEIL, Hoorn. De Steen in den Kop. van de Zee. Koe, _kragt aan dezelven toe „ wanneer er. iets- vans, 478 Bers CHELV TNG zyn, vanhalf wegen de Ribben: tot onder den Buik, en de-Uijers munten in fmaakelykheid, boven alles uit. Ook vindt men, langsde Rug. heen, een laag Spek: van: vier of vyf Duimen, _dik,-zo vaft en goed als Varkens-Spek , ja. beter ,-om dat het niet ligt gerftig wordt. + Van: dit Spek en de Reufel, die, binnen, *t Ligaaam. zit, onder een gefimolten, wordt. zeer duurzaa, me Boter gemaakt. Past id Het voorndamfte ; ’t welk. de mede van ouds beroemd” gemaakt ‘heeft; ‘is de Steen i in; derzelver Kop, waar aan men. den naam van. Lapis Manati geeft. Sommigen zeggen; dat- deeze Dieren ieder ‘twee , andeten dae zy vier, zodanige,Steenen in den, Kop: of in de Herfenen. hebben „ ter grootte van. een Kaatsbalsen {om- tyds- grooter. Zy zyn niet volkomen Klootrond ;: maar: platagtig «of „ingedrukt, wit of vleefch= kleurig ‚. zeer hard van „zelfftandigheid. De Chineezen hebben veel agting voor deeze Steer nen, ende ‘Amerikaanen fchryven een groote tot poeijer gemaakt zynde , met eenig „Vogt wordt ingenomen. … De Ouden hebbenze aange-: preezen-tegen het Kolyk , en als Steenbreeken«: de middelen. HorrMAN geeft den Lapis Marati: * op ; als een Middel tegen. de, Vallende-Ziekte, ts zekers dat zy niet van ratuur als Stèen, maar als Been of Hoorn. zyn , hebbende iets Iymagtigs met eenige vlugge deelen vermengd,» Belk de Tanden van. ’ Rivierpaard. Men oor-; deelt el / / Y, 6 NADERE B oP Ji Gah zagting der Pynen van Graveel , ter Gifte van yx.moorne — WAN DE Zek-Kor 4D deelt ze tegen de Koorts dienftig, en tot ver- EA roert, ciraafe Grein tot een Scrupel. Sommigen egtcy STUK. weroordeclen ‘dit ‘Middel, om dat het fomtyds doet braaken en dige te hevig werkt. oneae Kerver ontnn ega ax HOOFDSTUK Belehrung van. de Luijaarps s zo die van 4. … merika , welke Aì genoemd wordt, als de dntee van Ceylon, E Naam van LurjaarD ‚in ’t Latyn Jena: Naamsree vus, wordt gegeven aan cen Indiaanfch €er- Dier, ’ welk in gedaante naar een Aap ge- Iykt; doch’ byfter traag is van gang. LiINNaus befchryft het by den Geflagtnaam van Brady- Pus, een famenvoeging van twee Griekíche Woorden, die byna met den Latynfchen Naam Tardigradus- overeenkomt; zynde in dien Zi by de Ouden gebruikt geweeft. ARN De Heer Krein , die de Verdeeling van zy- Ran gie nen tweeden Rang der Viervoetige Dieren naar king. , ‘t getal der Vingeren maakt , heeft de twee Soor- ten van dit Geflagt elk in een byzondere Fa- milie gebragt (*). Brisson ftelt de Luiaards, als enkel ezen en geene andere Fanden heb. _ben- nà Zie de itgeragte,Farhúndelingen IL, Dae bladz, 459. kl k n DD - | 9 Pt 490 Besc ERIS hin | AFDEEL. bende , met de Armadil in zynen tweeden Ba KHooro. (f). De Heer Linnaus hadt voorheen deeze. 