NATUURLYKE HISTORIE O F UITVOERIGE BESCHRTVINQ DER DIEREN, PLANTEN ■ E N MINERAALEN, Volgens het Samenstel vn den Heer J &V $Y <5& °u of: Met naauwkeurige Afbeeldingen. 5SSSSSSSSS!SSSfiSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSJ EERSTE DEELS, TWAALF DE STUK. Vervolg der INSEKTEN. Te AMSTERDAM, By de Erven van F. HOUTTUTN. M D CC LXVIII. Digitized by the Internet Archive in 2014 https://archive.org/details/natuurlykehistor12linn IN H O UD van dit STUK. VTFDE AFDEELING. De INSEKTEN, XLIV. Hoofdst. Algemeene Befchryving der Peesvleugeltge Infekten ; ten opzigt van hunne Lighaamsdeelen , Levensmanier , Verandering , enz. Bladz. i XLV. Hoofdst. Befchryving van het Geflagt der Jufferen of Libellen, zo die ge* meenlyk Roiribouten of Koorcbouten > ja ook wel Puiftebyters genoemd worden, als de kleineren , daar men den naam van Juf- fertjes , in *t byzonder, aan toege-eigend leeft ; waar onder fommigen uitermaate dun en lang zyn van Lyf. ■ < 5 XLVI* Hoofdst. Befchryving van ft Geflagt der Haften , wier Maskers of Wormen men Oeveraas noemt , volgens de Ontleedkun* dige Waarneemingen van Swammerdam, enz. m 34 XLVH. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Water-UiltJes, die hunnen mam van hunne af komst hebben tn waaronder met twee puntjes aan de Staart. — XLVIIL Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Gaasvliegen » anders ook wel Land-Li- bellen genaamd, tot welken de Mieren* Leeuw, en een zonderling Bafterd Juffertje, zyn t'huis gebragt* XLIX» Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Scorpioen- Vliegen, die een Angels wy* ze Staart hebben* - 93 L. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Kemels-Halsjes , dus wegens haare geflalte getyteld. - — i02 LI. Hoofdst. De Eigenfchappen der Vlies- vleugelige Infekten in 't algemeen, — LIL Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Gall- Wespen. » 107 LUI. Hoofdst. Befchryving van 9t Geflagt der Blad-Wespen, , 13Ö LIV» Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Hout- Wespen. j§§ LV. Hoofdst. Befchryving van 9t Geflagt der Rüpsdoodüken , hehoorende tot de genen ^ die men gemeenlyk Sluipwespen noemt , m waaraan fommi gen ook den naam geeven van Drilwespen , wegens de drillende beweeging die zy gedunrig met de Sprieten en Wieken maak en, Bladz. 177 LVI. Hoofdst. Befchryving van 9t Geflagt der Basterd-Wespen» — — * 220 LVII. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Wespen ; waarin derzelver huishouding 9 levensmanier en voortteetingy omftandig aange* weezen , en van veelehy zonder e Soorten ge- broken wordt* Tafereel van het verfchit der eigentlyke Wespen , zo onder elkander en van de Byën , als van de Sluip-, Blad- era Gallvvespen , — — — 24^ LVI1I. Koofdst. Befchryving van 3t Geflagt der Byen, zo in f algemeen, als in 't byzon- der , ten opzigt der inzameling van Wasch en Honig , de Voortteeling en behandeling der Tamme , benevens de eigenfehappen der wilde Byën ; en der genen die men Hom- mels noemt. .... 287 L1X. Hoofdst. Befchryving van *t Geflagt der Mieren» ■ 345 LX, Hoofdst. Befchryving van 9t Geflagt der Ongevleugelde Byen. 374 LXI. Hoofdst. De Eigenfehappen der Twee- vleugelige Infekten , tri 't algemeen» 378 LXII. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Horselen. — - — 395 LXIII. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Langpootün. ■ 418 LXIV* Hoofdst. Befchryving van 3t Geflagt der Vlïegen. • 452 LXV. Hoofdst. Befchryving van *t Geflagt der Bremsen. 52 r LXVI. Hoofdst. Befchryving van 9t Geflagt der Muggen. 538 LXVII. Hoofdst. Befchryving van 't Geflagt der Dril-Muggen. i - - 'm 569 LXVIII. Hoofdst. Befchryving van 9t Geflagt der Steek vliegjes. 572 LXIX. Hoofdst. Befchryving van het Geflagt der RoofvUegen, ook Wolfvliegen genaamd. ■ 579 LXX* Hoofdst. Befchryving van 3t Geflagt der Staande Vliegen. ■ 591 LXXL Hoofdst. Befchryving van *t Geflagt der Vliegende Luizgn, waartoe de Spinne- kop Vlieg en Schaapen-Luis behoor en. — — 604 AAN- AANWYZING der PLAATEN, en der Bladzyden, alwaar de Figauren aangehaald of befcbreeven worden. Plaat XCIII. Afbeelding van de Juffers of Libellen. tegen over Bladz. 29 Fig» 1 * %y 3> 4* Zeldzaame Nieuw Jorkfe Puijlebyters. bl. 29, 30 — 5 , 6. Twee Ooftindifche* bl. 30,3^ — 7, 8» Langlyvige Suri* naamjcbe. bl. 33 , 34 Plaat XCIV. Afbeelding van de Ha ft en j Water- Uilt- jes enz. tegen over Bladz. 45 Fig. 1. U?f kleine iïfl/i met drie Draadjes ara pellen, Vlinders of Uilen 3 noemt. ' )* gaan wy over tot de Peesvleuge- ^ Wf^ ligen 5 welke den Vierden Rang be- ls leeden onder de Infekten* Zy hebben dien naam, om dat derzelver Glasagtig doorfchy- nende Wieken, meteen menigte als van Pee- zen , zeer zigtbaar 3 overlangs, doorreegen zyn , die het Draadswys Netwerk der famen- binding onderfchraagen , en dus de Wieken He- vig maaken. De Wieken van die van den vol* genden Rang zynVliesagtiger en veelal zofterk niet geaderd. In die der Kapellen vindt men^ wanneer hetMcelagtig Dons der Vleugelen daar d$el, xii. stuk, A af 2 De Peesvleüguige V- af genomen is . ook een aanmerkelyk verfchi! Afdeel» u , XLIV. met deeze. Hoofd- Voorts komen de Peesvleugeligen5 wat het LkhfamV §etaI en de plaatzing der Wieken aanbelangt, «ieeien. volmaaktelyk overeen met die van den Derden en Vyfden Rang. Zy hebben yer, naamelyk vier* waar van men twee gevoeglyk de agter- ften, en, ineenigen* de onderfte»; twee -de voorften of bovenften kan noemen. De Wie* ken zyn langer en fmaller dan die der Kapellen in yt algemeen. Veelen houdenze, altoos y uit- geftrekt; van eenigen wordenze, dakswyze* om 't Lyf toegeflagen 3 en enkelden houden die overend, byna gelykerwys de Dag -Kapellen. Het Lyf is zeer lang en dun in de meeften. De Sprieten zyn, in fommigen, kort; gelyk in de Juffers of Libelten ; in anderen , gelyk de Water-Uiltjes 9 lang. De Bek is y. in de voor- naamften van deezen Rang , de Libellen naa- melyk y met Hoornagtige Kaaken gewapend, die haar tot by tea bekwaam maaken : in ande- ren vindt men zulks > of in t geheel , of zo zigtbaar niet. Sommigen hebben, in plaats van dien y vier Baardjes bezyden den Bek; ge- lyk het Juffertje van den Mierenleeuw. Buiten en behalve de twee gewoone Oogen, die zeer groot en rond uitpuilende zyn, hebben de mees- ten nog drie kleine gladde Oogjes ^ agter op den Kop. De staart. ^et maakzel van de Staart verdient 5 in de Peesvleugelige Infekten , een byzondere op- ItfSEKTEN IN '% ALGEMEEN 3 merking. Dezelve is , in de meeften , niet ge- ^ V. heel eenvoudig gelyk in de Kapellen , en ook xliv/ nooit met een Angel gewapend, gelyk in de Hoofd- QHPT7ÏC Wespen, Byën en andere Vliesvleugeligen ; maar zy heeft, in de Libellen ten minften, een foort van Nypers 3 die klaarblykelyk dienen om in de Paaring behulpzaam te zyn. Eenigen^ gelyk het Haft of Oeveraas, hebben, aan 't agterend van 't Lyf , twee of drie dunne Draad* jes , welke 'er aan maaken , dat men gemeen- lyk Staartjes noemt* De Mannetjes Scorpioen- Vlieg is met een Werktuig, dat naar de Poot van een Krab of Staart van een Scorpioen ge- lykt , gewapend. In fommigen , revenwel , ge- lyk het Water-Uiltje en de Kemelshals , heeft de Staart niets dergelyks. De Infekten van deezen Rang zyn, wat de levens. Levensmanier aangaat , in 't algemeen Roof- manicr' dieren of Verflindende ; gelyk men gewoon is de genen te ty telen , die niet op Plantgewas- fen , derzelver Bladen , Bloemen of Vrugten^ maar op leevende Schepzels aazen. De Juf- fers en Libellen doen zulks , zo wel in haar on- volmaakte 5 als in haar volmaakte, ja zelfs in haare middelftaat , met dien van Pop overeen- komftig. Het eigentlyke Voedzel, zo der Maskeren als der volmaakte Infekten , van het Haft by voorbeeld en eenige anderen, is niet regc bekend. In de wyze van Verandering is, tusfehen de veran za* menze weinig aantreffen. Zy Hoofd- komen in alle Jaargetyden voor , doch vanver- stvk. fchillende grootte. In de Herfst bereiken de meeften , in langte , naauwlyks een vierde Duims: in 't Voorjaar, byzonderlyk in April en Mey, vindt menze nagenoeg volwasfen : waar uit men zou kunnen opmaaken , dat dit Infekt, van het Ey af, omtrent drie vierden Jaars, in 't Water zig onthoudt: terwyl het maar zes Maanden, of daar omtrent, een be- wöoner is van de Lugt. Geftaitc. Buiten en behalve het gemis der Vleugelen verfchillen deeze Maskers niet zo zeer van de Juffers , tot welken zy behooren , dan daar in, dat zy veel korter, en breeder of dikker zyn. Hun Lighaam heeft, als gewoonlyk, drie dee- len,'Kop, Borstftuk en Agterlyf, welk laatfte beftaat uit tien Ringen of Leden. Aan hec Borstftuk zyn zes groote Pooten gehecht, met welken het Masker als in *t Water fchynt te loopen: doch deszelfs voortgang wordt door een geheel ander en zonderling middel , zo Roe. sel zig verbeeldt , bewerkftelligd. Het flurpt zegt hy, van agteren , eenig Water in, en, door hetzelve met kragt uit te fpuiten, krygt het een voortfehietende beweeging. Boven op het Borstftuk zyn vier Knobbeltjes , die grooter worden naar maate het Beest aangroeit, bedekkende byna de helft van 't Agterlyf, wan- neer het den tweeden Staat, of dien van Pop, be- de Juffers of Libellen. $ bekomen heeft. Deeze Stompjes maaken de ^ V. t Scheeden uit , waar in de Wieken van de Juffer XLV. * zyn vervat. Voorts hebben de Maskers van Hoofd- deeze Infekten , in de byzondere Soorten, eeni- STUK- ge aanmerkelyke verfchillendheden , waar omtrent my de volgende Waarneemingen me- degedeeld zyn. ,, De Geftalte van deeze Maskers is drie- Drtederley derley. Die der Jufferen , gemeenlykRom- tS bouten of Puistebyters genaamd, wier Lig- haam zeer lang en dun is , zyn ook veel lan- ger en fmaller van Lyf dan de volgende. Haar Agterlyf is van boven rond, de Buik plat en de Zyden fcherp. De Ringen van 't Agterlyf zyn, aan de kanten , met een klein neerfchietend puntje voorzien. De Staart eindigt fpits , in zes of agt fcherpe pyltjes , welke zig willekeurig openen en weder zeer vast toefluiten ; waardoor zy veeltyds , met kragt, verfcheide Lugtbelletjes uitfehieten. De Maskers der Jufferen, die een kort Lan- cetswys' Agterlyf hebben, zyn kort en breed, en deeze hebben 't geheele Lighaam, inzon- derheid de Pooten , met korte ftyve Haair- tjes, ruig bekleed. De Maskers, integen- deel , van die Libellen , welken men ge- meenlyk Juffertjes noemt ; zyn lang, fmal en teder : zy hebben het Agterlyf dun en fpilrond; de Staart met drie platte langwer- pige Blaadjes, welke aan deeze Infekten, I. Deei- XII, Stuk» A 5 OH- io Beschryving van Afdeel 33 onc*er ^et voortgaan in 't water 3 als tot een XLV. » R°er zullen dienen 3 omze te beftuuren. Hoofd- 35 Een Lighaamsdeel 5 *t welk de Maskers STUK» zonder 33 ^er ^^e^en onderling gemeen hebben, is dat Hnge 3 3 zonderling Werktuig , waar aan men best den Toïlg* „ naam van Tong kan geeven. Het is plat, 3, van Hartswyze figuur 3 en met zyn fmalfte 9, gedeelte 3 even onder den Bek3 aan de Keel 33 gehecht y van waar hetzelve allengs breeder 33 wordt 3 zynde vooraan met fcherpe Nypers 33 gewapend. Deeze Tong 3 ingetrokken zyn- 33 de 3 legt zodanig onder den Kop verborgen, 33 dat men dezelve niet zien kan ; doch 3 uit- 33 geflagen zynde 3 fteekt zy3 in een volwas- 33 fen Masker 3 meer dan een vierde Duims 33 voorby den Kop uit. Dit Lighaamsdeel 33 Ontleedkundig willende onderzoeken 3 fneed 5, ik hetzelve, digt aanhetLyf , af 3 en bevond 39 het inwendig geheel hol te zyn 3 tot zelfs in 3, het uiterfte der Nyperen. Ook meen ik ge- 33 zien te hebben , dat deeze Nypers aan de 33 punt een klein gaatje hebben 3 evenals die 5) van den Mierenleeuw. De plaats van het af- 5y gefneeden Lid befchouwende 3 zag ik twee 33 naast elkander ftaande gaatjes 5 door wel- 3, ken ik een zeer fyn Stylet3 nederwaards 3 in 35 de Maag van het Masker kon brengen : doch 53 niet op waards ; alzo die door togt met een re- 33 delyk dik wit Vlies was geflooten* Door 33 den Bek kon ik het gemelde Stylet ook ne- 33 derwaards brengen: weshalven daaruit blykt, dat de Juffers of Libellen. ii „ dat de gemelde twee openingen, inwendig, Af^,'el „ met de Zwelgpyp gemeenfchap hebben. XLV. * Men kan dus niet twyfelen, of deeze Tong Hoofd- STUK. „ dient haar, om de Infekten, welke zy met |3 de Nypers vatten, door de gedagte openin- „ gen, zelfs onder het vatten, en al knypen- ?, de, uit te zuigen. Dit Geftel verklaart eenigermaate de Le- Manier ^ vensmanier der kleinere Infekten , aan wel-vanAazcn* „ ken geen zigtbaare Bek, en alleen maar een „ foort van Nypers, tot het bekomen van hup* Voedfel, zyn gegeven; doch aangezien de „ Maskers der Libellen , bovendien , een zeer „ blykbaaren Bek of Mond hebben, was 'er „ eenig middel noodig, om te maaken , dat het „ ingezoogen Voedzel niet weder uitliep door den Bek. Dit middel fchynt in het gemel- „ de witagtige Vlies te beflaan, het welke, „ als een Gehemelte , de gemeenfchap tus- fchen de Keel en Bek , voor een poosje, 3, wegneemt, en die tusfchen de Tong en Keel ,, open laat. Het fchynt dus, dat zy kleinere „ Infekten , mooglyk , door den Bek inzwel- ,, gen : terwyl de grootere van haar alleenlyk uitgezoogen worden met de Tong. Zy ver- „ flinden zo wel de kleinere van haar eigen Soort, als andere Infekten , inzonderheid de „ Water - Pisfebedden , gelyk gezegd is." „ Het Lighaam van deeze Maskers, inwen-inwendige b5 dig, befchouwende ; zo bevond ik, dat dedcelen* Maag digt onder de Keel of Zwelgpyp ge- I. Deel. Xli. Stuk. ,, legen 12 Bes chryving van 31 33 33 33 35 V. legen was, beftaande in een vrv ruim Peers- Afdeel ^ XLV. » wvs' Zakje , aan welks bodem een Kanaal Hoofd- „ begint, dat in 't eerst naauw is, maar ver- STlJK' -3 volgens wyder wordt, en tot den Aars toe 3, voortloopt. Aan beide zyden van deezeln- „ gewanden vertoonde zig een zeer fyn Vaat- „ je , met een witagtig Vogt daarin : welke beide Vaatjes , onder de Maag, famenliepen in een klein Lighaampje. Zy gaven, weder- zyds, Haairswys' dunne Buisjes uit, naar de andere deelen des Lighaams. Ageer de ge- melde Ingewanden zag ik de Lugtkanaalen 3 die , zydelings van de Ringen van 't Agterlyf afkomende 5 in een ruime Buis uitliepen , „ welke in de Borst begon en in de Staart ein- „ digde. Daar uit, onderftel ik, datdieLugt- „ blaasjes voortkomen, welke de Maskers der „ Libellen , gelyk boven gemeld is , dikwils 39 met kragt uitfehieten. Deeze Kanaalenwa- „ ren by de opening van zulk een, dat ik le- „ vendig open fneed , vol Lugt , en ik vond de Maag opgevuld met versch ingezwolgen 3, Voedzel." verfcini 3? In geftalte n*et: alleen, maar ook in groot- kcie^aS" » te* zyn deeze Maskers verfchillende. Zo. danige Juffers , die men gemeenlyk Puiste- )5 byters of Rombouten noemt , met een zeer 3, lang en fpilrond Agterlyf , komen uit de grootfle Maskers voort , waarvan veelen wel de langte bereiken van anderhalf Duim, De Maskers van de genen wier Lyf kort , x „ breed 33 33 *5 de Juffers of Libellen. 13 •„ breed en platagcig is, zyn niet boven een ^V.^ „ Duim lang. Die der zogenaamde Juffertjes, XLV.* welke de Wieken ftil zittende ophouden , zyn Hoofd- .55 STUiC , van taamelyke langte, doch zeer dun. Men ft vindt de Maskers, in 't algemeen 3 graauw „ van Kleur 3 hier en daar met donkere Vlak- „ jes als befprengd. Ik heb een Grasgroene „ gehad en een dat geel en bruin gebandeerd „ was : doch deeze beiden zyn onveranderd „ geftorven 9 en met het einde van hun leven 3, ook hunne fchoone Kleuren kwyt geraakt." De Poppen der Jufferen zyn weinig of niet,DePop« in geftake3 van de Maskers v^fchillende. Depem Knobbeltjes van het Borstftuk alleen^; die Stompjes welke de Wieken bevatten , zyn grooter , en bedekken een gedeelte van het Agterlyf. Zy gelyken naar vier dikke en kort- agtige Wieken 3 boven op het Agterlyf leggen- de. Voor het overige loopt dat Beest 9 in het Water 5 her en derwaards 3 gelykerwys het Masker 3 en voedt zig met de Infekten, die voorkomen 3 naar welken het zeer gretig is. Wanneer het Infekt tot zyne volwasfenheid^ Laatfte in grootte 3 gekomen is 3 ondergaat het zynering" e* laatfte Verandering. Het Beest nadert den kant der Sloote^ en komt dikwils t'eencmaal uit het Water. De Huid begint 5 boven aan het Borstftuk 3 te fplyten3 waar allengs het vol- maakte Infekt uit dringt 3 en 3 na verloop van cenige oogenblikke^ de Wieken droog en ftyf geworden zynde 3 daar op in de Lugt gaat h deel. xu, stuk, zwee- 14 Beschryving van 1 V. zweeven. Men vindt fomwylen , aan den wa- XL V. ' terkant , de afgeftroopte Huid van het Masker, Hoofd- welke de Juffer , na haar Lyf daar uit getrok- 6TUK# ken te hebben , in een zittend postuur aan het Steeltje van eenige Plant heeft agtergelaten. Verfchil. De Mannetjes der Libellen zyn gemakkelyk van de Wyfjes te onderfcheiden , aan twee Haakjes met een foort van Blaadjes vergezeld, die zy aan 't end van de Staart hebben. De Wyfjes hebben dergelyke Haakjes niet: men befpeurt alleenlyk aandenlaatften Ring van haar Agterlyf , die een weinig uitgezet is , een ope- ning, welke tot de Paaring dient. Het Teel- lid zou men 3 in de Mannetjes , te vergeefs al- daar zoeken : het is om hoog geplaatst , aan den eerften Ring van 't Agterlyf , die op 't Bórst- Huk fluit. Deeze zo zonderlinge plaatzing der Teeldeel en , fchynt tot de Paaring niet gemak- kelyk te zyn : ook gefchiedt dezelve , op een wonderlyke manier, in de Libellen. zonder* Wanneer deeze Infekten tot de Voortteeling iin|? Paa# willen fwerken, zo vervolgt het Mannetje, al vliegende, het Wyfje, en weet het,eindelyk, om den Hals te vatten, met de Nypers van zy- ne Staart. Hy houdt het dus wel vast , maar is nog niet veel gevorderd : het Wyfje moet zig eerst naar zyne begeerte fchikken, en het duurt dikwils lang , eer zulks gebeurt. Het Wyfje, eindelyk, of vermoeid, of zelf be- lust geworden, kromt haar Lighaam neder- en voorwaards om , tot dac zy het end van haar Ag- de Juffers of Libellen. 15 Agterlyf , tusfchen haare Pooten door , voorby V. den Kop , gebragt heeft aan de plaats , alwaar xt'v'* het Teellid is van VMannetje. Middelerwyl Hoofd. laat hetzelve haaren Hals niet los, en dusmaa- STUK* ken deeze Infekten , met elkander, een zonder- ling postuur. De Kop van 't Wyf je is, als 't ware, vast aan de Staart van 't Mannetje, ter- wyl het end van haar Agterlyf, dat den cirkel maakt , gehecht is aan het voorfte des Agterlyfs van't Mannetje. Deeze Infekten vliegen fomtyds in die zonderlinge houding , en fcheidenzigniet, dan na verloop van een aanmerkelykentyd, van elkander af ; wanneer, naamelyk, de Paaring volkomen is geëindigd. DeEijertjes, die het Wyfje legt , zyn lang- Ejjerleg* werpig. Zy legt dezel ven in 't Water, endaar£ins* is het ook dat de kleine Beestjes , die de jonge Maskertjes zyn, uitkomen en verder aangroei - jen, als gemeld is. De Libellen , in 't algemeen , hebben het Geftaite der Lil) 1 Lyf veel langer en fmaller dan de Maskers. le„% 1 c>' Haar Wieken , ten getale van vier , zyn lang en niet breed. Men vindt 'er, die d ezelven * als zy ftil zitten , uitgebreid en waterpas hou- den: men vindt 'er, die dezelven overendzet^ ten. Deeze laatften , gemeenlyk Juffertjes ge- naamd, zyn, in eenige vreemde Soorten, ont- zaggelyk dun en lang van Lyf. Zy maaken anders de kleinfte Soorten uit , en vliegen zo fnel niet als de grooten , die men Rombouten of Puisteby- ters plagt te noemen, wier vlugt ongemeen ge- I. Peel. xil. stuk. 2wind i6 Beschryving van ^ V. zwind voortfchietende is. Van deezc zyn 'er, XLV.' ^ie ^ec Lyf byfter kort en breed hebben. Zy Hoofd- aazen voornaamelyk op Kapelletjes , die zyver- stuk. jQjncjen . ^ Juffertjes meest op Muggetjes en dergelyke tweevleugelige Infekten (*). Van deeze laatften zyn 'er, die met het heerlykfte Hemelschblaauw of Goudgroen praaien , en on- der de Puistebyters ontbreekt het ook niet aan zodanigen , die een fchoone mengeling hebben of luifter van Koleuren. De Wieken , van fommigen , zyn fierlyk gevlakt. De grootte aanbelangende , of eigentlyk de langte van het Lyf , die ftrekt zig in de groote Juffers tot drie, en in de kleine wel tot vier of meer Duimen uit. Soorten. Roesel heeft, na Reaumur, de Infek- ten van dit Geflagt , welken hy Libellen of Water-Nimfen noemt, op de voorgemelde ma- nier in drie Soorten onderfcheiden : fmallyvige en breedly vige Puistebyters , en de zogenaam- de Juffertjes, 't Is zeker dat men , van ieder, nog verfchillende Soorten heeft. Linn^eus maakt onder de Libellen twee afcleelingen ; de eene van de zogenaamde Puistebyters of Rom- bouten ; de andere van de Juffertjes, welken hy, doordien de Oogen zo ver van elkander af (laan, van de eerften onder fcheidt. In de eerfte af dee- ling heeft hy zestien , in de laatfte twee Soor- ten aangetekend : als volgt. JUF- (*) lila rum parentes Lcpidoptera, ere£tx Dipten inpri- mis praedantur* Linn, Syjl, Kat. Ed. X, pag. 542» de Juffers of Libellen. 17 JUFFERS, v. Afdeel. Die, ftil zittende, de Wieken uitgebreid j^^v houden. stuk* Ql) Juffer, die de agterjle Wieken by H Ge- 1. wicht 5 en alle de Wieken , in *t midden ^^f//^ van moren , met een zvoartagtige Vlak beeft*vy^ÏAkm De vier Vlakken, op ieder Wiek twee 5 naar welken deeze Soort haaren naam heeft, open- baaren zig zeer duidelyk in een Juffer van myne Verzameling , welke overeenkomt met de Af- beelding van Reaumur, door Linn^sus aangehaald, naamelyk met Fig* 2. Met reden wordt die van Fig. 1, welke Reaumur zegt het Wyfje daar van tezyn, vervolgens tot een byzondere Soort t'huis gebragt. Men vindtze zeldzaam omttreeks Parys, eninSwee* den : ook is zy hier te Lande niet gemeen. C2) Juffer, die de Wieken aan *t Gewricht geel n. FUyeêta. beeft. Geelagti* ge. Deeze Soort is gemeener in Sweeden , om- ftreeks Upfal, by de Wateren. Zy behoort tot de kleinere , volgens L 1 n n m u s : des het te (1) Lihellnia Alis pofUcis Bafi, omnibusque medio anti» co , macula nigricantc. Syji. Kat. X* Gen. 206. Libellula Alismaculd marginali duplici. Faun.Sttec. 764. RAJ* Inf. 49. N. 3. REAUM. Inf. VI. T. 35. f. 1. 2, (a) LiielluU Alis bafi luteïs. Faun. Snee. 765. R.o£S« Inf. IJ, AS- 2« T* 5* f. 4. J. DXlt. JXU STUK, B JÖ Beschryvisg van V. te verwonderen is, dat hy daartoe die Soort XkVv" van Libellen 3 welke R a y de zeer groote noemt Hoofd- met een kort, breed , geel Agterlyf , betrokken 6TÜK* hebbe. Geoffroy fchynt, hierdoor, ook in verwarringe gebragt te zyn. Zyn Afbeelding van deEleonore, die omftreeks Parys, aan de Rivieren, gevonden werdt, verfchilt oneindig van de Figuur van Roesel , welke door onzen Autheur aangehaald is , en genoegzaam de Ge- ftalte uitdrukt van die geelagtige Juffer, my door den Heer van Dieden, van Utrecht > met de Verandering, toegezonden: zynde het Masker, met zyn uitgeftoken Tong, zeer wel opgezet en bewaard. Zie hier , wat zyn Ed. my, dienaangaande, gemeld heeft. Het Mas- Ik kreeg deeze Maskers in April des voor- leer. 33 35 leeden Jaars 1766, en onderhieldze in een Glas met fchoon Grafewater, waar in ik ee- „ nige Stokjes geplaatft had, op dat zy daar „ tegen opklimmen en zig vaft zouden kunnen „ houden ; gelykerwys dit Gedierte in de Sloo. „ ten, aan de Steelen der Waterplanten, ge- „ woon is te doen» In deeze flaat tierden zy „ zeer wel, dik wils door het Water heen en ,, weder fchietende, en van zitplaats verande- „ rende. Tot Voedzel gaf ik 'er Water-Pis- febedden aan, en Maskers van Water-Ui- „ len, welke zy zeer gretig verflonden. Die „ belette egter niet , dat nu en dan een hunner „ medgezellen het zelfde noodlot ondergaan moeit, die zy dan zodaaig uitzoogen, dat 'er / de Juffers of Libellen. 19 ,, 'er maar de ledige Huid van overbleef. Den V. „ 14 Meybefpeurde ik, dat hunne Verande- ^lv^ M ring naderde. Zy verlieten het Water , en Hoofd- „ klommen , langzaam , by de Stokjes op ; STUK* „ blyvendeeindelykftil zitten. DeHuidborft „ aan de Rug open ; wanneer eerft de Kop en „ het Borftftuk , toen de Pooten , en vervolgens „ ook het Agterlyf , geboren werdt. De Juf- fer, nu een geheel ander Schepzel geworden , „ ruftte, en fcheen, als van vermoeidheids „ tehygen: het Agterlyf, eerft kort in één ,, gedrongen, zakte allengs uit, tot zyne be- au hoorlyke langte : de vier Wieken , die fa- mengevouwen en geplooid hadden gelegen > ontwonden zig , en bereikten trapswys haare „ grootte : haare Vogtigheid droogde op , gelyk in de Kapellen, en zy kreegen haare ver- „ eifchte ftevigheid. Eindelyk verandert ook „ het Infekt, dat geboren wordende bykans „ graauw of geelagtig wit is, van kleur , en begeeft zig op de vlugt , om zyn Aas te zoeken of te werken tot voortplanting van „ zyn Geflagt. De Huid van het Masker > middelerwyl, thans een ledige dop gewor- „ den , blyft in het zelfde poftuur, met de Pooten aan het Takje of Stokje zitten. Zes „ of agt Uuxen veiioopen 'er, met het verlaa- „ ten van Water, het uitkomen en volmaa- „ ken van de Juffer. I. Deel. XII. Stuk* i zo Beschryving van Afdeel ^ Juffer> die de kieken wit, het Lyf bruin, XLV. * ^ Staart enkeld beeft. Hoofd- ^ _ _ _ stuk* Deeze Soort van Juffers is van middelmaatige in. grootte , enfmalof dun van Lyf, doch hetzel- Gcmecnc. ve wordt, naar \ end toe, merkelyk dikker, en loopt dan wederom, aan de Staart, fpits uit. Volgens Roesel hebben fommigen een gee- le , fommigen een Karmynroode , fommigen een bruinagtige Koleur. Het Masker, daarzy uit voortkomen, is zo kort en breed van Lyf, dat het byna naar een Tor of Spinnekop ge- lykt. }?* , (4) Joffer, die de agterfie Wieken, alleen, aan Roodag- *t Gewricht zvoartagtig heeft. tige. Het zou my toefchynen , dat hier de rood- en geel-lyvige Juffers, zoeven gemeld, be- doeld werden, van de Agtfte Plaat van Roe- sel, indien dezelven de agterfte Wieken , by >t Gewricht, zwartagtig hadden: want die van de Zevende Plaat komen 'er, in 't geheel , niet mede overeen. Deeene Sexe, zegt Linnjeus, heeft roode Vlakken op de Rug van 't Borft- ftöfe en Agterlyf ; de andere heeft daar geele Vlakken. (3) Llhellula Alis alMs, Corporc fufcoj Cauctè finiplici, Pok». Snee. 766. KA). Inf. 49. n. 6. RoEs. Inf II, Aq. a# T. 8. (4) Lihllula AHs tantum pofHcis Bafi nigricantibus. ROEfc» inf. ll. A*/: 49. N. et. & 140. N. 2. REAUM. Inf VI. T. 38* f. 3. Hoes* Inf. II. Ag. a. X 4« & *4« de Juffers of Libellen. 25 van drie Duim lang , ook met blaauwagtige Y4 Wieken , het Lyf rood of geel hebbende , af- ^XLVL' geheeld ; die hy onderftelt uit een en 't zelf- Hoofd- de Beeft oorfprongelyk te zyn. Zie hier watSTUlv# Reaumur daar van zegt. 3, De Juffers met een lang Lighaam 3 van „ de grootfle Soort 3 die op het Borftftuk en 3, op het Lyf blaauwe Vlakken hebben , of ^3 geele Vlakken 3 en dikwils 3 zo wel de een' 33 als de anderen 3 met zwarten gepaard ; zyn 3 als zy geboren worden 3 geelagtig wit, met 33 Golven en Vlakken van helder bruin. Het 3, geelagtige wordt fchoon Citroenkleurig geel; 3, het bruin wordt donker 3 en verandert 3 by 33 trappen 3 ineen fchoon zwart. In vervolg 3, van tyd worden de geele Vlakken blaauw 3 3, en daar zyn van deeze Juffers, op wier Lyf ,3 niets dan blaauw en zwart overblyft Aan de Staart heeft deeze Juffer, zege Lin- nüüs , twee bruine Lancetswyze Blaadjes, Het Agterlyf is lang en fmal, uit den roffen bruin , fomwylen met witte Vlakken. Op het Borftftuk zyn , wederzyds , twee fchuins over- dwars leggende , geele 3 Streepjes. Het is y voor 't overige , van een en de zelfde Kleur met het Agterlyf, en ruig. De Wieken zyn geelagtig , met een roeftkleurige Vlak. Zy behoort onder de grootften. Geoffroy, die (*) Mem. pour F Hifi, da Inf, Tem. VI. 2. Part. p* 2iQ, ©&avo. I. Deei., xiï. Stuk* B 5 f ÖStS Besghryving van V. die er de langte van maar agtentwintig Lynen Afdeel, r j j o <. n XLV. aan See*c 5 zeSc 5 dat deeze Soort de grootfte Hoofd- is van dit Geflagt , die ^omftreeks Parys voor- STÜK- komen. Hy noemt haar la Jatte. 't Is zeker , dat men 'er fomtyds van wel drie Duimen lang ontmoet, wier Wieken, in de breedte, nage- noeg vyf Duimen uitflaan , gelyk die der Af- beeldinge van Reaumur. Ik heb , in myno Verzameling , een Puiftebyter van die zelfde, grootte. , x. (10} Juffer, die het bykomend Vlies je der Wie* Dunne*. ün zwartagtig heeft ; het Borstjluk met zes geele Streepen; het Agterlyf inwaards verdunnende. Deeze Soort is in Sweeden waargenomen. Zy heeft een zwartagtig Vliesje , dat in de voorgaande Soort witagtig is, aan het Gewricht der agterfte Wieken. Xi* 00 Juffer* die het Borstjluk zwart heeft, met Fonipata* verfcheiderley geelagtige merktekens. Genyp- tangde. jj^ Heer Linnjeus geeft ons de volgen- de naauwkeurige befchry ving van deeze Soort van Juffers (*). „ Zy (10) UbelluU Alarum membranuU acceflbrid nigricante , Yhoracelincisfexflavis* Abdominead bafm attenuato. Sjft* U*t. X. (11) tibellula Thorace nigro, Charafceribus variis, flare- fcentibus. F*un. Suec. 771. PET. Muf. 84* n. 819» REAUM. qJmJ. IV* T. 10. f. 4. & VI» T. 3S. f. 5. (*) Fau*. Suec, Ed. II. p. 374 N. 1469. 33 33 33 33 33 33 33 33 de Juffers of Libellen. 27 Zy behoort onder de grootften. Het Man- V. netje heeft de Staart genyptangd, met twee ^xiw.' Klaauwt jes, tegen elkander over, en tweeHooFD- Puntjes, daar onder, die klein zyn. Het STUK. 33 33 Borstftuk is uit den groenen geelagtig, van vooren, daar de Wieken aangehecht zyn, naar den Kop toe , met drie zwarte dubbel- de Streepjes getekend. Het Agterlyf , rol- rond en zwart, beflaat uit agt Leden, met 5, een geele Streep, ruggelings, in de langte „ daar over getrokken, die in de zes voorfte Leden een groefje maakt , doch niet in de twee agterften. Ieder Ring is, op zyde, met een dwarfe geele Vlak, en met een an- „ dere, kromme Vlak, overlangs, gemerkt: welke Vlakken duidelyker zyn in de Wyf- jes , dan in de Mannetjes van deeze Soort. Het Wyfje heeft, aan de Staart, tweeSpit- fen : het Mannetje vier. De Teelleden van het Mannetje zyn onder of in de eers- te Ring van het Agterlyf; die van het Wyf- je onder of in de laatfte Ring : gelyker- wys in alle de Infekten van dit Geflagt, De Wieken zyn Glasagtig, met een Stip aan den rand en een Dwars - Streepje in t midden. " 33 35 33 33 35 33 33 33 3 3 ,33 35 (12) Juffer, die de Wielen vlak en bntin beeft, xn. met een witten Liniaalen Band. Geban!* Min deerde, f12) lihellula Alis planis fufcis. FafcU alba linearï, Edw. Jl*. 174 T. 174- 1. Deel. XII. Stük- £8 Beschryving van Afdeel. Mi° °f meer m°Ct deeze Indifche> uit de X L v/ Verzameling , waarfchynlyk , van den Heer d e Hoofd- Geer, met de volgende Zestiende Soort over- S TUK! é eenkomftig zyn geweest. v^brata. ^3) Juffer '> * *tz wit beeft, Gefcha- ^ ^ bruinen Band. duwde. De Band was in 't midden der Wieken , wier tippen donkerer waren. Rolander heeft deeze Soort , en de volgende , in Amerika waargenomen . xiy. (14) Juffer 3 die de Wieken zwart beeft. Teerde. De rand der Wieken is in deeze ook bruin : voor 't overige zynze Glasagtig. Aan de Staart heeft dit Infekt twee kleine Puntjes. xv. 05) Juffer, die de voorjie Wieken fiaauw Te- CbiS» gelrood, de agterjlen groen beef t , met brui* iche- ne tippen. Dit Beestje, meest naar een Juffertje gely- kende, was, volgens Ed war ds, uit China afkomstig. Hy noemt de Kleur der voorfle Wieken lichtbruin, en zegt dat het Lyf , be- nevens de agterfte Wieken, een glans hadden als (13) LihelluU Alis pknis albis, Fafcia fufci, Syfl. Kat. X. (14; UbelluU Alis planis, a bafi ad medium nigris. Syfl. X. Ci 5) Libtllula Alis fuperioribus reftaceo-obfoletis; fecun- danis viridibus> apice fufcis, EDw. *4>. 112* T. Ut. de Juffers of Libellen. 29 als van gepolyst Metaal : doch de tippen der V. laatstgemelde en de onderlte oppervlakte vanA^yL* alle de Wieken, was donkerigof zwart. Hoofd- stuk. (16) Juffer, die de Wieken paarsagtig , met xvi. een witten Band; de voorften aan de tip-r^€™"' pen wit beeft; de agterften met een rJJ^k^^!^ Streepje by 9t Gewricht. Volgens de Afbeelding was deeze iets klei- ner of korter , doch dikker van Lyf dan de voorgaande 5 als niet boven een Duim lang zyn- de. De Kleur is zeer wel uitgedrukt. E t>- wards meende, dat deeze Soort afkomftig was uit de Weftindiën. De Heer V Admiraal heeft de goedheid gehad , van my , op myn verzoek , te, begun- fligen met den toeftel voor een geheele Plaat van uitlandfche en zeer zeldzaame Juffers, die bynaalle, onzes weetens, nog nooit afgebeeld zyn , als hier nevens. Vier derzei ven zyn hem uit Nieuw- Jork overgezonden , twee komen uit Suriname en de twee anderen uit Oostindie. Ik zal dezelven , zo veel mooglyk, befchryven. Op Plaat XCIII , is ,Fig. 1 de Afbeelding Nïeuw. van een zeer aartige Juffer, die wy Zes-Vlak- Jork^e; Kig zouden kunnen noemen, om dat dezelve,^- i,%> op ieder paar Vleugelen , zes groote bruine Vlak- (16) ïtbeUuU Ali$ purpurafcentibus , Fafdi albl 5 primo* libus apice albis , pofticis linea bafeos alba. Edw. Ay.174» T. 174. I. Deel. XII.STUk. 30 Beschryvinc van V. Vlakken heeft : doch boven en behalve dezel- j£LV.L*ven zYn> op het doorfchynende gedeelte, tus- Hoofd- fchen de gemelde, nog vier blaauwagtig wit- STÜK* te Vlakken, die zig naauwlyks, dan door de oppervlakte fchuins tegen 't Licht te houden, aan't Gezigtvertoonen. HetLyf is ook, hier endaar, blaauwagtig wit, als gepoeijerd. Dit is een Juffer van taamelyke grootte. Die van Fig. 2, wat kleiner, zou wel een verfcheiden- heid daar van kunnen zyn , om dat de fchik- king der Vlakken nagenoeg de zelfde is : doch die by 't Gewricht zyn, in lang, zo duidelyk niet , en over de gehecle oppervlakte is een glinfterende , Goudgeele , glans verfpreid : gelyk men dit ook in fommigen van onze inlandfche waarneemt. mg. 3. De Juffer van Fig. 3 heeft , op ieder paar Wieken , vier Vlakken , waarvan die op 't midden meer dan een derde van de geheele Wiek be- flaan, welke, voor 't overige, doorfchynen- de is. Deeze Vlakken zyn, gelyk die van de eerfte, glanzig donkerbruin. ^ In Fig. 4 ziet men een Nieuw Jorkfe Juf- fer van een andere geflalte en grooter uitbrei- ding der Wieken , wier onderfte , ieder , maar een groote Vlak hebben > by 't Gewricht , die geelagtig bruin is , en aartig gefchakeerd. Het Lyf is weinig grooter dan in de anderen. ooftindi. De twee kleinere van Fig. 5 , 6 zyn , vol- gens 't berigt van gemelden Liefhebber, uit Oostindie af komftig. De eerstgemelde heeft de de juffers of Libellen. 31 de Wieken 3 ten halve, zo wel als het Lyf, V. bruingeel gekleurd 3 doch niettemin doorfchy- A^yU nende. De laatstgemelde heeft de Wieken ,Hoofd- t'eenemaalj Glas of Vliesagtig, met enkel een STÜK* kleine Vlakje, dat bruin is, aan 't end. De plaatzing der Oogen toont , dat deeze twee ook tot de eerfte Afdeeling behooren. Van de twee anderen zal ik ftraks fpreeken. JUFFERTJES, Die de Oogen ver van elkander afftan- dig hebben. (17) Juffertje, dat de Wieken opzet , en dezeU xyn. ven gekleurd heeft* Beek -juf* frrtje. Vier verfcheidenheden worden tot deeze Soort betrokken, waar van de Eerfte het Lyf met een luifter als van glanzige !Éyde heeft^ de Wieken geelagtig bruin, aan den rand on- gevlakt : de Tweede verfchilt alleen maar van deeze ; doordien de Wieken blaauwagtig groen zyn: (17) LibellnU Alis ereftis coloratis, Syft. Hat. X. A. Li- bellula Corpore Sericeo nitido ; Alis luteo-fufcis marine immaculatis. Faun. Suec. 756. RoES. II. Aq. 2. T. 9 f. 7. RAJ. Inf. 50. N. 11. B. Libellula Corpore Sericeo nitido* Alis Viridi-ccerulefcentibus, apice fufcis, margine immaculatis. Faun. Suec. ?S7. RAJ. Inf. 50. N. 10. HOMBERG, ^4c?.Pa» ris. lil. p. 145, Reaum. /»ƒ. VI. T. 35. f. 7« C, Libellula Corpore viiidi-cceruleo , Alis fubfufcis; punfto marginali albo. Fam. Suec. 758. Roes, II. Aq. 2. T. 9. f4 6. RAJ. Injl 5i« n. ia* D. Libellula Corpore Sericeo nitido, Alis inaurnto* fufcis, maculinigid. Faun, Suec. 759* RoES, II. Aq. 2.Tt$. f. 5. RAJ. In], 50» N. 9, & p. 140, N* a. !• DEEL* XIJ.STU&. 32 BESCHR YYING VAN V. zyn : de Derde heeft het Lyf van die Kleur3 AXl!v!"^e Wieken bruinagtig, aan den rand met een Hoofd- witte Stip: de Vierde, eindelyk, wederom, stuk. het Lyf met den gemelden luifter, de Wieken als verguld bruin, met een zwarte Vlak. Hj^as* Roesel, lang te vergeefs gewenscht heb- bende, om de Maskers te zien van deeze Soort van Juffertjes , die in Duitschland vry gemeen zyn; bevondt, eindelyk, dat hy die niet in ftaande Wateren , maar in Rivieren of Beeken zoeken moest , en daarom noemen wy ze Beek- Juffertjes. Dus zyn ook deeze Maskers, zo wel als de Infekten zelf, in onze Provinciën veel zeldzaamer > dan die van de volgende Soort. xvin. (18) Juffertje > dat de Wieken opzet , en de~ Jufie. zelajen Glasagiig heeft. Hier toe zyn, wederom, vier verfcheiden- heden t'huis gebragt. De Eerfte heeft het Lyf Zyde-glanzig , en de Wieken, aan den rand, bruin (18) Libellula Alis ere&is hyalinis. Sy/l. Kat. X. A* Li. bellula Corpore Sericeo , Alis punóto marginaii fufco* Faun. Snee. 760. RAJ» Inf 51. N* 15. Roes. U. Aq. 2. T. io« 11. omnes. Reaum. Inf VI. T. 40, f. omnes, B. Li- bellula Corpore incarnato, Alis pun&o marginaii fusco. Faun. Snee. 761. RAJ. I*fi$l. N. 16. & 52* N. 17. REAUM. Inf VI. T. 3* £4. &T. u.f.6. Roes. II. Aq. 2* T. 10. n. C. Libellula Corpore Sericeo , Alis ptin&o marginaii nigro. Faun. Suee. j6i> RAJ. Inf 140. n. 1. D. Libellula Corpore cooruleo cï. nereoque alterno, Alis pun&o marginaii nigro, Faun.Sue(m 7Ó3. Goed* Inf. 3. p. 29. f« r. Mekian. £«/4 78* T. 156. List. Goed. 228. f. 105. Raj. /*ƒ. 53. N. 18, Rïaum. Inf VI. T. 35. f. 6. PRlSCH. Inf. Wlll. T. tt. / d £ Juffers of Libellen, 33 bruin geflipt ; zo wel als de Tweede, die het V. Lyf roodagtig of Roozekleur heeft : de Derde A^yU het Lyf als de Eerflei en de Wieken met een Hoog- zwarte Stip aan den rand; even gelyk de Vier- STÜK* de, die het Lyf beurtlings blaauw heeft en Aschgraauw. Deeze allen onthouden zig op de Moerasfige W eidlanden veel , en leeven 'er van Muggetjes of Vliegjes, zegt Lïnn^üs, die de gemelde verfcheidenheden famengevoegd en tot een zelfde Geflagt t'huis gebragt heeft, om dat hem dezelve , dikwils , gepaard waren voorgekomen. De Paaring maakt, in deeze Juffertjes, eeü P**»- zeer aartige Vertooning ; gelyk men die , met de Figuuren van Roesel en Reaumur overeenkomftig, in de Zomer, dikwils gelegen- heid heeft waar te neemen. Zy maaken met elkander een foortvan Strik als een Hart, daal- de Kop van 't Mannetje de punt van is , en in welks uitholling zig de Kop bevindt van 't Wyf- je: volgens de uitdrukking van den laatftge- melden. In de Indiën heeft men van deeze Juffertjes, i^ngiyvi- die ongemeen lang en dun zyn van Lyf,berei-rï* xcnf, kende fommigen meer dan een half Voet lang-*'** 7' te. Dat van Fig. 7. is één der zodanigen. Hetzelve beflaat , met de Wieken, ongevaar vyf Duimen , dat is wat minder dan de langte van het Lyf. De voorfte Wieken zyn aan 't end wit , de agterften met een bruin Vlakje gete- kend : het Lyf ziet uit den Hemelfchblaau- j.Deel. xu. Stuk, C wen. 34 Beschryving van _ v- wen. . Hier blykt dat hetzelve maar uit ne- XLV.L# Sen Leden beftaat , en niet uit zo veel kleine Hoofd- Leedjes , als verkeerdelyk op Tab. LXVIII , stuk. jn 't Vierde Deel van Seba, is vertoond. F* 8' Fig. 8 , is een kleiner Soort van deeze lang- ïyv^ge Juffertjes, met Karmyn - roode Vlak- ken aan 't Gewricht der Wieken 3 en de enden der Agtervleugelen bruin. Deeze beiden zyn uit Suriname afkom ftig. Dergelyfce komen 'er , zo men ons berigt , ook uit Ooftindie. De laatftgemelde fchynt met die van Tab. XXV , in 't gemelde Werk, bedoeld te worden. XL VI. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagtrfer Haften, ivier Maskers of Wormen men Oeveraas noemt , volgens de Ontleedkundige Waarneeiningen van SWAMMERDAM3 enz. Naam. \Tm de Juffers §aan WY over tot een Ge- * flagt van zeer berugte Diertjes , die men gemeenlyk Haft noemt. Den ouden zyn deeze of dergelyke Infekten bekend geweeft. A- ristoteles fpreekt 5 onder den naam van EphemeniS) van een Diertje, dat op één Dag gebooren wordt, tot zyne volwaüenheid komt en fterft. Duifter, evenwel, is het uit de be- fchryving van dien Autheur3 of hy weezentlyk ons Haft bedoeld hebbe, en de oorfprong uit een het Öaft of Oever-Aas. 35 een Blaasje van grootte als een Druif korrel , ^et^F^"EL welke met de Rivier Hypanis (*) afgevoerd XLVI." werdt, fchynt de zaak nog twyfelagtiger te Hoofd- maaken. Onze Landsman, Clutius is, mooglyk daar door , in een misflag vervallen , Hellende de afkomft van het Haft uit een Pop- je, gelyk de Muggen en Kapellen. Scali- g e r vondt de grootfte zwaarigheid in het ge- tal der Pooten , welken 'er die Natuurkenner maar vier aan toegefchreeven hadt ; hoewel hy elders meldt, dat die Mekten, welke 'er de minden hebben, ten minfte zespootig zyn. Scaliger dan, evenwel den Epbemerus van Aristoteles voor het Haft houdende, zegt dat die van Turin hetzelve Monietta of Monnikje noemen, en het Volk aan de Adria- tifche Zee, by Marano en Triefle, Coroculus; de onzen , voegt hy 'er by, Situolla , dat is Sagïtella of Pyltje : waarfchynlyk wegens de puntjes aan de Staart. Vanditlnfekt is een Spreekwoord afkomftig , zinne- en men vindt 'er een byzonder Traktaatje over , beeldelu onder den naam van Ephemeri Vita> dat is, het Leven van het Haft. Men gebruikt dat Spreek- woord tot aanwyzing van zulke dingen , welke fchielyk opkomen en weder verdwynen. Zo is 'er ook gefproken van een Epbemerus Piscis; een (*) Deeze Rivier, hedendaags d§ Bog genaamd, valt uie Polen in de Nicper , en omlaft haar Water dus in de Zwar- te Zee, I. Deel, xil. Stuk. C 2 30 BESCHR YVING V A V* een Vifchje dat zonder Paaring der Ouden werdt ^£yjL,gebooren en naauwlyks drie Uuren in 't Leven Hoofd, bleef. Dioscorides maakt van twee Kruiden stüic. Qf pjantgewaiïen gewag , waar van de ééne maar éénen Dag bloeit ; de andere , inwendig ge- bruikt zynde , op dien zelfden Dag de dood aanbrengt* Deeze beiden voeren 5 by hem y den naam van Epbemeron. In 't Latyn wordt dit Infekt ook wel Biariay dat is Dagbeeftje, genoemd. HctOever- Deeze kortheid des Levens ftrekt zig even- wel niet tot de geheele Verandering van de Haf- ten uit. Men moet 'er het Infekt > in zyn vlie- gende Staat 3 alleen onder begrypen : want het Masker , (welk de verwonderlykfte tegenltry- digheid uitmaakt,) groeit zeer langzaam^ en blyft drie Jaaren onder deeze gedaante. Dien geheelen tyd leeven deeze Maskers in 't Wa- ter, en houden hun verblyf in een Soort van .Wooningen door hun gemaakt in de Aarde of Kley, aan de kant van Slooten en Rivieren. Het zyn diepe ronde Gaten 9 met de oppervlakte van het Water gelyk , die zy zig hooger of laager uithollen, naar dat het Water ryft of daalt. Hier kruipen zy in : of om zig voorde verflinding van Viffchen en andere Water -In- fekten te beveiligen : of om zelf te leeven van eenig Voedzel , dat zy uit de Kley of Aarde trekken. Men noemtze Oever -Aas, om dat zy , van de Vifïchers, dikwils tot hengelen wor- den gebruikt. Zy leeven aan den Hoek zeer lang> het Haft of Oev'er-Aas. 37 lanc * en dienen dus door haar beweeging tot V. Afdf.ei • een zeer bekwaam Aas , om den Vifch aan te XLVI* lokken. Ja, met een Speld opgedoken , vindt Hoofd- STUK menze, dikwils, den volgenden dag nog lee- ven. Dit Masker is langwerpig , taamelyk groot Geftaite ö 1 fc> ? J ° ran het van Kop, en in Geftaite weinig van het vol- Masker, maakte Infekt verfchillende ; dan alleen daar in, dat het de Puntjes aan de Staart zeer breed en Pluimagcig gebaard , altoos drie in getal heeft ; zynde , bovendien , aan ieder zyde van het Lyf gewapend met zes Zwemvinnen, wel- ken het, in 't Water zynde, geduurig, met veel vlugheid , beweegt. Deeze zitten aan den tweeden 3 derden, vierden, vyfden, zesden €n zevenden Ring , van het Agterlyf. De drie gebaarde Puntjes , aan de Staart, gaan verge- zeld met twee kortere byhangzels in de Wyf- jes dan in de Mannetjes , waar men 'er nog twee andere kleinere vindt. Door middel van deeze byhangzels kan men onderfcheiden , van wat Sexe de Haften , die uit de Maskers voort- komen, zullen zyn. Ook hebben die der Man- netjes de Oogen merkelyk grooter dan die der Wyfjes. In de Kleur is tuffchen deeze Mas- kers een groot verfchil. Dikwils zyn zy geel ; fomtyds blaauw, naar 't groen trekkende. In het Water befchouwd zynde, maaken zy dus eenpleizierige Vertooning : zo door het fpee- len der Pluimpjes van de Staart, als van de Zwemvinnetjes of Kieuwen aan de zyden van I* Deel. Xli. Stuk. C 3 het 38 Beschryving van V. het Lyf. De grootften hebben , met hunne ^Xlvi' StaartJes> weldelangte van een 's Menfchen Hoofd- Pink en meer. stuk. De Haft- Worm is , door S w ammerd am, ge dcelen. ZOO kondig ontleed, dat ik niet nalaaten kan, iets te zeggen van deszelfs Ingewanden. By het openen van den Buik , 5t welk allerbeft met een fcherpe Naald, of zeer fyn Schaartje , ge- fchieden kan , komen Spieragtige Vezelen te voorfchyn , waar van eenigen overlangs f ande- ren dwars 3 anderen fchuins loopen. Hier aan volgt een fyn Vliesje, waar onder zig het Vet vertoont , dat in kleine , by uitftek dunne , witagtige Blaasjes 3 is vervat. Dan openbaart zig de Zwelgpyp , die van den Bek uitloopt in de Maag , welke een Eyvormige gedaante heeft, en eindigt in een Darm, van taamelyke dikte, welke regt voortgaat tot aan het Fondament , by hetzelve eeh foort van Endeldarm maaken- de. Van binnen zyn deeze Darmen met derge- lyke rimpels of kreukjes als in de Menfchen, naar Klapvliesjes gelykende, voorzien. Men vindt 'er gemeenlyk Kley of Aardein, die zelfs van buiten doorblinkt, door de Bekleedfelen : maar tegen den tydder Verandering wordt 'er, gelyk dit ook in de Houtwormen , Zydewormen , en Wormpjes der Byën, plaats heeft, niets zodanigs in vernomen. Op de oppervlakte van de Maag , zou men zeggen , dat eenige Bloed- Adertjes zig vertoonden ; doch dit moeten of maar Water-Vaatjes zyn ; dewyl het Infekt geen n E t Haft of Oever-Aas. 39 geen rood Bloed heeft, of Lugtpypjes ^diezig^V.^ door het geheele Lighaam , zelfs tot in dePoo- xLVL ten en derzelver Klaauwtjes , verfpreiden ; als Hoofd- ia de Rupfen f . ^zFc 't < De Longpypen, twee in getal, die tot U^^^K{ \ end des Lighaams uitloopen, zyn ook in dit'Lugt of 1 Longepy» Oever- Aas zeeraanmerkelyk. Zy beftaan oog- pen. fchynelyk uit Kraakbeenige ringetjes, even als in de Viervoetige Dieren, en zyn witagtig Pa- relkleur. Haare uitwendige openingen fchy- nen zy te hebben , onder en in de zyden van het Borftftuk. Men kanze beft onderzoeken , als deeze Wormen eenige Dagen dood zyn ge- weeft : wanneer men die dan op den Borft en Buik met een Vergrootglas bekykt , zo ver- toont zig een Geweefzel , als van het fynfte Zilverdraad , over de Ingewanden uitgefpreid. Wanneer men één van deeze Diertjes , onder Water 3 gaat ontleeden , en dan eenigen van dee- ze Lugtpypjes met een Schaartje afknipt, dry- ven die onmiddelyk naar boven. Een gedr oog- den Haft- Worm doorbreekende , ontdekt men zeer gemakkelyk de gezegde Pypjes; alzo die, door de Veerkragtigheid van haare Ringetjes geduurig open blyven ftaan. Ieder Zwemvin ont- vangt , baarblykelyk , drie Takken van de groo- ts Longepypen. Het Hart of de groote Slag- ader; een Buis, hier en daar uitgezet , die zig overlangs door het Lighaam uitftrekt, even als I. Deel. XII. Stuk* C 4 40 Beschryvino van V. als in deRupfen, Zydewormenen andere Mas- XL VI.' kers der Infekten f, legt tegen de Rug aan. Hoofd- Zy hebben , bovendien , een zeer aanmerkelyk stuk. RUgge-Merg5 daar men de Gezigtzenuwen zeer xi. ^tuk. blykbaar ziec uitfpruiten. Het is , hier en daar , biad^ 50. met Banden 3 zeer fierlykvaftgehecht, en geeft uit ieder knoopt die 'er elf zyn, twee zwaare Zenuwen uit , die inde naaftvolgende weder fa- menloopen : zo dat het zig , in de geheele langte, als gefpleeten kan vertoonen. Als men het, zonderde Wormen te kwetzen, zegthy3 wil bezien , dan moet men ze , van agteren , opblaazen ; waar door het Ruggemerg fterk te- gen de Huid aangeperft wordt, en dan is het, zelfs zonder Vergrootglas , zigtbaar. In de Mannetjes kan zulks beft gefchieden. zaalv^ Wat de Zaadvaten belangt , die zyn in een Mannetjes Worm, welke s' anderen daags ver- veilen zal, reeds zo zigtbaar, als in een Man- netje van het Haft. Aan beide zyden van de Maag en Darmen vertoonen zig deeze Zaat- vaatjes , die met de Hom der Viflchen zeer overeenkomftig fchynen; hoewel zy, even als de Zaadblaasjes in de Menfchen , wat gekron- keld en Pypagtig van gedaante zyn Zy loo- pen overlangs het geheele Agterlyf , aan ieder zyde één , en bevatten een Melkagtig Vogt , het welk haar van witagtige Kleur maakt. In de Wyfjes is de Eijerftok ook dubbeld, en even als de Kuit in de Viffchen geplaatfL Zy bevat zelfs ten het Haft of Oever-Aas. 41 zelfs ook een ontelbaare menigte van Lugt- V. pypjcs, die tot in de Eijeren fchynen door te^LVi" loopen ^ welke als met Draadjes van Zilver- Hoofd- kleur , dat deeze Lugtpypjes zullen zyn , aan STUK* elkander zitten. Zy zyn rondagtig van figuur en ver wonderlyk klein ; waaruit, zo Swam- merdam oordeelt , ligt te begrypen is 9 hoe het bykomt , dat deeze Wormen drie Jaaren moeten groei jen , eer zy hunnen volmaakten Staat , dien van het gevleugeld Haft , bereiken. De Verandering gefchiedt op een zeer fchie- vennde- lyke wyze. Het Masker begeeft zig naar de oppervlakte van het Water, en dan kruipt 'er, ineen oogenblik, het gevleugelde Infekt ifit dat zig in de Lugt verheft , en zig al dwarrelen- de hecht aan de eerfte plaats die het ontmoet , alwaar het zyn tweede Huid aflegt. Met ver- wondering heb ik menigmaal , in de namiddag aan den Waterkant wandelende, gezien , hoe een menigte zulke Haften , zig op myn Kleed nederzettende, ineen oogenblikals doodfchee- nen te zyn , doordien zy haar Huidje daar ge- laten hadden. Men vindtze, in de Zomer, ook dikwils aan Muuren, Schuttingen, Hekken, Paaien , of aan 't Geboomte hangen. Deeze Huidjes zyn dun , wit en doorfchynende. Zie daar, nu, een Infekt, dat in zyn tweede Staat reeds vliegt : een vliegende Pop of Nymph : want men kan het niet anders noemen , en dit is fc« Deel, XII. Stuk* C 5 Beschryving VAN V'i is moodyk het eenigfte voorbeeld van zulk een Afdeel, T7 . XLVI. Verandering. Hoofd- Het Haft, uit het Water komende , hadt vliegende reec*s vee* meer lanSte en grootte dan zyn Mas- rop. ker. By de aflegging van zyn tweede Huid , krygt het nog meer grootte. De Pooten, in- zonderheid, en de Puntjes van de Staart fchy- nen^in langte, zeer toegenomen te zyn. Het voornaamfte verfchil, dat tufichen deezetwee Veranderingen plaats heeft 5 beftaat daar in 5 dat het de tweede maal geen de minfte Geftal- te- wifleling ondergaat 3 de Pop en het volmaak- te Infekt zyn , op de grootte naa , zo volkomen eveneens y dat menze onmooglyk kan onder- fcheiden. [aHc De Geftalte van het Haft is Mugagtig, en van her _ . ïn^ku deswegen geeft men aan deeze Infekten , in DuitschlandN, ook wel den naam van May- Muckeh , dat is Mey-Muggen ; als zig in de Mey- .aand, wanneer 't een drooge Zomer is > reeds vertoonende. Het heeft een langwerpig Lig- haam ; met. korte dunne Sprieten aan den Kop- De Bek is zonder Nypers of Baardjes. De gladde Oogen , die in de meefte Infekten zeer klein zyn 3 hebben fommige Soorten van dit Geflagt uitermaate groot, en3 dewyl dezelven zig voor de Netswyze Oogen geplaatft bevin- den ; zynde dikwils wel zo groot 3 ja grooter dan die : zo fchynt het , als of deeze Infekten vier of het Haft of Oever-Aas. 43 of vyf Oogen hadden , bedekkende den gehee- V. len Kop. De bovenfte Wieken zyn groot naar ^vi!" de grootte van het Dier ; maar de onder ften Hoofd- zo klein en kort , dat men die., als het in ?t leven is3 SÏÜK' naauwlyks te zien krygt. De Staart 5 einde- lyk 3 loopt in twee of drie lange Borflels , als een foort van Draaden , uit: buiten en behal- ve vier kleine byhangzels 3 die niet dein in de Mannetjes voorkomen. In de Haften heeft 9 zegt men, geen eigent- voorttcc- lyke Paaring plaats 5 gelyk in de Infekten enh"s* de meefte andere Dieren, De Voortteeling derzelven gefchiedt op eene geheel andere ma- nier. Het Wyfje begeeft zig3 na haare laat- fte Huidverwiiïeling 5 te rug naar 't W ater waar uit zy is gekomen 3 en onderfleunt zig op de oppervlakte , met de Draaden van haar Staart, al flodderende met de Wieken. In deeze by- na loodregte ftand werpt zy haare Eytjes op het Water uit. Het Mannetje gaat dezelven aanftonds bevrugten 3 waarfchynlyk zyn Zaad- vogt daar op uitfehietende, byna gelykerwys de Kuit detViflchen door de Hom wordt vrugt- baar gemaakt. Die van het Haft zyn byna rond, en zakken by tropjes op den Grond 3 alwaar zy over de Kley of Modder worden uitgefpreid ; doch , hoe lang zy daar blyven, eer zy uitko- men , is onzeker. De tyd » dat de Haften in vliegende Infek- Veelheid# ten veranderen , valt inzonderheid in de Maan- den Juny en July. Dikwils koint daar van een 1 I. Djlel. XII, Stuk* £Q 44 Beschryving van V. zo groote veelheid teffens te voorfchyn ; dat ^y^al het Land, omftreeks de Rivieren , 'er door Hoofd- bedekt, en de Lugt, als 't ware door hunne stuk. vlugt, verduifterd wordt. Maar deeze Zwer- men zyn niet lang van duur. Aangezien dee- ze Infekten, dikwils, niet meer dan eenige Uuren leeven , is men 'er , na twee of drie Dagen , van verloft , en ziet eensklaps dezelven verdwynen; vallende daar vanveelenin 't Wa- ter , alwaar zy tot Aas flrekken voor de be- wooners van dat Element. Om die reden wor- den deeze Infekten , op fommige plaatfen , de Manna der Viffchen geheten, 't Gebeurt ook fomwylen dat zy , door den Wind, in Steden, die aan de Rivieren leggen , gedreeven wor- den , en aan de Inwooners tot laft ftrekken. Men kan niet befpeuren dat de Haften, in hun- ne volmaakte ftaat , eenig V oedzel gebruiken. Zy fchynen het ook niet noodig te hebben , wegens de kortheid van haar Leven. Het fchynt dat zy niet tot dien Staat komen, dan ter voort- planting van hun Geflagt. Soorten. Drie Afdeelingen heeft Lïnn^us onder de Haften gemaakt, waar van de Eerfte de Staart met drie Borftch ; de Tweede de Staart met twee Borftels, en de Derde de Staart zonder Borflels heeft. Het getal der Soorten was zes, waar by thans drie nieuwe gekomen zyn : zo dat men 'er negen , in Sweeden , waargenomen heeft. Agt hadt men 'er, omftreeks Parys, gevonden. Hapt, het Haft op Oever-Aas. 45 HAFT, dat de Staart met drie Borftels V. (i) Haft & Staar* drie-BorJlelig; deWieken SXUK/ Wolkig gevlakt. i. Dit Haft moet, op fommige plaatfen, zeerGcmccn- gemeen zyn , waar van het den bynaam heeft* Doktor Scopoli 3 immers , verhaalt 3 dat het by LaZy waarfchynlyk in Karniolie, zo over- vloedig, uit zekere Beek, inde Maand Juny voortkomt , dat de nabuurige Boeren een klei- nen Oogst meenen ingezameld te hebben, indien ieder niet meer dan twintig Karren, met dee- ze Infekten wel beladen , op zyn La'iid gelost heeft , alwaar zy tot een heerlyke Mest ver- trekken (*). Des middags maaken zy zwer- men, als van zingende Muggen, inde Lugt, gaande regt opwaards en byna loodregt weder- om nederkomende (f ). Dit Verhaal , dat by Plinius een Fabel zou fchynen, kan niet in twyfel getrokken worden. Het Haft komt, zegt onze Doktor , overvloedi- ger (tyXf&e*HF* Cauda trifed , Alis nebulofo- maculatis. Syst. Kat. X. Gen. 207. Faun» Snee. 750. (*) Entomol, Catniol. p. 264. (t) Hier uit is te begcypen , waarom het Kaft , in fom- mige plaaifen van Duitfchland , den naam voeren kan van FrtéhlinTS- Angst of Voorjaars- Oogst. Immers , daar Roesei. de grootfte duifterheid vondt in het laarfte, vind ik het eerfte woord minst toepasfelyk ; om dat het Haft meest in Juny, als wanneer het Voorjaar reeds gepasfeerd is, of ook zelfs in July , verfchynt. 1. Deel. XII, STijx. a.6 Beschryvinc van V. ger uit ftroomende dan uit (taande Wateren . Afdeel. voorc. Hy geeft 'er de langte van ruim agt HooS Lynen aan, en de Borstels van de Staart , zegt stuk. hy3 zyn in de ééne Sexe anderhalf Duim lang, in de andere de helft korter. Het Lyf was zwartagtig, van onderen wit, met zwarte Streepjes; de Wieken, kort na de Verandering, vuil geelagtig. Geoffroy vondt, omftreeks Parys, een drieborftelig Haft, van agt of negen Lynen lang, met de Staarborftels byna van die zelfde langte, zynde dit de grootfte Soort* Hy heeft, aldaar, nog drie andere drieborfte- lige waargenomen; waar van de ééne vyf Ly- nen lang was en geel, met witte Netswyze Wieken; de andere bruingeel, met de Wieken .groenagtig bruin; de derde zwart en byfter klein, als maar een twaalfde Duims lang zyn- de» Tot de tweede wordt door hem die van Roesel t' huis gebragt. pl. xciv. Myn Vriend, die my een Mannetje van dee- **& u ze Soort , door hem onlangs by Utrecht gevan- gen,inFig. i. afgebeeld, toegezonden heeft, dat egt er vry kleiner is; getuigt, dat dezelven in 't Sticht niet gemeen zyn. Zyn Ed. merkt aan , dat 'er een aanmerkelyk verfchil is tusfchen de Sexen, hebbende de Mannetjes de Voorpoo- ten en Staartborftels veel langer dan de Wyf- jes: daar en tegen is het Wyfje veel grooteren zwaarder van Lighaam. Een Haft, van der- gelyke Tekening en kleur , doch byna de helft korter, heeft hy, in 't Jaar 1765, aan den Ys- het Haft of Oever-Aas. 47 fel buiten Deventer gevangen. Voorts maakt^ V. hy van twee andere drieborilelige g£W^*g9 XV$£ waar van hy dus fchryft. Hoofd- „ De eenc Soort hadt het gantfche Lyf en STUK> 99 de bovenfte Wieken zwart; de onderften „ iets lichter : de Staarten zwart met witte ,, Punten. De langte van het Lyf was een „ kwart Duims, de uitbreiding der Wieken drie agtlle, de Staartborftels drie vierden „ Duinis, en dus driemaal zo lang als het Lyf. ,, Ik vong deeze Soort, in Augustus 1765, 3, op de Linge, by Geldermalfem". ., De andere Soort kwam in grootte met de voorgaande overeen; maar hadt de Staarten ,, zeer kort en. naauwlyks zo lang als 9t Lig- n haam, dat geheel witwas van kleur. Dit ,, Haft je kreeg ik, ia Augustus 1767, op ,a de Vegt". Dus blykt, dat 'er aanmerkelyke verfcheL denheden zyn, onder het Haft, dat drie Bor- flels of Draaden heeft aan de Staart. Haft, dat de Staaft met twee Bórftels heeft. (2} Haft, met de Staart twee- B.orfielig\ de n. Wieken JSfetswyze nsoit , het Agterlyf door fchy?iende. ■ Oogig. 't Is zonderling, dat die Soort van Haft, wei- fa) Ephemcra Cauda bifeta , Alis albis xeticuhtis, Abdo- mine diaphano. Faun. Snee, 751. X. DESL, XII. STUK. 48 Beschryvïng van V. welke Swammerdam zo uitvoerig be» XLVj* fchryft^ noch by onzen Autheur , noch by an- Hoofd- deren , gemeld worde: waar uit het wel zou stuk. fcj-jynen ^ jat dezelve byzonder eigen was aan den Grond van ons Waterig Gewest. Men vindt het alle Jaaren , zegt hy , over de opper- vlakte van den Ryn, Maas, Waal, Lek en Ysfel, omtrent de Feesten van St. Olof en St. Jan , gemeenlyk drie Dagen agtereen, vliegen. Door Clutius wordt aangemerkt , dat deze Diertjes te Aarnhem, Zutphen, by Utrecht aan de Vaart , te Rotterdam, en op andere plaatfen meer, gevonden worden. Myn Vriend, van Utrecht, evenwel, fchryft my, dat die Soort aldaar zeldzaam is. In Mey van 't jaar 1765 , hadt dezelve zig, op een war- men Avondftond, in zulk een menigte buiten die Stad, over de Leidfche Vaart en eenige daar in uitloopende Graften, vertoond, dat het een zonderling verfchynzel maakte ; het welk veele Oude Luiden betuigden, nimmer- meer gezien te hebben. Groot v°cr ettelyke Jaaren heb ik eens een geheele ïlHxciv.^00S met Sedro°gde Haften gekogt, onder welken, verward door elkander leggende, en tot myn leedweezen meest befchadigd of ver- gaan zynde , ik titans nog eenigen genoegzaam in ftaat bevonden heb , om een Afbeelding te maaken van deeze, elders zo onbekende „groote Soort van Haft, Zy overtreft die, welke Ge- offroy de grootfte omflreeks Parys noemt , in H£T Haft of Oever-Aas. in langte van het Lyf , dat met den Kop nage- V. noeg een Rynlandfchen Duim haalt , gelyker- xlvV wysdie vanS wammerd am, en de Staarten ,Hoofd- nog daarenboven , omtrent drie vierden Duim s STÜK* lang heeft. Van de Epbemera Gemmata, welke Doftor ScopoCi aan de Waterleidingen der Idriafche Mynen gevonden heeft , verfchilt zy hier door ook grootelyks : want die was maar ruim een half Duim lang. Allernaaft zou 'er , in Geftake , die fchynen by te komen 3 welke Geoffroy heeft opgegeven , onder den naam van Geel Haft, met de Wieken Nets wy ze wit en de Staart twee-Borjlelig : doch dat was maar een derde Duims lang. Hy vergelykt evenwel daar mede die Soort van Linn^us, welke den zonderlingen naam voert van Twee-Oogig Haft. Ons groote witte Haft, in Fig. 2, op PI. wit Haft, XCIV. afgetekend, komt, in verfcheide op- zigten , met de gemelde Soort overeen , die al- dus befchree ven wordt (*). De Kop is zeer klein. 39 met twee Linsvormige j verhevene geele w Knobbeltjes; doorfchynende, veel grooter dan de Oogen, en op dezelven leggende. Het „ Borstftuk is famengedrukt , van boven Wol- 35 kig : het Agterlyf Cylindrifch, wit door- 3, fchynende J met de agterfte Leedjes bruin- 5> agtig. De Staart heeft twee regte Borltels 3 33 tweemaal zo lang als 't Lyf , die wit zyn : ' >3 waar tusfchen twee zeer korte kromme Bor- » ftelt^ (*) Famu $tiec. Ed. II. p» 376. h deel» XII, stuk. D 50 Beschryvingvan V. 35 Heitjes. De Pooten zyn Sneeuwwit endaar XLVI L' " Van ^C voor^en ^ang^ • de Wieken over- Hoofd- 3? end ftaande wit ; Opaal incarnaat, een wei- STUiC« „ nig glimmende, Netswyze gefchakeerd. Bruin. Een andere* Soort, op nieuws in Upland ge- vonden (*) , heeft den Kop , het Borstftuk , het eerfte en de vier laatile Leden des Agter- lyfs , bruin : de Wieken zyn wit en de agter- ften zeer klein : de Lugtgaatjes aan het Agter- lyf bruin : de Pooten wit , en daar van de twee voorften uitermaate lang : de Klaauwtjes bruin : groote geele Oogbuiten: korte, witte Sprie- ten : twee witte Borflels , die korter dan het Agterlyf zyn , aan de Staart. wit-Poor. Doktor Scopoli heeft een Soort van Haft gevonden, die hy de WitpcotQ^ noemt, zyndc maar ruim een vierde Duims lang. Dit was bruin , met de Oogen rosagtig doch bleek van omtrek : de Wieken eenigzins ruig : de Pooten witagtig , zo wel als de Staart - Boriteis , die eens zo lang als 't Lighaam waren, roever- In Fig. 3 geeven wy , uit S w a m m e r d a m > .Aas. ^e Afbeelding van het Masker van het gemel- de groote Haft , dien hy de Mannetjes Haft- Worm noemt, van de allergrootften ; als waar in dus ookdeuiterlykeLighaamsdeelec van het- zelve zeer duidelyk zigtbaar zyn. Dit is het Diertje , dat men gemeenlyk O ever -Aas noemt > als gemeld is. C3) (*) Ephemera fufeat&9 Cauda" bifeta > Corpoie fuS€Q,AliS fegmentisque Abdominis albis. Ibid. N. 1474. (f) Ephemcta albipcs, &tt«m. Carmel. 264, het Haft of O ev er-A as. 51 Co") Haft met de Staart twee* Borflelif* 9 de A v* J ö Afdeel. Wieken smt, het Lyf bruin. XL VI. Hoofd - Deeze Soort is een weinig grooter dan een stuk. Mug;, zegt Linn^us. Aan de Greb, bo- T*i. ven op den Tafeloerg, by Rhenen, heeft myn mis. .Vriend 'er een ontmoet van dergel yke Kleur, *lü&&l& doch een half Duim lang , met Staartborfteltjes van byna een Duim. Een dergelyk Haft heeft Doktor Scopoli , in Karniolie 3 gevangen. Een Haft van dergelyke langte , met het Lyf geheel wit $ zag zyn Ed. 3 in 'c begin van Sep- tember 17(57 3 tegen den avond, in groote me- nigte 3 aan de Lek by Kuilenburg. Niets was vermaakelyker , dan dit Gedierte uit de Rivier te zien opftygen3 en al huppelende 3 als in vro- lykbeid, her- en derwaards vliegen* Omtrent den zelfden tyd, nam myn Vriend 3 aldaar 3 een Soort van Haft waar, van derge- lyke grootte, en ongemeen fraay gekleurd. Hetzelve hadt den Kop Koraalrood: het Bórst- Huk en Agterlyf Goudgeel ; de Vleugels groen en de Staarten bruinagtig. Linn^us fpreekt van een nieuwe Soort, Middel, welke hy Twee-Vleugelig noemt (*), om dat flas' de agterfte Wieken naauwlyks zigtbaar zyn. De (3; Epbentera Cauctó bifed , Alis albis , Corpore fufco. Faun. Suec. 753. RoES. Inf. II. Aq. 2. T. 12. (vj Ephemera etiptera 9 Cxadx bifeta, Alis duabus ; Cö&4 margiiiaii fufca cinereo-macuiau. Faun. Snee, 1477. ï. Deel, XII, Stuk. D q Beschryving va» V, Dezelve is van middelmaatige grootte , en heeft AXLVL de Rib der wieken zwartagtig, alsbefchree- Hoofd» ven met witagtige Karakters. stuk. gen ancjere soort voert by hem den naam zware van zwart Haft (*), zynde van grootte als een Mug , door Solander waargenomen. Het heeft de agterfle Wieken ook naauwlyks zigt- baar : den rand dunner , eenigermaate gehaaird. IV*. C4) Haft, met de Staart Pwee - BorJlelig9 de Mut. ' Wieken wit, aan den dikfien rand zwart- agtig. Buiten twyfel wordt hier dat allerkleinfte Haft bedoeld , van 't welke Swammerdam zegt, dat men het, in ons Nederland , Mut noemt. Deszelfs Geftaltewisfelingen of Ver- vellingen hadt hy eens , op den Weg van Am- fterdam naar Slooten zynde , aan den Heer Thevenot, zynen grooten begunftiger, ver- toond. Myn Vriend heeft dergelyke, zo wit als bruin vanLyf, niet boven een vierde Duims lang of nog kleiner , te Utrecht waargenomen. Die Soort , welke Geoffroy met de Mug-ag- tige van Linn^us gelyk ftelt / was maar twee Lynen lang. Men vindtze, in ons Land, zeer algemeen. Doktor Scopou zag a in Kar- niolic (*) Ephemera nigia, Cauda bifctl, nigrd ; Alis nigtican* tibus; inferioribus minimis. Faun S*ee* N, 1478. (4) Ephemera Cauda bileta , Alis albis marginc craffiore nigri* cantibu5.F Hoofd- Men behoeft ook niet te twyfelen, of 'er stuk. Heftop met ongewapende o tdar ten zyn: alzo geneüe Heer , te Utrecht, in September 1763, aandenRyn, een Soort heeft waarge- nomen van dien aart, hebbende het Lighaam en de Wiefagö geel gcig wit. De langte van deszelfs Lyf wis drie vierden en de uitbreiding der .vieken zeven agtfle Duims. xT: (6) Haft, dat zwart is, met de onderfie Wie- et Haft, J2*S*^ ken wa. Overvloedig vondt Linnjeus deeze Soort in Smaland, aan de Rivier Saathaella. Zy is eene 1 r kleinften,' hebbende het geheele Lyf en de febwfcfte Wieken zwart; de onderften alleen- lyk wit : waar door zy baarblykelyk verfchilt van a'le haar mede-Soorten. G offroy betrekt deeze tot eene zeer klei- ne Soort van Haft, welke hy maar eenmaal gevonden hadt, in Parys, zweevende over de Seine. Hy noemt dezelve zwart Haft, met een drie - Bor Heiige Staart (f) , en geeft 'er de langte maar van een twaalfde Duims aan. (*) In Congresfu coherent perfe&e mi Libellula^ Faun. Stfff. Ed II* p. 377. N. 1479. C6) Eptiemera nigra , Alis inferioribus albis. Fan». Snee» 755, lt Oei. 21. Cf) Ephemcra nigra, Cauda trifeta. Hijl. des Ittf.eny. P3- xis, Tom. II. p. 239, het Haft of Oever-Aas. 55 Hethadt den Kop, het Borstftuk, Agterlyf, V, Poocen; om kort te gaan alles zwart , uitgeno- xLVl! men de Wieken , welke helder doorfchynende Hoofd- waren , met den buitenften rand zwart. De STÜK* Sprieten en Draaden van de Staart, zegt hy, waren driemaal zo lang als 't Lyf. Merkelyk fchynt het derhalve van het gedagte Avond- Haft , als ook van anderen > te verfchillen : want wy hebben gezien , dat de Sprieten in de Haften naauwlyks zigtbaar zyn > en nooit van eenige aanmerkelyke langte. XLVII. HOOFDSTUK. Befcbryung van H Geflagt der Water-Uiltjes5 die hunnen naam van fomn° afkomst hebben y en waaronder met twee puntjes aan de Staart. Den naam van Water-Uiltjes geef ik aan Naam. de Infekten van dit Geflagt 3 om dat zy uit het Water geboren worden en de gedaante van Uiltjes 3 of wel allermeest die van Mot- Uiltjes hebben; weshalve fommigen haar Schieters noemen. De Heer Reaumur hadtze Mouches Papilionacées of Kapel-agtige Vliegen ge- tyteld. LiNN^us geeft 3er den Geflagtnaam aan van Pbryganea ; welke thans y in 't Fransch, met la Frigane wordt nagevolgd. Het Pbryga- nium van Belloc ius3 in 't Fransch la Cbarrée genaamd > was een Wormpje 3 naar een Rups L Deel» XII. Stuk. D 4 ge* 5<5 BES'CHRVVING VAM . v- gelykende, zittende in een Kokertje van brok- ° XL VIL ies Stroo of Hout famengefteld , en met Draa- Hoofd- den aan malkander gehecht , door middel van STUK' welken het in 't Water dreef, wordende gre- tig van de Forellen verflonden , en van de Hen- gelaars ook tot Aas gebruikt. Dit komt , vry wel , met de Eigenfchappen van onze Water- Uiltjes overeen. In 't Hoogduitfch noemt menze fomtyds ook wel Frublings- , dat is Voor j aars - Vliegen. ^Hct De Maskers van deeze Infekten gelyken ee- pl xciv nigermaate naar die der Libellen. Zy zyn, w* 4' naamelyk , lang van Lyf 3 en beftaan uit ver- fcheide Ringen of Leden , met een Hoornagti- gen Kop 3 digt agter welken zy, aan het Borst- ftuk 3 zes Pooten hebben. De Kop is gewa- pend met twee fterke Nypers , die breed zyn aan het end $ daar zy elkander raaken , en tot fnyden zeer bekwaam. De Bek is geplaatst in de holligheid van een foort van Hoornagtigen Helm , wiens bovenlte gedeelte de Bovenlip formeert , terwyl het onderfhe gedeelte uit drie deelen famengefteld is, die de figuur heb- ben van omgekeerde Kegeltjes, byna gelyker- wys dit in de Rupfen plaats heeft. Ook is dit Infekt meteenSpingaatje of Spintuig voorzien, daar het gebruik van maakt om de Draaden te fpinnen, met welken het zyn Kokertje famen- hecht en van binnen bekleedt. Agter den Kop telt men twaalf Ringen of Leden, waarvan de drie eerften het Borstftuk uit- de Water-Uiltje 5. 57 uitmaaken. Van de Poocen zyn de twee voor- ^^V- ften, aan den eerften Ring, de kleinften, en de XLVII*. twee agterften, aan den derden Ring, de groot- Hoofd- STUK ften of langften. De twee voorfte Ringen zyn Hoorn agtig van zelfftandigheid, doch de derde niet. Deeze is geelagtig en met bruine Vlakjes geftippeld. De volgende is, bovendien, aan- merkelyk door drie Knobbeltjes of Tepeltjes, welken men 'er aan waarneemt, en wier ge- bruik moeielyk is te bepaalem De volgen- de Ringen verfchillen , in gedaante, weinig. Zy hebben ieder, op zyde, een bosje van wit Haair, hetwelk fierlyke Aigretten maakt, die eenigzins gelyken naar de Kieuwen der Vis- fchen. Buiten en behalve deeze Draaden , heeft het Infekt eenige Haairen , inzonderheid aan den Kop en Staart. De laatfte Ring, of het laatfte Lid , is opmerkeiyk wegens twee Hoorn - agtige , zeer fterke Haakjes, welken het In- fekt dienen om zig vast te haaken en te hech- ten aan zyne Scheede. Reaumür betrekt deeze Uiltjes tot de De Koket Water-Motten, gelyk hy de Maskers noemt, en, Sc]°ede. inderdaad , deeze gelykenis is niet ver gezogt. 5- Zy woonen, naamelyk, in een Koker of Schee- de , gelykerwys de Motten , en deeze Schee- de , van Spinzel of Zyde , die het Masker ge- fponnen heeft , gemaakt , is rondom met brok- jes Hout, Riet, Gras, ja ook met Zandkor- rels en Schulpjes of Slakhoorntjes bekleed. Deeze Stoffen , waarvan de meesten. ligter dan 5, deel. xxi, stuk, D 5 het j3 Beschryving der V. het Water zyn , maakert dat het Beest de Schee- XLVU.'^e* *n het Water ^ overal kan voeren. Het Hoofd- loopt met zyne zes Pooten ; waar van de ag- stuk. terflcn é die langer dan de anderen zyn, zig buiten den Koker vertoonen en werken kunnen, niettegenftaande de twee voorfte Ringen, al- leen, maar daar buiten uitfteeken. Niets is grappiger , dan het Infekt dus in 't Water te zien loopen met zyn Huisje, hetwelk fom wylen zig als eenFestonnetje vertoont van Kruid enHoorntjes, in eenigen van welken nog leevendeDiertjes zyn. Deeze W ater - Motten houden zig , al- leenlyk, met de twee gedagte Haakjes aan haare Scheeden , doch zo vast , dat men ze moeielyk daar uit kan krygen , zonder ze te kwetzen. Indien men, nogthans, daar- toe komt , en den ledigen Koker daar nevens legt , kruipt het Masker door het open end in, met den Kop vooruit , en, zig vervolgens om- gedraaid hebbende in deScheede, doet het* we- derom , den Kop aan 't Voor-end uitkomen. Maar, indien het de Scheede, na daar uit ge- haald te zyn , niet wedervindt , maakt en fpint het een nieuwe , in welker famenftelling op nieuws dergelyke Stoffen komen. De Scheede, naamelyk , heeft het noodig , tot befcherming van zyn Lighaam , het welk teder en week is , voor den aanval van andere Water - Infekten. Zelf fchynt het voornaamelyk te aazen op Water- Planten. veranac ^ot £c Verandering gereed zynde , maakt ïing ineen " w Pop, dit de Water-Uiltjes. 59 dit Masker zyne Schccdc , eerst , met eenige V. Draaden vast aan eenig Lighaam : dan fluit het ^LVll" de opening niet dikke Draaden, die wat van Hoofd- elkander af zyn, het welk een foor t van Roos- STUK- ter maakt, door welken het Water vryelyk kan pasfeeren , doch die den toegang belet aan de meeste andere Infekten. Hier verandert de Water-Mot, door aflegginge van haare Huid, in een Pop , die groot en langwerpig is , van Kleur een weinig uit den Citroengeelen witag- tig. Men kan , in deeze Pop , zeer duidelyk alle de Lighaamsdeelen onderfcheiden , welken het volmaakte Infekt , dat 'er uit voort zal ko- men, hebben moet. Zy is, bovendien, even als het Masker , met Haairkwastjes op den Buik verfiercL Maar, buiten en behalven dee- ze Deelen , heeft de Pop, van agteren aan den Kop, twee kleine Hoorntjes , welke haar,mis- fchien , even als Lugtftippen dienen , om de Lugt in te laaten 3 en van vooren twee kleine Haakjes. Deeze laatften, maaken 'er een foort van Bek aan , het welk den Kop van de Pop eenigermaate doet gelyken naar een Vogels- Kop. Deeze Haakjes zyn aan de Pop dienrtig> om zig een weg te baanen door de Draaden been, die de opening van de Scheede fluiten y en , na verloop van eenige Dagen of Weeken, het Infekt te doen yerfchynen in zyn volmaak- te Staat. De Kenmerken der Water - Uiltjes beftaan Gefraite voornaamelyk in de figuur en plaatzing derdeiUlUjCS' 1. deïl, xii, stuk* Wie- 6o Beschryving van V* Wieken , die niet horifontaal leggen of op ftaan* Afdeel • XLV1L §e^y^ *n ^e Juffers en het Haft , wanneer zy Hoofd- Uil zitten; maar, langs de zyden van hecLig- STUK# haam agterwaards geftrekt en van boven Daks- wyze famengevoegd , aan 't agter-end verhe- vener, byna de geltalte formeeren van de Mot- Uiltjes en eenige andere Nagtkapellen. De ran- den der bovenfle Wieken zyn omgeboogen , en maaken , met het overige van de Wiek, een regten hoek, boven op het Lyf. Deeze Wie- ken zyn ondoorfchynende , en met eenigerley Kleuren getekend. De onderfte zyn gemeen- lyk doorfchynende, en leggen, als het Uiltje zit , onder de bovenden te famen geplooid. De Bek heeft geen Nypers , maar een klein Snuitje of Zuiger, van vier Baardjes omringd; de twee bovenften langer , de twee onderflen korter. Byna alle de Soorten hebben de Sprie- ten lang, ja fommigen langer dan het Lighaam: zy beftaan veeltyds uit Ringetjes , die beurt- lings wit en bruin zyn. In byna alle deeze In- fekten zyn de Kleuren donker en niet zeer fraay , doch in eenigen niet onaartig gemengeld of ook met Vlakjes getekend, soorten. Zeventien Soorten geeft Linn^eus op van dit Geflagt , die altemaal in Europa waargeno- men zyn , en waarby zyn Ed. , in de befchry ving der Sweedfche Dieren , nog eenige nieuwen gevoegd heeft ; zo dat het getal der Soorten , in Sweeden waargenomen , thans drie-en-twin- tig is. Geoffroy heeft 'er, omftreeks Parys, twaalf de Water-Uiltje $> ci twaalf gevonden 3 't welk met de Watervliegen, V. door hem, om dat zy tweeBorfteltjes of Draad- xL^Ii" jes aan de Staart hebben, daar van afgezonderd, Hoofd. zcftien Soorten uitmaakt. Zeventien Soorten STÜK4 van dit Geflagt heeft Doktor Scopoli in Kar- niolie ontdekt. De Heer Gronovius tekent maar drie Soorten van Water-Uiltjes aan, on- der die van ons Land. Zie hier de eerstgemel- den agtereen. (i) Water-Uiltje dat zwart is, hebbende de u Wieken witagtig , met zwarte Plakken Ues, daarop verfpreid. K»£üg. Deeze Soort, de grootfte en aanzienlykfte van de genen , die men in Europa vindt . is door Uddmann , by Abo en elders , in Fin- land , waargenomen. Zy heeft de Sprieten half zo lang als het Lyf , dat zwart is , en de bovenfte Wieken, als gemeld is, doch de on- derften wit , van agteren zwart gebandeerd. (2) Water-Uiltje , dat zwart is9 hebbende ir, de Wieken vaal , met zwarte Streepen ge- q^SSwÉ aderd. De Heer Reaumür geeft een zeer om- j ftan- Ci) Pbrygavê* nigra, Alis albidis ; maculis ïiïgrïs fparGs. Syfi. Kat. X. Gen. 208* Phryganea nigra, alis albo- pallidis; maculis plurinüs nigris. Uddm. Dijf. 53. f. 1(5. (1) Phryganea nigra, Alis teftaceis nervofo-ftriatis, fdun> Utc. 738. Aldl l»f. 763. lig, AUM, Inf, III. T. 13. f, 8, 9 £ I. EEïU XII, STUK. 62 B E S C H R Y V I N G VAN V. Handige befchry ving en uitvoerige Afbeeldin- XLVn" Sen van c*e Water"M°tten'> welken deeze Hoofd- Soort van Uiltjes of Schieters voortkomt ; als stuk. ^e gemeenften van allen in Vrankryk, of daar hy zig bevondt , zynde. Men vindt de Mas- kers , zegt hy, in Beeken, daar de loop van 't Water niet fnel is ; in Meiren of Poelen ; om kort te gaan in Wateren, daar Planten in het midden of aan de kanten groeijen : wantzy hebben dezelven noodig om te leeven en te groeijen ; dewyl zy de Bladen daar van eeten. Men heeftze , in 't Latyn , Ligniperdce , in 't Grieksch Xylophthoroi genoemd, als of zy het Hout vergruisden : doch zy gebruiken 'er al- leenlyk brokjes van, tot het bekleeden van hun- ne Scheede. Veekyds neemen zy, daar toe^ ook Blaadjes, Schulpjes en andere Stoffen, ge- lyk wy opgemerkt hebben, en dit laatfte istoe- pksfelyk op de Soorten van dit Geflagt, in 't algemeen. Ijnnjeus zegt , dat deeze zig in flykerige Wegen onthoudt, en de gedaante van een groote N>kapel heeft. De Sprieten zyn voor waards geftrekt en zo lang als ft Lyf : de Wieken groot, breed, bruinagtig Tegelrood, piet Aderen , die een weinig takkig zyn , ge- ftreept; hebbende de boven- Wiek, naar agte- ren toe , een witte Stip. Het Lyf is bruin* Geoffroy geeft 'er de langte van elf Lynen* dat byna een Duim is , aan : Doktor Scopoli de langte van zeven Lynen 3 dat is ruim een half de Water-Uiltjes. 63 Duim. Men ontmoetze , zegt deeze, by tojjjj^ Waterleidingen. XLVII.' Een nieuwe Soort , van middelbaare groot- Hoofb- STUK te , in Sweeden ontdekt , heeft de bovenfte . ™ 1 1 • Netswys*. Wieken eenigermaate Roestkleurig , met zwar- te Aderen , overdwars, Netswyze doorwerkt, cn aan den Aarshoek een zwarte Vlak : de on- derden van dergelyke grondkleur , met een zwarten Pand; aan den agterrand zwartagtig door fpitfe famen vloei jende Vlakken. (3) Water -Uiltje, dat graauw is , met de ™^ bovenfte Wieken gewolkt, aan den rand een Graauw. zwarte Vlak hebbende» Van deeze Soort hebben wy eens verfchei-^-XCiv, dene, tusfchen Muiden en Muiderberg, aan een Schuur zittende, gevonden. Zy zyn van middelmaatige grootte, en de witte tekening in het graauw der Wieken , benevens de ge- melde zwarte Vlak , geeft 'er geen onaartige Vertooning aan* Het is, in Fig. <5, met ge- flooten Vleugelen, als ftil zittende, afgebeeld. (4) Water- Uiltje , dat de Wieken uit den tv.\ Aschgraauwen vaal heeft , met twee over* Groot* langfe zwarte Streepjes en een witte Stip. Deeze (5) ?hryganea grifea , Alis fuperioribus nebulofis $ macula margir.aii nigra. Faun. Snee. 739. Reaum. mfi nu T, 13. £ 8. 9, 11 ? {OPbryganea Alis cinerco - tefheeis, lineolis duabus Ion- gitudinalibus nigris, pun&o albo. F aan. Snee. 740, JR.EAUM. /*ƒ IfU 14. f. 4 ? Roes, IIf x, 17* h PEEL, XII, STUK. 64 Beschryving vak STUK. % 7< . v# Deeze groote Soort is in onze Provinciën Afdeel. ö XL VII. gemeener dan de voorgaande, 't welk niet te Hoofd- verwonderen zalzyn, wanneer men aanmerkt, dat het Masker van dezelve , gelyk Roesel aantekent 3 meer in ftilftaande dan in fnel ftroo* mende Wateren gevonden worde. Hy noemt het eene Water-Rups , zo wegens de grootte, als wegens de geftalte. Reaumur , die dit voor een der grootfte Water - Motten hieldt , vondfc het in een Poel of Moeras van 'l Bois de Bou- logne, naby Parys. Dit Moeras was met Ei- ken Boomen omringd , en deswegen waren ook Bladen daar van in 't Water gevallen , tegen één van welken die Water-Rups zig haar Huis- je hadt gemaakt, dat ten deele uit brokjes van Bladeren, Krulswyze omgewonden, ten deele uit kleine Vezeltjes van Kruiden , was famen- gefteld. Sommigen hadden wel de langte van twee of derdhalf Duim. Volgens Roesel maa- ken zy haar Huisjes, of Kokertjes, meest van kleine Spaandertjes of Splintertjes van Hout. De Heer vanDieden heeft my eenige by- zondere Waarneemingen, omtrent deeze groote Soort van Water-Uiltjes, medegedeeld. Het Masker, zegt zyn Ed., dat meest in ftil- ftaande, vooral in zoete Wateren, gevon- den wordt, heeft de langte, doorgaans van een Duim of meer, en de dikte vaneen Ta. bakspyp-Steel. Het is fraay groen van Kleur, en met zes Pooten voorzien , welker voor. ften zeer kort , doch de twee andere Paaren „ veel de Water-Uiltjes. 65 veel grooter zyn; inzonderheid het derde ^ „ of agterfte het langfte. De Kop is eenig- xlvii. „ zins Hoornagtig, en heeft twee fcherpfny- Hoofd- 3, dcnde Nypers, waar mede het, even als de STUK* ,, Rupfen, de Steelen en Bladen der Planten, ,, zeer vaardig, weet af te knaagen. Van de 3, negen Ringen of Leden y waar uit het Lyf , 35 agter het Borstftuk, beftaat, is de voorfte „ bezet met drie Tepelagtige uitfteekzeltjes, „ en aan de zyden der agt overigen zyn Kwast- „ jes van wit Haair. " ,, Eenigen van deeze Water - Rupfen , voor- „ zigtig, en zonder ze te kwetzen, uit haare „ Kokertjes gehaald hebbende, deed ik die, „ by elkander, in een Glas met Water, waar ,, in Steelen van Planten , Stukjes Hout en kleine Steentjes lagen. Wel haast zag ik3 ,, dat deeze nu naakte Wormen weder andere „ Wooningen voor zig gingen fabriceeren. Zy begonnen met Steeltjes en Stukjes Hout ,, af te knabbelen , en een bodempje , [van „ grootte als een Erwt, toe te Hellen. Op „ dit Fondament bouwden zy voort, allengs ,, inde rondte opgaande, en de Bouwftoffen op elkander ftapelende, tot dat het Huisje ,, zyne grootte hadt , blyvende van binnen „ hol en open. Vervolgens werdt, door hun3 „ de buitenkant onder zogt , en hier en daar een Stukje , met eenig Spinzel , daar aan vast gemaakt. Dit gedaan zynde, kroop 3, het Masker in het Kokertje, om de Wan- L heel» xii. stuk» E „ den 66 BESCHR YVING VAH A^_V. ^ den te bekleeden met een Zydagtig glinfte- XLvil. » renc* Geweefzel. Vervolgens zag ik, dat Hoofd- y> het Beest, zig omgekeerd hebbende, het ' ,, Huisje met zig voerde. Sommigen be- ,, fteedden, aan deezen arbeid, llegts drie of „ vier Dagen. De ver. 5J Om de Verandering van deeze Infekten andenng. ^ na te gaan, deed ik, in Maart, my eenige „ Kokertjes brengen. Ik plaatste die in „ Glazen vol Graftwater, met eenige Water- j, planten en Kroos. Zy maakten dezelven, i, allengs , vast aan de Steelen der Waterplan- f, ten, en flooten de openingen met een yl „ Spinzel. Het Popje, dat ik , vervolgens, 5, daar in vond , was wat minder dan een Duim „ lang, lichtbruin van Kleur, en vertoonde „ de uitwendige Lighaamsdeelen van het Uilt- 3, je overduidelyk. Die ik niet geopend had, 5, leverden, na verloop van ruim drie Wee" ,3 ken, het vliegend Infekt. Het Uiltje klimt, „ op de manier der Jufferen, traaglyk uit zyn Huisje , tot boven de oppervlakte van yt ,3 Water, alwaar het gaat zitten ruiten, om 3, zyne Wiekjes te laaten droogen ; flrykende, 3, middelerwyl, de Sprieten met de Voorpoo- 3, ten uit ; als of het zig optooijen wilde. „ Van de Maskers 3 die ik in Maart gekree- 33 gen had, maakten veele zig den io April* 3, en vervolgens , tot de Verandering gereed, 3, en , voor het midden van Mey , waren zy „ altemaal uitgekomen. ,J „ Wat i)e' Water -Uiltje Si $$ ^ Wat nu de Geftalte aangaat, van deeze V. 3) Soort: de Kleur van 'tLyf* Pooten en Sprie- ixlvil ten, is bruin; doch het bovenfte van 'tBorft- Hoofd- .< ftuk iets lichter : de bovenfte Wieken zyn STU*# 3 n i • Gcftalte *j Afchgraauw, bruin gewolkt , meteen zwarte van het 3, Streep, en eenige onregelmaatige vuil witte Ulllic# „ Vlakjes : de onderfte Wieken zyn bleek „ bruin. Het Wyfje afmeetende5 bevond ik ,, de langte drie vierden Duims; de Sprieten iets langer; de uitbreiding der Wieken twee Duim en daar over. Het Mannetje is mer. kelyk kleiner dan het Wyfje, en heeft aan ,, het Staart -end twee Haakswyze uitfteek- 3, zeltjes , die 'er zekerlyk aan zullen dienen , om het Wyfje , in de Paaring, vaft te hou- ,, den. Ik was van de Sexe verzekerd, door- dien ik deeze twee, in 't begin van Juny, 3, gepaard gevangen had. Zy paaren agter^ waards, gelyk de meeste Kapellen , en zit- „ ten dus eenige Uuren , onbewoogen, aan el~ „ kander vaft; als wanneer zy nog niet* dan met moeite, los te maaken zyn, Hoe veel „ Eijertjes zy vervolgens leggen, en wanneer „ die uitkomen , is my tot nog toe niet ge- „ bleeken". De Afbeelding van het Water -Uiltje in Fig* 7, Plaat XCIV. «> is gemaakt naar zodanig één van deeze Soort, hier by Amfterdam ge- vangen. Het heeft de boven gemelde groot- te niet, en zal dus mooglyk een Mannetje zyn geweest. 1. deel. xil. stuk:* E £ ( 5 1 WW 08 Beschryving tan AtdÊeu ^ Water- Uiltje 3 dat de Wieken geelagtig, XLVIL en aftoopende famengedrukt beeft , met een- Hoofd- Riritswyze witagtige Vlak op zyde. In de Wateragtige plaatfen onthoudt zig het ftuuviaK. Masker van deeze Soort > binnen een Huisje dat uit brokjes Gras, die overdwars geplaatlï zyn , is famengefteld.. De Wieken van het Uiltje zyn groot en doorfchynende , in 9t poftuur van fommige Nagtkapellen om het Lyf geplooid dat 5 zo wel als de Sprieten en Poo- ten Tegelrood is. Het behoort onder de grootften van dit Geflagt. B. VL 00 Water-Uiltje y dat de Wieken bruin heeft 5 tata. met een dubbelde geele Vlak op zyde. Twee- vlakkigv _ . , t , . _ Dit is kleiner > doch van de aïlerkleinlteu niet. Het heeft de Wieken bruin , in 't mid- den met een halfmaanswyze geele Vlak, de eene agter de andere. HetLyf loopt naar voo~ ren ftnalter. vu. (7) Water - Uiltje % dat de Wieden Netsvoyze GcclzyT4* beeft y de Staart ongewapend , de zy den van dig- ' bet Borjlfluk geel. Dit ($) TkrygAnea, Aïts flavefcentïbus deflexo. compreffis 5 imcula ïhombea* laterali alba, Faun. Sutc. 741. B.EAWM. Inf. UI. T 14 f. 5. ROES./»/: II. Aq 2. T* 16. {6) Fhryganea, Alis fufcis ; macula laterali duplici fla» Va Faun Snee. 742. C?) Phryganca, a,;s rericulatis, Cauda* iceimi t Thoracis lateiibus mvis. F*m. Suec* 743» 0 '■ ^ de Water- Uiltjes. 69 Dit Beeftje , in Swefeden waargenomen , V. houdt, ftil zittende, de Wieken byna als die^fyj Nagtkapel , welke het Verdorde Eiken - blad ge- Hoofd-* noemd wordt. De Sprieten zyn half zo lang STüK* als 't Lyf. (8) Water-Uiltje met de Wieken Netswy%e ge- vin. aderd3 en twee Borstels aan de Staart. twc«- ft aai tig. Hier van heeft Geoffroy een byzonder Geflagt gemaakt onder den naam van PerlaH die weleer aan de Juffertjes gegeven was. Hy onderfcheidt hetzelve van de Poryganca , zo door de gedagce Staartborfteltjes, als door de houding der Wieken, die niet Dakswyze fa- xnenloopen , maar over elkander leggen en als om 't Lyf toegeflagen zyn ; gelyk in fommige Kapellen. Voor het overige erkent hy , dat de geftalte van het Masker, deszelfs Levensma- nier , Voortteelmg en Verandering , met die der Water - Uiltjes veel overeenkomft: hebben. Men vindt deeze Tweejlaartige Soort, die in de befchryving der Natuurlyke Historie van Switzerland, door Wagnerus, de groote Water Zomer - Vlieg genoemd wordt , door ge- heel Europa , op Waterige plaatfen of daar Beeken en Rivieren zyn, In een gedeelte van Lapland is zy, niet minder dan in Vrankryk ; ge- <8) Phryganea, Alis venofo • rei iculatis f Cauda* bifeta., Tawi. Suec 744. WAGN. Helv* 227, 22S, 22* REAUM, W. lil. T. 13. f. li, J. Detx. XII» Stuk, E 3 Besciiryving- V A | 33 33 33 33 33 33 V. gemeen 3 en wordt in onze Provinciën ook 5, XL VII.' doch zeldzaam , gevonden. DoktorScopoLi Hoofd- namze waarin de Zuidelykedeelen van Euro- STUK# pa 3 en geeft 'er de volgende, omftandige, be- fchryving van (*)< 3? Uit een klein zwart Eytje, waar van het 5, Wyfje [veelen , tot een bolletje famenge- gevoegd, onder aan den Buik omdraagt, ge- lyk de Spinnekop haaren Zak , komt het jonge Maskertje voort. Volwasfen zynde* is hetzelve Tegelrood, met een zwarte Letter n op het Agterhoofd getekend, op de Rug met een zwarte Streep, die overal „ onder dèn rand loopt, en een andere, over- „ langs, in het midden ; .benevens een zwarte „ Stip, wederzyds, tusfchen de middelftreep ,, en den rand* tiet Bor^tftuk heefc , van ag- 3, teren, drie Stippen, wier middelile vier- „ hoekig is : het Agterlyf , de Ringen zwart gerand* De Pooten zyn ongevlakt : maar „ de Schenkels aan den buitenkant Haairig, Zulke Maskers heb ik , ongefchonden , ge- haald uit de Maag van zekeren Reiger. Ver- anderen willende verlaaten zy de Wateren, in de Maanden April en Mey : zy kruipen „ in de Wilgen of in de Haagen der nabuuri* „ ge Tuinen, waar uit dan gebooren wordt ,, Een Vlieg, Reusagtig groot, met twee 3, bruine Staartjes van langte als de Sprieten, 33 % (£) JLntomol. CatnhL p. 2^9, 2~o. 55 33 59 DE W A T E R-U I L T J E S. 71 die een half Duim, of daar over, lang zyn, A v- , Afdeel en, zo wel als de Oogen, en het iiontftuk, XLVIL 55 zware, dat gerand is , en als met Lidte- Hookd- „ kens, opzyde, gemerkt. De Kop is hoog STU1" 9f Geel, van vooren geknot , met vyf Knob- „ bekjes ; het Lyf, van onderen, eeniger- „ maate Roestkleurig. De Wieken zyn glins- ,, terend wit, met Takkige Aderen, die, zo ,, wel als de Pootên, bruin zyn De Staart- „ borftels beftaan uit meer dan veertig Leed- „ jes. Op deeze Soort aazen dikwijs de Haagdisfen. " Hy noemtze 't allergrootfte Water - Uiltje : doch het fchynt dat deeze Tweeftaartige Vliegen van zeer verfchiiiende grootte voorkomen , in het byzonder als men de aangehaalde van Reaumur, uit een zo- genaamde Water -Mot afkomstig, die van Geoffro v de bruine ? met geetè Pootm genoemd wordt, daar toe betrekt. Dezelve hadt dee- ze de bruine , met geele Streep en , gety teld ; als hebbende een geelen Band, over het midden van den Kop en het Borstftuk heen (*). (9} Water -Uiltje, dat de Wieken bhammg- ix. tig zwart beejt , en de Sprieten tweemaal zjtt zo lang als H Lyf. Ray fpreekt, op de aangehaalde plaats, van een (*) La Perle brune a Patres faunes, 6c la Perle brune a Kayes jaunes Hifi des Inf. env> Parts. Tosfr. il. p, 231. (9j Thryganea > Al is coeïuleoVatris, Anten nis Corpore du» plo longto ibus. Faun, Snee. 745, Raj, Inf, 275. I. Deel. xil, stuk.' - E 4 72 Beschryving van . Vé een kleine Vlieg met vier Wieken • die de Afdeel. XLV1L Sprieten , naar de grootte van het Lyf te re- Hoofd- kenen 3 langer hadt^ dan eenige andere, hem bekend. Hy heeft dezelve onder de Vliegen t'huis gebragt. In Sweeden onthoudt zy zig aan de Wateren, tusfchen 't Riet of Biezen; maakende , tegen den avond , Wolkagtige zwermen 3 met een brommend Geluid, gely* kerwys de Muggen. met de Wieken om 't Lyf gejlagen en Aschgraauw- agtig gewolkt; cle Staart met geknotte Borftels. Dit Infekt is langwerpig , fmal en rolrond- agtig , op de wyze van fommige Motten , waar van veelen deezer kleine Water-Uiltjes naauw- lyks, dan door de vier Baardjes aan den Bek en de Haairige Wieken , te onderfcheiden zyn. In 't vroege Voorjaar is hetzelve, in S wee- den, overal gemeen. Het heeft de Sprieten zo lang als 't Lyf, en twee korte, ftompe, Draadjes aan de Staart. (*} Fau» Suec. Ed. 1% N. 1497. (15; Vhrygane* nigra , Alis incumbentibus fubcinerCO-IlC* bulclis , Caudx ietis tmncatis* ïamt Smc* 748, D E W A T E R-U I L T J E S* 7J (\6^ Water - Uiltje , dat bruin is en on- V* K J , Afdeel, gevlant. XLVII. i ii- , Hoofd. By Fahlun onthoudt zig dit klein y langwer- stcjk. pig , Cylindriseh , bruine Beestje. Hier op xvi. volgt een andere Soort , die den naam van mi- bS'. nuta , dat is klein , voert , hebbende ruige Baardjes, langer dan de Kop. Dezelve is zwart van Kleur (f). O 7) Water - Uiltje 3 dat de Wieken Nets* xvn. wys' geel beeft , de Sprieten van langte Geel* als het Lyf. Deeze Soort onthoudt zig aan de Moerasfen inSweeden. Geoffroy maakt gewag van een Beestje, dat hy la Perle jaime noemt, hebben- de het Lyf geel, de Wieken wit of ongekleurd, de Oogen en het end der Sprieten, die ook na- genoeg van langte ais het Lyf zyn, zwart. Men vindt deeze kleine Soort, als maar een zesde Duims lang zynde , omftreeks Parys of in die Stad, geduurende de Zomer , zegt hy, overal. Zy komt dik wils , tegen den avond 9 in de Huizen. Haar Maskertje, dat in 't Wa- ter leeft, gel yk die der anderen, maakt zyn Huisje van Kroosblaadjes, die het egter niet gebruikt, zo als zy zyn, maar in kleine vier- kante Stukjes fnydt. Deeze Stukjes fchikt het Wormpje (16) Thryganea fufca, immaculata. Faun* Suec* 749. (t) Phryganea minuta. Faun* Suec* Ed, II. N* 1501. (17) Phryganea» Alis flavo- reticulatisj Antennis longku- dine Abdominis. tyft. Nat* X. L Deel* XIi. Stuk. 76 BESCHR YVING VAN A ^" l Vormpje end aan end, krulswyze; zodanig XLV1L dat het gelykt naar een groen Lintje, het welk Hoofd- men om den Vinger heeft gewonden* Onge- STüK# meen fraay bewerkt vertoont zig dit Kokertje, dat men naauwlyks voor het Huisje of Wo- ningje van een Infekt zou aanzien. Saitatrix. gen zeer klein fpringend Beestje , kleiner Spimgend dan een Mug , heeft men op de Hofftede Ful- leroen, in S weeden , waargenomen; dat, we- gens de Baardjes aan den Bek hier t' huis behoort. Het zou, anders, meer overeenko- men mee de Bladzuigertjes {Cbermes) > wegens de figuur der Wieken , die langer dan hec Lyf zyn , Waterig van Kleur , met een groen en witte Vlak XLVIII. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Gaas vliegen, anders ook wel Land - Libellen genaamd , tot welken de Mieren -Leeuw, en een zonderling Bafterd- Juffertje, zyn t'buis gebragt. Kaam. TP\Ie in aanmerking neemt, dat de Griekfche ■Prr naam, Hemerobius, juist de Eigenfchap- pen uitdrukt van het Haft, als het welke maar éénen Dag gezegd wordt te leeven ; moet zig verwonderen, dat hy denzelven hier gegeven vindt aan geheel verfchillende Infekten. De- wyl (*) Fam, Suec> Ed. II. p. 381. N. I5C&. DE GaASVLIEGEN, 77 wyl derzclver Leven, even wel 3 ook kort van V. duur is 3 als zig maar tot eenige Dagen uit-xLVllV itrekkende, zo kan men die benaaming niet on- Hoofd- eigen aanmerken. Ik heb het woord Gaas* STÜIC* vliegen gebruikt , om dat fommigen haar Gaas* jes noemen ; en hetzelve is zekerlyk veel ge- pafter 3 dan de benaaming van Stinhuliegen% welke Sulzer heeft gebezigd : alzo die maar tot eenige weinige Soorten betrekkelyk is. Met meer reden zou men alle die van dit Geflagt, mooglyk , kunnen begrypen onder den tytel van Land-Juffertjes, of Land-Libellen. De Maskers , ten minfte die van de eerfte De Mas* Soorten 5 zyn ovaal en een weinig langwerpig. ers' Hunne Kop is klein 5 en heeft van vooren een Soort van Hoornen ofNypers, van half maans- wyze figuur, die zig famenvoegen en elkander kruiien met haare punten. Deeze Nypers die- nen haar^ buiten t wyfel 5 om de Infekten , wel- ke zy daar mede gevat hebben , en dat Plant- luizen zyn in de twee cerften , uit te zuigen ; zo dat zy als 'tot een Bek voor het Masker verftrekken, hebbende ieder een opening aan't end. Het Borstftuk, dat aan den Kop volgt, is klein , en het Agterlyf dik en groot 3 ver. fmallende en verdunnende naar 't Staart-end toe. Van de zes Pooten, die zy hebben , zitten de twee voorften aan het Borstftuk, de vier an- > deren aan de twee voorde Ringen van het Ag- ter-Lyf. Deeze Maskers verfchillen , boven- dien ; dewyl fommigen graauw, anderen Ci- I. deel. xii. stuk, troea* 78 Beschryving va-^ V. troengeel, anderen Kaneelkleurig zyn , en Afdeel* . , Tri , , . XL VIII. eenigen v^n deeze Kleuren gemengeld in over- Hoofd* langfe Banden. Op ieder Ring van het Agter- stuk. befpeurt men aan ieder zyde een Tepeltje^ welke Haairkwastjes uitgeeven. yerande- Deeze Maskers, hoe zeer in Levensmanier ring. gelykende , groeijen veel' fchielyker aan dan die der Jufferen. In veertien , vyftien of zes- tien Dagen tyds , komen zy dikwils tot hunnen vollen wasdom , en fchikken zig alsdan tot de Verandering. Zy beginnen met een Tonnetje te fpinnen van witte Zyde , dat rond is , van grootte als een Erwt en digt van geweefzel. De manier 3 op welke zy fpinnen , verfchilt grootelyks van die der Rupfen en veele andere Infekten. Haar Spintuig is niet aan den Bek^ maar aan de Staart geplaatst, en daarmede for- meeren zy het ronde Tonnetje , binnen het welke zy z^g gaan befluiten , om in een Popje te ver- anderen. In dit Tonnetje blyft het Popje een langer of korter tyd beflooten, naar het Sai- zoen. Indien het Zomer is , ziet men 'er , ten einde van drie Weeken of daar omtrent , het volmaakte Infekt uit voortkomen : doch , als r P het Masker zig in de Herfst binnen het Ton- netje befluit, blyft het daar den geheelen Win- ter in, tot aan het Voorjaar. Geftaltc. ■ ' Deeze Land - Libellen gelyken , in de Lig- haams-Geftalte3 zeer naar de gewoone Juffert- jes, dochhaare Wieken zyn Gaasagtiger , wes- halven zy ook Gaasjes of Gaasvliegen geijoemd wor- BE GAASVLIEGEN. 79 worden. In fommigen zyn de Wieken groo- ™ ter , naar het Lyf te rekenen , en de Oogen, x L°vni# van veele Soorten, glinfteren als verguld oftïooFD- glad Koper. Haarvlugt is, in 't algemeen, wat STUK* log en zwaar. De eigentlyke Kenmerken, die dit Geflagt Kenmer- van het voorgaande onderfcheiden , beftaan daar in, dat de Gaasvliegen den Bek met twee Nypers of Tanden hebben ; de Wieken , als zy ltil zitten , fchuins afloopende en niet geplooid ; de Sprieten langer dan het Borstftuk , 't welk verhevenrond is. 