4 FOK. Dieren, onder de genen, die iets van de Men- fchelyke gedaante. hebben CAntbropomorpba), a in den Eerften Rang der Viervoetige Dieren geplaatft ($)» thans brengt hy ze in den twee- den. Rang ,.onder de. Brita. … sm on sieren, Kenmer- De Rinchen van dit Geflagt, vol gens an | ee NAUS, zyn; dat het, geen Voortanden hebben: E de, gelyk alle de Dieren van deezen Rang, met Honds- of Hoektanden , die omtrent {tomp zyn en zeer ‘ver afftaan, voorzien is, en met ftompe Kiezen of Agtertanden wederzyds. De _ Heer BrissoN merkt. aan, dat de Luijaard- geen Voortanden noch Hondstanden heeft : waar fchynlyk zal hy de Hoektanden van LiNNaus mede voor Kiezen neemen. Volgens. beiden is het Lighaam van dit Dier ruighairig, At “Twee Soorten Zyn ’er maar van. dit Geflagt bekend: beiden hier nevens afgebeeld. Soorten. IL. € ) Luijaard met drie- Voen 10e Handen en cen | Fridaëtylus. korte Staar 4 Drie-Vin- hed 76 f gerige. By de Amerikaanen ‘heet dit Dier dis p of PIX. Ougikard, of ‚zo Kircnerusen Crusius zeggen; — e Te - (4) Zie bladz. rrr. hier voor. « (SÌ Sy. Nat. Ed. VL _(x) Bradypus, Manibus rrida@ylis, Cidatver, dod | 4 Academ.l._p. 487% Mus. Ad, Frid. 4. Arétopitie: d cus. Gesn. Q@ wadrup. 569. T. 870. Ai five Ienavus. : : Marcer. Braf. 22r. Crus. Faot. 1TO. T. 373: Sen. Mus. Lp 53. Tab. XXXL Fig, 2 p OL dus. 7, TabeVL Figs © pant 4 9 @ Nd ccdk pe De) ee en lie en a che GDS 1 AN (fj WAL ASS ' Ì is Se É À E Ì bm ij if _ il | E, nr 5 he n 5 d Ï * N e Á an Raf dk De ' p ‚ 4 Â Pm , 4 Ld Vr é ' : > J e ‘ 3 \ „ Rd / Pe , N = il =, Ee Ne fj 1 E | Í | 7 : i / 7 ' - q ij N 3 jn VEE Diar Lent al : 3 vaN DE Lorjaarbs. 48t ne 3 wegens hect Woord Ha a, REL Arnit. _ welk het by nagt verfcheide maalen herhaalt. rx Hooën- ‚De Spanjaards en Portugeezen noemen het Pe. STUKe mille - en Perico lieero , of ook Priguiza. Joznsron heeft ’er twee Afbeeldingen van ge- geven „ onder den naam van Zguauvus „ waar vans - volgens BrissoN , ‘deeene, Tab. LXII, goed is, | de andere Tab. LXXIV ‚ niet deugt; zo tin als die, welke onder den naam van Papio, 2. Tab. LXL, voorkomt; noch ook die van Cru- sius of Gesnerus. De Afbeelding van SEBA;, zegt hy ‚is uitmuntende. | à - Dit Dier ís van grootte âls een gemetne Huiskat, hebbende de langte van omtrent twee Voeten’, volgens BrissoN , doch; volgens Cru: sius , maar van veertien Duimen. De Hals heeft _de dikte van twee of op ’t hoogfte drie Duimen volgens Crusius; maar deeze Schryver, zegt Rav; (preekt ’er enkel van uit het zien eener gedroogde én bereide Huid van dit Dier, die op de plaats van den Hals te veel was uitge- rekt. De Hals is, het Hair mede gerekend, vier Vingeren dik: de Voorpooten zyn zeven Vin- gerenlang , de Agterpooten maar zes. Het heeft twee prammen aan de Borft en platte Pooten; Ee Lighaamse geltaïte. ue gelyk de Beeren en Aapen, doch zeer final; _ waar uit, zo fommigen zig verbeelden, ligt te begrypen is, dat het zo moeijelyk kan loopen 4 doch anderen leiden dit van de onbuigzaamheid der Pooten af , en de Heer Brisson fchryft zu!ks daar aan toe, dat de Schenkels der Voor- KE, DEEL, A, STUK, Hh | | poa. Ld 482 „BesCcHRYvING 1. Arpeer, pooten langer dan die der Agterpooten -zyr. IX.Hoorp- even gelyk dit ook in de Nagelen plaats heeft 3 STUKe Eisen” pen fchoon