't Getal der Soorten van Gaasvliegen , die soorten* LiNNiEus aangetekend heeft , is vyftien, onder welken vyf Uitheemfche of uit de ande- re Wereidsdeelen af komftig. De Mierenleeuw, die door hem ook tot dit Geflagt betrokken was , is door Geoffroy daar van afgezon- derd : zo dat die Autheur maar twee Soorten van deeze Land - Libellen , omftreeks Parys, ontmoet heeft : dat te verwonderen is , terwyl men in Sweeden thans twaalf Soorten heeft waargenomen van dit Geflagt (*). (ï) Gaasvlieg*, die groen is 9 met de Wieken x. Glasagtig en groen geaderd. satertje. Na£!- «17, (*) Faun.Suec. Ed. II. p* 3S2-384. (1) Hcmerobius viridis , Alis hyalinis: vafïs viridifeus. faun Suec. 731. Syfi, Nat, X4 Gen. acp. Mufca Chryfops. MoUFF /»ƒ. 2. p. 40. T. 14». GOED. Xnf. II. p. 40. T. 14, ALB. Inf. T. 64. MERIAN. Eur. 3* p- 49- T. 12. VALLISN. ïw, 1. p. 77. T. 2. Perk mqidam okns» f et. Muf 4. n. !• Deel. XII. stuk» ^ 8o Beschryving van Afdeel. ^e befchryving van eenige zeldzaame of XLVlll.zonderling gefatsoeneerde Vliegen, zegt Mouf- Hoofd- fetüs; ,, daar is nog een ander Viervleuge- 5, lig, met het Lyf groenagtig , en vier Wie- ,, ken , die langer dan hetzelve zyn, als van ,, glinfterend Zilver gemaakt , welker Aderen groen zyn. Dit heeft de Sprieten klein en II zwart 3 de Oogen Goudglanzig, waar van ,, het met regt Cbryfopis wordt geheten. De J5 vlugt is zwaar en de reuk zeer leelyk , wel- „ ken zy , gelyk de Kakkerlakken , met het fter* ven kwyt raaken. Het leeft in de Tuinen , „ op den Vlierboom zittende. Of het uit een Rups voortkome 5 gelykerwys de Kapellen, ,, of uit de Wol-men der Boomen, is my on~ „ bekend. Goedaart heeft het Masker daar van ge- kend, dat naar 'geen Rups noch Worm gelykt, maar zodanig is als ik het heb befchreeven. Hy kon het eigen tlyke Voedzel niet ontdekken , des hy 'er een Tor aan gaf, wiens Lyf het uitvrat en daar een Huisje van maakte om in te veran- deren. Hy heeft gelee op een zonderlinge ei- genfehap van dit Masker ; dat het , naamelyk zeer traag is van gang, en, getergd of geplaagd wordende, zig tot verweering fielt. De ly- mige punt, aan het agterfte gecieelte, zet het ergens vast , en tragt dan , na het intrekken van 6. Mufca cjuadripennis , Corpore luteo - viridï. RAj. Inf. «274. Leo Aphidum. Reaum. /»/; 3. T. $3.£ 2,5» 6. Roes. Inf. 3, p» !*?♦ T, ZU 4i 5. ( DE GAASVLïECEN. 81 van zyn Lighaam, met zyne Hoornagtige Ny*A]r^\ pers, den aanrander als te kwetzen ; doende xlvjil dit zo dapperlyk, dat hy 'er, des wegen, den Hoofd- naam van Stoutert aan toegepast heeft. STUK' juffrouw Merian merkt wel aan, dat ditPUnt- Infekt van Luizen leeft , doch het was voor Le^£ den onvermoeiden Reaumur bewaard, de ei- gentlyke Levensmanier waar te neemen. Hy noemt het den Leeuw der Plantluizen , uit* hoofde dat dit Diertje niet minder gulzig is of verflindende tenopzigt van dezelven, als het Infekt, dat tóen reeds bekend was en befchree- ven, onder den naam van Mieren -Leeuw, ten opzigt van de Mieren. De geftalte zweemt 'er veel naar, en de manier van aazen, door uitzuiging met de Nypers, die van binnen hol zyn , komt in beiden overeen. Het Lyf is doch langwerpiger en heeft aan't end een punt, die in 't gaan door den Plantluizen - Leeuw als tot een zevende Poot gebruikt wordt. De Geftalte van het Infekt , 't welk na de Verandering uit het gedagte Tonnetje voort- komt, is eenigermaate Jufferagtig, gelyk uit onze Fig> 8,'op Plaat XCIV. blykt. Het laat, onder het vliegen, het Lyf hangen, en fteekt den Kop om hoog , zo dat het eer door den Wind fchynt voortgedreeven te worden , dan in deLugtte zweeven. Men kan het, der halve, gemakkelyk vangen, en het is in de Tuinen niet ongemeen; doch, wanneer men hettusfehen de Vingers houdt, geeft het een Stank, naar dien X Deel. xu. stuk* F vaa 82 BESCHRYVING V- van Exkrementengelykende: weshalve men het, X LVIli.met reden5 Sti?ikertje kan noemen. Hoe het den; Hoofd- Latynfchen bynaam gekreegen heeft ; daar de stuk. Kleur ^ over 't geheel, groenagtig is; kan ik naauwlyks begrypen. De Eytjes. De plaatzing der Eytjes maakt geen der mins- te byzonderheden uit van dit Landjuffertje. Men zou dezelven , wanneer menze onverhoeds op de Bladen van den Vlierboom , of ook van de Roozeboomen , ontmoet , veeleer voor een foort van Mos of Schimmel houden, dan -voor het gene zy inderdaad zyn. Want, even ge- lyk de Zaadhuisjes , daar van , op Steeltjes Haan, zo zyn ook deeze Eytjes geplaatst op de Bladen, en hebben ieder een lang Steeltje, dunner dan een Haair van ?t Hoofd. Het Eyt- je, naamelyk, dat ovaal, zeer klein en wit is, komt uit het agterfte van het Infekt voort in een foort van Gom of Lym , welke vloei- baar is , en , onder 't opligten van de Leg , ver- ftyft, zo dat het de figuur krygt van een Steelt- je. Men vindt 'er , dikwils , verfcheidene by elkander , die alsdan een klein Bouquetje maa- ken, en zig dus niet onaartig vertoonen Zeker Geleerde heeft, in de Verzameling van de Kei- zerlyke Akademie der Natuur-Onderzoekeren (Dec, 3» *Ann„ 7, 8. Obferv. 139. p. 258.) Bladen van den Vlierboom doen afbeelden, als beladen zynde met kleine zeer zonder- linge Blommetjes, die 'er op gegroeid waren, en wier oorfprong hem zeer moeielyk voorkwam te verklaaren. De Heer Reaumur merkt aan, dat deeze Eytjes, der Plant- luizen-Leeuwen , fomtyds van boven open worden gevon- den. D e GaAS* VLIEGEN. 83 , ("2) Gaas vlieg, die groen en zwartbont is> met de Wieken Ghsagtig Netswyze geaderd ^xLVIIl! gevlakt. Hoofd- Een tweede Soort van Plantluizen-Leeuwen, cb^fofs% die de Heer Reaumur waarnam , verfchildeGoia- niet van de eerften, dan daar in, dat zy geen°0£' Haair-Kwastjesop de zyden hadden, noch iets geel- of roodagtigs, zynde meest graauw. Zy fponnen, op dergelyke manier , een rond Ton- netje, eri de roodagtige Kleur, benevens de bruine Vlakjes op de voorde Wieken , zo wel als het geelagtige op de agterften , deedt Roe- sel denken , dat het wel even 't zelfde Infekt kon zyn, als het gene hy in Fïg. 3. hadt afge- beeld. Het fchynt my toe, dat Doktor Sco- poli reden heeft om te vtwyfelen, of niet de Stinkvlieg van Frisch veeleer tot de voorgaan- de Soort behoor Wat hier van zy, yt is ze- ker, den , en alsdan niet kwaalyk naar Blommetjes gelyken : zo dat dit een genoegzaame opheldering geeft aan die Hifto- rie, en aantoont, dat men niet te fcbielyk moet overgaan tot het onderftellen van tegennatuurlyke Wonderen. Zo is het ook met die , welke de Heer Pistorius aan een Kers gegroeid heeft waargenomen cn afgebeeld, (sAct. Fhyjïct* Mtd. Tom. II. Ann. i£3o* Obf. 17. Tab, 11.) en waar uit hy kleine Diertjes hadt zien voortkomen , die ftiervcn toen de Kers verdroogde: want, hadden zy Plantluizen tot hun Aas kunnen bekomen, zy zouden wel langer geleefd heb. ben : zo dat daar in ook geen Wonder fleekt. Mém. fur les Tom. III. %. Partie. (2) HemtroMus viridi nigroque varius , Alis hyalinis ma- cuiatis reticulatis. Faun, Suec* 732. FRISCH. Injl IV* p. 40, T. 23. Reaum* Inf. lil. T. 3* f* 14, 15, io^ROES. z^ft III. p. 126. T. ai; f. 3. X. Deïl. xil Stuk. F £ 84 Besghryvinc van V* ker , dat de Oogen , zo wel in deeze als m dis^. Afdeel, ^ , , XLVUL Goudglanzig zyn. Höofd. De Heer Gf.offroy betrekt deeze Soort tot STUK Kleine! zYne Gaasvlieg met geftippelde Wieken (*) , die veel kleiner is dan de voorgaande , hebbende de Sprieten zo lang als *t Lyf, maar niet zo lang als de Wieken (f) , en de Oogen van even de zelfde glinfterende Goudkleur. Het geheele Dier, zegt hy, is geel. Zyne Wieken, byna twee. maal zo lang als het Lyf , zyn doorfchynen- de, met de Aderen bruin geftippeld. Het Mas- ker is korter en ronder dan het voorgaande, en draagt op het Lyf een bekleedzel gemaakt van de rompjes der Planthiizen , welken het uitge- zoogen heeft. Buiten twyfel heeft hy hier die Soort op 't oog , welke de derde is by Reau- m?ur, als ook by Roesel*, en door deezea laatften zo duidelyk onderfcheiden wordt vaa de tweede , dat het te verwonderen is , hoe men Fig. 5, welke dezelve afbeeldt, ook tot de eerfte Soort heeft kunnen betrekken, witte. In de Befchryving der Sweediche Dieren* vind ik, thans, twee nieuwe Soorten van Gaasvliegen aangetekend.. De eene, genaamd de Witte , heeft het Lyf geheel wit , en de Adertjes der Wieken zyn in 't allerminfte niet donker. Zy is wezentlyk ook kleiner dan de eerfte (*) 1'Hemerobe a Ailes pon&uées. Hifi. du Zvf.cnv.Paw. Tom. II. p* 255. ƒ•) FKiscH hadt, in de Sprieten van zyn Goud - Oogigc £tfnkvlieg f meet dan honderd kleine leedjes fccfteld. de Gaasvlie^gen, 85 merite Soort , en de Oogen zyn groen - Koper- Af^£ glanzig. Men heeft ze by Upfal waargenomen. XLVIIL De andere Soort, genaamd de Ruige, heeft Hoofd. de grootte van een Vlieg : het Lyf is bruin, STtJK" als ook de Oogen. De Wieken zyn witagtig, Ruigc* de bovenften of voorften met Haairige Aderen en twee bruinagtige Banden: de Sprieten van middelmaatige langte. Men heeft deeze op de Hoplanden gevonden. Frisch heeft, dat zonderling is, ook der- gelyke Haairigheid of ruigte op de Wieken van zyn Goud-Qogige Stinkvlieg ontdekt. Alle Draaden of Aderen daar aan, (zegthy) zo wel in de langte als overdwars , zyn met „ kleine Haairtjes bezet." Hy merkt aan dat dezelve, " wanneer menze met Handen aan- raakt, een vogt van zig laat gaan, dat als „ Menfchen-Afgang ftinkt. " (3) Gaasvlieg, die Tegelrood is9 hebbende de ui. Wieken aan het Gewricht meteen Stekeltje) des* en aan den Rugrand van agteren uitge- dg,Cl Jneeden. Deeze Soort, zeer naar een Kapel gelyken- ke, komt zeldzaam by Upfal voor. De Wie- ken zyn breed , kort ros -vaal en Netswyze geaderd, meteen uitfteekend puntje boven het Gewricht der voorften, en in 't midden een don- C3) Hemerobius teftaccus, Alis bafi mucronatis ; margi- 11e Dorfali poftice cxcifis. Sjft. Nat- X. I. DEEL. XII, STUK' F 3 26 Beschryving van Afdeel ^on^ere uitpuilende Stip. Zy heeft twee XLVIIL fchuinfe , bruine S treeken , uit Aderen beftaan- Hoofd- en, wegens de uitfnyding, is.de agter- % rand langer 3 fcherper, getipt. BaftcrcU Govoeglyk kan ik hier de befchryving plaat* pl xciv.fen van dat aartige Infekt , aan 't welke ^octl 5 nooPens de Voortteeling en Veran- Hoofd- dering , hadt hy het geluk niet van ontdekkingen STUK- te kunnen doen : des ik, alleenlyk, het gene de jufmfc. Levensmanier betreft, nog van hem zal ont- kenen. Nergens heeft zyn Ed. deeze Bafterd - Juf- fertjes , dan op en omftreeks de Bergen aan gene zyde den Donau, tusfchen Oberwinfer en Donauftauf , ontmoet. Sommigen kwamen hem op de Weid- en Bouwlanden, in de Va- leijen of aan den voet der Bergen, voor; doch de meeften op de Bergen. Als zy vliegen, of op den roof loeren , zyn de Wieken uitgebreid. Zittende kan menze vry gemakkelyk, zelfs met de bloote hand , vangen , inzonderheid wanneer de Wieken fterk bevogtigd zyn door den Daauw of Regen. Haare vlugt is wat zwaar , ten deele z wee ven de, ten deele flodderende, en wordt door den minden Wind van koers ver- anderd. Zy fchieten alleenlyk eensklaps en gezwind voort, 't zy tot de Paaring of om hunne prooy te vangen. Zyleeven, naamelyk, van andere Diertjes, gelykerwys de Rombou- 'ten ; waar toe de getande Nypers aan den Kop hun dienen. Vliegen, Torretjes en dergelyke , Infekten, zyn hun Aas; doch, als menze ge- vangen heeft, willen zy, daarvan, niets nutti- gen , bly vende zo lang op een zelfde plaats zit- ten, tot dat zy, als flaauw geworden, van Honger ïterven. Dit alles volgens de Waarneemingen van gemelden Heer. (4) DE C A A S V L U G E N, 89 (4) Gaas vlieg, die ruig is, met de Wieken ge- V. wolkt, de Aderen haairig en Knodsagtige^Vllï Sprieten. Hoofd-' stuk. Deeze Kenmerken, op zig zelf aangemerkt, iV. zyn grootendeels toepasfelyker op het gedagte T°Uü.*~ Basterd- Juffertje, dan op het gene 'er mede Leeuw" bedoeld wordt ; naamelyk dat van den Mieren p# Leeuw , eenlnfekt, het welk men wel onder de wonderlykfte ontdekkingen , deezer Eeuwe 3 mag tellen. De groote Reaumur is de eerste b die deszelfs Huishouding in 't Daglicht geftekl , en deszelfs Verandering ontwikkeld heeft, wegens haare ongewoonheid vreemder zynde dan die der Rupfen , en meer verbaazende voor een onderzoeker der Natuur. De Heer Geoffroy heeft dit, thans zeer bekende Infekt , wegens de Knodsagtige Sprie- ten, van de Gaasvliegen afgefcheiden , en een byzonder Geflagt daar van gemaakt. Hy merkt aan , dat het den gemelden naam om dergelyke reden voert, als de Stinkvüegdien van Leeuw der Plantluizen. Ik volg hem in de korte be- fchryving, welke hy van de aartige Levens- manier van het Masker , onder den ty tel van Tormica-Leo of Fourmi-Lion , geeft De ' C4) Hemerobius hirtus, Alis nebulofis, vafis pilofis; An- tennis davatis Syft. Kat. X. Hemerobius Formicaleo. Faun» Suec. 733. It. Oei, 149. 206. REAUM. Inf* IV. T. 14. f» 18, 19. & T. 11. f. 8. &*VI. T. 32, 33 , 34. Roes. /»/: Hl. p* IOI. T. 17, 18, 19, 20, VALLISN. Oper. 1. p. 77.T.S. . (*) Hifi. des Inf. cnv. Paris. Tom. II. p. 256. I. DEEL. XI L STUK» F 5 •jó Beschryvin g van y. De Mieren -Leeuw komt voort uit Eytjes, Afdeel, die door zyn Juffertje gelegd zyn in de Scheur Hoofd-' van ecn Steenen Muur , of op een andere stuk. plaats , die voor Regen en vogtigheid befchut *i*£w. *s J in een zeer *7n '3 droog Zand ; doorgaans aan den Voet van eenige overhangende fteilte, tegen 't Zuiden blootftaande. Aldaar worden de Eytjes uitgebroed, en de Inlekten onthou- den 'er zig, tot dat zy veranderen. Hunne Kleur is graauw , en het Lyf met kleine Knob- beitjes bedekt, van figuur ovaal zynde, loopt van agteren fpits uit. Dit dient hun , om te gemakkelyker in 't Zand te kunnen booren : want zy gaan, fchoon zy zes Pooten hebben , niet dan agter-uit. Voor aan den Kop zyn getande, lcherpe Nypers, van binnen hol, waar mede dit Masker niet alleen de Vliegen en verfcheide andere Infek- ten, maar vooral de Mieren , naar welken het zeer gretig is, aanvat en uitzuigt. Deeze Ny- pers dienen hetzelve , dus , zo wel tot een Bek of Snuit ^ als tot Wapenen, om zig te ver- weeren ; op gelyke manier als de Leeuw der Plantluizen gebruik van de zynen maakt. Maai- de Infekten , op welken het aast , niet vervol- gen kunnende 5 moet het een list gebruiken y om die te betrappen, en dit maakt wel de aau- merkelykfte t>yzonderheid uit van den Mieren- leeuw. Zyne Us- Dit Infekt duikt in het Zand , en maakt daar tigheid, iuL0opgraaven, die, wanneer het een bekwaa- me de Ga a s v l ie g en. 91 me plaats gevonden heeft , zig als een Krul- V. T.FDEFT trek in waards wenden, tot dat het in \ nud-xLvill! den van een holte is gekomen, die de gedaante Hoofd- van een rond Kuiltje heeft. Middelerwyl werpt STUK# iietzclve het Zand , met een verwonderlvke kragt , ver daar buiten , om de kanten van het Holletje effen te maaken , op clat zyn prooy daar inmogt rollen. Een Mier of Vlieg , over 't Zand loopende , valt onverhoeds in dit Kuilt- je , en wordt aanftonds gevat door de Nypers van den Mierenleeuw, die zig in het middel- punt, omlaag, geheel met Zand bedekt, be- vindt , hebbende alleenlyk de Nypers bloot. ?t Gebeurt dikwils, dat hy een Vlieg of groo- ter Diertje , wegens de fterke beweeging die het maakt, moet loslaaten; doch de Mieren worden gemeenlyk zyne prooy , en in het wor- itelen, met een Vlieg of dergelyken, heeft hy oók het voordeel, van een vast fteunpunt te hebben aan het Zand , dat hem bedekt. Om deeze Infekten magtig te worden, gebruikt de Mierenleeuw nog een andere behendigheid. Zo dra hy , aan het afrollen van eenige korrels Zand, befpeurt, dat 'er een op de kant van zyn Kuiltje is gekomen, of daar in glydende weder op zoekt te klauteren, werpt hy een Hagelbuy van Zand op hetzelve, en doet het dus, veelal, tot onder zyn bereik nederzakken. Hy fpaart 'zelfs tmdere Mierenleeuwen niet , welke by toeval'in zyn Kuiltje komen. Met veel pleïzicr heb ik deeze byzonderhe- I. Deel» XII* stuk, den 92 Beschryving van % den , zelf, waargenomen in eenigen van deeze XL VIII. Ijkten , die my, nu ruim een Jaar geleeden, Hoofd- van Utrecht , alwaar menze in de hooge Lan- MUn*' den aantreft, door den Heer Juliaans toe- leam. gezonden waren- Ik heb daar in ook gezien , dat zy , voor de Verandering , meer dan eens van Huid verwis felen ; gelyk zyn Ed. my hadt gefchreeven , door hem opgemerkt te zyn. Een der Juffertjes , daar uit voortgekomen , is in Fig. ii. afgebeeld, Deveran- Het Masker, naamelyk, dat onze Mieren* dering. }eeuw js i tot Zyne grootte gekomen of vol- groeid zynde, graaft geen Kuiltje meer, maar maakt onregelmaatige Loopgraaven in het Zand 9 en fpint zig eindelyk een rond Tonnetje, naar een Erwt gelykende , het welk van buiten ut Zandkorreltjes beftaat, en van binnen bekleed is met fyne , witte Zyde. Hier in verandert het tot een Popje , 't welk een geheel andere Geftalte heeft, vertoonende in 5t klein alle de Lighaamsdeelen van het Juffertje , dat 'er uit voort moet komen ; hoewel het zeer weinig naar hetzelve gelykt. Het is Halfmaanswyzc krom geboogen , en vertoont zig dus ten deelc uitwendig buiten het Tonnetje uitfteekende 3 wanneer het volmaakte Infekt die gevangenis verlaaten heeft. Het juf- Hetzelve gelykt, in Geftalte, zeer naar on- yi xciv. ze gewoone kleine Juffertjes , doch de Wieken zyn met zwarte Vlakjes gewolkt. De Kop zweemt, eenigermaate, naar dien der Infek- ten J DE GAASVLIEGEN. 93 ten . welken men 't Wandelende Blad noemt • » * ; rtr . . TT . 'Afdeel, en de Sprieten vertoonen zig Hoornagtig. De XLVIII, Kleur van 't Voorlyf is geel 3 en die van 't Ag- Hoofd- cerlyf zwartagtig met bleek geele Ringetjes; zynde het Borstftuk^ alleen > wat ruighaairig. Hec legt zyne Eytjes, die een weinig bleek Roozérood zyn 9 en langwerpig rond 5 in het Zand 3 of elders. Men hadt de Paaring van deeze Infekten nog niet waargenomen. In Karniolie heeft Doktor Scopoli onzen Mierenleeuw , die doch den Ouden bekend ge- weest is 3 niet ontdekt; maar hy vondt, om- Itreeks de Waterleidingen der Idriafche My- nen5 niet zeldzaam een Gaasvlieg, zeer naar dit Juffertje gelykende , welke van hem ge- noemd wordt Fulvicephalus , en een andere die geel was 3 met de Oogen zwart (*). In Swee- den, voornaamelyk in Oeland, wordt de Mie- renleeuw 3 dien men 'er Sandpiller noemt y op drooge Zandige plaatfen gevonden (f). (5) Gaasvlieg, die de Wieken ongevlakt Glas- v. agtig heeft , met geknodste Sprieten. \$£f Uitheem- Roesel geeft de Afbeelding van een grootox^lzri. Soort van Land- Juffertjes , welke zeer naar dat Lecuw* van den Mierenleeuw gelykt3 en van hem in Duitsch- (*) Ent mol. Otrniol. p« 270. Ct) Faun. Snee. Ed. II. p. 383. (5) Htmtrobms , Alis hyalinis iraraaculatis 4 Ajltenma Clavatis. Koes. jnf. KI, T. ai. f. I. DEïL. XXI, Stuk, 94 Beschryvingvan V. Duitschland was gevonden» Zy fcheen , in XL Vin Geftalte, zeer veel overeenkomst te hebben Hoofd- met dat Juffertje, het welke den Heer Reau- stuk. MUR van Avignon toegezonden was, en dat die Heer zig verbeeldde , ook afkomstig te zyn van een dergelyk Infekt. Op wat grond Linn^eus 'er Afrika tot een woonplaats aan toefchryve, is my niet gebleeken. y1- (6) Gaasvliee, die bruin Tegelrood is* met de vaaie. Wieken zwart en driemaal zo lang als H Lyf. Rolander heeft deeze Soort in Amerika waargenomen. Zy heeft het Lyf donker Te- gelrood; den Kop zwart en zeer glad: de Sprie- ten uit Haairige bolletjes beftaande, Tegel- rood 3 en naauwlyks langer dan het Borstftuk: het Agterlyf zeer kort; de Wieken vlak ei* over eikander leggende. vu. (7-) Gaas vlieg, die geel is, hebbende de Wieken Margtna- Glasagtlg, bruin gerand en driemaal zo lang als 9t Lyf. Zy is , door dien zelfden Heer 3 in Amerika gevonden , en eveneens als de voorgaande, uitgenomen de Kleur, en dat de Sprieten wat langer zyn. C8) (6) Hemerobius fufco . teftaceus , Alïs nigtis % Corpore triplo longioribus. Syfi. Nat. X. (7) Hemerobius fiavus , Alis hyaünis margine fufcis , Cor- pora triplo longioribus. Syfi* Nat. X. Gerande. BE Gaas VLIEGEN". 95 f8) Gaasvlieg, die de Wieken wit heeft met V. Afdeel bruine Stippen 9 de Sprieten wit en bruin -^LVUl. zerinzd. Hooed- ö ° STUK. Deeze Soort komt , in S weeden , veel in ézHumlunuu Koplanden voor. Zy heeft het Lighaam wit- h* pp£c agtig, van grootte als een Mier. (9) G aasvlieg, die de Wieken wit beeft 9 met ix. Sexpmft*- bruine Vlaknen , mn agteren met zes van tm. elkander afgezonderde Stippen; de Sprieten stippen. bruin. Zeer gelyk is deeze aan de voorgaande , maar nog viermaal zo klein, hebbende de Wieken Glasagtig, Netswyze geaderd en bruin ge- vlakt, als in die, doch van agteren ieder met zes Stippen , die elk in een byzondere Vlak liaan : de onderften zyn ongevlakt, maar al- len, in zekere plaatzing tegen 't Licht, Goud- glanzig. Een tweeftippige , die zwart en groen bont is , met twee zwarte Vlakken op de voorfte Wieken, heeft men insgelyks te Upfal waar- genomen. (*) (10) Gaasvlieg, die zwart is9 met het Borst- x. fluk en Jgterlyf geel. ggf* Deeze tige. (8) Hemerobiusy Alis albis pun&is fufcis, Antennis albo, fufcoque annularis. Faun* Suec. 734* (9) Hemerobius , Alis albis , maculis fufcis , pofticepunc- tis fex diftin&is ; Antennis fufcis. Faun. Snee* 735* (*) Faun, Sutc. Ed. II. p. 384» N. 15 14. (10) Hemtrobius niger, Thorace Abdomincque flayis. ftwt 4Wc, 736. I. Deel, XK. Stvk, 96 Beschryving van Afdeei -^eeze 'ls 20 gemeen niet , in of omftreeks XLVIIhdie Stad, als de voorgaande , en heeft de groot- Hoofd- te maar van een Luis ; gelykende , zo wel als die, veel naar de Plantluizen. xi. (n) Gaas vlieg , die zwart is , hebbende de Lutaxiuu siykerige. Wieken witagtig gejtreept en met witte Vlakken. Deeze is, te vooren, tot het Gefiagt der Water-Uiltjes betrokken geweest. Zy heeft de grootte van de Scorpioen- Vlieg. Menvindt- ze voornaamelyk , te Upfal, op de flykerige Straaten. Het Masker van deeze Soort , volgens Roe- sel gelykende naar dat van de Haften , maakt 'er een zonderling Infekt van, dat op de Straa- ten van Europa , inzonderheid 's Voorjaars, zig onthoudt, zegt Linn^eus. Eenige bruine Vlakken op de Bladen van het Riet waarnee- mende, hadt Roes el dezelven onderzogt, en bevonden uit Eytjes te beftaan, welke de ge- melde Maskers uitleverden : maar , hoe komt het_ dan op de Straaten? dieAutheur, evenwel, getuigt, dat deeze Water - Uiltjes , in Mey en Juny, dikwils by dikke zwermen vliegen , en voor de Zwaluwen tot een voornaam Aas ver- ftrekken. (12) (ii) Hemerobius niger , Alis albidis ftriatis t albo macu- latis. Faun. Snee- 737- f^ub Phryganea; HOEFN, T« 12, RoESt lnf> II. *Aq, 2. T. 13. DE Gaasvlieg -en. 97 f12) Gaas vlieg, die bruin is , hebbende de V. , m 1 1 Afdeel. Wieken graawvo met zwarte Vlakken. XLVIU. HOOFD- In Afrika en de Zuidelyke deelen van Euro- stuk . pa onthoudc zig deeze Sierlyke Gaas vlieg, xu. die van Roes e l als een uitheemfche Landli-^'fT* bel is afgebeeld en befchreven ; om dat hy de- zelve uit een Kabinet, waar in andere vreemde Infekten waren , gekreegen hadt. Zy was veel grooter, zelfs, dan het Juffertje van den Mie- renleeuw. (13) Gaasvlieg, die wit is , met de Oogen xttl Koperig groen. Deeze gelykt naar de eerfte Soort , maar is •geheel wit , de Aderen der Wieken niet bruin hebbende. £14) Gaasvlieg, die de Kaaken Hoornagtig uit- xiv. geftrekt, en langer dan bet Borftftuk heeft. ^oom. de.' De Heer De Geer hadt deeze uit Penfylva- nie. De ééne Sexe heeft gedagte Hoornen rolrond, grooter en effen ; de andere heeft de- . zeiven korter en getand aan de binnenzyde. (11) Hemenbius fafcus , Alis grifeis , nigro maculatis, Roes. ƒ»ƒ. UI. T. 21. f. U (13) Hemerobius albus, Oculis viridi- sneis. $yflt Nxf . X¥ (14) Hemerobius Maxillis Oorniformibus porre&is , Thora» CC longioribus. Syft. Kat* X* I. Deejl. XII. Stuk, G $8 Beschryvïng van Afdeel ^aasv^eS > groenagtig is , m*£ ftuk, als die van het voorgaande Geflagt. Drie Soorten heeft Linnjeus van deeze Infek- sooiw ten aangetekend, waarvan deeerfte^ door geheel Europa , gemeener is dan de tweede , die in Duitfchland, en vooral dan de derde, die aan de Middellandfche Zee gevonden wordt. (1) Scorpioen- Vlieg , die de Wieken egaal van grootte en zwart gevlakt heeft. De Sprieten van dit zonderlinge Infekt , dat Gcmeenc on ge vaar een half Duim lang is, hebben om-PL. XC I V trent de langte van het Lyf : zy zyn zwart en f^. 12, famengefteld uit over de dertig kleine Rin- getjes, doch niettemin zeer dun en Draadagtig van gedaante. De Kop is zwart, met de drie klei- (I) Pan«rp4 AHs a?qualibus nigro maculatis. Syft. Nat. X. Gen. 210, Panorpa. TaumSutc, 729. Musea Scorpiura* ALdr. fyf. 386. f. 8,9. & IX. 387. fc 5 , ó.Scorpio-Mufca. Frisch/*/: IX. p. 29. T. 14. £ U MoUFFET. 62. f. 3 , 4, ÏUAUM, Inf. IV» T. 8. f. 9. I. DEEL. XII. STUK G % STUK. 100 BeschryviKg van V. kleine gladde Oogjes vanboven, en heeft van XLIx!" vooren het gezegde Snuitje, dat bruin is, met Hoofd vier Sprietjes , twee langere , twee kortere, aan 't end. Het Lyf van het Infekt is zwartagtig bruin, op de zyden geel, met eenige Vlakken van die zelfde Kleur van boven. De Staart, door de drie laatfte Ringen van het Agterlyf geformeerd , is Kaftanje- Bruin. Van deeze drie: Ringen of Leden, is het uiterfte het dik- fte, byna rond, en loopt in twee Haakjes uit, die 'er byna de gedaante aan geeven van een Scorpioen-Staart. Dit heeft egter, alleenlyk plaats in de Mannetjes : in de Wyf jes is de Staart zonder Haakjes. De Wieken , zo lang als het Lyf / zyn doorfchynende, met bruine Aderenen Vlakken : doch in de Kleur der Wie- ken komen aanmerkelyke verfcheidenheden voor. Men vindt 'er die , in plaats van eenige Banden van Vlakken , niet meer dan eenen en- kelen zwarten Band hebben, die ongeregeld dwars loopt over 't midden van de Wiek, wier end insgelyks zwart is. Anderen hebben de Wieken voHirekt geheel wit, uitgenomen dat zwart aan 't end. De Verandering van dit Infekt fchynt nog onbekend te zyn. Dewyl men het op de Vel- den, meeft aan den Waterkant, ontmoet* verbeeldt Geoffroy zig, dat het Masder wel, gelyk .die der Muggen, in 't Water zig kon onthouden. Lin^jeus merkt aan, dat het meeft de Scorpi o en-Vliegen, ioi meeft voorkomt op de] Weiden , daar een groote V. Soort van Havikskruid groeit , welke op de xux^* Duinen buiten Haarlem ook gevonden wordt ; Hoofd* een Heetteragtig Gewas , hebbende fmalle Bla- sim* deren en Zonnefchermswyze Bloemen Dit geeft wederom aanleiding tot andere bedenkin- gen. Als men dit Diertje vangen wil , fteekc het zyne Staart op, en fchynt zig te willen verweeren : doch het doet 'er geen kwaad me- de aan den Menfctw Misfchien zullen de ge. melde Haakjes, alleenlyk, tot de Paaring be- hulpzaam zyn. f2) Scorpioen-vlies; , die de Wieken emal van T*- grootte en Glasagtig heeft , aan de tippen Dmticne* bruin. Decze Soort , door den Heer Forskaol in Duitfchland waargenomen * was de helft kleiner dan de voorgaande, en hadede Staart bleeker. (3) Scorpioen -Vlieg, die de agterjte Wieken egaal van breedte sfmal en uittermaate lang TÏI heeft. *;oa. Levant* Op het Eiland Meteline , en op S tanchio ^ wel- fche- eer (*) Hieracium frimcofum , anguftifoliuru , majus. C. B. Pin* primum. DoD. Sabaudum. LOB. Hieraciiini umbellatura» Spec. Plant au Ed. Iï. pag, 113!. (2) Panwpa Alis stquaübus hyalinis , apicc fuscis. Syft* Hat. X. (3) Pdnorpa Alis pofticis Jinesribus Iongifïïmis* Syjt+ Eau X. Ephemera Coa. HASSELQ^ It*u 423. U8< Sttkh* 1747. p 176. T. 6. f. i, I. Deel, Xil. Stuk» G 3 *Ü2 Beschryving van Afdeel eer C°Llr> *n Griekenland , heeft Hassel- XLIX. ' q.uist dit Jteeftje ontdekt, het welke hy tot Hoofd- de Haften hadt betrokken. Het was van groot- STUK te byna gelyk de eerfte Soort* Dit fraaije Infekt fchynt vry veel overeen- komft te hebben , met het gene aan de Moldau gevonden was, en in de Stokholmfe Verhan- delingen befchreeven: zie Fig. 13. Linn^eus xciv. hadt hetzelve, voorheen, tot de Water -Uilt- **• I3* jes betrokken. Het gelykt veel naar een Haft, of Juffertje 5 doch het heeft daar van de Ken- merken niet. De Wieken zyn Zwavelgeel, met donkere Wolkjes ten deele gebandeerd. Befchryving van '£ Geflagt der Kemels- Halsjes, dus wegens baare Gejtalte ge- tytdd. Naam. -jr* en Soort van kleine Vliegjes, zeer lang XLf zynde van Hals, worden met deezen naam betekend, die my overeenkomftiger en klaarder fchynt te zyn , dan de Geflagtnaam Raphidia , welken Linn^üs daar aan toegepaft heeft, xenmer- De Kenmerken van dit Geflagt beftaan in kcn« twee Tanden of Nypertjes aan den Hoornagti- gen nedergedrukten Kop; de Wieken afloo- pende te hebben , en de Sprieten ter langte van het Borstftuk, dat rolrond is , en zeer L. HOOFDSTUK. lang. / de Kemels-Halsjes. 103 V lang. Het Wyfje heeft, aan de Staart 5 ^Afdeel. krom, flap, Borfteltje. L- Niet meer dan ééne Soort heeft men in H£^£ S weeden ontdekt, van deeze Infekten ; naame- Rétfhtdi* lyk die, aan welke Linn^eus den bynaam pffxcïv* geeft van Ophiopjis (1) , als eenigermaate de ge- I4? daante hebbende van een Slang of Adder, wanneer dezelve toefchiet, om te kwetzen. Zie hier zyne befchryving daar van. Het onthoudt zig op de Weiden , komende in grootte en gedaante naaft aan de Scorpioen- Vlieg. De Kop is zwart, Hoornagtig, van agteren fmal, van boven plat, niet ruuw: het Borstftuk fmal, rolrond en zwart. De Sprieten zyn als Borfteltjes en witagtig, beftaan- de uit ontelbaare Leedjes. Het Agterlyf is lang- werpig, bruin, mee witte dwarsftreepjes gete- kend. De Wieken zyn doorfchynende , met veele Adertjes door wee ven, gelykerwys in de Juffertjes; hebbende ook, fommigen , aan den buitenrand , een langwerpige bruine flip. De Aars loopt uit in een Borftelagtige, krom- me , zwarte punt , die de langte heeft vaa het Agterlyf; buigzaam is, en niet kwetzen- de. Sommigen hebben dien Stekel niet, het welk een Kenmerk is der Sexe. De Pop loopt; heeft fiompjes der Wieken, een derde zo lang als (l) Raphidia. Syft. Nau X. Gen. au. Faun. Suec. 72+ &oesel4 im. III. p, 130. T, 21/. 6, 7 ^#.ty*f I73*.p. 2$, N# H J« Deel. xxu Stuk. G 4 104 De Eigenschappen der v* als 't Lyf: de Staart, die Liniaal is, agter- Afdeel, . * , , , ^ f Lï waards 3 tegen de neergedrukte Rug, van t Hoofd- Agterlyf , omgeboogen. STUK* In de meefte deelen van Karniolie is een Manwpa. Soort van Kemelshalsjes gevonden, die nog meer naar de Wandelende Bladen gelykt, en daarom deezen bynaam heeft. Want, daar de Pooten, in de anderen, even ver van elkander ftaan , zyn de voorften , in deeze, ver van de an- deren af (*). LI. HOOFDSTUK. De Eigenfchappen der Vliesvleugelige Infekten in % algemeen. Naam, -nPot den Vyfden Rang behooren die Infek- *■ ten, waar aan de naam van Vlies- vleug eli gen, Hymenopterce 3 niet onaaf- tig, is toegeëigend. Derzelver Wieken, naa. melyk , welken zy 'er , even als die van den voorgaande Rang, vier hebben, gelyken veel meer naar een opgedroogd dun Vliesje , dan in die van den voorgaanden Rang ; of zy ver- toonen zig, eigentlyk gefproken, als onbe- fchryflyk dunne Plaatjes vanMoskovifch Glas, die Takkig, en als met Bloedvaten, zyn ge- aderd. Het komt my, derhalve, zeer oneigen voor , die Wieken , gelyk Schulzer doet, Pergamentne Flugel te noemen (f ). Niet <*') Zie "Entomoh Carmol. pl ï7ï* {\) Die KsnnUicbcn der Infekten, Surich. 1761. p» J39« Vlies vleugelige Insekten. 105 Niet minder onaartig is het , myns oordeels , V. dat G e o f f r o y deeze , met die van den Af^el- voorgaanden Rang, te famengevoegd en daarHooFD- van maar ééne Afdeeling gemaakt heeft , on- STÜK# der den Ty cel vznViervleugelige Infekten metkaa-3^ltc* le Wieken (*). Want , boven en behalve de Geftalte , die de Wespen en Byen zo byfter doet vcrfchillen van de Juffers, de Water- Uiltjes en Gaasvliegen of Land -Libellen, dat een Kind dezelven voor geene gelykaartige zou aanzien : hebben die van deezen Vyfden Rang nog een aanmerkelyke en weezentlyke byzonderheid. Zy zyn , naamelyk , aan de Staart met een Angel voorzien, waar mede fommi- gen vinnig kunnen kwetzen ; doch die , dat zeldzaam is , in de Mannetjes van veelen niet gevonden wordt. Het verwonderlyke welk in dit laatfte door- De Angel, ftraalt ; om dat , in de meefte Dieren , die van 'tMannelykGeflagt tot verdediging bekwaamft zyn: zal haaft verdwynen, wanneer men agc geeft op het gebruik, dat veelen van dit Werk- tuig maaken. Het dient haar, immers, om Gaatjes te booren, 't zy in de Bladen der Planten of Boom en, in Vrugten, in Hout, of in de Huid van andere Dieren. Sommigen hebben den Angel zo klein , dat die geen aan- doening maakt op ons Lighaam; gelyk de Gal- (*) Infe&es tetrapteres a Ailes nues. Hi/t. des Infeiï* env* Far. Tom. li. p. 206» i* Dl7. EL.. XII. STUK.* G J io6 De Eigenschappen der ten, V. Gal - Wespjes daar van een voorbeeld uitleve- Afdeei LI# * ren. In anderen , gelyk de Byën en Wespen, Hoofd- fchynt hy alleen te dienen tot verweering als 5TüIC* een Wapentuig. In die, welke Rupsdooders genoemd worden , ftrekt de Angel, baar- blykelyk, tot beiderley oogmerken, sprie- De Sprieten der Vliesvleugeligen verdienen ook haar opmerking. Eenigen zyn zeer kort en dik geknodft , als in fommige Blad - Wes- pen : doch in de meeften zyn zy Draadagtig dun , uit een groot getal van kleine Ringetjes famengefteld. De Wefpen , Byën en Mieren 9 hebben 'er van een zonderlinge gedaante. Het eerfte Lid maakt, op zigzelf, bynade helft der langtevan de Spriet uit, die verder beftaat uit zeer korte Ringetjes. Dit laatfte gedeelte maakt , met het eerfte Lid , een Soort van El- leboog , waar door de Sprieten zig vertoonen als of zy geknakt waren. In de Sluipwespen hebben de Sprieten altoos zekere blykbaare trillende beweeging, 't welk fommige Lief- hebbers deeze Infekten door een byzonderen naam, van die eigenfchap afgeleid, heeft doen onderfcheiden. De Peesvleugeligen, van dep Vierden Rang, verfchillen door het getal der Leedjes in het uiterfle gedeelte der Pooten, dat men den Voet noemt , aanmerkelyk. De Juffers en Stinkvliegen hebben 'er drie Leedjes in ; het Kemels - Halsje vier, de overigen vyf. In de Vliesvleug^jgen , zo Wefpen, als Byën en Mie- Vlies vlëugelige Insêkten. 107 Mieren , heeft altoos dit laatfte getal van ^E Leedjes in de Voeten plaats. LU. Het getal der Geflagten van deezen Vyfden Hoorn- Rang, is agt; waar onder de vyf eerffon ge- STUK* meenlyk Wefpen genoemd of daar toe betrok- Sl dStai* ken worden : het zesde bevat de By m , in het zevende zyn de Mieren begreepen , en de on- gevleugelde By maakt het laatfte uit. \ Ge- tal der Soorten was tweehonderd negen - en- twintig : waar van het Geflagt der Rupsdoo- ders alleen byna een derde , en dat der Blad- Wefpen, benevens dat der Byën, ieder ruim een zesde bevat. Lil. HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Gal -Wes- pen, dus genaamd wegens de Galnoot -agtige Knobbeltjes of Uitwas jes der Boomen of Kruiden, waar zy uit voortkomen 5 en die door hunne Steek veroorzaakt worden. Door Cyniphes heeft men, oudtyds, zeKere Naam, Muggetjes verftaan , die zo klein waren , dat menze eer voelde fteeken , dan zag vlie- gen. Men oordeelt, derhalve, te regt, dit woord niet van 't Griekfch woord Kt/*»5 'e welk een Hond betekent, maar van 't woord J,*v)& of KwW , dat Wormpjes waren, die het Hout uitknaagden, afkomftig te zyn. Qympt \. deel. xii. stuk. wordt io8 Bescmryving van Afdeel worc^t 3 verkeerdelyk , een Hondsvlieg ver- Lu. ' taald , en dat woord is , niet onaartig, van on- Hoofd- zen Autheur gebruikt voor die kleine Wespjes , welke, door haare fteek , in de Bladen of Takjes van de Boomen en Planten een Knob- beltje , dat dikwils meer of min naar een Gal- noot gelykt, veroorzaaken 3 en daarom, van ons, Gal -Wespen getyteld worden. Het Mas- De Maskers vandeeze Infekten gelyken naar wormpje, witte Wormpjes , met een bruinen , Hoorn- agtigen Kop voorzien, doch verfchillende in het getal der Pooten. Allen hebben zy 'er zes Hoornagtige, gelyk de Rupfen, voor aan het Lyf ; maar de Vliezige zyn fomtyds twaalf; fomtyds veertien in getal. De meeften ont- houden zig in zeker Uitwasje of Knobbeltje, 't welk door de fteek van het Wespje gefor- meerd wordt. Als, naamelyk, hetzelve Eyt- jes leggen wil, zo bedient het zig van zyn An- gel of Boor , en maakt daar mede een opening in een Blad of in een Steeltje, en laat een of meerEytjes, door de Sleuf van dien Angel, daar in glyden, blyvende door middel van een Soort van Lym , die dezelven kleverig maakt , op de plaats, daar voor gefchikt. De Sappen van het Gewas, ondertuffchen , door de dus geo- pende Vaatjes uitgeftort of uitloopende , for- meeren aldaar een Uitwas of Knobbeltje, waar in het Eytje is beflooten, en dat langzaamer- hand al grooter en harder wordt. De zo be- kende Galnooten, van den Eikeboom, worden op de Ga l-W espen- 109 op deeze manier geformeerd. Na verloop van jjjfa. eenigen tyd, dit Uitwas reeds groot gewor- Ln. den zynde , komt het Wormpje uit , en vindt Hoofd- daar zyn voedzel in het hart van dat Knob- STUK* beitje , 't welk van binnen door hetzelve uit* gegeten wordt. Dus vindt men, de Galletjes openende , waar mede de Bladen of de Steelt- jes van verfcheide Boomen of Planten, in de Zomer , bezet zyn , in dezelven fomtyds het Masker van zulk een Wespje. Dit Wormpje legt, in de kleine holte van het Galletje of -Uitwasje, doorgaans krom en als opgerold 9 met den Kop naby de Staart. Het fchynt zig naauwlyks te kunnen beweegen , maar de Na- tuur heeft aan deeze Wormpjes zeker behulp gegeven 5 zynde een foort van zagte Tepelt- jes 3 die zy op de Rug, en naar believen, kunnen uitbrengen of weder intrekken. Door middel van deeze Tepeltjes kan het Masker zig voortzetten , om en wederom draaijen, binnen de holligheid van het Galletje. Onder- tufichen fchynt het niet veel Afgang te loozen ; dewyl men die zelden in de holte vindt, Mooglyk is zyn Voedzel zo vloeibaar 3 dac het , verteerd zynde , weinig Vuiligheden overlaat, of mifTchien blyven die, evenals in de Menfchelyke Vrugt , binnen het Lighaam opgehoopt. De Galletjes , daar het Masker van de Gal- verfchit Wespen in huisvest , zyn van verfchillende Galie£~ gedaante , grootte en zelfftandigheid. Men I. Deel» xu. Stuk» vindt Ho Beschryving van Afdeel Vindt ^ r°nd 3 ^ k*eine Appeltjes ï f°mtyds LIL ' e^ °P Z^S zelf 5 fomtyds veelen , tropswyze, Hoofd- by eikander gevoegd , zagt of hard , en dikwils STÜ1C* zeer fraay rood, geel of Oranjekleurig. An- deren zyn van onregelmaatige figuur, platrond, ovaal of langwerpig, en eenigen geheel ruig, wegens een menigte van famengehoopte Vezel- draaden of Bladeren , die 'er fomtyds de ge- daante aan geeven van een Bloem. Zodanigen vindt men dikwils aan de enden der takken van de Wilgeboomen, en die Haairige Knobbels, aan de takjes der Wilde Roozen , op dergelyke manier geformeerd , zyn , wegens de Kleur en geftalte, gantfch aartig. Sommigen maaken5 aan de Mannetjes Bloemen der Eiken, zekere Knobbelagtige Kettingjes > die verwonderlyk zyn. De veran- Hec Masker , tot zyne volle grootte geko- denug. ^ zynde in het binnen fte van zyn verblyf, gebruikt eenerley middelen tot zyne Ver- andering. Sommigen , die in de Gallen der Bladen zitten , vallen , na dat zy zig ingefpon- nen hebben , met dezelven , in de Herfst , op den Grond , alwaar het harde Dopje hun befchut , tot dat zy in 't Voorjaar uitkomen : maar veelen der Eiken blyvenaan den Boom, en ondergaan daar de Verandering binnen de Galnoot, zo wel in een Popje, als in een gevleugeld Diertje. Hoewel, nu, de meefte Soorten van Gal- Wespen uit dergelyke Knobbeltjes voortko- men , die van fommigen byfter groot zyn ; ge- lyk de Gal - Wespen, in Jyk aan het ruige Havikskruid, welke fomtyds de Af^* , gedaante van een Muis hebben ; zo vindt men LI1> • doch Infekten tot dit Geflagt betrokken , dieHooFD- zulks niet doen; gelyk de genen, door welker fteek de rypwording der Vygen, in de Levant, bevorderd wordt. Of 'er zyn , die ook op In- fekten aazen, en dus met de Rupsdooders, die men anders ook wel Sluip- Wespen noemt , in Levensmanier overeenkomftig zouden zyn , zal ik mooglyk in 't vervolg onderzoeken. De volmaakte Infekten nu, van dit Geflagt, j^™^ zyn , in 't algemeen , zeer klein : des menze Gai- met een Vergrootglas dient te befchouwen Wcspen* om verzekerd te zyn van haare weezentlyke Geftalte. Alsdan wordt men gewaar, dat de Sprieten, in fommigen , dik en rond, eeniger- maate Knodsagtig , niet lang, en in 't midden als geknakt ; doch in veelen Draadagtig zyn. Het voornaamfte Kenmerk beftaac in het maakzel van den Angel, die, in de eer- fte opflag , wel maar fpits fchynt uit te loopen* doch, by naauwkeurige befchouwing, aan het end byna als een Priem of Boor wordt bevon- den, zynde van binnen hol, en zittende, bo- vendien, in een Scheede verborgen. Om die reden zou men deeze Infekten , door den naam van Boor-JVespen , kunnen onderfcheiden van die van het volgende Geflagt, welken in'tFransch, wegens de gedaante van den Angel , Zaagvlie- gen heeten. De Angel is, in de Gal- Wespen, ook niet, gelyk in veele andere Infekten, juist U Dmli.* xil. Stuk- aan Beschryvïng van Afdeel aan 'C m^ Van maar een weinig laager, Lil. ' en tuflchen twee Plaatjes geplaatst ; alzo het Hoofd- Agterlyf van onderen fcherp loopt , zyndeplat- STUK agtig op zyde. Wat aanbelangt het Kenmerk, van den Bek met Nypers te hebben zonder Snuitje; dit is den Gal- Wespen met alle de an- deren gemeen. Soorten* Onder deeze Infekten 3 hoe klein ook 9 vindt men 'er die uitmunten door de fchoonheid van haaren glans , welke fomtyds dien. van Goud en Smaragden overtreft. Sommigen merken aan, dat 'er ook zyn die Springpooten hebben , en daar mede een aanmerkelyken fprong kunnen maaken, gelyk de Bladzuigertjes. Omftreeks Parys heeft men drie-en-dertig Soorten van dit Geflagt waargenomen. Het getal der Soorten is , door onzen Autheur 5 tot veertien bepaald geweeft, waarby thans twee nieuwe 3 die men in Sweeden waargenomen heeft , gekomen zyn. (i) Gal- Wespje, dat -zwart is 9 hebbende bet Agterlyf Roejlkleurig , vanagteren zwart, en de Pooten Roeflkleurig. De wilde Roozen, anders ook Hondroo- zen (i) Cynlfs nigra, Abdomine ferrugineo poftice nigro, Pe- dibus iemigineis Syft Nat, X. Gen4 212. Tenthredo Anten- nis duodecim- nodns n:fcris, Abdomine fubtus femigineo , Pedibus flavis, Alis immaculatïs. Faun* Suec. 933. Blank. InT 16. f. V-Zf REAUM. fyf. tiU T, 46 4 f. 5*8, $C T» 47. E 1-4- Cynips Kofl Gai- vVesp van de Roozen. de Gal - Wespen, leen genaamd , en by ons gemeenlyk Duinroo-^ v- zen, zyn dikwils met zekere Haarige Knobbel- E,n;L< tjes bezet, die van de Takjes een foort van Hoofd- Bouquetjes maaken , wegens de kleur en figuur STÜKi niet onaartig. Sommigen zyn wel zo groot als een Paarden-Kaflanje in zyn bolfter, doch niet ftekelig gedoomd , gelyk die , maar zeer ruig gehaaird met een menigte van bruinroodc Ve- zeltjes, die 5 door het Mikroskoop gezien, zig plat 5 en onregelmaatig , op zyde ;> met Haairtjes bezet , vertoonen. Deeze Haairige knobbeltjes heeft men, weleer, in het Winkelgebruik ge- bragt , onder den naam van Spons der Honds- roozen f ? en ze aangemerkt als Geneesmiddelen f 'St**g* tegen de Roode Loop en Buikloop, tot afdry- Cyno**tj ving van het natuurlyk Water ; als ook tegen den Steen , het Scheurbuik en de Wormen, De Gifte van deeze Sponsjes, tot poéijer ge- bragt zynde , was van een half Scrupel be- paald tot twee Scrupelen. Men hadt 'er ook.» doch ten onregte , den naam van Bedeguar aari gegeven , die tot een foort van Diftel H oper^ H4 Beschryving van V. openbaaren , die in 't midden hol zyn. Een AFLüEL# zelfde E§lantier heeft dikwils drie of vier* Hoofd- en fomtyds meer dan een dozyn van deeze STUK" Sponfen. Ieder komt doorgaans uit een Knop voort , in wier deelen , dus , een ongemeene verandering moet hebben plaats gehad , en de Haairige draadjes zullen waarfchynlyk van de punten der Kelk, die de Roos omvatten, als uitgerafeld zynde , af komftig zyn. Men vindt evenwel , fomtyds, dergelyke ruige Galletjes y doch die zeer klein zyn , op de Bladen van dit Gewas: het welk den Heer Reaumur" deedt denken , dat het de Vezelen van Bladen wa- ren: doch, (zou men mogen vraagen,) van O waar hebben die haar bruinroode Kleur ? De Ichneamon Bedeguaris , gelyk dit Gal- Wespje in de Verhandelingen der Koninglyke Sociëteit van Upfal, in S weeden, getyteld wordt, heeft men , volgens L i n n je ü s , ook voort zien komen uit een dergelyke Knobbel, naar het uiterfte Duimlid gelykende, aan de Stinken- de Kamille, die by de Wegen groeit (*). Het is een Wespje , naauwlyks grooter dan een Luis, het welke alleenlyk van de overige Gal- Wespjes verfchilt door de gedaante der Sprie- ten , die niet kort , dik en geknakt , maar lang, Draadagtig dun , en byna regt zyn , beftaande uit ongevaar twaalf Leedjes. De Heer Geof- froy heeftze , derhalve, in een byzonder Ge- f*) Tn Cctnla fcetida , Gatta gïbbófa , exthno Poilicis articulo fimilis, pxodiuït eandem. F4un*Suec, Ed. HtPfS^S" r> e Ga l-W espen. Geflagt geplaatft, onder den naam van ^T^roku lepiii wegens de twee Plaatjes , aan den Buik, LIL * door welken de Angel in deeze Soort , gelyker-HoorD- wys in de overige Gal- W espen , bedekt en ver- borgen wordt. De Wormpjes, daar zy uit voortkomen 3 zyn van een ovaale Figuur 3 fpit- fer aan de Staart dan aan den Kop, die met twee getande Nypertjes , van een aartig maak- zel, is gewapend. (2) Gal-Wespje van het Miiur-Eavikskruid. jüJj$#> van 'c Onder de verfcheide Soorten vm Haviks-Haviks. kruid, is 'er eene met ruige Bladeren, door geheel Europa bekend, welke deMuisdraagende getyteld wordt (*) , wegens zeker Uitwas of Knobbel, die aan hetzelve groeit. Linn^eus evenwel, die het den 3 Juiy des jaars 1749, voor de tweede maa't , in S weeden vondt , merkc aan, dat de gelykenis naar een Muis, in dit Uitwas, ver te zoeken zy. Het was een Ovaal of Eyrond Lighaam , van grootte als een Eikel* rondom met witte Haairtjes bezet, doch aan de punt wat Schubbig, als uit kleine Blaadjes beftaande. Dit openende vertoonde het zig van binnen als de Gallen van het Hondsdraf,; en daar waren veele Infekten in, zo klein, dat (1) Cyntps Hieracii Muronun. Faun>Suec><)5o.It. Scan, i%Q+ BAKTH. ^ia 1671. T, 283. Valf.nt. Virid, T. 328 U l. CHEMN-JSrwwiw, T. 7. HEUCH. Wittenb, I. T. I. (*; Kïeraciurn myophorum five Mures profcrens, HSüófi; Wttunb. Prov. 2* p* 74. T« I. I. DEEL* XIU STUK* H & Il6 Beschryving VAN V. dat men ze met de Oogen naauwlyks kon zien, ^LUU ^et Wespje zelf was hem niet voorgeko- Hoofd- men. stuk. jje(. fchynt dat deeze Gallen aan byzondere Soorten van Haviks- Kruid groeijen: tenwa- re die allerruigfte , welke zo gemeen is op de oude Muuren der Stads Wallen en die minder ruige (f), welke men op de Velden insgelyks ontmoet , en beiden weleer , wegens de Bladeren , tot het Longekruid t'huis gebragt zyn geweeft , met het langbladerige , dat lang van Steelen en eenigermaate ruig is (§) , in deBos- fchen voorkokende , tot een zelfde Soort te betrekken zyn, gelykLiNN^ s wil. Inderdaad, men weet, dat de verandering van Grond der- gelyke verfchillendheden te weeg brengt, en het is niet onwaarfchynlyk , dat het gemelde Havikskruid op de oude Muuren , gelykerwys de Paardebloemen en veele andere Planten, uit Zaaden , derwaards van verre door den Wind gevoerd , gefprooten zyn. Dus kan men dan beter het Berigt van Borrichius begry- pen, die, van de misgroeide Kamille gefpro- ken hebbende, aldus vervolgt " Daar „kwam (*) Hiencium Murorura folio pilofiflïmo, C. B# Pm* Pulmonaria Gallomrn flore Hieraeii* LOB. (f) Hieracium Murorum laciniatum , minus pilofum. C« B. Pm. Pulmonaria Gallica foemina Taberw* Hifi. 504. (§) Mieraciutn macrocaulon hirfuium folio longioie* RAJ« s Glechomae hederaceg.F^». Suee. 949. It^iVefiGeth* 107. Blank. Inf. 186. WELSCH. Hecaft. T. 127. t 1. PAN. Cow. HeTb. 709. REAUM. ƒ«ƒ♦ III. T, 4*. f, li S.ELSHOX,. March. I. DEEL» XII, STUK, H 3 i3i Beschryving van V. van eeten , en die van een goeden fmaak be~ Afdeel. . \ LIL vmden' Hoofd- Wanneer het Zomer -Saizoen niet te veel is «tuk-. verloopen, bevindt men dat deeze Galletjes een foort van Kelk hebben ., uit eenige Blaad-? jes beftaande: het welk haar nog meer de ge- daante van Vrugten of Beffen geeft. Zo men ze doorfnydt , vindt men , daar binnen , ronde Houtagcige Dopjes, met eene Spongieuze zelf- ftandigheid omringd , door welke , van het Steeltje, zekere Vezelen naar de Dopjes loo- pen, die 5 waarfchynlyk , het voedend Sap aan dezelven toebrengen , of gebragt hebben. By letter b is zulks zeer duidelyk in een dubbeld Galletje van dit Kruid , door my waargeno- men, vertoond. Als 't de tyd van 't Jaar is, wordt'er ook dikwils een Wormpje, (als by letter ), een Popje, of Wespje a dat op het uitkomen ftaat, in gevonden: maar de tyd van hunne uickpmfte is vroeg in de Zomer, en dit maakt, dat men gemeenlyk deeze Dopjes ledig vindt. LinntEis getuigt zelfs, dat hy het Infekt nog niet gezien had ; het welk, egter, by Reau- mur is afgebeeld , en befchreeven wordt als een Viervleugelige Vlieg, hebbende het Lyf Borstftuk en Kop , Barnfteenagtig rood ; doch komende, in Geftalte, aan die der Galletjes van.de Eiken zeer naby. $t*mmh. De Heer Geoffroy merkt aan, dat men va.i net Gras. dikwils, aan de Steeltjes van het Gras, dodjcs ' vindt van witte Vezelen of Draaden, welke de groot- de Gal- W espen. 119 grootte ten minften van een Erwt hebben , en V. zig als Worteltjes vertoonen. Hy hadt 'z?A™lï^ eenigen geopend, en in het midden een klein Hoofd- hokje gevonden, waarin een Wormpje of Pop-STUK- je was beflooten. Hoewel nu het volmaakte Infekt by hem niet uitgekomen was , wordt hetzelve doch tot dit Geflagt betrokken, on- der den naam van Gal -Wespje van het Gras. Hy verbeeldt zig, niet zonuer reden, dat dit ftuk nader onderzoek verdient (*). (4) Gal - Wespje , dat zwart fx, met de Sprie- ten * by den Kop* en de Pooten geelagtig. Over cm Op de bladen der Eiken vertoonen zig , J^pM* fomtyds, aan den agterkant, ronde Galletjes, IIoofd* dikvvils in menigte aan de Eiken - bladen. Dee-^ STÜK" ze zyn vetn binnen niet hol; maar de Heer Bazi * hadt aan gemeiden Heer getoond, dat onder dit Kapje zeer kleine geelagtige Wormp- jes zaten 3 op de oppervlakte van het Blad (*). (5J Gal- Wespje ^ dat zwart is , methetBrst j°LU' ]q (luk gtjireept» de boeten graauw , de Dy Gj!no?>* ën van onderen zwart. te, , aan het Uiad* De zo bekende Galnooten worden door het fteeken van dergelyke Infekten voorgebragt. Zy hebben waarfchynlyk dien naam, van haa- re gelykheid aan Nooten, in figuur, grootte en hardheid. De befte komen uit de Le- vant, van Tripoli, Smyrna en Aleppo: die in de Zuidelyke deelen van Vrankryk vallen , zyn bleeker van kleur en kragteloozer. 't Is bekend , dat zy flerk famentrekkende zyn , en derhalven gebruikt kunnen worden, tot het floppen van de Loop en Bloedvloeijingerb Men heeft ze ook onder de Koortsmiddelen geteld ; doch het voornaamfte gebruik , dat men CO Mem. fur Les lm, Tom* III. Part. 2. JVEem. iz. 42. Fig 8, 9, 10. (j) Cympt nigra, Thorace lineato , Pedibus grifeis, F,e- tnöribus lübtus nigris. Fam. Suec. 947. Rhed. Inf, J57. PRISCH. Inf U. T. 3- f. 5- REAÜM. Inf III. 39. f , - Y?\ Leüwenh. Nat. 2I7. Blank. /»ƒ. T.ió, f* A,H.Koeu III. T. 52 • 53> Ê 10; II. JDE GAL-Wes1>ÈN# lil ircn 'er van maakt , is om Zwart te verwëii V. en tot Inkt: doordien het Aftrekzei of Af-A£j^L kookzel derzelven^ met Vitriool of zo ge-H ;orD- naamd Koperrood gemengd zynde, èeh zwarte STÜK' Kleur aanneemt. Onder de Gallen of Uitwasjes van den Eike- Boom , die men 'er wel zeven - of agtterhan* de telt , zyn deeze de grootfte en hardde van zelfstandigheid. Men vintdze harder als fom- mig Hout , en beter te breek en , dan te fny- den. Veelen hebben een rond gaatje, waar het Infekt is uitgekroopen, tot in het midden doorloopende , alwaar ook een kleine ronde holligheid is. Het fchynen de zodanige te zyn* waar van men fomtyds wel agt of tien aan de agter- of onderkant van één Eikenblad waar- neemt, volgens Róesel. In Oktober hadden zy haar volkomen grootte , doch in Septem- ber vondt hy het Wormpje, in de holligheid, reeds volwailen , dat naderhand in een Popje veranderde en vervolgens een Wespje uitle- verde-. De Ouden hebben, uit de Eiken -Gallert zig Voortekenen geformeerd. Wanneer men >er een Wormpje in vondt, was een Hongers- nood aanftaande: zo 'er een Spinnetje in was, voorfpelde men de Peft of besmettelyke Ziek- ten : en een Vlieg , daar uit te voorfchyn ko- mende, moeft Oorlog aankondigen. Dit laat- fte heeft nog onder 't Gemeen J in de Noord- fche Landen , plaats ; alwaar de Galnooten 3 h Deel, xi h Stuk» H 5 aan 122 BESCHRYYING VAN V. aan den Boom, niet hard worden: hoewel Afdeel. mefl daar^ ^ g weeden, ook Inkt van maakt. Hoofd- Het geen, tegen den Winter, daar in een stuk. Wormpje is, wordt tegen 5t Voorjaar een Pop- je, naar een Spinnekop gely kende , dat in de Mey- maand in een gevleugeld Infekt veran- dert. Zo ziet men, wederom, hoe dienftig het onderzoek is van de huishouding der Na- tuur, om wonderbaare Verfchynzelen te ver" klaaren, en het Menfchdom te verloffen van een ongegronde vrees. Dit Wespje , dat de grootte omtrent van een Weegluis heeft , is zwart van Lyf en bruin van Kop, met de Sprieten Draadagtig, naar 't end verdikkende , en uit twaalf Leedjes famengefteld. Het Borstftuk is bruin , bultig met drie verheven gladde Streepen: hetAgter- lyf Eyrondagtig, glinfterend zwart, bultig, nederhurkende. De Wieken, opftaande, zyn wit met zwarte Aderen , tweemaal zo lang als 't Lyf, zonder Stip aan den rand: de Pooten graauw , met de Dyën zwart van onde- ren (*) (6) Gal- Wespje, dat zwart is, met de Vot- ^mrlu% ten witagtig) en de Dyën bruin. fettoli* steltje. Aan de Steeltjes der Eikebladen groejjen der- ge- f») Faun» Suec. El tt4 p. 356. (6) Cynips n»gra , PedibuS albidi*. Femoiibus %cis. Roes, Xif Uh T. 35» 36. DE GAL-WESPEN. 123 STUK. gelyke Galnooten , die , nog zagt zynde , insge- V. ]yks rood -en geelagtig zyn, wordende daar- om, in Duitfchland, ook wel Gal - Appelen Hoofd- geheeten. In 't jaar 17 jo was de menigte der- zelven, aldaar, zo groöt, dat veele ligtge- loovigen 'er door in het denkbeeld gebragt werden, als of zulks iets Kwaads betekende. Roesel, ondertuffchen , verbeeldde zig, met reden, dat het aan 't warme Weder, 't welk men toen eenige Jaaren aldaar gehad hadt , toe te fchryven ware : doordien hetzelve de Voort- teeling der Infekten, buiten twyfel , bevor- dert. Deeze Autheur geeft zig veel moeite om te bewyzen, dat het niet de zelfde Soort van Wespjes zyn, welke deeze Galnooten en die der Bladen voortbrengen ; welke laatften 'er, in 't jaar 1751, zo menigvuldig waren, als 'er de anderen, 's jaars te vooren, waren ge- weeft. Deeze beiden fchynen, evenwel, de Sprieten Draadagtig gehad te hebben: daar men fomtyds, zo Geoffroy aanmerkt, uit deeze Galnooten Wespjes ziet voortkomen, met korte, dikke, rolronde en geknakte Sprie- ten ; hoedanigen die van zyn Geflagt van Cy- nips zyn. Die met de Draadagtige Sprieten heeft hy tot de Diplokpis t'huis gebragt, en van beiden geeft hy de afbeelding (*). (?) (*) mft, des Ins. tnv. Paris. ToM. II. & XV. Fig. ï , 2. 1. Deel. XIL Stuk. 124 BESCHR YVING VAN Afdeel Gal - Wespje , dat graaurj) is9 met een LH. Streepswys Kruis op de Wieken. Hoofd- stuk. De bloefem der Eikeboomen ziet men fom- _ VIT- tyds,als in Fk. 2. beladen met ronde bollet* feduncuii. jes, welke in grootte en Kleur naar die van on- Biken^ rYPe3 halfrype of geheel rype Aalbesfen gely- pi°xcv ^en" ^n ^e Jaaren l6^3 ' en IÖ^45 maakte 2 * zulks een groot gerugt in Duitfchland, niet al- leen onder 't gemeene Volk, maar zelfs onder fommige Geleerden , die, geen raad weetende om dit Verfchynzel te verklaaren, het voor iets tegen-natuurlyks of Tovery hielden. De Heer Marchand , die zoda: igen waarnam in 't pafleeren van 'tBofch van Chambor, in Vrank- ryk , befchryftze in een Vertoog , dat onder de Verhandelingen der Akademie van Parys, op 't jaar 169?, geplaatst is, zeer naauwkeu- rig; doch hy hadt niet ontdekt, dat het Gak letjes waren, gelyk Reaumur ondervondt, die 'er het Wormpje of Popje in vondt van een Infekt, 't welk hy een Vliegje noemt, doch dat tot dc Infekten van dit Geflagt be- hoort. Die Beeftje, dat door een Gaatje uit- komt, 't welk met de grootte van zyn Lig-, haam ftrookt ; is zo klein , dat men een Ver- grootglas noodig heeft om de opgegeven Ken- merken aan hetzelve waar te neemen, % v>) ?V.v \ " cé (7) cyntpt grifea. Al is emee Hncau, Reaum. Inf. l\U T. 40, f. 1 • 6. DE G A L-W ESPEN, 125 (8) Gal -Wespje van de Knoppen der Eike* V. boomev. A?l™L' In de Voorzomer 3 wanneer de Eiken be- ^°uk? ginnen uit te botten , kan men fommige Knop- ^clu\ pen waarneemen 3 die met een klein rond gaat-<^w je doorboord zyn, even als of 'er met eenniken Speld in was gedoken. Als men, nu, de klei- KnoPPen* ne bruine en dorre Blaadjes , die zulke Knop- pen van buiten bekleeden , van elkander doet , zal zig daar tuflchen , of in 't binnenfte van de Knop ^ een rondagtig groen Galletje openbaa- ren, daar de gedagte Blaadjes ingeplant zyn. Dit Galletje openende, vindt men daar in vier of vyf Vliezige hokjes , die ieder een Popje of een Vliegje bevatten, het welk 'er fomtyds reeds uit en weggevlogen is ; zynde het ge- melde Galwespje, dat de grootte ook maar van een Luis heeft, bruin of vaal van Kleur, met de Wieken als het voorige getekend. Een dergelyken oorfprong hebben, zo deAppeiag» Heer Reat-mur oordeelde, die Uitwasjes dertlóe* Eiken, door hem Galles en Pomme, dat is, Appelagtige Gallen, getyteld. Deeze, naa-j^'^CVw melyk, zyn, veelal, grooter dan Nooten; ja zy hebben fomtyds wel de grootte van kleine Appeltjes, en de Kleur is ook dikwils zoda- nig, (3J Cymps Geramd Quercus'Roboris. SyJl.Ntt X. Tcnthredo Gatlx iii:biicats. Faun. Suec» 948. IUAUM, jnf III. T* 43. f. omnes. I, Deel. XII. Stuk. 12(5 Beschryving van Afdeel nig' gGeI Cn r0°d > als men in de fraaifte Lil. 'Vrugtenzou wenfchen. Datzy, ieder , aan 'c Hoofd- encj van een Takje zitten, en met Blaadjes by den Steel omringd zyn, maakt de gelykenis nog grooter. Van binnen vindt menze, om- trent als de zo genaamde Appeltjes der Lief- de, in hokjes verdeeld , met Korreltjes, die zig als Zaadjes vertoonen , doch ieder tot woonplaats verftrekken voor een Wormpje, het welk al vroeg verandert in een Popje , en de Vliegjes komen 'er in de Voorzomer uit. Het zyn Gal- Wespjes, die den Kop, het Borst- ftuk , en het Lyf , Barnfteenagtig rood hebben , doch in geftalte en kleinte met de voorgemel- den overeenkomftig. By letter c ziet men 'er, in langte byna de helft vergroot zynde, afge- beeld. Gefchub- Een ander groot flag van Gallen der Eiken dc Gallen, noemt hy Qanes en Arücbaul , om dat haare J: L* ■ au V. 2. Geftalte nagenoeg is als die der Koppen van de Artisjocken. In 't eerft gelyken zy meer naar de gefchubde Knoppen van fommige Bloemen, maar naderhand, als de Schubben van elkan- der afwyken, komen zy meer met de gedagte Vrugt overeen. Vervolgens gaan zy zelfs open, en dan kan menze Roosagrige Gallen noemen , gelyk Geoffroy doet (*) , die aan- merkt, dar de Wespjes 5 daar uit voortkomen- de, een twaalfde Duims lang, van Kleur zwart- (*) Le Clnïps de Ia Galle en Rofe dtt Chêne, Htft. des lm, $nv< Paris, Tom. II» p. *99* DE GAL-WESPEN. 127 zwartagtig groen, een weinig verguld zyn>AF1^ELi met de Sprieten en Pooten donker vaal. Dee- LII< zè Gallen hebben, fomtyds, wel een Duim Hoofd- middellyns, fomtyds meer dikte, wanneer zy droog en open zyn, zittende op een kort Steeltje, aan den Tak. Alle deeze drie Soor- ten van Gallen komen voort van de Knoppen des Eikenbooms. Nog andere zyn 'er in Sweeden ontdekt. De cene Soort, genaamd G al-Wesp van den Bajt der Eiken 9 woont in een Bekeragtig Galletje, met een verheven Bodem, die met meer dan twintig holle Stippen omringd is, zittende ge- dooken in de Schors. De andere wordt gety- teld, Gal- Wesp van het Eiken -Takje, die bleek is, met het Agterlyf en de Oogen zwart. Dee- ze is zeer klein , en onthoudt zig in Wollige witte Galletjes, die aan de Takjes van den Eikeboom gevonden zyn door den Heer S o- L ander (*). Qg) Gal - Wespje van de Beukeboomen. Fégt** van de Op de Bladen van den Beukeboom komt eenBeuken' foor t van Wratten, langwerpig van figuur, des menze Peeragtig zou kunnen noemen : want zy hebben een Steeltje , en worden , van het- zelve af, allengs dikker in de hoogte, zegt Frisch, (*ï Faum Suec. Ed. II4 p. 387. N 15*6, 15*7. (9) Cynips Fagi Svlvaticae. Syffi. Nat. X. Tenthredc Gallx . foliorum Fagi. Faun» Sutc, 946, PillSCH. Inf, II. T. 10. I. Deel. xih Stuk. 128 Beschryvinc van V. Afd-el, LIL Hoofd- stuk. tige. Frisch , die deeze Gallen op de Beuken , maai4 niet, zo veel ik zie, op de Olmen of Ypen waargenomen heeft. Zyne bcfchryving daar van is zo naauwkeur'g , dat ik niet kan nalaa- ten , die hier in re lasfchen. ,, De kleur van deeze Wrat is bleek groen , 53 gelyk die op de Wilgebladen : zy is in 't eerit hard, doch, als de Wormpjes haar uitgeknaagd hebben , Blaasagtig op 't ge- voel. Droog geworden , is zy zo hard als een Galnoot en hoekig. De Aderen gaan alte- maal, van het Steeltje af, zo regelmaatig in 't ronde, opwa:;rds, dat zy boven als in 't middelpunt te famen komen, en gelyker- wys aan een Peer, die op haar Steel zit, van vooren een Neusje maaken. De zydc wordt wat geel , daar dit Huisje uit geko- men is, en een kleine ftreep des Blads is als met Schurft bezet. Het Blad heeft altoos, aan de onderzyde, enkele Haairtjes; doch, wanneer 'er dit Uitwasje op {laat, zyn die Ha drtjes , als Wol , by elkander gevoegd : de« wyl daar een famentrekking van veele zo- danige Haairftreepjes is. Het getal dejr Wormpjes, en daar uit ontftaande Vlie- gen, toont, dat ook ten minde zo groot een getal Eijertjes, onder de opperhuid des Blads, in de opening, welke de Wyfjes Wesp gemaakt heeft, moet ingefchooven zyn. Ik heb 'er over de twintig , te gelyk , in gevonden. Aan dq Wormpjes komt nie$ 33 by- 33 35 33 35 33 33 3? 33 «3 j) f> 3) 33 33 33 33 33 33 33 33 33 33 33 de Ga l-W espen. 129 ' ■ ^ 3, byzonders voor, dat de befchryvinge ver- Afdeel 3, dient, doch de Wespen hebben veel opmer- LU. „ kelyks. Zy kruipen alle door een zelfde HS°T°JKD/ y, Gaatje uit ; het welk altoos naar het Steelt- „ je toe gemaakt wordt. Dit Gaatje wordt „ door hun niet uitgeknaagd 3 maar als opge- 33 boord: want men vindt het randje een wei- „ nig omgeboogen, gelyk als 'er een Gaatje M uit ziet , dat men met een NaaJd of Speld 3, in Papier geprikt heeft. 33 Het Wespje, nu, aangaande: deszelfs 33 langte is ongevaar een Lyn of twaalfde 33 Duims : de breedte naauwlyks een halve 3, Lyn: de Kleur maar eenerley3 naamelyk 3, zwart. Het Agterlyf is, zonder Buisje, 33 digt tegen de Rug aan gevoegd. Aan de 33 Staart heb ik, inveelen, een Spitsje ge- 33 zien, of veeleer twee 3 waar mede het 3, Wyfje de Eytjes in de geknaagde opening „ des Blads kan leggen. Als dit Wespje dood 3, en verdroogd is, valt 'er het Agterlyf eerft 3, af. De Sprieten flaan als kleine Worftjes „ op een langwerpiger. Hoofdknobbel. De 33 Kop is klein , en zeer nederwaards geboo- 33 gen. De hooge Rug heeft eerftelyk een 33 Hals-kraag; vervolgens een rond Schildje, 33 tuffchen twee Hart-Wrongen: daar onder ,3 zyn nog twee Wrongetjes of Schubben , 33 tuffchen de Vleugelen , tot aan den Buik of 3, het begin des Agterlyfs. Van de Wieken, „ die geaderd zyn 3 bevind ik de bovenfte I. DEEL*Xll. STUK» I 53 Öiee£ 130 Beschryving van V. 99 meer dan tweemaal zo lang als de Wesp. A UL L' " Ik hebze lang verward gehad met de Man" Hoofd- ,, netjes der Bladluizen, tot dat ik 'er, om STlJK# )5 andere omftandigheden voorby te gaan, zo veelen in een Blaasje by elkander vondt; ,, het welke de Bladluizen niet eigen is, dia buiten op de Bladen aangroeijen en tot vol- „ wasfenheid komen. " van de Po* Een dik Uitwas, het welk ik aan het Steelt- pf 'xcv 3e van een der P°pelierboomen waarge- Fk.4. nomen heb], fchynt my zeer overeenkomftig te zyn met deeze Gallen. Immers hetzelve nu openende, gelyk in Fig. 4 vertoond wordt, heb ik daar insgelyks ten minde twintig doode Wespjes van deezen aart in gevonden , die ook de Wieken rykeïyk tweemaal zo lang hadden , als het Lyfv Of de Geftalte van het Uitwas niet eenigermaate Peeragtig zy, kan men uit onze Afbeelding, naar 't leven gemaakt, oor- deelen. (10) Gal- wespje dat geel is , met bet Borst* Vimmalis. fiuk zwart. van de JBindwil- _r , , _ . , „ , gen. Rondagtige Knobbeltjes, van aanmerkelyke grootte , onder aan de Bladen , inzonderheid van deeze doch ook van andere Wilgeboomen^ zyn in ons Land niet ongewoon. Men vindt- ze fomtyds groen , maar dikwils ook roodagtig geel, en zeer hard van zelfftandigheid, Dit on- (to) CyntpsMvHi Thorace nigro, RoES, Inf.lh Vefp*T. ïq. de Ga l-W espen. 13T ondcrfcheid is 'er tuflchen , dat die der Bind- Uilu^1A M , . . Afdeel, wilgen byna volkomen rond zyn, weinig groo- m# ter dan een Aalbes , zittende altoos onder aan Hoofd- het Blad , op welks bovenfte oppervlakte zig STUK% flegts een geel Plekje vertoont : daar die der andere Wilgen veel groo ter en onregelmaa- tig van figuur voorkomen , en als door het Blad heen gegroeid zyn. Beiden zyn zy in 't cerft groen, en worden allengs van geel tot hoog ja Karmyn-rood, als wanneer men daar in het Infekt volwasfen aantreft. De Wespjes, van deeze beiderley Gallen, komen , volgens Roesel , in geftalte en Kleur nagenoeg overeen. Het Wormpje , dat dezel- ven voortbrengt , zig binnen het Galletje in- gefponnen hebbende, valt, in de Herfst, mee hec Blad op de Aarde , en blyft daar dus in zyn Spinzel leggen, tot dat het in April een Pop- je worde; waar uit inMey , of wat laater, het Wespje voortkomt, dat dan, gepaard zynde , de Bladen met Eytjes bezet ; die het , door zyn Angel, in de zelfftandigheid brengt, even als de Wespjes der andere Gallen. (11} Gal- Wespje, dat zwart is9 met bet xr. Borstjiuk van boven groenagtig. str&. van de Dit Wespje onthoudt zig op een zeer klein Soort van Wilgen, naauwlyks een Voet hoog, groei- en) «w, atra, Thoracis tergo virefcente. Ftun. Sutc* I. Deel. XII. Stuk.. I $ 132 BESCHR YVING VAN _ v- groenende in de Moerasfige Valeijen van Lap- Afdeel., , . _ '7 ' Lu land en Sweeden. De Blaadjes daar van ge- Hoofd- lyken zeer naar Myrthe-Bladen , waar van die STUK" Soort ook den naam heeft (*). Aan de enden nu , der Takjes, die rood zyn , komen zeke- re Roosjes voor , uit Schubagtige Blaadjes te famengefteld , in grootte en figuur zeer naai- de Knoppen der Hoppe gelykende- Hier bin- nen vindt men fomtyds een Wormpje , en het Wespje, dat de grootte maar van een Vloo hadt , kwam den 5 Juny daar uit te voorfchyn- Hetzelve kon fpringen, fchoon het geen ei- gentlyke zo genaamde Springpooten had (f springen» Dit katfte heeft plaats in drie Soorten van dit Geflagt , volgens den Heer Geoffroy, dde de eerfte noemt : Vaak en fpringende Cinips der Oranjeboomen , en 'er'de langte van een agt- fte Duimsaan geeft. " Deeze Soort (zegt hy) „ is fchoon; van Kleur donker geel, naar die 5, van Roest gelykende ; met de Sprieten „ zwart, de Oogen bruin, en de Pooten een weinigje bleeker dan het overige des Lig- ,, haams. Haar Wieken zyn zwartagtig bruin, „ maar aan 't Gewrigt wit , met een zwarte „ Stip overdwars daar op, het geen de Wie- ,, ken zig zeer aartig bont doet vertoonen. ,, Dit Infekt fpringt zeer wel: ook zyn des- „ zelfs agterfte Dy en veel dikker dan de an- de- (*) Salis Myrtilloides* Sfec. Plant. Tom. Ii. p. 144^ (*) Pedibus faltat , licet fïgura Pedum craflïore non gau* dcat. Faun. Saec. Ed. IÉ, p. s88. N. 1532. de Gal - Wespen. 133 3, deren. Ik heb het , verfcheidemaalen , in^ V. 3, groote veelheid op de Oranjeboomen gevon- £lL ' den; doch ik weet niet of het uit een Gal- Hoofd- ,, letje voortkome, en of dit te vinden zy opSTUK' ,, dat Gewas (*). Van de twee anderen noemt zyn Ed. de eer- fte , die naauwlyks half zo lang was , de zwdr» te, en de laat fte of derde, de zwarte /printend* Cmips met veele Poot en (f). Deeze was byna zo groot, als die der Oranjeboomen. Hy merkt aan , dat zy 3 alle drie , eene byzonderheid heb- ben; daar in beftaande5 dat zy de Wieken volftrekt kruislings over elkander draagen , even als hadden zy maar ééne enkele Wiek. Ci 2) Blad- Wespje dat zwart is , met de Pqg- ■A. I 1. ten bleek* *Amerin£* van de Op de gladbladerige Wilg, met roodagtige tak • Takfe" jes (§) 5 vindt men aan 't end derzelven fom- Gallen» tyds oneffen Gallen of Uitwasjes, die een by- zondere Soort van Wespjes , gelyk deeze , uit- jeveren. De ruige Wilg met ronde Bladen (4-) 3 die c*in*« by (*) LeCinips fauve & fameur del' Granger. Hifi. des Inl* errv. Parts* Tom. II. p. 304. (f) Le Cinïps fauteur noir , 5c a pieds fauves* Ibidem, (12) Cynips nigra, Pedibus pallidis. Syfl. itat* X. (5) Salix vulgaris rubens. C. B Pin. Salhf pentandra. Sfec* PUnu Ed. II. p. 1442* ' CP Salix iatifoiia rotunda. C. B. Pin. Salix Capiea. lbi9 door het fteeken van zodanige Wespjes t kan men nazien het omftandig Vertoog van den Hrer Go- Deheu de Riville; in het VI, Deel. der Vitgw&tc Vet' handelingen* taaüz. 177 , enz» be Gal- W espen. 135 (14) S teek - Wespje van den Sycomorus : Afdeel In de Vrugten van den Egyptifchen Boom,H^D- die Sycomorus genoemd wordt , groeit ook een stuk. zeer klein Steek - Wespje , het welk bruin is5r XIV-, met een uitgelloken Angel ter langte van het £gyptlfch. Lyf;maar die zo flap is en zwak, dat het naauwlyks fchynt te behooren tot de Infekten van dit Geflagt. De Kop is rond enbreeder dan het Borstftuk 3 dat de langte heeft van het Ag- terlyf : de Sprieten zyn korter dan het Borst- ftuk, Elsvormig, aan den grondfteun Kegel- agtig dik. De Kleur van dit geheele Infekt is glanzig zwart; die der Wieken witagtig met een Purper glans; die der Pooten Roeitagtig of bruin geel : de grootte als die van een klei- ne Mier* Op de Bladen van deezen zelfden Boom 5 als ook op die van anderen 3 vondt de Heer Has^elquist een Wespje , dat hy Cynips Mgypti genoemd heeft. Dit hadtde Kleur, van het geheele Lyf , donker groen, en die dei- Wieken , aan de bovenfte Tip , een weinig Purperagtig. De langte van het Lyf , met den Kop en 't Borstftuk, was maar een halve Lyn. Het hadt een korten , dikken , Kegelagtigen An- SS S;:,3é mij. (14} Cynips Vlcvs Sycomorh Hassel^ fièii 426. N, 113. (*) Cynips v£gypü. Ibid. N. 114» I. Deel, XII. Stuk. I 4 X3<* Beschryving van V. Afdeel. Büofd- LUL HOOFDSTUK. Befcbryving van H Geflagt der Blad - Wespen , dus genaamd , om dat derzelver Maskers, gelyk de Rupfeiiy op de Bladen aazen; tot welken die behoort , daar men den naam van Tweejaarige Lintworm aan gegeven beeft. Kaam» T\/T en heeft den Griekfchen naam , Tentkredo , ±? A weleer toegepast op een klein llag van Horfels , in kleur naar Wespen , ïn grootte naar Byën gelykende , welke wel op de Bloe- men aasden , doch geen Honig wonnen. Som- migen , evenwel , meenen , dat dit woord af- komftig zy van de Smaak, welke dat Infekü hadt inGebraad en Visch; deswege!}, als eenPan- likker , de Keukens bezoekende. De naam van Slidp-W espen zou op de Infekten van dit Ge- flagt toepaflelyk genoeg zyn : aangezien de Wormen of Maskers , uit welken zy voortko- men , van de Bladen , waar op zy geaasd heb- ben, inderdaad wegfluipen. Gemeenlyk wor- den alle die , welke , tot de Verandering , in den Grond kruipen, of gelyk de Gal- Wespjes, Hout- W espen en Rupsdooders 5 uit plaatfen daar menze niet verwagte , en door een klein gaat- je, te voorfchyn komen; Sluip- Wespen gehe- ten. Wy zullen dan, met Roesel, aan die van dit Geflagt den naam geeven van Blad- Wespen. De Heer Sulzer had deeze, in 't byzonder, Scblubf-fflespen getyteld. De Fran- fchen de Blad-Wespen. 137 fchen noemen ze, wegens de figuur van den v» Angel, Mouchesa Scie , dat is Zaag-Viegen. lllh De Maskers van deeze Infekten gelyken zoHoofd- zeer naar Rupfen , niet alleen in Gehalte enSTUK' Kleur, maar ook in Levensmanier, dat hetkeis. Gemeen 'er dezelven dikwils voor neemt. Het is, alleenlyk, voor de oplettende en kundige Liefhebbers bewaard, dezelven daar van te onderfcheiden door het getal der Poot en. De eigentlyke Rupfen , dat is , daar Kapellen van komen , hebben 'er nooit meer dan zestien , maar wel minder : daar het getal der Pooten in deeze Maskers , die men deswegen dikwils on- echte of Bajlaard-Rupfen noemt , altoos grooter dan zestien, en doorgaans twintig of twee-en- twintig is. De zes voorften komen wel, in ftand en figuur , met de Hoornagtige Pooten der Rupfen overeen ; maar de overige Vliezi- gen zyn niet met Haakjes aan het end voorzien, Zy hebben, bovendien, nog een weezentlyk verfchil in de Kop , die niet , gelykerwys in de echte Rupfen , uit twee ironde Kalotjes , maar enkel uit één fluk beftaat , dat evenwel ook Hoornagtig hard is en rond, met Oogen, die zo groot niet zyn als het gene men 'er voor houdt in de Rupfen. Het Lighaam, ins- gelyks uit Ringen famengefteld, is, in ver de meeften, glad, en in zeer weinigen gedoomd; ja, die het in de jongheid zyn, worden nader- hand meeftal glad. De Kleur is aan derge- lyke verwiffeling onderhevig, Men vindt de 1. Deel. XII. Stuk> I J mees- 138 BesCHRYYING VAN V. meeften, klein zynde, bruin of zwartagtig, ^Üll' die> aangroeiJende> allengs helderer worden , Hoofd- en fommigen het fieraad verkrygen van een stuk. fchoone tekening en mengeling van Kleuren. Mooglyk zal dit wel de reden zyn, dat men dezelven Lintwormen noemt. De ver- Het grootlte deel van deeze Bafterd-Rupfen andexing. roltzig, wanneer men ze aanraakt, op, maa- kende, met haar Lighaam, een Krultrek, daar de Kop byna het middelpunt van is. In dit. po duur vindt men dezelven ook dik wils op de Bladen , daar zy op aazen ; gelyk op die der Roozeboomen, Wilgen en andere GewafTen. MiiTchien zal zulks haar dienen , om zig te ge- makkelyker op den Grond te laaten vallen , al- waar zy moeten zyn , om de Verandering te ondergaan. Dik wils ziet men een Roozeboom met dergelyke Rupsjes als geheel bedekt , en , twee Dagen daarna , wordt men 'er niets meer van gewaar , vindende ook zelfs geen Pop of Tonnetje , of eenig blyk daar van, op het Gewas. Dit doet iemand verbaafd ftaan , die niet weet, dat het hun eigen is, in den Grond weg te fluipen» De Ton- Onder de oppervlakte , naamelyk, opmeer nerjes^ of minder diepte , maaken deeze Maskers ge- meenlyk hunne Tonnetjes , welke uit taame- lyk dikke Draaden Spinzel beftaan , die yl van geweefzel en als met Maazen zyn, doch dub- beid : zodanig dat aan 't buitenfte eenige Aar- de vaftkleefc ; terwyl het binnenfte bekleedzel, dat DE B L A D-W ESPEN. 139 dat als de Voering is, zuiver blyft. Het is een Soort van Zyde, welke zy, op gelyke Llll/ manier als de Rupfen, fpinnen, hebbende daar Hoofd* toe een Spintuig aan de Onderlip , die in drie- ën is verdeeld. Het fchynt, dat deeze Infek- ten, met voordagt, zulke openingen in het Ge- weefzel van de Tonnetjes laaten, op dat de vogtigheid te beter tot aan hun Popje zou kun- nen doordringen. Immers, waanneer de Aar- de te droog is, fterven zy; zo wel als door te grootte nattigheid. Met de Rupfen heeft dit ook wel plaats ; doch het is ongelyk moei- jelyker, de Poppen van deeze Blad -Wespen in huis te doen uitkomen: dewyl zulks een by- zondere naauwkeurigheid , in het bevogtigen van de Aarde, daar men ze in bewaart, ver- eifcht. Het bewys daar van is dat men, by den uitflag, deeze Poppen dik wils verdroogd of befchimmeld vindt. Van honderd zal men naauwJyks drie Wespen uitkrygen; welk eene zorgvuldigheid men ook gebruike. Ik zeg, dat de Baftaard-Rupfen , gemeenlyk, haare Tonnetjes in de Aarde maaken : om dat zulks niet altoos plaats heeft. Men vindt* fomwylen, onder de Bad van Boomen, aan het end van eene reet, daar afgemorteld gruis of zaagzel in is opgehoopt , ja ook wel in de holte van oude .Stammen zelfs, in 't midden van de Winter, Tonnetjes van witte Zyde, zeer digt , maar dun en buigzaam of gedwee , waar in zodanig een Masker huisveft, dat nog I, Deel. xtL stuk* moet 140 Beschryving van V. moet veranderen. Onder de genen , die haar ^LIIL L' Tonnetjes in de Grond maaken , zyn 'er ook Hoofd- die zulks op gelyke manier doen y als verfchei- STUK# derley echte Rupfen. Zy verbinden 5 naame- lyk3 met haar Spinzeldraaden , eenige Korrelt- jes Aarde , en vormen daar een hol Klompje of Kluitje van , dat uitwendig byna Klootrond is , en van binnen bekleed met een geweefzel 9 als van zuivere Zyde. De tyd der Verandering is, in deeze Mas- kers 3 grootelyks verfchillende naar 't Saifoen. Die vroeg in de Zomer gereed zyn , gaan daar mede byna zo fpoedig te werk afs de Aurelia's en andere Dag - Kapellen. In drie Weeken , of minder tyds, komt het gevleugelde Infekt te voorfchyn. De zodanigen kruipen ook dik- wils niet in den Grond : terwyl de genen , die laater gereed zyn3 noodig hebben zig meer te befchutten. Het is eene by zonderheid 9 eigen aan de Baftaard-Rupfen , dat zy in haar Spin- zei zulk eeb tyd blyven leeven, eer zy tot de Verandering overgaan. De pop. De Pop der Blad - Wespen verfchilt van die der Kapellen daar in; dat in dezelve, zeer duidelyk, alle de uitwendige Lighaams-deelen van het volmaakte Infekt te onder fcheiden syn; welke men daar in week en witagtig, met een dun Vliesje overdekt bevindt. Dit Vliesje is de Huid, die door het Masker niet wordt afge- legd; het welke, den Winter overgebleeven zynde, niet voor het volgende jaar een Pop- je pen de Blad-Wespen, 141 je wordt : als wanneer de Wesp door het Ton- V, A FD EFjL netje heen breekt , en uit den Grond te voor- un/ fchyn komt, om voorts een vry bewooner teHooFD- zyn van de Lugt. STUK* De Gestalte zweefnt veel naar die derGeftalt*. Byën ; maar zy zyn in 't vliegen log en dus gemakkelyk te vangen. Haare Sprieten zyn verfchillende ; fommigen uit Leedjes beftaan- de , min of meer in getal , en andere meer of min Knodsagtig : het welk aanleiding geeft tot drie onderdeelingen van dit Geflagt. Zy heb- ben de bovenfte Wieken veel langer dan de onderften , en haar Agterlyf, in de Mannetjes, byna overal gelyk van dikte zynde , is digt te- gen 't Voorlyf aangevoegd , zonder dergelyke aanhechting met een Steekje of Buisje, als in dc Rupsdooders. Het fchynt één Lighaam te maaken met het Borstftuk. Platte 3 gezwollen, Wieken f*), Thet welkKenmci- leen als tegen ftrydig fchynt te zyn ,) geeft L 1 n- NiEUs, onder anderen , voor Kenmerken op ; doch de gedaante van den Angel is het voor- naamfte, dat de Blad -Wespen van de Gal- Wespen onderfcheidt. Aan het end des Agter- lyfs openbaart dezelve zig , door een weinig drukking, in de Wyfjes, en, met het Mi- kroskoop naauwkeurig onderzogt , bevindt men, dat dit Werktuig uit twee blaadjes, met tan- (♦) A\x plan* tumida:* Kat. X* pag. 555* ik denk 4at hy 'er door verftaat, Vl*k> leggende hobbelig? Wieken. 142 BESCHRY VING VAN V. tanden als een Zaag, die in een Scheede ver- ^lllt' borgen zyn , is famengefteld* Reaumur Hoofd- heeft de figuur van deeze Zaagjes zeer duidelyk stuk. jn p2aat £0Qn brengen (*) , en, hoewel hy de langwerpige Spleetjes, die fommigen van dee- ze Blad - Wespen , (in de takjes der Roozeboo- men, by voorbeeld ;) maaken , om de Eytjes daar in te verbergen , zeer met het gebruik van zulke Werktuigen Itrookende vondt , gaf het hem doch wonder, dat 'er van dit zelfde Ge- flagt zyn, die de Eytjes alleenlyk aan den ag~ terkant der Bladen vast lymen. In die der Aal- beffeboomen , by voorbeeld , is zulks zeer blykbaar en waereldkundig. Evenwel hadt hy waargenomen , dat deeze Blad - Wesp zig , onder 't leggen , in 't zelfde poftuur ftelde, als of zy een Spleetje met de Zaag wilde maaken, in het Blad. Mooglyk, zegt hy, zal het llegcs een ondiep fchrapje zyn , tot vafter aan- hechting van het Eytje. Hoe 't zy , hier me- de is de kortheid van deezen Zaagswyzen An- gel, in vergelyking met dien der Gal- Wespen, niet ofiovereenkomftig. Deeze laatften wor- den ook merkelyk, in grootte , overtroffen van de Blad- Wespen, die veelal omtrent een half Duim lang zyn, xen wel de meesten bruin of zwartagtig van Kleur, doch fommigen, niet onaartig, geel of bleek geringd van Lyf. Men heeft geen gevaar^ van door dezelven geftoken te (♦) Mem, Jut les ln[, Tom. V. PI. 15, DE BU D-W ESPEN. 143 te worden, maar zy kunnen met deNypers zeer Af^eeu gevoelig by ten. LUI. Het getal der Soorten van dit Geflagt , wel- Hoofd- STUK ken men in Sweeden waargenomen hadt, wasSooxlc^ veertig: doch daar onder verfcheidene, waar van men het volmaakte Infekt nog niet hadt gezien. Zy zyn, gelyk gezegd is, in drie Afdeelingen onderfcheiden : als volgt. Met geknodfte Sprieten» (1) Blad -Wesp, die de Sprieten geknodst en geel heeft , het Lyf zwart , dc agter-Dfén zeer groot. Deeze is , buiten twyfel , het Mannetje van ï. de volgende Soort, in Fig. 5, op Plaat XCV, by e, afgebeeld. Want, behalve de dikte Dikbcca' der Dyën , die deeze zeer doet uitmunten , en de Roestagtig geele Kleur der Sprieten enPoo- ten, is dezelve ook zeer kenbaar aan de uitfny- ding , die zig op de plaats van 't Schildje ver- toont (2) Blad - Wesp , die de Sprieten gekmdst en iU geel, de meefte Ringen van het Agterlyf^"*^ b$o£ geel heeft. fi. xcv\ In'*5* O) Ttnthredo Antennis clavatis luteis, Corporé atro, Femoribus pofterioribus maximis. Syfl. VCau X. Gen. 213. <*) Scuteili locus excifus & vacuus* Faun. dugc. Ed. II, N. 1533. CO Tentioredê Antcnnis clavatis luteis, Abdominis fcg- mentis plenscjue flavis, Fmn* Suee. 923. Goed, L T. 64. 144 Beschryving van Afmel ^n v^nc^t men ^eeze Wesp reeds op de LUI. ' Wilgen en Elzen zegt Frisch. Dezelve opent, Hoofd- met haar fcherpe en groote Nyptang , de op- STÜK* perhuid der nog tedere Wilgenblaadjes aan den rand , en legt daar onder, in ieder zulke opening 3 ongevaar vyf Eytjes; die, door het Sap des Blads , als met een fyn blaasje omkleed worden ; zo dat het Rupsje daar , in zyn Ey, even als het Doijer in 't Wit der Vogel - Eijeren legt. Het Blad krygt vervol- gens, van wegen dit vreemde Lighaam, van onderen en van boven eene verhevenheid, aan zyne anderszins effene oppervlakte. De.voorfte Eytjes zyn altyd grooter dan de agterften , en zy komen ook niet gelyk uit. De kleine Rups- jes loopen wel dra van elkander af, en vreeten hier en daar , elk op zig zelve, een hoekje uit een Blad. Zy houden zig alleenlyk met de zes voorfte Pooten vast , en flaan met het Lyf heen en weer, even als of zy 'er geen meer Pooten aan hadden; daar zy, behalve de zes voorften, nog met veertien middelpooten zyn voorzien, Hy heeft haar twee-en-zeventig plooijen aan het Lyf geteld. Het Mas- Het Masker, tot volwaflenheid gekomen, kQU vertoont zig, als by Letter d, gelyk een Rups, zynde van Kleur bleek blaauwagtig groen, met twee Zwavelgeels ftreepen langs de Rug , en op FR1SCH4 lnf. iv. T. 25« UST. Goed > f. 77« Vtf^ Tl rt / 13 e Blad- W espen 145 op ieder Ring twee zwarte Stippen. Het V. grootfte verlcbil vindt men in den Kop, als ge- A lul-* zegd is , en dat de Voorpooten met meer Hoofd- Leedjes in de Rupfen zyn, zynde ook altoos sTUK* het ééne Paar langer dan de anderen* Het ge- tal der middelpooten is veertien, en dus heb- ben zy met de twee agterften , in 't geheel , twee-en-twintig Pooten (*). In 't kruipen zyn deeze Rupfen gantfch niet vlug ; maar , op de minfte aanraaking of ontrufting, rollen zy hun Lyf, in één, op de gezegde wyze, en laa- ten zig van het Blad op den Grond vallen ; al- waar zy, eenigen tyd, in dit poftuur leggen blyven. By Goedaart hadt 'er eene over de twee Jaaren geleefd , en dit zal de reden zyn , dat men deeze de Tvceejaarige Lintworm noemt. Tot de Verandering leggen zy op 't laatfl: haare Huid niet af, maar worden eén Popje , onder de geplooide \ Huid , die wat {amen krimpe , in een lugtig Spinzel, dat door haar van fterke Draaden wordt gemaakt > zynde het Tonnetje geel of Oranjekleur. Deeze Baftaard - Rupfen zyn zeer onderhe- ds m*i> vig , bezet te raaken met Ey tjes van Sluip- Wespen, die dan maaken, dat 'er het verwag- te Infekt niet uit te voorfchyn komt. Roe- bel was daar door een langen tyd te leur ge- field, (*) Niet Agtentmrtfig, gelyk in Fa*n> Suec* Ed# I. & II* beiden, verkeetdelyk gezegd wordt; daar men ook het ge- tal derPlooijea van Fkisch, op tv/ee-en«zefÜggefteld vindt* l, DEEL* XIL STUK» K 146 Beschryving VAHf V, fteld , en hy kreeg , eindelyk , niet meer dan ééne LUI. van deeze groote Blad -Wespen uit, die een Hoofd- Wyfje was. Het Mannetje , by letter e afge- STÜK* beeld, is derhalve te zeldzaamer. Het wordt by den Heer Geoffroy, zo 't fchynt, in een ander Geflagt befchreeven, onder den naam van Crabro, Frelon of Horfel, en wel onder den naam van zwarte Horfel met een Kerfje wegens de gedagte uitfnyding op de Rug. Hy hadt die , wegens de geknodfle Sprieten , van de andere Zaagvliegen of Blad - Wespen afge- zonderd, en het fchyntmy toe, datzyne eer- ile Soort het Wyfje, en de tweede een ver- fcheidenheid van het Mannetje zy. Het wyfje. De Sprieten komen, in de beide Sexen, na- genoeg overeen. Zy beftaan uit een lang Lid, aan den Kop ingekaft, waar op twee korte Leedjes volgen, en dan de dikke ronde Knop, die ze Knodsagtig maakt. Dit verfchilt , even- wel , met de opgegevene Sprieten van gedagten Horfel. Het lyf van \ Mannetje is byna overal even breed, doch dat van 't Wyfje grootelyks uit gezwollen, en heeft dezes agter- Ite Ringen geel. Beiden zyn zy, aan 't Borst- ituk en aanden Kop, zeer ruig; doch de dikte der Dyën heeft in het Mannetje alleen plaats : vergelyk de Afbeelding by de letter ƒ , op Plaat XCV. Bovendien is de Kleur der Wie- ken , zo wel als die van \ Borstftuk en de Pooten, gelyk ook die der Sprieten, in ons Wyf- (*) Fre ion nok a echanciure« gfö dn Inf. P*r& Tom. 11. p. 263. DE B L A D - W E £ P E N. H? Wyfje hoog, en byna Oranje -geel, en die V. ' van 't Lyf eer bleek of Zwavelgeel, regt te- ™mï* genftrydig met de opgegevene Kenmerken* DeHooFD- Sprieten zyn, alleen, van gemelde Kleur, in STÜK* de Mannetjes, die de uitfnyding of het kerfje op de Rug bleek-geel hebben en de Voeten bruinagtig vaal. Frisch heeft nog een byzondere aanmer- king , omtrent het Masker van deeze Wespen. Dat die Bafterd - Rupfen zo met het Lyf heen en weer gispen , merkt hy aan te gefchieden , om, zo veel mooglyk, de Sluip- Wespen of Rupsdooders van haar Lyf te houden. Hy hadt eens zestien Wormen van de zwarte Ichneu- mons , en niet van de kleinften , uit ééne zulice Rups zien kruipen; ieder van welken zig een dun Spinzel maakte, om daar in te veranderen. Op de Bladen der Elzen, Berken en Wilgen, aazen deeze twee - en - twintig Pootige Rup- fen. (3) Blad- Wesp , die de Sprieten geknodjl heeft, ^JJr]' met de Voeten , en 't Jgterlyf mn onde^n de ren, Roest -kleurig, het Lyf jdfcb~nl*xcv. graauw. ,F*& * Deeze kan, eigentlyker, Blad -Wesp van de Wilgen genoemd worden, om dat men het Masker der voorgaande meeft op de Elzen vindt* Frisch heeft ook opgemerkt, dat de Blad- (37 Tenthndi Antcnnis clavatïs, Pedibus Abdominecjue fubtus feirugineis , Corporc cinereo. Roes. Int. Ih Vefp, T. u L Dxïl. XII* Stuk» & 2 148 BE'scryving van V* Blad - Wespen der Elzen veel groot er vallen,' Aruil' dan die der wilgei^ en hy verwart, zo het my Hoofd- toefchynt ,. deeze beide Soorten. Roesel heeft stuk. ze wej duïdeiyk onderfcheiden , en het Mas- ker of de Rups verfchilt nog meer, als zyndc geheel groen, zonder die geele Lintjes langs de Rug , welke de voorgaande zo fierlyk maa- ken. In de Wesp is de Lip van den Bek groot , rond en Sneeuwwit , zegt Linn^eus. Roesel geeft 'er een geele boven-Lip aan , tusfchen de Nypers van 't Gebit , en zegt dat de bo- venfte Wieken niet alleen de onderftè maar ook elkander ten deele bedekken; 't welk, volgens hem , een algemeen Kenmerk is der Blad- W espen : zo wel als dat zy niet fchuuvr zyn , laatende zig als gewillig grypen en van- gen. Van deeze Soort heb ik, om het ver- fchil met de voorgaande aan te toonen , de af- beelding, inFig. <5, gegeven. Door den Heer Bergman is, in Sweeden1, op de Wilgen nog een andere Soort waargeno- men , die thans den bynaam van Vitellina voert, hebbende de geftaltevan deeze, doch zonder de gemelde Lip. De zyden van het Agterlyf zyn, zo wel als hetzelve van onderen , ros ; de Rug alleen zwart , gelykerwys de Pooten ; doch die hebben de Schenkels en Voeten geel (*) Ik kan hier uit naauwlyks.de reden opmaaken van dien bynaam. (4> (*J Kc*a. Suu* Ed. II* p* 389. 1535, de Blad-Wespen. 14$ (4) Blad -Wesp 3 die de Sprieten geknodst en V. zwart heeft , het Lyf ruig en Fluweel- ^11^ zwart. Hoofd- stuk. Deeze Blad- Wesp, welke men in Lapland IV. op de Elzen waargenomen heeft, hadt de ^9T"™\ grootte van een gemeene Hommel, met het Lyf fchcn* zeer ftomp en als Fluweelagtig zwart ; gelyk ook het Borstftuk , de Sprieten en Pooten , doch de Wieken Roeftkleurig en met rofTe Aderen , aan den rand een zwarte Stip hebbende; ook is de Knods of Knop der Sprieten, in fommï- gen van deeze Soort, Roeftkleurig. (5) Blad- Wesp, die de Sprieten geknodfi m Ta^& zwart heeft , het Agterlyf glad tfl Gcban- git -zwart, de bovenjle Wieken met ee^decrdc' bruinen Bmé* Deeze onthoudt zig zo wel in de Boiïchen, als de voorgaande. (6) Blad -Wesp, die de Sprieten eenigermaate vi. geknodfi, met het Borstftuk geel, het Ag* cmal* Mrlyf blaawjo en de Wieken zwart heeft. Ameri« De Heer Rolander heeft deeze in Amerika waargenomen, die de Pooten geel heeft, doch de (4) Tentbrcdo Antennis clavatis nigris, Oorpore Villofo atro. Faun» Suec. 924. (5) Tenthredê Antennis clava'is nigris > Abdomine glabro atro, Ali-, luperioribus Fafcta fusca. Syft. Nat. X. (6) Tenthredo Antennis fubclavatïs, Thorace iureo , Abdo- mine extuleo , Alis nigris. Sjffi. Nat. X* L Deel. xil. stuk. K 3 i5o Beschryving van Afdeel ^e Schenkels ^er Agterpooten zwart , en de LUI.' Wieken , aan 't Gewricht, blaauwagtig. Hoofd- stuk. C7) Blad - Wesp die de Sprieten geknodst en vu. 0 geel heeft , bet Agterlyf blaauw en glad. danige. Doktor Scopoli , die de eerftgemelde twee Soorten , in Karniolie , ook gevonden hadt, wier laatfte, gelyk ik in de onze insgelyks waarneem , het Lyf niet Afchgraauw maar zwart hadt : heeft deeze Glanzige aldaar , op de Bloemen p gevonden. Dezelve was , geheel- cnal, glinfterend, groenagtig blaauw, met de Sprieten Roeftkleurig , en de Pooten geel. Het Wyfje heeft, volgens de Waarneeming van LinnjEüs , de Sprieten zwart , en , op de Rug van 't Mannetje, is een langwerpige zwar- te Vlak , die zig over vier Ringen uitftrekt. II. Met gekamde Sprieten. (8) Blad - Wesp , die de Sprieten gekamd en jinu * langwerpig , bet Borstjluk eenigermaate ruig heeft. Deeze komt van een Rupsje, dat blaauw is, doch aan de beide enden hoog-geel, zig in Sweeden onthoudende, en aazende op de Bla- den der Pynboomen. Het Wespje heeft de grootte van een Weegluis, en is zwartagtig van (7) Tenthredt Anten nis clavatis luteis , AbdominC glabio fcoerulescente. Syfi. Nat. X. (3) Tenthredo Antennis pe&inatis lanceolatis , Thorace fwbyiiiolo. üddm. Dijfl 90. f 13. DE BLA D-W E S P E KT- IJl van Kleur, met de Wieken bruin en de Schen- V. kels der Pooten bleek. In deeze Soort heeft lLLL* het Mannetje zwarte Sprieten , half zolang alsHooFD- hetLyf, die gekamd , aan 't endfpits en hol- STÜK* rond zyn , met ongevaar twintig Straalen : het Wyfje , dat graauw is met den Kop zware , heeft de Sprieten zeer eenvoudig ea Draadagtig (*). (p) Blad- Wesp , die de Sprieten gekamd en Jlomp beeft , het Borstjlitk glad. Jmtpri. der Gene* Op de Geneverboomen , die in de Noorde- ve*b<><>- r men. ïyke Landen zeer gemeen zyn, aast het Mas- ker, dat bleekgroen is, befprengd met zwarte Stippen. De Wesp is kleiner dan de voor- gaande. III. Met de Sprieten eenigermaate Knodsagtig en zonder Leedjes. Cio) Blad- Wesp, die de Sprieten eenigermaa- x te geknodst beeft , onafgebroken; bet a&t^fr-'J*^-*- fiuk bkauwagtig , de Wieken met een brui- merkte» ne vlak. Dee- (*) Het Mannetje is zwart, met de Schenkels en D/ëit Goudgeel of Oranjekleur: het Wyfje eens zo groot en graauw, met de Sprieten Zaagswyze getand. Staat 'er in Syft. Nat. Ed. X. p. 556. Ik heb het gemelde uit de II* Ed. der Faun* Su#* ontleend. (9; Tenthredo Antennis pectinatisobtufis, Thorace glabro. XJddm* Dijfi pi- *• tl» (10) Ttnthrtdo Antennis fubclavatis continuis , Thorace •aeiulcfccnre, Alis macula fulca. Syft* Hat * Xt l DEEL. XII. STVK. K 4 152 BÉSCKR*VlNC van V. Deeze onthoudt zig in de Boffchen van ons ^LUL Wereldsdeel. Hs°tük. 00 Blad- Wesp j die de Sprieten eenigermaa- xi. te geknodst beeft , het Jgterlyf zwart , met Ruftte*. . t r» i iwche. ™ &eele Banden. PL. XCV. r%, ?. Deeze Soort , tot welke door Geoffroy eene derZaagvliegen, van hem , omftreeks Pa- rys, op de Wilgen gevonden, wordt t'huis gebragt, fchynt in veele opzigten te gelyken naar dat kleiner Blad- Wespje, het welk in on- ze Fig. 7> afgebeeld is. De Banden om het Lyf,alleenlyk, zyn niet geel , maar vuil wit. Ook aast het Masker daar van , volgens het fberigt van den Heer 1' Admiraal , die my deeze Blad- Wespen medegedeeld heeft, op de Kam- perfolie, Gelderfe Roozen en Syringen. Zyn Ed. geeft 'er, wegens de gedaante , den naam van een Cypers Katje aan. IV. Met de Sprieten Draadagtig , van zeven of agt Leedjes, behalven het Kokertje aan den Kop. m xït. (i 2) Blad -Wesp, met Sprieten van zeven ècrophuU- .. . ru. Lceajes, die geel zyn3 het Jgterlyf met speent S0^6 handen ; uier voorjie ver af is Kruide mn de anderen» Het fiO Tenthred* Anrcnnis fubclavatis; Abdomine nigro, cingulis quaruor fla*is. Syft. Nap. X. (ia) Tenthredö Anrennis fepremncdi is luteis , Abdomine eingulis quinque flavis, primo rernoriore. Faun. Suec. 935- B-EAUM._/»/. V. T. 13. f. 12-23. iiLACKW» Berk. T. 87. f. lo# de Blad-Wespen. 153 Het Speenkruid , inzonderheid die Soort , V. welke men het groote ftinkende noemt , wordt A^jxjL* alle jaaren geweldig aangetaft door het Masker Hoofd- van deeze Wesp. Het is een Sneeuw -wit STUK* Rupsje met twee-en-twintig Pooien , zynde een Vingerbreed lang en ter dikte van een Ganzen Schaft ;. hebbende den Kop zwart, en van bo ven, over 't geheel, getekend zynde met zwarte Stippen; wier middelden, op de Rug7, een weinig grooter zyn. De Pop , die Pooten heeft, legt aan de Wortelen van het Speenkruid, in een uitge- holde kluit Aarde, evenals de Pop van een Tor: daar zy zig fchuil houdt van het voor- gaande Jaar af, den Winter over, tot in het voorst van Juny. De Wesp is grootendeels zwart, doch heeft de Bovenlip en de Sprieten geel, zynde ook, hier en daar , geel gevlakt. Van boven zyn , be- halve de tweede en derde, van onderen alle de Ringen geel gerand : de Dyën zwart, de Schenkels ros : de Wieken Glasagtig , maar aan den rand Roeftkleurig. De grootte en gedaante is als die van een gewoone Wesp. Het plannetje heeft de agterfte Dyën , van onderen, met een geele Streep ; het Wyfje een korten Angel. Een nieuwe Soort , waar van het Masker , tePadi. Bladen der Vogelkerfen van onderen afeeten-v ogelkcr- te, die naar een Zeef doet gelyken, is infeR* S weeden ontdekt» Zy heeft de Pooten wit, 1* DfXL. xii. stuk. K 5 maar 154 Bes (Th ryving van V. maar de Voeten > Sprieten , en het geheele *^jLtLyf, zwart; de Wieken Zeegroen , met een zwarte Stip 3 aan den rand* getekend. x n, C1 33 Blad- Wesp met Sprieten van zeven Leed- iratenfis. jes , het Lyf zvcart en vier Ringen van acboo?" bet.Agterlyf Roeftkleurig. men* Die der Weiden voert thans den naam van der Denneboomen , als op dezelven, in de Meymaand 9 omftreeks Upfal 3 menigvuldig voorkomende (*). (14) Blad -Wesp met Sprieten van zeven ce^fi!* Leedjes 3 die het Lyf zwart heeft 9 de Voe» dex Kerfe- fen geel. boomen. Deeze onthoudt zig op de Bladen der Ker- fehoomen, welke zy omkrult, om zig tot de Verandering te verbergen. xv. (15) Blad - Wesp met Sprieten van zeven Leed • tt""c ieh die het Lyf geel 3 den Kop van boven wilgen. en *t Borstftiik zwart heeft. Indien het de Zaagvlieg is, van Reaumur, wel- (15) Tenthredo Antennis feptemnodiis , Corpore nïgro% Abdominis fegmentis cjuatuor Ferrugineis. Fmi». Suec* 928. PRISCH. Inf. li. T. Ié f, 21-24, (*) Tenthredo Abietis &c. Faun* Stêcc. Ed. II. p. 391, N. 1546. {14) Tenthredo Antennis feptemnodiis, Corpore nigro 9 Pedibus luteis. Reaum. Inf* V. T. 12. f. 1-5. fl5) Tenthredo Antennis feptemnodiis, Corpore flavo, vertice Capms Thoracisque nigro. Faun* Shh. 907. B.EAUM» tnf. V. Tt II. U 10. DE B L A D - W ESPEN. I55 welke tot deeze Soort t'huis gebragt wordt : V. zo heeft de Rups met twintig Pooten, die het^™^* Masker van dezelve is, op veelerley Soorten Hoofd- van Wilgen leevende, een niet onaartige ge- STUK# daante. De Grondkleur van haar Lyfisblaauw- agtig groen, doch de drie voorfle Ringen, als ook het agterend, bruin. Overlangs is zy met verfcheide Streepen, van zwarte Stippen, ge- tekend. O (16} Blad- Wesp met Sprieten van zeven Leed- xvr. jes, die het Agterlyf geelagtig en de Rug^Tmu^ zwart heeft , met geelagtige boogen. (17) Blad- Wesp met Sprieten mn zeven Leed- jesy die het Lyf zwart , het Agterlyf met&00d* twee geele Banden , en de Voeten roodvoet' beeft* (18) Blad- Wesp met Sprieten van zeven Leed- xvnr. 7. r * r i 1 Campestrts* jeSj die het Lyf zwart beeft en een ongel^étt s&u ken getlen Band om bet Agterlyf , de Voe-dQn' ten geeL Deeze laatfle voert een bynaam , die zo wel op dezelve, als de twee voorgaande en volgende toe- (16) Tenthredo Antennisfeptemnodiis, Abdomine fubfïavo, Doifo mgro, arcubus flavcscentibus. Faun» Suec* 936. f17) Tenthredo Antennis feptemnodiis , Corpore nigro , Abdortnne cmgulis duobus lutcis , Pedibus rubiis .Syft.JXauX. (18) Tenthredo Anrennis feptemnodiis , Corpore nigro, Abdomims cingulo flavo inxquali > Pedibusquc flavis. Syfi. U DE£L; XII. STUK. 15* B ï SCHRYVINC VAN Afme toePa^eIY^ is 5 als zynde die altemaal op het LHi. 