Crusius zegt, dat Zy aan de Voor- en Agterpooten even lang zyn. Deeze Nagelen. zyn. geelagtig wit, nederwaards gekromd , aan den bovenkant rond, aan den onderkang hol of geutswyze ‚ en zeer fcherp van punt. De Kop is klein en rond, voorzien, volgers CLUSIUSs met klein, kort en zagt Hair, gelyk ook de Kin en Gorgel, die geel i is. De Snoet i is alsdie van een Aap, kort en kaal ; de, Tanden klein als der Lammeren , niet puntig maar breed; de Neus Hairloos , opgewipt en zwarts. de Oogen klein zwart en toegelooken. Uitwendig heeft het geen Ooren, maar gaten in 't- Hoofd tot Gehoor. De Staart is een halven Vinger lang en EKivormig rond met een klein puntje. Over ‘t geheele Lyf is het digt met Hair bezet, dat de langte heeft van byna twee Vingeren, Afch. graauw, of bruin met wit gemengeld; de Rug en ’t Aangezigt is gantích wit, maat over ’t midden van de Rug loopt een donker bruine ftreep» die naby de Agterpooten eindigt. Het „Hair van den Hals is langft ‚ maakende ‚ aan beide zyden, als neerhangende Hairlokken. é De traagheid van gang in dit Dier is verwon- derlyk. Als het verre togten moeft doen, zou het gevaar loopen om onder weg van Honger te* fterven: want men merkt aan „dat het: langs den Grond naauwlyks vyftig Schreeden off een dag voortgaat. Kircneruvs verhaalt, dat het twee: En oh da- ) VAN ú E L vj AAR Ds, ä38 dagen werk heeft om in den top van een Boom [ Arnikd te komen, en eve zo veel om weder uit den- IX. Hoorp- zelven neer te klimmen : doch de Heer Ln- “PPE N/EUS verzekert „ dat het gemakkelyk klautert. Het onthoudt zig byna_ altoos in de Boomen, waar van het de uitfpruitende Bladeren eet. Het fchynt niet te drinken, en is zeer bang voor | Regen. Verfchrikt zynde , buigt het den Kop, dan over de eene, dan over de andere zyde. Sraa zegt dat het, gelyk de Kinderen, huilt en lacht in éénen adem. Het kan yzelyk Ae fchreeuwen, en maakt een Geluid als dat van een jonge Kat, herhaalende zes maal a , £ of af, met afloopende toonen, gelyk Ja, fol. fa , mi, fe, ut3 ’t welk Crusius potfig heeft doen zeg: gen, dat de Luijaard de uitvinder van ’c Mu- _ ziek geweeft Zy. LINNAUS zegt, dat dit Dier in Zuid-Ameeikd huisveft 5 BRISSON, dat men het zo wel in de Ooftindiën vindt, als in Guajana en Brafil. Krein fpreekt vân een zeer klein Luijaardje uit Ooft- indie , dat hy weleer in zyn Kabinet had. By de Ontleeding van een Wyfje heeft men Inwendig bevonden, dat het Hart, uit het Lighaam ge- deelen. rukt zynde , zig nog eén half oùr bewoog, gelyk zelfs het geheele Dier, toen alle de In- gewanden daar uit gehaald waren, nog eenigen tyd leefde. Boven aan dé Maar was een aan- hangzel als de blinde Darm, ter langte van een Span. De Nageboorte beftondt uit kleine Klier- agtige ‘deel tjes, van grootte als Boonen, roodagtig x DEEL, ZE STUKe Hh a van _484 Bescuatvine, 1 Arperr. Van kleur, gelyk de zelfftandigheid der Nieren, IX. Hoorn: De Vrugt hadt Hair, Landen en Nagelen, STUK. (2) Luijaard mat twee- sa ce > zon- | Didêlylus.. __ der Staart. Twee Vine, Deeze foort heeft twee