'Land, of op de Velden, in S weeden , waar- Hoofd- genomen. Dergelyken , doch niet volkomen stuk. eveneens, heeft 'er Doktor Scopolt in Karni- olie gevonden. Ook vindt men , omftreeks Parys, volgens Geoffroy, verfcheiden Blad- Wespen , die meer of min met dezelven over- eeakomftig zyn. Het verfchil van 't Klimaat, en van de Gewaiïen, zal waarfchynlyk hier in aanmerkelyke verfchillendheden veroorzaa- ken : het welk te meer te denken is , om dat 'er verfchil van Kleurplaats heeft in eene zelf- de Soort. In die Blad- Wesp , naamelyk , welke hy de Hartdraagende Zaagvlieg noemt, is door hem waargenomen, dat 'er zyn, welke het gehee- le Agterlyf , de zes Pooten en de Sprieten , vaal hebben: terwyl anderen de Pooten wel vaal hebben, doch de Sprieten zwart, en lom. migen het Agterlyf van boven zwart, dezes Pooten vaal. Gemelde Blad- Wesp voert, we- gens de wicte Vlakken op het Borstfluk, dien zonderlingen naam xix. (Ip) Blad"WesP met Sprieten van zeven Leed- jes, het Lyf zwart, de Voeten rood (f) Dee- (*) LaMouche a Scie Porte-Coeur. Hifi. des Inf. env. Tuu Tom. II. p. 278. Tenthrcdo. Sp. 15. (19) Tenthredo Antennis feptcmnodiis , Corpore atro , Pe- dibus rubris. Syft. Nat, X. Ct) De roodheid der Pooten, of Voeten , wordt van Doktor Scopoli een bcdricglyk Kenmerk geheten, Eatum Carn* p. 278. Zwarte de Blad- W espen. 157 Deeze was zo wel door hem , als ook door V. Doktor ScopolIj in Karniolie, waargenomen, A^jL' en aangezien zy beiden de langte Hellen op H00W- vyf Lynen , zou men daar uit kunnen beflui- stuk. ten, dat de grootte van alle deeze Soorten, welke Linn^lus middelmaatig noemt > omtrent ware als die der Blad- Wesp van onze Afbeel- ding in Fig. 7 , op Plaat XCV. Men heeft 'er, op het Land, in S weeden , 0vaU> nog eene gevonden , die de Eyronde genoemd kyionde. wordt , om dat zy het Lyf van die figuur heeft, zynde van geftalte als de Blad -Wesp der Pynboomen , maar met het Borstftuk van boven ros (*). (20) Blad-Wesp met Sprieten van zeven Leed- xx. jes, bet Lyf groen, het Agterlyf van £o-£[0^c. ven bruin. (21) Blad- Wesp met Sprieten van zeven Leed* xxl jes> die het Lyf geel beeft, en de rib derR^€\ J * van de bovenfie Wieken , overlangs kopende , Roo&cn» zwart. Op de Bladen der Roozeboomen aast het Mas- (*) Tcnthredo Ovat*> Antennis feptem - riodiïs , Corpore 2tro, Thorace fupra rufo. Faun. Snee. Ed. II. N. 1553. (20) Tenthredo Amennis feptemnodiis , Corporc Yiridij Abdomine fupra fusco* Syfi. Nat. X. (ai) Tenthredo Antennis feptemnodiis, Corpore fiavo, cofta Alarum fuperiorum longitudinali x\ig\&. Faun* Suen 929. Roes» inf. 'tt Vefp. T. 2, Reaum, Xnf. V, T. 14. f« h Deel. XH. Stuk, ij8 Beschryving'van v- Masker, dat volgens Reaumür zeer naar een Afdeel. . ' , ,ö , . - LiiL echte Rups gelykt , en ook niet meer dan agt- Hoofd- tieij Pooten heeft, waar van de twee agter- ften zig zeldzaam vertoonen. * Het is langs „ de Rug, geelagtig, naar feuiljemort trek- je kende, doch met zwarte Stippen, uit ieder ,, van welken een Haairtje voortkomt. De ,, zyden en het onderfte van het Lyf , zyn „ van een gemiddeld Groen, tulTchen Cela- „ don en de koleur van Water. Al het groen- agtige is doorfchynende , en men kan daar de Lugtpypjes , benevens derzelver takken, binnen in het Lyf , door heen befchouwen. dat wy voor het Hart der Rupfen , of ten minfte voor de groote Slagader, hebben 33 33 33 „ Ook vertoont zig van onderen een Vat , ge- „ lykende naar het gene langs de Rug loopt , 33 33 „ aangezien *. 't* ;Zie Deeze Rups fpint, even als de andere Mas- bi^so. ^ers ^er Blad -Wespen, haar Tonnetjes ge- meenlyk onder den Grond , doch fomtyds ook aan de Bladen der Roozeboomen. Haar Wesp is het, die in derzelver Takjes zulke infhydin- gen maakt 5 als ik gezegd heb *, door welken * Bhdz. Zy noodwendig in ieder een Eytje brengt ; de- wyl men die daar in geplaatst bevindt , zyndc van taamelyke grootte ; hoewel de Wesp zel- ve minder dan middelmaatig is. De Afbeel- dingen van Reaumur, toonen dit alles ten duidelykfte aan. (20) de Bu d-W espen. 159 (22) Blad- Wesp met Sprieten van zeven Leed* ^ T' jes, die bet Lyf zwart en het Agterlyfmet L1II#" een witten Gordel heeft. Hooed- stuk. Op het zelfde Gewas aast het Masker van xxn. j Ctncta,* deeze, die kleiner is dan de voorgaande Geriemde- Soort. (23) Blad -Wesp met Sprieten mn zeven 1 Leedjes, die bet Lyf zwart heeft, en hetBmïn[ Agterlyf, vanboven en van onderen ^ &rafn- Blaauwc* agtig blaauw. De ééne Sexe heeft , in deeze Soort , de Sprieten wit geringd , en een witte Stip aan den grondfteun van het Agterlyf , ter weder- zyde: dat geen plaats heeft in de andere Sexe. (24) Blad -Wesp met Sprieten van zeven xm Leedjes, die de Voeten der AgterpQOten&f*™**^ famengedrukt breed heeft. Noord- fche. De Sprieten , Kop en 't Eorstftuk van dee- ze kleine Soort , die door den Deenfchen Dok- tor Holm ontdekt is , zyn zwart ; de Pooten Roeftkleurig. Zy heeft het Agterlyf rolrond 9 Roest- (21) TetithredQ Antenrus feptemnodiis* Corpore atro, Ab* domine cingulo albo. Syfi, Nat. X. fd3) Tenihredo Antennis leptemnodiïs , Corpore atro, Abdorainc tupra infraque livido. Syfii NaU X. (24) Tenthredo Anten nis fepteinnod^is , Fedibtis pofHciS coxnpreiïis dilaratis, Syfi. Nat* X» I. D£EL* XIJt STUK* ióa Bjsschryvinc van V. Afdeel LUI. Roeftkleurig, aan den Grondfteun zwart, Dc Schenkels der Agterpooten zyn aan't Gewricht Hoofd* wit , naar de tippen toe met een dubbeld Leed- stuk» je? famengedrukt , en verbreed tot een half- harts wyze figuur, maar op zyn kant ftaande. xxv. Duodectm- jKwctata, Twaalf, flippige. XXVI. ~Erythro~ tephala. Roodkop* XXVII. %Abietïs. der Pyn» koomen. (25) Blad -Wesp met Sprieten van zeven Leedjes y het Lyf zwart , met twaalf wit- te Stippen. Van deeze is het geheele Lyf zwart, doch hier en daar met witte Vlakjes of Stippen; de Schenkels geel geringd en de Lippen geel. V. Met Borftelagtige Sprieten die uit veele Leedjes zyn famengeiteld. (26) Blad - Wesp met de Sprieten , Borflelag- tig3 het Lyf blaauw, den Kop rood. Deeze Soort, van middelmaatige grootte, ont- houdt zig op de Pynboomen in Sweeden. Het Mannetje is geheel zwart, met den Bek en de Schenkels der Voorpooten geel. (27) Blad- Wesp met de Sprieten Borflelagtig> het Lyf zwart , vier Ringen van het Ag* terlyf Oranje- kleur. Op (*5) Tenthredo Antcnnïs fèptemnodiis , Corpore atro, pun&is duCnleam albis. Syft* Nat, X. (aó) Tevthredo Antenms iètaceis , Corpore cocrnlco , Ca« pice rubro. ddm* Dijf. 9* (27) Tenthred Antcnnis fetaceis , Corpore nigrOj Abdo*: minis quatuor fegmentis fulvis. tyft, X. DE B L A D-W ESPEN* l6l Op het zelfde Geboomte wordt deeze ge- V. Yonden. Afdeed (28) Blad - Wesp met de Sprieten Bcrflelagtig > ^$?v*l1 het Lyf zwart, de boeten en tekening van xxvnr. het Borst ftak geel. C29) Blad- Wesp met de Sprieten Borftelagtig, xxix. het Lyf zwart, de Ringen van het dgter~^™r^ lyf aan de zyden wit, icheiu C303 Blad- Wesp met de Sprieten Borftelagtig , xxx. het Lyf zwart, de boeten Roejlkleuri& J\Tt?&^ de agterften wit en zwart geringd. Roozen. Deeze is klein , en heeft de gedaante van een Rupsdooder. Zy onthoudt zig op de Bla- den der Roozeboomen. Of het die byzonde- re Soort zy, welke, volgens Reaumur, de Eytjes in dubbelde ryën binnen de Roozetak- jes rangeert, fchynt my zeer twyfelagtig. (31) Blad- Wesp, met de Sprieten Borftelag- xxxr. tig, de Wieken bleek en bruin bont , met^^^ verheven witte Adertjes 9 Netswyze y door* Geaderde* weven. Dee- fi8j Tenthredo Antennis fetaceis, Corpore nigto, PedU bus Thorseisque chara&eribus flavis. Faun. Siitc, 931. (29) Tenthredo Antennis ietaceis , Corpoie atro, Abdo* nunis fegii»entis Iateribus albis. Syfi. Nat. X, (30) Tenthredo Antennis fetaceis, Corpore atro , Pedibus fcrrugineiS; pofticis albo nigroque annuiatis» WmHh S*9$* 937* KEAUM. inf. V. T. I5« (31) Tenthredo Antennis fetaceis, Alis pailido fufcoqtlC vaiüs, yenis elevatis albis rcticuUtU. Syfi. gfttfr X. ï, BEIL, XII, STUK* L Ï&Z B E S C H R YVING VAN \T'EL ^eeze' in Finland waargenomen, hadt den Lm, 'Kop zwart met witte Naaden , den Hals geel- Hoofd- agtig; het Agterlyf van boven geel, naar dc *TUK- Staart toe zwart. xxxii, (32) Blad- Wesp met de Sprieten Borftelagtig , van dc bet Lyf rood, bet Borstflak > den Aars en Berken. Oogen, zwart; de Wieken mn agteren bruin. Op de Berkeboomen is deeze door den Heer Solander ontdekt. Zy heeft de grootte en het poftuur van de Roodkop Blad - Wesp. De Sprieten zyn rood y aan de tippen bruin , en belïaan uit vierentwintig Leedjes. De Kop is food , met twee groeven overlangs. Op den Kop zyn drie zwarte rond verheven Pukkels. Het Agterlyf is rood met den laatften Ring zwart. De Pooten zyn rood 3 de Wieken Zeegroen , naar de tippen bruin. xxxiii. (33) Blad- Wesp met de Sprieten Borftelagtig 3 SdtHum. joet zwart, het Agterlyf geel. den* . , _ In Sweeden is deeze Soort gemeen. Men vindt 'er , 's Voorjaars, op de Velden ook ee- ne 3 die thans den bynaam van de Geele voert, en de grootte heeft van een kleine Mier. Des- zelfs Cs^) Tenthredo Antennis Setaceis, Corpore rubro , Thora» ce , Ano , Ocuiisque nigris Alis pofticc fufcis. Syft* Nat* X. (33) Tenthredo Antennis Secaceis, Corpore nigro, Abdo- mine luteo. ójft, Rat* X. be Blad-Wespen. 163 zelfs Lyf is dikbuikig en t'ccnemaal geel (*) V. Afdeel* (34) Blad- Wesp die zwart is , met do ^oetenj^^' geel * STUK. In de zelfftandigheid der Kliffen- bladen, tntercm* tuflchen'de bovenfte en onderfte oppervlakte •Tu.fl^hcn^ 1 1 J huidige, onthoudt zig het Maskertje van deeze Wesp , die de grootte van een Huis vlieg heeft , met lange Sprieten; de Wieken Opaalkleur, met een geele Stip aan den rand. Uit zulk een Rupsje , dat men in de zelfftandigheid der Bladen van het Mandragers - Kruid gevonden hadt, is dit Wespje voortgekomen. NB. Van de volgende hadt men alleen de Mas- kers gezien , en de Wesp niet uit gekreegen. (35) Blad -Wesp van de Paticb. xxxv. Rumicis* Reaumur vondt de Rupsjes, in Auguftus,van in menigte op, een Zuuring-Plant, en heeft de-Zuuxing* zeiven , als ook het Wespje , afgebeeld. (36) Blad- Wesp vm de Olmen. xxxvr Het Tonnetje van deeze, dat uit een wei- nig Schuim, die famengegroeid was, fcheen te (*) Tenthredo flara, Alarum macula ferrnginel. Ftun* Snee. Ed. II. p. 395. (34) Tenthred» nigra, Pedibus flavis. 80. Nat. X. (35; Tenthredo Rumicis Lapathi, REAUM. Inf, V. 10. f. 13, M* t56)Tenthred* mmiCzmptüns. REAUM» f. 16» 1. DEEL. XII. SUK. L 2 154 BESCHR YVING VAM . v* te beftaan , door een zeer klein Badaard-Rups* Lm/ je van de Olmen gemaakt, is door hem, zo Hoofd- wel als het Wespje, in Plaat gebragt. STUK. xxxvii. C37) Blad- Wesp van de Elzen. Ellen? Het Masker van deeze, als ook het vol- maakte Infekt, zyn van middelmaatige groot- te. De Rupsjes hebben twintig Pooten ; zyn geelagtig met den Kop zwart. De Sprieten doen de Wesp genoegzaam verfchillen van de Vierde Soort , die ook op de Elzen wordt gezegd te aazen. zxx vin. Blad- Wesp van de Pruimboomen* Pruni. pmimboo- Ee& Baftaard Rupsje, dat zeer aartig als mcn' met Mink-Yzers is gedoomd , levert een Wesp- je uit>, het welke door dien zelfden Autheur is afgebeeld en befchreeven. Hetzelve heeft het Lyf geel, de Wieken uit groen en bruin- agtig famengefteld. Het is veel kleiner dan de voorgaande Soort. xxxtx Blad- Wesp van de Kamperfolie* léonïcèréiè van de Op dit Gewas aast een Rupsje met twintig Kamper» pp0ten^ wejker Wesp de Sprieten zeer duide- lyk geknodst heeft, gelyk de figuuren van Re- aumür aantoonen. (37) Tenthred* Betute Alni. REAÜMUR. Inp V«Té XI.fi X,*' f38) Tenthredo Pruni. REAUM. InfiV.T. 12. f. 16. (39) Tmhrtd» Loniccr*. RlAUM. T*f> Y, T. 13, f, 8* 1*/ DE B t A D-W ESPEN. IOJ {40} Blad- Wesp *kwï de Wilgen. V. y 0 Afdeel. De Wespjes , door dien Heer in de aange HJ^1** haalde afbeeldingen vertoond , zouden tot een stuk/ Rups behooren, die door Goedaart afge* ' beeld is, uit welke by denzelven een geetefifM* Vlieg, met vier Wieken , naar een By gelykende, rVo^dbTa- voortkwam. Zyne Rups, egter, vertoont niet deiige mU meer, dan agt middel-Pooten. De af beelding gt 1S' en befchry ving van Frisch is duidelyker en omftandiger, wanneer hy van een groene zwart geftippelde Rups fpreekt op de Wilgen bladen* waar uit geele Wespen - Vliegen of Sluipwes- pen worden : doch het is zeker , dat hy geens- zins de rondbladerigQ ruige Wilg, die men Caprea noemt, heeft bedoeld gehad. Moog- lyk onthoudt zy zig op de Wilgen in 't alge- meen* Het Masker, dat ik alleenlyk gezien heb, zegt LiNNiEus , is zeer gemeen. Hetzelve heeft zyn geheele Lyf blaauw, of groenagtig blaauw,, met negen ryën van zwarte Stippen overlangs ; maar de drie voorfte Ringen van het Lyf, zo wel als de drie agterften, zyn hoog of Oranje-geel, doch met zwarte Stip- pen. De Kop is zwart en glad. Drie paaren Pooten heeft het aan 't voorfte geele deel ; dan zes paaren aan het middelfte blaauwe , en dan (40) Tentbredo Salicis. Faun, Suec, 933. LIST. Coedê 125. f 49, Prisch. Inf. vi. T. 4. Goed. Inf. h T# 19. REAUM, Inf. V. T. XI. f. 5 , 6. ALB. Inf. 59. g y l< DEEL XIU STUK* L 3 xoa Be5chr?viwg Van W één aan 't agterfte, dat geel is: 't welk ia't ^tllT' Seheel twintig Pooten maakt (*). TT STOK?" LIV. HOOFDS TUK. Befchryving van 't Geflagt der Hout- Wespen, dus genaamd om dat zy de Eytjes in Hout leg» gen? waar in het Masker derzelven groeit ? leeft , en verandert. , Naam, Geftalte. T iNNiEüs thans deeze Wespen van de * IchneiLinoïïs afgezonderd hebbende onder den naam van Sirex , zal ik 'er ook een byzon- der Geflagt van maaken5 en geeven 'er den naam van Hout-Wespen aan y die met de le- vensmanier van deeze Infekten zeer overeen- komftigis, zynde door Roesel reeds aan de eerfte en voornaamfte derzelven gegeven. De woonplaats naamlyk 3 van het Masker , is ge- woonlykin doode Boomen of rottig Hout ; doch fomtydsookin de Aarde. Hetzelve gelykt veel naar de Houtwormen , uit welken de Boktorren voortkomen. Het heeft alleenlyk den Kop meer uitpuilende: maar de Pop verfchilt veel , en toont duidelyk 3 welk een Infekc men daar uit te verwagten hcbbe. De Hout -Wespen komen, in Geftalte, naast aan de Blad - Wespen van het voorgaande Geflagt : want haar Agterlyf maakt met het Borstftuk als één Lighaam uit, dat overal na- ge- ef Famh Sme, Ed« Ih p, 395. N. t$J%i de Hout-Wespen. 167 genoeg even breed en dik, ja eenigermaate V* Cylindrifch of rolrond is. Hier in verfchillen jjv.L* zy grootelyks van de Rupsdooders, van 't voI-Hoofd- gende Geflagt ; hoewel zy , wegens de overeen- s*üiU komftigheid van den Angel, tot.dezelven wa- ren t'huis gebragt geweeft. Deeze Angel maakt het groote verfchü tus- De Angel. fchen haar en de Blad-Wespen uit. In de eer- fte opflag ondcrfcheidt men de Hout- Wespen genoeg daar van; doordien haar Angel , altoos, van agteren uitfteekt in de W yf jes , terwyl het Mannetje ook een kort Stekeltje heeft aan *t end van het Agterlyf. Hy is niet Zaagswy- £e , en gelykt meer naar een Priem of Els, even als die der Gal- Wespjes, doch zit ineen dubbelde Scheede, uit twee deelen beftaande, welke een weinig Geutswyze uitgeholt zyn , en, te famengevoegd , daar aan eene Spilswyze gedaante geeven. Hier fchuift de Angel uit en in , op de wyze van een Chirurgyns Lan- cet , kunnende de Wesp denzelven ver daaf* uit ^ en loodregt nederwaards brengen, -om dus met 'veel kragt in het Houc-te booren. Een aandagtige befchouwing toont, aIom3 het verwonderlyke , dat 'er in de Werktuig- kunde van de Natuur doordraaiende gevonden wordt! De Gal- Wespjes, die , volgens het einde, waar toe zy gefchikt waren, in de Bladen, Knoppen en Steelen der Boomen, of ook in de Schors, moeiten booren, om haa- ïe Eytjes daar in te brengen , zouden hier toe li Deel. XII* Stuk, L 4 geejl 168 Beschryvïng VAM V. geen kragt genoeg hebben gehad , wegens haa- A^jEyL* re kleinte ; indien niet haar Angel, Spiraals- Hoofd wyze, binnen het Lighaam was opgewonden stuk. geweest ; waardoor dezelve , zig als een Veer ontfpannende , met kragt tegen taaije deelen kon ftooten* en 'er dus, met zyn fyne punt- je, een opening in maaken, om de Eytjes te ontvangen. Zulk een Kondig geftel , nu, zou overtollig zyn geweest in Wespen, grooter en genoegzaam lterk, om door enkele druk- king , of booring miffchien , haar Priemswyzen Angel in het Hout te brengen. In de Zaag- vli.gen, die wy Blad- Wespen noemen, heeft de Schepper , wederom , door een ander , niet minder konftig Werkftuk , getoond, dat zyne Wysheid geen andere middelen ontbraken, tot het zelfde doelwit ! Soorten. >t Geflagt der Soorten van de genen, welke wy Hout -Wespen tytelen, is niet menigvuldig. Men heeft 'er in S weeden vyf waargenomen, die thans den Geflagtnaam van Sirex draa- gen (*) , als volgt. Sirex (i) Hout -Wesp, die bet Agterlyf ge/pitst G^uotc Roejlkleurig, met den derden, vierden en fjf xcvt. vyf den Ring zwart 3 en het Borstjluk ruig* tig. i > 2* baairig beeft. De (*) Faun. Suee. Ed» II. p. 396. (I) Sirex Abdomine mucronato fcrrugïneo; fegmentis s, 4> 5 9 6' nigris » Tborace villolo. Faun. Suec 925. Sy(t> K*«f. X Gen. 214. Stockb» 1739. T. 3. f. 7. Reaum. ïïnf. VI. r. 31. f. I , 2. DE GEER, I, T. 36. f . I , 2. Koes, Ivf. II. Vefp* Tt 8 . 9. DE H O ü T-W ESPEN. JC>$ De grootfte Geeften taften fomtyds mis, in ^^V. het maaken van algemeene Grondftellingen , en LIV^ doen anderen , op hun voetfpoor , dwaalen. Hoofd- Dit blyktin de befchryving welke die voor-STUK- naame Infekten-kenner, de Sweedfch Koning- lyke Kamerheer, de Geer, van deeze Wesp, ten opzigt van derzelver afkomft, geeft, al- dus fpreekende. " Zie hier een der grootfte, „ ja zelfs de allergrootfte Ichneumon , welke S weeden , en miffchien geheel Europa, „ voortbrengt. Deeze fchynt byzonder eigen „ te zyn aan de Noordelyke Landen: men „ heeft haar nog niet in Vrankryk , noch in „ Holland, noch in Duitfchland gevonden. Zy is van de Soort der genen, welken de „ Heer Maupertuis in Lapland vong, en „ van welke de Heer Reaümür fpreekt- " De Heer Reaumur hadt deeze Wesp , om die reden, de Laplandfche genoemd, en 'er het gemelde valfche gevolg ook uit getrok- ken (*) ; dat dezelve aan de Noordelyke Lan- den bepaald zou zyn : het welk Geoffroy te- genwoordig nog fchynt te denken (f) , niette- genftaande hem 'er eenigen van Dieppe be« zorgd waren , en Roesel haar in Duitfchland gantfch (*) II paroitra fingulier, que la Laponie donne unc efpê- cc d* Ichncumons , plus grande qu' aucune de celles de iios Climats temperés. Hem, Tom» VI. 2. Part. p, 84. O&avo» nu Doktor Scopoli deeze Soort, m de Zuidelyke deelen van Europa 3 ook Ége- vonden heeft; zeggende dat het Masker, met het Greene en Vuuren-Hout in de Idriafche Mynen gebragt zynde, aldaar deeze Wesp voortbrengt , welke van de Myn werkers Zuker heten wordt , als op de brandende Lampen aan vliegende 3 en die uitblusfchende (*)♦ Roesel heeft het derhal ven wel getroffen, wanneer hy meende, dat de menigvuldigheid van deeze Hout- Wespen in Lapland, en haare zeldzaamheid in Vrankryk, toe te fchryven ware aan de fchaarsheid van Pyn- en Denne- boomen in dit Gewest; terwyl de Lapland- fche Boflchen byna geheel beftaan uit zulk Geboomte. Het Mas- Hout, naamelyk , en wel zodanig Hout, &er heeft die Autheur ontdekt de woonplaats te zyn van het Masker , welke aan de Geer nog volftrekt onbekend was, toen hy zyne Vertoogen fchreef Q\)3 en daar Lïnn^ecs, zelf,, niet van fpreekt, hoe gemeen men de Wesp ook vond in Sweeden. Dus is het zon- derling, dat men haare voornaamfte eigen- fchappen, buiten haar zo genaamde Vader- land, aan 't daglicht heeft gebragt. Het ge- luk (*) Entomü, Camiol. p. 28 I. (Ut mentcm ejas capio,) (f) Je ne connois point leur Vers, ni le lieu 011 iis ?U vent. Mem, pm? Hifi da l»f. Tom. I. p. 567. DE HOU T-W E $ ï E N. I7X luk was hier in, gelyk meer maaien , dienftig V. tot ontdekking van 'de geheimen der Natuur- j^ffi* !ykc Hiftorie* Roesel hadt de Poppen lang Hoofd. voor Poppen van Boktorren gehouden; doch eens zulk een ftuk Hout krygende, waar in alleenlyk Wormen van deeze Wespen lagen % die ten deele reeds in Poppen veranderd waren, wierdt hy het verfchil gewaar, en,eeneaan- dagtige befchouwing hem overtuigd hebben- de 3 dat zy tot het Wespen - Geflagt moeften behooren, kwam hy wel haast tot een volko- rnene kennis van haare Verandering* Deeze Maskers zyn van taamelyke lang te en dikte 3 geelagtig van Kleur, en hebben niet dan de zes Voorpooten; doch haar Kop is ron- der 9 en fteekt meer uit dan inde Houtwor- men der Bok -Torren 9 die doorgaans meer breed dan rond van Lyf, en van vooren gemeen- lyk dikker dan van agteren zyn ; het welk in die der Wespen geen plaats heeft. Deeze zyn aan het end Knobbelig dik, en hebben al- daar een korte dunne 3 doch fterke en fpitfe^ zwartbruine, punt, waar mede zy zig in het Hout merkelyk weeten voort te zetten. Moog- lyk zou deeze Spits het eerfte beginzel of de Scheede kunnen zyn van den Angel, dien dee- ze Wesp moet voeren. De Pop heeft eene zeer zonderlinge gedaan- Dc Pop. te. Zy vertoont zeer duidelyk, niet alleen den Kop 5 maar ook de Pooten, Sprieten, Vleugelfcheeden en zelfs den Angel van het . I, Deel, XII. Stuk* vol- 17* Beschryving vak Afdeel. volmaakte Inf%e!a- Zy is vervat in een yl wit- UV. agtig Spinzel of Tonnetje, waar in men ook ?tÜk?" de af§eworPen Huid van het Masker, in één gefronfeld en gekreukt, vindt leggen: waar uit blykt, dat deeze Pop niet de gemelde Huid behoudt , gelykerwys die der Blad- Wes- pen, De tyd der Verandering komt met dien der laatftgemelden overeen ; gefchiedende by Zomer dikwils in drie Weeken ; doch, wan- neer het Masker in de Herftt een Pop wordt, blyft dezelve dikwils den Winter over leggen. Vooraf heeft het Masker , gemeenlyk , reeds den weg gebaand , om het uitkomen der Wesp, uit het Hout , te bevorderen : want men vindt deeze Poppen doorgaans kort onder de Opper- vlakte , of aan het end van een doorgeboord Kanaal. Gefhite Roesel merkt aan, dat men zo wel de Wesp.e Wormen als de Wespen, van deeze Soort, ongelyk van grootte vindt: doch zyzyn, in- derdaad 5 grooter van Lighaam dan de overi- gen. De grootfle, welke hy af beeldt, hadt de langte van omtrent anderhalf Duim. Van de ge - ftalte kan men oordeelen uit onze Afbeelding, (in Fig. i. PL. XCVI.) , die naar een na- tuurlyk Voorwerp is gemaakt. Zy heeft den Kop zwart, agter deOogen geel; het Borst- fluk geheel zwart en ruig, van agteren geel: de Wieken Roeftkleurig : de Sprieten half zo lang alshetLyf, geel, van twee - en - twintig Leedjes : het Agterlyf langwerpig rolrond, met de Hout - Wespen. 173 met de drie agterfte Ringen en de twee voor- v* ften, fchoon Oranje of hoog-geel, doch de ^jv^ vier middelften zwart. Aan den uiterllen Ring Hoofd- is een kort, dik, ftevig puntje, in de beide STUK' Sexen: doch het Wyfje heeft, bovendien, onder aan het Lyf , omtrent in 't midden van den Buik, een Spleetje, waar een regte zwar- te Angel uitfteekt, van taamelyke langte. De Dyën zyn kort en zwart: de Schenkels en Voeten altemaal geel : zegt Linn^eus. Het Man- netje is veel kleiner dan het Wyfje , en heeft dik- wils ook een andere fchikking van Kleuren- Zie de Afbeelding daar van in Fig. 2. De gedaante van den Angel isnaauwkeurig,De Angel, en by fterke vergroening met het Miskroskoop, door den Heer Reaumur onderzogt. Het Lyf van dit Infekt, zegt hy , is niet Ovaal, als in de Wespen, maar overal nagenoeg even breed, hoewel in 't midden een weinig breeder, al- waar de Boor is ingeplant , welke een Scheede heeft van twee Geutswyze Hukken , die tot byna de helft van hunne langte, tegen 't Agterlyf aan , vaftgehecht zyn , en verder een tweede Staart geeven aan de Wesp. De Boor , Priem, of Angel, zelf, daar in fluitende, komt 'er geheel uit te voorfchyn , en wordt regt neder- waards geboogen, als de Wesp fteeken wil. Ten dien einde heeft dit Werktuig genoegzaa- me Hevigheid. Het is een weinig plat, zyn- de de dikte minder dan de breedte, en heeft op zyde, aan de punt* zeven of agt Tanden, 1. dem.. xii. stu&i ie- 174 Beschrt VING VAN ■ V. • ieder van fatfoen als een half Piekyzer. In *t LIV " overige van de lang te heeft de Angel een foort Hoofd- van Vinnen , die met een hoek famenloopen STUK# aan een Spleet , welke haar onderzyde ver- deelt, en dus ook voor goede Tanden ver- ftrekken kunnen. tevens- Deeze groote Hout - Wesp , Uil zittende, houdt de Wieken plat tegen 't Lyf , aan de vlak- te, waarop zy zit, evenwydig; zodanig dat zy elkander ten deele bedekken. Een groot gedeelte der onderften is alsdan geplooid en dubbeld geplaatst, neder waards gebragt zyn- de, zegt de Geer. De Wieken zyn door- fchynende, doch hebben een flerke tint van Geel, volgens de aanmerking van den Heer Reaumuk. Vliegende maaken zy een ge- ruifch als de Wespen en Hommels [ en vlie- gen op vollen Dag. Ook hebben zy de dril- lende beweeging der Sprieten en Wieken, wan- neer zy niet vliegen, met de Ichneumons of Sluipwespen gemeen. De lange Priem, die het Wyfje heeft, zal haar buiten twyfel die- nen, om de Eytjes, even als die, ergens in te booren (§). Men heeft 'er thans, wegens dien Hoornswyzen Angel, den naam van Urocerus aan gegeven (f). In Gelderland, daar de Pyn- en Denneboomen , by de Adelyke Huizen, veel gevonden worden , zyn deeze Wespen vry meer bekend. (*) Mem. pourl9 Hifi. des Ins. Tom, ï. p. 567. (tj Hïff. des Inf. env. fans. Tom. IX. p. 264, DE HOU T-W ESPEN* I75 ■(2) Hout-Wesp, die bet Jgterlyf gefpitst en^V.^ zwart heeft, het Borstfiuk ruig met een liv/ keek flreek voor de Wieken, Hoofd- Ö J STUK. Deeze, hoewel veel kleiner dan de voor- n. gaande 3 kan egter onder de grootffce ïnfektenf^^ van dit Geflagt geteld worden ,zegt de Geer; alzo de langte nagenoeg een Duim is, en 't Agterlyf 3 op 't diklte , een middellyn heeft van een zesde Duims. Zy is zeldzaamer : hy hadt 'er maar één, die een Wyfje was, van ont- moet , verfchillende in geitalte niet veel van de voorgaande Soort. Het Masker heeft men bevonden in oüd rottig Pynboomen en Pennen Hout, te huisveften. Zie hier een zonderling Geval met deeze Soort van Wespen. In Wefter - Bothnie was , voor eenige Jaaren, zek-ere Vrouw, die dagelyks, met verwonde- ring , een menigte Draaden van haar Webbe afgefneeden vondt ; zodanig , dat zy wel een halven Dag noodig hadt, om die weder famen te knoopen. Dit nadeel , meende zy, werdt haar toegebragt door nydige Gebuuren, en zy bleef daarom een geheele Nagt op, zonder iets te bemerken. Toen fchreef zy het toe aan een Spookzel of kwaaden Geest, en ge- bruikte daar tegen veelerley ongerymde Mid- delen. Eindelyk, haar Webbe af gekreegen heb- C~) S'trcx Abdomine mucronato , atro 5 Thorace Viilofo litiira ante las Alutea. Faun. Suec* 926. Umtto, *4ead. III. p. 825. de Geer. inf. 1. Tt 36. f, ^ I. Deel» XII. stuk. Ï7f. Zu jj e IJüüt-Wm pen, deeze Soort uit de binnenfte gangen der Idri- V. afcheMynen. A™iv^ (5} Hoüt-Wesp 3 tffe &tt dgtérlyf Tegelrood J 8^ met de twee laatfte Ringen zwart, en het v. Borstftuk eenigermaate niig heeft. ^wangau De geftalte en gedaante van deeze Hout- Wesp,, welke men byUpfal heeft gevonden , is als die der allergrootften 5 doch de helft klei- nen Zy heeft de Sprieten geel, en half zo lang als 't Lyf j den Kop zwart, aan de agterzy- de geel; het. Borstftuk zwart, eenigermaa- te haairig: de vier voorfte Pooten geel3 deag- terften zwart met geele Knietjes : den eerften Ring van het Agterlyf en de twee laatften zwart, de overigen geel. LV. HOOFDSTUK. Befcbryving van H Geflagt der Rupsdooderen, beheorende tot de genen , die men gemeenlyk Sluip- wespen noemt , en waar aan fommigen ook den naam, geeven van Drilwespen , wegens de dril- lende beweeging , die zy gedmrig met de Sprieten en Wieken maaken. D e Geflagtnaam Ichneumon is van ouds gege- Naam» ven aan een Viervoetig Dier , ter groot- (5) émx Abdotfcine tcftacco , Segmcntis duobus ultimis iiigris; Thorace fubyillofo. Wam* Suec^ £d» II, p* $97. N, I DEEL,XIE. STUK% M 178 BeschryviNc van V. te van een kleine Kat , dat in Egypte gevon- Afdeel. den wercjt) en hedendaags den naam voert Hoofd- van Rot van Pharao. Ik heb voorheen * van stu*. deszelfs eigenfchappen gefproken, en het fa- *nstuk,belagtige, dat men dienaangaande in de be- biadz. fchrvvineen der Ouden meent te vin- xso, enz. J o , , , den , doen verdwynen door de naauwkeunge Waarneemingen der Hedendaagfchen. Daar uit is, in de eerfte plaats , gebleeken , dat de Ichneumon geen verdigt Schepzel zy, gelyk men thans wil beweeren (*) : ten anderen dat dit Dier wezentlyk een groote vernieler is der Krokodillen niet alleen, door het uitflurpen van derzei ver Ei j eren , maar dat het ook op Vogelen en verfcheiderley Kruipende Dieren aanvalt, en inzonderheid dient om het Land, daar het zig bevindt, te zuiveren van Slangen en ander Ongediert. In Ooftindie en aan de Kaap, vindt men thans nog dergelyke Dieren, Slangendooders genaamd y van dien zelfden aart. Met reden is derhalve de naam van Ichneu- mon , in navolging van andere befchry vers der Infekten , door den Heer Reaumur gegeven aan zeker Geflagt van Wespen , die haar werk maaken van veelerley Infekten, veel grooter dan zy zelf zyn , op eene liftige manier te ver • nielen. De aanbiddelyke Wysheid van den Schepper heeft, gelyk meermaalen door my is (♦) Comme 1' Ichneumon des anciens eft un Animal qui ft* a jamais exiftc, 8cc. Hifi% des Inf. €nv. Paris* Tom. II. p« 314. DE RüPSDOODERS. is opgemerkt , aan de Natuur middelen ver- . v* AFDEEL»' fchaft, om de te groote vermenigvuldiging j,vV van fommige Schepzelen voor te komen, enHooFD- zig altoos voorzien van Werktuigen , die na- ST tuurlyk zyn , om naar Zyn welgevallen , als in een oogenblik, de fchrikkelykfte Landplaa- gen te kunnen doen opkomen en verdwvnen** * zle ** Zulks is in de vernieling van de Rupfen en an- biadz. 43» dere Maskers der Infekten, ja van de vliegen- de Infekten, derzelver Poppen en Eijeren zelfs 3 door die Wespen, welken men des we- gen Rupsdooders noemt , allerblykbaarft. Het zyn, evenwel, de Rupfen alleen niet, die door dceze Infekten aangetast en om 't le- ven gebragt worden. Sommigen, die groot zyn, in de Weflindiën, doen de Kakkerlak- ken den Oorlog aan , gelyk ik reeds omftandig verhaald heb f. Deeze gaan te werk met open* f x.stuk. baar geweld, en fleepen de Kakkerlakken, n%h^Q]19% dat zy die gedood en verminkt hebben , in haar Hol, tot voedzel voor de Jongen. Anderen zyn 'er, in Europa genoeg bekend, die de Spinnekoppen onbefchroomd aanranden, en 'er den doodfteek aan geeven. De genen, die men in 't algemeen onder den gemelden naam begrypt, handelen met een beleid, waar in de grootfte fïimheid doorftraalt. 't Is het Wyf je alleen , dat dé Maskers en Poppen aan- doet, en in derzelver Lyf, met zyn Angel, boort, om 'er Eytjes in te leggen, die binnen X. Psel. XII. Stuk- M 2 het i8o Beschrïving van AfV' e ^et ^S^aam van de Rups of Worm uitgebroed Ly # * worden , waar in de Jongen haar voedzel vin- Hoofd- den, en de Rups, terwyl zy leeft, eet en STÜ1C* loopt, allengs uitknaagen, tot dat dezelve fterft. Op deeze zou in 't byzonder de naam van Icbneumon, volgens 't gene de Ouden van dat Dier verhaald hebben , toepaflelyk zyn. siuipwes. Sommigen geeven, met Frlsch, aan de In- peo" fekten van dit Geflagt den naam van Sluipwes- pen; doch die benaaming, hoewel niet onbe- kwaam om derzelver eigenfchap uit te druk- ken, is te algemeen. Men kan dezelve, naa- melyk , ook toepaflen op de Gall- en Hout- , ja zelfs op de Blad- Wespen, die, gelyk ik reeds aangemerkt heb , uit den Grond komen Hui- pen. Wil men, evenwel , gelyk fommigen doen, deezen naam in 't byzonder geeven aan die , welke als Sluipende uit de Poppen voort- komen: zo kan 'er niet gezegd worden, dat zulks een ongerymdheid influit; te minder 5 aangezien die anderen thans, door haare eigen naamen, genoegzaam onderfcheiden zyn. Driiwes- Een andere benaaming, waar op even 't pen. zelfde aan te merken vak, is die van Dril- Wespen. Jungius hadt daar gebruik van ge- maakt , noemende dezelven Mufca vibratiles of vibrantes; wegens de drillende beweeging haarer Sprieten, of ook der Vleugelen en van het Lyf3 wanneer zy ftil zitten of voortloopen; en Roesel geeft 'er, deswegen, den naam vaa Vipper -Wespen aan j dewyl zy die deelenonop- hou- BE R.UPSDOODERS, l8l houdelyk op en neder doen wipperen. Zulks, ^ ^ - naamelyk , heeft ook dikwils plaats in de Gall- £ v; EL' en Hout - Wespen : hoewel doch deeze eigen- Hoofd- fchap beftendiger gevonden wordt in die, van STUK# dit Geflagt. De Maskers der Sluipwespen, welke wy Rups- h« Mas" dooders noemen, gelyken naar Wormen of Maden , wit of geelagtig bleek van Kleur , zonder Pooten. Zy zyn week van zelfftan- digheid , en het eenige harde , dat zy aan haar Lyf hebben, is een bruine Hoornagtige Kop. Men ontmoetze zelden , om dat zy verbor- gen zitten binnen leevende Infekten; meest in Rupfen , tot de allerklein den toe ; of in de Baftaard - Rupfen , die 'er veel aan onderhe- vig zyn, gelyk ik gemeld heb*; doch ook^3^ in de Wormen , die op Plantluizen aazen f , ^ ^ I4S* enz. De Huid, naamelyk, van deeze Maskers biadz. 8x. laat zig ligtelyk doorbooren van den Angel der Wyfjes Sluipwespen , welke door deszelfs buisagtige holte dan de Eytjes daar in laat gly- den. Indiende Wesp van aanmerkelyke ofmid- delmaatige grootte is, worden door haar, dus,niet meer dan één of twee Eytjes in het Lighaam van de Rups of Worm gebragt ; maar de klei- ne Sluipwespen fchieten 'er een vry grooter ge- talvan Eytjes in. Zie daar, wederom, een zon- derling beleid, dat de kleine Infekten, van natuure, is ingefchapen, om te zorgen voor hetbeftaan van haar Kroost! Een gelyk getal van Maden, der grootere Sluipwespen, zou i. del. xii. stuk. M 3 geen 132 B E S C H X Y y I N G VAN Afdeel ^een §enoeSzaam voedzel in de Rups kunnen ' vinden, om daar in tot den tyd der Verande* Hoofd- ring toe te leeven, en haare volwaffenheid te stuk, bereiken. woont in De Rups , nu , loopt en eet met dit gebroed- zei m haar Lyf , als naar gewoonte. Men kan in 5t eerst niet befpeuren , dat haar iets deert ; niettegenftaande zy mooglyk dertig of veertig Wormpjes by haar draagt, die zig vro- Jyk maaken, met hunne Huiswaardin uit te mergelen. Ook zyn het de Ingewanden van de Rups niet, die door deeze ongenood inge- floopen Gaften worden aangetast: zy vertee- ren alleenlyk die Vetagtige zelf Handigheid , welke een zo groot gedeelte van de Rups uit- maakt , en niet eigentlyk fchynt te dienen tot xtZstuk *iaar Leven *. Het is niet, dan na een aaiimer* W? 48* kelyk tydverloop , dat de Rups bezwaard fchynt te zyn met haare Gaften ; dat zy kragt- of lufteloos wordt > en dan duurt het niet lang , of de Maden , haar volwaffenheid be- reikt hebbende , booren door de Huid heen , om ieder zig een Tonnetje te fpinnen, tot de Verandering. Op deeze geweldige behan- deling beweegt de Rups zig traaglyk, en, de- wyl het gene haar, om een volmaakt Infekt te worden, noodig was, verteerd is, fterft zy wel dra 3 als een onnut Schepzel zynde tot de Voortteeling, in pop- Andere Rupfen , fchoon met dergelyke Ma« dQU of dep^lver Eytjes uit of inwendig , be- zet; BE RüPSDOODÏRS. I83 zet ; doch dermaate niet uitgeput zynde , ver- V. anderen niettemin in Poppen, maar waar uit ^™£EL* men, na verloop van eenige Dagen, in plaats Hoofd- van Kapellen, de Wormpjes der Sluipwes- STUK' pen op dergelyke manier ziet voortkomen , en dus de natuurlyke Verandering van de Pop te leur ftellen. Men vindt 'er ook, die binnen in de Pop de Geftaltewifleling ondergaan , en 'er dan uitkomen in haar volmaakte Staat; het welk weleer fommige Waarneem ers, die meen- den dat zulk een Sluipwesp het natuurlyt voor tbrengzel ware van de Rups, bedroogcn heeft. Onder de Sluipwespen vindt men 'er vanenEyt!cs wonderbaare kleinte. Ik wil nu niet fpreeken dcr ïnfek' r ten. van die, welker Maden, op dergelyke manier, in de «Schild- en Plantluizen *, en wie weet in hoe veel kleinere Infekten, huisveften. Ik^ Gatuin- heb db zodanigen op 'toog, die een Eytjeleg-^" gen binnen de Eytjes van Kapellen , die door- gaans zeer klein zyn ; waar in het Wormpje al het voedzel vindt, dat het tot zyne aan- groeijinge behoeft ; waar in het zelfs de Ver- andering ondergaat, en 'er niet uitkomt dan in zyne Staat van volmaaktheid. Dus hebben fommigen uit de Eytjes der Kapellen, in plaats van de Rupsjes, die men 'er uit verwagtte , Wespjes zien voortkomen : het welk een Ver- fchynzel was, voor de naauwkeurigheid der Waarneemeren van onze Eeuw bewaard. 1. Deel. xil Stuk* M 4 De i84 Beschrijving' van V. De menigte, wederom, van Sluïpwespjes , Ajlv?L" die 'er uit één Infekt of deszelfs Maskpr voort- Hoofd- komen , maakt dat zy, noodwendig, zeer STÜK klein moeten zyn. Men heeft 'er twee- of drie- neiJeT' honderd, en meer geteld, die in een enkele Pop waren uitgebroed. Die buiten de Rups veranderen, maaken een Spinzeltje of Ton- netje, dat langwerpig Eyrond is, en van de zodanigen worden fomtyds een groote menig- te by elkander te famen gehoopt, tot zekere bolletjes als van Katoen , of nevens elkander geplaatst, in een geregelde orde ., gelykerwys de huisjes der Byën- Poppen , in de Honigraa- ten. De groote Soorten van Sluipwespen, in tegendeel , wier Maskers meer eenzaam in de Rupfen woonen , maaken ook afgezonderde Spinzels. Verfch gefponnen zynde , -vindt men die Tonnetjes geheel wit; doch weinig tyds daarna zyn dezelven fierlyk gebandeerd met bruine dwarsftreepen. Het Wormpje, naamelyk, verfterkt zyn Spinzel, hier en daar, met dikker Draaden van witte Zyde ; waar- op het bruine Vogt, dat hetzelve, na de vol - tooijing van zyn Tonnetje, uitgeeft, de dun- nere tusfchenwydten dus koleurt. Daar zyn ook groote Soorten, die geen Spinzel maaken; dewyl zy binnen in de Rups, of in de Pop, de Verandering ondergaan, wier Huid haar dan tot een Tonnetje verftrekt. t>e Pop. De Poppen zyn week, witagtig van Kleur, ?cri' en vertoonen,zo wel als die der Hout- Wes- pen, DE RUPSDOODERS. 185 pen, alle de uitwendige Lighaamsdeelen vanAF^EL het volmaakte Infekt, dat 'er uit voort moet Ly# komen. Sommigen der genen 5 die in Tonnet-HooFD- jes beflooten zyn , hebben de zonderlinge ei- STÜK* genfchap van deeze Tonnetjes te doen fprin- gen. Wanneer men dezelven op zyn Hand of op een Tafel legt , ftaat men verwonderd , van haar al huppelende zig te zien beweegen. Men begrypt ligtelyk, dat hetzelfde vermogen, 't welk eenige bloote Poppen dergelyke fpron. gen kan doen maaken , ook daar toe in Itaat is in deeze 3 die waarfchynlyk door de uitrekking en inkrimping van haar Tonnetje hier in gehol- pen worden. De volmaakte Infekten van dit Geflagt zynGefïaite. meest kenbaar aan de figuur van haar Agter- lyf 3 dat niet 3 gelyk in de Blad- en Hout- Wes- pen, byna overal even breed of rolrondagtig is, maar aan de beide enden zeer dun uitloopt, ten minfte aan het voorfte ; zo dat het Agter- lyf als met een puntje aan het Borstftuk fchynt gehecht te zyn. De Sprieten hebben zy door- gaans lang en Draadagtig , 't welk dienen kan , om ze van de eigentlyke Wespen te onder- fcheidcn. Het Agterlyf heeft , in veelen , ook een byzondere geflalte , zynde op zyde plat en tevens krom , zo dat het eenigermaate naar een Sikkel of Snoeimes gelykt : maar de ver- baazende kleinheid van fommigen maakt, dat zy meer door haare huisvefting in Rupfen en Poppen of andere Infekten, als deerde ge- h Deel. XIU Stük. M 5 1UL 185 Beschhving van V. ftalte van haar Lighaam , worden gekend en Afdeel, ondericheiden. Hoofd- Het allerzekerfte Kenmerk, van de Ichneu- stuk. mons of Rupsdooders , is , dat de W yf jes een Kenmer» Angel hebben , die altoos buiten 't Lighaam uitfteekt, zynde als vervat in een Scheede, die uit twee geutswyze ftukken, van gelyke langte als de Angel is, beftaat. Dewyl, nu, in fommigen de Angel veel langer dan het Lyf is $ vertoont zig het Infekt dik wils als of het een Staart had van drie Draaden; weshalve de * Mufcd Ouden ook een dergelyken naam * daaraan ' gegeven hadden,of dien van tweedraadige Vlieg, wanneer zig maar twee daar van vertoonden. By een naauwkeurig onderzoek, evenwel, bevindt men wel haast , dat dit geen Draaden, noch ook Stekels zyn. Twee derzelven, die voor een Scheede dienen , zyn ftomp aan ' t end, doorgaans zwart van Kleur, en, met het Mikroskoop gezien , wat haairig : terwyl de waare Angel , tufïchen beiden geplaatst , ftyf, fpits en een weinig dikker aan \ end, van bin- nen hol en Kaftan jebruin , glad is van opper- vlakte. Dat meer is , zy hebben haaren oor- fprong onder aan het Lyf, en de Angel zelf aan 't uiterfte end: doch dewyl zulks niet in alle de Soorten, en alleenlyk maar in de Wyf- jes plaats heeft , moet men de andere Kenmer- ken tot behulp neemen, om die van dit Ge- Hagt te kennen* De byzondere figuur of geftalte, inzonder- heid DE Rüf SHADHS. 1S7 beid de langte en dunte van het Agterlyf en Af^'el die der Pooten , als ook de Angel , die van Ag- LV. teren zigtbaar is, moet dienen om de Wyfjes Hofd- van zodanige Soorten , in welken deeze onge- 5TÜK# wiekt voorkomen , te kennen en te onder- fcheiden. Men vindt wel niet veel van de zo- danigen , doch zy zyn 'er , zo wel in Europa als in andere Wereldsdeelen. Nog eene zeldzaamheid, die in de Huishou- ding van deeze Infekten plaats heeft , kan ik niet onaangeroerd laaten. Zy taften , naame- lyk, niet alleen de Rupfen en dergelyke Mas- kers aan , maar ook die der ongemeen kleine Gall-Wespjes van de Wilgen en Eiken. Dit kan fommigen aanleiding gegeven hebben , om te denken, dat 'er Gall-Wespjes zyn, die op andere Infekten aazen : dewyl menze met de Wespjes van dit Geflagt in een zelfde Gallet- je ziet huisveften. Ondertuffchen is de eigen- fchap van deeze kleine Diertjes, in dit geval, zeer moeijelyk waar te neemen. De mcefte Ichneumons zyn zwart of geel- &\CÜU agtig , doch men vindt 'er onder , die de Sprie- ten half zwart half wit , de Pooten en het Lyf aartig gefprikkeld, of de Wieken geban- deerd hebben. Eenige Soorten overtreffen > in haare kleinte, byna het allerfchoonfte van de kleuring der Infekten, dat de Indien uitleve- ren. Ik heb hier die ongemeen kleine Wesp- jes, welke voortkomen uit de gladde Gallen der Duinroozen , uit de Wormen der Vlie- h Deel* XII4 Stuk* g^n IRR Beschryving van \n Afdeeu LV. Hoofd- stuk. Soorten. ïchncumèn ttus* ïï. gen die de Plantluizen eeten, en anderen 3 op 't oog. Het Agterlyf daar van praalt met de heerlykfte Bronskleur , hebbende een glans en weerfchyn, in fommigen van Goud, die mee thet Penfeel onnavolgbaar is : terwyl op het Voorlyf een fierlyk Goudgroen en Hemels - blaauw in elkander verdwynt. In veelen , die uit de Poppen der Kapellen voortkomen , ont- dekt het Mikroskoop ook een wonderbaare luifter en fchittering van Goud en Kleuren. Onder die van den Vyfden Rang is dit Ge- flagt het talrykfte in Soorten , waar van het 'er by de zeventig heeft , die in Europa waar- genomen zyn 3 boven en behalve nog eenigen uit de andere Wereldsdeelen 3 als volgt (*). t Het Schildje bleek; de Sprieten met een witagtig bandeerzel geringd. (1} Rupsdooder , die het Schildje geelagtig heeft 3 het Borstjluk ongevlakt 9 het Agterlyf zwart : drie Ringen wederzyds met een 'witte Stip. (2) Rupsdooder 3 die het Schildje geelagtig, het (*) Wegens de afzondering der Hout Wespen , onder den Geilagtnaam Sirex > van de Ickneumcn zyn de Soorten dee- zer laatften door my,ook in getal van 5 tot i,5,tot 2, cnz# veranderd. CO Ichneumon Scntello flavicante, Tborace immaculato , Abdomine atro : Segmentis tribus utrinque pun&o albo. Syfi* Hat* X. Sper. 5. (2) Ichneuraon Scutello flavtcante, Thorace immaculato; Abdominis Segmento lecundo tertioque iuteis, reliquis apice albis. SyA X. Spe:. 6^ i)E R.UPSDOODERS. 189 het Borstfiuk ongevlakt, den tweeden en V* derden Ring van 't Agterlyf geel > de overi-A™yEU gen wit getipt beeft. Hoofd- stuk. (3) Rupsdooder, die bet Schildje geelagtigoSJjtl^m en bet Borstfiuk ongevlakt heeft; met den derden Ring des Agterlyf s, van agteren? en den tweeden Roeftkleurig ; den zesden geel. (4) Rupsdooder, die het Schildje geehglig> iv. den tweeden en derden Ring van het Agter-*tm!^ lyf Roeftkleurig, de uiterjlen wit getipt- heeft* . , j Op deezc vier , in Sweedetl waargenomen * meeitendeels van middelmaatige grootte zyn~ de 3 volgt thans y in de Befchryving derSweed- fche Dieren 3 een nieuwe Soort ^ met den ne- vensgaande bynaam, Deeze verfchilt van de voorgaande 3 doorg«^r/^ dien zy op het Borstfiuk een klein wit Stipje heeft, onder het gewricht van de Wiek; zo dat men dezelve niet ongevlakt kan noemen. De drie laatfte Ringen van het Agterlyf zyn, van boven , met een klein Zwavelgeel vlakje getekend. . ... C5) - ' f3) ichnemon Scutello flavicante , Thorace itnraaculato; Abdominis fegrnento tertio pofterius , fecundocjtie fenuginc» isj fexto flavo* Fam. Suec. 976* (4) Ichneumon Scureilö flavicante* Thorace immacuiato 5 Abdominis ïcgmento fecundo tertioquc Perrugineis, ulti- mii apice albidis. Faun* Sntc, qSq. h DEEL. Xll, STUK. ipo Beschryvinc van V. (5) Rupsdooder, die het Schildje geelagtig Lv!L# :beefc > bet s°rstjiuk gevlakt, den twee- Hoofd- den en derden Ring van het Agterlyf stuk* Roeflkleurig, de overigen zwart. v. Cui{*torim, Ik verftaa zo min de eigentlyke reden van den byzonderen bynaam, dien deeze voert, als van die der voorgaande en volgende. Hier agter is deeze nieuwe Soort geplaatft. fffi"*9* Zy heeft het Schildje geel, en het Borstftuk is, voor de Wieken , met een geel ftreepjeen boven dePooten met een geele Stip getekend. Alle de Ringen van het Agterlyf zyn wit ge- rand , en de Pooten Roeltkleurig. De Heer Modeer heeft deeze te Kalmar gevonden Zy is kleiner dan de voorgaande Soorten. vt. - (tf) Rupsdooder , die het Schildje geelagtig , het Cfrfnft** jforrtjluk tweetandig en eenigermaate gevlakt, den tweeden Ring van bet Agterlyf Roest- kleurig heeft. In Sweeden is deeze taamelyk gemeen en van^niddelmaatige grootte. vn. C7) Rupsdooder, die het Schildje geelagtig, bet Saturafc J Borst- firn* (5) Ichneumon Scutello flavicante, Thoracc maculato; Ab« dommis fegmento fecundo tenioquc ïeirugineis , leliquis uigris. Syft. X.Spec, 9* (6) Ichneumtn Scutello flavicante , Thorace bidemato fub» roaculato, Abdotninis fegmento fecundo Pexrugineo. Syft* TXat* X. Spec. 10 ♦ (7) Ichneumon Scutello flavicante , Thorace maculatO ; Abdominis nigu fegtncntQ ultimo ajlbido* D& G££R. Inf, U T, ,23. £ Ifc DE RüPSDOODERS, ipi Borstftiik gevlakt heeft èn den laatfien Ring Af^#el van bet zwarte Agterlyf geeI geringd 3 en het Borstftuk met eengeelag„ Hoofd- tige Vlak by de inplanting der Wieken gete- sxuk. kend: het Schildje en de Pooten geel. Dit alles is met de befchryving van deeze Soort overeenkomftig ix. GO Rupsdooder ^ die het Schildje geelagtig, vI{\cZ$m het Bwstftuk gevlakt, en bet Agterlyf ge- twesp# heelmal geel heeft. Deeze voert dien bynaam 3 om dat zy voort- komt uit de Poppen van den Peulenworm , een Rups 3 die de Erwte - Peulen van binnen uit- knaagt, wordende ook fomtyds op de Brem * zié het en 0p andere Kruiden , gevonden *♦ Zv is van xi. STUK, 5 0 * biadz.653.de grootften van dit Geflagt. II. Het Schildje bleek , de Sprieten ge- heel zwart. rius. x. CIC0 Rupsdooder > die bet Schildje geelagtig beeft, het Borst fluk gevlakt, den tiveeden en derden Ring mn bet Agterlyf geel. xi. (li) Rupsdooder, die het Schildje geelagtig, WbtatQ* fot BorstJiük lont; alle de Ringen mn bet Agterlyf op de Rug geel beeft* • ; : : .. .ÓO (*) Zie Faun. Suec, td. II. p. 399» (9) Ichneumon Scutello flavicanta , Thorace maculato ; Abdomine toto luteo. Faun. Suec. 966, 96%. (10) Ichneumon Scutello flavicante, Thorace maculato; Ah* dommis fegmento fecundo tertioque luteis. Syft. NaU X. (11) ichneumon Scutello flavicante , Thorace variegato ; Abdo* minis fegmentis omnibus Dorfo flavis. Syft, Nat* X, /pee, i7« BE RüPSDOODERS. 193 (ia)Rupsdooder , die het Schildje geelagtig , het A ^ Borstftuk gevlakt heeft; de Ringen van het j^y / Agterlyf geel gerand , den eerjten en vyfden Hoofd- mn één en de zelfde Kleur. stuk. xii. Beide de twee laatften hebben de Pooten r^nat°m ros of Roeftkleurig , en deeze allerlaatfte heeft dezelven zwart geringd. Men vindtze vry gemeen in Sweeden. De eerfte van de drie is door den Heer Hast3 te Upfal, waargeno- men. (13) Rupsdooder, die het Schildje geelagtig , *nT- het Borstftuk gevlakt , het Agterlyf zwart ^{""^ en ailt de Ringen voederzyds met twee iwf- te Stippen beeft. Deeze is zo gemeen niet. Het Agterlyf dat aan de Rug, op ieder Ring, getekend is niet twee groote witte Stippen, heeft in de Wyf* jes een Angel, agteruit fteekende, die langer is dan het Lyf. De Pooten zyn Roeftkleurig , de Wieken eenigermaate Zeegroen, met een langwerpige zwarte Stip aan den Rand. Het Agterlyf is digt tegen het Borstftuk aange- veegd, rolrond, dun en lang. Die ? welke den nevensgaande bynaam heeft, uturm* op Tiui* (11) Ichneumm Scutello fhvicante , Thorace macularo ; Ab- üominis feg mentis ïnargine flavis , primo quintoque unicoiore, Syft. Nat. X (13) Ichneumon Scutello flavicante, Thorace macularo, Ab* «domine atro , fegmentis omnibus utïinque punctis duobus albisv 'Fétutt. Suec 964. De Geer. ƒ»ƒ. I, T. 36". f. 8, U ©eel4 XU. stuk. N 194 BESCITR Y VIN G VAN V. op 't Land gevonden , is kleiner 3 met de vier ^LV21" middelfte Ringen geel3 en heeft de Pooten Hoofd- Roeftkleurig. STUK. XIV. (14) Rupsdooder* die het Schildje geelagtig, hel Borstjhik gevlakt en '£ Agterlyf zwart f heeft; de vier voorjle Ringen, wederzyds ^ met een witte Stip. Deeze , die zeer gemeen in Sweeden is , heeft de agterfte Pooten zwart , doch geen blykbaa- ren Angel. Ed*7*' RuPsdooder3 die het Schildje geelagtig °riuU en het Borstfiuk gevlakt beeft, met twee Stippen wederzyds en het Agterlyf geheel zwart. s In deeze is de tip* des Borstftuks , op deRug3 alleen wit 3 gelyk ook de Schenkels van alle en de Voeten der voorfte Pooten. xvi. Rupsdooder3 die het Schildje geelagtig, fit*™*0* het Borstftuk gevlakt heeft, met drie witte Stippen wederzyds, en het Agterlyf feene- maal zwart. Op deeze, die vry gemeen is in Sweeden , volgt (14) hhneumm Scutello flavicante, Thorace maculato; Ab. domine atro , fegmentis primis quatuor utrinque pun&o albo« Faun. Suec. 965. (15) Ichneumon Scutello flavicante , Thorace maculato 5 pun&is utrmque duobus Abdomineque toto atro . Syftm NauX* (16) Uhncumon Scutello flavicante, Thorace maculato; pun&is utrinque tribus , Abdominequs toto stro. $jfi. Nat. X BB RüPSDOODERS Ip5 volst 'er thans een met een niet minder zon- v- , 1 i i j j j Afdeel» derlin^en bynaam > hebbende de grootte van de IjV# Peulen -Wesp, het Agterlyf geel, met den Hoofd- cerilen Ring of het Steeltje zwart. STUK* Fu/orius% (17} Rupsdooder, die het Schildje geelagtig > F^rlus. het Borstjtuk ongevlakt, het Agterlyf ge* heel zwart heeft. III. Het Schildje van de zelfde Kleur als het Borstftuk, de Sprieten meteen Band geringd. (18) Rupsdooder, die het Borstfluk Roejlkleu- ArüUtlu rig heeft mei twee Stekels y de Wieken met twee bruine } en het Agterlyf met twee wit" te Banden. Dit zyn de Kenmerken van een Weftindi- fchen, die zig in 't Kabinet van den Heer de Geer bevond t, klein zynde> met een witte Streep tuffchen de beide Oogen en den Kop getekend, (19) Rupsdooder, die geheel zwart is, met de xrx. Sprieten wit gebandeerd. CtwtmH Deeze wordt , door den Heer Gronovi- us (17) lchneumm Scutello flavicante , Thorace immaculato, Abdomine toto atro. Syftm Nau X# (18) Ichneumon Thorace Ferrugineo biip/nofb , Alis Fafciii binis fufcis , Abdomine Fafciis duabus albis. Syftl Nat. X. (19) Ichneumon ater totus, Antennis fafcil alba. Sy/l* Nat, X. I. Deel. Xu# sttJK# ^ 2 10 Beschryving van V. us, onder de Infekten van Nederland aangete- Aföeel* kend ^ Men vindt hem^ omftreeks Parys, Hoofd- dikwils in de Nellen der Metfelaar - Byën , stcjk. zegC Geoffroy 3 alwaar hy veel ravagie maakt, verflindende de Maskers van deeze Wespen Cf)- Hy geeft 'er de langte van een half Duim aan. x:c. C20) Rupsdooder 3 die zwart is , met de Pooten , Pere^rma* ^e eenigermaate geknodst zym, en het Ag* terlyf, Roeftkleurig ; de twee laatjle Rin- gen zwart } den Aars witagtig. Deeze, die maar half zo lang was als de voorgaande , heeft men ook omftreeks Parys waargenomen Linn.^us geeft 'er de dub- bele grootte aan van een Luis. xxr. r2i) Rupsdooder a die zwart is, met het A^ Incubitjr. . _ n terlyf Roejtkleurtg, aan de tip zwart met een witte Vlak; de Wieken Glasagtig; de Sprieten gehandeerd. Deeze onthoudt zig in S weeden op of om- trent de Bloemen «, niet in dc Boflchen. Hy heefteen kort driedubbeld Staartje, gelyk de naaft voorgaande. Doktor Scopoli vondt een der- (*) AB. Helvet. Phys. Mcth. Med. VOL, V. p. 152. (t) Hift. des Inf. env. Paris, Tom. II. p. 338. (20) Ichneumon nigcr , Pedibus fubclavans Abdomineque Jermgineis ; fegmentis duobus ultimis nigris, Ano atbido, Syft. Nat. X. (5) Ibid. p. 343* (t 1] Jebneumcn , Abdoim'ne Ferrugineo ; apice nlgro maculü alba i Alii hyalinis , Anteaoii fafciatis. Syft» Nat. X% VS RüPSPOODERS. 197 dergelyken in Kamiolie, die aldaar, op de V. Bofchagdge Heuvelen 3 in de maand Auguftus, Af^el* was gevangen (*). Hoofd. STUK. (22} Rupsdooder, die zwart is3 met het 'Ag- XXTT- terlyf in 9t midden glanzig bruin , de Schen- kels der Voorpoten geknodst. Deeze heeft den Angel byna van langte als het Lyf , en rood. IV. Het Schildje van de zelfde Kleur als het Borstftuk, de Sprieten zwart en Borftelagtig. (23) Rupsdooder, die het Lyf zwart heeft, xxnr. de Wieken zwart met een Glasagtig Half- %Z?*r*Z maantje; het Agterlyf vaal en weinig van 't Borstjluk afgefcheiden, (24) Rupsdooder 3 die het Lyf geel heeft 3 de xxiv. Wieken bruin , met twee witte Banden. &efertor. In deeze laatfte is de Angel wat korter dan het Lyf , en dus ook een weinig korter dan in de voorgaande Soort. De volgende hebben de Wieken Glasagtig. (*) EntomoL CarnUU p, 283. (22) Ichneumon niger , Abdomine medio piceo , Tibiis anticis clavatis: Syft. Nat. X. (23) Ichneumon Corpore atro, Alis nigris lunuli hyalina, Abdomine teftaceo fubfefllü. Syfi» Nat. X, (24) Ichneumon Corpore luteo; Alis fuscis f Fasciis duabus aibis, Syft. Nat. X. ï. DEEL. XIL STUX» N 3 198 B E S C H R Y VI N G V A ^ V' (25) Rupsdooder, die het Ligbaam en de Le- LV^ * den zwart beeft 3 de Wieken bruin Glasag. Hoofd- tig. STUK» xxv# Een , die den bynaam maar weinig verfchil- Corusca- ien(je heeft js te Kalmar door den Heer Mo- tor. J Giimmet. deer gevonden. Dezelve heeft het Lyf ge- Tinteiaar. heel onge vlakt zwart ; de Sprieten van onde- ren 3 het Agterlyf en de vier voorfte Pooten, Roeftkleurig. Hy is van middelmaatige grootte. (26) Rupsdooder , die het Lyf ongevlakt tor. zwart, bet Agterlyf , dat rolrond is , tegen PL?xcvi' *' B°rstfiuk aangeveegd , de Pooten ros heeft. Op Zandige plaatfen wordt deeze Soort zeer dikwils gevonden ^ en, zo % fchynt , van ver- fchillende grootte. Men vindt 'er die den An- gel of Priem 3 agter aan het Lyf, uitermaate lang hebben , en die is, in deeze, het aller- langfte* Rolander heeft gezien , dat zoda- nig eene Wesp, in een bondeltje van Wilge- bladen, met den Bek een gaatje maakte, en door hetzelve heen, met de Sprieten, de Rups opzogt , die daar in verholen zat. Men is in 't algemeen overtuigd, dat zy van dien zó langen Angel gebruik maaken , om haar Ey tjes te brengen op of in de Maskers , 't zy Rupfen of f25) Ickneumon Corpore Aitubiisqne atris, alis fusco hya» linis. Syft. Nat. X. (26) Icbneumn Corpore atro immaculato ; Abdomine fes- fili Cylindrico; Pedibus rufis. Faun. Suee* 959. Raj, Ir.f. 25Ó. N. 18. b. DE GfiEIU *nf> h T» 3& f. g, tyuilM, Inft Yi. jjE RupsDOODERS. 199 of Wormen , die in de reeten van de Schors , of A^-* elders, verborgen zyn. De afbeelding van zo- Ly. danig een Wyfjes- Wesp, en wel van eene, die Hoofd- de draaden aan de Staart, als ook het Lyf, STUÏC* uitermaate lang heeft, door den Heer J. C. Philips gevangen , wordt in Fig. 4. ver- toond. (27) Rupsdooder , die het Lyf ongevlakt xxvu. zw art beeft, het Agterlyf met een kleintörJ Steeltje , langwerpig; den Angel korter dan^k£ï de Sprieten; de Pooten ros. Hou?11" Menigvuldig komt deeze,in S weeden , voort jF^s$% uit de Poppen der Kapellen. Het is een ande- re dan die van Fig. 5; welke, by ons, uk de Wilgen-Hout Rups is geteeld. Deeze heeft het Agterlyf veel dikker dan de voorgaande, en de draaden aan de Staart korter, komende anders, inkleur, met dezelve overeen. (28) Rupsdooder, die het Lyf zwart heeft, xxvut. het Agterlyf Rcejtkleurig , 'aanlt Gewricbtfelou-/hr- en aan de tip zwart ; terwyl de Kniefcby- potter* ven der agterfle Dyën alleen zwart zyn. (29) Rupsdooder , die het Lyf ongevlakt zwart xxix. heeft v*nator* (27) Ichneumon Corpore atro immaculato ; Abdomine fob. petiolato oblongo; Pedibus rufis , Aculeo Antennis breviorc. Syft. Nat. X. (28) Ichneumen Corpore nigro, Abdomine Ferrugineo , ba- fi apiceque nigro, Femorum pofticorum Patellis folis nigris, Syjk. Nat. X. (29) Ichneumon Corpore atro , immaculato , AMoaainis ba- a h Deel, XII. Stuk4 N 4 2O0 BESCHRYVI'NG vak I V. heeft, bet Gewricht des Agterlyfs ,mn onde* LV.L* ren, hoogrood , de Pooten ros ;met een Angel Hoofd- die ingetrokken kan worden. STUK. xxx. C30) Rupsdooder 9 die het Lyf ongevlakt zwart viueÉcL het Agurlyf rolrond, de Pooten ros heeft, en Borftelagtige V oelertjes aan den Bek. In Schónen is deeze Soort , die de grootte maar van een Mug heeft , door den Heer Leche waargenomen. Zy draagt T'an agte- ren , drie Borfteltjes3 zo lang als 'c Lyf. Men heeftze ook o ^eks Parys gevonden, Exfrator Rupsdöoder, die het Lyf Pekbruin oi> Graveer* gevlakt , vet Agterlyf en da Dyën geknodst beeft en Borftetagtige Poeiertjes; de Wie- ken met een zwarte en witte Vlah Deeze is klein en dun met langagtige Poo- ten ; en heeft den Angel langer dan het Lyf. xxxn. C32) Rupsdooder, die zwart is, met bet Ag* Turioneiu. terlyf rolrond ; een bruine Vlak op de Wie* Knopmot- . . ... . Wesp. ken, die m een witte vervat is; de agterfte Schenkels wit geringd. In Ci liibtus incamata , Pedibus rufis ; Aculeo retra&ili. Syft. Nat.X, (30) Ichneumon Corpore nigro immaculato, Abdomine Cy- lindrico: Pedibus rufis , tentaculis fetaceis. Faun. Suec. 9S6. (31) Ichneumon Corpore piceo immaculato; Abdomine Fe» jnoribusque ciavatis; Tentaculis fetaceis; Alis 'macuü nigrl albaque. Syft. Nat, X. ($1) Ichneumon niger, Abdomine cylindrico , Macul| Ala- cutn fusca albae infexta. ? Tibiis pofterloribus albo annulatis» '$yfi. Nau X. DE RüPSDOODERS, 201 In de Maskers van de Knopmot der Pynboo- v. men* 3 groeit dit Wespje, het welk de Sprie- Afdeel. ten ter langte van het Lyf , den Angel korter Hoofd- dan het Agterlyf heeft en de Pooten Roeft- frufc kleurig: doch in het Mannetje zyn dezelven* >f . niet geringd. bi. 735. (.33) Rupsdooder3 die zwart is9 met den A11- xxxtit. gel tweemaal zo lang als het Lyf> de Poo- dmSc^** ten bleek Roeflkleurig > de agterften wit. uoiw^sp Deeze teelt voort in de Maskers van de zo even gemelde, of ook in die van de Denne- Vrugt Motten 3 waar van zy den naam voert. Beiden zyn zy klein* (34) Rupsdooder, die zwart is> hebbende het xxxiv. o 1 • 7 i Moderator* Jlgterlyf met een Steeltje, en plat op zyde ; Maatiger. den Bek met Poeiertjes; de Pooten bleek; den Angel iets korter dan het Lyf. Deeze voert gemelden bynaam , waarfchyn- |ykj om dat zy als tot maatiging dient van den vernielende aart der voorgaande. Haar Maskertje 5 naamelyk , huisvest in dat van de Denne Vrugt - Mot Wesp, welke verteerd hebbende zy haar Tonnetje bouwt op het over* ge- (33) Ic&neumon n'ger, Aculeo Corpore duplo longiore; Pe- dibus pallidis ferrugineis; pofticis nigris. Faun Snee. 17 1« (34) Icbneumon niger , Abdomine petiolato comprefïb, Ore tentaculato ; Pedibus pallidis ; Aculeo Corpoie fubbreviore, Syjh Nat. X. h DF-EL, XII, STUK* N 5 202 Beschryving van Afdpei §e,3leevene Bekkeneel: volgens de Waarnee- Lv. 'niing van den Heer Rolander. Hoofd. stuk. (35} Rupsdooder, die zwart is, met de Poc- ^xxxv. ten gee^ bet Agterlyf eenigermaate rolrond Harihnot- en tegen 9t Borstjiak aangevoegd; de Sprie- Wesp# ten by den Kop geelagtig. In het Masker van de Harflmot onthoudt zig deeze, die fmal, langwerpig is en onge- vlakt 3 hebbende de Sprieten langer dan het Lyf. Het is3 gelyk de twee voorigen, een zeer klein Diertje. xxxvi. Rupsdooder, die zwart is met de Booten ¥r&roga- geel, bet Agterlyf langwerpig ftomp. torl Deeze, uit het Masker van de Satyn- Kapel voortgekomen , hadt de Sprieten naauwlyks zo lang als 't Lyf en van onderen niet geeL xxxvii. C37) Rupsdooder, die zwart is, hebbende den Mandater. tweeden en derden Ring van bet Agterlyf Roeftkleurig, de tip van boven wit: de Sprieten van een en de zelfde Kleur. In de Boomgaarden onthieldt zig deeze Soort, C38) (35) Icbmumon niger, Pedfbus flavls, Abdomine fubcyli*. diico feflïli ; Antennis bafiluteis. Syfi. Nat. X. (36) hbneumon niger, Pedibus flavis, Abdomine obiongo, obtufo. Syft. Nat. X. (37) Icbneumon niger, Abdominis fegmento fecundo ter- tïoque Ferrugincis , apice fupra albo 3 Antennis unicoloribus» Syft. Nat. X. DE RUPSDOODERS* 202 (38) Rupsdooder, die zwart is, hebbende het Agterlyf en de vier voorfie Pooten Roeji* kleurig, de Voeten wit. Hoofd- stuk* (39) Rupsdooder, die zwart is, met de drie xxxviti. voorjte Ringen van het Agterlyf ros; de tip Titillator. vanboven wit; de Slieten wit gebandeerd. £nervl^;u In de Tuinen is deeze waargenomen. (40) Rupsdooder, die zwart is, met den voor- Gr*^ Jien Ring Roeftkleurig > het Agterlyf ten tor. halve bedekkende, Deeze woont in de Boflchen. (41) Rupsdooder, die zwart is, met het Ag- xli. terlyf van figuur als een ZeiJJen en geheel lnculc*m* Roejikleurig. Die Sluipwesp, welke uit Reaumur op dee- ze Soort aangehaald wordt, was voortgeko- men van een Worm, welke geleefd hadt in een Borftel-Rups van den Kaflanje-boom. (42) Rupsdooder, die zwart is^ hebbende bet xtih Ag- Pu£iUator- ($§) Ichneumm niger, Abdornine Pedibusque quatuor an- terioribus Ferrugineis. Syjl. Nat. X9 (&9) Ickneumon niger, Abdominis tribus primis fegmentis mfis , apice fupra albo , Antennis albo fafciatts. Syft. Nat. X. (40 ) Ichneumm niger, Abdominis primo fegmento Ferru- gineo, Abdomen dimidium obtegente. Syft. Nat. X. (41) Ichneumm niger, Abdornine falcato toto Ferrugineo» F*un. Suec. 972, REAUM. Inf. VI, T. 30. f, 9» (4a) Ichneumm niger, Abdornine falcato, fegmentis fe- I. Deel. xli. Stuk. 204 Beschryving van v> Azterlyf Zeiffenswyze, met den tweeden ^ AfdEKLi ■ ' derden en vierden Ring ros 3 de boeten dun Hoofd- en Roeftkkurig. STUK» Deeze , die een weinig kleiner dan de voor- gaande 5 doch anders van de zelfde geftalte is3 komt voort uit de Rups 3 die het Kameel tje of Draakje getyteld wordt. xliïl (43) Rupsdooder, die zvjartis, met het Ag- «spator. terlyf rokrondagiig; de Poolen Roejlkletmg de Dyè'n gek toast en de agterften getand. Deeze is naauwlyks half zo lang als de voor- gaande , doch heeft den Angel van langte als het Lyf. Men vindt hem op de Velden en in de Tuinen van Swetxien. De twee laatften zyn omftreeks Parys waargenomen (*). xliv„ (aa) Rupsdooder. die zwart is* met het Ap- Pyldraager, tertyj ais ten /^eijjm; den tweeden, der* den en vierden Ring ros; de agterjie Schei:» hels geknodst. De Heer Reaumür verwonderde zig over de cundo tertio quartoque rufïs ; Pedibus tenuibus ferrugincis. Faun. Suec. 975* RA J> Inf 255» N, 17* DR GEfcK, Inf. U T. 6, f. 1?.. f43) lchneumon nïger , Abdomine fubcylindrico j Pedibus Terrugïneis $ Femoribus clavatis , pofticis deatatis. SyJÏ. Nat. X. (*) Hifi* des Inf env. Paris. Tom. II. p. 3*6 & 332. (44) Icbneumon niger, Abdomine falcato ; fegmento ie- cundo, tertio quartoque, mfïs ; Tibils pofticis clavatis. Faun, Suec* 985. MOVFF* Inf T. lil. DE GEER. Inf. I, T» 36, f. 10. RFAUM. Inf. IV. ï\ 10. £ 14. t) E RüPSnOODERS* 20J de zonderlinge figuur 3 welke deeze Sluip- V. Afdeel wesp vliegende maakt; alzo zy dan het LV- Agterlyf opgeligt en fomtyds byna loodregt Hoofd- houdt boven de vlakte der Wieken. De in-STUK* planting van dit Agterlyf, boven in het Borst-' ftuk, is tot zulk een Poftuur zeer dienftig 5 en gaf den Heer de Geer aanleiding , om van de zodanigen zyn Zesde Klasfe van Ichneumons te formeeren. Deeze Soort heeft een Angel v#n taamely- ke langte. Na dat zy met de Sprieten , even als de Langftaart., opgezogt heeft waar de Maskers van ibmmigc Byën en Baftaard- Wes- pen zitten 5 zo vliegt zy weg , (als om zig in poftuur te ftellen,) en komt te rug, leggende daar een Eytje op. De bynaam zal van de ge- dagte manier van vliegen afkomftig zyn. (45) Runsdooder, die zwart is, met het Ag- , xlv, terlyf als een ZsAJJen; den tweeden, der-^^Z? den en vierden Ring op zyde ros; de agter- Jle Scbenkelen geknodst. Deeze is aan de voorgaande zeer gelyk, doch de helft kleiner 5 hebbende een zeer kort Stekeltje, zo lang niet als het Lyf. . (46) Rupsdooder, die zwart is , met een zeer Appcndi» kort gajUr, {^) lchncumon niger, Abdomme falcato fegmento fêcun- m tertio quartoque latere rufïs ; Tibiis poilicis clavatis* Syft. Nat. X. f46) ïcbnmmm niger, Abdomine brevilHmo ThoracI lm- pofito, Pedibus pofticis Jongiilimis, REAUM, Inf. VI* T, 3ï. 2 13. BROWN. Jam. 4.39, T. 44, f, <5. L DEÏX XII* 2>TUX£, ao6 Beschryving van V. kort Jgterlyf , op het Borstftuk ftaande; Afdeel. de agterfte Pooten zeer lang. Hoofd- , stuk. Dit kleine Beeftje, hoedanig één er de Heer pl.xcvi.Reaumur van 1'IsledeFrance gekreegen hadt, Fi£% 6* is ook in Spanje, door den Heer Hallman, gevonden. Men ontmoet hetzelve , insgelyks> in de befchryving der Natuurlyke Hiftorie van Jamaika, en dit, naar het welke onze Afbeel- ding, Ffg.gö, is gemaakt, heeft de Heer 1'Admiraal, nu kortlings , onder eenige andere Infekten , van Suriname ontvangen. Zo heeft de Schepper over het geheele Aardryk zyne Wonderen uitgeftort, om de verftandigfte Phi- lofoophen befchaamd te maaken , wanneer zy de oogmerken van Zyne alwysheid, te ver- metel, willen doorgronden. Waar toe, immers , dient dit Diertje een zo klein Agterlyf , van figuur als een Linfen- Zaadje en plat, dat met een Steeltje op de Rug van 't Borstftuk is ingeplant : terwyl des- zelfs Borstftuk, anders, het geheele Lighaam uitmaakt, zynde van agteren als ftomp afge- fneeden ? De agterpooten zyn ook veel langer dan de twee voorfte paaren, en de Wiekjes by uitftek klein ; terwyl het de Sprieten lang en Draadagtig dun heefu De Kleur is geheel zwart. V. De Sprieten Borftelagtig en geel van Kleur, (47) DE RüPSDOODERS. 207 (47) Rupsdooder, die geel is> met het Borst- V. Jluk geftreept en het Agterlyf Sikkelagtig. * ^i^/^* , 11 , . Hoofd- Goed aart hadt deeze Soort gekreegen uitSXUK0 de Tweeftaarc-Rups der Wilgen. Zy is van xlvii. taaméïyké grootte. De Wieken zyn, omtrent aan 't midden van den voorflen rand > met een geele Stip getekend. Men vindtze in Europa dikwils by de Straaten 3 zegt Linn^eus. (48) Rupsdooder, die geel is 3 met het Ag* xlviiK terlyf Sikkelagtig 3 zwart getipt, Takkige. Met deeze Soort , die wat kleiner is dan de voorgaande, komt3 volgens dè befchryving>^x^VI* in alle opzigten , dat Sluipwespje overeen , 't welk in onze Fig. 7, is afgebeeld. De twee laatfte Ringen 3 naamelyk , van het Agterlyf> zyn zwart: voor 'tover/ge is alles y behalve de Wieken 3 geel. (49) Rupsdooder, die geel is y hebbende hetGf^]f* Borst [tuk van onderen zwart* het Asterhf Perus- r.77 r • * Groen- Sikkelagtig 5 met een zwarten Aars. wiek. (50} Rupsdooder3 die zwart is, hebbende het Cir^m 0 OmgeüoO» (47) Ichneumon luteus, Thorace ftriato, Abdormne fakato*Senej Faun. Suec. 967. GoED. Inf% II, T» 37. RAJ, Inf. S53. N, 6. List. Goed. T. 20. f. c. Ichneumon luteus, Abdomine falcato, apice nigro* Faun* Suec: 969. RAJ Inf, 253 • N. 7. (49) Ichneumon luteus , Pe&ore nigro, Abdomine falcato; Ano nigro. Faun* Suec. 973, (50) Ichneumon niger, Abdomine falcato, antice luteo; Pedibus pofticis nigro geniculatist Fam. &m% 974» I* Deel. XII. stuk. 203 BESCHRHÏ NG VAN V- ^gterlyf Sikkelagtig, van voor en geel) de Afdeel. Agterpooten met zwarte Knietjes. Hoofd- stuk. C51) Rupsdooder, die zwart if3 hebbende de ja. Sprieten en Booten Roeftkieurig 3 de Wieken zins, jan- deerde. Ge^an-' ^ met tclvee zwarte Banden Deeze heeft niet meer grootte dan een Mug, en onthoudt zig in de Weiden of op de Vel- den van S weeden. pl. xcvi. Tot de Rupsdooders behoort, buiten twy- F* 8* fel 3 dat aartige Nieuw Jorkfche Beeftje, in Fig. 8 3 afgebeeld ; het welk men anders voor een Soort van 't volgende- Geflagt zou aanzien. De Heer 1' Admiraal, naamelyk3 heeft my verhaald, dat de zodanigen uit Poppen van de Tulpebooms - Pagie en van de Sasfaphras- Pagie , 't welk Kapellen van dat Land zyn , voortkomen. De Kop , het geheele Lyf , en de Pooten , zyn ros of Vuurkleurig ; de Sprie- ten zwartagtig en de Wieken graauw. Lix. (5 Rupsdooder, die verguld is9 met geèle f£\yZm' Pooien, die totfpringen bekwaam zyn. gen. Onder de Vyanden der Piantluizen heb ik van zekere Wormen of Maden , die dezelven *zie't uitzuigen> gewa§ gemaakt *• De zespootige x. stuk. Wormen, die anders in Torretjes veranderen , bl* 4°5, worden zelf dikwils vernield door de Maskers van (51) Ichieumm ater , Antennls Tedibusque Ferrugïneis ; Alis albis Fafciis duabus nigris. Faun* Suee. 984. (52) Ichntunwn auratus , Pedibus fhvls' faltatoriis. DE GEEK» DE.RUPSDOODER £ ÏÖp van zekere kleine Sluipwespjes ; welke het Lyf V. * an deeze Wormen opvullen 5 en in hetzelve tot Afdeel; Popjes worden. De Geek vondc 'er drie innooFD- zulk een dooden Worm , hoedanigen 'er vee- sïtfca len van hem , tegen 't end van de Zomer , op de Bladen van de Schotfche Linden werden waargenomen. In yl volgende Voorjaar kwa* men de Wespjes uit., die ongemeen klein 3 doch fraay gekleurd waren ; vérguld en glanzig don- ker groen > met de Pooten geel en de Sprieten zwartagtig ; de Wieken kruislings over elkan- der leggende. Zy maaken 9 zegt hy , in 't vliegen kleine fprongen, als of zy huppelden; het welk gemeen is aan veelen van deeze klei- ne Infekten. Om uit het Lighaam van den Worm te komen 3 waar in zy als Wormpjes en Popjes geleefd hadden^ wordt daar ina door hun , met de Tanden een rond Gaatje ge- boord. De langte van deeze Wespjes is* niet boven èen twaalfde Duims. (53) Rupsdooder , die verguld is , met het inf. Borftftuk groen en het Agterlyf bronsagtig* f de RoozC" De gladde Knobbels der Hondsroozen, die knobbels, men ook wel Gallen zou kunnen noemen , le- veren dergelyke Wespjes uit , hoedanigen oolc uit de Gallen > die 'er aan de Eiken Takjes groei- jen i (53) Ichneumon Auratus, Thorace viridi , Abdomine aureo. faun. Suec 939. Roes. Inf. T. 53- 6 H? Blank. Inf. 188 N. 12. I. Deel. XI I. Stuk. O 210 BESCHRY VING VAN V. jen , fomtyds voortkomen. Het is niet on- A^yEL' waarfchynlyk , dat de Maden der eigentlyke Hoofd- Boor - Wespjes 3 van deeze Gallen y door hun stuk. vernield worden > en dat zy dan derzelver plaats inneemen , gelyk Reaumur verhaalt* Roesel heeftze, in haare fchoone Kleuren* getragt af te beelden. jmipeli Rupsdooder, die vergald groen is, met van den de Sprieten zwart en een roode Stip op de Jenever* _Tr. , boom. Wieken. In het Masker van de Langpootige Vlieg der Jeneverboomen , onthoudt zig het Wormp- je van dit Wespje , dat de grootte maar vm een Luis heeft. Het Wormpje is rood^ de Pop Eyrond, doorfchynende ^ van Waterige kleur. LV- C55) Rupsdooder j die vergtdd blaauw is, met Pop- bet m Pen' bleek. Tuparum, , r 7 der pop- bet Agterlyf glanzig groen > de Pooten Uit de Poppen van verfcheiderley Kapellen > zelfs uit die van de groote Aurelia of Gouden Vlinder , komen dergelyke Wespjes voorts die ongemeen klein zyn ; hoedanigen de Heer be Geer 'er3 uit die kleine Rupsjes , welke de Blar (54) Ichneumon Auratus viridis, Autennis nigris, pun#G, Alarum rubro. Faun, Suec. 987. (55) lchneuman Auratus caeruïeus , Abdomine viridi nirido, Pedibus paliidis. De Geer. /»ƒ, I. Tf 30* f. 18. Roes. lnf% II, Velp. T. 3. DE RUPSDOODERS. 211 Bladen van den Appelboom, tuflchen de beide V. . i i i j„ Afdeel. oppervlakten, uitknaagen (*), gekreegen haat. LV> Men ziet derhalve, dat de Natuur, daar in , Hoofd- geen evenredigheid heeft waargenomen. STUK* * Zie t x ^ -i 7 j • *XT. STUK, {56) Rupsdooder, die verguld groen is, meth^dZt7^ het Jgterlyf zwart, op de Rug een paarfch- lvi. aglige Vlak ; de Pooten geel ; de Sprieten L%™' van zeven Leedjes. ^ RuP' Gemelde hoedanigheden zyn naauwlyks dan met een Vergrootglas waar te neemen in dit Wespje, het welk voortkomt uit de Maskers van verfcheiderley Kapellen. (57) Rupsdooder, die verguld groen is, met lvit. het ylgterlyf bruin, aan 't Gewricht bleekvi™^dl*' gehandeerd ; de Pooten geelagtig. ^f"Wes* Dit 3 byna onzigtbaar kleine Wespje, ont- houdt zig inde Wormpjes van de Gall- Wespen der Gladbladerige Wilgen met roodagtige Tak- jes, hier voor befchreeven f. Het verfchilt in f bi. 133 *t maakzel der Sprieten, en in Geftalte, weinig van de voorgaanden. In de Wollige witte Galletjes, aan de takjes CatUrum. van den Eikeboom , is door den Heer Sol an- der een zeer kleine Soort van Wespjes gevon- den, (Só) Ichfieumon Auratus viridis, Abdomine nigro, macula Borfaü purpurafcente ; Pedibus flavis ; Antennis feptemnodüs* Be Geer. Acl- UpfaL Manufcript. (57) Ichneumon Auratus viridis , Abdomine fufco , baü cingulo pallido ; Pedibus flavcfcentibus. Faun. Suec. 942. I. Deel, XII. Stuk. O 2 212 BESCHRYVING VAN v* den 3 die bleek zyn, met het Agterlyf en de Lv!L,°°§en zwart Derzelver Maskertjes of Hoofd- Wormpjes , niettemin , lyden aanftoot van een stuk. byzondu-e Soort van Sluipwespjes, die Kope- rig bruin zyn , met het Agterlyf zwart , de Pooten wit en de Sprieten korter dan het Lyf. Haar grootte zal ook niet meer dan die van een Vloo zyn. Lvm. (58) Rupsdooder, die zwart gebronjl is9 met rïndc"' bet A&terlyf blaaiuvagtig 5 de Pooten schildlui- graauu\ jcen. 0 De Heer de Geer, in de Maand Juny ee- nige Schildluizen openende van de Olmen , van eene Soort die dik is en bruin , met witte dwars-Streepen ; vondt dezelven met kleine zwarte Popjes gevuld , welke een weinigje glimmend groen op den Kop en aan den Buik hadden , en aan welken men , zeer duidelyk , alle de Lighaamsdeelen onderfcheiden kon , van de Sluipwespjes 3 die 'er uit zouden voortkomen. In twee of drie Dagen kwamen dezelven te voorfchyn. Met het Mikroskoop waren zy zeer aartig te befchouwen, wegens haare don- ker groene zeer glanzige Kleur. Zy hadden de Sprieten Knodsagtig; het Agterlyf byna rond cn korter dan het Borftftuk ; de Wieken zeer door- eg Cynips Quercus Ramuli , pallidus , Abdomine Oculisque iligris. Faun 'óuec. Ed. II. p. 387. N. 1527. (58) Ubneumon nfgro-amcus , Abdomine coeniiefcente 3 Pe^ tlibus lividis. Syjl% Nat. X, DE RüPSDOODERS- 2I3 doorfchynende en leggende boven op het Lyf ^. de twee Netswyze Oogen zwart. Deeze Ichneumons , zegt hy , vliegen al huppelende ; Hoofd- dewyl zy, wanneer menze wil vangen, zig STÜK" met kleine fprongen in de Lugt verheffen. (59) Rupsdooder, die zwart is^ met den Kop ros en de Oogen groen. van dc Rogge. In de Maskertjes of Rupsjes van de Kapel- letjes der Rogge- Aairen, huis velt deeze Soort van Wespjes, die de grootte, ongevaar, heeft van een Luis , zynde met een Angeltje , zo lang als 't Agtérlyf , gewapend. (60) Rupsdooder, die zwart is, met de Wie- ix ken nngy en daar op een mljmaanswyze neus9 zwarte Vlak ; de Sprieten byna Draadag- {^die^ tig. Zekere kleine Rupsjes, welke zig loopgraa- ven maaken in de zelfftandigheid der Rooze- bladen, zyn zeer onderhevig, zelf, van binnen uitgeknaagd te worden door de Wormpjes van deeze Soort , byna onzigtbaar klein. (61) Rupsdooder, die zwart is> hebbende het lxi. a Apbidum3 -^"van de Plantlui* f59) Ichntumon niger, Capite rufo, Oculis viridibus. Syjh zttl* Nat. X, (60) Ichneumon nigcr, Alis hirfiitis , rnacula Junari nigri; Antennis fubfiliformibus. De Geer, /«/ I. T, 30. f. 21. (61) Jchneum9n niger, Abdomine bafi, Pedibufque mtich , Genubufcjue pofticis , flavis. Faun. Sues. 953. /*. Gnl, 507. FRISCH. lnf. XI, T. 19, h DEEL. XII. STUK. O 3 214 BES CHRYVING VAN Afdeel Agterbjf aan f| Gewricht , de voorjle Voe- LV. ta/z en agtcrjle Knie jen, geel* Hoofd- stuk. Na het voorgaande zal men zig niet ver- wonderen , dat 5er Sluipwespjes zyn , wier Wormpjes in het Lighaam van een Plantluis leeven en daar in de Verandering ondergaan. Leeuwenhoek niet alleen, maar ook Frisch hebben dezelven reeds gekend, en de Geer maakt 'er gewag van , doch hadtze niet genoeg onderzogt , om 'er de befchryving of afbeel- ding van te geeven. In alle Soorten van Plant- laizen , zege hy , is het gemakkelyk 'er te vin- den, die zodanig een Wormpje in het Lyf hebben : men onderfcheidt de zulken op 't eer- He gezigt; zo om dat zy onbewoogen, en als zonder Leven, aan de Bladen en Takjes zit- ten ; als om dat haar Huid meer gefpannen en gladder dan gewoonlyk is : zo dat de Plantluis zig als gezwollen vertoont. Het Lyf van der- gelyken openende, zal men daar altoos een Wormpje, Popje, of Wespje dat op 't uit- komen itaat, in vinden. Zy loopen over de Plantluizen, ter grootte van een Vloo, en bui- gen, tot de Eijerlegging, het Agterlyf neder- waards , naar het Borftftuk , fteekende daar mede of in het Aarsgat, of in den top van een der Buisjes, die agter op deeze Infekten ge- plaatft zyn (62) (*) Zie het X. Stuk van deezc Natuurlyke HïfiörU ,bladz, 408 , en de Afbeelding PL. LXXXIU Ffc 1. DE RUPSDOODERS. QIJ (62) Rupsdooder, die zwart is, niet de Poo- V. ten ros en lange Draadagtige Sprieten. Afdeel- I I y-v y-x y-x Den Liefhebberen van de Infekten-kunde is STUK> " 'c bekend, hoe de Eytjes der Kapellen dik wils LXlL bezet gevonden worden met een Wormpje, °^f^um dat dezelven uitknaagt, en, zo 't fchynt, evenRupfen- als die der Plantluizen , daar in eenzaam leeft. Ëytje5' Reaumur fpreekt hier van omftandig , en ge- tuigt, dat dit Wormpje aldaar niet alleen in een Popje, maar ook in een Wespje verandert, *t welke den Dop van het Eytje doorbreekt, om in de vrye Lugt te geraaken. Hier uit blykt de verbaazende kleinheid van deeze In- fekten: te meer, wanneer men aanmerkt, dat zelfs kleine Rupfen-Eytjes daar aan onderhevig zyn. Immers men ontmoet van deeze Sluip- wespjes , kleiner dan de allerkleinfte Vloo* Zy fpringen niet, en zyn naauwlyks, dan we- gens deeze haare kleinheid , merkwaardig. By naauwkeurig onderzoek , bevindt men haare Sprieten uit een menigte van Leedjes famenge- fteld te zyn. (63) Rupsdooder, die zwart is ^ met de Pooten Lxrn# Roeflkleurig. gfe Nietje, (62) Icbneumon niger , Pedibus rufis ; Antennis fïliformi- bus, longis. De Geer, Inf. I, T. 35 f. n, 12, 13. (63) IchneumQn niger , Fedibus ferrugzneis. Faun» Suec* 951. MERIAN. Eur. T. 22. FRISCH, Inf. VI. T. io. RAJ. Inf. 255. N. 13. REAUM. Inf lt T. 35. f« 5, 6. DER- HAM. Thëol. L. 8. C. 6. N# 21. 1. Deel. XII, stuk. O 4 216 ESeschryving van V. Jsfiet zelden vindt men in de Weiden een A LvEL' Soort van balletjes als van Zyde, die wit zyn, Hoofd omtrent een Duim lang , van figuur als een stuk, J>jiven-Ey, zittende aan de Steelen van het Gras öf andere Kruiden Zy gelyken, op % eerfte aanzien, naar het Tonnetje van eenige Rups; maar, als menze opent, wordt men gewaar, dat het een verzameling is van kleine TTonnetjes, die in een bekleedzel van Zyde zyn beflooten. Alle deeze Tonnetjes zyn ge- fponnen door de Maskertjes van kleine Sluip- wespjes, die in een Rups tot haare volwaffen- heid zyn gekomen. Frisch heeft aange- merkt 5 dat het buitenfte bekleedzel niet door deeze Maskertjes , maar door de Rups zelve , na dat 'er de Wormpjes uitgekroopen zyn, om dezelven heen gefponnen wordt : doch uit de afbeelding van Keaumür, en derzelver ver- klaaring, fchynt het tegendeel te blyken. Katoen- peeze Infekten , die men, om de gezegde J'11]?^^ reden, in 't Franfch Katoen- Vliegjes * noemt* a Cotun Zyn 9 gelyk de voorigeri 7 zeer klein, zwart van Kleur , met de Sprieten ten minfte zo lang als het Lyf ; de Wieken doorfchynende, en kruislings over elkander leggende , met een, bruine Stip aan den rand ; de Pooten vaal en zwart gebandeerd. Aan het end van 't Agter- lyf , in de Wyfjes, ziet men drie kleine korte Stekeltjes, buiten twyfel den Angel bevatten- de, die haar tot Eijerlegging dient. OH) DE RUPSDOODERS. 21? (64) Rupsdooder, die z be- f64) Ichueumon niger, Pedibus flavls. Faun. Suec og 2. GOED. Inf. I. p. 59. N. II. REAUM. Inf II. T. 33, f, 2 7, 8. MER, Europ. T. 48. De GEER. Inf. 260. 254, ^# iü. Roes. Inf. II. Vcfp, T. 3. (*) Hifi. des Inf tnv. Paris» Tom. II, p« 322. I. DEEL, XII, STUK. O 5 218 Beschryving van r V. 3) bekleedzel 9 dat van eene Zyde gemaakt is , AFLVEL>33 welke dezelfde Kleur heeft als diederTon- Hoofd- 35 netjes. Dit bekleedzel wordt door de stuk. 33 Wormpjes zelf gefponnen : want ieder 33 Wormpje geeft 3 voor dat het aan het vor- 35 men van zyn Tonnetje begint 3 veele ver- 33 ftrooide flappe Draaden uit 3 die alle te fa- ,3 men een overtrekzel van Zyde maaken y in welks midden de Tonnetjes geplaatfh zyn. 3 De Heer de Reaumur heeft zulks 3 by ge- 33 legenheid van de Wormen 3 die in de fchoo- 33 ne Kool-Rupfen leeven, in 't breede ver- 33 klaard Ik meen dat onze Wormpjes van 33 de zelfde Soort zyn 5 als die : want de Ton- „ netjes komen in figuur en kleur overeen lxv. (65) Rupsdooder 3 die zwart is met getakte Pinker* Sprieten. nis, L Herfó- hoomige. j)e onderhuidfe Rupsjes van de Bladen 3 wel- ken de Heer Reaumur Mineurs 3 dat is Loop- graavers noemt 3 zyn5 gelyk wy hier voorge- zien hebben , niet voor de aanranding van Sluipwespjes bevryd. De Heer de Geer ver- beeldt zig 3 dat deeze Wespjes y door het Opperhuidje van het Blad heen, met haaren Apgel de Eytjes in deeze Rupsjes brengen y en dit gaf hem aanleiding tot aartige bedenkingen. 1 : Hoe zy kunnen weeten 3 dat 'er in het Blad zulk (65) Ichneumon ater, Antennls ramoiis. de Geer. Inf, U T. XXXV. f. i-7- Stook}). 1740. p. 464, TV 1. ï% 4-6. DE RUPSDOODERS. 219 zulk een Rupsje zitte, het welk bekwaam is . v- 111 t tt Afdeel, tot voedzel voor haar Jong. 2: Hoe zy wee- 1 env* Paris, TOM, II, p. 3 13» PU XV* f. *♦ , (t) Entmtl* Carm$h p. 289. de Basterd-Wespen, zzt betekent , vind ik, door Linn^us, tot een V, Geflagtnaam gebruikt voor die Wespen , wel- A™viL* ken de Heer Reaumur door den tytei van Hoofd - Guepes Icbneiimons onderfcheiden heeft van dieSTUK# van 't voorgaande Geflagt , by hem Matches lebneumons genaamd. Ik geef 'er thans den naam aan van Basti-rd-Wespen, om dat zy door haar poftuur voornaamelyk verfchillen van de eigentlyke Wespen, met welken zy, in Le- vensmanier, veel overeenkomft hebben* Den naam van Rupsdooders zou men 'er ook aankun- nen geeven , dewyl zy dikwils Rupfen dooden , en in haar Nelt fleepen ; maar die van lebneu- mons fchynt, wegens de Levensmanier, niet op haar toepaflelyk te zyn. Sulzer had de- zelven, in 't Hoogduitfch, After-Raupentodter , dat is Bafterd- H upsdooders , getyteld. Deeze Infekten maak en doorgaans in deLcvens, Aarde haare Nelten, ieder één, dat een lang-manier* werpig Gat is, op welks bodem haar Jong huis- veft, het welke zy met doode of leevende Diertjes, van allerley Soort, tot zyn Aas voor- zien. Men vindt 'er ook wel, die het zelfde doen in holle Boomen , of in uitgeholde Boom- takken , ja in gaten van een Muur. In doode takken van Eikeboomen, die ten deele verrot waren, vondt Reaumur een menigte Nellen van zodanige Wespen, met Rupfen, Vliegen en andere Infekten gevuld, benevens verfchei- de Maskers of Wormen in fommigen, in an- deren Foppen, uit welken hy Batterd-Wes- 222 BESCHRYVÏNG VAN v* pen kreeg. Zie hier , wat hy dien aangaande zegt. Afdeel ■LVi." w Het Hout> dat deeze Wespen uit te hol- Hoofd ^ len hebben, is zo week, dat men het met srvK' de Hand. overlangs, in Hukken kan verdee- Hour^m len, en de hardfte plaatfen laaten zig, met een ftomp Mes, gemakkelyk fnyden. Als men de Neften heeft bloot gemaakt , die daar in beflooten waren . vindt men die 5 naar den Ouderdom van den Worm, welke daar in gehuisveft is , met een meer of min- der getal van Infekten gevuld. Men ziet 'er niet meer dan de rudfen van in die Ga- ten 3 alwaar zig de Worm een Tonnetje heeft gefponnen, en deeze rudfen zyn aan- merkelyk in de Neften, die met Vliegen zyn gevuld geweeft. De Wieken, Pooten, Kop en 't Borftftuk, daar van, vindt men 'er dikwils ongefchonden. De bodem van ieder hol is glad , en zodanig als het Hout dien uitlevert y maar verder dan de noodige ruimte , om den Worm en zynen voorraad „ van Voedzel te bevatten, wordt men een 33 Prop gewaar van Zaagzel, waar mede zy „ de opening toeftoppen. Zulks dient ; h zy om den Worm te bewaaren voor de aandoe- ningen der Lugt of den aanval van vyanden ; 't zy om de gevangen Infekten het wegvlie- 5, gen te beletten en 't bederf van het Aas voor 3, te komen : of fomtyds ook om twee Neften van elkander af te zonderen. Neften in „ Onder de Bafterd- Wespen, die het Agter- ZancU , c 33 33 33 33 33 39 33 33 33 33 33 33 33 33 33 33 33 33 3 3 33 33 de Basterd-Wespen. 223 ,3 lyf met een lang Steeltje aan het Borftftuk V. 3, gevoegd hebben 9 zyn 'er zekerlyk , dieAF^^L* Holen maaken in een Zandige Grond. DefïooFD- Heer Baron 3 Doktor te Lu5on3 gaf my STUK* voor eenige Jaaren berigt, dat hy in zulk een Grond, die hooger lag dan de Ryweg, verfcheide zulke Gaten ontdekt had , wel- 35 35 55 55 35 3) ken openende hy bevondc uit te loopen in ij een Kamertje, dat wel niet wyder was dan „ het Gat, 5t welk der waards liep, maar een regten hoek daar mede maakte. In fommi- ge Kamertjes vondt hy een Tonnetje van „ geelagtige Zyde, dat een Halsje hadt , het „ welk geflooten was. Hier vondt hy een „ witagtig Wormpje in , het welk zig zulk een Tonnetje gelponnen, en te vooren ge- ,, leefd hadt van Muggen; gelyk hy uit de „ overblyfzelen daar van, die in het Neft wa- ,, ren , befloot ". Drie zodanige Tonnetjes 5 met de Wormpjes daar in , aan Reaümur ge- zonden zynde , kwamen de Wespen wel niet uit, doch hy meende uit het Werk van Valis- nieri, alwaar men dergelyke Tonnetjes afge- beeld vindt, met zekerheid te kunnen beflui- ten , dat het zodanige Wespen moeften zyn. „ Sommigen van deeze laatflen kan men on-Neftenvsm 3, derfcheiden by den naam van Met zeiaars 3 ^de of 3, hoewel haar Metzelwerk niet is dan van „ Kley of Aarde. Haare Neften beftaan uit verfcheide Celletjes of Hokjes , als die der ,S3 Honigraaten , waar in zy de Jongen opvoe- I. Deel. XII. stuk. 55 den- STVK. 2 naam van Ketelboeters Fluit: maar een Neft: 3, heeft fomtyds wel zo veel Gaten 3 als twee 33 van deeze Inftrumenten 3 tegen elkander 33 aangevoegd 3 zouden hebben: ik wil zeg- 3, gen 3 dat zulk een Neft twee ryën van Ga- 33 ten heeft, anderen moogiyk drie en fommi, 3 3 gen niet meer dan ééne ry. De opening van 3, ieder Gat is de ingang van een Buis of Cel* ,3 letje: zy zyn door de Wesp agtereen ge- 3, maakt, de Basterd - Wespen, sry „ maakt , en het fchynt dat ieder geformeerd ^ V. 3, zy van Strengen Aarde , tegen elkander aan- LVLL „ gevoegd , of liever van een enkele Streng, Hoofd- 3, die, van den bodem af tot den ingang toe, STUK* als een Schroef trek is opgewonden. „ In verfcheide van deeze Hokjes heb ik 5, Tonnetjes gevonden, waarde Wespen, na „ de Verandering, uitgekroopen waren. Dee- ze Tonnetjes zyn bruin en broofcher dan 3, men uit haar gevveefzel , het welk van Zy- y, de is, zoude fchynen te moeten befl uiten. „ Ik heb 'er ook eenige Wespen in gevonden , die , de kragt niet hebbende om haare Ton- 5 5 55 55 5 5 „ Borstftuk ; fomtyds ook anderen , die nog ,, kleiner zyn , op den Kop ; al het overige is zwartagtig bruin. Dit is de Kleur van die ,, van St. Domingo; doch de genen, welken ,, ik van llfle de France heb ontvangen , zyn „ geheel zwart, zonder eenig geel. In beiden „ is het Agterlyf met een zeer lang Steeltje > „ als een Draad , aan het Borstftuk gevoegd. De eerftgemelden hechten haare Neften aan Dapper- allerley vafte Lighaamen en zelfs aan Kleede-^.^!," ren , waarfchynlyk die men aan KapftokkenPeru hadt opgehangen, volgens de Waarneeming van den Heer de Jussieu. De anderen zyn , volgens hec berigt van den Heer Cossigni, l deei- xu. stok. P di@ 55 netjes te openen, daar in geftorven waren. Zy hebben den eerden Ring van haar Lyf met een geelen Draad gezoomd , en een kleine Vlak van die zelfde Kleur op het ,22(5 BESCHRYVING VAN V. die dezelven van 1'Ifle de France aan hem ge- Lv-j * zonden hadt, niet minder onbefchroomd. Zy Hoofd- hebben de ftoutheid van haare Nellen te maa- stük. j,en jn de meeft bewoonde Vertrekken , alwaar zy die , even als de Zwaluwen 3 tegen een Balk , in de hoek van een Glasraam of zelfs in die van twee Muuren, aanvoegen; geevende aan het Ne ft de figuur van een Kaatsbal en de grootte van een Vuift. Het is gemaakt van Aarde of Kley, welke door de Wesp met haare Nypers derwaards gebragt en daar aan geplakt of geftreeken wordt ; het welk by on- eindige herhaalingen moet gefchieden. Deeze Bal is een verzameling van twaalf of vyftien Celletjes 3 dan meer dan minder. Naar maate ieder Celletje voltooid zy , brengt de Wesp., daar in , zekere veelheid van kleine Spinnekop- pen , welken zy vervolgens daar in belluit met het Ey 3 waar uit de Worm zal voortkomen , die zig daar mede voeden moet. Alle de Cel- letjes der Neften, die voltooid waren , vondt de Heer Cossigni, dus, met Spinnetjes ge- vuld, waar van de meeften nog leefden. Uit een Neft, dat hy geheel in een Suikerglas be- iloot , zag hy vervolgens vyftien Wespen voortkomen , uit een roodagtig zeer fyn Huid- je , 't welk haar Tonnetje fcheen te zyn , daar zy de Verandering in hadden ondergaan. Van gemelden Heer werden aan Reaumur de Waarneemingen medegedeeld, omtrent een andere Soort van Bafterd- Wespen , meer naar de de Basterd-Wespen. 227 de gewoone Wespen gelykende, om dat zy ^*EL. het Steeltje veel korter hebben. Haar gedaan-' LVI# ' te is ongemeen fchraal en dun a doch de Kleur Hoofd- maaktze tot Voorwerpen van opmerking. STÜK- 3, Zo van boven als van onderen heeft derzel. 53 ver Kop , Borftftuk en Agterlyf , eenen 3, weerfchyn van groen of Hemelfchblaauw, 53 naar de plaatzing in welke zy befchouwd ^3 worden; doch haar glans overtreft altoos 33 dien van het keurlykfte Vernis. Haare 33 Sprieten zyn zwart 3 de Oogen feuiljemort; 33 de Pooten, die digt aan het Lyf gebronft 33 zyn 3 hebben in het overige en grootfle deel der langte eene Violetkleur. Deeze Wes- 33 pen, op 't Eiland Bourbon taamelyk zeld- 33 zaam, zyn op Tlfle de France (*) zeer ge- 33 meen. Zy vliegen met groote vlugheid. 33 Voor de Menfchen hebben zy geenfehroom; 33 zy komen van zelf in huis 3 en vliegen op 33 de Venfter-Gordynen of Chasflnetren , waar 33 op zittende men haar gemakkelyk kan van- 33 gen 3 doch niet zonder gevaar 3 van vreeze- 33 lyk geftoken te worden door haaren Angel, 33 dien zy veel verder uit het Lyf kunnen doen 33 komen 5 dan de gewoone Wespen. In de 5, Boflfchen en op het vlakke Land van 1'lfle 33 de France vindt men geene tamme Byën ; 53 daar men dezelven op Bourbon menigvuldig heeft j> (*) Deeze Eilanden leggen by elkander in de Indifche Zes - sullenen de Kaap der Goede Hope en Jiacavia, h Dïw.. XlU Stuk. P 2 223 Beschryving van V. 33 heeft , die veel Wafch en Honig uitleve- AFLVIL"^ ren- ®11 zou de eerftemaal niet zyn, dat Hoofd- de Byën uitgeroeid waren door de Wespen. STUK, • ,° ' „ De Heer Cossigni is wel geen Ooggetuige .3 daar van geweeft ; doch heeft een ander blyk a3 van derzelver onvertzaagdheid waargeno- 3, men 3 die ten nutte ftrekt van den Menfch". Het zyn deeze Wespen 3 die de Kakkerlakken den Oorlog aandoen 3 en daar mede op zulk een wyze te werk gaan 3 als ik omftandig ge- meld heb (*). ontzag!*- De Heer Reaumur merkt 3 by deeze gele- puxcvif" genheid 3 aan, dat de Bafterd- Wespen een i%. 9- groot voordeel boven de meefte Infekten heb- ben door haare vlugheid en doodelyk Wapen- tuig : waarby dan komende de ontzaglyke grootte van fommigen, zo is het te denken 5 dat 'er naauwlyks Infekten zyn 9 die haaren aanval kunnen wederflaan. Immers hy hadt 'er een van St. Domingo ontvangen 3 die hy afbeeldt (f) 3 en welke inderdaad wel de Reus of Koning mogt genoemd worden van de Bas- terd-Wespen. De langte van het Lyf 3 met Kop (*) Zie het X* Stuk van deeze Natuurlyke Htftorie , bL 119. alwaar ik den naam van Boor- Wespen , welke te alge» meen is , heb gebruikt. Ik had , naamelyk , de naauwkeurige onderfcheiding van deeze Infekten , diestyds , nog niet ge- noegzaam doorgrond , om gepafte benaamingcn te geeven aan de verfchillende Soorten van Wespen , en zulks zal men hier en daar nog wel eens , in de voorige Stukken van dit Werk 9 aantreffen. (!) Zie Mem, furies Inf. Tom* VI. £• Part. pl428«F;£, i* 1)3 Basterd- Wespen. 229 Kop enBorftftuk, was twee Duimen; gelyk v» ook byna die van ieder voorfte Wiek : de dik- Lvx * te van het Agterlyf een half, en deszelfs lang-HooFD- te meer dan een Duim: die der Pooten naarSTÜK# evenredigheid. Behalve de Wieken, die hel- der Kaneelkleur waren, en aan 't end een wei- nig bruin , en de Oogen , was het geheele Lyf en de Pooten glanzig zwart. Wy hebben hier ook de zodanigen, uit Suriname , waar van eene ia Fig. 9. op Plaat XCVI, in de natuur- lyke grootte, gelyk alle de nevens geplaatfte * en inderdaad de meefien van dit Werk, is af- gebeeld. Men moet aanmerken dat deeze, zo wel als die andere van 't zelfde Eiland aan" hem gezonden , van weinig minder grootte des Lighaams, doch korter van Pooten en Wie- ken en zeer ruig (*), tot die afdeeling der Bafterd- Wespen behoort, welke het Agterlyf zonder Steeltje, en digt tegen 't Borstftuk aan- gevoegd hebben. ÜÜ vergelyking der Afbeel- ding van Reaumur met de onze, kan men oor- deelen , wat de naauvvkeurigheid van het Gra- veer- Yzer, door een kundige Hand beftuurd, vermag* Onder de Infekten , naamelyk, welke tot GeMte, dit Geflagt betrokken zyn, vindt men 'er die, als reeds aangemerkt is, grootelyks in figuur verfchillen van de eigentlyke Wespen , en meer overeenkomen met de zulke van het voor» gaan- (*) Ibid. PI. a6. Fig. 19, I. Deel. xii. 5tuk. p « V. gaande Geflagt, welke het Agterlyf met eèft Afdeei,. j uisje aan het Borstftuk gehecht hebben. Zo- HfBOFD- danigen zyn 'er onder de Rupsdooders ook vee- stuk. len: doch in dezelven is dit Buisje zelden zo lang als in fornmigen van deeze .Bafterd- Wes- pen , daar het een Steeltje uitmaakt, fomtyds langer dan het Agterlyf. Dewyl haarLyf van vooren dikwils dan en geel , van agteren rond en breed is en zwart , zo maakt dit een ge- daante, die aanleiding heeft gegeven, om de genen , welke dus gefteld zyn , Zak-Wespen te tytelen In andere en wel de meefte Soorten van dit Geflapt, is dit Buisje, even als in de «gemelde groote Weftindifche , zo kort, dat men 't naauwlyks een Steeltje kan noemen; hoewel zy, in andere opzigcen, met de eerite Soorten overeenkomftig zyn. Kleur. In dit Geflagt vindt men een grooter ver- fcheidenheid van Kleuren, wat het algemeen betreft, dan in het voorgaande, en, fchoon de meeften zwart zyn , hebben zy doch veelal eenig rood of geel, dat haar doet uitmunten, en de Wieken praaien , in eenigen , met een fchoonen weerfchyn. Indien men, in 't by- zonder , agt geeft op de genen , welke Goud- Wespjes genoemd worden , zal men bevin- den dat 'er die naam , niet oneigen , aan ge- geven is, en dat derzelver Schoonheid, we- gens de grootte , nog meer doorftraalt, dan die der byfter kleine Rupsdoodertjes , voor- gemeld. De i> n Basterd-Wespen. 