Klaauwen aan. jn geripe. Pr. IX, Voor- en drie-aan de Agterpooten , die meer den Fig. 2 naam van Vingeren verdienen dan in den ande- ren Luijaard, alwaar de Pooten niet verder dan de Wortels der Nagelen verdeeld zyn; De Na- gelen of Klaauwen, die ‘hy heeft, zyn insgelyks zeer lang, fterk en haakswyze- krom; bekwaam _om zig dd) te houden in ’t Geboomte. Hy heeft. uitwendige Ooren , die taamelyk groot zyn „doch onder ’t Hair verborgen , leggende plat tegen c Hoofd aan, dat klein en rond is. Over ’ gee heele Lyf is hy met niet minder digt Hair be- kleed dan de Luijaard van Amerika, doch de Snoet fteekt een „weinig meer uit. De kleur is, Jangs de Rug heen, bruinrood, met Golven 5 onder. aan den Buik bleek graauw. Hy heeft twee prammen . aan de Borft. De rondt is op ’t Eiland Ceylon. rna Eigen- Dit Dier is geen eigenclyke Tide le Geliappen. de Heer KreriN,) fchoon het niet zo vlug zy als de Aapen en andere Beeften. SEBA „ niettemin „ geeft het den naam van Traag- looper „ en anderen verhaalen dat het zelve by- na in ge getieel niet langs den Grond kan gaan: (2) Brades Manibus didaëtylis, Canda nulla. Mus. Ad. Frid, 4. Tardigradus Ceylanicus. Sen. Mus. le pe Sy Tab. XKXIV, Fig. £. Fab, XXXIIL, 3 + | J VAN DE LUrjAAR ad OE (ik ei de Heer Brisson „) en ben niet zeker, 5 6 “het de Kenmerken heeft van dit Geflagt. 55 „ thans meen ik, dat men het in dit Geflagt 56 moet plaatzen , dewyl het genoegzaam naat s den Luijaard zweemt, door zyne Levenswy- > Ze, door zyn Gefchreeuw en zelfs dóor zyne sy Lighaamsgeftalte. Ook wil ik liever, voor ‚> dat ik beter onderrigt zy van zyn waare Ken- ve ende met zyn geheele Gezin OPL, ArDeits. Dn. » Ik heb dit Dier nooit gezien. 1x Joords STUKS. BA preekt van zyne Tanden niet; nóch- s merken, hetzelve in dit Geflagt brengen dan » in t Gezin der rees gelyk KLEIN zi > daan heeft.” De Heer iki egter , hadt dit Dier , zo veel ik begryp, niet geplaatft in het Gezin der Ka- meelen; maar wel in het Gezin der Hairige Dieren met twee Vingeren, tot het welke de Ka- meelen behooren; even als hy de Mieren-Ee- ters. en” vier - Soorten: of Verfcheidenheden van den eerftgemelden Luijaard , in het tweede Ge- zin met drie Vingeren plaatft; enz. Het Jong van dit Dier, ter wereld komende, heeft geen Hair en gelykt naar een jong-Hondje. De ge- heele Geftalte is zo grappig, dat Krein het des- wegens Silenus of Jimia perfonata, ’t welk zo veel zegt als gemaskerde seg smeert gelieven | KC PL “ \ e. \N ks Deer. IStun, Hh 3 Be HOOF D. fr ad Besenarvame, x: Hooris% ‚ _STUKe Er ARDA) 7 nd zate AERO k mon id HOOFDSTUK. EN Bef vwing van de MIEREN - KeTErsS sz de groote, Tamandua genaamd, als derklcine Mie > en Coati noemt: hunne Levensmanier ‚ Ëi genfchappen ‚en nina vind ah Le Me TNE Griekfche Naam , Myrmecnpbaga, by wel. reden. ken diet Dier van den Heer Lusnaus be. | fehreen en wordt, komt volmaakt overeen met den Nederduitfchen, waar mede het al lang bekend bekend geweeft is, en met den Franfchen Man- ge-Fourmis , die ’er fomtyds aan gegeven wordt. Gemeenlyk egter