231 De Bafterd - Wespen hebben , gelykerwys ^ alle de andere Wespen, een Bek met Nypers lvl * zonder blykbaaren Zuiger, en vlak leggende Hoofd. Wieken: doch , het gene haar van de eigcntly- Kenmer* ke Wespen , die in 't volgende Geflagt ko- ken, men, verfchillen doet, is, dat haare Wieken niet geplooid zyn, in geen van beide Sexen. Qmze van de Rupsdooders of Ichneumons te pnderfcheiden , moet men letcen op den Angel, die in haar niet buiten 't Lighaam uitfteekt, maar ingetrokken en uitgeftoken kan worden, als in de eigentlyke Wespen. Men kanze van de Mannetjes van 't voorgaande Geflagt , der- halve , naauwlyks, onderfcheiden , dan door de Levensmanier, welke van die der Rupsdoo- deren merkelyk verfchillende is , gelyk wy reeds gezien hebben : aangezien het Jong of "Masker niet in leevende Infekten , maar in Holen woont , waar in het Aas voor hetzelve door de Wesp is opgeftapeld en ais levendig met het Ey begraven» Vyfen twintig Soorten heeft Linn^eus opge- soorten, tekend in dit Geflagt , waar onder agt Uit- heemfche : zo dat 'er zeventien in -S weeden en andere deelen van Europa waargenomen zvn. De eerfte afdeeling heeft negen, de laatfte zeftien Soorten ; als volgt. I. Het Agterlyf met een lang Steeltje aan het Borstftuk gehecht. I, Deel. xii. Stuk* P 4 (ij 222 Beschryving van v- CO Bafterd-Wesp, die Roeftkleurig is; heb* LVL* bende bet dgterlyf aan een Steeltje van één Hoofd- Lid, dat omgekromd is; de Sprieten geknodft9 STUK* en de Nypers nitjieekende. JrgHUcea. Volgens R ol ander woont , in Suriname , het jwkfeW •^as' met m# het Borst (luk bont; het Steeltje van het A£~Af*tic** terlyf wederzyds met een geele Vlak aan 'fifche. Gewricht. Deeze bevondt zig in i Kabinet van haare Koninglyk Sweedfche Majefteit. (4) Bafterd - Wesp , die zwart is > met het Steeltje van 't Agterlyf en de Leedjes der^fpti!a* Pooten > ten halve geel. fehe* Door Hasselquist is deeze in Egypte waar- genomen. (5) Bafterd - Wesp , die zwart is, met het ,v. het Agterlyf dat een Steeltje leeft \ RoeJlkleu-ncQtlT^ rig 9 de Wieken blaauwagtig. Q6) Bafterd- Wesp, die zwart is, het Agtqr- vr. lyf aan een Steeltje, de Wieken uit densJin^m. (5) Sphex Femiginea ; Thorace variegüto , Abdominis pe« üolo macula utrinque ad bafin flava, L. U. Syft> Nat% X. (4) Sphex nigra; petiolo Abdoaunis Pediiinque articulis dimidiatïs flavis. Syft. Nat. X. (5) Sphex nigra; Abdomine petiolato Ferrugineo 9 Alis coe- ïulefcentibus. M. L, U. Syft, Nat. X. f6) Sphex atra; Abdomine petiolato, Alis nigro-coerule£ centibus, margine tenuiore hyalino; M L. 17. Syft* Nat. X» 234 BESCHR YVINQ VAN V. zwarten Maauvcagtig , met een dunneren ATF^EL# Glamgtigen rand. ^°°ID" Deeze twee, uit het Kabinet van de Konin- pi.xcvi. &n van S weeden, waren in gedaante overeen- F& I2- komftig. Tot geen van beiden kan die Suri- naamfcbe t'huis gebragt worden van myne Ver- zameling, welke in tig. 12 is afgebeeld. Zy is byna geheel zwart, hebbende de Pooten en liet Borstftuk eenigermaate ruig ; de Wieken Glasagtig met een rosfen glans , en de Oogen geelagtig bruin. vit. (j) Bafterd-Wesp , die zwart is , met het Knods^"' Steeltje van 't Agterlyf Roefikleurig 9 een- P00t* ledig , geknodji , engeteiodfce Poot en. Uit de befchryving blykt, dat hier een mis - llag is in de opgegevene Kenmerken : want het Steeltje wordt gezegd zwart te zyn, en het Agterlyf Roefikleurig. Het is een klein Beeftje. yin. (8) Eafterd-Wesp , die zwart is , :met het sïtSè" Borstjiuk ruig; bet Steeltje eenledigy ged5 draaijer. z0 Ung als H Agterlyf. Dit is die vSoort van Wespen, van welker *Biadz. manier van Nellen maaken ik hier voor *, uit het (7) Spkex nigra; Abdominis petlolo Ferrngineo uniartku. lato, clavato; Pedibus clavatis. Syft. Nat. X f8) Sphex ntra; Thorace hirto; petiolo uniarticulato, flavo, longitudine Abdominis. Reaum, Inf. Vi. TV 28. f. 5, •225 dï Baster d-W espe n.1 535 het Werk van den Heer Reaumür , berigt ge- geven hefe. Hy hadtze uit de Zuidelyke dee- \vi/ len van Europa, als ook uit de Weftindiën, Hoofd* ontvangen. Zy waren omtrent een DuimSTUK# lang. (9) Bafterd-Wesp , die zwart is* meteen y r * * Figulus. klein Steeltje aan ft Agterlyf, de kanten Kieyknee- der Ringen giinftcrende. Deeze is naauwlyks grooter dan een Mug, langwerpig fmal, hebbende de Wieken brüin- agtig. Zy onthoudt zig , te Upfal , in de ga- ten der Houten Wanden , door de Maskers of W ormen van andere Infekten gemaakt en ver- laten , welken zy eerft fchoon maakt en in 't ronde afknaagt , vervolgens den bodem met Kley bekleedende, waar zy een Spinnekop op zet , en daar aan een Eytje toebetrouwt: 't welk gefchied zynde het Neft van haar met Kley toegeftopt wordt. Het Masker, dat geen Pooten heeft , en bleek is van Kleur, gelyken- de naar de Wormen der Byën, weeft, na dat het den Spinnekop heeft opgegeten, een geelag- tig bruin Vlies, dat zeer bekwaam is voor het tedere Popje. ' Eene Moer-Wesp maakt ver- fcheide zodanige Neften , en befteedt door- gaans niet meer dan twee Dagen in het vol- tooijen van ieder Neft , en het bezorgen van het (9) Sphex ntra; Abclomine fubpetioïato, margmibus feg- mentomra Jucid's, Syft. Nat. X. I. Deet., XII. Stuk, 236 Beschryving van v- het gene daar toe behoort : alles volgens de Afdeel. LVI, ' Waarneemingen van den Heer Bergman* Hoofd- De Wieken van deeze Wesp zyn korter dan stuk. ^ Agterlyf , % welk een Steeltje heeft en zwart is , met de randen der Ringen glin fleren- de, indien men dezelven van den Kop fchuins befchouwt. II. Het Agterlyf byna zonder Steeltje aan het Borstftuk gevoegd zynde. (10) Bafterd - Wesp , die zwart is, met de Wieken bruin ; het Agterlyf lan ivoren Roejlklezirig , met zwarte Gordels. Deeze Soort wordt de Verwonderlyke ge- noemd, wegens de bekwaamheid die zy heeft en de ongemeene kragt, welke van haar geoe- fend wordt , om haar Jong van onderhoud te voorzien. Het is nu meer dan een Eeuw ge- leeden, dat de vermaarde Ra y, in gezelfchap met Doktor Willoughby , het wonderbaar Vernuft van dit Infekt ontdekte. ,, Den 22 „ Juny van *t Jaar 166? [fchryft hy] zag ik 3, één van de grootfte Wespen van dit Geflagt „ (de Soort fchiet my thans niet te binnen) „ een groene Rups , die driemaal grooter dan „ zy zelve was, voortfleepen. Deeze Wesp, « in (10) Sphex nigra, Alis fufcisy Abdomine antice Ferrugi- neo, cingulis nigris. Faun* Suec* 977. Amcen* Acad. III, p# 530. Vefpa miraculofa. RAJ. lnf% &54» N« % & Jun* Tkisch. l*f% 11. T. 1. f. 13. X. Vciwon- derlyke. de Basterd- Wespen. 237 in myn tegenwoordigheid en onder myn V. Oog, ongevaar ter langte van een Roede, A™y^L' Engelfche Maat, dat is vyftien en een half Hoofd. Voet ver, gebragt hebbende, leid' zy die STÜK" neder naby de opening van het Kanaal, dat zy zig eerft in de Grond hadt uitgehold, en vervolgens het kluitje Aarde, waar mede die opening door haar was toegeftopt ge. weeft , weggeruimd hebbende, daalde zy eerft zelf in het Holletje, en, na een kort verblyf daar in , klom zy 'er weder uit. Toen de Rups, die van haar nevens het Gat was nedergelegd, aanvattende, voerde zy die met zig in het Kanaal , en , dezelve daar in gelaten hebbende , kwam zy terftond alleen terug , en rolde eenige ronde Kluitjes Aarde , het een na het andere , in het Hol- letje. Daar op, met deVoorpooten fchraa- pende , geiyk de Konynen en Honden doen , wierp zy lofTe Aarde in het Gat. Dit werk werdt beurtlings van haar, nu met Stof, dan met Kluitjes, agtervolgd, tot dat het Kanaal t'eenemaal gevuld was. Ondertus- fchen ging zy zelf fomwylen daar in, om den Grond, gelyk het my toefcheen, neer te drukken en vafl: te maaken; vliegende ook nu en dan eens op een daar naby ftaan- de Pynboom ; misfchien om Harft van daar te haaien, tot famenlyming van de Aarde, en om grooter ftevigheid te geeven aan het werk. Het Gat gevuld, en met de opper- I. Deel XII. Stuk* ,j vlak- 2~fi BESCHRYVING VAM V. „ vlakte van den Grond gelyk gemaakt zyn- ^LVJ1"" de y zo dat men den ingang niet langer on- Hoofd- 3, derfcheiden kon; nam de Wesp twee niec stuk. ^ ver van ^aar leggende Pynboom-blaadjes 9 5) en plaat fte die nevens den Mond van her 33 Hol ^ waarfchynlyk om de plaats te kunnen 5, weder vinden. Wie moet over dit alles 33 zig niet verwonderen en verbaaft ftaan? „ Wie zou zodanig een arbeid aan een bloote 55 Machine kunnen toefchryven " ? De Rups- Deeze Waarneeming van Ray> kan te min- pi5xcvl der in twyfel getrokken worden , nu de Heer * ,3* Rolander 3 in S weeden 3 even 't zelfde heeft zien doen door deeze Soort van Wesp , die evenwel de grootfte niet is van haar Geflagt, zelfs niet onder de Europifche Bafterd- Wespen. In Fig. 133 geef ik de Afbeelding van zoda- nig eene 3 welke in langte niet alleen nagenoeg overeenkomt met de aangehaalde figuur van Frisch 3 maar ook met de langte 3 welke Dok- tor Scopoli aan deeze Verwonderlyke Bafterd- Wesp geeft 3 zo wel als Geoffroy , die egter gröotelyks verbyfterd is3 wanneer hy dienaan- gaande dus fpreekt. „ Haar Masker maakt • 5y Gaten in den Grond 3 daar in de Rupfen be- 33 graavende? welken zy gedood heeft 3 0111 ^3 daar haare Eijeren te leggen 3 en vervol* 33 gens deeze Gaten weder toeftoppende"(*}. De (*) Sa Larve fait des trous en Ter re 9 dans lesquels elk en- feuit les Corps des Chenilles , quelk & tué 9 pour y depofer fes' - Otufu D te 13 A STER D - W ESP EN. 239 De Kleur , welke het voorfte van het Agter- . v- 1. in • Afdeel. lyf ^ dat allermeeft uitmunt, m dit Wespje, LVL heeft, fchynt eenig verfchil onderhevig - te Hoofd- zyn. LiNN-ffius hadtze Roeftkleurig ros, 0fSTUK* bruin ros genoemd : anderen noemenze rood- agtig of rood, en Doktor Scopoli zelfs Goud- geel of Oranjekleurig (*). In ons voorwerp helt de Kleur meeft naar de laatftgemelde* Behalve deeze , die het Borstftuk eeniger- maate ruig heeft , is inS weeden een andere Soort, aan de Wegen en op de Zandige Velden , niet minder gemeen zynde, ontdekt. Zy heeft de Ny- pers ook een weinig kleinder, doch is, voor't overige , aan dezelve zeer gelyk. Te Calmar heeft de Heer Modeer een Bafterd - Wesp waargenomen , die de Geknevelde getyteld wordt (f), de gedaante hebbende van een ge- woone Wesp , en niet rood maar geelagtig ge- ringd aan '{ Agterlyf , met de Pooten Roeft- kleurig. (11) Bafterd- Wesp , die glinfterend zwart is 9 xr# Pen Kan tigc 7 , Peïïmipis, Kampcio. Oeufs ; après quoi elk relouche ces trous. ütf p. 355. HCt is du'iter , wie hy door elk en quelie verftaat , de Wesp , of feet Masker, de Worm naamelyk van de Wesp , aan welke, door een onbegrypelyke misvatting, het maaken deezcr Gaten of Holen , voor dat dezelve geboren of uitgebroed is , van zyn ïld. toe^efchreeven wordt, (*) Abdominis dhnidia parre antica , fuperne , fulva. Ek- im. Carniol. p* 1294. (t) Spbex myftacea. Faun. Suec. Ed, II. p. 412. N. 1653, Cu) Spbex nigra glabra; Abdomine anteriore £errugmco3* Pedibus primanis ciliatis. Syft. Nat. X. I. Deel. XII. sxuk. 240 Beschryving van V. hebbende het Agterlyf vanvooren Rocjlkku- ^LVJE1# ?7£ m ^e worfte Pooien gehaaird. H°T°UKf Op de Zandige Heuvelen wordt deeze ge- vonden , die de Schenkels der voorde Pooten y aan de buitenzyde , digt met Haairtjes be- zet heeft , en kleiner is 3 doch het Agterlyf van boven rood heeft , gelykerwys de Ver- wonderlyke, zo even befchreeven. Ik heb ook zodanig eene inlandfche in myne Verzame- ling. xtt. C12) Bafterd-Wesp 3 die geheel zwart is , beb- nontlf'**' bende de Wieken met witte F lakken. Deeze wordt insgelyks in Europa gevonden. xnr* Cx3) Bafterd - Wesp , die zwart is , met de Kaapfch'e. Poolen en Sprieten Roeftklenrig > de Wieken blaauwagtig zwart. pu xcvr. Allernaaft fchynt my tot deeze Soort betrok- ken te kunnen worden , die groote Bafterd- Wesp* welke my door den Heer Burman, uit een Laadje met Infekten , onlangs van de Kaap gekomen 5 is medegedeeld. Onze Tig. 14» geeft de natuurlyke afbeelding van dit Diert- je, het welk een blaauwen weerfchyn heeft op de zwartagtig bruine Wieken , zynde geheel zwart van Lyf > doch met de Pooten en Sprie- ten (12) Spbex nigratota, Alis albo maculatis. Syft. Nat. X. (13) Spbex atra, Tedibus Antcnnisque Ferrugineis , Alw atrocxrulefcentibus, M: L: U; Syft. Nat. X* i de Basterd-Wespen. 241 ten helder Kaneel- of Vuurkleurig ros. De V.^ Pooten zyn aanmerkelyk, doordien de Schen- lvi." kels een grooten Doorn hebben , ten minfte in Hoofd* de agterfte Paaren , onder by 'c Gewricht. Dc STÜK' Sprieten komen zeer met die van de groote Surinaamfche Bafterd- Wesp , van Fig. 9 , over- een. Iri dit opzigt verfchilt die Van Fig. 15, wéf:^nOT* ke een Surinaamfche is , grootelyks van de ^."15. gemelde Kaapfche, daar zy anders, in geftal- te en grootte , zeer veel naar gelykt. Zy heeft haar Lyf, de Pooten en Sprieten , alte- maal zwart, doch het Agterlyf bezet met een witte Haairigheid en de Sprieten zyn Draadag- tig dun. Op de Wieken, die graauwagtig zwart zyn , heerfcht een fterke Hemelfch- blaauwe glans, welke 'er als een Purperagti- gen luifter aan geeft. De Heer W. van der Meülen heeft deeze onlangs van Surinafme ontvangen. (14) Bafterd -Wesp, die zwart is, met de xiv. O ogen wit ; den tweeden Ring van het xïww?' Agterlyf breeder en Roejtkleurig* Jorkfche, Buiten en behalve de witheid der Oogen , die door den tyd kan veranderd zyn, komt met deeze Kenmerken de geftalte taamelyk overeen van die Nieuw-Jorkfche, welke my door den Heer (h) Sphsx nïgrn, Oculis ilbh ; Abdomln's fegmento fe- cundo latiore Ferrugineo. M. L. U. Syji. Nat. X. t. deel. XII. Stuk. Q 242 Bkschryving van 1 V Heer l' Admiraal medegedeeld is, in Fig. 16 AFLv\L afgebeeld* Dezelve, naamelyk, ookgedagten Hoofd- glans hebbende op de graauwagtige Wieken, stuk. heeft insgelyks het Lyf , de Sprieten en Poo- ten zwart, en de Schenkels niet minder fterk gedoomd, als de gedag te Kaapenaar : maar op het Agterlyf is de tweede Ring breeder en voor een groot gedeelte Vuurkleurig of Oran- je-geel, even als de Pooten en Sprieten der laatftgemeldc. Gedagte Kleur komt nagenoeg overeen met die , welke door de Roeitkleur aangeweezen fchynt te zyn in de Verwonder- lyke en de volgende Wesp. (15) Bafterd-Wesp , die zwart is , met de Pooten en Sprieten roodagtig, bet Borstftuk groen , de Wieken met twee zwarte Plakken ge'ekend. Deeze is in S weeden, doch zeldzaam, waar- genomen, zynde weinig grooter dan een Luis, met den Kop en 't Borstftuk Goudgroen, en het Agterlyf blaauwagtig': des ik niet begryp > hoe dezelve zwart genoemd kan worden. (i<5) Bafterd- Wesp , die zwart is , met het J^ : er ly f Roejïkknrig , bruin getipt , de voorfie Wieken aan de enden zwartagtïg. Het O 5) $pbex nigra, PeiKbus Antennisque rufis, Thorace vi- ridi; Als maculis duabus nigris. Syft. Nat. X, (16) Sphex nigra; Abdoniine Ferrugineo apice fufco, AiU primoïibus apice nigricantjbus, Sy/?> Nat. X. XV, Cclon. Sweed- fche. XV r. Gïbba. Bultige. de Basterd - W espen. 24.3 Het zelfde kan gezegd worden van deeze , v- i i n n- 1 Afdeel, die alleen maar de twee laatlte Ringen van het LVL Agterlyf zwart heeft; zynde ook in S weeden Hoofd- sevonden. STUK' (17) Bafterd - Wesp , die zwart is, met de Ringen van het Agterlyf wederzijds wit ge- Roodpoot. gevlakt, de Wieken aan de tippen bruin, de agterfte Pooten rood. De Kleur van deeze , die zeer gemeen is in S weeden , fchynt zeer wel uitgedrukt te zyn. De grootte van deeze en de voorgaande was middelmaatig. (18) Baflerd - Wesp 3 die vier geele Banden xvnr. heeft om hel Agterlyf, den eerfien Ring met zandige? twee geele Slippen. Deeze 3 die de grootte byna heeft van een Honigby , onthoudt zig by de Kapel te Fah- lun ^ nevens den gemeenen Weg , maakende Loopgraaven in het Zand en aldaar troepswys' woonende. In Schonen heeft de Heer Solander twee nieuwe Soorten ontdekt , beiden maar de groot- te hebbende van een Mier. De eene , die zwart was , hadt het Agterlyf met een Steek- je 3 de agter-Pooten geknodft, getand 3 en ros. De- (17) Sphex atra , Abdominis fegmentis utrinque maculA alba ; Alis apice fufcis , Pedibus pofticis rubris. Syft. Nat. X. (18) Sphex Abdominis fafciis quatuor flavis; primo feg- mento duobus pun&is flavis. Faun, Suect 994, I. DEEL, XII, STUK* Q 2 244 Beschryving van V. Dezelve krygt, ik weet niet van waar, den ^Tvi1" bynaam van Sispes. De andere 3 Semi-aurata Hoofd- genaamd 3 heefc het Borstftuk glinfterend stuk. Goudgroen , het Agterlyf Roeftkleurig , vaal of roodagtig, doch aan 't end zwart. xix. (ip} Bafterd - Wesp , die het Borstftuk onge- Gmvcr?" vlakt i den Bek verzilverd , het Agterlyf voederzyds met vier witte Vlakken heeft. In de Duinen of Zandige Heuvelen van Eu- ropa y wordt deeze haar woonplaats gezegd te hebben, zo wel als de volgende Soort. xx- (20) Bafterd- Wesp , die glinfterend zwart is$ LeiMt°~ met de Lip verzilverd en de Voeten der Voor " witmond. pooten bruin. Deeze is kleiner dan de voorgaande en heeft de gedaante van een By. xxr. (21) Bafterd -Wesp , die het Borstftuk met zwerf er. tvcee Stippen, het Agterlyf met drie geelt Banden heeft, waar van de voorften afge- broken zyn : de Schenkels geeL Deeze is, inSweeden^ taamelyk gemeen. xxii. (22) Bafterd- Wesp, die blaauw is, hebbende Blaauwe. , ae (1 9) Sphex Thorace immaculafco , Ore Argenteo; Abdo» mine maculis utrinque quatuor albis. Syjï. Nat. X. (10) Sphex atra pjabra , Labio Argenteo , Palmis fufcis. Syft. NmU X. (ai) Sphex Thorace bipun&ato , Abdominis Faföis tribas flavis , piimis interruptis $ Tibiis flavis. Faun, Suec. 997. (27) Sphex coemiea; Alis Fcrmgineis , bafi nigris. MufA m GEER. de Basterd-Wespen. 245 de Wieken Roejlkleung , aan t Gewricot V. Afdeel. zwart, LVh Deeze , in het Kabinet van den Heer de^^D' Geer zig bevindende, is uit Zuid- Amerika af- komftig. Zy heeft de Wieken , bovendien , aan de tippen witagtig : de Sprieten van on- deren zwart , aan 't end Roeftkleurig, De grootte is als die van een Horfel. ^ GOUD- WESPJES. Linnjeus geeft den bynaam van Chryfis aan de volgende Soorten van dit Geflagt, die men derhalve ook bekwaamelyk, en niet minder gepaft, Goid-Wespjes kan tytelen, om dat zy veelal een fchitterende Glans en luifter hebben, als van Goud. Zy komen in Geftalte aan de Wespen zeer naby , en verfchillen ten dien opzigte merkelyk van de Bafterd- of Zak- Wespen. (23) Goud- Wespje , dat jlerk glinfterende is , jxrth met bet Bmtjhuk groen , het Jgterlyf ver- P^ xcvi guld en aan de tip vierpuntig. 17. Vuurglaa- De fchitterende Glans is niet minder ver- Zig* wonderlyk in dit fchoone Wespje, het welk in zyne natuurlyke grootte, in Fig. 17, is af- gebeeld, dan de verfcheidenheid van de hoog- de (23) Sphex g!abra nitida, Thorace vindi, Abdomine Au- reo ; apice quadridentato. Faun. Sutc^ 1004. FRISCH. h/m IX. T. 10. f. 1. I. DEELt XII, STUK. Q 3 Ó4 de Franfchen Gticpe , de En- gelfchen Wasp. Haare De Steek, naamelyk, der Wespen, werdt Steek. , , , van ouds zo gevaarlyk en venymg aangemerkt te zyn , dat men zig ten hoogde wagten moeft van dezelven te verbitteren. Men zegt dat het opfchrift van het Graf van Hippocrates op deezen zin uitliep : maakt eenfaapende Wesp niet wgfchr* 't Zy nu hier onder iets zinnebeeldigs verborgen mag geweeft zyn, of niet; dit is ze- ker, (*) Zie Exod, XXIII. Vers 28. & Jof. XXIV. Vers 12. Alwaar Jehovah zegt. Ende ik zondt horfelen voor u he- nen , d?e drevenfe wech van ulieder Aangezichte , de beide Koningen der Amoriten , niet door u zweerd , noch door " uwen boge. de Wespen. 2*1 ker, dat het Griekfche Spreekwoord: een Wesp V. te tergen; een algemeene betekenis had. Waar- £^11. fchynlyk zal, in de heetere Lugtftreeken, de Hoofd* Steek der Wespen gevaarlyker zyn geweeft , STUK* dan in ons Klimaat; dewyl dezelve, op zeker Eiland aan de Middellandfche Zee, doodelyk bevonden werdt. De eigentlyke Wespen verfchillen van de Netten. Bafterd - Wespen , voornaamelyk , daar in , dat zy zekere Samenleeving formeeren , wat haare Nellen aanbelangt, die, in 't uiterlyk aanzien , veel naar Honigraaten gelyken. Het zyn , naamelyk , een foort van Koeken of Brooden^ niet van Wafch gemaakt , gelyk die der Byën , maar gelykende naar graauw of Vloeipapier. De Wesp maakt dezelven van fyne Vezeltjes verrot Hout of Bladeren, wel- ken zy met een Gomagtig vogt , uit haaren Bek, te famen lymt of papt, en dan met haare Nypers en Pooten tot de vereifchte dunte uit- ftrykt , om 'er de wanden der celletjes van te formeeren. Men ziet dik wils de Wespen langs oude Venfters en ander rottig Hout der Gebou- wen loopen, waar zy kleine deeltjes afneemen tot hun Werk. Deeze Koeken zyn grooter of kleiner naar de verfchillendheid der Soorten van dit Geflagt. De grootfte of Horfel- Wes- pen maaken 'er die zeer groot zyn in de Stammen van oude holle Hoornen, aan derzelvcr Voor- telen , als ook in ledig flaande Huizen , in Schuuren, op Zolders en andere plaatfen der 1. Deel. XU. stux;. Land- 2$ meende hy te kunnen befluiten, dat de Manne- tjes van deeze Infekten , zo wel als de Wyf- jes, uitgaan tot het vangen haarer prooy, om de Jongen van Aas te voorzien Hy verze- kert, bovendien , dat 'er in ééne Wooning niet meer dan tweederley foort van W espen, naa- melyk Mannetjes en Wyfjes, zig bevinden (*). verfchü De Heer Reaumuk , in tegendeel , heeft waargenomen, dat 'er zo wel Werk- Wespen, als Werkbyën zyn. „ Het Wespen -Neft wordt 55 (zegt der Wes pen (*) Biblia Naturk of Eybel der Natuur» bl. 439. !♦ DEEL XïU STl(K, de Wespen. 255 (zegt hy,) even als een Byën-Korf , be- V. 3, woond door drie Soorten van Wespen: op lvil" zekere tyden is 'er maar één Wyfje in 3 be-HooFp- 3, nevens Wespen zonder Kunne > die wy Mn- * „ Iets genoemd hebben. Ineen meer gevorderd 3, Saizoen , vindt men daar in honderden van „ Wyfjes j en een nog grooter getal van Man- „ netjes. De Wyfjes overtreffen de Werk- 3, Wespen aanmerkelyk in grootte: dewyl éé- ne derzelven zo veel weegt als zes van dee- 3, ze. De Mannetjes zyn wel zo lang , maar zo dik niet als de Wyfjes 3 en één Mannetje 35 komt nagenoeg met vier Werk- Wespen in 3, zwaarte overeen. De ftaat van een Moer. 3) Wesp is zeer van die van eene Moer-By 3, verfchillende. Deeze is een weezen tlykeKo- 33 ningin , wordende als op haar oogwenk ge- 33 diend door duizenden van Onderdaanen, zo 33 Ambagtsvolk als Konftenaars , die met de 3, grootfte naarftigheid den bouw waarneemen 33 van het Paleis 3 waar in deeze Vorftin wordfc 33 aangebeeden. De Moer- Wesp is een Hel- 3, din, die met beleid en onverfchrokken moed 3, de grootfte moeielykheden door (treeft. AI- 33 leen, en zonder eenige hulp, legt zy3 in 33 Voorjaar , den grondflag van dat Neft 3 het 3? welke in de Herfft zo aanzienlyk moet 3, wordenden dat verder zal wordenopgemaakc 3, en tot voltooijinge gebragt, door de Jongen* 3, welke uit de Eytjes , die zy in de eerfte 33 Celletjes legt 3 ftaan voort te komen ; het I. Deel* XII, Stuk* 3a welk h$6 B'ESCHRYVING VAK V. welk de Werk- Wespen zyn. De Mannetjes ^LVU*>> neemen wel verfcheiderley zorgen van de Hoofd- „ Huishouding , zo binnen als buitenshuis stuic. ^ waar, doch de Bouwkonft , fchynthet, is haar onbekend." werk- 3, -Zeer pleizierig is het, de Werk- Wespen wespen. ^ bezig te zien aan deezen arbeid : waar toe „ men , zonder gevaar , gelegenheid heeft > wanneer menze in dergelyke Glazen Korven plaatft, als de Byën. Op het fehoonftevan den dag zal men, alleoogenblikken, van de gemelde Wespen zien aankomen , die tus- fchen haare Kaaken een klein Balletje draa- gen, van weeke S toffe, gelyk de Pap, waar van het Papier gefabriceerd wordt. Geene Wesp verzuimt het zyne te bezigen, hetzy om de Wanden van een Celletje te verlan- gen , of om den grondflag van een nieuw te leggen , of het bekleedzel uit te breiden van ,, de geheele wooning. De Wesp hecht 'ex ,, het Balletje aan ; en fpreidt hetzelve door drukking uit. Indien het Plaatje , dat zy maaken moet , wat lang is , gaat zy agter- waarts, en, het voorfte gedeelte nog niet dun genoeg zynde, hervat zy haaren arbeid, daar hetzelve is aangehecht. De vlug- en vaar- digheid, waar mede dit Werk gefchiedt, is verbaazende. De Balletjes beftaan uit Ve- ,, zeltjes van Hout, die taamelyk dun enuiter- „ maate kort zyn. Ons Papier wordt vanLin- „ nen , en bygevolg van Vezeltjes van Planten 33 ge- 33 33 35 33 33 33 33 33 33 35 35 3? 3? 35 35 35 de Wespen. 957 gemaakt. De Hennip en h Vlafch, weet V. 5, men, moeten te broeijen leggen, in Wa- A[y™' ter, om daar toe bekwaam te zyn. De Hoofd- „ Wespen fchynen bewüft te zyn , dat zySTUK' geene genoegzaam fyne Vezeltjes kunnen krygen, dan van Hout, het welke, om zó te fpreeken, gebroeid is: gelyk de opper- ,, vlakte van dat gene, 't wélk, verfcheide ,, Jaaren , aan Regen en Zonnefchyn is bloot „ gefteld geweeft. Dus kiezen zy het Hout „ uit van Schuttingen, Latwerk, Venfters en „ Deurkozynen, of ook van Deuren en Hek- ,, ken , die niet gefchilderd zyn , om haare ,, Bouwftoffén te verzamelen, De grootfte „ Wespen , Horfels genaamd , die het flegtfte Papier maaken, als niet beftaande dan uit gruis van vermolmd of rottig Hout, hebben ,, de zorgvuldigheid van haare Neften in de 3, Aarde te verbergen; terwyl anderen, van ,, kleiner Soort, wier Neften niet grooterdan een Oranje- of Sinaas-Appel zyn, dezelven ophangen aan een tak van een Boom of „ Heefter: maar haare Koeken zyn eeniger- maate voor de Lugt befchermd door een omwindzel , dat uit een zeer groot getal ^, van Bladen beftaat. Indien deeze Bladen, 3, in plaats van graauw te zyn, rood waren, „ zou men het omwindzel neemen voor een opengaande Öf ontluikende Roos, van meer dan gewoone grootte. Na dat wy éefr dee- 3, zer Neften hadden doen in Plaat brengen £ Deel, xiu Stuk, R li zytf 258 Beschryving van V. 3, zyn ons anderen voorgekomen , kleinder AI*Vl\L " ^an een ^n -Ho^der-Ey, doch op de Hoofd- 35 zelfde manier gemaakt door een andere Soort stuk. 35 van Wespen (*). Amen- „ Hoe vernuftig ons ook de Wespen van wespen? »i ons Wereldsdeel, in het maaken van haare 3, Neften , mogen voorkomen ; haar Werk 35 kan 3 op verre naa5 in volmaaktheid 5 niet 3, ophaalen , dat der Wespen omftreeks Cay- „ enne. Wy moeten wel verfteld ftaan 3 35 wanneer wy Werkftukken van deeze Wes- 33 pen zien, gemaakt van eene Stoff^ welke 33 de Kond, niet veel Eeuwen geleeden 3 de .3 Menfchen eerft heeft leeren maaken. Ik „ fpreek van Bordpapier 3 dat zekerlyk niet 33 eer dan het Papier bekend geweeft is 3 of in 33 gebruik gebragt : terwyl deeze Wespen 3 33 van alle tyden her 3 Bordpapier gemaakt 3, hebben 3 dat het witfte3 fynfte en befte van 33 onze Fabrieken trotfeert. Zy hechten 3 aan 33 den Tak van een Boom , haar Neft 0 *t 33 welk een Soort van Papieren Doos is3 van 3> twaalf of vyfeien Duimen lang en fomtyds 3, lan- (*) Het gcheugt my zeer wel, mooglyk vyfendertig Jiar gdeeden , eens in een oude Kas, die op een open Plaats, on- der een Afdak, aan onzen Tuin ftondt, een dergelyk Neft ge- vonden te hebben , dat volkomen rond was , als van Filtreer- Papier gemaakt, met een Steeltje: zodanig, dat ik zeer ver- wonderd ftond , niet kunnende bcgrypen wat het ware , tot dat ik het van een fcheurde en toen bevond , uit een dergelyk bekleedzel , als van omgewonden e blaadjes Papier , te be- ftaan: doch ik vond, myns wetens, niets daar binnen, Moog« !yk zal het nog onvoltooid zyn geweeft. dé Wespen. 259 3, langer, hebbende de gedaante van een Klok, V. „ welke van onderen geflooten ware, of van^y^' een Peer. Geen Menfch, die deeze Doos Hoofd- „ zag , zonder iets van de zaak te weeten , STUiC# zou niet denken, of dezelve was van Bord- ,, papier, en door een zeer konftige Hand, ,, gefabriceerd. Van binnen is deeze Doos ten ,, deele gevuld met Koeken van dergelyke „ StofFe, die horifontaal en laagswyze of by ,, Verdiepingen , boven elkander , geplaatft ,, zyn, en geen Celletjes dan van onderen „ hebben. De omtrek der Koeken is met de „ Doos vereenigd , en ieder heeft een Gat in *t ,5 midden, het welk een Kanaal maakt, dat uitloopt in den bodem van de Doos, alwaar ,, de opening of Poort is, 'om in en uit te ko- „ men (*). De Afbeeldingen van deeze Wespen-Netten, MarfboW» door gemelden Heer, toont ons duidelyk, datpLxcvu. hy hier het Oog heeft op de genen, welken F's' x' ons van Suriname worden toegebragt onder den naam van Marybonfe Byën Neften. Dewyl nu LinnjEUs, zo 'tmy toefchynt, nergens ge- wag gemaakt heeft van deeze Wespen, zo heb ik 'er eene, die my doör den Heer 1/ Admiraal medegedeeld is, op zyn verzekering, voor een Marybóns of Marribons , in Fif. 1 , op Plaat XCVII.) doen afbeelden. De geftalte ver- fchilt (*) Rkaum. Mem» fur les ïnf. Tom. VI. Part. i. Pref, p„ X^XIV. & Mem j% PU 20 , 21 , 22. h Deel. XII. Stuk, R 2 z6o Beschryving van V. fchilt veel , van die op de Agtennegentigfte Plaat LVn^" van Vierde Deel van Sera , nevens de Nes- Hoofd- ten , vertoond worden , en de grootte komt meer «tuk. overeen met die der genen , welke , op de vol- gende Plaat , voor Vliegende Mieren opgege- ven zyn; hoewel zy niets hebben, dat naar een Mier gelykt ; zynde eigentlyk een Soort van Ichneumons of Sluipwespen. Die van on- ze Afbeelding is , geheel enal , Roeftkleurig 9 en de geknakte Sprieten , benevens de gekreukt - heid der bovenfce Wieken toonen aan, dat de- zelve weezentlyk behoort tot dit Geflagt. Waarfchynlyk zyn 'er, gelyk onder de Nes- ten, die ik ontzaglyk groot gezien heb; zo ook onder de Wespen zelf, van verfchillende grootte. Eenzaame De Samenleeving, of Samenwooning, wel- w^pen. ^e ^ Kenmerk tot onderfcheiding der eigentlyke van de Bafterd-Wespen , heb ge- boekftaafd, moet niet te ver getrokken wor- den. Want , gelyk 'er onder de laaftgemel- den, of Guêpes Ichneumons, volgens Reaumur * zie zyn , die haar Neften maaken als Honigraaten *; zo heeft men 'er onder de eigentlyke W espen ook, die eenzaam leeven en voortteelen. Dee- ze komen met de Bafterd-Wespen in veele op- zigten overeen. Sommigen booren Gaten in 't Zand , anderen in de Aarde , waar van ieder de woonplaats moet zyn Van een en'keld Mas- ker, dat van haar, aldaar, met de eene of an- dere Soort van Infekten gevoed wordt. Som- mige blad, 224, de Wespen. 261 mige Wespen weeten den Grond, als dezelve V. te hard is, week te maaken met eenige drup- LVII/ pelen Vogt uit haaren Bek: dan fabriceeren zy Hoofd- een Soort van Buisjes, die als van Draadwerk STUK* zyn, om het inftorten te beletten. Eenigen maaken holle Bolletjes van Aarde of Kley, daar zy haar Ey in leggen en het Jong in op- voeden; waarna, hetzelve geflooten zynde, zy weder een ander Neftje maaken, vooreen ander Jong. De uitwendige geftalte der Wespen is , tus- Geflaite. fchen die der Bafterd- Wespen en Byën, als middelflagtig. Zy hebben , aan den eenen kant, een Soort van Draadje of Buisje, min of meer zigtbaar , daar het Lyf mede gehecht wordt aan het Borstftuk, het welk doorgaans niet zigtbaar is in de Byën. Haar Agterlyf is, in 't algemeen , ook dikker dan dat der Bafterd- Wespen.- Bovendien hebben de Byën meer of min haairigheid of ruigte, welke aan 4e Wespen ontbreekt. Dat de agterfte Wie- ken korter en kleinder dan de voorfte of ho- vende zyn3 en de drie kleine gladde Oogjes aan den Kop, is haar met beiden gemeen. Eenige kleine verfchillendheden heeft deingewaa- Heer Swammerdam, door een naauwkeurigeden' Ontleeding, tuflchen die van dit en van 't vol- gende Geflagt, waargenomen. Daar onder is, dat het Ruggemerg, in de Wespen zo wel als in de Hommels, door de Eijerleidingen loopt, welken hy -er zeven vondt aan den Eijerftok l« Deel. xii, stuk» R 3 vaü 262 BESCHR YVING VAN V. van een Wesp , tenvyl' die in de Byën ontel- AI vnL* Daar zYr]' ^us kecft ^e Natuur voor de vrugt- Hoofd^ baarheid der laatilen, in tegenftelling van de stuk, eeriten 3 zorg gedragen. In de Wesp loopt de E'jerflok zeer lang uit : zynde dit end met Lugtpypjes zodanig doorweven , dat het zigals een Net van Zilverdraad vertoont. De Wes- pen hebben het Lymbeursje 3 dat tot aanhech- g der Eijeren dient, Peerswyze, niet Kloot- rond, gelyk hetzelve is in de Hornaaf s en Byën. De Hornaars en Wespen klee ven haare Eijeren zó vaft, dat zy niet zonder kwetzen kunnen afgenomen worden; Omtrent de Maag, Dar- men en andere Lighaamsdeelen , werdt door Rem geen verfchil befpeurd (*). Kenner- Het eigentlyke Kenmerk , waar door de keu. "Wespen van de Bafterd- Wespen en van de Byën verfchillen, is, dat zy, ftil zittende of loopende, de bovenfte Wieken geplooid heb- ben, die zy ontplooi] en, wanneer zy vliegen willen. Dit Kenmerk is meer blykbaar, dan de manier op welke zulks gefchiedt, die de Heer Reaumur erkent, niet te hebben kunnen uitvorfchen. Men vindt, ondertusfehen , de Wieken zodanig gevouwen, niet alleen in de doode, maar ook in de leevende Wespen, wanneer men haar die van 't Lyf rukt: het welk doet denken , dat het de natuurlyke ftaat van haare Wieken is, dus geplooid te zyn. In (*) Bybel der Natuur. I>Iadz. 475. de Wespen. 263 In de opgezette en gedroogde Infekten van dit Af]^*el Geflagt, welken men dikwils door kon ft, naar lvii/ zyn believen , gantfch onnatuurlyk fatfoeneert, Hoofd- is dit Kenmerk fomtyds verdweenen. STUK# De Sprieten , die in de eigentlyke Wespen Geknakte niet Draadagtig regt of krom , maar als ge-Spneten* knakt of met een Knietje geboogen zyn , doen dezelven, bovendien , verfchillen van de Rups- dooders of Sluip- en Bafterd- Wespen. Zy heb- ben, naamelyk, het eerfte Lid of Kasje van de Spriet, vry lang, en het overige, dat daar ingekaft is, beftaat uit verfcheide korte Rin- getjes, doorgaans ten getale van tien, die de eigentlyke Spriet famenftellen , welke, by haa- re inplanting, met een hoek is omgeboogen. Dit zelfde, evenwel, heeft ook in de Byën plaats: des men^ndere Kenmerken moeft op- zoeken , om de Wespen daar van te onder- fcheiden. Alle, die ik tot dus verre befchreeven heb, Gecn Tromp ot zo de Gall- als Blad- en Hout- , ja ook de snuit. Rupsdooders en h afcerd- Wespen , hebben een Bek met Kaaken of Nypers , zonder Tromp of Snuitje. De Heer Reaumur had eerft in twy- fel gelaten , of men aan zeker Deel , het welk den Bek in de W espen uitmaakt , ook den naam mogt geeven van Tromp of Snuit : doch, hetzelve naderhand naauwkeurig onderzogt hebbende, verzekert hy , dat die naam 'er niet aan toebehoort (*), Dit Deel gelykt, inder- daad, (*) j'ai pourtant laiflc la liberté , de donnci' le nam dc h Deel* XII* stuk, R 4 Trom- $6\ B E S C H R Y V I N G VAN V. daad , naar een Soort van kort Snuitje , zegt ^LVH1" ^ 3 en Swammerdam heeft het daar voor ge- Hoofd- houden , niettegenftaande de fterk vergroote stuk. Afbeelding, welke hy daar van geeft, hem hadt moeten doen begrypen, dat het een wee- zentlyke Bek is , met dien van veele andere In- fekten overeenkomftig , en geheel verschillen- de van die Snuit, met Tanden vergezeld, wel- ke de Byën hebben. Hy vergelykt dit Deel by die Tregterswyze Bloemen , wier boven-Lip z;eer groot en uitgefneeden is en de. onder-Lip uitermaate kort; ja zo kort, dat men dezelve niet in 't gezigt kankrygen5 dan met behulp v^n een Vergrootglas. r>cTong ,, Deeze boven-Lip, zegt Reaumur, heb. «n Bek. ^ voor een Tong gehouden , wanneer ik de Wespen, voor de eerftemaal, zig daar van „ bedienen zag om de Vrugten te likken , en ,, Vogten, die de dikte hebben van Syroop. Zy werkt ook, even als een Tong, die bui- ,, ten den Mond ware, om het Voedzel daar in te brengen. Somtyds breidt zy zig, tot „ platwordens toe , uit : op andere tyden kromt zy zig op honderdley manieren, en ,, is zeer dikwils overlangs intweën geplooid: zo dat de eene helft van haare binnenfte op- pervlakte tegen de andere aangevoegd zy. Zy neejnt den poft waar van een Hand, om 3* 33 53 har- Trompc a cetfe partie, a laquelle j'affimic aujourd'hui , qu'il Ae convicnt pis. Mem. Tom. VI. Part. L p. 191. O&avot \ de Wespen. 265 harde deeltjes, die bekwaam tot inzwelgen V. 3, zyn, van de Lighaamen af te fcheiden. Het^n^ 3, fchynt, zelfs, dat zy gefchikt zy om Lig- Hoofd- „ haamen te vermaalen, aan welken dit ge- STÜK* 53 fcliieden kan zonder 't behulp der Tanden. 33 In het een en andere kan zy geholpen wor- 33 den door een foort van Vingeren 3 die haar 3, vergezellen; waar van twee plat en zagt3 33 twee Hoornagtig zyn, allen geplaatft aan 33 den ingang van den Bek, welke nog twee 33 Tongetjes 3 als binnen in de Keel, heeft 3 ,3 en voor Klepjes fchynen te dienen: wantzy 33 verdeelen het Kanaal in twee holligheden , 3, ieder in langte omtrent gelyk aan de helft 33 of twee derden der wydte van den Mond 33 Dewyl deeze Infekcen dik wils genood- Cypers, 3, zaakt moeften zyn, om dingen aan ftukken 3, te breeken, welker hardheid de kragt van 33 haar Lip, en derzelver behulpen , overtreft ; „ hebben zy als een Schaar of Nyptang voor aan den Kop. Twee Tanden naamelyk 3 die zeer fterk zyn^ en in elkander fluiten 3 ftaan elk aan een zyde. Het end, waar mede 3, deeze elkander ontmoeten , is fchuins ten 3, opzigt van de langte en breeder dan het ge- 33 ne rot een Spil dient voor hunne beweeging. 33 Aan dit end zyn Zaagswyze tandjes, van 3, verfchillende figuur, getal en plaatzing,in „ verfcheide Soorten van Wespen, doch al- „ toos zeer fcherp en oogfchynlyk tot h{et ge- ,3 dagte doelwit bekwaam. u deel. xii. stuk* R 5 Uit ,5 3 5 ?3 266 Beschryving van V. Uit dit alles mogen wy befluiten, dat de ^LVn*' ^eer LiNNiEüs genoegzaame reden had , om Hoofd- tot een Kenmerk der Wespen , in onderfchei- stük. jing van de Byën , te (lellen , dat zy geen Tromp of Snuit hebben. Ik ontken wel niet, dat de Wespen ook met een Werktuig tot inzuigen van Vogten, Sap of Honig , voor- zien zyn ; maar dit Werktuig heeft in haar de gedaante niet van een Tromp of Snuit, welke zo kennelyk is in de Byën : weshalve de Heer Geoffroy misgetaft heeft, wanneer hy deeze Infekten, ten dien opzigte , gelyk ftelt De Afbeeldingen , immers , van Swammer- dam (f), en hec gezag van Reaumur, had- den zyn Ed. van het groote verfchil, dat in de uitwendige deelen van den Bek der Byën en Wespen plaats heeft, moeten overtuigen. In 't vervolg zal ik fpreeken van het maakzel van de Snuit der Byën , als ook van derzelver Angel , welke met dien der Wespen overeen- komftig is. verfchil De weezentlyke verfchillendheden der Wes- der wes- pen van de Byën dus aangetoond hebbende, BaLrd zal ik de Liefhebbers, meen ik, geen ondienft Wespen, doen^ met hier ter plaatfe5 daar ik van de Wespen handel, een korte Schets te geeven van (*) Hy noemt het in beiden , Une Trompt membraneufe êtuchée dejfius la Beucbe. Dat is: Een Vliezige Snuit, leg' gende of gepJaatft onder den Bek. ft) Bihlia N*tt of Byfol dtr Natuur. Tab, ÏTIL f. 5 7. '* de Wespen. 267 van de blykbaare Kenmerken , dienftig om de v- eigentlyke Wespen van alle anderen 3 en dieA£y^' wederom van elkander te onderfcheiden. Men Hoofd- moet alleen opmerken , dat 'er geen Regel zon- STUK# der uitzondering is, en dat ik hier flegts in 't algemeen fpreek , zonder vaft te Hellen , ja zelfs toeltaande , dat 'er eenige weinige Soor- ten zyn, in ieder Geflagt byna, tot welken die Kenmerken niet behooren , en die men overzulks , wegens de gelykheid van geftal- te of anderszins , daar flegts toe betrokken heeft (*). VefpcB. Wespen. Zy hebben de Sprieten als geknakt; de Wieken geplooid of gekreukt; den Angel, daar zy vinnig mede fteeken kunnen , verborgen : zyn doorgaans geel geringd of gevlakt en van middelmaatige grootte. Spheccs. Bafterd- Wespen. Deeze hebben de Sprieten, veelal, Draadagdg of Cylindrifch en meelt omgekruld: haar Wieken: gefyk alle de anderen , niet geplooid : den Angel ook verborgen : men vindt 'er die ontzaglyk groot zyn. Icbnsumones. Sluipwespen (f). De Angel is, in de Wyfjes, met een dubbelde Schee. (*) Neem, by voorbeeld, het Steek- Wespje der Vygen on- der de Gall- of Galleiv Wespen geplaatft, Bhdz. J34t Ü«N voor. (T) Dat gedeelte der Natuurlyke Hiftorie, het welk de h Dkel. XU. Stuk. Wes- 268 Beschryving van V. Scheede, die haar drie-Staartig maakt, uitfteeken- A^^L,de: het Agterlyf gemeenlyk als met een Draadje EfooFD- aan 1 Borst^llk gehecht. Men vindt 'er onder, die stuk. vcrbaazend en byna onzigtbaar klein zyn. Binnen het Lighaam van Rupfen of andere Infekten wor- den zy uitgebroed, waar in zy leeven en verande- ren, en zyn, deswegen, Rupsdooders getyteld* Sirices. Hout-Wespen. Haar Agterlyf is Rolrondagtig , en , zonder Steelt- je, digt tegen het Borstftuk aangevoegd. Zy heb- ben aan 't Agterlyf een Puntje, en het Wyfje is met een Angel, van onderen, voorzien. Deeze maaken haar Nellen, veelal, in oud, rottig Hout. Da grootte is middelmaatig. Tenihredines. Blad- Wespen, Het Masker , daar deeze uit voortkomen , is een Eafterd-Rups , met twintig of twee-en-twintig Poo< ten, die van de Bladen der Boomen leeft, en in den Grond kruipt om te veranderen. Zy zyn door- gaans wat kleiner dan Wespen, en hebben het Lyf zonder Steeltje, overal byna even breed. Zy ftee„ ken niet , maar kunnen vinnig byten. Cyniphes. Gall- VV espen . Haar Eytjes worden uitgebroed in zekere Uit- wasjes, van verfcheiderley gedaante, die uit de Steelen of Bladen en Knoppen der Boomen of Plant- gewaffen, door het fteeken van deeze Wespjes, vportkomen. In dezelven ondergaan zy alle Ver- an- Wespen betreft, voorheen nog niet genoegzaam ingezien heb* bende, heeft zulks inde Nederduitfche benaainingen der Ge* Aagten, by my, cenige verandering gemaakt. de Wespen. 269 andering en komen 'er niet uit dan tot vliegen en V. tot de Voortteeling bekwaam zynde. Haare kleinte Afdeel* overtreft, in de meeften, byna de verbeelding. Hoofd- STUK De meefte der eigentlyke Wespen , die men in Europa vindt , zyn bovendien aan de Kleur Kleur* kenbaar. Zy zyn doorgaans geel en zwart ge- ftreept , gevlakt of gebandeerd. Men vindt egter ook een Soort van Byën, die het Livrey draagt der Wespen, en daar zyn Wespen t'ee- nemaal bruin of Kaneelkleurig ; gelyk die Su- rinaamfche van de eerfte Figuur , op onze Plaat. Den Heer Reaumur waren 'er uit de Weftindiën toegezonden , van eene bleek geele Kleur , met KofFybruin gewolkt , en anderen Olyfkleur 5 met een zwart randje aan den agter- kant van ieder Ring. Sommigen hadden die Kleur aan 't Borstftuk en den Kop. Men vindt 'er ook, die geheel zwart zyn. In de eerfte op- flag vertoonen zy zig kaal of Haairloos , doch, met het Vergrootglas wordt men gewaar, dat haar Huid , op ver naa , niet glad is , maar in de meeften bezet met zeer korte Haairtjes ; hoewel veel verfchillende van het ruige Dons der Byën , inzonderheid van dat der Hom* melen» 't Getal der Soorten van dit Geflagt is niet soorten, zeer groot. Linn^eus heeft 'er zeventien aan- getekend , waar onder vyf uitheemfche. Veertien zyn 'er thans in Sweeden ontdekt. Agttien Soorten vondt Geoffroy omftreeks Parys ; doch Doktor Scopoli tekent 'er 1. df.el. xh. stuk, flegts 270 BESCHR YVING VAN V. flegts agt aan , onder de Infekten van Kar- Afdeel. molie. Hoofd- r N TTT ,. T ^ „ T stuk. (O Wesp , die het Bcrstjtm zwart , vanvoo- 1 ros en ongevlakt beeft ; de Ringen van Hornaar' ^et %P&$J* ieder, met twee aan elkan- der gevoegde, zwarte. Stippen. In de BybelderNatuure, van Swammerd am , vind ik den naam van Hoorntorens ;■ daar iemand, zeer ligtelyk, Hoorntorren door verdaan zou; aan de Hommels of ruige wilde Byën gege- ven : terwyl men de Wespen van deeze groote Soort, aldaar, Hor/els getyteld heefc. Het fchynt dat , met dit woord , in de Heilige Schrift , flegts een gevaariyk flag van Wes- * zie pen, betekend worden *. Men noemt die van ais!?' deeze Soort, hier te Lande, Hornaars; welk woord, waarfchynlyk , zyne afleiding zo wel van de Hoorens of Sprieten heeft , die zy draagen , als de Latynfche naam Crabro , wel- ke 'er algemeenlyk aan gegeven wordt , en de Engelfche naam Hornet. In 't Franfch noemt menze Frelon, en dit woord wordt, verkeer- delyk , Hommelbye vertaald , in fommige Woordenboeken* Het Latynfche Spreekwoord , dat Plautus ge- fi) Vefpa Thorace nigro, anticc rufo immaculato; Abdo- minis incifuris pun&o nigro duplici contiguo. Gen. n6 Faun, Suec, 988. ALDR. Inf 225. MOUFF. Ivf. 50. FRISCH. Inf IX. T. xi. f. 1. RAJ. Inf, 250. SWAMM. Bibl. T. 26. f. 9. Reaum* Inf, VI. T» 18. f. i, & IV. T. 10, f. 9. de Wespen, 271 gebruikt > van de Hornaar s te tergen (*) , zou, volgens het denkbeeld van Charleton, toe-^y^jL' paiTelyk zyn op den aart der Vrouwen , die Hoofd- door tergen dikwils woedende gemaakt wor- STUK* den: maar anderen willen, dat het zie op de Menfchen en Dieren in 't algemeen, en zo veel betekene als het Nederduitfche Spreek- woord , van kwaade Honden ivakker te maaken* Hoe 't zy, men kan verzekeren, dat onder het Infekten-Geflagt naauwlyks kwaadaartiger ge. vonden worden; die als by toeval getergd, of zonder oorzaake zelfs , zo vinnig op Menfchen en Beeften aanvallen , dat 'er zeven , naar men fchryft , een Paard om 't leven kunnen bren- gen. Mooglyk zyn de voorvallen van Paarden door Byën gedood , daar men fomtyds van ge- meld vindt (f), dus aan Wespen, en wel aan die van deeze groote Soort, toe te fchry- ven. Het is dan geloofbaar, dat zy groote Vliegen en Spinnekoppen durven aanranden, ja zelfs de Byën niet verfchoonen, om die, zo wel als Vleefch van Gedierte , dat haar voor- komt , tot Spyze te gebruiken , voor zig en Voor haar Krooft. De Hornaars, die in Duitfchland Hornten, Nieuw Hornfen of HorniJfenf en in S weeden Bolgetting^^lu ge- 2; (*) Trritare Crabrones. (|) Ik heb het oog op de Berigten uit Groot Brittannie : «want het Geval, dat men befchreeven vindt in de Nederland» fche Jaarboeken van 't Jaar 1 750 , bladz» 628 5 was weezent. jyk door Honigbyën veroorzaakt, X. Deel. XII. stuk. 272 BESCHRYVtNG VAN ^ v« genoemd worden , wegens de dikte van haar l/VII. Lyf; onthouden zig, als gezegd is, in holle Hoofd- Boomen, onder derzelver Wortels of in ledig- stüx. flaancje Schuuren , enz. Die van anderhalf Duim lang , daar Frisch van fpreekt , moeten wel van de grootften zyn , en die ontzaglyke van Nieuw Jork, in onze Afbeelding (Plaat XCVIL Fig. 2.) heeft nog zulk een langte niet 3 ten zy men de Sprieten mede rekent. Dezelve is ook in tekening verfchillende , als het Lyf niet met zwarte Stippen , maar zwart geringd hebbende , op een Zwavelgeelen grond; de Pooten ros , de Wieken geelagtig. Europi- De Europifche Hornaar, in 't Franfch de C*%uépe Horfel-Wesp * genaamd i heeft, volgens Frshn Geoffroy, de Sprieten en den Kop vaal en een weinig bruin van kleur, de bovenfte Lip geel en de Oogen zwartagtig. Het Borstftuk, in 't midden zwart, is van vooren, van agte- ren en op de zyden, bruin. De Pooten zyn naar Kaftanje-bruin trekkende. Van het Ag- terlyf is de voorde Ring zwart met bruin ge- mengd en gezoomd met een weinigje Citroen- geel: de anderen zyn zwart aan het voorde gedeelte , het welke onder den voorgaanden Ring fchiet, en verder geel. Aan ieder end van het zwarte ftreepje is een zwart Vlakje of ftip; waar door dezelven aan elkander gevoegd zyn , als Linjnmeus meldt. Doktor Scopoli merkt aan , dat deeze groo- te Wesp , daar hy ook maar de langte des Lyfs vair d è Wespen. 273 van een Duim aan geeft , de gewoonte heeft, V. . r\ T? Y) T? ff T ^ zo wel als de Gouden Torren, van langs de lvii. ' Stammen der Eikenboomën het üitzweetendHooFD- Vogt te likken. De rype Boomvrugten wor- STüK* den 3 zegt hy, door dezelve zeer benadeeld. Het is te verwonderen , dat de Heer GroNo- vius, in zyne optelling der Infektën van on$ Land, van deezë en fommige andere Wes- pen, noch ook van eenige Bafterd - Wespen van het voorgaande Geflagt , gewag maakt : zó dat die door zyn Ed. niet moeten waargeno- men zyn ge weeft (*). (2) Wesp, die op het Borst/luk drie byzondere it, paar en heeft van geelagtige Streepjes , encemtlnc aan de Verdeelingen van het dgterlyf aj ge- wesp. zonderde zwarte Stippen '. Hier mede wordt de gemeene Wesp bete- pï? xcvii, kend , die in 't Latyn , van ouds , den naam *z' %% van Vejpa> in 't Franfch dien van Guêpe> en in andere Taaien de voorgemelde naamen Voert *. Zy heeft egter, altoos, de gedagte * zié Kenmerken niet: want in de Mannetjes ont-bl^; breeken die zwarte Stippen, volgens de Waar- nee- (*) Anïmaliiim Belgicorum s Latir. TheocL Gronovio ob- fcrvatorum, Centuria quarta. A&. Helv. Vol. V. p. 152, (2) Vefpa Thorace lineolis trium' parium difFerentium fia- vefcentiuiii ; Abdominis incifuris pun&is nigris diftin&is. faun. Suec. 989. MOUIF. Inf 52, B.EA*JM. Inf VL T. 17» £ 7, 8. RAJ. Inf 250. FRISCH. Inf IX. T» 12. £, 2; ALDR. Inf 198. SWAMM, BibL T. 20, f. 8, t DEEL, XII, STUK. S 274 BES CHRÏVING VAN V. neeming van Geoffroy, of liever, zy hebben ALvnL'dezelven zeer klein> en ter wederzyde vaneen Hoofd- zwart driehoekje, dat in 't midden is van ieder STUK. ' Ring, geplaatft, volgens de Afbeeldingen van Reaumur; maar in de Werk- Wespen fchy- nen die Stippen te ontbreekenr zo dat die Franfchman, met de aangehaalde Figuuren van Reaumur , ten minfte , zekerlyk mis heeft (*). De onze, in Fig. 3. afgebeeld, die een Man- netje fchynt te zyn, heeft van onderen de drie ryën zwarte Stippen, waar van zyn Ed* ge- wag maakt (f;; doch in dit Voorwerp zyn de zwarte Stippen, van boven, ook vry dui- delyk en groot. In een ander Voorwerp, 't welk ik heb , en dat van boven byna de zelfde tekening heeft, ontbreeken die ryën van zwarte Stippen, van onderen, t'eenemaal. Het fchynt my toe , dat , daar omtrent , aanmer- kelyke verfcheidenheden plaats hebben in de gemeen e Wespen. Van de eigenfchappen deezer Infekten heb ik, uit Reaumur , reeds omftandig gefpro- * z\c ken *. De Neften zyn door hem, zo in- als blad* 254, uitwendig , zeer fraay afgebeeld. Zyn Ed. toont aan, dat de Mannetjes, zo min als de Man- (*) Vefya pun&is incifuramm nullis; Mas. Reaum. Inf¥ Tom. VI* Tab. 14. Fig* 3, 4. Hifi. des Inf. tnv. Paris. Tom. II. p. 369* (t) En deflbus il y a trois rangs longitudinaux de Points noirs, qui tiennent 3 la Bande de raême coleiir. Ikid, f+ 370. ces de Wespen. 275 Mannetjes of Dek-Byën , een Angel hebben ; V. maar in plaats van dien een Werktuig, dat naar Aj^yffLl een Lepeltje met een Steel gelykt, komende hoofd- door drukking uit. De Wyfjes zyn, zo wel STÜK' als de Werk- Wespen, zegt hy, met een An- gel voorzien. De Ouden hebben gefchreeven dat die ontbrak aan de Moer- Wespen * , wel-* MatrU ken zy opgaven als grooter dan de anderen' zynde. Nu heeft zekerlyk , het tegendeel, in die beide opzigten plaats : want de Mannet- jes, die geen Angel hebben, zyn kleiner dan de Wyfjes. Mouffetus, wederom, is in een ander uiterfte vervallen, wanneer hy beweert, dat alle Wespen een Angel hebben. Hy brengt wel ten bewyze by , dat hy , alle de Wespen van een Neft door kookend Water om \ le- ven gebragt hebben , geen ééne zonder Angel vond: doch waarfchynlyk heeft hy zulks ge- daan, voor dat de Wormen, daar de Mannet- jes uit voortkomen , de Verandering hadden ondergaan. Gemelde Heer, die dus fpreekt heeft waargenomen, dat de Werk- Wespen vinniger dan de Byën fteeken. Deeze, hoewel klei- ner, jaagen fomtyds de Mannetjes op devlugt, ja brengen 'er ook wel eens een om den hals. Het gaat, naamelyk, in de Samenleeving der Wespen , niet altoos vreedzaam toe : doch zy zyn zo moorddaadig niet als de Byën. Dik- wils (*) Mem.fur les Inf. TOM* VI. i. Part. p, Ö&am j. Deel. XII* Stvbu S 2 276 Beschryving van V. wils ontftaan 'er Tweegevegten , in welken LVII.1 ^n van ^e Partyën fneuvelt. Hoofd- Tegen 't begin van Oktober openbaart wreeds " zi^5 in ieder Neft> een zonderlinS en gru" tighdd;3*" » welyk Schouwfpel. De Wespen denken dan „ niet langer om de opvoeding van haare Jon- ,, gen : zy worden, zelfs , van tedere Min- „ nen , onbarmhartige Teeven. Alle natuur- „ lyke liefde aan een zyde zettende, gaan de 3, Mannetjes en Werk-Wespen, met geweld, „ aan het wegdraagen van de Wormen, die in hokjes zitten, welke nog niet geflooten p zyn, en dus wordt het een algemeene Kin- 5, dermoord. Zullen wy de reden tragten te giffen van deeze oogfchynlyke barbaarfch- „ heid? Is het, om dat zy zig van de Jongen „ ontflaan willen, die zy niet meenen te kun- „ nen opvoeden , of die zy oordeelen niet te ,, regt te zullen komen , wegens de aannade- rende Koude van 't Saizoen ; daar de fterk- ,, fte Wespen naauwlyks beftand tegen zyn? icieums- ,3 De Koude , immers, heeft op deeze In- heid- „ fekten veel aandoening! Zo dra het, des nagts, een weinig begint te rypen, komen „ zy niet te voorfchyn,dan, wanneer de Lugt een weinig verwarmd is door de Zon. Als „ de warmte van den Dag zig doet gevoelen, „ verlaaten de Moer -Wespen het binnenfie „ van het Neft, en vergaderen zig, troeps- „ wyze , op yt omkleedzel van hetzelve of digt daar nevens : zy ftapelen zig op elkan- „ der de Wespen. 277 (, der en houden zig geruft en ftil. ^,Taüneer^F^Ei „ de Koude grooter wordt, hebben zy zelfs Lvil" ^ de kragt niet, om ter Jagt te gaan op deHooFD- „ gemeene Vliegen, die in het Neft komen :STUK' „ de Koude doet haar eindelyk fterven. Daar „ zyn maar weinige Moer- Wespen die over* „ bly ven, en deeze brengen den gantfchen Win- „ ter zonder eeten door : want zy verzamelen „ geen Voorraad gelyk de Byën , en , al deeden „ zy dit, zy zouden 'er geen genot van heb- , ben. Ik heb dikwils in een Wespen -Neffc Suiker, Honig en andere dingen, welken zy „in de Zomer opzoeken , gedaan : doch 's Winters raakten zy die niet aan. Ook gaan )5 zy, zelfs in het Zomer-Saizoen , nooit dan „ by mooy Weer uit: bygevolg moet 'er, als „ 't flegt Weer is, een algemeene Vaften zyn >, in de Samenleeving. In Regenagtig Weer „ zyn zy ook zo vlug niet, en, na eenige Dagen Regen, is haar Afgang dun als Wa- „ ter. Het fchynt dat zy, in de Maand Ok- tober, zelfs te zwak zyn, om de Vliegen , aan te taften , die anders haar gewoone Aas , uitmaaken. Alle die ik, in dat Saizoen, , van het Land terug zag komen, hadden aan , haar Bek een druppel Vogt, in plaats van , vafter Spyze. De ruimte, onder den Grond, die dooi*Bck^aam« de<*Wespen bewoond wordt, bewyft, datvvéspcnt „ zy, vanNatuure, groote Myn werkers zyn, en veele bekwaamheid hebben om in de Aar- h DEELt xii. stuk» S 3 55 de 1278 Beschryving van V. „ de te booren en die uit te graaven. Mis- LVIL ' » fcbien doen ZY ook haar voordeel met de Hoofd- 3i Holen of Ree ten , door de Mollen ge- STUK* maakt: maar zy moeten zekerlyk, buiten- dien 3 nog veel arbeids aanwenden , om dee- ze Holen de wydte te geeven van meer dan een Voet in middellyn, gelyk dit de grootte van deeze Nelten dikwils vereifcht;. Als 55 33 99 39 33 39 „ men de opening met Aarde flopt , die zelfs ,3 daar boven ophoopende; weeten zy in 't 35 kort zig weder Lugt te verfchaffen , en ,3 draagen op een verwonderlyk behendige wy- 33 ze die Aarde weg met haare Nypers of Tan- den '\ 3, Aristoteles en Plinius beweeren, dat, wanneer de Wespen haar Opperhoofd ver- 33 looren hebben 3 zy zig in hooge plaatfen.ter 33 woon begeeven : dat menze als dan haar Nellen op Boomen of op de Koornzolders ziet bouwen. Moet dit ftuk3 egter3 niet 33 gevoegd worden by het getal der genen, welken de Ouden ons overgebriefd hebben y zonder dat zy zelf daar van genoegzaam verzekerd waren? Ik weet niet3 of zy dooi- de Opperhoofden der Wespen de Mannetjes # verftonden of de Wyfjes: maar dit weet 53 ik 3 dat 3 in welk een wanorde men ook een Wespen-Nefl gebragt hebbe, zy hetzelve nooit verlaaten , en 3 daar is geen de minlle waarfchynlykheid, dat zy5 om haare fpyt te toonen over verlies van haar Opper- hoof- 35 39 35 33 33 33 55 3 9 3> 35 33 d ë Wespen. 279 hoofden , haar eerde Wooning verlaat en v- • Afdeel, ,, zouden, om een andere te gaan opflaan in lvil' „ een Standplaats , zo wyd verfchillende vanHooFD- ,, die, welke natuurlyk door haar verkooren STÜK# 3, wordt '\ 'c Is bekend , dat de rype en befte Vrugten , van allerley Soort, in 't heetfte van den Zo- mer , door de Wespen zreer veel befchadigd worden. Zy ontfteelen ook de Byën dikwils haaren Honig , en voeren deswegen den naam van Dieven of Honigdieven. Haar eigen Nes- ten Itrekken dikwils de Muizen of Rotten, ja ook de Voffen tot Spyze, die zig vergallen op de Wormen 5 uit welken de Wespen , op dergelyke manier als de Byën , voortkomen. Ik heb, van haare Voortteeling en Verande- ring, reeds gewag gemaakt *. »ziebiadz. 252, 253* C3) Wesp, die het Borstjluk met tzvee gcele Streepjes en Stippen getekend heeft; het Ag- Rofle." terlyf geel en van voor en Roejlklemg. Deeze, welke zeldzaamer voorkomt in de Tuinen van S weeden, verfchilt van de gewoo- ne Wespen alleenlyk in de Kleun Doktor Scopoli hadt, in Karniolie ^ eene Wesp gevon- den , welke hy de Bofch-Wesp noemt 5 insge- lyks in Kleur van de gewoone verfchillende, Om- (3) Vefpa Thorace lineolis pun&isque duobus flavis; Ab» domine fiavo amice fenugineo. Faun, Suec. 998» Reaum, Inf. VI. T. 14? I. DEEL. XII. STUK. S 4 28o Beschryving van V. Omftreeks Parys zyn ook veele verfcheidenhe- 1FVIIEL' den van WesPen * wat de kleur bekpgt * waar- Hoofd- genomen. ST£JK« IV. (4) Wesp , die zwart is , hebbende het Agter- tof met vyf geele Banden , den voorjlen ver* der Hou- JJ JJ 6 ' . J , . > ten wan* af van de anderen. den, Deeze , die haar Nellen in gaten van Hou- ten Wanden of agter de Befchotten en aan de Daken der Huizen fabriceert , is niet onge- meen, v# (5) Wesp, die zwart is en het'Borstftuk van dê*Muu- agteren geelagtig, bet Agterlyf met viergee* *en' le Banden heeft 9 den voorften ver van de anderen af. Deeze , zig op 't Land onthoudende, voert haaren hynaam , dat zonderling is, van de Muuren, waar in zy haare Neflen maakt. vi. (6) Wesp, die zwart is , hebbende het Agter* fecfpoot? tyf met zes Seeie Banden , de drie middel- flen (4) Vefpa n^gra ; Abdomine Fafciis quinque flavis ; pri- ma remotifïïma . Faun, Suec. 990. FfUSCH. Inf IX. T. 12, f. u (5 ) Vefpa nigra , Thorace bafï flavefcente ; Abdomine Fak ciis quatuor fiavis , prima remotifïïma. Faun. Suec» 991. FfUSCH. hij. IX. p. 24. T. 12. f. 8, 9, (ö ) Vefpa nigra , Abdomine Fafciis fex flavis , iatermediis tribus interruptis; Tibiis anticis clypeis cribriformibus 5y/?. Nat. X. Vefpa Tchneumon 5 pedibus anterioribus velut cly- pëatis. Raj. Lnf 255. Roland AU. Suekh. 3751, p. 56. T. 3. f. i, Apis Tibiis anticis lamella cribiiformi. Uddm» 94. D E W E S F E N. 281 flen afgebroken , en de voorfte Schenkels met Afj^#£L Zeefagtige Schilden. LVII. ' Hoofd- Het Zeefagtige Schild, dat deeze Wespen STuKo aan de Schenkels der Voorpooten hebben, is eene zeer aanmerkelyke byzonderheid. Men vindt dit Infekt vry gemeen op de Velden in een gedeelte van Sweeden. De Heer Rolan- der heeft opgemerkt , dat deeze Schildjes , welke inderdaad met veele gaatjes doorboord zyn, aan hetzelve dienen y om het Stuifmeel der Bloemen door te ziften : misfehien op dat hetzelve daar van het fynfte zou nuttigen. Hy hadt 'er, deswegen, den naam aan gegeven van Siebbiene , dat is Zeef-By. Behalven deeze is een dergelyke waargeno- men, die vier geele Banden heeft aan het Ag- terlyf , de drie voorften afgebroken. Het Lyf is, verder 3 zwart, en dé grootte minder dan van een Honigby. Zy onthoudt zig doorgaans op de Bloemen, in fchyn als of het Stuifmeel van haar werdt doorgezift, doch de Schildjes der Voorpooten zyn, zo veel men zien kan, niet met open gaatjes (7) Wesp, die zwart is > met de Schenkels en vir. naaden van bet Agterlyf geel, de Dy en derj£™p/s' middelpoten Doomagtig getand. P00t* In (*) Faun. Suec. Ei. IU p. 417. (7) Vejpa nigra ; Tibiis incifurifque Abdominis flavis; Fe« moribus intermediis dcnticulatis. Syjl. Nat, X, I. DEEL, XII, STUK* S 5 1 282 BESCHR YVING VAN m v# In Sweeden is deeze door den Heer Berg- Afdeel. , LVH. MAN gev°nden. Hoofd- stuk. Cv Wesp, die den tweeden Ring van het Ag- vul tcrfof grooter , en met twee ovaale witagtige ftZf-™' Vlakken heeft, de Poolen en Sprieten Roejl- Wesp. kleurig. Aan den Zuidkant der Steenen maakt deeze haar Neft, uit famengehoopte Pypjes, volgens ROLANl/ER. CoaJkétta. GO Wesp , die het eerjle Lid des Agterlyfs smai-Ly. Tregteragtig ; , bet tweede als een Klok en zeer groot heeft. De Heer Geoffroy geeft de afbeelding van dit Wespje in % groot ^ onder den naam van Wesp , mei den worjien Ring des Agterlyfs als een Peer, den tweeden Klokswyze (*)♦ De lang- te, zegt hy, is vyf Lynen, dat is omtrent een half Duim. Doktor Scopoli heeft haar ook in Karniolie gevonden. De Kleur is zwart, met eenig Zwavelgeel, by Stippen en Vlak- ken, waar onder een ringetje om het Agter- lyf, f8) Vefpa Abdomïnis fegme*to feeundo majore, maculis duabus ovatis albidis ; Pedibus Antennifcjue ferrugineis. Syft. Nat. X. (9) Fe/pa Abdominis primo articulo infundibuliformi , fe- eundo campanulato maxirao. Faun. Suec. 1002, Fricch. Inf. IX. T. 9. (*) La Guêpe, 2 premier anneau du Ventre en Toac & te fecond en Cloche. H'tft. des In/l tnv% Faris. l'om, II. p« 377. be Wespen. 283 Ivf, tuttellen den eerften en tweeden Ring, . v- J y . . , , Afdeel. een Streepje op zyde, en de ringetjes aan net lvü. agterend, uitmunten. Hoofd- Frisch geeft 'er den naam van Pillen-Wesp STULU aan , wegens de gedaante van haar Neft, hec^j; welk zy maakt aan de Steelen der Planten , in- zonderheid aan die der Heide. Het is verwon- derlyk , zegt hy , hoe zy dit Neft zo vaft en digt, van Kley of Aarde, in de open Lugt, aan dorre Takjes weet te maaken, dat het he- iland zy tegen Regen en Sneeuw , en in ftaat om de tedere Jongen te befchutten voor de Winter-Koude : doch zulks zal aan het ge- weefzel , daar zy het van binnen mede be- kleedt, toe te fchryven zyn. Zy bouwt het Neft van Kley, brengt 'er een Spin of Rups in , legt daar een Ey op en ftopt dan de ope- ning met Kley toe. De Made is door hem ook afgebeeld. Men vindt 'er maar ééne in ieder Neft. Qio) Wesp, die het Agterlyf met vier geele X. Banden heeft, waar van de derde ofgcbrc-f\^ls* ken is. Wesp. Behalven deeze, die in de Akkers huis houdt5 in S weeden, vind ik thans nog een Veld-Wesp, aldaar waargenomen , en eene die de Wand- Wesp genoemd wordt, van de vierde en vyfde Soort (10) Vefpa Abdominift Fafcüs quatuor flavis, te-rtia inter- ïupta. Ftun. Sue£» 992. I. Deel. XII. stuk. 284 Beschryving van V. Soort verfchillende. De eerfte heeft vier gee- A^Y^L'le Banden om het Agterlyf , waar van devoor- Hoofd- fte afgebroken: de andere vyf , en den voor- stuk. ften gancj verder van de agterften af (*), XI. (iO Wesp, die het Schildje van het Borstftuk ^Twee-^* met twee punten ; de Ringen van het Ag* fchubbige. terlyf wit gerand, den tweeden met twee witte Stippen heeft. Het gene van de Agtfte Soort gezegd is, wordt thans op deeze toegepaft (f), X1T* (12) Wesp, die het Schildje van het Borst- Uniglumis* V „ 7 t J j ï v>- Een- Jtuk met eene punt heeft ; arte Kingen van Schubbige, ^ Agterlyf , op zyde , met twee witte Stippen getekend. Deeze onthoudt zig veel in de Tuinen, en, hoewel zeer klein zynde, weet zy doch een gewoone Huisviieg, dikwils drie- of viermaal grooter, na dezelve gedood te hebben, even als de Bafterd- Wespen , in haar Neft te flee- pen(§> C13) (*) Vefpa Campeuris 5c Vefpa Parietina. Faun» Suec. Ed. II. N. 1677 & 1679. (11) Vefpa Thoracis Scutello blfpinofb ; Abdominis feg- inentis margine albis, fecundo pun&is duobus albis. Jamt Suec. ion. (t) Zie iblL N. 1686. fi 2) Vefpa Thoracis Scutello mucronato ; Abdominis fög* mentis pun&is duobus albis fublateralibwi* Syft* NaU X» ($; n. mi. de Wespen. è8j (13) Wesp, die een Els wy zen , Hoornagtigen V. Bek heeft ; bet Agterlyf zwart , met den ^Yll* tweeden Ring grooter. Hoofd- STUK. Deeze Wesp, uit de Indiën afkomftig , en, XIII# gelyk de volgende zig bevindende in het Kabi- c°™«*+ net van de Koningen van S weeden, heeft hetde. Borstftuk op zyde getand, de Wieken zware en het Mannetje is met twee Hoornen voor- zien, die tweemaal zo lang zyn als de Kop. (14} Wésp, die het Borstftuk van boven zwart xtv. beeft} met vier geele Streepjes en twee gec-GcSken- le Bandjes verfierd. j!*» KaaP" Deeze was uit de Weftindiën afkomftig enri. xcvir. daar mede kan, wat de tekening van het Borft-F^' 4* ftuk belangt, dat fraaije Wespje van de Kaap der Goede Hope wel vergeleeken worden , waar van wy de afbeelding geeven in Fig. 4. Dit Wespje is grootendeels ros , met geele Streepjes, hebbende alleenlyk het agterfte ge- deelte van het Agterlyf zwartagtig. (ij) Wesp, die het Borstftuk met twee Schub- xv. ben heeft , en den eerften Ring van bet Cmj^*m Agterlyf , dat Roeft kleurig is> Kegelvor-Wcs?v™ mig. In (13) Vefpa Roftro Corneo fubularo; Abdominé atro, Ccg* ihento fecundo majore. M» L* U* Syfl. Nat. X, (14J Vefpa Thoracc fupra nigro, Lineis quatuor fafcioliiqué duabus flavis. M. L. U. Syft* Nat. X. (15) Vefpa Thorace Squamis duabus, Abdominis Fcrrutgi- nei fegmento primo obconicoé Syft* Nat, X* h DEEL. XII. STUK. 286 BESCHRYVIN6 VAN V. In Noord- Amerika is deeze Wesp, door den AIVIIL 'Heer Kalm , waargenomen. jTJr v-v /*"V "pV stuk" Wesp, me*&# Schildje uit gerand, en het XVI Steeltje van het zwarte Agterlyf , Afdeel. LVIII. HOOFDSTUK. STUK» Befchryving van 't Geflagt der Byen, zo in l al- gemeen, als in 9t byzonder , ten opzegt der inza- meling van Wafch en Honig, de Voorttee- ling en behandeling der Tamme , benevens de ei- genfcbappen der wilde Byen, en der genen, die men Hommels noemt. Geen Infekt is, waarfchynlyk , ten opzigt uitmun- van de nuttigheid, welke het denMenfchtcndheid- aanbrengt , of ten opzigt van zyne vernuftig- heid, geregelde Huishouding, werkzaamheid, vooruitzigt en andere edele eigenfchappen , van ouds tot heden zo vermaard en zo bekend door de geheele Wereld , als de Honigby* Sommigen hebben gewild, dat zy de verltan- digfte en konitigfte waren onder de Dieren , komende in bekwaamheid het naafte aan den Menfch ; anderen beweerden , dat zy het Menfchelyk geflagt te boven gingen: ja, daar zyn onder de Ouden geweeft, die haar een ge- deelte toefchreeven van den Goddelyken Geeft (*> Hoe vreemd het is , dat zulke kleine Diertjes, uit zo groot eene verfcheiden- heid van Bloemen, die weeten uit te kippen, welke dienftig zyn om daar uit Honig en Wafch te (*) Hls quidam fignis atque ha>c exempla fecuti , Efle Apibus partem Divmac mentis & hauftus mthereos , dixere* VUIG, Libr. IV. GiQrgic* % PERL* JIU STUK* i88 Beschryving van V. te verzamelen : nog ongelyk verwonderlyker L™ul' is ^et3 ^at zy dezelven, tot af (landen b groo- Hoofd- ter dan men zig ligt verbeelden zou 3 in haar stuk. Yskï of Neft brengen , en het verbaazendfte , dat zy die lofle en vloeibaare Stoffen zodanig weeten te bewerken , dat de eene dient om de andere te bevatten 3 op te houden 3 te bewaaren en als tot een Voorraadfehuur te ftrekken voor haar Krooft. vernuft Maar allermeeft blinkt het Vernuft der Byën dcrBycn. u;t ^ jn ^ figuur der Celletjes van de Honigraat,* die altemaal zeskantig zyn* De Oudvader Ba- siliüs vermaant ons te leeren , dat de Byën der Meetkonft niet onkundig zyn, en jElianus verwondert zig over de netheid deezer figuu- fen3 zonder Maatftok of Paffer getrokken. Om die reden wordt de By van Phocylides de beft werkende ; van Virgilius de vernuftige ge- naamd 3 en Plutarchus > willende de bekwaam- heid van het Ysvogeltje pryzen 3 in het ftellen van zyn Neft, verhef c dezelve alleenlyk bo- ven die der Byën (*). Dit was de reden ook, dat Ausonius , zyn Voedfterling PeiJTula aan den Schilder af te maaien geevende , hem flegts vermaant 3 de Konft der Byën na te aa- pen (t). Een (*) Q\xx enim (wqu.lt) Mufica Lufciaiarum , qux Hirun* dinum induöria, qnx Columbarum humanitas, quod Apum artificium , cum Alcyonis virturibus comparari meretur, (1) Pingere fi noftram Victat meditaris alumnam, jEmula Cecropias ars imitetur Apcs. DE B Y E N. 28p Een menigte van voor- en zinnebeelden , die v- de Ouden ,mooglyk te ver getrokken, hebben £yjji* afgeleid van de Kundigheid der Byën en meer Hoofd - dan Menfchelyke Weetenfchap, in het voor- zien van Onweer of Regen , en dergelyke om- NaatIU ftandigheden meer , voorbygaande : zal ik thans fpreeken van den naam , dien zy in ver- fcheide Taaien voeren. De Hebreeuwfche Debora wordt afgeleid van het wortelwoord Dabar, dat gemeenlyk praaten of leiden en beftuuren betekent, en dus kan die naam op de Byën toegepaft zyn ; 't zy wegens het gon- zend geluid dat zy rnaaken; 't zy wegens het verwonderlyk beleid, dat zy hebben in haar arbeid. De Griekfche naam, MeliJJa of Melit- ta9 is buiten twyfel van den Honig, dien zy vergaderen, afkomftig. Bezwaarlyker zal men de afleiding vinden van het Latynfche woord Apis> waar van de Franfche naam Abeille , zo wel als de Italiaanfche Ape , zyn oorfprong heeft. Want, dat zy zonder Pooten geboren worden , is haar met veele andere Infekten ge- meen , en , dat zy met de Pooten aan elkander gaan hangen, wanneer zy zwermen, is veel te ver gezogt, om reden te geeven van die benaaming. Veeleer zou het my voorkomen , dat zy dus genoemd waren wegens den Angel, welken zy door de tip of punt des Lighaams uitfteeken , en die zelf daar aan een puntje maakt. De Spanjaarden fchynen de Nederlan- ders te hebben nagevolgd met hun Abeia , *t r. deel, XII, Stuk. T welk 2£D BESCHRYVINC VAN V. welk in klank veel overeenkomft heeft met By, $L E E L LVIII.' z0 wt^ a*s ^et Engelfche woord Bee en het Hoofd- Sweedfche Bi : terwyl de Duitfchers haar Bie* STUK- ne noemen. Gcftaitc De geftalte der Byën , in 't algemeen, is weinig van die der Wespen verfchillende , ge- lyk wy gezien hebben. Men dient naauwkeu- rig te letten op haaren Zuiger of Tromp en op eenige andere byzonderheden , welken dienen kunnen , omze daar van te onderfcheiden, * Bhdz. als voorheen gemeld is *. Veelen zyn ook, sói,enz. ^uidelykj gehaaird of ruig van Lighaam, en dit laatfte is in de Hommels zo blykbaar , dat men die zonder eenige moeite kent. Deeze laatften , hoewel tot het zelfde Geflagt behoo- rende , hebben een byzondere Huishouding ; des ik van derzelver eigenfehappen naderhand zal fpreeken , wanneer ik die der tamme en wilde Byën zal befchreeven hebben. Tamme Die Soort van Byën , welke men in Korven byen?' *lier te Lande houdt, om Honig en VVafch te winnen , zyn bekend onder den naam van tam- me Hmigbyên. Zy maaken, in zulk een Korf, een Samenleeving of Gemeenebeft uit , dat een zeer geregelde befluuring heeft. De Ouden fchreeven 'er zelfs een Koning aan toe, die een Serrail van Vrouwen of Bywyven hadt, en een menigte van Onderdaanen. Men heeft naderhand ontdekt , dat dit denkbeeld ten dee- le ongegrond of verkeerd opgevat ware : hoe- wel 'er weezentlyk driederley rangen van Byën in }) E B Y E N. in een Zwerm zyn ; waar van eene , het Wyf- V. je of de Moerby genaamd , zonderling fchynt^y ge -eerbied, geliefkoosd en als op de handen Hoofd- gedragen te worden door de overigen, die uit.STUKa Mannetjes of Dekbyen , en uit Werkbyën be- ftaan. Van deeze driederley rangen zal ik* elk in 't by zonder ^ fpreeken. Wyfjes of Möerbyè'n^ gemeenlyk Koningin"- Het nen genaamd, zyn 'er maar één. twee of drieWyf^' pi xcvir in een Korf, en ieder maakt , op zig zelve , Fig. 5. het hoofd uit van een Zwerm. Zy overtref- fen, in grootte, alle de overigen, inzonder- heid de Werkbyën, die ook met een Angel, van agteren , zyn gewapend. Het Agterlyf fteekt, in haar, veel verder buiten de Wieken uit , dan in de Mannetjes. Evenwel is het naauwlyks te begrypen , hoe hetzelve zulk een groot getal van Eytjes bevatten kan, als door het Wyfje, die de eenigfte Moeder van een Zwerm is, gelegd worden ; doch men moet weeten , dat haar Lyf , t'eenemaal , met de Eijerftokken als opgevuld zig vertoont. De naauwkeurige Ontleedingen van Swammer- dam hebben zulks aangeweezen. Een andere rang van Byën, die 'erfomtyds dc honderd of tweehonderd, doch, altoos, veel Mann«j«* minder in getal dan de gewoone Byën zyn, noemt men Dekbyen, om dat men onderftelt, dat deeze de Mannetjes zyn , en dat dus de Koningin, door eenigen van haar, gedekt wor- de. Dit ftuk, egter, heeft alle de zekerheid ï. Deel* XIL Stuk. T 2 niet* 292 BESCHRYVING VAN V. niet, die men wel zoude mogen wenfchen. LViïl Reaumur heeft nooit de Paaring van deeze Hoofd- niet de Wyfjes gewaar kunnen worden , en te stuk. gelooven, dat zy door den waafem van de Mannetjes , welke haar omringen , bevrugt worden 3 gelyk Swammerdam onderfteld hadt, kwam aan zyn Ed. ongerymd voor. Deeze Laat- fte , ondertuffchen , heeft , uit de Mannelyke Teeldeelen, geen Vogt kunnen drukken , ge- lyk in andere Infekten. Thans vind ik 5 uit aan- merking van de Voortteeling der Koningin, nog andere zwaarigheden geopperd. Men vraagt of deeze ongewapende Byën , die ook wel de Broedbyën genoemt worden , de Manne- tjes kunnen zyn (*) ; doch waar tegen ik , mee reden , meen te mogen vraagen, of zodanige Infekten , waar in de deeien der Voortteeling, van de Mannelyke kunne , door zulke bekwaa- me Waarneemers , als Swammerdam en Reaumur , zo duidelyk zyn waargenomen, wel Wyfjes kunnen zyn? Dat de eigentlyke Paaring nog niet waargenomen zy, is geen re- den om te ftellen, dat dezelve 'er niet plaats heeft , en het ge-opperde denkbeeld , als of de grootte der Hokjes alleen, uit zeker Eytje, onverfchillig welk. de Koningin, dat is een Ey met Vrouwelyke Teeldeelen , zou doen voortkomen, is te ongerymd, om wederleg- ging te behoeven. De (*) J?£emee$te OefflnfibooL VI* DEEL. bladz» 5*> V DE B Y E tf. 293 De Mannetjes dan , welke Reaumur Bafterd- V. Hommels * genoemd heeft , om dat zy bree-^^jj * der en grooter, en dus Homnielagtiger zyn,HooFD- dan de gewoone of Werkbyën , hebben de STÜK» Sprieten maar van elf Leedjes , daar die van £GUar^s alle de overigen van vyftien Leedjes zyn. Haar Oogen zyn veel grooter en het Borstftuk of Voorlyf is ruiger. Zy hebben geen Angel, maar, als men op 't Agterlyf een weinig drukt, doet men 'er gemakkelyk een foort van Vlee- zig Lighaam , met twee Haakjes vergezeld , uit voortkomen. Dit zyn de Teeldeelen, en het Vleezig Lighaam , in 't midden , is het waare Mannelyke Lid, aan het welke de Haak- jes niet dienen dan om het Wyfje vaft te hou- den geduurende de Paaring ; naar men , uit vergelyking met andere Infekten , onderftelt. De Werkbyen , eindelyk , die men in 'twerk- Franfch Mukts, dat is Muilezels, noemt, ombyen* dat zy onbekwaam fchynen te zyn tot de Voort- teeling ; hebben , buiten en behalve haare kleinte, nog eenige byzonderheden. DeSchui- jertjes , aan den binnenkant der Dyën van de Agterpooten , zyn in deeze zeer kenbaar en waren haar noodzaakelyk om het Wafch te vergaderen , dat zy in de Korf brengen. Dee- ze Schuijertjes ontbreeken aan de Wyfjes t'ee- nemaal. Het Snuitje, voor aan den Kop, is in haar veel grooter en langer dan in de Man- netjes of Dekbyën. Zy hebben eenen Angel , welken deeze laatften niet hebben ; doch , als 1. drejl. xii. STuit- T 3 men- 294 Beschryv Z n g va n V. menze ontleedt , vindt men geen Ei j er Hokken ALVIIIL noch Vrouwelyke of Mannelyke Teeldeelen: Hoofd-' waar uit men met reden kan befluiten ? dat de stuk. Werkbyên geen Mannetjes noch Wyfj es , en dus geheel van Kunne ontbloot zyn. Inwendige De uitwendige Geftalte befchouwd heb- - en- bende , gaa ik over tot de inwendige deelen, die aan allen gemeen zyn. In de Kop zyn de Herfenen en het Agterbrein, als ook het be- ginzel van het Ruggemerg zigtbaar, dat het gantfche Lighaam , in de langte, doorloopt , en de Zenuwen door alle deelen verfpreidt, gelykerwys in de Menfchen en Viervoetige Dieren. Het Oog beftaat uit een Druivenvlies, Vezels als omgekeerde Pieramieden , Netswy- ze Rokken , dwarfe Vezelen en de Schorsagtige zelfstandigheid van het Brein , welke den dienft waarneemt van Gezigt-Zenuwen. Aan deBorft wordt men de Spieren gewaar , die de uitwen- dige Ledemaaten beweegen. In het Agterlyf is de Zwelgpyp vervat f die in de Maag uit- loopt , aan welke de Darmen gehecht zyn en volgen. In het Agterlyf vertoonen zig ook, inzonderheid , de Longen, met haare Blaasjes en Buisjes; als mede het Hart, dat egter ook in de Borft en Hals kan gezien worden. Voorts vindt meri daar in ook een groote menigte van Vet en Spieragtige Vezelen. De Wyfjes en Werkbyên hebben een zogenaamd Venyn- Beursje, aan den wortel des Angels, die met zyne Scheedc, Spieren en Kraakbeenen is voor- zien DE B Y E N. 295 zien. De naauwkeurige Ontleeding van deeze V. foort van Infekten , in welke Swammerdam^j^* zyn Vernuft zodanig heefc doen uitblinken , HoofdI toonde hem dit alles aan. stuk. De bezigheid der gemeene of Werkbyën karigheid allerblykbaarft in de Huishouding van dit Ge-^nWerk- flagt. Zo dra een Zwerm, die, behalve de Koningin en zeker getal van Mannetjes , uit duizenden van deeze Dicnltboden beltaat, ia een nieuwe Korf gekomen is , vangen zy aan- Honds den arbeid aan, De Korf wordt , door haar, van binnen bekleed me: een Harftagtige , Her k ruikende en kleverige S toffe, vafter en har- der dan het Wafch, van ouds Propolis , dat is Voorwafch, genaamd, en in de Geneeskunde bekend. Sommigen willen, dat zy die Stoffe van de Knoppen van Popelieren, Wilgen of andere Boomen, welke, voor dat zy open gaan of zig ontfluiten , met dergelyk een Harft- agtige Stoffe bekleed zyn , vergaderen. Zeker ■ is het , dat zy die ergens van daan moeten heb- ben : ten ware die Stoffe in haar Lighaam zo- danig een ei gen fc hap verkreeg; 't zy door by- • menging van iets of door 't enkele langduurige verblyf. Het oogmerk , waar toe zy haar Wooning dus befcryken , is blykbaarer : te ■ weeten , om de Wanden digt en gelyk te maa- ken 3 of ook tot aanhechting van de Honigraa- ten. . Dit zyn Koeken van Wafch, wederzyds uit De Honig* zeskantige hokjes famengefteld , en in de Korf natea* 1. deel. xii. stüs. T 4 lood-' 29<5 Beschhyving van Afdeel *00c*re§L hangende 9 met een bekwaame tus- LVJII. ' fchenruimte. De Byën beginnen deeze Koe- Hoofd- ken in de top van de Korf , alwaar die byge- STUK* volg vaftgemaakc zyn , en zy hechten ze nog fomtyds ook aan de zyden , inzonderheid , wanneer men de Korven niet met Stokjes, die overdwars geplaatft zyn en op verfchillende hoogten , voorzien heeft, om de Honigraaten daar op te doen ruften. De dikte van deeze Koeken is, op 't meefte, omtrent een Duim: zo dat de Hokjes een half Duim , of daar om- trent, diep zyn: maar, aan de kanten, loopen deeze Koeken dunner. Zy, die de geregelde figuur der Hokjes als van een gevallige aan- drukking en niet van het vernuft der Werk- byën afleiden (*) , fchynen niet gelet te heb- ben op derzelver grondfteun , en hoe verwon- derlyk egaal van dikte haare Wanden zyn. Ook hebben zy niet opgemerkt, dat alle de Hokjes dan op een zelfde tydftip zouden vol- tooid moeten worden : waar van men uit de ge- nen die men onvolmaakt vindt aan den dunnen rand der Honigraaten , en wier grondfteun niet minder regeimaatig is , het tegendeel verneemt. Nog minder kunnen zy aan een gevallige of noodfchikkelyke werking der Byën toefchry- ven, dat dezelven de Hokjes, die tot opvoe- ding (*) Gelyk de door my dikwils aangehaalde Autheur doet, van 1'HiJï. abregée des lnfm qui fe trouvtnt aux env* de Paris, Tom. II. p. 389. DE B Y E N. 297 ding van de Mannetjes moeten dienen , groo- V. ter maaken, en maar eenige weinigen, die nog ^viil grooter, rond en van onderen open zyn, wel-HooFD- ke als tot een Baarmoeder verftrekken voor de STÜJC- Koninginnen. Doch wy hebben nog veel dui- delyker blyken van de behendigheid deezer Infekten. Zo dra de Korf, van binnen, met het Voor-^a»c- wafch is beftrceken, ziet men deeze Werklie-hetWafcb. den op het ieverigfte haaren arbeid beginnen. De ingangen van de Korf kunnen naauwlyks de genen doorlaaten, die, als *t goed Weer is en niet regent , Wafch gaan haaien uit de Bloe- men. Dat Stuifmeel , naamelyk , het welke tot bevrugting ftrekt der beginzelen van het Zaad , en meeftal geelagtig is van Kleur , wordt door de W erkbyën , op een zonderlinge manier, verzameld en t' huis gebragc. Het blyft aan de Haairtjes van haar Lighaam han- gen , doordien zy zig , des noodig zynde , in de Bloem, ten dien einde, als omwentelen, en dan, haar Lighaam met de Agterpootenafftry- kende, maaken zy daar balletjes van , die fom- wylen de grootte hebben van een Peperkoornt- je, zittende aan de Haairige Plakjes van die Pooten. Deeze Stoffe , egter , is nog geen Wafch : zy moet in het Lighaam van de Byën of in derzelver Bek, door bymenging van Vogt of Speekzei , en verder door Kneeding, die verandering ondergaan, welke vereifcht wordt, om 'er taayheid aan te geeven, en 'er dus van h D£tL. XIIf STUK. T J tC 298 Beschryvinc van V. te maaken, dat men Wafch noemt. Niette- ^LVl^l" gen^aande zulks, moet men verbaasd ftaan, Hoofd- over de vaardigheid met welke de Honigraa- stük. ten^ joor je Byën? worden opgemaakc. Men heeft gezien, dat zy 'er, op éénen Dag, een voltooid hadden , van een Voet lang en een half Voet breed , die, volgens de gewoone grootte der Celletjes, wel vierduizend kon be- vatten, De Honigraaten (trekken aan de Byën tot tweederley oogmerken; naamelyk om den Ho- nig te bergen , welken zy inzamelen , en 'er dus haare Voorraadfchuur van te maaken, of tot opvoeding der jongen, en dus tot de Voorttee- ling van haar Geflagt. Eerft zal ik van het eerfte gebruik gewag maaken > om dan verder te fpreeken van het laatfte en de Verandering te befc houwen van deeze Infekten. jBtam& Buiten en behalve het Wafch ; gaan zy die jStQfeycsrg^if^ i welke haar den naam geeft ° van Honigbyën. De meefte Bloemen hebben, op haar bodem , zekere Klieragtige deelen , die van de hedendaagfche Kruidkundigen 'GIMêtilk NeSiarifercE genoemd worden, wegens de dikke, kleverige , zoete Vogtigheid , welke zy uit- geeven. Een Bloempje uit zyn Kelk rukken- de, en aan hetzelve zuigende; wordt men ge- meenlyk deeze zoetigheid gewaar. De Byëri gebruiken haar Snuitje of Tromp, om dezelve in te zuigen , en ontvangen ze in haar Maag , alwaar een gedeelte haar tot Voedzel ftrekt en i deel- xii. stuk» het D E B Y E Jtf. 299 het overige , dat zy te veel hebben , van haar, ^ wederom, door den Bek uitgeworpen wordt, LVIII. en maakt, het gene wy Honig noemen. EeneHooFD- By doodende, die haare Inzameling op 5tLandSTÜk* gedaan heeft, en het Borstftuk van het Agter- lyf afrukkende, ontdekt men ligtelyk het Ho- nigblaasje 5 dat niets is, dan de Maag met Ho- nig gevuld. In diegroote, ruige Byën, wel- ke Hommels genoemd worden, is zulks zeer gemakkelyk waar te neemen , en aan de Kinde- ren zelfs bekend, De Byën , in de Korf terug komende , ontlas- ten zig van den Honig , dien zy ingezameld hebben. Een gedeelte daar van geeven zy over aan de Werkbyën, naar 't fchynt op dat der- zelver arbeid niet afgebroken worde: met een ander gedeelte worden de kleine Wormpjes ge- fpyzigd , die in de Hokjes zyn , en het overige opgelegd in de bewaarplaatfen of reeds voltooi- de Celletjes. Oogfchynelyk hebben deeze In- fekten eenig vooruitzigt, dat 'er een S ai zoen zal komen, wanneer haar de gelegenheid zal ontbreeken, om Honig in te zamelen: zy leg- gen , ten minften , Voorraad tegen den Win- ter op: zy vullen met Honig een menigte van Celletjes, die zy fluiten met een dekzeltje van Wafch , op dat de Honig daar niet uit zou loo- pen. Dit dekzeltje is , zo lang het Celletje nog niet vol gemaakt is, maar ten deele vaft, en wordt door eene By, die met Honig aan- komt, een wreinig opgeligt , om denzelven daar X. Deel. XII» Stuk, in 300 Beschryving van Vé in te brengen. Dus maaken zy , dat die vloei- Aiviïï' baare Scoffe daarniet uitlooPe> het welk an- Hoofd-' ders * wegens het op zyde leggen van de Cel- stuk. letjes, onvermydelyk zou zyn. voorttee- Sommige Celletjes , die op ?t; oog van de an- Byin^er deren niet verfchllen, dienen tot deVoorttee- ling der Byën* De Moerbyën of Koninginnen fchynen al vroeg te paaren:want met de eerde warmte van het Voorjaar zyn zy bevrugt en beginnen de Eijerlegging. Ten dien einde gaat het Wyfje van Hokje tot Hokje , en drukt 'er het end in van haar Agterlyf ; waarna men in ieder een enkel Eyt je vindt, dat aan den bo- dem of aan de wanden is gehecht. Zy legt 'er dus verfcheide honderden op éénen Dag. Dee- ze Ei jertjes zyn langwerpig , een weinig krom, en als doorfchynend helder ; dikker aan het ee- ne dan aan het andere end , waar mede zy vaft gehecht worden gevonden. Na verloop van vier of vyf Dagen komen de Wormpjes uit , die wit zyn en week van zeifftandigheid met den Kop wat harder en bruinagtig. Haar Lig- haam beftaat uit dertien Ringen of Leden : zy hebben geen Pooten , maar aan ieder zyde tien Stippen, door welken zy Ademhaalen. Door- gaans leggen zy krom op den bodem van het Celletje* verande- 't Is onverbeeldelyk , met welk eene zorg- togMas- vuldigheid deeze Maskers door de Werkbyën ker% worden opgepaft, en van Voedzel voorzien, het welke in Honig beftaat, dien zy uit haar Snuit- DE B Y E N. 301 Snuitje aan dezelven toevoegen. Dus groei- V. jen deeze Wormpjes ook fchielyk aan , en, lviII* na dat zy , gelykerwys de Rupfen, eenige Hoofd- maaien de Vervelling ondergaan hebben, ko-STUK* men zy tot de Geftalte - witteling. Alsdan be- gint het Masker te fpinnen , en bekleedt met fyne Zyden Draaden het Hokje , dat tevens door de Byën , van boven , wordt digt ge- maakt. Het Wormpje , dus beflooten , veran- dert in een weezentlyke Pop, welke alle de Lighaamsdeelen van het volmaakte Infektzigt- baar heeft. Na eenige Dagen vertoevens komt daar de By uit , die het dekzeltje van het Hok- je met haar Nypers doorbreekt. Zy heeft maar weinig tyds noodig om te kunnen vliegen , en gaat met de anderen op de inzameling van Wafch en Honig uit ; weetende , dat zonder- ling is, de Korf, zo wel als die, weder te vinden. Zo dra de Byën uitgekomen zyn, gaan de Werkbyën aan 't fchoonmaaken van de Celle- tjes . daar zy het bekleedzel van de Pop en een gedeelte van 't geweefzel der Zyden draaden uit weg neemen; maar een gedeelte van dit laatfte, dat daar in overblyft , maakt deeze Hokjes langs hoe naauwer, indien 'er verfchei- de maaien Jongen in voortgeteeld zyn» Met de Voortteeling der Mannetjes en Wyfjes, wier Hokjes verfchillende zyn , als ik gemeld heb, gaat het op de zelfde manier. Omtrent de Mannetjes of Dckbyën heeft een vernieling * der Man - I. Deel. XII. Stuk. by- netjes, 302 ÈESCHR YVINC VAN V. byzonderheid, die zeer opmerkelyk is, in de ^LVin" Huishouding van deeze Infekten plaats. Voor Hoofd de opvoeding van derzelver Maskers of Wormp- stuic, jes hebben de Werkbyën niet minder zorgvul- digheid dan voor die der anderen, tot in de Maand Juny, of het begin van July, op 'i laatfte. Alsdan dooden zy , door 't fteeken met haar Angel , alle de Mannetjes van de Korf 3 die , van dergelyk Wapentuig onvoor- zien , zig niet in ftaat zyn te verdedigen* Dat meer is, zy haaien uit de Celletjes de genen die nog in de ftaat van Masker, dat is Worm- pjes zyn, en verfcheuren dezelven met haar Nypers;ja de Poppen ontgaan haar woede niet. Het Wyfje, genoegzaam bevrugt zynde, zal Eijerleggen tot aan het Winter-Saizoen , en onder die Eytjes zullen 'er genoeg zyn vari Mannetjes of Dekbyën , voor het volgende Jaar. Deswegen , fchynt het , worden de over- tollige Mannetjes, die 5 zonder zelf uit de Korf te gaan , den ingezamelden Honig nutteloos verteeren zouden , door de Werkbyën om 't leven gebragt. Als deeze wreedheid gepafleerd is, gaan zy weder aan haaren arbeid, om Ho- nig tegen den Winter te vergaderen. Leeftyd j)e beftendiee gewoonte der Byën , om dus der Byën» ° J alle de Mannetjes , op zekeren tyd van het Jaar , te vernielen , onderrigt ons , hoe kort het Leven der genen van dien aart , zy : maar , gelyk deeze een geweldigen dood flerven , zö geeft dit geen bewys voor de meer of minder duur- DE B Y E N. 303 duurzaamheid van 't Leven der Honigbyën in V. 'c algemeen 3 dat van fommigen lang uitgerekt lvIIl wordt; ja zeer lang is ten opzigt van andere Hoofd- Infekten. Virgilius fchryft , dat hetzelve STUK# binnen een tydperk van zeven Jaaren bepaald zy ; Plinius vergroot hetzelve tot tien Jaaren, en Cardanus zegt , dat de fterkfte foort van Byën fomtyds den Ouderdom van twaalf Jaa- ren bereikt hebben. Doch, hoe kan men dit weeten ? is de Vraag : aangezien Jaarlyks zulk eene verandering voorvalt onder de Byën , dat het naauwlyks te onderfcheiden is , of ook een nieuwe Zwerm de plaats der oude ingenomen heeft. De vrugtbaarheid , naamelyk, v^n de Wyf- Nieuwe r ir . , , Zwermen. jes of Koninginnen, is zo groot, dat er van tyd tot tyd nieuwe Volkplantingen uit de Korf gaan , die men Zwermen noemt. De eerften , die in de Voorzomer uitgaan , zyn doorgaans de fterkften , en geeven fomtyds zelf, nog dien eigen Zomer , een Zwerm uit. Zulks ge- beurt by mooy Weer en op 't midden van den Dag. De Zwerm, die uit veele duizenden van Byën befta'at , zweeft her- en derwaards in de Lugt, tot dat zy eindelyk aan den Tak van een Boom, of op eenige andere plaats, zig gaat nederzetten. De Byönhouders weeten haar hier toe te noodzaaken , door op een Ke- tel te flaan , en Zand in de Lugt te werpen : 't welk deeze Infekten mooglyk in de verbeel- ding brengt van Regen en Onweer. Zy ftry- I4 Deel, XII, Stuk» ken 304 BESCHR Y VING VAN ^ V. ken die in een Korf, en , wanneer zy de Ko- "lyïu/ ningin daar in hebben , bekommeren zyzigwei- Hcofd- nig over de reft, die zig allengs daar by ver- iTUK. voegen. In de Zwerm zyn geen Mannetjes en niet dan Werkbyën , zo oud als jong. Zo lang 'er een Wyfje in een Zwerm of in een Korf is , werken de Byën met de grootfte vuurigheid: als het Wyfje weg is, houden zy met den arbeid op, en de Zwerm raakt weldra te niet: geeft men haar een ander Wyfje, men zietze haar werk, met veel iever, hervatten. 't Schynt dat een vooruitzigt van de vermenig- vuldiging die haar noodig is ; of, wil men lie- ver, gebrek van Opperhoofdigheid, hier van de oorzaak zy. Hoe 't zy : het is fomwylen genoegzaam, haar een Eytje of Wormpje toe te voegen , daar een Koningin uit voortkomen moet , en dit zou ons brengen tot een denk- beeld , het welk meer kundigheid aan deeze Infekten zou toefchry ven , dan aan het onver- nuftig Vee; ja, wat zeg ik, aan veele Men- fchen ! Dikwils zyn 'er twee of drie Konin- ginnen in ééne Korf, en , indien dezelve niet te vol is , léeven zy met dezelven vreedzaam ; doch anders, inzonderheid tegen den Winter , als waren zy voor gebrek bedugt wegens de menigte van Eeters , dooden zy alle de Wyf- jes, gelyk zy de Mannetjes gedood hadden, op een enkele naa. Op deeze alleen beruft dan de zorg voor de vermenigvuldiging of van de geheele Huishouding der Byën in de Korf. De D E B Y E V. 30J De tamme Honigbyën zyn, buiten twyfel , V. certyds wild geweeft,en men vindt 'er nog van lvwÏ deeze zelfde Soort, die huisveften in holle Hoofd- Boomen of in de gaten van Steenrotfen. De stuk. reden, dat raenze in Korven houdt, is om de Wafch en Honig te vergaderen : doch zulks kan Biet gefchieden , zo lang 'er de Byën in zyn ; des men gewoonlyk een van beide wegen in- flaat om daar toe te komen. Zy worden of gedood door Vuur of kookend Water: maar* behalve dat hier door de Wafch en Honig niet verbeteren , zo verheft de Eigenaar ook zyne Byën. Hierom wordt , met meer voordeel, gebruik gemaakt van Rook of van de Damp van brandende Zwavel, die, daar onder gezet, de Byën uit de Korf jaagt, en, na dat men het grootfte deel van de Honigraaten daar uit genomen of de Korf befnoeid heeft , gelyk men 't noemt, kruipen de Byën daar weder in, en herftellen in weinig Dagen het geen men haar ontnomen heeft. Dus verheft men niets dan de Wormpjes, Eytjes en Poppen, die in de afgefneeden Koeken zyn. Als het koud wordt in het aankomen van den ongemak Winter, en 'er geen Bloemen meer op 't Veld™" den 9 r Winter, zyn, blyven deeze Infekten in haare Korven als verkleumd. Zy komen 'er , als 't mooy Weer is, niet meer dan eenige oogenblikken uit , op 't befte van den Dag. Door een te ftrenge Vorft raaken veelen om hals ; hoe zeer de Korven ook bewaard en toegedekt worden, j* dsjll. xn. stuk» V 306 BeschryvïNg van V. en een zeer flappe Winter doet 'er ook veelen ALVHL fneuveIen- Niet verftyfd zynde , door de Hoofd-* Koude , hebben zy veel Voedzel noodig, en stujc, dikwils is haar Voorraad verteerd voor dat de Winter ge-eindigd zy , het geen haar van Hon- ger doet fterven ; indien men niet eenigen Ho- nig by de Korven zet, om haar Voedzel te verfchaffen. Haare Buiten en behalve de Koude en Honger, en vyanden. ^ ziekten waar aan zy onderhevig zyn, heb- ben de Byën nog veele andere Vyanden. De Muizen en andere Viervoetige Dieren , zyn naar den Honig en Honigraaten zeer gretig, en laaten niet na , wanneer zy 'er by kunnen ko- men, dezelven in de Winter te befchadigen. Ook wordt van de Moffchen en andere Vogelt- jes ; van de groote Wespen , genaamd Hor- naars; ja zelfs van de Spinnekoppen , op de Byën jagt gemaakt. Men verhaalt , dat op fommige der Voor-Eilanden van Amerika gee- ne Byën zyn ; dewyl die aldaar door de Wes- pen worden vernield. Haagdiffen , Padden en Kikvorfchen, zegt men, vreeten ook dikwils de Byën : doch het nadeel , dat daar door aan een Korf wordt toegebragt, is gering, in verge- lyking met de Wolf, een Wormpje, dat ilegts het Masker is van een klein Kapelletje, door . , my de Honigraat-Mot getyteld *. Het Mas- xi. stuk ker van zeker Torretje, dat onder de Bafterd- feiadz.726. oiyphantjes geplaatft is, voert, wegens het nadeel, dat 'er door aan zeker Soort van Byën toe- de Bye n» 397 coegebragt wordt > den haatelyken naam vanAFJ*2& Byënvreecer. Ik heb van deszelfs bedryven lviii " omftandig gefproken *.. Bovendien brengen de Hoofd- Byën elkander dikwils den dood aan : 't zy STUK* door onderlinge tweedragt en, gevegten; 't zyIX .stoL door zm van haaren Angel te bedienen tegen!^z- **** ö 0 509, enz. xnfekten of Dieren , welke haar willen bena- deelen of tergen. Haar Angel , hoe glad en effen ook op het pfvLaa;- gezigt, is, aan de punt, met kleine Weer- " haakjes gewapend. Hier door gebeurt hety dat dezelve , wanneer de By hem ergens heeft ingedoken en te fchielyk wil terugtrekken, of door geweld daar toe genoodzaakt wordt, in de Wond blyfc fteeken , niet alleen , maar zelfs het Venynblaasje, dat aan zyn wortel is5 met zig rukt , en dus het Infekt , daar van beroofd, in 't kort doet fterven. In de Huid van 't Menfchelyke Lighaam gaat die Steek vergezeld met roodheid, jeukt, ontfteeking, pyn en zwelling ; waarfchynlyk door het Ve- nyn , dat in de Wonde uitgeftort is , en tevens, door de verfcheuring der vaite deelen , of ook door het vreemde Lighaam , daar in nog zit- tende, veroorzaakt. Het zal, mooglyk, hier mede zyn, gelyk met de Brandenetelen ; dat naamelyk iemand ,, die fchielyk zyne Hand te- rugtrekt , het allermeefte daar door gebrand wordt iterwyl men, met voorzigtigheid de Bla- den daarvan tuffchen Duim en Vinger aanvat- tende, niets daar van te lyden heeft. Dit is X» D5FX XIU STUK. V % ïï£h 308 Beschrïvinc van A v> immers waar, dat 'er Menfchenzyn, die van Afdefl» LViVl. het fteeken der Byën geen aandoening hebben; Hoofd- terwyl het in anderen zwaare Toevallen of stuk. Ongemakken veroorzaakt Zo zy de Oogen- Leden treffen , bly ven die eenige Dagen digt en zwellen niet minder, dan of men, by ge- val , de Oogen met Sap van Wolfsmelk of Schelkruid ge.vreeven had. Middelen De Autheuren ftellen ons veel middelen stUk. voor, tegen het fteeken der Byën en Wes- pen; gelyk de Sappen van verfcheide Planten, Pis, Azyn , Koei jen -Stront , Olyven-Olie, koud Water , het Lemmer van een Mes of ftuk Gelds daar op gelegd 3 en wat dies meer is. Alle zodanige middelen heeft de Heer Reaumur met weinig vrugt geappliceerd , en geftampte of gehakte Pieterfelie , alleen, fcheen hem van een aanmerkelyk goede uitwerking te zyn. Een frilch Salieblaadje, op de Kwetzuur gelegd , werdt voor eenige Jaaren , in een Werk van taamelyke agting, als een onfeil- baar middel daar tegen aaagepreezen (*). Het is zeker , dat de hoedanigheid van de Steek een groot veffclil in deezen maakt : zo 'er iets van den Angel in de Wond gebleeven is , zal de Ontfïeeking niet bedaaren , voor dat hetzel- ve uitgehaald of op eenigerley manier geloosd zy: anders doet een weinig Water of Azyn, of 't Sap van eenig Kruid, Vet of Olie, de Pyn (*) Epfam4 Nat. Cvtiofou D«ct III, Anti. 7 & S« D I B T E N. 309 Pyn weldra bedaaren* Men moet de geftoken V. plaats wryven met eenig fterk doordringend j5^jYl Loogzoutte middel, zegt Geoffuoy ; als Hoofd. STÜ& wanneer de Fyn in 't kort overgaat (*)• Misfchien zou onze groene Zeep, dan, daar toe, wel het befte en gereedfte zyn, als zyn- de ook een beproefd Middel tegen het branden van eenig Lighaamsdeel door Vuur of kookend Water. Dat, ondertuffchen , het fteeken zelfs der Paarden tamme Byen , hoe weinig ook om t lyf fchy- gedood, nende te hebben, niet te veragten is, blykt uit Gevallen, wier geloofwaardigheid niet in twyfel kan getrokken worden. Uit Engeland , niet alleen, heeft men ons voorbeelden ver- haald , van Paarden door Byën gedood ; en zelfs nog in 't jaar 1762, van een Man met een Paard , die beiden te famen , door haar > om •€ leven gebragt werden: maar in ons ei- gen Land ondergingen in 't jaar 1750, den % Mey, niet ver van Zevenbergen , iwee Paar- den te gelyk, dus, wreedaartig, den martel- dood van een geheel Heirleger zulke ligt ge- wapende Troepen, die 't zy ten onregte, of met reden, op dezelven verbitterd waren (f). De Byënhouders wapenen zig ook , wanneer zy een nieuwe Zwerm in een Korf doen of de Byën (*) ll s'agit de frotter Tendroït piqué, avec quelque Alka- li fort & penetrant , la douleur eft paffee en peu de temps# Hifi- des Ivf- env. Paris* TOM. II. p 399. (t) Zie Neder l Jaarboek.™ van 1750, biadz. 628. h öeejl. Xlit Stuk* V 3 310 B E S C H R Y V I N G VAK V. Byën behandelen willen, met een Kap* die ^yfll^een Vizier heeft van gevlogten Koperdraad* Hoofd- voor 't Aangezigt, en Lederen Handfchoenen, stuk, tegen he(. ^eeken der Byën : doch fommigen hebben die voorzorg niet noodig, en dat 'er een middel zy, om deeze Irrfekten, in dit op- zigt, te bedwingen 3 blykt thans uit de ver- wonderlyke Vertooningen 5 die door iemand in Engeland ^ nu federt één of twee Jaaren, gemaakt zyn. Hy bevondt zig, in 't voorfte deezes Jaars 17683 te Canterbury^ om zyne Konften, met de Byën3 te laaten zien. Het volgende is een uittrekzel van zeker Werkje , genaamd Annual Regifter 9 Maandelyks te Lon- den uitkomende 3 en wel van dat voor de Maand Auguftus , des jaars 1766. Monfr. Wildman van Plymouth, die zig J^LT^ 33 zelf berugt gemaakt heeft door de Weftely- „ ke deelen van Engeland \ wegens zyn gezag- 33 voering over Byën , in de Stad gekomen 33 zynde , gaf kennis aan Dr. Templeman, 33 Sekretaris van de Sociëteit 3 die 'er is tot 33 aanmoediging van Konden 3 Weetenfchap- 33 pen 3 enz. ; dat hy hem deezen namiddag be- 33 zoeken zoude in zyn Byëngewaad. Ver- 33 fcheide Heeren en Dames waren aan 't huis 33 van den Doktor byeengekomen. Omtrent 33 te vyf Uuren kwam Mr. Wildman aan* 33 door de Stad gebragt zynde in een Draag- 3^ koetsje. Hy hadt zyn Hoofd en Aangezigt m byna geheel bedekt met Byën 3 en een zeer »a def- 1> E B Y E N< 311 3, deftige Baard van Byën hing aan zyn Kin. v* De Heeren en Dames waren weldra over- ^vilL* tuigd, dat zy niet bevreesd behoefden teHooFD- zyn voor de Byën, en derhalve gingen ZySTUK* 53 „ onbefchroomd naar Wildman toe, en fpra- „ ken met hem zeer gemeenzaam. Na een 39 aanmerkelyken tyd dus geftaan te hebben, „ gelaftte hy de Byën zig te begeeven in de „ Korf, die voor haar gebragt was , aan wel- ,3 ke orders zy op ftaande voet, en met de 3, grootlte fchielykheid , gehoorzaamden. In het Stukje voor de Maand Oktober, van het zelfde Jaar, vindt men een Berigt van nog zeldzaamer Vertooningen, door hem gemaakt op de Luftplaats van Lord Spencer, te Wim- bledon in Surry, alwaar Mr. Wildman ont- booden was, om zyne Konftgreepen zo aan dien Heer en zyne Familie , als aan verfcheide van den Hoogen Adel en Luiden van Aan- zien, welke aldaar vergaderd waren, te laaten befchouwen* De Graavin hadc drie Korven met Byën doen bezorgen. „ Zyn eerfte verrigting was met ééne Zwerm Byën, hangende aan zyn Hoed, dien hy in de Hand hieldt, en de Korf, waar uit de Byën kwamen, in zyn andere Hand. Dit was , om den Graaf en de Graavin te over- tuigen , dat hy Honig en Wafch uit de Korf 35 35 3, kon neemen 3 zonder de Byën te vernielen (*}. ,, Toen (*) De manier om zulks te doen, met de Byën 9 door h Deel. xh. Stuk. V 4 raid- 312 BESCHRÏ VING VAN 39 39 39 39 39 39 39 39 V* „ Toen in de Kamer teruggekeerd zynde, ALvni"?5 kwam hy 'er wederom uit, met de Byën Hoofd- ,, aan zyn Kin hangende, als een zeer deftige STUK' „ Baard* Na dezelven aan het Gezelfchap, dus, vertoond te hebben, bragt hyze bui- ten op de Graslaan , tegenover het Raam van zyne Lordfchap , alwaar onmiddelyk een Tafel gezet werdt en gedekt met een Tafellaken. Hy zette de Korf op den Ta- fel cn deedt 'er de Byën weder in kruipen. Toen deedt hyze 'er weder uitkomen, èn ,, in de Lugt zwermen, ftaande de Heeren en Dames in 't midden der Byën, zonder dat iemand 'er door geftoken werdt. Hy deedt- „ ze, akemaal, op den Tafel komen, en ,, namze op, by handen vol, daar hy mede op „ en neder fpeelde , als of het Erwten waren : doende haar , op zyn woord van bevel , in de Korf kruipen. Omtrent te vyf Uuren 's namiddags deedt hy nieuwe Konden met de drie Zwermen tc gelyk, de eene aan zyn Hoofd , de andere aan zyn Borfl en de der- de aan zyn Arm. Dus ging hy naar binnen by zyne Lordfchap, die te zwak was om dö ecrfte Proeven te komen zien , wordende de Korven door één van de Knegts gedragen. Hy ging weder in de Kamer , en kwam 'er uit met Byën over zyn Hoofd, Aangezigt 99 en 39 39 39 39 39 39 39 39 99 39 middel van Rook , uit de Korf te jaagen , is egter al lanj kend ea ia gebruik geweeft by de Byënhoudeis, DE B Y K N. 3*3 „en Oo^en. Dus werdt hy, blind, voor V. „ zyne Lordfchaps Raam gebragt. Toen ver- £^jU * ,, zogt hy om een Paard, het welk met een Hoofd- ,, Dekkleed gebragt werdt. Hy Iteeg 'er op, STUK* ,, met de Byën over zyn Hoofd en Aangezigt, „ behalve de Oogen ; aan zyn Borft en Arm „ hangende, met een Zweep in zyn regter- „ hand. Het Paard werdt, door den Stal- „ knegt, eenige maaien, voor het Raam van ,, zyne Lordfchap, heen en weer geleid: ver- volgens nam hy den Toom in zyne hand, „ en reedt rondom het Huis: daarna 'er afge- „ fteegen , deedt hy de Byën op een Tafel krui- ,, pen ; en beval haar weder in de Korf te gaan ; ,, hetwelk zy aanftonds deeden. Dit alles gaf ,, groot genoegen aan den Graaf, de Graavin „ en alle de aanweezende Perfoonen Behalve de tamme , die men in Korven w:ide houdt, zyn 'er, gelyk bekend is, verfcheide >en* Soorten van Wilde Byën. Onder deeze zyn fommigen wegens haare Geftalte aanmerkelyk ; gelyk die, welke Sprieten heeft zo lang als 't Lyf, uit aartige Ringetjes beftaande , en die welke verfcheide haakige puntjes aan het Ag- terlyf heeft. Eenige Soorten hebben eene ver- gulde of Koper-bronsagtige Kleur , 't zy over 't geheele Lighaam of aan het Agterlyf alleen. Men vindt 'er ook, die de Wieken zwartagtig en als gewolkt hebben, terwyl die, in de mee- Ite anderen , helder en doorfchynende zyn, Maar wel de grootfle byzonderheid beftaat in j. Peel* XII, Stuk* V 5 de 314 B E S C H R !f V I « G VAK V- de plaats , waar zy haare Neften maaken ; i$ ALVIIL de St°ffen^ waar uit dezelvcn beftaan, en ia Hoofd- de manier van bouwing of famenftelling deezer stuk. Neften. Sommigen , naamelyk, maaken haare Wooningen onder den Grond , in het Aardryk; anderen in Steenhoopen, in holle Boomen of in uitgedroogde Lighaamen van Dieren: eeni- gen maaken dezelven van Kley , anderen van Hout of Boombladen , of van Mos en andere Stoffen. Om kort te gaan, daar is, ten dien opzigte , geen minder verfchil tuffchen de Byën , dan tuffchen de Wespen. Van de Hommels zal ik in 't vervolg fpreeken. Soorten* Deeze Infekten^ naamelyk, zyn in twee af- deelingen onderfcheiden, waar vandeeerfte, der eigentlyke Byën , agtentwintig Soorten heeft; de andere, die de Hommels of ruige Byën bevat , elf , dat is te famen negenender- tig Soorten. Eenigen del'zelven waren uit de Indien afkomftig. i. (i) By, die de Sprieten Draadagtig heeft en Lmgwr- %Q als >t fcyf 9 jje$ welke ruig is en Langhoor- Oranjekleur. nige. plxcvil Deeze Soort, in Fig. tf, op Plaat XCVII, m£* 6t afgebeeld, is niet ongemeen* Zy wykt in de geftalte der Sprieten , die niet geknakt zyn, af, van het gemeene Kenmerk der Byën en Wes- (i) Apis Antennis filiformibus longitudine Corporis hirfuti fulvique. SWAmm* BlBJ- T. &6. f. 6. Syft* Nat, Gen. fti7. DE B Y E Ni 315 Wespen; weshalve Doktor Scopoli , met regt V. en reden > haar in een byzondere Ranggebragt, LVlIlT heeft, van Byën met regte Sprieten. In deHooFD- anderen , die zeer kort gehoornd zyn , is zulks STUK* egter zo blykbaar niet. (2} By , die de Sprieten Draadagtig heeft en zo TJ^/# lang als 't Lyf, dat zwart is, met de Poo- rum. ten en Kaaken geelagtig. fadenf* In de overoude Graflieden op 't Eiland Wi- fingfoy in de Wetter, in Gothland, neftelc deeze Soort , welke de halve grootte van een Huisvlieg heeft, C3) By, die de Sprieten Knodsagtig, zo lang ïlU als H Lighaam heeft , dat zwart is , metC£^or* twee geele afgebroken Banden om het Ag*^kll0*m terlyf. Te Upfal is deeze, doch zeldzaamer 5 door den Heer Kalm waargenomen. (4) By , die zwart is , met een ros-geele wol- iv. Ccntum laris. Lapper ligbeid onder aan het Lyf* Onder de verfcheiderley Soorten van Byën3 die (1) Apis Antennis fïliformibus longitudine Corporis nigri ; Pedibus Maxillisque flavefcentibus. Syft. Nat. X. Apisnigra, Pedibus Maxillisque flavis. Faun. Suec. iooo. 7r. Gotl. 336. (3) Apis Antennis clavatïs longitudine Corporis nigri ; Ab- dominis Fafciis duabus flavis interruptis. Syft. Nat. X. (4) Apis nigra, Abdomine fubtus Lana fulva. Faun. Suec* 1010. Apis Sylvcftris, Corpore longo angufto. B.AJ. Inf. 242, REAUM. Inf. VI. T. 10. £ 3, 4. FlUSCH, lnf% XI. T« 2. I. DEEt. XII. STUK. 3itf Beschryving van V, die Gaten in de Grond maaken > gelyk de Wes- A;F vji ^ PGn 5 zYn '* * van weiken Nellen gemaakt Hoofd- worden van door haar afgeknaagde Stukken stuk. van Boombladen , aan eikanderen gelapt. Om die reden geeft Reaumur aan dezelven den naam van Coupeufes of SnyderelTen, en de La- tynfche naam Üentuncukis , die een Rok of Kleed , uit honderden van Lappen famenge- • fteldj betekent, is 'er, wegens de gedaante deezer Nellen , door Linnjeus, aan gegeven. W y kunnenze dan , met reden , Lappers noemen. Tot deeze Soort, welke de Bladen der Roo- zeboomen , ten dien einde, verkiert, is die wilde By van Ray t' huis gebragt, welke het Lyf lang en fmal heeft. Dus wordt , van Geoffroy , daar toe betrokken een By , wel- ke haar Neft maakt in oud Hout , in de Stam- men van rottige Boomen die zy doorboort, deswegen genoemd, zegt hy, la Cbarpmüére 5 dat is de Timmeraarefle, a Vmln velu & roux en cejjous. Reaumur, ondertuflchen , getuigt, dat alle de Cupeujes, welke hy, tot dien tyd toe, gezien hadt, en waar onder ook deeze was, het Lyf zo kort, ja korter hebben naar evenredigheid van het overige , dan de Werk- byën onder de tamme Honigbyën. Doch, dit is de eerfte maal niet, dat zig eenige ftrydig- heid opdoet in de aangehaalde plaatfen. Een zonderlinge hiftorie, deeze Lappers be- seffende, vind ik aanmerkenswaardig. „ In B E B Y E K. 317 33 t voorft van July 17363 kwam een Audi- v- , j n 1 , r» Ti Afdeel, 5) teur van de Rekenkamer van Parys* Heer j ^yjjj 3, van een Dorp naby Andelis aan de Seine^HoöFD- 33 maar eenige Mylen van Rouaan afgelegen, STÜK# 3, den Abt Nollet bezoeken. Hy was 3 on- 3, der andere Domeftieken, vergezeld van een 33 Tuinman 3 wiens Gelaat een groote ontftel- 33 tenis te kennen gaf; alzo hy te Parys geko- 33 men ware 3 om zynen Heer en Meefter 33 kennis te geeven, dat men zyn Land beto- 3, verd had. Naauwlyks was hem moeds ge- 33 noeg overgebleeven 3 om de Stukken, die 33 hy meende dat de geheele Wereld daar van konden overtuigen 3 gelyk zy hem en zyne 3, Gebuuren overtuigd hadden 5 met zig te 33 brengen. Hy verhaalde 3 dat hy dezelven 33 aan den Priefter van de Plaats vertoond 33 hadtj die niet vreemd van 't zelfde denk- 33 beeld was. Op het gczigt der Stukken 3 3 3 was eg ter die Heer niet zodanig verfchrikt, 3, en pleegde raad met zynen Heelmeeiter 5 33 die, zig niet in ftaat bevindende om de zaak 33 te verklaaren, hem wees naar den Abt Nor, - 33 let 3 als in de Natuurlyke Hiftorie ervaren. 3, Dit antwoord van den Chirurgyn bragt het 33 gemelde Bezoek te weeg 3 dat gediend heeft 3 3 om my te onderwyzen3 zegt Reaumur. 33 De Tuinman bragt wel haaft b aan den 33 Abt, de rolletjes Bladen onder 't oog 3 wel- 33 ken hy meende niet dan door Menfchen 3, Handen 3 en wel door die van een Tove- h Dgzu ml stvk. 33 naar Beschrvving van V. „ naar, gemaakt te kunnen zyn. Buiten en ^LV^Il" » behalve dat een gemeen Menfch hem- niet Hoofd- „ in Haat fcheen , om iets dergelyks te f abri- STUK* 35 ceeren : dagt hy ; waar toe zou het gefchied , zyn, en met wat oogmerk zou menze, aan „ de kant van een Greppel, inden Grond heb- „ ben geftoken ? een Tovenaar, alleen, kon^ ze daar geplaatft hebben , om hem dus ee- nig onheil toe te brengen ! By geluk hadt 3, de Heer Nollet eenige andere Soorten van „ rolletjes van Bladen by der hand, die opeen „ konftige manier door Torren gefabriceerd „ waren : deeze toonde hy aan den Tuinman , ,3 en verzekerde hem y dat hier van geen an- „ dere oorzaak zoude zyn. Toen eenigen van „ deeze zo noodlottige Rolletjes openende % „ haalde hy een dikken Worm uit één derzel- „ ven : het welk den Boer begon geruft te ftel- len. Inderdaad , men hadt hem van een zwaaren laft ontheven, dewyl hy zig thans van den fchrik voor betovering verloft zag ! De Abt Nollet eifchte niets tot erkentenis van dien weldaad, dan dat hy hem de Rol- „ letjes zou laaten, welken hy medegebragt „ hadt, en dergelyken op zyn Land verzame- ,3 len, welken hy in een Doosje moeft doen , en zo dra mooglyk met de Poft aan my zen- „ den. De Boer beloofde zulks en hieldt zyn „ woord". Uit de gedaante van den Worm, dien hy in één der Rolletjes vondt, welke hem door den Abt 35 33 33 35 ü E B V E »r, 319 Abt gebragt werden , oordeelde Reaumur aan- v* .A.F DE ilonds, dat dit een Werk van Byën ware, en lviiÏ. in dat denkbeeld werdt hy nader verzekerd , Hoofd* „ toen ik (zegt hy) eenigen van die kleine TUK' >3 Kokertjes openende , waar van zes of zeven, „ hereenigd, één groot maakten ; in ieder een 3, Worm vond, kleiner, dan dien ikeerftge- „ zien had, maar op den zelfden tyd bekwaa- „ mer, om my te onderwyzen. Hy was ge- „ plaatft op een klomp van Deeg, niet ver- „ fchillende van die der Wormen van de Byën „ welke in Hout booren , van de Metzelaar- „ Byën en Hommels; dan daar in, dat dezelve meer met Honig, en meteen vloeibaarer Ho- „ nig, bevogtigd ware." Dit is, naamelyk, het Voedzel, dat derge- lyk flag van Byën aan haare Jongen geeft, beftaande in fommigen uit een foort van Ho- nig, naar W agenimeer gelykende, welke hy bevondt een weinig Suikeragtig van Smaak te zyn , en eenigermaate de reuk te hebben van Slaapbollen ; in anderen is de Honig met Aar- de of andere S toffe gemengd. Dus vondt hy, op den bodem van verfcheidene , zeer veel Stuifmeel van Bloemen onder den Honig. Ook hebben alle deeze Byën een Snuitje, in 't wee- zentlyke naar dat der Honigbyën gelykende, doch aan den wortel, van boven en op zyde, bedekt met een Hoornagtige fcheede , welke fchynt te dienen, om de befchadiging van het 1. D&&L» xii, stuk. Snuit- 3^o Beschryvihg van . v- Snuitje, door de kanten der Bladen, voor te LVIII komen. Hoofd- Het Wormpje, dat uit het Eytje, in zulk STüK# een Kokertje gelegd, voortkomt, is wit, en gelykt zeer naar die der Honigbyën. Als het- zelve tot volwaffenheid gekomen is , fpint het zig een Tonnetje vanZyde, dat dik is en vafl van geweefzel, met zyne grootfte uitgeftrekt- heid aan de wanden van het Kokertje gehecht. Het kleeft 'er overal aan , uitgenomen op de plaatfen , daar zig de uitwerpfelen bevinden van het Wormpje. Uitwendig is de Zyde van het Tonnetje grof en bruin; van binnen zeer fyn en witagtig, naar Satyn gelykende. Hier in brengen zy, waarfchynlyk , in de geftalte van Pop , den Winter door : aangezien de Byën niet dan in 't Voorjaar verfchynen. On- der de Snydereiïen , en zelfs onder die derRoo- zebl-den, heeft men 'er, die haare Kokertjes weetei te plaatzen, daar zy lang gaaf kunnen biyven, indien, (gelyk Ray verhaalt, maar 't geen hy verzuimd heeft te zeggen of hy het gezien had,) de Scheeden der Blaadjes, diefty befchryft, weezentlyk gehaald waren uit Ga- ten, in 'rottig Wilgeboomen- Hout geboord. Wat my belangt , ik heb 'er nog niet gezien dan in de Grond, en, die my van verfeheide plaatfen toegekomen zyn , waren altemaal uit de Aarde gehaald, zegt Reaumur (*). (*) Mem. fur les Inf. TOM. VI» I. Part, p. 151. O&avo, de Bye 321 (5) By5 die zwart is , met het Borst ftak ruig v- e/z witagtig, zwart gebarreerd; het Agter- ly]jj;L9 /}ƒ blacdiwagiig. Hoofd- stuk, Deeze komt in Sweeden minder voor. Zy v. is van middelmaatige grootte, doch ook klei-C;^ch-^* ner dan een tamme Honigby. graaauwe. (6) By y die zwart is , rwej r°00r °P ^en K°P ) Apis fufca, Abdomine rufefcente, Fronte alM. Syft. Nat. X. Apls fylveftris parva, Abdomine breyiore, RAJ. lnfm 1242. Apis hirfuta, Capite nigro, Abdomine mfo9 Pronte ai- ba\ Faun, Suec. 1009. (9) Apis Fronte bicorni, Capite nigro, Abdomine hirfuto^ Faun, Suec. 1008» (10) Apis nigra gïabra, Fronte albida pubefcente, Abdo* mine fegmentis margine albidis , fubtus ffeyicante» Syjf* Nat. X. D E B Y È N. 323 bet Agterlyf, dat van onderen geelagttg isy V. . j Afdeéu weJ gerand. LVIII. . Hoofd- Het Masker van deèze , die wat grooter dan STUK^ een Mier is , onthoudt zig in de Houten Wan- den der Landwooningen in S weeden 3 welke veelal van Boomftammen gemaakt worden. Cl O By> die groen glinjierende is , met de D*^tam Wieken zwart, en de agterjle Dyen ge-Getande. tand. (12) By3 die groen glinjlerende is 9 met de Wie- c*™Ja. ken Glasagtig , het Agterlyf Hartvormig Hartvor- en de agterjle Schenkelen breeder. mige. Deeze beiden, uit de Iridiën afkomftig, be-^;x^VIÏ» vonden zig in 't Kabinet van de Koningin van S weeden. De onze, van Fff*-. 8, komt in de hoofdzaak met beiden overeen. Zy is , naa- melyk , zeer glanzig en fraay groen ; de Wie- ken zyn zwart en de agterfte Dyën niet ge- tand; maar 5 zo wel als de Schenkelen, breed. Van de gedaante van het Agterlyf kan men uit de afbeelding oordeelen. (13) By, die ros is en ruig, langwerpig;, van xin. . . Heiveld* onderen *mt. Bruinvaak* Dee- (ïi) Af is nitida vindis ; Alis nigris ; Femoribus pofticls teitatis. M. L. U. SyJ}„ Nat. X. (12) Apis nitida viridis , Alis Kyalinis ; Abdomine corda- to ; Tibiis pofcicis dilataüs» At. L. U* Syft. Nat. X. (13) ApU mfa vülofa, oblonga , fubtus albida. Syft. Nat. X* 1, Deel. xil. Stuk. X 2 324 Beschryvinovah V. Deeze is gemeen in Sweeden. Afdeel. LVIII. (14) By, die het Borstjluk uit den geelen eeni- stukD" germaate ruig beeft ; bet Agterlyf zwart XIV- met vier witte Gordels. Succin&a, Omgorde. jn de Zuidelyke Landen onthoudt zig dee- ze/die den Snuit Elsvormig* Hoornagtig en tweekleppig heeft. xv* OjO By3 die hruin ruigagtigis, en vier blaau- IZonata* Geriemde. we Riemen heeft om het Agterlyf. Deeze, uit de; Indien afkomftig, bevondt zig in 't Kabinet van de Koningin van Swee- den. xv 1. O O ^y, die bruin en eenigermaate Haairig is , *ïn$f met het ^gterhf blaauwagtig en de Rin~ Bfeauwag- gen ^ geran^ In Europa onthoudt zig deeze, die kleiner is dan een andere en nieuwe Soort 3 in Sweeden ontdekt , welke maar de halve grootte heeft van een Honigby. Dezelve is geheel glanzig Kopergroen , doch heeft het Borstftuk met een geelagtige ruigte gedekt 07) f14) Apis Thorace flaveicente, fubvillofb s Abdomine ni- gro , Cingulis quatuor albis. Syft* Nat. X. (15) Apis fubpubefcens fuica , Abdomine cingulis quatuor coeruleis. M. L. U. Syft. Nat. X. (16) Apis fufca, mbvillofa; Abdomine coerulefcente , inci- furarum marginibus albicantibus. Syft. Nut. X. (*) Apis &nea^ grifeicente-pubefcens» Faun* Suec» Ed. II. p. 421, N. 1695. D 2 B Y B N. 325 Cl 7) By f die ruig is, met het Borstjluk uit den V. gr aanwen, het Agterlyf bruin , de «fvitt yfe Poofew gZfld, M wederzyds met kleine Hoofd - Havrtjes aan de kanten. stuk, xvu. Ik ben reeds zo omftandig geweeft, in de^^j befchryving der Honigbyën , dat ik alleen hier, by wyze van herhaaling, zal voordraa- gen , wat Linn^eus kortelyk daar van zegt. . „ De Woonplaats is in holle Boomen , doch „ meer in Korven > onder de gedaante van 3, tamme Byën. De Koningin (het Wyfje), eenig en al- 5, leen, is hooger en langer van Lyf, met een „ Angel gewapend : Hommel-Byën * (de Man- *Fud „ netjes) zyn 'er tot zeftienhonderd toe , zon- der Angel, met Sprieten van elf Leedjes: Werkbyën (zonder Kunne) tot twintigdui- zend , met Sprieten van vyftien Leedjes , met twee Maagen voor Honig en Wafch. ,, Deeze zyn met een Angel voorzien, beftaan- „ de uit een Weerhaakig getand Venynig pylt- je, dat in een fpitfe Scheede verborgen zit. Het Gëmeenebeft der Byën ftaat onder 3, Vrouwelyke Opperhoofdigheid. De regee- 3, ren- (17) Apis pubefcens , Thoracc fubgrifeo, Abdomine fufco; Pedibus pofticis glabris , utrinque margine ciliatis. Faun» Suecm 1003. Mouff. In/ 2. 6WAMM. BibU T. 17* Vr operaria. f, 3 ; foemina, f. 4, mas, Aldr» In/ 20. Jonst. In/ I. T. 2. RAJ. In/ 240. REAÜM. In/ V„ T. 21, 23. T. 22. f* I, •peraria. f. 2 , mas* f. 4 , focnnna. I DEEL* XII. STUK. X 3 3 3 3 > 33 32(5 Beschryving van Afdeel STüKi rende Koningin , altoos in haar Hof befloo- jLVIlir » ten * en met een Trawantfchap van Werk- Hoofd- „ luiden , die tevens voor Wagters dienen , geduurig omringd ^ groet met de Sprieten „ ieder Mannetje dat haar tegenkomt , en, „ daar op fpringende , drukt zy hetzelve „ dood Vervolgens legt zy , in één Jaar, dikwils tot veertigduizend Eijeren , in daar ,, toegefchikteCellétjes der Honigraaten : eerft zulke, waaruit Werkbyën komen , dan van Mannetjes , en eindelyk ook eenigen van Wyfjes. In een trap van Warmte, welke die der gewoone Zomer-Hitte twee Graaden te boven gaat , worden de Maskers in zes Dagen groot : zy beweeven de Wanden van het Celletje, en blyven bedekt, tot dat zy volwaiïen zynde daar uit vliegen ' f), ver- gaderende reeds den volgende dag Honig. De Mannetjes , een luy en lekker Vee, fpanfeeren zorgeloos in de Zonnefchyn op heldere Dagen. De Werkbyën, die Man noch W y f zyn , gaan , onvermoeid , Honig uit den Kelk der Bloemen en Wafch van het 39 33 39 39 39 39 39 33 39 39 39 39 (*) 7fO\i dit dan voor de Paaring moeten verftrekken , zo konden de Mannetjes niet met reden Dekbyën genoemd wor- den, en mooglyk heeft dit wel tot de gemelde verwarring, daar fommigen in zyn, omtrent de Voortteeling der Byè'n, aanleiding gegeven. Men verbeelde zig hier een andere Ciree f die , zonder Tovery of Vergift , huare Egtgenooten of Minnaars pm 't leven brengt» (tj Deeze uitdrukking fchynt weinig met de bekende Verandering der Wormpjes in een Popje en van dit in een üy $f vliegend Jnfekt te ihooken. Jl E B Y E N. 327 33 33 33 33 33 33 3) 3, het Stuifmeel , zo wanneer het maar goed V. „ Weer is, vergaderen. Zy haaien 't aelve.^ynL fomtyds wel van een Kwartier gaans ver, Hoofd- en brengen het t' huis ; maakende daar van STUK# zeskantig Cylindrifche hokjes , die zy met Honig vullen, voedende dus de Wyfjes, Mannetjes en Jongen. Van haar worden ook de bewoonde Hokjes fchoon gemaakt 5 de vuiligheden weg gebragt : zy houden de „ Wagt aan de Poorten , en weeren de Vyan^ 5, den' met den Venynigen Steek van haaren „ Angel, die nogthans ook doodelyk voor „ haar zelve is. Zy jaagen de Mannetjes, de Paartyd veritreeken zynde , de Korf uit. Vyanden der Byën , of die dezelven de grootfte afbreuk doen , zyn , inzonderheid , „ de Kwikftaarten , Zwaluwen , Paauwen , 3, Padden, Muizen, Horfels, Wespen, Lui- „ zen, Roof-Byën, de Wolf der Honigraa- 3, ten, Rook, enz. „ Onder de Bloemen welke den meeften „ Honig uitleveren, zyn die van het Slangen- „ Kruid, de Bernagie, het Wollekruid, wil- 35 de Thym,enz. InSweeden aazen zy meelt „ op de Heide; op de Boek wei tin Schónen, op „ de Linden in Polen , óp de Rosmaryn te Nar- 3, bonne, op de Thym in Griekenland : elders 3, opAlfem, Monnikskappen, enz. (*) Hier ,5 uit (*) Arbutus Corlicis , Abüntlïmm Szrdhm 9 Aconitum J. DÊEL. XII. STUK. X 4 33 33 S28 BESCHR YVING VAN V. ' uit ontflaatde verfchillende waarde der Ho-. LVJJI » ni§- ZieREAUMÜR> Daubenton." Hoofd- De Byën zelf, gedroogd en tot Poeijer ge- stuk. 'maakt,, zyn van ouds voor een bekwaam Pis-* Gebmik SUneara' ' bet slgterlyf bruin y de Pooten overal Haairig. Onder- aardfche# Deeze Pyën 3 zeer naar Honigbyën gelyken- de , onthouden zig in een drooge Zandige Grond , waar in zy 3 digt by elkander 3 veele Gaatjes maaken 3 tot ieder zyn byzondere Wooning. Men geeft 'er s om die reden , thans den Bynaam van Holengraavers aan (*). XT5C. CJP) By5 die bet Borstjlitk en Agterlyf wit 38f* ^nt heeft. Deeze is kleiner en komt in Sweeden menig- vuldig voor. xx. C2C0 By , die de Bovenlip Kegelvormig heeft en Kekkig omgeboogen * het Agterlyf met breede Zee* groene Streepen. Aan (18) Apis pubefcens , Thoracc grïfeo, Abdomine Fufcof £edibus undique Villofis. Syft. Nat. X. (*) Apis Cunicularia, Faun. Suec. Ed. II. p, 422. N. 1698, (19) Apis Thorace Abdomineque albo , variegato. Syftm Nat. X. (20) Apis labio fuperiore conico inflexo; Abdominïs Fateiïs glaucis repandrs. Syft. Nat. X Apis Pedibus Maxillisque fla* vis, apice nigriss incifliris Abdominis glabris, marginc nigris» Faun% Suec. 999, .ft, Gstl, 246, DE B Y E N, 331 Aan den Ry weg , in Gothland , vondt Lin- V. Njeus deeze Soort van Byën; die men aldaar ^yin*" JonUBii , of Aardbyën noemt ; by geheele Hoofd Zwermen vliegen. Zy maaken ieder een by-STUK* zonder Holletje of Neft in de Zandheuvelen , voor een enkel Jong of Worm; gelykerwys de Wespen. Deeze Worm , nog in zyn Dop be- flooten, was met denzelven van grootte als Eikels. De Byën zelf waren zo groot als een gemeene Wesp : zy hadden de Oogen , Bek en Pooten, geelagtig; het Borstftuk en Lighaam zwart; doch ieder Ring des Agterlyfs, in 't J midden , getekend met een geele dwarsfireep* De Wieken waren Zeegroen, met veele Ade- ren doorweven. (21} By, die zwart is, met de voorfie Poolen xxr. uitermaate ruig; het Jgterlyf, dat geelge-Q^tdZ vlakt is , aan 't end met veele 'puntjes. By met vyf Haakjes wordt deeze Soort van Geoffroy genoemd , om dat de gemelde punt- jes, aan den Aars, Haakig omgeboogen zyn. Die Haakjes, egter, zyn alleen in de Wyfjes en Mannetjes, en ontbreek en , zegt hy, in de Werkbyën. Hy tekent nog aanmerkelyke ver- fchillendheden aan , tuiïchen die van ver- fchillende Sexe , onder deeze Byën , en zegt , dat dezelven in de Zomer dik- wils (21) Aph nigra, Pedibus anticis hirfutiffimïs ; Ano multi* dentato; Abdomine maculis flayis, $yft* N*U X. h Dfctk. XII, STUK. 332 Beschryving van V. wils in groote veelheid op de Bloemen voor- AlvhT komen £*> Hoofd' Een graauwagtige By, die de voorfte Poo- stuk, ten breed en met kleine Haairtjes bezet heeft , Lagepeda. en de agterfte Pooten Knodsagtig , met een Ruigpoot. uitgerande Aars ^ js in je befchryving der Sweedfche Dieren, thans, onder den nevens- , gaande Bynaam geplaatft. xxu. (22) By, die bruin is> en het Agterlyf met ^aati?a?nm vyf witagtige Banden , den Aars viertarr v^ertan- $g jjeef^ 9 waar van de middeljïen ge- ê " wrkt. Deeze, in S weeden op de Velden , die vol Bloemen liaan, zeer gemeen, gelykt naar de Werkbyën , doch is driemaal zo klein , en door de gedagte puntjes genoegzaam onder- fcheidelyk. xxnr (23) zwart is, met het Agterlyf rol- Fiörifom> rondagtig, krom, aan de tip ïweetandig; Bioemflaa- de agterfte Schenkelen aan *t end gedoomde Deeze flaapt, zo't fchynt, in de Bloemen; waar van zy haaren naam heeft* per. xtiv. (24) By, die bruin is, met het Agterlyf Kt- Conica. p.^. Kegelagti* 6 ge' (*) 'Hifi. des Inf. env. Paris. TOM. II. p. 408. (11) Apis fufca, Abdominis cingulis quinis albidis; Ano quadridentato , intermediis bifidis. Syfi. Nat* X. (23) Apis nigra, Abdomine fubcylindrico incurvo, apice bidentato; Tibiis pofticis apicc Spinofis* Syfi, Nat* X. (14) Apis fufca, Abdomine conico acutilïïmo; Segmento- rum D £ B Y E N. 333 gelvormigy zeer Spits; de Ringen wit ge- v- , Afdeel» rand. LV11L Door deeze Soort van Byën was de Tuin-STUK#°" man of Boer , waar van voorheen gefproken is, zodanig verfchrikt geworden *. Ik t w y f el b*a(^^ j ^ of het ook die Soort zy , welke van Geoffroy genoemd wordt , By met een geele Lip en de Ringen van 't Agterlyf witagtig ; welke in de Aarde horizontaale gaten maakt , die lang en aan 't end in veele Celletjes verdeeld zyn C^5) By, die zwart is* met bet Voorhoofd en xxv. de Ringen der Footen wiU Geringde. Volgens de befchryving der Sweedfche Die- ren moet de tytel dus zyn ; dat ook meer eigen- fchap heeft. De grootte is als die van een Mier. (26) By, die de Sprieten, Pooien , en twee kvi. Stippen op het Borstftuk, RoeJlkleurigKwhwz*' heeft. ni^- Deeze, in Sweeden niet ongemeen, is van middelmaatige grootte. O?) mui marginibus albis. Faun. Suec* 1006. RAJ. Inf* 252 n» uit. Reaum. bif. VI. T. 11. f. 2, 3,4. (*) Ut fupra. p. 413. (25) Apis nigra, Fronte anntiiisque Pedum nlgris, Syft* Nat. X. (26) Aphy Antennts, Pedibixs, pun&isque duobus Thora- cis, ferrugineis. ' Syft. Nat, X. I. Deel- XII, stuk. 334 Beschrv'vïnc vak Af^ee ^ ^ hoornagtig en regt heeft 9 LVIIl/ ^ -dgtwtyf mei een Steeltje, de Naaden Hoofd- van het Borstjluk Goud glanzig. STUK. xxvir. In Amerika is decze Soort van Byën, die in lchZT°' geftalte zeer naar de Rupsdooders gelyken > d&r^i e" ontdekt' Zy is grooter dan een Honigby , en heeft de Tong in eene regte Scheede , die niet omgeboogen is > aan de tip tweepuntig : de Sprieten zwart : het Borstftuk zwartagtig met Goudglanzige naaden : het Agterlyf zwart 5 met de drie voorfte Ringen Roeftkleurig. xxvin. £28} By3 die bruin en eenigermaate ruig is ^ Mofmige. hebbende het Voorhoofd en de Booten geeL In de rottige Pompen en Spuiten van Schó- nen , heeft D. Leche het Masker of Wormp- je gevonden van deeze By , die van middel- maacige grootte is. Zeer ruige Byën, genaamd HOMMEL S. Hommels, Deeze behooren onder de wilde Byën 3 en worden ^ wegens het gonzend Geluid , dat zy maaken, in 't Latyn Bombylius, in 't Franfch Bourdon, in 't Engelfch Humble-Bee genoemd. De Duitfchers geeven 'er den naam aan van Hum* (27) Aphy Roftro corneo re&o, Abdomine petiolato , Tho- racis Suturis aureo-nLtentibus. Syft. Nat, X. (ct8) Apls fufca fubvillofa , Fronte Pedibuscjue fhsi^ Ftun, Sutc* IOOI. de Hommels. 335 Hummelen; de Sweeden noemenze Jord-Ham- v- Afdepl bla; meeft met onze Nederduitfche benaaming lviii/ overeenkomftig. Waar die van Hoorntorens ,Hoofd- welke men in 't Werk van Swammerdam voorSTUK* die van Hommels gebruikt heeft, vandaan ko- me , is my zeer duifter. De haairigheid , niet alleen , maar ook de grootte en dikte, onderfcheidt deeze genoeg- zaam van de andere en inzonderheid van de tamme Honigbyën. Zy vergaderen, evenwel ^ ook Honig uit de Bloemen , en maaken een foort van Neften onder den Grond, die in ze- ker opzigt naar Honigraaten gelyken, in ande- re opzigten daar van verfchillen en meer over- eenkomst hebben met de Wespen-Nesten. Zy leeven, naamelyk, in gezelfchap, of maaken een Samenwooning uit, gelykerwys de tamme Byën ; doch ongel yk minder talryk, als op het meefte geen honderd ftuks bedraagende. De Neften der Hommeien zyn niet moeie- Haar lyk op te fpooren. Indien men 'er eene volgt , e' en% welke op de Bloemen ge -aasd heeft, zalmen die onder 't Gras dikwils zien weg kruipen, en dus den ingang ontdekken van haare woonplaats. Zy hebben aldaar een holte of Gewelf, waar in of onder dergelyke Koeken zyn van Cellet- jes of Hokjes, doch niet van Wafch, maar van eene Stoffe als graauw Papier of Parke- inent, beftaande uit Vezeltjes van Hout of Planten, die met een Gomagtig Vogt aan el- kander zyn gelymd. Van buiten zyn deezc 1. öeel. xii, stux. Cel- 336 Beschryvïng van V. Celletjes , alle te famen , met een bekleedzel ^fvinL#a^s van bladen, teêen ^e nattigheid bezorgd. Hoofd- Anderen vindt men met Stroo en Haair of Mos stuk. omkleed 5 gelykerwys een Vogelneft. Sommi- gen zyn 'er ook , die haare Neften in de Stammen van uitgeholde Boomen ; anderen die dezelven in Steenhoopen maaken. Onder de Hommels zyn, gelykerwys onder de tamme Byën, Wyfjes en Mannetjes; ook Byën zonder Kunne , van tweederley grootte ; die altemaal door dc Wyfjes worden voortge- t>ragt: maar van deeze Wyfjes zyn 'er ver- fcheidene, die tot één Neft behooren, en de Mannetjes hebben hier het Voorregt niet, van ledig te gaan , hoewel haar ook de Angel ont- breekt. Men zietze allen met elkander wer- ken, om de fchade te herftellen, welke men aan haar Neft heeft toegebragt. De tegen- woordigheid van een Liefhebber , die haare Wooning heeft omver gehaald , doet haar den arbeid niet ftaaken : zy zyn allen bezig om de Mos cf ruigte weder by een te brengen en in order te fchikken , al was dezelve een of twee Voeten ver van het Neft geworpen : zy draa- gen die niet, maar ftuuwenze voort. Het is zeer vermaakelyk , haaren iever te zien : te meer, dewyl zulks, indien men haar niet ftoort, in veiligheid gefchieden kan. „ Een Hommel zet zig neder op een klein hoopje Mos, met zyn agterfte naar het Neft 53 gekeerd: dan plukt hy met zyne Tanden en n de \ de Hommels. 337 ?3 de twee Voorpooten dit Mos van elkander, V, „ even als de Werkluy, me: haare Vingeren, Alviii" Wol of Katoen pluizen, en de lofle Vezel- Hoofd- „ tjes worden allengs, onder 't Lyf , voortge- stuk» ,, ftuuwd, tot dat die, agter den Hommel, 5, een hoopje maaken van Mos , 't welk door ,, dien Hommel zelf, of door een anderen, „ op dergelyke manier , naar het Neft ge- „ duuwd wordt. Vier of vyf Hommels , de een agter den ander, zyn fomwylen aan „ deezen arbeid bezig. Wanneer een nieuw „ Neft gemaakt of een oud Neft vergroot „ moet worden, is haar manier van werken eveneens, behalve dat zy meer moeite heb- * „ ben , om het Mos of andere ruigte te verga- „ deren! „ De Koeken, die deeze Byën maaken , voorttc^ „ ichynen niet tot dergelyk een oogmerk ge-lms* „ fchikt te zyn , als de Honigraaten. 't Is * ,, blykbaar, dat de Hommels geen Voorraad ,, tegen den Winter opdoen , hoewel 'er in „ haar Neft een bruin Deeg gevonden wordt , „ dat uit Honig en Wafch is famengefteld en tot voedzel dient van de Jongen, Wormen of Maskers , waar zy uit voortkomen. Ook kan men klaar zien, dat de Celletjes der Neften, in de meefte Soorten, niet door de Byën gefabriceerd , maar door de Wormpjes 3, zelf gefponnen zyn. In het gemelde Deeg leggen de Wyfjes der Hommeien haare Eyt- 3, jes, uit welken gedagte Wormpjes voort- i. deel. xii. stuk. Y *, ko- 338 Beschryving van V. „ komen 3 die dan aanftonds haar Voedzelvin- ALVHl"5 ^en* ^et *s 9 waarfchynlyk , om het ge- Hoofd- 33 zegde Deeg week te houden , dat de Hom- STUK* „ mels altoos een kleinen Voorraad hebben 33 van Honig. Aan ieder Koek , en vooral 33 aan de bovenfte 9 hechten zy drie of vier 33 kleine Potjes 3 als 1'iekertjes gemaakt 3 van 33 grof Wafch 3 zynde van boven open3 die 33 zy altoos gevuld houden met een dunnen , zeer zoeten Honig. De Verandering der Hommeien komt voorts met die der andere Byën overeen. Ik gaa dan over tot de byzondere befchryving der Soor- ten. xxtx* (29) Hommel 3 die zwart is3 met de V/ieken Eh^g' blaaiLwagtig. t'ge. Deeze zyn het, die men in 't Franfch Perce- Êm'$ dat is Hout-Boorders noemt. In de Zui- delyke deelen van Europa 3 naamelyk , ont- houden dezelve zig in uitgedroogde Boomftam- men 3 welken zy doorbooren 3 en 5 in de langtc uithollende 3 verfcheide Neften daar in maaken, welken zy , van den bodem af beginnende, vullen met Stuifmeel der Kruiden 3 gemengd met Honig, leggende in ieder een Eytje. De Neften worden 5 door vier of vyf Houtige Ringen 3 van elkander afgefcheiden. De Kop van (29) Apis hirfuta atra; Alis coemlefcentibus. Syft* NaU X. Bombylius Lutanicus e nigro ccerulefcens. P£T. Qaz% T, 12. f, 5» REMJM- VI. T« S. f« I, 2t de Hommels. 239 van het Popje ziet nederwaarts , op dat de V. , , , . • Afdeel* volmaakte By, aan den bodem, zig een uit- LVilI# Reaumur heeft een geheel Vertoog gemaakt STUK- van deeze Byën, die hy onder de Eenzaame telt en zegt, dat zy niet zeer gemeen zyn> hoewel men 'er doch in de Tuinen , op ver- sheide tyden van het Jaar , wel eenigen ont- moet. „ Zy verfchynen in 't vroege Voor- 3, jaar, en vliegen gaarn aan Muuren . die „ voor de Zon bloot ftaan , inzonderheid als 3, die 'er op fchynt, en vooral wanneer de- zei ven met Geboomte of Latwerk zyn be- ?, kleed. Als men 'er ééne in een Tuin be- 5, fpeurd heeft, kan men byna verzekerd zyn^ 3, die 'er op denzelven dag , verfcheide maa- len, weder te zien verfchynen, als ook op de volgende dagen. Van tyd tot tyd gaac „ die By eenige toeren doen in de Lugt en 5, vliegt fomwylen uit het gezigt ) maar komt wel haaft weder terug , om zig een woon- „ plaats te bereiden in eenige Paal of Plank , v van Hout , dat ten deele vermolfemd is of gefcheurd door de fterke Zonnefchyn Zie daar, om welke reden deeze By een in-pi. xcvix* wooner is der middelde of Zuidelyke deelen^' 9* van Europa; gelyk er ook die, welke Peti- ver de Portugeefche uit den zwarten blaauwag- üge ty telt , toe betrokken wordt , en , volgens Scopolt , is zy in Karniolie niet ongemeen. Naait fchynt my daar by te komen die Weftindi- h deel, xiL sx«&« y 2 fche gang zoude baanen : zegt LinnjEüs. HüOFn- STUK. 34° Beschryving van V. fche of Surinaamfche , van Fig. 9, welke de LVUL 'Wieken volkomen Violet, het Agterlyf zwart Hoofd- en het Borstftuk met eene Hemelfchblaauwe wolligheid heeft. xxx. C30) Hommel, die irJoaft is , met het Borst* TAzt£.nU fiuk gM geringd, den Aars wit. Hommel. &S. 10. Deeze Soort is gemeen, en verfchilt eenï- germaate door de plaatzing der geele Ringen of Banden, hoedanig eenen 'er die van onze Afbeelding, in Fj& io, zeer breed heeft om het Agterlyf. De eigenfchappen vari deeze Hommels zyn reeds aangeweezen. xxxt. C3O Hommel, die zwart is, met den Aars Hommel, Deeze, ook taamelyk gemeen zynde in Eu- ropa, verkiert de Steenhoopen tot haare woon- plaats , en vergadert veel Honig , of uit de Bloemen, of dien van de Honigbyënfleelende* dat veeltyds voor haar ongelukkig uitvalt s zegt Doktor Scopoli. xxxii. (32) Hommel, die Oranjekleurig fi, met let Mufiorum. Azterhf geeh Mos- 0^0 ïlommei. Onder (30) Aph hirfuta nigra , Thoracis cingulo Havo , Ano a!bo« Faun, Suec. 1012. MovFF* Inf 53. T. 2. BKADL. Natur. T. 26. f. 1. D. GOED. Irf II. T. 46. RaJ Inf 247. n, 8. "List, Geed. f. 105. FR1SCH. Inf. IX. T. 13. f. 1. REAUM. Inf VU T. 3- f. U f31) AfU hirfuta atra; Ano fulvo. Faun. Suec* 1015. FRISCH. Inf. IX, p- 25. n 2« RkAUM. Inf. V?. T. 1 f* 1-4* (32) -<4p:s hirfuta fulva, Abdomïne flzvo. Faun. Suec. 1017. IRISCH* D E H O M Ml ■ L S. 341 Onder de Mos- of Graszcoien is de woon- v- ,. -ij- Afdeel, plaats van deeze, die men vry menigvuldig LVjIL ontmoet in de Velden van S\veeden. Hoofd- stuk. C33) Hommel, die Oranjekleurig isf niet het xxx ti. Agterlyf zwart gcbandeerd , den Aars Wit. Hommel. De woonplaats vandeeze is ah die der voor- pi xcvii- gaande. Doktor Scopoli heeft haar ook in Karniolie gevonden, en omftreeks Parys kwa- men dergelyken voor. Men heeft in ons Land, ook zodanige, benevens anderen, die in 't .ge- heel geelagtig zyn en zeldzaamer , hoedanig één dat Hommeltje is van Fig. 11, en Filk 12 vertoont 'er een , dat nog raarder is , hebben- de het Agterlyf zwart gebandeerd en de Wie- ken bont. Deeze twee zyn ongevaar van groot- te als die van den kleinften Rang, met de Werkby ën overeenkomende , onder de gemee- ne Hommeien. (S4) Hommel, die geheel zwart is. xxxiv. Acervo» Onder deeze Infekten vindt men zeer veele , ruJ- der HoO» verfcheidenheden van Kleur ; gelyk FRiscnpen. daar van wel vyftien heeft opgeteld. De groot- te of kleinte toont het onderfcheid van Sexe aan , Frisgh. Inf. IX. p* 2.ó# ,n. 8. Reaum, j*f. VI. T. 2 f. I ■ 3. (S3) Apis hirfuta fulva, A'ïdoraims Fafcid nigra, Anoalpo, Faun. Suec. 1018, REAtfM. Inf VI. T. 4. f, 1, (34) Apis hirfuta, atra. Faun. Suec. 1014» l* Deïx, xii. Stuk* Y 3 34* Beschryvïng van V. aan , in de meeften ; doch men vindt 'er ook die ^LVHI kIeiner zYn in alle de Sexen , gelyk deeze Hoofd- zwarte, welke in de Aarde , misfehien in Mol. STV&. hoopen, huisveft. xxxv. £35) Hommel , die zwart zs9 met den Aars 5f7*~ ' bruin. Onderaard* fche. De bynaam paft ook op veele anderen , wel- ke , zo wel als deeze , in de Aarde haare Nes- ten maaken. Zy is, uitgenomen de Kleur van het Agterlyf, aan de voorgaande volkomen gelyk. ixxvi. (36) Hommel, die zwart is, met het Agter- SZnTs* hf > Ooft- en IVeflindifche , omjlandig aan- geweezen worden* De Mieren -Eijeren, ver- keerdelyk dus genaamd. Scbadelykbeid en het nuttig gebndk dat men van deeze Infekten kan maaken. TT\ e Mieren zyn van ouds , zo in de ge wyde als zïnnebccl» in ongewyde Schriften , niet minder be-den% rugt ge weeft, dan de Byën. Haare nyverheid of naarfiigheid maakte ze tot een voorbeeld aan hetwelke zig de Luiaard , volgens de Spreu- ken van SiiLOMON 9 moefl fpiegelen *. En* Pnvert, fchoon de Waarneemingen y van laater Eeuwen, V1' Vers ó' getoond hebben , dat die wyze Koning niet wel onderrigt ichynt geweeft te zyn , aangaande het bedryf van deeze Infekten 3 waar door hy zyn zeggen aandringt ; zo blyft egter de werk- zaamheid der Mieren een zaak van verwonde- ring. Hieronymus kreeg daar door een indruk van de ongefchiktheid van het ledig gaan der Geeftelyken in de Samenleeving 5 en Pliniüs verhaalt , dat men fomtyds , door haar geduu- rig en fterk loopen , Steenen uitgefleeten heeft gezien. Pontanus heeft de arbeidzaamheid ■!♦ deel XII ♦ Stuk* Y 5 van 34<5 Beschryving van Afdeel Van ^eeze ^n^ten > *n de onderftaande Ver- LlX. * ^"en5 zecr fraay afgcfcbilderd (*). Hoofd- Ik zal de afleiding niet nafpooren van den STUK' Nederduitfchen naam: de Latynfche Formica , daar men den Franfchen, Fourmi, zekerlyk, van gemaakt heeft , fchynt van het draagen * Ferre der zogenaamde Broodkruimelen * , afkomftig micas te zyn. In 't Hebreeufch werden zy Nemalim genoemd van een grondwoord, het welk fny- den of affcheeren betekent , en dus was dit op haar knaagende aart niet ontoepaflelyk. De Griekfche naam is Murmos , Murmex of Murmax geweeft, In 't Spaanfch noemt menze Hermi* ga9 in 't Hoogduitfch Anieyjen , in 't Engelfch Hint, Érmtè en Pijjinvre. verfchü In de Samenleevingen der Mieren , die ook zeer talryk zyn, vindt men 'er, zo wel als onder de Byën , driederley ; te weeten , Man- netjes, Wyfjes, en Werkluy zonder Kunne* De twee eerften hebben Wieken, de laatften niet, en zy krygen 'er nooit , fchoon verfchei- de Natuurbefchryvers het tegendeel beweerd hebben. De Mannetjes zyn de kleinften, ja kleiner dan de Werk-Mieren, zo men verze- kert, en kenbaar aan de grootte vanhaare Oo- gen. (*) Apparet certo tenuis fed femita ca! Ie , Qua nigrum Formica agmen trahit ordme longo, Feftinant aliae , ut plenos populentur acervos , lila redit rapto gravida, atque e pondere fefïa Invitat fbciam in praedam, & Iele ore falutant. Pars condit Terras, atque Hyemi male credit nuqiiac, Emicat agmen agens, Segetique infextur aba&x. ?an Sexe, de Mieren. 347 gen. De Wvfjes zyn de grootften en lyvig- V. Hen van alle de Mieren , doch hebben de Oo- j IX> gen zeer klein. De Werk- Mieren, eindelyk, Hoofd- die ongevleugeld zyn, hebben de Kaaken of óTUK* Nypers allergrootft. In de Mieren-Neften worden niet dan Werk- Mieren gevonden en Wyfjes, die 'er van tyd tot tyd komen om Eijeren te leggen: terwyl de Mannetjes herom vliegen, paarende nu en dan met de Wyfjes, doch nooit komende in de algemeene Samenwooning. Dit zal , moog- lyk , zodanig Autheuren bedroogen hebben , die , in de Mieren-Neften gewiekcen vindende, veel grooter dan de anderen , de Mannetjes voor grooter hielden dan de Werk -Mieren. Men vindt nooit Mannetjes in het Ne ft, maar zy zyn, gemakkelyk, tegen den avond, op een Zomerfchen dag, waar te neemen, met de Wyfjes gepaard in de Lugt zweevende, Want deeze laatften voerenze , al vliegende , met zig, en men ftaat zeer verwonderd , dezelven betrappende, te zien, dat men, in plaats van één , 'er twee gevangen heeft , waar van het eene vyf of zesmaal zo groot is als het andere. Hoe gemeen ook de Mieren zyn , is 'er E{?en, naauwlyks een Infekt, daar men meer fabelen fchappen. van verhaald heeft. De Ouden meenden 'er eene fchranderheid en vooruitzigt in te vinden, daar het Menfchclyk Vernuft , als 't ware , voor ftil moeft ftaan. Om niet te gewagen van die genen, welken 'er eene kennis der Bouw- L Deel. Xli. Stuk, kunde. 348 Beschryving van v- kunde , Sterrekunde , eene gefchikte Regee- LIX. 'ringsform, Gemeenebeft of Staatsbeftuur , en Hoofd- wac meer van dien aart is, aan toefchreeven ; zal ik alleen maar melden , dat Cicero 'er niet alleen Ver (land , maar ook een Ziel in ftelde5 met Reden en Geheugenis begaafd , en Celsus wilde haar geenszins geteld hebben onder de onredelyke Dieren. Pythagoras en anderen hebben zig verbeeld, dat deeze Infekten met elkander fpraken en redeneerden , om dat zy by de ontmoeting vertoeven ; en , dat zy over- leg hebben in haar arbeid, is volkomen blyk- baar. Salomon telde haar onder de vier van de kleinften der Aarde, die in Wysheid voor- trefFelyk waren* De Mieren, zegt hy, zyn een onfterk Volk , doch niettemin bereiden zy, in de Zomer, haar Spyze (*). De Oud- vaders hebben hier op , onbefchroomd , vaftge- fteld, dat Zy kundig waren van de Jaargety- den, en tegen het aankomen van den Winter haare Schuuren als met Koorn of Win ter-Kolt opvulden, enz. Veelen der Hedendaagfchen zyn in andere dwaalingen vervallen, ten opzigt van deeze Infekten. Sommigen hebben gefchreeven, dat alle de Mieren , na verloop van tyd , Wieken kreegen , zelfs die Werk-Mieren of zonder Kunne zyn ; anderen, dat zy de Wieken kwyt raakten en dus t ongevleugeld wierden» Ook heb- (*) Spreuken. Kap. XXX. Vers. i$. ii e Mieren. 349 hebben weinigen de Mannetjes van de Wyfjes, ^ V. en van de Werk-Mieren , behoorlyk onder- jjx.L fc heiden. Ik zal hier kortelyk de Huishouding Hoofd- der Mieren , volgens de naauwkeurigfte Waar- STUK* neemingen en Ondervindingen, te boek ftel- len. Deeze kleine Infekten woonen doorgaans on-Neften. der den Grond, in zekere Neften, welke zy aan de Wortels van een Boom , aan den Voet van een Muur , of elders, op een drooge plaats, maaken. Somtyds heeft dit Neft maar cénen, fomtyds twee of drie ingangen, zoda- nig gewelfd, dat het Regenwater 'er niet in kan loopen. Het Neft zelf is in zekere onder- aardfche holligheid , dikwils een Voet en die- per, vry groot, van binnen onregelmaatig ver- deeld , en zonder Verdiepingen of Gaande- ryën. In dit Neft verfchuilen zig; daar over- winteren de Mieren : het is tevens haar Wieg of Bakermat en Woonplaats ; waar van de bouwing haar een oneindigen arbeid gekoft heeft. Om dit Neft te maaken , naamelyk, hebben zy de Aarde moeten uitgraaven en naar buiten brengen ; \ welk, als men haare kleinte en ligtheid in aanmerking neemt , onverbeelde- lyk fchynt : doch de menigte vergoedt zulks. Een verbaazend getal Mieren werkt te gelyk , zonder elkander te belemmeren : zy verdeelen zig in twee troepen , waar van de eene Aarde uitvoert , en de andere weder inkomt om te l\ Deel, XIU stuk, arbei- 350 Beschryving van V. arbeiden: das gaat het Werk onophoudeïyk AFLJXL# en onafgelDroken voort. Het zyn de Mieren Hoofd- zonder Kunne , alleen , die met deezen arbeid stuk. beiaft zvn . de Mannetjes en Wyfjes doen daar niets toe , en deeze Werk-Mieren zyn ook de Voedfters der Jongen van de geheele Samen- leeving. Manier van Het Mieren -Neft in order gebragt zynde, neemen deeze Infekten , daar , des avonds haaren intrek , en dan eerft denken zy om op den roof uit te gaan. Vrugten ï doode Infek- ten , Krengen , Brood, Suiker; alles is van haar gading. Zo dra zy eenig Aas gevonden hebben , tragten zy hetzelve , 't zy geheel of by (lukken en brokken , naar het Neft te bren- gen. Het fchynt dat de mededeelzaamheid en behulpzaamheid tevens , haar ingeboren zy. Verfcheide helpen elkander, om ftukken, die voor ééne alleen veel te log en zwaar zyn , voort te fleepen, en hier in is het, dat haar overleg uitblinkt; dewyl zy die op verfcheide manieren voortrollen , en , wanneer het Neft in een Boom of boven aan een Muur is , zetten zy 'er, als 't ware, de Schouders onder, tcr- wyl anderen deeze ftukken voortboegfeeren. Op het vinden van dergelyk een Roof, fchynt het dat daar van kennis gegeven worde aan het geheele Gemeenebeft: in zulk een geval, im- mers, ziet men een goed aantal Mieren, uit het Neft , zig derwaards fpoeden , om elkander te helden, en j zo "er eene by toeval komt te de Mieren. 351 fneuvelen, wordt deszelfs Lyk, door de an- m V. 5 1 . ry n , AFDEEU deren , als ten grave gebragt. Zulke en derge- yx, lyke bedryven hebben de Ouden, aan deeze Hoofd* Infekten , de gemelde meer dan Dierlyke be- STUK* gaafdhcden doen toefchryven. Het Voedzel, dat de Mieren, dus, aan haa- re Woonplaats brengen, wordt niet ter be- waaring opgelegd: zy gaan het, met alleman, op ftaande voet eeten en deelen het uit aan de Jongen. Men vindt in de Neften niet meer dan eenige overblyfzels , welke zo fchielyk niet konden opgegeten worden , en , zo dra dezel- ven beginnen te rotten , brengen zy die naar buiten. De zogenaamde Graankorrels , die voor 't oog komen, wanneer een Mieren-Neit omgerood wordt, zyn niet dan weezentlyke Eyeren , dat is , Wormen of Poppen , en de zorgvuldigheid , met welke dezelven van de Mieren gedragen, voortgefleept en geborgen worden, ftrekt alleenlyk ten bewyze van dc zorg die zy voor haare Jongen of voor de Voortteeling hebben. Bovendien kan men naauwlyks begrypen , dat de Mieren een mag- teloos of onfterk volk zyn zouden, gelyk Sa- lomon zegt * : want de Lalt, dien zy draagen , *Proverbm gaat verfcheide maaien de zwaarte te boven van *J5*Vcr* haar Lighaam. Plinius merkte, uit dien hoof- de , aan , dat 'er geen fterker of kloeker Die- ren zyn. 's Winters, in tegendeel 5 worden zy , in haare Neften , als Levenloos en door de Koude verkleumd, gevonden. I. Deel. xn. Stuk* Dc 352 Beschryvingvan V. De nadeden', welke de Mieren aan onzebes- A[ IXEL' te en lekkerfte Vrugten, wanneer die nog aan Hoofd- de Boomen zyn ; als ook, op fommige plaat- stuk. fen) jn de Huizen, aan Brood, Vleefch en Middelen Suiker of andere Zoetigheden toebrengen , tegen ric ^ 0 wieren, fchynen onverhelpelyk te zyn : dewyl 'er naauwlyks een middel is, om dezelven daar voor te bewaaren of te befchutten. De Nefien zyn dikwils niet te vinden, of kunnen ^ zon- der befchadiging van de Wortelen van 't Ge- boomte , niet door middel van kookend Water worden uitgeroeid. Men kan 'er, evenwel ee- Bigen vernielen ; 't zy in een Kas, door Potjes met Water daar in te zetten, waar op Stuk- jes gefuikerd Papier dry ven: 't zy aan een Muur of Schutting Flefchjes ophangende, waar in een weinig Syroop of Suiker- Water is: want in een Flefch, met een naauwen Hals, fterven de Mieren door haar eigen Waa- fem (*). Doch, 't zy dezelven verdronken of dus gefmoord zyn , dient menze nog wel te verpletteren of op een andere wyze om *fc Le- ven te brengen: dewyl zy anders, door dc Warmte 5 of enkel door de vrye Lugt, herlee- ven. De reuk van Kamfer, evenwel, fchynt doodelyk voor haar te zyn (f}# In (*) Zie het Vertoog ©ver de zonderlinge uitwerkingen van den Waafem der Mieren , in het VIII. DEEL der Uitgezogis, Verhandelingen ) bladz. 262-266. ("f ) Zie de Pr oef neemingen met de Kamfer *p veelerley Die- ren , in 't zelfde Deel , aan 't begin. de Mieren, 353 In andere Wereldsdcelen doen de Mieren. Vi ongelyk grooter nadeel, dnn in Europa. Men jjX< heeft 'er, in Amerika, niet alleen die in deHoopo- toppen der Suiker-Riecen neftelen en dezelven bTÜK* bederven ; niet alleen die naar alle Spyzen o£fcha dat die Lighaampjea, LIX. " grooter dan de Mieren zelf, en geelagtig of Hoofd- vuil wit van Kleur , welke men gemeenlyk stuk. Mieren-Eyeren noemt , niet zyn dan de Popjes der Mieren of de Wormpjes , nog niet veran- m^ derd , en om dat zy geen Pooten en naauwlyks een zigtbaaren Kop hebben, naar Eytjes gelyr kende. Het Aas, dat de Mieren naar het Neft brengen , ftrekt , in de eerfte plaats , tot voe- ding van deeze Wormpjes. Men wil , dat > als het Voedfel fchaars is , de Mieren zelf vaften, om de Jongen geen Honger te laaten lyden : het welk een Voorbeeld zou zyn van Kinderliefde, zo groot als men zig kan ver- beelden. Fopjes. Het Masker, in een Popje zullende veran- deren, legt ten tweeden maale zyne Huid af, en krygt een Vliesagtig bekleedzel , door het welke alle de Leden van de Mier, die zig in het Popje klaar vertoonen, omwonden zyn. Voor deeze Popjes hebben de Mieren even ge- lyke zorgvuldigheid als voor de Wormpjes en Eyertjes. Het een en andere ftrekt voor ver- fcheide Infekten en Vogeltjes tot Aas , gelyk de Mieren zelf voor den Mieren-Leeuw, ecu ïnfekt, dat 'er oneindigen verflindt. ,, Dewyl men gezien hadt , hoe vlytig de Mie- „ ren deeze zogenaamde Eyeren, wanneer de Zon te fterk fchynt, daar voor tragten te ver- bergen ; zo hebben de Vogelvangers daar uit ^, de Konft geleerd , om alle de Eyeren van een „ Neft, DE M I fi R Ë N. 36I o Neft , op een gemakkelyke wyze 3 te bekomen. V. 5,/y handen, naamelyk3 by de Mierhoopen , ^fx!1" 5, Doeken op, of zetten 'er Plankjes voor, om Hoofd- 3, Schaduw te maaken. Als nu de Hitte der Zon 3,de Hoopen doet opfcheuren, zo neemen de Mieren de Eyeren , en brengen die ylings in de 33 gemaakte Schadu we, waar doormen dezelven 3, dan in menigte kan vergaderen. Alzo de Mieren haare Eyeren of Jongen 3 3, onder bedekking van den Hoop , aan alle zy- 3, den , uitgenomen naar 't Noorden , en voor- „naamelyk aan die zyde, alwaar de warmte „ der Zonnefchyn \ doch niet met de blootc 33 Straalen , de jongen kan koefteren of uitbroe- 33 den , nederleggen , en derhalve de Aarde al- 3, daar geduurig omroeren 3 zo kan 'er geen 33 Gras of Mos groeyen, dat in tegendeel die 33 Hoopen aan de Noordzyde doorgaans bedekt. 33 Den Noor wegeren en Laplanderen ftrektdit, 3, in de Wilder niffen, tot een teken enwegwy- 55 zer5 waar op zy reizen kunnen 3 in dagen als 3, de Lugt betrokken is 3 even als op een Kom- 33 pas (*> Van ouds zyn de Mieren 3 zo wel als haare Gebruik Eyeren , en de Neften zelfs 3 onder de Genees- ^4xe" middelen geteld ge weeft. Men heeft ontdekt 3 dat zy, door Deftillatie, een Geeft geeven3 die fcherp zuur is 3 en deeze Waafem open- baart zig door het enkel omroeren van een Mie- (*) Linn. Aanmerkingen in de Stokh. Verhand, van 174U l„ DEEL* XII* STUK, Z 5 3 zeer kenbaar maakt. Deeze laat-HooFD- ften, en de Wyfjes , hebben een verborgen STÜK# Angel , die aan de Mannetjes , welke zeer klein , doch ook gevleugeld zyn , ontbreekt. Het getal der Soorten van Mieren is, in soorten» Europa 3 zo menigvuldig niet. Omftreeks Pa- rys heeft men 'er maar zesderley gevonden ; niet meer dan vyfderley in Karniolie, en ze- venderley in Sweeden : waar dan by komende die van andere Wereldsdeelen, zo maakte dit een getal van zeventien Soorten : als volgt. (1) Mier, die zimrt is9 met bet Agterlyf Ey 1. rond en de Dven rou Hercules Zeer In de Noordelyke deelen van Europa vindt groote men zekere Mieren, die in de rottige Stam- men der Boomen zig al zwervende onthouden, en door den Heer Kalm , ook , in Noord- Amerika waargenomen zyn. Op Gothland vondt Linn^eus 'er zodanigen , wier Lyf by- na de grootte van een By hadt, zynde geheel glad, en meeftendeels zwart, doch voor aan het Agterlyf , aan het Borstftuk en van onde- ren, waren zy bruingeel. In ieder Kaak had- den zy vyf Tanden, waar mede zy vinnig kon- (1) Formica nigra , Abdomine ovato, Femoribus Ferrugl- jieis. Syft. Nat. X. Gen. 218. Formica magna. Faun. Suec* 1019. Formica magna Hippomyrmex. //. Cotlf 232. Formica maxima. Raj. Inf. 69. I.Dkejl» Xix, Stuk* 364 BESCHRY VING VAN V. konden byten. Ieder Spriet beftondt uit der- AJDLXL tien Leedjes , van welken het onderfte zeer Hoofd- kort, het tweede zo lang als de halve Spriet, stuk. en de eif volgende klein doch gelyk^van groot- te waren. Het Schubbetje, op de Rug, tus- fchen het Borstftuk en Agterlyf , was ovaal en niet het allerminfte uitgefneeden. paarde Van de Sweeden worden deeze Haefimyra Mieien. en van ^ Hooglanders Bjornmyra genoemd. Ray maakt van dergelyken gewag , onder den naam van Paarde - Mieren , die veel grooter dan de gewoone , fterker en in 't loopen fnel- ler zyn. Het middelde deel des Lighaams, met een zo dun Bandje niet aan het overige verknogt als in anderen, zegt hy, is geelag- tig: het Agterlyf , dik, zwart en minder glan- zig dan in de gewoone Mieren. In de Boffchen en aan de Haagen maaken zy haare Neften, boven den Grond, van Strookjes, Takjes of brokjes Hout , enz. Van haar worden Eyeren gelegd , als van de anderen. Deeze groote zyn de eenigfte Soort van Mieren , welken de Heer Gronovius onder de Infekten van ons Land hadt geteld , als in Tui- nen en Huizen gemeen en een fchadelyk Ge- dierte zynde (*). Ik moet bekennen dezelve aldaar nooit, maar menigvuldig kleine zwarte en roode Mieren, te hebben waargenomen. co (*) Animaliiim Belgicorum Centur. V. A3* Rtiv* Vol. V. P* 553. de Mieren. 365 ("2) Mier , die bet Borstftuk op zyde plat en V. feenemaal Roejlkleurig beeft , den Kop en bet Jgterlyf zwart. Hoofd- stuk. Deeze, van middelmaatige grootte, neftelt iu in de hoopen van Kafagtige of met Kaf ver- Rofe mengde Bladen, in de Boflchen van Europa, als ook in Noord - Amerika , volgens de Waarneemingen van den Heer Kalm. ,, In Sweeden noemt menze Pisf-Myror , dat is „ Pis-Mieren ; ter oorzaake dat na haar Steek, „ waar mede zy zeer gereed is, doch die „ weinig nadeel doet, zekere Vogtigheid op ,, het geftoken Deel overblyft; waar uit de „ gemeene Man opmaakt, dat zy zig, door „ haaren Vyand te bepisfen, tragt te verdedi- „ gen. Deeze zyn het , die breede , diepe Heirbaanen maaken , van haare Woonplaats, „ ftrekkende naar dikwils ver afgelegene Koorn- „ velden : het welk niet zo zeer door haare ,, zwaarte; maar door het geduurig loopen, ,, langs een zelfde Pad, gefchiedt. Zy zyn „ het, uit welker Neflen men zulk een fris- „ fche zuure Reuk krygt, wanneer men die „ omroert of de Hand daar boven houdt. „ Deeze geeven den aangenaamften Zuuragti- ,, gen Smaak, wanneer menze kaauwt, en „ worden daarom alleen gebruikt in de Ge- ,, nees- (2) Formica Thorace c©mpreflö toto Ferrugïneo , Capite Abdomineque nigris. Syft, Nat. X. Formica mfa. Fam% Suee* 1020. Formica media rubra, Raj, In/. 69, I. DEEL 4 XII. STUK* $66 Beschryving van ?• „ neeskunde. Zy zyn het , die Harft van de LIXEL ^ Geneverboomen by een brengen; inzonden Hoofd- heid wanneer de Miereneden oud, en tus- stuk. ^ fchen Kreupel bofch van dien aart gelegen ,3 zyn. Men vindt deeze Harft meeft met een 33 groot Gat doorboord: dezelve wordt van de 33 Landlieden onder den naam van Wierook 33 verzameld, en tot berooking der Woonin- 3, gen gebezigd ; dewyl zy , op 't Vuur ge- 33 legd3 een niet minder verfris fchende Geur 33 geeft dan de GeneverbefTen (*) Dmitfchc. Tot deeze Soort van Mieren , wier grootte pi.xcvn.middelmaatig is, fchynt my die aanzienlyke I$' Duitfche Vliegende Mier te moeten t'huis ge- bragt worden, welke in Fig. 15 is afgebeeld. Dezelve , naamelyk , zal buiten twyfel een Wyfje zyn geweeft, die ten minfte de dub- belde grootte hebben van de Werk-Mieren van de zelfde Soort. Haar Kleur is , ten voor- naamfte , glanzig bruin, en, van onderen, eenigermaate rosagtig : die der Wieken geelag- tig en als getaand doorfchynende. iit. (3) Mier, die bruin Afchgraaiiw is 5 met de ju/ca. Schenkels bleek. Bruine, In S weeden noemt men deeze Swart-Mwor % dat is Zwarte Mier, hoewel zy veeleer bruin is, (*) LlNN^US, Stokh. Verband. III* STUK, bladz. 47. (3) Formica cinerco-flifca ; Tibiis pallidis. Syft. Nat» X. Formica Mc*. Faun. Suec. 1022, formica media , nigro colore Iplendens* Raj, Inf. 6% DE MiERËN. 3Ó7 is, hebbende het Lyf met zeer kleine Haair- v- tjes bekleed, die maaken, dat, in zekere plaat- ljx. * zing tegen 't Licht, dit Voorwerp zig zwartHooFD- vertoont. Zy zyn wat kleiner dan de naaft-STÜK* „ voorgaande, en maaken meeft haar Nefton- 3, der de Aarde , alwaar haare woonplaats , „ die uit Zand beftaat , met Gras bedekt is , „ in het welke verfcheide Heuveltjes daar „ door ontftaan. Zy draagen 'er Koorn * m^Gefiruk en zyn by de Tuinlieden meeft gehaat, de- „ wyl zy niet alleen de Aarde opgraaven, en „ zig Reeten daar in maaken, maar ook ge- „ duurig op de Boomen onthouden : doch zy fteeken of befchadigen niet , wanneer zy „ verontruft worden (*). (4) Mier, die geheel glinjhrend zwart is, met iv. de Schenkels Afchgraauwagmg. zwfrteL Onder alle de aan Linn^us bekende Mieren, waren deeze de kleinften , gelykende naar de Roffe , doch niet half zo groot zynde. Zy bouwen, even als die, Netten in de Aarde, en fteeken ook niet van belang. (5) Mier, die van hoven zwart is, vanonde- y# Ibfolei Vaale ren obf°Ieta* (*) LiNN^eus, Stokhé Verhand. III. Stuk, bladz, 47. (4) Formica tota nigra nirida ; Tibiis cinerafcentibus, Syft. Nat. X. Formica atia» Faun. Suec, 1023» Formica minor è fufco nigricans, RAJ. Inf„ 69. (5) Formica fupra nigra, fubtus teftaceo-rufa j Abdomine fubglobofo. Syft. Nat* X, l DEEL«XlI* STUK- 368 Beschryvinc van V. ren rosagtig vaal , met het Agterhf omtrettt Afdeel. ' , ö jjX. Klootrond. Hoofd- stuk. De Kop van deeze Soort is naauwlyks zo dik als het Borstftuk, dat eene Spilronde fi- guur heeft. Een laag geknot Schubbetje be- vindt zig tuffchen 't Borstftuk en Agterlyf * dat Eyrond is, gefpitft, zo lang als 't Bo.st- ftuk, met zeer kleine rosagtige Haairtjes. De Schenkels en Pooten zyn Afchgraauw ; hec Lyf is glanzig zwart. vi, (6) Mier, die roodagtig i$> met de Oogen en Roode een m^er ^ètert f> %qjcarU Deeze Soort van Mieren zyn wat kleiner dan de naaftvoorgaande en rooder dan eenige anderen. Zy maaken , even als de zwarte, haar Neft , dat uit louter Zand beftaat , onder den Grond, het welk Heuveltjes in het Gras- land veroorzaakt. Als menze tergt of verönt- ruft, tragten zy zig met haaren Angel te ver- dedigen , het welk een Jeuking te weeg brengt , even als of men zig gebrand had aan Brande- netelen. Te regt mogen dan de zodanigen, die men ook in de Wefrindiën heeft, den naam voeren van Brandmieren. In S weeden noemt men deeze Ettermyror , en by de Uplan- landers Roedgioeter. £y ons zyn dezelven ook ruim (6) Formica teftacea , Oculis pun£oque fub Abcfominb nigris. Syft* Nat X. Formica rubra. Faun, Suec 1022. Fof« mica minima rubra. Raj. Inf, 69. BE M I £ R É No 3&5> ruim zo bekend en gemeen als de zwarte Mie- v* Afdeel* ren- LIX. HOOFD- (7) Mier, die ros is$ met het Agtcrlyf brui" stuk. ver. vu. P'hara'ónis'c (8^ Mier, die rood is3 met het Agtcrlyf t^joarl^^ en een:germaate ruig. VIIL SalomoniU Varit deeze twee, die zig in 't Kabinet bë.A^bi^ vonden van haare Koninglyk Sweedfche Ma- jelteit, was de eerfte uit Egypte afkomftig: de andere onthoudt zig bovendien in Ara- bie en het Joodfche Land. De eerftgemeldé is by uitftek klein; (9) Mier, die zwart is , met de Pooien , Sprie* l£ -*T < Sacchati* ten en Nypers ros. VQra% Suiker-* Deeze Soort , die ook in kleinte uitmunt on- Vreecct* der de Mieren, onthoudt zig in Amerika, maa- kende haare Neften in de toppen van het Sui- ker-Riet en dezelven vernielende. Zy heeft het Lyf befprengd met witte Haairtjes : het Schubbetje aan het Steeltje is dik en niet inge- fneeden: de grootte als die van de volgende Soort» (10) f7) ^Formica rufa , Abdomine magis fnfco. M. L. U, Syfim Nat. X. (8) Formica mfa, Abdomine nigro fubvillofo. Ü. L, Uö Syfï. Nat* X, (9) Formica nigra , Pedibus Aii tennis Maxillisque rufis; Syft. Nat. X. Formica minima Saccharivöia. BROWN. Jam.i 44°» 1, vleu XII, Stuk. A t 370 Beschryving van V. (10} Mier, die het Steeltje met twee Knobbels ^1 IX L' heeft* waar van de agterfte grootft. "'stuk?" *n ^e Turfagtige of Veenige brokken Gronds , x# in Europa , wordt deeze gevonden, die het C%pJen?' Agterlyf naauwlyks zo lang als, en den Kop wier. breeder dan het Borstftuk heeft. De twee ge- dagte Knobbeltjes vervullen de plaats van het Schubbetje , tuffchen 't Borstftuk en Agterlyf. JEU (11) Mier, die het Borstftuk met twee Tandjes* °Vraatfgc.' het Steeltje met twee Knobbels, het Lyf roodagtig heeft en het Agterlyf bruin. Van deeze Soort , die zeer klein is , wor- den, in Zuid- Amerika, byna allerley eetbaare Waar en opge vreeten , zegt Linn^eus. Men teltze aldaar onder de Huismieren. XIT Mier, die de bult van H Borstftuk twee- Bidens. tandfk* den Kop Eyrond met Roeflkleurige Tweetan- . 0 . ƒ ^ èigQ. Sprieten* wier onaerjte Leedje zwart is* heeft* Rolander heeft deeze, zo wel als de vol- gende , in Zuid- Amerika waargenomen. 03) (10) Formica Petiolo nodis duobus alternis; pofteriore ma- jore. Sy/L Nat. X. (11) Formica Thorace bidentato, Petiolo binodofo , Corpo- re teftaceo , Abdomine fufco. Syft. Nat. X. Formica do» meftica omnivora. Brown. Jam. 440. (12) Formica Thoracis gibbere bidentato; Capite ovatoj Antennis Ferrugineis, Articulo infimo nigto. Syfi. Nat. Xf t> E M i eken. 371 CI3) Mier, d'e het Borstjluk met zes Doornen , ^F^EL< den Xop oh dubbeld heeft , agteren jjx. wederzyds gefpitft. Hoofd- stuk. Deeze heeft haar bynaam van de drie paareri xrir. Doornen, agter aan het Borstftuk, waar van zestal * de twee voorften voorwaards uitfteeken ; de(il£e* middelften zeer klein zyn , en de twee agter- ften overend ftaan. Het Steeltje van 't Agter-- lyf heeft twee Knobbeltjes. (14) Mier 3 die het Borstftuk met vier Doornen 9 xiv. den Kop als dubbeld heeft en groot , van Dikkop!'*" agteren wederzyds gefpitft. PxSe* In Zuid -Amerika onthouden zig insgelyks deeze Mieren , die het geheele Lighaam Roeft- kleurig ruig hebben, en het Steeltje van 't Ag- terlyf, bovendien, met twee Knobbeltjes, het eene agter 't andere voorzien. De Door- nen, waar van in de Kenmerken gefproken wordt , ontbreeken zekerlyk in die van Fig. 6 , op Plaat XCIX, in 't Vierde Deel van Seba * welke my ook toefchynt niet onder de groote Mieren te behooren. f13) Formica Thörace fèxfpinofo; Capite dldynio, utrln- que poiftce mucronato. Sy/lm Nat. X. (14) Formica Thorace quadrifpinofb , Capite didymo, ma- gno , utrinque poftice mucronato. Syft. Nat. X. Formica magna. Meuian. Surin» T» 18. f. majores. MARCGIU Braf. 252., h £>£el. xix, stuk. Aa & 372 Beschryving van ^ (15) Mier, die het Borstftuk met vier Doornen? LiX# ' den Kop plat en gerand , wederzyds met Hoofd- twee Doornen beeft. STUK. xv. Deeze Kenmerken komen volmaakt overeen zf/a7tetitmec &Q van onze Ffe* 16 > welke de afbeel- sminame, ^ing is van een zwarte Mier^ van middelmaa- %?c,511 tige grootte, uit Suriname. Die van Ffg* 7 3 op de gemelde Plaat van Seba , fchynt de zelf- de te zyn als deeze; doch de Doornen zyn daar in lang zo zjgtbaar niet , als in ons Voor- werp. (16) Mier 3 met een Kegelvormig Schubbetje in H&mAti» plaats van Steeltje; den Kop eenigermaate Parperag- duhbcld ; de Nypers uitjleekende en rood. tige. T\? 17 Deeze, zo wel als de voorgaande en vol- gende , zyn , door den Heer Rolander , in Zuid- Amerika waargenomen. De bynaam, die zo veel te kennen geeft als Bloedkleur ig of Purperagtig, doet my hier dat vliegend Inlekt van Suriname t' huis brengen, 't welk in JF/g» 17 is afgebeeld; het welke allernaaft fchynt te komen aan de Mieren: hoewel het naar die5 welke in fig. 1 en 2 op de gezegde Plaat van Seba, als in de WeftindiBn onder den naam van (15) Formica Thorace quadrifpinofo, Capite depreflb , mar- ginato, utrinque bifpinofo. SyJÏ. Nat. X. Tapiiai MARCGR. Br af. £52. (16) Formica. Squama Petiolari conica ; Capite fubdidymo % Maxillis porreftis rubris. Syft, Nat< X» de Mieren. 373 van Vliegende Mieren bekend , en van die V. Kleur zynde, vertoond worden, in geftalte wei- nig gelykt. Ook zyn dat inderdaad geen Mie-HooFD- ren maar een Soort van Wespen 3 en waar- STÜK* fchynlyk Marribonfen: zie onze Fig. I. (17) Mier , die de bult op 't Steeltje overdwars ^^7J* jamengedrukt heeft, den eerjlen Ring van stinkende* 't Agterlyf fmcdler; de Nypers ititjfeekende. In fommige opzigten is jdie ontzaglyk groote %. 18* Mier van Suriname , in Fig. 18 afgebeeld , met de opgegevene Kenmerken van deeze Soort overeenkomftig. Zy heeft in 5t geheel eene zwarte Kleur , en van de grootte kan men uit de afbeelding oordeelen. Van die Mieren , welke in 't I. Deel van Seba , als nog een wei- nig grooter zynde, op Plaat LX IX vertoond zyn, wordt gezegd, dat zy kleine Spinnekop- pen vangen tot haar Aas, en zelf van groote Spinnekoppen opgegeten worden ; 't welk eene byzonderheid is , wel zeldzaam , doch zo on- geioofbaar niet , als het gene men 'er by voegt ; dat zy door den tyd in vliegende Torren ver- anderen (*) ! (17) Formica gibbere Petiolari transverfe compreÏÏb, Ab« dominis primo fegmento contra&iore ; Maxillis porre&is. $yft* Nat. X (?) Op bhdz. nn in het gezegde I. Deel. L Deel. xii. Stuk. A a 3 LX 374 Afdeel* LX. Hoofd- stuk. Beschryving van LX. HOOFDSTUK $efch)ryoingeoan H Geflagt der Ongevleugelde Byen, die wegens de Gejlalte bier zyn f huis gebragt. Haam. T~\e Angel, die in de laatftgemelde Mier JL-/ zeer zigtbaar is, en de Geftalte, heeft Linn^eüs hier een Geflagt doen plaatzen van Infekten, dat eigentlyk behooren zou tot die van den Zevenden Rang. De Wieken, naa- meiyk, het voornaame Kenmerk van alle, die tot dus verre befchreeven zyn , ontbreeken 'er volftrekt aan; doch de Geftalte zweemt meer paar die van eene By of W esp , dan van een Mier: weshalve ik 'er den naam aan geef van Ongevleugelde Byen. De Latynfche naam y Mutilla, zal daarvan afgeleid zyn, dat zy zig, deswegen , als verminkte , of van eenige Le- (demaaten beroofde, Infekten, voordoen Kenmer- De Kenmerken, van dit Geflagt, beftaan k&n> dan in de gezegde Geftalte van een By of Wesp, zonder Wieken: het Lighaam eeniger- piaate ruig: het Borstftuk van ag teren fiomp te hebben; en een Steekende Angel, die ver- borgen zit. ^jorten, Weinige Autheuren hebben deeze Infekten waargenomen , en van de Eigenfchappen , in 't algemeen, kan ik niets gewagen. Agt Soorten ftaan de Ongevleugelde Byen. 375 ftaan 'er van bekend , waar onder drie , die V. inen in S weeden heeft ontdekt ; als volgt. A ^)|EL" Hoofd- (1) Ongevleugelde By, die hoogrood isy met stuk, een zwarten Gordel om het Agterlyf. 1. Occidenta* By Petiver wordt deeze, die in onze Ffg.weftei- 19 is afgebeeld 3 een ongevleugelde Wesp /che* die zwart en rood getekend is , genaamd; voor- ^p-*™1' komende in Virginie,Maryland en andere dee- len van Noord-Amerika. (2) Ongevleugelde By , die zwart is ; het n. Agterlyf 'met vier rojje Vlakken en drie wit* Amenfa.Am te Strelpen. In Zuid -Amerika wordt deeze gevonden, volgens Linn^eus. Zy heeft de Sprieten Els- wyze zwart : het Borstftuk zwart , met een witte Vlak aan beide zyden, in 't midden , en van agteren insgelyks : den eerften Ring van het Agterlyf groot, met vier roffe Vlakken, waar van de twee voorften kleinft, en de ove- rigen met drie groote witte Vlakken: weshalve het Agterlyf zig als met drie witte Streepen, overlangs, getekend, vertoont. ' (3) (1) Muülla coccinea; Abdomine cingulo nïgro. Pet. Muf. 404. Gaz. T. 13. f- 14. CATESB. Car% III» p. 15, T* 15. Syftm Nat. X. Gen. 219. (2) Muülla nigra , Abdomine Maculis rufis quatuor , Lineis- que tribus albis. Syjï* Nat, X* ldeel. xii. stuk, Aa 4 Beschryving V A » v* (3) Ongevleugelde By , die zwart ; het- j\g ' Agtcrlyf met een geelen Band en witte Hoofd- Streep. STUK. Iir# Deeze was uit de Indien afkomftig. Ir.dk a* indifche* ^ Ongevleugelde By 3 die zwart is , het Ag» Et#op*JL terlyf met drie afgebroken witte Banden; het .Eijropi- Borstftièk vm moren ros. De Heer Uddman befchryft deeze, die in de Zandige BolTchen van S weeden, doch zeer zeldzaam , voorkomt , de grootte hebbende van de Zeefpoot-Wesp. Haar Kop en de Sprie- ten zyn zwart , korter dan het Borstftuk, dat ros is, van vooren zwart, gelykerwys het Ag- terlyf. Dit laatfte is Stekelig ruig, en gete- kend met drie witte Banden , waar van de twee agterfle afgebroken zyn ; de Voeten zwart. (5) Ongevleugelde By, die zwart is, hebben* Bariar£-* Ae het' ^gterVjf getekend met drie ryen, ie» *fher der van drie witte Stippen , overdwars , en het Borstftuk ros. (6) (-3) Mutilla nigra, Abdomine Fafcia lutea Lineaque alba* Syft. Nat, X. (4) Mutilla nigra, Abdomine Fafciis tribus albis interrup- tis; Thorace antice rufo. Syjl, Nat. X. Apis aptera Uddm. Dij. 98. T. 17. (5) Mutilla nigra ; Abdomine pun&is albis ter tribus * Thorace rufo, Syjl* Nat. Xé de Ongevleugelde Byen. 377 (6) Ongevleugelde By, die zfMrt is> hebben- V„ de op het Agterlyf drie witte Plakken. ! Zo wel als de voorgaande, is ook deeze in^uK^ Barbarie door den Heer Brander waargeno- vi. men. Zy was wat kleiner. *£mè, (7) Ongevleugelde By, die ros en glad is , vil 1 ir 1 Air- Acarorumq met den Kop en bet Agterlyj > van agleren ,derMytcn9 zwart. Deeze, die zeer klein is, onthoudt zig onr der de My ten , waar van zy leeft. De Sprie- ten zyn byna zo lang als 't Lyf en zwart , ge- lykerwys de Kop3 het Borstftuk en Agterlyf; waar van egter de eerde of voorfte Ring Roeftkleurig is , zo wel als de Pooten , met de Schenkelen der agterlten zwart. Het Wyfje fteeft een uicfteekende Angel. (8) Ongevleugelde By, die ros en glad is, viit; met den Kop en 9t Agterlyf ruigagtig vwart. M}^tU De Heer Solander heeft deeze ontdekt 3 ^die zeer zeldzaam is, in S weeden, zynde de tjelft grooter dan de voorgaande. In (6) MutUla nigra^ Abdomine macalis tribus albis. Syft* Nat. X. (7) MutUla glabra rufa, Capite Abdomineque poftice ni* gro„ Syft- Nat. X. (3) MutUla glabra mfa, Capite Abdomineque pubefcente nigrïs, Syft, Nat, X. l deel xiu stuk, A a 5 378 De Eigenschappen der V. In Karniolie , nam Doktor Scopoli, in 't ALXI.L* Voor- Jaar , zeker Springend Diertje waar, dat Hoofd- met Bloemen van Hoefblad was ingezameld, STÜK' en het welk hy tot dit Geflagt heeft t'huis ge- springen kragt< Hetzelve was driemaal zo klein als een Luis , bruin en glad ; hebbende de Nypers en Pooten Roeftkleurig ; de Sprieten drillende 9 geknakt, langer dan het Borstltuk; met een langwerpig , fpits , bruin Leedje geknodft; den Stam witagtig : het Agterlyf Eyrond , van onderen met een famengedrukte Plooy. Deeze byzonderheden moeten met het Mi- kroskoop waargenomen zyn in dit . kleine Diertje, het welke fnel liep, en zagtjes aan- geraakt zynde fprong, beweegende de Sprieten onophoudelyk LXI. H OOFD S TUK. De Eigenfchappen der Tweevleugelige In- fekten , in *t algemeen. Naam. "T\e In^ekten van a^e Rangen , die tot nog jLJ toe door my befchreeven zyn, hebben Dier Wieken; het zy de twee bovenften, hard en Hoornagtig, als tot Scheeden of Dekfchil- den verftrekken, gelyk in de Torren, Spring- haanen, en dergelyken: het zy alle de Wie- ken, (*) Mutilla Saltatrix, Entom, CarnioU p. 314. T W E E V L E ü C E L I G E. 379 ken, Donsagtig of als met Pluimpjes Schubs-^^V- wyze bedekt , voorkomen , gelyk in de Ka- L3X * pellen : het zy de vier Wieken Glasagtig door-HooFD- fchynende zyn, gelykerwys in de Juffers of STUK# Puiitebyters , Byën, Wespen, enz. Uitdee- ze beftaan de vyf voorgaande Rangen, en in de Zesde 9 waar toe wy thans gevorderd zyn, plaatft men alleenlyk die Infekten, welke maar twee Wieken hebben, en dus den naam van Tweevleugelige met grooc regt kunnen voeren. De meefte der reeds befchreevene Vliegende Eigen- Infekten , zyn onfchadelyk , en ftrekken veelal caappen# tot vermaak van den Menfch, door de Schoon- heid van haare Kleuren of Geftalte ; daar die van deezen Rang, in tegendeel, watdengroot- ften hoop betreft, ten uiterfte laftig en nadee- lig zyn. Hoe groot een ongemak de Horfels en Vliegen toebrengen aan de Rendieren, Run- ders en Paarden ; welk een fchade de zoge- naamde zwarte Vliegen doen aan de Bloemen van het Vrugtgeboomte , is wereldkundig. Om nu niet te fpreeken van de Muggen > die een yslyke Plaag voor Menfchen en Dieren zyn , over den gantfchen Aardbodem. De Maskers y ondertuflchen , of Wormpjes, die uit de Eye- ren voortkomen , welken deeze Vliegen in de Huid der Runderen, in de Ingewanden of in het Gedarmte van Paarden, in de Neusgaten van het Wol- en Hoornvee, of ook in de Keel der Herten en van andere Dieren , brengen , h Pesia xil* Stuk* doen 380 De Eigenschappen der v« doen wel het grootfte nadeel. Die der Mug- LXI * Sen en van vee*e Langpooten of Schoenlap- Hoofd- pers ^ leeven in 't Water: die der Vliegen , in stuk* >t algemeen , in Vleefch dat begint te rotten , in Ainkende Krengen , in de Afgang van Men- fchen'en andere Vuiligheden. De Mas- Deeze Maskers, -nu, zyn in Geftake aan- kers' merkelyk verfchillende. De meelten gelyken naar weeklyvige Maden, of Wormpjes zonder Pooten, wier Kop niet Hoornagtig is, maar zo zagt als het overige des Lighaams, en geen beftendige figuur heeft, wordende dik of dun, lang of kort, naar de beweeging, welke 'er het Wormpje mede maakt. Dikwils wordt men geen Oogen aan den Kop gewaar, maar dezelve is altoos met een Bek voorzien, die fomtyds eenvoudiglyk de gedaante van een Zuiger heeft, fomtyds met Haakjes, of met een Soort van Pyltje, gewapend is. Aange- zien deeze Maskers, meeftendeels , geen Poo- ten hebben, zo doen zy niets dan kruipen; het welk op een byzondere manier gefchiedu Zy doen de agterfte Ringen , het Voorlyf op zyne plaats blyvende, in de breedte zwellen, en in de langte inkrimpen. Het agter-end des Lig- haams , dus, een weinig vooruit gebragt zyn- de , zetten zy hetzelve vaft , en rekken het Voorlyf uit; het welke vaftgezet zynde, zy op nieuws het Agterlyf doen vorderen* Men fc>egrypt hieruit ligtelyk, dat, hoe langer een Worm is, hy, op deeze manier, een zo vee] groo* TwEEVLEUGELIGE. 381 grooter Stap of Schreede maakt. De korte V. Wormen of Maden zyn doorgaans vlug in be-A^*u weeging doch traag van Gang, niettegenftaan- Hoofd- de fommigen een Soort van Tepeltjes onder STÜK» aan het Lyf hebben , die de plaats bekleeden van Pooten, en waar door zy in het kruipen zeer geholpen worden. In de eerfte Staat , of die van Worm, on-Ha*rYtJ> dergaan deeze Infekten geene verwiileling van Huid 3 gelyk de Rupfen; maar, wanneer zy tot volwaflenheid zyn gekomen , gaat het grootfte deel, even als veelen van die, in den Grond, om te veranderen. Hier in heeft, wederom, een aanmerkelyk verfchil, tuffchen haar en de voorheen befchreevene Infekten, plaats. Het Masker , in den Grond gekroo- pen, neemt eene Eyronde figuur aan; de Huid wordt bruin en hard , en dus bekwaam om een Tonnetje te formeeren, dat van genoegzaa- me lievigheid is , fchoon niet door het Infekt geweven of gemaakt. In 9t eerft week zynde en naar een wit Eytje gelykende, kan men 'er geene Lighaamsdeelen aan onderfcheiden ; maar, na verloop van eenige Dagen, wordt dit Bol- letje harder, en neemt allengs de gedaante van een Pop , Paapje of Nimf aan ; zodanig dat zig , eindelyk , daar aan alle de Leden van het volmaakte Infekt vertoonen , welken alleenlyk de ftevigheid ontbreekt. Wanneer zy die be- komen hebben , opent het Infekt wel haaft zy- ne Gevangenis, doende het bovenfte deel, als I. Deel. xii. Stuk» een 382 De Eigenschappen der Afdeel C&1 ^aIotje> daar ^ fpnngen, het welk zig LXL 'dikwils in tweeën fcheidt. Dus gefchiedt, in Hoofd- 't algemeen , de Verandering der Infekten van deezen Rang, waar in ik my, omtrent eenige byzonderheden, wat verder zal uitbreiden. %pLenf" De Maskers hebben, zo wel als de andere Infekten, zekere Openingen op zy de, die men *5/;^'*Lugtftippen * noemt. Van vooren zyn 'er doorgaans twee, en twee anderen, veel groo- ter , aan het agterfte gedeelte* Deeze laatften verfchillen wonderbaarlyk in de byzondere Ge- flagten , ja zelfs in byzondere Soorten. Som- wylen zyn zy onbedekt en eenvoudig, als ge- woonlyk ; fomwylen fchynt ieder opening, van binnen , drie kleine Gaatjes te bevatten of drie Lugtftipjes, welke in een holligheid, van taamelyke diepte , vervat zyn. In anderen wordt men gewaar, dat de agterfte Lugtftip- pen een verheven rand hebben, welke dienen kan om de Lymige en half vloeibaare Stoffen, waar in veelen deezer Infekten leeven , af te weeren , dat de opening daar door niet verftopt worde. In eenigen ft^eken de Lugtftippen ver uit, en maaken een Soort van Hoorntjes, die aan 't end breeder eri open zyn, geevende dus toegang aan de Lugt. Dus beftaat het met de Wormpjes der Muggen, die in 't Water lee- ven, en in de Maskers van verfcheide Schoen- lappers gaan deeze agterfte Lugtftippen met Vleezige byhangzeis, die fomwylen zeer lang zyn, vergezeld* In TwEEVLEUCELlGE. 383 In deeze Lugtftippen heeft een aanmerkelyke V. verandering plaats , terwyl het Infekt overgaat lxi!" tot zynen volmaakten Staat. De Dop, waarHooFD- in hetzelve , middelerwyl, beflootenis, heeft STUK* zo wel Lugtftippen als het Masker : men telt 'er twee of vier van vooren 3 en twee van ag- teren aan : maar dikwils verliezen de Maskers, die aan 5't agter-end een foort van Hoorntjes hadden 9 dezelve t'eenemaal, wanneer zy Pop- pen worden , en , die 'er geen hadden , worden daar mede voorzien. Zo ziet men kleine Ton- netjes der Tweevleugeligen , waar van eenigen twee of vier Hoorntjes van vooren hebben , en anderen eenige Hoorentjes van agteren. Dit gedeelte der Geftaltewiffeling fchyntniet zonder veel moeite te kunnen gefchieden ; doch is, als men het welbegrypt, zeer eenvoudig. Men moet de Huid van 't Wormpje, die het harde Bekleedzel zal worden, aanmerken als een wyden Overrok of Hans-op , waar in ie- mand zyn Hoofd en Armen , als ook de Bee- nen, terug haalde, om daar mede omwonden te zyn, als met een Zak. Op dergelyke manier trekt het Wormpje de uitfteekzels van zyne Huid naar binnen ; die tevens verdwynen of verdroogen : zo dat men niets daar van gewaar wordt aan het Tonnetje. Die Hoornen of by- hangzels 3 in tegendeel , welke zig aan de Ton- netjes eerft openbaaren, fchynen voorheen als tegen het Lighaam aangevoegd geweeft te zyn, en vervolgens ontplooid te worden. I. Deel. XII. stuk. De 384 De Eigenschappen der V. De Geftaltewiffeling der Infekten van deezen ^LXI1-" Ran§> welke ik befchreeven heb, is dikwüsin Hoofd veertien Dagen of drie Weeken voleindigd, stuk. maar fomtyds duurt dezelve langer ; het geen van hetverfchil der Soorten, en van het meer of min warme Saizoen , afhangelyk is. Daar zyn ook eenige verfchillendheden in de manie- ren, op wélken deeze kleine Diertjes te werk gaan. De meeften verbergen zig , gelyk ik gezegd heb , tot de Verandering in den Grond: doch daar zyn 'er, fehoon van het zelfde Ge- flagt zynde, die zulks niet doen. Onder de Vliegen, by voorbeeld, vindt men verfcheide- ne, die in de open Lugt blyven, en aldaar tot Tonnetjes worden. De Tonnetjes van de meeften komen naa aan de figuur van een Ey$ maar anderen hebbenze aan 't ééne end fpits uitloopende, en in fommigen geiykt het Ton- netje t'eenemaal naar een Worm. Van deeze verfcheidenheden zal ik in de be- fchryving der Geflagten en Soorten iets gewa- gen, en inzonderheid ook fpreeken van dezeld- zaame figuur, welke de Maskers of Wormpjes van de Muggen en van de Langpooten of Schoenlappers hebben , weinig met die der reeds befchreevene overeenkomende, zo min als die der Poppen , welke egter nog zeldzaamer is en ruim zo veel afwykende van den gewoonen trant. Het Infekt , uit zyn Tonnetje te voorfchyn komende, is nog week en vogtig, en verkrygö dooi? TwEÈVLËÜGfcLïCÈ. 38,? door het opdroogen, in weinig tyds,de ftèviS"AF^Et. heid zyner LighaamSdeelen , die tot den vol- j Xi. * maakten Staat vereifcht wordt ; gelykerwys de Hoofd* vliegende Infekten in 't algemeen. Ook is hetstuK* Mannetje hier , doorgaans , kleiner dan het Wyfje. In de Muggen ] en eenige Soorten van Langpooten of Schoenlappers , onderfcheidt het zig daar van door zyne gepluimde Sprieten, gelyk veele Nagt-Kapellen. In een eroot deel deezer Infekten gefchiedt Paaring en ö Eyerleg- de Paaring , op 't oog , wel als gewoonlyk ; ging. doordien het Wyfje , aan haar agtérfte , van het Mannetje met zynen Nyptang gevat en vaftgehouden wordt ; maar by naauwkeurige befchouwing wordt men gewaar , dat het Wyfje het meefte daar toe doet. Zy, immers, fteekc van agteren een Vleezig tepeltje ÏÏic, hetwel- ke in het Lighaam van het Mannetje moet dringen , om deszelfs Teellid in te neemen, dat verholen blyft. In fommige Soorten legt het Wyfje honderden van Eytjes , doch in an- deren maar zeer weinig, die, gelykerwys in dé Kapellen , oneindig ten opzigt van de gedaan- te verfchillen. Men vindt onder deeze Infek- ten, die levendige Jongen of Wormpjes voort- brengen, gelyk eenige Vliegen, enz. De Geftalte der Tweevleugeligên vérfchiltttghaam*. niet grootelyks van die der laatft befchreeve-geftaite# ne Infekten. Hun Lighaam , naamelyk, be- ftaat uit drie voornaame Deelen ; te weeten Kop, Borstftuk en Agterlyf. Boven en be- x* derl. xii. stu^ B b hal* 38<5 De Eigenschappen der V- halve de twee groote Netswyze Oogen; heb- A LXl L' ben zy allen y uicgenomen de Muggen en eeni- Hoofd- gen , misfchien , onder de Schoenlappers , drie stuk. kleine gladde Oogjes agter op den Kop. De Sprieten zyn in fommigen, gelyk de Vliegen, van een byzonder maakzel , grootelyks van dat der Sprieten in andere Infekten verfchillen- de; in eenigen by de Mannetjes zeer aartig ge- pluimd : waar van de Muggen een zeer bekend bewys opleveren. De Bek, Onder alle de Ligbaamsdeelen is in het maak- zel van den Bek wel het grootfle verfchil tus- fchen de Geflagten der Tweevleugeligen ; weshalve de Kenmerken, voornaamelyk, daar van worden afgeleid. Sommigen , gelyk de Horfels , fchynen er in 't geheel geen te heb- ben: men wordt alleenlyk, voor aan den Kop, drie zwarte Stipjes gewaar, doch die tot het inneemen van Voedzel niet bekwaam fchynen te zyn. Ook leeven deeze maar weinig tyds , en niet langer, waarfchynlyk , dan tot de Paa- ring en Voortteeling vereifcht wordt. Ande- ren, in tegendeel, hebben een zeer blykbaa- ren Snuit of Zuiger, die uitermaate lang is en regt, gelyk in de Muggen en Roofvliegen, doch in fommigen buigzaam of geknakt ; du» eenigermaate naar de Tromp van een Olyphant gelykende. Het Infekt kan denzelven uitrek- ken, inkorten en op verfcheiderley manieren buigen. Veelerley Infekten van deezen Rang hebben dergelyken Snuit, die met twee Tan- den TwEEVLEUGELlGE. 28? den of Nypers vergezeld is in de Bremfen , en Vl als met een Scheede toegedekt in eenige weini-A^^* ge Vliegen y wier rneefte Soorten deezen Snuit Hoofd* eenvoudig en bloot hebben, verbergende hem STVKl alleenlyk in een Spleetje voor aan den Kop. In de Staande Vlieg is hy zeer lang, en beftaat uit twee (tukken, die van binnen, tufleheri dé Klepjes, als met Borftelhaairtjes voorzien zyn. In de Langpooten wordt de plaats van Snuit door zekere Baardjes, die zig byna als Lippen vertoonen, bekleed. Een opmerkzaam Liefhebber der Natuurly- ke Hiftorie, begrypt wel haaft de reden dier groote verfchillendheden , in 't maakzel vaiï een Werktuig $ zo noodig tot het onderhoud des Levens. De Bremfen 3 Muggen 0 Roof- vliegen^ en vliegende Luizen, die aazen op het Bloed van leevende Menfchen en Dieren * het welk zy door de Huid uitzuigen , haddeö een langen , fterken , fpitfen Snuit noodig , om het Vel > dat in veelen hard en dik is * te kun- nen doorbooren. In de Vliegen wederom ^ eii verfcheide anderen , die het Voedzel haalert uit weeke en fomtyds vloeibaare Stoffen | (zo als haar voorkomen,) was een eenvoudige Snuit genoegzaam. De Staande Vliegt die op de Bloemen aaft , zal een Snuit uit Börftel- haairtjes, om zig daar eenigzins aan vaffc te houden, noodig zyn geweeft. Omtrent het Borstftuk valt weinig byzori- Het Bor&s ëers aan te merken 3 dan dat het in fbnjmigenftuk' 1. Deel* XIL Stuk, B 6 2 zo 388 De Eigenschappen der Afeteel Z° verneven 18 * dat ^et ^tekt zig daar door LXI. a's gebocheld vertoont. Dit is blykbaar in de Hoofd- Muggen en Schoenlappers. In 't algemeen stuk. heefc iiet van vooren een uitfteekend puntje, waar op de Kop ronddraait als op een Spil* Het heeft, aan ieder zyde, twee Lugtftippen* De Pooten die 'er , ten getale van zes , gelyk gewoonlyk, aan gehecht zyn, hebben in fom- migen een byfter groote langte; gelyk in de Muggen en anderen , deswegen Langpooten genaamd. Haar onderfle deel, het welk den Voet uitmaakt^ beftaat in allen uit vyf Leed- jes; waar van het laatfte of uiterfte, in de meeften, met twee Klaauwtjes of Haakjes is voorzien. Ku (Tentjes Dat de Infekten van deezen Rang bekwaa- mde Po°-mer ^n ^ meefte anderen zyn, om langs de Oppervlakten van zeer gladde Lighaamen , Glas by voorbeeld ; niet alleen wanneer die loodregt ftaan , gelyk de Venfterglazen of Glasraamen , in 't algemeen; maar zelfs aan den onderkant van fchuins of vlakleggende Spiegels te loopen ; willen fommigen toefchry- ven aan het Werkt uiglyk geftel van dit uiter- fte Lid der Pooten. Zy hebben aldaar zekere K.uffent jes of Sponsjes , die zig zouden kunnen hechten aan de oneffenheden , welken 'er , zelfs in de meeft gepolyfte Oppervlakten , door het Mikroskoop te ontdekken zyn: of mooglyk haar werk op de zelfde manier verrigten als die Lederen Zuigers 3 waar mede men de Jon- gens TwEEVLEUGELIGE. 389 gens fomwylen Stcenen uit de Straat ziet haa- v* f tt n. i . Afdeel; len. Het eerlte , evenwel, is waarichynly- lxl. ker; omdat deze Kuflentjes, welken 'er ieder H^oed- Poot twee aan 't end heeft , rondagtig en met een menigte van fyne Haairtjes bezet zyn. Homberg heeft Vliegen gezien , die langs de Glasruiten niet langer konden loopen , en meende dat het zodanigen waren , die door ou- derdom de gemelde Haairtjes verboren had- den. Reaumur verbeeldde zig, dat de uiter- fte punten van de Klaauwtjes, die ontzaglyk fyn zyn, vat hebben ook op de allergladfte Oppervlakten. Die (zegt hy) ,' in welken ,, deeze puntjes ftomp geworden waren, zou- den zig dan in 't zelfde geval bevinden; en, dat gedagte Kuflentjes niet het eenigfte Werktuig ten dien einde zyn , blykt uit de , Byën, die zonder deeze Kuflentjes niet te „ minder wel langs Glas loopen (*) 't Zy nu het een of 't andere , dan het één zo wel als 'i andere, gelyk waarfchynlykft is , plaats heeft: men kan van die aanhechting of klee- ving geen groot denkbeeld opmaaken , wanneer men den vluggen voortgang, der Vliegen by voorbeeld, op dergelyke Oppervlakten, over- weegt. Het merkwaardigfte deel, eindelyk . van het r>e wie- Borstftuk, is de oirfprong der Wieken. Zyken' zit- (*) Mem. fur les Inf. TOM.. IV. Part. I. p. 334- O&avo. I. DELL, Xli. STUK. Bb 3 390 De Eigenschappen der , v* zitten aan het bovenfte gedeelte, en zyn ge- LXI 'meenlyk Giasagtig doorfchynende , gelyk een Hooi j> dan blaadje Moskovifch Glas. Op de Wie- STÜ1C' ken der Muggen wordt men eenige Schub- betjes of Pluimpjes gewaar , naar het Dons der Kapellen gelykende , doch uitermaate klein, en alleenlyk langs de Ribbetjes geplaatft. In de Oxel der Wieken is zeker Werktuigje, dat in alle die van deezen Rang gevonden wordt , en in geene anderen : weshalve het tot een onderfcheidend Kenmerk der Tweevleuge- f Ugen dient. Zy hebben Balancürs * , die ge- fcnodft zyn, agter ieder Wiek één, onder een Schubbetje, dat daar toe behoort; zegt Lip? onmften Het Latynfch wroord, door hem gebruikt 5 |fijtjes,nfc betekent die Stokken met Lood aan 't end, met welken de Koordedanfers balanceer en y ge- lyk men zegt , dat is , hun Lighaam in even- wigt houden. „ Het zyn kleine Roedjes (zegt „ Reaumur ,) met het eene end op \ Borst - 3) ftuk ingeplant, en wier andere end uitloopt 3 in een Hoofdje 3 dat in fommige Vliegen de figuur van een Vergrootglaasje 3 in andere byna die van een langwerpig Balletje 3 in an- 33 deren van een Lepeltje heeft. Het Hoofdje 3, is altoos groot naar het Steeltje te rekenen 3, en maakt dus als den Kop van een Hamer. 3, Swammerdam noemde ook het voorfte ge- deelte een Hamer, en van dien naam zou T 3> ik my al zo lief , als van dien van Onruft t ; 3 \ TwEEVLEUGEM GE. 39I „ bedienen. Sommige Aucheuren hebben aan V. 33 deeze twee deelen den naam gegeven van ™xjL# „ Tegenwigtjes % en zig verbeeld, dat zy Hoofd. 5, eenigermaate met de Balanceer-Stokken der STUK- ,3 Koordedanferen overeenkwamen! De Vlie * Cor.trt" . " püiiïs „ gen houden, wel is waar 3 dikwils deeze 33 Werktuigjes byna evenwydig aan de Wie- 33 ken 3 en beweegenze met groote vlugheid: 33 maar het Tegen wigt je is zo klein by de 33 zwaarte van 't Lighaam te vergelyken, en 33 by de uitgeflrektheid der Wieken , dat ik 33 niet zie 3 hoe dezelven tot dat einde zouden 3, kunnen ftrekken. Dit Lighaamsdeel zal ze- 3, kerlyk zyn gebruik hebben , doch het is be- 33 ter edelmoediglyk te erkennen 3 dat wy 3, daar van onkundig zyn* dan 'er iets aan 33 toe te fchry ven 3 't welk met deszelfs 3, kleinheid onbeftaanbaar is. Ik heb Vliegen 33 gezien, die dezelven by herhaaling 3 doch 33 vry langzaam 3 bewoogen ; terwyl door 3, haar Suiker ingezoogen werdt met haar 33 Snuitje. 33 De Balanciers Van de Muggen zyn digt 33 aan de inplanting der Wieken 3 en zeer ge- 33 makkelyk om te zien : die van verfcheide 3, andere Vliegen zyn een weinig meer ver- 33 borgen 3 en niet juift op even de zelfde ,3 Standplaats : veele Vliegen met een kort 33 Lyf 3 gelyk die blaauwe welke men Vleefch- 3, vreeters noemt, hebben de Onruften, we- 33 derzyds, taamelyk digt aan 't agterfte van ï. deel. xuu stuk. B b 4 33 het 392 Dë Eigenschappen der v« 35 het Borstftuk , daar hetzelve gewricht is aai\ Afdeel. va r> LXI. » het Agterlyf, Hoofd- In de Muggen en Schoenlappers zyn deezs stuk. Werktuigjes zeer blykbaar ; doch in veele an- zeTiiesjes.^cre Infekten, van deezen Rang, moet meri die opzoeken omze te vinden. Dikwils zynze als met een klein Wiekje bedekt, dat men on- der de inplanting vindt van de Wiek, als naar het Stompje van een geknotte Wiek gelyken- de. Het is een hard , witagtig Vliesje, ge- draaid en omgekruld, zo dat het eene hollig- heid maakt die naar een Lepeltje gelykt. Iu de Infekten, die dit Lighaamsdeel hebben , is gemeenlyk de Onrufl geplaacfl onder het Le- peltje : welks gebruik ons niet bekender is. Sommigen hebben hetzelve vergeleeken by een Hamertje of Frommelftok, dat op het gemel- de Vliesje zoude fpeelen, en waar door het gonzend Geluid , at welk veelen derzelven maaken , zoude veroorzaakt worden: doch, waar aan moeten wy hetzelve dan in de Hom- mels en andere Viervleugeligen , in welken dat Geluid fterker is , toefchry ven ? Ondertuflchen is de Onruft aan de Infekten van deezen Rang zo byzonder eigen , dat men daar aan , met ze- kerheid, kan te weeten komen, of de Infekten maar twee Wieken hebben: het welk anders, fomtyds, zig niet zo gemakkelyk laat ontdek- ken, In de Muggen , wederom , die een zo fterk gebrom maaken, ontbreeken de Lepels* ^ryze Vliesjes t'eenemaaj, v Tot TWEEVLEUGELIGE. 393 „ Tot dus verre heb ik (zegt Reaumur,) deeze Schulpswyze Vlies jes gevonden aan LXL ,, alle Vliegen, met twee Wieken, die Snuit-HooFD- „ jes hebben, welke naar de Snuitjes van deSTUK' „ groote Vleefchvreeters gelyken ; by voor- „ beeld in de gewoone Vliegen der Vertrek - „ ken ; in die van de zelfde geftalte wier Lyf „ groen is; enz. Om kort te gaan , alle Soorten van Vliegen met een kort Lyf, in wel- ken ik deeze Wiekjes heb opgezogt, heb- ben my die voor 't gezigt gebragt. Maar deeze Wiekjes zyn niet van een zelfde ge- „ daante in verfchillende Soorten. Het bo- venfte Schulpje der Vliegen, wier Lyf ge- „ bronft groen is, is niet omgeboogen, gelyk ,, dikwils dat der groote blaauwe Vliegen ; het „ formeert een waare Schulp, zo wel als 't ,, onderfte; zynde deeze beiden door een zeer „ fmal deel aan elkander gevoegd. In ver- „ fcheide Vliegen , en vooral in de groote „ Vleefchvreeters , gaat de rand van de groo- te of onderfte Schulp toe aan de famenvoe- ,, ging des Lighaams met het Borftftuk: deeze 33 Schulp dekt de Onruft en de laatfte Lugt^ p ftip. Zou dit daar van wel het gebruik zyn? „ Het fchynt dat zy de beweeging van de 5, Onruft zou moeten tegenhouden: maar mis- 3, fchien belet zy dezelve alleenlyk zig te zeer 3, te verheffen". Na de befchouwing der deelen van hetBorft-Het Ag- ftuk , gaan wy over tot die van het Agterlyf , m y * t Deel. XII* Stuk. B b 5 het 394 Beschryving van V. het welke uit verfcheide Ringen famengefleld ^LXIEL is > ieder twee Lugtltippen hebben, aan el* Hoofd ke zyde één , iets laager dan de famenvoeging stuk. van het bovenfte met het onderfte gedeelte. De Ringen des Agterlyfs, naamelyk, zyn in deeze Infekten niet Cirkelrond of van één ftuk^ maar beftaan uit twee halve Ringen 3 die op de zyden van het Lyf in elkander ichieten. Dit maakzel geeft meer vryheid aan het Agterlyf , om zig uit te zetten 3 wanneer het vol is met Ei j eren. De dikte en langte verfchilt in de by- zondere Geflagten en Soorten , ja zelfs in die van byzondere Sexen, ongemeen. In de Mug- gen en Schoenlappers is het Agterlyf zeer lang en dun , dat in de Vliegen en anderen geen plaats heeft. Kenmer- De Kenmerken der Infekten van deezen Rang kfn- zyn dan zeer blykbaar : te weeten, dat zy maar twee Wieken hebben, waar van het bewys, uit de Onruften, Hamertjes of Tegenwigtjes, by het Gewricht of in de Oxels der Wieken y met weinig moeite waar te neemen is. Geflagten. Tien Geflagten van Tweevleugeligen zyn 'er door LiNNiEus opgetekend ; waar onder dat der Langpooten of Tipula's zevenendertig ; dat der Vliegen honderd Soorten bevat. Ik gaa dan tot de byzondere befchryving van dezel- ven over. LXII. DE HORSELEN. 395 V. Afdeel. LXII* LXIL HOOFDSTUK. Hoofd- stuk. JSefchryvivg van 't Geflagt der Horselen,, die in de Huid of in bet Lighaam van Viervoetige Dieren, hibooren, tot de Eij er legging ; alwaar dan het Wormpje , een geruimen tyd> buisvefi en gevoed wordt , ten kojten van het Dien W~\e Grieken hebben den naam van Oeftrusmum* jlhr gegeven aan die Vliegen, welke de Ro- meinen Afilus noemden , waar door geheele Kudden Vee uit de Boflchen gejaagd werden; volgens het zeggen van Virgilius (*)♦ Som- tyds noemt men dezelven alleenlyk Vliegen; fomtyds naar de Beeften, die 'er meeft van ge- plaagd worden > Koe-, Paarde- of Schaapen- Vliegen; en, wegens het Ongemak 3 dat zy dezelven aandoen, of haar geweldig fteeken, geeft men 'er^ in 't algemeen, den naam van Horsels aan. Van de Duitfchers noemen fommigen haar ook wel Brebwen, dat is Brem- fen , en Horniffen ; de Engelfchen Wbame of Gad-flies. De gemelde Griekfche naam wordt afgeleid Eigen- van de uitzinnige woede, welke het Iteeken van fchaPPei3« dee^e (*) Hoe illuil Infe&um , cui nomen Afllo , Romanum eft, Oeftrum Graeci verte're vocantes: Afper , acerba fonans , quo tota exterrita Sykis DifTugiunt Armenta* J?DEEJL, XII, STUK» 396" BESCHR YVING VAN V. deeze Infekten te weeg brengt onder 't Vee . Alxhl' het weIk dan door een ^ngel 3 van a§" Hoofd- teren , zou moeten gefchieden ; aangezien een stuk. Bek of Snuit aan haar, het zy geheel of ten deele , ontbreekt. Zy leggen , met haar Stuit , een Eytjeopof in de Huid der Runderen of Ren- dieren , het welk aldaar uitgebroed wordt, en het Wormpje, daar uit voortkomende, over- wintert in een Bobbel , daar het zyn Voedzel trekt van de Vetcigheid of Vogten, die 'er in de Huid der Beeften zyn. Andere Soorten van Horfels kruipen door de uitwendige openingen der Neusgaten in, en uit de Eytjes, aldaar gelegd , komen Wormen voort , die in de hol- ligheden des Voorhoofdshuisveften. DeSchaa- pen en Runderen zyn zulks veel onderhevig. In het Gedarmte der Paarden worden , boven- dien, door dergelyke Horfelen, ook Wormen voortgebragc. pe Mas- De Maskers , die men fomtyds in de Drek kcis * der Paarden vindt, zyn dikke Eyronde Maden, van aanmerkelyke grootte : zodanig dat de Huid der Beeften grootelyks bedorven wordt dooi- de Gaten , welken ieder zulke Worm in het uitkruipen maakt. Haar Lighaam beftaat tuit elf Ringen , die op de kant bezet zyn met ze- kere puntjes of doorntjes, welken dit Mas- ker, dat geene Pooten heeft, zekerlyk tot zyn voortgaande beweeging gebruikt. Jong zyn- de vindt men ze groen- of geel, doch in de vol- waffenheid bruin of zwartagtig ; ja fommigen geheel DE HORSELEN. 