noemt men het in ’t Franfch Fourmiller , en in’t Engelfch Aut-Bear ‚ ’t welk overeenkomt met Urfùs Formicarius „ gelyk CAR- DANUs het genoemd hadt, dat is MrierEN-BEER: welke Naam veel verder gezogt is dan de ande- « re; hoewel men niet ontkennen kan „dat het Lighaam van fommigen. eenigermaate naar een Beer zweemt. „In Amerika wordt die Dier Jo mandua geheeten. ae al atc het Rang: … De Heer Krein heeft pik Miereûsierer ges odd in in zyn tweede Gezin der Hairige en Ge, vingerde Dieren, behelzende de genen, die drie Vingeren hebben aan de Voorpooten : doch hier blykt de onvolkomenheid van zyne Schikking, alzo de Soorten van dit Geflagt twee, drie of "_ vier-Vingerig aan de Voorpooten zyn. BRIssoN- € CARR | | de {telt BEA b ' ä 7 nd 3 ” Kes MT EEE Pp En Rn TA PLAAT X. u ( sh il wo | nd m [5 en Rn EN Ô Ki \ h i | 4 | it lim AH, perd Gs SN AN Z \ SS wier Asn Mr) eist FPLAATF A NN HN vis \ TE NOAD Ak eer ms ES ANNEN BOGEN Av Wi U Ì ese f GE ARN be | ta al , ; Te te VAN DE MIEREN: Errr 4e re BE ftelt de Mieren-Eeters en ‘het RE om1. ArDriLe dat zy geheel geen Tanden hebben it zynen X, Hoorp- Eerften Rang der Viervoetige Dicren (*). Lin-STUE Naus hadt ct te vooren, om de: zelfde reden, zypen Derden Rang van gemaakt, onder den tytel van Agrie ; thans brengt hy ze onder de Bruta, (die geene Voossariden hebben ‚) in den Tweeden Rang. — 5 ik | „De Kenmerken zyn eenvoudig. « Het Dier Kenmer- heeft geen Tanden: een Tong die rolrond is en ib _ zig kan uitrekken: ‘een Hairig Lighaam. De „Heer Brisson merkt hier by aan, dat de Die ten van dit Geflagt gfommigen een zeer langen, ander en veel korter Snoet en 4 doch alte- maal een kleinen Bek. Hy telt vier, de Heer LinN&us drie Soorten soorten, van Mieren-Eeters, die door * geral der. Vin- geren of Nagelen onderfcheiden worden » als volgt. | Es (1) Mieren- Beter met twee Fingers aan dE Ts Vi oorpooten , vier aan de Agterpooten, Bdachhg, Twee. \ ine _Deeze, die door de Negers te Suriname Coatigerige of kieine Wite genoemd wordt, en door de Franfchen van Gua- Rn jana de kleine Mieren-Beter , is de kleinfte Soort Pr- e van dit Geflagt, zegt Brisson. Hy heeft, van ti end van den Snoet tot aan het uiterfte van de Staart, de langte van omtrent vyftien Duimen: - kenne ae: ed de (*) Zie bladz. rro. hier voor, (rt) Myrmecophaga Palmis didaâylis , Plantis terra» datylis. Mus. „Ad. Frid. 8*, Tamandua five Coari Ac mericana alba. Seb. Mus. 1. Pe 6o, Tab. KXXVIL Fig, Ze 5, DEEL, ZK STUKe h 4 8 \ 488 BESCHRYVING LArpeer. de Staart is langer dan het Lyf en de Kop te X. Hoorp- (amen; de Hals vry kort. Aan de. Voorpooten STUK __ heeft hy twee Klaauwen , waar vande uitwaard= — | „_ fezeer groot is. „De Snoet vis kort, doch de gaaping van den Bek wyder dan in de anderen: de Ooren zyn klein ; de Oogen taamelyk groot. ’t Geheele Lyf is-uit den witten geel met grys daar onder gemengd; digt bezet met Hair, op gevoel. zo zagt als eat Hy: woont da Guajana. | en M. _ (2e) Mieren- äter met drie Finse aan ok Vaar 0 ak ren „paoten, vyf aan de Agterpooten, — « : \ ien Deeze wordt van de Brgfiliaanen Tamandiúa ge. Guacu geheeten; van de Guajaners Ouariri, in — À | ’t algemeen groote Mieren-Eeter : de Heer Brus- k soN noemt hem Fourmiller Tamanoir. Hits, zegt hy, de grootfte Soort van dit Geflagt „ hebbende, van't end van den Snoct tot aan het uiterfte van de Staart, de langte van zes en een halven Voet: naamelyk den Kop van veertien - k Duimen; den Hals van vier Duimen , en het Lyf, | zo wel als de Staart, elk van twee Voeten zes Duimen. Zo dat ;hy, wat het -Lyf belangt „ de grootte van een Jagthond heeft , doch hy _ {taat veel laager op zyn Pooten; want de Agter- | beenen zyn maar een Voet lang en de Voorbee. NE nen. een weinig langer, Aan deeze zyn vier, - aan de anderen vyt Vingeren of Klaauwen , alte. (2) Tamandua Guacu. Maand Bras, 225. Sis. Muse I. p 6o. Tab, rar van Fig, 2 êc Tab, XL. Fig, % Kap is Bk / ber ü 5 ad . A VAN” DE: Mrekan- Ber: TERS. 480 KE maal gewap pend met fterke Nagelen. Die inr, Arpzer,: hets midden der Voorpooten. zyn de langften. Xx, Hoorpe De Snoet is zeer lang , de gaaping van den Bek STUK zeer daan en ‘Ooren zyn kort en rond, de Qogen klein, De Staart van dit Dier is met zeer lange Haren bezet en breed, zodanig dat- dezelve, wanneer hy ze overend fteekt, hem voor de Zonnefchyn. befchaduwt. Al zyneHai- — ren, dat zeer zeldzaam voorkomt, zyn plat en_ langer aan ’%t agterfte dan aan ’t” voorfte van zyn Lyf „ ftaande-die gan den Hals en den Kop voorwaards gekeerd. Zy zyn alle wit en zwart bont, doch de-agterlykfte zwartft. Een breede zwatte ftreep ‚ loopende dwars over de Borft „ en langs de Zyden opwaards, eindigt verfmal- lende op de Rug ‚ omtrent in ’t midden der lang- te van het Dier, De Agterpooten zyn zwart; de Voorpooten wit „ met een zwarte plek dige aan den Voer. « Het heeft twee Uijers aan de Borft en zes aan den Buik: ’tloopt langzaam en klimt ook in de Boomen, De Woonplaats is aan de Kaap de Goede wardi ‚in Guajana en ‚Beale Ed Aangaande de Afbeeldingen van dit Dier zegt de Heer Brisson, dat die van JOHNSTON en Marceravius goed zyn „ doch die van Krein gebrekkelyk, daar in, dat de Hals en Kop veel te lang zyn afgebeeld en de Snoet wanfchapen. Krein, zegt hy, heeft deeze Soort verward met die, waar van Sera op Praar XXXX. Fie. 1., de Afbeelding geeft, onder den naam 1, Det, 3 Srux, Hh 5 WRR ,5 | . 490 BESCHRYVING L Arpeer. van Tumandua Guacu uit Brafil of Mieren-Beer. X‚Hoorp-Ik verwonder my, dat beide de Figuuren van STUK SrgBaA, welke Linneus aanhaalt om dit Dier te betekenen, een kaale Staart hebben „daar Lin- ‚ Naus zelf ’er een breedemtant.a aan acg | di als een Vliegelap. CAN ae Nn | Een kleine ° Van den laatftgemelden maakt BrissoN-een dk oge byzondere Soort, diehy noemt de-Mieren-Eeter « 4 pi. X, Mét lange Ooren of de kleine , en ze aldus be. Ega _ fchryft. De Voorpooten zyn in-drie de Agter- pooten in vyf Vingeren verdeeld. De middelfte- Nagel of Klaauw der Voorpooten i is veel grooter dan de anderen 5 de Snoet zeer lang; de gaaping van den Bek klein; de Ooren lang en flap