397 geheel zwart. Eenigen hebben de Lugtflip- v* pen als in een Beursje beflooten , het welk be- AL3CIL* letten kan, dat dezelven verftopt worden Hoofd- door de Lymige Vogten, waar in zy lee-STÜK* ven. Tot volwafTenheid gekomen zynde, of wan- De veran- neer het Saizoen daar toe dicnftigis, zoeken Ltmg% deéze Maskers een plaats , tot de Verandering bekwaamer. Zy booren door de Huid heen , of, die in de holligheden des Voorhoofds , en die in het Gedarmte huis'veftén , kruipen daar uit en vallen op den Grond; alwaar zy onder een Steen of eenig ander bedekzel zig verber- gen om een Pop te worden. Ten dien einde wordt de Huid hard en formeert een Tonnetje, in het welke de agtervolgelyke Verandering gefchiedt en waar uit eindelyk het volmaakte Infekt te voorfchyn komt , doende het boven- fte gedeelte daar af fpringen. Dit Infekt is kort en dik, meer of min Haai- ceftalte. rjg, gelykende byzonder naar een Hommel. Het leefc niet lang in deeze Geftake , maar komt vry fchielyk tot de Paaring en Eijerleg- ging, waar toe het bekwaame plaatfen zoekc voor de uitbroeding zyner Eijeren en tot de opvoeding der Jongen, als gemeld is. De Kenmerken, waar aan men deeze van de Kenmer- andere Vliegen , en van de overige Infekten kcn* van deezen Rang , onderfcheidt , beftaan daar in, dat zy geen zigtbaaren Bek, Zuiger noch 1. beel, xii. stuk. Snuit 398 B ES CHRYVINC VAN Afdeel ^nUlt ^e^en 00* Ter plaatfe 5 daar men den XXII. Bek zoeken zoude 3 wordt men alleenlyk drie Hoofd- ingedrukte Stipjes gewaar. Of nu deeze aarl STUK# den Horfel dienen tot het inzuigen van eenig Vogt , om dus zyn Leven te onderhouden 3 dan of dit Infekt in 't geheel geen Voedzel gebrüi- ke, is onzeker. De Sprieten 3 bovendien , zyn zeer kort , en beftaan flegts uit dunne Draad- jes, die hunnen oirfprong hebben van een dik- ken ronden Grondfteun. soorten. Vyf Soorten van Horfel - Vliegen zyn 5er in ons Wereldsdeel ontdekt 9 waar van de eene het Hoornvee, de andere de Rendieren > een derde en vierde meed de Paarden 3 en de vyfde de Sehaapen kwelt : als volgt* (O Horfel, die de Wieken gevlakt 5 het Borft* Bevis. ftuk geel met een bruinen Band; hei Agter* Rodere? W Seel ï en zwart &etiP De Offen en Koeijen zyn dikwils onderhe- vig , bezet te raaken met Bobbels in de Huid * die niet alleen door het gezigt , maar ook en wel allermeeft door het gevoel 3 te ontdekken zym (*) Dit is, ten minfte, het grootfte deel voor 't geheel ge- nomen , waar : hoewel 'er fommige dergelyke Vliegen zyn die een Zuiger hebben. Zie Reaumur Mem. Tom. IV. 2. Part, p. 275. O&avo. (i) Oeftrus Alis maculatis 5 Thorace flavo Fafcia fufca ; Ab- domine flavo apice nigro. Syft. Nat. Gen. 220. Faun. Suec, I024. It. Wgot 202. RAJ. Inf. 271* DERHAM Theologe L» 3. C. 6. n. ii* Vallisn. Nat. 1. T. 28. Reaum. Inf.1V* T» $6-3$. Frisch. /«/; V. p. 2U Tab, 7* \ DE HoRSELEN. 399 zyn. Het is de Boeren bekend , dat in deeze V. Bobbels Wormen huis vellen 5 die van het ftee- lxii/ ken van Vliegen voortkomen; doch zy fchry- Hoofd- ven zulks gemeenlyk toe aan de Bremfen , die STÜK# gedagte Beeften zeer plaagen en van welken zy vinnig gebeeten worden. De Italiaanfche Heer Valisnieri is mooglyk de eerfte geweeft 3 die de regte Vlieg gekend heeft , door welke dee- ze Gezwellen veroorzaakt worden , en derzel- ver Eigenfchappen zyn door hem zeer fraay en omitandig befchreeven. 3 , Ieder Bobbel heeft van binnen eene hol- M ligheid3 welke geproportioneerd is naar de 33 grootte van den Worm ; zo dat dezelve 33 grooter worden 3 naar maate de Worm aan- 33 groeit. In 't midden van Mey 3 of daar om- 33 trent, zyn zy, derhalve > allergrootft en 3, zigtbaarft, vertoonende zig naauwlyks in 't 3, begin, of zelfs in 't midden van den Win- 33 ter. Zy zyn egter allen niet even groot ; 33 de grootften ongevaar een Duim hoog, 33 en byna anderhalf Duim breed aan den grond- 33 fteun. 't Is doorgaans op jonge Koeijeo, 3, Stieren of OfTen, dat menze ontmoet; op 33 de genen 3 die vyf of zes Jaaren oud zyn > 3, ziet menze zeldzaam. MilTchien weet de 3, Vlieg zodanige Huiden uit te kiezen > die 33 den minften tegenftand bieden aan zynen 33 Angel 3 of ook zodanigen waar in het meefte 3 3 Voedzel te vinden is voor haare Jongen. 33 Het getal denBobbelen, op een zelfde Beeft, I. deel. xii, stuk. is 400 BESCHRY VING VAN Afdeel " *S mCt het 8GtaI ^ Eytjes^ die 'eroP LXIL " Sctegd zYn; of , om naauwkeuriger te fpree- Hoofd- ken,, met het getal der genen die wel ge- STÜK- j , flaagd zyn. Men vindt op eene Koe of Vaars „ flegts drie of vier, terwyl een andere meer sy dan dertig of veertig Bobbels heeft. Zy zyn ook altoos niet op de zelfde plaat fen , „ noch op eene zelfde manier gefchikt. Ge- meenlykft vindt men 'er naby de Rugge- li graat, doch fomtyds ook aan de Schoften en Billen: fommigen enkeld, anderen byelkan- der 3 en men heeft 'er wel, tot twaalf toe, zo digt aanéén, als 't-mooglyk was, ge- ,, plaatft gevonden". De Hoornbeeften , nu , zyn overal niet aan dit Ongemak onderhevig. Men vindt 3, zelden zodanige Bobbels aan die op vlakke Weidlanden graazen : maar" doorgaans aan 3, de genen die weiden in Bofchagtige Lands- douwen" , zegt Reaumur , dié derhalve dezelven vrugteloos , verfcheide Jaaren agter- een, omtrent Parys gezogt hadt; alzo de tyd der Vakantie, wanneer hy zig op 'zyriè Land- goederen , in Poitou , bevondt , niet bekwaam was ^ om dezelven waar te neemen. Eindelyk, egter, vondthyze, in de Mey- Maand, op Koeijen, die ongevaar vyf Mylén van Parys geweid werden, in een Bofchagtig Landfchap. De helft derzei ven was rykelyk met deeze Bobbels vqorzien > en op twee Hokkelingen , van ruim t> E H O R S E L E N- 40ï ruim een Jaar oud, die hem te Charenton ge-Ap *#En zonden werden, deedt hy zyne Waarneemin- lxji.' gen dienaangaande Hoofd- Hv merkte op, dat ieder Bobbel een gaatje J /- ne Bob- heeft, hoe welk waarfchynlyk tot Ademhaa- bels, ling dient voor den Worm , die zyne grootfte Lugtftippen heeft aan het agter-end , het wel- ke byna altoos naar de opening is gekeerd ; en zig zelfs met den binnenften rand gelyk ver- toont. Hier in zou deze dan van de Wormen* die in de Gallen of Gezwellen der Boomen en Planten huisveften fchynen te verfchillen : al- zo dezelven , ten minite voör ons Oog , gefloó- ten zyn: doch wie weet, merkt zyn Ed. $ mee zeer veel reden, aan, of de Lugt daarom in dezelven niet zo wel toegang heeft , als dezel- ve door het Hout heendringt in de Barome- ters. Daar, in tegendeel, de Lugt niet door- dringen kan , door de Hüid en Vliezen vaiï Dieren ; gelyk het voorbeeld van 't barften vaft feen Blaas , in de Pröefneemingen met deLugt- pomp, aantoont, i, Deeze opening was te meer noodig, onfi! dat de Worm leeven moeft in een Soort van Fistel of Pypzweer , In een Fontanel door het fteeken van de Vlieg gemaakt. Indien de Etter, aldaar, geen uitloop had, zou ieder Gezwel een vuile Hinkende Zweer worden , daar de Worm in fterven moeft : maar het Gat, dat ingang aan de Lugt geeft, maakt, dat de overtollige Etter zig h Peel* XiU Stuk* Gc # karf 33 33 33 33 3 3 33 53 h 402 Beschryvinc van Afdeel 55 ^ ont^en 5 ^e 5 opdroogende, aan de LXLL ' *> opening een Soort van Rand formeert. On- Hoofd- „ dertuffchen leeft deeze Worm van den Et* ter, die zig verzamelt op den bodem van de holligheid en voortkomt uit de Celletjes van den Vetrok. Het Beeft heeft 'er wei- nig door te lyden, en de Boeren zyn voor 't nadeel , dat dezelven veroorzaaken , zo weinig bekommerd , dat zy de Vaarfen , die 'er hebben , uitkiezen, boven anderen. Het fchynt, dat de Ondervinding hun geleerd heeft, dat de Beeften, die deeze Bobbels hebben, beter uitvallen. Misfchien is zulks toe te fchryven aan de verkiezing van den Horfel , om zyne Eytjes te leggen in de Huid van de zodanigen , die gezondft en tierigft, of ook vetft en beft in 't Vleefch zyn 3\ De worm. Nog Jong zynde vindt men deeze Wormen wit, byna als de Vleefchmaden , die van de gewoone groote Huisvliegen komen ; maar in de volwaflenheid zynze donker bruin. Allen worden zy niet even groot : miffchien zyn on- der haar, gelyk van andere Infekten , die de Wyfjes Vliegen uitleveren de grootften. Dee- ze hebben ongevaar de langte van een Duim of iets meer, en de breedte, op haar dikfte, van een half Duim. Ik heb reeds van de ge- *ziebiadz.daante gefproken *. Zy hebben geen Haakjes S9<5' aan den Bek, gelyk veele anderen, maar, in plaats van dien , twee Hoornagtige bruine Knop- 55 55 55 55 5) 35 5) 55 55 55 55 55 55 55 55 ÖÈ HORSELEN. 4Ö3 Knopjes, en de Bek is ten halve, aan de ag- V. terzyde , omringd met vier Vleezige Tepeltjes, ^lxh" dienende , waarfchynlyk , om haar Voedzel in Hoofd- te zuigen. stuk» Reaumur heeft aan het agterfte van den Worm , boven en behalve de groote , nog eenige kleine Lugtgaatjes waargenomen , en hy beweert tegen Valisnieri, dat de Worm 't ag- terfte voor, uit de opening kruipt * om eene andere woonplaats in de Aarde, tot de Veran- dering , op te zoeken. Dan verdwynt het Gezwel ; de Wond in de Huid der Runderen geneeft ; hoewel fommigen nog wel drie Da- gen etteren. Deeze Wormen groeijen niet alleen in dé Huid der Koeijen ^ Oflen en Bullen ; men vindt Dok fomtyds de Herten met dergelyke Bobbels bezet, gelyk de Jaagers weeten, zegt Reau- mur , die egter zig verkeerdelyk verbeeldde ^ dat de genen , welke men in de Huid der Rendieren ontmoet, van de zelfde Soort waren. Valis- kieri,- zegt hy9 gelooft, dat de Damherten en Kemels onderworpen zyn aaft dergelyke Gezwellen; als ook fomtyds de Paarden. Ook worden die Wormen , welken Frisch in dë Paarden-Stront waarnam, aangemerkt van den zelfden aart te zyn. In Sweeden, alwaar men het Infekt Styng en de Kwaal zelve Broemskula noemt, onthouden zig dergelyke Wormen int de Maag der Paarden, wien dezelven, in 't midden van de Zomer, dikwils doodelyk zym h dse^xii. stuk, Ce 2 Eved 40+ Beschryvinc van V. Even 't zelfde heeft men ook in Engeland 3 LXIL alwaar die *n de Bobbels van het Rundvee en Hoofd- by de Paarden huis vellen , Wormils genoemd stuk, worden. Sommigen verbeelden zig ,. dat de Paarden 'er in 't Lyf krygen , door Gras te eet en , op het welke de Eytj es zouden gelegd zyn. In Vrankryk noemt men deeze Wormen ^ in de Ingewanden der Paarden voorkomende, Mora'mes (*). In Karniolie heeft Doktor Sco-oli deeze Horfels niet gevonden. Geftaite Men vindt elders de afbeelding van deeze Hortèi.n Infekten , van Reaumür ontleend , om het verfchil derzei ven met den Horfel der Ren- dieren aan te toonen (f). Daar uit blykt, dat hy naar een Hommel gelykt , door zyne ruigte en geftaite; verfchillende daar van in de eer- fte plaats, doordien zy maar twee Wieken, en ten anderen , doordien zy geen Angel hebben 3 van dergelyke fynte : doch in plaats van dien * Tarriere heeft het Infekt een ontzaglyk dikke Boor * , gelyk Reaumur dat deel genoemd heeft, het welke haar dient om in de Huid der Beeften te booren , tot de Eyerlegging. In 't Noorden fchy- (*) Zie het Onderzoek naar eenige Ziekten der Paarden afhangelyk van Wormen, door den Heer Bourgelat, iri het Agtste DEEL der Uitgez§gte Verhandelingen , bladz. 196, enz. (■f) Zie het I. Deel derzelven Plaat X, Kg. 9, 10 ; alwaar egter , in de Verklaaring, verkeerdelyk uit Frisck aangehaald wordt, Worm in de Koe-Mejl , door navolging der Fauna Suecica : want FRisCH (preekt daar duidelyk von e'meti Wurm , der im Koth aas der Pferde kik hmmt% Inf. V, \h iu Tab. VII, £>E HORSSLEN, 405 fchynen de Paarden van dergelyke Gezwellen _ v- u i 1 t 4- Afdeel» bevryd te zyn, volgens Linn^eus, die op zy- lXLL ne Reize door Weft-Gothland eens dergelyke Hoofb- Vliegen waarnam, door welken de Paarden aan STUK* de Pooten zeer geplaagd werden, fchynende aldaar haare Eytjes te willen leggen. Moog- lyk, zegt hy , worden de zagte Gallen, Spat- ten , of andere Ongemakken , wel door derzei- ver Steek veroorzaakt. De bontheid der Wieken, die doch in de Nieuw iorkie Horfels der Runderen niet zeer blykbaar is, bonte vKe- en het ontbreeken van een Zuiger , welken eg- genPL ter Frïsch aan zynen Paarden-Horfel waar-xcvJii. nam (*) , doet my hier die Nieuw -Jorkfe %&' Vliegen t' huis brengen 3 welke in Fig. 1 , en 2 , op onze Plaat XCVIII , afgebeeld zyn ; hoewel haar oorfprong my geheel onbekend is. Zy fchynen, van elkander, meeft in grootte te verfchillen ; en de Kleur van 't donkere is , in beiden , bruin ; daar tulTchen zyn de Wie- ken Zilverglanzig. (2} Horfel , die de Wieken ongevlakt , bet 11. tt) Tarandu •fcom-Horfel der Rendieren*, (*) Midden in de Huid , daar de Kop der Vlieg van voo- ren mede bedekt is, zegt hy , ziet men eene opening, waar uit de Snuit of Zuiger van de Vlieg gaan kan , die aan dezel- ve als aan een Huisvlieg is , en tot aan het end toe inwaards getrokken wordt. Zy maaken, zegt hy, een fterk gebrom > 5-it de Beeften doet verfchrikken en voor haaien Vyand vlugten. ( * ) Oe/lrus Alis knmaculatis ; Thorace flavo Fafcia nigra ; ^.bdomine fulvo, apiee flavo. Faun. Suec, 1029. Flor* Lapp* \. DEEL. XXI. STUK. Cc 3 3 $9, 405 BESCHR YVING VAN V- Borstjluk geel met een zwarten Band, het LXLL ' Agteriyf Oranjekleurig en geel getipt heeft. mnc.D Deeze Kenmerken onderfcheiden genoeg* zaam den Horfel der Rendieren in Lapland van den Horfel der Runderen , gelyk elders is aangeweezen (*). Ik zal derhalve in de be- fchryving van dit Infekt of van de Ziekte , Curbma genaamd , die door hetzelve den Ren- dieren veroorzaakt wordt, niet uitweiden: te minder, om dat ik reeds daar van gefproken heb (f). Alleenlyk zal ik eenige hyzonderhe- den in opmerking neemen , waar in deeze Hor- fel, bovendien, van den Horfel der Runde- ren fchynt te verfchillen. De Rendieren, naamelyk, die, om zo te fpreeken, de Paarden, Koeijen en Schaapen der Laplanderen zyn , worden niet alleen door deeze Infekten grootelyks geplaagd, maar zy hebben 'er ook veel van te lyden; zodanig, dat dikwils een derde deel v^n eene Kudde aan de Huidkwaal, door deeze Vliegen veroor- zaakt, komt te fneuvelen. Haar Leg ofStuit, hoe puntig ook zig vertoonende, is,doorzyne flap, 360. n. 517- Linn. A8. Stockb. 1739- T. %. f. 5, 6# LlNN. AU. Upzal. 17. (*) In het h Deïïl der Uitgezogte Verhandelingen , aan het end, alwaar een uitvoerige befchryving en afbeelding van dee- zen Horfel, is gegeven. (tj Zie het III. Sxuii cfcezer Nat^urlyks WJlorU , blads. © E HORSELEN. 407 flapheid , onbekwaam om in de Huid te boo- v* ren : zo dat de Eytjes , door haar, flegts in het lxii. ' Haair van de Vagt gelegd worden. Dus , zegtHooFD- LiNNiEüs, is het uitgebroeide Wormpje ge-STUK* noodzaakt, voor zig een woonplaats te zoeken in de Huid, waar het inkruipt, en dan, den geheelen Winter daar in gehuisveit hebbende, aldaar de Verandering ondergaat , een Pop wordt , en als een Vlieg of Hommel te voor- fchyn komt uit de Huid dier Beeften. Deeze Horfel is tweemaal zo groot als die der Runderen. Hy heeft het Agterlyf ruiger, met het Vel wel zwart, doch daar op eene Oranjekleurige en aan de tip een geele wollig- heid. Het Borstlluk is geel, met een zwarten Band tuflchen de Wieken, die ongevlakt, en de Pooten zwart zyn. (3) Horfel , die de Wieken ongevlakt , bet Borst- m. Jhk RoeJlkleurig9 bet Agterlyf zwart met^{"£s0\m geel Haair beeft. ^eJ* Deeze Kenmerken onderfcheiden den Hor- fel , in Lapland Trompe genaamd , van de voor- gaanden. Hy kruipt in de Neus der Rendie- ren , en brengt dus Wormen voort in de Voor- hoofdsholligheden , die van hun, als zy op Reis zyn, in \ Voorjaar, dikwils uitgefpoo- gen worden. MifTchien hebben die in 't Voor- hoofd (3) Oefirus Alis immaculatls ; Thorace Ferrugineoi Abdo» mine nigro , Pilis fiavis. Faun. Suec, 1026, h Deel, XII. Stvk. C C 4 408 Beschryving vak V. hoofd der Koeïjen, welke dezelven als duize* .A F DE EL Lxn 'lig lïiaaken, een dergelyken oorfprong. Inde Hoofd- Paarden ^ die 'er fo.myds aan kwynen, worden STUK' zy door Niesmiddelen uitgeworpen rrv< (4) Kor fel , die de Wieken ongevlakt; het rh,idaiis Bvrstjiuk zwart 9 met een bleek Scbiloje; het Aai., dor- Ji^zdJ zwarte van voor en f zen, (*) Zie het VÏÏI. DEEL der ' Uitgezogtc Verhandelingen bladz. 204-207. (4) Oejlrus Alis immaculatis ; Thorace nigro , Scutello paL lidó ; Abdomiae nigro # bad albo apiceque fulvo. Faun. Sues» 1028. Reaum. Inf. IV. T. 35. & 3-5. A. G%thU 277. \ DE HORSELEN. 409, v zen zyn voor de Paarden. De Merries, die^ v- ,, my , verfcheide Jaaren3 de genen hebben lxTl1 verlchaft,op welken ik myneWaarneemingen Ioufd- 3, in 't werk gefield heb; icheenen my toe,STW# ,, niet minder welvaarende te zyn, dan die, ,, welken 'er geene hadden: maar het is wel „ mooglyk , dat 'er omftandigheden zouden ,, kunnen voorkomen, in welken 'er te veej „ waren in 'c Lighaam van een Paard; waajr „ door aan 't zelve de dood veroorzaakt wer- ,, de. Aan zodanige Wormen heeft ook Va- lisnieri de oorzaak toegefchreeven van ee- ne heerfchende Ziekte, die veel Paarden „ wegfleepte in 't Gebied van Verona en Man- tua, in'i j tar 1713. De Waarneemingen, „ hem medegedeeld door Doktor Gaspari y ,, laaten geen twyfel over , of dit was de waa- ,, re oorzaak. Deeze Doktor, eenige Mer- „ ries geopend hebbende , die aan deeze Ziek^ „ te geftorven waren, vondc , in derzelver Maag , een zo verban zende menigte van ,, korte Wormen, dat hy, om 'er ons eenig denkbeeld van te geeven , het getal der ,, Wormen, die zig aldaar vertoonden, by 3, dat der Pitten, in een doorgefneeden Gra- „ naat- Appel, vergelykt. Ieder Worm hadt zig , om zo te fpreeken, door het uitknaa- 3, gen van het Maagvlies , een Soort van Cel- 3, letje geformeerd, waar in men gemakkelyk 5, een Graankorrel van Turkfch Koorn kon bergen, 't Is ligt te begrypen, dat de h D£ejl. xu. stuk. Cc * „ Maag 410 BESCHRY VING VAN V. £ Maag hier door in een jammerlyken ftaat LXIL » gebragt moeft zyn : haare buitenite Vliezen Hoofd- „ waren ge-inflammeerd , de binnenften met STÜK" ,, ftinkende Ulceratiën bezet. Zeer weinigen „ van deeze Wormen vondt hy in de dunne , 3, en alleenlyk eenige enkelden in de dikke „ Darmen , aan welken zy gehaakt waren , „ doch zonder die geknaagd te hebben. Het is misfchien niet, dan wanneer deeze Wor- 33 33 33 men te menigvuldig zyn in de Darmen der Paarden, en elkander aldaar ongemak ver- oorzaaken , dat zy haaren weg neemen naar de Maag. Voorts zouden weinige Vliegen 3, genoeg kunnen zyn , om de Paarden inwen • 3, dig al te veel daar mede te voorzien, indien „ zy alle haare Eyeren daar leiden, en dat 35 3 3 die altemaal uitkwamen: want Valisnieri heeft 'er meer dan zevenhonderd geteld uit het Lyf van eene enkele Vlieg. Op Gothland nam Linn^eus dergelyke Wor- men waar, die zeer vaft in het Fondament der Paarden zaten , en naar verholen Aambeijen ge- leeken: weshalve hy, aai^, deeze Soort, den naam van Oeftrtts Hc^morrboidalis gegeven heeft. De Boeren op Gothland berigtten zyii Ed.5 dat deeze Wormen zig eerft in de Neus vaft gingen zetten, wanneer de Paarden in de heete Zonnefchyn ftaan ; waar door zy geweldig fnooven en briefchten, als of haar Neus in Hukken zou fpringen : dat vervolgens de Wor- men alle Darmen doorgaan, en, na verloop vaa DE HORSELEN. 4II van een Jaar , door den Endeldarm , tot in het V. Fondament komen. Hoe veel gronds dit berigt ^Xi?' had , erkent hy niet te weeten ; doch hy was Hoofi>- verzekerd , dat de Maden in de Neus der Ren- STÜK- dieren, Schaapen, enz., vaneen andere Soort zyn, hoewel beiden tot dit Geflagt behoo- rende. De Verandering komt, volgens Reaumur, met die van den Horfel der Runderen over een- Op den Grond gevallen zynde, zoekt de Worm eene Schuilplaats, daar hy een Tonnetje krygt van zyne Huid, in het welke hy de geftalte aanneemt van een langwerpige Pil , behouden- de die nog verfcheide Dagen , voor dat hy in een Pop verandert. Hier uit befluit die Heer^ dat deeze, zo wel als de Maden der Vliegen , en alle de Wormen die een Tonnetje worden, cene Verandering meer dan de Kapellen moe- ten ondergaan (*> Men zou dezelven dan , met regt, Kkrfialtige Infekten kunnen noe- In verfchillende Jaaren waren deeze Wor- hlddz> *• men vroeger of laater, uit de Tonnetjes, die zyn Ed. in Doozen of Suikerglazen bewaar- de, voortgekomen. De voorlykften kwamen ruim een Maand na de eerfle Verandering van den Worm te voorfchyn , en de anderen vyf of zes Weeken. „ Oa- (*) lis ont a fubir une transfonuation de plus que les Che- ailles nen fubiffent pour devenk Papillons. Mm. Teaa. IY« 2. Part, p 343, O&avo, |. DEEL. XII. 412 Beschryving van Afdeel 99 Onder de Vliegen, (zegt hy) die deeze LXIL* » Paarde -Wormen voortbrengen , gelyken de Hoofd- „ Mannetjes meer naar Hommels dan de STUK* „ Wyfjes; ten minde dan die Wyfjes, wel- varfden » ke haar Eyerlegging niet gedaan hebben, Horfei. ^ Deeze 3 naamèlyk3 hebben het Lyf lang- 3, werpig en dat der Mannetjes is kort. Bei- „ den zyn zy zeer ruig en behooren tot het zelfde Geflagt als de Vliegen van de Builen „ der Runderen. Zy behooren tot de tweede „ Klaiïe der Vliegen met twee Wieken , heb^ bende geen Nypers noch Zuiger buiten den 3, Bek, wiens plaats in haar door drie kleine 33 zwarte Knobbeltjes aange weezen wordt. ,3 Haar Kop heeft van vooren de gedaante 3, van dien van een Kat-Uil (*). Zelden vindt „ men Vliegen, van eenerley Soort 3 dermaate ,3 in Kleur verfchillende. Ik heb 'er gehad 3 35 die t'eenemaal met Goudgianzig Haair be- 3, dekt waren: anderen hadden zulk Haair al- 33 leenlyk voor aan den Kop en op het Lyf; 33 zynde dat op 't Borstftuk bruin : anderen 3, hadden, op het Lyf5 drie Banden van veiv 3, fchillende Kleuren ; den voorden bleekgeel; 33 den middelden zwart of bruin; den agter- 3, den Goudgianzig of hoqg geel. De Wie- ,3 ken zyn zo doorfchynende niet als in an- 3, dere Vliegen, en, die der Wyfjes voornaa-* 3, me- ( *) In de afbeelding op de aangehaalde Plaat der Uitgezog- u Vexhardetingen „ is deeze gedaante van den Kop, in de Hor* fel der Rendieren , zeer duidelyk aangeweezen^ Ö E H O R S E L E N. «tij 3, melyk , op fommige plaatfen als berookt. V. i> Ondertuffchen is het Mannetje aan den Nyp- ^xTl^ 3, tang, dien het van agteren heeft, en welke Hoofd"- i$ toe de Paaring dient, gemakkelyk te onder- STUK- 5, fcheiden. (5) Horfel, die de Wieken ongevlakt heeft 9 het 0V; Borst Jluk en Jgterlyf Roeftkleurig W|#schaapert- zwarte Vlakken. Horfel. Wormen, die in de Neus der Schaapen, in die der Geiten, in die der Damherten en der Herten groeijen , vorderen billyk , dat men haar agter de voorgaanden befchryve , zegt Reaumur ; hoewel de Vlieg , waar zy uit voort- komen , niet zo zeer n^ar een Hommel gelykt. De Voorhoofds-Hollighedcn der herkaauwende Beeften zyn de plaats , waar deeze Wor- men huisveften en gevoed worden door het Snotagtig Slym , 't welk zig vergaart in die holligheden. De Wyfjes - Vlieg weet gedagte Beeften in de Neus te kruipen, om 'er haare Eytjes te leggen, en de Wormen, tot volwas- fenheid gekomen, vallen 'er uit, op den Grond, om de Verandering op gelyke manier te onder- gaan , als de overige Maskers der Horfelen. Valisnieri is de eerfte, die de waare Le. De woi« vensmanier van deeze Wormen befchreevenmeiu heeft, (S) Oeftrus Alis immaculatis, Thorace Abdoaimeque Fer* rugineis, nigro maculatis Faun» Suec. 1027. Valisn, JSfatt I. p. 224. T. 27. REAUM, lnf% IV, T. 35. & 21-24, h Deel, XII* stuk* 4H Beschryving v a i* V' heeft , en aangetoond , dat dezelve in Vliegen Afdeel* . ^ LXU. veranderen. Zy zyn , egter, van overoude Hoofd- tyden af, bekend geweeft. Een der vermaard- $tuk. ^e Geneeskundigen van Griekenland, Tral- lianus genaamd , die in de Zesde Eeuw ge- bloeid heeft, maakt van deeze Wormen ge- wag , als van een Geneesmiddel tegen de Val- lende Ziekte, en wel zodanig één, dat dooi' het Orakel van Delphos aan de hand zoude ge • geven zyn (*). De Jongeling , die dit te Raad kreeg en het Voorfchrift niet verftondt, fprak daar over een Grysaard, van by de honderd Jaaren oud , die hem hetzelve uitleid' en zeide, dat hy van de Wormen neemen moed , welken de Geiten uitniesden , voor dat dezelven op den Grond gevallen waren , en bewinden eeni- gen daar van in een ftuk Huids van een zwar- ten Ram , het welk hy dus om den Hals moeft doen. Ten einde die Wormen, op gezegde manier, dat is gaaf en zuiver, te bekomen, kon hy de Geit een Zak aan de Neus gedaan hebben, zo Valisnie-ri aanmerkt. ,, Watmy ,5 aangaat, ik zou dien Zak liever gebruiken, „ om gezonde Wormen en die aan de Veran- dering toe waren, te bekomen, dan om dus j, een Geneesmiddel te krygen voor iemand 3, die de Vallende Ziekte had!" » Ik (*) De gregc furne Capra majoris Ruris alumna:; Ex Cere- bro Vermes : Ovis dato tergora ciicum ; Multiplici Vcrmi , Pe- coris de Pronte revuifo. DE H O R S E L E N. 415 Ik ben, inderdaad, bekoord ge weeft, om Af^# zulk een Zak te gebruiken , zegt Reaumhr; j^xil * „ na dat ik vrugteloos de Herders getragt hadilooFD- te bepraaten , om het oogenblik waar te STUK* 3, neemen , wanneer deeze Wonnen van de ,, Schaapen uit de Neus geloosd worden. De Herders , met wien ik fprak , wiften zelf i5 niet, dat hun Wolvee aan dergelyke Wor- „ men onderhevig was ; en , 't zy uit onge- „ loof, 't zy uit vadzigheid; zy wilden my „ niet van die zaak onderrigten. De Vleefch- „ houwers kennen beter deeze Wormen, en 3, ik heb my 't beft bevonden, met toevlugt 5, tot hun te neemen. Ieder Jaar heb ik 'er „ eenigen verplicht, om voor my een groot ge- „ tal Koppen van Schaapen of Lammeren te openen. Zeer dikwils was 'er, onder drie 3, of vier van deeze Koppen, écn, welkWor- 5, men bevatte, doch drie op zyn allermeeft , en gewoonlykft vindt men maar één Worm 3) in een Kop. Dit heeft, egter, zyn onvol- „ komenheid ; want dikwils worden de Wor- „ men, by 't open hakken , gekwetft , en indien „ zulks niet juift op dien tyd gefchiedt, wan- 3, neer de Worm gereed is om 'er uit te ko- 3, men, zo heeft men 'er niets aan." Deeze Worm beftaat uit elf Ringen , gelyk de overigen , doch hy verfchilt daar van in Geftalte zeer; als van vooren fpits zynde, en naar agteren breed uitloopende. Hy heeft twee Haakjes aan het voorfte end, en twee I. derl, xii. stuk, Vlee- 4i6 Bêschryving vAn Afdeel VIeezi8e Tepeltjes boven den Bek. Tot vol. LXIL "waflenheid gekomen , is hy grooter dan ds Hoofd- Wormen van het Gedarmte der Paarden, en kleiner dan die van de Huid der Runderen, Dan verandert zyne witte Kleur allengs in bruin, en, hy moet al taamelyk bruin ^yn, eer men hem in een Bak met Aarde doet,' als hy te regt zal komen. Indien men hem met een Vergrootglas befchouwt, wordt men ge- waar, dat zyn Buik, tuffchën de Ringen, met fyne Doornen bezet is, die zelfs gevoelig zyn, wanneer men den Worm tuffchën de Vingers kruipen laat. Aan de prikkeling van die Door- nen , wanneer de Worm zig fterk beweegt in de Voorhoofdsholligheden der Beeften , zal men dan buiten twyfel die Vlaagen van Duize- ling of Dolheid moeten toefchryven , ih welke dit anderszins zo zagtzinnige Vee fom- wylen vervalt : men ziet ze opfpringen , én met den Kop tegen Hekken, Paaien, Boomen, Steenen, of iets anders dat hard is, ftoöten3 en meer dergelyke beweegingen maaken. Gefoïte Deeze Horfel- Vlieg is zeer vadzig , en fchyntf, HorfeL1 haar geheele Leven lang , weinig gebruik te hebben van haare Wieken of Pooten* Haat Grondkleur is Afchgraauwagtig , doorzaaid met zwarte Vlakjes en kleine Knobbeltjes van de zelfde Kleur, die haar als Sagrynagtig van Huid maaken : want zy heeft , op het Lyf , wei- nig Haairigheid. Het voorde van den Kop ïs? bleek 3 exi de Pooten zyn eenigermaate bruin : de I> fc H O R S Ë L E N. 417 de Wieken met zwart geaderd , bedekkende^^^ de Onmften of Tegenwigtjes t'eenemaal. Zy LXII. heeft, voor 't overige, den Kop zeer groot ,Hoofd- en met het Borstftuk byna van langte als het STUK' Agtcrlyf. Een Zuiger heeft Reaumur opgemerkt, dat . aan deeze Vlieg , zo wel als aan de andere Horfels, ontbreekt. Voorts is door hem veel moeite aangewend, om te ontdekken 3 of tus- fchen de drie Pukkeltjes, voor aan den Kop, ook een Opening ware, die men voor den Bek zou kunnen houden. Om de Vlieg te dwin- gen, dat zy my die toonde (zegt hy,) heb „ ik haar, te vergeefs, Suiker aangebooden , „ daar zy geen agt op gaf. De Syroop ook, welke ik tuflchen de drie Pukkeltjes deedt, 3, werdt van haar niet weg geftuuwd of inge- ,, haald. Ündertufichen is 't niet ongeloof- baar, dat dit Infekt zyn Leven doorbrengt „ zonder Voedzel te gebruiken; nu men weet, „ dat verfcheide Soorten van Kapellen in 't zelfde geval zyn. Ook heeft Valisnieri een dergelyken Horfel twee Maanden lang, ,, beflooten, in 'c Leven gehouden, zonder 3, dat hy 'er iets aan te eeten of te drinken » gaf Reaumur meent , met reden , te kunnen vaft ftellen; dat 'er, ieder Jaar, ten minfte twee Voortteelingen van deeze Vliegen zyn. Den 7 April, naamelyk, hadt hy reeds Wor- men uit de Voorhoofdsholligheden van Lam- 1. deel. xii. Stuk. D d me- 4*8 Beschryving van v# meren gekreegen3 die tot de Verandering be- ^LJai7 kwaam waren 3 en hy heeft Wormen van ver- Hoofd- fcheiderley grootte gehad , die uit de Koppen STUK" van verfchillende Lammeren gehaald waren > in de Maanden Mey3 April , Juny en July. LXIIL HOOFDSTUK. Befchryving van 't Geflagt der Langpooten, gemeenlyk Schoenlappers genaamd , of Glaze- maakers en Naaijers ; waar toe ook de zogenaam* de Zwarte Vliegen zyn f huis gehragt. Kaam. t Tan ouds is de naam van Tipula gebruikt y y om die Infekten te betekenen , welke men , in de Zomer , langs de oppervlakte van het Water , haare Geboorteplaats 3 ziet zwie- ren , om zig vervolgens in de Lugt te verhef- fen. Hy is van Griekfchen oorfprong3 en zal waarfchynlyk van de ligtheid3 om welke dee- ze Infekten berugt waren (*)3 afkomftig zyn. Men plagtze , in 't Neerduitfch 3 Vliegende Water/pinnen te tyrelen , en fommigen noemen ze , in 't Italiaanfch , Capra di Aqua , dat is Water-Geitjes , wegens de geftalte van den Kop. Wy geeven 'er, thans , uit hoofde van de (*) Levis Tipula leviiïime fngidos tranfit Lacus. Varro» Neque Tipulae levius pondus eft, quajn fides Lenoma* DE LANGPOOtÈN. 419 de ongcmeene langte en dunte haarer Pooten , , V. , T Afdeel, den naam van Laïngpooten aan, die egter op j^xni. de Zwarte Vliegen en dergelyken , welke me- Hoofd- de tot dit Gcflagt betrokken zyn, niet toepas- sim* felyker is dan op de Muggen , van welken de Tipulaas , onder 't Gemeen , in veele plaatfen van ons Land, door den naam van Schombipperh Glazenmakers of Naaijers, onderfcheiden wor- den. Waar menze Spek-ceters noeme is my on- bekend, en ik vind dien naam ook gantfch niet toepaiïelyk op deeze Infekten. Behalve de Water - Tipulaas zyn 'er thans ne Mas- kers of ook verfcheide anderen bekend , die in woon- wormen* plaats verfchillen : zo dat men fommigen Boom- Tipulaas noemt. Eenigen worden in Moerasfi- ge Gronden, eenigen in de Mefthoopen, ee- nigen aan de Zeekuften voortgeteeld. De Maskers van veelen onthouden zig in 't Aard- ryk , aan de Wortels van het Gras en andere Kruiden , die zy af knaagen Ten minfle heeft dit plaats met de Maskers van de gemee- ne Tipulaas of Langpooten, die van de Henge- laars dik wils worden opgezogt om aan den Hoek te flaan , tot het vangen van Baars ; doch niet altoos te vinden zyn. In de Voor- zomer van 't voorleeden Jaar waren het deeze Wormen, die zulk een gerugt in onze Provincie maakten, als of men 't Gras kwyt raakea zoude (*) Tipularum Larva*, communlter , luf) radlcibus Vegeta- bilium degunt , Sc radices cxedunt. Linï*. I. DEJL, XII. stuk. D d 2 420 Beschryving van Hoofd STUK. XCVlU. V. zoude door haare gulzigheid. Verfcheide gee- ALXIIIL" *e P^^ken bevonden zig, inderdaad , op fom- migë Landen , en , een kleine Zoode opgraa- vende , haalde ik , daar onder, een menigte van deeze Wormen van daan ; doch haare kort aanftaande Verandering deedtze wel haaft ver- dwynen. Deeze Wormen , by onze Vifichers gemeen- lyk Katjes , en ook wel lm of Immen , ge- naamd, zyn van gedaante als de afbeeldingen Fig. 3 , vertoont. Haar Lyf , naamelyk , is als een Made, van vooren fpits, van agteren breed en met puntjes gewapend ; op 't gevoel eenigermaate ruig of ruuw en zonder Pooten, ongevaar een Duim lang. Andere Soorten van Tipulaas hebben geheel andere Maskers. Die , welke men vindt in de Molm van rottige Boo- men, zyn met zes Pooten voorzien, en gely- kens daar door, zodanig, naar de Wormen van Torren of Bokken , dat menze 'er , in de eer- fte opflag, dikwils voor neemen zou. In de Stammen van rottige Wilgen is het niet onge- woon de zodanigen te vinden. Aldaar woont ook de Pop , in welke deeze Maskers veran- deren , die veel naar de Poppen der Muggen gelykt; als twee Hoorntjes aan den Kop heb- bende tot de Ademhaaling, en eenige Stekel- tjes of puntjes op alle de Ringen , weder- zyds, welke 'er elf zyn aan alle deeze Wor- men. De Maskers der kleine Tipulaas houden meelt DE LANGPOOTEN. 421 ineeft in 'c Water huis. Zy hebben de Lugt- m v- , Afdeel. flippen met de voorgaanden gemeen; twee LXI1I# aan den Kop en twee aan 't agtpr-end, welke Hoofd- laatften in fommigen eenvoudige openingen* STUKé in anderen met Vleezige Vezelen omringd zyn. Verfcheide van deeze Maskers hebben tot de Ademhaaling Cylindrifche buisjes, die in fom- migen omzet zyn met lange byhangzels , naai- de Armen van Polypen gelykende; weshalve Reaumur dezelven genoemd heeft Fedwetige Wormen *. Niet minder zyn zy ten opzigt * Vers van de Kleur verfchillende ; eenigen rood , an- Poly?es deren bruin. Byna allen hebben zy, van voo- ren, twee korte Pootjes, of kleine Knobbel- tjes, die naar Stompjes van Armen gelyken. Sommigen zwemmen zeer vlug in 't Water; anderen maaken zig Gaten in de Aarde, aan de kant der Beeken, waar in zy haare ver* fchuiling zoeken : eenigen , eindelyk , formee- ren zig een Soort van Tonnetjes van Zyde, die een gedeelte bedekken van haar Lighsain , byna gelyk de Watermotten. De Poppen, waar in deeze Maskers veran-De pop. deren , komen met elkander en met die derPcn* groote Tipulaas daar in overeen , dat zy haare Huid afleggen, en die niet tot een overtrekzel gebruiken als de Vliegen. Zy hebben , bo- vendien, twee Lugt (tippen van vooren ; doch zyn , voor 't overige , zeer verfchillende. Sommigen blyven , zonder bewèeging, in dc Gaten , alwaar haare Maskers gewoond Ijad • h djeel* xn. stuk » l)d 3 den : Beschryving van Afdee ^en ' anc*ere:n zwemmen eTi loopen vlug door LXIII. Water. Veelen hebben de bovenfte Lugtftip- Hoofd- pen eenvoudig ; in fommi^en zyn dezelven Buis- of Tregteragtig , gelykerwys in de Mug- gen, naar welken deeze kleine Tipulaas veel gelyken. Tot dit GcfSagt worden thans ook zekere Infekten betrokken , die van de gewoone Ti- pulaas verfchillen , doordien zy de Wieken niet uitgefpreid houden, wanneer zy ftil zit- ten, maar het Lyf daar mede bedekken, zo- danig, dat de etne Wiek over de andere flaat. De Maskers van deeze gelyken fomtyds veel naar Rupfen : gelyk die der gewoone zwarte Vliegen, zogenaamd, welke op ieder Ring, in 't ronde , een menigte Stekeltjes hebben > die haar ruig op 't aanzien maaken, en haar Pop verfchilt ook weinig van die der Nagt- Kapellen. In anderen heeft , zo wel het Masker als de Pop, eene zonderlinge figuur, die op haar plaats een omitandige befchryving £al vereifchen* Levens- De groote Tipulaas of Schoenlappers komen menigvuldig op de Graslanden voor ; 't zy vlie- gende; 't zy loopende over 't Gras, waar toe de langheid haarer Pooten behulpzaam kan zyn. Men kan de Mannetjes gemakkelyk van de Wyf- jes onderfcheiden , aan de figuur van 't Lyf, en zietze dikwils gepaard met elkander vliegen, gelyk de Juffertjes. Tot wat einde de Natuur |mr gefcliapen heeft 5 is duifter: ten ware het' Manier. DE LANGPOOTEN. 423 alleenlyk mogte zyn , om tot Voedzel te ver- V. ftrekken voor 't Gevogelte : gelyk de kleine , lxiil die langs 't Water zweevcn , en derzelverMas-HooFD- kers of Wormpjes, zo wel als die der Muggen, STüK* buiten twyfel, een lekker Aas voor de Viflchen en Water- Infekten zyn. Het is niet bekend , dat zy eenige fchade doen , 't zy aan den Menfch, aanBeeften, of Plantge wallen ; uit- genomen dat de Maskers of Wormen de Wor- telen van het Gras en andere Kruiden 3 afknaa- gen , en de Vliegagtige de Bloemen der Ooft- boomen, zo 't fchynt, benadeelen. In 't algemeen hebben deeze Infekten denGeftait* Kop klein, doch de Sprieten groot en fierlyk, die haar als gehoornd doen fchynen. Haar Borstftuk is kort en bultig: hec Lyf by uitftek lang en dun , niet minder dan de Pooten in vee- le Soortenrl Zy hebben de Wieken taamelyk groot , fteekende in fommigen over 't Lyf heen. De Hamertjes, die men ook Onruften noemt, zyn in de Infekten van dit Geflagt zeer zigt- baar, en niet met Vliesjes gedekt, als in die van 't volgende en de meefte andere Geilag- ten. Van de verfchillende houding der Wie- ken , die voet gegeven heeft tot twee Afdee- lingen, heb ik zo even gefproken. Menkanze, derhalve, in Mug- en Vlieg-agtige onderfcheï- den. Onder de eerftgemelden vindt men 'er die fierlyk geel gebandeerd, of geel van Lyf zyn; onder de anderen zyn eenigen groen , doch de meeften Pekzwart. In eenige Soorten ver- I. Deel. XII* stuk, D d 4 fchil- 424 BESCHR Y VING VAN Afdeel ^e ^exe 00^ dermaate van Kleur , dat men LXiïl/ wnxet voor Ma metje en Wyfje zoud' aanzien. Hoofd- Sommigen hebben de Voorpooten byfter lang, - STUK* ten opzigt van de anderen , en fchynen die tot loopen naauwlyks te kunnen gebruiken. Kenmer- Het voornaamfte Kenmerk der Tipulaas wordt afgeleid van de gedaante van den Bek, die in deeze Infekten zig zeer zigtbaar vertoont j hoe- wel zy geen Zuiger of Snuitje, in 't geheel, hebben. De twee zyden van den Kop , ver- langd zynde^maaken als twee Lippen uit, wel- ke ieder gedekt zyn met twee kromme Baard- jes of Voelertjes , die uit een menigte van Leedjes zyn famengeftekl. Van veelen heb- ben, bovendien, de Mannetjes de Sprieten ge- pluimd, als gemeld is. soorten. Ljjsnjeus heeft zevenendertig Soorten in dit - Geflagt aangetekend , waar onder de helft , by- na , de Wieken uitgebreid , en de overigen de- zeiven over 't Lyf geflagen houden. L Mug-agtige, of niet de Wieken uitge- breid, T. (i) Langpoot , die de Sprieten gekamd heeft , Pt&iniw» met een zwarte yiak op de Wieken, en het nts, Kamhoor- Borstfiuk geelagtig. Deeze 3 in S weeden op Grasagtige plaatfen (i) Tipula Antennis pe&inatis, Alis Macula nigia, Tho- mee flavefcente. Syft. Nat. X. Gen. 221» BE LANGPOOTEN. 425 s&ig onthoudende , is van de overigen verfchil- V. lende door de aartig gepluimde Sprieten. De- ^XIII* sxlve, naamelyk, zyn gekamd, met Straalen Hoofd-' tegen elkander over, doch in de eene SexeSTUK« ftaat tuflehen ieder Paar Straalen een geknopte Spits op zig zelve; die in de andere Sexe dub- beld is. Een dergelyke vondt Doktor Scopoli in Karniolie (*). Zeldzaamer komt 'er eene voor , die den Qmuhêm* naam van de Viervlakkige voert, grooter dan/^*^ de voorgaande en een der allergroot ft en. De-ki£e« zelve heeft de Wieken bruin geaderd, aan den rand met vier bruine Vlakken en het Lyf van boven geel. Omtrent Kalmar is een dergelyke Langpoot waargenomen (f). (2) Langpoot, die de Wieken Glasagtig, met n. bruine Wolkjes en een Sneeuwwitte Vlak^^^ heeft. De tekening der Wieken onderfcheidt deeze pi. niet alleen , maar ook de grootte , welke zoda- ^cv?ir* nig is, dan ieder Wiek de langte van een Duim Voetmaat heeft , volgens de aanmerking van Doktor Scopoli, het welk overeenkomt met die Duitfche van onze Afbeelding, in Fig. 4. Het Masker van dezelve onthoudt zig , volgens hem (*) Entomol. CarnloU p. 515 • (|J Faun. Suec, Ed. II. p. 430. (2) Tipula Alis Hyalinis , Rivulis fufcis , Maculaque mVea, JFaun. Suec* 1121, AU* Stockb* 3739. T, 9- 8. KA]* Inf0 N« 2. h DEEI- XIU STUK» D d 5 426 BESCHRYVÏNG VAN v- hem, in af ftnx>mende Wateren, komende, bv LXIIL Zomer, daar uit te voorfchyn. Zy hebben het Hoofd- Agterlyf Roeftkleurig vaal. Dewyl het onze STUK' een Mannetje is , zo blykt , dat de Sprieten , in deeze Soort , niet gepluimd of Kamswyze ge- ftraald zyn. Het Wyfje heeft de Wieken flegts bruin geaderd: des men die ligt voor een byzondere Soort zou kunnen houden. De ag- terfte Pooten zyn tuflchen de twee en drie Duim lang. in. fn) Langpoot, die de Wieken met een bruine Ged ge- Vlak heeft , bet Agterlyf zwart met hoog bandeerde. ^ ffc 5 , 6. Deeze is de fraayfle Soort onder de Infekten van dit Geflagt ; weshalve wy daar van ook de Afbeelding van beide Sexen geeven, in Fig. 5 en 6 ; zynde de eerfte die van 't Mannetje en de tweede die van 't Wyfje. Hier uit blykt , dat Doktor Scopoli dezelven verkeerdelyk ge- plaat ft heeft onder de Tipula's , die de Sprie- ten, in beide Sexen, enkeld of eenvoudig heb- ben "(*) : het welk te meer te verwonderen is, daar Reaumur die van 't Mannetje reeds ge- pluimd hadt doen vertoonen. De naam van Boom-Ttpula wordt , gemeen- (3) Tipula Alis Macula fufca , Abdomme atro Fafciis ful- vis. Faun. Suech 1123. RAJ. Inf. 72. N. 4- REAUM. Inf. V T ti f. 14, 15, 16. (*) Antennis fimpüdbus in utroque Sexu» Entomol^ Car* niol. p. 318, DE LANGPOOTEN. 42t lvk, aan deeze Soort gegeven , om dat haar v* Masker, het welk een Worm of Katje is , ge- jjQii.' lyk ik befchreeven heb, zig onthoudt in de Hoofd- Stammen van rottige of uitgeholde Boomen:STUK# doch de volmaakte Infekten worden , gelyk de anderen , veel in de Velden gevonden , inzon- derheid van natte Landsdouwen. (4) Langpoot , die de Wielen Glasagtig heeft , IV. 7 r « r> -7 j , Oleracea. viet een bruine Rib aan den rand. Kmid-Ti- pula. Deeze Soort, eene der gemeenften, komt uit dergelyke Katjes voort 3 als 'er in Fig. 3 9 op onze Plaat XCVIII, een is afgebeeld. Zy onthouden zig , in Europa > aan de Wortels der Kruiden , veel kwaad doende aan het Akkerge- was. TuflTchen de Mannetjes en Wyfjes is in de Sprieten geen verfchil, die zy beiden en- keld hebben of niet gekamd. Goed aart hadt deeze Tipulaas op 't oog, wanneer hy zeid' , dat dezelven , in 't alge- meen , bekend waren onder den naam van Naaijers 3 waar van de reden ligt te raaden is ; alzo de Mannetjes , die men 'er wel tien , zegt hy3 tegen één Wyfje vindt 5 zeer geil zyn. Gepaard zynde bly ven zy wel twee Dagen aan elkander vaft , en 3 als zy los raak en , fterft het Mau- (4) Tipula Alis -Hyalinis Cofta marginali fufca. Faun^Sun* 11 24. Goed. ir. T. 44. Bradu Nat% T 25. f 3, LiST. Goed. f. 139. EtUSCH, Inf. IV. T. 12, LEEUWEIfl*. Nat. 1693. 1693. £ 4. 5. I?I4» £ 4» h Peel, xh, St-u$» 428 BESCHR Y VING VAN V. Mannetje op ftaande voet. De Worm teelt J\ PT) F K T LXIII. *n*et voort> dan drie Jaaren oud zynde ; het Hoofd- welk eene byzonderheid is , te aanmerkelyker stuk. wegens de fchade , die door deezen Worm aan de Tuinvrugten of Moeskruiden ^ inzonderheid aan de Salade , toegebragt wordt: zo dat hy twyfelde5 of het niet wel de Kruidworm kon zyn , waar van by den Profeet JoëL gefproken wordt. Hy geeft 'er, wegens zyne gulzig- heid, den naam van Robworm aan. Dezelve, zegt hy , onthoudt zig meeft op vogtige Steen- agtige plaatfen. Van een andere Soort van Slaawormen, dat eigentlyk Rupfen zyn, heb ik elders gefproken (*). v. (5) Langpoot 3 die de Wieken Glasagtig heeft, rïJl'r™' met flwuwe witte Vlakken daar op ver* PLlla- fpreid. Deeze, haar bynaam hebbende van dat zy zig in de Tuinen onthoudt , wordt in Sweeden Harkrank geheten. VI, C6) Langpoot, die de Wieken Glasagtig heeft met eenflaauwe bleeke Hak, bet Lyf zwart en geel bont* (*) Zie 't voorgaande XL Stuk, bladz* 652, (5) Tipula Alis Hyaünis , Macuüs Iparfïs albis obfoleüs. Faun. Suec. 1125. RAJ. Inf. 72. n. 6. Alb. /*ƒ T. 6u (6) Tipula Alis Hyaünis; Macüla palüda obfoleta, Corpg. rcnigro luteoqiie vario. Faun. Suec, 1134, de Langpoot» N. 429 Volgens de befchryving der Sweedfche Die- VV kend.MifTchien zal deKleur geelagcig groen zyn.STÜK* De Wieken waren, in de Verhandelingen der Sociëteit van Upfal > ongevlakt Afchgraauw opgegeven. C7) Langpoot , die de Wieken zwartvlakkig vu. Ongevlakt zware worden de Wieken elders genoemd 9 (*) dat een Drukfeil zal zyn* Men vindt deeze Soort ook in de Weiden * volgens Geoffroy (f). (8) Langpoot, die de Wieken Af chgraaivwag. vin. tig beeft , met een wit Maantje aan dm^sm^M rand* Volgens de aangehaalde afbeelding van Re- aumür is deeze Tipula taamelyk groot. Zy fchynt door de houding der Wieken, die als zy ftil zit kruislings over elkander op het Lyf leggen, van de overigen te verfchillen. Om- (7) Tipula Alis nigro maculatls , Corpore nigro. Fsun. Suec. 11 54. (*) Tipula contaminata Alis nigro- immaculatis, Sec. Faun* Suec. EcL IL p* 432. N. 1743. (t) Hij}, des Inf. env. Paris. Tom. II. p. 55L fS ) Tipula, Alis cinerafcentibus , Lunula marginali alba. Faun. Suec. Iiaó» IUJ. /*ƒ• 73* N. 10, REAVM. /»ƒ• V. T, 2. f, ji. I, DEEL» XII. STUK* beeft en het Lyf zwart. Contami* nata. Bevlekte. ftreeks 430 Beschryving van V. ftreeks Parys en in Karniolie heeft men haar AtFyEitt" waargenomen» Hoofd- stuk. ix. jPratenfis. Veld Ti- pula» X. TerreftrU. Aard-Ti. pulat XL J3ruiae. XIT. Ni^ra. Zwartagti* ge. (9) Langpoot , die de Wieken eenigermaate Afcbgraauiv heeft , met bruine Aderen en aan den rand een donkere Stip; bet Voorhoof d Oranjekleur. Op groene Heuvels, aan Rivieren, is deeze, in Karniolie, in de Maand April , gevonden, die in Sweeden zeer gemeen is. Het Manne- tje heeft, zo wel als 't Wyfje, de Sprieten ongepluimd. (10} Langpoot, die de Wieken Glasagtig^met een bruine Stip aan den rand , en het Agter* lyfy van boven, Afchgraaww heeft. Deeze is de helft kleiner dan de voorgaanden. (11) Langpoot, die de Wieken Glamgtig, met een bruine Stip aan den rand, en hetAgter* lyf geel beeft , met drie bruine Streepen. (12) Langpoot, die de Wieken bruin en het Lyf zwart beeft. Deeze (9) Tipula Alis fubdnereis , Vafïs fufcis Pun&oque margi» nalt oblcuro; Fronte fulva. Faun. Suec. nas. Frisch. IV. T. 12. ( 10) Tipula Alis Hyalims Pun&o marginali fufco , Abdo- minis Dorfo cinereo* Faun. Suec, 1129. Frisch» Inf. VIL T. 22. fn) Tipula Alis Hyalinis Pun&o marginali fufco 5 Abdomi* Iie flavo Lineis tribus fuicis. Faun» Suec» n 30. (11) Tipula Alis fufcis, Corpore atro, Faun% Suec, 1132. de Langpooten. 431 Deeze wordt, van de Smalanders, Pol/a §e"Ap^EL> naamd. Zy is van middelmaatige grootte. Het lxiii/ Masker, dat Wortelen van Kruiden eet. ont- Hoofd- houdt zig in vogtige vette Aarde. (13) Langpoot 3dzW? Wieken Glasagtig beeft, XITT* met een zwarte Stip aan den randy en betzvkd& , Lyf zwart; den Buik en Pooten ros. Het Wormpje 3 waar uit deeze Tipula voort- komt , is in de Rupfen van de Hermelyn waar- genomen , door den Heer Clerk : zo dat men het thans ftelt in de Maskers der Nagt-Kapel- len te huisveften. (14) Langpoot, die de Wieken Glasagtig met B.XIV'U twee bruine Vlakken > en het Agterlyf, in m ïge t midden, met een Roejlkleurige Vlak gete^& kend heeft. Deeze heeft de Sprieten gepluimd, en, zo wel als de Kop en het Borstftuk, zwart. Een andere , die de Wieken witagtig en met OcdUris. een menigte van kleine zwarte Oogjes getekend Ge"00gde# heeft, thans ook in S weeden gevonden , noemt meti de Ge-oogde Tipula. 05) f13) Tipula Alis Hyalinis pun&o marginali Corporequs atro; Ventre Pedibusque rufis. Faun. Suec. 1127. (14) Tipula Alis Hyaliois macuüs duabus fufcis; AbdoiïU* nis medio maculato , Perrugineo. Syft* Nat. X. I; Deel* £11. Stok* 432 Bëschryvïng van V. (ij) Langpoot 3 die de Wieken bruin bont ^/xLlf' beeft, en de Dyè'n een wit Ringetje. HOOFB STUK. (16) Langpoot 3 die de Wieken o?tgevlakt beeft , en het Lyf geel , met een bruine Rug. jAnnulata% Geringde. (17) Langpoot 3 die de Wieken glinjler end Fiavefiens Glasagtig heeft , het Lyf bruin Afchgraauvc* Geelagti- "... - ge. Zy is weinig grooter dan een gemeene Mug , xvii. en komt in X vroege Voorjaar menigvuldig KTJuT voor. Dooy-Ti- puia. Langpoot , die de Wieken Glasagtig heeft 9 fapiklta met em omgeboogen dunnen Rand; het Lyf Om ge- bruin , de Sprieten ongepluimd. plooide. De Heer de Geer zoude , in de Verhande- lingen der Akademie van Upfal , eene befchry- ving geeven van deeze Soort 3 by Leufftad zig onthoudende. Twee andere Tipula's zyn 'er naderhand in Sweeden ontdekt , waar van de eene 3 Monoptera gebynaamd3 de halve grootte van een Mug heeft , en zwart is, met de Pooten en Voelers bleek ; de andere 3 die in de Rietvelden zig ont- (15) Tlpula Alis fufco varlegatis , Femovibus Aniiulo albo. Faun, Suect 1122. REAUM. Inf. V. T. 4. t X. 2. (16) Tlpula Alis immaculatis , Corpore flavo, Dorfofufèo# Faun, Suee. 1133. (17) Tlpula Alis Hyalinis nitentibus, Corpore cinereo fufco, Syft. Nat. X. (18) Tlpula Alis Hyalinis margine tenuiore recurvato; Coc. porc fufco, Antenms fiaiplicibus. De Geer» AU, As. Upfal, DE Langpooten. 433 bnthoudt, en daarom ftreeks, als de Muggen , Ap^EÜ al zingende zwermt; witagtig is, met deSprie- lxui/ ten ruig, en de Oogen zwart. Deeze heeftde Hoofd, grootte van een Mug- Beiden bedekken zy,STÜK* ftil zittende, haar Lyf met de Vleugelen , en komen, in dat opzigt, overeen met die van de Volgende Afdeeling. II. Vliegagtige, bedekkende hét Lyf met de Wieken. (19} Langpoot, die bet Borstfiak groenagtig xii. m de Wieken Glasagtig beeft 9 met eence^M*, zwarte Stip, de* Omftandig is deezè Soort befchreeven döor LiNN^EUs, die haar op Oeland,by dikke Zwer- men 5 uit de Boflchen naar de Zee zag vliegen, even of het Muggen wareil. Zy vloogen hun ifi de Oogen én den Mond , en de Herten vluge- ten daar voor , uit de Boflchen naar 't open Veld. Het eenigfte was, dat zy niét kunnen fteeken , en derhalve nog , op ver naa , zo laftig niet als de Muggen, in Lapland, wa- ren. Hét Infekt is tweemaal zö groot als een Mug en heeft de Wieken Vliezig , met een zwarte Stip in 't midden, aan den buitenrand; het Lyf bruin, (19) Tipüla Thörace virefcentè, Alis Hyalinis puiï&o ni- gro. Faun. Suee. 1135. ÏU Oeland* 40, 41. 86, 160. Goed,- ƒ»ƒ. UI. T. X. LIST. Goed, f. 140. R.EAUM. Inf. V. T, 94 I. Des&. XXI, Stuk* E i 434 Beschryving vak V. bruin, maar kort na 't uitkomen geheel groen, ^LXIIl ' met ^e ran<^en der Ringen bleeker , zonder ee- Hoofd- nige ruigte. Onder 't Borstftuk is een Bult of stuk. 2akje. De Voorpooten zyn langer dan de an- deren , doch niet opgeheven : aan den Bek zyn kromme Baardjes. Het Mannetje heeft de Sprieten met bleeke Haantjes, rondom, ge- pluimd , en dus niet gekamd , gelyk de anderen. Het houdt het end van 't Agterlyf , of de Staart , opgewipt of opwaards geboogen , Vorkagtig. Het Wyf je heeft de Sprieten al- leen! yk ruig en houdt de Staart niet opgeligt. Roode Het Masker of Wormpje , waar uit deeze ^Re^n-Langpooten voortkomen, zegt zyn Ed. , is bakken. ]ang en Draadagtig dun, week van zelf Han- digheid, blyrood, uit twaalf Leedjes beftaan- de , met een gevorkte Staart. Hetzelve heeft twee Pooten agter den Kop en twee by de Staart, allen zonder Klaauwtjes, ftomp, mee Haairtjes bezet. Aan den laatften Ring op één naa , zyn twee Paaren van Draadagtige Vezelen, langer dan de Pooten. Zy onthou- den zig, zo hy getuigt, in de Zee; verfchui- lende in Draadagtige Buisjes, die zeer lang zyn, van Kley en Zand gemaakt (*). Gemelde Vezels zyn de reden, dat Reau- * jrers mur den naam van Veelvoetige Wormen * gaf Poiypes aan dergelyke Maskers; welke men, zegt hy, gemakkelyk bekomt, wanneer menllegts een Bak (*; Faun* Suet% Ed. II. p. 43$. DE L A N G ! O O T Ê N, 435 Bak met Water, op zyn tyd, in de Lugt zet* A^r- Ook fchynen het 3 volgens Goedaart , die jjxni!'' roode Wormpjes te zyn, welke men hier zo Hoofd- dikwils in het Water der Regenbakken vindt, STUK* en die aldaar , by elkander , in een weinig Modder huisveften. De Wormpjes, die de Muggen voortbrengen, zyn van een geheel an- dere gedaante. Men ontmoet deeze Infekten, door geheel Europa , byna zo gemeen , op Waterige plaatfen , als de Steekende Mug- gen. (20) Langpoot, die groeiiagiig is$met de Wie- ^ .tf*'n ken ongevlakt , en de voorjte Pooten zeef oevcr-xi- lang heeft. Pttla' Ik vind geen reden voor den bynaam van deeze Soort, die door Linn^eus op de zeer hooge Bergen, Norttellie genaamd, overvloe- dig, waargenomen en kleiner, zelfs, dan de Muggen was. Dergelykeri komen 'er , om- ftreeks Parys en in ons Land , ook dikwils voor* gaande tegen den avond zitten aan de Venfter- glazen. In Bakken met Water, aan de Lugü bloot gefield , hadt Reaümür , onder anderen, Wormpjes waargenomen, die van êen zonder* linge Geftalte en Levensmanier waren ; als volgt. Ie* (20) Tipula virefcens, Alis immaculatis ; Pedibus antiéié iongifiimis. Faun. Suec. V. T. <5. f. 12,13,144 I. Deel» Xlh STUKt Ee % [ 436 BESCHRYVING VAK V. 5J Iéder Wormpje (zegt hy) is zo wit erf LXniL#" doorfchynende als een ftuk Kryftal; desf Hoofd- ,5 men, als het in helder Water zwemt, veel STUK- „ moeite heeft, om het in 't oog te krygen. tTrWonn^ Het is niet gr°oter dan- een Muggen- Worm- p-*es# i> Pj€> en vertoont zig dikwils als ftyf , doch „ kan met de Staart zo veel beweeging maa- „ ken, als tot zyn voortgang, in % Water, wordt vereifcht. Het aanmerkelykfte aan 3, hetzelve is een groote Haak, die boven van „ den Kop afkomt als een neergeboogen Een- „ hoorns Hoorn, hebbende ter wederzydeeen zwart Vlakje. Twee Nieragtige bruine Lighaampjes vertoonen zig wat agter den Kop , en twee dergelyken niet ver van 't „ agter-end, het welk in twee dunne Vleezige „ Hoorntjes uitloopt , en van onderen een dubbelde Zwemvin heeft. „ In de Maanden July en Auguflus was hets „ dat de zodanigen van deeze Wormpjes, die „ ik in Suikerglazen hield, veranderden Haar Popjes gelyken, in geflalte, vry veel naar 3, die van veele anderen Tipulaas , maar zy 3, verfchillen daar van door een Soort van „ Hoornen , aan 't boven-end , die 'er den 5, fchyn aan geeven van de Popjes der Mug- gen. Het Infekt maakt daar ook even 't zelfde gebruik van ; hoewel die Hoornen „ aan 't end fpits zyn, en dus meer gelyken naar de Sprieten van fommige Kapellen: zy » dienen naanielyk^ buiten twyfel, tot de Adem- 3> haa- de Langpooten. 437 35 haaling; devvyl het dezelven, doorgaans, v* „ met de enden aan de Oppervlakte van het lxIui." 33 Water houdt. Aan het agterend is hetHooFD- Popje ook met twee Zwemvinnen voor- *TUK# „ zien. Na tien of twaalf Dagen , in deeze Staat, ,5 geleefd te hebben , ondergaat het Infekt de derde of laatfte Verandering. Alsdan komt 'er een kleine Soort van Tipulaas uit voort, „ wier Mannetjes de Sprieten gepluimd, en de Wyfjes dezelven veel minder Haairig „ hebben. Beiden houden zy de Wieken kruis- „ lings over 't Lyf , dat langer dan dezelven is. Tot het end van dat van 't Mannetje „ komen als twee Plaatjes uit, die met Haair- „ tjes bezet zyn, en daar beneden als twee 3) Haakjes, byna regt, ieder gewricht zynde 55 met een dikker Stuk, In de gewoone toe- „ ftand zyn de punten der Haakjes naar den Buik gekeerd, en zy leggen kruislings over 93 eikanderen. Dewyl deeze Tipulaas , volgens de aange- haalde Afbeeldingen, de Voorpooten niet lan- ger, ja zelfs korter dan de anderen hebben, zou men met reden mogen twyfelen of hier de zelfde bedoeld worden. (21) Langpoot , die de voorjle Pooten zeer xxr, Motatrix* grOQt Beweeg* poot. (ai) Tipula Pedibus antlcis maximis motatorüs, Annulo aibo. FRiSCH. Inf. XI. T. 1Z0 l, deel* xxi, Stuk* E e 3 438 Bes g ja ryvïng vam V. groot en in geduurige beweeging heef t y met Afdeel. „ . LXIII. een Cööltten Rwg? itük!D De langte der Voorpooten, die de anderen meer dan eens in langte overtreffen 5 is zeer aanmerkelyk in dit kleine Diertje , dat van Prisch een geelgroen Mi;ggetje3 met de vcorfle Pooten Spriet agtig, genoemd wordt. Men vindt het in de Graslanden en Boffchen 3 tuiïchen 't Gras digt by den Grond ; doch het Masker of Wormpje leeft in 't Water. Dergelyken heeft men omftreeks Parys waargenomen. xxiu (22) Langpoot , die de voorjle Pooten zeer ^tiatQm Sroot en *n geurige beweeging beeft 9 met priJpoot. witte tippen*. Deeze is eens zo groot als de voorgaande ei^ derhalve nagenoeg van grootte als een Mug, Een dergelyke vondt Doktor Scopoli in Kar- niolie. xxm. (23) Langpoot 3 die de voorfie Pooten zeer lang !>iipo*o£ en in geduurige beweeging beeft 5 zwart met witte Ringen, De Heer Bergman heeft deeze by Upfal waargenomen. Haar Wieken zyn ongevlakt Glasagtig; het Borstftuk is bleek met drie zwarte (22) Tipula Pedibus anticis maximis motatoriis > apice al- bis. Faun. Suec. 1138. It* Oeland, 160. f23) TipuU Pedibus anticis longiflïmis motatoriis, nigris Annulis albis. Syft. Nat, X. DE LANGPOOTEN. 439 zwarte Vlakken overlangs: het Agterlyf §eel"Ar^- agtig rood : de Oogen zwart : de Sprieten ^xni!-* Haairig. Hoofd- Omftreeks Parys zyn Tipulaas gevonden, STUiU die de voorfte Pooten ook zeer lang en Spriet- agtig, in geduurige beweeging hebben, doch ongevlakt en zonder Ringetjes ; hoedanigen de Heer Geoffroy 'er twee, de eene met het Lyf groen , de andere met het Lyf bruin en bleek geringd, aantekent (24) Langpoot , die de Pooten met de ïïrtvicor- Oogen zwartagtig gerand ; de Dyen en Korthoor- Schenkels der Voorpooten in een Stekel uit- hopende. • Deeze is kleiner dan de voorgaande. Men vindtze op fchaduwagtige plaatfen , dikwils aan de Steeltjes der Lymagtige Lychnis v aft- gekleefde (26) Ttfuta nigra glabra , Alis mgricantibuf , Femoribus anticis introrfum liilcatis. Faun. Suec. 1143. Reaum. Inf» \\ T. 7. f. i?» 18. (27) Ttpula nigra glabra > Oculis margine nigricantibus s Jfemoribus Tibiisquc anticis Spina texminatis* Syjit Nat, X* pe Langpoot en. 441 (28) Langpoot , die bruin is, met de Wieken, v« aan H Gewricht , yljcbgraauw. LXlll** Jn 't vroege Voorjaar komt deeze dik wils m^uK.** de Broey huizen voor, in de Tobbens en Pot- xxvm. ten zittende. Frisch heefc het Masker, onder den naam van kleine Slangagtige Made , die in allerley vogtige rottende dingen zig onthoudt, befchreeven. De grootte van dit Infekt is nijaar als die van een Luis. (29) Langpoot, die zwart is, langwerpig en j™*: ruig, met de Wieken zwart agtig. Koortlïge* Bezwaarlyk zou men de reden giffen van deezen bynaam , indien LinnjEüs zulks niec verklaard had, met aan te tekenen, dat men deeze Infekten dikwils by Zieken vindt, die een zogenaamde intermitteerende Koorts heb- ben (*_). Hy voegt 'er egter niet by, of men zulks van de Wormen of Maskers te verftaan hebbe , dan van de Vliegen zelf. Het eerfte , inderdaad , zou waarfchynlykfi: voorkomen ; dewyl de Maskers van de Tipulaas zo langlee- yend zyn, en die Koortfen dikwils uit Wor- men (28) Tipula fufca, Alarurn bafi cinerea. Faun» Suec, 1144, ÏRISCH. Inf. IV. T. 2. (29) Tipula atra oblonga hirta, Alis nïgrïcantibus. Faux* Suec. 1145. Goed, Inf I. T. 6. Pet. Gaz. T. 14» f. 4« LïST. Goed. f. 108. REAUM. Inf. V. T. 7. f. 7*12? (?) Habitat faepius apud «gros Febre intermittentc laborant" tfs. Faun. Suec. Ed. II. p4 437. 1. deel. xii. stuk. E e 5 442 Beschryving van V. men in 't Lighaam ontdaan : te meer , daar ^LXJIL ' menze gemeenlyk in Koeijen-Drek en Modder Hoofd- vindt , volgens Geoffroy. stuk, Deeze laatfte heeft , onder den naam van 'Bibion 9 eèp byzonder Geflagt geformeerd van die Infekten, welken Reaumür in een Vertoog befchreeven hadt, onder den grappigen tytel van Hijlorie der Wiegen van St* Marais In fommige Provinciën vanVrankryk, naame- lyk worden zy alzo geheten van het Land- volk ; misfchien , om dat zy omtrent het Feeffc van den Euangelift Marcus , het welk op half April invalt , en dus reeds vroeg in 't Voorjaar, verfchynen. Hetzyn die, welke wy gemeen- lyk Zwarte Vliegen noemen, welke zig, met guure Noorde Winden, gelyk bekend is, in ons Land veel vertoonen op het bloeijend Ge- boomte, en, dewyl uit die Winden dikwils koude Koortfen ontftaan, zoude men, veel- eer, daar in de reden zoeken van gedagten by- naam. Ten opzigt van de geheele Geftalte , wan- neer de Wieken uitgebreid zyn, en inzonder- heid van de Baardjes aan den Bek, komen zy met de Tipulaas overeen ; doch zy verfchillen daar van door het maakzel der Sprieten, die niet Draadagtig, gekamd of gepluimd, maar als uit in elkander geftoken Bekertjes famenge- fteld zyn en zeer kor:. Het Wyfje, egter, is (*) Hiftoire des Mouches de St, Mare. Tom, V, Mm. a. de Langpooten. 443 is taamelyk dik en Ovaalagtig van Lyf , inzon- V. derheid wanneer het veel Eyeren by zig heeft. Alx1il De Wieken, bovendien, zyn breeder en kor-HooFD- ter dan* die der Tipulaas; bedekkende, wan- STUK* neer zy ftil zitten, gelyk menze meeft vindt, f%££ de een de andere: het welk de Geftalte dus meer naar die der Vliegen doet gelyken. Wat nadeel deeze Vliegen aan de Bloemen der Ooftboomen toebrengen is met zekerheid niet te bepaalen. ,, Zy kunnen met haar Bek „ Sap drukken uit de Knoppen en Bloemen, die nog niet open zyn, en miffchien daar „ een Verdrooging in veroorzaaken , die de- ,, zeiven doet verwelken zegt Reaumur, Ik weet niet , of hy het geraden heeft ; want de Bek van deeze Infekten fchynt tot eene zo geweldige Operatie niet bekwaam te zyn, en men zietze meeft op de ontlooken Bloemen. Hy heeft de Wormen , waar uit zy voortko- men, in Oktober, by duizenden, nog klein zynde , gevonden in taamelyk verfche Plaggen van Koeijen-Drek, op het Land, en geduuren- de den Winter vondt hyze onder de Aarde, in het Bois de Boulogne. Ook moeten zy uit Eytjes voortkomen , die in de Aarde gelegd zyn geweeft , zo hy aanmerkt : want de Vlie- gen zyn , in dat Saizoen , lang verdweenen. De Worm , welken Goedaart uit een rottige Suikerwortel gekreegen hadt , veranderde in een der gelyk Infekt. Deeze of dergelyke Zwarte Vliegen kunnen dan ook wel uit rotten- DEEI-4XÏIt STUK» 4§ /J44 BüSCHRYVïNG VAN V. de afval van Vifch, van Schol , Schar, enz. ^Xin" die men ontweidt aan de Zee-Stranden van ons Hoofd- Land, voortkomen; gelyk' men zig verbeeldt. STUK. xxx. C3°) Langpoot, die Fluweelagtig zwart is. Dofzwar- Deeze by zonderheid onderfcheidt , volgens Linn^eus, deeze Soort van Zwarte Vliegen, welke zig in ons Nederland , na den Regen , overvloedig op de bloeijende Appelboomen ver- toont, en zeldzaamer is in Sweeden. Nieuw Ik weet niet of die Zwarte Vliegen van lork(c pi. ' Nieuw Jork, welke my door den Heer 1'Ad* F^rl^ MIRAAL medegedeeld zyn, tot dit Geflagt be- hooren ; aangezien de gefleldheid van den Bek, in de gedroogde Infekten , niet zo naauwkeu- rig waar te neernen is : doch zy hebben aan den Kop, van onderen, iets dat naar de gezegde Baardjes zweemt , en de Geftalte gelykt 'er volkomen naar ; behalve dat zy ook Fluweel*- zwart zyn ; doch met een geelagtig rooden Ring om het voorfte van het Agterlyf , dat by* na volkomen Rolrond is. In Fig. 7, wordt deeze Vlieg met uitgebreide Wieken, of als vliegende ; in Fig. 8 , met geflooten Wieken , of als ftil zittende , onder 't oog gebragt. De Sprieten zyn geknopt en dus aanmerkelyk, zo van die der Tipulaas , als van die van onze Zwarte Vliegen , verfchillende. De Kleur der Wieken is ook meer vaalagtig graauw dan zwart ) (%o) Tlfula atra holofericea, Faunf Sm. 114$, de Langp ooten* 445 zwart , met een luider of glans als van V. ry j Afdeel»* ZYde- LXIIL (3 O Langpoot 3 dzW* Wieken wit, en zwart STUKv gerand heeft, het Borstftak en Agterlyf xxxu rood. iw*;,. Deeze Soort, welke men, in S weeden, op de Aspergie en de Bloemen der Ooftboomen , die dezelve zo wel als de voorigen, volgens Linn^eus , vernielt , heeft waargenomen ; fchynt de gene te zyn , waar van Reaumur als eene Verfcheidenheid gewag maakte, zon- der dat hy, zo het fchynt, geweten heeft, dat het een byzondere Soort ware , wier Sexen zodanig verfchillen, dat men de eene niet voor 't Mannetje noch de andere voor 't Wyfje zou houden , indien zy niet gepaard waren gevonden. De Wyfjes hebben het Lyf en Borstltuk rood, den Kop en de Pooten zwart: de Mannetjes zyn geheel zwart, even als die der voorgaande Soorten. De grootte is gelyk die van een gewoone Huisvlieg. Het blykt dan , dat deeze ook tot de zoge- naamde Zwarte Vliegen behooren , omtrent welken Reaumur dit in 't algemeen nog aan- merkt. „ Het overige van het Leven deezer Vlie-Depaa- ,, gen heeft my niets merkwaardigs vertoond. ring' ,3 Na (51) Tipula Alis albis mnrgine nigro, Thorace Abdomine- etl §aan Z1§ gaarn nederzetten op Plantge^ Hoofd- „ waiïen^ inzonderheid op de Vrugtboomen 9 STUK' alwaar de Mannetjes met de Wyfjes paa- 35 ren 3 en Uuren agtereen aan elkander bly- 3, ven. Geduurende de Paaring houdt het 31 Mannetje zig niet op het Wyfje : haar Lig- 3, haamen zyn op eene zelfde Lyn ; zy fchy- 3y nen 'er maar één uit te maaken ; de Wieken „ van het Wyfje bedekken een gedeelte van 33 die van 't Mannetje 3 en het vertoont zig als 35 een Infekt met een Kop aan ieder end van )5 't Lyf. Somtyds fleept het Wyfje het 33 Mannetje met zig , al vliegende j in de 33 Lugt3 voort; gelykerwys de Tipulaas. Als 33 menze vangt 3 blyven zy ook dikwils aan 33 malkander; om dat het Mannetje haar niet verlaaten wil. Na de bevrugting zal het Wyfje 3 waarfchynlyk 3 niet lang wagten met de Eytjes te leggen; *t zy in de Aar- 33 de ; 't zy in Koeijen-Drek of die der Paar- 33 cien ; ftervende vervolgens. Men ziet dee* 33 ze Vliegen met langer dan drie Weeken of een Maand". 33 xxxu. C32) Langpoot 3 die de Wieken afloopende » rhidleT°m Ajchgraawjo , Lancetswys* Ovaal en met uilagtige. Haairijes gezoomd heeft. Een (32) Tipula Alis deflexis cinereis ovato-lanceolatis ciliatis» Faun. Suec. 1148. Leeuw. Epijl% 1692. Jan. 24. f. 2, ÏRISCH. In/. XI. T. 11$ de Langpooten. 447 Een klein graauw Muggetje met hangende V, Wieken , het welk hier bedoeld wordt , is op lxiiI ' vogtige plaatfen, ook in onze Provinciën , in Hoofd- Vrankryk en Duitfchland, ja in Italië zelfs, STÜK- gemeen. Weinig Menfchen zullen dit Beeftje niet vernomen hebben , het welke zo klein en teder is, dat men het naauwlyks vangen kan, zonder het te befchadigen. Nog minder zul- len hetzelve naauwkeurig befchouwd hebben ; hoewel men het dikwils aan de Wanden der Sekreeten ontmoet. Het is een aartig Voor- werp voor het Mikroskoop. Wegens de ge- daante en houding der Wieken zweemt het naar de Uilen of Nagtkapellen. Op de Kliffen is, in S weeden, een dergelyksontc Beeftje waargenomen , het welke geheel ruig was , doch Ruitagtig, zwart en wit, zeerfraay gefchakeerd. OpdeBoomen, in digte Bofch- jes, omftreeks Parys, vondt men 'er, die de Wieken met zwartagtige Vlakken gewolkt hadden, zynde iets grooter van Lyf , naame- lyk een twaalfde Duims lang. Deeze Muggetjes zullen waarfchynlyk ook uit kleine Wormpjes voortkomen , hoedanigen Doótor Scopoli 'er, in Karniolie, in de plooi- jen en tuffchen de Kwabben vondt van een Soort van Paddeftoel of Kampernoeljes zonder Steel , zynde byna een Duim lang en door- fchynende. Hy nam derzelver Verandering waar, in een geelagtig Popje, van een vierde Duims lang , uit het welke een Tipula voort- i, deel. XII. stuk, kwam, 448 Beschryving vak v- kwam , zwartagtig van Kop en Borstftuk j LXIIL 'doch bruin van Agterlyf, met uitgebreide Hoofd- Glasagtige Wieken (*). STUK. Xxxnr. (33) Langpoot, die zwart is9 met de Wieken Geteken- ^9 en het ^ëterhf^ °P de 5 mdr voor en toe , met een witte Vlak getekend. Deeze, die zig op de Bladen der Planten onthoudt , is kleiner dan een Huisvlieg. j*J?sri" (34*} Langpoot ^ die de Wieken op het Lyfneer na. leggende en Zeegroen heef t > met den dunne- der Gene- i TT . < verboo. ren rand Haamg. men. Dit Infekt wordt by de Smalanders Kickbaer3 en by die van Weftgothland Orkonn genoemd ; om dat men daar van gebruik maakt in de Kinkhoeft der Kinderen. Uit een Ey tje , naa-> melyk , dat aan de enden der Takjes van de Geneverboomen gelegd is , komt aldaar , in de Zomer , een driepuntige Knop voort , welke beftaat uit drie dikke Blaadjes , die Schubs- wyze overend ftaan , en , als de Kelk van een Bloem, drie zeer kleine Blaadjes bevatten. Tuffchen deeze laatften , die geflooten zyn, huisveft een klein rood Wormpje , dat in Mey verandert in een Popje, van dergelyke Kleur en (*) Tipula Boleti, Èntomol. Carniöl. p. 323. (33) Tipula atra, Alis albis, Abdomirte latere antice ma- cula alba. Faun» Suec4 1149. (34) Tipula Alis incumbentibu* glaucis ; margine temüore Yillofo, Faun. Suet. Iijo, DE LANGPOOTEN. 442 cn dit in een Schoenlappertje van gedaante als V- een Mug. Het een of andere wordt diïcwils^^j^' door Sluipwespen van den Geneverboom opge-HooFD- vreeten. STUK# De roode Galletjes aan de Bladen en Steelt- jes der Popelieren, ter grootte van Erwten, brengen ook een Vliegje voort ^ zeer gelykende naar die der Wilge en Geneverboomen , doch dit heb ik niet genoegzaam onderzogt, zegt LiNN^us.Door my zyn dergelyke Gallen waar- genomen en afgebeeld , die vol van een menig- te van kleine Wespjes zaten f. Zyn Ed. twy-\^lQ **** feit , of die Vliegjes , welke uit de roode Worm- jes der Wilgen-Knoppen voortkomen , niet van de zelfde Soort zyn. Frisch heeft dezelven naauwkeurig waargenomen, als volgt. 3, Wanneer de Wilgen in \ Voorjaar uit-der wil* botten, en de Knoppen of top-endjes derg Steelen en Takken, (waar in de Bladen nog digt by elkander zitten en een langwerpig Knopje maaken,) geen genoegzaame kragt hebben, zo legt een klein Vliegje zyne Eyt- jes daaraan , uit welken roodagtige kleine Maden voortkomen. Zo dra, nu , deeze beginnen de dofte Bladertjes , binnen de Knop , te knaagen en het daar alsdan nog flaauwelyk infehietende Sap te zuigen , blyft de Knop geflooten en fchiet niet verder uit. Wanneer de Boom meer kragt krygt,om in „ 't Blad te fchieten , zo geeft dezelve een 5, andere Knop daar nevens uit , en ^ de eerfl- L Deel* XII. Stuk, F f / 45o Beschryving van Hoofd- stuk. V. 5, gemelde verdorrende , gaan de Maden, tus- ^nail" " *"chen ^e blaadjes, tot ^e Verandering over, wordende een Popje , dat aan den Buik de roode Kleur nog behoudt ; doch de Pooten, Wieken, benevens het Gezigt, 't welk men reeds daar aan waarneemt, is zwart. De Rug is op de zes Ringen bruin , maar in de Plooi jen nog roodagtig. De Wieken , als ook de Agterpooten , ftaan van vooren met de enden van het Lyf af. Hoe klein deeze Maden zyn, worden zy doch van Sluipwes* „ pjes van binnen uitgegeten; het welk my ;; dan eenigen tyd in het denkbeeld gehouden „ heeft, dat deeze Ichneumons uit die Maden „ voortkwamen : doch door dikwils herhaalde 5, onderzoekingen is my gebleeken , dat het een ,, klein Vliegje is, met lange Pooten en een „ zwart bruin Lyf , het welk van agteren fpits „ uitloopt'' (f). 35 39 3? 35 35 *5 35 33 xxxv. der Moe- ïaflfen. (35) Langpoot, die zwart is, met een ros-ag- tig Jgterlyf. Deeze overkleine Tipula , naauwlyks zo groot als een Vloo , vliegt zo dik als Haft in de Zomer over de ftaande Wateren , Meiren, en Moeraüen. Men vindt haar menigvuldig op de Bloemen van de Geele Water-Lisch (*). De (t) FRiSCH Inf. IV. TH. p. 38. T. 21. (oS) Tipula atra, Abdominerufefcente Faun, Snee. 1151. (t) Habitat in Flore Iridis PfeucUAcori frequens , zegt L 1 n n m u s , Faun, Snee. Ei, ll4 p. 4S9. Ik weet niet of hy het Masker meent* DE L/ANGPO OTEN. 451 De Wieken leggen op 't Agterlyf , dat ovaal is V. n Afdeel. van figuur. LX1IL f36) Langpoot, die de Sprieten langer dan bet STUK. Lyf, 9t welk rood is, heeft. xxxvi. Longicor- Tuflchen de Water-Diftels wordt, in'tmid- *2i- r . Lang» den van de Zomer , op fommige plaatfen vanfpriet. S weeden , dit kleine Beeftje, 't welk ook niet grooter dan een Vloo is , gevonden. C37 ) Langpoot , die de Spieten dttbbeld xxxvir. gekamd 9 het Lyf zwart heeft en de Ha- Pe*™C9r" merties wit. rv.cdc£* J lpnet. Deeze, van dergelyke kleinte, is in Swee- den minder gemeen. De Heer Uddman heeft aldaar een Tipula waargenomen, die thans de Rospoot genoemd wordt en de grootte van een Vloo heeft. Haar Lyf is zwart ; de Sprieten zyn bleek en Haai- rig, de Wieken opleggende, aan 't Gewricht geelagtig, voor 't overige Glasagtig bruin, in 't midden met een geheel zwarte Vlak of Band. De Pooten, uitgenomen de Voeten dervoor- ften, zyn ros, en de Voorpooten langer dan de anderen (f). Zy is taamelyk gemeen. (36) Tipula Antennis Corpore incarnato lon Corpore atro, Halteri» bus albis. Syft. Nat. X (|) Tipula rufipes. Faun. Suec* Ed. II. p. 439. N. 3778. !• Deel. XII. Stuk. Ff 2 LXIV 452 Beschryving van V. tMHtHSNfc Afdeel. 2' LXIV. HOOFDSTUK. Hoofd- stuk. Naam. Befcbryving van 't Geflagt der Vliegen, aan haare Zuiger of Snuitje kenbaar 3 volgens der- zeiver menigvuldige Soorten en Afdeelingen, van de figuur der Sprieten , en andere omjlan» dighede?ij afgeleid.. TT\e Latynfche Geflagtnaam Musea, buiten tvvyfel van het Griekfche Woord üftffii 't welk het zelfde betekende, afkom (lig, is weleer van een algemeen gebruik geweest , voor allerley kleine vliegende Inlekten. Dit heeft ook ten opzigt van het Franfche woord Mouche plaats, en Vliegen, gelyk wy zeggen, is van het Werkwoord van dien naam afkom- ftig ; zo wel als het Engelfch a Flie of Fly. In 'tby zonder, nogthans, worden er die Twee- vleugelige Infekten door verftaan , die de Ken- merken hebben van dit Geflagt, en van de Duitfchers Mncken, van de Italiaanen Mosca genoemd worden. Het Spel der Kinderen 3 Blindemannetje genaamd , noemden de Grie- ken , dat is de Koperen Vlieg ; om dat zy alsdan in de Lugt flaan, even als of zy Vliegen wilden vangen : het welk , volgens Hippocrates, ook, in heete Koortfen , een doodelyk teken is. De Hebreeuwfche naam was Tscbüb; en daarvan werdt een Afgod der Pfai- de Vliegen. 453 Phihftynen Baal-Tsebub getyteld; dat is God of V. t t \ T71. Afdeel. Heer der Vliegen. LXiV. De Vliegen zyn zeer bekende Infekten , Hoofd- wier woonplaats in 't algemeen de Lugc is, en STUK* fomtyds ook de oppervlakte van het Water. , ^ ***** Eenige zuigen , gelykdeByën, Honig uit decaden. Bloemen; veelen leeven van Vleefch en ande- re eetbaare Waaren; anderen aazenopDrek en Vuiligheden. Haare Maskers, in 't alge- meen , worden Maden genoemd , en naar de Stoffen 5 waarvan zy leeven, met den bynaam van Vleefch-) Kaas-Maden , enz., onderfchei- den. Het zyn tedere , witagtige Wormen , zonder Pooten, wier Kop niet hard is en van veranderlyke figuur. Het Lighaam deezer Ma- den beftaat uit verfcheide Ringen , en haar Eek is niets anders dan een foort van Zuiger, die dikwils vergezeld gaat met een hard, fpits- puntig Pyltje, en met twee Plaatjes , op zyde zittende , waarmede het Wormpje zig vait- houdt, terwyl het in de Stoffen boort , die aan hetzelve tot Voedzel ftrekken, en dezelven van één fcheurt. Deeze Maskers haaien Adem door vier Lugtftippen , waarvan twee voor- waards geplaatft zyn, aan ieder zyde één, vry gemeenlyk aan de famenvoeging van den twee- den en derden Ring , en de twee anderen aan 't end van 't Lyf. Deeze twee laatften zyn grooter dan de voorgaanden , en vcrfchillende in gedaante : fomtyds verborgen en als inge- drukt onder een foort van rand ; fomtyds ver- I. deel. xii. stuk. F f 3 he- V 454 Beschryving van v- heven , en naar Hoorntjes gelykende. Door- .Afdeei LXIV\' gaans wordt men , in de gaaping van ieder Hoofd- grooteStip, drie andere kleinere openingen ge- stuk* waar, die naar kleine Lugtftipjes gelyken > welke als in een groote beflooten zyn. H.iare De woonplaats deezer Maskeren of Maden j^aacsï" is zeer verfchillende. Men vindt "er die zig onthouden op de Boomen en Planten, en al- daar op de Plantluizen aazen : van welker gul- t zie hetzigheid ik reeds gefproken heb f. Anderen li, 40™ 'houden haar verblyf in 't Vleefch van geüagte Dieren, dat eenigcrmaate begint te rotten.; gelyk bekend is aan de geheele wereld. Een andere Soort, afkomftig van die Vliegen, wei- ken men Kaas vliegen noemt, vermenigvuldigt zig, opeen verbaazen de manier, in de Kaas. Deeze zyn door haare konftige manier van Springen aanmerkelyk. Andere dergelyke Ma- den leeven in Krengen , en in de Drek van Menfchen en Dieren, die, rottende in de blpo- te Lugt, van dezelven krielt. Deeze hebben geen merkwaardige byzonderheid ; maar die Vliege- Wormen, welken in rottig, ftinkend Water, vanGooten en Sekreeten , huishouden, verdienen onze opmerking , wegens haare ge- ftalte. Zy hebben een zonderling lange Staart, die zy , om Lugt te fcheppen , tot aan de op- pervlakte van 't Water verheffen , en deswe- gen noemde Reaumur haar, Wormen met de Rotten- ft aart. Het Lyf van deezen Worm is naauwlykseen half Duim lang, daar de Staart de Vliegen. 4?5 zig uitrekken kan tot de langtc van byna een V. half Voet. Dit Lugt of Adem fcheppen is|gf|^ haar noodig, en daarom leevendeeze Wormen, Hoofd- die met het Lyf op den Modder leggen, nooit STUK- in zeer diep Water. In ■ t algemeen heeft eenerley Verandering , ri^ande" die men de Vierftaltige kan noemen * , onder * zie hIer de Vliegen plaats. Ik heb daar van reeds in 't bl- breede gefproken f 5 en zal derhalve thans al- f bl* 38u leenlyk agt geeven op eenige by zonderheden , welke ten dien opzigte voorkomen onder de Infekten van dit Geflagt. De Tonnetjes , van de Huid der Maden ge- TonnctjeS) formeerd, in welkende Verandering gefchiedt, zyn van verfchillende figuur. De blaauwe Vliegen, en inderdaad de meeften, hebbenze. Eyrond, beftaande uit zeer blykbaare Ringen, en dus naar een Tonnetje of Vaatje, dat aan de enden niet plat maar rond is, gelykende. De Wormen die op Plantluizen aazen, in te- gendeel, hebben de Tonnetjes aan 't ééne end dik en breed, aan het andere end puntig of fpits uitloopende;byna van figuur als eenTraan wordt afgebeeld. Zy zyn tegen een Blad ge- hecht , en dus aan die zyde plat, aan de boven- zyde rond. De Maden , onder Water leeven- de, met een lange Staart, veranderen in Ton- netjes, welke gehoornd zyn; het gene ook in andere Vliegen -Maskers, die in 't Water zig onthouden, plaatsheeft. Sommige Tonnetjes van deeze zyn met twee , anderen met vier i. deel. xii. Stuk. Ff 4 Hoorn» 45ö Beschryving van v» Hoorntje^ voorzien , dienende tot Ademhaa* Afdeel. v , ^ LX1V. *ln§ voor ^e ^°P- Hoofd- De Poppen der Vliegen zyn, als gezegd is, stuk. eerft langwerpig ronde Bolletjes, die welhaaft, Poppen' langs hoe meer , de Geftake aanneemen van het volmaakte Infekt: doch , zo lang deeze Pop- jes nog in de Tonnetjes haar Verblyf houden* zynzy zeer week van zelfftandigheid: des men, in de eerfte opflag , niet ligt begrypt , hoe zy hst harde Kalotje van het end der Tonne- tjes kunnen doen affpringen, om als Vliegen „ te verfchynen. Een naauwkeurige befchou- wing , niettemin , kan deeze duifterheid doen opklaaren. Op den Kop van de uitkomende Vlieg wordt men een Vleezig bultje gewaar, het welke , door zyne uitzetting , zekerlyk dien dienft verrigten moet, en naderhand, door op- drooging, in de Vlieg verdwynt. Ook ont- dekt zig aan de Tonnetjes, van boven, een foort van Naad, die rond loopt, en een ande- re , welke de eerfte regthoekig fnydt ; geeven- de dus gelegenheid, dat, door de drukking van het gedagte Vleezige bultje, dit Kalotje daar af kan fpringen , of aan ftukken fplyten ; na dat mooglyk , even als in de Poppen by 't uitkomen der Kapellen, de voegen door een Vogt zyn week gemaakt. Wanneer de Vlieg, volmaakt en met Wie- ken voorzien zynde , uit haar Tonnetje te voorfchyn komt, vertoont zy zig, in 't eerft, zeer klein; maar, in weinig tyds, wordt zy, door be Vliegen. 457 door uitzetting, zonderling dik en groot; ja V* ° Afdeel» fchynt grooter dan zy behoort te zyn : door op- j xi v. droomns;, eeter, wederom wat ingekrompen, Hoofd- ö °\7ï / , STUK. behoudt zy verder haar gewooee grootte. Deeze Infekten gaan ook , na haare Verandc- Jc°™^ ring, welhaaftovcr, om het oogmerk van den Schepper , dat de vermenigvuldiging is van haar Geflagt,te bevorderen. Wy hebben ge- zien , op welk een zonderlinge manier de Paa- ring der Vliegen gefchiedt f, en dus zou het-fEhdz. Mannetje ligt voor het Wyfje genomen vvor-385* den , indien het laatfte niet , door de dikte des Agterlyfs, gemakkelyk daar van te onderfchei- den ware. Hetzelve openende , vindt men ge- meenlyk ook vol Eijertjes , die in Kleur en Geftalte merkelyk verfchillen , naar dat zy gelegd worden van deeze of gene Soort. De Eytjes, by voorbeeld, van die groote Verfchil blaauwe Vleefch - Vliegen , zyn lang werpig , Êijcitjes. een weinig krom en Paarlkleur : zy hebben o- verlangs een Tongetje , dat zig opent , om het kleine Wormje te laaten uitkomen. Die der Vliegen , wier Made een lange Staart heeft , zyn wit 3 langwerpig , en , met een Vergrootglas befchouwd zynde , vertoonen zy zig van buiten als Sagryn* De Vlieg legt de- zelven digt aan het Water , opdat het Worm- pje, daar uit voortkomende, aanftonds een be- kwaame woonplaats, voor zig, zou kunnen vinden. De Strontvlieg, wier Worm in Drek leeft, legt Eytjes die wit zyn en langwerpig, I. Deel. xu. Stuk. F f 5 heb~ 458 Beschryving van V. hebbende aan 't eene end een foort van Wiek- LXIv/ies^ waardoor zy zig gehoornd vertoonen. Hoofd- Een dergel vk maakzel was noodig, wegens de STUK, ° 7 0 plaats 3 daar dit Infekt zyne Eijeren legt: naa- melyk op den Drek van Varkens, Koeijen en andere Beeften : daar deeze Eytjes niet te diep moeiten inzakken , opdat het uitkomende Wormpje Lugt zou kunnen fc neppen of Adem haaien. Alle de Eytjes der Vliegen zyn niet zo zonderling ; hoewel men 'er veelen ont- moet, die, met het Mikroskoop befchouwd zynde,zig op verfcheiderley wyzengeftippeld, gegroefd , of op een andere manier bewerkt vertoonen ; terwyl anderen geheel eenvoudig , effen, en als glad gepolyft van oppervlakte zyn. jong- Daar zyn Vliegen, (het welk een zeer aan- werpcnde - v vliegen, merkelyke byzonderheid uitmaakt , ) die geen Eytjes leggen, maar leevende Jongen voort- brengen. Over deeze Jongwerpende Vliegen heeft Reatjmur een geheel Vertoog gemaakt (t), waar uit ik, hier, eenige byzonderheden zal ontleenen. „ Scaliger , waargenomen hebbende , dat een zodanige Vlieg , op zyne Hand , leevende Jongen geworpen hadt , befloot daar uitten onregte, gelyk Redi aanmerkt, dat alle Vliegen van dien aart waren. Deeze voegtt 'er by, hoe Pater F abri niet min- der 33 33 33 33 33 (\) Des Mouches Vivlpares a deux Alles, Tom, IV« Mem. lo« de Vliegen. 479 „ der ongelyk had, van ftaande te houden, . ^ „ dat alle Vliegen Eijerleggende waren , als LXiV.# 55 van eenigen de Eytjes hebbende gezien. Boot d- 33 Voorts gaf hy in bedenken, of niet de Vlie-STUIw „ gen , die anders Eytjes leggen , door zekere 5, omftandigheden in t geval gebragt konden „ worden, dat zy , in plaats van Eytjes, lee- ,, vende Jongen wierpen : mooglyk, dagthy, zou een grooter trap van Warmte daarvan „ de oirzaak kunnen zyn : maar die Vraag 3, komt (zo Reaumür oordeelt) op 't zelfde uit: als, of niet een Hoender-Ey, door lang" t, duurig verblyf in 't Lighaam van de Hen , , aldaar uitgebroed zou kunnen worden. Zo 3, min, nu, als men 't eene gezien heeft , is 3, miiïchien het andere ook ooit gebeurd! De 3, Schepper heeft gewild , dat de Dieren, die „ leevende Jongen voortbrengen , inwendig „ anders gefteld zouden zyn , dan die Ei j eren „ leggen; en even dit zelfde heeft ook by 3, de Vliegen plaats". Gelyk wy , onder de Infekten in 't algemeen, tot nog toe flegts de Plant- en Schildluizen , en mooglyk op ver na niet alle Soorten daar- van * , gezien hebben Jongwerpende te zyn ; * zie het zo is ook het getal der Soorten van Vliegen , m.s4ooU,K die deeze eigenfehap hebben , gantfeh klein. €n 48°- Geoffroy heeft 'er thans, omftreeks Parys, maar twee waargenomen, beiden op de, Klim- op huisvestende. Reaumür, ondertuffchen , kende daarvan zes of zeven Soorten, en hy ï. Deel. xii* stuk* meen- 460 Beschryving van v- meende, dat hy 'er meer gevonden zou heb- LXIV. ben, indien hy, geduurende een geruimentyd, Hoofd- meer oplettendheden , ten dien opzigte , had STUK. gebmikt. . Men kan, zegthy, gemakkelyk, in onze gen van ,, Huizen , een Vlieg vangen vandeezen aart , die den aart. ^ zeej. gemeen js ^ beminnende inzonderheid zulke plaatfen, waar men het Vleefch be- waart, op het welke zy haar Jongen werpt. „ Haar Sprieten beftaan uit Prismatieke Pa- letten: het Borstfluk is overlangs graauw „ geftreept, met bruin daar tuüchen, en het Lyf op dergelyke wyze gevlakt : de Pooten ,, zwart en de Oogen rood. Zulk een Vlieg tuflchen de Vingeren houdende en van agte- „ ren bekykende , zal men dikwils , (inzon. 55 derheid, wanneer dezelve op het Vleefch „ gevangen is, en den Buik niet plat heeft ,) „ een wit Lighaampje daar uit zien voortko- men, 't welk door zyne beweegingen bly- 3, ken geeft van een jonge Made te zyn , en , „ indien men het niet ergens op vangt, op den ^ grond valt. Dan volgen 'er meer of min , „ fomtyds tot dertig of veertig zulke Maden. „ De Jongwerping ophoudende, kan men die 55 op nieuws doen voortgaan, door het Lyf „ van de Vlieg zagtjes te drukken, en dusge- 3, beurt het wel , dat men 'er zeventig of tag- 3, tig, in zeer weinig tyds, het licht doet zien. „ Menüs wel haaft verzekerd, dat het wee- zentlyk Jongen van deeze Vlieg zyn , wan- neer de Vliegen, 461 35 neer mcnze op Vleefch zet, en haare gre- v- . , ., . ,f , , & • Afdeel. ,5 tigheid niet alleen, maar ook haar aangroei- lxiv. 5, jing en Verandering, die in weinige DagenHooFD- 5, voorvallen moet , waarneemt. Zy komen STUK* 5, daar in met de Wormen, die uit de Eytjes 55 der blaauwe Vliegen geboren worden , over- ,, een: beiden verlaaten zy het Vleefch en „ kruipen in den Grond , als zy gereed zyn om ,, te veranderen''. Twee andere Soorten van Jongwerpende Vliegen hadt zynEd, waargenomen, die groo- telyks naar deeze geleeken , doch verfchilden door de gedaante van het Lyf , dat minder langwerpig was , en dikker. Zy waren ook zo groot niet als die 5 doch de kleinfte nog grooter dan de gewoone Huisvliegen, en niet gemakkelyk van andere graauwe Eijerleggende Vliegen te onder fcheiden. 5, In de Herfft (zegt hy) heb ik dikwils, Vliegen „ op de Bladen der Klim -op, Jongwerpende ^L^op. „ Vliegen van tweederley Soort gevonden, „ die duidelyker Kenmerken tot onderfchei- ding van de meefte anderen hebben. Die van de ééne Soort derzelven zyn gemeenlyk 3, wel zo groot, ja grooter dan de gewoone blaauwe Vliegen, en dikker van Lyf, doch 3, verfchillen grootelyks door de figuur der „ Sprieten; het welk rondagtige Paletten zyn, 3, niet driekantig , gelyk in de blaauwe Vlie- 5, gen. Ook is, naby het Gewrichtder Wie- ken, een Vlak van feuiljemort-Kleur, gelyk h deel, xii* stuk. „ die d.62 Beschryving van v- „ die Eijerleggende Vliegen hebben , welke A/xiV " van §eele Normen uit de Plaggen van Koei- Hüofd- jen-Drek voortkomen. Haar Lyf is , bo- STUK# „ dien , niet zwart maar Taankleurig of feuil. jemort- bruin: hecBorscftuk in beiden zwart, maar dat Kuifje van Goudgeel Haair , het welk die Eijerleggende Vliegen op den Kop hebben, ontbreekt in deeze, die ook groo- ter zyn van ftuk. De andere Soort is klei- ner en gelykt veel naar de blaauwe Vliegen 3) in Kleur , doch heeft ook de gemelde Vlak- ken aan 't Gewricht der Wieken en de Sprie- ten zyn niet driekantig, Kenmec- >a Het openen deezer Muggen is het aller- ouder/ „ zekerfte middel om te ontdekken, of zy fcheidmg. ^ Weezentlyk Jongwerpende , dan Eijerleg- gende zyn. Met een fyn Schaartje den om- trek aan ieder zyde van het Agterlyf door- knippende, kan men het ftuk, dat den Buik bedekte, opligten, en flaan hetzelve op het, Borstftuk om, zonder een merkelyke veran- dering, in de fchikking der inwendige dee- 55 33 33 35 35 35 55 35 55 55 35 33 35 3? 55 J5 len, te veroorzaaken. Inde Eijerleggende 3) Vliegen ziet men alsdan de Eytjes, die het grootfte deel van de holligheid des Buiksop- Paqueu 55 vu^en 5 a*s tvvee Paquetjes of Stapeltjes * uit * •* tas ^ maakende, het één ter regter, het ander ter d'Ocufs flinkerzyde, welke duidelyk van elkander af- gezonderd zyn. In de Jongwerpende wordt men niets dergelyks gewaar. Daar open- baart zig alleenlyk , aan den omtrek, een dik Snoer 55 k tas 'Oeufs 3? 33 5 5 33 de Vliegen. 463 „ Snoer f , dat Spiraalswyze vyf toeren V. „ maakt, wier middelpunt omtrent het mid-^xTv* „ den is van het Lighaam, en aldaar door eenHooFD- 33 klein holletje aangeweezen wordt. stuk. 3) Het geen 3 voor de Eijerleggende Vlieg , t CQrdon „ de Eijerftokken of Paquetten zyn van Vaa- 33 tjes, welken, de Eytjes bevatten, is voor de 3, Jongwerpende dit Snoer; als een Vat zyn* 53 de of verzameling van Vaten, in welken de 3, ongeboren Vrugtjes en Wormen zyn be- 33 greepen: het is3 om kort te gaan, de Lyf- 3, moeder van de Vlieg, By naaüwkeurige „ befchouwinge 3 met een Vergrootglas 3 ver- 3, toont het zig op een zonderlinge manier ge- 3, groefd, en niet ongeiyk aan een geftrengeld 3, Snoer, doch dat op de eene plaats anders 3, bewerkt is dan op de andere, en hier endaar „ met Paarkjes doorreegen. De buitenftetoe- 33 ren zyn graauwagtig, de binnenften wit van „ Kleur. Maar 3 als men 't uit het Lyf haalt, ,, loopt deszelfs verwonderlyke famenftelling 5, nog meer in 'toog. Dan ziet men dat het een 3, foort van Lint is of dikke platte Plaat, op- 3, gerold als de StaalenVeeren der Zak-Orlogies, ,, en welks dikte overeenkomt met de langte der Wormpjes, uit welken het famengefteld „ is ; de langte , zo wel als de breedte , met de ,3 menigte van Lighaamelyke dikten deezer 33 Wormpjes, die dit Lint uitmaaken". Verbaazend groot moet derhalve het Vermo- sterke gen van Voortteeling zyn in deeze Vlieeen ; Ve1n»(?1I"g- x. deel. xn. stuk. aange- 4 fcheidende Kenmerken uitmaaken , ten opzigt LXIV. van de overige Infekten van deezen Rang. In Hoofd- de eerfté plaats hebben zy een Snuit , welke aaa die der beide voorgaande Geflagten t'ee- nemaal ontbreekt* Deeze Snuit verfchilt van de Zuigers der Kapellen, doordien zy Vleezig is en zagt, niet hard of Kraakbeenig; maar zy komt daar mede overeen , in zo verre de Vliegen haar ook , evenwel op een andere ma- nier , intrekken en verbergen kunnen. Zy kor- ten de Snuit in , of plooijenze te famen, endoen dezelve dus wyken in eene holligheid , die ge- fchikt is om haar in te neemen , alwaar zy als in een Doosje zonder dekzel legt. Deeze hol- ligheid is voor aan den Kop, doch heeft in alle Vliegende zelfde gedaante niet, zo min als de Snuit, welke in byzondere Soorten niet min- der in maakzel verfchilt , dan de Pompen , die men, tot opheffinge van 't Water, in de Werktuigkunde gebruikt. Door eene Vlieg, 't zy aan de zyden, 't zy aan het Borstfluk, van boven en van onderen, te drukken, dwingt men haar de Snuit of Zuiger uit te Iteeken , die men ook met een Speld uit haar holletje kan haaien ; als wanneer , door een Ver- grootglas , haare zonderlinge Geftalte blykt ; zo als de Heer Reaumur die, uit de blaau- we Vleefch- Vliegen , in verfcheide plaatzingen $ heeft afgebeeld. (*) Men (*) Tom. lv. I. Partie, Pi. 16. U DÉEfc, XII, STUK* 6 g 466 Beschryving van V. Men wordt alsdan gewaar 3 dat deeze Snuit, ^LX^vL- baare Opening , aan 't end , als met twee Hoofd- groote dikke Lippen is voorzien 3 die tot het stuk. inzujgen der Vogten niet minder behulpzaam TanPde zYn > dan die van onzen Mond. Met een Ver- Snuit, grootglas befchouwd zynde, vertoonen zy zig ongemeen fraay bewerkt 3 hebbende ieder een groot getal Groefjes y die aan elkander evenwydig, en alle byna regthoekig zyn met de Spleet of groote middellyn van het Ovaal , dat den Mond of Bek maakt. Als men op den Kop drukt ^ zwellen deeze Lippen > en dan ontdekt men, dat die Groefjes geformeerd zyn door eene ry van Vaatjes , nevens eikan- deren leggende , door welken eenig Vogt loopt , . het welk de kanten van de Groefjes, die te vooren zwart waren , wit maakt. Het zui- Hoe menigmaalen heeft men niet een Vlieg gen' haar Zuiger of Snuit , die veelal de Tong ge- noemd wordt ^ ergens op zien zetten 3 om te zuigen. De gelegenheid daar toe 3 immers, komt alle Dagen voor : maar de eigentlyke manier van Zuiging te ontdekken , is het aar- tige, dat een Liefhebber der Natuur 3 in dee- zen5 met verwondering door een gewapend Oog befchouwt. Terwyl het Lighaam van de Snuit is vastgezet en ftil gehouden wordt, bevindt deszelfs end zig in groote beweeging : men ziet de Lippen verfcheide werkingen doen 9 met ongemeene vlugheid. Haar oppervlakten zyn nu eens in 't zelfde Plan, dan maaken zy de Vliegen. 4^7 zy een hoek met elkander , of formeeren een V. Tregter van meer of minder wydte ; terwyl ^xfvt* de opening van den Bek op honderdley ma- Hoofd * nieren verandert. Het beftendigfte is een STUK% foort van Golvende beweeging, die men in alle de kanten der Groefjes befpeurt, met fterke drillingen in deeze Lippen vergezeld gaande. Dit alles toont klaar , dat zulks tot die werking 3 welke de Zuiging genoemd wordt , dienftig zy. De Sprieten der Vlieden beftaan uit ver- verfchiï fcheide kleine Leedjes, en loopen uit in een ten. Palet, die dikker, platter, meer of min lang- werpiger is, en uit verfcheide ftukken, wel- ke tegen elkander aangevoegd zyn, famenge- fteld. Uit het midden of onderfte van deeze Palet komt, in veelen, een Haairtje voort, naar een Borftel gelykende ^ het welke zig dus op zyden van de Spriet geplaatst vertoont, De genen , waar in dit Borsteltje ontbreekt, maaken de Eerfte Afdeeling uit. In fommi- gen, wederom, zyn de Sprieten als gepluimd* Het Lyf hebben eenigen geheel ruig en Wol- lig; anderen maar dunnetjes gehaaird. Die geeft voet tot de vier andere Afdeelingen, gelyk wy zien zullen. Geoffroy, dooi- wieri alle de genen * ,YYf *airiïJ 11 J TT • • "eI1 V21^ welken de Haairtjes op zyde van de Spriet ont- vliegen* breeken , in byzondere Geflagten geplaatst zyn ; heeft niettemin ook vyf Afdeelingen of Familiëii gemaakt onder zyne Vliegen f ; \Mmki 1* mih. xn, stuKa Gg 2 Iii 4^8 Beschryving van V. In de eerfte fchikt hy [de zodanigen 3 wier LFxivL' Wieken bont of met verfchillende Kleuren Hoofd- getekend zyn: in de tweede de genen die op stuk. jen j^0p een doorfchynend Vliesje hebben, dat uit den witten of geelen ziet y en zig als opgeblazen vertoont; weshalven hy de zo- danigen noemt Gemaskerde Vliegen. Deezezyn, bovendien 3 kenbaar aan de langte van haar Sprieten en Borstituk: haar Maden leeven in 't Water en worden dik wils in het Kroos ge- vonden» Vee le hebben de Wieken ook bont of gevlakt , gelyk die van de derde Familie het Lyf hebben s dat fommigen derzelven zeer verfiert. Daar toe behooren de Vliegen , wier Wormen op Plantluizen aazen. In de vierde Familie plaatst hy de Vergulde of Gebronfte en in de vyfde de gewoone Vliegen 3 die ten opzigt van de Kleur of Geftalte niets bezon- ders of aanmerkelyks hebben, verdeeling Doktor Scofoli 3 wederom 3 heeft een ge- poliS.CO" heel andere fchikking gemaakt in het Geflagt der Vliegen 3 waar van het Kenmerk byhemis; den Bek gewapend te hebben met een Zuiger of Snitit , die terug getrokken kan worden , aan de tip breed uitloopt , en by den grondfleun Baardjes heeft welke geknodst zyn (*). Zie hier een Schets van zyne Verdeeling. L (*) Os armatum Roftro retran, met een Borfteltje op zyde van 4e Sprieten. i ^ rondagtig. 3. > Het A&terlyf ï langwerpig ovaal. 4 \ / lang en fmal. II. Onedele Vliegen. Wier Wieken op het Lyf leggen 3 net de Ribben aan elkander evenwydig. A. Gepluimde» 1$. Geborjlelde. 1. Met het Borfteltje aan 't end. 2. Met het Borfteltje op zyde van de Palet. a. ^ opgeheven. b. De Sprieten > regt uit geftrekt. c. ) neerloopende, C. Ongewapende , zonder Pluimpje of Borfteltje aan dê Sprieten. Deeze Verdeeling fchynt, inderdaad , zeer naauwkeurig te zyn ; doch Doktor S co po li was niet verzekerd * of alle de Infekten 3 door 1. Dril. XII. Stuk. Gg 3 hem 470 Beschryving van V. hem daar toe betrokken , en waar van het ee- LX1V*' tal vïerentagtig is, de Snuit of Zuiger hebben Hoofd- van een Vlieg. stuk. De Verdeeling van onzen Autheur, vertoont g/n^an' ziS eenvoudiger ; gelyk uit de volgende Schets, tij* n jeu s< daar Van, blykbaar is. De Vliegen worden , naar dat de Sprieten gewapend of ongewapend zyna onderfcheiden in , P&AADIGE, mee Sprieten zonder Borfteltje of Pluimpje op zyde. I. " Die Ruig zyn , het Lyf bezet hebbende met eene Wolligheid, dikwils naauwlyks blykbaar y en wel Gepluimde , met de Sprieten Bewapende"} gekamd. 11. Borfteligc , met de Sprieten enkel geborfteld III. ' Die Dunhaairig zyn , het Lyf met dunne Haairtjes , welke voornaamelyk aan het Borstftuk zigtbaar zyn, en wel Gepluimde , met de Sprieten ge- kamd. IV. Rorftelige , met de Sprieten enkel geborfte/d. V. forten, Linnjeus heeft , in zyn Gellagt van Vliegen , honderd Soorten , dat meest al Europifche zyn, aangetekend , waar by thans verfcheide nien* we gekomen zyn, als volgt. I. Die de Sprieten als Draadjes hebben , zonder Borjleltje of Pluimpje op zyde. (1) Vlieg, die de Sprieten als Draadjes en /pits ge* I, lek ja. Volks- Vlieg. (1) Mufca Antennis Filatïs fubuïatis , Corpore cinerco hirtoj Abdominis incifuris marginc albidis. Syft. Nat. X. Gen.taa. de Vliegen. 471 gepunt heeft ; bet Lyf Afchgraauw ruig, de V. Ringen van bet Agterlyf wit gerand. ^xiv" Deeze Europifche is in S weeden niet zeerHooT^" r STUK. gemeen, en van middelmaatige grootte. (2) Vlieg , die de Sprieten Draadswyze en %^0U ' gekiiodst beeft, met de Wieken blaauw, bet infchynen. Lyf zwart. ; den tweeden Ring van het de* Agterlyf \ op de zy den, doorfcbynende* Uit Zuid -Amerika was deeze afkomftig, die zig in 't Kabinet van den Kamerheer de Geer bevondt, hebbende lange zwarte Sprie- ten. C3) Vlieg, die de Sprieten Draadswyze en ge. chlmkon. knodst beeft, het Schildje tweetandig g^/^Kamdion. het Agterlyf zwart, doch op de zy den geel gebandeerd* Tot verwonderlyk fraaije Waarneemingen kreeg Doktor Swammerdam aanleiding door dit Infekt, waar van Goedaart alleenlyk het Masker, den Worm of Made , fchynt gekend te hebben; die hy Kamélim genoemd heeft. (2) Mufca Antennis Filatis clavatis , Alis coeruleïs , Corpore nigro; Abdominis fegmento lateribus pellucido. Syjl. Nat. X. (3) Mufca Antennis Filatis clavatis, Sciitello bidentato lu- teo ; Abdomine uigio , Fafciis lateralibus luteis. Faun. Suec» 1083,1029. FRisCH. Inf.V. T. 10. It. Wgoth. 84. Reaum* InfAV. T.25* GOED. /«ƒ.1. T.70. ROES. Inf.Mufi^ T. 5# SWAMM. Metam. T. 4. BibL Nat. T. 42. f. 2. !♦ D£EL. XII. STÜI^ Gg 4 1 4?a Beschryving van vt heeft. De Vlieg, welke Lïnn^us te voorer* i^ïV^4 niet gekend hadt; (*) doch thans omftandig Hoofd- van hem befchreeven is , werdt door fommigen stuk. voor fen Tabanus der Ouden , van anderen voor *amélicn den jjilus gehouden 3 en ook wel Koe-vlieg geheten. Geoffroy maakt degens het Borst- ilukj dat met Tanden of Puntjes als gewa- pend is 3 onder den naam van Stratiomys 3 in 't Franfeh la Mouche armée, een byzonder Geflagc van deeze Vliegen y waar in hy agt Soorten Opnoemt en befchryft (f). i>c\vorn?. De Worm 3 die in 't Water zig onthoudt,, is taamelyk lang en niet zeer dik , rond 3 doch een weinig platagtig van Lyf 3 dat aan 't Staart- end (*) Naameïyk , toen hy de Eerfte Uitgaave fchreef' van 474 Beschryving van V. verloop van weinig tyds, op even gelyke ma- LXIV?"ni'er a*s ^e overige Vliegen , uit te voorfchyn Hoofd- komt. Maar elf of twaalf Dagen blyft het stuk. jnfefo jn je ftaat van Pop* Kameiion. j)ewyj deeze^ zo wel als de andere Poppen t zie 't in 't algemeen f > noodzaaklyk fcheen te moe-- p.68. 'ten Ademhaalen of Lugtfcheppen ; zo kwam het my zeldzaam voor , dat dezelve leeven zou in % Water (*> Goedaarï hadt den Worm 3 (indien dit de zelfde is, ) langer dan een Jaar* zonder eetenof drinken en naar alle waarfchynlykheid droog , in 't leven gehouden. Frisch zegt, dat hy, na veele Jaaren na- fpoorens, eindelyk de Verandering ontdekken- de, bevondt; hoe de Worm, in April, met het voorfte gedeelte van zyn Lyf een weinig uit de Aarde kruipt, waar in de Worm den geheelen Winter gelegen hadt, en het fchynt3 dat Goedaart hem ook uit de Aarde had ge- kreegen; te meer om dat hy denzelven, in 't voorfte van die zelfde Maand, magtig wierdt, S wam me rd am getuigt, dat de Worm, in een Pop zullende veranderen , de Groente zoekt, en, daarin gaande riederleggen , ftyf wordt ; merkende vervolgens aan , dat het In- fekt, in de geftalce van Pop, door het zelfde gaatje in de Staart, ademhaalt. Als men de uit- (*) La Mouche Armee , après avoir vécu dans 1'Eau fbus la forme de Larve & fous celle de Nymphe, &c. Hift, des Hf. de Paris, Tom. H. p. 47®. be Vliegen. 475 uitwendige Huid van het Popje , tegen ^ V. dat 'er de Vlieg zal uitkomen 3 opent; ziet lx!vT men , zegt hy , de fchoonfte verandering van Hoofd- Kleuren, fommigeDeelen worden van wit rood, srUK# anderen geel, paar fch, bruin en Pekzwart ^*^Kamelton* Om die reden kan de Worm met regt den naam van Kamélion behouden ; hoewel Goedaart 'er denzelven , voornaamelyk , dewyl hy in zo lange tyd geen Voedzel gebruikte, aan ge- geven zal hebben. Nog in een ander opzigt is de taaiheid van Taaiheid deeze Water - Wormen opmerkelyk. SwAM-vanleven' merdam, dezelven tot de Ontleeding dooden willende , wierpze in Brandewyn , doch zy blee- ven daar in, wel een Etmaal lang, en, in de Azyn , wel twee Dagen en eene Nagt in 't le- ven : ja zy kroopen daar uit en bewoogen 'er zig vlugger dan in 't Water. Wonder is 't, dat hy de Proef niet eens met Pekel of zout Water heeft genomen. De Ter pentyn- Geest, einde- lyk, deedtze in een Kwartier Uurs fterven, en dan was het aartig te zien, hoe het Lighaam zig, door de aankleevende Lugtbelletjes , als verzilverd vertoonde. De Vlieg, die van Frisch Wasfer - Brceme 3De vlieg* dat is Water-Brems genoemd wordt, komt veel in de Meiren, Vyvers en Slooten, voor, loo- pende dikwils langs de Oppervlakte van het Water, volgens Linn^eus. Zy is, zegt hy3 groo- (*) Bybel der Natuur, bj, 682, |. D&Ei,, XII. STWK, 4^6 Beschryving van V. grooter dan een Huisvlieg : zy heeft het Borst- LxTv' ftuk bruin Aschgraauw, Haarig ruig, met een Hoofd- geele tip: de Oogen bruin met een donkere stuk. dwarsftreep 5 de Wieken als getaand : het Ag- Kamétion. terjy£ Ovaal, zwartagtig, met ieder Ring wederzyds, aan de tippen, niet in 't midden* geel; uitgenomen de vierde, die door een geel Driehoekje is bepaald: de Sprieten geknodst met fpitfe punten : de Onrusten wit : de Dyën der Pooten zwart, de Schenkels geel. Reaumur merkt aan , dat deeze Vlieg drie zeer duidelyke Kenmerken heeft : de Sprieten , naamelyk, die lang en Driekantig zyn: de twee fpitfe Puntjes aan het Borstftuk, welke dik wils tot over den eerften Ring van *t Ag- terlyf zig uitftrekken, en dan verder, dat zy de Wieken kruislings over eikanderen legt. Hy hadt 'er driederiey gevonden ; fómmigen langer doch tevens platter van Lyf dan de Honig- byën ; fommigen zeer klein , en anderen van middelbaare grootte. In de Kleur was ook eenig verfchil. Eerst uitgekomen hadden zy het Lyf bleek groen 3 welke Kleur, in fom- migen , van onderen ftand hielde , doch in de meeften feuiljemort wierdt. Van boven was 3 in eenigen, het Lyf geheel zwartbruin, met Banden van de laatftgemelde Kleur aan de fa- men voeging der Ringen, op de Rug zeer fmal3 doch niettemin famenloopende. Tn anderen liep eenbreede zwartbruine Band over de Rug, en de zyden van het Lyf waren feuiljemort. Het de Vliegen, 477 Het Borstftukof de Halskraag was bruin, met V. , ■ , • ) ,v " . . Afdeèl* de Stekels geel , doch aan de punten byna zwart. LXi v. Hoofd- (4) Vlieg , die de Sprieten Draadswyze en ge- Stuk. knodft beeft; het Schildje tweetandigzwirt; iv. het Agterbjf zwart met witte S treeken , opA^°^™H* de zyiïèn. Deeze, die de helft kleiner is dan de voor- gaande Soort, heeft, op de zyden der Rin- gen, een fmalle dwarsftreep en de tandjes van hetBorstftuk zyn Roestkleurig, volgens de be- fchryving derSweedfche Dieren. Gronovius heeft deeze Vlieg, onder de Nederlandfche In- fekten , aangetekend (*). (j3 Vlieg, die de Sprieten Draadswyze en ge'Hy^/eon knodft heeft; het Schildje tweetandigzivart; water- het Agterlyf groen , in 't midden zwart ge-VUes% ringd* Meer of min fchynt deeze naar de voor- gaanden te gelyken. Men vindtze beiden zeld- zaamer in Sweeden dan de Kamelion - Vlieg. Geoffroy hadt de laatfte, die fchoon helder groen was, ook te Parys gekreegen. Doktor Scopoli fpreekt van een Vlieg, die over de ftaande Wateren loopt in Karniolie, en hetge- heele (4) Mufca AntenmsFiïatisclavatis,Scutello bldentato n;gro; Abdomine atro , Strigis lateralibus albis. Syft. Nat. X. (*) A&. Helvet. Pbyf,co Math.Med. Vojt< V. p 405* (s) Mufca Antennis Filatis clavatis , Scutello bidentato m- gro; Abdomine viridi , medio nigro annulato* Syft. Nat. X. 1- DEEL,. XII. STUK, / 4?g Bëschryvinc VAM V. heele Lyf glanzig groen heeft , doch het Borst- LXlV.L,ftuk on§etand t*)r Hoofd- Tot de Gewapende Vliegen kan men , met stuk. re(jen _ t>jluis brengen die zeldzaame en fraaije, zadel- lke door den jjeer Paftoor Schaeffer, niet Vlieg. ; oneigen , onder den naam van Zadelvlieg is af- beeld en befchreeven (f)* Zeer zeldzaam komt dezelve in Duitfchland voor, en is merk. waardig , niet alleen wegens haar roode Borst- ftuk of Halskraag , welke zig als een Zadel ver- toont ; maar ook, dewyl hetzelve op zyde hoekig was , aan t'end verheven ; hebbende aldaar, als ook in 't midden, vier byzonde- re opwaards ftaande Spitfen. Twee anderen hadt zy 'er van agteren , en dus in 't geheel zes Puntjes aan het Borstftuk : weshalve Geof- froy haar niet in de eerfte, maar in de twee- de Familie moeft geplaatft hebben van zyne Stratyomyes of Gewapende Vliegen» (6) Vlieg , die de Sprieten Draadswyze heeft; Pantïe. het Lyf zwart , met drie witte Vlakken op de Getygerde. RuS en evm ™veel witte Randen aan elkan- der famengevoegd 9 op't Agterlyf. Deeze, die ook in S weeden zeldzaam is 5 ge- (•) EntomtU CarnioU p. 343. (t; Die Sattelfliege. Abhandl. von Inf. II* Band. Diffext. s. (6) Mufca Antennis Filatis , Covpore atro, AbdomineDor. fo Maculis tribus, marginibus totidem connatis, albis. Syft. Nat. X. de Vliegen. 479 gelykt naar de naaftvoorgaande Soort , maar ' heeft het Schildje niet getand , en de Sprieten LXIV. ' kort, geknodft. Hoofd- stuk. (7) Vlieg, die de Sprieten Draadswyze met JlX fpitfe punten beeft , bet Lyf ruig en zwart, zwarte. de Wieken ten halve zwart. Deeze Vlieg , in de Tuinen dikwils voorko- mende, heeft den agterften rand der Wieken witagtig en als uitgehakkeld , zynde voor 't o- verige geheel zwart , doch met twee of vier witte Hippen op de Rug getekend. Zy is van taamelyke grootte, (8) Vlieg, die de Sprieten Draadswyze met VIII fpitfe punten beeft, het Lyf ruig zwart , M*»rsi met wit gebandeerd , de Wieken zwart* vlieg" bont* Deeze wordt op de Buitenplaatfen gevon- den. By deeze twee komt thans nog een Soort , de Traage gebynaamd , die de helft kleiner is dan een Huisvlieg , hebbende het Borstftuk Koperglanzig zwart , en de Pooten vaalagtig. C9) Vlieg, (7) Mufca Antennis Filatis fubulatls, Corpore hirto atro % Alis dimidiato nigris. Faun, Suec. 1067* REAUM. Inf. VI. T £7. f» 13, ALDR. Inf. T. 2» f. 13- (8) Mufca Antennis Filatis fubulatis, Corpore hirto atro, albo fafciato ; Alis nigro-variis» Syft. Nat. X. i« deel, XII. Stuk* 480 Beschryving v A è V. (9} Vliegt die de Sprieten Draadswyze mei ^LXIV-" fPtife Pmtm heeft* het Lyf geelagtig ruig, Hoofd de Wieken bruin 'geribd* STUK, IX, De bruinheid geeft: ook den bynaam aan Hotten- deeze, die bv de Dorpen in Sweeden zis; ont- totta. * -ii . . Hotrentot. houdt, en van middelmaatige grootte is. x. CI03 Vlieg, die de Sprieten Draadswyze > aan snepp^e?' de tip mei een Borfieltje heeft , het Agter* lyf geelagtig met drie ryen van zwarte Stippen^ de Wtekèn gewolkt. Deeze , die in de Bolïchen zig onthoudt 3 heeft de geftalte van een Wolfvlieg , doch den Bek als een Vlieg. ti (n) Vlieg, die de Sprieten Draadswyze, aan leeuw.0' de tip^met een Borfieltje beeft, het Ag* terlyf met drie ryen van zwarte Stippen , het Borstfluk gevlakt , de Wieken mge. vlakt. De Heer de Geer heeft, in de Stokholm- fe Verhandelingen voor 't jaar 1752, een om- Handige befchry ving gegeven van den Worm , daar (9) Mufca Antennis Filatis iubulatis, Corpore hirto lutes- cente , Alis cofta fufcis. Syft< Nat. X. (10) Mufca Antennis Filatis apice Setigeris; Abdomine Yefcente , trifariam nigro-pun&ato ; Alis nebulofis. Faun. Süec* 10Ó6. Reaum, Inf. IV. T. 10. f. 5> 6* (11) Mufca Antennis Filatis apice Setigeris; Abdomine tri- fariam nigro-pun&ato, Thorace maculato , Alis immaculatisii jde GEER, Smkfi% 3752. p. i8o, aC®, T« Ti Worm, de Vliegen! 451 daar deeze Vlieg uit voortkomt, offchoon hy V. maar een eenigen daarvan had, welke lee"ALXiV " vendig overgebleeven was van twaalf zodani- HoOFD J ge Wormen, die uit Vrankryk , door den stuk, Heer Reaumur , aan de Koningin van Swee- den waren toegefchikc. Laatftgemëlde Heer, die dezelven uit Provence kreeg, hadt derhal* ven beter gelegenheid omze waar te neemen , en fchreef dienaangaande een uitvoerig Ver- toog , dat in de Verhandelingen der Koningly •> ke Sociëteit van Parys, op 't jaar 1753, is uit- gegeven. Men kan hetzelve, elders, door my vertaald vinden Ik zal alleen aanmerken , dat het een wit Wormpje is, ongevaar een half Duim lang 5 dun van Kop en breed van Staart; het welk de eigenfehap heeft om , gelykerwys de Mieren- Leeuw, Kuiltjes in 't tóffe Zand te maaken, èn in het diepfte van zulk een Kuiltje af te wagten, dat eenig Diertje, tot zyne Prooy , daar in valle; welk het dan, door uitzuiginge, verflindt. Dit is de reden, dat men het Leeuw- Worm noemen moet ; gelyk de Franfchen yfé den naam aan geeven van Fer-Liony en niet Worm-Leeuw of Wurm-ïowen> gelyk de Duit- fchers doen; want het Infekt verflindt geen Wormen. Het verandert in een Pop, die by- na de zelfde gedaante heeft , en daar uit komt eeri (|) In het IV. DEEL der Uitgezogte Verhandelingen, in 't jaar 17SP uitgegeven, bladz. ifj. Pi. XX VIII. t DEEL XÏIt $TU*£« HK 482 BESCHRY VING VAflf v. een Vlieg voort , van eene Mugagtige Geftaï- ^LXIVLM:e5 met ^et Lyf lang en rolrond, van Kleur Hoofd-' Kaftan je-bruin, de randen der Ringen en de Poo- stuk, ten geelagtig. XII' Tringaria. (12) Vlieg, die de Sprieten Draadswyze aan pievienge. ^ ^ mt em 20rfieitje heeft, let Agtef- lyf met drie ryën van zwarte Stippen ; bet Borstjluk eenkleurig , de Wieken ongevlakt* Dus verfchilt deeze, die in Svveeden voor- komt ,'zeer weinig van de voorgaande Soort, welke, zo wel als de Tiende, door den Heer Gronovius tot een Inboorling van de Neder- landen wordt gemaakt: het welk my zeld- zaam voorkomt ; dewyl ik niet weet , dat ie- mand ooit, hier te Lande, het Infekt, Leeuw- Worm genaamd, heeft waargenomen. xin. (13) Vlieg, die de Sprieten geknodjt en /pits c™°pf°im heeft, van onderen famengegroeid ; het steekvlieg- £yf zwart , het Agterlyf met drie geele Gordels. Deeze is minder gemeen in Sweeden, al- waar thans nog een Soort ontdekt is, Anüis of (ia) Mufca Antennis Filat's apice fètigeris ; Abdomlne tri- faiiam nigropun&ato $ Thoracc unicolore, Alis immaculatis, Syfi. Nat. X. (13) Mufca Antennis Clavatis mucronatis bad coadunatis; Corpore atro, Abdominis eingulis tribus flavis. R.EAUM, lnf.IV* T. 33. f. 12, 13» de Vliegen. 483 bf de Oudwyffche gebynaamd, die de Sprie- f. ten Draadswyze ruig en ftömp heeft: het Lyf ^xiV^ met eene wit grysagtige Wolligheid bekleed 5 h°°fö- hebbende de grootte byna van een Huisvlieg j STÜK« doch langwerpig zynde van Agterlyf, II. Die ruig zyn en gepluimd. (14) Vlieg met gepluimde Sprieten, ruig en xiv. 1 a 1 ~ Bombylanè: zwart , bet Agterlyf van agteren ros. C15) Vlieg niet gepluimde Sprieten, ruig en xv. zwart; het Borjlftuk^ de tip van yt Agter- ^f** lyf en de Wieken by H Gewricht, Öran- Cektfev4 jekleurig hebbende. 1 Dus is de Kleur van 't Mannetje in deeze Soort : het Wyf je heeft het Borftftuk graauw én de tip van 't Agterlyf wit* Zy komen in de Bosfchen èn Tuinen, doch zeldzaam^ voor ; behoorende onder de grootfte Vliegen; C16) Vlieg met gepluimde Sprieten*, eeniger* xvr. maate ruig en zwart, hebbende het Schild* L^pfancfik je Roefl kleurig en om het Agterlyf drie witagtige Gordels. J III. Dié f14) Mufca Antennis Plumatis tömentofa nigra ; Abdomine hirfuto, poftice. rufo. Syft. Nat. X. (15) Mufca Antennis Plumatis tömentofa nigra ; Thorace Abdominis apice, Alarumque bah" fulvis. Faun, Suec+ io$6* & 1071. foemina. (16) Mufca Antennis Plumatis fuStomentofa nigra ; Scutelfó ferrugineo; Abdomine cingulis tribus albidis interruptie. $yjï. Nat. X. li Dïït. xii. siirk. H h i i 484 Beschryving van Vi III. Die ruig zyn met Borfteltjes aan de Afdeel. Sprieten. LXI V Hoofd- Vlieg, die ruig is met Borjlelfprieten , STUK» xvu hebbende vier geele Streepen op het Bcrft- PenduU. {luk* en om het Agterhf drie af&ébröken Dunftaart- ' ' 1 ö JJ Jö Worm. geele Banden. Deeze Vlieg is het, welke voortkomt van de Made , door Reaumur genaamd Worm met * r>iadz. de Rotte-Staart, waar van ik hier voor fprak*. 454* Haar lange dunne Staart, met welke zy als aan de Oppervlakte van het Water fchynen tc hangen, geeft 'er den bynaam aan. Zy groei- jen meeft in Meftwater, naby het welke de Vlieg haare Eytjes , aan een Houtje öf elders legt. Deeze Wormen vervellen niet, zegt Frisch , die naauwkeurig op de dunne Staart , welke haar tot Ademhaalirig dient, heeft agt ge- geven, en waargenomen, dat dezelve uit twee nevens elkander leggende Buizen beftaat, de eene mooglyk tot uitlaating , de andere tot inhaaling van de Lugt. Wanneer men ze in een Glas met Water houdt, is het niet onplei- zicrig waar tc neemen, hoe noodzaaklyk de Ademhaaling voor deeze geringe Schepzeltjes zy: want, een weinig Meel op het Water itrooijende, daar de Staarten zyn, haaien zy die aaniïonds in en brengenze, op een andere plaats, (17) Mufca Antennis Setarlis tomentofa; Thorace lineis quatuor, Abdomine fafciis tribus interruptis flavis. Fnun. Suec* I©0i. PKlSCII. Inf. IV, T, IS* REAUM* Jnf, IV. T. 31. 6 9 l U 1 de Vliegen, 485 plaats, wederom boven. Buiten 't Water, V. evenwel , zegt die zelfde Autheur , fcheppen zy ^^^Ll geen Lugt van agteren, maar van boven, bo- Hoofd- ven den Bek, door twee fyne openingen, die stuk. vervolgens y aan de Pop, als Hoornen uitftee- ken. Tot de Verandering kruipen zy uit het Water in een Scheur of Spleet, of hangen zig mee de Staart ergens aan; dan wordt de Huid hard en bruin, en de gedaante zweemt zeer naar die van een Muis of Rot. De Heer Grqnovius heeft deeze , als ook de Veertiende en Vy f tiende Soort, voor Inb oor- ringen van ons Nederland opgegevea (*)• Geoffroy vondt alleenlyk de laatft befchree- vene omftreeks Parys, en Do&or Scopoli fchynt weinigen , van de Sweedfche Vliegen f in Karniolie te hebben aangetroffen. Cl 8) Vlieg, die ruig is met Borfteljprieten , heb- bende om het Borftjiuk twee ongelyke » Fiorea. 4 te Banden, en om het Agterlyf twee, die^y^" geel en bym afgebroken ïyn. In de Akademie-Tuin te Upfal werdt deeze, zo wel als de volgende, zeer veel op de Bloe- men gevonden. (lp) Vlieg, (+) A8. Helvet. Vol. T. p. 354. (1 8) Mufcn Antennis Setariis tomentofa , Thorace fafciis dua« bus inacqualibus nigris; Abdomine diiabus luteis fiibabruptis. Fmn. Suec. 1080. ALB. Inf. T. 17. f. I. L DEEL. XII* STVK* Hh 3 486 Beschryving v a Afdeel Vlieg, die ruig is met Bor ft elj prielen , heb - LXIV. bende het Agterlyf geel geringd, met drie. Hoofd* W&f Ct3 Gordels , den voorjten Ring op de zyden geel. xix. Ne>*orum. De Vliegt welke uit het Werk van Reau- vïicgf mur aangehaald wordt, kwam voort van Wor- Icvin. men i ^ie de Platluizen eeten. Volgens den % -9,ic.bynaam zou zy veel moeten voorkomen in de Bosfchen van Sweeden. Die Vliegen , op on- ze Plaat XCVIII, in Fig.$, to, afgebeeld, wier tekening, pp het Lyf, hoog-geel of Oranjekleurig is, fchynen hier ergens t' huis, gebragt te moeten worden. De eigentlyke gefteldheid der Sprieten heeft men, wegens de fynheid van het Borfteltje , dat aan de Pa- letten zit, niet wel op de Plaat kunnen ver- toonen. Deeze Vliegen, die men, ten op- zigt van de tekening, onder de raarften tellen mag , zyn hier te Lande gevangen op de bloei- jende Diftels en Klisfen. (20) Vlieg, die ruig is. met Borjlelfprieten; bet jtx^ujio* BorJIJluk graanw, bet Agterlyf bruinag- tig hebbende , met den eer [ten en tweeden Heefter- -n- * 7 -n au Vlieg. R'Mg} °P zyde, Roejt kleurig. Dee- (19) Mufca Anrennis Setariis tomentofa, Abdomine ieg- mento lutco cingulisque tribus albis 5 fegmento primo Jateribus luteo. Faun* Suect 1078» *MER. Eur4 Tab. 2. Reaum. lnf. IJJ, Tab. 31. fig. 8* Alb./k/. T. 3» £ M , L. ff) Geele , wordt in de Verhandelingen van Upfal gezegd. (co) Mufca Anrennis Setariis tomentofa ; Thorace grifèo ; Abdomine fubfusco, fegmento primo feciindoque latere ferru- gineis. Syft* Nat. X. de Vliegen. 487 Deeze komt op de bloeijende Weidlanden v# voor , en gelykt veel naar de voorgaande. lxivL# £21) Vlieg, die ruig is met Borfielfprieten , ^-^uk!> bende het Agterlyf bruinagtig en van éêne kleur ; de Schenkels der Agterpooten famen- T**£ gedrukt bultig. Sekreet- ö ö Vheg. Het Wormpje van deeze, 't welk naar den Worm met de Rotte-Staaart gelykt, wordt doorgaans in Sekreeten, Gooten, en andere rottende vogtige Vuiligheden gevonden; wes- halve Goed aart het den Varkens-Worm noem- de. Die Autheur is grootelyks bedroogen ge- weeft, wanneer hy zig verbeeldde, dat 'er weezentlyke Honigbyën voortkwamen van deeze Wormen: want, hoewel het waar is, dat de Vlieg in geftalte grootelyks naar een By gelykt , is zy doch door het getal der Wieken zeer veel daar van onderfcheiden. Het gene hem bedroogen heeft, was, dat deeze Vliegen de zoetigheid beminnen, aazende niet alleen op de Bloemen, maar ook gevoed kunnende worden met Suiker. Dus kan men ze lang , zegt hy , in 't Leven houden, en fomtyds heeft men ze ook wel drie Weeken zien leeven zon- der eenig voedzel. Lin- f21) Muf ca Antennis Setarils , tomentofa; Thorace grifeo Abdomine fubfusco unicolore , Tibiis pofticis comprelïögibbis» Faun. Suec 1072, GOED* Inf L T. 2, SWAMM. Bibl. T. 38. f. g. List. Goed, T. 116. Rkaum, Inf IV. T» 30, f. jm RAJ» Inf. 272* BLANCX. lnf T. IO» flg. F. I. Deel, XII* Stuk. H h 4 488 BESpHRYVlNC VAN V. LiNNiERs maakt gewag van eene zonderlinge txiVLt ej'SenfchaP deezer Drek- Wormen , gelyk mm Hoofd» ze met reden noemen kan. Zy groeijen, fom- stpx. tyds, in Boekbinders Styfzel, en worden dan , noch door 't kloppen met een Houten Hamer , noch door 't ftyf famendrukken in de Pars3 vernield (*). xxih Int rk aria» XXIII. Oejiracea, XXIV. Lucerum. (22) Vlieg a die ruig isr met Borjlelfprieten; van Kleur geelagtig 0 met de tip van'tAg- terlyf witagtig, de Knie jen wit. Deeze vindt men in de Weidlanden. (23) Vlieg , die ruig is9 met Borjlelfprieten^ zwart van Kleur^ 'het Schildje witagtig hebbende en de tip van 't Agterlyf geelagtig. (24) Vlieg 3 die bruin is met Borjlelfprieten ; het V oorhoofd geel , de tip van H Agterlyf Oran- (f) Dus fcaynt het my, dat de volgende plaats, in Faun. Suec Ed* I. p. 320, verflaan moet v/orden. Mira propriet as* Larva quJt inter ramenta Papyracea , Aqudi immer/a , dum Pappus conjicitur a Biblispegis , Malleis ligneis tunditur , for* tisfime Pr&lo comprlmitur 3 tamtn vivit incolumis. Hoewel an» deren dit , van het maaken van Papier uit Vodden , begrypen. Ziel' Hifi , des In env. Paris. TOM. II. p< 521. In Fauu. Suec. Ed. II. p 4+4. zegt LiNN/EUS alleenlyk ; Habitat in Aquis Stagnantibus , Cloacis , Bibliopegórum Pappo , vixPr&lo deflruenda Larva. Kan Pappus Bibliopegorum iets anders zyn dan Styfzel? (21) Mufca Antennis Setariis, tornentofa lutescens; Abdo- sninis apice albido , Genubus albis. Syft. Nat. X. .(23) Mufca Antennis Setariis, tornentofa nigra? Scutello albido s Abdomiuis apice Jutescente. Faun Suec. 1070. (24) Mufca Antennis Setariis, fufca,; pronte flava^ Ab^o- mi- e Vliegen. 489 Oranjekleurig ruig; het Schubbetje, der On- v- rujten Melkwit hebbende. LXLV. HOOFD- ^25) Vlieg, die raigagtig is 9 met Borftdfprie- stuk. ten, het Borfiftak graauwagtig, het Ag- xxv. terlyf zwart en den voorjlen Ring geheel Luc,rum* geel hebbende. (26) Vlieg, die ruig is en r«, met Borfiel- xxvr Sprieten , hebbende den laatflen Ring van'tSyivarum. /• ;/■» 7 der Wil Agterlyf ruig en geel. derniuen. Deeze allen worden in de Bosfchen van S weeden gevonden. (27) Vlieg met lange Borjkifprieten , die zwart is van kleur , hebbende het Borftjhik , op zy- BfcfJ&l] de, met geele Stippen en het Agterlyf metrw^nm tv:ee geele Gordels. Het Agterlyf is in deeze, gelykerwys in de volgende glad, en de voorfte Band afge- broken, (28) minis apïce tomentofb fluVo; Squama Halterum la&ea» Syft* Nat. X. (25) Mufca Antennis Setariis, fubtomentofa ; Thorace fub- tomentolb ; Thorace fubgrifeo 5 Abdpmine nigro , Segmento primo toto flavo. Syft. Nat. X» (26) Mufca Antennis Setariis tomentofa , nigra ; Abdoml- nis ultimo fegmento tomentofb, flavo* Syft. Nat. X. (17) Mufca Antennis Setariis, elongatis, nigra; Thorace Iateribus pun&is; Abdomineque cingulis duobus x flavis, Syft* N#t. X, X,D£EL. XII. STUK. Hh $ \ V. Afdeel, LXIV. Hoofd- stuk. xxvnr. jitcuata, Kromban- dige. XXTX. M-utabilis, Verander- lyke. XXX* Ifhneumo* nea» XXXT. Dtopb" t halmica* Dubbel- Oog. 490 Beschryving van (28) Vlieg 3 met lange Borflelfprieten , di$ zwart is van kleur, bet Bcrfifiuk op zyde gevlakt hebbende en bet Agterlyf met vier kromme geele Banden omgord. Deeze komt dikwils voor, in bloei jende Weiden. (29) Vlieg met lange Bor {lelf prielen , die ruig is, hebbende het Agterlyf veranderlykzwart en graauw , het Schildje Roeftkleurig y het Borjiftuk ongevlakt. C30) Vlieg met lange Rolronde Borftelfprieten, hebbende het Borjiftuk en de Pooten lang' agtig Roejiklearig , het Agterlyf Afch- graauw. Deeze gelykt veel naar de Rupsdooders of Sluipwespen j ichneumons genaamd, (3 O Vlieg, die kaal is met Borftelfprieten, heb- bende bet Borjiftuk met geele Vlakken, het Jtg. (ïS) Mufca Antennis Setariis elongatis, nigra; Thorace lateribus maciüis ; Abdomine cinguiis quatuor arcuatis , flavis. Syft. Nat. X. (29) Mufca Antennis Setariis elongatis , tomentofa ; Abdo„ mine nigro grifeoque mutabili ; Scutello ferrugineo ; Thorace immaculato. Syft* Nat. X. (30) Mufca Antennis Setariis elongatis, cylindricisf Tho- race Pedibusque longiusculis ferrugineis, Abdomine cinereo. Syft. Nat. X. (31) Mufca Antennis Setariis, nudaj Thorace maculis, Ab. de Vliegen. 491 Agterlyf met zes geele Banden en de agter- V. (Ie Dyè'n petand. Afdeej.. Deeze> die zwart is, wordt op de Bloemen Hoofd- STUK gevangen. Zy is van middelmaarige grootte. (30 Vlieg met Borjlelfprieten , die kaal is; heb- xxxt. bende het Borftftuk met geele Plakken, hetVe^otm Agterlyf met zes geele Gordels en de Voor- wespagti» poolen zrMrt. SC' Deeze3 naar de voorgaande gelykende, wordt in de Weiden gevonden. De agterfte Banden van het Agterlyf loopen 3 by paaren 9 op de Rug te famen. De Pootan zyn Roeffc- kleurig met ongewapende Dyën : het Schildje heeft zy zwart. (33) Vlieg met Borjlelfprieten, die kaal is; XXxm. hebbende aan H Borjijluk geele zydftreepen, ^va^ het Agterlyf met vier , geele , afgebroken Banden. Deeze heeft het Lyf grooter dan een Huis- vlieg 3 de Pooten geel. C34) Abdomine cingulis fex flavis ; Femoribus pofticis dentatis* Syft. NauX. (32) Mufca Antennis Setariis , nuda; Thorace maculis ; Abdomine ciugulis fes flavis 5 Pedibus anticis nigris, &yfim Nat. X. (33) Mufca. Antennis Setariis, nuda; Thorace lineis latera* Hbus; Abdomine cingulis quatuor , flavis a inteiruptis, Syft» Nat. X» I< DEEL; XII, STUK, 49Z BESCHR Y VING VAN V. Afdeel» LXIV. Hoofd * STUK. XXXIV. JLrratica. XXXV. XXXVI. Nstliluca, XXXVIT. Gïhb»fam Bultige. (34) Vlieg met Borflelfprieten, nagenoeg kaal 9 hebbende het Borjljhk ongevlakt met een Roeftkleurig Schildje; bet Jlgterlyf met drie witagtige Banden» (35) Vlieg met Borflelfprieten, eenigermaateruig zynde, hst Borftfluk ongevlakt hebbende, het Schildje Zeegroen 9 het Agttrhf met drie witagtige afgebroken Banden, (36) Vlieg met Borflelfprieten 9 eenigermaate raig zynde en zwart , hebbende op den voorften Ring van het Borftfluk twee door- fchynende Vlakken. Deeze komen zeldzaamer op de Weiden voor. Cs?) Vlieg met Borflelfprieten , die eenigermaa- te ruig is en zwart 9 het Agterlyf Kloot- rondagtig hebbende met vier witte Banden, de Schubbetjes der Onraften Blaasagtig. Ivfen ( 34) Mufca Antennis Setariis , nudiufcula ; Thorace imma- cuiato, Scutello ferrugineo; Abdomine cingulis tribus albidis» Syft. Nat. X. (35) Mufca Antennis Setariis fubtomentofö ; Thorace im» maculato, Scutello glauco, Abdomine cingulis tribus albidis interruptis, Syft.. Nat. X. (36) Mufca Antennis Setariis, fubtomentola , atra; Ab« dominis primo Segmento maciilis duabus pellucidis. Syfim Nat. X. (37) Mufca Antennis Setariis, lubtomentofa , nigra; Ab- domine fubglobofo, cingulis cjuatuor albis ; Squamis Halte- rum buccatis. Syft* Nai^ X. de Vliegen 493 Men heeft deeze , doch zeldzaam , in Swee- V. den waargenomen ; de twee volgende zyn in ^xiVL* Europa algemeen. Hoofd- 5 TUK. (38) Vlieg met Borftelfprieten 0 die bykans foaZxxxviii. is en zwart, hebbende bet Borftftuk onge- Aaibef&n-' vlakt , en vier geele Banden om het Agter- vheg% lyf9 den eerjlen afgebroken* Wy komen thans tot de Vliegen , die voort- komen van Wormen , welke op de Plantluizen te gaft gaan, onder welken deeze daar van den bynaam heeft, als zig veel op de roode Aalbesfeboomen onthoudende. Goedaart , die deeze Wormen aanmerkt als een Soort van Rups, geeft 'er den naam van de Bedriegfter aan, om dat zy zig flil en als dood houdt $ in 't midden der Plantluizen, die haar over 't Lyf loopen , en dus één voor één , met ge- mak , gevat en uitgezoogen worden. De ge- ftalte, ondertusfehen , van deeze Wormen of Maden , is grootelyks van die der Rupfen ver- fchillende, en gelykt meer naar die van het Katje, op onze Plaat XCVJII, in Fig. 3^ verbeeld. De Vlieg van Fig. 10 f ; zou met -j- zïe deeze Soort taamelyk óvereenkomftig fchy-bladz-48& nen , indien zy niet het Borftftuk , van boven , zo f38) Mufca Antcnriis Setariis, nigra , nudiuscula; Thora- oé immaculato ; Abdomine cingulis quatuor flavis , primo ihterrupto. Faun Suec. 1089. GOED, I. Tt 41. LlST* "Gooi. T. 133. L Deel, XII, Stvjs, 4S>4 Beschryving v a ft V. zo ruig had, en bovendien op andere plaat- LXIVL fen §evonden ware- Hoofd- stuk. (393 Vlieg met Borjlelfprieten, die zwart is en xxxtx. bykans kaal ; het Borjiftuk ongevldkt heb- vectboo' bende i, het Agterlyf met tweemaal drie men-vlieg. ^e omgekromde Maantjes. Goedaart gaf den naam van Olyphants-Snuit aan den Worm van deeze Vlieg , van welker Huishouding Frisch zeer omftandig fpreekt^ als hebbende die naauwkeurig waargenomen. De Vlieg, zegt hy, begeeft zig op Boomen^ alwaar Plantluizen zyn, en hangt aldaar, aan een ftyf Haairtje, midden onder de Luizen * eenige Eitjes 5 waaruit roode Maden komen 3 die langs het Haairtje afkruipen, zig onder de Plantluizen begee ven, en daar van beginnen té eeten. Dus zien wy verklaard ^ hoe deeze Wor- men , die zo traag en vadzig zyn , dat haar de Spy ze als in den Mond moet vallen , aldaar ko- men, waar overvloed van Aas voor hun ge- vonden wordt. Ziehier nu verder, wat hyvari derzelver Geftalte zegt. piantiui- Deeze Worm, welken Reaumür Planthti- zen-Eeter. zen.Eeter noemde, heeft dit byzonders, dat m f39) Muf ca Antennis Setariis, nigra, nudiufcula ; Thorace irnmaculato ; Abdomine bis tribus Lunulis flavis recurvatis. Faun. Suec. 1090, Goed. Inf U T. 47. Larva. FriSch, Inf~ XI. T. 22. f. I. List. Goed. T. 134. Reaum. Inf HU T. %U f. 9. Blank» Inf, T. 10, f. r. als. Inf t op deezen grondfteun in de hoogte, en daar mede fomtyds in 't ronde zoekende. Wan- neer hy een Plantluis voelt, vat hy die by het Agterlyf, en houdt dezelve dus vaft, vree- tende het Lyf daar af, en laatende dan de Poo- ten met de Wieken , zo het Diertje dezelven heeft, vallen. De Worm heeft zeven Ringen* Volwasfen zynde verandert hy, in een dun Huidje, dat wit en doorfchynende is, allengs in eene Vlieg, welke uitgekomen zynde dat Huidje hangen blyft; zonder twyfel op dat de Vlieg daar aan weder Eytjes zou kunnen leggen. Het Lyf van deeze Vlieg is ook, inzonder- heid waar de witte Vlakken ftaan, zo hy aan- merkt, byna doorfchynende. Behalve deeze groene vindt men een bruine Worm, die Plantluizen vreet; doch het onderfcheid van kleur maakt alleen het verfchil van Sexe. De bruine is wat Rolronder dan de groene, en het Vel blyft bruin , zelfs na dat de Vlieg is uit- gekomen , gelykende meer naar een Tonnetje dan in fommige andere Maden. Tusfchen de Mannetjes en Wyfjes - Vliegen is ook eenig verfchil; want het Wyfje, dat van de groene Ma- *rir -vil V 495 Beschryvïng van XL. *T rans/u* Overloo- per. V. Made komt , heeft in het doorfchynénd Lig- LXlVV^aam^ boven tegen de Borst aan, wat dori- Hoofd- kers, het welk in 't Mannetje zig niet operi- stuk. baart. Hetzelve zal misfchien dè Eijerftok zyn (*). (40} Vlieg met Bor(lelfprieten9 die zwart is9 hebbende het Agterlyf Rolrond 9 ruig, met ' tweemaal drie omgekromde witagtige Maantjes. Weleer van Linn^us in Sweeden gevangen zynde, kwam deeze Vlieg naderhand aan zyn Ed. niet meer voor; doch wordt dezelvè thans, niettemin, in de Lyft der Sweedfchè Dieren gebragt, als op de Bloemen huishou- dende (f)- (41) Vlieg met Borjïelfprieten , die zwart is en kaal ; het BorJIJluk gevlakt hebbende , en het Agterlyf met vi&r Gordels , die9 zo wel als *t Schildje, geel zyn, Dec- XIX Ment ha» (*) De Wolligheid , uit kleine geele Haairtjes beftaande , op het Lyf van deeze Vliegen , hicldtFRiscH voor toevallig, als tctLuisjes behoorendc, die mooglyk na de dood der Vlieg ge- ftorven waren ; dewyl hy byna op alle Haairtjes kleine witte Knopjes vondt. Dit zou nader ouderzoek verdienen. Op fom* mige Vliegen, immers, word ik iets dergelyks gewaar. ff) Faun, Succ4 Ed. II# p» 448. (40) Muf ca Antennis Serariis, nigra ; Abdomine Cylindrica tomentofo ; Lunulisbis tribus albidis recurvis. Faun* Suec. 1094* (41) Mufca Antennis Setariis , nigra, nuda; Thorace ma* culato; Abdomina cingulis quatuor , .Sciitelioque, flavis. Faun* de Vliegen, 497 Deeze 5 die haar bynaam daar van heeft , ^ V. dat zy veel voorkomt op de Bloemen van dejJj^L' Kruifemunt, is kleiner dan een Huisvlieg3 Hoofd, dun en Wespagtig van gedaante. Het Mas- STUK# ker leeft ook onder de Plantluizen. (4.2) Vlieg met Borftelfprleten 7 kaalagtig, hel-^XLVL bende het Borftftuk met Streepen, fc^Getèkeri* Schildje en Agterlyf, dat zeer dim is, metde' Banden P diè geel zyn, getekend* C43) Vlieg met Borflelfprieten, die kaal is, beb-^JjUi* bende het Borftftuk Koperglanzig bruin, 072-Honigzui- gevlakt; bet Agterlyf met agt geelagtige^ Vlakken. De eigenfehappen van deeze beiden £yn met die der voorgaanden overeenkomffig ; alzo de Vlieg op de Bloemen en de Made of Worm op Plantluizen aaft. Sómmigen van deeze laatfte Soort hebben 3 op de Rug, vier, drie of twee paaren van Roeftkleufige Vlakken 3 welke vier- kant 3 driehoekig zyn of rond. (44) Vlieg C42) Muf ca Antennïs Setariis , nudiufcula / Thorace lineis'* Scutello A bdomineque lineari, Fafciis flavis. Faun. $uec* I09U RKAUM. /4/t IVji T. lo. f. 29 3. RÖES. Inf U# Mufc. T. 6* (43) Mufia Antennis Setariis, nuda,* Thorace fubaeneo fufceicente immaculato,- Abdomine maculis q&q lutèfcwiti* bus. Faun Suect 1092, 1093. V DÊÊJU XII* STUK, li 49$ Beschut ving van V. Afdeel LXIV. Hoofd- stuk. xliv. Pipiens. Piepende* XLV. Segnis. Txaage. XtVÏ. jFïctnoratdi Dikbü. fnanis. fcedigc. (44) Vlieg met 'Èorftelfprieten > die glad is en zwart, hebbende bet Ag'erlyf weder* zy ds wit gevlakt 3 de agterjte Dyën ge» knodft en getand. (45) Vlieg met Borflelfprieten 9 die glad if9 hebbende het Borjljïuk Koper agtig^ het Ag- terlyf Rcejtklnirig, zwart getipt; de ag-* terfte Dyën geknodft. Deeze beiden komen ook voort van Won men, die op Plantluizen aazen, en onthouden zig op veelerley Bloemen. (4.6) Vlieg met Borftdfprieten, die glad en zwart en langwerpig is; hebbende de agter- Jle Dyën geknodft en de voor/te Pooten rood. IV. Dunhaairige met gepluimde Sprieten. (47) Vlieg met Pluimfprieten , dunhaairige geelagtig ; hebbende het Agterlyf doorjcby* nende met. twee zwaie Gordels. (48) Vlieg f44) Muf ca Antennis Setariis, glabra nigra 5 Abdomine utrinque albo macularo; Feraoribus pofticis clavatis dentatis. Fdun. Suect 1096. (45) Mufca Antenn's Setariis, glabra; Thorace fubameo, Abdomine ferruginco, apicenigro; Femoribus pofticis clava* Cis. Syjï* Nat. X. (46) Mufca Antennis Setariis , glabra atra oblonga / Femo* tibus pofticis clavatis, Pedibusque anticis rubris, Syft. Nat, X» f47) Mufca Antennis Plumatis , pilofa fiavescensj AbdomL Qc pellucido, cinguli$ duobus ni^ris. Syftt Nat. X. x> e Vliegen. C48) Vlieg met Phmfprieten^ dunbaairig en V. zwart; hebbende den voorjten Ring ww^xn?" het AgterbJ wit doorfchynende. Hoofd^ , , • . STUK* (49) Vlieg met Pluimfprieten , dunbaairig en XLVIir% zwart) met het Voorhoofd vergidd en dePeiiucens. Wieken by *t Gewricht geel. mtésj Deeze drie zyn van de grootfte Vliegen , die xlix. 'er in Europa voorkomen, Zy worden, ten„*. minfte de middelfte Soort, wegens de Snuit, Middagft. die niet bloot is, maar ineen Scheede verbor- gen legt, welke Hoornagtig hard is: om dee- ze reden, zeg ik, worden zy, van den Heer Geoffroy , in een nieuw Geflagt geplaatft \ on* der den naam van Volucella. Dit Geflagt be- vat drie Soorten, waar van de eene den Buik wit heeft , de andere den Buik zwart, de der* de geelagtig (*). Indien onze iaatfte de aan- gehaalde is van Reaumür (f) ; zo komt dezel- ve voort uit geele Wormen, die men in Plag- gen van Koedrek op de Landen vindt ; zyn- de, wegens een groote Haak aan den fpitfen Kop, merkwaardig (50) Vlieg (48) Mufca Antannis Humatis, pilofa nïgra; Abdomims Scgmento primo albo pellucido. Faun.{Sue*. 1073. RAJ. Inf. ^71. (49) Mufca Antennis Plumatis, pilofa nigra; Froitfe ama- ta, Alis bafi luteis. Faun. Suec. 1077. ( ) Hifi des Inf env. Paris. TOM» Hè p* $40, (t) Rfaum. Mem. Tom. IV* Tab. XXVI, ft xo. Fam* Zucc. Ed. II. p* 451. (i) lbid. Tab. XII. fig. II, hi I.Deex.. XII. Stuk* li 2 500 B E S C H R Y V ï N G VAN V. C5o3 Vlieg met Pluim/prielen ^ die dunhaafrig is en glanzig groen , met de Pooien zwart. Afdeel» LXIV. Hoofd- stuk. L. (5 O Vlieg met Pluimfprieten, die dunhaairig is en glanzig groen , met een blaauw Borfi* cJïaveri. (52) Vlieg met Pluimfprieten 9 die dunhaairig ^cngm is; hebbende het Borjijiuk zwart en bet vlieg* Agterlyf glififierend blaaii het affchuwlykfte, dat men in de Wereld vindt, hebben tot haar Wieg en Bakermat. Eene Soort, met het Borftftuk zwart, en 't Agterlyf groen, van niet minder grootte , wordt thans , als van de voorgaanden verfchillende , onder den naam van Dooden-Klieg voorgefteld O3) Vlieg met Pluimfprieten9 die dunhaairig ltii. is en zwart, hebbende bleeker Streepen ^Vkettf1* het Borftftuk en het dgterlyf glanzig met vüeg* Ruitjes: grooter. Deeze Vliegen worden gemeenlyk Schmeifs- 'Fliegen genoemd, zegt Frisch, om dat zy haare Eijeren op alle Vleefch leggen, het welk itiaar een weinig oud en en rottig begint te worden : weshalven men zulke Infekten Ge- fchmeifs heet, en de Kapellen noemt men, des- wegen, Schmetterling. Ik zou eer gelooven* dat zy dien naam beiden gekreegen hadden 5 we- v« (*) Mufca Mormorum. Faun Suec. Ed. II. p. 452. (53) Mufca Antennis Plumatis , pilofa , nigra ; Thorace 11. neis pallidioribus , Abdomine nitiduto , teffellato: major % Faun. Suec. 1105. FRiSCH. Inf. VII. T. 14. ALDR. Inf 348. T. 2. f. 16. Reaum, Inf. IV* T. 29. f. 4-6. Jonst. Jnf. T. 8* O. 2. f. 16. Roes. Inf. 11. Mufc» t* 9, iüt R.AJ» ' /»ƒ. 270. 502 Beschryving van V. gens haar fchyten. Hy meent dat het Wyfjé, ^LXIv" wanneer zy ^e Ei j eren niet fchielyk genoeg Hoofd- leggen 3 dezelven by zig draagt , tot dat die stuk. levendig worden. „ Als ik 'ereene, zegt hy, op een ftuk rottig Vleefch ving en wat druk- 3, te, kroopen de Maden , met flerke bewee« 3, ging, uit het Geboorte-Lid, en, zo dra zy 3, 'er uit waren, deeden zy het Tonnetje bar- „ ften of fcheuren ; waarin zy , elk in 't by- 55 zonder, binnen het Lighaam van de Vlieg beflooten waren , en begonnen aanftonds 5> rottig Vleesch te lekken en teknaagen ; wor- 33 dende ook , in twee Dagen, zo groot alszy 33 konden worden." Wy hebben gezien , hoe fommigen van 't eene , anderen van een ander Gevoelen zyn aan- gaande dit Stuk, hetwelk aan Reaumur on- * zie gerymd voortkwam f : dat 3 naamelyk , een 459. zelfde Vlieg Eijerleggende zou zyn en Jong- werpende. 't Is zeker 3 dat dit de Huisvlie- gen zyn 3 waar hy van fpreekt als Vliegen van deezen laatften aart, en dat zy van de volgen- de naauwlyks dan in grootte verfchillen. Men vindtze zo wel in Amerika als in ons Werelds- deel, en zy mogen beiden, met regt , den naam voeren van Gemeene Vliegen. "Liv* (54) Vlieg , met Pluimfprieten 3 die dunhaairig sa* Muisvlieg- Mufc* Antennis Plumatis, pilofa/nïgra; Thorace li« lieis qiünque obfoletis ,* Abdoraine nitidulo tdTellato: minor Faun, di Vliïcïn. 503 is en zwart , hebbende vyf flaavme ftreep- V. _ _ nFDEEL» jes op het Borftft'ik, en bet Agterhf glan> LXIV. zig met Ruitjes : kleiner. ^tvjT' «peeze voeren den nevensgaanden bynaam, hoewel de Wormpjes , waar zy uit voortko- men , gemeenlyk haar huisvesting hebben in de Paarden-Meft. Hierom zyn zy in de Boe- ren Wooningen , ten Platten Lande , als ook in de Paarde-Stallen der Steden , zeer menig- vuldig , en zy komen zeldzaam voor in Lap- land, alwaar geen Paarden zyn. Evenwel ont- breeken zy ook niet op andere plaatfen. Zy zyn ongevaar de helft: kleiner dan die van de voorgaande Soort. C55) Vlieg met Pluimfprieten * die dunhaairig lv* is en zwart ; hebbende het Agterlyf , wnS/i?Mr£* boven 9 zeer glinfterend zwart. Grafvhcg. Volgens LinnjEüs komt deeze doorgaans voor in de Vleefchhuizen en Hallen : het welk dan weinig reden geeft tot dien bynaam ; waar uit ik eer gedagt zou hebben, dat die Vliegen door hem beoogd werden , van welken Goe* daart fpreekt , dat zy voortkomen van Wor- men uit rottende Lyken , en tegen de kanten van Fattn. Suec. 11 06. JobLOT. Mier. I, pp. t. s# ALDR. In/. T. 2. f. 23, Raj. /«ƒ. 270, (55) Mujca Antennis Flumatis , piloia, nigra; Abdooiine ttro , nitidulo % fupra glabenisao. Syft. Nat, X, l. DEEL. XII. STUK» I 1 4 504 Beschrtying van V. van de Kift aan zitten , doch , zo dra men het tXiEV.L-Dekzel opligt, sterven door de fchielyke per- Hoofd- fing van de Lugt. Een dergelyke hadt hy ge- STUK' kreegcm uit een Worm , die in het Brein van een rottende Snep was geboren , en welke, om dat hy door allerley Hout heen boort , van ftem de Boorder getyteld wordt (*). Onder de Sweedfche Dieren is thans eene Vlieg, wegens.de witheid aan den Kop, van voprep 3 tot een byzondere Soort gemaakt Q), en eene andere , die de zyden rosagtig vaal doorfchynende heeft, doch het Borftftuk piet gestreept , wordt de Wilde getyteld (|). Deeze komt anders zeer naby aan de groote, en de eerftgemelde aan de kleine Huisvliegen. Beiden worden zy op 4e Velden , doch zeld- zaam , gevonden. V. Dunhaairige met Borftelfprieten. lv'. Csö) Vlieg met Borftelfprieten , die dunhaairig |[oo{e. is m zwart > de ^ten aan 9t Gewricht Roeftkieurig hebbende. Dit is die Vlieg, waar van Reaumur zegts dat haar Wormen in de Koeijen-Drek voort- komen, en waar van hy dit zonderlinge getui- genis geeft, dat zy nooit meer dan twee Eije- ren ^ (*) Goed Inpth Tab. 55. (t) Mufca albifrons. Faun Suec. Ed. IU p. 453. N. 1853. (I) Mufca f era ibid. N. 1836* (56) Mufca Antennis Setariis , Pilofa, nigra;Aüs bafi Fet-' ïugineis, Reaum. Jnf, IV. \T. 26, f. 10. de Vliegen. 505 ven , die zeer groot zyn , by zig draagt. zYAf ^ is de grootlte van Lyf onder alle onze Vlie- LXiV.' gen, zegt Linnjeus, doch gelykt anders zeer Hoofd- naar de Middagfe, hier voor befchreeven f. STUK' ö tBladz. (57) Vlieg met Borftelfprieten , die 'dunbaairigm' is, hebbende het Borjljluk uenigermaate ge-Rotunda. Jlreept , het Jgterlyf rondagtig en geel,^™d[yvlm digt bezet met overlangfe bruine Vlakken» De eene Sexe heeft de vyf Vlakken , op de Rug , tegen elkander aan , en in de an- dere Sexe zyn zy afstandig. In de hoeken der Haagen wordt deeze , die de grootte van een Huisvlieg heeft , doorgaans gevonden, (j8) Vlieg met Borfielfprieten\ die dunbaairig ^wum is en zwartagtig ; hebbende het Borfifiuh^?^ Afcbgrmuw en bet Jgtcrlyf bleeker ge^g% ruit. De Made, daar deeze uit voortkomt , ont* houdt zig in Rupfen , welke daar door 3 even als door de Maskers der Sluipwespen, van bin- nen uitgegeten worden, (59) (57) Mufea Anteujiïs Setariis, pilofa; Thorace fublineato ; Abdomine fubrotundo fiavo, maculis longitudinalibus fufcis confertis, Syfi. Nat, X* (58) Mufca Antennis Setariis, pilofa, nigricans * Thora- <5 cinereo; Abdomine paliidius teiïèllato, DE Geer, lnf> X, T. 11. f. 23. LDeel. xilstvk, li 5 $c6 BeschryviNg van ^' ($9) Vlieg met Borjlelfprïeten , die dunbaairig j 6 ; hebbende het Agterhf Afcbgraauw y Hoofd- nut een zwarte Rugge-Jlreep en vier zwar* SÏUK' te Gordels. Lix. Deeze, uit Wormpjes voortkomende die in Radys- de Radyzen huis vellen (*) , is veel kleiner Vheg' dan een Huis vlieg, en zwermt in de Lugt met de volgende, lx. (60) Vlieg met Borjleljprieten 9 die dunbaairig Camcula- ^ zwartagtig is ; hebbende de zyden van Hondsda- fct Agterlyf geelogtig , met een zwarten gcn- ranci* Verkeerdelyk was deeze Lateralis geby- naamd. Men oncmoetze overal, in de Honds- dagen , onder de Schaduw , by middag en 's avonds , zwermende (f). lxi. CöO Vlieg met Borjlelfprïeten 9die dunbaairig is Ccemiterh- m zwart , hebbende bet Agterhf mn boven rum. 0 Kerkho* glad* vca- Dee- (59) Mufca Antennis Setariis, pilofa > Abdomine cinereo, iinea Dorfali cingulisque quatuor nigris. Syft'. Nat. X. (t) Habitat in radicibus Rapbani. Syft. Nat. X. (60) Mufca Antcnnis Setarüs , pilofa, nigricans 5 Abdomi* ais lateribus ferrugineis, Syft. Nat. X» (* ) Faun, Suec. Ed* IL p. 454. (61) Mufca Anrennis Setarüs, pilo&> nigra; Abdomine fapra glabro, Syft» Nat, X, de Vliegen. 507 Deeze gelykt naar de Graf vlieg , doch ^sAf^# nog wat kleiner. Zy onthoudt zig by de Ly- L%\v' ken. Eene, niet grooter dan een Vloo, ookHooFD- zwart , doch het Borftftuk met Afchgraauwe STÜK* Vlakken en de randen van 't Agterlyf grysag- tig hebbende ; de Wieken met witte Stippen overdwars 3 wordt te Upfal gevonden. Deeze voert een geheel anderen bynaam (*). (62) Vlieg met Borjlelfprieten, die dunhaairig pJ^j.s is en AJchgraauw ; het Borftftuk met vyf Regen- zwarte en het Agterlyf met flaatiwe drie- tandige Vlakken getekend hebbende* C^3) Vlieg met Borftelfprietcn , die eenigermaa- lxiil te dunhaairig is en zwart ; het Agterlyf )™f str*m van boven gerimpeld hebbende met witteVcn^et' Streepen. (64) Vlieg met Borftelfprieten ? die dunhaairig lxiv. 7 Roralis. is en t eenemaal zwart* Daauw» Vlieg. C^j3 Vlieg met Borftelfprieten 3 die dunhaairig lxv« is en bruin , hebbende de Rib der Wieken err* a' met (*) Mufca seftivationis. Ibid. N. 1843. (62) Mufca Antennis Setariis, pilofa, cinerea; Thorace maculis quinque nigris , Abdomine maculis tridentatis obfole- %is. Faun. SuecK mi, (63 ) Mufca Antennis Setariis, fubpilofo, atra$ Abdomine fupra rugofo , Strigis albis. Syft, Nat, X. (64) Mufca Antennis Setariis, pilofa, aterrima» Syft. Nat. X. {65) Mufca Antennis Setariis pilofa, fufcaj Alarum coftt ï. Deel. XII* Stuk. 508 Beschryvïng van V' met korte Haairtjes Zaagswyze bezet 5 bet LXIV. ' 'dgtertyf en de Pooten Rpejlkleurig. Hoofd- stuk, Men vindt deeze dikwils3 in menigte > ver- ward zitten in het Spinrag of de Spinnewebbeu in de Tuinen. X,xvi. (66) Vlieg met Borjlelfprieten , die danbaairig Kelder^' en %cwart & ? hebbende de Wieken ge-aderd Vlieg. ^ Oogwz Roejlkleitrig. Jn de Wyn- of Bierkelders wordt deeze meeft gevonden. Lxvn. (67) Vlieg met Borjlelfprieten 9 die dunhaairig owellt' en zwart ; hebbende het Agterlyf Jtfck* VIie2- graauwagtig , de Wieken geelagtig by H Gewricht en de Oogen bruin van kleur. Men ziet deeze , voornaamelyk wanneer 'er een Onweers - of zwaare Regenbuy op handen is, dik vliegen en zwermen om den Kop dei? Paarden. Zy is eens zo groot als de vol- gende. rxviu. (68) Vlieg met Borjlelfprieten , die eewgermaa» Putris. Rottige, ™ pilis brevifiiiiiis ferrata ; Abdomine Pedibusque ferrugineis. Syfl. Nat. X* (66) Mufca Antennis Setariis, pilofa, nigra; Alis nervofis, Oculis Ferrugineis. Faun. Suecé mi. (67) Mufca Antennis Setariis piloft nigra 5 Abdomine fub* cinereo, Alisbafi fubflavis; Oculis brunnels» her Wgotb.zj* (68) Mufca Antennis Setariis, fubpiiofó, atra; Alarum eofta nigra, Oculis fejrugineis. A. Fam Sm< ixio. B. b È Vliegen. 509 te duribaairig is en zwart 5 hebbende de V. Rib der Wieken zwart en de O ogen Roeft* lxiv" kleurig. Hoofd - stuk.- In de Mefthoopen onthoudt zig de Made van deeze Soort zeer overvloedig , en de Vlieg, jes, die niet grooter dan Muggen zyn, komen daar uit zo dik als Hagel voort. Weinig verfchilt van deeze , in geftalce en byna stuk. ^e tjencje Graankorrel daar van uitknaagende ; waar door in het Koorn ligte flegte Gerftkor* reis , Frit genaamd^komen , tot groote fchade der Landlieden. De grootte is ongevaar als die van een Vloo. lxx. (7°) Vlieg met Borftelfprieten , die glimmend schurft- zwart is ; hebbende de Sprieten en Pooten Vlieg. rjoit9 de Oogen ros vergald, In de Schurft of Melaatschheid der Zwarten, in Amerika , onthoudt zig , volgens Rolan- der , het Maskertje , of de Made van dit Vliegje y dat kleiner dan een Luis is, hebben- de het Agterlyf van onderen en aan den grond- fteun wit , met een tandje wederzyds by den wortel van de Snuit. xxn. 1 (71) Vlieg met Borflelfprieten , glad Koper glan* Kope^^ zig , het Bcrftftuk groen , het Jgterlyf viieg' langwerpig gebrovjt; de Onrujlen ongedekt hebbende* (70) Mufca Antennis Setariïs, atra, nitens; Antennis Pc- diöusque glbis ; Oculis rufo inauratis. Syji. Nat. X. f71) Mufca Antennis Setariis > glabra , «nea; Thorace vU vidi; Abdomine Cupieo oMongo, Halteribus nudis. Fam* Suis. 11 03. IV. T. a. f. 7f 3. / de Vliegen. 511 (72) Vlieg met Borftelfprieten, glad Koper glan- V. zig i den Kop green, het Borftftuk en Ag- ^xiv^ terhf blaauw , de Onriiften ongedekt heb- Hoofd- bende. srUK- LXXU* Deeze , in gedaante naar de Keizers gely- £'^-fte kende , is niet grooter dan een Muggetje , en dus veel kleiner dan de voorgaande , die de groot- te van een Huisvlieg heeft. Beiden zyn het zeer fierlyke Voorwerpen y om met een Ver- grootglas te befchouwen. (73) Vlieg met Borjlelfprieten , die glad, ^aa^1KXUÏ is en Koper glanzig zwart , het Agterhj ^Viiuata. Zwartko- gebronft hebbende , de Rug zwart , dtfperige. Schubbetjes der Onruften met Haairtjes ge- rand* Deeze en de twee voorgaande Koper- Vlie- gen, zyn door den Meer Gronovius , in zyn Lyit der Nederlandfche Infekten , waar in hy maar dertien Soorten van Vliegen heeft, aan- getekend ("*). Geoffroy, die ze Vergulde Vliegen noemt, telt daar van , omftreeks Parys, twee Soorten (f). Doftor Scopoli heeft 'er ééne> (7a) Mufca Antennis Setariis, ghbra, amea ; Caplte viri - di; Thorace Abdomineque coeruieis; Halteri'ms nudis. $yft. Wat. X. (73; Mufca Anrennis Setariis glabra nuda xmo nigra; Ab» domine xneo; Dorfo atro; fquamis Hakerum ciliatis. Syjï* Wat. X. (t) Aïïa Helvttica. VOL. V. p. 355. ("I) Mouches dorèös. Hijï, des lnf% env* Paris, p. 526* 2. Deel, Zll Stu* 512 Bkshryving van v- ééne , in Karniolie , gevonden (*). Zy ver- ^Xiv!' fchillen van de glanzl'g groene Vleefch-viiegeri Hoofd- daar in ook , dat zy iir de Velden, op de Bloe- stuk. men^ huishouden, lxxiv. Vlieg met Borjlelfpfieten , die dünhaairig Huwbaars. & s^arf , met den laatftm Ring van 9i Agterlyf gekromd en de Leg wederzyds ofngeboogen* lxxw (75) Vlieg met Borfielfprieten , die dünhaairig , Beschaam!' en ^m'^ iÏÏfl/r OTMgtf- de- kromde Staart en lange vaale Pooten ; bet Voorhoef d rood. Toen Linnjeus op zyne Reize door WefK gothland was , werdt deeze Vlieg , by hón- derden , op de kleine Poeltjes aan 't Strand gevonden. Zy vloogen zo fnel , dat uien moeite hadt, om 'er een eehige te vangen, eiï liepen op het Water , zonder nat te worden. Haar Lyf hadt, tegen de Zon gehouden, een Koperglans , en de Pooten vfaren , ten aan- zien van de grootte , vry lang. Het Mannet- je , dat naauwlyks half zo' groot was als het Wyfje, hadt wel eens zo lange Pooten. Een (t) Mufca amea. Entomol. Carkiol. p. 347. (74) Mufca Antennis Setariis, pilofa, nigra'; Abdomini» ultimo fegmento incurvato > Pube utrinque leflexa. Syft* Nat. X. (75) Mufca Antennis Setariis pilofa, glabra, livida; Fron- te rubra j Cauda incurvata 5 Pedibus elongatis teftaceis. lï* Wefl&Qth* 55. DE V L I E GE N* 513 Een Vlieg de Stoute gebynaamd , die ook v, wel zwart is , doch de Wieken bruin heeft , AfF^^* met drie witte Banden, volgt op deeze. Zy Hoofd- is klein en heeft het Lyf langwerpig, byna als stuk. dat van de Wolfvlieg (*). (76) Vlieg met Borftelfprieten, die diinbaairig, Lxxvr. glad is en Kopergroen , met de Staart Haa- Gefiatuw. kig9 de Poolen lang en bleek. de« Deeze, die een weinig kleiner dan een Huis- vlieg is , heeft men op een Buitenplaats , by Fahlun, over 't Water van een Bron loopen-» de, gevangen. Haar voorfte Pooten zyn ge- palmd (f). C77) Vlieg met Borflelfprieten 9 die glad is en lxxvii, zwart, den Kop Tegelrood hebbende, defaih^ Oosm bruin en de Pooten lam. Atneri- ö 0 kaanfehe. Deeze, in de Verzameling, van den Heer de Geer zig bevindende, was uit Zuid- Amerika afkomftig. (78) Vlieg (*) Mufca arrögans Faun. Stuc* Ed. II. p. 457» (76) Mufca Antennis Setariis, pilofa, glabra, sneo»viridts; pauda uncinata; Pedibus elongatis, pallidis. Faun. Suee* I053. (f) Pedes antlci palmati funt, Syft. Nat. Ed. XIT. p. 995. (77) Mufca Antennis Setariis glabra, nigra, Capite tefta» cco ; Oculis brunneis ; Pedibus elongaris. SyJtA Nat* X» h Deel, XII, Stur» V. 5i4 Afdeel. LXIV. HOOFD- STUK. Beschryvinc van lxxviii, Ciitaria. Spysvlieg. LXXÏX. Scybala- ria. Stront. Vlieg. C?8) Vlieg met Borjlelfprieten 9 die effen is, hebbende drie verheven Stippen op den Kop; het Jgterlyf Afchgraauw , aan 9t end Eaa- kig krom; de Poot en lang. LXXX. Stercora» ria. Drekvlieg. LXXXT. Jïimetaria* Meltvlieg. (79) Vlieg met Borjlelfprieten , dunhaairig ruim, Roefikleurig ros, met een donkere Stip op de Wieken. Deezeisaan de volgende gelyk^doch fterker gekleurd en eens zo groot. (80) Vlieg met Borjlelfprieten , dunhaairig rituvo, van Kleur graauw , meteen donkere Stip op de Wièfan. C81) Vlieg met Borjlelfprieten ^ die dunhaairig is en glad , bruinagtig van Kleur , met een donkere Stip op de Wieken. De Bynaamen wyzen genoegzaam aan , waar deeze vier zig onthouden. (82) Vlieg (78) Mufca Antennis Setariis Ixvls ; vertice pun&is tribus elevatis; Abdomine cinereo adunco/ Pedibus elongatis. Syjï* Nat. X. (79) Mufca Antennis Setariis , piiola , rufo-ferruginea , hirta ; Alis pnndt-o oblciiriore. Syft. Nat> X. (80) Mufca Antennis Setariis , piloia, grifea, hirta; Alis pun&o obfeuriore. Faun. Suec, 1068. Reaum, Inf IV. T. 27 % f. 1-3. (81) Mufca Antennis Setariis , pilola , livens , glabrats; Alis pun&o oblcuriore, 'Syft. Nat. Xt de Vliegen. 51? (82) Vlieg met Borfielfprieten, die de Wieken bruin begftp met voit geftippeld en gevlakt >LXiV het Voorhoofd Tegdrood. Hoofd- stuk. (83) yiieg met Borfielfprieten , die de Wieken bruin beeft met wit gevlakt 5 bet Voorhoof d F arietïna. n . Wand- &iieeuein!Vüit. vücg. (84) Vlieg met Borfielfprieten , die de Wieken Umfra- * £3pr$ met witte tippen heeft. schaduw- vlies» Van deeze , die hy in de Koninglyke Tuin 5 tv op de Bloemen 5 gevonden hadt 3 maakf Geof- Grosfifid*. fro y zyn Eerfte Soort. TuTnviieg. (85) Vlieg met Borfielfprieten 9 die de Wieken lxxxv. . >wit beeft, met de Rib en een Stip aan ^woud^* end bruin; het Lyf geel, het j4gterhoofdvlk& zveartagtig. (86) Vlieg met Borfielfprieten, die dtmbaamg lxxxvl is; hebbende de Wieken Glasagtig door- fchynende met zwarte tippen; den Kop rood. Dee- (Si) Mufca Antennis Setariis ; Alis faCcis albopun&atis , roaculatifque,- Fronte teftacea. Syft. Nat. X* i (83) Mufca Antennis Setariis Alis fafcis albo maculatiss Fronte nivea. Syjï. Nat. X. (84) Mufca Antennis Setariis ,* Alis nigris apice albis, 'Faun% Suec. 105 1* (35) Mufca Antennis Setariis, Alis albis, coM punctoque pun&oque rerminali fufcit; Corpore flavo ,* Occipite nïgrican- te. Syfi Nat. X. (36) Mufca Antennis. Setariis, pilofa,- Alis hyalinis, apic$ nigro, Capite rubro. Faun. Suec, 1052. I. Duel, XII> Stuk» Kk 2 516 BESCHR YVING VAN STUK. IXXXVIL Cynipfea. Gall wesp- Vlieg, X, Déeze komt op de Bladen en Planten in de ^j^L- Tuinen voor; drillende gedaurig, wanneer zy Hoofd-' ftil zie, met de Wieken. (87) Vlieg met Borjklfprieten , die de Wieken zwart getipt heeft en den voorften Ring mn bet Agterlyf Peeragtig. Deeze, die alom voorkomt, heeft naauw- jyks de grootte van een Luis. Haar voorfte Dyën zyn van onderen getand. Van dergely- ke kleinte is de Geele en de Vierftippige , die men naderhand in Svveeden gevonden heeft Q*y. |xxxyiil (g3) Vlieg met Borftelfprieten , die geel is< en Geeiel kaal3 hebbende de Qogen zeer groen. C89) Vlieg met Borftelfprieten, die de Wieken genageld, wit, met een zwartagtige Stip op ft midden heeft» (90) Vlieg, met Borftelfprieten y hebbende de Wieken wit , het Borstftuk groenagtig 7 het ~ Ag- LXXXÏX. j&fluans. XC. §erratu!& (87) Mufca Antennis Setariis, klis apïce pun&o nigro; MJbt* doininis primo articulo obovato. Faun. Suec. 1054. (*) Mufca QitadripunQaia. Syjt. Nat. Ed. XII, p. 99'; • N. 116. (88) Mufca Antennis Setariis, flava , nuda $ Oculïs viri- diflimis, Faun* Suec* 1114, (89) Mufca Antennis Setariis ; Alis unguiculatis , zlbie,; pun&o centrali nigrieante. Faun. Suec. 1055. f90) Mufa Antennis Setariis, Alis albis ; Thorace viref» centej Abdomine cinereo , lineis quamor pun&oriun nigw mm, Syft. Nat. X, de Vliegen 5*7 Agterljf Afcbgraauw, met vier Jireepen V. Af d je Et; W72 zuwfe Stippen* LX1V* * G>0 Vlieg mt Borfielfprieten , dfe & Wieken ^xuk? genageld, graauw beeft met zwarte Vlak- (92) Vlieg ratf Borfielfprieten y rfiö Af ^eken H*o?cYa * genageld, wit beeft, met bruine Vlakken van'xlttU £èmkruid. Op de Bloemen van de gemelde en dergely- ke Planten meer, worden deeze Vliegen ge* vonden. Thans heeft men 'er eene, die de Wieken Glasagtig met een zwarte Vlak aan den rand en de Oogen groen heeft > in de Melk- of Ganzendiftels Bloemkelken of Zaad- knoppen, ontmoet (f). Dezelve was groo- ter dan een Luis* (93) Vlieg met Borfielfprieten, die de Wieken xcut. wit beeft, zwart gerand en met zwarte Vlakken. Vlieg. Op de Bladen der Boornen wordt deeze me- (91) Mufca Antennis Setariis ; Alis ungu'culatis grifeis, lilgro maculatis. Faun. Suee* 1057. Aldr. Inf. 346. T* i» £ 5. (9i) Mufca Antennis 5etariis; Alis unguiculatis albist fufco rnaculatis. Fuun. Suec. 1058, Ct) Mulca Soncbi. Syft. Nat. Ed.XII. p. 99S. N. xai. (93) Mufca Antennis Setariis,* ^.lis albis marginc maculis* xcvin. (98) Vlieg met Borftelfprieten 9 die de Wieken Soljiiudis. rJoa heep m gegeid ^ met vjer jjruine Banden : het Schildje geel. (99) Vlieg met Borftelfprieten, die de Wieken bleek met zwartagtige Aderen heeft en twee gegolfde bruine Stmpen; aan de tippen bruin. (100) Vlieg met Borftelfprieten- die de Wieken zwart heeft, met twee witU Banden en Siïppen; het Lyf zwart. Van den tyd des Jaars, wanneer zy zig voornaamelyk vertoonen, hebben deeze haa- ren bynaam. Men zou mooglyk de eerfte Zo- mer-, de tweede May-, de derde April Vlieg kunnen tytelen. LXV. (*) Cette Plante fe nomme du Guy. EJ. Ga.ll. Tom. I. p. 90- (|) Habitat in Cardui Gallis, Goedaart; Faun. Suec. Ed. II. p. 461. (98) Mufca Antennis Setariis ; Alis albis unguïculatis , Fa- fciis quatuor fufcis > Scutello flavo. Faun* Succ* 1084. (99 J Mufca Antennis Setaxiis; Alis pallidis , Venis nigrï- cantibus , Strigis duabus undatis , apiceque fufcis. Faun. Succ* $065. (100) Mufca Antennis Setariis; Alis nigris, Fafeiis duabus punttiscHie duobus albis ; Corpore nigro* Syft* NaU DE BREMSEN. 521 Afdeel» LXV. HOOFDSTUK. Befchryving van 9t Geflagt der Brkmsen, ge- mcenlyk Paarden of Koeij en- Vliegen genaamd , cm dat 9 er die Beeften veel van te lyden hebben. Onzeker is 't 3 welke Soort van Vliegen de Naam; Ouden Tabanus genoemd hebben, hoe- wel dit het zelfde Infekt fchynt te zyn, dat, in 't Grieksch, by üslianus en Aristo- telfsj Mvitt^f genoemd wordt. Wy nee- men 'er, met Alds.o vandus, die Infek- ten voor , van welken de Paarden en Koeijen zo geweldig geplaagd worden , door hun vin- Big fteeken, dat menze deswegen dikwils Paar* dtn en K oei] en-Vliegen gewoon is te noemen. Deeze heeten by de Icaliaanen en Spanjaarden Tavano, in 't Franfch Taon: by de Engelfchen the Burrelfly, Stowt of Breez. De Duitfchers noemen deeze Vliegen, die wy Bremsen ty telen, Braem , Rofsbraem, of Rofsmucke en ook Viehbrehme; waarvan onze benaaming af- kom ftig zal zyn. De Bloeddorftigheid is een byzondere eigen- Eigen, fchap van deeze Infekten, die zeer vinnig fchappeiu iteeken met haar Snuit of Zuiger, welke zy zeer fterk hebben, om door de taaije Huid der Dieren te kunnen heen booren. Men ont- moetze veel op laage en vogtige Landen; doqh zy zyn 'er, by geluk voor 't Menfch- h Pf.¥l, xii. Stuk. K k 5 dom ^ 522 Beschryving van 35 39 V. dom, iiiet menigvuldig. Haar oirfprong is, Afdeel. tot .nu oniangS ^ geheel onbekend geweeft. Hoofd- Komen haar Maskers ook in de Koeijen-Drek stuk. ^ voort? Of moogiyk uit het Water: dewyl men deeze Dieren overvloedigft aan de Rivie- ren, Staande Wateren en Moerasfen vindt; doch men ontmoecze ook in de Veeweiden op ^ de Bergen": zegt Doktor S c o p o l i die voor weinige Jaaren fchreef (*), en de Franfche Autheur , Geoffroy, maakte daar omtren t dergelyke gisfingen Cf). Eindelyk is het de Geer gelukt, de verandering van onze ge- woone Europifche Bremfen, volmaakt, te ontdekken Q). De veran- yan jen jaare 1755 a^ hadt die Heer, by- na Jaarlyks , in April en M ey , op eene Wei- de, in de Grond, lange, witte en wat geelag- tïge Maden , met eenen fpitfen Kop , gevon- den. 'Zy geleeken zodanig naar de Katjes > waar uit de Schoenlappers voortkomen, dat hy ze in 't eerft daar voor hield; doch hy kreeg 'er, eindelyk, een Brems uit. De Pop, die met haar halve Lighaam buiten de Aarde blyft, zegt hy, is doorgaans een Duim lang, van dikte als de Made , doch korter ; alzo de- zelve, zig uitrekkende, wel anderhalf Duim lang- (*) Zyne Entomologla Carnlolica is te Weencn , in 't jaar 1763 , uitgegeven. (t) Deszelfs Hz/?, ahregêe des In/, env. Paris 9 in 't jaar 1762* (J) In de Stokb&lmfe Verhandelingen op 't jaar 17Ö0. Hamb. cn Leipz. Anno 1762, DE BREMSEN. 523 langte heeft, en de dikte, in 't midden, van V. byna een vierde Duims. ALxvL ,, Onder de Bremfen , vervolgt de Geer,Hoofd- „ die by my tot Verandering gekomen zyn, STUK' >ï bevonden zig twee Mannetjes , die men an- 5, ders zelden kan bekomen: want alle die de 55 Paarden vervolgden, welken ik gezien heb, „ waren Wyfjes. Mooglyk beftaat het met „ haar even als met de Muggen, onder wel- ken de Wyfjes alleen zig tragten te voeden „ met het Bloed van Menfchen en Dieren. Nimmermeer wordt men van een Mannetjes ,? Mug geftoken. Ook hebben de Wyfjes, „ tot aangroeijing der Eijeren , meer voedzel . noodig. Behalve de Teeldeelen kan men ze daar aan onderfcheiden , dat de Oogen van elkander af ftaan , die in de Mannetjes digt „ tegen elkander aan gevoegd zyn, en de Snuit is in deeze ook op ver naa zo veel, 5, door de Baardjes, niet gedekt.*5' De Geitalte van een Brems is als die van£efblre- t Z'.e JPL, eene buitengemeen groote Vlieg f« Zy heeft xcvm. de Oogen groot, en, terwyl zy leeft, tenFls* II% minden in veele Soorten, groen, of gefcha- keerd met groenagtig geele Streepen en bruin- roode of purperagtige Banden. Haar Agterlyf is dik en breed: de Wieken zyn taamelyk fterk en zwaar geaderd : in eenige Soorten ook fièrlyk, met witte Vlakken en zwarte Ban- den , getekend. Voor 't overige is de Kleur 1. deeu xii. stuk, dee- 524 BïSCHRïVI» O VAK V, deezer Infekten meeft bruin of graauw en niet Afdeel, aanzienlyk. Onder de uicheemfche , evenwel, Hoofd- hee^c men 'er die ^raay zYn van Kleur. stuk. De Kenmerken worden afgeleid van de Snuit Kenmer- of Zuiger, die in deeze Infekten eene zonder- linge gedaante heeft, Dezelve ftaat Loodregt onder den Kop, en legt niet in een uitgehold Groefje, gelyk by de gemeene H uis vliegen ; maar vertoont zig duidelyk, en heeft aan 't end twee dikke Lippen, Aan deeze Snuit, of wel by haare inplanting aan den Kop, zitten twee ruuwe Haakswyze deelen, die men Baardjes of Voelertjes kan noemen, en zeer kort zyn in de Mannetjes. Deeze fchynen tot bedekking of befchutting te dienen van de Snuit , welke van boven als een Geutje heeft, daar het eigentlyke Werktuig in legt, dat tot fleeken dient, kunnende zig ver buiten de Lip- pen uitftrekken. Hetzelve beftaat uit zes on- derfcheidene ftukken, van gedaante als fcher- pe Lancetten, hard en Hoornagtig van zelf- ftandigheid. Men begrypt uit de keurlyke af- beelding van dit Werktuig, door ReaümüR (*) 5 gemakkelyk , dat deeze Infekten in ftaat zyn daar mede een zo pynlyke Steek te doen aan den Menfch, en door de harde Huid van Paarden en Koeijen heen te booren; zonder dat men zulks aan de Haakagtige Baardjes, ge» W Tab, XVIII. Mem. Tom. IV- Part. U DE BREMSEW. 525 lyk Geoffroy doet (f), die geheel onbe- y# kwaam daar toe zyn, behoeft toe te fchryven. Afdeel» De Heer Reaumur heeft zelfs waargeno fi^oi!}* men , dat die zes Lancetswyze Stukken niet stuk. alleen dienen om in te booren , of de van elkan- der wykende opening wyder te maaken ; maar 5, zy formeeren , zegt hy , famengevoegd 5, zynde, het lighaam van de Pomp, welke het ingezoogen Bloed brengt in de Zwelg- „ pyp der Bremfen. Wanneer deeze verholen 3, Prikkels ver uitgefchooten zyn om die- per in te dringen onder de Huid der Runde- 5, ren» en wanneer zy dan fchielyk terug ge- haald worden, doen zy midlerwyl, waar- „ fchynlyk , het werk van Zuigers of Stam- 5, pers, en mooglyk van beiden, en even zo 3, is het misfchien ook met de Prikkels der andere Vliegen gelegen". Het bleek ten minde hem zeker, dat het Bloed door een Pypje, van alle die Lancetswyze Stukken, te famen, geformeerd, in het Lyf van de Brems kwam, en niet pasfeerde door eenige ope- ning, tusfchen de Lippen gepiaatlt: waar van hy zig overtuigd hadt , door met een Ver- grootglas de werking van den Zuiger in een Brems, diehemftak, te befchouwen. Het was in 't midden van September, dat waarnee- i ik my, (zegt zyn Ed.J) bevond op eenSg^J moei- (t> Hift. des In/, inv. Paris. TOM. II. p. 458. U paroic que ces espsces de Crocs aigus lui out eté dunnes pour pes- eer öc fuccer* X* öeil xiu Stuk, $26 B ES CHRYVING VAN V» sj mocielyken Weg, alwaar zes Qsfen: voor ^LXvl' » myne Berlyn gefpannen waren» Ik flapte Hoofd, j, 'er uit, en het geluk wilde dat een van de STüK# kleine Bremfen, die in menigte op de Osfen „ waren, de voorkeur gaf aan myne Huid, ,, gaande op myn Hand zitten. Ik voelde 5, aanftonds de Steek, doch de Pyn was | niet „ groot, en, al ware zy groot geweeft, ik 3, zou daarom eene gelegenheid niet verzuimd „ hebben, zo gunftig als ik wenfchen kon, ,, om de werking van den Zuiger, in deeze „ Vliegen, te befchouwen. Het Haair van „ den lydzaamften en bezadigften Os zou my 3, niet toegelaaten hebben te zien, het gene ,, ik op myne Huid gewaar wierd. Een fterk „ Vergróotglas hebbende en meefter zynde „ om myne Hand in de bekwaamde plaatling ,, te brengen, nam ik, op myn gemak, de Brems waar ^ terwyl zy myn Bloed gretig inzwolg. Haar Zuiger was niet langer dan gewoonlyk, maar de Lippen derzelve, zeer wyd van elkander in het voorfte gedeelte, flooten aan den rand van de gemaakte 3, Wond, daar zy egter geheel buiten waren. „ Het Bloed fcheen geenszins aan de Lippen „ te komen , zelfs niet aan den rand van de 5, Wond. De Lippen fcheenen niet te die- „ nen , dan om een vaften fteun te geeven aan de Schuif waar uit de Lancetten voortkwa- 3, men, die het lighaam maakten van den Zuiger. Misfchien dienden de Lippen, „ daar- 35 33 DE BrEMSEN. 527 3, daarenboven , om den omtrek te drukken V. 3, van de Wond, ten einde het Bloed daar „ te helpen komen. Een der groote wit- Hoofd- „ te Baardjes, een der Sprieten van de STUK* /- Tromp (*J , kwam met haar end nu en dan „ boven op den Zuiger, ftootende daar op ,, even gelyk de Chirurgyn met zyn Vingeren 5, fomtyds zagtelyk op de Vaten klopt in een „ Aderlaating, om het Bloed rafter te doen uit- „ loopen. Ondanks al myne oplettendheid, ,, kon ik den voortgang niet waarneem en van den Zuiger, die door de Schuif grootendeels voor myn Oog bedekt werdt gehouden: maar de verdubbelingen van Pyn , die ik va.n ,, oogenblik tot oogenblik gewaar wierd, ver- ,, zekerden my , dat dezelve allengs dieper .3 indrong , alwaar de Lancetten meer en meer werkten. Eindelyk, vier of vyfMi- „ nuuten vcrloopen zynde , zonder dat de 3, Brems my iet nieuws deedt voelen of zien, verzogt ik een Dame , die zig by my bc« ,3 vondt , het Beeft fchielyk weg te neemen, £ terwyl ik 'er fteeds myn Oog op hield. Ik 3, tragtte de langte waar te neemen van het 3, gedeelte van ?t Werktuig , dat in myn Vleefch gedrongen was ge weeft , en hoe des- (*) Dit moeten die Crocsaïgus zyn, waar van Geoffroy fpreekt, Weiken hy des especes de ? ros fes Dents hlanchatres & •pninfïuss noemt, ter wederzyde van den Zuiger, Snuit ©f Tromp der Brernfen , verschillende van de Scheede, door we!, ke die gedekt wordt. 1. deel.* xil. Stuk» 528 Beschryving van V. „ deszelfs end alsdan gefchikt ware ; doch ik LX^ 3* kon my, daar omtrent 3 niet naar begeerte vol- Hoofd- 35 doen. Dit Werktuig heeft een eenigermaa- s tuk. 3j te Kegelvormige figuur , voor dat het uit „ de gemaakte Wonde komt, en vult derhal- 3, ve de opening onder 't uithaalen niet ; zo 3, dat het Bloed gelegenheid heeft , zig daar aan te vertoonen , en , toen het geheel uit- 3, gehaald was , kwam een groote Druppel 3, de Wond bedekken. Wanneer ik deezeDrup- 3, pel weggenomen had, zag ik 3 dat de Steek 35 wyder opening hadt, dan die men door het 33 prikken met een groote Speld maaken zou- 3, de. De Brems vervolgens uit de Handen 3, van de Perfoon , die dezelve gevat hadt, in 33 de Hand neemende, en een weinig drukken- 33 de 3 wierp die van agteren een deel van 't 33 ingezwolgen Bloed uit 5 't geen meer was 3 3, dan men wel denken zou 3 dat zy in haar 33 Lyf bevatten kon. Het maakte, naamelyk> 33 wel zeven of agt braave Druppelen. Ook 33 hebben de hongerige Bremfen het Lyf plat, 33 doch, verzadigd zynde 3 gezwollen en byna 33 rond. Voorts heb ik deeze Waarneeming 33 niet bygebragt, dan, om dat dezelve onte- 33 genzeggelyk betoogt , dat dit Deel , uit zo veel Prikkels, uit zo veel Hoornagtige Lan- „ eet ten famengeftcld 3 de waare Zuiger, de ,3 Pomp is van het infekt. 3, De Bloeddorftigheid der Bremfen belet 3, niet 3 dat zy ook Zoetigheid beminnen : zy „ zyn de Bremsen. 529 i, zyn , hier in , van de Smaak der meefte Vlie- V. 3, gen ; die Snuitjes hebben. Ik heb Suiker , A™^' of Suiker in Water ontdaan, aan Bremfen, Hoofd- 33 zo wel van de kleine als van de groote Soort, STÜIC- 33 gegeven , die 'er zig wel van bedienden. 35 Ook heb ik waargenomen, dat een der groo- 3, ten , Syroop inzuigende , middelerwyl haare 3, Tromp tusfehen de twee groote Baardjes 3, hield. Deeze Baardjes befchutten de Snuit 3, van boven , en de Lippen doen hetzelve van 3, onderen , gelykerwys wy zien dat , in ver- 33 fcheide Kapellen , 'de Zuiger ook befchut 3, wordt door derzei ver Baardjes (5*). De 33 Kleur der Baardjes is wit, die van den zui- 3, ger of Priem, Kaftanje-bruin, en die van de 33 Lippen byna zwart De Sprieten der Bremfen zyn grootelyks De sprïe. ten van die der Vliegen verfchillende. Zy beftaan , oogfchynlyk 3 uit vier ftukken 5 waar van de twee , digtft aan den Kop , als Ringswyze Leedjes en niet veel langer dan breed zyn, doch het derde ftuk is zeer groot , en heefc dikwils op zyde een puntje , dat de Sprieten * zig, als gevorkt 3 doet vertoonen. Het vier- de (*) Het fchynt dat de Heer linn^us deezè Deelen, wélken d?Heer Reaumur Barbes noemde , heeft bedoeld on- der den naam van Palpi , wanneer hy zegt Roftro , Palpis duobus Subu'atis , Probojlzdi , lateralibus parallelis , en wat zyn Ed. daar mede op 't oog heeft , of ook wanneer hy van de Vliegen zegt Palpi nulli , daar die doch weezentiyk ook Baardjes aan de Snuit hebben; beken ik niet te begiypen* I. Deel. XII* Stuiu u 53<3 Beschryving van v* de Lid 3 dat dun en Kegelvormig is, aan't end Afdeel . LXV * fpits uitloopende , en het puntje uitmaakende Hoofd- van de Spriet , beftaac zelf uit drie of vier STÜK' Leedjes, die zeer digt in elkander fluiten en als vereenigd zyn. soorten, jn dit Geflagt zyn twaalf Soorten aangete- kend;, waar onder zes Europifche in Sweeden gevonden , daar thans verfcheidene by geko- men zyn. Omftreeks Parys en in Karniolie zyn elf Soorten van Bremfen waargenomen. i. (O Brems met groenagtige O ogen ; hebbende y PaaTden- op de Rug van 't Agterlyf witte driehoek^ vheS- ge Vlakken , overlangs. pl# De Neerduitfche benaaming is zo wel toe- WVill P^sfelyk als de Latynfche , op deeze Soort, van welke de Koeijen en Paarden , beiden, fchrikkelyk geplaagd worden. Het is een ge- meen Infekt , en byna iedereen bekend , des ik my daar over niet zal uitbreiden ; te min- der , dewyl de Geftalte , uit onze Fig. 1 1 , zeer duidelyk blykt. Het Lyf is , van onderen geel , van boven Afchgraauwagtig bruin. ii. C2) Brems met groene O ogen , en de Sprieten Caiens. rooci . hebbende een witte Streep op de Rug Warme. , _ * r ö van 9t Agterlyf. Dee- f i) Tabanus , Oculis virefcentibus , Abdomims dorfo ma- ciüis albis trigonis longïtudinalibus. Syft, Nat. X Gen. 223. JONST. In/. T. 8* Ord. 2. £ 22. Reaum, In/ IV. T. 17. f# 8. Faun» Sutc, 1045» (2) Tabanus , Oculis viridibus , Abdominis dorfo linct alba; Antennis r.ubris, Syft* Nat, X. DE BREMSEN. Deeze 3 in 't Kabinet van den Heer de V. Geer zig bevindende 3 was uit Amerika af- £xv^ komftig. Hoofd- stuk. (3) Brems met groene Oogen? hebbende de Rin- ui gen van *t dgterlyf geel gerand en de Poe- ten ros. Rendieren Fiaag, Deeze 3 die een groote Plaag der Rendieren ïn Lapland is 3 wordt elders de Geele Brems genoemd. Zy is het , door welke de nog zag- te Hoornen van de Jonge Beeften zo deerlyk gestoken > gekwetft en mismaakt worden, als ik gemeld heb, toen ik van deeze Dieren fprak; t doch waar zulks y op hei berigc van ande-T ft* stuk ren 3 aan de Muggen toegefchreeven wordt: ' XI4* misfehien doen zy het zo wel als .deeze Brem- fen , van wier Oogen de kleur , dat zonder- ling is y nog twyfelagtig fchynt gefield te wor- den. Als de twee eerfle Soorten van Bremfen fielt Kaapfche, de Heer Linn^us thans (f) twee Kaapfchen, die door den Heer Tulbagh van de Kaap der Goede Hope aan het Kabinet van de Koningin van Sweeden , zo 't my toefchynt, gefchon- ken of toegefchikc zyn : waar van de eene de naam van Rofiraius wegens de lange Snuit 3 die zy heeft 3 en de andere de naam vau Barbatusy is (3) Tahanus , OCiilis viridibus ? Abdominis jfegmeatis jnargine luteis ; Fedibus rufiS- Faun* Suect 1046. ff J Syft. Nat. Ed. Xil. p. 999 J. DEEL. XXI. STUK L 1 2 532 Beschryving van V- is tocge-eigend. Zyn derde Soort voert den A*vv L' bynaam van Moorfche 3 als in Barbarie , door Hoofd- den Sweedfchen Heer Brander , waargeno- stuk. men Zynde , en de Oogen niet groen s maar zwartagtig hebbende. Auttm* Van de Kaapfchen zyn de Oogen der eene Hwmfchè zwart » der andsre bruinagtig. Daar op laat zyn Ed. de gemelden volgen , waar onder een Herftftfcbe Brems is , in S weeden minder ge- meen , doch in Karniolie gemeener dan de groote Bremfen eerftgemeld , en een weinig kleiner zynde. Deeze heeft drie ryën van wit- te Stippen op het Agterlyf , en de Oogen zyn iv. Ex&ftu* étns. Hcete. groen mei drie bruine Banden* (4) Brems 772^2^ groene Oogen 3 de Ringen van het Agterlyf wit gerand , de Scbenkelen wit. v. Fervens. Zuidelyke, (5) Brems met groene Oogen , het Agterlyf en de Sprieten geel , den Kop en bet Borjljluk bruin. (6) Brems met Oogen 3 het Lyf bruin* VI. Afexicams geel* de Sprieten groen, de Wieken eroe?iap- Mexikaan- r i r o • 6 fchc tig met Jamenloopende Stippen. Dee- (4) Tatanus , Oculis viridibus ; Abdominïs fegmentis mar« ginc albis; Tibiis candidis. Syft. Nat. X, (5) Tabanus , Oculis viridibus , Abdomine AntennifquG luteis; Capite Thoraceque fuicq. Syft. Nat. X, (6) Tabanus, Oculis ...... Corpora livido , Anten- n's viridibus , Alis virifccntibiis , puji&is anafbmofantibiws- Syftm Nat. X. DE BREMSEN. 533 Deeze 3zo wel als de twee voorigenuit Zuid-^ V. Amerika afkomftig en aldaar gevonden zyndej^yEL* door den Heer Rolander, die in 't jaar 1755 Hoofd* te Suriname geweefl; is: zo vind ik geen redenSTÜK* voor den bynaam, (7) Brems met éénen paarfchagtigen Band over vil de Oogen, bet Lyf slfcbgraauwagtig. Gra*?* Brems. In Sweeden is deeze zeer gemeen en ten ui- terfte lafb'g voor de Runders en Paarden 3 zyn- de door Doktor Scopoli, ook in Karniólie, waargenomen. Omftreeks Parys is 'er één ge- vonden , met het Lyf Afchgraauw en de Schen- kels hoog geel , welke Geoffroy fchynt te twyfelen of het ook deeze ware ; doch hy hadt de Cogen niet onderzogt in het leevende Infekt (*). Het zelve heeft 9 volgens Lin- WiEUs, de Schenkels bleek , en was door den gedagten enkelen Band gemakkelyk van de Re- gen-Brems, die volgt j te onderfcheiden. Men heeft thans , in Sweeden , een Vlieg B*eïfche. van dit Geflagt waargenomen 5 die door de ruigte of Wolligheid, welke haar Lyf bedekt, voornaamelyk van deeze Zevende Soort ver- fchilt en den tytel voert van Boer/cbe Brems (f) : doch zy heeft de Oogen Zeegroen 3 en, ge- (7) Tabanus , Oeulls Fafcia unica" purpurafcentc ; Corpore cinerafcente. Fauu. Succ* 1048, (*) Hifi. des Ins. cnv. Paiis. TOtll. II. p. 463. (f) Tabanus RufHcus. Syft* Nat. Ed. XII. p. ioqo* Dsel. XII. Stuk» L i 3 531 BESCHR Y VING VAN V. gelykerwys de Wieken , ongevlakt, de Voeten ^LXV\' zwartagtig en de Sprieten bruinrood. sihjk.D 00 Brems met twee bruine Binden over de Oo* Occidm* g de zuidpool- vmfte Scbenkelen wit. Ge- f8) Tabanus, Oculis Fafciis blnls fufcis $ Co'porc fufco; Abdomine lineis tribus fulvis. Syft. Nat. X. f9) Tabanus, Oculis Fafbiis ternis fufcis ; Abdomlnis la* tfcribus fcrrugincis. Faun> Susc, 1047. (*) EntomoL Carnsol. pag. 371. N. 1008. (10) Tabanus , Oculis Fafciis quaternis fufcis s Scutello mncuü m'gra ; Tibiis anticis albis. Syfté Nat. X. BE BREMSEff- 535 Gelyke aanmerking heb ik omtrent den by- V. naam van deeze Brems , die, volgens Rolan-^x^ der , in de heete Geweften van Amerika , en Hoofd- dus ver van den Zuidpool, zig onthoudt, heb- STUK* bende de Rug van 9t Agterlyf getekend met witte Vlakken. (li) Brems, die vier gegolfde Banden heeft °P F™ialis • ieder Oog, de Wieken bruin gefiippeld. Regen. Brems* Omftreeks Parys, zo wel als in S weeden en ïn Karniolie , wordt dit flag van Bremfen een der gemeenften op de Velden aangemerkt te zyn , en een groote Plaag voor het Vee. Of zy meer den naam van Regen-Wesp verdiene dan de Zevende , zou hier de vraag zyn. Gro- kovius heeft haar , benevens de Derde en Twaalfde Soort , opgegeven , als Wespen van Nederland : doch wy hebben zekerlyk ook de Eerfte en andere Soorten. De langte van deeze Regen-Brems ftellen de Autheuren op een derde Duims , en dus de grootte, nagenoeg, als die van een Huisvlieg* Het is die , waar van Reaumur zegt , dat de Kleuren op de Oogen in Banden gefchikt zyn als een foort van Kant- of Borduurwerk , dat men , in 9t Franfch , Point d'Hongrie noemt. Men kan zig daar van * door deeze Bremfen op hec fn) Tabanus, Oculis Fafciis quaternis undatis ; Alis fiifco pun&atis. Faun. Suec. 1050. REAUM. /«ƒ. IV. T. i3, f, im I. DEEL. XII STUK. L 1 4 1 53$ Beschryving van V. het Lyf der Oflen of Koejen te vangen , ge- ^^EL makkelyk overtuigen. stuTD' (I2^ Brems, die de Oogen zwart geflippeld xu. heeft en de V/iekon gevlakt. C(zrutiens. Zeer eigen is de bynaam van deeze, die m S weeden, gemeenlyk, Blind - Kr agg getyteld wordt , en zeer veel voorkomt in de Zuidely" ke deelen. Men heef c ze omftreeks Parys waar- genomen, als ook in Karniolie, alwaar zy aan den Waterkant gevonden wordt 3 en zeer laffig is. Zou het ook die kleine Soort van groenag- tige Bremfen zyn5 welken Reaumur op de Bloemen gevonden hadt3 met de Oogen van eenerley Kleur of niet gebandeerd ? Hoe'tzy, ik zal hier de omftandige befchryving geeven van deeze Premfen, welken de fchoonfte van allen zyn, volgens den Heer de Geer (f). ?3 In 't laat ft van Juny komen zy te voor* 55 fchyn , en zuigen het Bloed uit Paarden en „ Rundvee : zy fteeken ook de Menfchen, 3, wanneer menze niet weg jaagt. Haar Wie- 3, ken zyn wit en doorfchynende , met groote 53 zwarte en zwartbruine Vlakken. Een zul- 3, ke Vlak bevindt zig aan 't begin der Wiek,, 33 een andere in het midden , die dwars door „ den geheelen Vleugel loopt, en de derde „ aan (f) StohJbolmfe Verhandelingen. XXII, Stuk, bladz. 182. Tabanus , Oculis nigco - pun&atis , AHs maculatis, Suect 1045), DE B Tv E M S E N. 537 3, aan het end of aan de punt. De buitenfte V. /\ Pp) KEL 3, rand der Wiek heeft eene Streek van evenj xv^ ' 3, die zelfde Kleur. De Oogen zyn heerlyk Hoofd . 3, Verguld en Groenagtig, welke Kleuren ver- STUK* 3, wisfelen, naar dat men die befchouwt, en 3, in zeke piaatzing tegen 't Licht zig als het 3, fchoonlte Goud vercoonen. Kleine tittekjes, 3P van eene donkere Purperkleur, zyn als ge- 3, ftröóid op deezen Vergulden grond. Het 3, Borftfchild is geelagtig graauw, met drie 3, overlangs daar op loopende zwarte Stree- 3, pen, van boven. De beide voorfte Ringen 3, van het Agterlyf zyn bleek of geel, met 3, eene groote zwarte gevorkte Vlak daar bo- 3, ven op: de overige Ringen zyn van die 3, zelfde geele Kleur , of ook fo nwylen 3, graauwagtig, en ieder heeft t wee langronde 3, zwarte Vlakken , die zo geplaatft zyn , dat tus- 3, fchen beiden een Driehoekig Vakje over- 3, blyft; 't welk maakt, dat, langs de Rug, „ in 't midden, als een ry loopt van Driehoe- 3, kige geele Vlakken. Van vooren heeft de 3, Kop twee eenigermaate verhevene , zeer 33 glanzige Vlakken, die zwart zyn, gelyker- 3, wys ook de Snuit, Sprieten en Pooten; 3, doch in fommigen zyn de Schenkels geql- » agtig". Een Brems 3 die weinig kleiner is en niet Rowdraa- gemeen in Sweeden 3 wordt thans wegens deser* zwarte h DEEL 4 XII, STUK* JL, 1 5 538 Beschryvinc van V. zwarte Oogen en het zwarte Lyf , onder den ^JFXVL' bynaam van Rouwende of Rowvodraager (*) 5 Hoofd- voorgefteld; doch Doktor S co poli hadt het stuk. eigendyke verfchil van deeze, die zyne Zee« Oever Brems (f), zo hy rekende, zou kunnen zyn; met de Geblindde, niet kunnen waar- nee men. LXVL HOOFDSTUK. Befchryvlng mn *t Geflagt der Muggen 9 wier zonderlinge eigenfchap van byten of jleeken , en dus de manier , op welke zy een zo groote Plaag ww 't Menfcbdom zyn , in de gebeele Wereld j omftandig aangeweezen wordt. Naam- TVe In^ten) welke wy in 't Nederduitfch Muggen noemen , hebben haaren La- tynfchen GeÜagtnaam, zo men wil, van haa- re voornaame eigenfchap , het fteeken naame- t Acukus^ a*s met een ^^^el t in de Huid , of van het kwetzen derzei ve, tot uitzuiginge van het Bloed. Een keurlyk Gedigt , dat Virgilius, nog maar vyftien Jaaren oud zynde , gemaakt zou hebben over dit Infekt , voerde den tytel van Culex. De derde Plaag der Egyptenaaren , die men gemeenlyk aan Luizen toefchryft, wordt (*) Tabanus luguhrls. Faun. Suec. Ed. II. N. 18O9. (t) Tabanus maritimus. Entom. Carniol» N. 10I& Hic ck» ca Littora Maris Adriatici copiofus. de Muggen. 539 worde van fommigen genomen voor een P^aSAF^FT der Muggen , en de Vierde voor een Plaag LXVl/ der Vlieden f*\ Dit is het eenigfte Geval Hoofd- niet, dat men zig in groote duifterheid bevindt ' 1 over de benaamingen der Dieren in de He- breeufche Taal f , In 'l Griekfch fchynt me#fxf st& ook naauwlyks een byzonder woord gebruik^ l^6- te hebben voor die Infekten 3 welken wy hier bedoelen ; hoewel Knips of Knipes 5er gemeen- lyk voor genomen wordt. In't Franfch is thans -de naam van Coujin in gebruik ; in 't Engelfch noemt men de Muggen Gnats -> en de Duit- fchers, die de Vliegen Mucken heeten , gee- ven aan de Muggen den naam van ScJmakke* Naauwlyks kan 'er een Plaag bedagt wor- Eigen- den 3 die zo algemeen en geduurzaam is in allefchap?eru Wereldsdeelen, als die van deeze zo;kleine en zo veragtelyke Infekten (f). Van het midden des Aardbodems , het welke door de Loodreg- te Zonne draaien gefchroeid wordt 9 ftrekt zig deeze Plaag tot by den Noordpool uit. In de Noordelyke deelen van Lapland > immers ; op die (*) Zie de Biblia vulgatA Editlonls. Exod. Cap. 8. (f ) Minora nunc profequamur Corpora , fed majori facul- tate & viribus. Quis autem curat (inquiat aliquis) , Culi- cem, tenue Corpufculum , vile 6c ineptum ac moleftum om- nibus ? Tu autem , quifquis es , qui hoe objicis , nobis multo es molem'or, quam tibi Culex, quem non fmftra creavit Re- rum Natura, a qua nihil fruftra. Aldrovandus in Procemio de Culicihus. I, Deei,« XII, STüh* 540 Beschryving van V. die Gebergten , daar het grootfte deel van 9t IT D E F L LX VI. Jaar een yzelyke Koude lieerfcht , zyn de In- Hoofd gezetenen genoodzaakt zig het Aangezigt en STÜIw de Handen met zekere Smeering te heftryken tegen het fteeken der Muggen, of dezelven te verdry ven door het maaken van een zwarten 5 • dikken Rook, beft van Alantswortel en Hen- nip , of Zwam , in hunne Hutten of Land woo- ningen. De Rendieren zelf worden 'er zoda- nig door geplaagd , dat zy dikwils by de Hutten komen om in die Rook eenige rufte te gemeten. Deeze Piaag , ondertuflchen , ftrekt den Laplanderen tot voordeel ; dewyl de Eenden en Ganzen door de Muggen aangelokt en de Kuikens der Veldhoenderen met dezelven ge- voed worden (*)♦ Hoe laftig de Muggen op de Buitenplaat- fen 5 ten Platten Lande , ook zelfs in onze Provinciën zyn , is iedereen bekend. Sommi- gen echter, lyden 'er meer laft van, dan ande- ren: ja men vindt Menfchcn , die 'er geheel vry van loopen , al zynze zagt en teder van Huid- De reden hier van is nog duifter ; ge- lyk ook , waarom de Wyf jes byna alleen van deezén Bloeddorftigen aart zyn. Of de Mug- gen, die men Mosidettn (Mosqako's) noemt , in de Weftindiën 3 in deeze beide opzigten met de (*) Anates allicit., Pullos Tetraonum nutrit , Lapponunj calamitas feiiciflima, Syft. Nat. Ed\ de Muggen. 541 de onzen overeenkomen , zou miflchien nader V. onderzoek vereifchen. Dit is zeker, dat menA^xvi#* 'er in Broekige Landsdouwen , in Amerika zoHqofb- wel als in Afrika , op eene onmenfchelykeSTUK- wyze van geplaagd wordt. Zo dra de Moe* rasfige pfaatfen, aan de Kuft van Senegal, op- gedroogd zyn , leveren zy , door de Hitte van de Zon , zulk een menigte uit van Muggen 5 door de Franfchen Maringoins genaamd , zegt Adanson, dat de Negeren zelfs , wanneer men in de Kreek en onder 't Geboomte vaart , hec Bloed langs 't Lighaam loopt , wegens het geweldig fteeken van deeze en andere Bloed- zuigende Infekten; die aldaar y ook y by nagt wel het vinoigft byten (f). Van weinig Infekten is de Huishouding , metHiftoric' zo veel oplettendheid en zo naauwkeurig, door de bekwaamfte Liefhebbers van deeze Eeuw , onderzogt en befchreeven. Swammer* DAM , HOOKE , BONANNI , LEEUWE NHOEK > fchynen een byzonder vermaak gevonden te hebben , in de fchoonheid , van deeze zo ge- haate Infekten , door het Mikroskoop te be- fchouwen en af te beelden ^ en derzelver ver- wonderlyken oirfprong na te fpooren. Nu der- tig Jaaren geleeden , kwam ook te Regensburg eene byzondere Verhandeling , van zekeren Bartin over de Muggen > aan't licht; die daar in v (t) Voytge au> Senegal^ h D£EL. XII. STUK, 542 Beschrijving van V. in zyne Waarneemingen by die van Swammek* ^LX VI DAM en Blankard gevoegd heeft. De onder- Hoofd- zoekingen van alle die Autheuren hadden dit stuk» Onderwerp, op verre naa, zodanig niet uitge- put, of Reaumur vondt 'er nog veele byzon- heden by te voegen, door hem op nieuws ont- dekt en Wereldkundig gemaakt in zyn byzon- der Vertoog over deeze Infekten , genaamd Hijkrie der Muggen (f ). Het Mas- Het Masker der Muggen onthoudt zig , ge- lyk die van fommige Tipula's , allermeeft in ftilftaande Wateren. De Kommen en Water- bakken , die men in de Tuinen heeft , zyn 'er doorgaans rykelyk van voorzien. De geftalte is geheel zeldzaam , en gelykt byna meer naar een Vifchje dan naar een Wormpje of Made ; of liever naar een Garnaal ; inzonderheid , de- wyl het den Kop niet aan het dunne, maar aan het dikke end heeft , tegenitrydig met veele Maskers der Vliegen. Het Lyf beftaat uit ne- gen Ringen , buiten en behalve den Kop , die als een Lighaamsdeel op zig zelve uitmaakt, en met twee O ogen niet alleen , maar ook met fpitfe Nypers en met verfcheide Haairkwaft- jes is voorzien. Uit den laatften of agterften Ring, die de kleinfte is , op zyde , komt een Buisje voort , aan 't end wyder en met Franje voorzien , dienende tot de Ademhaaling. Het end (t) Hiftürt des Coujïns* Dernier Memoire du Tomé Qjiju trleme. de Muggen. 543 end van dit Buisje is van die natuur , dac V. het niet nat wordt, fchoon het Wormpje zig lx VI. diep in 't Water bevindt , en , weder aan de Hoofd. oppervlakte gekomen zynde, blyft het daarSÏUK' mede aan dezelve hangen: gelyk Swammer- dam die zeer fraay, in ongemeen vergroote Afbeeldingen, heeft aangetoond en befchree- , ven (f). Dit Wormpje begeeft zig, van tyd tottyd, jn hec Water naar om laag, om zyn Aas te zoeken en te vangen, het welk in Water- Vlooijen , Luisjes en andere Infekten beftaat. Het maakt alsdan verfcheide draaijen en zwemt middelerwyl, taamelyk vlug, door de bewee- ging van zyn Staart. Het is op zyde ook met zekere Vinswyze Haairtjes voorzien. Somwy- len komt het dan ook met zyne Kop aan de Staart, even of 't het end van't Buisje met ze* kere Vettigheid beftryken en te gelyk het Wa- ter daar afveegen wilde ; gelyk de Eenden , en andere Zwemvogelen , dit met den Bek aan hunne Veders doen. Vervolgens zig weder opgehangen hebbende ,1 oost het nu en dan zyne Vuiligheden door het end van de Staart, die men, dewyl het Lyf doorfchynende is, daar door kan zien pasfeeren. Na verfcheide Ver- vellingen tot zyne volwaiïenheid gekomen , en dus omtrent een vierde Duims lang gewor- den ( t ) Zie zyne Hlfloria Infe&orum Generalis, Tab, II, p. 9* en ByM der Natuur Tab. XXXI. L Deel, XII Stu* 544 BESCHR YVING VAN V. den zynde, werpt het zyneHuid en tevens het X vY* Buisie der Adernhaaling af, veranderende in een Hoofd- Popje, het welk eene niet minder zonderlinge stuk. gedaante heeft. Het popje. Het Lyf van dit Popje- beftaat uit een gelyk getal van Ringen, en wordt ook allengs dun« ner naar de Staart, doch de Kop is als voor- over tegen 't Lighaam omgeboogen , en maakt aldaar een dikken Knobbel , terwyluit de Rug, die zig als Bultig vertoont, twee Lugtbuisjes* naar Peperhuisjes of Tregtertjes gelykende, voortkomen. Het Popje han.;t, door middel vandezelven, aan de oppervlakte van het Wa- ter, even als het Masker met zyn Buisje daar aan gehangen hadt ; doch thans is de ftand om- gekeerd , en 't Kop-end boven. Buiten twyfel dienen die Tregtertjes of Hoorntjes tot Adern- haaling voor het Popje, dat door dezelven5 van tyd tot tyd, Lugt komt fcheppen; begee- vendezig , als het eenigzins verontrust wordt , naar beneden, en alsdan ook zeer vlug zwem- mende , door middel van de Zwemvin , die het heeft aan 't end van zyne Staart : doch het gebruikt geen Voedzel. ' De Mug. Ten einde van agt of tien Dagen ziet men het volmaakte Infekt, daaruit, te voorfchyn komen. Tot deeze Verandering houdt zig het Popje aan de oppervlakte van het Water: als- dan gaat de Huid in hetbovenfte gedeelte, tus- fchen de twee Hoorntjes, open, en de Mug brengt daar eerftelyk haar Kop en Borstftuk door; B E M U G G E N. 545 door; vervolgens de voorde Pooien, mee V. ° ■ Afdekt welken zy zig op het afgeftroopte Velletje op j^xvj. het Water dryvende houdt ; als of 't een Schuit- Hoofd* je ware, trekkende allengs hetovcrige van haar STUk* Lyf ook daar uit. Men begrypt ligt, dat in deeze houding , zo wel , als in die van Pop en Wormpje , deeze Infekten een lekker Aas m voor de Visclijes zyn , w elke men , ten dien einde, met haar open Bekje dikwils ziet dry- ven langs de oppervlakte van het Water, en zulks meest in warm (til Weer; 't welk moog- lyk de reden ook is, dat menze alsdan best met den Hengel kan vangen; dewyl zy als- dan aan 't aazen toe zyn. Doch de Mug, 'er uitgekomen 5 ontfnapt zyne Vyanden in dat Ele- ment , het welke voor haar zelf verderflyk is : want , door den Wind of beweeging van '£ Water , in het uitkomen omver geraakt zyn- de, moet zy verdrinken, DeLugt, ondertus- fehen 9 verfchaft , aan het Gevogelte , haar geen minder veelheid van verflinders , die eg- ter op ver naa niet in Haat zyn om Menfchen en Dieren te bevryden voor de Bloeddorftig- heid van deeze Infekten. Men is 'er in Bofch- achtige Landsdouwen en by de flaande Wate- ren of Rivieren, mee ft van geplaagd; alzo de Muggen zig daar meeft onthouden tot het leg- gen van haare Eytjes in het Water (*). De (*) Aangezien de Vliegen en Muggen , van ouds zo wel als 'hedendaags by fbmmigen , niet duidelyk onderfeheiden: , wor* V Deel, XII, Stuk* Mm 54<* Beschryving van V. De Mug gelykt3 in Geftalte , zeer naar de ^LXVl* Schoenlappers °f Tipula's 3 en heeft niet min- Hoofd- der ^anSe P°oten dan die , naar evenredigheid stuk. van }iaar Lyf . zeer klein is , doch lang- De snuit. werpjg ^ en byna Rolrond , uit agt Ringen be- ftaande. Zy heeft den Kop klein, het Borft- ftuk groot en rond , van boven als gebogheld of gebult. Men vindt daar vier Lugtftippen aan , die byna eveneens geplaatft 2yn als in de Vliegen ; maar de kleine gladde Oogjes of bult- worden ? zo k 't my niet onwaarfchynlyk , dat men dooi JBaal-Tzebuh , een God van Ekron of Afcaron (zie bladz. 453.) > te verftaan hebbe den God der Muggen , die ir* dc laagere Landen , welke de Philiftynen bewoonden , tus- fchen dc Middellandfche en Roode Zee , aan Rivieren , die in de Nyl zig cntlaften, waarfchynlyk gemeener zullen ge- weer! zyn , dan in het Ifraëlitifche Land ; 't welk te meer daar uit te befluiten is , dat de benaaming van Baal Tzebub- aan dien Afgod 9 tot befpottinge , allercerfl: , zo men wil t door de Gezanten of Boden van Koning Ahazia , die derj God van Ekron over zyne Ziekte liet Raad vraagen, is gege» ven , en dat vervolgens die benaaming , door de llraëlieren 9 niet minder fchimpagrig , is gebruikt , voor den Opperden der Duivelen : gelyk zy van den Heiland zeiden : Hy werpt de Duivelen uit door Beëlzebub , enz. Luk. XI. vers 15. De Letter-verandering , volgens den Tongval, is, in deezen, klein. Scahger agt het, wel is waar, ongerymd. dat de Ifraè'liten om Raad geftuurd zouden hebben naar een Afgod , dien zy befchimpten ; doch de Boden konden dit immers doen , om dat zy daaromrlreeks zo vreezelyk dooe de Vliegen of Muggen geplaagd werden, en de haat der Joo- den tegen deezen Afgod , zegt men, deedt hun, naderhand 5 dien naam op den Duivel toepallen. Ook hebben de Arka. diaanen eenen Afgod gehad en gediend , dien zy Myagros noemden , dewyl dezelve van hun om befcherming tegen of afwending van zodanige Infekten , werdt geofferd en aattgc- beeden. Vergelyk 1 COR. X. v. 20, & Eph. VI. v. 12» de Muggen. 547 bultjes op den Kop ontbrceken aan de Muggen, ^ Yj wier Sprieten ook geheel anders zyn. LXVlf Die der Wyfjes beftaan uit veele Leedjes , Hoofd- van elkander onderfcheiden door vier Haairt- _ iV# ; De Spne- - jes , welken ieder* ter wederzyde twee , uit- ten. geeft: des de Sprieten naar een dubbelde Kam gelyken. In de Mannetjes, van fommige Soor- ten , maaken de Sprieten een zeer fraaije ver- tooning. Voor 't bloote Oog alleenlyk als een Vederbosje, hebben zy, door 't Mikroskoop, of enkel door een Vergrootglas befchouwd zynde , eene Geftalte die verwonderlyk , en naauwlyks te befchryven is ; meeft gelykende daar die van fommige Soorten van dat Kruid , \ welk men Kattenftaart noemt. Daar zyn eg- ter Mannetjes, wier Sprieten maar weinig van die der Wyfjes verfchillen. De Snuit, waar mede zy haar werk verrig- De Snunw ten , dient tot een byzonder Kenmerk van dit Geflagt. Deeze Snuit beftaat uit een Scheede, waar in de Angel vervat is , en die Scheede Rolrond zynde en ruig van buiten , wordt ge- meenlyk voor het Werktuig, daar zy mede ftee- ken , aangezien. Somwylen geeft de Scheede een Pyltje uit, dat zig, op 'c bloote Oog, als de punt van een fcherpe Naald vertoont , en door Swammerdam voor een enkelen Angel is genomen ; doch de alles overtreffende fyn- heid der Glazen van Leeuwenhoek > deedt den- h Deel, XII. Stuk* Mm 2 548 Beschryving vau denzelven ontdekken > dat die Angel uit ver* fcheide Draadjes famengefteld is. Nu men zulks weet , is 'er alleenlyk een goed Ver- grootglas noodig * om zig daar van te overtui- gen. „ Een Mug, by het Borftftuk en naby den „ Kop , tufTchen twee Vingeren houdende 9 en 5) haar een weinig drukkende , ziet men dikwils 3, de Scheede in haar bovenfte gedeelte, nu 3, meer dan min ; ja fomtyds over de geheels 5, langte, van den Kop af tot aan het Knop- ,5 je , dat aan haar end is , open gaan. Een 3, Soort van Draadje, dat een weinig roodag- 3, tig en glad is , komt ten deele door de ge- 33 maakte opening uit; verheffende zig buiten- 33 waards met eene bogt. Men wordt weldra 3, gewaar^ dat dit een bondel is van verfchei* 3, de Draaden , die fomtyds. van zelf zig van 35 elkander afzonderen , of ook met een fcherp 3 3 Naaldje kunnen gefcheiden worden. Dit al" p> les openbaart zig , wanneer men de Mug 33 tusfchen de Vingeren houdt 3 doch wat de ?, eigentlyke Zuiger zy en de manier van wer- 3, king der Snuit 3 kan men dus niet ontdek- 3, ken ,3 Niets is Natuurlyker of met de Reden 33 meer overeenkomftig , dan de Muggen weg ,3 te jaagen 3 die ons willen fteeken ; maar 3, Natuurkundigen , wien de Snuit deezer In- 33 fekten waardig gefcheenen heeft te zyn om 3, naauwkeurig befchouwd te worden 5 : moe- « ften* r> e M u g g e n. 549 ften 5 naar 't my toefchynt , (zegt Reau- V, 3, mür) , daarmede geheel anders te werkAjF^E^ 3, gaan, dan men gewoonlyk doet : zy moes-HooFD- ten luft hebben, om waar te neemen , wat stuk. 3, 'er gebeurt , terwyl de Muggen fteeken. 33 Men kan, immers, zonder by uitftuk veel .3 moeds , en zonder een overmaatige zugc 3, voor de Natuurlyke Hiftorie3 in ftaat zyn, 3, om lydzaamlyk haar fteeken te verdraagen. .3 Verre van een Mug , die my ftak , of my poogde te fteeken, te willen dooden, is 3, het my meer dan eens gebeurd, dat ik ner- 3, gens anders voor bekommerd was, dan haar 3, te ftooren in haar werk. Meermaalen heb 3, ik ze aangelokt , om te gaan zitten op één 5, van myne Handen : meermaalen heb ik die 3, geprefenteerd aan de genen welke in de Lugt 3, vloogen, naderende haar zagtelyk ; terwyl „ ik in de andere een Vergrootglas hieldt, om 3, dus, in 't vervolg, beter, de fpeeling te kunnen zien van haare Tromp. Ligt zal men 3, gelooven , dat ik dus meermalen geftoken ,, ben ge weeft ; doch dit is egter zo dikwijs „ niet gebeurd , als ik wel wenfehte , en ook altoos dan niet , wanneer ik het wel ge-s 3, wenfcht had. Eenmaal het pleizier gehad ,3 hebbende van de Mug in haare werking te 33 befchouwen , vergeet men het geringe „ kwaad, dat zy, door ons te kwetzen, ons aandoet , , en dc gevolgen van de Wond, „ wel- r. deel, xii. STuic. M m 3 55o Beschryvinc van V. welke, op de Hand, niet gevaarlyk kunnen ^iyLviL " zYn no° van ian§e duurinS- Hoofd- » Na dac een Mag my de gunft beweezen stuk. 39 hadt, van te gaan zitten op de Hand, wel- mfngelT '* ke ik haar hac* aange'DOoden ; zag ik, dat zy van door het end van haare Snuit een zeer fvn Rkau- L ' . . m uk, „ Puntje uitkomen deedt ; dat zy , met het „ end van dit Puntje, agtervolgelyk, vier of 55 vyf plaatfen van inyne Huid betastte. Zy weet waarfchynlyk de gene uit te kiezen 3 die gemakkelyft te doorbooren is ; en waar ,, onder zig een Vaatje bevindt , uit het wel- ke het Bloed, naar wenfch , kan geput wor- den. Heel fchielyk heffe ty haare keuze ,3 gedaan, en men wordt zulks op \ oogenblik gewaar, door de Pyn.