han- gende; de Oogen redelyk groot. . De Staart is. lang en loopt fpits aan ’t end. zynde van bo- ven bleek vaal. Het geheele Lyf is met lang Hair bedekt , dat ‘van boven helder Kaftanie- bruin is, van onderen roffer. Het sive woont. in de Weftindiën, SEBA, zegt hy, heeft op Pk XXXVII. de Afbeelding. gegeeven van een anderen, die van deezen niet verfchilt dan in grootte „als kleinder zynde en Vleefchkleurig rood. Ik-denk: dat het een Jong zal geweeft zyn van deeze Soort. Krein heeft hem, onder den naam van Tamandua I van Brafil, befchreêven. II. (3) Mieren-Beter met vier Vingersaan de Voors Tetradace ela. “ pooten, Pri” aan de Agterpooten.… bid & ko Dien Bleine Mie- f {3}. Tamandua 1 Marcer. mjs 226. Ray. Awedt _ ren-Eeter, 242 SEB- Mus. IL Tab. XLY1L 19 Ze Ld \ Í “ VAN DE MIERENSEETERS. 491 „Deeze wordt: in ’t algemeen, de kleine Mie- 1, Arpeer. sen-Beter gevoemd, en by de Brafiliaanen Tu-X. Hoorn. _ mairdua IL ‘Hy is maar half zo lang als de Groo-STUE te of Tamandua Guâcu, doeh omtrent eens zo _groot alsde allerkleinfte of Coati. „De koleur van _den Kop ; Schenkels, Pooten , de Staart-en geheele woorfte «deel des Lighaams, is uit den witten geelagtig ‚ doch die van’ het agterfte deel. donker rood. Hy heeft „even gelyk de groote een bruinen: Band voor om het Liyf, die weder- _zyds naar boven ftrekt tot aan het midden van de Rug. De Staart is byna Hairloos.” wd woont in-Guajanaen Brafil. ; „De Heer; Tubes zegt van aezagl Hive gaat by magt uit, en flaapt over dag, met den Kop. onder “de Voorpooten verborgen. Vergramd zynde grypt hy-den Stok aan, en: {norkt , op- zittende: alseen Hond , op de. Agterpooten. Het uiterfte van de Staart is kaal , waar mede hy zig kan ophangen aan de Takken der Boo- men, ’t welk in den voor irene en ind heef! te „Alle deeze Dieren, iis evsfskikkende ook in, Henne gedaante en grootte, hebben dit gemeen / dat Ed zy Aazen op kleine Infekten , doch inzonder- heid «op Mieren ; waar van in Amerika , alwaar zy” byna alleen gevonden worden, een groote menigte is. Men zoude zig billyk mogen ver- wonderen ‚ hoe een zo groot Dier, als de groote Mieren-Eeter: is ‚ de Koft kan krygen van’ zul- ke kleine Diertjes ; indien men niet wift, datin ‚L Deet, Io Srux. Ame. 492 — BESCHRYVING L ArpzeL. Amerika veel grooter Mieren zyn dan de On. X. Hoorp-zen , die de Portugeezen Mieren van Bezoek STOK noemen, om dat zy op zekeren tyd in de Hui zen komen , en al het Ongediert vernielen. Deeze groote Mieren zwerven door de Boffchen heen en. weer. In ’t algemeen egter fchynen deeze Dieren hun Voedzel te krygen uit de Mieren-Neften , die zy of met de grootfte Klaauw openen, of waar nevens zy leggen gaan om ze door lift te betrappen. Het Werktuig, dat zy. hier toe hebben, is eene lange rolronde Tong „: welke de Groote Mieren-Eeter over de twee Voeten uit zyn Bek kan fteeken, en ‚ wanneer dezelve dus op den Grond legt, gaan ’er de __Mieren „ die. het zig verbeelden een Worm te zyn , in menigte op zitten; als wanneer dit Dier, de Tong fchielyk intrekkende, dezelven