> welke de Steek ver- „ oorzaakt. De Punt van den famengeftelden „ Angel : (want , om my korter uit te druk- „ ken, zal ik vervolgens maar als ééne enkele Punt aanmerken , die uit zeer veele uiter- ,5 maate fynePuntjes beftaat, en als een enke- „ len Angel , die uit veelen famengefteld is :) ,5 de Punt, zeg ik, van den Angels dringt in „ de Huid, na dat zy uitgekomen is door het „ Knopje , dat het end van de Scheede bepaalt. „ Waar toe dient dan de Spleet , welke de „ Scheede heeft over haar geheele langte? Hier op moeten wy thans onze aan dag t ves- 5 tigen : want dit is het zonderlingfte in het $ Werktuiglyk Geitel van de Snuit der Mug- s, gen >» De de Muggen- 55 1 De Angel moeft in het Vleefch doordringen , V. en , zig daar toe niet genoegzaam kunnende T^y£ verlangen , en ook niet daar in kunnende boo- hoofd. ren 3 terwyl hy met zyne Scheede bekleed was, *Tülf- heeft de Natuur, zegt hy , een zeer eenvou- dig middel gebruikt, waar men echter niet om denken zou , indien de Waarneeming het niet ontdekt had. De Scheede is buigzaam , ea kromt zig om , naar maate de Angel dieper in- dringt; fteunende , ondertusfchen, met haar Knopje op de Huid. Dit laatfte heeft, nog- thans , niet in alle Muggen plaats , en daar ko- men , zo in de manier van buiging der Scheede, als in het poftuur , welk de Mug middelerwyl met haar Lighaam maakt , veelerley omftan- digheden voor , die een W aarneemer kunnen verluftigen. „ Daar zyn Muggen , die, terwyl zy zui- 3, gen , twee nieuwe Deelen doen verfchynen 9 3, die als een tweede Paar Sprieten zig vertoo- 5, nen. Men wordt gewaar , dat dit twee Dee- 3, len zyn , welke te voor en de Scheede van den Angel, in haare geheele langte, bedekt 5, hadden , tot aan het Knopje toe. Deeze 3> verheffen zig zo veel zy kunnen, dat is een 55 weinig minder dan de groote Sprieten , en 3, zulks, om dat zy, vry digt by de inplanting 3, in de Kop , tegengehouden worden door de 3) twee Deelen, boven de Snuit geplaatft, die J3 wy Baardjes genoemd hebben '\ ,9 Som- I, Deel, XII. Stuk. M m 4 55^ Beschryvïng van v- # Sommige Muggen hebben, tot Scheede LX VI?' » van haare Snuit, een enkele Buis, die* van Hoofd- h boven , over haare geheele langte , is ge- stuk. ' fplceten : maar de Scheede der Snuit van 5, eenige andere Muggen heeft zelf haare Scheede, famengefleld uit twee Buisjes, die „ een groot gedeelte van den omtrek beflaan , en fqmmige Snuitjes hebben nog dit byzon- ders, dat de laatftgenoernde Buisjes zo digt ,, daar aangevocgd en zo net gepaft zyn , dat menzc , op de riatuudyke plaats zynde , zelfs met een goed Vergrootglas , van \m overi- ge niet kan onderfcheiden. In andere Mug- gen , in tegendeel, zyn deeze twee Stukken zeer blykbaar , zelfs wanneer zy tegen de Snuit aan leggen \ -om dat -haar end een wei- nig afwykt van de Snuit, en een Pluim van Haairtjes heefc, van aanmerkelyke groottp. n Dit heeft alleenlyk plaats in die Muggen, wier Sprieten gepluimd zyn , en in deeze heb ik de gedagte Baardjes , boven aan d§ Snuit $ mee gevonden Bobbels Uit dit alles blykc , waarom de Steek der stekel Muggen geen kennelyke Wonde , in de Huid , overlaat; gelyk die der Bremfen, wier Werkr * zie tuig uit Lancetten beilaat Niettemin worde ' a i,5"4'men 'er de gevolgen van gewaar, aan de Bob- bels, fomwylefj vry groot, die op de geftoken plaats opryzem Leeuwenhoek hielde dczel- ven voor de natuurlyke gevolgen van een Kwttzuur; maar, dewyl hier geeae Kneuzing 33 35 35 3 5 3) 5) 35 3 5 35 de Muggen. 553 gefchiedt , en het Bloed uit de Wond is uit- W gczoogen , moet men veeleer denken om eenig jFxvjL* fcherp Vogt , dat middelerwyl onder de Huid Hoofd- is ingedrongen. Men wordt, inderdaad, fom- STUK* tyds een Druppeltje, zeer helder Water, ge- waar, het welke uit de Snuit fchynt te komen, en ook fomwylen daar in , met een fterk Ver- grootglas , kan waargenomen worden. Moog- lyk dient hetzelve om ons Bloed y dat mis» fchien anders te dik zou zyn voor dit Infekt y te verdunnen ; misfchien ook om het te doen verteeren , in haare Ingewanden. Men ziet haar , immers , geen anderen Afgang hebben y dan van dergelyk helder Water, het welk zy > onder 't zuigen , van agteren uitwerpen. Men kan het Bloed, daar zy zig mede opvullen, in het Lighaam van de Mug , door de Huid of Vliezen heen, befchouwen , en de opzwelling van haar Agterlyf toont duidelyk, dat zy daar rpede verzadigd zyn , of; zig, (om die uitdruk- king te gebruiken, ) den Buik dik en rond gezoo- pen hebben. De fynheid van den Angel der Muggen, Fynheïd welke in evenredigheid tot de punt van een al- Angel, lerfynfte Naald is, omtrent als deeze, met de punt van een Degen te vergelyken ; maakt het byna ondoenlyk, een befliffend oordeel te vel- len over het regte maakzel en famenftel van dit Werktuig. Indien 'er , ten tyde van Pli- eius , Mikroskoopen in gebruik waren geweeft* zou • J. Deel/ XII. Stuk* - Mm J 554 B E S C H R Y V I N G VAN V. zou die Autheur nog meer reden gehad hebben ALXVl" om te zeSSen ' dat WY ons raeer be^ooren te Hoofd- verwonderen over een Mug 9 dan over een stuk. oiyphant met een Tooren beladen en ten ftry- de uitgeruft. Leeuwenhoek merkte aan 3 dat dezelve uit vier deelen was famengefteld , en Swammerdam , die dezelve eerlfc voor enkeld hadt aangezien 5 geefc 'er naderhand zes dee- len aan. De duifterheid zou ligt verdwynen, indien men , onder t zuigen > deeze punt be- fchouwen kon ; doch anders is dit Werktuig , nietcegenftaande de Pyn 3 die het ons veroor- zaakt, zo teer, dat Reaumür , na alle aange- wende moeice , zig dien aangaande niet wifl te verzekeren. Indien men 't afgefneeden Punt- je op een Voorvverpglaasje legt 3 zyn 'er naauw- lyks Werktuigjes te vinden van genoegzaame fynheid , om het, anders dan door wryving, zonder kwetzen of breeken , van een te fchei- den. Vier en vyf deelen , 'evenwel , zyn van dien grooten W aarneemer daar in ontdekt. „ Of nu deeze deelen , die den Angel uit- 3, maaken , driekantig van figuur zyn , gelyk „ Leeuwenhoek wil , en hoe dezelven een 3, Buisje famenftellen , is een zaak van nog 33 moeielyker onderzoek; doch 't is zeker 3 dat 33. haare punten fommige langer , anderen kor- 3, ter zyn , (zegt Reaumür 3) die 'er een meen- 3> de gezien te hebben , welke naar de punt 33 van een Tandeftooker geleek. En 3 dewyl 33 platte Plaatjes , gelyk in de Angel van de 33 Brems de Muggen. 555 5, Brems gebleeken is , een Buisje kunnen fa- V. „ menftellen , bekwaam tot opzuiginge vanL^y£L' „ Bloed , zo mogen wy dit ook van deeze on- Hoofd- 3, derftellen Of misfchien wordt hier het STUK- Bloed, in bolletjes gefcheiden 3 tuffchen dezel- ven opgenomen ? De veelheid der Muggen die ten Platten ^nder Aas 00 der Mug- Lande, inzonderheid m vogtige Landsdouwen, gen. aan Staande Wateren en Rivieren , en wel al- lermeeft na dat het eenigen tyd geregend heeft, voorkomen , is zo verbaazend groot ; dat men ligt begrypen kan , hoe 'er , onder zo veel millioenen van Muggen, maar weinigen zyn, die, geduurende haaren Levensloop, al was het maar eens , zig met Bloed mogen verzadigen. Het is dan geloofbaar , dat zy ook op iets anders aazen, en, inderdaad, men zietzp op warme Dagen, en terwyl de Zon helder fchynt , zig tot den avond toe Uil hou- den , zittende onder aan de Bladen der Boo- men en Planten, waaruit zy, waarfchynlyk, eenig Sap zuigen. Wy hebben meer voorbeel- den van Infekten , die haar Voedzel onverfchil- lig haaien uit Dierlyke en Plantaartige zelfftan- digheden: neem, by voorbeeld, maar de Wes- pen. Ook ziet men, Muggen in een Glas heb- bende ; wanneer men Broodfuiker daar in doet > die een weinig nat gemaakt is, dat zy haar Snuitje daar op zetten, even of zy zoogen : weshalve men zou mogen denken om] het denkbeeld van Swammeröam, die meende, I. Deel. XII. Stui;, dat 556 Beschryving van V. dat zy van de Snuit gebruik maakten tot inzui- Afdeel. gjng van Zoetigheden en van den Angel tot Hoofd- die van Bloed. stuk. De Muggen hebben met de Tipula's, die Haai zon men waarfchynlyk deswegen Schoenlappers be\'/eeggin{;.of Glazemaakers noemt , een zonderlinge be- weeging gemeen , wanneer zy zig ergens op hebben nedergezet. In plaats van ftil te zit- ten , gelyk de mreefte andere Infekten , bewee- gen zy geduurig het een of ander Lighaams- deel. Somtyds buigen zich alle de Pooten te gelyk, zo dat het Lyf als nederzakt naar hec Blad, daar zy op zitten, ên ftraks we- der opgeheven wordt ; fomtyds brengen zy de eene of andere Poot, voor of agterwaards. De Pooten ichynen fomwylen zig over den eenen kant te draai jen, en, zig op haar plaats herfteld hebbende , dan weder over den ande« ren kant : zo dat de Mug een foort van wagge- lende beweeging voorwaards en overzyde heeft, op eene zonderlinge manier. De Vlie- gen beweegen ook wel haare Pooten, doch waggelen zodanig niet. Paaring, Niettegenflaande de Muggen zo gemeen zyn , was haare Paaring nog niet waargeno- men (*), zo min als die van 't Haft. De Heer Godekeu de Riville 5 Kommandeur der Ridder - Orde van Maltha, nu, zig op zy" ne (*) Reaum. Mem, fut les Inf. TOM. IV, Part, .2. pf 43$ 437. Oftavo. de Muggen- 557 ne teru^-Reizc van Pondichery, daar op" by- v* • Afdeel zonder toeleggende r geeft voor , dat hy die LX.VL Paaring zeer duidelyk gezien hebbe. DeHooFD- Officieren, naamelyk, der Franfche Ooftindi- STUK* fche Schepen 3 het Water in Steenen Potten houdende 3 om dat het daar in zeer goed blyft , zo teelen daar in veele Wormpjes voort^ welke Muggen uitleveren , die dus dikwils de Kajuit vervullen. Hy brengt, echter , ten op - zigt van het Haft, maar één voorbeeld by, en de zonderlinge plaatzing, in welke hy de Muggen haare Paaring hadt zien verrigten , kunnen doen wen lc hen , dat men meer zeker. heid had van deeze zaak , om de wonderlyke denkbeelden over de Voortteeling van het Haft %: met meer gronds, te kunnen te- * zie genfpreeken (f> Wadz.43. Het Wyfje dan, bevrugt zynde of niet be-De Ever* vrugt, begeeft zig weder naar het Element -legslns* waar zy uit voortgekomen is , omdat met nieu- we Inboorlingen te voorzien. Zy gaat zitten op een Blad , Houtje , Strootje , of op iets anders, dat dryfe, en werpt haare Eytjes op de oppervlakte van hei 'vV ater. De Voorzie- nigheid, voor het behoud van de Schepfelen , hoe (*j Mem, de Math. £y Phyfiq* Tom. UI. Paris 1760, Tab» 23. Alwaar men, dat weinig geloofbaarheid aan het ihik byzet, twee Muggen met geiyke Sprieten gepaard ziet. (\) Zie zyn Vertoog over de Paaring der Muggen , ia het VII. Deel der Uitgezette Verhandelingen t Èkdz. 50, ca over die van Jt Haft, bladz, 271. . !♦ DEEL XIU STUK* 558 BESCHR YVING VAN V. hoe gering ook, altoos zorgvuldig , doet deeze A^el. Eytjes, onder 't werpen, aan elkander klee- Hoopo-, ven' z0 ^at zy a*s een Schuitje maaken, het stuk welk insgelyks op 't Water dryft. In een Tuin, of op een open Plaats, een Kom of Bak met Water houdende, kan men, in de be- fchouwing van deeze Eyerlegging, zig ver- luftigen , en zien , hoe dezelve fomtyds ook , Vanneer de Mug niets heeft om op te ruften ^ geheel anders gefchiede. Het Infekt, flodderende met de Wieken, houdt zig boven 't Water, aan welks opper- vlakte de twee agterfte Pooten, die langer dan de anderen zyn , fchynen te raaken. Zy leggen , tevens , een weinig over elkander , en kunnen dus dienen om de Eytjes , die gewor- pen worden, in een loodregte ftand, aan el- kander te voegen ; tot dat de Mug eindelyk dezelven, in de gedaante, van een Schuitje, als gezegd is, dryven laat. Die Eytjes heb- ben een zeer aartige Figuur : zy gelyken naar Flefchjes, welken gemaakt worden, om met Drank in de Zak te draagen, en zouden, derhalven, zonder eene byzondere onderfteu- ning, niet aldus 't onder fte boven, of met den Hals om laag, op 't Water kunnen bly- ven ftaan. In kleinte komen zy overeen met de Kleinheid der Muggen, zynde elk op zig zei ven naauwlyks zktbaar , doch , in menig- te dus by elkander gevoegd, ziet menze in de Zomer dikwils op de Staande Wateren dry- ven, de Muggen. 5T9 ven. Aan het onder-end komen 'er de Wormp- A^ jes uit. 'tls ontwyffelbaar, dat de Viffchen LXyL * ook veel op dezelve aazen , en das maaken , Hoofd- dat de Muggen zo fterk niet vermenigvuldi- s gen 3 als zy anders wel zouden doen. „ Drie Soorten van deeze Infekten, (zegt soorten. „ Reaumur,) kan men gemakkelyk in de Vel- „ den omttreeks Parys vinden ; waar van de „ grootfte het Lyf zwart en wit getygerd, 3, en op het Borftftuk zwarte of zeer brui- 33 ne Golven heeft > die gemengd zyn met 33 witte of grysagtige. Deeze Muggen heb- ?) ben de Oogen bruin. Een andere Soort, die 35 een weinig kleiner is, gelykt taamelyk naar , de voorgaande in de Kleur van 't Borft- 3, ftuk, en in die der Oogen, maar dezelve 35 heeft het Lyf bruin. De derde Soort ^ zynde de kleinfte van de drie en de gemeen* 3, fte , heeft het Borftftuk ros of feuilje-mort 3, en het Lyf witagtig: onder aan het Agter- 33 lyf is ieder Ring, alleenlyk, meteen zwarte 33 Vlak getekend 3 zynde het overige graauw3 en 3 3 de Oogen zeer fchoon groen. Ik vind thans 9 dat zonderling is , onder de verfcheï. Infektendie omftreeks Parys voorkomen 3 maar 1 twee Soorten van Muggen opgetekend en geen derzei ven fchynt volmaakt overeen- - komftig te zyn 3 met een der gemelden van Reaumur. Is 'er, in zo weinig Jaaren, eene ver* (*) Hifi. des Inf. env. Paris. TOM. II, 579* 56a Beschryvinc van Aidee verbaftering of verandering gekomen onder LXVI, deeze Diertjes ? Of zyn dezelven op byzon- Hoofd' Plaatfen van eene zelfde Landftreek in Kleur verfchillende ? Hoe veel meer dan in by- zondere Geweften van ons Wereldsdeel ? Dok- tor Scopoli merkt aan, dat de Afchgraauwe Zingende Mug , die hy als de eenigfte Soort in Karniolie opgeeft, het Agterlyf, of met Ban- den , of met Paaren van zwarte Stippen , zo veel als 'er Ringen zyn, getekend heeft (*), In het Waterige deel van onze Provinciën, vindt men zekerlyk meer dan ééne Soort van Muggen Cf). Vyf of zes Soorten heeft men 'er in S weeden waargenomen, als volgc. t. £1} Mug, die Afcbgraauw is7 het Agterlyf Culex fipiens. mtt agt bruine Banden geringd. Zingende Mug. Het grootfte deel, van de algemeene be- fchry ving der Muggen , is van deeze Soort afgeleid, die men gemeenlyk Neefjes of Zin- gende Muggen, in 't Franfch Ccufins, in 't Hoogduit fch Scbnakhn tytelt; als gezegd is- Dus is dezelve het voornaame Onderwerp ge- weert (*) Ent om CarrJol. p. 374. (t) Gronovius hadt 'eu maar ééne, Aïï. Helvet. Pbyf+ Matlu Med. VOL. V# p. 3 5 6* (1) Culex cinereus, Abdomine annulisfiisciso&o. Syft. Nat >X+ Gen. 224. Faun. Suec. 1 1 16 Fl Lapp+ 363, 364. tfLANK. mf. T# 15- f. A, D. Rï>AuM. inf, IF. T. 43. 44. SWAMM. Quatt. T, 23. Bibl. T. 31* f. 4- 8. T. 32. t 1-5.J0BLQT. Mier. 1* pp» 2. t. 13, f. A-E* H. ï, LvMusquetoés. 3. KALM, Itin li* p. 288. de Muggen. 561 weeft van de onderzoekingen der genoemde V. 1 1 1 Afdepl, Autheuren van voonge Jaaren, als ook van LXvi. onzen Leeftyd, die de Wereld verplichten met Hoofd- .... STUK. hunnen iever tot voortplanting van de Kennis der Natuurlyke Hiftorie , inzonderheid door het gebruik van Mikroskoopen. De Werken van Schaeffer , Ledermuller, enden Heer Baron Gleichen gezegd Russworm , geeven daar by uitftek blyken van. Van de menigvuldigheid deezer Muggen in M<*ki Lapland , alwaar zy het Aangezigt en de Han- den, wanneer men door de Boffchen reift, als Stof bedekken, en geheel zwart maaken, zo dat men naauwlyks dc Ademhaaling vry heeft ; is reeds gefproken* De Heer Kalm vondt in Noord- Amerika dergelyke, die men aldaar, zo wel als in de Weftindiën en Zuid- Amerika , Mosquetoes , of Mosquitoos , dat is Moskieten , noemt ,. en hem in Penfylvanie , by aagt , zeer laftig waren , zynde niet grooter dan onze gewoone Muggen. Haar manier van Steeken en Bloedzuigcn kwam ook met die der onzen overeen , zo wel als haar onaangenaam gebrom. Na Warmee en Regenagtig Weder verzamelden zy zig, tegen den avond, in zulk een menigte in de Huizen, dat men daar over verbaasd moeft ftaan ; geevende de opea Schoorfteenen der Engelfchen 'er een bekwaa- men intogt aan. Het Vee, op zoele avonden, uit de Boffchen in de Stad gebragt wordende, werdc X, Deel» XII. Sim. Nn $6l Eeschryving van V. werdt van geheele zwermen Muggen verge- ^LXVT* ze^' ^n ^eete Zomers zyn zy 9 op eenige Hoofd- plaatfen 3 zo menigvuldig , dat de Lugc 'er 's K* avonds als door verduifterd wordt , inzonder- heid by Moerasfige 'Landftreeken en ftilftaande Wateren. De InWooners maakten , daar tegen, voor hunne Huizen , een Vuur 3 om , door den ■Rook, die onaangenaame Gaften af te wyzen. Oude Luiden , onder de Sweeden , willen te zeggen , dat , in voorige tyden , aldaar veel ttieër Muggen geweeft waren; dat zy nog5 in eene onczaglyke menigte , aan den Oever dei- Zee 3 by het zoute Water , omzworven , en dat de genen , die hun in de Herfft des jaars 17483 toen hy zig in Penfylvanie bevondt, verontruftten, van een Venyniger aart waren, dan de gewoonlyken ; gelyk dit uit de Bobbels bleek , die , na haar Steeken , in de Huid op- liepen : terwyl dit anders maar by eenige Men- fchen , inzonderheid Vrouwsperfoonen en die zagt van Vel zyn 3 plaats heeft. Wanneer zy hem, aldaar 3 by nagt gedoken hadden 3 was zyn Aangezigt door roode Vlakjes en Bladders zodanig toegetteld , dat hy zig byna fchaamde > daar mede in 't openbaar te verfchynen. Ik breng hier dit Verhaal van den Heer Kalm te berde, om dat het, door zyne Waar- neemingen 3 blykbaar is 3 dat hy van deeze zelfde Soort 3 het Agterlyf met agt bruine Ringen gebandeerd hebbende 3 fpreekt: terwyl die van de Weftindiën en van de Kult van Afrika § 1 DE M U G G E N. J63 Afrika , van wier Bloeddorftigheid hier voor V. A gewag gemaakt is * 3 mooglyk zouden kunnen viL* behooren tot de volgende Soorten. Hoofd- „ In de Valei jen der hooge Gebergten van STUIC* 35 Lapland 3 onthieldt zig een Verfcheidenheid tttg™* 5, van de Gemeene Muggen 3 welke grpoter l^dz* 3, was van Huk ; als een Tarwc-graantje eve- 541. 39 naarende 3 daar de andere by een Rogge- 33 koorntje vergeleekcn worde. Zy hadt het 3, Lyf zwartagtig Afchgraauw 3 en omgord 3, met zes of agt Banden ; de Wieken witag- 3, tig, met Afchgraauwe Adertjes doorreegen,. 3, glanzig, en tegen 't Licht gehouden als mee 3, een rooden weerfchyn ; de Borft van onde- 3, ren Haairig; de Pooten wit geringd. Dee- 3, ze kwam ook wel in de Boffchen van Lap- „ land en S weeden voor; maar niet zo menig- 3, vuldig en met minder dikke zwermen. Zy is ftouter dan de gemeene 3 niet vooraf de openingen in de Huid opzoekende 9 maar aanftonds , en eer dat nog haar Pooten te deeg neergezet zyn 3 reeds daar inprikkende met den Angel 3 als met een Speld of Naald. •1 sa „ Het Aangezigt heeft 'er veel van te lyden 3 3, en men kanze niet zo gemakkelyk wegjaa- 33 gen (f) Miflchien, dat de zeldzaamheid van Menfchen te ontmoeten , deeze nog Bloed- dorftiger maakt. Daar (-(■) Culex Alpinus* Flora Lappomca. p. 3643 3$5% I. DEEL. XII. STUK Nn 2 564 Beschkyvinc van V- Daar onthoudt zig, in Europa , nog eene LXyj* Mug , die veel naar de gewoone Zingende Hoofd- Muggen gelykt, doch de helft kleiner is 3 zyn- stuk. je Zeldzaamer in Sweeden. Het byzonderc BiiUgwick. Kenmerk , dat deeze van de andere onder- scheidt 3 is deHaairigheid der Wieken aan den dunnen rand , welke Reaumur , zeer fraay , by fterke vergrooting afgebeeld heeft , als plaats hebbende onder de Muggen in't algemeen , en by de Pluimpjes of Schubbetjes der Kapellen vergelykt , zeggende , dat dezelven aan den binnenrand der Wieken van fommige Muggen egaal van grootte , aan dien van andere Soor- ten onegaal zyn , en dat de buitenrand met fcherpe Stekeltjes gewapend is (*). Dit beves- tigt myn vermoeden van het verfchil der Muggen., in dergelyke kleinigheden, op byzon- t z\t dere plaatfen van ons Wereldsdeel +• Deeze öladz, 5^0, *■ heeft , in Sweeden , het Borftftuk vaal of Roeftkleurig, het Agterlyf bruinagtig ; de Poo- ten lang ; de Sprieten zwart, met Haairtjes, die naauwlyks zigtbaarzyn, gekranfl (f). n (s) Mug, die bruin is , met een Vorkige Snuit. Bifurca* tut. On- Yorkfhutb (*) Mem. Sur les Inf. Tom. IV. 2 Part. p. 379, o&avo Pl. 39* %• 4> 5, 6. (|) Culex fufco-teftacca , Aiis ciliatis. Syft. N*t. Ed. XII. p, iooz. (1) Culex fufcus, Roftro bifurco» Fauh* $uectm$. RAJV Inf, 74, n, 4, REAUM* In/. IV, T«4«« f. I, Z. de Muggen. Onder de Muggen vindt men 'er , gelyk ikAp^EL reeds uit Reaumur heb aangemerkt f , wier lxvl Snuit Vorkagtig is , doordien dé; twee deelen Hoofd- der Scheede, naar 't end toe , van den Angel STUK- afwyken. Linn^us zegt, dat zulke Mug- bla^fl5e5Ii gen niet fteeken (*_) , en , dewyl men deeze gevorkte Sprieten, alleenlyk, in die met Ge~ pluimde Sprieten waarneemt , zullen het , waar- fchynlyk , de Mannetjes zyn van de gewoone Muggen , door welken wy zelden geftoken worden , zo min als door de Mannetjes Brem- fen Ct)« Dergelyke vermenigvuldiging dei- Soorten, door onzen Autheur , hebben wy meer gezien, £3) Mug , die de Wieken Glasagtig beeft , met til # drie donkere Vlakken. y£^*"9 agtigc. Van wegen de kleinte niet alleen , maar ook van wegen de Vlakjes , die zy na haar bytcn overlaat , voert deeze den bynaam van Vloo- agtige of Vloo-Mug. De S weeden noemenze Swidknott. In vogtige Weidlanden en aan dc Rivieren ontmoet men , by Zomer , tegen den avond , als een geheelen Nevel van zodanige Mug- (*) Culex non vulnerat. Faun. Suec. Ed, II. p. 465. ("f ) Faminx nos pungunt , Mares vero vix ; uti Tabanu Syft. Nat. Ed, XII. (3) Culex Alis hyalinis , macuHs tribus obfcuris. Faun , Suec. 1117. FL Lapp.z6$. Derh. Pbyf. Th* L, i. C, i €5,6. I, DEEL. XIL STUK. Nn 3 565 Beschryvinc van V. Muggetjes, die wel niet vinnig fteeken, doch ^Fv x?tL' door haare kitteling zeer laftig zyn en naauw- Hoofd- lyks te verdry ven , laatende overal, daar zy STUK' byten of fteeken , een Vlakje op de Huid, dat naar de beet van een Vloo gelykt. Haar Lyf^ naauwlyks een twaalfde Duims lang, is bruin ; de Sprieten zyn dun en niet Haairig of gepluimd; de Wieken leggen over elkander op het Lyf , vertoonende zig als ééne enkele Wiek, met drie bruine Banden. Van de Lap- landers worden zy, met Tabaks-Rook, weg- gejaagd, zo wel als de andere Muggen (*). Omftreeks Parys wordt , volgens den Heer Geoffroy, een dergelyke Soort , 's Voor- jaars , in de Bosfchen gevonden , welke van hem op de Hoogte van den Koninglyken Tuin t * la t s alwaar veel Harftagtige Boomen zyn, waar- jhttedu genomen was. „ De Heer Linn^eus zegt, tiiyji „ (voegt hy 'er by ,) dat dezelve zeer vinnig fteekt ; het welk ik de nieuwsgierigheid niet „ gehad heb te onderzoeken Geen won- der! want de Man heeft zig niet, gelykerwys de Heer Reaümür , tot een Martelaar van de Muggen willen maaken. Ondertuffchen zou hy zo bevreesd niet zyn geweeft, indien hy Lin- N-ffiUs wel begreepen had, die zegt (f), dat het (*) Flor. Lappan* p- 3 66, Elders zegt zyn Ed. dat zy 'er 2,wam en andere dingen toe gebruiken, zie -bladz. 540, hier voor. (f) M. Linn.euS <3if, qu'il piqué tres-fort. ƒƒ//?. des Uf. de Muggen. 567 het grootte ongemak , 9t welk door deezc^V. Muggetjes veroorzaakt wordt, is, dat de ge- ^xvi?' beeten plaats jeukt of zeer doet ^ en het Vlak- Hoofd- je langer byblyft , dan dat van een Vloo-beet STC?K- (4-). Dit zou gemelde Franfche Heer waar- fehynlyk wel ondervonden hebben 3 indien het de zelfde Soort van Muggetjes geweeft waren : ten minfte heb ik dergelyke Jeukt en Onge- makken , in 't loopen door Wildernis , tegen den avond, in Veenlandcn, van Muggetjes die te klein om te vangen waren , nog onlangs al- hier vernomen. £4) Mug, die zwart is, met Glasagtige Wie- n Iv» ken y de rooten zwart , met een witten Krieuwe. Ring. • Uar' Het krieuwelen 3 dat deeze Soort , die men ïn S weeden iTwoï, en Meckere in Lapland noemt, op het Aangezigt en de Handen veroorzaakt , is 3 voor Luiden die teder van Huid zyn5 by- na onverdraaglyk. Men kanze door blaazen of beweeging der Handen niet wegjaagen, het geen env* Paris. p. 580, Morfu inflammante Cutem, moleftiam, praefemm in Norlandia , non minimam crcant: is het fterk- fte dat LlNNiEUS daar van zegt: Amosn. Acad, III. p. 343. Et quod ü mordeant , licct minus fentiatur. Flor, Lapp% Dat is. Men heeft weinig gevoel van haar hyten. (I) A morfu macula , Pulicis inftar , nigricans , diutius harens, dolens. Faum. Suec, £d. II, p. 465. (4) Culex niger, Alis hyalinis , Pedibus nigris, annulo albo^ JFaun» Suec, 1118. Ii Deel» XII. stuk, Nn 4 568 Bëschryvinc van Afdeel ^Cen ^ 3 'm ^° Sec*agte Muggetjes , be- LXVL 'vond. In grootte en geftalte verfchillen zy Hoofd- weinig van de voorgaande Soort. STUK. v. (5) Mug 5 die zwart is , met het Agterlyf bruin Paden-*1 m bet Fwriwfd Wit' Mug. In Lapland is deeze kleine Soort van Mug- gen , niet grooter dan een Luis zynde , zeer gemeen , en plaagt inzonderheid de Paarden, (die aldaar byna niet dan van de Paftoors of Pre- dikanten gehouden worden,) en de Runderen, ongemeen ; door ftoutelyk , al Bloedzuigende , tuffchen het Haair in te loopen. Menfchen worden 'er naauwlyks van aangedaan. vt. ("6") Mug , die Tegelrood is , met Netseewyze Stercoreus. v ' _J7. 7 , , f °, , „ A , , ö J Drek- Wieken 9 hebbende op de Borjt eeney en ever Mug, Agterlyf drie zwartagtige Strcepen. Van de ftoffe, waar zy op gevonden wordt, heeft deeze haaren bynaam. LXVIL fs) Culex ater, Abdomine fufco, Fronte alba, Faun* Suec* 2120. FL Lapp. 359* (6) Culex teftaceus , Alis reticulatis, Linea Thgracis, tri- busgue Abdomims , nigricantibus. Syjït Nat* Z. DE D R I L-M U G G E N. 569 LXVIL HOOFDSTUK. itoo^ STUK» Befchryving mn 't Geflagt der Dril-Mug- gen , die men ook viel Danfende Muggen noemt. T^en Nederdukfchen naam van Dril-Muggen Naam. geef ik aan een Geflagt van Infekten , die van anderen Danfende Muggen getyteld worden , om dat zy de eigenfehap hebben van zig in de Lugt al huppelende te beweegen, terwyl zy daar in by avond zwermen , gely- kerwys de Muggen. By de oude Autheuren vind ik daar van geen gewag gemaakt , en de Griek- fche Geflagtnaam Empis fchynt weleer , onder anderen, op de Muggen toegepaft te zyn. De byzondere Kenmerken van deeze Diertjes Kenmer. beftaan in een Snuitje te hebben , dat Hoorn- agtig is en omgeboogen , langer dan het Borft- ftuk 9 tweekleppig , met de Klepjes horizon- taal. Voor het overige gelyken zy veel naar Muggetjes of kleine Vliegjes. In dit Geflagt waren maar drie Soorten op- soorten, getekend , doch waar by thans nog twee ande- ren gekomen zyn , als volgt. (1) Dril-Mug met Draadswyze Sprieten 3 die 1+ zwart Bö/taiu. Noord - (1) Empis , Antennis Filatis , nigra; Alis fubrotundk, fuf- landfché. Co ferrugincis. Faun Suet, 103S. Syft. Nat* X, Gen. 225» h P£EL4 XIJ STUK* Na J 5?o Beschryvinc van V. zwart is , hebbende de Wieken rondagtigy ALXEV1Ï. bruin RoéftM™rig. *stuk? 1° c'e Noordelyke deelen van Lapland is dee- ze vry gemeen , en zwermt 'er , tegen den avond, gelykerwys de Muggen, doch zonder te byten of te fteeken. In grootte der Wieken overtreft zy een Huisvlieg , doch haar Lyf is ongelyk fmaller , en haar Snuitje gelykt naar dat van een Mug. Ptnnï es Dril- Mug met Draadswyze Sprieten 3 die Vedc/poot. zwart is 3 hebbende de agterjic Pooten lang , en in de ééne Sexe gevind. Op de Bloemen van de Veldkerfe en van de Bofch-Oijevaars-Bek komt deeze Soort menig- vuldig voor 3 die niet alleen wegens de dunte van haar Lyf, maar ook wegens de langte haa- rer Agterpooten , merkwaardig is , zynde byna de helft kleiner dan een Huisvlieg. m. (3) Dril-Mug met Draadswyze Sprieten , die toalwe. graaitwagtig is , hebbende drie zwarte Stree- pen op het BorftJïiiL Deeze heeft het Lyf grooter dan een Huis- vlieg en Afchgraauw, gelyk het Agterlyf, dat dun en fmal is : de Wieken zyn bruin , de POQ- (2) Empisy Antennïs Filatis, nigra ; Pcdibus pofticis Ion- gis, alteri pennatis. Faun. Suec. 1041* (3) Empis, Antennis Filatis , livida» Thorace tineis tribus nigris. Syfi. Nat. X. BE D R I L-M ü G G E 571 Pootcn geelagtig. Zy komt,, zo wel als de twee V. , , , Afdeel. volgende, overal voor. LXVii. - Hoofd- (4) Dril-Mug met Draadswyze Sprieten, dteSTÜKm Afcbgraauiv is9 hebbende de Wieken lang* iv. ivcrpig en de Staart met byhangzels. Nyp^aatc." Het Lyf , een weinig grooter zynde dan dat van een Mug, heeft aan 't agter-end een dub- beld Kraakbeenig uitfteekzel^ het welk 'er den naam aan geeft. (5) Dril-Mug met Draadswyze Sprieten, van SterJ0'réÊm kleur Tegelrood* hebbende de Wieken Nets-ru. ' , _ . Diekmiu- LXVIII. C4) Empis, Antennis Filatis, cinerea,Alis oblongïs , Cauda* appendiculata. Faun. Suec. Ed, II. N. 1898. (5) Empis Antennis Filatis teftacea , Alis reticulatis, linel Dorfali, Abdcminisque nigra. Faun. Suec. Ed. II. N4 1899. (*) Os armatum Roftro unifeto: Vagina ba€ membranacea, retraaili , palpigcra ; aiifei lucida riglda atteniiata porecca Jongst. (|) Entomol Carnlel. p, 368, g algemeen , kan ik naauwlyks eenige byzonder- ken* heden te berde brengen , dan alleenlyk , dat zy van de andere Vliegen vsrfchillen , door een f|) Zie zyne Nouvelles decouvertes ou Obfervat. Mfcréfcop» &c. Neurenb, Anno 1763 begonnen en nog vervolgd wor- dende mee uitgeeven. Tab. 7* I* D£EL. XII. STUK* 574 Beschry ving van V. een uitfteekende geknakte Snuic , wier fcherp- LXVnV te en ^y^'ie^ 'er> door Geoffroy, den naam Hoofd- ' aan heeft doen geeven van Stomoxys , het welk stuk. zo veel als Scherpbek betekent. Hier in be- itaan dan de Kenmerken van dit Geflagt , het welke anders niet gemakkelyk van dat dei- Vliegen te cnderfcheiden is , en mooglyk heb- ben deeze Infekten wel dergelyken oirfprong* Zes Soorten van dezelven waren 'er maar bekend , doch waarby thans zeven nieuwe Soorten , meelt Sweedfche, gekomen zyn ; als volgt. Conops r@Jlrata„ Snuitte. (j) S teekvliegje met Borjlelfprieten 9dat zwart is , hebbende bet Agterlyf ovaal , geel en glatl3 en een Kegelvormige Snuit. Dit Infekt is in Duitfchland waargenomen 5 door den Heer Forskaöl. Het heeft de geftal- te van een Huis vlieg ; de Snuit Hoornagtig, uitgeftrekt, Kegelvormig, langer dan den Kop, naar den grondfteun toe veel dikker dan alle de overigen. De Schenkels zyn geelagtig ; de Wieken bleek. ït* (2) Steekvliegje met Pluimagtke Sprieten* dat Qalcitrans Schopper. Afcbgraaaw is en glad ; het Lyf Eyrond. Den (1) Comps, Antennis Setatiis , nlgra ; Abdomine ovato, flavo, Ixvi; Roftrotconico. Syft* Nat. X. (1) Conops , Antennis fubplumatis , cinerca, glabra, oyara* faun. Succ. 1042, de Steekvlieg j~e s. 575 Den bynaam krygt dit Vliegje , het welk in V. S weeden Sting*Flüga genoemd wordt, van ^iJxviu fchoppen met de Pooten , waar het de Oïïen Hoofd- en Koeijcn toe noodzaakt , door zyn geduurig STÜK* fteeken. Het ontziet de Beenen der Menfchen ook niet , vallende inzonderheid , wanneer 'er Regen op handen is , op aan ; als wanneer het in de Huizen komt, Van zyne Steek blyft dik- wils een rood Plekje, als een Vloo-beet , over. Men kan het niet, dan met veel oplettendheid, van een gemeene Huis-Vlieg onderfcheiden. Dit zelfde heeft Doktor Scopoli, dien aan- gaande, ook in Karniolie waargenomen. Ge- offroy zegt , dat het de Paarden zeer plaagt en dik wils tot bloedens toe fteekt. Dan zou 'er de naam van Pferdfiecber 9 dien Sulzer aan dit Geilagt geeft, niet ontofcpaffelyk op zyn. (3) Steekvliegje met Borftelfpvieten 9 dat Afch- m. graamv is> eemgermaate haaing , en Ey- plager. rond van Lyf. In 't uiterlyk aanzien gelykt dit veel naar de voorgaande Soort , maar is wel de helft klei* ner. Het onthoudt zig omtrent het Vee , het zelve dik op de Rug zittende , en dus maaken « de dat de Runders geduurig in beweeging zyn, zo met de Staart flaande als met de Pooten fchop- (3) Conops, Antemiis Setariis ■ cine-rca , fubpilofa , ovata. Syfl. Nat. X. X. DEEL*. XII. STUK. 57Ö Beschryving van v* fchoppende, op dat zy niet, veel gegeten heb» LXVlll. bende , door gebrek van Verteering om den Hoofd hals zouden raaken (*). STUK. iv. (4) Steekvliegje met geknodjle Sprieten , die fbaiï.C6m JPits m Seel zJn 1 bet 4p*rlyf Rolrondag- Grootkop. tig ^ giad j mQi yfef Ringen aan den rand geelagtig. r Re aumur .heeft de Afbeelding gegeven van dit Infekt , het welke zeer naar een Wesp gelykt , en opmerkelyk is door zyne Sprieten. .Deeze maaken ook het voornaamfte verfchil tuffchen 't zelve en de Steekvliegagtige Vlieg uit, welke de Dertiende Soort is onder onze Vliegen. Geoffroy hadt hetzelve, tot de Wolf - vliegen t'huis gebragt (f). De Blaaskop , die minder gemeen in S weeden is , heeft den Kop van agteren gezwollen , ge- ]yk deeze Soort van vooren , naar welke zy anders zeer gelykt. De Stekelige verfchilt meer daar van. (5) (*) Een fclirandere aanmerking; van L 1 n n js u s , om te toonen dat al! es ten goede en ten nutte ftrekt in het. Wereld- geitel. Syft. Nat. Ed. XIL p. 1004. (4) Conops > Antennis Clavatis mucronatis, lutels ; Abdo. mine fuhcylindrico , glabro, Segmentis quatuor maigine fla» vefcentibus. Faun. Suec. 1036. Uddm% Dejf. 100. (|) In zyn Ceflagt , naamelyk van Aftlus , waar van het de TVaa'fde Soort is. Hifi* des In/, env. Paris, TOM, II. p. 471. Niet Afibus 11 ; gelyk in Syft. Nat. Ed. XII. p. p. 1005, verkeerdeiyk , aangehaald wordt; zo wel als p. 1004, 'Empis cacitrans , in plaats v*n calcitrans en Stromoxys , in plaats van Stomtxys. Mooglyk zyn dit Drukfouten, DE S TEEKVLIEGJES. 577 (5) Steek vliegje met geknodjle Sprieten , ^A fpits en zwart zyn ; het Agterlyf Rolrond- LXVIII. cigtigy glad, met drie Ringen geel gerand. Hoofö. STUK. Deeze , die ook veel naar de gedagte Vlieg ^ v. gelykt3 heeft de Pootea niet,gelyk de Groot- Geeipoot, kop , Roeitkleurig , maar geel en zwart ge- bandeerd. Een naderhand ontdekte Soort, heeft het Lyf Roejikleurig , en draagt daar van den Bynaam. In Siberië is , door den Heer Laxman , een Pethiata. Steekvliegje ontdekt en waargenomen , het e ec * welk thans als een byzondere Soort wordt op- getekend (*). Deszelfs onderfcheidend Ken- merk is y dat het Agterlyf met een dun Steeltje aan het Borftftuk zit , gelykerwys in veele Sluipwespen of Rupsdooders. Dit Steeltje was rood 3 het Agterlyf zwart , aan 't end rond en wit, de Kop geel, de Pooten rosagtig. (6) Steekvliegje met Borftelfprieien , dat het - Agterlyf Haakig heeft en graaim; het Aan- Blaaskaak» gezigt Blaasagtig wit, de Wieken gewolkt. Een zonderlinge bynaam voor een Steek* vliegje (5) Coneps Antennis Clavatis raucronatis nlgris; Abdomine fubcyliudrico glabro ; Segmentis tribus margine flavis, Syft* Nat. X. (*) Conops Antennis Clavatis nigris, Clava rubrS , Capita fiavo, Abdomine petiolato. Syft. Nat. XII. 1005* N. 9- (6) Conops Antennis Setariis; Abdomine hamofo grifeoj facie veficulari alba; Alis nebulofis» Syftm Nat, X, h DEEL. XII* STUK* O O 578 BESCHR YVtNG VAN Afde r vliegj'e' datfleSts van middelmaatige grootte LX VIII is- Doktor Scopoli , niettemin, heeft hetzel- Hoofd ve ook aangehaald in zyn Geflagt van Sicus, st^k. waar in de tweede Soc>rt uitmaakt. Uit dit Geflagt brengt Linn^us thans de Eerfte Soort , die den naam van Sicus ferrugi- neus voert , te berde , onder den bynaam van Tefiacea , dat is Tegelroode , Conops , welke de Paftoor Sch^effer Stomoxoides getyteld hadt (*). Deeze was, naamelyk, in de Zuidelyke deelen van Europa , door den Heer Ascanius waargenomen , en naar S weeden , zo het fchynt, overgefchikt. Subcole- Behalve de Atomaria , dus wegens de Wie- optrata. ^ ^ jje t>ruin Cn zeer fyn met witte Stippelt- jes befprenkeld zyn, gebynaamd , is in S wee- den nog een Soort van Steekvliegjes ontdekt * welke , om dat zy naar een Schild vleugelig In- fekt eenigermaate gelykt , den nevensgaanden Bynaam voert. Zeker Jongeling, Christier- nin genaamd, heeft dit Infëkt by Upfal waar- genomen. De Kop, het Borflftuk en de Poo- ten, gelyken volkomen naar die van een Huis- vlieg : het Agterlyf is ronder , Roeftkleurig , zwart getipt. De Wieken zyn opgeheven, naauwlyks langer dan het Agterlyf , als afge- beeten , zeer breed , dikker dan in anderen , als gebrand wit en bruin. Dit geeft aan het Infekt een wonderlyke gedaante (f). LX IX» (*) Syft. Nat* Ed, XII. p. 1006. N. 12* {]) Ibidem. N. 13. DE Roof vliegen. 579 V. LXIX LXIX. HOOFDSTUK. hoofd-* STUK. Befchryving mn 't Geflagt der Roofvliegen, ook Wolf vliegen genaamd. TToe duïlter ook de denkbeelden der Ou- Naad; J- A den waren in de ónderfcheiding der In- fekten , terwyl zy de Horfels en Bremfen met de Vliegen verward hebben ; het blykt niette- min, dat AJUüs by hun een Infekt was , het welk vinnig kon fteeken. Plinius, van de Scorpioenen en anderen , die met de Staart kwetzen, gefproken hebbende, zegt, ,, on- „ der de overigen hebben fommigen den An- „ gel in de Bek, gelyk de Afilus } als ook de j - Muggen en eenige Vliegen * (*). Deeze Autheur kon zig niet gepafter , ten dien opzig- te, hebben uitgedrukt , indien hy rer flegts de Bremfen by gevoegd had, in plaats vail ze als de zelfde Infekten aan te merken : doch fom- mige Geleerden verbeelden zig , dat die woor- den , gelyk veele anderen . door iemand an- ders in den Tekft ingelafcht zyn (f j. Ari- stoteles immers en iE li anus, hadden- ze, wel duidelyk, van de Bremfen onderfchei- den/ (*) Reliquorum quibusdam aculeus in Ore , ut Afilo (üvi^ Tabanum dici placet ,) item Culicibus & quibusdam Mnkièö fflft. Nat. Libr. XU Cap. a$.' (|) ALDROVAND. de Inf, p, 147. E. L DEEL. XII. ïfvÈ* Oö 2 I 53o Beschryving van _ v- den , en gezegd , dat de AJilus veel grooter ja FTi F P T LXIX. 'en fterker Prikkel heeft, aan den Bek. En, Hoofd- dat Pi> i N i us van 't zelfde Gevoelen geweeft STUK zy 3 omtrent deeze Infekten , blykt , dewyl hy verhaalt, dat men in Arabie de Kemels met Walvifch-Traan beftreek , om gedagte Vlie- gen , door den Stank , van der zei ver Lyf te houden. rigen. De Naams oirfprong is my duifter , en dat fchappen. dic woord van de gzels afleidelyk zyn zoude ; gelyk Charleton wil , heeft niet veel waar- fchynlykheid. De Vlieg , die uit den Worm voortkomt , welken Goedaart Kamelion t zje noemde t * wordt door Swammerdam als b.adz. 471. 1 * de waare Afylus aangemerkt , en onder den naam van Koe -Vlieg befchreeven. In beide opzigten zeer verkeerdelyk. , Die van dit Ge- llagt worden , veel eigener, Wolf-oï Hosdk- Vliegen getyteld , wegens haare roofzugtig- heid , en wy noemenze eenvoudiglyk Roof- 'vliegen, het welk haare voornaame eigen- fchap te kennen geeft. Zywyken, naamelyk, in dat opzigt 3 voor de Wespen niet , en , als men de grooten vangen wil , dient men zig voor haaren Angel wel te hoeden. In fommige Landsdouwen wordt 'er het Vee grootelyks door geplaagd De (*) De dolheid , tot welke de Runders vervoerd worden door het' fteeken of vervolgen van dergelyke kleine Infekten > vind ik niet onaartig uitgedmkt door Oppianus , wanneer hy dus fpreekt: DE ROOFVLIEGEN. 581 De Voortteeling van deeze Infekten is niet y. onbekend , gelyk fommigen ons willen wys Afdeel. maaken Het Masker leeft niet in 't Wa-^00FD'. ter, als de even gemelde , maar men vindt het stuk. des Voorjaars , onder meer andere Maden , voort- teeling; van taamelyke grootte, in de Aarde. Sommi- gen derzelven zyn wel een Duim lang en wit- agtig, met een harden bruinen, fpitfen Kop, waar mede zy door Hout zelfs kunnen booren. Geen Pooten hebbende, moeten zy haar Lyf, door inkrimping en uitzetting , met den Kop voortfleepen. Tegen de Verandering komt deeze Made uit de diepte opwaards , en , onder een Steen, Plank, of Wortel van een Boom zig nedergelegd hebbende, wordt zy een Pop- je , dat van een zonderlinge figuur is , heb- bende als twee Hoorntjes op den Kop, en aan ieder Ring gelykerwys een Boendertje van drie Stekeltjes. De Staart heeft tweederley ge- vorkte puntjes , door middel van welken de Pop zig eenigermaate kan verplaatzen , om de Vlieg gelegenheid tot uitkomen te bezorgen. Zy Quin etiam fontes Tauros infejlat Af 'lus , Jiibus £y Lateri medio cum fixus inh&ret : Nee jam Paftores curanty nee Pafcua Uta9 Et virides Herbas , Stabul* atque Armenta relinquunt, ConfoJJi furiunt rabie , non Flumina pojfunt Non Mare9 non Valles, prxruptaque Saxa tenere. (|) Ut ft. des Inf env. Paris. Tom. II. p. 466. Je ne con- «ois ni leurs Larves , ni leurs Nymphes 8cc. I. DEEL. XII. STUK. O O 3 582 Beschryving y a 15 Va Zy verfchilt , in geftalte , vry veel van de ^LXIXL gewoone Vliegen 3 en heeft het Lighaam veel Hoofd- langwerpiger en ruig , aan 't end fpits , de stuk. p00ten iang en grof : Joch iiaar voornaamfte Kenmer- gg^j^ js Hoornige, uitfteekende a regte, tweekleppige Snuit , aan 't end fpits als een Els. De gedaante der Sprieten komt overeen met die derBremfen; daarin, naamelyk, dat dezelven fcherp uitloopende Kegelvormig zyn, en beftaan uit vier Leedjes, soorten. 't Getal der Soorten van dit Geflagt is twaalf geweeft ; waar onder zig eenige uitheemfche bevonden ; doch thans vinden wy hetzelve tot zeventien , waar onder tien Sweedfche, ver- meerderd. 1. CO Roof vlieg , die eenigermaate Roeftkleurig jiaurus» ^ > hebbende de zyden van de Borft met #o0rfche. zwarte Stippen 3 en bet Borjlftak van boven met drie zwarte Streepen getekend. Deeze 9 in Moorenland door Brander waar- genomen, hééft de grootte van de derde Soort van dit Geflagt : de Sprieten zyn Roeftkleurig en de Ringen van het Agterlyf bruin gerand. Meirus By of omtrent de ftad Algiers moet deeze Aigieriche. aan dien zelfden Heer voorgekomen zyn. Zy heeft het Lyf geheel Roeftkleurig 3 zynde van grootte als dat van een Hornaar, eenigermaa- te fi) Afilus fubferruginens ; Pcéèoris lateribus Pun&is, Tho- raciscjue cbrfo Lineis tribus nigris, Syft. Nat* X. Gen. 227. DE ROOFVLIEGEN. 583 te Haairig, doch niet ruig, met de randen der V. Ringen wat lichter of Roeftkleuriger ; de Oo- lxIx" gen zwart. Hoofd- SI UK. (2) Roof vlieg , die het Voorhoofd , Borftfliik lr> en Poolen , Roeflkleurig , de Wieken geel \ aan de tippen en dimftcn rand zwart heeft. fche. Deeze , in Barbarie door den Heer Brander gevonden , overtreft de anderen in grootte: zy heeft een wit Schubbetje ara de zyden van het Borftftuk; het Voorhoofd is met Haairtjes bezet ; de Pooten met zeer dunne Stekeltjes daar op verfpreid. Die groote VVeftindifche Roofvlieg, welke weftindi- in onze Afbeelding Fig. 12 , op Plaat XCVIII, knePL4 wordt vertoond , komt in veele opzigten met^Vixl2f# de naaftvoorgaande overeen. De kleur van 't Lyf is uit den Afchgraauwen , en die der Oo- gen zwart: het ovqrige als in de tytel gemeld wordt. £3) Roofvlieg 3 die het Agterlyf ruig , van uj, voor 'en zwart , van agteren geel en omgebo:.m ^fr^fsontm gen heeft. Europï- ö J fche. Deeze kan3 met meer reden 3 de Europifche Flg' lo* ge- (1) Af lus Fronte Thonce Pedibusqne fermgineis ; Alis fk« vis apice margineqiie tenuiore nigris Syfi» Nat. X. (3) Af Jus Abdomine tomentofo antice nigro, poftice ftivo inflexo. Faun. Suec. 1031. MOUFF. Inf 46. RAJ. Inf. 267. JONST. Inf. T. 10. f. 2. FJUSCH. Inf. III. T. 8. I, Deel, XII. Stuk. O O 4 584 Bëschrï VING VAN . v- genoemd worden , dan Hornaar- of Horms-ag- Afdeel . , . . T ^ , , i • j LXIX* tige, gelyk de Latynfche bynaam luidt: want Hoofd- haar geftalte komt met die der HornifTen 3 dat de stuk. groot(ie Soort is van Wespen 9 zeer weinig overeen ; ja is daar mede gantfch tegenftrydig. De Horniïïen hebben het Lyf rond en dik ; dee- ze Roofvlieg heeft hetzelve dun en fpits : een verfchillendheid die zeer in 't oog loopt. Hoe kon R a y dezelve dan , evenwel 3 een zeer groote Hornisagtige Vlieg ty telen , en hoe kon Linn^us hem , hier in 3 navolgen (*) ? Men heeft oudtyds de Horniflen niet duidelyk van de Wespen onderfcheiden 9 en fommigen van deeze laatften gelyken meer naar deeze Roof- vliegen ; inzonderheid de Rupsdooders 3 die Jcbnetimons genoemd worden 9 (volgens fommi- gen wegens de dunte of fchraalheid van haar Lyf (t)' Reaumur, die dezelve in een ander poftuur onder 't oog brengt , waar door de dunte van het Lyf nog meer doorftraalt , zegt dat het een geelagtige Vlieg is , van het Ge- il agt der genen , welken Mouffetus heeft t Mouche doen graveeren , en die hy Wolf vlieg f noemt Dat deeze Infekten ook de Viervoetige Die- ren (*) Om van het verichil der Geftalte overtuigd te wor- den, behoeft men flegts onze Afbeeldingen Pjl. XCVIX. Fig* 2. en Pl. XCVIII. Fig. 13, te vergelyken. (f) Mouffetus, Inf, Tbeatr. pag. 45, (i) Tom. IV. p. 194, O&avo. PL 8. n*g* $. DE RoOFVLlEGEN. 585 ren aandoen , waarom zy , door Aldrovan- v. dus, tot de Koevliegen f betrokken zyn, ^^^ix^ reeds gezegd. Men noemtze Roof- Vliegen 3Hoofd- om dat zy andere Vliegen vangen en die uit- STUK- zuigen, niet alleen, maar zelfs de Kevers niet^w^ verfchoonen, en de Roozebokjes , even als een Havik of Sperwer doet met het kleine Gevogel- te , in de Lugt wegvoeren. Zy zitten op den Roof te loeren , haaiende de voorfte Pooten geduurig in de hoogte , waar mede zy zeer vaardig zyn , en gebruiken die als Handen , om het Aas voor den Bek om te draai jen , gely- kerwys een Inkhoorn de Hazelnoot en. Wan- neer zy geen Infekten kunnen bekomen , zet- ten zy zig op de Boomen, die een Sappigen Baft hebben , om daar Voedzel uit te haaien komende daar in met de Bremfen overeen. Deeze Roof vlieg komt, als gezegd is , uit een Wormpje of Made voort , dat zig in de Aarde onthoudt. Doordien zy maar twee Wieken heeft, en geene Nypers aan den Bek, is zy niet alleen van de gemeene Wespen zeer gemakkelyk te onderfcheiden ; maar heeft aan de Pooten een byzonder Kenmerk , 't welk alle de Roof vliegen eigen is, zegt Fri sch, en waar aan menze zo goed kennen kan , als de Havikken en Valken aan haare Klaauwen : dat naamelyk de Zooien der Voeten in tweeën ge- deeld of gefpleeten zyn. Eigentlyk heeft ieder Klaauwtje onder zig een Voetzool , welke haar I. DEEL» XII. STUK* O O 5 nioog- 535 BESCHRy VING VAN V. Afdeel LXJX. Hoofd- stuk. J&ftuans* Penfylva- nifche. IV. Gibfafus, Bultige. At er. Zwarte, mooglyk als de gewoone Vliegen dienen zal, om by iets , dat glad is , op te kruipen. De tekening der Wieken is in dit gantfche Geflagt van Havikvliegen , zegt hy 5 eenerley ; het welk ook in de Weftindifche plaats heeft , als uit vergelyking van onze Fig. 12, met Fig. 13, blykt. Uit Penfylvanie is een Soort van Roof vlie- gen in het Kabinet van den Heer de Geer ge - bragt , welke thans voorgefteld wordt onder deezen bynaam. Haar Kleur is Afchgraauw, met de drie laatfte Ringen van het Agterlyf wit. Een zonderling , famengedrukt , zwart Teellid , hangt aan de Staart , gelyk in die vaa ons Wereldsdeel (*). (4) Roof vlieg 3 die ruig en zwart is > met het Agterlyf van agteren wit. Dit is een groote Vlieg, naar een Brems ge- lykende , langwerpig , Spilrond , ruig en zwart, hebbende de twee agterfte Ringen wit, als ook het Voorhoofd , dat gebaard is ; de Wieken bleekrood. Men heeftze in Scnönea gevonden. (5) Roofvlieg , die ruig is en geheel zwart , met een witte Baard. In (*) Genitale {ïngulare , compreiïum , attum , Caudx ad- hsret, ut noftratibus. Amoen. Acad. VoL#] VI. p. 413. Syft% Nat. Ed. XII. pag. 1007. Sp. 5. (4) Afilus hirfutus niger i Abdomine poftice albo. Faun» Suec. 1034. It. Sc ank. 414. (5) Afilus hirfutus totus niger, Barba albidl. Syft. Nat. X. DE ROOFVLIEGEN. i 587 In S weeden is deeze zeer zeldzaam, doch in V. A.FD E EL Duitfchland komt dezelve meer voor. Zy ge- lxix/ lykt naar de voorgaande , maar is korter en Hoof n- geheel ruig, hebbende geknodfte Sprieten. STUK* Een Roof vlieg , die de Geele wordt geby- FUvus* naamd ., is door LiNN^iusin Gothland waar-Geele* genomen. Dezelve hadt aan de Staart een zonderling Deel , naar een Geitepoot gelyken- de, met twee Stekels, waar van de eene krom was, en daar tusfchen een andere grootere te rug geboogene , van agteren met een ruuw Schubbetje bedekte Stekel. Zy wordt een groote Vlieg genoemd. Gedagte Stekels kwet- zen niet (*). (6} Roofvlieg , die bet Agterlyf een weinig vr. 1 n , Gilvus, ruig en zwart beeft , van boven ros. R0fTe. (7) Roofvlieg , die de Onruften en boegen vir. van bet Agterlyf geel , de Dyè'n zwart tus?s'na beeft. Gerande Deeze is zeldzaamer in S weeden dan de voorgaande , die men ook omftreeks Parys heeft gevonden. C8) (*) Afdus niger hirfutus , Thorace pofrice rlavo, Abdomi- ne fupra fulvo , Plantis ferrugmeis. Faun» Suac. £d» IU N. 191U (6) Aftlus Abdomine pubefcente nigro, fupra rufo. Faun* Suec. 1036. (7) Aft 'lus 9 Halteribus Abdominisque incifuris ilavis, Fe- lïioribus nigris* Syft. Nat. X. h DEEL XIU STUK* j88 Beschryving van V. (8) Roof vlieg, die ruig isenjfcbgraamvagtig, Afdeel. • met de Dyën zwart, de Schenkels rood; de IjXIX Hoofd-* Wieken bruin en by H Gewricht wit. STUK. ViIL Deeze , die naar de volgende volkomen ge- GermanU jyfcj. em$ ZQ groot [S hCQ^t meil in cus J ^ Duitfche, Duitfcfrand gevonden , alwaar nog onlangs, door den Heer Schreber , een nieuwe Soort is ontdekt , die het Borftftuk mee een weer- fchyn van Gouden vlakjes heeft , het Agterlyf wederzyds met vyf witte Vlakken, zynde van middelmaatige grootte (f). IX. Ford pa tus. (9) Roof vlieg, die ruig is en Afchgraauwagtig. De bynaam van Genyptangde voegt deezen Snglef te regr. , alzo de Staart van 't Mannetje als een Nyptang vertoont, doch het Wyfje heeft de Staart fpits. Men zou dan om een dergelyk gebruik van dat Lighaamsdeel denken , als in de Juffers of Libellen ; maar Frisch heeft op- gemerkt , dat deeze Roofvlieg daar , tot een ander oogmerk , zig van bedient. Met deezen Tang , zegt hy , verweert de Vlieg zig tot over den Kop heen , en houdt onder zig den Roof , die haar wat te fterk is, welken zy met de zes Pooten zo omvat, dat dezelve haar niet kan (8) Afilus h'rtus fubcinereus; Femoribus nigris; Tibiis ru- bris ; Alis fufcis Bafi albis, Syft. Nat. X. (t) Aftlus Teutonus. Syft. Nat, XII. p. 1008. (9) Aftlus hirtus fubcinereiis. FniSCH, /«ƒ, III, p. 35» T. 7. DE ROOFVLIECEN. j89 kan ontfnappen. 't Is ondertuffchen zonder- V# ling, dat deeze Soort alleen maar dergelyken i,xiX. Nyptang heeft, en niet dan in de Mannetjes, Hoofd- als gezegd is : des die anderen zonder zulk STUK* een Tang raad moet weeten tot het bemagti- gen van haare prooy. In 't ftilzitten, of als zy niet vliegt , legt zy de Wieken over el- kander. Omftreeks Parys is deeze Soort , zo wel als de beide volgende , ook waargenomen , en Doktor Scopoli vondt een dergelyke Genyp- tangde Roofvlieg, van een half Duim lang, in Karniolie. Op Java komt de zelfde , • doch driemaal zo groot voor, zegt Linnjeus ; ge- lyk men 'er , in ons Wereldsdeel , ook ééne heeft, die grooter is , met de Schenkelen Roestkleurig (*). Het Masker, dateenwit^ te Made is, van ruim een Duim lang, hebben- de den Kop zeer fpits , wordt des Voor jaars in de Aarde gevonden. Dit Wormpje in een Doosje hebbende , raakt men het zeer ligt kwy t ; om dat het , met zyn fpitfen Kop , door alles wac zagt is, en dus ook door Hout, heen kanboo- ren ; gelykerwys het Masker van de grootere Europifche , van welker Verandering hier voor gefproken is. (10) Roofvlieg, die gracuiw is en kaal, met x. drie zwarte S treepen op de Rug. schoenlap Dee.Perasdse- (\o) Afilus lividus nudusj Thoracis lineis dorfalibus tribus nigris. Faun* Suec. 1033, I. Deel. XII. Stuk 590 Beschryving van V# Deeze, die, zowel als de voorgaande, de LX1X L' Srootte van een heeft 3 volgens Lin- Hüofd- n^eus, wordt op de Bloemen gevonden. STUK. xi. OÜ Roof vlieg , die zwart is en kaal, met de oiZfd"5' Wieken zwoart , de Dyën en Onrusten fche. Roestkleurig. Van deeze Roof vlieg, welke Lïnnjeus op zyne Oelandfche Reize waarnam , worden kleine Infekten gevangen, en met een grooten harden Tand, die onder den Smoel zit* aan Hukken gebeeten. XII> CI23 Roof vlieg , die ruig en zwart is, beb- Morh. bende de Wieken wit en zwart bont. \ JVIoor. Deeze, die zeer gelykt naar de Moor vlieg, onthoudt zig by Upfal , en wordt zelfs aan de Kaap der Goede Hope gevonden Het is als een middel-Soort tusfehen dit Geflagt en 't volgende. Lufitani' & ^ans , onder de Roofvliegen , eene cus' Soort aangetekend, die in Italië ziz onthoudt* Portugee- ö . ö iche. en , dat zonderling is , den bynaam voert vaiï Portugeefche (f). Zy heeft het Lyf van grootte en ltatuur als een gemeene Vlieg ; de Snuit (u) AJllus aternudus,' Alis nigris, Femoribus Halteribus- i[ue fermgineis. Faun. Suec. 1037, Jt% Odand» 155. (12) Aftlus hirtiis niger, Alis albo nigroque variis, Syft* Nat X. (*) Habitat Upfaliae ufque in Caput Itons Spei* Syft* Nat< Ed. XII. (tJ Ibidem, p. 1009. t>E RöOFVLIEGEN, 591 Snuit is zeer kort, ftomp en zwart; de Wie- V. ken zyn bruin , met wit fterk gevlakt ; de Kop LX1X^# en 't Borstftuk ruigagtig zwart ; het Agterlyf Hoofd/ Kegelvormig, eenigermaate platagtig , bleekSTUK* geel , hebbende ieder Ring op 't midden , en op de zyden aan den rand , eep zwarte Vlak over- dwars. LXX. HOOFDSTUK. Befcbryving van 't Geflagt der Staande Vliegen. /~\nder de Vliegen zyn 'er, die in zekere ei- Naam. >< genfehap van de anderen verfchillen ; dat zy, naameiyk, onder 't vliegen , zig weeten op een zelfde plaats te houden in de Lugt , en deeze eigenfehap doet 'er den naam aan geeven van Staande Vliegen. Zeer weinigen , die op Infekten hebben agt gegeven , of ooit, by Zonnefchyn Weer , in een Tuin gewandeld hebben, zal zulks niet meermaalen voorgeko- men zyn. Deeze Vliegen , nu , zyn begreepen in dit Geflagt, onder den Latynfchen naam van Bombylius, weleer voor de Hommels of ruige Byën gebruikt geweest * ; naar welken zy min * zle of meer gelyken ; immers de eerfte Soort, in a s'°34* *t Fransch le Bicbon genaamd , wegens haare zonderlinge Lighaamsgeftalte. Gedagte eigenfehap wordt, door zeker Au-^lfapT 1. Deel. XII, Stuk* theur 592 Beschryving van V. theur , nier [onaartig, aldus uitgedrukt en om* LX)È^ fchreeveflJ Zy vliegen, zege hy, zeer fnel : Hoofd- men zie tze zelden zitten: zy fchieten van de stuk. cene Bloem naar de andere, en ftaan of zwee- ven, een tyd lang, daarvoor (gelyk hy af- beeldt); roerende die met haar Snuitje effen aan , en zig alsdan weder terug trekkende. Zy ftaan voor de Bloemen met eene zo gezwinde beweeging der Wieken, dat men naauwlyks kan befpeuren , dat zy zig eenigszins bevvee- gen. Zy werpen zig, om zo te fpreeken, o- ver zyde; ftaan wederom ftil, en rusten, als 'c ware, in de Lugt (*). De snuit. Met reden kan men dit afleiden van de gefteld- heid van den Zuiger in deeze Infekten , ver- fchillende van die in alle andere Vliegen. Dit Werktuig is, byhaar, „een uitgeftrekteBor- ftelige Snuit , zeer lang en tweekleppig , „ met de Klepjes horizontaal, tuflehen wel- ken Borftelagtige Stekels vervat zyn" ; vol- gens onzen Autheur. Deeze Zuiger van haar niet kunnende ingetrokken worden , konden zy die bekwaamer op dergelyke manier gebruiken, dan wanneer zy op de Bloemen gingen zitten , gelyk de gewoone Bloemvliegen , die den Zui- ger als geknakt of omgeboogen , of zo lang niet, hebben ; welk laatfte alleen haar van de Roof- vliegen onderfcheidt. De Snuit der Muggen, die ook uit een Scheede beftaat , waarin Bor- ftel- (*) Sulzeh, Kenzeichen der Infekten. p, 174. Tab, XXr, fig. 140. Staande Vliegen* 593 ftelagtige Stekels vervat zyn , is buigzaam > A^ en zy kunnen 'er , derhalve , al zittende , LXX> * eebruik van maaken , om in de Huid in te boo- Hoofd- STUK. ren. Wv hebben gezien, dat de Snuit van deeze^yne ver- laatften , diegemeenlyk , ten onregte , voor den van oir. Zuiger gehouden wordt, ook uit een ScheedeSG0P0Lt' beftaat, waarin verfcheide Stekeltjes , die door hec Mikroskoop zig als Draadjes vertoo- nen, begreepen zyn f; welke, gezamentlyk , t Biadz, tot een Boor of Priem en tot een Zuiger fchy-534* nen te dienen ; komende daarin overeen met de Lancetswyze Prikkelsin de Snuit derBremfen. Reaumur hadt zig, aangaande het getal dee- zer Stekeltjes in de Muggen, niet genoegzaam kunnen verzekeren*: weshalve ook Linn^eus dit getal onbepaald laat; doch Doktor Sco- poli haalt hier de onderfcheidende Kenmerken uit van zyne Geflagten van Vliegen en Mug- gen. De Conops , (in welk Geflagt hy by de twintig Soorten van onze Vliegen t'huis gebragt heeft, dat meed Bloem- of Bladvliegen zyn), heeft, by hem, zo wel als de Mug (Culex) , waar hy maar ééne Soort van opgeeft , en de Roofvlieg AJïlus , de Snuit vierborftelig . Van deeze laatften heeft zyn Ed. 'er verfchei- dene geplaatft in een nieuw Geflagt , onder den naam van Erax , welks Kenmerk onder an- deren is, een drieborftelige Snuit , zo wel als van de Rbingia. De Antbrax, waarvan hy maar ééne Soort opgeeft, dat de zevende der Vliegen is i, deel. xil stuk» P p van 594 Beschryving van « v* T van onzen Autheur, heeft de Snuit tvoeeborfte- LXX. lig. Eenborjielig is dezelve in de Empis en $QH4 Hoofd- (tot welke eenigen Geflagten der Steekvliegjes van LiNNiEUS zyn t'huis gebragt,) als ook in de Geflagten van Styrex en Hinea. Dit maakt dat gemelde Autheur, behalve de Vlie- gen en Bremfen, waarvan hy by de honderd Soorten in Karniolie heeft gevonden , nog tien of meer Geflagten oppert van Vliegen ; naame- lyk de Ceria , Conops, Anthrax, Rbingia, $r niXy Ajiliis^ Styrex i Hirtea , Empis, Sicus, &c. De onderfcheidene Kenmerken van dee- ze Geflagten zyn, (buiten en behalve die van het getal der Borfteltjes , welken de Scheede van de Snuit bevat,) by hem nog zeer uit- voerig en waarfchynlyk ten uiterfte naauw- keurig: doch de meelte Lief hebbers zullen , hierin, eer een weinig toegeeven, en letten meer op de uitwendige gedaante en andere omflan- digheden , dan op het gene , waarover de Schimmen van zo groote Waarneemers met het Mikroskoop, als Leuweenhoek, Swam- zie merdam en Reaumur , nog heden twiflen f. atz*554'Het Gezigt is inderdaad te kostbaar, om zag te pynigen over dergelyke beuzelingen. Dit blykt inzonderheid, wanneer men de Kenmer- ken, welken hy van zyn Geflagt van Bom- bylius opgeeft, met die van Linn^eüs ver- gel ykt : Doktor Scopoli, naamelyk, zegt (*). „ De C*) EntamGlög% CamioU p« 375* DE STAANDE VLIEGEN. 59^ De Bek is gewapend met een twee-borfte- V. r> 1 n. 1 Afdeel, lige Snuit ; een lang uitgeftrekte , twee- lxx. kleppige Scheede ; de bovenfte Klep korter Hoofd- „ niet ingefneeden, gebaard, de onderfte aan bTÜK* ,, de tip gefpleeten, ftomp. Twee nederge- ,? drukce Voelertjes uit den Grondfteun van 3, de onderfte Klep". De Franfche Autheur, van de befchryving verwarde der Infekten omftreeks Parys, is in een an-v*n GrEO** der uiterfte vervallen, hetwelk weinige Lief- bers , denk ik ; hoe zeer zy ook op het gemak en de vermyding van al te groote naauwkeurig- heden gefteld mogten zyn; zullen goedkeu- ren. Door hem worden de Staande Vliegen in een zelfde. Gellagt geplaatft met de Roofvlie* gen , van welken zy niet alleen in Geftalte 5 maar ook in manier van Aazen, zodanig ver- fchillen. Dus vervalt byna het letten op haa* re kenbaarfteEigenfchap, en, door de gedaan^ te der Sprieten , in de Tweevleugelige Infek- ten zo wel als in de Kapellen , tot een Hoofd- Kenmerk te willen houden , geraakt men in verwarringen j welke de Natuur zelve wraakt* Waarfchynlyk , immers , hebben de meeften der Infekten van deeze Afdeeling meer ge* bruik van haare Snuit, dan van haare Sprieten. By de drie Soorten van Europifche Staande s^ottm Vliegen, inzonderheid maar in grootte ver* fchillende, welken Doktor Scopoli ook in Karniolie aangetroffen hadt , is nog eene Vier- de van hem en eene Kaapfche gekomen s zodat X* DEEL. XII. STU25. P p § iïl 59 kan deeze betrokken wor- den tot een Soort van Staande Vliegen, waar van het Kenmerk is, dat zy de Wieken ten halve zwart heeft? Hoe kan daartoe die Vlieg behooren, welke Geoffroy omftreeks Parys waarnam, hebbende de Wieken by \ Gewricht bruin (1) Bombylïus Alis femi-iiigris. Faun, Succ. 31 19. MouFF. JnA 64. f. 5. ALDR* Inf. 35o. f, lo» RAJ. lr.f% 2/3. Syft* Natt X. Gen» 228* de Staande Vliegen. 597 bruin en het Lyf met een witte Wolligheid V. gedekt (*) ? Hoe kan dit de zelfde zyn als die LXx# ' van Doktor Scopoli , welke ruig is door een Hoofd- roffe Wolligheid, en de Wieken Glasagtigon-STUK- gevlakt heeft, aan den Grondfteun bruin (f). Ondertuiïchen worden deeze allen, en zelfs die van Mouffetus , op welker Wieken ik geen zwart of bruin waarneem . tot deeze Soort bp- trokken (|)5 die, volgens Scopoli , zekerlyk kleiner is , dan de Staande Vlieg met geltippel - de Wieken:, van de volgende Soort. Hy noemt- ze ; geheel ros of grysagtig ros , met de Oo* gen bruin - groen , en het Voorhoofd ge- baard (§). Zie hier , de naauwkeurige befchryving van deeze Groote Staande Vlieg, zo als dezelve voorkomt in S weeden. Zy heeft de Snuit lang en altoos uitfteekende. Van de Wie- ken is de helft overlangs bruin ; die helft , naamelyk , welke tegen den dikften rand aan legt ; en wit , die naaft is aan den dun- „ fcen rand. Het geheele Lyf is zwart , maar ., ruig en overal bekleed met eene Wolligheid; ,9 gelyk dat van een Hommel: het welk een zonderlinge, gedaante geeft aan deeze Vlieg, 5, die al vliegende Honig zuigt uit de Bloe- men en niet bye of fteekt" (§§). (*) Htft^ des Ïn/T em\ Parts» Tom. II. p. 467. ("f) Entomol. CarnioU p* 375. (i) Syfi. Nat, Ed. X\U p. 1009. (§) Apur] nos cerce n.inor fecjuenn, öcc» Ibid, (§§) Faun] Succ. Ed. 11. p. 47J* 1. deel XII. Stuk. P p 3 (O 598 Beschryvinc van V. (2} Staande Vlieg, die de Wieken met brui* ALXXL' ne StiMen SiÊrênteM beeft. ^stuk? Van deeze was, in S weeden, het [ yf na?,uw* 11. lyks kleiner dan de < voorgaande , daar zy vaa Middel-5, verfchik , doordien de Wieken niet aan den baare. dikfien rand bruin, maar geheel befprengd zyn met bruine Stippen (*). prA In Karniolie vondt Doktor Scopoli een 1?^^ Staande Vlieg met geftippelde Wieken vaneen half Duim lang, en dus in grootte overeenko- mende met die van onze Figuuren 14 en 15 , welke men my verzekerd heeft tot de Staande Vliegen te behooren. Derzei ver Wieken zyn niet gefprenkeld of gevlakt, maar Zilver- glanzig, en het Lyf is zeer fraay verfierd met Oranjekleurige Banden en Maantjes. De eene heeft het Borstftuk ruig , de andere geftreept. ïCaapfche. Van de Kaap der Goede Hope fchynt een Staande Vlieg overgezonden te zyn , welke onder den naam van Kaapfche, thans, in bet Kabinet van de Koningin van Sweeden ge- plaatst is, en dus ook plaats vindt onder de Soorten van dit Geflagt. Zy heeft de Wieken zwart gevlakt , het Lyf Afchgraauwagtig, van agteren zwart (f). Ca) (*) Dus zal het , meen ik , moeten verftaan worden ; hoe- wel de uitdrukking, in Faun. Succ. Ed. II. p. 471, zeer dub- belzinnig is, (2) Bombylius Atis fufco punftatis. Pet. Gaz. T. 36. £ 5. (f; Bombylius Capenfis* Syjl* Nat. Ed.XiI.p. 1009, Sp. 3. de Staande Vliegen. jga Ci3) Staande Vlieg, die de Wieken ongez-lakt V; , - Afdeel, W LXX. Hoofd. Deeze 3 driemaal zo klein zynde als de voor- St.uk. gaanden, en gelykende naar de afbeelding van ui. Reaumur 3 als ook maar de lengte hebbende van een Kwartier Duims , volgens Doktor Scopoli ; zo is het blykbaar, dat de onzen 9 voorgemeld , niet tot die Soort betrekkelyk zyn , welke geheel met eene rosfe Wolligheid bedekt is 3 en overal van eene zelfde Kleur 5 volgens Scopoli. Deeze Autheur vondt nog een andere Soort3 Ater. Zwarte. welke Linnjeus thans ook te boek gefield heeft als de Vyfde der Staande Vliegen. Dezelve, is 3 naamelyk, door den Heer J. C* Fahricius in Duitfchland ook gevonden. Het Lyf was zwart en klein : het Agterlyf hadt vyf Zilver- agtige Stippen ; de Wieken waren aan den dik- ken rand , van vooren, half bruin. Op de groene Heuvelen, in Karniolie, kwam deeze, zeldzaam , voor Gemelde Franfche Autheur 3 van de befchry- vuii- ving der Infekten omftreeks Parysa de gefield- viie^e' heid der Sprieten , als gezegd is , tot een hoofd-Kenmerk neemende, ook voor deTwee- vleugelige Infekten; heeft van de Vliegen ee- nige Soorten afgefcheiden3 en van een enkele of (3) Bombylius Aüs imtnacalatis. li. Scan. 164, PET. GAZ. T. 42. f. 9. REAUM. Inf IV» T.8. £ i ï- J3. (*) EntomoL Carniol. p. 376. No. 102 1. I, DEEL. XII. STUK, P P 4 603 Beschryving van V. of meer daarvan byzondere Geflagten gemaakt; AjF^L' gelyk ik dus van dat van Stratyomys, 't welk Hoofd- eene Water-Vlieg is , gefproken heb * , en van stuk. jat van Stomoxys y waarin hy de Steekvliegjes * 5ie t'huis brengt , kort hier voor. Die , welke de Ledige Vlieg genoemd wordt , om dat zy het t Biadz, Agterlyf doorfchynende heeft f , plaatft hy in 49u' het Geilagt van 'Nemotelas, dewyl de Sprieten, aan 't end, als in een Draadje uitloopenden de gene, die daar aan volgt, in dat van Volacel- § Bhck. 5 geiyj^ gemeld heb §. Dan maakt hy een nieuw Geflagt, onder den naam van Sca* thopje, 't welk zo veel betekent, zegt hy, als Vuil- Vlieg; om dat men de eerfle Soort daar * van dikwils op morfige plaatfen , die vogtig zyn, en by de Sekreeten, ontmoet. Deeze was, zo hy aanmerkt, nog door geen Natuur- kenner befchreeven, en heeft de geftalte van een Vliegje, met een dergelyke Snuit , doch verfchilt van alle de overigen door zyne Draadagtige Sprieten. De eerfle Soort was zwart; de tweede geel met witte Wieken. Het Masker van deeze is een klein Wormpje , dat in de Blaadjes van de Palm leeft en veran- dert, maakende van agteren, daarop, eenige dikte , uit welke het Vliegje voortkomende , dik- wils een gedeelte van het Popje laat uitfteeken, 4at zig aldaar zeer aartig vertoont (f). Tot (t) Hift. des Inf. env. Fqris. Tam, IX, p. 545, 54** jflanclu ai. Fig. 5. de Staande Vliegen. 601 Tot dat Geflagt zou fchynen te kunnen be- V. * Afdeel hooren een zeer klein Vliegagtig Beettje , het lxx. welk in een Doosje waar in ik eenige Peere- Hoofd- booms-Bladen met Oranje-Vlakken en een der- S1ÜK* Blacl- gelyk Schurftagtig of liever Knobbelagtig aan- schurft groéizel , als waar van door my voorheen ge- Ylicne- fproken is *, (dat zodanige Bladen, door den t zie Heer Doktor Baster, van Zierikzee, aan my biadz.441. gezonden waren,) gedaan had. Deeze Bladen had ik in een Tuin alhier verzameld , en waar- genomen , dat op die Knobbeltjes een Soort van Lantaarntjes zig vertoonde , het welk myii Vriend my fchryft , dat in zyn Tuin , alwaar dergelyke Oranje-Vlakken een groote Plaag zyn voor de Vrugtboomen, tegenwoordig (in September 1768) ook plaats heeft. Dat Vlieg- agtig Beertje van grootte als een Vloo , nu , met het Mikroskoop onderzoekende , bevond ik het Lyf bruinagtig geel te hebben , de Wie- 4 ken 5 Pooten en Sprieten witagtig doorfchy- nende ; de Oogen zwart met wit geftippeld- De Sprieten van hetzelve, zo wel als de Wie- ken, waren veel langer dan het Lyf, Draadag- tïg dun en beftonden uit elf Leedjes. Op de Wieken vertoonde zig een blaauw Purperige weerfchyn. .Of dit Vliegje uit dat Schurft was voortgekomen , kan ik niet verzekeren ; doch wel , dat ik dit Schurft , welk zeer hard was , met een fyn Naaldepuntje van een fcheu- rende, zeker Stof kreeg, 't welk, voor'tMi- kros- L DEEL. XII STUK. Pp 5 602 Beschryving van v- kroskoop gebragt, ontelbaare Barnfteenkleuri- .A FDEET LXX. ' ge Lighaampjes , van bepaalde figuur, en dus Hoofd- zeer waarfchynlyk Eytjes vertoonde van een STÜK# Infekt , die ik by een klein Zandkorreltje ver- gelykende geen tiende deel in middellyn zo groot oordeelde : des 'er duizend , in Lighaa- melyke grootte, naauwlyks een Zandkorreltje zouden evenaaren. peen- Maar, wat zal men zeggen van een andere vliegjes. Woonplaats van Vliegjes , of liever van der- zelver Popjes en Maskers of Wormpjes , in het binnenfte der Beenderen ? Zou men die, om deeze reden , Beenvliegjes mogen noemen , en met Ruysch onderltellen , dat deeze Wormpjes , reeds in een leevend Menfch, in het binnenfte der Beenderen zitten , en aldaar die geweldige Pyn veroorzaaken konden, wel- ke fomtyds", en in fommige Kwaaien , verno- men wordt? Zou men , tot opheldering van derzelver oirfprong, toevlugt behoeven te nee- men tot het Gevoelen der genen, die waanen^ dat in het Menfchelyk Zaad de Eytjes vervat zyn van menigvuldige kleine Diertjes , welke door den tyd, de gelegenheid dienende, in het Lighaam worden uitgebroed , en op de een of d'andere wys' aan 't licht verfchynen ? Voor- waar ! alle die zonderlinge denkbeelden verdwy- nen in Rook 3 nu de beroemde Hoogleeraar Albinus , door zyne Ondervindingen , beves- tigd heeft , dat zulke Popjes of Tonnetjes, door zyn Ed., menigvuldig gevonden zyn in de de Staande Vliegen, 603 •de holligheid van Beenderen, welke, met veel v. 0 n.FD! EL Vleefch daar aan , ergens waren nedergezet, LXX- op dat zy door de Wormen zouden fchoonHoo^ gemaakt worden. Zyn Ed. twyfelt niet, of de Wormpjes waren, nog klein zynde, door die Buisjes , welke de Bloedvaten , om uit het Beenvlies aan het Merg te komen, pafieeren, in de holligheid doorgegaan ; want de Popjes vertoonden zig eveneens als die Huisjes welke de Vliegen , na het uitkomen , rondom het Been hadden overgelaten» Ruysch 9 nu , ge- bruikte zekerlyk Wormen om zyne Beenderen fchoon te maaken. Het Diertje , naar een Tor- retje gelykendj, door deezen Grooten Man in zeker Been ontdekt , verbeeldt zig de Heer Albinüs dat een onvolmaakt, pas uitgekomen Vliegje , zou kunnen zyn geweeft ; hoedanig één , door zyn Ed. , ook in een Been gevonden was (*). Ik vraag , of de Wormpjes der Spektorretjes , en dergelyken L niet zo wel in het Been zouden kunnen indringen en aldaar de Verandering ondergaan 3 als die der Vliegen ? Het Popje , immers , of Poppenhuidje , dat Ruysch in en by zyn tweede Figuur afbeeldt, (10 gclykt veel naar een Popje of naar het Masker van zulke Torretjes , hoedanigen men dik wils aan Vel en Bonten vindt (4.). Het ge- dag- (*) Academ< Annot. Lib. IL Cap 4. (\) Advers* Anatom» Dec. III. Tab. I. (\) Zie het IX. Stuk deezer Natuurfykfi Hiflorte , bladz» 268 , enz. I DE EX», XII. STUX. <5o4 Beschryving van v* dagte Infekt was 5 bovendien , door een Ver- LXX.' grootglas befchouwd en afgebeeld , en de ge- Hoofd- woone Vliegen hebben zulke lange Sprieten S TUK niet. Wy hebben zelfs een Bokje van dien aart en van dergelyke kleinte ; welks Worm, door het Hout heen , in de Doozen met In- fekten v§èet te booren , en naar hetzelve ge- lykt het Torretje van Rüisch niet kwaalyk. Zo is het niet genoeg te zien , maar , men moet zorgvuldig letten 3 wat het zy3 dat men ziet ! LXXI. HOOFDSTUK. Befcbryping van 't Geflagt der Vliegende Lui- zen, waar toe de Spinnekop-Vlieg en Schaa- pen-Luis behooren. s Naam. "T\e overeenkomfl: in grootte en uitwendige geftalte , benevens de plaats , waar zy zig onthouden, heeft aan de Infekten van dit Geflagt 3 die gevleugeld zyn , den naam doen toe-eigenen van Vliegende Luis. Sulzer geeft 'er den naam van Vliegende Paard-Luis aan , het welk inderdaad meer overeenkomfl: met de Griekfche benaaming van Hippobofca heeft , doch oneigen is , om dat maar ééne Soort , en dit nog op ver naa niet , bepaald fchynt te zyn aan de Paarden. Men plagt de Paar- r de Vliecende Luizen. Ö05 Paarde- Vliegen of Bremfen weleer, en moog- v. Men zou deeze Infekten , misfchien , al zo STUK' eigen , Vliegende Spinnekoppen kunnen noe- k^mer* men ; dewyl zy , in Geftake, meer naar een Spinnekop gelyken 3 dan naar een Luis. Haar Kenmerken beftaan , bovendien > in een Rolrond, Homp, twee-kleppig Snuitje, als ook, dat zy verfcheide Nageltjes hebben aan ieder Poot. De Sprieten , die in fommigen als zeer kleine Draadjes zyn, fchynen in anderen, en wel in de geineenden , geheel te ontbreeken. Vier Soorten vind ik van deeze Infekten op- soorten, getekend, als volgt. (i) Vliegende Luis met Jlompe Wieken , bet r. Borltih'Ji bont. Equina. J * Spinne- kop-Viieg. Hier wordt dat Infekt bedoeld , daar Reau- mur een geheel Vertoog over gefehreeven heeft , onder den naam van Spinnekop-Vlieg * ; * Moutbt hoewel het 3 in verfcheide deelen van Vrank- Arai&nó& ryk , zo hy getuigt , verfchillende naamen draagt. In Normandie noemt men ze Moucbes Bretonnes , en elders , vry gemeen , Vliegen van Spanje f. Om dat zy fomwylen \ by Zo-t Mouchei (i) Hippobofca Alis obtufis, Thorace albo variegato. Faun» Suec.lOfö. MOUFF. Inf. 59. FKIS-CH. T. 20? REAUM. /«ƒ. Vï. T. 48* Syft. Nat. X, Gen. 229. _ L Deel. XII* Stuk. mer 606 Beschryving van v* mer 3 ten platten Lande 3 op de Honden gevon- AfDEEL. , , i7j LX XL ®en worden 3 voeren zy ook wei den naam Hoofd- Van Hondsvliegen §; dien Geoffroy. als by STUK' uicfteekjendheid, aan haar gegeven heeft (*). I a£!t*Dtiai krygen zy 3 by fommigen , den naam» van R:cjuls vokms ; dewyl de Hondsluis onder den naam van BJcbdis bekend ftaat by de Ou- den. In Sweeden geeft men 'er den naam van Hnejl-Ftuga aan. Zy onthouden zig ook in Noord- Amerika. 5, Deeze Vliegen , zegt Reaumur 3 zyn de j5 genen 5 daar de Paarden , hier te Lande , 3y het meefte van geplaagd worden 5 en dus, 3, aan alle de Liefhebbers van Paarden , niet 3, dan te veel bekend. Zy hebben twee Wie- ken en zyn kleiner dan die men gemeenlyk 3, Bremfen noemt , maar grooter dan ande- 5) ren , vry veel gelykende naar onze gewoone Huis vliegen , die in de Zomer by gropce „ Plekken zig verzamelen aan den Hals 3 op 33 de Schouders en andere plaatfen, van het 3, Lyf der Paarden. De Vliegen 3 die men ge- 5) meenlyk Éfèf0ies noemt of Vliegen van 33 Spanje, zoeken de deelen der Paarden 0P3 33 welke min ft door het Haair befchut zyn 3 en „ zitten dus gemeenlyk onder aan den Buik, 33 tusfcheh de agterfte Dyën3 óf aan den bin- 3, nenkant van deeze Dyën zelf ; fomwylen 33 paffeeren zy onder de Staart door 3 en dan 33 kwellen zy de Paarden allermeeft. Wan- , neer' (*j Hift* des Inf% mv, Paris% Tom. II, p. 547» de Vliegende Luizen. 607 „ neer men zig te vrede houdt , met ze weg V. „ te jaagen, zo komen zy,na een korte vlugt, L^xf* U weder op het Paard , en volgen hetzelve Hoofd- hardnekkig. Men vindtze op de Paarden nietSTUK- alleen , maar vry dikwils op de Hoornbee- ften , en fomtyds ook op de Honden , als gezegd is. „ Aan de Geftalte kan men deeze genoeg- Geftalte- 5, zaam onderfcheiden van de meefte andere 3, Vliegen. Zy vertoonen zig platter dan die ,3 van het Vleefch en van onze Vertrekken. 33 Haar Lighaam raakt byna aan de Vlakte? ,, waar op zy zitten , niettegenftaande haar „ Pooten lang zyn ; maar dit komt 3 om dat zy dezelven ver van 't Lyf houden, bedie- ,3 nende zig daar van om fnel te loopen 3 het 3, welk zy gereedelyk doen, wanneer men ze 3, met de Vingeren vatten wil, en gebruiken, 3, om te vlugten , veeleer haar Pooten dan 3, haare Wieken. Als men haar deeze afge- 55 plukt heeft 3 doet haar platagtig [rond] Lig- ^ haam 3 benevens de langte en houding der Poo- 33 ten , haar eenigermaate gelyken naar fommige Soorten van Spinnen , die zig weinig ver- heffen op de Pooten 5 en het Lyf plat heb- ben. Dus fchynt de naam van Spinnekop- 33 Vliegen my taamelyk eigen voor die van dit 3, Geflagt; hoewel men deeze in't byzonder, 3, wegens eene Hartvormige uitfnyding, wel- ,3 ke zy, ten minde op zekere tyden3 aan 't 33 end I. DEEL, XII, Stvk, \ 6o8 Beschryving van v- 3, end van *t Agterlyf hebben, wel RaruVlle- LXX1L " &en t zou moSen noemen. Hoofd- De Kop is kleiner, ten opzigte van het STÜK- 3, Lighaam, dan by de Vliegen in 't algemeen, t^wr*' » en eenigermaate driehoekig van figuur. Het Lighaams » Borftftuk, daarentegen , is groot en rond, deden. ^ ^och piaC en fterk glin flerende, fchoon be« 5, zet met eenige Haairtjes, die niet dan met ,, een Vergrootglas te ontdekken zyn ; bruin „ KofFykleur met geelagtig witte Vlakken. 3, Het Agterlyf , nog platter en rondagtig, is doorgaans breeder dan lang (*), hoewel dat 3, der Wyfjes zig , tot de Ei jer legging, een „ weinig uitrekt of langer maakt, doch meeft 55 op de zyden ; waar door het Lyf een eeni- „ germaate Hartvormige figuur verkrygt. Het „ zelve is van boven bruin en geenszins glan- zig. Doorgaans is haar Buik weinig gevuld met Sappige Stoffen, het welk maakt, dat de genen, die ze op de Paarden vangen, ze 3, moeielyk te verpletteren vinden , en men ,, kanze met de Vingeren, waar tuflehen zy 5, doorglippen , naauwlyks dood drukken 7. Ook leeven zy, na dat de Kop 'er afgenomen is, nog een lange poos, gelyk fommige Kapel- len. Deeze Infekten houden, wanneer zy niet Snoït-" 33 vliegen, de Wieken kruislings over elkan- breeken. ^ der, (*) Plus qut long: ik denk dat meent ; plus large qut. ;de Vliegende Luizen, 009 3) der, boven 'tLyf, (trekkende zig wel dc V. helft daar over uit. Haare Pooten zyn taa- A£^V ,, melyk helder geel, en hebben ieder, aan 't Hoofd-" end, twee groote kromme Klaauvven. MetSTUK* ^, alle moeite, door my aangewend , heb ik ^J^ „ de drie kleine Oogjes, die men agter op den 3, Kop vindt in de rneefte Vliegen , niet by haar ontdekken kunnen. Zy fchynen dezcl- „ vea ook niet noodig te hebben : want de Netswyze Oogen, die bruin zyn, (trekken zig van vooren uit, tot aan het agterlte vaa „ den Kop 5 die boven op witagtiger is , met „ een foort van indrukking. Van Sprieten „ fcheen my deeze Vlieg ontbloot te zyn, of dezelven waren zo klein , dat ik ze 'er niet voor heb aangezien. Onder alle Soor- ,, ten van Vliegen, door my waargenomen, is „ deeze de eenigfte, aan welke die beide Lig- „ haamsdeelen ontbraken 9\ 0 Van vooren fchynt de Kop een foort van Hét Bek te hebben, die taamelyk lang is, gefor- meerd wordende door twee Paletten , die ovaal zyn van figuur, glimmend zwart, en „ op een horifontaale lyn , zeer digt by el- kander, geplaatft. Gevvoonlyk voegen zy zig tégen elkander aan, en, hoewel zy an- 3, derszins veel gelyken naar de Paletten der „ Vliegen in't algemeen, hebben zy doch een 3, gebruik , daar die geheel onbekwaam toe ,, zyn. Met elkander maaken zy de Scheede „ uit 5 van een uitermaate fyn Snuitje ; het L Dskl, xii Stuk* Qq » welk 610 Beschryviwg van V. 35 welk men dikwils tuiïchen de twee Paletten jlxxiL" z*et u^k°men 9 ter langte van één of twee Hoofd- „ Linien. Men zou het3 wegens zyne fynte, stuk. ^ voor een Haairtje neemen, daar het naauw- *p™*k°p- „ lyks de dikte van heeft 3 indien het beften- dig de zelfde langte hield : doch het wordt door de Vliegt naar believen 3 uitgerekt en ingetrokken . voorc- 55 Het onderzoek der Voortteeling van dee- teeimg. ^ ze yijegen ileeft my ]ar)g opgehouden* $ Men ziet 'er, nu en dan, eenigen in't Voor- „ jaar ; maar in de Zomer , en vooral in „ de Herfst , zyn zy menig vuldigft. Myn „ Volk , dat ik belaft hadc de genen te van- 3, gen , die zy op myne Paarden vinden zou- 3] den , heeft my 'er , geduurende verfcheide ,5 Jaaren , leevendige gebragt ; uit welken ik 35 niets leerde , van het gene ik begeerig was 35 te weeten, aangaande de manier 3 op welke ,5 zy haar Geflagt voortplanten. Eindelyk, 3) tegen 't midden van Oktober des jaars i739 > 35 bragt één myner Domeftieken my een zoda- 3, nige Vlieg 9 welke uitermaate dik van Lyf 35 was : weshalve ik , die oordeelende aan 't leg* 3) gen toe te zyn, haar in 't eerfte Suikerglas 5 ,3 dat my voor de hand kwam , befloot, Zy 33 was 3 daarin , naauwlyks een Kwartier Uurs „ geweeft, of ik wierd , op den bodem van 3, het Glas , een wit Korreltje gewaar , zo ,3 groot, dat ik niet denken kon, dat hetzelve 3» van de Vlieg gekomen ware. Het hadt by- 3» m t>e Vliegende Luizen. 6U „ na de grootte van een Erwt ; met een zwart v. „ plekje : doch was eenigzins langwerpig en Afdeel. :0 platagtig , aan het ééne end een weinig uit-g* 39 gerand. Ik dage , veeleer , dat het een stiSI" 5, Zaadje van eenige Plant moge zyn , hcz spinne^?* „ welke in *t Glas ge weeft ware; doch, door^% fterke drukking en wryving met de Vinge- „ ren, wierd ik , hoewel te Iaat, overtuigd, iv dat het eenEytjé was van de Vlieg. Immers „ het bord en gaf een geelagcig Vogt uit : ter- s, wyl de Vlieg haar Lyf zodanig geflonkea hadt , dat zy niet dikker ware , dan een „ Vlieg van haare Soort is , na eenige Dagen & gedwongen te zyn geweeft tot vaften '\ „ Deeze byzonderheid hieldt my opgetoo- zonder-' gen. Ik wift dat fommige Infekten haar Lyf li0g Ejm 53 op eenmaal van de Eytjes , die zy by zig draagen,als in één Klomp ontledigen; gelyk 5, dit in de Haften plaats heeft. And€ren ken- „ de ik, die een foort van Scheede uitwerpen, „ kaar in verfcheide Eytjes geplaatft zyn. In „ hec Vogt, dat uit het Ey van de Spinnekop- „ Vlieg geloopen was , wierdt men een Soort 5, van rondagcige Korreltjes gewaar , die de ?, Eijertjes , dagt ik , konden zyn. Dus zou 3, men oordeelen , uit het gene in meeft alle 5, andere Gevleugelde Infekten plaats heeft, 5) alwaar het Masker , dat een Wormpje, of S1 eenigermaate Wormagtig is , in 't eerft zeer „ klein , allengs aangroeit tot die grootte, ^ welke het , ongevaar , na de Verandering I. Deel. XII. Stuk. Qq 2 „ moet BESCHR YVING VAN V. „ moet hebben , en dus het Ey ohgelyk klei- LXxf'" ner ^an het vo^maa^te Infekt. Maar m^ Hoofd. » erinnerendë , wat door my van te vooren stujvc >9 omtrent die zwarte Korreltjes , welke men. Spinnskop. -m ^e Zwaluwen-Neften vindt , waareeno- „ men was ; die het vliegend Infekt , op ftaande „ voet , en in volwaflenheid , uit het Ey , uitleveren ; zo veranderde ik van denk- *, beeld *\ Verbaasd moet men ftaan over de onuitput- baare Vermogens tot de Voortteeling , die de; Natuur door haaren almagtigen Oirfprong in- gefchapen zyn. Alle Vliegen , wier Hiitorie tot dien tyd toe bekend was , komen uit een Wormpje voort, het welke, in fommige Soor- ten , van zyn eigen Huid zig een Tonnetje formeert , dat uitermaate hard wordt , en in^ allen ten minde t'een of t 'ander bekleedzel aantrekt, dat het Popje moet befchutten. Het Wormpje is het gene de grootfte Verteering maakt, dat, als 't ware, werkt, om de Vlieg ter wereld te brengen , die niet meer dan een weinig Voedzel noodig fchynt te hebben, tot haar Leevens onderhoud. Hier, in tegendeel, arbeidt de Vlieg , als 't ware , tot voortbren- ging van de Pop , van een Schepzekje dat, gelykerwys de Vrugt der Zoogende Dieren > in het Ey of Moedervlies gebooren , allengs in 't zelve tot volmaaktheid komt ; doch , 't welk ten uiterfte verwonderlyk is, naauwlyks fchynt ?an te groei jen; naauwlyks gevoed of grooter dé Vliegende Luizen, 613 te worden. Zo heeft dan de Schepper ftfcf ■ v* willen toonen, dat het Kenmerk der Jongheid , j^xxi! het welk men algemeen mag ftellen in de klein- Hoofd- heid te beftaan , geen Regel maakt zonder uit- STUK- zondering. flk^ * Tot deezen uitflap kreeg ik aanleiding dooi- de ondervindingen van onzen gemelden Groo- ten Waarneemer , die eindelyk , met veel moeite , een genoegzaam getal van Eytjes der Spinnekop- Vliegen kreeg , om de Voortteeling met zekerheid te kunnen nagaan. Eerft, zulk een Eytje uitbroedende , door eene zagte en egaale warmte , kreeg hy'er, na' verloop van omtrent een Maand 9 een dergelyke Vlieg uit ; en wierdt dus verzekerd , dat 'er Vliegen zyn, die zo groot uit het Ey ter wereld komen, als de Moer is , die het Ey gelegd heeft. Decze Waarneeming werdt verfcheide maaien door hem herhaald. Het zwarte , dat zig aan 'c eene end van het witte Eytje , zo dra het gelegd is, openbaart, is het Vrugtbeginzel * dat, na een Etmaal broeijens 5 het geheele Ey vervult ; dewyl hetzelve alsdan git-zwart is geworden. Het Ey heeft ook een merkelyke hardheid aan- genomen. Tegen 'c end der broeding vondc de Heer Reaumur daar de Vlieg in , onder de gedaante van een Popje of Paapje , met alle de Ledemaaten zigtbaar , zonder eenig Vogt of blyk van Afgang. De Eytjes vroeger openen- de, heeft hy'er nooit eenig blyk van Wormp- je in kunnen vinden. Het geheele Eytje was I.Deel. XII. Stuk- Qq 3 met <5x4 Beschryving van V. met een witte Pap vervuld , die leeft , en het Afdeel, t^- ir - t i LXXL Dier zelf ls : °P gelyke wyze als men begry- Köofü- pen moet 3 dat de Kapellen kort na de eerfte stuk. Verandering 3 en fommigen nog zeer lang fe'*'^ daarna , in de Pop, ais haare Vorm , begree- pen zyn; zonder dat haar Lighaam,op zig zel- ve, alsdan nog eene bepaalde Geftaïte fchynt te hebben (*). Baarende ,5 Men heeft tot dus verre de Dieren ('t is mfekten. ^ Reaumür die hier wederom (preekt;) ver- Si deeld in twee Klaffen , van Jongwerpende, „ naamelyk, en Eijerleggende : maar de Spin- 3, nekop- Vliegen vereifchen 9 dat men 'er een 53 derde by voege : dewyl zy 3 eigentlyk ge- fproken , noch tot de eene noch tot de an- 5, dere3 betrokken kunnen worden. De Jong- 5> werpende brengen Jongen ter wereld 5 die 3, niet onder een Dop of Tonnetje beflooten 33 zyn 3 en in de Eijeren, die door de Eijer- 39 leggende gelegd worden 3 ontfnapt het 3, Vrugtje of Schepzeltje, daar in vervat 3 ons 3, Gezigt door zyne kleinte. Als men de Staat 5> 35 ?3 H Beuk 5, van langwerpig Bolletje t Ct) wilde gelyk aiUn&ée ^ fteljen met dien van een Popje 3 fchoon onvolmaakt ; zo zou men de nieuwe Klaffe kun- (*) Z*e't IX. Stük van deeze Natuurlykfi Hiftorle ,bladz. 46 , en vergelyk her XI. , bladz. 60, 61. (t) Door langwerpig Mietje worden de Tonnetjes ver- baan , van haar eigen Huid geformeerd , binnen welken ds Maden der Vliegen , gewoonlyk , in een Popje veranderen; welke Bollerjes in Jt eerft cok maar een Soort van Pap of Bry fchynen te bevatte». Zie bladz, 455 , enz. de Vliegende Luizeh. 615 3) kunnen noemen die der Pop werpende * In- V. „ fektcn. Deeze naam zal mooglyk bevalli- f^fu „ ger zyn 5 dan die van Bölbaarende f, wel- Hoofd- & ke naauwkeuriger was " : doch ik zou ze STUIC* eenvoudiglyk noemen Baarende : om dat zy > f^SSS in de Voortteeling 3 veel meer overeenkomt f Bou& fchynen te hebben met de Zoogende Dieren of met de Menfchen , dan de andere Infek- ten. „ Het Ey der Spinnekop- Vlieg blyft , in* „ dien het niet uitgebroed wordt , den Win- „ ter over , cn legt fomtyds byna een Jaar, $i zonder uit te komen: des het te denken is, „ dat de Vlieg hetzelve , natuurlyk , op een „ plaats legge, alwaar de broeijing, der Na- ,3 tuurlyke warmte van een ander Dier , het 3, 'uitkomen bevorderen kan. Mooglyk is het 5, om die reden , dat men ze zo dikwils op „ Honden ziet, die het Haair uitermaate lang hebben , gelyk de Water- en Krulhonden. „ Ook is het Ey , wanneer het uitgeworpen „ wordt, genoegzaam Lymig, om zig by den Wortel der Haairtjes aan de Huid te hech- ten „ Maar , hoe is het mooglyk dat een Ey ,5 vervat kan geweest zyn in een Lighaam , yt „ welk kleiner dan hetzelve is? Men moet het 3, Agterlyf van de Spinnekop- Vlieg vergeiy- 5y ken by een Beurs , die Veerkragt heeft , en 3, zig famentrekt, wanneer het Ey de Pop of „ bet jong, dat dezelve uitgefpannen hieldt^ h deel. xn, stuk» Q q 4 33 door 6i6 Beschryving VAlf V. 35 door de Baaring ter wereld is gebragt- Dan* ATFvvErLl » ondertusfchen , wordt deszelfs dikte by die Hoofd- 3, van het Ey , 't welk zyne grootte volko- STÜK* 5, men behouden heeft , vergeleeken- Het yiie$ „ fchynt , m tegendeel , wanneer men cle 3, Vlieg met alle haare Ledemaaten 5 Kop , 3, Borstftuk, Pooten en Wieken 3 te famen, 5) in aanmerking neemt, byna önjnooglyk 3 dat' 3, zy in het Ey vervat kan zyn ; doch die 33 zyn alsdan 3 behendig en ftyf, té famen ge- „ plooid, en als tot een Paket gemaakt". Verfchiï » Onder deeze Vliegen , gelyk onder die der sexe. ^ Van de meefte bekende Soorten , worden „ Mannetjes en Wyfjes gevonden, HetWyf- 33 je overtreft , wanneer zy haar Ey gelegd 33 heeft 3 het Mannetje niet kennelyk in groot- 33 te 3 en heeft 3 buitendien, geen duidelyke 33 Kenmerken van onderfcheiding. Het Man- 33 netje, in tegendeel, geeft 3 wanneer men 3, het tusfehen de Vingeren houdt, en 't Lig, 3, haam maar een weinig drukt , zeer duidelyk „ bewys van zyne Sexe. Dan komt uit zyn 33 agter-end een Vleezig Buisje, 't welk als 33 opgefpleeten is om uit te loopen in tweeTak- 3, ken, en de Stam geeft 3 wederzyds 3 een 3, dikker, langer, Deel uit, met Haairtjes be- ,3 zet jendikft naar 't end toe. Alle deeze Deelen ,3 ruften, als 't ware, op een foort van Blaas f 3, die allengs meer en meer zwelt , naar maa- „ te de drukking toeneemt. Boven den oir- 33 fprong van de Vleezige Buis bevindt zig „ ee- 1 de Vliegende Luizen. 617 3, eene driehoekige ruimte, waarvan de twee V, „ zyden, die duidelyker dan de onderfte rig^xXL* „ vertoonen, zwart zyn en met Hairtjes ge- Hoofd- „ zoomd. In 't midden van die ruimte ver- STUK- beeldt men zig een klein Gaatje te zien". Jè**** Ten einde nu, zig te verzekeren, welke de Manier van manier van Aazen was , in deeze Infèkten, hadt Reaumur het geduld, van zig door één derzei ven , zo wel als door de Muggen en Bremfen * , te laaten fteeken. Eene Spinne- * zie kop-Vliegop zyne Hand gaande zitten, hieldt526,Z54p. hy zig ftil, en nam waar, dat dezelve het fyne Draadje, 't welk hy de Snuit of Zuiger genoemd hadt, in zyne Huid inbragt , veroir- zaakende hem, daardoor, niet meer Pyn, als van een Vlooijen-beet. Dus is het ligt te be- grypen, waarom de Paarden en Runders daar van minder aandoening hebben, dan van het fteeken der Bremfen. De Vlieg zoog zyn Bloed wel een Kwartiers Uurs, en, geduuren- de dien tyd werdt van hem niets, dan eene iterke Jeuking, waargenomen. De Wonde, die overbleef, was flegts aan een rood Plekje kenbaar, het welk in minder dan een half Uur tyds verdween, zonder eenige opzwelling van de Huid. Hier uit befluit hy , dat deeze Vliegen niet zo zeer te fchroomen zyn dan de Muggen , door welken de Wond , die zy maa- ken, als 't ware, vergiftigd wordt. 'tGemee- * neVolk, ondertusfchen , is 'er, op zyne Reis- Qq 5 tog- I. Deel. XII. Stuk <5i8 Beschryving van v« togten, in S weeden, zeer bekommerd voor , LxXj/vreezende dat ZY hun in de Ooren zullen krui- Hoofd- pen, zegt Linn^us (*). stuk. weet njet^ ^at Reaumur , ergens, deeze Sv^°pm Vlieg by een Schaapen-Luis vergelykt, het welke FRiscHmet uicdrukkelyke woorden doet, wanneer de zogenaamde Vliegende Paardluis , door hem , befchree ven wordt, en deeze hadt hy ook gevonden aan de Oever-Zwaluwen , die in de Gaten der Muuren van de Gebouwen haa- re Nesten maakt , hebbende de Wieken zo lang, dat zy zelden op de aarde gaat zitten, omdat zy alsdan niet gemakkelyk weder kan opvliegen. Men twyfelt egter thans niet , of die der Zwaluwen is een geheel andere Soort, hoewel een dergelyke , als die der Paar- den en Runderen , ook aan het Gevogelte ge- vonden wordt , gelyk blykbaar is uit de vol- gende. ii. (2} Vliegende Luis , die de Wieken Jiomp heeft , en bet Borst/luk niet bont. Avicula ria Kleine viieg ekop" C^e M°ffchen * °? ook aan ander Gevo- gelte in S weeden, is door den Heer Solander een Vlieg waargenomen , die de helft kleiner was dan de befchreevene, met welke zy overeen- kwam in de byzonderheid van de Wieken niet gelyk de volgende fcherp, maar ftomp te heb- ben, £*) Faun. Succ Ed. IF. p 471. (2) Hippobofca Alis obtufis , Toiace unicolore } Syft. Nai. X' de Vliegende Luizen. 619 ben 3 zo wel als 't Agterlyf, dat geftippeld is. V. Men zou deeze dan Kleine Spinnekop - Vlieg A^E^ kunnen noemen. Hoofd-* stuk. C3) Vliegende Luis , die de Wieken Elswyze fcberp heeft. Hirundi- numm Deeze , die men ook wel de Gewiekte zwaluwen Luis» Schaapen-Luis noemt , in onze Fig. i<5, op Plaat XCVIII , in natuurlyke grootte afge-^cvuu beeld zynde 3 was door den Heer Reaumur f& ié* ! lang voor de Spinnekop- Vlieg ontdekt. Zy komen voor , in de Nesten der Zwaluwen 9 die y wanneer zy afgeftooten worden, buiten en behalven de Vlooijen en Wormpjes van Vlooijen, dikwils ook grimmelen van zulke Infekten, welken zig als kleine Spinnekopjes vertoonen. Meer dan dertig kreeg 'er de Heer Reaumur 9 fomtyds, uit een enkel Nest v en bovendien veele gitzwarte Korreltjes , die rond waren en grooter dan deeze Vliegen 3 waarvan zy evenwel de Eytjes of Poppen moe- iten zyn ; alzo hy 'er 3 dezelven bewaarende , dergelyke Spinnekop - Vliegen of Gewiekte Luizen uit voortteelde. Zy verfchilt van de voorgaande Soorten , niet alleen door de figuur der Wieken , die zeer fmal en puntig en als onbekwaam zyn , om tot vliegen te gebruiken ; weshalve het ook (3) Hlppobofca Alis fubulatis. Faun, Susc< 1044. Reaum. hf. IV. T. II , f. 1-5. L Dtix XII* Stuk* Ó20 BESCHR YYINC VAN V. ook niet waarfchynlyk is , dat zy vliegt : maar £^DXjL' bovendien door het getal der Klaauwtjes of H jofd" Nageltjes, welken 'er dit Infekt zes heeft aan stuk. het Voet-end van ieder Poot. Linn^eus zegt, Z£*fowenfat Zy kleiner is dan de voorgaande , waar door hy denkelyk de Eerfte Soort verdaan zal; en inderdaad de onze is geen vierde Duims lang; gelyk Geoffroy van zyne Zwaluwen- Luis zegt, welke niet eigen van hem, nu de andere Soort bekend is, de Spinnekop- Vlieg genoemd wordt (*). Raaven- Doktor Scopoli, die deeze Zwaluwen-Luis Lais* ook in Karniolie waarnam, vondt aldaar, op de Raaven, eene andere Soort, meer gelyken- de, in geftalte, naar die der Paarden , doch niettemin oak van deeze zeer verfchillende. Dezelve hadt wel vier lange zwarte Nagelen aan ieder Poot , maar de Dyën waren groen en de Schenkels niet gebandeerd; de Oogen minder helder en Kaltanje-bruin. Het Agter- hoofd hadt geen witte driehoekige bult , en drie zwarte Knobbeltjes tegen elkander aan. Het Schildje van het Borstftuk was niet wit* maar de Bek en de rand der Wieken onge- baard: het Lyf rosagtig (f). (4) Vliegende Luis , die geen Wieken heeft. Zo Schrapen- Luis. Hifi. des Inf. env. Paris, Tom. II. p. 547* (t; Hippobofca Corvi. Entomol. Carnïol. p, 377. (4) Hippohfca Alis nullis, lu IVgQth* 59* FJEUSCH. Inf, de Vliegende Luizen. 621 Zo oneigen als de Geflagtnpm in 't Neder- v* duitfch aangemerkt kan worden te zyn ; niet lxxl* minder oneigen is de Griekfche, Hippobofca, Hoofd- voor deeze Soort , die men algemeenlyk kent ?TUK- onder den naam van Schaapen-Luis. Dat dee- ze, evenwel 5 tot dit Geflagt behoore 9 zal genoegzaam blyken uit de naauwkeurige be- fchryving, welke Frisch van dit Infekt geeft 3 als volgt. 35 Men vindt by de Ouden geen regte be- 5, fchryving , ja zelfs de regte Naam niet , 3, waarby men deeze van ander dergelyk On- 3, gediert kan onder fcheiden. Het zeldzaam- ,3 fte, dat ik 'er aan bemerk 3 is5 dat zy 3, altoos maar één Ey legt , en dit Ey is 33 zo groot , als het geheele Lyf van de Schaa- 53 pen-Luis. Hetzelve wordt 3 gelykerwys de ,3 Neeten der Hoofdluizen aan het Haair 3 aan 3, de Wol van het Schaap vastgekleefd. Het 33 is in 't eerst wit 3 en wordt bruiner ; naar ,3 dat de Luis 3 die zig daarin 3 als in een Pop 33 of Paapje 3 formeert 3 grooter wordt ; bar- 33 lïende eindelyk open door de perfing3 zo .3, het fchynt, van de jonge Luis: alzo die niet in itaat is 3 om de harde Dop van 3, binnen door te knaagen. Zy heeft niets daa 33 een Zuiger of Snuitje 3 het welk van haar in 33 een Foudraal of Scheede gedragen wordt 3 3, die in 't midden van elkander fplyt 3 en op 33 zy de gaat leggen 3 wanneer de Zuiger van 33 de Ir Deel» XII, Stuk, Ó22 BESCHRYVING VAN V« de Luis, tot aan den Kop toe, diep in de ^XxT " ^uic* gej^°^en wor<^t Wanneer de An- Hoofd-' 5ï gel indringt, kan hy zig een weinig ombui- STUK# » gen> ten einde onder de Huid ook zyde* schaapen- waards zig te kunnen uitftrekken en dus van Luis. 0 „ alle kanten het Sap naar zig haaien. Uitko- mende zyn deeze Jonge Luizen reeds half „ zo groot als de Ouden, en, by aldien eene Schaapen-Luis zo veele Neeten aanzette als de Hoofdluizen, zou dat dik gewolde Vee ,, 'er onverdraaglyk door geplaagd worden. De afgefchoorene Wol , niettemin, is vol zodanige Neeten , 'die 'er door 't waiïchen en kammen menigvuldig uitvallen , en, wan- „ neer de Schaapen gefchooren zyn , komen „ de Kraaijen en andere Vogelen, om deeze „ zwartblaauwe Schaapen-Luizen, welke als- „ dan ook van verre zigtbaar zyn , op te zoe- „ ken tot haar Aas. Het Agterlyf is van de „ Borst ,iwaaraan de Pooten zyn , afgefcheiden, „ hangende met zyn dunfte deel daaraan» Het „ is van onderen breeder en dikker , en byna „ driehoekig van figuur , zynde bovendien „ met fterke Haairtjes ^ hier en daar bezet. „ De Kop is geheel kort en vlak, zonder Hals^ „ doch heeft van vooren twee blyken van Oo- 5, gen , en agter zig een Hals-Schild". Eer (*) juist even het zelfde heeft Reaumur aangaande de Scheede , waarin de Spinnekop- Vlieg haaren Zuiger verbergt , waargenomen. Zie bladz* 609, hier voor. pe Vliegende Lu i zen. 61$ Eerwy, hiermede, van de Gevleugelde In- V. fekten afftappen , zal ik nog gewag maaken LXXI1" van zekere Diertjes, die, als naar Vliegende Hoofd- Luizen gelykende , voorgefteld zyn , endoor STUK* zeker Heer , genaamd Paulini , in de voor- Luken!" gaande Eeuw waargenomen Deeze Au- theur drukt zig, daar omtrent, in de volgen- • de bewoordingen uit. ,, Op zekeren dag uit 55 Westphalen naar # Waarsbergen gaande , werdt , by een Dorpje , een Jongen van my „ ontmoet, die op de Zwynen pastte en bitter „ huilde. Hy hadt zig ontkleed, en klaauwde, uit al zyn magt, zyn Hoofd en zyn Lig- „ haam overal. Ik naderde hem , en zag „ rondom zyn Hoofd een menigte van gewiek- 9, te Infekten zwermen, die hy Vliegende Lui- zen noemde, en waarvan fommigenhem, tot „ bloedens toe , gebeeten hadden. Ik namze ,f met oplettendheid waar : zy waren zwart en hadden zes Pooten ; verfchillende van Luizen „ niet dan door haar Wieken. Zy kwamen my van grootte voor, als Varkensluizen , en maakten , onder het zwermen in de Lugt , 5, een weinig geraas. Ik deed dit Kind eenige „ Vraagen, en vernam uit hem, dat hy dit „ Ongediert van de Zwynen , die hy hoedde , M gekreegen hadt , welke, wanneer zy zig in 5) de Slyk gingen omwentelen op een Moeras- » fige (t) Ephem* Natur. Curïof. Dec, II, Anni 1687, Obferv; 13. I. DEEX.» XI!, STUK*