ver- flindt. Geen ander Middel heeft de Natuur aan. dit Schepzel gegeven, om zig de Koft te be- fchaaren : want de opening van den Bek is klein en rond, en het is met geene Tanden om te byten, te verfcheuren of te kaauwen, voor= Pr. zien; hoewel het twee Kaakebeenen heeft , ge- Figs “__ Iyk uit de Afbeelding van hee pr. een. hed voor gegeven, blykt. Eigen. __ Voor 't overige zyn deeze Dieren , zo gen (chappen als de Luijaard, zeer taay van Leven. Marc: | GRAVIUS verhaalt, dat een Mieren-Eeter van onze derde Soort, gevild zynde, ten grootften deele nog leefde , fchoon hy agt dagen honger. geleeden. hadt. Boven aan de flinker Nier vondt ll d vAN DE MIERENsEETERS, 403 kins driehoekig uitftek door een dubbeld , Arprer; | | dun Vlies aan de Nier gehegt: in de Darmen x. Hoorpe | veele ronde Wormen : de Klapvliezen van het STUÉe Hart en ’t Galblaasje waren zeer groot, De Huid, zegt hy, is dik: ’t Vleefch ruikt als dat der Voflen en wordt niet gegeten. De groote Mieren-Eeter , ja zelfs ook de allerkleinfte; is zeer gewild wegens zyne Vagt, die als Bont gebruikt wordt. | PORR XI. HOOFDSTUK k Beftbryving van bet SCHUBDIER , anders de ge- | fchubde Haagdis of wb Duivel ge- __… naamd.. It Dier, ’t welk het laatfte is in den twee- be den Rang der Zoogende Dieren by denf"*°° ie) Heer LinNaus, heeft hy den Geflagtnaam ge- geven van Manis; waarfchynlyk wegens de fchrikkelyke Vertooning, die het vergramd zyn- de maakt door zyne Schubben overend te zet- ten, en om die reden zal het miffchien ook de Duivel van Java, of Chineefche Duivel, ge- noemd zyn. By de oude Schryvers der Natuur- lyke Hiftorie voert het den Naam van Ge/thub= de Haagdis; by SrBa van de groote gefthubde Ceylonfche Armadil; by anderen van de gef/chub- de Mieren-Eeter (1). Dit laatfte was zekerlyk de ole): Manis Pedibus pentadaâylis. on Stockh. 1749. 1, Deer, 1 StuK, Pp: 265. 494 BersecurRwviNG” : T. Arprem de meefts gepafte naam, als die zyn Eigenfchap 7 Xl.Hoorp-en Gedaante zeer wel uitdrukt, en het is te STUK, verwonderen, dat ’er een byzonder Geflagt van gemaakt worde, daar men geen ‘andere Ken- merken opgeeft , waar in hy van den Mieren-Eetet | verfchille ; dan de gefchubde Huid, ep de Lig- haamsgeftalte ook zo veel overeenkomtft heeft. Ik heb ‘er, dewyl zyne Schubben alleen ge-= noeg zyn geweeft , tot het maaken vaneen by- zonder Geflagt, den Naam van SCHUBDIER: aan | gegeven; te meet om dat de Griekfche Geflaet- | | naam, Pholidotus, welken Brrsson aan dit Dier * geeft, óok dit betekent. Veel eigener kwam, my dit voors dandit Dier , in navolging der Ou« den, Schubbaagdis of walen te noemen, daar het met de Haagdis in * geheel geen ge- meenfchap heeft. Het voert in. Ooftindie den naam van Paxg- BOCling » in Amerika wordt het Fatoe geheeten. rr | | Kenmer- Behalve de gemelde Kenan geeft ELN gens Lin-NAUS van het Schubdier de volgende Befchry- risi, ving. Het Lighaam is, van boven ‚ als! Leen, Pynappel bekleed met Schubben, die aan den grondfteun geftreept en door Borftels van een gelCHlen zyn: van onderen ftek